D É VRAAG-AL.   DDR YE AA G - AL. - II . JDjEJEJL, if ' O HOSATIlfS. Te XEÏjDIEIN l>ij MB C CXCIo   VRAAGEN Welken iri dit TWEEDE DEEL voorkomen, LUI. Wat zal het nu zijn? LIV. Wat zijn Wetten? LV. Wat is vlijen? LVI. Wat zijn fabelen? LVII. Is het al goud, wat er blinkt? L, VIII. Is er iet nieuws onder de zon ? LIX. Wat weet er een boer van? • t LX. Zou 'er niet een nieuw Woordenboek nodi,g zijn? LXI. Waar door wordt de wereld geregeerd? . LXII, Is Europa niet verlicht en befchaafd P LXIII. LXIV. Wanneer zal de rus c herfleld zijn? LXV. .Moet ik nu met de rotting komen? LXVI. Wat zijn Emolumenten? LXVII. Hoe zal men het plooien? LXVIII. Antwoordt gij niet? LXJX. Wat is oorlog?. LXX. Wat ontbreekt mij? LXXI. LXXII. Wat is oprechtheid ? LXXIII. Wat is braafheid? LXXIV. LXXV« Wat is verandering ? LXXVl. Wat is een Huwelijk? LXXVII. Hebt gij ooit zoo ijslijken droom gei hoord ? LXXVIII. Wat is voorzigtigheid ? LXXIX.  LXXIX i Is er iemand, die* nog int wil lezen van JAN VRAGER? LXXX. Wie veracht den dag der kleine dingen ?" LXXXI. Wat zijn Recommandatiën ? LXXX LI. Wat is vroomheid? LXXXIII. Wat is volhouden? . LXXXIV. Wat is bedrog? LXXXV. Kan het zoo blijven? LXXXVI. Wat wordt er al gelukkig genoemd? , LXXXVII. Wat baat het? LXXXVIII. Wat zal men wenfeherr? LXXXIX. Is het Christendom wel beter? XC. Zijn er ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid ? XCI. XCII. Wat is huwlijksliefde? XC1II. Wat is grootmoedigheid ? XCIV. XCV. Wat is wedervergelding? XCVI. Wat is een flechte tijd? XCVII. Wat' is een Godlijk beroep ? XCVIII. Wat is er van het fpreekwoord: waarheid baart haat? XC1X. Heeft niet elke eeuw, en elk volk, zo wel als elk mensen, zijn ftokpaardjen? C. Wat is trouw? Cl. Wat is overweegen? CII, Wat is verbeelding? CUI. Hebt gij dat wel geweten? Cl V. Is het nu gedaan ?  1 heb, bij dit tweede deel van den' vr.aag-al, niets bijzonders aan den Lezer te berichten, dan alken dit, dat ik hem dank zeg mor de genegenheid, en het geduld, waarmede bij mijne Vragen aanhoort, en welke mij op» fpooren , om met dezelve voort te vaaren, of ik van tijd tot tijd beter en wijzer mogt wor». den. De Schrijver vindt echter niet ondienstig, het verzoek, bij het voorbericht voor het Eerfte Deel, gedaan, om toch bij de letter te blijven , en geene fchimmen na te. jaagen, of zich te verbeelden 3 als of de vraag-al, wie iveet wel» ke? geheime bedoelingen, anderen dan die, om licht en nuttige waarheden onder het menschdorn te verfpreiden, zoude hebben, nogmaals te het**  berhaakn. — Het fchijnt, dat de zucht, om te Allegorizeeren, onder onze Natie niet zoo gemaklijk te betoomen valt. Ondertusfchen Chacun fon gout, de Scbrij» ver wil niemand zijne vrijheid van profeteeren betwisten, mids men de uitleggingen van zijne Lezeren niet, met geweld, op zijne rekening ftelley eene wijze van doen, welke alle goede Hermejieutici, en met recht, afkeuren.  D E VR.AAG-AL? CNo. 53-) Wat zal het nu zijn? M. g ik niet met zeer veel grond van waarfchijn* lijkheid onderftellen, dat de bovenftaande vraag doe* veelen mijner Lezeren gedaan zal worden, tegen d*c het eerfte Nommer van het tweede deel van den vraag-al in het licht verwacht wordt? Welke nieuwsgierigheid naar het toekomende? Maar zou ik u dït kwalijk nemen, mijne vrienden ? Geeft deze vraag niet te kennen, dat gij nog al «enig belang Helt in de vragen , die de v r a a o - a l voordraagt ? Zult gij het mij dan wel kwalijk nemen, als ik met betrekking tot deze vraag, u met eenige andere vragen, die bij mij zijn opgekomen, bezig houde ? Is het niet zeer rnooglijk, dat veelen niet weten ? door wien, of bij welke gelegenheid deze vraag ééns gedaan werdt? En is het dus wel als overtollig aan te merken , wanneer ik 'er aanwijzing van doe ? De vraag: Wat zal het nu zijn1? is voor eenige I009 jaaren ééns gedaan door eenen profeet, die in zsker rijk eene groote Staats - omwenteling te gemoet zagj welke omwenteling echter, fchooh zij aan bet voljj IL deel. A groof^f  < 2 > groote verbeteringen , en heil beloofde, nogthans den profeet niet zoo voldeedt, of hij vraagde: En wat zal iet nu zijn ? Zal het nu wel beter zijn voor land en volk? De vraag werdt gedaan aan, ten minsten in tegenwoordigheidvan, eene Koninglijke Princes, die zelve met haaren man , door eene Staats - omwenteling aan de regeering was gekomen, en aan welke nu werdt aangekondigd, dat haar geflacht door eene nieuwe revolutie ftondt uitgeroeid te worden ? Was dan deze vraag niet van belang: En wat zal het nu zijn? JerobeSm hadt de gelegenheid waargenomen, dat het Israëlitisch volk ongenoegd was, uit hoofde van de zwaare lasten, die het hadt moeten opbrengen, hij hadt dit misnoegen onder de hand braaf aangefïookt, zoodat het eindelijk tor een volflagen opftand uitberste tegen ïEHiiEaM, den zoon van den wijzen salomo, die tegen den raad zijner wijze Staatsdienaaren, aan jonge en onërvaaren hovelingen gehoor gaf, en van het verzwaaren der lasten fprak en van middelen van geweld , van kastijden met fcorpiöenen , in plaats van geesfelen enz. Bij deze gelegenheid w« jEROBEaM op den troon van een aanzienlijk gedeelte van den Hebreeuwïchen Staat geplaatst. Zijn erfprins abië was ziek geworden , een goedaartig jongeling, van wien de burger zich alle goede hoop- vormde. Nu leefde 'er een profeet ahia. welken de Koning j e robeaM geern wilde raadpleegen , om den uitflag der ziekte van zijnen zoon te vernemen. Echter vindt hij niet goed, of hij durfde het niet waagen, om in perfoon zich bij'den profeet te vervoegen, maar hij zondt zijne gemaalin, en wel verkleed , om te hooren , wat 'er van de ziekte Ware? is het niet zeldzaam, dat men meermaalen vrouwen  € 3 > wen gebruikt, waar de mannen zich achter de fchermea houden ? Zijn dan de vrouwen ftouter, ondernemender , of fchrandeier dan de mannen? doch die in 't voorbijgaan. De Koningin komt bij den Profeet, en wel en profond negligee en het. ftriktfte incognito: Maar hoe vreemd moet zij hebben opgekeeken, toen de goede oude man, wiens oogen reeds ftijf Honden van ouderdom , zoodat hij niet kon zien, haar echter verwelkomde als de huisvrouwe van jeeobeüm, maar haar tevens aanzeide, dat hij eene harde boodfehap aan baar hadt! En deze boodfehap was niet minder, dan dat God kwaad zou brengen over het huis van jebossïm, en van je robe aM zou uitroeien, die aan den wand pist, den beflotenen en veriatenen in Israël, dat hij de nakomelingen van j er o be a m zou wegdoen , gelijk de drek weggedaan wordt, tot dat zijn huis ganschlijk verdaan zou zijn. Die van j eroreüm in de ftad fterf, zouden de hondzn eten, die.in het veld fterf, zouden de vogelen des hemels eten. Was dit niet in de daad eene harde boodfehap voor eene Koningin? Daarenboven haar zoon , de Erfprins , zou fterven, en deze alleen door gansch Israël beklaagd worden, hij alleen van jerobeüms gedacht in 't graf komen. Dit alles zou gefchieden aoor eene Staats - omwenteling, waarbij het huis van jJroieïm zou uitgeroeid worden. En dan vraagt de Profeet: Maar wat zal het ook nu zijn? En wat zou fy:' zijn? De eene omwenteling zou de andere volgen, én eindelijk zou alles uitlopen op eenen geheelen ondergang van het gantfche volk, want God zou Israël overgeven, om jerobe.Sms zonden wil. Wanneer wij deze gefchietlenis overweegen , mogen wij dan niet vragen: Wat zal het nu zijn? Wij hebben in onze dagen al zoo veel beleefd, en wij beieeven nog daaglijks zoo veel? Hier opfchuddingen, daar opfchuddingen; hier omwentelingen, daar omwentelingen: wat zal het ook nu zijn ? De zucht, om iet nieuws te weten, was niet alleen den Athenienzen eigen, zij ligt allen menfehen van natuure bij, uitgezonderd de zotten, die men hommes du A 2 iw  < 4 > fht nuUz^nfSn HOen,en' en dJe nooit ™$e*'- wt zal Men verhaak van zekeren zot te Mieenen , die zich verbeeldde, dat alle fcbepen, die de baven inl enen. jde z,rne waren. Zou deze man wel ooit in zijne zot Sheridïebbeun: ******* *'/«? ZoVin zSe gedachten de koophandel en zeevaard niet altijd uit jemend gebloeid hebben ? Mag een rechtfcbapen burger, die in het welvaaren van den Staat »jn bijzonder welvaaren vindt, wel S verfchilhg z,jn en handelen gelijk die zot? Heeft h j fe " hee acredie°t Zï ^T* b'°e,'t? °f de dei, het eredtet, het getal en imvendig vermogen der ingezetenen toe dan afnemen ? Of de baTbrenl-1 wanbetalingen, listige treken ^ffSï re o7heM^ 7ÜOrVaderland' vdJ'heid' ^ede, donkere of heldere dagen te wachten ziin 9 De Lalland7r< *i Groenlanden en., zitten in eene' onverfchïïi ge t£ he.d geheele dapn, en vragen nooit : wa^z 1 l et nü !en miee, enkel om hunne „lenmglerigheid ,e voldoen £2 ZpU^ » k™"" f-ffi Wen.- 435 kernen 1 "^^ ^P1'»* waren > om in acht té Jiemen, waar de metdoeners van leefden van  < 5 > van de verboden vrucht at? bisa moest de wereld kennen; dina moest weten, wat 'er in Sichem , en aan het Hof-omging; maar welke waren de gevolgen? Onze bestemoeder heeft zich zelve bedorven, adam verleid , en het kwaad in de wereld gebracht. Verloor niet dina haare eere, en haalde zij niet een fchandvlek over het aardsvaderiijk huis., in het welk zij wanorde veroorzaakte V Wanneer eubulos vraagt: Wat -zal het nu zijn? en enkel bedoelt, den politiek te fpeelen , en den naam te hebben, dat hij de geheimen van het kabinet, de doolwegen en flingerbogten der Hoven kan naarfpoolen en uitvinden, dat hij aan de echte bronnen en kanaaien is, om het oorfpronglijks nieuws uit de eerHe hand te bekomen; is de vraag : wat zal het nu zijn V niet kwalijk geplaatst in den mond van eubulus? Keizer valiks was verlangende, om te weten, wie zijn opvolger zou wezen? Hij raadpleegde met eenen Toveraar, en bekwam ten antwoord, dat één, wiens naam begon met de Letters theoo. hem zou opvolgen. Wat deedt de bijgeloovige Vorst? Hij deedc allen, die den naam van tiieodorus, theodulus, theodosius enz. voerden, om hals brengen. Maar wat baatte het? Een theodosius was toch zijn opvolger , nadat hij in eenen veldfiag gefneuveld was. Leeren foortgelijke aanmerkingen niet , dat de vraag, wat zal het nu zijn? niet altijd op de rechte wijze, met de behoorlijke bedoelingen, en uit zuivere beginzelen gedaan wordt? Gebeurt het ook niet, dat deze vraag: wat zal het nu zijn? dikwijls gedaan wordt uit onverduldigheid van geest? Zijn 'er niet menfchen, die den tijd niet willen afwachten , dat de dingen rijp zijn ? Die vertellen, het geen nog niet gebeurd is . als of het reeds gebeurd was ? Die de zaaken verhaakten willen, zoo als men ze geern zag uitvallen? het zij ten goede, het zij ten kwaade? Die niet dulden kunnen, dat het goede of kvvaade zoo lang uitgefteld blijft? Zulk een is mijn vriend gerontes; door telkens te vragen, wat zal het nu zijn? fchijnt hij het kwaad A 3  te willen verhaasten, dat toch tijds genoeg komen zat. Zijn vuur is te groot, hij brandt te fterk , om de goede' uitkomsten af te wachten; hij vreest te flerk voor het naderend kwaad. En ondertusfchcn die ftand van wisfelende uitkomst, waar in hij zich bevindt, valt hem ondraaglijker, dan het kwaad zelf; hij verontrust zich, hij tobt zich zeiven af,- hij telt de oogenblikken, en het is hem ondraaglijk, te toeven, tot de fiag komt. Maar wanneer 'er nu gewigtige tooneelen gsüpend worden? wanneer de toeftand der wereld zoodanig is, dat men ieder oogenblik ontzettende en geduchte gebeurenisfen te wachten heeft, is het dan wel vreemd, is het dantwel af te keuren, dat elk nienfchenvriend vraagt: Wat zal het nu zijn ? Wanneer wij het oog flaan op de tegenwoordige gefteldbeid van Europa, kunnen wij ons dan wel van deze vraag onthouden ? Indien ééns in Frankrijk de reeds bezworen Conftitutie haar volle beflag krijgt, wanneer het edel en magtig Franjche volk zijne welgeregelde vrijheid vastftelt, alle Despotisme en overheerfching paal en perk ftelt, burger- en volks - voorrechten, de rechten van den mensen handhaaft, en die zekerheid bezorgt, wat zal het dan zijn? Wat zal het nu zijn met Brahand? Zullen de Belgifche Provinciën onafbanglijk? zullen zij vrije landen wezen? zullen zij wederkeeren onder den Scepter van lköpold, na het juk van jozef te hebben afgeworpen? Zullen zij door tweefpalt het gantfche gebouw van hunne onafharglijkheid , waar van zij nog naauwlijks den grond hebben beginnen te leggen,, vernielen, en die onafhanglijkheid in de geboorte verflikken? Wat zal het nu zijn met Luik? Zal daar de PrinsUisfchop, of zal het volk zegevieren? zal dit invloed hebben op nabuurige rijken en Staaten ? Wat zal het nu zijn met Spanje en Engeland? Zullen deze Mogendheden eikanderen verftaan, of zullen zij hunne wapenen en krachten tegen eikanderen beproeven , en den ouden wrok vernieuwen ? Wat zal het zijn met den Turkfchen en Zweed/dien oorlog? Zal dit oorlogs-vuur verder Ontvlammen en -.Tiich over alle deelen van Europa verfpreiden? Zal het mensen-  < 7 > menschdom door de oorlogs - rampen ongelukkig zijn ? of kan men zich ftreelen met de hoop op eene algemeene vrede? Wat zal het nu zijn met betrekking tot de verkiezing van eenen Roomfch - Koning en Keizer? Zal deze verkiezing nieuwe ftoffe tot twisten en krakeelen opleveren ? Of zal men een vreedzaam en éénsgezind beroep doen? Maar hoe zeldzaam gebeurde zulks? En wat zal het nu zijn ? Zie daai eene menigte gevallen , in welke de vraag: Wat zal het nu zijn? te pas komt; en ook wezenlijk gedaan wordt door verre de meeste menfehen, doch met verlchillende inzichten. Want, zou ik den bal wel misdaan , als ik zeide, dat thans bijzondere aanmerking verdienen de woorden van epicteet: rxpxacu roug avdpuzout; ou rx ■npxypt.xTa, ocKXx tx Tispi TTpxyptxrwv Sóypxrx. De wereldfche dingen zijn het eigenlijk niet, die de menfehen zoo zeer kwellen, als wel de gevoelens en meeuingen, welke de menfehen omtrent de zaaken koesteren. Hebben de Jaarboeken der wereld in alle eeuwen niet geleerd , dat wanneer de volken zich aan weelde en dartelheid overgaven; wanneer de waare veerkracht der natiën, deugd en arbeidzaamheid. verflapte, wanneer onderdrukking en geweld, muitzucht en oproer, de overhand kreegen, en alles onder één verwarden, wanneer de eendragt verloren ging, en de tweedragt langs de wegen holde, dat dan die volken en natiën de ftraffe van hun zedebederf en fpoorloosheden vonden in den ondergang en vernieling, de natuurlijke gevolgen der euveldaaden ; en mag men dan, gefield, dat zich zoodanige omftandigheden bij eene natie verwonen, niet vragen : en ixiat zal het nu zijn ? Wanneer de vrije' Grieken in hunne eigen ingewanden begonnen te wroeten, wanneer het magtig Rome zich in burgeroorlogen uitputte, wanneer het flaafsch geworden, hoofd en hals bukte onder het juk der ca esa rs was het toen niet gedaan met de Grieken, die als dé wijsten der volken, met de Romeinen, die als de meesters der volken geëerbiedigd en geroemd werden? En ge-  < 8 > gefield, dat eenig volk deze dwaasheden navolgt, kan men niet vragen : wat zal het nu zijn ? Wanneer de opvoeding der jeugd verwaarloosd, wanneer de godsdienst geringgeacht, wanneer de huwelijken uit belang en niet uit waare liefde aangegaan , wanneer de wetten veronachtzaamd, wanneer eerlijkheid j en recht, en deugd niet op prijs gefteld werden, naderde dan het verderf niet met rasfe fchreden over zoodanige volken; en als 'er dan nu volken waren, bij weiken deze dingen de overhand namen , mogt men dan niet vragen : En wat zal het ook nu zijn ? Ik weet wel, dat een Stoïcijn ongevoeligheid predikt dat hij verheugd en met een gerust gemoed, gelijk hij voorwendt, tegenfpoed, haat, wangunst, vervolging enz. als dingen aanmerkt, die hem niet aangaan, en ik wil zulken Stoïcijn wel gelukwenfchen met de zege, die hij op zijne aandoeningen behaald heeft, of zegt) behaald te hebben. Maar zijn 'er wel veele zulke helden in rerum natura, en zo zij 'er al zijn, moeten zij' dan onder de Stoïcijnen, of onder waare Christenen, die hooger uitzigt hebben , gezocht worden? En daarom mijn lezer! zullen wij het iemand wel ten kwaade duiden, die uit aanmerking van de tegenswoordige gefteldheid der wereld, met zekere foort van bekommering vraagt: En wat zal het ook nu zijn ? Laat mij ééns vragen: Zo de wijsheid zelve eens vleesch aannam, en een mensch werdt, zou haar pols evenwel niet vrij fterker en rasfer flaan , als zij op eene vesting ftorm lopen, dan als zij aan een tafel aanzitten en op haar gemak eten en drinken zoude? Men confidereere dit eens met eene confiderable con. Jlderatie, en dan beantwoorde men , in hoe verre het tegenswoordig is in te fchikken, dat men vraagt: En wat zal het nu zijn ? Te L E T D E N, Eij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. J4, Wat zijn Wetten? Kan 'er over dit onderwerp niet al vrij wac gevraagd worden? Is eene Maatfchappij wel mooglijk zonder wetten die ze aan één moeten houden , gelijk Kalk en Ciment de gebouwen? Wanneer 'er geene wetten zijn ? of wanneer de wetten niet gehandhaafd worden? is dan boo niet meester? En alles loopt in het riet? En infenV patitur juflus ? Maar wil ik daar juist mede zeggen, dat er geene omftandieheden kunnen voorkomen, onder welke het ftreng© der wetten niet wel naar de letter kan worden uitgevoerd ? Hadt dat niet ééns plaats te Lacedemon, waarom de fchrandere agesilaus geboodt, dat de Wet 24 uuren zou flaapen? Gelijk ook al ex and er de Groote ééns bevel gaf, dat de Maand Junij die van Mei] zou ZijIla?zou het niet wel ééns plaats kunnen hebben, dat men door naar de letter der wet te handelen, de grootllinjujlke zou kunnen pleegen? Of heeft het zeggen van s a l o m o: Weest niet al te rechtvaardig , en de fpreuk der Latijnen : Summum jus fummainjuria , /iijne waarheid] niet? Roemt plutakcuUS in Fiiopoemen , dien vermaarden Veldoverften van 't Achahch Gemeene-besc „iet dat hij niet alleen volgends de wet wist te kommandeeren , maar ook zelfs de wet kommandeerde als het de nood verëischte? Zou wel menige velddag of zeedag gewonnen zijn, indien de kommandeerende Generaal of Admiraal zijne orders , hem medegegeven, ten ftrikften gevolgd hadt? Zou men daaruit de gefchiedenisfen geene voorbeelden van kunnen opleveren.' Doch het geen meer overweging verdient, isde vraag. II. bekl. B K*rf>  < io > Kan, gelijk gebrek aan goede wetten, en derzelver handhaaving den itaat doet wankelen en infforten, zoo ook aan den anderen kant niet insgelijks eene 'al te groote menigte van wetten en ordonnantiën ten hoogden nadeelig wezen? plato was gewoon te zeggen : Hoe meer wetten, hoe meer overtredingen, En heeft de ondervinding zulks niet bevestigd? Worden de Menfehen niet moedeloos 'eronder, als zij zoo veele wetten en voorfchriften krijgen? regel op regel, gebod op gebod? En is dat niet dikwijls de reden, dat veele wetten flechts een' korten tijd duuren ? Redeneren niet veeIe menfehen gelijk de Boer jan: Boer jan fprak: Tien geboden, Gemannen, 't is wat grof: Daer wasfer ien eboden; En 't lieper flordig of: Gedenkje niet van adam, En hoe hij an fen fcha kwam ? Hij wist gien raed om ien, Hoe klaeren wij 't met tien? Hoe meenigmaalen heb ik Advokaaten en Praétizijns booren klaagen over de menigte der wetten, waardoor dikwijls de pleijdoojen zoo verward raaken , dat een gemoedelijk Rechter zich verlegen vindt, om tevens aan de wetten, en aan zijn geweten te voldoen? Ik heb mij menigmaalen over het Romeïnfche volk verwonderd, in het maaken van wetten en bevelen. Zij gingen daaromtrent met de uiterfte omzigtigheid te werk. Men deedt het ontwerp van elke nieuwe Wet aan eene openbare plaats aanflaan, \vaar het 27 dagen of drie marktdagen ( tribus nundinis) ten toon ftondt opdat niet alleen de Burgers der Stad, maar ook het Landvolk, dat ter markt kwam, de wet lezen en onderzoeken kon. De fchranderfte Advokaaten en Rededenaars redenden voor en tegen, opdat een ieder kon hooren, wat goeds of kwaads 'er van de ontworpen wet gezegd kon worden. Vervolgends werdt het gantfche volk verzameld, het welk dan, naar zijne klasfen, waar in het gerangfehikt was, toetradt en ftemde, en .wanneer de wet dus door het volk was goedgekeurd, werdt  < II > werdt zij eindelijk door den Raad bekrachtigd, en dan in koper gegraveerd. Welken omflag hadden toch die ouden niet? Verdienen '-ij wel den naam van kundig en fchrander? Hoe veel handiger zijn de Inwoners van het onderaardfche Martinia, waar van de doorluchtige fieiziger klaas klim fchrijft: „Van de wetten dezer Natie kan ik niets zeggen, om de groote wisfelvalligheid, aan welke dezelven onderworpen zijn: want wetten en rechten worden hier alle jaaren even als klee. deren veranderd. Om deze reden worden 'er veelen om misdaaden geftraft, die geenemisdaaden waren, toen ze bedreeven werden. Veelen verliezen ook daarom alleen hun Proces, omdat hunne Actie, welke volgends de wetten geoorloofd was, naderhand door eene nieuwe wet ongeoorloofd wordt. Ten dien opzigie beroepen zij zich ook allen van laager Rechtbanken tot de hooge, hoopende, dat, hangende het geding, de eerfte wet zal worden afgefchaft." Welk een onrechtvaardig en zot volk zijn evenwel deze inwooners van Martinia niet? Ei? Lezer! als toch gisteren tweemaal twee vier was, dan kan bet heden of morgen geen vijf zijn ? Ia het wel te wenfchen, dat het ooit in Europa gebeure, dat de zeden der Martinidnen de overhand krijgen ? Dewijl ik toch van deze volken fpreek , zal de Lezer mij veröorlooven , 'er ook bij te voegen , het geen klaas klim vervolgends zegt van de rechtspleegingcn bij dit volk. ,, De Advokaaten zijn hier in groote achting, om hunne fpitsvinnigheid in het zintwisten, en daar zijn 'eronder dezeiven , die, gelijk men zegt, als eens bedelaars huik doornaaid zijn, en geene zaak aannemen te verdedigen, ten zij dezelve twijfelachtig en onrechtvaardig zij, en zulks om te toonen , hoe zeer zij gelleepen zijn in 't haairklooven, en hoe kunftig zij van zwart wit kunnen maaken. Om deze geflepenheid, begunftigen de Rechters menigmaal eenen voorftander van eene onrechtvaardige zaak, nadien 't hun genoeg is, dat de zaak beplijt en volgends de Praftijk behandeld is. Hierom zijn zij gewoon te zeggen: „ Wij zien zeer wel de onbillijkheid der zaak; doch aangezien dezelve met zoo veel behendigheid, en volgende de Practijk beweerd is, kunnen wij niet nalaten, om de fnedigheid des Advokaats, een weinigjen van het recht af te zien." De rechten worden hier van de Leeraars B 2 voor  < ia > voor verfcheiden prijzen, naar de natuur der zaken, geleerd: bij voorbeeld, die hunne Leerlingen onderrechten, om eene kwaade en onbillijke zaak voor te ftaan, of gelijk de Grieken zeggen: rov fyrTM k&yttt xpsiTU itomv , in goed Hollandsen, van krom recht maaken , eifchen twintig; doch die een billijke zaak leeren beweeren , vorderen Hechts tien Stercnlaten. (Eene munt, bij deze onderaardelingen in omloop, gelijk bier de goede en kwaade duiten. ) 't Geen tot het Recht vereischt wordt, is zoo veel en zoo groot, dat in dien onmeetlijken hoop van wetten de ééne op de andere geftapeld, geen einde te zien is.' enz. Heeft het u ook verveeld, Lezer! dat ik klaas Klim zoo lang heb laten fpreken ? En hebt gij misfchien al gedacht: Dit zijn immers fabeltjens, die geen Waarheid, noch fchijn van waarheid hebben? Wel nu als ik u dan verfchoning vraag, zult gij dan weder met mij bevredigd zijn? en mij amnestie verleenen? Als ik nu dit eens hier bijgebracht hadt, om u ons geluk te doen opmerken , dat dit alles bij ons zoo geen plaats heeft ? Wat belief je? Hebt gij dan nog reden, om boos te zijn? Maar keeren wij nu weder tot de- Romeinen. Wat hebben dezen met hunnen omflag uitgevoerd ? Zijn hunne wetten niet in ftand gebleeven, zoolang de Aotneinfche Staat geduurd heeft? Hebben zij dien niet overleefd? Is het Romemfche recht niet nog heden in groot aanzien bij alle Volken van Europa? Hoe zeer ook in fominige landen nieuwe Wetboeken zijn ingevoerd ? Maar, eene wet door het volk te laaten examineeren? is dit niet de zaak te verre trekken ? Wat kunde heeft het Volk van wetgeven? Maar, wat kunde heeft het Volk van de Schilderkunst? En wat deedt evenwel die groote Schilder apelles? Zette hij zijne kunstftukken niet openlijk ten toon, terwijl hij zich daar dicht tij verborgen hieldt, om te vernemen, wat het volk seggen zou? en als hij eens een' Schoenmaaker iet in den fchoen, dien hij op een ftuk gefchilderd hadt, hoorde berispen, verbeterde hij zijne feil niet, toen hij merkte, dat de Schoenmaaker gelijk hadt? Schoon hij met recht den feboenmaaker in het vervolg toeriep: ■ne Jutor ultra crepidam : Schoenmaaker! houd u bij uw leest, wanneer deze ook in den rok van het gefchilderirJe beeld iet berispen wilde ? Uien-  < 13 > Dienden de Wetten naar het volk, of het volk naar de Wetten jefchikt te te zijn? Is dit niet eene gewigtige vraag ? Daar wordt niet gevraagd , men lette wel, als 'er goede wetten zijn, of het volk zich daar naar niet behoort te fchikken ? Maar, of een wetgever niet de heerfchende neiging en gezindheid des volks in het oog behoort te houden, bij het maaken en afkondigen van wetten? Laat ons ééns een voorbeeld bijbrengen. Toen de Chineezen door de Tartaaren overheerscht werden, onderwierpen zij zich geduldig aan alle wetten, die hunne overwinnaars hun voorfchreven, behalven toen hun belast werdt, dat zij hunne haairen moesten affnijden. Moesten nu de Tartaaren, hoe zeer overwinnaars , zich daarnaar fchikken of niet ? Toen peter de I. in Rudand eene geheele hervorming invoerde, ging alles vrij gemaklijk toe, behalven toen de baarden der Rus/en moesten gefchooren worden, toen raakte het geheele land in beweeging; en nooit waagde hij het, om het Brandewijn drinken te verbieden, maar fchikte zich naar de geaardheid van zijn voik. Zeker Wijsgeer werdt gevraagd : welke wetten de besten waren? Die best voegen naar het land, daar zij voor gemaakt worden; zeide hij. De nuttigde wet in Atheenen , kan de fchadelijkfte in Lacedemon zijn? Zal de wet van hec Standrecht, welke hec Congres der Nederlandfche Provintiën dezer dagen heeft ingevoerd, gefchikt zijn voor eene patriötdfche Armee, die voor de Vrijheid zal moeten vechten? Zijn niet menigmaalen de wetten, ook de besten, misbruikt tot fnoode oogmerken? Was het geene heilzame wet, door mozes verordend, die den Godslasteraar ter dood verwees ? maar hoe misbruikten de Joodfche jlriftokraaten dezelve tegen den besten Menfchenvriend ? Wij hebben eene wet, en naar die wet moet hij fterven! Zijn zulke wetten wel te dulden in een land, welke aan zekere bijzondere perfoonen ftrafloosheid bezorgen? Onder de Begering van don pedro, koning van Paf' tugal, floeg zeker geeftelijke een Metzelaar, die in zijn dienst was, in drift dood. De Koning liet het oordeel over dit geval aan het geestelijk gerechtshof over. 13 3 Dit  < 14 > Dit gerechtshof fchorste den priester voor een jaar in zijnen dienst, zoodat hij geen mis mogt lezen. De Koning, die een handhaver van het recht was, en echter tegen dit vonnis zich niet kon verzetten , omdat het naar de wetten van het kanonijke recht geflagen was, liet toen den zoon van den overledenen aanzeggen, hij hadt vrijheid, om den dood zijns vaders met het bloed van den geestelijken te wreeken. Deze floeg bier op den priester dood. Hij werdt gevat, en de Juftitie verwees hem ter dood. Het vonnis werdt den Koning ter ondertekening voorgelegd, pedro vraagde : welke de handteering van den jongeling was ? Het ambacht van zijnen vader. Ik zal, zei toen de Koning , de ftraf veranderen, door hem te verbieden, om binnen twaalf maanden zich niet met kalk of fteen te bemoeïen. Ik moet bij gelegenheid van de vraag: Wat zijn wetten? mijnen lezeren eene gefchiedenis verhaalen, welke hem tot verfcheiden gedachten en overwegingen aanleiding zal kunnen geven. Zeker man, dus luidt het verhaal, te Mesfina, in Sicilien, die in de Rechtsgeleerdheid geftudeerd hadt, en van zulk eene geaartheid was, dat hij de gerechtigheid in den uiierften graad wilde geoefend hebben, kon geene ontechtvaardigheden, hoe genaamd , in zoo verre het de openbaare Juftitie aanging, verdragen. Deze braave en eerlijke gemoedsgefteld verwekte hem in zijn vaderland en geboorteplaats Mesfina een groot hartzeer en verdriet, nadien hij daaglijks moest zien en hooren, dat de gruwelijkfte ongerechtigheden, in die ftad, ongeftraft gepleegd wierden, zoo van publieke moorden, valfche rechtpleegingen, omtrent procesfen, en andere euveldaaden, als van het vervoeren en wegrooven van onfchuldige meisjens, welke heimelijk met geweld haaren vaderen ontroofd, ontëerd, en aan den droevigften toeftand overgelaten werden. Hij merkte de openbare Monopoliën, die daar in zwang gingen, als openbare rooverijën aan, die de arbeidzame burgers en hunne kinderen het nodig onderhoud onttrokken. Hij hoorde zijne medeburgers de allerbitterfte klagten doen, wegens onderdrukkingen en beledigingen van allerlei foort. Dit  < 15 > Dit alles ging hem zoo zeer ter harte, dat hij op middelen begon te denken, om alle deze onheilen uit den weg te ruimen, doch volgends de gewoone manier van Rechtsöefeningen, zag hij wel, dat zulks onmooglijk was, nadien de Overheid en de Stads - regeering zich niet in ftaat bevonden, alle ongerechtigheden af te weeren. Hij begreep derhalven , dat het best zou zijn, zich zeiven heimelijk in de plaats der Overheid te ftellen; en over de gepleegde ongerechtigheden niec alleen het vonnis te vellen, maar ook zelfs de ftraföefeningen ter uitvoer te brengen. Ten dien einde woonde hij alle openbare procesfen bij, inzonderheid over crimineele zaken, noteerde de bewijzen en contrabewijzen van de partijen naauwkeurig aan, en de genen, van welken hij bij zich zei ven ten vollen overtuigd was, dat zij ongelijk hadden , en het recht verdraaiden, werden bij hem aangetekend, om geftraft te worden. Doch dewijl bij zeer wel begreep, dat niemand hem die ftraföefening zou willen helpen ter uitvoer brengen, befloot hij, om het zelf alleen te doen. Ten dien einde liep hij altoos met een gelaaden pil Hooi onder zijn' mantel bij den weg, en zoodra hij iemand van zijne aangeteekende overtreders op eene flille en afgelegene plaats ontmoette , fchoot hij hem over hoop , met zulk eene bedaardheid van geest en onbefchroomdbeid , als of hij zijne medeburgers van eenen dollen hond verlost hadt. — Op die wijze telde men, binnen weinig tijds, meer dan 20 doodgefchooten perfoonen te Mesfina, welke meest alle voornaame lieden van aanzien waren. De onderkoning hier van verwittigd zijnde , deedc onderzoek doen naar de daaders, en ftelde eene premie van 20os daalders voor den genen, die den daader of daaders wist aantebrengen. Bovendien beloofde hij op zijn' eed, dat, zo de daader of daaders zich zeiven wilden openbaaren, hij hun het leven zou fchenken. Deze gerechtigheids - vriend bevreesd zijnde, dat het vermoeden op onfchuldige perfoonen mogt val'len en dat de geldgierigheid dezen of genen deugniet 'mogt aanfpooren, om onfchuldigen daar mede te betichten ging hij zelf direkt naa deu onderkoning, en verzocht au-  *C i<* > audiëntie. Binnen gelaaten en voor den onderkoning gebragt zijnde , zeide hij ftoutmoedig en onbevreesd : „ Ik ben het, die twintig fchelmen om het leven ge„ bracht heb, vermits gij nagelaten hebt, die naar ,, hunne verdienden te flraffen. Hier zijn de Pro* „ ces-aften, die hunne misdaaden bevestigen. Hier „ uit zult gij mijne manier van procedeeren zien , al„ les is volgends de geftrengde manier der Rechtsgeleerdheid onderzocht, en ik twijfel niet, of gij zult ,, mijne handelwijze goedkeuren, zo gij weet, waar „ in het waare recht beftaat. Maar gij, onderkoning, ,, gij zijt, om uwe nalaatigheid , in het onderzoeken ,, van gerechtszaken , en wegens uwe traagheid , om „ alle onheilen , die de burgers overkomen, te verhin,, deren, desgelijks ftrafwaardig, en alle gruwelen, „ die er gepleegd worden, (laan ter uwer verant,, woording. Meer dan ééns ben ik voornemens ge,, weest, om u ook. benepens anderen, naar de an,, dere wereld te doen verhuizen, doch ik eerbiedig ,, den perfoon des konings, dien gij vertegenwoordigt, „ en daarom heb ik u 't leven gefpaard, doch nu is ,„ mijn leven in uwe handen, doe nu met mij, wat „ gij wilt " De onderkoning ^verbaasd (taande over zulk een (tont bedaan , en onverfchrokken antwoord, deedt dien man daadlijk in arrest zetten, onderzocht naauwkeurig alle rechtbanken, weerde de Monopoliën, verbeterde de Juditie - zaken, en (lelde deugdzame opzieners a.m, waardoor veele ongehoorde euveidaaden verhinderd wierden. Vervolgends jdeedt hij den man ontllaan en hieldt hem in achting. Hoe zeer moeten de wetten daar te Mesfina verkracht geweest zijn ? en vaat zijn wetten, indien zij in een hoek verfchooven liggen? Wat zijn wetten , wanneer het toomloos paard van oproer aan het hollen is ? u Wat zijn wetten, wanneer heersch - en ftaatszucht overflaan tot geweld en onderdrukking? Wat zijn wetten, in het woeden van den oorlog, en onder het gedonder des kanons ? T E L E Y D E N, Bij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers. daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D Ë V R A A G - A L. (No. 550 Wat is vlijen? Vriend vraag-a ti S choon ik voor mij wel weet, dat gij geen vlijer zijt, en dat gij een ("ober kostjen zoudt hebben, zoo wel als ik, indien wij met flikflooijen, en opwachtingen te maaken, en voor de grooten nederig te buigen, ons geluk moesten maaken, evenwel zal, hoop ik, U de vraag: vaat is vlijen? niet overtollig, noch onwaardig voorkomen, om ze in uw geacht weekblad ééns te doen. Wanneer gnatho bij terentïus pocht, dat hij zich eenen gantsch nieuwen weg tot geluk gebaand heeft; door een zeker foort van menfehen, die geern meer dan anderen willen wezen, en het nogthans niet zijn, aan te hangen en op zijde te komen; door wel niet volkomen toe te laten, dat zij hem voor hunnen gek gebruiken, maar echter hun telkens vrijwillig toe te lagchen, en zich over hunne grootheid van geest te verwonderen; door alles wat zij zeggen^ te prijzen; en indien zij het weder tegenfpreken, zulks ook te prijzen; wanneer zij iet ontkennen, ook te ontkennen; wanneer zij iet bevestigen, het mede te bevestigen. Met één woord , door zich aan het gebod te onderwerpen, van allen zonder onderfcheid te vlijen, alzoo dit de voordeeligfte kostwinning is: kan men hem daa wel gelooven, dat hij waarlijk de cerfte uitvinder van hetvlijen geweest is? Of is hij dit zoo min, als hij denklijk de laatfte der vlijërs zijn zal F II. bsbl. G Wany  < i8 > Wanneer wij den oorfprong van de vlïjSrÜ nagaan; is zij dan niet van de hoogfte oudheid? Was het de 8a' tan zelf niet,, die in 't Paradijs grootmoeder eva door vlijerij bedrogen heeft, toen hij haar wijs maakte, dat zij als God zou zijn, kennende het goed en het kwaad? Kan wei iet zoo veei kwaads en nadeel veröorzaaken , dan de vlijerij, voornaamlijk, wanneer zij omtrend Vorsten geoefend wordt? En is niet dikwijls .een best Vorstdie, indien geen vlijërs hem omringd, en aan de waarheid den toegang tot den troon belet hadden, de liefde zijner onderdaanen zou geweest zijn, alleen door de vlijerij bedorven, en in eenen dwingeland verkeerd? Was nero zelf uit den aart wel zoo boos? hij die wenschte, dat hij nooit hadt leeren fchrijven, wanneer hij ééns een doodvonnis moest ondertekenen ? maar naderhand door de vlijers bedorven , wat werdt hij een monster, een geesfel der menschheid? Hoe menigmaal gebeurt het, dat de Vorsten daarom zoo los zich aan alle ongebondenheden overgeven om dat ,'Jf f.,^. wiJ's maaken, dat zij boven de wetten zijn? Gelijk dien Perfifchm monarch, was het kamfrlïZLl?fnXERXES>. die zijne eigene zuster wilde trouwen? De vorst nep zijnen raad dus bij een, om hem te vragen, of zoodanig huwelijk geoorloofd was? en het antwoord viel natuurlijk uit; neen. de wetten verboden het. Maar, zeide één der vorstelijken raaden . daar tegen hebben wij ook eene wet, die onze Monarchen alles vergunt te doen, wat zij goedvinden T en nu was de zaak geklonken. Luisteren de vorsten met al heel ligt naar zoodanige voordellen? En is dit wel wonder, dewijl zij menfehen zijn ? v,ï™" wii nief al «oeg c-nje kinderen door die te vlijen? Wanneer zij gewasfehen of hun haair gekamd der- kZ ?VS ,hf "iet VeeI21 de taal va» nrce. I Sr.' WC keen zoeteJ°n^n ! en foortgelijke vlijen- tVde ff^' Z0° ZUïker zoet! Maar herdenkt men wel de gelijkenis van den wijsgeer: De vlijerij is gem aan de honig der wespen, gelijk de wellevendheid ^LJn i ulea;/e honig der wssPen ontffeektde wonden door haare fenijaachtlge zoetheid, gelijk die der bijen  < 19 > bijBn, door haare balzemachtige eigenfchap, de pijn verzwakt en de kwetzuur geneest? , Dat Hovelingen, en zulken, die i:ün fortuin bij de grooten maaken willen, vlijërs zijn, zou men nog eenigzins kunnen infchikken, maar hoe moet men het noemen, wanneer een geheel volk zich daar aan overgeeft? Dus heeft men van de Athenienzers een voorbeeld; doch gij begrijpt wel, vriend vraag-al! niet van die Athenienzers, die in de velden van 'Marathon de vrijheid van Griekenland zoo dapper befchermden tegen de overmagt der Perjiaanen, neen! ik fpreek van hunne verbasterde nakomelingen , ten tijde van den Romeinfchen drieman antonius. Deze te Atheenen den winter doorbrengende , en tijding bekomende van zekere overwinningen door zijne Stedehouders behaald, rechtte daar groote feesten aan, en een beminnaar zijnde van den wijn , wilde hij in eenen plegtigen omgang bacchus verbeelden ; de Athenienzen , in plaats van den dwaazen Romein te verachten, vielen voor dezen bacchus op hec aangezigt, en aanbaden hem; ja zij verzochten hem, om met minerva te willen trouwen, die de befchermgodin van hunne flad was. Welke venogaande vlijerij! doch die den Romein zeiven verveelde. Waarom hij dat verachtelijke volk ook heel grappig ftrafte. Hij iïondt het huwelijk toe, maar eischte iooo talenten als eene huwlijksgifte voor de godin. Daar Honden de Athenienzers .' en leerden, dat men de grooten niet kost en fchadeloos vlijt! Maar hoe moet hun dit gefmaakt hebben.' zich zoo laf te vernederen, en dan nog geld toe te geven ! Een van hun nam de vrijheid, om a ntoni us te zeggen : Uw vader j ijp iter begeerde geen huwlijksgoed met uwe moeder semele, Het is waar, antwoordde antonius, maar jupiteb was rijk, en ik heb geld van doen. Ook wilde hij niets van de geëischte fom laten vallen, waar toe vervolgends alle burgers en inwooners van Atheenen contribuëeren moesten. Dat komt van vlijen.' En wie zal zeggen, dat die van Atheenen het niet verdiend hadden ? Nu waren zij boos, en wie zou ook niet? maar hoe wreekten zij zich "? met fchimp en fchotfchriften ! Meent gij, vriend v r a a g - a l , dat de vlijerij niet C 2 neg  < 20 > nog verder gaat? Of gelooft gij, dat alleen het gemeen zich vergaapt aan den glans en luister der grooten en Zich verbeeldt, dat het al goud is , dat 'er blinkt? Maar wat zegt gij 'er dan van, wanneer eene aanzienlijke en achtbare vergadering, de hoogfte raad des volks, zich aan laaghartige vlijerij fchuldig maakt ? En was de Roomfche Senaat wel anders dan een hoop pluimftrijkers ten tijde van augustus en tiberius? De leden van dezen Raad , zegt tacitus , die wel eer magtige legers 't hoofd boden. Koningen ten troon verhieven, of daar van beroofden , rijken gaven of ontnamen ' waren in vuige flaaven veranderd, en door hunne fchandelijke vlijerij een voorwerp van befpotting en verachting bij uitheemfche volken, ja bij dien vorst zeiven, wiens gunst zij zochten te winnen, geworden, door zich te ontè'eren. En dat het flimfte was, deze vlijerij openbaarde zich voornaamlijk in 't vervolgen van braave, en eerlijke lieden , van de beste burgers van den ftaat, onder de beuzelachtige voorwendzels , dat zij Schuldig ftonden aan de wet van Majefteitfchennis, dat zij ■den Vorst te na gefproken, of zich omtrent zijn beeldtenis niet eerbiedig gedragen hadden. Wannesr ti'berius zelf oordeelde , dat men zulke beuzelachtige dingen eenen anders waardigen man niet moest ten misdaad aanrekenen , riep at e jus kapito één der Raadsheeren, maar tevens één der fnoodfte vlijers met een Temaakten zwier van vrijpostigheid uit, dat de Vorstje voorrechten van den Raad verminderde, dat alle ongelijken den Vorst aangedaan, ongelijken waren tegen het -Gemeenebest bedreven; welke te wreken en te beteugelen 't werk was, waarmede het gemeenebest hen belast hadt, in weerwil van iemands medelijden en zachN moedigheid. Ik bid u, hadt tiierius ook reden, om, gelijk men zegt, dat hij zoo dikwijls deedt, als hij uit den Raad ging, uit re roepen: O lieden tot de Jlaavemij gereed! Hij "was met 's lands vrijheid, zegt TAcrTus, niet te verzoenen, maar hadt eenen afkeer van vlijerij', als alleen aan den geest der flaaven voeg ende. Mag ik nog niet een ftaaltjen van de vlijzucht der verbasterde Romeinen uit tacitus bijbrengen? pofrEA»  < 21 > ? ea i de vrouw van nero was van eene dochter verlost. Voor haare bevalliging hadt de raad openbare gebeden en geloften laten doen , na haare verlosfing werden deze vermeerderd ; men ftelde dagen voor plegtige omgangen; men befloot een Tempel voor de vruchtbaarheid , gouden beelden voor het fortuin te maaken, en op den troon van Jupiter Kapitolinus te plaatzen. Maar 's vorsten vreugd was kort van duur, het kind fterf binnen den tijd van vier maanden; dit gaf gelegenheid tot nieuwe buitenfporigheden van vlijerij; het kind kreeg plaats onder de Goden, en aan hetzelve werdt een godlijke eeredienst met een priester, autaars en offeranden toegewijd, en als nero, om zijne droefheid te verzetten , onder anderen een gevecht van kampvechters vertoonde, verfcheenen op hetzelve in het ftrijdperk 400 raadsheeren, 600 ridcers, en, het geen een heel nieuw gezigt was , menige vrouwen van groot aanzien, die zich en hunne huizen chandelijk ontëerden, door zich onder de gemeene kampvechters te laten vinden. Toen ik dit bij tacitus las, kon ik mij niet wel onthouden van eene bijgedachten, die met de vlijerij eigenlijk niets gemeen heeft, maar die deze Roomfcbe Dames bij mij deeden opkomen. Als wij eens ftelden, vraagde ik mij zeiven af, cat zulk iet bij ons voorviel, Zouden er dan ook geene Jiffers gevonden worden, die mede zouden doen, daar veelen in haare kleding, hoe langer hoe meer, zich gaan fchikken naar de kleding der mannen, met hunne jasfen en hoeden? enz. Nu weder op den Tekst, Hoe flecht is het menigen Vorst niet betonen, dat hij aan vlijerij gehoor gaf? De laatfte der Kilifen , en delaatfte Keizer van China, zijn 'er voorbeellen van; ook zou ik her odes hier kunnen bijbrengm, die het genadig toeliet, dat het volk, door den (lans van zijn kleed verblind, zijne item eene ftemme Gds en niet eens menfehen noemde, maar die op hetzelfde ^ogenblik ondervondt, dat hij een mensen was, toen hij dior de wormen verteerd wierdt. Watis vlijen? bionijsius, de Dwingeland, maakte het te Syaktze zoo bont, dat alle Inwooners van den grootften ot den kleinften hem eene zalige ontbinding toewenschen; alleen was er een oud Vrouwtjen, C 3 welk  < 22 > welk alle morgen een gebed deedt om zijn lang leven.' De Dwingeland dit vernomen hebbende, liet de Vrouw bij zich komen, en vraagde haar naar dereden van haar gedrag? en waarmede hij dit aan haar verdiend hadt? De goede floof gaf hier op in haare eenvouwigheid ten antwoord; dat zij goede redenen hadt, want toen zij nog een meisjen was, regeerde 'er een ftreng dwingeland, en zij hadt om deszelfs dood gebeden, maar terftond kwam er een ander in zijne plaats, die veel flimmer was,- zeer hadt zij verlangd, dat ook de heerfchappij van dezen fchielij'k een einde mogt nemen, doch daar op zeide de Vrouw, hebben wij u , den derden reeds bij mijn leeftijd , gekregen , en gij gaat de beide vorigen in wreedheid en onderdrukking te boven, daarom bid ik om uw leven, want waar zou het heen, als nog een erger dan gij ii weder opvolgde ? Was dit vlijerij ? of was het onnozele eenvouwigheid? Moet die Vrouw niet gedacht hebben: van keurboom komt men op vuilboom ? en: alle verandering is geen verbetering ? Was het vlijerij in eene andere Vrouw, die onrechtvaardig gevonnisdwerdt, door pi lips, Koning van Mac'idoniën, welke bij ongeluk eenweinigjen befchonken was. Ik appelleer , zei de Vrouw. Op wien ? \ raagde de Koning : Fan den dronken f i l i ? o'> den nucliteren ; zeide zij. En welk was de uitfiag ? Haar zaak werdt door den Koning naderhand onderzocht, en zij verkreeg recht. diöcenes, dien men den liondfchcn noemt, en die in zijne ton woonde, was zeksr geen v'.ijër: Men weet, welk antwoord hij aan al ex ander, den Groeien gaf, toen deze hem alles aanbood:, wat hj wilde hebben. Ik heb niets te vragen, zeide hij, Jan dat gij wat omftr-at, en mij het zonlicht niet beieemtj Maar is het volgende van hem wel zoo bekenc? Hij was bezig wat groente te wasfen, die hij eten zoi, als aristipp u s, een ander Wijsgeer, hem ontmoete, en dus aanfprak: „ Indien gij dionysius een /einigjen wildet vlijen, behoefdet gij zulke geringe kost niet te eten." En gij, antwoordde diogenes, zowjs dionijsius niet behoeven te vlijen, indien gij u met deze kost wil* dit vergenoegen? De-  < 23 > Dewijl ik toch weder in de oude Voorbeelden verward geraakt ben, hoe zeer ik er al ééns eene hekeling over heb moeten ondergaan; wil ik 'ernog een hier bijbrengen , ten einde licht te verfpreiden over de vraag: Wat is vlijerij ? De Romeinen hadden de Stad Privermm ingenomen, welke tegen hen was opgeftaan, en gepoogd hadt, haare oude Vrijheid te herwinnen; men raadpleegde in den Raad, hoe men met de Inwoners wilde handelen; de Burgers van Privermm zonden hunnen voornaamften Medeburger naa Rome, om, zoo veel mooglijk, den Romeinfchen Raad te verzachten; hij werdt in den Raad toegelaten; Men vraagde hem: welke firaf hij en zijne Medeburgers verdiend hadden? De Jlraf, gaf hij, vrijmoedig ten antwoord, welke zij verdienen, die zich zeiven de Vrijheid waardig oordeelen. Behoef ik u wel te vragen, Vriend vraao-al? welke voorbeelden gij, als een Vaderlander, zoudt verkiezen te volgen, dat van de ontaarde Athenienzers en van de verbasterde Romeinen, welk wij boven bijbrachten, of dat van den edelmoedigen burger van Privermm? Maar hoe zou zulk een befcheid hem hebben opgebroken, indien niet de Burgemeefter plauïius edelmoedigheid genoeg hadt bezeten, om, eer de raad zijn ongenoegen te kennen kon geven, aan den edelen burger van Privermm te vragen; en hoe zoudt gij lieden u jegens de Romeinen gedragen, in* dien men u vergifnis of amnejlie fchonk ? Indien deze volledig was, hernam de waardige man, en de voorwaarden der verzoening eerlijk, zouden wij vrede en vriendfchap met u lieden hebben; maar waren de voorwaarden te hard, zou deze verzoening niet lang duuren. Kunnen uwe Lezers nu zoo ten naaften bij opmaaken, wat vlijen is? zou men anders niet wel het één en ander ter nader opheldering hier bij kunnen voegen? Bij voorbeeld: is het geen vlijen , wanneer men iemand goede hoedanigheden toekent, die hij niet bezit, wanneer men hem zoo fchoon noemt als adonis, die toch in de daad zoo lelijk is als t hersites? Is het vlijen, wanneer men iemand, die een bogchel en fcheeve beenen heeft, welgeboren noemt? Zijn 'er wel grooter vlijërs dan de Dichters, voornaam*  <. H > naamlijk van Bruiloftsverzen? En zon men wel naar genoegen van Bruid en Bruidegom een goed Bruiloftsvers maaken kunnen, als 'er geene vlijtaal in kwam? Moet de bruidegom niet altijd een deugdzaam man, en de bruid zoo fraai wezen als h je l e n a , en zoo kuisen als l u k r e t i a ? enz» En doen derhalven eerlijke dichters, die van vlijtaal wars zijn, niet best, dat zij met bruilofts - verzen t'huis blijven, al wierden 'er zelfs premiè'n op gezet ? Kan men ook niet goedkoop Bruiloftsdichten opdoen, daar 'er zulk eene menigte van voorhanden is ? en die mutatis mutandis op de omftandigheden toepasfen ? Is het ook vlijerij, wanneer geleerden eikanderen in hunne fchriften prijzen, om op hunne beurt geprezen te worden? Mag een Recenfent, die ons de werken leert kennen, welke zoo daaglijks uitkomen, wel vlijerij gebruiken? Maar indien hij nu de waarheid zegt, en de Schrijver is deswegens onvergenoegd, ftaat dan een Recenfent ook bloot voor een actie van Injurie, om reden, dat hij niet wat gevlijd, en den Auteur, of Auteuren wat opgeheuveld heeft ? Is het meest, dat een minnaar aanzijn meisjen zegt, geen vlijtaal? Wat zijt gij fraai, fchoon, godlijk fchoon! is dat geen vlijtaal? En hoort men zulke vlijtaal niet «rat te veel bij jonge lieden, en aan den anderen kant wat te weinig, ofwel geheel niet, tusfehen getrouwde echten man en vrouw ? Zou het wel kwaad zijn, indien de jonge lieden wat vlijende woordjens overdeeden aan de getrouwden, of wel een voorraad voor zich zeiven weglegden, tegen dat zij eens getrouwd zullen wezen ? Zie daar , Heer vrajo-al! mijne vraag: wat is vlijen ? Ik meen 'er u niet om te vlijen, dat gij ze een plaatsjen zult geven ; want zou ik dan ook niet een vlijër moeten heeten ? en ben ik niet in tegendeel Uw vriend JORIS WEETGRAAG? Te L ' E T D £ N, Eij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven*  D E VRAAG - AL. No. Wat zijn fabelen? Onlangs was ik in zeker gezelfchap , alwaar het ge*fprek viel op de wijsheid der ouden, welken zij daar in betoonden, dat zij het menschdom door fabelen, of verdichte verhaalen, in welken een of ander dier fprekende of handelende voorkomt, en welke tevens eene zedeles, of ftaatkundige waarheid in zich bevatten, onderwezen , en daar in zoodanig uitmuntten, dat e s of os en eedrus door hunne fabelen nog na zoo veele eeuwen bij ons bekend zijn, en zelfs bij ons op de fchoolen gebruikt worden. Thuis gekomen, en in mijne eenzaamheid een pijp in brand hebbende gedoken, herdacht ik, gelijk mijn gewoonte veelal is, het gehouden gefprek, en terdond deedt zich de vraag: Wat zijn fabelen ? aan mijnen geest op; en het kwam mij voor, dat ik dezelve wel ééns aan hec publiek mogt doen? om de menigvuldige bijvragen, welke met deze hoofdvraag verbonden zijn, en daar ik voor mij geene mouwen aan weet te zetten. Mijn vriend rabener heeft over het woord fabel ook zijne aanmerkingen reeds gemaakt, en 'or eene definitie van opgefpoord. Wat is dan eene fabel? ,, volgends het begrip, zegt hij, van fommige hedendaagfchen, zulk een gedicht, boven het welk de naam van een dier, of anders van eenig ding ftaat, dat nog iet dommer is, dan de opdeller". Maar behoort dat tot de natuur van eene fabel, vraag ik, dat het een gedicht is ? Zie hier een fabel, welke geen gedicht is, en wie zaj echter twijfelen, of het is eene fabel ? II. »£kl. D HET  KT *6 > HET CITROENBOSCH. In de vroegfte eeuwen der wereld was 'er een groot bosch van Citroenboomen, dat de fchoonfte , grootfte, en keurlijkfte vruchten droeg. De takken der boomen kromden zich onder den last, en de lucht werdt, tot op eenen verren afftand , vervuld met den aangenaaniften geur. Door het geweld des winds werden 'er eenige Citroenen afgeflagen , en eenige takken afgebroken. Sommige Reizigers, dien weg langs trekkende , leschten hunnen dorst met het fap der vruchten, en wierpen de fchel weg. Dit toeval bewoog de Citroenboomen, om oppasfers te kiezen, die de voorbijgangers zouden afweeren, ea het bosch met hooge heggen omtuinen, om de ftormwinden te keeren. Deze oppasfers gedroegen zich, in den beginne , getrouw, en onbaatzuchtig : doch zij voelden wel haast, dat zulk een zwaare arbeid eenen geweldigen dorst verwekte: gevolglijk deeden zij dezen voorflag aan de Citroenen. ,, Met voor u te werken „ lopen wij gevaar, om van dorst te zullen verfmach,', ten, geeft ons de vrijheid, om in elk uwer een „' fneedjen te maaken, ten einde wij een drup vochts ,, hebben, om onze verdroogde keelen te laaven: gij zult 'er niets bij verliezen, wij en onze kinderen " zullen 'er nieuwe krachten door Krijgen , om ze ten „ uwen dienste te befteeden." ' De ligtgeloovige Citroenen vonden dit verzoek niet onredelijk , en onderwierpen zich aan dezen naauw merkbaren last. Doch wat was het gevolg ? De infnijding eens gemaakt zijnde, drukten de handen der oppasferen ze van dag tot dag fterker. Zij bemerkten, eindelijk , dat citroen - fap in al hun voedzel noodzaaklijk was: zij ontdekten tevens, dat de vruchten, hoe meer genepen , des te meer vochts uitleverden. De Citroenen , zich zoo fterk genepen voelende, wilden de hoeveelheid van fap op den eerften en ouden voet der affpraak brengen: doch de oppasfers, fterker geworden, zetten, aile klagten in den wind llaande, de citroenen onder de pers: en als 'er niets meer over was, persten zij eene vocht uit de fchellen , door het behulp van verfshrikliike werktuigen. In 't einde baadden zij zich in 't Ci-*  < 27 > st Citroenfap. Welhaast was het geheele bosch bedorven: het geflacht der Citroenboomen dood: en deze dwingelandfche oppasfers hebbelijk gewoon aan dit verfrisfend vocht , hadden zich door hun kwistig misbruik daar van geheel beroofd. Zij werden alle ziek, en ftierven aan de rotkoorts. Wat dunkt den Lezer? is dit geene fabel? maar is het wel een gedichtP Spreken 'er wel dieren in? Is 'er wel eene zedeleer bijgevoegd? En dewijl het nogthans eene fabel is, volgt 'er dan niet uit, dat die dingen ook niet tot eene fabel behooren. ,, Het woord fabel wordt nog in een' anderen zin genomen, vervolgt rabenek, en wel tot benaaming van zulke vertellingen, die mooglijk, maar geenszins •waarfchijnlijk zijn. " En hij zelf voegt 'er eenige voorbeelden van zulke fabelen bij: zie hier 'er één van: FABEL. Ik heb een man gekend, wiens beroep beftondt in een groot gezelfchap van menfehen weeklijks voor allerleië ondeugden te waarfchuwen. Hem kwam bijna geen ondeugd verderflijker voor dan de gierigheid. De gierigheid maalde hij deihalven op het alleraffchuwlijkst af, zoo menigmaal hij daar toe gelegenheid kon vinden. Dat is niet onmooglijk J Dat hooren wij dikwijls I zullen mijne lezers roepen. Geduld 1 ik zal mijn verhaal vervolgen. Deze man wist zijne aalmoesfen op zulke eene bedekte wijze den armen te doen toekomen, dat de minsten daar van gewaar werden , van wien de gift kwam. Geen nooddruftige weduwe liet hij met traanen in haare oogen van zich gaan, ten zij de dankbaarheid haar deedt weenen, Zekeren koopman, die eerlijk maar ongelukkig in den handel was, leende hij een aanzienlijk kapitaal, zonder rente, waardoor hij eerlijk kon blijven, en zes jonge kinderen opvoeden. Op pand leende hij in 't geheel niet, en nooit nam hij boven drie ten honderd interest. Is dit eene fabel Lezer I of niet? En zo het een fabel is, is het dan evenwel niet jammer, dat het een fabel is? Is u dit wat duister? Ik bid u, denk 'er ééns wat op; wie weet, of het u niet klaarer zal worD 3  K 28 > den, als gij u herinnert, het geen wij in een onzer voorige nommers zeiden, dat zedepreekers doorgaands de doctoren in de medicijnen gelijk zijn, die anderen recepten voorfchrijven. maar er zeiven niet zeer voor zijn. om geneesmiddelen te gebruiken? Eindelijk zegt rabener, ,, dat zulk eene vertelling den naam van fabel niet verdient, die niet alleen mooglijk, maar ook zeer waarfchijnlijk is. " Wat dunkt den Lezer dan van de volgende vertelling, welke wel in dicht begreepen , doch tevens zoo mooglijk en zoo waarfchijnlijk is, dat op het flot elk lezer zich bij den opfteller voegt, en zegt: dat geloof ik! ik ook nooit! LEEN WELGESTELD GEMEENEBEST. In een zeer groote en wélbevolkte Stad, Met vaste wallen wel voorzien en hooge muuren, Door twee rivieren, die langs grazige oevers fchuuren, Als in twee armen teer omvat; Waar in langs ruime en breede ftraaten, De huizen even hoog gebouwd, ter wederzij, Zoo dat ze voor het oog geen vakken open laten, Staan in een welgefchikte iij. Daar duizend volgeladen Schepen, Een rijken fchat, van Oost en Westen, binnen fleepen; Daar nimmer koopman klaagt.d'een d'ander niet bedriegt,' Geen kramer zweert, geen fnijër liegt, En daar de grooten de geringen niet verfinaaden. Daar niet naar gunst, om geld of aanzien, 't recht Wordt uitgefproken, 't pleit bedecht, Door veertig oude en wijze raaden, Die ieder recht doen en gelijk, - Aan knecht en heer, aan arm en rijk. Daar de ouden niet met vrekheid zijn bezeten: De burgers, zonder overdaad , Zich kleeden naar heur rang en ftaat; Daar haat noch nijd heerscht onder de poëten. De vrouwen, vrij van achterklap, Niet dingen naar het meesterfchap • )aar fchuldenaars hun eifehers niet ontlopen, gl eeraars nimmer waan of wind voor geld verkopen; En  < 29 > En daar men van geen kerktwist hoort: De leeraar niet om loon verklaart het dierbaar woord , Min tracht door woorden dan door daaden te bekeeien. Daar de advokaat de wetten niet verdraait, Of 't heilig recht een vlasfcn baard aannaait; Daar kunstenaars niets, dan 't geen nut is, leeren: Daar, zonder arts, natuur de meeste lijders redt: In zulk een Stad heb ik mijn voeten nooit gezet. Wel nu Lezer! zegt gij niet; Dat geloof ik! Ik ook nooit! Maar zegt gij niet tevens: 6 dit ftukjen heb ik ook in de Metifü.envriend gelezen ? Het kan zijn , en evenwel heb ik het niet uit den Menjchenvriend uitgefchreven; maar misfehien zijn wij bij één endenzelfden man te markt geweest ? Het kan zijn. Zijt gij nieuwsgierig , den maaker van dit versjen te kennen? Ik moet u zeggen: Hij is niet meer onder de levenden, maar zijn naam leeft in een opfchrift op een aanzienlijk gebouw, in eene voorname Stad, en begint met S. En waarom meent gij , dat ik dit hier zoo bijzonder meld? Wel zou ik dan in moeite willen raaken met mijn buurman moei-al, die ook onlangs zich begonnen heeft te vertoonen, en die al vrij wat gerucht begint te maaken; heeft deze niet gefchreven: ,, Ik ben er bij toeval achter gekomen , waar de geleerde V .... te markt gaat, en uit welke Schrijvers hij voornaamlijk put; ik ben een vijand van letterdieverij , en daarom zal ik er mij mede bemoeien, en van ftukjen tot beetjen aanwijzen, uit welken fchrijver hij elk hoofdftuk van zijn boek ontleend heeft. " enz. Heeft de moei-al geen gelijk? En daarom heb ik er bijgezet, van waar ik dit versjen heb. Mijn buurman en ik zijn te goede vrienden , dan dat wij zouden in querelles raaken. Ook zal immers de Menjchenvriend mij niet kwalijk nemen, dat ik uit de oorfpronglijke bron hetzelfde versjen. genomen heb, dat hij er uit genomen heeft? Indien ik toch zeide, dat wij de eerfte geleerden waren, die op deze wijze uit dezelfde bron gefchept hebben, zou dat dan geen fabel mogen heeten ? Maar nu weder op het pad. Wat zijn fabelen? Wanneer in de Nieuwspapieren de tene onwaarheid op de andere geplaatst wordt, waar D 3 bij  ♦C 30 > bij de uitkomst blijkt, geen woord waar aan te zijn, moet dat ook onder de fabelen gerekend worden ? Ik heb wet eens gedacht, of de Couranten-Schrijvers de plaats der oude Wijsgeeren wilden vervangen, die het menscbdom door verdichte verbaalen leerden en wijs zochten te maaken , en daarom hunne fabelen gaven ? Maar zouden de Courantiers dit verheven oogmerk hebben? Wat leeren zij dan het menschdom met die onwaarheden ? Ik heb er allerhand over gegist: maar war. dunkt u Lezer! zou ik het wel zoo mishebben, als ik denk, dat zij ons willen leeren, om niet al te neuswijs te worden, en ons niet met Staatszaken te bemoeien? Want als wij toch niets weten , en op de openbare berichten geen ftaat kunnen maaken, dan zijn wij ook niet bekwaam, om eenig vast befluit te trekken , of eenige redenering of gedachten te vormen over vrede of oorlog? Het is niet al mis, zeide de jongen, die zijne ftiefmoeder met een fteen raakte, welken hij oit een hond gemikt hadt. Zou her ook met mijne gisfmg dus gelegen zijn? Of zouden de Courantiers enkel zulke onwaarheden voortvertellen, om een plaatsjen te beflaan, en hun dagblad vol te maaken? Maar misfchien zijn zij flecbts Machienes, gelijk zoo veele dingen machienes zijn? Zegt gij Lezer, dat dit wel mooglijk, maar niet waarfchijnlijk is, wel nu, willen wij dan deze gisfing plaatfen onder het getal der fabelen ? Want wat zijn toch fabelen ? Nogthans het geen ééns gebeurd is, kan toch weder gebeuren; nu hebben wij bij imicolai, in zijne Bij. zonderheden van den grooten frederik de volgende gefchiedenis, geen fabel. „ ln Februarij 1767. vraagde frederik eens over tafel, zoo als fomtijds zijn gewoonte was: wat nieuws vertelt men in Berlin ? Iemand kreeg in zijn hoofd , om te antwoorden: De menfehen praaten, dat er wel eerstdaags oorlog kon komen. De Koning , die hier misfchien zijne redenen voor hadt, ftoofop, en zeide: Wat dom gebabbel is dat ? Het volk praat altijd van oorlog , omdat zij niet anders te praaten hebben. Men moet bet gelegenheid geven , om wat anders te praaten." Daar op zoudt hij aan een vertrouwd man het volgende opftel, met last, om het in de beide BerlinJtke Nieuwstijdingen te lacen zetten. „ Uit  4 3ï > ' Oit Potsdam fchrijft men: Den 27 Febr. des avonds we'r'dt de lucht heel duister; donkere en door een zwaar onweer opeengepakte wolken, waarvan men geen voorbeeld heeft, bedekten het gantfche halfrond. Het donderde zwaar onder feilen blikfem, en onder het ratelen der donderflagen viel een hagel , dergelijken men bij menfehen geheugen niet gehad heeft. Van twee Osfen, welken een boer voor den wagen hadt , daar hij mede naa de Stad reedt, werdt een op de plaats door den hagel doodgefiagen; veele gemeene lieden werden op ftraat door den hagel gekwetst, en een brouwers knecht brak zijn arm. De daken der huizen werden door den zwaaren hagel verbrijzeld ; alle glazen in de huizen, die tegen den wind lagen, welke de bui voortjoeg , werden ingeflagen. Men heeft op de ftraat groote klompen hagel, zoo groot als kalabasfen gevonden , die niet eer dan 2 uuren, na dat het onweer over was , fmolten. Dit zonderling verfchijnfel heeft grooten indruk gemaakt. De onderzoekers der natuur beweeren, dat de lucht geen vermogen genoeg heeft, om deze vaste en faamgevrozen kiompen te dragen , en dac de kleine hagelfteentjens in de wolken, die door de hevigheid van den wind fcheurden , door hunne melaigte onder het vallen zich verëenigd, en deze ongemeene gedaante niet eer aangenomen hebben, voor dat zij niet ver meer van den grond af waren. Dit mag zijn , zoo het wil, zeker is het, dat zoodanig geval zeer zeldzaam, en bijna zonder voorbeeld is. " Dit opftel werdt wezenlijk in de beide Berlinfche Couranten van den 5 Maart 17C7, No. 28. geplaatst, cn de Koning bereikte zijn oogmerk, dat er van deeze vreeslijke gebeurenis in gantsch Berlin gepraat wierdt. In Potsdam was men verwonderd, om dat men aldaar van zulk onweer niets gehoord hadt. Men fchreef naa Berlin, om het tegen te fpreken, doch één dezer brieven werdt dus beantwoord: Men wist zeker, dat het wezenlijk gebeurd was. En nu begonnen veele lieden in Potsdam het voor mogelijk te houden, dat 'er misfchien 's avonds een bui geweest was, die zij niet gehoord hadden. — Maar dat het grappigfte was, de geleerde Profesfor j. d. titius in VVittenbetg fchreef in een boek, dat in 'c volgende jaar uitkwam, heel def.  < 32 > deftig een natuurkundig onderzoek over dit geval e» onderzocht de mooglijkheid van hetzelve in alle'omHandigheden. Vraagt nu ééns Lezer: Wat zijn fabelen? En hoe gemaklijk is het, menfehen, zelfs Profesforen te bedriegen? Was dit kluchtjen van den grooten t r e d e r i k niet omtrent gelijk aan dat van den Atheniënzer themistokles? Deze hadt eenen grooten aanflag in het hoofd, en om het volk te mompen, en te beletten, dat zij aan geene Staatszaken dachten , nam hij zijn huishondjen , zonder dat de fchrijvers zeggen, of het een klein keesjen was? En dewijl ik niet weet, of de kesshondjens te Athttnen ook in achting waren, kan ik er niets van zeggen, maar vraag bij deze gelegenheid aan de Heeren , die het Grieksch verftaan: hoe toch *een keeshondjen in het Grieksch heet? De Griekfche naam mogt ééns te pas komen. Hij nam dan dit hondjen , fneedt het Haart en ooren af, en liet het zoo door de Stad lopen. Daar hadden de onnozele Atheniënzers zoo veel met het hondjen en deszelfs mishandeling te doen, dat niemand dacht, dat themistokles een ontwerp fmeedde, hetwelk voor den Staat van het uiterfte gewigt was. Zo dikwijls ik nu onwaarheden in de Couranten lees, denk ik aan de babbel-zucht van die van Berlin, en aan hec onweder en den hagel van Potsdam. Maar is dit niet genoeg over de vraag: Wat zijn fabelen? Ik zou nog wel kunnen vragen: wie de eerfte uitvinder der fabelen geweest is? agrippa of joth.j,m, ten tijde van abimelech; maar als men mij dan ééns voor een' Jothamist ging houden, wie zou er een fluitmand voor mij hebben , groot genoeg , om er mij in te verbergen ? Doch dat was in het land der willekeurigen! TE L E Y D E N, Lij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL* (No. 570 Is het al goud, wat er blinkt? X oen mithbiDites, de groote bijgenaamd, voof de overwinnende wapenen der Romeinen zwichten, en zich, met achterlating van alles , door eene verhaaste vlucht, buiten zijn koningrijk onder woesto volken moest redden , geboodt hij, dat men zijne vrouwen , en onder dezelven monima, die hij boven allen het meest bermnde, het leven zou benemen, ten einde zij niet in handen der trotfche Romeinen zouden vallen, monima, dit gebod van haaren gemaal ver< nemende, poogde zijne wenfchen voor te komen, doof haare handen aan zich zelve te flaan, en zich aan da banden van haar koninglijk hoofdhu'zel te verhangen; doch dezelven niet lTerk genoeg zijnde, brak de ftrop, die zij er van gemaakt hadt; woedende wierp zij nu het hoofdhuizei tegen den grond, en trapte het met voeten , onder deze woorden: Vervloekte TulbandI deugt gij zeifs daar niet toe? Wie is niet bekoord lezer' door den glans van het krooneugoud ? Maar als men ééns zoodanig gevalletjen leest, rijst dan niet de vraag op: Is het wel al goud, wat er blinkt? Zou onze Abtswouder poot ook niet aan deze vraag gedacht hebben, toen hij darius dus liet fpreken? 't Gaat avrechts! wil ik wel regeeren Zoo draaf ik met mijn bloote b.orst, Licht in de punt van zwaard en fpeeren, II, DÜIL. E Dlï  < 33 > Dit maakt mij fpoedig mat en oud. Ik kan mij nergens heenen wen ien; Zoo lastig valt het kroonengoid! Zoo klemt het purper om de lenden! ,, Indien men wist, plagt selëukus nikator, eerfte Koning van Sijriè'n, te zeggen, wat moeite er voor een' koning vast is enkel en alleen aan het lezen en fchrijven van brieven , niemand zou een kroon willen aannemen; en zo zij aan zijne voeten werdt nedergelegd, hij zou ze niet waardig keuren, om ze van den grond op te raapen. " Is het dan wel al goud, wat er Hinkt ? Ik wil wel gelooven , dat een vorst genoeg te doen heeft, buiten en behalven het lezen en fchrijven van brieven, voornaamlijk in zekere drukke tijds omftandigheden, gelijk tegenwoordig in Duitschland en Braband enz. dan moet de vorst de raads-vergaderingen bij woonen, dan den ilaat der zee- dan weder der landmagt, dan den toeHand der vestingwerken opnemen. Wanneer wij dit Zoo alles bedenken, moeten wij ons dan niet verwonderen, hoe één mensch dit alles zoo af kan, al ware hij ook , gelijk zeker dichter zich onlangs uitdrukte : Gods fchild en redder, zijn wachter, ooglijn, liefde en lust? moeten wij dan niet vragen: Is het wel al goud, iaat er blinkt? Ik ben veel gewoon, alles zoo met een wijsgeerig oog te bezien, en zoo veel mooglijk, tot in het hart der zaaken in te dringen, maar zoudt gij het wel gelooven, lieve lezer! dat ik helaas! meer dan al te veel aanleiding krijg , om te vragen : Is het wel al goud, wat er blinkt? „ Welgelukzalig zijn uwe mannen , welgelukzalig deze uwe knechten , die geduurig voor uw aangezigte itaan!" Zoo roemde de fchrandere en welleevende koningin van Scheba de hovelingen van den wijzen saio. mo, ik heb de eere niet, van deze heeren zoo bijzonder te kennen, maar is het bij de Hovelingen ook wel al goud , wat er blinkt? Hoe menig hoveling is een mengzel van geduld , vermetelheid , gehoorzaamheid, regeerzucht, trotsheid, demoedigheid, ambitie en bas- Jesje'i  < 34 > fesfe ? Hoe menigmaal moet hij anderen te voet villen, om weder anderen op den nek te kunnen treden ? Hoe menigmaal ageert hij voor paard en ruiter te gelijk? laat zich van zijn' meerderen berijden , en rijdt weder op zijn' minderen? Is het dan wel al goud, wat er blinkt? Welke achtbare vertooning! De oudften des volks vergaderen, de Hoogenpriester zit voor, de raaden zet. ten zich op dé ftaatlijke ftoelen , in de aan recht en gerechtigheid gewijde raadszaal! De handhaaving van de eere der Godheid, het voorftaan van de belangen en het heil des volks, is het doel, dat deze eerwaarde mannen beöogen: maar je zus, de vlekkeloze onfchiïld zelve, wordt voor deze vergadering gefteld, en ... . veroordeeld ! De hoofden des volks laten zich door drift en hartstogt en eigenbelang , en boosheid , en wraakzucht, en flaaffche vreeze voor de Romeinen en derzelver Stadhouder vervoeren: zij veröordeelen den grootften en besten der menfehen ! Te recht roept er de dichter over uit : Mijn God! hoe naar is dit, wanneer onfchuldige ooren, Als of zij fchuldig zijn , het vonnis moeten hooren. Mijn God! wat valt het hard, wanneer het eerlijk bloed, Een fchandelijk fchavot, ais eerloos verwen moet! Vervloekte rechtbank.' door bedrog en haat gefpannen ! Vervloekte rechtbank ! waar de onnozelheid verbannen! De deugd veracht, befpot, de eenvouwige eerlijkheid, Voor leugens en geweld haar eifchen wordt ontzeid! 6 Is het wel al goud, wat er blinkt? Kan men wel altijd op het uitwendige en op de vertooning af? Is de man met die eerwaardige kleeding, wel altijd eerwaardig? die man van deftige houding, wel altijd deftig? Keizer kakel de Vijfde zou de volgende gedachten gehad hebben van drie Europifche natiën, met welken hij meest te doen hadt, de Franfchen, Spanjaarden, en Italiaanen: ,, De Franfchen fchij,, nen gek, en zijn nogthans fchrander: de Spanjaarden „ fchijnen fchrander, en z'jn nogthans gek: en de Ita„ Hamen fchijnen fchrander , en zijn eok fchrander. " E 2 Wist  < 36 > Wist dus die Keizer ook al niet, rfaü het al geen RWA is, wat er blinkt? Heeft dit met voornaamlijk plaats omtrent de deugden, en voortreflijke daaden . die men zoo dikwijls met de buitenfporigire lofverheffingen roemt en prijst? Waarom men ze ook tot voorbeelden ter navolging voordraagt? Is het daar ook al goud, wat er blinkt? Keizer karel, van wien ik daar zoo fprak, verhief zijnen leermeester, adriaan van Utrecht, langs verfcheiden trappen, eindelijk tot den pauslijken ftocl! uit enkele dankbaarheid voor het geen deze hem geleerd hadt! Zeker eene edelmoedige en navolgingswaardige daad! 3Maar is de dankbaarheid bij de menfehen , en bij de vorsten wet zoo zuiver? Is het wel al fijn goud? Was er Keizer kar cl niet veel aan gelegen , dat hij het hoofd der kerk tot zijn fchepfel hadt, die zijne verheffing aan kabel alleen te danken hadt? En van wien kon hij naauwer verkleefdheid aan zijne belangen hoopen, dan van zijn gewezen leermeester ? Wanneer wij de gefchiedenisfen der menfehen met een onbevooroordeeld oog befchouwen, ó hoe veel kostelijke voorbeelden van deugd gaan 'er veriooren ? Hoe lang is de naarn van augustus eene loffpraak of liever een fchimpfchoot op alle de vonten geweest, welke de dichters tot voorwerpen van hunne vleijerij verkozen! Heeft men niet duizendmaal gezegd, dat een vorsc niet gelijk alexanoer, maar gel'ijk augustus behoorde te zijn? Maar men moet suetonius niet gelezen hebben , indien men niet weet, dat de vraag xog openftaat, of de Grieken onder alexander ongelukkiger waren, dan 'ie Romeinen onder augustus? Mn kunnen wij wel iraat maaken op de lofredenen van jhet Roomf:he volk op dezen augustus, waren dezelven niet'van eene flaaffcbe natuur? De lierzangen van horatiüs ter eere van dezen bedwinger van het gemeenebest, ik wil over horatiüs niet harrewarren , ik wil gelooven, dat hij een goed man was, maar zijn evenwel die Lierzangen niet met poëtifche leugens opgevuld? Schoon ik echter de liefhebbers wel wil vragen, of zij wel ooit van augustus, of van eenigen Sftjrst, die ooit of ooit door dichters gevlijd is geworden.  .< 37 > den, iet bij deze dichters gevonden hebben, dat geleek naar de loffpraaken, welken de dichter, door ons boven gemeld, heeft uitgevonden, daar hij den Vorst, dien hij bezingt: Gods fchild en redder, Gods wachter noemt? Het fpijt mij, dat deze dichter met deze titels eerst in het licht gekomen is, na dat mijne vraag: Wat zijn titels? reeds gedrukt en uitgegeven was; zouden anders zijne , door hem uitgevonden, tüels daar niet een plaatsjen verdiend hebben? Of zou hij wel, die vraag gelezen, en het nog mooïer hebben willen maaken? Zij zijn immers van zijne eigene vinding? Bij Heidenfche dichters weet ik er geen voorbeeld van, daarom doe ik de vraag aan de Heeren Litteratores, of zij er ook een voorbeeld van weten? Monfr. us la volpeliere, Doüeur en Theologie, bedacht uitgezochte Titels, toen hij zijn gedicht fchreef: La Hollande a:ix pieds du Roi, het hoogfte echter, daar hij het toe bracht, was in deze regelen: L e Monarque immortel, dont vous étes l'image, Dont vous reprefentez la puiffance en ces li tv, Dont la douceur éclate en celle de vos yeux enz. Hij maakte zijnen vorst tot een beeld van den onflerflijken oppervorst, wiens magt hij verbeeldde, en wiens goedheid in zijne oogen ftraalde j maar nooit maakte hij hem tot Gods fchild en redder, en zijn wachter. Doch de dichter zal opgetogen zijn , omdat hec toen was: Holland aan de voeten des Konings; en nu: Hollands oude Conjlitutie herjleld ? Is het dan wel al goud, wat er blinkt ? Wanneer men cicero's redenvoeriug pro lege Manilla , of de Pharfalica van lucanus leest, welke heerlijke denkbeelden maakt men dan niet van pompejus? Is hij dan niet de voorftander van de vrijheid? de verdeediger derzelver tegen de heerschzucht van caesar? Doch om nu te zien, of het al goud is, dat er blinkt, leze men tevens cicero's vertrouwde en gemeenzame brieven aan atticus, en welk karacter zal men van pompejus maaken? Hij hadt de bekwaamheid, om den Romeinfchen Raad en het volk zoodanig te zwaaien, E 3 dat  < 38 > dat zij, wanneer andere veldheeren zwaare en langduurige oorlogen bijna geheel ten einde gebracht hadden, die te rug riejien, en aan hem eenen reeds overwonnen vijand, die mooglijk tot zijne volkomen nederlaag nog maar éënen (lag te ontvangen hadt, en de daar op volgende zegepraal in de handen fpeelden. Het was pompejus, die niemand boven zich kon dulden, en die veele laage en gemeene eigenfchappen bezat 1 Is het dan al goud, wat er blinkt ? cicero, ja waarom zou ik nog niet ééns van cicero fpreken, die zoo veel vertooning maakt van Ta~ triotisme ? Met welke verrukking prijst hij in zijne fehriften eenen brutus, eenen fabius maxi mus, eenen scip io, eenen l a elius ? En, wanneer hij caesars heimlijke ondernemingen in aanmerking nam, om de alexander van Reme te worden, welke bittere weêklagten ftortte hij dan in den fchoor van zijnen atttcus niet uit ? De Republiek is in de ellendigfte omftandigheden.' Alles is ongelukkig! De republiek is verloren.' pompejus, die zich niet ijverig genoeg tegen caesar aankant , bezit niets groots of verhevens! Deze allen zijn uitroepingen, die ons geduurig in zijne fehriften voorkomen. Maar nu is de vraag: was het al goud, wat hier blonk? Was die zelfde cicero niet bereid, om zijnen ijver voor het vaderland , waar in hij genoegzaam alle deugd Helde, op te offeren , indien caesar hem een Augur wilde maaken, eene waardigheid, welke zijn roemzucht ftreelde, dewijl een Augur , een wichelaar , zich in alle openlijke zaaken en belangen mengen kon. Dit is het eenige, fchreef hij aan atticus; ik moet mijne zwakheid bekennen, waardoor mij die genen , welke thans over de Republiek heerfchen, winnen kunnen, ó cicero' wat is er al kaf onder het koorn? Maar lezer! indien men «£éns in de oude cn nieuwe gefchiedenisfen het gedrag van veele patriotten beproefde, en hun patriötisme op de proef ftelde, hoe veelen zoude men vinden, die aan cicero gelijk zijn, ja, bij welken hij een eerlijk man is , daar zij nog wel om een minder ambtjen. dan een Auguraat, hunnen ijver voor het vaderland opofferden? Maar hebben wij niet al voorbeelden genoeg? om te be-  < 39 > bewijzen, dat de vraag aanmerking verdient: Is het al goud, wat 'er blinkt? Zou de Lezer bet wel kwalijk nemen , dat ik over dat onderwerp nog ééns nader vraagde ? Zal ik nu niet mijn tegenwoordig ftuk dienen te volgen; Zie ééns orgon in dat almnodisch rijtuig met eenpaar frisfche harddraavers! Wat maakt hij een wind! welke uitgiften! welke pracht in het huishouden ! zekerlijk ftaan de zaaken van orgon voordeelig! En hoe zeer ieder klaagt over het verval van den Koophandel in deze gezegende tijden. voor oitoos openen zich bronnen van welvaart, die zich aan 't oog van anderen onttrekken ? Maar is het al goud, dat 'er blinkt"? orgon s crediteuren heeten legio, want zij zijn veelen, ook plaagen zij hem als de booze. orgon zal op het laatst een bankbreuk moeten ondergaan, en dan zal blijken , of het al goud geweest is? Ik ontmoette gisteren den Heer ferox met zijn Vrouwtjen op een gezelfchap; wat had de man het druk van zijn gelukkig huwelijk? en dat hij zulk een Engel van een Vrouw hadt? Welke lieve tooverwoordjens ! mijn fchat! mijn bekjen! enz Maar, is 't al goud, wat er blinkt? Ik hoor, dat Juffrouw ferox, geboren xantippe, de broek aanheeft, en den armen Man geheel overduivelt, Nu, hij kan zich trooften , dat de grootfte helden voor kwaade Vrouwen hebben moeten bukken. Onze oude marten tr om p, indien zijn naam flechts herleefde, zouden de volken ons niet ontzien? hadt zulk een wijf, en moest voor haar onderdoen. De Hartog van marlboroug, zulk een held, was aan zijne vrouw zoo onderdaanig, dat 'er even zoo veel Jatiren op zijne bloohartigheid binnens huis, als lofdichten op zijne dapperheid daar buiten gemaakt werden. Zeker Schrijver fchrijfc van de Engelfchen, dat geen volk zoo wild buiten, maar tevens zoo tam binnen 's huis is, als de Engelfchen. Een Engelschman, zegt hij: fcbroomt niets. Overheid, Wetten, Straffen en Gevaar zijn niet in ftaat, hem in toom te houden; doch de Engelschman, wien niets bedwingen kan, is in de hand van zijne vrouw als een draad, dien zij om den vinger kan winden. Daaröm wilde deze fchrijver, dat men  < 4° > men eenen Engelschman, in plaats van hem te ftraffen, dreigde, hem bij zijne Vrouw aan te klaagen; zulks zou meer uitwerken, dan alle poenale wetten, Dit van de Engelfchen! maar is het hier te Land ook wel al goud, wat er blinkt? leert het voorbeeld van tromp niet het tegendeel? En hoe veelen, die ook onder ons onder de heeifchappij der vrouw itaan? Gelukkig, dat zij zich daarmede kunnen troosten, dat dit het lot der dapperfte mannen veelal geweest is ? Zie daar! wat ik te zeggen had over de vraag: Is het al goud , dat er blinkt? Ik zou 'er nog vrij wat kunnen bijvoegen, indien ik het vroome wezen en de heilige zuchtjens van truitje» fijn baard, indien ik den ijver van van houten, den Katechizeermeefter, en foortgelijkeu in aanmerking wilde nemen, dan zou men nog al gelegenheid hebben , om de vraag te herhaalen: Is het al goud, dat er blinkt ? Graeca non ieguntur, het grieksch flaat men voorbij. Meu weet, bij welke gelegenheid dit fpreekwoord zijnen oorfprong heeft genomen; maar ik heb deze week een' brief ontvangen, getekend uit Amfterdam door J. K. en C. B. waar in over het grieksch geklaagd wordt, dat in de vra ao-al voorkomt, fchoon ik er doorgaands de vertaaling bijzet. De Schrijvers vragen: Hebt gij eenig belang in het behaagen uwer Leze,, ren? Wat zal 'er dan op ons gefchrijf volgen?" Nu of ik belang heb in het behaagen mijner Lezeren ? Ondertusfchen wil ik wel wat minder grieksch in 't vervolg fchrijven, terwijl ik ééns zal afwachten, of deze Schrijvers, volgends hunne beloften , mij iet anders, al ware hec dan maar goed Nederlandsen, zullen toezenden ? En of dit ook al goud zal zijn, wat 'er blinkt ? Te L E T D E N, Bij L. HER.DINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks a een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 58. Is er iet nieuws onder de Zon ? M ag ik den volgenden Brief aan mijne Lezeren wel onthouden ? alfchoon hij juist niet van nieuwe maar wel van oude dingen fpreekt ? Evenwel is er immers nog wel onder het oude iet, dat onze aandacht verdient , en een oud huis met een nieuwen gevel maakt ook nog, op zijne wijze, een parade in een ftad of op een dorp ? Ik zal hem derhalven zonder omflag mededeelen; evenwel mutatis mutandis, onder het welnemen van den Schrijver, 200 als 't behoort, zeide de grutters - knecht, zoals 't behoort, baas! en dan hadt hij grutte meel, en boekweite meel, en alles in de gort geroerd, en toch was het: 200 cis het behoort, baas! Nu, wat zegt gij Lezer! zoudt gij wel wenfchen, dat alles, naar hec voorbeeld van dezen knecht, was, zoo als het behoorde? Oe Brief luidt dus: Mljfl heer de vraag-al! Was het s a l o mo niet, die wijze bol, welke van den hijsfop af, die aan den wand groeit, tot den hoogen Ceder op Libanons trotsch gebergte redenen kon; was het deze salomo niet, die in zijnen tijd zeide; dat er niets nieuws onder de Zon is, het geen er van het begin af niet reeds geweest was! en is hij daarom niet van veele neusivijze vlasbaarden, of oude grompotten over den hekel gehaald. En hadt de man evenwel geen gelijk? Trouwens! mag ik ten dezen tijde niet vragen: Js er wel iet nieuws onder de Zon ? dat 'er niet alvoorens geweest en gebeurd is? Maar zult gij vragen : wat is er evenwel zedert s alomons tijd niet al voorgevallen ? Wat is et in onzen II. deel, F leef*  •C 42 > leeftijd niet al gefchied ? En gaat er nog wel één dag voorbij, of de Couranten hebben wat nieuws, al warren het ook een zak vol leugens; want zij liegen, of het gedrukt is? Was ervoor salomo 's tijd wel ooit zulk eene Nationale Vergadering bij een gekomen, als thans in Frankrijk vergaderd is , om de Menfehen te bezorgen , het geen menfehen toekomt? Zijn er wel ooit zulke fpellen gefpeeld , als thans in Btaband gefpeeld worden? Zijn er wel ooit zulke gezegende omwentelingen geweest, ais onlangs in ons Vaderland? Zo het waar is , en het zeggen van den wijzen man doorgaat , dat er niets nieuws onder de zon is , hoe kunnen dan de klagten van zoo veele oude en ftijve Hollanders fteek houden, dat de wereld zedert hunne kindfche en jongelings - jaaren zoo verbasterdis? dat de Dominees toen uit hun hoofd predikten, en nu veelal uit een boekjen? Een klaar bewijs, dat er toen beter geftudeerd was op de Hoogefchoolen, of dat de vermogens van de ziel met den ouderdom der wereld verzwakken? Hoe dikwijls heb ik den ouden jan sol wel hooren klaagen; zou men dat in mijn tijd gezien, toegelaten, en verdragen hebben? En lieve Hemel! de man heugt nog in lang salomo 's tijd niet? Kijk! Heer vraag-al! Ik ben juist zoo niet bedreven in de oude hifioriën, daar gij zoo veele fpreukjens uit weet op te disfehen, dat men, vriend of vijand, uwe blaadjens met vermaak leest, maar zoo veel heb ik toch zelfs uit uw Weekblad geleerd, dat het wel de moeite waardig is; om de vraag te doen : Zr er ixiel iet nieuws onder de Zon? Ik heb flechts de gefchiedenis der Jooden uit den Lijbei gelezen en herlezen, maar wat is er onder dat ééne volk, niet al voorgevallen ? Van alles, wat er in onze dagen gebeurd is, gebeurt, en misfehien gebeuren zal, zou ik, dunkt mij, als ik wat gaauw van verftand was , en er mijn tiid toenam, wei voorbeelden onder de Israè'liten kunnen opfpooren. Zie daar! werden onder dat volk verdienden, en uitmuntende hoedaanigheden wel beter beloond, dan in onzen tijd gefchiedt? Leminden zij de deugd meer, werdt de ondeugd fterker gehaat dan bij ons ? Werdt £e onnozelheid en onfchuld min belaagd, en baldaadig os-  '€ 43 > onderdrukt dan in laater eenwen? Werd der wraakzucht niet de losfe teugel gevoerd? Ei! Ei! floeg kaïn niet reeds in 's werelds uchtendkrieken het Tierde dceL der wereld dood; en waarom floeg bij hem dood ? om dat hij nijdig was, en zijn broeder rechtvaardig! zal uw Kleinzoontjen immers zeggen ? dat kind, het welk zoo zoet zijn Katcchismus leert, gelijk gij ons verteld hebt, en dat gij tot een voorbeeld van kinderen fchijnt te Hellen. Is het onderdrukken van vrije Volken iet nieuws in de wereld? Hebben dan de Egyptenaar* niet een ijzren juk van flaavernij op de vrije haizen der Hebreen gelegd, en hetzelve zoo verzwaard, dat zij het niet langer torsfehen konden ? Erkende Israël zijn voorrechten wel, toen God hec uit het diensthuis van Egypten ééns verlost hadt ? floeg bet wuft, het ondankbaar gemeen niet al fpoedig aan het muiten ? pleegde het niet den fchandelijkften moedwil? wilde het mozes den braaven leidsman des volks niet te lijf, en hem zelfs fteenigen? Boodt de Priefter A A R o N niet aan dit gemeen zijne hulp, om een gouden kalf te maaken en op te rechten , en het volk daar op te wijzen: Dit zijn uwe Goden , die u uit Egyptenland verlost hebben ? Het kan zijn, dat de Priester het uit vreeze deedt voor het graauw, of dat hij zijn ambt zou verliezen; maar het zij zoo, was het wel fraai van A A R o N ? En is de vraag niet billijk : Is er wel iet nieuws onder de Zon ? Waarom zou men toch zeggen, dat 'er in onze dagen dingen gebeurd zijn , waar van men nooit gehoord heeft ? Bracht het gemeen in Israël niet dikwijls alles in de war? Leest men niet in den Bijbel van Oproer en Plunderingen ? Werden niet dikwijls de heiligde Wetten met voeten vertrapt ? de voorrechten gefchonden ? fchoon een gidEöb weigerde koning over het Volk te worden , was zijn bastaardzoon AbimeLECH niet een dwingeland ? Hadt hij geene gehuurde benden , die van zijne hand vloogen? Vermoorde hij niet zijne broederen, de zoonen van GIDEOW? Moest JOTHAM niet uit het land vluchten, omdat hij openlijk dorst beftaan', de geweldenarij af te fchilderen. en het uit«iude van den Burgertwist te voorfpellen? f ï Ver-  < 44 > Verbeeldde Israël zich niet meer dan ééns, dat eene omwenteling voor hun gezegend zou zijn? Jlij voorbeeld, toen zij den grijzen s&muel bedankten voor de regeering, en eenen Koning verkozen , dien God hun gaf in zijnen toorn? Was er niet eens een rehabeam, die de oude Raadslieden van zijnen Vader afdankte, en geen gehoor gaf, en nieuwe aanftelde , geheel ongefchikt tot zaaken , die door hunnen verkeerden raad, om alles met geweld door te zetten, de fcheuring onbcrftelbaar maakten, en hem tien Provintiën deeden verliezen, behalven dat hij nog aan sisak, den Koning van Egypten, alle de fchatten moest opbrengen en overleveren , die voorhanden waren ? Waren er geene Heden onder de Hebreen, die het gemeen opruiden, en onder de hand opftookten, gelijk een jEROnEAM, die eindelijk koning werdt van X. ftammen, en van wien wij lezen, dat, wanneer de" Priesters en Leviten uit zijn land weeken, na het nabuurig Juda, en door hem afgezet werden, omdat h'j vreesde, dat zij het Volk tot de oude Conftüutie te rug zouden brengen, dat hij, om dit gebrek van Leeraaren te vervullen , Priefisren maakte van de geringften des Volks, die niet waren uit de 'Loonen Levi! Als ik dit zoo overweeg, dan vraag ik: Is er wel iet nieuws onder de Zon ? Waarom zou men toch van de oude tijdsn fpreken, als beter dan de onze ? Wat gefchiedt er toch, dat toen ook niet gefchiedde? Zijn menfehen niet altijd menfehen geweest, en was het gemeen teen anders dan op andere tijden ? Van tijd tot tijd werdt Israël geiïraft, en dit Volk ondervondt de rampzalige gevolgen van hunne Hechtheden; maar werden zij beter ? leerden zij wijsheid en voorzigtigheid ? Was het niet volgends het fpreekwoord: zoo de Ouden zongen, zoo piepten de Jongen? Het volk kwam in de Weeflijn om, maar hunne Kinderen waren naauw in het gezegend erfland gekomen, of zij gingen den oüdan gang,- zij kenden noch edelmoedigheid, noch verpligting, noch zucht tot dankbaarheid. Welk een algemeen gefchreeuw: „Wij willen een' Koning /" wel nu , zij kreegen een Koning, die welras in een dwingeland ontaarde: onder wien een vriend van het Vaderland, een david, most rondzwerven, en eich  < 45 > zich eindelijk na het land der Filiftynen begeven. En behalven dAvid waren er nog meer braave Patriotten, Mannen, die ook het land moesten ruimen, onder de regeering van saul, die tot Koning was aangefteld, om den zin van het Volk te voldoen. En hoe werden dezen befchouwd? werden zijniet aangemerkt, als muitelingen en oproermaakers ? Wat zeide een dwaaze N ab a l, om david en de zijnen te befchhnpen ? Daar zijn heden veele Knechten, die zich affcheuren, elk van zijnen Heere? Zag men men dus niet onderdrukking haare rol fpeelen over elk, die moeds genoeg hadt, om er zich tegen te verzetten. Doch Heer vraag al ! zal ik wel meer behoeven bij te brengen, om door het voorbeeld van jacobs Nageflacbt te toonen, dat de vraag zoo vreemd niet is: Is er wel iet nieuws onder de Zon? Als ik wilde, hoe veel zou ik niet kunnen bijbrengen? Maar zouden nu onze tijden wel gebeuremsfen en daaden kunnen opleveren, daar men niet zoo iet dergelijks van zou aantreffen in de Jaarboeken van Israël? Wij hebben in Europa gebeurenisfen beleefd, gruwelen gezien , daar, zegt men, onze Vaders nooit van hoorden ; baldaadigheden, die de menschlijkheid ontëerden, en Natiën fchandvlekken tot in het laatfte nageflacbt! Wij hebben voorbeelden van domheid en onkunde vernomen, die onbegrijplijk zijn in eene zoogenaamde verlichte eeuw; men zegt, dat men in Braband de lieden armen en beenen ftuk flaat, die den hoed niet afligten voor. het beeld van van der noot, naast dat der H. Maagd geplaast, nu daar zal men in Israël geem voorbeelden van aantreffen . omdat de Jooden geen hoeden droegen, maar eene fcort van tulbanden, gelijk in 't Ooften de manier medebrengt; maar is het wel iet geheel nieuws onder de Zon ? Wilde in Zwitzerland de Ooftenrijkfebe Stadhouder niét, dat men zijn hoed, die op een ftok geplaatst was, groeten en eerbied bewijzen zou? En liep willemtell, die grondlegger van de Zwitzerfche Vrijheid geen gevaar van zijn leven, toen hij het weigerde? Hoe menig één is in ons land door het gemeen niet alleen arm of been ftuk geflagen, maar dood geklopt. in het water verdronken , om dat hij geen Oranjen lintjen of ftrikjea droeg ? Zjjn dan Menfehen, die beweeren, dat er ï' 3 iet  < 46 > iet nieuws onder de Zon is, wel genoeg bedreeren in de menschkunde en in de oude gefchiedenisfen ? Waar zou het heen, als wij zoo vee! erger dan de ouden , weder een meer verbasterd nagedacht voortbrachten? o ISeklaagüjk dan ons Nageflacbt! Maar is er niets nieuws onder de Zon ? kan het geen gebeurd'is, weder gebeuren? dan heb ik nog eene vraag van belang. Te weten : De fchandelijkeeuveldaaden der Jooden zijn zoo ftreng geftraft, dat zij eerst in eene ballingfchap van 70 jaaren na Balei als eene gevangen en weggevoerde Natie verhuizen moesten, na Babel, aan de gezanten van welks Koning de gulle hiskia zijne fchatten hadt laten zien, gelijk wij wel eens geroemd hebben op Hollandfche Dukaaten ? En waar zijn zij nu? En wanneer zij na hunne wederkomst uit Babel zich niet verbeterden , maar het van tijd tot tijd zelfs erger en erger maakten, tot zij eindelijk de waarheid en deugd zelve aan een kruis hechten, en den Romeinfchen Keizer en zijnen Stadhouder meer vreesden dan God, en dezelven boven den m essi As fielden, zijn zij, die zoo dikwijls aan moord en roof zich hadden fchuldig gemaakt, toen niet zeiven van alies beroofd, uitgeplunderd, en aan de verwoesting overgegeven ? Zijn dat geene fpiegels, waar andere volken zich in fpiegelen mogen ? Zijn het geene waarfchuwingen ? Zijn zelfs deze niet de natuurlijke gevolgen van zulke handelwijzen en fnood gedrag? Hebben dan volken, die zich aan foortgelijke euveldaaden fchuldig maaken, niet ook foortgelijke ftraffen^ais onvermijdelijke gevolgen te wachten ? Mag het volk van Nederland niet wel ééns tot zich zeiven inkeeren? Mag het niet wel vragen , of foortgelijke wanbedrijven ook onder ons gefchied zijn , en eene fchuld over hec land gebracht hebben, die het drukt? Al is het dan, dat zulke zwaarhoofden al niet geheel gelijk hadden, die voorwenden, dat wij het ruim zoo erg hebben gemaakt, als de oude Jooden? En zo dit eens dus ware, wat hangt ons dan boven het hoofd? Wat hebben wij te wachten? Dan zult gij niet zeggen, dat ik voor ditmaal al vragen genoeg gedaan heb, en mijn brief reeds overvloedig lang genoeg is? Nog ééne of twee vragen zult gij mij.  ♦C 47 > mij echter vergunnen. Zal dezelve een plaatsjen hebben in uw Weekblad ? Zo ja, raag ik u dan wel mee meer vragen lastig vallen? Ik heb nog wel fomtijds zoo iet te vragen; gij ziet uit mijne ondertekening, dat ik van het geflacht der magers ben. Ik ben enz. ( Was geteekend) GERRIT db VRAGER. Ziedaar Lezer! den geheelen Brief! Is hij niet wel der overweging waardig? en niet min de vraag, welke in denzelven vervat is: Is er iet nieuws onder de Zon?- Het Joodfche volk is een heel merkwaardig volk ! menigmaal hebben de Godgeleerden en geeftelijken in hunne Leerredenen, bijzonder op de Dank- Vast- en Bededagen, en in hunne gefchriften, Israëls volk aangemerkt als een volk, welk heel veel overeenkomst hadc ■met onze Nederlandfche Natie, en op dien grond bouwe vrager fchijnt daar ook heen te neigen , en jheeft ons de Hebreeuwfche Natie tot een bewijs bijgebracht , dat zijne vraag aanmerking verdient: Of er wel iet nieuws onder de Zon is? ondertusfchen tekent hij in zijnen brief die natie juist niet van de beste zijde; nu weet ik wel, dat zij zeker al vrij flecht was, en ik hoop niet, dat de Nederlanders ooit zoo verbasteren zullen, dat men foortgelijke tekeningen, als die bij voorbeeld, welke de Profeet zefamja van Jeruzalem geeft, op onze Natie zal kunnen toepasfen: ,, Wee de ijslijke, en de bevlekte ; de verdrukkende ftad. Zij hoort naar de ftemme niet; zij neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op den Heere, tot haaren God nadert zij niet. Haare vorften zijn brullende leeuwen in het midden van haar: haare rechters zijn avondwolven , die de beenderen niet en breken tot aan den morgen. Haare Profeeten zijn lichtveerdig, gantsefs trouwloze mannen. Haare Priefters verontreinigen hec heilige, zij doen de wet geweld aan. De rechtvaardige Heere is in het midden van haar, hij doet geen onrecht : alle morgen geeft hij zijn recht in het licht ? daar ontbreekt niet, doch de verkeerde weet van geene fchaamte." Hoe ongelukkig is een laad, waar zoodanige  HC 48 > ge tekening op past ? Hoe flecht een Volk was het; Joodfche Volk, van zijne fnoode zijde befchouwd ? Maar dat Volk hadt ook zijne goede, zijde, en wanneer er voorbeelden zijn van mensc'olievendheid, van deugd, van achting voor verdienden , in onze dagen, zoodat eene* edelmoedige Franfche Natie rouwgewaad draagt, wanneer een franklin, een herfteller van de Vrijheid en der vechten van zijne natie overlijdt , ook dan kan men vragen: Is er wel iet nieuws onder de Zon: Israël beweende mozes, Israël droeg rouwe over sAm u e l ? Wordt in onze dagen een burgervader gejacht, ook onder Israël waren er altijd, die aan de braaven dachten , die hunne landgenooten beminden, en em dezer wille deedc God dan dikwijls beloften gelijk deze: ,, Zie !■ ik zal ten dien tijde alle uwe verdrukkers verdoen: en ik zal de hinkenden behoeden, en de uitgeftootenen verzamelen , en ik zal hen ftellen tot een' lof en tot een' naam in het gantfche land, daar zij' befchaamd zijn geweest". Is er dan wel iet nieuws onder de Zou ? gerrit de vrager zal mij deze aanmerking op zijnen brief immers niet kwalijk nemen? Ik vraag toch den Lezer , of men het goede zoo wel van dc oude Hebreënnlet mag en moet '-eggen , als het kwaade , en of men van het één niet zoo wel gebruik moet maaken als van het ander ? Was het Israëlitifche gemeen flecht ligt, om op te ruien, waren er heerschzuchtigen, dié alles bedorven, waren er dan ook aan den anderen kant geen braave Patriotten onder Israël? Is er wel iee nieuws onder de zon ? Wat de laatfte vragen van mijnen geachten Correspondent betreft, is de eerfte niet beantwoord door het piaatzen van zijnen Brief? en kan hij nu niet het befluic trekken tot de tweede? Zou het mij niet "aangenaam zijn, wanneer ik vragen van gewigt aan mijne Lezeren kan mededeelen? NB. De brief met de vraag, Wat is rechtvaardigheid? is wel ontvangen , men zal er op zijn tijd gebruik van maaken. TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve Stuiver word uicgegevea.  D E VR.AAG-AL> (No. SP-) Wat weet er een boer van? Ja wel , Lezer! wat weet er een boer vanP Zie daar! ééns heb ik een' brief van een kinkel geplaatst, en dien verwaardigd, om nog het één en ander nader te vraagen over de vraag, die de goede pouw will ems en mij deedt: wat of toch een Patriot was? en nu vallen er mij al meer lastig, met hun gefchrijf; en zij flaan er zoo boersch mede door, dat het fchande is. Ik zal, tot een voorbeeld van het geen ik zeg , een paar van die boerfche brieven mededeelen, en dan den Lezer de vraag laten beöordeelen : Wat weet er een leer van* Ondèrtusfchen zullen de liefhebbers van oude gefchiedenisfen deze week geduld moeten hebben, dat er in dit nommer niets van inkomt: Want wat weet er een boer van? De eerfte brief , dien ik mededeel , is van s. o»« rust, deze klaagt, dat hij met zijne Confcientie over hoop ligt, en raadpleegt mij daar over; even of ik een moralist was , die over Confcientie - gevallen uitfpraak deed; en de man heeft echter naar het fchijnt de vraag: Wat is Confcientie"? gelezen: ik ben zeker, wanneer gij den brief gelezen hebt, zult gij met mij vragen: Wat weet er een boer van ? II. d«*l. G »°«:  monsjeur vraag-al! In jouw noemer 37 heb ik ezïen, dat ook wel boeren an jouw fchraiven, ik bin dan ook maer ien boer, en net zo als pouw willemsem ien lompen boer, en net as hij, een voorftander van de ouwe Gonflitu tie, en daar heb ik, net as hij, ook ien eed op edaen, omdat ik, mot je weten ien diaeken van de kark bin, en ieder het bij ons ien eed motten doen, tot de hondeflaeger toe, en dat was ook best, want aêrs rogten over twie of drie jaer de poppen weer an 't dansfen en ons land was vort. En nou mot ik je dan evel ook iens wat vraegen , want ik bin zo miferabel met mijn eigen Confjenfie, daar jijstus van praet, als of hij er ien had, d aer wel ien heele hooiwagen in om kon keeren, ik zeg, ik ben zo mit mijn Confjenfie ih de war, dat het te veul fchilt. Ik loop, zeggen ze hier, as of ik rejaal gegeten had, en ik weet er maer gien mouwen an te zetten. Je mot dan weten, dat ik op raed van ien man die het wel wist, ien man uit de ftad, want wat weet er anders ien boer van ? ien fterk ijveraar veur onfe ouwe wettige Conftitutie geweest bin ( en dat bin ik nog, zo is 't niet) maar zo evel dat ik niemand mishandeld of moeite angedaen heb, as die het verdiende. Die wat verdient mot wat hebben, zei Abram-buur. Maar kaik, daar zit ik nou as piet fnot, nadat ik in de ftad bin eweest, en daar verleden Zondag heb horen preken over den groten ijver van petsus, en hoe hij onzen lieven heer het oor afhakte, dat het een aerd had, om zijn zei ven te wreken; die domenij, finjeur, maekte het wat anders, as onfe man , die brengt nooit zukke raooïe dingen veur den dag, en ik zeg het hem, as diaeken wel iens: domenij  < 5i > rij die -pannékoek was van daeg niet te bestig gaer vatje, as hij n'et veul geftoddeerd het, maer het helpt niet; ik geloof, dat hij denkt: wat weet er een boer van ? Maer dat ik zeggen wou , die domenij uit de ftad , inaekte over die ftorij zoon zes zeuven anmerkingen, en daer heb ik deufe van omhouwen, want kaik: wat weet ien boer van anmerkingen ? dat niemand bevoegd is, zich zeiven te wreeken van beledigingen, die hem angedaan worden; en dat geen onderdaen de daeden van zijn overigheden mag beoordeelen , een overigheid mag zo hard en onbillijk handelen as hij wil, de onderdaen mot dit geduldig draegen, want salomon zeit: zijt de overheden en de magten onderdaenig. De domenij praette van onderdaenen, of bij in 't rijk van de groten Mochol was, daer ik wel onze ouwe miester Jurriën van he^ horen vertellen, die as docter op Oostindie had evaeren ; maer ik docht altijd, dat wij in een vrij land burgers en geen flaeven waeren, Nou wil ik zeggen, vatje ! as de domenij gelijk het , dan heb ik fchriklijk misgetast , en ook verfcheijen van mijn buren. Want wij hebben onze Schout, maar hij was een patterjot, vatje, menigmaal beoordeeld, en hem ook weten afgedankt, geruiïneerd, zeggenze zo niet? te krijgen. Nou wat weet er een boer van? Wel nou, hoe zou het wel met ongs land gegaen hebben, denkje, as die pacterjotten boven hadden eweeet? Maer ondertusfchen mit dat al , mijn Confjenfie is vrij wat an 't fpartelen, nae die preek, Maar hoe zeilen het dan onze voorvaeders ftellen, die zo maer heen en weêr de Keuning van Spanje bedankt hebben, en dat was evel groter heer as onze fchout wil ik zeggen, en domenij zei ook, hoe groter de perfoon, die men G 2 ba-  < 5* > beledigt , hoe groter de zonde. Nou ijder veut zijn zeiven. Maer dat ik je vragen wou, finjeur, bet de domenij nou zo maer gelijk, en hoe ftel ik mijn Confjenfie gerust, want zie, wat weet er een boer van? Kijk het gaet hier evel niet zo as in ... in . . . jae hoe biet de ftad ook, daer onze driaekel docter, die op de lesce korans hier in het derp was, van vertelde, daer regeert, zeit hij, Aris Krates, en as daar iemand maer van kikt. goed of kwaed. fnip, fnap! 's anderen daegs is hij een lijk, mortis , zeit de docter. Nou Sinjeur! wat mot ik er van denken? Want kaik, wat weet er een boer van? Mot ik nou voor al mijn ijver maer zo an mijn zeiven en an mijn Confjenfie gelaeten worden. Och! antwoord mijn toch eens nae mijn zin, of mijn Confjenfie zal 't zwaerd zijn, daar ik met utrus in vallen zei. Daer wordt hier vee! nieuws vertelt, maer ik verftae er niet veul van. Want wat weet er een boer van ? Alleen onze miester, ik meen de churgijn van het derp, vertelde, dat in Frankrijk den aedel zai geruïneerd worden. Is dat waer, heer vra:o - al! Is dat waer? Kaik, dat is iet, daer een boer van weet te fpreken J en daeröm bin ik ze niesgierig. Nou Sinjeur vraeg-al denk om de vraeg van S. ONRUST. Zoudt gij niet in flaap vallen, bij zulk een brief, lezer? Wat weet er toch esn boer van? Wat fmijt hij alles door één ? en na dat bij een diaken van de kerk zegt te zijn , fchijnt hij ncgthans niet veel van den Eijbel vergeten te weze.-}. petrus hakte onzen lieven lieer het oor af! is dat geen fclunde voor een diaken van de kerk, dat hij niet vyeet, dat het malchus was , de dienstknecht van den Hooger.priester, wien petrbs het oor afhieuw, ende hij fterf, las de koster , die twes bladen te gelijk omfioeg, cn eindelijk er bijvoegde: ja dan moet er hst koude vuur bij gekomen zijn. Zoudt gij zulke aanmerkingen over onderdaan en burger wel van een' boer verwachten, want wat weet er een hoer van? gelijk wij zoo in dezen brief lezen? en hoe  < 53 > hoe komen ze te pas ? En wat zal ik van zijn Confcien. tie zeggen? Is het niet best, dat ik hem in goed Nt1 litrduitsch antwoord» dat zal hij best verftaan, omdat hij een lompe boer is: Die zijn g . . . brandt, moet op de blaêren zitten. Nu de tweede brief, daar ik van zeide. jou heerschip! Zo noem ik jou, want ik weet niet wie je bint, en onze koster zeit altijd: jaepik jij bint zo lomp as een agterend van een varken, maar jij mot zo altijd niet mit de deur in 'thuis vallen, wanneer iemand een moije rok an heid. Zeg tog altijd mijn heer of heerfchip, as jij teugen een moije rok fpreekt, daer zei jij je altijd wel bij vinden , al was het dan ook een kael edelman., die geen ftuiver het, om een borrel te kopen; en al gingen de freules en jonkers op holtsblokskens, en al waeren zij met wolle fijlen goed bekleed Cdat voor aedel juist niet mooi ftaetj evenwel mot je mit de hoed in hand ftaen, en al heb jij honderduizenmael meer in de worreld as een kael jonker , hij is dog van aedel , en jij weet wel, hoe veel kwaed die grote heerenons kennen brouwen, as zij kwaed worden, dan hebben we een droevig fpul, en daerom jaepik beleefd mit de hoed in de hand, en as de kinderen, de freules of jonkers bij je kommen, geef ze een ftuk brood en een ceug karremelk of zo wat, dan ken jij de beste vrinden blijven. — Nou wil ik zeggen vbaeg-al-, of jij altemets van aedel was , want wat weet er een boer van, wat geleerde lui zijn? en zijn alle Schrijvers die boeken en pampieren uitgeven, geen geleerde lui? hoor ik en mijn wijf tracteren goed , as de lui ons wel anftaen, je kent vrij bij ons komen, maer wist ik, dat je een landberoerder of een opvreter was , kaik dan kon jij je met een ftuk brood of een teug putwater behelpen. Dat Ik je nou eigenlijk wou zeggen, om op den tekst te komen , want het andere was het eijer eten niet vatje; hoor, ik lees jou pampiertje, daer de vraec-al boven ftaet, ik krijg het van onze Schoolmiester; dat G 3 *  < 54 > is een man as twie paer mannen] met verlof, hij het meer verftand in zijn pink as jij in je hiele, ja bast had ik haest ezeid. Wel zie! wat bin jij onnozel! daer vraeg jij in Noramer 32 of joeis webtosahg! Wel heer! wat bin jijlui geleerden gouw , om naempjens te vinden, juist zo as die geestlijke , die an mijn buurman vroeg, hoe mot je kind heten ? geef het maer een naem zei mijn buurman , maer een naempje uit de fchrift, want wat weet er een boer van? En de geestelijke gaf het knap den naem van jan gat, en zei, dat het een naempje uit de fchrift was ? Nou dat 's tot daer en toe, zei mijn wijf lest, zij had wat op, dat gebeurd de floof meer , en zij viel in een koejeftront. Jij dan of jo n 1 s ,w 2 e tor a e g '. raegt in No. 32. wat veur een hondje het eweest is dat de Prins wakker het emaekt, in den ouwen tijd, toen de Spanjaerds hem te lijf wouwen? Wel man.' wat bin je onnozel! Jij vraegt, of het een Spaensch. of een krulof een keeshondje geweest is? wel hoor! wil ik 't je eens zeggen? geen van allen! Wel, wat weet er een boer van, zeg je misfchien? want bij de geleerde lui heb ik wel eboort, is men een lompert of een ketter, as men iet beter weet, dan zij. Wel luister ik zei het je zeggen , en zou bet ja al lang ezeid hebben, maer we krijgen jou pampiertjes eerst op ons dorp, as ze al lang uitverkocht zijn; want de arme boer leid altijd achter, dat is maer zo, of wij er veul vieren en zesfen over maeken, we kennen het maer niet andcis krijgen. Nou ik bewijs dan, dat het geen van die fourt van honden is eweest, die jij opnoemt, want het was een jagthond, en een jagthond is geen keeshond, noch een krulhond , noch een Spaensch hondje , derhalven jij heb heel mis, vatje. Kaik! dat is een bnl op je neus. En nou was ik zo blij dat ik evel een ouwe vos in de val had, en dar er de boeren evel ook wat van weten , dat ik ten eerlten teugen mijn wijf zij : Hoor kee! want mijn wijt is Krelia gedoopt, vatje, daer zal ik het die Vraeg - al, die zijn zeiven zoo veul inbeeld , eens netjes onder dc neus vrijven , dat hij een zotskap is; en daer mede nae de koster alias fchoolmiester» wien iü mijn anmerking mededeelde, en die mijn  mijn ten eerften gelijk gaf. Recht jaepik, zei de man , nae dat ik had motte zitten , en hij met zijn vlakke hand een reis of drie over zijn kin had geftreken, recht jaepik. De keeshonden zijn zo niet gezien bij den aedel; die dienen goed veur den burger en veur den koopman, en veur de fchipper, omdat zij zo trouw zijn , maer zij zijn juist niet emaekr, om mede te fpeulen , of er de gek me te fieken, en daerom laeten zij ze veur den burger en veur den boer over. Zij zijn wel fcherp van reuk, en van gezicht, en waekzaem, maer zij deugen niet om me te jaegen. Kaik, jij bint nou zo lang boer, en ik waerdig fehoolmiester och jae! eweest, maer heb jij wel ooit met kezen zien jaegen, of boeren, plaegen , ei kaik, jaepik' merkt jij de vlugheid van mijn poëtifche geest wel? üaerenboven de keeshonden zijn in geen achting, men jaegt ze maer fchielijk in er hok, omdat ze zo vreeslijk iemand anblaffen , en uitfchieten. Nou begrijpje duidlijk jaepik! het is gien keeshond eweest. Nou is het wel waer jaepik! ging de fehoolmiester voort, dat de dames veul houwen van adelijke fpaenfche en andere fchoothondjes , die ze altijd carmoejee' ren, en die ze ondertusfen bevuilen, zie dat zijn de lievelingen van de freules, maer kaik, de dames zijn de heeren niet, hoewel ze God betert! er tegenswoordig op uit zijn , om de heeren in alles nae te doen, jae boven het hoofd te zitten. Maer de heeren houwen nog wel eens van leeuwtjes of zwartfnoeten , die veur op de horst met hair beladen zijn, dat de fchaar met voordagt niet het wegenomen. Deze zijn zeer gehoorzaem, en kennen op 't woord'af, iemand bij de kleeren krijgen; en de heeren binden ze vast, en leggen ze 3n een ketting, en zij muilbandenze , dat ze niet gaepen kunnen, en as het er gelegen; komt, laeten zij ze los, en dan motten zij kunstjes doen, en 't goed ophaelen , op fchildwacht ftaen o£ dood leggen, en al zo voort , en doen zij al eens kwaed, dat mogen zij verantwoorden, de heeren ftaen er niet veur in. — Vatje nou, zeide meester jochim, dat het ook zoo'n zwartfnoet of leeuwtje niet eweest is. — Maer zo als jij wel hebt ezeid, en daer weet een  < 56 > een boer van, het was een jagthond. En dat ken ik wel met duizend redenen bewijzen; as je korenakkers en velden goed ftaen , en jij een gezegenden oogst hoopt, wie bederft die om een magren haas? een jagthond.' As de jonker uit rijd, wat het hij bij hem? een j'agthond. As hij mit de fnaphaen uitgaet en jouw eenden liggen in de floot, of jou kippen lopen op de werf, en hij fchiet ze dood, wie haelt den buit op? een i'agthond. En jij jaepik! jij woont in een vrij land? vatje, maer zou jij wel een jagthond een zuure fnoet durven toezetten? Neen, jaepik, die beesten zijn van zoo ouwen aedel, als er heeren , en wil jij van de jonker geen pak fiaegen hebben, zo refpecteert zijn jagthond; en dus befluit rk jaepik! jij hebt wel gedocht, dat het een jagthond is eweest, het was eeu jagthond Man! Vraeg nou nog ééns, Heerfchip .' wat weet er een boer van? Een boer zei het je nog motten wijsmaeken. Tae ik zei je in 't vervolg nog wel iet vraegen, mids dat jij dan ook fchielijk antwoord. JAEPIK van NERGENS HUIZEN. Voor zulke douceurs ftaat een fchrijver evenwel bloot, om met zulke brieven opgefcheept te worden; en wat weet toch een boer van de vaderlandfche hiftorie? en wat weet een boer van wellevendheid , om mij zoo maar onder den neus te wrijven, dat ik een zotskap ben ? Nu zal het, dunkt mij, voor deze keer al zoo wel zijn, met deze vraag: Wat weet er een beer van? Tt L E T D E N, Bij L. HER.DINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks i een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 60. Zou er niet een nieuw woordenboek nodig zijn? K an men het ieder een wel van paste maaken ? Zo dit ooit mooglijk ware ; zou'het ten minften in onze tijden niet vrij moeilijk zijn? Ondervinden wij dit niet daaglijks» en niemand meer , dan een Schrijver van weekblaadjens ? Over mijne lezers heb ik niet te klaagen, die zijn be* Jcheiden, nu is dat niet de eigen titel, die een' Lezer toekomt? maar hoe ik het met mijne Correspondenten ftellen zal, weet ik niet. Ik krijg brief op brief, en ieder wil zijn' gefehrijf het eerst in aanmerking genomen , en zijne vragen beantwoord hebben; wat zal ik in dezen overvloed doen? Zal het niet best zijn, zoo maar voor 's hands weder een paar blieven te plaatzen , en de vragen , die zij behelzen, aan den lezer, ter overweging voor te ftellen? Of zij belangrijk zijn,' moge hij, na geëindigde lectuur, oordeelen, als ook hoe zij bij eikanderen voegen ? Ik heb er de vraag uit opgemaakt: Zou er niet een nieuw woordenboek nodig zijn? IJe ééne brief behelst de vraag: Wat is rechtvaardigheid? en luidt dus: m 1j n heer! Gemeenlijk zeggen de Wijsgeeren , dat onze dwaalingen uit onkunde ontftaan, zou dit gezegde waarheid zijn? En zo ja , zou er dan niet uit volgen, dat wij in onzen tijd redelijk wel voor dwaalingen bevrijd zijn , omdat wij naamlijk zoo veel ondervinding van zaaken hebben, meer dan onze waardige voorouders? Zekere foort van lieden praaten altijd van bevindingen , als zij den lof van hunne vroomheid uitbazuinen, en wat meer wijlen zijn, dan hun med«men.;ch, II. de ei,. H maar  < 58 > maar kan het ons in deze verlichte eeuw wel aan ftoffe ontbreken, om van' bevindingen te praaten? Zoo 3at ik maar zeggen wil, zijn wij niet redelijk wel beveiligd tegen dwaalingen ? Nogthans ligt mij ééne zaak te bijfter op het hart, en daarom moet ik u , mijn Heer vraas-al, toch eens vragen. Zouden wij, met alle ,onze bevinding en verlichting toch niet groot gevaar loopen van dwaalen, door de verandering, die de taal Van eeuw tot eeuw ondergaat? Daar werken aan de verandering van onze taal niet alleen eene Maatfchap. pij van Letterkunde te Leyden, en zoo veele dichters , dat zij helaas! nog wel melaatsch! zal worden, maar ook alle man fchijnt daar aan te arbeiden , zoo dat men fchriklijk zou dwaalen, als men'meende, dat de woorden in onzen verlichten tijd nog hetzelfde zouden betekenen, dat zij een eeuw of twee geleden, betekend hebben. Hola wat! Is onze eeuw niet te verlicht, om met onze goede eenvouwige voorouders te fpreken of te handelen ? Dat zou wat verfchillen, meen ik! Doch, dewijl het nu evenwel te vreezen is, dat er nog menfehen zullen zijn, zoo eenvouwig als de aanhangers van abs alom, die in het midden der verlichting dwaalen, is het dan onze pligt' niet, om hen op den rechten weg te brengen? Wie twijfelt daar aan? Maar waar in dwaalen zij? Wel in veele opzigten Heer vraag-al! Maar daar ik nu bijzonder hec oog op heb: zij dwaalen in eene verkeerde betekenisfe aan de woorden te hechten , die daaglijks in gebruik zijn, bij voorbeeld, billijk, eerlijk, wijs, rechtvaardig en veele anderen meer. Onze vriend rabemer heeft er zijne Iandgenooten, bij welken deze foort van dwaa-< ling ook vrij fterk heerschte, over onderhouden , en zelfs eene proeve genomen, om een nieuw Hpogduitsch Woordenboek te ontwerpen, en heeft getoond , dat bij voorbeeld, oude trouw bij de Duitfchers zoo veel zegt , als verjleten trouw; en iemand trouwe zweeren, zoo veel als iemand dwaas genoeg achten, om zich met woorden zonder betekenis te laten misleiden. Wel nu, is het zoo ook niet bij ons? Is er niet eene mag. tige verandering in onze taal en in de menfehen? Behoeven wij zelfs wel eeuwen voorwaar Is te gaan? Kan een jaar of wat hier niet al volftaan, om mijn gezegde te bewijzen? Is het niet zoo: Tem-  < 59 > Tempora mutantur, nos & mittamitr in Mis? Maar het volgende hadt de dichter er wel kunnen aflaaten: Quomodo •? fit femper tempore pejor homo. Strekt dit laatfte wel tot eer van het menschdom? En hoe kan het waar zijn/, als men eene gezegende omwenteling beleeft, dat men dan van tijd tot tijd erger en flechter zou worden ? Juist oir. die reden wil ik dezen laatften regel ook maar onvertaald laten, en des dichters naam niet noemen , om hem zijn credit niet te benemen. Te meer, dewijl ik wel verzekerd ben, dat het vierde part van uwe lezers den man zoo min kennen, als zijn Latijn verftaan, dewijl het Latijn uit de mode is: en van u ben ik gerust, dat gij zwijgen kunt. Maar nu wil ik eigenlijk en bepaaldelijk ééns vragen: Wat is rechtvaardigheid? Rechtvaardigheid is rechtvaardigheid , en naauw vermaagdfchapt met billijkheid. J5est! Maar is dat nu eene verklaaring van het woord rechtvaardigheid? Weet ik ntr jet meer van de zaak? Niets min dan dit. Wel aan dan , op eene andere manier. In oude tijden, mooglijk een eeuw tien twaalf geleden , het zal op een fnees eeuwen niet aankomen, altoos in heel oude tijden, toen de menfehen nog zoo in den dommel voortleefden , en zoo fchrander niet waren als wij. Toen werdt iemand rechtvaardig genoemd, die volftandig voortging, met techt ce doen , wiens wil geene andere neigingen hadt, dan zich toe te leggen, om niet alleen elk het zijne te geven, maar ook dat te laten wedervaaren, wat recht en billijkheid medebracht en vorderde, en het geen men van eenen anderen omtrent zich zelv.en eischt. Hij was rechtvaardig , die eenen haat en afkeer hadt , om, openlijk of meer geveinsd en heimlijk, zijnen evenmensen te benadeelen, het zij in zijne goederen . bezittingen , of perfoon, of goeden naam: die het verfoeide, dat men zijnen naasten nadeel brouwde of berokkende, en veel meer verfoeide , dat men deszeifs verderf en ondergang zocht; maar die integendeel eene vuurige begeerte toonde, om het voordeel van alle menfehen te zoeH 3 ken,  < 6o > ken, ja die zelfs zijne vijanden kon weldoen, We[ nu, weet men nu heter, wat rechtvaardig en rechtvaardigheid is ? Maar is dit niet in den ouden trant, ouwerwetsch? dood ouwerwetsch? uit eenen tijd, toen men die heerlijke wetenfchap nog niet bezat, om zijn eigen belang te behartigen? toen men nog onkundig was, om zijn eigen grootheid te ftichten op de puinhoopen van eens anders verderf? Als ik toch hier bij eens vergelijk, wat men in onze dagen rechtvaardig noemt, fchoon ik vertrouw, dat gij 't zoo goed weet, ais ik, het is maar, om aan de praat te blijven, wat haalt dan dat bij dit? Bij ons, dat is te zeggen, opdat gij mij niet verkeerd begrijpt, want daar de taal zoo veel verandering ondergaat, diende men immers wel op zijne woorden te pasfen, om niet achterhaald te worden: bij ons dan, dat is , in onze tijden, in onze eeuw, in de dagen, die wij beleeven, liaan voor rechtvaardigen te boek, om geen duizend anderen te noemen jelle telles en simon tab ellarius. Het is waar, fommige lieden van de oude Conflitutie. ten dezen weigeren hun dien naam fort & ferm, alleen daarom, dewijl ->A\ hier en daar een handjen vol goed ftuk geflagen en zoo wat geroofd en gekaapt hebben. Doch hoe veelen hebben niet het zelfde gedaan, en zouden die allen daarom onrechtvaardig, dat is , fchelmen zijn P Daarenboven aan wie hebben zij 't ge daan? wien hebben zij hec ontkaapt? was her niet aan zulken, die niets beter verdienden? die van eene flechte partij waren ? En aan eene flechte partij is immers niet verbeurd? En dan zou men nog, om zulke kleinigheden den naam van rechtvaardig aan iemand weigeren? gelukkig, dat dit alleen gefchiedt van menfehen, die niet beter weten, die de oude gevoelens met hand en tand vasthouden, en die de betekenis van het woord rechtvaardigheid en billijkheid niet verftaan ? Schoon men zich verwonderen moet, hoe 'er nog zulke Sim-, pele menfehen zijn kunnen in die tijden , die wij beleeven ? Weten zij dan niet, dat iemand , jn onze dagen rechtvaardig is, en billijk handelt, die aan zijne daaden en bedrijven flechts den fchijn van recht weet te geeven, als hij maar ftandvastig ijvert voor de beste partij, en zijne zaaken zoo belegt, dat de wejeld hem Biet  <. tl > niet durft veroö'deelen, hoe zeer hij bij alle gelegenheden werkt, om zijnen evenmenscb den voet dwars te zetten , hem te benadeelen . en te vervolgen? Is hij onder die bepaalingen, en blijft hij niet rechtvaardig, al hadt hij zijne beste vrienden geruineerd, mids dat zij van de flechte partij zijn? Ik hoop, Heer v kaag-al! dar gij begrijpt, wat ik door de goede en flechte partij verfla. Zal het met dat al wel kwaad zijn, om den wil van fommige onnozele menfehen, dit in't voorbijgaan ook aan te flippen? dat deza woorden insgelijks aan verandering onderhevig zijn, Voor dezen betekende de goede partij, vast, de partij, die gelijk, en het recht aan haare zijde hadt, en de flechte, die ongelijk hadt, en uit fnoode beginzelen werkte. Maar zien wij niet bij bevinding, dat veele menfehen, rechtvaardigen in den tegenwoordigen zin van het woord, de woorden goede en flechte partij in eene andere betekenis nemen? en dat de beste partij bij hunis de bovenliggende, de flechte, de onderliggende partij , want waarom zouden zij anders zoo gemaklijk bij verandering der tijden van de ééne partij tot de andere overgaan, en het altijd met de bovenliggende, als in hun rechtvaardig oog de beste, houden? Zie zoo hangt immers in de wereld alles te famen , als aan een wijsgeerigen keten! Men verhaalt ons in de openbare nieuwspapieren, dat, veele bedelaars in Frankrijk met geld in de zak lopen, zelfs zeggen de bijzondere brieven, met Bollandfche dukaaten en rijders, men voegt er bij, dat dit geld door groote en aanzienlijke lieden gegeven wordt, om dus die menfehen tot oproer aan te zetten, en om daardoor zulken, die hun in den weg ftaan, te doen tuimelen; ik weet niet, of het waar is, want ik ben in Frankrijk onbekend, en houde mij maar dicht bij honk, en in mijn eigen Vaderland , a Propos! zou dit woord Vaderland, als men een nieuw Hollandsch woordenboek fatfoeneerde, daar ook eene plaats in dienen te hebban? ik zeg, zoo dit waar was, in Frankrijk of elders, en het geval exfteerde, dat een groote geld aan den gemeenen man uitdeelt, om dien op te ruiden, tegen deftige burgers, zou dat evenwel ook met de nieuwerwetfche betekenis yen het woord rechtvaardigheid beftaan H 3 kun.  kunnen? Kijk, het is maar eene vraag, om te weten, indien zulk een onderfteld geval plaats hadt, of hec door den beugel zou kunnen? Heeft rechtvaardigheid niet bij veelen de betekenis, van zijn eigen belangen voor te ftaan? zonder dat het er veel op aankomt, of zulks op eene wettige of onwettige wijze gefchiedt? Sommige ftijloören meenen, dat de deugd van rechtvaardigheid fomtijds zou vorderen, dat men zijne eigen belangen aan die van het algemeen moet opofferen, maar is dit niet heel ouderwetsch? ftaat het niet gelijk met openbare trouw ? Iet dat genoegzaam geheel buiten gebruik is? Kijk, die dat gelooft, dat iemand zijn eigen belang zoo maar zou verzaaken, is een groote gek , zou mijn buurman piet slim zeggen ; en piet is een fchrandere bol, de heele wereld vliegt van zijne hand, tot het gepeupel toe, Heeft het woord rechtvaardig ook eenige betrekking op den koophandel? Heeft het ook eenig verband met eerlijk? Maar blijft iemand niet eerlijken rechtvaardig, al maakt hij een breukjen, als hij maar zorgt, dat hij voor een klein fommetjen met zijne Crediteuren accordeert? Mag hij dan niet vervolgends weer koninglijk leeven ? Inclemens bezit een magtig kapitaal , wie zou hem den naam van rechtvaardig durven betwisten? al. fchoon kwaade tongen mompelen , dat men zoo fchielijk zulk een magtig kapitaal niet meester wordt in deze gezegende tijden langs eerlijke wegen en middelen , en dat inclemens zelf best zal weten, wat hij van het fas, en wat van het nefas, uit zijn ambt, dat hij bekleedt, trekt, en dat zijn Confcientie hem wel zal zsggen , dat hij geen aristides is , die uit hoofde van zijne rechtvaardigheid in 't behandelen van 's lands penningen te Atheenen gebannen werdt. Wie zal inclemers dan onrechtvaardig noemen? Even min als jnfidelis den rentmeester, die als een prins leeft, en zoo rechtvaardig de goederen van pupillen adminiftreert? Wie zeg ik, zal hem onrechtvaardig noemen, daar hij weet , dat 1 n f i d e l i s hem heel knap zou laten infinueeren, en hem door de overmagt van zijn geld zou dwingen de hand op den mond te leggen, en mtnde honorahle en profitable te doen. Dit  < ^3 > Dit brengt mij van zelf nog tot eene vraag: Wat is rechtvaardigheid ? Wat is eene eau/a jufta ? eene rechtvaardige zaak, bij de Heeren Rechtsgeleerden? Of heeft bij hun dit woord geene vaste betekenis ? En verandert hetzelve ook naar den ftand, dien de perfoonen bekleeden, of naar het geld, dat zij bezitten? Heeft het woord rechtvaardigheid en rechtvaardigen ook bij de Theologanten zijne betekenis onveranderd bewaard? Gaan de Heeren Geestelijken in alle hunne handelingen rechtvaardig te werk'? Zeker ja! IVlaar welke betekenis heeft het woord rechtvaardig bij hun tegenwoordig? dezelfde als voor achttien eeuwen? Eene vraag. Doch heb ik u niet al verveeld met mijn vragen ? Zeker zullen zich wel de een en ander van uwe lezeren over mij beklaagen, indien gij dezen brief goedvindt te plaatzen, maar kom aan. ik wil het weder goed maaken, met fpoedig af te breken, fchoon iku ten minften nog over een paar dozijn woorden zoo veel vragen kon, dat u de ooren zouden tuiten. Ik ben jacobus oeemanicus vraag-veel. Uit mijne Kamer, in den Jaare 1700. De volgende brief zal hier, dewijl er nog een plaatsjen overfchiet, ook niet te onpasfe komen, omdat hij insgelijks naar de betekenis van een woord vraagt, en wel het woord fentimenteeU weledel heer! De meesten uwer nommers heb ik met genoegen gelezen, alhoewel ik niet alles ter deeg vat. Gij fcherst dikmaal met den Jentimenteelen fmaak. Ik ben een onbedrevens in wereldfche zaaken (van geestelijken weet jk nog minder,) dus per facit een dom-ooit. Derhal ven wil ik door vragen zien wijs te worden. Ik begin dan hier mede: Wat is fentimenteel ? wat is dan jentiménteele fmaak ? Mijn neef, die wat meer inzigt in die foort van dingen heeft dan ik, zei er een woordjen van, doch, fchoon  < 64 > fchoon ik hem nooit op een leugen betrapte , ik kon hem echter in alles niet gelooven, te meer daar hij mij berichtte , dat de fentimenteele fmaak veel viel in de Jufferfchap, en Wel in de Jufferfchap van den eerften rang, en dat hij een bedorven fmaak was cn dat zij dien fmaak kregen uit de zoogenaamde fentimenteele boeken, die zij al te jong en onërvaaren in handen namen Nu dit kon ik niet gelooven, en daarom vervoeg ik mij aan U, want mijn neef zegt, dat gij ook door vragen zoo wijs zijt geworden. Mijn neef wil mij wijs maaken, dat eene fentimenteele Juffer meest al ééne -vriendin op de wereld hadt, maas zich eenen omgang, converfatie , correspondentie £P cetera met allerleiê Hee'ren van Sentimetiteelen fmaak veroorloofde, zelfs al was zii aan éénen verbonden, dat dit niet ftreedt tegen de Jentimenteele wetten. Toen hij dit zeide, geloofde ik hem nog minder, want welk me''sjenr die edele gevoelens hadt, zou zulken fentimenteelen fmaak liefkoozen? Ik ben een Burger-jongman, die geern inde kas bij de meisjens ben, en zou ik er, door fentimenteel te worden, in kunnen geraaken? zou ik met een mm fentimenteel meisjen ook gelukkig kunnen zijn? zou zij met mij, die inden zin als boven niet fentimenteel ben ook gelukkig kunnen wezen? Nog eene vraag: zijn er ook fentimenteele vrouwen? Of gaat die Kwaal over wanneer een meisjen trouwt? Men zegt immers: Het ééne meisjen beflaapt ,'.ich beter dan het ander?'Is de fentimenteele fmaak ook overërflijk? Is het fentimenteel kwaad, welke zijn er dan de' middelen tegen? Is het goed, hoe kan ik dan ook fentimenteel worden? Met verlangen wacht ik uw antwoord; en ben Uw Vriend TT. Tr , HEtfRIK JOCHEMS. Uit Keulen. TE L E T D E N, Bij L- HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L (No. 6iO Waar door wordt de wereld geregeerd? H ct is heden de 14 Jidij. Een gedenkwaardige dag voor Frankrijk, misfchien voor gantsch Europa, misfchien voor het gantfche menschdom! De hemel is bewolkt; het gelaad der natuur ziet treurig en droevig; de gantfche dag regen , en geene flikkering van zonnefchijn! Zou het te Parijs dus ook zijn, waar eene gantfche natie zweeren zal op de rechten der menscbheid; waar een edel volk de kluisters van het Despotisme voor altijd zal verbreken, en vrijheib en verdienste ftaatlijk hulde zal doen ? Waar eene achtbare vergadering, op den grond der ervaaring, welke ons leert, dat deugd en ondeugd niet overerven, en dat alle menfehen even naakt ter wereld komen, en uit één bloed gefproten zijn, heeft vastgefteid, dat voortaan niet geboorte , nief van voorouderen overgeërfde titels, order welken de mensch toch niet meer dan mensch is, maar wezenlijke deugd, verdienste en uitmuntendheid den rang zul-; len bepaalen onder de menfehen ? Grootfche onderneming! Maar is het menschdom rijp voor dezelve? Is het menschdom verlicht genoeg , om dit ontwerp door te zien ? Is het deugdzaam genoeg, om zich als menfehen in aijne waardigheid te kunnen handhaaven ? Waardoor wordt de wereld geregeerd ? door meeningen en verbeeldingen : zeiden de ouden in hun fpreekwoord. Heeft dat nog heden plaats? Of zal de wereld zich voortSan laten regeeren door de voorfchriften van billijkheid, van rechtvaardigheid, van menschlievendheid; van waare wijsheid, welke den fchijn en het wezen der dingen weet te onderfcheiden ? Zullen de wijzen en verftandigen , zullen de deugdzamen voortaan gelukkig wezen t of zal men door waan zich laten misleiden. II. deel, 1 T)tZ9  < 66 > Boze en -dergelijke waren mijne gedachten, welke in den vroegen morgen van dezen 14 Julij, met de rookkringen uit mijn ochtend-pijpjen opfteegen, en gelijk die dunne rook - wolkjens eikanderen vervongen. Ik zat met het rechtebeen over de knie, de rechte hand in-de borst, en met de linke de pijp onderfteunende, in diep gepeins voor het glas van mijne zijkamer, terwijl, uitgezonderd het gezang der vogeltjens, alles nog in de ftilte van de morgen-lluimering rustte. Terwijl ik al peinzende uitkeek, kwam 'er een man voorbij, dien ik voor een' post of bode aanzag, met éeh roode vest, en blaauwen rok met rood uitgemonsterd. — De man was druipnat, en zwaar vermoeid, dit trok mijne oplettendheid, en hem naamver beziende, meende ik eenige kennis aan hem te hebben, en hem wel deeglijk van andere gemeene boden te moeten onderfcheiden. Haastig fprong ik op, liep na de voordeur, en hem aanfprekende, vond ik, dat ik mij niet bedrogen had. Het was mijn vriend as mus, bode van Wandsbek met dezelfde kleeding, hetzelfde vest , welk hij aanhadt, toen hij in Japan met zijnen neef, een gehoor hadt bij den Keizer, en toen de hofmaarfchalk albiboOHor hem zulken zwaaren fchrik, door zijne Despotieke bedreigingen van buik opfnijden, uit hoog ■ vorstelijke ge nade, aanjoeg. Hem binnen genodigd. en een vaderlandfche borrel gefcbonken hebbende , want de man was tot het hembd toe doornat, overftelpte ik hem met vraagen; hoe hij toch hier in het land kwam? waar zijne reize heenen ftrekte ? van waar hij kwam ? hoe onze vriend c l a utjius homme de lettres voer? met blijdfchap hoorde ik van dezen , dat men hem een beftaan bezorgd hadt, waar van hij als een fatzoenlijk man Ieeven kon; en ren opzigt van de andere vragen, berichtte mij vriend as mus, dat hij een toertjen door Europa deedt, om eens de gefteldheid van het menschdom op te nemen , met bijna gelijke oogmerken, als de Engelsman howard, die zijne levensdagen doorbrengt, om uit de ééne in de andere gevangenis te kruipen, en over zeeën en bergen trekt, om de gasthuizen te doorfnuffelen en de pesthui- zen op te zoeken , ten einde de rampen en ellenden van het menschdom recht te leeren kennen, en 'er vervolgends.  < <5? > gends, zoo veel mooglijk, hulp en verzachting aan toe te brengen: dat dus hij asmus ook reisde, om den zedelijken toeftand der hedendaagfcbe voiken van nabij op te nemen , dewijl 'er zoo veele gewigtige verfchijnzelen zich alömme opdeeden , en zoo veele belangrijke uitzichten geopend werden, waaromtrent men flecbts oppervlakkig door de nieuwspapieren, en niet zonder gevaar door brieven onderrecht kon worden, omdat, bijzonder de Brabanders, geene zwaarigheid maakten, om het publick vertrouwen te beledigen, door het openen der brieven, waar door men ligt in ongemak zou kunnen geraaken; indien men eenvouwig de waarheid meld,?. Hij was door Duitschla?id, het Luikfche, Frankrijk, Braband, tot hier in Holland gekomen; en hadt bijzonder opgelet; waar de wereld toch door geregeerd wierdt. — Dit was juist het onderwerp van mijne eenzame gedachten geweest, en derhalven vatte ik dit punt terftond aan, en ons gefprek liep dus voort. v r a a c - a l. Wel vriend asmus, wat hebt gij daar omtrent gevonden: waar door wordt toch de wereld geregeerd ? asmus. Ja! hoe zal ik die vraag zoo voetftoots beantwoorden? doch. naar het geen ik zoo hier en daar heb opgemerkt, blijft het zoo bij het oude. Dat is, de menfehen laten zich meer door fchijn verblinden, en medefleepen, dan door de waarheid. Zij vergaapeu zich nog heden meer aan de ftarren, die op den rok , dan aan de ftarren, die op de borst zitten. En daarom heb ik een zwaar hoofd over dezen 14 Julij, want niettegenftaande men in Frankrijk deze foort van Starren ouderfcheiden, en die op de kleederen in ééns affchaffen wil , op hoop, dat 'er meer zich op de bloote borst ■ vertoonen zullen, ik houde toch eene bedenking over, dat is, dat, indien de Franfchen zich zei ven gelijk zullen blijven, ik niet kan'begrijpen , waar het dan met hun erflijk koningrijk heen moet. Of zullen zij, die tot de kroon geboren worden . van het lot der ftervelingen zijn uitgezonderd, en allen de volks-gezindheid van lodewijk den XVI. bezitten? Indien alle ftarren op de kleederen naauwkeurig overeenkwamen met de ftarren op de borst , dan was alle zwaarigheid dra weggenomen, maar zullen nu de ftarren op de kleederen, I 2 wan-  < <58 > wanneer die op de borst ontbreken, zoo gemaklifk,, denkt gij, van hun oud aanzien afftappeu, welk zij, door den waan , waar door toch de wereid geregeerd wordt, zoo lang genoten hebben? vraag-al. Maar, zou de wereld dan niet genoegzaam verlicht zijn, asmus, om zich nu niet langer door verbeelding te laten regeeren ? a s mus. Mijn waarde broeder v p. a a o - a l! ik heb wel hier en daar eenen wijzen ontmoet, die de wereldfchc dingen tot den grond doorzag , gelijk mijn neef gewoon is te doen, maar wat zegt het kleine hoopjen wijzen tegen het gros van zulken, die zich nog aan den v/aan vergaapen? Ik zal u eens verbaalen , wat ik in Braband heb waargenomen, bijzonder te Antwerpen, en u dan laten oordeelen. Te Antwerpen is men in den waan, dat men voor vrijheid en godsdienst ftrijdt, en men verbeeldt zich, welhaast over de Oostenrijkers te zullen zegepraalen, want ik weet niet, hoe veele heiligen zich reeds ten voordeele van de Srabantlfche Patriotten hebben laten zien , en onze lieve heer zelf, heeft beloofd, dat binnen zes weeken Luxemburg' ingenomen zal zijn. Waar door, denkt gij, wordt dan de wereld geregeerd? vraag-al. Maar zijn de Brabanders juist de lieden, die men moet raadpleegen, om over de verlichting te oordeelen? Ik ben blijde, vriend asmus! dat gij hier te land gekomen zijt. Hier zult gij misfchien de vraag beantwoord krijgen: Waar door wordt de wereia geregeerd ? as mos. Ja, van de Hollanders wil ik geern betere dingen hoopen , dan van de Brabanders, maar ik vreeze, dat gij met uwe eigen landaart zult ingenomen zijn, en dus zelf ook door waan en verbeelding geregeerd wordt. Trouwens, elk volk heeft eene verbeelding van zijne voortrcflijkheid. Dat vond ik, op mijne reize, overal, tot in Japan toe. Ik heb te meer reden voor mijne vreeze, uit zekere omftandigheid, die ik heb waargeno. men , zoo als ik mijne voeten in Holland zette. Ik had op mijne reize door Frankrijk de nationale kokarde moeien dragen, in Braband moest een ander op de hoed; wat dit nodig was voor mij, eene reizende bode, die in bgide landen een vreemdeling ben, kon ik niet begrijpen^  < 69 > pen , doch het moest zoo zijn. Evenwel toen ik Holland naderde, dacht ik, in dat land regeert thans, na de gezegende omwenteling, een herftelde rust, en dus zal ik daar met geen teken behoeven te loopen. Maar hoe ftond ik verwonderd, toen ik elk eenen met een teken verfierd en opgefchikt zag, en fpoedig gedrongen werd, om mij insgelijks van een teken te voorzien, wilde ik geen ongemak van het gemeen ondergaan, het welk, ik geloof, door dien waan beheerscht te zijn , dat ik geen braaf man kon wezen, of Holland het best niet kon wenfehen, tenzij ik even eens opgefchikt was, als zij. A la bon heure, dacht ik, hier wordt de wereld ook al door waan geregeerd', ik mag mij dan fchikken, voor dien korten tijd, dat ik als vreemdeling door dit land reize, en ik zette weder eene andere kokarde op mijn hoed. vraag-al. Maar indien wij nu dit teken dragen, om onze dankbaarheid en onze genegenheid aan weldoe, ners te kennen te geven, en ten fpijt van zulken, welke de rust van het land geftoord hadden? asmus. Ik begeer mij daar niet over uit te laten. Maar dit blijft over, dat ik geloof, dat hier , zoo goed als elders, de wereld geregeerd wordt door waan en verbeelding. vraag-al. Hoe zouden wij in Nederland door waan en verbeelding geleid worden ? Wij woonen in een vrij land, wij genieten eene ftille rust, wij hebben eene gezegende omwenteling beleefd, wij fmaaken alle de voordeden der vrede. Zijn dit niet wezenlijke dingen en geen waan ? asmus. Ik zal op mijn gemak en zonder vooröordeelen Holland eens bekijken , en bevind ik het, zoo als gij mij daar vertelt, u voor mijn vertrek geluk komen wenfehen met zoo veele wezenlijkheden , als gij daar hebt opgenoemd. Dan zal ik Holland als een bijzonder gezegend land roemen, omdat ik anders overal gevonden heb , dat alle foorten van menfehen door waan en verbeelding geregeerd worden , van den Koning af tot den bedelaar toe. vraag-al. Gij fpreekt fterk asmus! zou alles zich laten regeeren door waan en verbeelding? Ik bid B , hoe zoudt gij zulks aantoonen van de Koningen ? asmus. Wel, vriend vraag-al! niets gemaklijI 3 ker.  ♦C 70 > ker. De Vorsten verbeelden zich, dat zij op hunne troonen gelukkig zijn, en ik, geringe bode, wanneer ik wel te vrede, door dik en dun heenen ftap, en mij onder het reizen, in het befchouwen van de lieve natuur verlustig, en des nachts eene verkwikkende rust geniet, om mij des morgens verfrischt weder op weg te begeven, verbeelde mij gelukkiger te zijn, dan zij; wordt dan de Vorst min door verbeelding geregeerd, dan ik? Waarom, bid ik u, voeren de vorsten oorlog? waarom brengen zij zoo veele flaapeloze nachten door met het ontwerpen van plans, om de magt hunner nabuuren te beteugelen , en het evenwigt van Europa te handhaaven, dan omdat zij zich verbeelden den roem van groote veldheeren , of fchrandere ftaatkundigen te zullen behaalen ? vraag-al. Maar zijn de geleerden echter niet boven de heerfchappij van den waan en verbeelding verheeven, asmus? asmus. De geleerden van onze eeuw? Ei lieve! of zij door verbeelding en waan geregeerd worden? Ik heb veele geleerden ontmoet, want gelijk gij weet, ik reken , fchoon maar een geringe bode van JVandsbek, mij zeiven echter ook onder de geleerden , maar een geleerde waant altijd, dat hij de wereld een bijzonderen dienst doet, met dezelve zijne harsfenvruchten mede te deelen. En als hij zijne papieren kinderen befchouwt , waar van hij vader is , of heet te zijn, want het gaat met de geleerden, even gelijk me: de getrouwde mannen , dat zij dikwijls voor vaders gaan van eens anders werk' waant dau de geléérde niet, dat hij een monster is van geleerdheid? Is hij van verbeelding niet opgeblazen, als een gefpannen blaas van wind ? Of meent gij, dat ik vergeten ben, wat 'er in mijn hart omging, toen ik mijn cmnia fecum portans gedrukt zagp De geleerden waanen , dat zij in alles gelijk hebben, en dat zij ftrijden voor haardftede en altaaren, wanneer zij twisten, of een Sijllogismus in barbara of een in celarent beter zij. De hooggeleerde heer prefident lars , wiens beeldenis door ba f * ë l gefchilderd en door rembrant gefneden, ik in het II deel mijner werken geplaatst heb, was vol verbeelding , en werdt, gelijk de geheele wereld, enkel door waan geregeerd. Onze dichters worden van ver* beelding geregeerd, dat zij uitftekende kunstwerken voor den  < 7i > den dag brengen, wanneer zij eenige brommende woorden hebben faamgefteld, alfchoon er geheel geen vinding , noch vuur, noch Enthufiasme in te vinden is. En hoe veele fchrijvers naar de mode meenen, dat zij vrij wat hebben uitgevoerd, als zij eenige fentimenteele dwarsftreepjens hebben laten drukken? Worden dan de geleerden niet door waan en verbeeldingen geregeerd? vraag-al. Maar de heeren geestelijken zult gij echter van deze klasfe uitzonderen, Vriend' asmus? asmus. Wanneer de Eerwaardige Heer T.... zich verbeeldt, dat zijife eerwaardigheid bellaat, in eene (lijve houding, grove fpraak, afgemeten tred, groote paruik, mantel en bef? wanneer zijn Heer Collega zich verbeeldt, dat hij zijnen pligt volkomen betracht, als hij met eene verheven (tem zijne leerredenen bazuint, die hij voor meesterftukken van welfprekendheid houdt, welke ten naasten bij die van demosthenes evönaaren ; wanneer hij zich verbeeldt, Gode een dienst te doen, het welk zelfs eenen s au lus gebeurde , voor dat hij p au lus' werdt , met voor de rechtzinnigheid te ijveren, welke toch dikwijls alleen de rechtzinnigheid van zijn Sijstema is, wanneer hij zich verbeeldt, dat de kerk in brand ftaat , en het is niet anders dan wac ftof, die veroorzaakt wordt, doordien de ftoovenzetfters het iloovenhuisjenaanveegen en opknappen, moeten wij dan niet zeggen , dat de geestelijken ook al aan het gemeene lot der llervelingen onderworpen zijn, en dat zij even ger lijk de wereld door verbeeldingen geregeerd worden? vraag-al. Op deze wijze zou ik haast beginnen te duchten, dat de vraag: waar daer wordt de wereld ge. regeerdt naar de uitfpraak der ouden zal moeten beantwoord worden, indien gij toch dus voortgaat, zult gij van den rijken, den edelman , den rentenier, den koopman , den burger, den gemeenen man, met één woord , van elk mensch beweeren kunnen , dat hij door waan en verbeelding geregeerd wordt, en dat gelijk de wijze man zeide, alles ijdelheid der ijdelheden is. Dan begin ik voor ons Hollanders zeiven re vreezen, dat wij door waan en verbeelding geregeerd en bij den neus omgeleid worden. Maar is 'er dan geen hoop, zijn 'er geene middelen , om de menfehen van die heerfchappij der verbeelding en van den waan te verlosfen ? En hen tot waarlijk vrijë menfehen te maaken? as.  < 72 > asmus. Middelen? ja! in overvloed; hoop? dit is iet, dat wij aan den tijd dienen over te laten. vraag-al. Mag ik vraagen, welke middelen hier toe dienen kunnen ? asmus. Deze ziin zeer eenvouwig, weinig in getal , en nogthans proefhoudende, en ftaan in de magt der menfehen zeiven. Laat hen de ogen openenT en met hun eigen oogen de dingen bekijken, en mee door de brillen , die hun van anderen worden opgezet. Laat hen bedenken , dat zij flechts een korte poos op deze wereld zijn, en dat zij dien tijd behoorden te befteeden , om, door menschlievendheid, hun eigen genoegen en heil, en dat van anderen te werken. Laac hen leeren, met de natuur te vrede te zijn, en zich aan geen goochelfpel vergaapsn; ik ben zeker, de vorsten zullen dan door de kunsten van vrede hunne volken trachten' ge» lukkig te maaken; het waare heil des volks zal de glorie zijn, die zij zullen bedoelen, en die zij ook zullen verkrijgen; de burgers zullen vrijë , deugdzame lieden zi;n; de oorlogen zullen ophouden ; de verwarringen en twisten een einde nemen; de Godsdienst zal beoefend maar voor of om denzelven niet meer gevochten worden; de naamen v.m Prins- en Staats - gezind zullen bij u Hollanders een einde nemen, en een vreemdeling of reizende bode, gelijk ik asmus, zal niet genoodzaakt zijn , om een kokarde te draagen. vraag-al. Maar nu de hoop , vriend a s Mus ? asmus. Eens zal het menschdom wijs worden, dit ftelikvast, wanneer zij, gelijk mijn Schoolmakker 'a ndries en ik asmus, zich tot zich zei ven bepaalen, en zich niet langer verbeelden wijs te zijn. Doch vooreerst, zullen wij nog we! wat geduld mogen oefenen , naar ik de zaaken gefchapen reken. Met verlangen zie ik den uitflag der ondernemingen in Frankrijk tegemoet; deze uitflag en het einde van alle de verwarringen', zullen ons leeren, waar door de wereld zal geregeerd-voorden? En hier mede liep ons gefprek ten einde, en vriend ASMUS, mij bedankt hebbende, vervolgde zijne reize. Te Z i T D S N~, " Bij L. HERDÏNGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekelijks i een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 6s. Is Europa niet verlicht en befchaafd? Is Europa niet verli cht en befchaafd ? Moeten wij dit niet gelooven, daar zoo veele Wijsgeeren niet alleen, maar zelfs Staatslieden zulks verzekeren? Alfchpon wij dan hier of daar verfchijnfelen mogen waarnemen, welke niet zeer befchaafd of verlicht fchijnen, en geheel niet ftrooken met de onderftelling van een befchaafd en verlicht Europa, ftaat het ons daarom vrij, die onderftelling te loochenen. Bij voorbeeld : zal niet iemand , die eigenzinnig denkt, zich verbeelden, dat het evenwel geene groote blijk van verlichting is, dat in Frankrijk nog lieden gevonden worden , die de ondernemingen der natie en van derzelver vertegenwoordigers, de Nationale Vergadering, om de onfchendbare rechten van den mensch, en het eigenaartige der burger - maatfchappij te herftellen, niet alleen afkeuren, maar zelfs pogingen doen, om deze ondernemingen tegen te gaan, en te hinderen? Zal niet iemand zich verbeelden, dat het met de verlichting ftrijdt, dat men de heerschzncht der geestelijkheid , en derzelver rijkdommen, waar uit weelde en dartelheid voortvloeit, voorfpreekt? II. deel. K Le-  < 74 > Levert niet Braband, bijzonder de Stad Antwerpen, ■ verfcheiden ftaaltjens op,,die een Wijsgeer, hoe fcherp ook van "vernuft-, niet zal' weten, over één te brengen met verlichting en befchaafdheid ? Is dat verlichting, dat men den heiligen hen ei kus bidt, dat hij zijnen naamgenoot vamdernoot dn gratie wil verleenen, om hem te helpen in zijne lofrijke pogingen tot zaligheid van het Tand ? Is dat befchaafdheid, "dat men ftille vreemdelin. gen , die zich met geene zaaken bekommeren, door gewapende manfchappen des nachts van het bed laat' lichten, in een Klooster opfluit, en hen als Staats - misdaadigers verhoort, en na hun een dag vijf of zes te hebben vastgehouden, weder laat gaan, zonder eenige voldoening? Doch flrijdt dit wel tegen de befchaafdheid? Het is immers niet anders dan een civiel arrest van wegen het Congres? — Is het befchaafdheid, dat men de zegels verbreekt, de brieven opent, de openbare trouw niet acht? Is het befchaafdheid, dat men, indien de berichten waar zijn, een Chargé d'Affaires van eene aanzienlijke natie, en wel om den Godsdienst, uit zijn huis haalt, en vastzet? Dat men de wapens eener naburige mogendheid, met welke men in vriendfchap en vrede is', afhaalt en verbrijzelt? Dit in Braband! ïs het verlichting, dat men door gantsch Europa zoo veel bijgeloof, dweepzucht, geestdrijverij ontmoet? Is het befchaaving, dat men de menfehen tegen wil en dank prest, om te gaan oorlogen, ten einde anderen te vermoorden, en zei ven vermoord te worden? is dat verlichting en befchaafdheid , wanneer men zelfs met brandftiebtingen en zoortgelijke ondernemingen den oorlog voert? Is dat verlichting en befchaafdheid, dat de ééne burger den anderen voor landverderver, landverraader, land-  < 75 > landberoerer enz. fcheldt , dat men om een lintjen of ftrikjen iemand flaat en mishandelt, dat leden van eene en dezelve maacfchappij eikanderen vervloeken, fchel. den, verdoemen, en wat al meer? Zouden zoodanige voorbeelden de waarheid der onderftelling niet doen wankelen, dat Europa zoo befchaafd en verlicht is? Maar aan den anderen kant: Js Europa niet verlicht en befchaafd? Weet men niet aan alles eenen fchijn te geven? Weet men niet, trots de verlichtfte en kundigfte advokaat van kwaade zaaken , alles met een vernisjen te beftrijken , dat het in de oogen van het dom gemeen een' glans en luister krijgt, waardoor het verrukt en opgetogen wordt? Hier is de godsdienst, daar de rechtzinnigheid, elders de achtbaarheid der regeering, en goede orde, het woord en de leuze, waarmede men de gemoeden leidt en beftuurt , en is dan Europa niet verlicht en befchaafd, wanneer men met zoodanige belangrijke woorden zoo veel kan uitvoeren? Zou men met deze vraag: Is Europa niet verlicht en befchaafd? ooit verlegen kunnen wezen? En nogthans, lezer! beken ik, dat ik er mede verlegen ben, op het ontvangen van den volgenden brief , in welken de fchrijffter, die zegt eene weetgierige Indidane te zijn, eenige ftaaltjens aanvoert, die even min, als de genen , die ik boven heb bijgebracht, ftrooken met het denkbeeld van verlichting en befchaaving, zoo als zich een ftroef wijsgeer naamlijk hetzelve vormt. Dus. fchrijft zij: MIJN HEER DE VRAAG-AL: Duld, dat eene weetgierige Indidane, die zich de moeite geeft, om haare ongelukkige broederen, van tijd K 2 tot  < 76 > tot tijd, van de heerfchende zeden der'"Europeaanen eenige berichten mede te deelen, u de volgende vragen voorftellc: Zou de landbouw door de vrijheid ook kunnen veiëdeld worden? Kenfchetst het de onkunde, of de verlichtheid, de overheeifcbing of de rechtvaardigheid uwer eeuwe, dat men aan dien ftand, niets dan verachting hecht ? Of is het een bewijs der groote vorderingen, welken de Europeaanen gemaakt hebben, in de beoefenende Wijsbegeerte, dat de benaming van loer, zo niet een fcheldnnam , ten minden iet moet betekenen, dat een verachtlijk voorwerp aankondigt? Een boer'. , . . klinkt dit woord niet zeer hard, aan het gehoor van een kiesch en befchaafd Europeaan ? Zegt dit niet zoo veel, als een paard, een ezel enz. ten dienste der rijken en grooten? Deze vragen zijn mij, ik beken het, eenigzins ruuw uit de pen gevloeid , doch ik beloove u , mijn heer de Vraag-al, dat ik met de volgende befchaafder zal zijn. Wanneer men onder uwe bevoorrechte Maatfchappen , voor wier voortduuring, op uwe fpreekplaatzen, fomtijds zoo krachtig gebeden wordt , éénen man als met den vinger aanwijst, die op de kust van Guinêe, of elders, in Slaaven handelt, waarom befchouwt men dan dit voorwerp vrij algemeen , met eene oplettendheid, die na aan de aanbidding grenst ? Zou het ook zijn, omdat zijne bewonderaars de rekenkunde zoo wel verHonden, dat zij uit dien handel in zwarte menfehen met een' ingedrukten neus, en die daa*öm geene aanfpraak op de verfijnde Europeefche billijkheid maaken mogen , voor zich zeiven een tijdlijk gewin konden berekenen ? Zou het mooglijk uit de bron dier vaderlands - liefde opwellen , welke in den onbepaildften zin den handeldrijven- den  < 77 > den man als den vaderlande nuttig befcbouwt ? Of zoa het wezen, omdat zijn handel het denkbeeld van een* vermogenden en daarom achtenswaardigen man met zich voert? En ten flot vraag ik: Zou uïnal wel gelijk gehad hebben, toen hij ftout befliste, dat de volken van Europa goede zeden zouden hebben, zoo ras zij goede • regeerings - vormen hadden? Zou men niet met meer, of uit eerbied voor dien Schrijver, met even zoo veel grond , dit mogen vastftellen : De volken van Europa zullen goede regeeringen hebben, wanneer zij de onfcheid* baarheid der rechten van den mensch zullen gevoelen? HAMATH TIDOR. Amjlerdam den 12. Jul-j 1790. Wat zal ik van dezen brief maaken?' Is Europa dan niet verlicht en befchaafd ? IVJoet hier eene zwartin ons komen bedillen? Het is waar, een boer, een lompert, rekel , fchoft , kerel enz. zijn doorgaands titels van dezelfde betekenis, die men onder de verlichte en befchaafde Europeaanen den landman naar het hoofd finijt; het is waar: fommigen hebben van den boer een fpreekwoord: Geen mensch, voor dat hij eerst gehangen is. Het is waar, in veele plaatzen van hec verlicht en befchaafd Europa moeten de boeren, als werkbeesten, den rijken en grooten ten dienste Haan? en dat hij voor zijn landter zoo flaafachtig ontzien is , dat ik er ontmoet heb, die geen burgerlijke pot eten durfden gereed maaken, ja zelfs uit geen lange pijp, in hun eigen huis, durfden rook en, uit vreeze, dat hun landter hen overrompelen mogt, en dan den prijs van de landhuur opflaan en verhoogen , omdat het zijn boer zoo wel gaat, dat er een burgerlijke pot eten op kan ftaan, of een lange pijp, om eens een lekkeie trek te doen. Dit alles is waar ; maar is daarom Europa niet verlicht en befchaafd? Is het dan nu niet al een fpreekwoord: de boeren worden menfehen ? Geeft dat niet te kennen, de boeren worden zoo verlicht en befchaafd , dat men hen, door hunne domheid, niet alleen  < 78 > ken niet meer kan opügten en bedotten, maar dat zij zeiven flim en listig genoeg zijn , om de Kledelingen te bedotten? Ik weet wel, dat de boerenftand bij de oude volken, bij de Hebreen, bij de Grieken, bij de Romeinen eertijds '.eer in achting was ; ik weet , dat de grootfte mannen bij bun boeren waren, saul, de eerfte Koning der Israëliten , was een boer, die de ezelinnen van zijn vader zocht , en een Koningrijk vondt. En hoe menige Romein werdt van den ploeg geroepen, om aan het hoofd des legers de verdeediger van zijn vaderland te zijn, en keerde, na zijnen post heldhaftig te roer gtftaan te hebben, naar den landbouw terug: maar is dan Europa niet verlicht en befchaafd? Die oude Heeren waren immers geen geringe boeren, geene boeren, gelijk de boeren in ons Land? Want waar weten wij , in onzt: gefchiedenisfen, voorbeelden van boeren, die van de pioe^ geroepen zijn, om als veldhecren en ftaatslieden het vaderland te dienen? Het is al wel, dat zij tot fchepen van hun dorp, of tot diaken en ouderling van de kerk verkoren worden ? En is dan Europa niet verlicht en befchaafd ? En indien er eens bij ons een frankli» of een Washington opftondt, zou hij dan evenwel ook niet geëerd worden, al ware hij een boer of een letterzetter? Maar hadden die oude Hebreenwfche, Griekfche en Romeinfche boeren niet hunne flaaven , die hun ten dienste Honden? en moeten onze boeren niet zelve het werk verrichten? En is dan Europa niet verlicht en befchaafd ? Of zouden wij de flavernij weder in Europa invoeren, en de boeren flaaven maaken? Maar dan zou immers onze Indidane nog harder fchreeuwen over de zeden der Europeaanen ? Meelt zij nu niet al heel beschaafde viagen over dit onderwerp gedaan? even of Europa niet verlicht en befchaafd ware? En is Europa niet verlicht en befchaafd, fchoon de flaavenhandel gedreven wordt als vooren ? En waarom zou men voor zulke lieden niet bidden , die denzelven in ftand houden? Ei! Ei! Hoe zouden wij koffrj kunnen drinken , hoe zouden wij zuiker bekomen, indien er geene flaaven waren in de IVest ■ Indiën? en hoe zouden  € 79 > den er flaaven in de West-Indien zijn, indien er geen flaavenhandel gedreeven werdt? En is Europa niet verlicht en befchaafd, als het zijn voordeel en belang kan berekenen ? en tevens de verlichting en befchaaving uitbreiden ? Bedenkt onze Indidane we!, dat door den flaavenhandel die menfehen, met ingedrukte neuzen en wol op het hoofd, kennis krijgen aan de verlichte en befchaafde Europeaanen? En is dat niet een groot voorrecht voor deze iieden? Is het geen voordeel, dat men met hefchaaf-le en verlichte lieden omgaat? Zouden de Negers op de kust van Guinée niet midden in de duisternis der barbaarschheid omtasten, indien het voordeel van den flaavenhandel den verlichten en befchaafden Europeaan niet derwaards geleidde? Is dan Europa niet verlicht en befchaafd? Zoo is het, al naar men de zaak aanvat, al naar men het neemt. Als men de menfehen prest, om er foldaaten of matroozen van te maaken , als men die menfehen verkoopt, inpakt, en naar eene andere wereld zendt, gelijk zoo veele Duitfche Vorsten deeden, om de verlichting en befchaaving aan hunne hoven te verfpreiden, is dan Europa niet verlicht en befchaafd ? Wat eindelijk de laatfte vraag van onze Indidane belangt, is dezelve niet vrij ftout? hebben dan de volkeü van Europa £eene goede regeerings-vormen? hebben zij geene goede zeden? Is Europa niet verlicht en befchaafd? Waar zal het nog heen, indien die leere van de onfeheidbaarheid der rechten van den mensch meer en meer de overhand neme? Wanneer alle boeren menfehen, wanneer alle flaaven vrij , wanneer de wijzen.en deugdzame, de vredelievende en menfehenvriend, met één woord, de besten het beftuur in handen hadden, zou dan niet fpoedig alle eigenbelang verdreven en aan het algemeen opgeofferd worden ? Zou datTwel iemand den evenmensen -onderdrukken? Zouden er wel onrechtvaardigheden gepleegd en oorlogen behoeven gevoerd te worden ? Wat voordeel zou dan het_recht ,van bloed en geboorte, wat voordeel zouden' rijkdommen geven ? Zou dan list, geveinsdheid , laag kruipen, iet.,baaten, om aan voordeelige eer-ambten  «([ 80 > ten te geraaken ? Zouden dan de gekken de kaars krijgen ? Neen: Is Europa niet verlicht en befchaafd? Zijn de rechten en praerogativen van den adel , van patrice familiën evenwel ook geene onfcheidbaare rechten? Of is het fraai van de Nationale Vergadering, dat zij zoo maar in ééns den adel hunne titelsen de geestelijkheid hunne bezittingen ontneemt, onder het voorwendzei van de onfcheidbaarheid van de rechten van den mensch ? Is Europa niet verlicht en befchaafd, al blijft de hoer een boer , en de edelman een edelman ? Is de boer geen mensch, en behoudt hij zijne onfcheidbare rechten niet, al moest hij ten dienste van de grooten en rijken arbeiden en fiooven? Is de burger geen mensch, al moest hij zich met een linnen kiel behelpen? immers al moet een mensch als een lastdier wroeten, hij is evenwel geen beest? De grooten gebruiken hem immers niet als beest, maar als mensch? Want bij voorbeeld, al preste men alle paarden en ezels, zou men ze wel kunnen leeren: leg aan', geef vuur \ gelijk men de mer.fchen doet? Schoon wij wel voorbeelden vinden van paarden, die burgemeesters, en ezels, die gepromoveerd zijn geworden , maar dat is weder iet anders, gelijk de verlichte en befchaafde lezer begrijpt; en derhalven ik blijf bij mijne vraag : Is Europa niet verlicht en befchaafd? Weet gij er iet beter op, LezerI meent gij, dat de vraag behoorde te zijn: Diende Europa niet te toonen, dat het verlicht en befchaafd is, indien wij het gelooven zullen? Wei nu, dewijl ik alleen een vraag-al ben , en niets beflis, zoo wil ik het geern om een beter geven, en u vragen: Wat er dan ontbreekt, opdat Europa blijke verlicht en befchaafd te wezen? TE L E T D E N, Bij L. H E R D I N O H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve we» kelijks a een eu een halve Stuiver word uitgegeven.  I) E VRAAG-AL, (No. 63.) Wanneer zal de rust herfteld zijn? Hat ha! roept momus fchaterend uit, op het lezen van deze vraag: Wanneet zal de rust herfteld zijn? Waar woont toch de vraag.al? Is hij alleen een vreemde, ling in Nederland? weet hij niet, dat de rust in Nederland herfteld is, zedert de gezegende omwenteling M« het niet alles ruftig en vreedzaam? Wanneer men niet koppig is, en een oranjen ■ lintjen of kokarde draagt, kan men immers rust hebben P En indien alle de inwooners van Nederland maar even eens wilden denken en fpreKen zouden zij «iet van die herftelde rust de vruchten kunnen genieten? Hoor vriend momus! gij zijt een betweter die altijd wat te bedillen hebt, daar ftaatgrj. bij de oude dichters al voor bekend, en daarom zal ik mij over u niet bekreunen; ik vraag in eenvouw.gneid: wanneer zal de rust herfteld zijn? vraag ik dan: wanneer zal d- rust herfteld zijn in Nederland? ziet gij wel hoe voorharig rü zijt? En al vraagde ik zelfs, wanneer za de rust inVNederland herfteld zijn ? zou dat nog zoo geheel vreemd wezen? of is 'er dan geene onrust meer m Nederland? Ei lieve! dezen middag hadden voor mijne zijkamer 'nog twee jongens eikanderen bij de ooien, en aanftonds was 'er een hoop volks, die partij koos was aat rust of onrust? wat belieft ge? wat zegt ge? Heer m o m u s ? Mijn buurman over mijn deur heeft een kwaad wiif, die de broek aan heeft, en den armen man geen oogenblik rust gunt, wel nu: zouden 'er zulke hu.shou. dens niet meer wezen in de Republiek? en kon ik dan II. deel. L «*  < 82 > niet vragen: Wanneer zal de rust in Nederland herfteld wezen? Ik ben lid van zeker leesgezelfchap, in onze vergaderingen gaat het fomtijds al raar toe , het is 'er vrij onruftig, wij zijn met onze.finantiën vrij wat in de war, en weten niet, hoe wij ze best ftijven zullen? alle de leden hebben al eens en andermaal een extra toelage gedaan, maar het baat niet, het is als het water in het vat van de dochteren van danaus, welk 'er zoo hard onder uitloopt , als zij het 'er in pompen, omdat het vat lek is, weet ge in de fabel - hiftorie ? Ik ben geen lid van eenige andere vergadering, het zij kerklijke , hec zij burgerlijke, dus kan ik 'er niets van zeggen, maar het zeggen van dien prieiter zal toch wel waarheid blijven: zoo veel hoofden zoo veel zinnen! en de gefchiedenisfen hebben mij ook zoo veel geleerd, dat de vraag niet vreemd kan zijn: Wanneer zal de rust herfteld wezen? Een oud vriend van mij zette voor zijne buitenplaats zelden rust, maar ftel, dat Nederland, ftel,dat de geheele wereld een buitenplaats, was, zou 'er wel beter naam voor uitgedacht kunnen worden dan zelden rust ? Zie zoo veel en meer kan ik bijbrengen tegen de bedillingen van momus voor deze vraag: Wanneer zal de rust herfteld zijn? Maar heb ik dan bepaald van Nederland gevraagd? vraag ik niet in het algemeen? wanneer zal de rust herfteld zijn ? Mag ik over deze vraag niet het één en ander zeggen? Is de rust niet het genoeglijkfte, dat men bedenken kan, en verlangt elk mensch, ten minften als men hem hoort fpreeken, niet naar rust? Eft requies gravium fal £f medicina laborum. Maar het is waar, ik heb op mijn kneukels gehad, omdat ik zoo veel Latijn en Griekfch praat, nu ik zal hec vertolken: Wanneer de mensch na arbeid rust, Dat is zijn artzenij, dat is zijn grootfte lust. Maar wat is rust? wij fpreken niet, dit begrijpt elk lezer i  <. 83 > Jczer! van eene lichaamlijke rust, deze is goed, nrids dat zij niet te lang duurt; want te lang Jlaapen is ongezond. Toen de St. zevenslapers van de tijden van Keizer dïcius af tot die van thbodosius toe 196 of 200 jaaren, want hoe weet ik het zoonet, gejlapen hadden , wat zagentoen die heeren vreemd op? alles was veranderd! regeeringswijze, zeden , gewoonte , kleeding , fpraak, wijze van denken; nu indien wjj ééns, niet 195 jaaren , maar laat ons ftellen eens een jaar of drie, of vier geflapen hadden , en nu opzagen, zouden wij ook geene verandering zien ? Of indien wij nu eens in de rust raakten, en fliepen een jaar vijf of zes, wie zou ons borg Haan, dat wij alles 200 in dezelfde gedaante zouden vinden? Is dat wel waarfchijnlijk , uit hoofde Van de geduurige wenteling en wisfeling van de ondermaanfche wereld? Zoodat, om kort te gaan, ik fpreek niet van de lig' ehaamlijke rust of van den flaap: Stulte '. quid ejl fomnus ? gelidae nijl mortis imago ? Die flaapt, ten minften zo hij niet droomt, is zo» goed of hij dood was. Ik fpreek van de rust in eenen zedelijken zin, maar wat is dan rust ? en waar is zij te vinden ? kan men ze wel vinden bij den rijkaart? Keizer siojsmund zou zeggen : Neen! Hij hadt eens 40000 Dukaten ontvangen, en liet dit geld, dewijl het reeds tegen den avond ging, in zijne flaajikamer brengen; op het bed liggende, was hij zoo ongerust, wat hij met dit geld doen zoude, dat hij niet flaapen kon ; hij maakte zijne bedienden Wakker , en deedt aanftonds zijne voornaamfte hovelingen en krijgsbevelhebbers ontbieden , dat zij ten eerften bij hem moeften komen. Zij kwamen, en de Vorst opende zijne geldkiften. Deze beulen, zeide hij, hebben mij mijn rust benomen, neemt ze hier van daan, en deelt .het geld onder malkanderen, opdat ik gerust flaapen mag. Toen zij het geld onder den arm genomen hadden, zeide hij: gaat nu maar al uw best heenen , nu zal ik zonder zorge flaapen, doordien het geen mij den flaap benomen heeft, nu bedeed is. Indien de onderftelling van dezen Keizer doorgaat, zullen misfchien veele vorften en groa L. 2 ten  < 84 > ten, en geringen thans wel flaapen en ruften kunnen , want de dukaaten fchijnen hefteed te zijn , ten minften men ziet ze niet. Maar wat is toch de mensch een wonderlijk maakzel! zouden thans veelen wel ruften kunnen, omdic hun hoofd en hersfens vol zijn met het overwegen van de middelen, om aan geld te geraaken, en op welke wijze best geld, dat toch eene zoo nodige zaak in de wereld is, vooral wanneer het op oorlogen gaat, te kunnen negotieëren ? Is het niet waar, dat geld nodig is in oorlogen? De Ridder bacon was ten minften van die gedachten: Koningin elisabeth was op oorlog bedacht tegen Spanje. Zij fprak daarover met bacon,- haare majefteit, zeide de fchrandere man, ik begrijp de redenen van den oorlog, maar tevens weet ik, dat 'er drie dingen nodig zijn, om denzelven mee hoop van goeden uitflag te -onderne' men. En welke zijn deze dingen? In de eerfte plaats geld, uwe Majefteit! En ten tweeden, wel nu zeide de Koningin driftig, geld uwe Majefteit. En wat zal dan het derde zijn? geld uwe Majefteit. Of de Engelfchen en Spaanfchen en . .. en . .. dit thans ook overwegen , is mij onbekend. Zal men de rust vinden bij den vorst en regent? Koning antigonus hadt 'er dje gedachten niet van, gelijk wij reeds in een voorig nemmer gezien hebben ; en bij, den dwingeland is zij zeker niet. DaMeerde d i o n y s i u s aa# damokles met het zwaard., boven zijn hoofd aan een dunnen zijden draad hangende, terwijl hij over tafel zat, zoodat de arme man geen mondvol eten met rust gebruiken kon. Theo dor ik of dirk, de Koning der Gothen , hadt symmachus en deszelfs dochters-man poëTHius laten ter dood brengen, fchoon zij goede patriotten waren, maar wat gebeurt 'er? Weg was de rust van den Koning , die anders zoo kwaad niet was. Hij zit 's avonds aan tafel, en onder anderen wordt een hoofd van een visch vour den Koning gezet. En nu beeldde zich de Koning in, dat dit het hoofd van symmachus was, hij had den goeden ouden man laten onthoofden ! en dat dit hoofd hem mee dreigende blikken aanzag, en dat het om wraak riep. De Koning verfchrikte zoodaanig, dat zijn gantfche lichaam fidderde en beefde,  < 85 >• de, hij' rees van tafel op, riep geduurig in den grootften angst: weg metdathoofd! weg met dat hoofd! en in eene zwaare ziekte geftort, gaf hij, met de ijslijkfte benaauwdheden den geest. Is de waare rust niet gelegen in een goed geweten ? en wie kan een goed geweten hebben , dan die zijnen plicht betracht ? Hij zij vorst, of overheid , of burger! is hier wel cenig onderfcheid ? Merkt gij wel lezer! dat ik geen groote pluimftrijker ben? Maar weet gij wel, waarom? omdat een pluimftrijker en vleijer een opperflechte is ? akkoord! wij hebben dat al eens gezien; maar boven dien, omdat ik bang ben. De v r a a g • a l is toch eenfingulier être! Ken ander is een vleijer uit vreeze , en buigt zich laag en diep, en roemt en prijst , daar niet te prijzen of te roemen valt, alleen omdat hij een laage vreesachtige ziel heeft, en gij vraag-al! zijt geen pluimftrijker, omdat gij bang zijt! hoe is zulks te plooijen ? Ik zal u eene gefchiedenis verhaalen, lezer! misfchien zult gij dan het kluwen vinden. Zeker dichter maakte een lofvers op diomisius den dwingeland , in het welk hij zijne deugden en lofli'jke daaden hemelhoog verhief, en hem voor een God te boek ftelde , hij twijfelde niet, of hij zou daar door 's vorften gunst bejaagen i en misfchien wel een ambtjen toe krijgen, en wat doet men niet om eenambtjen ? dionysius liet den verkondiger van zijnen lof, dien hij niet verdiende, en van zijne deugden , die hij niet bezat, eene goede zak met geld geven tot eene vergelding, maar tevens belastte hij, men zou den lofpoëet de tong uitfnijden; waar van hij tot reden gaf; dewijl het den Goden beliefd hadt, dat 'er een mensch gevonden was , die hem geprezen en alles goeds van hem gezegd hadt , zoo wilde hij deszelfs tong in een tempel tot een heiligdom en ter eeuwige gedachtenis ophangen, opdat zij voor het verderf'mogt bewaard zijn. Ziet gij lezer , doe ik niet wel, dat ik geen pluimftrijker ben? De tong uit te fnijden aaneen' lofdichter is dat evenwel nog niet vrij ftrenger, dan het werk van een' paskwilfchrijver te verbranden? Is 'er wel evenredigheid tusfehen beiden? Maar nu weder tot onze vraag: Wanneer zal de rust herfteld worden? Moest niet de gefteldheid der omftandigheden van Europa aanleiding rot deza vraag geven? L 3 Hoe  < 86 > Hoe dikwijls en hoe lang is het publiek geflingerd met de hoop en belofte van vrede en rust! maar wanneer zal de rust herfteld wezen? In Frankrijk ftaathet op vrij goeden voet; maar als men ééns fommigenvan onze nieuwspapieren leest, bij voorbeeld , de Haagfche sn\ Brielfche Couranten , dan zijn 'er nog zoo veele woelingen van ylrijlocraten en geeftelijken, dat men haast moet vragen: Wanneer zal de rust herfteld wezen? Hoe komt het toch vraag ik, dat men Zoo op de geboorte blijft ftaan, en op de verdiende der voorouderen? Wat is geboorte? agathokles Koning van Siciliën hadt 'er een goede zet op. Hij was eigenlijk een pottebakkers zoon. Toen hij Koning was geworden, waren 'er zekere heeren, die veel op zijne laage afkomst wisten te zeggen, acathoki.es, die in zijne kamer gouden bekkens en kamerpotten gebruikte, liet dezelve verfmelten, en daar van een koftelijk beeld van iu?iter maaken, en belastte, dat het in de heiligfte plaats van den tempel gezet wierdt. Tot dezen nieuwen gouden God liep het volk, grooten en kleinen, in menigte, waar op de Koning deze aanfpraak deedt: Gij mannen van Siciliën bewijst dit beeld godlijke eere, daar het nogthans van verachtelijke vaten gemaakt is. En waarom zou een mensch , die verdienden bezit, fchoon van eene geringe geboorte, niet geëerd worden?'' Dat was op den man aan. Wat doet dan geboorte? Maar wat zijn verdienden van voorouderen ? plutar. chus verhaalt ons het volgende geval, welk anticonus, Koning van Sijriën , van wien wij meermaalen gefproken hebben, gebeurde. Zeker jong officier, wiens vader den Koning getrouw en dapper gediend hadt, was, door verkwidingen een leven naar den ton van dien tijd, dood. arm geworden. Hij vervoegde zich bij antigonus, en leverde een verzoekfchrift in, waarin hij om eene aanzienlijke bevordering aanhieldt, uit hoofde, dat zijn vader den Koning zoo getrouw gediend, menigen veldflag voor hem helpen winnen, en eindelijk het leven in 's Konings dienst verloren hadt. De Koning het request gelezen hebbende fchreef op den kant: „ Vriend ! mijn gebruik is, iemands eigen dienden , maarniet den dienst der voorouderen te beloonen! Zou antigonus niet even als i.o-  < 87 > t»DEWYic XVI. het befiuit der Nationaale Vergadering, gewillig hebben geconfirmeerd? Öndertusfchen daar 'er zoo veele woelingen overig zijn, wanneer zal de rust eens herfteld wezen ? Zou men in Zixieeden dat ook niet wenfehen ? En zouden die vrienden, welke gevangen gezeten hebben , en ter dood veroordeeld zijn geweest, omdat zij den oorlog met Rujland afkeurden, fchoon zij vervolgends pardon hebben ontvangen, niet van dag tot dag veele aanhangers krijgen ? voornamelijk, wanneer 'er zoo nu en dan een ftootjen bijkomt, gelijk dat van den 3 julij, zouden de Zweeden niet beginnen te vraagen: wanneer zal de rust herfteld worden ? En zou de rust niet zoo goed voor het arme Zweeden aijn, als de hulp van tien Engelfche oorlogsfcheepen ? En nu fchrijft men in de Couranten, dat de oorlog tusfehen Spanjen en Engeland onvermijdelijk is; lieve hemel! wanneer zal de rust herfteld wezen? vindt Europa dan zoo veel heil in het oorlog? Het fchijnt naar den kant van Italien ook niet zuiver te zijn; en indien het Congres te Reichenbach, zonder de zaak ééns te worden, werdt afgebroken, wanneer zal de rust herfteld worden ? Hoe zit het in Braband ? zou men daar ook niet mogen vragen: wanneer zal de rust herfteld worden? Ik heb geen kennis aan alle de heiligen, zelfs heb ik al gevraagd! wie de Beatus henricusis, de naamgenoot van vam der nood? Luidt dat niet mislijklezer 1 Naamgenoot van van der nood? en is evenwel het woord gênant, zoo als men het anders uitfpreekt, niet wat populair? Maar geen zijfprongen! Ik ken den Beatus n e h r r c u s niet, den zaligen h e n r r k : maar zo ik het wel heb, is hij een Duitsch Keizer of Keizer van Duitschland geweest, doch hoe kan 'er dan eenige betrekking zijn tusfehen hem en van der. nood? Nog ééns! ik ben hier wat buitenfpoorig; zou het Keizer henricus zijn? Een Keizer een heilig! Ja dat gebeurt, heugt het u niet lezer! dat men van wijlen Keizer josef bijna een heilig plag te maaken, voor dezen toen bij begon te regeeren ? zo de Brabanders de legenden van die jaaren opflaan, zullen zij niet wel iec vinden? dat zij toen zeiven mede gedaan hebben? Maar zijn 'er op de lijst der heiligen ook heilige advokaaten? In  *C 88 > In mijn Bijbel lees ik 'er niet van, zoo min als van heilige Keizers, maar daar leze ik: beati pacifici, zalig de ruflherjlellers! wie zijn de ruJHierftellers ? In oude tijden 'eze ik van republikeinen , die onder Koningen de rust nerftelden; gelijk popilius, die als afgezant der Romeinen aan ahtiöchds Koning van Sijriën gezonden werdt toen deze de kinderen van ptolemeus Egijpte hun vaderlijk koningrijk, wilde afnemen. Deze man haalde met zijn rotting een kring rondom den Koning, di<* hem in zijne legerplaats onthaalde , en eischte een kategorisch antwoord van den Koning , eer deze dien kring verliet, antiöchus de Romeinen ontziende nam de vrede aan, en dus was popilius, eén man alleen zonder Soldaaten , zonder verder etcetera en de gevolgen van dien, een rustherfteller. En isfaij nog we onder die heilige rustherftellers, daar de Bijbel van fpreekt: Nu keer ik weder na Nederland met mijne vraag: wanneer zal de rust herfteld zijn? De Hof courant (in de ReTubliek?) verhaalt, dat men zegt, dat Holland ook om hui gevraagd is, voor de Zweden uit hoofde van de ïuïntiën. Dit zoo zijnde, hoe zal het met de rust gaan? Wanneer zal de rust herfteld worden? Daar zijn fommigen, die het. voor een meefterftuk van Ie wit houden, dat hij de tripte alliantie wist te bewerken, anderen laakenhemdeswegen*, zeker rshet, daTdl tripte alliantie hem in den fchakel der gevolgen den Ss heeft gekost! Doch het is waar; mijne vraag was: Wanneer zal de rust herfteld worden? Te L E T D E N, Bij L. H E R I> I N G H, ifn alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeSs l een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 64. Wanneer zal de rust nerfleld zijn ? {Vervolg van N°. 63.) weder die zelfde vraag? De vraag-al fcbijnt veel van de rust te houden, en 'er naar te verlangen ; maar waarom houdt hij dan zelf niet zijne rust ? en t waarom rookt hij zijn pijpjen niet op zijn gemak ? Hij heeft ons immers meer dan ééns gezegd, dat hij een groot liefhebber is vaneen pijp tabak? Ja lezer! wie zal zeggen, dat gij in alles ongelijk hebt? zekerlijk boude ik veel van rust en vrede, en ftondt het aan mij, alle menfehen zouden vrede maaken, alle menfehen zouden niet alleen zweeren, maar ook den eed betrachten , dat zij de rechten der menfebheid onfeheidbaar handhaaven, en dezelve aan geen mensch, wie hij ook ware, betwisten zouden, zij zouden zoo eenpaarig zweeren, als de edele Franfche Natie in het veld van Mars gedaan heeft, hoe ook geweld en heerschzucht, en derzelver vuige flaaven, op de tanden knersfen mogten ; en zou dan niet de rust terftond herfteld zijn, wanneer ieder hadt en genoot, het geen hem II. deel, M al»  < 9° > als mensch , in alle zijne betrekkingen , toekwam , en wanneer hij ook niets meer begeerde , maar elk met het zijne te vrede was ? En heb ik wel andere oogmerken, dan om de rust te heritellen ? Ik zoek door vragen wijzer en beter te worden , daarom blijf ik aan het vragen , en indien alle menfehen zoo deeden , en dat oogmerk zochten , naamlijk, dat zij wijzer en beter wierden, zouden wij dan mee betrekking tot de rust niet vrij wat gewonnen hebben? en zou rust dan niet wel ruim zoo veel in waarde rij. zen, als tegenwoordig het bankgeld doet in Amfterdam? Dat ik nu nogmaal de vraag doe : Wanneer zal de rust herfteld zijn ? daar toe heeft de volgende brief aanleiding gegeven, dien ik geoordeeld heb , terftond op den ontvangst te moeten plaatsen : wie weet, welk nut hij kan toebrengen , tot behoud of herftel der rust ? vriend vraag-al. Jij kent wel begrijpen, dat ik jou wereldfche blaadjens niet lees; jij fpot mij te veel, en alle fpotten is ijdel, ten zij met de Baals-priefteren; maar daar kwam ik gisteren voorbij een boekverkooper, en zag uw No. 63. voor het venfter hangen: Ik dacht: laac mij eens zien, wat de vraag-al heden vraagt: Wanneer zal de rust herfteld zijn? die vraag kwam mij voor, van belang te wezen! Och ja' vriend! mogten het de menfehen begrijpen , daar is zoo veel onrust, daar de vroomen meê worftelen en ftrijden moeten! dat het gantfche fchepfel zucht. Ik trad dan binnen, en verzocht den boekverkooper, om No. 63. van de vraag-al te mogen lezen, want ik had geen lust om het te kopen , ik geef geen geld uit voor  voor zulke ijdele fehriften, Maar, vriend! wat hebt gij met dat nommer nu verricht? O wat ben jij wereldlingen blind! Ik vind geen enkel woord van de onrust, die men de voorftanders en ij veraars van de ouwe rechtzinnigheid aandoet; en och! hoe moet een ieder, weeklagen en misbaar maaken ? Jij ként men wel, vriend, en weet, hoe die ligtvaardige fchrijffters van het leven van sara burgerhart mij hebben ten toon gefield, en wat onrust zij mij hebben aangedaan? Het is waar, ik heb een misftapjen gehad , maar moeiten zij dat aan de wereld zoo gaan vertellen? Ook was het eigenlijk meer een overleg van kor ne lia slimpslamp, dan van mij , daarenboven ik heb mij al lang van haar ontdaan, en ben nu weder dat hoekje te boven , en van mijn val teruggekomen : nu zal ik met dubbelen ijver ijveren. Dat ik nu wil zeggen, gij fpreektgeen woord van de onrust, dieaan de Kerk gebrouwen wordt: Met betrekking tot de kerk komt de vraag te pas: Wanneer zal de rust herfleld zijn ? Zie eens, hoe Zion worftelt ? Wat al Deisten , Naturalisten , Armiaanen , en in Braband boor ik, komen weder nieuwe Ketterijen op: Vonkisten, Ruellisten, ja die hebben wij ook in Holland gehad, en misfchien zijn zij 'er nog; maar de naam van Roel mag, God zij dank, in foinmige provintien niet meer genoemd worden, en in Holland moeten de proponenten die naam detefteeren, zoo wel als die van beuker. Wat a! onrust verwekken de Armiaanen en beur aan» hang niet al bij ons, och alle banden worden losgerukt, alles wordt op fchroeven gefield! Wat al kwaads heeft die Vaderlandfche Bibliotheek uitgevoerd, die bij het boekverkopertjen d e bruin wordt uitgegeven; och! is het geen tijd, dat de onheilen, die die Bibliotheek verM 2 oor.  '♦C 92 > öorzaakt Eheeft, worden afgeweert, en dat door dezelve te verbieden, de rust worde herfteld? Wat al onrust verwekt de menfehen vriend"} de godsdienstvriend? Ja! Wanneer zal de rust herfteld zijn ? Dan is 'er nog een ander weekblad uitgekomen, onder den titel van de welmeenende raadgeever, hetwelk ook al een ftooker van onrust is; in het eerde nommer hec beste heeft men mij, want ik ben die katechizeermeester, die dat discours heb gehad in die boekwinkel, toen ik een smijtegeld voor mijn vrouwtje bedelde, want ik ben met piëtertje sujl-oor in den Heeren getrouwd, na dat ik kornema slimpslamp heb verlaaten, ik zeg, in het eerde nommer her beste, heeft men mij ten toon zoeken te dellen, en met de vroomen gefpot. Het is waar , die Schrijver wendt voor , dat het hem om rust en vrede te doen is, en hij beweert, dat meest al de verfchiüen over de rechtzinnigheid woordendrijd is, tot zelfs dat over het algemeene welmeenend aanbod, over het oude en nieuwe licht toe, maar zal men dus de rust herdellen, met alles te plooien, en te modderen? Ach! hoe dikwijls zucht ik, over zulke laauwheid! Had ik de magt in handen, ik zou te vuur en te zwaard die onrustftookers uitroeien , zij zijn zoo meenigmaal met kracht tegen gegaan, maar het helpt niet; zie daar, heeft niet kantel aa ii 'er moeten uitfeheiden, maai- wat helpt het? Evenwel gaat de Bibliotheek voort, en die bruintje weet weêr een ander op te zoeken. Neen! zo zal men de rust niet herdellen, maar een deur openen voor de vosfen, die den wijngaard bederven. Zie! dit heb ik u met heiligen ijver gefchreeven, om u te zeggen, dat gij blind zijt, en van verre niet zien-, d§,  < 93 > de, daarom dat gij zoo van rustherjlellen praat, en niet eens aan de rust van de Kerk denkt; doch dat door het verbieden van alle die fehriften , daar ik van zeide, daadlijk eerlang de rust herfteld zal zijn, is de wensch van mij. Broeder benjamin. Moest ik op zulken brief, nog niet een nommer befteeden aan de vraag : Wanneer zal de rust herjle'd zijn ? Hoewel ik waarlijk niet weet, of het niet best zij, van de kerklijke onrusten te zwijgen, en het voorbeeld van zekeren predikant te volgen, in de tijden, toen de verfchillen en onrusten over den Sabbath de kerk in Nederland zoo hevig beroerden, als thans die over het oude ei nieuwe licht? Deze predikant moest voor de eerfte keer, in zijne nieuwe gemeente, in de openbare katechizatie over den Sabbath handelen; hij was van de Cocceaanfcheftudie; zekere broeder, benjamin'sgelijke,die onder de antwoorders de eerfte plaats bekleedde , hadt het 'er op toegelegd, om Domine eens deeglijk werk te verfchaffen, en zulks reeds vooraf aangekondigd, zoodat het den predikant ter oore was gekomen. Deze, een vredelievend en kundig man , befloot terftond, zich in geene krakeelen met broeder twistcraag in te laaten. Toen het katechizeren zou beginnen, vraagde Domine aan deezen: Broeder! wij moeten handelen over den Sabbath; wat betekent het woord sabbath? Onze vriend, naa eens gehemd en gehoest te hebben, begon met groote deftigheid; Sabbath, domine! betekent in de taal der Hebreen , ruste; en wordt bij de LXX taaismannen. . . . Recht, viel hemde Predikant in de reden, recht, broeder! Sabbath betekent ruste, dewijl het dan M 3 he-  € 94 > heden Sabbath is, zullen wij ook rusten. De Predikant liet een versjen tot dichting nazingen, en broeder was te leur gefteld, om domine eens van deeg werk te verfchaffen. Zou het niet in veele gevallen, vraag ik, best zijn dit voorbeeld te volgen? JVlag men toch, met betrekking tot de Kerklijke twisten en onrusten, de vraag, wanneer zal de rust herfteld zijn? niet in nadere overweging nemen? Is 'er niet van het eerfte oogenblik der oprichting van het Christendom, onophoudelijk onrust in de Kerk geweest? en is de Kerkgeschiedenis niet vol van voorbeelden, die leeren , dat hec Euangelt des vredes door de onrustige geaartheid der menfehen tot een twist-appel is gemaakt, die menigmaal de wereld in vuur en vlam heeft gezet ? Ik heb geen lust, om in dit nommer ver van huis te gaan; Nederlandsch kerk kan ftof genoeg opleveren. Wanneer heeft men, zedertde hervorming is doorgedrongen, een tijd gehad zonder ftrijd ? Hoe hoog reezen de verfchillen over an dus met geweld en magt tot zwijgen verpligtte maar wanneer za! op deze wijze de rust herfteld zijn? Geweld heeft wel ééns voor een tijd gezegevierd' maar duurde deszelfs heerfchappij wel lang ? Verlangt de waarheid wel, dat men haar langs dezen weg aanprijze en handhaave? Begeert zij niet licht en overtuiging, om haar gezag te vestigen? Zijn niet de wapenen der Christenen geestelijk en niet vleeschlijk? Zijn niet veel eer aHe geweldige middelen nadeelig voor de rust der kerk ? Wil het geweten wel geweid verdragen ? Broeder benjamin maakt gewag van verfcheiden gefchriften in onzen tijd , welken hij geern naar het fchijnt, zou zien verbieden , maar zal dan de' rust herfteld zijn? En zal ieder één eenparig gelooven of toeftemmen , dat deze gefchriften dan de rust verftooren? Zullen niet veelen drijven , dat de Vaderlandfche Bibliotheek, welke zelfs buiten 's lands lof heeft verworven , te verbieden , zeldzaam klinken zou bij de vreemdelingen , die zich daar van geen denkbeeld zullen kunaen vormen, dat in Holland dit als een middel voor de rust wordt aangezien, een maandwerk te verbieden hetwelk alleenlijk dient, om uitkomende boeken en gefchriften te beöordeelen? even gelijk de Letter . oef e.' ningen, de Recenfent enz. Broeder benjamin gewaagt ook van de Godsdienstvriend; maar welke onrust heeft de Godsdienst - vriend veroorzaakt? Ook fchijnt hij het magtig geladen te heb ben op het week-blad de welmenende Raadgever doch zou dit geen bijzondere ekel zijn, die hij aan dit'weekblad heeft, omdat hij zich verbeeldt, in deszelfs eerfte Nommer ten toon gefteld te wezen ? Ik heb dat week blad ook gezien, doch wilde wel ééns weten wat 'er in hetzelve zij, dat in ftaat zou wezen, om dé rust te ftooren ? Dat weekblad is ingericht, tot nut van 't armeen en bedoelt, om kunde en deugd onder onze nalie te verlpreiden, hoe zou het dan de rust verlloorent Het fpreekt van woord-verfchiilen , en Godsdienst 1 twis ten, en bewijst, dat het geheele verfchil over het oud» en nieuwe licht een woordenftrijd is; en bedoelt dus zwt en vrede te ftichten, indien men zulke fehriften niet zou  96* > zou kunnen verdragen, wanneer zou dan de rust her» fteid zijn? Zou daar toe niet veel eer hoop wezen , indien men naar zoodanige voorftellen, als in dat Weekblad voorkomen , en naar de raadgevingen van den welmeenende raadgever luisterde ? indien waare beminnaars van rust en vrede zich verëenigden, om zoodanige raadge» vers te onderfteunen, opdat eens ieder één, zonder zich aan onrust - kraaiërs te flooren, de waarheid in de liefde leerde betrachten? Maar wanneer zal de rust herfteld zijn? Daar zijn in alle takken van wetenfchap broodgeleerden ; dezen hebben eene zekere hoeveelheid van kunde opgedaan, welke in een fainenftel gefchikt zijn, zoodra nu iemand verfchijnt , die eenige nieuwe kundigheid te voorfchijn brengt, of uitvindt, wordt hun famenftel gedreigd, ten minsten zij vreezen 'er voor, en terftond beginnen zij te fcbreeuwen van onrust, van nieuwigheden , omdat zij naamlijk geen lust of genegenheid hebben, om te werken , en omdat het hun niet om waarheid, maar om hun eigen voordeel, aanzien , gezag enz. te doen is. De waare geleerde integendeel is altijd in zijn fchik , wanneer hij zelf of een ander de waarheid vindt, hij fchroomt niet, dat daardoor zijn famenftel van kun* digheden zou geftoord worden, of dat hij op nieuw zou moeten werken , om een beter vast te ftellen. Welk een onderfcheid! Deze waarneming heeft men gemaakt in alle takken van kunsten en wetenfehappen, de vraag is : heeft die ook plaats onder de Godgeleerden? Zijn 'er onder dezen ook broodgeleerden? Zijn 'er, die bang zijn, dat, door de ontdekking van nieuwe waarheden, of eene betere fchikking der waarbeden, zij verpligt zouden worden, om te ftudeeren? En fchreeuwen dezen ook het meest? En indien dit eens zoo ware, mag men dan niet vragen: Wanneer zal de rust herfteld zijn? TE L E T D E Nt Bij L. HER.DINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L> (No. «SsO Moet ik nu met de rotting komen ? Efi! Ei! zoo frnguliere vraag beeft, dc vraao-aü nog niet gedaan! En deze doet hij na de vraag: Wanneer zal de rust herfteld worden? hoe hangt dat famen ? Zijn deze niet uwe gedachten Lezer! bij het inzien van het tegen» woordig nommer? En zijt gij nu niet zoo nieuwsgierig, ais moeder eva bij gelijkenis, om te weten, waar deze vraag op neêr zal komen? Ik zal u dan maar voorlopig berichten, hos ik aan deze vraag geraakt ben. Onlangs kom ik in Amfterdam, en had naauwlijks mijn voeten binnen de ftad gezet, of ik werd door iemand met deze vraag verwelkomd: Moet ik nu met de Rotting komen? In 'teerst keek ik al wonder op , en begon reeds naar een goed heenkomen om te zien, doch begri jpende , dat ik behoorlijke pas en Sauvegarde bij mij had, en een zuiver geweeten bezittende, vertrouwde ik mij, den vrager onder de oogen te zien, en herkende in hem eenen ouden vriend, wien ik lang belooft had, eene viftte te zullen geven , en die mij nu met deze vraag mijne belofte herinnerde. Aanftonds viel mij te binnen, dat deze vraag, die van een* vriend aan mij gefchiedde, ook aan meer lieden zou kunnen gedaan worden, welke door zuimnis, of vergetelheid, of wel opzetlijk, hunnen pligt ver waarlozen; of die men ook flechts van pligt-verzuim verdenkt. Zou deze vraag wel vreemd zijn, inden mond van zulken, die gefchapen fchijII. dol, N nmj  < 98 > ren, om te heerfchen, en, wanneer zij met redenen te kort fchïeten, heel fpoedig met bedreigingen en mee geweld in de weer zijn? bij voorbeeld, in den mond van Schoolmeesters, die hunne fchoolkinderen telkens toeroepen: Moet ik met de rotting komen? Doch zou deze vraag wel famenhangen met de voorgaande: Wanneer zal de rust herfteld worden"? Te Reichenlach is, volgends de berichten, in de daad de rust herfteld , in zoo verre tusfehen Pruis/en en Oostenrijk eene overéénkomst getroffen is, zoodat deze twee Mogendheden het met eikanderen fchijnen gevonden te hebben, wat? of hoe? Weet gij het Lezer? zo niet, de tijd zal het wel leeren. Nu is niets natuurlijker, dan dat de aandacht valt op de arme Brabanders \ zou hunne rol niet fpoedig uitgefpeeld zijn ? En indien zij niet handig hec hoofd in den fchoot leggen, zou het niet mooglijk zijn, dat aan hun de vraag gedaan wierdt: Moet ik nu met de rotting komen ? Zou het met de Luikenaars niet even ééns kunnen gaan? En zou, door middel van deze vraag, de rust, in die landen ten minften, niet heel fchielijk herfteld kunnen wezen ? Onze gedachten kunnen zeldzame fprongen maaken, zoodat het voor eenen fchranderen waarnemer moeilijk valt, om een volgreeks derzelven op te merken, of de Hellingen van leibmitz en wolf met de ondervinding overéén te brengen, dat de volgende gedachten altijd haaren grond in eene voorgaande heeft. Ik ten minften weet den fprong van mijne gedachten, volgends deze wijsgeerte , niet altijd te verklaaren ; daar zij bij mij dikwijls de vogeltjens flachten , die onophoudelijk van den éénen tak op den anderen wippen , zonder dat zich eenig verband aan mij voordoet. Ik geef deze vraag dan op aan des kundigen: Hebben onze gedachten altijd een verband met eikanderen? en vloeit de ééne uit de andere noodzaaklijk voort? Thans bevind ik mij in dit geval. Ik vraag • Moet ik nu met de rotting komen ? wat ik hier van reeds gezegd heb, heeft de Lezer kunnen zien, en nu vertoont zich op ééns het denkbeeld van de Franjche gebeurenis aan mijnen geest.  €99 > peest, Ik bid u lezer! welk verband is 'er nu tusfehen de overéénkomst te Reichenbach, de Brabar.dfche en Luikfclie zaaken, de Fravjche Conftitutie, en de vraag: Moet ik nu met de rotting komen? Of zou u zulk een verfchijnzei in de werking van mijne ziel niet de moeite waardig fchijnen, om 'er uw hoofd mede te breken ? Wel nu, dan weet ik 'er niet beter op, dan dat gij en ik de op heldering dezer vraag aan den tijd overlaten. Is het niet een oud fpreekwoord : Wanneer de maan vol is, fchijnt zij overal V Hoe dit ook zij, want zo ik niet misheb, verveelt deze duisterheid reeds aan den Lezer ! ik zal den loop mijner gedachten volgen, en met den flroom meedrijven. En is dit niet het voorzigtigst, om de vraag te ontgaan.: Moet ik nu met de rotting komen? Welken ophef maakt men van de gebeurenis van den 14 Julij in Frankrijk? Men heeft 'er reeds wijdlopige befchrijvingen van toegezegd, onder anderen eene onder den titel: Frankrijks nationale grootheid, plegtig bevestigd en gevierd te Parijs op den XIV, van Hooimaand des jaars 1790. metkunsf/taaten, en deze zal aan den oud-Burgemeerter hen rik hooft daniSls worden opgedragen , zodat elk om het zeerst zich haast, om in te tekenen, dewijl men 'er zich goede verwachting van vormt. Maar heeft dan dit Franfche werk reeds zijn volle beflag ? Is in Frankrijk alles afgedaan ? En is 'er geen reden van vreeze meer over, dat dit gebouw vair Frankrijk's vrijbeid weder kan inftorten ? Mijne denkbeelden zijn in dit nommer vliegend, zou dit ook van de vraag oorfpronghjk zijn: Moet ik nu met de rotting komen ? Wanj zulk eene vraag verwekt natuurlijk huivering. Ten minden nu ben ik weder bij de Romeinen. De Romeinen hadden bunnen laatften Koning jt a r k w y n verjaagd, en de dwinglandij den fchopgegeren. Plegtig hadden zij eene vrije gemeenebest - regeering ingevoerd, en de vrijheid hulde gezworen. T a r k w y n met zijne Koninglijke familie buiten 's lands nu omzwervende, blies aan alle hoven, de Vorften en Mogendheden de ooren vol, dat de vorstelijke hoogheid gefchonden was, dat, door dit voorbeeld der Romeinen, de trocN 2 nen  ♦fj ICO J)« nen waggelden, eindelijk wist hij porsena, den Koning van Clufium, te bewegen, om zich zijne zaak a.m te trekken, en de ontluikende vrijheid der Romeinen, hec hoofd in te drukken, eer zij eenige vastigheid kon bekomen. Inwendig bevonden zich ook in Rome zelve heimelijke vijanden van de vrijheid. Ue zoons van tarx w y k hadden een groot getal van jonge ligtmisfen in hun belang, onder dezen waren selfs de zoons en neven van jsuius en kol l at r kus, de groote herfleiiers van de vrijheid. Deze jorge edellieden maakten eene zamenzwc-ering en verbonden zich met geftaafde eeden , onder de verfoeilijke plegriaheid van het bloed te drinken van een vermoord mcnfch, en te zweeren over zijpe lillende ingewanden: dat zij al wat in hun vermogen was, doen zouden, om de vrijheid te verdelgen, en den koning te herftellen. En wie kan twijfelen, of Rome 's vrijheid was thans in het grootfte gevaar, om jn de wieg te frnooren, en voor altijd vernietigd te worden? Gelukkig werdt de famenzweering binnen 's lands tijdig ontdekt, en hoe ftreng het geSrag van brutus mage fchijnen, die zijne eigen zoonen, zoo wel als de neeven van zijnen ambtgenoot kolj-atin us, volgends de wetten, ter dood verwees, en het vonnis daadlijk ten uitvoer liet brengen, gelijk hij ook bewerkte, dat kollatikus zelf werdt afgezet , enkel en aüeen omdat hij te flap geweest was in deze omftanqigheid, dit ftrenge gedrag beveiligde de vrjjheid voor de aauflagen van inJa^idfche verraadeis. Ondertusfchen viel borsen.h met een magtig leger In 't liomeinjche gebied, en zot: waarfchijnlijk, door zijne overmagt gellaagd hebben, indien niet de dapperheid van één'man, iioüitius cocl es, hoofdftad hadt behouden , door zijnen post zoo lang te handhaaven, dat men 4 De belegering , die lang duurde, bracht fpoedig gebrek en hongersnood ie weeg, en hoe veeg ftondt nu weder de vrijheid van Rome ! Veelen van hec behoeftig gemeen liepen reeds over in 's vijands legerplaats, om daar brood te zoeken, dat zij in Rome niet bekomen konden. Doch het was in het boek des noodiots gefchreven , dat Rome vrij zou zijn , en Rome werdt vrij. M ucrus co k dus, een jong Romein van edele geboorte, ondernam eenen aanflag, omzijn vaderland re verlosfen Gedoucht in een Hetrurisch gewaad, ging hij de ftad uit, met voorkennis der burgemeesteren, hebbende epn pook onder zijne kleeding, en mengde zich, in 's vijands legerplaats gekomen, onder de Hetrurifche Soldaten van pok s ski; tredende recht toe recht aan naar 's Konings tent. Toevallig was het de dag, op welken de krijgsbenden gemonfterd en betaald werden, en porseKi's geheimfebrijver zat, vorftelijker gekleed dan de Koning zelf, op den zelfden rechterftoel met den Koning. Mucius, bij misvatting, hem voor den Koning nemende , fpiong toe , en legde den geheimfebrijver , met een fteek van zijne pook, dood aan 's Konings voeten neder. Gegrepen en van den Koning gevraagd: wie hij ware? en wat hem tot een zoo gruwelijke moord hadt bewogen ? gaf m u c i u s, min verfchrikt dan zijn rechter, dit antwoord: ,, Jk ben een Romein, en mijn naam „ is Mucrus cobüus. Mijn oogmerk was, Rome van deszelfs wreedften vijand te verlosfen. Ontlast daar„ öm alle uwe woede op mij. QU zijt een ooggetuigen „ geweest van mijnen moed : beproef nu ook mijne ftand„ vastigheid door folteringen: en dan zult gij gedwonii gen zijn te belijden, dat Romeinfche dapperheid mij ii bekwaam gemaakt heeft, beide om te ondervinden , wat een mensch kan doen , en te lijden, wat de mensch- lijke natuur kan uitftaan," Vervolgends ftak de Romein, met een gelaad, het welk zijne innerlijke woede getuigde, over bet misftn van zijnen flag, zijne rechterland in eepe pan mee gloeiende kooien, die daar ftondt, en hieldt dezelve, a's tot ftraffe, een wijl daar in, zonder eenige aandoening van pijn te vertoooen. De Ko.» ning hier over verbaasd en verwonderd, fchonk aan muN 3 cios  •<[ 102 > e-iüs het leven en de vrijheid, die, gelijk men weet, van deze daad den naam sc^von, of linkfche , verkreeg, omdat hij het gebruik van zijne rechtehand verloren hadt. Muerus nu ontfiagen, waarfebuwde den Koning, dat 'er 30c jonge Romeinen, allen zoo onvertzaagd als hij, in het Hetrurisch leger verfpreid waren , die zich met eede verbonden hadden, om naar zijn leven te ftaan, en dat het één hunner toch gelukken zou, Rome te verlosfen. Deze waarfchuwing , gegrond of ongegrond, vervulde den Koning met fchrik, en deedt hem befluiten, om de zaak der dwingelanden te verlaten, Rome 's vrijheid te eerbiedigen, en naa zijne ftaaten weder te keeren. Zie daar de historie van de Vrijheid van Rome. Onder het fchrijven van dit nommer over de vraag: Moet ik nu met mijn flok komen ? ontvang ik den volgenden brief, welke weder het Franfche werk betreft. Heer of Sinjeur vraag-al! Zou het dan waarachtig waar zijn, dat die zelfde 14 Julij zulk een groote gedenkdag voor 'Frankrijk is, als men hier in het koffijhuis wil, dat hij zij P Zou die zoogenaamde Natiönaale grootheid, zoo als dezelve voor God en het volk plegtig bevestigd is geworden , wezenlijk de volks - grootheid zijn. en durf ik het er bij vragen: zou zij het blijven? Hoor1 oneindig veel vijanden heó ik mij, buiten het koffijhuis , op den hals gehaaid , en dat alleen om dit Franfche werk. Men zegt naamlijk, dat ik mij heb laten opwinden, en dat het van geen gevolg zal wezen. Wat dunkt 'er u van? Met de laatfte Franfche post ten minilen was het nog rustig, en de fondzen willig, en aan de beurs was men ook in onzen hoek heel gerust. Ik flel 'er belang in, omdat mijn patroon zulks doet, en dewijl wij aan ons Comptoir uw werkjen nahouden s dacht ik, 'er u eens over te moeten fchrijven. Ei lieve! laat 'er uwe gedachten ééns over gaan, en al was het maar met een paar woorden, zoo ver',oek ik te mogen weren, of gij dezen brief wel ontvangen hebt? 'als ook of ik u voortaan wel in het Fransch mag fchrijven ? terwijl ik ben enz. C ALLOPHI LU S. De  De'fchrijver van dezen brief ziet, uit deszelfs plaatzing , dat ik hein wel ontvangen heb, waar toe ik te eer befloot, om zijne vraag; of hij mij wel voorlaan in het Ftansch mogt fchrijven? Dit mag hij zeker doen , maar indien hij wil, dat ik gebruik zal maaken van zijne brieven, zou hij mij dan niet de moeite opleggen, om zijne brieven te vertaaien? Of zouden mijne lezers 'er niet tegen opkomen, wanneer ik zoo veel Fransch praatte , gelijk zij reeds gedaan hebben, toen ik zoo veel Grieksch en Latijn te pas bracht? Wat zijne vraag betreft: watmij dunkt, of dit Franfche werk zoo blijven zal, dan of het geen gevolg zal hebben? hier heb ik verfcheiden aanmerkingen. Primo: gefteld, dat ik 'er mijne gedachten over liet gaan, en die zelfs aan mijne lezers mededeelde, zou dit eenige nuttigheid kunnen aanbrengen? Al was ik zelfs een ftaatkundige, wie zou zich aan mijne gedachten ftooren? Maar Secundo: ik vraag flechts, omdat ik geen ftaatkundige, of wijsgeer, of geleerde ben, maar geern wat leeren zou willen, hoe zou ik dan kunnen bepaalen, van welke gevolgen dit Franfche werk zijn zal ? en of het zoo blijven zal? en of het zoo gewigtig is voor het gantfche menschdom. Tertio: Heb ik niet reeds in een voorgaand nommer gezegd, dat ik niet verre zien kan, dat mijne vrouw verder ziet dan ik ? En zou ik dan gaan voorzeggen , wat 'er al gebeuren zal in het vervolg? Men verhaalt, dat 'er, ten tijde van Keizer domitiaan, een kraai geroepen zou hebben: alles zal ééns wel zijn! en fommige hekelfchrijvers, die hadt men te Rome zoo goed als ergens , maakten 'er deze aanmerking op; dat het beest niet zeggen kon: alles is wel, maar alleen : alles zal ééns wel zijn! Zie ik kan nog wel eens eene oude gefchiedenis te pas brengen, en zoo wat vertellen van de Romeinfche vrijheid, en hoe die in haare eerfte kindsheid reeds vervaarlijk heeft moeten worftelen : eer zij het hoekjen te boven was, en door ftandvastigheid over geweld en dwinglandij zegevierde, want dat is gebeurd, en men heeft 'er de echtfte berichten van; maar het is gebeurd of het zal gebeuren! zijn immers twee geheel onderfcheiden zaaken"? Qnartti  € 104 > Quarte en doet dit niet alles af? De vraag van wijnen vriend: Moet ik nu met de rotting komen ? beeft mijn hoofd zodanig van zijn ftel gebragt, gelijk mijn lezer bij bet inzien van dit nommer ligt kan merken, dat ik mijne gedachten geen meester ben, en hoe zou ik dan iet duidliiker zeggen over den toeftand der vrijheids ■ herftelling in Frankrijk ? Zoodra als ik flechts begin te vragen , klinken die woorden mij in het oor: Moet ik nu met de rotting komen? en door middel van de adfociati» idearum, dat is, voorden Nederduitfchen lezer, het geval, waar in mijn hond zich bevindt, als ik de ftok krijg, dan rijst tevens het denkbeeld van flaag in hem op, ontdaan opk in mij gedachten, die mij geheel Frank' rijk doen voorbijzien, en aan mij zeiven doen denken en aan mijn land, en huis, en wijf enz, enz. enz. Ik weet 'er iet op: Indien wij intekenden op het bericht iropends het werk , welk men ons aankondigt, als alle de plegtigbeden van den gedenkwaardigen 14 Julij zullende behelzen, dan konden wij ons ten minden vermaken met te lezen, het geen daadlijk gebeurd is, en met het befchouwen der afbeeldingen van die daatlijke pleg-tigheid, toen een gantsch volk, met zijnen Koning aan het hoofd, den eed deedt, om de onfeheidbare rechten van den mensch te handhaaven: zou die fchrijver ons zijne gedachten niet mededeelen , of aanleiding geven tot denken? Ik voor mij kan 'er mij thans niet mede ophouden, want ik denk te veel aan de vraag: Moet ik nu met d! rotting komen? Te L E T D EN, Bij L. HERDINGH, En alöro bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee» kelijks a een en een halve Huiver wordt uitgegeven.  D E V R A AG - A Li (No. 66.) Wat zijn Emolumenten? D ezë vraag is mij door een brief, getekend vraager, gedaan , welken ik wel zou mededeelen, doch indien ik flechts den inhoud opgeef, zal de Lezer immers zoo wel als de Schrijver voldaan zijn? Vooreerst: da Brieffchrijver verhaalt mij het volgende geval, of hec geval waarlijk ergens geëxfteerd heeft, dan of het een verdichtzel is, beantwoorde, die hec weet! Zeker man, die de Collecte hadt van het middel op het trouwen, hadc reeds lang op eene jonge weduwe in zijne buurc het oog laten vallen, om haar eens heimltjk êene vifhe te geven , doch het braave weeuwtjen was van geheel andere gevoelens, en hadt zich reeds aan een ander verloofd, weshalven onze Collecteur geftadig op middelen bedacht was, om haar haare weigering den éénen of anderen tijd betaald te zetten. Wat gebeurt ? Zifn buurweeuwtjen komt nevens haaren aanftaanden echtgenoot bij hem, om het middel op het trouwen te voldoen: wacht, zeide hij toen tegens zijn'.klerk, nu is de kans fchoon, zij zal weten, dat zij mij eenige weinige liefdes oogenblikken geweigerd heeft. Ik zal haar in de boete beflaan , want zij zal zich zeker te laag aangeven, en dan kunt gij 'ec een derde van profiteeren, als gij u ftilboudt, de resc zal voor mij zijn. Doch. zijn klerk edelmoediger denKende, waarfchuwde de weduwe, om eene getrouwe opgave van haare goederen en bezittingen re doen, pe? lijk zij zulks ook getrouwelijk nakwam, zoo dat de ontvanger zich deerlijk bedrogen zag, en geene profijten van die bekeuring in zijn zak ftak. Nu" vraagt mij de Brieffehrijver; indien het den ontvanger gelukt was, of dit ook onder zijne Emolumenten zou behoord hebben'? 11. deel. O Vet-  <' 106 > Vervolgends gaat hij op deze wijze voort met vragen : wanneer men met de menfehen omgaat, gelijk de hovernet met de palm, zijn dat Emolumenten? Wanneer men met zijne onderhoorigen omgaat, gelijk de baders niet het vel van oude wijven, zijn dat Emolumenten ? Wanneer men met den ambachtsman leeft, gelijk de nijptang met de fpijkers, zijn dat Emolumenten ? Wanneer men de uitgiften voor de heerfchappen met eene langer ellemaat uitmeet dan den ontvangsc, zijn dat dan Emolumenten? Wanneer men geen gehoor verleent, en 'er geen fpreken aan is, ten zij 'er eenige offerande gsfchiedt, zijn dat Emolumenten1? enz. Zijn dit geen duistere vragen Lezer? en zullen zij ons wel ten vollen kunnen leeren, wat Emolumenten zijn ? En verdient evenwei de vraag: Wat zijn EmolU' ,menten? onze overweging niet ? Wanneer wij over eene zaak willen onderzoek doen, dan heeft cicero ons geleerd, dat wij den naams - oorfprong behooren na te gaan, en de gelijkluidende benaamingen op te zoeken , en als wij dit nu hier doen , wat vinden wij dan ? Voor het woord Emolumenten gebruiken wij anders wel het woord extra, of verval, of buitenkansje?!, en wij verdaan 'er doorgaands door de voordeden, die men van eenig ambt trekt, buiten en behalven hec vaste en gewoone traQement of falaris ; zeker Schoolmeester hadt 'er nog eene andere benaming voor: gevraagd zijnde: hoe veel zijn ambt hem opbracht? gaf hij ten antwoord: zoo veel aanfas, en zoo veel aan nefas. Door fas verftondt hii zijne gewoone inkomsten, door nefas zijne emolumenten Die nu ender mijne lezers weet, wat fas en nefas bi] de Latijnen betekent, zal misfchien vraagen, ofdeze Schoolmeester ook wist: wat Emolumenten zijn? — Kan ook tot opheldering van het woord Emolumenten, dienen het fpreekwoord : Mie ambtjens zijn fmeerig? En het geen veele beambten in den mond hebben: Mijn ambt is zuinig, maar de Emolumenten maaken het goedi Wat zijn dan Emolumenten? Verklaaren ons de gelijkluidende benaamingen niet duidelijk genoeg, wat Emolumenten zijn, willen wij dan eens beproeven, hoe verre de naams - oorfprong ons brengen zal? Emolumentum is een Latijnsch woord, welk fouimigen hebben gefchreven Emgliyuenfum van moliri, eint-  < io7 > emohVi, zijn uiterfte best doen , en fterkfte pogingen aanwenden, zou deze afleiding ook moeten aangenomen worden, zoo dat Emolumenten betekenen zonde, dat men van een ambt haalt al wat 'er op is? Of moet men met vossius fchrijven emolumentum, en het van mola , een molen, en molere, maaien, afleiden? Zoo datdeoverdragt zou zijn van de molenaars , die op eene eerlijke wijze van den wind leeven, en nog al een voordeeitjen extra weten te haaien, waar door zij doorgaands ten kwaaden naam ftaan , als of zij meel-dieven waren? Wat dunkt u Lezer! wordt het nu wat lichter, wat Emolumenten zijn ? Wat zijn Emolumenten ? Zou de oude gefchiedenis ons ook eenig licht geven ? Keizer alexander severus hadc eenen gunsteling vetrokius turinus, Deze man wist het vertrouwen, welk hij bij den Keizer bezat, tot zijn voordeel te gebruiken. Hij gaf voor, dat hij, door zijne voorfpraak bij den Vorst, de eerfte bedieningen in het rijk kon bezorgen, aan wien hij wilde, zoo dar elk, die een arnbtjen begeerde , zich bij turinus vervoegde , en zijne gunst verkreeg door een prefentjen, waar door deze hoveling binnen kort een' onnoemlijken rijkdom bij een verzamelde. Waren dit ook Emolumenten? Dit ging zelfs zoo ver, dat hij deze gefchenken aannam, zonder dat hij iet ten voordeele van de gevers uitvoer, de, maar hen enkel met ijdele belofte ftreelde. Zouden 'er wel in laater tijden voorbeelden aan re wijzen zijn van foortgelijke manier, om emolumenten te bekomen? Jammer was het, dat de Keizer alexander severus geen vriend was van zulke Emolumenten. De Vorst was, jk weet niet hoe? 'er achter gekomen, dat zijn gunsteling zich dus met Emolumenten zegende , en dat hij reeds onder het gemeen deswegens den naam van röokverkooptr gekregen hadt, hij zeide dan tegen zeker perfoon , op wien hij ftaat kon maaken, die hem op zekeren dag om eene gunst verzocht, dat hij hem zijn verzoek zou toeftaan, mids dat hij zich eerst heimlijk bij twrinus vervoegde, als hadt hij zijne voorfpraak nodig. Turn» mus, denkende, dat hier een Emolumentjen opzat, baloofde den man, al zijn vermogen voor hem te zullen aanwenden, en gaf hem kort daar na kennis, dat hij hem reeds aan den Keizer hadt aangeprezen, en dat hij O z ver-  ♦c 108 > verzekerd was, dat die hem het verzochte zou toeftaan, 200 ras hij weder gelegenheid hadt, om hem op nieuw aan te bevelen, het welk hij in 't kort hoopce te doen, doch tevens voegde hij 'er bij, dat hij voor zijne moeite diende beloond te worden , en vorderde eene aanzienlijke fomme gelds, voor het geene hij gedaan hadt, ja deedt hem zelfs , in tegenwoordigheid van getuigen , eene nog grooter fom belooven, om, zo ras hij zijn verzoek gekregen hadt, te betaalen. De Keizer, wien nu de geheele zaak bericht werdt, ftondt den man toe, het geen hij verzocht, hetwelk turinus niet zoo ras wist, of hij verpligtte zijnen aanzoeker, fchoon hij zijnen naam nooit bij den Keizer genoemd hadt, zijn woord te houden, en de beloofde fomme te betaalen , voorgevende, dat hij door zijne hulp alleen verkregen hadt, het geen hij zocht. Hier op liet alexander zijn voorgaande gedrag naauwkeuiig onderzoeken, waar uit bleek, dat hij groote fommen ontvangen hadt, niet alleen van die genen, die eenige bevordering gekregen hadden, maar ook van anderen, die pleitxaaken aan de hand hadden , en niet zelden zelfs van beide de partijen. Dit alles vertootnde den Keizer zoodanig, dat hij hem voor den Raad befchuldigde, die hem ter dood vonnisde , welk vonnis op de volgende wijze werdt uitgevoerd : De misdaad ige werdt op 's Keizers bevel aan een halve galge gebonden, en door den rook van groen hout en natte ftoppelen , rondom hem aangeftoken, gefmoord, terwijl de openbare uitroeper uitriep; Hij, die rook verkocht, wordt met rook gejlr:i/t. Wat zijn nu Emolumenten? Indien op deze wijze alle zoodanige rookverkwpers met rook geftraft wierden, lieve hemel ! zouden 'er nog niet al ettelijke groene takkenbosfeben nodig zijn? Want kunnen wij wel gelooven, dat deze roosverkoopers zijn uitgeftorven? Wat zeggen de vrienden, die om een air.btjen folliciteeren ? hoe 'veele fteekpenningen moeten 'er wel gedaan worden ? Ik heb weinig kennis aan het beloop van de wereld, maar vraag flechts: wat zijn Emolumenten ? En zou men niet moeten gelooven, dat deze foort van Emolumenten nog heden plaats hebben i Zou dit de reden niet zijn , dat zoo veele onbekwame onderwerpen met de ambten en bedieningen heenihijken ? Zouden zelfs veele Officie-  eieren ter zee of ie land, of bij de O. I. • Compagnie, al hebben zij nog zoo veele verdiensten, altijd naar dezelve wel bevorderd worden , indien 'er niet aan de Emolumenten gedacht wierdt? Heeft hetzelve ook geene plaats in pleitgedingen? Mijn vriend rabener moet zeker in dat geloof geweest zijn, want waarom zou hij ons anders in zijne Hekeljchriften, bij wijze van Urieven, voorfchriften hebben gegeven, op hoedanige poliete wijze wij den rechter, den advokaat enz, aan zijne Emolumenten moeten helpen , zo wij wel flaagen willen in onzezaaken? Maar was die Keizer alexander severus niet wat al te ftreng, in het ftuk vani Emolumenten? lampr torus, die zijn leven befchreven heeft, verhaalt, dat hij een onverzoenlijk vijand was van zulken, die de provinciën beroofd eu het volk onderdrukt hadden. Dezen fpaarde hij nooit, fchoon zij zijne vrienden, gunstelingen en nabeftaanden waren, maar vdnnisde hen ter dood, en liet hen , onaangezien hunne waardigheid, of aanzien, ofvoorigediensten, als algemeene boosdoeners itraffen. Ja , hij kon zelfs het gezigt van zulke land - beroovers niet veelen, in zoo verre, dat, als zekere septimius arabinus, die over die misdaad eens te recht gefteld , maar door de gunst van hbliogabaal, alexanders voorzaat, ontflagen was, benevens andere raadsheeren , hem kwam opwachten, de Keizer, zo ras hij hem zag, in hevige drift uitriep: O onfterjiijke Goden', is arabinus nog in leven, en een Raadsheer'. Wat moet dit evenwel vreemd geweest zijn in die tijden, dat de Raads-leden ook Emolumenten hadden? Dezelfde alexander liet ook ééns één van zijne flaaven kruifigen , om dat hij overtuigd was van omkoopgeld , (waren dit ook Emolumenten ? ) ontvangen ce hebben. Fij ! welkeen wreed vorsc was deze alexander? Waar is er thans een lakei, gerechtsdienaar, hapfcheerder, of dergelijke bediende, die alleen van zijne bezolding leeft, en niet deze of geene Emolumenten geniet ? Want wat zijn Emolumenten ? Wie is juist altijd zoo eerlijk als epaminondas? Deze was zoo groot een patriot, dat hij alle gefchenken en emolumenten van de hand wees-, en als de Perfidanfche gezanten hem door gefchenken in hunne belangen zochten over te haaien, verklaarde hij, dat de rijkdom. O s nita  raen der geheele wereld nooit zoo veel bi] hem zouden gelden, als het belang van zijn Vaderland. Aan jason, vorst van Thesfaliën, die hem ook groote aanbiedingen deedt, zeide deze edele patriot: ,, Deze toeleg, om mi) om te koop en , neem ik op voor den, groot Men hoon, welke mij kan aangedaan worden, en ik zal het met geen ander oog aanzien, dan als eene oorlogs-verklaaring ; en, gelijk ik een lid van dezen vrijen (laat ben geboren, zal ik zoo ver afzijn van de vrijheid van Memmen mijner medeburgeren te verkopen, dat ik dit met alle mijne'magt zal wederMaan." Op dezelfde wijze gedroegen zich meer van die oude helden, bij voorbeeld, om er flechts een' voorhallen te noemen , kuriusoentatus, die voor zijne maaltijd van raapen, die hij zelf gereed gemaakt hadt, het goud der Samnieten verfmaadde, met een verachtelijken grimlach, hun te gemoec voerende: Ongetwijfeld, iaszemt mijne armoede u de hoop in, van mij om te koopen, doch uwe poogingen zijn gantsch ijdel. Ik zou liever over de rijken gebieden, dan zelf rijk zijn. Voert dit verderflijk metaal met u te rug, 't geen de menfehen enkel tot hunnen ondergang misbruiken* en segt uwen landslieden, dat zij het al zoo moeilijk bevinden zullen, mij om te ko.open, als mij te overwinnen. Maar zouden deze eerlijke lieden wel geweten hebben, wat Emolumenten zijns1 ls er hedendaagsch wel een ambt, dat geen Emolumenten heeft V En zijn doorgaands de gewoone bezol* dingen wel toereikende, ©m er naar behooren van te kunnen leeven? Zou een officier wel leeven kunnen, als er geen Emolumenten bij zijn ambt waren, welke hij van de kompaguie trekt? Zou een fchoolmeester wel kunnen beftaan, als hij geen vrije" wooning, vrij vuur en licht enz. hadt, en verdere Emolumenten? Daar wordt hij immers op beroepen? bij gevolg zijn de kaarsfen uit de kerk voor hem, om zijn ambt fmeerig te maaken? Strekt dit zich niet zelfs tot de geringfte lieden uit? Knechts en meiden, hebben zij geene Emolumenten? Heb ik niet wel mevrouwen gekend', die aan hunne knechts en meiden geen huur gaven, maar hen alleen van Emolumenten deeden leeven ? Is het ook daarom , dat de welleevendheid vordert, dat men, het geen men bij een vriend gegeten heeft, of als men eerr nacht bij besa  in > kern gelogeerd heeft, zulks betaalt met eene fooi aan de meid of knecht? De nieuwjaars- en kermis-wenfehen van askarrelieden, van de ratel wachts, van de dienaaren der H Juftitie enz. enz. die veelen gepermit-teerde bedelaarijen noemen, zijn zij wel iet anders dan Emolumenten? En wat zijn dan Emolumenten? Is de vraag: wat zijn Emolumenten? niet van het uiterst belaag? Diende elk, die eenigen post bekleedt, of eenig ambt waarneemt, niet* te weten, wat Emolumenten zijn? Ik heb een goed vriend, die is kommies geworden , deze man heeft geen verftand van Emolumenten, en wijst eiken fchipper onzacht af, die hem aan Emolumenten wil helpen, mits dat hij in den letterlijken zin, den toeziener fpeele , zoodat ik zeggen wil, hij houdt zich alleen aan het geen zijn ambt hem opbrengt. Maar hoe ftaat hij er bij ? Sommigen van zijne confraters zijn groote heeren, ■ en leeven vrij prachtig , en mijn vriend heeft werk, om te beftaan, waarom weet hij ook niet, wat Emolumenten zijn ? Ik ken geen ambt, dat zonder Emolumenten is, behalven het Dominees-ambt, ten minften in ons land. Want, in andere landen hebben de predikanten nog Emolumenten, van het trouwen, van de lijkpreek, van de Communicanten, van het doopen enz. Zeker predikant hadt twee lijkpreeken, die hij bij alle gelegenheden van het overlijden van iemand zijner gemeinte gebruikte , de ééne over de woorden: gelijk een hert fchreettzot enz. de andere over de woorden: zij zullen de jeugd vernieuwen, als eenes ar end s, en hadt die op prijs gefield; de preek van het hert kostte een rijksdaaIer, maar die van de arenden een ducaat: als dau. iemand zijner gemeinte een lijkpreek begeerde, vooreen overleden bloedverwant, gaf hij hem de keuze van het hert of de arenden, en hoe hec viel, het was een extraatjen voor Dominé, en behoorde onder zijne Emolumenten. Maar hebben de predikanten hier wél eenig Emolument? En zijn evenwel hunne tractementen niet zuinig? Zoodat zi| niet licht nood hebben, om zich rijk te zullen preeken? Voor dezen gaven de boeren nog wel een ftuk fpek, een hoen, of dergeüjken, en een aanzienlijk heer, die lidmaat werdt, omdat hij een ambt hadt gekregen, of in de regeering was gekomen, een  4 112 > een ankertien wijn , maar zijn alle die goede dingen niet afgefchaft? Het predikants - tractement itaat ergers bij aitzkma uitgerekend, tot een duit zwavelftok incluis , en toen kon men er mede toe , mids dat men niet al te zeer gezegend werdt met kinderen, hetwelk al veel Dominees lot is; maar zijn de tijden niet veranderd? Kan een predikant thans wel toe met. zijn tractement? En dienden er dus ook bij dit ambt geene Emolumenten gevoegd te worden? Maar wat zijn Emolumenten voor Predikanten? Zeker vroome oefenaar, een timmerman van zijn handwerk, kwam veel bij kranken, om een gebed te doen, en liet tian doorgaands in zijn gebed invloeien, dat de harten der vrienden en maagen, ingevalle de kranke mogt overlijden , bewogen mogten worden , om hem de doodkist te laten maaken; dat kon er met dien broeder nog door. Maar wat zijn Emolumenten voor predikanten ? Sommigen gelukt het nog wel ééns, een gedachtenis van een duizend gulden of zoo voor hunne kinderen nu en dan te erven, anderen worden nog wel tot executeurs in den boedel aangefteld, en dan fchiet er zeker iet over voor de moeite. Het was toch vrij naanw en gemoedelijk: van -zekeren oprechten predikant, die door eenen kranken tot univerfeel erfgenaam werdt verklaard, maar die weigerde, deze ervenis van den kranken te aanvaarden, om dat die een' broeder hadt, met welken hij overhoop lag, weshalven Domine integendeel aandrong, dat de kranke zijnen broeder bij zich ontboodt, en zich met hem verzoende, zonder dat de waarlijk eerwaardige man een ftuiver van de ervenis begeerde of aannam: maar wist die goede man wel: wat Emolumenten zijn? En zoo veel oordeelde ik te moeten zeggen van da vraag: Wat zijn Emolumenten? Is het te veel? wel nu, men fla over, wat men niet weten wil! is het te weinig? dan op een' ander tijd beter: de vraag blijft toch: Wut zijn Emolumenten ? Te L E T D E N, Bij L. HERDIWGH, En alóm bii de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee« kelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 67. Hoe zal men het plooien ? Ik heb wel ééns als een fpreekwoord hooren gebruiken: die aan den weg timmert, moet gekken verdragen; maar is een Schrijver, die tot (lichting en vermaak van het publiek fchrijft, en is dat evenwel geen edeler werk, dan een min of meer prachtig gebouw aan den weg te timmeren ? want bedoelt wel zulk een ondernemer , die een grootsch paleis dicht, of een nieuwe geve! vooreen oud huis zet, trouwens alle gebouwen, alle timmering is niet even aanzienlijk, alle nieuwe gebouwen ?ijn toch zoo prachtig niet als, bij voorbeeld, het huis, welk de Heer Hope buiten Haarlem heeft laten zetten, bedoelt ze° ik , zulk een ondernemer juist de dichting en het vermaak der voorbijgangeren en aanfehouweren ? Is het niet meest-al, om zijn rijkdom en vermogen ten toon te ftellen , of eenig ander inzigt, waar over hij zelf best kan oordeelen ? Is, .herhaal ik , een Schrijver, die tot dichting en vermaak fchrijft van het publiek, ook niet blootgedeld aan verfchillende beöordeelingen? Ik hoor u al, Lezer! Mag men onderdellen, vraagt cü dat een Schrijver altijd bedoelt de dichtingen het vermaak van zijne lezers* Bedoelt niet menig Schrijver «ine meerderheid van verdand, gelijk menig liefhebber van bouwen zijne meerderheid van geld en vermogen, ten toon te fpreiden? Bedeelt niet menig Schrijver, vooral in zulke flechte tijden, als men thans beleert, II. DEEL. ? eea  < H4 > een ftuivertjen te verdienen ? Met oorlof, gfj, die mfj dit vraagt, ma,' ik u op mijn beurt ook eens' vragen? Zijn het dan nu zulke flechte tijden na de gezegende omwenteling ? Ontdekt gij niet door dus te fpreken* dat gij niet_ zeer voor de oude Conflitutie zijt? Nu ,'wat raakt mij dat? Maar wat raakeryook den Lezer dè ondergefcbikte bedoelingen van den Schrijver indien deze hem flechts nuttig vermaak aanbrengt ? Blijft ondertusfchen de vraag niet over ? Is een Schrijver niet blootgefteld aan allerhande beöordeelingen ? _ Uit deze overweging is bij mij de Jraag ontftaan, die ik boven aan het hoofd van dit nommer geplaatst heb Hoe zal men het plooien? Eene vraag . die dikwijls te pas komt, maar voor den vraag-al thans bijzonder. Over het geheel ben ik wel te vrede met mijne lezeren, zijn mijne lezers zulks ook met mij ? Maar evenwel dan was het ééns: ik fchreef te geleerd, dan , ik mengde 'er te veel Grieksch en Latijn in; dan weder wat an. ders, en daar heb ik deze week weder een' brief se kregen, die ook wat te bedillen heefc, zoo dat ik se" noodzaakt ben te vragen : Hoe zalmen het plooien ? Is het niet volftrekt nodig, lezer, dat ik mij troost met het fpreekwoord: Effen is kwaad pas/en, of gelijk de ouden zeiden : Jupijn zelf kan het alle man niet van vasfe mmken? Zie hier den brief, en oordeel dan: Mijn heer de vraag-al.' Ik ben een liefhebber der oudheid; ik oordeel dat 'er geene nuttiger bezigheid is. dan dat men dc zeden wetten en gewoonten der ouden met dat oogmerk nafpeurt, om daar uit voor ons zelven, en voor onze levenswijze nut te trekken. Dit is de rechte fmaak vaiz de ftudie der oudheid, doch waar in maar weinige liefhebbers vallen, en waar toe veel oordeel en omzi*tiKheid verëischt wordt, om 'er wel in te flaagen Ikheb uw werk met vermaak gelezen, omdat gij 'er 'u op toe legt, om uit de oude gefchiedenisfen en zeden der oude volken licht te omfteken aan fommige duistere onderwerpen, die anders juist niet veel licht veelen kunnen; al'.  < "5 > alleen wenschte ik wel, dat gij de volgende bedenkingen , die mij, met betrekking tot de voorbeelden, welke gij uit de Romeinfihe oudheid aanhaalt, in de gedachten zijn gekomen, in overweging naamt, zij zullen u misfchien tot eene waarfchuwing in het vervolg verftrekken kunnen. Gij fpreekt, mi)n Heer de vraag-al, geduurig Van de gefchiedenisfen en gewoonten der Romeinen, terwijl dezen eene v'rijë Republiek uitmaakten, als of gij ons dat edel volk als een voorbeeld ter naarvolging wildet voorhouden ; doch dit is een grove fout, mijn Heer! en zo gij daar in volhardt, zult gij nooit vorderen, om de kennis der oudheid nuttig voor onzen tijd en volk te maaken. Lieve hemel >. befchouw de zaak eens op de keper. Zo het gebruik , welk gij van de gefchiedenis der Romeinen maakt, eenig nut zal aanbrengen , moest 'er immers eenige overeenkomst tusfehen dat vrije volk, en tusfehen ons zijn , doch, indien ik het wel bezie, is 'er geene overeenkomst ter wereld tusfchen de omftandigheden, waar in Rome zich bevondt, toen het een vrij Gemeenebest was , en door zijnen Raad en Burgemeesteren beftuurd werdt , en de omftandigheden, waarin wij thans leeven. Niet alleen, dat de Re> geerings-vorm hemelsbreedte van die van het Roomfche Gemeenebest verfchilt, maar onze aart en levenswijze is gantsch en gaar van die der oude Romeinen onderfebeiden. Die wereldheerfchers waren dapper en oorlogszugtig, en is dat thans in 't algemeen het karakter van Onze natie? De Romeinen leefden, buiten oorlogs - tijden , meest van den land en vee-bouw, en waren dus eenvouwig, matig, en bijgevolg, gezond en fterk; daar bij ons de welvaart van den koophandel eene algemeene weelde en overdaad, met alle de gebreken, die daar van onaffcheidbaar zijn , na zich ileept. Denk toch eens , mijn Heer, hoe ongerijmd het is , ons Land eenigzins met eene republijk te willen vergelijken, daar buitenlandfche gezanten bij éénen der burgemeesteren komende, hem bezig vonden met raapen te braaden ; en daar cincinnatus van achter den ploeg werdt gebaald, om bet ambt van Diüator te bekleeden, een P 2 ambt,  < IlfJ > smbt, waar bij geen ambt onder ons kan vergeleken worden, fchoon fommigen hunne gedachten wel eens op het Stadhouderschap hebben gevestigd , als of dat naar het diüatorfchap geleek, doch dit heef.: geen fchijn : een Dictator hadt gedtiurende den tijd , dat zijne bediening duurde, volflrekt de Souverainiteit, en zijn ambt dnurde doorgaands maar zes maanden, tot dat snu het voor zijn leven aannam, en augustus het erfiijk maakte ," doch. om voort te gaan : deze c i k c i n n a t u s begaf zich terftond weder tot zijn' ploeg , zoo dra hij het vaderland uit het dreigend gevaar gered hadt. Is 'er wel iet bij ons, dat naar dergelijke matigheid en eenvouwigheid gelijkt? Immers neen! En is het dan niet ongegrond, om niet fterker te fpreken , dat gij ons de gefcbiedenis, zeden, wetten, of gewoonte van zoodanig volk eeduurig voorftelt, met het welk wij zoo weinig overeenkomst hebben? en die daarom voor ons zoo weinig gefchikt Zijn? Zeker! als gij ons met de Romeinen wilt onderhouden , dan diende het niet met die oude helden te wezen , toen zij nog onbefchaafd en vrij , door hunne dapperheid en deugden, de wereld onderbrachten, maar gij zoude moeten fpreken van dat volk, zoo als het onder de Keizeren verzacht en gepolijst, in wellust, weelde en overdaad zich baadde. Ik ben enz. PALjEOFILUS. Hoe moet men dit nu plooien? Pievat deze brief varr PALJEOFiLUS waariiedett, en heeft de man in alles ge» lijk, zou dan mijn geheele gefchrijf niet vervallen? dewijl ik veelal de oude gefchiedenisfen en bijzonder die der Romeinen tot mijn oogmerk gebruikt heb? Maar heeft PALffiOFims het eigenlijke gebruik, welk ik van de Romeinfche gefchiedenis en oudheid gemaakt heb, wel begrepen? Heb ik dan altijd eene vergelijking gemaakt tusfehen het Romeinfche Gemeenebest , en tusfehen het onze ? Heb ik bepaald gezegd, dat 'er eei-e overeenkomst tusfehen beiden is ? Heb ik niet ineer dan éóm van de Romeinen gefproken , zoo als zij onder de Caejart hunnen hals gebogen, en het juk der flavernij op zich genomen hebben, toen zij geheel ontaard waren van de deug-  fleugden hunner voorvaderen ? Hoe zal men het dan plooien? Zal het niet best zijn, dat ik zoo maar eenvouwig rechten flecht mijn wegien vervolg, en wel doe. zonder om te zien? Daar is toch zooveel , daai ik . noch mijn lezer, geen kans toe zie, om het te plooien. Kom aan Lezer! hoe zult gij dit plooien? Daar is mijn overbuurman , moei-al, daar ik maar heel weinig mede plag op te hebben, en die naauwlijks zijn hoed voor mij ligte, als hij 's morgens zijn venfters openftiet, en nu is de man zoo veranderd , als een flang, die haar huid heeft afgeftroopt, of een popjen van den zijdeworm, dat in een uiltjen verandert. Hoe zult gij dat plooien, dat wij thans als freres compagnons famen op en neergaan? Misfchien vraagt iemand , of het dan niet meer zoo gaat in de wereld, dat lieden , die heden vrienden zijn, morgen vijanden worden , en die heden als geflagen vijanden clkanderen geen drop water gunnen, morgen vrienden zijn als olijfanten ?En hoe zal men dat plooien? En hoe fchielijk gebeurt zulks niet? Hoe handig, bij voorbeeld, zijn te Reichenbadi de zaaken gevonden, nu de wijsgeerige leöfo ld den zachten weg heeft ingeflagen, en op zich genomen, Rusland aan zich zeiven over te laten, en aan de Turken alie de veroveringen, die zoo veel bloed, en fchatten, ja misfchien aan Keizer josef het leven gekost hebben, weder te geven? Hoe zal men dat plooien? Eene zaak weet ik, kar el de XII. zou het niet gedaan hebben. Maar k a r e l was geen groot wijsgeer, hij wordt in de gefchiedenisfen voor een' dolle man gehouden. Voltaire verhaalt ons van hem in zijne levensgefchiedenis het volgende gezegde : Nog een kind zijnde , vermaakte hij zich in 's Konings vertrek, met het befchouwen van twee plans van Steden, verbeeldende het ééne eene ftad van Hongarijen, die door de Turken aan den Keizer ontnomen was, en het ander Riga , de hoofdftad van Lijfland, welk landfchap eene eeuw te vooren door de Ztvceden bemagtigd was, Onder de kaart der Hongaarfche ftad ftonden deze woorden van den geduldigen job: de Heere heeft gegeeven, P 3 de  \ < ii3 > de Heere heeft genomen , de naam des Heeren zij geloofê. De jonge kakel, deze woorden gelezen hebbende,' nam rerftond een potlood, en fchreef onder de kaart van Riga: De Heere heeft het mij gegeven, de duivel Zal het mij niet ontnemen. Maar hoe zal men het plooien? dat een Vorst zoo infchiklijk is, als leöpold? Toen in 't jaar 1607. de vrede te Rijswijk gefloten werdt, wist Europa niet, hoe men het plooien zou, dar lodkwij-k de XIV.' van zoo veele plaatzen en veroveringen afftand deedt ten behoeve var, Spanje, en wel na eenen oorlog, in welken de Franfchen jaar op jaar aanzienlijke overwinningen hadden behaald, welker lo^p willem de IIi. fchoon onderfteund door alle de magt van Engeland en Holland, en bezield door eenen onverwinlijken naarijver tegen LODEwrjK, niet hadt kunnen fluiten. Men zocht allerhande redenen op voor deze infchiklijkbétid. Frankrijk was uitgeput, "Frankrijk'* geldmiddelen-waren in een' wanhoopigen ftaat, Frankrijk werdt met hongersnood gedreigd. Dit en nog meer dacht men 'er op uit, om dat rnen het nier plooien kon. En ondertusfchen was de geheele ihfchiklijkbekl van Frankrijk ftaatkunde. Lo dewijk was bedacht, om de kroon van Spanje in zijn huis over te brengen, daar roe hadt men vrede nodig, om dat dit ontwerp niet zou uitgevoerd geweest zijn indien de Koning van Spanje oveileden was, geduurende den oorlog. De vrede van Rijswijk, zoo nadeelig , naar den fchijn, voor Frankrijk , baande den weg, orn tot zijn oogmerk te geraaken. Bij het overlijden van Koning kab el, weidt de Kleinzoon van lodewijï op den troon van Spanje geplaatst, en daar op, tegen alle pogingen van genoegzaam alle Europifche Mogendheden , gehandhaafd. Wie weet , welke inzichten en oogmerken voor het toekomende onder deze handelingen te Reichenlach verborgen liggen? Was ik een Staatkundige, dan zou ik misfchien honderd gisfmgen waagen , wat ik nu denk , zal ik zwijgen, om dat 'er de Lombard geen geld op zou fchieten, alleen vraag ik : hoe zal ik het plooien? Zooveel fchijnt zeker, leöpold zal de Keizerlijke lüoon op deze wijze meester worden, eu dan,.,  < H9 $ dan .:. Doch het is waar, ik hen geen Staatkundige, en dus manwn de tabula, handjens t'huis Of het nu vrede zijn zal in onze dagen? Of nu de voorzeggingen van den afftammeüng uit het adelijk genacht" van b r en f. rod e, vervuld zullen worden, dat in 't jaar 1702. alle zaaken richtig zullen wezen? Of deze onderhandelingen te Reichenbaeh daar toe dienen zullen ? Ja , hoe zal ik dat plooien ? Met betrekking tot vijanden , die onverwachts vrienden worden , daar ik boven van fprak, en dat ik vraagde, of men 't altijd wel plooien kan? valt mij nog in, het geen wij van herodbs en pontius pilatits lezen. Die Heeren waren geflagen vijanden geweest: waarom? weet ik niet, om dat het niet gefchreven ftaat, maar geheel onverwachts verzoenden zij zich met eikanderen, en werden goede vrienden: en her geen opmerklijk was, juist ren tijde, toen de onfchuld door hetoproerigen muitend graauw , opgeftookt door heerschzuchttge Staatslieden en geestelijken , in levensgevaar was. Misfchien, indien herodes en pilatus vijanden gebleven waren , zou één van beiden , om den anderen fpijt aan te doen , de zaak van den Rechtvaardigen op zich genomen, en verdeedigd hebben, maar nu verzoenen zij en worden vrienden, en jesus moet fterven. Hoe zal men het plooien? Sommigen van onze Courantiers moeten grooter Staatkundigen zijn, dan ik, nadien zij ons reeds hebben weten te voorfpellen, dat nu de ftorm op Frankrijk los zal breken , en dat de Mogendheden van Europa, zoo drukt „zich de Staatkundige Brielfche Courantier, ten naasten bij uit, zich zullen verëenigen, om dat monfter, de Volksflem, op ééns te vernielen, en uit te roejen. Ik bid u , hoe kan men dit plooien, met het fpreekwoord onzer vaderen: Voxpopuli, vox Dei, de Volks, ftem Gods ftem? * Hoe zullen de Heeren Brabanders het plooien? Hoe zal het Congres, hoe zull*n van e u p e n en van der nood het plooien? Deze Heeren hebben altijd de eenvouwige Brabanders, die niet verder zien, dan hun neus lsngis, geftreeld met de hoop op uitheemichen onder- ftand,  € 120 > ftand, efi de hulp van Pruis/en, Engeland en Holland, en nu. zo cie berichten waarheid melden, is één dei artikelen van hec voorafgaande verdrag, of Preliminaires, te Reichenbach gefloten , dar. aan lböpold de handen ruim worden gelaten , om zoodanige middelen in het werd te Hellen, als hij zal goedvinden, om de Belgen weder onder zijne gehoorzaamheid te brengen. Hadden nu de Belgen de Franfchen wat gematigder behandeld , dan behoefden zij misfchien niet te vraagen: Hoe zullen •wij het plooien ? Komt deze vraag: Hoe zal men het plooien ? niet in veeie gevallen, die wij zoo daaglijks zien gebeuren, te pas ? En zouden wij ze niet in veele gelegenheden kunnen'en mogen herhaalen ? Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat de menfehen geheel ftrijdig mee zich zeiven handelen? en van daag af- of goedkeuren , hec geen zij gisteren goed of afgei-eurd hebben? Vinden wij daar van seene voorbeelden in alle rangen en ftaateu van menfehen ? Staatslieden, rechtsgeleerden, geneesheeren, geestelijken, burgers, het gemeen, ja tot de vischwijven toe, die zoo eikanderen uitfchelden voor al wat lelijk is, en dan eindigen: Ik ben zoo goed als jij! e» famen een kopjen koffij drinken. O coecas hominum meutes &? peiïora coeca Qualibus in tenebris vitae, quantisque periclis Degitur hoe aevi quodcunque ejl ——— Dat is, getrouwelijk vertaald : Hoe zal men het plooien ? TE L E Y D E JV, Bij L. HERDINGH, En alom bii de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks & een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG- (No. (58.) A L> Antwoordt gij niet? Heb ik niet al ééns en andermaal in dit Weekblad laten blijken, dat ik geen vriend ben van Apologiê'n, of verantwoordingen? en zeker, moet men diegenen niet beklaagen , die in de noodzaaklijkheid zijn , om Apologiê'n te moeten fchrijven? En wanneer is men in die noodzaaklijkheid ? Is men in die noodzaaklijkheid , zoo lang er geene befchuldigingen worden ingebracht? Of zou iemand verftandig doen, die zich ging verantwoorden, voor dat iemand hem betichtte? Zou dit niet een kwaad geweten verraaden ? Qui s'excufe, s'accufe, zeggen de Franjeben, en zien wij het niet in de Kinderen? Wanneer er iet gebeurd is, en Vader of Moeder vraagt : Wie heeft dat gedaan ? is het niet tien tegen één did het eerst roept: Ik heb het niet gedaan ? Ten tweden, is men in de noodzaaklijkheid, om te antwoorden , zoo lang de betichtingen of beuzelachtig zijn, of zich zeiven wederleggen? De vraag, antwoordt gij niet? gefchiedde met verwondering door den Stadhouder ptlatus , maar hadt hij wel reden, om zich te verwonderen ? — Brachten niet de Joodfche Overheden zulke dingen voor, die zoo weinig te pas kwamen , en zoo met zich zeiven ftreden, dat alle antwoord overtollig was ? Wanneer komt dan de vraag te pas : Antwoordt gij niet ? Wanneer iemand befchuldigd wordt, wiens fchuld of onfchuld grooten invloed kan hebben op het welzijn van II deel, q een  < ia» > een geheel volk , en zoodanig iemand zweeg flil, en fcheen dus door zijn ftilzwijgen toe te demmen, het geen er ingebracht wordt, zou dan de vraag niet te pas koment Antwoordt gij niet? Was dit het geval niet van Prins willem den I? Hij werdt door filip, Koning van Spanje, in den ban gedaan, en vogelvrij verklaard, onder de hevige befchuldigingen, dat hij, door heerschen ftaatzucht aangefpoord, als eert muiteling en oproermaaker, tegen zijnen wettigen Heer en Vorst was opgedaan , en de Nederlanders door zijne listige dreeken tot oproer hadt aangehitst. Was het, bij zoodanige befchuldiging , welke, dand grijpende, de Nederlanderen ligtIijk droevige gevolgen hadt kunnen veröorzaaken, niet eene noodzaaklijkheid voor Vader willem, om te antwoorden? En deedt de diepzinnige Vorst zulks ook niet in die heerlijke Apologie, een meederduk waarlijk, welk altijd met bewondering zal gelezen worden, en die opgedeld is door 's Prinfen Hofprediker? In 'c voorbijgaan , zou het niet nuttig zijn , indien die Apologie van Prins willem, als ook het Plakkaat van de Staaten Generaal der Nederlanden, waar bij zij den gemelden fi l i p hebben afgezworen , en vervallen verklaard van zijne rechten als Graaf en Heer dezer Landen, achter de gewoone Almanakken geplaatst wierdt, in plaats van zoo veele zotte klugten en fprookjens, ten einde elk Nederlander, ook de gemeene Man laze en zich eigen maakte die gronden , welke de waare gronden van vrijheid, en van het recht der menfehen en volken tegen onderdrukkers en overheerfchers in zich bevatten , opdat geen prulfchrijver, geen eigen belangzoeker, den goeden en ligtgeloovigen Nederlander misleiden en heren derwaards flingeren konde ? Want is niet dat geen , het welk in den mond van Prins willem waar was, dat geen, het welk waar was ten tijde onzer Vaderen, ook nog heden waar? Ik vraag al verder: Is er niet eene noodzaaklijke reden voor die vraag: Antwoordt gij niet? wanneer de waarheid door onsdilzwijgen benadeeld wordt? wanneer men valfche gevolgtrekkingen er uit afleidt; die den eenen of anderen tijd groote en veruitziende onheilen zouden kunnen veröorzaaken? Toen l ut her werdt aangetast door  < 1^3 > door henrik den VIII. Koning van Engeland, over het ftuk der leere, oordeelde hij het nodig, om op de vraag te letten: Antwoordt gij niet ? en antwoordde ook zoo, dat henrik er zich weinig op ie beroemen hadt. Nu vraagt mijn Lezér, waar wil de vraag-al heen, en wat bedoelt hij met al dit gefnap over de vraag: antwoordt gijniet? Hij vraagt immers flechts, en heeft nooit gepraat van antwoorden? En het vraagen ftaat hem immers vrij? Of wil hij ook hebben, dat zijne Lezers hem antwoorden zullen ? Verveelt het hem, dat hij van niemand antwoord krijgt ? Maar Lezer! lees eens den volgenden brief, en misfchien zult gij dan de vraag nader begrijpen: antwoordt gij niet ? monsieur vraag-al! Zo ontvangen 'wij bericht, dat de weekbladen de Moei-al en Vraag-al, uit orde van de Wel-denkende Wettige Regeering der aanzienlijke Amftelffad zijn verboden , en alle de overige Exemplaaren van het eerfte tot het laatfte No zijn opgehaald geworden. — dus is het voor Ons en alle Weldenkende Satisfactie genoeg, dat de gevolgen en gebeurtenisfen omtrent die Weekbladen thans volkomen doen zien, dat al het geene wij tegen en van dezelven gezegt en gefnapt hebben , ten fterkfte met de waarheid is overeenkomende , en wij de waarheid gefproken hebben. anne en jannetje snapster. Amflèrdam Maandag den 30 Augustus 1700. Mijn Lezer! hebt gij dezen brief gelezen? Vraagt gij mij nu ook: antwoordt gij niet? daar dezelve misfchien zal voortgefnapt worden , en aan de goede gemeente zal worden wijs gemaakt, dat al wat in uw Weekblad ftaat, oproertaal, hoonende voor wettige Regenten en braave Leeraaren en wie weet wat al, is ? Daar de brief twee öukken van gewigt behelst, roor eerst, eene bekenden 2 m a a-  < 124 > Hjaaktrg, dat de wel-denkende wettige Regeen'ng der aanzienlijke Amftel - ftad, (Lezer! met verlof! is er dan ook eene niet weldenkende en onwettige Regeering der aanzienlijke Amfteljïad? Zie, ik ben een onnozel mensch, die telkens vraagen moet! En alzoo ik nooit gehoord heb van eene onwettige Regeering van Amfterdam, zoo verwondert het mij, te hooren fpreken van eene weldenkende wettige Regeering aldaar ; gij neemt mij immers deze vraag niet euvel af?) de Vraag-al heeft verboden en van het eerfte tot het laatfte No. heeft opgehaald; en ten tweeden , eene gevolgtrekking van de Schrhffters , uit deze gebeurenis afgeleid, dat al wat zij van u gezegd en gefnspt hebben, en wie weet , wat zij al hebben uitgeftrooid? want Snapjlers ontzien niets, waar. heid , leugen, lasteren en fchelden , is doorgaands één bij haar , nu blijkt waarheid te wezen. Antwoordt gij nu üjeti i . . ; ;, . ■ . •; :,•« a-„,r/.., , »« En waarom zou ik nu antwoorden ? waaröm zou ik niet maar bij het vraagen blijven? Ik ben immers vraagal ? het antwoorden is mijn zaak niet. De Regeering der aanzienlijke Amftelftad heeft de vraag-al verboden, en alle de nommers van het eerfte tot het laatfte opgehaald. Wel nu, lun ik dat helpen ? De Regeering van Amfterdam verboodt, toen er 43 Nommers uit waren van het Ifte deel van dei) vitaag-al, denzelven te drukken of te verkopen, doch wanneer bij een reqtiest van iUn drukker en uitgever aan Hun Ed. Gr. Achtb. werdt onder het oog gebracht, dat er in de vraag-al niets ftondt tegen de Kerkelijke of Burgerlijke wetten des Lands ftrijdig, hebben Hun Ed, Gr. Achtb. fiat verleend; tot wederopzeggenstee, en dus is de vraag-al No. i tot 45. te Amfterdam onder gunftig fiat van dë Weldenkende Regeering gedrukt en verkocht , en fchoon ik mijn Weekblad vervolgens te Leyden liet drukken-, evenwel is het openlijk ook te Amfterdam verkocht, tot dat eindelijk nu de Regeering dier Stad het verkopen van alle de Kommers, en gevolglijk ook weder van No. r—44 heeft verboden , en de overige exen\p!aren, welke de Boekverkoper her d. ing h van .Leyden als naar gewoonViy in Commisfie verzonden hadt, om voor zijne reke- ning  < ia5 > ning te verkopen, heeft laten ophaalen. Zie daar het geval; hoe komt nu hier de vraag te pas: antwoordt eij niet? Waar zou ik dan op antwoorden? Daar zijn immers geene befehuldigingen ? Doet dan een Regeering in eene Stad niet, wat zij goedvindt en nodig oordeeit? En komt daar de vraag te pas: antwoordt gij niet ? Ter opheldering: zijn de Regenten geene Burgervaders ? Ik ben in mijn huis, gelijk ik meer gezegd heb Vader en Grootvader, mijn Kleinzoontjen moet hier al weder coram komen. Handel ik als Vader en Grootvader in mijn huis niet naar goedvinden, evenwel zoo, dat ik altijd billijkheid in het oog dien te houden, otn niets zonder reden te doen? dat verftaat zich. Laatst had ik daar omtrent een geval. Mijn Kleinzoontjen kwam uit fchool, en bracht een almanach de Figaro mede , waar in het kind wilde gaan lezen, niet wetende, welk flecht boek dit was, en het was hem openlijk op fchool aangeprezen , zelfs ten aanhooren van den Meester, zoodra ik het ontwaar werd, ontnam ik bet hem, en wierp het op het vuur, ik beduidde tevens het Kind, dat dit een boek was, het welk zijne Zeden bederven, en hem voor nu en eeuwig rampzalig zou maaken, en befloot zelfs den meefter te onderhouden, dat hij duldde, dat, ten zijnen aanhooren, zulke dingen wierden aangeprezen , daar hij anders zoo naauwziende is , dat de jongens geene andere boeken op fchool lezen dan de fchoolboeken, die hij heeft ingevoerd, zoodat toen ik laatst het kind een Vaderlandsch et. h. c. boek mede gaf, hij het wederom fhiurde, omdat de Franfche tijrannij bij hem de privilegie heeft. Zoodat ik maar zeggen wil, dat de vraag hier geheel niet te pas komt: antwoordt gij niet? Maar nu met opzigt tot de gevolgtrekking, die a nne en jannetje snapster maaken, dat uit dit verbod van de weldenkende en wettige regeering der Amftelftad volgt, dat al wat zij gefnapt hebben van de Vraag-"al en Moei ■ al waarheid is, ook in die betrekking dunkt mij, mag ik vraagen, of er wel noodzaaklijkheid is voor de vraag : waarom antwoordt gij niet ? Volgt het dan altijd: Eene wettige Regeering heeft iet verboden te zeggen, of te fchrijven, of te verkopen , ergo het is onwaar, en het tegendeel is waar? Q 3 Kan  ♦C 126 > Kan eene regeering geene andere redenen hebben, dan juist, dat zij daar door wil verklaaren, dat iet waar of onwaar is? Volgt dat, eene regeering duldt, dat een boek of fchrift, verkocht wordt, ergo, de regeering doet uitfpraak , dat dit boek of gefchrift waarheid in zich behelst ? En in tegendeel de regeering verbiedt een boek, ergo het geen in dat boek ftaat, wordt voor onwaarheid verklaard? of het is onwaar? Een fehrijver onder het gebied van den Koning van Pruis/en fchreef onlangs. „ Nooit ontroove een Mufti of Grootvifier aan eene „ natie dit recht der menschheid, om waarheid te on,, derzoeken — nooit geve men eene wet, welke de „ beöordeeling der wet verbiedt. — Gehoorzaamheid s, kan eene regeering eifchen , maar nooit doorgaande j, fpeculative toeftemming; anders misleidt zij zich zelve „ met den waan van onfeilbaarheid, welke de Natie aan „ de kluifters van het Despotisme overlevert." Laat ons ééns eenige voorbeelden zien; In wagenaars Befchriiving van Amfterdam, (het fpijt mij, dat ik het boek thans niet vcor mij heb , anders kon ik' gelijk men zegt, man en paard noemen, maar mijne Lezers zullen het wel ééns naflaan, ) heb ik eens gelezen, dat, toen Prins willem de I. over de Maas was getrokken, de regeering van Amfterdam dies tijds verboodt, om zulks te verhaalen , jadatzelfs een aanzienlijk burger', wiens nagedacht nog bekend is, bij vonnis van Schepenen tot eene geesfeling veroordeeld werdt, om dat hij verhaald hadt, dat Prins willem over de Maas was getrokken. Dat de toenmalige regeering van Amfterdam redenen hadt voor dit verbod, zal wel waar zijn; maar volgde nu uit dit verbod, dat de overtogt van den Prins over de Maas onwaar was ? en dat alle de fcheldredenen en lafteringen van 's Prinfen vijanden , bij voorbeeld van een Broer cornelis, waarheid waren? Zou iemand, die die beweerde, wel bij zinnen zijn? En is er dan wel noodzaaklijkheid voor de vraag; antwoordt gij niet? Is het niet op dezelfde wijze gelegen met het verbieden van boeken? Men brenge zich ééns te binnen , hoe veele boeken in de tijden der Hervorming verboden zijn geworden, tot den Bijbel incluis, en die verboden  den kwamen evenwel of werden erkend van de wettige Overheden in dien tijd, eri volgde daar uit: Ergo het geen in die verboden boeken ftondt, was onwaarheid, en het geen daar tegen van domme en onkundige verleiders des volks gefnapt wierdt, was waarheid? De Joodfche Raad, en die was evenwel toen nog de wettige Overigheid, verboodt de Apoftelen te prediken in den naam van je zus, en was dan uit hoofde van dit verbod de leer der Apoftelen onwaar, en de lasteringen hunner vijanden waar? Vader brandt heeft ons in zijne Hiftorie der Reformatie ergens een beknopt verhaal medegedeeld, hoe het met het verbieden van boeken is toegegaan, van den eerften tijd af, dat men zulks gepraétifeerd heeft, die dat verhaal leest, zal oordeelen, of er noodzaaklijkheid is voor de vraag: antwoordt gij niet ? Wat is nu het befluit , op de vraag : antwoordt gij niet ? is het niet best, dat ik maar bij het vraagen blijf? en fnappers laat fnappen ? Zeker achtenswaardig Schrijver zegt: ,, Hoe beter een Schrijver fchrijft, hoe grooter haat en nijd hij ter beloning bekomt. Want men maakt geene vijanden door gemeene fehriften , maar door goede, en midsdien zijn fchampere en bittere veröordeelingen , befchuldigingen, en vervolgingen gemeenlijk bewijzen van de deugd van een boek." Waarom zou ik mij aan de vraag bekreunen: antwoordt gij niet? Kan ik het helpen, dat, wanneer ik eenvouwig vraag, de menfehen gemeend hebben, dat er on« der mijne vraagen, ik weet niet welke, geheimen verborgen lagen, dat zij naar fleutels zochten, en alle floten met een' keizer zochten te openen, offchoon deur en venfters openftonden, en zij flechts éénen fleu'tel nodig hadden, om hunne eigen zinnen te openen? Heb ik niet al meer maaien moeten klaagen, over de al te groote geleerdheid van lieden, die twee Kaarsfen voor één zien, die door de fcherpte van hun gezigt den dooïer in het ei zien, en de fchaal niet ééns vernemen? Maar zijn er ook geen lieden, die niets zien, noch ziea willen? En zou ik mij vermoeten, om deze Iaatften dé oogen te openen? Hier denk ik aan de FABEL  r FABEL van de MOL. . Een jonge Mol badt zijne moeder, hem een bril te kopen, nadien hij vernomen hadt, dat de menfehen zich van brillen bedienden, om hun gezigt te verfterken : doch de verftandige moeder beduidde hem ; Dat geld, mijn zoon, zou in 't water gewtrpen zijn; want de brillen, die den menfehen dienst doen, jlrekken de mollen tot geen nut. Wat heb ik dan met de vraag te doen : antwoordt gij niet? Zou dat antwoorden niet met grooten fchroom moeten gefchieden? En danst men wel goed, als de grond hobbelig en oneffen is ? Zingt men wel zuiver, als de zangmeefter met de roede in de hand ftaat ? flaapt men wel gerust, als men bang voor fpooken is? Antwoordt gij niet? Kan ik deze vraag beter beantwoorden , dan met de gezegden van een' beroemd Wijsgeer? „ Het is ongemaklijk in eene kamer te fchrijven,die ö vol vliegen en ongedierte is, en als men met de pen „ in de ééne en de vliegenlap in de andere hand moet p zitten, Men kan billijk diergelijke wantrouwende en „ onbekwame Kunstrechters bij een foort faamgerot „ fchuim gelijken, die den Schrijver in zijnen arbeid ,, ftooren, en door hunne niet min wonderlijke als ftou„ te oordeelvellingen te weeg brengen, dat men zijne concepten vergeet: ja dat de fchrijver zulke dingen ,, moet verduifteren en verbergen, die beide hem „ten nutte en het vaderland ter „eere kunnen gedijen." Te L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wee; - kelijks è een en een halye ftuiver wordt uitgegeven,.  D E VRAAG-AL. No. 69. Wat is Oorlog ? D aar er eene overeenkomst getroffea is tusfehen Jen Koning van Pruisfen en Koning le ö po ld, daar de vrede getekend is tusfehen de Rus/en en Zweden, daar men zegt, dat de vrede algemeen herfteld zal worden binnen korten tijd, is mij in gedachten gekomen, om eens te vragen, mat is Oorlog ? *r, Er zijn, zegt voltaike ergens, drie hoofdplagen op deze benedenwereld, de honger, de pest, en het oorlog. Onder de klasfe van den honger mag men brengen allerlei flecht voedzel, waar de nood ons dwingt, onzen toevlugt toe te nemen, om ons leven te verkorten in de hoop van het te onderhouden. Onder de pest begrijpt men alle befmetlijke ziekten, welker getal een duizend of drie beloopt. Deze beid» rampen komen ons onmidlijk van den hemel over; maar het oorlog, die ze berden in zich verëenigt, komt ons over uit de verbeelding van 2 of 300 perfonen, die op de oppervlakte van dezen aardbol verfpreid zijn, onder den naam van vorsten of ftaatsdienaaren. De ftoutfte vleijer zal zonder moeite erkennen, dat. het oorlog de pest en honger altijd in zijn gevolg beeft, indien hij ooit de hospitaalen en lazaretten voor eene armee befchouwd', ea het één of ander dorp gezien heeft, daar een groot krijgsgeval gebeurd was. De oorlog is waarlijk een fraaie künst , die de velden verwoest, fteden en dorpen omkeert, en honderd duizenden van menfehen doet fneeven. Deze kunst wordt echter beoefend en befchaafd door de volken, voor hun algemeen welzijn vergaderd : bij voorbeeld ; dus liet de vergadering van Griekenland aan de vergadering van Frijgiën en de nabuurige volken aanzeggen, dat zij met een duizend visfehers-bootjens in zee dacht te fteeken, om hen uit te roeiën , als zij kon. « II. deel. R Het  < 130 > Het Roomfche volk 'vergaderd zijnde, oordeelde het Zijn belang te zijn , om , voer dat de oogst rijp was te gaan vechten tegen het volk der Vejers, of dat der Volfcen; en eenige jaaren daarna, waren alle de Romeinen vertoornd tegen alle de Kanhaginenzen , en vochten langen tijd met dezelven ter zee en te land. Zoo gaat het hedendaagsch niet meer. Een genachtrekenaar bewijst aan een Vorst dat hij in eene rechte lijn afftamt van een' graaf, wiens 'voorouders een familie-verdrag hadden gefloten, nu drie of vier honderd jaaren geleden met een huis, daar het geheugen reeds van verloren is. Dit huis hadt verre eifchen op een gewest, welks laatfte bezitter onvoorziens is komen te overlijden. De vorst en zijn raad begrijpen 2onder moeite, dat dit gewest, hetwelk eenige honderd mijlen ver afligt, goed protesteeren heeft, dat het hem niet kent, dat het geen lust heefc, om van benigeregeerd te worden, dat, zal men volken wetten geven men ten minsten hunne toeftemming diende te hebben' Deze gefprekken komen niet eens ter oore van den vorst' wiens recht onbetwistbaar is. Hij vindt fpoedig een groot getal lieden, die niets te verliezen hebben - deze kleedc hij in grof blaauw laken van 5 gulden de el, boordt hunne hoeden met een grof wit koord , leert hen links en rechts keeren; en nu trekt hij op glorie uit Andere Vorsten , die van deze toerusting hoorén fpreken, nemen er deel in, eik naar zijn vermogen en bedekken eene kleine uitgeftrektheid Jands met meer bezoldigde moordenaaren, dan oenois-kan, tam KR. lan, bajazet ooit in hun gevolg hadden! Vrij ver gelegen volken hooien, dat men zaI eaan oorlogen, en dat er voor hun vijf of zes Huivers daaes te verdienen valt, zo zij van de partij willen zijn - daar op verdeden zij zich in twee benden, even als dé maa jers, en gaan hunne diensten verkopen aan den eenen " die hun gebiuiken wil. 6 ' Deze menigten vermoorden eikanderen, niet alleen zonder eenig belang bij het verfchil te hebben, maar zelfs zonder dat zf| weten , waar over het loopt Somtijds vindt men vijf of zes oorlogende mogendheden, dan drie tegen drie, dan twee tegen vier, dan één tegen vijf, die alle even ééns de één den anderen ver- foeiën.  131 > foeiën, die zich beurteling verëenigen en weder aanvallen ; allen in een punt eensgezind , om zoo veel kwaad te doen, als mooglijk is. Het wonderbaarfte van deze helfcbe onderneming is, dat elk hoofd der moordenaaren zijne banieren laat ze* genen, en onzen lieven Heer plegtig laat bidden, voor dat hij zijnen naasten gaat vernielen. Als een bevelhebber het geluk heeft van 2 of 3000 menfehen te doen om hals brengen, dankt hij God niet, maar als hij 'er omtrent 10000 te vuur en te zwaard heeft uitgeroeid, en dat, ten overmate van geluk, eene geheele ftad in de asfche is gelegd, dan zingt men een redelijk lang lied , opgefteldin eene taal, die onbekend is voor allen , die gevochten hebben. Hetzelfde lied dient voor bruiloften en geboorten , zoo wel als voor dit moorden in den oorlog enz. Ik laat bet aan zijn plaats, of voltaire volgends zijn' fpotzieken aard, hier ook te fterk fpreekt; maar ik mag met dat al, wel vraagen: mat is oorlog ? Welke zijn de redenen, waarom men oorlog voert? zoo men de vertoogen, verantwoordingen, en oorlogsverklaaringen leest in de jaarboeken der gefchiedenisfen, is het het algemeene best; doch , zegt een bedaard wijsgeer , wanneer men gelegenheid heeft gekregen, om in het geheim van het kabinet te zien, dan vindt men beweegredenen van eene heel verfchillende natuur , met de genen die voorgewend worden; beweegredenen, welke , indien zij in dien tijd bekend waren geworden, zulke Staatsdienaaren de woedende wraak van hun vaderland op het hoofd zouden gehaald hebben, en die hen nu de vloek der nakomelingfchap waardig maaken. En zijn dan de redenen ooit voor het menschdom zoo gewigtig, dat het de moeite waardig is, om er een milliotn levens aan op te offeren ? om tien millioenen ongelukkig te doen worden? door het maaken van weduwen en weezen, door het vermoorden van dierbare vrienden en getrouwe nabeftaanden , geleiders der jeugd en vertroosters des ouderdoms? Belooft dan ooit een der ftrijdende partijen aan de inwooners der jammerlijk verwoeste plaatzen eene eeuwigheid van geluk, of zelfs een paradijs op aarde? Hebben zij een voornemen, om hen van lasten te bevrijden, of zelfs eenigermate gelukkiger te maaken dan de rest van het mensckdom ? R 2 Welk  < 132 > Welk is het oftvermijdlijk gevolg van het oorlog? van alle deze bloedige pogingen ? Onbebouwde landen door gebrek aan arbeiders; armelijk bezaaide akkers, afge* maaid of vertrapt door"verflindcnde legers, uitgeplonderde Heden, en verbrande dorpen. Geen der partijen kan geld of eetwaaren genoeg bij een febreppen tot onderhoud der talrijke legers; en dus worden zij eindelijk uit noodzaaklijkheid en niet uit verkiezing, of mooglijk wel uit vrees voor eenen anderen magtigen inbreker, gedreven, om zoodanige vrede te zoeken, als zij best verkrijgen kunnen. Het punt van gefchil fteeds onbeflist gebleven zijnde, poogen zij onderling de een den anderen te misleiden door dubbelzinnige bedrieglijke craktaaten , waar van elk voor zich zeiven eene geheime meening achterhoudt, die door de woorden niet bepaald is; en dus wordt er een valsch vredeverbond opgelapt, waar mede niemand van de belanghebbenden iet anders bedoelt, dan het afwachten eener gunstige gelegenheid, om met voorfpoediger gevolg zijn oogmerk te bereiken. Wat is dan oorlog ? Welke voordeden behaalen toch de Vorsten met oorlogen ? Hoe veel oorlogen zijn in deze eeuw, en in onzen tijd geëindigd, met het uti pojfidetis, bij flot van zaaken, behoudt elk, wat hij voor den oorlog hadt! Is zoo niet de vrede - voorwaarde tusfehen Rusland enZiw den, volgends dé berichten? Heeft Koning LEöroi/ry zich daar niet toe verbonden te Reichcnbach, om aan de Turken alle de veroveringen, ten koste van zoo veel" bloed en fchatten door de Oosrenrijkfche wapenen bevochten , weder af te ftaan? Wat is dan oorlog? Wat is oorlog? Men heeft in de oude gefchiedenisfen zeldzame voorbeelden van oorlogen, om getfnge redenen ondernomen. De zoo- vermaprde Trojaanjlhs oorlog, die met den ondergang van Trojen, na-eene belegering van jo jaaren , eindigde, begon om een hoer, om h eiena; en was deze wel de eerde en laatfte oorlog,' die om geene andere reden milliëenen menfehen rampzalig maakte? Wat zegt onze vriend horatiüs? Ik heb immers nu in lang geen Latijn of Grieksch aangehaald, lezer? En evenwel deze plaats komt zoo te pas, maar waarom vertaalt gij ze dan niet? Ja wie durft of kan in ons befchaafd Ilollandsch alles zoo plat uitzeggen, als .  < 133 > als die oude Latijnfche Heeren, alhoewel horütib» nog al zijn wereld verftondt, en een man van den ton was? Wel nu, wat zegt hij ? Fuit ante Helenam cunnus teterrima belli Cauffa; Jed ignotis perierunt mortibus Mi , Quos Venerem incertam rapienteis more ferarum, yiribus editior caedebat, ut in grege taurus. Tot den zoogenaamden heiligen oorlog, die in degriekfche gefchiedenisfen zoo vermaard is, gaf eene hoer , theano, van Thebe, aanleiding, die van eenen Facenfer gefchaakt was, . In 't voorbijgaan: Is het niet grappig, dat de Heidenen zoowel van heilige oorlogen wisten, als de Christenen naderhand in de kruisvaarten tegen de ongeloovigen en ketters? Doch daar van ftraks nog iet. Aelianus, die van de natuur der dieren zoo fraai gefchreven heeft, vertelt ons ook, dat de oorzaak van den oorlog, tusfehen de Perjiaanen en Grieken onder d a e i u s, wPlke in 't vervolg den ondergang der Perfifche alleenheerfching geweest is, was, dat Mevrouw a t o ss a s gemaalin van darius er op gezet was, om tot kamerjuffers of flavinnen Atheenfche en Jonifche Meisjens te hebben. Wat zegt ge, lezer! van zulk eene heerschzugtige Vorstin? die vrije republikeinfche meisjens tot haar flavinnen begeerde te hebben? Een opfchrift of fchilderij tegen die van Megara te Atheenen ten toon gefteld, was oorzaak van den 30 jaaligen Peloponnefijchen oorlog. Nu, is er niet iet dergelijks bekend in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen ? ■Men zie de prentverbeeldingen in waoehaar eens na want zou het wel fchrander zijn, als ik den Lezer, in'de tegenwoordige tijden, verzocht, wagehaars Vaderlandfche Gefchiedenisfen te gaan lezen? De Magneten en F.feziërs raakten in oorlog over een fpringhaan. De Chaoniërs en Illyriërs over een duif, en de Egyptemars en Romeinen om een hond. Om een hond? was dat wel de moeite waardig? DieIndiaanfche Koningen, die om den witten olijfant oorloogden, hadden dan evenwel meer reden. Maar deze dingen zijn oud, kunt gij ent niet wat nieuws vertellen ? Hoor lezer! is het niet R 3 best,  < 134 > best, als men zich maar bij het oude houdt ? is het nieuwe niet fomtijds gevaarlijk? Wie weet wat de nakomelingfchap weder van onzen tegenwoordigen tijd meer weten zal, dan wij ? Wat is oorlog ? faeefc men niet meer dan eene foort van oorlogen? Rechtvaardige en onrechtvaardige? maar welke verdienen den naam van rechtvaardige? Heeft men niet heilige en godsdienstige oorlogen gehad ? Waren deze wel van de zacbtzinnigften? De lezer oordeele uit een ftaaltjen: ,, In de dertiende eeuw werdt de Stad Bezters in Frankrijk ingenomen door de Heilige Kruisvaarers, die tegen de onnozele Albigenzen oorloogden. Bij het innemen der Stad raadpleegde men abnolo, abt van Citeaux, wat men doen zou, om de Katholijken in de ftad te onderfcheiden van de ketters ? Slaat ze allen dood, was het antwoord van den heiligen ijvcraar; God kent degenen, die de zijnen zijn. En dus werden ook alle de mwooners, zonder onderfcheid van fexe of van jaaren omgebracht". Mogen wij niet wel bidden, dat wij toch nooit geen heilige oorlogen beleeven ? Maar kruisvaarten zijn immers uit de mode, of zou de togt die de Brabanders ondernemen willen , onder van der nood, er een fchijn van hebben? Maar zijn 'er ook niet burger - oorlogen ? Sommigen fchrijven burgerlijke oorlogen, misfchien omdat zij dachten , dat er eene antiphrafis in dit woorci plaats hadt : burgerlijk, omdat zij niets min dan burgerlijk zijn gelijk wij op 't Latijnfche School leerden: helium auiami-nlme fit bellum, nu zegt men, dat helium js voor duellum Doch dit zij zoo! Burger-oorlogen dan, niet burgerlijke' deze noemt de dichter lucanus ■ Nullos habitura triumphos. daar men nooit geen zegepraal over kan houden. Waarom? fchaamden zich heidenen zeiven, als zij hunne medeburgers , hunne vrienden, hunne bloedverwanten , hunne ouders of hunne kinderen vermoord hadden ? Want, heeft dit alles geen plaatsin burger - oorlogen ? dat ouders tegen kinderen , kinderen tegen ouders, broeders, vrienden enz. tegen eikanderen ftrijden? En zou z'ich dan zelfs de overwinnaar niet fchaamen ? Wie heeft ooit ge- le.  < 135 > lezen, dat caesar gezegepraald heeft over pomfi: jus? Hij ftortte veel eer traanen, toen hij het hoofd! ▼an dien grooten man zag. Wanneer zegepraalde hij over kato, of andere waardige mannen? Hoe fors de drie mannen antonius en octavius, naderhand augustus , waren, hebben zij ooit zegeftaatzie gehouden over brutus en cassius ? Of augustus naderhand over antonius? En fchaamde zich de Heidenen dan niet zeiven over burger - oorlogen, waar in burgerbloed geftort was ¥ Wat is oorlog ? Wanneer zullen die gelukkige tijden komen , dat men geen oorlogs - gefchrei meer hooren, geene werktuigen van geweld gebruiken zal ? Zal mijn JLezer mij kwalijk nemen, als ik hier tenflotteplaatzeeea TAFEREEL des OORLOGS. O Monster! in des afgronds nacht geboren! Door Eigenbaat en Hoogmoed voortgeteeld, Gij, Geesfelroê , die, in des Hemels tooren, Het menschdom ftraft, dat trots den meester fpeelti Gevloekte krijg! Gij, Pest voor Rijk en Staaten! Die 't land verwoest, de vestingen vergruist, Gij groeit in 't leed van vorst en onderzaten, Daar ge alles velt met uw metaalen vuist. Elk fchrikt op 't zien van uw bebloede treden," En krimpt van vrees op 't ijslijk moordgefchréi' Wanneer ge, op 't puin van overwonnen lieden,* 't Geweld, de moord, de geilheid voert ten rei.' Uw beirbijl velt de fchaduwrijkfte bosfchen, Vormt beemden tot een naare woestenij, Doet eiken ftroom weêr bloedrivieren losfen, Bepaald in loop aan oevers nog getij. Een zwaveldamp omringt uw ijzren leden; Gij leeft en zweeft als in een' kring van vuur-' Uw holle keel braakt niet dan ijslijkheden; ' Uw woedende aart verwoest, beftormt natuur. Voor uw geweld zwicht al wat magt moog heeten Het bloejendst Rijk, de handelrijkfte Staat. * Gij treft het land wei 't meest in d'Ingezeten", Verarmt den vorst en zijnea onderzaat. Ges»  Geen kouter ploegt de rompelige vooren; De paardenhoef vertreedt het rijk gewin, Daar gij alóm het wee en ach doet hooren, En 's Landsmans erf treedt met vernieling in. De woeste zee moet u in woestheid wijken, Als gij met bloed haar fchuimend pekel verft. Den afgrond vult met talleloze lijken Der Heldenfcbaar', die op de baaren fterft. Natuur verfchrikt voor uwe onmenschüjkheden. Gij, die het bloed -zelfs tegen *t bloed verhit, Doet 's broeders ftaal tot 's broeders neêrlaag fmeeden, Acht d'onfchuld niet, hoe ze om verfchoning bidt. Het ftrijdbaar Rome of Grieken mogt u eeren, Toen 't helden teelde in wapens opgevoed ; Hun oorlogsmoed de volgende eeuwen leeren, Hoe 't laauwerloof alleen voor dappren bloeit: Wie minde u meer dan woedende Barbaaren, Onr.aard van trouw, van deugd en menschlijkheid ? War. wreedheid kon uw bloedddfst evenaaren, Die aan 't Heel-al de zachte rust ontzeid? Een attila, de geesfel van het Noorden, - Ding' met zijn ftaal naar uw gevreesde min^' Steil' zijnen roem in branden, blaaken, moorden, En voer' den fchrik met zich de vesten in: De naneef gruwt op de enkele gedachten , En fchrijft zijn naam, met alfem, gal en roet; Op dat dus elk fhdog dien Barbaar verachten, Zoo lang de deugd nog waare helden voedt. Gehaate kiijg! keer met uw vloekverwanten In 't akligst hol van 't eeuwig duister rijk, Om in dien nacht uw fchrik (landaard te planten; Opdat uw ftoet voor eeuwig van ons wijk'! Mijn Nimf veracht uw bloedige lauwrieren , Verkiest de fchaêuw der vette vrede-olijf, (Daar rust en bloei gezegend zegevieren) Ten paviljoen in ongeftoord verblijf, Om, in dit loof, de dolle krijgsgeruchten Des Staats - orkaans in veiligheid te ontvluchten. TE L E Y D E N, Bij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een eu een halve Stuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A 1^ (No. 70.) Wat ontbreekt mij? D eze was de vraag van eenen rijken en deugdzamen Jongeling in het Euangeli, die alle de geboden onderhouden hadt van zijne jeugd aan, en die daarom zoo beminlijk was, dat jesus zelf hem op het uiterlijk voorkomen beminde. Wat ontbreekt mij? zeide de jongeling. En ontbrak hem niet heel veel? Bleek dat niet, toen hij op de proef gezet wierdt-, om zoo veel gehoorzaamheid aan jesus te bewijzen, dat hij van alle zijne goederen afftand zou doen, die aan de armen geven, en jesus volgen zou ? Zag men toen ook, wat hem nog ontbrak? Wat ontbreekt mij, fprak of dacht de inbeeldingsvolle Farifeër, toen hij God dankte: ,, O God! ik dank u, dat ik niet ben, gelijk andere menfehen , roovers, onRechtvaardigen, overfpeelers, of ook gelijk dezen Tollenaar. Ik vaste tweemaal ter week, ik geve tienden van * alles wat ik bezit". Was dit niet gevraagd: wat ontbreekt mij ? En hoe veel ontbrak hem, daar hem de nedrigheid en ootmoed en liefde ontbrak? II. ceel, S De  De rijke c n o es üs, Koning van Lij dien, wiens fchat* ten tót een fpreekwoord zijn geworden , zal ook gedacht hebben : Wat ontbreekt mij ? toen hij met geweld den wijzen sol on daar toe wilde brengen, dat hij hem gelukkig zou noemen, terwijl deze wijsgeer beweerde, dat niemand voor zijn dood gelukkig genoemd kan worden, omdat'er altijd nog iet ontbreekt. MaarofcaoEsut, toen hij, door cjjbus. die hem overwonnen hadt, ten vuur verwezen zijnde, aan den brandftape! osolon! solon! riep, ook gedacht zal hebben: Wat ontbreekt mij? Wat dunkt er u van, Lezer? Toen Koning herodes in volle pracht, met zijne ftaatziekleederen omhangen, door het vleijende volk werdt toegejuicht: ,, Een ftemme van God en niet van een mensch !" dacht hij toen ook: Wat ontbreekt mij? maar toen de Engel des Heeren hem floeg, en hij van de wormen krielde, wat dacht hij toen? Was 'er toen ook geen gebrek? Of was toen zijne aardfche Hoogheid hem tot alles genoeg ? Leeren ons deze Voorbeelden, bij welken duizenden anderen konden gevoegd worden, niet, dat het zot is, wanneer een mensch, door hoogmoed opgeblazen, beHaat te vragen: Wat ontbreekt mij? Lerreu zij ons niet, dat, wanneer alles naauwkeurig ondsrzt 3it ^o^ ., 'er doorgaands nog veel ontbreekt ? En gelijk c. -re vraag niet wel past in den mond van bijzo,, lei menfcheit'j past zij dus ook wel in den mond van geheele vöjKen, van geheele leeftijden van menfehent Willen wij voor tegensr/oordig maar bij voorbeelden uit den Bijbel blijver. ? Toen het Joodfche volk ondef salomo eenen zoo voorfpoedigen toeftand genoot, dat het zilver geacht wierdt als ftraatfteenen, zou het toea siet  < 139 > niet gezegd hebben: Wat ontbreekt ons nog ? Maar toen kort daar na het rijk gefcheurd wierdt onder rehabeSm, bleek het toen niet; dat eendragt en waare vaderlandliefde ontbraken? Toen even voor de wegvoering der Joodeu naa Babel, dit volk op den Tempel vertrouwde, en riep: d es Heeren Tempel, des Heeren Tempel zijn dezen! was dit niet even zoo veel gezegd, als: Wat ontbreekt ons toch? Doch hoe kort duurde bet, of de tempel werdt verbrand, hunne hoofdftad verwoest, en het gantfche volk in ballingfchap weggevoerd ? Ontbrak er toen ook iet? Ten tijde van den Zaligmaaker, was het Joodfche volk trotsch op zijne voorrechten. Wij zijn kinderen van abraham! wij zijn vrij! Wij hebben nooit iemand gediend , wat ontbreekt ons ? En ach lacij! wat ontbrak hun niet al? Zoo dat ik maar zeggen wil, of het niet dwaasheid is, als een mensch, of een volk, of een land, of een eeuw en leeftijd, met den rijken brasfer in 't Euangeüe denkt: Ik heb goederen voor veele jaaren, eet, drink, wat ontbreekt mij ? Of met de gemeente van Laodicea: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geenesdings gebrek? terwijl zij niet weten, dat zij arm, ellendig, blind en naakt zijn ? Zou ons Nederland, bij voorbeeld, tegenswoordig, hoe zeer alles gezegend omgewenteld is , en hoe zeer de rust herfteld moge zijn, wel verftandig doen; indien .het vraagde : wat ontbreekt mij nog ? Geheel Europa heeft zich , flechts weinige jaaren geleden, verbeeld, dat onze eeuw eene uoijsgeerige, eene •verlichte, opgeklaarde, lefchaafde eeuw, de eeuw der S 2 wet.  ♦C 104 > wellevendheid was ? Het fcheelde weinig, of men vraagde : wat ontbreekt 'er nog ? Ik heb om die reden in N", 62, de vraag voorgefteld: Is Europa niet verlicht en befchaafd ? en zoo het een en ander bijgebracht, waar 10e de brief van eene Indidane mij aanleiding hadt gegeven, het weik tot deze vraag betrekking hadt. Eindelijk befloot ik dat Nommer met te vragen: ,, Wat er dan ontbreekt, opdat Europa blijke verlicht en befchaafd te wezen?" Het fchijnt, dat de Indidane vrij wijsgeerig denkt, zij heeft ten minsten vuur gevat op deze mijne vraag, en mij wederom eenen brief toegezonden, welke tot de vraag: wat ontbreekt mij? behoort. Zou de lezer, zou zij zelve het mij met kwalijk nemen, indien ik dezen brief te rug hield ? En waarom zou ik hem niet geheel, geven ? Zullen onze befchouwers en opmerkers, onze Wijsgeeren, die nog al een gunstig oordeel vellen óver den zedelijken toeftand van het verlicht en befchaafd Europa, in denzelven nog niet het één en ander vinden, dat aan dit onderwerp licht kan bijzetten ? Maar, mag ik vooraf wel eene en andere bedenking op den brief maaken ? Is het geen onze zwartin praat in 't begin van den Brief, van tot dolwordens toe op haar verl...d te zijn, dat verl... d zal immers verliefd wezen ? waaroor fpreekt men toch niet maar recht Uit? Zal het menschdom dan altijd achterhoudend zijn? Wat is oprechtheid''. Wat is braafheid? vraagt mij geruit de 'rraiöEit, nu die vragen zullen volgen; Is , vraag ik, dit geen mal begin van den brief van eene, die voor Scavante fpeelt ? Of is zij ook op den v r aa o - a l verliefd? Dat zou verbruid wezen! Dan mogt zij ook wel ééns vragen : wat ontbreekt mij ? Maar  < i4i > Maar nog ééne vraag: Waarom gewaagt zij toch van het geval van michae l servetus zoo bijzonder? Wat zullen de Rechtzinnigen daar niet op kritizeeren ? Was het niet beter, dat wij uit dat voorbeeld, zoo wel als uit die, welke iK in 't begin aanvoerde, leerden; dat de vraag: wat ontbreekt mij? aan geen fterveling voegt? Hebben wij niet, met misdagen en al, veel te danken aan de Hervormers ? Durft dat wel iemand ontkennen? Zullen dat zelfs menschvriendelijke Roomschgezinden, die de waarde ven den mensch gevoelen, niet zoo wel toeftemmen , als de Protestanten? Maar aan den anderen kant, zullen niet edelmoedige Protestanten ook belijden, dat de vraag: Wat ontbreekt 'er nog? ook niet in vollen nadruk, en in een' ontkennenden zin, zoo dat het antwoord zou moeten zijn, niets, ten opzigte van de Hervorming gedaan kan worden ? Want zou er nog niet overal wat te hervormen overig zijn? Lees den brief Lezer! en oordeel zelf. Mijn heer de vraag-al! Uwe Stoicijnfe en bedilzieke Indiaane, daar gij misfchien tot dolwordens toe op verl..,d zijt, doch zonder eenige hoop voor u ó arme Heer! vind zich aangemoedigd , om u op de vraag, die gij haar in uw nommer 62. fchijnt te doen, nog iets in haaren bedillenden fmaak te vraagen; en dit zal mogelijk een antwoord zijn , op uwe vraag: ,, wat er ontbreekt, op dat Europa blij„ ke verlicht en befchaafd te weezen?" — Maar mag ik u dan vooraf vergen, om eenigzints tot het onderwerp van mijnen voorigen briefte rug te treeden ? — Zoudt gij mij dit kunnen weigeren, mijn Heer S 3 de  devraag-al, daar gij zei re een lastige vraager gjjt? — Wel neen: antwoordt gij zekerlijk met een ftroef gei^t. Nu hoor dan ééns met beide uwe ooren. Wat is toeh van die verhevene en nienschlievende zedekunde uwer eeuwe, op welke eenigs wijsgeerige Christenen zo zeer roeden ? welke hen met de aandoenlijkheid eens toneelfpeeiers het oog doet afwenden, van alle die bloedige toneelen van Godsdienstige wreedheden , welke weleer de geheele bekende waereld verwoesten en beroerden? — Hebben die barbaarschheden, in uwe eeuw, ook plaats gemaakt voor burgerlijke wreedheden? zo neen: wat is er dan toch van alle die menfchenpresfingen, ten einde te oorlogen en te vermoorden, of zelve vermoord te worden? — ten einde door brandftichtingen en zoortgelijke heldendaaden , eenen grooten naam te maaken, en op deeze wijze de Éuropeefche verlichting en befchaaving, alömme te verfpreiden? — Of leert de ondervinding den ftille.n opmerker ook, dat de fnoodkeden der voorige eeuwen , de verontwaardiging dier Wijsgeeren niet wekken, dan, om dat de groote tusfchenruimte tusfehen den voorledenen en den tegenwoordigen tijd, hen eenigermaate onverfchillig doet worden, voor de gedachtenis hunner voorouderen ? Is het deeze onverfchilligheid voor den goeden naam deezer baardmannen, door welke de aandoenlijkheid zommiger Schrijveren zig opgewekt vind , om aan onze oogen te vertoonen , het groot onderfcheid dat er is, tusfehen die barbaarfebe Eeuwen, toen de degelijke mensch (*_) , over het niet bondig oplosfen van onbegrijpelijke vraag/lukien, in de vlammen geworpen wierd, — en uwe tegenwoordige befchaafde Eeuw, in welke het menfchelijk verfland, zich, als het ware, wil uitputten, om de reeds gevestigde brocderfchap van alle menfehen, die van een ilanke koleur zijn, op de aandoen!ijkftc wijze af te maaien? — Eene F.euw, in welke het menfchelijk vernuft, ( om geene duffe nooten zekerlijk ) zich zo pijnigt, om de (*) Mictiael servetus! bedoelt gij dien ongelukkiger), zult gij misfchien vraagen ? Ik weet het zelf nier, mijn Heer pe vraag-al; ik weet te weinig van uwe Kerkelijke Gefchiedenisfen, om u die vraag te beantwoo.-den.  < H3 > de lijdelijke gehoorzaamheid af te fchetzen, als eene beminnelijke deugd, waar door de rust in den ftaat kan bevorderd worden, en wij voor ons zeiven, eene ftille berusting in den wil des Hemels konnen verkrijgen?—maar ftrookt deeze Leer met de lesfen van uwen waarlijk beminnelijken je sus? — van dien menfchenvriend, die trots de Arijlocratif van den Joodfchen Raad leerde: Dat de Vorst wel was om het volk , maar het volk niet om den Vorst'? — Ik ben geen taalkundige mijn Heer de vraao./l-, uiaar wil dit niet zo veel zeggen, als, dat de volken niet gefchapen zijn , om ten baldaadigen vermaake hunner Vorsten , of tot voorwerpen hunner grilligheid of brooddronkenheid t: dienen; maar dat de Vorsten, zo zi'i de vaders hunner volken niet wilhn zijn ♦ . . . ? boor mijn allerbeste vraag-al, mijn onfchuldig hart is ook al verpest door uwe befchaafdheid, —- afgrijslijk woord: — Ikfmoordein mijne ziel, een denkbeeld, welk aangevuurd door het zuiver ge» voel, mij van mijnen Schepper gefchonken, niet dan van Hem zeiven zijn oorfprong kan hebben !— Eene gedachte , welke ik in mijne vaderlijke hut, of in de armen van mijnen Minnaar, niet zoude verftikt hebben ! —. Ach! hoe veranderd zal mijn geliefde ali mij wedervinden! — Maar op dat ik mij haaste om uwe vraag., ,, water ontbreekt, op dat het blijke, dat Europa verlicht en befchaafd zij ," nog al duidelijker met eenige andere vraagen te beantwoorden, zal ik u iet naders vraagen, Ilc kwelde u zo even met uwe fentimenteele Philofoophen,maar eens ter goeder trouwe gehandeld: daar het uit mijne voorige vraagen misfchien eenigzins zoude kunnen blijken, dat de ftaat van het menschdom, door eene overdragt van hunne wezenlijke rechten , door eigendunkelijke geestelijken, aan willekeurige wereldlijken, niet verbeterd is, vraage ik u mijn Heer de vraag-al: zouden uwe Zedemeesters niet edeler kunnen handelen, dan zij tot heden toe, gedaan hebben? zouden zij geen Predi» kers der deugd zijn, wanneer zij het eenzijdige der tegenwoordige menfchenliefde ontmaskerden? zouden zij, aan de waarheid, welke zij toch zeggen te eerbiedigen' geene zuivere hulde doen, indien zij de verwoestingen det  < '44 > der volksvooröordeelen , die natiën tegen natiën de wa* pens doen opvatten, in alle haare affchuwelijkheid vertoonden ? zouden zij, met deeze weldaadige leer te verfpreiden, het Menschdom niet voorbereiden, omniet te deelen in de gefchillen , welke eenige rijken en magtigen met elkander hebben? — zouden dus, de vreede, en de daaruit ontftaane voorfpoed, niet de zegeningen zijn , welke het Menschdom zoude genieten, omdat het dezelve zoude waardig zijn? bidden wij tegenwoordig niet om zegeningen , welke de Hemel ons niet fchenken zal, omdat wij niet wijs genoeg zijn, om dezelve te genieten? — Verder: zouden uwe wijsgeeren, de rede, of het gezond verftand, dus, tot een regel van hun gedrag' gefteld hebbende, vervolgens niet kunnen overgaan , om te betoogen, dat door eenig onderfcheid van verwe, de rechten des Menschdoms niet twijffelagtig worden? — Dat de mensch, hij zij blank, zwart of koperkleurig, recht hebbe, tot de gunsten van den goeden vader aller redelijke wezens, en dat de christenen hunne ingebeelde of wezenlijke voorrechten van blankheid of begrippen, niet mogen misbruiken ter omkeeringe van die algemeene orde der dingen, welke door den God, dien zij aanbidden en verleren , in de natuur is vastgefteld? — En wanneer zij dit goede werk vsrrigtten, — wanneer zij als waare menfehen vrienden, in naarvolging van hunnen grooten Meester, te werke gingen, wat zou daar van het gevolg zijn? — Zou het ook dit zijn, dat zij, nadat zij befebaafde Leerlingen gevormd hadden, ook den weg tot eene nieuwe zedelijke orde zouden gebaand hebben? En zou deeze nieuwe orde, niet iet zyn , dat befchaafdheid zou mogen genaamd worden? —- Wat ontbreekt er dus.nog, «pdat het blijke, dat Europa verlicht en befchaafd zij ? — SLAMATH TIDOR. Amfterdam den ai Augustus 1790. Te L E T D E nt Bij L. H E R D I N G H, alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wes* kelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - A L. No. ft. Wat is Oprechtheid? 1wjjn heer de vraag-al! I s er we! een ding in de wereld, daar men grappiger meê omfpringt, dan met de oprechtheid, vooral in onze dagen, en wel zints eenigen korten tijd, zints eenige weinige jaaren ? en als men 't zeggen zal, heeft men geen gelijk ook? Wat fortuin, wat vertooning of figuur is 'er meê te maken? Bij het gemeen? gekheid! Men zou daar veel met zijn oprechtheid uitwerken, en ver meê komen, hee? Bij lieden van de wereld, bij de grooten der aarde? Dat is nog maller! Is bij veelen van dezen de oprechtheid niet zo veel als een non ens, een niets beduidend ding? Bij het middelflag van menfehen dan ? Deze hebben er zich nog al het langst meé opgehouden : maar wat is 't nu ? ze beginnen ook tebegrijpen, dat er geen fortuin meer op zit, en dat is immers onze eenige beftemming in deze wereld? Dan heeft niet de oprechtheid een zelve lot als de waarheid onder de menfehen getroffen ? Is het niet ten dezen dage, gelijk terentius van de waarheid zegt: verkas odium parit, Oprechtheid baart haat? vindt ze *h*>*BU T wel  < I4<5 > wel ergens meer herberg in onze dagen, even zo veel als de waarheid? De oude Filofofen meenden, „ dat de oprechtheid beilondt "in eene overëenftemining onzer handelingen mee de gevoelens van het hart, dat is, dat men zo behoorde te handelen, als de billijkheid en rechtmatigheid den mensch doet gevoelen, en dat er nooit eene tegenftrijdigheid moest plaats grijpen tusfehen onze daden, en onze gevoelens". Zie daar eene oprechtheid in eenen ouden filofofifchen zin, en dat is het al wat men er van zeggen kan. Eene oprechtheid bij lieden eener vernieuwde denkwijze van zeer weinig beduidenis, en die tbans bij geen mensch fchier meer ingang vindt. Maar apropo, is de oude Conftitutie niet op ouwerwetfche oprechtheid gegrond? Maar zijn alle de teekens die men draagt, bewijzen van ware oprechtheid, ik meen namenlijk eener filofofifche oprechtheid? Maar wie zal om zich aangenaam en fortuin in de weere'.d temaken, zich veel met oprechtheid ophouden, even zo min , als met waarheid, die op zijn minst wel drie vierdeparten van ons land verlaten heeft, en met de rechtvaardigheid al lang naar elders fchijnt opgetrokken ? Die zijn wereld verftaat, zal toch wel wijzer wezen , dan zich met zo een oud verlept ding op te houden! Is dat geen bon ton, en is de bon ton niet eene vast gevestigde Conftitutie? Maar al wat oud is, is doorgaans verfleeten, en deugt niet, zei Doctor filebout: Hola! datfehutik, repliceerde ?. slim: wie zo redeneert, redeneert als een gek, en geeft geen acht op onze tijden , op de gezegende dagen , die wij beleven? Onlangs was ik ook nog eens ouwerwetsch oprecht, en fprak tegen mijn vriend t. tob mi os; jan, zei ik, hoe  ♦C 147 > hoe kunt ge zo den fchijnheiiigen fpeelen, en nu zo de* voot handelen tegen uwe vorige gevoelens? Kunt gij nu een partij vervolgen, welke gij nog onlangs zo zeer waart toegedaan , voor welke gij zo flerk geijverd hebt, geijverd waarlijk als een dolleman, toen gij vloekte en raasde tegen al wat uw Sijstema niet omhelsde , hij was een ichurk en geen eerlijk man, en handelt gij nu niet juist als zij, die gij toen voor Schurken hieldt.. en.,, en... En nu wat is het nu ? en dus voer hij tegen mij uit... Gij zijt een gek, zei hij, en verftaat uwe wereld niet. Is het niet proximus fum egomet mild ? wat wilt gij praaten van uwe oprechtheid, gij zijt de elendigfte fukkelaar, en de jammerhartigfte jakhals. Neen Broertje, vervolgde hij toen, wil je Fortuin in de wereld maken, Iaat uwe ouwerwetfche oprechtheid varen, en wordt ook een draajer. Als ik nu de waarheid moet fpreeken, en oprecht handelen, had ik dan niet moe» ten zeggen : ja jan je hebt in dit opzicht gelijk, maar gij zijt met dat al een fnoode veinsaard, en een draaier, waar op geen ftaat is te maken, een gevaarlijk, een flecht mensch, die zelfs agter het gordijn van recht het allerfchandelijkst onrecht pleegt; anderen verongelijkt, voor u zeiven laagheden begaat, waarom gij van ieder veracht word? Denkt ge wel, dat ik veel met mijne cordaate oprechtheid zou uitvoeren? ja wel is 't koud, fluiten zijn houten pijpen. Slechts eenmaal zeide ik tegen mijne nigt sblinde: waarlijk Nigt, gij moet uwen haat en vervolgzugt tegens uwen evenmensch afleggen. Het betaamt een Christen, liefde des naasten te oefenen, aan allen wel te doen, zelfs zijne vijanden lief te hebben, — Eenmaal bragt ik mijn Neef csudelis onder 't oog, dat hij wreed, T 2 fnood  Hf-148 > fnood en onrechtvaardig was; dat hij kwanfuis onder tonijn van piigt, baldadige ongerechtigheden pleegde, tegen zijnen naasten. Dat hij een protecteur der fchurken, een verdrukker, vervolger der onfcbuld en onnozelheid was , een beminnaar van twist te zaaijen , een befchermer van kwaade zaaken, de toevlugt van rustverftoorers. Ik zeide eenmaal tegens lisippus, gij zijt een veinsaart, fchoon gij u als een oprecht vroom man aan de wereld voordoet, uw huichelarij, vriend , komt van agter 't gordijn van fchijnheiligheid kijken. Met dit alles fprak ik zuivere waarheid en handelde oprecht. Maar wat was er het gevolg van? Dat de luiden mij thans haten als de pest! Derhalven , oprechte ftandvastige jan, liefderijke selisde, rechtvaardige e r ud e lis, godvruchtige lisippus, mannen die achting verdienen van al de wereld, pijlaren van kerk en burgerftaat!!!!! Wat is dan oprechtheid! Is ze nog ergens in deze benedengewesteu te vinden? Men handelde oprecht en zou de waarheid fpreken, als men zeide: dat flaviuj de onfchuld veroordeelt, en den godloozen rechtvaardigt , de onnozelheid verdrukt en den kwaaddoener ftijft in. zijne boosheid. Men was oprecht en fprak waarheid als men zeide: stupidus is een gek van den eerften rang, offchoon hij eene houding aanneemt, als of het bertuur der gantfche Republiek op zijne fchouders alleen ruste, en of hij met zijn ftroef gezigt, de wereld zou dwingen. Wat zou Neef olokiosds zeggen, als ik hem een verwaanden uilskuiken noemde, een Pedant, het geen 't karacter van zijn weleerwaarde een vuile fmet aanwrijft, en dat bij daarbij nog een wreede vervolger zijner Natuurgenooten is? Zoude ik niet oprecht handelen  < 149 > jen en"zuivere waarheid fprceken, ais ik mijnen evenmensch waarfchuuwde , van zich te wagten , zorgvuldig te wagten voor Doctor charlatanarius? Als ik zeide , dat het een geluk is , en een teken van een harde kop, die het van onder zijne medifche handen ontfnapt? Als ik zeide: dat hij met de Doodgravers in een naauw verbond ftaat? Dat hij met zijn barsch gezicht alleen een doodfchrik kan aanjagen, vooral wanneer hem de kruin niet wel ftaat, en een partij ftaatkundige muizenesten door den kop fpeien, wanneer hij een plan fin eedt, om het gantsch Gemeenebest naar zijne pijpen te doen dansfen , terwijl hij van niets minder, dan van bannen , hangen en branden praat? Dan fchoon ik ten dezen opzichte oprecht zou• handelen, en loutere waarheid fpreken, zoudt gij 't mij kunnen raden Heer vraag-al, om FLAVius zijne onrechtvaardigheid, STUprnus zijne gekheid, gloriosus zijne verwaandheid, en Doctor charlatanauios zijne onkunde in de Medicijnen onder 't oog te brengen? op eens verloor ik bij die menfehen al mijn crediet, en zou met moedwil mijn eigen welvaart met den voet ftoofen, want is het niet ten deze dage : Obfequium amicos , verkas odium parit ? Zou het wel anders dan zuivere waarheid en ongeveinsde oprechtheid zijn ? als ik zeide: nar cis sa, gij maakt u belagchelijk, door zo zeer ingenomen te zijn met u zelve , waarlijk gij bezit geene verdiensten, gij lacht om uwe eige reden , van huishouden weet gij niets , maar brengt uw meesten tijd door met flegte romans te lezen , met uw fchoothondjen te fpeelen, en eenige laffe douceurs van jonge heeren aan te hooren, zedert eenige jaaren hebt gij van twee partijen in ons land hooren fpreken, gij meent, dat gij de een of andere partij T 3 moet  < 150 > Boet kiezen, fchoon gij er zo veel van verftaat, als u\r fchoothondjen, gij moet er bij alle gelegenheden over rammelen, dat elk er de walg van krijgt ? Of zou ik minder oprecht zijn, met j u l i a in 't oor te luisteren: dat zo ze minder kwaadfprekend van haaren naasten was, en zoo veel werk van haaren eigen man maakte, als ze van anderen doet; indien zij zoo zorgvuldig omtrent denzei ven was, als zij werk maakt van de Amourettes van ■ LAsius.en ieverig is, om zich bevallig aandien jongen Heer te vertoonen , zij dan eene brave, en waarlijk eene beminnenswaardige vrouw zou zijn ? Zal ik mij niet zorgvuldig wagten, om de dartole chl oè te zeggen: dat zij te weinig van haare huishouding en te veel van de wereld houdt ? dat terwijl haar teder wigtjen uit gebrek van moederlijke zorg jammerlijk ligt te fchrijen, zij in de gezelfchappen luidkeels zit te lagchen? Dat zij eene onnatuurlijke moeder is omtrent baar kroost, en geene teerhartigheid kent, dat he» redeloos vee meer gevoelig is, dan zij , dat hare losfe levenswijze ten gevolge zal hebben, het bederf van zich zelve, van hasen man en hare tedere kindertjens ? zal ik haar vragen, of ze meent, dat het wel uit zal komen, nooit aan God te denken, dan in benaauwdheid ? nooit den openbaren Godsdienst bij te wonen ? haren plicht in dezen zo fchanrfeüjkte verzuimen ?en of ze meent, dat dit ftrafloos kan gefchieden? Of ze wel denkt aan dien grooten dag, waar een ieder zal te regt gefield worden voor den Rechter van hemel en aarde, en dat ze moet bedenken, hoe onzeker ons verblijf op dit benedenrond is ? Of zal ik «loriosa haren ondragelijken hoogmoed onder 'toog brengen, en zeggen: gij zijt trotsch en op^eblaazen, en int men met baar fpot wegena haare voorgewende ftaat- kunde  € i5i > Sunde, dat men ze haat wegens haar liefdeloos gedrag omtrent haren evenmensen, en het veroordeelen van denzelven, dat zij daarenboven ondraaglijk rangziekis, meenende uit haar vel te fpring'en, wanneer zij door de eene of andere in den rang betwist word? Of zal ik liever zeggen , hoe elk zich moet verwonderen, dat zo een oude Matrone, wier eene voet in het graf ftaat, nog zo partijzuchtig kan zijn , en zich kan vergapen aan ijdele en ras verganglijke dingen van de wereld, hoe zij nog, daar de dood reeds agter haar ftaat, bij zonderlinge omftandigheden zo kan brilleren met niets beduidende walgelijkbeden , welke de gedachten aftrekken van betere goederen, goederen die beftendig zijn? Wat zou ik met dit alles winnen? waarlijk niets anders, dan mij van al de wereld den haat op den hals te Iaaden, en van ieder een wierd ik met den nek aangezien. Dit heb ik door een en ander voorbeeld duidelijk en tot mijn fchade geleerd. Was ik dan niet een dwaas, mij langer met die ouwerwetfche oprechtheid op te houden?1 'Met vlijen kan mén door de wereld komen. De vlijerij vindt ingang bij de menfehen. Ik ben een best man ; ik weet ieder naar den mond te praaten , elk groet mij voor een mensch, die zijn wereld verftaat, die naar den tegenwoordigen fmaak weet te leven. Ik word van ieder een geprezen. Dit alles zou ik moeten misfen voor oprechtheid en waarheid. Verkas odium parit! Weg met al die oude en verfleeten fpullen! Doe ik niet best Heer vraag-al? Ik weet dat gij ook zoo denkt en handelt. Mundus vult decipi; zei de kwakzalver, decipiatur erge! —- ik ben GERRIT ns VRAGER. i September W' Zoo  KT 152 > ■ Zoo luidt de BrieE van mijnen Correspondent; zijn er, onder het lezen van denzelven nu ook nog eenige vragen bij u opgerezen lezer ? Dit is ten minsten mijn geval geweest; Ik dacht, zou over dit onderwerp nog niet wtl zoo veel gevraagd kunnen worden , dat het de moeite waardig zal zijn, om 'er nog een nommer van den vraag-al toe te befteeden ? Bij voorbeeld: Hadden onze voorouders niet den naam van oprechte Nederlanders, van eerlijke Hollanders, gulle Gelderjchen, ronde Zeeuwen ? enz. Komen hun die titels nog heden toe? Wat is oprechtheid in eenen regent en ambtenaar? Wat is oprechtheid in eenen Hoogleeraar ? Wat in eenen Leeraar van den Godsdienst? Wat is oprechtheid in eenen vriend P Is de oprechtheid zonder voorzigtigheid niet dikwijls nadeelig? Eindelijk wat is oprechtheid in den Godsdienst ? Welke zijn de voordeden , die de oprechtheid aanbrengt aan den waarlijk oprechten man? En meer dergelijke vragen, die wij hier doen kunnen, en zullen deze niet ftof genoeg opleveren voor een volgend Nommer ? TE L E T D E N, Bij L. H E R D I N G H, En alom hij de meeste Boekverkopers, daar dezelve we» kelijks 4 een en een halve Stuiver word uitgegeven*  DES VRAAG-AL (No. 72.) Wat is oprechtheid? {Vervolg van 71.) G elijk ik in het voorgaande Nommer zeide, ik heb nog het één en ander te vragen, betreffende de vraag: Wat is Oprechtheid ? Onze Correfpondent heeft er reeds vrij wat van gezegd , maar heeft bij het geheel onderwerp wel uitgeput? Wanneer wij geloof geven aan de oude Chronijken, dan waren de Duitfchers, de Gelderfchen, de Hollanders van wegen hunne oprechtheid beroemd, de ronde Zeeuw was eene gewoone fpreekwijze , maar hoe is het er tegenwoordig mede gefield ? Daar zal bij de Duitfchers nog wel een Biederman , bij de Gslderfchen nog wel een gulle vriend der oprechtheid misfchien hier of daar in een hoek of winkel te vinden zijn, en dus ook bij de Hollanders en ■'Zeeuwen, maar valt er over het geheel wel veel op te roemen ? Laat ons flechts een voorbeeld nemen aan onze Eilanders, bij voorbeeld die van Marken, voor dezen waren die goede lieden 'zoe oprecht, dat zij zelfs geen kwaad in een' ander vermoeden. Kwamen zij in eene Stad, in een Winkel, waar zij II. Diii. V iet  < *Si > fet kochten, zij ftortten hunne beurzen uit, en lieten den Winkelier er uitnemen , wat hij hebben moest. Maar zou men nu wel zulke oprechtheid bij die Eilanders meer vinden ? en hebben zij echter niet nog het langst de oude zeden behouden? Woont oprechtheid niet liefst bij een vrij volk ? Heeft de Vrijheid niet in 't algemeen een grooten invloed op de zeden der volken? Zal een Engelschman, die openlijk over 's Lands Regeering fpreken en fchrijven mag en durft, niet ook in andere gevallen veel ronder taal voeren , dan een Oosterfche (laaf , onder den ijzren Scepter van het Despotisme, of een Venetiaansch Burger onder de Inquifitie der Ariftocratie? die naauwlijks durven denken, het geen de Brit in de openbare Nieuwspapieren durft bedillen ? Men zegt, en is het niet volgends de gefchiedenis meestal waarachtig ? dat de oprechtheid zelden ten Hoven komt; hebben daarom niet veele Vorften zich wel in onbekend gewaad vermomd , om hunne geringfte onderdaanen te bezoeken, en dezelven op eene gemeenzame wijze over hunnen toeftand te onderhouden, en te hooren, wat zij van den Koning en van de Lands - regeering dachten ? Omdat zij naamlijk wisten, dat de oprechtheid niet aan hunne Hoven woonde. Maar kan men de Oprechtheid daar ook wel veelen ? Kon alexander de Groote wel veelen, datCLTTüs hem oprecht zeide, dat zijn Vader grooter Vorst was, dan hij ? Was hij niet geftoord, toen de Griekfche Wijsgeer hem beduidde, dat hij dwaas handelde, dat hij zich a]s een God liet aanbidden ? Bekwam hem deze oprechtheid niet zuur? Wanneer een arme Boer, wien zijn, Landheer het vel ever  € 155 > over de ooren ftroopt, door zijne traanen, ingevallen wangen, halfnaakte Kinderen, en alom doorfcbijtiende behoeften, zijne ellenden ten toon ftelt, is dat niet de taal der oprechtheid? En is deze niet veel welfprekender en voor den Menfehen vriend treffender, dan of men de keuriglte voorftellingen hoorde van den welfprekendften Redenaar. Is de Oprechtheid niet noodzaaklijk in den handel en wandel in het riurgerlijk leven ? Kan de Koophandel wel beftaan zonder oprechtheid? Wil dit het fpreekwoord niet te kennen geven, dat de trouw der Kooplieden meer geldt dan die der Rechtsgeleerden ? Is het oprechtheid, wanneer iemand, die geene bekwaamheid heeft, om jonge lieden te onderwijzen , die de nodige kundigheden daar toe mist, echter een Schoolmeefters- ambt, of, dat nog erger is, een Hoogleeraarsplaats ambieert en aanneemt? Zou hij niet oprechter handelen, indien hij op eenige andere wijze voor de Maatfchappij van nut poogde te wezen? Is het oprechtheid, wanneer Hoogleeraars verzuimen, jonge lieden , die beter tot het Weefgetouw voegden , dan tot de Studiën, deswegens te onderhouden , en te waarfchuwen ? Is het oprechtheid, wanneer zij de eigenlijke bronnen, waaruit zij hunne gelserdheid gehaald hebben , voor hunne Leerlingen verbergen ? Wanneer zij groote geheimen voorwenden, die zij in private lesten uitdeelen, niet aan alle Leerlingen, maar aan die best betaalen kunnen? Zou het opreclnheid zijn, indien Leeraars van den Godsdienst juist zulke Hellingen, zulke manier van prediken uitkozen en voordroegen, door welke zij weten, dat zij toeloop verkrijgen, of aan grooten behaagen kunnen, V 2 ter-  < 15^ > terwijl zij andere waarheden verzweegen, of wel zelf verminkten ? Zou het oprechtheid zijn, indien men iemand uit nijd, of omdat men zoo veel niet weet, of niet tegen hem opkan, gaat verketteren, en de goede gemeente tegen hein zou opruiden en gaande maaken? Is cfkt niet oprechtheid in eene Overigheid, wanneer het algemeen welzijn fteeds zijne bedoeling is , wanneer hij, zonder iemand te vreezen dan God alleen, zonder immer te vrezen iet te doen, dan het geen hem niet zou betaamen , al wat welvoeglijk, rechtvaardig en nuttig is voor den Staat en het volk, ten uitvoer brengt? Is dat niet de oprechte man, dien men verftoort door de geringfte pogingen, om hem omtekopen ? Is dat niet de eprechte rechter , die noch door het inzicht van voordeel, noch door genegenheid voor zijne vrienden , of keuze van partij, zich laat aftrekken en verlokken, om tegen zijn inwendig gevoelen te handelen? Die in alle deze opzigten zoo blind is, als men de gerechtigheid doorgaands verbeeldt ? david wordt meermaalen een man naar Gods harte genoemd in den Bijbel. Hier wordt van veelen fterk op gevallen, en wie zal ontkennen, of david hadt zeker zulke grove misdagen, dat men naauwlijks zijn karakter met die loffpraak kan vereffenen ? Maar wanneer ik de oprechtheid van dezen Vorst, zoo dikwijls zijn hart zelf fprak, en zich vertoonde, in aanmerking neem, dan vraag ik, of hij, uit hoofde van zijne oprechtheid, deze eer niet waardig was? Was het geen oprechtheid in den Profeet wathan, dat hij de toepasfing van zijne gelijkenis zoo rond op pa vid maakt: Gij zijt die man ? Zou wel ligt iemand dus oprecht handelen met grooten , die echter pp verre m  < . 157 > na zoo veel magrs niet hebben als david, een Oostersch onafhanglijk Vorst, hadt ? Nu wie is 'er ook een nathan? Wie is thans een Profeet? Maar was het ook niet oprecht van david, dat hij terftond fchuldbekentenis deedt ? Ik heb gezondigd tegen den Heere? Hoe beminlijk is de oprechtheid van dezen Vorst, van david, in een ander pval ? Hij hadt allen, die in Israël in ftaat waren , om rde Wapens te dragen, laten enrolleren, om van het in den grond vrijë volk eenen Militairen ftaat te maaken; dit vertoornde de Godheid. Het volk, welk zich toch ook bezondigd had, al was het Hechts daar in , dat het den Koning zonder tegenzeggen toeliet, om de Conftitutie van een vrij volk te veranderen, werdt met eene pestziekte bezocht, en de Koning en het Volk geftraft. Maar wat doet david? Hij doet met de oudften van Israël eene plegtige boete, en ten aanhooren van allen is zijn Gebed tot God: Ben ik het niet, die gezegd heb, dat men het volk tellen zou ? Ja ik zelf ben het, die gezondigd, en zeer kwalijk gehandeld heb, maar deze Scnapen, wat hebben die gedaan ? o Heere mijn God, dat toch uwe hand tegen mij , en tegen het huis mijns Vaders zij, maar niet tegen uw volk terplage. Wanneer men ons eenen Vorst, Prins, Regeering uit ouder of later gefchiedenisfen aanwijst, die dus oprecht de fchuld der Landsplagen aan zich zeiven toefchrijft, wanneer hij inde daad door heersch- of ftaatzucht vervoerd , zich misgreepen heeft tegen zijnen pligt, en die geenszins allen last op het volk , en op de zonden des volks legt, zouden wij zulk eenen Vorst, Prins, of Overheid, niet , uit hoofde van deze oprechtheid, eenen man naar Gods harte mogen noemen? Dient de oprechtheid niet verzeld te gaan met voorzichtigheid ? aan den Heer du thou, Zoon van den beroemden gefchiedfchrijver thuanuS in Frankrijk, hadt een Vriend het geheim van de famenzweering, waar in de Maarfchalk d'ancre betrokken was, oprecht ontdekt; du ïhou hieldt dit geheim bij zich, doch moest even daar voor het hoofd verhezen, omdat hij de famenzweering niet hadt geopenbaard. Was deze V 3 »p.  < 158 > Iprichtteid van du thou's vriend niet gevaarlijk voor denzei ven? Zijn er niet zekere gediendige menfehen, die geern allercans vrienden willen wezen, die menigmaaien door hunne kwalijk geplaatfte oprechtheid hunne beste vnen den in ongelegenheden brengen, zij zijn wel goedhartig, doch hunne al te groote oprechtheid, vereischt in de verkeering met hun onizigtigheid^ Zou men hun hart niet kunnen vergelijken met een Repetitie - horlogie ? Dit Haat op den juisten en bepaalden tijd, maar drukt er een vreemde aan, het (laat ook, of het tijd is of niet. Kan men Babbelaars en Snappers wel oprecht noemen? En is er tusfehen de evengemelde gedienftigen en hun niet dit onderfcheid, dat de eerstgemelden gelijk zijn aan een vat, dat wel dicht is, maar loopt, zoo dra het opgedoken is, en deze laatften aan een vat, welk lek is en altijd loopt? lucius is een man vanditfoort, die daaglijks drie of vier huizen van lieden van eene onderfcheidene denkwijze bezoekt, en al het nieuws , dat hij bij den éénen heeft opgedaan, bij den anderen weder venelt, en dit noemt hij oprechtheid. Welke verwarring veroorzaakte hij daar door laatst aan den oprechten candidus? Hij komt bij dezen, die hem met traanen van blijdfebap verhaalt, dat hij, op het onverwachts 's avonds te vooren eene reeds half verloren geachte geldfchuld ontvangen, en nu voorgenomen heeft, zekeren Koopman, die hem al lang om betaaling hadt aangemaand, te voldoen, lucius neemt oprecht deel in 's mans blijdfehap, en gaat van daar regelrecht na iemand, dien hij weet, dat ook geld van den gemelden candidus te vorderen heeft. De. ren bericht hij oprecht, dat candidus van geld voor.zien en voornemens was , zijne fchuldeifcheren te vol. doen Deze krijgt hierop den inval , om ook het zijne, hoe zeer hij er tot hier toe geen haast mede gemaakt hadt, van candidus te vorderen. Deze ■ niet in ftaat, hun beiden te gelijk te voldoen, was over de oprechtheid van Lucius niet gedicht , en geeft hem oprecht te kennen, hoe zeer z-ijne onbedachte oprecht-  < 159 > rechtheid hem nu in 't naauw gebracht hadt. lucius betuigt zijn leedwezen hier over, maar komt bij geval bijeenen derden, en verhaalt met zijne voorbarige oprechtheid , wat hem ontmoet en hoe verdrietig hij deswegens is. Deze, een heimlijk benijder van candidus, vindt daar op goed , om de beide Schuldeifchers van candidus, die reeds overeengekomen waren,' om zich elk met de helft van hunnen eisch op dien Heet te vergenoegen, tegen denzelven op te hitzen, en de zaak liever in een Proces te brengen, welk niet dan met veele kosten van beide zijden , en met veel verdriet werdt voortgezet. Van dit alles was de zoogenaamde oprechtheid van lucius oorzaak. Is dat oprechtheid ? Ik heb een man gekend, die aan dit euvel van praatachtigheid ziek was, één zijner vrienden bezocht hem, en zeide, dat hij hem iet nieuws hadt mede te deelen. Als het iet geheims is, zeide de eerlijke Praatvaêr, zoo houdt het maar voor u zeiven, want ik kan niet zwijgen. Was dat niet oprecht? Wie zal ons hier zeggen, of 's mans oprechte bekentenis meer te prijzen, dan zijne fout te berispen was? Is het oprechtheid, wanneer iemand in den waan is,' van gelukkig te zijn, hem uit dien genoeglijken droom te helpen ? l e a n d e r is in den echt getreden met eene vrouw, die zijns geheel niet waardig is. Alle zijne Vrienden beklaagen hem, de gantfche Stad heeft er den mond vol van. Evenwel leander bemint zijne Vrouw allertederst, zij leeven beiden zeer vergenoegd, en zijn met eikanderen zeer wel te vrede , zou het nu oprechtheid zijn, als men 's mans oogen wilde openen ? als men hem het oordeel van anderen over zijne keuze wilde bekend maaken? . Wat is eindelijk oprechtheid in den Godsdienst? Is dat oprechtheid, als men het alleen op de rechtzinnigheid toelegt, zonder dat dezelve invloed heeft op het leven en gedrag , zoo dat men leeft, gelijk men gelooft? Is dat oprechtheid, als men eigenbelang en voordeel met den Godsdienst bejaagt, of die van zijn partij zoekt te behagen? Als men Godsdienftig is , wanneer de Godsdienst in achting is, maar denzelve» ligt opoffert, wanneer er ■ iet  ♦C ïCo > let voor denzelven te doen of te lijden valt? als men den Godsdienst tot een dekmantel gebruikt, om deze oi* gene oogmerken daar door te gemaklijker te bereiken ? Is dat geen oprecht Christen, die het voornaamfie van der. Godsdienst gerechtigheid, barmhartigheid en geloof fteeds bij zich laat gelden? die een vijand is van alle partijfchappen in den Godsdienst, wetende dat de ziel en het leven van het Christendom door dezelven vernield worden ? Die van alle fcheurzieke beginzelen eenen afkeer heeft, en zoo fierk als bij de waarheid bemint, ook zich zoo krachtig voor de vrede in de bres ftelt ? Die veel meer vermaak fchept in één bewijs zijner liefde door het bijleggen, of van zijnen ijver in het uitblusfchen van gefchillen omtrent den Godsdienst, dan in twintig blijken van zijne bekwaamheid, om 'er over te twisten? Is dat ook de oprechte Christen, die niet veel geruchts maakt van zijne Godsdienftigheid ? die zich niet van kleine kunftenarijën bedient, om zijne Godzaligheid aan de wereld te leeren kennen ? die dezelfde vrees voor God, dezelfde zorgvuldigheid omtrent zijnen pligt heeft, als hij van niemand gezien wordt, dan wanneer hij in de openbaarfbe plaatzen is? Is zulk een oprecht Christen niet gelukkig? Laat het in kwaadfte tijden met het algemeen gaan, zoo als het wil, heeft niet de wijfie Koning gezegd, en is het niet 200 : die in zijne oprechtheid wandelt , wandelt zeker ? Zal het de oprechte man niet zijn, die, met reden, en volgends het beloop van zaaken, op eene goede uitkomst hoopen kan? Ja, welke ook zijne lotgevallen op aarde wezen mogen, zal hij, door de bewustheid zijner oprechtheid niet in eene diepe vrede leeven , en fterven, volkoir;en 'vergenoegd met alle Gods handelingen ? Zullen zijn leven en dood aan allen, die hem gekend hebben, niet bevestigen de waarheid van het zeggen van den Koninglijken Dichter: Let op den Vromen en ziet naar den oprechten , want het einde van dien man zal vrede zijn ? Te L E T D E N, Bij L. HERDINGH, jEn alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weefcelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 73. Wat is Braafheid? mijn heer de vraag-al! w as hij niet in oude tijden, in de dagen onzer Vaderen , een Braaf man, die beftendig zijn pligt betrachtte , de deugd beminde uit zuivere grondbeginfels, de ondeugd haatte , met geweld zijne bedorven neigingen tegen ging , en zich met vlijt toeleide om zijnen evenmensch beftendig wel te doen? Die oprecht was in zijn handel, rechtvaardig in zijne bedrijven, en liefderijk omtrent zijn evennaasten ? Maar wordt de betekenis van dit woord in onze dagen niet wat ruimer genomen ? en geeft men thans niet veelal den naam van Braaf, wien men is toegedaan, of die hoort onder de partij , het zij kerklijke , of burgerlijke, welke men voorftaat? Althans, als men mij vraagt, wie is een braaf man ? antwoord ik direkt: de vraag al, en vraagt men dan waarom ? Ik heb mijn antwoord dragereed: nergens anders om, dan dat hij twee brieven van mij geplaatst heeft. Is dit geen reden genoeg ? Doch ik zeide, in onze dagen heeft het woord braaf II. deel, X ceM  eene ruimere beteekenis, dan bij onze lompe voornderen.- nu' vraag ik, of dit woord niet eene geheele andere, eene geheele nieuwe betekenishebbe ? Het is met het woord braaf bijkans gelegen als met het woord rechtzinnig. Het her ver van daan, dat het woord braaf in ieder gewest dezelve beteekenis zou hebben, even zoo min ais rechtzinnig. U men niet op deze plaats een braaf man , terwijl men maar eenige fchreden verder heeft te gaan, om een fchurk re worden, en gevaar te loo1'en, dat men den hals word gebroken ? Was het niet wel hoogst nodig, dat men accurate Landkaarten maakte, en doorde verfchillende Meuren aantoonde, in welk eene beteekenis het woord braaf in de onderfcheiden Landfchappen voorkwam, om alle onaangenaame ontmoetingen voortekomen? Dan hoefde nooit een mensch te komen in zulk een gewest, waar hij niet braaf was, en het zou loutere roekeloosheid wezen, zich te begeven naar plaatzen, waar men gevaar liep. Dan in welke beteekenisfen komt het woord braaf onder onze Landgenooten veelal voor? en waar in ftaat .het gelijk met die, welke zommige oude volken aan hetzelve wel eens gaven? Is hij onder ons niet de braaffis man van de wereld , die zich ftandvastig bij de bovendrijvende partij houdt, al gefchied het juist niet altijd naar de ftipfte regeien van recht en gerechtigheid? Nu indien men ook zoo heel ftipt wilde te werk gaan, zou er dan niet in onze dagen veel af te keuren zijn', dat nu misfchien met toejuichingen vereerd word ? En zou men niet veel moeten dr.en , 't geen men nu moet laten ? Hoe kwam men dan door de wereld , en welk eene armhartige figuur zouden veelen dan maken ? en wil evenwel niet ieder een voor een braaf man doorgaan ? Neen,  Neen dat zou er niet door kunnen? cato in zijnen tijd wilde niet Hechts goed fchijnen, maar zulks met de daad zijn ? Doch hoe veel honderd jaaren was dat voor onze eeuw ? Men zou er thans wel komen, als men nu nog uit zulke grondbegindfels redeneerde en werkte, Is onze eeuw niet wellevend, vertoont men niet dikwijls iet in fchijn, en is iet andersin de daad? Hoewel, leveren echter de oude gefchiedenisfen ook geene voorbeelden op, dat zulke voor braave lieden gehouden zijn , die te vuur en te zwaard anderen vervolgden, die hun in denkwijs en bekwaamheden in den weg donden ? En is zulk iemand ook braaf? Vraagt het vrij aan 't gemeen, dat zal u zeggen: 't is de braaffte man die er leeft. En heeft het gemeen niet een ftem in l.et kapittel ? Wat moet ik anders verdaan door de dem des volks? Is braaf zijn, ook eene fpreekwijze, die als ze gebruikt wordt omtrent zulken, die openbare ambten bekleeden, volmaakt in betekenis overeenftemt, waar in ze bij onze voorvaderen voorkwam? Is de oude uitlegkunde nu niet meer geldig? Zou zij geheel uit de mode zijr. in eene eeuw , die de naam heeft van de verlichte te zijn, en om van het oorfpronkelijke te durven afgaan? De gefchiedenis leert ons menfehen kennen ,* dit den naam hadden van braaf, en nogthans erfvijandea van de dtugd , wreede vervolgers van hunnen naasten waren, en die men pesten in de zamenleving zou noemen , indien zij niet voor braave voordanders van de in hunnen tijd bovendrijvende partij gehouden waren? Maar wie is braaf? Is hij het ook, die zich naar de gang van 't werk fchikt, en van daag afkeurt, 't geen hij gisteren heeft helpen befluiten ? Hoe roemrijk is het voor de Nederlanders , dat zij te' boek X 2 ftaan  ftaan voor braave menfehen, die zich zeiven gelijk blijven ? Maar is niec dikwijls hij die van daag de braaffte man werdt genoemd , morgen dikwijls veracht geworden , voor een fchelm gehouden , vervolgd , het land uitgejaagd, of in flaaffche boeijen gekluisterd? Is dat iet nieuws, iet zonderlings ? Was mi lti abes niet een braaf man, toen hij zo veele duizend Perfianen met een handjen vol Atheuienfers in het veld van Marathon verfloeg? Werdt hij niet aangebeden, hem een ftandbeeld opgericht, en hij als de groote verlosfer van geheel Griekenland gehouden? Maar, zag men dezen, zelv^n man niet eerlang in boeijen gtflaagen, aan de wispelturigheid van 't gemeen opgeofferd, cn moest hij niet zijn edel leven eindigen in eenen akeligen, eenen verachtelijken kerker ? Zijn dus niet ondankbaar dikwijls genooten diensten ras vergeten; en met de grootfte ondankbaarheid beloond ? Is eene natie gelukkig, die in dit opzigt overeenftemt met deze bedrijven en handelwijs der Atheniënferen ? Weet gij mij in de gefchiedenisfen ook zoodanige Natie aan tc wijzen? Zou men in onze Nederlandfche Gefchiedenisfen ook geene voorbeelden aantreffen van zulk e , die even als de dappere en voorzichtige ihjmisto. cl es hunne eigers belangen aan het algemeen welzijn hebbende opgeofferd, naderhand de haat hunner medeburgeren zijn geworden, die door vervolgzucht gedreven, hen overal vervolgden. £raaf  < i Braaf heeft ook zo eenige betrekking op de zeüekunde , bij voorbeeld : zich dagelijks braaf diverteren , zich braaf in alle Partijen te gedraagen, zegt omtrent zo veel als alle dagen fterk ligtmisfen. — Kan iemand niet te gelijk een braaf man, en een groote Ligtmis zijn? als dat niet wezen kan, dan was gewis mijn naaste Buurman P... op zokken geen braaf man, want hij heeft op de Akademie niet anders geddan, dan geligtmist, en is er nog niet van genezen, ondertusfchen vraagt zijns gelijken eens, of hij geen braaf man is, zullen zij niet uit eenen mond fchreeuwen, de braaffie van het heele Land; want hij is onze makker! Heeft braaf ook niet wel eens de beteekenis van ijsfelijk te kunnen vloeken ? en kan 'er wel zonder geweldig vloeken met eenige gratie geligtmist worden ? Is het dus niet braaf, dat mijn Buurman een vloeker van profesfie is ? dat hij braaf vloeken kan ? Maar laat ik evenwel niet heel van mijn ftuk afraaken. — Is hij ook niet degelijk een braaf man , die zijn partij ftaan durft, die fcheldt, tiert en raast, in de geweldigfte vervloekingen uitvaart, heet dit alles niet zijn partij braaf de huid vol fcheldcn, het zal er weinig ©p aan komen, of men waarheid of valschheid fpreekt? Braaf blijft het immers altijd? Heeft men niet eens bij ons een tijd gehad, dat er braaf geplunderd wierdt, en braaf van zijns Naastens goederen in ftuk geflagen wierdt? doch deze tijden zijn voorbij, en zou men X 3 het  < 166 > het thans niet braaf kwalijk nemen , wanneer men van braaf plunderen fprak , wil iemand ten dezen opzichte wel braaf heeten ? -_ Dat zou men zeggen! Ondertusfchen is hij ook niet braaf, best braaf, in ftuk van Godsdienst, die aanftonds iemand voor ketter weet te fchelden, die weigert onze fentimenten te omhelzen? Ik ken geen kragtiger middel om een mensch te overtuigen, rnen doet aanftonds zijn partij zivijgen als een mof, om dat het fortuin er aan hangt. Dat is een braaf, een best braaf man , die zich zoo voor de zuivere Leer in 't harnas ge^pt. Waakt zulk eeiï niet voor Land en Kerk? Of hij er ook voor waakt? Wat beiieft je? Nog braver handelt men, als men zulke luiden overal in hun fortuin weet te dwarsboomen, die *t op een ander wat bont gemaakt hebben, als men het land omreist om Profeliteti te maken, en zorgt dat geene verdagte Luiden in de kerk influipen, om dezelve te verpesten, en verderfelijke zaaden te zaaien. Zou men zulke luiden niet billijk mogen weeren? Staat het aan mij om te onderzoeken, in hoe ver het met de billijkheid ftrookt of niet? Is 't niet dikwijls genoeg, dat de hond dol heet, om ieder één tegen het beestjen op te hitzen? Werdt tbimistocj.es wel ergens door de Mhenienzen getolereerd, het kon weinig fcheelen, of hijdeugden bezat of geene ? Met algemeene flemmen ver- ' oor»  •ordeeld, moe9t hij 't land ruimen, en (dat het fraaist nog van allen was, men vervolgde hem zelfs in vreemde gewesten? Vorige diensten?.,, wel ja vorige diensten baten wat... fluiten... Het was: hij zal er uit, en daar mee gedaan. Al wat de zoon vin beo cl je* «r mee opgedaan heeft, is dat hij, in een vreemd land geflorven, zijn gebeente door een klein aantal van zijne ftandvastig gebleven vrienden, heimelijk in zijn Vaderland in ftet graf zijner vaderen wierdt begraven. Is dat niet: baRt me een koekjen, als ik dood ben? Kan men zulke luiden als die Athenienzers waren, aok braaf noemen , die eenen miltiades in de gevangenis, eenen themistoclks in ballingfchap lieten fterven, die eenen cimom, hij mogt zo vaderlandsch gezind, en zo mild zijn als hij wilde, in een ball iugfehap van tien jaaren met gemeene ftemmen verwezen, en nog veele anderen uit hunnen burgerftaat wierpen of veroordeelden? Zou men zulke navolgers der Athenienzers, zo zij ergens gevonden wierden, ook braaf mogen heeten, en een land, een braaf land. dat rijklijk voorzien ware van zodanige brave lieden ? Dan laat mij u niet verveelen met al mijn vraagen, en om in uwe gratie te blijven, een einde aan dezen brief maken. Dat ik veel vraag , weet gij, e« ius magtig vraagachtig val: doch met dat al kan ik brtaf  < i68 > haaf zijn, en geern uwe blaadjens lezen, om dat ze zo grappig zijn. Ik ben GERRIT de VRAGER; den 7 Sept. 1790. Onder het lezen van dezen brief, hier aan den Lezer medegedeeld, kwam mij te binnen, dat wijlen de overfte feans iürman ergens in de 'Maandelijkfche Bijdragen tot e-pbeuw der Nederlandfche Letterkunde, beweerd heeft, dat braaf, braafheid, en al wat verders tot den ftam dezer woorden behoort, geen Nederlandsch maar aan de Franfche taal eigen is. Hoe maakt men bet dan met deze vraag van gerrit de vrager? Wat is braafheid? En wat goed Nederlandsch woord of zaak zal men dan in de plaats van braaf en braaflieid Hellen ? Eene vraag uit de Letterkunde !! 1 TE L E T D E N, Bij L. H' E R D I N G H; En alom bij de meette Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L (No.' 74O . . ■ , r iiï.; - Wat is verandering? Het kan verkeeren, is de fpreuk van den ouden brederode, het zal verkeeren , profeteert een hedendaagfche brederode, die ons vertelt , dat het jaar 1792. zulk eene gelukkige verandering zal aanbrengen, dat nooit ons neder lawd zich in zoo gezegenden toeftand zal bevoriden hebben, maar ik vraag , niet als Profeet, noch als Dichter, veel min als Staatsman, maar als vraag-al: Wat is verandering? Is het niet eene oude opmerking der Wijsgeeren, dat op deze wereld niets beftendig is , dan de onbeftendigheid, en dat alles aan verandering onderhevig is? De vermaarde sesostris , die groote overwinnaar, van wien wij de $ude boeken hooren gewagen , kreeg ééns in 't hoofd, om in plaats van paarden, vier overwonnen Koningen voor zijnen zegewagen te fpannen, één van deze ongelukkigen, keek onophoudelijk om naar het rad, en deszelfs omwenteling, eindelijk viel de oplettendheid van sesostris óp het gedrag van zijnen overwonneling, en hij vraagde hem naar de reden; de gevangen Koning gaf ten antwoord, dat de omwenteling van het rad hem de II, deel, Y ver-  € 170 > verandering der wereldfche zaaken voor oogen iTelde, welke even gelijk zulk een rondgaand wiel geduurig wenden en draaien. Dit bracht sesostjis tot nadenken , en hij liet terftond de gevangen vorsten ontbinden, en beasch bejegenen: Op deze verandering der wereldfche zaaken doelen ook de fpreekwoorden: Heden groot, morgen dood. Heden graaf, morgen flaaf. Moet het niet alles veranderen? Is dit niet eene gewigtige vraag? Bevat zij niet eene les in voorfpoed, en eene vertroosting in tegenheden ? Maar hoe komt gij aan deze vraag , vriend vraagal? En wat bedoelt gij ermede? Kunt gij het eerfte ook begrijpen Lezer! uit de volgende Brieven? En bet tweede uit het geen ik reeds gezegd heb , en nog denk te zeggen? Maar zal de voorzichtigheid u niet leeren, om toch geene rekening te maaken buiten den waard ? en over mijne bedoelingen niet verder te oordeelen, dan mijne woorden zeiven te kennen,geven ? De eerfte brief luidt dus: mijn hees o e vraag-al» Wij beleeven thands een' tijdftip, daar niets te verdienen valt, waar men hoort, of waar men komt, ieder een klaagt, elk in zijne affaire; daar is tegenswoordig geen geld te verdienen, wanneer zal het ééns beter zijn? Ik was in eene vaste verbeelding, dat, toen wij eene gezegende omwenteling beleefden, er nu evenwel meer te verdienen zou vallen, dan in de voorige dagen van verwarring, dewijl nu alles in rust en vrede is. Maar helaas! elk blijft klaagen, eer flimmer dan beter; waar komt dit toch van daan? Weet gij mij deze vraag te be«  < i7i > beantwoorden ? Wat zal, wat moet ik toch best beginnen , om een ftuivertjen te verdienen ? Zo gij het niet weet, vraagt het dan eens aan uwe Lezers, opdat of gij, of zij, hier omtrent met eenig antwoord verëeren Uwen vlijtigen Lezer CUSOB CROLENIS. Amfterdam OS ober 179», Gelooft gij niet met mij Lezer! dat deze brief van een Koopman komt? Is de geheele inhoud niet van winst en van geld, en van klagten opgevuld ? Wie hadt toch dezen man gezegd , dat 'er nu meer te verdienen zou vallen dan voorheen? Of zou daar in dan de zegen van de omwenteling beftaan hebben , als men tot de knok» kels toe in het geld zou hebben getast ? Die kooplieden zijn toch raare heeren! Zij droomen altijd van hunne negotie en van affaires, en meenen, dat er het welzijn van het land aanhangt. Overal blijven hun de denkbeelden bij van hun komtoir , zoo zelfs, dat ik ééns van zekeren Koopman gelezen heb, die, in dergelijke verftroojing van gedachten , een doopbriefjen fchrijvende van zijn kind, er op zette: de Vader is Robert en Compagnie. Wat moet men met zulke lieden beginnen ? Maar ik moet den tweeden Brief niet vergeten: o vbaao-al! Gaat gij nog voort met vragen ? Blijft het fpreekwoord zonder verandering waar: door vragen wordt men wijs ? Y 2 en  < I>2 > ett vragen ftaat vrij? A propos! van fpreekwoorden: bevatten fpreekwoorden ook wijsheid ? En zijn niet veele fpreekwoorden dikwijls heel duister en dubbelzinnig ? Geeft dus het fpreekwoord: ik weet van den Prins geen kwaad, onkunde te kennen , of zegt het, dat een Prins of Vorst nooit kwaad bedreef? Zijn de fpreekwoorden: alles verandert met den tijd , en het kwaad loont zijn messter, met de ondervinding overéénkomende, en worden zij daar door bevestigd? Moet men ook in deze fpreekwoorden aan lieden van beiderlei kunne denken ? Verandert de gefteldheid van zaaken ook daaglijks ? Is het bij' voorbeeld thans met betrekkig tot de zaaken in Braband niet geheel anders gefield, d*n eenigen tijd geleden? Is de handelwijze jegens de Belgen , zijn de oogmerken ten hunnen opzigtc niet merklijk veranderd ? Moet dit ook geene verandering, ten opzichte van ds gevolgen voortbrengen? Hebben te leurftellingeri niet wel ééns die kracht en dien invloed, dat men zeggen kan, otn dat men het ziet: het kwaad loont zijn meester? Zijn ook de zaaken in Frankrijk zedert eenigen tijd niet merklijk van gedaante veranderd? en moet deze veranderingwanneer zij gevestigd wordt, ook niet noodzaaklek haare gevolgen hebben ? Ook niet zoodanige, waar door men zou kunnen zien en zeggen: het kwaad loont zijn meester, of meesteres, of meesters? Zou dit loon ook kunnen beftaan in het beperken van een overmatig gezag?.... Maar genoeg! Waar toch is het op zijn elf en dertigfte? Maar zou het, daar het op zijn elf en dertigfte is, ook volmaakt zijn? Behoort tot die volmaaktheid ook een willekeurig gedrag met zulken, die daar aan twijfelen ? Indien daar zoodanig een Bedrag plaatsj hadt, zou daar ook dan niet ééns het kwaad  kwaad 7ijn meester loonen? Het lust mij tegenwoordig niet meer te fchrijven, meer vragen hierbij te voegen; gij zoudt ook zoo veel vragers kunnen Ontmoeten, en zoo veel zelf kunnen vragen , dat de eeuwigheid naauwlijks alle die vragen zou kunnen beantwoorden ; hebt gij echter lust, ga voort met vragen, en laat ik mij mogen noemen uwen u zeer achtende vriend Jan Duin JAN VRAGER. 21 Sept. 1790. Dewijl deze beide brieven iet van verandering bevatten, mag ik immers wel vragen : wat is verandering ? De mensch, zegt men, verandert elke zeven jaar, tot dat zijn zevenmaal negende hem een annus klimaïïericus wordt, zijn doodjaar, hoewel die niet altijd vastgaat, maar veelen zoo wei in hun 62 en 64., als in hun 63fte jaar vsrfcheiden, Het geheele wereldgeftel verandert, de wijsgeeren vertellen ons, dat de tekens in den dierenriem reeds een geheel teken verfchrikt zijn, en dat het eens zal gebeuren, dat de Noordftar niet meerzigtbaar zal wezen ; hoe het dan met het Kompas gaan zal, weet ik niet, misfchien zal het dan het zuiden aanwijzen, gelijk nu het noorden , want onder: hodie mihi, cras tibi, heden mij, morgen dij, en karel, na eenige dagen in het vertrek komende ' en dit ziende, voegde erbij: Homofum, £5» nihil humani et me altenum puto. Ik ben een mensch, en al wat mensch' lijk is, kan mij overkomen. Nu , ka rel heeft ook naderhand ondervonden, wat verandering is, toen hij in 'c klooster St, Justi in eenzaamheid , van alle zijne Heerfchappijen afftand gedaan hebbende, leefde, zoo zelfs, dat hij op zekeren tijd een Oud vriend bij zich hebbende, genoodzaakt was, dien zelf uitte lichten, omdat geen van zijne bedienden, hoe zeer hij om hen riep, voor den dag kwam , hetwelk den Keizer ook tegen zijnen vriend deedt zeggen: Daar ziet gij het loc der snenschelijke zaaken ! Wat is verandering ? Is er wet nodiger zaak voor een' mensch, dan dat hij fteeds denke: Wat is verandering? Indien onbillijke ' en ftrenge verdrukkers van hunne medemenfehen , dit in 'toog hieiden, zouden zij dan wel ooit hunne magt, die zij voor het tegenwoordige bezitten, zoo lang hun baan koning kraait, onmatig misbruiken ? Hier komt mij eene merkwaardige gefchiedenis te binnen, die waardig is opgemerkt te worden , en die ik bij vader un a ndt gelezen heb. Toen bij de waarlijk gezegende omwenteling in 't jaar 157'- na het innemen van den Briel, de Nederlanders hunne vrijheid begonnen te hernemen, werdt onder anderen ook Gouda omgezet. Hier liep éénder Burgemeesteren uit verbaasdheid, terwijl men de ftad, raet fchaars zestig mannen, bemagtigde, ten huize eener weduwe om lijfberging, en vraagde, van haar ineen fpinde geflooten, of hij daar al veilig was? Zij antwoordde, Och ja, Heer Burgemeester: mijn man is daar ■menigmaal in verborgen geweest , els hij van n en anderen, gezocht werdt, en de Kastelein daar votr jlondt. Dit koelzinnig verwijt, zegt de gefchiedfchrijver, was 't zwaarfle, dat hem wedervoer in wederwraak der gepleegde vervolging. Ondertusfchen zal de Heer Burgemeester toen ook gedacht hebben : Wat is verandering? Hadt hij cr ten minsten geene reden toe '? Met dit al kwam deze Burgemeester er nog goed koop af, door de edelmoedigheid van deze prijswaardige weduwe, die op geene wraak bedacht was, maar, in-  < 175 > Mien ik voorbeelden van foortgelijke veranderingen, waar ba het kwaad zijn meester geloond heeft, wilde bijbrengen, zou ik dan niet met dezelve gemaklijk een geheel nommer vullen kunnen? Zou ik niet uit de oude gefchiedenisfen veelen kunnen melden, die, gelijk p er i ll u s de Kunstenaar , welke voor den dwingeland falaris een koperen os gemaakt hadt, in welken de ongelukkige flachtoffers der wreedheid opgefloten konden worden, en dan de os gloeiend gemaakt wordende , geleek het gekerm en gehuil dier rampzaligen naar het loeien van een' os, maar per illus werdt, tot loon van deze zijne uitvinding, door falaris het eerst in den os gefloten, om eene proef van zijn kunstftuk te nemen, hoe veelen, zeg ik, zou ik kunnen melden, die even gelijk deze Kunstenaar door het eigen kwaad, dat zij bedacht of gepleegd hadden, geloond zijn? Dan zou ik onder anderen jacqb hsssels ook gedenken: Deze, een lid van den Bloedraad , hadt de gewoonte, vsn 's namiddags, terwijl men de vonnisfen over geloofszaaken velde, gemeenlijk te zitten fluimeren; thans gewekt, als 't aan hem kwam, de oogen te wrijven, en zonder ander bericht of onderfcheid, voor zijne ftem te geven, ad patibulum, aa patibulum , na de galg, na ds galg; zoo zelfs, dat zijne vrouw hem eens te gemoet voerde: Gij hebt dat hangen altijd in den mond , God bewaare u, dat het u zeiven niet Ééns overkomt! En in de daad een jaar of negen daarna, werdt hessels te Gent, benevens ja n visch, voor dezen Baljuw van Ingelmunster, op den weg naa Kortrijk aan een boom opgeknoopt. Wat is verandering ? Wat is verandering ? Hoe veel zou hier over te zeggen vallen , indien ik nu nog van Staatsveranderingen wilde fpreken? En dan uit de Gefchiedenisfen van dc Bomeinfche en Griekfche Gemeenebesten aantoonen, welke veranderingen dezelven al ondergaan hebben,met betrekking tot de Regeeringsvorm ? En welk voordeel hebben zij eruit getrokken? Was alle verandering verbetering? Wat zegt Rome? Naauwlijks was de Koninglijke regeering afgefchafc, en van de dwinglandij van TAsqyiHius een einde gemaakt, zijnde de republï- fccin»  ♦C 176 >' keinfche regeeringsvorm, onder de Burgemeesteren f*ï gevoerd , of het volk meende reden van klaagen te heb." ben over de ondraaglijke Arijlocratie der PatriciHh? Men fchafte dan de Burgemeesteren af, 6n verkoos knjgtnbuunen, naderhand veranderde men weder en koos tienmannen, om den Staat van wetten te voorziendoch wat is verandering ? * Men was fpoedig genoodzaakt weder te veranderen ' Men verkoos weder Burgemeesteren, men verkoos Bic' tators, evenwel niet voor het leven, of erflijk maaflecbts voor zes maanden , men verkoos gemeensmannen' met één woord, men hadt geduurige veranderingen? Is dtt alles geen bewijs, dat er gebreken plaats hadden ? Zouden anders goede burgers wel ooit naar verandering verlangen ? ö Doch ik gewaag hier geen woord meer van, omdat ik het voorbeeld van den boer niet kwaad vindt Een boer zag van verre een koets omliggen, en in de modder fteeken, hU hep er naa toe, met oogmerk, om mede een hand te 1 eenen tot hulp, doch vooraf vraagde hij, wie de Heeren waren, die in de koets zaten en verflaande,. dat zij Staatsraaden waren , fchtidde hij het hoofd, keerde zich om, en gin-zijnes wegs: Neen zeide hij, ik zal mijne handen t'huis houden, mijn Vaartjen zaliger, heeft mij altijd gewaarfcfiuwd, dat ik mij met geene Staatszaakera bemoeien zou. En zoo bleeven de Heeren in de modder zitten. Zonder derhalven van Staatsveranderingen te fpreken blijve ik bij mijne vraag : Zijn alle menschlijke zaaken met aan veranderingen onderworpen? en wat is verandering? Met deze vraag troostte zich ook de Burgemeester van yl;nfterdam henrik bikkszoon, toen hij, bij de verandering van Regeering in 't jaar'1573. van het kusfen raakte: Huhnetuit, zeide de burgemees-" ter, hoedt u voor de weêrfiutt. De hekken, dacht hij, kunnen verhangen worden. Wat is verandering ? Te L E r D E N, Bij L. HERDINGH, en alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve vre< kelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven. *  D E VRAAG - AL No. 75. Wat is Verandering? {Vervolg van No. 74.) Is het niet een oud fpreekwoord: varietas deleBat, een mensch ieeft bij de verandering ? hoewel het, in de daad, dikwijls te ver getrokken en misbruikt wordt, bij voorbeeld van klitandek, wanneer hij zich met dit fpreekwoord on tfchuldigt, dat hij behalven zijne echte vrouw nog in een concubinaat leeft, en een meisjen gekamerd houdt? Zal het wel te veel gevergd zijn van mijnen Lezer, als ik hem nog eens met de vraag: Wat is verandering? bezig houde? Is 'er wel eene Natie, die zoo voor de verandering is, als tegenwoordig de Hollandfche Natie? hoe zeer zij anders den naam plagt te hebben, dat zij hardnekkig bij het oude bleef, en in alle nieuwigheden wel een halve eeuw achter uit was ? Wat is verandering? En welke zaaken zijn 'er, die niet aan verandering onderhevig zijn? Kan ik wel mistasten , wat ik ook het eerst noem ? wijsgeerte ? godsdienst P kleding? opfchik? huisraad? geleerdheid? Wat is verandering? Heerscht 'er niet overal eene geftadige II. deel. Z ver-  < -ï?8 > verandering, al naar mate de ton of de mode den meester fpeelt? Was niet eeuwen lang de Wijsgeerte van aeistot e l e s in de mode ? was het geene misdaad, zijne gevoelens in twijfel te willen trekken? Waren niet ééns genoegzaam alle Wijsgeeren het famenftel van aristote les toegedaan? Heeft men niet wel gezegd, dat de rede onder den naam van a eis tot el es op de aarde was nedergedaald, om de verborgenheden der natuur te ontdekken, en de zwarigheden der Staat en Zedekunde op te losfen ? Heeft niet naderhand het Sijftema van cartesius getriumfeerd ? en veranderden toen niet alle Wijsgeeren van gevoelen? Hadden zij toen niet allen het hoofd vol van de Hemelfche draaikringen?- van het twijfelen aan alles, als het beste middel, om met zekerheid de waarheid te vinden? van de ingefchapen denkbeelden en dergeüjken ? Kwam naderhand niet newton en bracht op nieuw veranderingen in de wijsgeerige famenftellen ? En is het nu niet al weder veranderd? zedert kant en de zijnen weder wat nieuws hebben uitgedacht? Is de hoed, in de fabel vancELLEiiT, nog wel in den piooi, daar hij geene verandering te vreezen heeft? Wat is verandering in den Godsdienst? Waren niet eens de navolgers van coccijus in de Kerk in de mode, dan weder die van voetius, dan de zoegenaamde Ernftigen? Zijn heden niet de leerlingen van dezen, en in een volgend jaar weder die van eenen anderen Hoogleenïar in trek? En is het met dit alles niet dikwijls waar, dat zij, aan wien de verkiezing ftaat van Predikanten , zeer weinig, ja meestal niets wetenvan de wezenlijke verfchillen, die hier plaats hebben? Wat  < 179 > Wat is verandering'? Heeft die zelfs niet plaats in de godgeleerde twisten? Was 'er niet ééns een tijd, dat men den twist voerde over de moraliteit van den Sabbath, over het onderfcheid der huishoudingen , over de voorbeelden, over de voorzeggingen, over dien regel: de woorden betekenen alles, wat zij betekenen kunnnen? Tusfehen beiden: is die regel van uitlegkunde niet lang verworpen bij de Godgeleerden? Maar zou hij nu, want wat is verandering? ook gelden omtrent den Viaag al? Zou men dat niet haast opmaaken, uit de glos/en, die fommige fchrandere bollen op mijn gefchrijf maaken ? Doch laat ik voortgaan: Is 'er naderhand niet getwist over de rechtvaardigmaaking? naderhand over de Sacramenten? nu weder over het aanbod van het Euangeü? Wat is verandering? als men te Kerke gaat, wat al verandering? Dan deze, dan weder eene andere preekwijze ? dan eene fnippcring van elk woordjen van den tekst, een half uur over het koppelwoordeken ende, dan geheel geene verklaaring van den Tekst? dan alles beredeneerd, dan weder alles fchildering en tafereel? Wat is verandering? In de geleerdheid? Dan is de liefhebberij voor oudheden, dan voor bittonen, dan voor taaien, dan voor oordeelkunde, dan voor natuurlijke hiftorie ? Zelfs is de geneeskunde niet vrij van verandering! Den éénen tijd was aderlaten in de mode, den anderen wordt dit geheel afgekeurd. Voor eenige jaaren waren alle kwaaien Scorbutiek, naderhand ging men over tot de Influenza, thans is alles zenuwziekte; en wie weet, of die Heeren Medici niet weder werklijk bezig zijn, om Z 2 eene  ♦C 180 > eene ziekte voor een volgenden tijd uit te denken, die aan niemand bekend is, of ten minften zedert de tijden van h-ppocrates niet in de mode geweest is? Wat is verandering? als het zoo voortgaat, zal 'er nog we! verandering in de manier ven Steroen kunnen komen , zoo dat men ftaande zal moeten uit de wereld flappen, gelijk suetonius dit van vespasiaan verhaalt; hoewel zijn regel betreft geene onderdaanen maar Vorften : Imperatorem Jtantem mori oportere. Een Vorst moet ftaande flerven. Zijn wij niet gelukkig, Lezer.' dat wij geene Vorften zijn, want nu raakt ons dat voor fchrift immers niet? Bij deze gelegenheid moet ik eens vraagen, van waar toch alle die veranderingen? Ten opzigt van de veranderingen in bijzondere gewoonten, heeft men wel eens opgemerkt, dat zij van het voorbeeld van het Hof haaren oorfprong hadden; zoo zegt men , hielden zich eens alle fatzoenlijke lieden in Portugaal bijziende, omdat de toenmalige Koningin bijziende was; zoo leze ik van de hovelingen van filippus, vader van alexander den grooten, die altijd met een plaafter op de oogen liepen; omdat hun Koning een oog verloren hadt in zekeren veldllag; en van de Hovelingen van zekeren Hertog, die kusfens op den buik droegen . omdat hun meefter zoo dik van buik was, dat hij genoodzaakt was aan eene uitgeholde tafel te fpiizigen. Maar van waar zoo veele veianderingen vandie natuur* als wij tot hier toe befchouwd hebben ? En kan men in eene Republiek, die den naan van vrij voert wel zulke flaaffche navolging met reden verwachten ? 'l-ïoewel behoeft 'er in eene ftad niet maar één mensch te loopen, om duizenden aan het lopen te helpen, die dus al-  < i8ï > alle lopen, omdat een ander loopt? Behoeft 'er nietmaar een te fchreeuwen, en zullen niet duizenden meê fchreeuwen? Behoeft 'er niet maar één een lint of een ftrik te dragen, en zullen niet duizenden insgelijks doen? Het zij dan, uit blinde navolging, of om niet in het gedrang te raaken? of om eenige andere reden? Maar hoe kan men ook van den weg raaken? Ik vraag: wat is verandering? en ik ben al gevallen op dé navolging, en op het fpreekwoord (Dualis rex, talis grex , zoo als de Vorst is, zoo is het Volk; nu is dat ook al niet verandering ? Is dat geene verandering in het beloop van mijne denkbeelden? Maar is het nu, na dien uitflap, niet weder tijd ,om tot de vra3g te rug te komen. Wat is verandering? Mogen wij dit niet wel vragen ten opzigte van de Modens in de kleeding? Zijn die niet telkens aan vera-ndering onderworpen? Worden wij niet door zoo veele veiiinderingen gedingen!, dat wij ftceds in het volgen van de mode een mode hebben, die nooit naar de mode is, omdat wij van elke Natie wat nemende, een mengelmoes maaken, dat zelfs aan de genen , daar het van ontleend is, belaglijk voorkomt? Wat is veianderins? In dit jaar zijn de knoopen van de rok niet grooter dan een ftuiver, en in 't volgende mogen zij niet kleiner zijn dan een daaler ? Dan zijn de feboengespen rond, na verloop van tijd weder vierkant, dan heel klein en proper, dan zoo verbazend groot, dat zij voor paardentuigen gefchikt fchijnen. En wie zou in ftaat zijn, om de geduurige verandering die de Dames in haare kleeding en opfchik hebben, te kunnen befchrijven? Nu, moet de Sexe ook niet haar ftokpaardjen hebben, zoo wel als wij mannen? En is het niet veel beter, dat die lieve fchoonen zich met de veranderingen der Modes amufeeren, dan dat zij de broek aan hebben, en de mannen wetten voorfchrijven zouden ? En waarom zouden wij haar zoo hard vallen ? Zijn niet de beftraffers van de hooge kapzels ook al aan veiiinderingen onderhevig met betrekking tot de kleeding? Waren niet paruiken, met verfcheiden etages van krulletjes voor eenigen tijd de Z 3 dragt  •C 182 > dragt der eenwaardigen, welke paruiken ten minften tot het midden van den rug moesten hangen? Is daar in niet bij veelen vei andering gekomen ? Hoewel niet allen één hoofdhulsel verkiezen, daar fommigen een abbeetjen dragen , anderen het eigen haair, maar gekapt, met braaf vetgefmeerde en bepoejerde boekels ? Doch wie heeft het plaatjen in notmanker niet gezien, het welk ons de vei andering in de klederdragt dergeeftehjken van het kalotjen af, tot het abbeetjen toe vertoont ? En moeten wij dan niet vraagen : wat is verandering? Doch wanneer wij nu het blaadjen omkeeren, met betrekking tot de vraag: wat is verandering? Zouden wij dan niet mogen vragen; Is 'er niet in veele opzigten verandering nodig? En hebben de menfchenvrienden niet nog altijd reden, om naar verandering te verlangen? Het is waar, dat alle verandering geene verbetering, maar dikwijls verflimmering is, gelijk dat oude vrourotjenook wel wist, die om het lang leven van Keizer NERObadt, want als die dwingland dit vernomen hebbende de floof hadt laten ontbieden; en naar de reden van dit haar bidden vraagde, gaf zij ten antwoord, dat zij voorheenen reeds om de dood van twee of drie flechte Vorften hadt gebeden met andere onderdrukten, doch dat fteeds de volgende nog erger was dan de' voorgaande, en hij nero de fnoodfte van alle zijne voorgangeren, weshalven zeide de vrouw, bid ik den hemel , dat hij u lang fpaare, dewijl ik anders vreeze, dat het met het menschdom geheel gedaan zal wezen, indien wij nog Hechter mogt en krijgen; maar verdienc des niettegenftaande de vraag geene overweging: of menfchenvrienden niet naar verandering mogen verlangen, waar zij nodig is? Laat ons ééns ondetftellen, toen de Israëhten in de flavernij van Egijpten waren, verlangden zij niet naar verandering? Verlangden insgelijks de liefhebbers van 't vaderland niet naa verandering, zoo dikwijls het volk onder vreemde oveiheerfchers moest bukken, gelijk wij in de gefchiedboeken des O. T. daar veele voorbeelden van vinden? En was het dus" niet in alle tijden, wanneer de boosheid, onrecht, en verdrukkingen de overhand hadden genomen ? Toen  < i»3 > Toen Atheenen onder het juk der 30 tijrannen zuchtte verlangden toen de Atheenfche Vaderlanders niet naar verandering? Verlangden onze voorvaders niet naar verandsring, toen de dwinglandij van nurs en al ba hen met den tienden penning, en de Inquifuie kwelden ? En zal dit niet altijd plaats hebben, zoo lang er eenige of andere gebreken heeifchen onder de volken der aarde? Wanneer wij den tegenwoordigen toeftand van het menschdom befchouwen, is het dan wel vreemd, dat men vraagt, of er nog niet vrij wat te veranderen zou vallen? Of is het niet waar, dat op veele plaatfen van Europa groote gebreken gevonden worden, welke aantoonen, dat het menschdom nog op verre na niet is, wat het kon zijn? Is het niet waar, dat er nog te veel overblijfzelen der oude onbefchaafdheid zijn overgebleven , dan dat men zou kunnen beweercn, dat alles is, zoo als het behoort ? Maar is het niet eene andere vraag, of er ook hoop en uitzigt is op eene verandering ten goede? Wanneer wij overwegen, dat de wijzen en deugdzamen niet ophouden hunne ftem te laten hooren , om de menfehen te doen letten op hunne voortref]ijkheid, als menfehen, en op de voordeden, welke voor het menschdom daar uit zouden voortvloejen, wanneer eene algemeene menfchenliefde ftand greep, en men nooit het oor leende aan heersch - en ftaatzucht, die zoo veele wanördens hebben aangerecht, geduurende den loop van alle eeuwen, wanneer men overweegt, dat ééns eindelijk het menschdom zelf verdriet zal moeten krijgen in zoo veele teleurftellingen , als doorgaands alle de hersfenfehimmige ontwerpen, welke de heerschzucht vormt, vergezellen; wanneer men begrijpt, dat de verlichting meer en meer veld wint, niet tegenftaande alle pogingen, welke aangewend worden, om het menschdom in onkunde en onwetendheid te houden, ten einde hetzelve te gemaklijker in boejen te knellen; wanneer men daar bij voegt, de uitzigten, die de Godsdienst der Christenen in het toekomende opent, uitzigten , welke rust, vrede, liefde, en de heerfchappij der waarheid en ge- reeh-  ♦C 184 > recbtigheld voorfpellen, zal men dan wel mogen twijfelen, dat eindelijk eens alles ten besten veranderen zal? Zal men dan we! nadere profeetiën nodig hebben, om den deugdzamen moed en lijdzaamheid in te boezemen, en hem op te beuren met de hoop, dat ééns het menschdom den weg van waare wijsheid zal inllaan ? Maar zal wel één wijs mensch den tijd van deze verandering bepaalen ? Zal hij dit niet overlaten voor üweepers en Geestdrijvers? Zal hij niet veeleer gelooven, dat er nog zoo veel dwaasheid en verkeerdheid in de wereld is, dat er nog wel eerst vrij wat te doen zou kunnen vallen, voor dat waarheid en deugd zegevieren? Maar zal aan den anderen kant iemand, die ervaaren is in de lotgevallen der wereld, wel wanhoopen, alfchoon hij nog weinig licht tot deze verbetering van hec menschdom mogt zien of ontwaar worden? Hebben ons de jaarboeken der volken niet voorbeelden genoeg aangetoond, welke onverwachte voorvallen , welke in fcbijn geringe gebeurenisfen, de grootfte veianderingen op het tooneel dezer wereld hebben voortgebracht? Zoodat waar en wanneer men zulks het minste vermoedde, echter op hec onvoorzienst alles eensklaps eene geheel andere gedaante vertoonde , dan kort te vooren ? Zou het niet nuttig voor ons zeiven zijn, indien wij elk voor ons onze gebreken en verkeerdheden , die wij in ons befpeuren, want wie heeft zijn ftokpaardjen niet? verbeterden en veranderden, en indien elk van zich zeiven begon met te veranderen, zou dan de hoop niet fpoedig rijzen, om eens algemeen te vragen: wat is •verandering ? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL (No. 76.) il'-i Wat is een Huwelijk? Daaglijks worden er huwelijken gefloten en voltrokken, onder allerlei foorten en klasfen van menfehen, en dat heeft plaats gehad van adam af, en blijft, door den loop van alle eeuwen voortduuren; daar mag hier of daar een enkele misogamus, een huwelijkshater zijn , en wie zal ons dan nog zeggen, om welke redenen? maar anders wil elk met hamsjen, den zoon van den kluizenaar, op zijn tijd een gansjen koopen. Nu, hoort het zoo niet ? Hoe zou anders de wereld beftaan? Hebben niet groote mannen, zoo god - als rechtsgeleerden betoogd, dat het de pligt van eenen man i's, te trouwen, mids dit verftaat zich, van zesfen klaar zijnde? Maar zouden dan de menfehen niet weten, wat een huwelijk is ? daar zij geuoegzaam allen ten minften ééns van hun leven trouwen ? En waarom vraagt dan de yraao-h: Wat is een Huwelijk ? Hij is immers zelf getrouwd , of getrouwd geweest, want hij is toch grootvader, en heeft ons reeds zoo dikwijls van zijn kleinzoontjen verteld*? Wel nu Lezer, het is zoo, en jü, deel. a nog-  < 186 > nogthans vraag ik: Wat is een huwelijk ? en heb ik daar geen goede redenen voor? Zijn voor eerst de gevoelens der geleerden niet hier omtrent zeer verfchillends? Wat is een huwelijk? Is het een Hemel of is het een Hel op aarde? Zeker iemand hieldt met kragt en geweld ftaande, het huwelijk was eigenlijk het vagevuur, en hij meende, dat door deze' aanmerking in ééns een einde kon gemaakt worden van den twist over het Vagevuur, alleen met deze onderfcheiding, dat men hét vagevuur dan in dit leven, en niet eerst na den dood ftellen moest Maar is men het dan niet écns, omtrent eene bepaling of definitie, wat een huwelijk zij? Kunnen ons de rechtsgeleerden en godgeleerden daar omtrent niet te recht helpen? Misfchien! Schoon ik reden heb , om te twijfelen; of is men het dan ééns, of de plegtige Jolemnifatie tot het wezen van hec huwelijk behoort? ja dan neen F Maar dit is eigenlijk de bedoeling van mijne vraag niet. Zonder mij in zulke geleerde twisten in te laten , wenschte ik Hechts re weten: Wat een huwelijk is? En of ik mis heb, dan of zoo veele menfehen mis hebben, die iet geheel anders van het huwelijk fchijnen te maaken, dan ik er mij van getmakt heb? Ik heb mij fteeds verbeeld, dat tot een goed huwelijk verëischt wordt, dat twee harten van man en vrouw door liefde verbonden en eensgezind waren, om famen den last des levens eikanderen te verlichten , en tot één doelwit, wederzijdsch geluk en tevens het welzijn der maatfehappij faam te werken, om aan dezelve nuttige leden en goede burgers in het teelen en wel opvoeden van kinderen te bezorgen. Maar heb ik het wel: Is dit een huwelijk? Leert  < i87 > Leert ons de ondervinding niet, dat er zeldzaam waare liefde in het huwelijk plaats heeft? Ik zeg waare liefde; omdat ik eens een voorbeeld gelezen heb van zekere vrouw, die zwanger zijnde van een lust bevangen werdt, om haar man op te eten , gelijk zij ook werkiijk, na hem den hals afgefneden te hebben, voor de helft deedt, terwijl' zij' de andere helft inzoutte, om tot eene nadere gelegenheid te befpaaren. Wie zal dat waare liefde noemen ? Wie zou er mede gediend zijn ? Hebben ook alle lieden wel een recht begrip van waare liefde? Is dezelve niet bij veelen meer tot de fchoonheid, dan tot de perfoon zelve bepaald? En als dan de fchoonheid verllenst, verwelkt dan ook niet de liefde? Ik prijs altijd den kerkvader hieronijmus, de goede man hadt eene vrouw, die juist gefchikt was, om er kinderen mede naar bed te jaagen, maar hieronijmus hadt haar lief, en nu was en bleef zij in zijn oog eene fchoonheid. Ik heb wel eens gedacht: wie weet of de wijze socrates hier in ook niet misgetast heeft, toen hij zijne x a n t ir r e trouwde, misfchien meer verliefd op haare fchoonheid, dan op haar perfoon ? Zou hij anders niet te vooren iet van haare nukken ontdekt hebben? Of verftondt zij het kunstjen, welk zoo veele meisjens verdaan, om zich zelve te bedwingen, tot de vogel in het net is? Of hadt xantipp e ook geld ? En zoo kom ik, daar ik verder wezen wilde; mijn vriend ra ben er heeft ons verteld; dat liefde zich in onzen tijd fchikt naar het geld, en dat zij zoo veel fterker is, naar evenredigheid de bezittingen van het meisjen grooter zijn. Maar is dat dan liefde ? en is dat een huwelijk, wanneer het om het geld gefchiedt? Ik heb Aa 2 ai-  < ig8 > altijd mij verwonderd over dat meisjen, hetwelk zeide: lk heb liever een man, aan wien het geld, dan geld, waar aan de man ontbreekt ? Zou dit ook wel de reden wezen, dat de huwelijken der geleerden, en bijzonder der predikanten dikwijls zoo ongelukkig uitvallen, dat Dtminees lot, kwaad, gierig, of zot, een fpreekwoord is geworden? Maar wie kan dit kwalijk nemen? Op een predikanten - tractement kan men niet trouwen , daar dienden dan wel middeltjens bij te wezen ; en als wij ons dan verbeelden: Domine op een afgelegen boerendorp; Domine op zijn fludeerkamer, de geleerde onder zijne boeken, en het vrouwtjen zonder aanfpraak: Wat is een huwelijk ? Verwondert gij u nog Lezer! Zou men huwelijken, die om het geld gefloten worden , niet Oeconomifche huwelijken mogen noemen ? Omtrent welken de regel ftand grijpt: Dummodo fit dives, barbarus ipfe placet. dat is in goed Hollandsch: Zijt gij hoer, of zijt gij dief; Hebt gij geld, ik heb u lief? Maar ik heb ook menigmaal gelezen, van Staatkundige Huwelijken , wat zijn toch Staatkundige Huwelijken ? Wanneer groote en aanzienlijke lieden. Vorsten en Vorstinnen aan e'kanderen verbonden worden, zonder eikanderen ooit gezien te hebben, veel min zonder eikanderen te kennen, zonder te weten, of de perfoon beminlijk dan hatelijk, krom en geboecheld, dan recht en gezond is , indien fkchts de famüiën aan elkanderen verbonden moeten worden , moet men dan den hoer niet gelukkiger noemen, die zijne teijn bemint, en uit liefde met haar trouwt ? Van lodewijk den XV. is het bekend, dat hij geenen zin hadt in de Infante van Spanje , met welke hij zulk een Staatkundig huwelijk hadt aangegaan, waarom hij ook een befluit nam , om de Infante weder naa huis te zenden, het .gevolg hier van was een oorlog  < T89 > ]og tusfehen Frankrijk en Spanje, doch welke niet lang duurde, en i.odewijk trouwde vervolgens de dochter van Koning stanislaus. Doch ik bepaal mij tot mijne vraag: Wat is een huwelijk? Toen adam in 't paradijs was, hadt 'hij het nog niet wel, zoo lang hij alleen was, hij hadt eene hulp nodig, die als tegen hem over was. De eroote schultens vertaalde het auxilium ipji a partibtts anterioribus ejus. Ik zal dit om redenen onvertaald laten. Doch hoe het met de vertaaling zij, leeren wij uit de gewoone overzetting niet genóef, dat huwelijken in iaaren ongelijk niet aan de eerfte bed gonnen daarom een oorlog, ten einde hunne dochters weder te bekomen. De legers raakten flaags; de Sabijnfche door de Romeinen geroofde vrouwen zagen aan de ééne zijde hnare vaders, aan de andere haare mannen, door welne zij wel behandeld werden , zoodat zij er liefde voor hadden opgevat , en haar den roof reeds hadden vergeven, gereed, om eikanderen te vermoorden , zij liepen dan moedig tusfehen de ftrijdende partijen in, en brachten door bidden en fmeeken, en lieftalig ffreeien , en zijn dezen niet de beste wapenen der vrouwen? te weeg, dat de twee volken niet alleen de vrede troffen, maar tot één volk faamgefmolten werden. Een ander voorbeeld is van later tijd. Keizer koenraad de 111. hadt de Stad Weinsberg tot de overgave genoodzaakt, hij wilde in dezelve de mannen aan zijne wraak opofferen, maar liet de vrouwen vrijheid, om uit te trekken; zij verzochten, dat zij van haare goederen zoo veel mogten medenemen , als zij dragen konden, dit verkreegen zij van den Keizer, en nu nam elke vrouw haaren man op dén rug, en haare kinderen aan de hand, welk fchouwfpel den Vorst zoodanig trof, dat hij ook aan de mannen niet alleen het leven, maar vergiffenis fchonk. Voornaamlijk, kunnen huwelijken gezegend zijn voor gantfche landen, wanneer Vofltinneu meewaarig zijn, en haaren invloed, dien zij op haare mannen hebben, gebruiken tot heil van land en volk, zeker Vorst hadt, uit hoofde van de befchuldiging van oproer, ftrenge befluiten gemaakt tegen zekere ftad, en derzelver burgeren, zijne Gemaalin was aangedaan over het lot dier ongelukkigen: zij badt den Vorst op het tederst om verzachting der wreede voorgenomen ftraf,- eindelijk vergunde hij aan de Vorftin haare bede, doch op eene alle; zulk een koper , als hij Effecten in een ander land heeft ? Kunnen die Effecten van den koper heilagen worden door den Eigenaar van het verkogte goed? Is dat niet een juriedike quaestie'? Zuilen hier uit niet kostbaare procesfen ontdaan ? Kan er uit handelingen van zekere lieden niet een opftapeling van procedures geboren worden? Zijn er onder de lieden dezer wereld, wel veele brave advocaten, die de waarheid durven hulde doen ? Zal men die braave advo caten in 't geval nog wel vertrouwen? Zal men geen vreemde voorfpraken zoeken? Zullen die wel iet grondigs kunnen weten? Heeft de ondervinding niet meermalen geleerd, dat de minfte plaatfelijke gewoonre eene omftandigheid uitmaakt, en dat de minde omdandigheid de zaak verandert, dat door in de geringde omdandigheid gemist te ' hebben , een zaak verkeerd is behandeld? Wat is een goede voorfpraak? Moet of mag die fpreken voor lieden, waar tegen hij op een anderen tijd partij geweest is? Wat is rechtvaardigheid ? hebt gi; gevraagd , maar dit duk in den yond onaangeroerd gelaten?  < 195 > ten? Wie doelt op ambten? Mag men ook de zulken in geene omftandigbeden raadplegen ? Heeft men niet genoeg omtrent pleitzieke lieden gefproken ? Wat is pleitzugt? Wat is overeenftemming ? Wie gaat ligt van zijn "evoelen af? Moet men in zijne eerlijke denkenswijze volharden, als men geen brood heeft? Heeft niet een bekend jong mensch, die zig advocaat noemt, openlijk om brood gevraagd in zijne fehriften, omdat men hem niet volgens beloften wilde belonen, voor zijne diensten , ten minften , zoo hij voorgeeft ? Legt dat mensch niet aan den dag, wat hij federt zo veele jaaren gedaan heefc, en voor wie ? Is hij wel genoeg beloond, omdat hij maar een klein fommetje geld in der tijd ontvangen heefc, om goed te doen? Is niet gebleken uit de uanfpraak van apollo in de Franfche Comedie, dat het handgeklap van harte ging? Zag men wel een aangezigc fchaamrood worden? Mag ik niet onderftellen, daC mijn Heer de vraag-al bij alle festiviteiten gewoon is tegenswoordig te zijn, om alle de hem hier omtrent te doene vragen kenbaar te onderfcheiden ? Of houdt de vraag-al van dergelijke pragtige vrolijkheden niet? Kunnen die niet een hope geld verflinden, voor lieden, die het hunne anders nodig hebben ? Is er wei een fat/oenB b 2 lijk  < ïp5 > $k man, die op zulken dag zig niet laat opmaken, eis meteen nieuw kleed in 't publiek verfcbijnt? Zijn de winkeliers niet allt even vaardig om uittefnijden, op hoop van betaling? Wat 'is creditP Kan men ook op kermistijd crediteren , en aan wie ? Steken de lieden de hoofden ook bij een, op het hoeren van arrefteren van Franfche Renten ? Zoude hier ook de wet van wedervergelding kunnen plaats hebben ? Wat is guarantie? Wat beduid dat, als een aanzienlijk perfoon bij een wisfelaar in perfoon gaat, om geld optenemen, en dat hij geen credit genoeg heeft, om de contanten , zonder dadelijk onderpand, te negotieeren? Weet gij waar dit thuis hoort ? Apropo, zijt gij ook in zekere voornaame ftad geweest, bij twee broeders, op grote maaltijden? Wat is een Dreom? Hebt gij van die verbeelding al gehoord, welke ik mij in een droom, niet lang geleden, gemaakt hebbe, als of ik tegenswoordig was bij het graf van twee deugdzaame Echtgenoten; mijn braven vriend en vriendinne, toen zij in bun eigen huis eerst moordadig omgebragt, naderhand voor bet oog van de wereld, plegtelijk bijgezet werden. JVat is een droom? Ik verbeeldde mij twee bloedeloze lighamen te aanfebouwen, en te omhelzen. IJsfelijk ogen-  < 197 > ogenblik! De vrouw het fchuira van verSntwaardiging op den mond, met een bos zwart hair, den moordenaar uit den verraderlijken kop uitgerukt, in de eene hand, en met de andere hand, bebloed en gewond, den dolk afkeerende , die de booswigt haar moorddadig in haar tederen boezem indrukte , om de gruwelijke moord van haar man, en het wraakzugtige plan eener beledigde cabale, alzo ook door haare ontzieling te verbergen? Wat is een droomt Dan verbeelde ik mij weder, haar braven kortzigtigen man door verfcheiden wonden ter aarde te zien liggen, en dat onfchuldig bloed, ftroomende langs hartftenen trappen, te aanfchouwen! Wat is een droom? Ik verbeelde mij toen ook een groot zwartagtig man, met een offerkleed omhangen , het bloed met der haast wtgtevegen , dwars over een groot plijn, voorbij twee metalen ftukken kanon. Ik verbeelde mij, dat ik dit eerlijk bloed lang. faam zag ftollen, en eindelijk tot een geronnen klomp gebragt, in een dwarsftraat zag neder leggen voor zekere Huisdeur. Wat is een droom? Hier verbeelde ik mij een Bode uit het huis te zien komen, en na hem een jong rijzig Heer, van een oprecht en bleek aange2igt, met een grooten mantel om de ooren geflagen. Bb j Het  < 198 > Het was avond. De laatfte fcheen heimelijk te willen uitgaan , dog het blinkende ftuk geronnen bloed , deedt hem alvorens nederzien. Hij bekeek het, werdt huiverig , en deedt een tred terug. Eindelijk waagde hij het, om er over heenen te flappen , na een en andermaal te hebben omgezien. Wat is een droom? Toen trok hij de deur agter zich toe , met de rechterhand , terwijl hij eenige vellen Copije in zijn linkerhand vasthield. In het overftappen, droomde ik , een ftem uit dit ftuk geronnen bloed te hooren oprijzen, en te roepen: wraak, wraak! Wat is een droom? Deze naare klank ligt mij, zedert dien tijd, nog in het gehoor. Maar ook dat naar geluid van wraak, wraak, deedt den jongeling als roerloos ftaan , eindelijk omzien, en zich met de grootfte angstvalligheid na zijnen Vriend cornotus fpoeden. Maar wat nog wonderlijker is: op een oogenblik, zag ik op zijn mantel een Opfchrift met groote vurige Letters, en ik verbeelde mij daar uit te lezen: Deze weleer door Juno afgevaardigd, toen kunsten en „ wetenfchappen alleen in de Kloosters huisvesten , „ heeft het Driemanfchap, met de zoon' van een Joodj, fchen Goudflager , en eerlozen Amjlelfche Falfaris .» be-  < h9ü > „ bekleed. Zijn dienst is aangenaam geweest, en zijn „ loon heden , dat van alle Verraders: teragt en tier„ nederd te zijn." Wat is een droom? en welke zijn de gevolgen van zulk een akeligen droom ? Ik ontwaakte van fchrik, al. Ie mijne leden fidderden en beefden, en aan ieder haair hing een droppel zweet. En heden nog kan ik mij dit alies zo wezenlijk vertegenwoordigen. Wat is dan een droom? En waarom juist moest ik dit droomen ? Maar hoe is dit alles nu overeentebrengen ? Wat we* zenlijkheid kan die droom in zig bevatten ? Hoe kan bloed fpreeken? Is het de post der geestelijkheid, om de flraaten te reinigen? Moest juist dat mensch, zo bleek en oprecht Van aanfchijn , huiverig worden om over een ftuk geronnen bloed heenen te flappen ? En van fchrik als verftommen, op het hooien van wraak wraak ! als hij met het plengen van dit onfchuldig bloed niets te doen heeft? Wie deedt dit vuurige op. fchrift hem agter op den mantel? Is dit waarfchijnlijk? Maar is het nog niet meer waarfchijnlijk, dat iemand, zo oprecht van aanfchijn voorkomende, een verrader, een boosdoener zijn kan? Wat is een droom? Maar droomde zwedenbtjrg ook niet? Of zag hij waarlijk  200 }>* lijk gezigten? Kan ik ook geen geestelijke verfchijnfels gehad hebben , om eenig narigt van dien wraakzugtigen moord, van twee mijner beste vrienden, te ontvangen ? Maar ben ik wel in dien ftaat, waar in zwedenbtjrg was? Wat is dan een droom? Zie daar Heer vraag-al, dat het moeilijker is, dit alles te beantwoorden, dan te vragen, is zeker, maar legt mij egter uit, zo niet alle mijne voorige vragen, ten min. fte deze: Wat is een droom? Uw allernederigfte Vriend Bi DROMER, Te L E Y D E N, Bij L. HERDINGH, enalöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 78. Wat is VoorzigtigheWi Onder de bijzonderheden, welke men van den Dwingeland dionjjsius verhaalt, is ook deze, dat hij op zekere jaarmarkt een Wijsgeer ontwaar wordende, dien vroeg, wat hij te koop hadt ? Ik verkoop wijsheid, was het antwoord: en nadat men het voor den prijs ééns geworden was, gaf de Wijsgeer aan den Dwingeland deze les: Ouidquid agis, prudenter agas, £ƒ refpice finem. Wat gij doet, doet voorzigtig, en let op het einde, dionijsius hadt, zegt men, deze fpreuk zcdert altijd in den mond, omdat hij ze duur betaald hadt, eens gebeurde het, dat er eene famenzweering tegen zijn leven was gemaakt, en men hadt zijnen baardfcheerer omgekocht, die hem, onder het fcheeren, den hals zou affnijden ; doch als deze bezwangerd gaande van dit zijn oogmerk, nu een begin zou maaken, om te fcheeren fprak oio nijsius hem met zijne lievelings- fpreuk aan: quidquid agis' enz. De barbier, meenende, dat de Vorst achter het geheim der famenzweering gekomen was, ontftelde zoodanig, dat hij het mes uit de handen, en zich zeiven op de knieën wierp, en om genaII. Deel. Cc  KT 202 > de badt, openbaarende verders de geheele zaak, waar in hij was ingewikkeld geworden. Nu zag dionijstus, dat hij de wijsheid niet te duur gekocht hadt, en dat de fpreuk hem goud waardig was. Of deze hiftorie waar of verdicht zij, lust mij niet te onderzoeken, maar zij geeft mij aanleiding om te vraagen: Wat is voorzigtigheid? Hadden de oude Wijzen geen gelijk, als zij ons in hunne Iesfen de voorzigtigheid aanprezen? als de moeder van alle wijsheid-, en de leidsvrouwe van ons leven, die in ftaat is, om den mensch voor rampen te behoeden, en voorfpoed deelachtig te maaken ? Schoon ik wel wil gelooven, dat ju venaal te ver ging, als hij fchreef; Nuïlum Namen abejl, fi fit prudentia —« dat is, dat wij met voorzigtigheid alleen door de we» reld kunnen komen , zonder dat wij eene Godheid nodig hebben. Wat is het menschdom ondankbaar? Zijn er niet duizenden voorbeelden, zoo in burgerlijke, huislijke, ftaats- en andere omftandigheden, in welken men de uiterfte voorzigtigheid te werk ftelde, en een klein toeval deedt nogthans alles mislukken, wie veracht den dag der kleine dingen ? is een vraag van éénen der oude Frofeeten, daar ik misfchien in een volgend Nommer nog iet van zal zeggen, thans blijf ik bij de vraag: Wat is voorzigtigheid ? Is het voorzigtigheid, wanneer men zonder voorgaand overleg, en zonder te beproeven , wat onze krachten vermogen , wac onze fchouders in ftaat zijn te torsfclicn , dingen van belang wil ondernemen? Is het voorzig- tig,  A 203 > tig, als men een tooren wil bouwen, zonder eerst de kosten overrekend te hebben ? Zal niet een vorst, eer hij eenen oorlog aanvaart, overwegen, of hij in ftaat is n;et ic,ooo mannen onder de oogen te zien ceren, die met 20,ooo tegen hem komt, en zo niet, zal hij niet de voorzigtigheid gebruiken, en zenden gezanten, om vrede te maaken? Was demosthenes ook voorzigtig te noemen ? Die groote redenaar, cn ervaaren man in de v. elfprekendheid , hadt de Athenienzers aangemaand, om filips van Macedoniën, die de vrijheid van Griekenland dreigde, te beoorlogen: als het nu tot oorlog kwam , trok hij mede te veld , als een goed burger. In eenen daarop gevolgden veldflag, was demosthenes één der eerften , die het op een loopen zei te; iemand, die dit zag, hieldt den welfprekenden maar flecht vechtenden man voor, dat het niet braaf was, dus te loopen ; het is evenwel voorzigtig, zeide demosthekes, want dat iemand, die bij tijds loopt . naderhand nog ééns kon vechten : Of gelijk wij in 't Hellandsch zeggen zouden: Beter bloó Jan, dan doi Jan, Was dat ook refpice finem, zie op het einde, gelijk de vermaarde van der noodt tot zijne zinfpreuk voert, en wie kan met dat al het einde der Brabanajche zaaken nog voorzien ? Wat is voorzigtigheid? Heeft men die niet in alle zaaken van noden V en voornaam'ijk in het fpreken ? Is het niet dikwijls voorzigrigst zich te houden aan de fpreuk van drillen burg: zwijgen best? Zeker wijze Oosrerling al schafei hadt dit buiten kijf in het oog; wanneer hem eens naar zijn gevoelen over zekere zaak gevraagd werdt, bleef hij langen tijd zwijgende; geperst om te antwoorden, zeide hij eindelijk: Ik moet eerst overwegen, of het beter zij te fpreken, of mijn mond te houden. Is deze voorzigtigheid niet bijzonder nodig, wanneer men met Vorsten en Grooten moet verkeeren, vooral wanneer zedenleeraars Vorsten pligtshalven moeten onderhouden over hunne ondeugden? Maar mag deze voorzigtigheid wel zoo verre gaan, dat men hunne fouten goedkeurt, of ten minften er op ftilzwijgt, daar men tot heil van het volk echter moest fpreken ? Was C c a du?  < 204 > dus de Profeet nathan niet voorzigtig en oprecbt tevens? Kweet hij zich niet van zijn pligt, toen david zich fchuldig gemaakt hadt aan overfpel en moord? Hij hieldt den Koning eene gefchiedenis voor, die de gewelddaadige handelwijze van eenen rijken en vermogenden man voorftelde, omtrent eenen armen, en bracht het daar door zoo ver, dat david in den perfoon van dien geweldenaar zijn eigen vonnis fprak , toen eerst zeide de Profeet: Gij zijt de man! en david nam het hem in dank af. Maar zijn alle vorsten we! aan david gelijk? of zijn alle leeraars van den godsdienst en zeden wel zoo voorzigtig als de Profeet nathan? Hebben wij geene voorbeelden genoeg, dat eene openhartige beftraffing den haat der Vorsten ten gevolge hadt ? en dat men eene enkele uitdrukking met hunne ongenade boeten moest? Spreken er de gefchiedenisfen van ons land ook van ? Heefc de vermaarde dantesaligheri niet moeten boeten voor zijne onvoorzigtigheid ? petrarcha verhaalt van hem, dat hij, uit zijn vaderland gebannen , en aan het Hof van zekeren Prins geweken zijnde, eerst aldaar in hooge achting gehouden wierdt, doch dat hij daaglijks bij zijnen tegenftrever min aangenaam werdt door zijne ftuursheid en vrijheid in het fpreken. Daar waren aan hetzelfde Hof verfcheiden Tolieelfpelers, Poetzenmaakers, Dobbelaars en Kigtmisfen, onder welken er één was, die door zijne onbefchaamdbeid en dartele en vuile praat boven de anderen uitmuntte, en die in 't algemeen zeer aangehaald werdt. Hierin, vermoedde de Prins, dat dantes niet veel genoegen nam; en beval daarom dien man in zijne tegenwoordigheid te brengen; wanneer hij hem hooglijk prees, en zich toen tegen dantes keerende, hem zeirfe: ,, Ik verwonder mij, dat deze man, die van fommigen voor een gek, van anderen voor een dolleman gehouden wordt, zoo in 't algemeen behaagt, en van ieder onzer bemind wordt, daar men u, die om uw verftani" zj>o beroemd zijt, fteeds zonder vermaak aanhoort, en prijst, zonder dat men u vriendfcbap toer." „ Hier over zoudt gij u niet verwonderen, .■ a NTESjj zo gij in acht naamt, dat overeenkomst  < 205 > komst van gemoedsneigingen de bron der vriendfchap is." Deze fchimpfcboot, die niet min fijn en geestig, dan op waarheid gegrond was, was onverdraaglijk; dantes verviel terftond in ongenade , en moest niet alleen het hof maar ook het land ruimen. Wat is -voorzigtigheid ? Men fpreekt veel van de wreedheid der Osflerfche Vorften , van hun Despotisme, maar wat zou deze Vorst wel gedaan hebben, indien bij een Oostersch Despoot geweest was? Zijn deze niet dikwijls ruim zoo infchiklijk? ftij voorbeeld, indien het volpende geval eens bij zoodanigen vorst gebeurde, zou het wel zoo goed aflopen? Het geval is het volgende , en wordt verhaald van den Arabifchen Kalif hasak, Zoon van au. Als een fiaaf een fchotel met vleeschnat kookend heet over hem, terwijl hij aan tafel zat, geftort hadt, was dit niet onvoorzigtig? viel de flaaf op zijne knieën, en zeide de volgende woorden van den Koran op : Eet Paradijs is voor hun, die hunnen toorn breidelen. En wat antwoordde h as an? En wat zou, ik zeg niet een Vorst of Vorftin, maar zelfs een bijzonder perfoon onder onze Christenen wel antwoorden, op zulk een daad van onvoorzigtigheid ? iiasan zeide: Ik ben niet toornig. De flaaf ging voort: En voor hun , die den menfehen ver. gifnis fchenken. Ik vergeef het u, zeide ha san. De flaaf voleinde nogthans het vers, 'er bij voegende: Want God bemint de weldnadigen. Dewijl dat 200 is riep iiasan uit: geef ik u uwe vrijheid, en 400 ftukken zilver! Wat is Voorzigtigheid ? was het voorzigtig van Keizer theodosius, dat hij alle papieren, die zijne Staatsdienaars hem voorlegden , tekende , zonder ze to lezen? tot dat zijne zuster pulciieria hem daar van te recht bracht. Zij gaf aan den Keizer haaren broeder eens een request over, en verzocht hem het zelve gunftig te tekenen, Hij deedt zulks, zonder het ééns te lezen. Ondertusfchen behelsde het een verzoek dat 's Keizers Gemalin, de Keizerin eubocia aan haar tot eene lijfëigene flaavin zou gefchonken worden. pulciieria bracht dit haaren bioeder onder ket co^ , en deedt hem zien, dat het niet voorzigtig was, Cc 3 voor  •C 206 > voor een Vorst, om papieren te tekenen , die hij niet gelezen heeft. Boven zigen wij voorbeelden, dat het niet voorzigtig is , de waarheid altijd te zeggen, maar is hij dan niet voorzigtig, die het zoo weet te beleggen, dat zonder dat hij fpreekt, do waarheid voorden dag komt ? kaIe naje ï was flcfnar van Schach abas den grooten van Perfiè'n zoo een andere clement marot. Schach abas was juist geen vriendelijk Heer, en die met hem te doen hadden, moesten voorzigtig zijn. Hij hadt een uitmuntenden valk, dien hij aan zijnen oppervalkenier aanbeval met deze woorden. Draag zorg voor dezen vogel, dewijl ik 'er hoogen prijs op ftel, üie het eerst zegt, dat hij dotd is, dien zal het zijn leven kosten. Weinige dagen daarna fterf de valk. Toen was Holland inlast, de Hovelingen, die wisten, dat abas promt gewend was, woord te houden , durfden geen van allen den Vorst de dood van den vogel bekend te maaken, maar baden kalenajet, om deze commisfie op zich te nemen. Ja, zeide deze voorzigtig, dat zal ik doen , als ik mijn leven moe ben. Eindelijk liet hij zich overhralen, en verfcheen met een treurig gelaat voor den Koning; toen deze hem vraagde, wat hem «teerde, O, uwe Majefteit 1 ik heb daar iet aandoenlijks gezien, uw valkenier was ontfleld , uw valk lag met de poten en wieken uitgeflrekt, zoo. en tevens wierp hij zich op den grond, als of hij dood was. Wat! zeide de koning ontfleld, mijn valk is dood? kalenajet fprong aanftonds op, gij zijt uw hoofd kwijt, uwe Majejïeitl riep hij, om dat gij het eerst gezegd hebt, dat de vogel dood is. Wat is voorzigtigheid? Bij aristofanes komt in een van zijne Blijfpelen , de volgende regel van Sraatsvoorzigtigheid in een gemeenebest voor. Zal ik niet voorzigtig doen , als ik zijne Griekfche woorden hier fchrijf? Iemand mogt denken, dat ik onwaarheid fprak, fchoon ik man en paard noeme: Ov Xffl hEOVTOS ? Zoo veel grieksch ? Nu Hollandsch'. dan luiden de woorden dus: Jvlenmoetin eenen Staat geen Leenwen welpen koeftren, In eenen vrijen Staat vooral geen Leeuwen voeden, .Maar is er een gevoed, dan zij men maar gedweê. Dit rijmt wel niet best, maar die grieksch verftaat, zal bekennen, dat de vertaaling getrouw is, en voldoet dat niet veel beter, dan of ik fraaie verzen maakte? Kan men wel te voorzigtig zijn, wanneer men een huwelijk wil aangaan, en eene keuze van eene vromv wil doen ? Zouden veelen wel zoo veel klaagen ovtr booze wijven, als zij de regelen van voorzigtigheid hadden geraadpleegd? En kan men met alle voorzigtigheid niet bedrogen worden ? Wat zegt het fpreekwoord: Men kan ze niet fpitten als een vaatjén boter ? Doch heb ik over dit artikel niet al genoeg gezegd in het voorgaande nommer: Wat is een Huwelijk! Moet men niet voorzigtig wezen, en niet te veel vertrouwen? Fide fed cui vide. Vertrouw, maar zie, wie!. TiCiTos heeft ergens een voorbeeld, welk hier in de vraag: wat is voorzigtigheid ? te pas komt. Sejanus, die bij Keizer tiberius in groot aanzien was, haatte in zijn hart den braaven g eb m animus, en deszelfs vrouw agkippina, als ook allen, die germanicüs gpnstig waren. Onder dezen was een voornaam Romein titbs sabisus, Om dezen man in 't verderf te heipen, maakte sejanus vier verraaders op, L ATlARis, porti us, petilius en optius. Latiaris, die bij sabinus bekend was, ging hem dikwijls bezoeken, prees germanicüs, en roemde ook sabinus. sabinus geraakte onvoorzigtig in gedachten, dat IjATIARJS een oprecht vriend van hem was, en ontfloot hem zijn geheele hart: klagende over de heerschzucht van sejanus, over den treurigeu toeftand van het vaderland, en de verbeteringen, die nodig waren. Nu was men al vrij ver op den weg , maar er onfbral ken nog getuigen. Latiaris nodigde sabinus eens bij zich, en hadt zorgvuldig de drie bovengemelde verklikkers in een naaste kamer verfteken, zoodat zij al-  alles hooren konden. Latiaris wendde het gefprek weder op den toeftand van het Hof en de Regeering, begon veel kwaads te zeggen van tiberius en senu s. Dit roerde de fnaar van gevoeligheid van den eerlijken Patriot sabinus- Hij ontlastte zijnen boezem, meenende, dat hij tot eenen vriend fprak , hij klaagde over de boosheid van sejanus, over de dwinsjandij van tiberius, zonder ier binnen te houden. Onderrusfchen luisterden de veifpieders naarstig toe , en lieten zich geen woordjen ontglippen. Vervolgends klaagden zij sabinus bij tiberi us aan, als een' man, die de regeering niet behoorlijk eerbiedigde, en de goede, maar onvoorzigtige man, de braave Vaderlander, werdt in de gevangenis geworpen, en zonder eens verhoord te zijn, verworgd. Wat is voorzigtigheid P Maar zoude men ook geene voorbeelden kunnen verzamelen, van al te groote voorzigtigheid? Neem eens, waren ab ra ha bi en isaak niet ruim voorzigtig genoeg, toen zij hunne vrouwen verzaakten , en ze voor hunne zusters uitgaven? Waren de Romeinen niet ruim voorzigtig genoeg, toen zij zoo lang raadpleegden , of zij de Stad Saguutum zouden bijftaan, die door han*nibal belegerd was, dan niet, tot dat Saguntum ingenomen en verwoest was? van waar het fpreekwoord: Hum deliberant Romani, perit Saguntum. Hoe het zij , kan men wel de voorzigtigheid genoeg aanprijzen, vooral aan de jongelingfchap, die nog zoo onërvaaren is in zaaken ? Kan men wel genoeg denken aan de vermaaning: Weest voorzigtig als de /langen, en ■óprecht gelijk de duiven? TE L E ? D E N, tij L. HERDI NGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven,  D E VRAAG - AL. No. 79. Is er iemand, die nog iet wil lezen van jan vr as e r? ï£.an ik beter doen, dan tleze vraag , op het eigen voorftel van mijnen vriend aan het hoofd van dit Nommer te ftellen , hetwelk eenen brief van dezen menfchenvriend bevat, welke door eenen anderen verzeld ging, dien ik, ten minften voor een gedeelte den lezer niet mogt onthouden; de inhoud betreft immers wel meer lieden , dan mij . fchoon ik er de toepaffing wel op mij zeiven van maaken wil, omdat ik nog in het voorgaande Nommer weder eene Griekfche plaats uit aristofanes heb aangehaald? Maar ik ben vraagal, en geen geleerde, en daarom heb ik ook eenvouwig'die citatiën zoo laten blijven, als zij zijn, we'ke mijn vriend vrager in den tweeden brief heeft aangevoerd: misfchien, dacht ik, zal den éénen of anderen lezer de lust bekruipen, om ze ééns na te flaan, dan heeft hij nog wat tijdverdrijf, en neemt nog eens werken in handen, die het gebruik wel waardig zijn! Ondertusfchen hoop ik, dat jan vrager ons bij aanhoudendheid zal blijven onthaalen met zijne vragen ten nutte van hec menschdom. Zeer waarde Vriend! Zie daar dan ," weder een' brief van mij, dien gij, $00 'k hoop, zult kunnen plaatfen; zoo er een trekjen hier of II. Deel. D d daar  < 2IO > daar in moogt wezen, dat 'er bij de geleerden niet volkomen door kan , zult gij, door 'tgeen gs *er bij voe*t 'er wel raad meê weeten, ' , , J? ,kT ze,de1 10 een ftad- Een dopeling als ik ben ; blijft liefst met de vogeltjens in de vrije lucht. Miine aanmerkingen mogen eens fcherp zijn; maar zij komen voort uit een hart, dat ten minden dat kenmerk van een' Godlijken oirfprong heeft, dat het het menschdom bemint. Mogt het , vorftelijke perfoonen en bedelaars mgefioten, eens wijs en goed en dus gelukkig worden1 gelukkig reeds op dit eerfte leerfchool, immers zooverhet daar voor vatbaar is. Mogt al het klatergoud eens aan een kant, en zuiver goud — xvaare eenvouwigheid gezien worden ! Is het geen ongeluk voor de hedendaagfche befchaafde volken, dat zij geen Grie. ken zijn ? ik wil 'er meS zeggen, dat zij de wetenfchappen niet in hunne eigen taal volkomen verhandelen zonder eene andere nodig te hebben. Men zegt:'het is iet zeldzaams, tot befchaafdheid te geraken met ééne taal: ligt men dan bij de Grieken niet achter ? misfchien moest men zeggen: het is onmoogelijk om tot volkomen befchaafdheid te geraken met ééne taal: zoo is 't misfchien thans! maar is die zwarigheid niet weg te nemen ? kunnen zij, die een geleerde of andere taal ( ik lach om mijn eigen woorden! wat is een geleerde taal? en fpreekt men 700 niet? ) die dezelve verftaan ons niet eenmaal goede vertalingen geven van 'tgeen waarlijk tot bevordering van wezenlijke kundigheden , voor 't menschdom van belang is. het geluk en de aangenaamheden des levens, dat al 't zelfde zal zijn, bevorderen kan? Ik waag zeker niets met dus aan u te fchrii ven. De meeste geleerden zijn ais de uil van base heb, deftig zittende op of in den duisteren hoek eener ruïne. Zij behandelen de geleerdheid veelal, als zul. ken die naar een zolder klimmen, en vervolgens de Iad" der ophalen om er alleen te zijn; onderfteld dat zij knap ge.  genoeg zijn cm'op den zolder te komen:" maar mag een ander den zolder ook niet bekijken, en kan bij niet in ftaat gefield worden, moet bij niet zco kundig worden, dat bij van 't famerjftel des daks eens kan oordeelen zonder dat bij binten, fparren enz. in onderfcheiden en zelfs veelerlei talen kan noemen? moet hij eerstop een fchool jaren ang plakken krijgen en vrij wat flijtaadfie aan zijne pas gevormd wordende goede zeden en aan zijne onfcbuld Jijden, zoo niet ganttch bedorven worden, — voor altoos? Hier zal ik de pen wederleggen. Kan deze u cok ftof verfchaffen, of kunt ge er netjes bij ongeluk inkt over ftorten, waardoor hij één fpecie van een fragment en voor uw werk gefchikt wordt, -— ik mag het ook al lijden, 't Papier word vol. En wat zou ik hier nuin den loop al bijvoegen, dan nog een zucht voor 't lieve vaderland? Aan wenjchen doe ik, met den bode van Thuritigen niet; maar ik htop, als er grond is. Vaarwel! is dit ook geen wensch nu dan: als gij welvaart, is 't mij aangenaam. Ik ben, behoef ik het formulier te volgen en fchrijven met aebtinge? Uw vriend JAN VRAGER; Aan Duin, lS. Oct. 1790 Waarde vriend vraag-al! Ik zit te lezen in oeeaed beandts, hijlorie van ie rechtspleging , gehouden in de jaren 1618 en-1619 omtrent de drie gevangene heeren Mr. johan van o l- denbakneveld, Mr. rombout hoogerbeets en Mr. hugo de groot; een Gedenkboek , dat mij, wat meer dan een kind zijnde, reeds in handen gegeven werdt. Ik vinde daar in, blz. 141, een gezegde van barneveld, aangaande zijne rechters , tegen den predikant walaeus, hier in beftaande; dat ze niet geoordeeld hadden naar de aangenomen wetten van den voorgaanden tijd , maar van den tegenwoordigen; dat hij nu isxam ineen tijd, in den welken men andere maximen in den Dd 2 ftaat  ♦C 212 > (laat hield, dan in den tijd, in welken hij hadt geweest, en dat hij daarom van de rechters kwalijk konde geoordeeld worden. Dit gdezen hebbende, vestig ik het oog op ~ uw 54fte nommer, waar onder gij vraagt: wat zijn wetten ? en vinde daar, biz. 11 van uw tweede deel, uit klaas klim, dat, om de wisfelvalligheid der wetten , veelen, in 't onderaardfche Jand, ais misdaden geftraft worden , die geene misdaden waren, toen ze bedreven werden. Ziet gij nu we!, dat het in 't bovenaardfche land ook zoo wel eens gegaan heeft? Of zou barneveld hier gedwaald hebben? Maar welk een vraag doe ik daar ook, en dat in de achttiende, de wijfgeerige eeuw, en nog wel zoo nabij haar einde! Zou men niet verder mogen gaan, en vragen, of bij elke omwenteling, zulk een vraag in fommige oorden der aarde niet nog te pas komt? met één woord, gaat het niet nog zoo? en mag ik hier wel bijvoegen: zal het zoo blijven ? Zal het zoo blijven! is dit weder geen nieuwe ftof voor u? of vraagt gij daar reeds over? Onder het versje, betreffende boer tan, op de vorige bladz. vind ik van klagten over de menigte der wetten; gij beroept u op advocaten en practizijns, en dus verwondert het mij niet, dat ik er niet bij vinde over derzelver onverftaanbaarheid of duisterheid ; zij toch worden onderfteld , die wel te verftaan , zoo wel als te kennen; maar is die onderftclling niet wat gewaagd? is die zelfs niet wat ftout, en, wat meer is, gantsch verkeerd ? Het Romeinfche wetboek, zeer veel grooter dan de bijbel , eene bibliotheek van fchrijvers daar over; zeven deelen, van aanzienlijke dikte, in folio , met bijzondere landwetten, bij dat vrij algemeen aangenomen Roomfche wetboek ; eenige deelen in folio, ook wel in quarto , met plaatfelijke wetten; veele fchrijvers over de praktijk ; veele controverfien te vereffenen; de praktijk zelve, in al haare uitgebreidheid; is dit alles te beoefenen, alles te weten, opdat alles gevat te zijn, zoo maar één mans werk? en wordt er, zo niet van den praktizijn, ten minften niet zoo veel van den advocaat gevorderd? moet hij het zee. en wisfelrecht ook niet verftaan? en, om siet alles omteha- len f  < si3 > Ien, waartoe ik;den Baron van bielfelt bij der band zou moeten hebben, moet hij zich ook niet toeleggen op het algemeen en bijzonder ftaatsretht? Hoe! kan hij niet tot penfor.aris of eenig ander gewigtig fladsof ftaatsambt bevorderd worden? Hier komt hijiorie, aardrijkskunde en menjchenkennis immers rog bij ? of kan fnen.'t met.wat minder kundigheden ook al redden? de poenale of jlrafwetten moet men immers kennen ? die komen immers niet te pas bij de tien geboden van boer jan? immers zijn er oneindig veel meer ? en immers dient ieder burger die noodzaaklijk te kennen, zal hij veilig een voet verzetten? 't Kan zijn, mijn vriend, dat ik, naar uw of anderen begrip", niet luchtig genoeg daar heen ftap; maar ondertusfchen ik verkies hkr, aan Duin te blijven, en met de dwaas - en verkeerdheden der menfehen , die gelukkig kunnen zijn, wanneer zij willen, met democritus te lachen. Mij valt nog al meer in; daar zijn bij voorbeeld de Romeinfche en va' derlandfche oudheden, neem maar eens alleen betreklijk de wetten; maar ik ben niet voornemens dezen brief lang te maken. De menigte der wetten eens ter zijde gefteld, waar over gij toch reeds aan 't vragen zijt geweest, dan moet ten minften een wet voor een ieder verstaanbaar zijn. Is dit te veel gefteld? twijfelt gij? zo ja, wilt gij , of die twijfelaar, wien deze in handen zou mogen komen, dan bij voorbeeld wel eens nazien het volgende ? Injlruüie der Keizerin van Rusland g. 447 ; zie ook vooral §. 157 en 158; voeg bier bij burles1aqui, burgerlijk recht, 2 d. 7 h. §. 28. en volg. 3 d. 1 h. §. 30, 5 h 5- 6. en volg. Maar zie vrijêlijk dit gantfche deel, en Traité des loix civiles, c. 15: zie zelf, onder onze vaderlandfche fchrijvers , reeds heemskerk, Batavijche Arcadia, gr. 8vo. blz. 578. Wilt gij ook iets uit wenq'ens van fmaak? Zie dan bij voorbeeld marmontel, Beiifarius, blz. 176, de man van gevoel, blz. 11 , en poivre, reizen van een Philtfotph, blz. 76. Gelooft gij niet dat ik dit aanhalen moede worde? Indien ik hier bij de Duinen iemand bij der hand had, fterk genoeg van kneukels, om het aangehaalde vlug voor u oiittefchrijven, hoe gaarne zouDil 3 de  < «4 > de ik u de moeite fparen , om alles naar te "zien I Maar immers hebt gij wel zoodanig iemand ? en zouden die ftukjes geene goede bijlagen tot dezen voor u, heer vraag-al, kunnen zijn? De wetten der andere provintien komen ook in aanmerking; of kunnen die, meent gij, in deze provintie niet te pas komen ? Zoudt gij wel willen gelooven, dat men hier in de Duinen daar zelfs omverlegen kan zijn? Ondertusfchen ziet elk dit al.es zoo zwaar niet in! daar zijn er die den Franfchen flag er over heen leggen; met betrekking tot recht en praktijk zeggen zij, bij voorbeeld: ,, Beoefen de inftituten of onderwijzingen van Justiniaan, of hugo de groot's inleiding, en zie de praktijk." Maar als ik nu bij voorbeeld bij justiniaan bevinde, dat het rechtelijk deel, of de legitime portie, een vierde is, moet ik dan niet door ortwijn of iemand anders leeren, en moet mij de gelegenheid daar toe niet aangewezen worden, dat daarin bij het nieuwe recht of de novellen eene groote verandering is gemaakt? Of kan ik, bij hugo de groot lezende, niet van wetten, na zijnen tijd gemaakt, onkundig blijl ven? Zijn er ook geene wetten, met betrekking tot de praktijk? enz. want mij lust niet dit meer uittewerken. Een hoogleeraar, die federt het jaar 1787, maar korten tijd fungeerde, fchreef in een' brief, dien ik nu niet bij der hand heb, dat men het werk van hugo de groot moest overzien en daaraan kracht van wet geven, dat dit reeds veel gewonnen zoude zyn. Dwaalde by hier in ? of dwaalden de ftaaten, toen zij reeds in 't jaar 1668, de Hoven gelasteden, de onzekere articulen met hun advies optegeven? of hier aan ooit voldaan is, weet ik niet; zou men er niet aan mogen twijfelen'? Dwaalden ook de ftaaten, toen zij in 'tjaar 1727 zelfs inclineerden tot het formeeren van een fijftema van rechten? Obfervatien over hugo de groot, o. d. blz. r3—22. Hoe de denkwijs ook mooge veranderen ] zoo als men in 't jaar 1787 laatst duidelijk genoeg gezien heeft, 't is immers niet te denken dat iemand immer zou kunnen of willen fuftineeren, dat de ftaaten in de jaaren 1668 en 1727, jnet betrekking tot bet burgerlijk recJit  < 215 > ireeht in 't gemeen , geene heilzaame intentie hadden, al ware het alleen om meerder zekerheid of wel minder onzekerheid daar te ftellen? De fehriften van bijnkershoek, immers zijne burgerlijke rechts-en zijne ftaatszaaken, zijn in veeier handen; was het ook zoo met zijn ontwerp van een wetboek 1 kan men die lezen, zonder zich over de domheid, die hij gelegenheid hadt te ontdekken, eenigzins te verwonderen , en naar beter ook naar een eenvouwig onderwijs te verlangen? Veel zoude ik nog kunnen omhalen, en veele vragen doen; maar het lust mij niet, ook in geen één eenig vak, om een vraagal te worden! Ik wilde u in dezen wel wat aan de hand geven , waar toe ook de aangehaalde texten kunnen dienen; maar ik wilde mij niet in uw ambt begeeven: blijf gij vraag-al, ik zal moogelijk nog wel eens toonen vrager te zijn. Immers zult gij in dezen, zoo wel als in mijnen vorigen, tot uitfpanning en om u van mijne achting te verzekeren gefchreeven, wel eenige onduitschheden verfchoonen? Daar gij uwe lezers proeven geeft dat gij zelf Grieksch verftaat, daar ik in uw 53fte nommer nog een blijk van vinde, ("ja, wat zal 't nu zijn? ) — daar gij onderftelt, dat uw» lezers dier tale ook kundig zijn , fchoon gij anders over 't geheel de Vaderlandfche taal gebruikt, — daar zult gij u immers aan mijae baftaardij niet kreunen? Een vraag echter nog, bij deze gelegenheid : moet men voor Nederlanders, voor elk denker onder hun fchrijvende het voorbeeld van hugo de groot in bet fchrijven zijner inleiding volgen; of is het welvoeglijker, en bevordert het de verftaanbaarheid, zijn Nederduitsch met baftaardwoorden, kunstwoorden, Hebreeuwsch,Grieksch 'Latijn, Fransch, Engelsch, Hoogduitsch enz. te mengen ? ik weet wel, dat het gebruik dit heeft ingevoerd ook zonder vertaaling; maar is dit redenlijk? Hij, diè het zedig karakter van vraag-al heeft aangenomen moet ook ingang trachten te verkrijgen, en wel bij allerlei foort van menfehen; heb ik iet van uwe bedoeling geraden ? Hier in het Duin ontmoet ik zelf wel eens den e«nen of anderen, die .Latijn en zelfs Grieksch Miogelijk ook wel Hebreeuwsch weet te klappen, dié het  < 2IÖ > het ook wel eens doet, zonder blijken te gseven van veel te kunnen vragen of antwoorden, en dan begrijpt men hier met zijn eenvouwig gezond verftand, dat al dat Latijn enz, weinig of niets ter zake doet: beeft men dat wel mis. Ja , heer vraag-al! men heeft hier en dieper in West- Friesland al een raarflag van menfehen, die nog al eenige begaafdheid fchijnen te hebben van de dingen, zoo als men zegt, op den keper te bekijken. Bij voorbeeld; toen willem de eerfte hier kwam, noemde zij hem Wiüemvaêr; daar mede immers onderftellende, dat zoo een man een vader des Vaderlands was? niet anders kunt gij zulk een goedhartige uitdrukking verklaren; en moest hij niet een vader des vaderlands zijn? Nog een voorbeeld: Nog niet heel lang geleden waren 'er veelen, die, van geen vernis of complimenten wetende, een voornaam ambtenaar als een dienaar aanmerkten , — die tusfehen een knecht C dit woord gebruikten ze ook) en zijne meesters onderfcheid maakten; gij begrijpt wei dat ze onderfcheid maakten tusfehen een gerechtsdienaar en zoodanig een, — tusfehen een boerenknecht en een eerften minifter of Staatsdienaar? Nu genoeg; want ik zou zoo nog lang kunnen voortfehrijven. Indien gij verlegen mogt zijn, over 't geen gij aan 't hoofd van deZen zoudt moeren ftellen , onderfteld dat gij hem een plaats waardig keurt, dan geef ik u in overweeging, of gij onder 't nommer ook zoudt kunnen fchrijven: Zr 'er iemand die nog iet iml lenen van jan vrager? Vaar* wel. ik ben altoos Uw Vriend JAN VRAGER. Jian Duin, 17 Oct. 1790. TE L E T D E N, Bij L. H E R I) I N G H, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E V R A A G - A L> (No. 80.) Wie veracht den dag der kleine dingen? z ijn de menfehen niet wonderlijke wezens? zien zij niet doorgaan ds naar het geen groot en luisterrijk is? vergaapen zij zich niet aan ukwendigen praal en luister ? En verwaarlozen zij ondertusfehen niet, het geen vlak voor hunne voeten ligt, maar dat, geen luister vertoonende, even daaröin van hun gering geacht wordt? En is het dienvolgends niet een belangrijke vraag: Wie veracht den dag der kleine dingen? Indien wij deze vraag naar de Letter zouden opnemen , zouden wij dan niet moeten antwoorden ? Bijna de geheele wereld ! Wie let op alle kleinigheden ? Wie heeft achting voor een mensch , die geen grootsch voorkomen heeft? is het dan niet: minuit praefentia famam, ging het zoo niet met zskeren geleerden man, die echter zoo vlug was, dat hij erterftond opantwoordde: augebit caetera virtus. Doch dit in 't voorbijgaan : Nu voor den Nederduitfchen Lezer! Ging het zooniet met paulus? De brieven, zoo fprak men immers van dezen Apostel, zijn wel gewigtig en krachtig , maar de tegenwoordigII. deel. Ee heit!  < 218 > heid des ligchaams is zwak en de reden is vera chtelijk. Gaat het nog heden zoo niet? Waar wordt meer op gelet, op den man, die predikt, of die iet zegt? en op zijne uitwendige gaven en voorkomen ? of op het geen hij zegt en leert ? Gaat het zoo ook niet met zaaken en gebeurenisfen? Wie rekent op de gevolgen, welke zaaken, gering in fchijn, hebben kunnen? Maar zou dit evenwel de meening dezer vraag wezén Sr" Zou men ze in de meening van den profeet niet moeten opvatten als eene fterk ontkennende vraag? Wie veracht den dag der kleine dingen ? Niemand, die wijs is, en oogen in het hoofd heeft ! De Jooden arbeidden aan het herftel van hun gemeenebest, wedergekeerd in hun vaderland waren zij bedacht, om alle hunne voorrechten en vrijheden, als een vrij volk, weder te hernemen , Jerufalem en hunnen Tempel te herbouwen, maar hunne krachten waren niet evenredig aan hunne pogingen, en aan hunne wenfehen. Zij werden deswegens befpot van hunne vijanden , en veelen onder de Jooden werden er zelfs moedeloos onder. Zal het met zoo geringe magt, tegen zoo veel wederftand , onder zoo ongunstige omftandigheden en tegenfpoeden gelukken, om eens eindelijk de vrijheid en voorrechten van het volk op vaste grondflagen te vestigen? Zullen wij het ooit te boven komen ? Hoort onze vijanden ééns fmaaden; Wat beginnen deze aamëchtige Jooden ? Zulke bedenkingen maakten ook de beste Vaderlanders en Patriotten moedeloos. Daar tegen nu poogt de Profeet hun een riem onder het hart te fteken, en hunnen verflagen geest op te beuren: Want wie, vraagt hij, veracht den dag der kleine dingen ? Wil hij dan niet zeggen : Geeft den moed niet verloren, al zijn de beginzels gering.  ring, al moet gij veele te letirftellingen ondervinden, gij hebt eene goede zaak, en God is met u , men heefc zoo dikwijls kleine zaaken groot zien worden , dat men geene reden heeftom ze te verachten? En is de vraag, in dezen waaren zin genomen , niet de vraag van eenen wijzen? Maakt het niet een gedeelte van de zinfpreuk van onzen Staat uit: res parvae crem fcunt: kleine dingen worden groot? Onder dien verftande echter, dat er het woordjen concordia, eendracht niet aan ontbreke, veel min de zaak zelve? Heeft de ondervinding zulks ook niet getoond, in de gefchiedenisfen van ouder en laater volken? Hoe gering waren de eerfte beginzelen van alle rijken en ftaaten? Wie zou het gedacht hebben, dat een brutus, die altijd voor half gek verlieten was , van waar hij ook den naam hadt brutus, Domoor, de man zou zijn, aan wien Rome zijne vrijheid zou verfchuldigd wezen? Behoeven wij wel verre van huis te gaan, om er voorbeelden toe op te zamelen? Hoe gering was de magt der Watergeuzen, die den Briel innamen, en een begin maakten van da Nederlandfche vrijheid ? Waren zij wel fterker dan een groote 200 man? Welke geringe beginzelen werkten het omllaan van veele fteden uit tegen den Spanjaard? Bij voorbeeld te Enkhuizen liep zeker alleman om zijn geweer, terwijl men overwoog, of men Spaansch garnizoen zou inlaten dan buiten houden , omdat hij een klap van een Spaanschgezinden burger ontvangen hadt, en nu ging de kreet op: alleman was om zijn geweer gegaan, en in de daad alle man, elk en ieder liep zijn geweer haaien, zoo kwam de goede burgerij in de wapenen , de Spanjaards werden buiten gefloten , en Enkhuizen was vrij. E e 2 Wat  ♦d 220 > Wat was de aanleiding van de vrijheid van Zwitzerland. Willem tel weigerde den hoed af te nemen, voor den hoed van den Ooftenrijkfchen Stadhouder, die op een ftaak gezet, op doodftraf het voorwerp van den eerbied der burgeren moest zijn? Wat geeft de hoogmoed den dwingelanden niet ai aan de hand, om de menfehen te hoonen , zonder dat zij bedenken, dat zij even daardoor hen tergen en aanzetten , om hunne rechten te hernemen ? Zoo ging het in Zwitzerknd, zoo ging het in ons land ten tijde onzer Voorvaderen, zoo ging het in onze dagen in NoordAmerika, toen de belasting op de thee eindelijk dit gewest de herkrijging van zijne vrijheid deedt ondernemen? Bij gelegenheid, dat men de werken van Vader cats, een Raadpenfionaris van Holland, ten tijde van willem den II. die bij gelegenheid der groote Vergadering in den jaare 1651. zijn ambt nederlegde, en dus vrij wat beleefd heeft, groote en kleine gebetirenisfen ! herdrukt, herinnerde ik mij in zijne Zinne- en Minnebeelden een ftukjen gelezen te hebben, ik zal het hier plaatzen, of het te pas komt? Dit is gevraagd: En komt het niet te pas, & la bonheure , ik geef het om eea beter, en vraag maar: Komt het te pas ? Dus luidt het: Irrvifa nemo imperia retinuit diu. Als de most te nau bedwongen, Leyt en worstelt, leyt en fucht, Sonder adem, fonder lucht, Siet! dan doet hij vreemde fprongen, Siet! dan riekt de gantfche vloer Na de dampen van de moer: Alle  < 221 > Alle banden, alle duygen , Die het vry , het edel nat, Hielden in het enge vat, Moeten wyken , moeten buygen , Voor de krachten van den wyn, Hoe geweldig datfe zyn. Als een Koning vrije lieden, Op een' ongewoonen voet, TJyt een trotfen overmoet, Al te vinnig wil gebieden , Daer en is geen t < yffel aeu , Of ten moeter qualik gaen. Strenge Prinfen , harde Vorsten, Die met al te nauwen band, Drukken op het gantfche land, Doen het al in ftukken borsten ; Want een rijk van enkel dwang Duurt gemeenelyk niet lang. Dit is een Zin- en Minnebeeld van Vader cats! voor dezen werdt deze Vaderlandfche Dichter in de Huisgezinnen gelezen nevens den Bijbel, en men verhaalt van een' boer, die tegeneen' boekverkoper, die hem zes fchellingen voor een Bijbeltjen vraagde, zeide: Dat is mij te veel, ik heb het zoo lang met c a t s gefield , ik zal het er nog wel wat mede klaaren. Naderband beeft men den goeden Raadpenfiönaris verachtelijk behandeld , en om zijn des al niettemin en efter bovendien befpot, maar nu herdrukt men hem, en geeft hem op nieuw in handen van het Vaderlandsch publiek. Alleen heb ik mij niet kunnen onthouden van deze E e 3 vraag:  < 222 > vraag : Waarom geeft men den Vaderlander die in folio plagt uit te munten , toen tot kwarto, naderhand tot Oitavo verminderde, thans in Duodecimo? Maar dat zij zoo! Is het met dat al, hoewel dan de Vaderlandfche Dichters in Duodecimo verfchijnen, echter niet goed, is het wel te verachten, dat men het oude Vaderlandfche toch opzoekt? Is het kleiner, evenwel blijft de wezenlijke inhoud , en waarde , de innerlijke alloi hetzelfde, en wie zal dan het geringe verachten? Maar ik keer weder tot de vraag: Wie veracht den dag der kleine dingen? In de Romeinfche Republiek zijn verfcheiden omwentelingen voorgevallen ? Ook niet in andere Republieken? Maar indien ik nu verkieze bij de Romeinfche Republiek te blijven? Wel hoe! wie wil mij die vrijheid betwisten ? Nu dan in de Romeinfche Republiek zijn verfcheiden Omwentelingen yoor« gevallen, waardoor men van de oude Conftitutie afging, en wat nieuws invoerde, omdat men het beter achtte. Dus, bij voorbeeld, viel in het jaar 389 een omwentelingvoor, waardoor het Confulaat of Burgemeester* fchap , dat tot hier toe bij de Patrice familiën in pacht gehouden werdt, ook tot de Plebejen of Burgerlijke overging , zoodat de eene Burgermeester uit de Patricen en de ander uit de Plebejen v/erdt verkozen. Maar van waar nam dit zijn begin ? Was het niet van eene kleinigheid? Was het niet uit de ontfteltenis van eene Vrouw? Eiloop, vraag-al! Hoe zijt gij Zoo wonderlijk , dat vrouwen veel invloeds dikwijls gehad hebben op omwentelingen van landen en volken van de oude sbmiramis af, die haaren verwijfden n im us van troon en leven wist te berooven , weten wij uit de gefchiedenis, doch dat waren dan heersebzuchtige vrouwen! Maar dat de ontfteltenis of fchrik van een vrouw ooit oorzaak was, van eene omwenteling in de regeeringsvorm van een land, dat de fchrik van eene vrouw ooit oorzaak zou zijn , dat de burgers deel kreegen aan het burgemeesterfchap, het welk de Patricien als hun erfgoed aanzagen! wat wil ons de vraag-al voorpraaten ? Niet te driftig lezer! als het u belieft. Is het niet dikwijls een groot gebrek in de Hiftoriekunde, dat zij ons de ge-  € 225 > geheime drijfveeren en aanleidingen tot gebeurenisfen bedekt houdt, of wel dat zij die eerst na verloop van een eeuw of meer ontvouwt? De zaak is zoo, of de Gefchiedenis moest ons bedriegen. Markus fabius ameustus een Patrice, hadt twee dochters, de oudfte van dezen trouwde hij uit aan servius sulpitius insgelijks een Patrice, die te dier tijd tribunus militum ctmfulari poteflate was, zoo veel als Burgemeester, die het nader wil weten, mag het in de Romeinfche Oudheden zoeken , zijne jongde dochter trouwde met cajus licinius stolo, die een Plebejus, een man uit den burgerftand was. Eens gebeurde het, dat de jongfte dochter aan haare ouder zuster een bezoek gaf, en dat haar zwager te huis kwam van het raadhuis; de lictor, hoe zal ik hem in't Hollandse!) noemen, hij was iet meer dan een gerechtsdienaar, iet minder dan een Centfuisfe, zoo omtrent een Staaten bode, maar toch ook zoo niet, nu dat is hetzelve; de bediende van den Burgemeester ging voor uit en klopte met zijnen ftaf tegen de deur, om de komst van zijnen Heer aan te kondigen. De jongfte zuster was dit aan het huis van haaren man niet gewoon, en ontftelde , hoe veel of hoe weinig, dat is tot daar toe; de oudfte lagclue met haare ontfteltenis, nu zij was de vrouw van den tribunus confulari potestate. Wat gebeurt? De jongfte ging bij haaren vader klaagen, wat haar was overgekomen , deze vertroostte haar, en beloofde tevens, dat zij eertang die eere ook aanhaar huis zou beleeven. En in de daad, de vader, haar man, en Lucius sextius brachten het zoo ver, dat, gelijk ik gezegd heb , de eer van het Burgemeesterfchap ook aan de Plebejen of Burgers gefchonken wierdt. Of men aan de Burgers toen wel verteld heeft, welke de waare oorzaak dezer bewegingen ware? dat is iet anders. Maar de burgers bedienden er zich van. Wel nu Lezer! heb ik wel te fterk gefproken, of u een rad voor de oogen gedraaid ? Doch ik moet mij bekorten, of mijn blaadjen zou weder te klein worden. Het ontbreekt den vraag-al nog niet aan ftof. om te vragen. Elk  < 2H > Elk weet, welke beweegingen in ons Vaderland ge. woeld hebben tusfehen de Coccejaanen en Voeticianen, maar weet elk wel, hoedanige kleinigheid aanleiding heeft gegeeven tot deze verwarringen? Maresius was Profesfor te Groningen, die daar jaaren lang het hok in gehad hadt, hij kreeg van eiken Student 30 gulden Collegie ■ geld ,• alting werdt als Profesfor beroepen op dezelfde Akademie, deze hieldt Collegie voor niet, en kreeg grooten toeloop, terwijl het in maresius Collegie kamer werdt: Fox cla•mantis in deferto. Nu was de oude man gemelyk, maar wat te doen? Men zocht eenige gezegden en bijzondere gevoelens van alting op, die men voor onrechtzinnig uitgaf, en nu begon de ftrijd. De Akademiën van Utrecht en Leyden zouden de uitfpraak doen, in de eerfte was voetius, in de laatfte coccejus, de voornaamfte der Theologifche Profes foren , voetius rechtvaardigde maresius en vondt de (tellingen van alting zo niet onrechtzinnig, ten minften bedenklijk, coccejus fprak alting vrij. en veroordeelde maresius van kettermaakerij. Zedert dit oordeel van c o cc ë ju s wendde m a r es iu s zijnen aanval' op coccejus, en zie daar de bron van alle die verwarringen , die de Nederlandfche Kerk zoo beroerd hebben. Dertig gulden Collegie - geld en toeloop van Studenten 1 Ik zou nog wel meer kunnen vragen en bijbrengen, maar fapienti fat. Te L E T D E N, Bij L. HERDINGH, tn alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve we-» kelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 81. Wat zijn Recommandatiën? mijn heek de vraag-al! D ewijl gij toch een vraag-al zij't, zult gij'ook wel dulden, dat iemand, die geern wilde geholpen zijn , v ook iet vraagt, of liever verzoekt, en daarom heb ik de vrijheid gebruikt, om dezen aan u te fchrijven. Weet dan, dat ik een Zoon heb, dien ik tot Schoolmeester heb opgeleid, en die nu zoo ver is, dat hij al uit Siollejieeren gaat, ook heeft hij reeds op verfcheiden vakatuuren zijne gaven laten hooren; maar tot hier toe vischt hij achter het net, en een ander gaat met het beroep ftrijken; gij zulc zeker, naar uw karakter, vragen : Hoe komt dat? verftaat hij zijn dingen niet? of brengt hij ze mede, die het omftooten? of wat hapert er aan ? Geen van deze dingen, mijn Heer de vraag-al. Mijn jongen heeft alle de verëischten van eenen goeden Schoolmeester; hij ziet zo deftig en eenvouwig als st. jos ef ; hij heeft een luid, zeggen ze zoo niet in Noordholland? dat niemand in het zingen tegen hem op kan; hij leest onverbeterlijk; houdt bij alle de ftreepjens, noemen de geleerden ze niet II. deel. Ff kom-  < 22t5 > komma? orientlijk op, en (preekt voomaamlijk de laatfte fijllabe heel órïderfcheiden uit, en dit hoor ik van verftandigen, is een groote item in een Schoolmeester. Laatst was hem om voor te - lezen , opgegeven het eerste en tweede hoofdftuk van het eerfte hoek der Chronieken, daar al die kwaade namen in ftaan, maar hij las ze, gelijk alle de boeren van het dorp getuigden, zoo perfect, ais of hij een Hebreër uit de He* Iregn was, In het cijfferen is hij een baas, ook verftaat hij de Navigatie en nog zoo veel! In het maaken van trekletters evenaart hem niemand. Met één woord, hij maakt met zijn pen al wat hij wil, gelijk £'j uit deze Brief wel zien kunt, want die heeft m^n Zoon voor mij overgefchreeven, opdat gij tevens een ftaaltjen van zijn fchrift zoudt hebben. Daaiënboven is hij zedig van gedrag, en nu reeds ruim half• eerwaardig in houding, zoo dat ik zeggen wil, hij is een Schoolmeester op een duit. Maar wat hapert er dan aan ? Een kruiwagen! Mijn Heer de v haag-al! Och ja ! een kruiwagen. Op de vacatuuren , daar hij geftollifteerd heeft, was altijd de één of andere mededinger, die een kruiwagen hadt, alias een Recommandatie , de een hadt een broeder, die diende bij een groot -Heer; een ander hadt eene zuster, die kamenier was bij eene Mevrouw van aanzien, en zoo al voort, en die hadden dan recommandatie n van dien Heer of die Jvlevrouw , en zoo al voort, Heer vraag-al! Ook waren er wel, daar een Domine of een ander man van credit voor vraagde , om het beroep , en die dorst men dan niet weigeren, en.zoo moest mijn zoon .met aUe zijne gaven zich troosten, dat hij fomtijds een nominatie kreeg, maar verder kon hij het niet brengen j  < 2*7 > gen; och ja i het gaat veel naar gunst en niet naar kunst, goede Heer! Daar ik nu eigenlijk op komen wilde, is, dat ik u vragen wou, of gij ook een kruiwagen wist voor mijn9 Zoon ? Üf gij hem ook een Recommandatie kondt bezorgen? gij zoudt er mij zoo groot plaifier mede doen! en een braaven jongeling helpen kunnen; en zo gij zelf geen occafie hadt, kondt gij immers, dewijl gij toch vraag-al zijt, wel ééns vragen aan uwe kennisfen en vrienden, of er niemand is, die mijn Zoon zou willen recommandeeren? In verwachting als boven, ben ik enz. LUK&S EENVOÜWIS. Waar zal men toch den vraag-al niet toe gebruiken? en welke gedachten vormt men zich toch van hem? De bovenftaande brief Was zoo vol met krullen en trekletters, en zoo bedroefd gebrekkig van fpelling, dat ik werk had, om er den zin, na eene herhaalde lezing, van te begrijpen, en toen ik er eindelijk achter was, v/at kon ik beter doen? dan hem in één van mijne nommers mededeelen, hoewel ik hem heb moeten affchrijven, om de fpelling en itijl wat te verbeteren , en het voor den zetter mooglijk te maaken , om hem te drukken, alzoo de man zulke fraai getrokken kopijen van mij niet gewend zijnde, ijslijk zou gehaspeld hebben. Luk&s eenvouwig heeft geheel mis, als hij zich bij mij vervoegt om Recommandatie. Wat zou een onnozele vraag-al recornmandeeren ? Maar misfchien is er onder mijne lezeren, dacht ik, w«l de een of ander, die eenigen invloed zal hebben F f 2 oj»  < 2a8 > op een of ander dorp , daar men een' Schoolmeester nodig heeft, en die zich op het lezsn van dezen biief za! laten bewegen, om den zoon van luk as een. vouvvig te helpen , en daarom plaats ik den brief. Zal ik dus niet best aan de Intentie beantwoorden? Ondertusfchen leerde ik uit dezen Brief, dat de Recommandatien in de mode zijn, en dit gaf mij verders aanleiding tot de vraag: ivat zijn Recommandatiën? En is deze vraag niet vruchtbaar in bijdenkbeelden ? Zijn in de eerfte plaats Recommandatiën niet noodzaaklijk ? Kan men zonder dezelve wel voortkomen ? Of zal men mij tegenwerpen het oude fpreekwoord: vino vendibili non opus eji hedera: goede waar prijst zich zelf? Maar weet men dan niet? hoe de menfehen zelden in ftaat zijn , om te oordeelen, wat goede of flechte waar is ? En hoe veele koopers kat in de zak kopen , meenende dat zij best linnen voor zich hebben? Laat ons ftellen: Iemand is bekwaam, om zijn vaderland van dienst te zijn, het is evenveel in welke betrekking, als regent, als predikant, als fchooimeester? hoe zal hij ftaagen , om in die betrekking te geraaken ? Zal bij zich zeiven gaan prijzen ? Zal hij overal gaan vertellen, dat hij de man is, dat men hem niet ontbeeren kan? Maar wie zal hem op zijn woord gelooven ? Wie zal niet van eigen lof huiverig zijn ? Zie daar! ik heb dat recueil van Brieven van den advokaat kumpel gelezen, hoe geern hadt die man een beftaan, brood en eer in zijn vaderland? maar hoe komt hij aan beiden zonder Recommandatie ? Wie twijfelt dan , of men diende een neef, of zoo jet te hebben, die ons recommandeert, gelijk die Hoogduitfche Proponent, daar wij in de Bijzonderlteden van riïE-  < Ü2Q > frederik den II. van lezen. Deze Proponent hadt larg vergeefsch een Predikants plaats gezocht, op zekeren tijd ftondt hij op de parade heel peinzende en bedrukt, frederik bemerkte hem, en vraagde: wat hem fcheelde? Ik zoek een neef, antwoordde de Proponent. Dit antwoord bevreemdde de Koning, en hij moest'nader opheldering hebben. Indien ik een neef hadt, zijne Majefteit, zeide de Jongeling, die door zijnen invloed in ftaat en vermogend was, mij aan te prijzen, dan had ik gewis fpoedig een ftandplaats. De fchrandere frederik verftondt hem, ik zal uw neef zijn, zeide hij hem; en hieldt ook zijn woord. Niet lang daar na gaf hij zijnen nieuwen neef een Recommandatie, op eene opengevalle plaats, en de Proponent was verlost van omzwerven. Zijn Koningen en Prinfen het niet, wier recommandatiën allerkrachtigst zijn ? en niet veel min dan bevelen ? was mijne natuurlijke vraag op het lezen van deze bijzonderheid. Gel lort heeft een Fabel, die wel eigenlijk van verzoeken fpreekt, en door gell er t toegepast wordt op loj'bedelende Schrijvers, maar de vraag is, of zij ook niet met eene kleine verandering op het onderwerp van mijne tegenwoordige vraag, wat zijn Recommandatiën ? zou kunnen toegepast worden? Dus luidt zij : Een Bedelaar trad, met ontbloten degen, In 't huis eens mans, die veel bezat, Dien hij, hem wenfchende des hemels dierbren zegen, Op 't nedrigst om een aalmoes bad. Ik, fprak hij, ken uw christelijk harte; Gij fcbept vermaak in de armoê bij te ftaan, En trekt u, met oprechte fniarte , De ellende van uw' naasten aan, Mijn ftneeken zal uw ziel beweegen. Gij ziet, ik vraag u niets met fcbaamtloos onbefcheid: Neen ; ik verlaat me alleen (_ hier wees hij hem den degen ) Alleen op uw liefdaadïgheid. F f 3 Ten  < 230 > Ten blijke, hoe veel de Recommandatiën van Von Ken vermogen, zal kunnen dienen de volgende bijzonderheid, die van den laastoverleden Keizer t os efus II verhaald wordt. Ik zal ze met de eigen woorden verhaaien van den fchrijver, daar ik ze bij gelezen heb „ Eer Keizer jose rus, toen hij zijne reize onder dent.jteivan Graaf van falkenstein aanvaardde, de grenzen van Ooftenrijk verliet , ontmoette hij één dier ijdel trotfche wezens, die, in de daad gering, laag en verachtlijk zijn. juist indezelfde evenredig, heid als zij zich boven hunne minderen zoeken te verheffen, fteeds vergetende, dat de deugden alleen het wezenlijk onderfcheid tusfcben menfehen maaken, dte oorfpronglijk allen gelijk zijn. De Graaf van falkenstein was naauwlijks bij eene herberg afgetrapt, of hij ontdekte eene kostbare toerusting, voorgegaan en gevolgd door eenen grootfehen Moet. Onderzoekende, weik een Edelman met zulken toeitel reisde, kreeg hij bericht, dat het de Bisfchop van**** was, die naa Weenen ging, vergezeld van zijnen Vikaris. De Graaf verzekerd, dat hij geheel onbekend was het den Bisfchop vraagen , of hij de eer mogt hebben met hem den avondmaaltijd te houden? De Kerkvoogd ontving , met de uiterfte koelheid de zelf nodiging van een Heer, dien hij dacht, in waardigheid zoo verre beneden hem te zijn; en hij zou, zonder het fterk aanftaan van zijnen Vikaris, den vreemdeling aan zijne tafel niet toegelaten hebben. De Bisfchop in den waan, dat hij hem te groote eere aandeedt , fprak onder den maaltijd flechts weinige woorden, tot dien onbekenden doorluebtigen Gast- en het tafelgefprek zou bijkans niets betekend hebben • 'hadt de Vikaris geene grooter mate van befchaafdheid bezeten; deze onderrichtte, na veel geest in zijne gefprekken getoond te hebben, den Graaf, dat de Bisfchop ten Hove ging om eene rijke opengevallen abtdij te verzoeken, met volle verzekerdheid, dat hij dezelve zou krijgen. Zijne Majefteit vertrok, zoo luttel voldaan over den belagchlyken trots des Kerkvoogds als vergenoegd over de uitmuntende hoedaanigheden in diens  < 231 > diens Reisgenoot ontdekt. t)e Bisfchop was niet te Weer en gekomen, of hij vervoegde zich by den eerften Staatsdienaar, met alle verzekerdheid, dat hij in zijn aanzoek zou flaagen. Maar, hoe groot was zijne verbaasdheid , hoe onbefchrijfljk zijn hartzeer, als hij bericht kreeg, dat over die rijke Abtdij befchikt was', ten voordeele van zijnen Vi'karif, op de aanprijzing van den Heer, met wien hij 's avonds in de herberg te **** gegeten hadt." Hoe vermogend was deze Recommandatie? Gelijk het dus niet even veel is, van wien eene Recommandatie komt, en daarom hoe onnozel is lu-> cas een vouw re, wanneer hij mij om een Recommandatie vraagt, is 'er op dezelfde wijze geen onderfcheid tusfehen Recommandatiën en Recommandatiën ? Zijn 'er, wil ik zeggen, ook geene reëele Recommandatiën? als wij ééns ftellen, dat iemand naar zeker ambt ftaat, om zekere bediening folliciteert, en hij heeft geen neeven, of geene aanzienlijke lieden, die hem kunnen recommandeeren, is 'ér dan nog niet een ander hulpmiddeltjen ? Mijn vriend rabenep. heeft 'er ergens iet van gezegd in zijne Brieven, en geleerd , hoe men het dan kan aanleggen? mids voorzigtig, niet op den man aan, maar zoo , dat men maakt, bij voorbeeld , door een prefentjen of zoo iet, dat men de vrouw op zijne zijde krijgt, die onder zoodanige voorwaarde nog wel eene Recommandatie wil verleenen, en wat is de recommandatie van eene vrouw niet krachtig? Ook heeft rabener wel ééns een weddenfchapjen aangeraaden met den genen, aan wien de begeving van zoodanig ambt of bediening ftaat, of die op de begeving van hetzelve invloed heeft. Nu, zou ik zoo iet niet mogen noemen reële Recommandatie? De Schout van zeker dorp kwam 'smaandags bij een broeder Ouderling: wel broeder! Wat heeft die Proponent het gisteren kostelijk gemaakt! Wat hadt hij fchoone gaven! De Ouderling, die wat • fchranderer was dan gemeenlijk, hernam; Ja wel, Heer Schout! ik heb ze hier vooibij zien dragen! De Schout hadt niet meer te zeggen! Wat zijn Recommandatiën? Maar  ^.lVIaar wat moet men houden van halve Recommandatién, bij voorbeeld, zoo als clement marot aan zijn knecht gaf: Gourmand, Ivrogne fi? ajjuré menteur Pipeur, vokur, jureur, blasphemateur Sentant le dard de cent pas a la ronde, Au demeurant le meilleur homme du monde, Is het niet beter geen Recommandatie, dan zulit eene ? „ Als iemand, zegt zeker Wijsgeer, zijn dienst aanbiedt, en geen paspoort van zijnen voiigen Heer toonen kan, fta ik in bedenking, of ik hem aannemen zal of niet? doch vertoont hij daarentegen eene fiaauwe atteflatie, als bij voorbeeld: Deze perfoon, die mij een tijd lang gediend heeft, en ik goedwillig en in vriendfchap geremoveerd heb, wil ik allen en eenen ieder gerecommandeerd hebben, dan neem ik hein geheel niet aan. Zulk een fiaauwe recommandatie is erger, dan geheel geene; ja bij wijlen erger, dan lastering." Ziet gij nu Lezer! het gewigt en aanbelang van de vraag: wat zijn Recommandatiën? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezeive we-: kelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL (No. 82.) Wat is vroomheid? mijn heer de vraag-al! Ik wensch immers niet, mijn goede Heer de vraag - al, dat ge boos op mij zult worden, (want kijk, ik ben een dood vijand van rufie , en om met een eenig mensch in onmin te leven, vooral zou ik dat niet geern met u doen,) daarom zeg ik, wensch ik niet, dat ge moejelijk op mij zult zijn , en zeggen : Kijk, daar hebje gerrit alweêr, die vrager begint me waarlijk wat lastig te worden. — Ja wel Broertje' ik kan 't niet helpen, ik móet alweêr eens vragen; want kijk, ik heb in mijn leeftijd al heel wat verfchillende, en tegen elkander aanioopende bedrijven van lieden gezien , die zich met den voortreflijken eernaam van vromen betijtelen, dat ik waarlijk al heel met mij zeiven verlegen geraakte , wat ik van veele vromen denken moest. — Ik herhaal het nog eens: daden zo lijnrcgt tegens elkandeien aanioopende, en zo verfchillende, als licht en duisternis, zoo dat ik dikwijls mij zeiven afvraag: Wat is II. deel. G g vroom-  < «"34 > vroomheid? en nu doe ik die zelve vraag ook aan u, en dqor u aan het publijk, aan allen , die uwe Elaadjens lezen, vraag ik: Wat is vroomheid? Voor weinige dagen deed ik deze zelve vraag ook aan mijn ouden Vriend justus, dien ik echter, zedert de tijden zo wat veranderd zijn, in geruimen tijd noch gezien noch gefproken had. — Zeg mij eens, mijn oude Vriend! zeide ik : Wit is tog vroomheid ? ik heb zo vele , en vooral in korte jaren tegenftrijdige bedrijven en handelingen der vromen gezien, dat ik het, zoo men zegt, langer in 't vat niet meör kan gieten, en onder ons! al een goed deel van die vrome htidjens begin verdagt te houden? — Mijn oude Vriend antwoordde mij met zijn gewoone bedaardheid: Mijn Beste! gaf hij ten antwoord, het fpreekwoord zegt niet te vergeefsch : „ Het is al geen goud wat er blinkt;" zo is het ook met de vromen, wat men vopr vroomheid hóud. of fchijnt: vroomheid, oprechtheid, godsvrugt zijn deugden, die onaffcheidbaar aan eikanderen verbonden zijn. — Een vroom man is zulk een mensch, wiens handelwijs en gedragingen inftemmen met reden en godsdienst, — Die uit waare liefde tot God het kwade haat, en het goede betragt Die in zijn gedrag beftendig de grondregels van deugd cn pligt volgt — betoonende in alle zijn bedrijven de liefde Gods en des naasten, en die uit dien hoofde eenen afkeer heeft van alle nijd, haat, vervolging, list, bedrog en fnoode geveinsdheid. —- Die geen valsch getuigenis geeft tegen zijnen naasten, niemands woorden verkeert — geen agterklapper of lasteraar is — niemand ligteüjk en onverhoord veroordeelt, of helpt verdoemen: maar allerlei liegen en bedriegen als eige werken, des, duivels yermijd. — Die in het gerigte en alle an-  < 235 > andere handelingen de waarheid lief heeft, oprecbtelijk fpreekt, zijn 's naastens eer en goed gerug'e naar zijn, vermogen voorftaat en bevordert. — Een man, wiens hart niet dubbelzinnig, maar eenvouwig is — die mei: zijnen evertmensch niet anders handelt, dan hij zelf wenscht behandeld te worden. — Zulk een is een vroom man, •— En waarlijk ik voelde, dat her zeggen van justüs eenig vermogen op mijn hart begon te oefenen. Dan hoe gaat het doorgaands? hauwlijks aan 't overdenken van 't geen justus mij zo befcheiden voorga, praat had, of mijn Buurman pip. r geeft mij een bezoek. -"- Ik verhaal hem mijn wedervaren met justus, voeg er mijne twijfeling bij, en dat ik meende doof mijn ouden Vriend op 't regte fpoor te zijn gebragt. — Ja wel is 't koud! — Gij moest hem eens hebben hoören vloeken en razen, net of hij bezeten was. -— Hij v/eerde zich met armen en beenen. — justus was niet minder dan een fchurk, een landverrader, een v ...... . k ,. . en wat al meer. — Ik moest mij met zulk h kanalje niet ophouden, en geen geloof flaan aan 't geen ze mij zogten wijs te maken, het waren maar groote fchelmen. Wel buurman slim! zei ik zo langs mijn nefüs neer," de redeneering van justus laat zich nogal hooren. —* Gekheid, voerde hij mij te gemoet: men moet bloed weinig van de wereld weeten, als men niec weet, dat zulk eene handelwijs lang verlieten is, en niet meêr in gebruik, dan alleen in zo ver, om er wat vertooning meê te maken. — Wel Buurman, zei ik: beteekeneni dan die pligten van God en zijnen Naasten te beminnen, in de daad niets? — Is men in bet Euangelij te vergeefsch geboden, God lief te hebben beven alles, 3 «E  < 23 en zijnen naasten als zich zei ven? — Ja, zeide hij, dat ... . dat ftaat .... ja wel, in 't Euangelij -1 Maar zou men al de menfehen doen bij- lang na al niet .... dat .... in 't Euangeli) Ik merk piET , zeide ik, dat ge 'er niet uit kunt; maar gij gaat nog al eens in de Kerk, en daar .... ja daar .... Al genoeg er van, zeide hij, en hij hemde een keer of twee. — Doch een weinig aan het bedaren geraakt, voer hij aldus voort: Hoe zeer ik ook een voorftander van de oude gevestigde Conftitutie ben , 20 is het bij mij een uitgemaakte waarheid, dat naar het getij de bakens verzet dienen. In vroeaere dagen waren de menfehen van eene geheel andere gefteldheid,. min befchaafd, min pollet - ruwer dan in onze tijden — onnoozel en eenvouwig ~ verftonden van de wereld weinig, of in 't geheel niets - geloofden alles , wat men hun voorfprak. - Maar zo is 't nu niet — hola! Men omhelst nu dat geen, wat voordeeligst is, en maakt eene groote vertooning van iet, 't geen men niet meent — zo handel ik ook, en dat behoort ieder verftandig man te doen, ik draai mij- naar den wind , en al die zo niet doet, is een zot. Na dit gehouden discours met mijn buurman, dagt ik bij mij zeiven, zou bet niet veiligst zijn, zo als velen gedaan hebben, aan het redeneren van mijn Huurman gehoor te geven, vooral als men in aanmerking neemt, dat er fortuin meê te maken is, te meer daar er zóveelen gelooven , dat hij in waarheid gelijk heeft V En waarlijk, als men over 't algemeen het gedrag van de meeste menfehen befchouwt, is bet dan van veelen niet maar febijn? Ik vertrouw, dat gij zulks zo goed als ik zult weten, en dat vroom, deugdzaam en godvrugtig in  < 237 > in onze dagen termen zijn, welke van 2ekere menfehen alleen gebezigd worden , om eene uiterlijke vertooning van vroomheid en godvrugt te maKen. — Eene vertooning waar aan het hart geen deel heeft! — Plet is een vroom man , het is een godvrugtige vrouw, zegt men al heel ligtvaardig, maar indien men daar door verftaan wilde, menfehen, die gezet leven naar de geftrenge regels van godvrugt, deugd en vroomheid — menfehen die zich beftendig uitleggen om hunnen pligt aan God en den naastsn te betragten, zou men dan van deze fpreekwijze niet vaak eene zeer verkeerde uitlegging geven, en toonen, weinig van de tegenwoordige wereld te verftaan? Is een vroom man niet dikwijls in onze dagen een man , die vroom fchijnt? — Een man, die met eene houding van godvrugtigheid zijnen naasten kan bedriegen, alle nadeel aanbrengen, lasteren, beledigen, ja vervolgen , en als het in zijn kraam te pas komt, hem 't land zou uitjagen , ja zou menig ij veraar voor de vroomheid niet al ligt hangen , branden en galgen opregten, van 't uiterfte van de Republiek tot het ander, om alle onrechtzinnigen , die Land en Kerk beroeren , opteknoopen, gelijk marijntje hel ris onlangs zeide , die liever zijn heele kop wilde verliezen , dan het onderfcheidensteeken van zijn ronde» Dominees hoed? — en de man had wel gelijk ook, fchoon hij in de daad anders niets min dan vroom is, en al zjjn godvrugt beftaat in een gropte muisvale Paruik van twaalf verdiepingen, die hem in 't holle van den rug hangt, en een losgetoomde hoed , om de menfehen te misleiden, die hem onbekend voor een WeleerwV groeten, te meêr zoekt hij dat te doen met zijn uitgeGg 3 Are*  € 238 > ftreken Farizeesch gezigt, en een gang, die juist naaf de maat der fchijnvromen is afgepast. Is niet een vroom man dikwijls zulk een, ("en dat zelfs in onze verligce, gezegende en heugelijke dagen; apropos: Wat zijn heuglijke dagen? Komt dat woord niet van heugen, geheugen? Zijn het dan geen dagen, die men niet ligt vergeten zal ? ) die voor 't oog van de wereld eene uitwendige, eene magtig groote vertooning maakt? die aan al de wereld zegt, dat hij vroom is, en dat vooral toont met zijn tegenpartij te vervolgen ? — Is dat tog bij veelen niet het egte kenmerk van vroomheid? —. Heeft men deze vroomheid niet bijzonder zedert korte jaren meêr, dan in vorige dagen, zien toenemen? — Dus, dunkt mij, blijkt het overvloedig genoeg, dat het woord vroom iemand wegens deszelfs beteekenis magtig misleiden kan, is 't niet? — Een ouderwetfche eenvouwige Hollander, in navolging van, zijne Voorvaderen, hoorende fpreken van een vroom man, zou aan een mensch denken, die waarlijk deugdzaam was, en een oprecht en een vroom man voor hetzelfde houden, en zou hij ondertusfchen zich niet veelal deerlijk bedriegen? — Dan wat zwarigheid, er is zo meenig eenvouwige Hollander bedrogen? Is het dan zoo vreemd, wanneer er hedendaagsch nog velen misleid en bedrogen wordeu? Zou men dan juist zo nauw op een fnees Hollanders min of meer zien ? Moet men dan niet voorzigrig zijn , wanneer men iemand vroom wil noemen ? Of zou dit zo veel zeggen als iemand onder denzei ven rang forteeren van die even opgenoemde voorbeelden, menfehen die voor de wereld vroom willen fchijnen"} — Het zijn vromen, zegt «lat met bij veelen: bet zijn menfehen, die in de Kerk met  ♦C 239 > met gebogen halzen zitten; die hunne hoofden ilap laten hangen als eene bieze? Menfehen, die diep zuchten kunnen, en het woordjen och! met veel nadruk, en uit de diepte weteh uit te zuchten ? Die een vloed var» tranen gereed hebben voor de toepasfing, «n diè regt op zijn pas uitteftorten, vooral wanneer zij de woordjens dierbaar en innig met eene forsfe ftem den Prediker hooren uitfpreken? Zijn dat geene vromen, die uit de Kerk komende , betuigen , dat Domine zo dierbaar ge. preekt heefc, doch met dien zeiven mond in eene onafgebroke redeneering anderen op het fterkst en liefdeloost veroordeelen, die in de Kerk door hun heimelijk beloerd en verfpied waren , dat ze de hoofden onder zulk dierbaar prediken regt op gehouden hadden; die zij daarom , en om verfchillende gevoelens verkenerden? — Menfehen, die uit de Kerk thuis komende, hun eerfte werk maken in hunnen pligt te verwaarloozen! — die een wrok hebben tegen hunnen naasten, welken ze nimmer afleggen , nijd en wangunst in hunnen boezem koesteren, en dien voor onderlinge liefde fluiten ? Die altoos hatelijk en liefdeloos van anderen oordeelen, het argfte het ligst gelooven? — Die zwart maken en vervolgen allen, welke met hun in publieke en kerkelijke zaken niet inftemmen? — Eindelijk die de grootfte vroomheid daar in ftellen, zulken, of zoortgelijke menfehen landverraders, Verdervers van kerk en burgerftaat te noemen, en ware het in hunne magt, de zulken buiten het gemeenebest en buiten den Hemel zouden fluiten? — En waarlijk, is dat niet al dikwijls vroomheid in den hedendaagfehen zin des woords? Js deze niet de meest uitfehitterende vroomheid tri Nederland? ze mag wat verfchillen van de vroomheid onzer Vaderen , maar onze Voorouders verfchilden ook veel van ons ? Kijk, in dit derde zijn wij immers dan weêr gelijk ? Zijn er ook onder ons zulke vromen, menfehen, die Confcientie hebben? Of weet ge 't niet? — Ik had een voornemen u eens een partij vragen te doen over de Confcientie: maar mijn oude Vriend justus heeft het mij afgeraden. Doet dat vooral niet mijn Vriend/ zeide hij, want dan zoudt gij ook over den Eed veel te  ♦C 240 > te vragen hebben en Zwi]g> zdde fr woord meer, noch van Confcientie, noch ran £er/ -!L Ik ben * GERRIT de VRAGER NOV. 1790. -VB.O.. Vinde gij niet Lezer! met mij, dat gerrit de vrager vrij zeldzaam in zijn foort Is? Is die man ook van gisteren , en weet hij niets? Zijn zulke vroomen, als hem fchijnen te ergeren, ook iet nieuws in de wereld ? Zou men ze niet reeds m de oude dagen kunnen opfpooren, indien men zich verledigde om de oude gefchiedenisfen, voornaamlijk de historie der Martelaaren te doorbladeren? Waren niet reeds de broeders van josef van dat geflacht? Wij zijn vroom! En hadden zij niet hunnen broeder willen vermoorden hem m een' regenput geworpen, hem verkocht voor" llaat door vreemdelingen naar een ander land laten heen fleepen, en hunnen goeden ouden Vader ellendis met leugenen misleid? 6 Wat mag de wijze agur, Zoon van jake bedoeld hebben, toen hij fprak van een geflacht, dat zijnen vader vervloekt, en zijne moeder niet en zegent; een geflacht , dat rein in zijne oogen is ; en van zijnen drek niet gewasfehen is ? Een geflacht, wiens oogen hoog zijn, en wiens oogenleden verheven zijn ? Een geflacht, wiens tanden zwaarden, en wiens baktanden mesfen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de menfehen te verteeren ? Is zulk een geflacht niet iet oud nieuws? en mag men niet_ fteeds vragen : Wat is vroomheid ? Te L E T D E N, Bij L. H E R D I N G H, en alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve we. kehjks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG- A L. No. 83. Wat is volhouden? dagen in dc fchuit zittende, viel het gefprek over de Brabmdfrhe zaken, en, (het was rog voor den 21 November) men redende, of de Brabanders al dan niet zouden volhouden; onder het praaten vraagde één Heer onvoorziens en afgebroken: Wat is volhouden? Dat is'eene vraag, dacht ik aanftonds, die wel de moeite waardig is , om aan het Publiek te doen, want waarlijk: Wat is volhouden? Is deze fpreekwijze niet ontleend van de fcheepvaard? Hebben wij, Hollanders, toch aan de fcheepvaard niet veel, en dus ook veele fpreekwoorden te danken, bij voorbeeld: Hij is het hoekjen nog niet te boven; men moet geen Hija roepen, voor men er boven is enz. dus ook de fpreekwijze volhouden ? Menigmaal ten minsten heb ik den Schipper zijn maat, die aan het ftuur ftondt, hooren toeroepen : Houd vol! Houd de zeilen vol! en als dit bij ongeluk niet gebeurde, maar de wind uit het zeil raakte, vielen wij te laag, en moesten wenden. Doch, fchoon dus dit woord in deszelfs eigenlijke betekenis vrij duidelijk fchijnt, wat zegt het nogthans in de overdragtelijke betekenis? Wat is volhouden? Kan men altijd volhouden ? Moet men altijd volhouden ? Wat is dan volhouden? Kan ook een voorbeeld hier weder opheldering geven? Ik heb ééns gelezen van zekere vrouw, die gewoon was haaren man voor luisbosch uit te fchelden , op het miftfte woord, dat zij met hem II. :Btu. H* hadt,  < 242 > hadt,. en dat gebeurde nog al eene enkele keer. De man dreigde haar, zo zij van dit fcheldwoord niet afliet, in het water te zullen fmrjten. De vrouw, deze bedreiging verachtende, en welke booze vrouw wijkt ligt voor bloote bedreigingen? bleef haaren man aanhoudend fchelden, zoodat de (lokker, wilde hij niet voor altijd het klein overfchot van zijne manlijke autoriteit kwijt zijn, zich genoodzaakt zag, het uiterfle te beproeven , en haar in de daad in het water te werpen. Doch ook daar bleef zij roepen: luisbosch! luisbosch! En zelfs toen zij nu reeds zonk en het hoofd onderhaalde, zoo. dat zij niet meer roepen kon, (lak zij de handen nog boven water, en knipte met haare nagels op elkander, om door dit teken te kennen re geven, dat zij bij haar woord bleef: Was dat ook volhouden? Bij deze gefchiedenis kwam mij ook oellerts Fabel, de tegenfpreekfter, in de gedachten , bij welke de Jnoek gaar moest zijn en blijven, en die dat volhieldt, ook zelfs in het oogenblik , dat zij reeds den geest fcbeen gegeven te hebben. De fabel is wat te groot, om uit tc fchrijven , en daarom zal de Lezer de goedheid hebben , van ze in o e l l e r t zeiven na te lezen; hij zai er misfchien uit Leeren, wat is volhouden? Zal men uit deze en foortgelijke voorbeelden dan weten, wat volhouden is? Is het zoo veel als koppigheid of halftarrigheid , of is het Standvastigheid? Is het niec jammer, dat de grenslijnen van deugden en ondeugden zoo onduidlijk getrokken zijn, dat de kleuren in elkander lonpen, en men dikwijls de grootfle moeite van de Wereld heeft , om te onderfcheiden , wat deugd of wat ondeugd is ? Is het niet zoo, dat men in hec afgetrokken wel kan bepaalen ; wat koppigheid , en wat ftandvastigheid is, maar wanneer men toe de bijzondere gevallen komt, ftaat men verlegen, en wat baaten ons dan alle Ontologijdie defmiticn? Is het dus ook met volhouden gelegen? Zal niet de een koppigheid noemen, het geen de ander prijst als eene Standvastigheid, die een eereboog waardig is? Ontftaat bier uit niet de vraag: Moet men altijd volhouden? Wanneer wij de Kerkgefchiedenisfen en de Hiflorie der Mauelaaren lezen, zullen v/ij dan niet eene me-  menigte voorbeelden ontmoeten, van onderfcbeiden oordeelvellingen nopens deze vraag? Zijn niet veele eerliike braave, deugdzame mannen door Inquifitiemeesters ' en vervolgzieke Geestelijken als balftarrige Ketters' als koppige Setïarisfen ter dood gebracht, die van anderen geprezen zijn geworden, als ftandvastigs belijders der waarheid, die volhielden en getrouw bleeveii tot den dood? Zou het hier niet voornaamlijk er op aankomen, of iemand de waarheid aan zijne zijde heeft? En gefteld, dat iemand hier van volkomen op eene redelijke wijze overtuigd is, moet hij dan niet volhouden, zonder zich door iet, zelfs niet door vervolgingen, hoe zwaar ook, ja , al bracht men hem ten vuurftapel , te laten affehrikken ? Hebben dus de Apostelen niet vol gehouden ? Zij werden van den Joodfchen Raad gegeesfeld, en hun het prediken van jesus opftanding ten fterkften verboden, maar hielden zij niet vol, en was dit niet hun pligt ? Hebben wij aan deze volftandigheid niet het licht van het Christendom te danken ? Indien luther en andere Hervormers niet hadden volgehouden , zou dan de Hervorming wel hebben kunnen ftand grijpen? Zou dit nu niet een weinig licht verfpreiden over de vraag: Moet men altijd volhouden? Te weten, wanneer, men die vraag een weinig bijzondert: Moet men altijd, volhouden ? wanneer het de waarheid en den Godsdienst raakt? Wanneer onze pligt medebrengt, dat wij die handhaaven tegen zulken , die het hun belang rekenen de waarbeid te onderdrukken, en den Godsdienst te vervolgen? Wanneer wij de gefchiedenisfen der volken raadpleegen , zullen die ons dan ook met betrekking tot het burgerlijk en ftaatkundig léven, en tot het geen recht en billijk is , leeren kunnen, hoe de vraag te beantwoorden . moet men altijd volhouden? Willen wij ons voor deze keer ééns bepaalen bij onze Vaderlandfche.Hiftorie? Geloofden onze Voorvaders niet ten tijde van nue jj'a l b a , dat zij vol moesten houden ? Toen zij den tienden penning zoo hevig tegerilloiiden, dat alle bakkers, 'vleesehhouwêrs, en brouwers in Brusfel hunne winkels flooten en weigerden te verkopen, zeifs niet tegenftaande a lea reeds ftroppen hadt laten klaar maaken, otra deze goeds burgers in hunne deuren te laten ophangen, Hh 2 het  het welk de dwingeland evenwel niet kon volhouden. Doch behóórt dit laatfte niet tot dat gedeelte van onze vraag: Kan men altijd volkouden ? Hieldt de Lchlfche burgerij niet vol, en oordeelde zij niet, te moeten volhouden, toen zij door de Spaanfchen belegerd was, en was dit volhouden niet het behoud van Neêrlands vrijheid ? Zouden wij foortgelijke voorbeelden niet. in menigte kunnen vermenigvuldigen? Maar zijn deze niet genoeg, om ons het antwoord op die vraag te hand te ftellen: moet men altijd volhouden ? Mogen wij deze vraag niet wat bijzonderen ? Wanneer een volk zich verzetten wil tegen dwinglandij en onderdrukking, en naar recht zijne vrijheid als menfehen voorftaan , moet het dan niet volhouden, zo het wil flaagen, en zich alle ongemakken getroosten, ja zelfs goed en leven voor Vaderland en Vrijheid veil hebben? Hebben ons onze Voorvaders dit niet met hun volhouden geleerd ? En is het niet eene door de ondervinding bevestigde waarheid, dat foortgelijke ondernemingen , wanneer men niet volhoudt, gemeenlijk de zaak vaneen erger na» tuur maaken? Ik wil zeggen, het geen een aanzienlijk Geleerde gefchreven heeft, van beweegingen in de zestiende eeuw in Schotland ondernomen, fer handhaving van de vrijheid tegen de onderdrukkingen van het Hof: „ Na dat nu de beweegingen overal geftild waren, nam het gezag der Ktningin zoo veel te meer toe, gelijk gemeenlijk na burger - oorlogen, of na famenfpanningen tegen den Vorst ondernomen ". Is dat niet hetzelfde, welk een verftandig man, den Hertog van bouillon te gemoet voerde, die een' opftand tegen den Koning van Frankrijk in den zin hadt: ,, Gij behoort u wel te bedenken, zeide hij, zo gij den degen ten halve uit de fchede haalt, zijt gij verboren , gij moet hem geheel trekken, of in de fchede laten rusten Is dat niette zeggen: gij moet niet beginnen, of volhouden ? Maar kan men altijd volhouden? Verdient dit laatfte gedeelte der vraag niet wel wat wijdlopiger behandeld te worden'? Kan deeze vraag niet weder in verfcheiden onderdeeIen gafmaldeeld worden ? Is het altijd voorzigtig, om v»!  < 245 > vol te houden? En dulden de omftandigheden altijd, dat men volhoudt? Laat ons ééns zien. Wanneer een voorftander van de waarheid en godsdienst ziet, dat de Aroom hem zoo geweldig tegen loopt, en dat de menfehen volftrekt de waarheid niet willen hooren noch verdragen , kan hij dan wel volhouden , met ze te leeren of te verkondigen ? Of hij volhouden moet, met ze te belijden en voor zich zei ven te gelooven? Behoort deze vraag niet, als onderfcheiden van de tegenwoordige tot het geen wij reeds aanmerkten, toen Wij vraagden: Moet men altijd volhouden? Maar is het niet iet anders, de waarheid te verzaaken, en de waarheid voor een tijd te zwijgen? Is het niet iet anders roekeloos zich in het gevaar te begeven , of vol te houden , als er niets anders op zit? Vereischt niet dikwrjls de omftandigheid , dat de vriend van waarheid en godsdienst liever de vervolging met de vlucht ontwijkt? dat hij zich zoo wat naar den tijd fchikt, dan dat hij halftarrig volhoudt ? En kunnen deze twee zaken niet oefchieden, zonder benadeeling der waarheid? Was dus lutheb, hoe zeer hij volhieldt, niet een poos verborgen op zijn zoogenaamd Pathmos, tot dat hij oordeelde, dat het tijd was, om weder voor den dag te komen? Hielp men dus paulus niet in eene mand of korf over de ftadsmuur van Damaskus, om zich door de vlucht te bergen . toen het Joodfche graauw hem te lijf wilde , en de Stadhouder van den Koning ah etas reeds de poorten bezet hadt, opdat hij niet ontfnappen zou ? Wanneer een volk onderJmkt wordt, en zich bemoeit om zijne voorrechten en vrijheden te handhaaven, kan het wel altijd volhouden? Zijn 'er niet menig, vuld'ige voorbeelden , dat, hoe goed hunne zaak ook was, zulke volken het eindelijk hebben moeten kamp geven? Het zij dan, omdat het geen magts genoeg bezat, maar door overmagc van geweld moest buigen? Hebben wij daar van geen voorbeeld in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen? Waren de burgers van Haarlem niet even zoo gerelolveerd, als die van Leyden, om het Spaansch geweld van hunne wallen te keeren ? Hebben zij niet een ftreng en iangduurig beleg doorgeftaan? Een beleg Hh 3 ' he-  < 24Ö > heviger dan dat van Leyden ? Maar hebben zij kunnen volhouden? Kan men dan altijd volhouden? Heeft men niet dikwijls gezien, dat volken niet hebben kunnen volhouden , hoe goed hunne zaak ook ware ? Hebben de Corjen het kunnen volhouden in onzen tijdp'fs her integendeel de Amerikaaiien niet gelukt ? En wat moet men daar uit beflurten , dan dit, dat men niet langer volhoudt, dan men kan? Is het niet menigmaal gebeurd, dat volken niet hebben kunnen volhouden, omdat zij, fteunende op-Je befcherming van hunne bondgenooten en geallieerden, door dezelven niet bijgedaan, maar aan zich zeiven overgelaten wierJen? Zie hier een voorbeeld uit den ouden en één uit den nieuwen tijd! De burgers van Saguntum waren vrienden en bondgenoten der Romeinen, zij werden door tiannibal den veldheer der Kanhaginienzen, beoorloogd; terftond' zonden zij naar Rome om hulp , en hielden inrusfehen vol, met zich te verdeedigen. De Romeinen, in plaats van de trouw der verbonden terftond geftand te doen. raadpleegden en raadpleegden zoo lang, of men Saguntum zou bijftaan dan niet, tot dat eindelijk die van Saguntum niet langer konden volhouden, maar hunne ftad door hannibal ingenomen, endeerlijk verwoest wierdt. Nu een voorbeeld uit den nieuwen tijd. In deh Spaanfchsn fuccesfie-krijg, hadden de Kataloniên Koning kakel tot hunnen Vorst erkend, en f i l i i> verworpen ; onderfteund door Engeland en de hooge Bondgenooten, hadden zij getrouw volgehouden, en zich wakker en dapper gekweeten. Maar wat gebeurt? En^eland oordeelde den oorlog te moeten eindigen , en f i tl t voor Koning van Spanje te moeten erkennen ; en nu wat werdt er van de braave Kataloniërs ? Zij werden aan hun lot overgelaten, én FiLir meende hen als wederfpannige onderdaanen te moeten behandelen. Zij, meenende, als een vrij volk, verpligt te zijn, om ten minften niet te buigen, voordat zij hunne vrijheden en voorrechten verzekerd zagen, hielden vol. Zij fteldenvast, dat hunne voorige bondgenooten hen in dit rechtmatig ftuS fWderfteuuen zouden; maar! de Koning van Spanje riLir  ♦C 247 > rittp durfde zelfs verzoeken, dat Koningin anna 'Ll een gedeelte van haare fchepen bevel wilde I vef f om zijne oïderdaanen tot hunne gehoora.mh«d leder te bieden, en welk was het gevolg? Daar I £ *£Si eene vloot uitgerust, die zich naa Bvcelona de'hoofdftad van Kataloniën moest begeven, t aan de goede Kataloniërs de rtcrkde: betogmgen moest doen, om hen te overreeden tot het aannemen der voorwaarden , die 11 lip hun voorfchreef ; en in gevalle zij hardnekkig bleven, (Wat is ■volhouden',) moest de Engelfcke Admiraal zijn vlootdeel gebruiken, om al e de ondernemingen der Spanjaarden en Franfchen voort te zetten en te onderfteunen , welke ondernomen mogten worden, om hen weder tot eene verfchuldigde gehoorzaamheid te brengen. . Men begrijpe ééns, dat de Koningin ah ha zoo lang deze goede menfehen als haare bondgenoten had t behandeld, dat zij, na het aangaan der vrede , nog uitdrukHik op zich genomen hadc, derzelver vrijheden te zullen handhaaven, en nu wilde zij zelfs medewerken, om hen aan eenen vertoornden Vorst te onderwerpen. Wat isvolhoudenï En wanneer zal ééns de Wijsgeer en Menfchenvriend doffe hebben, om zich te verblijden , gelijk hij zoo veelvuldige redenen ten allen tijde gevonden heeft, om te treuren over het lot der natiën, over de mishandelingen van het menschdom? . De Katalanm, zoo vervolge de Gefchiedenis, thans „een* verderen toevlugt hebbende, beriepen zich op den Hemel, en hingen aan hun hoog altaar de plegtige verklaaring der Koningin, om hen te zullen befchermen, op • vergeefsch , zelfs werdt hun geen dildand van wapenen tot dat zij tijding van Londen konden krijgen, toe-eftaan. Daar gefchiedde een algeineene aanval op Banelona, en alles, wat de inwoonders konden bedingen was, dat zij niet zouden ter dood gebracht, en dat 'de plaats van plundering zou bevrijd blijven. Dus werdt dit dappere volk, tot eeuwige fchande van het Engeisch Staatsbewind, van zijne vrijheden beroofd, nadat het de verfchriküjkde rampfpoeden hadt uitgedaan; zelfs werdt het verdrag van overgaaf niet behoorlijk in acht genomen: want behalven de ««Bigten, die door bon-  < 248 > hangersnood en het zwaard omkwamen, werdt er een groot aantal hunner ringleideren in koelen bloede ter dood gebracht, en veele perfoonen van hoogen rang, iïierven in de gevangenisfen in-verfcheiden deelen van het Koningrijk. Wat is volhouden? Eindelijk zijn er ook geene gevallen, waar in men niet mag volhouden? Stel, dat iemand fnoode oogmerken heeft gefmeed, om wreedheid te oefenen, om volken te onderdrukken , mag hij daar in volhouden ? Zou AL3A hebben mogen volhouden met dat wreed befluit, om de burgers te Brusjel in hunne deuren te doen ophangen? Nu kon hij niet, omdat het hem door de Watergeuzen belet wierdt, die den Briel innamen. Ja al hadt zelfs iemand er op gezwooren, dat hij iet kwaads zou uitvoeren, mag hij dan nog volhouden? Deedt bavid niet wijs, dat hij niet volhieldt, toen hij gezwooren hadt, nabal om hals te brengen met zijn gantfche huis, en al die aan den wand pist? en dat hij liever gehoor gaf aan de verzachtende voordellen van de lieftalige abigaïl? Deedt integendeel herouus niet flecht, dat hij volhieldt, en ten believe van zijn ontaard wijf herodias, joannes den Dooper het hoofd deedt afflaan ? Wie prijst niet Keizer henrik, die eene ftad belegerd hebbende, een' eed deedt, dat hij die Stad meester wordende, geen hond of kat daar in 't leven zou laten. Hij bemagtigde de Stad , en de foldaaten , een volkjen , dat nog al eens van een plunderpartij plagt te houden, hielden bij hem aan om vrijheid daartoe, en herïnnerden hem zijnen eed, maar de Vorst hieldt niet vol; hij gaf veel meer eene verklaaring aan zijn' . eed , die naar 5e letter kon doorgaan. Hebt gij "er vermaak in , zeide hij, wel nu , vermoordt alle katten en honden in de ftad, maar de menfehen zult gij niet beledigen. Zoo veel over de vraag: Wat is volhouden? Heb ik wel mis, als ik geloof, dat er nog wel wat op te peinzen valt ? T E L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En aiöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 8f) Wat is bediog? D aar las ik onlangs de volgende Spreuk van eene» Wijzen. „ Het leven is een bedrog, en hij is flechts de gelukkigfte, die het best bedrogen wordt! — Hoop! gij zoudt de dochter des Hemels, de leidsvrouw der lijdenden, de vertrooster der ongelukkigen zijn ? —Neen! gij zijt toch eene bedriegfter. " Deze uitfpraak, die waarlijk niet heel ftreelend is voor de kinderen der menfehen, gaf mij aanleiding tot ■de vraag : Wat is bedrog F Vooreerst vraag ik: heeft niet de mensch van zijn eerften aanvang af over bedrog geklaagd ? De Siang heeft, mij bedrogen', zeide onze Groot-moeder reeds in het Paradijs. — Zijn niet ten allen tijde en in alle eeuwen de menfehen bij den neus omgeleid door bedriegers, en goochelaars van allerhande foort, niet enkel fhiladelphi a's of pinetti's? Heeft men niet onder alle Natiën middel geweten , om de menfehen een rad voor de oogen te draajen ? Is het niet waar, II. KEEL. lï t*at  < 250 y dat men voorbeelden vinde van bedriegers en bedrogene van eva af, tot in onze dagen de .... en de Brabanders toe? Maar nu nader ter zaak, ten einde de vraag: Wat is bedrog? wat duidlijker te maaken: kan men deze vraag niet in eenige deelen en onderdeelen febiften ? Is er niet een onfchadelijk en een fchadelijk bedrog? Heeft men niet een huislijk, een burgerlijk , een (taalkundig, een vroom en godsdienstig bedrog ? Bedriegt men wel alleen anderen ? bedriegt men niet meestal zich zei ven? En zouden anderen ons wel zoo veel kunnen bedriegen, indien wij ons zeiven niet eerst bedrogen, en ons gemaklijk lieten bedriegen ? Laat ons van dit alles het één en ander vragen: Wanneer een gochelaar zijne kunsten verricht, en uit de gocheltas fpeelt, dan bedriegt hij ons zekerlijk; wanneer r-i net ti iemand met allerhande kleuren Iaat fchrijven uit zijnen inktkoker, die hij door zijne magnetifche kandelaaren beftuurt, dan bedriegt hij denzelven ongetwijfeld, doch zou men, voor zoo verre daar niemand bij lijdt, dit niet een onfchadelijk bedrog mogen noemen? uitgezonderd de bedenking, of het niet vrij misüjk luidt, dat men, ten einde door zoodanig goochelfpel bedrogen te worden, nog zijn geld uitfebiet? Evenwel kan dit wel in aanmerking komen bij zoo vee! fchadelijk en nadeelig bedrog ? Wat is bedrog in eenen huislijken zin? Zekere Juffer wenschte te trouwen, en liet haare gedachten vallen op eenen Notaris in haare buurt woonende. Doch hoe hem te bekomen? Hier moest bedrog in het werk gefteld worden, of wil iemand dit liefst een krijgslist ■oemen? maar in het voorbijgaan, wat onderfcheid is  < 251 > is-'er tusfehen list en bedrog? Nu weder tot onze Juf. fer. Zij hadt juist niet veel in de melk te brokken, fchoon zij een beftorven meisjen was, en de Heer No* taris was op geld gezet, dit was haar niet onbekend» Zij hieldt zich ziek, en ontboodt haaren buurvrijcr . wien zij voorftelde, dat zij overdenkende de zekerheid des doods, en de onzekerheid der uure van dien, befloten hadt, terwijl zij nog bij vol verftand was, haar Testament te maaken , ftellende hem eene lijst van effecten , vaste bezittingen en eigendommen ter hand, die zij aan dezen en genen wilde legateeren, behalven eenige bepaalde geldfommen voor andaren, en eindelijk de geheele erfenis befprekende aan den naasten van haare maagfehap. Het geen , daar zij over befchikte, maakte een heel aanzienlijk kapitaal uit, waar de Notaris lucht op kreeg. Toen de Juffer dus den grond ge* legd hadt, om haar bedrog te voltooijen, werdt zij, gelijk natuurlijk fprak, allengs weder herfteld, en nu begon het vergif te werken. De Notaris haar nu meenende te kennen, als een Juffer, die er warm in zac, maakte bij haar zijne opwachting, en alzoo de weder* ftand niet hartelijk gemeend werdt, raakte het huwelijk fpoedig klaar, en de Juffer was getrouwd. De Notaris , nu haar man, vernam niets van alle die eigendommen en bezittingen, daar zij beftelling over gedaan hadt bij Testament, en gebruikte eindelijk de vrijheid, om er zijn vrouwtjen eens na te vragen, wanneer zij hem bekende, dat zij niets van dit alles bezat, en op ds vraag, hoe zij er dan over hadt kunnen beftellen, was het antwoord; Misfchien kan ik van dit alles bezitfter worden, en in deze onderftelling maakte ik mijn Testament. Offchoon nu de Notaris lont rook, wat zou de man doen ? Was het niet te laat ? Hij zal misfchien bij zich zeiven gedacht hebben: Wat is bedrag? Wat is bedrog in den burgerlijken zin ? Indien men in het gemeene leven de 'handelingen der menfehen waarneemt, behoeft men dan nog te vragen: Wat is bedrog ? ,De katechismus fpreekt van allerlei liegen en bedriegen , en is dit niet zoo ? allerlei liegen en bedriegen onder alle foorten en ftanden van menfehen, van «ten boer tot den edelman? Ja, zou het wel voorzigrig li 2 wc-  •wezen, indien een zedeleeraar alle foorten van bedrog ging optellen en befchrijven ? Zijn de menfehen niet zoo zeer genegea, om eikanderen te bedriegen, dat zij daar van ligt een kwaad gebruik zouden maaken ? Gelijk, toen zeker predikant in,zijne leerreden van de boosheid der menfehen fprekende , onder anderen te pas bracht, dat men wel ééns het dak, waar langs een bierbrouwer zijn water kreeg , met zeep befmeerd hadt, waardoor hij buiten ftaat was, om goed bier te brouwen, een zijner Toehoorers, die een Brouwer tot buurman hadt, wien hij nijdig was, t'huis gekomen, werk. lijk eene proeve nam van het geen hij hadt hooren prediken. De Juristen hebben een regel nemo praefumitur malus, donec probetur contrarium, maar de Theologanten zeggen: nemo praejumitur bonus, donec probetur contrarium: Wie heeft gelijk? Wie is het naaste bij de waarheid; de Reétor in de gefchiedenis van e m m e r i k „ houdt het met de laatften, en beftraft e mme rik over zijne gulheid, dat hij zoo gemaklijk zich iet op den mouw laat fpelden, en kent evenwel de Schrijver muller de menfehen niet? Wat is bedrog? Of er, met betrekking tot het ftaatkundige, bedrog in de wereld heerscht, mag de gefchiedkunde beflisfen. En wat zegt deze dochter der onder, vinding? Zou ik niet wel meer dan één blaadjen vullen kunnen, indien ik alle de voorbeelden van Staatkundig bedrog wilde bijhaalen, die in de jaarboeken der wereld ftaan opgetekend? Maar wat dunkt mijne lezers? Zij kennen meestal de gefchiedenis van abimelech uit het Boek der Richteren , zou het wel zoo ver van mijn oogmerk af zijn, indien ik mij daartoe alleen bepaalde? Hoe Staatkundig bedroog deze de burgeren van Sichem ? ,, Wat is u beter, dat zeventig mannen, alle zoonen jbrubbaals, over u heerfchen, of dat een man over u heerscht ? Gedenkt ook, dat ik uw been en uw vleesch ben ? " Onder het voorwendzel derhalven van hun belang, en bet welzijn van het Vaderland wist hij deze menfehen te bedriegen, zoodat zij hem van geld verzorgden, waar voor hij eene bende huurlingen bezoldigde, die hij tot zijne heerschzuchtige inatgten gtteuikte, met dien uitflag, dat hij, na zijne broe-  € 253 > broederen vermoord te hebben, tot Koning werdt verkozen — Be burgers van Sichem zagen te Iaat, dat zij bedrogen waren, en nu begonden zij daadlijk op te ftaan tegen aubilech, maar uit de hand van den éénen bedrieger vielen zij in die van den anderen. Een vreemdeling Gaül, de Zoon van ebsd, vervoegde zich bij de burgers van Sichem , en ftookte hen braaf op tegen abimelech, diens raagt hij verachtte terwijl hij ondertusfehen heimlijk Correspondentie hieldt met abimelech. Dus bedroog hij de Sichemiten , die niet min bedrogen wierden door eenen zebul, die Overfte der Stad was, deze geraakte in twist met GAaL, zeker, wie van hun de arme Sichemitifche bursers onder het juk zou houden? en gaf aan abimelech een ontwerp aan de hand, om Sichem te overvallen Wanneer nu de troepen van abimelech in aantogt waren , en gaSl hen vam verre waarnam, wilde zebul hem beduiden: Gij ziet de fckaduw -der bergen voor menfehen aan. Wat zou zebul nret m de Couranten hebben laten zetten , indien er toen reeds Couranten in ds wereld geweest waren? Zoo werden de burgers van Sichem bedrogen! En welk was het einde van al dit bedrog ? Verwoesting , moord, plundering , en eindelijk de dood van den dwingeland zeiven. Wat is bedrog? Willen wij nog een voorbeeld? absalom, de £oon van david, hadt in het hoofd, om zich ten troon te verheffen ; en wat doet hij ? Hij neerat zijn toevlugt tot bedrog: Hij nam het volk in door vriendelijkheid en gedienstigheid, als iemand naderde, om zich voor hem te buigen, zoo reikte hij zijne hand uit, en greep hem, en kuste hem. Wat is bedrog? Och! zeide bij dikwijls, dat men mij ten rechter ftelde in het Land enz Zoo ftal absalom het hart der mannen Israèls! zegt de gefchiedfehrijver. Als hij nu meende genoeg van de genegenheid des volks zeker te wezen, ondernam bij zijnen opftand, en begaf zich naa Hebron, onder anderen verzeld van twee honderd mannen van Jerufalem, die in hunne eenvouwigheid medegingen, alzoo zij van gene zaak wisten. Wat is bedrog? en wat is eene bedrogen menigte? Maar welke gevolgen hadt dit li 3 tc"  < «54 > bedrog? de arme Israêüten, die zich door absaloïï en deugdzaamen, die het ledrog klaar ontdekten? Maar wierdt hunne ftem wel gehoord? Was er niet ten tijde van abimelech een tot ham, die in zijne overheerlijke gelijkenis alle de gevolgen van abimelech's heerschzucht voorfpelde, en genoeg waarfchuwde tegen misleiding? Maar werdt hij gehoordP Moest hij niet vluchten en zich elders verbergen? Was dit niet veelal het lot van hun, die de wereld hebben poogen wijzer te maaken, en te verlichten? wilde het menschdom wel verlicht, wel wijzer gemaakt worden? Zelfs wanneer Hij, die de wijsheid en goedheid zeiveis, de grootfte Menfchenvriend, op aarde kwam, en predikte tegen het bedrog der Farizeeën, en de menfehen waarfchuwde voor den Zuurdeesfem der Farizeën en Sadduceën en van herodes. wat heeft het gebaat? Men hoorde hem en volgde hem om den broode, en om zijne weldaadige wonderen, maar toen de volksverleiders zich tegen hem verbitterden, en hem voor eenen Bedrieger en valfchen Profeet verklaarden, liet het volk zich weder misleiden , en ophitzen , ©m te roepen : Kruist hem ! Kruist hem ! dien zij weinige dagen te vooren onder plegtrge toejuichingen hadden ingehaald. Moet men dan niet erkennen , dat het menschdom zich al te ligt laat bedriegen , en dat deze gefteldheid van het menschdom veelal den bedriegeren fchoon en gemaklijk fpel geeft? Moesten niet de natiën eindelijk wijs worden, en zich door de ondervinding van zoo veele eeuwen laten onderwijzen? Indien men niet zoo ligtgeloovig ware , om het oor te Ieenen aan alle verleidende voordellen , indien men uit zijne eigene oogen zag, en niet door vreemde brillen, indien men eens zoo veele vooröordeelen van gezag , van grootheid , van oudheid of welke meer dienen* kunnen tot hulpmiddelen voor het bedrog, aflegde; indien men het pad der waarheid en deugd, hetwelk, hoe Iteil het dan ook zijn moge, echter altijd lijnrecht loopt, onbezweeken volgde, zou er dan wel zoo veel reden zijn, om te vraagen: Wat is bedrog ? Maar wat is bedrog ? Hoe menigmaal bedriegt de mensch zich zeiven. Hij geeft zich aan ziine verbeelding over, en bouwt kasieelen in de lucht, de één voedt  < 256 > voedt zich met de hoop van rijkdommen , «en ander ftreelt zich met toekomende eerambten, een derde droomt van aardfcbe zaligheden, en na eenigen tijd vruchteloos zich met deze hoop vermaakt te hebben , en eindelijk overtuigd, dat dezelve niet vervuld wordt, klaagt men over misleiding, en ondertusfchen wie heeft toch deze rfienfcinen misleid, dan zij zich zeiven ? Wie gaf hun recht, om zoodanige hoop te koesteren? Waarom waren zij niet te vreden met het tegenwoordige? Waarom bepaalden zij zich niet tot het doen van hunnen pligt, en lieten het overige aan God bevolen ? Zoude hij, die dit werkheilig maakt* , wel zoo zeer voor bedrog blootftaan ? Ik heb veele menfehen hooren klaagen , dat zij be. drogen waren , dat zij veele dingen zouden hebben nagelaten, indien zij geweten hadden, dat de uitkomst der zaaken zoo zoude zijn, als zij die tegenwoordig ondervinden. Ik vraagde hen : Wat is bedrog ? En was het niet doorgaands, dat zij door domheid, of verblind door vooröordeelen hersfenfehimmige denkbeelden hadJen gevormd, en eene wolk voer jdmo hadden omhelsd? Wanneer een mensch zijnen pligt doet, waarheid en deugd betracht, en zich tevens, gelijk de zaak is, voorftelt, dat de beste ontwerpen verijdeld kunnen worden, dat recht en gerechtigheid voor een' tijd kunnen verdrongen worden door geweld en overmagt, zal hij dan niet toonen wijs te zijn? En zal hij voor zich wel dikwijls reden hebben, om te klaagen , dat hij bedroogen is , of om de vraag al zuchtend te herhaalen: Wat is bedrog? Te LEIDEN, Bij L. HERDINGH, en alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. No. 8y. Kan het zoo blijven? ^$^at bedoel ik met deze vraag ? Wat heeft mij aanleiding gegeven, om ze te doen ? Welken zin heeft zij? Zullen dit mijne' Lezers niet terftond vragen, op het eerfte lezen van de vraag: Kan het zoo blijven? Wat bedoel ik met deze vraag? welk is hec onderwerp , waar over gevraagd wordt i Kan het wel zoo blijven? Wilt'gij iet naders, Lezer! . Voorleden week is jaap jorisse getrouwd met fijt je bruin-oog; wat heeft het jonge paar elkander lief! het is: mijn Schatjen, mijn Engeltjen, mijn Iiefjen voor en na ; likken , zoenen , ftréelen geen .gebrek ! o alles is zoo mooi! van de Prins geen kwaad' Het is of het echte paar in den Hemel was, zoo we! te vrede zijn zij. Nu vraag ik: Kan het viel zoo blijven! Als die eerfte wirtebroods- dagen eens verlopen zijn, en men ééns wat zouts met eikanderen gegeten heeft, Kan en zal het dan wel zoo blijven? Omgekeerd! Ik ken een paar echte lieden, die nu een lid DEEL» KI- iaiUr  Jaar of zoo famcn geleefd hebben , en die van dea ochtend tot den avond niet doen dan knorren en grommen , ja fomtijds malkanderen de huid vol fchelden. zoo hevig, dat er de buurt aan te pas komt, ondertusfchen verzuimt de man zijn zaaken, en de vrouw verwaarloost het huishouden: Kan het nu wel zoo blijven? Ne quidnimis, zegt iemand bij den Latijnfehen To. neelfpeldichter ter ent rus : niet te veell Is deze uitfpraak niet waarachtig? Gaat het niet zoo ver, dat zelf iet, dat goed is, wanneer het de maat te buiten gaat, kwaad wordt? Wat zegt de wijze salomo? zegt bij niet, dat de verzadigde ziele walgt van het honigzeem dat is, te veel zoets doet walgen ? zegt hij niet: zijt niet al tt rechtvaardig , zijt met al te wijs ? zoodra derhalven dat te veel zich in eenige zaak voordoet; Kan het dan zoo blijven ? Laat ons een voorbeeld nemen: Iemand is altijd gelukkig ! alles gaat hem voor den wind? geene zijner ondernemingen flaagt kwalijk ƒ Kan zulk bijzonder geluk zoo blijven? Hoe dacht amasis daaromtrent die oude Koning van Egypte? Toen zijn vriend polijkhate», -heer van het Eiland Salamit, onafgebroken voorfpoed genoot, raadde hij hem, om zijn geluk ergens mede te , temperen , polijkrates luiiterde naar zijnen raad, •en. wierp eenen kostbaren fleen, welk juweel hij zeer ihoogfchatte, in zee, om dus door hec verdriet vandenzelven te misfen , zijn al te groot geluk ecnigzins te 1 matigen, maar zie ! korte dagen daarna wordt hem een . uitmuntende visch tot een.gefchenk voor zijne tafel ge, bracht, en men vondt het juweel in het ingewand van den visch. Nu brak amasis zijne vriendfebap met folijkra.tes af, aizoo hij dacht, dat het zoo niet blij.  < 259 > Wijven kon; en de uitkomst bevestigde zijne voorfpelling. Het blaad jen floeg om, pol ij kr a te s werdt door de Perfiaanen beoorloogd, gevangen genomen, en aan een kruis gehecht. Kan het dan zoo blijven? Rus ook, wanneer een land of vólk te rijk, te groot, te weeldrig en dartel wordt. Kan het zoo blijven? Men vraagedat eens aan de Grieken en Romeinen, en zooveel oude en nieuwe volken, die door het gewigt van hunne grootheid, door hunne weelde , door hunnen voorfpoed bezweeken zijn , en de vraag hebben opgehelderd : Kan het wel zoo blijven ? Wanneer integendeel een mensch door onheilen wordt aangevallen, en alle tegenfpoeden hem fchijnen te drukken , Kan het dan wel zoo blijven ? Moet hij er niet onder bezwijken , zoo dat de dood aan zijne rampen een einde maakt, of moet niet eens hec geluk hem toelagen en, opdat hij verademing geniete? Dus ook wanneer een land door verdrukking, door innerlijke verdeeldheid, door verval van zeden, of verval van Koophandel en middelen van beftaan, geteifterd wordt, Kan het dan wel zoo blijven ? Wat dachc de wijdvermaarde uilenspiegel, wien men in onze dagen de eer heefc aangedaan, zoo veel eeuwen na zijn dood, om zijne Levensbefchrij. ving vermeerderd en verbeterd uit te geven, met zulK» magtig geleerde Bijlagen, dat men in eene Hollandfche uitgave Hoogduicsch vindt met Griekfche letters, zekerlijk, omdat de Uitgever de moeite niet wilde nemen, om het Hoogduitsch eerst in het Hollandsen overtegieten, en ook omdat hij gedacht heeft, gelijk er ook hoven ftaat, Graeca non leguntur i Het grieksch leest men -och niet. Nu heb ik dat ook al niet zoo bevonden ? Kk 2 Ik  ♦C 260 > Ik zeg: Hoe dacht de wijdvermaarde tyl over die vraag: Kan het zoo blijven! zou hij ze niet ontkennender wijze beaitwoord hebben, ten minden indien het waar is, het geen men van hem verhaalt, dat hij best in zijn fchik was bij regenacfr.ig of onftuimig weer, denkende hét kan zoo niet blijven, maar, na regen komt zonnefchijn. Zou ik niet eene menigte voorbeelden kunnen bijbrengen , waar in deze vraag te pas kout: Kan het zoo blijven? Voegt deze vraag, rraar het geen gezegd is, niet in onze dagen zoo wel, als in oude tijden? En is het derhalven wel nodig, dat mijn Lezer vraagt: wat ik toch met dezelve heJoele ? Of op welk onderwerp ik ze wil toegepast heoben en kan ik mij wel duidelij. ker verk'aaren, dan ik gedaan heb? Kan het voel zoo blijven? Oe loodfche Heeren meenden, het kon zoo niet blijven fchoon de Romeinfche Stadhouder begreep en het ook niet geveld doordrong, dat het zoo blijven moest, want hij hadt zoo gefchreven , en het moest zoo gefchreven blijven, Maar zou het nu geen tijd worden . dat ik op de tweede vraig acht floeg: wat mij gelegenheid heeft gegeven tot deze vraag: Kan het zoo blijven? Denkt gij ook Lezer.' dat die aanleiding te zoeken is in de gebeurenisfen van onzen tijd ? Verbeeldt gij u ook, dat de uitkomst der zaaken van Braband, dat de Luikfche zaaken, dat de Franfche omwenteling, mij op de gedachten gebracht hebben, 0111 u te doen denken aan de vraag: Kan het zoo blijven ? Maar, als ik u nu eens zeide, dat gij het niet geraaden hebt, alzoo het geheel iet anders was? Dóch , zult gij het mij wel kwalijk nemen , indien ik vooraf nog iet vraag ; nopens den zin , dien deze vraag heeft. Wanneer men vraagt: Kan het zoo wel blijven? is dan de zin niet: moet men niet verandering wachten ? En is niet de verandering of ten goede of ten kwaade, naar mate van den toeltand, waar in men zich bevindt? Met één woord, om recht duidelijk te fpreken: Strekt de vraag: Kan het zo» wel blijven? niet of tot waarfchuwing, of tot vertroosting? Tot waarfchuwing, voor den mensch. die in voorfpoed zich bevindt, en zich verbeeldt, dat niemand of niets hem deeren kan. Wordt zulk  eulk iemand door 'deze vraag niet gewaarfchuwd 'tegen hoogmoed, die, volgends het oude fpreekwoord voor den val komt? Indien bij voorbeeld, jesabel, de vrouw van achab, toen zij het land beroerde, en den voor Godsdienst en Vaderland ijverenden elia vervolgde, deze vraag bedacht hadt: Kan het zoo wel blijven? zou zij dan niet misfchien het ïampzaligmaar voor haar welverdiende lot ontkomen zijn, dat zij van de honden is verfcheurd geworden? Is niet van den anderen kant deze vraag: Kan het zoo wel blijven ? eene troostrijke en bemoedigende vraag voor alle eerlijke en deugdzame lieden , die in druk zitten , of aan verguizing, vervolging en rampfpoeden zijn blootgefteld ? Mogen die niet vragen: Kan het zoo wel blijven? Hebben zij daar toe niet alle reden? Bij voorbeeld: Is het niet zeker, dar de waarheid eindelijk voor den dag komt: volgends dat oude gezegde : Al is de leugen nog zoo fnel, Be waarheid achterhaalt zo wel. Moet niet het vet van de ketel boven drijven ? Was dit niet ten allen tijde de bemoediging van ongelukkigen en verdrukten? Kan het zoo blijven? Moet de deugd niet ten laatften zegevieren ? Jazeker: Tandem bona caufa triumyhat f Maar duurt dit niet fomtijds al vrij lang? Wacht men niet dikwijls op licht, en het blijft duifter? Wat zeggen dan de fpotters ? Van dien dag, dat de Vaders ontjlapen zijn, blijven alle dingen alzoo. Maar laat hen fpotten, zal de wijze man echter niet bij de vraag volharden : Kan het zoo blijven ? Hoe dikwijls heeft de ervaaring geleerd, dat het eerst na de grootfte duifternis onverwachts licht wierdt? Toen het verbond der Edelen in duigen was gevallen , toen willem de I. naa zijne Duitfche Staatcn was geweken, toen al ba alle Sïeden met bezettingen voorzien, en in de voornaamfte Kafteelen gebouwd hadt tot beteugeling der burgeren , toen dit eenige jaaren duurde, toen zelfs de K k 2 on-  < 226 > ondernemingen van willem en zijn broeder lodewijk, tot verlosfing van het Land zoo ongelukkig uitvielen, dat alba zich een ftandbeeld liet oprechten, op welks voetttuk hij voor de gantfche wereld roemde de rebellen overwonnen en het recht herfteld te hebben, zoudefj toen n et veele.j onzer Vaderen gedacht hebben, da- hec wel zoo blijven zou, zouden toen niet veelen gefpot hebben met die weinigen, die vraagden: Kan het •wel zoo blijven ? En evenwel is het wel zoo gebleven ? Kwam er niet onvoorziens eene waarlijk gezegende omwenteling? Verftaat nu mijn Lezer ook, welke de zin is van de vraag: Kan het wel zoo blijven? Mag ik nu wel de nieuwsgierigheid langer kwellen, ZMsder de aar.leidende gelegenheid te melden, die ik beb gehad tot de vraag: Kan het zod wel blijven ? Ik zal recht, op biechten, eene goede biecht maakt toch eene goede abfolutie. Ik heb een brief ontvangen getekend bew-oni traan-oog. Een zeldzame naam maar ook een zeldzame brief. Ik moet er den Lezer eenig verflag van geven. De man fchrijft: „Ik ben een eenvouwig mensch, doch met dat alles, niet van gisteren, in mijn jeugd heb ik war gelezen, en ik mag het nog wel doen , als ik tijd beb, en vooral in mijn fchofttijd , en dan voornaamjïjk's avonds" — Wanneer ik hem gelooven mag, dan zal het hem thans niet aan tijd ontbreken, om te lezen , trouwens hij is at aan het fchrijven van brieven geraakt. Hij zegt toch verders in zijn brief: ,, Kijk , mii is niets liever dan mijn Schootsveileken voor temogen hebben, want dan heb ik werk, ik ben niet lui, maar wil geern werken, om wat te verdienen, als er maar wat te werken valt, maar thans is er niet te verdienen , en ik zit te forFert, en op mijn nagels te bijten , Kan dat zoo wel blijven" ? Hij zegt mij in zijnen Brief, dat hij uit eenige Nommers van de vraag-al gezien heeft, dat ik ook Brieven plaats van anderen; van Vraagers, Weetgragen, van Droomirs, zelfs van Armigers, en dit fchijnt hem opgewekt te hebben om mij eens te fchrijven. Maar dan voegt hij er by, dat hij in de Oudheden gelezen  < 2Ö3 > lezen heeft, welke? nu dat zegt óè man niet, en hoe kan ik het dan weten ? hij zegt, dat die hem leeraarden, dat er niets op dit ondermaanfche rond beftendig js, maar dat alles fteeds afwisfelt, waaruithij dan voor de toekomst het gevolg trekt, dat alles , wat er is, wat hij ziet, hoe groot en vast het ook wezen mag, tcch zoo niet blijven kan? Vervolgends haalt hij in zijnen brief alles te hoop; hij fpreekt van het trotfche Rijk der sfjjyriërs, van den geweldigen Jager, van Egypte, van het geleerde Chald'èen , van de Jooden en van hunne begeerte om een Koning te hebben , en geregeerd te worden als andere volken. Hij fpreekt van den zoon van den hoogst - alom vermaarden salomo, en van de fcheuring van 't Plebreeuwfche Rijk onder hem . om dat hij te hard wilde regeeren , en dreigde nieuwe belastingen op te leggen.— Hij gewaagt van de Rijken der Perfen en Meden, van de Republieken van Griekenland, van Karthago, van Rome. Dan daalt hij af tot de laater eeuwen, en vraagt; of Spanje': Heerfchappij nu wel zoo geducht is als onder Keizer kariïl d hem niet op zijn woord V Want kan een Timmerman met een Schootsvelleken dat wel weten? Hij verhaalt eindelijk, dat het tegenwoordig nog flach» tijdis, bijzonder zegt hij, aan de Turkfche grenzen, nu kan men inzouten, gaat hij voort, en bij zomerdag niet, want dan komen er de zwarte vliegen bij ; alles heeft zijn tijd, en wat zijn tijd heeft, verdort en vervalt, gelijk men aan de bladeren ziet. Na dit ailes om en door elkander gehaald te hebben, fluit hij met den volgenden wensch , Ach ! dat de Hemel zich ontferme, en alles ten besten liet veranderen! dat er zegen ware op arbeidzaamheid J dat Godsdienst, Eensgezindheid, vrede en vriendfchap bloeiden' en met dezen ftichtelijken wensch eindigt de Brief. Hoe zeldzaam hij ook zij , evenwel zal het mij niet onaangenaam zijn, indien ben-oni thaan-oog, wanneer hij toch niet te doen heeft, liever dan zijn nagels te bijten, mij. van tijd tot tijd gelieft ie fchrijven. Ik heb toch aan dezen brief de vraag te danken : -Kan het zoo blijven? en mijn Lezer heeft gelegenheid gekregen, om over die vraag te denken. Dit ééne moet ik er nog bijvoegen. In een P. S. zegt de Brieffchrijver: „ofteUEd. dit.geheel, ofte gedeeltelijk, ofte niet gelieft te plaatzen , bruidt mij niet, want deze Brief Kan zoo niet blijven. Dit laatfte heeft de man geraaden. En mijne eeifte gedachten, die Bij het lezen van den Briefin mij oprees, was ook.al: Kan hit zeo blijven? rranè :. TE L E r D E N, H» Of-.dqooil ub . naj|Mi3t r»üOi {ooit' ob ,.un Jfttrnv Bij L. H E R D I N G II, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D Ë VRAAG-AL;. (No. 86.3 Wat voorat ei al gelukkig genoemd? la lonheure, Vriènd vraag al! daar komt jiH Kis weetgraag weder op dé lappen! Heeft hij niet' lang fchuilhökien gefpeeld achter de fchefmen? Fn nü weder als een Hansworst op het toneel? Wel nu vriendi is dat zoo vreemd P Heeft men in dé oude jaarboeken niet voorbeelden genoeg van Heden, die zich ach-er dó fchermen hielden , en orideruisfcben hunne rol fpèeldèn, tot ddt dé tijd hen openbaar maakte? Wel joris! wat hebt gij nu te vraagen? zult gij misfchien zeggen. Nu vriend! weest bedaard, en i et zoo haastig. Gij ga"at, hoop ik, wel ééns in de Kerk? Weet gij dan niet , dat men zoo niet met dé deur in het huis valt, dat men zoo niet ten eefften tot den tekst komt? Gij hebt evenwel tijds genoeg gehad, óm éené of andere vraag in gereedheid tè brengen? Nu ja! Maar is er niet geduurende dien tijd weder z o véél gebeurd in de brouwerij van de wereld , dat men naauwiijks weet, wat men bet eerst vragen zal ? Ten minften zo© II. DEEL. L- hel*  heb ik er bijgeftaan ? Ik ben overkropt 'van vragen: bij ycorbeeld. Is het nog zoo als in de oude dagen Nitimur in vetitum femper, cupimusque negata? Haakt het menschdom nog naar het verbodene, en is het meest gezet op het geen geweigerd wordt ? Is dit nog de reden, dat de libri prokibiti en de preutfche mejsjens hec eerst aan den man komen? Eer dan een Boek, dat met Privilegie gedrukt wordt, en dan een Meisjen, dat zich zeiven aanbiedt? Wat is een Sla hoorn der vooröordeelen ? Is die Slagboom nog even fterk in onze verlichte eeuw en land , als in de barbaarfche middel. eeuwen, en in landen, daar de Inquifitie gehandhaafd wordt? En is het nog zorgelijk, wanneer iemand van het verbrijzelen van dien Slagboom durft fpreken? Wat verband is er tusfehen kerkelijke en burgerlijke rechtzinnigheid? enz. enz. enz* Maar , om eindelijk ter zaak te komen , en uwe aandacht niet flaaperig te maaken, ik wilde u thans wel ééns vragen; Wat wordt er al gelukkig genoemd? Braband heeft een zeldzaam toneel opgeleverd van. verandering.der wereldfche zaaken! Braband is gelukkig weder onder de gehoorzaamheid van leopold gekeerd. Van der meeesch is gelukkig ontflagen. Van der noodt en van. eupen zijn gelukkig ontfnapc. Nu zal de rust in die landen gelukkig herfteld zijn. Wat wordt er al gelukkig genoemd ? Gelukkig handhaaft zich de Nationale Vergadering in Frankrijk; de rechten van den mensch worden daar gelukkig herfteld ; de Conjlitutie is daar gelukkig beëedigd ; de 14 Julij gelukkig afgelopen. Wat -wordt er al $*iukkig gememd t £a  En wat wordt er in Nederland al gelukkig jjenoemd? Zegt men niet met een Hollandsen fpreekwoord , dat er geen ongeluk is, of er is een geluk bij ? Gaat dit niet zoo verre, dat men zegt, dat zekere vrouw, wier. man het ongeluk hadt, van dood te vallen, toen de man haar t'huis werdt gebracht, zeide: Welk geluk , dat het heden eerst gebeurd is, nadien gisteren mijne wasch eerst aan kant is geraakt! Wat noemen de Nederlanders , volgends dit fpreekwoord, niet al gelukkig ? Maar zal het niet weder goed wezen , dat ik mij, naar mijne gewoonte , bepaal tot oude en nieuwe, GriekJche en Romeinfche voorbeelden? Leert men niet best door voorbeelden ? Wel nu, wat noemt men dan al ge-., lukkig? Noemden, de .Romeinen die omwenteling niet gelukkig , toen zij hunne dwingelanden, de Tarkwijnen, verdieeven? Noemden zij het niet gelukkig, dat zij de famenzweering van dezelven met verfcheiden Patrice jongelingen , waar onder ook de zoons van brutus zeiven , ontdekten ? — Wat moordt er al gelukkig genoemd? Noemde Rome zich niet gelukkig, wanneer ten tijde van catilina , een cicero in den Raad voorde Vrijheid en het Vaderland fprak, en zijne wijsheid-haar beveiligde voor de lagen, die haar door verraaders gelegd waren? Maar noemden de aanhangers van caesar het naderhand niet gelukkig, dat hij pompejus in de velden van Farfaliën floeg, noemden de flaaven van de Driemannen her niet gelukkig, dat zii brutus en cAssius,de laatften der Romeinen, bij Filippi overwonnen, hoezeer alle waare vrienden van het Vaderland over dit geluk én ovet deze omwentelinge zuchten moesten? Zoo ziet L 1 2 men »  < 2Ö8 > jnen, of de vraag ook belangrijk zij: Wat wordt er al gelukkig genoemd? Welk was het onderfcheid tusfehen den eerften brutus en den laatften? Was het wel iet anders, dan dat het geluk den eerften diende, en den laatften den nek toekeerde? Indien het ééns den eerften brutus mislukt ware, of dat hij het geluk niet hadt gehad, dat de Ro n-inen het juk moede en ftandvastig waren , zou men Zijne onderneming wel gelukkig hebben genoemd? Zou bij wel ooit Burgemeester zijn geworden ? Zou men, hem niet veel eer' gelantaarnd hebben? Ei dat 's mis! het lantaarnen was toen niet in gebruik? Nu dan, zou men hem niet verhoogd hebben aan een dwars • of driehout ? ' Wat wordt er al gelukkig genoemd ? De Romeinen noemden zxh gelukkig, omdat zij als Romeinfche burgers zulke groote rechten en privilegiën hadden; maa* hoe veel deeden deze voorrechten in vervolg van tijd, onder de Heeren Caefars, uit? ouba, toen nog maar Landvoogd van Lufttaniën, het hedendaagfebe Ponugal, deedt eenen voogd, die zijn pupil vermoord had, krui' figen. Dat hij hem me dc dood ftrafte, was rechtvaardig. De vent hadt" het naar alle goJhjke en menschlijke rechten verdiénd, Maar het was tegen de voorrechten van een' Romeinsch burger, du hij'gekruist wierdt; deze ftraf was a'l'een bij de Romeinen omtient flaaven in gebruik. De misdaad ger . die een Romeinsch buréer was . beriep zich ook op dit voorrecht, en protefteerds tegen de ftraf der kruifig ng. . En wat deedt galba? hii liet hem am een wit kruis, dat hoogér was dan gewoonlijk, na-elen. Z 10' le-f.le men toen met de voorrechten en vrijheden, van Romeinfche' burgeren.  4 *69 > Nu hoe was het in Nederland ten tijde van onze voor- * vadêren? Wat is de taal der dwingelanden? Non raralnT.'eflros privilegiosl Wij geven niet om uwe Pnvilegien. Hier komt mij eene anecdote te binnen, die Ik hL. zonder verband, zal plaatzen, eer ,k ze vergeet Toen de Staaten van Hollandbet zoo vermaard «««« eA» ontwierpen en vastftelden, waarbij het Stadhouderfchap vooT altijd werdt vernietigd, fneedt zekerUd der vergadering, terwijl de fchrandere jan de wit alles van alle kanten wel verzekerde, eenig parkement met een pennemesien aan fnippertjens , men verwonderde zich. over zulk een beuzelachtig bedrijf, in de Vergadering van 'Holland , terwijl eene zoo gewigtige zaak het onderwerp der raadplegingen was. Men vraagde dan den man waaröm hij zulks deedt. ik beproef, antwoordde hij bij den neus langs, of papier en parkement en zegels ook beftand zijn tegen ftaal? En nu heb ik zoo eens rond gezworven bn de Romeinen, en door ouder en laarer tijden, diende ik nu niet om mijn woord te houden, ook ééns na Griekenland'over te fteken, en te zien, wat de vraag daar beduidde: Wat wordt er al gelukkig genoemd? Noemden de Grioken den flag bij Marathon niet gelukkig? En was het ondertusfchen niet de vereenigde dapperhe.d van miltiades, den bevelhebber, van zijne ambtgenoren, en van de Atheenfche burgers, onder hun bevel , waar door het leger van darius werdt gellagen? En was dar niet gelukkig? Indien zij dezen ve'dflag verlooren hadden, zou darius hen niet uit hun land vervoerd, en naar elders overgebracht hebben? Was dat niet de sewoome van die barbaarfche tijden? Xerxes was bedacht op Satisfactie, om den ho«n zijnen vader aangedaan, en viel met een verbaazend groot leger in Griekenland Wat was. het gelukkig voor de Grieken, vooreerst, dat de braave leönidas met ziine 300 Spamanen de engte der ïhermopijlen zoo dap. per verdeedigde , tot dat hij met al zijn volk gefneuVeid was , maar niet dan ra duizenden Perfianen den hals gebroken te hebben. Wat was het gelukkig, dat de Mheniën%ers voor het heil van het a'zemeen beflotèn hunne ftad te verlaten, om de Perfianen ter zee te L 1 3 be-  ♦C 270 > bevechten? Wat was het gelukkig, dat de Perfifche vloot bij Salamu geflagen werdt? Doch waf wordt er al gelukkig genoemd? Het was de krijgslist van themistokles , die de Grieken niet kunnende weder, houden om elk met zijn fmaldeel de vloot te verlaten en naar huis te keeren, aan xe ex es hun voornemen het bekend maaken, en hem beduiden, dat hij hen nu tnj eikanderen hadt, en hen dus met éénen flag allen kon verpletteren, daar hij hen anders elk in zijn eigen landfchap zou moeten beftrijden. Dit geloofde x e r x e s en dus kwam hij tot den zeeflag, eer de Griekfche vloot gefcheiden was, op. eene voor zijne groote magt geheel ongelegen plaats. Dus fchreeven de Grieken aan het geluk toe, het geen aan het wijs beleid van themistocles was toe te kennen. Op dezelfde wflze noemden zi] het een geluk, datxERXEs, die nog magrs genoeg bi, zich hadt, na de nederlaag, nogthans hals over hoofd, over den Hellefpont terug was getrokken, en naar Jfien wedergekeerd, maar de Grieken wisten niet. dat themistocles aan xerxes, als 't ware in vertrouwen, hadt laten weten , dat men voornemens was, oe brug over den Hellefpont te vermeesteren en af te branden, waardoor hem de hertogt zou afgefneden zijnen dit hadt op xerxes dien indruk gemaakt dat hij terftond opbrak, en den Hellefpont overtrok* Indien alle geheime ftreeken der Staatkunde zoo aan" den dag werden gelegd, als deze van themistocles zou men dan niet nog al meer vragen: Wat wordt e'r al geluk genoemd ? Sri. la, de eerfte Dictator voor zijn leven, werdt de gelukkige genoemd , en hij hadt ondertusfchen door zijne burger-oorlogen met marius het Romeinsch Gemeenebest met bloed, met burgerbloed vervuld, zijne verbanningen waren wreed , en hij zette den'voet op den hals van Rome's vrijheid. Wat wordt er al gelukkig genoemd? ° Wanneer een land in eendragt bloeit, wannter ieder één te vrede en vergenoegd is, wanneer de zaaken zoo beftuurd worden, dat elk reden heeft, om te vrede te zijn, wanneer er geene partijfchjppen heertenen, maar de  < 271 > de hurgers e'kanderen als broeders begroeten, wanneer koophandel en zeevaart, neering en handteering welftaan , verdient zulk een land niet gelukkig genoemd te worden? Maar wat wordt er al gelukkig genoemd? Hoe gelukkig was belisarius , die vermaard* Veldöverfte van justiniaan, hij overwon geheele Koningrijken, en kreeg den titel van Eer en Sieraad der Romeinen , maar noem ééns een mensch gelukkig, die , gelijk belisarius, aan de flagen van de onbarmhartige Lukgodin blootftaat. Deze edele man verviel in ongenade; wat ftaat is er te maaken op vorsten gunst ? Hij was befchuldigd van verraad, hem werden de oogen uitgeftoken, en hij moest omzwervende zijn brood bedelen, als een Vagebond. Dit was belisarius, dien men gelukkig genoemd hadt. Maar nu uit een ander vaatjen, want belisarius zou mij droefgeestig maaken, als ik de deugd zoo ongelukkig en verdrukt zie, wordt ik gemelijk, en daarom wat anders. Zeker Rusfisch Werf ■ officier hadt eenige honderd Roebels ontvangen , om in Duitschland volk te werven ; onder weg van Spaa hoorende fpreken, en bijzonder van de voordeden, die een gelukkig avanturier daar met fpeelen kon behaalen, begaf hij zich der waards , met oogmerk, om een kapitaaltjen te winnen, doch de ongelukkige bruijer verfpeelde in ééns al zijn eigen vermogen, zoodat bij kaal en berooid was. Hierdoor tot wanhoop gebracht, wilde hij zich als een andere wer» thee , hoewel niet uit liefde voor eert meisjen, voor het hoofd fchieten. Maar hola! Hij dacht, dood is dood! en daarom na rijpe overweging, verwierp hij deze gedachten , begrijpende, dat hij evenwel nog die Roebels bij zich hadt, die, fchoon 's Lands geld, even« wel hem beter fcheenen, dan geen geld. Hij befloot dan, met fterven, ten minsten zoo lang te wachten, tot hij met dit geld zijn fortuin nog ééns zou beproefd hebben. Het waren 's Lands penningen , maar wat waagc iemand niet op hoop van voordeel ? Hij fpeelde dan banken , en hij maakte met zijne lands penningen bij geluk de bank kaal, hij won 80,000 ftijksdaalers , die de Bank hem betaalen moest, en nu liet hij het voor de dwaa«  4. > dwaazen over, om zich voor het hoofd te fcbieten, tri no.mde zich gelukkig , omdat hij met 's lands geld ge» fpeeld hadc. Wat wordt er niet al gélukkig genoemd? Maar als hij ééns verloren hadt, zal iemand vragen^ hoe kon hij rekening gedaan hebben? Wat kan men evenwel wonderlijk vraagen? wie weet, of onze man wel ééns zoo ver gedacht heefc ? In allen gevalle daar febiet mij nopens deze vraag perikles te binnen* Deze hadt te Atheenen het bewind over 's lands kas, en over de Finaaden ; de rekening was moeilijk, en hij was verlegen , hoe dezelve te zullen verantwoorden. Hij wandelde in de ernftiglte gepeinzen zijne kamer op en neder; en alciei ades, die toen nog een jongeling, maar zijn gunsteling was, zag het, en vraagde hem, wat hem toch deerde? perikles bekende eindelijk, dat hij niet wist, hoede rekening , die hij doen moest, goed ie maaken, wel zeide a l ci b ï ad e s lug* tig: Maak dan, dat gij geen rekening behoeft te doen, dan zijt gij van die zorg ontheven. Perikles nam dit zeggen, ad notam, en hij maakte ook, dat hij vrij bleef van rekening te doen. En wat deedt hij dan? Hij ftuurde alles in de war. Hij befloot tot den Pek' ponefijchen oorlog , en daar hadden de burgers van Atheenen het toch zoo druk mede, dat niemand perikles tot rekenfehap vorderde. Zie daar, vriend vraag-al! zoo het één en ander , nadat het mij in het hoofd kwam, en uit de pen gevloeid is. Wat wordt er al gelukkig genoemd ? Terwijl Godsdienst en Deugd meestal verwaarloosd en Hechts bij weinigen voor geluk gerekend worden!! ! JORIS WEETGRAAG. Te L E T D E N, Bij L. HERDINGH, en alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks k een en een halve ftuiver worde uitgegeven.  D E VRAAG-AL. No. 87. Wat baat Ut? Eene gewigtige vraag! Komt het niet bij meer gelegendheden te pas , dat men op dezelve antwoordt het baat niet? dan wel dat men zou kunnen zeggen: het bat*, zó niet veel, ten minften wat? Wanneer men den Kat»chismus van Vader poudhoijen in de hand neemt, vindt men, dat die goede man een algemeen Panacee of huismiddeltjen bij de hand heeft, om alle anen en isten, met alle hunne geduchte tegenwerpingen, met éénen klap te doen verdommen, en ad termines non loqui te brengen , met het andwoord: het baat niet: bij voorheeld , wanneer hij over den Sabbath handelt en onder anderen vraagt, of men dan wel visch mag kooken op den Sabbath? en geantwoord heeft: neen! zoo maakt hij de tegenwerping: Maar, als zij tot mamdag ftondt, zou zij ft inben! en antwoordt dan knap: dat baat niet'. En wie kan daar aan twijfelen, want dan diende men ze wel aan de kat te geven, en da: is evenwel ook jammer! Is dit niet eene gepaste inieiding op de vraag: Wat laat te? Nu dan tot den Tekst. |I. deel. Mm Ik  < 274 > Ik heb verzuimd , opzetlijk of door onoplettendheid ? mijne Lezeren bij den aanvang van dit jaar 1791. een gelukzalig Nieuvvejaar te wenfehen; niettegenftaande'ik een Brief met eenige vragen ontvangen had, tot de vernieuwing van het jaar betrekkelijk — Deze Brief zal ik thans den Lezer opdisfehen , al zou hij ook, na denzeiven gelezen te hebben , vragen: iVat baat het? Maar vooraf, zal, hoop ik, de Lezer mij wel vergunnen , om over mijne nalatigheid in dezen een woordjen te zeggen. Het is een oud gebruik , dat men op Nieuwjaar elkander veel heil en zegen wenscht; dit deeden reeds de ouden, die dan ook eikanderen gewoon waren prefenten te doen; wat vloeien er op den eerften dag van het jaar ftroomen van zegenwenfehen, tot overlopens toe? Niet alleen wenfehen de Leeraars des volks aan alie rangen en ftaaten van menfehen, maar ook alle rangen en ftaaten van menfehen onderling eikanderen al vaat wenfche* lijk is; zelfs zij, die eikanderen met een fcheel oog aanzien, onttrekken zich niet aan dezen pligt, en dit heeft plaats aan het Hof zoo wel, als in de geringfte achterhoeken. De onderaardfebe Reiziger t a n i a n hadt hier van geen bezef, anders zou hij in zijne Reisbefchrijving tver den aardkloot, of befchrijving van gewesten en landen maar voornaamlijk van Europa niet gefchreven hebben als volgt: „ Op den eerften dag van het jaar krijgen zij eene ziekte , die aan ons onderaardlingen onbekend is. De kentekenen dezer ziekte zijn wonderlijke onftuimigheden en opfchuddingen in de gemoederen: want niemand kan zich op dien gantfeben dag lang op ééne endezelfde plaats houden. Alsdan loopen zij als uitzinninjen van het  < *?5 > het ééne huis in het andere, zeiven niet wetende, waar* Öm? of tót wat einde? Veelen zijn veertien dagen achter een met deze ziekte bezeten. Eindelijk echter, door :i het geduurig lopen afgemat zijnde, keeren zij" weder naa | huis, en worden zoo wederom gebracht tot voorige gezondheid." Do man bedoelt duidlijk de gewoonte, om elkanderett het Nieuwjaars-kompliment te maaken. C Fideatur ra» ï.e nèk Nieuw'Woordenboek. Art. Kompliment. Eene geleerde aantekening tusfehen beide ! ) Daar hij dit voor een ziël'.te hieldt, kan men tot onze gerustftelling thans Verzekeren , dat er een hulpmiddel tegen dezelve is uitgevonden, het welk weinig kost. Men heeft naamlijk zekere tooverkaartjens, op welke de naam van den patiënt gefchreven of gedrukt wordt. Deze dienen , om I hem te bedaaren, en gerust in zijn japon in het hoekjen van den haard zijn pijp te laaten rooken. Want deze kaartjens kan hij, door middel van éénen zijner minften de ftad door laten wandelen, en zij doen voor hem alles af, niet alleen bij deze gelegenheid van het Nieuwejaar , maar ook bij alle plegtige gelegenheden, van huwelijksfelicitatie, van gelukwenschingen met ambten $ van rouwbeklag, zelfs ontflaan zij den Patiënt van den last van bezoeken te geven of te ontvangen. Deze uitvind') g hebben wij aan de wellevende befchaafdheid on- : zer eeuw te danken! En wie verwondert zich niet over : het groot vermogen dezer toverkaartjens, die alles bevatten , wat men fleebts wil ? Dit in het voorbijgaan ter opheldering van de Reisbefchrijving van taniSn. Het befiuit van het tot hier toe gezegde,'zal wezen de vraag; Wat baat het? ja! Wat baat het, dat men el« ■ kanderen zegent ,'■ indien de bronnen niet zuiver zijn ? M m 2 $t  kC 276 > ©Mndien deze zegenwenfchen niet met daaden verzeld gaan? Wat baat bet? dat de Predikanten, als Priefters des Heeren , het volk zegenen, indien de wezenlijke en gewigtigfte voorfchriften van den Godsdienst, indien het gebod van liefde niet onderhouden wordt, en men voortgaat elkander te verdenken en te befchuldigen van onrechtzinnigheid ? Wat baat het, dat men een land zegen en welvaart toewenfcht, welks inwoners hunne veêrkracht verloren hebben, en door geenen Esprh puidicq gedreven worden? Wat baat liet, dat men eenen zieken becerfchap wenfcht, die op bet punt ftaat, om den geest te .geven, en aan wien nog daarënboven eenige kwakzalvers, die de lijder als zijne geneesheeren eerbiedigt, fchoon zij dien waardigen naam ontëeren , hunne krachten beproeven, om hem zijn weinig overig bloed af te tappen? Wat baat het, dat gea.hte weekfchrijvers goede lesfen geven, en bij het vernieuwen van het jaar zegenen en waarfchuwen ? Wat baat het, dat de mensch envriend zijn laatfte nommer van het vooiige jaar dus fluit; „ Landgenoten! vloek of zegen is in uwe keu. ze — kiest het laatfte, eer de onweecrers naderen, over uwe hoofden losbarften , en uwe kinderen. te midden in de weelde, verpletteren!" Wat baar bet, dat de welmeenende raadgeevek nuttige les fen voorfchrijft, omtrent het recht gebruik van den tijd? En wat zou riet dan baaten, dat de v r a a c • a l ook bij het Meuwejaar zijnen lezeren een gelukzalig Nieuvoejaar wenfchte? Twijfelt gij ook wel, Lezer! aan zijne welmeenendheid, indien het maar baten kon ? Kan dit nu niet volftaan ter veiSntfchuldiging ? En *u volgt de Brief, daar ik van fprak: IVlijS  M IJ n heer DE VRAAC-Al! Alweêr een jaar verfcheenen! zouden wij dit nieuwe jaar, daar wij thans in getreden zijn, wel zoo ten einde brengen, als wij het oude gedaan hebben? Zou de koopman, bij bet opmaaken en fluiten van zijne boeken dan ook kunnen zeggen: Nu gaan wij weder vooruit? Zou de Ambachtsman dan ook blijde zijn, dat hij in het jaar 1791 meer werk heeft gehad, dan in 1790? Zou dit nieuw begonnen jaar cok een jaar van vrede en rust wezen? Zou de Beurs geduurerde hetzelve weder bloeien, als in de dagen van ouds? Zoude Zeevaard weder in haaren vorigen ftaat herfteld worden? Zouden dit jaar alle harten der menfehen weder tot eikanderen geneigd en alle twist . tweedragt en partijfchappen verworpen worcien? Zou het Gode behaagen eene wereld, die in 'net booze ligt., te zegenen? zou Hij onze overigheid en allen, die over ons gefteld zijn, een harte fchenken, om het welzijn van Vrijheid en Vaderland éénsgezind te behartigen? zouden alle opzieners rechtvaardigen, en alle drijvers vreedzamen zijn? zou in de kerk geen hamerflag van twist meer gehoord worden? zouden alle -ketterijën en kettetmakeriiën ééns ophouden, en waarbeid en liefde den Scepter zwaaien? Ik blijf mee achting U Ed. Dienaar Een waar vaderlander. P. S. Gelieft dezen Brief, als het wezen kan, in het eerfte Nommer, dat in het Nieuwjaar uitkomt, te plaatzen. • ja dacht ik aanftonds , en wat was natuurlijker voor mijn karakter ? Wat baat het t als men te laat komt, dan modt men het zoo voor lief nemen. Maar ook wat baat het, zoodanige vragen aan mij te doen? Het jaar 1701 ij '.nog.het jaar 1792 niet. En dan eerst heeft Jonker -br i'ij euode eene volkome herftelling van 's Lands-bloeilurid voorfpeld En wie kan Ook zoo veeM m z i«  Ie vragen van die Natuur beantwoorden ? en boven dien Wat baat het ? Is het dan niet best, dat de vraag-al maar voortgaat met zijn gewoone vraagen? vraagt iemand: Wat baat het? ik vraag op mijn beurt: wat fchaadt het? Dat is quite. Wanneer wij de gevallen van de wereld en den toeftand der menfehen nagaan, hoe dikwijls komt dan die vraag niet te pas: Wat baat lut? Wanneer totham met eene verftandige falrel de Burgers van sichem voorzegt, welk het gevolg zal zijn, dat zij zoo onbefuisd hunne vrijheid wegwerpen, en eenen abimelech, eenen onëchten zoon van gideon, Koning' maaken, wanneer hij hun waarfchuwt, dat hunne blijde toejuichingen, hunne vreugdebedrijven, dra veranderen zullen in gehuil en geween, en jammeren en klag. ten : Wat baat het ? Wanneer de grijze sam-tjêl een onverftandig volk, hetwelk met geweld een Koning begeert, met allen den ijver van een' waaren Patriot, de gevolgen van hunne onbezonne keuze voor oogen fielt, en hun het recht des Koni?igs befchrijft , dat de Koning hunne Zoonen zal presfen tot den krijgsdienst, en tot heerendienften, en hunne dochteren tot Apothekeresfen en keukenmaagden, en bakfters , dat hij hunne akkers, wijngaarden, en olijfgaarden, hun ontnemen en aan zijne Hovelingen en knechten zal geven,' dat hij hun zaad en wijngaarden vertienen, en hun zwaare belastingen zou opleggen enz. enz, enz. Wat baat het? Wanneer een micha zich tegen den drom van aco valfche"profeeten verzet, die aan den Koning achab alles goeds en de overwinning over de Sijriers belooven, en integendeel op goede gronden voorfpelt, dat de Vorst zal omkomen en fneuvelen, Wat baat het? de goede man wordt, omdat hij de waarheid fprak, gevangen gezsr, en gefpijsd roet brood der verdruktheid en met water der verdruktheid? Wat baat het? dat een aantal profeeten, als waare vaderlanders, prediken en fchrijven tegen het zedenbederf van Israël, tegen de onderdrukkingen der grooten,  ten, t?gen de geweldenarijen der Vorsten? Even zoo veel', a&s ui Umand den Moriaan fchuurde, Wat baafmhet$ Wat baat den Uil of Kaars of bril, Ais het Beest niet zien en wil? Nu eens bijzondere perfoonen! Wat baat het bono. sus, dat hij zoo veel goed en fchatten bezit, en hij is of gierig, dat hij er -zijn gebruiK niet van durft nemen ? of jigtig en podagreus, dat hij geen genoegen kan fmaaken ? Wat baat het hier. op de wereld , dat virtuosus deugdzaam is , dat hij een menfehenvriend roont te wezen , dat bij zijn Vaderland waarlijk beminc, als hij vervolgd, verjaagd , in ballingfchap rond moet zwei ven , of in een kerker moet zuchten? o Deugd l Wat baat gij? riep brutus eens uit, En kan men het hem, als heiden , wel zo kwalijk nemen? Daar deze bedenking ook wel bij anderen is opgekomen? Evenwel verder dan bet uitwendige en de paaien, van dit leven moet men hier niet gaan: Anders zou ik vraagen: of de deugd en een goed geweten nier altijd baaren, en meer heil aanbrengen , zelfs in gevangenisfen en op brandftapels, dan eer, aanzien, waardigheden, rijkdom, men? Want wat baaten dezen, wanneer de dood verfchijnt, of het geweeten ontwaakt? Weet dan een nero wel eenige uitkomst ? Nog meer: Wat baat het, dat men alleen den fchijn der deugd vertoont ? vaat haat het. dat men een Christen heet, dat men zegt: Heere Heere, dat men zelfs leeraart, duivelen uitwerpt, en met dat al den wil van God niet doet? Wat zegt pau lus nopens die vraag: Wat baat het? Al waar het, dat ik de taaien der menfehen en der Engelen fprak, en de liefbe niet en had, zoo ware ik een klinkende metaal, of luidende fchelle geworden. En al waar het, dat ik de gave der profetie had, en wist alle de verborgendheden en alle de wetenfehap, en al waar het, dat ik alle geloof had, en de liefde niet en had, zoo ware ik niets. En al waar het, dat ik alle mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al waar het, dat ik mijn ligchaam overgave, opdat ik verbrand  < 280 > brand zou worden, en ik} had de liefde niet, zöo zou het inij geene nuttigheid geven. In de daad, al prectikre iemand als brugman, al hadt hij het geheele Sijftema van rechtzinntgheid op zijn duim , al kon hij alle ketters van punt tot punt wederleggen ; al hadt hij zulken ijver voor den Godsdienst, dat hij er zich voor liet hangen en branden; en al maakte hij bij ziin teftament nog zoo veel aan de Diaktnie, of aan geestelijke gedichten, en hij veroordeelde, en verketterde, en fpande liefdeloos famen, om zijnen broeder een voetjen te ligten : Wat baat het ? De Apoftel jakobus doet dezelfde vraag: Indien 'er nu een broeder of zufter naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijksch voedfel, en iemand van u rot hen zou zeggen: gaat heen in vrede, wordt warm, en wordt verzadigd , en gij lieden en zoudt haar niet geven de nooddruftigheden des ligchaams , wat nuttigheid is dat? Wat baat het, dat men iemand iet goeds wenfcht, en het bij wenfehen laat blijven? Eindelijk, wanneer een land en volk zoo geheel ontaard en verbasterd is, dat het van de deugden zijner voorvaderen , volftrekt ontbloot is, gelijk bij voorbeeld het Joodfche volk was in de laatfte tijden van hunnen Burgeiftuat, wat baaten dan wenfehen voor zulk een volk? Al badt samuel, Job, en daniel voor hetzelve , Wat baat het? Wat baat het, of de dwaaze maagden komen, wanneer de deur gefloten is, en dan roepen, doe ons open ? Hadden zij niet moeten waaken ? Indien men de put wil dempen, als her ;>alf verdronken is: wat baat het? Mijne Landgenoren.' zou het nog iet baaten, indien wij, elk voor ons. deze vraag eens nadachten en in overweging namen: baat het? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, Én alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve &u.«er word uitgegeven.  D E VRAAG-AL* (No. 88.) Wat zal men wenfehen? INJaauwlijks was mijn voorgaande Nommer afgedrukt, waar in ik de belangrijke vraag deed : Wat baat het ? of ik ontving eenen Brief, getekend uit D — primo Jan. oi. P. V. K., welke omtrent tot hetzelfde onderwerp fchijnt betrekking te hebben, en welks begin is: Het is Nieuwjaar! maar wat zal men wenfehen? ZekeF eene vraag , niet min vol pit en merg, dan de voorgaande was' Wat zullen wij wenfehen? zegt de me ns c henvriend ook in het eerfte Nommer van dit Jaar, en hij wenscht den gierigaard onder anderen een handvol gloeiende dukaaten? Of die hem ook voor zulken wensch bedanken zou? Maar wat zal nu mijn Lezer wenfehen? dat ik hem den zoo evengemelden Brief voorleg, zoo als hij reilt en zeilt, of dat ik hem altereer, ampliëer, en interpreteer, en dus naar intentie van deszelfs Schrijver , meer dan naar de Letter, te werk ga ? Willen wij het .laatfte eens probeeren? Fiat! Maar is dit met reeds een wensch? Schijnt het dus niet, dat hec wenfehen ons als aangeboren is? II. deel. Nn Wat  Wat zal men wenfehen ? Kan men deze vraag niet tweeledig opvatten: Wat zal men voor zich zeiven wen? fchen? en wat zal men anderen toewenfqhen? Wat zal men zich zeiven wenfehen? De Bode van Thuringen houdt niet van wenfehen, en heeft de man geen gelijk? Ik wensch het te doen, is een kunst- en kenmerkende term van fommige lieden, maar wanneer het bij wenfehen blijft, komt er dan wel iet van, en gelijkt het dan niet naar de handelwijze van dien Zoon in de Parabel: Ik ga Vader ! en hij ging niet? Wat zal men wenfehen ? Weten wij dan van het toekomende : wat goed voor ons is ? Zou het ons niet dikWijls gaan, gelijk het sadak den Arabier ging met zijne zeven wenfehen? De man was niet vergenoegd met zijn' ftaat, en wenschte, en wenschte, telkens wat nieuws; maar wat baatte het, daar hij met alle zijne wenfehen dezelfde sad ak bleef? Eindelijk kreeg hij van zijnen Befcbermgeest vrijheid, om zevenmaal te mogen wenfehen, met toezegging, dat zevenmaal zijne wenfehen zouden voldaan worden. Nu was sadak in zijn fchik! Hij wenschte vooreerst: Wat? Ei Lezer, wat zou men in de eerfte plaats wenfehen? Hij wensch. te, rijk te zijn. Hij wierdt rijk! maar was zijn geluk gemaakt? geenzins! Wat is een lijke zonder verdienfte? Een fpot van allen, zelfs van de vleijers, die om zijne fehatten bunkeren? sadak wenschte verdienden te hebben, hij kreeg verfland en vernuft, maar de nijd volgde op het eigen oogenblik, en dewijl zij zijn verfland en vernuft niet kon ontkennen , tastte zij zijne zeden aan, en bezwalkte zijnen goeden naam. Sadak wensqhte voor de derdemaal, hij wenschte om het ambt ^an, Groot-vizir, maar hier vondt hij zoo veele redu- nen  € 283 > ben van verdrietelijkheid, ruim zooveel als HERMAÜ van brem en, alias, de Staatkundige Tinnegieter ^ toen hij burgemeester geworden was , zoodat hij zijn ambt fpoedig nederiag. Nu wenschte hij in de vierde plaats krijgsroem en eere , hij verkreeg zijn wensch, hij verfloeg, als bevelhebber, den Koning van Bagdad, en nam deszelfs eenige dochter, eene jonge fchoone Prinfes gevangen, en nu kwam de liefde in her fpel; een Vijfde wensch deedt hem de Prinfes begeeren, en hij verkreeg ze. Maar hoe flecht bekwam hem deze wensch! geen ééne der voorige viel zoo ongelukkig uit; Niet lang duurde bet, of hij zuchtte over zijn huwéhjkj vooral over een huwelijk met eene Prinfes. Zijn zesde wensch was van haar gefcheiden en ontflagen te worden. Het gebeurt, maar de Prinfes, wraakzuchtig van aarti verftoord , ómdat hij haar verfmaad hadt, bezorgde, dat hij in de gevangenis geworpen werdt, daar zij bëm ftreng deedt behandelen. Eene wensch was er nu voor hem nog overig. Hij riep zijnen Befchermgeest. Ik heb zot gehandeld, zegt hij, dat ik gewenscht heb; geef mij dezen wensch nóg, ftel mij ih vrijheid , en breng mij weder in de hut, daar ik onvergenoegd was. Door ervaaring geleerd, zal ik niets meer wenfehen, dan bet geen de Voorzienigheid mij fchenkt, met dankbaarheid §p geduld te ontvangen. Sadak kreeg zijn laatften wensch, en leefde voorts flil en gelukkig, zonder meer dwaaze wenfehen te doen* Elk weet de Gefchiedenis van dioGenes, dien Wijsgeer, die in een ton woönde, hoe alexander de groote hem bezocht, en vrijheid gaf, om te begeeren of te wenfehen, wat hij wilde. Ik verzoek u Hechts ééne zaak, zeide de Wijsgeer tegen den Vorst: dat gij Mn? waf  «C 284 > wat omftaat, om mij het zonnelicht niet te benemen4. alexander, door dit antwoord getroffen, riep uit: Ik wenschte diogenes te zijn, indien ik alexander niet was. (Vat zal men vjenfchen aan anderen ? Wat worden er fcmtijds zotte wenfehen gedaan ? wat zegt de Lezer bij Voorbeeld van dezen wensch, dien zeker dichter voor eenigen tijd deedt: dat de jongfte dag het leven mogt fluiten van die gene, die hij bezong? Of die man, hoe fraai hij het misfchien meende, wel bedacht heeft, wat hij wenschte? Of zal er op den jongften dag nog fterven plaats hebben ? Welke dood zal het dan zijn, de tijdelijke? de geestelijke? of de eeuwige? Wie zou zulken wensch geern ontvangen ? Maar wat zal men wenfehen? Zal men een' jongman eene vrouw, of een meisjen een man wenfehen ? En hehooren deze wenfehen echter niet onder die, welke men ook z;ch zeiven hartelijk toewenscht ? Maar zal men dan ook, in. dien deze wensch vervuld wordt , en het gaat eens , gelijk het sadak met zijne Prinfes girg, het volgende Nieuwjaar het tegenovergeftelde moeten wenfehen? Want gaat het niet dikwijls met de huwelijken zoo, dat het roosjen met doornen vergezeld gast , al hadt men ook gewenscht , dat de echt het nabeeld ware van het Huwelijk onzer eerfte Voorouders, waar over God , als Gevader ftondt, waarvan het Para-lijs de Bruiloftszaal , de heilige Engelen S eelgenoten , K.'pelmee'.rers en Choorzangers, het keurig ooft van Eden de Spijs der Bruilofts-tafel, en de vrucht van den Levensboom het hoofdgerecht waren ? Zal men iemand rijkdom wenfehen? Maar is Hit voor menig één niet gevaarlijk ? Zal men hem vermeerdering van magt wenfehen ? maar fteekt ook bier gt-en gevaar in ? Zou hij die magt niet kunnen misbruiken ? Za! men iemand beterfchap wenfehen? dat is, wel te verftaan, in het zedelijke, maar zou dat wel vr'endelhk opgenomen worden? Ten minften indien ik het met mijne buurvrouw, een kwaad wiif wilde beproeven zou ik niet mogen duchten voor haare wraak? Zuu ik geen gevaar lopen, dat zij mij de oogen uit het hoofd zou haa?  < 285 > naaien ? Wat zal men dan wenfehen? Ik deed mijn buurman , een goeden ful , die een zoon heeft, dat een lieve aartige jongen is, eens een wensch , dat zijn zoon beter, verftandiger, deugdzamer mogt wezen , dan Hij ? Mijn goede buurman , het is waar, betuigde mij dank, niet, omdat hij doordacht, dat waarlijk dit geen zoo kwaade wensch is, want dat bet altijd goed is, wanneer de kinders nog heter en verftandiger worden dan hunne ouders, maar omdat de man alles gewoon is voor goede munt op te nemen , wat men hem voorpraat, maar zijne vrouw.' Ja zijne vrouw moest ik wel veertien dagen lang mijden, of mijn wensch zou mij zuur opgebroken hebben. Wat zal men dan •wenfehen? Zal men iemand een eerambt wenfehen ? Maar zijn veelen wel gefchikt, om een ambt eer aan te doen? Zal men iemand tene vette bediening wenfehen? Maar loopt dit geen gevaar, dat de Confcientie in het fpel komt? Wat zal men wenfehen? Zijn niet de menfehen onderling zoo verdeeid, dat, als men iet wenscht. men altijd lieden zal vinden, die het tegendeel wenfehen? Hij voorbeeld : Zal men wenfehen, dat de tegenwoordige Cor.ftitutie, van Frankrijk, wel te verftaan, tot ftani gebracht worde, en haar volle befiag krijgt, of zal men wenfehen om eene Contra-revolutie? Zo het grootfte gedeelte der Franfche natie het één wenscht, zullen er niet daar en elders veelen zijn, die het tegendeel wenfehen? ' • Wat zal men wenfehen? vrede of oorlog? T5enkt gij, dat is vreemd, wenscht niet elk één om vrede? !wr frivleffteb 5»ft «a r f.s! gssl ts3x a& , tooHn Pacem te pofcimus omnes Staat immers bij virgilius, en daar uit in de Sijntaxis, die men reeds op het School leert: Wij trdien u allen om vrede? Maar zouden er dan geene lieden ziin in de wi|de wereld, die naar oorlog verlangen? Wanneer heer'ehzucht, dorst naar glorie of grootheid het hart bezielt, is er dan geen wensch om oorlog? En indien waarhik en oprecht alle menfehen , grooten en kleinen om vrede wensdven, en het bij geen wenfehen Nn 3 blri"  < 286 > blijven lieten, zouter dan wel ooit oorlog, twist, gëkijf en getier zijn ? Hier fchiet mij het volgend geval in. In zeker dorp was de Pastoor overleden, de Boeren, die anders gewoon warenden Pastoor lijdelijk te ontvangen, die hun van het naaste Klooster gezonden werdt, hadden nu de vrijpostigheid, dat zij eene Commisfie zonden, en begeerden, dat hun een Pastoor wierdt gegeven , die door zijne rechtzinnigheid en heiligheid Zoo veel zou vermogen , dat hij voor hun om regen, of zonnefchijn biddende , als zij regen of zonnefchijn wenschten, zijne gebeden aanftonds verboord zou krijgen ; anders dreigden zij den Pastoor, die hun, zondêr deze voorwaarde op zich te nemen, mogt gezonden worden, met eenert vroomen ijver te zullen afkloppen en Wegjaag'èh. Langen tijd ftond de plaats ledig. Niemand hadt lust, om' het flacbt- offer te zijn van de Wenfehen der Boeren. Eindelijk deedt zich een fchrander en Verftandig man op, deze nam op zich aan 'de voorwaarde te zullen voldoen. Hij werdt daar op aangeftéld en ingehuldigd. Niet lang was hij in zijn ambt geweest, of een Boer , dien wij jan zullen noemen, komt bij hem, en draagt hem zijnen wensch voor om regen; hij hadt hoog land, en het was ru eenige dagen achter een ongemeen droog weder geweest. Ik ben gereed, hernam de fchrandete Pastoor, om uwen wensch te voldoen, en vóór u om regen te bidden , welk gebed gewis zal verhoord worden, maar ik heb ééne voorwaarde: Gij weet, ik ben niet alleen uw Pastoor, maar de Pastoor der geheele gemeente, nu weet ik niet, of pie ter, wiens landde Pastoor wist, dat zeer laag lag, en die derhalven veel liever droogte dan regen hadt, insgelijks om regen wenscht. Jan begreep, dat dit billijk was. pieter werdt ontboden, en verklaarde gul uit, dat hij wenschte, dat het drooge mooie weder nog wat aanhieldt, en nu ging jan voldaan naar huis , zonder langer den Pastoor lastig te 'vallen, en langs dezen weg handhaafde de wijze Pastoor zijne achting bij zijne gemeente ; nooit gebeurde het, dat hunne wenfehen alle te famen overëenfiemdan, dus kon het gebed van den Pastoor niet op de proef worden gefteld. En gaat het niet vrij algemeen zoo? Is -.het  k > het niet: zoo veel hoofden, zoo veel zinnen? Wat zal men dan wenfehen? Weten de menfehen zeiven wel, wat zij wenfehen ? Wenschten de israëliten niet om eenen Koning? Zijn het alleen de Zoons van zebedeus, dien men ta gemoet kan voeren: gijlieden weet niet, wat gij wenscht en wat gij begeert? Wat zal men dan wenfehen? Indien er wat min onvergenoegdbeid onder de menfehen plaats hadt, zou er dan niet naar evenredigheid, min gewenscht worden? Zouden veelen wel zoo. dikwijls wenfetun, om zoo gelukkig te zijn, ais die of die , indien zij wisten , hoe die in hun oog gelukkige man waarlijk gefteld'ware ? Is het niet een oud gezegde: Indien elk zijn kruis op de markt mogt brengen, en "dan wenfehen mogt, om welk kruis hij wilde, uit den geheelen hoop, dat elk zijn eigen kruis weden sou aanpakken, en daarmede naar huis keeren ? Het gaat wel ééns zoo hoog , dat iemand om den dood wenscht, maar zoo dikwijls ik van zulke wenfehen hoor gewagen, denk ik aan den houthakker in de Fabel , die onderden last bijna bezwijkende , zijn pak nederwierp, en om den dood wenschte. heintje maat kwam, en vraagde, wat hij van hem wilde: Ach! zeide hij lieve vriend, dat gij mü den last weder op de fchou.ders helpt, dien ik daar nedergeworpen hadt? Ik heb mij altijd met vermaak verwonderd over de fnedigheid van juvenaal, den Hekeldichter; de man was een Heiden, maar hadt evenwel die vraag: Wat zal men wenfehen? nagedacht, en wat zegt hij, na daar over het een en ander omgehaald te hebben, omtrent op die wijze, als ik hier in dit Nommer, naar aanleiding van den ontvangen Urief? Zijn raad is dat men het aan de Goden zal overlaten, om ons te geven, wat zij voor ons nodig en dienftig oordeelen; en •yoggt hij er tot befluit bij, indien gij al iet wilt wenfehen , zoo bidt: Ut ft mens fana in corpore fano; dat gij eene gezonde ziel moogt hebben in een gezond ligchaam.? Is du niet al vrij wel voor •en' Heiden, en zou-  zouden veele Christenen niet veel beter doen, dat zlf dezen raad opvolgden , dan gelijk zij nu doen , zich zeiven kwelden met ijdele en zotte wenfehen? Zie daar Lezer' Dus heb ik u de Quintesfence van den gementioneerden Brief op mijne wijze, dat is al vragende medegedeeld. Nu is er nog wel het één en ander in, dat ook aanmerking verdiende, maar, dewijl mijn blaadien vol is, zal ik dat flechts zoo bij wijze Van uittrekfel plaatzen, te meer, omdat ik er geen' zin aan weet te geven, en derhalven de vraagen liefst eenvouwig voorftel. Dus vraagt de Brieffchrijver: Zal men iemand getrouwe en grootmoedige of ontrouwe en valfche vrienden toewenfehen, onderfteld, dat de eerften van eene andere gezindheid, en deze laatften zijne geloofsgenoten waren? Zal men iemand verlichting ioewenfehen, die zijn verftand niet wil gebruiken, maar blindelings den ouden flenter volgt, gelijk men van de JJottentotten verhaalt, dat zij van hunne gewoonten en plegtigbeden geene andere reden geven, dan dat zij altijd zoo gemaakt hebben? Wordt, zegt de Brieffchrijver , niet dikwijls van den een' aan den anderen gezondheid en lang leven toegewenscht, daar men ondertusfeben niets liever zag, dan dat eene of andere ziekte of Jtwaal fpoedig een einde van zijn of haar beftaan maakte? enz enz, enz. Eindelijk fluit hij zijnen Brief met deze woorden: ,, Met den wensch, dat ik u hier mede op den Tekst van te vraagen: ,, Wat zal men wenfehen? " gebracht zal hebben , bhjve enz. enz." Dus heeft dan evenwel de Brieffchrijver nog eenen wensch gehad, toen hij vraagde, wat zal men wenfehen? en zal het hem wel onaangenaam zijn , dat hij nu daadlijk dezen zijnen wensch vervuld ziet , door mijne vraag: Wat zal men voenjchen? Te L E T D E N Bij L. H E R D I N G H, en alóm bij de meeste Boekverkopers, tfoar dezelve wekelijks £ een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - A L. No. 89. Is het Christendom wel beter? Ik heb menigmaal de Godgeleerden, ten betooge van de noodzaaklijkheid eener Godlijke openbaring, eene affchildering hooren maaken van de zeden der Heidenen. Dezen tekenden zij als geheel bedorven , en bezoedeld met allerleië ondeugden, en de trekken, die paolus van de zeden der Heidenen van zijnen tijd gefchetst heeft, wisten zij zeer naauwkeurig en breedvoerig uit te haaien; en dan befloten zij, dat het menschdom zoo verdorven is , dat er geene hulpmiddelen zijn , om hetzelve te hervormen, dan alleen de tusfchenkomst eener Godlijke Openbaring. Dewijl ik alleen vraag-al ben, zoo wil ik geenszins dit bewijs onderzoeken, veel min de verdeediging der Heidenen op mij nemen, wie heugt nog niet de Sokratlfche oorlog, die in ónze dagen met zoo veel hevigheid gevoerd is , over het al of niet zalig worden der Heidenen? Maar dit vraagde ik telkens, wanneer ik dit betoog las : Is het Christendom wel heter? Denkt gij ook, Lezer! dat, indien de Christenen het niet beter gemaakt hebben, dit bewijs der Godgeleerden geene kracht van betoog zou hebben? Maar weet gij dan niet, dat, gelijk het al geen goud is, wat er blinkt, dus ook Christendom en Christendom twee onderfcheiden zaaken zijn? Ik wil 11. deel. 00 zeg-  < 290 > zeggen : dat er een onderfcheid is tusfehen het waar en verbasterd Christendom? En dat ik niet van het eerste maar van het laatfte fpreek ? En volgt daar niet uit , dat het bewijs der Godgeleerden geheel gegrond kan zijn , alfchoon ik vraag: Is het Christendom wel beter? Het was zekerlijk onder de Heidenen ellendig gefteld met deugd en goede zeden: Een misgeboorte, een visch onder de voeten van den ploeger, of eene dragende muilezelin waren, 'volgends de uitdrukkingen van juven aal, geene zoo zeldzame zaak, als een ingetogen, eerlijk, en deugdzaam man: Egregium fan&umque virum ft cerno , bimembri Hoe monftrum puero, vel mirandis fub arairo Tifcibus inventis, & foetae comparo mulae. Maar, is het Christendom wel beter? Zeker Neérlandsch Dichter fprak dus Nederland eens aan: — .. Gij hebt niet min misdaan , Wat zonden heerschten daar, die niet bij u regeeren ? Of laat ge min uw hart, door afgodsdienst, beheeren ? Zien we u, met lofgefchallen, Niet vaak voor Dagons en Aftartes nedervallen? Als gij den hoogmoed eert; de fchandlijke ontucht voedt, De hei'igfchennis fteunt; de pracht en weelde broedt J Den wortel van al 't kwaad' en eindeloos verdrieten, In uwen boezem laat zoo diepe wortels fchieten, Dat u de helft der Wet, door God ons ingeprent, De zucht tot 's Naasten nut, geheel fchijnt onbekend? Men befchuldigt de Heidenen, en te recht, van ontucht en onkuischheid, en dit kwaad was zoo algemeen, en  en zoo diep ingeworteld , dat zelf? Keizer alexander severus, het niet durfde ondernemen, om het, door het uitroeien der openbare hoerhuizen, te Rome te beteugelen. Maar is het Christendom wel beter? Zijn er onder de Christenen niet zoo wel openbare hoerhuizen als onder de Heidenen ? Durft men deze fnaar wel ééns roeren? en zou men in de gefchiedenisfen van het Christen-lom wei tot in de middeleeuwen behoeven op te klimmen, om voorbeelden bij te brengen, dat Christenen het in dit ftuk niet beter gemaakt hebben, dan de verblinde Heidenen? Men heeft het heel druk van de wreedheden der oude Heidenen jegens hunne flaaven, vadius pollio liet één' van zijne flaaven , omdat hij een glazen drinkvat gebroken hadt, gebonden in de vischvijver werpen; opdat hij daar van de visfchen zou gegeten worden. Astonius liet er eenen, om eene even zoo geringe oorzaak, aan de galg hangen, en ten vermaak van het te hoop geloopen volk , levendig de huid afftronpen. Dit is ijslijk! Maar is het Christendom wel beter? Hoe leeven veele Christenen in onze Coloniè'n met hunne flaaven? Ziehier een voorbeeld: Zekere Mevrouw, of liever ondier, in ééne onzer Koloniën , in haare tentboot de rivier op na haare Plantagie vaarende , hadt in haar gevolg eene flaavin, die een zuigend kind hadt, dat, bij aanhoudendheid, fchreidde, denklijk van pijn. Me. vrouw gebiedt aan haare flaavin, het kind te doen zwijgen; deze legt het aan de borst, en zust het op alle rnooglijke wijzen, doch te vergeefsch; de genadige vrouw gebiedt het haar andermaal, met eenen forfchen en dreigenden toon; de verlegen moeder doet al wat mogelijk is, om het fchaapjen te ftillen, maar te vergeefsch ,- de barbaarfche Meesteres rukt hier op het wicht uit de armen der Moeder, en, o gruwel! werpt het over boord in de rivier, waar het ellendig verdrinkt. — Een ander Monster komt op haare Plantagie; eene Negerin, die met haar kind op den arm haar tegemoet komt, wijkt niet fchielijk of ver genoeg, voor baar uit den weg; deze misdaad wordt door haar zoo hoog opgenomen, dat zij met veel geraas en getier naar haaren Man gaat, hem het hoofd warm maakt, O o 2 zoo-  < 292 > zoodat hij, misfchien op eenige verfchooning of tegenfpraak dier flaavin, in woede een geweer grijpt, en Moeder en Kind doodfcbier. De man dezer ongelukkige vrouw en moeder komt uit het veld te huis, hoort van zijne medemakkers dit treurig geval, gaat naa zijnen Meester, en vraagt, misfchien niet al te eerbiedig , reden wegens het vermoorden van zijn Vrouw en Kind; de Meester antwoordt verftoord en met bedreigingen;, de flaaf, hier door niet afgefchrikt, houdt aan; waar pp de Meester hem gebiedt te (laan, om hem voor zijne vrijpostigheid te ftraffen: de flaaf weigert, zeggende ,• niet te misdoen, met naar dereden van zulk eene gruwzame behandeling , aan twee hem zoo waarde fchepzelen gedaan, re komen vraagen. . De Meester, door-zijne voorgaande moorden nog niet afgefchrikt. en niets dan woede ademende, gebiedt de Bastiaans, hem te grijpen, en voor den paal te brengen, wa:ir aan hij hem, nier. 50 ponden gewigt aan ieder grooten teen, laat ophijfen, en voorts zoo lang geesfelen, dat hij den geest geeft. Wat is dan het Christendom beter? Men fchreeuwt veel van de wreedheden in oproeren, en bij foortgelijke gelegenheden onder Heidenen gepleegd , maar is het Christendom beter ? Weet valschheid , flinksch bedrog, vermomde Huichlarij, Meinëedigheid, geweld, en wat een fchandvlek zij, Te houden in een volk, bij ons een rol te fpeelen , Mm fchrikkelijk, dan op Barbaarfche Schouwtoneelen? ■ Daar men zelfs te liefdeloos en wreed, Zich zelf bevechten blijft, en dag op dag, nieuw leed Berokkenen door haat. door ontrouw, en krakeelen, Die Kerk en Stad en Staat te jammerlijk verdeelen? Men heeft den mond vol van den geest van oproer onder de Heidenen. en aan den adderen kant van het drukkendst Despotisme, en deszelfs heilloze gevolgen. Bijna alle Koningen van Sijrien kwamen om, of door vergift of door het zwaard. Men telt er ten minsten tiei van seleuküs den Eerften tot op den laatften DiiMtTRi us. Een gelijk lot ondergingen de lagi-  ♦C 293 > den in Egijpte. Griekenland werdt met het bloed der familie van alexander, en bijkans alle zijne bloedverwanten befproeid. Onder de Romeinen werden . van de zeven eerfte Koningen, drie gewelddaadig vermoord; en één moest de ftad te gelijk met den troon verlaten. De helft der Keizeren van domitiaan tot op kohstaktijn, die omtrent 40 in getal waren, kwamen om in oproeren. Over het geheel wisfelden in 't Romeinfche Rijk altijd onrust, opfchudtlingen , en oproeren met eikanderen af. De eerfte regeerings - vorm der Koningen duurde naauwlijks 244. jaaren; toen tarquinius van den troon gefloten , uit de ftad gejaagd, en de oppermagt aan de Burgemeesteren in handen werdt gegeven. Kort daarna ftondt het volk weder tegen den Senaat op ; trok uit de ftad; en verwoestte her land. De vrede werdt wel binnen korten tijd herfteld ; doch onder deze voorwaarde, dat nieuwe Overigheden, de Gemeenslieden, zouden ingevoerd worden, welke de partij des volks zouden voorftaan ; en het al te willekeurig geweld der Grooten paal en perk zouden ftellen. Deze gemeensIieden waren meest-al onrustige geesten, en bevorderden, onder voorwendfel van het volk te befchermen, de onëenigheid tusfehen de onderfcheiden ftanden in het Gemeenebest, fteeds meer en meer. Van daar die onrusten , oproeren, opftanden, en muiterijen, welke, goo jaaren lang, tot de tijden der gracchen toe, bijna onafgebroken , den Staat fchuddén , en menigvuldig menfchenbloed deeden vergieten. Dog dit was nog weinig. De burger-oorlogen van m a r 1 us en s ij l l a ; van k a ti lin a ; van cm s ar en roMpEjus; van octavius, antonius en lepibus, van otho en galba; van kassius; van ninrus juLiANus; van nues; van a lbikds; van maxentius; van l i c i n 1 u s , die, geduurende verfcheiden eeuwen, voortduurden, woedden nog veel wreeder ; ondermijnden eerst recht de grondvesten der Monarchie; en deeden Italien, Griekenland, Spanje, ja geheel Afiën van Romeinsch Burgerbloed ftroomen. Dit alles is zoo, en ik zou er nog vee! meer uit andere Rijken en Staaten kunnen bijvoegen; maar is het O 0 3 Chris-  < 294 > Christendom wel heter? Wanneer wij de gefchiedenisfen der Keizeren van het Oostersch Keizerrijk lezen . van Konstantijn, dien men gemeenlijk den bijnaam van den grooten geeft, af gerekend, tot aan den laatfLn konstantijn toe. onder wiens regeering in het jaar 1453. de Stad Konjlantinopolen door de Turken werdt ingenomen, dan vinden wij onder die Chris-ten Keizers veele om Sarde en fnoode Despooten en Dwingelanden, welke ot door hunne listen en Staatkunde , of door fchandelijke en gruwelijke moorderijën op den Keizerlijken troon zijn geraakt; hoewel dergelijke moordenaars ook doorgaands wederöm vermoord zijn geworden. Om nu niet te fpreken van de menigvuldige opjoeren, van welken de Gefchiedenisfen van dat Rijk gewaagen. Hoe veele voorbeelden vindt men niet van Keizers, die afgezet werden, na dat men ben de neus afgefneeden of de oogen uitgeftoken hadt. Is dan het Christendom beter ? Laat ons een voorbeeld of twee van deze Christen Keizeren zien. Fok as was één van dezeb'e, hij is die man, die in het jaar 6c6. aan den Roomfchen Bisfchop bonifa crus den III. den titel fchonk van algemeen geestelijk Opperhoofd der Christelijke Kerk, hij ftondt op tegen den voorigen Keizer Mauritius, en liet eerst alle deszelfs zoonen en dochteren voor 's Vaders oogen ombrengen, en eindelijk ook dien Keizer met zijne Gemaalin vermoorden. Mannen, welke fchoone vrouwen, en Vaders, welke fchoone dochters hadden, ontnam hij dezelve met geweld , en misbruikteze naar welgevallen. Hij floeg veele menfehen met eigen handen het hoofd af, tot eindelijk het gantfche rijk tegen bem oproerig werdt. Heraklius nam hem gevangen, liet hem handen en voeten afkappen, ook de fchameldeelen affnnden, en vervolgends dit alles bene ens den romp verbranden. Justinjëan de II was in een oproer aftiezet, en hem de neus af^efneden het gelukte hein echter, eene tegenomwenteling te veröorzaaken, en hij beklom den troon weder, en toen deedt hij. telkens als hij zijnen afgeknotten neus fhoat, eenen van de deelgenoten van het voorgaande oproer van kant helpen. Zou ik zoodanige tafereelen met kunnen vermeng. vul-  vuld'gen, indien ik de gefchiedenis der Eitropifche Landen en ctaaten elk bijzonder wilde nagaan, en zou dan de vraag vel zoo vreemd luiden: Is het Christendom w?t heter ? Wanneer wij flechts onze Jaarboeken openflaan, en zien . wai dezelve ten dezen upzigie behelzen . moeten wij dan de vraag niet herhaalen: Is het Christendom wel heter. Zün er van onze Graaven, te rekenen van disk den Eerften af, en die waren evenwel ook Christenen! niet deze en gene vermoord geworden; bij voorbeeld Graaf floris? is wili im de eufte van Nasfau , die Nederland tegen de Spaanfche overheerfching befchermde, niet door eenen moordenaar omgebracht, en droeg filip de II. den naam niet van een Christen, van d^n Katholijken Koning ? Staat het tremgeval van de beide broeders de wit niet inde Vaderlandfche Hiftorie ? En zijn er niet geduurige opfehuddingen , binnenlandfche verdeeldheden en burger - oorlogen in Nederland bekend ? Bijzonder zijn berucht de Iloekfche en Kabbeljaauwfche Burgertwisten , die haaren ooifptong namen van willem den vijfden, en zijne moeder margarethavan urjEREN, en van welke men reeds in oude tijden zeide: Hadde recht naar reden gegaan , Zo hadt de Hoek de Kabbeljaauw gevaên. Om niet te fpreken van den Kaas - en Broods- Oorlog, van de groote omwenreling , waar door filip de tweede en met hem de Graaflijke reeeering werdt afgezwooren ; om niet te fpreken van de geduurige omwentelingen , die als eene periodieke Koorts Nederland gefchud hebben, noch van de treurtoneelen , die bij dezelven vertoond zijn geworden. Wie is zoo geheel onkundig in de oude en nieuwe gefchiedenisfen van zi,n Vaderland, dat hij meer nodig heeft ten dezen, dan eene enkele Vingerwijze, een enkel Nota bene? En is dan het Christendom beter ? Men fpreekt veel van Priester - bedrog, list en haat onder de Heidenen; het is zoo, maar is het christendom teier? Wat zegt de Dichter, die ik hier voor deedc fpte-  < 29Ö > fpreken, van het nieuw leed, dat wij ons dag op dag blijven Berokkenen door haat, door ontrouw, en krakeelen, Die Kerk en Stad en Staat te jammerlijk verdeelen; Den trotfchen Onderdaan zijn wettige Overheid Doen tasten naar de Kroon, met roekloos onbefcheid; Ja Herders, Herders zelfs in Wolleven verand'ren , Die blind, en biina dol van waan' en woede, elkand'ren Met open muill' enklaauw', gevlogen inde Vacht, Malkaêr beltonnen, ja, waar' 't flechts in hunne magt, Wis griefden tot in 't hart met doodelijke wonden, En ligt, van topp' tot teen , verfcheurden en verflonden, Terwijl de onnooz'le Kooi , door 't onbefuisd' geweld, Verbijsterd, en in 't hart van fchrik en angst bekneld, Ats Lammers, die van Staf en Hoeder zijn verlaten, Den troostelozen Stal doet daveren van 't blaten. Trouwens men behoeft flechts zeeuws Wolf in het Schaapsvel te lezen, om op de vraag te denken: Is het Christendom wel beter? Wie der waare Christenen wenscht niet; ach dat het ééns beter ware, dat het echte Christendom, het welk liefde, vrede, en zegen ademt, ééns zegevierde!!! Maar wat baat het? Wat zal men wenfehen ? TE L E T D E N, Bij L. HEB.DINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 90.) Zijn 'er ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid ? A Igemeen klaagt msn over het gevaar, waar in de rechtzinnigheid zich bevindt; men roept, dat 'er veelen zijn, die dezelve heimlijk ondermijnen, en aan het fondement peuteren, gelijk zeker predikant deze fierlijke fpreekwijze bezigde; daar is alömme zoo veel ijver, om voor de rechtzinnigheid te waaken; tusfehen beiden, is het ook, omdat men vreest, anders in flaap te zullen vallen, dat fommigen zoo hevig fchreeuwen voor de rechtzinnigheid, en met armen en beenen om zich flaan, zoo dat zij, ook hunnen naasten buurman, en welmeenendften vriend dikwils een klap toebrengen, die hem doet zuifebollen, ja forotijds van het lieve leven berooft? Uit dien hoofde heb ik reeds éénmaal en andermaal gevraagd : Wat is toch rechtzinnigheid ? en die vraag blijft nog open: maar nu heeft onze gerrit de vraagee een' anderen inval gekregen, die, waarom zou ik bet niet zeggen? beel fchrander of heel mal? voorkomt. De Lezer zal misfchien beter in flaat zijn, ©m 'er over te oordeelen, dan ik; Hij heeft den inIX. Deel, Pp val  < 208 > val gekregen, om te vragen: Zijn 'er ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid'? Is deze vraag niet fchrander? Want, indien 'er zulke kenmerken zijn, is dan het ftuk van de rechtzinnigheid niet fpoedig uit te maaken? Maar aan den anderen kant: Kan rechtzinnigheid, die in het verftand, maar voornaamlijk in het hart diende te huisvesten, wel genoegzaam door uiterlijke kenmerken , en met zekerheid, blijken? Zoo dat men zondef gevaar van mis te tasten, terftond op het oog zou kunnen zien, wie al, wie niet rechtzinnig was ? Maar ik zal den Lezer in ftaat ftellen, om over "s mans vraag zelve te kunnen oordeelen. mijn heer de vraag-alI Wie zou durven ontkennen, dat 'er van onheuchlijke tijden veelerleië foorten van rechtzinnigheid geweest zijn? Zou ik zelf 'er niet veele kunnen opnoemen? Indien iemand deze rijke ftof wilde uitputten, zou men 'er dan niet een tamelijk dik boekdeel van kunnen fchriiven? Daarom is mij de vraag belangrijk voorgekomen : Zijn 'ar ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid? en van de onderfcheiden foorten van Rechtzinnigheden? Ik zal echter, om kort te zijn, mijne vraag, niet in tweeëntwintig deelen. gelijk zeker prediker zijn'tekst, maar in twee deelen fehriften, welker ééne zich bepaalen zal tot kerkelijke, de andere tot politieke rechtzinnigheid; latende het verders aan U en uwe Lezeren over, om, aangaande dit rijk onderwerp zoo veele, en zoo duchtige vragen te doen, als elk zal goedvinden. Onze ftof dan , verdeelt zich gevoeglijk in twee deehn, voorëers.t, met betrekking tot de kerkelijke, en daa  < 299 > dan ten tweede, met betrekking tot de Politieke recht» zinnigheid, Misfchien vraagt gij, of ik ook predikett wil over de kenmerken der rechtzinnigheid ? Maar weet g] niet: Qui bene dijlinguit, bene docet? Die wel onderfcheid, leert wei. ik bepaal daarom mijne vraag tot de Kerk, en dan ten tweeden, tot het Land onzer woning. Vooreerst vraag ik dan: Zijn 'er Ook uiterlijke kenmerken van kerklijke rechtzinnigheid ? De aanleiding tot mijne vraag heeft mij mijn vriend marinus ONWEêRSPARUiK gegeven. Deze is een rechtzinnig man, een pijlaar van rechtzinnigheid voor Kerk er» Burgerftaat Wanneer ik nopens dien man Vraag : Of hij ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid vertoont ? vind ik dan, hem nader befchonwende, dusdanige kenmerken niet in zijne lange muisvaale of kaftanjebruine paruik, en grooten ronden hoed, waardoor hij de gedaante en het voorkomen van eenen Wel-eerwaardigen aanneemt, en duizenden, bij welken bij onbekend is , en die hem in de gemelde betrekking op de markten groeten, misleid? Zou men uit dit uiterlijk kenmerk zijne rechtzinnigheid niet moeten erkennen, al ware hij anders van den hoofdfchedel tot de voetzooien geheel melaatsch? Zoo dat ik meen uit dit voorbeeld grond te hebben, om te vraagen, zijn 'er sok uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid? Behoort 'er de paruik en hoed van onzen marinus niet toe? Quid vobis videtur ? Wat dunkt 'er u van ? zeide d^ Priester. En zou mijne vraag wel zoo geheel buiten den haak zijn? Ei lieve! gij behoeft geene verre reize te doen, ga maar eens deze ftraat door, die gragt langs, en ik vraag u: of gij niet fpoedig uiterlijke kenmerken van rechtzinnigheid, hoe wel van een geheel ander foort zult ontmoeten? Zult gij niet als een critirium, een kenmerk, van rechtzinnigheid ontmoeten een blonde paruik en opgetoomden hoed? Zijn niet onder de witte paruiken de muisvaale en kastanje paruiken groote ketters , en dus anders om, is niet deze deftige rechtzinnigheid der witte paruiken en opgetoomde hoede» P p 2 een  Kt 3°° > een kenmerk van zwaare ketterij bij mijnen vriend m a* i inus on wee r s pae u ik ? Over en weder! en is dit wel zonder grond, dewijl elk mensch zoo in Kerk als Burgerftaat een en het zelfde natuurlijk recht toekomt ? En dus indien de muisvaale en kastanjebruine paruiken*. waaronder mijn vriend marinus een voorvechter is , zoo dat hij wel alles zou willen uitroeien, en uit Kerk en Land bannen, wat niet onder het muisvaale en kaftanjebruine behoort; ik zeg, indien de muis* vaale en kaftanjebruine paruiken het recht hebben, om de deftige witte paruiken te verketteren, hebben dezen dan op hun beurt wel minder recht, om het de eerstgenoemden te doen? Blijkt het dus niet meer dan middagklaar, daar de kleuren, bijzonder dor paruiken, in het ftuk vart rechtzinnigheid zoo veel bewijzen , dat mijne vraag van groot gewigt, en van het uiterst belang is , of'er ook uiterlijke kenmerken der rechtzinnigheid zijn? Eene vraag, over welke men met geene koele onverfchilligheid kan of mag heen flappen? Doen deze kenmerken niet bij veelen meer uit dan oprechte deugd en godsvrucht? Zijn een ronde hoed en bruine paruik niet bij veelen voldoende, om den haam van vroom, te eifchen ? Verwonderen zich de eenvouwigen over mijre vraag; dan vraag ik; of zij niet weten, wat de gewoonte, wat de tijden niet al kunnen uitwerken ? Weten zij dan niet, welken magtigen invloed uiterlijke kenmerken en bijzonder de kieuren de laarfte jaaren in bijna geheel Europa gehad hebben ? Heeft men niet menig een om de kleur verketterd? Heeft niet menig een de kleur het leven of iet, dat hem niet min waard was, gekost ? Is de rechtzinnigheid onderfcheiden, in onderfcheiden plaatzen, lieden en landen, maar dan vraag ik, zijn zulks de uiterlijke kenmerken ook niet? Is dit lieverij der rechtzinnigheid niet zoo onderfcheiden, dat dezelfde kleur op de ééne plaats allen haaren luifter verliest, daar zij op de andere mede fchittert? Zoo onderfcheiden, dat de perfoon, die dit merkteken draagt, op de ééne plaats wordt veracht, en met den nek aangezien, en op de andere bijna wordt aangebeden, op de  < 3oi > de ééne plaats wordt gegroet voor een fteun van Kerk en vaderland, en op de andere wordt uitgemaakt voof een pest van beiden? En dat dikwijls enkel en alleen om dat uitwendig kenmerk? Mijn oude vriend joms fijndaard, bij al de wereld zoo wel bekend, elk uwer Lezeren kent hem immers, in welke ftad hij ook woonen mag? is zedert ruim drie jaaren mijn vijand, njijn haater , mijn vervolger geworden, alleen omdat ik, een beminnaar van het diep eenvouwige, met hem niet kan inftemmen, om zulke in het oog lopende vertooning te maaken , en een uitwendig merkteken van rechtzinnigheid aantedoen? Hij verwijt mij, dat ik niet rechtzinnig ben, omdat ik mijn gebonden haair met geene muisvaale of kaftanjebruine paruik wil Verwisfelen , omdat ik mijn eenvouwig opgetoomden hoed voor geen' neêrbangenden wil verruilen? Omdat ik juist die kleur niet verkies te dragen, die hij verkiest. Het helpt niet, of ik hem beduiden wil, dat elk mensch natuurlijk vrijheid heeft, en recht bezit, om te dragen, wat hij verkiest, en door geen bijzonder perfoon kan of mag gedwongen worden , broe. der fijnbaard prevelt maar voort, en zegt, het is niet geoorloofd, zijn dragt is het kenmerk der rigide orthodoxie, ja wel rigide! en dus het mag maar niet wezen! Al wie niet denkt, zich niet opfchikt, zijne bovenfte verdieping niet ftoffeert , als broeder fijwbaard, dit is maar uitgemaakt, die is ongodsdienftig, een ketter, een godloze, een heiden, een tollenaar een. . . . ik weet al niet wat? Wal nu, Heer vraag-al met uwe Lezers: verdient mijne vraag dan geene aanmerking: Zijn 'er ook uiterlijke kenmerken der rechtzinnigheid ? Duizendmaalen beklaagt mijn gewezen vriend zich,' dat 'er helaas! in deze bedorven dagen, welken wij beleeven, zoo veele onrecbtzinnigen zijn, die met gerrit de vraacek op het effen pad van eenvouwigheid zcip maar zoetvoerig heen wandelen, op de paden van vrijheid en natuurliik recht en rede, naar den leiddraad van den Bijbel. Somtijds wordt hij zoo ijverig, dat hij mij om de ooren zou flaan, en mij alle kwaad op P p 3 een  < 302 > een Christelijke wijze tqewenscht, ten voorbeeld van anderen: fomtijds ook ftort hij traanen, en beweent als een tweede HErucxiET, de dwaasheden van het mensch' dom, dat in de paruiken eu hoeden, als kenmerken der rechtzinnigheid met hem , broeder f Ij n 6 a a r d , niet ïnftemt. Maar nu vraagt gerrit de vraager: of hij , daar zijn oude vriend weent, niet zou mogen lagchen? of hij met de dwaasheden niet mag fpotten, zoowel als fijnbaard 'er over verkiest te klaagen en te ijveren ? Ridendo dicere verumqnis vetat ? Mag men niet, al lagchende , de waarheid zeggen ? En blijft derhalven de vraag niet : Zijn 'er ook kenmerken van rechtzinnigheid ? Nog eene vraag: Zou het niet nuttig kunnen zijn, indien het gild der Hoedemaakers eens een model opgaf van den rechtzinnigften hoed, in zijne gantfche Uniform, met alle zijne lieraaden en bijfieraaden , ap- en dependentiën ? Als mede het gild der paruikemaakers eenige monsters paruiken met alle derzelver verdiepingen, en dan onderfcheiden monsters van haair zoo muisvaal als kaftanjebauin , om dan een premie te ftellen voor den rechtzinnigften hoed en rechtzinnigfte paruik? En zou het vervolgends niet eene allernood^aaklijkfte en nuttigfte zaak en ftichting zijn indien men een fonds uitdacht, om jaarlijks eene behoorlijke premie te kunnen uitlooven, aan die paruik • en hoedemaakers, welke de meefte en rechtzinnigfte paruiken aanbrachten ter plaatze, nader in het vervolg te bepaalen? Een zekere premie ten dien einde te bepaalen, vind ik zoo ongeri'md niet, daar worden jaarlijks zoo veele premiën uitgedeeld; daar wordt zpo veel geld verfpild tot uitgaven, die lang zoo voordeelig niet zijn , mijns bedunkens, en ondertusfehen zou de plaats , waar die lieden met hunne paruiken en hoeden moesten famenkomen, immers daardoor floreeren, even als elders door een paarden of beeftenmarkt ? Tot dus verre, was ik in de behandeling van deze mijne gewigtige vraag gevorderd , toen mijn vriend justus bij mij kwam, en zeer nieuwsgierig vraagde: gerrit wat doet gij ? Ik fchrijf, zeide ik» Dat is on-  < 303 V onnodig mij te zeggen, gaf hij ten antwoord, ik zie het, maar wat fchrijft gij, als ik het weten magP Ochl ja gerust. Ik fchrijf iet over de rechtzinnigheid aan den vraag-At. Hij begon te meesmuilen, en ftak mij een papier in de hand, waar alle de nommers van uw weekblad op aangetekend (tonden. Zie daar, gerritjen, zeide hij, twee Nommers over de rechtzinheidl'Hue fmaakt u dat? Ik keek wat op mijn neus neder; maar zei eindelijk: ja justus, dat moet 'er toch heen! Wat verfchilt mijne vraag over de uiterlijke kenmerken der rechtzinnigheid niet hemelsbreedte van die, welke in nommer 18 en 19 van den vraagal behandeld wordt? Met dit alles geraakte ik, door de praatzucht e» nieuwsgierigheid van justus, geheel van mijn ftuk af, en moest nog veele fchoone dingen daar laten, en kon nu niets van de kenmerken der Burgerlijke Rechtzinnigheid zeggen, hetwelk het tweede deel van mijne verhandeling hadt moeten uitmaaken. Ja, Heer vraag-al! ik moet veele fchoone dingen nu daar laten, als bij voorbeeld, nu kan ik niet fpreken van de rechtzinnige Juffer brigitta, die in de kist onder de pretken van haaren Vader Zaliger r die een voorftander was van de rigide orthodoxie, waarom ook al het bloed, dat door haare aderen loopt, rigide orthodox is, liggen wil, en met dezelve begraaven moet worden, wel te verftaan, als zij dood is, om alzoo aan deze booze wereld, als des onwaardig, dit kleinood van Rechtzinnigheid te onttrekken, waar veele onrechtzinnigen fomtijds mede zouden fpotten, Is dat evenwel niet jammer, dat ik nu zoo veel achter wege moet laten, het geen de wereld misfen moet? Maar wat zal ik doen? ik moet 'er afftappen en befluit mijne vraag, zonder 'er iet meer bij te voegen dan D I x I. GERRIT »i VRAAGER. IJ. Nov. 1700. Zie  < 3°4 > Zie daar Lezer, nu kunt gij oordeelen orer de vraag» Zijn 'er, ook uiterlijke kenmerken van de rechtzinnigheid? Ik wil wel bekennen, dat ik niet min dan justus heb gemeesmuild over bet gefchrijf van mijn vriend gerrit devraager; niet om dat hij weder van hetzelve onderwerp fprak , daar ik al eens naar gevraagd heb; want gebeurt dat niet meer, dat zelfs inaatfchappijën en genootfchappen dezelfde vraag herhaalen, als 'er geene antwoorden inkomen, die .voldoende zijn, en die eindelijk, wanneer die antwoorden wegblijven, weder intrekken? Maar dit laatfte doe ik niet; want ik denk altijd, dat nu hooi is, zal morgen fmaaklijk voeder wezen; worden mijne vraagen nu niet beantwoord, misfchien zullen zij nuttig zijn voor de postenfeit, al was het maar, om eens te zien , waar onze gedachten al overgegaan hebben , en zich te verwonderen, dat wij. in veele opzigten , fchoon wij eene verlichte en wijsgeerige eeuw beleeven, nog zoo verblind en dom, waren. Maar ik heb gemeesmuild over den potaierlijken voorflag , van het uitlooven eener premie, op den rechtzinnigften hoed en paruik, en het geen daar meer volgt ? Eene bedenking heb ik, op het gefchrijf van gerrit, indien 'er uiterlijke kenmerken zijn van de rechtzinnigheid , of ingevoerd worden, vraag ik, of het niet te vreezen zal zijn, dat de verwarringen in de wereld nog grooter zouden worden? Immers of wij zouden allen het kenmerk van rechtzinnigheid dienen te dragen, pf 'er zou terftond eene uitmonstering plaats hebben? Sic niger ejl — Hunc tu Remane caveto. Doch de Lezer oordeele, naar zijn licht, over de tra3g: Zijn 'er ook uiterlijke kenmerken van rechtzinnig. heidT Te L E r D E N Bij L. HERDINGH, en a'om bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 91. Wat is Huwlijks • lief de? Mijn heer de vsjac-u! I k ben een jongeling , die met geene onverfchillige oogen de fchoone Sexe meer befchouw ! Neen ; ik ben het ééns met éénen mijner vrienden , die fchreef: „ Eenmaal hoop ik rot loon eener ftandvaste en kuifche liefde in het bezit eener waardige vrouw mijn aardsch geluk te volmaaken". Ondertusfchen wordt 'er over da Huwelij&lïèfde zeer verfchillend gedacht, zou het dan wel onnodig zijn, ééns te vraagen: Wat ts waare Hw welijksliefde'? Is het Huwlijksliefde, wanneer Koningen en Vorften, maar ook minder Grooten uit Staatkundige oogmerken, in het Huwlijk treden , zonder ooit eikanderen gezien of gefproken te hebben. Is het Huwlijksliefde, wanneer een Hoveling eene Staatsdame trouwt, die hem door zijnen Vorst wordt toegevoegd, opdat haare verkeering met hem verborgen zou blijven; of , het geen op hetzelfde uitkomt, dat hans, om van zijnen Heer den Burge* meestér een bierbeumke te krijgen , ein gebraucht Magdeken toeneemt? Is het Huwlijksliefde ? dat zoo menig jong predikant, omdat zijn tra&ement wat fobertjens is, een meisjen II. deel. Qq zoekt,  zoekt, dat veel geld heeft, fchoon zij voor het overige een allerhaatlijkst karaéter mogt bezitten? Strookt het met den aart der waare Huwlijksliefde, dat men tusfehen man en wijf eeuwig hoort twisten over het Meesterfchap, en wie de broek zal aanhebben ? dat de een der echtgenoten ftaeds over den ander onbepaald heerscht en despotiek regeert? En dat niet alleen onder geringe lieden, maar onder Koningen , Prinfen en Vorsten ? Trouwens behoort hier niet het geval, daar de Vrijheer van knigüe van fpreekt? Ik heb, zegt hij, een zwak vorst gekend, wiens gemaalin zoo onbepaald over hem heerschte, dat hij, bij een lustreisjen, ongemerkt na beneden floop, en den koetzier, die met het rijtuig op het plein ftil hielde, met eene zachte ftem vroeg: Weet gij ook of ik mede rijden zal?" Wat is Huwlijksliefde? Hebben die wilde volken 'er ook beter begrippen van , daar het gebruik plaats heeft, dat de vrouw op den dag, dat het lijk van haaren man verbrand wordt#-' zich mede leevende laat verbranden? of zou onze befchaafde en verlichte Natie er beter achter wezen, waar de man, bij gelegenheid van ziekte of dood zijner vrouw, al weder eene andere dulcinea op het fpoor heeft? Of gelijk die vrouw , welke haaren echtgenoot, die haar op het fteribed vermaande , om weder naa zijn dood naar een goed man om te zien, ten antwoord gaf: Stel uw hoofd maar gerust, mijn lief! die zaak is al bezorgd! Wat is Huwlijksliefde ? De vrouw van zekeren Jood, die een' geruimen tijd ziek was geweest, werdt op een' namiddag zoo erg, dat men vreesde, dat zij nog voor den avond den geest zou geven. Onze Hebteè'r liet daarop, uit voorzorg, reeds vroegtijdig eene doodkist haaien, om, bij het overlijden zijner huisvrouw, fchielijk gereed te zijn. De zon helde nu naar haaren ondergang, en de Jood befluit, dewijl het lijk, zo hij verzekerde, niet in zijn huis mogt overnachten, de met den dood worftelende vrouw maar in te pakken, het geen ook daadlijk gefchiedde. De Buuren fchreeuwen , uw vrouw is nog niet dood! Maar een Ai gij verftaat toch onze wet niét' befliste haar lot, en men reedt met de nog fnik»  < 3*7 > fhikkende vrouw heen' Zou deze zoon van abraham ook geweten hebben: Wat is Huwlijksliefde'? Nog een dergelijk geval herinner ik mij. Zeker Heer, eenige uuren van de ftad op een buitengoed woonende, wiens vrouw gevaarlijk ziek was, zondt aan zijn Boekverkoper in de ftad een opftel van de doodbrief zijner echtgenoote, met verzoek die te drukken, echter met bijvoeging: Laat de datum wanneer mijne wouw overleden is , open, dan kan ik die invullen , als het geval ge* leurt, en len voort gereed. Wat is Huwlijksliefde ? Zou de Schrijver van het volgend gezegde ook beter over dit onderwerp gedacht hebben? „ De Huwlijksliefde is het, die het hobbelig levenspad met roozen beftrooit, die, terwijl zeden Godsdienst beminlijk en de deugd gemaklijk maakt, ons zachtkens heenen voert langs talloze verkwikkende beekjens naar het eenig waardig toneel van genot, de gewesten der Onfterflijkheid ! " Is dit onderwerp niet waardjg, eens nader overdacht te worden ? Zou dit weinige daar ook aanleiding toe kunnen geven? En zoudt gij dan dezen Brief wel willen plaatzen van JAN van de VEGT. Ik heb dezen Brief geern geplaatst, alfchoon ik reeds éénmaal gevraagd heb: Wat is een Huwlijk? waat van da tegenwoordige vraag, die jan van de vect oppert, niet geheel vreemd is. Juist, als ik den Brief ontving, zat ik te lezen in joost van den vondel's Gijsbrecht van Amftel, alwaar de volgende regels voorkomen, welke ik vraag, of zij niet fchoon pasfen op de vraag : Wat is waare Huwlijksliefde ? Waar werd oprechte/ trouw, Dan tusfehen man en vrouw, Ter wereld opit gevonden? Twee zielen gloênd aan een gefmeed, Of vast gefchakeld en verbonden ln lief en leed ! Qp 2 Di  *C 308 > De band, die 't harte bind Der moeder aan het kind, 'Gebaard met wee en finarte, Aan haare borst met meik gevoe Zoo lang gedragen onder 't harte, Verbindt het bloed , Nog fterker bind de band Van 't paar, door hand aan hand Verknocht, om niet te fcheiden, Na dat ze jaaren lang gepaard , Een kuisch en vreedzaam leven leiden, Gelijk van aard. Daar zo© de liefde viel, Smolt liefde ziel met ziel, En hart met hart te gader: Die liefd' is fterker dan de dood. Geen liefde Romt Gods liefde nader, Noch fchijnt zoo groot. Geen water bluscht dit vuur, Het edelst, dat natuur Ter wereld heeft ontfteken; Dit is het krachtigfte cement, Dat harten bindt, als muuren breken Tot puin in 't end. Wat dunkt u Lezer van deze befchrijving der waare Huwlijksliefde? Zou het menschdom niet gelukkig zijn, indien dit waare Huwlijksliefde zijnde, zij ook veel onder de menfehen beoefend wierdt? Maar vinden wij wel veele voorbeelden van waare Huwlijksliefde? In den ouden tijd? Ja! willen wij er één of twee bijbrengen ? Want exempelen trekken.' Zij zijn van twee Koninginnen: Wie heeft niet gehoord van artemisia, Koningin van Kariën, die haaren gemaal mausolus zoo lief hadt, dat zij na zijn dood, hem niet alleen eene Tombe deedt oprechten, die donder de wonderen der wereld gerekend is, maar die ook zijn ligchaam tot asch ea  < 3°9 > en ftofzand deedt brengen, het welk zij, met water vermengende, in het lijf dronk, Maar, het was eene heidenfche Koningin! Het ander voorbeeld is uit den tijd der kruistogten, toen er, bij onchristelijke gelegenheden, evenwel nog fomtijds eene christelijke daad verricht werdt. Koningin leönoka, verzelde haaren Gemaal, Koning eduabd den eerften van Engeland, in het zoogenaamd Heilig oorlog. Hij behaalde in dien krijg zeer groote voordeden op de ongeloovigen, en verkreeg er voor zich zeiven een' ongemeenen roem door. Na veele trefiijke daaden in bet veld verricht te hebben, werdt hij door een' verraderlijken en wanhopigen Saraceen, ( onder voorwendzel, van hem een bijzonder geheim te moeten openbaaren, in zijne kamer toegelaaten,} met eene vergiftige pook gewond, 't Gevolg daar van moest, naar de verklaring van zijne lijfartzen, een onvermijdelijke en fchielijke dood wezen, ten zij het venijn op ftaande voet doorden mond van een mensch uit de wonde werdt gezoogen. Dit zou welligt den Koninglijken lijder redden, maar het zou ten uiterften gevaarlijk zijn voor de perfoon, die het vergif uitzoog. Hoe gevaarlijk dit ook was, zijne Koningin begeerde dien dienst te doen, en ftondt er op aan; uit kracht van haar recht als gemaalin. Ook voerde zij het zoo getrouw uit, dat zij des Konings leven behieldt, en zoo gelukkig, dat zij haar eigen niet verloor, Vervolgends keerde zij weder naa Engeland; leefde nog veele jaaren na dit geval: en bracht verfcheiden kinderen ter wereld. Doch vroeger of Iaater moet zelfs de Koninglijke waardigheid de fchuld der natuur betaalen. Op eene reize naa Schotland geftorven , werdt zij te rug gebracht, naar de Abtdij van Westmunster, alwaar haar lijk werdt bijgezec. Overal daar het ligchaam rfctte, op den weg saa deszelfs begraafplaats, werdt een gedicht opgerecht, hoedanigen men er nog in Engeland vindt, met die La« tijufche opfchrift: IN PERPETTJAM REGINAE ELEONORAE CQNJU GALIS A WO RIS MEMORIAM. Q q 3 dat  € 31° > dat is: Ter eeuwiger gedachtenis van de Huwlijksliefde der Koninginne leonora. Wat is waare Huwlijksliefde ? Doch moeten wij hier ook van zeggen, het geen zeker pastoor zeide: en wat zeide zeker pastoor? Zeker Pastoor hadt uit het Euangeli gepredikt, dat, wie twee rokken heeft, er één moet mededeelen aan den genen, die niets heeft, één zjjner goede Katholijken fprak hem na de preek aan, Heeroom! zegt hij, ik wenschte, dat gij, die meer dan éénen rok hebt, er mij één mededeelde, dewijl ik er geen heb; zoo als gij zoo even uit het Eudngeli gepredikt hebt. Heeroom antwoordde op dit zonderling voorftel heel knap: Vriend! gij hebt den famenhang niet nagegaan, anders zoudt gij aan het begin van dat kapittel gelezen hebben : Et factum eft eo tempore, Ende het gefchiedde in dien tijd ? Maar mag ik nog het een en ander bijbrengen , hetwelk misfchien ter opheldering van de vraag: wat is Huwlijksliefde ? ftrekken kan ? Mijn vriend fpreekt van itaajjtundige Huwelijken ; maar was het dan in oude tijden beter, toen de Koningen de gewoonte hadden , gelijk ik uit eene plaats van den Dichter claudianus leere, om de fchilderij van een vrouwenbeeld door groote meesters te laaten maaien, en dat ideaal van fchoonheid in alle de plaatzen hunner heerfchappij te zenden , of daar misfchien eene maagd gevonden werdt, die daar na geleek, om die dan voor zich te nemen. Ik zou er de plaats van den dichter wel bijzetten; maar wat heeft er de Nederlandfche Lezer aan ? Zij ftaat in zijn gedicht de nuptiis Honorii, en begint: Non ego luxuriam regum moremque fecutus enz. 'k Heb, naar de dartle wijz' der Koningen, geen fchoone Door fchilderij gezocht ■ Mijn vriend jan van de vest, fpreekt] in zijn Brief nog van iet anders, welk aan de Hoven en on- der  < 3" > der de grooten wel eens plaats heeft; dat een Dametj'en of keukenmeisjen wordt uitgetrouwd, en nogthans, ook met voorkennis van den man, eene vriendin van den Vorst, of van den Heer Burgemeester blijfr. Doch weet jan van nts veot dan niets van de wereld? Indien hij Latij'nfche auteuren gelezen heeft, dan zal hij zich immers dien man wel herinneren, die bij j]u vena li s doiïus fpettare lacunar DoStus ad calicem vigilanti [lettere najo. Hijwist.als 't fpei niet deugde,'t gewelf wat tebegaapen, En ook , als dronken, zich te veinzen hard te flaapen. Dien man, van wien dat gezegde in onze Syntaxis ftaat : non omnibus dormio. Ik flaap niet voor alle man. toen naamlijk een ander, behalven den Keizer, zich wat gemeenzaam met zijn vrouwtjen maakte. Weet hij dan niet, wat de Franfchen zeggen : Het bloed van Prinjen levlekt niet? en de Italidanen: Coma che fanno i Principi, fono cotone: Hoorens, die Prinsfen zetten, zijn kroonen? Maar zijn er ook geene andere voorbeelden van het tegenovergeftelde, en dat groote Vorstinnen het ook zoo naauw niet genomen hebben? Is het voorbeeld van messalina niet over bekend genoeg? En doet dit niet veel uit? En in het laatfte geval, kan het niet gebeuren , dat een Vorst niet in ftaat is, om den HuwJijkspligt te volbrengen ? Men heeft wel eens voorbeelden van ondergedoken kinderen gehad, gelijk men weet, wat er over den Prins van Walles in de voorgaande eeuw in Engeland.te doen is geweest; maar ik wil mijn' Lezer nog iet vreemders mededeelen op dit onderwerp. De fchrijvers vernaaien ons van eenen Koning , die heei anders te werk ging. Hen hik, Koning van Kaftüien, zoon van jan, toen hij zijne vrouw geene kinderen kon aanplakken, liet er haar, door eenea jongeling van 'tland, bertran cueva genaamd, een aanplakken. Dat riet alleraanmerklijkst is : hij deedt dit in geen ziedenden moed, maar mee een langduuiig overleg, en met rijpe  K[ 312 > rijpe beraad zaamheid: want hij nam dezen cue va, die anders een duisterling en verfchoveling zou gebleven zijn, en deedt hem door verfcheiden eeretrappen ten laatften tot een Hertogdom fteigen, opdat hij hem eindelijk dien treflijkerj dienst mogt doen , tot belooning der weldaaden, die hij hem, in grooten overvloed, bewezen hadt, Of deze man naderhand in dien hoogen ftaat gebleven is? Ja, dat weet ik niet; maar wel dit; dat het nog eene vraag verdient: Wat ftaat is er te maaken op de gunst der Hoven? Maar thans dienden wij op onzen Tekst, en bij de vraag : Wat is waare Huwlijksliefde? te blijven. Ik heb nog maar een gedeelte van den Brief van jan van de v egt met vraagen zoeken op te helderen, en heb over dit onderwerp nog zoo veel ftofs tot vragen over, met betrekking tot het geen hij aanftipt over de predikanten - huwelijken, en de huiskrakeelen, en andere dingen , die hier toe behooren, dat ik er nog wel een blaadjen mede kan vullen; en dewijl het toch jammer zou wezen, dat er iet van het geen ik ten dezen te ■vtaagen heb, zou verlooren gaan , zult gij het immers mij niet kwalijk nemen, Lezer! dat ik nog een nommer aan dezelfde vraag befteede, en zal jan van nu vegt niet met genoegen zien , tot welke vragen zijne vraag al aanleiding gegeven heeft? TE LEGDEN, Bij L. HERDINGHj En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D £ VRAAG-AL. (No. 92.) Wat is Huwlijks • liefde? ( Vervolg op JMo. 91. ) Om den draad weder op te vatten, daar wij hem in het voorgaande Nommer moesten afknippen, moeten wij, zo ik het wel heb , met de Predikanten, beginnen, en het geen onze Vriend jan van dek vegt daar van fchrijft. Zo ik het niet misheb, is reeds yi de vraag, wat is een huwelijk ? min of meer onderzoek gedaan naar de redenen , dat Predikanten zoo dikwijls een ongelukkig lot treffen in het huwelijk, en ook gevraagd, even gelijk onze brieffchrijver gist, of de reden daar van niet daar iri te-zoeken zij, dat Domine doorgaands naar een meisjen met geld uitziet? Maar thans komt mij iet anders in gedachten; gebeurt het niet fomtijds, dat Domine met zijn meid trouwt? En waarom zou da: juist zonde zijn P Stel, dat zij hem wel bediend, of reeds bij zijne ouders gewoond heeft, of dat er, bij ongeluk, eenige familiariteit heeft plaats gegrepen tusfehen hem en zijne dienstmaagd? Nu vraag ik derhalven, onderfteld, dat Domine zijne meid trouwt, is dal geen waare huwelijksliefde ? II. Deel. Rr Ik  < 314 > Ik heb ééns gelezen van den Godgeleerden petrus CUbtenius, den ouden, die reeds in de voorgaande eeuw geleefd heeft, één voorvader echter van den Hoogleeraar p e t r us curtenius, wiens verklaaring over den katechismus door de voorreden van den Heer Profr. broes vermaard is geworden. Die oude petrus cuti ten iu s dan gaf aan zijnen zoon deze drie lesfen ,• ten eerden : Dat hij geene heeren zou dienen, die maar een hand vol boeren te gebieden hadden. Ten tweeden : Zich voor plakfchulden te hoeden , en hier en daar een weinigjen te borgen ; want onvermerkt wordt men daar door in groote jchulden bedraaid. Ten derden: Geene dienstmaagd te trouwen; want die worden de allerhovaardigfle wijven. Tusfehen beiden: Indien de man hadt kunnen voorzien, wat er een eeuw na zijn dood gebeuren zou, wie weet, of hij er niet eene vierde les bijgevoegd hadt ? Naamlijk , geene voorreden te fchrijven voor eens anders werk, om. niet klakkeloos in moeilijkheden over rechtzinnigheid met rigide orthodoxen te geraaken ? Maar op ons duk. Ten blijke, dat de derde les van vader curteni us gegrond is, moet ik de volgende gefchiedenis verhaalen; Zeker predikant, hebbende twee gemeenten waar te nemen, «.lias eene Combinatie, of gelijk het fcms wordt uitgefprofren, Condemnatie, tusfehen welke een rivier, de Waal ©f de Maas? tusfehen beiden lag, werdt, eiken zondag, door zijne dienstmaagd met een fchuitjen overgeroeid , met zoo veel lust en hartelijkheid, geduurende twee of drie jaaren , dat Domine zich verbeeldde, dat deze vlij-! üge dienstmaagd zijne liefde waardig ware, dat zij ook waare liefde jegens hem zou kunnen hebben. Waarom de geede man haar trouwde. Den eerden zondag den basten na den trouwdag, zou Domine weder overvaaren, W i -ri j . a ,1 te».  < 3^5 > en nam zijne gewoone plaats in het fchuitjen, maar* zijne dienstmaagd , nu Dominees juffrouw , zeggen zoo dé boeren niet vrij naïf ? Dominees juffrouw dan nam in fte« de van de twee riemen, gelijk zij weleer gewoon was, ; flechts éénen riem, en beduidde haaren man, dat bij, als i echte man, nu met haar gelijk een riem te boord moest 1 leggen, wilde hij overvaaren. En wat zou de flokker < doen? Zijn Eerwaarde moest zoo gemanteld en gebeft hij ■ was, mede roeïen: gelukkig dat Dominees juffrouw hem het werk niet geheel opdroeg. Mijn verhaal is flechts een fragment, maar is de gisfing niet geheel waarfchijnlijk, dat deze gejijke verdeeling der riemen flechts plaats heeft ! gehad, tot een zeker tijdftip, bij voorbeeld, dat de Pas- I toorsfe zich in een' gezegenden ftaat bevondt enz! Maar nu een fprong, van de Huwelijken der Predikanten op de huistwisten en krakeelen, en kibbelen om het meefterfchap. Neemt gij mij dien fprong kwalijk, Lezer! kan ik beter doen, dan mijnen brieffchrlj ver te volgen? Wel nu dan! wut is Huwelijks-lief de? Men verhaalt van de Rufjen, dat haare vrouwen zich niet konden overreden, van haare mannen bemind te zijn, indien zij, niet dagelijks een portie oorvijgen en flagen van dezel- i ve ontvingen ; zoodat zekere Ruffischi vrouw, die met een' Duitfcher getrouwd was, welke haar op eene hof. lijker wijze behandelde, zeer te onvrede was, en aart ] haare vriendinnen klaagde, dat haar man haar gewis niet ■ lief hadt, dewijl zij nu al een half jaar met hem getrouwd geweest was, maar nog geen klap vaa hem gehad hadt, haar man dit vernemende touwde haar ééns lustig af, om haar een blijk van zijne huwelijksliefde te geven. Maar zouden de baakens nu in Rusland ook njet al verzet zijn? trouwens geen mensch, maar * r 2 Bfefl  < %i6 > Een ezel die vrijt, Die fchopt of frnijt. Maar nieuws is het niet, dat man en vrouw met efkanderen twisten, v/ie de meeiTer zal zijn. Zeker man was met zijn wijf op deze wijze aan het plukhaairen, wanneer 'er iemand aan zijn deur kwam en in zijne onnozelheid vraagde: of de baas t' huis was? waarop de goede man antwoorde: wittge een oogenblik wachten, alzoo de vraag tusfehen mij en mijn wijf fchielijk bellist zal zijn: wie hier in huis baas is ? Wat is huwelijksliefde'? Wanneer een jong paar ondertrouwd is, noemt men deezen jongeling Bruidegom en de jonge dochter Bruid. Ik heb meermaal over deze naamen gedacht. Stammen zij ook af van bruiden, bruïen , het laatfte, bruid, eenvouwig, het eerfte met het bijvoegzel van gom, hetwelk in'het alöud Duitsch, of Celtiseh, een man ia\ betekenen, zoo veel als Bruiman? of ftamt hec Woord bruïen van deze zelfftandige naamwoorden af? Het woord bruïen heefc onderfcheiden betekenisfen in het dagelijksch gebruik ; bruïen is werpen; „ Ik heb hem in 't water gebruid, opdat hij geen jongens meer maaken zou". Zeide een matroos tegen willem den eerften, waaneer hij aan dien Vorst een kostelijken veldrok aanboodt, dien hij prijs hadt gemaakt, in een gevecht, en die men geloofde, dat den neef van den Hertog van alba hadt . toebehoord, die in het gevecht geweest was, en toen die Prins hem vraagde: waar de eigenaar daar van beland was? Dat hij dien ook medegebracht moest hebben, alzoo men er dan een goed rantzoen van hadt kunnen krijgen. Bruïen betekent ook plaagen, wat bruit mij die ment? is een gemeen gezegde: maar ook eindelijk, zegt zeker Schrijver: ,, dit veelzinnig woord komt wonder wel te pasfe in gelegenheid van het geen twee geliefjens doen, wanneer zij die dobbervreugd genieten, zonder welker toedoen al mijne Lezers, nog tegenwoordig, zouden wezen, daar zij voor hunne ontvangenis waren." In deze betekenis doet men het afftammen van het griekfche (3puem ■pullulare, uitbotten, voortfehieten, of het wordt vergeleken met broeien, brteden, w.aar fan eenbrasd-ei. Nu is da  < 3i7 > de vraag: in welken zin wordt bet in Bruidegom en Bruid genomen? Zeker omdat zij eikanderen bruten zullen, maar of in den zin van werpen, flaan, kloppen, of in den zin van plaagen, of in den zin van broeden ? is eene vraag, welke ik, terwijl alle deze dingen in bet huweiijk plaats hebben, aan mijne Lezers voordraag, of zij ze ook kunnen ophelderen uit de vraag, Wat is huwelijkslief de? Eer ik van dat bruïen en gebrui afftappe, veeg ik er nog bij dat zekere vrouw de dubbelzinnigheid van het woord wel begreep: baar man dreigde haar , indiea zij zijnen zin niet naarkwam, in het water te zullen bruïen. Arme poppenruiter, hernam zij, gij dreigt mij in 't water te bruïen, daar het u te lani niet doenlijk is Misfchien vraagt iemand: of er ook eene natuurlijke iedeo kan gegeven worden, waarom de huwelijkstwisten zoo veel plaats hebben tusfehen man en vrouw, zoodat er zoo gewigtige oorzaaken zijn, om te vraagen: Wat is waare huwelijksliefde? Kan het volgende ook iet ophelderen. Zeker Edelman van Florence hadt eene juffer van zonderlinge fchoonheid tot zijne vrouw genomen. Toen hij, na verloop van eenige'maanden, genoegzame blijken gaf, dat zij hem piet langer geviel, vraagde hem iemand naar de reden: Waarom hij haar niet bezinde, daar zij nogthans ééne van de volmaakfte mevrouwen van haaren tijd was? De Edelman antwoordde: Ik beken het, zij is mijne liefde dubbel overwaardig; en zoo waar als ik leef, daar is niemand, die ik ftandvastiger zou beminnen, hadt zij niet een' naam , die mij geweldig tegen de borst floot. Gevraagd: wat voor een naam dit ware ? OI fchoot hij er met eene zucht op uit: Denaam van wijf? Wilde hij ook te kennen geven, dat de al te groot gemeenzaamheid tusfehen man en vrouw veelal eene verzadingveroorzaakt? en dat de echtgenooten behoorden te leeren, eikanderen zekeren eerbied toe te dragen, en de huwlijksvreugde als een hemelfchen daauw druppelswijze. of wiltge liever gedisteleerd?te genieten, en het hart er mede te befprengen, maar het er zijn zat niet van te geven ? Dat de eerbied der vrouw tot zekere gehoorzaamheid aan den man behoorde over te gaan , en die des aians met ailerleie foorteo van gevoeglijke toegevendheid R r 3 on-  < 3i8 > ondermen ;eld 'e wezen, bedenkende, dat de Vrouw uit de zijde van den man gevormd is, niet om zijne flaavin maar om zijre gezellin te wezen? Zou deze eerbied niet te weeg brergen, dat men de fouten, die men in zijne natuur heeft, door de deugden, die ons best ter hand ftaan, zou trachten te vergoeden, en zich, elk naar zijn ftaat, in het aanzien en geloof van goede hoedanigheden te handbaaven ? Maar vraag ik nu niet wat al te diepzinnig? En was het nogthans wel kwaad, indien al de wereld deze vragen naar waarde kon vatten? Maar is het niet waar , dat zij alleen onder het begrip der fchranderften vallen? zullen er niet eenige waanwijze kiekensbollen mede lagchen? En misfchien den eenvouwigen v kaag-al, wegens zijne onnozelheid , beklaageji ? Ondertusfchen was deze eerbied niet juist de bedoeling van den fchranderen lijkurgus, wanneer hij aan getrouwde lieden beval, malkanderen niet dan terfluik, en fteelswijze te komen bezoeken , Hellende zelfs del zelfde ftraffen op de genen , die in het werk van iemand werden bemin, als op zulken, die buiten den band des huwelijks zich daar in verliepen ? Deedt hij hec niet, om, door dat middel, de liefde der echtgenoten altijd in adem te houden ; en opdat zij malkanderen altijd even verfche vriendelijkheid en even keurige eerbiedigheid mogten bewijzen? Wat is huwelijks-liefde? Zeker iemand plagt te zeggen: Dat bet de wereld aan drieè'rleïe lieden mangelde: naamlijk, aan Predikanten, en hier door gebeurde het " dat een mensch , die in ongeluk wordt gewikkeld , tien en meer vrienden moet hebben, om hem te troosten: Ten anderen aan jooden, en daarom fchacherden de christenen : En ten derden gebrak hec aan hoeren , om welk mangel te boeten veel getrouwde wijven zich oneerlijk gedroegen, Hoe veel verfchilt dit laatfte van het gezegde van een ander, die als er in eengezelfchap aangemerkt werdt, dat plinius ergens fchreef, dat er geene dieren der wereld trouwer aan den mensch waren, dan de hond en het paard, er op uitfehoot: Mij dunkt, hij heeft de vrouw vergeten te noemen, De vraag is: wie van beiden heefc gelijk, naar den hm tan te oordeelen? Wat  € 3*9 > Wat is hmvelijksliefde ? h ene i k de VIII Koning van Engeland veïftiet verfcheiden vrouwen , en deedt er zelfs eenige onthoofden , onder deze jkba b o e l a i n of u u lleh, De vorftin, weggeleid wordende om onthoofd te wors den , riep eenen Edelman van 's Konings kamer, en fprak hem dus toe. ,, Maak mijn compliment aan den Koning en zeg hem , dar hij zeer volftandig is, in mijne bevordering te betrachten: v/ant van eene bloote edeljuffer, die ik was, heeft hij mij eene Marquizin gemaakt; van eene Marquizin eene Koningin; en nu er geen hooger trap van het aardfche over is, maakt hij mij eene martelaresfe." Wat nu aanbelangt de voorbeelden door onzen Brieffchrijver in het flot van zijnen Brieven bijgebracht, wat zal ik daar veel van zeggen? dan dat ik vraag : hoelang duurt huwelijksliefde? ook tot na den dood? Ik weer, wel, dat veele ouden een tweede huwelijk, bijzonder in de vrouwen hebben afgekeurd, als onbeftaanbaar met de huwelijksliefde? en dat zoo wel heidenen als christenen; dat po ü cia, de vrouw van brutus de uitfpraak deedt: dat eene gelukkige en eerbare vrouw niet dan ééns trouwt: dat de Koningin dido, door e n e a s tot een tweede huwelijk verzocht, veeleer wenscht te fterven: r Sed mihi vel tellus optem prius ima dehiscat enz, want men kan het alle dag bij vikgilius lezen; maar, wat is huwelijksliefde? Die zelfde dido vergat zich kort daarna, toen zij niet en aas in dat boschjen kwam te fchuilen! En maakte die vrouw zich er niet wel af? waar van het verhaal dus luidt? Zekere vrouw, aan haar' negentien man verloofd, werdt in vermoeden gerrokken, dewijl haar zoo veel echtgenoten afgeftorven waren , of zij hun niet wel een vijg wist te geven. Als zij derhalven voor de Magiftraat gevorderd , en ter rede gefteid was, wist zij zich zoo deftig te verdeedigen , dat ieder een^ genoegde. Toen zy haar affcheid meende te nemen, vraagde één der Heeren fchertzender wijze: Wien zij van alle haatte mans het meest geliefd hadt? Waar op zij bij haar neus langs .: - ..... . aa'f • ! - tttt  ♦€ 32° > ten antwoord gaf: Den levendigen heb ik altijd liever gehad dan den dooden? Maar is het geen tijd, om de zeilen in te haaien? en een einde te maaken van vraagen over deze vraag: Wat is huwelijksliefde? Is dezelfde niet een al te ouderwetsch onderwerp, dan dat ik er mijnen Lezer zoo lang mede lastig valle ? Indien men eens de proeve wilde nemen, hoe het met de huwelijksliefde gefteld zij , moest men maar eens eene kerk openftellen, waar in men vrij kon onttrouwen, wat zou de koster van die kerk er v/el bijftaan? En daarom ik flap er vïn af, alleen dit eene enkele nog. Zeker boer was zondags in de kerk getrouwd, den volgenden zaturdag komt hij bij den predikant. Domenij '■ zegt hij, ik wou, datje mij morgen weer onttrouwde. Want ik heb mijn bekomst van het trouwen. De Predikant beduidde hem, dat dit zoo geraaklijk niet ging, vermaande hem met veele redenen tot huwlijksliefde jegens zijn jong wijf; zoo dat de boer eindelijk driftig wierdt, opftondt, en met deze woorden heen liep: Hoor, Domenij je bent een kerel in het trouwen, maar een fch , . . r in het onttrouwen! Ik zou nog wel een voorbeeld hebben van Huwlijksliefde, hetwelk ons misfchien de vraag: Wat is Huwlijksliefde? nader zou Kunnen toelichten, maar het is van een wilde uit Kanada, en zijn er wel wilden in Europa ? Dit ééne nog: In eene Huwlijkfche voorwaarde, in het jaar I4?3 in bet Dorp Linne in Friesland, tusfehen n a nhe disks Bruidegom en folcke maartens Bruid gepasfeerd, leest men dit artikel; ,, Nanne dirks onfen buijre fal haar twee reijfen ter weeke ftrijeken , ( de goede week niet ~); 't verder moet ter fijner keure ■ftaen — nanne's fpritfe zal folcke ftellen bij dage ofte bij nachte , mits hij daar voor kenne; dogh *t festig jaaren oud, fal nanne fijn band mogen voldaan met queeden of paapenfoek enz," Wat is Huwlijksliefde? Te L E Y D E N Bij L. H EB.DING H, es alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a «en en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 93. Wat is grootmoedigheid? A 1 weder iet van gerkitbe vraager? Waarom vraagt gij dit, mijn Lezer? Is het dan niet het karakter van alle Vraag - allen en Vragers , dat zij hunne vragen vermeenigvuldigen? En is de bovenftaande vraag, welke onze vriend doet, niet weder der overweging waardig? Dus fchrijft hij mij over dezelve. M ij n heer! Is men niet veel al van oordeel, dat grootmoedig en edelmoedig deugden zijn , zeer naauw aan eikanderen vermaagdfchapt, in zoo verre zelfs , dat men met deze woorden dezelfde zaaken zou kunnen uitdrukken? en zou dus een grootmoedig mensch niet tevens een edelmoedig man moeten zijn? Maar dit is eene andere vraag: Zou men door alle tijden heen , en dus ook in onze dagen nog hetzelfde verftaan, wanneer men van grootmoe' digheid fpreekt ? Wat is dan grootmoedigheid ? Fabricius, die deugdzame Romein, floeg grootmoedig de rijke gefchenken der Samniten af. Even min liet hij zich door Koning P ij r r h u s bewegen. De II. deel» S s Vorst  < 322 > Vorst boodt hem een rijken fchat in goud aan, de tweede plaats zelfs in zijn Koningrijk. De grootmoedige man bleef doof voor zulke aanbiedingen! niets kon hem aftrekken van de liefde en trouw voor zijn Vaderland, deze weegde bij hem op tegen de rijkfte fchatten en hoogfte eer. Is dit ook nog in onze taal grootmoedigheid ? Kam il lus, een waar Vaderlander, kan den nijd en Jascer niet ontwijken. Hij, een groot Patriot, wordt befchuldigd van landverraad , en daarop, zonder verder onderzoek, het land uitgejaagd. Rome geraakt in nood, door den inval der Gallen; nu mist men den edelen kami llus, en de grootmoedige man vergeet de hem aangedane mishandeling, om des Vaderlands wille, en vliegt toe, om het te redden. Hij wordt de verlosfer, de tweede ftichter'Van Rome, de vader des vaderlands. Wat is grootmoedigheid ? Themistokles hadt veele luisterrijke overwinningen voor zijn vaderland bevochten. Welke beloning ontving de Held? Men heeft hem zeker eeretekens opgerecht. Men bewees hem zeker uitbondige dankbaarheid? Ja wel is 't koud! Zijne medeburgers, misleid door de kuiperijen van eene afgunftige Mogendheid, de Spattaanen, nijdig op den voorfpoed der Atheniënzen, jaagen hem in ballingfchap, en hij is genoodzaakt tot xeexes, den vijand van zijn vaderland , dien hij zoo dikwijls overwonnen hadt, toevlugt te nemen, wil hij de bitterheid der heerfchende Kabaal ontgaan. X e r x e s , met den edelen balling in zijn fchik, ontvangt hem gunftig, en belooft zich zijnen dienst in den oorlog, dien hij nu op nieuw tegen Atheenen wilde voeren. Maar themistokles is te grootmoedig, om tegen zijn vaderland te ftrijden, en hij verkiest liever iïierenbloed te drinken en zijn dood te verhaasten, dan mede te werken tot het verderf van Griekenland, Wat is grootmoedigheid? ■ Zijn er ook in den Bijbel geene doorluchtige voorbeelden van grootmoedigheid? Hoe grootmoedig is abraham? Ik wil, zegt hij tegen den Koning van Sodom, die hem den behaalden buit wilde laten behouden, indien hij hem Hechts zijne door abraham verlofte onderdanen wilde wedergeven, ik wil zelfs geen fchoenriem daarvan nemen ,  < 323 > men, zegt de groofmoedige man, opdat de Koninr. vatt Sodom niec zegge: Ik heb abraham rijk gemaakt! Wat. is grootmoedigheid ? Moses was, als de zoon van farao's dochter aan het Egijpiisch Hof groot geworden, hij leefde daar in overvloed van eer en rijkdom en weelde , maar de grootmoedige moses verachte allen dezen fchitterenden luister, en verkoos liever, om met zijne landgenoten en broeders , als balling om te zwerven door de woeftijnen van Arabiê', dan in de gunst van den dwingeland te ftaan. Wat is grootmoedigheid? David, zoo fel door S a ul vervolgd, en van plaats tot plaats gejaagd, als een veldhoen op de bergen, heeft tot tweemaalen het leven van den dwingeland in zijne hand, maar hij is te grootmoedig, om zich van de gelegenheid te bedienen, de eene keer fnijdt hij hem enkel een flip van zijn opperkleed , en toen nog klopte hem zijn hart, maar hij deedt het, om te kunnen bewijzen, hoe hij hem met even weinig moeite en gevaar hadt kunnen ombrengen, en de andere keer nam hij enkel zijne fpies en waterfles mede, ja wilde zelfs niet dulden, dat abts aï , die hem dit aanboodt. de handen aan saul zou flaan. Wat is grootmoedigheid? Maar zouden wij wel fterker voorbeeld van waare grootmoedigheid ergens kunnen vinden, dan dat van onzen gezegenden Zaligmaaker ? Hij hadt het land doorgewandeld, goed doende, en overal zijne weldaaden met eene milde hand verfpreid , en desniettegenftaande wordt hij het onfchuldig flacht- offer van de woede der Joodfche Aristocraten en van den haat der Hebreeuwfche priesteren. Deze weten het grauw op te hitzen, en door het oproerig gemeen den Romeinfchen Stadhouder te dwingen , om hem aan het kruis te nagelen. En j e sus blijft echter in 't bange doodzweet de liefderijke menfchenvriend. Men hoort hem van de kruispaal bidden voor zijne beulen. Wat is grootmoedigheid ? Mag ik deze vraag niet bij herhaaling doen aan Christenen, die zich beroemen, leerlingen van dezen grootmoedigen Heiland te wezen? Maar, laat ons het bïaadjen ééns omkeeren , en zien, S s 2 of  € > of alles grootmoedigheid is , wat daar voor fcheep komt ? Verfcheide Schrijvers en lofredenaars van jolios cezar roemen zijne grootmoedigheid. Hij kon zijne vijanden goed doen; hij weende, toen hij het hoofd van pomre jus bij zich zag brengen; hij fchonk aan ligarius, door hem reeds ter dood verwezen , op de voorfpraak van cicero, wiens fchoone redevoering bij deze gelegenheid gedaan, wij nog lezen, vergiffenis,- maar was cezar met dit alles grootmoedig"? Was dit grootmoedigheid, dat hij de dwingeland en onderdrukker van zijn Vaderland wierdt, en rome 's vrijheid den voet op den nek zette , dat hij de goederen en bezittingen der Romeinfche burgeren aanfloeg, en aan zijne Soldaaten en gundelingen uitdeelde? dat hij de braafde lieden arm maakte, waar bij dan zijn woord was. „ Wanneer zij arm geworden zijn, zullen zij mij te eer gehoorzaamen ? " Men roemt kato, van wien gij reeds in één uwer voorgaande Nommers dien trek van Vaderland en vrijheidliefde , en haat tegen dwingelanden en onderdrukkers der burgeren, welken hij, nog maai kind zijnde, openbaarde, verhaald hebt. Maar was dat grootmoedigheid'? dat hij zich zeiven te Utika ging vermoorden, omdat hij cezar den iaatden llag aan zijn Vaderland hadt zien toebrengen? Is dat grootmoedigheid, wanneer men alle hoop vaaren laat, en het Vaderland en de Vrijheid dus van dien deun en dat uitzigt berooft, dat men, in bet leven blijvende, misfchien bij een gundig keeren der omftandigheden, beiden nog den grootden dienst zou kunnen bewijzen ?* c azar beeft niet lang genot gehad van zijne dwingelandij, hoe veel goeds zou kato hebben kunnen uitvoeren, indien hij zich zeiven niet te vroeg van't leven hadt beroofd? Wie weet, of hij toen na cezars dood, met brutus en cassius, de vrijheid niet hadt kunnen herdellen in haaren voorigen luister ? Met een woord , wac is grootmoediger : te blijven hoopen of te wanhoopen ? Is dit laatde niet altijd eene laagheid van ziel, en een gebrek aan kloekmoedigheid ? Zie daar! Wat ik te vragen hadt nopens de grootmoe, digheid, en waar in dezelve bedaat ? Zoudt gij er ook nog niet een woordjen van het uwe bijdoen ? Zoo als de  H[ 325 > de Voorlezer zeide, die, wanneer de gemeente niet zeer oplettend was op zijn lezen, haar op deze of diergelijke wijze beftrafte: Nu luistert gij niet, daar ik u het zuiver woord van God lees, en ftraks zult gij met neus ea mond luisteren, als de Domme komt, en er wat vanher zijne bijdoec? Ik ben GERRIT de VRAAGER. Wel nu, oerritjen! waarom zou ik er van het mijne niet nog wat bijdoen? Staat mij het vragen niet vrij? is het mijn karakter niet? En ben ik niet een lief* hebber, zoo wat meer kennis te krijgen en niet dom te fterven ? En is grootmoedigheid niet een onderwerp, daar men nog wel wat over vragen mag ? Is zij wel aan veelen bekend? Nu, mag ik er dan van het mijne nog wat bijdoen ? Wat onderfcheid is er toch tusfehen grootmoedigheid? en edelmoedigheid? Is het ook hier in gelegen, dat edelmoedigheid zich meer openbaart in belangloze hulp, en weldaaden, die men aan zijne vrienden, of aan de menfehen in 't gemeen, bewijst, en grootmoedigheid, wanneer men zijne vijanden wel doet, en geene laage wraak oefent, wanneer men dat in zijne magt heeft? Bij voorbeeld, ftel ééns , dat het zwaar mistte, en mijn vriend daar door in 't water gelopen was, zou het niet edelmoedig van mij zijn, indien ik het zelfs met eenig gevaar waagde, om hem te redden? Maar zou het geene grootmoedigheid wezen, indien ik mijn vijand, bij gelegenheid eener zwaare mist in 't water gevallen, zonder aan zijne mishandelingen, die hij mij mogt hebben aangedaan, te denken, te hulpe toefchoot, enhem verpligtte, zijn leven aan mij fchuldig te wezen ? Evenwel mag men ook tevens vraagen; is dat wel edelmoedig- of grootmoedigheid , wanneer ik met den man in de Fabel een flang in mijnen boezem wilde koefteren en kweeken, en daar door oorzaak worden , dat hij mij naderhand , doodlijk werdt ? Zou dat geene kwalijk geplaatfte edelmoedig- of grootmoedigheid zijn? Moeten dus de omftandigheden niet in hec oog gehouden, en S s 3 de  ■< S2<5 > de voorzichtigheid geraadpleegd worden ? Maar zal het wel kwaad zijn , indien wij eens eenige voorbeelden befchouwen, of wij de vraag: Wat is grootmoedigheid? ook eenig licht konden bijzetten? Was het geen edelmoedigheid van doctor me ah welke hij aan Doctor freind, zijnen vriend bewees? Doctor freind, lid van het Parlement zijnde, hadt zich fterk uitgelaten tegen 't Minifterie, en werdt vervolgends van hoog verraad befchuldigd en in den Towr te Londen op den hals gevangen gezet. Omtrent zes maanden daarna kreeg de eerfte Minister eene ziekte, en liet den Heer me ad roepen. Deze, het ongemak onderzocht hebbende, verklaarde aan den Minister, dat hij voor de genezing inftondt, maar dat hij hem niet het allerlninfte wilde voorfchrijven , of zijn vriend freind moest eerst uit de gevangenis ontflagen zijn. De Minister, na eenige dagen zijne kwaal verergerd vindende, liet den Koning bidden, om aan den Heer freind zijne vrimeid te fchenken. Dit bevel afgevaardigd zijnde , meende hij, dat me ad hem zou voorfchrijven, het geen hem in zijne omftandigheden diende: maar de geneesheer liet zich hier geenszins toe beweegen, voor dat zijn vriend op vrije voeten was. Na het ontllag begon meao den Minister middelen tegen zijne ziekte te geven, en herftelde hem binnen korten tijd volkomen. Dien eigen avond bracht hij freind omtrend 5000 guinies, door hem ontvangen van de zieken, die hij voor zijn vriend bediend hadt, geduurende zijne gevangenis: en freind kom hem door geene welfprekendheid beweegen, om deze fom te houden , als eene wettige belooning voor zijnen arbeid. Was dit geene edelmoedigheid. M aar: IVit is grootmoedigheid ? Demetrius poliORCF.tes, die den Mhenienferen onvergeiijke diensten gedaan hadt, vertrouwde hun, toen hij op een gevaarlijken krijgstogt ging. zijne vrouw en kinderen toe. Hij wordt gefiagen, en nam toevlucht na Atheenen, doch het ondankbaar volk floot hem niet alleen de poort, maar zondt hem ook zijne vrouw en kinderen toe. Deze ondankbaarheid griefde hem. Eenigen tijd daarna wisfelde de kans, hij behaalde groote voordeden op zijne vijanden ,  < 3^7 > den, en trok nu na Atheenen, om die ondankbare ftad te belegeren , gelijk hij ze ook door uithongering in zijne magt kreeg. En nu geboodt d E m E t r I u s, dat al het volk op de markt bij een zou komen, en liet het daar door zijne Soldaaten met den fabel in de vuist omringen. Nu kwam de bewustheid hunner ondankbaarheid boven, en allen liddeiden voor de woede van den Vorst. Maar de grootmoedige DEMETkius fprak hen dus aan: ,, Mijn „ oogmerk is alleen u te overtuigen van uwe Jondank,, baarheid jegens mij: gij weigerdet uwe befcherming ,, niet aan e-en vijand, maar aan eenen weldoener, die „ u beminde en nog bemint, en die geene andere wraak ,, zoekt, dan in 't vergeven uwer misdaad, en in 't be„ vorderen van uw geluk. Elk uwer begeve zich naa zijn „ huis: terwijl gij hier geweest zijt, hebben mijne Sol- daaten uwe wooningen van koorn en brood voorzien." Ik vond onlangs een verhaal, waarmede ik deze vraag: IVot is grootmoedigheid? befluiten zal. Een braave huisvader, opgehoopt van rijkdom en jaaren, befloot voor zijn affterven zijne goederen onder zijne drie zoonen te verdeelen; gelijk hij dan ook deedt. Dan dit gedaan hebbende, zeide hij: „ Ik heb nog een diamant yan groote waarde, dien leg ik toe aan den genen van ulieden, die door eene daad van grootmoedigheid betoonen zal, denzelven waardig te wezen, waartoe U de tijd van drie maanden verleend wordt." De drie zoons namen hun affcheid, en verzuimden niet, op den beftemden tijd weder te komen. Zij ftelden zich voor hunnen Rechter, en de oudfte deedt het volgende verflag: ,, Vader, zeide hij, geduurende mijne afwezigheid van u, kwam mij een vreemdeling voor, die zich in zulke omftandigheden bevondt, dat hij genoodzaakt was, mij zijne geheele bezitting te vertrouwen; en fchoon hij geen handfchrift van mij hadt, of eenig het minde bewijs van den fchat, dien hij mij in handen gaf, leverde ik hem alles getrouwlijk weder over, Is er niet iet loflijks in deze handeling?" ,, Gij hebt eeniglijk gedaan, antwoorde de oude heer, het geen uw pligt was, indien gij in ftaat geweest waart, om anders te doen, zou uwe boosheid u met fchande ten grave hebben doen daalen, want  < 328 > want eerlijkheid is een pligt. Uw bedrijf is een bedrijf van rechtvaardigheid , maar geenszins van grootmoedigheid. " De tweede zoon Helde zijn zaak, genoegzaam in deze bewoordingen voor. „ Ik bevond mij, geduurende mijne reis, aan den oever van een meir; een kind was „ er door onvoorzigtigheid in gevallen, en zou zekerlijk „ verdronken hebben, indien ik mij zeiven niet gewaagd „ had, en zijn leven behouden." „ Zeer wel, zeide „ de Vader, maar uwe daad is geene grootmoedigheid, „ gij beweest den pligt van menschlievendheid." Daar op tradt de laatfte der broederen toe: „ Vader, fprak „ hij, ik vond mijn doodvijand, die van den weg af„ gedwaald was, onwetend op den rand van een af„ grond liggen flaapen. De minfte beweging, bij zijn „ wakker worden gemaakt, hadt hem hals over hoofd „ in denzelven doen ftorten; zijn leven was in mijne „ hand. Met groote voorzichtigheid deed ik hem ont- waaken, en voerde hem van die noodlottige plaats." „ Ha.' mijn dierbare zoon"> riep de vader in verrukking uit, terwijl hij hem tederlijk omhelsde, „ aan u behoort „ ontegenzeglijk het kostbaar juweel, dewijl gij er hec „ grootfte recht toe hebt." TE L E T D E N, B'j L. HERDINGH, En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven,  D E VRAAG-AL. (No. 94.) Wat is Wedervergelding? Deze vraag is bij mij dikwerf opgekomen, en heeft mij, meer dan eens, floffe tot nadenkinge, tot overweginge, tot befpiegeling, ja tot onderzoekinge gegeven, en verwonderings vol, mij mijne handen op den mond doen leggen, en mag ik zeggen , dank zij de Voorzienigheid, mij meermalen van kwaade daaden doen te rug houden; ik neem de vrijheid u eenige mijner nafpeuringen mede te deelen, vindt UEd. eenige waardije er in, om dan na UEd. goedvinden er gebruik van te maaken. Lust tot lezen, in de gewijde en andere boeken, heeft reeds in mijn vroeger jeugd, mij bekropen, en dezelve bezielt mij nog, en zo beroepsbezigheden mij niet daar van te rug hielden , zoude ik dezelve nog geerne voortzetten. —- Dus door LeBure, in de Historiën van vroegere en laatere tijden, en van die in mijn leeftijd, ja kort te vooren, voorgevallen, doch die door eerlijke fchrijvers geboekt zijn, als mede een aantal gebeurenisfen, die ik zo wel van anderen, als aan mij zei ven, bijgewoond hebbe, hebben mij overtuigd, dat wij menfehen voorzigtig, in onze daaden, en handelingen moeten zijn, II. Dseu T t wary:  < 33° > want dat er waarachtig eene wedervergelding plaats heeft, zal ik zo llraks aantoonen , en kan ik er bijvoegen , meermaaien ondervonden te hebben; zoo dat ik dan daaiuit befluite, dat een ieder mensch, hij zij wie hij zij, geene heilige mannen nitgefloocen; vroeg of laat, dezelve ondervind of ondervonden heeft. — Sommige menfehen hebben wedervergelding bekomen, zo als men zegt, munt met-munt — andere hebben kapitaal en intresfe te rug ontfangen, en weder anderen hebben, eene volle gedrukte en gefchudde maat ontfangen: — daar ook weder anderen hunne bedreven wandaaden hebben vergolden gekregen, niet alleen aan hun, maar zelfs aan nun geflagt en nakomelingfchap, welke geheel zijn uitgeroeid geworden. — Zoo dat de bloedige rollen, die zij gefpeeld hebben, met bloedige wedervergelding op hen en hunne nakomelingfchap, met moorden, en bloedvergieten is gewroken geworden gelijk blijkt, aan Jerobeam, Achab, Isabel, Jehu, Zedekia; als ook aan Romeinfche en Griekfche vorsten enz. — Waardoor ik dan mede overtuigd geworden ben, van 't daar zijn eener aanbiddelijke Voorzienigheid, en fomtijds zijne lankmoedigheid bewonderde, dan weder zijne regtvaardigheid aanbad , en dan zijne gadeloze goedheid vereerde. — Sommigen zijn voor geringe wanbedrijven verdubbeld geftraft, en weder anderen geringer wedervergolden, dan hunne daaden geweest zijn; en weder andere fchenen in hun geheelen leeftijd bevrijd daar van te blijven! Hoe groot ook hunne wandaaden, hoe God en de menschheid ontteerende die ook geweest mogten zijn! Zij hadden goede dagen, en fchenen zagtelijk te ontflapen, alhoewel de menschheid door hun dood van een monfter verlost wierd, zij ftierven, zonder hier wedervergelding te hebben  <. 331 > ben ondervonden; doch dit, dat zulke perfoonen zoo zagt ftierven, heeft mij zelfs, uit de reden overtuigd , daar is een onftenelijkheid! daar, daar worden dia vergolden, die hier ongewrokengeftorven zijn. — Dus prees ik hen gelukkig, die bier, in hunnen leeftijd wedervergelding bekwamen , en wien, zo zij dit regt gebruikten, zulks een groot geluk was , gelijk dit gebleken is aatl NEBUCADNEZAll. Laat ons dan eens beginnen met menfehen, die in de grijfte oudheid geleefd hebben, die groote mannen, —• die in Gods en der menfehen oogen, beminnenswaardig geweest, zijn ; — en 't regt der wedervergelding ondervonden hebben. — d' Aarts -vader j/vcob wat hadde die gedaan ? Hij een linzen geregt voor reig bereid hebbende om te eeten, word door zijn broeder ezau, die van de jagt vermoeid 't huis gekomen was — aangezogt, om hem dit eeten over te doen, 't welke ook jacob toeftond , mits dat ezau hem 't regt der eerstgeboorte daar voor overdroeg, 't welke ezau uit minachting aan hem overdeedt. Na eenig tijdsverloop begeerde isaac hun Vader, dat ezau een wild zoude jaagen, en gevangen en ter fpijze bereid hebbende, hem zulks te eeten zoude brengen , en dat hij hem dan zoude zege* nen. Rachel, Moeder dezer tweelingen , beminde jacob, boven ezau, en zag gaarne dat jacob, ezau's zegen bekwam, zij vond een list, en beval aan jacöB om 2 Bokskens van de kudde te nemen en te Aagten, om daarvan te bereiden eene fpijze van Isaac 't meeste geliefd, en welke de fmaak hadde van een wildbraad, en dit klaar zijnde, dat JACöd zulks aan zijn vader moeste opdisfen, en zig met de vellen te vermommen, en dus «ijn broeder ezau nabootzen, orri T t a daar  < 332 > daar door in ftaat te zijn, zijn vader te verfchalken, eti zijn broeder, den zegen te kunnen ontfutfelen — 't welke hem ook gelukte, doch welke daad ezau tot een dood vijand van zijn broeder deed worden. — Wie zoude niet denken, jacob heeft geen kwaad gedaan, want was hij niet eigenaar van ezau's eerstgeboorte, door aankoop geworden ? had hij den welmeenenden raad van zijne moeder niet opgevolgd ? maar wat gefchiedde? jacob moest zijns Broeders toorn ontvlugten, en na veeIer jaaren verloop, ondervond hij 't zelve lot, dat hij door zijne zoonen, met gelijke munt betaald wierdt. — Deze gefchiedenis is 't overbekend. Zijne zoonen, op eener hunner broederen gram wordende, omdat hij hunne aanftaande gebeurenisfen, en die van bem daarmede ïngefloten, bekend maakte, befioten hem te dooden. Hij wierd door hun ten flaaf aan eene reizende Midianitifche caravaan verkogt. — Om deze onvergeefeJijke daad te bewimpelen, hamen zij, zijn bonte roksken, doopten hetzelve in 't bloed van een boksken, en vertoonden dit, aan hunnen daar door in zijne ziel bedroefden vader, en fpraken, deze C rok ) hebben wij gevonden,- ziet of't uws zoons rok zij, of niet, wierd dus jacob niet weder vergolden over 't bedrog aan zijn Vader en Broeder door zijne kinderen ? Ondervonden Israels kinderen ook niet de wedervergelding eertijds aan josepii gepleegd, en aan hun betaald, en wel niet aanftonds op de daad, maar na eenige jaaren, toen zij bij gebrek van graanen na Egijpten togen, om levensmiddelen van daar te haaien, en toen j o s e p h , die hun kende, hen in die fchijnverlegenheid bragte, dat zij met een beklemd geweeten uitriepen, dat hebben wij aan onzen broeder j o $ e p h verdiend, toen  < 333 > toen wij den angst zijner ziele zagen, toen hij ons fmeek* te en wij hem niet verhoorden; daarom overkomt ons nu deze droefenisfe! — is hier nu geen wedervergelding in? Adonibesek Koning der Canaaniten proefde ook de wedervergelding. — Hij die altijd gelukkig overwinnaar over verfcheidene volken en koningen geweest was, trotsch op zijn geluk mishandelde die koningen, die hij gevangen bekwam, onmenfchelijk. Zijne nabuuren fidderden voor hem, hij was groot en magtig, en nam voor om met zijn leger 't kleine land der Jooden te beoorlogen en in te flokken, en als dan zijne onmenschlijkbeid den teugel te kunnen vieren. — Israël bevreesd, fmeekte de Godheid aan, die hun zijn zegen, en de overwinning belooft, zij vallen van Gods hulpe verzekerd op zijn leger aan , verflaan hetzelve, en nemen dien trotfchen koning gevangen. Vervolgends voeren zij adonibesek ter ftraffe , hem worden de vingers aan handen en voeten afgehouwen; en nu herinnerde hij zig, zijn gehouden gedrag aan andere vorsten, en fprak: 70 kodingen met afgehouwen duimen hunner banden en voeten , lazen de kruimen op, onder mijne tafel; gelijk ik nu gedaan hebbe, zo heeft mij God weder vergolden. David een man na Gods harte, wierd tot zijn best hard weder vergolden. David, was Koning, een Profeet, een Digter, een Held, een groot Monarch hadde aan alles overvloed, zijne landpalen uitgebreid, en de natuurlijke vijanden zijner natie beteugeld of uitgeroeid. — In d' oorlogen had hij zig altoos als held gedraagen, ook veele helden aangekweekt , zo dat hij in de 30 buitengewoone helden onder zijne banieren hadde, gelijk joab, en meer andeien, als ook eenen urias den Hethiter genaamd. David op een aangenaamen dag, van zijn middagflaapjen opftaande, ging op 't dak zijns huis, om de liefelijke avondkoelte te genieten ; hier zag hij ( terwijl joab met zijn leger en helden de Stad Rabba belegerde ) eene badende batseba! op dit gezicht wierd hij op haar ontftoken, liet haar tot zig halen, en beging eene fchandelijke daad. Om die daad te bewimpelen moest held urias, uit 't leger t' huis komen, en om te T t 3 b«-  < 334 > bekorten, den-ijl urias van David s listen gefchen. ken, geen gebruik wilde maken , zond hij dezen held met een brief, die DAViiis gedrag fcharidvlekte, na 't leger weder te rug, en déze brief was oorzaak van held urias, fchandelijke dood, of liever vermoorden. Bleef du urias dood, en Davids gedrag ongewroken? Nee»! God zond Nathan tot hem, hij wierd geIfrafr, hij bekende zijne ondaad, bad God om vergiffeSfetfej en bekwam dezelve. — Bat.sk isa wierd zijn Egtgenoot, 't kind der ontugt ftierf, en kort daarop kwam de vergelding, wat-ge» fchiede? na eenigen tijd, wierd davids dogter thaMAft', doorzijn zoon ammon verkragt, en deze door absalom, omzijn zusters fchandr te wreken, ellendig, en op zijn bevel door zijne knegten verraaderlijk vermoord, welke fmerte veroorzaakte dit niet aan david? en welke gevolgen had dit nier op de verdere ongelukken van zijn huis, wierd niet absalom zijns vaders vijand en vervolger, zo dat hij voor zijn zoon moest vlugten, en niet eer zijn troon weder kon beklimmen, voor dat hij gedood was. Is toen niet geftadig onrust in david s huis gebleeven? die niet eer eindigde dan met de dood van adonia. Is nu die daad aan urias, aan bats eb a, aan david, en zijn huis niet ruimfchotig vergolden? en is er niet deze lering in? david beging overfpel en moord. Zijn dogter wierd gefchonden, ammon beging een daad , op welke moses wet de dood eischte, en hij wierd vermoord. Absalom gaf zijne knechten ordre om zijn Broeder te vermoorden, en hij wierd naderhand door joab davids knegt fj dog zonder ordre ) vermoord. joab I'avids Hoofdman vermoorde in 'c omhelzen, 2 Joodfche bevelhebberen in koelen bloede, en wierd op bevel van salomon, door zijn knegt Benaja, gedood, en deze wierd hoofdman in zijn plaats. PHarao, die de groote vermeenigvuldiging der Joden , met vrees en afgunst zag, gaf een ftaatkundig doch barbaarsch bevel, om alle de jongetjes die van de Joden ftorrden gebooren te worden, te vermoorden, en in  < 325 > in den Niil te werpen, wierd dit aan hem niet weder vergolden? Zekerlijk! nadat hij en zijn volk, door veelvuldige plaagen was bezogt geworden, wierd hij genooddrongen, om de Jooden een vrijen uittocht te ver-lenen; nauwelijks van de fchrik herfteld, befette hij de gevolgen de/.er ontvolking , jaagde met zijn heir , de Emigreerende Joden na, en achterhaalde dezelven bij de Roode Zee. — Moses en hael riepen de Godheidv aan, hij befchermde hun , en vergold aan p n arao en zijne knechten, dat leed, wat hij aan de Joden gedaan had , en zij verdronken allen in de Rode Zee. Om meer voorbeelden van wedervergelding aan Koningen en Vorsten, en aan hun nageflagcen, aan te toonen, acht ik onnnodig. — Is abel vermoorde naroth op zijn akker, de honden likten nabo t h s bloed, Isabf.ls lijk wierd op die plaats geworpen, en van de honden verteerd. De voorbeelden der wraak aan jerobeam,' bacsa, otniri, achab, joïiiam, a ii a s i a , athalja , manasse, ZEDEkia, ii a m a n en meer andere ga ik om te bekorten ftilzwijgend voor-' bij; — en dit zij genoeg tot bewijs, dat volgends de gegewijde bladeren , noch Koningen nóch Vorsten noch Vorstinnen verfchoond zijn gebleven; maar wedervergelding of in hun leven, of in hunne nageflagten ondervonden hebben, en dat onderfchcidene volken, ook in die wedervergelding, en daarop volgende rampen ( voor zo verre zij om hunne Vorsten of Vorstinnen te behagen , mede wandaden uitgevoerd hadden ) mede gedeeld hebben. Dus een ieder mensch, die een gevoel van godsdienst heeft, en wel voornamentlijk, die met den naam van christen prijkt, zorgvuldig op zijne daaden, behoort te zijn door den godsdienst zijne driften te hoeden, en zijne wraakzugt te betemmen , opdat hij niet in zijne woede, of zijner.medemerrfchen;bio?d vergiet , pfte dezelve in het ongeluk ftort , en eiendig maakt ? Zoa hij niet verzekerd, mogen zijn, dac njet alleen zijn gewisfe hem pijnigen, maar dat dd wedervergelding, onuitbüjflijk op hem en zijn geflacht komen zal ? — De Zaligmaker zegt, met dezelve maat daar gij mede meet, zal men uw edetoemeten , ja men zal u nog toegeven. Hebben. Heilige  < 33* > ge mannen, hebben in a!le tijden Koningen en Vorsten de wedervergeldinge ondervonden, welk fterveling hoe hoogverheven ofte hoe laag gedaald hij ook wezen mag, durft zig dan hier van vrij verklaren ? Zou het wel kwaad zijn, indien dat oude gebruik weder ingevoerd werdt van de bekentenisfe der delinquenten publiek te maken , zo als in fommige oorden van fiuitschland nog gefchied ? O ! hoe zoude 't algemeen overtuigd worden van de wedervergeldinge? en dan zouden veelen van 't blind, en verleid gemeen, zoo niet, in woeden en fchuimbekken voorthollen, om hunne onfcbuldige medemenfchen, die met hun in eene mening verfchillen, te vervolgen en te mishandelen, maar befeffen: daar leeft een God, die is regtvaardig , hij befchermt de onfchuld en hij zal ongetwijfeld misfchien ras met zijne wrake komen, en dan alle groote, of geringe boosdoeners, met wedervergeldinge beloonen. . Deze Brief reeds te groot geworden zijnde, moet ik afbreken, vind UEd. goed dezelve geheel of gedeeltelijk te plaatzen, zo twijfele niet, [of dezelve zal wel eenige nuttigheid hebben en dat bevindende, zo zal ik bij welzijn dit vervolgen, — Voor 't overige noeme ik mij Uw beftendige Lezer JUSTUS de OVERWEEGER. Den 10. Jan. Te L E r D E N Bij L. HERDINGH, en alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG - AL. No. 95. Wat is Wedervergelding ? C Vervolg van N°. 94. ) 11 eb ik wel of kwalijk gedaan, dat ik, in het voorgaande Nommer den Brief van justus deoverweeg e r geheel geplaatst heb ? Zal hij niet voor veelen mijner Lezeven een wat te fomber gelaat gehad hebben, daar hij geen één trekjen van vrolijkheid op het lagchend voorhoofd vertoont, maar eene ernsthaftige deftigheid bevat, welke misfchien aan allen niet even zeer zal voldoen? Wil ik mijne gedachten eens zeggen Lezer ? Toont de Brief niet, dat deszelfs opfteller de gantfche ziel met het gewigt van zijne vraag doortrokken heeft gevoeld? en dat hij van de (telling, die dezelve in zich bevat, gemoedelijk overtuigd is ? En moest dit niet noodwendig dien ftijl, dien ernst en deftigheid veröorzaaken, welken in den Brief heerfchen? En kan bovendien zulk eene verandering van ftijl niet wel ééns tepasfe komen? is er niet een tijd van weenen, zoo wel als van lagchen? en dus ook een tijd, om ernstig te wezen, zoo wel als een tijd, om al boertende waarbeden te zeggen ? Zal ik , na deze aanmerkingen, over hetzelfde onderwerp nog iet bijbrengen? Onze ju stu s belooft een verli. deel» V v volg  < 333 > volg op zijnen Brief, indien hij befpeurt , dat dezelve nuttigheid mogt hebben, en wie twijfelt daar aan, ten ware de menfehen geheel ongevoelig waren geworden ? Maar mag fk ondertusfehen, zonder hem te willen vooruitlopen , niet een woordjen in het kapittel voegen ? Is niet de vraag; of er in het beloop der menschlijke lotgevallen eene wedervergelding plaats heeft, zoo dat er groote overeenkomst is tusfehen de zonden en de Godlijke oordeelen, tusfehen de overtredingen der menfehen en hunne ftraffen, is niet deze vraag in aanmerking genomen bij Grieken en Romeinen, bij Jooden en Heidenen, bij Christenen en onchristenen ? En in de daad, is er wel iet billijker, dan dat de ftraffe geëvenredigd zij naar de misdaaden, ziele om ziele, toge om ooge, tand om tand, hand om hand, viet om voet? Het welk de grondflag der crimineele Juftitie van moses was? onder dien verftande nogthans, dat men dit niet moet uitftrekken tot eene bijzondere wraakoefening , waaromtrent onze Godlijke Meester ons die menschlievendheid heeft ingefeherpt, dat wij niet kwaad met kwaad , maar kwaad met goed vergelden moeten, en voor onze vijanden en vervolgers bidden, en die ons vloeken, zegenen moeten ? Willen wij eens hooren, wat de Heeren van den ouden tijd, omtrent dit ftuk gezegd hebben ? Haar is eene fpreuk, ik meen, dat ik ze bij vader juvenaal gelezen heb. Ad generum Cereris fine caede cif fatiguine pauci Defcendunt reges, & ficca morte tyranni. Als ik een Dichter was, zou ik dit ééns in een heel fraai tweeregelig vers overbrengen, maar nu zal mijn Lezer zich met den zin moeten vergenoegen, die bier op uitkomt: dat weinige Vorsten, dat is te zeggen, booze Vorsten, die de Dichter vervolgends tijrannen noemt, de reize naar het duister rijk van Meester henrik, (is dat niet ad generum Cereris? den Schoonzoon vau ceres, oudtijds pluto ?) aannemen , zonder moord en bloed , of met een drooge dood; dat is, zonder dat hun een papjen gekookt, of een vijg gegeven wordt. Zou de  < 339 > de eigenlijke mening dezer fpreuk ook overeenkomen met het gezegde van jesus: allen, die het zwaard nemen , zullen door het zwaard vergaan ? Daar is nog eene andere fpreuk bij seneca, den Ireurfpeldichter: Saepe in magiftrum fcelera redeunt fua. dat is: Het kwaad loont zijnen meester. De onfteiflijke Goden, zegt seneca, de wijsgeer, zijn wel traage, maar zekere wrekers van het menschdom , en hebben groote voorbeelden op het hoofd der uitvinderen doen wederkeeren, zoo dat het geen ieder, tot eens anders ftraf en plaag, badt uitgedacht, hij dat dikwijls. met eene zeer rechtvaardige wedervergelding, zelf ondervonden heeft. En wat zeggen de Kerkvaders ? In quibus peccamus, in iisdem pleOimur: waar wij in zondigen, daar worden wij in geftrafc. Het fchijnt, voegt er iemand bij, dat ons God onze zonden in zijn oordeelen wil doen leren en verftaan; opdat wij van onze booze wegen berouw krijgende , zijne gerechtigheid zouden grootmaaken. De Jooden hebben in hunnen Thalmud de fpreuk, die ook in het N. Testament voorkomt: met welkemategij meet, zal u ook toegemeten worden"; en de Spreuklchrijver zegt: Die een' kuil graaft, zal er invallen; en die een' (leen wentelt, op hem zal hij wederkeeren. Dit laatfte heiïnnert mij de gefchiedenis, die ons van Keizer henrik den IV, verhaald wordt. Paus gregorius VII. hadt een karei met geld omgekocht, om dien goeden Keizer, als hij in de Kerk te Rome zijnen Godsdienst verrichtte, een fteen boven van het verwulf der kerk op bet hoofd te werpen, en den Keizer dus te verpletteren Maar wat gebeurt? de fteen werdt den booswigt te zwaar, en hij, denzelven willende houden, viel met den fteen met al van boven , en te morsfel voor 's Keizers voeten neder. Dat xvas naar de letter: Die een' fteen wentelt, op hem zal hij wederkeeren. Ei «ie Lezer! zoo komen wij van zelf op voorbeelden , V v 2 dis  < 340 > die misfchien ter opheldering van de gedaane vraag zullen {trekken. ^ Wees niet ongerust, dat gij tweemaal hetzelfde zult lezen. Meent gij, dat ik de voorbeelden van hbssels, en van dien Burgemeester, die ik reeds bij gelegenheid eener andere vraag gewaagd heb, zal herhaalen, of die, welke justus in zijnen Brief heeft, nog nader zal uitpluizen ? En meent gij dan, dat het de v r a a c - a t. nog aan ftoffe ontbreekt, om liever eene andere vraag te opperen, dan ééns voorgezette kost op te warmen, en voor de tweede keer op te disfchen? Ik zal zelfs, om dit verwijt te ontgaan, niet eens bij het voorbeeld van farao en de Egijptenaren, die in de Roode zee verdronken, vragen, of jethro, moses Schoonvader , niet reeds daar in de rechtvaardige ftraffe van wedervergelding vondt, dat de Egijptenaurs juist in dat Element, het leven verloren, daar zij hunne wreedheid tegen de Israè'liten bijzonder in vertoond hadden, komende dus door het water om, gelijk zij de pasgeboren kinderen der Israè'liten in het water hadden gefmoord. Neen.' Wil ik niet liever eenige gefchiedenisfen bijbrengen, die, denk ik, aan de meeften mijner l.ezeren onbekend zijn , en daarom door nieuwheid behaagen zullen? Bij de vervolging der Waldenzen in het jaar 1555. dreigde één van hunne hevigfte vijanden trombant genoemd, aaneen' Predikant, dat hij hem den neus wilde affnijden - Niet lang daarna ontmoette de vriend een wolf, die op hem aanviel , en hem juist den neus afbeet, daar hij ook aan ftierf. —— Indien wij de gefchiedenisfen op deze wijze wilden doorlopen, zouden wij dan niet flechts in vroeger, maar ook in laater tijden foortgelijke voorbeelden ontmoeten? En indien mijne Lezers ééns eenige oogenblikken hunne harsfenen bij één willen haaien , zullen zij zich niet wel misfchien opmerklijke voorvallen, die zij beleefd hebben, herinneren, welke tot de vraag: Wat is wedervergelding? behooren? Ondertusfchen zal ik voortgaan, en nog het één en ander voorbeeld aanftippen. De Kardinaal beton deeut in het jaar 1545 in Schotland georgius wishart, van ketterij befcnuldigd, tot de mutzaard veroordelen, en hadt  < 34i > hadt vermaak, om dit uit een venster aan te kijken. In 't voorbijgaan, is dit evenwel niet een teken van een woesten aard, als zulke aanzienlijke lieden den dood van lieden , die zij berokkend hebben, uit een venster aanfchouwen !!! Maar wat gebeurt? Niet heel lang daarna, -wordt deze Kardinaal, door eenige edellieden omgebracht, en uit dat zelfde venster ten fchouwfpel voor het volk gehangen. Zulke dingen gebeuren wel alle dag niet, maar zijn evenwel foortgelijke voorbeelden niet genoeg voor ons tot Nota bene's, om ons de lotgevallen der wereld zoo wat met meer aandacht te leeren gadellaan? Ik lees fomtijds nog wel eens in den Talmud in de Mischna en Gemara, en zoudt gij wel gelooven Lezer! dat er in de boeken nog fomtijds iet gevonden wordt, dat optnerklijk is? En wat vond ik laatst? Het was in een ftuk van de Gemara op het Tra&aat Sanhedrin, of de Lezer ook lust hadt, om het na te flaan in het IV Hoofd ftuk §. 16. Wij weten, dat achab de Koning der Ir. raëliten, wiens gefchiedenis en die van zijn wijf j e s a b e l zoo vol is van leerzaame waarheden , op zijn wagen gefchoten wierdt door een Sijrier, die in zijn eenvouwigheid zijn boog affchoot, zoodat de Koning het op den wagen befterf, nu vertellen ons de Jooden, ter aangehaalde plaats , deze bijzonderheid, dat achab vrij koel van Complexie was? en zou dat niet waar kunnen zijn? ten minften lezen wij wel, dat hij, behalven jesabïl, zijne gemaalin, eenige bijwijven tot zijn believen hadt? En zou hij ook aan jbsabel dus niet hebben kunnen fchijnen ? Doch hec zij hoe het zij, de Joodfche meefters vertellen , dat achab vrij koel van Complexie was, en dat Mevrouw j es abel daarom op 's Konings wagen twee beelden hadt laten fchilderen, in eene houding, welke den Vorst op het gezigt konden opwekken, en wat vuur inblazen , en dir is de reden, zeggen de Hooggeleerde Rabbijnen, dat Koning achab op die zelfde wagen gefneuveld is, en zijn leven verloren heeft, die, door toedoen van j es abel geftrekt hadt, om zijne lusten te ontvlammen! Wat zegt mijn Lezer van zulke Joodfche geleerdheid? En wat zegt hij van de volgende gefchiedenis ? In PerV v 3 fè'n,  < 342 > ftên, eer bet de Mohamedanen onder hunne magt gebracht hadden, regeerde een Heidensch Prins. In het voorbij gaan, wat hebben wij toch altijd met die Heidenfche Prinfen van doen ? Zijn wij dan geene Christenen ? Mijn lieve Lezer.' Hebt gij dan die vraag ook overwogen: Is het Christendom wel beter? Nu, in Perfiên regeerde eeri Heidenfch Prins, dien de Arabiers adel, dat zoo veel zegt, als den rechtvaardigen, noemen , want hij was zulk een liefhebber der gerechtigheid, dat, wanneer de Perf.cianen iemand wegens deze hoofddeugd, ten hoogften willen prijzen, zij nog heden zeggen: Mij is een andere adel? En was dit een Heidenfch Prins ?.. . Laat mij toch de gefchiedenis volgen ! Onder veele fchoone dingen, die van dezen Prins in het Boek Taarich gefchreven ftaan , komt het volgende hier te pas, of heb ik hec mis? Hij wilde een paleis bouwen, op een Dorp, dat buitengemeen aangenaam was; \erfcbeiden beekjens vloeiden hier famen, en vermaaklijke boschjens gaven eene verkoelende fchaduwj allerwegen zag men de fchoonfte velden , en vonclt men de fchoonfte gelegenheid tot de jagt, en foortgelijke vorftelijke tijdverdrijven. Ei dan was^dê rechtvaardige adel ook een liefhebber van de jagt?... Al weder mij te ftooren in mijn verhaal, zou dat evenTvel niec verdrieten ? Om dit paleis te ftichten, was hij genoodzaakt, veele huizen van de inwooners aldaar te kopen. Onder anderen was er een huisjen van eene oude vrouw, die bet om geen ding der wereld wou afftaan en verkoopen; gevende zij voor antwoord , wat de Koning haar ook deedt bieden, dat hij Heer van de plaats was, zoodat hij haar het huisjen wel kon ontnemen, maardat hij het nooit, met haar wil en toeftemming, van haar kon krijgen; want gelijk het, om zoo te fpreken, de wieg was geweest, waarin men haar opgevoed hadt, zoo begeerde zij, dat het de doodkist zou wezen, waarin zij begraven mogt worden. De Koning, uit de gelegenheid van de plaats, en het model van het gebouw, dat hij wilde ftichten, merkende, dat het huis van dit besjen juist in het midden van zijn timmeraadjen zou komen te ftaan , wilde evenwel de oude vrouw niet van haar eigendom met geweld berooven, noch ook van zijn t  < 343 > zijn oogmerk afzien, maar liet het huisjen ftaan, zoo als het was, en zijn paleis voltrekken, zoodat de oude bes in het midden van hetzelve in haar huisjen woonde. Hoor ik weder iemand ? Wel ja! Wilt gij mij knollen voor citroenen verkopen, Heer vraag-al! Welk Christen Vorst zou zoo fchroomvallig en gemoedelijk zijn? en zouden wij dit dan van een Heidensch Prins gelooven ? Maar heb ik mij dan niet beroepen op het boek Taarich? en is dit boek niet geloofwaardig? Het paleis was één der aanzienlijkfte en kostbaarfte gebouwen van dien tijd, en alle vreemdelingen gingen, het bezien. Dat wilt gij evenwel gelooven ? Doet men dat nog niet? Onder anderen waren er eens twee gezanten bij den Koning adel, dien door den Vorst het genoegen werdt aangedaan , dat hij hun zijn paleis liet zien. Zij prezen het als een gebouw van pracht, kunst en majefteit. Maar de één, die een Filojoof wilde heeten, maakte zijne bedenking. De kunst, zeide hij, heeft hier willen verwonen het uiterfte, wat zij vermag, maar het lot der menfchlijke dingen heeft de volmaaktheid verhinderd , door dat flecht en afzigtelijk huisjen van die oude bes, en hij gaf zijne verwondering te kennen, dat de Koning, om de koppigheid van een oud wijf, zulken misftand in zijn paleis wilde dulden , dat anders volmaakt zou geweest zijn. Dit zeide de Filofoof' en wat zeide de Koning? Dat hij met veel meer reden verwonderd was, dat de Filofoof niet kon befpeuren, dat dit huisjen juist het beste deel van zijn paleis was, en dat het er grootfcher door was, dan door al den fieraad, kunst, of pracht, want in dit hutjen zag men zijne gerechtigheid jegens ieder een; maar in het overige kon men hem be. fchuldigen van ijdelheid, berispen van verkwisting, en betichten van onmatige liefde tot verganglijke dingen. Evenwel, voegde de Vorst er bij, wil ik niet, dat gij denkt, dat ik het gedaan heb, om den titel van den Rechtvaardigen tebejaagen, maar ik heb hooger opgezien en gevreesd voorde wedervergelding, zo ik hetgoede bes' jen benadeelde. In mijne jongheid zag ik eens het volgende: een dartele jongen ging voor mij uit, de boef zag een hond (Een Kees ? misfchien!} gerust voor zijns meefters deur liggen,  *C 344 > gen, hij gooide een fteen naar het beest, dat hem geen leed deedt, en wierp hem een poot aan ftukken. Wonder ingenomen met dit meefterftuk liep hij al lagchende voort, terwijl de arme hond erbarmlijk huilde. Ondertusfcben komt er een man te paard aanrijden; de dartele jongen liep achter het paard dans fen en fpringen; met floeg het paard achter uit, en de jonge guit brak zijn been, zoo dat hij er zoo kwalijk aan was, als hij den hond gelaten hadt. De rijder kreunde zich aan den jongen niet, maar reedt voort; een weinig daarna fchoot het paard met de voorfte poten in eene groeve of gat, de ruiter gaf het de fpooren, het paard rukte zich met geweld er uit, maar viel en brak zijn poot. Dit geval, belloot de Koning heeft mij altijd voor alle mishandelingen, anderen aan te doen, leeren fchrikken; want zo onredelijke dieren door de wet der wedervergelding aangetast en getroffen worden, wat moeten de menfehen dan verwachten, in wier boezem deze wet van natuure gedrukt is, dat zij anderen niet doen moeten, het geen zij niet willen , dat men hun doe! Wel nu Lezer ! kan deze Heidenfche Vorst ons ook iet leeren met betrekking tot de vraag: Wat is wedervergelding ? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven. M  D E VRAAG-AL. (No. 96.) Wat is een flechte tijd? ndt men niet menfehen, die altijd klaagen, die geduuiig in den mond hebben: Wat is het een flechte tijd? Ten tijde hunner Vaderen was het beter! zij zijn juist gelijk, aan den man, dien horatiüs noemt: LaudaUr temporis, afti» Die den voorleden tijd ajtijd prees. In mijn jongen tijd, zeide zulk een man aan een gastmaal, daar de heerlijkfte perfikken op tafel ftonden, in mijn tijd groeiden , bij voorbeeld, de perfikken veel grooter en fchooner. De Boer zag fprot voor bokking aan; Hemel! hoe verflecht alles! zeide de man. in mijn tijd maakte, men de bokking meer dan ééns zoo groot. Wat is best, om zulke klaagers wijder te maaken? dient daar toe niet de vraag: Wat is een flechte ti\d? Ik weet wel, dat jan de recht zoo fchoon over den flechten tijd gefchreven heeft, dat men het niet ligt zal verbeteren, maar ik heb een Brief of twee aan mijne Lezeren mede te deelen, nopens welken ik vraag, of zij ook deze vraag: Wat is een flechte tijd? ophelderen kunnen? De eerfte is van geruit be vsacer, en luidt, als volgt: Mijn heer de vraag-al! Onlangs had ik mijn' ouden vriend justus bii mij, die zich ongemeen fcheen te kittelen met de Voorzegli. Deel. X X ging  < 346 > ging van Jonker n. van brederode, meenende, in gevolge van dezelve, dat het jaar twee- en negentig een' allerbesten en gezegendften tijd zou opleveren, terwijl hij magtig klaagde over de tegenwoordige flechte tijden. Ik dacht; ja, dat liedjen heb ik mijn Vader en Grootvader al hooren zingen; hoe veelen zongen het in voorige eeuwen, en hoe veelen zullen het nog zingen, eer de iiienfcben zullen ophouden naar beter tijden te verlangen? Na het vertrek van mijnen vriend, zijne klagten en wen(chen overwegende, en met aandagt bij mij zei ven bepeinzende , reezen er aanftonds bij mij de volgende vragen op: zal het in 1792. heter en best zijn , dan moet het tegenwoordig flecht wezen, want het vooruitzigt op beter onderftelt immers het denkbeeld van flechter? Maar beleeven wij dan nu flechte tijden? Wat is een flechte tijd? Als wij eens nagaan, wat er zedert korte jaaren bij ons gebeurd is, welke gedenkwaardigheden er hebben plaats gehad, zoo vraag ik: Beleeven wij geene heugelijke tijden? tijden, waar aan onze Nakomelingfchap nog gedenken zal, dagen, die wij, zoo lang wij leeven, noch zij in volgende eeuwen, nooit zullen vergeten? Tijden, die voor eeuwig in de Dag- en Jaarboeken van ons Land zullen prijken? Tijden, welke aan de gefchiedenisfen zoo veel ftofs uitleveren, en die aan de nakomelingfchap de verbaazendfte verwondering verfchafTen zullen ? Zouden dan onze tijden den naam van flechte, van ongelukkige, van bejammerenswaardige tijden verdienen ? Hebben zij geheel Europa niet getroffen ? Zijn zij niet vermeld geworden tot aan de einden der aarde ? Wat is dan een flechte tijd ? Hebben wij in onze dagen de oude Conftitutie niet zien herftellen, en 's Lands Pijlatren vastgemaakt'? Zoo hier een thomas ongeloovig viel, zouden wij het niet met beruchte getuigenisfen kunnen ftaaven? Hebben wij niet vreemde en inlanders zien ijveren voor deze heugelijke zaaken? 't is waar, dat het gemeen, n{et zeer befchaafd , wel eens war onbefuisrt heeft geijverd, zqodathet fomtijds naar onbefchofte baldaadigheid zweemde , maar hoe ligt begaat een doldriftig graauw buiten^jQojrighedqn f Kan men van flecht opgevoedde lieden wej  < 34? > Wel verwachten, het geen men van wellevende Heden" eifchen mag ? Wie weet niet beter ? Wat is een flechte tijd? Wat wordt er geijverd voor de Rechtzinnigheid en voor den Godsdienst ? Ja, zeide justus, maar men fchenrt zoo de heilige banden van liefde wel ééns in den drift, men flaat wel ééns zijnen mededienstknechten broeder onbarmhartig; Arme justus! Wat is een flechte tijd? Is het dan niet in de dagen deC verwarring wel ééns gebeurd , dat 'er hier of daar een Godgeleerd rechtzinnig boek, ja zelfs een bijbel verfcheurd is geworden? en zou men daar uit belluiten tot een flechten tijd! Wie kan in den rechtzinnigen ijver alles zoo bedaard behandelen? kan men dan in zulke omftandigheden op zijn gemak gaan zitten lezen, om te zien, of het een Bijbel , een rechtzinnig of onrechtzin» nig boek is ? Moet men zich dan niet maar haasten, om gedaan werk té krijgen? En is 'er dan gebrek aan? En kon 'er geen misbruik van gemaakt worden ? Betere tijden .' Waar zouden die van daan komen justus? Betere tijden, dan' die wij beleefd hebben, en beleeven ? Is 'er geen overvloed bij ons? Zijn 'er geen Hollandfche Dukaaten, al bezit ik of gii ze niet? Zijn de fchatkisten niet vol? Heeft de -25fte penning niet geleerd, dat 'er geld in 't land is ? Zou 'er in ons land dan geen geld zijn ? dat zou men zeggen ? Is 'er dan geen pracht, geene weelde, geene overdaad, geene verkwisting meer? Waar is dan gebrek? waar kan men merken, dat 'er zoo veel gegeven is, en dagelijks gegeven wordt, dat 'er in de tijden der verwarringen zoo wat meubeltjens en huisraad vernield en hier en daar het een en ander gefloopr is? Mist men wel eens die genen, die het land zijn uitgeweken? Wat is een flechte tijd ? Waarom zou men dan klaagende hoopen ojj beter tijden? 'c Is waar, men klaagt algemeen ove r verval van koophandel, zeevaart, fabrieken enz. Men vertelt eikanderen , dat dezelve overal kwijnen: men zou elkan-» deien wel willen wijs maaken, dat zij den bodem zijn ingeflagen, dat de Bank, dat de Oost- en Westindifcbe Compagniën. dat de fondfen van de publieke papieren zoo ellendig laag in credit en prijs zijn; Wat is X Z 2 een  € 348 > een /lichte tijd ? Maar wie is het klaagen van kooplieden niet gewoon? Wat hebben ze al jaaren geklaagd? Als men naar zulke klagten hoorde, dan hadt men immers nooit gedaan! !! Hoe duizend en duizendmaal heeft men dat al aangehoord, dat de koophandel de voornaamfte bron van 's Lands welvaaren is? dat ons Land met dezelve ftaan of vallen moet? dat de. ondergang van hetzelve van den ondergang des koophandels zou afhangen? Heeft men dat niet duizendmaal gehoord , en komt 'er wel beterfchap ? Wat is dan een flechte tijd? En eilieve! justus, zeide ik, wij hebben het immers maar van hooren zeggen ? En als men ons dan ééns vertelde, dat de koophandel en zeevaart herleeven, zou dat niet wat anders te zeggen zijn , mannetjen ? Doch ftel ééns, de klagten zijn billijk, Wat is dan nog een flechte tijd? Het geen wij in de beurs verliezen, zullen wij misfcnien in goede zeden winnen !! ] Door den koophandel wordt weelde aangekweekt, een arm volk is vee! gemaklijker te behandelen, dan een volk van rijke en welvaarende kooplieden enz. enz. jijstüs vraagde: Waar het land dan van beftaan zou ? Waar men dan de kosten van goed zou maaken, om dijken en dammen te beveiligen, als men nog zoo wat normen en watervloeden te keeren hadt, gelijk nu in dezen winter zijn voorgevallen? Hij vraagde: of wij dan'niet haast aüeneven rijk zouden zijn, en eikanderen gelijk ? Heeren als hunne knechts, knechts als hunne Heeren, dat is , dat wij geen van allen iet zouden bezitten? Ongelukkige vrager! Zijn zulke vragen wel iet meer dan praatjens voor de vaak? Wat zijn 'er'immers niet fchatrijke lieden in het land? Eer alles ojigeteerd zou zijn, zöü men immers noch lang werk hebben ? Derhalven : Wat is een flechte tijd? Hoe veele vragen, lieve Piemel! hoe veele vragen zou ik over dit onderwerp nog kunnen doen ? Wat zou men niet kunnen overhoop haaien en opfchommelen ? Maar zou ik dan alles vragen , wat ik op mim kokef heb? Daar bij komt nog dit; zal wel de helft der vragen, welke ik u, en door u aan het publiek gedaan heb, in eeuwigheid beantwoord worden? en als ik nu bleef voortgaan met vragen, zou ik dan niet lastig beginnen te worden? zouden uwe  < 349 > uwe Lezers, in navolging van u, mij niet een zonderling mensch noemen ? Een klein vraagjen derhalven nog , en Jaarmede gedaan: Wat is er dan toch van de Profeezij van Jonker van brederode? zijn er in de daad betere tijden te wachten ? Zoo ja, dan zal ik ze met het grootfte genoegen zien komen , en alle uwe Lezers met mij. Wat zullen dat tijden wezen, daar wij nu zelfs vragen: Wat is een flechte tijd? Onderwijl ik dezelven met geduld blijf afwachten, verzeker ik u , dat er geen oprechter verwonderaar, en geen naarftiger Lezer van de vraag-al gevonden kan worden, dan GERRIT de VRAGER. Moeten wij gerrit de vrager niet bedanken, dat hij ons zoo vertroost heeft en voorgelicht, omtrent de vraag: Wat is een flechte tijd? Nu heb ik nog een Brief van jan vrager, waar omtrent ik vraag, of hij' hier ook toe behoort? Wat is een flechte tijd? Wanneer men aan een vrijen haard, een verjaargedicht mag dichten, als zijn vrouw jaarig is , en als men daar de dwingelandij mag ontvluchten , hebbende zijns eer, zijn perfoon, en zijne bezittingen veilig, is dat een flechte of een beste tijd ? Als men aan een vrijen haard de dwinglandij mag ten toon ftellen, dis in zoo veele landen en onder zoo veele volken zulke droevige gevolgen veroorzaakt heeft, beleeft dan zulk iemand een flecbten tijd? Hij moge over dwang klaagen, maar zal het dan niet zulk een dwang zijn, als daar over jan vrager klaagt in den volgenden Brief? Zesr geëerde vriend! Is het niet eene foort van dwingelandij, iemand , die zoo i et of wat van 'tverzenmaaken verftaat, te plaagen tot het famenftellen van een gelegenheids - vers? ik ben meer dan ééns in die omftandigheid geweest, omdat men meende, dat ik daartoe de begaafdheid had , dat ik het niet kon ontduiken. Of ik al overwees naar eene menigte van dichters en verzenmaakers, die door hunne uitgegeven bundels bewezen hebben, dat zij er meer of min achter waren; of Ik al*zeide, dat daar uit blijken zou, dat de X x 3 ftof  < 35° > itof uitgeput is, dat er zo min bij geboren worden, verjaar ren , trouwen en fterven iet nieuws te zeggen is, als over den Heidelbegfchen Katechismus, het mogt niet helpen. Zeer onlangs moest ik er al weder aan, of ik hoog of laag fprong, bij gelegenheid eener verjaaring. Die dwang, fchoon vriendelijk ( maar heeft dwang niet wel eens een vriendelijk voorkomen ? ) bracht mij op het denkbeeld eener fchets van dwingelandij. Klaar was ik j En nu vraag ik, of men wel kwalijk doen zou, wanneer men op een' jaardag enz moet zingen , ( een jaardag komt toch alle jaaren , en veelen moeten er alle jaaren aan , ) om zoo het één of ander voor at te fchetzen , en dan eindelijk op den jaardag 't huis te Komen , zoodra het ,vers eene draaglijke lengte heeft? immers zou men, op die wijze, in navolging der Barden, de gefchiedenisfen kunnen zingen, en de gelegenheids-zangen , met aflaating der laatfte verzen, nog van eenig nut kunnen doen zijn? Wat dunkt u van dien inval ? Maar gij zijt vrho-u! Nu , vraag het dan uwe Lezers! Jk zal nu, om een proef van zoodanige gezangen.te ge ven, den bedoelden zang hier maar laten volgen, ZANG. Wijze: Hier heeft mij Rofemond befcheiden. Als dwinglandij en vrijheid worft'len, Krijgt dwinglandij vernieuwde kracht; Waar vrijheid een kapel kon ftichten, Daar bouwde dwinglandij een' kerk. Zij treedt op 's werelds fchouwtoneelen, Vermomt zich daar in vrijheids-kleed, Misleidt het graauw met vrolijkheden, En duldt de grootfte fpoorloosheên. Een rovers - rot wordt ingelaten , En vrijheids- voormuur wordt verraên : Geen huis, geen maajd , geen vrouw is. veilig; Bevreesd, vertoont men fchijn van ftraf. ' ... * Al  .3. < 35i > AI zou geen dam meer water (tuiten, Al groeide er gras ter beurze of markt, Nog moet de dwinglandij verwinnen; De dwinglandij kent perk noch paal. 's Lands welvaard zij fchier gant?ch ontzenuwd, Nog zegt zij, dat zij welvaard fteunt; Zij weer een Priester om te koopen, Die dankftof dicht voor 't domme volk. Deez' mengt de waarheid met den leugen^ Men loont hem van der besten zweet: De krijgsmagt doet de vrijheid zwijgen, En dwingt haar rijklijk fchatting af. Men onderfteunt den twist der buuren, A's dweeperij de hoofdrol fpeelt ; Bukt dweeperij, dan durft men roemen, Op hulp toe dwang der dweeperij. De godsdienst-fchijn zal 't werk voltooijen! Men roemt op zuiverheid in leer'; Men fpoort ook elk, om God te danken. Wat fchaamt zich ooit de dwinglandij? Dwaal niet! Zoudt ge immer God bedriegen! Maar vraag, of dwinglandij nog vreest! Zij vreeze of niet, 'k wii van haar zwijgen; 'k Ontwijk haar aan een' vrijen haard. Hier bij mijn gade en kroost gezeten, Dank ik de Godheid met mijn gaê, Daar ze in gezondheid mag verjaaren, En lach met 's werelds ijdelheên. Hoe zal men het toch redden met gelegenheids-verzen ? Ik wil nog al voortfehrijven, maar men ftoort mij. Vaar wel. Uw Vriend JAN VRAGER. ^fan Duin J5 Febr. 1791 Welk  < 35» > Welk een ongerijmd Vers evenwel ? Mogt men er niet onder zetten: EJl ne hoe carmen? gelijk onder dat vers ftondt, hetwelk men onder het beeld van duc d'alf eens gelegd heeft: EJl ne hic Alvarus Dux jam pias, immo prudens"? Eji ne hoe carmen ? En als er iemand onder fchreef: non efi, las men er den volgenden morgen bij: Tollantur decimae £? erit. Toen was het: EJl ne hic Avarus Dux impius, immo rudens ? Maar al nam men uit het vers van jan vrager de tiende, en nog eens of half tiende letters weg, zou men nog niet moeten zeggen: EJl ne hoe carmen ? Dit voor de Latinisten. Die het niet verftaat, moet het zich laten verklaaren , indien hij nieuwsgierig is. NB. Is het niet jammer, dat de Drukpers, die onbelemmerd moet zijn, om nuttige waarheden onder het menschdom te verfpreiden , zoo vaak belemmerd wordt door drukfouten ? Daar is er in de voorige nommers één of ander ingeflopen, en misfchien gebeurt dat meer. De Lezer moet ze opzoeken; ik heb er geen tijd noch lust toe. Maar zijn zij wel zoo opmerklijk als die in de Haagfche Courant van p. gosse, No. 19. van dit jaar 1791, in de Bededags Brief? Daar de liefde Gods uit de harten der menfehen wijkt, worden ook de banden van de liefde der staaten verbrooken. Andere uitgaven lezen des naasten. Wat is een flechte tijd? Te L E TC D E N Bij L. HERDINGH, en alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 97 ) Wat is een Godlijk beroep? w ie heeft niet, bij gelegenheid van het bevestigen van Predikanten, meerinaalen hooren fpreken van een God* lijk beroep'? Met hoe veele redenen werdt dit niet geftaafd en aangedrongen door den Eerw. Heer Bevestiger en door den Eerw. Heer Bevestigde in. zijne Intreepredikatie? Wie heeft cok niet meermaalen lust gehad, om te vragen : Wat is een Godlijk beroep ? dit is mij zeiven meermaalen gebeurd; en waarom hebt gij dan , Heer vraagal , die vraag nog niet gedaan in uw weekblad ? Recht gevraagd Lezer! maar zonder die te beantwoorden, alzoo antwoorden mijn zaak niet is, zal ik u enkel zeggen, dat de volgende Brief van agnietje de stijfster, mij aanleiding heeft gegeven, om deze vraag thans voor te dragen: Wat is een Godlijk beroep? men heer! Ik bin maar ien eenvoudig Mensje, ik heeft geen ver^ fland van dingen, as die tot mijn handwerk van ftljvcn en ftrijken behoren, want ik gaan bij degoeije lui, bliefje te wete, uit wasfen opdoene en een fteekje te najen, en dat geloof ik is mijn beroep , omdat ik niet anders geleerd heeft en in geen andere omftandigbeden gefteld II. DE2L. Y y bin,  < 354 > bin, maar zelje dan zegge, wat beroep hebje dan nou om deeze brief te fchrijven? wel dat zei ik je zegge' men Heer! je zeit wel wete, dat zij in onze Luiterfe gemeente een Domini beroepe bebbe , en dat er over dat beroep zo veul te doene is, dat de meniën zegee dat het geen Godlijk beroep is; dat het teugen de zin van de gemeente is; dat de beroepe Predikant niet restzinnig is volgens de Augsburgfe Confeffie; ook zelje beteras ik wete, want ik heb het maar bij gelegenheid in hutfedaank verkeer, gehoort, dat er hiele boekjes over xut gekome zijn, en dat er in die boekjes ftaat, dat wij Lintei fen, v ant zie ik bin Luiters om je te diene hier maar één rechtzinnig Predikant bebbe, en dat de andere ik weet niet welke ketters zijn. Kaïveristen of Heidens of lurken zie ik weet zo net niet, waar zij ze al voor uitmaken : dat ik nu zegge wil, is, dat ik bedrukt ftaan in men gemoet, as die minfen en die boekjes evenwel ftbjk heeft, dan kan ik niet vatte, hoe dat beroep een Godlijk beroep zei weze; anders weet ik niet, wat een Codhjk beroep is ? Daar heef ik over legge male en mijmere, tot dat s e b i l l e de kindermatres in men buurt mim gerade heef, ik zou eens aan de vraag-al een biiefje fchtijve, zo goed as ik kon, en hem eens vraae wat hij er van denkt? Want dat die man allerhande foort van vrage doet, of die hem gedaan worde, laat doen ? of er iemand is, die er antwoord op weet; en daarom al ken ik niet fpelde, al heef ik niet geweent een Brief te fcririjve, heef ik dit beftaane; eilieve! men Heer' Wat is toch een Godlijk beroep? as je men dat weet té tepge , zei je me gerust ftelle , en as je men in men bereep blief te recornmandere, dat ik nog meer huife krijg want het is zoon flegte tijd, dat de boere der wijvé zellef zcene, ik wil zegge, dat veele lui naalfters, en ftijffters affchaffe, en zellef hande uit de mou Heken en er eigen was opdoene, dan zei je een goeije daad ver' Jichie. ik kan navraag veie, dat ik mijn dingeties knap en handig doe, en dat ik heel lief met de was weétom te gaan. Ook bin ik eerlijk en trouw in men beroep, en derhalve ken je men gerust recommanderen. In verftheide huife daar ik v eiker, hoor ik van je fpreke, zo dat je  < 355 > je nog al bekent moet zijne, en je hebt wel veul vijande, hoor ik zegge, maar nog meer goeije vriende, en derhalve ken je men wel een dienst doene. Ik heef de eer. mijn heek. U Dienaresfe AüNIETJE de STIJFSTER. Begrijpt gij niet Lezer! zonder dat ik u dit nader onder het oog breng, dat het de zaak van de vra ag-ai.geheel niet is, zich met de verfchillcn nopends de Luthcr. fche beroeping te moeien ? Is het niet genoeg bekend , dat bijzondere perfonen of zaaken het voorwerp van mijne vragen niet zijn ? maar wet algemeene waarheden, om daar omtrent wijzer of beter te worden ? Begrijpt gij ook niet, dat ik geene aanmerking zal maaken op den bovenftaande Brief van agnietje de stijfster? dan dat agnietje vrij fijntjens haare eige belangen in het oog houdt, en de gelegenheid weet waar te nemen, om zich te recommanderen, verzoekende ééns ieders gunsi? en dan nog deze , dat zij van haar beroep fpreekt ? Willen wij bij dit laatfte ééns een oogenblik ftilftaan ? Is het niet waar, heeft niet eik zijn beroep , wanneer hij op eene eerlijke wijze eene kostwinning heeft ? Was hec al zoo vreemd gezegd van den hondeflager? Hij liep met zijne hortten hoosblokken door de kerk een hond achter na, die mede in de vergadering was inge'flopen, en maakte daar door vrij wat geraas, zoodat de Predikant hein moest verzoeken, wat Itiller te werk te gaan; maar de man voerde den Domine tegemoet: Eik in zijn beroep, ik in 't mijne, en de Domine in 't zijne! Van waar d;:n dat men juist deze benaming van Godiijk beroep gebruikt ren aanzien van Predikanten P En wat is een Godlijk beroep ? Moet men dit verftaan van een pmnidiijk beftuur en invloed van den Hemel op het beroep van Predikanten? Maar hoe kunnen daar dan mede beitaan alle die menfchelijke•beginzelen, waar uit; menfcheüjke bedoelingen, Ïy2 waar.  € 356 > waarmede; hienfcbelijke wijze, waarop; men doorgaands in beroepingen van Predikanten te werk gaat? Moet men het verftaan van de algemeene Godlijke Voorzienigheid , maar is dan niet elk ambt, elk beroep, een Godlijk beroep ? Heeft de Voorzienigheid niet gewild , dat er onderfcheiden rangen en bedieningen, onder de menfehen, zijn zouden, en is dat niet de band , door welke de hoogde wijsheid de menfchelijke maatfchappijën onderling verëenigt? Mag ik den Lezer de volgende merkwaardige gefchiedenis ééns verhaalen , en hem laten oordeelen, of zij ook dient ter opheldering van onze vraag? Op een uitgaand Ooftïndisch fchip bevondt zich een jong Heer, die met recommandatiën was toegerust, om, in Indië, zijn fortuin, dat hij hier verwaarloosd hadt, te maken, is dit wel wat nieuws? Op dit fchip kwam onder weg eene vrij algemeene ziekte te heerfchen , waar aan veel volks ftierf, onder anderen ftierf de ondermeefter , dat is, de tweede Chirurgijn of Doftor, want ik wil die •heeren hunne titels niet te na komen. De oppermeefter kon alleen de zieken niet af, en klaagde dit aan den Ka« pitein. Deze deedt derhalven al het volk op het dek komen , en vraagde; of niemand onder hun Meejler was geweest? Een Duitfcher, die niet begreep, wat de meening was , antwoordde uit den hoop : Ja freilkh ? Jch bins gewefen! Kom dan achter op, was het antwoord, en ga bij den oppermeefter om hem te helpen de zieken te bezorgen , en medicaaienren klaar te maaken, Vergeefsch was het , dat de vent, toen de mening begrijpende , protefteerde, en zeide, dat hij meefter fmic. in zijn land geweest was. Hij hadt ééns vooral zijn beroep, en moest maar hand aan 'twerk flaan; het was zijn beroep. Het fchip deedt verders zijne reis behouden, en landde gelukkig te Batavia aan; de jonge Heer, daar ik van fprak, vondt bij zijne aankomst den voornaamften patroon , aan wien hij gerecommandeerd was, overleden, en er was niets voor hem te goed , dan dat hij voor ajfifient naa een buiren - comtoir moest. Van daar, na verJoop van eenige jaaren , wederkeerendé te Batavia , ontmoet hij op ftraat een heer, die er wel gedaan uitzag , en een degen op zijde hadt; deze fpreekt hem aan, en vraagt,  < 357 > Vraagt, of hij niet, in dat jaar, met dat fchip, uit het vaderland vertrokken was! de jonge Heer bevestigde dit maar kon zich niet herinneren, dien heer te kennen, die hem deze vraag deedt. Ik ben, gaf hem deze toen ten antwoord: die meefter fmit, die aan boord het beroep kreeg van meefter of chirurgijn , en ben thans doe tor in het Hospitaal hier te Batavia; bij onze aankomst naamlijk, werd ik in het hospitaal geplaatst, en ben daar van tijd tot tijd opgeklommen tot den post, dien ik tegenwoordig beklecde, Hij bekende vervolgends, dat hij van zijn beroep nog zoo veel verftondt, als toen hij et toe geroepen werdt door den Scheeps - Kapitein, dat hi] eenige fiesjens hadt, van welke hij bij de greep af gebruik maakte, en die niets bevatten , hetwelk iemand deeren kon, dat voorts door de weldaadige natuur de meefte zieken onder zijn cuurherftelden, en dat zij, die ftierven , hunne natuurlijke dood ftierven enz. Wat zegt de Lezer van dat beroep van dien meefter fmit ? En hebben niec wel ééns Predikanten de bediening aanvaard, die vaa hun beroep omtrent zoo veel wisten, als deze meefter' fmit van de chirurgie? Hebben wij zeniet welbekend? Of het verftand moest hun aanwaaien , na dat zij de aca* • demie verlaten hadden, op welke zij niet zelden liederlijk hadden geleefd? ,,,,.„ Wat is een Godlijk beroep? Indien de kundigften; sefchikften, vredelievendften, naar waarde, zonder opzigt te nemen, op bijzondere namaagfehap, of gc. roelens, met eendragtige harten, die zuiver bedoelden, dat de gemeente verlicht en gefticht mogt worden, tot leeraars verkozen werden , zou het dan niet al wat gelijken? Maar als men, en heeft dit voor dezea geen plaats gehadt ? een Coccejaan, of een Voetiaan, of een Lampidan verkoos, omdat men voor die of die partij was, alfchoon ook zulk iemand de minfte der broederen ware, - waar voor moest men zulks houden? Wat li een Godlijk beroep? Wanneer wij de kerkgefchiedenisfen raadpleegen , en het geen in dezelve voorkomt, van het beroepen van leerliaren, bisfehoppen enz. zullen wij dan de vraag oofc beantwoorden kunnen: Wat is een Godlijk beroep? De y y 3 Apos-  < 358 > Apestelen werden onmidlijk geroepen, dus van dezen te fpreken, zal hier niet kunnen dienen: want zij haddea ongetwijfeld een Godlijk beroep; maar wat vinden wit verders ? En hoe ging het wel met verkiezen van leeraaren in de kerk? Hoe korte tijd was het nog maar, na het begin van het Christendom, in het jaar 365. toen de verkiezing van Paus damasüs, door den Diaken van Rome ursicinus betwist, en zijn beroep als niet Godlijk zijnde afgekeurd werdt, waar bij zoo groote opffand te Rome voorviel, dat er in eene kerk te Rome op éénen dag 137 burgers fneuvelden, volgens het getuigenis van mi anus marcellinus, een Heidensch Schrijd ver, zoodat er de Keizer aan te pas kwam, en door een bende Soldaten de opfchudding beteugelen moest ? Gaat het wel goed Lezer! en is het wel een Godlijk beroep, als er de Soldaaten aan te pas komen? Maar hoe veele foortgelijke voorbeelden zou ik uit de kerkgefchiedenisfen niet kunnen bijbrengen , indien ik mij daar toe wilde verledigen? Wie lust heeft, om brands Historie der Reformatie na te flaan, zal ook nog wel het één en ander voorbeeld vinden, welk hier toe behoort. Ik zal alleen hier aannaaien het geval van synesius en zijne beroeping tot Bisfchop van Ptolemais in het jaar 4.10. omdat bet zoo zeldzaam is. Sysesihs was een Heidensch Wijsgeer , die het Christendom omhelsde, maar tevens verfcheiden van zijne oude gevoelens bleef behouden , zóodat hij de beide Godsdiensten fcheen te willen verëenigen; en evenwel werdt deze synesius die een verfijnd Heidendom aanhieldt , zouden veelen dus in onzen tijd niet van hem oordeelen? behoudens deze zijne gevoelens, door de Christen gemeente te Ptolemais verkozen en beroepen tot hunnen Bisfchop, omdat de man een bekwaam, een kundig man een deugdzaam menfchenvriend, en een beminnaar van vrede was. Synesius bedankte voor dit beroep, en bracht bij , dat hij getrouwd was, en zijne vrouw niet wilde laten gaan, het geen echter fcheen te moeten gefcbieden , dewijl toen reeds in de Bisfchoppen geëischt werdt, dat zij ongetrouwd waren , ook wilde hij openlijk .met zijn vrouw blijven leeven , hij bracht verders bij,  < 359 > bij, dat hij verfcheiden bijzondere gevoelens hadt, over het voorbeftaan der zielen, over de eeuwigheid en onverderflijkheid der wereld , over de opftanding der dooden . waar van bij zelf fchreef : „ Ik hcude het zoo zeer bekende leeiftuk der opftanding voor een heilig en ver. borgen leerftuk, maar ik ben verre af, van het gevoelen van het gemeen ie belijden". Hij bracht in, dat hij Gods woord niet veiftondt , en dat bij in de allerbeiliglte wetten niet was opgevoed. Doch niets baatte , de gemeente bleef bij haar Godlijk beroep, en theofilus Bisfchop van silexandriën bevestigde hem, niettegenftaande het vierde Concilie van Karthago reeds te voeren hadt vastgefteld , dat men omtrent de rechtzinnigheid, en geoefendheid in de Christelijke leete , eengeftreng onderzoek doen moest, eer men de opzieners ordende, Synesius liet zich bevestigen, en nam , na zijne gemelde redenen vruchteloos te vinden, het beroep aan, betuigende, dat hij ©ene proeve van de zaak zou nemen. Wat zegt de} Lezer van dit BeToep? En wat zou men hedendaagsch er van zeggen ? Ondertusfcben heeft synesius zich loflijk gekweten als Bisfchop, hij lag zich toe, om zijne gemeente te brengen tot de kennis en beoefening hunner pligten , en hij was er fteeds op uit, om overal vrede te ftichten, en de verfchillen , die er onder3ndere leeraaren ontftonden, bij te leggen en te vereffenen. Hij heeft ook verfcheiden fehriften in het licht gegeven , in welken al heel zeldzame gevoelens voorkomen, die naar een verfijnd Heidendom gelijken , bij voorbeeld , „ indien een Engel dertig jaaren met de menfehen hadt kunnen verkeeren, zonder befmet te worden met het kwaad, dat de ftoffe aankleeft, zou het niet nodig geweest zijn , dat de Zoon van God op aarde gekomen was". Maar heeft men dan die fehriften niet opgehaald en verboden te lezen? Zeker niet. Wel hoe, was hij dan geen Christen Bisfchop? Hoe meent gij, dat die oude Heeren dachten? Ik moet over dezen synesius nog eene aanmerking maaken; hij wilde zich in tweederlei opzigt hebben aangemerkt, als een Wijsgeer en als een Christen Leeraar. Zijne Wijsgeertje befpiegeiingtn en gevoelens oor-  oordeelde hij niet gehoiiden te zijn aan zijne gemeente •soor te dragen, of te laten vaat en, maar het geen bij %ooi het geloof en de pligt der Christenen hieldt, dat predikte hij haar. Zoodat tol and den goeden man ten onrechte heefc verdacht gehouden, als of hij een huichelaar geweest zij, ja een flecht kerel, omdat hij werfcheiden heidenfche gevoelens behoudende, echter «en Christen leeraar was. Maar is het to-l and wel alleen, die volgends foortgelijke Logica redenkavelt? indien de Lezer nu uit het bovenftaande eenigzins zal kunnen opmaaken, door Metafijfifche Abftraüie der denkl>eelden, wat een Godlijk beroep is , zou ik dan wel kunnen geoordeeld worden, deze vraag vruchteloos gedaan te hebben: Wat is een Godlijk beroep? Te L E T D E N Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 98.) Wat is er van het fpreekwoord ; Waarheid haart haat ? Grij hebt in het begin van uw nuttig en vermaaklijk Weekblad ] gevraagd : Wat is waarheid ? daar mij die vraag nog fteedsin het hoofd ligt te maaien; Wat is waarheid? dacht ik,.zou men dat niet best kunnen beantwoorden, als men de Genealogie, van Mevrouw Waarheid, die gij ons verteld hebt, dat dood en begraven ïs, ééns naging , en wist, wie haar moeder is geweest? en of zij.ook kindertjcns heeft nagelaten? Immers is het fpreekwoord waar: zoo als de moeder is, zoo is ook de dochter? Wanneer ik dan .onderzoek deed, naar den oorfprong. van de waarheid, hebben mij verftandige hollen , die het meenden wel te. weeten,, verteld , dat de waarheid eene dochter van den tijd is! En ais dit waar is, zouden wij dan geene achting voor de Waar» fceid hebben?, Want de tijd baart roozen! Maar zou het ook niet goed wezen, dat wij de waarheid dan met een weinigjen eerbieds behandelden ? want zal zij dan niet zekerlijk eens voor den dag komen , en zich in haare waare gedaante verwonen? Maar. zal die voor li' Deel. Z z vee-  '< S 'veele menfehen wel aangenaam wezen ? neem eens voor zulken, die nu van de waarheid niets hooren willen? die haar, als zij konden, wel op het eiland van Robinfon crusoe zouden willen verbannen, omdat de edele Waarheid haar lastig is en verveelt? Doch ja, daar had ik haast misgetast; hebt gij ons niet verteld, dat de Waarheid dood en begraaven is ? Maar zeg eens, Heer vraag-al? heeft zij dan ook kindertjens nagelaten? Wek eene vraag! Zacht mijn lieve man! 's die vraag zoo vreemd ? Vergun mij eens, dat ik verder vraage? Wat zeide terentitjs reeds in zijn tijd, of wat laat hij één'van zijne Acteurs zeggen? Namque. ftaat ér zoo niet in den grondtekst ? hoe tempore obfequium amicos, veritas ndium'park? dat is, naar de letter: Want in dezen tijd baart flikflooijen vrienden, maar Waarheid baart haat! Ergo! volgt daar niet uit, dat' Mevrouw Waarheid nakroost heeft nagelaten ? en heet dat kind, hetwelk reeds in de t'ijden van terentius geboren werdt, niet haat? Maar als dit nu waar is-, dat haat een eigen kind van Waarheid is, behoeft men zich' dan wel te verwonderen , indien Waarheid zelve bij zod Veele mènfchen haailijk"i.\] ? Ziet gij nuniet, naar uwe fchranderheid , Heer vraag* »l ! welke gewigtïge -redenen ik heb, om aan u te vra' gen: wat is 'er toch van de fpreuk i 'Waarheid baart haat? Als de goede terentius onze tij den ééirsbeleefde , wat zou de man' dan wel zeggen ? Zou hij' dan ook de handen famenflaan, en zèggén: Namque hoe temportr enz. Maar zou het niet goed zijn, indien ik dit Latijn voor uwe Vaderlandfche Lezers wat verftaanbarer maakte? Het wil dan zeggen, mijne Aandachtfgen! De gatlikkers- geraaken in onze dagen fcjjo on door de  *C 3^3 > de wereld, maar de oprechten, die waarheid fpreken krijgen opftoppers, en draaijen overal voor op. Wat dunkt nu uwe Lezers ? Is dit ook zoo in onze dagen, of is het beter? of erger? en wat ftaat dan een wijs man te doen? Zal iemand, die met zijn belang raadpleegt, wel een oogenblik in twijfel ftaan, om zich te beraaden? Zal hij niet ten eerften partij kiezen, en zich bij de gatlikkers en pluimftrijkers voegen, en de Waarheid voor St Feiten laten lopen? Ei lieve? wie ivil dagelijks gevaar lopen van een dikke neus, en een paar blaauwe oogen? wie wil blootftaan voor haat, en alle deszelfs gevolgen ? Bevindt niet ieder, die zijn wereld wat verftaat, en zich naar den tegenwoordi» gen gang van het werk heeft leeren fchikken, zich best en veiligst bij het volgen van den regel Objequium amigos"? Hoe ver zou men 'er in onzen tijd mede komen, indien men de waarheid recht uit wilde fpreken ? Welke fraaije vertooning zou men daar mede in de wereld maaken? Had ik 'er zelf niet laatst een voorbeeld van in mijn eigen perfoon. Het gefprek viel daarover, dat Keizer leopold alle onderfcheidings tekenen in Braband heeft doen verbieden, en dat om de rust te herftellen. Ik vraagde, of dit daar dan toe dienen kon? En of 'er dan 200 veel verfchil was in tijd en plaats ? dat wij immers onderscheïdings tekenen dragen, om de rust te bevor. deren? en dus juist het tegengeftelde doen, van hetgeen ieopold in Braband wil gedaan hebben ? Ik verhaalde , hoe mijn buurman holbik meermaalen verklaard hadt, dat hij liever zijn kop, dan zijn geliefd onderfcheids - teken opofferen zou, en boe ik daaromtrent had aangemerkt, dat ik evenwel geloofde, dat de kop nog al een iief ding was, en dat ik wel zou durven wedden, dat 'er wel drie vierde part van onze Nederlanders, zo niet meer, zouden zijn, die liever duizend onderfcheids-tekenen zouden willen opofferen, dan éénen enkelen kop; en als ik dit zoo bij mijn neus langs zeide, gerust dat ik de waarheid fprak, wat baarde die waarheid? Hola, dat ft ut ik, riep onze pietjen slim , daar ik meer van gefprooken heb, uit. Dat zijn geene welmeenenden, die zco praaten, al waart gij het Z z a zelf l  < 3^4 > zelf! voerde bij mij bits fe gcmoer. 'Gelukkig fchoót mij de fpreuk te binnen ï Namque hoe tempore enz. Ik zette dan een effen plooi in mijn wezen, en keek zo® -vroom als ik mogt: Lieve piet, zei ik, gij hebt gelijk 5 best gelijk. Ik verfprak mij daar daadlijk, en wil» de zeggen, dat drie vierde parten van onze Nederlanderen 'eer duizend koppen voor één enkel onderfcheidings-teken zouden willen verliezen! Door dit pluimpjen zakte zijne vuist, die reeds Opgeheeven was, weder neder; evenwel ik had het verbruid. P iet wa» als een fpin, verliet mij al vloekende en morrende, en nu vrees ik, dat wij maar in ééns kwaade vrienden zijn. Zoo ligt kan een mensch zich vergrijpen, als hij in verlegenheidis. Veritas odium parit, zeide terentius zoo niet? Maar, Heer vraag-al! was het in de oude dagen, toen die rondborftige oprechte HManders nog in de wereld waren, ook zoo? toen bet fpreekwoord nog goldt, goed rond goed zeeuwsch? In die eenvouwige tijden, toen de wereld nog zoo verlicht niet was ? Zou men in onze verlichte dagen 'er wel komen met rondborstige oprechtbeid, en met goed rond goed zeeuwsch? Maar warden wij Nederlanders zelfs niet van jaar tot jaar meer verlichc? knnnen wij niet zoo goed complimenten maaken , en ons zoo diep bukken en krommen , en pluimftrijken, trotsch de bestverlichte Natie? Doch aan den anderen kant heb ik wel gehoord, dat de waarheid liefst onder vrijë volken woont, wel nu, nademaal wij een vrij volk zijn, en wie durft dat ontkennen ? zoo wou ik vragen, of gij ook denkt, dat wij het in de verlichting wel ooit ver brengen zullen ? En of het waar is, dae men naar den graad dier verlichting ook den graad vanvrijheid kan afmeeten. Zoo dat het een als de barometer van het ander zou zijn? Maar met dit alles, welke malie vertooning maakt de waarheid dikwijls? ik moet nog lagchen, als ik aan de ontmoeting denk, welke ik onlangs bijwoonde. Ik kreeg een bezoek van mijn' ouden vriend verax, een oüwerwetsch Hollander, die van de tegenwoordige verlichte eeuw of levenswijze niets verftaat , maar die flechts in zijn eenvouwigheid voortleeft, zoo als de lieden, die absalom volgden. Terwijl hij bij mij zat te pra-  graten,' verfbheénen oók jan ourosi?, die voor eertt» •gen tijd kennis met mij gemaakt heeft, ja wel kennis, een manneken, dat (leeds in ruzie leeft, als een falamander in 't vuur, benevens Meefter hol rik, zoo even gemeld, als ook gillis woelwater, men tvas naauwlijks gezeten, of de politieke nieuwstijdingen kwamen op de baan. Jan onrust begint te beweeren, dat Keizer lböfold met de Brabanders beter moest doortasten, en dat hij alle die iuidjens, die het Jand op den rand van zijn verderf gebragt hadden, weg moest jaagen, zo niet opknopen. Mijn vriend, do kaart van 't land in ons 'gezelfchap niet kennende, viel hem in de reden, en zei met eenige drift: Hoe heb ik het dan met cicero, en met de gezonde reden ? Ja hoe heb ik het dan met den Bijbel? cicero vraagt: Wat eind 'er wezen zal, indien de bovenleggende partij op wraak bedacht is, en indien men niet eindelijk goedvindt , om vrede te (lichten ? de reden zegt, dat c i c a r c gelijk heeft, en dat dio foort van lieden eigenlijk ondraaglijk in een land zijn, die fieeds onrust verwekken, en kwaad ftooken, die bunne medeburgeren plaagen, vervolgen, verdrukken, dat zulke lieden den ondergang van een land ... Ik ftootte mijn vriend vee as aan, en voerde hem zoetjens te gemoet. Namque hoe: tempore enz. zegt terentius. Hec was gelukkig, dat niemand van het gezelfchap, behalven mijn vriend» Latijn verftondt, trouwens kan de wereld niet verlicht zijn, al is zij niet geleerd, en al verftaat zij geen Latijn ? En zou uw weekblad niet nog meer lezers vinden, als 'er zoo veel Latijn niet in was? Mijn vriend verax zweeg, en 'er volgde een akum filentium, een diep ftilzwijgen. Jantje onrust met zijne vrienden HOLBiK en woelwater zaten te draaien op hunne fioelen, en dewijl zij hec niet houden konden, daar boorens gebrand worden , droopen zij fpoedig af. Is het dan niet zoo; Waarheid vinde geen herberg? Gij zult zeggen, dat eindigde evenwel nog al vreedzaam, ja het is waar: Maar wie zegt, dat zulke ontmoetingen niet onthouden worden? Doch is het geen tijd, om we' der tot mijne vraag te keeren ? Is hec wel waar, na alles wat Ut gezegd heb, A Z .3 dat waar  waarheid altijd haat baart? Weet gij niet, datdedenk^ beelden der menfehen veranderen naar de omftandigbe-» den, en naar de tijden? Tempora mntantur, nos £i? mutamttr in Mis als het tij verloopt, verzet men immers de bakens? Kunnen 'er dan geene tijden wezen, dat de waarheid ingang vindt bij de menfehen ? en wie zal ontkennen, dat 'er zulke tijden en omftandigheden geweest zijn* dat de waarheid op fluweelen muiltjens ging, en dat iel der zich bevlijtigde, om de waarheid hulde te doen ? jvlaar zult gij zeggen, het kan echter nooit zoo komen, of de waarheid baart bij dezen of genen haat ? doch als de waarheid bij de bovenliggende partij is, behoeft zij dan den haat wel te vreezen, en moeten zij, die aan laager wal zitten, de waarheid niet verduuren? Toen bij voorbeeld de Galliërs Rome hadden ingenomen, en de Romeinen, die op het Kapitool geweken waren , door honger noodzaakten, om te kapiruleeren, en een zeker gewigt van goud te betaalen, opdat de Galliërs Rome zouden iiiimen, en aftrekken na hun land, en als men nu het goud op de weegfchaal hadt, om het af te weegen, zoo wierp een der Gallijche Vorften zijn fiaalen kling, inde fchaal met gewigt, die reeds boven hing, ei kijk ! dat rijmt op zijn Joost van Vondels! Nu dat voorbij gegaan. Graeca non leguntur! ik zeg, één der Gallifche Vorften wierp zijn ftaalen kling in de fchaal met gewigt, zoo dat 'er nog goud moest aangebracht worden, om het evenwigt te krijgen, en tevens duwde die onwelkome gast de Romeinen deze waarheid toe; Vae Victis! wee hun die het onderfpit delven! overheerd moet lijden ! laager wal is goedertieren! Wat is dat Latijn evenwel eene rijke fpraak, en wat bevat die taal niet al in zich? Deze waarheid was zeker niet aangenaam voor de Romeinen, maar was het evenwel geen waarheid? moesten zij ze niet aanhooren? Vaevictisl Wee de overwonnenen! Maar hoe wonderlijk kan het loopen? Daar leefde nog een kamillus, fchoon hij door eene heerfcherde kabaal uit zijn Vaderland verdreven was, en de^e kamillus badt nog liefde tot zijn Vaderland, hij kwam bet te hulp , en juist op het iaat  < 3<57 > mat, ,toerj de GalUfche Vorst de Romeinen die waarheid vaeviiïisl deedt hooren. Welke verandering i kamillus handhaafde de eer van zijn Vaderland , niet door de vreemden met goud te vrede te ftellen, en dus het goud ten lande uit te voeren, en herland te verarmen, maar door de oude Romeinfche deugd en dapperheid te oefenen. ' Hij viel die vreemden op het lijf . joeg hen het land uit, en deedt zelfs het grootfte deel 'er van, die de fcherpte van z;'jn zwaard beproefden, het wederkeeren na h. | land vergeten. Maar waar dwaal ik heen ? Als dan de waarheid bo, ven drijft, baart zij dan wel haat of heeft zij wel haat te duchten? Heeft zij in dat geval- zelfs het gemeen , hoe dom en onkundig ook, niet tot haar dienst ? Zou het gemeen in dat geval, indien het flechts opgehitst, of den vrijen teugel gelaten werdt, voor de waarheid niet even goed raazen, tieren, plunderen, als het in het tegengefteid geval tegen de waarheid doet? Apropos.' kent gij, Heer vraag-al.' mahnus on wcêRS pruik niet, daar ik onlangs van fprak ? Mij dunkt, gij moet hem kennen, hif woont immers In uwe Stad of Dorp ,- waar gij woont? is dat niet een'raar maft? Men houdt hem voor een' wandelende weerwijzer Als hij de gioote boekelpruik op heeft, zeggen de jongens tekent hij beftendig weer; met zijn ronde pruik onweer' maar fta vast, wanneer bijfle deftige Ecelefiastico- politicum van 16 verdiepingen op heeft, dan is het hoofd op hol; dan zou men eau de fpreuk denken: waarheid baart baat! Dan vindt hij ove:al onrechtzinnigheden en ketterijen, :en rswakker in de weer, tegen zijnen'medebroeder Eens bracht ik hem onder het oog, dat bij dus doende" een gevaarlijk man in de maatfehappij was, dat het er jammerhjk mu uitzren As zijne magt geëvenredigd was aan £'jne£ fe ffuat veden zeiden: dat waaiheid te* bij hem baarde? Maar, vriend vraag-al! toen brak de beer los , toen was het: verkas odium! Ik weet niet of wij ligt. goede vrienden zullen worden. Een dine 'was een geluk voor mij , dat het kloppen, en plunderen een beetjen uit de mode raakt!!! Doch ik begin te vreezen, dat ik met mijn gewawel u verveelen zal. Nu gij hebt maar te fpreken, Schel rk vlot uit. Vergeef mij, * tt „ Jastjg $ DfiJBjj  Denk maar: Hij is een man van gisteren en . , . . afzegt SÜ het andere. Ik ben met dat alles Uw vriend en vlijtige Leze/ GERRIT de VRAGER, Ik beb, behalven de kleine veranderingen, die ik in deezen brief, onder het overfchrijven, gemaakt heb. en dat neemt gij mij immers niet kwalijk geer it jen? hier niets bij te voegen, dan alleen deze vraag aan gerrit en aan mijne Lezers, of zij in rabeners Hekeljchriften v/el gelezen hebben de levensbijzonderheden van eenen Martelaar der Waarheid? Zo ze die niet gelezen hebben, mag ik wel vragen: of het niet nuttig zal zijn, dezelve eens na te flaan , en met dit Nommeir van den vraag-al te vergelijken ? TE LEIDEN, Bij L. HELDIN Q H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve Stuiver word uitgegevei.  D E VRAAG- (No. 99.) A L. Heeft niet elke eeuw, en elk volk , zoo wel, als elk mensch' zijn ftokpaardjen ? ^J^ie is 'er, die niet uit Triflram Shandij weet te praten, van het jlokpaardjen van Oom Toüias, en dat wij elk zoo ons ftokpaardjen hebben , daar wij mede fpeelen, gelijk de kinderen? ]a is dit zelfs niet een oudewaarneming, welke men reeds bij de Oude Wijzen gemaakt vindt, en is het ftokpaardjen niet ontleend van het Equitare in anmdine longo van horatiüs? Is 'er ook iet gemeener, dan dat elke klasfe van menfehen zijn ftokpaardjen heeft ? Navita de ventis —— de rest weet mijn Latijnfche Lezer. Is het derhalven wel nodig, dat ik daar langer op blijf ftaan? Maar het geen ik thans wilde vraagen , is, of, gelijk elk mensch, dus ook niet elke eeuw, en elk volk zijn ftokpaardjen heeft ? Zou deze vraag niet belangrijker zijn, dan men in den eerften opflag zou denken? Trouwens, wanneer men weet, welk het ftokpaardjen is van de eeuw, die wij beleeven, van het volk, onder het welk wij verkeeren, weten wij dan niet tevens het middel, om ons II. Desl. Aaa gunst  < 3^4 > gunst bi] de wereld te verwerven? Ik denk hier aan het versjen ,dat men inde Werken van asmus , of de Wandslekken Bode leest; ik zal - er den inhoud van mededeelep* Zektr grijsaard zat met .groote deftigheid in zijn leuning - ftoel, overwegende de ijdelheid van de weteld, en de zotheden van het menschdom. Eenige jongens fpee'den in huis, en reeden hot en her met hunne ftokpaardjens , zettende het gantfche huis op (tutten. De oude, dien dit getier en geraas verveelde, richtte zich met groote deftigheid op, ftreek den baard glad . ftak de hand uit, en bego'n eene deftige redenvoering te houden over de zotheid van dit kinderfpel, over de nietigheid'vari zulke beuzelingen. over de verkwisting van den tijd, enz. e:n. enz. Welk was het gevolg? De jongens gaapten hem een oogenbKk aan, lagchten hem uit, en hervatten hun fpe!, rijdende op hunne ftokpaardjens , dat het een aard hadt, De oude man wilde nu tot ftrenger middelen komen , als een der kinderen na hem toe-kwam, en hem een ftokpaardjen aanbiedende, zeide: kom, rijd met ons mede, en doe als wij, dan zijt gij onze man! Die lust heefc, mag het ééns in yerzen brengen, ik heb 'er nu geen tijd . toe . omdat ik dit nommer geern val wilde hebben, en is dat geen reden genoeg? Zoo dat ik maar vragen, wil, of het niet belangrijk is, om te weten, wat het ftokpaardjen der eeuw en des volks is? Want, wanneer alle man, heeren en dames, joujou fpeelt, gelijk dit kinderfpel thans tot ons is overgewaaid, dienden wij dan ook niet joujou te fpeelen? en dus mede te doen? IJls dan zoo klaar, als tweemaal twee vier is, de belangrijkheid van mijne vraag hebbende doen blijken, moet ik over dezelve nog wat praaten. Wani:eer wij de oude en nieuwe volken befchouwen, vinden wij dan niet, dat dezelve hunne ftokpaardjens gehad hebben ? Neem eens. het Joodfche volk, hadt het 2ejjve. geen ftokpaardjen, toen hec een gouden kalf oprechte, en uitriep: dit zijn de Goden, die u uit Egypte ■ opgevoerd ? Hadt dit volk in vervolg van tijd i'-paanljen , toen het zich op zijnen Tempel des Heeren Tempel! daar (telden zij zich gerust Of de Profeeien met waarheid van hun konden . ; ■ ■ 2Qg-  < 3<55 > "Eeggeri: De'drijvers van ons volk zijn kinders, en wijven heerfchen over hetzelve; hunne Vorften zijn brullende leeuwen in hun midden, hunne Richters avondwolven, die de beenderen niet en breken tot aan den morgen; Hunne Profeeten zijn ligtvaardige, gantsch trouwloze mannen ; hunne Priefters verontreinigen het heilige, zij doen de wet geweld aan ; daar aan kreunde zich het joodfche volk niet; zij hadden hun ftokpaardjen, en daarbij bleef het. Hadden niet die van ÉpÏÏêzen zoodanig een ftokpaardjen aan den Tempel van diüna, daar de zilverfmit BüMKTf.*ius zoo net van pas gebruik van wist te maaken, om het volk aan de gang te helpen tegen taulus , die zijn best deedt, om het te verlichten en wijzer te maaken. Demetrius maakte kleine zilveren tempeltjens en penningen, daar de tempel dezer Godin op was afgebeeld , en die het volk op de borst droeg, gelijk men anders het beeldjen van iemand, daar men veel mede op heeft, van zilver of goud op de borst draagt; wel te verftaan a als men bet vergelden kan, anders doer men het met een looden of koperen af; hij begreep, indien de verlichting veld won, dat het volk zou wijs worden, en zijn ftokpaardjen weg werpen, en dan liep zijne kostwinning te niet, derhalven terwijl het ftokpaardjen nog dienen kon, deedt hij het rijden, en het gelukte hem zoo wel, dat het graauw tè hoop kwam, en met groote verwarring wel twee uuren lang fchreéuwde": groot is de Dia na der Efezeren! ter eere van hun ftokpaardjen gereed, om ieder een af te kloppen, die ftout genoeg zou zijn, om 'er iet tegen te zeggen. Hadden derhalven de Efezi'ërs hun ftokpaardjen niet? Dewijl ik onmooglijk alle oude volken, en derzelver ftokpaardjens in den omvang van een blaadjen kan befluiten, zoo vraag ik omtrent de Romeinen, of die ook niet hun ftokpaardjen hadden? bijzonder in de laatfte tijden, en of de onderdrukkers der Ilcomfche Vrijheid niet tot hun oogmerk voortreflijk gebruik wisten te maaken van dat ftokpaardjen? Het volk was tot dolheid toe gezet op de kampfpeelen. In de openbare fpeelen Blenfchen met menfehen, wilde beesten met wilde ücesA a a 2 ten  € 366 > ten, menfehen met wilde beesten te zien vechten, waa het ftokpaardjen des volks in die tijden; hier van maakten de Caefars gebruik, zij verfchaften het volk eene vrolijkheid, en ondertusfehen deeden zij, wat zij wilden. Hadden dan de Romeinen hun ftokpaardjen niet? Hebben ook niet de hedendaagfche volken "hun {lokpaardjen? Hebben de Spanjaards niet hunne ftieren-gevechten ? Is de Engelschman niet verzot, op haanengevechten? En zoo al voort. En welk is dan het ftokpaardjen van de Nederlanders? Weet mijn Lezer dat ook, ten einde ook mede te kunnen rijden, als het nodig was? Is het thans ook joujou, kinderfpel? gelijk mij verteld wordt? Terwijl mijn Lezer bedenkt, wat op deze vraag te antwoorden valt, zal ik voortvraagen: Heeft niet elke eeuw zijn bijzonder ftokpaardjen? Om niet te breed uit te wijden, zal ik flechts mij tot de tijden na de geboorte van den Zaligmaaker bepaalen. Was 'er niet eens eene eeuw, waar van de Heidenfche Gefchiedfchrijver a mm i anus makcelltnus fchrijft, toen het ftokpaardjen der Christenen was, Conciliën en Kerkvergaderingen te houden, waar over deze goede fchrijver klaagt, dat men geen rijtuig om geld bekomen kon, omdat alles in de weer was, om de Bisfcboppen, Abten, Monniken en andere geestelijken naa de Sijnodens en Conciliën te rijden, alwaar deze Heeren de rechtzinnigheid handhaafden, tegen de Ketters te veld trokken, ja eikanderen bij de ooren kreegen, zoodat die Heiden ammianus fchreef. dat 'er bijna geen wilder en woester dieren waren , dan veele zoogenaamde Christenen zich tegen eikanderen betoonden ? Was 'er vervolgends niet een eeuw van kruistogten ? was de heilige oorlog, om het heilige land te veroveren , en de Saraceenen dood te flaan, en verders onder weg wat te rooven en te kaapen, niet een heel lief ftokpaardjen , het welk door geheel Europa bereden werdt? Elk nam bet kruis aan, elk moest mede naa Jaffa, om een kruisvaart bij te woonen ? Was 'er niet een eeuw, toen de Ridderfchap het ftokpaardjen was? en tik Ridder poogde te wezen? ora de verdrukte onfctmld te handbaaven? Dit  < 3*7 > Dit was toen zeker al een zeldzaam ftokpaardjen; het welk nog al goed in de wereld heeft uitgericht. Ik wil 'er alleen een ftaaltjen van aantekenen, Zeker Rid. der godefrot, die met alle plegtigheden tot Ridder geflagen was, maakte 'er zij'n werk van, om aan alle Hoven, heeren huizen, en Kafteelen aan te rijden, en onderzoek te doen, hoe de vrouw van den huize zich gedroeg? Vondt hij dan een boos wijf, eene heerschzuchtige Vorftin, of dergelijke, dan oordeelde hij het zijn plicht, die te recht te ftellen, ten welken einde hij zoodanig Hof, Heeren-huis of Kafteel met een teken tekende, het welk niemand de ftoutheid hadt, om uit te wisfchen; maar vondt hij deugdzame vrouwen, beminlijke Prinfesfen enz. dan verbreidde hij derzelver lof, en boodt zich tot haaren befchermer aan. Misfchien denkt mijn Lezer, dat dit Don Qukhotterij geleek, maar de Gefchiedenisfen der Ridderfchap vernaaien het ter goeder trouw, en daarom vraag ik, of dit .ftokpaardjen niet vah nut kan geweest zijn in zulke verbasterde tijden, als toenmaals plaats hadden? Van onze tegenwoordige tijden is het wat anders; want, zouden wij in onze dagen zulke Ridders wel nodig hebben, nu, alles zoo verlicht en befchaafd is? Heeft niet elke eeuw zijn ftokpaardjen? Wat was in de vorige eeuw de bloemenhandel? Was het wel iet 'anders dan een ftokpaardjen, daar elk oprijden moest? .toen men voor een blpem van tien aazen eerst 05 , daarna 900 gulden befteedde; terwijl een pond geele kroonen eerst om 20 of 24, en eene maand laater, .om meer dan 1200 gulden verkogt werdt; zoodat, Volgends wagen aar, in zekere ftad van Holland wel vo,or 10 miliiöenen guldens aan bloemen zou verhandeld zijn ? Was dit evenwel niet een lief en bevallig ftokpaardjen? Zoo bevallig, dat men ter Staatsvergadering van Holland reeds in overleg hadt genomen, omeenen impost op de bloemen te leggen ? Was de Aftie-handel of Wind-negotie in deze eeuw niet een ftokpaardjen, dat vrij algemeen bereden werdt? toen overal Maatfchappijen van koophandel werden opgerecht, tot in Utrecht toe, alwaar de Maatfchappij met verlof der Staaten van dat gewest opgerecht, voorgaf, Aa a 3 eene  < 3^8 > eene vaart te zullen laten graven van de ftad tot in des Eem, welke ftroom ook zoo veel verdiept zou worden, dat men langs denzei ven, en langs de nieuwe vaart, met groote fcheepen tot voor Utrecht zou kunnen komen. Elk droomde van de Zuidzee, en van de Mijt' Jippi. Jammer was het, dat dit ftokpaardjen op het laast in het gekke liep, en dat men de arme Aktie-koopers in fpotprenten, en in fchouwfpeelen doorftreek. "Wat dunkt den Lezer, na deze voorbeelden, heeft niet elke eeuw en volk, zoo wel als elk bijzonder mensch zijn ftokpaardjen? Heeft men niet tijden beleefd, toen bij ons Koccejavery en Voetianery, het ftokpaardjen was, toen alles weêrgalmde van de twisten over den Sabbath en de zeven Perioden? Is thans het ftokpaardjen niet, verlichting, opklaaring, nieuw licht, rechtzinnigheid, verfijnd Heidendom ? elk naar zijn fmaak ? Heeft dus niet elk zijn joujou, daar hij mede fpeelt? Hoe veele vraagen kan men nu, betreffende dit onderwerp, niet doen? zou men niet kunnen vragen; Van waar komt het menschdom aan zoodanige ftokpaardjens? Wie brengt ze zoo in trein en mode? Moet men dit toefchrijven aan de zucht, die ons menfehen is ingeboren , om navolgers van anderen te wezen ? zoodat wij ons al heel gemaklijk iet laten wijs maaken? en voornaamlijk wanneer wij een groot man, of een man van aanzien, een ftokpaardjen zien berijden, dan ook geern mede doen, en hem willen narijden? Zou men niet kunnen vragen, of het menschdom, zoo lang het die zucht behoudt, om op het ftokpaardjen te rijden, het welk men hun aan de hand weet te «even, geen gevaar loopt, om vreeflijk bij de neus omgeleid te worden? En of het niet wenschlijk ware, dat het ééns de kinder- fchoenen uittrok, en zich als menfehen , overëenkomftig hunne waarde, gedroeg ? En of dit ooit te wachten zal wezen, dat de menfehen zoo verftandig zullen worden ? Als ook; of het dan geene heucheüjke tijden zullen zijn, wanneer eens alle ftokpaardjens, en alle joujou's plaats zullen maaken voor de beoefening van menschlievendheid, de pligten van algemeen belang, van deugd, en manlijke godsvrucht? Wat  < 3^9 > Wat zal ondertusfchen, zo lang het menschdom ver-, kiest op zijne ftokpaardjens te rijden, de man in de leuning-ftoel doen? Zal hij zich 'er tegen kanten met verftandige redenen? Maar wie zal naar hem luisteren? Zal hij met wijsheid beftraffen , en onderwijzen, maar loopt hij dan geen gevaar, van uitgejouwd, of wel mishandeld te worden ? Is dat niet zoo veele wijzen van alle. tijden overgekomen, die zich tegen de Hokpaard-, jens verzet hebben, en die aan de menfehen hebben willen ontnemen ? Waren heracliet en demo k riet niet verftandig? Waar van de een om alle die ftokpaardjens huilde , en de ander lagchte ? Maar wie was de verftandigfte , hij die huilde, of hij, die lagchte? Wat mij belangt, ik denk om den jongen, die den man in de leuning- ftoel ook een paardjen aanboodt, en hem voorftelde, om mede te rijden: Dan zijt gij onze manl ja recht: Kan men dan niet met de menfehen best over weg, wanneer men den ftroom volgt? Wanneer ik eene Dame joujou zie fpeelen, dan denk ik: Indien dit even» wel het algemeene ftokpaardjen .wordt, zal het dan niet goed zijn ? Want is dit niet een onfchuldig ftokpaardjen? Daar door zullen immers geen wanördens ontftaan ? daar door zullen geen glazen ingeilagen, geen huizen geplunderd; geen ordentlijke lieden mishandeld werden, gelijk wel ééns om ftokpaardjens gebeurd is ? bij voorbeeld om het ftokpaardjen te Efezen, daar wij van ge^ zegd hebben , hoe het volk wel twee uuren lang fchreeuwde: Groot is de diana der Efezeren? Zie daar, Lezer! viel 'er over dit onderweip niet nog al wat te vragen ? en hebt gij wel gedacht, dat 'er zoo veel over gevraagd kon worden? Maar behoeven wij ons met dit alles wel te bevreemden,-dat het volk zoo zijn ftokpaardjen heeft, daar wij immers allen elk ons paardjen berijden? Oüisque fuos patimur manes Elke gek heeft zijn gebrek! En fchijnt het derhalven niet in den aard der menfehen te leggen, dat zij zoo het één of ander kinderfpel hebben moeten? ffeb ik dus aiet tot mijn ftokpaardjen, dat ik onöphoudlijk vraag, en  '< 37° > en bovendien, dat ik zulk een lieflTebber van een pijp» tabak ben, dat ik in een' geduurigen damp en fmook mijne Vraag-allen zit te fchrijven? Zoodat wil ik zeggen, ik heb ook zoo mijn ftokpaardjen, zonder het welk ik zoo grimmig en knorrig ben, als een jongen, dien men zijn ftokpaardjen ontnomen heeft. En zouden wij dan niet voor eikanderen wat infchiklijk wezen, en ook voor de ftokpaardjens, die wij waarnemen, mids dat het volk maar niet te wild en te dom toedoet, en met de ftokken alles aan ftuk fmijt? Moeten kinderen geen fpeelgoed en handgebaar hebben ? en zijn wij menfehen wel anders, dan, gelijk poot zich uitdrukte: groote kinderen? Ik wil dan maar zeggen, dat ik graag mag lijden, dat de Heeren en Dames onder het wandelen, op de gezelfchappen, en wat zij ook verrichten , joujou fpeelen. Daar is mijn klein-zoontjen, ais ik hem ftil wil hebben , geef ik hem wêerwerk en fpeelgoed; wel hij kan ook altijd niet in den Catechismus leeren, en ik troost mij dan nog fteeds, met den tijd zal hij v/el wijzer worden, en uit eigen bewegiDg het kinderfpel in een hoek zetten. En mogen wij dit ook niet hoopen van het menschdom? of moeten wij ons maar troosten met die vraag: Heeft niet elke eeuw, en elk volk, zoo wel als elk mensch, zijn Jlokfaardjen? Ta L E r D E N Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven.  D E. VRAAG-AL. (No. 100.) Wat is Trouw ? .2/ie hier Lezer! weder een' en anderen brief! en her geen ik er op te vragen hadt! De eerfte brief ir Van BElttlT DE V r A geb. mijn heer de V ii A A G - A l ! Wat is toch eigenlijk trouw ? klaagt men niet , dat cï geen trouw meer bij de menfehen te vinden is? en heeft men al of niet reden voor die klagten ? waar vindt mén trouw onder" ons volk? hooren wij zoa niet veelen klaagen ? Men kan zich immers op geen mensch meer verlaaten, op geen mensch meer ftaat maaken! Is niet de trouw verbannen, en hij, die van daag u de grootfte getrouwheid beloofde, die vandaag « voorkomt als uw beste vriend , verraad die u morgen niet ? wanneer hij dikwijls in uw bitterffen vijand is verkeerd, die u haat, fmaadt; lastert, benadeelt op alle mooglijke wijze , is hij niet in ftaat, om u van het dierbaarfte, dat gij bezit, ja, als het mooglijk was, II. deel, 15bb zelfs  < 37* > zelfs van 't leven te berooven? klaagt men niet , dat thans veelal de wereld zoo befhrat? eh dat het met onze Natie, met de Ncdsrlanderen, zoo ver gekomen is, dat men geene rekening op hun woord maaken kan? zegt men niet, dat dit gebrek aan trouw ons nu zoo gering doet fchijnen in 't oog van onze nabuuren, als wij voorheen, in de dagen onzer vaderen beroemden geacht waren bij alle volken? Maar zou dan in de daad,.de trouw zoo weinig meer betekenen bij bato's nageflacht ? Was de trouw niet bij de oude Batavieren eene dèügd, welke dat volk bijzonder en eigendomlijk k'enfchetfte? Of was de trouw enkel eigen aan de onbefchaafdheid dier tijden? En is dan onze tijd niet veel veranderd? Is dit ook de betekenis van oude trouw, dat het zoo veel is, als verfleten trouw? Is het'waar? zegt ih onze dagen iemand van zijne trouw verzekeren zoo veel, als of men wellevend , naar den hedehdaagfchen fmaak van wellevendheid , een Compliment maakte 1 Zie rabeneks Woordenboek op het woord Compliment, ;zou de meening enkel wezen. Vriend! zijt verzekerd, dat ik niets meen van alle die betuigingen', welke ik u daar zoo gedaan heb; en ik zou u voor volflaagen zet houden, die de minfte kennis^niet hadt aan de befchaafde wereld, indien gij deeze mijne betuigingen voor iet méé r' hiel Si', dan voor ijdele klanken, voor niets beduidende woorden, alzoo gij u vast verzekerd yint. houden, dat uw perfoon mij volmaakt bnverfchUijg is. Zou deze ' de betekenis van het woord trouw in onze dagen en onder onze menfehen 'wezen? In die verlichte eeuw, die 'wij beleevcn, en bij een volk > dat den ton volgt? Doch , wanneer men alles van nader bij beziet, en jn achc neemt, dat evénwel onze Natie zedert eenigen .'.'." tijd  < 373 > tijd zoo befchaafd is geworden, dat zij de barbaars ebheid der oude Batavieren heeft uitgefchud, er, eene geheel andere levenswiize heeft aangenomen? als men er bijvoegt, dat die Batavieren lompe heidenen waren, en wij Christenen, en Christenen, die ons op de rechtzinnigheid beroepen, en daar voor ijveren : dan vraag ik, of men wel met zoo veel reden klaagen kan, dat er geen trouw meer onder de menfehen gevonden wordt, en dat men op niemand ftaat kan maaken? En ik bid u, waarom klaagt men over iet, het geen de tegenwoordige levenswijze, de thans aangenomen zeden vorderen en medebrengen ? dat de weilevendheid eisebt? Waarom klaagt men over iet, daar men van overtuigd is, dat algemeen plaats heeft gegrepen, zoo dat men het oude fide fed cui vide, vrij buiten den haak vertaalt: wees trouw en vertrouw niemand? zoo overtuigd, dat men niemand op zijn woord gelooft, maar om de minfte zaken zijn woord met één eed doen bevestigen , het geen u immers eens aanleiding heeft gegeven, om te vragen : wat is een Eed? fchijnt het dus niet te blijken, darmen overreed is, dat de fterkfte beloften niet te vertrouwen ziin dat zij zonder het middel van den eed, van geene kiagt of zekerheid zijn? Ja fchijnt men niet zelfs in veel gevallen den eed niet te vertrouwen, als niet vermoogend, om de menfehen bij hun wcord te verbinden ? Wel nu, daar men dit alles fchijnt te weten en te ondei ftellen , moest daarliet klaagen over ge. brek van trouw niet ophouden? zijn dan onze tijden niet veranderd? De oude Batavieren, moeten wij er niet om lagchen, dat men er zoo dikwijls van praat ? waren immers wel een dapper, vrijheid - bevend . getrouw volk, dat veele deugden bezat, maar waren z\\ niet tevens een onbefchaafd volk? waren zij met lomp? hadden zij kennis van wellevendheid? wisren zij naar den ton 'te leven? o he zij mogten wat! Daarentegen wat zijn de Nederlanden niet zederd korte jaaren veranderd? Heeft men binnenliet klein beftek van een jaar drie vier niet dingen geleerd, daar men te voren nooit van gedroomd hadt? Moet men zich niet verwonderen en de handen famenflaan, en uitroepen : hoe is het mooglijk, dat eene natie, in zoo korten tijd , 15 bb 2 zoo  < 374 > zoo vee! veranderen kan , als onze natie daadlijk veran. derd is? Hoe veel vorderingen heeft men in de wellevendheid gemaakt, en in het verftaan van zijn wereld ? en blijven de tijden zoo als zij nu zijn , Hemel« tot welke hoogte van wellevendheid zal Nederland dari niet klimmen in alles, waar in trouw te pas komt? In koopmanfchap, in Godsdienst, in ftaatszaaken'? wie weet, of er dan wel iemand zal gevonden worden, die ééns in bedenking zal nemen , om te vragen; Wat is trouw? en of het woord zelf dan niet geheel buiten gebruik zal wezen? Wel nu, of wij dan gelukkiger dagen beleeven zullen ? Dat denk ik ! kunnen wij dat niet ten naasten bij afineeten, wanneer wij overweegen , welke gezegende tijden, en heugelijke dagen wij thans beleven? Ik ben enz. GERRIT de VRAGER, Staat mijn Lezer, op bet lezen van dezen brief er niet bij, zoo als ik? gerrit vraagt: Wat is trouvu ? en hij befchrijfc niet, van welke trouw hij fpreekt. En is er evenwel niet eene groote menigte van foorten in de trouw? Is er niet huwlijkstronw? en welke is die naar den ton ? Is er niet burger trouw? trouw voor 't Vaderland ? trouw voor een' vriend ? enz, enz. enz. welke trouw bedoelde dan onze gerrit? of meende* hij alle de hoenderen als hij hus zeide ? Maar fpraken de ouden ook niet van Graeca fides? Griekfche trouw? dat is, ligtvaardigheid, trouw, daar men geen ftaat op kan maaken? wanneer iemand van daag zoo, en morgen anders fpreekt, en handelt? fpraken zij niet van Punica fides, Punifche trouw, die zij aan de Karthaginenzen toefchreven, welken zij befchuldigden, dat hunne verbonden niet hielden , dat altijd een mentale reservatie of zoo iet diergelijks hadden, zoo als men naderhand de Jejuiten wel eens mede befcbuldigd heeft ? Z''e moest gerrit ons desaangaande niet onderricht hebben ? Want is het niet zeker, dat op de vraag: Wat istrouw?' een geheel ander antwoord zou pasfen, naar ma e men van onderfcheiden foorten van trouw fprak of vraagde En welke treurige en kommervolle gedachten, ie- man b  < 375 > femaml van de oude trouw ook mogt voeden, die hem deeden !d3gen: Watts trouw? kunnen wij niet gerust vastftellen en ons verblijden, dat er toch altijd de eene of anderen trouw zul overblijven? Is het dan geen Ba■taaffche, het kan evenwel Graeca of Punica fides zijn? fcheelt het dus niet veel, hoe men eene zaak aanvat ? en of men een goed onderfcheid van zaken weet te maaken? Wat verders de vraag belangt, Wét is trouw? Is er rnet in de daad, een groot verfchil tusfehen de hedendaagfche denkwijze en de tegenwoordige? Ik wil een voorbeeld van een flaaf, van een burger, en van een koning geven, en dan den Lezer vragen: Wat is trouw? en denkt men over trouw nog in onze dagen op dezelfde wijze ? Eerst dan van een (laaf. Ten tijde van de Pnfcrfo. tic der driemannen, die de vrijheid van Rome vertrap, ten, was er een flaaf van zekeren restio, een' der geren, die bij de Profcriptie vogelvrij verklaard was, omdat bij dc zaak der vrijheid hadt. voorgeflaan. Deze restio hadt voorheenen een' zijner flaaven 'op het voorhoofd met een gloeiend ijzer gemerkt; de gewoone ftraf, welke men den flaaven, die hunnen meester ont lopen wilden, pleeg aan te doen. Deze flaaf, ten tfide der vervolging, bij geval de plaats, daar zijn meester verborgen lag , vindende, verfcheen onverwachts voor hem, vragende , of hij hem ook eenigen dienst kondoen ? R e s Tr o hadt den flaaf naderhand met greote zachtheid behandeld en hem veele gunsten bewezen, maar nu hif zich echter in zijne magt bevondt, zag hij zijn' ftaat als wanhoopend, en zich zeiven voor verloren aan niet twijfelende, of de flaaf zou deze gelegenheid wa'arnemen, om aan hem den vcrigen hoon te wreken • maat de trouwe en edelmoedige (laaf dit merkende, fprak hem aan t kondt gij denken, dat de merken, waarmede «ij m;i eertijds hebt gebrand, dieper indruk op mijn voorhoofd hebben gemaakt, dan de gun-tbewijzen , welke gij mij «edert helt bewezen , At mijn hart? Dit gezegd hebbende bracht hij hem in een hol, alwaar hij hem een tiid lanc oneerhieldc, met het geen hij door zijn daaglijkfchen arbeid  < 376 > beid won, ja eindelijk wist hii hem in veiligheid buiteri het land te brengen, en in Siciliën overtevoeren , daar" hij buiten het bereik der driemannen was. Wat is trouw? Nu een burgerman. Al nooman was een Arabisch Vorst in het landfchap Hira. Op zekeren tijd be•fcbonken zünde, hadt hij twee zijner gemeenzaamfte vrienden, die, door den drank bevangen , in flaap gevallen waren, levendig laten begraaven. Toen hij tot ^ich zeiven kwam , was hij ten uiterften aangedaan over het geen hij verricht hadt, en wie verwondert zich daar over? Maar tevens wie denkt niet aan de fpreuk vsn den wijzen Koning lemucl, of deszelfs verftandige ■moeder: „ o lemuel, het komt den Koningen niet toe, wijn te drinken, en den Frinfen fterken drank ts begesren , opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzake aller verdrukten verandere ". En wat deedt nu al nooman, om zijne misdaad te boeten? Hij liet niet alleen een gedenkteken, ter gedachtenis van zijne vrienden, oprechten, maar zonderde zelfs twee dagen uit, waarvan hij een'den ongelukkigen, en den anderen den gelukkigen dag noemde , maakende tot een geduurigen regel voor zichzelven, dat, alwie hem op den eerften dezer dagen ontmoette , gedood, en het gedenkteken met deszelfs bloed befprengd zou worden ; doch wie hem op den anderen dag bejegende, zou in veiligheid gefield, en daarenboven met kostbare gefchenken te rug gezonden worden. Op een' der ongelukkige dagen ontmoet hem een Arabier, een burgerman , die den Vorst voorheen bij zekere gelegenheid onthaald en gehuisvest hadt. wanneer hij vermoeid van de jagt, van zijn gevolg afgedwaald was. De Koning, die hem niet ontdaan kon tegen het gebod van den dag, noch ter dood brengen tegen de wetten der gastvrijheid , die de Arabiers heilig onderhouden , befloot ter middeling van de zaak, den ongelukkigen man een jaar uitftel te "geven, en hem , met rijke giften befchonken , na . huis te zenden, om zijne huisgenoten eenige vergoeding te verfchaffen voor het groot verlies , dat hun te lijden ftondt, evenwel op voorwaarde, dat hij een' borg {lelde voor zijne terugkeering op het einde van het jaar, om-  < 377 > om den dood te' ondergaan. Eén der Hovelingen boodt zich, uit medelijden, tot zijn borg aan, en de Arabier werd ontflagen, Dat was trouw I zegt iemand, Maar wat is trouw ? Als de laatfte dag van den beftemden tijd gekomen was, en men van den Arabier nog de minfte tijding niet vernomen hadt, beval de Koning, dat de borg te voorfchijn gebracht en te recht gefteld zou worden , die er tegenwoordig waren , vertoonden den Koning, dat de dag nog niet verftreken was, en men derhalven tot den avond behoorde te wachten: doch in het midden hunner redcnkaveling kwam de Arabier opdaagen. De Koning, zich over 's mans edelmoedigheid verwonderende, daar hij zich zeiven aan een wisfen dood kwam opöfFeien, dien hij hadt kunnen ontduiken, indien hij den last flechts op zijn borg hadt laten aankomen, vroeg hem, wat de beweegreden van dit zijn gedrag was^? Waarop hij antwoordde: dat hij yan den Godsdienst, welken hij beleedt , geleerd hadt, zijn handel en wandel op die wijze te fchikken , dat hij trouw ware aanzijn woord, en als al nooman vraagde, welke Godsdienst dit ware? antwootdde hij weder-*»de Christelijke [ Waarop de Koning, begeerd hebbende, dat hem de inhoud van den Godsdienst der Christenen zoude ontvouwd' worden, dien Godsdienst vervolgends omhelsde, en met alle zijne onderdaanen tevens gedoopt wierdt , en niet alleen den Arabier en deszelfs borg verfchoonde , maar zijne barbaarfche gewoonte affchafte? Was is trouw? In 't voorbijgaan, deedt deze .Arabier door de daadlijke beoefening van zijn geloof niet ongelijk meer dienst aan het Christendom . dan indien hij voor de rechtzinnigheid met veele woorden , en fchelden geijverde hadt ? En zou hij niet .een voorbeeld kunnen zijn voor veele verkeerde ijveraaren, om tien te leeren, op welke wijze het Christendom best bevorderd en uitgebreid wordt ? Doch nu kom ik tot mijn derde voorbeeld. Het is een Koning. De Koning artus of artür, van wien de Engelfche gefchiedenisfen zoo veel vertellen, hadt aan een Ridder zijn woord gegeven, en gaf aan Jfemmigen, die hem raadden, dat woord zoo naauw. gezet  < 3?3 > zet niet te houden , ten antwoord : Een Koning iV nieer een flaaf van zijn woord, dan iemand anders, en hij zou een fchurk wezen, die hier zijne waardigheid , als Koning wou doen gelden. " Zie hier de eigen woorden , die de gefchiedenis hem in den mond legt: Donc eft le Roy plus fert que autre, cjf qui voldroit ejlre Roy , lionny foit il. Wat is trouw ? Indien de Lezer gelooft, dat de vraag min of meer duidelijker is geworden, hebben wij dan, cerrst r> e vb.ager en ik, niet beiden reden, om voldaan te zijn? Maar nu is het blaadjen te vol, om er het overige op te zetten, is het dan niet best, dat tot een anderen tijd te bewaaren, en ons nu te vrede te houden met de vraag: Wat is trouw ? en te denken aan het geen poot zingt: De oude trouw is lang begraven » ■■ ■ TE L E T D E N, Lij L. HERDJNGH, En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegpvea.  D E VRAAG-AL. (No. 101.) Wat is overweegen? w elk fchrander mensch houdt niet veel van over.» weegen? verzint eer gij begint': is immers een oud fpreek. woord. Maar wat ts overweegen? deze vraag viel mij in, en ik doe ze den lezer, bij gelegenheid van den volgende brief van justus dem overweeoer; doch vooraf nog een woordjen. Is niet dit de aart van de menfchüjke ziel, dat zij ftee^ls werkzaam is, en is dan overweeging niet eene natuurlijke eigenfchap en hoedanigheid van onzen ïedelijken geest? zijn er zelfs niet gevallen, uit welken blijkt, dat de ziel ook onder het flaapen voortgaat met overweegen? Zie hier een geval aan den Profesfor w ahn e r te Cottingen gebeurd, In zijne jonger jaaren was hem door iemand opgegeven, om zekere gedachten in een tweeregelig Grieksch vers uit te drukken. Hij was een paar dagen hier mede bezig, maar niet in ftaat, om de opgegeven gedachten, zonder dat dezelve iet van haare kracht verloren, in een tweeregelig vers te brengen» Op zekeren avond viel hij in flaap, juist terwij! hij bezig was, om op die verzen te denken. In den nacht fchelt hij zijne dienstmaagd op, liet zich licht, papier pen en inkt geven, fchreef de twee verzen op, die hij in den flaap gezogt en gevonden hadt, liet dezelve op Mn lesfenaar leggea , enfliep vervoigends tot den morCcc gei»  < 38o-> gen. Ontwaakende wist hij niets van alles, wat er gebeurd was, en begon niet de zelfde verzen op nieuw zijn hoofd te breken ; doch zulks wil hem wederom niet gelukken. ' Hij wordt verdrietig, ftaat óp, gaat naar zijn lesfenaar, en vind er het in den nagt gemaakte tweeregelig vers, dat met zijne eigene hand gefchreven, en zeer wel geflaagd was. Hij roept de dienstmaagd , en vraagt haar, van wSar het blad en de twee gefchreven regels gekomen is? Deze verhaalt hem, wat er'snachts, gebeurd was ,• echter heeft hij zich hetzelve nooit kunnen herinneren. Hij verzekerde, dat hij 's avonds te vooren geen fterken drank , hoe genaamd , gebruikt heeft, en met de bedaardfte zinnen na bed gegaan was. Nadien dan onze geest zoo tot overweegen geneigd is, vraag ik, of het niet een gegrond gezegde is: ik zal er mij eens op beflapen ? of gelijk zekere vrouw tegen haar' man zeide, wanneer er een gewigtig onderwerp hun was voorgekomen ,• de goede floof zeide: wat dunkt u lieve man' dat wij er malkander eens op befliepen? Nu, dat zij zoo! ik wil maar zeggen, als men wat meer overweegde, of er niet wat minder onbedachte, onberaden! en daarom in de gevolgen dikwijls verkeerd ja nadelig uitvallende handelingen ondernomen zouden worden ? Maar aan den anderen kant: Wat is overweging? kan zij niet te ver gaan? Duin deiiberant weet gij le¬ zer ! heb ik het u niet al meer gezegd ? kan men z'ch • niet in de overweeging zoo verdiepen , dat intusfchen de gelegenheid voorbij flipt, en dan kan men die kaale juffer niet vatten. Is het niet eens aan zeker wijsgeer gebeurd, in den ouden tijd, die zoo diep in ziine overweg gingen verdwaald was, dat hij vergat zijn adem te haaien? Dat was recht overweegen! maar 72e quid nhnis l Niet te veel ln maag of keel Maar tot verfterjiing: De wijn is fnel, ( Geloof mij wel y In haar bewerking. Een  < 3«« > Een lief' versjen, dat ik van een Noordhtllandfchen • Burgemeester in zijn tijd geleerd heb , die het gemeenlijk reciteerde, ais hij reeds ftaröogde. Maar nu weder tot de overweging. Ik weet een voorbeeld van een beroemd geleerden, wiens huisvrouw een ftuk koud vleesch op tafel bragt, en haar man verzocht, om toe te zien , dat de. kat niet op tafel fprong, ener van fnoepte, De man van zijne afgetrokkenheid bewust, en hoe hij door het overwegen alles buiten zich vergeten kon , leunde iecht voor de tafel tegen een' ftoel , en vestigde zijn oogen ftijf op het ftuk vleesch, om het zeer getrouw te bewaaren. Doch na weinige' oogenblikken was hij in zijne geleerde overdenkingen zoodanig verdiept, dat hij niet bemerkte, dat de kat voor zijne geopende oogen op de tafel fprong, en zeer fmaaklijk van het vleesch at, tot dat de vrouw weder binnen kwam, en de kat aan het vleesch, en den goeden flokker van een' man met open oogen t'oe zag zien. Nu mijn Lezer kan denken, of er een pot te vuur was, en dat om het diep peinzen en overwegen van. den geleerden man. Doch zou ik ,„ niet zoo veel overwegen, dat ik den Brief van justus den oveeweeger niet zou kunnen plaatzen? de brief dan: mijn hees.' Neem niet kwalijk, dat ik de vrijheid gebruike « toe te zenden, nevensgaande gedachten. Vindt gij het goed , om ze in uw v r a a o - a l te plaatzen, zoo kunt gij er gebruik van maaken, het zij geheel of ftuksgewijze» Inmiddels blijve ik Üw beftendige Lezer justus de overweegee. ,,Over dag door beroepsbezigheden afgemat, isdegeest zoo vlug niet in het overweegen, als wel, wanneer het ligchaam begint de rust te fmaaken, dan haalt de geest adem, de denkbeelden worden levendiger en fijner, en derzelver vlugheid doet ons menigmaalen den flaap verCcc 2 iwiji  < 38a > dwijnen , welke met zijne donfen wieken vaak, ja meer den door ruwe bezigheden of door drank verdoofden , en door wulpsheid afgematten ftervelingbegunfHgt, dan den door druk, droefheid, zorg, getroffen elendeling, wien hij fchijnt te ontvlieden. Nog in den besten bloei van mijn ■leven zijnde, niet door ziekte of kommer afgemat, doch zorgens en overwegens vol, op mijn bed liggende, ontvliedt mij de balfemende flaap. Ik leg in eene dommeling tusfehen flaapen en waaken , en hoe helder en werkzaam is dan niet mijn geest; hoe veel kan dezelve dan overwegen ? welke voorwerpen waaren mij dan niet door het hoofd ? Laatst overweegde ik het volgende: Ik ben wel geen profeet, noch ziener, noch Zwedenburgiaan, noch dweper, maar wel een Overwe'eger ; en evenwel moetik, na alles wel overwogen te hebben, niet gelooven , dat wif Iterk naa het einde loopen? maar dan overweegde ik weder, zou dat einde al zoo nabij zijn? Zijn er niet nog veele en gewigtige dingen, die nog gebeuren moeten , eer het menschdom wijs en gelukkig is ? veel hebben onze voorvaders beleefd, veel hebben .wij beleefd, veel zullen wij beleeven, veel zullen onze nakomelingen zien gebeuren , eer de dis harmonie, dje zoo veel eeuwen het menschdom gefchokt heeft, zal verbroken, en de overëenflemming en harmonie in de wereld herfteld zal wezen. Welk een genoeglijk vooruitzicht ! wanneer menfehen eikanderen omhelzen en beminnen zullen als menfehen als Christenen, als broeders! 0H0» vervoert mij deze overweging buiten mij zeiven ? Hoe verheft zich dan mijn geest ? hoe voel ik mijne waarde ? Maar ben ik dan geen dweeper, als ik nog aan Pro*, fezijén geloof fla, die ik denk, dat nog vervuld moe. ten worden? weten wij dan niet uit de oudheid, dat toch alle voliten veel met voorzeggingen ophadden? De Egijptenaars , Chaldecn, Grieken? En hedendaagfehen ? ei lieve! gaat eens van den Rhijn af tot de zwarte Zee toe, verder behoeft gij niet, dewijl gij dan onder barbaaren kunt vervallen, en ik zal befchaamd ftaan, ind:en gij niet overal van voorzeggingen en profezijen zult hooren. En ei lieve, wat bracht toch de oosterfthe wijzen te Jeruzalem, toen de verlosfer geboren wierd? Ik  '< 3*33 $ ïk overweegde al verder: wat, hebben wij In "oni land geen Profeeten? daar is Jonker br ede rode, die immers het Jaar 1792. als een zeer merkwaardig Jaar bepaalt, maar weet gij wel, Heer vraag-al, dat men in andere landen, Uongarien , Croatiën enz. vrij' algemeen het Jaar 1792. bepaalt, als een jaar, in hetwelk het menschdom eerst recht verlicht zal beginnen te worden, en hunne landen niet alleen, maar geheel Europa gelukkig zal wezen. Nog overweegde ik al verder; en dacht, dat zal ik den vraag-al eens vragen, of hij het ook weet en overwogen heeft? Ik heb in mijne jeugd den Engelen-zang dikwerf in 't Latijn mede gezongen: gLorla In eXCeLsIs Deo, & In terra paX, hoMInlbVs bonae VoLVntatls. Gij ziet, ik fchrijf a den Latijnfchen Tekst, doch niet , omdat ik twijfel, of gij dien niet kende, maar ei lieve tel de Talletters eens na, en wat vindt gij? het getal 1792. Nu ging ik al voort met overwegen. Vrede op aarde voor de menfehen van goeden wil! is dat nog wel gebeurd door alle de eeuwen van het Christendom ? De Weldoeneren Leeraar van het menschdom tradt te voorfchijn, hij deedt weldaadige wonderen, hij predikte waarheid, rechte kennis van God en verheven zedeleer, het volk begon de ooren te Ieenen, maar de priesters, die op mozes ftoel zaten, werden hem vijandig, zij wisten het volk te misleiden, en op te ruijen, en hem aan het kruis te hechten. Welke vrede of rust hadden zijne Apostelen? toen zij de wereld verlichten en de menfehen van dwalingen en bijgeloof verlosfen wilden ? welken tegenfpoed von* den zij Elömme van de geeftelijkheid, die bang was, dat zij hun gezag en invloed zouden verliezen ? Het is waar, constant ijn de Gtoote fchonk vrede aan de Kerk, na zoo vee! doorgeftaane vervolgingen, maar welke vrede? even gelijk de pracht en luxe dé dapperheid der volken uitdelgt, en hen verwijfd en «ntüard maakt, zoo ging het met de Christenen. Hoe vee,-.  »ee!e feéten ontftonden overal ? de Christenen vielen als verfcheurende beesten op elkander aan, en domme geeftelijken konden de deugd en waare Godzaligheid van braave lieden niet verdraagen, de Christenen vervolgden nu malkanderen. En welken invloed dit zelfs op de ftaatsgefteldheid der volken gehad heeft, is immers bekend. Was het vrede op aarde, toen het Monniken • wezen werd ingevoerd, en de Hiërarchie haaren troon oprech* te, toen kakel de Groote de Saxen bekeerde met de wapens in de vuist, en de Friezen en anderen dwong het Christendom, neen de toen heerfchende magt der geeftelijken , aan te nemen ? Was het vrede op aarde voor alle braave menfehen, toen de Leenregeering in Europa ftand greep, die ftroomen bloeds vergoten heeft ? Was het mede, toen bij de Hervorming alles in de war raakte, omdat de menfehen het licht niet konden verdragen? Zal het vrede op de aarde kunnen zijn, zoo lang als heerschzucht en bijgeloof haare rol fpeelen ? kan het Christendom en het geluk der menfehen, want die gaat altijd famen, bloeien, zoo lang onwetende en onchristelijke geeftelijken den deugdzamen man met den blaam van onrechtzinnigheid kunnen befmetten ? zoo lang de ftaatkunde van de heerschzucht der geeftelijken op eene domme menigte gebruik kan maaken ? en hoe dikwijls is dat niet gebeurd? Men leze de gefchiedenis der Jooden en Heidenen na, en dan die der Christenen onder cons tantij n en zijne Zoonen, en onder de Griekfche Keizeren en Bisfchoppen, en verder in het westen de Kerk der Latijnen en de Roomfche Paufen. Men leze de vervolgingen en de gefchiedenis der Hervormden , der Waldenzen , der Hugenoten, ook in Frankrijk, onder lodewijk XIV. Men befchouwe het geen dezer dagen in Braband enz. gebeurd is, en dan overwege men, en vrage , of het vrede op aarde kan zijn, zoo lang zulke en foortgelijke zaaken plaats hebben? zoo lang de rechtzinnigheid de leuze kan zijn, om de geeftelijkheid gaande te maaken, en de domme menigte op te ruiën , en te beroeren met gefchreeuw over oud licht of nieuw licht en al dergelijken ? Ondertusfchen brachten mijne overwegingen mij tot de tfij  < 385 > tegenwoordigegebeurenisfen. Frankrijk] Frankrijk] welk een licht brengt gij te voorfchijn? Weet gij, Heer vr a ag« al hoe k ampe en aDderen in de gebeurenisfen daar voorgevallen, iet bijzonders, iet meer dan genteen hebben opgemerkt? Hoe lang zijn de rechten van het menschdom in Frankrijk gedrukt geweest ? Hoe heeft de geestelijkheid daar gewoed ? Getuige de moord van c a l as , en zelfs nog in het jaar 1774.. van een' predikant in 't Langucdokfche, die opgehangen is , omdat hij gepredikt en het avondmaal uitgedeeld hadt. En wat hoort men nu in Frankrijk ? Gij, zoo fpreekt iemand de Nationale vergadering aan, gij hebt gedecreteerd, wij allen zijn vrijë menfehen, ons past wel do verdrukte menfehen uit hunne flavernij te verlosfen, maar ons past niet, vrijë menfehen jukken op de fchouderen te leggen. Ook de Protestanten zijn onze broederen, onze medechristenen! Heb ik niet in ka rel van karls berg, dat boek kent gij zeker wel ? den wensch gelezen: o hoe gelukkig zou niet bet menschdom zijn , als alle canones, confesfiën, befluiten van Conciliën en Sijnodens op een welriekend bed van fpecerijën gelegd, en verbrand wierden, zou dat niet een welriekende offergeur wezen? En als men zoo gewend is, de zaaken te overwegen , zou men dan niet al ligt neigen, om dien wensch ten minsten ook eens ernstig in overweging te nemen? Met één woord! Hoe meer ik overweeg, hoe meer ik vraag : of evenwel niet eens eindelijk vrede op aarde plaats zal hebben? Wanneer de Regenten zullen begrijpen , dat zij om den burger en niet de burger om hen gefchapen is, wanneer de waare vrijheid zal hecrfchen, en kunsten en wetenfehappen zullen bloeien, dan zal ook de Godsdienst bloeien, dan zal arbeidzaamheid , verlichting, en gezond menfehen verftand alom heerfchen. Dan zullen alle volken eikanderen als broeders groeten, en als dit plaats heeft, zal men geen moord, geen oorlog meer vernemen, dan zal er een altijdduurende vrede plaats hebben. Men zal den oorlog als een monster dar natuur verklaaren, en alleen flrijden,om het bijgeloof, domheid, dweepzucht en despo[isme te verdelgen. .Wis-,  4 385 > Misfchien, overweegde ik tevens, word ik nu van den een' of anderen ijveraar voor een Chiliast uiigemaakt, wat is een Chiliast? Een die aan een iooo jaalig rijk in een' ruwen zin gelooft, maar tevens overweegde ik, dat uwe Lezers wel zoo fchrander zullen zijn, van beter te zien en te weten. Hoor, ik geloove en verwacht zulke gelukkige tijden, want licht heeft toch die natuur, da: het zich meer en verder verfpreidt, en dwaal ik, het is ongeerne, doch mijne dwaling' zal niet fchadelijk wezen, dan alleen in zoo verre, dat mijne menschlievende wenfehen zoo min , als het heit van het menschdom zouden vervuld zijn. In zulke overwegingen kan ik mij zeiven vermaaken, en ais ik daar door ook anderen kan opwekken, om insgelijks iet te overwegen, en op de vraag: Wat is overweging ? opmerkzaam maaken, dan gevoel ik iet genoeglikjs, en voldoenends voor mijn gemoed, dat niet wel befchreven kan worden." Zie daar Lezer! wat ik uit den Brief van mijn vriend justus den oveswecer bad mede te deelen. Waarom zou bet voorgedragene geene overweging waardig zijn? Kan wel iemand ongevoelig genoeg wezen , die tegenwoordig zoo min of meer weet, wat er omgaat in de Brouwerij van de wereld , die niet overwegen zou ? of is dat redenlijk, dat een christen mensch maar voortleeft in een duizeling, ais een os, die voor den bijl gaat, kan hij dat voor zich zeiven en voor zijn geweten verantwoorden? Te L E T D E N Bij L. HES.DINGH, En alöm bij de meeste .Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegeven*  D E VRAAG-AL. (No. lo^ ) Wat is verbeelding ? w ie heeft niet van zijn leven veel gehoord en gelezen van Hijpockondristen, die door allerhande verbeeldingen geplaagd werden? Wie heeft niet wel onder zijne vrienden of bekenden menfehen gevonden, die zich verbeelden glazen beenen, een olijfants-neus, of dergelijke te hebben? En zou het daarom niet overtollig van mij zijn, indien ik, met mijne vraag, zoodanige verbeeldingen bedoelde ? Of indien ik mijne Lezers met voorbeelden van die natuur, wilde overlaaden ? Strekt de vraag: wat is verbeelding? zich niet ook verder uit? 'Wat is verbeelding? mag men dat in de eerfte plaats niet aan de Geleerden vragen? Om van mij zeiven eerst te fpreken: Wat is verbeelding? Als ik geloof, dat mijne vraagen nog al voldoen aan den Lezer, en daarom blijf aanhouden met vraagen, is dat geene verbeelding? en zijn niet veele Geleerden en Schrijvers met die verbeelding behebt, die zich, ik weetnietwelke , groote gedachten maaken van hunne papieren kinderen en van de vruchten hunner geleerdheid ? Eens bevonden zich drie voornaame geleerden op eene boekzaal, wanneer één van de drie zeide: Indien alle geleerden in eene fchaal lagen met alle hunne wetenfehappen, en wij drie in de andere, zouden wij hen toch opweegen, ja, hernam IL deel. Ddd een  < 3^3 > een van de twee overigen, al lagen de beide Heeren nog bij den hoop, zou ik alleen'een tegenwigt maaken. Wat is verbeelding ? Is dit niet omtrent gelijk, met het geval van cicero. Hij hadt eene aanzienlijke bediening in Siciliën waargenomen , en daar iet goeds uitgevoerd , waarmede hij zeer in zijn fchik was. Nu keerde hij weder naa Rome , zich verbeeldende , dat elk en een ieder hem kennen , hem groeten, en met toejuiching ontvangen zou, maar de goede man onder vondt wel anders: de eerfte de beste , dien hij ontmoette, gaf hem te kennen, dat men niets van cicero wist, noch van hem iet vernomen hadt! dit deedt de verbeelding van cicero vri] wat flinken. Nu is de vraag : of het aoo ook niet veel gaar met geleerden ? Hoe dikwijls verbeelden zich de geleerden niet; dat zij iet nieuws hebben uitgevonden , en ondertusfcheri is het lang voor hun bekend geweest. Heb ik mij niet verbeeld , dat ik de eerfte vraag-al was? en heb ik nu niet eerst te weten gekregen, dat de vraag - allen eene oude Vaderlandfche familie zijn, maar welke, naar het fchijnt, door de revolutiSn en contrarevolutie» onbekend zijn ge-, worden? waar van in een volgend Nommer iet naders. Zoodat ik vraag: wat is verbeelding ? wanneer een fchrijver meent iet nieuws, al was het maar een titel van zijn werk , te hebben uitgevonden? Wat is verbeelding bij de Lezers? Verbeelden veelen, vooral wanneer zij een flekelfchrijyer lezen, zich niet, dat de fcbrijver die en die bedoeld heeft, en dat hij vast bijzondere oogmerken heeft, daar de goede man, gelijk ik met mijne Praag - allen , alleen te werk gaat, zoo als de Schoenmaaker, die dit versjen opzijn uithangbord zette :- Kier maakt me:: Schoenen ruw en glad; Pasfen zij david niet, dan pasfen zij GOLiaTH. Wat is verbeelding? Is 'er wel ééne klasfe of rang van menfehen, die er van bevrijd is ? Verbeeldt zich eik niet, dat zijn uil een vaik is? Zijn Koningen en Vorsten zelfs niet vaak aan verbeelding onderhevig? Zeker Negerkoning in Afrika, aieen.de , dat er zijns gelijk niet was in de geheele wereld  •C 389 > jreld, in grootheid, pracht en vermogen. Hij vraagde daarom aan een Fransch Generaal, die bij hem kwam, of zijn Koning wel zoo groot en vermogend ware , en toen hij uit het antwoordt befpeurde , dat de map.t en het aanzien van den Koning van Frankrijk de zijno ver overtrof , zoo ftondt bij verwonderd , en vraagde eindelijk : hoe veel vrouwen de Koning van Frankrijk wel hadt: hooiende dat hij er maar ééne hadt: vervolgde ihij, hoe hij het dan maakte, wanneer zij ziek was, of in -de kraam lag f' En als de Franschman hernam, dan wacht hij , tot dat zij weder gezond is: Ei! Ei, zeide de Afrikaanfche Vorst: Uw groote Koning, zoo als gij hem roemt, heeft meer verftand, dan hij hebben moest. Wat is verbeelding ? Zijn niet alle zaaken meest relatief, en over en weer betreklijk tot eikanderen? Wat is dan verbeelding? bij het volk omtrent Koningen en Vorsten? Welke verbeelding koesteren de Oosterfche onderdaanen niet van hunne Voisten , dat zij met dë zon en maan vermnagd* fchapt zijn, of dergelijken ? Zijn de Tartaaren in Groot Tibet niet in verbeelding ten opzigte van bunnen lama , dat hij nooit fterft ? Niets is beterkoop, plagt Vader willem te zeggen, dan de genegenheid van het gemeen , zij kost niet meer dan de hoed te ligten, en de menfehen vriendelijk toe te fpreken? Wat zs verbeelding? Toen de Turkfche Keizer soLiJ man Belgrado veroverd hadt, kwam er eene boerin bij hem klaagen , dat zijne foldaaten haare eenigfte koe bij nacht geftolen hadden. De Keizer zeide, dan moet gij wel vast geflapen hebben. Ja, hernam de vrouw, ik (liep vast en gerust, want ik verbeeldde mij, dat Uwe Hoogheid voor de openbare veiligheid waakte* Wat is verbeelding? Evenwel soliman Was een Turk, en vondt zoo veel genoegen in dat antwoord, dat hem zijn pligt onder bet oog bracht, dat hij aan de vrouw terftond de koe rijküjk vergoedde. Wel Lezer! v/at zegt gij, verbeeldt gij u niet, dat de verbeelding van deze vrouw wel goed was in haar foort, maar bevreemdt gij u niet, dat zij zoodanige verbeelding hadc van een Tttrkfchen Vorst ? Kijk, als het een Christen Ddd a Vorst  < 39° > Vorst was "geweest, zou dan haare verbeelding niet een anderen grond gehad hebben? Wat is verbeelding ? Wanneer Jonker groot hans op zijnen ouden adel (leunende, zich verbeeldt, dat hij liederlijk leven , jaagen , zuipen en foortgelijke exercitiën , die bij voor adel ijk houdt, verrichten mag, dat hem jegens den gemeenen burger alles vrijftaat, en dat hij van ander bloed is, dan deze, moet men dan niet vragen : Wat is verbeelding ? Wat is verbeelding ? Zeker Predikant in Duitscfiland, toen de twist over de Wolfiaanjche Phiiofophie op het hevigst was, verbeeldde zich, dat hij in elke preek tegen die ketters moest uitvaaren , en de goede Gemeente waarfchuwen; hij deedt dit met veel ijver en niet zonder fchelden. Men vraagde hem eindelijk : wat de Wolfianen voor lieden waren ? en wat zij dan eigenlijk leerden? Ja, zeide hij, ik heb van mijn leven er, God dank, geen éénen ontmoet, ik heb ook hunne fehriften niet gelezen, en wil ze ook niet lezen, want ik heb van geloofwaardige menfehen gehoord , dat hunne Ieere eene duivelfehe leere is. Bravo ! Heer Pastoor ! gij ver beeldt u, goed rechtzinnig te zijn? Wat is verbeelding? De Leeraars van de Sorbonne namen een priester in het jaar 1550 zijn ambt af, omdat de goede man de woorden quisquis en quamquam uitfprak, kiskis en kamkam? Wat is verbeelding ? Maar waarom gaat gij altijd zoo ver van huis, Vriend vraag-al? Kondt gij niet wat dichter bij honk bliiven, wij verbeelden ons, dat gij t'huis nog wel ftoffe tot vraagen zoudt vinden, die u de moeite zou fpaaren, om zoo heröm tc xwerven. Ei Lezer! Wat is verbeelding'? Doch is dit fl-aaltjen rret genoeg van de Geestelijkheid? en dat ook dtfzc wel eens iiborcert aan verbeelding? andc.-s zal Ik er nog tón bijdoen: jurieu verbeeldde zldi, dat zijn vrouw vrij gemeenzaam was met den vermaarden haylk, en daarom viel hij bayle zoo hard, en befchuiJigdebem als een Atheïst, zich beroepende op zeker werkjen: sttis aux Refugiés, dat hij zich verbeeldde een wuk van uayle te zijn, hoewel la iio(ii;e het gefchreven hadt, en de leden van  ' < 39i > yan Rlasfen en Sijnode, als ook de goede gemeente ? verbeeldden zich, dat de twisten tusfehen jurieu en bayle wezenlijk uit ijver voor de rechtzinnigheidontftonden. Wat is verbeelding? % Wat is verbeelding ? Vragen wij dat eens aan de fchoonen: verbeelden alle vrouwen zich niet, dat zij fchoon en beminlijk zijn? Zegt men niet, dat dit een heerfchend gebrek der Sexe is ? En is het niet zoo, kan men wel beter bij de meisjens in gunst komen, dan wanneer men haar vertelt, dat zij fchoon zijn ? Koningin el is ab eth zal ons hier een voorbeeld wezen met een of twee ftaaltjens, die men van haar verhaald vindt. Bij gelegenheid van een Ilollandsch gezantfehap aan haare Majefteit, zeide een jong Hallander , die tot hetzelve behoorde, na de audiëntie, tegen eenen Engelfchen Heer van het Hof, dat hij niet kan begrijpen, waaröm men niet voordeeliger van het postuur der Koningin oordeelde: dat hij haar ten min» ften in zijn oog zoo fraai gevonden hadt, dat hij op haar zou kunnen verlieven. Dit kwam elisabetii te weten . en het gevolg was, dat, toen de gezanten bij hun affcheid met een gouden keten befchonken wierden, deze jonge Heer er een' kreeg, die dubbel zoo zwaar was als de overigen. Eens vraagde elisabeth aan een Heer uit Schotland', wie het fraaifte baair had, zij, of de Koningin maria van Schotland ? Het antwoord was :elisabeth was de fchoonfte Koningin'van Engeland, gelijk maria van Schotland. Dit antwoord voldeedt haar niet, waarom zij haare vraag herhaalde. Hij hernam: elisabeth was wijzer dan maria, maar maria was toch ook fchoon. Toen zij eindelijk wilde weten, wie langer was, zij of maria? en hij ten antwoord gaf; maria. Zoo zeide elisabeth, dan moetuwe Koningin zekerlijk te lang zijn, want ik ben niet te lang of te kort. Wat is verbeelding ? Nu zou ik nog verder kunnen gaan en mijne vragen uitftrekken tot de overige klasfen van menfehen? en vragen: Wat is verbeelding"? met betrekking tot den burger, den koopman, den boer, den foldaat ? maar word het geen tijd , om de zeilen in te haaien, alzoo Ddd i #ns  < 392 > ens dit al te ver brengen zou, en deze vfaag' nog verdient befchouwd te worden met betrekking tot gehee* le volken? > zien , wat ik daar nog ontmoet met betrekking tot de vraag : Wat is verbeelding ? Onze eerfte voorouders verbeeldden zich , dat zij door het eten van de verboden vrucht, Gode gelijk zouden worden, en hunnen gelukftaat, en kennis zouden \oU maaken; de toorenbouwers van Babel verbeelden zich, dat zij, door het bouwen van eenen tooien, die tot de wolken reikte, zich verëenigd zouden houden, Wat is verbeelding ? de eerfte werden ongelukkig en dwaas! de laatften werden verftrooid over de geheele aarde ! De broeder? van josef verbeeldden zich, dat zij de droomen van dezen goeden jongeling zouden verijdelen en re leur ftellen, en juist bevorderden zij derzelver vervulling, door hem tot ilaaf te verkopen, waardoor hij den hoogften eertrap in Egijpte beklom. eakaö verbeeldde zich, dat hij, zoo wel als Ifraê'l door de Roode Zee kon gaan, maar hoe deerlijk was hij bij de uitkomst bedrogen ? De Jooden verbeeldden zich, dat zij het niet wel hadden , geduurende hunnen vrijen ftaat, en dat het hun beter zou gaan, wanneer zij eenen Koning aan bet hoofd hadden , en wat SAMuè'L als een waar Patriot hun voorliefde, hij kon hen vt;n die verbeelding niet genezen. Zij verkozen een' Koning, en nu zagen zij, maar te laat: Wat is verbeelding? De Jooden verbeeldden zich, dat zij beveiligd waren tegen den ondergang van hun rijk, omdat zij het rechtzinnig geloof hadden, en Gods volk waren, zij verbeeldden zich, dat de Heidenen Zondaars waren en tot de verdoemenis gefchikr. Wat is verbeelding ? De Jooden , ten tijde van den Zaligmaaker , hadden groote verbeelding van zich zeiven. Zij meenden, dat zij een vrij volk waren, en het echte nakroost van abraham! En ondertusfchen waren zij de flaaven van hunne geeftelijken , en die genen die op den ftoel van moses zaten, en die zich verbeeldden, heiliger en grooter te zijn dan andere menfehen! Zij moesten naar de pijpen van het Hof danslén , en hoe zeer zij zich verlieten op hunne Alliantie met de Romeinen en zich verbeelden, geen gevaar te vreezen te hebten, Wat is ttch  < 394 > Uc7t verbeelding ? die zelfde Romeinen waren het , die hunnen ondergang veroorzaakten. Helderen dus de Jooden de vraag: Wat is verbeelding ? ïiiet ongemeen op ? Maar lezen wij buiten dien ook niet van Christenen, die zich verbeeldden iet te zijn^ daar zij niets waren ? die zich verbeeldden alleen de vroomen, alleen de wijzen, alleen de rechtzinnigen te zijn? tegen welke paul u s in zijne Brieven zich zoo verzet, en die deze Apostel, welke zelf te vooren die ziekte van verbeelding bij bevinding gekend had, toen hij zich verbeeldde, God een' dienst te doen, als bij de Christenen vervolgde, met alle magt hunne verbeelding tracht te benemen , en hun de fchillen van de oogen te ligten ? Zal het menschdom wel ooit zoo verftandig worden; om zich tegen verbeelding te wapenen, en is het verbeelding, wanneer men gelooft, dat dit eenmaal gebeuren zal, en dat de pogingen der menfchenvrienden eens dat gelukkig einde zullen bereiken, hetwelk zij bedoer Ien: wanneer zij vragen : Wat is verbeelding? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 103.) Hebt gij dat wel geweten ? MITH HEER DE VEUC-AlI Hoe! oerrit alweer, zegt ge, met zijne wonderlijke, en voegen er mogelijk zommigen uwer lezeren nog bij , met zijne malle vraagen, want hoe weet ik het, wat men al over mij praat ? Dan dat raakt me wei • nig , ik ben tog, die ik ben: maar met dat al, ben ik «o groot een beminnaar van vraagen en onderzoeken, dat ik in mijn element niet ben, als ik die liefhebberij niet kan oefenen. Nu is het ligt te begrijpen , dat, ais men wat veele vraagen doet, er wel eens een wonderlijke, ja wel een malle zelfs kan onderloopen. Dan, ik zal u, voor het tegenswoordige, wat ouds opdisfen, en flegts een enkel vraagjen daar over doen: Hebt gij wel «oit geweten, dat ge nog eenen ouden Confrater hebt? Dat ge dien nog hebt, kan ik immers wel zeggen, al is de man in eene eeuw of anderhalf, in terum natura, niet meer geweest, dat is te zeggen, al is hij al over een honderd jaaren of anderhalf de wereld uitgeftapt ? want zegt men niet, deze of die is onfterfeliik, dees door zijne fehriften, een ander door zijne bedrijven, voor II. deel. Ee» zo»  zoo verre hij maakt, dat het iaate nageflacbt aan hem blijft gedenken? — Maakte zoo iierostratus zich niet onfterfelijk met den Tempel te Efefen in de asfche te leggen ! En heeft ti t us zich niet eenen eeuwigen naam verworven, door Jerufalem, Stad en Tempel te verwoesten, en het Gemeenebest der Joden ge« heel te verdelgen? Op deze wijze kan men immers gezegd worden, nog te leven na zijn dopd? — Op gelijke wijze leeft ook een man beroemd door zijne fehriften , al is hij lang geftorven, en hoe veele zullen er niet van onzen leeftijd en door Daaden en door Schriften tot aan het laatfte nagefiagt blijven leven 1 .... zo dat eigenlijk dit mijne bedoeling is , dat ik ook in dien zeiven zin kan zeggen, dat gij nog een Medebroeder hebt, nog eenen anderen vraag-al, fchoon wel zoo vermaard en bekend niet over den gantfehen aardbodem, «Is herqstrattjs en, TiTus, doch die echter riog leeft door zijne fehriften, en zich door zijne wonderlijke vraagen, in de voorgaande eeuw gedaan, on. llerfelijk heeft gemaakt? Dan in ernst, hebt ge dat voel geweten ? Ik heb zijne fehriften voor mij leggen, ■en zal er u iets naders van zeggen, om u dien zonderlingen man eenigzints te dqen kennen. — Zijn naam 'is jan vraagh-al, Zijpe ftukiens ?ijn getijteld: ,, Den Fraagh-ql, inhoudende ettelijke questien, ofte vraaghen, om daar op te hebben bondighe antwoorde van de Theologanten, Pclijtijken, Rechts ■ geleerden , Chrijgluijden, ende anderen, ander de Sinfpreuken: met vraaghen wort men w'js , ofte onfwaardt, — Nood breekt wet, ge. drukt in 't jaar ï6iS.. Ik ftond zeer in beraad om den geheelen inhoud van 's Mans inleiding aan den Lezer ?R?d? H deelen, en dan. in *t vervolg eenige vragen, pm,  ■ < 397 > i&m u en hem te laten oordeelen, of gij 's Mans bedoeling beter zoudt vatten , dan ik ; want geern wil ik bekennen * zijn oogmerk bezwaarlijk te kunnen raden. — Dan ik heb hier Van afgëzien, en heb beflooten, u van beide wat mede te deelen. — Zie hier dan vooreerst iets van de Inleiding, daar in zegt hij, onder anderen: ,, Evenwel, em niet lightelijk achterhaaldt te worden, vóndt iclê gheraaden geen materie te dedicereh, (_ decideren ) alfoo ick mij zeiven daar niet fuffifant genoegh toe en kende 4 maar hebbe alleen mijue onwetenheijd aan de eene, en mijn weetlust aan d' ander zijde willen te kennen geVen: tot wekken eijnde ik dan déze Jan Vraagh - al hebbe uijtghema.ackt, die eenighe Vraaghen op 't papier zou' de werpen, en den Gheleerden, in Goddelijke en wee* reltlijcke faaken door vraaghen om der antwoordt daar op te verfoecken , gelijck enz. Genoeg van de Voorrede. Uit dén Klaauw kent men den Leeuw. Nu zal ik eenige weinige vraagen laten volgen, en mogelijk roept gij bij het lezen van dezelve uit: O caput lêpidum ! Ondertusichen zult gij ras bemerken , dat zulke vraagen nooic noch in voorgaande, noch tegenwoordige, noch toekomende tijden , hebben , of kunnen te pas gebragt worden. Ik ten minste durf vrij uit belijden, én oordeel «elf, of ik ook mis mogt hebben , nooit Ongepaster vraa-* gen gehoord te hebben. Zie hier een proefjen 'er van4 denkelijk kent gij de overige partij wel. THEOLOGISCHE QUES TIEN. i. Oft een Christen vry ftaat, zyne Oveiicbelt met ghewek ende dreyghementen van doodt te flaan, yewers toe té. dwinghen ? — E e e ?. 2» Ofj  < 398* > a. Oft Jen Christenen ghéborloft is zyn MagbiftraaE te dwinghen fulcke heeren te verkiefen, ende in de Regheennah te fetten, als fy begheren? 3. Of Rebellie , openbaar Gheweldt ende allerley Schelmftukken de menfehen uyt den ftaat der Ghenade ende der Sahcheit fluyten? 4. Indien neen, of dat niet den wegh en is, om de» mensch tot A tbeistery te leyden, ende eene deure openen tot allerley .fonden ? —1 11. Of men de geieformeerde Religie met ketterftraffen ende confcientie dwangh, magh ende moet voortplanten ? ., : " ... *3. Óf Refolutien fonder executie kragt hebben?, 14. Of de Leden van den Raad de ghenomen P>efo«' luties die eenparig of by meerderheit ghenomen zyn, aanftonds en 't eerfte moghen overtreden , en of dat gheen voet geeft aan 't Grauw., om fulx uatevo'gen, ende om fedetieufe en openbare tumulten aan te rechten? IS- Of Refolutien zonder executie meer goed of kwaat doen? —. VRAGHEN AAN DE RECHTS - GELEERDEN". ' 5. Wat. ftraffen die waardigh zyn, die der Luyden Tïuyfen by fchoon dagh hebben opengebroken, geplun* den en dreygden doot te fmyten? 6. Of, de Mag'ftraten ende Reghters goede Juftitis doen , die zullce gheweldenaars ende Plunderaars in hechtenis hebbende, vry ende los uytlaten ende ontflaan? 7. Wat crimen fy begaan, die hare Overigheyden ineC geweld van wapenen dwinghen, en fcbande'yck zoeken om Lyf ende Le.ven te'brenghen? — 8. Ofte Luyden, die criminelyc zyn. aangheclaaght.' capabel ende bequaam zyn het M,agiftraats Ampt te bedienen? |', Hier op nu volgen de Sterrekündigen, en die zich op den loop des. Hemels verftaan. —> Aan dezen doet hij malle vragen, waarlijk zo uitfporig, als of 't hem fcheelde, daar men. de osfen kolt. — Hy begeert, dat de ArriJlologyns (want zo noemt Hij de ;Starrekundigen) hern zullen zeggen: „ of het geen de Christenen onder onze horifont levende, dezelve Geloofsartykelen zouden noodig hebben om zalig te worden, wanneer zij leefden en woonden onder eenen anderen horifont ? En of fy' fon: der fchaden,aan hunne zielen te lydsn, wel een ander gevoelen: zouden mogen aankleven, dan in hun eigen land? En of de Hemel die kragt heeft, om zulke verfcheiden en onderfcheiden werkingen onder de menfehen voortebrengen ? .En of men uit de Hemelteekens en Starren geene vaste bepalingen zou kunnen maken, wat Or. thodoxen , wat Ketters ware ? En of dit niet door uitwendige onfeilbare teekens zo wel in het politijke als kjrheiijke zou kunnen aangetoond worden, zo tot vei. Eee » lig-  K 4°° 5» ligheit van ieder mensch , als tot een vasten regel, va* elks gedragingen? MILITAIRE QUESTIEtf, de Chrijgshmdebétreff'endé. Van dezen wilde ik u ook een proefjen geven, dan ik was niet wijs, wat er uit te kiezen; daarom heb ik: deze agter gehouden, zo gij inmiddels er ook van gediend blieft, zeg het mij maar met een woord, dan zat ik ze u mededeelen zö als ze zijn. — 'Inmiddels zijn de vragen, welke ik heb uitgezóg't;) om ze onder uw oog te. brengen, uit het eerfte ftukjen genomen, terwijl ik u ondertusfchen durf verzeke-. ren ,- dat er in ieder vak een goed aantal overfchieten, welke waarlijk nog maller zijn, en nog minder door oen beugel kunnen, want het tweede ftukjen is nog véél zotter dan het eerfte. • Vindt gij zoms goed van deze vragen gebruik te maken , om uwe Lezers te doen zien, dat men in alle eeuwen wonderlijk tuig van menfehen heeft gevonden, gij kunt er mede leven zo ge wilt, zeer wel weet ik , dat Ze geene de minfte toepasfelijke betrekking op onze tijden' hebben. Ider eeuw levert zijn bijzonder flag" van lieden op , de zeventiende heeft zo wel zijne iu Itelijks a een en een halve ftuiver wordt uitgegevn.  D E VRAAG-AL. (No, 104..) Is het nu gedaan ? w elk een kinderachtige vraag: Is het nu gedaan? zegt de jongen, die voor een oortjen in de rarekiekkast kijkt, en nog niet verzadigd is mee de laatfte vertooning. Maar is deze vraag ons menfehen ook wel zoo vreemd, wanneer wij in de rarekiekkast van de wereld kijken? En doen wij ze niet in tweederlei opzicht en betekenisfe? of zoo, dat wij te kennen geven, onze nieuwsgierigheid naar de gevolgen der zaaken , of ons verlangen, om een einde van zaaken te zien, omdat wij onzen tijd niet kunnen afwachten? Ik heb aan deze vraag gedacht, bij gelegenheid van dit Nommer van den vraag-al, hetwelk dit Tweede Peel fluiten zal. Zullen er nier wel Lezers zijn, die nu zullen vragen: Is het gedaan? Houdt nu de vraag-al op met vraagen ? Mag ik eene vraag met eene vraag beantwoorden"? Hebt gij, lieve Lezer! al gedaan met mijne vragen te lezen ? of verlangt gij er nog meer te hooren? Waarom, zo grj verkiest te lezen en te hooien, zou ik uitfeheiden met vraagen? Of meent gij, II. deel. Fff dat  dat ik al gedaan heb met vragen? Maar herinnert gij u dan niet, dat jan vragek ééns aan mij fchreef, dat ik wel al mijn leven vragen kon ? En is dat ïiiec natuurlijk? blijft er niet altijd nog wat over? en leerc men niet daaglijks? Zeide dat die man niet, die even voor zijn dood nogleeide, hoe men een Serviet moest opvouwen ? Indien derhalven gij niet gedaan hebt met lezen, en ik niet gedaan met vragen, wat beduidt dan die vraag: Is het nu gedaan ? Zult gij mij ondertusfchen niet vergunnen , eenige vragen, ter opheldering van de vraag: Is het nu gedaan? in het algemeen te maaken? De Israè'liten werden hard onderdrukt in Egijpte, zij zuchten onder het juk van farao. — Eindelijk vertoonde m o s e s zich aan hun , en ftelde hen voor den last, dien hij van God ontvangen hadt, om hen in vrijheid te ftellen. Met verrukkingen van blijdfchap werdt hij door de Israè'liten aangehoord. Is het nu gedaan? Dachten dat de Israëliten ook niet, dat zij maar zoo op een ftel en fprong vrij zouden wezen? Maar was het wel gedaan? moses en aüron vervoegden zich met de oudilen des volks bij Koning farao, en deeden hem een voorftel, om het volk uit zijn land te laten trekken. Doch dit ging niet zoo gemaklijk; de Koning wees hen onvriendelijk af: Gij gaat ledig, zeide hij tegen de Israëlitent, ledig gaat gij! gij hebt het te gemaklijk , en van daar die jeukte naar vrijheid. En hij verdubbelde hunnen taak, en hunne heerendiensten, om hen te verarmen en moedeloos te maaken. De Ir. raêliten, die al gevraagd hadden: is het gedaan ? morden nu tegen moses en aSron, die zij even te vooren als hunne verlosfers hadden geroemd: de Heere aie  ♦C 405 > zie opu, en richte het; dewijl gij onzen reuk hebt Hinkende gemaakt voor faraö, en voor zijne knechten, gevende een zwaard in hunne handen, om ons te dooden. Zouden de Israè'liten wel dus gemord hebben, zonder de vraag; is het gedaan ? en indien zij begrepen hadden, dat groote dingen niet dan met moeite, met tijd en vlijt, verkregen worden, en dat men zoo haastig niet moet vragen: Is het nu gedaan? maar zijn tijd moet afwachten. Maar komt niet deze vraag: Is het nagedaan? voor ons in onze tijden inzonderheid te pas? Is het nu geaaan met den oorlog tusfehen de Turken en Rus/en? Is het nu gedaan met de vredehandelingen te Czijlove? Is het nu gedaan met de Brdhandfche zaaken ? Is het nu gedaan in Frankrijk ? Heeft alles zijn beilag? of moeten en zullen er nog groote gebeurenisfen volgen? £n is het misfchien niet nog verre af, eer men zal kunnen zeggen: Het is nu gedaan? Hoe dikwijls gebeurt het, dat de menfehen vragen: Is het nu gedaan? wanneer het eerst een begin wordt? Weten wij zulks niet uit de eigen gefchiedenisfen van ons Vaderland? De Hertog van Alha hadt de Graaven van Egmond en Hoorn doen onthoofden , alle voorftanders van de vrijheid in Nederland doen fneuvelen, of uit het land verdreven ; de pogingen van Prins willem van oranje verijdeld, Graaf lodewijk. van nassau geflagen, overal in de voornaamfte Steden Kasteelen gebouwd, om de vrijheid voor eeuwig het bit in den mond te leggen f hij hadt zich een beeld laten oprechten, endaar op een opfchrift geplaatst , dat hij de rust herfteld , de rebellen beteugeld , met één woord, dat hij gedaan werk hadt, en Fffa wast  < 4o6 > tras het nu gedaan? of begon het eerst? De Watergeuzen overrompelden den Bnel, en daar op, als op een algemeen Sein, vatten de Hoüandfche en Zeeuwfche Steden moed , en verklaarden zich voor de vrijheid. Moeten wij dan niet leeren, niet te voörbaarig te zijn Biet de vraag: Is het nu gedaan? Indien wij de vraag: Wat is overweging? die ik onlangs gedaan heb , bij gelegenheid van den Brief van justus den overweeger, nog ééns herlezen en overweegen, zullen wij dan nog wel vragen: Is het nu gedaan ? Is het al vrede op aarde ? Is het niet zoo, dat alles, wat er is, naar volmaaktheid ftreeft ? Alles, wat men in de Natuurlijke wereld ontmoet, heeft niet gedaan met voortgaan en groejen tot het zijne volmaaktheid bereikt heeft; maar is het nu op dezelfde wijze ook gelegen met de zedelijke wereld ? Kan elk mensch in het bijzonder vragen: Is het ku gedaan? ben ik nu volmaakt genoeg? ben ik wijs? deugdzaam ? gelukkig genoeg ? Kan men dit van het gantfche menschdom vragen: Is het nu gedaan ? Is het zoo als het wezen moet, wezen kan, en eens wezen zal? Wanneer de jongeling op de Akademiên zijne Studiën heeft volbracht, wanneer hij legitime promot us magijler of doBor juris of medicinae is, of met behoorlijke testimonia van de Profesforen toegerust, zich aan de Klasfis vervoegd heeft , om geëxamineerd te worden , en zelfs wanneer hij het examen préparatoir en peremtoir heeft doorgedaan: is het dan gedaan? Ik vraag niet, of veelen zich verbeelden, dat zij dan gedaan hebben, als zij nu maar eene plaats krijgen, en preeken kunnen , maar is bet ia de daad gedaan ? Of moeten zij alJ- len.  < 4°? > Ien, elk in zijn' kring nog werken? Ik weet wel, welke denkbeelden de boeren zich van de Academifche Studiën maaken. Een boer moest den vermaalden fekelon, Aardsbisfchop van Kamerijk, Schrijver van den telemachus fpreken, hem werdt door de bediende gezegd, dat de Aardsbisfchop op zijne Studeerkamer was, en druk bezig met fhrdeeren. Wat, zeide de onnozele boer, ik meende, dat wij al een' geheel geleerden Aardsbisfchop hadden, en nu hoor ik wel, dat hij nog leeren moet.' Is het onder onze boeren wel anders? Meenen zij niet, dat de Domine een bol is, die alles geleerd heeft op de Akademie ? Maar is er evenwel geen onderfcheid tusfehen de denkwijze van een' onkundigen boer en tusfehen de denkwijze van iemand , die letters gegeten heeft? Is er niet eene foort van menfehen, die zich op hunne bevindingen verlaten, en die zich nu verbeelden, dat zij de uitverkorenen, de begenadigden, zijn, die derhalven zich gedragen , als of zij vragen konden: hebben wij niet gedaan? terwijl zij anderen, als wereldlingen, verachten en over fchouder aanzien? Maar is het wel gedacht en gehandeld? Is het nu gedaan? Dacht faulus ook zoo? Of meende hij, dat het nog niet gedaan was? Niet dat ik het alreeds verkregen heb, of alreeds volmaakt ben, maar ik jaag daar na! is' dat te zeggen : het is gedaan ? Kan dan een mensch wel vragen: Is het nu gedaan? zoo lang hij nog wijzer, nog beter, nog gelukkiger kan worden? En als nu een mensch eindelijk tot het einde van zijn leven genaderd is, als bij op deze wereld gedaan, en zijne baan afgelopen heeft, komt dan niet de vraag voornaamlijk te pas: Is het nu gedaan ? En is er wel iet nodiger, dan deze vraag, in die betrekking, bij tijds te doen ? Om te weten, wat wij er op te antwoorden hebben? Want toch is het niet een magtig groot verfchil, of het dan geheel met den mensch afgedaan is, dan of hij dan eerst recht begint? Is derhalven deze vraag niet belangrijk : Is het nu gedaan? ten opzichte van elk mensch in het bijzonder? Maar is zij het ook niet ten opzichte van het geFfT 3 heeie  < 4°S > heele menschdom ? Is het nu gedaan ? Heeft onze Derlichte en wijsgeerige eeuw het hoogfte toppunt van volmaaking en befchaafdheid bereikt ? Is het gedaan? zoo lang er vorsten zijn, die aan oorlogen denken ? zoo lang er geestelijken zijn, die hunne famenftellen met den godsdienst verwerren ? zoo lang er menfehen zijn ? die door eigenbelang7of door domheid, of bijgeloof, of welke andere oorzaaken ook, zich laten beweegen, pm verweningen aan te richten, oproeren te ftooken, hunne medemenfehen te mishandelen, en de pligten van menschlievendheid, van eerlijkheid, van oprechtheid, en meer andere te fchenden en met voeten te treden ? De oude Kerkvaders gewagen van een gebed pro mora finishet welk de Christenen der eerfte eeuwen daaglüks deeden, dat is, zij baden, dat het nog niet gedaan mogt zijn, te weten, dat het Romeinfche Keizerrijk nog geen einde name, omdat zij geloofden, dat dan de abtichrjst zou verfchijnen; maar in de X eeuw, die eeuw, die zoo berucht is, door haare barbaarschbeid, dat men ze de ijzren eeuw, noemt, geloofden bijna alle menfehen, dat het nu gedaan, en dat het einde der wereld daar was. Ik zal het verhaal des wegens uit mosheim mededeelen : ,, Onder de gevoelens, zegt hij, die tot fchande der Latijnfche Kerk ftrekken, en, van tijd tot tijd, zulke hevige onlusten baarden, veroorzaakte geen een zoo algemeenen fchrik, of joeg zoo akelige bevattingen en trillende verlegen,heid den menfehen aan , als het denkbeeld wegens den kort op handen zijnde jongften Oordeeldag, dat nu grooten opgang maakte. Dit begrip , ontleend uit eene aanmerkenswaardige plaats in de Openbaaringen van joaNNES, en door eenige Leeraars in de voorgaande Eeuw, opgevat, werdt in deze dagen door veelen openlijk beweerd, en verfpreidde zich, met verbaazende fpoed, door de Landen van Europa; overal de diepfte verflagenheid en kommerlijke vreeze medebrengende. Want ;zij verbeeldden zich, dat, volgends de voorzegging van den h. joünnes, duizend jaaren na christus geboorte, de Satan uit de gevangenis zou gelaaten, de antichrist gezonden, en dit alles van de vernieling en verbranding der wereld gevolgd worden. — Dit bracht  «C 409 > bracht te wege, dat veelen hunne wereldfche zaaken en maagfchip lieten Vxiaren, aan Kerken en Kloosters alie hunne Landerijen, bezittingen en goederen lchonken , en met allen fpoed na Palestina vertrokken, waar zij verwachtten, dat christus uit den Hemel zou nederdaalen, om het menschlijk geflacht te oordeelen. Anderen verbonden zich, bij vrij willigen en plegtigen eede tot den dienst der Kerken, Kloosters en Geestelijken, wier llaaven zij werden, in den ftrikflen zin van dat woord; dagelijks den zwaaiden arbeid verrichtende: en dit alles uit het begrip, dat de Opperrechter de ftrengheid zou verzachten , en hen met een gunstiger oog befchouwen, omdat zij zich tot flaaven zijner Dienaaren vernederd hadden. Wanneer eene Zons. of Maans"verduistering zichtbaar was, werden de Steden verlaten, en de beangfte Inwooners zochten fchuil» plaats in onderaardfche holen, verborgen zich onder hoekige rotzen, en de overhangende hoogten van fteile bergen. — De Rijken poogden de gunst der Godheid en der Geestelijken te winnen, door groo'e gefchenken aan de Priesterfchap en de Monniken, die men aanzag, als onraiddelüke Onderregeerers des Hemels. — Op veele plaatzen liet men Kerken, Paleizen en adelijke Gedichten vervallen , ja, men haaldeze met voordacht om verre: dewijl men dacht, dat ze niet langer van eenig gebruik zouden wezen, nademaal de volkomene verwoesting aller dingen, met.fnelle fchreeden, naderde. Met één woord, het is onmogelijk te befchrijven, welk eene verwerring en wanhoop de "gemoederen der ellendige Stervelingen, te dezer gelegenheid, aangreep en vervoerde. — 't Is waar, deze bijkans algemeene begoocheling werdt tegengefprokerr en beftreeden door eenige weinige verder ziende Mannen , die hun best deeden, om die ongegronde vreeze te verdrijven, en het begrip, waar uit dezelve rees, uit de gemoederen des Volks te weeren. Doch hunne pogingen waren vruchteloos; en de fchriklijke bevattingen der bijgeloovige menigte konden niet geheel weggenomen worden, voor dat deze Eeuw haaren kring hadt voltrokken. Wanneer zij toen zag, dat het zoo geduchte tijdftip voorbij was, zonder dat er eenig groot onheil voorviel, begon- den  ♦C 410 > nen zij te begrijpen, dat de h. joSnnes niet voorfpeld hadt van 't geen zij zoo zeer vreesden." Dus verre mosheim. Dat is, zij zagen, dat zij verkeerd gevraagd hadden: Is het nu gedaan? Indien wij swedenburg gelooven, dan is in het jaar 1757. het laatfte gericht gehouden in de wereld der Geesten, en van dien tijd is er geene Christen Kerk meer op aarde, maar de nieuwe Kerk, het nieuw Jerufalem, zoodat wij, volgends die onderftelling, ten opzichte van de Christen Kerk zouden moeten vragen : Is het nu gedaan ? En in de daad, indien 'de liefde bet groot en waar kenmerk van de Christen Kerk uitmaakt, dan vraag ik, of de vraag wel zoo ongegrond zou kunnen gerekend worden: Is het nu gedaan? Want waar vindt men liefde? Vindt men ze onder degenen, die twisten over het oude en nieuwe licht, en over zoo veele andere Burgerlijke of Kerküjke Onderwerpen? Wanneer eens, en mogen, ja moeten wij dit niet verwachten? alle menfehen eikanderen als broeders en natuurgenoten omhelzen, en als waare Christenen begroeten zullen, wanneer het zal zijn één kudde, één her. der, en er nergens iemand meer leed zal aangedaan worden, wanneer kennis en deugd de aarde zullen vervullen , gelijk de waterenden bodem der zee bedekken, zal men dan niet eerst met recht kunnen vragen: Is het nu gedaan? Maar zal dat licht niet uit eene groote duisternisfe moeten voortkomen, en is het nog niet tot hier tre van alle kanten duister? En kan men ten dien opzigte wel vraagen: IS HET NU GEDAAN? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL* (No. 105.) Begint het weder? Ik plaats deze vraag aan het Hoofd van dit Nom* mer, met hst welk het III. Deel van dit Week-fchrift zijnen aanvang neemt; genoegzaam om dezelfde, redenen, om welken ik het II. Deel gefloten heb, met de vraag: Is het na gedaan? Want behoeve ik wel een Illuminè van onzen tijd te wezen, of heb ik wel een cagliostro, een schrotfer, of zoodanige verlichte Helden, die de fchimmen gebieden , nodig ? Heb ik het Magnetisme wel van doen? Is het noodzaaklljk, dat ik, gelijk lavater, op een prik in de trekken van iemands gelaad kan lezen, wat er al ih zijne ziel voorvalt, even gelijk men op een uithangbord leest, wat er in dat huis al of niet te koop is, te weten, ais hec niet liegt, en gebeurt dat niet meer dan men denkt? Hoe dikwijls zullen mijne Lezers niet, zoo als mij menigmaal gebeurd is, daarmede bedrogen zijn geweest, Zijn het wel altijd beste Haarlemmer Ha'letjens ? oprechte Weesper Moppen P Echte Utrechtfche Tecrantjens en Heijlikmaaker ? alfchoon de uithangborden zulks getuigen ? Maar ik moest niet van den Tekst raaken met al mijn vraagen. Ik herhaal: heb ik al die fraaiheden III. deel. A Yan  < 2 > van onzen tijd wel nodig, om met genoegzame zekerheid-, volgends alle regelen van Probabiliteit, te kunnen vastftellen, dat een zeer groot aantal menfehen, van allerhande foort, lengte, en postuur, vraagen zullen, op het verfchijnen van dit Nommer: Begint het -weder? Even gelijk veelen bij het einde van het Tweede Deel gevraagd hebben: Is het nu gedaan? Maar behalven deze locale reden, om bij dit Nommer deze vraag te doen, zijn er ook meer algemeene redenen, waarom het mij voorkomt, (bet oordeel zij bij den goedgunfttgen Lezer\) dat deze vraag: Begint het weder? met nut door mij gedaan kan worden. Immers: vooreerst wordt deze vraag niet in veele gelegenheden gedaan, hoe zeer met een onderfcheiden hart en gezindheid: Begint het weder? Ten tweeden* kan deze vraag, in veele gevallen, geene opmerking verwekken, en de aandacht tot belangrijke en op zich zelvcn of in de gevolgen gewigtige onderwerpen bepaalen ? Ik heb eens een' Bourman gehad , die eene xantipff. van een Wijf hebbende, daaglijks voor haar tierert en fchelden blootftondt. Naauwlijks gingen 'smorgens haa. re oogen oopen. of zij faeet hec huis, gelijk men" zegt, door de glazen, en zette het, met zoo veet geweld en geraas, op (tutten, dat ik menigmaal in mijn hart den goeden man beklaagde, en vroegs begint het al weder ? Zoo denkt een fchooijongen, die een knorrigeh meester aangetroffen heefc. welke door zijne buien, gelijk de lucht door den wind , geregeerd en gedreeven wordt, wanneer de fchoolvoogd de blikken opfpalkt, de keel opzet, en met den ffok op zifnen ftoel flaat: Begint het weder? Kunnen deze voorbeelden ons niet leeren, hos  < 3 > hoe mén de vraag: begint bat weder ? dikwijls doen kan, en inde daad doet, met fchroom, en een angftige verwachting van het toekomende? En hoe veele zulke gevallen zijn er niet in het leven der menfehen? Toen de Romeinen, om ééns iet hoogers bij te brengen, na dat de opfchuddingen, door s ijl la en Minus verwekt, waar in , door de heerschzucht en dwinglandij, zoo veele duizend burgers gefnenveld waren, een einde genomen hadden, zagen, hoe cjïhb op nieuw aanflagen maakte, om de vrijheid te ónderjukkën, het volk aan zijn fnoer te trekken, en verwarringen en burger-oorlogen aan te richten, zullen zij toen ook niet gevraagd hebben ? Hadden zij er ten minden geene reden toe, om te vraagen: Begint het weder'? Zullen dit alle liefhebbers van het Vaderland en de Vrijheid niet met zuchten en weemoedigheid gevraagd hebben P Hoe grooter de hoop was, welke de voordanders van de Vrijheid hadden opgevat, nadat de dwingeland door de faamgezworenen op het Raadhuis was omgebracht, zullen zij niet, zoo veel nadrukliiker, gevraagd hebben : Begint het weder ? toen ocuvuas, naderhand augustus, met anto.nmos entEPiDcs het befaamd Driemanschap floten, en alles op nieuw in den Vrijen Staat met plundering, roof, bloed en moord, door hunne Profcriptiën, vervulden? Maar, wordt deze vraag: Begint het weder? ook niet wel ééns met verlangen gedaan? Verbeelden wij ons eenen Zeeman, in eenen akelig donkeren nacht, wordelende met eenen vliegenden dorm, en naar het daglicht reikhalzende, hoe menigmaal vraagt hij: Begint het weder te dagen? Komt deze vraag nu niet te pasfe, in alle gelegenheden, wanneer het duister is voor het menschdom, of voor een volk ? wanneer de waarheid A 2 niet  < 4 > niet openlijk en vrij gezegd mag worden ? wanneer deugd ; eerlijkheid, vaderlandsliefde zich verbergen moeten? wanneer bedrog, geveinsdheid, heerschzucht, dwinglandij, en onderdrukking den meester fpeelen? met een *oord, wanneer hec van rondom duister, wanneer het enkel nacht is? Bij voorbeeld, zoo als de Israëliten zich bevonden in de Egijptifche dienstbaarheid, onder denijzren fcepter van eenen dwingelandfchen farao; en toen mosss zich het eerst aan hun vertoonde, met den Godlijken last, om hen te verlosfen, en uit het Land der dienstbaarheid uit te voeren, mogten zij toen niet vraagen: Begint het weder? Maar, om nu tot mijn tweede ftuk te komen, dient, vraagde ik, de2e vraag ook niet dikwijls, om ons op. werkzaam te maaken? Eer ik verder hier over vraag, moet ik iet tusfehen beiden vernaaien, nopens eene gewoonte, die men zegt, dat in EihiSpièn plaats vindt. Zij betreft de pleg. tigheden, met welken de neus van den Keizer van dat Land begroet wordt, zoo dikwijls zijne Majefteit niest. Alle aanwezenden breken terftond uit in zekere formulieren van gelukwenfching, met zulke luide, hoewel tevens eerbiedige ftemmen, (want kan men niet te ge. lijk luid fchreeuwen, en iemand toejuichen, entevens eerbiedig zijn? Wie heeft dit niet wel ééns bij onder, vinding bijgewoond?) alle aanwezenden, zeg ik, zetten dan kunne keelen zoo wijd open, dat de klank door alle de kamers van hqt Paleis heenen dringt, en de genen, die zich daar bevinden, van het niezen van zijne Majefteit kennis geeft, Nauwlijks hebben dezen zulks vernomen, of zij doen ook mond en keel, zoo wijd zij kunnen . open, en brengen dat gerucht over tot de ge* ■en, die naast bij bet fiof wc-onen, diq wederom, op hun-  Ht 5 > hunne beurt, aanftonds allen hun best doen, ora de zaak verder te bevorderen, tot dat eindelijk de gantfche Stad , van hetzelfde formulier , ter eere van den niezenden neus van hunnen Koning, wedergaltnt. Toen ik dit las, dacht ik aanftonds: Indien ik in dat Land woonde, en, wel te verftaan, mijne Hollandfcke Vrijheid bleef behouden , zou ik al dikwijls, op het aanheffen van dien algemeenen kreet, die zeker niet zeer aangenaam moet zijn, want welke aangenaamheid kan een verward gegil en gefebreeuw, dat Z03 dikwijls herhaald moet worden, als de Keizer niezen kan, geven? Ik zeg, ik zou dikwijls vraagen : begint het weder ? Wanneer wij zoo den loop der wereldfche zaaken befchouwen, is het dan niet eene door de ondervinding uitgemaakte waarheid, dat het op oud ijs ligt vriezen, en dat een kwalijk gedoofd vuur gemaklijk ontbranden wil? En dat men in zulke omftandigheden wel op de vraag letten mag: Begint het weder ? Zou, bij voorbeeld, de Nationaale Vergadering in Frankrijk, niet wel op haare hoede mogen zijn, tegen eiken ftap, dien zij ontwaar wordt of opmerkt, dat ten voordeele van eene Contra-Revolutie ondernomen fchijnt te worden? Zou zij niet nog geduurig in de noodzaakejijkheid wezen, zoo lang haar werk niet voltooid is, en genoegzame Coufiftentie heeft, om te vraagen : Begint het weder ? Mogen wij, op de huikjrhe of op de Brabandfche zaaken acht gevende, niet wel opmerkzaam vraagen; zoodra wij nog in de Nieuws • papieren van eenige bewegingen is die Landfchappen lezen: Begint het weder ? Het Oorlogsvuur fchijnt in Europa gedoofd te zijn door de Conventie te Reichenbach gefloten, en men hadt alle A 3 hoop,  < 6 > hoop, dat het ook tusfehen Rusland en de Turken fpoedig gedempt zou worden, maar zoo het ééns gebeurde, dat Ruslands Monarchin niet luisterde naar de voordellen, haar door Engeland en Pruisjen gedaan, en indien dan Engeland bij zijn befluit blijft, om, door kracht van wapenen, de vrede teherftellen, wordt dan de vraag niet belangrijk: Begint het weder? en wie kan dan het antwoord op dezelve vinden? en nog meer: wie kan dan antwoorden op de vraag: welke zullen de gevolgen wezen? welk zal het einde zijn? Maar, als ik dus wilde voortgaan, zou ik dan niet wat al te diep gaan voor veele Lezers? Dat eens gebeurd is, kan meer gebeuren! Is dit niet eene fpreuk, die zoo vast ftaat als een muur? Zo ja., en wie twijfelt er aan? moet dan de vraag: begint het weder? ons niet opmerkzaam maaken? Verdient die geene overweging en nabetrachting? Daar zijn tijden geweest van groote verlichting, toen wetenfehappen en kunsten bloeiden, gelijk ten tijde van augustus, en op dezelven volgden tijden van groote onkunde en onwetendheid, omdat de Despooten, die de wereld onder het juk hadden , beefden, indien de menfehen veiftandig wierden, en de oogen openden. —— Daar zijn tijden geweest, waar in uien vervolgingen aanrechtte, quafi om den Godsdienst, doch in de daad, om heerschzucht en magt ftaande te houden, en met geweld van zwaard en brandftapels te handhaaven; indien het nu ooit in deze tegenwoordige verlichtte eeuw kon gebeuren, (de Lezer ziet, ik ftel flechts een geval , en is dat niet geoorloofd? of volgt daar uit, dat zulk een Cafüspofttté eene wezenlijkheid van het geval in zich befluit?) dat heerschzucht of dwinglandij, het zij wereldlijke of kerkiijke, het weder toelag, om licht te verdooven, waarheid te kluisteren, vrijheid te vertrappen , en onkunde en domheid onder de menigte te verfpreiden, zou in zoodanig geval de vraag: begint het weder'? niet bedenklijk wezen? en de aandacht onzer verlichte eeuw verdienen ? Men weet, hoe veel invloed de focie.teit der Jefuiten door de geheele wereld plagt te hebben, en tot welken trap van vermogen zij geklommen was, toen zij door  < 7 > door eene penneftreek van den vermaarden cskos. kelli. in 'c jaar 1778, werdt afgefchaft en vernietigd, fchoon de goede Paus niet lang daar na dezer wereld overleedt, op zijn doodbed, naar men zegt, uitroepende : Ik ga na de eeuwigheid. en ik weet waarSm. — Maar nu heb ik zeiter boekjen gelezen, hoe, volgends de verklaaring van iemand , die vrij wat geruchts in de wereld gemaakt heeft, dcTheofufen, de ïltUmïnès „ de Magnetifeurs, en weet ik welke naamen men al meer hoort, hetzelfde fpel beginnen zouden te fpeelen, doch op eene eenigzins andere wijs. Zóu 'men dan niet mogen vraagen: Begint het weder? Het is waar, hec was een verboden boekjen, en kan men er dan wet veel op rekenen, 'of ftaat op maaken? Maar, met dit alles, daar is geen boek zoo kwaad, zeide plinius; qf er ftaat nog wel iet goeds in, en een haan vind nog wel een koorntjen, al is het op een misthoop, en zou bet zoo ook.niet kunnen zijn met verboden boeken? Zou er hier of daar nog niet wel een woordjen in kunnen'' ftaan , dat waarheid was? En waarom zou ik ze dan ook niet lezen? En hoe kan ik ook anders weten, wat zij behelzen? of hoe zou iemand ze kunnen wederleggen, ten zij hij ze eerst gelezen hadt? Wel nu, Lezer! kan dit niet voldaan, om een begin te maaken met het derde Deel van de vraag-al? ten blijke, dat ik op mijne eenvouwige wijze voortga met vraagen? en den' Lezer aanleiding te ge'-'en tot vraagen? en kon ik wel eene gepaster vraag voor een begin van dit Deel uitkiezen, dan deze;~Begint het weder ? Mag ik nu hoopen, dat gij deze vraag doet, geüjfc een aanfchoawer van fen treffend en uitmuntend toneelfpel, die met allen ijver vraagt, wanneer het gordijn weder opgehaald wordt: Begint het weder? omdat hij naaralijk nog niet verzadigd is van de fchoonheid van bet Spel, cn naar - de- ontknoping van het ftuk reikhalst. Is deze gelijkenis n:et al van oude dagtekening, dat men de wereld bij een fchouwtoneel vergelijkt, eazegt: De wereld is een fchouwtoneel, Eik fpeek zijn rol en krijgt zijn deel! I!! Of  € 8 > Of zou men nu liever de wereld vergelijken met het joujou of kinderfpel, dat uit China naa Engeland, en uit Engeland herwaards is overgewaaid, en dat ons de wenteling der ondermaanfche dingen zoo fraai kan afbeelden, dat ik wel vraagen mag, of het niet jammer is, dat fommige ouderwetfche Nederlanders er zoo mede gefpoc hebben, dat het ruim zoo fchielijk aan eene zijde gelegd als in den ton ingevoerd is? En dat het nu zoo gemeen is geworden, dat de jongens er langs ftraat mede lopen? Doch men blijve bij de oude vergelijking, de wereld is een fchouwtoneel ? maar wanneer volgt de ontknoping? wanneer rerum nonius incipit ordo ? Wanneer begint een nieuw en beter toneel? wanneer begint dat toneel, waar in het menschdom zal wezen het geen het zijn moest, het geen het zijn kon, en het geen het, naar den wensch van alle menfchenvrienden , naar de uitzichten van alle verftandigen, en naar de verwachting van alle Christenen, eens zijn zal? Wanneer begint dat Toneel? Mag men hier niet vraagen: ,, Wachter, wat is er van den nacht? Wachter, wat is er van den nacht? De Wachter zeide : de morgenftond is gekomen, en het is nog nacht! Wilt gij lieden vraagen, vraagt; keert weder; komt." Te L E T D E N Bij L. HERDING H, En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a etn en een halve ftuiver wordt uitgegeven»  D E VRAAGAL. (No. 106) Waar is men het meest mede gekruid? M et Gekken! Mag hij, die dit zoo in eenen adem op deeze vraag antwoordt, wel we4er eerst raaden , Lezer? Maar is het evenwel niet vrij voorbaarig, als men zoo rijp is in zijne woorden, en den vraag«al zoo maar voor uitloopt? Is de fchrijver niet al meer op die wijze gebruid geweest, dat men omtrent zijne vragen te werk is gegaan met al te groote overhaasting, en zonder dezelve rijpelijk te overweegen, wat er tocli eigenlijk achter zat? Wel, wilt gij dan ontkennen, Heer vraas-al? dat een mensch vreeslijk met gekken gebruid kan wezen ? Dat juist niet Lezer ! alzoo ik eigenlijk niets ftel noch ontken, maar alleen vraag. Om te oordeelen, of men niet dikwijls met gekken lelijk kan gebruid wezen, zal ik hier eenige gebeurenisfen vernaaien, die er betrekking op hebben. Ik heb daar zoo wat zitten lezen in wenbeeorn, Staat van' Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Kansten in Grootbrittanje, alwaar ik deze merkwaardige gezegden vondt. ,, Het laat zich bezwaarlijk uit eenigerhandc flelzel van Pfychologie verklaaren, hoe het toekomt, dat de Engelfchen, een volk , welk boven anderen tot eene gezonde denkwijze fchijnt opgeleid te worden, zoo zeer onderworpen zijn aan 't verlies van hun verftand, III, Deel. B doek  < io > doch zeker is de zaak, dat men, behalven de openbare, genoodzaakt is , nog andere ■ dolhuizen bij bijzondere perfoonen re hebben, om ongelukkigen daar in op te fluiten. ThIkespeu e zelf verklaart zijn vaderland voor het land der krankzinnige gekken, daarbij, in hec treurfpel van Hamlet, den Desnfchsn doodgraver doet zeggen, dat de Prins van Denemarken naa Engeland verreisd was , opdat hij wederom bij zijn verftand moge komen, of zo dit niet gelukte, opdat men hem onder den grooten hoop der overige onzinnigen niet moge onderkennen." Den Engelfchen Tekst kan mijn Lezer bij wendeborn aangehaald vinden, indien bij zoo veel van het Engelsch mogt houder. Maar boe komen de Engelfche gekken nu hier te pasfe bij de vraag: Waar is men liet meest mede gebruid? of wil de vraag-al, dat iemand op deze vraag antwoorden zal : met Engelfche gekken? Hemel! Lezer! hoe komt gij aan zulke, invallen ? Leest bid ik voort, en dan zal ik u vragen: of deze plaats van wendeborn niet wonderbaarlijk te pas komt ? ,, Bethlehem, of gelijk het gemeenlijk genoemd wordt, Old - l'-edlam was in vorige dagen, zegt wekdeborn, een Klooster , ten tijde der Hervorming werdt het tot een gasthuis der krankzinnigen vertimmerd. Welkeverandering!'Het is tegenwoordig een fraai huis of liever een paleis, van 't welk fommigen gedacht hebben, dat het veel te aanzienlijk was, om tot eene verblijfplaat? voor onzinnigheid en razernij te. dienen; doch, voegt de Schrijver er bij, indien geene paleizen door'anderen dan verftandigen mogten bewoond worden, en alle narren daar van zouden uitgefloten zijn , hoe vele eigtnaaren en gebruikers van dezelven zoude men dan niet de woorden des Dichters moeten toevoegen : veteres migrate coloni! Dat is, in goed Hollandsch; Kraamt op met pak en zak!" Nu in dat Bedlam is met den Doctor van het Huis, Doctor mon.ro, wiens kundigheid men buiten 's lands door zijne fehriften ook wel kent, eens eene hiftorie gebeurd, waar uit men kan beöordeelen, of men niet met gekken gebruid kan zijn? Eens gebeurde het (ik volg mijn Auteur , en dat doe ik doorgaands, betrede ik dari niet veiligst den weg, om  < II > ongemoeid te gaan, als ik mijn leidsman voor mij heb?) Eens dan gebeurde bet, dat hij zich alleen onder de kranken gewaagd hebbende, dezen het famen eens wierden, om hem in een'grooten ketel te werpen, waar in potagie voor hun gekookt werdt De uitvoering van dit vonnis zoude ongetwijfeld dadelijk gevolgd zijn, indien de Doctor hun niet hadt voorgehouden, dat bet noodzaakhjk was, hem eerst zijne kleederente laten uitt'rekken, opdat de potagie niet bedorven wierde: maar door dezen inval, en door zich te ontkleeden als een man, die ganuch geen* haast hadt, won hij zoo veel tijd, dat de opziener en meer anderen wederom binnen kwamen, en hem rédden.". Nu Lezer! wat zegt gij nu van de vraag : waar is men het meost mede gehruid? Tk zal hier nog een paar gevallen bijdoen, die in Holland gebeurd zijn. Zeker Student hadt door te fterk ftudeeren zijne hersfenen gekrenkt (De Lezer begrijpt, dat dit al eenigen tijd geleden is , zou het anders wel waarfchijnlijk wezen ?) en kwam bij een' Profesfor op Leijden's Hoogefcbool, wien bij verzocht alleen te fpreken, De Profesfor was een dik, vet, zwaarlijvig man. Dewijl men geen vermoeden op hem hadt, werdt hem zijn verzoek ingewilligd, en hij nu den Profesfor alleen hebbende, ftelde aan den zeiven voor, dat hij zich in gemoede verpligt vondt, om aan den Hemel eene zoenöfferande te llachten, dat hij, na lang 'overweegen, geen beter voorwerp hadt kunnen vinden, dan den Heer Profesfor, omdat die zoo dik en vet, en zonder ligcbaams - gebrek was, dat hij nu gekomen was, om zijn oogirerk te volbrengen, haaiende tevens een vei fchriklijk flachtmes voor den dag. Of men ook met gekken gebruid is? Wat zegt ge? De Profesfor, ontfleld, doch tevens bedaard, gaf hem tot befcheid : dat hij hem zeer bedankte voor de eere, die hij hem aandeedt, en er gereedlijk in toeftemde, doch dat hij alleen eene voorwaarde hadt, te weten, dat de Student hem eetst wilde vergunnen, om affcheid van zijne vrouw en kinderen te nemen. De malle Student begreep dit, en de Profesfor begaf zich fpoedig de kamer uit , en droeg knap zorg, dat de offeiSar vastgehouden en op eene verzekerde plaats gebracht wierdt. E 2 Een  < ia > Een ander geval ;te Utrecht gebeurd. Zeker Profeffor die de gewoonte hadt, 's morgens, heel vroeg op te rijzen , hoorde op zekeren morgen vroeg om vier uuren op zijn Hoep een vreeslijk geraas, hetwelk hem boven uit het venster deedt zien. Het was een Hongaarsch Student, die een' heelen arm met boeken op de ftoep hadt geworpen, en daar wakker met zijn Hongaarfchen fabel onder hieuw, dat er de einden afftooven. Toen hij den Profeffor vernam, riep hij hem toe; Dat hij hem verzocht , getuigenis te willen dragen van zijnen ijver voor de Rechtzinnigheid, dat alle deze boeken ketterfche, antichnstifche, en onrechtzinnige boeken waren, tegen welken hij thans te veld was getrokken, en wier gedachtenis hij zou uitroejen. De Profeffor ziende den ijver van den man, daar hij boven echter voor beveiligd was, zocht hem met zachte woorden teftillen, en vervolgends bracht men den goeden Hongaar of Zevenberger, want ik zou nietgeern achterhaald wezen, na eene veilige plaats daar hij zijnen ijver voor de Rechtzinnigheid den ruil men teugel kon vieren, zonder dat hem echter, dit verftaat zich, het gebruik van zijnen Hongaarfchen fabel eelateu wierdt.,- Begrijpt gij nu Lezer' dat ik niet ontkennen wil dat men met gekken vreeslijk gebruid kan zijn ? Maar mijne vraag is: waar is een mensch het meest mede gebruid? Men kan de gekken verdeden in heele, halve, kwart gekken, ja nog kleiner gedeelte, gekken daar zoo een enkele ftreep doorloopt, waar is nu een mensch het meest mede gebruid? _ Wanneer men met heele gekken gebruid is, kan men zich, fomtijds, met een flingerflag er uithelpen , gelijk de bovenftaande voorbeelden leeren; men kan iet verzinnen, om hen te misleiden, of van hunne oogmerken af te trekken , of hen te beteugelen. Maar als men met halve gekken te doen heeft en die tevens , bij ongelukvoor het menschdom, war te zeggen hebben in de wereld, gelijk in de gefchiedenisfen voorbeelden voorkomen, komt, in zulke gevallen , de vraag en het antwoord niet voornaamlijk te pasfe: Waar is men het meest mede gebruid ? En vindt men er echter geene vooorbeelden van in de gefchiedenisfen ? Jk zal er Hechts één voorbeeld  < 13 > beeld van bijbrengen? en den Lezer vrij laten, om er meer op te zoeken in de jaarboeken der wereld. De Romeinfche Keizer ka jus kaligula was zulk een halve gek: Maar wat was het Romeinfche volk er niet mede gebruid ? Tot een ftaaltjen diene het volgende. Hij was gezet op krijgsroem, maar hadt of geene gelegenheid, of juist niet veel courage, om eigenlijke vijanden te bevechten, evenwel om zijne krijgskunde, en hoe hij een medeburger van groote Helden ware, te toonen, trok hij een magtig leger bij een, en voerde dat naar het ftrand van de Noordzee, en floeg een kamp op in de duinen en op het ftrand; vervolgends liet hij zijn volk alle manoeuvres verrichten , als of men een geducht vijandlijk leger voor zich hadt. Het grof krijgstuig werdt opgericht, de blijën in werking gebracht, de trompetten klonken, en een krijgsgefchrei werdt aangeheven, zoodat de verfchrikte konijntjens in hunne holen fidderden. Noch Soldaaten noch Bevelhebbers wisten , waar toe dit alles diende, tot dat kajus fchielijk bevel gaf, om de fchelpen van het ftrand te lezen, en daarmede hunne fchooten en helmetten te vullen , roepende: dit is de buit van den Oceaan, aan het Kapitool verfchuldigd •' Het flimfte van alles was, dat deze ka jus zoo veel aan den Romeinfchen Staat kostte, en dat hij, zijne gierigheid zoo groot zijnde , als zijne verkwisting, het ongelukkig volk met knevelarijen kwelde en onderdrukte, enderijkften zelve-n tot den bedelzak bracht. Toen hem eene Dochter geboren was, dwong hij het volk, om tot de opvoeding en uithuwelijking van dit kind, elk naar zijnen rang, aanzienlijke fommen op te brengen. Ook liet hij eens door een gebod bekend maaken, dat hij op den eerften Januari} voorhadt nieuwejaars gift#n te ontvangen, gelijk hij ook deedt, ftaande in het portaal van zijn paleis; terwijl het volk en de adel gedwongen was met volle handen hunne giften vrijwillig , zoo als het heette, op te brengen. Waar waren de Romeinen toen het meest mede gebruid? Onder het fchrijven der boven bijgebrachte voorbeelden rezen bij mij nog de volgende vragen op : Zijn er behalven die gekken in het Bedlam niet meer lieden geweest, die hunne artzen hebben willen in de pottagie werpen ? ja die ze in de daad gekapot hebben, zonder dat er midB 3 de  € H > det was, om hen te ontduiken? zijn niet alle die voorftanders van waarheid en deugd , die hun best doen, om de menfehen wijzer en heter te maaken zoo veele artzen vooi de kwaa'en van het menschdom ? Maar welk was hun lot? Vraagen wij dat eens aan de Jooden: of zij zich herinneren al het rechtvaardig bloed, dat vergoten is van den rechtvaardigen a b e l tot z a c h a r i a, den Zoon van bar ach ia toe? Vraagen wij het aan de Grieken, die eenen socbites den vergifbeker deeden drinken, vraagen wij het aan Grieken en Romeinen , die zoo veele Apostelen en andere leeraars van het menschdom hebben gedood ? Vraagen wij het aan verbafterde Christenen , welke groote mannen, die de wereld wilden hervormen, op den brandftapel hebben gefleept. Was het enkel een door het Studeeren inde herffenen gekrenkte Student, die zich verbeeldde, door een mensch te (lachten, den Hemel een offer toe te brengen , en Gode een dienst te doen ? Of waren het die gene'n allen , welken vervolgingen hebben aangericht tegen Ketters, en die hebben gedood , gehangen, verbrand ? Was het enkel een Hongaar, dien het hoofd niet wel ftondt, welke tegen de ketrers tn onrechtzinniger) ijverde met een dollen ijver? Of kan men daar toe ook brengen alle die genen, die eeuwig mannetiens in de maan zien, en altijd tegen de ketters en dwaalgeesten te veld liggen , zonder zich zeiven te beproeven , of de boêl bij hun wel richtig is, om zich toch niet te vergalopperen , en den fplinter in eens anders oog te zien, terwijl zij een geheelen balk in hun eigen oog hebben 1 Wat dunkt. u Lezer! Kom denk eens op de vraag: Waar is men het meest mede gebruid ? Het voorbeeld van Keizer kaltgula bracht mij het zeggen te binnen van Keizer m a x i m i l ra a n den I. „ O lieve Hemel! indien gij niet waaktet, wat zou er ,, de wereld evenwel.flim aan zijn, daar ik Keizer een „ zwakke jager, en Paus julius een fnoode dronkaart is!" Waar is men het meest mede gebruid? Het plagt, gelijk den geëerden Lezer bekend is, aan de Hoven van alle Keizers, Koningen, Vorsten, Prelaten enz. enz. enz. voor een eeuw of twee in gebruik te zijn, dat men Hofnarren aanhieldt, dit waren geleerde gek-  € '5 > gekken: clement marot, t a u b m a n en anderen hebben zich order deze klasfe bekend gemaakt. !")e/,e hadden de vrijheid , om al jokkende onbewimpeld de waar» heid te zeggen. De Vois'en van dien tijd hoorden anders niet veel waarheid, en wilden ze toch nu en dan nog wel ééns hooren , naar het fchijnt. Tegenswoordig heeft men geen Hofnarren meer, te weten in den zin als boven, is hec niet goed , dat men zich omtrent dc betekenisfen der woorden behoedzaun gedraagt? Want kan het woord Hofnar thans niet wel een andere-betekenisfe hebben, dat ik zoo niet weet, omdat ik geen Hof' nar ben? Kalt.' dit is een fchrijffout, omdat ik , wil ik" zeggen, aan geen Hoven bekend ben, 'en zou ik daar n;et blijde om zijn , daar de Recenfent nog onlangs desn' Advocaat kumpel beklaagde, dat hij niet in tijds gedacht hadt aan den regel ■ ■ — Exeat aul$, Qui velit effe pius. —- Waaróm heefc men dan ïn dien zin geene Hofnarren meer? Of wordt de waarheid nu luid genoeg gezegd,' zoo dat elk., die ooven heeft , Itvoren kan? of waren de Vorsten ook met deze gekken te veel gebruid, en fpraken ze te veel waarheid? Want waar is men het meest mede gebruid? Ging het niet ook fomtijds grof 'genoeg met dë?ë"Heeren Hofnarren? Men verhaalt van eenen Hofnar van zekeren geestelijken Prelaat, een Bisfchop of een Aardsbisfchop, nu dat blijft zoo!- Deze was gewoon aan hec voeten-einde van den Prins-Bisfchop, zoo zal ik hem maar noemen, omniet mis te tasten, taHaapen, Op zekeren naclit kreeg hij den drol hgen" inval, om dé voeten van zijnen Heer te tellen. Hij vatte eenen voet, en vraagde: wiens voet dat was? mijne'-.eule de doorluchtige Prelaat, opeenetweede vraag omtrent een'tweeden* voet, volgde het zelfde antwoord. De Hofnar vatte een' derden voet; te weten; onze Bisfchop hadt eene jonge Dochter (lil bij zich onder doen kruipen, om, als eene anderen a»isa« de Sunamitifche, hem te verwarmen; hij vraagde dan voor de derde keer: wiens voet is dit ? mijne !  < i6 > ne! hernam de Bisfchop. Eindelijk vondt hij een' vierden voet, en wanneer hij op zijne vraag omtrent dezen hetzelfde antwoord kreeg, vloog hij op, ftiet het venster open, en riep uit al zijn magt, wat keel en long veeien konden: Mirakel! Mirakel! Burgers te hoop! Onze Prins.Bisfchop heeft vier voeten! Eilieve! was dat nu wel fraai, dat deze Hofnar zulk een buurengerucht maakte? en de waarheid zoo open. lijk uitriep ? Wat moesten de eenvouwige en vroome fchaapen van hunnen viervoetigen Herder denken ? Ziet gij Lezer! Waar is men meest mede gebruid ? Is men ook niet gebruid met zulken, die de waarheid zeggen ? al gefchiedt het dan van halve of heele, of kwart, of geleerde gekken ? En zouden foortgelijke gevallen geen aanleiding gegeven hebben, om zulke waarheid-zeggers af te fchaffen en te verbieden? En gij voorbarige man, die op het lezen van mijne vraag: Waar is men meest mede gebruid? aanftonds antwoordde: met gekken, ziet gij nu, hoe gij u vergrepen hebt ? Is men dan alleen met gekken gebruid ? Zo niet , en is er meer goedjen, dat den mensch bruidt, welk is dat? en waar is hjj meest mede gebruid? Kan dit nog geene ftof voor een volgend Nommer opleveren ? TE L E T D E N, Bij L. HERDINGH, En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve Stuiver werd uitgegeven.  b e VRAAGAL. (No. 107.) Heb ik het niet gezegd? ! i - i,.'.. . ,■»' Mijn heer de vraAc-al! TT Ed. heeft dan de goedheid gehad van mijne bédenkinge, of het zoo blijven kan? te plaat?en. Ik zat toeft te fuffen in het boekjen van den haard , kr ibbelde mijns" nagels, bekeek mijn aan den fpijker hangende fchootsvelTeken, en overdacht het gunt, dat voorleden was, met 't tegehswoordige ten dien tijd, vergeleken met het aanftaande, met dat akelige toekomftige, vérftaa mij wel mijn Heër, ik meende de winter, en befchouwde met droefheid de nadering van denzeiven, wie verwachtte niet op eenen flappen voorgaande winter , een zeer ftraffen kouden, als mede veel fneeuw, en dus de gémeenen man een bitteren tijd? Als des zomers, en iri den natijd, voor den nijveren arbeidsman, wat te werken en du* te verdienen valt, zoo kan hij in de guurs koude mèt zijne vrouw en kroost daar van teereri; maar boe veel braave menfehen hebben niet mogen of kunnen' werken, omdat er geen wérk was, en hoe veel eerlij» ke doch vlijtige heden, zijn om werk uitgegaan en zijn' III. DEEL. C ZUg't  zugtende t' huls gekomen , en niets verdiend hebbende ; hebben zich met hun kroost, dat hen omringde, zeer .fobértjens moeten behelpen? dit trof mij, en deed' mijne gedachten ter papiere ftellen, en u mededeelen, en gij hebt dan vergund, dat ik weder aan u mag fchrijven, mids dat ik riet meer op mijn nagels bijte, Nu zedert dien tijd is er dan magtig veel gebeurd, en dat het niet zoo Vijven kon, zulks heeft Braband ook ondervonden, en omdac er dan zoo vetfe veranderingen voorgevallen zijn , Wil ik ook niet meer benoni tius-ooo heeten. - Het was toen November, het was juist Jlachttijd, zoowel hier als in Braband, en, en 't kwam ook te Ismaïh Ja 't was in November, toen de Natuur alhier, reeds begon treurig uit te zien, en dat de Boomen grootendeels hunne bladen verloren hadden, en wat er nog van bhden aanzat, ten valle zig neigde, geen bloempjen was er meer te vinden, ja 't aardrijk fcheen doodfcher te worden. Akelige ftormwinden, hooge watervloeden, bergen hoog fneeuw en fnerpende koude, welke het product des winters zijn, waren wij te wachten, te meer dewijl de duitfche doch geejielijke lüdeman ons zulks met dag en datum te vooren voorzegd hadt, en hoe vreesde ik niet met regt voor de Ioejende noord weste ftormen. en voor onze bevende en lillende dijken, waa? van de Enklmizer Lantaarn opfleeker in zijn Nieuwjaars, wemch, ais in een prophetifchen geest, beangst van fpreekt enz. Dat het niet zoo blijven kan, Ieren ons de dagelijkfche ondervinding, en de oudfte chronijken. Het zoo fchoone najaar kon zoo niet blijven, want'anders kregen wij geen winter; winterkoude of vorst hebben wij, wel is waar, niet gehad; maar wel bulderende ftormen , en bijna aanhoudend hebben die gewoed, een aantal menfehen hebben hun leeven in 't zilte nat v'erlooren " en  < T9 > en buitengewoon veel fchepen zijn verbrijzeld. Het weer is nog zo als de menfehen, ongeftadig, los, veranderlijk , en befchrijven d' ouden ook 't geluk zoo niet, Croesus en d i o k tj s i u s van Sijracufa zijn er de voorbeelden van: Dat alles niet zoo blijven kan. Meent gij nu , dat ongunftig weer zo blijven zal. Neen! het kan zoo niet blijven, mijn Barometer dicteert verandering, en alle de Baromeeters in Engeland, Duitschland, Rusland, Vrank' rijk, enz. ftaan op o graad en dus veranderlijk. Wij gaan nu na het lieve voorjaar, en vroeg in de Maart hebben wij de lieve Bloempjens naamlijk de nakende mannetjens en wijfjens reeds gezien, ja onze bloembedden waren reeds met faferaaniichtige geelekrookjens voorzien, o' hoe lief was die kleur niet op het eerfte gezigt, aiaar omdat het niet zoo blijven kan, wordt die kleur ook dra fietfeher. Blij ben ik, dat de Maart reeds agter den rug is, ik weet niet hoe 't komt, dat ik voor deze maand niet ben , is 't omdat doorgaans de Maart veel jagtfneeuw, ftormen, guure koude, ja zoo de Doctors zeggen , de meeste ongezonde daagen heeft ? Ja de Deenen klagen nu ook al over veele ziekten. Andere menfehen zoo als Brouwers, enz. zeggen , Maart is goed voor hun, want dan kunnen zij best bier , dat duurzaam blijft, brouwen, doch dat bier frnaakt mij niet, 't is mij te bitter. Maarts fneeuwwater kan ook jaaren bewaard , en dan voor water uit den Jordaan verkogt worden. Maar het pekelvlees moet in deze maand op wezen, anders bederft het, is er een klein fnufjen aan, daar weet het Zeevaarend volkjen niet van, en dat is niet kwaad , doch wat gaat ons 't Zeevolkjen aan ? nu maar weder op den text. Hoe zeer wij nu ook zwaare en veele ftormen gehad hebben , zoo is evenwel de Maart vrij bedaard geweest, een Roefemoesje of twee hebben C 2 wij  •C 20 > *Ij wel gehad, maar dat beeft niets te betekenen, wiiiê, anders waren de Maanden November en Maart ftorm, maanden. Natuur fchijnt nu het doodfche aardrijk weder te bezielen, de aarde begint levendig groen, en bloempjens voort te brengen, de knopjens der boomen ontwikkeJen zich reeds, en de bladen beginnen al zigtbaar te wor« den , en toonen ons duidelijk dat het zoo niet blijven kan, maar dat wij reeds te Paajchen , in plaats van Eijeren op 'tijs, onder 't grqene geboomte zullen kunnen eeten, en wat zullen wij menfehen niet al bij, om, en na Paajchen kunnen doen? ik meen de Godheid te danken, daar toe.' zult gij zeggen, hebben wij altijd reden, het is waar; maar in dit jaar zullen wij nog meer reden hebben dan ooit, om zulks te doen,, Naar allen oogenfehijn zuilen wij een vroegen, en warmen zomer hebben, en dus vroeg hakmoes, van verfche kruiden, voor de gezondheid zoo nuttig, eten kun-' «en, want de natuur kan toch niet in zoo een ftaat blijven. Vorften. Menfehen, kunnen ons wel wat belooyen, en niet houden, en toont ons zulks niet 't boek der wijsneid? m Neen! Natuur geeft wat zij belooft, zijhoudt woord , en dat doet ze altijd. Koude nagtvorsten, en alderhande ongedierte, ja zelfs s' menfehen woefte handen kunnen ons, kunnen de veql belopvende natuur berooven, ja zelfs een rijken oogst verdelgen, en vernietigen, maar dat zijn tusfehenkomende daaden. Een gezegend voprjaar, en een zeer warme zomer zijn wij dan te wachten , maar pok tevens veel in/etcen, doch daar voor zijn twee middelt jens, i. een goede fnoejer 2. de Blikfem. Het is bekend , dat de Blikfem zeer vernielend, voor alle mfeclen en rijpen is, nu verftaat zich van zelf, da; als wij een warmen ja zeer warmen zomer hebben 'zullen , dat het dan 300 niet blijven kan. Warm is warm, en  •C 21 > en als het te warm is, zoo moet er abfoluut donder ja veel donder komen, en harde wind, om de lucht te koelen, £n om het dorre aardrijk te verkwikken, dan beklaag ik dip genen, die admiraalfchap willen zeilen bij een donderbui, pfte die bang voor onwêer zijn. Als de donder door de Wolken zoo ratelt, en rolt, en de blikfem zoo ftaatig langs de lugt zwiert, o! hoe majestieus, hoe prachtig is dit niet in de oogen en ooren eens christelijken wijsgeers! Hij hoort, hij ziet en zegt: daar is een God! Hij wordt blijmoedig , en niets kwaads op zijn gewisfen hebbende , wordt hij in een zee van denkbeeldige befpiegelingen .weggevoerd, daar en tegen die, die door zijn gewisfe aangeklaagt wordt, en eiken blikfemftraal en donderllag, als de ftem van een wrekend God aanmerkt, begint yan vreeze en angst, te beeven en te verzaagen. Hij befchouwt den donder als een ftemmedes Almachtigen in toorn, daar de christen vriend, die als een ftemme des zegens, en tot heil des menfehen aanmerkt. Alle uageboptfte verlichtingen der menfehen, in hunne ijdelheden, zijn bij het Ilumineeren des blikfems in geen vergelijking, even als de vlam der kaars bij 't zonpe-licht. Laat vrij ftraffchuldigen, en die een knagend gewisfen hebben, trillen , nogthans is de donder, hoewel fomtijds verfchriklijk in zijn uitwerkfelen, evenwel zeer majestieus zeer nuttig voor 't menschdom. In November «. p. was ik, wel is waar, zeer gemelijk , zorgend, verdrietig; niet omdat ik kwaad bloed had. Neen, daar kan door aderlatinge, vomeringe en taxatiën, voor gezorgd worden; maar ik had ook degelijke reden, om misnoegd te wezen. Te woonen in een land, dat eertijds duizende vreemdelingen, kon innemen .en voeden, en daar ieder nijvere inwooner zijn kpst C 3 kou  < 22 > ferm winnen , nu te zien . dat het van dag tot dag verarmt, want de koophandel, fabriken, trafiken, en zeevaart zijn er bijna niet meer, en wat wij eertijds hadden, hebben thans onze buur- bond - en geloofsgenooten (om den oorlog in Ao. 1781. moeten wij nu, omdat wij vrien. den zijn, niet meer denken;) en wij kwijnen dus. Evenwel beminnen wij onze lieve bondgenooten zoo fterk, dat zelfs onze kleederen, die in Engeland gemaakt worden , ons beter ftaan, dan die van onze lompe mede« inwooneren en medeburgers. Kortom wat wij voor weinige jaaren nog hadden, hebben wij niet meer, daarenboven is het nu niet meer zoo goedkoop re leven, woonden wij in de generaliteits landen, bij Maastrigt of Breda, daar men geen ofte zeer weinige Impofitien heeft, zouden wij zoo zeer niet behoeven te klagen. Maar daar de han. del ftilftaat, kan de gemeene ambagtsman, daar hij niets verdient, geen vleesch, fpek of vis, janaauwelijks gort of aardappelen aan zijn kroost te eten geven, hij kan het nier betaalen. Koe meenigte menfehen hebben niet zedert 3 jaaren leeggelopen, en als 't zoo blijven kan! dan ftaat zulks meer toe dan aftenemen, getuige hier van de uit. geputte armkasfen. Daar de Zeevaart ftilftaat, hoe kan dan het werkvolk op de werven, en wat daar annex is, 't druk hebben ? moet niet deze ftilftand veel werkvolk doen leeg loopen ? en wat een aaneengefchakeld gevolg beeft dit op d' algemeene welvaart ? Kan dit nu wel zoo blijven? als dit zoo bleef, moest dan de koopman, winkelier, fabricant, arbeidsman enz. zijn rok ook na de lombaard brengen, en in een linnen kiel lopen ? en als dat eens gebeurde, waar van zouden alle die dijken , dammen, en waterkeeringen, daar van zeer veele, reeds 3 jaaren, zeer wrak waren, en daar van verfcheidene bij de laatfte hooge watervloed fterk geteifterd zijn, onder- hcu-  < 23 > houden worden. Dus hoe flecht het ook uitziet, het kan zoo niet blijven; maar het moet veranderen. Dienden wij dan in dit jaar niet veele gewigtige gebeurenisfen te beleven ? die ons een beteren tijd, daar geld in te verdienen zal vallen, voorfpellen ? als dit niet gefchied, zoude her er dan niet zeer erg uitzien ? Onze pakhuizen liggen opgepropt van goederen, en omdat 't flechte negotie is, zoo kan er niets dan nier veel verlies afgezet worden , 't ■ as te wenfehen , dat onze voorraad van fcheepstimmerhout, zoo groot was, als die van andere Koopmanfcbappen, wij die eertijds de werven van andere mogendheden daarmede konden voorzien, hebben er thans gebrek aan, zoo zeide n.ijn buurman . en geheel Holland is er zoo weinig van voorzien, dar als men maar zeer weinige zwaare oorlog - of Oostindifche fchepen moest timmeren , 't gebrek zich aanftonds vertonnen zou, 't is met 't hout als met 't goud .' waar is 't laatfte gebleven? rf' Aiïionis. ten zegden , fa d' Hengelfe Bank, daar leggen de ducaten en rijders bij menigte , en met oute/hoppen, weiden ze daar tpge/ept. Altijd verliezen, altijd zuchten, dat kan zooniet blijven , dus moet de boel eens los, de zoo lang bewaarde voorraad van fpeculatie en anderen goederen , moet eens weg, en dan door den arbeidsman wat verdiend worden, en dat zal dan een leven, een gewoel en vertier geven. Hela! uit de wegl zal dan fleeper en kruijer roepen, dat iemand het hooren en zien vergaat, dan zat hec zoo druk wezen op ftraa., als op de Smeu/e heers bij de Breeftraat als er wat, bijzonder dat zeer goedkoop, bif toeval gevonden ofte gekocht is, verkocht word. Dan zal Jan Maat zeggen: 't Za Jongens heijs jou Vlag op , maar zullen dan niet veele eertijds gewezen vrohike gasten ook wel al fchurkende zuur uitkijken ? Zoo als de Turk nu doet, die zich thans beklaagt van Mevrouw catharina zoo zwaar beledigd te hebben? Dat hec niet zoo blijven kan, toont de groote Czaarin aller Rus/en, zij zal wel eene deugdelijke fatisfaftie nemen, gelijk zij die ook geefc aan allen, die hec hebben moeten, beeft zijniet de grootfte fatisfaftie gegeven aan alle haare braave en dappere Officieren, zoo als ook aan onzen voortreffelijken landsman den Heer van sügtelen, enz. Nu dat is tot daar en toe, die geeft die neemt  < 24 > neemt ook, alhoewel in deze beste wereld meer nemerj dan gevers gevonden worden. Wat zal dat niet een Eclips zijn , die wij zien zullen, en hoe veel menfehen, die niet verlicht zijn, ik meen de Indianen, zullen er bang voor zijn. Ecntjen hebben wij er reeds gehad, wel nu alle Janden kunnen ze ook niet te gelijk hebben, doch wij moeten er ook nog een van dit jaar hebben, en dat wel aan de maan; en hoe veelen zullen er dan niet beginne» fijne troonetjens te haaien ? Doch laat dezen zich maar vertroosten , dat de Eclips zoo niet blijven kan. Ieder zijn beurt is niet te veel, dan nacht dan dag, un.ENspiEcel verheugde zich, als het droevig weer was, want hij ■frist, dat het niet zoo blijven kon, maar dat er mooi weer op volgen zoude. Na zeven vette komen wel zeven magere jaaren, en zoo omgekeerd ,• en hebben wij ook niet, om de vier jaaren een Schrikkeljaar ? Nu dewijl ik dan zie„. dat het niet zoo blijven kan, zoo kan ik mij niet meer benoni traan-oog laten noemen, maar volg danliever de ftillen in den lande, doch niet zuchtende, en ik bljjve uw aanhoudende Lezer JOOSJE ANDERS OMJ A. 8. ApriU 1191. TE L E T D E N, Bij L. H E R D I N G Hi En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve we» kelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.