D' E VRAAG-AL.   D Pi Te LEGDEN T)ij L.HEIBIN GH, HDCCXCIL   VRAGEN, Welke in dit vierde deel voorkomen. CLVTT. Waar moet het land haaien? CLVIII. Kan men ook wel te fterk. ijveren? CLIX. Wie zou een Rnjaa willen wezen? CLX. Hoort er dit niet bij? CLXI. Is het niet beter wat laat dan nooit? CLXll. CLXÜI. Wat is oude wcuige Conftitutie? CLXIV. Wat kan men liicr van verftaan? CLXV. CLXVI. Ja, ja, waarom blijft men niet bij liet Oude? CLXVII. Welke gevolgen heef: eene al te groo- tc flijfhoofdighcid? CLXVIII. CLXIX. Wordt het wel beter? CLXX. Hebben de Jooden en de Boeren ook al reden, van klagen? CLXXI. CLXXIiï. Wat zijn Emigranten ? CLXXII. CLXXV. Zijn de Menfeheii niet met de kop gebruld? CLXXIV. Moet men juist partij kiezen? CLXXVI. West ook iemand, waar de Vrijheid woont ? CLXXVIL Wie weet, wat er nog gebeurt ? CLXXVIII. Heeft men wel genoeg op de Vrijheid gepast? CLXXIX. Mag men wel vraagen? CLXXX. Wie is dc fterkde ? CLXXIX.  CLXXXL CLXXXÏÏ. Is wel ooit iemand van dreigen geftorven? CLXXXIII. Is er ook nog wat te verbeteren ? CLXXXIV. Wat is dan gelijkheid? CLXXXV. Is daar wel op gedacht? GLXXXVT. Wat zijn Jakobijnen ? Wat is een Bou- quet? Wat is verandering? CLXXXVU. Waar zijn de liefhebbers van Levens- befchrijvingen ? CLXXXVITT. Is dat 's Werelds beloop? CLXXXIX. Wordt gij nog niet bang ? CXC. Is het geen tijd? CXCI. Hoe gekker hoe beter, wil men het zoo niet hebben? CXCfl. Is hij, die naar raad hoort, wijsi CXCIIf. Is dat niet onbefchaamd? CXCIV. Is dit eene Recenfie of niet? CXGV. Wie durft de Kat de Bel aanbinden? CXCVI. CXCVII. Wat zijn Privilegiën? Waf is Conftitutie? CXCVIII. Kan flaan ooit liefde verwekken? CXCIX. Wat zegt gij van zulke ftukjens ? CC* Wat is verlegenheid? CCL* CCIII. Wat is haairklooven? CCII. Behoort men de dooden niet te laaten rusten ? CCIV. Wat is een goede Naam? ' CCV. Waar heen ? CCVI. Wat is Edelmoedigheid? CCVII. Waarom? CCVIII. Moet men dan zwijgen?  VRAAG-AL (NTo. 157.) Waar moet het land haaien?. n JL/aar ik met dit Nomtrser weder een nieuw deel vratgen aanvang, kwam mij deze vraag: Waar moet het Land haaien? zeer gepast voor, om den trein te openen. Eene vraag, die mij voorkomt, dat door eenige nadere vragen verdient opgehelderd en uitgebreid te worden. Is de vraag niet oorfpronglijk van den toeftand vatt een vaartuig, hetwelk door den gierenden ftormwind ge. flingerd, en op genade der golven voortgezweept wordt, zonderzeil en treil, mast- en roerloos, vraagt men niet van zulk een vaartuig . met eene foort van fpreekwoord? waar moet het land haaien? Maar ftaat daar tegen niet weder een ander fpreekwoord over: Laager wal is goedertieren, en neemt alles waar, wat et komt? Doch, dewijl ik vsaa^g-al ben, en niet uitlegger; van Spreekwoorden, die men bij tuinman en anderaa moet zoeken, welke daar opzetlijk over gèfchreven hebben, bij welke gelegenheid zij ontdaan zijn, wat zi; letterlijk , en wat zij bij overdragtige toepasfifig betekenen, zal ik hier niet dieper in treden , fchoon er anders wel in getreden kan worden, zoo goed als in het geen zekere'vrouw aan haare rechters aanboodt, toea dezelven haar serzoekfehrifc om recht hadden afgewezen, met dat formulier: hier kan niet'in getreden wm den'. Zij boodt naamlijk aan dezelven een paket «aa* met het op.fcb.iifc; Hier hu v/il in ^trede? wiruen, 6fl IV. AM« ik ^  C * ) bij de opening van het pafcet, wat vondt men? met verlof Lezer! verfche koedrek! En zeker] wanneer rechters de genen, die om recht vragen, antwoorden; Hier kan niet in getreden worden, zou men dan niet mogen vragen ? Waar zal het land haaien ? maar waar dwaal ik heen? Ik meende Europa. en deszelfs tegenwoordigen toeftand bij een fchip te vergelijken , dat door ftorm belopen is, en waarvan de roerbanden losgemaakt zijn , omtrent zoo als het fchip , daar i'au lus op was, toen hij in de Adriatijche zee geflingerd werdt op zijn reize na Rome, en dat eindelijk op het Eiland Melite ftrandde, en dan wilde ik vraagen : waar zal het land haaien ? Terwijl elk de oogen op Frankrijk gevestigd houdt, en deszelfs nieuwe Conftitutie, die in den Almanak van vader üerahd zoo fraai befchreven wordt, dat men er zm in zou krijgen; terwijl paine en andere groote Wijsgeeren de Rechten van den mensch verklaaren en verdedigen, vraag ik: waar zal het land haaien? Zegt metï trouwens niet, dat ds grootfte Vorsten van Europa de concert willen handelen, oai de zucht tot vrijheid paal en perk ie ftellen, en hun, gelijk zij ineenen, wettig gezag te handhaven? Maar fchijnt het niet tevens, dat zij, elk in den hunnen, bevreesd zijn voorde befmetting der Fraafche Conftitutie ? Schijnt zelfs de geduchte katharika er niet bezorgd voor omtrent haare onderdaanen, omdat de Rwfen, niet meer zoo barbaarscb en flaafsch , als in voorige eeuwen, ook beginnen te voelen, dat zij menfchen zijn: Waar zal het dan land haaien ? Ik moet aan mijne Lezers de volgends gefchiedenis vernaaien, en hem dan vraagen: óf ze bij gelegenheid van het de concert handelen der Vorsten te pas komt? en of er de vraag toe behoort: waar zal het land haaien? Een Turksch afgezant, aan den Koning van Frankrijk gezonden, bevondt zich te Parijs, bij een voornaam Heer van het Hof, die eenea op de luit zeer ervaren meester, tot vermaak van zijn Turkfche Excellentie, wakker deedt opdeunen. De muzijkant hadt langen tijd nodig, eer hij de fnaaren van zijne luid behoorlijk getèeld hadt, en ouder hst ipselen het ongeluk, dat er • nu  ( s ) nu «n dan- eene Van fprong. De afgezant, na den fpeeler een poos te hebben aangehoord, deedt een zijner dienaaren, die een Noor was, toetreden, en geboodt hem een Moorsch airtjen te fpelen op zijn Inftrument, dat niet meer dan twee fnaaren badt. Aanftonds was de Moor vaardig, zijne fnaaren waren fchielijk geftemd . en geen van beide fprong. Vervolgends wendde zich de Turkfcbe afgezant tot den Heer, die hem onthaalde, en het overige gezelfchap, en zeide, na zijnen baard met groote deftigheid geftreken te hebben: „ Met de „ Christen Koningen en Vorsten is het even ééns ge„ legen, als met hun fnaarenfpel,want, nademaal zij uit „ veele hoofden beftaan, moet men een' geruimen tijd ,, wachten, eer zij famen accordeeren. En, wanneer ., dit al gefchied is, en er onder hun een verbond is [, gemaakt, fpringt of valt er wel één van hun af, of „ eenige worden moede, zich langer aan de anderen te „ houden. Maar met mijnen Heer en meester, den „ Turkfchen Keizer, is het gantsch anders gelegen, en dezelve kan bij ons Moorfch Inftrument vergeleken „ worden. Hij heeft niet langen tijd nodig, om zijne ,, fnaaren te Hellen of te beraadflaagen , hij hangt van ,, geen andere medeboofden af, en doet, wat bij wil, dewijl alle zijne onderdanen hem in alles eene bereidwillige gehoorzaamheid bewijzen." Is het laatfte gedeelte van deze Earangue niet wat in den Oojlerfchen fmaak ? En is het wel meer, als in de dagen van Olim bij de Heeren Turken ? Beginnen zij ook niet al die grondles van het Despotisme in twijfel te trekken , en zin te krijgen, om Patriotjen te fpeelen ? Nu, dat tot daar toe, maar is het eerfte gedeelte der Turlfclie gelijkenis wel zoo vreemd? Is er niet een voornaams fnaar onlangs gefprongen , door den dood van Keizer LEÖP01.D? en nu, terwijl ik dit fchrijf, door den dood van den Koning van Zweeden ? die aan de gevolgen van een fchoot op een gemaskerd bal, helaas! op een bal! Wat zeggen de vroomen ? overleden is. Trouwens ! was er wel beterfchap te hoopen, daar zijne ZzvcrdfcJa Majefteit getroffen was, met een ronde, een vieikante kogel, hagel en fchroot, zijnde punten van fpijkers,? Behoeven wij ons te verwonderen, dat bij dond is i Of A 2 WW  ( 4 ) ■ mén-moest zbo onetvairen zijn in de werelclf&he zakken, als zeker predikant , wien verhaald werdt , dat zeker Officier in het overvaaren van den Rhijn door sen kanonkogel zoo juist werdt getroffen, dat zijn hoofd in het water, en zijn ligchaam in de fchuit viel, en die m zijne verrukking vraasde: En was hij dood? Doch was het den goeden Geeilelijken wel kwalijk te nemen daar htj iemand was,, die te gelijk over het Stadhouder Jchap , en een dik boekdeel over den Katechismus fchreef, en die nu zoo verheven zaaken iu hec hoofd heeft, zou' die niet gemaklijk distrait kunnen wezen, en vragen van iemand, dien het hoofd door een kanonkogel werdt wee? genomen ,• was hij dood? Hoe het zij, de Koning van Zuxeden is dood , en dus weder een fnaar gefprongen; en zoudt gij wel gelooven Lezer! dat ik blijde ben, dat ik geen lijkreden op zija Majefteit,behoeve te houden? Niet, omdat bakwaame redenaars niet vrij wat ftof dsar toe zouden Kunnen vinden, maar omdat de Natuur, of mijne zinlijkheid, mij tot een' vraag-al gemaakt heeft, en als ik, in plaats van eene redevoering te houden, ééns begon te vraagen: waar zou dat land haaien? Zou ik misfchien niet zoo confuus en verward uitkomen, als zeker geefteliike, die eenelijkpredikatiehielt overeeren jongeling, j AKo'e "gheten. Onder anderen zeide hij: ,, Helaas] ons ,toosv jen, dat zoo in de bloei zijner jaaren geftorven is „ zou immers nog wel veel langer hebben kunnen iee,, ven; maar de grimmige en felle dood, die verniel„ al, heeft hem het leven geroofd en geflolen als een „ dief, ja, als een dief, zeg ik u, waardfte Toehoo„ rers! " Dit gezegd hebbende hieldt hij een poos op met fpreken, zich, ais 't ware, bedenkende, en voer toen weder voort: Trouwens, Toehoorers ] Onze „ lieve Heer is de geen, die hem het leven henome» „ heeft!" Of, dewijl toch bij een' Geefielijken een Schooimeefter past, gelijk zeker Schaolmeefters Deze Ser begraving van iemand gevraagd wordende, dien hij fl;et wist oveileden te zijn, zeide tot den aanfpreker in $è uiterfte verwondering: wel, is hij dood! èe goeds txun! is hij dood! lm is het mcagljk'. Ja, antwoordde de tïffü'i.». bij heeft den geest sneven, fi# g V1ij  ( 5 J zeker leed; hernam de Schoolvos, maar evenwel, de- ■wijl het toch zoo is, zoo hoop en wensch ik, dat onze lieve Heer hem gezondheid, voorfpoed, en een lang leven zal gunnen! Doch, zal dit nu niet al zoo wel wezen? waar sou het anders land haaien? Met dit alles, wie vindt de Zweedfche Mannen niet verftandig, die wijlen den Koning op den Iaatften Rijksdag, kort voor zijnen dood gehouden, hebben zoeken te beduiden, dat het beter ware, dat Zweeden zich met de Franfche Conftitutie niet bemoeide, als geloovende zij, dat elk volk recht heeft, om zijne Conftitutie te fchikken, zoo als het goedvindt, zonder dat een nabuurig of vergelegen volk 'recht heeft, om er zich méde te bemoejen ? Deze Zweedfdie Mannen, die dus durfden fpreken, zijn niet eensgezind met zekeren Prejident of Pen' fionaris van den Raad of Staatsvergadering van zekeren Vorst, die, voor dat bij zijn gevoelen zeide, of zijne ftem gaf, eerst den Vorst, of Vorftin? gepolst hadt, en dezen doorgrond hebbende, uitte hij zijn gevoelen, volgends 's Vorsten intentie, waardoor hij den raad en uiifpraken zijner medebroederen fteeds overftaag wierp. Deze waren, en was die wel onbillijk? hier over zeer misnoegd, dat zij een o in het cijffer uitmaakten, doch bij hun alleen zijnde, gaf hij de volgende reden van zijn doen: ,, Ik heb mij naar de mening van den Vorst ,, gefchikt, omdat de uitllag der zaaken voor mij oni( bekend en verbórgen is. Het oordeel, dat gij ge,, uit hebt, komt mij verftandig en welgegrond voor; j, maar niemand weet, als die raad gevolgd werdt of „ de uitkomst goed zou wezen. Derhalven heb.ikge,, meend , het voorzichtigst te zijn , 'des Vorsten wil „ flechts op te volgen, opdat, het ga hoe het ga, ik ,, zijne-gunst moge behouden. Daarüm, alfchoon een ,, Vorst op den klaaren middag zeide: Het is nacht! ,, zoo moet een Hofdienaar aanftonds antwoorden: gij s, hebt gelijk, uwe Hoogheid, want de maan en jlarren (laan reeds aan den Hemel." Doch, indien ééns zo-' danige Pieiidenten of Penfiunarisfen veimenigvuldigden, en allen dus dach'ten, waar zou het dan. land haaien? Waar zal het land haaien? met de Finantic'n van deze en gene landen van Europa, wanneer de boel ééns in A 3 de  ( ö ) «ie war mogt Ioopen? want, zondergeld kin men niet veel uitvoeren, en als de Soldaten geen geld krijgen, fpreken zij drk woorden en daarmede gedaan! Is dit niet wat duider ? welke drie woorden fpreken zij dan ? Men hoore het volgende verhaal: Een Soldaat lie't zijnen Overften verzoeken, maar drie woorden te mogen fpreken. De Overfte zeide tegen den boodfchapper: I.aac hem komen, maar zeg hem tevens, dat, zo hij meer dan drie woorden fpreekt, ik hem zal laten ophangen. De Soldaat , bij den Overften verfcheenen, vroeg deze hem, wat zijn begeeren was. Geld of affckdd, gaf de Soldaat rinks ten antwoord. Zijn dat niet drie woorden van klem? En, zo men het eerfte niet kon verfchaffen, dan is de vraag voor Vorsten van gewigt: Waar zal het land haaien? Maar bepaalt zich de vraag wel alleen tot den Staatkundigen toeftand van Europa ? Kan ze ook niet gedaan worden , met betrekking tot den Godsdienftigen en Kerklijken toeftand ? Wanneer Ketter en Scheurmaakers den kreet aanheffen, op de minfte afwijking van hnnne opgevatte meningen, anderen befchuldigen van onrechtzinnigheid? Wannneer anderen daar tegen allen Godsdienst willen affchaffen, waar zal het dan land haaien? De Lutherfchen in Amjierdam hebben zich reeds gefcheurd, en zij, die voorwenden, de oude Lutherfche Rechtzinnigheid voor te ftaan, zullen nu eene afzonderlijke vergaderplaats hebben, waartoe het huis gefchikt is, dat met dit opfchrift van j. van den vondel praalde: Die met krankzinnigheid zijn begaafd Worden hier gefpijsd en gelaafd; doch, indien men zoo de fcheuringen wilde vermenigvuldigen, en indien deze befmetting voortfloeg, waar zou het dar. eindelijk land haaien? In de kerk van ons land twist het oude licht en nieuwe licht niet minder met eikanderen; en elk beroept zich op de Formulieren; waar wil dit land haaien? Apropos! bij gelegenheid der Formulieren: luther zegt ergens: „ Men kan geen „ Formulieren, Kerkgebruiken, en Lifurgiën voor al!f tijd ef voor langen tijd voorfchrijven; maar men moet ze  ( 7 ) , je aaar gefleldbeid van tijden, en naar de uitwerkin- , gen veranderen, affchaffen , nieuw maaken. Zoodra de tijden en omftandigheden veranderen, moet men ze fchielijk affchaffen en anderen maake«. Als zij niet meer tot bevordering des geloofs dienen, moeten zij voort, gelijk de nieuwe fchoenen, wanneer \, zij oud worden, of knellen, weggeworpen, en ande„ ren gekocht worden, enz." Wanneer in een land de middelen van beftaan verminderen , de Fabrieken en Trafieken van dag tot dag meer en meer kwijnen, neeringen en handteeringen verflappen, de uitgaven vermeerderen, en de inkomften geringer worden, wanneer desniettegenftannde in zulk een land de weelde en verkwisting de overhand blijven behoudes, ja ten hoogflen trap üeigen, waar zal dit eindelijk land haaien? Men Helle eens een koopman, die jaarlijks bij het opmaaken van zijn boek, een te kortkomend flat vindt, en die nogtbans wil volhouden, die het zeil in top voert, om zijn treiiet te handhaaven, moet bij zulken man het eind niet eindelijk den last dragen? waar moet het land haaien ? Mijn oude kennis ligthart ia voor een vrolijk leven, en heeft altijd van Trijntje en Wijntje veel gehouden , zedert een geruimen tijd openbaaren zich de beginzelen van eene teeringachtige borstkwaal bij hem, en des niet te min wil liothart voortgaan met zijne vóorige levenswijze, hij mag dit los, eene korte poos uithouden, maar waar zal het land haaien? Ik breng dit laatfte voorbeeld alleenlijk bij, om den Lezer te doen opmerken, van hoe veel gewigts deze mijne vraag is: waar zal het land haaien? En of het niet nodig en nuttig zou wezen voor veelen zoo bijzondere peifoonen, als genootfebappen en maatfcbappijën, kerklijke of wereldlijke, dat zij zich deze vraai» fomtijds ernflig voorftelden, waar het land zal haaien? Zou dit niet dikwijls dic-nftig kunnen zijn, om anders onvermijdelijke rampzalige gevolgen voor te komen, en met een vasten koers een veilige haven te be/.eilen ? Stelt een voorzichtig zeeman, wanneer hij in zee fteekt, zich niet altijd voor, wat land of kust hij voornemens is te bezeilen? Richt hij zich daar niet in alles naar,  C 8 ) 'maar, door een bepaalden koers te nemen, op lucht ei» winden acht te liaan, en met beleid het roer te houden; behoorden dus ook niet de menfchen, naar dit voorbeeld, zich hunne hoofdbedoeling voor te (lellen in alles wat zij doen ? behoorden zij niet hunne pogingen aan te wenden, om die te bereiken? en welke is de hoofdbedoeling van den mensch anders, dan door anderen zoo veel goeds te doen, als in zijn vermogen is zich zeiyen gelukkig te maaken? Maar zo nu de menfchen onderdrukkers van hunne naasten, geweldigen hebzuchtigen, onrechtvaardigen, liefdelozen, trotfchen* liederlijken enz. zijn, waar kan het dan land haaien? ' Zo de menfchen zich niet oprecht verëenigen, om .hunne waare belangens te bevorden , maar zich'door twisten, tweedragt, . omkoopingen, misleidingen , laten vervoeren, om in; eigen ingewanden te wroeten' waar tan het dan met vkitheïd e« waarheid land haaien? i Doch, mij dunkt, dat ik voor tegenwoordig genoeg gevraagd heb, om weder een begin te maaken, want, indien ik in alle bijzonderheden wilde gaan, die' bij gelegenheid van deze vraag mij voor den geest zweeven} waar zou ik dan land haaien? TE L E T D E .iV, Bij L. HER DIN GH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL No. 158. Kan men ook wel te fterk ijveren ? INfooit heb ik geloofd, dat men In eens goede zaak tê ilerk kon ijveren: maar zinds eenigen tijd is mij zoo iet bejegend, ik weet niet wat, en kan het zoo geenen naamt geven; waar ik mij bevinde, heb ik noch rust noch duur, en ben of ik gejaagd word , vooral bejegent mij dat des nagts, wanneer alles ftil is, dan klopt mij fomtijds, het hart, als of 'er van binnen in mijn lijf met eenen mookhamer alles geremoveerd wordt; zoms lig ik zoo gantfche uuren flapeloos , en de voorleden dingen fpeelen mij geduurig voor den geest, en alles; komt mij dan zoo levendig weêr te binnen, als toen het gebeurde, doch 't is wonderlijk, wat men al in ilapeloze nagten ligt te overdenken, en wat men al in zijna gedachten overhoophaalt, duizend maaien deak ik dan bij mij zeiven , en vraag: ( ik weet wel dat het maar dwaze bekommeringen zijn, ) zoude ik ook niet ■wel wat te fterk geijverd hebben? Door de goede zaa'srj IV. DEEL.' B #8^  ( io ) welke ik met zoo veel ijver heb helpen bevorderen , zoel? ik mij' dan wel te vreê te ftellen, en van derze?'ver goedheid, meen ik, mag men zich immers ten vollen verzekerd houden ? hoewel daar nu en dan bij mij ook al eens twijfelingen oprijzen; vooral als ik zie, tegen hoe veele brave luiden, die aan 't algemeen'zoo nuttig zijn, men geijverd heeft; ik zeg door 't voorHaan der goede zaak ( want ik heb voor eene oude Conftitutie, welke, zo lang gevestigd is geweest , geij» verdl) zoek ik mij dan volkomen te bevredigen, doch met dat alles blijft het al even onrustig bij mij van binnen, — Dan wende ik het wéér eens over eenen anderen boeg; en denk bij mij zeiven, hoe veele wijze," veiftandige en brave luiden hebben dat werk helpen bevorderen, en zoo veele duizenden daartoe aangezet, die luiden hebben immers veel meer verftand, dan ik, en zouden dat niet gedaan hebben, als 't niet ^goed en regt ware geweest? Dus leg ik dan zoms gebeele nagten bij mij zeiyen te denken en te wurmen, doch wat ik ook mag aanwenden , om die inwendige ongerustheid, en knagingen te ftillen, alles is te vergeefsch, ik mag zelfs zomtijds al. eens denken, hoe veele duizenden verlangen niet. dat die zelve tijden en gelegenheden nog eens mogten weer komen , om dat werk eens met nog meer ijver over te doen , dan ik kan 't niet helpen, mogelijk is het eene zwakheid, indien het over te doen was, zou ik het mogelijk in 't geheel niet helpen, ten minften met veel minder ijver doen; want in mijne zwakke omftandigheden komen mij dan zoo levendig ongelukkige weduwen en arme weezen voor den Geest, die voor het behoud hunner goederen zoo demoedig fmeek-' ten, als ze onzen lieven Heer om hunne Zaligheid, kun«  ( II ) knnflen bidden, doch te vergeefsch, omdat derzelver goederen moesten geruïneerd, worden, en ik mij bad verbonden, om dezelve te helpen ruïneeren. — Deze zwaarmoedige gedagten zoek ik wel te verzetten, en zeg dan zoo bij mij zeiven: alles wat ik gedaan hebbe-, dat heb ik in commisfie gedaan, het komt op rekening van hun , die er orders toe geven, maar niets neemt dien angst uk mijn gemoed weg, waarmede ik onophoudelijk gekweld word , ik had er mij immers buiten kunnen houden? Wie heeft er mij toe geroepen? alleen een onvergeeflijke haat, een blinde en domme ijver. — Dan weêr poog ik mij op deze wijze te paaijen, is er ook zoo veel kwaad bedreven met hier en daar een enkel mensch, hier en daar eene enkele weduwe, of een klein getal, in vergelijking namenlijk van de menfchen, die in ons land woonen, bier en daar, fchoon 't op eenige plaatzen al vrij aanmerklijk is gewéést, een klein getal weezen te hebben geruïneerd? — Dat getal is immers niet eens noemenswaardig, wanneer men 't vergelijkt bij de menfchen, die in den oorlog, die dikwils in eenen veldflag omkomen, bij de menfchen, welke omkomen bij eene belegering van eene ilad, welk boven dien geruïneerd worden bij de inneming van dezelve, zoo veele duizenden aan de loutere heerschzugt van eenen Vorst, of Vorstin opgeofferd? Kan daar bij vergeleken worden, een klein getal menfchen , welke men opoffert aan debeLmgens van weinigen, doch van de besten en voornaamften, opoffert aan de belangen van de bevordering van de partij ? Zou men niet eenige weduwen en weezen aaa de algemecne belangen mogen opofferen? dan mogen altoos de Vorsten het nog veel minder aan hunne heersch»ugt doen; cn nogthans hoe meêr menfchen een Veld. S s heet  ( 12 ) fceer Iaat om'hals brengen, en doodflaan, hoe meer Jan* den hij overheen en ruïneert, hoe meer Steden, Vlekken, dorpen en huizen hij heeft laten verwoesten van zijnen vijand , hoe meer hij zijnen vijand, dat is den vijand van zijnen Vorst, kan ongelukkig maken en verkleinen, des :e hoger rijst zijn roem, des te meer eer legt hij in, en des te langer blijft zijn naam in leven, zelfs lang na dat bij reeds geftoryen is, zijn naam blijft onfterflijk van geflachte tot geflachte, alexamdeb toegenaamd de Gmite, hadt nimmer dien grooten naam verworven, hadt hij zich ftegts toegelegd, om menfchen gelukkig te maken, maar nu hij zoo veele Landen verwoest, zoo veele volken ten onder gebragt, en zoo veele miliioenen menfchen ongelukkig gemaakt en vermoord heeft, nu leeft alexandeb nog, en zal hij niet leven tot aan den afloop der eeuwen? Hadt titus het gemeenebest der Hebreeuwen niet verdelgd, hadt hij Jerujalem, ftad en tempel, niet aan de alverterende; vlammen opgeofferd, hadt hij niet bij het verdelgen van Jerujalem zoo veele duizende menfchen vermoord, zoo dat het bloed als geheele rivieren langs de ftraatert ftroomde, zou titus niet lang vergeten zijn geweest, daar zijn naam nu nog leeft, en onfterflijk blijft, zoo, wel bij den Chriflen, als bij den Jood? Kijk, zulke en zoortgclijke hiftoiien, die men mij wel eens verteld heeft, en dan de grootheid van zulke menfchen, als van eenen alexander en anderen breed uitgemeten; als ik die biftörien zoo in mijne jeugd hoorde vertellen, dan zat ik te luifteren als een vink, doch ik kon niet nalaaten, pm bij mij zeiven dan te denken, en ook wel eens aan anderen te vragen; — „ Wel als die men. fcaen zoo veel_ kwaad deeden, zoo veele huizen lieten ver-  C 13 ) verbranden, zoo veel roofden, plunderden, en lieten ftelen, zoo veelen van hunne evenmenfchen vermoorden, Wierden zij dan daar voor niets gedaan? Als men immers in iemands huis breekt, wordt men opgehangen, als men iemand vermoordt, dan wordt men gerabraakt, en een brandftigter word levend verbrand ? — Ja zomtijds haalt men zulke booswigten met gloeijende tangen het levend vleesch wel eens van 'tlijf.' — En mogten die kwaaddoeners dat zoo maar doen? Of zijn zij ook naderhand gerabraakt of verbrand geworden? Of zijn zij 't wel ontvlugt? Kijk, toen ik een jongen was, deed ik al zulke malle vraagen: maar nu ben ik wel wijzer, nu weet ik, dat ze 'er groote eer mede ingelegd, onfterfelijken roem door verworven hebben. — Wel nu dan hebben die groote mannen bet om best wil gedaan, en zijn ze 'er zoo magtig groot door geworden, dan mogten wij 't gefchiedde ook om best wil, en om groot te maken maar wij .... zijn . . . kleiner ... ge neen 't wil er niet uit . . „ Dan met dat al, wat ik mij ook hier van voorftel, en hoe ik het ten mijnen voordeele zocht te plooijen, altoos blijft er zoo iet, en dat iet ligt mij geweldig aan het hart te maaien, telkens als ik aan dat voorige te rug denk, dan gaat er zoo eene kille ziddering door alle mijne leden, als ik flaap , dan komen voor mijnen geest akelige fchrikbeelden , dan word ik eens als een arme misdadiger in de kluisters naar den akeligen kerker heen gefleept — dan bevinde ik mij weer in de treurigfte omftandigheden, ftaande zoo op het punt om aan eene welverdiende ftraf te worden overgegeven, om eenen geweldigen dood te moeten fier ven. Aïlp deze omftandigheden, bedenkingen zoo ernftig, ï 3 waar  C 14 ) waar aan ik na zinds eenigen tijd mij zeiven heb overgegeven , hebben zulk eenen diepen indruk op mij gemaakt , en mijne neigingen eene gantsch andere buiging gegeven, zo dat ik van al het voorige, en zelfs van mijn eigen een walg heb gekregen. Het is niet te zeggen , welk een fcberpe doorn de wroeging van een knagend geweten is , dat inwendig gevoel is ais een ftcm, die geduurig in bet-hart fpreekt, en dat geen doet hooren, 'tgeen men met geweld niet hooien wil..— In deze treurige omftandigheden mij. zeiven bevindende, heeft dit mij aanleiding gegeven tot een tegenovergefteld gedrag, lk houde mij geheel ilil, en dorst ik het zo openlijk doen , ik zou mijn voorgaand gedrag openlijk verfoeijen. — Maar wat zou dat voor uitwerking hebben? ik vrees, men zou mij dan van alle tanten met den nek aanzien, en voor zulk een man houden, waar op den minsten ftaat niet te maken is. —die draait als de weerhaan op den toren, dat is, a!s alle winder}. Men ziet wel dat mijn gedrag veranderd is, dat ik niet bea als voorheen. Dan dit alles krijgt den saam, d;.t ik in overtuiging leef, dat ik tieurig daar heenga, geen Jicht voor mij zeiven krijg, om door te breken , maar nog aanhoudend in het donker wande!. Ik bezoek niet allen naarftig de Kerk, en neem dea openbaaren Godsdienst zeer vlijtig waar, maar ik zoek zulke plaatzen, welke het alterdigst bij den Predikfloel aijn. In de Kerk neem ik eene zeer Godsdienftige houding aan, zeer lang fta ik te bidden, of houde ten minden ongemeen lang den hoed voor mijn oogen, zo fiat ik zomwijten menfchen, welke mij pasfeeren moeien, bijkans een kwartier voor mij Iaat ftaan wagten, eer ik ben doorlaat , het geen niet kan misfen , of " 82C£J  C 15 ) Bioet de aandagt van veelen op mij doen gevestigd b dac js een Wolf enz. blijde zijnde mijn gefiagtregifter te hebben, en eenige woorden uitgelegd te hooien, maakte mij belust, om die taal te leeren, ik gat hem zulks re kennen, en hij nam aan, Meef en mij zulks te leeren. —r Eens om hem te verlustigen , bragt Neef hem, en mij de Kuiken rond, overal vonden wij open handen tot fooitjens, geen wonder, in Engeland is 't geld , de ziel, de zaligheid , en alles ■— cus de lierken rondgaande , zagen wij een meenigte wapeufchildcn , borden enz. en diergelijke adel'.jke wapenen hangen, de Bramin ztüks ziende, riep verbaasd luidkeels uit dat mij de ooren dreunden : kmire bro bo — IWel dacht ik. zijt gij gek? hij ZKg mij aan, en zeide: alle Raiaas van afkomst! alic die tekenen ltaan in die-heilige taal in uw boek — O! bore mi pada not krasbo, — Wat munnikenLatijn, wat dromtnelfche taal is dat? Nu wierd ik begeeriger om die taal ie Iccicn , en ging met hem na buis , en verzogt om de eerfte les — een weinig gerust hebbende, en toen ik wat te drinken begeerde , en niet bekomende, fchelde ik weder, wiesd nij'iig, en liep de knegt toe, cno Borrellio Brambofo, en eno gla'o jenevero, metro Britteio, — Ha komiako tobra, fprak de Bramin, omhelsde mij, en zeide op 't gebrooken engels, al loggende, dat ik reeds de fleutel hadde, en de famcrcriïe taal, ïcbielijk leeren zoude, c;i wij dronken met ons dnën eer glas jenever n.et bitter, en toen wat brambozen — Neef, en ik blij ziinde, dat wij <'c fleutel handen, leiden ons niet de borst toe om neeze taal tc leeren , en omdat wij fchièlijk met fpreken ie tfgt kwan.cn, leerde hij ons die pok lezen, en kreej ons lief, en.  ( *3 3 cïl onderwees ons ook in de kunst om cok die uitteleggen — ■en al de geheimen — Neef die uit Duitsland verkogt geweest zijnde, jaaren lang onder de Natie gevaaren hadt, en alhoewel een Duifcher zijnde, de Engclfe Natie door endoor kundig; was, rade hem en mij om hen niet te veel goud te gelijk te vertoonen, want om dat hij ze kende, zeide hij, zij vallen wat honperig, en vreemd goed lust hun 't beste, en alzoo hielden wij wat op fcheutig te zijn, en niet te veel te vertoonen, op dat wij niet geluist wierden. Verder in discours geraakt, en mijn boekjen in miin ' hand hebbende, las hij ons voor, in *t Samcretis, dat wij zoo wac begonnen te verdaan, dus las hij het begin , van de wording , den bloei, en eindelijk den geheelen ondergang der Rajaas voor — ja hunne geheele vernietiging, dit ons te geheimzinnig zijnde, riep hij met een verbaazende dein uit, toen ik hem, een Hommel, Wesp, Raaf, Gier, een Arend, ja toen ik hem een luis wees. — Homelo bob , kwidaras parabadares, wij fchrikten, en aagten wat is dat? hij was verrukt, dog bedaarde, en zeide: mi zaf ik 11 alles uitleggen, ik zie dat Brama, die de fchipper is , uit liefde voor dat vee, omdat de dijken doorgebroken waren, hen in zijn fchip nam , hun te vreten gaf, en voor 't verzuipen bewaard hebbende, op 't laatde toén 'c land weder drong wierd, uit zijn fchip uitliet. — Na bun nu zoo veel goeds gedaan te hebben , is hij van dat ongedierte met de grootfte ondankbaarheid mishandeld geworden , toen Brama het land ontginde, en *t graan groeide, vraten hem de Bokken, Ezels enz. het op, zijne fchapen vraien de Tijgers, zijn Duiven wierden door de A'enden , Gieren en diergelijke Roofvogels gedolen , en de flang dak hem toen hij aardbijën wilde plukken , in de hand enz. ziet daar, dat is vaders Brama's dank. — Ja alle de beesten vereenigden zia, om Brama en zijn zoonen tc onder te krijgen, en dat is hun gelukt, en zoo zijn mijn voorvaders en ik van alle die Rajaas" te ondergebragt, zoo dat wij voor hun moeten wurmen en wroeren. en naauwelijks van hun voor ons zweet en bloed, een brokjen brood bekomen, zoo dat alle die Rajaas , die Hinkende bokken, morsfige varkens, luije ezels, bloedgierige tijgers, valfuie flansen, en adders, onzen vader Brama, die een beer geworden is, zijne omtuiningen verbraken, 't gewas verrraden, en wat bij voor hem en zijne kinderen vergaderd had, wegnamen, en hem zoo kaal maakre, dat hij nergens zig meer te bergeiAwiste, ja zeer veel van zijn nakomelingen hebben zij, toen de Raiaas onder eikanderen ruzie kregen, om den bah Rebragt. Zie daar nu 'r loon voor weldoen — nu en dan. als hij driftig wierd, fprak hij Samcretis , en foms zat hij als in gedachten, eens als of hij ontwaakte , fprong hij op , en herdagte . dat hij in de kop van zijn gouden afgod» beeld, een boekje toen hij ontvlugte, ingefloten had, waar op hij na zijn kamer liep, kwam met zjjn boekje terug, al kusfende en Jkusfende, bezag't zijne en toen het mijne, en riep met een Braminfe Heiligheid: o la pucre pigre mabi, d'uwe is compleefer, bi) zag dat zijn boekje maar z deelen behelsde , en het mijn een deel en een titelblaadjen meer had, hij bekeek het mijne, ij-irong op van blijdfchap, zijn handen kusfende enz. ma pat, ma patoro, geluk: gejujs geluk! met bedaarde'oogen keek hij dit 3de premjrn, dan. zende van blijdfebap, en al huppelende en fprjnsendc, afgebroken met huilen é\ laggen dotterde hij uit: pi ma to ja ra ter! patmam buc, bo bo bi bi, dat is: o ri»-" gelukkige tijden hebbe ik ie wajten, wij BuixiiBners zullen onze regten wedaikiïj^en .  ( H ) • e» alle de Rajaas zullen tot hunnen voorigen kring van heesten w«derkomen. — Ziet hoe de Bramaa's zig tegen die Tijger, Ezd Zwijn, Vos, Wolf en Slangen verwêereri, kijk hoe zij voor de kiezen krijgen. — Ja ja zoo moet het eens komen, o jouw hoekje is bee r als 't mijne, en jouw boekje maakt door dat 3de prentje een prophetie uit, o «lat zal een gelukkige tijd zijn , ja 't is hoog tijd dat zij in hun kring komen, zij verwaarloozen meer dan zii verëeten, en zijn en blijven altoos hongerig. — Nu nu fprak Neef en ik, als die prophetie waar word, dan zal het wal rempel een prettige tijd worden, dan zal cr zekerlijk een kloppartijtje gegeven worden, en dat is ook niets, worst wieder worst, zo zeggen de Bronswijkers, wel dat zak een zoete tijd geven , o dat zsl een*noble tijd wezen. — Nee» neen , ik wil geen Raja wezen , ik wil van geen Ezel, ofte Zwijn , Uil of Hinkende Hole afkomliig wezen, ik verzaak liever mijn afkomst, word liever Boer, en zal dan met goede ernst met een knuppel, vlegel of mestvork, mijn gepretendeerd geflagt van mijn grond afweeren , waut ik liever mensch ofte boer wil wezen en blijven, dan een Raja , en veel liever tot hetgefiagt der boeren, dan tot den kring der dieren wil overgaan, daar ik als een Raja van zoude afkomliig weezen. — Neef en ik overruigden de Bramin, dat hij en wij, niet van Brama, maar van Noa'ch afkomliig waaren, en dat Noa'ch en zijn ö kinderen in de ark ingegaan zijn. en dat wij eii alle menfchen van hem aiftamden, en dat alle dieren, die hij geborgen had, beesten waren, en beesten gebleven waren, en al• toos beesten blijven zouden, dus NoScii was geen Brama ofte God; maar een mensch geweest, en dat alle de Rajaas, van geen beesten, maar van menfchen, boeren, ftruikroovers, dolen, de ridders enz. afkomflig waren, dat zij wel van ahne, ja van ahnen fpraken; maar niet meer dan 17 rekenen konden , ja tot nero, DiocEETiANus, CALiGULA enz. konden zij niet komen. — Maar als wij wilden uitcijfferen, konden wij onze ahnen ofte voorvaderen rot 139 k 140 brengen; en alzo behoeven wij op onze wapenfcbilden , met geen Zon, Maan , Starren, Planten , noch dieren te pionken, genoeg da: wij menfchen zijn en dat wij weeten, dat NoSch en zijne kinderen menfchen waren, en alle eikanderen gelijk zijn, en konnen wij dat hier niet worden, laac ons uan na Frankrijk gaan, daar zijn alls menfchen ïelijk, daar behoeft men geen wapens te vertoonen. Dit met veel hartelijkheid gelprokcu hebbende, namen wij voor daar na toe te gaan; daar waren wij gezekerd, daar wierden wij niet gedwongen, daar kon men liefde tot zijn medemeufchen hebben enz. Dank'zij nu al dat Conranren lezen, en om na mijn Familie Register te zoeken, dat ik te regt gekomen ben, want ik hadde ook te vooven een Rajaa s ziekte, doch dat Samcretis bock, die taal, d'Othahijter, Zeeman, Bramin, hebben mij mijne gekheid leeren kennen , tia zie ik, dat alle menfchen gelijk geboren zijn. .,^?'Vriank ?L' de boekwurm, 't Boekje, mijn nieuwsgierigheid, tl Otbahiiter, Matroos, Bramin en Frankriik, nu wjsetik, dat ik en wij allen van den eeifien wijnproever NoSch alftammen. Die dat niet wazen wil, laat die zig dan van de Ezels, Zwijnen, enz. rekenen aiteftammen. — ik wil geen Raja hecten. TE L E T D E N, Bij L. 11 E R D I N G H, En slümbij'de mc-efte Bóekvcrkoopers, daar dezelve weefc> lijks k ctn en een halve Huiver word uit^egeeyen.  D E VRAAG-AL No. 16b, Hotrt er dit niet lij ? er dit niet bij? Is deze niet de best gepaste vraag, om boven het hoofd van dit Nommer te Hellen, uit aanmerking van den inhoud des Briefs van ger« jut' de vrager? Of htort het er niet bij? Schijnt onze oer rit, zo hij in Indië was, geen lust te zullen hebben, om een Raja te wezen ? en zal zijn Vriend zich niet integendeel verheugen, wanneer hij bet voorgaande Nommer leest, en zich verblijden, dat hij een zoon van KoacH, en dus een mensch is? De Lezer mag den Brief lezen, en dan denken op de vraag t Bovrt er dit niet bij ? MIJN HEER BE VRAAG-AL! Ik heb een Vriend, dien ik anders heel wel lijden mag, en met wien ik veel omgang heb, doch die een gebrek heeft, dat hij een weinig ftijfhoofdig is, en veelal IV. oeu. D on-  ( £6- ) onverzettelijk op zijn (luk kan blijven ftaan, vooral als het zoo iet-is, waarmede hij zjchzeiven eenmaal h-eft ■vooringenomen. Dikwals hebben wij verfcNl en zelfs wel eens hooae woorden, over een ftuk, het geen ik zeker weet, dat bij veele menfchen een point van veel ge^igt gerekend word, en waarlijk niet zonder gegronde reden, omdat als men zich dit Iaat ontwringen, men als dan veelal weinig bijzonders over blijft houden, waardoor men de opmerking van anderen wordt waardig gekeurd. — Ons grootfte verfchil ontflaat gewoonliik meest altijd daar uit, dat ik een weinig teér va! op mi n afkomst, of mijn geflagt, meenende, dat ik wegens geboorte aanfpraak mag maaken op een ieders achting, eerbied en ontzag. Ik verbeeld mij, dat men aan menfchen, die van doorlugtige ouders gefproten zijn die van Adelijke voorouders hun herkomst hebben dat men daur aan alles verfchuldigd is, al hadden zij'ook anders geene verdienden , gelijk dat al menigmaalen het lot der grooten is, bij voorbeeld, ZOu men aan zulken met alles verpligt wezen, wier voorouders doorlugtige perfonagïen ziin geweest, zou men den zulken niet alle dankbaarheid verfchuldigd zijn, en alles behooren toe te voegen , wier voorvaderen 's lands welwezen ten koste van goed en bloed behartigd hebben, die alles aan het Vaderland hebben opgeofferd, die hunne Landgenoten de uitflekendfte dienden bewezen, en de voortreffelijkfte voorbeelden ter navolging gegeven en nagelaten hebben; zouden zij, zeg ik, welke uit zulke doorlugtige voorouders gefproten zijn, fchoon zij in zichzelven geene van die verdienden bezitten , en niets roemrug. ti^, of groots hebben uitgevoerd, daarom geene aanfpraak op onzen eerbied, hoogachting, dankbaarheid en li,ï-  ( 27 ) liefde maken, ten minden 700 veel, indien niet meer, dan hunne voorvaders gedaan hebben? ftlè dat gèe* pb.acs-'tiad, 'hoe veelen zoude men dan de tuierde verömwanrdiging moeten toonen, die men nu tot den hemel loS ziet verheffen, en als halve Goden eerbiedigen? — li? ben ook trotsch op mijne afkomst, en meen daar de gegrondfte reden voor te hebben. Buren aan een kan ik ftuderen in mijn geflagtHjét, en daar ik het allergroots op ben. is, dat, zoo veel ik kan nagaan , ik mijne eeifte orgine heb uit het echte geflagt der vraagallen. De oude jan vraag-al is de broer geweest van mijn over oud-grootvaders-oudoom. Door wat toeval wij in later tijden den naam van vraag-At in dien van vrager veranderd hebben , is mij niet gebleken. — Als ik dan zoo in mijn nopjens ben, en mijn geflagtlijsten met het grootst genoegen doorfnuffel, dan is het dikwils gebeurd, dat ik in deze vermakelijke bezigheid door mijn vriend ben geftoord geworden , en dat er bij zoo eene gelegenheid dan wel eens een woordjen valt, is zoo buiten de reden niet. — Laatst zeide hij tegen mij, gij wilt altoos hebben, dat men iemand om zijn geflagt zal waarderen , en hoogachten, omdat hij uit doorlugtige voorouders zijn afkomst heeft? maar moet gij niet'bekennen, dat zulk een eerbied kwalijk gevorderd word, door ontaarde nakomelingen? Altoos te roemen op zijne voorouders, op zijn gedacht, op de daden en bedrijven zijner vaderen, doet waarlijk wel eens vergelijkingen maliën , weinig tot hun voordeel en eer. fvlen zou in zeker opzigt roemen kunnen , hoewei het roemen, eigen roem namenlijk, altijd misftaat, op bekwaamheden en deugden; maar ik vind geene de minden verdiende voor iemand in den roem zijner voorvaderen. Heeft iemand er iets toe gedaan, dat zijn over-oudgrootvader een beroemd man, een dapper man, een man van verdiende geweest is? Heeft hij deel gehad in den roem van zijne brave voorvaders , hij , die niets verrigtheeft dat eenigen lof of roem verdiend? Zullen de daden, welke de voorouders verrigt hebben, de wandaaden hunner Maneeven beroemd kunnen maken, of hun eenige vermaardheid bijzerten? Wat zou het wezen zeide hij vervolgens, al? wij allen onze geflagtreD a gifi-  C 28 ) gisters eens van eenige honderd Jaren konden nagaan? Mogelijk zouden wij h,er Prinfen. Vorsten, Baronnen' Oraven, en beroemde Helden ontdekken. — Daar lafhartige bloodaards, laage kruipende zielen, verachteliike menfchen, bedelaars, welke bij anderen hunnen nooddruft zochten. — De verachtfle bedelaar is zoms een afftammeling van een groot Vorst! — Hij, die heden in hoogheid, en beroemd, zeer vermaard is, word morgen zoms van die hoogte in de uiterde veragting neergefloten. De groote veldheer, de grootfte mogelijk der Athemenzeren, de dappere milthdes, dieinhet ve d vmMaraton een Leger van honderd en twintig duizend Perfidnen, met eene ma^t van tien duizend fhenmzm geheel vernield had, wien men in Atheenm ftandbeelden ter eere had opgerigt wegens deze overwinning. Dien Vaderlander, welke aan het welzijn van t algemeen, aan 't welzijn van zijn Vaderland alle bijzondere en eigen belangen bad opgeofferd, dezen zei ven held zag men eerlang in boeijen geflagen, en zijn leven eindigen in eenen veragtelijken in eenen akeligen Kerker. — Zoo worden genoten dienden vaak ras vergeien, en met de grootde ondankbaarheid beloond ZQ ziet men hen vaak tot de uiterfte laagte vernederd, die kort geleden tot den Hemel verhoogd wierden — Het wuft, ondankbaar en opgeruid gemeen, doorgaans tot alles rn Haat vergeet ras alle verpligting, terwijl de grootfte en fchitterendfte deugd niet veilig is tegen deszelfs wufte grilligheden. — Geen beter lot trof den beroemden themistokle», die alle zijne eigen belangen, alle zijne goederen, en zichzelven aan de belangen van het Vaderland hadt opgeofferd , die om zijn Vaderland te helpen , zich vrijwillig jn de gevaneenis bij de Lacedemonurs begaf. — Die zelve thbmisto. kles wordt door zijne ondankbre burgers uit het semeenebest van Atheentn gebannen, vervolgd en verjaagd, en moest als balling heröm zwerven door vreemde Landen. Als veele menfchen, welke nu zoo trotsch dikwils Zimop hunne afkomst, hun gantfche genacht, waar uit zij zijn voortgefprooren. eens voor zich de monfterine zagen pasfeeren, hoe veele veranderingen zou men niet in  C 29 ) in de wezenstrekken gewaar worden, al naar de perfoonen waren, die zich op het tooneel vertoonden. — Er is waarlijk geene perfonaadjen zoo verheeven, of a's men maar eens eenige eeuwen te rug' trad, die niet hier en daar eene menigte perfoonen zou ontdekken, welk hem zijnen trotfchen -hoogmoed zou doen vernederen? Zou het niet een wonderbaarlijk contrast uitleveren, als men in de gefcbaarde njën bier eenen edelman ontr dekte , die met een menigte wapenfchilden pronkte, en rijk in goud gedost eenen fchitterenden glans van zich verfpreidde, en een weinig verder of laater eenen armen bedelaar zag komen aanmarcheeren, in gefcheurde vodden gekleed, welke nogthans ook het zijne had toegebragt, om het geilacht in orde te brengen? Hoe veele onderfcheiden perfonaadjen zou de grootfte prins of vorst zelfs niet in zijn geflagt - rei ontdekken binnen den omtrek van twee of drie duizend jaaren? Hier zoude hij landbouwers, daar osfeweiders, hier fchaapherders, daar varkendrijvers— Hier Staatsmannen, daar ambagtslieden — Hier Graven en liaronnen, daar weêr bedelaars vinden — Hier zoude hij den fcepter zien zwaijën over magtige volken — en daar zoude hij het voorwerp zien van de uiterfte ellende en armoede. Hier zou hij er bez-ig vinden, om het lot te beflisfen van geheele natiën, daar zou hij er zien arbeiden, om de bevalligheden van deze of geene petits maitres , of trotfchen pronker in het bekoorlijkst ligt te doen uitfchitteren. —. Hier zoude hij er ontdekken, zittende op de ftoelen des gerigts, daar die door het gerigt veroordeeld wierden , om aan galg of rad hun fnood en fchandelijk bedrijf te eindigen? Hoe verfchillende zouden de geruoedsbeweegingen niet zijn, en de tekens veranderen, al naar de perfoonen, welke te voorfchijn kwamen? Zou een vorst zich kunnen vereenigen met eenen osfeweider — of eenen bedelaar voor zijnen ftamvader willen erkennen? Zou een prins zijn afkomst willen rekenen van eenen laagen ambagtsman, dien hij zorns als zijn. vader of grootvader onder de gefcbaarde reiën zien moest? In welke geflacht regifters zou, het geen ik hier al heb opgenoemd, niet min of meer gevonden worden? Jn welke familien zou het nier al plaats grijpen, men D 3 zou  ( Sö ) zoq het vinden bij zulken, welke thans in' den grootflen luider verheven, en bij hen, die in de diepde laagte gezonken zijn? Waarlijk er zijn geen geflagten uit zuiver adelijk bloed gefprooten, het is altoos met onedel bloed vermengd geworden. De edelman moge met een oog van veragting nederzien op dezen en genen geringen ambagtsman, en hem met een partij adelijke vloeken van de deur afzetten, als hij met de diepde nederigheid herinnerd word, bet geen hij voor het maaken van deze of gene kleederen of eenige andere pretieufe huisfieraaden nog verfchuldigd is. Hij moge het den geringen, dennederigenambagtsman tot eene zonderlirge eer aan rekenen, eenen man , als hij is, een man , door wiens aderen een edeler vogt vloeit, dan door die van eenen lager ambagtsman, achter na te moeten loopen. — Hij moge zich alles laaten voordaan op zijn hoog-adelijk geflacbt — Laat die groote Baron, of Graaf, wat hij ook wezen mag , zijn eigen geflachtboom maar eens nauwkeurig nazien; ik ben verzekerd, hij zal genoodzaakt worden , verfcheiden loten er van te moeten affnijden? Zou hij het fnoeimes niet gebruiken, als hij bevond, dat hier of daar een oude kleerkooper een voornaamen tak uitmaakte? of dat een wever of varkensdrijver een anderen tak had uitgemaakt? Zou hij den ouden kleerkooper, den wever en varkensdrijver niet met het fnoeimes agterher zitten? zouden zij er niet uit moeten, al redeneerden zij nog zoo, hoe veel zij ook mogten toegebragt hebben tot zijn hoog-adelijk gedacht? Elk heeft toch at iets gedaan om mijn Heer den Baron, of Graaf op zijn tijd in de wereld re doen verfchijnen , want zou hij, ik moet her zeggen , zou onze genadige heer wel ooit het licht aanfchouwd hebben, als de wever, varkensdriiver, oude kleerkooper, of iemand anders ontbroken hadden, die om de orde der zaaken te bewaaren , juist in dien kring , zoo als zij voortkomen, noodzaakelijk zijn geweest? Anders was er immers eene geheele andere fchikking, en volgens deeze hadden er ook weer geheele andere wezens piaats kunnen grijpen , en dus had onze Baron, onze genadige Heer veel ligt voor ahoos in het niet kunnen blijven deeken ? Ondertusfchen zou het ligt gebeuren kun*  C 3i ) kunnen dat de ganfcbe tak van oude kleerkoopers, wevers, varkensdrijvers, en ik weet niet wat al meer bij lieden , welke wat kies vallen op hunne adelijke geboorte, van hunnen ftamboom afgefnoeid werd het geen nu wel zoo veel kwaad niet zou kunnen , dan dat men zulks eenige eeuwen vroeger gedaan had En gij g e rritten, gij ftaat ook zoo ftijf op uwftuk, en zijt zoo hovaardig, dat gij onder uwe ftamvaders tellen kunt vraag-allen, dat jan vraag-al de broeder is geweest van uwen over - oud - grootevaders - oudoom — Dat gij naderhand den naam, den fimpelen naam van vraager, door wat toeval, weet gij niet, hebt aan. genoomen , en dat gij dus behoort onder de regre vraag - allen, een beroemd en oud gedacht, en meent naauw verwandfchapt te zijn aan den nog in leeven zijnde vraag-al, en wat al meer. Op dit alles zijt gij trotsch en hovaardig. — Meent gij nu , dat dit alles koorn zonder kaf zal wezen, of dat er onder uwe ganrfche kooi geen enkel fchurfd fchaapjen zal onder loopen? Ja wel is't koud! Onze ftamvader iDiM had nog maar zoo een klein huisgezin, en daar liep al een moordenaar onder, en wel van 't ergfte flag, een broeder-moorder— toen zag men nog zoo zeer niet op den adel, maar wel op de braafheid, en nu zal men mogelijk minder op het Iaatile dan het eer. ite zien; en ,, Zie Heer vraag-al' zoo reutelt mijn vriend dan al voort. Gij kunt ligt merken, dat hij een aardige gast moet wezen, en dat er nu en dan onder ons wel eens een woordjen valt. — Dan ik moet met dit al ook bekennen, dat ik nu en dan wel eens in mijn gemoed zeg, waarlijk hij heeft zulk een groot ongelijk niet: maar dat moet ik zoo openlijk aan hem niet bekennen; want dan zou 'tniet goed uitkomen. Waarlijk wanneer ik zoo alles eens ga overweegen, het geen ik vooral des nachts wel eens doe, als ik dan mijn daap niet fpoedig vatten kan, dat inzonderheid gebeurt, als ik met mijn vriend eenig verfchil gehad heb, ik zeg: als ik dan zoo alles bij mij zeiven ligge te bedenken, eti te overweegen, wat ik zoo al zëdert weinige jaaren heb zien gebeuren. Heb ik dan niet lieden, met weldaaden zien o veriaaden, eere zien be-  C 3* ) bewijzen, die hun waarlijk onverdiend gefchonkers wierd.— Menfchen zien verheffen, die als men hun naar hunne waarde vergolden had, het allerdiepfte hadden behoord vernederd te worden, en in tegendeel weêr zulken zien vernederen , welke verdiend hadden in de hoogfte eere gefield te worden. En indien men de daaden der vaderen niet op rekening der kinderen mag Hellen, ei lieve welk eene vergelding hadden zommigen dan te wagten? Ik wenschte wel Heer v r a a o - a l , dat gij mij hier omtrent zoo eens wat wildet te regt helpen; en mij eens rond uit zeidet, of ik ook dwaalde in dit ftuk, en of mijn vriend gelijk heeft, die (lijf en fterk durft ftaande houden, dat een man, al had hij nog zulke beroemde, en doorlugtige voorvaders gehad, en hij is buiten dat een uilskuiken, dat die dan ook maar behoort geacht te worden als een uilskuiken, al had hij zelfs voorvaders gehad, welke zich bij geheele volken en natiën hadden verdiend gemaakt!!! Ik ben GERRIT de VRAGER. Mijn vriend gerrit de vraageb wete, dat ik zijne brieven op hunnen tijd wel ontvangen heb. Zij xullen elk op hunne beurt een plaatsjen krijgen; en elk zijn beurt is immers wel ? TE L E r D E N, Bi L. HERDINGH, En alom bij de meeste T>oekverkopers, daar dezelve wekelijks i een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL, No. 161. Is het niet beter wat laat dan nooit? ZEER GE ë ER DE VRIEND VRAAG-AL! Hoe wéinig ik aan 't vaderland denke, ik vergeet het echter niet geheel. In het Vaderland, een boek onlangs bij den boekhandelaar allart uitgegeven, vind ik (blz. 3. ) dat Jonker Franfen Oorlog, een bekend boek, eene' gefchiedenis bevat, die zeer veel overeenkomst heeft met die van onzen tijd; ik lees daar op dat boekjen, en wat meent gij, dat ik vónd? een andere tijd, andere perfonen, een ander toneel; maar nu de zaak en omftandigheden? vraag mij niet verder! Nu, ja, uw vriend jan vraager is op reis geweest, wasr omtrent ik in een uwer nommers eene gisfirrg meene gevonden te hebben; maar er is immers meer gelijk dan eigen ? ten minfte bjn ik in het Vaderland op reis geweest! en wat meent gij, heb ik daar in opgemerkt? ik kan u dat alles niet fchrijven, dat zou zoo lastig vallen; of is er niet vee! in op te merken? ik meen het tegendeel. Ik weet niet, wat ik over mijne opmerkingen, over 'tgeen mij'daar in al is voorgekoomen, eerst vragen zal; en evenwel moet ik tusfehen beide al weêr eens vraagen, zal ik vragende, dat is 200 veel als leevende , blijven. Zegt het fpreekwöord niet, eens menfchen zin is eens menfchen leven? dat ik zin in het vraagen heb, is 11 gebleken; en dat ik nóg zin in het leven heb, daar toe zijn verfcheida redenen, die ik nu maar voor mij zal houden. Wordt het vooruitzicht niet donkerer ten aanzien der vrijheid in den Godsdienst? (zie blz. 5.) Is de zoogenoemde heldendeugd meest altijd die der roveren en plunderaren geweest ? (ziebladz 6.) Zouden plunderaars in hunne woede niet tot reden te brengen zijn? (zie bl. 15. J Waar is een recht Cbijsitlijk genootIV. deel. E l=hap  'C 34 ) fclap? Kan de onderliggende partij di beste zijn? (z:e blz. 23. ) Zijn verre de meefte menfchen volwfsfchcn kindeien? (zie blz. 24,) Zou een mensch, of eene vergadering van menfchen, het zij in den ftaat, uf in de kerk, niet onfeilbaar kunnen zijn? (zie blz'. s6. ) Waar toe dient het kweekfchool voor de zeevaart? ( zie blz. 43. ) Wat is het uitzicht ten aanzien der O. en W. J. C? cf mag daar over niet gevraagd worden? heeft het vaderland er geen belang bij? (zie blz. 44.) Is het bedenklijk, hoe Amjleldam laatst verrast is? (zie blz. 45.) Mag men zich over vrolijkheden van den tegenwoordigen of onlangs voorledenen tijd niet uitlaten? (zie blz. 46. ) Hoort men elders dan aan Duin ook iet van den volks - invloed ? (zie blz. 47.3 Hebben wij een nieuw wet-boek te wachten? (zie blz. 54.3 Zou men 'tgetal der Chri/lenen ook kunnen begrooten? (zie blz. 56.) Ging de wagen altijd recht? (aie blz.'gi.) Zijn er rog geweldenaars? (zie bl 85.) is het mooglijk, ftaatsgeheimen te onderzoeken? (zie blz. 98.) Is Dors maagd gebleven? (zie blz. np.) Zouden er niet nog meer beiaftingen uit te denken zijn? en zouden ze niet met genoegen opgebragt worden? (zie blz. 126.) Wat is, naar 't daagelijks gebruik, vooral in bijzondere omftandigheden, wanneer het gantfche volk zweeren moet, etneed? (zie blz. 125.) Was er nimmer gebrek aan dolhuizen? (zie blz. 140,) Is er eene liefhebberij, of ook onlangs nog geweest, om ruïnen, of overblijfzels te maaken? (zie blz. 242. ) Zijn onze Steden thans groot genoeg ? (zie blz. 250 ) Waarom of de Haarlemmers toch deuren en venfters floten, toen Oranje en zijne Gemalin , na de Jaatfte of gezegende omwenteling, door de ftad reisden? (zie blz. 251. ) Hebben ook anderen, dan kundige braave gegoedde volksvrienden , recht tot de regeering? (zie blz. 299 ) Zijntijtels begeerlijk? (zie blz. 305.} Zal er nimmer meer gefproken worden van eene grondwettige herfteiling? (zie blz. 311.) Zou het fpreekwoord: Strenge heeren regeeren niet lang, doorgaan? en kan men 't ook op vrouwen toepasfen? (zie blz. 318.) Zijn er in onze dagen , onder den dekmantel van zoogenoemden Godsdienst, in 't openbaar ook guiteftükken gepleegd? ( zie blz. 340.) Kunnen de fteden ook door een viisad}  C 35 ) triend of door vrees overweldigd worden? (zie. Mg Sa) Wordt de gerechtigheid bevorderd door haar f e beelden? (zie blz »u) Zijn er ook nieuwefprc«woorden of fpreuken? (zie blz 458.) Zijn e■ oo< lieuwe ontdekkingen aangaande duivels en gedroch en ? C zie blz. 466.) Kunnen omwentelingen ook OmftuUin- omtrent den Dam, voor zeker huis te lezen. Laat het vriezen bij de Vriezen, 't vriezen past den wintertijd. Zou de Vries daar bij verliezen?^ Neen, de zomer fcherpt zijn vlijt. Ik heb toen, zoo veel ik kon, wel over dat versjen -ePeinsd maa ik verftond het niet; zou er ook eene voorze-ina i" opgetloten zijn? misfchien fta ik er bij Ils de boe ", die in eene Kerk onder al e de wapenbor, d'n het wóórd ibiit gevonden hebbende, zeide: da» r ni^nder^ familie geweest zi n, van die Obijten! Z trJ%t%e ofkatoe boer zoo als ik, er van? en daarom vraag ik ook maar! en behooren wij alen, "el geïien' ook niet tot dat getracht? zijn w,j niet rilen van eenèn bloede? hebben wij niet alle deze fde allen van een^u 70uden er in den Bladwijzer uit de klaauw de leeuw niette kennen zijn? Al dat zie, l e di nt eigenlijk, om bewijzen bij te brengen, datg ïp «ot de bovenftaande vraagen mij aan e, g heeft Peeeven. Hoe komt het toch, dat u) een plaats SchrfSwerk, waarin men, met betrekking tot voor S belangrijke zaaken, den -genwoord.gen fta, n« fchijnt te hebben w 11e^ 1 ^ oud en nieuw beknopt oij een geora^r. i», wel meest vak op zulke gedeelten, zoo-»»^d*£« in dezen aangeven zijn? .s het omdat men, even D a i#  ( 3^ ) als; iemand die pijn heeft naar de pijnlijke plaats gnipt? .... Daar komt mtjn buurman, met de Leidfche Courant, van heden; hij laat die van de tafel vat Jen, en kees zich daar door op 't hoofd, of wilt eii den kop? geraakt vindende, pakt het papier tusfehen de tanden en verfcbeort het. h bekeef het beest niet want wat zou dat heipen? maar redde het verfcheürdé papier. Ik had het voomaamfte of grootfte g dee te va„ CournE?Zi£nuin ^ Haarlemmer Cour.nt de Biddagsbr.ef maakte het grootfte gedeelte dezer Courant vol. Ik poog, terwijl ik mijn buurman een p,jp geve, nog eens te lezen/ maar kees hadt het mij onmogelijk gemaakt! kees is onderworpen zwijgend, of zoo gij wilt weinig of niet keffende erl getrouw; h,j is een beste, maar evenwel, wal zal kees mg uitvoeren? Mijn buurt jen was wat flaperig naar s mans doorgaande gefteldheid. ]k ]eg de Courent neer, Watjchnjftg,]? _ Zoo vraagt men de boeren de kuns af j een brief aan den vraag-al. — Al lel vraagen — Door vraagen wordt men wijs. — Welk een b0ik ts datP Hec vaderland- _ ^lem ^ ^ «« i — te veel, om er u in een oogenblik een denkbeeld van te kunnen geven. - Laat mij eens zien i t daar is t. —. Het vaderland, inéén Boekdeel] dat zal gewtsoppervUkkig zijn, gewis ook niet zeer naauwkeu. rtg, en zonder veel nieuws. Doorbladerende. Er fchii. nen ook hier en daar patriotfche aanmerkingen in te zijn! Kan er dat door? wie weet of zoo een boek... - niet noe eens verboden wordt, wilt gij zeggen; maar dat denk ik evenwel met. 'Ik heb er veel uit'geleerd; en nu herlezende, doe ,k, naar aan'e.'ding van dat boek? een.ge vraagen, om nog al verder te leeren. Gjj helpt rmj nu ook aan de vraag, kan h er door? Weg ging buuruen ; de man is _goed , maar wel eens wat voorbarig; en ,k merk, dat ,k over mijn bumman zou gaan X *eic.crj, eindig ik dezen , u betuigende, dat ik blijf Uw Vriend JAN VRAGER A m Duin, 24 ï'eb. J792, r. s. ij?  ( %7 ) P. S. Ik bevond mij gisteren avond in een gemengd gezelfchap. Na het lezen der Leidfche Courant, waar door ik wegens het gedrag van kees fchadeloos gefield xverd, en na een gefprek daar over , 't welk ik nu geeu tijd heb u mee te deelen, behalven 'dat mijn brief reeds groot genoeg is , toonde een van 't gezelfchap zijne bekwaamheid in 't vertoonen van nationale karakters. Wanneer hij als een Utrechtenaar fprak, kwam er van den beruchten Rijngraaf in ; en wanneer hij het karacter van een Bosfcbenaar aannam, dan hoorde men het voorgevallene in den Bosch. Zijne bekwaamheid vertoonde zich bijzonder, in als een Amjleldammsr te fpreken, zoodanig een namelijk als men in de afgelegenste gedeelten dier wereldftad aantreft. Hij herinnerde ons dus het voornaamfle , van 't geen daar is voorgevallen , en hoe Oranje boven kwam. Eindelijk werdt er gezongen ; Vivat de Koning, , Vivat de Koning, Vivat de Koning van Pruisfen.' en zoo a\ verder. Kent gij de wijs van dat liedjen ? immers hebt gij 'twel gehoord? anders zal ik het eens op noten verzoeken. Het een en ander kwam te pas, bij gelegenheid , dat wij ons naar's Lands jaarboeken overgewezen vonden; en, wat dunkt u? kwam het niet goed te pas ? Vaarwel. 25 Feb. ZEER GEeERDE VRIEND VRAAG-AL! Ik heb dezen dag, den Dank-vast-en bededag, met te veel genoegen doorgebragt, en zoo ik mij verbeelde te wel hefteed, om er u niets van te melden. Uit achting voor den leeraar, en om dat ik mij verzekerd hield iet nuttigs te zullen hooren, ging ik deezen morgen in de hoofdkerk, waar in ik dikwijls kome, voor iemand dip, gelijk ik, federt een geruimen tijd, er niet meer toe behoort. Ik hoorde, onder anderen, eene welgefchikte redevoering over Pred. 8 : 11, daar gelezen wordt: ,, Omdat niet haastelijk het oordeel [over] de booze daaden gefchied, daarom is het herte van de -kin. deren der menfchen in hen vol om kwaad te doen." D 3 Toen.  < 38 ) Toen In den namiddag mijne huisgenóofen uit de kerk kwamep, vernam ik , dat er gepredikt was over Pf, 55. 17, daar ik deze woorden vond: ,, Mij aangaande, ik zal tot God roepen; en de-de fleere zal mij verlosfèn." Ik had zitten lezen in een boek, waar van gij hier onder den tijtel en een zoo ver mogelijk woordelijk «ittrekfel zult aangetekend vinden. Op dat boek was met de hand deze vraag gefchreven: ij het tok kwaad ktrsfen eten met groote heeren ? Uit bragt mij op den inval, om die vraag en 't nevensgaande uittrekfel u toe te fchikken, met bijvoeging der vrage, of gij door vragen ook zoudt kunnen op den weg geraken, om te doen tri. vorfchen, of het een . > gefohilten tusfdien de IL-n.cKei'khe.vorming. eit in oen tiju „,,;!i:„ liravtenen Centra - Rc,n,:„ilr„nten, geene. aanle.di.Jg lot onzijdigbeid? en kan men, onpartijdig zijnde, met .net de meefte Ua.ier liïtheid denken, aan 't Ven l.et onderling geluk der vervullenden zoiV kunne'.bevorderen? 'Heeft men in onzen tijd niet nog ge. fdireeuwd en doen fchreeuwen: „ De Kerk , de Waare Kerk, de Kerk is in gevaar 1" maar seleek het er wel naar? is er nog we! denken aan? of poogt mende kundigheden der openbaare leeraaren . ot van nie, welke daar top eefdiikt worden, niet te vermeerderen? zal men geen zorg d.aagen , dat de openbaare Kerk , de Hoofd Kerk , van bekwaame welUezoUigdc leeraars voorzien worde l zal men , federtde sezeaende omwenteling, meer af min bepaalmsen maaken. of daar meê Hollen ? zal men bij de clasien oordeelen , dat rneit oeen'Doctoren iu de Theologie te maaken, en dus op een wdïnaericln examen niet zeer te letten heelt * maar war dunkt a van de vraaa • Zen men den Roomschgezinden een Kveekjchtml kuiven vergunnee ? Verdient een Cbriftelijk genootlchap , uit het welke w'.i eene verhandeling ontvingen, a-is de bekende Wijsve ha„ddmS vVn Pafloor schouten, 't welk een kras mus voottl.ragt, enz. geene ernftige overweging rlazer vrageï — £fe daar weder een brief, die, zoo gij dien nevens meer anderen verkiest VS plaatzen, u ten mtnBe twee vragen aan de hand geeft, van Uw Vriend JAN V R A A G E R, Aan Duin, 14, Maart 1753*  C 40 ) J3 IJ L A G E. Éxtract. Gefchiedenis van den veldtogt der Pruisfen, fa Holland ui J75l7. gevolgd naar her werk van den Heer thbodokus PHii.ippus van pfaü, Generaal - Majoor in Koninghjk - Pruisfcben dienst, enz. enz. 2 deelen . mor. plans en kaarren verrijkt. Amileldam, bij willbm holtrop, i?9Ï. „ De vrienden des Stadhouders zegepraalden Pruisfen te zien -~ Men zou moeite hebben te gelooven, tot hoe veele buitenfporigheden de kleur van Oranje in Holland toen aanleiding gaf. Om veilig te ziin, moest men er zijne deuren en venfters mee veilieren. In de huizen der voorftanders van den Prins, droegen de kleinfte meubelen lintjes van die verve, en de lucht weergalmde beftendig van 't geroep vivat de prins: een geroep, dat maat al re dikwerf 'r voorteken werdt van oproer en bloedvergieten. 1 d. blz. 11. Hij (de Kijngraaf) vergat alle ziine plichten; door 't verlaaten van Utncht beging hij eene fout, waar van de gevolgen verfchrikliik waren. —. Amfterdam floot hem zijne poorten. Hier is "t dat de Rijngraaf verdween, zonder dat men in Holland zijne wijkplaats, wist, en zonder dat hij tot hier toe op het tooneel der waereld weder is verfclienen. blz. 41. Op 't vier en veerftigfte fchot der Pruisfen, zag men een wit vaandel op den ftads-toren ("van Gorkum ) waaien, blz. 43. hijfde hertog) vondt de vestingwetken voortreflijk, en voorzien van alles wat'een landen tegenweer kon gemaklijk maken — overvloedig was de voorraad van mond en krijgsbehoeften, blz. 47 Ue poorten van de ftad C Nieuwpoort j waren open. blz. 49. S lioonhoven was verlaten, blz. 50. Z H. (de ftadhouder) deedt (te Utrecht} den 16 den < van Septemher 1787 ) eene plechtige intrede, blz. 52. 't beruchte liedje: Wilhelmus enz. weergalmde (" te Schoonhoven ) overal f ig Sept.Y;—de ftadhouder ontving de leden van de Vroèdfchap enz. blz 75. Honderd patriotien waren ( te Rotterdam ) onder de wapenen , — om 'tgraanw van de Oranje - partij in tengel re houden, blz. 78. Men zondt — lijsten van "de buit, gemaakt in -gefchut, p'eweeren , krijgsbehoeftens re Rotterdam en te Üètfu 1 d. blz. 7. De ftad Amfle'dam bleef — volharden, blz. 9. Alle .!e niaanegelen ter verdediging (_vr.n Amfteldam ) waren voortrefliik. blz. 60. De voorftanders van den ftadhouder meenden, dat alles gewonnen was 200 dra de Pruisfen binnen hunne muren waren; zij lieten hunne vreugde binken doo- 'r geroep, Vivat oranje! V:vai de Koning van Pruisfen ! — de Pruisfen hadden hevel zich niet te bemoejen met dit gehaspel, blz 74 (ir Oer.) liet de regeering van Amjlerdam 't Oranje vaandel van 'tftadhuis waaien blz 75. p. s Eene vraag be'reklijk de uitvoering: is b. v. her plan van Weesp zoo als <)e ftad zich thans vertoont , of zoo als zij zich ten tiide van boxhorn vertoonde ? liggen er geene werken san de oostzijde der Vee t enz ? zijn de woorden hel flat'huis niet verkeerdelijk genlaast?. . Ik zei van é-'ne vraag, en zie zoo zouden er al meer volgen. * T M L E T D £ jv, Bij L. !1 E R ü I N G H, En alöm bij de meeste iloekvcrkoopers daar dezelve wekelijks a een en een b.ilve stuiver word uirgeieveu  D E VRAAG-AL. (No. 162.) Wat is oude wettige Conjlitutie ; mijm heer de vraag-al! Ik heb, van tijd tot tijd, de meeften uwer vraagblaadjens gelezen, maar ik herinner mij niet, daar in nog opzettelijk de vraagen gevonden te hebben : wat is, oude, wat wettige, of wat oude wettige Conftitutie? woor. den, die egter hedendaags zoo menigmaal voorkomen , en zoo ik geloof, van vee!en even 200 min in baare waars betekenis verdaan worden, als door mij. Wat is de reden, dat gij deze vraagen no niet gedaan hebt? Het vraagen ftaat immers vrij? Is het, om dat gij oordeelt, dat ieder een genoeg weet, wat deze woorden moeten betekenen? of, dat bet met het antwoord daar op, ook zoude zijn: veel hoofden, veel zinnen ? Dat elk zijn antwoord, zoo voor als tegen, met de authoriteit van geleerden, van wetten, refolutien , enz. even zeer zou kunnen ftaavsn ? Doch dit maakt mij des te nieuwsgieriger, om te weten, vat eigenlijk waarheid zij ? wijl toch de waarheid — en zoo otk bet rechten de wettigheid— maar één kan zijn. Wat is dan oude en wettige conftitutie? betekenen de woorden oud en wettig hier het zelfde? of is iet, om dat het oud is, wettig? en daarom alles, wat nieuw is, onwettig? Is dus onze Conftitutie, of Staatsgefteldheid , '.vettig , omdat ze een oude Conjlitutie wordt geheten ? Dit denkbeeld is immers zo geheel vreemd niet? Houde 1 IV. deel. F niet  C 42 ) niet de Roomfche Kerk zich daarom voor de esnfgë wanre, dat is de wettige , om dat zij zegt de oudfte te zijn? En heeft niet hu go de c r o o t zoo ook de wettigheid der Conftitutie, die hij vooiftondt, uit de pudheidt afgeleid, in zijne Oudheid der Batavifche Republiek?- ■ Doch ais ik met grond moet twijfelen, of wel de tegenwoordige Roomfche Kerk dezelfde is, met die der eerfte Christenen — en de Conftitutie ten tijde van h. de groot, met die der Oude Batavieren? voor 1700 jaaren, — zou ik dan geen reden hebben, om te twijfelen aan de wettigheid van het befluit der wettigheid uit de oudheid ? ■ Maar gefield al eens — dat gij mogelijk zoo min zult toegeven als ik — dat de Roomfche Kerk — dat onze Conftitutie, zoo oud waren, als men wil beweeren? Is dan de oudheid wel een merkteken en bewijs van waarheid en wettigheid ? Zeggen niet de Philofophen, dat de dwaalingen en vooroördeelen bijna zoo oud zijn als de wereld ? Houden niet de Medici de oude, en verouderde kwaaien voor de halfterrigfte en kwaadaartigfte ? maar houden zij ze even daarom voor den onfeilbaaren regel onzer handelingen — of voor de goede en natuurlijke menfchelijke Conftitutie, daar men niet aan moet of mag veranderen ? En zouden wij du3 ook niet kunnen befluiten, dat onze Conftitutie daarom nog niet wettig ware, om dat ze oud was? maar das men eer de wettigheid derzelve eerst moest santoonen, en als dan de oudheid tot een merkteken van de deugdzaamheid, en de erkentenis der wettigheid konde aanvoeren. Ik wil dit door een voorbeeld, niet uit de oudheid, Kaar uit onze dagen, ophelderen. Toen van du boot.  ( 43 ) 'moot, 'in naam van het volk van Braband, eenige geeftelijken ten gevalle , jozeph de II. als hertog van Braband afzwoer, en zich zeiven en zijn aanhang, daarna, ais de wettige Souveraine Ssaaten verklaarde, en dus een anderen Souverain, een andere Conftitutie invoerde, was dit toen eene wettige ' Souverainiteit, eene wettige Conftitutie? Of zou deeze Conftitutie wettig zijn geworden, ais ze zoo veel jaaren, als nu dagen, had geduurd ? Te vooren heb ik altijd gedagt, dat de wettigheid van eene Souverainiteit, en van eene Conftitutie daar in beftondt, dat men de magt in handen had, otn te zeggen: ik %vill en zoo wil ik! of, gij moogt willen wat gij wilt, ik wil niet! Dat hij die deze magt in handen hadt, nu eens kon zeggen aan de onderdaanen: dit is uwe Conftitutie, en morgen weêr het tegengeflelde kon bevelen, en zeggen, dat is nu uwe Conftitutie. En dat het derhalven een crimen laefae Alajeftatis £f perduellionis was , wanneer men twijfelde aan de wettigheid en het recht, waar mede iemand, die de magt had, zoo fprak. Doch dit denkbeeld van recht en wettigheid is zeer bij mij gedaald, federt dat Frankrijk en Poolen eene nieuwe Conftitutie hebben aangenomen, e*n zich aan geen oudheid of gezag hebben geftoord , maar geheele andere gronden hebben gelegd, ter wettiging der Nieuwe Conftitutie. Ik weet wel, dat de Franfche prinfen , veelen van den Adel en de Geeftelijkheid, zoo we! als eenige Poolfche Edellieden, zich op het oude blijven beroepen, en de nieuwe wijze van wettiging der Conftitutie niet erkennen, doch wijl zij zich alleen beroepen op oude zaaken, waar van zij wel het gebruik, maar geenszins de .wettigheid, aantoonen, zoo ben ik daar door nog meer V % in  C 44 ) in twijfel geraakt, wie van dit ja en neen, wel gelijk; mogen hebben? De Franfchen en Poolen, hadden te vooren ook een Oude Conftitutie (of ze daarom wettig was? laat ik daar.) maar wijl deze, hoe ouder dat ze waren geworden , hoe fchadelijker waren geweest , zoo hebben zij die vernietigd, en eene nieuwe daar gefield, deze hebben ze niet laten wettigen door de oudheid, maar hebbenze geoordeeld, alleen dair door wettig te worden, dat het volk ze voor de zijne, en als zijn uitgedr.uk ten wil, heeft aangenomen en bezwooren. Op dezelfde wijzeis ook Noord-Amerika voor eenige jaaren te werk gegaan, bij het invoeren van haare nieuwe Conftitutie. Doch nu is er nog een andere zwaarigheid., . daar ik wel wenschte, dat gij mij uitreddet! De drie genoemde Conftitutien zijn, zoo min in derzelver fatnenftelling, als inhoud, volkomen gelijk. Is dat nu een bewijs, d.it ze alle drie niet wettig kunnen wezen? En ik moet dus op nieuw vraagen, waar in ligt het bewijs van wettigheid eener nieuwe Conftitutie ? In derzelver inhoud ? of in derzelver vastftelling ? — want zoo .vraagende word men wijs. ■ „ Zou ik het zoo mishebhen , als ik oordeelde, dat de wettigheid van euie Conftitutie beftondt in derzelver vasiiTeüirg? Kn dat ik oordeelde dat, daarom, de cine Coi.iiitutien van Noord- A.aerica, Frankrijk en Polen wettig varen , omdat de patste , bet volk , hoofd voor hoofd — ten minften de groote meerderheid, die Comlitiiticn als haar uiteedrukten wil heeft verklaard, en gezworen, dezelve boven alles te zullen bandhquden ? — Zoo oordeelen ook &'oord - Amerika , F,auAï;jk tn Polen, Maar zoo oordeelen andere Vor. ften  C 45 ) ilen van Europa niet. Deze fchijnen veel meer te oou deelen, dat magt recht geeft — en dat het. volk, dat is, ieder onderdaan, die afzonderlijk geen magt heeft, ook gezamelijk geen recht heeft, om te oordeelen over wettigheid of onwettigheid. Wie moet ik dan nu gelooven ? Ik ben niet in ftaat om, onder de volken van Europa, de Hemmen te gaan opnemen , om te weten, welk gevoelen de meerderheid heeft. Maar zou ik zoo kwalijk doen, als ik geloofde, dat men ieder volk op zich zeiven kon aanmerken, als een bijzonder huisgezin, en dat ieder op zich zeiven recht had, om zijn eigen zaaken zoo te fchikkcn, als hij het voor zich het befte vindt; zonder dat hij zich behoeft te ftooren aan zijne nahuuren, wat die voor zich als het befte houden ? Ik merk hoe langer hoe meer, dat men op het zeggen van de menfchen niet veel ftaat kan maaken , en dat men zelf moet onderzoeken, wat waarheid zij. Salomon was daarom de wijfte van zijn tijd, omdat hij alles zelve onderzogt; veeie dingen, die hij voor wezenlijk, op het geloof van anderen, hadt aangezien, bevondt hij, bij eigen onderzoek , dat enkel ijdelheden waren. Veele zaaken, die krom en verkeerd waren, en die men mogelijk reeds in zijn tijd voor ingrediënten van de befte wereld hield, en er God de oorzaak van toefchreef, vondt hij integendeel, dat van den Mensch zeiven oorfpronglijk waren — wat hij dan ook al niet konde uit vinden, dit hadt hij nogtbans gevonden: dat Goi den Mensch had recht gemaakt, maar dat Z'j zelve veele vonden gesogt hadden. Het kromme , dat niet recht kon gemaakt worden , was dus geen gevolg van de rechtheid , in welke God de wereld en de Menfchen op de zelve gefteld had — maar het was een vrugt van der Menfchen vonden. Dat men magt, recht; ftaatslist F 3 wdt gij wel gelooven , Lezer! dat ik zoo veele brieven krijg van mijne Correspondenten. dat ik voor mij zelven kwallik meer eene beurt kan bekomen, om miine aangeboren en erfiiike vraaglust te voldoen? en dat in een tijd, daar 'er zoo veel te vragen valt, en zoo veel gevraagd wordt, bij voorbeeld',: „ Gewigtige vragen aan den Amfterdamfchen Kerkleeraar, de umis'. door s. k." Zon men ook mogen weten, wie s. rc, is? Zijn het de eerfte of laatfte letters van den naam van den Brieffchrijver ? Als men het wist, zou het dan niet vtel licht over die gewigtige vragen kunnen verfpreiden ? en zou het dan niet wel misfchien blijken, wie, of wat 'er aan dat Haakjen vast is? Plaats ik die Brieven niet, dan zijn miine Correspondenten misnoegd , en is het wel wonder? Meent elk der menfchen niet, dat ziin uil een valk is? En zijn ook niet fommïge brieven zoo potfierlijk, dat zij enkel om haare zotheid den Lezer behaagen? Is de volgende brief, wel anders, dan/ot te noemen? Oordeel zelf lieve Lezer! en verdenk mij Hechts niet van een (treek, dat ik hem enkel plaats, om i)o^ een paar nommers vol te krijgen; zoo als zekere Domine, die eene,preek voorde tweedemaal deedt, en waarom zou hij niet? of was hij bang voor het volk, meer dan voor de waarheid? Hij begon : ,, Toehooiers , ik heb verftaan , dat fommigen onrechtzinnigheid meenen gevonden te hebben, in mijne laastgehouden leerreden, ik ?al ze daarom van A tot Z herhaalcn, dan kurtt gij oordeelen, of het geene laftering is? Met eere kon Domine zijn oud paardjen laaten rijden' elk is toch een dief in zijn rteering, zeide . . . wie ? Nu dat is evenveel ! Zie hier den Brief. Ja ia. en ha, ha! is mij onbekend, of het bekenIV. dsül. I nen-  C 66 ) nenJ, ontkennende, uitroepende, of knorrende gezegdens Zijn. — Mijn Buurman riep onlangs zijn ftoute jongen, die op ftraat fpeelde, jan, j a rij het eeten is op tafel, jak antwoordde: ja ja! ik kom, en hij bleef aan het fpeelen, de vader kwam kort daar op, en riep met forfcher toon, jan wilje komen of niet? en jan antwoordde: ja, ja, ik kom, en hij bleef bij zijn makkers, vader wierd ongeduldig, en fmeerde jans ja, ja, pokke! , dat het een aard had, — Toen dagt ik ja, ja, ik blijf voor het'oude, want die zijn kind liefheeft, kaftijd het zelve. —■ Toen ik nog jong was, heb ik veel onderwijs van ouders en grootmoeders gekregen , dat het oude veel beter dan het nieuwe was— ik ftemde alles toe, hoewel ik van het oude en nieuwe evenveel wist, ais dit wist ik, dat een nieuwe rok en hoed enz. beter dan een oude, en dat een versfe pannekoek lekkerder fmaakte dan een oude uitgedroogde en befcbimmelde. — Ik moest aan grootje belooven, dat ik zoo lang ik leefde, mij altoos aan het oude geloof en de oude Conftitutie moest houden. — Dat heb ik eenigermaten ook gehouden , want ik heb nog O. I. Porceliine borden op een kas ftaan, die een zeker Eurgemeefter toebehoord hebben, toen Leydendoor de Spanjaards belegerd wierd, want de Spanjaards kwamen immers hier in 'tland om 't oude geloof en de oude Conftitutie te herftellen tegen die Nieuw - Lichters enz. 'en die hij door zijn wijze en manmoedige taal befchermds; — maar hier in heb ik het niet gehouden — ik zat op een wipbankje te fpeelen , met een jongen, en daar ik zat, was een fpijker, wij wipten, ik zulde rits, rits, de Broek en het oude hemd aan ftukken voor mijn lieve billetjes, (en kreeg dus het halve wapen van een edelman) — nu toen mijn verfchoontijd kwam, zeide ik tegen grootje , mag ik een nieuw en fchoon hembd ? — Grootje gaf mij een minder oud, bekeek 't gefcheurde, en zeide ja, ja, 't is oud, wij zullen hetwasfen, en wrijfdoeken van maaken, want voor een bembd deugt het niet meer, het is te oud. — Ha, ha! dagt ik, aan het oude heb ik moeten belooven, te zullen blijven, en nu hoor ik , het oude deugt niet meer. — ik kwam uit fchool met een oud Pfalm-boekje van Datheeu , dat was ftuk, maar de letters en bladen had ik meest opge-  C 67 ) tceten, een enkele P fa! m was er nog in, daar ftond, 2r..i iaten agter de haerd als Rooien zoo zware enz ik klaapdehet grootje, en diê zeide, ia, a. kind, dat oud ' d°e7gt niet, en zij kogt mij Koomhot en CampZizen Stigteüjke Rijmen. -Ik vroeg, mag .k. wt DaTeen weder?- zij antwoorde neen kind,dat boek is e oud net deugd niet, het is in de mode niet meer. Ik antvvoorde grootje heb ik u niet moeten belooven, dat ik voor he: oi.de blijven zoude - ja, ja, ze.de zij, als het oude goed is /dan blijf ik voor het oude maar ïat ftnkkend afgefleten, of vol gaten, of uit de mode i - dat deugt niet. - Datheen was goed voor een brandfpuit in zijn tijd , om olie in 't vuur te werpen- maar nu komt dat in 't oude geloof met te pas - wij oorlogen nu niet meer met de Spanjaards , maar zijn vr.ende? - dat de kinderen , als zij lang leven ook groot en oud'wórden kunnen, nebbe ik proefondervindelijk on- "TwS'd dus ouder, mijne ouderen meerder, en miin twee grootjes meerder, Ik was nieuwsgierig, ik voelde iet, ik trouwde. Nu is bekend , dat als men trouwt, dan geven ouders en grootjes aan de jonggetrouwden ook eenig huisraad, en dit kreeg ik ook van h„n - haar fmaak was voor het oude, en m,j onverschillig , als het maar volgens grootjes zeggen goed was. Nu li kregen dan een regt ouderwetfe Veld- tafel daar de Hiftorie van de Jonge tob. as op gefchilderd ftond, hoe hij met de lever van de Vis, de oude duivel Asmodè genaamd verdreef, ik kreeg een groote zwaaretang, een groote dikke geflagen tinnen waterpot, en van dito tin ook borden, fchotels. enz Mede mijn vrouw kreeg een drie dikke goude halsketting (was zij van ijzer geweest, zoo konde dezelve in de keuken gebruikt zijn ) «et een groote diamanten boot, welker tafelfteen beneeden dikker als boven was, ook èen zwarte famaar , die mijn grootjes overgrootje reeds gedraagen had, bij ongeluk was er hier en daar wel een motgaatje, dog dat deerde niet as mede eenige andere oude meubilen, als zilveren tabaks doozen.Comfoiren enz. mede, benevens een oude hond en oude kat - van mijne ouders kreeg ik een beetje eud zilver, en wat fchuyf voor den duijm. — Niemand 1 2 "  C e Kost, opgedist in Geufe Schotels; ja ik bragt de -vermolmde Tafel-poot mede, Bafta, grootje zag dit alles, zogt voor haar ontfteltenisfe een blaauw fteentje, en vond dezelve, en dronk volgens haar oude gewoonte een dozijn kopjes flappe thee, de lugt bekoelde, grootje zeide toen, jongen , 't is waar ik was'boos, de poot was oud; maar de duivel moet gij laaten weder opfchilderen, en door verlakken genezen, als ook de kat zijn poot, en de tafel herftellen. — Grootje vertrok kort daar op, doch ik moest haar beloven , zoo fchielijk doenlijk was, 't gebroken te laten herftellen— fluks ik naa de Timmerman, en de. ze repareerde mij met zeer veel moeite, de tafel poot en tafel, want de poot was door en door vermolmd, maar toen naa de fchilder, en met deeze kreeg ik om de duivel bijna ruzie — de Schilder die een duitfcher was, was een kunfteraar, fljnfchilder en verlakte,- — bij tobias en de dutvel op de tafel, en de duivel zoo gehavend ziende, fchaterde uit van lagchen, vroeg eindelijk, was moes ichtoen, de tuvel lappen en fchküderen , das toe ichnicht, ich fchilder de tuvel nicht zoo als hij hier is, de tuvel die ik zolte fchküderen, is witachtig, en is gekapt, en dan zoude ik een Xan. tippe fchküderen, en wil jij dat niet hebben, zoo gaat op die kragt daar Oostindis , ofte het Tolhaus ftaat, daar wonen Wit werkers, als ook op andere plaatzen, en taar ken jij het gefchkilderd, of een nieuwe tafel met een fwarte tuvel krijgen— toen nu de fchilder heen ging, en op de Hoep was duuwde hij mij toe,  -c 7i ) toe, wat, de tufel fwart, hij is geen mans, maar een Vrouwsperfoon, want zij was jaloers en vol minnenijd op s ar a', de dogter ragtjei, s en hanna, omdat s aba zeven vrijers hadt, en dat kan jij tagelijks zien, want als de vrouwen poos zijn, dan zijn ze reet quaadaardig en wraakzugtig, en loeren op een fatisfactie voor baar gekwetfte fatzoen— dus de duivel is geen mansperzoon. Die de fchade heeft, heeft ook de fchande — o dagte ik, daar moest mijn grootje bij geweest zijn — Wat zoude ik doen, de duivel was zwart geweest, en moest ook zwart blijven— dus ik ging heen, en beloofde veel geld, (want voor geld kan men bier alles krijgen, o! gelukkig land!) en ik kreeg d'oude zwarte duivel, en mijn oude tafel, zoo goed als quaad, gelapt, en verlakt weder 'thuis. — (Grootje kwam weder onverwagt bij ons— keurde 't lapwerk goed, en ik wierde een lieve jongen. \ Nu begrijpt zig van zelven, dat daar ik zoo voor 't oude was opgevoed, en niet anders als van 't oude, 't eeuwige en 't zelfde geboord hadde, ik dus ook in geen ander gezelfcbap kwam, als die beminnaaren vooral wat oud is , waren , en dus 't fpreekwoord waar, waarmede men verkeerd, word men mede vereerd , dus van dag tot dag, meer voor 'toude een neiging kreeg, (doch om door haar brillen te kijken, daartoe konden zij mij niet krijgen, want ik wilde mijn oogen niet bederven, en zag geerne uit mijn eigen oogen , zoo als mijn vader altoos zeide — jongen kijk door jouw eigene oogen: ) niet alleen was ik door grootje voor 't oude opgevoed; maar zelfs mijn Schooien Cathechifeermeefters waren voor 't oude, en droegen ook ronde dominéés hoeden, en hielden om dat zij zeer voorde wet waren, veel van de plak en ftok, ondermijn onderrigtingedie ik bekwam , was ook dit, dat ik voor d'oude leer leven en fterven moest, bij die leer die mijn voorvoorouders , die ik nooit gekend heb, beleden hadden , enz, alle deze onderngtingen maakten mij dan dus, een belijder voor al watoud was, en ik was al zoo zeer bedreven in de disputeerkunst, twisten, raazen, tieren en fchelden, vloeken ; waar een kloppartijtje voorviel, was ik d' eerde bij, 't verftaat zich van zelven , da: ik toen nog een jongen was, dus ik regt een opvolger vooral wat voor het oude was, wierd, daar ik nu veel oud goed in mijn huishouden gekregen had,  had, zoo had mij groot je ook een oude ï eer gegeven, en die oude leer had mij bijna 't leven gekost, en dus had ik, daardoor zoo wel mijn kop en armen, en beenen kunnen georoken hebben, als de duivel en mijn veld tafel, Doch dit ongeluk metdie duivelfe oude leer en mijn val is de oorzaak, dac nu al het oude voor mij nier, goed is, en dat ik daardoor tot beter denk en han iel wijs gekomen ben. Nu heb gemeld, als dat grootje weder bij mij gekomen, en ik ntihaarelieve kleinzoon was. Geen turf biinam 't hok beneden hebbende, zoo nam ik mijn oude , en dik gefchilderde leer om op de vliering te klimmen, en halver hoogte zijnde, ging 't krik krak, de fport die brak, en ik van boven neer op de grond, mijn vrouw en grootje dit hoorende, ras naa boven toe, en mij op de grond vindende liggen , met de hand voor de kop, en de andere aan de fcheenen , en ingevolge miine opvoeding voor 'toude.zeer vloekende op die oude leer . mijn vrouwetje mij uitlagchende, en grootje mij beknorrende, zeggende, dat het mijn zaak niet was, om te klimmen, ik moeste zoo nieuwsgierig niet wezen , want hooge klimmers en diepe zwemmers komen 'teerfte in gevaar. Watikdaaral boos zijnde, op wilde antwoorden, zoo begon grootje te zugten, en tepropheteeren, ja, ja, kind, ik zie wel, dat gij niet bij 't oude blijven zult , jij zult alles willen onderzoeken, en in^oógenfchijnnemen , en jij zult niei gekioven , dan wat jij gezien enonderzogt hebt, gaa jij zoo in 'thuishoudelijke voor,zoozaljein 'tburgerlijke, eii op het laatfle ook zoom 'tgeeftelijke doen, en dan zal jij alles door fnuffelen, en onder gmbbelen, en niet willen geloven dan wat gij doorfnufTeld hebt, en begrijpt dat net waarheid is, en begrijp je het niet, dan zulje het niet gelooven. o wee dan mijn arme kind, dat moet gij niet doen, jij moet niet met jouw verftand onderzoeken, jij moet maargelooven , en zoo als onze geefielijken zeggen , ge. Joven, zoo als ik doe, en dan zulje gewaar worden, dat jij altijd gerust en vrolijk en zeker kunt leven, Cnu begon grootje te huilen en zeide ) maar gaat met aan bet onderzoeken want hoe meerjij fnulTelt, hoe meer jij vinden zult, hoe gebrekkig al bet oude is , en dan zult jij een vijand daarvan en van de rechtzinnige leer worden , even als corw e lis. ( Het vervolg vanOud - oom cofinults in't volgende Nommer) \ ï' £ T e t T> £ j,— TSiJ L- K E R D I N G H En alöm bij de meesre Boekvcrkoopers daar dezelve wekelijks « een en e»n ''-live Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No f66.) Ja, ja, vjainöm Llijfc men niet bij het oude? ( Vervolg Van No. 165. _) .i^Lch ik beklaag die arme man — die heeft nu a' veele jaaren gezocht, bij heeft ook wel gevonden; — maar hoe ziet hij er niet uit, altoos is hij ftil , altoos denkt hij. 't Is waar, hij is nu vriendelijker en dienstvaardiger dan te vooren, maar nu ja mijn lieve kees broer, hier begon groot,e bitter te huilen , dat de traanen biggelden — maar nu is hij een hijpocrib, een meklanklolikus , ja een naketuraltst, een nieuwlichter, een ketter geworden. ■—■ Van den vroegen morgen toe in den laten avond als bij geen affaire heeft, of niet op 't Cantoor is, zit hij te lezen en te zoeken — e» vind hij wat, dan komt hij bij mij als zijn oudfte zufter; en,is blijde, en zegt : nu bebbe ik gevonden, en vraag ik dan wat , dan zegt hij: waarheid heb ik gevonden, waare godsdienst — heb ik gevonden, hoe en wat ik al en niet doen moet, en hoe wij niet al.een moeten: geloven; maar door onze daaden moeten toonen, dat wijgeloven, o dan prijst hij den godsdienst, en fpreekt van den waaren godsdienst, die de menfchen zoo vrij maakt,' en ons tot deugzaame en vroome menfchen vormt, en dan fchenkt hij de deugd met zulke groote bierkannen uit, en is zoo vrolijk, en dan krijgt hij een jeugdeHke blos op zijn oude kaken, en fpreekt dan tor mii: lieve zus, zoo moeten wij doen, als wij hier en hier nas. wiileri gelukkig wezen, en dan vermaant hij mij, en zegt zus jij bent oud , en met jouw anderhalve beerr reeds in 'tgraf— onderzoek ook eens, hoe «erwaarIV. deel. K dig  C 74 ) dig de waare godsdienst is; — en ais hij begint, dan kan bij niet uitfcheiden, en ik kan het niet verdaan zoo iifeüjk heidens is hij, als hij fpreekt. — ik kaa hem, al is hij mijn broeder, niet verdragen — om zijn fociannerij wille — en zoo fpreek ik hem weinig — laatst zat hij aan tafei, en ziet; toen zag hij, een flet van een vrouw - menschop de ftraat vallen — die kakkalol had de geeuw honger. Eenige buurenmeiden gaven haar een (luk rogge • brood , en water ; maar kees broer moest weer de huichelaar fpeelen, en deugdzaam wezen-, en dat was voor hem niet genoeg; zij moest bii hem in de zijkamer en aan ' tafel die met lappen en lorren behangen bedelaarder moest eeten — ia wijn moest zij drinken : zij weende wel van blijdfchap , en had hij zich voor mij niet gefchaamd, zoude hij haar we! gezoend hebben, dat gooie vrouw-mensch; (kees oom woonde fchuijns over grootje in'dezelfdeiTraat, ) fchielijk was ik er bij —nu zij ging dan heen, en die bloed gaf haar nog een goed (luk vleesch, brood en een groot (luk geld in de hand, zij huilde, en mijn malle en fatzoenh'jke broer huilde mede, en zeide nog tegen die liet, nu dag moeder. — Ziet nu eens, jouw oom is een gek, en jij zult ook zoo worden; maar ik hebbe hem do wet van mozes gelezen , en geen goed haair aan hem gelaten. — doch hij wierd ernflig, beilrafte mij, en zeide, dat dat mensch, hoe arm en ongelukkig , ook zijn mede mensch zijn naasten, ia een medefchepzel , Gods was. En dat wat hij gedaan had, zijn pligt was, en dat de Christelijke Godsdienst het van hem eischte—hij verflomde mij, en maakte mij onrustig en verlegen, en ik zou nog meer gekregen hebben , als niet toevallig Domine bi. eekceel voorbij was gekomen , dien ik door aan de glazen te tikken binnen riep — Domine vernederde zich, en kwam binnen— naauwlijks gezeten, of ik verhaalde Domine. die bij gerugt broer wel kon, maar nooit gefprokën hadde, 't voorgevallene — en daarover geraakte Domine met oroer "in een gefprek. Domine keurde wel die daad niet af; maar noemde 't onfatzoenliik , en hij kon met broer niet voort, en zeide tot hem: gij dwaalt, gij laat uw verleiden, door da  < 75 ) de valfcre leer der philofophia, jij' zoekt het fijftema der zedenprekers, optevolgen, ja deugd — ja deugd — daar fpreekt jij lieden van — van uitoefenende plichten, ja zoo als de oude Heidenen geleerd hebben, en zoo als dat volkje, ach goede Hemel (hier begon Domine te zuchten, ) die van dien ijdelen windgedreven worden, altijd doen — gij lieden moet alles met jouw verHand begrijpen , en dus verzaakt gij lieden wat p a u l u s zegt , dat men zijn verfland meet gevangen nemen enz. Paulus heeft het reeds voorzegd, dat er in de laatjle tijden verderfelijke leeringen zouden opkoomen ? enz. En van die foort bent gij lieden, en deze-zijn het die en Kerk en Staat verwoeden — met jouw verderfelijke letre van deugd-oefening, met jouw algemeene genade, met iouw leere, dat alle menfchen gelijk zijn, en daar. door veragt gij de Magteti, die over jouw gefteld zijn,— Alle die en neg meer andere nieuwigheden leert jij lieden, daar toch paulus aan de Hebreen leert, van geloven — ja geloven , dat is bij jouw een kunstwoord — jij bent een Sociniaan ,■ een werkheilige en naturalist een vrijheidpreker, kortom jij bent een groote' ketter — en omdat r et rus zegt , mijdt een ketters-mensch — zoo groet ik jouw, gij met uwe menfchelijke leere — en zoo jij zoo blijft, zijt gij eeuwig verdoemd! — Domine ftond op, en ging door ijver bezield — zoo rood als vuur, van broeder weg — o hadt gij daar bij geweest, en gezien, hoe Domine zoo glad weg fprak,, en hoe keesje er bedroefd uitzag — ea boe hij dan de handen in een floeg — dan de kop fchudde, dan grimlachte, en.dan weder trekken van afkeuring in zijn gezicht kreeg. —■ Broertje beweegde wel dikwerf de mond , en zeide ook Domine vergeet jij niet 2 Petri j vers j—12. Maar hij kon niet tot woorden komen, zoo vol van zalvinge was Domine. — Alhoewel 't zwaar mistte, zoo ging Domine evenwel heen , maar naauwlijks, eenige huizen ver zijnde , loopt hij door de mist beneveld in 't water. —- Wat doet kees broertje? hij hoort help! help! roepen, hij neemt zijn dreggerje, fpringt toe, en helpt Domine uit 't water, brengt hem in huis! vol van vreugd fpringt broertje op, K 2 geeft  C-7<5 ) geeft domine wat fpintus, trekt Domine fchoon ondergoed aan, want hij wss op de kant van de wal» en dus tot over de ku ten in 't water gevallen — ) zoo dat Domine van zijn fchrik wat bekwam — en bragt hum met een flede zelfs na huis ^Wil jij wel geluoven , Domine kon niet fpreken, h:j >egon te hmlen ais een kind — en riep uit, een Samaritaan heeft mij geholpen — ach! die ik zoo pas verdoemd hebbe, heeft m j geholpen. Domine bedankte broertje, en vroeg keesje, waarmede hij hem dienen kon. waar op hij antwoorde, ik verdien geen dank , wat ik gedaen hebbe, is mijn plicht; maar dat zoude mij aangenaamer zijn, als Domine preekte, dat hij dan aan ziine toehoorders wilde leeren , dat een ieder mensch zijn medemensch züo handelde, als ieder wil, dat hij gehandeld zal worden. Domine wierd (lil — en zeide, toen broertje heen ging; nu zoo — zoo — gezondheid — .ik dank jouw nogmaals — broertje huilde van blijdfchap — en Domine was en bleef knorrig op vrouw en kinderen —■ en wilde nooit weder broeder zien, noch van cornelis hooren. — Ziet daar! zeide grootje! zoo is jouw oom — en zoo als Domine zeid, dan is hij een goed oud burgerlijk man, maar hij heeft geen genade — en is daar van uitgefloten, omdat hij het Heidens Christendom zoekt. Zo zal 't jouw ook gaan, als jij alles zelfs wilt onderhoeken , doe jij maar jouw best, jonge, en laat jij maar jou g.-ettelijke voor jouw zorgen, en bljift maar getrouw aan het oude, en als zij zeggen dat het oude jn gevaar is, dan moet jij voor 't in ftand houden van he' oude, dat het waare rechtzinnige is — ook jouw leven niet te lief hebben. — Ik dagt, toen grootje heen gfng, aan het oude, aan mijn leven niet te lief te hebben aan mijn jonge vrouw, ja ik dacht aan de oude leer en fporten, aan mijn groote buil in de kop, en ftukkende fcheen, en ging naa mijn lieve isabel; met voornemen, om die oude leer niet meer te beklimmen. Fluks nam ik een zaag en bijl , om die oude leer tot brandhout te maaken; maar wat zag ik? meest al de  C 77 ) de fponten vermolmd en vol wurmgaatjes, en zoo ook •waren de flijlen — en niet eens goed om het Water te doen kooken, het wilde niet branden. Blijde was ik dat ik niet te hoog geklommen was — en nam mij voor nimmer weder een leer te beklimmen, voor dat ik hem onderzocht hadde, of hij goed was, en daarom een hechte, en flerke te koopen. — Dat een en ander overwogen hebbende, kreeg ik lust, om dien zonder» lingen oom eens in ililte te~ bezoeken — want van te vooren hadde ik het nooit mogen doen. — Oomtje wierd mal naa mij, en ik naa hem, en hij kreeg mij lief — jk was volgzaam, en dus hadt hij vermaak om mij te onderregten. — In plaats dat ik van te vooren mijn tijd verbeuzelde zoo kwam ik nu aan het lezen, en toen ondervond ik, dat wel zommig maar niet a' het oude goed was — bekeek weder de Hukkende leer, en vondr, dat ik er zeer gelukkig bij het breken van die fport afgekomen was, want alle die motgaatjes waren met ftopverf eertijds geflopt, en met dikke verf over gefchilderd. — en was ik niet door die dikke verf mifleid geweest, nimmer zoude ik die tot klimmen gebruikt-hebben, of ik moest flapelzot zijn. Eindelijk d'eene grootje ging voor , en d' andere ouwetje na, kike bou fpeelen — dn ik erfde vrij wat oud — en ook wat oud zilver. Nu konde ik vrij en' geruiler met oompie verkeeren, en hoe meer ik hem bezocht, hoe liever ik hem, en hij mij kreeg — ik vroeg hem over onderfcheidene zaaken, en wel over het oude licht — en den godsdienst — en toen toonde hij mij duidelijk aan — uit de gefchiedenisfe van de oude en middel eeuwen , als mede uit de gebeurtenisfen in zommige landen voorgevallen;— dat veele der voorvegtérs voor d'oude leer, toen genaamd, de rechtzinnigheid , nu genaamd 't oude licht —t bellondt , uit niet wetende, onrust en tweedracht zoekende geefielijken — welke van de latijnfche fchoolen komende , eer zij naa d'Acadepiie gingen, -— eerst in de Catechetifche waarheeden. naa den "gewoonlijke fchooltrant , daarna in 't Dogmatieke en Disputeerkundjge Godgeleerdheid ondexweezen op de K 3 Hoo*  C 78 j flooge - Icfiool kwamen, en aldaar zonder opzicht zijnde, zesr nts aan het rin!leramcn , die verdraagzame , ja, en die alle zijn ketters. Uoe dom bet gemeen ook is , zo ijveren die even als de Idumccrs en Zeloten , voor de lecnizinnigheid, en een kleine vonk bi'engc oproer, — ■ Oom toonde verder aan , dat alle die voor 't oude zoo iiverden, piet onverftan.i — zoo liet eeilijke lieden waaren, dan doorgaands eenvoudigen waren) die hun vertrouwen weg gaven; naar; .zo net vErltandigen waren — zij zulks uit veikeerdè oog! niet.  ( 79 1 merken, tjij baatzugt of (taalkunde tegen hun gewisfe aeeden," en die dat beoogden , dan oncbristenen waren. — Oe etrlte waren te verfchnonen, en moet men met liefde enz. aanzien. Toen mos es op Gods bevel, Israël uit Eg-jpren voerde_ gat hij hun een nieuwe wet — en verbood 't oude, de atgotleoj. —■ „aauwelijks was a«tl< |> dagen en nachts op f™F"J?*£ of eenige hoofden die voor de afgoderij waren , riHdefi t v> IK op dat zij a'S ron goud gaven, om da«r een kalf van te maten en dit hebbende, riepen zii , deze goden hebben u o lsu.el uic Eottbiën geleid — Wat hebben niet de Prnpheeten al werk geruid om Israël van de afgoderij af te brengen, en .eller keer trok hun hart naa 'tonde. - Boe menig koning heeft door de afgodea te verbranden enz. getoond de natie -erjichting te willen bezorgen, en naauw-liiks was hij dood, of de afgoderij, en de finaak voor 't oude kwam weder in trein. — . Wat deedt die verwöëstëï van Israël, achabs wijl, al me., om 't oude geloof te herftellen , en Israël afgodisch te maaken. — 400 BaSls Priesters bad zij, en geen wonder, zu was een vreemde , een heidenfche piinces — en in 'r beidenfche, in t oude geloof en afgoderij opgevoed — haar ftaatkunde tischte dat ook, want in luda was de tempel, en om dien te benadelen, en de genegenheid voor |uda, en debetrekking met Israël weg te nefterr, op dat 't koninkrijk niet weder met Juda vereemgde, voeic. Zii dë oude afgoderij in, en nam daarom zoo veel priesteren aan. Deze priesteren onwetende zijnde, maakten en hielden ook net volk dom — en dom volk laat zich het best als (laven regeren ,— en om dat aan te kweeken nam zij zoo veel B.als priesteren aan. — Hoe verwoed was niet ï sabel op alle eerluke, brave, kundige, godsdicnftige mannen? Hoe veele had zij niet uit ijver vonr'haar oude godsdienst laten vermoorden. Eli as bleef naauwelijks bewaard, haar hart blaakte reeds van moordzugt, om elia en alle andere nieuwigheid prekers ♦e verdelgen. Hij toonde verder aan het gehoudene gedrag der heidenfche priesters, toen bet Christendom zich begon te yerfpretden' — eenige fpraken den - Soomfchen Keizer aldus aan, o caesar, ten zij gij de Christerren vervolgt en uitroeit, zoo vergaan wii van-honger — onze tempelen worden niet bezocht, men ofiert niet meer — de godsdienst van onze voorvaderen is in gevaar — de Christenen ziin Atheïsten — Zij verlochene» onzen godsdienst. — Hoe fchreeuwde niet uemetrius te Ephezeu — groot is de Diana te Ephezen —geen wonder! paulus leer ftreed tegens zrin belang', en dus regens de me tri us des zilverfniits recht, zinnigheid en oude bijgeloof. — verder toonde oom, hoe de Grieken in de derde en vierde eeuw, ook zich al deelden in rechtzinnige en onrednzinniee, en van het gemeen' hunne verdedigers hadden — zelfs zoo dat bij verkiezing van een llisichop, in de kerken een aantal van vermoorden lijken lagen, en dat die partij altoos de rechtzinnigfte was die onurnpheèrde. . Hij zeide verder, hoe ging 't niet in de 15 en 16 eeuw, toen de Reformateurs optraden , en het opperhoofd der Kerk, de ■ ftoute waarheid zeiden . dat er zoo veel gebreéken in het geestelijke wezen plaats hadden , en aanhielden om een beeter kerklijke tucht, en hoe die te veranderen— hoe fchreeuwden toen niet de monnikken, en rijke geestelijken ter dier tijd , waar van de meeste 200 dom waien, dat zij mee .anders dan huu vesper van buiten.  C 80 ) maarniet leezen nocli fchrijven konden— en hoe veel bloedver* gieten hebben zij niet aangerecht; om die predikinge van die zoogenaamde nieuwe liehrers te verdelgen — daar deze niet anders dan een gezuiverd Euangêlium wilden invoeren — meri leze c ajetanus, broer co r n e li s en b r iig m an s, sermoenen. — Waren d'omftandigheden niet te zamen geloopen . dat de vorsten hunne fchatten, door hunne binnen-landfche oorlogen uitgeput zijnde, nu begonnen in te-zien , hoe dat de domme en we'ltistige geestelijken de rijke mans rolle fpeclden , en meer dan vorstelijke goederen hadden , om hunne lege beurfen re vullen , dit den geeftelijken ontnamen, zich als befehermers der Reformatie opwierpen, en daar door hoofden der Reformateurs wie'rden, zekerlijk, de geestelijken zouden, daar zij voor domheid en bijgeloof, en dus. voor hunn* ouden godsdienst en de rechtzinnigheid ijverden , nog meer menrchenbloed geftort "hebben — daarom zeide bij : neef volg wat paulus zegt, doorr/oede endoor Rwaade geruchten, onderzoekt de fchrift, en daarin zult gij vinden,1 wh Godsdiensr is, en wat dezelve van u vordert — niet gelooven alleen zegt petrus maar ook doen, dat eischc 't Christendom — de duivel gelooft ook , maar t'ziddert — Christenen doen anders, zij onderzoeken, zij vinden dat God de liefde is — en dat 'tÉuangejiUm niet anders dan liefde verkondigt — en omdat God de liefde is , daarom dienen zij God in hunne medemenfehen — en dat is de waare Godsdienst — daarom onderzoekt, en ziet, alle die genen die zeggen, dat zii Christenen zijn, en dat zij God hef hebben, en baaten hunne broederen, die zijn leugenaars , en die.kennen noch God noch Godsdienst — en zijn geen Christenen. Alle die zoo van geloof geloof fpreken en geen gelnofsdaaden doen , maar fchelden , raazen , tieren, en twist zaaijende , onrust verwekken, gelooft zekerlijk dat het Onchristenen, huichelaars en broodbuiken zijn, of laage laffe vleiers van grooren, en zulke zijn n'ecrfte die moord en bloedvergieten aanvuureu, (zoo als eertijds de Inquifitie, ) en geen wonder 't gemeen dat gaarne altijd hoezee roept, kleeft hun aan — ziet daar, zeide hij, dat zijn dikwijls die voorvechters voor'tonde. — Mijdt hun —leeft gij Góde betaatnlijk, toont door uw daaden. dat gij waareu Godsdienst hebt, en God en üwë evennaasten bemint — Hier door van met dezen lieven oom te verkeeren, en door zijne waare Christelijke en deugdzaame lesfen — wierde ik van 't oude afgebracht, en hieldt op van een fmijter , fchelder, lasteraar, vervolger te blijven, en door dien ik ondervond dat verdraagzaamheid ' beter aan de Godsdienst, dan 'de üisputeeikundige Theologie past — zoo ■kreeg ik liefde voor zijne vermaningen, en volgde zijne zedekun,je 0p. — Z:o lang als Oome leefde. ging ik dagelijks met hem vm — en z?g, dat hij in zijn iierven even die groote Christen bleef, als hij in zijn leven jfcwecst was, — daarom hebbe ik befiooten, om bij den waaren Godsdienst, die ons in het N. T. zoo eenvoudig geleerd word , te blijven, en noemt gij dan deze, als mede de zuiveie Patriarchale Godsdienst, het oude licht, dan bekenne ik dat ik ben, en zal blijven liEN OUD LICHTER I TE L E IJ D E N, Bij L. HERDlNGH, £tl alöin bij de nieefït liockvcrkoopcrS, daar dezelve weekelijts, a een en een halve uuiver woidc uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. Nó. 167. Welke gevolgen heeft eene al te groote Jlijfhoofdigheid'. Het fcbeelt 'er veel vtfri, dat alle ftijfhoofden racisten geranafcbikt worcién onder de ftandvastige üeden , en dat alle ftandvastïgen ilijPioppcn zouden moeren wezen —Onze voorvaders telden onbezweken' ftandvastigheid. onder de grootfte helden-deugden. Een man, fchoort van alle zijden door gevaren omringd , maar die desriettegenftaande alls een muur onbezweken' bleef ftaan, én volharden in eene goede zaak voort te zetten, al was het ook ten koste van zijn eigen geluk, en welvaren , zulk een verworf den roem der braven, en werd van alle deugdzamen bemind 3 ja zelfs onder zijne vijanden gewaardeerd — Indien deze deugd plaats green onder de beftuurers van het vaderland, dan verwierven zij den onfterfelijken eernaam van vaderen des vaderlands — Hier van daan verkreeg willem ds I. den naam van Vader willem, welken' hij behouden heeft tot heden toe. — Zulke mannen werden in voorige dagen tot voorbeelden gefteld, en deze voorbeelden-na te volgen, rekende men van ouds den grootften roem en eer. Dan in latere tijden hebben daaromtrent eenige veranderingen plaats gegrepen. Na dat 'er eCn ander gedacht is opgeftaan , zijn'er ook andere gewoonten en gebruiken in de plaafts gekomen — Ds plaats van ftandvastigheid en onbezweken moed is doot ftijfkOBpigbeid ver* IV. BEta. h WH  ( 8* ) vargen— En 'tgeen men bij onze vaderen voor eene zoo groote deugd hield, is bij ons hun nagedacht merkelijk gedaald, in zoo verre zelfs, dat men thans een' man als vader willem, die alles veil had voor zijn vaderland, die niets zoo dierbaar fthatte, het geen hij voor vaderland, voor vrijheid en voor godsdienst niet zou hebben opgeofferd, nu zou houden voor een man, die zrn eigen belangen niet kende, die weinig wist van de gewoonten en gebruiken, welk nu plaats grijpen, en die even als de modes van een land moeten gevolgd worc'en, wil men heden roem, en den naam van Groot verwerven. Ik weet wel, onze vaders zoude van ons op ftaan kijken, zelfs vader willem zou verftedd ftaan over zijn nagedacht, dan de menfchen waren toen nog zoo verlicht niet als in onze dagen. — . Ik zeide dat de ftandvastigheid in vervolg van tijd is , verward mer (lijfkoppigheid, en is dat niet zoo? — heeft de laatfte het niet zoo ver geuregt , dat veele . menfchen de ltïjfhoofdigheid voor eene treffende deugd houden? en waarom niet? in beide de gevallen, zoo wel de ftijfkoppen, als de ftandvastigen, hebben immers de onveranderlijkheid tot eenen gronddag? — een fiijfkop is even zoo onverzettelijk als een ftandvastig man.— En waarlijk mogen wij het zeggen zoo als het is? waar aan hebben wij onze thans zoo gezegende Conftitutie , onze zoo onwrikbaar vast geveste Conftitutie te danken? Waar aan die heugelijke omwenteling, op welke, en door welke onze zoo gezegende Conftitutie gebouwd is, gebouwd zoo onwankelbaar, dat ze nu immers wel eeuwen zal duuren ?—dan aan die zonderlinge fpreuk '• fiandvaslioid wekt eendracht! Dan kan men niet wel eens al te ftijfkoppig wezen, met zich niet te willen fchikken naar den gang van 'twerk, noch zich voegen naar naar de omftandigheid en gebruiken? waar van ik daar ftraks al iets gezegd heb — Js 't hier door niet wel gebeurd, dat veeien in hun goed fortuin wierden te rug gezet, en veelal gedwarsboomd in hun geluk, in alle hunne ondernemingen ? Ik zal hiervan een voorbeeld of twee uit de aloudheid aanvoeren tot opheldering van mijn gezegde—mijne lezers mogen het getal vermeerderen , door er eenigen van latere tijden bij  C 33 ) bij te voetten. Ik Iaat elk zijn vrijheid!!! en moet men dat niet doen in dagen, zoo als wij beleven!!;:—Dan ter zaait e. — Toen Israël bevel kreeg , om Egijpte te verlaten , en het land hunner vaderen, het land van Ca-;a'in op te gaan zoeken, om dat erfiijk te bezitten, toen had jakobs nagedacht te doen met een stijfkop — met een ftijfkop , mag ik zeggen , van den eerden rang. — Geene verzoeken , geene drangreden konden baten ncc'i wonderen, noch {haffen van den Almagtigen konden den ftijfkop farao verzetten. — Doof voor alle fmeekingen en gebeden— blind voor de zigrbaarfte bewijzen van den vinger des Almagtigen, bleef hij onverzettelijk — bleef hij weigeren, om Israël te laten trekken.— Zijne ftijfkoppigheid beklom die hoogte, dat het hem het bederf van zijn gamfche Rijk kostte, want niet eer liet hij zijne ftijfkoppigheid vaaren , voor'-de verderfengel alle de eerstgeborenen van Egijptsn gedagen had, van den erfprins af tot den geringften onderdaan tos! — Welk een deerlijk fchouwfpel! Nu laat hij Iéaèï trekken — dan zijne verderfelijke flaatkunde legt hij nog niet af — maar zal Israël vervolgen, en de fcherpte zijn zwaards doen gevoelen! — Hi1 trekt jakobs nagedacht achter na— wel dra zat hij ze ingehaald door het geweld der Egijptenaaren verpletteren. — Dan hoe verkeerd, en dwaas maakt hij hier de rekening? in plaats van te verdelgen, word hij zelf verdelgd , en verzwolgen üh eenen grondeloozen afgrond —farao met al zijn volk vondt zijn graf in de diepte der zee.' — Is dit ook een bewijs, dat een al te fterke ftijfkoppigheid iemands verderf kan na zich flepen ? Mijn ander voorbeeld is van wat laater tijden, evenwel ook uit de oudheid, fchoon al eenige eeuwen later, dan na dat jarobs nakroost is verftrooid geworden, over den ganu'chen aardbodem. — Indien men zich de moeite wilde geven, om voorbeelden van noch la;er datum op te zamelen, ik twijfel in het geheel niet, of veele van onze landgenooten zouden in ftaat zijn, om dat getal grootelijks te kunnen vermeerderen, omdat wij Nederlanders van de vroegfte tijden af, tot op dezen huidigen dag toe, nog al redelijk van ftijfkeppen voorla a zien  C 84 ) «ien zijn geweest, zoo wel bij gfooten als kleinen, on. der aanzienlijke als Hechten! Dan waar toe al dat vooraf gerammeld — waar toe dienen, alle die uitweidingen ? waarom niet liever bij den tekst gebïeeven? al dat vooraf rammelen, voor men tot de zaak zelve komt, kan er immers zoo min door als menige inleiding , of vooraffpraak eener predicatie?— Was philippus i,e II., onze laatfte graaf ( en dit zal mijn tweede voorbeeld zijn, 'tgeen ik aanhaal — mijn tweede ftufc, zeggen de redenaars, dat ik te behandelen heb ) Was deze philippus ook niet een kop\, z°:a,msn zeggen! of hij ook een kopftuk was! Maakte hij het niet zoo bont, en zijnen Nederlanderep , zoo ondraaglijk, en bang, dat zij eindelük op.ftonuen, om met eenen onvoorbeeldelijken heldenmoed, de ketens der fiavernij te verbreken , en het juk van dienstbaarheid, t geen ondraaglijk- hunne fchouders drukte, at te fchudden? Was hii het niet, welke ziek toeleiue , om . zijne brave en getrouwe Nederlanders tot die laagte te brengen, da: hij over hen kon heerfchen als over kruipende flaaven, dien men den voet van dwingelandij op den nek zet? — Was het philip niet, weike ccue fiaatkuride, eene zoo verderflijke ftaatkundehad, om den burger te vernederen, en tot de lasalle armoede te brengen, ten einde zoo veel te vrijer eene Onbepaalde dwinglandij over dezelve te kunnen Oefenen? ~- Was hij het niet, die met bedreiging van galg en rad, de ondraagüjkite tijranij en gewetensdwang invoerde — die duizenden onfchuldige flachtoffers maakte, welke hij aan zijne wraak en moordlust fceett Opgeófferd ? — Dan welke zijn de gevolgen van dat alles geweest? — Wat heeft hij gewonnen "met al Zijn vernederen, met al zijn moorden en blaken? . "Wat heeft hij gewonnen met den burger zoo te willen verlagen, te verarmen, en van alles te beroven! — Wat heeft hij gewonnen met zijne flijfhoofdigbeid' zoo ver voort te zetten, dat men door wanhoep gedreven den dood verkoos, boven den last van zulk eene ondraaglijke flavernij ?—- Wat hij gewonnen heeft? — Pat hij zich uitputte, om zijne fojffcoppigheid vol te houden ~ dat bij onnoemelijke fchatten ver/pilde, zijn  C 85 ) eigetie ingezetenen, ja zijn gantfche rijk verarmde, en eindelijk zijne Neder'landfche' Staten verloor, dat vette brokje, en genoodzaakt wierd, om ons Nederlanders voor een vrij volk te erkennen. — Dat was een fcboone winst niet waar? — Zoo gaat het gewonelijk , die het laatfte drupjen uit de kan wil hebben — valt ligt het dekzel op de neus, gelijk ons gemeen hollandsch fpreekwoord zegt. — Het verwondert mij, dat zulke voorbeelden geen meer invloed maken op anderen, ondertusfchen is het zeker, dat er na dien tijd nog oneindig veele gevallen gebeurd zijn, welke men zoude kun•«en ophalen, waar in grootere ftijfkoppen voor lagere onbezweken ftandvastige aanhouders hebben moeten bukken , en tot die laagte zich hebben vernederd gevonden , dat zij de billijke eifchen van hunne minderen eindelijk gedwongen wierden in te willigen. — Het is aan den anderen kant wel waar, en als een fehrijver, die zijne wereld verftaat, wil ik het ook geern belijden: dat de groote, de aanzier.elijken de wereld uitmaken, waar aan elk zich moet onderwerpen, hoe nedriger zulks gefchied hoe beter — want welke voorbeelden zal de mensch zich ftellen ter navolging en onderwerping, dan het voorbeeld der grooten , en voornaamften? — Het is waar, dezen kunnen ook gebreken hebben, en hebben ze ook dadelijk; zomtijds wel zulke grove fouten, die als ze in mindere clasfe van lieden vielen , voor de grootfte ondeugden zouden te houden zijn •— en zomtijds met galg of rad geboet worden. Maar is 't niet beter, de gebreken der grodten met den mantel der liefde te bedekken, dan zich tegen hen te verzetten, daar het den burger en ingezeten past, zich laag, en fchikkelijk, tegedragen omtrent hen , die hooger zijn, dan zij, en uit een veel edeler ftof gevormd, dan een gemeen mensch?—. Al ziet men dan al veele verkeerdheden, is het niet best zich naar dezelven te fchikken, veel liever dan er zich tegen te verzetten? Is dit niet eene klaare waarheid, ten minften een vrij algemeen aangenomen regel? —■ ook leeft men zoo lang in de weereld niet, om zich aan zoo veel rulle dus bloot te geven , en al die moeite komt men yoor, met zich in alles gewillig , en des noods llaafachJL 3 tig  C 8<5 ) lig te onderwerpen. — Hoe veelen worden ook, mqt zich anders aan te ftellen , in hun fortuin niet gedwarsboomd? — Waar is er beter een goed en gelukkig fortuin te maaken, dan door zich te fchikken en te voegen riaar de omftandigheden, en voorkomende verkeerdheden? want is het geen dwaasheid, eene groote dwaasheid zelfs, zich te ftellen tegens alies, wat men verkeeidheid zou kunnen noemen? di« dat doet , moet zich voorftellen , altijd genoodzaakt te zijn tegen ftroom op te rocjen, daar men met toegevendheid viiendfchap wint, en de grootfte hoop meê heeft. Wie zich naar de wereld , dat is te zéggen naar de grooten der aarde, die toch de wereld uitmaaken , weet te fchikken, komt toch voort, en wel hoe kruipender, hoe lager, hoe beter — Maar apropo, is het ook niet allerbülijkst, niet allervoegelijkst, dat er een groote afftand tusfehen menfchen en menfchen blijft ftand grijpeu ? Zijn er niet meerderen en minderen in de weereld?— onderdanen, die zich recht onderdanig moeten gedragen,- hoe lager gehouden , hoe; beter, en des te gemakkelijker te beftuuren ? en overheden die hen beheerfchen ? —. Is de naam van burger niet wat te groot voor een gemeen mensch? — Hij geeft nog zoo een zeker recht — zou het ook best zijn, dien naam maar geheel af te febaffen, en uit de wereld te helpen? —. Ik geloof, dat het nog een oud overblijfzel van de Giiehen en Romeinen is; want burger van Azhenen te zijt), zoo ook van Rome, was iets grootsch , en daar was dat oude volk zoo trotschop, dat ze ongenaakbaar waren.—■ Kan dus de naam van burger niet dienen, om iemand hoogmoedig, trotsch en hovaardig te maaken; en zijn deze alle geene ondeugden? Gewisfelijk ja, mijn Heer, zou onze oude Katechizeermeester zeggen ; want waarom worden zij anders van onze leeraars zoo haatelijk afge» fchilderd, en de menfchen van dezelven, als van grove misdaden en gebreken, afgemaand! Nudatistotdaartoe — gelukkig beieeven wij tijden, dat men alles aanwend, om Zijnen, evenmensch gelukkig te maaken — dat men alles toebrengt wat men maar-kan , om het voordeel van ieder, en het belang van 'talgemeen te behartigen! —i Gelukkige tijden voorwaar, in welke geene verdrukking of  ( 57 ) of vervolgingen .plaats grijpen , welke onze vadere» hebben moeten lijden! — Gelukkige tijden, waarin men nkt alies aanwend, ora den bloei en welvaard van het land tegen te werken!!!! Heeft men dit niet in vroegere en latere tijden wel eens moeten beproeven? Hoe veelen onzer vaderen wierden niet door gewetensdwang onfcouldigd veroordeeld, ja ter dood veroordeeld, cm dat ze andere denkbeelden voedden, d.;n men wilde gerdogen dat ze hadden — omdat ze voor de vrijheid eti voor 't vaderland, Honden! — Heeft dit nu wel plaats onder ons? — Zeg het, indien gij 'tweet? Anders roep ik uit: gelukkige tijden, die wij beleven I — Laatst vrceg ik het aan mijn vriend piet! Het kan wel, gaf hij me ten antwoord? en is 't niet gefchied, dan behoorde het te gefchieden, want wel duizend driemaal hebben ds galg verdiend!!! — Kijk als piet zijn mond opdoet, fpreekt hij feroteuties — en als zijn" kop kroes Haat , dan ligt bij den hoed voor geen mensch, al was 't zelfs voor Domine af — 't moet alles zwichten, voor den man met de beere huid omhangen. — Tot dus verre had ik mijn brief aan u afgefchreven, als mijn oude vriend justus, die zonder da: ik het wist, achter mij (laande, denzelven over mijne fchouder* geheel gelezen had, tot mij zeider Wut cru; kit! waar wil dat weer heen met uw fchrijven! Gij begint met de flijfhoofdigheid, en zijt nu al op uwen buurman tiet met zijne beere huid omhangen, als gij zoo voort gaat, zult gij nog eindelijk in Groenland'belanden. — Waarlijk ik moet justus gelijk geven. — Dan ik ben ongevoelig verder van den tekst afgeweeken, dan ik zelf wist ■— Deze zwakheid bekruipt me , zoo dikwils! als ii: fchrijf, bijkans altoos, en omdat het een famielie ziekte is, vrees ik er nooit van te zullen genezen worden; maar waar van komt het, dat zoo menigmalen al* ik eene predikatie hoor, waar in de redenaar oneindig ver van zijn tekst afdwaalt, dat ik dan altoos denk, dat hij uit de familie van de Vragers is: doch hoe uitgeftrekt zou dan onze familie wel moeten wezen? — Ik heb u nog al eens over dit ons famielie gebrek onderhouden, derhalve mondje toe, en er geen enkeld woord »eer van, —■ Elk die gersit kent, weet wel, welke deujj  ( ss ) deugdenen gebreken hij bezit — onze Correspondentie heeft mij bij den vraag-al ook ai eenigermate doen bekend worden, zoo ook in het algemeen aan het puT bliek: maar dit kan ik niet ontkennen, dat ik een weinig hoogmoedig ben op mijn famielie ■ naam van Vraager, en dat ik correspondeer met een man, die onder onze natie bekend is; ik meen met u, Heer vraag a lJ voor wien ik ook kan verzekeren ongemeene achting re hebben. 20 April Ik ben GERUIT ds VRAGER, TE L E r n E A', Bij L. HERDING H, En alom bij de meeste Boekverkoopers daar dszeivs wekelijks i eep en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL* No. 168. Wordt het wel heter? Ik zal mijne Correspondenten verzoeken, dat zij een beetjen geduid gelieven te nemen, alzoo ik mijne drift tot vraagen onmooglijk kan bedwingen; vraagen is in mijn aart, dat verftaat zich, want waarom zou ik anders VRAiio-it heeten ? en wie kan zijn aart zoo bedwingen , dat die hem niet dikwijls den meefter wordt en parten fpeelt? Naturam expellas furcA , tarnen usqus redibit. , ' Ik zal dan in dit Nommer eene gewigtige vraag doen eene vraag, die elk voor zich zelven, en allen in 't gemeen wel ééns mogen beproeven, om te beantwoorden, waar toe de antwoorder hun de hand weizal willen leenen. Want wie fluit brood voor vrienden? De gewigtige vraag, die ik doen wil, is: Wordt het wei letet ? Vooraf, en eer ik ter zaake kome. jegt zoo menig Befman, die met al zijne Viorafs! den tijd doorbrengt, zoo dat men weinig of niets zaaklijks van hem hoort! Ik zeg , vooraf, en eer ik ter zaake kome, moet ik den lezer de aanleidende gelegenheid verhaajen, tot deze vraag : want doet ntet de kennis der klemde omftandigheden veel tot de kennis en het verftand van kt geheel? Tenmmften, dut denkt mijii Barbiers-jongen,, IV. duel.' M a'«  ( 9° ) ais hij mij onder het fcheeren een ftadsnieuwtjen vertelt, dan flaat hij geen jota noch flipjen over, maar befchrijft tijd, uur, plaats, perfoonen met hun gantfche gedacht zoo naauwkeurig, en met zoo veel omwegen en fpreekwoorden, als sanche fanche de doorluchtige fcbildknaap glorieufer gedachtenis ooit gedaan heeft of doen kon, En welk was dan de aaoleidende gelegenheid tot deze vraag : Wordt het wel beter ? Ik kwam onlangs voorbij de plaats, daar wijlëer het Dolhuis te Amfterdam flondt, alwaar gefpijsd en gelaafd plagten te worden, die met krankzinnigheid begaafd waren, ik zag dit gantfche gebouw ten gronde toe gefloept,, en met welk oogmerk? Welk anders dan om er eene Kerk van te maaken , waar in bet oude licht aan alle ouwerwetfcbe Lutheranen, toegedaan de onveranderlijke Augburgfche confesfie, fchijnen zal? Tusfchen beiden, zal dat evenwel niet.een nieuw licht zijn, in vergelijking van dat, hetwelk voorheenen in het voorige gebouw gefcheenen heeft? — Kon ik mij, op dit gezicht, wel onthouden van te denken.- wordt het nu evenwel niet beter in de wereld? als men zoo de gek. henhuizen in Kerken kan veranderen, en het volkrijk Amfterdam een gekkenhais misfen kan? moet ik dan' niet gelooven, dat de zotheid merklijk vermindert? Ik dacht aan den ouden jorisvaar, die voorheen zoo veele en veeleihande foortea van klanten roemde te hebben: Hij zegt immers ! Ik heb er droevigen, ik heb er blij van Geest; k Heb kooplui , die van geld en wisfels disponeerenj 'k Heb Filofofen , die fchier eeuwig disputeeren ; i 'kHeb Advocaren, en Doctoren bij 'tdozijn; Ik heb Poeëten, die fchier onverdraaglijk ziin, Met al htm revelen van acht of negen muizen' Met één woord, dit 'shetpuik van alle gekkenhuizen f Nu vraagde ik, daar thans dit puik van alle gekkenhui, zen in eene rechtzinnige Kerk verandert, of er dan nu geerfe zotte Kooplui, Filofofen, Advokatsn , Doctoren, Poeëten, enz. enz, meer zijn, en of het derhalven niet beter wordtin de wereld? Ik herinnerde mij tevens wel aan  ( V ) aan hst zeggen van klaasje den Oppasfer van het Lazarushuis. 'k Loof, zoo de zotten in jou land met bellen gingen , En dat de wereld door, de gekken , pas als wij, Getekend waren met het Lazarus livrij , Dat de nieuwsgierigheid van zotten te bekijken, Unieteen voetftap breed hadt van uw wegdoen wijken ; Mids gij dan weten zoudt, door 't dagelijks gedruis, Dat al de wereld niet is dan een Laasiushuis, maar vraagde ik dan weder; fchoon de gekken en kinderen veelal de waatheid zeggen, wie zou evenwel aan de woorden van een' gek eenig geloof Haan ? dus bleef de vraag: of het niet beter wordt? Kort daar aan in de Haarlemmer trekfchuit zittende, veranderde ik weder bijna van gevoelen, en vroeg nu: wordt het wel heter? Zal de Lezer zelf deze vraag niet doen, als ik hem, het geen in dezelve gebeurde, verhaald zal hebben? Onder andere pasfagiers was er in de fchuit een foort van Heer, kaal en knapjens Haagfche mode , wiens oogen vrij verwilderd ftonden, en zeer fnel en doordringend , doch te gelijk nordsch en bitsch van opflag waren; nevens dezen zat een burgerman met een blaauwen rok, en rojul gefneden pruik , deftig getoomden hoed , langwerpig van wezen, met eenigzins ingevallen kaaken, maar wiens voor bet overige gladde en wclgeftelde gedaanre te kennen gaf, dat hij eene onbezorgde kost, en de boter, gelijk men zegt, voor 't fpitten hadt, zoodat de wereldfcha zorgen hem niet zwaar drukten, doch zijne ingevallen kaaken en langwerpig wezen, en fpitze neus getuigden van zijne meer dan gemeene vroomheid, welke hij ook dra te luchten hing, in zijn gefprek, het, welk bij aanving met eenen grijsaard, die over hem zat, en welk gefprek over de plagen van het menschdom, van welken hij echter Hechts een gering deel, naar het fcheen , ondervonden hadt, liep; als ook over de zonden, oorzaaken van die plagen; in dit gefprek mengde zich nu en dan de gemelde halfblanks heer, met eenige Vreemde petten, die mijne oplettendheid begonnen te M 2 wek,.  ( ^ ) wekken; doch toen wij, ie half wege, weder in de fchuit waren gekomen, begon een toneel, hetwelk mij te gelijk vermaakte en bedroefde. Terwijl aan de ééne zijde van mij eene oude jodin en een zoon van Iraël hevig knorden en jankten, omdat de Israëliet geweigerd hadt. haare mand over te dragen, het welk zii gevolglijk door den Jaager van de fchuit hadt moeten laten doen, wien zijdaar voor eenige duiten moest geven, en hoe moeilijk eene oude Jodin van geld fcheidt, wien ona'er ons is zulks onbekend? zegt de redenaar, wanneer het htm fomtijds aan goede bewijzen ontbreekt. Het oude wijf fchokit den Israëliet voor . . . een Stinken', en daar mede hadt men het gaande Onder al dit Smousfen geraas en gerier, geraakten de twee bovengemelde vrienden weder aan de' praat, en fpoedig bleek het, dat de één een dweeperwas, of zijn wilde, en de ander een geestdrijver of zwerver. Dewijl het zich aanflonds ontdekte, dat hunne denkwijze uit eikanderen liep, gaven zij de fprekendrte tekenen, de één van eene heilige verachting met zeifsverheffing gepaaid, die nu en dan een valfche glimlach op zijne kaaken verfpreidde; de ander floeg integendeel ooj,en van verontwaardiging op zijnen buurman, en de toon zijner item duidde aan, dat hij hsm als zijnen A ua?t>nist met een zeker foort van Antipathie aanzag. Onder anderen vreemde en Paradoxe dingen, die den zwerver of geestdrijver kenbaar maakten, was dit, dat hij werkzaam was, om aan het inenschdóin een algemeen geluk te bezorgen, dat ook eens het geheele menschdom eene algemeene taal zou fpreken; doch dit zag ik duidlijk in zijn gelaat en de wijze, op welke hij zijn' dweeperfchen buurman behandelde, dat die op geene groote portie in dat algemeen geluk zou kunnen rekenen, in gevalle de uitdeeling daar van aan den eerden ooit wierdt toebetrouwd, want hij werdt geheel ijver, toen hij in zeker gezegde meende te vinden, dat onze vroome man een volirrèkt befluit der Godheid, eene Fraedefiinatie dréëf; en verklaarde toen, dat de besté Godsdienst was de zuivere en echte gn'ekfche god.-dienst. — Waar op de vroome man, met alle de houding van iemand, die in ten Wees6f Godshuis als vader geplaatst is, en de Jtlnde- IC9  ( 93 ) een katechizeert , vraagde: Waaruit wet gij ditl uit de Natuur of uit de Schriftuur? ik heb, was het antwoord , geen boeken nodig , dewijl ik zelf wel boeken kan maaken. Vervolgens vertelde hij, zeven jaaren lang tegen het vuur gevochten, en geftreden te hebben tegen den Keizer van Marokko, tegen mahometh, en tegen den Paus, en eindelijk te hebben overwonnen, het welk hem roenigen flapelozen nacht gekost hadt; en nu liep het geheel in 't zotte ; hij haalde zijn zakboekjen en potlood voor den dag, en na herhaalde fceeren in de zon gekeken te hebben, fchreef hij telkens iet op, het welk hij uit de zon fcheen te lezen, Eerst verbeeldde ik mij, dat hij arends-oogen hadt, maar dra ontdekte ik, fchoon hij zulks fcheen te ver. bergen, dat zijne oogen dien ftrijd tegen de zon zoo min in ftaat waren te voeren, als de mijne. Ik had alle moeite, om bij déze geheele Scène mijnen geest te beheerfchen, en mijne neiging tot vraagen te overwinnen , maar dacht aan den anderen kant; wie zich met gekken inlaat, maakt zich aan hun gelijk, ik vergeleek mijne tegenwoordige waarneming met mijne waarnemingen bij het befchouwen van het gefloopte gekkenhuis, en ik vraagde: Wordt het wel beter? Zal men het zonder gekkenhuis ' wei kunnen klaaren ? of zullen nu de gekken maar vrij langs de ftraat loopen ? Somtijds wenschte ik te weten, wie toch deze zounckijker, die wereld • geluk - zoeker, die beftrijder van den Paus, m aeomet, en den.keizer van Marokko, ware? en vraagde mij zelven: zou hij ook amurath-effendi HekimBachi wezen ? Een gulhartig Muzelman, die ons in de maand junij van 1792 een Lantaarn fchenkt voor het jaar 1702. en dus fchoon wat laat, om ze tot een Almanak te gebruiken, echter wel in te fchikken , óm het nut, dat men er ten minsten Voor de volgende helft van dit jaar van trekken kan , en nog wel voor meer jaaren. ten einde te leeren , het geen op het omflagplaatjen tot een Motto ftaat, dat de uitnemendheid der menfchen boven de heeften geene is? Ei l ei l wordt het wel beter ? Is dat nu gedrukt in 't Nieuwe licht te Amfteldam ? Maar s a l o m 0 heeft het gezegd [ En zou hst dan zoo niet zijn? Of zou SALOivioook zulke Veiftandjge Muzelmannen bedoeld hebben, die van dffi ' . M 8 N*s  C 94 ) toTt/erTandfcluzaakeïi fchrijven en praten, als of zij gebo. ren Nederlanders waren, daar evenwel amurath-effendi een reiziger is, hoe noemt hem de Engelfche~of Amfterdamfche Review - fchrijver ook, ten eccentric of étourdi reiziger? Doch voor welken eernaam deze ook met mantel en bef, en de plak onder den arm, verbeeld Haat in dezen lantaarn. Wordt het wel peter? Doch ik zou wel van mijn tekst raaken, cn wie zou nogthans mei jimurath-effendi willen pluishaairen? die van alle markten is'wedergekomen, en. die met geene pluimjlrïjkende woorden omgaat; blijkens hst Hukjen : die kaatst moet den bal verwachten? Alleen nog eene vraag: zou amurath-effendi dat fchrijvende, toen no^ niet geloofd hebben, gelijk hij hladz. 150 van zijnen Lantaarn fchrijft: ,, Zouden degeeftelijken heden ten dage Hechter zijn? 'k kan 't niet gelooven! Zeker zijn ze min wrang, menschlievender, verdraagzaamer; en de deur des hemels, door wier fleutelgat men ,voor 100 jaaren kruipen moest, Haat nu voor 't minde op een kiertjen." Ei! ei! zou het in dit punt beter geworden zijn? Zo'o veel beeter, dan de almanakken in onzen leeftijd vorderen ? Daar men zich ten minften met de plaatjens kan vermaaken , dan men den gebuikten geldzak befchouwt, die het dikfte eind vasthoudt, tegen zes, die hun best doen, om er ook wat van te haaien , al het welk , volgends dé geheime letters zou verbeelden, dat Eendragt magt maakt. Wordt het ook beter? amurath effendi bericht ons bladz. 67. van de Amflerdamfche foberheid , eene foberheid zonder wedergaa! dat, in een'geheel rond jaar ieder inwoor.er van Amjlerdam nog op verre na niet eene enkele fles wijn in kroeg of herberg drinkt. Zoo groote Vijanden zijn die luiden van de kroeg! Zoo moeter/het alle fpooken en verfchijnfels zijn, waar mede men alle dagen de herbergen opgepropt ziet. Kijk eens hoe de zinnen ons bedriegen.' Verders: ieder ingezeten te Amjlerdam, drinkt bij zich 'thuis, in een geheel rond jaar, noch geen zes flesfen. o Weergaloze foberheid! zegt de Effendi, die evenwe! zeif geen zes flesfen zal gebruiken, omdat een goed Muzclmtn nooit wijn dnnkt. Wa: gij zegt?  C 95 ) Nog meer: Ieder inwooner van Amjlerdam gebruikt voor zijn hoofd, in een rond jaar , nog niet wel 26 dat is, alle veertien dagen pas één zoopjen! Wordt het dan niet beter ? amurath! amurath! Hebt gij ook bij SAi.oMO gelezen, welk foort van luiden hunnen, geheelen geest uitlaten ? denkt gij wel aan het fpreekwoord: die veel zegt, heeft veel te verantwoorden ? Wordt het -wel beter ? Wat zou dan het laatfte plaatJ jen in den Lantaarn, en het plaatjen op den laatften omflag beduiden, daar het eerfte iemand vertoont, die boter aan de galg fmeert, en het ander, een die het dbove oor voorhoudt, en dien men zich met geen trompetten -gefchal kan doen verdaan? Onlangs zittende te leezen incErtisiëRS Tafereel*kwamen mij twee bijzonderheden voor, die mij aanleiding gaven, om te vragen: Wordt het voel beter? Ds eerfte was, dat in Maart des jaars 1581. de Staaten van Holland een befluit namen: ,, dat voortaan geene fteden over gemeene landszaaken raadpleegen zouden met eenige Bestgeftaatsten, Schutterijen, Gilden, of anderen, gelijk N. B. voorheen en wel gefchied was, ten ware met voorgegane bewilliging der Staaten." Evenwel wilde Amjlerdam in dat zelfde jaar ndg het 'lr.uk van de opdragt der graaflijkheid aan Prins willem den I. met de Hoofden der Gilden en der Schutterijen in beraad jsggen. Zeker onderftelde de Regeering, dat de burgers er niet toe neigen zouden. Vader willem begreep dit'ook zoo, en floeg daarüm zoodanige raadpleging met de burgers glad af. Werdt het toen ook beter? ,, Dus deeden, zegt ceblisisr, te midden der onlusten, in welken dit gemeenebest zich vormde, de Hoofden der Regeeringe, onder het veeifchijnend _voorwendzel van de onheilen, door de volksregeering te Gend, Antvuerfen, JSHeuivmegen en elders ontftaan, hun best, om het deel der Schutterijen en Gilden in de Regeering te verminderen. Het belang der ftadhouderen en der oveiheids perfoonen ftemde hier famen. Zij vreesden, dat, zij bet volk veel gezag latende, hetzelve nog meer zou willen hebben ; en zoo ras het volk zich aanmerkt als een lid der Oppermogendheid, hebben de beduurers geen , dar» een afhanglijk en oruieend gezag, en het tiitfte. kend  ( 9u haast gelooven , dat luther het boek van paine over de rechten van den mensch gelezen hadt! Nu el. n abs tii was dan ook bejchermüer des geloofs ! als wij maar denken aan mar ia stu5rt!} ik zeg, onze Puikdichteresfe laat elizabeth, wegens deze verandering van tioisdienst, eenen brief aan henriic fcbrijven, waar in zij haarJiarakterin 'toog houdende dien vorst dapper deswegens hekelt, en onder anderen zegt : Gij durft, om Vrankrijks troon, het waar geloof verzaaken!. Leer van een zwakke vrouw, leer van Elisabeth, In fpijt van'twoedend Rome, uw rijk beftendig maaken. En wat verdér: Leer dan van — mij, hoe dat gij pal moet ftaan, Hoe, leeren van een maagd ? dat zoude een' held ontëeren. 'En'echter is die maagd u rustig voorgegaan; Geen kroon, geen troon heeft haar baar' godsdienst afdoen ■ (zweeren. Zou diè man wel zoo veel ongelijks hebben, die bij HOR ATI vs de tegenwerping te berde brengt PiBoribus atque Poè'tis Quidlibet audendi femper fuit aequa poteflas, dat den fchilders en Poëten het liegen vrijftaatP ELISAtiRTH maagd! ELISABETH hefchermfter van het geloof l Her eerfte zullen wij nu daar laten. Eene dichteresfe zegt het, of liever laat het haar zelve zeggen Ma->r het laatfte, op zekeren tijd gaf zij aan de Ilo'landfche gezanten te kennen, dat men haast vrede mer Span e zou kunnen heoben, als men den Roomfchen Godsdienst toeliet En op de verzekering, dat men van dezen in Holland en Zeeland geheel vervreemd was, gaf zii haare verwondering te kennen, dat men zich des zoo zeer bezwaarde, zeggende: ,, Was het niet beter, 5, in de mis te gaan, dan u zoo veel rampen op den „ hals telaaden? Kunt gij het van u zelven niet ver- •> krij-  C 99 ) krijges, daar aan geloof te flatn, verbeeldt u enkel „ een rnarionette - fpel te zien. ik ben thans in 't wit „ gekleed, en zoudt gij, zo 't mij geluste, «sne Co,, medie te fpeelen , het eene misdaad rekenen, er bij te blijven?" Wordt het ivel beter? Welk een befcher'mer des geloofs was vorst sAül, de eerfte Koning van Israël ? Hij ijverde in zijnen ijver voor IsraB en Juda, en doeg de arme Gibeouiten dood, tegen de trouw der allerheiligtte verbonden , en met ds dierfte eeden geftaafde verbindtenisfen , en dreef de overgeblevenen ten lande uit, want deze goeie lieden waren Heidenen , ten minften afftammelingen der vervloekte Karnaniten , alhoewel zij zich zoo gewillig tot houthouwers en waterputters lieten gebruiken. Maar, wat zat er achter P Eigenbelang.' zal misfchien de Antwoorder zegsen , want hij verklaarde de goederen dezer menfchen verbeurd, en bedeelde er zijn eigen vorstelijk gedacht, en zijnen ftain Benjamin, rijklijk van. Wie weet, hoe ingenomen veelen van de geettelijkheid zullen geweest zijn met dezen ijver des vorsten voor de- rechtzinnigheid? Maar, toen hij meende, dat de geeftelijkheid famenfpande, om hem teverraaden, en de kroon david in handen te fpeelen, liet hij 85 Priesters op ééns nederfabelen! Wordt het welbeter? Welke gelukkige tijden beleeven wij thans niet? Nu komt er immers geen godsdienst in 'tfpel? Nu zijn het immers een verlichte eeuw. en tijden van verdraagzaamheid en verlichting? Maar wordt het wel beter? Hoe maaken het de onbeëdigde Prletters in Frankrijk, nu men daar aan den godsdienst alle vrijheid laat, en zelfs Pro.elfanten aan hec hoofd der Nationale Vergadering gezien heeft ? Wia verheugt zich niet? Is dat evenwel niet beter dan dragonders, galeien, hiftoriën van caLAS, herroepen van het Edict van Nantes! enz. Welke gelukkige tijden? Welke verdraagzaamheid ? Een' Nuntius in ons land', om de goede Katholijken te vormen, het welk niet vertoond is zedert 169?. Wat hadden onze vaderen tegen eenen Pauslijken Vikaris in 1732. toen er zelfs Predikanten de ai arm lok tegen trokken, en met de haatlijkfte kleuren de gevaaren affchilderden, welken men van eenen Jefuitfchen vikaN a ris  C ioo ) *ïs zou hebben! Maar er zijn nu geene Je/uiten 'rhwrj daar waren, te dien tijde, zeg* de gefchiedëöis'j eenige Predikanten, die de Leden der Hooge Regeering vinnig doorftreken, dezelve befchuldigende van "eene hoogstiaakbare onver fcMIIigbeid in het (tuk van den godsdienst, en van het niet ijverig ter harte nemen der hun toebetrouwde belangen van den Hervormden, De leeraaren van Leyden en Rotterdam, welke Steden er zich tegen verklaard hadden, betoonden den heetilen ijver, en leverden zelfs fchriftelijke vertogen in aan de Wethouders dezer Steden, waarvan men den inhoud bij wagenaar kan lezen. Hit gebeurde onder eene Staatsregering! Wordt het wel beter met al die verdraagzaamheid ? als er maarniet te veel verlichting komt? Kan men we! genoeg op de rust bedacht zijn? zijn Religionslïdfcten daar niet nodig en nuttig toe? En is het niet best, dat elk zoo bij zijn oude geloof blijft, want wordt het wel beter ? en is er niet te veel aan her huikjen vast, met zoo veel nieuw licht i Maar ik heb nog meer te vraagen. Wordt liet wel beter? Toen in het jaar 15.98. Fit i ps L>E IE de Nederlanden afltondt aan zijne dochter isa&érla cl ara EOGENtA, en ze haar mede ten huwelijk gaf, toen hij ze tieedt trouwen met den AardsHertog albrrt, waren er eenige vrienden in de Spaanjche Nederlanden, die er net als wijsneuzen over redeneerden; zij hielden (taande, datnLiPsde rechter» des menschdoms verkortte, met eene befteiling te maaken over eene maatfehappij van menfchen , ais over een' hoop beesten, dezelven als roerende en onroerende goederen vervreemdende, en overleverende aan een' Heer, niet door hun verkozen. Leeren, was hun taal, de natuur en de ondervinding niet, dat de vorst zijn gezag ontleent van bet voik, en dat bij geen eigenaar kan zijn van zijnsgelijken? Befchaafde vo'ken hebben altijd een groot onderfcheid gemaakt tusfehen een' Vorst en een' Overheerfcher: de Regeering, 't zij aan geregelde Vergaderingen, 't zij ip 't algemeen aan één mensch toevertrouwd, is eene bediening, geene Heerfchappij. De Vorst is een Dienaar des volks, 't zij èetzelve hem de beftuuring in handen gegeven, 't zij  ( 161 ) net, om de ongelegenheden, aan de verkiezing vast, te ontgaan, en een hoofd te hebben, 't welk geen ander belang heeft, dan het hunne, de Regeering etflijk gemaakt heeft. Zou patne ook bij de Ouden ter markt geweest zijn? En wordt het wel beter? Den 15 Januarij 1648. deedt de Heer talon, Advokaat - Generaal des Parlements van Parijs eene Redevoering , waar in hij onder anderen zeide: „ Eertijds wederfprak men in „ het Parlement den Koning, men durfde hem verklaa,. ren: Sire, dat is onrechtvaardig; maar tegenwoordig ,, brengt men geheel afgedaane bevelfchrifren .... Een „ willekeurig Staatsbefluur is goed voor Scythen en „ Barbaren, doch niet voor het befchaafde Frankrijk, „ waar het volk altijd geacht heeft, dat het vrij geboren ,, werdt, en leefde als daadlijke Fravfchen." Als die man toen de waarheid heeft gefproken . zou men dan niet wel haast vragen: Hebben de Franfchen iet nieuws begonnen met de Conftitutie , die zij in onze dagen hebben ingevoerd, of hebben zij het oude weder opgezocht? maar evenwel welk eene ftelling,, die de Brabanders toenmaals aanvoerden, dat een Vorst geen eigenaar kan zijn van zijns gelijken'! Wordt het wel beter? die grondHelling: alle menfchen zijn van natuur e gelijk? Toen de verrader stanlei 1587- Deventer verraden hadt aan de Spanjaarden, wist hij het we! beter, en veïfchoonde zijn verraad, hoewel met ftamelende reden, de blijk van een wederfprekend hart, met te zeggen , dat zijn "eweten hem gedwongen hadt, de ftad , aan den Koning, dien ze toebehoorde, over te leveren, en hij verbloemde zijn fchelmftuk met de woorden der Heilige Schrift: Geeft den Keizer dat des Keizers, en Gode, dat Godes is. Wordt het nu wel beter ? De verrader beweerde tevens, dat hij nooit den eed aan de Staaten hadt gedaan, maaralleen aan leicester, in dien tijd Gouverneur Generaal der Nederlanden, en van dezen bewees hij ontflagen te zijn, door een vrij Paspoort, met leicesters hand en zegel verzegeld. Móet er geen onderfcheid zijn tusfehen Koning salomo» en jan de hoedemaaker? Of zou het hetzelfde wezen , wiens gezondheid men eerst drinkt, op een geaelfchap, die van den Pominée of die van den Burgelf 3 mees:  ( 102 ) meester f Zouden daar niet de grootfte twisten uit kunnen ontdaan ? als ieder zijn eind vast wilde houden, zonder iet te iaten flippen? Maar alle menfchen gelijk? Wordt het wel beter? Rij gelegenheid van het gewag , het welk ik daar maakte van het verraaden van Deventer aan de Spanjaarden, indien eens het volk van Deventer den verraader stanlei bij de lurven hadt kunnen krijgen, zouden zij hem niet den hals gebroken hebben? Is het niet onverdraaglijk , dat eene geheele dad, of een geheel land in lijden gebracht wordt door eenen fchelm, gelijk stan£e1 was ? Maar zou het evenwel niet oneindig beter geweest zijn, indien het recht zoodanige verraadersdrafte , opdar de geheele wereld van de billijkheid der ftraffe overtuigd moge zijn ? Is het nu wel beter ? Of behoeven de tegènwoordige volken niet over verraders te klaagen? Gaat het nu alles eerlijk in zijn werk? overal! Wat hebben dan de Franfchen gezegd van de eerde aftie, die zij hadden, en daar alles in verwarring geraakte, door het roepen van verraad', verraad', elk berge ziek! Wordt het wel beter? als men ééns de beleefde wellevendheid nagaat ten tijde van onze voorvaderen. Ten tijde van den Hollandjchen Graaf dirk be derde gebeurde er iet dergelijks in den flag met de Keizerfchen bij Dordrecht, dat een verrader in het keizerlijk leper riep: vlugt! vlugt! waar door de geheele boel in de war raakte, maar ziet nu eens, hoe onze melis stoke in zijne Rijm-Kronijk dit befebrijft. Als men fchretf XVIII. jaer Ende M. was 't Oorloghe fwaer Van den Grave Diederike Op die Vriefen Gemeenlike; Want om fyns Vaders doot hi quant Op hen fwaerlic ende gram, Ende hem wert helpe van gelike Ghefent van den Keijfer Heijnrike Een Hertoghe, die Godevaert hiet: : Maer dat ne diede algader niet Want een luut quam ( men en weet Waa en het quam_) ghereet: die  I ( i93 ) Die ffemme riep: vliet Heeren, vliet; Wonder groot is daar gefchiet; Want der Vriefen menij'e kiene Sloegh daer menighen ghemene En al 'there wert ontdaen, En die Hertoghe wert gevaen. Hoe beleefd is dat: vliet Heeren, vliet? Wordt het KU Viel beter? De Oud vader fedr os verhaalt ons in eene van zijne Fabelen dat op zekeren tiid de kikkers, warsch geworden van de vrijheid, een' Koning van ju pit er begeerden. He vader der menfchen hadt medelijden met de itoethaspels, en gaf haar een Koning, een plankjen, dat goed noch kwaad kon doen, evenwel hieldt het de kikkers eenigen tijd in ontzag, het geen niet heel lang duurde, of zij merkten, dar hun nieuwe Vorst een goede flokker was, daar zij mede leven konden naar welgevallen. Maar nu herhaalden zij hun verzoek , en wilden een' Koning hebben, d;e wat uit kon voeren, en jupitf.r zondt hun een oijevaar, die fpoedig order onder de kikkers ftelde, en ze voor zich zelven en zijne kleinen en Vorstelijk Huis tot fpijze gebruikte. Welnu wordt het wel beter? Ja, een laater Dichter heeft ons wel van den oijevaar verteldj Hij zwoer, op geene wijs Ooit eenig kikker meer te nemen tot zijn fpijs. Maar of het gedacht der Oijevaaren aan dien eed getrouw is gebleven? Wordt het wel beter? In 't voorbijgaan: waar van komt de naam Ojevaar af? Sommigen willen dat het zoo veel zal zijn ais Ouwe Vaar, omdat hij, zijne magteloze ouders van voeizel bezorgende, een Vader der Ouden is, waarom ook de ouden hem den godvruchtig en noemen; andere meenen, dat Oijevaar kan blijven, in den zelfden zin, nadien Oije ook oud zou betekenen, dewijl Oije de naam van een Moederiam is. Wat dunkt den Lezer? Nog eene vraag betreffende de Oijevaars. Waarom voert het H-aagfche Wapen «en' Oijevaar? Zou het cok betekenen, dat de vApélt EK  C 104 ) HF.N des vaderlands aldaar de befcherming der Oude Vaderlijke Landzaten ter harte nemen? Zoo denkt zeker Schrijver. Ik ben thans niet vlug in het gisfen of in het uitvinden, en daarom kan ik er van de Uijevaars niets meer bijvoegen, dan de bovengemelde vraagen; en de vraag : Wordt het wel beter? Nu geloof ik, zal dit voor tegenwoordig wel volftaan kunnen. Want Hemel! Als ik alles wilde bijbrengen , wat mij bij deze vraag te binnen is gefchoten, en wat ik al gedacht heb onder het vraagen : Wordt het wel beter? Mijn hoofd liep omtrent om: lk dacht aan den toeftand van Europa, aan den toeftand van Ntderland, van Duitschland, van Poolen, van Pruisfen, van Frankrijk, van Braband, van Engeland. Ik dacht aan Finantien, aan Koophandel, Fabrieken, aan Oost en Wesr, aan Beurs en Bank, en waar aan niét al? Mijne gedachten waren kortom zoo menigvuldig, dat zij eikanderen verdrongen, en elk de eerfte willende zijn, kon ik er geen van op het papier krijgen! van wegens den overvloed ! Zoo dat ik wel genoodzaakt ben , om met vraagen over deze vraag: wordt het wel beter? uit te fcheiden, en de Lezer zal wel zoo befcheiden zijn, dat hij mij zal verfchoonen, al ftaan er wat minder letters in dit Hommer, dan in een ander. Hij zal nu zelf nog wat peinzen kunnen, en beproeven, of hij op mijne vraag: Wordt het wel beter? antwoord kan vinden, en wel een antwoord, dat voldoet, en hem met blijde hoop vervult, dat het ééns wel beter zijn zal. Wel nu wie wenscht geen beterfchap ? Niemand is immers te vrede, gelijk horatius zong: Nemofortefua contentusi Wel nu, wordt het wel beter? r.xvrx xxhuc. sera: Het zij zoo! TE LEGDEN, Bij L. HERDINGH. En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks k een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No, 17c.) Hebben de Jooden ende Boeren ook al reden, van klagen? mijn eer de vraag- ii a l! Ï~ïik ftaje te zegren, mijn Eer, dat et jou fal wonderen, dat heen Mo'tsje haanje fchrijft, keihk hal ben bik heen Mousje van de Oogduiife Natie, en bal maas hik de fchoene voor herjige duiten fchoon, fo bin hik dog heen heerlijke Mousje, bij mi) leben. hik-bin nooit feij die .fchirken geweest, die jij luij goims (dar benne de Gristen) fo gedopt ebben, hik mag reijk worden, hals et niet wahr hist, dar hik van dat Veeh van mijn Natie niet ebbe felvs klop geadt, keihk hik was te vooren gezond, maar zij ebben mi in biene flikken gedagen, en nu bn hik heen inkende hen ge irekkeüjite Mousje, die ttns hop de Huis zit hom Je fchoene fchoon maak, hik bin l e 1 b de fchoene fchoonmaak, voor k hs es et dar veeh mij huir gefchoiden , hik bin hin' de fijnagoge gevligt, iteihk en adde hik dat niet gedaan, lang mag hik ieven, dan was hik hal voor mijn tijd bij vader h abr a ha m , hof bij z ebur g gewefe, keihk hik bin niet halleen, die fo wat van de Hamalekihten gekregen ebbe, nai daar zijn nog wel onlerd, kan hik tellen, die wat poes gekregen ebbe, en voor kheezen fijn buit gefchoiden , gelove mij. bij mijn tikje, meer als ondert kan hik her niet tellen, hik fpreek van de Oogduitfe Natie, van de porteiefe ak weet bik niet van",» Zo her van zijn, fel et veel zijn, want de Póiteiöien }> IV. heel; ©" 66?/-'  C 106* ) bennen haltemaal rijke lui, et benne dons, en benne hengels gezind, ( en fo hals Rabi Smoel zij, fo ebben , zij bal aar^geld hin d'Hengelfe fondfen —) en de Oogduitfe zijn haltemaal Pruisgezind — dat weete gij hook wel, wat ebben wij niet hal geroepen Ofianna, boven, toen de keuning van Pruifen, zijn hintrede hin Praag deede, hen dar ebben ze book geroepen, thoen de Hooftenrijkers weder hin Praag kwamen, nu ftaane hik jouw te zegge, dat viel van de Mousjes en hal de Jaden ( Joden dat zijne de Porteiesen, en die rekenen zig van de (lamme Gatl hafkomftig) nu die fo gefchreeuwt, en bons hen de Goims fo ebben geklobt r.u rijke mijn eeren zijn, van te vooren ganfen waaren zij, hen liepen doen met fchofele fehoenen hen kouzen, hen et Embd hult de broek, zij moeten ltaane met de fchrewen, heen profijtje gead te ebben, met aar jake jaje, lihk voor heen duitje, proef voor heen hoortje, ebben zij et niet kunnen bejaggeren, hen nu leven zij zo dol, hals hofte et haltijd poerim was. keihk van te vooren, adde hik nog wat, hen konde met heen mootje Sabbahs Rok loopen, maar o wai hik ben hik itaje te zegge hik ben zo harm hals heen mier geworden, ho> wat eb hik hal hondervonden, fomtijds kreeg hik, voor Anno 1787. hals bik de Goims de fchoene fchoonmaakte, wel heen ftuivertje hofte heen dibbeltje, maar na die tijd, benne de Goims weggebleven, hen kreijge bik nog heen bijltje hom de fchoene fchoonmaak, dan kreijge hik hop zijn best heen paar duiten, en lang magge hik leven, hals zij toen hook niet meer Moos verdiende hals nu, 4. jaren ebbe hik zo moeten zikkelen, vroeg hik jou luij Gristen, moete hik fchoene fchoon maak, dan beete zij mij toe, loop Smous, vroeg bik han mijn Natie , 'clan kreeg hik ten hantwoord, most du hom de hooren ebben ganf, nah bij geen keez , du hond, ja bij mijn leben, adde hik zo viel dibbeltjes, als raggels van r..;jn Natie, o waij dan was hik beouden. Keihk met fchoene fchoonmaak ebbe moeten uitfcheiden, hen nu lope hik hop de Vismark hofte op jij luij Schabas , hofte hop de blommark hom wat te verdienen. Keihk hal bin hik heen harm Mousje, zo kan hik hals jij mij wat te koop kan hanvvijzen, nog wel Moos bij mij  C 107 ) «ij Natie te leen krcijge, hen dat voor 6 a 8 a ro gilde van et onderd daags, haan hintrest, van de Natie, noe wat goed et ohk his, hal was et hook hop de eide gevonden, fo kirine whij et tog verhanfele, whij ebbe hook bergers zo wel bij de Natie hals bij — dehonbefnedene. — noe hals er maar op te fchaggcre valt, neemen de Mousjes tog mede. — Adde mozis et mij niet verbode, van dit niet te moge doen, hals mede et... bedriegen, fo konde nog wat bejaggere —■ noe hom dat hik dat niet toe, fo fckelde mij de Natie voor heen karkiet, heen kharaiet verfla me, his heen Samariter, hen die oude fig haan moz's, de prophete, hen de Pfalme, hen niet han de Talmout, voor fo heen ketter oude zi j mij — noe heen ketter ben hik dog niet , maar wel heen keez, dat his waar, hen his dat fchande, dat hik zo wel heen keez bin, hals veele de rijke, brave hen heerlijke Gristen, zo Regenten hals birgers, keh jah gefmert et et mij, toe hik geoord ebbe, dat zij de brave vader ooft, heen fchoene fchoon maak met zijn bakje te tttjs gezonde ebben ( adden zij dat haan eineke van der noot gedaane, die was heen Brabanderr hen die konne fo goed kruijpe hals heen Porteies, dat was fe goed geweefe ) zo hik oore his em dat van heen lobbes gezonde geworden, die ij voort geolpen, hen heen Oficie et gegeven. Noe hal loopc hik niet hals heen fpion, (bij mij leben , dat konne wij Mousjes hook doene, ) zo oors hik hal eel veel, wilje mij wel geiove , dat de Mousjes Hagter ziin mit de Loterij te vercopen, en zo wat te bedotte, daar ebbe nog heenklijn broodje han, nu dat hls tog beter weest, maar nu his het wat handers ekome, daar meer ob te profniere valt, weete dan, huijt duitsland, dat his fe dog fo groot, hen daar khome nu zo veel bouwe en zilver Orlogie, dijamante ringe , van die houwe hoor-hijzers, die de Boerinne dragen, na 01land toe, want hik ftane te geloven, dat fij daar heen mijne ebbe gevonde , noe, hen die worde bij waife van Loterije verdeelt, begutje hik denke te ftane hagter te kome, voor nog heenige miloene, ftane nog daar te khoop, ja bij mijner Heere, hook houwe kettingc, fchilderije, prenten, linne en wolle , grof en fijne, nu U 3 4a?  C 108 ) dat met et te Leipfig hen handere rotsje, nog Mi de Polacke , Westvalingers, Savoyarde hen Luiker JVahle. niet et kunne verhanfeld werden, noe dat ftane nog hier te kom, ho et his tog fo moij, hals hofte et hin Oland hen te Schoonoven en Hamjielveen en' E'togenlosch gemaakt was keihk et gaat tog halles na Oland toe, om hop de platte landen te verloferfje, hen wat hts her niet hal hin 2 laaren hier vercogd, keihk leitb his met gek mas Ie broge, waar khome dog halle die mootje houde kerttege enz. van daar. Hofte jij heen Zeun ebt, weete hik niet, maar late hij ftane , na toe te gane hom te keihken , reik mag hik worde hals hij niet fou ftane te flane op zijn borst, en te zeggen, noe ie ij b j e his her hagter — l e ij b iet hik, hen dat his Mousjes oogduits, maar bin et ibreuws iet et Levi want hik bin van de ftamme Levi, hen hals de Teml pel te Hinfalem ftaaht te worde hopgebouwt, dan ben hik heen Lcvit, dan ftaane hik de biegt van de Mousjes haf te ooren, dan fal hik jou ftane meere re ver elJe — bij mij Schaba Rokje moete ik jou zej'ge dat de Natie niet meer zo Oziana his hals te voren zij beginne, hal bang te worden, dat zij na Hirujalem toe moete, en dat zij met et geweer na toe moete gane, hen te moete vcgten tegen de Franfen, o waij wat fullen (ij ebben te maken, mij, barme mhhibozit, fullen zij ftane ier te late, daar zij mij hals heen leijsje zo wel hals heen Cohen moete me neme, tege de Franje ebbe zijniet te vegte, ben zij benne bang, dat die h.aar fal ftane hop te zoeke, hen de Fronjen fime ja 1 ruikemakers , Iiaatdfcheerders .. hen nu ftaie te wete bij hons Mousjes word de baard geknipt, en nu vreezen de Cobens (bij de wet van mozis, moete zij de hosfen en fchape Aagten ) nu bene zij banc, <'at de Fratt. Je ftane haar randje van de baard te febeeren , dat et iiozrs verbode, aar baard mogte bloede noe hik hals heen Levi, drage heen fikie, hen hals de Franje mogte ftane ie kome, wil-iij aan voor mij tkiiBji Jven goed woord doene, dat zij mij niet met et mes fneere, want gien Cohen nog Levi mag efchoren worde, dan zijn waij niet Cpucber, nu hals jij dat ftane te piake, dan fal hik jouw bij mijner Iie&re, balloos heen pot-  ( 109 ) potje blomme, hofte heen fotje vis', hofte heen pakje vnn 'e frhuiir te uijs brengen , hofte de fchoene voor niemendal ftane fchoone te maake, noe cholem malechum. Hik bin LEIBJE de SCHOENE SCHOONMAAK, mijn heer vraeg-ai.! Ick bin maer ien ienvoudige Boer , ick gae zomtijds jiae de Stadt om mijn melk aan de deuren uit te venten , ik ebbe al eele mooije Colanten, die groote Hoeden , Paruiken en hooge Mutzen met zulke Engelen vleugelen draegen , dog ick ouw niet van borgen — die mij 3 duiten geeft, kan een half pintje melk van mij kraigen , want zoude gij wel willen geleuven, dat als ik dat niet zoo dee, reeds Job arm zoude weezen, want de exprent docat, zijde onfe Dorp-Voorzanger, dat ien allemagtige geleerde vent is, dat wil zeggen: zaide die kerel de ondervinding zal het leeren. Nu door fchaede heb ick geleerd, dat het beter is aen ien arm mens wat te geven, dan an die groote lien , ofte aan die Rlauwrokken , al is er nog foo veel klatergoud op haer Rokken, te borgen — nu moet ik u mijn nood klaegén, mijn Buurman Zijmen heit mij na jouw gezonden , dat jij het aan alle menfen vertellen mag. hoe nu de Boeren in foo ien verachting zijn, daer tog Vader adam, no ach, abraham, jacob. ja K-Hinnik saüi. zelvs Boeren geweest zijn 't is waer zij hebhen niet met het juk op de nek en aen de eene zijde een emmer, en aen de andere een vaetje met melk, gelopen na de Steelleden in Holland om melk te vercoopen. Weet dan. ik kom fmorgens voor 7 uur. t verftaet zig dat het dan Zomer is, met mijn karretje in de Stad, en bin boten melkboer en al de porder van de Mi'den, nu ik moet vöelmaets 2 a 3 mael fcheilen, eer die Iuije dieren op ftaen , en dan krijge ik een katte, bakkes toe, van jouw lompe Boer, js dat fcheilen, jij fchèld ofte het Huis in de brend ftaet, nu ik fwijge. P 3 ook  C «o ) ook niet, want ik ben eenUïollander, van vaer tot vaer, ja foo oude Hollander dat ik niet zeggen kan, ja eer men van een Keunink van Preufen droomde — nu en wie kan de mishandeling van een lompe grasgroene moffin dulden, daar geen mens van weet waer die hex van daen is, nu als die morilge konkel het bedde uitkomt, ka bah! hoe vies fien dan die dieren uit, werempel onfe Maiden zijn er findelijke Engeltjes bij, en gien Boer zou foo ien morfebel van een Maid willen ouwen, nu dit liet ik mij geen 3 mael doen, en faide: oor tadelas dier, laet jouw de duivel porren, ik wil et niet doen, en dan ken jij de melk felver haelen, voor 9 duiten melk te vercoopen, te fcheilen, dat jij luije biest het nest uitkomt, en dan komt jij met hangende hairen met een morilge pot an, die ik vies bin van aen te vatten, en dan klaeg jij morfebel dat mijn melk zuur of goor is, en dan mij te fchelden — loop moffin, was jouw vaer een Boer geweest dan was jij ien braeve Maid , maer nu ben jij ien flegte, meen jij, dat een Hollandfe Boer lig altijd van jouw mofFe goed lig wil Iaeten ringelooren , ne dat doe ik niet, wij zijn et al lang moe» de, ik wilde heen gaen, maer wel oliekoekjes ! wat ging die veeks aen, fij fchol mij uit voor kees, en voor alles wat uit foo ien flegte morfige moffinne bakhuis koo. men kan, en zij gaf mij zoo een flukfe draaij die nae raek was, nu fel jouw de duivel haelen, jouw teef , zaide ik en zai kreeg een frisfe opftopper, dat hair geheele mefFe bakkes bloede, wel de faetan wat fchreeuwde die vervloekte quade mofFe maid, dat et hiele huis deur klonk, zai viel op de grond van quaedheid, en trok r, it armen en bienen, dat het ien aird had, en de braefem hair op hair frnoel ftond, toen kwam men Heer, eer de trap afvliegen dan afloopen, en fprak: was tonnerfe Boer was macht jij voor leben , fatanfe flegel wen jij jouw nicht wek fcheert, dan zal ik jouw trens op de pokkei geben. Wel mof, zaide ik, loop met jouw moffin naer de duivel in jouw land, en komt mai niet te nae, al was jij ook ien Pruis of ien Uzaer, ik lust jouw, foo zal ik jouw leeren wat een Hollandfe Eoer durft en kan doen, jij mofFe fmeerlap, jij ftinkt ook nae «je moffe lugt, als nmferig fttpo, foo als ... . loop kc-  C ) leeret leerd eerst een Hollander kennen, eerst een neeman,' en komt dan bij ons Boeren, man voor man, al was het ook de ftarkfte uit jouw fwart broodland, foo fullen wij jouw knoesten, ofte mien jij foo te doen, als jouw landlui die met hair 8 een oud man konde kloppen, maer als zai haer man zaegen, dan liepen zal als Haizen — mien jij ftrovisdraivers, ons altaid zo vrij te mogen kloppen, neen warempel dat duit geen Hollandfe Boere jongen! en zo liet ik die Pommersman in fijn deur ftaen, het was ien pret om te zien hoe die moffe men Heer uit zag, beroerd bleef hij ftaen, ik haid hier main taijd verbabbeld, deur die Zaturdagfe moffe maid en vent, maer kaik, toen ik main melk vercogd had, gonk ik bei main Zijmenbuur, en verhaelde hem, men wedervaeren, en die et mij geraeden, dat ik niet, maer men knegt nae de Stad moet Iaeten gaen, want hij et gehoord, die Hooglandfe Heerfchup, een Offefitie aen het land bekomen heit, en dat ik me maer moest ftil houden. Is dat niet ien groote afaront voor een Hollandfe Boer? ien Boer die om 4 uur reeds op het land is , om de koeijen te melken, en om 7 uur, om de melk te ver. coopen, reeds in de Stad komt, en dan deur aan deur moet fcheilen, voor en nae, om de maiden uit het bed te porren, en geen porders loon, nog geen Nieuwjaer nog Kermis te kraigen, en daerenboven nog als een lompe Boer uitgefcholden te worden, en van een moffin nog een draaij te kraigen, tot dank, dat ik hair geport heb, en nu fchuilhoekje te moeten fpeelen, want Zijmen vreesde dat het biest eens mogte koomen, om faterfaftie voor te vraegen, en daer is Zijmen en ik zoo bang voor, ais voor St. Nicoues de kinderen, dat kan geen Hollandfe nog Gooilandfe Boer dulden. — Maer raed mij, moet ik.et maer bleauw bleauw laeten, ofte moete ik foeken dat ik kuit of haerigh krijge, ofte is het maer best dat ik et maer verdraege, het zei zeper wel niet eeuwig duuren, dat men van kwaed gebroeid» zei fig zal laeten mishandelen. — Zijmen zait: Kees s boude jij jouw maer ftil, want jij zult wel weer eens beter gelegenheid kraigen van die Wsftfrankrijkers, te waizen hoe men de boter kaïndt, maer nu zouden zij jouw  * jouw in gedrang kunnen brengen en zesgen- falhoeWet wij in 't wonder iaer i792 zijn, daer lü»eman die Akkeltrolosist, en Edelman mD(»oïoFMl| van gezaid heeft, ) die Kees is een Nieuw Ligter een Ketter want al dat goedje is meest voor liet Oude licht en wil jij niet gelo en, vraeat et maer aen Lodewijk-' buur, en die zelie ook aenraeden, KE£sbedaer, weest bedaert. — Moet ik nu bedaerd blaiven of niet, wat ïaede jij mij? wan. fo ik oor, fo ben jij een grappige vent, eenraere Doftor, maar als jij antwoord dan moe» jij niet met de fmouze ofte Engelfe nog mofFe rael aenkoomen, want die tael is voor mij en ons boeren fo walgelijk als de Turkfe, liever hoor ik de f/aije fre^ fe fpraek. — Nu tot weerzien: dag veaeg-al' Ik ben KEEZ de MELKBOER, Melkenlmrg den 26 Meij 1792. NB. Nog voel ik die weergaefe draeij, mijn weng is zo dik als een PofFert. Zou die draeij ook vergiftig zain ? T ü IKV D É üt, Bij L. H E R D I N G H. Er) alöm hü de meene Boekverkoorers. daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.-  DE VRAAG-AL. No. 17r» Wat tijn ÈtnigranUns Is r*e waarneming ook gegrond. dat ct onser de. menfchen dikwijls woorden in gebruik zijn, hun zoo eigen dat zij nooit de moeite. nemen, om eens esp oogenblik na te denken, vat zij eigenlijk betekenen en welken'zin zij hebben? Zijn er niet veele zuike Voordenin alle kunsten-en •wetenfehappen; tot-in bet godgeleerd famenftel toe? maar ook in het burgerlijk fpven? En heeft deze onoplettendheid niet voornaamJi'jk plaatsin mode ' woorden , dié" dü ton zijn , zoo als bij voorb. tegenswoordig: Vrijheid , Ariftocratic, Desoo'isme, Anarchie, Conftitutie, Gelijkheid, nieuw licht? en hondcrd"derge!i;ken S die van-mond tot mond gaan, terw:jl iiaanwliiks het duizèhdire 'deel der genen, ■ die' zc gebruiken, een oo»enblik a mdachts . beftcedt, 6\n te Vraagen: Wat betekenen die woorden? -warzijr*- het Voor zaaien,' die daar door uitgedrukt worden '? En 'zoa er evenwel nier veel van afhangen ? Zou niet een ■menigte twisten in ééns b'edaaren, indien ee mïnfeben zich niet aan de woorden vergaapten, maar de zaaken verftonden? ... Ondef de andere woorden, die men tegenwoordig 111 alle Couranten en andere Paprererr leest, uit alle monden hoort i is het woord Emigranten; men leest van Ftanfthè-, 'llollatdjthe, . Brabandjche, Luiïjche , 1 oolfchc enz. enz. enz. Emigrantenmaar «rot zijn Em■ IV. D E ei. P ' £ran+  ( "4 ) granten? vroeg mij Iaast een geboren Hollander, en hij voegde er bij: Zou kaïn niet de eerfte Emigrant in de wereld geweest zijn? Waren de Kinderen Israëls ook geen Emgiranten, toen zij uit Egypte na Kan.ian; uit Kanaan na Syrië en Babel; uit Babel weder na Kanaan, en eindelijk naar de uiterfte deelen der aarde emigeerden? Duurt dit nog niet tot heden toe? Hebben nu alle die oude en nieuwe Emigranten om ééne en dezelfde zaak geëmigreerd? Emigreerde de een niet, uit vreeze voer vergelding wegens zijn' broedermoord te ontvangen? Hebben anderen , (gelijk de Jooden} niet geSmigreerd, om hunne vrijheid te zoeken? En hebben de Sijriêrs, Babijloniëis en anderen, niet geëmigreerd, om de vrijheid der Jooden aan de ketting te leggen ? Maar waarom zijn nu de Hollanders, Brabanders, enz. enz. geëmigreerd? Blijkt het niet uit dit mengelmoes van vraagen, dat onze geboren Hollander met het woord Emigranten in de war is? Maar is het wonder, daar het geen HoU landsck maar een vreemd woord is? van een' Franjehen of liever Latijnjchen ooriprong? want leest men niet bij vi£ gilius: Veteres nigrate Coloni! Was dit niet de leuze van de Soldaten van augustus, die hem geholpen hadden, de Vrijheid van het achtbaar Romeinfche Volk te vertrappen, en die, tot vergelding, de landen en bezittingen der goede op- en ingezetenen ontvingen, die zij met de gemelde woorden deeden verhuizen? Elk derhalven, die verhuist, is een Emigrant, te weten, die uit zijn Vaderland verhuist! als dit zoo is, is het getal der Emigranten onbegrijpelijk groot in de wereld geweest, en nog. Want in de uitgeftrektheid genomen, zou de vraag van mijn' vriend te pas komen, of de Sijriërs, Babijloniërs enz. geene Emigranten waren, die de Vrijheid der Jooden aan de ketting gingen leggen? Maar zouden dan ook die Hongaaren, Kroaaten, Pandoeren, welke naamen? die heel van den mond des Donauvus komen, om de Franjchen .... Nu hoe is het? aan de ketting te leg-  ( ns ) leggen? of om iodswijk de XVL van rle ketting te ontdaan? Wat zal de Lezer invullen? Zouden dan de Rus/en, die naa Poolen afzakken, om de Poolen t» beduiden, dat zij, met hunnen Koning, een verkeerd begrip van de Vrijheid , en het geluk van hun land , hebben ook geen Emigranten zijn? Zouden de Romeinen, die met hunne wapenen tot het uiterfte Oosten, en tot aan het Westen, daar zij de zon hoorden 't fisfen, als hij 's avonds in zee dook, trokken, ad pacandum erbem, wat betekent dit? Volgends tacitus, om de wereld te plunderen en te ontvolken, maar zouden wij bet niet vertaaien, om de rust te herftellen? Zouden, zeg ik, de Romeinen dan ooit geen Emigranten geweest zijn? Nu, in oude tijden hielden de Volken veel van verhuizen; wanneer zij begrepen, dat hun land hun to onvruchtbaar, of hunne luchtftreek te ongezond was . trokken zij op met pak en zak, met vrouw en kind, en zochten een ander land, daar het hun beter aanftondt. Hoewel het hun fomtijds kwalijk bekwam. Wie heeft niet gelezen van de Helvetiërs? van do Kimbren en Teutonen? Ja was dit niet de voorflag van Vader willem aan onze voorouders, om alles te vernielen, dijken en dammen door te fteken , en met vrouw en kind., en tilbare have fcheep te gaan, en een ander gewest op te zoeken, om vrije lucht in te ademen? Hoe gelukkig, dat zij tot dat uiterften niet behoefden te komen? dat de Nederlanders in Nederland de Vrijheid kunnen genieten' Want wooncn wij niet in 't vriji Nederland? en dan Oo.t, West t' Huis best. Behalven als men met een kwaad wijf te doen heeft; want, zegt de wijze man: 't Is beter, te woonen op een j osk van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw. Ja, zou men om een kwaad wijf te ontgaan, niet wel een Emigrant worden? Maar nemen wij het woord wel zoo ruim, wanneer wij van Hollandfche, Franfche, Brabandfche enz, Emigranten fpreeken? Of zou men het woord verduitfehen? 2 de,  ( ntf ) de, er dan ballingen voor moeren, zetten? En nu kim* r;eïï wij wat nader komtn: Wat zijn lailiiigiu? Zijn dit juist artijd fchelmen, die het land 'uitgejaagd worden, oh hun .kwaaddoen ? Of die bij tijds de' hielen Jig en. om dat Eij voor het zwaard der gerechtigheid vree/en? Maar gaat dat dan altijd' door: die hopt heeft fchuid? Of zijn er ook doorluchtige ballingen ? ballingen, die door het geweld van dwingelanden , of door een ii'u'tzïek volkof door pvermagt van vreemde vol. i:cn , int her land vefdreven werden? Of die het vaderland verheien, omdat zij er niet gerust, niet veilig, riiet vrij leeven konden v En die daar'öm liever' verkozen, elders vHj te Ij-, ven, dm in hun. vaderland fiaa. ven je zijn ? tt a; ,-ty.c, ons'de geschiedenis' ? Wie was de eciflc balling? zou dit Kaïn geweest zijn? JTii was een balling., ecu .baiiing naar verdienden, want Bij jiadj: zijn troe Ier vermoord. Nu', indien alle broed'erinoorders . als ie a ï .%•, hun vaderland moesten ruimen, en mei de daal ruimden , zou dat niet heilzaam wez,er,?. Maar waar bleven dan de kettermaakers, ds opioe'rlïookers? enz. enz. Maar Kan men nog niet hooeejpSfimmeri dan 7 jr? Waren adam en eva ook de c-erfte ballingen ? de eerde Emigranten? Toen 'zij iVt het Paradys verdreven werden, omdat zij van de veii>.;.!en' viucht Rege£érJ hadden? En waren zij geen tellingen naar verdiensten? .., £'k. weet, dat ér gévallen zijn , waar in'de Wetten fcliuldifen" bannen', maar weet elk wel, dat zulke fehaldigen, ten minitel), raar het oordeel van vrijS volken, ook zelfs onder Koningen en I'rinfcn geweest z; n ? diónïsiós, de dwingeland van. Syrakuze, was zulk een balling. Door zijne D'ef-potieke regeering, hadt.hiL alje achting des volks verbeurd, tiiuoleön' kwam vSHl Ktrinthè', verloste het volk van zijne dwingland y,' en o'.i o n ij's i ij's moest een Emigrant worden të "Korimng, ..daar.hjj een Kinderfchóol oprichtte, en zich"trc^D^ati /' clat" hij evenwel nog in de plak een foort van fecprer zwaaide, terwijl de Lacsdèmóniirs naar RtrtiliÊ liefhebberij', óm zich kort en krachtig uit te dn,:.;..i:'. 'aan arïdelr'e 'Desfotiri dat voorbeeld'tot waarfchuü'i..g plcegeji önlér 'hqt oog te brengen; dionij- sius  ( n7 ) s!us te Korintlte'. was tiat niet we! zoó krachtig, als eene uitgebreide Memorie, waar in de rechten des volks verdedigd, e:l den Vuist zijn pligt" onder het oog gebracht wordt? ' Was ook niet TOQUtNius, dé' Hovaardige, zulk een Émigrant? H;j bad: fe Roir.e zoodanig despotiek gebëerschrt dat eindelijk bet volk zich verëenigde, en de Koninglijke regcerinj: affchaffende, eene nieuw» Conftitutie'invoerde. Rn welk was het gevolg? de Fmigreererrde Koning, en de Koninglijke Printen, droegen aan alle toenma'ige-■Koningen en Vorsten hunne zaak voor,'als de zaak van alle de • Souverainén, en bewogen hen ,' om ta'ujen een alliantie te fluiten, om de öüde'Co-jirlturie te herftejlen , en"aan^ t a r k w ij üf züne rèchtoii weder te bezorgen. PoRSErvA,- Koning van C/ff* jlum ■ was 'het hoofd van den' iog>_, en deedt'eenen inval In he\ Rvmehfch? gebied1;" maar" hoe' gevaarlijk was deze onderneming voor hem? Oe Romeinen,- beiisld mee het denkbeeld-'"van vrijheid, durfden• alles beft aan,. et» zekere muciüs s c m v 01. a , een jong Romein, begafzich in het leser van por se na, en den Koning opzoekende, Vondt hr'j htm-, niet' op een bal", maar middentonder zijne Soldaaten , en daar zou de voorftander der vriihsid hem 'gematst hebben, indien hij niet gedwaald hadt; hij zag des Konings Rentmeester, die de penningen beftuurde, en rijklijker dan' de Koning gekleed Was; voor-den Koning aan , en lt'iét dien het ftaat in 'tlijf, zoo datlrj dood nederviel. Wat durfden die ouda kinderen tier Natuur niet al voor de vrijheid beftaan? mij. cius miste, maar zijne bedoeling- was Koningsmoord, Ómdat die Koning dé vrijheid den oorlog aangedaan, cn zich met de huishouding van een v 8 ij volk bemoeid hadt! En zülké voorbeelden worden ons al op de Lati'jr.fche' Schooien bekend, en wij hebben de deugden der Romeimn- zoo dikwijls hooren roemen ! -Nu, b'j de LrJliten vinden wij ook al zulke voorbeelden; bij voorbeeld eglös', die den dikken ehud het zwaard in 't lijf ftiet, dat de drek- uitging '. Was dat ook oud Conftitutione'el bij die oude volken? Of zagen zij de verdrukkers hunner vrijheid voor vijanden van het incüschdom' aan ?— . ' " " P 3 Mn.  Möciui weidt gevat, en beleedt terltondt, niet alleen dat zijn oogmeik op den Koning ïorsewa gedoeld hadt, maar hij was zoo boos op zich zelven, toen hij zijne mistasting vernam, dat hij zijne rechtehand, tot ftraffe, om dat zij hadt misgetast, in het vuur, dat daar, op een' altaar,bij dehand was, ftak, en ze, zonder het gelaad te vertrekken, verbrandde; aan den Koning tevens verhaalende, dat er nog 300 in Rome. waren, even koen als hij, en allen gerefolveerd, om den verdediger van het Despotisme uit den weg te ruimen. En wat meent gij, Lezer, dat porsin a deedt? Hij koos een' heel voorzichtigen weg, en maakte een bijlegger; hij liet sc^evola los, trof de vrede met de Romeinen, liet hen hunne vrijheid behouden, en bedankte, om de herfteller van den dwingeland te wezen, In 't voorbijgaan, wat waren die oude Romeinen en Grieken vrienden van hunne vrijheid ? zij richtten ftandbeelden op voor hun, die de dwingelanden van kant hielpen, bewezen hun alle eer, en zongen zelfs liedjens tot hun lof. Daar is nog eeu liedjen overig, dat men over tafel plag te zingen, tot ftichting voor de Vrijheids -zoonen te Atlnene. Het Grieksch begint dus 'Ej> (ivpTou aXaSi to t-ttyot (poppen, enz. men kan het geheel lezen bij athenaeus, en de vermaarde Bisfchop lowth heeft er ook ergens zijne aanmerkingen over gemaakt. Maar, mijne Lezers zullen misfchien zoo weinig Grieksch veriTaan, dat zij het liever in 't Hollandsen zagen. Ik ben geen Dichter, anders zou ik het, ten dienile van de onkundigen in het Grieksch, op verzen brengen, maar om hen niet geheel van het vermaak te berooven, van den zin en mening van een oud Vrijheids-liedjen, zal ik het letterlijk vertaald geven. Vooraf: haemodius en aristogitos waren twee goede Vrienden, die den dwingeland hipparchus te Atheenen op eeu' grooten feestdag om hals brachten, hebbende hunne mesfen in een gsijrthcntakjen tusfehen de bladen verborgen, en die dus oorzaak waren, dat Atuienen vrij werdt, fchoon 11 aritODius door de lijfwacht van den dwingeland op . ftaau-  ( ITP ) flaande foei werdt afgemaakt, en aristogitoh o$> «en fchavot als een Vorstenmoorder, moest fterven, JMaar de Atheniënzen, in Vrijheid herfteld, zongen nog lang hunnen lof, op deze of diergelijke wijze In een Mijrthentakjen Berg ik ook mijn mes; Even als haemodiü» En aristogi ton. Toen zii eens den dwingeland Hielpen met het zwaard aan kant," En Atheenen maakten vrij. Gij zijt niet geftorven , Lieve, lieve harmodius! In 't gewest der Zaal'gen Leeft g' in eeuwigheid ; Daar achilles, fnel te voeti Als ook di om eed, die held Leeven tot in eeuwigheid. In een Mijrthentakjen Berg ik ook mijn mes Even als harmodiuSj En aris togiton Die t' Atheenen op het feest Dwingeland hipparchus eens Moedig hielpen aan een kant. Eeuwig zal m' u roemen jjeve, lieve humodib» En aristooiton, Omdat gij den dwingeland Schaftet met uw zwaard aan kant,1 En Athunen maaktet vrij! Maar, waar toe nu die geleerdheid? waartoe? Eikel om de vraag: Welke liefhebbeis van de Vrijheid waren de Athtnienzen en Romeinen en zoo veel andere eude volken? Maar nu weder na de Emigranten. Heeft  Heeft men. ntet in 'kater eeuwen Koningen en .Vors» Ien zien Emigreeren? en fommigen wel voor al hun Ieven? Wat was Koning jakob de Ji. van Engeland* Schoonvader van willem den III. Prins van Oranje, toen hij den troon voor zijnen Schoonzoon ruimde, en Engeland verliet? Was hij niet een Emigrant, die in Frankrijk en elders,, ojnzworf, zonder....ooit weder aan de kroon te kunnen geraaken ? Dus verre van de Vorstelijke Emigranten; uit den ouden rijd! Nu van Cene andere foort van Emigranten, van zu!ken, die-hun -Vaderland hebben moeten ruimen voor het geweld der dwingelanden, pf om de woede van een opgeruid graauw te ontkomen, van welken fommigen in zegepraal zijn wedergekeerd, terwij! anderen zoo gelukkig niet geweest zijn. Maar hier kan ik er niet meer van zeggen, en evenwel er zijn'zulke groote en vermaarde naamen onder, dat ik met recht vraag, of bet niet volftrekt hodïg is, dat ik iet van hun fpreek, en of dit niet veel licht zal geven 'tot opheldering van de vraag: Wat zijn Emigranten ? ( Het vervolg in het volgende Nommer. ~) TE L E T D E N, Bij L. II E R D I N G H. En alörri bij de meeste ïloekveikoopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  ü E VRAAG-AL (No, 172.) Zijn de menfchen niet met de kop gebruid? w e is er nu met de kop gebruid? joeis weetgraag? of ik? Ik bad bet vervolg van mijne vraag: IVat zijn Emigranten? aan mijne Lezers beloofd, en ik ga heen, en plaats een' vraag vanjORis westcraag! Is jok is ook met de kop gebruld? daar hij mij gaan revelen van de Dominees, en van mijne tegenwerpingen . om hem te wederleggen, dat de Dominees geene Vraagallen zijn, en zich nergens mede bemoeijen, fchoon ik den vent van mijn leven geene tegenwerpingen gemaakt heb, en geen liefhebber ben van tegenwerpingen , want daar kan men iemand een blaauwe fcheen mede geven, en die kaatst moet den bal verwachten," zegt amurath BFFEHDi die zich zelven den bijnaam geeft van den Wijzen, in de Lantaarn te Amjlerdam in 't Nieuwe licht; of zijn mijne Legers mee de kop gebruid, als zij niet vragen, zoo wel als ik; is jorisjen ook in een gezelfchap van Dominees geweest, die hem met hunne vraagen hebben lastig gevallen, en doen zweeten? Hebben zij ook jorisjew met hem gefpeeld? Hebben zij zijne rechtzinnigheid int vermoeden gebracht? Studeert jobis ook in de Godgeleerdheid? en waar? te Utrecht? of te Leyden? kijk door vragen wordt men wijs, of men is met dei kop gebruid' Maar fchoon ik vraag! óf dit Nommer ooi: voor dé" verftandigen zal wezen? Sapieni fat! evenwel IV. ds el. Q zn'L  ( m ) zullen wij eerst joris hooren, en dan vraag ik weder voort van de Emigranten. Nu begint jok is, Cï moet toch een jokisjen onderloopen. heer vraag-al I Weest niet verwonderd bij hg? öntvangen van dezen brief, mij dunkt ik z'e u kijken' en op het woord — Mijn Heer, een brief, twee ftuivers port," repliceercn : Hoe een brief! en wel van joris weetgraag! Zonder dat verder uwe oogen zich op de letteren van dezen brief kunnen vestigen, raakt alre de vraaglust, het gewoone gebrek onder de vraagffttEN, aan den gang, dan, excufeer, mijn Heert dit eerfte ftapjen , het is niet, zoo als doorgaans, een klein omwegjen, om iemand aan dergelijke ftreeken en mennistjes ongewoon, in een net te vangen, altijd uitgespannen, om de ongelukkigen te knippen, neen! waarlijk niet! maar he: is om aan mijne weetgierigheid bot ce vieren, en mijne vraaglust tevens te voldoen, dan, zeg ik — weet gij wel, dat gij onder de Herders en Leeraaren ook een aantal Vraag'allen hebt van verfchillende foort? Maar Vraag- allen onder Dominéés? Zijn de menfchen of is joris weetgraag met de kop gebruid? vraag-allen onder de Geestlijke Herders? Moeften die niet Heilig de waarheid leeren? moeten die niet woorden van het hart fpreken, en zeggen: dit is zoo, dit is waarheid? Komt het met hun ambt wel overeen, dat zij vraag-allenzijn? Ko;nt het vraagen altijd te pas? Wordt er altijd geëxamineerd ? ku men deze heeren, zonder hun verftands vermogens du'idüjk en klaar aan den dag te leggen, wel vraagen? Zijn de vraaeen der vraag-allen altijd wel wijs en verftandig te noemen? loopt er niet dikwijls iet van St Anne onder? Komt dat wel iner de deftigheid en pretenfe auüorhi, zeggen de Franfchcn, der Eerwaarde Heeren overeen? zijt gij derhalven met de kop gebruid joris ,• om zoo iet te vragen, of ik wel weet dat de Dominéés ook vraagallen zijn ? Ja Heer en Vriend! Zijn de menfchen niet met de ko? gebruld ?  C 1*3 ) Irutd? is zeker een vraag. Maar heïfc men in de wereld van het begin af, niet verfcbülend foort van menfchen gevonden, eenenABEL de goedaait.igheid zelf, a' te toegevend, een duifjen zonder gal, en deze was herder maar verfta mij wel Heer VRAAG-Afc1hij was herder in den eigenlijken zin — eenen kaïn, het tegendeel van zijnen Broeder, en hij vermoorde zijnen goeden broeder abel? Was hij niet met den kop gebruid? Zijn er niet onder menfchen van laater tijden geweest nebucadnesar's; veroveraars van Landen en Volken, nero's ; dwingelanden en onderdrukkers van Rome ? Zijn er niet nog verftan« dige en kundige lieden zoo wel als gekken, onder grooten zoo wel als kleinen, onder wereldlijke zoo wel als geestlijke perfoonen? Is er niet geweest een lijkurgus , een solon, een augustus, verftandig en flim in zijn foort, om op de puinhoopen der Roomfche Vrijheid zijne grootheid te vestigen? eenen kaligul a die, weder ftapel zot was, doch fchreef men deze vlaagen van zotheid niet toe aan het liefdekruid, hem door zijne tedere echtgenoote. c a li z o n i a ingegeven? Zou deze drank ook meermaa»en genuttigd worden? en dezelfde effect, of uitwerking behouden hebben? want zijn de menfchen niet met de kop gebruid? Nu, Heer vraag-al! zoo als gij ziet altijd is er tweederlei foort van menfchen op de wereld geweest , want waren er niet altijd vrouwen en mannen, dwaazen en wijzen, grooten en kleinen , deujdzaamen en oprechten van harten, veir.saards en Farifeen; despotieken en vrijgeesten,, enz, enz. ia hetdus niet zeker dat er ook onder de klasfe van vraagallen een verfchillend foort is? Vraagt gij niet, vooreerst om uwe aangeboren vraagzucht re voldoen en ten anderen om door vragen wijzer en beter te worden? Zijn er weder geene anderen, die vraagen, om door vraagen achter eene begaane misdaad te komen, opdat men het kwaad zou kunnen ftrafïen en uitroejen met wortel en al? Zijn er wéder niet, d;e vragen doen uit hoofde van verwaandheid, en fomtijds ook wel zonder famenhang ? zodat men raaJsheer diént t>e wezen om de vraagen te "kunnen iq a vei»  C 124 3 verdaan, ten einde op dezelve goed antwoord te geven? bVer geleerdheid, bij voorb. Orthodoxie, Studiën, en wetenfchappen aan die genen, die men zich verbeeld minder te zijn, dan men zelf is, door dien men bevestigd is, in het een of ander eerwaardig ambt, of bediening, die dan aan anderen minkundigen deze deftige vraagen doen voorkomen, als voortfpruitzels van eene doorkneede geleerdheid ? en helaas! Zijn de menfchen niet met de kop gebruid? dikwijls is het een blaas opgevuld met wind en verwaandheid, prikt er met een fpel in, fluks Is er de wind uit; en zij zijn leege vaien ? vraag-al! vraag-al! wat zou de antwoorder op zijne nagels bijten, van wreveligheid, dan op den eenen dan weder op den anderen ;bil gaan zitten , als of hij paardenvleesch , ge« lijk men zegt, gegeten hadt, indien uit zijne antwoorden, confequentien getrokken werden, die in de premisfen niet lagen opgefloten, en zich dus door weetnieten aan gevaarlijke verklaringen en gevolgen van zijne woorden zag bloot gefteld? Zou hij in zijne drift zich de woorden niet laaten ontvallen; zijn ze allen v-et den kop gebruid? Et) mijn lieve vraag-AL! waren zij onder zijne knuisten, ik zou hen niet durven vrij fpreken van een paar blaauwe oogen, cn opgezwollen neus ? En zou hij in dat gevai dan ook niet met ds kop gebruid zijn ? En gij Heer joris, Jchijnt ook wel met de kop gebruid? (dit zal uw genadig vonnis wezen,) want, na dat ik u reeds gezegd heb, het is onmooglijk, dat onder leeraars, zulke vraagallen kunnen wezen, reutelt gij maar door, en ftoort u zeiven niet aan bagatel» len; maar fpreek toch deze onrnoogüjkheid met redenen van dén pond zwaar, zijn dat geen gewigtige redenen? ééns voor, en vervolg dan met vragen; zjn de menfchen niet met de hop gebruid? Opdat gij niet in toorn zoudt ontfleeken , Heet, vraag-AL, zal ik u zeggen, dat i°. ik van kinds/ been gehoord heb, van zich niet te benfoéjen met een ander mans zsaken, noch zich re mêleeren in den postvan een anderen , en om uwe tegenwerpingen die gij zoudt kunnen maaken, op te losfea, daartoe ben ik •iet  C 125 ) aiet gequalinceerd, maar laat dat volkomen aan dea antwoorder over. 20. Wil ik u wel zeggen, dat ik ook een mensch ben, en derhal ven het aan geen anderen menfchen gemeen is, ook kan hebben, want pofito (dit zal ik nu eens Sijllogijlice voorftellen, maar eene voorwaarde voorSf, en dan zullen wij daarna niet kibbelen , geen confequentien of gevolgtrekkingen er uit te haaien, die er niet in zitten, _) alle menfchen kunnen met de kop gebruid zijn, ik ben een mensch, ergo ik kan ook met de kop gebruid zijn) — is deze fluitreden ? om ééns trotsch te zijn, niet beter dnn. veelen, die er gemaakt worden , gefield eens dat iemand dus wilde redeneeren; alle Studenten die geen Sijftema Theologiae, Juridicum , of Medicum, bij zekeren geftempelden Hoogleeraar gehouden hebben , kunnen niet Orthodox, geen goede Advocaateii of Geneesheeren worden, en gij kees, of gij p 1 e r , hebt bij dezen hoogleeraar dat niet gehouden,.ergo zijt gij niet orthodox enz. zou men hem, die dus durfde redenkavelen , niet met recht voor de fcheenen werpen: zijt gij met de kop ■gebruid'? Zijt gij mal of wat fcheelt u, dat gij dus raaskalt? want zoa hetgeen raaskallen zijn; zou zulk vragen niet moeten gefchieden van menfchen , die niet wisten dat waarheid één, en dat het dus hetzelfde is waar ik die waarheid hoor, dat het recht één is, enz. dat het niet verfchilt bij wien ik de beginzelen van recht en billijkheid inzuig, enz. want komt het op 'ds verfchillende gevoelens in het een of ander ftuk aan, ais men het in de hoofdzaak niet anders dan ééns kan en mag wezen? Nu eindelijk en ten laatften om geheel uwe tegenwerpingen met flilzwijgen voor bij te gaan; Neen! dat kan ik over mijn confcientie niet verkrijgen, en den Heer Antwoorder zal ik niet benadeelen, dat verzeker ik hem op mijn woord, derhalven zal ik er het een en ander uitkiezen, om u Hechts te toonen, dat er mooglijkbeid is,om de onmoogliikheid op te losfen, dus zegt gij: moesten zij niet woorden van het hart fpreken en zeggen, dit is zoo , dit is- waarheid! Wel ja! gij hebt gelijk, maar kan men altijd zeggen het geen men meent, kan men altijd ftellig zeggen, hst land gaat tg Q 3 grond|  ( istf > grond! dit is waarheid! voegt dit wel aap „leeraars des volks . om altijd bittere waarheden te zeggen; en is ddt. in Braband niet verboden? en ziedaar! mijn Vriend» wat zult gij zeggen? Kwijten zij zich niet van hunnen pligt, wanneer fommigen ftell^g ve zekerej), en voor "waarheid uitventen, de Kerk 'is in gevaar,de Godsdienst wordt ondermijnd! dit is waarheid, weest op uwe hoede! en mogen zij . dus niet iet vragen al vragend voordiagen, of ftrh'dt het tegen de Sijnode van Dordrecht en tegen de Orthodoxie— nu. dit weet ik niet — zoo lang gij dit immers niet kunt bewijzen, dat het vragen onrechtzinnig is, en ftrijdende tegen de Orthodoxie, dan ftaat het vraagen immers ook een' leeiaar vrij, daarentegen zo gij dit zoudt kunnen bewijze»; dan—maar neen! vraag-al! vraag-al! Zoudt gij dan uw eigen vonnis niet vellen? En bet flot is: zijn wij niet allen met de kop gebruid? Al verder draaft gij Heer vraag-al op deze manier door, komt het vraagen altijd te pas? wordt er altijd geëxamineerd? Wel! Wel! wat zal ik daar op zeggen ? maar. kan men eene habitude van iet krijgen, en eene zaak zoo gewoon worden, dat wij altijd te pas of niet te pas het te berde brengen , en er mede pronken, dus bij voorb. zijn de fchoolmeesters niet altijd gewoon om hunne gefprekken op eenen meesterlijken toon voor te dragen? even als of zij inden lezenaar met de plak in de hand voor hunne leerlingen zaten? houden zij niet altijd de zelfde deftigheid over zich? worden zij niet door het daaglijksch overhooren der vragen uit den Katechismus, gewoon', om ieder met een air de mattre vragen voor te ftellen, en zomtijds zelf te beantwoorden? op dezelfde manier zou men nu kunnen zegT gen of fommige Dominees niet door bet examineeren der Heerén Studenten aan vragen gewoon worden ? en derhalven waar zij ook theologanten ontmoeten, niet kunnen nalaten, van dezelveu te tenteeren, en te beproeven of zij rechtzinnig enz. zijn. Is dit ook niet zeer natuurlijk, is het geen gewoonte van vragen ? Is mijn Heer Student? Heeft mijn Heer fyftema gehouden ?bij wie ? ond'.r wie ? Hoe lang ? bij meer dan ééuen hoogleeraar ? i's het dan ook niet zeer bczrijplijk , dat dit In gezelfchap . bij  C *»7 ) si! vobrb. even eens als op zijne p'asrs daar het hoort, qualïtate qua, met dezelfde verheffing van ftem en uiterlijke gebaarden gefchiedt? En zegt gij: zijn de vragen der vraag-allen altijd wijs en verftandig? loopt er niet dikwijls iet van St. Anne onder, en komt dit met de deftigheid van de eerwaarde Heerenover één? Wat drommel zegt gij? zijt gij dan alleen een vreemdeling in Jerujalem? of maakt gij met de Predik-Kesren eene exceptie van den algemeenen regel: Wij alle zijn menfchen en wat er meer volgt ? Kan men altijd als salomo even wijs en verftandig fpreken? fpringt de aap niet meermaalen uit den mouw ? hoor eeas.' weet gij wat ik er,van denk, als er een afvuuring, een algemeene Charge door de Soldaten gefchiedt, of als er bij plottons gevuurd wordt, moet dan een goed officier niet wel te vrede zijn, als er maar een enkele flater onderloopt, en van de tien, de helft goede fchoten zijn? Ivloet men zich dus ook niet vergenoegen, als er van de tien vragen vijf verftandig en gegrond voor den. dag gebracht worden ? Zou het niet te veel gevergd zijn van Jbet menschlijk verftand? om altijd bondige vragen en zaaken voor den dag te brengen., fchoon het zoo hoorde' ! en waarlijk anders zegt men immers fchielijk? Si tacuiffes Philojophus manfifjesl d. i. hadt gij niet gevraagd, of u met zaaken bemoeid, dan zoudr gij voor een verftandig man gehouden zijn? Want is het niet waar, dat alsfommigen beginnen te vragen of mede praten, de molen al heel fchielijk door den vang loopt? is het gevolg niet dikwijls dat men zich zeiven dwars tegen fpreekt? En ziet' daarom vraag ik: Zijn de menJcheii niet met de kop gebruid? Want is het niet beter gezwegen, dan van veel praaten binder gekreegen ? Zou het niet eene contradictie genaamd worden; als men het eene ogenblik ftijf en fterk beweerde, dat de boeren in de tegenwoordige eeuw verlicht en befchaafder gorden? cn dat men hen dus meer dan ia voorige dagen dient te ontzien, en onderdanig te wezen , bij voorb. ais men op een beroep gaat preken; en oogenbliklyk op dit gezegde laat volgen; dat zij zoo ftijfhoofdig aan de yoproudjerlijkf vo^o^ejgn gebecjjt, en onveranderlijk  C lag ) Éjfc bij het oude willen blijven, dat al praat men als brugman, men hen niet verbeteren noch het goede en voordeelige van het nieawe kan beduiden, al was men daar toe ook gecommitteerd; dan door eindlijk zijn gezag qua gecommitteerden te gebruiken? Is dit nu niet ftrijdig? De boeren zijn verlicht, worden handelbaarer? en men kan hen niet met redenen van oude vooroordeeleu afbrengen ? Zou zulke taal, dit zoudt gij met recht kunnen vragen, al vragende of redeneerende, van eenig verftandig man, en dus ook van een predikant wel kunnen verwacht worden? Kijk Heer vraas-al zonder Dominé te wezen, als dit doorging en gehoord werdt, dan zou ik u wel Heilig durven zeggen, en mijn vraag bevestigen: Hij is met de kop gebruid!! Maar ben ik ook niet met de kop gebruid, dat ik mij dus aftob en half dood zweet, om aan uwe tegenwerpingen te gelijk eenige oplosfing te geven, en daaren boven is liet zulk een warme dag, dat het zweet door alle de pooren van mijn Iigchaam te gelijk uitbreekt, en ik ben dus bang, dat het door te fterke infpanning ■van herfenen nog meer na buiten zou gedreven worden, en nu reeds lastig, dan nog lastiger zou worden] om dit dus voor te komen en niet geheel en al mal te wezen; fcheide ik er uit, maar bij eene volgende keer, bij gelegenheid, — weet gij — heb ik nog meer re vragen, over deze vraag: Zijn de menfchen niet met da iep gebruidt? Uwe Oude Vriend JORIS WEETGRAAG. TE LEIDEN, Bij L. II E R D I N G H. £n alóm bij de meeste Boekverkoopers. daar dezeive wekelijks « een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 173O Wat zijn Emigranten? In dit Nommer de vraag : wat zijn Emigranten ? vervolgende, moet ik tot een ander foert van Emigranten komen, te weten , ' tot zulken , die deugdzame menfchen , oprechte volksvrienden , waardige Hoofden van den Raad, oprechte beminnaars van liet Vaderland zijnde , den Vaderlandfchen grond hebben moeten ruimen, bet Zij, om den haat der Tijrannen en Despoten, het zij om de hollende buitenfpoorigbeid van een misleid en opgeruid gemeen , te ontgaan. Wat zijn zulke Emigranten ? Hoe is her mogelijk, dat iemand , die het Vaderland bemint, en het welzijn van zijne medeburgers zoekt, weggejaagd wordt ? zijn dan de menfchen met de kop gebruid ? zou mijn vriend joris dit niet met recht vragen? En evenwel leveren de oude en laarer gefchiedenisfen er geene voorbeelden in menigte van op? Is er zelfs niet ééns eene Republiek geweest, daar men tot eene grondwet van den Staat hadt: Indien iemand in wijsheid of deugd uitmuntte boven zijne medeburgeren, moest hij een Emigrant worden, en in ballingfchap gaan? Was dit niet de grondregel van de gelijkheid der menfchen tot het uiterfte gedreven? Ziet men niet uit zulke voorbeelden, dat ook de besté dingen, de heiligde waarheden , blootftaan voor misbruik P Maar om bij onze Emigranten te blijven, wie is er het best aan, de deugdzame, die den Vaderlandfchen grond derft, maar in zijn geweten dien troon medeneemc, dat hij zijnen pligtgedaan heeft, en diens zelfs» IV. uuu R b<»--  C 130 ) bewustheid hem het getuigenis geeft, van als een eerlijk man gehandeld te hebben, en die dan zijn Vaderland ■vindt, daar hij bet wel heeft, patrio- eft ubicunque bene est', of de dwingeland, het zij Despoot of Ariftocraat, die, in het midden van al zijne heerlijkheid , geknaagd wordt door wroegingen , die niets dan fchrik rondom zich verfpreidt, maar ook, van zijnen kant, niets dan dreigenden wrok en ongenoegen befchouwt, die in het midden zijner lijfwachten zoo onzeker is als op een Bal, of in eene Danszaal?'Is het lot van den eerden, hoe zeer ook zwervende, niet .oneindig verkieslijker dan dat van den laatften? En wordt de deugdzame niet, eindelijk , bet zij in zijn leven , of na zijnen dood, door eene van vooröordeelen en verblindheid bevrijde hakomelingfchap , eindelijk bekroon, naar zijne verdieniten? ja heeft men niet voorbeelden genoeg, van Emigranten, die in andere Landen het genoegen fmaakten, van bet menfchdom wel te doen, welke weldaaden het Vaderland ondankbaar verfmaad hadt? Heeft men niet voorbeelden van Emigranten, dien het gelukt is hun vaderland te verlos'fen van de dwinglandij, en in zegepraal weder te keercn? En mag dan de deugdzame Emigrant niet altijd boopen op eene gunftige verandering van tijden en omftandigheden ? Doch, laat ons eenige voorbeelden zien: Was abraham, die groote man , niet een Emigrant? Hij verliet Ur der Chaldecn, en trok uit zijn J Vaderland en inaagfchap naa een vreemd Land, dat hij niet kende. De Oyérléevering zegt, dat het om den Godsdienst was. b 1 m li o n zal hem , omdat hij de afgoderij niet wilde goedkeuren, in den vuur-oven geworpen hebben, daar abraham echter Onbefchadigd uitkwam, waar op hij het Vaderland ruimde, om verdere vervolgingen te ontgaan. En welk een Vorst is abraham geworden? Heeft zijne nakomelingfchap zich niet van het Land Kanaan meester gemaakt, en in hetzelve eenen vermogenden ftaa: gefticht ? Was niét josef een Emigrant, die door zijne eigene broeders als (laaf verkocht, en dus door vreemdelingen in ketens en banden naa het nabuurig Koningrijk Egypte gevoerd werd ? maar was liet tevens josef niet , • wien  C ist 5 wien naderhand zijne broeders zelve het behoud van hun leven en van het leven hunner Vrouwen en Kinderen te danken hadden ? In her vervolg van tijd was je ft ha een doorluchtig Emigrant. De man was niet van Adel, en moest daaiöm het Land ruimen, en zich, zoo goed hij kon, in het Land Tob handhaaven , daar zich meer Emigranten ónder zijn opperbewind bij een voegden; maar, wanneer de Ammoniten den Israè'litén den oorlog aandeeden, geraakte men in verlegenheid, men hadc geen één goed bevelhebber, om het leger te kommaruleeren, en wie, die gewend is te heerfchen, en alles van zijne hand te zien vliegen , heeft juist grooten lust, om te veld te trekken, als het er op aankomt, om zijn leven te waagen? Nu was goede raad duur; men zondt aan jeftha, en boodt aan, hem weder in 't Vaderland en in zijne ^er te herftellen, en dan het bevel over de Krijgslieden op te dragen; en verdient dit geene opmerking? de oudften van Giledd waren de eerften , om jeftha deze voorflellen te doen, en hem in te haaien , gelijk zij de voornaamfben geweest waren, om hem uit zijn Vaderland te drijven. Welk eene omwenteling? Nog eene vraag; De Emigranten, die j e f t h a verzelden, worden in den Tekst genoemd, ijdele mannen; maar zijn dan alle Emigranten ijdele mannen? Misfchien waren zij zulks in het oog van de Grooten van Gilcad, omdat zij liever verkozen bet Vaderland te ruimen , dan zich aan derzelver willekeurige overheerfching te onderwerpen , en toen was het, zij zijn ijdele mannen! en als de hond den naam heeft van dol te zijn, wil ieder mede deen, om hem dood te liaan. Zou het daarom niet goed zijn, wanneer men, als zekere partij of aanhang, of Club, in eenen' kwaaden naam is, neem eens , de Jakobijnen in Frankrijk, die zoo lelijk in alle kouranten enz. enz. ten toon gefield worden , ik zeg, zou het niet verftandig zijn, om niet los mede te roepen: ijdele lieden! De Emigranten, die onder jeftha zich verëenigden , waren dappere mannen', met welken hij het Vaderland verloste van de Ammoniten, die een inval gedaan hadden , om het te vermeesteren. Op gelijke wijze wörden de vrienden en aanhangers vanBAVm voor ijdele K 2 - man-  ( 132 ) manr.en en door den dwaazen en ftuurfchen nabal, die geene andere verdiensten bezat, dan dat hij rijk was, voor oproerkraaiers uitgemaakt , en waren zij ondertusfchen niet menfchen, die, uit hoofde van ver. drukkingen en mishandelingen , het Vaderland verlaten en buiten hetzelve omzwerven moesten? Dus herinner ik mij aan da vin, ook een Emigrant, ]ang bieldt hij het uit, door van oord tot oord te vluchten, en zich in woestijnen, en in het gebergte, op ongenaakbare plaatzen ie onthouden, maar saul vervolgde hem a's een veldhoen op de bergen, en er waren Zifiten-, een onkundig en dom ge.ueen, die den dwingeland hielpen, er was een doSg; een vreemdeling, maar die door laage vlijerijën aan het Hof groot was, welke olie in het vuur fmeet, zoo dat n a v i n het te benaauwd kreeg , en zich na het land der Filiftijnen moest begeven , daar men hem met operiê armen ontving, toen bij met een gevolg van 600 man kwam, fchoon men hem niet hadt willen dulden, of eene fchuiU plaats verkenen, toen hij alleen en onverzeld derwaards vluchtte. En wie was nu da vin? deze Emigrant? Hadt het Vaderland am zijnen arm niet te danken , dat het van het Filijlijufckê juk verlost was? V/as hij niet de overwinnaar van den trotfchen ooLiarn? Hadt men hem niet toegejuicht: David heeft zijn tienduizenden verflagen? Maar wat is de gunst der natie? Was zij in ftaat, durfde zij, den waardigen david te befchermen tegen de woede van den dwingeland en tegen de valschheden van een' laagen vreemdeling? Hoe ongelukkig is toch het mepschdom ! omdat de vreeze voor de overmagt en geweld meer vermogen oefent, dan de overtuiging van onzen pligt! immers , hadden niet alle Israetitèn zich behoren te verëenigen < om r> a v 1 d te behouden ? En als de Natie hem hadt befchèrmd, zou saul met zijne vreemdelingen en gehuurde benden we! iet hebben kunnen uitvoeren? Maar, hoe gaat het? Elk vreest het gevaar, elk houdt zich ftil , en de Lraëiiten zien den moord van 85 braave Priesteren en het plunderen der Stad No!) door saulS Soldaten, wel met afgrijzen, maar nogthans gelaten aan, en niemand verroert zich» Indien de natie eendragng fa-  ( 133 ) femerifpande, en zich verëenigde, zou zij den dwingeland en zijne huurlingen niet kunnen verpletten ? Zou zij de Emigranten , den voor het Vaderland zoo dierbaren david en zijne mede - emigranten, niet hebben kunnen beveiligen , en aan bet Vaderland wedergeven? Ondertusfchen, dat de Emigranten moed houden! Daar komt een andere tijd; het kan verkeeren; zei brederode ; het verkeerde ook ! saul fneuvelt in eenen veldflag, en nu verlost van den dwingeland, durven zich de /fffiè'/ifeüopenbaaren. david keert weder in het Vaderland, elk onthaalt hem metdeblijkbaarfte bewijzen van vreugde over zijne herftelling, men draagt hem de kroon van Israël op,en de verjaagde Emigrant ziet zich op den troon van zijnen vervolger, wiens doorluchtig huis kwijnt, en eindelijk geheel tot eenen laagen ftaat vervalt. Zijn dit niet 's wereld wisfelingen? En wie zou dan wanhoopen ? Wanneer wij de Griekfche gefchiedenisfen raadpleegen, welk eene menigte van doorluchtige Emigranten ontmoeten wij in dezelve ? De beste weldoeners van het Vaderland, de deugdzaamfte mannen, themistoki.es, aristides de rechtvaardige, cimon , thrasijbulus enz. werden, door afgunst, kuiperij , of door geweld van dwingelanden, verdreven, en moesten het Vaderland vaarwel zeggen, Wie verwondert zich niet over de dwaasheid van het volk , dat hen verdrijft, terwijl bij de edelmoedigheid verheft van eenen aristides, die toen hij een Emigtant moest worden , de Godheid badt , dat het Atheenjche volk nooit berouw mogt hebben , dat zij hem verdreven hadden? Hoe edelmoedig was thrasijbolus ? Hij was een Emigrant, maar wapende zich tot verlosfing van zijn Vaderhnd. De. dwingelanden van Atlieenen vreesden hem, en boden hem heimlijk aan, zij wilden hem onder hun getal aannemen, en mede deel in 't bewind geven , ja , op zijn verzoek , vergifnis verleenen aan twaalf lieden , die hij zou benoemen. Maar welk was zijn antwoord? Verraadde bij zijne mede - emigranten? Verraadde hij de goede zaak der vrijheid en des Vaderlands? Neen! zijn antwoord was, dat zijne ballingfehap veel eerlijker was, dan eenig gezag wezen kon , dat op zulke voorwaarde was verkregen. Hij bleef bij zijn voornemen, en hij verloste in de daad het Vader. R 3 land.  C 134 5 land, Hoe weinige zulke eerlijke lieden vindt men ? Hoe veelen zouden, door zulk een aanbod van deel in het bewind, geene draaijers worden , en als zij flechts legeeren mogten, zich weinig over hunne eer, of over Vaderland en vrijheid bekreunen ? Behoeve ik wel voorbeelden van zulke draaijers op te zoeken uit de gefchiedenisfen , die zich door dit lokaas hebben laten verleiden, om draaijers, dat is, flechte menfchen te worden? Daar er in tegendeel maar enkele voorbeelden van zulke mannen, als thkasijbulus, zijn? Doch, ga ik van de Griekjche gefchiedenisfen over tot de Rcmeinjche. Welke doorluchtige ballingen en Emigranten, ontmoeten wij ook hier ? Maar ook , hoe veele voorbeelden van het gevaar, dat zij loopen, die doorluchtige mannen noodzaaken het vaderland te ruimen. Wie denkt hier niet aan koriolanus? Hoe benaauwd maakte hij het den Romeinen, die hem verjaagd hadden ? En wie weet, welke wraak hij zou geoefend hebben, indien men zijne moeder en vrouw niet in den arm hadt genomen , die hem door haare traanen en gebeden bewogen , om zijne wraak paaien te Hellen ? Welk een doorluchtig Emigrant was kamillus? Deze moest voor kuiperijen en kabaaien zwichten, maar werdt eenige jaaren daarna, de veriosfer van Rome, dat hij van de Galliërs, die de ftad reeds bemagtigd hadden , en het Kapitool belegerd hielden, bevrijdde, waar op hij door hetzelfde volk, dat hem verdreven hadt, begroet werdt, als een andere eomulus, de tweede ftichter der ftad, vader des vaderlands. Wanneer men foortgelijke voorbeelden uit de gefchiedenisfen, die ik ligtlijk zou kunnen vermeerderen, overweegt, wie moet dan niet erkennen, dat een volk, hetwelk zulke braave lieden, zulke nuttige burgers, .die het vaderland eer en voordeel aanbrengen, doet emigreeren, zich zelven eigenlijk benadeelt en ftraft, terwijl het wel voor eene poos deze edele Emigraiiten bedroeft, maar meestijds juist aanleiding geeft, dat deze hunne begaafdheden meer ontvouwen, en met grooter luister vertoonen. Om nu eens van Jaater gefchiedenisfen te gewagen; Wie heeft eigenlijk Frankrijk, toen het in zijnen grootften bloei was, geknakt, en uit-  C i35 ) gevoerd, het geen het groot verbond van alle Ewoptfchi Staaten, de concest handelende, niet vermogt, te weten, het rijk arm gemaakt, en in een' kwijnenden toeftand gebracht, dan juist lodewijk de XIV. toen hij, door het herroepen van het Edift van Nantes, duizenden van zijne beste onderdaanen noodzaakte , om Emigranten te worden? Maar, wordt het geen tijd, om nahuis te keeren? Wie is zoo onbedreven in onze Vaderlandfche gefchiedenisfen , die niet weet, dat wij ook onze Emigranten, en wel de besten, de bloem des volks onder de zelven, gehad hebben? Toen de wieede duc d'alf regeerde alhier enz. moesten toen niet duizenden voorftanders vandj Vrijheid in Godsdienst en Burgerfraat emigreeren? Maar , waren het niet die zelfde Emigranten, die door het vermeesteren van den Briel, dien dwingeland eene bril op den neus zetten,, en eene waarlijk gezegende omwenteling te weeg brachten ? Wie hadt dat ooit gedacht? Dus kwamen deze Emigranten weder in het vaderland! Doch er zijn er ook geweest van onze vaderlandfche Emigranten, die niet zijn wedergekeerd,, omdat men van hun vergde, het geen een eerlijk man niet van zich verkrijgen kan, terwijl hij geene fchuldbekentenis kan doen, zelfs niet in fchijn, wanneer hij weet, we! gedaan te hebben. Ik zal er maar van een fpreken, pf er meer zijn? Of mijne Lezers er meer kennen? zal ik vraagen, en de antwoorder misfchien beantwoorden; maar is één hier niet. een doorluchtig voorbeeld? Ik bedoel, dat wonder van geleerd, beid, die Fenix van zijne eeuw, dat fieraad van zijn vaderland, den grooten huig de groot. Na zijn ontkomen uit Loeve/lein , heeft hij als een Emigrant omgezworven; neen! kan men dat omzwerven noemen, wanneer elk zich bevlijtigt, om iemand te verëeren, wanneer elk poogt, zulken man aan zich te verbindenP En dit gebeurde aan dezen grooten man, Frankrijk, Zweeden, enz, erkenden zijne verdiensten. Nog bleef hij het vaderland beminnen. Hij keerde eenmaal in het zelve te rug , maar men wilde hem niet Ontvangen, ten zij hij eene fchuldbekentenis deedt; dit kon de groote man van zich zelven niet verkrijgen, dus emigreer-  C 136 ) 'peerde hij op nieuw. Zijne vrienden hielden het voor eene halftarrigheid in hem, dat hij niet een weinig bijdraaide , maar waren zij wel zoo groot als Hij ? Eindelijk heeft de nakomelingfchap hem in 't vaderland recht gedaan, en in 1781. een praalgraf voor hem opgericht, te Delft, op het Koor derzelfde Kerk, alwaar het praalgraf van Prins willem den I. te zien is, tegen over het welk dat van de groot geplaatst is, dat van alle waare beminnaars van het vaderland en van alle liefhebbers van recht en wetenfchappen, met eerbied wordt aanfchouwd, Het i,atijnfehe vers van petrus sur mankus secundus, het welk op het manuien voetftuk 'smans lof vermeldt, kan men te Delft lezen, maar zal ik wel ondank behaalen , wanneer ik hier de vertaaling van hetzelve plaatze, en daar mede dit Nommer befluite ? TER GED ACHTENISSE van HUIG DE GROOT. Europa's wonder, dat geleerdheid doet verdommen; Het Pronkftuk, waar Natuur zich zelve overtreft; Het beeld der deugd, 'tverftand tot'sHemels top geklommen, 't Sieraad, dat boven 't lot des menschdoms zich verheft, Dien waare godsdienst, voor wiens eer hij (treedt, beloonde Met de eêlfte cederen , van Libans kruin gehaald , Dien r all as met olijf, en mars met lauwren kroonde , Toen hij de wet voor vrede en oorlog heeft bepaald ; Dien Theems en Seine, om itrijd, een wonderwerk beleden Van Neerland , dien de Zweed zich eigende als gezant; De.groot ligthier. Wijkt van dit graf met fnelle fchreden , Gij, die door vaderlands - noch wijsheids - liefde brandt! TE LEGDEN, Bij L. HERDINGH. En alöm bij de meeste Boekverkoopers. daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D Ê VRAAGAL. No. 174. Moet men juist partij., kiezen ? M IJ N IIEF. R D F, VRAAG- A L ! Tl j_y eze vraag.kwam mij in gedachtèn bij het lezen van het Jeven van atticus, zoo als men dat vind opgegeven door cörnelius nepos, in zijn levens der üit'rnuniende zoo Griekfche als andere Veldheeren — dezclven kan door u niet wel beantwoord, maar wel voorgelleld , meer uitgebreid, en aan den Antwoorder, of wie het zijn moge, ter beantwoording opgedragen worden, .— Pom.ïonius a'tticus was voortgefprooten ujrj een oud Romeinsch gedacht, een uit de Ridder-arde, en dus een der eerde en voórtreffelijkfte Burgers yari oud Rome. — Deze doorlugtige, deze waarlijk in allen opzichte voortreffelijke en aileruitrrïuntendfte, alierzeldzaamfte man, leefde in eenen tijd van partijfchappen, welke door wreede burgeroorlogen eenen onverzoen* baren haat tegen eikanderen hadden opgevat , maar ziende , boe door deze partijfcbappen de Vrijheid gevaar liep, de hartaar te worden afgeftoken , en de dwïnv gelandij haar onweerftaanbaar geweld over llome's Gemeenebest ftondt uit te oefenen, koos hij in dat gevaarlijk tijddrp een gedra'g aahtènemen, waardoor bij dg agting van beide partijen niet verloor, nttar dezelvó tebieldt, en bier uit gelegenheid kreeg om zijne a?tgeireken Vrinden te helpen, en dé wez#nlijkfte dienden Vit vztu. S <■*  ( 133 ) te bevijzen, onder beide partijen had bij vrienlen, en zijnen- vrienden onder beide partijen deed h'i dionst, hielp en onderfteunde dezelve in nood. — Maki us, wiens Vader een openbare, een gevreesde Viiand voor het Gemeetiebest van Rome was, werdt door hem geholpen, hij onderfteunde hem met geld in dringenden nood, en terwijl hij dit deedt, was hij de voornaamde begunftiger van s ijl la. Zo latig de oorlogen duurden tusfeben pompe jus en ces ar gevoerd, in dien verfchrikkelijken burgeroorlog , hield atticus hetzelfde gedrag, en bewees de grootfte. dienden aan zijne Vrienden onder beide partijen. —< Hoe veel onderftand genoot brutus niet van hem in zjjnen behoeftigen ftaat, na dat cksar was uit den. weg geruimd , en ondertusfchen hie'p hij ook de huisvrou v en de vrienden van antonius, wanneer de partij van dezen was in 't onderfpit geraakt. •— Hij was de Vriend van augustus en antonius, terwijl deze tegen elkanderen de bloedigfte oorlogen voerden.— Met beiden hield hij briefwisfeling; augustus gaf hem kennis van alle zijne ondernemingen en aanftagen; zoodat hij zelfs kennis kreeg van zijne geheim» ile voornemens, en ondernemingen. — En antonius, zoo lang hij van Rome afwezig was, in welk landfchap hij zich ook mogt bevinden , verwittigde hem van alles wat hij deed, werwaard hij heen trok, of zich begaf. — In bet midden van alle de heioerten, twisten en. burgerooiloogen behield atticus eene volmaakte onzijdigheid , en deed zijne Vrienden onder beide partijen den grootften dienst. — Heeft nu atticus met zoo te handelen wel, of kwalijk gedaan? mag irten het voorbeeld van dien wijzen en voorzigrigen man ook navolgen ? of is een regt Vaderlander altoos verpligt in dusdanige omftandigheden partij te kiezen ? Ik ben GERRIT na VRAGER. 2. 20 junij . 1792. VfJ.S  C i39 ) MIJN HÉÉR DE VRAAG-AL! Gij moer m'j waarachtig wel voor eenen gnoten fukkeiaar een' onnozelen bloed houden, als gij u verbeeld dat ik mijn beeltenis in uw honderd t*te*. en-/ veertigfte Nommer niet zóu kunnen vinden. Dan moest g'i mij zoo niet ten toon gefield hebben, en die eigen namen gebruikt daar mij mede affchildert. Wonderlük hebt ge 't op mii geladen, en op ons heele gezelfchap. — Dan mogelijk verbeeld gij u; dat ik r.;et zou vanen wie gij bedoelt met hst oude Jantje uit iut westen? Het is ons ijverig Juutje van de Zaankant , die zich altoos zoo heeft laten zien in 't vpolitaah van de goede zaak. Ze moeten eens aan ons jantje raaken al is hrj oud! — Ons fcheel Magijleitje — dan gij weet van onze vrolijke partij aan den Leidfchendam. En ik zou er parbleu mijn kop aan verzien, dat gij die oude vent waart, die daar in den hoek alles hebt zitten afloeren. Antwoord hier eens op? hej dan zal ik er wel agter komen , wie de Schrijver van den vb a a g • a l is — en als ik het weet, of wij elkaar dan zullen narijen! Ü Ik vat ook wel, wie gij bedoelt met dien langen Graspaap, welke om negen uuien zo omtrent tot de ooren toe beflikt en gelaarsd kwam influiven; maar wien gij met het lamme Bruintje bedoelt, kan ik me op de wereld niet begrijpen, of gij zoudt dat uitgedroogd venije moeten meenen, dat met ons Fjetlingtje, alias het ingekort neusje, zo als hij door de wandeling genoemd word, zulke wonderlijke grimatztn maakte, waarom zo geweldig■gelagchen wieru, en die kort daar op 'met eene der meiden is betrapt geworden, toen hij kwanswijs gegaan was, om eene grooie boodfchap te doen: dog zo veel ik weet, heeft dat manneke geen naam van 't lamme Bruintje gekregen. Ik weet wel dat we toen alle vreemde namen hebben aangenomen, dat men mij den Grooten Mogal, om het despotiek gezag, dat ik gevoerd hebbe, noemde; maar Schout van den Üonderdam hebt gij uit uw eigen poot gezogen; want niemand van het Gezelfchap heeft me den naam van Schout van den Donderdam gegeven , «Jat weet ik heaiels vast, zo ver ben ik niet hófiis j>eS 2 weest».  C ï io ) weest, of ik zou dit nog wel weten. Een heeft mij! nog eens den Barometerverkoper genoemd, om dat jjk toen juist mijn blauwe trijpte rok aanhad: doch dat hebt gij niet gehoord; want hij beet me dat zo zagt in 't oor, dat geen mensch er iets van verflaan kon. . Maar van wien weet gij 't, dat die twee perzoonen welke ook tot ons gezelfchap hoorden, twee pastoors waren, welke wij nog wat ontzagen? Dat ik ze ontzien heb, is een volftrckte leugen, en die mij kent, weet dat wel beter, ik ontzie geen mensch, en heb dat door mijne daden wel anders getoond, en 'toon dat nog dagelijks, en dat ik zo veel niet te zeggen heb, als ik mij wel inbeelde, za! ik u wel anders leeren; als ik er maar eens agter ben, of gij die oude in den bock waarlijk geweest zijt, lk ben reeds op den weg om u te ontdekken, en weet, dat er dikwils aan 'thuis, van uwen Drukker zo een oud Heer kfttnt ; ik moet hem er maar eens zien, dan zal .ik wel ontdekken, of het die zelfde oude van ' den Leidfehendam is, als dat blijkt, zijt gij verkouwen; want dan moet gij vast de Schrijver wezen van den vraag-al, en dan zult gij er van lusten , dat gij ons in uw honderd twee- en- veertigfte Nommer geteekend hebt. — Gij laat kwanswijs eenen brief aan u fchrijven vaa eenen II. bij 'tNoorden, en denkt mogelijk, dat ik niec vat, dat gij daar mee bedoelt dien ouden h ende ik, fchuips over mijn deur aan de Noordzijde van onze ftraat waar ik in woon. dien ouden Grijsaart, welke eerst bij ons aan den Zuidkant heeft gewoond. —: Waarlijk gij kiest er den regten man voor uit om bij een vrolijke partij te wezen, en dan zulk eenen brief te fchrijven , zou ik me met 20 ce" traanbaard ophouden! daar ons gezelfchap toen uit zulke/nobele bazen beftond, alle treffelijke voorftanders der goede zaak; daar die oude he wb bik een malle vent is, — Bij Pastoors raogt hij voegen, maar bij den langen Grafpaap nier. Dat is eer* vent, die durft bij alle gelegenheden voor zijn ftuk uitkomen. Dan, was mijn verkiezing nog eens op janus varkenskot of jan Ta ehhraat gevallen., dan hadden wij nog anders gebrllleerd, imjar, omdat hij nu |ijns ficraden, en die fra?i gewsritte kroon weigerde ,  ( 141 ) is het ook flip geweest, dat hebben zij ervoor, die niets dan voor zich zelven overhebben. — Gij rammelt alles door malkanderen, en geeft voor dat wij een feest gevierd hebben van eer, maar gij hebt het hart niet ora dit feest met name te noemen. Ik heb een Peest gevierd, dat is waar, ik zal even als gij verzwijgen welk Feest, dat moogt gij ruiken, — dan het is wegens een heugelijke gebeurenis geweest, van een... ik zeg er niet meer van, maar waarom fleept ge daar ons gezelfchap van den Leidfchendam bij ? een bewijs dat gij kwalijk onderrigt zijt, of dat gij alles als een rommelzootje maar onder malkanderen haspelt. — Ik heb lichten gebrand , maar was dat nagtlicht? denkt ge dat ik niet vat hoe ge mij hier zoekt ten toon te ftellen, en voor de weereld belagchelijk te maken. — Ik heb bij lang geene Nagtkaarsjes gebrand. Het was wel wat anders ! eene geheele nieuwe inventie, ledige fchulpen met olij opgevuld, waar in Lampetjes brandden. Kijk! dat wist gij niet. — en dezen deden een overheerlijke uitwerking, al zeg ik het zelve, en hier door is me dien nagt de lof niet fpaarzaam toe gezwaaid geworden. Kijk, dat is anders als gij de menfchen wel geern zogt wijs te maken. — Dan waar hebben wij vier en twee duits flangen afgeftoken? waar vuurpijlen van dezelfde caliber? waar zijn de Draajertjes onverbeterlijk geweest? en waar is 'er maar een gemist, die ik met Duivelsgeweld zelve wilde affteken? In welk geval heeft mij ven.us of bacchus een potsgefpeeld ? en waar is dat draajertje als een hoen» derdief langs den boom neergedroopen, het geen fchetl Magistertje mee zo veel behendigheid uittrapte; —■ Alle loutere verzinzels, alleen maar om mij ten toon to ftellen: Maar ik weet wel, waar gij met dat alles op doelt en waar gij heen wilt. Gij zoudt de weereld wel willen wijsmaken dat Magistertje Zeepbaard met zijn galant Naaistertje van de partij zijn geweest: maar hier zult ge niets, geen zier, van weten. — Wie er al van de partij feweest zijn, zult ge niet klappen als gij 't niet weet. — kunt gij wel zwijgen ? vroeg ftille Jaap aan zijn' buurman, die hem vroeg, of hij Vader van het kind was, waarvan zijn meid in de kraam lag? Ja zeer wel gaf hem zijn buurman ten antwoord. Ik ook S 5  f 142 ) «el! zei Jaap , en daar mee wierd buurman afgeftrooki De vkaag-al mag ook kunnen zwijgen: M .ar ik verzeker u, dat ik het ook kan — Dan hoe zeer ik weet te zwijgen, moet ik het nog al eens zeggen , dat ik je, geloof me,> zal narijden, en dan als ik jou agterbaal, zal heter honden, duizenden zal ik er aanhangen, om u of nwen Correspondent op te fporen. Nu zoeken ze me wijs te maken, dat het maar altijd narijen zal Mij ven, en dat ik u nooit zal inhalen, of op zijde komen. - Dan ik zal me wel zo behendig van dien brief weten meester te maken, en als ik de hand ken, fta vast, hos wil ik dan uwen Correspondent de ribben inrijden, dan zal hij 'er van heugen , dat zweer ik hem. Hij zal weten dat" hij onder de handen van den Groote Mogol, of Schout van den Donderdam geweest is, daar kunt g r u»e maarregels nu naar nemen, hoor. — en zeg het vrij uwen Correspondent over — hij raoet 'er aan, gewis aan, en dan zal het ts laat zjjn, klagen zal niet balen — Vele menfchen houden het voor eene dwaasheid ïn. mij, dat ik me zo veel laat gelegen leggen aan dat honderd twee en veertiglte Nommer in uwen vraag- al; zij zeggen met u dat zo aan te trekken, geefr gij '£ fchoonst bewijs , dat gij naar 't leven getroffen zijr, en die u getekend heeft, kon nooit meer wil hebben van ''.ijn doen , en zijn oogmerk nimmer beter bereiken, tfan dat gij de historie zo aantrekt. Maar elk mag babbelen zoo hij wil, ik bekreun mij dat weinig en weet hemels vast, dat als ik den febrijver van den Brief ontdek, dat ik hem zat van een fcheuren , en wat ik met u doen zal, die zich met zulke Correspondenten ophoud, dat zult gij maar eerst ontwaar worden, wanneer gij op uwen kop al het gewigt mijner gramfchap zult gs■roetcn t!!!! — Ik bert CAROLUS HOOGHART, T.rlel toegenaamd ien 20. Jmy 1752. De Weereld. Torlcher.  ( i+3 ) MIJN' HEER DE VRAAG-ALi Een zonderlinge trek , waar van ik bij het lezen der papieren, van welke mijn voorige Brief geplaatst in No. gewaagt, niet wel onderricht was, moet ik u nog, iiif-dedeelen , te veel van belang om verzwegen, te worden. Toen de Tauxatie der kosten ftondt te worden verzogt, gaf de Procureur van den Officier en zijnen Stai, houder aan die van den Landman zijne beduchtheid te ikennen, dat hij van zijne Meesters geen betaaling zou krijgen, omdat hij met hen in zulk beding niet ftond ais de Boer, namenlijk: dat de Officier het geld moest uitfehieten, en 't zelve van den Stadhouder zien te rug te krijgen, weetende dat de laatfte daar van voorzien was als een pad van veeren; hij verzogt derhalven, da: de Procureurs van den. Landman, zoo goed wilden wezen, zijne verdienden, en verfchotten te berekenen en mede cp des Landmans libel van kosten te plaatzen, om te gelijk met dezelve getauxeert, ca vervolgends van den Officier ingevorderd te worden, dewijl zijne pretender ( die alleen de confenten in de willige condemnatie ea Tauxatie betrof) ie gering was' om zijne gem. Meesters daar over afzonderlijk in rechten te betrekken; ds procureur van den Landman beduide hem wel, dat zulks onvoeglijk zou wezen; doch als men zich in der minne verftaan kon, en de Officier en Stadhouder het toeftonden, hij hem gaarne dien dienst wilde bewijzen; mits daartoe hij misfivc Jchrifttlijk verzegt wordende; dit heeft de Procureur van den Officier en Stadhouder bij drie onderfcheiden brieven gedaan, en deze zijn he- 1 nevens al de overige fchriften tot de zaak behoorende, onder de oogen van de (behalven de kopj door en door geftudeerde Weesper Licentiaaten gebragt, welke," Jchoon zij, zoo daar uit, als uit de notulen, en 'taangevoerde bij 't libel van kosten, hadden behooren te zien, dat de Officier, zijn Stadhouder en Procureur nooit gedacht veel min geëischt hebben, dat de Landman in de betaaling van die kosten, even zoo min-als ia eenige der overige, zou verwezen worden, echter zoo een wanfchepfel van condemnatie uit hun ongedekt brein  ( tu i brein hebben gebaa"rd, den boer dat gedrocht opgédron»* gen, en hem boven dien nog tot de vergoeding der kraamkosten verwezen.' ' Was het dérhalven tót Heil der Maatfchappije niet te wenfehen, dat -zulke losfe febaatsrijders in de rechten , na het doorflaan van de dadelijke correftie in mijn* voorige opgegeven, in eene ftads parade■ koets, waar van de ftaatige aankomst daagüjks door ratel. gefchal word uitgetrompet, naar den Bijaard Ca), wierden gevoerd, en aldaar hun leven lang gevangen gehouden om de verdere voortteling van zulke misgeboorten té verhinderen, en alzoo het menschdom zeker te ftellen van door hen niet verder te kunnen benadeeld worden ? of dunkt u de voorgeftelde ftraffe te gering? bs» Ik blijf Uwe beftendige Leezer O...;, den GORIS van BRAKEL.' 16. Maart 1794; P. S. Ik heb nog eenige ltukjes in voorraad, doch 7 van een anderen maar ook vrolijken aard, zoo dra ik uit het plaatzen mijner brieven zie, dat u mijn werk bevalt, zal ik er u meer van toefchikken, echter za! ik er u niet meer mede lastig vallen, dan voor zoo verre u zulks lief is. \ Ca) Een bekend hottenhuis, waarin de Zinneloozm uit h't /réi geene volk vpgeflooten worden. 6 TE L E T D E JV, Bij L. H E R D I N G II. En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wskehjks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 175.) <2rfOo! zoo! Vriend vjaao-jl! dat gaat goed.' 200 doende zouden wij het kunnen volhouden. Gij doet mij daar in uwe inleiding op mijn' brief al eenige vragen, daar ik immers wel weder iet op diende te zeggen: Is jorisjen ook in een gezeifcbap van Dominees geweest? Wei zijt gij dan ook al met de kop gebruid? Ik moet u iet vragen: Is ki. aas klim ooit van zijn leven in het Aapenlnnd geweest, alfehoon hij er eene zoo fraaije befchrijvirrq van gegeven heeft? —> Hebben zij ook jorisjen met hem gefpeeld ? Zouden dat de Heeren kunnen deen? zou men hen daar van mogen verdenken? zouden zij zoo Jtaatkundig zijn? C In 't voorbijgaan: Mogen de Geestlijken zich wel met Itaatszaaken bemoeijen? en als zij dat niet doen mogen, kan men dan wel onderftellen, dat zij ooit ftaatkundig kunnen worden?^ — Hebben zij zijne rechtzinnigheid in vermoeden gebracht? zouden, vraag ik, indien ik eens 'in dat-punt niet al te bestaan de Eerwaaidens voldeed, dezen mij uit puure liefde niet vergeven ? of zouden zij mij, als ik in de godgeleerdheid ftudeerde , het zij dan te Uctecht of te Leyden, ( of is er onderfcheid tusfehen de Uttechtfche en Leydfche rechtzinnigheid? Zijn de menfchen dan niet met de kop gebruid ?_) ik vraag; zouden zij mij ook laten druipen, als ik niet kaufer was in de rechtzinnigheid ? of mij als Proponent laten rondlopen ? of overal een fpaak in 't wiel fteken, als de boeren in onze verlichte eeuw hunne aandacht op mij vestigen wilden? Siudeert joris ook in de godgeleerdheid? geluk! ' IV. osEL. T dm- Zijn de menfchen niet met de kop. gebruid ? £ Vervolg van No. 172.)  C H6 ) driewerf geluk wil « de hemel geven! beginnen op die wijze niet dikwijls vreugde-, verjaar-, of huwlijkszangen? Waarom zou ik het voor u verzwijgen, Heer vraao-al? Ik ftudeer niet in de godgeleerdheid, was dit niet nodig u te zeggen? Of is het niet waar, dat, daar de bijê honig verzamelt, de fpin haar vergif uit zuigt? Iemand mogt mijne vraag ééns kwalijk nemen, of er onder de geestelijken ook Vraag ■ allen zijn ? Of zijn de menfchen dan niet met de kop gebruid? Nu, man, ik ftudeer niet in de godgeleerdheid. Waarom niet? Denklijk, om dat mijn Besjen hoogzaliger■,' of geeft men dien titel alleen aan overleden Vorsten? zoo als ik hem daar in de Courant lees, van den onlangs op een Bal gefneuvelden Koning van Zweeden, oustaaf, ik zeg, om dat mijn Besjen denklijk in mij, toen ik in de wieg lag, of in de kinderfchoenen heröm fprong, geene begaafdheden tot dat Ambt in mij befpeurd heeft. Want, wordt niet, zo wij niet met de kop gebruid zijn, tot elk beroep eene zekere gefchiktheid, eene zekere neiging gevorderd? Hier denk ik aan den zotten inval van as mus. Daar hebt gij het 5, hins en kuns. II. Mijn jongen! ja, dat is een jongen, Man J 'tGelaad zoo rond, als ooit een appel wezen kan. Hij gaat, hoor toe! in gaven, waard te looven, Zijn malikers zeker ver te boven. Wat meent gij wel ? hij fpelt al frisch! En zaagt gij hem, bij onze avondbede, ; Dan ziet hij uit, als badt hij mede, Doch knijpt terwijl elk ander' aan den drsch. "Nu kuns, waarvoor houdt gij dien kwant? K. Wel, bij mijn ziel, voor een'aanftaanden Predikant; Genoeg voor ditmaal van as mos, of de Wands~ lakker Boode. Ik vraag: zijn de menfchen niet met de kop gebruidt Zou dat ook al iet erfelijks zijn? o hoe veel erfiijk kwaad hebben wij niet al? Zou het ook een overblijfsel zijn van den Patriarch adam? Die zoo met de kop  Icop gebruid was, dat hij nam van haare hand, toe» 3jva hem de vrucht gaf, ende hij at? Indien hij toch wel bij zinner\ geweest was, zou hij dan wel zoo goedfchiks aan zijn vrouwtjen gehoor hebben gegeven ? Of zou hij, het hoofd van -zijn gedacht, zich ook verbeeld hebben: Wat fcheeit het, al waag ik er eenige millioenen menfchen, mijn eigen vleesch en bloed, aan, als ik mijn trek maar voldoen mag? al offer ik aan den dood het gantfche menschdom, als mijne lieve Vorstin haare eerzucht maar voldaan krijgt, en ik die maar te vriend houde? Of zou hij gewaand hebben, dat, in allen gevalle , hij, als Heer der wereld , boven de wet was ? Jvlaar wat hij zich verbeeld of gedacht hebbe, blijft dit niet over: Was hij niet met de kop gebruid? En zijn nu de menfchen niet met de kop gebruid? Och! waren het de Amersféérders alleen maar, die de keij in het hoofd hebben! gij weet immers de gefchiedenis ? Hoe die van Amersfoort eens met de keij gebruid zijn geweest? Zo gij het niet weet, vraag het de Utrecht, fche Sr. Maarten - Mannekens , die zullen het u wel vertellen? of lees het in de Penning-kunde van van loon. Nu al voort. Was nebukadnezak niet met de kop gebruid? Welk een fprong! van adam op nebukadnezar? Wel nu, ik vraag ook : welk een fprong? van een grooc Vorst, die Jeiujalem, eene ftad zoo magtig, puur als Amjlerdam thans, bij gelijkenis een koe is een groot beest, beteugelde met zijne Hufaaren, dat is, ligte troepen, of hadden de Chaldeën geene ligte troepen ? een Vorst, die zoo ijslijk dreigen kon, aan de Wijzen van Babel: „ gij zult in ftukken gehouwen worden, en , uwe huizen zullen tot een drekhoop gemaakt wor- ' den." En: „ Wie niet nedervalt en aanbidt, '\ die'zal te dier zeiver uure, in het midden van^ den " oven des brandenden vuurs geworpen worden." Of ér ook meer dwingelanden zijn dan nero? Al weer een jorisjen! Van een' Vorst zeg ik, welk een fprong! in een wild beest! En wanneer was hij meer met de kop gebruid, toen hij zich verbeeldde de Despoot der wereld te zijn? of toen hij met de koetjens gras kaauwde? „. m  C 148 3 Was alexander de groote Ook met de kop gebruid? toen hij zijn erf koningrijk verliet, en na zoo verre gewes.en, al oorlogende heen trók:, om zijne onderdanen" te laten moorden en vermoord worden? want wat is het oot'og van den veroveraar anders dan geprivilegieerd moorden ? Waar bedaarde de vriend ten Jaa.ften, na dat hij van de heerlijke paleizen van PerJepolis puirhoopen gemaakt hadt, die tot den huldigen dag van zijne razernij, dronkenfchap, en verflaafdheid aan het vrouwvolk, getuigen? Wat nemen toch zulke heerschzuchtige Vorstel] mede , als zij uit de wereld frappen ? Naakt, zijt gij in de weield gekomen, naakt zult gij er weder uirgaanü! Maar, zegt gij, alexakder was een Heiden, en wist nergens van, dan van eten, drinken , oorlogen enz. , Met uw verlof, hij was een Icciling van ahistoteles, en wist van de Zedekunde toch zoo veel. als menig Vorst, die den titel ■van Christelijke of Jilerchristeiijkfte gevoerd heeft, hij mag meester hfkrik niet gekend hebben, maar bij kende no^tbans pliito wel. Maar wat haat alles, wanneer iemand mer de kop gebruid is ? Wie denkt dan aan die gelijkheid der menfchen, waardoor de grootfte Monarch ^00 wel als de geringde bedelaar, gelijke, of liever de eerllen tez'waarer, verantwoording zal hebben, naarmate bij grooier, uitgeftrekter, en gewigiiger pligten hadt waar te r.emen , als de bediende van zijn volk , hetwelk hij gelukkig, en niet ra.mp4a.Kg moet maaken. Z'jn de meijfcheii met met d'e kop gebruid? Hoe dikwijls is het gezegd? Hoe dikwijls toegeftemd? dat hei. oorlog een gee-d'ei van het menschdom is, en laten de. Christenen het oorlogen wel na? Js men.niet nog geduurig bezig, .om geza,; en magt. met de wapenen te vestigen? Is nog niet. Eeftadig de ééne mensch des anderen duivel? zoeiit men niet nog aanhoudend, daar men flechts kan, een' anderen te wippen, om zelf op den tmon règeraaken? Maar zegt gij, joris, zijn de nien'fchen dan met de kop gekruid? Is men evenwel hed-m niet vernuftiger en fchranderer in het ontdekken van ontwerpen, in het opftelren van Memorien en Manifeflen, om ten minften den fcfitjn te hebben van rechtvaardig te wezen? gaat men wel zoo lomp te werk, als  als'in de voorgaande eeuwen? Zou men niet, in die" oudere tijden, rond uit gezegd hebben: Zie daar een dwingeland! een verrader! een zuiper! enz. Maar is het tegenwoordig niet een vellichte eeuw? Ja! het is zoo! men gebruikt kompiirnenren, en weet zich in zulke bochten te wringen, dat hij die dom is, niets voelen, Cf) hij die flim is, niets zeggen kan! welnu, daar gaan wij weder heen! zoo gaat het! als men den wal wit mijden, valt men in de floot! Zijnde menfchen dan niet met de kop gebruid ? Is het niet eene moeilijke zaak, om zoo het midden te kiezen ? Dasr ik van verlichte eeuw fpreek, fchiet mij in de gedachten, om tusfeben beiden ééns te vragen, of ik het wel heb? hoe moe: ik die mode-term, verlicht, verftaan ? Ik meende, dat onze eeuw de verlichte heette, omdat men beter over za3ken oordeelde, den mensch, het edelst fchepzel, beter wist te waardeeren; bet goede zuiverer. van het kwaad te fchiften, en omdat men zich meer bevlijtigde, om het verftand van onkundige menfchen te hervormen, en hunne zeden te befchaaven, met één woord, omdat men zich toeleide, om den mensch en de geheele wereld gelukkig te maaken. Maar lieve Hemel ' waar zit dan die verlichting? Wordt van veelen niet alies in 't werk gefteld, om de menfchen dom te houden ? om de verlichting tegen té werken? om ze te fmooren? Moest men in eene verlichte eeuw niet weten, dat de menfchen vrij geboren worden, en derhalven ook vrij dienen te leeven? en dat zij zich alleen in eene Rurgermaatfchappij verëenigJ hebben, om hunne vrijheid veiljg, en befchut tegen geweid en dwang van anderen, te genieten? dat zij niets van hunne natuurlijke rechten kunnen of vermogen af te ftaan, dan in zoo verre het nodig is, om alle hunre krachten als in één brandpunt te veréénigen, om die rechten te handhaaven tegen elk, die zich tegen het welzijn der menfehen verzet, om. het welk uit te voeren elk in 't bijzonder voor zich te onvermogend was ? Moest rAine dat in onzen tijd eerst komen zeggen? en zijn de menfchen dan niet met de kop gebruid, dat zi; hunne eigene natuurlijke rechten en vrijheden, hun. wpraerogativen. als mensch niet begeeren te kennen? T 3 Ik  'Si jfic vraag nu, of mijne denkbeelden van verlichting rechtinaatig zijn, dan of men de verlichte eeuw noemt, even els men van eene lichte maan , van een' door manefcbijn verlichten nacht fpreekt? Wanneer men wel meent uit te zien, en de voorwerpen te ontdekken, maar sok dikwijls bedrogen wordt, en een' boom voor een* reus aanziet, of zich verbeeldt, overat verfchijnfels en bijtebaauwen te vernemen, fchoon alles Hechts misleiding van 't gezicht is, en men ligtlijk in een' floot zou loopen, waanende, dat men een veilig fpoor bewan. delde? Zou dat denkbeeld van eene verlichte eeuw ook beter getroffen zijn? Ziet men niet geduurig de menfchen naar een fchim grijpen, en zich ilreelen, dat zij eene Godin omhelzen? Zou er dan ook nog een tijd aanftaande zijn, dat de nacht geheel verdweerien, en de blaauwe maan door het heller zonnelicht verdoofd zal wezen, dat de ftarren niet meer ten reië zullen gaan, maar de dag volkomen zal doorbreken, en de nienfchen alles - zullen zien , en genieten, zoo als het wezenlijk is?^2oudt gij, Heer vraag-al, niet verlangen, om dien tijd te beleven? wel nu, om de waarbeid te zeggen: Ik wel! Zijn de menfchen niet met de kop gebruid? Daar trijg ik eene verhandeling in handen over de tweegevechten of Duellen! De man redeneert wel, en doet aijn best, om met allerhande krachtige bewijzen en drangredenen de menfchen te beduiden, dat het duelleeren niet deugt, dat het ongeoorloofd is, en op een valsch denkbeeld van eer fteunt! nu dacht ik bij mij zelven dus: Zijn zulke menfchen niet met de kop gebruid, die zelven niet bedenken kunnen, dat het duelleeien eene verachtlijke zaak en te laag voor een verheven fchepzel is, dat zich mensch noemt, om zichzelven met het bloed van zijn' natuurgenoot te bezoedelen, en op eene laage wijs wraak te nemen voor eene zoogenaamde belediging van een ingebeeld point dhonneur? Maar is dan een wijs man niet zot, die zulken, welke met de kop gebruid zijn,:gaat beduiden, dat zij gek zijn ? Zullen zij wel naar hem kunnen luisteren? Was het geene edelmoedige bekentenis van iemand, die in een Duel aan het hoofd gekwetst was, toen hij getrepaneerd werdt,  C 151 ) werdt, om te zien, of de hersfens ook geraakt Warén, zefc de hij: Zijt gij met de kop gebruid ? als ik hersfens gehad hadt, zou ik mij immers in geen Duël begeven hebben ? Al weêr wat anders! femper Jfrica alisuid novi! Daar krijg ik een boekjen in handen , terwijl ik bij mijn boekverkoper ^a, in folio, dat is wat zeldzaams in onze tijden, daar men niet van groote boeken houdt; Een klets over Daniël en over de Openbaring enz. enz. var» een partikulier Heer gefchreven, die ons wonder wat van de Scateüiten van Jupiter en Satumus vertelt, enmeer andere wondere dingen .ik geloof, 0111 de eeuw te verlichten. Ta, dacht ik, dat is ook bij Ikar«s af, als men zich zoo gaat waagen aan ingewikkelde onderwerpen, daar men°zich zelven in eene zee van verwarringen verliest, en zijn dan de menfchen niet met de kop gebruid? Zijn de menfchen niet met de kop gebruid? Befchouw eens de Heeren Pranfchen! De nationale Vergadering decreteert, de Koning proclameert, dat het Vaderland*, in gevaar is, daar komen dreigende Manifesten, daar naderen vreemde benden van het uiterfte der aarde, die ... en de Heeren Franfchen harrewarren en kra» keelen inwendig onder eikanderen! Als zij niet met de kop gebruid zijn, zullen zij dan niet zich verëenigen, en voor bun in gevaar zijnde Vaderland ftrijden met mannenmoed? Wat zijn de menfchen met de kop gebruid? Ais zij meenen, dat het met hard fchreeuwen, en met dreigen te doen is? o Vader as mus! het liedjen van goliëth en david! en daarmede basta 1 jt. Daar was eens zekere GOLiaTH, Met troedels op den hoed, Een heel verfchriklijk man van Gatli, Zijn pannas ftondt verwoed; Hij hadt een rok van drap d'ArgenP En alles zoo naar Advenant, 2. Zijn knevels baarden vreez' en fchrik^ Zij ftonden forsch en fel; De vent geleek, juist op een prik, Den baaren Nikker wel. Zijn Spies, ik zeg 't niet zonder fchroom," Was fchier gelijk esn weversboom. Hij  C 152 ) Hij hadt de knokken van een paarde , Een onbefcbaamd gezicht,• Een bek, daar elk voor was vervaard, Geen hersfens van gewig'. I Hij ftiet elk een maar op de huit, ■ En muntte braaf in 't zwetzen uit. 2 , , . • 4.' ■ " - '< ■ 'r-'urjk Zoo kwam hij alle dagen aan, En hoonde ook Isrè-l ftout: ,, Wie is een man? wie durft mij ftaan? ' Hij.zij dan jong of oud? Hij kom' maar hier, de lompen hond Ik baks hem aailftonds op den grond.'* 5. Toen kwam in zijnen' herdersrok Een Jongling, teer van leên, Die niets hadt dan een enklen Hok, Een flinger en een fteen. Die zei; „ Jij hebt veel babblens, jij' | Ik kom in 's Heeren naam u bij J" fj. En daarmeê ilingerde hij, en trof Zijn kop heel net van pas; - Daar lag de groote ezel, pof! Zoo lang en dik hij was. En david hieuw hem, heel bedaard, De kop af met zijn eigen zwaard, 7. Op geene troedels aan uw hoed Noch pannas fteunen ; dat Een wijde bek ook niet veel doet, Leer dit van c o i_ i a t h ! En leer van onzen kleinen man, Hoe men met eere vechten kan. JORIS WEET G R A A G. TE L E T D E 'JV, Bi] L. H E R D I N G H. En alom bij de meeste Bnekverkoopers. daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAA G - A L. Nb. 17 5. Weet ook iemand maar de Vrijheid woont ? Deze vraag werd mij onlangs door eenen Vriend gedaan, en, om de waarheid te zeggen, ik wist niet, wat ik er op zeggen zou, dan alleen, dat ik hem beloofde, dat ik ze aan mijnen Lezer zou voordellen, of er 00'c een Andwoorder was, die ze ons beandwoorden kon of wilde. Maar is dan niet de Vrijheid onder de rechten van den mensch één der voornaamften ? wordt er waarlijk, en in den eigenlijken zin, wel iemand flaaf geboren ? En moest daar niet uit volgen , dat overal waar menfchen woonen , dat daar ook de Vrijheid woont? Als dit zoo was, dan zou zeker de vraag fchielijk beflist zijn : maar is dit nu zoo? hebben de menfchen de Vrijheid als één hun natuurlijk toekomend recht ? hebben zij ze ooit gehad? of is zij hun ontfutfeld ? Daarenboven, wat is Vrijheid? die vraag heb ik al voor lang gegedaan, en is zij nog tot heden toe wel beantwoord ? Zeker dichter heeft deze vraag behandeld in een vloeiend Dichtilukjen, als ik het in handen had, zou ik het mijnen Lezer mededeelen, want wie fluit brood voor vrienden? En nadat hij alle Landen en Steden hadt doorlopen, om die hemelfche fchoone, de Vrijheid, te zoeken , vondt hij ze eindelijk, en wel re Jjmfterdam in 't Nieuwe. Werkhuis. Och ja; daar was de fioof, 'zegt hij, zedert eenigen tijd gehuisvest? Nu, dit was een Dichterlijke droom;-en droomen is bedrog; maar zcu het evenwel niet waar kunnen zijn, dat hét vrije Nederland zoo vrij was, d'at dè Vrijheid zelfs in het Nieuwe Werkhuis te Amjlerdam, daar men haar minst van allen zoeken zou, een verblijf hadt? Zie dit vraag ik , in fpljc van al die Vrijheids-zoenen, die zedert eentje jaaren iiV. O E ï e. V Wó'  C 154 ) zoo onvergenoegd zijn geweest, als of de Vrijheid ten lande was uitgebannen, omdat de Oude Conjlitutie, door de laatfte omflentering, weder is vastgefteld. Maar zullen mijne Lezers wel zoo goedhartig zijn, dat zij den Dichter zoo maar op zijn woord af zullen gelooven , dat de VrijMd in het nieuwe Werkhuis woont ? Dichters hebben zoo dikwijls fabeltjens verteld, en wat wonder? hun Patroon apolloi's zelfs een verdichtzel ; mijn dichterlijke vriend zat het mij dan niet kwalijk nemen, dat ik zijne verzekering daar latende, de vraag nog ééns voorftel. Weet ook iemand oqmt ? Als ik deze vraag eens zou dosn aan de Luikfihe , aan de Brabandjche Vrijheidsvrienden , wat zullen zij mij antwoorden ? Woont zij ook in Engeland ? Mijn vriend de Dich.ier heeft mij verhaald, dat zij daar eeus, bij gelegenY 3 iieid.  K *s* ) heid, dat er geprest werdt voor 's Konlngs vloot, terwijl zij en Amazone een wandelingetjen deedt, mede opgeligt, en met de vloot in zee geraakt is, en dat men zedert in Engeland niet recht weet, waar zij bedaard is. Woont zij in Spanje, in Italië? Waar woont dan de Vrijheid? Ik plagt mij, toen ik een aankomende jongen was, te misleiden, als ik uithangbordjens zag, daar op gefchreven ftond, Vrij Wijn, en verbeeldde mij, dat men. in die huizen vrij, dat is, om niet, wijn kon gaan drinken, als men een verkwikkingjen wilde gebruiken, naderhand ben ik beter onderricht, en heb geleerd , dat die bordjens alleen te kennen geven, dat de bewooners vrijheid hebben, om wijn te verkopen, en dat dikwijls zoo Hecht, dat het een vergif voor iemand is, die hem drinkt' Dit heb ik opgemerkt, en als ik nu opfchriften zie uithangen, hier woont de Vrijheid, ben ik zedert huiverig geworden, of het met den zin dier woorden, ook als met de bovengemelde uithangbordjens Vrij wijn, gelegen zij. Ten minsten , wanneer ik de oude gefchiedenisfen raadpleege, wordt ik dan niet vrij wat gefterkt in mijne huiverigheid? Bij hoe veele Volken heeft men niet dit bordjen uitgehangen, te Athenen? te Lacedemon? te Rome? Ja in ons eigen Nederland? in voorige tijden, naamlijk! om elkander wel te verdaan. Wat was de Vrijheid van Atheeneh? toen partijfchap, haat en tegenhaat woelden, en door het Oftracismus de beste Vaderlanders verjaagd en uit het Land gedreven werden? Wat was de Vrijheid te Sparta of Lacedemon? Te Lacedemon, zegt eeu achtbaar Grieksch Schrijver, benijdt agesilaus lijsander, agesipolis haat aü is, ki na don is voor de Koningen gevaarlijk, falantbs voor den Raad, de Partheniërs voor de Spartanen, i Wanneer heeft het vrije Rome de'Vrijheid genoten! Was het, toen het Volk, na het verdrijven van den Dwingeland tarkwtn, niet voor de Vrijheid, jawel is het koud! maar voor de Patriciën en voor de nieu. we Conftitu'ie (treedt? Waren de Tiibuniplehis, de gemeentslieden, ook voorftanders van de Vrijheid, die de Vrijheid eindelijk aan cssu verraden hebben? Wanneer heeft, in vorige eeuwen naamiijk , de Vrij»  C J59 5 heid in Nederland gewoond? Onder onze Graave* valt er op de Vrijheid niet veel te roemen: in de Eoekfche en Kabeljaauvifche tijden ftreedt men niet om de Vrijheid, maar wie op het kusfen zou raaken JJoden onze voorvaders, toen zij met Spanje om de Vrijheid ftreden, zich zeiven niet aan den Koning van Frankrijk, aan Elizabeth, aan Anjou aan? Ik lees weder bij zeker Schrijver: „ Zou niet willem de I. voor zich zelven de vruchten geplukt hebben van al het goed en bloed zoo overvloedig gefpild, indien een noodlottig lood hem niet verhinderd hadt? Waar was de Vrijheid onder lxic s s t ei s kort, maar gevaarlijk beftuur? Waar was zij in alle de woelingen bij en onder het twaalfjarig beftand ? Toen de Staetsgezinden op gehuurde waardgelders, de Stadhoudersgezinden op bezoldigde foldaten (leunende, inet eikanderen over het bewind twisten ? Werdt da Vrijheid zuiver en met achting behandeld in de groote Vergadering van 1651. toen van de driepunten, door welke zij zou bevestigd worden, geen één enkel werdt afgedaan? " Enz, enz. Schoon er derhalven hier en daar nog een bordjen uithangt, hier woont de Vrijheid, bij voorb. in Zwitzerland, ik vreeze, dat ik desniettegenstaande reden te veel heb, om te vraagen , weet oook iemand, waar de Vrijheid woont? Maar zou dan de Vrijheid niet onder de menfchsa woonen? Zou dat evenwel niet ongelukkig zijn, daar de mensch vrij geboren wordt, en de Vrijheid bet dierbaarst is, dat hij bezitten kan? Of zou het met de Vrijheid gaan als met de waarheid, met de deugd, met het genoegen? Waar woonen dezen? Zelden aan da Hoven en in de Paleizen der Grooten, maar veelal in de eene of andere ftulp, bij den geiingeren burger, of riillen landbewoner! Is het ook dus met de Vrijheid? Woont zij ook bij den ftillen deugdzaamen?. Ik heb onlangs van iemand gelezen, die zich aan al het gewoel der wereld onttrok, zich onledig hieldt met veld • en tuinbouw , onderdrukkende alle buitenfpoorige hartstoch. ten, en zijne ziel geheel vormende naar de lesfen der deugd. Zijn lievelings verblijf was eene Heremitage in ïijnen tuin, onder een gewelf van boomen met Mijrthen en Amaranthen doorweeven; aan het zelve ftiet £en beekjen, gevormd door eene bron, die uit eena ruts  X i6o ) tots fcervoortfprong. Loven den ingang las men heé volgende bpfchrift. De vrijhei r> wooftt in dit bemoschr gewelf, en haare huisgenootcn Zijn waarheid, deugd, vernoegen. Zog mij 11u, Gij,, die hier huivrig kome, in welk Paleis der Grooten, Ontving zulk een Vriendin, en zulk Gezelfchep u? Indien dit nu zoo is, dat de waarheid ons vrijmaakt , dat de d e u g d en het vergenoegen, met dé waarheid, huisgenoten der v r i j ii e i d zijn, zou het dan zoo ongerijmd wezen, indien eens alle menfchen hun hart voor de waarheid ontfloten, naar verlichting llreefden, om zich niet door valfchen fchijn te laten misleiden ; indien ééns allen de flavernij der hartstochten en zonden afwierpen; indien ééns allen de deugd beoefenden; indien ééns allen zich aan het wijs beltuur der Godheid onderwierpen, en met hun lot té vrede en vergenoegd waren, zouden dan de bijzondere perfonen ook vrij wezen? Zouden dan de Volkeren ook vrij zijn? Zouden dan de Grooten, de Staatsdienaars, de Volksbeftuurers, die de Vrijheid vervolgd en verdreven hebben, niet eindelijk over zich zelven verfchrikken, indien zij hunne affchuwlijke kunsten in derzelver waare gedaante ontdekt zagen ? en die vruchteloos bij verlichte Natiën in *t werk wilden ftellen? Zouden zij niet fidJeren? nog meer, zouden zij niet fchaamrood worden? Met één woord, als het menschdom eens verlicht en deugdzaam zal wezen, zal men dan de vraag niet kunnen beantwoorden: Weet ook iemand, waar de Vrijheid' woont? TE LETDEjy, Bij L. II E R D I N G II. En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver wGrd uitgegeven.  DE VRAAG-AL. (No. 177.) — 1— " Wie weet, wat 'er nog gebeurt? CEë ERDJ VB.IZND VRAAG-AL! l^^a het bezien van het tafereel van den Zedelijken toejland der Nederlandfche Natie op het einde der achttiende teuw , door den Hoogleeraar hamblsvkld, een werk, waar in elk opmerkzaam lezer zijne gebreken zeer gemaklijk Ontdekken kan-, zélfs dan , wanneer hij niet vrij van eigenliefde is, < vind ik mij aangefpoord tot het doen eenigér vragen. Zijn Hoog Eerw. zegt:,, De Nederlanders moeten, zullen zij welvaren en gelukkig zijn , beftraald worden door de koeiterende ftralen der Goddienstige, en burgerlijke vrijheids-zon." Wordt de> Vrijheid - zon , jn 't Godsdienftige , ook beneveld? —> Wordt de dóortogt harer ftralen ook verhinderd, en is dit federt lang ook gefchied , door befluiten van Kerkvergaderingen en alle andere geloofsvoorfchriften, dan die des Bijbels en wel bijzonder des N. T. ? de vraag is dikwijls gedaan; maar kan zij te veel herhaald worden ? én is de zedelijke toeftand der Natie zoodanig als die gefchetst is, kan die vraag dan wel met te veel nadruk herhaald worden? Zou de affchaffing van geloofsformulie» IV. DEEL. JE ïSBa  C 162 ) ren, welke eene gezindheid dan ook, fchadelijk kannen zijn? Zou het gebrek aan Proponenten, voor de nu zoogenoemde heerfchende Kerk, daar door wel grooter worden? Burgerlijke Vrijheid zal ik nu maar onaangeroerd laten; of is die, federt de laatfte omwending, niet zoo ver gebragt, als men redelijker wijs zou kunnen wenfchen ? Zou de terughouding der Kinderen van de fenolen ook niet wel plaats hebben, omdat aldaar, bij gebrek van genoegzaam toeverzicht, ondeugden geleerd worden? meent gij, dat men, onder een goed opzicht over eenigen, gëene goede leerlingen zou kunnen vormen, wier onfcbuld bewaard bleef, en die denkbeelden van rcdenüjken eeredienst en van* der menfchen gelijkheid hebben zouden? ook van behoorlijke onJergefchiktheid! Zon de volksfmaak betreklijk^ nodige en nuttige kundigheden niet kunnen verbeterd worden , door het volk weder gelegenheid te geven tot het bekomen van geachte nu bijna verfchovene vaderlandfche gefchriften ? gefchriften die bij de meesten verfchoven liggen! Wie kent de namen niet b. v. van eenen iiasmus en huig de groot , en' wie leest bij voorbeeld hunne uitlegkundige werken? moet men ons met boeken overladen, om ons op zijn Fransch , Ecgeisch of Hoogduitsch te leeren denken? of behooren wij te zien, wat onze groote mannen gedacht hebben ? Zo zij den eenen of anderen misflag begingen, moet men dan geheel nieuwe werken fchrijven? Of moet men alleen bijdragen tot de'werken zulker mannen fchrijven? Zijn wij niet overkropt van boeken , en wordt daar door de oefeningszucht niet uitgebluscht, niet meer en meer moeielijk en zelfs voor veelen onmogelijk gemaakt? Wie zal in eenen langen leeftijd , in één vak, zich in fta,at bevinden , om alles te lezen en te overwegen? en moet men thands geen algemeen© Kuift*  ( it plegen van baldadigheden het geen al dikwils met malkanderen zarnenliep.dit liedjen zong, en door deze woorden Dc e! eboog a door de mouwen, het haar al door den 1 oed» mij eensklaps van alle mijne bezittingen ontze«e den Scepter van Heerfchappij uit de hand wrong en'miiiï geheel Koningrijk het onderfte boven keerde. _ ïs hit niet om te beklagen, dat velen van die I sl en onbe fchofte zingers, zoms halve of heele nagten in de weer' «jn, langs de ftraten lopen febreeuwenrazen bahJadfe nL lr^', f" datn°ghetflimstVan èn tl" nig mensch ongelukkig maken, en in eens uit alle bezittingen ftcoten?! Hoe dikwils geb u t et dat d e ltftrla? g?gf ofbde ftraa£,T-. — - eene et f«. v ' ê S °/haven eendouzijn Vorsten, Prinsfen, Koningen, of Monarchen van den troon bóns zen. - Mijn Vriend Hilaris verhaalde mij gi« er» iSi fioorzijnbuurman, eenonbefchoften üj£^^1 X 3 di't •  ( i66 ) i\c van 's morgens tot 's avonds op zijn crispïjni drieflaJletien onder't lappen onophoudelijk zat te zingen, in hec aangaan van een zeer voordeelig huwelijk eensklaps is belet geworden. Hij Hond het zo te fluiten, de koets was gereed, om het paar naar de Kerk te brengen en de bruiloft bereid, toen de vent een keel opzette, welke de ganfche buurt in beweging bragt, en mijn Vriend deed ontwaken, — Mijn buurmeisjen Amanda, ik weet dat het egt is, om dat zij 't aan mijne zuster in vertrouwen verhaald heeft, ftondt op 't punt om een zeer voordeelig huwelijk aan te gaan met een rijke Regenten zoon, als ze door eenen fmerigen Schoorfleenveger hier in op het onverwagite gehinderd wierd, en haar zuster Dulcia was al reeds in ondertrouw opgenomen, en zou een fchoone ■artij gedaan hebben toen een liederlijke fcheerQiiper de geboden kwam fchorten. — Nog maar korte dagen geleden, ben ik van een rijke Erfenis ontzet, door de flag en'tysfelijkgeweld van eentwee duits voetzoeker, afgeiloken bij gelegenheid dat er een groot Heer verjaarde. Zijn zulke dingen in een vrij Land, in een gezegend Land zo als wij bewonen, zo maat' te verdragen? onze wijd vermaarde r. slim was weer braaf in de weer gefeest.— Het maken van een geweldig vuur had menig voordeelig huwelijk belet, menig rijk mensch geruineerd menige desorde in zaken veroorzaakt; meenig een in zijn fortuin gedwarsboomd, menig jong meisjen de ftreelenfte hoop benomen , meenig een uit het toppunt van geluk in de diepfte laagte van ongeluk neergeftort. Zou men niet met een behoorlijke eerbiedigheid over zulke en zoortgelijke geweldenarijen, want ik noem dit geweldenarijen, als men iemand in zijne bezittingen aantast, of in zijn fortuin tegengaat, en het maken van het zelven betwist, hier over aan de Overheid zijn beklag mogen doen? — Dan hoe wonderbaarlijk loopen 'sWeerelds zaken.— Ik ging den volgenden dag na dien woeligen nagt, het flagveld eens bezien, waar op eene menigte voetzoekers zwermers en drajers gefneuveld waren; hier ontdekte ik eene ysfelijke verwoesting, hier lagen de uitgebrande voetzoekers, daar gefmoorde zrermers, gints weer half sebrande dra] eis, en al meer. I\hoos nieusgierig zijnde, • ■ m  C 167 > als ik iet gelei-reven of gedrukt zie, vatte ik eetiig& dier uitgebrande kokers van voetzoekers of vuurpijlen op, maar hoe verbaasd Hond ik te kijken, dat ik hier Hukken ran lofdigten vond in vroeger tijd op dien grooten Heer gemaakt, welke nu gebruikt waren voor voetzoekers of' vuurpijlen, en dus hem tweemalen hadden gediend, een» om tot zijn lof gezongen, en eens, om tot zijne eer verbrand te worden.— Ik dagt bij me zelven, hoe-wonderlijk is tog het lot der itervelingen! Wie weet wat men nog al kan zien gebeuren, zou zoo wel niet dien Heer, tot wiens lof deze verzen gemaakt zijn, een veranderlijk cn ongelukkig lot kunnen treffen, als de digten ter zijner eerc gemaakt, zijn 'er toch niet duizend» middelen om iemant te bezoeken?'—niet waar? Wederom dagt ik bij me zelven, welke wonderlijke beftuuring! — Hoe verbazend ,verfcheiden is de loop der handelingen, der werken, en bedrijven der menfchen, hoe verfcheiden het lot hunner pogingen, en de loop van 's Werelds zaken allerwonderbaarst! — Had de maker dezer lofdigten ooit kunnen vermoeden, dat dezelve tot twee zulke verfcbillende einden, hadden zullen dienen? Het is waar, beide de einden ftrekten ter eere van hem , voor wien zij gemaakt zijn. Maar de digter had ze nooit gemaakt met dat oogmerk, ora ze te laten verbranden, dat doet geen digter van onzen tijd. Men heefc ook doorgaans vee! te veel liefde voor zijne kinderen, dan ornze ten vuure te doemen. Wat digter, ik wil zeggen , wat Vader zai zo barbaars, zo ontmenscht, met zijn kroost handelen ? zulke en zoortgelijke aanmerkingen ben ik veel a! gewoon te maken, bijzonder als ik mij zo in eenzaamheid, en vooral, wanneer ik mij op het veld , waar al veel mijn beroep mij vordert, bevinde, velen noemen mij daarom den Ouden Filofoof, en waarlijk al zeg ik het zelve , zonder roem g&fproken, ik bezit iets meer dan het gemeen, en dat komt, om da: ik altijd met de neus in de boeken zit; ik denk dat gij het wel genoeg merken zult-, en dat ik tot geen kleine fieraad verftrekken kan van die Sociëteit, waar van ik een der hoofden ben. — Ik lees uwe weekelijks uitkomende blaadjes ook,, en ik ka» b zeggen, dat ze me over 't algemeen zeer wel behagen, en om die reden fchrijf ik eens aan u, §>']' zult denk ik iq  C 168 ) dezen wel een plaats infchikken jij uwe blaarlj'ens, als il< dat zien zal, dan wil ik u we! meer eens fchriiven, er! gij zult door den tijd meer en meer ontwaar worden, dat hij een aartige gast is, die zich dezen eindigende! noemt Uwen Dienaar H. bij't NOORDEN, Senioe, Van de Westkust dtn 23 Maart 1792. DRUKFOUT. NB. Mijn Zetter, die het eene poos vrij wel heeft gemaakt, zonder dat ik op hem heb behoeven te knorren, heeft in het voorgaande Nommer 175, weder eene gekke fout begaan , en omjlentering gezet, in plaats van omwenteling. De Lezer ge» lieve ze te verbeteren! I! T B 3. F. r r> £ N, ► Bij L. H E B. D 1 N O H.' En al8m bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelv* wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  DE VRAAGAL. No. 178. Heeft men voel genoeg op de Vrijheid gepast? ,| Onlangs deed ik de vraag: of ook iemand weet, waar I de Vrijheid woont? nu vraag ik: Heeft men wel genoeg op - de Vrijheid gepast? de aanleiding daar toe heeft mij geI geven mijn oude kennis ge rrit de vrag eb, ineen | Brief, daar ik, met zijn welnemen , thans zoo veel ge, bruik van zal maaken, als tot mijn oogmerk zal be1 hoeven. Hij doet mij in dien Brief al grappige vraagen, die 1 fomtijds aan één haDgen , als droog zand, doch met dat ; alles over het geheel nederkomen, op de vraag, die ik thans doe. Is de Wereld zegt hij, wel ooit zoo van Staatkundigen voorzien geweest als in deze eeuw? rk geloof, hij meent: Is de Wereld wel ooit zoo in bewe! ging geweest, als tegenswoordig? Overal, zegt hij, is acht opgegaan, tot in Noord- Amerika toe. Een Engelsman verbeeldde zich voorheen, maar leeft hij ook nog niet in dien waan? dat er op het wijde Werelds - rond geen vrijer fchepzel gevonden wierdt, dan hij, maar zou , vraagt geur it, de moed der Engelfchen niet vrij wat gezakt zijn, zinds de Amerikaanen hun geleerd hebben, dat de Vrijheid zich verder kan uitilrekken dan de Grenzen van Albiiin? Hebben de Engelfchen wel g«noeg op de Vrijheid gepast P Is het er wel zoo pluis me1 de, als men voorwendt? IV. deel. y Vaa  Van de Engelfchen gaat gerbit over tot de Vcncti* aaneu, en vraagt, of die wel genoeg op de Vrijheid gepast hebben? en of het niet eene armhartige vergoe» ding is, dat hun Opperhoofd met de Zee in een pleg. tig huwlijks • verbond treedt, terwijl het den armen Venetiaan tot eene doodzonde gerekend wordt, over Po. litike zaaken te fprekeri, zoo dat men daar geheel geen Politieken ontmoet ? Hebben de Brabanders wel op de Vrijheid gepast? vervolgt geruit, die thans van geene Staatszaaken meer durven kikken, en geene droevige waarheden mogen vertellen , maar alleen nog wat mogen fnoeven van al de Eranfchen , die hun Vorst en zijn Bondgenoten doodliaan, en van alle de overwinningen, die zij behaalen? enz. enz. n Na, vervolgends in 't gemeen gevraagd te hebben, of er niet, Landen zijn, daar men, langen tijd om de Vrijheid gevochten hebbende , zoo ontaart , dat men het woord Vrijheid naauwlijks op de lippen durft nemen ? daar men malkanderen om een Vrijheids - teken wel zou doodflaari ? daar de menfchen, door zekere razernij, bezeten fchijnen, en met een' doodlijken haat verfoejen, het geen zij voormaals als iet Godlijks hebben aangebeden ? of er ook Volken gevonden worden, die van tijd tot tijd meer verlicht geraakende, met voeten trappen, daar hunnen Voorvaders goed, en bloed, en leven veil voor hadden? komt hij met een' zeldzamen fprong, op ons vrije Nederland, De Nederlandfche Vrijheid, zegt hij, is, na het voeren van eenen tachtigjaarigen Oorlog, en het plengen van ftroomen bloeds, te Munjler gevestigd. Toen Fitips ons den voet van Dwingelandij op den nek hadt, dorst niemand kikken, dan de moedige Nederlander begon die flaaffche ketens van den hals te fchudden; echter toen d u c d' a l r in het Land was, werdt ieder ter galg verwezen, dien men flechts als eenen Vrijheids-zoon verdacht hieldt. Zelfs de gedachten waren ftrafbaar , en de Veldheer van Neêrlands Dwingeland woedde fporeloos. Eindelijk brak de bommel uit, de fiere Nederlander ftond openlijk op, en hernam zijne rechten. Op welken hoogen prijs fchatte elk Nedoiander in die dagen de Vrijheid ? Hadt hij wel iet zoo dierbaar,  - , ( I7i ) baar dat hij er niet voor opófferde ? Maar bewaards *s Lands Maagd wel altijd even zorgvuldig haar fpeer en hoed ? bewaakte de Leeuiv wel trouwhartig de Vrijheid zoo duur verworven? Welke veranderingen? Bood'c men de heerfehappij niet aan den Koning van Frankrijk, vervolgends aan elizabet van Engeland aan?*Bukte men niet heel diep voorleycester? Van hier af is mij een ongeluk met den Brief van gerrit overgekomen, in miine distractie fmijt ik er mijn inktkoker over heen, zoo dat eene halve bladzijde niet leesbaar is; ik geloof, dat de man de Vaderlandfche historie doorloopt , maar welke bijzondere gevallen bedoelt hij ? Ik lees hier en daar een woord, daar geen zin aan is. Dto voor Vrijheid ftreden. ... den hals. . . . zien breken. . . . gevangen. . . . omwenteling.... Wie kan er wat van maaken? en daarom zal ik maar tot het volgende overgaan. Het is jammer, als men zo Distrait is, dan bederft men dikwijls veel goeds. Waren de Poolen niet voor vrije lieden verklaard r" vraagt gerrit. Was het Koning stanisl Aus niet, die zelfs zeide: Mijne kinderen', voortaan zult gij vrij zijn! Ik wil over een vrij Volk regeeren l Ik wil deze Natie be(luuren naar Wetten en Rechten! Ik ken geene Jlaaveni Elk mensch werdt, als een vrij wezen, geboren! Deze Wetten zal ik befchermen! Deze Rechten zal ik handhaaven'. Maar wat zeggen de russen: wij zullen het u wel anders leeren! Hebben nu de Poolen, heeft de Poolfeite Koning, genoeg op de Vrijheid gepast? 't Is waar zij hebben gefchermutzeld, eenige braaven zijn gefneuveld, maar welk is het einde? Heeft stamslabs roem verdiend, door aan zijn Volk vrijwillig de Vrijheid te fchenken ? Of heeft hij nu «eer roem verdiend, nu hij de Vrijheid van Poolen overgeeft, en zich tot het hoofd der tegen-confederatie ftelt? Of heeft kathabika van Rusland den grootften roem, die door haare overmagt de Poolen genoodzaakt heeft, om tot het oude weder te keeren? Hebben dan de Ptolen wel genoeg op hunne Vrijheid gepast? Maar zij hebben er evenwel voor g«vochten? Overheerd moet lijden? Doch eeno vraag: hoe komt het, dat wij zoo veele voorbeelden hebben van heerschzudnige Vorsten, die alles voor hunne y a groot.  C m ) grootheid opzetten, tn geen Volk, geen menfchen.levens fpaaren, om dat einde te bereiken, dat valt dat valt, dat blijft, dat blijft? Hebben de Poolen en bun Koning ook zoo gedaan? Hoe komt het, dat muichowsky liever zijn Vaderland verlaat, dan voor de overmagt bukt? terwijl de Koning zelf zich gedwee betoont? Wie ontknoopt zulke raadzels ? Zullen de Franfchen wel genoeg op de Vrijheid pasfen ? Zullen zij niet veel oppasfen en waakzaamheid nod.g hebben?. Is dat niet ongelukkig, dat de Generaal la pavette die op de Vrijheid zou pasfen , zoo weinig op zich zelven past, dat hij met veelen van zbne Officiers gevangen genomen, en in de handen der Keizerfchen ot Pruisfen gevallen is? Wie zal er nu op de Vrijheid van Frankrijk pasfen, nu de leerling van wjsh.ncton zoo llordig op zijn eigen Vrijheid gepast heeft? Heeft wASHirtcTo-n zich wel ooit zoo laten verfchalken? Iï,arn die "iet vcel cer geheele Engelfche Legers, niet alleen Officiers, maar ook foldaten, gevangen ? Hadt l a fayette dan geen pas bij zich? Zoo als het de Hertog van m a u ub o uit o v a eens bakte, inden Successieoorlog; hij werdt, ,toen hij, na geëindigden veldtogt, na den Haag keerde, onvoorziens overvallen van een' Frantchen partijganger, maar hij vertoondo een oude pas; van zijn broeder, en, gij begrijpt Lezer! een handvol dukaaten , knap raakte hij vrij, mct de Officiers, uie bij bij zich hadt. Nu zullen wij gesrit weder hooren, alleen nog eene vraag: hoe heet dat fpeiletjen, dat de kinderen, en bijzonder de meisjens wel fpeelen: floot mij daar ik wezen wil, of ik val van zelf) De groote ïkederik, zegt gereit voorts, was een wijs Vorst! blijkende als Wijsgeer, de Rechten van den menseh'. Maar bij was tevens een groot Staatkunuige! Wat maakt-nu, vraagt gerrit, een Vorst grootV eene menigte overwinningen, bloedige veldflagen. hardnekkige belegeringen? of het geluk zijner onderuanen te bevorderen ? Wat maakt hem groot, Koningrijken te overwinnen, Landen te vermeesteren, of den vooripoed zijner Ingezetenen uit te breiden? Wie heeft meer waaren roem behaald ? a l e x a n r» e a met bet overwinnen ran zoo veeie Landen, met het leveren van me»  ( 173 ) menigvuldige veldflagen, met het onderbrengen der magtigfte Koningrijken, met de Dwingeland der Wereld te worden, door het fchenden van de Rechten van den mensch? Of thbasvbulus, door zijn Vaderland van XXX. Tijrannen te verlosfen, de Rechten van den mensch te handhaaven, en de verlootten Vrijheid weder te nerftellen? Is, vraagt hij, in 't voorbij gaan, Europa nog wel rijp voor eene Staatkunde, welke door eene gezonde Wijsgèette beftuurd wordt? eene Staatkunde, die de waare belangen der tnenschheid voorftaat? Nu weer ter zaak! Weet de mensch altijd zijne voorrechten op den juisten prijs te ftellen, recht te waardeeren! Of zijn het Hechts als oogenblikken , dat eene Natie doorgaands dezelve naar die waarde fchat, welke zij verdient? Wanneer een Volk onderdrukt wordt, klaagt het dan doorgaands niet overgefchonden Rechten? over het vertrappen der Vrijheid? over Dwingelandij en Tijrannij 't Maar, ziet men niet vaak, dat de verlosftYg naauwlijks aan eene Natie gefchonken, en haare voorrechten aan haar herlteld zijn, of zij verliest ze weder, door hec begaan van veele dwaasheden, bijkans op hetzelfde oogenblik, als zij haare Vrijheid weder te rug heeft ontvangen? Heeft men daar van niet de doorflaandlte blijken gezien onder het nakroost van Vader Jjikob? welk een hard juk van dienstbaarheid, welke ondraaglijke ketens van flavernij hadden zij in het diensthuis van Egijpte niet moeten draogen? Hoe hadden zij een gefchreeuw aangeheft tot den Hemel toe' üe vólksminnende mos es neemt de zaak zijner Natie ter harte; op Gods bevel itelt hij zich aan het hoofd des Volks, handhaaft deszelfs Rechten manlijk tegen den Dwingeland ; Israël geraakt eindelijk in veiligheid buiten de Grenzen van Egijpte; Israël wordt een vrij en onafhanglijk Volk; Israël ontvangt eene Conftitutie en Wetten, die op den grond van gelijkheid gegrondvest waren; de Israëliten zijn allen broeders , alle onderdrukking wordt verhinderd, God alleen is Koning, de hoofden der vaderlijke huisgezinnen raadpleegen ten nutte des Volks; de Wetten zullen alleen bepaalen, wat recht en billijk is. Welkeen fchoon ontwerp! Hebt eerbied voor moses, o menfchen! Hij verzorgde de Vrijheid aan een Y 3' Volk.  ( 174 ) Volk, en poogde deszelfs grondflagen duurzaam te rnaaken! Maar, zijn het niet flcchts oogenblikken, dat dit Volk zijne onfchatbare voorrechten weet te waardeeren ? Naauwlijks zijn zij van den last der overheerfching verlost, naauwljjks heeft de menfchen - vriend mo s e s hen in Vrijheid gefteld, of zie daar! zij ftaan op tegen hunteen redder, zij morren, zij ftaan aan 't muiten, zij dreigen hunnen Wetgever! Zij willen weder te rug naar jhet Land der Dwingelandij! Begeeren weder de flaaffche ketens te dragen , en hunne nekken te krommen onder het ondraaglijk juk van dienstbaarheid, dat zij zoo langen tijd beproefd hadden. En waar voor hadt deze oproerige en dwaaze Natie haare nauwlijks verkregen voorrechten veil? Wel nu, o fchande! Voor de knoflook en uiën en komkommers, en visch , en een mond vol vleesch, dat zij in Egijpte kregen, misfchien als eene genade van den genadigen Dwingeland ? of dat bun, misfchien, gefchonken werdt, om een vrolijkheid]en te hebben. Welk een verfchil tusfchen dit Volk en hunnen leidsman mos es! Hij was opgevoed aan het Hof van Egijpte, hij hadt eer, en rijkdom, aanzien, misfchien de Kroon van Egijpte, kunnen verkrijgen, maar hij rerfmaad. de dit alles, en wilde liever met zijn Volk alle rampen en wederwaardigheden ondergaan, om onder een vrij Volk de Vrijheid te zien bloejen, en die zelf genieten! groote man ! met recht leeft gij eeuwig! met recht ftaat uw saam op de rol der geloofshelden! In de Gefchiedenis van richard FLEMMrNG.ofde deugdzame Staatdienaar, lees jk eene bijzonderheid, waar omtrent ik vraag, of zijjaicr niet te pas komt ? de deugdzame man had een drukkend hoofdgeld, dat men noodzaak, lijk oordeelde, om de fpilzucht van het Hof te voldoen, tegengehouden, hij werd onder deze en gene voorwcnzels gevangen genomen, en het hoofdgeld ingevoerd, het Volk voelde den last, alles raakt op de been, de hoofdftad geraakt 'tti oproer; de Vorst, en de Gravin, die den Vorst be heerschte, was genoodzaakt, het hoofdgeld af te fchaffen, dit word afgekondigd onder trommelflag, en het volk fchreeuwtmet duizend ftemmen : „ Ling leeve de Vorst , en Vader rLEMMiKo!" Doch de goede man bicefin degevan- gs-  C «75 ) i gcnis. — Vervolgends werdt het gerucht overal verfpreïd £ dat de Natie de vernietiging van het hoofdgeld alleen aan 1 de voorfpraak van de Gravin te danken hadt—ook maakte de Gravin gebruik van de gelegenheid, welke haar inval» 1 lende verjaardag haar aan de hand gaf, eh liet op denzelI ven honderd arme kinderen van het hoofd tot de voe» >j ten nieuw kleedeni Deze kinderen, in de uniform van • hunne weldoenster, in order naa de Kerk geleid wor] dende, hoorde men het volks-geroep: „ Lang leeve de , } Vorst! Lang leeve de Gravin ! " Des avonds werdt op verfcheiden plaatzen genever en bier uitgedeeld; waar li door het vreugdegeroep tot laat in den nacht duurde. f lemming hoorde het geroep, en vernam de redaa j van's volks vrolijkheid. ,, Het vohc, zeide hij, is over'1 al hetzelfde , wanneer het van eene belasting ontheven I wordt, dan vergeet het dien, die hun Zulks met gevaar | van zijn leeven bezorgde, over de genen, die genoodi zaakt zijn, om deze ontheffing toe te ftaan. Dezen zijn 1 - dan vervolgends de weldoeners, de prijswaardige menfchen- vrienden, en de edele zielen, welken de Patriot zoo gelasterd, en mee zwarte kooien getekend beeft. Geduld! " — ,, Daar zal een tijd komen, dat den eerlijken man recht gefchieden zal J " Het hoofdgeld werdt vernietigd , zegt de gefchieden j nis" en zoo doende bukte de Natie gewillig onder de j overige menigvuldige lasten, welke haar te vooren waren opgelegd, flemmings vijand verzuimde mede niet, van de Geestelijken in zijn belang te trekken, f en zoo daverden alle de Predikiloelen van Gods recht, vaardige oordeelen, welke eindelijk op den bekenden openbaaren verachter van de heilige plegtigheden, na dat de maat zijner Zonden tot boven toe was vol geworden , ter algemeene waarfchuwing, waren nedergedaald," ,, Eindelijk werdt de eerlijke flemmino ter dood veroordeeld, doch, om het volk af te trekken, gaf de Gra» vin bevel, dat in denzelfden tijd, waar in de terechtftelling gefchieden zou, het magazijn aan den uiterften .(] hoek der Stad zou opengezet, en aan elke familie, die komen wilde , een fcbepel koorn zou uitgereikt worden. — Dit gefchiedde; / lemming werdt na het fcha- vot  ( i7 de meester kwam fchielijk binren, Hü rook,, ja hij rook', 'potz Ieder en papier hij vloog met de Rok na mij toe, maar ik nu lugtig geworden zijnde, en een inwendige ruimte gekregen hebbende — vloog hem ftoutmoedig tegen, en rien: holla! wat wilt gij doen? Ik hebbe u gevraagd om ïia buiten te gaan, gij hebt mij geweigerd, en omdat de Natuur niet. wil noch kan bedwongen worden, zo hebbe ik mij Molens Volens ruimte gemaakt — gij wik altoos alleen vragen, vraagt nu, ziet daar ligt mijn antwoord, vragen wilt gij verbieden, maar antwoorden moet men u altijd geven, dit hebbe ik gedaan, en daar is mijn bewijs, mijne makkers begonnen te fchateren , en de meesrer werd woedende, iloeg op zijn Corporaals, op mij en in 't rond, en ik liep de deur uit, en wilds nimmer bij dien Natuur - verkragter weder komen — aan mijne Ouders 't geval verhaald hebbende, zo wierd ik op een ander School buiten de Stad befteld -rdeze meester was een zeer vriendelijk, een zagt befcheiden man, en ook een menfchen en Christen yriend , doch hield veel van vragen, en juist antwoorden, maar de Kinderen mogten hem ook vrij vragen, en da3r toe fpoorde hij hen ook op — of gaf ze. wel in de mond, dat zij hem vragen moesten — wat een Schoolmeester moest weten, wist hij, en was daar en bo.ven in den üodsdienst, fraaije wetenfchapp.en , en in de Historiën dezer Wereld zeer belezen, —en hoe onvermogend en oud hij ook was, had hij de Kinderen lief, en leide er zig op toe, om in den tusfchentijd dat zijn kostgangers fpeelden , hunnen inborst te leeren kennen, en daar na-rigte hij zijn Educatie in. Zo als naar gewoonte moest ik hem uit den Catechismus antwoorden, en op een juist en letterlijk antwoord was hij zeer gefield, als mede dat ik de vragen en antwoord famen moest leeren , fomtijds vroeg hij mij wel een veranderde vraag, maar omdat die vraag met mijn boekje niet overeenftemde, zo konde ik hem niet antwoorden, en was dan dotterende en dan (lom. — Ik waagde het dan om te vragen, ïvleester waar ftaat die vraag en dat antwoord? Jongen zeide hij eens, met natte oogen, ik heb jouw lief, jij bent willig en vlijtig en volgzaam, maar mijn lieve help, wat ben jij verwaarloosd, en dom gehouden enz. en ik Z 3 am«  c ) antwoorde juist zo als mijn tweede meester gehandeld bad,' en wat ik gedaan hadde &c. — Jongen zeide hij, jij moogt mij altijd vragen wat gij niec weet, en als ik hec weet, dan zal ik het u zeggen &c. dit wakkerde mij aan, ik prees hem, kreeg liefde tot hem , ik wierd zijn favoriet, en hij miin vriend , en laakte mijn tweeden meester.—• Eens nam hij mij voor , en zeide: lieve jongen, ik zie, gij hebt een onderzoekenden geest, gij gaat gaarne de zaaken na, en zoekt uit uwe eigen oogen te zien, en zo gij daar in met geweld word tegen gehouden, kropt gij 't op, en uw boezem zwelt, tot dat gij op 't laast los breekt, daarom rade ik als een vriend als een Vaderi zoekt u zelven te bedwingen, en wesst voorzigtig met u vragen , want als gij wat ouder word, zult grj ondervinden dat gii voorzigtig wezen moet — laat uwe vragen over welke zaak nooit aan te veele menfchen gaan; maar vraag; liever altijd u zelven, over dit of dat, wat gij ziet, hoort, en wat u omringt, voorzigtig moet gij wezen, waar en bij wie, en in wat land gij zijt, en draagt wel zorg, dat gij niet te veel aan Geestlijken, Advocaten, groote Edellieden. Regenten, Princen, Vorsten, Koningen vraagt — vraagt ook niet te aanhouden.!, als gij van grooten geld hebben moet, de gulden middelmaat, miin zoon, is een kostelijke zaak —■ zo min als gij u inhouden moet met vragen, zo moei gij zulks ook met antwoorden in acht noemen ■—■ antwoord niette veel aan -die opgenoemde perfoonen, want als uw antwoord nie? met hun concept overeenkomt, dan hebt gij *t verbruid *-• ja zeggen , ja knikken, hebben zij gaarne : •—■ maar houd u ftil en gefloten , en als gij inven weetlust verzadigen wilt, vraagt dan aan brave eerlijke1, verftanctige, aan Godsdienstige menfchen, kennisfe hebbende mannen. — O ! wij hebben zo dikwerf veel redenen, om te vragen zo in 't liurgerlijke, Zedelijke enz, om kundig te worden, omdat wij zo veel tegenftrijdige zaaken in de Maatfchappij zien gebeuren — maar ik herzegge voorzigtig — b. v. vraagt eens een liefdeloozen en onkundigen geestelijken , en zo uwe vraag in zijn (jJatechismus of Postil of in de Register van onderfcheidene (ïutbsjiMO, of in zijn Icerllelüge enz. 15oeken niet ftaat — denkt dan n:ec dat hij u als een boer -ias ,T -■ • ' zal  ( i83 ) zal antwoorden, ik weet het niet! neen, hij zal vol van heiligen ijver, en als een kalkoen rood worden .zijn baard ltrijken , en met een Geestelijk uitdonderend antwoord u toevoegen — gij zijt een Atheift — een — aan — en iaan , gij behoort tor de-, . . isten. — Vraagt aan eeh Tollenaar, die tol van u eischt. waarom moet ik bier tol betalen? tol moet gij betalen— vraagt eens... een Bailliuw of diergelijke : waarom gij in u eigen Tuin niet vermoogt, de hazen , en diergelijke wild te vangen en dooden en eeten ? — wat zal hij antwoorde , dat zijn des Lands Regten, en dac is genoeg — Herhaalt de vraag, dat gij daar geen bewijs van vinden kunt, in de vredes verdraagen te Munfterin 1648. waar bij Spanje deze Landen erkende voor vrij en onafbange'ijk, en aan alle ingezetenen, en niet aan een of meer Familien de vrijheid afgedaan heeft — vraagt hem wanneer 't volk 't zamen geroepen is, om dit hun eigendom weg te geven'? enz. wat zal 't antwoord zijn ? al zegt gij , dat uit tegen het regt der menfchen ftrijdt, niet anders dari , Karei pak u weg, tza! tza! Jagers, Koddebeijers enz. — fchopr hem de deur uit, en houd hem in 't oog. Zink antwoord zoudt gij ook bekomen, als gij de reden mogt willen weten, waarom gij voor uw Tuin in de Rivier, die er voorbij loopt, geen baars enz. met netten tot uwe behoefte moge vangen, zo gij eens in een Land mogt komen te woonen, daar gij van rotten, muizen, en ander ongedierte wierd opgevreten, en dat die uw h5ve en goed bedorven, en gij toch dat rottegoed niet mogt uitroeijen, en gij wildet na de reden, waarom dit zo is, vragen, wat zoudt gij winnen? al zaagt gij dat uw duinen, dijken, en dammen van dat goedje doorvreeten wierd, waar door uw Land, door hoog water onder moest lopen, en gij misfchien daar door tot een Bedelaar kond worden. — Ik ze», ai uw vragen , zal u niets basten, al wildet gij en uwe Buuren, op eigen koste katten leveren, en onderhouden, om het ongedierte uit te roeijen — wat zoudt gij winnen ? probeer 't eens , uwe katten worden opgevangen, en ook wel opgehangen, gelijk in Noord Holland en elders gefchied. — A! toonde gij duidelijk aan, dac ons Laad, meenig mooiien hrok Laad  C *S4 ) land en Duinen,bij hooge waatervloed daar ('oor veel verloofoif heeft enz. weest voorzigrig vraagt niet te veel — zo zoude al u vragen, en voorzorg u en uwe'mede menfchen niet verbeteren, men zoude u als een gevaarlijk man agtèn, niiichelden'■ voor een. . . of voor een — aft* men zoude listen practiferen, om q in ongeluk en gevaar te brengen , dus van vragen houden zij niet, — maar zij vragen wel a!s zij dat doen, weest dan voorzigtig . als zij vragen, wij moeten Gefd hebben , dok op — wee u, als gij dan brutaal waart, om te vragen, waanm.en waartoe enz. dan is vast't antwoord, dat gaac ons aan, dok op — dok op. ,1 Daarom lieve Zoon. eij zult als git wat leeft. op deze wereld veel reden hebben om te vragen , gij ziet nu reeds al veel legen* ftrijdiizheden gebeuren ; maar gij zult nog meerder verwarringen beleven, dat gij zeggen zult, mijn help is dat die zelve mar , vrouw enz. eertijds waren zij zo — en nu 't tegendeel hoe is 't raogey.jfcï _ Hoor, ik beu oud, doch zie reeds te gemoet, dat er veel in de toekomst ftaat te gefchieden op deze wereld, daarom draag dan zor? met uw vragen — als dat geichied , denk dan aan uw tweedeVTmeestcr, en aan zijn plak, ftok en touw, en aan de domme • w?nt anders zulc gij veel ongemak dragen moeten De geeste-, lijken' dulden geen Vragers — en zouden u voor een ömegtzinnige , Ketter ja voor een nieuwlichter uitfchelflen . anderen zullen u merken om dat sij niet tot de grond toe wilt gebukt gaan , en draaen F bij voorbeeld zo als het eertijds in Polen was,J en.alsgij daarna de roten vroeg, ri'ijzcre itok gebruiken, en toeroepen draaft draagt — dok op, dok op — upd Kaiztmicre Nicht. Op de we"°na een°zeker Zee - Uo.p , is een Herberg daar een bordje uithangt, Schud jouw beurs uit, doet dat, en vraag niet ver* ^naaTzal wel een tijd komen, dat gij vrij adem zult kunnen hn. lPn dat de Natuur zig zal ontlasten, dat gij ruimte van binnen Jnfc kriisenimaar. denkt ook dan daar aan, dat de Meester eerst, van boni moet wezen. — O! dan zult gil, en alle die vragers , met uwe mede kameraden, fchaterenrie lagchen , en vrij vragen kUnüwn zal ik bet niet, zeide die lieve oude man; maar zonder «««fheette zijn» zie ik evenwel, dat alle omftandigheden daartoe ?eed tf zïmerï lópen - Ik bedankte mijn lieve Meester en heb , 3,l opgevolgd, en ook ondeivonden dat zijn gezegde bewaarheid is geworden - ik vraag nu niet meer aan iemand, als ik mi vraag, vraag ik mij zelven - en zal zo lang daar ™rte aanhouden , tut dat de Natuur van zelve werkt, en ik van ïinnen ru.imte knjgé. - NB Ik begin al te voelen dar de Natuur al uit Z brekcu. - Ju! Ja! Nu zat her hua.t, vlotten • JTagteniurg lk ucn ' T- T- 179- TE L E ï ï> E ■ N, ti L. H E R D I N G. En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve wekelijks h een en eeu halve Stuiver word uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. No. 180. Wie is de Sterk/lel Ik lees in een afzonderlijk uurtjeh wel eens, tot llicliting, in de Apobijfe Boeken; en heeft mijn lezer niet wel meermaalen gelegenheid gehad , om op te merken, dat ik fomüids Apokrijfe Boeken lees? Maar is het wel alles Apokr.ijf, dac in een Apokrijf Boek ftaat? Hoa zegt plinius? Daar is geen Boek zoo flecht, of er ftaat nog wel iet goeds in. Zoo als dan gezegd is, ik lees alles, dat mij voorkomt, hoe Apokrijf het ook is, totde Haagfche Courant incluis; en aan het lezen van de Apokrijfè Boeken, heeft mijn Lezer de tegenwoordige vraag te danken? Voor dat ik echter ter zake kom, «raag ik: of er bij voorb, in het Apokrijfe Boek van jesus syrach geene heerlijke waarheden ftaan? Of is het geene waarheid, wanneer hij fchrijft: ,, Alle plage is te verdragen, maar niet de plage des harte; en alle boosheid, doeh niet de boosheid van een wijf; alle inval , dochnietde inval der genen, die haaten ?" En een wtinig verder: „ Alle boosheid is klein, tegen de boosheid eens wijfs: het lot des zondaars valle baar toe! " Wie, die ooit ondervinding gehad heefc, van de boosheid van een wijf, zegt geen Amenl op dezen wensen, hoe Apohijf die dan ook zijn moge ? Maar geen verdere omzwervinge. De vraag -.Wie is d: Sterkfle? werdt déns in oude IV. diel. Aa tij.  ( iU ) tiiden geopperd, en wel bij de volgende gelegenheid volgends bot Apokrijfe Boek van es r a, daar ik dezen avond tot dichting in zat te lezen. De Koning dab i ij s halt eene groo-e maaltijd gegeven aan alle de Grooten van Meden en Perjen, en als zij gegeten en gedronken hadden, .en verzadigd waren, keerden zij weder na huis Zou dit ook Apokrijf zijn? Of is het natuurlijk, en het gewoone beloop van zaaken? Kik Lezer, die hieraan twijfelt, neme er de proef van. en nodige gasten of zij, na gegeten en gedronken te hebben, en verzadigd te zijn, ook na huis zullen gaan? Wat befiefjë? Wat zegje? De Koning dabius, toen zijn gasten vertrok, ken waren, keerde weder in zijne flaapkamer, en viel in flaap, en ontwaakte wederom. Zou hij ook misfchien z'jne maag wat overladen, en wat veel gedronken hebben? Of gebeurt dit niet aan Koningen en Prinfen ? Hoe het zij, het verhaal vervolgt. Drie jongelingen" die des Konings lijfwacht waren, en zijn liif bewaarden' (en evenwel (liep de Koning nier gerust? hoe is het moogl lijk ! Luidt dit niet wat Apokrijf?) begonnen", zekerlijk tot tijdverdrijf , om den tijd door te brengen? een praatjen, en fielden eikanderen de vraag voor: Wie is de Sterkjle? beloovende zich eene uitnemende beloonintr als een eereprijs voor den genen, die deze vraag besc zou beantwoorden. En welk was de eeieprijs? denkt gij wel Lezer.' Een gouden of zilveren medsilje, gelijk thans zoo veele Maatfchappijër: en Genooifchappen uitlooven? Neen zeker! Deze'borsten bedoelden wel iet anders. De Koning dabius zou aan den genen, wiens woord wijzer zou fchtiiten, dan des anfleren, groote iden goeden zobobabel overlaat. Hij gaat voort „ Ook hier uit moet gij weren, dat de vrouwen u regeeren, werkt gij niet, arbeidt gij niet? en geeft gij niet alles, en brengt het de vrouw ? — En veelen zijn van hunne eigene zinnen beroofd, om der vrouwen wille en zijn, om haaren wille, tot,smv en geworden — En veelen zijn omgekomen, en zijn verworgd geworden , en hebben gezondigd om der vrouwen wille " C Draaft dir paardjen niet vrij fterk door? En is het niet fiout, om zulke dingen in het openbaar den Konin<* en zijne Grooten, en den Burgermeesteren in den neus te wrijven? Maar het volgende fpant de fnaaren nog ftijver ) „ En nu gelooft gij nog niet ? Is de Koning niet groot in zijne magt? en vreezen niet alle Landen hem' aan te raaken, Nogthans heb ik hem gezien, en afamiïe de dochter van den wondergrooten bahtakus, des Konings bijwijf, die aan de rechtehand des Konings zar. En zij nam de kroon van 's Konings hoofd, en zette dié zich zelve op, en iloeg den Koning met haare linkehand (Gaat dit evenwel niet verre?) En bovendien zag haar de Koning met open mond aan, en indien zij hem aanlachte, zoo loech hij ook, en indien zij op hem gram werdt, zoo flatteerde hij haar, opdat zij met hem ver2oend zou worden. O Mannen.' hoe zijn dan de vrouwen niet fterk, dewijl zij alzoo doen?" Wat dunkt den Lezer, indien eens iemand in Europa zulke vertellingen deedt aan Koningen , of Grooten," of Stadhouders, of Burgermeesters enz. hoe of het hem bekomen zou ?' als den hond den worst? En Nota bene, deze jood zqrq* babel weerde zich hier zoo, met uitzicht op de eerbelonjng boven gemeld! Als de Bastille nogftondt, of bij er ook fchielijk niet een lettre de cachet na toe gezonden zou zijn? Maar het ftaat in een Apokrijf Boek, ende vertelling is waarlijk wat apokrijf'. wij woonen in een vrij land maar zouden wij wel zoo durven denken, ik laat ftaan fpreken? En welk was deuitflag? Toen'hij dit zeide, zag de Koning en de Grooten op malkanderen; als of zij zeggen .wilden: de jood heeft waarachtig ge. lijk! Wij zijn aan dat haakjenvast! de wijven fpeelen den baas! Ondertusfchen ging zo r ob * b a l maar voort ©et praaten, en begon nu van de waarheid. Maar hier laat  C 191 ) laat hij zoo veel apokrijf's invloeijen, dat ik het naauwlijks waag, om het over te fchrijven ; één van zijne gezegden is: ,, de geheele aarde roept de waarheid aan!" Is dat '«'aar? Hebben de menfchen achting voor de waarheid? Men leze maar ééns veelen van onze couranten ? en vragen roepen die ook de waarheid aan ? Dan zegt hij, zoo maar voor de vuist weg: De wijn is ongerechtig, de Koning is ongerechtig, (een fraai kompliment, daar hij voor den Koning fpreekt, iemand moest ééns, bij vöorb. in tegenwoordigheid van den Koning van Pruisfen , zeggen : de Koning is ongerechtig! pots tauzend ! du fchwarnut ! wat zou er een leventjen liggen!) ,, dc vrouwen zijn ongerechtig I " ( Toe maar ! voor geen honderd Daalders maakte ik zulk een komplkhent aan onze Europifche Dames! ) ,, alle kinderen der menfchen zijn ongerechtig, en alle zoodanige hunne werken zijn ongerechtig: en daar en is in hun geene waarheid, en in hunne ongerechtigheid zullen zij vergaan. Maar de waarheid blijft, en is fterk in der eeuwigheid,- en zi> leeft en heerscht in alle eeuwigheden, en bij haar is geene uitneminge der perfonen, zij maakt geen onderfcheid, maar zij doet, het geen recht is."enz. De waarheid moet toen ter tijd, en in het despotieke rijk van dea. Koning diriiis, al een heel fterke bui gehad hebben, dat er de goede zohobabel heels hootds afkomt f Nog meer, toen hij ftilzwecg van fpreken, riep al hec volk, en fprak: ,, Groot is de waarheid, en fterk boven al! " de Koning zelve was met den jongeling ingenomen, wilde hem alles geven, wat hij eischte , ja de Koning' darius ftond op en kuste hem. Tot hier toe luidt de gefchiedenis, die ik een weinigjen, ter opheldering, gecommentarieerd heb; is bet niet jammer, met betrekking tot het laatfte gedeelte van deze reden, dat het heele ftuk apokrijf is? was het niet wenfchelijk. dat de waarheid de fterk',1e was? Maarftrookt het wel met de ondervinding? is niet geweld, overheerfching, leugen, laster, en metéén woord alle ondeugden , fterker dan de waarheid ? Waar openbaart zich • de waarheid in haar eigene gedaante? waar kan men er Op aan, dat men de waarheid aanfehouwt of hoort ? Of moet men zoo alles in het geheel nemen en op het einde zien, volgends! ons oude fpreek/zoord; Al  C i92 ) Al is de leugen nog zoo fnel , De waarheid achterhaaltze wel! Zal er eens een tijd komen, dat de waarheid zal zege» Tieren over wijn, over koningen, over vrouwen ? wat zal dat evenwel een gelukkigs tijd wezen? wanneer de Vraag beflist zal zijn: wie is de jlerkfie? Het is met dit alles wonder, dat onze drie jongeiin. gen niet nog aan andere fterke dingen gedacht hebben, toen zij de vraag opperden: Wie i's de Sterkfte? Zij gewaagen niet ééns van het Geld, dat evenwel zoo veel afdoe: ; of hadt het Geld toen nog geen vermogen? dat denk ik J Als wij in den tegenwoordigen tijd een prijsvraag uitfchreven : Wie is de Sterkjle? hoe waarfchijnlijk is het, dat de meeste antwoorden zouden zijn: het geld is het Sterkjle! daar koopt men de boter en den wijn voor; wat is een koning zonder Geld? en hoe zijn de vrouwen op Geld gezet ? hoe geern zien zij Hollandfche Dukaaten , al ziet men die tegenwoordig nog zoo fchaars ? De jongeling zo robabel gewaagt wel van de kracht der liefde jegens vrouwen, en heeft zeker gedacht,' dat liefde en min alles vermogen, maar hij heeft het fprookjen niet geweten. simor vincit omnia ! dat liegtge ! zei Pecunia l Wie is nu. de Sterkjle ? T E L E T D E N, ' Bij L. HERDINGH. En alom bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelv» wekelijks i een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 181.) Js wel ooit iemand van dreigen gejlorven? Ik heb een Brief ontvangen van P. den Droomer gedagtekend In de achtfte maand van het.... jaar der herjlelde regeering van den ouden Raja, in welken hij ral) een droom vertelt, dien hij gehad heeft , van zekers vrolijkheden, welken hij in zijn' droom zag gebeuren, waarbij men, met het uithangen van een ftukdoek, dac hij voor een pislap aanzag , zijne blijdfchap over eene heucblijke gebeurtenis te kennen gaf; ook zag hij in zijn droom, hoe een aanzienlijk man, die boven anderen uitmuntte, zich vermaakte , met een klein zakpistooltjen, waarmede hij zoo geweldig fchoot, dat er de glazen van zijn buuren, en het porcelein, dat hun nog was overgelaten, toen zij onlangs dieven hadden gehad, van fchud-den, en daverden, hij fpreekt verders van gastmaalen en Bacchusfeesten, en fiemppartijen, en papieren werktuig gen met kruid gevuld, die pijlen, [langen , moordjlagen enz* genoemd werden, welken zulk geweldig vuur maakten, dat zelfs een boom er door in brand vleog; van al het welke hij gedroomd hadt; en in zijn droom vraagt hij, VI. DÏIl Bb °*  ( 194 ) ef men zulke leeden niet best op eene veilige plaats zoo mogen brengen , daar zij hunne vreemde vrolijkheden «iet een houten fnaphaantjen, zoo als men den kinderen in banden geeft, zouden kunnen herhaalen ? P. de Droomer neme mij niet kwalijk . dat ik zijn geheelen brief niet plaats, want, om de waarheid te zeggen, ik heb foortgelijke droomen al zoo veel gehad , en ben er geduurig mede geplaagd, hoewel ik niet heel droomachtig val, zo hij ééns iet bijzonders droomde , dat gelegendheid tot vragen kon geven, zal hij mij echter en mijne Lezers verpligtcn, met ons dat dan te melden. Maar daar is mij een andere brief ter hand gefteld, en dien moet ik mededeelen , omdat hij mij fchijnt te dreigen; en om te toonen, dat ik voor geen klein geruchtjen vervaard ben, zal ik hem hier geheel plaatzen; hij gaf mij aanleiding tot de vraag : Is er wel ooit iemand van dreigen gejlorven ? over welke ik , misfchien , in het volgende Nommer, nog het één en ander te vragen zal hebben. Ik plaats dezen brief nog te eer, omdat hij wel eenig verband met den droom van P, den Droomer fchijnt te hebben; doch hoe het zij, de Lezer leze, en P. de Droomer oordeelei mijn heer de VKAAG-Al! Beef! alwie het hart heeft, om mij te durven befpotten , en Gij ook b a a s v r a a o • a l, die zomtijds uw tóng maar wat al te lang laat hangen, of meent gij dat ik het niet vat, als gij me nu en dan eens in zommige Nornmers van uwen Vraag-al zo klaar tekent, dat de Jongens op ftraat mij met duimen en vingers nawijzen en zeggen; „ Daar hebje bhohkus de blaaskaak, die in den Vraag-al zo moot is afgefchilderd. Als gij' 'c nog eens durft te doen, zal ik u bij komen. Ik heb nog  ( *S>5 ) nog een afgrijfelijk Moordgeweer van mijn Academietijd, en met dien degen is lang na niet te fpotten. De punt is vrij wat fcherper, dan de punten van uwen ftekeligen Vraag - al. Ik zal u doen, gelijk ik op 't Academie plag te doen, en dreigen van uwen buik eene fchede voor mijn gevreesd rapier te maken-— Word gij m» niet bang? Dan zeg ik nog eens: beef, al wie hst hart heeft, om mijne daden te befpottcn! Ik wil wel eens iemand zien, die mij beletten zou, vreugde te toonen op een algemecnen dag van vreugde , en eer te bewijzen aan dien men eer verfchuldigd is ? Zou ik op eenen algemeenen dag van vreugde geen vuurwerkjens, zwermers, voetzoekers , vuurpijltjens en al dat tuig mogen affchieten, daar ik al. toos, en zelfs nog een jongen zijnde, al zo veel vermaak in fchepte? Laat men 't mij maar eens durven zeggen: dat ik mij als een dolzinnige aanftel, die het in 't hoofd geflagen en deerlijk van den Duivel bezeten is. — Net of ik niet op drie onderfcheiden tijden van den dag , met een pistool negen eerefchoten uit een opgefchoven raam van mijn voorkamer ter eere van een Groot Perfonagie zou mogen doen ? Ik wou wel eens een mensch zien, die me dat belette , ik zou hem v een end ftaal door de ziel jagen , al was zijn huid zo hard als ijzer zelve! Zou ik voor mijn vermaak niet mogen fchieten? zo wel als een ander uit vermaak te paard of in een koets rijd. Waarom laat Mr,. B. zich met een paar klep. pers in eene fraai vergulde koets langs de flraten rond kruijen? is 't niet om vermaak, of om te brilleeren? wat S ... meent men, dat ik het om eene andere reden doe? Ik zoek een naam te makeB, waar al 't land van waagt! Nu dat weet ik wel dat men zeit, die vent... wagt hoe heet hij ook ? Ja met de historie van ons land kan ik mij het hoofd niet breken, het is die vent die een Bb 2 groot  C 196 ) gróót Huis, Tuin, of Kerk, of het te Amfterdam, tffi Leij'den of in den Haag gebeurd is, weet ik niet, in'dea brand ftak — die vent zijn naam is ook wel onfterflijk, maar met dat al.... , Nu dat is het zelve, fchieten is bij mij fchieten, of men t met een kartouw doet, fchieten is bij mij fchieten — En fiaan ... iedere fchoot was er één, toen ik wist dat mijn pistooltje 't verdragen kon, propte ik het tot voor toe vol; Maar dan floeg het S,.... het heele huis dreunde er van, zelfs is me gezegd dat er nog ergens door de dreun een glas in een venster raam zou geborsten zijn — zie dac is nog flaan van een pistool, dat hiet je kolven, zei Piet Klant, en hij floeg ia één flag twaalf ruiten kapot'! 1 24. Sept. 1787- (') Hoe vele menfchen vergaderden 'er niet voor mijn hui» tegen het uur dat mijn Artillerij zou los branden? Elk ftond met open mond te gapen tegen dat de geweldige fl3g moest komen, ik kan mij nog levendig dien vrolijken dag verbeelden — Toen kwam het al naa mij tos, vriend en vijand, dezen zette ik af, en dien gaf ik ambten. — O ! toen liep mijn karretjen op een zandweg,, wat had ik een genoegen ' — Waar ik maar een pik op had, die moest tuimelen zo goed was hij. niet, en ik deelde mijne bevelen uit als een fouverein. 'tls wei waar, dat alle dieampten, welke ik de regie bezitters afgenomen, en aan Lui van mijn partij gefcbonken had, aan de eerde ijveraars van dien tijd, dat, zeg ik , bijkans alle dieampten tot een toe, tot mijn groote fpijc, weer zijn te rug gegeven. Doch dat is mijn fchuld niet, van mij hadu den zij die in eeuwigheid niet te rug gekregen, en ik kners zomtijds nog van fpijc op mijne tanden, als ik zuike fchreeuwende ongeregtigheden zien en verdragen moet, en dat nog het flimst van allen is, ik krijg er de fchuld van. Jij hebt wat te geven gehad, ja je! Het mogt wat! nauwlijks zijn we in bediening geweest, of we hebben weer van alles afftand moeten doen, en nu zijn wij er fliinmer aan , dan te voren dat wrijft men mij nu in de neus. Is dat nu bet loon voor ons best te doen ? Zo redeneert men; nu dan , kan ik het gebeteren, dat me»  ( 197 ) men die luiden miine gefchonken, en de door mij uitgedeelde ampten weêr afneemt? was het door mij niet ver gebragt, dat ik wettige bezitters hunne ampten en beftaan en goederen kon afnemen, en al dac boekjen aan anderen fchenken? Iaat men mij eens iemand noemen, die gedaan heeft, 'tgeen ik heb gedaan? Dac kan men immers niet? En 't geen ik gedaan heb, is in geen hoek of winkel gebeurd — Neen openlijk voor 't oog van heel de wereld hier van kan klein en groot getuigen — Elk een ligt dat nog vers in het geheugen , en de gedenkboeken van ons Land, zullen er eeuwen na dien dag nog van gewagen, — Zie dat hiet ik je nog Kaatzen :!ï Zo een tijd moest ik nog eens beleven, hoe zoude ik dan nog anders in mijn Goud gaan lil Of ze er ook nog beter van lusten zouden, dat wil ik jou zweren , zei doove fplinter! ! — Maar nog eens beef! 'hoor vriendje; want het zal er met jou en mij nog eens regt honden!! ! — Of meent gij, dat ik niet weet, als je van den grooten Mogol , van den Beer op Sokken, van Jouw Buurman Piet Slim, en zo al voort praat, dat gij met al die onderfcheiden namen geen mensch anders bedoelt, dan dronkus blaaskaak? — Gij zult er nog eens gedugt voor opdrajen , dat zou ik jou verzoeken. — Men kan wel ééns korswijl verdragen: maar zo op den duur, dan begint het te vervelen, en vooral als men de gemakiijkfte broer niet is. Deze waarfchouwing dient dan nog ten laasten tot uw narigt, en om u op uwe hoede te doen zijn, al wat er nu verder van komt, hebt ge op uwe rekening en aan niemand, dan aan u zelven re wijten — Dat is plat nederduits hoor, en dat verftaje nu wel, geloof ik, — Dan om den draad mijner historie, welke door tusfchenrede zo wat was afgebroken, weer op te vatten, zo weet dat ik na mijne laatfte eerefchoten, 't geen mijne vijanden zelfs getuigen, dat met veel gratie gefchiede, en na het ftrijken van mijne Admiraals vlag, mijne oude decoratien en verlichtingen, welke ik nu al zo menig, malen vertoond heb, en fchoon altoos dezelve zijnde r.ogtans veel bekijks van'tgemeene volk jen hebben, eenen aanvang namen. — Het ging er mede zo als dat doorgaans gaat Laudatur ub his Culpatur ab illis. — De een B b 3 zti  C 198 ) ïCi ik heb dat nu al zo dikwijls gezien, het hangt me de keel al uit, een ander: weer die zelve fehilderijtjens, 't is altijd koekoek een zang. — Maar kan ik dat iedere reis laten veranderen ? en naar elks zin maken ? dan zou men er nog al wat op weten te zeggen: want hoor, je fiebt nooit zo een ftad gezien als deze ftad, waar de menfchen op alles zo veel weten te bedillen, daar bij kost liet mij waarlijk al geld genoeg, en moest ik elks zin volgen, hoe veel zou 't dan wel kosten? Maar dit tusfchen beide, het vlaggen als vlaggen is wel, ik ben Ier een eerfte voorftander van, zij noemen mij daarom in mijn hoek den Admiraal, omdat als de Admiraal de vlag laat wajen, al zijn onderhorigen dan de vlaggen uitkeken, maar dit haat ik er in, dat het bij ons met vlaggen zo gemeen word , dat men niet meêr weet of er voor «en Vorst, dan voor een zakkedrager word gevlagt. — Eindelijk wierdt het de beurt van mijn heerlijk vuurwerk, ■daar hadje eens wat gezien, als ge van de partij waart gel ■weest. — Als de chef van mijne Legennagt, ftond ik van eene zekér hoogte aan mijne onderhoorige vafaMen de noodige bevelen uit te deelen, in minder dan een fcwartier uurs lag het flagveld bezaaid met papieren van gefneuvelde voetzoekers, klakkebosjes, vuurwerkjens en draeiers, een onophoudelijk vuur duurde meer dan een vierde van een uur. — Mijn onderhebbende Generaals en mindere Officieren kweten zich mannelijk, de StafOfficiers bevonden zich fteeds in het hevigts van 't vuur; van alle kanten ging een geweldigè oorlogskreet op, het geraas en gedruis was groot, het gebalder, het gekrak en flaan der klakkebosjens en voetzoekers hield menig een uit den flaap, en fchoon de Lugt geduurig weergalmde van het gefchater en gelag, kon een aandoenelijk gemoed het nogtans mee geene droogs oogen aanfehouWen. Allerweege deeden zich ijsfeiijke fchóufpelen op van verbrande papieren, afgefchote klakkebosjes en half gefneuvelde voetzoekers, hier lagen de varflagenen, daar de half verminkten , hier trof men een gedeelte van een lofdigt aan, dat meer dan voor de helft aan de vlammen was opgeofferd, daar het nog onlans ter eere van eene groote perfonafië de ftraten was rond gezongen! Beklaaglijk noodlot!!! Den dag na de Batalje ging ik zonder iemand ïnij-  ( 199 ) mijner Generaals of Staf- Officieren alleen het flagveld eens bezien. — Dan de traanen bersten mij uit de oogen, ik kon het beklagelijk fchouwfpel zonder weenen niet aanfchouwen, denk echter niet dat mij zulks overkwam uit zwakheidt, of uit gebrek van heldenmoed, het was geenzins lafhartigheid, uit welke mijne gemoeds beweging ontftond; o neen! — De ware held kan weenen, zijn hart voelen bloeden en zijn boezem van medelijden aangedaan worden zonder zijne kloekmoedigheid, zonder zijne dapperheid en heldenmoed te verliezen. ■—■ De ware held is een menfchenvriend, en is dikwils veel aandoenelijker, dan de bloodaart, deze zelfde gevoelens voelde ik ook in mijnen boezem vlammen, ik Was aangedaan, bewogen, zeer bewogen, ftorte tranen, en met dat al bleef ik een held!!!!! Ziedaar mijn Heer een langen Brief, in al mijn leven heb ik nog zo een langen Brief niet gefchrevan, nu dat is tot daar toe, het is ook de eerfte, die gij van dkonkus ontvangt, en mogelijk had gij er nooit geen van hem gekregen, had hij jou deze historie, deze roemrijk» historie niet mede te deelen gehad , en tegelijk u te onderhouden , dat gij hem ongeftraft niet meer zult beledigen. Ik ben dronkus blaaskaak; and:  C aoo ) ANDWOORD op den bovenftaanden BRIEJr. Is er ooit iemand van dreigen gejlorven? Evenwel; dronkos blaaskaak kan gerusrzijn, dac hij niet bedoeld en dus ook niet beledigd is; want hij is zoo veel actentie niet waardig, dac de vraag-al zich met hera zou hekommeren ; heeft hij wat te vraagen , men zal het plaatzen, maar hij moet nooit weder dreigen of boos worden; wel foei! is dat Christelijk? Wanneer de vraagal vraagt, bedoelt bij immers zaaken, en geene perfoonen? En als bronkus blaaskaak hec zich aantrok , zou, het immers net zijn, als of hem de fchoen paste ? N. B. Op Bladz. 196. ftaat 24. Sept. 1787. op zich zelven. Wat beiekent die? Hoorc het tot het voorgaande ? of tot het volgende ? Wie helpt mij te recht ? Ik heb het niet duiven uitfehrappen, om oronkus blaaskaak nog niet boozer te maaken!!! TE LEGDEN, Bij L. H E R D I N. G H. En alöm bij de meeste Boekverkoopers. daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. No. 182. h er voel ooit iemand van dreigen geflorven ? e Brief van d b o n k v s b l a a s k a a k in mijn voorgaande Nommer geplaatst, en die in het eerst met zoo veel Dreigementen begint, hoewel hij op het laatst nog al vreedzaam afloopt, bracht mij de boventlaande vraag in gedachten; en eene menigte vragen betreffende hec Dreigen in het hoofd, daar ik in dit tegenwoordig Nommer zoo het één en ander van mededeelen zal, zonder dat ik mij juist vlijë, dat alle die vraagen ilipr en naar den regel beantwoord zullen worden, want zou ik den Antwoorder wel zoo hard mogen vallen , dat hij alle mijna vragen, die zich als de regendruppels in den Herfst vermenigvuldigen , één voor één zal gaan zitten ontleden en beantwoorden? Mijne eerfte vraag: die mij te binnen fchoot, was.' hoe oud of toch het dreigen wel zijn mogt ? Dewijl dreigen, pogchen, en wat in de broek doen, juist geen kunnen zijn , die onder de hoogs en geheime kunften en wetenfehappen behooren, dacht ik, zal het zeker wel heel oud zijn ? en in de daad , ik vond er al een voorbeeld van voorden Zondvloed van koach, in l a m e c h , dat een rechte fnoeshaan moet geweest zijn. Hij nam twee wijven ada en zilla', en was dus de eerfte. die de veelwijverij invoerde; op zekere tijd hoorde men hem bij deze wijven dus pogchen en dreigen; „ Hoort mi ine IV. de Et., Cc Item-  C 2Ö2 ) ftemme, gij wijven LyiMEcrrsf neemt tor •• redenen: voorwaar ik (]nPO V„J COre m'ne ■ mijne wonde en "enen lorJit e£nen. man do^, om zeventigmaal zevenmaal » Zoo da V " LAMmi vraagt, wie de Patri3,r-r, u*c 7 5 wa'ineer iemand KaA* dien in rT»tl* ^ ™ e" ^sis? vent zoo vermeetel ? op zHne dS«5 9 « ' °P ^ op zijnen waaren heldenmoed? wt P T ver{lmd* Hrflar w j i "clu='""oea i Wie zou dat ge oven? . Wte zijn de lieden, die het meest drei™ » V immers de waare helden? cl meesc Neigen ? Nier c^aden maar Z-^£JerlZtTJZ ^ te doen gelden, dezen acbte^h vooH/at '^-5* v-jand door dreigen zouden wille" ™' JgEft den fchrik verfpreid onder de dieren ' ™ l ■ S1chr,J"er» Eoth, o» „M„ bij rtj» « Wljren. ,s „ ooit  C 203 ) ooit iemand van dreigen geftorven? Hoe gedroegen zich dappere lieden ten allen tijden , wanneer zij gedreigd werden ? willen wij eene eenige voorbeelden verzamelen ? Toen g o l 1 a t h , die reus van o a t h , dien mijne Lezers hebben leeren kennen uit het Dicbtftukjen in Na. 175. david tegen hem zag aankomen, begon hij te dreigen. Kom , dan zal ik uw vleesch den vogelen des hemels geven, en den dieren des veldsl maar david toonde, dat Dreigen geene kunst was; hij kende het ruim zoo goed , als de Filijlijn: „ Ik zal uw hoofd van u wegnemen,, en ik zal de doode ligchaamen van der Filijlijnen leger dezen dag den vogelen des hemels, enden beesten des velds geven?" Het geen goliath hem dreigde, dreigde bij aan het ganfche leger der Filiflijnen. Als derhalven het dreigen zoo gemaklijk valt. welk braaf man zou zich dan met dreigen behelpen? ftaat dit niet gelijk met vloeken? Daar zijn veele lieden, die meenen, dar het vloeken een teken van bravoure is, veele lieden van .ien degen niet alleen, maar ook anderen maaken met vloeken en tieren kinderen en vrouwen zoo bang, dat zij hei niet houden of duuren kunnen; maar is er vel iet gemaklijker, dan vloeken, een partij woorden , ijslijk in klank, maar zonder betekenis, den hals te breken? Zou men niet heel ligt, iemand, die hec met vloeken meent af te' doen en wonderen uit te richten, elke vloek met tien vloeken kunnen beantwoorden , en dus dwingen, om zijn vloeken te ftaaken? al was het maar met het Griekfche Mphabeth, waar mede zeker Student een vischwijf, rtat eene heldin in het vloeken was, zoo verlegen maakte, dat zij aan het huilen raakte, en uitriep, dat zij nooit van haar leven zulk ijslijk vloeken gehoord hadt ? Ei lieve Lezer' Welk braaf man, vraag ik nog ééns, zou dan vloeken of dreigen willen ? En is beiden m de daad, in plaats van een teken van moed te zijn, niet een bewijs van laagheid van ziel, en van bewustheid van eigen© zwakte, die men met eene partij Rodomontados wil ver. goeden ? Wilt gij nog een voorbeeld, Lezer ? Onder de regeering van ach ah, Koning van Israël, hadden zich ééns 32 Koningen veiëenigd, om de Concert te ageeren tegen hec Koningrijk van Israël, aan hun hoofd was behhadad C c a de  C 204 ) de Koning van Sijrië, zij trekken met eene groote legermagt het Israëlitifche Land in, en waren reeds werklijk tot voor de hoofdftad Samarië genaderd, het welk zij belegerden; b e » h a d a d eischte de Stad op, en a c h a b , die juist de grootfte held niet was, betoonde zich gereed , om te daadingen, en zich aan bekhadad te onderwerpen , maar deze was daar mede niet te vrede, hij dreigde, hij zou zijne knechten zenden, en alles wat van waardein Samanè'was, daadlijk medenemen ; nu nam a c h ab zijn toevlucht tot zijn volk. (Als de vorsten in nood zijn, kennen zij het volk, is het niet zoo?) Het volk was eenparig van befluir, om den eisch van den Sijrifchen Koning af te Haan, en er niet in te bewilligen. Toen bekhadad dit befcheid kreeg , viel hij weder aan het dreigen: ,, De God?n doen mij zoo, en doen zoo daar toe, indien hetftof van Samarië genoeg zal zijn tot handvol Ien voor al het volk, dat mijne voetftappeu volgt!" Hij wilde zeggen. Ik zal Samarië ft 1 aften, en verwoesten, elk van mijne Soldaten zal een hand vol puin nemen, en zoo talrijk is mijn leger, de geheele Stad zal weggedragen zijn, voor dat alle mijne Soldaten eene beurt gekregen hebben. Zou Scmarië wel zoo groot geweest zijn als Parijs? En hoe gedioeg zich nu a c h a b ? Hij liet op deze bedreiging antwoorden:., Die zich aangordt, beroeme zich niet, al die zich losmaakt! " Heel koeltjens, waarlijk.! Maar was het niet gegiond geantwoord? Wat is er toch onzekerer, dan de krijgskans V En wanneer het volk het ééns is; kan het dan niet vrij wat uitvoeren? En hoe liep hec af? De Israëlüij'che Koning deedt een uitval, met, ja met, de levereibedienden van zijne bevelhebbers , ren getal van 232 man; toen deze vrienden in 't gezicht kwamen, gaf bekhadad order , om ze , maar levendig te vangen. Maar wat gebeurt? Elk van deze bedienden floeg zijn man, de Sijriërs geraakten in verwarring, en nu kwam ai het volk uit Samarië coefchieten, en bekhadad, zonder meer om dreigen te denken, hadt moeite , bm het gevaar van gedood of gevangen te worden, te paard te ontkomen. Dat komt van dreigen! Als het niet gelukt, ftaat dan hij, die dreigt , niet bloot voor hoon, en oiri uitgelagchen te worden? Sakhekib Koning van Asjyrie kan ons een ander voor-  ( 205 ) vooroeeld geven; hoe dreigde en fnorkte die vorst; toen hij na jerujalem kwam ? Hij hadt dien togt ondernomen op last van God! Zijn zulke voorwendfels al zoo oud? dat men een onrechtvaardigen oorlog evenwel met den mantel van Godsdienst omhangt? Is het menschdom zich zelven zoo gelijk door alle eeuwen? maar nu voords! Hij dreigt, dat zo die van jerujalem zich niet overgaven, dat zij dan door hem zoo naauw belegerd zullen worden, dat zij hunnen drek eten en hunne pis drinken zouden! Wie zou niet bang worden voor zulk drei°en? Daar was niemand in ftaat, om tegen hem iet uit te voeren; met de menigte zijner wagenen hadt hij de hoogten der bergen beklommen, met zijne voetzolen zou hij het waterrijk Egijpte uitdrogen — omtrent eene pocherij, zoo als die van den geleerden zimmekman, dat de Pruisjijche Hufaaren de Hollandfche oorlogfchepen bemagtigd hebben? Maar lieten zich de inwooners van jerujalem door dit dreigen affchrikken van de verdediging? Het volk beantwoordde de fnorkerijën met een verachtend ftilzwijgen; en het ^evolg was, dat sanhertb met fchande na zijn land te ru11 moest keeren, alwaar hij door zijne eigene zooncn om hals gebracht werdt!!! in de ongewijde gefcbiedenisfen ontbreekt het ook niet aan voorbeelden, dat het dreigen weinig baat, maar tloor dappere en moedige lieden veracht en verfmaai wordt, en juist ftrekt, om hen tot eenen des te hardnekkiger tegenftand te nopen, Filips, Koning van Macedenien, vader van ai.ex abtder den grooten; was een Vorst van eene onbetembare heerschzucbt; maar tevens de grootfte ftaatkundige van zijnen tijd; dat is, door en door afgericht op alle ftreken en looze voorwendzels; altijd moeide hij zich met zijne nabuuren, de Mogendheden van Griekenland, hij ftookte hen tegen eikanderen op, en gedroeg zich, wanneer zij door zijn opftoken met eikanderen in oorlog geraakt waren, als middelaar en fcheidsman, doch niet zonder zijn eigen voordeel te beöogen, en telkens aanwinst van landen of vermeerdering van invloed op het ftaatsgeftel van Griekenland te verkrijgen; dan weder ftookte hij inwendige verdeeldheden in de bijzondere geC c 3 meez  ( 206* ) nseenebeflen aan , en was terftond gereed, wanneer hij geroepen werdt, om de rusc te herftellen, die hij zelf telkens verftoorde; zelfs de Godsdienst diende hem tot een dekmantel, om den zoogenaamden keiligen oor. Jog tegen de Foceërs te voeren; allengs bracht hij het zoover, dat alle de Mogendheden van Griekenland hem. naar de oogen zagen, en vruchteloos verfpilde de mosthïnks zijne welfprekendheid, om die van Atheenen en andere vrije Staaten naarijverig te maaken tegen de aanwasfende magt van filips, en hen op te fpooren, om bij tijds een Coup de main te flaan , en dien ftaatzuchtigen vorst openlijk en met moed aan te tasten; de goede Athenienfers lieten zich door de zendelingen van filips, door zulken, die met zijn goud omgekocht waren, en tot bedaardheid en voorzichtigheid raadden begoochelen, zij verkeeken de kans, en toen filips gereed was, was het voor hun te laat, zii moesten voor de oveimagt zijner wapenen bukken, en'hadden te laat berouw, dat zij het ijzer niet gefmeed hadden, terwijl hec heet was. Fronte capillata, poft eft occafio calva. De Fortuin heeftop het voorhoofd haair, daar moet men haar vatten; zij is van achteren kaal, daar Kan men haar met aangrijpen. Nu hoe veelen, bebalven de Athenienzen, hebben daar ondervinding van gehad? De Lacedemoniers waren genoegzaam de eenigften, die zich door filips de wet niet lieten ftellen; deze moesten dan met geweld van wapenen ondergebracht worden. Filips trok tegen hen op, en gaf een Manifest uit, waar in hij dreigde, dat zo zij zich niet in tijds onderwierpen , hij, wanneer hij met zijn leger in hun land kwam; wanneer hij na hunne hoofdftad zou voorttrekken; alles te vuur en te zwaard zou vernielen, hunne landerijën verwoesten, hunne fteden verbranden, hunne in - en opgezetenen ter dood brengen, of tot flaaven maaken zou, metéén woord, hij dreigde, wat een heerschziichtig vorst ooit dreigen kan, ei» Wat deeden de Lacedemoniers? voor geen blaas met boonen vervaard, en heel kort van ftijl zijnde, fchreven zij aan  C 207 ) ann Fiiirs eenvouwig ter beantwoording van zijn Manifest: Wanneer! willende te kennen geven, dat hij nog in hun land niet was, dat hij nog geen meester was van hunne boofdftad , alzóo zij moedig befloten hadden , hunne vrijheid tegen hem te zullen handhaaven; en hem voet voor voet van hunnen vaderlandfchen grond te betwisten. Ik zou uit de oude gefchiedenisfen nog eena menigte andere voorbeelden van bedreigingen, die op het eigen hoofd van de dreigen'nederkwamen, kunnen bij brengen, maar zal mij nog eens na onze gefchiedenisfen wenden, waarna ik de beantwoording van de vraag: Is 'er wit iemand van dreigen .gejlorven? aan mijnen Lezer zal overlaten. Toen de onder ons Nederlanders zoo befaamde duc d'alf herwaards kwam, was het ook niet zonderdreigen; een manifest van filips van Spanje hadt onze eerlijke en goede voorvaders voor oproermaakers, ketters , en wie weet wat a! ? uitgemaakt, alle hunne voorrechten verbeurd verklaard, eo de zwaarfte ftraffen bedreigd, aan allen, die de roekeloosheid zouden hebben. van wederftand te bieden; tegen willem den I. die zich voor d'e zaak des volks verklaard hadt, werdt een ban uitgefprooken, die van het begin tot het einde opgevuld is met bedreigingen, en die even daarom waardigis bij onzen gefchiedfchrijver bob gelezen te worden , waartegen men als een tegengift de apologie van dien Prins lezen kan, welke nog al zoo het een en ander behelst, hetgeen op meer foortgelijke omftandigheden past, en waar in die Prins fpreekt, als een voorftander van de rechten van den mensch, en de rechten van een verdrukt en mishandeld volk. a i.b a zelf pogchte tegen zijne vrienden, dat hij wel een volk van ijzer, meenende de Moeren, die hij in Spanje beteugelde, hadc getemd, en dat hij met een volk van boter ook Wël weg zou weten'; in het eerst fcheen hem ook alles medo te loopen; hij kwam in dit land met zijne Spaanfche Soldaaten, alles onderwierp zich aan hem, de ondernemin. gen van willem den I. liepen een en andermaal op eene ftorting uit, en nu fcheen het. dat a l b a volftrekt meester was; vooral richtte hij kafteelen ter beteugeling der vrijS Nederlanderen op, en voor zich zelven een praal-  ( so8 ) prialbeeld, waar in bij zich beroemde, de muitelingen overwonnen, den godsdienst gehandhaafd en de rust herlteld te hebben; maar onverwachts gebeurde er iet, het welk voor alba zorgelijke gevolgen'hadt; de Watergeuzen, een handjen vol volks, emigranten, die het vaderland hadden moeten verlaten, en hier en ginds hadden omgezworven, overrompelden den Briei, de' fteden van Jlvlland en Zeelandiloegen om, joegen hunne Spaanfche bezittingen weg, en alles ftondt voor da vrijheid pal. Wanneer wij het één en ander zoo met elkander ver-, gelijken, wiezoudan voor dreigen bang zijn? Indien het met dreigen te doen was, wat zou dan het geweld, onbefchoftheid , heerschzucht | enz. niet al voor uit hebben? Wat zou d r o kk u s blaaskaak met een' dreigenden brief niet al kunnen uitwerken ? Maar is er wel iemand van dreigen geftorven? En welk mag wel het beste middel wezen om zich door dreigen niet te laten verwaren? Voor bijzondere p-rfonen 9 voor gantfche volken ? Is of kan het wél iet anders wezen dan een goed geweten, en de bewustheid dat men eene goede zaak vooiheeft? Wanneer iemand deugdzaam is, zijn pligt betracht, en wel doet, waarom zou hij dan vreezen ? Wanneer een volk Voor vrijheid en vaderland ftnjdt, waarom zou het zich laten affchrikken door bedreigingen? Toen cornelis de wit die het vaderland bij Clmttam zoo wel gediend hadt, op de pijnbank werdr uitgerekt, voerde hij zijnen beulen deze woorden te gemoet — Hic murus aheneus ejïo NU confcire fibi, & nulla pallejcere culpd. T. E L E T D E JU, Bij L. H E R D I N G H. En alom bij de mèes.e Boekverkoopers daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 183O Js er sok nog wit te Verbeteren? O nder de^e vraag deele ft den Lezer drie brieven \_/ nder aeze vi« * vrager, waar m ver- rnede van ^ vn«J^^^ wd. fcheidene ^"^j^KSUbli gekost, óm ze te kemiialvru w hoofdJJ*»- 1 , De. beg,njPen' ,1 uecïs" « vragen , laatik den Lezer de de ^W^^ ERER GBëERDEVRIRHB VRAAG-Al! ft moat u iets van mijnen buurman mededeelen. den Brtel. — .Wat neut u ,er-t wapen der Stad , met groote leners heteke„t als: tr*fft#f ËZS "Ik2 of «£* vriibetdnu eerst verfche.' piingen g™*,^ ^ . raaar dat zier op de om en„er. was? T^een! zeue zeideikt dat is dan eert teling van «t jaar 157 . ., id oIgens eene zeer oude èedenkfcbr ft ££ nieifwe Branderij of je- confhmue ^^^Hft het veel groenere Dorp neverltoUnj- Ik "f *ge^ftoke^ heeft ? het antwoord Maasfluis 00', geen W«^J^rlriï. Recht behoorde, Was. dat zoo iet m BWM ***** * ^ Waarom? ._ vraag het j"**^ Xoen me„ ■ Antwoorder antwoord W™™«\|ó men m van e,ne mij hetSradhuis mmm, nieuwe be asting^ r v^ 'k u a ^ ^ dar van eiken longen haan 00 _ ^ gij al meer geweest f — i« daar IV. DEEU ü °  C 2-0 ) daar gezien? -ft zag- op de Vooriïraat, tusfchen'de Vriezerraat en Beurs, onder 't bezichtigen der fchoone Uithangborden >n de Stad, eene afbeelding der' reSeerevde Pnnfes van Oranje, welke des nachts achter'lufen mee een boom en flot wordt weggeflotén. - Waarom? L_ vjaag; het den Vraag-al. Ik las er in de Hof-Courant , dat de Koningin van Frankrijk, 0f, zoo gij wiit de vrouw van den gefuspendèerden Koning der Franfchen niet nevens een' magïftraats-pèrfobn wilde gaan. Ik hoorde zeggen dat la Faijette een roijalist, en dit in den Haag reeds federt -lang bekend is. Men befchouwde de fuspenfie des Koning als een gevolg van het declaratoir des hertogs van Brunswijk ; bok gaf men daarlvan nog andere redenen. Men kon niet begrijpen, hoe men zoo koni dreigen zonder te doen; maar, zeide men : 't ïs beter hard geblazen, dan' de mond gebrand. Vraag de Vraag - al ééns, of du fpreekwoord hier te pas kan komen? Ik vertrok naar Schoonhoven. In dat fteedje binne» de veerpoort aangekomen, zag ik ter rechterband nog een uitltek van een huis, met planken verfierd. Op het Stadhuis zag ik in elke kamer een verfierde kroon hangen van die foort als er veelen gezien zijn. federt die omwen! teling. welke door lieden , die niet aan het hof verkeeren de omfmijting genoemt wordt. In een dorp bij Schoon! hooven zag ik de gewoone fieraden in die ftreeken Prircesje» en Prinsjes (verfta in dezelver afbeeldingen! aan Oranje lintjes opgehangen. In een der dus venierde huizen geraakte ik aan de praat. Schoonhoven, zeide ik onder anderen, een Stadje, zoo als iemand, mij bekend , zeggen zoude, om aan een horologie te hangen zonder een merkelijk belang bij de voorname middelen van s Lands welvaren te hebben, en Amfteldam, heb. ben even veel of even weinig gezag en item, volgens de oude herftelde Canflitutie . . . Men luisterde: en fcheen te begrijpen, wat er bij gevoegd kon worden; maar wij «erden geftoord door de komst van eenen boodfehapper mei een groote gloeiende Oranje.ftrik. - Hier eindigde wel haast onze bijeenkomst. Wat dunkt er u van Buurtjje? is foortgehjk een reisje ook nuttig tot het opdoen en mededeelen van denkbeelden ? de man begint te lezen in Waoenaar , en mandrillon, n ti zoo hij zeide verkrijgbaar onder den Nederduitfchtn tijtel : Gedenk- Jhk-  ( 211 ) Jiukken, om te dienen tot de historie der omwenteling in de vereeuigde Nederlanden, in 1787; door den heer Jh. uivdril lok, lid van verfcheide Academiën en genootfchappen, belast geweest, om bij het Hof van Berlijn eene 0vereenkomsi tusfchen de Patriotfche en Stadhouderlijke p.irtij te bewerken;- uit het Fransch vertaalt; te Parijs bij Barrols , den ouden 1792'. Uit is gewisfelijk hec zelfde werk, waar van Kees voorheen eenige brokken ontdekte, en waar over ik u toen gefchreven heb. Hij verhaalde mij ook van nog eene aradere uitgaaf van dit boeKjen, te Duinkerken; waarvan hij, zoo hij zeide, reeds den tweeden druk gezien hadt. H:j fprak ook van het levenvan Gustanf den derden, als 'van een boekjen, 'twelk hem gelegd was lezenswaardig te zijn, — en van een begriip der onmogelijkheid, om de vrijheid van de drukpers te beperken. Hij hadt een huis-orgel gezien, 't welk bij de omfmijting , op zeker Dorp in de nabuurfchap van Dort, deerlijk was gefchonden geweest, ien huize van iemand, wien men naderhand, tot inkeer gekomen zijnde, zijne geplunderde goederen eenigzins hadt gepoogd te vergoeden. Zoo woedde , gelijk ien tijde der Bee'dftormeren, de verblinde menigte zelfs jegens levenlooze dingen, meesterftukken van kunst en van een nuttig of nodig gebruik, Maar immers overtreffen daar in altoos de plunderaars de Beeldvormers ? immers zijn de Beeklftormers heiligen geweest , bij de plunderaars vergeleken zijnde? Ziet gij niet, dat men aan Duin ook nog al iet vernemen kan? Vaarwel. Ik blijf Uw Vriend Aan Duin, 3 Sept. 92. Jan vragee. P. S. Ik merk, dat fommigen thans bij predikanten zoeken te leeren de onredelijkheid, zoo zij meenen, van htt aanflaan der geestelijke goederen tqn dienste van 't algemeen. Maar zou men zich we! laten misleiden, wanneer men maar eens las Mr. bi et ut van der schelling, Engelfche praktijk , achter de Historie van 't Notarisfchap, • eap. 8 ?. daar men zal vinden, wien van ouds de uitvoering der Testamenten was aanbevolen; en hoe de geestelijkheid die uitvoering zich aangematigd en verkregen heeft, enz. enz. D d 2 ze ca  ( ) ZEER GEËERDE VRIEND VRAAG-AL! Kees. heeft weêr een gewigtige ontdekking gedaan. Hij heefteen Brief gevonden. die gedeeltli ik uitgefleten is. Zie hier wat ik er van heb kunnen lezen. ,, Zakken met ïüagteh zijn er bgebragt, bij iemand , wegens.., n;:jr dit eiland gezonden , over 's Land beduur en 'c wecfpuelen van 't beste kleilacd; een gezicht bil geheugen reeds weg, jaarlijks nog deitig voer vegfpoelende , met rijsr hoofden wekte houden, en over 't verftuiven der Du . ncn , door beplanting voor te komen , door welk een en ander, het eiland, behalven de afneming, in tweeën ftaat gefplitst te worden. Dat is nu eene vriie onafhanglijke eifheeiiiikhe d van ! In de naburige provincie heeft. . . .! naar meerder gezag geftaan, maar dit fchijnt gertuitte worden." Gij zult vragen, welke ontdekking beeft Kees nu toch gedaan? antwoord neem een arlas, en dan zult gij het mogelijk vinden: Daar lees ik nog: Cfe menigvuldige onverhoorde klagten der eüanderen, hebben ten gevolge dat het misnoegen onder hun zeer hoog gellegen is." Verder lees ik , en dit zal mogelük een raadzel blijven: ,, Men werft thans heimelijk, z< o vi el men kan, met oogmerk om eene landing te doen op den grond van eenen ftaat, dien men onzijdigheid jjjeeft toegezegd." Ik vinde daar nog een brok. ,, De zagtaartige eilanders, die niets deden dan bij aanboudenbeid hunne klagten te herhalen, tot behoud huns Vaderlands , en dus ook der vrije en onafhanglijke erfneerlijkheid, worden den erfheer zoodanig afgemaald, dat hij de laatfte kéér zich daar niet vertoonde dan met een verborgen borst harnas, en met bloemen beflrooid zijnde door de meiskens/, welke daar toe gefchikt waren, van daar weder vertrok , zonder er iet uiigevoerd te hebben. Zoo hoofdig is bij, of zoo wordt hij misleid, én, om üuitsch te fpreken, voor den gek gehouden! "■ Genoeg van de ontdekking van Kees; uiaar wat zal ik hiér ovei vragen t is 't niet genoeg dit mede gedejld te hebben ? Ais men in eene groote Maatfcbappij, aan welker ver' betering tóén nooit moet wanhopen geen genoegen kan vinde;., immers niet da; genoegen 't welk eene betamelijke welgeregelde gelijkheid en vrijheid aanbiedt, dan is het  ( m ) bet natuurlijk dat te zoeken in een kleiner gezelfchap. Tot dat oogmerk weidt aan Duin reeds in t jaar 1784. een ge^fchap opgericht, het welk in 't laar 1790, te. Amftéldam bij den Boekhandelaar c r. o en e w o u iet uitgaf onder den tijtel van Vrije Landbouwers gezangen, waar 'uit het bedoelde der inrichting zeer wel is optejnakeri, en waaiin Blz. 8 gelezen wordt: Wij mijden Staats-en Kerk-gefchil En allerlei getier. Blz. 11 leest men: ! Hier fzijn drie geboden: Leef met eer, beledig niemand, - Geef elk 't zijn'. Blz. 13 lees ik: Heeft iemand onzer iet misdaan, 1 Dan zal er zwart op wit van ftaan. Blz. 18 wordt gelezen: Wij zijn allen hier gelijk. Blz. 24 lees ik wederom : Wij fchuwen pracht en ijdelheden. Eindeliik meld ik u , om niet meer om te halen, dat Blz. 73 gelezen wordt: 't Is tweedragt die wij weeren, En eendragt die wij eeren. Wat dunkt u, zoude eene groote Maatfcbappij niet gelukkig zijn, wanneer men er fóongelijk een bericht van kon gevenP ik merk, dat er thans een eenvouwiger Brief-en adres, ftijl wordt ingevoerc; niet zonder reden, daar dezelve buitenfporig was geworden , en wie weet toch van den D d 3 op-  C 214 ) opfchik der adresfen, dan de brieffchijver, de beftelfer en ontvanger ? ten post-comptoire leest men immers niets, dan de naam der plaats, waarheen de Brief moec gezonden worden? . . . Dus ver had ik gefchreven , wanneer mijne gedachten te rug keerden tot de groote Maatfchappijen. Eene vraag aanu; Wat zal er Van de groote Maatfchappijen worden ? naderen wij thans het tijdftip der befüsfing niet? Ik weet niet, of ik voor mij zelve belang heb in hec doen der voorgeftelde vrage; maar dit weet ik , dat ik.tus. fchen vrees en hoop betreklijk het lot des menscbdoms, u voor een geruimen tijd ga verzekeren dat ik blijve, Uw Vriend Aan Duin , 33 Sept. 92. I a n v r 4 g e rt. P. S. Ik hoorde dat er ergens aan Duin nog een groo- ter gezelfchap is opgericht dan 't geen ik bedoelde, waar in ook geen Staats-en Kerk-gefchillen geroerd worden, maar waarin gelijkheid en vrijheid geëerbiedigd worden, onder den naam van Eendragt. Zijn foortgelijke gezelfchappen geene goede voorbeelden ter naarvolging en ter goede inrichting van meer anderen ? Vaarwel. zeer geöerde vriend vraag-al! Een droom is oorzaak van mijn eerder fchrijven aan u, dan ik voornemens was; zie hier denzelven. 'tWas herfst; wij hadden de herftsmaand; er was eene tegen omwenteling, geene tegen omfmijting, en wij werden niet door flof en klomp geregeerd, maar wij hadden eene nieuwe, of zoo gij wilt, recht oude conjlitutie, welke buiten 's Lands, door uitgewekenen, met overleg zoo wel als onder begunftiging van een vrij volk, ontworpen was. Er blijven altoos gebreken! er was eene wet, welke zeide: ,, Een ambtenaar kan bedienden onder zich ftellen, maar is voor dezelven verantwoordelijk." Een ontvanger kwam te kort, door bedrijf van een' zijner bedienden. Hij moest, volgens de wet, vergoeding doen en eene boete betalen, of zich aan eene geesfelbg onderwerpen t Daar in was van den geest der oude wetgeving nog over- > ge"  C ai5 ) gebleven. Ik verhaal u mijn droom zuiver, zoo als ik dien kers vers' gedroomd heb. De eereloo?heid was van 'c fchavoc geweerd. De man was buiten ftaat der betaling, en onderwierp zich geduldig aan de ftraf der geesfeling. Hec recht was niet te kreuken , en mijn Heer de Scherprechter doeg daarom fris toe. Na 't ontvangen der ftraf, omhing de Hoofdofficier den patiënt met een groenen Pels, en de man zeide ; dat is duivels kloppen ! Ik had ook een rol in 't fpel; ik was namelijk Secretaris. Wij gingen naar binnen, om met den patiënt aan te zitten en een glaasjen te drinken. De Scherprechter was ook van de partij. Ik kon niet zwijgen , en had ook vrij fpreken. 't Is té beklagen, zeide ik, dat de Heeren Scherprechters zich niet beter toe leggen op het geen tot hun ambt behoort, dat zij niet in aanmerking leeren nemen , of een patiënt grof en zwaar , of min fterk gefpierd is, of hij dik of dun van huid is! immers behoorde, bij een examen, daar op gelet te worden ? De Scherprechter zweeg. Men riep mij, e.t ik ontwaakte, bevindende dat het tijd was om op te ftaan, terwijl mij de lust beving, om u dezen'te fchrijven. Wat zal ik hier bijvoegen? over gebreken in 't recht en de practijk fchreef reeds de Raadsheer hkemskerk, in zijn Batavifche Arcadia, met aanhaling van oudere Schrijvers; gelijk daar omtrent ook aanmerkingen te vinden zijn in de verhandeling over den oorfprong en de historie dér Vaderlandfche rechten, inzonderheid van Holland en Zeeland, door Mr. laurbns pister van de spiegel. Verdient, betrekÜjk gebreken in 't recht en de practijk, ook niet gelezen te worden het Traité des loix civiles par Mr. de P. de T, ? immers Is dat boekjen uitgeven è la Haije chez pierre frederic gosse, & a Londres? immers is er ook uitgegeven een vertoog over de ongerijmdheid van het Jamenftel onzer hedendaagj'che rechtsgeleerdheid en practijk, door Mr. Willem s c hork r , Prejident van den Rade van Vlaanderen? en is dat vertoog niet merklijk onderfteund door den fchrijver der Gedachten over het jamenjle! onzer hedendaagfche burgerlij. ks rechtsgeleerdheid ? is dat ftukje niet zoo wel in den H.iag als te Gocs ui:gegeven? 't Is waar, de Prefident Schorer en de fchrijver der gedachten hadden hunne regenfehrtjvers,- maar wat is er, daar niet voor en tegen fie.  ( aifj ) gefchreven is? b. v. onlangs las men in de Schoonhovenfche courant, dat de Franfchen bunnen vijand ingefloen hebben, en desweger.s een Brief gelezen is in de Natidnale Vergadering; en giiteréri las men in de Haarlem, mer courant, dat men in den Haag tijding wil henen, dat de Printjes ter deeg klop hebben gekregen. Nog eens: wat fchreef men niet voor en tegen? moet de Godsdierst verworpen worden, omdat er tegen gefchreven is? en moet men om dezelve reden eene conftitutie of de' rechtsgeleerdheid en practijk, daar meê verbonden, onhervormd laten? is er niets, niets, te verbeteren? heeft Engelfche invloed, hebben Pruififche wapenen dat wonderdadig vermogen gehad, dat nu alles, alles, in eene onverbeterlijke orde is? In't voorbijgaan: heeft MANnriLLON ook tegenfchnjvers ? ik bedoel zijn boekje , 't welk nu in 't Hollambch twee onderfcheiden vertalingen heeft , van welker eene reeds een tweede druk in de wereld is; züne gedenkfnilken, om te dienen tot de historie der omwenteling in de verêenigde Nederlanden in 1787. Immers mag men zoo iet aanhalen? mag men niet ? immers is het met naam van fchrijvers en drukkers uitgegeven? Nog eens: is alles, alles, in eene onverbeterlijke orde? Men' roept mij , er is meer te doen, dan Brieven aan den Vraag-al te fchrijven. Vaarwel, Vriend! laten wij nimmer ophouden te hopen op het'heil 'des menschdoms in 'c algemeen, en van het Vaderland in 't bijzonder, en met daar toe zoo heimelijk als openlijk werkzaam te zijn1 is het niet raar, dat men, naar mate der Pranfche tijdingen . welke dikwijls in 'c openbaar zeer gebreklijk zijn, zeer uiifprekend of zeer ftilzwijgend is?' Nog eens, Vaarwel! Ik blijf, Uw Vriend, Aan Duin, 21 Sept 92. JAN VRAGER. TE L E T D E N, Bij L. H E B. D I N G H. Kcalömhii de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks è een en een halve Stuiver word uitgegeven.  DE VRAAG-AL. No. 184. Wat is dan gelijkheid? .2/nn als ik ga zinen, om eene of andere vraag van gewigt, uit die genen, die mii door het hoofd fpvtlden. re kiezen, want ik heb er verfcbeiden . bij voorbeeld: Wnt zijn Jakobijnen ? Wat moet men al of niet gelooven ? Wat zijn leuacns ? en hoe veelerlexë foort van leugens zijn er •welf Maar is dat dan geen wreedheid? enz. enz. krijg itt den Brief, ren, gezonden, om je iens te vraegen? Hoe is het toch met de gelaikheid? en wat is dan gelaikheid ? En moet dan de miester geen miester, en Domenij, Domenij, en de Schout Schout? en ik vaêr biaiven en fOULl'S WILLEMS E5. Zal ik dezen langen Brief vanrouwLus willemsen, nu gaan zitten ontleden? en veel over de vraag nithaïlen: Wat is dan gelijkheid? Is er wel iet natuurlijker , iet eenvouwiger dan dit: zijn alle menfchen niet gelijk? raids dat men het wel verftaat? Zijn alle menfchen ook menfchen? Z.jn alle menfchen ook uit één bloed, en van éénen ftamvader ? Moet men alle menfchen niet als zijne broeders aanmerken? en aan een ander doen, het geen men wenschte, dat aan ons gefebied? Heb-  C 223 ) Hebben dus menfchen als menfchen niet gelijke mensch. lijke rechten? En blijven zij niet menfchen ? Zeifs wanneer het geweld zich van de menfchen meester en hen tot (haven maakt, zi'n die flaav.en geen menfchen? üf worden zij beesten ? Kan de willekeurige wil van den éénen mensch recht hebben op den wil van zijnen broeder? Wat zal men, zelfs de eeuvouwigfte , op deze .vragen antwoorden ? Is die gelijkheid niet zoo in de natuur van-den mensch gelegen, dat dit gevoel in hem oprijst , zoo dikwijls er maar aanleiding toe is! Ik herinner mij hier een geval tusfcnen twee vischwijven; die elkandéren de huid vol fcr.olden, teef, heks, karonje, llons, morsfebel, vuilnishoop , eindelijk hoer, waren zoo eenige eertij;els, die zij elkander me; den kop wierpen, en welk was het belluit? Na lang geraasd en getieid te hebben, zeide de ééne tegen de andere: Watmienje biest! Ik bin toch zoo goed als jij! Was dat niet te zeggen: Wij zijn gelijk; wij nebben dezelfde rechten, daar wij onze aanfpraak op kunnen maaken. en die onpartijdig ons verfcbil zouden moeten befnsfen! Zou er dan ook als mensch aangemerkt onderfcheid zijn tusfeben een gemeen mensch, een burgerlijk mensch, een adelijk mensch, een vorlleliik mensch F enz. Maar moet er evenwel geen os lerfcneid wezen tusfchenjAK de hoen k m a a k li a en Koning salomon? Moet de fchout geen fchout, de domenij, .geen domenij, de meester geen meester, en ik geen vaêr blaiven? vraagt pouw w 11.1-1'- ms e n. Hebben alle menfeben even veel verftand? even veel deugd? eeen veel kracht, om te arbeiden? Wanneer men den brief van pouw leest, dan vrage men ééns: ftaat rou, hoe zeer hij vader is, gelijk met zijn' zoon japik? ftaat de fchoolmeester met zijn ijver, de domine met zijne vrees voor verlichting, de barfche fchout gelijk met den redelijKen, befcheiden, en bezadigden japik? Ik heb meèrmaaken met een zeil fchuit gevaaren, dit is eene foort van maatfcbappij, waar men een fchipper heeft, en pasfagiers, die hoe onderfeheiden zij ook in kunde, in krachten , in rijkdom, mogen wezen, ec'iter allen niet alleen als menfchen maar ook als pasfag ers gelijk zijn; zij komen met eikander en inec den fchipper over  ( 224 ) over een , zij beta'en hunne vragt, en hij zal hen brengen daar zij *een willen. Wanneer de fchipper nuchteren en bekwaam was, en aan her comract voldeedc, heb ik nooit een redelijk pasfagier pogingen zien doen, om den man van het roer te zeereu; men lier den fchipper fchipner blijven, en ah hij met de hoed in de hand kwam want hij was eigenlijk de bediende der pasfaciers betaalde men hem zijn geld, en elk rookte zijn Pijpten of lagchte of praatte, en men kwam gemeenfehappel'ik tot het doel der relze. Maar ééns heb ik her bij. gewoond, dat. onze fchipper dronken en tevens brutaal msi indien hij aan het roer was gebleven, zouden wij gewis een ongeluk beloopen hebben, te meer dewijl het hard waaide," verfcheiden der pasfagiers waien kundig in het zeilen, misfchien kunifgér dan de fchipper, al 'ware bij nuchietcn. Alle pasfagiers beflofen, dat men den fchinper van het roer moest nemen, hij riep wel, dat hii fchipper was en blijven moest, maar allen begrepen celnkli k , dat het comraft door zijne dronkenfehrp verbroken was; men nam den fchipper, legde hem op een bank daar hi] in flaap raakte, en de roes uitfliep; een der na fagiers nam het roer, en wij volbrachten vrolijk en veihg onze icize. Indiende fchipper fchipper gebleven was hadt dit niet gebeurd. Wat is nu gelijkheid? U er noe meer nodig, wie heeft het contract Social van «"oukeau gelezen? — Maar ik moet eindigen; de jonge wacht na de Kopij. En heeft hij ook zijne Rechten niet? TE L E T D E N, Bij L. H E R D I N G H. Tn a'öra bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 185.) Is daar wel op gedacht? mijn heer de vraag-al! j tiet afgezonderd leven, dat ik zedert 87 geleid hebbe,, is de oorzaak, dac ik eerst onlangs kennis aan uw werkje heb bekomen, en nu ik zie, dat gij beleefd genoeg zijt, om ook aan andere menfchen de vrijheid van vraagen'toeteftaan, begin ik te geloven, dat gij geene dan goede oogmerken kunt hebben, want ik heb wel opgemerkt, dat zommige lieden, die voorgaven,het wel met hun medemensch te meenen, evenwel niet wilden, dat anderen iet vraagden, al kwam bet hun nog zoo rechtvaardig toe, terwijl zij, zonder op de rechtvaardigbeid acht te flaan, naar de beurs vraagden van die menfchen , daar zij het zo wel mede meenden. -— Neen gij komt mij een redelijker foort van vraager voor, een man, die aan een ander doet, zoo als hij wil, dat aan zich zelf gefchiedt. — Dus een braaf man, en met braave lieden heb ik-^eerne te doen. — daarom dacht mij , moest ik u ook eens vraagen, te meer om' dat ik befpeur, dat ge nog al een bolletje zijt, die al knap een fpijker heeft,daar een ander een gat boort. — Nu, ik zeg dit meenens, want kijk voor vleien en kruipen ben ik niet geltemd, noch ook voor draaien, want dan had ik zoo lang niet afgezonderd behoeven te leeven. — Mooglijk had ik dan wel een lucratif ambt gehad, maar ik ben zo wat ingenomen met zommigen van onze oud Hollandfche fpreckwoorden, en daar onder hoort; Eerlijk duurt langst. IV. deel. Ff Eer.  Eer ik aan het vraagen ga, moet gij weten, dac fk van afkomst een disfenter hen, en dat men vóór mijne afzondering hemel en aarde bewoog, om mij in den fchooc der kerke te begeven. — De kerk van Nederland heeft immers zoo wel een fchoot, als die van Rome, niet waar Mijn heer? — Men beloofde mij gouden bergen, men zou mij Burgemeester, en zoo r?.= moogiijk , Staat van't Land maaken. — Kijk 't zijn fterke beenen , die de weelde kunnen draagen , zei Vader cats, cn ik beken u, dat ik niet minder zwaar «soest worftelen , als Vader jacob met den Engel, evenwel ik kwam 'er beter af. het koste mii geen heupijee- — Eerzucht 'er geweten kregen elkan.ier dapper b': de ''7r- en, — 't Geweten overwon evenwel, fchoon Eerzuiht hem een klap gaf, waar aan bij nog zukKelt, en wel onder uitdrukking van deze woorden : ,, Dwee,, per! gii kunt immers door toegeeflijkheid uw even- mensch van dienst zijn, als gij zulk een voornaam mai «'Ojd< "! — Kijk die klap was nu raak. — Gelukkig of ongelukkig >ag Geweten wat verder, en een liertje Iatiin geleerd hebbende, lag hij een pleister op de door die klap toegebragte wonde, waar op flond; proximus fum egomet mihi! — Èn deze verzachte zoo veel, dat hij genas j en daar door nieuwen moed greep. Hij zou toen wel terftond' getriumfeerd hebben, maar eerzucht had een feconde, Vriendjchaplijke aandrang genoemd, die tegen alle rechten van een duël zich ontijdig met her ft uk bemoeide, en dit was de oorzaak, dat het Geweten zocht te capituleeren, want twee over een, dachr hij. gelijk onze Vaderlandfche jongens, dat is toch maar moordenaars werk — En 't is zoo, als 'er twee verfchil hebben . behoort zich geen derde er bij te voegen, want veel honden zijn de haas zijn dood, en overmagt doet wijken. — Geweten floeg dus een Capitulatie voor, en wilde zich in den fchoot der kerke begeven, onder voorwaarden : deze werden aan een Generaal van bet heilig departement gezonden, maar die had er geen ooren naa. — Nu wilde men de Capitulatie aan een ander Generaal ftuuren, maar hier voor bedankte Geweten, en daar mede bleef de zaak als vooren. Oordeel nu hier uit, of ik als vleier of draaijer ge- han.  C 227 ) handelJ hebbende wel afgezonderd had behoeven te lees ven, dan of ik misfchien na in mijn Vaderland "tot booge bedieningen opgeklommen te zijn. — a's ik niet in het diaaien volhard was, — niet reeds lid van de Nationaaie Conventie in Frankrijk had kunnen zijn. Mij dunkt ja — Want Hout en toegevend, — (moogliik vertaalde na ben er deze woorden met onbe. Jtlmamd en vleiend,) wint gemaklijk veld. — ia ondertusfehen verkoos zulks niet . en 'tgevolg was. dat ik van heide partijen , die toen in ons Vaderland heerschten , gehaat werd. Die voor de vrijheid waren , noemden mij, om het maar openlijk te zeggen, een Oranje klant, die voor de goede zaak niet zoo veel wilde doen, dat hij zijn geweten verkragte. — Die voor de oranje partij waren, zeiden: ja, hij is met dat al een bijtende kees, ,, doet hij bet zelf niet, hij heeft zijn invloed."— Kortom, jantir rechtuit moesi ten gronde. De Prinfe partij vond het noodzaak!ijk en de andere liet hun werken, omdat ik vrij wilde zijn. in mijne denkwijze, en daar mede hunne belangens niet onderfteunen kon, als ik dat eerlijk zou vol houden. —> Dus werd ik tot een afgezonderd leven genoodzaakt, eerst zocht ik het te midden in 't gewoel, denkende als er eens een gelegenheid komt om té toonen wie ik ben, dan zal ik uit de hoek fchieten, ondertusfehen gebeurden er twte zaaken, die ik heilig geloofde van nut te zijn, om dac geen 'twelk ik voor de goede zaak hield te onderfteunen, ik wilde er deel in nemen, maar een vriend zeide mij om ook hier eerst de kat uit den boom te zien, en 'tgevolg was, dat pen veèl gefchreeuw maakte, en weinig wol gaf. — Toen befloot ik van alles af te zien, mij te begeven onder' de ftillen in den lande, en eoo deed ik, want ik vertrok na een dorp, daar ik dacht dat niemand woonde, dan Goden goede Menfchen, ik bedroog nvj, daar woonden ook Ariftocraten, en een van deze , deed mij onlangs dat anders zalig oord verlaaten. — Ik ging dan met mijn draaibord op deze kermis, op hoop van be;.er, en hier kreeg ik kennis aan uw werkje, dat mij aanfpoort tot het volgende: In mijn jeugd— nu ben ik het meest al vergeten, Ff 2 dwong  t 228 ) ^wong men mij tot het leeren van zomm'ige buitenlandfche taaien, mij heugt dat ik daar onder leerde, dat men zominige zaaken fijnonimas noemde, nu wilde ik u vraagen , of ik ook verbaasd ver mishad te gelooven , •dat de woorden Tijtel en trotschheidvoeding, iijnonima zijn? — üaar is mijn'gewezen kleermaaker, de man was tot het jaar 75 toe, een best man, toen wierd hij Raad in de Vroedfchap, nu kreeg hij dus den tijtel van Weledel Achtbaar Heer, en in plaats van met gekruiste beentjes op tafel te zitten, zag men hem nu wel haast de hom uithaalen, hij had een nieuwen en voor hem verbaazende tijtel, voedde dit dus zijne trotschheid niet? — Vervolgens werd hij Staat van 't Land, nu mogt hem niemand naderen dart met den hoed in de hand. Zijn Edelmogende kon nu de gemeene burger niet te woord ftaan, was door dezen nieuwen tijtel 's mans trotschheid ook gevoed? -—• Dan de goede kleermaker is de eenige niet. — Tien jaar laatcr dan miin Edelmogende Snijder werd hec hoofd van eene Kleine Republijk ook tot Vroedfchap verkoren, maar "tot dien.tijd zag hij Hechts op het adres zijner brieven , asn den Eerzaamen, oogenblikiijk daar na aan den Wel Edelen Achtbaaren. — Moest die 'smans hoogmoed niet itreelen, en werkte hier de tijtel niet noodzaeklfjk dat geen uit, dat ik voor deszelfs Sijnonimurq houde? 1 Nog een voorbeeld miin waarde Heer , een fnaak , die , als de beltemsiing des Hemels vervuld was, zeiser een Trompetter op een tooren had moeten worden, om brand te toeten, als het te pas kwam, maar die bij ongeluk ook de ftuurmanskunst uit klaas de vries of giitumaker bad geleerd , en dus lang met de Ncordfche Bokken omgegaan , werdt ook tot de waardigheid van Burgemeester verheeven, en daar hij voormaals maar gegroet wierd met den naam van Schipper, en nu Edel Achtbaar Heer was, hoe kon het nu misfen, of hij moest uit loutre aandtift tot gloiie, nog meer de rol van iïlaatiakius fpeelen, en een nieuw bewijs geven van nvjne ftelling, dat tijtel en troschheidvoeding Sijnonima zijn ? — Dit dan aangaande de Regeering van de Stad , daar ik toen woonde. Mooglijk zult gij vragen, waarom koos men geen andere)  ( 229 ) Regenten, dan Schippers en Kleermakers? — Ik zal het u zeggen, men gelóófde dat deze het best gcfchikr waren , om de rol te helpen fpeelen, die vertoond moest worden. — Een Kleermaaker immers maakt allerlei fatzoenen uit een ftuk laaken, onverfchiilig of het eeu el of negen quart breed is, en een Schipper is altoos van ,het advis van zijn boekhouder, want niets is natuurlijker, dan dat die twee onder een deken liggen. — Mooglijk zult gil al verder vraagen; „ Hoe kwam de Snijder op zijn Tafel, en de Schipper op zijn Tjalk of Smak toch aan de kennis van Regeeren ? — Ik hoop dat gij kabener gelezen hebt, die ah hans bewijst het duidelijk in zijn Verhandeling over 't fpreekwoord: die de hemel eeu ambt geeft, geeft hij ook de bekwaamheid. — Maar laat ik nu op mijn beurt ook eens vraagen. Gelooft gij niet als het fpreekwoord van rabengr doorgaat, dat het ons Land wel moet gaan onder 't bcftuur van bekwaame Regenten ? — En is een Stad niet al heel gelukkig , die zulke door den hemel uitgekozene koppen aan het roer heeft , welken om hunne bekwaamheid verheeven worden en juist niet vaD de wieg af aan, al waren het nog zulke domkoppen, tot Regeeren gepredestineerd zijn? — Eu die laatfte vindt men toch wel in grooter Steden dan daar Schippers en Kleermaakers toe Burgemeesters vërkoozen worden. Ik beken dac de verkiezing in dit laatfte geval ook wel eens ongelukkig zijn kan, maar iemand die Kleermaker of Schipper is, daar van kan men ten minsten weten, of hij natuurlijk verftand heeft, danniec, maar wie weet dit van een kind in de wieg ?— Ja, man ! ik vergeluk mijn Vaderftad met zulke waardige Regenten, 't Gaat 'er ook kostelijk meede, en 't zal vast nog wel beter gaan , want men begint 'er het onkruid uit te wieden, en de flechte Burgemeesters jaagt men weg, of men geefc hun een ambtje dat zoo ondergefchikt is, als dat van een Amfterdamsch onderfchout. — De Stad verdient het ook, want kijk het is nog eene Stad met Poorten en Deuren, dat alle Stede* niet mag gebeuren. Zeg niet, dat dit laatfte ongerijmde taal is, al zijn het geen verzen. En 't is zo waar als gerijmd. — Ik zou u nog een aantal bewijzen kunnen leveren,'dat het die Stad uit hoofde van de bekwaamheid haarer Regenten wsl Ff 3 most  C 230 .) most gaan, maar dan zsu mijn Brief al te lang worder>. Ik hoop dus dat gij mij gelooven zult, anders hebt gij 't mij maar te vraagen Een ding moet ik u evenwel nog zeggen, dat ik geloof, dat u troostlijk zijn zal, en mij bijzonder wel aanftaat, om redenen, da' ik een voorftander van 't algemeen geluk ben , en bij overtuiging weet, hoe ongelukkig hei is door eene Vrouw geregeerd te worden, dat lieve vriend, — [goede vr-aacaj., meende ik te zeggen . maar "die familiaire uitdrukking ontviel mijn hart in de pen, en uit deze op het papier] dat heeft hier nog geen plaats. ten minsten niet direct of het indirect zoo is, Jat durf ik niet bepaalen Het hoofd der Regeering van die Stad [ want of wij het weten willen of niet, elke Stad heeft toch een hoofd, vrij of ondergefchikt, dat is het zelfde —] het hoofd der Regeering van die Stad dan heeft een Vrouwtje — ja, hoe zal ik mij hier best uitdrukkenP — dat het re wenfchen was dat alle Regecrings hoofden zulke Vrouwen hadden. Haar man is ook een jaar of wat, ik geloof van 86 tot 91 , in de verknijping geweest, maar meen je dat ze haar Familie te hulp riep? neen man, zij liet Gods water over Gods akker gaan, en zij geloofde in Thijl Uilenspiegel , da' er na flecht weêr mooi weer moest volgen. En zo kwam het juist uit. Of ze haar man niet wel eens raad in ftilte gegeven heeft, daar voor wil ik geen borg ftaan, dit doen de vrouwen wel eens meer, en lieten zij hec daar bij blieven, kijk dan kwam het nooit op ftraat, wat 'er in huis ai omgaat. Maar er zijn van die driftige wijven, die haarmannen, geloof ik, voor malle jongens houden, hun vooruitwerken, en 'tminst dat het die goedbloeden niet na hun zin doen, man en maag te hulp roepen dat 'er de buurt, ja zomtijd Stad en Land van waagt. — Zulke vrouwen houd ik niet van. Alwarenzij Ook van nog zo grooten Familie, ik zou 'er geen 25 of 26 jaaren bij kunnen uithouden , een jaar of 10, dat zou nog zo wat gaan, maar langer zeker niet Dan bad ik ze weggejaagd, en gezegd; kop na je land! — Maar ik ben ook juist geen jonker goedbloed. — geen jonker zelf, fchoon ik even zo in de wereld kwam als alle Jonkers , Hoog Edelheden, Exelienrien en Hoogheden. — Omdat gij mij van geen dieverij befcbuldigen zult dopr dee«  C 231 ) deeze uitdrukking, dient, dat ik dit al wist, eer het Boek van pmnr in de wereld kwam- — Maar apropos 1 bij miSE fchiet mij in dat gij onlangs zo Hecht vande^ce» lijnen gefproken hei>t, ik heb 'er zedert eenigen tij i veel van hooren praaien, maar wat is dat toch voor volk ? meei'en zij het niet wel met Frankrijk? of overdrijven zij hunne gevoelens , gelijk zotnmige Sentimenteelen van onze eeuw ? —'Ik begrijp het mij niet ; het laatftekomt mij echter niet vreerad voor, en daar ik nog al een liefhebber van fpreekwoorden ben zal ik u maar zeggen, dac zij mijns oordeels onze fpreuk Zachte meesters maaken Jlinkende wonden, wat te ver trekken. Ik weet wel gevallen In ons Land, welke die fpreuk bewaarheden, maar evenwel een Koping en een Koningin zo in een Tempel op te fluiten, dat dunkt mij is wat grof. —i Dat men hen arresteerde bruide zo wat heen, maar men moest ze na-< derhand weer laaten loopen. Kijk dat was veel mooiër» Ik bid u zeg mij eens, of ik hier geen gelijk heb? — Verlicht mij in het een en ander, want waarachtig ik ben welmeenend genoeg, ah ik maar weet, hoe ik moet. Zo gij dezen ondertusfchen in uw werk plaatst, zal het mij een bewijs zijn, dat gij mij den een of anderen tijd op het daar in gevraagde we! eens zult willen verlichten, en gebeurt dit niet, dan zal ik mij bij uw antipode , den antwoorder , moeten vervoegen , evenwel wenschto ik geerne, dat ik ten allen tijde in;uw opzicht in dezeiv» gevoelens kon blijven, te weten, dat gij de blinden geerne ziende maakte en daar ik nu op zijn best niet meer dan één goed oog heb, *oudt gij mij dooroplosfing mijner vraagen zodanig van de catherakt kunnen ligten, dat ik met beide oogen zag. Dit gebeurende geloof ik, dat geen reedlijk fchepfel zou kunnen twijfelen, of ik was tot mijn levenseind verpligt te zijn. Mijn Heer! UEd. D. W. Dienaar JAN RECHTUIT, Fan het endje des Kristenrijks 5 jaaren en 21 dagen na de gezegende omwenteling. — NB. In Frankrijk decreteert men gantseh anders. — En" waar kwam het best te pas? NB. Een  C 232 > NB. Een klein bijvoegzeltjen op dezen Brief van j au Skch'ïuit: Waar heb ik toch van de jakobijnen kwaad gefproken? zelfs toen alle man kwaad van hun fprak P waar fpreek ik ooit van eenig goed Christen mensch kwaad? Ik vraag immers maar, om wijs te worden, als 't mogelijk is ? Vooral mooi ik mij niet geern met mijne buuren, en vraag dus niet naar lodewyk den laatften , zoo noemen hem immers de Franfchen ? Die zich met zijn buuren bemoeit , trekt zoo dikwijls de pot! leeren dat niet de daaglijkfche voorbeelden? Och! als ieder voor zijn deur veegde, waren alle ftraaten gaauw fchoon! en, die wat verdient moet wat hebben ! zei abram «uur, ^n hij floeg zijn wijf voor haar achterfte. Summa fumnarum is daar weï ep gedacht? Maar hoe veel komt anders uit, dan men gedacht hadt? en heeft men daar wel op gedacht ? DE VRAAG-AL. r j l z y d e n, Bii L. H E 1 D I N G H. Enalümbi! de meeste Boekverkoopers, daar dezelve ■wekelijks'è een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG- A No. 186. Wat zijn Jakobijnen 5, Wat is een Bouquet ? Wnt is Verandering ? ySoni zoo! Heer vraag-al? is het, omgaauwge1, daan te krijgen , .dat gij drie vragen te gelijk oprfischt? 1 zulke Eeuwigheden zijn wij van u niet gewoon, en mar.ken nieuwigheden iemand niet Suspect* Nog meer: welken famenhang hebben deze vragen met eikanderen { Kan de trist derzeïve nog wel een klaverblaadjen in da na tuur evenaaren? Nu, Lezer! indien gij verkiest te vragen , zal ik zoo lang zwijgen, het vraagen ftaat u vrij! Want wie zou niet mogen vraagen ? Alleen ik bid u, loop mij niet vooruit, voor dat gij reden van deze iamenvoeging van vragen vernomen hebt. Dat tan rechtuit zoo maar recht, uit in het voorgaande Nommer fchreef, dat ik van de jakobi-nen kwaad gefproken heb, heeft mij zeer gedaan! maar tevens geiegenheid gegeven, om mij te haasten met de vraag: Wat zijn Jakobijuen ? waar uit de befcheiden Lezer wel zal zien dat ik van die vrienden niets weet, en hoe zou U er' dan'kwaad of goed van zeggen? En dat ik er niet van weet, blijkt immers uit mijne vraag? of zou ik naar den bekenden weg vraagen , dan was ik immers gek, of hield mijnen geëerden Lezer voor de gek? maar beide is ongerijmd. Q. E. D. _ Hoe nu met deze vraag famenhangt: Wat ts een bouquet? Zal hoop ik, iemand, die oogen heeft, zien, zonder dat ik er hem verdere aanwijzing van doe i En , omdat ik, betreffende de Jakobijnen, zedert eentgen tijd, eene zoo veibaazeude verandering van gevoelens en denkwijze befpeur, zal immers de laatfte Brief niet ten onpas fe komen? Ook beflaat hij de ledige bladzijden, en is dat niet veel? . . Wat zijn dan Jakobijnen* Eene gewigtige vraag! Ik hoor er zoo veel van fpreken! En hoe verfchiïletid? De één verheft ze rot den hemel, de ander verdoemt ze tot den atgtond! Wat zijn dan Jakobijnen? Eerst de naam , en dan de zaak: ls het niet goed, dat men "wel ouderfcheid ? van waar hebben dan de JSkfbijnen den naam / IV. deel. G  ( 234 ) Dasr over zijn zoo verfc'n'llende gevoelens, dat ik niet weet wat ik gelooven moet,- ik zal den Lezer zeggen, wat ik er van weet. Als ik er naar gevraagd heb, heeft de één mij gezegd: De Jahbijnen waren 'gewezen geeslelijken, ik weet niet van weke.orde, maar jakobijnen: anderen hebben mij verteld, dat zij dus genoemd zijn naar de plaats hunner vergaderirge, een gewezen Jakobiiner Klooster! Waar vraagt gij toch naar! zeide mijn vriend luchtig, het is een fcheldwoord , en anders niet, zoo aks men gewoon is, eene partij, die men haat, met fcbeldwcorden en fcliimpnaumen te overladen. — De jakobijnen worden anders ook wel genoemd Geus fai;s cnlstes. Luiden zonder broek, om hun hunne armoede onder het oog te brengen , fchoon zij zich durven vermeten tegen Koningen, Adeï, en a! wat hoog is, op te fbzn! Ha! zeide ik, daar begrijp ik wat van! Lieden zonder broeken ! even als onze goede voorvaders, die vocjr de Vrijhtid (lieden, en van den magtigen Koning van Spanje hunne rechten en voorrechten kwamen opëifehen, Ce ne font que des Gueux! Het zijn maar Bedelaars ! zeide een Hoveling. Maar ondertesfehen hebben die Ledelaars niet al vrij wat uiigevoerd? De Vrijheid van ons 'Land bevochten? En den rijken Spaanfchen fii. ifs arm gemaakt ? Ja hernam mijn vriend! de Cens fans culotes, de Lieden zonder broek, hebben waaiaehi g in onze dagen de Geelbroeken ook al fraaitjens de broek ongeveterd! Waarom, vraagde ik, deelt men ook zulke fchimpnaxen uit? zij bewijzen immeis niets? De armen van Lions zijn in de Kerkgefchiedenisfen bekend voor de eeilijkite, godmichtigfte, deugdzaamfte menfchen? Of gefchiedt dit, om het gemeen tegen hen in het harnas tejaagen? het gemeen, dat veelal niet verder kijkt, dan zijn neus lang is? maar is bet dan wel, dat men lastert? en door lasteiing iemands goeden naam befmet? Een ander, dien ik viaagde naar den oorfprong van den naam Jakebijnen, en die een geleerde van profesfie was, zeide mij, dat zij bunnen naam hadden naar den Apostel jakobus, omdat zij de kei e van dien Apostel volgde : weli;e in zijnen Brief, het tweede hoofdicuk, fchrijft,. dat men dea genen, die cierlijke kleding draagt, met e.n eoudenring aan den vinger, niet moet Hellen boven den armen man in flcchte kleedinge, dewijl men anders Richters zou zijn van kwaadc overleggingen, jakobus vraagt  ( 235 ) vraagt vs. 6. Overweldigen u niet de rijken.? En trekken ze u niet tot de Rechtnfioelen? enz. Wat moet ik nu kiezen- van deze gevoelens? Fe' laatfte geeft mij een overgang tot de leere der jakobijnen, Wat zijn dan Jakobjnenl Mijn vreml jan vrager zendt mij het volgende versjen, waar in de ^aJttbijn'en fpreken : Man noeme ons jakobijn; de dwinglandij moet voort! De vRijnt'iD weêr her field; gelijkmlid zij het woord ! Willen dan de jakobijnen vrijheid en gsen dwirglandij ? Ei! zijn zij dan Nederlanders? of zijn wij n t. o n r l a nDEm het niet, die 80 jaaren voor de Vrijheid en tegen de dwinglandij. gevochten hebben? of ftreeden onze vaders alleen tegen de Spaanfche dwinglandij? En is er anders geen dwinglandij in de wereld ? Maar hun Sjste■ma is gelijkheid1, wel nu? w.illen zij dan alle aicnfcen even rijk, of even arm? alle burgers met een Urnen kieüü hebben? Of denken zij, dac alle menfchen deugdzaam zijn? of willen zij eene regeering'oosheid? Waar toe willen zij dan wetten maaken ? of willen zij geen adel, peen geboorte, geen erflijkc voorrechten enz. enz. enz. erkennen? Wat zijn dan toch jakobijnen? Mijn vriend, de geleerde van Profe-fie, ze^t mij: De jakobijnen leeren. dat menfchen menfchen zijn! dat de geringlfe burger ,. indien hij een deugdzaam, naarfHg, eerlijk , braaf man is, voor een nuttiger lid van den Staat moet gehouden worden, dan de man van de hoog. ile gebcorte en oudften Duitfchen Adel , wanneer hij een flechihoofd, een deugniet, een zedeloos fch pzel enz. enz is. De jakobijnen leeren, dat alle menfchen, als menfchen, hunne rec'iten hebben, orn bun g.jluk te vestigen, en dat onder deze rechten de Vrijheid behoort, om welke te beveiligen en te bevestigen, de menfehen zich veiëenigd hebben tot maatfchappijen, maar niet om ze in die maatfchnppi:ën door anderen , die er geen recht op hebben , te laten vertrappen en mishandelen .' Heeft mijn vriend gelijk? Wat zijn dan jakobijnen? Och! wat ben ik blij. dat ik.leze, dac Holland en Engeland willen arbeiden, om vrede te maaken nret de Franfche ' jakobijnen op verzoek of voorftel , dat is immers het zelfde? van zijr.e Pruisfifihe Majefteit! Wel! wel! Pnx eptijna rerum! als dat doorgaat, dan wordeu de Engelfchen Hollanders, Pruujen, en zekerlijk alle iNaüën, medeeeG g 2 r.otcn  ( *3<5 ) noten en goede vrienden met de jakobijnen! Mn hoe goed zal het zijn, als het Vrede en Vrijheid is in onze dagen? Zal men dan ook op de jakobijnen fchelden? en zal' ik dan nog vragen : Wat zijn 'jakobijnen? Nu volgen de twee andere vragen, daar ik van gefproken heb! Is er orde en famenhang in? mijn heer'. Zoo lang a's gij met uw vr aac-al de weerelt zijt lastiggevallen: ( ik weet juist niet letterkundig wat er doorgaans bij het woord 'weerelt verdaan wordt en of er a'leen de groote weereld meede bedoelt wordt;) zoo lang heb ik u totnogtoe maar lastig gevallen met een brief, over het legast van gillis elasius stern, en die gil ook gewigtig genoeg hebt geoordeelt gehad om te plaatfen. Dit is dan mijn tweede brief, en het zou mij fpijten zoo dezelve niet aangenaam was: het hoofdzakelijke van dezelven is de vraag Wat is ten Bouquet? en het oogmerk is dus om al vragende «ijzer te worden; ook weet ik niet dat deze vraag begrepen is onder die welke wijlen Zal. mijn Confrater in een' uwer voorige blaadjes aan zijne fcholieren geraden had om tog niet te vragen. Ik heb weder met meester jan aan de flag geweest niet zoo zeer om hem zijne vrijheid van denken met een armee van arme foldnren: (NB. meester jan wil dat het woord armee fomtijds de betekenis heeft van arme e of armeezeis) te betwisten, maar om eens te beproeven wie de beste uitlegger is van vreemde woorden. Ons verfchil is tot nog toe in 'c vriendelijke onderhouden, maar gij zult verwondert ftaan ts vernemen waar het zelve uit ontdaan is. Onlangs lafen wij in de Utregtfe Courant van den 3. Oftober: (een Courant die ik graag lees om dat er veeltijds zulke troostrijke Hukken in gevonden worden, bij voorbeeld- 111 de Turkfe Oorlog, dat er zoo veel duizend Oojienrijkers waren gefneuveld, in de BrabandMie Oorlog zoo veel nadeel voor de Keizer, en zoo veel voordeel voor de vrome van der koot.) Onlan.'s lafen wij in die Courant' dat de legers van den grooten 'Hertog van Brutmvijk, al de Franfche Vrijheidvegteri hadden ingefloten; nu datkanikwel gelooven, want de Fruisjche Soldaaten, hoor ik, zijn zoo afkeeng van de vrijbeid, dat zij dat woord zelfs niet durven J nos>  ( 237 ) noemen (NB. Meester jan zegt dat zij van dat woord geheel onkundig zijn; nu dat is evenveel, want onbekend maakt onbemind zegt her fpreekwoord ) maar dan lafen wij vervolgens dat deze heerlijke overwinning een aangenaam bouquet zoude wezen op de verjaardag van zijne Pruijifche Majefleit, dié juist daags daar na inviel. En hierop raakten wij in verfchil wat dat woord bouquet eigenlijk beduit ? Ik was van oordeel dat dit woord de betekenis heeft van eenbouk, zoo als onze Voorvaders fchreven: en wel zulk een boek waar in al de daden van zijne Majefteit, als mede die van den Hertog in oe Frar.jche, Ppolfche, Luikfche, Brabandfche, Nederlandfehe, en zelfs in de Turkfche taal zouden worden verjnekï, omdat al die naden onder de regeeringe van dezen Vorst zulke Confiderable verpligtingen hebben ontfangen, (miin hand beeft een weinig!) om de gedagtenis van dien Vorst voor de vergetelheid te bewa- Meester jan begon om mijne uitlegging hartig te lagchen; nu wij kunnen malkander vrij wel verdragen, offchoon wij in eenige opzigten wat verfchillen, wart ik kan hem maar niet in het hoofd praten dat toen onlangs bij de gew. omwenteling een van die brave Houfaren met een fabehlag eenige potjes en flesjes in zijn apoteek zoo wat door malkander hielp, zulks niet anders dan een loutere grap is geweest, zoo als er in die dagen meer hebben plaats gehad. En dus di'peteeren we wel eens over onze oude gezegende herfielde Conftitutie. Maar om weder tot de zaak te komen, meester jan was van heel andere gedagten, hij geloofde dat dit gedeelte van de Uitegtfe Courant een foort van Profeetfie was, maar betuigde met de uitlegging ( NB. hij is fterk Cocfejaans ) wat verlegen te wezen, om dat vervolgens in andere Couranten gemeld wierd, dat er zekere Generaal op dien tijd was gekomen, en -?oo wat ruimte zoude hebben gemaakt, waar door de Franfche Legers gelegenheid hebben gekregen om zich met malkander te verecnigen het welk eenige belemmering aan de viering van het jaarfeest zoude hebben roegebragt, dat de naam van die Franfche Generaal Bouquet was, en dus dit woord de naam van een Generaal voorfpelde, die op dat feest wel eens zou genoemd moeten, worden. Gij begrijpt dus wel dat onze gedagten al zoo wat Gg 3 uit  ( 238 ) uit elkander loopen , ik durf er dominee nier over vragen o'm dat ik vrees dat hij onze onkunde aan de boeren mogt te kennen geven, en wij daar door een gedeelte van onze reputatie mog'en verliezen; maar ik blijf evenwel zoo fterk op mijn Huk, en ben zodanig met mijne uitlegging ingenomen, dat ik vriendelijk ver. zoek dat deze brief mag geplaatst en eeniglius met uwe ophelderingen gehoereerd worden ; er mogten zomtijds maer zulke Bouquets in de Couranten komen, en dan zijn Wij in eens uit onze verlegenheid. Jk heb de eer met alle refpeclie te fi;n en te blijven Uw Alleronderdarjgftü Dienaar. O, ENI AP, Schoolmeester, 8. OBoler. In den Schrikkeljaarc, Anr.o 1792. MIJN HEER DE VRAAG-/1I.! Hoort men bij ons, in onze Nederlandfche gewesten riet dagelijks veei redeneren over het weêr? Her is iminers veelal het voornaam onderwerp, waar men zijn discours mede begint en eindigt ? iloe vele klagten hoort men niet gefhae over de verandering van het zei ven? Dan is het te heet, dan weer ie koud, nu droogt alles uit — dan verrot het hooi, het koren op hec veld door den geweldigen regen. Nu lijden de boom • vrugten door de koude, vosiigheid of ie groote droogte — dan worden zij ontijdig afgefchui door den wind. — Nu loej n de ftormwinden te geweldig, doende de Schepen op zte vergaan— dan belet weêr een te groote ftilte , dat de Schepen niet op zijn ti|d'kunnen af en aan varen. — Nu dondert het te veel, dan komt 'er geen onweer genoeg, om de Lugt fe zuiveren , terwijl 'er velen wen. fchen, dat het nooit donderde, omdat ze uit vrees, uit benaudheid, dan altoos fchuilhoekjen fpeelen, en zich verftcken in een donkere kamer of kelder, even als of de Heer V3n het onweer hen daar niet vinden zou. — Dan reen klaagt zo-zeer over de veranderlijkheid, en onge,itadigheid van ons ciirnsat — geftadig is men daar over te onvrede , men knort, men snort op hst weêr, en heeft men 't eens een dag naar zijn zin, honderden van dagen is het niet wel of naar hun genoegen. —- Ik ken een anders aartig meisje : maar deze kan geheel buiten zich zelve geraken, als het Zondags flecht wcêr is, omdat ze dan  C 239 ) dan in de uiterfte verlegenheid is, hoe. zich te kleden. Z \ is zo geern opgefchikc , ais ze in de Kerk gaat: maar zij gaat zo gcern in de Kerk, omdat zij 'er geern opgcfcbjkc komt. Mist zenit daar in duor Hecht wcêr* dan hoort men ze Klagen. ,, 't Is tog altoos des Zonda<4 flegt weêr. Of, het is weêr Zondag. Nooit kiijgr. men eens gelegenheid, om zich ordentelijk aan te kleedenwant mijn hoed, mijn muts, mijn kleed, 'c was alles in den grond bedorven als het nac wierdt."- En zo hoort men dagelijks duizenden van klagten meêr. Nooit is het over 'c a'gemecn wel, altoos heeft deze of gene wat in te brengen over het weêr, en te klagen, dat de beftuuring in lang na niet naar zijn zin is, en zo hij meent geenzins als het behoorde. — Dan zijn die menfchen . welke men zo onvergenoegd hoort klagen over de ongeftadigheid van het wéér, en "c nooit naar hun zin hebben; maar onophoudelijk morren en beJi!:en , zijn dïe zelve menfchen veeltijds niet nog veel ongeftadiger , dan het weêr zelve, daar zij zo over grommen; want is er niets onbehendiger en onftandvastiger in de Natuur, dan het faifoen van oi.s Land, ik ken menfehep die geen hair ftandvastiger zijn. Men vint zulke Lieden waar men in vier-en twintig uuren, alle de faifoenen van het jaar onuekt, dat is die in al hun doen zo variabel zijn als de wind, die om een haverklap verandert. Men vind wandelende Baromeeters cn Thermometers, die op twee benen loopen, zij gaan in Januarij dikwils naar bed , en liaan in Julij op , of omgekeerd , zij gaan in de hondsdagen flapen, cn liaan in December of Januarij op. — ik heb op de aanfehouwing van een zwaare bruine fchanslooper in het midden van den Zomer van koude wel moeten klappertanden, als of het in het diepde van den Winter een deen dik vroor. Ik heb hem dagelijks voor ogen, die mij zulke kooltjes dooft, ei gij maakt gewag van een Piertje dea Draier, in uwen Vraag-al, als van een man, die als de wcêrhasa van de Toren, met alle winden draait, maar Variabilis junior , of de jongen, is een drajer; welke het uw Piertje wei zoute ruiken geven. Doscht hij zich op eenen heten zomerdag a's een Capucijner Monnik uit, maak daat nat hem dan de kop kroes en de muts in lang na niet wel ftaat. Maar wie moet niet van koude lieven , als hij Variabilis tot dc ooren toe in zijn bruine fchaus.  ( 240 ) fchanslooper gewonden ziet, al ftond de Thermometer van farnh«.it op negentig graden ? — Zo ga ik zomtijds in den Zomer naar bed, en fta in den Winter op. — üe dagelijkfche ondervinding leert wel, dat wij ons aan alles kunnen gewennen: maar aan zulke verbazende verandennaen kan men tog bezwaarlijk gewoon raken. Het is met Variabilis in allen opzichten zo gelegen , altoos Jantje Contrarie Is een ander wel voldaan, hij is onvergenoegd ziet hij de bedrijven van zijn evenmensch na, 'er is niets dat deugt. Hij zou het anders doen, wel beter order houden, en eene gantsch andere .directie. Wanneer men Variabilis hoort, en men kent hem met, dar zai men zich beklagen, dat zoo een man niet over alles de beftelling kan hebben; maar kent men hem regt, dan kan men den Hemel niet genoeg danken, dat thans ?ijn gezag zoo laag gedaald is, dat men 't naar de Penaal van FarenheitsTherometer eenige graden beneden nul mag 12 Kijk zulke Variabües zijn er honderden, ja duizenden in dé zatnenleving te vinden. — Het knelt zelfs in de Jvlaa fchappij van dat tuig, en zij vallen dikwijls al lastiger, dan de derdendaagfche koorts, en welk een lastige klant dar i=, weet niemand beter, dan die er mede gebruld is geweest: Dum cura fü Dis fint l De Hemel neme ons legen beide in zijne belchertiiing! ik ben ROBK.ECHT STEKELBAARS. 3. Se',t. 1792. "NB. Van den Brief van cornilis vuur h air, Schepen en Heibe.gier in ons dorp; gedagtekend H . . den 13 Odober 1792. kan ik met wel gebruik maaken, noch ook van de ftukken, daar hij van gewaagt. Zou het niet best zijn, dat hij die bijzonder uitgaf? Zouden zij dan ook niet den meesten dienst kunnen doen? Mijne bedoeling is enkel te vraagen, om Wijs te worden, als het mooglijk is! TE L E T D E N, Bij L. H E R D ING H. ' | T.n alom bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  r> e VRAAG-AL. (No. 187.) Waar zijn de liefhebbers van levensbefchrijvingen? m ij n heek! E en liefhebber van lezen , of ftudeeren ben ik I nooit geweest, dat zullen alle mijne makkers getuigen. ; met welke ik op de Akademie ge-veest ben, — En dat ik me nog weinig met ftudie ophou , weet elk , die I me kent, en om niet in verzoeking te komen, heb ik I me daarom van meest alle mijne boeken ontdaan , dan ï weet ik zeker wel, dat ik zo ligt niet zai vervallen , rji. om mij aan 't (laafagtig onderzoek naar kundigheden lover te geven. — Als het ééns liegt weêr is, dat ik I t'huis moet zitten , en met mijn tijd verlegen ben , ■ vraag ik nog we! eens een bock re leen van iemand. i, Zo zat ik onlangs het derde deel van den Engelfchen j; Speftator te doorbladen , (want als het zo wat van 1 Éngelfchen afkomst is , dan heb ik er nog al wat I voor over. ) Juist viel mijne aandagt op het zesenvijf- II tigfte vertoog. — Die steele moet tog al een klugtlge I" vent geweest zijn: doch hij zou in allen opzigte mijn liman nietwezen, en vraagt ge waarom? om dat hij 't |i op lui als ik ben, al heel wat hard geladen heeft -—■ 1 net of 'er zulke menfchen ook niet moesten zijn, en li even als of wij maar ballasten en onnutte wezens in IV. peel* II b dé'  C 242 ) de zamenleving waren, en'er geene menfchen moesten wezen, die builen dat ze eten, drinken, flapen en zo wat heen en weêr drentelen., niets van belang uitvoe. ren, dan alleen anderen te helpen onderhouden , en door vertering der famenleving voordeel toebrengen, het getal der menfchen helpen vermeerderen — en... en..» In'ange na hoor ik nog tor dat zoort niet, 't geen in't geheel niets verrigt, dat zult ge wel anders hooren, als ik u zo eens wat van mijn bedrijven in vertrouwen (maar het moet in vertrouwen onder ons zijn , anders zoudt gij 't maar niet weten hoor! ) mededeel. —1 Augustus vroeg weinige uuren voor zijnen dood . zegt stele, aan zijne vrienden, die rontotn hem Honden, of zij dagien dat hij zijne rol in de weereld wel uitgefpee'd had, en dewijl ze hem in zijne laatfte oogenbhkken rog vleidden, zo als men de Grooten doorgaans tot hunnen dood toe gewoon is te deen, voegde hij daar bij: „ Klapt dan in uwe-handen, als ik van hec tooneel afftap!" — In hoe ver augustus al of geen handgeklap verdiend hebbe. bij het verlaten van het tooneel des levens, zal ik in het midden laten, en niet onderzoeken, —■ Ik denk dat het met hem zo al gegaan is, als het met de meeste Vorsten en Koningen gaat — men klapt 'er zomtijds wel eens over in de handen: maar 't gefchied den meesten tijd om dat zij aftrekken, Is 't niet zo, Heer veaao al? wie weet hoe hard men oer zommieen in de handen zou klappen . als ze marsch gingen ?.... Dan om weer op mijn Auéccur , en dus op mijn Texc te komen, zo moet ik maar zeggen, dat het 'er bij mij ver af is , om stele in al zijn redeneren juist bij te vallen. — Hij is van oordeel, dat 'er velen in de zamenleving gevonden worden, die van her toneel des levens afftappende , niet waardig zijn, dat men hunner een ogenblik pa hun dood gedagtig zij, onder dezen telt hij onder anderen op ledige fchuimlopers. — Dit dag van lieden beefc hec bij mijn Aucteur zeer hard, hij heefc her msgtig op de ledigloopers geladen, en verbeeld zich , dat her de onnutfte wezens op aarde zouden zijn, even als of een ledige fchuim- loo-  C 243 ) looper uit den rang der menfcbelijke wezens behoorde uitgemonfferd te worden. — Dat is nu taal! ! i — Is dat menfcheliik ? — is dat Kristeiijk? — Dan mogelijk is steele ook wel geen Kristen geweest! — ten mimuen hij was een Engelschman. — En hoe vee! ik ook van de Engelfchen houde, zo las ik laast eens in een Huk van een gedrukt blad, dat fergens uit een boek gefcheurd moest wezen: ,, De Engeifehe Natie, over 't algemeen een Barbaarsch inhalig volk" — hier was 'c gefcheurd , dat ik met verder lezen kon, maar dan volgde 'er weêr: ,, Zij hebben den Kaptein en Huurman handen en voeten gebonden , ontmenscht geflagen en getrapt alle kisten open daar uit geroofd , en op eene Barbaarfche wijze te werk gegaan" , — wel dagt ik nu in mij zelven een Barbaarfche Natie, op eene barbaarfche wijze te werk gaan, doen dat ook Kristenen — trouwens barbaaren zijn immers geene Kristenen ? —■ Maar neen dat kan niet do irgaan ; want dan zouden de Pruisfen ook geene Kristenen moeten wezen — die hebben, zo als 'er ten minsten wel verteld en gefchreven is, met de menfchen in ons land ook wel raar omgefprongen , en met zommige Predikanten al heel gemeen , zo als men zegt, nu komt een Kapitein of Stuurman veel min een partij Matrozen bij geene Predikanten evenwel in aanmerking. Neen de Pruisfen zijn wel Kristenen! dat weet ik dunk me hemels vast — zou anders onze Dierbare hier moet gij den inktkoker weer maar over uitftorten. jvlet getrouwd zijn De Pruisfen zijn wel beste Kristenen!! ! — zijn zij niet??? Hebben zij dar niet getoond met en in ons land?— hier moet de inktkoker er weer over, en zullen zij dat niet best in Frankrijk, met die onwillige Franscbjes gedaan krijgen? — Dat zou men zeggen!!! — Dan 'c word tijd dat ik u esns iets van mij zelven ga opdisfen, ik zou wel altijd van anderen babbelen, en maar voorrpraten, of't waarheid is of niet, (want van hooren zeggen hoort men al veel eens liegen, het nuuste dat ik je daar al verteld heb is van zien, 't meest is maar van hooren zeggen.,) Ik zeg, dat ik Hti j maar  ( 244 ) maar vóórt zou praten van anderen en van mij zelven Zwijgen;, en dat was niet volgens mijne belofte. Het zal evenwel geene groote historie zijn, die ik van mijne daden en bedrijven u heb mede te deelen, echter grooter , dan ik van zekeren Prins eens heb hooren vertellen, ik geloof dat het re Frankfort in Noorwegen naar mijn best onthouden gebeurd is, nu dat is tot danr toe , het was altoos verre buiten ons Land. — Die Prins was dan geftorven (want de Prinfen en groote lui flerven net zo wel als de bedelaars. —) Hij was dan ook geftorven als een bedelaar, en toen hij zo dood was als een pier, liep men met boekjes van hem de ifraten rond , en fchreeuwde , zo veel men fchreeuwen kon: Hier heb je 't leven en de bedrijven en de daden van zijne doorlugtige Hoogheid den Prins van Frankfort! als nu veele menfchen deze boekjens kogten en 'er niets dan ledige bladeren in vonden , bragten zij de zelve aan de omloopers weerom, en zeiden, daar is in de boekjens niets gefchreven: Maar ■wat kregen zij tot antwoord? — Oe Prins van F;ankfort heeft ook niets uitgevoerd. — Gelukkig dat «TEKLEvan dien Prins niets geweten heeft, en hij rco. gebjk v/el honderd jaar is dood geweest, voor steele in de wereld kwam, anders had 'er onze maat ook van gelust, met zo maar te gaan flerven zonder iets gedaan ;e hebben. ■— Nu geen enkel woord meer van een anderen , al wat ge nu verder in dezen brief lezen zult, zal de historie van mijne eigen bedrijven behelzen, en daar zal ik de zelve orde in houden, die steele houd, in de levens wijze mede te deelen . van zekere eerlijke ziele Ceerlijke Engelfche z'elen moeten 'er nog in steele's leeftijd in Engeland zijn te vinden geweest.) die meest al van grooter noodzakelijkheid in de wereld zijn dan het aan anderen toefeneen, en dat meen ik van mij zeiven ook. Hij telt een week op van daden, welke door dien eerlijken Engelsman dagelijks verrigt wierden, en dewij! deszelfs bedrijven week voor week alle dage dezelve waren, gelijk een horlogie, dat opgewonden, dagelijks ds zelve uuren aanwijst, kon deszelfs bis- 10.5  ( M5 ) torie zeer kort rallen, dewijl de man als een uurwerk iedcren dag bijkans bet zelve verrigte , zo is het even eens met mijne eigen historie , de historie van mijn leven gelegen. Ge merkt wel dat ik vrij kort ben in het behandelen eener ftoffe — dit zelve treft men wel in meêr lui aan — De Preekheer onzer plaats bezit die deugd ook, dat hij magtig kan rekken en uithalen. — Dan met dit al, de historie van mijn levenswijs zal kort zijn, en niet uitgerekt worden. ■— Daar begint ze hoor — fta nu pal brave kerel , plagt mijn oude vriend abum mensc h eKs ch r i k te zeggen: Zondag is doorgaans een dag, waarop ik me ijsfelijk verveel; dus om den zelven war kort te maken, flaap ik dan al veel een put in den dag — nu en dan ver. fchiin ik nog wel eens in de Kerk; want ziet in de Kerk moet men ook al eens gaan, al houd men 'er niet veel af — of al zit 'er ook anders de Godsdienst zo dun op, als goud opeen duit. Hoe zeer ik me ook in de Kerk verveel, zit ik nogtans 'er met eene deftige en Godsdienstige houding. — Eene Predicatie van anderhalf, of een paar uuren kan ijsCerfijk vervelen — den meesten tijd fta ik voor mijne ramen af te loeren, wie 'er naar de Kerk g?at; en preekt 'er een Predikant die van de kleur niet is, dan houde ik de menfchen wel eens van de Kerk te rug — des nademiddags voor een pijp gerookt , veeltijds hevig tegen de dienstboden gekeven en gevloekt, alleen maar omdat de kop kroes ftaat, des avonds eens rondgewandeld, t'huis gekomen, andermaal de meiden bevloekt — gerookt, gegeten , weêr gerookt, en dan naar bed. — Maandag morgen om zeven of agt uuren opgeftaan. —■ met eene blaauwe muts op de kop, en eene zoort van Beerehuid omhangen ; fchielijk in huis gevlogen met baast een pijp opgelioken, en omdat de kop kroes ftaat een geweldig leven tegen de dienstboden gehouden. — Een pen opgevat, tusfehen de ooren geftoken, als of ik heel wat te verrigten had, al rookende met wijde flappen als in gepeins daar heen en weer voorbijgewandeld, eindelijk fchielijk in huis gevlogen — de pen neergefmakt, de pijp uitgeklopt , de meiden Weer beH h 3 ke.  ( 246 ) keven , kousfen opgebonden, fchoenen aangetrokken, haastig gekleed, en de deur uit — tienmaal eenen weg geloopen , verfcheiden malen de deur gepatfeerd ; nu en dan eens ingegaan , eenige klanten van mijn kleur btzogt, dan naar 't Koffiihuis; knorrig thuisgekomen , den nademiddag doorgebragt als den morgen — veele zaken bedild, afgekeurd, geweldig gevloekt, op zommige dingen, welke niet naar mijn zin gaan ■— Den gantfcben avond geloopen, met de rotting gedieigd, en op zotnmige p'aatzen een ijsfelijk leven gehouden — te negen uuren gegeten, te elf uuren naar bed, en doorgefiapen tot den morgen. Dhigsdag weer in 't licht verfchenen als den voorigen dag, doch dewijl de wind Noordoost is , en deze wat veel invloed op mijn geitel maakt, zal 't voor veelen geen aangename dag zijn. — De wind word heviger, de koude ondragelijker, elk fteekt zich in 'r bont — ni3ar nu om van al de weereld te verfchillen, trek ik een lugt kleed aan, in tegendeel, wanneer het heel heet is loop ik den gantfchen dag met een zware jas. Deze dag is een harde dag voor mijne dienstboden. Het heele huis is in beweging, en hoe meer kóu ik lijde , des te zwaarer word ook het lijden van mijn hu'sbedienden — Ten tien uuren aan 't wandelen geraakt , verfcheiden luiden bezogt, en bij allen ijsfelijk gevloekt over de verkeerdheden . welke er plaats grijpen in de regering , in de gïntfche Republijk, in geheel Europa. — Dan ten elf uuren naar 't CoSüjhuis, de Couran'en eens nagezien. — De Franfchen maken groote piogesfen , dit veroorzaakt een geweldig onweêr in mijn humeur , dat uitbarst in een ilort regen van videken, en een hagelbui van fcheldwoorden. — Dien middag niet gegeten noch gedronken, wegens de ontrus.tende tijdingen, niet weêr uitgeweest, des avonds zonder eten naar bed —- den ganfehen nagt leggen wurmen en woelen over die f .... Franfchen. Woensdag den gantfchen nagt rusteloos zonder flapen doorgebragr, .— alles loopt tegen. — Naaulijks ben ik wat tot mij zelven of ik word op nieuw ontrust, alle de ongelukkige tijdingen worden bevestigd ; de eene Jobs-  C H7 ) Jobsbode volgt den anderen. — Ongelukkige huisbedienden , welk een verfchrikkeliike dag ftaat 'er voor it en voor 't geheel huisgezin , en al die roe bejegenen, voor handen. — Om agt uuren ontbeten — ik befpemr éene merkelijke bedaardheid. — Ras en fchielijk mij aangekleed , op ftraat begeven, en bij al de klanten rond gcloopen.— Ik 6efj>eur nog meer bedaardheid —< de tijdingen worden merkelijk verzagt — nog wat 'er bij verjonnen, gelijk het plan is , zai de tegenpartij wel wat inkrimpen. — Deze middag wat gegeten; dan de fmaak magtig vergiftigd door eerrige ingekomen tijdingen , en de bevestiging van die van den vonriaen dag. — Ten twee uuren na den middag, een pijp opgtftoken — met veel graviteit op en neer voor de deur gewandeld, ieder met een bars gezigt aangekeken, die pasfeert, en van de kleur niet is — geen hoed geligt voor dat v vee, maar eene diepe buiging gemaakt voor allen, die van onze partij ziin. hij moge dan ook zo liederlijk wezen als hij wil. — Deze nademiddag vele drukke en lange conferenties gehouden met dit flag van luiden. Hoe alles ook moge tegenloopen, heb ik dezen dag nog reden van contentement gehad , omdat ik waarlijk in deze bange omftandigheden voor eene Godfpraak worde aangezien. Ik fpreek met gezag, en ieder woord is een fenteutie — In minder dan een kwartier uur, help ik heel Europa in rep en roer, en hoe donker het 'er ook moge uitzien komt alles op de been , uit het Noorden en het Zuiden, uit het Westen en het Oosten — al'es jaag ik uit Parijs-'— bevestige 'zijne Majesreit waer in ziine oude waardigheden, en, 't geen van zelve, fpreekt, hij krijgt ru oneindig meêr gezag, dan hij ooit gehad heeft. — Dezen dag hebben mijne buisbedienden weêr zwaar moeten lijden. — Den avond rusteloos doorgebragt — Nu naar dezen dan naar genen geloopen — doch tot nog toe niet overeengekomen, wat den volgenden dag te verfpreiden, en op welk eene wijze wat gunstiger gerugten onder *t gemeen te brengen — denkelijk zal een congres den besten ingang 'vinden. — Deze avond Salaad gegeten met Bokkum -- dan de Bok-  ( 248 5 Bokkum was zout, en daarbij flegt gebraden, de keu. kenmeid om die reden gedreigd, de deur uit te fchop. pen, haar de huur opgezegd ruet voornemen, om mor. een eene andere te huuren. — De meid lagt mij uit, zij begaat de misdaad van gekwetfte hoogheid , en behoort volgens de wetten geft'raft te worden. De rest van mijne wijze van leven zal ik u wel eens op eenen anderen tijd overzenden , omdat mijne Brief van nu af veel te lang is, en u denkelijk al wat zal ■verveeld hebben, dus breek ik af en dewijl ik fta om naar bed te gaan , wensch ik u ook eene bekwame nagtrust. ■ Ik ben PETRUSMENSCHENSCHRIK, alias Bremarbafius Slimonius Junior. TM L E Y D E N, Bij L. H E R D I N G H. Enalömhü de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks'a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. No. 188. Is dat 's werelds beloop ? MIJN HEER DE VRAAG-AL? I dien de ondervinding het niet leerde, zou men het immeis bezwaarlijk gelooven, dat veeltijds de fterkften zich door de zwakkeren laten leiden, laten dwingen en overbeeren ? Levert ons het ganfche dierenrijk hier niet de fprekendfte bewijzen van op? Hoe gedwee betoonen zich in zommige gevallen de verfcheurendfte dieren niet? — De grootfte beesten laten zich dikwils door een kind beftuuren. — pe grimmigfte dieren leggen hunne wreedheid af voor een magteloos beestjen, *t geen geene kragten heeft in evenredigheid van hem van wien het gevreesd wordt; want wat is een muis, een haan in vergelijking van den moedigen leeuw , den Koning der dieren, die als hij brult, het ganfche land doet beven, zo ver dit dreigend geluid gehoord word? — En nogtans vlugt dit moedig dier, gelijk ons de Natuurkundigen verzekeren, op het enkel gezigt van een weerloos muisjen; of de moed ontzinkt hem op het krajeu van een haan. — Dit geluid boorende word bij, die als IV. DtiU H h «sa  ( 250 ) een Despoot aan a! 't overig gedierte de wetten (telt," bevreesd en lafhartig. Een klein vogeltje Ichnetimon genoemd , doet den alverfiir.dende krokodil beven en dxar is in dc Natuur geen dier, of het heeft weêr zijue tegenpartij, waar voor het bevreesd is, door wtlke het zich laat leiden — voor welke het zich zelfs lafhartig aan. ftelt. — Zo ziet men ook onder alle fchepzelen, van den mensch af, die zich eene voortreffelijkheid toekent boven al het gedierte, tot het aliergeringfte, en niets beduidende infectje toe , een trek heerfchen, om over zijn minderen willekeurig de heerichappij te voeren. — Bij de ftcrkften vindt men veelal een lust en begeerte om den minderen re vervolgen, om hem de krugt hunner beerfchappij, én'wreede dwinglandij, te doen gevoelen. Ieder heeft zijnen vervolger, en de vervolgde wordt op zijiien tj! ook een overheerfcher, een geweldige, een dwingeland. — Torvu karna lui urn fequiivr, lupus ipfe capellam. — Elk fchcpfel wjl heerlthappij voeren, en bij het z;;gtaardigfte dier ontdekt men zelfs een trek om te overheerfchen. — Dan daar bij.het redeloze vee zulk een trek gevonden word, daar ieder dier een geneigdheid doet blijken om over zijne minderen te heerfchen , of daar ieder fterker over zijne zwakkere medefchepfelen als dendwingland wil fpelcn^enhem het gewigte zijner dwinglandij doen ondervinden, daar oridekt men deze trek wel in den allerfterkften graad onder de menfchen. De aliergeringfte, hij die zelfs 'in allen opzigte van zijne Medenatuurgenooten moet afhangen, die niets bezit, waar over hij als eigen, dom befchikken kan, die om te leven van anderen alles ontvangen moet; het armst, het meest gebrek lijdend, en dus het afhanglijkst mensch, moet met dit alles npgtans, hje aim en afhanglijk veelal iet hebben, om' ge-  ( 251 ) gebied, om willekeurig gezag over te kunnen voeien, om te kunnen gebieden nm te kunnen heerfchen, en naar welgevallen te handelen, Re armfte,'de heboeftigfte menfchen houden veelal 't een of an>ier dier , dat op de nauwkeurigfïe wijze naar hunne bevelen hoort, op hun gebieden psst, en geheel willekeurig door hen geregeerd wordt. — Dan het geen ik bijzonder op het oog had, is, zo als ik in 't begin van mijnen brief aanhaalde, hoe vee'al de lterkiten zich door veel zwakkere laten oveiheerfchen ; waar van men onder het raenschdom van vroegere en latere tijden de döorflaandfte bewijzen aantreft. — Nauwlijks had het eerfte paar merfchen eenige zoetigheden gefmaakt van eenen gelukftaat, waar, van wij ons bezwaarlijk een regc denkbeeld vormen kunnen, het aardrijk was bun een Paradijs, zij hadden met geene tegehheden re worstelen , alle heil en zaligheden vloeiden hun van alle kanten toe. Adam was Vorst, Heer en Koning , over alles voerde hij h'eerfchappij; al 't gedien e eerbiedigde hem, en bewees hulde aan dien oppermonarch. Dan! hoe -groor, hoe magtig hij ook wezen mogt, hoe ver zijne heerfchappij zich ook uitftrekte, hij onderwerpt zich weldra aan eene zwakkere magt. Door zijne vrouw laat hij zich verleiden, en in een rampzalig verderf ftorten I — Op eenmaal verliest hij alle zime heerlijkheid, en gevoelt dra al het gewigt van zijne zwakheid, betoond in het luisteren naar een verleidend wi|fi — Nu kwam naberouw, nu kwamen klagten veel te fpade! •— Nu lag op eenmaal alle zijne luister! —. De dappere Simfon, die alleen duizend man deed bukken voor het gewigt van zijnen heldevuist. Die geesfel der Fihltijnen, Israëls heil in tijden van benauwdheid , die groote man, voor wiens magtigen arm alles beven moest, wat koen genoeg was om zich tegen hem te verzetten, buigt zich neder als een (laaf aan de knien eener verleidende Delila. De Held word een kind, bukkende voor de vleitaal eener vèrderfelijklte verleidfter kruipt hij als de lafhartigfte bloodaart verag. tel ijk in het lage ftof neder. Waar was nu de Held, nog kort de fchrik zijner vijanden? — Hij lag in den H h 2 fchoot  ( BJ* ) fchoot eener verleidende hoer, en bezwalkt al zijn vorigen roem. Foei dat past geen Israëliet! — Bit past geen Held! — Dit past geen Vorst' — Wat zou men in onze dagen van Vorsten zeggen, die ztch zo fchandelijk aan eene hoer overgaven, en onvergeeflijk mis. grepen? — Hoe veele zoortgelijke lage fttikjens zoude ik uit de ge.vijde fchriften bier nog kunnen bijvoegen van beroemde mannen, van onoverwinnelijke beiden die luisterende naar de verleidende vleitaal eener bedriegeltjke viouwetong, tot de grootfte fchendaden , de lafhamgfte misdrijven, vervielen. Die zich fchuldig maakten aan egtbreuk , aan moord en het verbeten van onfchuldig menfehenbloed, en deze misdaden alleen begingen; doorak de giootfte bloodaards zich te onderwerpen aan weerlooze vrouwen, die daar zij an'eie de wetten gaven, zich door deze lieten de wee vooi fchrijven , die al hum en volleen heldenmoed vergeten, als lage bloodaars zich aanft-jlden! — Gelukkig dat zulke tijden voorbij, en ver van ons geweken zijn. Zo foortgelijke ongehoorde misdrijven al plaats grijpen, dan vindt men 't bij geene helden, of mannen van grooten naam'ÜÏ — De Fabel - Schrijvers verhalen ons van Herkules, die we! een tweede Simfón geleek, dan het zijn maar Fabels, meêrniet. De Fibeldigters zeg ik, vertellen van Herkules, dien Baas in fterkte en heldenmoed, dat hij bij Omphale maar niets had in te brengen; maar dat zij hem als een kwade jongen kon ringeloor-en , en leiden, waar ze maar wilde. Bij haar is de man een kind , de Held een laffe bloodaard. Achilles was in 't veld een volkomen man, doch eene zwakke vrouw had hem onder haar bedwang , een vleiende vrouwetong overwon al zijn heldenmoed. Een dapper een moedig foldaat in den krijg, die voor geenen Caifar zouzwigten tri *t oorlogsveld. D'ie zonder verfchrikken tot aan de enkel toe kan treden door het rookend, door 't lauw meufebenbloed zou men vaak als een Haaf op de knien zien liggen, omhelzende de fchoot eener verleidende üelila. Ik wil zeggen deze dingen gebeurden in oude tijdenmaar nu niet meer. Nu zijn Helden Helden en ftaan co pal tegen de verleidinge, ais tegen de punten der bajonetten hunner vijanden! J! H°c  ( 253 ) Hoe gJ°°t z;in sommige mannen niet geweest. Een Koning van Frankrijk, ik bedoel I.odewijk den Veertienden, verwierf den loflijken eernaam van Lodewijk den Giooten. Dan hoe klein was hij bij de vrouwtiens? Men gaf hem de eer, dat hij veele, en daar onder groote /.aken uitvoerde, maar indedaad waren het zijne Maitresfen, en niet hij, die het deden, zij deden Koningrijken en Landen beven, terwijl zime Maiefteit aan hare kniën lag, en als een laffe flaaf zich onderwierp aan hare bevelen. Hoe kort deze tijden ook de onze mogen voorgaan, het is echter gelukkig gebeurd in vroegere dagen, dan wij beleven. Waar is nu de Vorst, clie zich van eene vrouw zo zou laten bij de neus leiden? — lk heb eens ergens gelezen van eenen Engelsman, en de Engelfchen zijn juist de gemakkelijkfte broertjens niet. — ik heb eens ergens gelezen, zeg ik van een Engelsman, en, me dunkt, dat het van een Generaal was, van den Koning is het niet geweest, ik meen van dien ouden g e o r g e , fchoon die wel een meisjen mogt zetten, maar 't was van geen Koning of Vorst. — Mogelijk is het de groote maklboüeg geweest. —■ De Historie zegt van hen: „ Hij was een „ Held, kloekmoedig in het veld van Mavors, zijn „ oorlogsdapperheid en heldenmoed deed gantscb Euro,, pa beven, er. bragt de grootfte Heeifcbappijen van ,, dat weerelddeel aan 't waggelen, dees kloeke Heli „ was zo lafhartig bij zijne vrouw, dat 'er ruim zo vele fchimpdigten over zijne lafheid binnen 's huis, ,, als lofdigten over zijne dapperheid buiten 's huis in ,, 'c bloedig oorlogsveld wierden gemaakt." — Is 't niet te bejammeren, dat zulke mannen zich aan dusdanige laagheden konden vergrijpen, en het is een vlek in hun kara&er. Had onze held zo wel in het laatst van. deze eeuw, als in 't begin van dezelve geleefd, hij was ten de,:en opzigte veel gelukkiger geweest, nu is men veel .verlichter dan toen. — Geen Held, geen Vorst, geen Prins, of Koning zou zich nu laten ringelooren van eene zwakke vrouw, welk wijf zou zo veel gezag voeren over haaren man , al was hij niet eens van zulken rang, van eenen zo hoogen rang als Hh 3 een  C 254 ) een Vorst, Koning, Monarch of Prins? — "Dit zou nog bij een uitlander, bij eenen barbaar, bij eenen lompen Turk, een flaafagtige Mufelman plaats kunnen grijpen, maar in Európa niet, onder geene befchaafde Natie, bij geen Christen volk, nog veel minder onder ons , daar men van zulke laagheden niet weet!!! — Als ik tijd, lust, en vooral plaats had, maar mija brief' zou veel te larg en uitgebreid worden: doch haperde het bie> niet aan, hoe vee'e voorbeelden zoude ik van vroegere tijden nog niet kunnen ophalen, van zulke lafhartige Mannen, Vorsten, en Prinfen , zelfs van geheele Natiën, vaar de wijven oer de mans, 'zoden baas fpeelen? boe fchoon zouden onze Helden, Vorsten, Koningen, Prinfen en zelfs geheele natiën, bij dat ouderwet'ch tuigjen affleken, wanneer ik onze tilden nevens die der ouden, onze eeuw bij de lang verloopen eeuwen plaatfte. — Dan 't word tijd dat ik dezen eindige. — Mijne langwijligbeid mogt zoms den Lezer vervelen. Wat 'er bij mij aan mangelen moge, zal de Vraag al 'er wel bij doen, en goed maken, — Ik ben GERUIT de VRAGER. Z.... 19- 03. 1792. mijh  ( =55 ) mijn heer! Eenige oude aanteekeningen doorfnuffelende wegens de gebeurenisfen in de Nederlanden van voorgaande tijden, zo kwam mij die volgende voor: Op de Godlooze handelingen door fii. ip, en zijn geJlagt, en haar Bloedraad, en de onwettige magt en gezag dat zij uitoefende. Door een droom van meiifchenbloed ! in , en uittands geweld ! Verrïad'rij! en plund'ringl is filips magt ten top gefield fit'! Konings of Staatsgezind. kwam niemand uiers te baaien; Die voor't menschdoins rea,t was, was Geus welk filip liaatcn. Van d'onwett'ge magt moest 'i braaf volt!, door 't Placaat, zwijgen , Wilden, 't niet ziin vermoord . of ander onheil krijgen. Zó ilit men 't Gud'ljk régidaar A' mensch bij word g-'uooren, Door onwettige magt, op 't gruuwzaamst' zag vei fm ooren , Do..r dit bloedplaccaat wieid V er van Zoon. Zoon van Vader, lïroiïr van Broer, Vriend va» Vriend, foqisfebukl'looieen verrader, o Godvérgeeten list! oin 't vrij' mensen t'óndérdrukie'", t)m hem zijn w:ttig regt, geld , fotd, en b'ocl t' omrukken I! 1 filip «'as hle( van't hoof:lü! d' hem ondetdaanige Staaten Voerden liet vloek werk uittil eeil cn pligi w.»s yerlaar.eall.lt A' die aantoontii dorst t' onweti'^e en \ tnoodst geweld, ' Den eernaam Geus verkreeg, en wierdeu gedoelad — geveld. Geen Kerkleer hen verfenotoud'; die twUtbrón, ook nieta baaien. Zo Godloos filip was, zoo handelde de Siaateu —• Regenten — de meelt? ( zogenaamde j Geesi'lijkheid Gelteuod door dweepziek vulk. — Zie daar waarueid "ezeid. Waren 't Clirist'nen die filip en zijn geflagt aankleefden? * Den naam van mensch niet waard' noa dat s' op aaide leefden. OF wa'en 'i Haas kiod'ren, die de wet Gods 'veikragien? Door fuip en zju gtfiigt, .nis viiie m..orders 't achten ; f*} Al» Goón te cereii, dit met God in Verbond Ronden.? Waar doör ze Gbds en Christus eer op 't boogfie fcf.onden I «VOntfchuld'tje lefus, met moorden in een graad Heiden! " Wie kan al 't fnoode, dat 'er wieid beftaau , vermelden' Was 't wonder dat den inenfehenviiend 'c all' moest omgeldsn ? Ex tempore 1592. (f) Nu (*) Werden deezen in Jcremia het fde Capittel af gehield f Ct, Ik geloof, dat er een fchrijBbut in dit jaartal ingtflopea is. maar boe moet het zijn? misfchien 156Ö öf zoo? Weet iemand o-'k het nette jaartal, daar, dir Mengen heelt thuis goboord ? Of kyim het in een oud itukjen op geen half dozijn jaareu aau?  ( a5ö ) Nu is mijn vraag, is dit gedigtien, of hoe zal ik het noemen, toepasfelijk op die tijden? ftond het toen zo benaauwd gefchapen voor de braave Ingezetenen van Nederland, als dit gedigtjen te kennen geeft? Dit wenschte ik wel eens te weten. Mogeliik zo ÜE. ds'.e in UE. Vraag-al (dis ik lees) plaatfte, dat er de door mij begeerte onderrigting alsdan op wierd gedaan in den Antwoorder, die ik ook lees. Doch zo wanneer deze in UE. Vraag-al geen plaatsjen mag hebben, gelieft hem dan maar te verfcheuren. In afwagting van een of ander, blijve ik fteeds UE. D. W. Dienaar Van de Maaskant, A. LEERGRAAG. P. S. Ik merk op, dat er niets in dit gedigtjen van ïTLiFS en zijns geflagts welverdiende ftraf ftaat. Want volks verraderij, mijneed, moorderijen en plunderingen te doen en vrij te laten doen, is immers hoogst ftraf waardig geweest ? Hier omtrent wenschte ik ook wel onderricht te ziin, of die genen, die zulke monfters hebben voorgefta'an en aangekleefd, niet voor God eren fchuldig ftonden, al voerden zij dat kwaad zelve niet uit? r E L E Y D E N, Bij L. H E R D I N G H. En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  DK E VRAAG-AL. CNo. 189.) Wordt gij nog niet bang? iZreker Predikant In 's Hage, vernomen hébbende, dat zich te dier Jiede eene vrouw Oriihieldt, van die genen, welke men waarzeafters, duivelbanfters, roverhekzen enz. betitelt, begaf zich, verkleed als een Timmermansgezel derwaards, en vraagde het wijf: öf zij hem eens goeder geluk wilde zeggen ? of zij ook dooden kon oproepen? en geesten doen verfchijnen? enz. Het wijf vraagde op haar beurt, of hij ook bang was? haar verzekerd hebbende , dat hij dit niet was, begaf zij zich met hem in een afgelegen vertrekjen, daar zij een cirkel met toverh'guuren om hem getrokken hebbende , nu deftig met de wichelroede in de hand, haaie ceremoniën begon, maakende veel hokus pokusfen , Abrakadabara's , en roepende alle helfcbe geesten bij naame op, dit alles gefchiedde in 't aklig duister; van tijd tot tijd vraagde zij den gewaandcn Timmerman: Wordt gij mg niet bang? En deze haar verzekerende, dat hij niet bang werdt, ging zij al voort met haare bezweeringen. Toen dit fpel een geruimen tijd geduurd hadt, en het den Dominé begon te verveelen, zeida hij eindelijk: vrouw 1 ik zie wel, dat gij uwe kunst niet verftaat, of dat de geesten u op dit oogenblik öngehoorzaam of misfchien van huis zijn; kom aan , ilt ben ook van de kunst, laat mij het eens beproeven, misfchien zal ik het beter klaaren, ga gij hier eens daan IV. deel, li in 1  C 258 ) in 'ien cirkel en geef mij uwe roede. Het wijf zag zich, hoe ongeern ook, genoodzaakt, om hier toe te Hemmen; vervolgend* begon Dominé eenige vreemde woorden met eene donderende tremme uit te bulderen, vraagende van tijd tot tijd aan her, wijf: wordt gij nog niet bang? dit eenige reizen herhaald hebbende, zeide hij eindelijk: Ik lien 'Domine., .fhier noemde hij zijnen raam} en ik ga aanftond? na den Bailliuw, om u aan te geven , als een bedriegfier, wordt gij nog niet barg* Och ja mijn Heer, fchreeuwde het wijf. vol omfteltenis aan' zijne voeren vallende, och mijn Heer! ik zal het in 't vervolg niet meer doen , dat ik mijne medemenfehen bedrieg, maar geloof mij, zij wil!en bedrogen wezen. jVJet groot fmteken en bidden, en belofte, van haar handwerk te zullen laten vaaren, vergaf Domine het haar voor dit maal, en daar mede liep deze historie af. Zoo als ik dit fchrijve, kriig ik de Rotierdamfche Coulant van 10*. November. Mijn kleinzoomjen, die bij mij zat, om zijne franfche les te leeren, want ik heb hem op het franfche School befteld, men kan niet weten , hoe het te pas kan komeu, de Courant opvattende. en het bijvoegzel inziende, riep aanftonds met een groote drift: Grootvader! Grootvader! wat nieuws in de Courant! Daar hebben de Franfchen de Keizsrfchen geklopt, en Mons 'ingenomen ! wel jongen ! wat zeg je ? Ja Grootvader wordt gij nog niet bang"? Waar voorkind? wel voor de Jakobijnen ! En waarom zou ik bang zijn ? die . een goed geweten heeft, kind! behoeft nooit bang te zijn. Ja maar Grootvader, zeide de kleine Schalk, als wij dan eens jakobijnen mutzen moeten dragen , wat zal dat eene verandering zijn? wij hebben zoo lang Oranje gedragen, en dan roode mutzen! wel Grootvader wordt gij nog niet bang? En als ik nu bang was? wel dan moesten wij vluchten; waar r,a toe kind? Na Engelandl Ik wou Engeland wel eens bekijken. Nu , zeicle ik, Pel u maar gerust, en fnapt niet meer, want ik moet dit Nommer vol fchrijven, over de vraag: wordt gij nog niet bang? Och Grootvader ] zeide het [ilatjen , zijt gij dan een Profeet? dat gij dat zoonet van pas vraagt? Maar evenwel als het u belieft, zet er van mij niet meer in , zoo als gij wel eens gedaan hebt, toen ik uw PIJP  C 259 ) pijp bij ongeluk brak, en het oor van het melkkannetjen. ■ Waarom werdt de Domine niet bang , en waarom werdt de Toverheks al bang in de bovenftaande historie? Is het niet natuurlijk, omdat het wijt een kwaad geweten hadt , dat zij iet deedt , het geen zij niet doen mogt? Immers, wanneer wij de gellhiedenbfen raad pleegen, vinden wij niet, dat dan de deugdzaame man niet gemaklijk bang wordt? Wat zegt er hor at rus van? zegt hij niet, dat de deugdza-me man niet van zijne bedaardheid afgebracht kan wfirden, zoo min door het barsch gezicht van den dwjnge'and , als door het oproerig geweld van een opgeruid graauw? Wanneer wij de historie der martelaren lezen* werden zij, die de waarheid verftonden , we! ligt bang ? ontzagen zij wel vuur of boutllapels ? Maar keert het blaadjen ééns oso , werden niet ligt de dwingelanden, de boovdoeners , de oproerftookers, de vervolgers bang, wanneer hunne confcientie gaande werdt? Ik wil er eenige voorbeelden van bijbrengen. — brandt in zijne historie der Reformatie heefteen merkwaardig geval, te Delft gebeurd, toen die Stad, bij deomwenteling, inden Spaanfchen tijd , het Spaanfcrre juk affcbudde. Zeker Burgemeester, die een hard vervolger geweest was van de Protestanten en van allen, die voor de vrijheid ijverden, was bang geworden, toen het volk hem nazat , om hem rekenfchap af te vorderen van de wreedheden en onrechtvaardigheden, die hij gepleegd hadt, en daar hij zich toe hadt laten gebruiken, om ten Hove in gunst te ftaan, en het kusfen niet t' huis te krijgen ; hij viuchtte in het huis eener weduwe, eene burgeresfe , et- fmeekte om lijfsberging ; de goede vrouw, met Christelijk mededogen aangedaan, wees hem eene verholen kast in den muur aan, om zich daar te verfcbuilen; zal ik daar wel veilig wezen P vraagde de Burgemeefter; och ja! Heer Burgemeefter ! antwoordde de vrouw , tot zijne vertroosting: het is dezelfde kast, daar wijlen mijn man zich eens verborgen hieldt, toen de Heer Burgemeester voor eenige jaaren hem uit zijn huis wilde haaien, om hem te laten verbranden ; of het mee deze woorden ook 1i 2 voot  C 260 ) vc&r oen Heer Burgemeefter geveest zal zijn: wordt gij nog niet lang? ondertusfehen wie zegent deze edelmoedige en waarlijk Christelijke weduwe niet, die dus baaren vijand wel deedt , en het leven beveiligde ? behoefde zij wel bang te wezen? Toen kaïn zijn eigen broeder vermoorde , mogt men hem wel vraagen : worat gij nog niet bang ? En hoe ging het hem? Al wat mij vindt, zal mij doodflaan!' Ik zal zwervende en omdoolende zijn op aarde ! dat is 's mans taal! En moet zoo het geween niet knaagen, van allen, die hunne broeders ooit mishandeld hebben? En is het niet een bijzondere gunst, als zij een teken mogen dragen , gelijk kaïn, opdat niet al, die hen vindt, hen doodfla? Toen ach ito tel, die zoo'fraai het oproer van ah sa lom hadt aangefiookt, en hec geheele land in opfchudding gebracht door zijne ftaatkundige raadgevingen ,. bemerkte, dat de boel fout liep; werdt hij toen ook niet bang ? Hij zadelde zijn muilezel en reedt naar zijn huis in zijne geboorteplaats , en hij knoopte z'ch zelven op. Of hij ook bang was ? Het Iantaarnen was toen nog niet in gebruik, zou men anders niet mogen zeggen? Hij won het met recht vertoornde volk, op deze wijze, de moeite uit, van him te Iantaarnen. Atiialiü, eene vreemde prinfes, vrouw van eenen Joodfchen Koning , hadt zich op den troon geplaatst door bioed en moord , maar als zij vernam , hoe de Priester jojada wijze fchikkingen hadt gemaakt, om haar van den troon te bonzen,, en als zij op dit bericht in den Tempel kwam, en daar Priesters, Burgers, en Soldaaten verësnigd zag, om haare geweldenarijen te ftraffen, of zij toen ook bang was? Z'j fchreeuwde; verraad! verraad! Maar het baatte weinig: men maakte op eens een eiude van haar godloos leven en van haare geweldenarijen. De vrouw van den Romeinfchen Stadhouder pi latus moet in haar tijd eene knappe vrouw geweest zijn , zoo als er maar zelden gevonden worden. Z'j •werdt bang, op eenen droom, en waarfchuwde den Stadhouder, dat hij toch de onfchuld niet zou veröor- dèe-  ( 2ÖI ) deelen, want dat zii daar voor in den droom te veel geleden hadt. Of zou jnen mqeten denken, dat Mevrouw pilatus anders juist niet zoo gemaklijk geweest zij, en wel eens haaren man den Stadhouder zal aangehitst hebben , om toch zijne waardigheid te handhaaven? Trouwens, het Stadhouderfchap van pilatus was geheel niet rustig en ftil, daar waren vee. kn in het Joodfcbe land, die ztch verbeeldden, dat hunne aloude vrijheid te zeer gedrukt en vertrapt werdt door den invloed van den Stadhouder, en de overmagt van de Romtinfche Mogendheid. Doch, hoe dit ook zij, Mevrouw de Sradhouderes pihtos, of komt haar die titel niet toe? Was zij geene Sradhouderes? W«s haar man geen Stadhouder? Öf volgt dat niet: pilatus was Stadhouder, ergo was de vrouw van pilatus Stadhouderesfe? Mevrouw pilatus dan, want wie zou over haar titel nu nog rufie willen maake ? was bang geworden, door haaren droom, en waarfchuwde haaren man, om de onfchuld niet te onderdrukken. En nu mogt men aan pilatus vragen: wordt gij nog niet bang? Ja wel, was de goede man bang: hij vreesde het volk! hij vreesde de gunst van den Keizer te zullen verliezen, hij vreesde voor de waarfchuwing van zijne vrouw! dat was recht: wordt gij nog niet bang? Maar nu ééns een voorbeeld van iemand, wien men ook vroeg: Wordt gij nog niet bang? en die evenwel niet bang werdt. Maar het was een oud Republikein, een vriend van de Vrijheid, de Romein fabricius. Hij was gezant van de Ronieinfche Republiek bij pyrrhus Koning van Epirus. Ueze zocht hem eerst door beloften en gefchenken om te koopen, en in zijne deugd en trouw te doen wankelen. (In 't voorbijgaan: Is er wel iet nieuws onder de zon, en hebben niet meer Vorsten en Koningen van geld en beloften gebruik ge. maakt, om aanhangelingen te winnen? En is hun dit niet menigmaal gelukt, omdat veele lieden om geld of om een ambtjen den duivel zelven wel een waschkaarsjen zouden ontfteken ? Maar f a b r i c i u s was er de man niet na, geene beloften noch gefchenken hadden den minften invloed op dezen eerlijken man; nu wendi i 3 de  ( 262 ) de ptjbh'ds het op een' anderen boes, en wilde eens eene proef nemen, of hij den Romeinfchen burger ook bang kon maaken 5 al weder eene oude en nieuwe (heek van Vorsten! Pots taüzènd l dreigende Manifesten! Vuur en vlam! fchavo'ten en galgen', adres bij filips 11. Koning van Spanje en den grooten Rustbei fteüer... . don alvares de toledo Hertog van al va, generalisfimus van zijne Majefteir! Och! wat zijn de menfchen eikanderen gelijk! Pyrrhus dan liet in de zaal, daar hij den gezant fabricius ontving, een olifant plaatzen achter een gordijn. F abricius nooit een van deze dieren gezien hebbende, werdt van den Koning, die eene reis of twee met hem al praatende de zaal op eu nederging, onder het bereik van het beest gebracht; eensklaps werdt het gordijn opgehaald , en het beest begon op de ijslijkfle wijze te fchreeuwen en te balken, zoo als olijfanten gewoon zijn, en iegde zelfs zijn fnuit op fabricius hoofd. En werdt hij nog niet bang? Oordeel eens Lezer! de onverfchrokken Romein, zonder de minde vrees te vertoonen, viasgde met de uiterfte bedaardheid aan den Koning:,, Meent de groote Koning, die mij met zijne -aanbiedingen niet heeft kunnen doen wankelen , mij met het gebrul van een beest te verfchrik- ken?'' , .. Pij zulke mannen komt dan de vraag: wordt gij nog niet bang? niet te pas. Wanneer komt ze dan te pas en bij wie? Ik zal den Lezer het uiteinde van nepo vertellen, en een fabel uit gel lep. t, en hem dan laten beflisfen , waar en bij wien de vraag te pas komt: Wordt gij nog niet bang? Ieder een kent nero bij naam. zoo zelfs dat^ien eiken wreedaard, eiken woeften knaap, nero nójemt. Nu die nero, die alle menfchen voor zich hadt doen beven, kreeg met een courier tijdingen den opftand van calba in Spanje, en nu was het: wordt gij nog niel bang? hij flondt een poos ontfteld, zonder een woord te ^preken, bij zich zelven gekomen gooide hij in eene hevige woede de tafel omver, fcheurde zijne kleederen, brak twee koppen van groote waarde in fttikken, en zijn hoofd teeen den wand flaande , riep hij-: ik ben verloren. 1 la  C 263 ) In zijne woede, nam hij een befluit alles te vermoorden, en de ftad Rome in brand te fteeken, maar begrijpende'dat hij buiten ftaat was, om dit uittevoeren, bedoor hij zich zonder wapens voor de oproerigen te vertonnen, te krijten; en met zuchten en traanen vergiffenis van zijn voorgaand gedrag te .fineeken. Als ondertusfehen het volk meer en meer blijken gaf, dat het gezind was. den dwingeland te ftraffen, begaf hij zich met zijne lijfwacht op de vlucht, doch werdt wei ras door dezen, en zelfs door zijne eerfte en naaste makkersin zijne wreedheden verlaten, en nu was hij zoo bang, dac hij iemand zocht, die hem van kant wilde helpen, maar er niemand toe vondt, zoo dat hij uitriep: Hoe! heb ik dan in dezen rampzaligen ftaat noch vrienden noch vijanden! Eindelijk benam hij al bevende zich zelven met zijn eigen dolk, geholpen door zijnen geheimfebriiver kpafroditus , het leven. En nu was het voor zijne vrienden en flaaven, die voor verklikkers te vooren gediend, en menig braaf man ongelukkig gemaakt hadden, rijd, om te vraagen? Wordt gif nog niet bang? Het volk, nu vrij van den dwingeland, en door den ongewonen glans der vrijheid verbijfterd, ftelde geene paaien aan zijne woede. Men lag eenen van deze verklikkers aponius genaamd, plat op den grond, en mende een zwaar geladen karre met fteenen over hem heen. — Men bondt een' ander aan één van nero's ftandheelden vast, en fleepte hem dus langs de ftraaten , tot dac hij geheel verpletterd was. Zie Lezer! zoo gaat bet, als de memchlijke woede te lang gefard losbreekt! Zijn dan allen wel zoo edelmoedig als die Christelijke vrouw, daar ik boven van gefproken heb? Maar zijt gij dat evenwel niet met mij ééns, dat zij te prijzen is, en navolging in haare edelmoedigheid ver ? NU. Ik heb het hier deerlijk kwaad ! ik wilde wel dat ik er al door was! Q*)m Nu nog de beloofde fabel uit gel leut, dat zou de fabel van damokles zijn, die eens het geluk van den dwiogeland dionysius wenschte te genie• ten, <*) NB. Ken zet van mijn Zetter, die over de Kooij Dmkinkt geftort baji; lees yeriïient.  ( 2(54 ) ten, en toen door dien Vorst in zijne plaats aan zijne tafel gezet werdt, vol op- gedischt met keur van lekkere fpijzen; maar een fcherp ontbloot zwaard hing boven 's mans hoofd aan een dun paaruenbaainjen, en nu was de vent zoo bang, dat hem de lust verging om te eeten of te drinken „ Ach! roept hij fïddrend', nu niet meer verblind door fchijn, ',' Laat mij, o diosts! niet meer gelukkig zijn! Maar de historie is zoo bekend in onze dagen en door zoo veele voorbeelden bevestigd. dat ik er van afzag. Eens andere fabel , de Vrijgeest genoemd, viel mij nu in, maar ik heb geene plaats, om ze hier geheel af te fchrijven, hoe zeer zij van de noodzaakiijkheid der vraag: Wordt gij nog niet bang? getuigt: Zie hier evenwel het flot: Zijn einde naderde. Hij, wien men nooit zag fchrikken, Beefie ijllings op de komst der doodlijke oogenblikken. De angst voor eene eeuwigheid, hem nadrend' meer en meer; Een Richter, die, als God, hem vloekte; de open kaaken Eensafgroads, vlammende omhem tot zijn'prooi te maaken, Verftoorde 't roekeloos vertrouwen op zijn leer. Hij, die nog onlangs , zoo vermeten , De gantfche wereld met zijn leer dorst tegengaan, Hoort met geduld zijn dienstmaaagd aan, Wel duizendmaal doorhem een Christlijk dier geheten; En liet zich , zonder haar in 't minst te weder ftaan , Door deze vroome maagd weerleggen en bekeeren. Zoo fterk is'tftelfel, 'cwelk een vrijgeest durft beweeren. Wordt gij nog niet bang? TE L E T D E N, Bij L. H E R D I N G H. En alom hij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks'a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAGAL. No. 190. Is-het geen tij dl ,.A lies heeft eenen beftemden tijd , en alle voornemen onder den hemel heeft zijnen tijd, daar is een tijd, 0111 geboren te worden, en een tijd, om te derven ; een tijd om te planten, en een tijd om het geplante uit te roejeti; een tijd, om te dooden, en een tijd, om te genezen, een tijd om aftebreken, en een tijd, om te bouwen; een tijd 0111 te weenen, en een tijd, om te lagtben; een tijd, om te kermen, en een tijd, om op te friringen; een tijd, om fteenen weg re werpen, en een tijd , om fteenen te vergaderen ; een tijd,- om te omhelzen, en een tijd, om verre te zijn, van omhelzen; een tijd, om te zoeken, en een tijd om te laten verloren gaan; een tijd, om te bevvaaren, en een tijd, om weg te werpen; een tijd, om tefcheujen, en, een tijd, o.n toe te naajen; een tijd, om te zwijgen , en een tijd om te fpreken ; een tijd, om lief te hebben, en een tijd, om te haaten; een tijd, van oorlog, en een tijd van vrede." Deze zijn waarnemingen van den wijzen man , en wil hij daar niet mede leeren, dat een voorzichtig en verftandig mensch op den tijd diende te letten, om te onderfcheiden, welk een tijd het tegenwoordig is en wat hij op dezen tijd te doen heeft? Komt dit niet overeen met ons oud Hoilandsch Spreekwoord : Men moet het ijzer fmeeden, terwijl het heet is? Of gelijk IV, deel. K k de  ( 2<56 ) de oli Jen zeiden ; men moet de gelegenheid waarnemen. Frote capillata, post est occafio calva. Men kan ze van vooren bij de hnairen varten, maar vanachter is zij kaal. en keert niet ligt weder. Net van pas! is het waare Zeker Boer was na Stad gegaan , daar recht'zou gefchieden, en een dief gegeesfeld worden, maar de man kwam te laat, toen hi'j, deswegens misnoegd , naa huis keerde, liep hem een vent van achter on met wien hij in de praat raakte,'en uit de volheid van zijn hart zich beklaagde, dat hij te laat gekomen was, toen de geesfelpartij reeds was afgelopen ; en ik zeide de ander, kwam net van pas, want zoo als ik kwam, begon men; de Boer benijdde hem zijn geluk, hoewel er niet veel reden voor was, dewijl het juist de gegeesfeldcdief zelf was, die te gelijk zijn bannisfement hadt ontvangen. Leert dit niet , dat er zekere omftandigheden kunnen zijn, waar in het juist niet best is, om' net van pas te komen ? zijn er dus , bij voorbeeld , in onzen tijd niet wel eens braave lieden ongelukkig te pas gekomen, om van het graauw mishandeld te worden? Maar, hoe eft uliam rem, dit is weêr wat anders! zoo was toen de tijd! als de Wijze man sfulken tijd beleefd hadt, zou hij dan bij alle die tijuen ook gezet hebben; daar is een tijd, om te plunderen en te kloppen? of is er nooit een tijd, dat dit behoorde te gefchieden, ten ware er dan wierdt bijgevoegd, maar daar is ook een tijd , om zulke plunderaars en mishandelaars van braave lieden , en alle oproerftookers . te ftraffen ? Nog iet. eer ik tot de zaak kom; Kan men ook te vroeg komen ? Zeker jongen, daar de Vader doorgaands veel werk mede hadt, om hem 's morgens vroeg te doen opftaan , was evenwel op 'zekeren morgen vroegtijdig bij de werken, omdat hij met Vader uit ^ou gaan; en kunnen de kinderen dan niet wel het 'bed vei laren, als zij met Vader uit zullen gaan? dat denk ik! Nu dan , deze jongen hadt het geluk, van inet Vader uitgaande een beursjen met eenig Geld te vinden. Zie, zeide de Vader, dat komt, omdat gij nu  ( 2Ö7, ) nu vroeg op zijt, ais gij nu nog te bed gelegen hadt, zoudt gij dit niet gevonden hebben. Ja maar Vader zeide de fchalk, de man, die dit verloren heeft, is toch nog vroeger op geweest dan ik! Wat voor een tijd beleeven wij tegenwoordig? Is het niet een wondertijd ? Is het jaar 1792. niet in de daad een wonderjaar geweest? De Franfche Vrijheidszoonen bedreigd door eene geduchte magt van Pruisfen en Oostenrijkers, en ieder een denkende, dat, volgends het manifest van den Hertog van Bruuswijk, die zelfde voorftanders der vrijheid als oproermakers gettraft zouden worden, en Frankrijk genoodzaakt, ooiloUis XVI. te herftellen; ik heb zelfs in deze en gene Courant, waar van de Courantier voorwendde, dac hij voor de N.ikomelingfchap fchteef, in die dagen wel gelezen, dat als ééns die burgers. die Nationale Gardes, in het veld met de geoefende Pruisfen en Oostenrijkers zouden moeten meten, men het onderfcheid fpoedig ontwaar zou worden , dewijl burgers in het veld niet beltand waren tegen geoefende Soldaten ; en evenwel in hoe weinig tijds! de Pruisfen worden gefluit, moeten Frankrijk fpoediger verlaten, dan zij er in getrokken zijn, lijden gebrek en ongemak ; die Franfhen burgers vallen in Savooien, planren daar den Vrijheids» boom, vallen in de Provintiën van Duitschland , die naast aan hun Land grenzen , en het wordt een tijd van vluchten voor veele Grooten, Keurvorsten, Vorsten, en libfchopjien, die Franfchen flaan de Oostenrijkers h\\ Bergen in Henegouwen, en toonen, dac die Courantiers, die voor de jNakomelwgfcbap fchrijven , geen goede brillen gebruikt hebben, of den Starrenkijker flachten, die den Hemel waarnemende, eenen kuil, die voor zijne voeten was, niet zag, en er in vallende zich ellendig bezeerde; zelfs drijven de Franfchen de Oostenrijkers geheel uit Braband, en wat er meer volgt ; zeg mij nu ééns Le. zer, wat voor een tijd is dit? Is het geen wondertijd ? Maar nu tot mijne vraag: Is het geen tijd? Laat mij ever die vraag ééns watpraaten, en zien, wie dezelve zoo al gedaan hebben, en doen mogen ja moeten? zullen wij daar uit niet nog al wat leeren kunnen 'i Is hei geen tijd? vraagt menig nieisjen, dat hoopt K k a Waar  ( 2(58 ) Waar op? We! op een man; Want war 's hier bij re volgelijken, Waar op een metsjen hoopen kan? Daat ben ik a! weder bij orllert, wiens fabel van het jonge meisjen hier, dunkt mij, ter fnede komt. Ernestus, her belang eens jongelings toegedaan, Spiak ?.eker Heer voor hem om zijne Dochter aan. De Vader, niet gezind, zijn Kind nog uit te trouwen, Vondt echter door dien voorflag zich gevleid, En hadt dien vriend, met alle minzaamheid, Bij hem het middagmaal te houên. De Dochter, fchoon de Vader zich met uit, Eefeft wel haast de zaak, en vormt firaks dit befluit: ,, Een Heer, ons vreemd , dus denkt ze , blijft hier eten! ,, Wat voert hem hier? Ik zou 't niet weten! }, Vergeefs groet hij mij zoo beleefd, zon vriendelijk niet. ,, Is 't ook om mij, dat dit bezoek gefchiedt ? Er-nest, die nog al hoopt in zijnen last te flaagen. Vindt goed, terwijl men nu den beker rond laat gaan, Nog eéns een kans te waagen , Nog ééns zijn' vriend den Vader voor te flaan. Degasiheer zegt in'-t eind': „ 'k Moet u ronduit verkiaaren, Mijn ("leer! ik kan hier toe onmogelijk verflaan , Mijn Dochter is te jong; zij is pas veertien jaaren. De Dochter treedt juist in, en hoort dit onderhoud. Zij lacht en zegt: Papa! hoe kunt ge u zoo verfpreken? Ben ik pas veertien jaaren oud ? Neen, veertien jaar en zeven weeken. De Vader ftemde toen haar' echt naar allen fchijn? Ik weet het niet... Doch dit nieuwsgierig vraagen, Moe verder zich 't geval heeft toegedragen, Kon onder anderen wel van jonge meisjens zijn: Tot haar gerustheid zal'ik 't ongeveinsd ontvouwen; Dg Vader ichaamde zich, en liet zijn Dochter trouwen. Dacht  ( 269 ) Dacht dit meisjen niet: Is het geen tijd* Dus vraagt 's avonds ook menige jonge vrouw , die trek krijgt om. .. teilapen: kindlief! Is het geen tijd? Maar malligheid aan een zijciej Is het geen tijd, eüs eb rus, dat gij uw kind, het welk anders zonder tooui of teugel zai opgroeijen, fchool zendt, om wat te leeren? Weet gij wel, dat de kindfche jaaren en de jaaren der jeugd de eigenlijke leertijd zijn? als men oud wordt, wordt men ltroef, en het brein is met zoo veele denkbeelden opgevuld, dat het geene nieuwe meer vatten of aanleeren Kan' Is het geen tijd, eufranor! dat gij uwen zoon, die tot hier toe niets gedaan heeft, dan grove diamantert flijpen en lanterfanten, eene kostwinning, handteering, of koopmanfchap bezorgt, opdat hij niet een ballast in de maatfcbappij, een fait neant worde, maar als een werkzaam burger een bekwaame fcnakel make in den keten var. het geheel ? Is het geen tijd, a v ar u s, daar uwe jaaren klimmen, en gij den hoogften peil van het menschlijk leven bereikt hebt, dat gij eindelijk uw' hart van het aardfche goed aftrekt, en gij honorius, van hetjaagen naar eer. ambten, en gij ltgthart van uwe buirenfpoorigheden, en dac gij gereedfchap maakt ter verhuizing, opdat, wanneer het gordijn valt, en uw levens-tol is uitgefpeeld, gij niet uitgefluit, maar toegeklapt wordt? Zie, in zoo veel gevallen van het bijzonder leven, wordt van enkele menfchen gedacht of gevraagd, of behoorde gedacht en gevraagd te worden: Is het geen tijd? Maar ook geheele volken vragen dit wel eêns of zo zij het verzuimen te vragen, verdienen zij de verachting derbraaven ; gelijk de Farizeën. Alle tekenen der tijden waren daar, van het herftel der wereld, en het geluk van hec menschdom, nu aan te watten, of voor hun volk niet te verkrijgen, maar zij vroegen niet: Is hetgeen tijd? fchrander genoeg, om weerkundig te voorzeggen , wat weêr er op een roode lucht 's morgens of een droevige lucht 's avonds, volgen zou, dat eene wolk, uit de Middelandfche zee opkomende regen voorfpelde, wisten niets van de vraag: Is het geen tijd? juist gelijk onze almanach - fchrijvers, die op eiken dag Kk 3 we.  ( m ) weten aan te tekenen, welk weêr het zijn zal', hoewel zij er eigenlijk alleen riaar gisfen: a pro;os, bij getegenheid van de almanakken, ik hoor, dat een oranje almanak , want wij hebben almanakken van veifcheiden kaliher, ons mededeelt de marsch, die de Pruisfij'che troepen geflagen hebben, toen zij Parijs introkken te weten, de man dacht bij zich zelven, dal die rubtheriteiling ftnjk en zet zou gaan !!! in de Courier de Sirasbourg van i(i October ftaat een recommandatie aan de almanak - maakers, de Schrijver wil, dat er in de Franfche almanakken geene naamen van Heiligen meer zullen geplaatst worden, hij zegt, St. blashis, St nikasius, St. OILLES, St. DOMINlCUS, St. I'acom lus, St. ClilSPIN, zijn al zoo lang dood geweest, en hebben niets te zeggen over het lot der levenden, en daarom viaagt hij: Js het geen tijd, aat men ze uit den almanak laai? vervolgencis raadt hij de almanach ■ fchrijvers, om in plaats van voorzeggingen van Don aktonio ma oio, en foortgelijke, liever (taalkundige voorzeggingen te plaatzen, daar hij een ltaairjen van opgeeft, dat ik geern mijne Lezers , die geen Ftansch vei ftaan, zou willen medeelen; maar ik weet niet , of het te pas komt bij de vraag: Is het geen tijd? Hij begint met eene verzekering, dat de landen, die aan Frankrijk grenzen, binnen drie maanden vrij en Frankrijks bondgenoten zullen wezen , Hij voorzegt, dat deze of gene in eigen (frikken zullen gevangen worden, en hij eindigt daarmede, dac er in 1797 geen Paus meer zal wezen! — Is het geen tijd* dacht Koning joram, toen hij het antwoord van jehü op zijne vraag': Is het ook vrede j ehu? hoorde: ,, Wat vrede, zoo lang als de hoererijen uwer moeder jezabel en haare tOQverijën zoo vee. Ien zijn V joram keerde zijne hnnd en vloudt, en zeide tegen zijnen bondgenoot ahazia; bet is bedrog, a h a z 1 a ! Maar het was te laat ! jehü fchoot hem op zijnen wagen overhoop, en het hem, naar de wet der wedervergelding , werpen op het ftuk land van den burger kaboth , die, door de (treken van jesabel, zoo onrechtvaardig ter dood gebracht was. Is het geen tijd, dachten oiue Voorvaders, die eenige jaaren onder de verdrukking van alb a gezeten hadto den  ( 2?I ) den, zonder dr.t zij hadden durven kikken , toen de jnoord en bloed-plakaaten elk het bit. in den mond legden, terwijl arderen buiten 'a lands haVlden moeten omzwerven: Is het geen tijd* en begrijpende, dat het tijd was, landden zij bij den Briel en namen de ftad in, die zij ook bedoten rn te houden, omdat zij oordeelden, dat het tijd was, fchoon wille 'vt'bt, ,1. met zijne plans nog niet gereed zijnde, dacht, dat het nog geen tijd was, maar bij de uitkomst bleek her, dat de onder, nemers gelijk hadden, want, zoodra de tijding van het irremcn van den Briel zich verfpreidde, dachten andere fteden van Holland en 7.eelqnd ook : Is het geen tijd? en ontfloegen zich elk om her zeerst van het Spaanfche juk, verdreven de Spaanfche foldaten, en Hoopten de Kasteden ; omdat zij geloofden, dat het tijd was, even gelijk de Franfchen, in onzen tijd, mét de Baftille gedaan hebben, omdat zijdacfven. dat het tijd was. Dus heb ik verfcheiden bijzonderheden aangeftiptbetreffende de vraag: Is het 'geen tijd? Zouden wij, ten goede van het gantfche menschdom niet mogen vragen: Is het geen tijd? dat eindelijk ééns geweld, verwarring, oorlog, moord, verdrukking .oproer door geheel Europa beteugeld.wierden, dat de menfchen, die toch waarlijk allen broeders zijn, zich verëenigden , en als broeders her algemeen nut en welwezen bevorderden? Is het geen tijd? dat vrede , vrijheid, waarheid, en recht, alömme heerfchen, dat het menschdom wijs worde? Is'het geen tijd? dat elk de handen uit de mouw fteke, en broederlijk, met aflegging van alle eigen belang, zijne pogingen aanwende tot heil van allen ? Nu nog ééne vraag; Heeft de vraag: Is het geen tijd* ook betrekking tot den Godsdienst? Is het geen tijd? dat de Wereld één» recht verlicht worde? en de waarheid hulde doe F Is het geen tijd, dat men de verdeeldheden der Christenen geheel , ten minften zoo veel mooglijk wegneine, en zich als broeders verëenige? Siet, hoe fijn en lieflijk is t' allen ftonden, Dat broeders in eendrachtigheid bevonden, ï' famen woonen in vrede goed. — dit  ( 272 ) ■nit is nog een rijm van den ouden datheew. Zeker Koster die juist moest voorzingen, terwijl er inde TCerkekamer eene Kerklijke vergadering gehouden werdt, daar hevige debatten voorvielen, zoo dat de paruiken gevaar liepen, las dezen Pfalm te dier gelegenheid dus: Siet, hoe Hecht en haatlijk is t' allen ftonden, Dat broeders ieeven als katten en honden. U het "een tijd? dat er geene aanleiding mesr gegeven worde aan kundige Voorzangers, om de lezing dus te veranieren? Is het geen tijd? dat elk uit zijne oogen vie en on zijne hoedezij ? Is het geentij d? datdeverkeerde'en domme ijver, die tweedragt, baat vervolging zoo veele eeuwenlang, heeft voortgebracht, verw.sfeld worde met eenen prüswaardigen ijver, om eikanderen voorbij te ftreeven, in het weldoen van zijnen evenmen'ch en in het volbrengen van zijne pligren, als mensch. als Christen, en als burger? Is het geen tijd? T E L E r D E N. Bij L. H E R D I N G H. rn alöm bij de meeste PJOekverkoopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG- A L. (No. 19 r.) Hoe gekker hoe beter, wil men het zoo niet hebben ? waarde lezer! Is er aan den volgenden Brief, zoo als men zegt, we! kop of (taart? Is her niet alles raaskallen nvsfchten vaneen grooten geleerden? En evenwel ik word gedrongen om hem een plaatsjen te geven, en een goed vriend; dien ik hem liet lezen, maar, die er even zoo min iet van wiet te maaken als ik, zeide mij tot mijn troost. Plaatst hem maar! al is hij nog zoo gek I Hoe gekker hoe beter, wil men het zoo niet hebben? Daarom heb ik hem dan ook geplaatst, met de vraag, die mijn vriend deedt aan hec hoofd. De Brief luidt, als volgt: Hoor vraag-al gij bevalt mij, en wel daarom, omdat ik zo wel van het genacht der vraagers ben, als uw Hooggeboren Perfoon, mair dit bolt mij ook dat gij een Antwoorder hebt. Nu kan ik immers niet dwaalen, als ik mij bij u aandiene (ik behoeye immers niet van te voren audiëntie bij u laten vragen ?) Die lieve Antwoorder heeft de goedheid van zeer velen van uwe vragen te beantwoorden , en dac doet hij a! heel fluks j zekerlijk heeft hij meer letters dan Boekwijte doppen gegeten , die Antwoorder lijkt mij; maar hij heeft veel te veel geleerd, om met zijn antwoorden nier te verdienen [trouwens wie kan op een eerlijke wijs thans bij een zo gezegende.... Ja God betert, riep Scheele Hram , hier wat verdienen? Punctum,] Dat gaat in dit Land niet aan —■' van den wind kan niemand leven, wel foei, als hij dat kan IV. deeij i- 1 doen,'  C 274 ) chen , zo' zonde ik proponéeren, dat hii een Emigrant wierd, en waarom zult gij zeggen ? wel! wel! omdat hij dan geen impofitie nog belastinge betaalde, want op de wind is nog geen tol tari.f gemaakt. —Holla wat zagtjes dat geen Joodfe financier her hoort! hij zoude bet wel planeren, en wie weet wat hij nog bewerkte? geroeg als mousje en zijn Na'ie, er maar vrij van hlijven. 'T)och waar dvaal ik heen? loopt de molen bij mij door den vang? lopen daaróm de wieken zo fchielijk. om Jat de wind vrij is? wel heden neen , roept mij m"ffe Trui toe , de molens betaalen immers aan die, en die, ook windgeld — Nu (laat de boter in het vat, die Trui is P al hoewe! zij zeer katjivigis, bij mijn Rajaas afkomsr, waarempel een verftan.bge heks. — Wat drommel is dat? Ik wilde vriend antwoorder met eere wat laaten verdienen, en hoe kom ik nu op wind, op molens, op moffe Truij , op katijvigbeid, op verftand? Ha! ha! had mijn vriend den antwoorder geen verftand , gewis hij zoude nu geen ledigen tijd hebben, welgeplaatst, en wie weet wat niet al zijn. Het gaat hem zekerlijk zo, als het de Commercie gaat, nu, nu daar moet ook eens een ftilftand wezen, men mogt te fchielijk op zijn muiltjes gaan, en re rijk worden —nu, nu het zai ivel gaan. Hoor antwoorder jij bolt mij, jij bent een kareltje als glas, nu ik wil jouw wat laten verdienen, Want jij bent geen Hans, want de Hans/en zegt sakctus übllebt, komen door hun domheid voort. Had Profesfor gellert dat bij ondervinding , waren er biï zijn tijd ook Hansfen—ook Profesfors ? wel foei, Profesfors die verftaan immers latijn, en nu die latijn verftaat, is een geleerde? niet waar? o! HARHEijWYic! Hoor vriendje heb nog wat geduld! Jij zult haast zien hoe d'eene Hans voor en de andere na zullen rollen, even als de appelen, uit een omgekeerde mand, de trappen afvallen. Maar weest dan bedaard, en lag jij jouw dan niet te barsten — ha! ha! valla dra. Nu lieve Antwoorder ik zal vraagen; maar jij moet antwoorden, en als jij dat goed doet, dan zult jij een gioote, ja een groote goude medalje verdienen, hij zal scooter vezen als de grootste cocarde die ooit een aguii-'it: mousje gedragen heelt, hij is grooter dan een talelbiscuit — medalje, een tafelbiscuit, cocardes — Helj. ! hela! water! water! wie heeft ooit een tafelhis- cuijt  C 275 ) cuij't voor een cocarde gedragen? Ja als jij dat wist, hem ! hem 1 — Nu gij moet jouw neus niet zo optrekken; al ziet de medalje er zo geel uit, Hollands goud is het regte geel — dat wisten de Pruisfen wel, niec waar? hem: hem! Och laar die doode menfchen rusten!!! Boven die goude heb ik nog 4 zilvere laten (laan , maar iets kleinder tot een accesfit en die het beste voldoet, krijgt onder een groot poehee, de goude, en die er naast aan voldoet, de zilvere en zo ad rigas, en dat doene ik om te Kncourageeren, zo zegt de fransman. De briefjes moeten eigen handig gef-breven , en met de eigen naam ondertekend zijn , opdat als ik die met mijn hoog wijs verftand beoordelen zal, ik weten kan, wie mijn vriend is, en of die ook zo denkt als ik Partijdig ben ik niet, en waarom, de medalje komt uit mjjn eigen beurs, want over eens anders beurs vermag ik nier te disponeeren, dat gefchied nooit! dl ch met dat al neme ik wel (onder de roos) recommandatien ofte advhfen aan — dus als eens een verkeeide de goude trekt,(dit kan wel van de (legte advrjfén en recommandatie komen ; moet men mij niét kwah|k nemen, want dat gebeuit zo dikwerf, dat een verkeerde met dé goude heen gaat. Nu zoude ik moeten tot de befchrijving van de medalje overgaan; maar dir zal het flot zijn, ik wil eerst de vragen doen. Komt men niet het meest in de wereld voort, als men zo wat half mal en halfgek is? Kan men ruim in de wereld leven als men te veel op ziin confcientie acht geef'? Is eerlijk te zijn niet fchadelijk, heeft een mensch we'l verftand van alle zaken? Is het kwaad als ik nu een ruim beftaan zoek ? mag ik om brood te hebben, niet de Loei in de war brengen? Is draaijen wel nadele? zijn de heerschzugtigfte niet doorgaands de krüipendïte (laven ? wat doet men niet om een beftaan te hebben? 'fs dat Land niet gelukkig , daar zedert jaaren veel procesfen onafgedaan aan de fpijker hangen? |s die Regering niec expedit, als er geen 50 dagvaardingen in een jaar van de rol aflopen? Is dat Land niet gelukkig dat van Advoca. ten krielt? Heefr men ook in 'FurkijSn wel Advocaten? Is de Turkfche Regering niet verkieslijker ? doet hij wel meer als rooo op een dag af? wat zijn vilders, wat zijn beulen? wat zijn Janitfaren, wat zijn Soldaten??? I*1 2 Zijn  Zijn de Turken, ziin de zaken nel zo kwaad, als er van gefchreeuwd worden? Is de duikel wel zo zwart als de Geestelijken, de Poëeten , Schilders , en oude wijven hem afbeelden? Zijn alle die, die geheiligde perfoonen genaamd worden, wel heiligen, wel divines? was dan ,nero, cajus, hadrianus, domitiaan ook niet divi. nes? hebben fmeerlnppen hen ook niet wel goddelijk genaarrVt? zijn alle cue wij, wel wijs? is wij niet pluralis ? mag een fterveling , een aardworm , dat woord wij wel gebruiken? Waar komt dat woord wij van daan? wie heeft dat eerst gebezigd, is wel alles waar, wat een veldprcker fpiak? gij goddeloozen (zeide eens een Regiments-preker, en geen wonder zij hadden niet gevogren maar geftolen) maar wij vroomen zeide hij: (en hij had eeu fargon, 2 paarden en goud en zilver gekaapt) is kaapen ook ftelen? kwam dat wij nu ook hier te pasfe? Hoe moet dit wij verftaan worden? is omgekeerd niet beter? gij "♦romen, wij dieven, ofte wij vromen, gij dieven? Komt dot wij, wel in de famenleving te pasfe, als een folo, wij , fpreekt? Klinkt dat woord, wij, niet gek, niet wat trots, wat verwaand? is wel alles waar, wat een perfoon die het woord wij, gebruikt, fchrijft of fpreekt ? Wij door gods genaden, is dat waar? wat betekent Gods genaden? wil dit betekenen, ik bang van geen mensch af? heeft men Gods genaden in {Frankrijk niet wel opgehangen ? was de Ui oerier - moordenaar kaïn ook door gods genaden? was caesar, cartouche, ja co en alexakder ook door gods genaden? was christikrn n c tiran van Denemarken ook door gods genaden? Kwam dcc d'alua, ook door en met gods genaden, in ons land, om i?coo menfchen op fchavotten te doen fn euvel en ? betekend wij niet een complot? is wij ook afgetapre melk? wat zijn complotten?' zijn de wijën wel alleen? hebben de wijën niet ■ altijd veel helpers? hebben de wijën wel godsdienst? hebben zij dus wel gods genaden? mag ik ook niet wij fchrijven? wij dikbuiken, wij lege darmen, wij hongegerige wolven, wij dieven, wij opvrcers, wij bloedzuigers? wij brandftigters, van zo fciioone Steden, Huizen, Kerken, Kunstftukkcn, Paleizen en landgoede-  C 277 ) deren ? wij door gods genaden verwoefters van waare godsdienst, goede deugd, eer, braafheid en goede zeden, wij verwoefters van alle vrede en eendragt? was het niet re wenfchen dat Heintje met zijn osfevoet alle die wij, en wij's, en wijen haaide? zal dat ook gefchieden? is het ook niet al op fommige plaatfen gefchied? wat doen de Franken? word het nu niet vragens rild? moet men niet volhouden? of moet men uitfcheldén? üe befchrijvfng der medailjes! NB. in Holland is hij niet gefchroeft! Nu daar ftaan zeer veel beeldjes van menfchen en beesten, van engeltjes, duiveltjes, ja ock lieve mooiie meisjes op, en wat dies meer is, zeide domine Kughoeit. Omdat er zo vee! op ftaan zoude, daarom is de medailje ja zo groot als een engels aardtwerkoord, hem! hem! Zie hier de befchrijving, — Aan d' eene zijde ziet men een mansperf >on, die met zijn bhote billen, op een dorre heide zit, die word door een Arend, die nederdaalt , met de klauwen in het hair gevat, en van het graszootje opgetild, en door de lugt gevoerd, hetwelke hij ook gaarne heeft, in zijn opvoering, laat hij per podex ortva!!en, een. menigte fpecien van goud, zilver, en kopergeld, hetwelke door hongerige en fchamele lieden opgeraapt wordt. — Inmiddels wordt hij ge'iragt in een groore zaal, en geplaatst op een groote ftoel, alwaar d'Arend agter op de leuning gaat zitten, luikende fomtijds met zijn kop en bek, die geen, die op den ftoel zit In de oogen, en gevende hem nu en dan een tik. — Intusfchen ftaat een dame agter de ftoel, daar de Arend op zit, hebbende dïverfche lieve mooije meis> jes bij haar, die zeer zagtjens d'Arend aan de veeren en ftaart komen, en met haar tedere lieve leedjes hem ftrijken, zoo als men wel de papegaai jen doet, en al lorre lorre de kop krouwt, hetwelke de Arend ook toelaat, omdat het hem aangenaam is, ja fommige flooijen hem ook, Hem! hem! Nu die op de (roei zit wordt van een menigte omftanders, die altemaal \tté zakken in de handen hebben, aangebeden , terwijl hij aan de laa zit, hebbende rer beide zijde zeer groore koffers, kisten, kasfen, pakken en manden met geld gevuld, en eenige zwarten, als fchoorfteenvegers verLI 3 kleed  ( .273 } kleed bij bem ftaan , en die geven hem zak voor zak aan, enz., hetwelk hij uitdeelt tot dat alles dol leeg is. d'Arend die nu en dan omkijkt, grijpt met zijn lange pooten, ook al eenige zakken, en geeft die entre nous aan zijn Kevertjes, die hem nu vlijtiger zijn kopje,mg, ftaartje en vleugels krouwen enz. in het verfchiet ziet men heel veel mismoedigeti , die boos zijn, omdat zij meerder moesten hebben, en maar weinig krijgen, die het kaal ft e zijn krijgen het minfte, nu ber geld op is , komt een trompetter op de tafel fpringen, blazende op zijn besr , en deelt- brieven , gunsten, beloften, recommandaties, en permisfiën uic, om te halen, waar maar te krijgen is. Agter in hec veifchiet ziet men een donkere wolk opkomen, die een Z.vaare donder aankondigt, terwijl het zwaar begint te blixemen , waarop alle de beelden met de grootfte verbaazinge omkijken, waar onder veele tabbarden, beffen en degens zijn, en zien zeer verfchrikt uit, te meer, daar een zeer zware hagelfteen den Arend zijn eene vlerk-kweist, zo dat hij begint te fuifebolien; verder ziet men het grasfpicrtje , dat door de menigte vertreden was, herleven, en het veldviooltje fteekt zijn hoofd omhoog. — Onder dit alles komen eenige wagens met lantaarn - paaien enz. aan, binnen de rand ftaat: ach had ik mij niet door vrouwen laaten leiden, daar onder ftaat: gij krijgt uw loon. Aan d'andere zijde ziet men een vrouwsperfoon, tot san de \oeten uitgebeeld, hebbende een bloedgewaad aan, hebbende het haair van (langen, zittende opeen Tijger, en hebbende tot een gevolg, een menigte fchamele menfchen, boven en rondom haar hoofd zweven een menigte helfche furiën en harpijen, waar van ieder onderfcheidene moord - inftrumenten fn de hand hebben, aan haar linkerhand ziet men een menigte foldaaten, boeren, burgers enz. van het gemeende ras, die zig in ploegen verfpreiden, doch ieder heeft zijn aanvoerder van bef, tabbaard, of ... . ja zelfs een wijf mtt een kruiwagen aan haar hoofd. Verwoed vallen dezen op menfchen, en huizen aan, roven, moorden, plunderen en ftelen, wat zij kunnen , van verre agter deze, ziet men eenige gewapende geelbroeken, welke eene houdinge hebben, als of zij fecondanten waren, rapende  ( 2/9 ) de intusrchen nu en dan wat op de grond ligt, op, roeper ie, zak! zak! zak! Nu dat vrouwsperfoon dac op de Tijger zit, houd een teugel en gebit in de hand , en de Tijger flaat mer d'eene klauw een geboefde leeuw in den hals. tuitende nu en dan met een grimmige beet den gekluisterden leeuw in het dikfte van de rug, verwondende hem zeer zwaar, houdende in de andere poot de khmters vast, waar aan de leeuw geboeid is, wordende ook door een wildeman met een -Hercules knods gewapend, geholpen. Inmiddels krijgt de leeuw nu en dan een neep. zo ran de tijger, als mede van den Arend en een Gier, welke laatfte1 het hair uit de wonden fchijnt te pluizen, dezelve óp te fcheuren, en open te krabben, doch diar de zware "pijnen en het gemis van bloed hem afmat, fchijnt hij zulks niet te voelen , maar te fluimeren, nu en dan bekomt hij geweldige ftooten en ftompen met de voeten van de Tijgerberijdfter, welke met fpitfc ijzere punten als Iporen gewapend zijn. In de regrerhand heeft zij een piek met weerhaaken, en met een langzaam werkend vergift aangeftreken, dezelve is met lint omwonden en fchiet met veel verwoedheid op een maagd welke ftaande in een allerbeklaagehjkfte bonding, in een verbrokene onheininge, en in lappen en gefcheurd gewaad, houdende in haar hand het overfchoc of ftomp ; van een fpter of vlaggeftok, waarop eertijds een hoed ftond, dog welke vertrapt en in flenters voor haar op de grond ligt, en waar .„n verkens, ravens, enz. zig vermaaken om te verfcheuren, met de arm leunt zij op een gedeelte afgebroken altaar, alwaar een boek van afgeworpen, en op de grond in het flijk leggende is, metd'andere arm leunt zij op het boven einde van een anker houdende er de ring van in de hand, cn ftaat met d'eene voet op het iizer tusfehen de klaauwen, zo dat d'ijzeré ftok regtftandig haar ligchaam dekt. De vrouw die op de Tijger zit, op welker rug een menigte hals. en voetboeijen en ijzere ketens hangen, werpt met de grootfte woede, die verfierde piek, welke met de grootfte force geworpen, tegen de ijzere ftok die des maagds ligchaam dekt, met verdubbelde kragt terug fnelr, en na in* zijn te ruf vliegen de Tijgerber.jdfter de rug doorboord te hébben, ds Tijger doorrijgt, den Arend, gier en wildeman aan el- kan.  ( 280 ) UncWen herit, en de kUiiflsrs des leeuws vrbreekt, boven haaf SJSd ftaat : u v ondergang hebbe ik gezwooren , de leeuw zich var» -HiVts ontflagen voelende, en na zi n wonden .etseelekt, z in il' iV bew aenüe. de mannen gefcbud re hebben bft.nt te b•«riten en de Tüaef ma aiine eerte poot m de keel gevat Kende! flwpt dezelve CUW anesis voor de voeren. van het vf.r£,-i Siltair en die verdrukte maagd, alwaar men een h«fiopdes anker» klauw, in een kr-iende houd.pge «ft. 1/ ddZls ?\et men de piek-.verpfter van haar e.gen piek dooróó d de bruis" n on de aioad, en in een langendehouding , «• Snfngerfco.pionen^.,dders, P'^^f^^ velde' «miin ró'inkliaiien en duivels over . kijkende nu met irervenue Sta»ai de S . welke door eenige jonge dogrers u.ec bloe«p? hVkr»nsd in een dansende postuur, een nieuw gewaad aatjge o kt "I-va","!-*, nge», "een nier bloemen verfierde mastsThm nevens een goede n euwe ronde lioed er op m dc lianu ge tl "'wórd-meede laatfte doodfmk roept zii uit: Beter nooit beIhnnenTdan ni* te kinnen volhouden, ik ben na verdienste geCft Boven de gekwetfte Arend, die thans met «qn pooien orn tog ligt . fta..Ach hadde ik thuis gebleven en de ftenrenf JLntemfn roept: vervloekte wra:.kgiernir.cid , goud.cn bloeddorst , de ttuiptïekkenae T.iger brult uit: voor eeuwig mijn Konmgfchap over ue geheele wereld verijdeld mijn roverslooü. Nog ziet t. ■n eeniae bedaagde mannen en vrouwen, het altaar verfraaijcu en en 'zeer voorzigtig het "in de (lijk gewenteld boek " eTr en op d,n altaar, in knielende gedaante leggen 3 herlévedlerbaafe Godsdienst! boven des maagds hoo d eenfte dartelende w-gics waar van eenige haar hoofd beZ zen; oaar imu-fchen een zo.mcftraal haar ... *e geta* verlxhc, daar rij "iet een aanoagtig oog hemelvaards «(.c, dank Siik iuati zo gij algoedheid mi) met geholpen hadde , was f 'mün druk vergaan," eenige engeltjes Ms cen.pecs^n bU «» een fterie tagtftroona waardoor al dat gefpuis, van 11gc.be d L arend, gier- raai' cn wildeman, ineen afgrdnds kuil, waar u 'chte "vlammen en zwute rook komt, met geweMingeftétt L_ terwijl eenige boerenknapen , mede mee bloemen beV ond ,l S«ide zingende en danfendc, de hand, cn v„cthóefens ketens en jukken , hun in Je vlammende kul na werpen medé al be, op de grond liggende verbroken ,noo.dgeweer . die hW eneluers verVpreid' lagen ; en de vlamme nu voedzcl krijgeniu h alt va de lug alle de fle.ren al ; en vcrllmd dezelve daar teii'iae jonge dogter»; al het Hof cn drek op bet aardrijk lig ende me bezems indien kuil vegen , en dc grond fehoon maken. DajW: Alle oorlog heeft nu een einde, nu kan de Gods. *0"«"Sfe rand. der medalje ftaat: gij iraaen dc ■weduwen en weren geperst opgedronken keU, IPW'»* t„ h,ii. - In de binnenfte rand ftaat; onze venuet^mg hebbe» wij aan onze ondaden te danken, In S!apenb-irg, den 7. dag in de maand der Ontwaking* T E L E 1- O E N, bij L. II E R D I N G H, En afÖm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve Weke lijks Keen, en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRA AG - A L. No. 192. Js Mj, die naar raad hoort, •wijs? MIJN HIER DE VRAAG-AL! Wchoon ik anders geen twijfelaar of vitter, maar een ijverig lezer van den Bijbel ben — en ik dezen, zo als men zegt, nog al op mijn duimpje ken, zo heb ik nogthans nu en dan plaatzen in deuzelven ontdekt, die mij toefchenen met elkander te ilrijden en dewijl ik de grondtaalen van den Bijbel niet verfla en wel eens gemerkt heb, dat gij daar nog al opgevat zijt, zo zou ik u gaarne eene vraag willen voorleggen , zo gij de goedheid wildet hebben, ora eens voor een oogenblik antwoorder te zijn — of mij wildet zeggen of mijne gisfingen eenen grond hadden. Gij moet dan weten, dat ik een groot liefhebber ben van fpreekwoorden — of fpreukwoorden — hoe men 't mag noemen. Ik lees om die reden al dikwijls de fpreuken van Salcmon, waar door ik ,~zO menigmaal als ik ze lees , telkens nieuwe waarheden meen te ontdekken, zo als ze in 't verband der fpreuken voorkomen. Doch onlangs weder lezende viei IV. dbul. M in mij.  ( 282 ) miine aan^agt bijzonder op de fpreuk: Spr. XII. 15. „ Die naar raad hoort, is ■Wijs'." Deze fpreuk, dagt mij , was veel te onbepaald , om ze zoo maar algemeen te kunnen aannemen : want veifcheMe voorbeelden in dien zelfden B.jbel tonnen ons integendeel, dat men door het opvolgen van den raad van anderen zeer onwijs — zeer onrechtvaardig kan handelen. •Was het niet onze eerstmoeder Eva, die door het hooren naar d"en raad det lïan2e zoo onwijs handelde, dat zij nade^and zeide: de jlange heeft mij bedrogen? Hoorde Rehabeam niet naar raad — naar den raad die hem het beste fmaakte — en kostte dit hooren naar raad hem niet tien twaalfde deelen van zijn Koningrijk. Kostte het hooren naar raad Abfalom niet het mislukken van zijn godloos plan — en van het leven zelfs? En hoe veele andere voorbeelden , die ik uit dien zelfden Bijbel zou kunnen aanhaalen, bewijzen, niet dat het onbepaald hooren naar raad geen wijsheid was! Zou men dan de fpreuk van Salornon niet moeten verftaan , als of er ftond: „ Die naar wijzen raad hoort is wijs?" Of zou men ze moeten verftaan als "eene les, die Salomo aan een Jongeling geeft, die nog onbedreven zijnde wijzen raad nodig heeft? — en dus als of er ftond: „ De onervaren Jongeling, die naar den raad van ervaren wijzen hoort, is wijs?" Een van beiden dunkt mij moet onder deze fpreuk' les verftaan worden. Onze moeder Eva 'kon zich dan , dunkt mij , niet verfchoonen, met te zeggen: De jlange heeft mij bedrogen; zij had immers moeten . overweegen, of de raad  ( *83 ) raad , dien de flang haar gaf, een goede raad was, of zij, door .d^n op te volgen, voldeed, aan de pligten, die haar inwendig gevoel — haar geweten, voorfchreef. Zij mogt er zich zelven — of de kinderen haarer nakomelingen mede vetfchoonen — verontfchuldigen of verdedigen, kon zij zich daar mede niet.- Abfahm hong reeds, eer hij tijd had om te overdenken, dat hij naar den, voor hem verkeerden, raad van Hufai bad geluifterd. De revolutie was reeds daar, toen Rehtibeam zag , dat hij kwalijk gedaan had, met den raad der jongelingen op te volgen , en die der oudlten te verwer» pen — en de gefchiedfchri, ver zegt, dat deze omwen* teling van den Heere was — dat de ftraffe recntmatig was, die op het verfmaden van goeden — en het hooren naar kwaaden raad, volgden. — Zou men derhalven de fpreuk niet moeten verftaan van het opvolgen of hooren naar goeaen raad ? Mij dunkt, dit leeren de aangehaalde voorbeelden. Bij te. genttelling van Salomons les, is dan hij, die niet naar raad —■ of niet naar goeden raad hoort, zot! Immers , fchoon men het onze eerstmoeder Eva, wegens haare onervarenheid, al eens kon vergeeven, dat zij zo greetig naar kwalen raad had gehoon; — minder kan men het de zulken, als Abfilom en Reha* beam, vergeven, dat zij zich bij den kwaaden uitjlag hunner ondernemingen, met hunne raadgevers wilden verfchoonen — met te zeggen : Die Jlange heeft mij bedrogen. Het opvolgen van kwaaden raai wordt des te zotter — des te gevaarlijker, naar mate de gevelgen daarvan meer of minder nadeel naar zich kunnen fleepen — een mensch, die door het opvolgen van kwaden raad M m ï zicb  ( *H ) zich zelven alleen ongelukkig maakt , draagt dus ook zelve alleen de ftraffe zijner eigen dwa?sheid of roekeloosheid — maar kan men het denzulken als Abfalom en Reliabeam, die volken tot opfrard brengen uit zucht om te heerfchen — of die billijke bezwaaren, en harde wetten weigeren te verbeteien en verzachten , wel vergeven , dat zij naar kwaaden raad hooren ? kan men denzulken wel den Scepter der regering toevertrouwen, die hun eigen en andere volken ongelukkig gemaakt hebbende zich willen verfchoonen met te zeggen: De flange — of deze of die vriend Vorst, Prins of landlooper — heefr mij bedrogen! — heeft mij een kwaaden raad gegeven! Zou men niet zeggen, dat het volk dwaas, roekeloos was, dat zijne belangen aan zulke onberaden menfcllen aanvertrouwde , die geen onderfchetd wisten te maaken tusfchen een' goeden en kwaaden raad — of, zonder het voor-en nadeel te overweegen, flechts den eeriten voor den besten raad opvolgden , indien hij han hoogmoed Hechts vleide — zonder te overweegen, of zij daar door ook het leven en de belangen van andere menfchen opofferden , die zich blindelings aan hunne zorg betrouwd hadden. Hadden de Israëliten dan geen recht, dat zij, toen Rehabeam (want van Abfalom fpreek ik hier niet , wijl deze zijn kwade raadvolging met zijn hoofd boette ) hen , in opvolging der kwaade raadgeving , een hard en afflaand antwoord gaf , zich van zijne beerfchappij affcheurden? En bewijst het zeggen van den gefchiedfchrijver, dat deze omwenteling van den Heeje was, niet duidelijk , dat de Heere niet wil, dac volken cenig vertrouwen zullen ftelien ■— of gehoorzaamheid verfchuldigd zijn, aan zodanige heerfcbers, die zich  C 285 ) zich door kwaade raadslieden laaten misleiden, en daaraan het leven , of de belangen hunner onderdaanen opofferen ? Doch als het dan wijsheid is voor een onervaren Jongeling , om naar raad te hooren — kan men het dan wel voor wijsheid houden in Vorsten en Regeerers van volken, dat zij den raad van anderen behoeven ? Moet men niet veronderftellen , dat zij, die zich aanmaatigen over anderen te heerfchen, of die het voik aanftelt om voor zijn belangen te waaken , en zijn algemeen geluk te bevorderen, wijzer zijn dan het volk zelve — of ten minften de wijsten uit het volk ? en dat derhalven deze , in het gene recht ftreeks het geluk des volks betreft, geen raad van anderen noodig hebben — of zo zij dezen behoeven, dat dan het volk, dat .den Regeerder behoort te verkiezen , ook de raadslieden moest benoemen , naar wier wijzen raad hij had te luisteren — en die behoorden te zorgen , dat hij naar geen raad hoorde van vreemde Prinfen, zwervers — of hoe ze ook mogten heeten — die geen belang of bedoeling hadden om het welzijn des volks — of der volken, door hunnen raad te bevorderen? Want , zo men niet meer kan veronderftellen, dat de Vorsten beter en wijzer zijn dan het volk , om deszelfs beste en geluk te kunnen bevorderen — maar dat' zij integendeel daar toe den raad van anderen nodig hebben — moet men dan niet te gelijk veronderftellen, dar zij geen doorzigt genoeg zullen hebben, om den goeden en w.'jzen raad van anderen , van den kwaaden en dwaazen te onderfcheiden ? En zo men dit al van vooren niet genoeg kan weten, moet men dan niet van agteren, wanneer men ondervindt, M m 3 dat  ( 20Ó ) ItJat Vorsten hunne eigen onderdanen in de fchriklijkfte ongelegenheden hebben genragt , waar bij hun eer, goed en leven de grootfle fchade hebben geleden; — en zij zelve zeggen, dac zij door het opvolgen van den raad van anderen — van zulken , naar welken zij niet hadden behooren te luisteren — in die ongelegenheid gekomen zijn, befluiten, dat de onderdaanen te roekeloos hun belang en geluk gewaagd hebben, in de handen van zulken, die geen ondertcheid tusfchen goeden en kwaaden raad wisten te maaken; die niet overwogen , naar wiens raad zij al, en naar wien niet had. den te luisteren? En dat zij nog roekeloozer waren, wanneer zij des niettemin nog een blind vertrouwen in zulke ligt misleide regeerers bleven ftellen ? Geldt hier ook niet de fpreuk, al is ze niet van SaIomon: Die ligt gelooft, wordt ligt bedrogenV' Komt het u dan ook niet voor , mijn Heer de vraag-al! dat de bovengenoemde fpreuk van Salomon , al te onbepaald is, en, zoo onbepaald, met de ondervinding en de gefchiedenis ftrijdt? en zelfs zo niea door zijnen raad goeden of wijzen raad moest verftaan , dat hij er dan eenige kenmerken van goeden en wijzen — iutegenftelling van kwaaden en dwaazen raad, had bij moeten voegen? want het geen de gezegde fpreuk vooraf gaat , geeft hier in , zo 't mij voorkomt, geen genoegzaame opheldering — wijl de weg des dwaaien recht is in zijne oogen en zoo ook een kwaade of dwaaze raad in zijne oogen goed en wijs kan zijn. — Als men dan alverder in aanmerking neemt, het geen die zelfde wijze fpreukfchrijver op eene andere plaats (Cap. XI. 14.) zegt: Als er geen wijze raadflagen zijn , vervalt het volk." Wordt het dan niet hoe langer hoe noodzaaklijker, dat men we- te  ( 287 ) te, wat eigenlijk in alle gevallen goede en wijze raad is? — en zou men, als men bij de ondervinding en uit de eigen veronrfcbul Jiging der Regeerers ziet, dat zij geen onderfcheid hebben weten (of willen) te maaken, tuffchen wijzen en dwaazen raad , en daar bij in aanmerking neemt — 't geen Salomon onmiddelijk op het even gezegde laat volgen: maar de behoudenisfe (des volks namelijk) is in de veelheid der Raadslieden; dan niet moeten befluiten , dat het gevaarlijk is, dac het volk zijne belangen toevertrouwt aan één mensch, en veeltijds bij voorraad reeds, eer hij nog geboren is, en die men niet weet of hij wijs of dwaas wezen zal ? of dat hij behoorlijk onderfcheid zal weten te maaken, tusfchen wijzen en dwaazen raad; en dat het derha'ven veel beter doet, dar het, of zijne belangen aan veele raadslieden toebetrouwt: of dat, zo het met één hoofd opgefcbeept is, en deze geen onderfcheid weet, tusfchen wijzen en dwaazen raad — of alleen om eigen be'ang en niet om het belang des volks — naar kwaaden raad luistert, het volk best doet, om op het voorbeeld van de Israëliten, en r.elijk voorheen onze voorvaderen , en hedendaags de Franfchen gedaan hebben; — zich van zulke Vorftelijke huizen af te fcheuren, die na zulke raadslieden hooien , dat hsn voor een wijs antwoord , op de billijke voorftelling der volks bezwaaren , doet houden : „ mijn Vader heeft u met geesfelen gekastijd , maar ik zal u met fcorpioenen kastijden ? '-— of die , in plaats van op de beiangen en het geluk hunner e'gen onderdanen te zien, naar den raad van vreemden hooien, om aan andere volken, die hun niet aangaan, de wet voor te fchrijven ? tk zou dus — het een bij het ander, en om een fluitrede te vinden — zegt de Prediker — nog kunnen vraa-  C 288 ) vraagen, welke de kentekens zijn van eenen wijzen raad,' dien iemand, als hij wijs wil zijn, moet opvolgen? — en inzonderheid , welke de gevoeglijke raad is voor Vorsten — in alle — en inzonderheid in onze tijden — door welken op te volgen zij wijs zouden kunnen geheten worden ? wijl zonder denzelven het volk vervalt — doch ik durf u , mijn Heer de vraagal, op eenmaal zo veel niet gelijk vraagen — ik wil dit fpaaren, tot gij mij hier op zult geantwoord hebben. Ik ben intusfchen, Uw Dienaar JUSTUS PROVERBIUM. P. S. Uw antwoord zou des te gewigtiger zijn, als her een wijzen raad inhield, omdat dan weezen en weduwen of anderen, die door Vorsten, in 't volgen van onwijzen raad , ongelukkig zijn gemaakt , zouden kunnen weten, of zij ook verpligt waren tot vergoeding der fchade en het onheil, dat door het opvolgen van onwijzen raad geleden en veroorzaakt is? ■— of zij er alleen genoegen in behooren te nemen , dat hunne Vorsten zeggen: wij zijn door kwaaden raad misleid — de ilang heeft mij bedrogen — of dat zij wijzer deeden , dat zij zich van die huizen affcheurden en hun behoud zochten in de veelheid van raarfs* lieden f TE L E T D I N, Bij L. HERDINGH. En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks a een cn een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 193O Is dat niet onbefchaamd? Ik ben een liefhebber van nieuw uitkomende ftukjenste zien, dus kreeg ik dezer dagen in handen, een zoogenaamd Snapjlers Nieirjuejaars - gefchenk -voor de waare Oranje Vrienden en sllmanach voor het jaar 1793^ Met veel betekenende kunstplaatjes. Ik vond ook , in de daad een heel lief plaatjen vooraan, waar men de Liefdes ■ Tempel, gelijk de verklaring zegt, volkomen zier ontfloten, en daar de borstbeelden van den Prins en Prinfes liaan te prijken. Dat dit nu een veel betekenend plaatien is, blijkt daar uit, omdat bij bet borstbeeld van den Prins ftaat Obih 1769. Mijn buurman, die juist bij mij zat te rooken, toen ik dezen dierbaren Almanach in handen kreeg, maakte hier over zijne, aanmerking en vraagde mij: wat dit betekende in een veel betekenend plaatjen? Ik zeide hem, dac ik wel wist, dac Obïit te kennen geeft, hij is overleden •ƒ gefiorven, maar vraagde ik: hoe komt dat bij den Prins te pas? die is immers nog niet van de familie der übitten, zoo als de Boer* zich uitdrukte, die in eene ftadskerk op alle de Wapenborden lezende Obiit, eindelijk uitberstte: die familie van de Obitten is wel een verbruid fterke familie geweest; ik wil zeggen, de Prins is immers in 'tjaar 1769. niec geftorven ? Wat beiekent dit bijvoegzel dan bij zijn pourtrait in dat veel betekenend plaatjen voor de oranje IV. D E EL, JN B Vrt8!i-  C 290 ) vrienden ? Mijn buurman, dat een goed man en geen dom vriend van oranje is, hernam: waat, laat ik mij eens bedenken! Hoe veelerlei foort van dood is er? Driederlei, tijdlijke, geestelijke, en eeuwige! Neen, ik kan er niet uit. Apropos! Buurman, zeide ik op mijn beurt, daar fchiet mij war in, is er niet nog een vierde foort van dood, burgerlijke dood? Is niet iemand, die in een verbeterhuis gezet, wordt, omdat hij zuipt, of in eén gekkenhuis, omdat hij gek is, of in een gevangenis, omdat hij zich fchuldig gemaakt heeft aan euveldaaden , niet burgerijk dood ? Is bij voorb. louis ca p f. t Cnoemen de Franfchen den XVI. lodewijic dus niet?) niet burgerlijk dood, voor zoo ver hij Koning van Frankrijk weleer, maar nu niet meer! p'agt te wezen? Ei dat rijmt: wel eer! maar nu niet meer! O nu bemerk ik het al , zet mijn buurman, die almanachmaaker of die fnapfter is een bedrieger of bedriegfter, en wil mij beduiden, dat de Prins van dien tijd af bujrgerJijk dood is geweest! maar wie heefc dan zijn naam gebruikt? Wel is dat niet onbefchaamd! Ondertmfchen keek ik het printje nog eens in, en zag, dat er tusfchen 17 tn óo nog iet ftondt, op een gjbroken pilaar van de Lieides Tempel, gelijk er vier pilaren vertoond worden in het printjen, drie heelen en een gebroken, welke de Spruiten van dit buwlijk betekenen moeten. Ha ! ha ! Buu'man, riep ik uit: ik heb het gevonden! het jaartal zal betekenen , dar de eerde fpruit uit dit huwiijk tot de familie der obitten behoort, dat is in 't jaar 1769. geftorven is. Wij keeken vervolgends den inhoud van dezen koftelijken Almanach eens na, en vonden voor eerst: ,, de nieuwe Franfche Tierannij ten fpiege! voor a'le volken,- beginnende met het eerde.jaar der Franfchen vrijheid 1^89 en eindigende met het eerfte jaar der Franfche Egalireit 1792. " — met eene aanprijzing van hec bekende fchoolboek de Franfche Tirannij. Is dat niet onbefchaamd ? vraagde ik terftond aan mijn buurman, dat men een leugenachtig boekjen, en dat fchoon tot fchande voor onze natie nog in f>mmige fchoolen gebruikt wordende , reeds lang door eerlijke lieden van onwaarheden overtuigd is , not; op nieuw aanprijst en nu vermeerdert met eene nieuwe Fra.1-  C 291 ) Franfche Tirannij? Gij zijt geen cïom oranje vriend buurman ! maar fchaamt gij u niet over deze onbefchaamdheid? En moet gij niet gelooven, dac deze fchrijver alle oranje vrienden voor domme weetnieten aanziet die hij op den mouw kan fpelden, wat hij wil? Kom' kom zeide mijn vriend ! Zulke onbefihaamdheden doen meer nadeel dan voordeel: want zou de goede gemeente niet de oogen moeten openen, wanneer zij ziet, dat men haar zoo fchandelijk bedot? moet zij niet vragen: Is dat geene onbefchaamdheid ?t Want hoe veel vraa/'en zouden hier niet kunnen gefchieden: Is het niet voor een groot gedeelte leugen, dac men in die Nieuwe Franfche Tirannij vertelt? En de ongeregeldheden, die er voorgevallen zijn , wie heeft ze verwekt? wie'heeft ze aangeftookt? Wanneer men bevindt, verraden te zijn, hoe fmaakt dat? zeg, Buurman! hebt gij al gelezen den circulaiten Brief van de Franfche Natie aan alle volkeren van-Europa wegens het voorgevallen op den 10 Hugustus 1792. of zou die hier niet te pas komen? Wij keeken voort : Eene zoogenaamde levens'bejchrij. ving van een zogenaamde patriot thans emigrant in Frankrijk. Laat ons die maar voorbijgaan , zeide mijn vriend. Wie weet, of wij van deze Emigranten niet nog eens andere gevalletjens hooren? Maar nu kwamen wij aan een puikftukjen: De marsch der Pruififche Troepen, bij hfimieu intncht in Frankrijk, op de wij^e van de Brabandfche Marsch? Wij moeiten de buik vasthouden van lagchen , toen wij lazen , welke Rodomontades men de Pruisfifche helden in den mond legt. Ik zal u het ten en ander overfchrijven, het is te grappig, dan dat ik mijnen Lezers dit vermaak, om er ook eens om te lagchen, onthouden zou. Dus begint de marsch : Waar zijt gij Patriooten F Durft gij in 't veld niet ftaan? Het heeft ons nooit verdroten, Om op u los te gaan. Zoge onze gangen fluit: Krijgt gij wis op uw huid. En dan zoo maaken wij uwe goederen buit. Nn 3 'Is  ( 29* ) Is dat eerde koupiet wel natuurlijk? Maar is het nier onbefchaamd? Dit zoo zijnde. Zouden dan de Patriotten geene reden hebben, om eene Pruisfifche Tiran* pij ie fchrijven? Iemand, daar men niets mede uitftaande heeft, op de huid ie geven , en zijne goederen buit te maaken. Hoe moet men dat noemen P Vervolgends pogchen de P'ruisjjfche helden, hoe zij het Patriots gefpüis en gebroed hebben verjaagd, overwonnen , hun loon gegeven , en zeggen zij. Die wij gevangen kregen Moesten naar Wezel toe daar werdt dit ontaard ge/lacht, inde Citadel gebragt Dan Pruifchens Kroon-Vorftin Oranjes Gemalin Die hielp ben uit hun leiden, door heuremcnf henrnin. Wat zegie? Watbeliefje? Uit hun lijden— door heurf menjchenmin'. Nu gaan wij op de franschen Landberoerders af. Wii zullen ben doen danzen En Huiven doen als kaf. Ja vaarempel, zei mijn Buurman, die Poejerkwasten der Franfche Perruquiers, want zoo heb ik ze ook wel hooren noemen, hebben af raar om de Fruisffche ooren geftoven. Is dat niet onbefchaamd ? al verders: faijett e is reeds gevangen; lokker en keli. erman, Moeten naar ons verlangen, Voort met hun vloekgefpan. Waar ts nu dumourier? Hij ruikte naauw 'ons vier Of wij zagen hem vluchten, 'twas voor ons bon plaizier, - Mijn  ( 293 1 Mijn vriend kon al weder niet zwijgen. Waar is nu dumourier? Ei! Ei! Mij dunkt, hij is al een mooi eindjen gevorderd. Is dat niet onbefchaamd? Hij is al in Braband, in Luik, in O Franfche Patriotten, Hoe zal 't met u vergaan? O fnoode Vrijheids-zotten! Waarom blijft gij niet ftaan? Wij trekken op p a p ij s Beraad u nog bij tijds , Of gij zult ondervinden, het loon der Vrijheids - prijs» Is dat niet onbefchaamd, Buurman ? vraagde ik , ik zeg nog eens, gij zijt geen dom Oranje man; maar wilt gij geene Vrijheid ? Hebt gij daar geen goed en bloed voor over? Is het dan niet onbefchaamd. van Vrijheids zotten te fpreken? zijn zij zot, die voor de vrijheip ftaan? Waren dan onze voorouders zot ? Is dat niet onbefchaamd ? Wilt gij u nog beraden Leg uw geweeren af, Wilt geen genaê verfmaaden, Of wacht uw wisfen ftraf. Uw koning moet berfteld, Uw vonnis licht geveld, Wij trouwe komkos vrienden, wij trekken reeds te veld. Maar wensch'en nu we!, zeide mijn buuman, dat wij al uit het veld waren, her geen de Franfchen niet toeftaan, die de winter- campagne volhouden. Maar is dat niet onbefchaamd? ging hij voort : dat de eene Natie over de andere, die niet onder haar gebied ftaat. een vonnis velt? Zou met deze woorden het manifest van den Hertog van bruhswijk bedoeld zijn ? Was dat dan het v o n n i s voor de Franfchen ? Is dat niet on« befchaamd ? Maar ik moet nog lagchen : Waar is nu d umoujier — Die groote man is hier! Zou een Franschman zoo niet kunnen antwoorden ? Maar Vrijheids - zotten ! Nnj Ja"  C 294 ) Ja ging hij' voort. De Franfchen zijn zoo verzot op de Vrijheid, dat zii zelfs de droomen en rivieren vrij maaKen willen, gelijk de Schelde. Nu herinner ik mij, hoe onze voorvaders de zee vrij hebben willen maaken, en hoe de geleerde nur o de g r o o t daar over gefchreven beefc tegen den lirgelschman seldjbos, die eene gefloten zee voorttondt. Maar is Amjlerdam niet groot geworden door het fluiten van de Schelde ? Ei buurman. Zou Amjlerdam wel ooit groot geworden zijn , indien de Vrijheid zoo burgerlijke als Godsdienstige her niet groot gemaakt hadden? En heeft de flavernij in beiden Antwerpen, niet doen daalen? Worden die landen niet groot, daar Vrijheid den koophandel onbelemmerd Iaat, en daar de ijver en werkzaamheid zxh zonder Ilaaffche banden of verdrukking vrij bewegen kunnen ? Ei buurman , zoo ping hij voort, wat zeg jij ? Gij zijt vraag.al, dar gij dan eens vraagdet: of de grootheid van ons land veroorzaakt is door de gefloten zee of rivieren ? of door den ijver, naarstigheid, en zuinigheid van onze voorvaderen , onderiteimd en aangemoedigd door .de Vrijheid* Wanneer waare Vrijheid de menfchen deugdzaam maakt, en naarftig, en de weelde verbant, zal men dan niet gelukkig zijn? Of is het onbefchaamd, om zulke vraagen te doen? Maar ik heb nog één en ander te vraagen over die vraag: Is dat niet onbefchaamd? Want waaiöm zou ik mij moeiien met de Schelde? of met fldatkunde ? Ik vraag maar, om wijzer en beter te worden. Is dat ook onbeschaamd ? O hoeveel heb ik van deze vraag wel te zeggen? Ik heb tot hier toe Hechts van een Snapjlers- Almanak gefproken , maar waar en bij wien wordt de onbefebaamdheid niet geoefend? Is het niet onbefchaamd? wanneer Vorsten de volken met openbare onwaarheden, verdichte tijdingen, valfche vreugdefeesten over gewaande overwinningen misleiden? Houden zij dan de menfchen voor beesten, die zij alles kunnen wijs maaken? Ik fpreek niet van jonge, maar van oude tijden. Hoe menig te Deum heeft lodewijk XIV. wel laten zingen^ als zijne legers braaf geklopt waren? Liet ka rel de vijf-  C 295 ) de niet in Spanje bidden, dat de hemel den Paus mogt veriosfen, dien hij zelf gevangen hield, en dien bij met een enkel woord in Vrijheid kon herftellen? Wisten niet ij bmor en zijn zoon sichsm hunne burgers te belezen , om zich te laten befnijden , door hun wijs te maaken , dat zij veel voordeel uic den koophandel met Jak o 8 en zijne zoonen zouden trekken, daar het echter alleen te doen was, om aan den Erfprins zijne geliefde Dina te bezorgen? Was dit niet onbefchumd ? Was het niet onbefchaamd, dat jebobeam dorst zeggen, toen hij zijne kalveren hadc opgericht, dit zijn uwe goden o Israël! Het is u te lastig, om in bedevaard na Jerufalein te gaan! Maar de waare reden van zijn doen was, om zijn volk af te houden van de gemeenfehap mee die van judal Is het niet onbefchaamd, dat die Vorsten dus de hgtgeloovigheid der goede gemeente durfden misbruiken? Was het niet onbefchaamd van jezarel, dat zij een bededag liet uufchrijven , toen zij naboth, den burger, dacht ie vermoorden? enz, enz. Is 't niet onbefchaamd, dat eene heerschzuchtige Geestüjkbeid den Stadhouder vlijt , om de waarheid ei onfchuld te verdoemen, en het volk bedriegt met gewaande« ijver voor de rechtzinnigheid? deeden dat de Jood* fche Geesüjkeo niet, toen zij pilatus aan waren on jesus te veröordeelen, en het volk opftookt-n, om oproerig te fchreeuwen: kruist hem! kruist hem. Is dat geen onbefchaamdheid ? Wanneer advokaten zich niet ontzien op te treden tegen voorftanders van waar. heid en deugd, en allerhande kuntsjens gebruiken, om de waarheid te verdraaien? En deedt ter tullus de advoisaat dat niet, toen hij paulus aanklaagde? was hij toen geen advokaat van eene kwaade zaak'? fchoon hij in naam van de joodfche overigheid en bij den Stadhouder fprak. Maar in welke klasfen der menfchen vinden wij geene voorbeelden van onbefchaamdheden ? Waar is do edele fchaamtet Men verhaalt van een der oude wijsgeeren dat.hij eene jongeling, die anders vrij liederlijk leefde,' ziende bloozen , gezegd zou hebben, dat hij nog let goeds van hem verwachtte, omdat hij voor fcha.m e vat-  ( 296 ) vatbaar was; maar dewijl wij nu in alle rangen der men» fchen voorbeelden vinden, om te kunnen vragen: Is dat niet onbefchaamd? Is er dan niet bedroefd weinig hoop, dac het menschdom zich ligt verbeteren zal ? Evenwel er is nog fchaamte onder de menfchen , verzekert mij zeker fchrijver; zii heeft zich , naar zijn bericht, verfcholen, in de harten der jonge dochteren, die nog in de wieg liggen. Naaukeurig let zij, op, om er wanneer zij twaalf jaaren oud zijn, uit te vertrekken. En dan nog moet zij dikwijls hevige ftrijden uitftaan, om het er zoo lang te houden, omdat ae onbefehaamdheid al dikwijls voor de jaaren komt. Is dat niet onbefchaamd ? TE L E Y D E N, Lij L. HEB.DINGH. Enalömbü de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks'è een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D R VRAAGAL. No. 104. Is dit eene Recenfie of niet? w anneer ik in het voorgaande Nommer gezegd heb, dat ik een liefhebber be.i van nieuw uitkomende ftukjens te zien, heb ik toen alleen gedacht aan Almanakken, en diergelijke vodden? is het niet met mijn aarcl inftemmende, dac ik bij mijn boekverkoper komende, als vraag-al, altijd vraag: Is er ook wat nieuws uitgekomen ? En dus dat ook belangrijke werken bij mij aanmerking vinden ? ICn, uit kracht van mijne nieuwsgierigheid, terftond bij mij doorbladerd en nagezien worden? Dus is hec werk van den gewezen Piöfesfor Mr. bavius voóroa, Lid van hec Zeeuwsch Genootfchap» van Wetenfchappen ce Vlisfingen , onder den Tijtel: Da Crimineele Ordonnantiën van Koning p h r l i p s van Spanje laatjlen Graaf van Holland, ten diensten van zijn Nederlandén uitgegeven. Fransch en Nederdüitsch; naar ds oorfpronkelijke drukken van aen ja'are 1370. Verzeld van tene Verhandeling over het verftand van de Ordonnantie, óp den Jïijl van Procedeeren in crimineele zaaken. Mitsgaders van aantekeningen, bij verfch iden artikelen van die ordonnantie, door mij, zoodra hetzelve het licht zag, gelezen, 'en dewijl ik er veel fraais in gevonden heb, was aanllonds mijne vraag: zou ik er mijne lezers niet iet' van kunnen mede deelen? zullen zij mij daar niet voor bédanken? Want kan alle man één boek inquarto van omIV BESt, Oef uen'S  ( fi<78 ) trënt 600 Bladzijden kopen en lezen ? Maar ook daar de Heer voord a in de Inleiding Bladz- 27. zegt te voorzien, dat hij veel meer zal moeten worjlelen met ingewortelde vooroordelen nolens onreedelijke gewoontens , en met herfenfchimmhge denkbeelden van grootheid, cn onafhangi. ijk heid van Rechtsgebied, dan met Rechtskundige tegenwerpingen, zou het dan niet kunnen gebeuien, dac dit werk van den ExProfesfor voorda hier of daar wierdt verboden? En als die gebeurde , wordt dan de nieuwsgierigheid niec te meer gaande ? en zouden dan mijne lezers mij niet bedanken, dat zijdoor mij iet van die werk wisten? Men vindt dan in die werk; voor éérst, de criminee-' 3e Ordonnantiën in den jst3re 1570. door den Hertog van al va , (deze naam is immers bij ons wel bekend?) op den naam van philits, Koning van Spanje en Heer van de Nederlanden, uitgegeven, om alhier voor Wet te dienen, in het Fransch en Nederduitsch op nieuw gedrukt, en wel de 4v'ederduttfche Tekst der Ordonnantiën naar een echt, gecollationeerd en geauthentizeerd exemplaar, het welk Mr. voorda door de gulheid en vriendlijkheid, van deszelfs bezitter heeft kunnen gebruiken, zijnde de Wel.Edl. geboren Heer Mr. co r< n (•' l 1 s jan de lange , Heer van Wijngaarden en Ruijgbroek, tot de maand October des jaars 1787Schcpen en Raad der Stad Gouda , doch ten gevolge van de korts te vooren in ons Vaderland voorgevallen heuchelijke (zoo fpelt Mr. vooiida, moet het ook zijn heugelijke? wat zegt gij van dit heuchelijke of heugelijke liefhebbers van echte Vaderlandfche Taal?) begrepen in de satisfactie, dien ( de Heer voorda zal het mij immers niet kwalijk nemen, dat ik een aanmerking maal. ? satisfactie, een v r e f. m d woord, behoort toe bet v rouw lij k gedacht, het moet derhalve die v/ezen ; maar hoe ligt kan iemand , die Vaderlanclsch fpreekt, in een vreemd vrouwlijk woord feilen ? ) satisfactie dan, die het aan Mevrouw de Pnncesfe van oii#NjE, geboren Koninglijke Pruisfifcbe Princesfe, behaagd he.ft, afzonderlijk voor z 1 c te begeeren. Punctum tnajuslil — Pit leze ik in het voorbericht van Mr. vook da. Ach 1  ( 299 ) Achter den Tekst der ordonnantiën volgt de Verhandeling over het ve'Jland van de Ordonnantie van Koning r H i1.X? s van den IX jfulij 1570. op den Jlijl der crimineele Procedure?.. Hier geeft ons de Auteur terftond in 't beg'n verfbg van zijn ooginerk ; bij wil allen, die in de Provincie van Ifoliand en IVest. FrieAand met de handhaaving der crimineele Juftitie, en met het beleid vari crimineele rechtzaaken amprshalven gemoeid zijn, hoen zien, dat in dat beftuur, en met naams in de zogenaamde extraördinarisfe Proceduren zeer aanmerkelijke en gewigtige verbeteringen kunnen gemaakt worden , en wel zonder eenige tusfehenkoinst van de wetf:,4vende Wa^t, — dat het gezag der rechtsbanken ten eenemaal toerei xende» is, wel niet om alles, het geen verbetering behoeft, te hervormen, maar om nogthans van ftonden aan een groot getal gebreken en misbs uiken te weeren, en eene menigte van verkeerde begrippen te laten varen , die de vruchtbare moeder zijn van abuizen, van kwellingen, van ongeregeldheden, en van meer en meer toenemende belemmeringen. (Helaas ! voorda ook al een Hervormer V ook al een aanwijzer van gebreken? valt er dan overal nog zoo veel te verbeteren ? Is dat maar zoo geoorloofd te zeggen? kan men dat elk. die er belang bij beeft, zoo maar deen zien ? O hoe veel vragen rijzen hier bij mij op?) Ein lelijk volgen aantekeningen bij verfcheiden artikelen van de ordonnantie op den Jlijl. En allet, wordt befloten met een aanhangzel, in het welk de wijze van cri* mineele Rechtsplegirg in Frankrijk tot opheldering van de Hollandfche manier van Procedeeren door den auteur wordt aangevoerd cn gebruikt. (Zou dit aanhangzel ook bedeuklijk zijn , omdat het hier en daar iet goeds van de Franfchen zegt?) Nu zal de lezer wel een proefjen uit dit werk van Profr. voorda begeeren ? Ik wil hem daar in ook geerne dienst dpen, en juist valt het Boek open bij Bladz. 262. volgg. daar ik 's Schrijvers aantekeningen lees, nopens de vraag: Aan wien de magt toekomt, van den Graaf' lijkheids Officier in zijn dienst te fchorsfen, mitsgaders een ander provijioneel aan te ftellen^ De fchrijver antwoordt, O 0 2 dat  ( 3°° ) dat uit het VII artikel van de Inftructie van het Hof, beide ftaat aan den Stadhouder , Prefident, en Raaden %s Hofs; zoodat de Stadhouder zonder Prefident en Raaden hier derhalven geen perfoon heeft. Dit beredeneerd hebbende, vraagr Mr. voorda Bladz. 263. „ Wat maakt „ dan alhier de belemmering en onzekerheid, zoo wei „ in de uitlegging, als, het geen nog meer te beklaagen „ is, in de richtige uitvoering van dit artikel?" — li11 hij antwoordt: ,, Dc tusfchenkomst .juist van dat geen, „ het welk men hedendaags beftempelt met den naam ,, van Stadhouderlijke rechten bezworen Conflitu- tie," — Puniïum majus!!! Bladz. 2Ó4. „ De eerfte Stadhouder, die van dtt artikel afweek, is, voor zoo veel ik heb kunnen na*\ gaan, willem de III. geweest." De Kx • Profesfor brengt daar van onder anderen een voorbeeld bij van de fchórsfine van den Officier te Leijden en de aanftelling een- Interims • Officier in 1685. wordende toen de laatfte door Zime Hoogheid aargefteld, en de Ade desaangaai de door Zijne Hoogheid getekend, en door den Griffier met het Cac et van zijne Hoogheid , uit deszelfs Secretarije gehaald., ter ordonnantie van zijne Hoogheid, gecontrafgneerd. Nu vervolgt de Auteur Num 8. Verfcheiden zaaken en vraagen vallen bier van zelve onder 't oog. Voorëeist, met wat recht de Heer Stadhouder alleen . en op zijn naam konde verrichter iet, het geen de Souverain niet aan hem alleen maar aan Stadhouder, Prefident, en Raaden bevolen en, toevertrouwd heeft?" — „ Ten anderen kan men vraagen, hoe de Griffier van 't Hof er toe kwam, om te ondertekenen eene acte, die niet door het Hof, maar door dtn Stadhouder op zijn naam alleen, gefchreven en uitgegeven werdt? Ja, hoe hij die kon te- , kenet) ter ordonnantie van zijne Hoogheid? Hij was immers geen Griffier van den Stadhouder , maar van het Hof, dat is, van Stadhouder, Prefident, en Raaden?" — Allerminst kan ik begrijpen, hoe Zijner Hoogheids Familie wapen, om welks halven de Griffier naar\ Princen private fecreterij gewezen werdt, ter bezegeling van die Acte kon dienen? Want, als de Prins rechtswegen vermogt het aanftellcn, van den Interims-  ( 30i ) Officier, alleen aan zich te trekken — dan zoude en moest ook het gebruik van 's Hofs zegel — aan Z.me Hoogheid volgen — Ten minden zoude H.óögstdezelvo daar toe even veel welk ander zegel van Holland nebben moeten gebruiken, maar niet zijn aangeboren familiewapen, want NB. ait, hoe luifterrijk het ook fc'iijnen moiie, ontbeert in de uit - oefening van het Hollandsch Stadhouderfchap , publiek gezag. Dit zegel wordt daarentegen te recht gebruikt in aften en contracten, die de Prins niet'als Stadhouder, maar als particulier perfoon verleent en aangaat. Bij voorbeeld"— ( Willen wij hier eens ademhaalen Lezer! en een pijpien opfteken? om met versfche opmerkzaamheid, het geen volgt, te lezen? ) ,, Bij voorbeeld , toen Prins willem III. bij fchriftelijke acte een jaargeld aaa willem tichelaar beloofde wegens de zonderlinge diensten, in den jaare 1672. gedaan, van welke diensten breeder te lezen is bij waüenaar Vaderl. Hift. XIV, Deel. pag, —1^1. pag. 151—182. toen kwam op die acte bet zegel van Oranje en Nasfauw, en geen ander, te pas. Want deze acte was eene particuliere overeenkomst tusfchen willem van oranje en willem tichelaar, maar raakte niets aan des eerstgemelden Stadhouderfchap, fchoon zij verleend werdt doorhem, die de hooge waardigheid van Stadhouder bekleedde, maar niet in de hoedanigheid van Stadhouder. De beide contraparten" —• ( Is de Ex - Profesfor ook voor de gelijkheid van de rechten van den mensch? ) —,, De beide contractanten komen jn die acte voor, fchoon als zaak - genooten , nogthans als private perfoonen. Desgelijks, wanneer zijne Doorluchtige Hoogheid , onze tegenwoordige Erfiladhouder op den heuchelijken — (heugelijken. Zie boven) — 0 December des jaars 1782. bij fchriftelijke Aüe een jaargeld van negen honderd guldens aan phi lippus verbrugge, gewezen Predikant te Koedijk, toezeide, zoo is tot het bezegelen van die ASe buiten twijfel wel en te recht Zijner Hoogheids famRie . zegel gebruikt, nademaal Zijne Hoogheid die Acte niet verleende als Stadhouder, maar als een bloot particulier, ge» eensdeels blijkt uit den inhoud van die dezelve, O o 3 die  ( 3®2 ) die in den jaare 1787. met verfcheiden andere (tukken, tot dezelve betrek lijk, in druk uitgekomen is, onder ien 'titel: Cepiên van echte /lukken betrekkelijk zekere onderhandelingen tusfchen willtm Jf» .vijfden Prins van Oranje 'en phiuppos verbrugge, gewezen Preditant'te Koedijk, Schrijver van den Post naar den NederRliijn en den Hardlooper van Stiat, ( gedrukt ) in Hol. land 1787. en waar in voor het uiterlijke geene andere oorzaak van fchuld (causfa debiti) dan alleen Zijner Hoogheids bloote liefdaadigheid gevonden wordt. Dat zijne Hoogheid die Aiïe als particulier verleende, blijkt andersdeels daar uit, omdat Zijne Hoogheid zoo wel bij , als na het pasfeeren van die Aiïe, zijn uiterfte best dee'dt, gelijk uit de gemelde verzameling van ftukken te zien is , om dezelve Aiïe geheim te houden, en te verhoeden, dat er, zelfs na de intrekking, die op den 27 November 1784.. bij Notariale Aiïe gefchiedde, geene affehriften van in de wereld bleven. Echte Stadhouderlijke Aiïens nu, die Zijne Hoogheid in zijn pubPek caracrer als Stadhouder afgeeft, zijn publieke ftukken, die niet behoeven, als werken der duisternis fe!! 1 aan de kennis van het algemeen onthouden te worden. Offchoon phu.ippus verbrugge. ingenomen met de eer, dat bij met den Heer Stadhouder!! in een Contract fton'dt, en dat Zijne Schriften ten Hove aangenaam waren , en als dienftig befchouwd werden , zoo veel geheim van die Aiïe niet maakte, of hij bicldt er voorzichtigheidshalven, na de teruggave van de oorfpronglijke, een copijtjen van, en na de teruggave van dit copijtjen, wederom eene andere, in 't vooruitzicht, dat die hem'in'l vei volg te ftade zou kunnen komen, om er van tijd tot tijd een ftuivertjen te kunnen uitmelken, jsioch de tijd, waar in wij leeven, noch 0% ftoffe, die ik behandele , gedoogen, dat ik in het loffelijke van dia Aiïe uitweide , of het geoorloofde en betaamlijke daarvan ten toetze van het Recht en van de Stadhouderlijke Pligten brenge: En daarom zeg ik alleen, dat er mijns bedunkens groot onderfcheid tusfchen zulke Aiïen, en wad» re Stadhouderlijke Aiïen , midsgaders tusfchen het bezegelen van die beide is; Dat, gelijk'sLands Zegel, en inzonderheid 's Lands juftitie- Zegel eene gantrch jrü-  ( 3«3 ) miflijke vertoning zoude maaken op dergelijke Aften vin jaargelden, als aan ticbslaas, of aan verbbugge verleend zijn ; even zoo weinig het Familie - Zegel van Zijne Hoogheid te pas komt, of gebruikt kan worden in de uitoefening van het Stadhouderfchap, op Aiïen, die Zijne Hoogheid in deszelfs waare hoedanigheid van Stadhouder, afzendt: Dat, gevolglijk, voor zoo veel de Aiïe van aanftellinge van eenen Interims - Officier in de plaats van eenen gefchorsten aangaat, één van beide waar moet zijn, of dat die Aiïe kwalijk en t'onrechte met Zijne Hoogheids Familie-wapen gezegeld worde, indien, naamlijk, die aanftelling een uitfluitend voorrecht van het Stadhouderfchap geworden is; of-dat, in gevalle er geen abuis in het Zegel is, dcaanltellinge zelve door den Stadhouder alleen, opzijn naam van Prefident en Raaden opgericht wordende, geene uitoefening van het Stadhouderfchap, maar een zuivere Aiïus privatus is, die dan in zoo verre wel en te rechte met Zijn Hoogheids Familie-Wapen wordt bezegeld, maar welk Zegel dan ook juist het tegendeel bewijst van dat geen, waar voor men hetzelve te fcheep doet komen, te weten, dat het aanfteüen van Interims, Officieren, een uitfluitend Praerogatief van. het Stadhouderfchap zijn zoude. Hoe zeer ik vreemd ben, en het van mijne ftoffe ten eene maaien verwijderd is , dat ik in 't algemeen die Stadhouderlijke Rechten, welke niet uit Zijner Hoog. heids Commisfie voortvloeijen, noch hem bij bijzondere Staats-befluiten toegevoegd zijn , maar die geacht wor,den op Posj'ejjie te ileunen, nafpoore, zoo heb ik echter dit punt van de aanfteiling van Interims Officieren, het welk rechtsfpoors in mijnen weg lag, niet kunnen overftappen, zonder aan mijne iloffe zelve te kort te doen. " Wel nu Lezer! heeft dit werk wel aanprijzing nodig? Vino vendïrili non opus eft hederd; ik zou er nog we meer uit kunnen affchrijven, maar zal dit niet al wel zijn? Alleen dit nog. Bladz. 270. fpreekt Mr. bavius voorda van een' Brief van eenen achterbakfchen Raadgever, aan Vrouwe Gouvernante anna heugelijker memorie, waar in hij haar waarfchuwde, ,, te : befpeuren , dat men niets' anders beoogde , als om HojgtL-  . ( ,3°4 ) ÏToosstdezelve te doen zien, dat haar aucïoriteit, in dc Tufticie van iet «of en in de Politie van de Staaten. afhing _ en /« het meer en meer het generaal fijftema van de Reaeerin? werdt, om de ftadhouderlijke auftoliteit te opprimeeren en te verdrukken, indien daar in niet bii tijds voorzien wordt." , , Ze hier tot (lot het befluit van dit geheele werk. Alleen voor zulken, die, verilaafd aan vooröordeelen" fchroomen te onderzoeken, of die bij de misbruiken best hunne rekening vinden, is niets, dat naar verbetering fmaakt, uitvoerlijk Voor de eerstgemelde doen er zich altijd honderd zwarigheden op: en de laatstgemeklen zijn vindingriik in voorwendzels, waarom men bij 't oude moet blijven"— „ Ook zal er, na de verbanning van alle door mij aangewezen misbruiken en eebreken. nog gebrekkigs genoeg, zichtbaar en onzichtbaar, overblijven, het welk onzen afftand van bet volmaakte maer dan al te wijd zai bepaalen.' Wat zegt nu de Lezer van dit Nommer? Is dit eent Recenfie ef niet ? TE L E r D E N, Bij L. H E R D I N G H. En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks a een en een halve Stuiver word uitgegeven,  v D E VRAAG-AL* (No. 195.) W^ie durft ds kat de bel aanbinden ? XLer ik iet naders over deze vraag ter tafel breng'; en het geen ik daar over wilde vraagen, aan het hoogwijs pra - advijs van mijne lezeren voorleg, zal het niet ten onpas zijn , denk ik , om den oorfprong van dize vraag te onderzoeken. Dat is; mijne eerfte vraag, welke ik hier doe ; komt hier op uit: Is de oorfprong van deze vraag gelegen in eene waare gefchïedems of in eene fabel ? Heeft de vraag waarheid of verdichting tot haaren grondflag? Ik heb eens eene fabel gelezen , waar? m proza of dichtmaat? Ik ben liet vergeten. Is dat niet eene eerlijke belijdenis? fchoon het mij voorftaat, dat het in dichtmaat was ; maar hoe het zij, de fabel kwam hier op neder. FABEL. De vreedzame muizen waren nu reeds zoo" lang door de Despotieke handelwijze en wreedheden van Mevrouw de kat onderdrukt, vertrapt, verjaagd, dat zij, wilden zij hun geheele geflacht niet uitgeroeid zien, genoodzaakt waren , het één of ander middel' te verzinnen ; IV. dei l. Pp éi  C 306 ) orh de heerschzucht en het geweld van Mevrouw de kat te beteugelen, of paaien te ftellen. Het gantfche Muizen - Genootfchap kwam dan in eene Sociëteit bij elkanderen, en begon drukke conferentiën over dit onderwerp. De gevoelens waren zeer vérfchillende, en de debatten hevig, fchoon men zoo zacht mooglijk piepte, •opdat Mevrouw de kat het niet gewaar mogt worden, die zoodanige bijëenkomften voor conventiculen, en attroupementen verklaard, en de leden van die Muizen - Sociëteiten als Suspecte perfoonen aangemerkt , en gefrraft zou hebben , dat er de dood na volgde, hoofdzaaklijk, om de rast te handhaaven , maar ondergefchikt, om haaren balg te vullen en zich te verzadigen met het zweet en bloed van de arme muizen — Eene of andere muis, die kloekhartig, en de tijrannij volftrekt moede, en waare vrienden van het welzijn der muizen waren , deedc wel een vooriïel tot cordaatheid, en eendi'agt, aantoorrende, hoe weinig de natuur hun gedacht ook van wapenen voorzien had, in dit opzicht zich als eene itiefmoeder jegens de muizen gedragende, dat evenwel moed, vlijt, en aanhouding, gepaard met eensgezindheid, ongelooflijk veel kon uitdoen, dat immers de gefchiedenis der dieren leerde, hoe wel ééns een enkel muisjen den leeuw , den koning van het woud , van zijne banden bevrijd , en hem zijne vrijheid bezorgd hadt, door deze banden ftuk te knaagen; dat,' indien zij gelijkerhand de dwingelandfche kat aanvielen , deze door de verëenigde pogingen van zoo veele muizen het zou moeten gewonnen geven , voornaamlijk, indien men haar onvoorziens op de huid kwam , en geen tijd liet , om haare klaauwen, te kunnen uitzetten ; dat immers veele honden voor den haas de dood waren , enfin welke ingrediënten deze welmeenende muizen meer ter zaake dienende kunnen voortgebracht hebben tot motiven, om den moed van deze verdnikte beestjens op te beuren. Het fcheen ook  ( 307 ) ook in de daad , geduurende de harangue Van deze kloekhartige muizen, dat zich een Enthufiasme voor de vrijheid onder de muizen vertoonde, zij gaven , door hun gepiep, hunne goedkeuring en hunnen wensch naar vrijheid te kennen, en wie weet, wat er zou gebeurd zijn, indien niet zekere muis ware voorgetreden, die, naar zijn voorgeven, de zaak dieper inzag , en op den keeperbekeek , en verfcheiden zwaarigheden opperde, welke hij met zeer veel welfprekendheid aan de vergaderinge voorbelde : Men moest, zeide hij, in alles ConjHtutioneri te werk gaan, en voor alle dingen de zaak niet uit haar geheel brengen, en onberaaden flappen wagen, maar zich. een plan vomien, het welk niet misfen zou, met het minfte gevaar , van goed effeft te .zijn. Wat zouden wij weerloze muizen, zeide hij, toch verrichten ? wat anders dan loopen, en des noods emigreeren, en het huis ruimen, om de magt van de kat te ontgaan, ichoon wij de eigenërfden zijn, en de kat Hechts eene vreemdelinge, ingebracht , om quaft de muizen te beteugelen? Mijn gevoelen zou derhalven , falvo meitori en onder verbetering , zijn , om niet tot uitcrilen te komen, die voor ons misfchien pernicieus zonden kunnen wezen in de gevolgen , dat men zich, op de ééne of andere wijze , eene bel bezorgde , die een fchelle klank hadt , en dat men dezelve Mevrouw de kat behoore om den hals te binden, het welk zeer gevoeglijk en zonder gevaar zal kunnen gefchieden, mids men daar toe de gelegenheid waarneme , dat zij ilaapt, het zij bij nacht of bij dag, dat gefchied zijnde , zal men er dit voordeel bij hebben , dat wij Mevrouws voetltappen zullen kunnen nagaan, en altijd , wanneer wij haar hooren aankomen, in tijds ons zullen kunnen bergen, en haare roofzieke klaauwen ontgaan j het gevolg hier van zal , naar alle ftaatkundige gronden , wezen , dat zij , ziende , dat er geen prooi meer te behaalen is , tot een akkoord met P p 2 ons  C 308 ) ons zal komen, bij het welk wij dan goede voorwaarden zullen bedingen , en 'die behoorlijk laten opftellen en verzegelen. Zeker, voegde hij er ten flotte nog bij, dit middel is verre te prefereeren boven het middel van geweld, want Mevrouw de kat heeft nog zoo veele broeders en zusters , en andere bloedverwanten, welke zij > in gevalle wij haar openlijk attacqueerden, te hulp zoude roepen , en zich door dezelve ten onze koste » Satisfactie laten bezorgen — Door dit zoo fchijnbaar en Conjiitutionecl voorilel zakte het Enthufiasme voor de vrijheid bij de muizen - vergadering, zij waren toch, uit den aard, deels vreesachtig, deels vadzig en traag, en van een Phlegmatiek Temperament, en grootendeels dood onkundig van den waaren aard der vrijheid, en der rechten, die de muizen , als tot het geflacht der dieren , zoo wel behoorende , als Mevrouw de kat , toekwamen, en zonder bezef van de uitmuntende voordeden , die zij eens, de vrijheid met verftand gebruikende , zouden kunnen genieten — De vergadering juichte den Ipreker toe , en hoe zeer de waare vrijheids vrienden zich verzetten , en onder anderen vraagden: Wie durft de kat de bel aanbinden ? werdt nogthans dit ConJlitutiöneel middel gedecreteerd — Doch , nn zou de zaak 'ten uitvoer gebracht worden, en de vraag werdt in overweging genomen : Wie durft de kat de bel aanbinden ? En 'bij' deze vraag is het met de muizen tot op den huidigen dag gebleven , alzoo zij niemand gevonden hebben , die zich daar toe heeft durven aanbieden. Zoo verre gaat de Fabel. Zou nu de vraag : Wie durft de kat de bel aanbinden? enkel op deze Pabel gegrond 7ijn, of virdt zij ook haare waarheid in de efchiedenisfen van het menschdom? Wanneer wij de gefchiedenisfen raadpleegen , ontmoeten wij voorbeelden genoeg, van Vorsten en Despoten, die de kat de bel durfden aanbinden, die zich in Haat be-  C 3°9 ) betoonden , om alles te ondernemen, al moest het ftroomen van bloed, en, de fchatten hunner onderdaanen of den ondergang van eene halve wereld kosten; maar wanneer de volken onder het prangend juk der heerschzucht, door de hand van eenen geweldenaar, hij moge dan Despoot, Koning, Vorst, Prins, Ariitokraat geheten hebben, (ofzijn de dwingelanden alleen tot eenen naam en klasfe bepaald? Heeft men in Venttiën wel Despoten , Koningen enz. en heeft men er met dit alles evenwel geenStaats-inquifitie?) ik zeg wanneer de volken onder het prangend juk der heerschzucht, gekwijnd en geimacht hebben, wanneer de eerfte en voornaamfte rechten der menschheid en vrijheid vertrapt werden, en de fülle zuchten der onfchuld en vrijheid in luide klagten uitbersten, bleef dan nog niet de vraag fleeds ? Wie durft de kat de bel aanbinden? Het i? zoo, fomtijds gelukte het den Despooten, dat zij de kat de bel aanbonden, maar fomtijds mislukte het ook. Het gelukte bij voorbeeld, alixander, filippus" zoon, om Heer van een groot gedeelte der wereld te worden, en eene nieuwe Monarchie te ftichten, het gelukte sak, zijne fpreuk volgende, aut Ca/ar aut nihil, in de daad Cafar te wezen, en den troon der Ca~ fars op de puinhoopen van Romes vrijheid te vestio-en — het gelukte athaliü , eene vreemde Prinfes, om het rijk van jtjda te overheerfchen , zeven jaaren lang, tot dat de hoogenpriester jojada de kat de bel dorst aanbinden, en het volle tot vrijheid roepen, toen a th a l i g die luidkeels fchreeuwde: verraad! verraad! (Is dat niet de gewoone kreet van dwingelanden geweest, wanneer de onderdrukte volken hunne vrijheid hernamen?) het loon van haare werken naar verdiensten ontving — Het mislukte evenwel fomtijds andere Despoten deerlijk, dis de kat de bel wilden aanbinden , en vrije' volken, met welken zij niets uitftaande hadden, de wet wilden voorfchrijP P 3 ven,  ( 3™ } ven, zoo in onder als laater tijden. Dus fchiet mij het voorbeeld in van xerxes, dien trosfchen Despoot der Verfen, die het vrijë Griekenland onder zijn juk wilde breien , en dat land aan Zich onderwerpen , maar die bliidf was , dat hij met de kous op het hoofd naar huis kon keeren. Ik heb onlangs in ten Antwoorder een volksliedjen gelezen, dat waarfchiinlijk , ten dien tijde , door de Gr,-«i« gezongen is; immers de Grieken waren leihebbers van zulke vaudevilles , op buzoftdere gelegenheden eeliik wij daar in de voorgaande Nominers ook wel ffLltjens "van gehad hebben. Zal de Antwoorder mij ook Bijk nemen, dat ik het hier nog een plaatsjen geve? erT zullen mijne Lezers het niet met pkuzier lezen ot zingen? Dus luidt het Komt vrienden, hoort een raare klucht - hoezee ï De Per/en die zijn op de vlucht — hoezee! Nu wordt de gantfche wereld vrij > Tot fpijt der fnoode dwinglandij. Hoezee'. hoezee ! hoezee ! Zij kwamen met een groot geblaf- Hoezee! Als Tijgers op de Grieken af - Hoezee! Maar dtinsden met de broek op 't hoofd, Geklopt, gehakt, en aigeilooid. Hoezee! hoezee! hoezee ! De roem-der Grieken rijst ten top - hoezee ! De dwinglandij , die krijgt de fchop - hoezee ! De magt der Per/en is geknakt; Hun moed is in de broelï gezakt. Hoezee ! hoeeee ! hoezee 1 M^r wanneer wij nu aan den anderen kant het gedrag S'nf™I *sd r5f*", >" dit de vraag, rr™ j' . de bommel mt- die vraag fa&ffig1*^1 winneet er iemand gebrak met een be st, en geJJBj^ bindèn, immers dan vonden werdt, die üe Dei aan u o.ereo-eldheid, en was (er de rmnfte verwerrmg, -«r gereed e , ^ tóder bloediiorting. Dus fton* het ^ ^ ftoode *T,H^*^]^^1„"l!inaen, totdat einde; niemand durfde de Kat cie oei ^ ' veel lelijk de Prië&ter' j o j a p a dit ondernam, en, ^  ( SU ) -beleid, een plan vormde, hetwelk ook gelukte; bij deze - omwenteling, omdat zij met beleid befumrd werdt, werdt geen ander bloed vergoten, dan het bloed van a t a alia zelve, en zoo als zij was omgebracht, was de gantfche Had Jerufalem ftil, zegt de gefchiedenis. Maar wat behoeve ik ook zoo ver van huis te gaan ? Wat tot zoo oude tijden op te klimmen ? Ons eigen Vaderland heeft in zijne gefchiedenisfen voorvallen , die tot de tegenwoordige vraag betrekking hebben: Wie durft de Kat de bel aanbinden ? Algemeen was Nederland, alle de XVII. Nederlandfche Provintiën , het Spaanfche juli moede , algemeen heerschte er een verregaand misnoegen, dat zoo ver ging, dat de Spaanfche filip nodig oordeelde d u c d'°a ls a. met een leger herwaards te zenden; nu waren verltandige en doorziende Vaderlanders van mening, dat men dien Hertog op de Grenzen te Luxemburg of waar hij "most aankomen, eenparig het hoofd behoorde te* bieden, en met zijne legermagt uit het land houden. Indien zulk een cordaat befluit genomen en ten uitvoer gebracnt was , zou dan niet veel bloeds, en fchatten gefpaard zijn ? Zou dan die dwingeland ooit 18000 menfchen door beuls handen hebben kunnen ombrengen? Zouden dan. de XVII. Provintiën niet verëenigd hebben kunnen blijven? Maar wie durfde de Kat de bel aanbinden ? Meenden veelen niet, dat zij, door hun Hof te maaken, het leven en hunne goederen er wel af zouden brengen? Waren de Graven van Egmund en Hoorn zelven niet onder dit o-ctal > Maar hoe Hecht bekwam het hun? En nog toen Duc B'alp nu het land in boejen hadt geflagen , en door zijne wreedheden en tienden penning uitmergelde en plunderde, terwijl de braafllen en deugdzaamUen ten lande uitweken , wie durfde toen nog de Kat de bel aanbinden? Tot dat door eene bijzondere wending van zaaken de Watergeuzen, zonder zulks voornemens te zijn den Briel innamen, en de fteden van Holland omfloeo-en ' en zich voor de vrijheid tegen Spanje verklaarden & * Wordt dus niet de vraag: Wie durft de Kat de bel aanbinden ? 111 veele gevallen bewaarheid ' Wanneer er een algemeen verderf van zeden, wanneer er een ver val°e" Godsdienst; wanneer er abuizen in het burgerlijk beftuur plaats hebben, wanneer elk er van overtuigd is, dat eene hervorming, eene verbetering, hoogstnodig is, wie durft de Kat de bel aanbinden?" En d or zijn voorbeeld aan anderen het fpoor wijzen, hoe men, vaa  ( 3^ ) van zich zelven beginnende, in ftaat is, de oude deugd, de voorvaderlijke zeden, den Vaderlandfchen ijver, naarftio-heid, vrijheidsliefde te herftellen? Elk erkent de gebreken , elk heeft er den mond vol van, elk belijdt, dat men van den aart en gezindheid der voorvaderen afwijkende , ten verderve en ondergang nadert, maar ik vraao-e: Wie durft de Kat de bel aan binden ? en met zijn "voorbeeld voor te gaan? En welk is het gevolg? Moeten dan niet alle dingen m denzeltden ftaat blijven ? Of liever van kwaad tot erger gaan? Want is dit met de natuur van het kwaad, dat liet om zich tast, en overal de befmettins; medevoert? Zijn das met landen en volken, de aanzieniijkfte en gektkkigfte Gemeenebesten « grond gegaan , omdat er niemand was, die de Kat de bel durfde aanbinden? Kunnen dit de Gemeenebesten van Griekenland, van Karthago, van Rome en . . . en . . . met door Hun voorbeeld bevestigen? En is er dus met veel gewigts m de vraag: Wie durft de Kat de Bel aanbinden? T E L E T D E N, Bij L. HER.DINGH. Knalömhii de meeste Boekverkoopers, daar dezelve wekelijks 'i een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 195.) Wit zijn Privilegiën ? JVat is Conftitutie. (NB. Dit Nommer is alleen gefchreven voor Eraband.) m ij n heer. DE VRAAG-AL! V V oor eenige dagen bevond ik mij in H gezelfchap van twee Brabanders, waar van de eene behoorde tot de zogenaamde partij van van der. noot, en de andere van vonk. Hun gefprek viel - zo als natuurlijk is, 0p de tegenwoordige publieke zaaken van hun land, en wel, inzonderheid over de noodzaaklijkheid of nutteloosheid van eene Nationale vergadering aldaar. Omdat het zelve gefprek mogelijk eenige zaaken bevat, die meer algemeen nuttig konden zijn voor anderen , zal ik het 11, zo ver ik het mij kan herinneren, hier opfchrijven, zo gij, omdat het vooral de vraagen bevat wat zijn privilegiën! enz. het een plaatsje in uw weekblad zoudt willen gunnen — Ik zal het dus maar daar aanvangen en eindigen, waar het voor u belangrijk konde zijn - en het tverige weg laaten. . IV, DEEL, Q q Y*ih  ( 3i4 ) Vonkist. Maar ik ben verzekerd, om niet eens te praaten van 't gemain volk, dat maar op 't omkoopen en aanftooken ^an anderen handelt — dat van de tien niet één, van de gene, die van Conjlitutie Privilegiën enz. fchreeuwen , weet, wat ze dat de Hollanders de Staaten fouverain hebben gemaakt! De v. d. Notiaan tegen mij. Hebt gij dan ook een andere fouveram dan de Staaten» ii  C 3*o } ik weet wel, ik begrijp onze zaak nog met recht, en weeT ook nog niet hoe het te recht komt _ ik heb al, tiid een vergelijking van ons geval willen maaken met Holland - of de vereenigde Provintiën ; maar hoe ± daar ook over denk - & wil wel bekennen , dat ik hoe langer hoe meer in verwarring hier omtrent geraak, rii zeit , SÜ hebt geen nieuwe conftitutie ; gij hebt met nog zonder, conftitutie de Staaten geen fouyerainen Gemaakt - mijn landsman zegt, dat de fouverain door ge volk gemaakt word - en uwe. Staaten zijn evenwel de foiiverainen van den lande hoe heb ik het dan' of eeeven wij elkander raadzels mtf - En dat S nog het meest verwondert: gij hebt byu zo veele Btveinea even als wij, Staaten van bijzondere Provintiën , waar ze met vernietigd zijn - gij hebt boven dien nog Staaten Generaal - een Stadhouder - en wie Weêt wat al! wie is dan eigenlijk de waare of de hoogfle fouverain? - Ik weet niet, hoe gij dat alles bij u uit de war kondt houden ! - en dat (zo als gij ons vertelt) zonder conftitutie!! " ik kan daar niet veel op antwoorden , dan dat gij de eerfte vreemdeling niet zijt, die geen recht denkbeeld kan maaken van onze Staatsgefteldneid (Het vervolg in 't volgende Nommer.) Lij L. H E R D I N G H. Enalömbii de meeste Boekverkoopers, daar dezelve i wekelijks'a een en een halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 197.) (Vervolg van No. 196".) Wat zijn Privilegiën? Wat is Conjlitutie. De Vonkist tegen den v. d. Nootiaan. \) kunnen daar hier niet veel van zeggen, of veel uitpluizen — dan zouden we in questieën komen , die ons niet aangaan — wij blijven bij ons ftuk — Van der Noot en van Eupeh hadden gaarne eene zoogenaamde oude, dat is te zeggen , onbefchreeven Conjlitutie gehad , zo als hunne voorftanders, waar gij nog meê heult, tot hun bijzonder voordeel ndg gaerne zouden wille* doordrijven. v. d. Notiaan. Met oorlot! nu geloof ik dat ik het beter begin te begrijpen .... de questie onder onze landgenoten zal dan alleen daar in beftaan, of wij een befchreven, o£ een onbeichreven Conftitutie -zullen hebben — en dan komt het hier maar aan op het volgen van een oude IV, d e 1 i. K. »f  C 322 3 of nieuwe Mode. Tot hier toe hebben wij de nieuwe modes meest uit Frankrijk gehad, en zo zal het nu ook zijn met de mode der Conftitutie! Vonkist, Dat hebt gij zo geheel mis niet. Doch het ftuk der modes in de Conftitutie is van eenig meer belang dan dat in de kleeding enz. v. d. Notiaan, Maar laat mij nog eene vraag toe! zijn dan alle oude Conftitutiën , onbefchreven Conftitutiën ? en zijn ze, era dat ze niet befchreven zijn , onwettig f Vonkist. Wij komen zo doende van de eene vraag i» de andere, zonder dat wij eerst de eene en dan de andere afhandelen. Ja , de meeste — niet alle, oude Conftitutiën , zijn onbefchreven — ten minsten ze worden tegenwoordig niet gedirigeerd overeenkomftig de oudfte inftellingen der Regeerings-acten. En dit kan in veele opzigten ook niet gefchieden , omdat wij thans een geheel anderen toeftand van tijden en denkwijze hebben dan voor 4 ii 500 jaaren. Toen en nog vroeger, had men geen recht denkbeeld van Staats - Regeering — zij die de Wereldlijke cn Geestelijke magt in handen hadden , meenden — of gedroegen zich, als of het volk om hun gefchapen was en het volk over 't geheel gelooide — even als nu nog veele onkundigen — dat de Vorften en Geestelijken onmicdelijk door God aangefteld waren, om met de volken als met een kudde vee, naar believen te kunnen handelen — ze aan elkander te ver- fche»  C 323 ) fchenken , den eenen mensch boven den anderen te verheffen — hen in den ban te doen, privilegiën te ger ven of te ontnemen, na dat ze zich flaafs genoeg 'aan hun onderwierpen. De geestlijkheid lag er zich daarom , in famenltemming met de Monarchen, op toe, om het volk in onkunde en bijgeloof te houden , verbood hun het lezen en alle onderzoek der waarheid — de geestelijken waren het meest alleen , die lezen en fchrijven konden, gedrukte boeken had men in 't geheel niet, wijl de drukkunst nog niet uitgevonden was. En eerst lang na dat deze uitgevonden was, raakte men hier bekend met de gefchiedenis van andere oude volken , en inzonderheid met die der Grieken en Romeinen, en kreeg hier door allengs meer kennis aan de wetenfchappen. Men zag toen ook te gelijk, dat het toenmalig volksbeftuur in onze wesferfche en Noordelijke landen gansch anders was, dan het bij onze vroegfte voorvaderen, zo wel als bij de volken der oudheid geweest was, doch het ontbrak nog aan de noodige kennis in het natuurrecht; — en aan de magt der volken , om hunne regeeringsgeiteldheden te verbeteren. Opftanden en onophoudelijke krijgen had men fteeds tegen elkander, maar geen verbetering van grondwetten, wijl de fterkfte altijd den zwakken de wet voorfchreef... V. d. Notiaan. Dat laat zich goed hooren. Nu begin ik waarlijk •en ander denkbeeld te krijgen van de oude Conftitutiën Vonkist. Nu, zo doende zullen wij wel weêr op den text komen. . . Met onze Nederlandfche regeering was het R r 2 even-  ( 3*4 ) eveneens gelegen. Deze waren eerst onder verfcheide Hertogen, Graven, Heeren en Vorsten verdeeld, eer Karei de V. ze alle onder zijn gebied bragt. Deze kleir ne Vorstjens ieder meester in zijn eigen land zijnde, kon het met zijn onderdanen zo goed of kwaad maaken , als hij wilde of konde. Had de Vorst geld ot hulp noodig, dan was hij zeer beleefd en vriendelijk tegen zijne onderdaanen — en na dat deze meer verr mogend waren geworden door ambagten of koophandel, bedienden dezen zich ook van de verlegenheid en omr fiandigheden , waar in zieh hun Heer bevondt, en ber dongen voor den buitengewoonen onderftand of hulp, dien zij hem verleenden , voorrechten en privilegiën voor zich uit, en wierdea hier door allengs van flaaffche onderdanen meer vrije burgers, des te vrijer naar maate de Vorst fterker of zwakker was. Eer zij, na 't overlijden van den Vorst, zijnen opvolger weer tot natuurlijken en wettigen Heer , zo als zij het noemden, aannamen, lieten zij hem voor af zweeren, dat hij hun de privilegiën cloor zijne voorzaaten gefchonken, zou laaten behouden — »t kon niet misfen, of alle deze privilegiën moesten, toen zeventien afzonderlijke landen onder Karei de V. ©nder één hoofd kwamen , een moeijelijk beftunr maar ken, daar deze die, andere weer andere uitzonderingen had, in de onbepaalde gel oo: aamheid aan den Vorst. Hier om ftelden Karei en zijn zoon onderfcheiden Stadhouders over de onderfcheiden provinciën, om qualie ietier des te beter naar zijne bijzondere privilegiën te doen regeeren, maer in de daad meer, om hen dezelven allengs afhandig te maaken. . . . hoe het dan ook zij _ onze voorvaders verzetteden zich tegen Philips, pn hadden hem reeds zoo veï gebragt, dat hij allerlei fchoone beloften deed, om hun hunnen zin te geven. De zeventien Provintiën — vereenigden zich bij de Patificatie van Gend, o.m de vreemde troupen het land  ( 385 ) »ït te drijven, en dan eene algemeene vergadering deï Staaten van alle de Provinciën , bij vergunning en bijeenroeping des Konings te beleggen, om dan orde te ftellen op de Regeenng des lands, in 't Generaal en Particulier maar onze eïge onderlinge verdeeldheid — zo als het den naam had, wegens de Religie — jnaar even zo zeer wegens particuliere naijver, nijd en jaloufie , — verijdelde deze zaak: de nader vereenigde Provinciën werden eiudelijk vrij' van Spanje, en wij geraakten weder onder het oude juk — en zo zijn wij' gebleven tot . . . dat de Franfchen ons daar van ontflagen hebben. — wij zijn dus nu zonder fouverain, zonder grondwet — zonder Privilegiën , v. d. Notiaan. Manr zouden wij dan nu, gemakshalven, de Pacificatie van Gend niet voor eene grondwet voor onze tegenwoordige Conftitutie kunnen aannemen dan hadden wij met al dien toeftel, en al die moeite van 't bijeenroepen van eene Nationale vergadering niet noodig —. nu fchiet het mij te binnen — hebben onze nabuuren dit ook niet gedaan, en die Pacificatie, of Unie van Utrecht — dat toch het zelfde is — gehouden, als of dat een grondwet van hunnen Staat was? Eh berust daar op niet het recht — of de magt van hunne tegenwoordige fouverainen — daar wij ftraks van ipraken? Vonkist. Hebt gij die Pacificatie wel ooit gelezen? v. d. Notiaan. Neen — maar wel van hooren fpreken. R r 3  C 32<* ) Vonkist. Nu dan zal ik ze u eens te lezen geven , en dan zult gij zien dat deze Pacificatie van Gend — zo wel als de unie van Utrecht, die er een aanhangend fragment van is— niet anders dan een temporair ftuk is , dat hoe zeer het fpreekt van een eeuwigen vrede en vereeniging, nogthans , ingevolge den inhoud, maar kon dienen voor een zekeren tijd, tot dat de Koning tot betere gedagte zou gekomen zijn — en boven dien fpreekt dit ftuk alleen van eene vercéviging onder één fouverain hoofd. — Daar wij nu geen fouverain hoofd meer hebben ,zo kunt gij ligt begrijpen , dat zulk een ftuk voor eene grondwet niet meer te pas kan komen. Want wanneer men het daar bij veronderftelde op perhoofd of de fouveraine magt er uit wegneemt , daa hangt immers alles aan elkander als heet zand. Wat zegt dan het behoud van elks Privilegiën , daar elk een vrij ïs? — wat zegt de verbindtenis, dat zij zich niet van den anderen zullen laaten fcheiden door huwlijk, tefiamente enz? dat kan immers geen plaats meer hebben, Zo dra de éénhoofdige conftitutie -^gezworen is ! Van der Notiaan. Nu begrijp ik, dat wij in de daad eigenlijk geen oude conjlitutie hebben, daar men zo van fchreeuwt, en dat wij ook geen oude a«ct.en of contraêten, zo min de pacificatie , als de blijde inkomfie, daar voor kunnen aannemen; wijl wij daar het voornaamfte bij zouden moeten veronderftellen — dat juist dat gene is, wat wij niet meer begeeren. — Maar als ik dit eens bedenk, dat meer volken ia die zelfde fituatie , als wij nu , zijn : dan geeft het mij geen wonder, dat ze dan met dezen, dan met die over hoop liggen. En hoe meer ik het dus inzie, hoe meer ik geloof, dat het nooclig is om eene Nationale Ver-  C 327 ) vergadering by ons bij een te roepen, om een duidelijke grondwet der conftitutie op te ftellen, waar uit men alle gelchillen over fonveraine of mindere mao-ten rechten, phgten enz kan beflislën Ik zou me zelven wel voor de kop willen &an, dat ik dit niet eer ingezien heb: doch ik heb evenwel nog dien troost, dat zo veel duizenden met mij even zo dom zijn geweest, dat zii dit niet ingezien hebben. _ Maar dit kan ik evenwel niet begrijpen , dat daar er zo veele geleerden zijn geweest en nog zijn, die over conftitutiën en ftaatsrechten hebbea gefchreven, dat die dit niet hebben ingezien en gezeid Vonkist. Wat dat laatfte aanbelangt — fommigen hebben dit wel gevoeld en ingezien : doch zo dra zij fteiden, dat de fouveram de magt ontvangt uit en door het volk, en zonder deze de (oiiverainiteitniet wettig konde heeten, zo hebbea ze er ook als in eenen adem bij gevoegd : dat dezeopdragt, toeftemmmg , of goedkeuring der fouverainiteit, door het volk met openlijk en „itdruklijk behoefde te zijn, maar dat hetfnlzwtjgen of de veronderjle!ling van 's volks o-oedkeuring genoeg was. En even zo hebben ze het ook gemaakt met de goedkeuring hunner wetten - om een wet verbindende te maaken , hebben ze gezegd, is het o-enoee- dat hij aan het volk gepubliceerd of bekend gemaakl werft', ter plaatzedaar men gewoon is publicatien te doen - en oD deze wijze heeft de uitvoerende magt zich meest nuafie onder approbatie des volks, te gelij ook dTwetgeevetde ^aangemaangd - en onder die veronderiiellend^oedkeunng ordonnantiën en bevelen gegeven, terwin&°al°en rad gereed.Honden voor die genfn* die zijne opLlïf afkeuring wilde doen blijken - hebben wij datief E hjks ondervonden, geduurende de overheerfchinge,vL ES ÖS5-T Eupen ~ 01 liever van de &ïï v. d. Notiaan. Wat is die zogenaamde politie toch een afgrijslijk ding» rlT' InlVmiat ^ beVk VOor een Nati0"«'e Vergade-' ring - zulk eene vergadering moeten wij hebben, otwii zijn er nog erger aan, daii wij ooit geweestzbn _1 welk een gevaar zonden wij „ietJ loopenf Tl f\ ^ con-  ( 328 ) Conftitutie lieten begaan! - van een Tijran kan mfen M Sontflaan, dat heelt men zo dikwijls gezien - maar van Jfveelen - daar was teen doorkomen aan. Wat ben ik verheugd, dat ik dit nog ipoedig genoeg begrijp , ik wil hoopcrT, dat veele mijner landgenooten maar uit hun eigen ooS willen zien, dan kan het niet mislen , or zij moeten dJe zaaken kiaar begrijpen _ wat beklaag ik de menfcnen, die in ongeval geweest zi n, en dit zo met begrepen hebben ! Die zijn en blijven nu zonder conftitutie ! en g hebben zich het recht laaien nemen, dat wij nu nog hebben. Vonkist. Dat laatfte juist niet - wij hebben wel gezien' lir Frankriik hoe veel moeite het kost, om de gebreken der _ redering en conhitutie, die federd eeuwen mgeflopen zijn , fe verbeteren _ maar als het volk zich deze moeite wil eeuoosten, dan heeft liet altijd volkomen recht daartoe , I was het zelfs dat het te eenigertijd eene conititutie hadt ïemaakt of goedgekeurd _ om die te kunnen veranderen ff veibete J, wlnneer het ziet, dat dezelve of met behoorl ik word uitgeoefend of niet voldoet aan het oogmerk dat het zich daar mede had voorgeiteld - de beSering van het algemeen geluk _ en deii te meer, wanneer heTin geene Conftitutie zijn ftem heett gegeven, " " „Heen door zwakheid is gedwongen geworden te maar alleen ao } . vfteeJ oucfer daa de oudlw SrConiSmK en het eerfte behoud een volk altijd, £ van kan het met geen geweld omroold worden, en zelve mag het dit even min weg ichenken. Verder heb ik het discours niet onthouden. TE L E Y D E JN, Bij L. H E R D I N G Ü. EnalömWi de meeste Boekverkoopers, daar dezef e wekelijks 'a een en een halve Stuiver word uitgegeven,  D E VRAAG-AL. (No. 198.) Kan Jlaan ooit liefde verwekken ? D 1_S eze vraag u zot, zegt misfchien mijn lezer! zou flaan ooit heide kunnen verwekken? Is dat mooglijk' Wat zal ik zeggen ? Indien de menfchen waren, het geen zii behoorden te zijn , indien de menfchen hunne waardigheid kenden, en gevoelden, en indien zij overëenkomltiï dia waardigheid handelden, dan zou ik zeker o-e]0oven , dat deze vraag flapelzot is, en zou ik mij dan wel vermeten om ze te doen? Gij gelooft immers wel, mijn waarde Lezer! dat ik ook nog wel zoo veel eigenliefde hebbe, dat ik mij van mij zelven verbeelde, dat ik evenwel niet geheel zot ben? alfchoon mijne zelfsverbeeldinar zoo verre met gaat, als die van zekeren Duitfchen Prins, die m Londen gekomen, zoo verbaasd ftondt over de menigte lantaarns bij de ilraaten, dat hij zich verbeeldde , dat men eene illuminatie ter zijner eere had aangericht. Maar is nu het menschdom niet dikwijls in de daad zot? En is het daar door niet, dat deze vraag;• kan Jlaan oott liefde verwekken? niet zoo zot is, als zii bij den eerften op (lag fchijnt. Ik heb ze ook in een Wijsgeeng werk voorgedragen gevonden , en de Wijsgeer beantwoord ze daar naar zijne oogmerken al vrii wel, echter niet zoo, of er fchiet nog nofte voor mii över, om het een en ander betreffende deze vraa°- na<*er te vraagen. 0 IV, deel.. si He*  C 330 ) Het geen gefchiedt, en gefchied is, is moogh'jk. ÊeH heerli'ke en onloochenbare regel: ab effe ad pojfe valet confequentia: is het zoo niet, Heeren Logici ï Maar na toont mijn Wijsgeer, dat er volken zijn, die ilaan voor tekenen van liefde en vriendfchap houden; en molière en cf. rvantes, twee Heeren, die redelijk goede kennis van de menfchen hadden, zouden beiden deze vraag bevestigend hebben beantwoord en ja gezegd hebben , ja flaan kan liefde verwekken. De eerfte, in zijn vermaard Toneelfpel, Le Medecin malgré lui, of deSor tegen dank, voert eene vrouw in, die van haaren man lustig wordt afgeklopt, en die echter eenen derden, die haar" helpen wil, met deze woorden in den baard vaart: Ik wil nu van hem geklopt worden! Kijk zoo een onbefchoften rekel eens! die den man beletten wil, zijn eigen wijf te kloppen! en cervantes verhaalt van een' beurZenfhijder , dre zijne lieflte jammerlijk geesfelde, met dat gevolg, dat het meisjen , met haar afgeklopt ligchaam, niet ^Hechts alle moogh'jke neiging tot verzoening, maar zelfs orooter liefde ,"dan voorheen, jegens haaren dwingelandC, liet blijken. Maar zijn dit geen fprookjens van 't rood konsjen? D;c'iters en Poëeten cn zulk foort van volkjen hebben zoo veel verteld! Zou men . dan op het gezag van molière en cïrvantis deze vraag maar ■ zoo overnemen : Kan flaan ooit liefde verwekken ? Willen w-ij ééns in de daadlijke wereld omzien ? De Seizigers vertellen ons, van de oirfprongli]ke Peruviaan* fche wijven , dat zij geheel onttaosilijk zijn , wanneer zij een' tijd lang door haare mannen niet geflagen zijn geworden ; van de Rusfiiche vrouwen vertelt men hetzelfde, zekere Duitfcher hadt in Rusland eene vrouw genomen , deze klaagde lboedig over haaren man, dat hij baar niet liefhadt, en' het' bewijs was, zij hadt, zoo lang zij nu met hem getrouwd was, nog geen klop van hein ffëhad; van' een ander volk leze ik: Vrijers, die hunne1" meisjens overreeden willen , moeten hier middelen gebruiken , welken elders niet gewoon zijn. Vleitaal, zoete woordjens, gefchenken enz. enz. zouden hier niets baaten ; maar eene grove' behandeling , welke meestal op een pak flagen nederkomt, is het middel, waardoor een jongman zijne f i i. l i s overwinnen moet. Een ezels vrrjaadjen, zegt hier, al wie Vader cats gelezen heeft: Een  ( 38i 5 Een ezel, die vrijdt, Die ichopt ol' fmijt. Onze Wijsgeer, bij wien ik de vraag, gelijk ik zeide, gevonden heb, doet onderzoek naar de oorzaaken, waar uit deze voor ons zoo vreemde denkwijze mag voortvloeijen. En hij vertelt ons, vooreerst, dat het gevoel bij alle menfchen niet op dezelfde wijze plaats heeft, dat men dernalven alleen bij lieden van een ltonip gevoel, en onédelen fmaak kan onderftellcn, dat Jlaan liefde kan verwekken, maar teriiond daar op , gaat de man zitten betoogen, en als eene mensehkundige oplosfing van dit verfchijnzel opgeven, dat die vrouwen onder die 011befchaafde volken , welke willen, dat haare mans dc hand ,aan haar houden, (r,u, willeb dat de vrouwtjens in onze belcuaalde gewesten ook niet? al is het juist niet met flaan?) dat, zeg ik, die vrouwtjens hier door een goed gevoelen krijgen van de dapperheid van haare minnaars en mannen, en ze even daarom hoogachten. Zou lam b c ii , de fhoever , ook van die gedachten geweest zijn , toen hij tegen zijne wijven pechtte, dat hij een man, die hem zou wonden, of een jongeling, die hem eene buile toebracht, dooden en zich. zelven zeventigmaal zevenmaal wreeken zou ? Verders, meent onze Wijsgeer, dat het beginzel van eer in de gemelde gevallen en bij de gezegde vrouwen fterk werkt. Dat zij zich vóórhellen , welke heldenftnkken zij van haare mannen te wachten hebben, die zoo gereed zijn , om een pak uit te deelen , welke eere verzeld gaat met de eigenliefde , die haar doet verwach1 ten , dat zulk een wakker man haar ook tegen de beledigingen van anderen zal beveiligen. Hier vraag ik, of de vrouwtjens dan niet tevens weten , dat juist de grootfte Wijvenbeulen doorgaands de laffte en verwijldne kerels zijn, die geen moed hebbende om hun poftuur onder de oogen te zien, in vergelding daarvan hunne wijven kloppen , terwijl waarlijk dappere mannen, bij voorbeeld een mar ten tromp, t'miis bij hunne vrouwen zoo veel hadden in te brengen, als een jongen, die een half vat t'huis brengt? Doch, zou nu onze Wijsgeer ook een weinig; nader komen , als hij tot flot zegt: Dat hij veeleer gelooft, dat laaghartigheid en flaafiche onderwerping bij veelen het hoofdkarakter üitmaaken, en dat ilaaven met ilagen S s 2 moe-  C S3£ ) moeten geregeerd worden, omdat zij anders hunne Hee. ren en Meesters verachten ? En zou. dit met m de daad in dit geval veel afdoen ? Maa?, indien dit nu zoo was, wat zou men aan op deze vraag moeten antwoorden : Zou flaan ook liefde kunnen verwekken? Weet gij Lezer! hoe ik al magende denk? Zou .het er hier niet veel op aankomen, wat men door Jlaan en wat men door liefde verhaat, indien men de mooglijkheid, of deze laatfte ooit een uitwerkte* van het eerlte zou kunnen zijn , wilde beantwoorden. Slaan en Jlaan is immers twee' Broer kornklis van Brugge floetr ook, als Hij de vrouwtjens en vrijfters geesfclde , en welk uitwerkzel kon zulk flaan hebben ? Daar is in onze dagen een boek uitgekomen , opzctlijk over dit onderwerp gefchreven ; hetwelk me" vrij lezen kan, omdat het vrij verkocht wordt, en waarom meg Het fpreekt immers niet over Politieke zaaken? met over rf* keckten van den mensch ? met over de Iranfche Natte En waarom zou het dan verboden worden? al ware-het al ééns niet heel ftichtelijk? Moet e.r met zoo wat van St anna onder lopen? Mm basta! met mijne vragen waarom dwaal ik altijd zoo van mijn onderwerp al? 1* Vraag immers : Kan flaan ooit liefde verwekken ? Isb het niet waar , dat niet altijd de waare redenen, van het gedrag der menfchen aan de wereld worden blootgefteld' In Poolen heeft hier en daar de gewoonte nlaats dat op vasten-avond de boerenjongens met de ES» in 't openbaar dansfen , zijnde elk voorzien .van eene zvecP, waarmede zij, als zij het meisjen „ader fpreken wfllên . haar dapper afkloppen? Maar zou dit £ gefchieden, om lieMe te verwekken' Ei! e. daar ichnilt wel wat anders onder. De mcisjens dus behandeld, hebben nu gelegenheid om zich br, haaren Bieg vader wanneer die haar onder'handen heeft, te ontfchuldigep , dat zij er toe genoodzaakt zijn geworden. Wat zeg je van zulke olijkheden? Is dat met wel be- ÖaWat is dan liefde? Is liefde eene waare en oprechte toegenegenheid van het hart, hetwelk door de bekoorlijkheden en uitmuntendheden van het geliefde. voorwerp bewogen, naar verëemgirg met hetzelve tracht^, en M uit een zuiver bègïnzël zoekt te behaagen? Ais dit beide is, kan die dan door flaan verwekt worden? Laat ons de bijzondere perfoiien van vrouw en man eens  ( 333 ) daar laten, en vragen: wat de voorbeelden van geheele volken ons leeren ? Zal een volk, dat edelmoedig , en zoo belchaafcl is, dat het de voordeden der vrijheid kent, en dergelijliheid, ( en behoort deze niet in Gemeenebesten plaats te hebben?) mids dat men ze wel begrijpt! Want is dit niet wel eens te ver getrokken? bij voorbeeld: op zekeren tijd, nu niet meer, dat verftaat zich, maar volgends hunne aloude Conlütutie, verwezen de Venetianen eénen hunner Magiftraats - leden ter dood, omdat hij plotsling een geweldig oproer geluld hadt, hij, zeiden zij, die het vermogen bezat, om zulk een oproer te iiillen , kon er op gelijke wijze een verwekken ! Hoe wispeltuurig zijn de menfchen ! Dus zeide ook eens een boer uit het Kanton Apcnzell, tegen den geleerden iiirzel: ,, Mijn lieve Doctor hirzxl, de ingezetenen van i, zekere Republikein/die flad hebben écnen hunner mede„ burgeren het hoofd laten afilaan, omdat hij hun eenig „ hoofd was". Maar ook aan den anderen kant, kan liet niet gebeuren , dat er een fchijn van gelijkheid plaats heeft, daar degelijkheid toch zelve ontbreekt? Cos mu s de med ic is, oefende eene voiftrekte heerfchappij in Florence, en was de grondlegger van de magt van het huis de medicis, maar hij pastte nogthans zorgvuldig op, dat hij zijne medeburgers met den fchijn van gelijkheid wei te vrede hieldt, hij hadt geen uiterlijk teken, waardoor hij zich van andere burgers onderfcheidde, zelfs droeg hij eene gewoone en zeer eenvouwige kleeding. Wie weet ook niet van den Raadpenfionaris jan de wit, dat hij uiterlijk de gelijkheid zeer in acht nam, hebbende maar eenen dienstknecht? enz. Maar nu ben ik al weder van den weg.) Wanneer, zeg ik, om te komen daar ik wezen wil, een volk eenig gevoel heeft, van zijne vrijheid en rechten, wat zal dan Jlaan, ik wil zeggen, geweldige overheerfching, bij hetzelve uitwerken? Wat ondervondt «.liHABEÜM, toen hij op raad zijner jonge Raaden, deze boodfchap aan het volk liet doen: Mijn vader heeft u met geeslelen gekastijd, maar ik zal u met fcorpioenen kastijden? Volgde daar liefde op? De Israëliten begeerden hem niet tot Koning te. hebben , ontfloegen zich Van zijne heerlchappij, en hadt de Koning zich niet weggepakt, hij zou zoo wei als zijn fchatmeester ador a m van het volk gelteenigd zijn geworden. Maar zouden wel dc Overiieerfchers de liefde van hunne burgers met hun geweld trachten gaande te maaken? Of is hun Ss 3 dc-  C 334 ) üevijs, dat van den Romeinfchen dwingeland : Oderint duin metuant (laten zij mij haten, als zij mij maar vreezen!) Ik moet nier eene geicniedenis bijbrengen, hoe verre. Bet Despotisme gaan kan , zal het ook eenige ophelderinge geven aan de vraag: Kan het Jlaan ook liefde wekken ? Mduï l sm a e i/, Keizer van Marokko , heeft, geduurepde zijrie regeering, 40,000 zijner onderdanen, met zijne eigen hand omgebracht. Hij "beminde ecuter, op eene bijzondere wijze, het recht. Een zijner Hovelingen bekljiagde zich ééns, dat zijne vrouw de gewoonte hadt, om hem, uit moedwil, bij den baard te trekken: de Keizer •was zeer misnoegd op deze vrouw, en liet, ten einde zij zien niet meer aan de Majeiteit van zijnen ambtenaar zon vergrijpen, hem haair voor haair, tot den wortel toe, uittrekken. Hij zag op zekeren tijd, een' ander' zijner bedienden, die op de Uraat een kudde fchaapen voor zich nïtdreef, „ Aan wien behooren deze fchaapen?" vroeg de Keizer. „ Zij behooren aan mij, o ismaël, Zoon „ van e l c h e r 1 f , uit den liamme Hesfan; " antwoordde de man met diepe onderdaanigheid. „ Aan u, boos„ wigt ? — lk mèende, dat alles in mijn land alleen aatt „ mij toebehoorde:" hernam de zooger.aamde Knecht de« Heeren ; ftak den ongelukkigen eenen ponjaard door net hart, en verdeelde de fchaapen onder zijne lijfwacht. De eenige goede daad , welke miiibï 1 s m a ë l in zijn leven fchijnt verricht te hebben, beftondt hier in, dat hij zijn land van ontelbaare benden roovers bevrijdde; doch ook deze daad droeg het kenmerk van zijne bloeddorstigheid ; hij liet mannen, vrouwen en kinderen in eenen ruimen omtrek van de plaats' docdflaan, waar een diefltal was gepleegd geworden. Bij het gehoor verleenen aan eenen vreemden afgezant, zat hij doorgaands, op een open plein, te paard; rondom hem honden zijne ambtenaaren met ontblootte voeten , beevende cn ter aarde gebogen; terwijl zij bij ieder woord, dat hij lprak, uitriepen': „ groot is de wijsheid onzes Heeren! de item onzes Heeren is „ als de ftem van eenen Engel des Hemels'. " Dan, de Heer liet den afgezant nimmer vertrekken , zonder hem zijne behendigheid en vaardigheid, in liet vermoorden van eenigén zijner onderdanen te tooi.cn: en hier mede eindigde' gemeenlijk, dc plegtigheid van dien dag. Zouden dit nu de middelen zijn om liefde te verwekken ? Zal iemand het mij wel kwalijk nemen, wanneer ik yoor mij zeg, dat ik er aan twijfel'? Maar zou ik hier ook  ( 335 5 San twijfelen, dat veele menfchen, ja geheele volken zoi genoeg zijn, om zulk Jlaan te verkiezen, liever clan er zich van te bevrijden, en de rechten van den mensch te handhaven ! Zijn zulke volken ook aan ons bekend'' i Wie loopt mij hier met zijne gedachten al voor uit3 Ei' zou ik dan iemands gedachten kunnen weten ? Nu dat zij zoo maar zouden niet fommigen denken, dat ik hier aan dé Brabanders denk, die de vrijheid, welke de Franfchen hun bezorgen willen, verfmaaden, en naar hunne oude Conihtime willen leven, onder heersch - en hebzuchtige geestelijken, trotfchen adel, en ariftocratifehe Staaten ' Zou dit niet zoo wezen, als men in den linaak der Franfchen dacht? Maar als men nu ééns mishadt? Als ik nu eens dacht aan de fabel van de Kikvoifchen, die met woest ?è: weid van ju pijn, den Baas der Goden, èerf' KonFnowilden hebben, en zelfs niet te vrede waren, met een on-' riozel houtjen dat, deedt het geen goed, ook «en. kwaad deedt, of iemand floeg, maar die niet rustten, voor dat zij een oijevaar tot Koning kregen, die hen op/lobberde, ottot lpijze en voedzel voor zijne jongen , bij dezelven m het nest bracht? Of als ik e'éns dacht, aan de Ar memers, aan welken de Romeinen de vrijheid wilden bazorgen , maar die een gezantfehap na Rome zonden, met verklaaring, dat z,j zich aan de vrijheid niet konden gewennen , en zonder Koning riet keven konden, en dat zij gevolglijk weder eenen Koning verzochten, Miilk de Romeinen hun dan ook eenen Koning toezonden, want het Oosten zegt T4ciT.ua, daar hij dit verhaak, „ geWoo„ Jlaaf der Koningen te zijn. Europa niet? Is Europa niet altijd voor de vrijheid geweest ? Ja, wel is het koud < Wat zal men toch met zulke menfchen beginnen ' di> zoo laag van ziel en zoo flaafsch zijn ? S c r a h s * f '1 van JSerJte zeide eens van zijne onderdaanen, dat hij wel voonen_ ftijl van procedeeren niet? en dat ik niet alles wil overlchrijven, want hoe zou ik het maaken' moet ilc van den anderen brief ook niet gewagen ? Het ilot is, hij perfifteert bij zijne vraag : Wat is eene Inundatie ? Zal gkrr.it nu voldaan zijn, dat ik zijne vraag wereldkundig gemaakt heb? Zal mijn Lezer nu wel voldaan zijn, dat er zoo eenige Bladzijden verfpild zijn niet eene vraag, die hij meent gemakliik te kunnen beantwoorden? Wie weet niet uit de gefchiedenisfen van het beleg en ontzet van Leyden, toen men eene. inundatie maakte , om de Spanjaards weg te jaagen ? En wie waren de Spanjaards, waren zij geene vreemde Soldaten, in dienst van filips Koning van Spanje? En geloofden onze voorvaders niet, dat deze filip een dwingeland was, en dat zij tegen hem en zijne Soldaten hunne vrijheid moesten befchermen ? Maakte men in het jaar 1672. geene Inundatiën, om Holland te befchermen, tegen de Franjchen, en wat waren de Franfchen toen , waren' zij geene machines, gebruikt door den trotlclieii lodewijk XIV. om zijne heersciizucht overal te verbreiden, en zijne overheerfching ten dienst te liaan? Weten wij dan uit de gefchiedenis niet, wat eene Inundatie is? Maarzonden de vrienden van gerrit eenvouwig hem niet braaf bij den neus gehad, en hem eens bang nebben willen maaken? Want welke rede is er toch te bedenken, dat men eene Inundatie zou maaken? Wie zou, het dom ? Zonder gewigtige reden zou het immers niet gefchieden? Zou liet land daardoor' niet bedorven en uitgeput raaken, en de ingezetenen buiten ftaat' gefield, om fchot en lot te betaalen? en zou men dan wel Inun* dütiin maaken zonder den dringendlren nood? Zijn er dan nu Spaanfchen, die onze vrijheid belaagen of verdrukken willen? Is er een Vorst in de wereld, die eene Algemesne Monarchie wil oprichten, gelijk deze bedoeling aan lodewijk XIV. wordt toegefchreven ? Kijk, die vragen fchieten mij bij deze gelegenheid in, opJ de vraag van gerrit. Maar ia, nebljen niet de Patriotten in 't jaar 1787. ook willen inundatiën maaken? maar wie weet ook niet, welk een geroep daar over oatftondt? wie weet niet, hoe op dien grond de bef fchul-  ( 349 1 fchmdiging van Landverdervers tegen hen opgeraapt werdt? Zoodat, hoe zal men het ^maaken? Zou men gerrit niet bij de neus gehad hebben ? Maar is net geen tijd, om hier van af te Kappen? Ik heb dan nog eenen Brief gekregen, getekend üwen Medeburger, die een gehee! andere foort van vraag doet: Hoe veel fchceit Profaneer en en Godslastering? en die het druk heeft met de drukte over de Haraneue die een zekere du pont voor eenigen tijd in de Nationale'Conventie hieldt, en waar van men in fommige Couranten zui~ ken grooten ophef heeft gemaakt, als of er maar e'én lid in die vergadering geweest was, die zijne verontwaardiging over dezelve betuigd liadt, fchoon men naderhand in 't zekere geïnformeerd is. dat de gemelde harangue, waarin deze dupont openlijk uitkwam, dat hij een Ongodist was, van die Vergadering geenszins met toejuiching, maar met verachting" is aangehoord en dus dat men geheel verkeerd ja zelfs onbillijk hajj' delt, wanneer men van éënen enkelen man beftüten zou wijlen tot eene geheele Vergadering, veelmin tot een geheele natie. Na dit afgehaspeld te hebben, komt hij tot een ander onderwerp, en vraagt, of het "-een profaneeren is, wanneer men woorden der HebVe Schrift die van Godlijlce perfoonen, of van den Heiland der wereld handelen, toepast op ftervelingen, op menfchen, en of men daar door den Godsdienst waarlijk niet ontë'ert, dewijl men denzelven dus misbruikt, dikwijls om een piasdankjen te behaalen, of om de "rooten dezer wereld te vleijen ? Hoe zal ik het nu maaken ' Zal ik dezen geheelen brief geven, of zal ik mij vergenoegen, mie)t het bovenhaande uittrekzel uit denzelven? De brief behelst zoo veeie buitenfproiigen, en is verders zoo apokrijf, dat ik er over het geheel geene mouwen aan weet te zetten. Hoe zal ik het dan maaken ? Ik lees daar zoo inde Verzameling van alle de Stukken es Vonden in het Caiinet van den Koning der Franfchen enz te Haarlem bij j. tetmans 1792. Bijzonder in het Rapport des aangaande gedaan aan de Nationale Verva dertng Aor iouii jerome gohier, 0p Zünda„ %'n 16. September; daar vind ik bladz. 438. de vol"ende gezegden; waar omtrent ik eenvouwig vraag- • Verdien™ zij bij de gelegenheid van den bovengemelden Brief ttldL j^ eeT pkat;S? En?jn 00k opmerkenswaardig? pt Hoe zal men het maaken? „ lodewijk da Yv 3 Zes-  ( 35° ) Zestiende, dus luidt de plaats, begreep, dat hij een punt van verëeniging moest hebben, om hetwelk alle de vijanden van de nieuwe orde van zaken zich verzamelen konden, en het was ia den godsdienst, dat hij zich djt punt verkoos." -„ I)e Jaarboeken der menscWijke dwaasheden, de ger fchiedenisfen , leeraarden hem , hoe' gunstig , voor alle iOverheerichers en Tijrannen, het masker was, waarmede hij zich poogde te bedekken!— „Zoodra vorderde het algemeen belang der Contrarevolutionarislen niet, dat altaar en troon, ten einde zich onderling te onderdennen , zien op het allernaauwst veréenigden, of zij wierpen een heilig dekkleed over de fchandejijktte driften, die hen bezielden. Zij , die, eenige dagen geleden , de fchandvlekken van den Godsdienst en de zeden Waren, veinsden eensklaps geen ander belang te heb,ben, dan dat van den Hemei zelven," „ Volgends de ontvangers , is er in Frankrijk geen Godsdienst meer, omdat er geene generaale Hoofdpag? ten meer zijn , omdat de zoiittollen, de Secoursgelden, en de tabakspagt zijn afgefchaft! Volgends de ou¬ de Magiltraaten is er geen Godsdienst meer, omdat men geen Parlementen meer heeft! — Volgends de Priesters is er geen Godsdienst meer, omdat de gewijde dienst tot zijne edele inilelling is terug gebracht, omdat de dienaars van den Godsdienst niet anders zullen zijn, dan dienaars van den Godsdienst!" „ Eindelijk is er , volgends de zoogenaamde Edelen, geen Godsdienst meer, omdat de ééne niensch, uit hoofde eener toevallige geboorte , niet meer boven den anderen verheven zal wezen, omdat de heilige evengelijkheid herfreld is ?" — Zullen deze wqonien van goh ie k. ons niet eenige opheldering kunnen geven nopens den Godsdienst der Franfchen? zijn zij niet waardig , om eens gelezen en overdacht? te worden. / ✓ Hoe zal ik het maaken? ten opzichte van de vraag: Wat is prafaneeren? Is het niet best, dat ik hier ook weder een ander laat fpreken ? uit wiens woorden blijken zal, dat dit niet geheel nieuw is, en dus dat mijn Brieifchrij ver geene reden heeft, om zich zoo vael te bevreemden , gelijk hij in zijn brief doet, over iet, dat hij voor frofaneeren fchijut te houden , en daar hij zich-aan ergert, 'en wie zou zich met reden aan profaneeren niet ergeren ?  Het ïs Profr. van gosns, dien ik hïer zal laten fpreken, welke in zijn Bericht enz, tegen Ds. Jo. haebema uitgegeven te Utrecht 1775. Bladz. 53. ons fchrijft. „ Ik zou hier kunnen fpreken van zulke trekken, die fommigen wezenlijk voor profaneeren of profaniteiten houden ? als namelijk, de krachtig/te uitdrukkingen, die van of omtrent het Opperwezen , den JZali^maaker, of heilige dingen in 't gemeen, in de H. S, voorkomen, overgebracht, eö bij wijze van aan/peling toegepast worden op menfchen en menschlijke daaden of voorvallen. — Daar zijn godgeleerden, die er zich niet van wachten, hoewel ik geloof, dat veele anderen er een affchrik van zouden hebben." „ Ik breng hier toe, als men in eene lijkreden op een* Vorst zegt. Mijngeest zweeft dag en nacht, om zijn dierbaar graf , gelijk Maria Magdalena eertijds met haar ligchaam deedt, omtrent de Spelonke, waar- in men haaren h e e r e gelegd hadt — als men van de fnlzwijgendheid van dien Vorst, zegt: het geen men hem vertrouwde, lag in zijn harte, als in de Arke des verbonds opgefloten, als men al verder zegt: Ook gefchiedde het in de dagen van dezen augustus, ddt een groot gedeelte van de Nederlandfche wereld bejchreven werdt: een trek, die eigen-» lijk niet past dan in zulke boekjens, als het onlangs uitgegeven en overal verboeten Boek Anonymi of Deuterojubihn — Ik zaloverflaan, dat toen de Vorst ftierf, men hem nariep : Mijn Vader ! Mijn Vader ! wagen Israëts en Zijne ruiteren! Dit zou mooglijk nog door den beugel kunnen ; althans in vergelijking van twee trekken, die almede van denzelfden Vorst g:ebruikt worden : ,, Als al* ,, le zijne'daden befchreven wier den , DS wereld zou- 5, de de boeken niet kunnen om v atten en „ het geen gij gelezen hebt, is maar een klein stuks- „ ke der zake eilZ." „ Ik breng er toe, als men — van de engeltadigheid van de gunst des volks fpreekt jegens Vorsten — dan van het volk zegt : Heden roept het hosanna, morgen weg met dezen! En als men op een andere plaats. —i zegt: Veele gedragen zich tegenwoordig omtrent het geflacht Van dien Vorst, gelijk de geveinsde Jonden eertijds met den JZaligmaakcr fpeelden, zeggende : h e ere, heurï! doch deeden zijnen wille niet. Ik denk, dat geene Vorsten behaagen kunnen fcheppen in zulke aanfpelingen — althans van een Vorstelijk huis, aan 't welk,  ( 35* ) welk, (gelijk de Profr. naderhand Vroedfchap, tab g o a n s er van getuigt !!!) de godsdienst zoo dierbaar is, als dat waar van wij hier fpreken, mag men 't gerust vertrouwen." Dus verre het uittrekzel uit het bericht van van g»ens! Ziet men daar niet uit, dat zulke handelwijze niet nieuw , niet vreemd is ? Ik zou hier nog meer'vragen kunnen, maar mijn blaadjen is vol: Iwe zal ik het dan maaken) \ T O T S L O T. Hier ftaa ik nu verlegen, het blaadjen is niet uit! 'k Heb geen Kopij genoeg, om verder voort te zetten; Dus zal ik hier bij voegen, een versjen, tot befluit. Om op een' ander tijd, hier beter op te letten. — Uw vraag is, in dit Nommer: Hoe zal men het nu maaken ? Mijn' Geest is veei te klein een andwoord hier te maaken ! Maar 'k zal 't hier nu bij laaien, dewijl 't mij ook niet voegt $ Weest dus voor deeze keer> op mij niet onvernoegt! He Zetter. TE LEIDEN, lij L. H E R D I N G Ej En alöm'bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven*  O Ë VRAAG-AL. (N° 200*.) Wat is verlegenheid! Js de v r. a a g-al ook in verlegenheid, dat hij vraagt* ■wat is verlegenheid? Maar is dat wel waarfchijnlijk de oorzaak van zijne vraag? Want, indien hij in verlegenheid was, zou hij dan niet bij bevinding weten, wat verlegenheid is, en waartoe zou hij dit dan vragen? keuvelen ,oa niet veele Lezers, die misfchien ruim zoo veel in verlegenheid zitten , ;als de v r a \ g - a l zelve ? Maar Lezer! wil ik eens eene oprechte biecht doen? Als ik u dan eensi bekende, dat ik in verlegenheid ben ? Wel zoo ! is dat volhouden ? of is het: wordt gij nog niet bang ? Ja Lezer* wat het is of niet is, wie raad dat zoo kunlrg ? Weet gij , hoe ik omtrent ben? zoo ten naasten bii, als een onervaren vrijer, die voor het eerfte aanzijn hartendief enzal gaan vertellen, dat hij zoo veel van haar houdt, van haar of van haare fchoonheid, of van haai' geld? Wat raakt het mij of u, Lezer? Nu dat is eene vraag! Enfin, %\\\ eert vrijer overlegt bij zich zelven, hoe hij zijné aau.praak het weliprekendst zal inrichten , om zich den toegang naar het hart van zijne ichoone te baanen, en als hij nu geheel klaar is, gaat hij er op af, alies tout d fait, maar, zie; zoo als hij in het gezicht vau zijne fchoone komt en den IV, d e e U V 7 HiOflct  C 346* ) mond openen zal, ftaat hij verlegen, heeft de klem in de mond, ftamclt, en kan geen woord uitbrengen. Gelukkig, wanneer er dan eene fnedige meid bij de hand is, die onvoorziens binnen komt, en brand ! roept, waardoor de Juffer opvliegt, en het vertrek uitloopt, en vraagt? waar is de brand ? Jufvrouw, zeide de meid, ik heb het Hechts gedaan, opdat uw Minnaar tijd zou hebben om te bedaaren, want ik zag, dat hij verlegen was, en niet wist, wat hij zeggen zou? Maar is mijn geval wel parallel met dat van dezen Minnaar ? Ei! dan moest ik overdacht hebben , wat ik in dit Nommer zetten zou , maar als het daar nu eens haperde? Als eens dc Drukker om kopij gezonden hadt, en ik had er niet om gedacht, dat ik een' vraag-al moet fchrijven? Zou dat geene verlegenheid baaren? Laat de jongen morgen eens weder komen — Daar is de Drukker zelf. Mijn User! ik moet de vraag-al verzenden, cn dit Kommer moet er nog bij : Daar ftaat de fchrijver Verle-gcn! Men fchudt evenwel zoo geen vraag-al uit den mouw ; want vraag maar eens aan een jongen Domiüé , of hij niet verlegen zit , als hij zoo tweemaal moet prediken? En hoe veelen hebben er wel verlegen gezeten, toen zij Bededag moesten houden? of toen zij het gebrd moesten doen op de eerfte bedeü.ond , die er nu gehouden is ? Wie heeft er een denkbeeld van zulke verfco-enheid ? Een kleermaker is misfchien fomtijds verlegen , hoe hij uit een ei laaken een broek zal fnijden , en nog een kpken overhouden dat na de hel moet, draagt |g dè kVtjders dc voddemand dien naam niet? Een lchoennuiaker is dikwijls verlegen, hoe hij voor een voet, die met lekdoorens geplaagd is , een gemakhjke fcheen zal Saaien , die te gelijk net zit, en niet knelt. Een koopriian is verlegen, a's hij een wisfel te gerrioei ziet, die op yicht'jnoet betaald worden , en zijn kas Haat Ichraaf; eene yjoilvv is verlegen, wanneer haare keukenmeid haar binnen s-  ( 34?* ) aenstijds de huur op zegt en vertrekken wil, en hoe veelen zijn er niet verlegen ? In alle tijden verlegen geweest , en in dezen onzen tijd verlegen? Maar wat zijn alle deze verlegenheden bij dc verlegenheid van een' weekfchrijver , diens blaadjen vol moet, en die 8 Bladzijden met leesbaar ichrift moet vullen, zonder dat hij er aan gedacht heeft, of weet, wat hij Ichrijven zal? En is niet voornaamlijk in mijn geval de verlegenheid groot? Ik vraag zoo in mijne eenvouwigheid weg, zonder iet of iemand in 'r bijzonder te bedoelen, en ondertusfchen zijn er zoo veele Lezers, die nog gelladig voortgaan met allerhande glos/en te maa- • ken, en die voor mijne vraagen meenen , de onderwerpen te kunnen vinden , die bedoeld zouden wezen. Zoodat ik er mede fta, als de eerlijke man in het Blijfpel van holberg, die van alle Jeans de France, IwvaarJige en armoedige edellieden, kakelaarfters, bezigen enz. enz. enz. bij Heeren Burgemeesteren werdt aangeklaagd , als een lasteraar van de geheele wereld, en van hunne pcr- . fonen in 't bijzonder, lchoon Heeren Burgemeesteren nu eene verftandige uitfpraak deeden , de eerlijke man-was nogthans in verlegenheid, want de fchijnheilige eosiflingius hadt hem aangeklaagd , maar het is de moeite waard, dat wij Burgemeesters uitfpraak hier lezen , tusfchen den fchijnheiligen vieijër en den oprechten en ecihjkcn hekelfchrijver. „ Zij, (dus luidt de uitfpraak) zij die de wereld nog in eevenwigt houden, zijn zulke lieden, als de tegenwoordige ftrijdende partijen. De één maakt, dat de wereld niet beter, de ander, dat zij niet flimmer wordt. Waren er geen hekelfchrijvers, die de feilen en ondeugden hekelden , zouden er weinige menfchen op den weg der deugd wandelen; waren er integendeel ook geen huichelaars, die de onbefchaafdheden ftijfderi en wettigden, zouden weinigen den weg der deugd verlaten. Ik heb de fchriftea van deu Heer r i l e m o n gelezen, en bevonV v a den,  C 3+8* ) den, dat hfj de ondeugden en m'sdrijven der menfchen O'nder verboemde namen afmaalt; want hij ontkent zelve, tegen iemand in 't bijzonder iet gefchreven te hebben, en de klaagers kunnen er hem ook niet van o. ertuigen; weshalven ik den Heer fiiemon van zijne befchuldigingen vrijfpreeke en ontheffe. Gij Heeren klagers , die voor dit gerecht door uw eigen gedrag genoeg te kennen gegeven hebt, dat, zo er al geen hekel'c.iriften tegen u gemaakt waren , men het zou mogen doen , gaat naar uw huis, en in plaats van weder tegen wakkere lieden een proces te willen voeren, zoo tracht veel eer, nwe zoo kenbare onftefchaafdheden af te leggen: Maar gij integendeel, Magister rosiflingiüs, die uwe pen om geld gebruikt hebt , om de ondeugden cn boosheden met een fc'iijnheilig gelaad te roemen , nadien in onze wetten geene ftraf tegen de huichelaars en pluiraftrijkers gefiatteerd is, zullen wij u ook laten pasfeeren voor het geen gij zi't. Doch, opdat gij u niet geheel over uwen goeden itjitflaa: zoudt verheugen en kittelen , bevelen wij, dat men u openlijk aan de kaak zal zetten, en aan de openbare uitjouwisg, die gij verdiend hebt, overgeven. Dit begeeren wij van rechtswege." Tusfc ien beiden , htfe veelen.zouden er niet in onzen tijd ook wel aan de kaak moeten , indien de liraffe der pluimftrijkers en fchijnheiligeu ook onder ons ware? Maar alverder ! De goede iaben-'h moest ook al met zulke botterikken worftelen, die met geweld de perfonen wilden gevonden hebben , die hij bedoelde in zijne geestige ichriften, tot hü teu laatften hen allen befchaarade met die La. tinfche fpreuk: Ut nemo in fife tent at de/eendere! ~ nemo! Dat is in goed Iloüandsch: Indien elk de hand in den fcoezera ftak, wie weet, hoe veelen er mtlaatsch. zouden  ( 349* ) uitkomen ? Maar wat heb ik met dit alles te doen ? Ik moei mij met geen mensch, èn vraag alleen, hoe zou ik dan hier door in verlegenheid l uimen zi:n? Evenwel moet men niet, wanneer\ men in het openbaar fciirijft, zi.no woorden in het. zont leggen ? En zijn■ de Lazers wel allen eensgezind? En is men dan n'ïèt v.-rlegen , als cv Kopij gevraagd wordt, cn men wett niet,' v>at of'hoe men fc rijven zal?- Sommieriim fommamm , zeggen de Inïdjens , wat is verlegenheid t Dit dac it ik in mijn geval, en hoe kb.rt ik ev door? En kijk, daar is evenwel al de helft van mim Kommer klaar. Nu kan de Zetter vast beginnen , en ik ga een pijp opkeken, om over die vraag: w.,t is verlegenheid? nog liet een en andèr te bedenken, : . j.„. , m.i.'i -•<.DVK-"w *tf!k.(btXi-jf!t,: Hwai , rr*"jifft * Zie zoo! dat piipjen heeft den o"den finaak..! Nu weder frisch aan \ fchrijven: V/at is dan. verlegenheid? Zou. niet menig Lezer zich geweldig bedrogen hebben omtrent-de verlegenheid van den vraag-al? Zou litt 'menig een gedacht hebben: Wie weet, of die veilegenhcid met ontliaat uit den inval der Frai.fchen ? uit het overgaan van Breda ? Zijn daar door niet veele lieden in verlegenheid geraakt? Maar weet de Lezer wel» dat de yn a a g-a l iemand is, die niet voor deu oorlog gele apen is? Och neen! Wat heeft men ook aan oorlog? Dat blijf maar o ,rer. Nulla fatut bello , pacem te pofcimus omnes. Daar is geen heil in den oorlog, wij vragen om vrede, zeiden de Latijnen, bij virgilius, en zij lie en P, ns turnus de zaak met knfus a.leen afhaspelen, want Ineüs met zijne Trojaanen hadt het eigenli k tegen dien Prins geladen, en niet tegen de Latijnen, om de fchoone jL a v i n i a , alhoewel de heerschzuchtige juno en j uÏPPi, de zuster van xuxnhs, twee fUmme damts, het  Het zoo wisten te betteken, dat de arme Latijnen en Rn. tuliers, ook weder partij kozen, evenwel niet zonder verwerring, want een deel der burgers wilde de Stad overgeven , een deel wilde vechten; wat was toen verlegenheid? Dit alles kan men breeder lezen bij den Aartsdichter virgilius in zijne laatfte boeken van de JEnëis. Maar wat is verlegenheid? Zou er wel iemand zoo groot of zoo klein in de wereld ooit geweest zijn, die zich niet wel ééns in verlegenheid bevonden heeft? Welk een trotfche vorst was farao? en evenwel, of hij ook verlegen was, toen hij aan moses verzocht, om voor hem te bidden? Schoon het weinig baatte, want hij bleef halftarrig, en bracht zelfs de Israëliten ellendig in de verlegenheid, door hen tusfchen de zee en zijn leger te befluiten, toen meende hij, kon het hem niet misfen, want de zee moest hen ftuiten, maar de kans keerde, de Israéliten trokken over, en wat was verlegenheid, indien f ar a o met verlegen is geweest, toen hij zag, dat hij in de golven, die hij gewaand hadt, dat het Israëlitisch leger zouden gefluit hebben, zelve moest omkomen? En is farao wel de eenigite der Dwingelanden geweest, die in verlegenheid gezeten heeft, alhoewel men juist altijd zijne verlegenheid niet toont, maar een goede eontenance houdt? bij voorbeeld, achab, toen Profeet micha hem voorfpelde, dat hij in den itrijd zou omkomen , hieldt toen die Israeliti/che Koning nog zijn Contenance niet ? hij geboodt, dat men den man , die hem de waarheid zeide, zou laten vastzetten, en hem fpijzen met brood der bedruktheid en met water der bedruktheid, tot dat hij de Koning in vrede , dat is, met lauwrieren overladen zou wederkomen. Wie zou toen gezegd hebben, dat deze Koning verlegen was, en evenwel deedt hij niet eene Propofitie, die duidlijk zijne verlegenheid toonde ? Hij ftelde aan zijnen bondgenoot josafat voor, dat die in het Koninglijk ge* waad te veld zou trekken, maar hij zeil ver/telde zich, dat  ( 35i* ) dat is, hij trok andere kleederen aan, om niet gekend te worden van den vijand. Trok hij ook niet een fchootvrij harnas aan ? En waren dit geene blijken van verlegenheid? En baatte het hem wel? Een Sijrïèr fchoot een pijl in zijne eenvouwigheid, (tusfchen beiden, niet in eene heilige eenvouwigheid, zoo als die boer, die ook nog een takfeenboschjen aanbracht, om den vroomen Leeraar hüs te verbranden, Och! de man meende, dat hij een' Godloochenaar hielp verbranden! Wat laten zich de menfchen al wijj maaken ? De Eenvouwigheid van den Sijriër beftondt daar in, dat hij in 't wild fchoot, zonder het juist op den Koning gemunt te hebben; fchieten de Soldaten ook niet wel céns zoo in hunne eenvouwigheid ? Zonder juist te weten, wat of hoe? even als de boer, daar ik zoo van fprak?) en die pijl in eenvouwigheid' gefchoten trof den Koning tusfchen de gespen en het pander, en hij was mortis, zonder dat er verhaal op was. Ondertusfchen was joSAEAi ook in verlegenheid, de Sijriërs zagen hem voor den Koning van Israël aan, en hebreden hem hevig, zoodat j os af at fchreeuwde. Was dat het Gevolg niet van Alli&ntiën ? Maar als ik dus voort wilde gaan, en alle voorbeelden van verlegenheid, wilde optellen, van den Stadhouder , p ilatus naamlijk, af, die in verlegenheid was, hoe hij het maaken zoii met de waarheid en onfchuld, wanneer hij geweld en oproer den teugel wilde vieren, tot den man toe, die in verlegenheid geraakte, omdat'hem de tijding gebracht werdt, dat zijn wijf bevallen was van eeu welgefchapen jonge dochter, dat woordjen jonge hooit er immers bij? en eer hij kon opllaan, kwam er een tweede bode, dat er een jonge zoon gekomen was, en eer hij de felicitatie van het gezelfchap beantwoord hadt, een derde, die hem met een derde kind geluk wenschte waar op hij verlegen uitriep: Lieve hemel! nog al meer Jobs boden! Ik zeg, indien ik alle voorbeelden van verlegenheid wilde ophaalen, zou mijn Blaadjen te klein worden , en ik zou er een nieuw Nommer toe moeten aanleggen. Wel nu Lezer, wat zegt ge? Wat is verlegenheid ? Heb ik mij niet vrij fcnappclijk uit de verlegenheid gered, daar ik in het_ begin van dit Nommer in was ? En is het Nommer niet fraai vol geraakt, zonder dat ik iet gezegd heb? Et is dat niet best in den tegenwoordigen tijd, daar zoo veel gedaan wordt, meer dan men zeggen kan »f mag? Maar is dit nu wei eigenvinding? Is het ook van Fran  Franfchen oorlprong ? Die Franfchen! Ais Franfchen! ho'é veel Hebben wij aan hun te da.jken? Naamlijk, in het imk van genie, om nu Malkander wel te verhaa,,; want waarom kou ik er een doekjen omwinden? De vinding van dit Ivoiimer heeft de Lezer aan een Franschman te danken* te weten - aan dit vers van den Heer des marais, üetwelk mij in het hoofd zvvceide , en dat dus luid: DE FE RIL GEN DICHT ER. Kloriide leest mijn rijm, en vergtme, dat ik haar SDhans met een geestig dicht op klinkers zal vermaaken, Goön! veertien regels 1 ach! hoe is cr door te raaken? En echter bij geluk is reeds de vierde klaar. Ik kan ter naauwernoöd een flotwoord vinden : maar Al doende leert men. 'k Zal mij redden door de zaken: Met ftadig voort te gaan , en d' arbeid niet te fia;ken , Bevindt men eindlijk ligt, dat moeilijk viel en zwaar. Dat 's acht: nu moet ik iét voor 't negental verzinnen. Hebt da k voor uwe hulp, geliefde Zanggodinnen ! Heotdank, dai gij zoo trou w uw' Dichter bij woudt ftaan. Twee vieren met een drie ! Ik heb het (pel gewonnen.ÏSu met een frisfehen moed het laatfte vers be^onnen.Tel, of er veertien zijn, en 't werk is afgedaan. En kijk, of mijn Blaadjen niet vol is? T E L E T D E N, bij L. H E R D I N G II, En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één eri één halve Stuiver wordt uitgegeven*  D Ë VRAAG-AL, (N° 20I.) Wie ZOU het gelooven ? Omnia jam fiunt, fieri quae posfe negabam. r~ w £joo zong of klargde de oude Poëet ovidius reeds voor omtrent een -paar duizend jaaren, of daar omtrent, want ik wil, op een vijftig of zestig jaaren, niet achterhaald wezen, maar wat betekenen die Latijnfche woorden , vraag-al? Weet gij het niet Lezer? op het woord af? Om het met korte woorden te zeggen, niet meer of niet min, dan mijne vraag in zich behelst: Wie zou het gelooven? of breeder , alles gebeurt thans, dat men te vooren voor onmooglijk zou gehouden hebben. Wel wat is er dan gebeurd ? Wel zijt gij dan, die dit vraagt, een vreemdeling in Jerufalem ? Kom wil ik U ééns wat zeggen , en ééns wat herinneren ? Voor eerst: Wie zou het 'gelooven ? dat een Zetter zich veroorlooft, om zich met eenen Autheur gelijk te Hellen? Hebtge dan dat versjen niet gelezen, tot Jlot van het voorgaande Nommer ? Nu, ik ben er evenwel niet kwaad om, want, heb ik hu niet een goed uitzicht? als ik ééns wil lanterfanten, en een pijpjen op mijn gemak rooken, zoiy ik dan niet het werk op mijn' Zetter voor eene enkele keer kunnen laten aankomen ? Zouden dan mijne Lezers niet zelfs een Nommer in rijm mogen wachten ? Wie zou het gelooven : dat mijn Zetter een Dichter is? En wel een Dichterj ly. nEEL. X x wuar-.  ( 354 5 waardig om eene eerfte plaats te bekleeden in Parnasfus Kunstkabinet. Ik weet niet, of mijne Lezers dat heerlijk werk kennen? Ik ias er dezer dagén tot ftiehting Int want hangt het niet al veel van ons af, of wij ftiehting in een boek vinden willeu? en vond er onder anderen een onvergelijkelijk Heldendicht of Huwelijks Fejlon ter bruilofte van haare Doorlugtigheden den Prince van Oranje en Nas/au enz. enz. enz. met de Kroonprincesfe van Grootbrittanje enz. enz. enz. konjiig en weergadeloos berijmd enz. hetwelk de Dichter eindigt met dezen Christelijken wensch, dat de Prins en Princes Dan mogen zijn bij de vroome Schaapjes te zamen, Al in het Hemelrijk, om Christus wille. Amen. En dan voegt hij er bij: Nog een versjen voor de Bruid Dan ik mijn gedichtje fluit. jVu dan Oranje Bruidje, tot befluitje, JVensch ik u een Soon tot een fpruitje r Die gij hebben moogt voorwaar, Om de negen maanden klaar. Wat zoude dan zijn Hoogheid Oranje zeggen? Wel mijn lief zal dat zoo loopen, Dan moet men een wiegje koopen, Kinderkoufen , end'' ook Jchoen, Ik had zoo ras dat niet vermoen, Bakermat en Kinder - wagen, Daar moet men ook al meê na vragen, Ook moet men de wiege laten rollen, Als het Kindje raakt aan 't hollen, En met een fingen fus, Jus, fus, Wel hoe fchreijt het Kindje dus. Nog vond ik een Lof en Eerdicht op de maaltijd die fijne Hcogheijt den Heere Prince van Orangie &c Heep gedaan ter eer en van de Provintie van Hollandt, en daar in deze regelen: Daar-  C 355 ) Daarom foo heeft fijne Hoogheijt die Hollandfche Heeren, Met een groote en kostelijke Maeltijd vereeren, Den eerlïen dag van de derde Maent in 't Jaer» Daer men heeft gedronken den Rhijnfchen wijn zeer klaer. Ter plaetfe, daer men dat groot Ampt heeft vergeven, Daer men goede vrienden was als Neven. In een gelukwenfchings - gezang aan den Prins van Oranje en Nas/au lees ik, onder het opfchrift: Altijd Peis op de Reis. Sitbank van 's Lands Hooge Staaten, Lust van Holland , 's Graaven - Haag, Wil de prins u dan verlaten ? Dit is Parnas zijne Maag. Een Lijkzang op een' Prince begint dus: Daar leijd nu alles wat men noemen ken ter neer De laatlle Orange fpruit, de glorij roem en eer, Van dat doorlugtige Geflagte van de Goden, Dat geen vernis, nog geen blanketzel heeft van noden, Dat met haar daden, door de lugt en wolken fweefd, En in de harten van de Nederlanders leefd, Dat Spanjes hoogmoed dempte, en zich verfchriklijk maakte , Aan die 's Lands 'vrijheid, en den herken tuin genaakte, (im die foo 't mogelijk was, te werpen overhoop Door list of door geweld. i In een ander Lïjkdiclit op het affterven Van willem de III. haat: Geen Lords nochEdele hcogmoogende Staaten of Overigheid Sullen hem geen meer vifiten komen geven. Zou nu mijn Zetter niet onder deze Puikpoëten eene beste plaats verdienen ? En als hij zoo knap zette als verzen maakte, zou dan de vr aao-al niet zonder druk- X x 2 f OU'  ( 35* ) iburen wezen? (*) Maar dat nu de vraag-al, zoo min, als eenig ander werk, daar van vrij zou zijn, wie zou dat gelooven? Maar al verder: Wie zou dat gelooven? dat in een vreugde gedicht op de vreeden, door eene Schoolhoudjler, de volgende regels te pas komen. En dat kwam daar van daan, als Openbaring zes, En verza 4 men leest gelijk een vaste Les: Ende daar ging een ander Paard uit (weet) dat rood was , Ende de genen die daar pp zat (die niet dood was} Is gegeven de Vrede weg te nemen van Her Aarde. Ende dat zij malkanderen (als dan) Doden zouden: ende hem is een groot Zwaard gegeven. Zo fpreekt den text van woord tot woord klaar en verheven; En daar'uijt blijkt hoe d'Oorlog kwam van Vrankerijk Met Ons en Bondgenoots. ■ Wie zou het gelooven ? dat men in een Bruiloft - gedicht kan zingen : Maar wat ons 't beste is, dat mag den Hemel weeten! Dog hoe 't met ons en met d'Engelfen liopen fel, Dit weten, door Gods hulp , ons Hoog Mog: Heeren wel. Sij fullen d' Engelsman wel keer uijt ons Lansdouwen Dat die, feijt Vondel zal, ons melkte koe niet krouwen. En een weinig verder: Dat die materie ook de Bruijt en Brnijgom leer, ('Terwijl ik,' als een Vfient, mij tot haar kom te kecren,) Om heur Huijshonden als de Staaten- te rejeeren: Want Man en Vrouw die zijn de Staaten als gelijk, Omdat de Kindren 't volk maakt van de Rippeblijk. Maar wie zou nu gelooven , dat mij die regelen van de Schoolhpudlter jacoba robijn, en dezen uit het Brui- (*) Hier twijfel ik of mijn Autheur er niet kwaad om wordt? dewijl bij zoo te^en mijn uitvsait over mijn zetten, daar ik ge;n deel aan gehad heb, dus verzoek ik aan uwejLezer:; excus over de 2e zaak. de Zetter. (.Wie zou het qehoven, dat ik boos op de vent zou kunne» zijn, om een grapjen?)  ( 357 ) Bruijlofs-gedicht zouden brengen tot een onderwerp van een veel ernlHger natuur? Wie zou het gelooven , dat de Franfche Nationale Con ventie op vrijdag den i Februarij 1793. een decreet o-aat maaken van oorlog tegen den koning van Engeland en tegen den stadhouder der Verëënigde Nederlanden^ en wel met deze woorden, betreklijk den laatstgemelden :' „ De- Nationale Conventie overweegende, dat de Stadhouder der Verëënigde Nederlanden gehandeld heelt met de vijanden van Frankrijk; dat hij de Patriotten heeft verdrukt, en mnakers van valfche Asfignaten heeft doen an vrijheid hellen; dat hij eene Wapening heeft geordonneerd, om zich .bij Engeland te voegen, eeneVeldleening geopend, en den uitvoer van eetwaaren cn Koopmanichappen naar Frankrijk verboden ; overweegend», dat alle deze omftandigheden klaarblijkiijke' vijaïidliikheden zijn, die aan Frankrijk de hoop van den vrede"te bewaaren niet meer over laten ; "decreteert het geen hier De Nationale Conventie verklaart, in den naam der Franfche Natie, dat zij in oorlog is met den koning van Engeland, en den stadhouder der Verëënigde Ne derlanden." Utrechtfche Na-Courant Vrij dar den 8 'Febr. 1793. breedvoeriger te lezen ofte zingen. — Maar wie zou nu gelooven, dat wij acht dagen daarna nog twijfelen , of dit waar is? Of is het, omdat de zaak zoo ongelooflijk vo.orkon.it? Eindelijk wie zou het gelooven ? dat de volgende brief eenigen iamenhang met al het bovenfiaande heeft' Cre dat Judaeus Apella! mijn heer de vraag-al! Ik hoop niet, dat gij het kwalijk neemt, dat ik eens aan U lcnnjf ik waag het, omdat ik geen toevluet ergens anders kan vinden., ik hoop dat gij mij zult helpen anders weet ik in 't geheel geen raad meer. Gij moei weten , dat ik thans deerlijk in 't naauw zit, en ik zaMj mijn geval bekend maaken, weet dan, dat ik een man ben, die altoos alles betragt heb om mijn huisgezin te oevoordeelen, ik heb een zwaar huishouden, een vrouw en zes_ kinderen, namelijk tw< - zoons en vier dokters m het jaar 86 en 87 was ik een fterke voorftander van het zogenaamde Patriottismns, want ik meende er mijn voorx x S deé\  ( 358 ) .ieei bil te vinden, daarom, ben ik ook uitgetrokken, en heb daar ook mijn beide zoons toe aangelpoord, die rut ook gedaan hebben, twee mijner dogters wierden gevrijd, en beide die Pretendenten fpoorde ik daar insgelijks toe üan, onder bedreiging, dat ik hun anders mijn dogters jiiet zou geven; maar ziet mijn Heer de vraag-al, in September 1787 kwam de omwenteling, wat zou U? toen doen? ook om te wentelen, vond ik het verlaeslijkite, en wel om toen voor de Triompheerends partij iierK te ijveren, dat ik ook gedaan heb , ik muntede teritond. mt , in het draagen van oranje, een groote Cocardeop de hoeci, met een Medalje er in, een Medalje hangendeaan een breed oranje Lint voor de Borst; een oranjeband aan mijn horokme, en een groote dito aan mijn Rotting, wat dunkt V mijn Heer de vraag-al! was ik toen geen uitmuntend man ? toen ging ik overal uitftroojen dat ik was cedwongen geworden, om met geweer en wapens uittevrekkenf mijne twee dogters waren intusichen getrouwd ; en ziet die twee duivelfejongens, haare mans, en ook mijr 11e dokters zelven wilden niet omwentelen, wat moeite ik pr ook toe deed, maar ik heb het hun betaald gezet, dat meen ik, ik heb eenige van het gemeen, opgeruid, die hebben hun beide geplunderd, da&r geen tok o brok is heel gebleeven, ja' wat was het toen? toen wilde men bij vader komen, maar ja wel! Zo menig een Fransman, ik' floot hun buiten mijn deur, en liet hun ophoepelen, toen hebben zij zig bij een ander eenige dagen beholpen, en zijn voortgegaan na Frankrijk; voort er maar mee met dat volkje, dat na geen raad luisteren wil, mijn twee jongens, ia die Canaiïjes, maakten mij ook dol, die wilden ook niet hooren, en het was of zij beiden de duivel gelijk waren , toen hunne zusters geplundert wierden , en ik hun benevens hunne mans de deur voor de neus toefloot, miin twee jongens dan zijn eindelijk ook voortgegaan, toen was ik met mijn vrouw en de twee jonglten alleen, en ik had intusichen een goed ambtjen gekreegen, toen hadden wij immers goed kunnen leven, want het _ brengt nog al wat op , en daarbij zijn er zulke buitenkansjes bij, dat ik met het een en ander ruim twee duizend Guldens kan rekenen , doch met mijn wijf en de twee kleuters die ik in huis heb, zit het ook niet pluis, de eene zugt en iteent, om haare kinderen , ende anderen orri haare broeders en zusters, zo dat het mij fouuijds benaauwd genoeg m huis valt, 1111 heb ik ook al die Keezen helpen vervolgen, hun  C 359 ) gelasterd, viel er eens het een of ander voor, heb ik al» toos tegens hun tot getuigen geftrekt, en dit getuigen» met Eeden bevestigd, al was ik erin geen mijl na omtrend geweest; heb ik mij dus niet wel gekweeten' en moet gij nu mijn gedrag niet billijken ? . . . _ Maar nu mijn Heer de vraag-al, nu zit ik zo wat in 't naauw, die dit en datfe Franfchen komen nu zo na op onze grenzen, datik mij van benaauwdheid al bevuild heb, en als ik thuis klaag dan krijg ik zo bedroefd weinig troost, mijn jongfte kleuter dorst mij van de week noetoeroepen : Vader! had gij uw zelven gelijk gebleeven dan had het naberouw nu uw boezem niet doorknaaed Is* het om te verdragen ! ik zeg, het is te bijster! kom ik bij mijne vrienden, en die na de omwenteling met mii één lijn getrokken hebben, daar kan ik ook weinig opdoen die arme heden zeggen, nu zelfs niet te weten, wat té moeten doen, het ziet er ook waarlijk zo lekker niet uit en daarbij ontfimr ik in de gepasfeerde week de volgende Bnei door alle vier die knapen mijn twee zoonen en beide ichoonzoonen en ook door mijne beide dogters getekend «te is de eerfte die ik van hun na hun veftrek ontvangen waarde vader! vnnl6t Hr ,?e"oeg.zaam vijf jaaren dat wij van U, e„ van ons \ ader-land zijn verwijderd geweest, daar toe zij™ wij genoodzaakt geworden door Üwe mishandelingen door welke wij geheel geruïneerd wierden, wij hebben niet zonder aandoening een Vaderland verlaaten, dat ons heeft opgevoed, en wij hebben het ook nooit, zo min ak Y ^.er&eete" .altoos doordrongen van Vaderlands- en ouderliefde, hebben wij ons altoos in onze verzuchtingen tat God, omtrend ons Vaderland en U bezig gehouden wij hebben, noch ons Vaderland, noch V Xlev leed of ongeval toegewenscht, _ wij hebben in ons aan genoomen Vaderland de Nationale wapenenter verdediging van hetzelve opgevat, wij hebben Mom helpen winnen zijn aldaar m 't nevigfte vuur geweest, God heeft ons £ ipaart wij weeten niet tot welken einde, wij bevinden 21 A^u0? deè^en van het Vaderland dat w| T r 6bbM' ger«d.pm er in te trekken, en dit is lll ll e\ ver angen' W1J ziJ" 8eIlard tegen de ongemakken des oorlogs, en ontzien, om daar toe te komen gee- \  C 36° ) è-eene gevaarer., zo wij komen, zullen wij niet kornet?, om ü te verdelgen, al zegt misfchien uw geweten dat wil zulks doen zullen, neen! Wij komen om volgens de Leer van Onzen Verlosfer , onze vijanden het goede te doen ondervinden, vreest dus ons niet, maar vreest de . •wroeging van ÜV éiger hart; eerlang zien wij misichien elkander, maar in een andere geftelthetd als wij elkander verlieten, groet onze lieve Moeder en Zusters van ons, wij omhelzen haar reeds in verbeelding, en met ons hart. Wij' zijn als altoos enz. a miin Heer de vraag-al! deze briel heb ik van hun omfano-en, ik weet bijna niet waar mij te bergen, geel. mij raad, ik vraag.ze o, wilt of kunt gij ze mij met geven, vraag het dan voor mij uwe Lezers, nr.slchien is er. nog wel een, die raad voor mij weet, ik wagt dat gij ten mmften uwe Lezers raad voor mij zult vragen, ik heb m ons collegie voorgefteld om ons nu bij de Patriotten te voeden, zeilden wij .daar nu niet het veiligst zijn ? lï ben met alle onderdanigheid mijn hber de vraag-al! Uw nedrige en verpligtende Dienaar DIRK D R A IJ E R. 'Middeljïad0.1 December i792- TE L E T D E N, bij j H E R D I N G II, En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve wefiklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. ; (N° sol*) JVat is haairklooven? Waanneer men de hooggaande zuinigheid, alias gierigheid , van iemand befchrijven wil, zegt men wel van hem, dat hij een zwaveiftokjen in vieren klooft, om er viermaal gebruik van te kunnen hebben. Hier zou ik haast lust hebben, om te vragen: of deze fpreekwijze, een zwaveljlokjen in vieren klooven, zedert eenigen tijd wel bruikbaar is geweest ? maar dan zou ik er geern deze vraag bijvoegen: dewijl aile wereldfche dingen veranderen, of de dagen niet voor de deur zijn, dat dezelve weder heel nodig en dienstig zal worden ? Zij plagt ten minften bij onze voorouders vrij algemeen in zwang te gaan, deze waren , zegt men, zuinig en naarstig, en ftaat het er niet na, als de zaken zulken voortgang nemen , dat wij deze deugden onzer voorvaderen haast zullen moeten navolgen, of dat wij er om koud zijn ? Ik wil zeggen , dat wij ook een zwa> velitokjen in vieren, ofwel in achten, zullen moeten klooven, om ons zelven goede huishouders te bewijzen? Of dat nu een gedwongen fraaiheid voor ons zal wezen ? daar over wil ik met niemand twisten, want zou er voor en tegen van fchrandere Moralisten niet vrij wat kunnen worden ingebracht ? Want is het wel deugd, wanneer men het goede niet uit eigen, aandrift ea gewillig; maar IV. De ei,. ïx al.  ( 35** ) alleen door den nood gedwongen, doet? Ik weet wel, rood leert veel, en ik beklaag de genen, die, gelijk wij in de oude Rijmpfalmen van daiiieen hebben, met nood zijn gekweld, voornaamlijk, als zij een' ftrengen fchoolmeester hebben, die hun geen vrijheid laat om zich te ontlasten, gelijk de Lezer zich nog herinnert uit e'én onzer voorgaande Nommers; ik weet het, nood leert bidden ! nood leert een oud wijf loopen; fchurft leert kraauwen en armoede leert huishouden; maar deugden uit nood geoefend? Zou de Oudvader augustinus dat geene blinkende zonden noemen ? Maar is deze Inleiding niet ruim lang genoeg ? Ik heb in mijne Akademiejaaren een' Student in de Godgeleerdheid gekend, die genoegzaam Jlapel zot was en zich veel verbeeldende van zijne uitmuntende predikgaven, in alle gezelfchappen gereed was, om die gaven in goeden ernst te vertoonen, en eene foort van predikatie te honden, doorgaands over de eerfte woorden van deti Bijbel, maakende hij bij die gelegenheden eenen aanvang van zijne redenvoering omtrent op deze wijze: ,, Inleidingen zijn omleidingen, daarom kwam mos es zonder inleiding ter zaak, en ik zal mij derhalvcn ook naar zijn voorbeeld voegen 1" Ter zake dan. Ik wilde het een en ander vragen over het haairkloven, maar hoe maak ik nu eenen goeden overgang van de inleiding , daar ik mede begonnen heb, tot mijnen Tekst? Hoe kom ik van het klooven van een zwavelftok in vieren , tot het haairkloven ? Is die overgang niet zeer natuurlijk, Lezer! Van zwavelftok klooven op haairklooven, en wel door middel van die vraagen over deugd uit gewilligheid en deugd uit nood ? Wel nu wat is dan haairkloven ? Zoudt gij wel geloven Lezer! dat men meer haairklooft onder allerlei foort van rangen van lieden, dan men gemeenlijk denkt? En dat het dikwijls van droevige gevolgen kan zijn ? Wanneer wij er eenige voorbeelden van verzamelen, zullen wij dan ook in ftaat raakan, om de vraag te  ( 35/ ) te beantwoorden : wat is haairklooven ? en of het niet beter is, dood ftil te zwijgen dan te haairklooven? zoo als die Spion van Erfurt: Hertog barend van Weimar hadt in den dertigjaarigen oorlog de Sad Erfurt belegerd, die van de ftad zonden een Spion uit, die door een voorpost werdt ontdekt en toegeroepen : Werda! St. St. zeide de Spion, hond den bek, want ik ben de Spion van Erfurt. Was dat wel haairklooven ? Maar was het wel haairklooven, toen de Gileaditen, den vluchtende Efraimiten de veiren van den Jardaan affneden, en als er dan een vluchteling kwam, hem bevolen te zeggen : Schibboleth , nu konden de Efraimiten dit niet uitfpreken, maar zeiden: Sibboleth, en die verkeerde uitfpraak kostte dan die arme halzen het leven, zoodat er eenige duizend in de loop bleven l Was dit evenwel geen haairklooven ? om zoo over Schibboleth of Sibboleth tt allen ? En hebben de Godgeleerden van alle eeuwen met dit woord Schibboleth of Sibboleth niet veele haairklooverijen aangericht, die nog verwoestender gevolgen gehad hebben? De Oosterfche kerk hadt ééns een zwaar verfchil met de Westerfche, of de Priesters den baard moesten laten groejen ? en of het betaamlijk zij, dat de Bisfchoppen ringen aan de hand droegen? Is dat niet dezelfde twist, die in laater tijd in ons land zelve gevoerd is, over de geoorloofdheid of ongeoorloofdheid van het paruiken dragen ? Was het geen haairklooven tusfchen de Oudvaders hieronymüs en augustinus over den wonderboom van jonas, waarover men elkander in de kerk bij de ooren kreeg en braaf afklopte? Wanneer wij de Kerkgefchiedenisfen der Christenen raadpleegen, hoe veele haairklooverijën vinden w-ij dan niet? Hoe dikwijls zijn de bisfchoppen bijeengekomen uit alle oorden van de wereld? en waar toe? om te haairklooven. Wat was de twist tusfchen de Griekfche en Latijnfche Kerk over den uitgang des Heiligen Geests, uit den Xx 2 Va-  ( 356* } Vader en Zoon, of uit den Vader door den Zoon? dc twist tusfchen nestorius, kutyches, en de rechtzinnigen, en zoo veele andere twisten, anders dan haairklooven ? Ten tijde van kar el den Grooten, was er een heel leven in de kerk, door den Bisfchop felix ü rob litan u's verwekt, die leerde, dat christus naar zijne menschlijke natuur niet de eigen, maar de aangenomen Zoon des Vaders was; hij en elipandus, Bisfchop van Toledo, die zich met hem verëënigde , dreven hun ■gevoelen zoo hevig , dat zij hunne partijen voor dienstknechten, leerlingen, en voorlopers van den Antichrist fcholden, en voor Ketters, die men verbranden moest. "Eindelijk kwam Paus hadhiaan de' I. tusfchen beiden , en in drie Conciliën , bij een van welke Keizer k arel zelf tegenwoordig was, werdt de zaak beflist, van welke wij met alle gerustheid vragen mogen: was het geen haairklooven ? Wat hebben onze Voorvaders gehaaivkloofd over den Sabbath ? over de Vaders van het Oude Testament ? Dat is, over die heilige mannen, die in het Oude Testament genoemd worden ? Want hoe ligt zou hier ook een haairklooverij kunnen ontftaan ? Misfchien zou iemand van mijne Lezers aan de volgende Hiltorie denken, en van de Vaders van het Oude Testament heel iet anders maaken. Zeker vermogend man had in eene Roomfche Stad al zijne bezittingen gemaakt aan een Kapucijner Klooster aldaar, maar het was den Je/uiten gelukt, zich bij hem in gunst te dringen, en hem voor zijn iterven te bewegen, dat hij zijn eerfte Testament verbrak, en bij een nader Testament het Jefuiten - Klooster tot zijn Univerfeele Erfgenaam benoemde ; de Kapucijnen, die van dit laatfte Testament niets wisten, vielen, zoodra zij hoorden , dat hij den .geest gegeven hadt, in zijne bezittingen , maar de Vaders Jejuitm beduidden luw ras, dat zij misgetast hadden, zoo-  C 357* ) zoodat zij befchaamd afdropen; die de ichade heeft, heeft niet zelden de fchande , 's morgens vonden de Kapucijnen voor hun Klooster een bordjen aangeflagen-. Hier woonen de Vaders van het Oude Testament! Dit, om alle haairklooverijën voor te komen, Lezer! Is het niet voorzichtig? Nu verder: Wat is er ten tijde onzer Vaderen gehaairkloofd over de zeven Perioden ? waar in zelfs de boeren deel namen, gelijk dan zekere boer bij esn boekverkoper kwam, en zeide: hij moest een boekjen hebben van de veertien Smousfen. De Boekverkoper wist niet, wat de man meende, tot hij eindelijk bedacht, of de boer ook een werkjen over de zeven Perioden, dat toen juist uitgekomen was, bedoelde? dit was getroffen. De boer hadt zeven Perioden en zeven paar Jooden onderling verward, en rekende fris, dat zeven paar Jooden, veertien Smousfen waren. Van daar die haairklooverij tusfcnen den Boer en den Boekverkoper. Wat heeft men in onze dagen gehaairkloofd, en wat is haairklooven ? Wanneer men de difputen over het Oude en Nieuwe Licht befchouwt, over het algemeen en bijzonder aanbod, over het voorwerpelijk of onderwerpelijk aanbod enz. enz. enz. Wie vraagt dan niet, wat zijn haairkloverijen ? Kan het volgende verhaal nu ter opheldering van deze vraag dienen? Een gezelfchap van menfchen hadt zich te fcheep begeven, om naar zekere haven te vaaren. Naauwlijks waren zij onder zeil gegaan, of eenigen, die voor ipitsvinnige geesten wilden aangezien worden, begonnen ender eikanderen over deze en gene zaken, het ichip , de zee, de winden, en de geheele reis aangaande, te redeneeren. Onder anderen opperde één uit hun de vraag, of hun ingaan in het Schip het middel, dan de oorzaak van hunn' gehoopte aankomst in de bedoelde haven moest genoemd worden. De meesten begrepen niets van deze vraag, doch eenigen, die zich de wijsten achtten, kozen Xx 3 pat'  ( 358* ) partij; de één was 'voor het middel, de ander voor d« oorzaak. Men twistte eerst nog al taamlijk bedaard , doch allengskens werd het gefchil met meer en meer hevigheid gevoerd. Veelen, zonder te verftaan, wat middel of oorzaak zeggen wilde, namen niet te min partij, naar dat zij nevens dezen of genen zaten , of dat hun de aangezichten der twistenden beter of hechter aanftonden. Het gefchreeuw en gewoel werdt geweldig in het Schip ; men tropte zamen en zonderde zich van eikanderen af. Men begon eindelijk te fchelden en te vloeken; men befchuldigde eikanderen over en weder van domheid , blindheid, lafhartigheid, en geest van tegenfpraak. Eenigen» die in 't begin om dezen dwaazen twist gelagchen hadden , ziende, dat het geichil zoo hoog liep, zochten de gemoederen tot bedairen te brengen , en zeiden : „ Vnen„ den , hoe kunt gij zoo dwaas zijn, van u over woorden „ zoo driftig te maaken? Uw geheel verfchil is louter „ woordenftrijd. Gij hebt van weerskanten gelijk. Ons „ ingaan in het Schip is de oorzaak van onze gehoopte „ aankomst, waren wij aan den wal gebleven, wij zou„ den in de haven, waarheen wij vaaren, voorzeker niet „ aankomen. Ons ingaan in het Schip is ook het middel „ tot onze gehoopte aankomst; want zonder dat zouden „ wij nooit aan gene zijde der zee komen. Praat liever „ van wat anders, dan zulke harrewarrige vragen te „ opperen : of ontbreekt u beter /toffe van gefprek om „ den tijd te korten, wilt dan ten minften met bedaard„ heid zintwisten, en harrewarren, zonder uw bloed „ te verhitten. Wat doet het er toe, of ons zijn in het Schip het middel dan de oorzaak onzer aankomst zal „ zijn; gij vaart 'er immers 'niet te min om mede, en „ zult niet te min behouden aankomen." Te vergeefs; de minften hoorden naar deze redenen; fommigen noemden ze dwaas ; zelfs fcheelde het weinig , of zij, die zoo fpraken, werden door beide de partijen te gelijk aange-  ( 359* ) vallen. Zij hielden zich dan verder in 'een hoek ftilt terwijl de overigen voortgingen met kijven en raazen. 't Leedt niet lang, of die en dezen der twistende partijën kregen eikanderen bij de ooren , floegen zich de oogen blaauw en de neuzen aan ftnkken; ja eenigen , dat meer is , geraakten buiten boord, en verdronken , zoodat zij, voorzeker, niet behouden aankwamen, gelijk zij gedaan zouden hebben , hadden zij zich buiten die twisten gehouden : en anderen hunner, die nog binnen boord bleven, en behouden aankwamen, moesten evenwel nog veele dagen met gezwollen oogen, en neuzen gaan. Alleen zij, die met den twist in ftilte gelagchen hadded, kwamen, zonder letzel, gezond, en met bedaarde zinnen o\er. Maar zouden het de Godgeleerden alleen zijn, die met haairkloven zich ophielden. Vergeeft mij Heeren Advokaaten en Rechtsgeleerden! Zijn veele procesfen, die door U gevoerd worden, ook wel anders dan haairklooverij? Ik leze in de Nieuwe oprechte Haagfche Mercurius, die men aan den grooten Rechtsgeleerden bijnkïrshoek toefchrijft, ergens uit den Haag: „ Daar zijn hier eenige procesfen gevezen, en daar liaan er nog meer te volgen over het infchieten van glazen, ten tijde dat onze Burgerij heeft opgetrokken. De queftie is, of de huurder en bewoner (tot wiens contemplatie gefchoten is,) dan welde verhuurder en eigenaar, alias de huisheer, (gelijk anderzins ordinair,) de ichade moet dragen? Daar zijn veele Tekften voor en tegen, en de Advokaten alhier maken daarom geen onderfcheid, wie ze dienen, als hunne meesters maar geldig zijn. 't Ga zoo 't wil, men is van voornemen, den Schutter, die de fchade gedaan heeft, (zo men hem kent,) in cas van guarant te betrekken • alle de Glazeraakers, die hier geichoten hebben om alles te ruïneren, zullen daar zeker gedaagden zijn; en 't zal voor hen cum fuis al zijn prij. kei lopen, zo ze niet ergens een oud verroest handvest voor den dag haaien, waarbij ze vrijheid krijgen, om op den trek-dag , onder een Compliment of fchijn van dien te mogen glazen infchieten. Zo dat niet gaan wil, mo*gen zij zich verdedigen met de loflijke Coftuymen, jn den Lande van herwaards over, dien aangaande van alle oude herkomften gebruiklijk. Confuetudo vim habet juris , die 't niet geloven wil, mag den Keizer konstantvi* te vriend honden in /. 2. Cod. quae fit long. confuet. Dat ie Studenten, al ware 't ook maar eens '»jaars, privilegie  ( 3^o* ) gie hadden van glazen, niet in te fchieten, maar in te flaan, daar zonden heele nieuwe Coloniën van Glazemakers na Leyden marcheeren." Zoo verre mijn Confrater! Ik leide 'er deze vraag uit af: kunnen de Rechtsgeleerden ook haairklooven ? Zou het alleen te Abdera gebeurd zijn, dat men gehaairkloofd hadt, in procesfen, over de fchaduw van den ezel? Het geval is het volgende. Iemand hadt een' ezel gehuurd, om daarmede na eene naastgelegene ftad te rijden. De weg liep over eene vlakke heide, de eigenaar van den ezel verzelde hem te voet. Het was midden in den zomer, en de hitte brandend. Eindelijk befloot hij, die den ezel gehuurd hadt, ftil te houden, en wat adem te fcheppen m de fchaduw van den Ezel, gelijk hij deedt; hier uit ontftond twist, de eigenaar van den ezel begeerde huur apart voor het gebruik van de Schaduw van den Ezel, dit weigerde de huurder, meenende, dat hij, den ezel gehuurd hebbende , ook tevens van deszelfs fchaduw gebruik kon maaken. Het gefchil liep hoog, en fcheen tot daadlijkheden te zullen komen, maar liep uit in een proces, het welk niet alleen tijden duurde, en waar van men de uitvoerige befchrijving vinden kan, in het Werk van wielanb, door gerrit paapü vertaald , genoemd: De Abderiten, ot gefchiedenis van de republiek Abdera; een Staatkundige Roman van deze Wonder-eeuw, te bekomen te Haaarlem bij j- tetmans ; maar in dit proces nam zelfs de geheele Stad Abdera deel; en zij die den huurder gelijk gaven, en dus de fchaduw als tot den Ezel behoorende aanmerkten, werden Ezels genoemd, door hunne partijen, welke daartegen van hun met den titel van Schaduwen befpot werden. Zijt gij een fchaduw, of een ezel? was nu de eerfte vraag, die de gemeene burgers aan elkander deeden, wanneer de een den ander op ltraat of in de herberg aantrof; en wanneer een fchaduw juist het ongeluk hadt, om aan zulk een plaats de eenige van zijn foort onder een aantal Ezels te wezen, dan bleef hem, zo hij zich niet tijdig door de vlugt redde, niets anders over, dan op ftaande voet een apoftaat, of op eene geduchte wijze de deur uitgefchopt, zouden wij nu ook zeggen, de hal uitgejaagd ? te worden. Was dit ook haairklooven ? Maar tót dit haairklooven zal ik nog een Nommer moeten befteeden. . T~E LEYDEN, bij L. H E R D l N G II, En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één en één Lvlve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (N° 202.), Behoort men de dooden niet te laten rusten ? D at reeds lang verfcheiden vrienden van het menschdom zich tegen het begraven der dooden in de Kerken verklaard hebben , is bekend; ook weet men, dat zelfs in ons Vaderland op de eene en andere plaats een. begin, gemaakt is, om een goed voorbeeld te geven, of men daar door tot navolging trekken mogte. — Zon ook de Schrijver van den volgenden Brief geloofd hebben, dat zijne aanmerkingen en berichten in denzelven, een bewijs, min of meer krachtig, opleverden, ter overtuiging, hoe verkeerd de handelwijze is, dat men de dooden in de Kerken begraaft, en hoe er in 't gemeen vrij flordig met de liille begraafplaatzen , die voor ons toch iet eerwaardigs behoorden te hebben , geleefd en omgefprongen wordt ? Of zou hij er ook iet anders mede bedoelen ? en wat ? Wat oordeelt de Lezer ? Ik zal den Brief geven. vraag-al! Laat de dooden rusten! is een ipreekwoord bij onderfcheiden volken, zoo wel van vroeger als laater eeuwen; IV. bkel, Yy ook  C 3^2 ) ook geven de gefchiedboeken der aloude volken menigvuldig re kennen, welken eerbied die volken voor hunne overledene ouders, vrienden, maagen en landgenoten hadden ; als zij bij eikanderen waren, het zij op Nationale Feesten, of volks - vergaderingen, en daar het gefprek viel op verftorvenen, zoo fprak men niet eerbied van dezelven, men roemde hunne deugden , vroomheid, dapperheid, Vaderland- Ouder- ja Kinderliefde. Wilde foiu-tijds een vijand des overledenen kwaad van hem fpreken, heel ras werdt hem de mond geflopt, en toegevoegd: laat de dooden rusten. De overledenen kan zich niet verdedigen ! hij is in 't Rijk der fchimmen! Misfchien is deze eerbied der oude volken voor de Overledenen, wel de eerfte bron der naderhand opgekomen afgoderij en beeldendienst. Om de nagedachtenis van braave lieden, van helden, van kunstige cn nuttige uitvinders, niet te vergeten, herhaalde men dikwerf hunne naamen, en richtte gedenktekens op, en op het laatst ftandbeelden. Th.uk ain, de eer/te ijzerfmid, werdt in het vervolg v u lkaan, die wapens fineedde voor mars, en ijzeren netten , om hem en ïinus te betrappen, daar poot zoo lief van gezongen heeft; ja bal werdt atollo; nimrod mars; enz. Hoe hetzij, de onbefchaafdlte barbaaren bleven altijd de graven van hunne voorouderen en landgenoten, als heiligdommen befchouwen, waar in de asch der overledenen rustte. De ftaatzie en plegtigheden bij dé tfegravenisfen van groote en verdienstlijke mannen, bij de Egijptenaren en andere volken, het oprichten van groote Grafnaalden, Piramieden, Katakomben en andere pragtige GrafpJaatzen, zijn de duidlijkfte kentekenen van hunnen eerbied voor de overledenen, om het laatlte nageflacht te doen weten, dat daar dooden begraven waren, die men met eerbied moest laten rusten. De Scijthen, die voor barbaaren gehouden werden, omdat zij geen kunsten , weteBfchappei , of letteren achtten, hadden zoo gros-  ( 3Ö3 ) grooten eerbied voor de graven hunner dooden, en zoo vee! liefde voor dezelven, dat zij zelfs, om de mishandeling daar aan gepleegd, oorlogen aanvingen. Zij waren met cyrus, den eerfien Perfifchen Keizer, die in hun land gevallen was, in oorlog. Hij wilde deze volken, die geene fchatten, of rijkdommen bezaten, enkel te onderbrengen, omdat zij dapper waren, zoodat hij enkel krijgsroem bij hun behaalen wilde. (In 't voorbijgaan: Hoe veele oorlogen zijn om zulke beuzelingen gevoerd? hoe veel bloed is er vergoten, om den wil van enkele dwingelanden?) Hunne grenzen genaderd zijnde, ch ziende , dat de Scijtken dieper landwaard in geweken waren , in hunne bosfehen en woestijnen, maar tevens wetende hunne achting en liefde voor de overledenen, liet hij door zijne lpldaten eenigen van die graven verwoesten , om hen dus tot ftaan te brengen ; het gelukte. L)e Scijihen werden door deze mishandeling verwoed, en vielen op cyrus aan, door eene krijgslist gelukte het hem, eene overwinning op hen te behaalen, en zelfs den zoon van hunne Kofiingin te overvallen en te dooden , maar de dappere Scijtfwn herftelden zich dra, en vielen hem , onder het beleid hunner Koningin, de moeder van den gefiieuvclden Prins, op nieuw aan, vernoegen zijn leger, en cyrus zelve werdt onder de dioden gevonden. De Koningin liet cyrus het hoofd afhouwen, en dat in een vat met bloed latende fteken, riep zij uit: zuip nu bloed lafaard, die in uw leven naar bloed dorstet. Zoo ftrennwreekten zich de Scijthen over het mishandelen der graven hunner overledenen. Dat de woeste volken, die voor ons dit land bewoonden, eerbied voor de graven hadden, leeren ons de menigvuldige gedenktekenen, die in onze Landprovintiën ,te vinden zijn, zoo als die -menigte, door menfchen handen' gemaakte heuvels of Terpen, en zoogenaamde Hunnebedden. Even als of die oude voorvaders aan de nakoinelin- Yyi iii  C 3^4 ) gen hadden willen zeggen: Hier ligt het heilig overfehot van dooden, draagt zorge, dat gij hen niet ontëert! Laat de dooden rusten! Dus dit fpreekwoord , zoo als het thans hij ons is, bij de oude volken , van welken naauwlijks de naamen zijn overgebleven, geen fpreekwoord, maar een daadwoord was. Dit leert ons het bovenflaande. Maar nu , och lacij! och armen! Schoon dit fpreekwoord tot ons als een befchaafde Natie wel is overgekomen, bevestigen wij het wel met onze daaden ? Of gefchiedt wel eens het tegendeel? Maaken niet die oude woeste barbaaren , Natiën, die verlicht en christenen willen heeten , befchaamd? worden de dooden, in plaats van te rusten, niet dikwijls in hunne rust gehoord? Ik zal van geene voorbeelden fpreken van partijfefcap enz. dus werdt es. omwel na zijn dood, zegt men, weder opgegraven ; en ook in ons Vaderland in 'tjaar 1618. een overledene in een Jrist aan de galg gehangen; maar is niet in onzen tijd de eerlijke capelle tot den pol in zijn graf ontrust ? Is niet zijn graf geheel verwoest en tot een puinhoop gemaakt ? o fchande ! mogen dan de dooderr niet rusten in hunne begraafpiaatzen Na dat luther eenige jaaren dood geweest was, kwam Keizer kaki. V. bij 's mans graf. Een laage laffe vlijer vroeg nu aan den Vorst, of hij niet wilde, dat h»t gebeente \an luther, dien aardsketter, opgegraven en verbrand zou worden? kar el or.tft.elde, en gaf grootmoedig ten antwoord : Laat de dooden rusten! Verftrekt deze daad dien Keizer, die anders geen vriend van de Ketters was, niet tot eere ? Hij moge dan goud , eer en bloedgierig geweest zijn, voor de dooden hadt hij nogthans • eerbied. Ondcrtusfchen fcheelde het niet veel, of na zijn dood was zijn koud gebeente, door zijnen zoon filip de II. een Godsdienstig Vorst, maar een wreed dwingeland, (kan dat lamen gaan ? wie vraagt dit ? Is de Godsdienst dan niet meermalen aan de dwingelanden van dienst geweest?) ten vuure gedoemd, om  ( 3*5 ) emdat men twijfelde, of karei in zijne laatfte tijden, toen hij in 't Klooster St. Jufti, gelegenheid hadt, om na te denken, wel zuiver rechtzinnig gebleven, en of hij wel in het Katholijk geloove geftorven was? Maar, laat de dooden rusten; en laat ons eens het geen daaglijks, zoo in de fteden, als ten platten lande gebeurt, nagaan, om'te zien, of men daar ook de dooden laat rusten in hunne eigene gekochte of gehuurde graven ? Ga eens in de ééne of andere ftad de veste langs, en vraag, of gij niet fchielijk, wanneer gij bij een bleekertjen komt, een geweldige ftank zult rieken, ga op de werf, en zie, of gij niet ftapels zult vinden van planken, van doodkisten, niet, die al meest verrot zijn, die zijn immers het geld niet waardig? maar genoegzaam nieuw. Ga bij de uitbranders van pijpen, en zie, welk brandhout zij bezigen? Wel nu, hoe veilig rusten de dooden? O Scijthen! Zoudt gij zulks dulden, of zoudt gij ook de rust der dooden beveiligen ? Nog meer! Gebeurt het niet dikwijls, dat in eene zeer kleine kerk meer dooden begraven worden, dan men ruimte heeft, hoe kunnen dan die dooden rusten? Moet er geene ruimte gemaakt worden ? Een mist of zandfchuit kan nog al wat hukken en brokken van beenderen en lijken vervoereil, en dus ruimte maaken, maar is dit: Laat de dooden rusten ? Dit in de Kerken. Hoé is het gefteld met de Kerkhoven? elke voetftap, die men zet, vindt men een ftuk van eenen dooden, daar weder een restjen planken, enz. Maar wie let er op ? Omdat men het gewoon wordt ? Wat doet de kracht der gewoonte niet veel ? Wat is het ijslijk, dat een Irequois zijnen vijand op de wreedfte en uitgezochtfte wijze vermoordt? En evenwel zegt men, dat het in den oorlog van Noord - Amerika, om zijne vrijheid te bekomen, wel eens gebeurd is, dat een Engetschman.het met vermaak aanzag, en den IroYy 3 - quoh  C 366 ) quois zelfs nog beloonde. Zoo veel vermag de gewaont» en woede! Wie weet, hoe men hier en ginds wel met de lijken der dooden omfpringt? Behoeft men wel dat befaamde boegen in de hand te nemen, dat naast den Bijbel en Katechismus, in bijna alle fchoolen als een dierbaar boekjen zorgvuldig aan de kinderen in handen gegeven wordt, om mishandelingen, den dooden in hunne graven aangedaan, te bewijzen? Is dat Boekjen wel kaus/er ten opzicht van geloofwaardigheid ? Heeft de Auteur niet vaak de lesfe vergeten. Gij zult niet liegen? En heeft hij de dood van de Broeders de wjtt niet vergeten? Maar wacht, hij fpreekt evenwel van de Parijs/die bloedbruiloft, als een moord door de Franfchen aangerecht, maar door welke Franfchen ? bigotte en bijgeloovige, die de arme Hugenoten vermoordden, en op wiens last? op last van een moord ziek Hof, en eenen dwingelandfchen Koning ka rel IX. Maar, dit voorbij geitapt, is het niet wel gebeurd, dat een doodgraver dc lijken, die begraaven werden, bij nacht en ontijden uit de kist nam, en ze naakt ontkleed hebbende, in een kuil fmeet, in een anderen hoek van de kerk? En zoo als zij in de kuil vielen, mogten zij daar in blijven liggen ? Zou het niet wel eens gebeurd zijn , dat men nog verfche lijken gevonden heeft, dien het hoofd afgeflagen was en tusfchen dejïeenen lag? Zou het niet wel eens gebeurd zijn, dat de lijken zoo flordig behandeld werden , dat men een' hond met een ftuk menfchenvlees de kerk heeft zien uitkomen, daar hij vervolgends aan knabbelde, als aanbeen ftuk van een dood paard? Zou elk van, zulke monfters niet gruwen, die dus barbaarsch met doodeu leefden ? Zouden zulke kerken niet dubbel een» benaauwde lucht moeten hebben ? En zouden Kerkmeesters daar door niet genoodzaakt worden om te befiuiten, de kerk met twee voeten zands te verhoogen? en zou men, zulke gelegenheid, de zarken opligtende, zulk on- mensch-  C 367 ) mênschhjk gedrag ontdekken kunnen ? Maar, als dat nu al ontdekt wordt, en het werkvolk, ter verhooging van zulke Kerk gebruikt, daar van behoorlijk verflag doet, ja al werdt er een verbaal van opgeheld, wat zou men 'dan toch beginnen met den doodgraver, of ten platten lande met eenen stkvjsn van du klok, want op de dorpen is immers dezelfde man doorgaands koster, voorzanger, fchoolmeester, doodbidder, doodgraver, en zulk een, als waarvan wij hier fpreken, doodenbefteeler, alle» te gelijk? Zou hét dan niet het best zijn, om de zaak maar te fmooren, en zulk eenen van zijn doodgravers ambt te excufeeren, doch falvo Traüamento, want waar zou de man van leeven ? Als het bij de Scythen bekend was geweest, zouden de Barbaarfche Scythen zulke zaaken niet vrij anders behandeld hebben? Zouden zij zulke doedenbefteelera niet geleerd hebben, laat de dooden rusten? Maar waar toe evenwel zoo veel opfchudding? De doo-~ den zullen immers wel zwijgen van de mishandeling, die z.j geleden hebben? Zulk een knaap zou immers, buiten dit enkele, wel een knap man kunnen wezen? Zou het niet mooglijk zijn, dat hij, bij zekere éclatante gelegenheden groote diensten kon gedaan hebben, dat hij zelfs zich Godsdienstig vertoonde? en wat zou het dan een opfchudding geven? indien men zulke zaaken te veel roerde ? Zou men zelfs zulk iemand niet nog voorlezer en voorzanger kunnen laten blijven ? Zie daar Vriend vraag-al! wat zegt gij van dezen 1 mijnen brief! Zou het mooglijk zijn, zegt gij, dat onder befchaafde Natiën zulke dingen konden gebeuren' dat men de dooden niet kan laten rusten, dat woede, gVfe Iheid, hebzucht zulke gruweldaaden voortbrengen zouden* IMaar Weet gij. dan de fpreuk der Latijnen niet: Qidd non mortalia peclora cogit •Auri /atra James! — H . . . • &  ( 368 ) Fn fchoon gij misfchien zeggen zult, maar wij zijn Christenen, doca, weet gij dan niet, dat er zoo veele zijn, die Christenen heeten, tegen de weinigen, die het m de daad zijn, dat men zich moet fchaamen, den naam van Christenen zoo te hooren misbruiken? Wilt zii nu dezen Brief plaatzen, wie weet, ot hij met hier of daar dienst kan doen ? ondertusfchen zult gij wel willen gelooven dat ik ben Uw toegedaane S C Y T H A. Op de Etna in de Maan den laatfien dag van het eerjie Schrikkeljaar. Wel, wel een brief uit de maan! kost u die niet yeel ■Dort 'vraag-al? Weegt men dien ook, en betaalt men de port naar het gewigt van den Briei? Is er een geregelde post vice ver/a? Hoor Lezer' ik kan u op alle deze vraó-en mets antwoorden, waarom ? Omdat ik den brief Franco port gekregen heb. Maar brieven uit de maan' Verwonden gij u daar over Lezer? Zijn er dan sreene voorbeelden meer van brieven, die uit andere gewesten, uit hemelfche of helfche gekomen en belteld zijn? Zou ik u daarvan niet eenige proeijens kunnen leveren? uit de fchriften en verhandelingen der geleerden ? Maar miin Nommer is vol; misfchien wel eens bij eene andere gelegenheid, als het mij in het hoofd komt. Nu zeo- ik alleen nog, wat is het zeldzaam, dat men in de maan kennis zou hebben van het geen hier op de ondcrmaanl'che wereld gebeurt? Maar te gelijk denk ik, zoude het daar ook gaan, zoo als bij ons, het luidt te ver, dat de winter koud is 1 en fama crefcit eund» , eenicaelm, die er wat afdoet! het gerucht is als een meeuw bal, boe meer die gewenteld wordt, door de fneeuw, hoe meer hij aanwast. TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G II, En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAGAL. (N° 203.) (Vervolg van No. 201*) W~at is haairklooven? 2^ekere Profesfor te Gotka richard, die in de Ht- breeuwfche taal onderwijs gaf, fpoorde alle Studenten aan ; om toch Hebreeuwsch te leeren, want, zeide hij, in den hemel zullen wij eens allemaal Hebreeuwsch moeten praaten, en wat zult gij dan als botmuilen moeten liaan gaapen, indien gij geen Hebreeuwsch verhaat, en meê kunt praaten ?. Ondemisfchen was dit de waare beweegreden niet, die den goeden Profesfor aaulpoorde tot deze vermaning, de waare beweegreden was* hoe meer Studenten op zijn Collegia kwamen, om He.reeuwsch te leerei, » hoe meer duiten hij verdiende. Zon het wel haairklooven wezen, wanneer men foortgelijke onderfcheidinge maakte? Gebeurt het niet heel dikwijls , dat het uitwendig voorgeven en de iuwendige wezenlijkheid niet harmoniëeren ? Dat men heel andere redenen van zijn doen voorwendt» dan men in de daad heeft ? Is het wel altijd het heil des volks ? het welzijn des Vaderlands ? het Hebreeuwsch fpreken in den hemel? o memchen! men'chen , wanneer zult gij de oogen openen ? Wanneer zult gij wijs zijn ? Maar Wat is haairklooven? Ik was gevorderd in mijn Nommer 201* tot de haairklooving over den ezel en zijne fchaduyp, het- IV, D BEI-; 8*S  ( 3?o ) daaruit onülaane proces te Abdera, en de partijfchappen in die Stad tusfchen de Jchaduwen en de ezels; en ik had er dit gevolg uitgetrokken : dat ik vraagde: of de Heeren Rechtsgeleerden en Advokaaten ook weten, wat haairklooven is ?V-Nu gaat de reis voort. Wat is haairklooven ? Heeft dat ook plaats bij de Heeren Doaoren in de Geneeskunde ? Zouden wij , om dat te beflisfen , niet een Confiilt van het Collegium Medicum dienen bij te woonen, daar die Heeren befoigneeren over den naam, dien men aan de ziekte behoort te geven? of de ziekte haare oorzaak heeft in de Cacochylia of Cacochymia ? Of zij haare zitplaats heeft in de vochten of in de wegen? Met één woord, Prins eugenius was ééns zwaar ziek, en alle de Hof-Lijf-Medici werden faamgeroepen , de Prins herftelde gelukkig, en zeide federt, dat hij nu geloofde onfterflijk [te zijn , dewijl hij, na zoo veele Franfche en Turkjche kogels ontkomen te zijn, ook nog bovendien aan zoo veele Geneesheeren en Artzen ontfnapt was; zou hij ook gedacht hebben : Wat is haairklooven t Maar de Heeren Filofofen, Logici, Metafijci ! zullen die hier ook al de revue moeten pasfeeren, bij de vraag: Wat is haairklooven ? Weten die ook al van haairklooven * Laat ons ééns hooren ! aristof.anes fcheert ergens de gek met den grooten sokrates, dat deze groote Wijsgeer zich met het onderzoek bezig zou gehouden hebben, hoe veel voeten van een vloo een vloo ver fpringen zou kunnen! Maar was die Dichter niet een paskwilmaker op socrates? Het zij zoo ,maar hebben niet de Wijsgeeren in laater tijden ernstig onderzocht, of het gemor , dat de langbeende muggen in den zomer maaken, (jeen lastig gefnor, wat ben ik er dikwijls mede geplaagd geweest, met dat verbruidde Neef! Neef! roepen, dat zij doen in de warme dagen En ilaat men er één dood, het is, of de andere fatisrhaie komen nemen, en als of zij gelooven, dat de mug ook haare  ( 37i ) Jiaare rechten heeft , die men niet ongeftraft beled'gen mag,") ik zeg, of dat gefnor door deze muggen gemaakt wordt met haar bekjen, of met haar achterite ? Wat, hebben cardanus en scaliger, en waren zij beiden geene groote mannen? niet hevig getwist, of liever gehaairkloofd , over de vraag : wie de meeste haairen had een oude of een jonge bok? Was dat geen haairkloven? Maar waar zat eigenlijk de kneep ? Met deze haairkloverij bedoelden deze groote mannen, die wel wisten, dat het haairklooven was, alleen den lof van fcherpzinnigheid te bejaagen, even gelijk die geleerden, welken den lof van de luis, de vloo, het podagra, gelijk er as mus den lof der zotheid, befchreven hebben, niet omdat de onderwerpen het verdienden, maar om hunne geleerdheid en grooten geest te toonen. Wat is haairklooven ? Men denke hechts aan den hoed van gellert, en men zal weten te vragen, of er bij de Filofofen ook haairkloverij cn plaats hebben ; anders denke men aan die fluitredenen , welken de Stoïcijnen onó'ploslijk noemden, bij voorb. dien zij kaalhoofd of ook de koornhoop noemden. Maakt een graantjen een koornhoop? Neen! Nu twee? drie? tien? twintig? honderd? Neen! zoo klimt men op, zonder dat men ooit een hoop krijgt, of het verfchil van één graantjen zou het geen nog geen hoop was, tot een hoop moeten maaken. Wat is haairklooven? Verders: de Leugenaar. Al wie de waarheid fpreekt liegt niet, maar de Leugenaar, die nu zegt, dat hij liegt, liegt niet, derhalven de leugenaar, die liegt, liegt niet. Nog meer: de hoorndrager. Dat gij niet verloren hebt, hebt gij nog; gij hebt de hoornen niet verloren , ergo draagt gij hoornen. De Krokodil. Een Krokodil hadt aan eene Moeder haar Kind ontnomen, zij fmeekte haar Kind weder te mogen hebben : de Krokodil zegt: Gij zult het Kind weder hebben, als gij raadt, wat ik doen zak De vrouw. Gij zult het weder geven. Ik zal het  ( 372 ) het niet weder geven. — Gij zult het niet weder geven. — Derhal ven moet ik het houden, anders zoudt gij het raaden. Maar wien verveelt zulk haairklooven niet? Letter-en Taalkundigen! Hebben ook deze niet veel gehaairkloofd ? Of men Vergilius oïVirgilius moet fchrijven? Agellius of A. Gellius enz. Boccalini verhaalt ons, dat er op den Parnas eens twist ontftondt tusfchen m anutius en l ambinus, of men het v, oord confumptus met of zonder/» moest fchrijven, van woorden raakte men handgemeen , en handtius duwde l ambinus een link van een' ouden fteen, met een opfchrift, daar confumptus met een p opftondt, zoo ruw voor den neus, dat het bloed er uitfprong. Wat is haairklooven i En wie zou het gelooven , dat geheele volken zelfs zich aan haairklooven fchuldig maaken ? Het geleerde Athcene was door hongersnood gedrukt, een vreemdeling boodt der Stad hulp en geld aan, maar men wilde geen van beiden aannemen, omdat hij kwaad Grieksch hadt gefproken en (JWïsiaj ( daneioo ) gezegd, in plaats van^«»£nr« Qdaneifoo') Was dat ook haairklooven ? Was het ook haairklooven van de Romeinen, dat zij niet de Koningen, niet t arkwyn, haatten, maar den r.aam van Koning, den naam van tarkwyn. Enkel om den naam dreven zij tarquinius collatinus, den handhaver hunner vrijheid , die de Koningen verdreven hadt, uit de Stad. De Romeinen zwoeren, dat zij geen Koningen meer zouden dulden, maar hebben zij geen Koningen geduld, alleen dat er de naam aan ontbrak ? Het Burgemcesterlijk bewind, het welk in de plaats van het Koningdom kwam, hadt, zegt livius de Romeinfche Gefehiedfchrij er, alle rechten en alle eertekenen der Koningen. Hebben zij niet de Dictators geduld, wier gezag meer dan Koningrijk was ? Hebben zij niet de Tienmannen geduld, die zoo yeele Dwingelanden waren, en dat drie  C 373 ) jaren lang? Hebben zii de overheerfching van sylla en caesar niet geduld onder den titel van Dictators ? Hebben zij niet twee keeren de Driemannen geduld, die het Romcinjche rijk, als zoo veele heeren , onder zich verdeelden? Toen augustus het gebouw der Romeinfche vrijheid doopte , en den troon der dwinglandij op deszelFs puinhoopen vestigde, zonden de Romeinen niet geduld hebben, dat hij den titel van Koning hadt aangenomen , maar cider den naam van Prins regeerde en beheerschte hij alles volkomen despotiek. Vrij moesten de Romeinen heeten, zelfs toen zij de hardde flavernij der caligula's, nero's, domitiünen enz. verdragen moesten. De oude naamen moesten blijven van Raad en Raadsheeren , van Wijkmeesters enz. die voorheen, meende men. de befchermers der vrijheid geweest waren , alfchoon zij thans dienaars van den Despoot, en uitvoerers van zijne heerschzucht waren. Eens ontitondt twist tusfchen den Burgerlland en de Ariitokraten, alzoo de Burgerftand eenen der Burgemeesteren uit de hunnen wilde gekozen hebben, de Ariftocraten of Patriciën wilden dit vóKtrékt niet dulden, eindelijk, toen zij den billijken eisch des volks niet langer konden tegenhaan, bleven zij in den naam hangen, en honden toe, met dat men Burgemeesters zou kiezen, maar Krijgstribuunen met burgemeesterlijke magt en gezag voorzien. Wat is haairklooven ? Over een woord zouden veelen dood blijven, die een geheele zaak zouden overgeven , en wat is dan haairklooven ? Waar worden de oorlogen om gevoerd, is het niet dik.vijls om haairkiooverijen ? Waarom worden Steden verwoest, nroomen van menfchenbloed vergoten, landen ontvolkt, door vuur en water verdelgd? Is het niet dikwijls om haairklóoverijéh? Is het niet, om aan eenen heerschzuchtigen Vorsi dikwijls den naam van den onverwinlijken, den kouten, den ftrijdbaren , enz. te bezorgen? Geen volk is er, plagt k a r e l de V. te zeggen, dat Z z 3 den  C 374 ) den naam van Slavernij meer vervloekt, dan mijne Nederlanders , en geen volk, dat ondertusfchen met meer lijdzaamheid het juk der fla'vefmj geduldig draagt. Leeren alle deze bijgebrachte voorbeelden niet, hoe veel haairkiooverijen er in alle opzicnten onder alle menfchen en ten allen tijde hebben plaats gehad en nog plaats hebben ' •Zullen de volgende voorbeelden ook nog iet afdoen ter opheldering ? In de algemeene Hillorie van Spanje lezen wijdat er van wege den Franfchen Koning filips aan alfons u s IX. twee Ambasiadeurs gezonden waren, om eene van de twee Koninglijke Prinfesfen ten huwïijk te vraagen. ï)e ondlte was zeer fchoon van gedaante, de jonglie was veel min fraai, maar wanneer zij aan deze Franfche Ambasfadeurs vertoond werden , kozen zij nogthans de jonglie Prinfes , en waarom ? omdat zij bianka heette , die was in hunne ooren een lief naamtjen, de oudlie heette u rk a k a , en dit was te hard in de ooren van deze Heeren. Was dit niet haairklooven om een' naam? Men verhaalt van Paus paulus II. dat hij , toen hij tot Paus verkozen werdt, omdat hij zich zelven voor een lchoon man hieldt, formosus H. wilde genoemd worden. Mijn Lezer weet zekerlijk, dat de Paufen gemeenlijk een' anderen naam aannemen bij hunne verheffing' op St. Pieters Stoel? Maar eenige Kardinalen begonnen te haairklooven , en herinnerden hem, welk een ongelukkig Paus formosus I. geweest was, hoe deszelfs ligchaam na zijn dood opgegraven , en de vingers afgefneden werden , omdat men hem voor eenen mijnëedigen verklaarde, waarna zijn lijk in den Tiber werdt geworpen, op deze haairkiooverijen veranderde de Paus van gedachten, en nam den naam aan van paulus ÏL Misfchien denkr iemand mijner Lezeren : Een' Paus, het onfeilbaar hoofd der Kerk, van mijnëedigheid befchuldigen, en hem daarom na zijn' dood de vingers aflhijden, en zijn lijk in 't water werpen! Gaat dat niet wat verre? Maar, lieve Lezer! hebt gij dan nooit de hiftorie der Paufen gelezen ? Weet gij dan niet, dat het er met die Heilige Vaders niet altijd even pluis heeft uitgezien , en dat er, zonder te haairklooven , van kan gezegd worden: Het is niet al goud, wat er blinkt ? Hoe het zij, de gefchiedenis van formosus I. is eene waare gebeurenis , even zoo waar, als dat er eens een tijd van 70 jaaren lang twee Paufen, ja zelfs op zekeren tijd drie geweest zijn. Waarom zouden wij toch haairklooven? Toen  C 375 ) Toen kromwel in Engeland den meester fpeelde en met zijn fijn voorkomen itrenger en despotieker regeer! de, dan de Stuarts ooit gedaan hebben , gingen de haarkloverijen zoo ver in Engeland? dat men in hét Vader Ons niet langer badt: Uw Koningrijk kome, maar in de plaats daar van : Uwe Republiek kome! Lieve Hemel! Wat is haairklooven ? En als wij nu ééns begonnen te vragen: Hoe komen de menfchen aan dat haairklooven? Zouden wij dan niet verfcheiden oorzaaken vinden ? Het zij in de domheid van de menfchen ? Bij voorbeeld : wat wordt er niet gehaairkloofd over de rechten van den mensch ? over de vrijheid ' o> er het gevaar der Kerk en van den Godsdienst? Zijn deze onderwerpen wel zoo duister, dat er zoo veel over te doen kon vallen, indien de menfchen flechts verlicht ge noeg waren, om te weten en te begrijpen: wat de rechten van den mensch zijn? wat vrijheid is? wat godsdienst is> wat de kerk is ? enz. Het zij dat de oorzaak gelegen is in de zucht van tegenfpreken? men wil een ander om dood of leven geen gehjk geven, en daarom houd men met hand en tand vast het geen men ééns beweerd heeft, maar men wordt vast' gezet, wat doet men: valt men niet aan het haairklooven' En blijft men met bij zijn ftuk, even als dat wijf in de label van gellert, die tot lukkens toe beweerde de fnoek was gaar en moest gaar zijn, zelfs toen zij van boosaartigheid m flaauwte gevallen was, had de zucht van tegen te fpreken zoo veel vermogen op haaren geest, dat zij weer bi, kwam, en riep : en evenwel was de fnoek gaar 1 Wat ts dan haairklooven? _ Dit wijf brengt mij eene andere fabel van g e l ler t in gedachten , die bij dit onderwerp hoort, en als 'ik daar meHe dit Nommer eindig, zal dan het einde niet gelik zijn aan 't begm? Scilj°- DE TWEE NACHTWACHT S. Twee Wachters, die zoo menig' nacht, Getrouwe zorg voor ftad en burgers droegen, Vervolgden iteeds elkaèr met alie ma°-t, ln aile bier en borrelkroegen, ° En hielden nimmer op met fchelden of met flaan En allerlei janhagels treken. De kool, die de een, om zijn tabakspijp aan te treken, Gebruikte, daaraan hak,uit haat, nooit de ander aan. li  C S7$ ) In 't kort, al 't kwaad, uit zucht, om zich te wreeken, Door eenen vijand ooit zijn vijand aangedaan, Werdt onderling door deze wachts bedreven. En ieder wensc.ue alleen den andren te overleeven, Om hem in 't graf nog eenen ftoot te geven. Men giste lang. en wist geen reden, van hunn' haat. Hun vijiindicaap liep tot den hoogften graad; Tot dat het zich in 't eind voor 't Reent moest openbaaren > Waarom zij, fints zoo veele jaaren, Zoo heidensch onverzoenlijk waren. Wat was toch d'oorzaak? de afgnnst? !^een: Bewaar uw vuur en Kaarsje wel, riep de een: Bewaart uw vuur en Kaarslicht wel, riep de ander. En dus verfchillend van elkander, Wijl elk in zijnen zang volhardde uit al zijn magt, Werdt uit dit Kaarsje en Kaarslicht, dag en nacnt» Spot, haat, verachting, wraak, en woede voortgebracht. *. * Mij dunkt, 'k hoor veelen , die dit lezen, Uitroepen : hoe! om zulke kleinigheên Is bij die Wachts zoo fel een haat gerezen; Dai moeten groote zotten wezen ! Zacht, Heeren! doet u zelv' geen nadeel door die reen. Weet gij dan niets van zoo veel groote lieden, Bij wie verfchiilen van geleerdheid zijn ontftaan , Om lettergreepen, die juist evenveel bedieden ; En met wat woede en drift ze elkandren tegengaan? Wat is haairklooven') TE L E T D E N, hij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (N° 204.) Wat is een goede naam? T oen ik in de vraag: Wat is haairklooven ? het gevaï aanroerde, van die Franfche gezanten, welke, om den naam alleen , de Prini'es UiNKA boven de Priniès u rr a ic a verkozen , om de bruid van hunnen Koning f 1lips te wezen, clacht ik, dat het niet onnut zou kunnen zijn , indien ik eens vraagde : Wat is een goede naam S En is er geen groot gewigt in deze vraag, uit hoofde van het belangrijke, dat er in een' goeden naam gelegen is? Is niet, gelijk de Wijze man zegt, een goede naam beter dan goede olie? En is niet elk er op gezet, om een' goeden naam te hebben? Wie weet niet van den vermaarden cicero, hoe zeer hij geheld was op loftuitingen ? Het is zoo, deze groote. redenaar vondt het eene verfoeilijke trotsheid in d e m osthenes, insgelijks een' vermaarden redenaar te Atheene, die eene heimlijke blijdfehap gevoelde, dat hij in 't voorbijgaan zich zelven van eene groenvrouw hoorde prijzen, maar wat deedt cicero zeil? Bij eene gelegenheid, dat hij het menschlijk hart heel fraai affchildert, verhaalt hij ons van zich zelven de volgende bijzonderIV. d e e l. A a a heid.  C 3?8 ) Iieid. Hij kwam uit Sicilië, alwaar hij fchatmeeester was geweest, in Italië te rug, en meende, dat men door geheel Italië van niets anders dan van hem en van zijn fchatmeesterfcriap 'zou ipreken. T.> Pouzzole gekomen, alwaar doorgaands veele lieden van aanzien bij een kwamen, om de baden te gebruiken, vroeg hem iemand: Is het al lang geleden, dat gij uit Rome gegaan zijt ? Is er iet nieuws in de ftad ? geheel verwonderd, gaf hij ten antwoord, dat hij uit zijn wingewest kwam. Ja, hervatte de ai der, ik herinner mij, gij komt uit Afrika. In 't geheel niet, voerde cicero hem op eenen ipijtigen en graniitoorigen toon te gemoet; ik ben in Sicilië geweest. Ja, zeide e'e'n, die meer wilde weten, dan de overigen van het gezeirdiap, hij is fchatmeester geweest te Syratufe. Doch dit was geheel mis, want het was in Een 1f> der gedeelte van Sicilië. Cicero, verlegen en befchaamd', wist geen ander middel, om zich te redden, dan door zich onder de menigte te begeven; en hij voegt er bij, dat dit voorval hem meer nuts gedaan heeft, dan uit al de komplimenten, welken hij verwacht hadt, zou hebben kunnen voortvloejen. Maar was hij dan in vervolg van tijd minder op een' goeden naam en op lof gezet ? Hadt hij niet de gewoonte, gelijk de koekkoek in de Fabel, dat hij naamlijk eeuwig van z'c'i zelven fprak, en van zijn burgermeesterfchap ? waar van hij telkens herhaalde O Fortunatam natam me Confule Roman,! Men heeft nog een' brief van hem aan den Historiefchrijver luc ce ius, in welken hij zijn zwak, ten opzichte van zijne begeerte, om van elk geprezen te worden , zonder eenige achterhoudendheid blootlegt. Hij verzoekt Iucceius, dat deze de historie van zijn Burgermeesterfcaap, terwijl hij nog leefde, zou befchrijven en uitgeven  C 379 ) ven, opdat hij, te beter van de menfchen gekend wordende, de vruchten der hoogachting, welke men hem toedroeg, linaaken mogt. Hij badt hem , dat hij zich niet al te ffrikt aan de wetten der historie zou binden, dat hij aan de vriendichap, zelfs ten kosten der waarheid , iet zou toegeven, en niet fchroomen, om meer goeds van hem te zeggen, dan hij van hem dacht. Wel nu, dat was cicero! maar zijn niet zeer veele menfchen in dit opzicht aan onzen cic ero gelijk? Hoe menige Prins en Vorst is niet door Historiefchrijvers, Conrantfchrijvers, Prulfchrijvers, en allerhande andere foorten van Schrijvers en Schrijflters boven verdienfte, en ten kosten der waarheid , geprezen geworden, zelfs zonder zoo veele verdienften te bezitten, als cicero bezat ? want men mag zeggen , wat men wil, cicero behieldt het gemeenebest tegen den aanflag van catilina, fchoon hij naderhand , uit vreeze of uit eigenbelang , eerst cje s a r en vervolgends augustus vlijdde en ftreelde, en door gematigdheid aan te raaden, de boel het ondcrlte boven hielp , waar over b r u t u s , de laatfte voorliander der Ro» meinfche vrijheid, hem ééns en andermaal dapper over den hekel haalde, blijkends de brieven, die nog voor handen zijn. Is men dikwijls zoo kwistig met een' goeden naam of lof te geven, fchoon onverdiend, of boven verdienften, mag ik aan den anderen kant niet vragen, of er niet veele voorbeelden zijn van kwaade naamen, die men aan onfchuldige menfchen gegeven heeft, om hen te lasteren en zwart te maaken? Hoe veele voorbeelden, dat men geheele volken , tegen andere volken of tegen geheele genoodfchappen van menfchen, in het harnas heeft gejaagd, door die een' kwaaden naam van godverzakerij , wreedheid, bloeddorst, en wat niet al, te geven? Wat hebben, bij voorb. de eerlle Christenen niet van de Jooden en Heidenen al fcheldwoorden moeten lijden! uitvaagzeis der wereld, vijanden van goden en fnenA a a 2 fchen A  ( 38o ) fchen enz. Men vertelde, dat zij , bij het Avondmaal kinderen doodden, en derzelver vleesch aten en bloed dronken. Te weten, anders kon men de linalle gemeente niet aan de gang krijgen, maar door foortgelijke lasteringen en kwaade naamen werdt het volk gaande, en tot oproer aangezet, zoo dat zij aan het mishandelen der goede Christenen, aan het plunderen en rooven, en oproermaaken , gingen. Welke hechte kunstjens evenwel, die men in dien ouden tijd gebruikte, en die elk braaf mcnsch verfoeien moet! In onzen tijd mag ik vrij vragen : Zijn zulke ftreeken, om het gemeen op te hitzen te,gKn braave lieden, wel meer in gebruik? Maakt men thans nog zijn werk van kwaade naamen te geven ? of door leugens het onnozel gemeen, dat ligtlijk alles gelooft, wat hun wordt wijs gemaakt, op te zetten? nu men m zijn Katechisnms leert, dat God allerlei liegen en bedriegen, als eigen werken des duivels , haat ? Wie zou het gelooven kunnen ? In de voorgaande eeuw, het is waar, fchreef men nog wel een' Franfche Tijrannij, maar is onze eeuw niet meer verlicht en befchaafdr* Verdient dit geen Nota bene? Alle man bemint een' goeden naam, maar hoe veele dwaalen niet, in het geen waarlijk een goede naam is? "Wanneer Vorsten hunnen goeden naam , bij voorbeeld , daar in zoeken, dat zij de geheele wereld , door oorlogen en vanvoestingen. in rep en roer brengen, om flechts de groote , de dappere, de ftrijdbare, de onverwinlijke, de held te heeten, dwaalen zij dan ook, in het geen waarlijk een goede naam is? Onder onze oude Graaven, (Is dat bij.woord ook overtollig? Daar zijn immers bij ons geen nieuwe Graaven?) vinden wij er een paar, die den naam van den goeden gevoerd hebben, willem de goede, en filips de goede. Hadden dezen niet een goeden naam? Maar waarom doet dan onze Gefchiedfchrijver w a g snaar zoo wijdlopig onderzoek naar den grond, op welken deze naam van den goeden aan hun gegeven is de  ( 38r ) dewijl hij in hunne daaden en verrichtingen niets vondt, het welk hen dien naam-meer waardig maakte dan alle andere Vorsten? Eindelijk gist hij, dat zij dien naam van de geestlijkheid hebben gekregen,, welke zij itreelden, en begunfrigden, om hunne heerschzuchtige: oogmerken te beter te bereiken , en wel bijzonder gelooft hij, dat zij de goeden genoemd zijn , omdat zij beloofd hadden, dat .zij eenen oorlog tegen de Turken zouden voeren, om het Heilige Land te winnen. Maar is dit geen fpeelen met den naam van den goeden ? ; .Wanne r de Vorsten toch wilden dwaalen omtrent den goeden naam, zou het dan niet voor het menschdom best wezen, indien zij een' naam zochten in onverlchiilige zaaken; bij voorb. indien de heerschzuchtige filips van Macedonië, Vader van alexander den grooten , zich 'alleen bepaald hadt, om den naam te hebben, van welfpre. kendheid , daar hij in de daad trots op was; hij gaf ook lesfen in de Muzijk, en wilde zelfs de Meesters in de kunst onderwijzen, fchoon hij zelve zijnen zoon alexandek » die op eene maaltijd groote bekwaamheid in de Muzijk hadt laten blijken, beltrafte met die vraag: Schaamt gij u niet, van zoo te kunnen zingen? Ik zeg, indien filips zich daar bij alleen bepaald hadt, zou dan Griekenland zijne vrijheid niet behouden hebben, welke het nu door zijn heerschzucht en listige ftaatkunde, gepaard met het geweld zijner wapenen, verloor? Van nero verhaalt men, dat hij bezigheden , die hem als Keizer voegden, verwaarloosde , om zich met fchilderen, tekenen, zingen, en wagenmennen te vermaaken, indien hij daar bij gebleven was, en geene andere Hechtheden gepleegd hadt, zou hij dan wel als de wreede nero gebrandmerkt in de geichiedenis fiaan ? Is het niet prijswaardig, wanneer Vorsten, door eenebefcheiden nederigheid, alle vlijerijën verfmaaden, en zich even daar door eenen goeden naam waardig betoonen? Aaaj Zijn  .( 38* ) Zijn dat niet de grootfte mannen, die hunnen eigen roem niet geern hooren uittrompetten, maar die meer op daa.den dan op woorden rekenen ? Niger., die den titel van Keizer van het Oosten voerde, weigerde de lofreden, die men ter zijner eere wilde uitfpreken, te hooren. Doet ons zeide hij, de lofipraken der oude Leg.vhooiden hooren, opdat, Jiet geen zij gedaan hebben, ons leere, wat ons betaamt te doen ; want het is het werk van fpotters, een' man, en inzonderheid een' Vorst, terwijl hij nog leeft, te prijzen. Men roemt hem niet, omdat hij wel gedaan hééft, maar vlijt hem uit eigenbaat Wat mij betreft, ik wil geduurende mijn leven bemind, en na mijn dood geprezen worden. Was deze Vorst ook een' goeden naam waardig ? Van de Prins van co n d c en den Maarfchalk d e t urenne, die de twee grootfte helden van-hnnnen tijd waren, leest men, dat zij ongemeen zedig waren, wanneer zij van hunne kriigsdaaden fpraken. Wanneer men Jien de veldflagen hoorde verhaalen , in welken zij, door Iran beleid en moed, het grootfte aandeel hadden gehad, zou men dikwijls gedacht hebben, dat zij dezelve niet bijgewoond, of althans niets van belang verricht hadden. Nog eens, is de leere van den Katechismns niet rechtzinnig in dit gebod, dat men verplat is, zijns naasten eere en goed geruchte, naar zijn vermogen , voor te ftaan en te helpen vorderen ? Vindt men daar ook voorbeelden van bij de oude Heidenen? Hebben die daar doorniet veele Christenen, ook van onzen tijd, befchaamd, die, in plaats van 's naasten eere en goed geruchte voor te fraan, zich zoo laag van geest betoonen, dat zij, als vischwijven, zich wreeken met fchclden en lasteren? cyrus de grondlegger der Perfifche Monarchie, gaf den roem 'van alle zijne overwinningen aan zijnen oom kyaxares Plutarchus verhaalt ons van zich zelven, dat hij' in gezantfghap gezonden, om de belangen van Lijne Stad' bij  ( 3^3 ) bij den Stadhouder voor te ftaan, met eenen Ambtgenoot j die Ambtgenoot door ziekte genoodzaakt was, om achter te blijven, zoo dat hij alleen zijnen last moest volbrengen, waar in hij ook gelukkig flaagde. Bij zijne wederkomst verilag zullende doen van zijne verrichtingen, vermaande zijn vader hem, dat hij niet enkel en alleen van zich zelven zou fpreken, maar zich zoo uitdrukken, als of zijn Ambtgenoot tegenwoordig geweest en alles met onderling overleg uitgevoerd was. Ljïlius, een boezemvriend van den tweeden scipio, hadt tot tweemaalen toe, eene zeer gewigtige zaak bepleit, en de Rechters hadden tot tweemaalen toe, nadere opheldering gevraagd. De partijen, hem aanlpoorende, dat hij zich niet zou laten affchrikken, haaide hij hen over, dat zij hunne zaak aan galba zouden overgeven, die bekwaamer in het pleiten was, dan hij, nademaal hij zich met grooter kracht en aandrang kon uitdrukken. En in de daad galba won op ée'nen rechtdag alle ftemmen, en de geheele zaak. Het was, zegt cicero, die dit verhaalt, in die tijden de gewoonte, dat men aan de verdieniten van anderen gewillig , cht deedt. Welke zeldzame lieden waren toch die blinde Heidenen? Mogten de Christenen niet wel een lesjen bij hen haaien? Nog e'éne vraag over den goeden naam; wanneer deugd en waarheid, of ook het welzijn van het menschdom en het vaderland het eifchen, moet men dan ook zelfs den goeden naam niet gewillig opöiferen? Moet men niet zijne «dorre voor een' tijd vaar wel zeggen, en de fmaadredenen en befchimpingen met onbezweken ftandvastigheid verdi gen, wanneer men in 't tegengeftelde geval tegen zijn geweten zou handelen? P lu tarcii u s. verhaalt, dat perik les, wanneer alle zijne medeburgers tegen hem opftonden, en zijn gedrag veroordeelden, zich gedroeg, gelijk een voorzichtig; ftuunnan , die in eeu' ftorm aileen acht geeft op de rege- leov  C 334 > len van zijne kunst, zonder op de traanen, hetgetchreeuw en de gebeden van zijn fcheepsvolk te letten. Dus volgde per. ik les, na alle maatregels genomen te hebben, tot beveiliging van den Staat, zijn ontwerp , zonder zich aan de oproerige redenen, klagten, bedreigingen , ipotter-. nijën, fmaadredenen, en befchuldigingen, die men tegen hem voortbracht, te bekreunen. De groote fabius, CunSator of de talmer, bijgenaamd, droeg met gelatenheid alle kwaade uitftrooizels, en fmaad, toen hij het vuur van den overwinnenden hannibal door zijn talmen, en het rekken van den kriig, beteugelde, en het Romeinsch getneenebest behieldt. Zijn •verste der Ruiterij minucius deedt hem eene zwaare belediging aan, maar fabius ftondt alles door, ja verloste minucius zelven uit handen van hannib al, dus alleen raadpleegende met zijnen ijver voor het algemeen. Waar zijn de Christenen, die deze voorbeelden navolgen? Van den Stichter van het Christendom weten wij, dat hij allen hoon en imaad geduldig verdroeg, en zweeg, wanneer men hem fcholdt en lasterde, maar wie betreedt zijne voetftappen ? Wordt niet het misnoegen levendig, zoo dra anderen maar een weinig boven ons verheven worden ? Waar zijn zij, die fpreken en denken, als die Lacedetnoniër, die, geene plaats in eene nieuw opgerichte raadsvergadering gekregen hebbende, betuigde, dat het hem zeer aangenaam was, dat men driehonderd burgers, wier verdienfte grooter was dan de zijne, hadt kunnen vinden? TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijksaéén en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D Ë VRAAG-AL. (N° 205.) Waar heen l kiimein! Wlar heen ? Waar dwaalen uwe zinnen ? >2oo begint een oud Hollandsch Liedjen, dat ergens in t 111 r s 1 s Minnewet ftaat, een boekjen, dat men op de Noordholiandfche Bruiloften nog al eens gewoon is te gebruiken , en zoo begin ik dit Nommer met de vraag: Waar heen? Wat is mijn oogmerk met deze vraag? fen aan wien doe ik dezelve ? Zou ik dezelve niet aart zeer véelen en aan geheel onderfcheiden foorten van menfchen kunnen en mogen doen? Zou ik ze in de eerftë plaats, even gelijk dè Dichter van het gemelde liedjen, ook aan verfcheiden meisjens mogen en kunnen doen: aan manziekemeisjens, die zich zooi mal aanftellen, dat zij haar fatfoen in de waagfchaal brengen ? waar heen lieve meisjens ? ziet gij niet, dat gij u zelven bedriegt? aangeboden dienst is zelden aangenaam, wanneer een koopman zijne waren te fterk aanprijst, wordt men argwaanend , men wantrouwt hem, dat hij een IV. de e iit 3 bh frrtouï  C 3»ö ) fraous , een (hees, of een bedrieger is. Waar heen ? met zulke opliapeling van fcheldwoorden.; Wat is eenfmous? wat is een fnees f Hoe veel fcheldwoorden worden er niet wel gebruikt, even zoo wel als vloekwoorden, die men niet verftaat, en daar zij, die ze gebruiken, niet ééns weten, wat zij er mede zeggeu willen? Waar heen? bij voorbeeld ; Een fnees! Je bent een fnees, zal de ééne koopman tegen den anderen zeggen, zonder eenige klaare denkbeelden aan dat woord te hechten, het welk niet anders beteekent dan een Chinees, omdat de Chineezen, ten minften die , welke met de Europeanen handel drijven, uitgeftudeerd zijn op alle kunstftukjens van inhaaligheid en bedrog, zoo dat een koopman, die met hun handelt, hen op de handen moet zien , en toekijken , of zij foppen hem in de prijs, of in de waarde, of in het gewigt der waaren en koopmanlchappen. Daar door heeft de geheele Chineefche Natie zulk een' kwaaden naam gekregen, dat een koopman , of boer , die te merkt komt, want ftaan die niet dikwijls in dit derde gelijk? geen erger lcheldwoord kan worden toegeduwd, dan dat van Chinees of fnees. Of het nu Christelijk is, dat men om fommige kooplieden eene geheele Natie een' kwaaden naam geeft? is eene vraag, die ten minften zoo gewigtig is, als de vraag waar heen? De geheele Joodfche Natie fcheldt men voor fmottsJen. Wat betekent dat woord? En waarom worden er de Israeliten zoo boos om? Met een kleine verandering iaten zij zich mousje noemen, en fchijnen daar zelfs mede vereerd te zijn; wat is daar de reden van ? Veele lieden, die zich verbeelden, door een plank te kunnen zien, daar een gat in is, meenen, dat fmous zoo veel zou beduiden, als een leerling of aanhanger van Mof es, en dat de Jooden dus geen reden hebben, om zich zoo geweldig met ipooren te fteeken, wanneer men hen fmousfen heet, dewijl deze benaming hun dan met even zooveel recht  ( 3*57 ) recht zou toekomen, als die van Mohammedanen aan de Turken, of die van Christenen aan ons, alles naamlijk in quantum pro, alleen en in zoo verre, zij de wetten en voorfehriften van mos es volbrengen, gelijk de Turken die van Mohammed, of de Christenen die van Christus, Naauwkeurig of onnaauwkeurig? Lieve hemel 1 allen zijn zij afgeweken! Waar heen ? Mousje dan , het welk de Jooden liever hooren, zou met Mofchel overeenkomen dat een Heer , een groot Sinjeur betekent, gelijk da Jooden waanen , dat zij eigenlijk de Heeren van de wereld zijn , en dat de Christenen , Turken, en Heidenen flechts onrechtvaardige UJurpateurs zijn van het geen den Jonden rechtswege toekomt, waarmede veele Jooden hunne bedriegerijen omtrent de Christenen willen goedmaaken. Maar redeneert dan de Arabifche roover met veel juister, wanneer hij zegt , bij de verdeeling der wereld is hem het flechtrte deel, eenige woestijnen cn wildernisfen , roegewezen, maar daar voor zou hij nu ook h t recht hebben , om alle reizigers , die door zijne woeftijnen trekken , te plunderen , opdat hij eenige vergoeding hebbe voor zijn verlies? Eindelijk, om niet te veel uit te weiden, en mij zelven te bewaaren voor de vraag: Waar heen ? waar dwaalen uwe zinnen ? Een taalkundige , die het Arabisch zoo goed verftondr. als zijne moedertaal, hoe weinige zulke geleerden hebben wij in Europa ? en in ons land ? Maar hoe veelen, die hunne moedertaal zoo goed verliaan, als 't Arabisch ? ik zeg een Arabisch Taalkundige heeft mij gezegd, dat Smous nog bij de Arabieren een bekend woord is , het welk zij fmaas uitfpreken , en dat bij hun betekent een Jlaafl Deze betekenis des woords zou bij de Jooden niet onbekend wezen, en dit de reden zijn, waarom zij zoo kwaad worden , wanneer een Christen hen Smousfen noemt. En dit zoo zijnde, zou ik wel geneigd zijn, om hun gelijk te geven, want welke Edele Natie kan ?bb 3 hei  C 38§ ) het bij mooglijkheid dulden, dat zij den tijtel van jlaaven zou voeren? Hoe veele volken integendeel, die even als de Jooden , fchoon zij waarachtig en in den vollien zin Jlaaven zijn, evenwel roemen vrij te wezen ? Waar heen zendt gij ons om adres en bewijs, vraag-al' Weet gij zulke volken niet Lezer ? Hoe kan ik dat helpen ? Trouwens! is het u en mij niet genoeg ? dat wij geen Jlaaven zijn ? Hoe het ondertusfchen met de goede 'Jooden gefteld is, en welke hoop zij hebben , en hun gegeven wordt, zal misfchien de Lezer kunnen opmaaken , uit de volgende Brieven, die mij verzekerd ziin echt te wezen, maar wie zal thans voor de echtheid van tijdingen infiaan ? Daar het thans mede gelegen is, als met de echtheid van den maagdom , waar omtrent zeker man zich op de volgende wijze verklaarde. Men vraagde hem of hij er voor inftondt, dat zijne dochter eene zuivere jongvrouw was ? Welke dochter meent gij ? vraagde de man , die daar zes wecken oud in de wieg ligt ? Ja, daar fta ik voor in. Maar verder moet gij mij niet vraagen. Is het zoo thans niet, bij manier-van fpreken , met de nieuwstijdingen? Evenwel hoe het zij, zie hier de Brieven, Brief van een' Israëliet aan den Generaal custins, in dato 24 Oétober 1792. Groote Held ! Het geroep der bedrukte harten is voor den Heere gekomen ; daarom heeft hij u gezonden. Lof zij den Heere, die U met deze groote overwinning gezegend heeft. Hebt thans medelijden met ons, arme Jooden, die zoodanig onderdrukt worden, dat mijn hart er van treurt. Generaal, neem hechts eene zaak in overweging; zie, hoe men op alle de wegen op paaien leest: ligchaanielijke tol der Jooden. Reize ik te water, dan noemt men het watertol; en wanneer een Jood het gantfche iand van Mentz doorreist, kost het hem zekerlijk één. Gulden H daags, Wan-.  C 3§9 ) Wanneer de Geestlijkheid de waereld, met klinkende fpeciën, van den Heere gekocht mogt hebben, zon men ons daarom niet harder dan andere menfchen moeten handelen; want wij zijn niet anders dan zij gemaakt. Thans is de tijd gekomen, om de gevangenis te openen. Ik werp mij derhalven aan uwe voeten, om n te fmeeken , dat gij die ftrenge wetten wilt affchaffen, en de zegen des Heeren zal over 11 uitgeftort worden , zoo als God beloofd heeft in het vierde Boek mos es (Kap. XXIV. 9.) Ik zal zegenen, dien mijn volk zegent. Ik ben, voor het overige, met den diepllen eerbied, Uwe zeer onderdanige enz, LEVI ABRAHAM. Antwoord van den Generaal custine. Uit het Hoofdkwartier te Mentz den 1 Nov. 1792. Het eerfte jaar der Franfche Republiek. Zedert lang zuchtte de gebogen menschheid onder het juk van Despoten en hunne knechten. Zedert lang ging het Israëlitisch volk onder eene verachtlijke flavernij gebukt. De menfchen hebben beproefd , zich weder tot hunne oude waardigheid te verheffen; en gij die reeds verfcheiden eeuwen ée'n van de meest onderdrukte deelen der menschheid zijt, gij zoudt de eenigften zijn, die aan dat groot en verheven werk geen deel zoudt nemen? Neen de boejen zijn verbroken, waar mede de Christin Farizeën het volk gekluisterd hadden. Hebt nog een, weinig geduld, en weldra zal overal , waar de heilige vlaggen der vrijheid zullen waajen, niemand meer treuren , ten zij alleen de flaaven, tyrannen, en verraaders. custine, Fransch Burger, en Generaal van de Armeen der Republiek. Bbb 3 Zi0  C 39° ) Zie daar Lezer, deze Brieven, en vraag nu vrij: Waar heen ? vjliab-ai ! Waar dwaalen uwe zinnen? Hoe komt het te pas? ja lieve Lezer! nog eens; Waar heen? Doch nu zal ik voortgaan, zijt gij dan nog boos ? Kan ik het > in den tegenwoordigen tijd van verwarringen, helpen , dat mijne zinnen dwaalen ? zouden niet meer van mijne medemenfchen met mij in dat zelfde lot tegenwoordig deelen : Waar heen ? Ja : Waar heen ? Mag ik die vraag niet doen aan den jongen Losbol, die zich aan den fchijn der luidruchtige vreugde vergaapt, en, in plaats van zijne frisfche jeugd te befteeden, ten einde ééns nuttig te kunnen zijn voor het algemeen, en de achting zijner medemenfchen door weldaaden te kunnen verdienen, die aan venus en bacchus opoifert, of met het fpel zoo nutteloos doorbrengt? Misfchien zal hij mij pp zijne beurt vraagen : Waar heen ? wil de vr aa o-al dan, dat de jeugd niet vrolijk zou zijn, en dat een jongeling reeds een grompot zou wezen ? Maar dan vraag ik weder: Weet gij wel, Monfieur ligt hart, waarom zoo veele bejaarde en oude lieden grompotten zijn ? Omdat zij, in hunne jeugd aan u gelijk, geene dofs waare vreugd hebben opgedaan, maar zich, even gelijk gij nu doet, door het Sireenen - gezang van zotheden hebben laten belezen, en nu de jaaren hen verbieden, dezelve langer na te lopen , is het nu wonder, dat zij knorren, dat zij met afgunst omtrent de vrolijke jeugd zijn bezet? En dat zij geen wit zien kunnen ? Wel nu, als ik u daarvoor wilde bewaaren, en u in den ouderdom zelfs nog vrolijk wüde maaken, zoudt gij dan wel reden hebben, om den vraag-al kwalijk te nemen, dat hij vraagt: Waarheen? Ik zie zoo geern vergenoegde oude lieden, wier bloozende en gezonde kaaken, zoo heerlijk bij het zilver grijze haair, afltekende, hun getuigenis geven, dat zij in hunne jeugd het pad der matigheid hebben betreden, en zich zelven fteeds hebben afgevraagd : Waar heen ? Wie  ( 39i ) Wie is er nu bang, dat ik door mijne vraag: Wtar heent de Dweeperij zou willen begunftigen? Het is er zoo ver af, mijn vriend! dat ik zelfs den Dweeper vraag: Waar heen f Ik zit daar wat te lezen in het boekjen van Profr. s c h i l l g , genoemd theojaid of de Dweeper, en ik ben juist bij de gei'chiedenis, daar deze dweepachtiga Boerenjongen de Freule van Wirthen op een oefening ontmoet, die , aan een fchoon aangezicht, zoo vervolgt de fchrijver, en lijfgeftalte, te gelijk een goed en zacht karakter paarde, maar voor het overige misfchien een weinig te aandoenlijk kon zijn. Zij drukte theoiaid al lagchend de hand, en noemde hem broeder. Dit ging hem door het hart, van zulk eene perfoon Broeder genoemd te worden. Na eene kleine wijle iprak de Freule hem minzaam aan , en vraagde naar zijn zieletoeftand; hoe lang het geleden was, dat hij opgewekt was geworden? ea diergelijken, theobald vertelde haar dit, en vroeg haar nu ook naar de haare, en zij ontdekte hem insgelijks haar gantfche hart; en nu bevonden zij, dat hun gemoeds- toeiiand eenerlei was beide erkenden zij , dat Go* hen, langs dezelfde wegen, geleidde, dat zij dus ook aan eikanderen nader verbonden waren, dan andere menfchen onder eikanderen, zij verklaarden verder onderling hunne zielenvriendfchap, die oneindig inniger en verhever ïs dan de vleeschlijke, en deze beiden floten in e'e'n tijdpunt, met hartlijke innige zuchten , een verbond van eeuwige broeder- en zusterfcuap , wanneer zij de wereld onder hunae voeten zouden gebracht hebben. — En Waar heen? Waar liep dit op uit ? Zij gingen famen de hort op, en een fluiphuwelijk aan. Zijn er niet genoeg foortgelijke gevolgen van de Dweepzucht bekend? om van geene anderente gewaagen, en past hier dan ook de vraag niet: Waar heen ? Wat zijn nu evenwel veelen van hun, die mij de eere aandoen, van dit Nommer te lezen, op het eer/te inzien van  C 392 ) van de vraag Waar heen* bedot? bedot? hoe zoo vraaöj al? Waar heen? waar dwaalen uwe zinnen? Wel dachten zij dan niet, dat de tegenwoordige tijdsomftandigheden mij deze vraag Waar heen? aan de hand hebben gegeven ? en dat de mening was: Waar heen nu de wijk genomen? in de ondcrftelling, dat ik dit heb zitten fchrijven * toeft de Franfchen ons zoo nabij waren, toen misfchien, want wat weet ik het? deze en gene reeds begon te denken; Waar heen? die nu weder moed gevat. heeft, mt hij hoort, dat de Franfchen heen gaan. Waar heen ? Nu dat zal de tijd wel leeren. Maar heb ik dan wel om de 'Franfchen gedacht, of mij bang gemaakt, alhoewel ik laatst in verlegenheid was, wat is verlegenheid ? Moei ik mij dan ooit met Staatszaaken ? En behoorde elk niet te weten* in welke omftandigheden hij komt, Waar heen? En kan hij dat niet weten, als hij een goed geweten heeft? Tot flot een oude vertelling; zeker Bisfchop van ,s Hertogenbosch hadt een glas in de kerk aldaar laten fchildercn waar op afgebeeld ftond christus aan het kruis, uit wiens zijde een ftraal bloed naar den Bisfchop vloeide, die zich in het midden knielende hadt laten afbeelden, tusfchen Christus, en de moedermaagd maiia, uit wier borst een ftraal van melk op den Bisfchop nederdaalde hij hadt er een Latijnsch versjen bij laten plaatzen » waar van de zin hier op uitkwam: Waar heen ? daar ik aan de ééne zijde met bloed, aan de andere met melk gevoed wordt ? Toen de Stad vervolgens aan de Nederlanders overging, en aan de Spanjaarden ontnomen werdt < fchreef iemand bij deze Latijniche fpreuk met een diamants-ftift op het glas: Arme Zot! Wend u tot Godv Nu fluit ik dit Nommer met de vraag: Weet iemand weï beter antwoord op de vraag: Waar heen ? TE LEIDEN, bij L. H E R D I N G Hj En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijksi één en één halve Stuiver wordt uitgegeven*  D E VRAAG- (N8 206.) A L. Wat is edelmoedigheid ? IIer is reeds een' gernimen tijd geleden, dat g frriT dl vrager, de vraag heeft voorgemeld : Wat is grootmoedigheid ? nu vraag ik: Wat is edelmoedigheid? Is dat dan geen zusjen en broertjen ? Het kan zijn Lezer! evenwel zal er nog wel een klein onderfcheid wezen. Grootmoedig ftaat tegen over kleinmoedig, maar edelmoedig tegen over laaghartig. Kuis immers kleinmoedig en laaghartig*, iaagzield, niet één en hetzelfde, cn kan dus grootmoedigheid en edelmoedigheid wel eigenlijk gefproken, het ze'fde wezen ? Laat ons in eenige voorbeelden zien, of wij ontdekken kunnen, wat edelmoedigheid is ? Als in 't jaar 1707. Koning lodkwijk XIV. aan den Luitenant Generaal der Zeemagf dugdaij-mobin, uit hoofde van eene aanmerklijke overwinning, een gunstbewijs fchonk , bef.aande in een jaarhjksch penfioen, fchreef deze bevelhebber aan den Staatsdienaar met verzoek, dat men dit jaargeld wilde overbrengen op zijnen onderbevelhebber S t. au ban, omdat deze bij het gevecht een been verloren hadt. „ Ik hen genoeg beloond, voegde hij er bij , wanneer ik zie , dat mijne Officiers bezorgd worden." Dit was edelmoedig! *ÏY. deel, C c c V.UjU>  C 394 ) waarom? was het niet, omdat de Bevelhebber zichniet aanmatigde , het geen een ander verdiend hadt ? En zou het niet laaghartig geweest zijn, als hij zich de verdiensten ran anderen hadt aangematigd? Men fchrijft gemeenlijk dus de overwinningen aan de Vorsten en Prinfen toe, die er in perfocm dikwijls het minst toe gedaan hebben, is het dan niet edelmoedig, wanneer gustaaf adolk in eenen Brief bericht trevcnde van eene behaalde overwinning , telkens herhaalde: Maast God hebben mijne Generaals en Soldaten alles gedaan. En welk een groot man was niet gustaaf adolf? Maar hoe edelmoedig is het volgende ? En dat in een Mohammedaan? Zou men bij Christenen wel veel foortgelijke voorbeelden vinden? m a lek-s ch a ch , Behcerlcher san Perfië, twistte met zijnen broeder om de kroon; en deedt in deze omftajfdigh'eid met zijnen Vizier zijn gebed bij het graf van eenen Mokanimedaanfchen Heilig, ïu vraagde de Schach aan den Vizier, wat hij badt? Dat God u de overwinning verleenen wil! zeide de Vizier. En ik — hernam de Schach, dat God de overwinning aan mijn' broeder fchenke, indien hij den troon meer waardig is, dan ik. O Christenen! zoudt gij dan in uw bidden nog niet \\ el eens lesfen mogen haaien bij dezen Mohammedaan ? Is 1 ct n'et edelmoedig , wanneer men onrechtvaardig veroordeeld, of verwezen, op geene wraak bedacht wij. zijn ? Ja als men dan zelfs zijn vaderland het goede toewenscht, wanneer het ons ondankbaar behandeld heeft ? Hier denk ik aan aristides. Hij was onrechtvaardig uit Atheene in ballingschap verwezen. Heen gaande heft hij de oogen hemehvaards: ,, Ik bid de Goden, zeide hij, dat de Alheniënzers nooit den dag beleeven, dat zij aan aristides denken! " soe rates was in datzelfde Atheene, toen het dooide dwingelanden oi.derdrukt was, ter dood verwezen; zij- u»  ( ?,95 ) ne huisvrouw, ianti'ppe, die met' al den kwaaden naam, dien zij heeft, misfchien nog niet de fnoodfte deivrouwen was, was troosteloos, en beklaagde zich bij haa man hier meest over, dat hij zoo óufchuldig zou (ierven, Maar wat antwoordde de wijze man? zoudt gij dan willen, V/aagde hij , dat ik den dood verdiend hadt ? Wie weet niet, dat men dikwijls laaghartig genoeg is, om krijgsgevangen Soldaten te dringen, en dikwijls te 'plaagen, om dienst te nemen bij hunne overwinnaars. Dit bracht mij in gedachten het gezegde van een Córjtsch Soldaat, in dien tijd, toen de Carfen tegen de Gcnuezen voor hunne vrijheid flreden, maar, gelijk het gaat, door dezen als oproermaakers en muitelingen werden aangemerkt. Deze edele foldaat der vrijheid was gevangen, en in een aklig gat geworpen, men beloofde hem zijne vrijheid, als hij bij den Staat van Genua dienst wilde nemen. Neen 1 was zijn antwoord, als ik het deed , zou ik het doen met het vast voornemen, om bij de eerfte gelegenheid de beste weder te keeren in den dienst van mijn Vaderland, maar ik wil het niet doen, alzoo ik het niet zou kunnen dulden, dat mijne landgenoten zouden denken, dat ik zelfs maar een oogenblik aan de vrijheid ongetrouw kon wezen. Wat is edelmoedigheid ? Is het edelmoedigheid, wanneer men door laag verraad zijne oogmerken zoekt te bereiken? wat zegt ons de Chineefche gefchiedenis? Is 't niet zeldzaam, dat men , om edelmoedigheid te zoeken, dikwijs heel naa China moet reizen? Inde Burger-onlusten in China werdt Sigan-fu belegerd door li eu-ha o. Een vijandlijk generaal, die toch voorzag, dat de Stad zich zou moeten overgeven, wilde de overgave door verraad verhaasten, en zóndt ten dien einde zijnen zoon met dezen last aan lieu -hao, maar deze liet den verraad er den kop afflaan, cn aan den vader tevens aanzeggen , dat hij zich op zijne rechtvaardige zaak f verliet, en op zijnen moed, en daarom zijnen vijand niet C c c a door  C 39ö ) 'door verraad en list in den grond wilden helpen. ale-» x ander, de groote trok dit zelfs zoo ver, dat, als hem te raad gegeven werdt, om zijnen vijand d a r i u s bij nacht te overvallen, hij ten antwoord gaf: Meen , ik ftoel de overwinning niet! Was dat niet edelmoedig? Zouden veelen niet over die bedenking heen happen , of het edel" moedig zij eenen vijand in den f!aap te vermoorden ? Zie hier een ander voorbeeld, van een Christen Vorst. Zoudt gij wel. gelooven , dat ik er mede in mijn fchik ben, als ik eens een' Christen kan bijbrengen tot een goed voorbeeld ? Waarom moeten juist Heidenen, Turken, ons Christenen altijd, 'oefchaamen? Zijner dan zoo weinig Christenen , die hunnen kostelijken Godsdienst beleeven ? Maar ik ga voort, frederik de tweede, Koning van Deenemarken bedwong, met zijnen bondgenoot, den Hertog van Holficin, het land der DitLmarfcn , dat tegen hem was opgeftaan. Eene grooie menigte der inwooners was , met vrouwen en kinderen, naar eene geheime moerasfige plaats gevlucht. Hier werden zij ontdekt, en moesten zich op genade en ongenade overgeven ? Nu hieldt men krijgsraad ever deza gevangenen. De Hertog hieldt ftaande, men moest met een zoo halftarrig, onbuigzaam, en oproerig volk geen medelijden hebben. Verdient het geene opmerking, dat deze Hertog Hechts in het aspect van bondgenoot en geallieerde van den Koning kwam? De Koning merkte aan, dat men behoorde te bedenken, dat deze gevangenen evenwel ook menfchen waren. Eindelijk toen de Hertog zich niet wilde laten ovefhaafen, verzocht hij , dat men de gevangenen in twee deelen zou verdoelen , opdat hij ten minften het genoegen zou hebben, om aan zijn deel der gevangenen het leven te ichenkeu. Geduurende deze onderhandelingen van den Koning met den Hertog kwam de veldheer joan ranzaü aan. Zoodra deze den wil van den Hertog vernam, itelde hij hem voor, hoe mmentchiijk het ware, zoo te handelen, en hoe weinig z-tilk  C 397 ) eulk een gedrag met weerloozen en overwonnenen vooroverwinnaars van hunnen (tand paste? De Hertog bedacht zich, en het leven werdt aan de gevangenen ge'chonkenl Dit was te edelmoediger van r a n z a u , omdat de Dithmarfers te vooren zijn' eigen broeder verflagen hadden. Wat is nu edelmoedigheid? En is zij der navolging niet waardig? Is het ook niet goed, dat ik dit voorbeeld aan mijne Lezers bekend heb gemaakt? opdat zij het bij voorkomende gelegenheid behoorlijk gebruiken mogen. Is het vo'gende voorbeeld geene opmerklijke edelmoedigheid , te geuriger, omdat het nog zoo versch is ? Toen de Oostenrijkers in 't jaar 174S. dat jaar, dat wonderjaar is door allerhande foort van gebeurenisfen en voorvallen immers bekend ? toen, zeg ik , de Oostenrijkers in 1748 in bezit van Genua waren; moest de Republiek groote fommen opbrengen. Ik hoop niet, dat hier iemand aan eene andere Republiek zal denken dan aan Genua, alhoewel er meer Republieken in de wereld zijn ! De Heeren van de Regeering kwamen bij een, om een plan te vormen over de aard en wijze , hoe dat geld bij een te krijgen. grillo, één der aanzienlijkfie en rijkfte Genuezen wilde volhrekt niet bewilligen, dat het volk met nieuwe lasten bezwaard werdt. Hij ftelde des volks rampen met allen nadruk voor, en badt alle de Leden van den Senaat, dat zij toch bedenken wilden, hoe het volk door de kosten van den oorlog reeds uitgeput was, ten einde dezen te bewecgen, om op eenig ander middel bedacht, te zijn. Men antwoordde : ,, Het geld moest opgebracht worden, en vraagde hem, waar men het dan haaien zou ? Waar men het haaien zou ? hernam hij; Wel daar het eenig en alleen te vinden is! Uit de kisten en koifers der rijken en grooten ! Met deze woorden tradt hij het Raadhuis af, en keerde kort met eenige bedienden terug, die de fom van vijfmaal honderd duizend kroonen aan goud en zilver fpe»e droegen. Dezen deedc hij voor de vergadering neder-» Cc c 3 W  C 393 ) leggen: en zeide: Laat elk dus zich zelven fchatten naar zijn vermogen en bezittingen, en de geëischte ibm zal fpoedig bij een gebracht wezen! Men volgde zijn voorbeeld, de grooten gaven vrijwillige giften, en de Staat werdt geholpen, zonder het volk nieuwe belastingen op te leggen. Welke edelmoedigheid? Maar met verlof, mag ik de edelmoedigheid van dezen rijken Genuees met eene fotzige edelmoedigheid noemen in vergelijking van de Hollandfche, die wij thans bekeven ? Daar" niet alleen deze en gene, bekend of .onbekend, wel drie of vier, elk eene fomme van duizend gulden aan den Siaat vereerd hebben, maar daar de Ingezetenen vair Holland in 't gemeen zoo verlangen, om de vastgeftelde liberale of vrijwilligs gift van den honderdlien penning, of één gulden van het honderd voor dit jaar 1793. gelijk een dergelijke voor het aanltaande jaar 1794. beide onder verband van Eeds, dat zij niet te weinig zullen geven , op te brengen , dat men bij voorraad, ten einde aan dat verlangen der Ingezetenen van Holland te voldoen , overal kisten en koffers heeft klaar gezet, ten einde de Ingezetenen daar hun verlangen zouden kunnen boeten. Wat is edelmoedigheid? Wanneer groote mannen, gedachtig, dat zij niet meer zijn dan menfchen , den roem van zich afweeren, die hun bovenmate wordt toegezwaaid, of die alleen op toevalligheden van geboorte enz. gegrond is, mag men dat gene •delmoedigheid noemen ? bij voorbeeld : alfonsus , Koning van Arragon, hoorde, darmen hem daarom roemde , omdat hij de zoon, dc kleinzoon , en de broeder van een Koning was. Wat gaf hij den vleijer ten antwoord? „ Alles, zeide hij, dat gij mij daar zegt, en zoo hoo» ichat, acht ik voor niets! dat alles is grootheid van mijne Voorvaderen, en niet de, mijne. De waare grootheid is geen erfgoed. Zij is eene vrucht en beloning van de deugd. Een ander voorbeeld. Zeker Vorst, het is jammer, dot ik zijn' naam nergens heb kunnen vinden, vraag-  C 399 ) vraagde den nieuw- aankomende Leermeester van zijne* zoon, of hij reeds dien post elders hadt waargenomen? Het antwoord was: Ja, bij zekeren Graaf van B.** De Vorst antwoordde lagchende: Dat dacht ik wel, zoodra gij binnen kwam. Gij maakt één nederige buiging bij elk woord, dat ik zeg; gij buigt u nog dieper, zoodra gij zelve fpreekt. Ik wü niet ontveinzen , dat mij dit ftuit, Bij uwen eeriten Heer was dit nodig. Ik ben maar een Hertog! Weet dat ik een mensch ben, en dat ik geern zie, dat men den mensch weet te achten, en niet altijd aan den Hertog denkt. Wat is edelmoedigheid? Denken de Vorsten wel altijd zoo ? m a r g a r e t ö a Koningin vau JSfavarre, gevraagd, hoe het kwam, dat zij geen meer leed droeg over de dood van haaren zoon, gaf den mager, of vraagfter? ten antwoord: weet gij het niet? Wij Koningen zijn van hondenvleesch ! Wat is edelmoedigheid?. De troepen van hen rik IV. Koning van Frankriik, na Duitsckiand trekkende , hadden in Champagne eenwl boerenhuizen geplunderd. Op ftond, zeide de Koning dit vernemende, tegen de Officiers, op ftond voort! Houd't de troepen in orde ! Gij moet er mij voor infiaan! Als mijn volk te grond gaat, wie zal mij de kost geven? Wie de kosten van den Staat dragen? Wie zal u, mijne Heeren' uwe Soldij betaalen ? Parblcu! men vergrijpt zich aan mij' als men mijne onderdanen mishandelt. Wat is edelmoedig heid? & . Ik heb in dit Nommer verfcheiden voorbeelden van edelmoedigheid bijgebracht, van Heidenen, Turken, Christenen, ik zal er nog één plaatzen van eenen Altrijn, en vraagen: Woont de edelmoedigheid bij zeeroovers' De Koning van Frankrijk, louis XIV. hadt zijnen Admiraal du quesne belast, Algiers te bombardeeren. De Hei] van Algiers, woedend geworden, geboodt, dat alle Christen - Slaven voor het kanon gefteld, cn hunne hoofden naa de Franfchen toe gefchoten zouden worden. Een, va»  C 400 ) Tan deze onffelukkigen was reeds aan een kanon gefloten, om zoo aan flarden gelchoten te worden , als een Alge-, rijnsch. Officier toefprong, en geboodt op te honden. Met tuia en in de oogen deedt hij een voetval voor den Deij. Geet" pardon aan dezen Christen! riep hij. Wat belet u» mime bevelen te volbrengen? vraagde de Deij. De dank. baarheid! hernam de Officier. Deze ongelukkige Fransman is mijn weldoener ! Hij heelt mij eens in eenen fiag, in •welken de ongelovigen de victorie hadden, het leven gered! De Deij floeg hem evenwel zijne bede af. De Algerijn ging voor het kanon'liaan. Wel nu! zeide hij, den Fransman omhelzer.de, ik zal dan met hem fterven! Nu wederhondt de Deij de menschlijkhcid niet langer. Hij liet den flaaf losmaaken, en fchonk hem aan den Algerijn, met deze woorden: Hij zij uw gevangen! vrolijk omhelsde de Afrikaan zijnen verlosten. Dewijl gij nu de mijne zijt, zoo wil ik u doen, da', gij mij gedaan heft, wees vrij, en houdt u van mijne dankbaarheid verzekerd, zoo lang ik leeve! Wat is edelmoedigheid ? Zou men het ook voor edelmoedigheid moeten rekenen , dat de tegenwoordige Deij van Algiers de Hollandfche Schepen, die genomen zijn binnen het tijdverloop van 30 dacen , welk hij gel'teld heeft tusfchen zijne onlangs gegeven oorlogsdeclaratie en het aanvangen der vijandlijkhe.den, weder vrijgeeft , en vaaren laat? Eindelijk is edelmoedigheid eene natuurdrift, of is zij eene deugd, een pligt ? En zo het laatlle , hoe komt het, dat men dan zoo weinige edelmoedige lieden onder de Christenen vindt, wier Godsdienst hen verpligt, om alle deugden, en wel op de volmaaktfte wijze, te beoefenen? Zie daar, Lezer! wat. ik al te vragen had, nopens de vraag : Wat is edelmoedigheid ? ~~ TE L E T D E N, bij L. II E R D I N G II, En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijksatfén en cén halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (K° S07 ) WaarSm? _/\jle waarom heeft zijn daarom! is dit niet het oude fpreekwoord? Ik wil de fpreekwoorden niet tègefifpreken", tn geloof, dat het zoo is. dat alle waarom zijn daarom heeft, maar mag ik echter niet beweeren, dat wij, arme menschjens, rechte iioethaspels, van veele waaröms het daarom niet weten ? Van veele niet het rechte daarom ? Van veele weten wij het daarin -eerst als het te laat is enz. enz. Ik neb daar Sn deze vraag ééns willen opgeven , waard n ? om den Lezer opmerkzaam te maaken , en .- om een Kommer van mijn Weekblad vol te krijgen. Zoude de Lezer dit daarSm wel gegist hebben, indien ik het hem zelve niet gezegd had? want waarin fchrijve ik v r'a AG-AttBM' Is het niet daart.n, om wat wijzer en beter te worden door antwoorden ? Maar waarin fcheidt men dan met antwoorden uit? Waarom zwijgt de antwoorder ? Toen wij nog in de kinderrokken liepen, en pas begonnen te keuvelen, was het ons eigen naar het waarfm.i van alles te vragen. WaarS.nis dit zoo en niet anders? Waai roboam als een volksberoerer en landverraader aanklaagde, omdat de Profeet voorzegd hadt, dat de Koning door het zwaard zou fterven, en het volle in balline-fchap uit zijn land gevoerd zou worden; en dat hij vervolgends den Profeet verboodt te profeeteren, maar hem selastte het land te ruimen, en elders te profeteren, doch met te Beth - ei, want het was 's Konings Heiligdom en het huis des Koningrijks, dat is te zeggen, daar moet men met fpreken oi bidden, dan naar den zin vai het Hol; moest nu am os niet zwijgen? Maar zweet hii? Is het met zeldzaam, dat zoo veele wakkere mannen niet zwegen, als zij oordeelden, dat zij fpreken moesten» amos hieldt zijn woord ftaande, en voegde er zelfs mr>l betrekking tot den Priester nog bij: Uw wijf zal inde Stad hoereeren, en uwe zoonen en doehteren zuilen door het zwaard vallen, en uw land zal door het fnoer uitgedeeld  ( 4*5 ) deeld worden, en gij zult in een onrein land kerven, en Israël zal voorzeker uit zijn land worden gevoerd. Zoo handelde ook micja de Profeet! alle de Profeeten 400 in getal, fpraken van geluk en vooripoed, naar den zin van achab, den Koning van Israël, maar hij alleen-verkondigde den Koning den ongelukkigen nitflag van den oorlog , en dat hij zelve daar in zou omkomen : e'cn van de ijveraars floeg den goeden micha op het kinnebakken , de Koning belaste, dat men hem gevangen zou zetten , evenwel zweeg de man niet. Zo gij behouden wederkomt, zeide hij tegen den Koning, dan heeft God door mij niet gefproken , en zijne ftem verheffende, riep hij het volk toe, dat zij dit toch hooren en opmerken zouden. Wanneer het zedenbederf van eene natie of van het menschdom in het geheel ten top is geftegen , mogen en moeten dan de Leeraars , de waarheid - minnaars , de vrienden der deugd, zwijgen ? Zouden zij dan geen ftomme honden zijn, die niet basfen kunnen, en dus niet dienen, om tegen gevaaren te waarichuwen ? Is dan niet veel meer het bevel: roept uit de keel, en houdt niet in, verheft de ftem als eene bazuin, en verkondigt mijn volle Jumne overtreding, en den huize jakobs hunne zonden ? Is het niet gelukkig, als men in een land woont, daar men niet genoodzaakt is te zwijgen, daar men vrij en onbewimpeld de waarheid mag fprelcen, en tot de verlichting en verbetering van het mensclidom en van zijne landgenoten fchrijven en wrijven ? Is het niet te wenfehen voor het feluk des menschdoms,' dat deze vrijheid, om de waarheid te fpreken , e'éns overal mogt gelden, zouden dan de boozen zich niet fchaamen, en de goeden zich verblijden? Maakt deze aanmerking en wensch niet een best einde van dit vierde deel? TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G H, En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijksa één eu één halve Stuiver wordt uitgegeven.