D £ VRAAG-AL.   TË,A a Gr ï>. \ . 11 i^i jë Ju .-^ uturn a<*sri & Hteliiis »/ /.><<■ >-i'»iyi«' J^'iS >vs. BOSUL.TÏTTS. TE liEYDEX en A3ISTERDAM , "bij mp c cxcv.   VRAGEN, Welke in dit vijfde deel voorkomen. CCIX. Is er wat nieuws? CCX. Is het mi gekheid*? CCXI. Is de mensch dan geneigd toe '' wreedheid? CCXII. Wat is verraad? CCXIII Hoe moet men dan göojen? CiCXIV. Hoe moet het zijn, verlichting- of verligting? _ CCXV. Zijn de grooïften , dan ni^et altijd, de besterf? CCXVI. Is het al wefir zoo laat? CCXVIl! Moet hij , cue naar Roem jtó-, gecne grootc daaden verrichten? CCXVIII. CCXIX. Wie zal den Paus in dea r San doen? CCXX. Is het niet onnozel? CCXXI. Wie 'is de vrije Man? CCXXir. Hoe fluit dat? CCXXIII. Waar blijft het? &CXXÏV. Is het niet genoeg? CCXXV. Is het niet jammer , dat de menv fchen geen hondeneus hebben? CCXXVL Gefchiedt het niet tot nut van 't Algemeen? CCXXVII. Beleeven wij' niet wonderlijke tijden? CCXXVIII. Welken invloed heeft de waate verlichting op het lot der mannen? CCXXIX. CCXXX. Wat winst zit èï op ? CCXXXI. Waar komï liet van daan? CCXXXlfc  CCXXXII. Wat is m de vraag? CCXXXIH. JS er over de imaaken wel te ooi* deelen? rrTYYv ^Tanncer zal het §ebeuren? CrYvvW iS dc Men&henvriend? CCXXXVI. CCXXXVJII. Wat zij„ Pruifchrif, ten ? CCXXXVII. Welke gevolgen kan. eene reize niet nebben ? CCXXXIX. Wat doet ge met uw klompen op het ijs? CCXL. Wat zal nu troef zijn ? CCXLI. Wat dunkt u van dit monftertjen* en : Hoe behooren Requesren m worden ingericht? CCXLII. Wat zullen wij nog bekeven? CCXLIII. Wat beleeft men ai? CCXLIV. Wat is revolutionair? CCXLV. Heeft men er recht toe ? CCXLVI. Wat is kuipen? CCXLVII. Mag ik nog eens vragen: heeft me* er recht toe? CCXLVIII. Wat is een Municipaal ? CCXLIX. Is het nu niet beter? CCL. Wat is de Volksftem? CCLI. Kan men het zonder dat welklaaren* CCLII. Wat is Broederfchap ? CCLIIf. Hoe ziet gij zoo treurig? CCLIV. Waar lagcht gij om? CCLV. Wat hapert er aan? £CrLJrr Watdoen wiJ m" Stadhuiswoorden? «-CLV1J. Wie kan het helpen? CCLVIII. Wat is Apokrijf? CCLIX. Hoe zal men den hoêl klaaren? CCLX. Hoe fcomt jnen aan het Einde?  D E V R A A G - A L. (N° aop.) Is er wat Nieuws? L er wel iets gemeeners in alle gezelfchappen, m welken men tegenwoordig verfchijnt, dan deze vraag: Hebben de Heeren ook wat nieuws ? Naauwlijks heeft men den üjd, om elkander behoorlijk te groeten, naar den weder, zijdfchen welfand , en den welftand van vrouw en kinderen te vragen, of het is: Heeft mijn Heer ook wat meuws ? Het zal daarom den Lezer niet bevreemden, dat ik met deze vraag dit Vijfde Deel van den vraag-al aanvang , zelfs zal het hem verwonderen, dat ik met deze vraag niet al eer voor den dag ben gekomen. Maar dit daar gelaten, is er geene groote reden in de gebeurenisfen van den tegenwoordigen tijd, dat men thans voornaamlijk die vraag, u er wat nieuws? zoo veelvuldisrmalen herhaalt? Is er wel ooit een tijd geweest, zoo rijk en vruchtbaar in gebeurenisfen en elkander kort opvolgende omwentelingen, dan de tijd, welken wij zedert een jaar of wat, en wel zedert de hooge watervloeden in 1775 en 1776. beleefd hebben' Zou de Oudheid niet geneigd geweest zijn, om, indien zij opze gebeurenisfen, na die Watervloeden gevolgd, beleeld hadt, die watervloeden aan te merken als eene voorbode van V< PEEL. , A ^  C * ) die beroeringen, die zedert Europa hebben gefchud, en *e nog gee„ einde hebben? gelijk onze Vaders den zoogenaamde» allerheiligen Vloed, even voor de Spaanfdu Beroerten, hebben aangemerkt, als eene voorbeduiden* van dezelven? Maar is dat niet wat ouds? en fiaat men thans wel geloof aan foortgelijke voortekens? Is men wel zoo opmerkzaam op het verband of de evenredigheid tusfchen de natuurlijke en zedelijke wereld, als men in die Jnin verlichte dagen was? Hoe' dit ook zij, hebben wij zedert die jaaren niet verbaazend veel beleefd? en altijd &oi gehad, om die vraag: Is er wat nieuws? te kunne» beantwoorden? Laat ons eens een kort overzicht nemen van de voomaamfte gebeurenisfen ? De twisten met wijlen den Hertog van Brunswijk, en over de acte van Confulentfchap; de Oorlog met Engeland, onzen geloofs- e» Bondgenoot; de pogingen van het Patriotisme, derzelver ichiehjk omwenteling, en de rustherftelling door de Pru.sfifche troepen; Oorlog met den Keizer, zoo ras geëindigd als begonnen ; de beweegingen der Brabanders en Lmkenaars; de heerfchappij van van eupen en Tan dei nood; de bewegingen in Luik; de bewegingen in Poolen; het invoeren van eene nieuwe Konftitutie aldaar, door den Koning en het Volk met zoo veeleeensgezmdhe.d, toegejuicht door genoegzaam geheel Europa, kort daar na weder overhoop geworpen, en de weg gebaand tot eene nieuwe verdeeling van Poolen • zoodat thans Dantzig, die Stad, welke zedert zoo langen tijd haare onafhangiijkheid onder de befcbermW der Republiek Poolen heeft gehandhaafd, in welke onafhanglijkbeid Engeland en Holland zoo veel belang plagen te ftellen, ook aan de bezittingen van het Koningrijk PruisJen gevoegd is; de gebeurenisfen in Frankrijk, het bewerken van eene nieuwe Konftitutie aldaar, door de» Koning bezworen, de verwarringen met den Koning; het Koningrijk vernietigd , de Koning gevangen , de Kol aina;  ( 3 ) Hing onthooFd: Frankrijk eene Republiek, op den grondflag van vrijheid en gelijkheid j Frankrijk in Oorlog met Keizer, met Pruis/en, met alle Vorsten; de lotjevallen van la fayeïte, voornander van de vrijheid, zich overgevende aan de Pruisfen; de Pruis/en genaderd tot op een' kleinen ailiand van Parijs , weder uit Champagne verdreven ; de Franjchen meesters van een gedeelte van Duitsthland, van Savoje, van de Ooostenrijkfche Nederlanden; van Luik; de Franjchen in de Generaliteitslanden gevallen; meesters van Breda en Geertruidenberg ; de rol door dumourier. gefpeeld; de aftogt der Franjchen , tot op de grenzen van Frankrijk; dumourjer. zich verklaarende voor het Koningdom; van zijn Leger verlaten, overgegaan tot de Oostenrijkers; nu gereed, om zich na Zwitferland te begeven ; de Franjchen volhoudende in den Oorlog . enz. enz. Allen gebeurenisfen , binnen weinige jaaven , ja vèelen binnen weinige weeken voorgevallen, wie verwondert zich dan, dat men nu gewoon wordende aan zulke geduurie.e veranderingen, vraagt: Is er wat nieuws? Is het niet, al^ of de menfehen zich verbeelden, dat het nu niet anders zijn kan , of men moet daaglijks wat nieuws vernemen? Maar gefchiedt deze vraag van allen wel met dezelfde gemoeds-aandoening, met het zelfde hart? Is er niet vrij wat reden, om daar aan te twijfelen? Zou hoop en vrees, gelijk in vee'e andere zaaken van het menschbjk leven, dus ook hier, haare rollen niet fpeelen? Is het menschdom niet een onbegrijpelijk foort vaa wezens? Het verlangt altijd om wat nieuws te'hooren, al is het ook, dat het nieuws dikwijls niet heel fraai is! Een van die monfters, die onder den naam van Caejars, • de Roomfche vrijheid vertrapt, en de menschlijkheid ontëerd hebben, ik weet nu niet welke, en zal ik er wel om oprijzen , en suktonius over gaan naflaan? aan den perJoon is ons immers weinig gelegen? ik zeg, een van di©  C 4 ) Dwingelanden, wenschte telkens, dat de tijd Van zijns regeering m.ogte uitmunten door eenige vreeslijke gebeur* nis, b.j voorbeeld, eene aardbeving, eene pestziekte, een felle brand of dergelijken, opdat zijne gedachtenis by de menfchen in >t geheugen zou blijven, maar, als men eens die vraag: Is er wat nieuws? van nabij be. kijkt, is er dan niet een geheime wensch in opgefloten, dat er wat.nieuws moge zijn? al ware het dan, de dood van den een' of anderen grooten man, een fellebrand, waar door misfchien meer dan één huisgezin ongelukkig is geworden, een veldflag, waar in duizenden rampzaligen het leven hebben verlooren, pf welke onheiJen er meer kunnen worden opgenoemd * Zou men aan deze drift, om de vraag: L er Wa/ ««^beantwoord te krijgen, of om die in gezelfchappen op zijn beurt te kunnen beantwoorden, „iet moeten toefchnjven, dat er bij de meeste menfchen heimlijk een wensch is, dat er toch het één of ander gebeuren moge , dat de aandacht tot zich trekt ? Bij voorbeeld: Ik iheb meermnalen opgemerkt, dat er brand in de Stad ontiiaande, groot alarm was, elk liep te hoop, men was ontfteld, men bejammerde het onheil, de verder afwoonende vraagden elkeen, die zij dachten dat van den oord kwam, daar. de brand was, hoe is het? Is men de vlammen meester? Kan men derzelver geweld fluiten? Elk bijzonder de ligt aandoenlijke Vrouwtjens, wenschten te* mogen hooren, dat de brand gebluscht is. Eindelijk komt er iemand met bericht: de brand is gebluscht, de vlam is uit; en als ik dan het gelaad ook zelfs van teerhartige Vrouwtjens bekeek, is het mij wel ééns voorgekomen , als of zij er heimlijk niet zeer mede in hun fchik waren, dat het zoo fchielijk gedaan was, En is hecniet het zelfde geval bij een oiiweder, fform, watervloed? Welk is nu de reden van dit verfchijnzel ? zou het wel anders, wezen, dan dat de menfchen nu wat te praten hebben,  ( 5 ) en op de vraag: Is er wat nieuws ? iet kunnen antwoor- den? ziet men het niet, dat zodanige brand of ander geval eenige dagen ftof tot discours oplevert, dat men eikanderen vraagt naar de bijzonderheden? en wanneer dan iemand bij een geval is tegenwoordig geweest, is die niet de man van het gezelfchap, welke aller aandacht tot zich trekt ? Zeker Schrijver houdt het voor eene neiging tot wreedheid in de menfchen , dat zij, wanneer er iet te doen is : zoo gretig zijn, om te loopen kijken. „ Met welk genoegen, zegt hij, zien honderden een' Soldaat, voor eene onverf^hiliige daad, erbarmlijk afrosfen Het door- flaan van het vleesch, het ftroomen van het bloed zien veelen al redenerende over andere onderwerpen aan; terwijl anderen op zijne pijnlijke wezenstrekken met gluurende oogen pinken. Ondertusfchen worden de krijgs■knechten door vloeken en een rotting genoodzaakt , met alle hunne krachten toe te flaan — Zo de lijder kermt, ontfiaat er een gelach onder de aanfehouwers, zij houden hem voor eenen laagen, lafFen jongen, die, te*, wijl zij lagchen, dermate wordt geteisterd, dat men zijne bloozende gezondheid, zedert dien tijd, dagelijks ziet verwelken — Wat moest hier de menfehenvriend niet .voelen ?.. ." Vervolgends fpreekt hij van de Kampfpelen bij de Romeinen, in welken menfchen elkander vermoordden, om de aanfehouwers te vermaaken, van de hanengevechten bij de Engclfchen enz. en meent uit dit alles eene neiging tot wreedheid in de menfchen te ontdekken, van welke hij de bron in de opvoeding vindt, terwijl veeIe ouders en meesters de kinderen al vroeg onderhouden met fchrikbaarende vertooningen. Het heugt hem nog, dat zijn onderwijzer hem al vroeg uit een' bijbel met prenten onderwees, en voor zijn oog dikwerf de plaat openf.oeg, die de hel met veele duivelen en peinigende geA 3 reed,  ( 6 ) ftedfchappen vertoonde. _ Hier bij komt, vervolot UB dat men de jeugd allerlei ijslijke vertoonineen £t hl', martelaarsboek aanwijst - uitlegt en daar over uuren ?e noeglijk praat - maar vooral, dat men tot fchande van eene belchaafde natte, onze jeugd in de meeste Schooien 5,TenJ-"g °?derwezf» ,heeft in de zoogenaamde Franfche Tijrann,]welk boek echter door den ijver van ' Een ander lchijver handelende over het medelijden t brengt eene opmerklijke gefchiedenis te berde , waar uit men zien kan, hoe het met het menfchelijke medelijden gefield zij, dat het zelve meer eene zwakheid zou wezen dan iterkte van de algemeens menschlievendheid De o-e Schiedems is bij verkorting de volgende: „ In een gez^elichap deedt zeker iemand een verhaal van een' bloedigen veldflag, daar hij ooggetuige van geweest was. Hij befchreei de akeligheden van denzelven , en fchetste het fla°yeld bezaaid met afgeknotte leden en doode ligchamen3 311 hun bloed wentelende , met zwaar gekwetsten dié door hun gekerm de lucht vervulden , en om den dood wenschten, vervloekende den heillozen oorlog en hen .En zuivere Onnozelheid, gehuld met hemelftraalen, In hagelwit gewaad op 't vrolijk aardrijk daalen. 't Vernielende oorlogszwaard zal in de fchede roesten 4 De wreede krijg den bloei der landen niet verwoesten \ De ontzinde razernij , door 't klinken der trompet, Tot moord en plundering niet worden aan°-ezet. Men zal 't onnutte zwaard en de uitgediende ipeeren, In fcherpe fpaden en in fikkelen verkeeren. Verhaast uw' fnellen loop langs de afgeperkte baan, Voert, vlugge jaaren ! dien verwachten morgen aan ! Dan zal men met dien gelukkigen flaat van waare vrijheid en gelijkheid zoo wel in zijn fchik wezen, dat men iiiet meer eikanderen zal vraagen Zr er wat niiuws? ~~t 'é"l ê~t~d~e n, bij : L. H E R D I N G Ht En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a ééneu één halve Stuiver wordt uitgegeven»  D E V R A A G - A L. (N° 210.) Is het nu gekheid: Aan wien meent de Lezer! wel, dat ik deze vraag verfchuldigd ben ? wel misfchien aan de historie van d umourier MN» Suis* of aan eenige andere voorvallen van onze zeldzame dagen? Misfchien heeft iemand wel willige boomen voor gewapende manfchap aangezien ? zoo °als zebu l te Sickem aan gaai wilde wijsmaaken, dat hij de fchaduw der bergen voor menfchen aanzag ? Misfchien heeft de va. a a g - al in de Haagfche Courant laatst gelezen , dat er te Antwerpen nog menfchen waren, die zich verbeeldden, dat men binnen een week of drie de Franfihen daar weder zou zien t En misfehien heeft hem dat aanleiding gegeven, tot de vraag: Is het nu. gekheid? in 't voorbijgaan. Toen na de Pacificatte van Gend de Spanjaarden, als vreemde gesten, die men lang gewenscht hadt te los/en, «» kade uit verurxxkcn, vondt men eene prent, «t op dc A*-rf.v,W/»Ar maagd verbeeld was, huilend? rritnen «iirn, onder de maagd ftondt een tweeregelig Utiyuth verren. hel welk ik hier maar voorbij .-. / ' • - ^Otaaling dus luidt, '.'A'Si f, ' " ' iV l' V. !' De Spaniaards zijn «tl' *»%t>^!^'V,,rfw* zaadik ween, omdat ^ ; ' 1 '  C 10 ) Men wilde _ zeggen : de Spanjaards waren we] weg, door rnaar met dood, en het was dusmooglijk, dat fi we e,- kwamen, gelijk ] ook korten ^ £g fchondt d l oostenrijk de Pacificatie van Gend chondt, door het overrompelen van het Kasteel van NaZ!' °V het laatst vragen Is het nu gekheid? Maar zijn het dan alleen de Goochelaars op de kermisfen, die fchijn voor zijn verkoopen ? Hoe menige Stad is er wel belegerd * hoe menige veldflag geflagen ? En moest men echter niet vragen • Is het nu gekheid? Te weten als verraaders eene a.lpraak gemaakt hadden, hoe men het zou inrichten, en wat men ondertusfchen zou doen? Maar is dat nu crekhejd dat men ondertusfchen nienfchenbloed als water vergiet ? Zou men het met gefchfkter kunnen klaaren? gelifk bii voorbeeld, m de middel - eeuwen, toen in eenen oorlog m Itahe alles Staatkundig, was zoo het woord niet' beöisfeld wernt, wanneer er veldOagen geleverd werden , zonder dat er een droppel bloeds werdt gefiort, of een enkele ruiter van het paard rolde', dan misfehien een of ander, die met vast genoeg in den zadel zat? Indien men liet dus aanlegde , zou dat nog niet een Oftaafjen Christelijker gehandeld wezen? alfchoon dan ook de menfchen vragen mogten !' Is het nu gekheid ? Maar nu zonder gekheid, wil ik eens oprecht zeo-o-en , waai- ik en mijn Lezers, deze vraag aan verlchuldigdDzijn > zonder omwegen dan: Aan mijn wffjeni Ei, is het nu gekheid? Hoor vriend! weet gij dan niet, welken invloed de wijtjens hebben, bijzonder-in onze dagen? Bij welke gelegenheid mijn wijijen mij nu deze vraag deedt: Is het nu gekheid ? ligt daar wel iemand veel aan gelegen? Men gelieve flechts op te merken, dat ik al Grootvader ben! Enfn ! Ik las wat tot vermaak van mijne waarde tweede ziel, in focquenbrochs werken, en bijzonder n zijnen JEneis van hugilius, door hem d burtèsque berijmd. En toen ik aan de pasfage kwam, daar hij de vloot van mn kas befchrijft op haaren togt, voor dat juno dat vreeslijk onweder verwekte, met deze woorden: De vloot ging zafjens heenen kruijen, Langs de Siciliaanfche Itrand, Met een zoet koeltjen uit het zuijën, Dat pas de lappen hieldt van 't wand. Ma-  ( i5 ) Matroos zat vast in mars en touwen, En dampte een pijpje in volle vree; Of zong; Wilhelmus van Nas/ouwen Of van Malakken op de ree. vraagde mijne vrouw : Ei loop! Is het nu gekheid ? Ik las nog wat voort, en kwam tot de befchrijving van het algemeen geluk, daar het menschdom nog op hoopt. Dan zal de krijg een end verkrijgen, Dan zullen trommels en trompet Gelijk als moffen moeten zwijgen, En niemand jaagen uit het bed. Dan zullen al de groote Heeren, Als Kapiteins, en Luitenants, Haar bottertje zoo vet niet fmeeren , Maar droog brood vreeten lar.gs de fcjians. Dan zul men Vaandrigs, en Soldaten , Dat nu een volk is van waardij , Zien loopen bedelen langs de llraten, Of zien iraan rukken aan een hei, ' Dan zal men menig leeren kolder, En menig brave Wapenrok Zien hangen rotten op de zolder, Of gantsch vermolmen in een hok; t Dan zal men piek , noch zwaard, noch degen, Dan zal men harnas, noch panzier, Niet hoeven fchoon , noch glad te vee^en, Want uitgebluscht is 't oorlogsvier. Houd toch op, zei mijn wijf, hersfenfchimmen ! Is hei nu gekheid ? Maar wat zou mijn Engel zeggen, als zij Hoogduitsch verftondt, en dü'Vtrgils AZneis travestirt van blumauer. las of hoorde lezen ? Ik zal er een pasfage of twee van uitfchrijven , mijne Lezers zijn wel zoo aan het Hoogduitsch gewend , dat zij geene vertaling in dezen nodig hebben, anders zucht hier of daar-wel een vrome Tranflateur, die deze regelen voor een prijsjen overzetten zal in Hollandfche Rijmpjens. In het VI. Boek de Elizeefche velden befchrijvende , zegt de Dichter: Gold gal 's , wie mist, und doch hiesz man Hier memand Ihro Gnadén ; Die Bankozettel brauchte man Nur auf den ntiraden.  C 16 ) 'Und, e, Brillanten trug man hier An jedem finger , grös/er fchir Als unfre Quatersteine. In het VII. Boek, daar hij de beginzelen van den oorlog van turnus tegen mneas en den ouden latin u s enz. door het aanKoken van juno en j u t u r n a verhaalt, daar ik ook eens van gelproken heb in mijnen VRaaG-al, zingt hij : Des Turnus blut'ger fehdebrief Kam nun auch vor den KSnig. Der Alte-, der gern ruhig fchlief, Erfchrak darab nicht wenig; Vnd liesz in feinem ganzen reich , Den frommen Niederlandern gleich , Betftunden indiciren. Ei is het nu gekheid? vraagde ik, en mij fchoot een lagchaan, zoo geweldig , als democritus, die de wereld als een kooi vol gekken bel'chouwde, en ér eeuwig om lachte , aanhief, over de paardekeutels van antistrepsiades, die een waanwijze voor perfikken vrat, hij ving aan , zegt de gefchiedenis , trapsgewijze , van den onderden noot Crescendo af, tot aan den Unifono toe, met het hi'. hi! hi! der fchoone Abderitinnen , en het ha! ha! ha! der Heeren, zulk een allervervaarlijkst gelach uit te flaan , als nimmer in Abdera, zoo lang het op Tracifchen grond ilondt, was gehoord geworden. Dit duurde, tot ik over de gekheid van den Dichter genoeg gelagchen hebbende , eindigde met de vraag : is het nu gekheid? te l e t d e n, bij L. H E R. D I 'M g H, En alöm bij de meeste Boekverkopers daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (N° 211.) Is de mensch dan geneigd tot wreedheid ? .Toen ik N«. 209. de plaats aanhaalde van zekeren fchrijver, die de menfchen van wreedheid fchijnt te befchuldi-i gen, dacht ik aanftonds bij mij zeiven : Zou dit waarlijk zoo wezen? Zou de mensch eene geaardheid bezitten» óm wreedheden te pleegen? Ware dit zoo , hoe laag zouden wij menfchen dan daalen in het oog van alle dié wezens , die vrede en liefde kennen , die beoefenen, en de zaligheden van beiden genieten? Ik ontwierp het één en ander hier over op het papier, en draag den Lezer de vraag voor : Is demensch dan geneigd tot wreedheid ï Zoo veel wist ik wel, dat de mensch door fommige Onderzoekers der Natuurlijke Historie gefchikt wordt ondeï de vleesch-etende en verfeheurende dieren, ook dat het oude Ipreekwoord Homo Homini Lupus de één mensch is des anderen wolf* of gelijk wij er doorgaands voor zetten ; de ééne mensch is des anderen Duivel, juist niet veel goeds van de zoonen van a o am deedt vermoeden. Tusfchen beitien waarom mag in die beide fpreekwoovden de wolf wel met den Duivel vtfrwisfeld zijn? Zou het ook wezen, omdat de laater eeuV, DÏELi G wsri  ( 18 ) wen wat famitiairer met den Dulve] zijn, dan die ouden , terwijl thans Act genacht der wolven genoegzaam is uitgeroeid, omdat men een premie gezet heeft, op eiken wolf, die gedood wordt? Mijn Lezer begrijpt, dat ik van eigenlijke wolven fpreek, want op geldwolven en andere foortën van wolven , ftaat, zoo veel ik weet, geen premie, dus hebben die vrije pas, om te ïeeven, zoo lang, en zoo veel kwaads aan -te richten, als zij kunnen? Nu dat tot daar toe! Ook wist ik wel, hoe er door den oorlog millioenen van menfchen, gedood, verminkt-, mishandeld, geplunderd, en ellendig gemaakt worden, en dat de 'mecsten dier oorlogen om geringe oorzaaken worden gevoerd, om oorzaken , welke aan de genen meestal onbekend zijn , die zich evenwel zoo wakker weeren, om dood te flaan , of doodgeflagen te worden. Ik wist, dat de gefchiedenis van de cjesars, door suetonius geboekt, voorbeelden oplevert van wreedheden , daar de menschlijkheid zich van ontzet , en daar de naamen van n e r o , d o m i t ia a n, en foorto-elijke monsters door in een eeuwig 'afgrijzen zijn. Ik wist, dat de Wilden met de uitgezochtfte martelingen hunne vijanden ter dood brengen , ja dat er geheele natiën zijn, die menfchen eten, daar men het menfchenvleesch zoo geregeld bij het pond verkoopt, als onze vleeschhouders het osfen of fchaapenvleesch. Ik wist, dat er onder de Oosterfche Despoten, onder de Turkfche Sultans en Perfifche Schacht monfters van wreedheid geweest waren; bij voorbeeld, Schach seki van Perfiè , die zijne wreedheid zoo verre voortzette , dat, als hij eens zag, dat één zijner bedienden zijn hoofd Onkeerde, wanneer de Schach zijnen kancelier met den fabel in de baik Hak, en verders Ja.st gaf, om zijn hoofd in kleine ltukjens te fnijden, tegen hem zeide: „■ Dewijl uw gezicht zoo teder is, zal het U van geen nut zijn, .  C 13 ) zijn", en onniidlijk bevel gaf, om hem de oogen uit te fteken. En worden zulke mor.ftcre nog gehoorzaamd ? Ei lieve '. Oordeel eens uit het volgende. Dit monfter liet de zoons van twee door hem vermoorde heeren bij zich ontbieden, die hij dus aanfpiaV. ,, Gij ziet,-dat ik uwe vaders heb van kant gemaakt. Wat zegt gijlieden daarvan"? En zegt de gefchiedenis: de zoon van den eenen gaf terftond , zonder eenige belemmering, ten antwoord : ,, Wat wil een vader voor mij zeggen ? ik heb geen anderen vader dan den Schach"! Zie! als ik zulke en foortgelijke voorbeelden leze, zoo wel van Desportifche mishandelingen van den mensch, als van ilaaffche onderwerping, zou ik, zoo hard als ik met d i m o c r itus, in het voorgaande Nommer, lagchte, over de gekheden der wereld, even zoo hard met h e r a ic l i r u s aan 't huilen teigen, maar zou het één niet net zoo veel baaten als het ander? Van de Turkfche Sultans kan ik mor ad niet voorbijgaan, of amuratii IV. van dezen zegt de gefchiedenis : Hij dorstte naar bloed , cn fchcen daar door al» gevoed te worden. Menigmaal floop hij ftil uit de vertrekken zijner vrouwen , door de geheime deuren van zijn paleis, met den blooten houwer in de vuist, en liep, blootsvoets, enkel niet een' ilaaprok asm, als een uitzinnig mensch door de Stad, alles doodflaande, dat hem in zijn weg ontmoette. Veeltijds fchepte hij er zijn vermaak in , om uit de venfters der bovenkamers, daar hij gewoon was te drinken en zich te verlustigen , de veorbijgaanden met pijlen dood te fchieten. Over dag -was hij gewoon in onbekende kleederen de ftraten op en neder teloopen; en nimmer keerde hij te rug, zonder eemge ongelukkigen om weinig of geene redenen ter dood gebracht te hebben. Men zegt, dat hij, op deze wijze , geduurende den tijd van zeventien jaaren , die hij geregeerd heeft , meer 'dan 14,000 menfchen om het leven heeft gebracht, Ca. De  ( 40 ) De reden, waarom ik dezen wreedaard bijzonder hier te berde breng , is vrij zonderling. En welke is die reden? De Lezer weet, dat ik een liefhebber ben van een pijpjen ? o ja ! hoe kunnen mijne gedachten in die wolkjens van rook, die ik in fpeelcnde kringen uit den mond en ketel der pijp vorm, zweeven en dartelen, en daar door nieuw leven bekomen! Heeft niet elk zoo zijn ftokpaardjen ? Maar zie nu eens, welke wreedheid! Neen! zoo wreed was nero niet! mohad Verboodt het tabakrooken op flraffe van de dood? en menig liefhebber moest zijne liefhebberij met de dood boeten! Begrijpt gij nu Lezer! wüarörh ik de gedachtenis van dien mor ad verfoei, en hem voor duizend duivelen zott wen feilen, of zou zulk een wensch ook al wat naar wreedheid rieken? Genoeg, zeker liefhebber , ja zijn naam is waardig , om" onthouden te worden, zijn naam was Tra rak i, Cden hoed af, als 't u belieft!) ontkwam echter de dood door zijne fchranderheid Deze man, zich niet kunnende onthouden van tabak te rooken , deedt onder zijne tent een' diepen put grnaven , en dien met groene zooden overdekken , om alle ontdekking voor te komen ; doch toen de Sultan op zekeren tijd naar hem kwam vragen, werft hij door zijn eigen volk verraden , die hem aan den Sultan vertoonden, zittende in den put, met een' pijp in zijn' mond. Oogenbliklijk trok de wreede mor ad zijn'fabel, om hem van kant te maaken , waar cp t ir i aic i , ziende , in welk gevaar hij zich bevondt, op een fchertzenden toon uitriep: „ Loop zoon „ van eene flavin ! uwe geboden gelden wel op , maar niet ,, onder de aarde!" Door dit geestig gezegde verkreeohij aanzienlijke eerambten, en dat het voornaamfte was° hij kreeg het uitfluitend voorrecht, van alleen tabak te 1110! gen rooken. Wat zegje van die historie ? Die Dcspiten zijn toch raare Heeren! De Despoten ^lleen? Zij fchrikken niet, om menfchenblqed als water,  ( 21 ) te vergieten, en feintijJs zouden zij er confcientïe va« maakcn , om een hond te laten doodflaan. Sultan achmet de I. hadt eens, ik weet niet waarom? zulken haat tegen de konden opgevat, dat hij die in Konjlantinopolen allen wilde laten dooddaan; maar zijn geweten knaagde hem over zoo veele honden, het waren Turkfche honden, Leeuwtjens, Keeshonden, allerhande honden 1 hij raadpleegde dan den. Muftf i dat is het Opperhoofd van liet Turksch geloof, zoo veel als de Paus in het Westen is , of het volgends de wet geoorloofd was, al die honden te dooden 2 De geestelijke Opperpriester gaf ten antwoord , dat de honden eene ziel hadden, en dat het derhalven niet geoorloofd was, hen te dooden. Wat zullen wij van dien fijnman zeggen ? Hij was zeker geen Cartej dm! e a r t e s i u s maakte de beesten tot machines! en de wijsgeerte van cartesius heeft injmers ook bij ons al uit? Zou dat waar zijn? pf zou zijne wijsgeerte in zoo verre veranderd zijn, dat men bijna gelooven zou, dat, in plaats van de beesten, de menfchen thans machines zijn , of er toe gemaakt worden ? Indien dat argument van den Opperpriefter doorging , de honden hebben eene ziel, ergo men mag hen niet doodflaan , zou men dan omgekeerd ook moeten befluiten de menfchen worden bij duizenden doodgeflagen, ergo die dat doen , of laten doen , moeten denken, dat de menfchen geen ziel hebben? Om het onderwerp in dit Nommer wat te verlevendigen, hetwelk anders zoo wreed en zoo vernederend is voor ons geflacht, herinner ik mij, gevraagd te hebben, of nero wel ooit het tabakrooken heeft verboden ? Hoe kon hij dat doen? Was dan de tabak toen reeds bekend? Eene vraag Heeren Oudheidkenners! Wil ik u eens voorlichten? Op FocquENBROCH zal ik mij niet beroepen, die de matroozen van jsnïas al een pijpjen laat rooken, maar verftaat gij Latijn ? wat zegt gij dan van dezen regel uit v i r^iüus zeiven; c 3 Q?i4  C 22 ) Quidpuer Ascmius? fuperatne? an vescitur aura* Zon men dat ook kunnen vertaaien : Hoe maakt het de Hei ne as k a ku? groeit hij braaf? rookt hij al een pijp tabak met de lm mede? Ei! dat is van een liefhebber 1 Nu nog een voorbeeld , eer ik weder tot de wreedheid kom, daar ik zoo dood weinig zin in heb, van eene zeldzame manier van fluitredenen te maaken , ruim zoo zeldzaam, als die van den Mufti , bovengemeld, i s m a ë l Sof redeneerde dus: Gelijk er maar een God in den He. mei is, zoo behoort er maar een Koning op aarde te zijn ■ en die Koning was hij geern geweest! Maar nog zeldzamer gril kreeg eens het volk te Konftantinopolen in het hoofd in de zevende eeuw, toen die Stad nog Christensch was ol heette; ten tijde van Keizer konstintinüs bijgenaamd pogonatus; zij dachten, dat, gelijk er drie perfonen in de Drieeenheid waren, er alzoo ook drie Keizers op den troon moesten zitten , en drongen daarom den Keizer, om zijne twee broeders tibbrius en h e r ak l i tj s tot zijne deelgenoten in het rijk te nemen. Maar de Keizer, hee rechtzinnig hij ook was in 't'geloof, hadt in deze fluitreden geen zin, en liet zijne twee broeders, om hen onbekwaam te maaken tot de re°-eerino- den Heus affnijden. ö ö ' En dus kom ik nu weder op den tekst van wreedheid; en tot mijne vraag: Is de mensch ook geneigd tot wreedheid* Ik wist dan alle de bovengemelde zaken, die van de wreedheid van de menfchen getuigen , maar tevéns dacht ik: Zijn dat geen voorbeelden van Wilden , van Barbaaren » van Monfters ? van geesfels van het menschdom ? Want wat zijn Oosterfche Despoten anders ? Maarzon nu daar uit voortvloejen, dat de mensch eene neiging heeft tot wreedheid' Ik herinnerde mij wel, dat onze lieve kindertiens niet zelden die zucht vertoonen tot wreedheid, als "zij, met vermaak, vliegen, vogeltjens, enz. dooden , mishandelen, aan een fpeld reigen, gelijk de flaaven in het oosten of ook wel in Algiers, (doch wie denkt er om die Turken' of om onze landgenoten, die flaaven bij hun zijn' heeft men met met de Franfchcn genoeg te doen' ) o-e„ ipitst worden , maar dan dacht ik weer: o dat zijn immers maar kinderen \ Ik las bij tunck van Keizer josïfus, dat deze Vorst eene neiging tot wreedheid hadt, die de wreedheid van ne * o te boven ging. „ Reeds in zijne kindsheid, als. / »H  ( *3 ) „ hij bij zijne zusters een kanarietjen kon betrappen, pluk„ te hij het de veertjens uit, brak het de pootjens huk, en „ zette het diertjen weder levend in zijn kooitjen. Dieren „ martelen, paarden moedwillig doodrijden, honden flaan'» „ was zijn vermaak. Toen hij reeds Keizer was , ging hij „ te Luxemburg 's morgens vroeg om vijf uuren in de „ Falkonerie, als de valken gevoerd werden, en nam daa „ de duiven , die voor de valken beftemd waren, zelve le„ vend in de handen, liet ze van onderen af opvreten, „ zag alle de doodftuipen dezer ongelukkige beesten al „ lagchende aan, en dit was zijne liefhebberij." trenck, voegt er nog veel meer bij, dat ik niet affchrijf, want dan dacht ik, zou trenck ook boos geweest zijn op Keizer josefus? en daar door de zaak ten minlten vergroot hebben ? daar hij hem noemt: „ Een flecht Generaal, eea „ zwak wetgever, een wreed richter , en gevolglijk een „ ongelukkig Vorst in al zijn ondernemingen", waarom t r e n c k dit graffchrift op hem maakte : Hij ondernam wel veel, maar deedt niet e'e'n zaak af, Dan dat hij 't menschdom Hot' tot luide zuchten gaf! Maar zou dan de mensch tot wreedheid geneigd zijn? Zouden zoo veele Tijrannij'en , als wij hebben, daar van ook bewijs opleveren? Eene oude Franfche Tijrannij? En na, eene nieuwe ? Eene Engelfche Tijrannij ? Maar gelukkig ! Eeae NederlandfcheTijrannij hebben wij niet H! Zou het ook aan ftof daar toe ontbreken ? En Was onze natie , de zachte Nederlander , nimmer wreed? Ei.' zou dat dan evenwel geen bewijs zijn , dat de mensch toch uit zijn aard niet geneigd is tot wreedheid? liet was immers niet wreed, dat, bij het ontzet van Leyden, in de Spaanfche oorlogen, een Zeeuwsch matroos eenen Spanjaard met zijn mes het hart uit het lijf fneed er zijne tanden in zette, en het toen met de woorden : Het is bitter.' voor de honden wierp ? Het was immers geen wreedheid, dat het Haagfche graauw iin 't jaar 1672., de beide gebroeders de wit zoo gruwelijk mishandeld e , dat alwfe eenige menschlijkheid bezit, het verhaal dezer gruwlijke moord bij wacïnaai zonder ontzetting niet kan lezen. Wat vvas dit anders , dan een dolle drift van 't Haagjche graauw van dien tijd? En wanneer het graauw toomloos aan 't hollen raakt, waar is het dan niet al toe in iiaat? Weet het dan wel binnen de paaien van een vrolijkheidjen te blij ven ? Maar hoe zeer ik dit al wil verichoonen, kan ik echter- al-  ( H ) alles wel verglimpen? zoo veel gevallen als in onzen tijd gebeurd en voorgevallen zijn ? in deze wijsgeerige en verlichte eeuw? Wat al wreedheden heeft de gedoopte Bastille aan het licht gebracht? En zijn er geen Bastiileg meer in Europa? trenck meldt, in zijne Levensgefchiedenis, van de vesting Koningftein in Saxen; „ Zoo is er ,, dan in 't menschlievend Saxen ook nog een Bastilie ! " En hij verhaalt ons, dat in die vesting nog Staatsgevangenen zitten ,' onder anderen een jonge JSweed, die eerst"3-^ jaaren oud is, en voor 6 jaaren op requükie van. den Koning van tweeden te Leipzig gearrelteerd werdt; deze man ziet geen daglicht. Niemand ziet ofipreekt met hem. Ondertusfchen zoo veel men weet, is de man geen boosdoener. Een hof-of liefde - intrigue aan het Zwcedfche Hof zal hem ongelukkig gemaakt "hebben. Voor hem is geen redding dan de dood. „ Het ijslijklie, zest trenck, is, dat ieder een voor een kwaaddoener mao: fpreken, die door de wetten veroordeeld is; maar voor een Staatsgevangenen mag niemand lpreken, of zijn lot verzachting toebrengen!" Plundering in 'sHertogenbosch , verwoesting van het graf van Capellen tot den Pol, JZierikzce.' Is de mensch dan^geneigd tot wreedheid? Menfchen, die door ltonn overvallen en in een haven gedreven worden , in den grond fchieten, daar zij, fchoon vijanden , geen kwaad konden doen, maar zich gewillig krijgsgevangen zouden geven! Doode vijanden mishandelen, neus en ooren affnijden, en — daar roem op dragen ? Zijn er zulke dingen ook gebeurd ? Wenscht niet elk menfchenvriend, elk waar beminnaar van den .roem en waare eere van zijn Vaderland, dat de vernaaien daar van leugens mogen zijn? En zo het waarheid ware, is dan de mensch geneigd tot wreedheid ? De pijp ontvalt mijn mond ! mijn oog ontrolt een traan! 't Papier vloeit door! Helaas! was't hier mede afgedaan ? TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G li, En alöm bij de meeste Boekverkopers dnar dezelve, weeklijksa één en één halve Stuiver, wovdt uitgegeven  D E V R A A G - A L. (N* 212.) • Wat is verraad i Hemel, vraag-al! hoe komt gij in zoo misïïjkö luim? In het voorgaande Mortimer wreedheid, hier verraadt zulke verfchriklijke onderwerpen , dat er iemand dc lust wel van over zou gaan? Wat geeft er u toch aanleiding toe? In deze vroome en verlichte tijden? Waar toe toch bij ons, Nederlanders ? die zoo deugdzaam zijn , en in allen opzichte veel beter, dan ónze voorvaders, zoo dat wij een allerbeste Natie uitmaaken ! (getuige het Boekjen, genaamd: de Lantaarn voor 1792. doov amuratheffendi, Hekim Baehi, en gedrukt te Amjierdam; in »t nieuwe licht; een boekjen, daar de Recenfent zoo veel gezags aan bijgezet heeft, dat het op die approbatie voor goede waar diende door te gaan,) waar toe toch bij ons deugdzame Nederlanders, die zoo rechtzinnig zijn in 't o-ebof, van wreedheid, van verraad, gefproken ? Moor toch ééns, wat de Schrijver van de Lantaarn zegt, nopens verraad: „ was deugd en braafheid meer verfpreid onder onze Regenten in de vorige eeuw? Hoor eens wat d' estrades 'er van fchreef:". " wat Bolland aangaat, 'er „ zijn tegenwoordig drie honderd afgevaardigden van de „ fteden, allen om te kopen." „ Tom. III. pag, 514. En elders:" „ lk ken alleen vier perfóneri, die zich niet „'laten omkoopen.". " Ibid. pag. 80. >t Is 'er zoo verre V. deel. D Vafl  ( 26 ) vandaan , dat 't zedenbederf onder beden van de-en fland Zoh toegenomen zijn, dat ik mij oprecht verzekerd ho ds in 't tegendeel van een merkelijken aanwas van Deugd en Braafheid." Zie daar, zulk een man, a:s Hakim Bachi, die nu niisfchien al weder onder zijne Turkfche Mujulmanlien braafheid zoekt, geeft dit voordelig getuigenis van onze Natie, en wat doet gij dan, Monl'r. vraag-al, met uwe klompen op het ijs, om van.verraad te praten? Wie weet er van verraad? Ei Lezer, een oogenblik gehoor! eer gij verder gaat, met mij door dien vloed van redenen te verzwelgen, weet gij dan niet, dat dit woord, verraad, wel waardig is, om eens het onderwerp van eene vraag uit te 'maaken' Is de •tijtel van Verraader, Landverraader, niet dikwijls heel goedkoop? Wordt die niet wei eens aan de eerlijkuc Pa~ in8;ten en Vaderlanders gegeven, die er echter op lterven zouden, dat zij geene Landverraaders zijn, noch ooit geweest zijn ? gelijk, b. v. Vader oidïnüahnbvud op het moordfehavot, van zich zeiven tot dé omftaande menigte fprak: „ MannenI gelooft niet, dat ik een lanoi„ verraader ben, ik ben een vroom Patriot, en die zal „ ik fterven !" Noemen de Franfchcn den thans befaamde dumourier niet een' verraader? Of die nu ooit of ooit, bij zijn lterven , de woorden van Vader oldenbarneveld de zijne zal kunnen maaken : hac est quod quaeritur ? dat is gevraagd ! . Hoe het zij, dewijl die naam van Verraad, Landverraad, zoo vaak in veeier monden is, dacht mij eeuvouwig, dat ik reden genoeg heb , om ééns te vragen: JVat is verraad? Twijfelt er wel iemand aan, of een verraader is een opperllecht wezen ? En zou vughics geene waarheid gel'proken hebben, als hij ons verhaalt, dat onder andere hellewichten, die in den Tortorus de ftraf hunner euveldaadenboeten moeten , ook is, qui Ven-  Vendidit ■ auro patriam , domir.umque potentem Impofuit; fixit leges pretio , atque refixit Die hun Vaderland voor geld verkocht, en vcrraaden, en aan het vrije Vaderland eenen geweldenaar en dwingeland gegeven hebben; die wetten hebben gemaakt en her. maakt, om geld? Is het niet, of de Dichter, hoe zeer ook gezien aan het Hof van augustus, nogthans niet kon verkroppen, dat c a e s a e. Homes vrijheid verkracht, en dat dc volks - gemeensman c u r i o Gathrum captus Spótïïs et Carfaris auro bekoord door den buit op Frankrijk behaald, en door het Goud van caesar, aan dezen laatUen het,vrije,Jlome verkocht hadt voor 27000 Sestertia, dat is, eenige millioenen Hollandfche Dukaten? Die Dichters! die Dichters ! Waarom heeft pl at o ze in zijn Gemeenebest, dat zoo volmaakt moes: wezen, als het zijn kon, met willen dulden? Omdat zij veel liegen? of omdat zij veel waarheden zeggen? Want, is het in eenen gereo-elden ftaat wel te dulden, dat alle waarheid zou.gcv.egd. worden? Arrige aures, Pamphile! Wie heeft er ooren? Wie is er dan, die het verraad, en den verraader! niet verfoeit? bij voorbeeld, Judas de verraader! met zijnen, rooden baard: wordt hij zoo niet doorgaands gefchilderd? Wat mag daar van de reden zijn? Hadt hij dan waarlijk een rooden baard? Wie «al dat bewijzen? Zeker Jefu.it, toen die orde nog niet afgefchaft was, met eenen Pater van eene andere orde zich in gezelfchap bevindende, die juist een rooden baard hadt, bracht in hec gefprek te berde.., dat judas een rooden baard hadt, waar op echter die andere Pater knaphandig hem te gemoet voerde ? Qiicd Judas habuerit barham rufam , tantum est ex conjeSura , Jed quod fuerit ex Socictate Jcsu , est ex fcriptitra; dat judas een rooden baard heeft gehad, is alleen eene gisD z firn;,  ( * ) flng, maar dat hij behoorde tot de Sociëteit van j e s u s , weten wij uit de fchrift. En ondertusfehen, hoe oud en algemeen is niet het verraad? Hoe zijn vijanden, die met elkander in oorlog zijn, in hun fchik, als zij bij hunne vijanden den een' of anderen kunnen omkopen en tot verraad beweegen 5 Sommige Vorsten maakten er bijzonder hun werk van , om door goud en gaven veiraaders te winnen, gelijk men van filippus van Macedonië, vader van alexandu den Grooten, verhaalt, dat hij, eene Stad willende belegeren, niet zoo zeer naar de fterkte der plaats onderzoek deedt, als wel ecnvouwig vroeg, of zij ook eene poort hadt» zoo groot, dat er een ezel met geld beladen door kon, als zich verbeeldende, dat wel de e'e'n of ander naar het klinken der fchijven zou hooren, en zich daar door laten verleiden, om een verraader te worden. Maar zijn niet de edele Romeinen , in de beste tijden van Hun Gemeenebest, toen de vrijheid den burger van Rome zich zeiven waardig deedt denken en handelen, te prijzen , niet alleen, omdat zij zeiven door geeu goud om, te koopen of tot verraderij te bewegen waren , toen hunne Di&ators te vrede waren met de raapen, die zij zeiven klaarmaakten op hunne landhoeven, en het goud der Samyiten verfmaadden, maar ook ómdat zij zoo edelmoedig waren, dat zij van verraderijen geen gebruik wilden maaken , ten nadeele hunner vijanden? gelijk toen die Schoolmeester van de Stad Falilcen , de kinderen der voornaa.nlle burgers van die Stad, onder fchijn van eene wandeling, aan den Rpmeinfchen Veldheer kamillcs wilde verraaden,, om dus door deze kinderen als gijzelaars te nemen, de iïedelingen tot de overgave te dwingen, liet de edele k a m i l l u s den verraader ontkleeden , de handen op den rug binden, en aan de kinderen roeden geven, met last, pm den verraader te geesfelen, en al geesfelende in de &A4 \<è drijven» Deze prijswaardige daad bracht ook te-i we-  ( «9 ) wege, dat de Stad, daar door getroffen, de poorten voot de Romeinen opende, en zich geern met een zoo uitmuntend en eerlijk volk verëenigde ■ Toen diezelfde Romeinen met pïkrhüs den Koning van Epirus in oorlog waren, boodt 'sKonings geneesheer aan, om den Vorst door vergif van kant te helpen, indien men hem eene behoorlijk vergelding wilde geven. Deze verradelijke voorflag ftjet den eerlijke Republikeinen tegen de borst; de Burgemeesters fauicibs en k m i l iu s fchreVen eenen Brief aan den Koning, dien ik Met zal laten volgen ; en dan vragen , ■ of hij niet merkwaaïdïg is ? Hij was in deze woorden opgeheld. „kajus f a b r i c i u s en kwint VS emilius, Burgemeesters, wenfc'-en den Koning pyrrhus heil! Gij zijt ongelukkig beiden in het verkiezen van uwe vrienden en van uwe vijanden. Deze letteren kunnen U overtuigen , dat de eerften de Ihoodiïen der menfchen zijn , en de laatften menfchen van eere en vroomheid. Gij zijt yerraaden, pyrrhus, en hij, die de trouwfte voor u wezen moest, biedt aan, om u te vergeven. Wij onderrichten u daar van , niet om eenige gunst bij u te verdienen , maar uit vrees, opdat wij niet verdacht gehouden worden van toe te hemmen in een' moord, dien wij met afgrijzen verfoejen. Wij begeeren den oorlog niet te eindigen met heimlijke en godloze aanflagen, maar openlijk met ons zwaard." En deze Romeinen waren blinde Heidenen ! maar in de laatlie tijden van hun Gemeenebest, toen weelde burgertwisten veroorzaakt , en burgertwisten de bezeffen van deugd en vrijheidsliefde verdoofd hadden, waren de Romeinen niet zoo naauw gezet, om van verraad gebruik te maaken: Zal het voorbeeld van hun gedrag omtrent sertorius, die in Lufitanïc of Portugal de vrijheid met de wapenen verdedigde, hier niette pasfe komen? Deze s e r t o r i u s Was een emigrant, die bij da overheerfching van suia D 3 uit  C 3° ) uit zijn vaderland- verdreven , na veel omzwervingen zich in Lujitamé of Portugal gevestigd hadt, alwaar hij de overheerfchers van zijn vaderland met alle de dapperheid en fierheid van eenen Romeinfchen Patriot beftreedt en zich bij hen geducht maakte; maar eindelijk , maakte p'erferna, één zijner -eerite bevelhebbers, eene famenzweering met anderen tegen hem, om hem te verraaden, en hoe gingen zij nu te werk: Ik wil dat hier uitfehrijven, en vraagen : ol er wel iet nieuws onder de zon is? Deze verraders hadden het hart niet, om eenigen aanflag op zijn leven te maaken, omdat de Lufitanicrs hem zoo groote genegenheid toedroegen-, derhalven deeden zij hun best, om Je gemoederen van hem te vervreemden. En hoé maakten zij dit, werkheilig. Zij mishandelden de ingezetenen , flralku hen met groote geltrenghcid. en belastten ■hen met zwaave belastingen , voorgevende , dat dit alles op uitdruklijken Jast van si:rtor i us gelchiedde. Hier op begonnen verlcheideri lieden op te haan, en daar rezen liier en daar onlusten. Sertorius zondt toen eem'oe mannen , daar hij zich op meende te kunnen verlaten , om de muitelingen te vrede te (lellen ; maar daar hij het meeste vertrouwen op helde, werden zijne verraders, en in plaats van het volk op eene zachte wijze nedertezetten, verbitterden zij het met eene ontijdige Itrengheid, en vervreemden de gemoederen nog meer van hem, te meer omdat hij, van dit verraad niets wetende, en getergd door de ondankbaarheid des volks, gelijk hij waande, in de daad zich liet vervoeren tot fommige daaden van Itrengheid, dieniet te verfchoonen waren. Eindelijk oordeelden de faamgezvvoorenen , dat het tijd was, om hun oogmerk te volvoeren , zij bcfloten hein op een gastmaal te vermoorden; maar om hem , die riet ligt op vrolijke partijen kwam, daar toe te brengen, zonden zij een Courier aan hem, die hem de tijding bracht van eene overwinning, door één van zijne Generaals op de Romeinen behaald, daar echter geen woord waar aan was. Sertorius, met deze overwinning zeer in zijn ichik, begaf zich, na de Goden plegtig gedankt te hebben, naar perpeena , .om ééns recht vrolijk te wezen; en nu hadt de verraader zijn doel bereikt; sertorius weirdjt op dit gastmaal vermoord, cn p'e r p e r n a aanvaardde het bevelhebberschap in zijn plaats; maar hij hadt noch den moed noch de deugd van sertorius, en werdt fpoedig overwonnen en gevangen. Toen boodt de veriader, die meester was van alle de papieren van sertorius rofcfr.  C 31 ) p o m E p j u s , die hem gevangen hadt,, aan , om hem brieyen te willen toonen van de aanzien lijklle mannen in Rome, die seit o r. 1 v s genodigd hadden , om in Italië te komen , en het vaderland te verlosiën. Maar pompejüs, zonder, zich te verwaardigen , om den verraderlijken fchelm te zien, belastte hem, alle die papieren hem verzegeld toe te zenden , en ze ontvangen hebbende, liet hij ze ongeopend verbranden, en vervolgends den verrader het leven benemen, opdat 'hij niemand zou kunnen noemen , en tot nieuwe onlusten aanleiding geven. yDe overige verraader» kreegen ook fpoedig hun loon , zoodat binnen weinig tijd* niemand van hun overig was, dan aufidus, die, na verloop van veele jaaren, in een gering dorpjen van Spanje, inde uiteriic armoede, overleedt. Is'dit niet het loon der verraaders,. daar wel het vzi raad bemind, maar de Verraader zelve gehaat wordt ? — Maar is het woord verraad niet wat hard in veele gevallen? Moet men daar niet liever jlaatslist, Jlaatsintriguc voor zetten? en wanneer het woord verandert, verandert dan ook de zaak, ten minsten het voorkomender zaak, niet in onze ooge'n? Ik wil uit tr ènc'k's 'Levensgelchiédenis een voorbeeld geven , het welk ik voor de verantwoording van dien zeldzamen- man ' overlaat, ten minsten ik weet niets naders, en voldoet het niet, als ik mijn'auteur noem? Men weet, hoe Keizer josefus een plan o-evormd hadt,.om Beyeren aan zich te trekken, hoe dit aanleiding gaf tot den Beyerfchen oorlóg lustenen hem en den grootén r e. e d e r 1 k yan Bruis/eu, en tot het Vorlienverbond in Duitschland, ter handhaving van Duitschlands vrijheden en voorrechten. Maar trbnc'k weet ons te vertellen ,' dat het'Hof van Berlin zelve josefhs dezen itrtk gelpannen hadt, om hem te kunnen doen voorkomen als Ufurpateur der Duitfche Vrijheid. 'De Paltzifche Gezant in Weenen werdt, zegt trenck daar toe gebruikt, om den Keizer het plan fmaakiijk to maaken van de in bezitneming der Beyerfche Landen, en door zijn toedoen werdt de Conventie tusichen den Keizer en den Keurvorst van Beyeren getekend , overëenkpmstig de geheime inzichten van het Berlijner Hof, op zoodanig wijze, dat j os e f u s .daar bij .als een rechte Indringer eu Vijand van Duitschland voorkwam, om eigenlijk aan den flimmen fr ede rik gelegenheid te geven, nem onder deze gedaante af te .fcnilderen, aan te tasten, en het Duitfcne Vorstenverbond tot Hand té* brengen. Nu nog gen voorbeeld, hoe valsch iemand, die geheei •*.-,«•• . ■ ■ ón.  ( 3* ) onfchtildig is, Van verraad beticht kan worden, en daar mede deze vraag : Wat is Verraad * beüoten. Thomas pompeji, een Edelman van Venna, werdt door een' Schoolmeester, dien hij ongenoegen gegeven hadt, bij den Raad van Venetië aangeklaagd, en belchuldigd van zeker heimlijk verraad. De Rechters dwongen hem, zo hij het leven wilde behouden, zich te zuiveren, en toonden brieven van zijne hand, waardoor hij die van Mantua nodigde , om Verona in te nemen. De befcheiden lang en veel beichouwd hebbende, erkende hij, het waren zijne eigen letters, of ten minften aan de zijne t' eenemaal gelijk; evenwel verzekerde hij heilig, ze noch gefchreven, noch eenig verraad in den zin gehad te hebben. Op dit gezegde , want wat zouden de ftrakke Richters anders gedaan hebben ? wordt hij veroordeeld. Thomas, die juist niet veel zin hadt, om op die wijze te fterven, bekeek de brieven met nog grooter opletténdheid en ernst , dan hij te vooren gedaan hadt, en merkte eindelijk het teken op van den papiermaker, dat op 't papier ftondt, en met anderen er over gefproken hebbende, bleek het uit het inerk, daar de papieren mede getekend waren, hoe de maakervan het papier die affaire eerst aanvaard hadt, eenïgen tijd, nadat de Brieven onderfteld waren gefchreven te zijn. De valsheid dus aan den dag komende, werdt thomas vrijgefproken , en de Schoolmeester , zijn fchelmftuk bekennende, na waarde en verdienste geftralt. Is dit nu alles niet voor eerst genoeg bij de vraag: Wat is verraad? Tot een Toegift de fpreuk : Scelera turn tuta funt, cum magna funt. De fchelmftukken zijn dan zeker, en worden ftraffeloos gepleegd, als zij groot zijn. TE L E T D E N, bij L. II E R D I N G H, En alom bij de meeste Boekverkopers daar dezelve, weeklijks aéén eu één halve Stuiver wordt uitgegeven  D E VRAAG-AL (Nö. 213) Hoe moet men dan goojen? Ordangs iii gezelfchap zijnde , van het welk eenige leden verkozen te kegelen, (en waaróm niet? Mag er dan niet een uitfpanningtjen zijn, gij Monfr. fijne aart? Of moet de boog altijd zoo gefpannen ftaan, tot hij eindëlijk berst en fplijt ? Nit houd mij Hechts niet op, als u belieft, waar zal dit op uitlopen?) Onlangs in gezelfchap zijnde, van het welk eenige ledën verkozen te kegelen, zeide c'én derzelven, misfehien geen gelukkigen gooi doende: hoe moet men dan goojen, als men goed kegelen wil? Ik, die mij aangewend heb , naar het voorbeeld van Vader cais en andere wijze lieden, op alle voorkomende gelegenheden invallende gedachten te laten fpeelen en mijne opmerkingen te maaken , dacht aanftonds bij mij zeiven : Is dat niet eene merkwaardige vraag ? Mogt ik die niet weLaan het publiek doen ? Indien daar eens een antwoord op kwam, naar waarde van het onderwerp, zou dat antwoord niet veel goeds en nuttigs kunnen behelzen? Hebben niet veel menfchen goede lesfen nodig, hoe zij dan behoorden te goojen ? Te weten , mij kwam aanftonds in het hoofd, hoe de ouden reeds het menschlijk leven en bedrijf, zoo in 't klein als in 't groot, bij een fpel hebben vergeleken, riiet alleen bij een Toneelfpel, gelijk Vader ïondii ir» V. D ZEI,. t AS  C 34 > de bekende regel jens , reeds meer door mij aangehaald , maar bij allerhande footten van (bellen! Mij v.iel eene pbits in uit den ofden Blijfpek'ichter plautus, in welke hij zegt, dat het menschlijk leven en bedrijf zoo is, als of mén met den Teerling ipeelt, als men een ongelukkige worp doet, dat men zeker niet altijd in de hand heeft , behoort men kunst en vlijt aan te wenden, om er evenwel zoo veel en zoo goed gebruik van te maaken, als moögiijk is, en ze zoo veel doenlijk door oplettendheid te verbeteren. Verfcheiden fpreekwoorden, dieatit de fpellen ontleend' zijn, zweefden mij terfond voor den geest; bij voorbeeld, uit het kaatsfpel : Die kaatst , moet den bal wachten ! Huimetuit! hoedt u voor de weerfmit! troostrijke fpreekwoorden, voor onderdrukten, verdrevenen, emigranten, geremovcerden : v Ppqu men wel goed, als men in '* wild gooit, zonder  ( 37 ) te mikken , en zich een bepaald doel voor te ftellen. Ea ipeelen evenwel niet veele fpelers in 't raensplïlijk kegelfpel, zonder doel of beöoging te hebben? lieden du jour f die 's morgens opftaan, zich aankleeden, het kofnjhuis en 'biljard bezoeken , eten , wandelen ', partijen bezoeken, zich ontkleeden, na bed gaan, om den volgenden dag den zelfden, kring weder door te loopen? Gooit men wel goed, wanneer men fcheef gooit' En zijn 'er evenwel nietveelen, die verbruid lcheei goojen in het groote kegefpel dezer wereld ? die zich een geheel verkeerd doel ftellen, of ten minfien geene goede en gefchikte middelen gebruiken , om dat doel te bereiken ? Evenwel gelijk het in het kegelfpel kan gebeuren, dat een onberaden en wild goojer een gelukkige Coup doet, gn den Koning treft, gaat het dus ook niet wel ééns in 't groot? dat zuike fcheeve goojers toch een aanzienlijke figuur maaken ? Maar wie zal hen daarom voor goede fpelers achten? Ten ware hij heninverftand en beleid evenaarde? Gooit men wel goed, wanneer men te veel gooit? En zijn er evenwel niet menfchen genoeg , die te veel doen, zoo wel, als die te weinig doen ? Ne quid nimis! Niet te veel! is immers eene nuttige en noodzaaklijke les ! kan men niet in alle betrekkingen te veel doen ? te wijs zijn ? te rechtvaardig zijn? gelijk salomo zegt? Wel nu is dan de vraag : Hoe moet men goojen? niet gewigtig en belangrijk? Zou ik er niet heel veel van kunnen zeggen , wanneer ik tot alle bijzonderheden wilde voortgaan? Maar ik heb nog andere opmerkingen. Is het niet even ééns, als of de Franfehen een kegelfpel of gelijk het, volgends le francq, ook genaamd wordt, een Koningfpel, fpeelden? En naar de wetten van, dat fpel te werk gingen ? En als of zij zich die vraag fteeds vóórhelden: Hoe moet men dan goojen? Hebben zij niet verbruid op den Koning gemikt, en hem doen tuir melen? dien Koning, die van veelen zoo beklaagd wordt, E 3. zo mijn pakjen dragen, en nog itooten en fchoppen toe. Doch,'om niet buiten het lpoor te raai en* zou verligting niet goed zijn? Gaan niet de me-:!"chen onderden last van kommer gebukt? Als zij hun hoo d kraauweii en buitelen, dat is, als zij moedeloos hederzitten, en het opgeven, is er dan wel iet goeds mede uit te voeren? Zijn zij dan niet fchielijk voort? Maar als zij verligting .voelen en krijgen, luiken zij'dan niet Weder op? iteken zij het hoofd niet moedig omhoog? doen zij geen edele daaden' Is het niet: de winnende hand is mild?~ enz. ' Wanneer men het dus ftelt, is de vraag van den Brieffchrijver dan niet belangrijk: Zijn er geene middelen van Verligting ? Maar moet het ook zijn verlichting? Is deze ook niet noodzaaklijk ? Is er niet veel duisternis ? Zoo veel duisternis , als in het Hol van Mante Sinos , daar de onvergelijidijke do'n QUicnoT in durfde nederdaaler, maar dat niet zoo veele kraajen, raven, vleermuizen, en nachtuilen bezet en bewoond was, dat de goede Held er bijna het hachjen bij ino-etchoten zou hebben? Want, is het niet zoo? Is de duisternis niet het verblijf van foongelijk gevogelte en gefpuis? En worden die nietgaande, vliegen zij niet wakker heröm, wanneer Hechts eene enkele hchtliraai hun duister hol dreigt te verlichten ? Maar verlangen menfchen , edele menfchen , niet altijd naar licht? Is het licht niet goed? Is het den oogen met aangenaam, dat zij de zon kunnen aanfchouwen ? "Moet het dan met zijn verlichting ? Zal elk rechtaan ouder zi^ne kinderen niet trachten te verlichten ? wijzer en beter te maaken ? Zal hij hen niet leeren, dat zij menfchen zijn, wat menfchen voegt, en toekomt? of zal hij bang wezen, dat zij voor hunnen tijd mondig zouden zijn ? En zal hij hen daarömlie .■eraltijd dom 'en onkundig houden willen? Uitvreeze, dat zijne ouderlijke magt daardoor zou liiden, en. dat dg kinderen minder aan hunne pligten dan aan hunne rechten zouden denken? Maar wat Teert ce ondervinding.? Wel, zie daar! mag ik mij niet op mij zeiven beroepen? Ik heb daar een Kleinzoontjen, gelijk 'de  ( 48 ) de'Lezer weet! wel nu, ik wensch en hoop, dat hfi wijzer, geleerder, fchranderer, beter, zal worden dan zijn Grootvader, maar als ik dat waarlijk wensch, moet het dan niet zijn verlichting? Ten dien einde, doe ik mijn best, ik vertel hem geduurig, dat hij een mensch is , die derhalven moet gadeflaan, wat een mensch toekomt, dat hij moet trachten naar kennis, naar verhand, naar deugd naar Godsvrucht, om uit zijn eigen oogen te kunnen zien' en met God en met eere ééns als een mensch door de* wereld te komen, en meent gij nu, dat mijn kleinzoontjen door die vemchtine ongehoorzaam , ftug , liefdeloos wordt, en mij veracht? Neen! Lezer! wilt gij het niet gelooven? komt het kijken! De jongen heeft mij lief, fort door een vuur voor mij lopen, kijkt mij naar de oogen, om mij toch geen ongenoegen te geven, daarbij zoo banff vooris, als voor de dood, hij is vrolijk, en vero-eroegd en doet, het geen hij doen moet, met bhjdfcnap. Zié dat leert mij de ondervinding! En hoe kan het anders' Wie bezef heeft, en verlicht is, wat een mensch is, en welke rechten en voorrechten hij heeft, waar hij toe geichapen is , en wie de weldaad der verlichting ontvangt en geniet, wie zou zich door ondeugd , godloosheid , Jaster laagheid wegwerpen ? zijne waarde helmetten en bezoedelen, zoo onëdelmoedig zijn, dat hij zijnen verlichter niet zou beminnen.' Hoe ! verdient niet God? verdient niet jesus, de groote Verlichter der menfchen , daarom voornaamlijk onze liefde, eerbied, en gehoorzaamheid, omdat hij ons verlicht, ons onderricht van onze waarde, en voorrechten , waarmede onze plichten onahcheidbaar verbonden gaan ? Ten flotte , men overweege de vraag: Hoe moet het zijn, verlichting of verligting! TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks aéén en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (No. 215) ' Zijn de grootjlen, dan niet altijd de besten? Oelük de Lezer weet, ik houde magtig veel van fpreekwoorden, en waarom zou ik niet van i'preekwoorden houden' Zegt men dan niet, dat zij de wijsheid der Oude» in zich betruiten? Zijn zij niet gegrond op de ondervinding der eeuwen? Behelzenzij niet de kern en hetpit van langduurige waarneminge ? Vivent derhalven de ipreekwoorden! Nu kwam mij onlangs, bij zekere gelegenheid, hetipreek...j • Al» de o-rootften altiid de besten waren, WOOIU ie • — a - dan waren de besten gemaklijk te kennen. En welke was dieo-clegcnheid? Ei Lezer! door vragen leert men de boeren &de kunst af", maar ik ben het vragen zoo gewend, dat mén mij door vragen niet ligt zal verraslen. En in allen gevalle, wat doet het ter zake? Zoo min als het iet ter zake doet, of ik de laatst uitgekomen werken, de gedichten van essiaN, of over de verlichting, of over de vrijheid al gelezen heb of niet? Toen dit fpreekwoord dan te berde gebracht werdt, tteeg terhond de waag bij mij op: Zijn de grootjien dan met altijd de besten* Zijn er niet zeer veele dingen, en omilandigheden daar men naar het grootlte tast? bijvoorbeeld, tón kleinzoontje.!, als wij eijeren eten, houdt veel van de eijeven van de zwarte kip, zoo noemt hij de grootfte eiieren, en hij meent, dat die de besten zijn. Maar waarom  C 50 ) noemt hij die de eijeren van de zwarte kip? Ik heb eens gelezen Grootvader! gaf hij mij op die vraag ten antwoord, van een man, die'op de markt eenige eijeren van een' boer kocht, maar zijn getal uit de geheele korf wilde uitzoeken , het welk de boer niet wilde dulden, maar er op ftondt, dat hij de eijeren zou nemen, zoo als zij in de hand kwamen, waarop hij tegen den boer , na hem gevraagd te hebben , of hij niet ook zwarte kippen hadt , en of er onder dezen hoop ook geene eijeren van zwarte kippen waren ? zeide, dat hij zeer gefield was op eijeren van de zwarte kip, en dat hij derhalven flechts de eijeren van de zwarte kippen wilde uitzoeken. De boer gaf hem te kennen, dat hij daar geen belang in Helde , indien hij van buiten op het oog .kon zien, welke eijeren van zwarte of welke van witte kippen waren, dat hij dan vrij die van de zr>arte kippen kon uitzoeken. De kooper zocht daarop de groothe eijeren uit, en koos die voor zich, en wanneer de boer zich daar tegen helde , alzoo hij nu met de kleine eijeren bleef zitten, hernam de kooper, dat de boer hem die keuze vergund hadt, en dat hij onfeilbaar wist, dat alle deze eijeren , die hij hadt uitgezocht, van de zwarte kippen waren, gevolglijk dat hij zich aan het beding hieldt. Zedert zegt mijn kleine, dat hij ook het meest houdt van de eijeren van de' zwarte kip. En is het niet bijna de geheele wereld met mijn kleinzoontjen eens , dat de grootften de besten zijn ? Gaat dit niet zoo ver, dat de oude volken er zelfs op zagen , wanneer zij zich eenen Koning wilden verkiezen, dat deze toch een groot man was, zoo als sa ut van de fchouderen af en opwaards uithak boven alle de Israëliten ? En is het van hier niet oorfpronglijk , dat de Titel van Groote gegeven is , in den zin van uitnuintendlten , voortreflijkllen boven alle anderen , van ALS-  ( Si ) mxANDiK den Grooten af tot op frderik den Grooten toe , omdat men het grootfte voor het beste hieldt? Geeft men daarom ook den naam van Grooten niet aan die genen , welken geern voor de besten en aanzienlijkften van een land gehouden willen worden? En gaat dit niet zoo ver, dat men, door eene famenvoeging van denkbeelden , aan die Grooten dikwijls alleen alle kimde , alle bekwaamheid , alle verhand , toekent ,^en aan de Kleinen, dat is, de genreen , waar onder de burger en dé goede gemeente behoort, dit alles'ontzegt ? Merkten dus de groote Farizeën de Ichaare niet aan, ais die de wet nietverfionden ? die van geene zaaken wisten ? die vervloekt waren ?Even gelik de groote goliüth den kleinen david -verachte ! maar was david dan zoo klein ? Is klein en groot niet een betreklijk woordjen, al naar men het neemt? Dat david klein was, in vergelijking met den Ijzervreter coliHtii, wil ik wel geloven, maar zoo klein, als fommigen zich verbeelden, zal hij toch niet geweest zijn ^dewijl savl hem zijne eigen wapenrusting aantrok, die saiii, die toch zoo lang was, gelijk wij gezien hebben. Zou men dan uit dit alles niet moeten befluiten , dat het grootfte het best was ? En dat, zoodra wij een gróót man zien, of hooren, wij met eerbied vervuld behoorden te wezen, omdat het een groot man is? Maar, hoé ftel ik het dan met het Ipreekwoord; indien de grootften de besten waren, zouden de besten ligt te kennenzijn? waar mede een ander Ipreekwoord overeenkomt:Klein maar dapper. Van welk gevoelen ook dat v/ouwtjen was in het Latijlifehe puntlchrift , die veel van groote lange mannen hieldt, gelijk zij zeide, indien Catera fint paria ! Ja recht , als alles naar evenredigheid is ! verbruid! G a welk  ( 52 ) welk een onderfcheid kan dit maaken! Zonden dan da Grootften altijd de besten zijn? Als ik viach, IJ-both ofbaars eet, tast ik dan wel altijd naar de grootfte? Zijn de middelmatige niet de lekkerlfen ? En dus ; zijn degrootften wel altijd de besten? ^ La-.t ons ééns hooren , wat de Wijzen der oudheid *üei gezegn neooen? Waf ,s erooter dan een Koninfr? en wat zegt salomo? Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot Koning, die niet meer weet vermaand te worden. Dus : Zijn, volgends salomo, de grootften wel altijd de beste? Wat zegt vriend asmus? De Koning zij de wijste man! Of maakt den wijsten Koning! Willen wij den wijzen salomo nog eens hooren? „ Daar was eene kleine Stad, en weinige lieden waren daar in; en een groot Koning kwam tegen haar. en hij omfingeldeze, en hij bouwde groote vastigheden tegen haar; En men vondt daar eenen armen wijzen man in , die de Stad verloste door zijne wijsheid: maar geen mensch gedacht deszeiven armen mans." En wafaeide toen.de wijze Prediker, toen hij zag, dat een arm man, dien men over het hoofd zag, omdat hij niet groot-was , en die evenwel die kleine Stad verloste : „ Doe zeide ik : wijsheid is beter dan kracht , hoewel de wijsheid des annen veracht, en zijne woorden niet waren gehoord geweest. De woorden der wijzen moeten in ftilligheid aangehooid worden, meer dan het geroep des genen , die over de zotten heerscht. De wijsheid is fceter dan de krijgswapens : Maar een eenig zondaar verderft veel goeds! „ Zou dit laatlte niet bijzonder plaats hebben, hoe grooter en aanzienlijker die zondaar zij , hoe meer invloed hij heeft, en oefenen kan , juist cmdat men gelooft, dat de grootften de besten zijn? Het is toch een raare zaak, dat de Wijzen van onöerfekeiden volken doorgaands zoo met elkander overeen-' item-  ( 53 ) ftemraen, als of zij een geheime orde uitmaakten, cué gezworen hadt , om zich tegen de algemeene vooröordeelen te verzetten. Terwijl het algemeen vooroordeel is , dat de grootften de besten zijn, best in ftaat, on» te regeren, en wie zou er bijna aan kunnen twijfelen ? daar zij er toe geboren fchijnen te worden, en het hun dus aan kundigheden niet kan haperen, die hun met de moedermelk worden ingegeven, en die zij bij de vleet kunnen opdoen , dewijl zij rondom zich niet anders zien of ontwaar worden dan regeeren ! ik zeg , terwijl dus elk bijna gelooft, dat de grootften de besten zijn, en dat de fmalle gemeente niet in ftaat is, bijna iet te beöordeelen, daar komen de Wijzen met hunne fpreekwoorden en magtfpreuken tusfchen beiden, en zeggen: Als de grootften de besten waren, dan zou men de besten terftond kunnen kennen , en geven dus aanleiding, om twijfelend te vraagen: zijn dan de grootften niet altijd de besten? Eén van de Ipreuken van kon-fu-tzi, of c o nfucius, dén vermaarden wijsgeer der Chinezen, was: „ De Grooten van een Rijk zijn niet altijd de groot- „ fte mannen van den Staat." Waar op ik deze bijzonderheid vinde aangetekend. „ Als kon-fu-tze zich aan het Hof van den Keizer van China , die in zijn' tijd regeerde, bevondt, liet deze Monarch hem bijzondere woonvertrekken in zijn Paleis inruimen , daar hij hem meermalen plagt te bezoeken. Bij de eerfte dezer bijëenkomi'ten j fprak de Keizer den Filofoof met de volgende woorjien aan: „ Ik verheuge mij < mijn waarde kon-fu-tze, u bij ,, mij te zien , en wel zoo veel te meer , nadien ik „ weet , dat gij enkel in mijne Staaten gekomen zijt, „ om mij voordeel aan te brengen." „ Allerge- „ nadigfte Heer" antwoordde kon-fu-tzs • „ Ik ben een mensch, die Hechts zeer weinig nut kan „ doen; evenwel ben ik tocli overtuigd, dat, in gevalle G 3 „ uwe  C 54 ) ü tiwe Keizer]. Majefteit zich van mijnen raad gelieve te •* ,bedl,e"c":. en, die" °P te volgen, zij zich daar niet », kwalijk bij zal bevinden. Mijn voornemen is, uwe Ma„ jelteit wijze mannen aan te wijzen, aan weiken gij de „ voornaamke Staatsbedieningen kunt vergeven 1 En „ wie zijn deze dan'. Voor alle anderen is lun, „ cle zoon van eenen armen landman, de geen, op wi»n „ zich uwe Majeiteit het meest verlaten kan?" „Een boer ! " — nep de Keizer met een fchaterend gelagch 011 aTT" " ?eenc bedieningen genoeg voor mijnen " Acle\' en M begeert van mij, dat ik zelfs boeren tot „ Staatsbeambten zal maaken Uwe Majesteit zal mij „ m.slchien gelijk geven" , vervolgde de Wijsgeer, zonder in t geringst verlegen te worden „J Gelief „ Hechts vooraf mijne redenen'te hooren. Elke iiand kan „ op deugden en verdiensten aanfpraak maaken, en degermgke handtceringen zijn het juist, daar men dezelven » nog het meest bij aantreft. Twee van de Koningrijken,' „ die van Uwe Majefteits Scepter afhangen, zijn van boe„ ren gelucht geworden ; welke kwaade gevolgen zouden „ er dan toch te vreezen zijn, indien ook thans een man „ uit oezen ftand deel moest krijgen aan de re°-eering van „ uw Keizerrijk' Geloof mij, allergenadigfteaHeer! het ,, Hof heeft u tot op den huidigen dag maar' al te „ veel luode Raden^geleverd, vergun dan, dat het dorp „ u eenmaal eenen g'oede geve. Het ontbreekt uwe Ma„ jesteit, gelijk zij zegt, aan bedieningen, om den tatrij„ ken Adel te verzorgen, die haaren troon omringt; maar „ indien uwe Majesteit daar toe hechts alleen op deugd „ en verdiensten wil zien, dan zal zij vinden, dat er altijd „ meer Ambten zijn zullen, dan Beambten, die dezelven' „ waardig zijn, en dat zij misfehien de boeren te hulp zal „ moeten nemen , om de menigvuldige ledige plaatzen we- . „ der. te ^bezetten. Met één woord: wanneer de Adel „ met toereikende is, om aan den Staat waardige mannen „ te leveren, dan moet men die uit het gemeene volk op,, zoeken , en uit hetzelve eenen nieuwen en waaren Adel ,, vormen." Hoeveel yerfchilt het gevoelen van den wijsgeer van de vooroordeelen , die foniinigen uit de goede gemeente koekeren , die meenen, dat de grootften de besten zijn ; en die dus door g. pa p e in zijn werkjen : D. de klugten der gekroonde jlervelingen, worden vertoond:  ( 55 > piso Ceen Visfiher.') Kinderen ! kinderen! d 0 m i t i a Wat is het vaderliel? p t s o Nu zult gij zien, dat gij nog nooit gezien hebt. si l i vs Is het wat moois? p i s o Het mooiile uit het geheele Rijk. d o m i t i a En wat is dat Vader? piso De Keizer! s i l i u s De Keizer? de Keizer? o daar bén ik tot in mijne ziel blijde om' daar heb ik lang naar verlangd. p i s o Dat geloof ik wel, het is ook alles, wat gij zien kuntt d o m i t i a Maar Vader piso! dé Keizer is immers —— p i s o Keizer van de geheele wereld! d o m i t i a Ja, dat is goed, maar hij is immers maar een mensch? piso Een mensch « een mensch? s i l i u s Hoe durft gij het vragen, domitia! piso Een mensch ? —~— De Keizer zou niet meer dan een mensch wezen ? domitia Maar wat is hij dan? piso Wat hij is — Hij is jupiter! hij is apolio! hij is b a c c h u s ! hij is herkules! hij is - o nog zoo veel. domitia En is hij dat alles gelijk ? piso Ja! ja! en nog veel meer dan dat. s i l i u s Waarom niet domitia! Waaróm niet? hij is e immers Keizer voor ! hij kan de Goden maaken en bre-  ( ,56 ) breken , zoo als het hem behaagt. Dat is niet meer dan billijk. — DOMITIA En zijn de Goden daar zoo mede te vrede? piso * Wij moeten daar wel mede te vrede zijn , wij, die hier op aarde wonen, en zouden die goede lui daarboven het dan niet zijn? — Kijk, domitia, voor den Keizer moet alles onderdoen, enz. Nu heb ik nog net zoo veel plaats over, dat ik de volgende Fabel hier kan plaatzen. Zulke Fabelen maakt men in Duitschland! EENE FABEL. Zeker rijknecht mishandelde het paard van zijn Heer» een fchoonen moedigen Engelschman , op het wreedst. Enkel vennaakshalve floeg hij het dikwijls, dat het bloed er bij neèrliep, reedt het half dood, en als het dan vermoeid en buiten adem aan de krib kwam, was een weinig fchraal hooi zijn voedzel. Den haver hadt de fchelm verkocht , en van het geld teerde en fmeerde hij wakker met hoeren en fnoeren, in tegenwoordigheid van het arme mishandelde beest. Eindelijk gaf verdriet en wanhoop aan het edel ros moed. Het wierp den booswicht af, tradt hem in de modder, e» vloog zoo fnel als een pijl over heide en veld. Maar, ongewoon zich zelve te beftuuren, brak het een poot. Daar lag het arme dier, zonder redding en hulp, verloren. Ziet gij, fchreeuwde hans fchimpcnd hem toe , waar uwe ongehoorzaamheid op uit gekomen is ? als gij geduldia de ftokllagen geleden en uw hooi gevreten hadt: dan zoudt gij een zoo fmaadelijken dood niet geftorven zijn! „ Ha!" riep de kervende lchimmel, ,, ichaamt gij u „ niet, rampzalige , mij dit verwijt te doen? als gij uwen ,, pligt niet zoo fchandelijk vergeten hadt, nooit zou het ,, mij in het hoofd gekomen zijn om mij tegen u te] ver„ zetten ! Wie heelt dan de meeste fchuld aan mijn on„ geluk, mijne wederjpannigheid, of uwe tijrannij ? De zedeles op deze Fabel kan elk gemaklijk vmden, die het Declameren der Hovelingen over het onheil van volks-bewegingen, die eenen Staat beroeren, ooit mede heeft aangehoord. Y~Ë L E-ft 2 È N, • bij L. 11 E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks aéén en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (N° ftiö.) Is het al weer Zoo laat l In langen tijd hebben wij van onzen gerk.it de vhg e r niets vernomen gehad ; ik begon al te vragen „ waar mag gerr i tv buur geftoven of gevlogen zijn? En werd al beducht, of hij ook, hier of daar, in deze tijden van oorlog en verwarring, in de knel was geraakt' wanneer ik onverwachts twee brieven te gelijk van hem ontvang, die ik, dewijl zij gewigtige vragen behelzen, terftond zal mededeelen, zijne eerfte vraag heeft mijn Lezer al gelezen: Is het al weêr zoo laat f Eene vraag, die ik dikwijls doe, wanneer ik mijnen tijd, met vermaak en wel te doen, heb doorgebracht, eene vraag, die veelen, welke hunnen tijd met niet te doen, of beuzelingen verfpillen, wel wat meer mogten doen , opdat het niet ééns voor hun te laat worde, eer zij het vermoeden. Eene vraag, die evenwel, volgends de gedachten van g er rit, fomtijds niet te pas komt, maar laten wij hem zeiven hooren. mijn heer »e vraas-al! Onlangs hoorde ik deze vraag, is het al weêr zoo laat? , hier in heeft mij een aanzienlijk.man geholpen, en mij ook in de daad het proces voor als toen doen winnen, ik dacht, dat dit zuivere vriendfehap was, maar maak ééns haat ei menfchen, ik heb hem zijne kosten en moeite rijklijk moeten betalen , en dat liet flimfte is, mijn partij heeft thans het proces weêr vernieuwd , en valt mij met verdubbelde krachten op het lijf, nu ben ik heel geruïneerd; en zo gij geen geld verfchaft, geheel, verloren! Wat zal ik in dezen nu doen, vriend vraag -al! .zal ik mijne jongens im afzetten met de vraag: Is het alwéér zov laati Waar' moet dat eindelijk heen? Ik ben, in de daad, al meer dan een vierde part van mijn goed kwijt, waar moet dat eindelijk bedaaren? Gij plundert mij geheel! en als de. boel op is, wat dan? Waarom houd't gij u niet buiten procesfen? En dat met uwe buuren? daar gij zoo veel diensten houdt hebben ? Gij maakt, dat gij bij de wereld, uw naam en faam verliest! Kondt gij dat dan niet bedenken, dat II 2 viien-  ( tfo ) vrienden zelden iet om niet doen? Goede vrienden, maaelkander uit de beurs? Wel nu, wilt gij nu de oude kote veel melken, zoo dat zij in ééns uit de melk raakt' Maar, wat zou dit nu alles baaten? Het ziin immers mijn e'gen jongens ? Dat is klaar , zonder vaèr ! zoo zolz weleer Vader d a t h z e n. Het is gemaklijk praten , zei aalt jen de lig tekooi tegen liaare moeder, het is gemaklijk praten, gij moet u kuisch houden , zoo lang als men geene gelegenheid heeft, maar je moest eens een rond jaar eenig en al. leen met een' jongen frisfchen weduwenaar in huis zijn, of ge niet wel anders praten zoudt? Maakt dan de gelegenheid den dief niet? Zoo als het fpreekwoord zegt? Men kan nog al ligt iemand van raad dienen, als men buiten de gevallen is, maar, zoodra komt men er niet zelve in, of men loop:, om de beenën te breken, bij al de wereld rond, om goeden raad in te nemen. Overal treft men gewillige lieden aan; overal zijn de lieden tot berstens toe vol, en dienen er elk rijkhjk van mede. Zoo hups en mild vallen de meeste menfchen, om een ander dienst te doen, als zij het zonder fchade en buiten hunne kosten verrichten kunnen. Zijn dat geen nobele karakters? Het is een Dweeper, een V...e gek, een S... ftjjfkip, zegt mijn Buurman br.amas.bas, en dezen zijn zoo de lieve naamtjeps, die hij doorgaands aan ziine medemenfchen geeft, wanneer hem de kop kroes ftaat, en dat gebeurt gewoonlijk, als hij zijn zin niet heeft. Hij heeft zoo zijne vaste tekens, en wijst accuraat het weer van zijn humeur , trots de beste Barometer de veründeting van den dampkring. Ondertnsfchen hangt de verandering veel bij hem af van de goede en kwaade geruchten, die hij hoort, en dan rijst of daalt zijn Barometer aanftonds tot eene merklijke hoogte of laagte. Eene ongunstige fchermutzeling van een weinig importantie kan dik-  ( 61 ) dikwijls oogenbliklijk eene daaling van tien graden veró'orzaaken, en bij een ongelukkige batailje heeft men doorgaands een ijslijk onweder. Als men nu deze tekens voor af ziet gaan , dan kan men, zonder de gave van voorzegging te hebben, gerust voorfpellen , dat er vrij wat op handen is, Maar ziet men ze, dan is ook aanftonds elk, die br.amar.bas kent, in de weer, met de vraag: Is het al weêr zoo laat met onzen bramarbas? Ziet men een' likkebroer, die doorgaands den gantfchen dag met een nat zeil loopt, hij zal u aanftonds door zijne malle gebaarden, door zijn zot waauwelen, door zijn verveelend gefnap en gebabbel, de gewisfe , de zekerfte rekenen er van geven. Hij maakt zich tot het belachlijkst voorwerp van de wereld, en zag hij met hetzelfde onzijdig oog zijne belagchlijke dwaasheid, en hoe hij door zijne malle kuuren het voorwerp wordt van befpotting, zag hij met dat onzijdig oog zijne befpotlijke dwaasheden, die hij begaat, wie weet, of hij zijn leven lang een enkel glas Genever meer dronk ? omdat een mensch immers op niets teerder is, of behoorde te zijn, dan dat hij gehouden zon worden voor een voorwerp van befpotting? Doch, daar ik zijn wilde, zoodra krijgt men zulken likkepint niet onder 't oog, of de eerfte vraag, die men aan, hem doet, is: Hoe! is het met hem al Weêr zoo laat? O ja, mag elke likkebroer niet gerust denken, dat hij nooit met een roes in het publiek verfchijnt, of honderden van menfchen doen eikanderen deze vraag : Is het al weêr zoo laat? en dat zij hem overal met vingers nawijzen, en hij een fpot van de geheele wereld is ? Onze P ... mag niet ernftig, of ftroef zien , geene grimatzen maaken, bokkenfprongen doen, van zich fpuwen, Itooten met den ftok, of men vraagt eikanderen aanftonds: Staat hem de muts al weer niet wel? De oogen flonkeren hem 'zoo in den kop, hij loopt weêr van den e'e'nen na den anderen, en ziet zoo barsen als een Moorsch KeiH a zer,  (.6a ) ïer! Hoe is het met onzen P . . . Is het al weêr zo» laat ? Is het al weêr zoo laat ? vroeg onlangs zekere moeder aan haare dochter. A¥el nu moeder, gaf deze ten antwoord: Werk ik niet tot nut van 't algemeen ? lever ik geene leden aan de Maatfehappij ? Zij moest juist in de kraam vah haar vierde kind, en bij ongeluk was zij.nooit getrouwd geweest. ahtonjj losbol komt naakt en berooid 'thuis, hij heeft alles verfpild, vrouw en kinders zuchten van gebrek, juist niet voor de eerfte reis, te recht vraagt men; Is het met antoNij weêr zoo laat i Broeder benjamin en Zuster knipsciiaar hooren nooit eene preek, die niet in alle opzichten orthodox is , zoo in het Burgerlijke ais in het Geestelijke. Liever nichten zij eikanderen t'huis, als er niet naar hunnen zin gepreekt wordt, dat doen zij dan zoo liefjens, en beklagen zich over dc booze tijden, en het gevnar van de kerk. Broeder benjamin behandelt Zuster in alle opzichten zoo gemoedelijk naar haareu uit en inwendigen ftaat. Brave menfchen zijn er niet meer! O wat zijn de tijden boos! Men geeft hun na, dat zij van de geheele wereld kwaadfpreken. Maar, als nu de wereld kwaad en boos is, zou men zich dan over die boosheid niet mogen beklagen? Zou dat niet het betwisten van iemands vrijheid gijn, als men dat niet doen mogt, hetgeen roeringen zeggen ? Moet men zich van de booze wereld niet afzonderen? en dat doen juist Broeder benjamin, en Zusterknip schaar; zij verfchuilen zich in de eenzaamheid, hier of daar in een ftil hoekjen, daar het oog van de booze wereld hen niet kan befpieden. Eb is het dan niet eene loutere kwaadüartigheid van de booze wereld, dat men deze vroome luidjens niet zoodra bij malkanderen aiet, of men is boos genoeg, om die geheime famenk*omften ten kwaade te duiden ■ en tegen elkander te zeggen ls  ( ft ) h het met Broeder 1i ti j a m i n en Zuster tNuseai .va. ei weêr zoo. laat? - > ■ De fehijnheih'ge Zuster j.risitia doet dierbare gebeden. Deze berfluitcn . alles., in zich,, zoo van het Couraaatennieuws, ..bijzondere tijdingen, als van de daagljjks voorvallende liadsgebeurenislen. Dit draagt bü haar den : naaia van Invlechting in de gebeden. Geern'heeft zij, dat ds mensche.n haar. hóoren bidden, man.,w.eet immers nie>, w-eike vrucht dit fomtijds bij .anderen.doen kan, om v^r&okte .harten te. vermurwen? daar voor doet zij haarc gphesdfsa, en vooral des avonds, omdat het dan hil is, hard op, :ej.i wel dicht aan de ilraat,. om van de. voorbijgangers gehoord te worden, opdat z;j, die kat hebben, daar uit nuttigs Richting kunnen trekken. Zij bidt ook heel lang en eraliig,.en kan dit wel misfen, daar zij zoo veel zaken sa haar gebed heeft voor te dragen ? Maar nu , verdient deze handelwijze wel zoo te worden afgekeurd, gelijk mes doorgaands doet, en beftempeld te worden met den titel va» Farizeêufche fchijnheiligheid? Zoo.dat.mon, «d fpotteude, te'o-en elkanderen'zegt: Hoor Zuster eens: O! zegt de ander : Is het al,weêr zoo laat? Die booze en bedorven wc- ■reld! ..ai'L-jtf'caWmo bib .b=-.--:.- aé>ti,"; Als ongze DöTnenij, zei mij laatst een boer, weinig geftoddeerd heeft, dan motten het de Arminiaenders epz^pciniaenders, en Atheisten, dat zoo meestal e'én volkje» is , doorgaends ontgelden. O dan ken hij zoo raezea en zoon geweld maekeri. Geen eene boer zit er dan te ilaepen, maer elk kaauwt zijn dó ós omtrent leeg, en luistert als vinken. Verftaege ? Maer dan hebje óók, verltaege? wel fpotters, die faemen rotten en zeggen: O is het weer zóó laet met Domenij? Maaken de kleederen den man niet! Hebben zij dat niet altijd gedaan , zoo wel in vroeger dagen, als in on- ■ zen tijd? Zónder montering is een foldaat geen foldaat» zonder mantel, bef e-n groote pruik, een Acltillcs geea  ( H ) Achilles, J zonder baard een Filofoof geen Füófoof of Aftium liberalium magister, een ftar op den rok maa'tt menigen Graaf of Prins, maar een ftar op den borst, den edelen man! zegt mijn vriend as mus. Maar wie fpreekt daar ? zonder waait welen was gerrit de vrager geen gerrit meer, terwijl er anderen misfchien bijvoegen : O is het met gerrit al weêr zoo laat ? Het kan wezen , Heer v r a a g - a l , dat de wereld boos ge'noeg is, om omtrent mij zulke vragen te doen. Doch, om uwen Lezer geene gelegenheid te geven, om nog gekker te vragen, dan ik gevraagd heb, oordeel ik het best, dezen brief maar te eindigen , en dat wel, zonder dat ik er een énkel woordjen meer bij voeg, dan dat ik ben GÈRRIT DE VRAGER. * * ' * Nu had ik bij dezen Brief mij al gelpitst tot nog eenige ophelderende vragen , maar mijn vrouw tjen wekt mij uit jnijn gepeins op. Vaderlief! fcheidt gij nog niet uit? het Ss negen uuren, tijd om te eten, en na bed te gaan. Is het mooglijk , Moederlief! Is het al weêr zoo laat ? DIXI! Te L E T D E N, bij *L. HER DIN GH, jjki alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekiijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 217) Moet hij, die naar Roem dingt,geene groote daden verrigten ? MIJN HEER DE VRAAG-AU D e roem is een prikkel, welke alle menfchen aanfpoort tot het bedrijven van . zulke daaden, waardoor ze en bij hunne tijdgenooten en bij de nakomelingichap eenen ontfterflijken naam zouden verwerven. Vindt men dezen trek niet in eenen meerder of minder graad bij alle menfchen ? Staan niet aanzienlijken en geringen, rijken ett armen, vorsten en onderdaar.en, haan zij niet allen naaf roem ? Is ieder mensch niet geneigd , om ten minnen iet te verritten , waardoor hij onder zijne natuurgenooten eenigen roem mag wegdragen? Zijn de menfchen niet ultoos van die geaardheid geweest, en zullen zij niet zoo blijven, zoo lang de wereld ftaat ? Levert ons ó." oudheid daar geene treilende bewijzen van op? Vinden-wij dezelve ook niet overvloedig in onzen leeftijd, en zullen onze nakomelingen die niet bij hen blijven aantreffen ? Dan zij, die naar roem ftaan , verrigten die wel allen groote, en roemrijke daaden ? Is alles wel wezenlijk groot en roemrijk, 't geen daar voor dikwijls zoo algemeen gehouden wordt? Hebben niet overwinnende vorsten, en dap* pere veldheeren , en onder hunne tijdgenooten, en bij het laate nageflagt, ontfterlhjken , eeuwigen roem verwor.-èn? v. deu, 1 Um  C 66 ) Maar verdienen wel alle daaden, welke van vorsten enveldheeren verligt zijn, den eernaam van roemrugtig ? —— Heeft alex ander, hoe vermaard in oorlogsbedrijven, door alle zijne groote overwinningen , door aile zijne daaden, wel zo veel roem behaald, als de Vaderlandlievende milt iade smet e'éuen veldflag in het veld vm Marathon , toen hij zijn Vaderland bevrijdde van eenen gedreigden —— en zoo het hem toefcheen , van eenen gewisfen ondergang? alexaxder overflroomde met zijne verwinnende ooiiogsbenden bijkans de heele weereld, en deed alles bukken voor zijne overheerfchende wapenen. m iltiades verzet zich met een hand vol dappere helden, met tienduizend Athenienfers , die of zullen fterven, of hun Vaderland redden, tegen een Leger van honderd en tien duizend Perfianen. mutiadbs overwint, hij bevrijt zijn Vaderland, verdrijft den Pcrfiaan uit het zelve ——- keert als Redder van Atheen, keert als overwinnaar der Per Jen, zegevierend te rug! Wie heeft meer roem 'verdiend, alexander, die door zijne heerschzugt de heele wereld dwong' Ofmiltiades die met een handvol dappere Atheners zijn Vaderland verloste 5 ■ Hoe verbreidden de Romeinen hunne over alle volken zegevierende wapenen niet uit? Moesten niet alle Natiën, welke zij rondom zich verfpreid hadden, bukken voor hunne wapenen ? In het oosten en in het westen waren de overwinnende Romeinen gedugt, en voerde julius caesar niet deze trotfehe zinfpreuk in zijne Legervanen : „ Ik kom , ik zie, en overwin"! Was .bet niet de zugttot roem , welke hem aandreef, en die maakte , dat geene volkenden held, in den loop zijner overwinningen konden ftuiten, en beletten, dat hij dezelve tot in de verst afgelegenfle Eilanden , tot in Brittanje zelfs, overbragt ? Dan 1'meedde julius onder alle zijne overwinningen de ketenen , van de bukkendfte llavernij niet voor de halzen der over  ( 67 ) ©verwonnen volken — voor de halzen zelfs van zijn eigen volk, de dappere Romeinen? —— Werdt caesar. niet de overheerfcher, de dwingeland van het trotfche Rome , dat zich van geen menfchen liet de wetten hellen, maar die aan al de wereld voorfchreef ? tb. a s rbo¬ lus de veldheer der Athenienferen, verbreekt door zijne dapperheid de flaaffche ketens, waar in de Atheners door dertig dwingelanden geklonken waren. ■ Hij verlost zijn Vaderland op eenmaal van de onderdrukking diertijrannen, herhelt de vertrapte vrijheid, en Athene erkent in hem zijnen edelmoedigen redder, en dapperen verlosfer. Wien komt de wel verdiende roem toe? Wie is de waare held ? Wie verdient eeuwig te leven, ciSAt of t h r a- SYBULUS? Was het niet bij de oude Romeinen eene zeer loflijke gewoonte, en behendig in gebruik, zoo lang zij nog door geene geweldenaren onderdrukt werden, en de gulden vrijheid nog zegevierde over bloeddorstige dwingelandij, den zulken, die het leven van eenen hunner burgeren gered hadt, of iemand van den dood verlost, eene bijzondere eere aan te doen, en hen, die het algemeen welzijn helpen bevorderen , te rekenen voor de grootfte mannen ? En daar en tegen zij, die de belangen van 't algemeen minder behartigden , dan hun eigen lof, die zich als hoofden van oproer en verwarring opdeden, werden die niet minder gefchat, dan openbare dieven en moordenaars, en werden de misdaden der eerften bij regte Vaderlanders niet oneindig zwaarer gerekend, dan die der laatften? Een zeker fchrijver, en beroemd wijsgeer vraagt: „ Behoort tot de uitoefening van het regt de befcherming niet van de goederen, en het leven der burgers? ~—' Zo ja, verdienen dan alle ^de zulken, welke die heilige wetten des volk overtreden, volgens de wetten des Jands niet geftraft te worden ? — Al wie den boozen , en kwaaddoener in de hand werkt, verrigt die wel groote l s daa.-  ( 03 ) daaden ? Hij mag- roem behaalen; maar verwerft hij dien wel bij eenig ander mensch , dan Bij den boozen » - Keizer joz sp hu s, wiens naam en gedagtenis niet genoeg herhaald kan worden, en die door groote daaden eeuwigen roem verworven heeft, maakte eene wet teo-en« alle rustverftoorers, en die de veiligheid lchènden ,"&dat namelijk de heden en dorpen, daar geroofd of geplunderd word, de geplunderd-en 1'chadeloos moeten ftellen" Is dat geen lehoon middel, om de rust te bewaren, en ieder ingezeten m veiligheid te ftellen, want in een land, waar deze misdaaden plaats hebben, is immers geen burger van zijne bezitting en leven veilig of verzekerd? en hebben de Hjtlanders wel eenig crediet Voor zuk een volk, «aar die misaaaden ftraffeloos gepleegd worden.' - Behoort iet bepaalen van zoodanige wet, niet onder de groote daaden van j o s e f h u s , en verdient hij daar door geen eeuwigen roem / -plutarchus tekent aan van them i j t o c l e s dat hij door sijjonidbs, den dichter, een verzoek gedaan zijnde, dat onredelijk was, antwoordde : „Dat nij, s imonides, geen goedzaliger zou zijn , indien hij tegen de maatzang zong. - En hij, t h t * r s t o c l e s, geen waardig bevelhebber, indien hij iemand legen de wetten begunftigde. » _ Toonde th e m i s t o c l Ïs niet door zulken antwoord te geven , dat hij waarlijk een groot man w as, en dat aan hem het oppeibevelrebberfchap wel was aanbetrouwd ? Dan zou men den roem en lof _ den naam en eer van de meeste vorsten en voor al van de groote Bevelhebbers van Europa, niet op een eerroovencle wijze bezwalken, indien men hen niet zoo rechtvaardig hieldt als the m i s t o c l e s ? Wie zou niet op dezelve wijs antwoorden, als deze Atheenjche bevelhebber, 't zij door beloken, 't zij door gaven aangezogt wordende tot het plegen van ongerechtigheden.' _ Zou men niet veelen den lol en roem benemen, indien men hen niet aanmerkte %ls de ijveriglte voorltanders van eenen welgeördenden Godsdienst, en burgerlijke vrijheid? _ En welk groot man 0j beroemd vcldneer zal zich door 't vei leidend goud Jaten. onjKoopen, om' zijn Vaderland te verraden, en daar door allen te vooren verkregen roem te bezwalken.' — v ar, den beroemden Thebnanfchen veldh er e r am i n o n?AS vmf menaangeteckend, dat men hen zoekende om tekopen, aoor iemand, op wien hi, uittermaten gefield was, een groeten fchat van goud liet aanbieden, om zijne trouw £ 1 j''! ^«-kelen: Dan wat was het antwoord, dut men w «en grootmoedigen veldheer op deze laage pogingen ont-  ( 69 ) •ntving? _ „ Geld, zeide hij, is in 't minst niet nodig, om mij tot de een of andere daad te bewegen; Want zo men dat geen op het oog heeft, wat voor de Thebaanen voordeelig is, dan zal men mij zonder de minste belooning daar toe t' aller uure gereed vinden. Maar begeert men iet, dat daar tegen aanloopt, dan heeft men goud, noch zilver genoeg, om mij tot zo een fnood fuik te bewegen; want alle de fchatten van den geheelen aardbodem zijn mij zoo waardig niet, dat ik daar aan de lielde des Vaderlands zou opofferen. — Is dat geene groote moedigheid, eenen beftuurcr des Vaderlands waardig, en verwerft men niet eenen eeuwigen roem, eenen onfterflijken naam door zulke groote daaden tc verrigten? — Van dien zeiven ïpamin o n d a s vind men bij nepos, dat hij, behalven in zeer veele andere deugden, ook uitmuntte , in trouwhartigheid omtrent zijne vrienden. Hij was altijd gereed, zegt nepos, om ongelukkigen te redden , in zoo ver, dat men van hem kon zeggen, alles met zijne vrienden gemeen te hebben. Als iemand van zijne burgers in ongelegenheid was, of ongelukkig van zijne goederen beroofd , deedt hij zijne gegoede vrienden bij een kcnien, en fchrecf hun voor. naardat zij gegoed waren , ho» veel elk uitreiken zoude. En als hij eene genoegzame lom bepaald hadt, geleidde hij den behoeftigen tot hen, die zich verbonden hadden, den ongelukkigen te redden, en droeg zorg, dat zij zeiven hem de beloofde penningen uitreikten , opdat hij, wieiAien redden, en in zijnen ongelukkigen toeftand onderhennen zoude , recht konde weten , aan wien , en hoe veel hij ieder verfchuldigd was? — Hij heeft, zegt dezelve fchrijver , uit zijne roemrugtige daaden, niet dan glorie behaald. — Hoe fchitteren zulke deugden in aanzienlijke mannen, in de grooten der aarden ? — Zouden zich Christen vorsten of veldhe'eren wel behoeven te fchamen, om de voetftappen te drukken van dien beroemden Theboanfehen bevelhebber ? Is-het wel laag -"oor eenen Chineefchen Keizer, één dag in het jaar den ploeg te drijven , ter aanmoediging van het volk, met dat gevolg, dat men zeggen kjn, dat de Landbouw in dat Land den hooghen trap van volmaaktheid beklommen heeft? Behoeft een Keizer zich wel te fchamen ovs-r zulke daden —— te fchamen, dat hij het werk van een Landman verrigt, om daar door zo veel voordeel en heil zijnen onderdanen toe te brengen? Zotken veelen niet roem, en een grooten naam te verwerven door zulke daaden te verrigteu, die waarlijk regt I 3 in-  ( 70 ) ingezien veel eer den naam verdienen van laag, dan van groot en verheven te zijn? De Egijptifche Koningen. zogten hupne grootheid, in de onderdrukking van anderen. Zogt farao het niet, in Israël al het geweld door dwinglandij te doen gevoelen? Dan , behaalde hij daar door roem, of eeuwige fchande? — Ziet men met overal, waar men willekeurig regeert, dat daar trapswijze de dwinglandij ook afdaalt tot de minüen, tot de geringde clasfe des volks? Dan, daar men zulke vcrfchijnzels ziet, verteert men daar eikanderen niet, en haast zulk een ftaat zich niet naar zijn onvermijdelijk verderf? Moet men niet, om waaren roem te behalen, greote daaden verrigten? _ Onderftelt alle dienstbaarheid, en flavernij, geen onderdrukking en geweld? Maar is hij wel groot, en roemrijk, die alleen gebiedt over een hoop ellendige flaaven, fchoon die dagelijks voor hem kruipen, en dezelve doorhem met voeten worden getreden' Zijn die Üosterfche Vorsten en Prinfen groot, en roemrijk, die geitadig den voet op de nekken hunner onderdaanen zetten? Is hij groot, die zijne natuurgenooten onophoudelijk met baldadige voeten treedt? Welk een leven is het leven van eenen flaaf? Is het niet jammerlijk.' maar ook tevens kort van duur, omdat hij, die onophoudelijk wordt getrapt, noch eene goede gelteldheid, noch eene regelmaatige wijze van leven houden kan, het geen nogtans net wezen daarvan uitmaakt, en indedaad het leven onderfteunt? ■ Dan, wat hebben zulke gew aande groote Vorsten te verwagten, die daag- lijks het volk voor zich in 't ftof doen kruipen ? Werdt farao niet in de diepte der zee, in eenen grondeloozen afgrond verzwolgen? En zag men n k b u d c a dn zar niet vernederd tot de laagte van het redeloos vee, en met de beesten gefijk gelteld? Welk eene verbazende vernedering! Hij, die korte oogenblikken geleden, door dezen waan vervoerd, zich als eenen God vertoonende, beroemde, dat hij de aanlegger en fligter was van het trotfche Babel, wordt nu vernederd tot die laagte, dat hij in het veld gras at met de beesten? — Bekleedden neb udcadnezar en farao niet den eerften rang in de clasfe der dwingelanden? Maar verkort e?n dwingeland ook zijne dagen niet? verkorten niet zijne buiteniporigheden, verdriet en eerzugt merkelijk zijn leven? — Men heeft al lang opgemerkt, dat in een Land, waar de vrijheid'hetIterkst wordt gehandhaafd, waar geene despotieke magt, of eenige dwingelandij plaats heeft, dat aldaar de oudfte lieden gevonden worden? En indedaad  ( 7i ) daad is er geene genoegdoenende rede voor' Is de grondoorzaak van een verkort leven niet veelal te zoeken in de ongerustige kwellingen, welke den menfchen worden aangedaan?"— Dwinglandij en heerschzucht verwekken een gerSlctig verdriet. — Maar is er wel iet, dat den ïnenscti mecr verzwakt, zijne kragten verteert, en hein vroeg ten grave doet dalen, dan onophoudelijke kwelling , da.i geduurig verdriet te moeten lijden? Is het r.iet een worm die onophoudelijk knaagt, die zelfs het hangebeenie verteren kan? — Maar ondervinden de dwinge.anden, de despoten zelve, deze nadeelige uitwerkingen, niet wederkeerig, omtrent hunne eigen peiToonen - Zijn niet de grbbtfte despoten, doorgaans de vreesachtigue menie len, en moeten zij niet altoos bedugt zijn voor de ondernemende karakters van menfchen, welke van hun onderdrukt worden, en naar de onaf hangeiijkheid haken? — Onal anglijkheid kan de weereld en bij gevolge ook de Troo' nen der Monarchen, doen fchudden. Maar kwelt een onophoudelijke vrees hen niet geftadig, en moet ieder dwingeland niet alle oogenblik verwagten van zijnen Ri kszetel te worden afgebonst? — Laat hij zich daarom niet gefiadig omringen door üjfwagten, welke hem nagt en dag bewaken moeten? Is dat niet een bewijs van vrees, en dat ik me niet veilig agt, wanneer ik me door eene wagt moet laaten omringen, en mijne veiligheid zoeken in gehuurde knegten? Dan zij, die geftadig in vrees leven, voor hunne waardigheid, en voor hun" behoud , zullen die niet ondervinden, dat zij door eene dagelijkfche onrust en knaging verteerd worden ? en zal 't niet dadelijk hun leven verkorten? zich te bevinden in de clasfe der dwingelanden, omdat men zich door gedmirige vrees, en door eene rustelooze angstvalligheid voelt aangevallen, zich onophoudelijk ontrust. — cimon, de zoon van iiiti.d e s, zo beroemd, door edelmoedige en groote daden , hadt door zijne buitengewone miHadigheid, de liefde der Atheni'ênferen zoo tot zich getrokken , dat hij ro"h voor sijne eigen, noch voor de veiligheid zijner goederen behoefde te zorgen, deze vondt hij in de liefde van z^n volk, zo dat^netzehe zijn veiligfte wa.;t uitmaakte, — Nimmer Verfchèeri hij in 't openbaar, zonder dat hij gevolgd wierd door zulken, die hem geld nadroegen, het geen hij aan behoefugen liet uitdeelen ; zijne goederen werden door de A,htnïèr,fers zelve beveiligd. Hij behoefde daar nimmer eene wagt, ter beveiliging te plaatlen. Als hem iemand; ontmoette, welke zesr flegt gekleed was,  C 72 > was, trok hij zijn kleed of mantel uit, en gaf hem die Nooit wilde hij aan iemand den fchijn geve? van weiee' ring, door hem iet voor het toekomende te beloven" maar wilde dadelijk in het gebrek voorzien, wanneer hi lemand in lijden zag. Dagelijks hieldt hij open tafel. _ Geen dag liet hij voorbij gaan, zonder weldadigheden te hebben bewezen. Aan ieder hield hij ftandvastige trouw! JZTt lie'..hlJ^ebrek Jijden, en veelen Heeft hij rijk gemaakt Zij, die in armoede overleden, en niets nalieten om van begraven te worden, liet hij op zijne eio-e„ kosten ter aarde beftellen. _ Zoo veelen feTnog• onëir£ meer groote daden, verrigte die groote zoon van milti.? ' 1S'tWe- w°nder' dathij hier dooreenen onfterfl. ken roem verwierf/ Dat zijn leven en zijne goederen altoos veilig waren.' Dat dus zijn leven zeker was, en nij na zijne dood zeer moest betreurd worden.' _ Moet hij, die naar roem ftaat, geene groote daaden verrigten} - Dan, treft men onder de Weereidgrooten, onder de Vorsten der aarde, ook altoos wél de grootmoedigite, de roemrijklte daden aan .' _ Men heeft Oofterfche Vorsten, wier waanwijze trotschheid zoo vergaat, dat zij niet dulden willen dat iemand op de wereld, te °-eliik met hun zal eten die, na dat zij htm middagmaal gedaan hebben, onder het geklank van trompetten, in hunne Refidentiehad laten omroepen: „ De Vorst der aarde heeft o-egeten, en haat nu aan alle Vorsten en inwooners der a°ar- ge'nadig! - ^ ^ ^ 6ten'" hoe »edei% e« Gelukkig, dat een bedelaar in Europa, tot nog toe te gelijk op een. en denzelven tijd met zijnen Vorst of Prin, mag eten! - Gelukkig, dat'de vrijheid nog niet zoo ' beperkt is, dat men nog gelijktijdig met Ie grooten def aarde, mag eten, drinken, flaapen, gaan, en ademen' Ik ben GERRIT de VRAGER. TE L E T D E N, bij l' h e pv d i n g h, E" hJLde méeste boekverkopers, daar derelve weekhjks k één en één halve StuiveTvvordt uitgegeven.  D E V R A A G - A Lo (N° 218.) Wie zal den Paus in den ban doen* Alweer een vragend fpreekwoard'. waar over ik nog al wat te vragen heb ! Wanneer een redenaar eenen Tekst behandelen, ot een uitlegger dien uitleggen wil, dienden zij beiden niet eerst zeker te wezen, hoe de Tekst luidt, en ot deszelfs lezing echt is? dat is, behooren zij met kr,tiseh of oordeelkundig , (tusfehen beiden : Is krttte* ot oordeelkunde wel altijd in de daad oordeelkundig!? ) den Tekst te behandelen, en te zoeken, wat men in denzelven te lezen hebbe? En als dit. nu afgefponnen is, dienen zij dan niet letterkundig te zeggen , wat elk woord van den Tekst betekent, om eindelijk op deze gelegde gronden, met behulp èener goede Uitlegkunde^ den zin'en mening van den Tekst; eu het bedoelde van den Auteur aan te wijzen' Wat dunkt u, Lezer? hebbben de Geleerden niet een hoopen hooi op hunne vork? Is het niet om ér van te zweeten? Hoe krijgen zij het nog op zolder? Van hooi gelproken, zullen de boeren thans wel veel hooi opzolderen , of liever opbergen, in den berg napelen? Het is thans duure waar, en er is geld van te maaken, omdat de legers nog ai wat nodig hebben, en ziet een boer niet naar geld, al zou hij naderhand dikwijls zelve gebrek lijden? Maar ik  C 74 ) Wijf bij de Geleerden! Wat beeft een Geestlijke niet nodig, om een Tekst te. verklaaren ? Een Rechtsgeleerde, om eene wet te opliceeren ? Een Geneeskundige, om een van de Aphorismen van hifpokrates uit te breiden? en ik, om over een vraagend fpreekwoord: me doet den Pauf in den ban! het nodige te vragen? Hoe dikwijls verwonder ik mij, over de jonge lieden, dieahe deze en andere wetenfefiappen, nachtbrakende beftndeeren , hoe zij her toch wel met hun Examen maaken* 'En waar zij, fa, dien korten m ^ ^ op de wjn, zulken fchat van kundigheden opdoen? Want wat » een jaar drie vier? Voordezen ftudeerde men ten minnen zes jaaren, nu duurt het zoo lang niet: behoort dit ook met al tot de bewijzen , dat onze eeuw eene verlichte eeuw is, of ftaat te worden ? . Zal ik dienvolgends, in aanmerking genomen, het geen tot hier toe gezegd, en dat zoo Laar als Chocolade is, „,ij„ fpreekwoord niet in de eerlle plaats critisch dienen te behandelen? Het fpreekwoord naambjk, Wie doet den Paus in den ban!, heeft eene verfchiliende lezing , de gewoone lezing is, die ik aan het hoofd van dit Nommer geplaatst heb, maar in fommige deeien van NoordJioJÏand heeft eene andere lezing plaats. Daar heet het: Wie houdt den Schout in den W "Welke iezingzalnu wel ds echte, en oorfpronglijke wezen? Nu diende ik immers wel een geleerd reisjen door Europa te doen, om in het (tof der voornaamfte Bibliotheeken, de MS&. Codd. oude Edd. enz. enz. te gaan opfpooren , om te'zien, voor welke lezing de oudfte, en beste, en meeste, getuigen (laan; ja, zou het niet nodig zijn, dat ik de Btbhctheca magna Patrum Eccle/iajicorumdoorbladerde < hoe toch de kerkvaders in hunnen tijd dit fpreekwoord wel mogen gelezen hebben.' Wie weet, hoe veel ik vinden zou? Maar, moet ik dit ontwerp niet aan eene  * 175 ) zijde zetten, Lezer? zou ik zulk een geleerde reize ondernemen, de Ribliotheeken doorfnuffelen, de kerkvaders doorlezen kunnen, en met fchrijven , drukken, en uitgeven van dit Kommer deze week wel kJaar kunnen zijn ? Zie al kon ik een weinigjen heklen, zou het mij nog ondoenlijk wezen , en behoeve ik wel te vragen , wie er toe in flaat zou zijn ? Willen wij dit dan aanbevolen laten aan een geleerden van volgende eeuwen, die tijd, lust, en geld zal hebben, om de voornoemde reize' te doen, en dat alles, wat ik opgenoemd heb, na te zien? Maar hoe zullen wij intusfchen zeker zijn van de waare lezing van ons fpreekwoord : Wie zal den Paus in den ban doen ?o[: Wie zal den Scheut in den ban houden? De ge'cerde Critici, of oordeelkundigen , hebben een huismiddeltjen, dit noemen zij Conjectura, of gisting, dat is , wanneer hun de app iratus Criticus van Codd. Edd. &c. ontbreekt, doen zij er een flag naar, bij de gis af.en dit kan geleideden in het lhideervertrek, en aan de fchrijftafel, wil ik. dit huismiddeltjen ook ééns probeeren ? gisfen kan misfen, maar d la bonheure! Elke fchoot is geen endvogel! en evenwel fchiet men , al zijn het juist geen endvogels; laat mij dan ook ééns gisfen 1 Indien wij dan gisfen, dat de oudlte en oorfpronglijke lezing van dit fpreekwoord is : Wie zal den Paus in den ban deen? en dat de overlevering, door toepasfing op bijzondere omftandigheden , het in Noordholland veranderd heeft, in: Wie zal den Schout in den ban houden ? Zoo dat de eerrte lezing van ouder datum is dan de tweede ? mag ik het waagen, om nu ééns va* den gewoonen weg der Critici af te gaan? A>'ia Pieridum enz. Deze Heeren houden gemeenlijk de oude en oorfpronglijke lezing voor de alleen echte en waare, e» ik zou K a wei  ( 76 ) Wel nelgen, om aan de beide onderfcheiden lezingen van ons fpreekwoord gelijke waarheid en echtheid toe te fcirijven, hoe zeer zij dan ook in oudheid verlchillen mogen. Heb ik daar ook reden voor? 1' aar waarom denk ik, dat de gewoone lezing de oudfte is? Zou dat zijn, omdat er eer Paufcn geweest zijn , dan Schouten ? Zou dat niet te bezien liaan ? Hoewel het, volgends berichten, fchijnt,dat de Priester-regeering e'e'ne der alleroudtie Conjiitutiën door de geheele wereld geweest is; Rex Anius enz. te weten, nadat de menfchen, hunne vrijheid moede, het vaderlijk beftuur verwislèld hebben, met regeeringen , die geweld hebben geoefend. Of zou de grond mijner gisfing zijn, omdat wij in onze taal zeer veele. fpreekwoorden hebben, welke uit die tijden oorfpronglijk zijn , toen de Hiërarchie van het Hof van Rome onze voorvaders zoo drukte (~ Heeft de Lezer lust, om eenigen van die fpreekwoorden te weten ? Hoe nader aan Rome, hoe erger Christen —— Ik ge/oove geen Heiligen, of zij moeten mirakelen doen. ——— Gedwongen dienst geldt niet. '/ Habijt maakt den monnik niet. Doch, is dit niet al genoeg, om te bctoogen, het geen te betoogen was, te weten, dat mijne gisfing niet ongegrond is, dat de lezing : Wie zal den Paus in den ban doen, de otidlte is l Mag ik nu niet voortredenen? Toen de Noordhollanders de heerfchappij der Geestlijken hebben a.geworpen, en nu geen Paus meer gehoorzaamden, vreesden zij ook zijn ban niet, want heden , in ons la. d en eeuw van verlichting en vrijheid, is de Hiërarchie immers met wortel en tak uitgeroeid ? zij hadden dus geen dienst meer van deze lezing van het fpreekwoord, maar zij hadden Schouten! en op de-  ( 77 ) dezen hebben zij het oude fpreekwoord toegepast, en dus gelezen : Wie zal den Schout in den ban houden? Ik: kan ook uit de bewoordingen zeiven klaarblrjkbjk demonftreeren, dat deze laatlle lezing aan Noordholland haaren oorfprong verfchuldigd is. Wanneer daar Schout en Schepens fchouwing over de flooten doen, of de In - en Opgezetenen elk zijne floot behoorlijk geklaard hebben, houden zij den genen, die dit verzuimd heeft, in den ban, dit is de terminus artis, het kunstwoord, misfcliien een boete van een dubbeltjen of 4 huivers! maar, als da Schout zelve niet heeft laten klaaren, dan is het: Wie zal den Schout in den ban houden ? Kan nu iemand nog twijfelen, of ik het recht heb? Maar nu nog ée'ne vraag, die ik reeds opperde , zou men de beide lezingen niet kunnen laten gelden? de ééne voor plaatzen, of landen, daar de Paus te zeggen heeft, -andere voorplaatzen, of landen, daar men banger is voor den Schout? Zodat her .niet de lezing van dit fpreekwoord zou 'wezen, zoo als'met de rechtzinnigheid, die veelal plaatsliik is , hier anders, dan te Home, of te Konjlantinopofen, of te Algiers , (ja Algiers! Hoe is het met den oorlog met de Algerijnen ' Is die al afgelopen ? of worden er nog van onze Christelijke landgenoten flaaven gemaakt bij de Turken?) en evenwel overal rechtzinnigheid!!! Ik zal mijn zweet ééns opdrogen, en een pijp oplteken! Heb ik dit niet verdiend met die fou'e van Critifche geleerdheid, daar de Lezer en ik zelve haast onder bedolven liggen , om de waare lezing te vinden van het fpreekwoord, aan het hoofd van dit Nommer geplaatst? Nu kom ik tot de Letterkundige verhandeling, van het fpreekwootd! Volgends de eerlte lezing, is de vraag: wat is een Paus? wat is in den ban doen.' Wat geeft het vraagende voorltel te kennen : Wie zal den Paus in den ban doen? Volgends de tweede lezing: wat verftaat men door een Schout? wat is in den ban houden» Zie daar eene ruime hof. Dat het woord r aüs, het zelfde zegt, met Papa, y.ider, opperfte vader, mag ik immers wel als bekend ondentellen , als ook dat het afwisfelt met den titel knecht der knechten , Stadhouder van christus , zichtbaar hoofd der kerk op aarde enz. elk weet ook, dat het woord bepaald gebruikt wordt van den Opperpriester te Rome, die zich voor den opvolger van p Rïit u s houdt. en dien men eene onfeilbare raagt toe* .. . i'ehrijft,  < 78 ) fchrijft., om de fleutelen des hemels te gebruiken, hoe wel 'daarover onder rijie aanhangers nog si na; ie twisten valt; wanneer en in hoe verre hem die magt toekomt? doch, genoeg, hebben niet zeer veele Pausfen getoond, dat zij zich die magt aanmatigden , en die" óók wdden handhaaven, het koste wat liet wilde t Behoeven wij ondertusfchen het woord r a u s in ons (preek » oord wel zoo bepaald te nemen? Zijn er niet meer Paufen' dan dePaus te Rome? Zou ik dat niet kunnen bewi'zen,' inet het fpreekwoord: ff ij leeft eten Paus in den Lik! Nog meer, zou het woord, overdragtlijk, ook niet zoo ver kunnen uitgeftrekt worden, dat het zelfs den Schout in zich begrijpt, die in de tweede lezing van het Ipreekwoord voorkomt, en zou deze vernuftige inval niet zeer kunnen dienen, om de harmonie tusfchen de beide lezingen te bevestigen5 Wie fchrikt niet voor het woord ban ? en bannen ? Wie weet niet, hoe ijflijk het js , met ziel en ligchaam aan den Duivel overgegeven te worden? Welke 1'chriklijke uitwerkingen plagt de Ban in voorige eeuwen niet te hebben? Keizers en Koningen beelden en trilden er Voor op hunne troonen! Men zegt, dat deszelfs vermogen thans zoo krachtig niet meer is. Komt dit, omdat de wereld meer verlicht is geworden ? of wordt de Paus wat te oud? Hoe zit het? ofzijn er te veel Paufén , die .eikanderen in den weg flaan, fchoon zij hetzelfde doel hebben , en omtrent even heerschzuchti"- zijn ? Wie zal den Paus in den ban doen? onderitelt dit ïiiet, dat het wel eens behoorde te gefchieden? Men heeft fommige allerbeste Paufen gehad, wie prijst niet den braaven en eerwaardigen ganganelli of c l emens XIV. wie leest zijne fchriften niet met finaak? Zelfs de Ketters ? den tegenwoordigen ouden Heer daar heb ik geen bijzondere kennis aan, en zal dus gelooven , dat hij een goed oud man is, want nemo prefumitur maius, donee probatur contrarium. Van dien lpreekt derhalven het fpreekwoord niet. Maar van ouder Paufen; en nu , hebben veelen van dezen het niet wel zoo bont gemaakt, dat zij den ban verdienden ? Hebben fommigen niet Ketlerfche gevoelens gekoesterd ? En vooral , zijn veelen riet heel flecht geweest in hun leven en bedrijf. Ik zal van het eerfte mij met e'e'n voorbeeld vergenoegen. paus j o an n t s XXII. werdt dus van bijna de geheele Katholijke kerk befchuldigd van ketterij , omdat hij in de  ( 79 ) ée jaaren 1331 en 133». ftaande gehouden hadt* in eenige openbaare Leerredenen, dat de zielen dergeloo* vigên', in den Tusfchenftaat tot aan de opftanding, christus alleen als mensch mogen aanfchouwen, e» dat zij het aangezicht van God, of de Godlijke natuur niet zouden zien, voor dat zij, ten jongften. dage, weder met de ligchaamen verëenigd waren. De gosde Paus raakte met' die helling deerlijk in het naauw , alzo» de Franfche Godgeleerden van Parijs dezelve eenfiemmig in 't jaar 1333. veroordeelden. Die.Franfehen zij?» toch kerels! Het gevoelen van den Paus te varoordeele»! dat begint zoo wat te gelijken.naar den ban, en in de» ban doen ! Ook was het van die uitwerking, dat de. Paus wat inbondt, en in 't jaar 133 4. op den oever des doods, zijne (telling dus verzachtede , dat hij verklaarde t» gelooven: Dat de zielen der rechtvaardigen > van het ligchaam afgefcheiden, het GodlijkïVezenbefchouwdes* in zoo verre als haar afgefcheiden ftaat en totfland gehengde, Was het wel wonder, dat dit in quantum prs, het welk eigenlijk niets zeide, zijne vijanden niet vol-, deedt? Zijn opvolger benibictbs XII. maakie een einde van het gefchil, door te bevelen , dat men als eene geloofsftelling zou aannewen , dat de zielen der gezaligden, geduurende den tusfehenftaat, de Godlijke Natuur ten vollen en geheel aanfehouwden. Nu joannes XXIL hadi zijn gevoelen aan de kerk onderworpen, en dus is hij geen Ketter. Hoe zou hij ookeen Ketur zijn, daar men, na zijn overlijden , in zijne koü'ers eene kleinigheid van 25 miljoenen Florijnen vondt, waar van 18 in gemunt geld? Dat heet geld winnen met preeken en zielebezorgên! wie doet hem dat na onder de Geestlijken? Waar van zulke Paufen, die door flecht gedrag den ban konden fchijnen verdiend te hebben, kan men eene gantfche lfst opgeven ; als men hechts aanmerkt: Dat 40 feheuringen den Stoel van St. pieter bezoedeld hebben, van welken er 27. met bloed bevlekt waren. Dat steven VIL eens Priesters Zoon, het ligchaam van formosus zijn voorzaat uit zijn graf deèdtdelven, en het doode lijk het hoofd liet afflaan. DatsERGius 111. overtuigd van m lord , een' zoon bij m a r o z 1 a hadt, die het Pausdom van hem geërfd heeft. Dat jan X. minnaar van theödora» op zijn bed vermoord is. Bat  C 80 ) Dat jan XI. Zoon vans er gius III. alleen bekend M geweest, door zijn zuipen en zwelgen. Dar jan XII. vermoord is, daar hij met zijn Heften te bed lag. J Dat ba-nedjctus IX. het Pausdom gekocht en verkocht heelt. Dat gregoriusVII auteur is geweest van de burger-oorlogen onder de Christenen, die door zijne opvolgers 500 jaaren lang zijn gaande gehouden. Dat eindelijk onderzoo veele heerschznehtige , bloedgierige , en ontuchtige Paufen een alexander VI. geweest is, wiens naam met dezelide verfoejing wordt uitgefproken, als die van nero et caiisdia. Ergert u niet.vroome Katholijken ! maar doet uwe 00* gen oren, en ziet, wat zij reeds gezien hebben, die vraagden : Wie zal den Paus in den ban doen * Kan die vraag niet betekenen : Wie durft dat doen ? Wie kan of mag het doen ? Wie zal het met voordeel doen ? En geeft het vraagswijze voorlid niet tc kennen ■• 2fiemand f Ten minften niet ligt' Op dezelfde wijze zou ik nu immers ook de andere Lezing van het fpreekwoord Letterkundig kunnen behandelen? Maar wie weet onder o"s niet, wat een Schout is? Wie begrijpt niet, dat die benaming hieruitgeftrektmoet worden tot aüe groote Heeren , met welken het kwaad kersfen eten is , omdat zij met de pitten goojen? Enfin, dat de mening is, of men niet moet achten, dat de Vorst boven de Wetten is ? ÏJuzonik moeten overgaan, tot den zaaklijken zin van het fpreekwoord : Wie zal den Faus in den ban doen ? Maar ik heb nier nog zoo veel te vragen, dat iii dit befpaaren zal tot een volgend Nommer. Te L E T D E 2V, bij L. HERDINGH, JCn alömbij de meeste Eoèkverkopers, daar dezelve weekbjks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A G - A L. (No. 219) Wie zal den Paus in den ban doen? (Vervolg van No. 218.) Had ik niet beloofd, de bovengaande vraag nu in dit Hommer nog Uitlegkundig te behandelen? En waren de vraagen niet: Wie durft dat doen? Wie kan of mag het doen? Wie zal het met voordeel doen? enz. Wat zegt ons de gefchiedenis ? om eerst de facto, en dan de jurt te fpreken. Eerst, wat wel éënst gebeurd is, en dan wat rechtens, sa/u quo, gefchieden zou mogen ! De gefchiedenis der kerk bericht ons, dat er voorbeelden zijn van Pausfen, die in den ba-i gedaan zijn, door andere Paus/en. Te weten, als er tegenpausfen waren', die te gelijk zich aanmatigden het hoo.d der kerk op aarde te wezen, fomujds twee, fomttjds diie, bij voorbeeld, geduurende die groote fcheuriwg, die I3r?» begon, en 1418 eerst een einde nam, geduurende welken tijd , men behendig twee Pausfen hadt, éé„en te Rame, en éénen te Avignon, waar bij ten laau.en nog een derde kwam. Van deze groote icheuring. zegt m o sh 8 t m , in zijne kèrkgefemédenis; „ Deze verwijdering nam zoo zeer toe, en duurde zoo lang, dat cc ., k3 50. jaaren lang, ten zelfden tijde, twee of drie o,. , fcheiden hoofden hadt. De om 't oppergezag, dingende Pausfen maakten elk zijnen aanhang, en zijtaken de L ft luik.  C 3a ) fchrïHijkfte vervloekingen over elkander uit. Önbefcurifffijfc is de verwarring en ellende dezer tijden; want, om niet ftaan te blijven op de gedmirige twisten en oorlogen tusfchen de partijen der onderfcheiden Pausfen , waardoor veelen goed en leven verloren, werdt alle be« zefvan Godsdienst, op.de meeste plaatzen , uitgebannen, en de Godloosheid kreeg, van dag tot dag, meer en meer de overhand. De Geestlijken, terwijl zij met elkander twistten, wie derregeerende Pausfen de waareplaatsbelJeedervan cH8 istijs was, heegen tot dat toppunt van verdorvenheid, dat zij zieh niet tager bekreunden, ah was het fleehts voor t oog, den Ichijn van Godsdienst en welvoeglijkheid in acht te nemen. I„ gevolge van dit alles werden veele wehneenende lieden, die meenden, dat niemand , met mooghjkheid , deel kon hebben aan' de Heilgoederen des Eeuwigen levens, zo iiijmenn onderdanigheid aan den Stedehouder van cWtos geleefd hadt, door twijfelingen geflingerd, en in de groot.e naargeestigheid gedompeld. Desnie£ tegennaa-de hrekten deze misbruiken, in hunne j. gen, grootfjks ter bevörderinge m dëWèèüiL en Godsdier,st,ge belangen des menschdom. ; want deze verdeeldheden brachten der Paushjke Magt eene ongeneesbare wonde- toe. De Koningen en Prxnsfen, die voorheen fiaven geweest waren van de heerszuchtige Pausfen, werdenmi hunne eigene Heeren en Meesters. En veelen fi» ieh, anderiten onder het volk kregen moeds genoeg , 0ra de PfUlifen enJ ^ Qüd lc ülen over-de Oppermagt , te verachten, en hunne zaligheid go.de alleen aan te beveelen, en 't als een grondregel vast te ftellen, dat de'voorfpoed der kerke kort bevorderd, en de belangen van den Godsdienst handnaa.i worden , 20nder een zichtbaar Opperhoofd , bekroond met.de Geestlijke'fleericnappij.» m vca-e'.MosHEiM. Maar wïörön, heb ik di,n groc*.  r-«s ) ■grooten man zoo lang laten fpreken? Mijn lieve Lezer! is dit niet natuurlijk'? Ben ik meer dan vraag-al? kan ik dan wel iet heiligs zeggen, al ware het nog zoo dienstig of nuttig? Ik vraag maar, en weet voords van tuiten noch van blaazen; moet ik dan niet fomüjds een' ander laten fpreken ? Daarenboven, hoe veel gewigtigs bevatten deze gezegden van mojhiim niet in zich? Hoe veel ltofs om te vragen ? bij voorbeeld : Hoe nuttig is het, dat kok en bottelier nu en dan aan 't kijven raaken, dan hoort men ééns, het geen men zoo zeldzaam hoort, en daar men op zijn best vermoeden,van heeft, te weten, waar de boter gebleven is5 Welk een geluk voor het menschdom was dan die heilloze fcheuring, dat de lieden fchrander wierden, om zich van zulken, die hunne medemenfehen en mededienstknechten zijn , te verheffen tot god, om met dien Alvader alleen te doen te hebben, en als zijne kinderen vrij te zfn? Laat het dan al e'éns donker worden! Wie twijfelt, of het licht zal altijd weder glansrijker doorblinken .' Alles wat God doet, is wel gedaan! Maar word ik nu voor veele Lezers niet te ernuig? Kunnen zij wel zoa veel Toepasfing veelen? Hoe kom ik ook aan zulken luim? Is het niet best, dat ik een lngtiger mutsjen opzet ? Is het wel goed , dat men de menfchen te veel verlicht .' Ik heb wel eens Geestelijken ontmoet, die fchreeuwden, dat de vraag-al zoo veel zotheden behelsde, en daarom het lezen niet waardig was, maar, als ik nu zoo ernftig begon te vraagen , zouden zij dan niet weder wat anders in te brengen hebben? voornaamlijk, ten aanzien van die laatfle woorden van mos h kim, dat de fchrandere lieden leerden , hunne zaligheid aan God alleen aan te bevelen.' Ei! Ei! waar zou het dan me: de Geestlijken na toe.' die evenwel zoo nodig zijn.' gelijk Dr« sw ift ontegenzeglijk betoogde, wanneer iemand zeide , dat de Geestlijken zoo veel aan den Staat kosten van tracununL 2 ten  ( 81 ) ten en emolumenten en dat men ze wel misfen kon. Neen, zeide de Doder, men kan hen pnmooglijk misfen. De aanzienlijke gedachten lterven van tijd tot tijd nu, door hunne weelde, en dartelheid, nadien zij aan zoo veele verzoekingen van den boozen zijn blootheid; maar, de Geestelijken zijn doorgaands rijklijk met kinderen gezegend , en leveren dus weder nieuwe Eenforten voor de patrice familiën. Ga maar ééns na, hoe veele van die familiën van Geestlijken afkomstig zijn. Men houle dan de Geestlijken aan, als feminarièn, ompatrice fam.lien aan te fokken. Was die swikt niet een raare DoStor? Maar ja, ben ik hier niet in de boonen? Hij fpreekt immers van Engeland? van de Engelfche Geestelijken ? van Proteftanten ? De Roomfche Geestelijken mogen immers niet trouwen ? Hebben dus niet veele kinderen ? Kunnen geen patrice familiën aanfokken ? Hoe of toch de Doctor de noodzaaklijkheid van die orde zou bewezen hebben, daar zijn argument niet op dezelve paste? Nu, dat waren zijn boonen ! Wie heeft den Paus nog al meer in den ban gedaan f fomtijds Kerkvergaderingen, wanneer de twist heet was, of de Paus boven de kerkvergaderingen. dan of de kerkvergaderingen boven den Paus waren ? Hemel! wie beklaagt niet die goede gemeente ? En hoe zijn die twisten beflist? door geweld en den langden degen? of door reden en fchrift? En aan wien moet dan de goede Gemeente zich onderwerpen? Wat zeggen de fchranderken bij m o s h e i m ? Maar is moshbim niet een Lutherfche ketter geweest? wel nu! Wat raakt ons dat in allen gevalle, als hij hier maar waarheid heeft gezegd ? En wie durft hier anders zeggen, al was hij de vroomfte en ijverigfte Katholijk? Wel, wel, wij hebben immers allen oogen. en ooren, en een neus , en mond, en handen , en zouden wij dan niet mogen kijken, en luisteren, en fnuffelen, en proeven, wat er zoo al opgefchept wordt,  ( 35 ) wordt ? raare kost fomtijds! en eindelijk voelen en tasten, wat tastbaar is? Maar, dat daar iemand van Lutherfche ketter fpreekt, dit brengt mij in gedachten, dat l u t n er den Paus heeft durven in den ban doen; wel niet vormlijk, maar zaaklijk, toen hij de Pauslijke Bulle tegen hem, benevens de pauslijke Decreten en Regels, plegtig op het vuur wierp , en verbrandde. „ Hij hadt, zegt mosheim , den tienden van December des jaars 1520 buiten de wallen der Stad Wittenberg in Saxen, een houthoop doen oprichten, en daar wierp hij, in tegenwoordigheid eener groote menigte volks van allerlei ftaat en raag, de Bulle, tegen hem uitgegeven, als mede de befluitert en regels tot 's Pausfen oppermagt betreklijk, in 't vuur." Ik heb dikwijls mij zeiven afgevraagd , en die vraag wil ik mijnen Lezers ook wel e'e'ns in bedenking geven: Indien die Oudvader marten luther thans weder opftondt, en zoo e'e'ns rondkeek in deze brouwerij van de wereld, wat daar al voorviel en gebeurde, wat of de man [toch wel zeggen en doen zou ? Hij, die zoo ijverig was voor de vrijheid , en voor de rechten van den mensch ? Maar zijn zulke vragen niet Hechts een weinigjen beter dan gekheid? behooren zij niet onder de pia vota? Maar zal dit nu niet al wel zijn nopens de eerfte lezing van het fpreekwoord: Wie doet den Paus in den ban? Verdienen de Schouts in de tweede lezing ook niet eene beurt? Wie houdt den Schout in den ban? Betaalt de Schout ook boete, als hij iet misdreven heeft ? Wel de zoon van den Schout, daar zal ik een geval van vertellen. Op zekere boerenkermis, was een vechtpartijtjen; ei! ik wil zeggen, een vrolijkheidjen, voorgevallen ; dit gebeurde in oude dagen meermalen, nu heeft men andere vechtpartijtjens , vrolijkheden , enz. enz. Hier was de zoon van den Schout niet alleen tegenL 3 woor-  ( 86 ) woordig geweest» maar hadt ook dapper zijne rol gefpeeld. De Schout vigileerde, omdat er wat te vigileeren viel, en ontboodt de boert.ens bij zich, die hij de boeten afvorderde , die volgens" de plakkaaten op vechten en fnijden liepen. De boeren hadden goed zicft te ontichuldigen, dat de zoon van mijn Heer de Schout mede gedaan hadt; dan zal hij ook betaalen, zeide mijn Heer de Schout, dat is niet meer dan billijk, in een land van Burgerlijke vrijheid! Ja, zeiden de fakkels van boeren, hij kon wel dubbel betaalen , omdat zijn Vader Schout is'. Wel, dat laat zich hooren, hernam de Schout, hij zal dubbel betaalen , en gij elk enkel, zijt gij nu niet te vrede ? De boeren riepen : Vivat de Schort ? Ceze liet zijn zoon binnen komen in hunne tegenwoordigheid, en zijne beurs op tafel ledig horten , tot het dubbel van de boete , daar alle de boeren het, in hunne eenvouwigheid, met traanen in de oogen aanzagen, zich verheugende over de gelukkige Conjlimie van hun land, daar zelfs de zoon van den Senout meer dan gelijk itondc met den lompften kinkel. Zonder tegenfpreken, tastte elk der boeren in den zak en haalde zijn geldjen voor den dag, om zijne boete te betaalen. Al het geld nu op tafel liggende, (treek de Heer Schout alles naar zich, en was wonder in zijn fchik, en de domme boeren ook, hoewel er één onder was, die, bij het uitgaan niet kon nalaten tegen zijne makkers te zeggen : Jae, jae, ik weet het niet, rnaer, de droes hael me, of ongze Schout is zoo mal niet, as hum den muts wel liaet! Hij ftrijkt immers al het geldje nae zig, en kan dat daernae met zen zeun hiel wel vingden. Nu dat zij zoo! Maar wie zal den Schout in den ban houden ? Evenwel wanneer wij ook hier weder de Gefchiedenisfen raadplecgen, dan vinden wij toch, zoo als men om kwaade fchuld, wel eens een fchip, offchuit, of jaan Mcuchin en Qrchics onder beleid van zijne Hoogh. den Heere Erfprins van Oranje. Bezing, Bataaven! thans met mij, Oranje 's dapperheid: Roem 'sVorsten onverfchrokken moed, gepaird met wijs beleid, Ik zng hem irotsch als eenen held, bij het metaal kan.'»; De vijand beefde opzijn ge/igt: mijn vorst kwam, zag en wonj Hier van getuigt ïjet fterk Moiubin en Orchies vaste wal: Geen vesting voortaan meer, die niet mijn prins verüv'ren zal. Mouchit>,ao(>ft zwaai stgefchutgedcLt,bi«dt vrugtlooi tegen weel 5 liet buigt zich voor d' ijz'ren vuist van mijn Achilles neer. Orchies met manfehap opgepropt, bukt voor öratre Mlaal; De faam voert Willem door de lugt, in volle zegenpraal! De vijand deinst te rug, geluk, o MolkinoTche oorlogv-knegt! Mijn beid trekt voort, en nu is reeds dien hceten ftriid beliegt. Mijn Csefar trekt manmoedig voon, hij vreest het ftervenniet: Hij rukt gansch onverfchrokken aan, da,ar hij geen vijand ziet. DcFranscbman vlied,vlied ijlings heen jverbaasd, verfchrikt, om'.teld Op 'tzien van Hollands Landfoldaat, geleid door Keerlnnds held. Roem, roem Bataven! roem met mij, de waare dapperheid. Vlegt eerlaurieren voor de deugd, zij leeve in eeuwigheid. Wilt gij ééns eene raare fainenfpraak over dit vers hooren Lezer, in eene fchuit voorgevallen? want dit uitmuntend lofdicht heeft door het gantfche land geM 2 klon-  ( 9* ) klonken, en wïe zegt, dat het niet naar verdienften is ? ik zal de fprekers maar A. en B. noemen, A. Hebt ge dat fraaie vers in de Ho courant gelazen? B. Ja, maar ik kan het niet begrijpen. A. Waarom niet? B. Dat wil ik u eens vragen: Is het een lofdicht of een paskwil? A. Een Lofdicht» $, Waaruit weet gij dat? A» Omdat het in de Hofcourant ftaa'J B. Zoo! Maar zoudt gij wel geern zoo gépi ezen willen zijn? A. Wel wordt de Erfprins er dan niet genoeg in opge* vijzeld ? B. Wat dunkt u? De faam voert w illem door de lugt! Op wat wijze? en waar heen? Ik heb nog wel erns gelezen , dat de Faam iemands naam uittrompet ; iemai ds jiaam rondvoert, en alöm met roem vermeldt. A. Ja maar, dat moet gij zoo niet nemen. D't is dichterlijk. De Erfprins is daarom evenwel nog in h leger. B. Is de oorlog al geëindigd? A. Wel neen ! nog niet. B. Maar, mijn Vorst kwam, zag, en won: Was dat niet eene fpreuk van c*sar , die den oorlog met farn ac e s, Koning van ro ntus , binnen korten tijd ten einde hadt gebracht ? A, o! De Dichter bedoelt het fpoedig vera'veren van Mouchin en Orchies, dat door de vijanden verlaten wps, B. Ha', nu begrijp ik dezen regel. Hij rukt gansch Onverfchrokken aan, daar hij geen yij&nd ziet. Maar zeg eens , wie is achillïs.' —— Een Amjler- damsch  ( 93 ) jamsch Bijltjen, die in een hoekjen van da fchuit zat, nam hier het woord la recht, mijn vriend !dat heb ik nok al gedacht, den Prins bij een achili.es, een aanjprekerder doodenite vergelijken, dat kan er niet door, A. Neen, vriend! dat begrijpt gij niet. achilles was een Griek, die met andere Grieken tien jaaren voor Troje gelegen heeft, eer zij die had veroveren konden Het Bijltjen! Lieve hemel! moet dan de oorlog nog tien jaaren duuren ? A. Dat is niet te wer.fqhen. B. Maar wie is c jc. s a r. ? A. caesar, was de vertrapper der Romeinfche vrijheid , maar buiten dien een held, een oorlogsman. B Zoo, zoo! Nu voor mij zulke Lofdichten niet, als 't je belieft! Wei Lezer ! wat dunkt u ? Is het niet onnozel? dat de menfchen aanftonds denken , dat alles een paskwil is, dat zij niet begrijpen? Apropos van een paskwil. Is het niet onnozel, dat onze natie zoo paskwilziek is ? klaas klim vondt in de onderaardfche wereld een Eiland; „welks bewooners Cancillsken ge„ noemd , altijd in partijfchappen verdeeld, en onëenig, „ alleen met fchelden en lasteren flreden. Daarin be- „ ltondt bij hun alle ftraf en alle oorlogsgeweld Wat ,', hunne ligchaams - gedaante aangaat, zij verfchillen al„ leenlijk hier in van de menfchen, dat de vrouwen „ baarden hebben , en 't manvolk zonder baard is. „ Daarenboven gaan zij achterwaards uit, en niet als ,, alle andere menfchen voor uit " Is het met onnozel, dat wij onder onze Natie ook veele Canaiisken hebben, dieniet doen dan fchelden, raazen, tieren en vloeken? Ik heb daar een voorbeeld van gedrukt voor mij liggen, en wel volgends den tweeden druk, is het niet onnozel? En tevens een bewijs, dat men jiog al vermaak heeft, om zulke dingen te lezen? M 3 Het  ( 94 ) Het Ondergaande God en Overheid Jchendend. inéL, is (met twee duiten 'er in gewonden) gevonden in 'sLands kist, gefhikt tot den ontvangst van den loajlen Penning te Rotterdam, 1753. Hier is mijn geld; Voor God geteld, Van al mijn goed, Op mijn gemoed, Op nw bevel, Befteedt het wel, Tot Neêrlands voordeel, Maar wacht het oordeal Des Gods der braaven ; ORANJE-SLiiVïN! OP HET BOVENSTAANDE Ontaarte! braeht gij dus in cie Offerkist 11 Geld? Vervloekte ! denkt gij niet om 't geen gij hebt misdreven! En, hebt gij dat voor 't Oog — voor 't Alziend'00; geteld' ' Et ijs — als eenmaal u dat Gods Oog zal doen beven." Zegt ge aan 'slands vaderen , dit is van al mijn «oed t Van »t uwe ? — durft gij dat voor Hem die is , getuigen ? En zweert u booze hart: Ik geef' 't op mijn gemoed ? ' Hem, wien gij aanroept, zal u voor zijn magt doen buigen , 's lands oudsten, gaaven ons - doornood X dat wijs bevel; Gij, en uw aanhang had 's Landskist van een doen rijten ; Wij zijn aan hun vertrouwt — en zijbeileèn het wel;' «w poging is mislukt — nu kunt ge op fteene bijten. Hiets minder was uw doel,dan zucht tot Neêrlands voordeelU Gift getuigd ü fchuld. O ! pest voor 't Vaderland ! * Wij wachten opGods gunst, maar eens wacht u het oordee'' Als gij rampzalig — in de Hel zijt aangeland. Het oordeel van mijn God, den God van alle braaven Die allen onze daan , in 't Godsboek heeft gefteld Een oordeel, dat u plaatst bij alle duivrls slaven! Daar het em 't even is tot wat paitij gij held. Tweede druk At&m a eene Stuiver. Wel m Lezer! Is het niet onnozel, dat de vraagal? daar  ( 95 ) détfr alles zoo dito wordt, zoo veel voor zoo weinig prijs geeft? Dit kostbaar Ruk koopt gij voor een Stuiver, en dit Nommer van de vraagal kost u twaalf duiten ; hebt gij dus niet, voor vier duiten , al het andere, dat ik in dit Nommer gefchreven heb, en het geheele vers op de verovering van Mouchin en Orchies op den koop Ivj- Is dat dan niet onnozel weinig geld? ï.n hoe goedkoop is het laatlie Huk! Een Stuivertjea maar! Een ftyivertjer» maar! Het Bb ventte tel ïk niet, is dat wel een oortje» waard? Maar in 't onderue komen ten mi 'i'ten acht wiken en vtrwenlchingen voor, is dat niet onnozel, dat dc vloeken en verwenichingen zoo goedkoop rijn, Wbt'ftnk een 'èai'ii1 'Iviaiir heb ik wei geteld? Oniii ir/c ƒ dat 's één! vervloekte 1 twee! Gods nog zM tt doen breven; drie! booze hart; vier! Pss$ »'c«r 7 ViderLitid > vijf! u wacht, het. oordeel! zes! RaMpZatig, letndt gij in de Hel ffdn\ zeyeip En tot bedui van aüei duivels siAif bn! die zouden : 1 . 1 eci «rl een huiver dienen te wezen? En men behoeft ze evenwel enkel op een duit te rekenen! Hoe Christelijk? En hoe veel leert een opmerkzaam Lezer 5 Wij zijn aan hun vertrouwt — Nu kunt ge op• J!eene bi/ten. En eindelijk, hoe veel is dat waardig, dat de Dichter ons verzekert, dat het, bij alle duivels - slaa- v e n . Om V even is , tot wat partij gij held ? Is het niet onnozel, als men in zijnon ijver zoo hard galloppeert, dat men in zijn eigen .... valt? Is het niet onnozel, dat wij met zulke Stukïens pronken? Is het niet onnozel, dat ik dit Nommer*er mede gevuld heb, om ze voor de vergetelheid te bewaaren, en den naneef te doen zien, wat wij. in onzen tijd al zoo gemaakt hebben, in deze verlichte eeuw! Is het niet onnozel, dat mij daar een Hoogduitsch Stakjen in de hand komt, en dat ik geen tijd heb* om het nu te veftaalen, of plaats, om de vertaling, zo ik ze al had , te plaatzen ? Het Origineel luidt dus: wek ist ein freier man? Der, dem mir eignen wille, Und keines zwinghernn grille, Gefaze geben kan; Des;  ( 9« ) Der das gefez verehret, Uichts thut, was es verwehrei* üichts will, als was er kan} Wem feïnen hellen glauben Kein frecher Spotter rauben, Kein Priester meistern kan; Der felbst in einem Heiden Den Menfchen unterfcheiden» Die tiigend fch'azen kan; Dem nicht geburt noch titel» Wicht Samtfok oder kittel Den Bruder bergen kannj Wem kein gekrönter Wurger Mehr» als der name burger. Hem werth ist, geben kann. "Der fest auf feinen ftande Auch felbst vom Vaterlande Den Undank dulden kann. Der, mus er, gut und leben Gleich fut die Freiheit geben* Doch nichts verlieren kann. Der bei des Todes Rufe Kek auf des Grabes ftufe Und riikwarts bliken kann. der. ist ein freier man». Te L E T D E N, bij L. HERDINGH, JSn alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve Weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG- AL. (No. 221.) Wie is de vrije' Mar. ? ik u van daag eens tra&eeren Lezer? die misfchien over het voorgaande Nommer reeds geknord hebt, omdat ik u in hetzelve, behalven, eenige toffe verten , die geen andere waarde hebben, dan la rareté du fait, een Hoogduitsch vers heb opgedischt, dat veelen uwer misfchien niet veritaan, of dat zij juist niet veel'achten zullen, omdat het uit Duitschland komt, en de Duitjekers reeds van ouds bij veelen onzer Landgenoten als Moffen worden uitgemaakt, van weiken men eikanderen vraagt: Kan er uit Nazareih iet goeds zijn ? Alfchoon men zoo veele Hoogduitfche werken, al waren zij zelfs zoo goed niet, als veelen, die op de prulJénliist van den Recenfent ftaan, in het Hollandsch overbrengt, en met graagte leest, zoodat zelfs onze taal verfche'iden Germanismen of Hoogduitfche buigingen ontvangt j zoo wel als veele Hoogduitfche zeden in ons midden, vooral zedert eenige weinige jaaren zijn ingeÜopen. enz. enz. enz. Maar nu wil ik het verbeteren, en het bijgebrachte Hoogduitfche versjen hier rjlaatzen, zoo als liet door eenen Nederlandfchen Dichter'in onze moederfpraak is' overgegoten, waar op ik dan eenio-e vragen zal laten voigen, welke deszelfs inhoud ons aaii de hand zal geven. Dus luidt de, gemelde vertaling:' \V I F. IS DE V R. I J ë MAN? Hij, wien Hechts eigen wil, En geenes dwinglands gril Geboden geven kan. N Pi»  ( 93 ) Die tegen goede wetten Zich nimmer wij verzetten , Niets wil, dan wat*hij kan. © Wiens heiier, vast gelooF Geen ipotter krijgt ten roof, Geen Priester dwingen kan. © Die zelfs in eenen Heiden Den mensch toch onderfcheiden , De deugd waardeeren kan. © Wien titel, noch waardij, Noch 't kleed van ruwe pij» Den broeder bergen kan. © ^ Wien geen gekroonde wurcer. x Meer, dan de naam van nuRCEK. Hem waard is, geven kan. © Die, vast in zijnen Hand, Ook zelfs van 't Vaderland Deii ondank dulden kan. © Die moet hij goed en leven Voor d'edlö vrijheid geven, Tech niets verliezen kan. © Die, lost de dood hem af, Met vasten blik op 't graf, En rugwaards, fchouwen kan; Die is de vrijc mam!' W#ï  ( 99 ) Wel HU! dat elk oordeele! Is dit niet een fraai fmkjcn! Wie is nu de vrijë Man? waar woont hij? Als men hem tegen komt, is hij dan ook waardig, dat men den hoed voor hem ligte? zonder onderfcheid, van welke natie hij ook mogt zijn, al was hij dan ook een Duitjeher, ja al was hij een Franschman? Maar, o hoe veele vragenheb ik niet over de beantwoordingen , die op deze hoofdvraag : wie is de vrijë Man ? in dit liefversjen voorkomen, te" doen? Waaróm noem ik het een lief versjen? Omdat er geen eene vloek of verwenfehing in voorkomt! Durf ik niet frisch reden geven van mijne gezegden? Al ben ik flechts een vraag-al? Is de VRije" mas niet veel eer een menfchenvrieifd, die zijne broeders liefheeft? zal ons dat niet blijken, wanneer wij dit versjen ontleeden ? Wie is de vnijê man? Hij, wien flechts eigen wil, , En geenes dwinglands gril Geboden geven kan. Die is de vitlje man! Maar heeft dan een VRijë man e;n eigen wil? En waar ftaat die? Immers niet achter de deur, zoo als het fpreekwoord zegt: Der kinderen wil jlaat achter de deur! En is dit niet dikwijls waar, ook van groote kinderen , dat zij omtrent zoo veel in te brengen hebben, als een jongen, die een half vat thuis brengt? Maar hier is de vrij ë man, die heeft en volgt flechts zijn eigen wil. Wel is dan de VRijë man een ketter? Een vrije wil! is dat niet Remonflrantsch? Dit weet ik, luther heeft een boek gefchreven de fervo arbitrio, over den flaaffchen wil, tegen erasmüs, die over het liberum arbitrium, over den vrij Sn wil, gefchreven hadt. Maar was luther in de praktijk wel een voorftandcr van den flaaffchen wil? Onderwierp hij zich wel aan de grillige geboden van den dwingeland? Maakte erasmus met zijn vrijen wil niet nog veel meer complimenten dan luther met zijn flaaffchen wil? Kan dit niet tot troost van de Vooritanders van den flaaffchen wil verilrekken, dat het met de rechtzinnigheid nog zoo erg niet ftaat, als zij wel vreezen en roepen? Te weten, men klaagt, dat de vrijë wil in onze eeuw door de nieuwe Hervormers en Verlichters in Duitschland te fterk N a wordt  ( ioo ) wordt aangeprezen, en de flaaffche wil Verworpen? Maar, moet men niet heel dikwijls bij de menfchen Theorie en Praaijk onderfcheiden ? En kan men dan niet zeer wel een vrijen wil loeren , en in de daad een' flaaffchen wil bezitten? Zou dat niet door zeer I veele voorbeelden kunnen gehaald worden ? Zoo in, als buiten Duitschland? Ja zelf iri Nederland? Nog meer, kan een vrije wil ook gedwongen , en fladfsch gemaakt worden ? Ook zou ik kunnen vraagen : wat zijn dwinglands grillen ? en nog zoo veel! maar ik moet voortgaan. Wie is de vrijö man? Die tegen goede wetten Zich nimmer wil verzetten; Niets wil, dan wat hij kan. Die is de vrijc man! Hier kan men vragen: wat zijn wetten? wat zijn goede wetten5 Zijn er dan ook kwaade wetten! Is kwaade wetten een Sijnonijm met dwinglands grillen ? Zal de vrijë man zicli tegen deze 'laatifen ook mogen verzetten? Hebben onze Voorouders dat niet gedaan ? lyiag men in zulk 'een geval aan eten vrijen man en het vrijf volk Anarchie, regeering- en wetteloosheid te last leggen? Hebben de Spanjaarden zulks niet aan onze Voorvaderen te last gelegd, dat zij oproermakers, muitemakers, rebellen, en wat niet al? waren? Omdat zij zich verzetten tegen de grillen van den dwingeland! Kan een vit ij ë man alles, wat hij wil? Kan een Volk vrij zijn, als het wil? Zou die ftelregel doorgaan, welke door veelen in Frankrijk is 'flaande gehouden? En is het met onwillige honden niet kwaad haazen vangen? Hebben dan die Despoten, wier onderdaanen vrij willen wezen, niet te duchten, dat dezelven ééns dadelijk het juk zullen afwerpen, en zich in vrijheid hellen? Al verder: Wie is de vr ij ë m an ? Wiens heller, vast geloof Geen fpotter krijgt ten roof, Geen- Priester dwingen kan. Die is de vrijc mak. Vraagen op dit Couplet. Is de vrijë man niet do verlichte man? En de verlichte man in de beste ge-  ( xoi ) Wenheid, om een vrijë 'man te worden? Wordt de. vrijheid niet door de verlichting bevorderd? En is het tóét de ftelregel der dwingelanden, dat een dom volk gemaklijkst te^beheerfchen is? Is het dan niet de pligt van alle Nederlanders, die immers een vrij volk heeten, en zoo veel voor de vrijheid doen en geven, om de verlichting te bevorderen, ten einde zii een heller geloof mogen bezitten, en weten, wat zij doen? Is de vrij 2 man niet een vriend van den Godsdienst, van den waaren Godsdienst van jesus ? Verbant die Godsdienst niet alle flavernij? Maakt hij de menfchen niet vrij? En allen voor God gelijk, en onder malkanderen broeders? Wie of wat zou het gevaarlijkst zijn voor het geloof van den vrijen man? de Spotter, die zijn geloof door fpotternijën zoekt 'te verguizen, of de Priester, die er over héerlbhan en het dwingen wil? Is dar. hetzelfde met de vraag, door baijlf. geopperd, en behandeld: Wat is nadeliger , ongeloof of bijgelooi? Qt' is het nog een onderfcheiden vraag? Wie is de vrijc man? Die zelfs in eenen Heiden Den mensch toch onderfcheiden, De deugd waardeeren kan. Die is de vrij c man'! Zijn dan de Heidenen ook menfchen? Zijn zij niet honden ? Maar, al waren zij zulks, zouden zij dan rjo"- niet de kruimpjens moeten eten , die van de tafel hunnes Heeren vallen? Hebben de Heidenen ook deugden? Zijn hunne deugden geen blinkende zonden , gelijk de Kerkvader augustinus ze noemde ! En wat zou wel beter zijn, die blinkende zonden der Heidenen, van menschlievendheid , trouw, eerlijkheid enz. dan de gebreken en zwakheden van veeié Christenen, van Godsdiensthaat, vervolging, vervloeking, panijfchap ? enz. Is het niet een vrij algemeen vooroordeel, dat er een groot onderfcheid is tusfehen Turken, Heidenen , Jooden en Christenen ? Heb ik dat niet laatst nog gehoord? Menfprakvan een' Vorst, die een mooi Jooainnetjen tot zijne eerlte geliefde Sultane hadt. Eik begrijpt, dat de_wellustige ah as ver os en de fchoone " e s t h e r in aanmerking kwamen. —— Eene Dame van het gezelfchap IN 3 was, t  ( 102 ) Was geheel verontwaardigd; foei' zei zij, ]ao- die Vorst het met eene Smqtisfin aan! Zoo ver ginS het vooroordeel! als of eene Heidin minder zonde zou geweest zijn! Wie is de vrijc man? Wien titel, noch waardij Noch 't kleed van ruwe pij, Den broeder bergen kan Die is de vrijc' man! Mijn Dichter neme het mij niet kwalijk, maar zou men niet dichter bij het Hoogduitsch blijven' en zou het ook niet beter zin hebben, wanneer men dit Couplet dus las? Wie is de vrijc man? Wien titel, noch genacht, Fluweel, noch boerendragt, Den broeder bergen kan. Die is de vrijc man! Wie denkt hier niet aan het fpreekwoord ; de kleederen maaken den man? Wie denkt niet aan zoo veel jjdlen waan, als of titels, geboorte, zijden of fln-j weelen kleederen en een ruwe linnenkiel een ander' ras van wezens bedekten? En is dit evenwel voor iemand, die doorziet tot in het wezen der zaak, niet belagchlijk? Maakt de dood daar niet een einde aan? En toont die niet, dat alle menfchen gelijk zijn, en broeders van denzelfden oorfprong? Wie is de v r i j ë man? Wien geen gekroonde Wurger Meer, dan de naam van Burger Hem waard is, geven kan. Die is de vitijVe man. Wat is een gekroonde Wurger ? Hebben wij zulk een ding wel in ons vrijë Nederland? En hebben wij er dan wel een' naam voor? Is dut een gebrek van onze taal? Öf is het eene deugd? Immers wanneer de volken de voorwerpen niet kennen, weten zij ze ook niet te benoemen. Het werkwoord Wurgen hebben wij,;maar niet Wurger. Dit is bij de Hoogduit»  C 103 ) duitfchers een beul, wat is nu een gekroonde beul ? Is dit niet een duistere plaats in dit vers? Onlangs in ée'ne onzer Landlieden zijnde, zag ik een uithangbord met drie gekroonde poppen, en daar onder gefchreven, de drie gekroonde nachtwerkers, maar wie heeft ooit gehoord of gelezen, van gekroonde beulen ? Zou het woord dwingeland, waar van wij zelfs het meervoud dwingelanden hebben, er niet voor in de plaats kunnen gelield werden? Waaróm hebben wij dwingeland en dwingelanden? Is het niet, omdat onze voorvaders wisten , wat een dwingeland is , in r 1t. 1 p en d u c u'aip, die om den tienden penning kwamen ? Maar kan dwingeland of dwingelanden wel rijmen met burger l Is dat niet onmooglijk ? Nog ée'ne vraag: Is de naam van Burger niet da waardigfte titel, die een v r. ij man voeren kan ? Is een echt, deugdzaam, burger niet een achtingwaardigst mensch? Zijn burgers, onderdanen, en flaaven, hetzelfde? Wélk onderfcheid is er tusfehen deze woorden? Wie is de v r ij c MAN* Die, vast in zijnen fland , Ook zelfs van 't vaderland Den ondank dulden kan. Die is de vRijë man. Kan het Vaderland niet ondankbaar wezen jegens weldoeners? Hebben dat niet in alle eeuwen de gróotfle mannen ondervonden? Hebben niet kamillus, scipio, cato, en zoo veele andere weldoeners van 't Vaderland, in balh'ngfchap moeten verhuizen en emigreeren? Is dat geen ondankbaarheid? Maar is het niet een vrij en edel man, die dit kan dulden, en overal zijn Vaderland kan vinden, en het menschdom goed doen? Wie is de vrijc man? Die, moet hij goed en leven, Voor d'edle vrijheid geven Toch niets verliezen kan. Die is de v r 1 j ë man. Bevat dit Couplet geen wonderfpreuk, Paradox? Die goed en leven verliest, verliest die niet alles? Mapr,  C I04 ) Maar, die zijne vrijheid behoudt, behoudt die niet alles? Moeten Slaaven ook niet dikwijls aan de grillen van eenen dwingeland hun goed en leven overgeven ? En wat hebben zij er voor? Blijven hunne kinderen ook dan niet flaaven? Maar, wa'ineer de vrijc man voor de vrijheid het zijne opóffert , heeft hij dan met het genoegen, dat zijne kinderen dé vrijheid genieten i en gelukkig kunnen zijn ? Wie ï s de v r ij ë man? Die, lost de dood hem af, Met vasten blik op t graf. En rugwaards, iehouwen kan. Die is de v r ij ë man! Het eind goed, al goed! Is dit voor den vr'jen man moo°-Hjk, dat hij met een gerust hart den dood eii het graf te gemoet treedt? Is het voor den flaaf ook mooo-lijk? Te weten, den gewilligen flaaf? Is het ook voor oen dwingeland mooghjk? Wie zou dan over de keuze in twijfel haan, of hij een flaaf of een vrij" man zou willen zijn? Nederlanders! Gij heet vrijë mannen, behoordet gij dan niet fteeds aan deze vraag te denken: wie is de vR-ijë man? En u zeiven daar' bij heder te leggen? TE L E T D E N, bij L. H E R D I N G En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekiijks aéén en écu halve Stuiver wordt uigegeven.  D E VRAAG-AL. (N° 222.) Hoe fluit dat? X^elke grappige vraag ! zonder flot of zin! Zou het bok met den vraag-al leuteren? Zou het hem ha-> peren, daar men de osjens bok? Op hoe veele onderwerpen kan deze vraag niet worden toegepast ? Hoe verfchillende kan een Wijze, die tijd en wijze weet, er op antwoorden? Dan eens: Het fluit als een bos! dan weder : het fluit als een tang op een verken ! dan, het moet fluiten , want er is geen pot, zoo fcheef, of er fluit een dekzel op! en zoo al verders, tot mislchien in 't oneindige. Ja , wel nu , men denke van den v r a a o - a l , wat nien wil, en men babbele wat men wil, de vraag is gedaan: Hoe fluit dat? Wat? Och! alwat men wil, het gantfche nieirsehlijk bedrijf, in 't groot en in 't klein 1 Want, wat voeren menfchen, ofmenschjens, befchaafden of wilden, toch'uit, daar men bijna niet in allen opzichte van kan vragen : Hoe fluit dit ? Willen wij béng eenige voorbeelden? Befchouw mij dezen afgunftigen * dezen nijdigaart, reeds in 's werelds- vroege lente, kaïn. Hij is nijdig, omdatzijn broeder beter, en even daarom bij Goden menfchen aangetiaamer is, dan hij. Moest hij nu niet zich daar op toeleggen j om ook zelve wijzer en beter  ( IOÖ ) te worden, ten einde zijnen broeder in geluk te evenaaren , en ook de gunst der Godheid te verkrijgen! Maar, wat doet hij? de nijd verteert zijn vleech, morrend misnoegen doet zijn aangezicht vervallen, hij vermagert zichtbaar , en eindelijk hij haat tegen zijnen broeder op, en flaat hem dood : Hoe fluit dat ? De broeders^ van josef waren zhlke Vroome mannen, gelijk zij zeiven voorgaven , en ondertusfehen , zij waren voornemens hunnen broeder dood te Maan, wierpen hem in een water-put, verkochten hem voor Haal, maakten hunnen vader leugens wijs. Hoe fluit dat! t s a u l, de eerfte Koning der Isrcëliten , was zulk een ij veraar voor den Godsdienst, dat hij de Gibeöniten, omdat zij heidenen van oorfprong waren , vervolgde, in i'ciiijn \an voor den Godsdienst te ijveren, fchoon in de daad om hunne Heden , goederen , en bezittingen , aan zijne gunstelingen en familie te kunnen fchenken, hij vervolgde, ten fcherpften , alle waarzeggers, tooveraars, en zulk tuig, of die er zich voor uitgaven, en die zeilde saul, liet de priesters te Nob vermoorden, vervolgde david, die zoo veel bij hem en het Vaderland verdiend hadt, werdt een tijran, en zocht eindiijk hulp en raad bij eene toverheks. Hoe fluit dat? De Israëliten zuchtten onder het zwaare flaaven-juk in Egijpte, zij verhieven hun geroep ten hemel, vrijheid was al hun wensch! en toen moses zich voordeedt, als hun verlosfer, morden zij tegen hem, als zij in de woefijn omtrekkende, hier of daar gebrek aan hadden, hunkerden zij naar de vlecschpotten van Egijfte, beklaagden zich., «Jat zij dat land verlaaten hadden, en wij verwonderen ons over hun inuitzuchtig gedrag, en vragen : Hoe fluit dat? De Joaden verlangden ten tijde van jesus naar den messiüs, en toen hij onder hun te voorfchijn tradt, hholceii zij hem vooreen Samaritaan, voor eenen, die den  ( 107 ) «ten duivel hadt; hoe fluit dat ? Nu haalden zij hem met toejuichingen in, en riepen hosanna, en weinige dagen daar na, opgeftookt door hunne oudlten , en Geestelijkheid, ichreeuwden zij : Kruist hem ! Kruist hem .' Hoe fluit dat ? De Romeinen zijn in de gefchiedenislen zoo vermaard uit hoofde van hunne liefde voor de vrijheid, daar zij alles voor overhadden , alles voor ondergingen en leden , en wij ijzen, wanneer wij in de gefchiedenisfen lezen , wat zij, ten allen tijden, van de Patriciën, wat zij van de Tienmannen , wat zij van de rijken , die hunne ichuldheeren waren, dulden moesten, en geduld hebben , om niet te fpreken van die tijden, toen hunne zeden geheel verbasterd waren, toen zij den hals konden vleijen onder het juk van zulke monders, als een nero, domttiaan, en anderen van hunne Cafars,. Hoe fluit dat? Toen de Christenen nog geen gezag hadden, of op den wereldlijken arm fteunen konden, predikten zij verdraagzaamheid , klaagden zij, en met recht, over de wreedheid der vervolgingen, maar naauwlijks hadt de wereldlijke overheid zich voor het Christendom verklaard, of zij deeden juist het zelfde, dat zij te vooren verfoeid hadden, ja, zij maakten het zelfs erger , zij vonden tegen ketters , of die zij er voor hielden , nieuwe wreedheden uit, tot dat zij het monfter der Inquifitie hebben uitgebroed. Hoe fluit dit? Wie verwondert zich niet over deze onbeftaanbaarheid der menfchen met zich zeiven ? maar wie maakt het beter ? Wij beleeven eene verlichte eeuw, zoo heeft men immers gezegd ? maar in eene verlichte eeuw zou men immers geene kruisvaarten verwachten voor het Bijgeloof, en hebben wij die in Braband niet beleefd? Laten zich in deze verlichte eeuw nog niet gantfche natiën verraderlijk op de flachtbank brengen? Wie moet, O a vraagt  f 108 ) Vraagt zeker Redenaar van onzen tijd , wie moet niet duizendmaal meer afgrijzen hebben van den Rrabandfcfien van eupen dan van kaïn en iheïmb iamen? „ Ja, waarlijk! dus gaat hij voort, niet alleen roept eene gantfche zee van onnozel vergoten bloed, van den aardbodem, tegen zulke godvergeten huichelaars, die de blinde werktuigen van hunne ftaatzucht trachten te bemoedigen, door vervloeking van die genen, waar tegen zij hen in 't harnas voeren of bet één of ander leger tegen den dood in jaa'gen, door den foldaat of burger in den valfchen waan te brengen, dat hij tot verdediging van den godsdienst vechte, en in den naam van den Heer der Heirfcharen optrekke; daar hij intusfehen Hechts eene beledigde ftaat- of geldzucht wreekt. Wee zulke ftookebranden van haat en nijd onder eene goede burgerij ! " Hoe Jly.it dat? dat zulke gruwelen ondernomen worden door hen, die evenwel Christenen heeten? Hoe fluit dat, dat in eene verlichte eeuw godverzakers kunnen gevonden worden.' Men weet, dat onlangs inde Hoofdvergadering der Franfche Burgeren , dén haarer leden openlijk verklaarde, dat hij aan geenen God geloofde, bier mag men immers met recht vragen: Hoe fluit dat? Maar zou het nu fluiten, als men daar uit eene gevolgtrekking zou afleiden, dat alle Franfehen godverzakers zijn ? Zou het niet Wel zoo goed fluiten , a!s men met den bovenbedoelden Redenaar, dus redekavelde. „ Het is te duchten, dat het aai,tal der heimiijke Godverzakers pnder zulke hedendaagfche fchijnchristenen, (die hij, jiaamlijk, volgends het te vooren aangebrachte, in het pog heeft,) verbazend is. Hoe ware het anders moofflijk, dat zij zoo hemeltergende gruwelen zouden durven pleegen, indien zij aan Gods aanwezen, en zijn wereld- beftuur, geloofden? Het is geen los vermoeden, ijnaar het woidt. door de droevige ondervinding bevestigd ,  ( ï°9 ) tfgd , dat zij, die den Godsdienst zeiven in ongebondenheid veranderen , of aan de ftaat- en winzucht dienstbaar maaken, bedekte Atheïsten zijn; en dat zulke Hoven , waar weelde, hovaardij, of geldgierigheid de eenige drijfvéeren der Hovelingen zijn ; gelijk men, mef zekerheid , omtrent de meeste hranjche Hovelingen heeft kunnen zeggen; het is geen los vermoeden, dat zulke Hoven der Godverzaking- ten zetel verftrekken, van waar die pest der zielen zich door het gantfche land verlpreidt, en niet alleen den Prelaat, en Staatsdienaar, maar ook den Burger befmet." „ Een Bouittt! ontzag zich niet, om, in een openlijk gelchrift te beweeren ? dat de Koningrijken door een blind noodlot worden geregeerd; een Franfche abt , in zijne zoogenaamde, Alarmklok der Mogendheden, ontzag zich geenzins, om te verklaaren , dat de Godsdienst niet kon beftaan, zonder de Monarchie, en om den dienst van God dus als een vond der Staatkunde voor te dragen —■ De Cleeffche Post van den Nederrhijn , door wien de openlijke Godrerzakerij van beide fckrij^eren met verfoejing werdt beftraft, levert zulke fchriknjke fprekende bewijzen op , hoe ver de Atheisterij was doorgedrongen onder lieden, wien de wraak der Voorzienigheid deswegens fchijnt te achtervolgen , zoodat zij naniiwlijfci ergens op den aardbodem fchuilplaats vinden." „_ Maar zal dit niet genoeg zijn van de Franfehen, om ons een denkbeeld te geven , hoe het aan het Franfche Hof plagt gefteld te wezen, maar zou het nu wel fluiten, als wij eene algemeene gevolgtrekking ook hier uit wilden afleiden: ergo allen, die tot dat Hof behoorden, of het zelve waren toegedaan, waren Godverzakers? En zou het niet beter fluiten, wanneeer wij de openbare voorbeelden, van de ééne en andere zijde, betreurende, ons van verdere gevolgtrekkingen wachten ! Want js niet de Godverzakerij zoo ongerijmd, dat men in de O 3 daad  ( 11° ) daad met verwondering moet vragen: Hoe Jluit dat ? dat de mensch , die overal zich met Gods wonderen omringd vindt, het beftaan van zijnen maaker , die dit alles doet, loochenen kan? Zo God het trouwens niet doet, wie doet het dan ? Kan men wel een antwoord op die vraag geven, dat fiuiten of voldoen zou ? Al verder. Wij menfchen zijn aan veele ongefteldheden, ziekten, ongemakken onderhevig , en behoorden overtuigd te zijn, dat er geen dierbaarer fcbat is dan de gezondheid , en hoe leeven echter de menfchen met hunne gezondheid ? Is het niet, of veelen, die een gezond Jigchaamsgeftel hebben, er zich opzedijk op toeleggen, omdat te vernielen, en te floopen, en zich allerhande kwaaien op den hals te haaien ? Deze door onmatig eten en drinken, die door buitenfpoorighedender wellust , een ander door gevaarlijke ondernemingen , een vierde door zijne ziel zonder reden te kwellen, en af te matten ? Hoe Jluit dat ? Het vergenoegen is het al! zegt het oude fpreekwoord, en is het niet zoo' Hij die vergenoegd leeft, lieeft hij niet alles, alfchoon hij weinig heeft? en hij die onvergenoegd is, mist hij niet alles, heeft hij niet aan alles gebrek, alfchoon hij overvloed bezit ? En is liet evenwel niet eene oude waarneming ? JsTemo vivit fud forte contentut. Niemand leeft er, die volkomen mat zijn lot te vreden is! Op des buurmans akker wast het koorn altijd weliger* Hoe Jluit dat? Ons leven is flechts kort! Ieder klaagt over de kortheid des levens! En doet elk niet zijn best, om zijn leven en tijd te verkwisten, door niets te doen, een ander door beuzelingen, of om het leven te verkorten, ' door onmaatigheden ? Hoe veelen klagen over tijdverveeling? Hoe Jluit dat? Wel, heeft nu de vraag-al met genviralizcrd in dit Kommer? Is het nu wel gekheid geweest? Mag bij  C in ) hij nu niet verwachten, dat zijne Lezer* hem zullen toejuichen, of zullen zij nu klagen, dat dit Nommer te droog was ? Maar hoe Jluit dot ? Ten befluite voege ik hier eenige Dichtregelen bij van eenen Vaderlandfchen Dichter, daar hij den krijg bezingt, en ons die vraag telkens herinnert: Roe Jluit diti Dus zingt hij : Waar ben ik! ... Welk een fchrik fnelt trillend door mijn leden l V, j E s u s! roepen wij om hulp ea bijftand aan ; Opdat we op 'tfchuldloos hart van onzen broeder treden; Dat hart... te morfel flaan! Waar ben ik".... 'k hoor uw' naam, p God van liefde'. roemen, Teri/vijl men duizenden door vuur en zwaard ontzielt, "k Hoor fj den arm des krjjgs. o God van vrede! noemen, Terwijl men 't aü' vernielt 1 Waar ben ik!... vloek en moord, verraad en folteringen Zijn dienaars van een volk, dat uwen naam belijdt, 'tDurft in zijn euveldaên, God!.,. God! — uw glorie zingenj U, die rechtvaardig zijt! O dwaalde ik, ver van hier, bij onverlichte volken, Waar ongeftoorde rust in palmwaranden lagchtl Ddar rijit geen kreet der fmart ten hemel, door de wolken; Daar prangt geen boezemklagt • .iVanr,  C 112 ) Want, rijk, rijk door natuur, en arm aan kunst te wezen, Is rijk aan overvloed, arm aan behoefte zijn: Dilar wordt liet waar geluk genoten; niet geprezen; Daar is de deugd geen fchijn! De zucht naar grootheid... neen, de zucht, omgroottefchijnen.^ ■ Zie daar, Euroop, de bron van uw gemeene fmart:! Toen gij eenvoudigheid voor wecide zaagt verdwijnen, Stietze u een' dolk in 'thart! Zinds zijn de liefde en trouw van uwen grond verdreeveri * < En heerschzucht (lichte ccn' troon, in uwer telgen bloed; Zinds is de tirannij een heldennaam gegeven , En 't moorden heldenmoed! Zinds vloeit, in 't zweet des volks, het goud der dwingelanden- En in den diadeem blinkt'»onderdrukten traan; ' Zinds doet de woeste krijg de toorts der tweedragt branden... Red, Almagt! ... wij vergaan! f» leiden; bij L. H E R D l N q. H, En alö'm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekJijks k een en één liaH'e Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG- AL. (No. 223.) Waar blijft het? \^oor dat ik over deze vraag ga zitten babbelen, moet ïk den Lezer een verkeerd propoost vernaaien, dat ik onlangs aanhoorde in de ichuit van Amflerdam 00 Haarlem- Onder andere Pasfagicrs bevondt zich een Heer in de roef, die de zakken vol hadt met plans van nieuwe Negoti'atiën en Geldleeningen, van deze en van die Mogendheden, Sociëteiten, Comtoiren enz. Onder anderen vraagde hij aan het Gezelfchap, wij waren met ons zes of zeven, of de Hoeren zekere Nieuwe Negothitie al gezien hadden? Nu zat tep-en over hem een Heer , die doof, oftenminften hardhoorende bleek te wezen. Deze hadt tot hier toe het gefnrek met een' gapenden mond meer aanfehouwd dam toegeluisterd. Het zij, dat onze Koopman, Makelaar, of Beunhaas,'óf wat hij mogt zijn, bij het doen dezer vraag gemelden dooven man meer bijzonder aankeek of, dat deze zich verbeeldde, dat hij evenwel niet geheel ftdmmetjen moest lpeelen', allchoon hij mets van het o-efprek veritondt, nu hoe dikwijls gebeurt dat niet dat de grootfte dom-ooren dikwijls het meeste fnaps hebben? Veel gefchreeuw, weinig wol! Adres aan Broeder botmuil, die zijn Tallentje, hoe gering het ook is, enfehoon hij het boekjen van borst lus met veriiaat, evenwel met zoo veel ijver befteedt, om teeen de Ketters en Apoïlaten te ichermutzelen , die hij, als het aan hem flondt, misfehien hangen en branden zou ! hoe het zij, onze hardhoorende Heer nam op_ de ge* melde vraao-: of men al van die nieuwe negotiatie gehoord hadt"? het woord op. „ Neen , mijn Heer l V.DÜl. • » het  C 114 ) "d? %, ÏÏV^i ^ Compagnies-werf , maar a3rf ,, de Zandhoek gebeurd » Ieder van het gezelfchap ieek op, en Ipalkte de oogen open, als ifalver-oogen, _met eenen trek » >t gclaad. die de neiging, on m kgchen uit te berften dnidlijk tekende? en fo" 6 T *°"dcl'? DJewi-iJ het ia&ch™ dikwijls ontfiaat „ t het Contrafi, dat er in de voorwerpen, het zijzaken of woorden, ligt of dat wij er in rheenen waar te nemen, volgend» de Onderwijzers in de Mi- frhl'H. * gl'ÜOCei' Co'^ zijn, danttts- ichen de vraag en het antwoord, zoo groot ten mïnften als tnsfchen de Compagnies-werf en de Zandhoek' Wet groote nieuwsgierigheid vraagde men hem : wat is er dan aan de Zandhoek gebeiiicf? Helaas! zeide hi) een droevig ongeluk. Daar viel een jongen in he waterveen meid d,e er bij ftbndt, vatte Ui , meenende hem te redden, dat hij niet verdronk, maar wat gebeurt? De jongen was haar te zwaar, en dewi|i zij hem, het kostte wat het kostte, niet los wilde Jaten, viel zij ten laathe ook, en verdronk te gelijk met den jongen. Dit is dezer dagen aan de Zandhoek gebeurd. De Heeren kunnen er onderzoek naar doen Mijn Lezer kan begrijpen, dat niemand onzer, door het nieuw Contrafi, dat zich hier voordeedt in haat was, zijn kgchen in te houden, hoe zeer he. droevig ongelijk van dien jongen en die meid ons als menfchen aandeedt, maar, waarom liet de meid den jongen ook niet los, toen hij haar te zwaar viel, om te honden? Schoon nu deze waare gebetireniS geen de minfte betrekking heeft, tot de vraag, die ik thans doe: Waar blijft het? evenwel mogt ik den Lezer de gelegenheid niet onthouden, om of eens te iaffchen over het Contrafi in de vertelling van den dooven Heer ot om een gevoelig traantjen te horten over het lot van den jongen en de meid, zo hi, eene Sentimenteel* ziel heeft, en dus deelt in de ramPenvan defl lijdenden evenmensen. Mag ik die vrijheid niet gebruiken? Nu ter zaak J Alfchoon ik geen Profeet of eens Profeeten zoon ben, mt een Profeeten eeuw? wet! wel' Lezer' fpot gij er mede? Zou onze verlichte eeuw niet zoo mogen genoemd worden? Hebben wij niet verfchei den Profeeten gehad in onze dagen? Of hunne pro* Jeetien, b,j voorbeeld, van het uitnemend gelukkiojaar 1702. vervuld zijn geworden? Zie, dat is eene an- de-  ( ii5 ) dere vraag. Evenwel! dat in het vat is. verzuurt niet. Het menschdom heeft al zoo lang op geluk gehoopt. Non fi male nune, & olim fic critl laat het dan over 7 jaaren, of over 15 jaaren zijn, gelijk la faystte en paine in dit geval verfchillen, als het maar e'éns gelukkig en goed wordt! Komt het wel op een jaartjen meer of min aan, als het einde flechts het werk krooi.t? Ik zeg, al ben ik geen Proleet, dnrve ik echter wel vragen: of niet veelen bi; het lezen der vraag : Waar blijft het ? gedacht hebben , dat geldzaken het onderwerp van dit Nommer zouden uitmaaken, en dat ik daar op het oog had, met te vraagen', waar blijft het? Maar zou men dan ook mis kunnen tasten ? Zou men niet kunnen rekenen zonder den waard? En hoe vreeslijk loepen zulke rekeningen dikwijls buiten den haak? Dat denk ik! Eens was ik te Zeist, evenwel niet, toen er een Kampement gehouden werdt, want, om de waarheid te zeggen, ik zou niet geern daar of daar omtrend zijn, daar men allerhande ongemakken, luizen en pluizen, hitte en kou, zonnefchijn en regen moet verduuren , en niets te bikken heeft, dan vergiftige blaauwe boonen, en onrijpe druiven, aan welker korrels men zoo gemaklijk hikken kan, even gelijk den Poëet a n ak r e o n is overgekomen , fchoon de geleerden verfchillen , of het een druiven kern of een rofijnen pit geweest is, die hem de dood deedt, nu dood is dood! En ik ben zoo hartig niet, dat ik, als ik met een druif in de lendenen getroffen was, nog vier unren te paard zou kunnen zitten en mede vechten, gelijk ik dezer dagen in de Couranten gelezen heb, van den Zoon des Konings van Pruisfen, Prins lodewijï. Kijk! ik zou, dunkt mij, als het in de lendenen wat aankwam en raak was, rollen als een knikker, zoo als de Koning van Zweeden, toen ankerström hem ook in de lendenen getroffen hadt. Maar waar blijf ik hier? Ik meende, dat ik te Zeist was, en nu ben ik al te Ments, en in Zweden. Waar blijft het? Eens dan was ik te Zeist, daar het, gelijk men weet, doorgaands vrij duur teeren is, maar evenwel muntte de hospes , daar wij met ons gezelfchap toen waren, boven allen uit, zoodat, toen de rekening, die wij zonder den waard gemaakt hadden , ons aoor den knecht werdt Opgegeven, dezelve ons niet minder dan circa twee dukaten uit de gis liep. En, toen wij den hospes binnen P a rie-.  C n6 ) riepen, en vraagden, of hij geen abuis hadt, was ' zijn antwoord: Abuis, Heeren! abuis!' meenen de Heeren, dat ik het rekenen niet veuta? Kom, ik zal het 11 eens impertinent voorrekenen, en, wie zou het geJooven? de vent rekende waarachtig zoo impertinent, dat hij per flot nog wel een zestehalf te weinig gerekend hadt, die wij, zeide hij, nu wel aan de meid Konden geven. Waar toe dit voorbeeld, anders, dan om te doen opmerken, dat wij, buiten en zonder den waard rekenende, mis kunnen hebben, en de vraag niet kunnen beantwoorden: waar blijft het? Wel, betreft dan mijne vraag het Finantiewezen niet? Komt zij daar niet te pas? Wie wee: iet van huishouden, die nooit gevraagd heeft, waar blijft het? Is het wel zoo vreemd in den tegenwoordigen tijd, dat het huishouden duur en bezwaard is' Ten tijde, toen ik een kind was, konden mijne ouders nuslchien met 8oo guldens jaarlijks in 't huishouden zoo veel doen, ais wij ihooglijk met 4000. Ten miniten, een artikel heugt mij, ik ben altijd een liefhebber van zoetigheid geweest. En houden niet alle kinderen en vrouwen, zoo wel geringe als adelijke, van eene zoetigheid? Men kent immers het vers? Geeft kinders zoeten koek, en vrouwen nieuwe most, Wat op de tonge bijt, is rechte mannenkost. pmdat ik dan een liefhebber van zoetigheid was, paste ik knap op, als er liroop moest gehaald worden, omdat ik dan wel een, aan de pot likte, want toen ïk een kind was, deed ik als een kind: Pueri funt pueri, pueri puerilia tradant. Toen kostte een pond ilroop een huiver of negen duiten , maar kom nu eens kijken , wat de zoetigheden kosten! zoodat behoelt men wel te vragen : Waar blijft het' Dewijl wij in het vrijë Nederland woonen , en den Haam van vnjë Nederlanders voeren, Haat het immers vrij, te vragen: waar blijft het! bij voorbeeld , de enonne belastingen, die in Engeland worden opgebracht, die van jaar tot jaar toenemen, en nog te koit fchieten ? Ik nF 0MT? onder mijn pijp, te lezen in m, fainé rech-  ( ii7 ) rechten van den mensch, IL Deel; daar vind ik Eladz. 140. ,, Voor en al eer ik nu overga tot de middelen, gefchikt, om de Gouvernementen meer te doen ilrekken tot bevordering van het algemeen geluk des menschdoms , dan zij voor het tegenwoordige zijn, zal het niet ongepast wezen , ons oog eens te laten gaan over den voortgang der belastingen in Engeland!" ,y Het is een algemeen denkbeeld, dat, als 'er ééns belastingen ergens op gelegd waren, deze nimmer weder werden opgeheven. Hoe waar dit ook mogt zijn in deze laattte tijden, het was echter niet altijd zoo. Eén van beiden dus , of het volk was voorheen waakzamer over derzelver regeering dan thans , of de regeering werdt met minder buitenlpoorigheid bedient.'* ' „ Er zijn nu zeven honderd jaaren verioopen , zedert de overweldiging der Normannen en het daarhellen van de zoogenaamde Kroon Als men dit tijdvak in zeven afzonderlijke tijdperken verdeeld, elk van honderd jaaren, zoo zal het beloop van de jaarlijkfche belastingen voor ieder tijdperk zijn, als volgt: Jaarlijks beloop der belastingen, geheven door willem den Veroveraar, begonnen met het jaar 10Ó6 — J^. 400,003 Dito van belastingen, honderd jaaren na de omwenteling, en dus 1166 ' ——— ——— 200,000 Dito tweehonderd jaaren na de overweldiging, en dus 1266 - — 150,000 Dito driehonderd jaaren na de overweldiging, en dus 1366 130,000 Dito vierhonderd jaaren na de overweldiging, en dus 1466 • icc,obo „ Het Engelfche volk heeft nog voor het tegenwoordige bij overlevering gefchiedkundige denkbeelden van de dapperheid hunner voorouderen ; doch , wat ook derzelver deugden of ondeugden mogen geweest zijn, zij waren zonder twijfel een volk, dat zich niet gemaklijk in de kleeren liet heken, en die een waakend oog op het gouvernement hielden , en, zo niet op deszelfs beginzels , ten minften op de belastingen acht namen. Waren zij niet in ftaat, de inbreuken der Monarchen op hunne rechten geheel te beletten , zij P 3 ver-  C 118 ) yerpligtten dezelven niet te min tot eene republikeiniche fpaarzaamheid in de belastingen." ., Laat ons nu het beloop der belastingen van de overige driehonderd jaaren eens naargaan." •„ Jaarlijks beloop van de belastingen , vijfhonderd jaaren na de overweldiging, en dus 1566 j^. 500,000 Dito, zeshonderd jaaren na de overweldiging, en dus 16Ó6 1,800,000 Dito , van den tegenwoor- digen tijd 17,000,000 Tiet onderfcheid tusfchen de 400 eerfte en 300 laatfte jaaren is hier zoo verbaazcnd, dat men 'er door in het gevoelen zou bevestigd worden, dat het Nationaal karakter der Engelfchen verbasterd is." Nu vraag ik allen , die nadenken hebben, of men ten opzichte van Engeland niet moet vragen : Waar blijft het ? Maar is dit werk van painï niet een verboden boek ? In Engeland zeker! Maar wat doet dat' of is waarheid geen waarheid meer, omdat zij hier of daar verboden wordt? Nu archenholtz Befchrijving van Engeland en anderen zijn toch geene verboden boeken, en behelzen die wel iet anders , ten opzichte van de fchulden en belastingen van dat land? Schrijft archenholtz niet uitdrnkhjk, dat het met Engeland gedaan zal wezen, zo het nog ééns in oorlog komt? En nu is het in oorlog ! Wat nu ? Zal men nu niet moeten zien, hoe het uit zal komen? Waar blijft het? In de Joodfche gefchiedenisfen leze ik verfcheiden gevallen, in welken die vraag denklijk ten dien tijde, toen de gevallen gebeurden, zal gedaan, en imsfchien door dezen en genen beantwoord wezen. Bij voorbeeld: salomo wordt ons als een magtig en rijk vorst befchreven , hij hadt het zilver in waarde gelijk gemaakt, als llraatlieenen , ja het werdt in zijnen tijd als niets geacht, het was al goud, dat er blonk ! jaarlijks hadt de Koning zoo veel inkomen , van lasten, van tollen, van koophandel, van fchatting, die de nabuurige Vorsten opbrachten. Wie weet, hoe menige Israëliet gevraagd zal hebben: Waar blijft het? Te meer, omdat blijkens het vervolg de Israélitcn reden hadden, om te kiaagen over drukkende belastingen. Ei! daar valt mij nog wat in, „ Men  I 119 ) „ Men verhaalt dat men in het kanton Bern in ZwitZerland van onheuglijke tijden de gewoonte hadt, om, op openbare kosten, een' beer te onderhouden, en men heelt het volk doen gelooven, dat, als zij zulken beer niet hadden, zij allen verloren waren. Nu gebeurde het, eenige jaaren geleden, dat de beer, die 'er toen was, ziek 'werdt, en zoo fchielijk ftierf, dat men zijne plaats niet onmidlijk met een anderen kon vervullen. Geduurende dien tusfchentijd bemerkte het volk, dat evenwel het koorn voortging met groeijen, de wijnftok met bloeijen, de zon en de maan met op en ondergaan, en dat alles zijn gang ging als te vooren. Hier uit moed fcheppende, namen zij het befluit, om voortaan geen beeren meer te onderhouden; want, zeiden Zij: „ een beer is een zeer verflindend, en dus kost,, baar dier, en wij waren genoodzaakt, hem de klaauwen „ uit te trekken, zou hij de burgers niet kwetzen." Wie neemt mij kwalijk, dat ik in een vrij land de vrijheid gebruik , om mijne gedachten vrij te laten fpeelemeiën, en ze zoo zonder orde op het papier te dmijten ? Misfchien komt er wel eens iemand, die ze iu eene Analijtifche orde ontbindt, zoo fraai, als de Aaalijtifehe orde, die iemmige uitleggers van salomo's Spreuken gemaakt hebben!! Naauwlijks was salomo dood, of zijn zoon rehab e a m maakte koperen fehilden in plaats van de gouden van zijn vader. Waar blijft het ? vroegen de IsraëliPen. En het werdt gegeven aan sisak, den Koning van Egypte , om hem te beweegen , dat hij afzag van het belegeren van Jerufalem. Waar blijft het ? vroegen de Israëliten ten tijde van a s a , Koning van Juda, toen die vorst al het zilver en goud , dat er in de fchatten van den Tempel en het paleis overig was, zondt, om benhadad, den Koning van Sijrië, om te koopen, om zijn bondgenootfcnap met den Jsraéhtifchen Koning jacu te verbreken , en tevens als fubfidiën, opdat de Sijrifche Koning een inval in Israël zou doen. Waar blijft het! vroegen die van Juda, ten tijde van den Koning amaziu; wanneer deze Koning voor 100 Talenten een leger van 200,000 man vreemde troepen huurde , fchoon hij van die vrienden geen' anderen dienst hadt, dan dat zij een llroop in zijn eigen land deeden , braaf roofden en plunderden, en «roeten buit medevoerden. Waar  ( 120 ) .Waar blijft hst? zullen de Israëliten gevraagd heblien, ten tijde van menahem. Deze me nahem maakte zich met geweld meester van de regeering over Israël, en om de Israëliten te beter te dwingen, om zich aan zijne regeering te onderwerpen, gaf hij aan pul, Koning der Asjijriërs, een vorst, die zich, naar het fc hij nt, met alles moeide, tooo talenten zilvers , opdat die Vorst hem menahem in het rijk bevestigen zou, en de oproerigen beteugelen, ten einde de rust her-, iteld wierdt, en om dit geld bij een te krijgen, fchreef menahem in Israël een hoofdgeld uit van 50 fikelen voor elk hoofd, onder de vermogendfte lieden, om het aan den Asftjrifchen Koning te geven. Ziet gij, dus was de vraag toen beantwoord: Waar blijft het? Maar wil ik nu eens oprecht zeggen, wat ik met deze vraag bedoelde ? Mijne vraag: Waar blijft het? zag eigenlijk op het weekblad , db a'n t w o o r. d er., die in eenige weeken niet verfcheenen was, maar, nadien nu weder Nommers van het zelve zijn uitgekomen, zou men kunnen vragen, of mijne vraag niet"nutteloos' en overtollig is: Waar blijft het? Dit zij zoo! Heb ik echter niet weder een Nommer van mijn weekblad door deze vraag gereed gekregen ? en is dat niet genoeg ? TE L E T D EN, tij L. H E R D I N G 1% En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL (N0 224.) Is dat niet genoeg ? 2ioo ëincligdè het voorgaandeNomraer van dit week:-* blad, daar ik den Lezer vraagde: Heb ik echter niet weder een Nómmer van mijn weekblad door deze vraag gereed gekregen.' en is dat niet genoeg? Tóen ik dat lehreef, dacht ik, ei! zou dat niet een goéd onderwerp kunnen zijn voor een volgend Nommer ? zou die vraag niet aanleiding kunnen geven tot eene menigte anderé vragen? Doet men deze vraag niet meest, en komt ze dan niet te pas? wanneer men met menfchen te doett heeft, die ondankbaar, óf die niet te vrede zijn? maar eeuwig liggen te morren en te janken, zoodat men hun de aan hun bewezen weldaaden ónder het oog brengende , vraagt: Is dat niet genoeg ? Bijvoorbeeld: Leert de daaglijkfche ondervinding niet i dat,"wanneermen fommige menfchen wel heeft gedaan, van Zondag tot Zaturdag, en men houdt Zaturdag 's middags op, om hun op nieuw te geven, omdat men, volgends de leere der ouden, geern zou geven , om gevende te blijven, dat zij dan nog niet te vrede zijn, zoodat men reden heeft, om hen te vragen: Is dat nog niet genoegd Het Joodfche volk genoot dus alle voorrechten, ten tijde van mos bs. Het werdt van de flavernij verlost 3 het zag den Dwingeland met zijn gantfche leger voof Y, B kt I Q ziJ^  ( 122 ) zijn oogen in de zee vergaan , zonder dat er eén afkwam, om de tijding te brengen, hoe veel zou een volk, dat voor de vrijheid vecht, niet geven willen, als hun dit e'e'ns gebeuren mogt, dat zij den dwingeland met zijnen gantfchen itoet zagen verzuipen ? Denk eens aan onze vaderen, hoe_blijde zij waren, toen de zoogenaamde onverwinlijke Spaanfche vloot, deels door overwinningen op dezelve behaald, deels door ftorm en on. weder, genoegzaam geheel vergaan was. Het Israëlitifche volk ontving eene Conflitutie en inrichting, die Godlijk was, en volmaakt gefchikt naar de belangen vandat volk; het werdt verzorgd van fpijs en drank, en nog was het niet te vrede, nog moest mos es zoo dikwijls vragen: Is dat alles niet genoeg? Dat zelfde volk leefde als een vrij volk, gelukkig in zijn land, zoo dat het fomtijds 80 jaaren achter een vrede van binnen en buiten genoot, was dat niet genoeg? En waren zij evenwel daarmede te vrede.? Moesten zij niet een Koning hebben , gelijk alle de volken .rondom hen hadden ? Toen de mess i as, daar dat zelfde volk zoo veel eeuwen naar uitgezien hadt , eindelijk gekomen was, en zich door zijne leere en zoo veele wonderen als den messiSvs bekend maakte, was dat nog wel genoeg, omdat volk te voldoen? Eischtenzij nog niet een teken van den hemel ? En toen deze eisch niet voldaa» werdt, verwierpen zij toen den hessiüs niet ? Maat-, is over het geheel het menschdom wel verftandiger en deugdzamer, dan de Jooden toen waren ?|laat oms eens zien! Zijn wij niet redelijke ichepzelen , hebben wij niet allen, in meer of minder mate, maar evénwel allen, dieniet geheel zinneloos zijn, gezond menfchenverftand? hebben wij geene oogen, om te zien, ooren Om te hooren, handen om te tasten , voeten om te gaan, en een neus om te rieken, en is dat nog wel genoeg? Willen de menfchen wel met hun eigen oogen zien, wil-  ( 1*3 ) willen zij niet altijd een bril gebruiken, die zij zich van een ander laten opzetten? Brillen, die dikwijls gekleurde glazen hebben, en die kleur aan de voorwerpen mededeelen, zoodat men niets in zijne natuurlijke kleur ziet, maar alles, rood, of geel, of oranje enz. brillen , die de voorwerpen of vergrooten of verkleinen, zoodat zich niets in zijne waare gedaante vertoont, gelijk het doen zou, indien wij niet door een ander ons een bril lieten opzetten. Handelt men in dat geval niet zoo wijs, als zeker onnozele, maar tevens waanwijze bloed zich dóns in een fchujt liet foppen van een Joodjen. Het Mousjen hadt brillen te koop, en liet aan het gezelfchap er eenige zien, geen van deze allen behaagden aan onzen wijsneus, eindelijk zeide hem de Brillekoopinan als in vertrouwen, dat hij rog eene bril hadt, doch welke hij achter i adt gehouden, omdat de prijs er van te hoog was, nu was de begeerte bij onzen vriend gaande ig'emaakt, hij wilde met geweld de bril zien, de Jood haalde die met de uiterlie omzichtigheid voor den dag,,en onder voorwendzel, dat de glazen te fijn waren, om veel behandeld te künnen worden, zette hij die bril zelve op 's mans neus. Ja , deze was de rechte bril, door deze kon hij nu de voorwerpen duidlijk zien.zooduidlijk, als of hij uit zijn eigen oogen zag. Kortom, hij raakte koop voor eenige dukaaten; en wat hadt hij gekocht? Een brillen - montuur zonder glazen! Wel nu , was dat niet genoeg? Met dit alles zag hij door dit Infirumentde voorwerpen natuurlijk , maar hoe veele menfchen laten zich 'door gekleurde en valfche brillen bedotten , terwijl anderen, zeer gelijk aan onzen brilienkoper , veel gelds uitgeven, om door brillen voorwerpen te zien, die zij met hun gezond verhand even goed en duidlijk befchouwen kunnen. Al verder. Wij hebben ooren om te hooren , en wie gebruikt ze, om natuurlijke klanken te onderfcheiden? Laten niet veelen zich de ooren vol blaazen , door Q 2 vlei-  ( 124. ) vrijerij, of door lasteren leugens, zoodat zij op het laatst de item der waarheid niet meer ondericheiden kunnen, en doof zijn voorde redenen van billijkheid, .en voor het klagen van den eiiendigen? , WlJ hebben handen, om te tasten, maar wje laat zich doorvoordordeelen, door gezag, door aanzien, die handen niet binden, of ook door eigenbelang en eigenbaat? Wij hebben voeten, om te gaan, en zijn de menfchen wel te vrede, als zij niet aan de leiband lopen ? Wie flnitt zijn eigen bpenen vertrouwen ? En welk is hier van het gevolg | welk anders, dan dat zij hcröm gefleept worden , „aar den wil des genen, die de leiband beftuurt? Kan op deze wijze de vraag : /, dat niet genoeg? niet al hee. dikwijls te pas komen? Maar nu eens het blaadjen omgekeerd, en gezien, war er op de keerzijde te lezen Wij lezen in zekere fabel, dat de Leeuw, de Koning van het woud, eene jagtpartij hadt aangegaan met een langoorigen ezel, die door zijn gebalk de edele boschdieren verwrikken en opjaagen zou, welke'de leeuw dan voor zijn rekening nam te vangen. De jagt Haagde ongemeen wel. Monfietir Lang-oor maakte met zijn gebalk zalk een getier en leven, dat alle beesten in de mterile onftelcenis geraakten, en naar een goed heenkomen zochten. De jagt afgelopen zijnde, meende de domme ezel met den leeuw te zullen deelen. Ja wel is 't koud ! zijne Majesteit vraagde hem: Is dat voor u al ?net genoeg, dat ik u de eer gegund heb, om mijn compagnon te wezen? Wondt gij ook van den buit hebben.' Is het niet genoeg, dat ik u als eene machiene gebruikt heb, om door uwe affchuwlijke {tem de dieren ?p te flooten ? En met dit, Is het niet genoeg? moesi de arme ezel zich laren vergenoegen, terwijl de leeuw de geheele boel voor zich eigende. ■ Ma-u- nu de Tpeptótog m deze Fabe], ^ ^ iai.  ( 185 ) {jenden zulke ezels zijn er niet in alle tijden en eeuwen ïn de wereld onder de menfchen geweest, die zich even a's de ezel in de Fabel hebben laten gebruiken, om den Leeuw onder de menfchen, ik wil zeggen, om trotfche grooten ten dienste te liaan ? En wat hebben zij er bij flot van genoten , dat de ée'n door oproerigheden s door plunderen en kloppen, een ander door zijn gefchrijf, waartoe hij gehuurd was , een derde weder door iet anders, behulpzaam was, geweest dat dezelver plans gelukten, en zij de bedoeling van hunne heersch-en eerzucht geDoten? Worden zjj niet door de Wijzen vergeleken bij citroenen, welke men wegwerpt, na het lap er uitgeperst te hebben? En is dat niet genoeg , dat zijne of haare Majefteit, zijne of haare Hoogheid, zijne of haare Edelheid zich zoo vernederd heeft, om zich met deze ezels in te laten, toen men ze nodig hadt? Zouden zij nu ook wat voor hun deel vorderen / Het plan is gelukt, en de grooten hebben hun oogmerk bereikt, en is dat niet genoeg? Moet de domheid van Adams zoonen niet onbegrijpelijk voorkomen in zeer veele gevallen? feij voorbeeld: Hoe veele Wilden zijner, die zoo verflaafd zijn aan hunne godheden en aan hunne Priesters, dat men voorbeelden heeft, dat, wanneer die goden in procesfie op zwaare wagens worden omgevoerd, veele Godsdienstigen zich voor de wielen werpen, zich laten overrijden en verpletteren. En is dat niet genoeg? Het is ter eere van den afgod! Maar behoeven wij de Wilden wel te gaan bezoeken, om die domheid te leeren Zuster qubselia zou geen kerkgang, geen bede - uur, verzuimen of overflaan, op zondag zou zij geen fpeld van den grond opraapen; daar vroome oefeningen zijn, is zij tegenwoordig. Is dat nu niet genoeg? Indien gij haar wildet beftraffen •ver haare zeden, dat zij haar huishouden verwaarloost, Q 3 dat  ( I2Ö ) dat zij lui en iekker is, dat zij veel houdt van kwaadlpreken, en elk bij de rug op te haaien; dat zij van den Godsdienst geen kennis heeft, noch eenige duidlijke begrippen, zoudt gij daar wel iet mede vorderen? Zij is, in den zin, boven gemeld, vroom, en is dat niet genoeg ? Nog een ander voorbeeld. De flaafsgezindheid van geheele volken gaat zoo verre, en het Despotisme durft zich zoo veel aanmatigen, dat in veele Oosterfche landen , ( want in Europa heeft men geene Despoten, maar monarchale en republikeinfche regeeringen) de Despoten alle hunne onderdanen aanmerken als zoo veele flaaven , die hun geheel toebehooren, en met wier goed en leven zij kunnen omfpringen , zoo als zij goedvinden , zoodat alleen de eere van te gehoorzamen aan de onderdanen wordt overgelaten , en is datnietgenoeg? In die landen, heiaas! dragen de burgers niet ééns een linnen kieltjen, dewijl men daar, even als in Paradijs, naakt loopt om de warmte, hebbende alleen eenlapjendoekomde billen! Doch, fchoon men zulke Despoten niet in Europa heeft!!! wil ik echter aan mijne Lezers hier een voorbeeld verhaaien , hoe nogthans , ten opzichte van het geen genoeg is voor den onderdaan en burger, fommigen in Europa gedacht hebben. Het geval, dat ik bedoel, is van lob e w ij k XIV. Koning van Frankrijk, en het verhaal luidt dus. In de verlegenheid der Franfche Natie , onder de rampen, welken lodewijk XIV. in het laatst zijner regering ondervondt, werdt, bij de drukkende lasten , waar onder het volk zuchtte, nog een nieuwe gevoegd, die alle de voorgaanden overtrof, en in een tiende van de bezittingen der onderdaanen beftondt. Het edict, waar door deze belasting uitgefchreven werdt, werdt ontworpen, door zwaare ftraffen tegen zoodanige overtreders , die overtuigd zouden wezen, hetzelve overtreden te hebben, bekragtigd, en aan den Koning geprefenteerd Hoe zeer hij aan de oplegging van de zwaarfte belastingen gewoon was, kon hij echter niet nalaten, op het gezicht van deze, innig getroffen te worden. Zijne ontevredenheid vertoonde zich zelfs in zijne houding. Zijne gemeenzaamfte dienstboden namen dezelve waar; en zijn Chirurgijn, de Heer marechal, van wien deze Anecdote afkomftig is, waagde het, den Vorst te Keggen , dat hij, zedert eenige dagen , een' geest van droefgeestigheid in hem befpetird haat, en hij deswege voor  ( 127 ) voor 's Koning* gezondheid beducht was ■ iodèwij k beleedt hem , dat hij, uit hoofde van den tegenWoordigen ftaat van zaken , zeer zwaarmoedig was. Doch, na verloop van acht of tien dagen, zijne gewone vrolijkheid wedergekregen hebbende , zondt hij om marechai, en hem ter zijde voerende, zeide hij hem: ,, Thans, daar ik mij nu in mijn fchik bevind, „ moet ik u de oorzaak mijner laatfte zwaarmoedigheid „ vernaaien , en door welke middelen ik daar van ver„ lost ben." — Daar op berichtte hij hem , dat de dringende nood zijner zaken hem gedwongen hebbende, nieuwe fchattingen zijnen onderdanen op te leggen, zijn medelijden met dezelven, en zijne onwilligheid, om aan hunne eigendommen de hand te flaan , hem deswege zeer bekommerd en angstvallig gemaakt hadden. „ Maar ten laatften" , voegde de Koning er bij < ,, opende ik mijn gemoed aan Pere ie tellier. » (Deze was 'sKonings Biechtvader.) Hij eischte etlijke „ dagen, om de zaak rijpelijk te overweegen en na te ., denken. Nu heeft hij mij eene confultatie van de „ fchranderfte leeraars der i-orbonne gebracht, die allen „ daar in overeenftemmen, dat de geheele eigendommen ;, mijner onderdanen perlbonlijk de mijne zijn ; en dat, „ wanneer ik dezelven van hun neme, ik niets anders ne- me, dan 't geen mij wezenlijk toekomt. Deze beflis„ iing heeft aan mijn gemoed die rust herfteld, welke j, ik verloren had." • Gelukkig, zegt de gefchiedenis,'voor den Heer MAHCHAt, de Koning verliet hem onmidlijk daar op, zonder zijne verbaasdheid te bemerken; welke anders buiten twijfel, groote ergernis en aan11'toot aan dezen mensclilievenden en gemoedelijken monarch ■zou gegeven hebben. Maar waarom , vraag ik, was de lieer marechal zoo verbaasd ? Hadden niet alle de Godgeleerden van de Sorbonne uitlpraak gedaan ,en was dat niet genoeg? Die van Ccijton hebben een Ipreekwoord: Den Koning en den bedelaar ftaat alles vrij, den eenen, omdat hij te groot, den anderen, omdat hij te gering is, om hem aan den band van pligten te leggen? En is dat niet genoeg? Hoe dikwijls komt ,die vraag dan te pas : Is "dat niet genoeg ? r i o id cj s kent het geheele fijstema der Godgeleerdheid , en kan met alle aanenen isten disputeeren, iiij heeft een voorraad van eene Colle&ie leerredenen van zijnen Oud- Oom over den Katichismus. en nog eenige Feestftoffen, verders bezit hij eenige praktikale boeken, en heeft eene vreeslijke ftem, en wie zegt, dat * i-  ( t28 ) * i GID u s niet eene predikantsplaats , zelfs in ecnn aanzienlijke ftad, kan bekleden? want is dan dat, het geen ik daar opgeteld heb, niet genoeg? Wie weet, wanneer rigidus eens zijn affcheid zal doen van zijne eerfte gemeente, als hij tot eene aanzienlijker beroepen is, of dan de publieke omroeper der naastgelegen dorpen niet openlijk zal omroepen : Dewijl de eerwaarde Heer rigidifi morgen zijn affcheid ftaat te prediken , zoo maaken Schipper klaas en Voerman Jochem bekend, dat zij, de een met zijn fchuit de ander met zijn wagen, mórgen ochtend tijdig gereed zullen wezen, om de liefhebbers derwaards tegen eene matige vracht, prijs- courant, over te brengen"? Want, de man is be-~ roemd van rechtzinnigheid op beide zijden, en is dat niet genoeg ? ïi dat niet genoeg f Mijn zoon heeft geld , waarom zou hij zich dan gek ftudeeren ? als hij den Titel van Mr. voor zijn naam kan voeren , en daarmede pronken , wanneer hij te eenigen tijd Burgemeester wordt, is dat niet genoeg? Maar, mijn Heer Uw zoon kan dan wel gecommitteerde ter dagvaart wordenen hoe zal hij dan zijn gewigtigen post naar behooren vervullen ? Wei, wel, kan hij dan niet hemmen met de leden, die voor hem gehemd hebben , en is dat voor hem niet genoeg ? Wie hoort mij hier in het vraagen ? Zijt gij het mijn Vriend pro sus? Hij is het, Lezer! De man heeft geboorte noch titel, hij heeft geene fchatten, noch verhaat de kunst van vleijen, zoodat hij zich geene vrienden kan maaken. Hij heeft zeer veele tegenfpoeden in de wereld gehad , en altijd tegen wind en ftroom moeten oproeijen , fomtijds was hij een zwerver, omdat hij de waarheid boven alles fchatte, en niet tegen zijn hart wilde fpreken, maar probui is deugdzaam , hij is kundig, hij iseerlijk, en boven alles hij is verftandjoGodsdieiiüig, heeft een goed geweten, eene geruste ziel ^ een blijmoedig hart, de achting der braven, en God tot zijn' vriend. En is dat niet genoeg! — ■ ■ ■ .— ——. —^—____* Te L E T D E N, bij I» H E R D ï N G H,' En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve week* Jljks & één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG- AL. (No. 225.) Is het niet lammer, dat de menfchen geen hondenneus hebben ? X ot miine Inleiding voor deze bij uitilek gewigtige vraag, neme ik over de Inleiding, welke zeker Predikant aemeenlijk bij elke preek gebruikte. Zijn Eerwaarde, die het ongeluk hadt, van een weinig te hameien, was naam lijk gewoon, zijne leerredenen dus te beginnen : „ Waardite Toehoo ... hoo ... rers! Wat is het een voo . . . voo ... voorrecht, dat wij geen pie... pie... pieren zijn ? " Wie is het niet volkomen met zijn Eerwaarde ééns ? of meent gij, kleine wijsneus, die op het lezen van deze inleiding, van lagchen fchatert, dat deze Domme ook misfchien een worm was ? Maar zou dan een worm eene zoodanige meer dan wiskunstige waarheid voor den dag kunnen brengen ? Ik bid u, ftel ééns voor een oogenblik, dat gij een pier waart,zoudt gij het genoegen hebben, om over deze inleiding te lagchen .'Kortom,zal er wel iemand, die voor een oortjen verhand heeft, gevonden worden, die niet de aanmerking van gemeiden Predikant zal goedkeuren, en toeklappen? Het is waar, wanneer men de ondervinding var: oude en jonge tijden raadpleegt, en zo wat de gcfchiedenisfen der volken gelezen heeft, zou men misfchien deze bedenking kunnen inbrengen: De Domine onderllelde in zijne Inleiding , dat de menfchen geene pieren zijn , pieren zijn een (oort van wormen, maar zijn er geen menfchen ge- V. du z l. R. n°eg,  ( ISO ) noeg, die waarlijk wormen en pieren zijn, alfchoon zij de gedaante van menfchen hebbe ? Zijn er niet zulke onnozele Üoethaspels, onder allerleië kiasfen van menfchen, tot zelfj..onder de geestelijken, die men met het grootfte recht wormen kan noemen, omdat zij zoo laag kruipen en zoo onnozel onkundig zijn, als een wormp. jen of piertjen wezen kan ? Heeft men zelfs onder de geleerden, geen wormiusspn? die verre af zijn van aan den vermaarde» ours w o b, m i tj s te gelijken , dat een kerel met een rug was, hoe zeer zijn naam .een worm aanduidde, met een geleerde u s ! Zijn er niet onder de menfchen, op meer dan e'éne plaats, en aan meer dan één Hof, kruipende pieren en Wormen? die aan de voeten der trotschheid en heerschzucht in het dieplte ftof kruipen , om toch de gunst van de Majefteit of Hoogheid te erlangen? fchepfels, die in de daad zoo verachtlijk zijn-, dat een ptertien, een wormpjen hen in waarde oneindig te boven gaal? Zijn er niet veeie vroomen , die meenen, dat zij al heel na bij den hemel zijn. en die juist ten zelfden tijde voor nedrig en ootmoedig begeeren te boek te liaan b?j hunne medemenfehen , op welken tijd zij dezen met een blik van verhhaading, waar in men leest, niet gelijk deZen Tollenaar , over fchotider aanzien , zim er, vraage men , met veele vroomen, die in hunne woorden, en uitdrukkingen , zich zeiven als wormen en pieren befchrijven, alhoewel zij het voor eene verdrukking en vervolging om het geloofzouden aanmerken , indien iemand de liouthcid hadt, varf aan hunm Engelen - waarde , als begenadigden , eenigzins te twijfelen ? Eindelijk, zim er niet veele ellcndigen , anders, braave, eerlijke, deugdzame menfchen, ja zelfs mannen van verdiensten, door trotfche Grooten, door willekeurige Dwingelanden, cloor ten woest en opgeruid gemeerf, als wormen mishandeld, getript, verpletterd?'Hebben daar alle eeuwen geene voorbeelden van opgeleverd? Zouden wij nie" uit de_ jaarboeken der eeuwen eene geheele lijst kunnen aan haaien van verdienstelijke lieden, die met david hebben kunnen zeggen: Ik ben een worm . en geen man ! Hier volgden in mijn Handfchrrft nog eenige regels en vragen nopens de Boekwormen, die al een vrij aanzienlijk aantal bedragen, maar mijn Uitgever, het hand» fchrift gezien hebbende, heeft mij verzocht, mijne vragen, betreffende de Boekwormen, die hier anders eene heel  ( I3i ) iieel voegzame plaats konden beflaan, achterwege te laten en door te Haaien, hij wilde , zeide de goede man, ïn vrede leven met zijne Confraters. Dewijl ik niet gefcnapen ben, om iemand ongenoegen, (met mijne ichuld, naamlijk,) te veroorzaken , want, zo iemand een Jchoen , die in 't honderd geworpen is, aantrekt, omdat ze hem past, zulks is immers mijn Ichuld niet? Ook kan geen christen - memch verhoeden , hoe voorzichtig hij ook is, dat hij niet bij toeval, hier of daar, een pier of worm op den kop treedt, wanneer hij, gelijk dit de natuurlijke gang des menfchen is , met het hoofd opgeheven , en hemelwaards gericht, daar heenen wanjdelt, te meer, omdat men gerust mag vraagen, of het in onze tijden wel beter is , dan in davids tijden, toen de man, volgends de jongiie vertaling zijner woorden , klaagde : ,, Nadien't alom van 't fchuim des menschdoms krielt. " Zoodat men bijna diende te doen, gelijk de Fakirs in Oostindië, en een doek "oor den mond en neus gebonden , met een bezem in de hand, te wandelen , om al het ongedierte van pieren en wormen eerst uit de voeten te vfeegen. En zou dit evenwel niet heel lastig wezen, bijzonder voor iemand, die het veegen niet verilaat, maar dat liever voor de werkmeid overlaat ? Ik zeg, dewijl ikgeern alle man genoegen geef, hoe ondoenlijk dat ook zij, heb ik terltond, het geen de Boekwormen betrof, uit de kopij gehgt, het kleine ongemakjen hier uit ontl'taande , hoop ik, zal mijn Lezer wei verfchoonen , dat ik naamlijk hier de ruimte van die regels openlate. Hij kan er, ter vergoeding, op fchrijven , wat hem belieft, al wilde hij er opzetten: Behoort de vraag-al ook onder de wormen ? Dus is de Inleiding af, en is het ook geen tijd , dat ik tot den Tekst kom? daar reeds twee derde van dit Blad vol is , en de v e a a s - a l nog niets gevraagd heeft? De Tekst is de vraag: Is het niet jammer, dat de menfchen geen hondenneus hebben ? Tot opheldering, mag het volgende voorafgaan. Wie weet niet, dat honden heel fcherp van reuk zijn, zoodat, ten minsten in ons land, geene dieren hen daar in evenaaren , en dat men daarom van iemand, die reeds vooraf zaaken voorQ 2 ziet,  ( 1.32 ) ziet, oTweet, of meent te weten, gewoon is te zeggen, dat hij een hondenneus heeft? Nu, daar op vraaoik, of het niet jammer is, dat de menfchen geen hondenneus hebben? Ten minften, ais ik een ho'ndenneus had, zou ik onlangs niet in de gelegenheid geweest zijn, van mij een goed uur te vervee'len, doclï, trouwens , dan zou de Lezer ook beroofd zijn gebleven van deze aanmerklijke, en wie weet, hoe dienstige' vraagIs het niet jammer, dat de menfchen geen1'hondenmus nebben ? Ik kwam onlangs aan de fchuit, en de roef niet verhuurd zijnde, ging ik er inzitten, het eerfte dat ik aantrol, was een Predikant met vrouw en kinderen , nogzater eene oude dame, en een heer van middel-jaaren. Zoodra de Eerwaardigheid den mond opende, gevoelde ik eene ioort van verdeling, die mij vakerig maakte, hoewel ik ongelukkig den flaap niet vatten kon. Men verbeelde zien iemand, die in houding, in gebaarden, in toon , zich een air de qudité aanmatigde, welke hem boven het overige zijner broederen , de menfchen onderfcheidde , en eene gemaaktheid vertoonde, die voor den vraagal onverdraaglijk moest vallen, welke den mensch zoo geern in zijne eigene gedaante ziet. omdat hij , dooWe,Jen; maar nu ben ik meer ver' dat men tn,h l°orhr^an : ,Is het niet volltrekt nodig, flat men toch het volk verlichte? Men zen wel etn fk no:°zooJSdgemakJijk 16 re£eeren' *3 zTe 'to n IK nog zoo dom was, helde ik mii izefel vnor dat6^ Ta'fd' t £^rdig 0*2»' hra had Znll^n 2 g " f regeer'ng^Postenfc geheld «aren a va "f/ezien hebéen alle8 die Priester: Of zouden dl 400/rofe«en va,„ het Bosch? in h« u «"vaardige mannen geene ooeen e fteZen°Mwgehad, Lebben ? Wie weet,°°I " eèklonken d°°\ de ^P^ehen hebben Ie hoeda";;hX aa? hel voJk « beduiden de goege hoedanigheden der yorstin, en dat haare Maje- fteit  ( i4i ) fteit niets bedoelde, dan het nut van het Algemeen, het heil van het Vaderland, hoe zwart zullen zij eliü en andere Patriotten gemaakt hebben, als oproerftokers , een deel flecht volk, ja misfchien wel als Atheïsten, omdat zij zich in hunne Tempels niet lieten vinden, en de knieën niet mede buigen wilden voor den Baal , of zich niet met linten verlierden, ter eere van Baal - Bear? Waarom liet toch de Koningin naboth ter dood brengen? Tot nut van het Algemeen'.! waarom anders ? achab de Koning was zoo gezet op 's mans wijnberg, dat hij dien niet goedfchiks kunnende meester worden, van treurigheid te bed viel, en niet wilde eten of drinken. Zou nu zijne Majefteit dit wel lang goed gemaakt hebben? Want Koningen en Prinfen mogen dan in de verbeelding van veelen, bijzonder in de oogen van het gemeen , meer dan menfchen, zij mogen halve of heele Goden zijn, maar de kunst, om zonder eten te leeven , verftaan zij even zoo min als andere menfchen, ja zij kunnen ze zoo min leeren, als het paard van juRRië'n den fleeper, hetwelk, na twee of drie dagen gevast te hebben, den hoek omging, misfchien opdat de Vorsten gedenken zouden, telkens als zij een bete broods gebruiken, dat zij ook menfchen zijn , niet meer, of niet minder , dan de armfte en geringde burger en ingezeten, maar! waar heen met zulk moralizeren? Zou dat niet ligt den eerbied voor de Vorsten te na komen? Voort dan ! Indien nu Koning a c h a b eens geliorven was, welken flag zou dit geweest zijn voor het land ? En hij kon niet leeven, of naboth moest dood! Wat bleef er dan over, dan naboth te laten lterven? Hij was toch maar een bijzonder man en gemeen burger ! En tevens kon dit gefchieden op die wijze , dat er een voorbeeld van rechts - oefening gegeven werd tegen lastering van God en den Koning, en is zulk een voorbeeld niet tot nut van het Algemeen ? Werkte dan isabel niet tot nut van het Algemeen ? Daar verfchijnt de Hoogepriester kaj».fas, ook pen man, die juist niet ter pesten naam, en faam ftaat, maar wat zegt hij ? Weegt het nut van het algemeen bij hem niet tegen alles op? Den msssias zeiven offerde hij daar aan op 5 Het is nuttiger, lprak hij, toen er over jesus geraadpleegd werdt, dat één man fterft, S 3 daa  ( 142 ) dan dat «het gantfche volk verloren ga! En daarmede was het: Weg met dezen/ Zou zelfs judas de aardsfchelm wel iet anders bedoeld hebben, toen ' hij zijnen meester verraadde / de beloning van 25 zilverlingen , misfchien 25 of 30 gulden !! was immers te geringe beloning voor dit verraad ? Dan zijn andere verraders beter beloond geworden! Hadt hij in dezen tijd geleefd, hij zou wel eenige Hollandfche Dukaten, of eenige 1000 ponden Sterling in j de bank van Engeland bedongen hebben ! Kan dit dus wel de drijfveer voor judas geweest zijn? Wat dan? Het Nut van 't algemeen! Hij verlangde naar de oprichting van het rijk van den m e s s i ii s , dan zou zijn volk in do wereld gelukkig zijn, en hij in dat rijk het beftuur der geldmiddelen hebben ; hij wilde dan de oprechting van dit rijk verhaasten, daaróm verfaadde hij zijnen meester, in de vrome gedachten, dat die zich nu van zijne vijanden ontdoen, zich in vrijheid itellen, en zijne regeering aanvaarden zou, en dan was het Nut van het algemeen bereikt. Ik lees nog een gedenkwaardig voorbeeld, hetwelk misfchien insgelijks tot hier toe verkeerd begrepen is. n e m e t r 1 u s, een Zilverfmid te Efezen , hadt bijzonder zijn bettaan van zilveren Tempeltjens en penningen, met de afbeelding van den grooten en vermaarden Tempel van de godin diana te Efezen , p a u l u s , de Apostel, te Efezen gekomen, begon door zijne leere en prediking de goede gemeente te verlichten, dat deze onmooglijk de waare Godsdienst kon zijn, die eigen verzonnen Godheden diende , en de kracht deiGodzaligheid in uitwendigheden Helde, dekbte i u s begreep, als deze verlichting des volks voortgangen maakte, zou de dienst van diana vervallen , en zijne kleine zilveren Tempeltjens zouden niet meer geacht worden, en dus zijne bronnen van beltaan uitdragen, maar tevens begreep hij , dat het Nut van het algemeen er mede gemoeid was, de groote Godin diana, die van al de Efezi'crs en het ganfche Oosten werdt geëerbiedigd , kwam in verachting, die vermaarde Tempel, die van geheel Afië bezocht werdt, en deze bezoeken en bedevaardgangers brachten de goede burgerij nog al wat voordeel aan, dit alles moest door pau lus verlichting teniet raaken , en dus de Kerk in gevaar , de Stad in gevaar, zijne kostwinning in gevaar, en dat alles door de verlichting van paulus! Derhalven tot nut van iit'o. 'i  ( 143 ) algemeen aan 't werk! onze demetrius flookte met zijne gezellen het volk tot oproer aan, en in kort was de geheele Stad in rep en roer. Alles fcbjeeuwde, bijzonder het opgeruide graauw, dat van tuiten noch blaazen wist! Groot is de d i a n a der Efczeren, wel twee uuren lang ! En in dit oproer moest p a u l u s en eenige andere braaven het ontgelden , omda' zij naamlijk verachters van den Godsdienst, hervormers en verlichtere wilden zijn, en de oude Conftitutie , de Godin dian a , en haare hoogheid te na kwamen! Men heeft gemeenlijk onder de Uitleggers dezen demetrius , den zilverfmid, voor een oproerklant, een eigenbelangzoeker, een vijand van de waarheid, met één woord, voor een flecht kerel gehouden, maar, wie durft nu langer ontkennen , na mijne verklaring gelezen te hebben , dat deze demetrius dit oproer alleen geitookt heeft tot nut van 'f algemeen? Mijn lieve p r o b u s ! braave deugdzame man! uitmuntende menfchenvriend! ergert gij n hier aan? vraagt gij: Is de traag-al een vooripraak van oproerklanten geworden? Wil hij het uitvaagzel van het menschdom, de verhorers van de rust en veiligheid der Burgeren , de vijanden van waare vrijheid , en verlichting, verdedigen? Wil hij het voorlpreken, dat men het graauw opltookt, om de braaflte mannen en burgeren te mishandelen , te plunderen, te moorden? Snoodheden, daalde hemel over toornt, de aarde van ijst, de hel om jnjcht? Mijn waardite ! ik bjd U, ik vraag; alleen !!! Gelchiedt het niet tot nut van 'talgemeen? Meent gij, dat ik dit Heilig zou beweeren? Daar bewaare mij de goede hemel voor! Ik ben niet meer dan vraa g-al? Maar tuslchen ons, Jees ééns het Dagblad, de Zecuwfche Avondbode genoemd , van Woensdag den 3 Julij 1793. Daar zult gij eene ltellige verdediging vinden van oproeren en mishandelen der medeburgèren , aan lijf en foedercn , onderi krokedillen traan en, waarmede men e Ijslijkheden, die men rechtvaardigt, te gelijk beweentfV! Daar zult gij lezen, hoe fomtijds Regenten zeiven , tot r.ut van 't algemeen , van dit huismiddeltjen "gebruik moeten en mogen maaken, naamlijk, 0111 het gemeen tot oproer aan te ltooken, en er de teugels van in handen te houden, dat is te zeggen , aanwijzing te doen, welke huizen men plunderen, welke perlbnea men mishandelen moet. Dit blad, de Zeeuwfche Avondiade wordt wel niet met kerklijke approbatie of een Im- pri-  ( 114 ) primatur uitgegeven , maar evenwel openlijk , en dewijl het openlijk en voor de vuist het oproer en oproerftooken verdedigt, mag ik dan niet vragen, van d eme< ' trius den oproerkraajer, van Judas den verraader, van de hoere isabel, van den geveinsden saul, van den dwingeland farao, en van alle foortgelijke borsten en borstinnen : Handelden zij niet tot nut van het algemeen! Zou er wel eene gebeurrenis zijn, in vroeger of laater eeuwen, waar omtrent men de vraag niet zou kunnen doen: Gefchiedden zij niet lot nut van het algemeen? De Romeinen begrepen eens, dat het gemeenebest van r ho dus meer nadeel hadt, dan voordeel, van eenige bezittingen, die deze eilanders bezaten aan het vaste land, zonder eenige andere reden geboden zij hun, die bezittingen over te geven en af te ftaan , omtrent op gelijke wijze, als in onze tijden Polen verdeeld wordt. Die van r h o d u s klaagden over geweld, over eene geheele omkeering van het recht der volken , maar waaróm begrepen zij niet , dat het tot nut van het algemeen was? De Romeinen handelden ééns onrechtvaardig met dk. van Karthago , en hadden vast geheld, dat Karthago moest verwoest worden, eindelijk brachten zij dit op de i'chreeuwendite wijze ten uitvoer , en die vrijë Stad werdt door hen bemagtigd, en verwoest, maar wat was hun doel anders dan het nut van het algemeen ? Ten tijde van onze Graven werd eens een kruisvaart fepredikt, en alle volken, ook onze Hollanders, troken te veld , zonder eenige reden , die billijk kon genoemd worden, maar de Stadingers (jwant tegen dezen was de togt gericht,) hadden den naam van Atheïsten, gelijk thans de Franfehen, menfchen - vrienden keurden dien oorlog af, die zoo veel bloed en fchatten koste, te meer omdat de befchuldiging van Atheïsterij valsch en ongegrond was, maar de vraag is: Was het niet tot nut van het algemeen i Te L E T D E FT, bij L. HERDINGH, En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 227.) Bekeven wij niet wonderlijke tijden! H eb ik het wel, of heb ik het mis? loopen mijne Lezers mij ook voor uit, op het lezen van deze vraag? Zullen de meesten zich niet gaan verbeelden, dat ik het oog heb op alle die Revolutiën , en Contrarevoluüën, die wij hier en ginds, en heinde en ver, en in alle gewesten van Europa beleefd hebben , in het verloop van de laatlfe tien of twaalf jaaren? zullen zij niet denken, dat ik in dit Nommer wil gaan vraagen over de vrijheid en gelijkheid, die men in Frankrijk invoert, en tegen alle de Mogendheden van Europa tot hier toe handhaaft? over de lotgevallen van Fooien, die met die van Frankrijk zulk een openbaar Contrast maaken? Van van Houdt maar op, geëerde Lezer! Weet gij dan niet , dat ik geen Staatkundige ben ? dat mijn liefde vermaak is, mijn pijpjen in ftille afzondering te rooken , en dat ik mundum ftno Vader e, ut vadit, de wereld laat rollen en wentelen, zoo als zij roJt en wentelt ? Trouwens, wat zou de vraao-al van al dat wonderlijke in het groot toch vraagen, daar hij genoeg te doen heeft met het wonderlijke in het klein? V. r> 1 e l. T Tir  C H6 ) Ik zal, zonder verderen oniflag, met uw welnemen, U mijne vraag wat nader toelichten. Of ilaat het mij niet vrij verlichting te verfpreiden? Wie zou mij zulks betwisten? Is het'licht dan niet goed ? Of zou het wandelen in de duisternis beter zijji ? Of doet te veel licht ons ook de oogen fchemeren? Of is er ook valsch en dwaallicht? Genoeg 1 ik vraag: Bekeven wij niet wonderlijke tijden! Ik zou, ten bewijze , dat deze vraag nog al belangrijk is, kunnen aanvoeren, onder anderen, de volgende bedenkingen, die ik mij onlangs maakte, toen ik mijne gedaane vraag : Is het niet onnozel 1 onder een pijp herlas , en onder anderen aan die pasfage kwam, over het goedkoope van de vloeken in onze wonderlijke tijden, die op ée'n duit het fluk konden gerekend worden, volgends mijne aanmerkingen daar te plaatze. Beleevenwij, vraagde ik mij zeiven , niet wonderlijke tijden ! Men vecht voor den Godsdienst, dat het een aart heeft, men offert er alles aan op, om ds Franfehen, die men voor Godverzakers houdt, uit te roejen , en fpaart geld noch bloed, en ondertusfchen is het vloeken zoo algemeen in de mode ? Is dat niet wonderlijk ? Is het niet inconfequent ? Wat moet ik toch van mijne tijdgenoten maaken ? Deze bedenkingen werden bij mij verfterkt door het lezen eener advertentie in de Zetuwfche Avond-Bode van 3 {fülij 1793., daar ik laatst van gewaagde - De adver »V»f/Vl luidde dus: „ Bij den Drukker defes (juriaan koene te Middelburg,) wordt thans uitgegeven de p o u r t r. a i t e n van het gantfche Forstelijk Huis van Orange , van Willem den Eerjlen af tot Willem den Vijfden, benevens deszeifs Koninglijke Gemalinne en Familie : als mede nog eenige Voorname Vaderlandfche Perfoonen; zijnde te faamen 24 ftuks pourt-raït^n, zindelijk in het koper gegraveert', met de maanden, waar in hoogstdezelve Geboaren zijn, en waar door het zelve een alleraangenaamfte Tijdwijzer opleverd. Worden-  ( ) dende deze 24 Pourtraiten, zoo lang het daar van voor handen zijnde gering getal van Exemplaaren ftrekken kan, aan de eerstkomende afgelevert, voor de geringe prijs van 3 Stuivers, de 24 fluks, om dus aan de Minvermogende gelegenheid te geven, zig ook hier van te kunnen voorzien. Zijn mede te bekomen bij de Weduwe nor tier te Vlitfingen." De Lezer kan gerust haat maaken op de echtheid van deze advertentie, ik hebza letterlijk afgeschreven , met de bril op , ten einde zelfs in ftijl of fpelling niet te misfen, zoodat de kopie volmaakt gelijk is aan het origineel. Nu vraag ik, Beletven wij niet wonderlijke tijden ! Daar zijn zoo veele Liefhebbers van het Doorluchtig Oranje-huis in ons Land, en ondertusfchen fchijnt dat Huis, (in Pourtraiten ) geen waarde bij die Liefhebbers" te bezitten. 24 fluks Pourtraiten van de Vorstlijke Perfoonen en de Koninglij ke Gemalinne voor 3 Stuivers, dat is, als ik wel reken, tegen ééijen duit het huk ! Beleeven wij dan geen wonderlijke tijden? En dewijl deze advertentie in eenige volgende Nommers van dat Dag - blad herhaald wordt , moet de aftrek in de daad niet groot wezen, het welk mijne vraag nader bevestigde : Wat beleeven wij wonderlijketijden! Maar, dit alles -is mij het etjerëten van den Apostel niet, gelijk zich een jong Prediker eens zeer elegant mitdrukte, willende te kennen geven, dat alles, wat hij tot hier bijgebracht hadt, buiten het oogmerk en de bedoeling van den Tekst was , en wordt er niet al veel van die Natuur in predikatiën te berde gebracht? Wie zal het dan den vraag-al kwalijk nemen? Het volgende is dan eigenlijk mijne bedoeling. Onlangs hoorde ik eene anders voortreflijke redenvoering tot Nut van het Algemeen, over den invloed der waare 1 Verlichting op het lot en het geluk der vrouwen; in deze redenvoering bracht de redenaar, behalvcn veele andere T z fraaije  ( 143 ) fraaije Hukken, de volgende post: Dat, door de waare verlichting, de vrouwen in haare rechten en gelijkheid met de mannen herfteld worden, zoodat men, volgends de voorfchriften der waare verlichting, uit de formulieren van den Huwelijken ftaat die woorden z*>u dienen te ligten, dat de wit der vrouw den man zal onderdanig zijn, en ook het voorbeeld van iaix, die haaren huiswaard abraham onderdanig was , hem noemende, haaren Heere.' Beleeven wij niet wonderlijke tijden? dacht ik, toen ik dit hoorde. Gij begrijpt wel, Lezer, dat ik des redenaars Helling niet wil betwisten, noch de» aangaande eenigé vragen doen. Of meent gij, dat ik mij ergerde , dat de man de formulieren zoo maar weg ende weèr wilde verbeteren? Ziet gij mij dan voor zoo onnozel aan , daar ik immers , zoo wel als gij, weet, hoe zedert lang, en in zeer veele afdrukken van het huwelijks-formulier, de verbastering in dit formulier is ingeilopen , zoodat men thans daar in leest: uwen wil zal den man onderdanig zijn? En hoe veele voorbeelden zijn er niet van vrouwen, die van deze lezing gebruik maaken en gemaakt hebben , en haaren man aan haaren wjl hebben onderworpen? Zoo zelfs, dat ik nog een brief met klagten heb liggen , die mij de vraag voorftelde : ls de vrouw ook haas? doch, die ik niet heb durven plaatzeu , om die zoete fchepfehjens , die roozenJirooistertjens op ons levenspad, geen ongenoegen te geven; want wie zou den ftrijd met de meisjens wagen, al ware het ook onder voorwaarde , dat zij roosjens tot iiaare wapen» zouden gebruiken, die ooit gelezen'heeft in den JReozenkrijg van Vader cat», hoe wel een phijlhs3 en Heeft eens voor haar geplukt veel roozen met de ftruiken, Ten einde zij ter nood dat wapen kon gebruiken. In Hoe ze roos en fteel ftelt famen in het werk: zich daarmede verfchoonende, . dat zij met roozen vogt, En dat ze ja den Jleel ook wel gebruiken mogt? Ik zeg, gedachtig aan mijne vraag: Beleeven wij niet wonderlijke tijden! Ik wil detl Redenaar, die vast de funst van alle vrouwtjens heeft, zoo dat ik niet twijd, of alle Dames zullen nu leden en Donatrices van de Maat-  C 149 ) Maatfehappij tot nut van het algemeen worden , geenszins tegenfpreken, Niet, dat het mij aan ftof zou ontbreken»:, want, zonder den alöuden twist op te haaien, of da. vrouwen ook menfchen zijn? daar zoo veel over geichreven is , tot dat de meld van de pastoor, die in zijne leerreden zulks hadt i'taande gehouden, Heeroom overtuigde, door iet, terwijl hij hiep, in zijne kamermuilen ta doen , het welk zijne Eerw. 's morgens voor menfchen ... verklaarde , vraag ik: hebben onxe formulieren geen ontegenzeglijke bewijzen , voor de meerderheid der mannen.' Is aqam niet eerst gemaakt, en daar na eva, om hem eene hulpe van tegen over te zijn ? is het voorbeeld van sara niet krachtig, die abraham Heere noemde ? sara , die nog al zoo wat te zeggen, nog al zoo wat vermogen hadt bij Vader abraham, zooaat zij haa-, ren Heere bewoog, eerst om bij haare flaviu te flaapen , en naderhand , die ilavin, welke moedig geworden was, omdat zij eenen zoon bij abraham had;, de deur deedt uitzetten met zak en pak, die sar a noemt abraham haaren Heere, nioet zij dan niet harthjk overtuigd zijn geweest van haaren ph'gt? Noemt r au lus. den man niet het hoofd des wjjts ? Hebben wij niet een-, gebod van den Vorst der Perfen en .Meden , den grooten ahasuerus, aan elk landlchap en volk in deszelfs taal en fchrift, dat de man Heer in zijn huis zou wezen? of, volgends de Paraphrafe van Vader c a t $, Wij nog, uit volle magt, gelasten alle vrouwen, Die in het gantfche rijk zich geverf, om te trouwen, Rijk, fchamel, groot en klein , dat ieder haaren man, Zal vieren met geduld , op pene van den ban. En, zo er eenig wijf hier tegen komt te woelen, Die zal van ftonden aan een' zwaare ftraf gevoelen. En dragen wel te recht zoodanig ongeval; Dat zi] het gantfche rijk ten fpiegel wezen zal. Wij willen, dat de man zal volle magt gebruiken, Wij willen, dat het wijf zal zwijgen ende duiken, Dat is het oude recht, de grond van echte min, 'tIs reden, dat de man zij voogd in zijn gezin. (Was ondertekend) AT1ASUEUS. (Nog lager ftondt) m e n u c n a n. T 3 Of  ( 150 ) Of er ook wat in te brengen zou zijn tegen den Redenaar? maar gelijk gezegd is, ik wil nog durve hem tegenfpreken, want, waarom zou ik mij vrouwenhaat op den hals laaden ? ik houde te veel van de vrouwtjens, zij zijn toch liet! Maar dit vraag ik flechts: Beleeven Wij niet wonderlijke tijden! Met al die verlichtingen? Lieve hemel ! Een vierde van een eeuw heeft mijne waarde wederhelft Heere tegen mij gezegd, en heb ik, (metmoeite en overleg, wie twijfelt er aa:i? j de waardigheid van man en voogd gehandhaafd, gehoorzaam aan het bovenltaande plakaat van den goeden Despoot ahis v e R. u s, ik noem hem goed, omdat zijn plakaat mij in mijn kraam diende, dat verhaat zich , maar wat zal het nu zijn ? Beleeven wij niet wonderlijke tijden! Zo moeder hoort, dat een redenaar het openlijk heeft afgekeurd, dat de vrouwen haare mannen als Heeren eerbiedigen, wie weet, of zij niet naar de heerfchappij zal dingen? Wie weet, of zij niet pretendeeren zal, het mutsjen te wezen, als ik mij als het hoofd wil handhaaven , of de hals, die het hoofd doet draajen en wenden? Mag ik dan niet vraagen : Beleeven wij niet wonderlijke tijden ? Schoon ik mij tegen de vrouwtjens, in geene deele, wil verzetten, of haare rechten en tgalitè betwisten? Neen ïkwil met klaas klim geen gevaar loopen , om, als ik de vrouwen uit den raad wilde bannen, zelve in ballingfchap gezonden te worden, ik blijve enkel bij mijne vraag : JVat beleeven wij wonderlijke tijden ? Zou de Redenaar wel gedacht hebben aan den aart der vrouwtjens, dié zeer aantrekkende is, zoo dat zij alles naar zich nemen, en inhaaüg tot het laatfte druppeltjen toe uit de kan of flesch willen hebben? Geeft men haar den vinger, ligt nemen zij de geheele hand ! En heeft men geene voorbeelden genoeg in alle eeuwen van vrouwen, die baas waren, en wat gebeurde er dau ai? Men vindt in ouden tijd, tot op den dag van heden, Veel Prinfen , wijd en breed van ieder aangebeden , Gedacht bij al het volk, en deftig van bedrijf Maar in haar eigen huis geringeld van een wijf. Gelijk een kleine Moor kan met den toom bellieren Den grooten Elefant, het meeste van de dieren, Zoo ziet men menigmaal de grootften van het land , Bij eenig kwetter wijt gehouden in den band.^ Laat  C 0i ) Laat ons ééns eenige voorbeelden bekijken, hoe de vrouwtjens gezind zijn, om naar de Heerfchappij te Haan. mosbs trouwde eene CufMtifche vrouw, en zijne zuster m ie jam was ftout genoeg, om zich in haars broeders huishouden te fteken, en hem over dit huwlijk te begrommen , zich op égalité beroepende , dat zij immers ook eene Profeetesfe was, dat Goa ook door haar gefproken hadt. En de goede mosbs was zoo zachtmoedig, dat hij dit goedfchiks verdroeg !! ! isshl en u e r o d i a s zal ik nu voorbijgaan , zij hebben al écn en andermaal haar deel gehad, zoodat zij voor ditmaal wel pasfeeren kunnen. Maar xantippe, de vrouw van sokrates, was onder de wijven , die baas waren , eene helleveeg, ten minsten zo de gefchiedenis niet liegt, en de wijze sokratbs bezat zijne ziel in lijdzaamheid, zoo zelfs, dat, als zii hem, na een hevig fchelden , nog de kamerpot over het hoofd itoitte, dé wijsr geer enkel zeide: Ik dacht wel, dat op zoo zwaaren donder eene ftortvlaag volgen zou! TtittiA, de huisvrouw van tarquinius, hitste vooreerst haaren man op, om haaren vader van den troon te ltooten en te vennoorden, de moord volbracht zijnde, reedt zij naar het Raadhuis, om haaren man te begroeten als Koning, onder weg lag het lijk van haaren Vader nog te zieltoogenop ftraat, de koetzier hieldt op dit gezicht it.il: Waarom rijdt gij niet voort ? vraagt zij. Helaas! zege de koetzier, het is het ligchaam van uwen Vader , den Koning; Op deze woorden fmeet tuuh den koetzier eene bank uit het rijtuig naar het hoofd, en riep: voort! weest niet bevreesd, om over een dood ligchaam heen te rijden. Elk een kent cicero, maar kent men ook wel zijne vrouw terentia? Dwong zij haaren man niet, een getuigenis te geven tegen zijnen vriend clodius? en was cicero niet blij toe, dat hij tot dien prijs zijnet huislijke rust koopen kon? FuiriA, de vrouw van markus antonius, den drieman , in de verbeelding geraakt zijnde , dat zij door augustus verfmaad was, rechtte, tot wraak, de allerijslijkfte verwarringen, oproeren, en burger-oorlogen in de Romnnfchc Republiek aan. Tusfchen beiden. Zijn er in de gefchiedenisfen niet nog meer voorbeelden van Republieken, die door de wraakzucht eener vrouw in de war geholpen zijn ? En a v o u s t v s zelve, die meester der wereld, was hij niet de flaaf van zijne Ge-  ( Ï52 ) Gemalin iivia, die haaren zoon tibehiiis ten rijkstriton wist te Toeren, na het uit den weg ruimen van Drusus, GFRMANiKUs.en anderen, die er nader ■recht op hadden? Zou men hier niet nog veel andere voorbeelden kunnen bijvoegen , van de heerschzucht der vrouwen, die naar het meesterfchap honden, en van de rampen, die zulke vrouwen aan het menschdom veroorzaakt hebben? Zelfs in de nieuwer gefchiedenisfen!!! Waar zou ik een einde vinden, indien ik, bij voorbeeld, wilde fpreken van zoo veele vorstelijke maitresfen , die het oor van den Vorst hadden, en tot bloedige en vernielende ■oorlogen aanleiding gegeven hebben. Zou onze Redenaar aan alle die voorbeelden wel gedacht hebben? Doch , gelijk ik gezegd heb , ik wil hem niet tegenfpreken, maar alleen vraagen: Beteeven wij niet wonderlijke tijden ? Na al het bovenftaande wenschte ik wel, dat, gelijk mijn vriend de vraag behandeld heeft, Welken invloed heeft de waare Verlichting cp het lot der vrouwen, en het huwelijks - geluk? dus ook eens een ervaren, redenaar optradt, en aantoonde: Welken invloed de waare verlichting heeft op het lot der mannen ? Zo dit niet binnen acht dagen gefchiedt, wil ik zelve flie vraag in een volgend Nommer bevragen. TE L E T D E N, bij t. HERDI N GH, En alöm: bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (ÏM° 223.) Welken invloed heeft de waare verlichting op het lot der mannen ? INlog maalt mij de Redenvoering in het hoofd, daar ik in het voorgaande Norumer van gefproken heb. Wie zou ook zulk eene Egalité kunnen dulden, dat de vrouw tegen haaren Echtgenoot niet meer Heere zou zeggen? O die Egalité! Egalité! Evenwel, nu de vrouwtjens vernemen, dat dit het gevolg der verlichting zal zijn, wie weet, welke ijverige vooiltanderesfen zij nu zullen worden van Vrijheid en Gelijkheid? En, als de vrouwtjens iet in het hoofd krijgen, durven zij nog al zoo wat ondernemen, heeft ons dit het voorbeeld van mar at niet nog onlangs geleerd ? doch, kom ik liever aanftonds tot den Tekst. v Heeft de Redenaar gevraagd en onderzocht, welken invloed de v/aare verlichting nebbe op het lot der vrouwen, waarom zon ik niet mogen vraagen: Welken invloed heeft de waare verlichting op het lot der mannen? Gelijk de Redenaar zijn onderwerp in drie hoofddeelen verdeelde, zal ik hem ook daar in navolgen, en onderfcheiden vraagen: V. de ba. V Welk  ( '54 ) Welk is het Jot der mannen daar, waar geheel geené verlichting plaats heeft, waar de menfchen nog wild enonbefchaafd zijn? Welk is het lot der mannen, daar eene valfche verlichting weelde en dartelheid hervoortbrengt , welke voor belchaving wordt aangezien ? Waarna wij tot het middelpunt zullen kunnen komen, en vraagen : en welk zou het lot der mannen zijn , indien eens de waare verlichting Hand kon grijpen ? Ik kan den Lezer niet bcloovcn, dat zijne ooren , bij het aflopen van elk dezer frakken , door een keurig Vocaal en Inftrumentaal-muzijk zullen geftreeld worden, hoe zeer ook mijne vraagen niet min, dan de gemelde redevoering, het nut van het Algemeen bedoelen! maar wie weet, of het knorren van deze of gene misnoegde vrouw, die' zich nu al met de heerfchappij over haaren man gevlijd hadt , door het kwalijk begrijpen van de meer gemelde redevoering, niet bij dezen of genen Lezer de plaats van het muzijk vervangen zal, wanneer zij hier van het Jot der mannen iet gunfiigs mogt lezen ? Maar vergrimt u niet, Zoetcrtjens! de vraag-al heeft geen oogmerk , u uwe rechten te betwisten maar met dat alles , elk het zijne , zeide de hondenflager , elk zijn post , en elk zijn recht ! ! ! Nu op deze voorwaarde vraag ik voort, en gij leest mijn Nommcr, of legt het neder, of werpt het weg, alzoo als 't u belieft, mijn Lieverti en echter goede vrienden! Welk is het lot der mannen, daar geheel geene verlichting plaats heeft? In het onderöardfche Landfchap Cocklecu vondt de wereldvermaarde k l>a s k Um glorieuzer gedachtenis, of komt dit glorieuzer gedachtenis niet te pas , voor eenen Koster van de kruiskerk te Bergen in Noorwegen' Voegt dit maar bij de nagedachtenis van Keizers, Koningen, Vorsten, Prinsfen, Stadhouders enz. enz.? Maaide  ( 155 ) de man was immers Keizer in de onder'aardfche wereld ? Wel nu mag hij dan geen glorieuzer gedachtenis hebben? Wie weet, of hij niet ruim zoo veel goeds in zijn leven en waarlijk glorierijks gedaan heeit met zijne Reisbefchrijving, als een halfdozijn Keizers , Koningen , of andere Potentaten ? Ik zeg , in het onder'aardfche Landfchap Cockleeu vondt klaas klim eene wonderbaare gewoonte, die hij verkeerd noemt. Onder de inwooners dezes Lands, zijn de mannen alleen verwezen tot het huiswerk en alle andere geringe bezigheden. In oorlogstijden worden zij wel tor den krijgsdienst opgefchreven, doch bereiken daarin zelden hooger trap , dan dien van flecht Soldaat; vermids er weinigen zijn, die tot een vaandel geraken. Daartegen worden aan de vrouwen de zwaarwigtigüe zaken, zoo in het burgerlijke ais in het geestelijke , midsgaders in hetgeen den krijg betreft, aanbevolen. Men geloofde daar algemeen , dat het de Natuur zoo befchikt hadt, dat de wijven baas moesten wezen, en dat de manlui maar moesten weeven, bij— flapen, fpinnen, het huis fchrobben( en wat rug op krijgen, 't Verbaasde den vreemdelingen , wanneer zij in een'huis komende, aldaar de vrouw van het huis zagen, zittende in haar boekvertrek met een pen achter het oor en een handboekjen, doch den man door de keuken waarende, en potten en pannen fchuureride En zeker, in wat huis k. laas klim ook kwam, om met den man te fpreken, werdt hij naa de keuken gewezen: alwaar De één het zilver Watiht, en d'ander fchuurt den pot: Een derde reinigt zelfs het hond- en varkens- kot. Terwijl 't heerzuchtig wijf al bulderend den vroomen Hals met een bullepees dreigt op zijn huid te komen. Ik heb niij me nigmalen , dit lezende, verwonderd, hoe klaas klim over deze gewoonte zoo vreemd kon flaan te kijken; indien hij op onze bovenwereld gereisd en menfehenkennis opgedaan, of de jaarboeken en Reisbeschrijvingen gelezen hadt, zou hij immers weten , dat, bij gebrek van verlichting, juist dit ongelukkig lot ook hier op de bovenwereld veeie mannen getroffen heeft en nog treft? Wie heeft niet van de Amazonen gelezen, een riik uit vrouwen beftaande, die volftrekt geen mannen onder zich duldden ? die haare kinderen van het manlijk geflacht, bij de geboorte verminkten of doodden, en ze ten lande uitbrachten, die, om haar geflacht ftaande te V 3 hou-  ( '56 ) houden; van naburige volken gebruik. maakten , op dio wijze, ais haare Koningin thalestris bij alexander den Grooten kwam, om eene dochter bij hem te ontvangen? Deze Amazonen moeten ergens in eene der Provinnen van het Rusfifche rijk gewoönd hebben , volgends de oude gefchiedenisièn, dit zoo zijnde, zou men kunnen vragen, 0f het nog niet een overblijfzel is van deze Amazoonfche gewoonte, die uit gebrek van ^verlichting voortfproot, dat men zoo veele voorbeelden van vrouwen vindt in later tijden , die als Alleenheerfcheresfen der Rus/en, na dat haare mans den troon geruimd hadden , dien troon bekleed en op dezelfde wijze omtrent als de Amazonen geleefd hebben ? Indien wij verders een zwart register wilden maaken, van het lot der mannen bij wilde volken, menzon dat lot beklagen, daar zij geene liefde, geene genegenheid van de vrouwen gemeten, maar van dezen veeleer gebaat en gevloekt worden, alsof zij vTreedaarts en despoten waren. Maar wat behoeven wij bij de oudheid rond te wandelen , of de jaarboeken van voorigc eeuwen op te Haan? Hoeveel jan hennen, jan keukenklauwers, jan sullen, jorissen goedbloed en anderen, die door Puiterveenfche Hellevtegen geringeloord worden? die het laage huis - en keukenwerk moeten verrichten, dewijl de vrouw haar middagilaapjen neemt, of bij de buurt rinkelrooit enz Van waar dit, dan uit gebrek aan verlichting? Trouwens, indien de man zijne waarde , de vrouw haare beftemming kende , zou dan dit het lot ^an den man wel kunnen wezen? Zou de vrouw zich niet fchaamen over haar meesterfchap, en de man, dat hij bij de vrouw thuis ligt, en zich beneden zijne eigenlijke beftemming verlaagt5 Nu o'verweege men de vraag: welk is het lot der mannen, daar geene verlichting is ? Daar mist hij immers alle de aangenaamheden van de liefkozingen, van de vertroostingen , van de gezellige vrolijkheden eener verlichte vrouw s Daar wordt hij vernederd tot den flaaf van zijne heerschzuchtige vrouw, die hij moet vieren, en tegen "wier luimen hij zich nooit beveiligen kan? Welk is het lot der mannen, óijeene valfcheverlichting? Wanneer weelde en dartelheid de overhand nemen, welke zijn dan de gevolgen? Ten opzichte van de vrouwen, bracht onze Redenaar hier toe de veelwijverij, hij ff rak van 4e Harems en Sérails der Oosterlingen, en V«n het ellendig leven der wouwen, welke de dartele weel-  C 157 ') weelde van den Despoct in deze gevangenisfen gewoon is op te fluiten. Maar, met zijn w,ejS.emjeu.? Wie meent de Lezer, dat meer geplaagd was, Salomo, die iooo wijven en bijwijven hadt op te pasfen? of deze iooo wijven en bijwijven, die in zi\n Serail zich bevonden? Men vrage dit aan den Oosterling, en. eenparig roemen zij het geluk des Europ.ërs, die flechts ééne vrouw heelt,'om mede te leeven, zij klaagen over de.geduurige harrewarrerijën van alle deze wijven, over derzelver intrigues en kabalen , zoodat de arme man niet weet, hoe hij de boel recht zal houden, en de huislijke vrede bewaaren ; en in de daad, daar salomo zelve erkend heeft, dat het beter is op een hoek van het dak te woonen, dan bij ééne kijfachtige huisvrouw, lieve hemel! hoe moet het hoofd van den wijzen Vorst dan dikwijls oranje geweest zijn , wanneer die 1000 wijven en bijwijven rulle onder nialkander hadden, of tegen hem lamenlpanden? En wat was ook in de daad het gevolg voor hem van deze valfche verlichting der weelde en dartelheid? Heeft men dien wijsten aller Vorsten* om zijne wijven te behagen , zich niet zien buigen voor de mismaaktlle en beJagchlijklte Godheden, en zijne geheele wijsheid vergeten , zoodat hij als een fuffert reeds oud was 'voor zijn tijd? Want ook dit is het gevolg van de veelwijverij' Wie is beuand tegen een aantal wijven ? wie zou daar bij zijne krachten niet uitputten? af ware hij een heikules? enz. Is dan het lot der mannen onder de veelwijverij niet ruim zoo ongelukkig als dat der vrouwen ? Nog meer! de valfche verlichting voert niet alleen eene veelwijverij, maar ook eene veelmannerij in. Bevreemdt u dit mijn Lezer? Men heeft voorbeelden, al weder onder de Scijthifche- dat is, Tartaarlche of Rusfii'che volken , dat de vrouwen met éénen man niet vergenoegd, verfcheiden mannen tot haaren dienst namen, en die van haaren post aflosten, elk zijn beurt. Welk een ellendig leven voor zulke mannen !!! En is het bij die volken alleen bepaald, dat de vrouwen , als de weelde de overhand neemt, zich met éénen man niet te vrede ftellen, weet men ook onder andere volken niet van hoorndragers en hoorndragerij ? Wat belieft ge ? wac zegt ge? Wie heeft niet gehoord van de Cicisbeos in Italië i In Italië mag de man met zijn vrouw niet in het openbaar verfchijnen, op geene bezoeken, gezel-, fchappeo , of gastmalen gaan , neen ! in dat geval heeft de vrouw een geleijonker, Cicisbeo genoemd, die haar V 3 ver-  ( 158 ) verzeil, oppast, bedient, ftreelt, vlijt' en lief Voost. Wat dunkt u vrouwtjens van de jaloerlche Italianen? En ïs dat lot der mannen echter niet te beklagen , die met bunne wijven op geen boerenkermis mogen verfchijnen' die hunne wijven aan het geleide van anderen moeten toevertrouwen ? Wordt daar door het zoet van de gezellia;iieid des huwelijks niet vrij wat gehoord? En is dit evenwel zelis, volgends de jongile zeden, ook in ons tand met veelal onder de groote gezellchappen in <*eoruik, dat met de man zijne vrouw maar een vreemde man eene vreemde vrouw oppast en bedient5 Is dit geen gevolg van eene valfche verlichting? Nog iet! Wanneer de weelde en dus de valfche verlichting de overhand neemt, hoe menig man moet dan zich zeiven ruineeren, opdat het vrouwtjen naar de ton zou kunnen leven, Saletten bezoeken , zich mooi opichikken, en in pracht van kleding en huishouding boven haare buurinnen zou kunnen uitneken ? Laat ons éc'ns hooren, wat Vader cats zegt: Het is een oude fpreuk, die wij in onze dagen, Bevinden inde daad, en menigmaal bekladen , Datniemand van het volk zoo dapper fp°eelt de beest, Gelijk een moedig wijf, wanneer zij gaat ter feest. Dan is het gantfche kraam van al de mooie dingen, ' Gelmijde, bloemgewaad, geileenten , arremringen , Gehangen om het lijf, dan komt er aan den dag, Al wat er eenigzins het ooge lokken mao-. Oorhangzel, vederbos, haairlitzen , voorhoofdbanden , Knopperels, tepelnet, halscingels, loverranden , Mouw tippen, rimpelklit, dnimringen, handgevaat, Reukballen, vingerdang, fcheenriemen, voetcieraat. Dan wordt de pracht gevoed met lïujër, fpangen , doppen, Met naald en Ipellewerk, metkedels, waaiers, knoppen, Wat wildij dat ik zeg? met alle vreemd gefpan , Waar van een zedig nart de namen niet en kan. Daar ftaat het dtture pand voor ieder een te pronken Zij is van zotten waan en eigen liefde dronken, Zij kan met uitren lang voor haaren fpiegel Haan , En ziet met groote vreugd dat zeldzaam maakzel aan. Zij helt een fier gebaar, en doet haar leden zwieren, Veel anders dan zij plagt; zij toont in haar manieren. Een uitgelaten tocht van pracht en euveldaad, En komt, gelijk een paauw, geftreken over ftraat. Wie  ( 159 ) Wie zal in dezen ftand het fiere ding genaken? 't En is noch met de hand, noch met den mond te raaketf. O brein vol fchraale wind, dat niemand aan en zietl, Een wijfin haar fieraad is buiten ons gebied. Ach', 't is een vreemd gebruik, dat niet en is te prijzen, De vrouwen in gewaad zoo hoog te laten rijzen. Gelijk men heden ziet, want uit zoo rijken dragt En broedt geen ander jong dan ongetoomde pracht. En welk is nu het lot van den armen man ? Waar is mijn Heer? Hij verbleekt op zijn Comtooir, hij zweet op de beurs , hij zucht op zijn bed , omdat hij geen kans ziet de wagen recht te houden, en een goed faldo en batig flot op zijn boek te vinden , als het jaar om is! Hij is altijd een eerlijk man geweest , maar de 'overmatige pracht van zijne vrouw, en naar evenredigheid van het gantfche huishouden en kinderen, floot hem overhoop, en zijne bankbreuk verhaast zich te eerder, naar mate van de tijden , die men beleeft. Want wie begrijpt niet, dat een kostbare oorlog , ttilllaan van negotie , zwaare belastingen , duurte van alle dingen, dat dit alles moet medewerken , om , gevoegd' bij de pracht der vrouw, den goeden man te fpoediger te doen tuimelen? *- Nog ééns; valfche verlichting vertedert de zielen, verwijft de gemoederen, maakt de jonge harten fentimenteel, en welk is nu het lot van den man? zijn ligchaamsgebouw verzwakt, hij verheft zich boven het zinlijke, hij zucht, nog ongehuwd, aan de voeten van het meisjen, fpreekt van Platonifche Jiefde , van alle verrukkingen van het gevoel, laat velden, weiden , bosfchen , en (hoornen zuchten, roept alle zingende en niet zingende vogeltjens te famen, om zijne zuchtjens en ftamelende klagtjens met hunne hartweekende en liefdewekkende toontjens te verzeilen , hort voor het medelijdende itille maantjen zijn vertederden boezem uit, en hij wordt ongefchikt tot alle goede hoedanigheden, waartoenoodzaaklijkfjerktevan geest verëisclu wordt, zijné ziel is zoo week als brij, zoodat zij tot een Hout bedrijf, of tot een vast beflnit even weinig in het goede , als in het kwaade, bekwaam is. Welk is de uitkomst van dir^fchoufpel der liefde, indien die liefde ongelukkig is, en gedwarsboomd wordt? ö leidende wertiier! hoedanig was uw lot, medelijdenswaardig, door valfche verlichting ! ——. De fentimenteele minnaar flaagt, hij wordt de man van zijne zielvoogdesfe , deze is juist niet fentimenteef, maar  ( iöo ) maar eene moedige, misfchien trotfche matroon, welk is het lot van den vertederden man ? Zal hi: niet verachtelijk,' zijn in haare oogen ? Zal zij wel Heere tegen hem zegrren, dien zij beneden zich rékent, zal zij met zijne JPlatonifche liefde zich voldaan houden? Of zal Natuur haare rechten vorderen ? Wie ziet nu het einde van ram. pen? Maar het meisjen was ook fentr.nentecl, wie zou het niet gelooven , die naaren (leependen gar.sr , kwiincn. de houding, en peepsch bleek gelaad befchouwt? En wat er gemeenlijk volgt, of ten minsten volgen kan, uit zulke lentimenteele Huwelijken, leze men in de °-e. i chiedenis van vïiiheihina arends, want lioe zou ik het alles in één Nommer van dit Weekblad kunnen brengen ? Nu moet ik eindelijk het derde lid^van mijne vraaobehandelen : Welken invloed heeft de waare Verlichtivg op het lot van den man? Maar kan men dat niet opmaaken, wanneer men flechts de uiteriten mijdt, en den middelweg houdt? zal de waare verlichting den man en de vrouw beide niet hunne wederzijdfche rechten en pligtén leeren, en doen handhaaven en volbrengen? Zal dan de rustige, welgefpierde, verftandige man, met oprechte en behoorlijk behuurde liefde, zijne vrouw niet beminnen a'.s zijn ander ik, haar welzijn met alle zijne krachten be- • vorderen, haar leiden, troosten, beveiligen ? enz. Zal de verlichte vrouw haaren man niet verëeren, als wien de Natuur meer natuurlijke krachten gefchonken , en das tot haaren verdediger en befchermer beftemd heeft , hem achten, wanneer hij zich gedraagt, gelijk het den man betaamt, hem oprecht beminnen, bezorgd zijn voor zijn best, zich fteeds met hem verëenigen, in het belluur en beleid van het huisgezin', en de opvoeding der kinderen? Zullen zij daar toe wel in Arkadië behoeven te woonen? Zou dit niet hier en elders even goed kunnen geiehieden? Wanneer zal dit plaats hebben ? Wanneer"zal de wereld waarlijk verlicht wezen ? Te L E T D E N, bij l. h e r d i n g ii, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekJijks a tén en, één halve Stuiver wordt uitgegeve  D E VRAAG-AL Wat winst zit er op ! In een Land, daar wien Van den Koophandel voornaaffllijk zijn beftaan moet hebben, en daar men het onderling genoegzaam ée'ns is , dat de Koophandel de zenuw van den Staat uitmaakt, zal de vraag: Wat winst zit er op ? als eene zeer belangrijke vraag moeten aangemerkt worden. Mag ik niet wel ftelh'g fpreken ? En zou ik de' zaak niet te ver drijven, indien ik hier naar mijn karakter als vraag-al , vraagen Wilde, even ais of eC eenige fchijn van twijfeling overbleef? Zou ik niet dè' geheele Beurs van Amjlerdam, Rotterdam, enalle groote en kleine Kooplieden van ons Vaderland tot getuigen kunnen roepen, indien iemand bedenking wilde maaken, of er één verltandig Koopman gevonden wordt, die niet, welke fpeculatie hem ook voorkomt, aanftonds vraagt: Wat winst zit er op ? Is winst niet de groote zaak, die de Koopman in alle zijne ondernemingen bedoelt? Gaat dit niet zoo verre, dat het een fpreekwoord is geworden, om^winst zou men den duivel dienen! Is'het ook, in de daid, nietfbillijk, dat men, eer men iet onderneemt, behoorlijk overlegt, wat wikst zit er op! mid| V* d e u i,, J| peg  ( i6a ) men doorliet woord winst, juist niet eigenlijk geldwinst maar wezenlijk voordeel, nut, heil, veri.a, het zij voor het algemeen, het zij voor ons bijzonder? Zou men iemand met dwaas moeten noemen, die veel hooi op,zim vork nam, en zich aftobde, gelijk de Bezige in de Komedie, zonder iet uit te voeren, of eenig Voordeel voor zich zeiven of voor anderen te behaalen / En, evenwel, hoe dikwijls ondernemen de menfchen dingen, van welken men vraagen moet: Wat winst zit er op! Ik wil dit door eenige voorbeelden ophelderen uit alle klasfen van bijzondere lieden in het gemeen e leven , uit voorbeelden van den Godsdienst en geleerdheid, Wt het openbaar gedrag der Vorsten en volken, bij alle welke voorbeelden de vraag zal voorkomen: Wat winst zit er op ? Wat winst zit er op? dat iigth art zijne jeugd doorbrengt, meteen losbandig leven, met het 'fpel, met v e n u s en b a c c ii u s ? wat voordeel zal hij door zijn liederlijk gedrag behaalen? Zullen zijne levenskrachten niet vroeg uitgeput, zijne beurs plat, zijne eerverloren , zijn geest verwijfd, zijn ligchaam ongezond, zijn geweten ontrust, en hij met zich zeiven en met al de wereld te onvrede zijn , zo hij eenige' jaaren langer leeft, dan eene in dartelheid en ongebondenheid do'orgebrachl te jeugd anders gewoonlijk laat leeven ? Zal dit niet het onvermijdlijk gevolg zijn vanzijne wulpschheid ? En wat winst zit daar op ? Is het niet verlies voor de hand ? Wat winst zit er op? joris wildeman, fchoon getrouwd met een knap wijf, past niet op den haspel, in plaats van zijn zaken waar te nemen, zit hij daadijks .in de kroeg of in 't Koffijhuis, loopt meest met een nat zeil, kijft thuis met zijne vrouw, fomtijds is hij zoo buitenfporig, dat hij haar om de ooren haat, zijn boel raakt in de war, en armoede en gebrek is het flot van alles. Hoe veele dergelijke voorbeelden zou ik niet méér kun-  ( *?3 ) kunnen bijbrens-en, in welken bedroefd weinig, of ««heel geen, ja niet zelden ongelukkige, winst het gevolg is'van de dwaasheden der menfchen? Wat winst zit er op? dat een geleerde zich afllooft en afpijnigt , met het beltudeeren van beuzelingen ? Wat winst geeft het? of wij weten, welk foort van fchoenen of muilen de oude Grieken en Trojaanen droegen in de belegering van Trof en1? waar homerus geboren is? Welke liedjëns' hij gezongen heeft, toen hij blind en arm door Griekenland Mag bedelen? 01 ethet oude trouwe liedjen van Wilhelmus onder geweest is? ofwel het ca tra der.Franfehen? Wie de vader van romulus, en de moeder van je'nxïS* waar? waar onze ziel in het ligchaam haare plaats heeft? wat eigenlijk i'tof en onftof is? hoe er dé Engelen uitzien ? Of a d a m eene rib minder hadt dan zijne gézelfinne eva? Ot adam en eva wel een' navel gehad hebben, omdat zij , naamlijk , nooit geboren zijn? Of er ook hier ot elders eene eeuwigduurende beweging is? Hoe het van ftukjen tot beetjen eigenlijk toeging, toen de wereld gefchapen werdt ? of er bij vergisiing ook eene ftaartirar tegen de zon gevlogen is, dat er de fplinters ahioven ? en oi deze fplinters niet de aarde en de andere planeeten gevormd hebben ? welke van tijd tot tijd konder Zijn geworden, natuurlijk, opdat de bewoonèrs de ballen van hunne voeten niet zouden branden ? Wat winst geven zulke onderzoekingen der geleerden? Immers niet meer of min can de vragen van den boer: of in de maan de koejen ook op een etgroentjen liepen? gevolglijk of men daar ook maaide? gevolglijk, of daar ook hannekemaajers waren ? Wat winst zit er op zulke geleerdheid ? maar nog nader! Wanneer de geleerden over zulke onderwerpen, of over enkele woorden,'een' geleerden oorlog voeren, wat winst zit daar op ? Nadat de hoogwijze Heeren eikanderen braaf de ooren gewasfen, en de waarheid gezegd hepben, verzekeren zij van weerskanten aan da : wereld, dat zij huniièj zaak bewezen, en den i'trijd gewonnen hebben. De wereld lagcht, keert zich om, en vergeet hen. Wat winst zit er op? Wanneer ik van hier overftap tot de Godgéleerheid, ook de Godgeleerdheid geeft mij veelvuldige aanleiding, om te vragen : wat winst zit er op ? ■ In de kerkgefchiedenis leze ik, hoe er onder de orde dtr Franciikanen ééns eene vreeslijke verwarring ontX z ftondt.  ( ï*4 ) l^efdoTl^f iëA ' ,dSt h6t kh0ster ^ruikte, ee.. eigendom van de orde kon noemen? De heilio-fk , beweerden, dat dit woord uit het klooster, uit de èef- en genoorzalen moest verbannen worden. Zij beweiden de e££ tan wg' °m ' ^ dc Pms ^ van hadlen]>%1 , ' ^ er enkel het gebruik £-i*,tJ^ brnik van maakten; en deze twist veröo zaakt» ibhe^rfn f^,VP denjÊn' en gelijke oorlogen , Welke "Ier n ko j:\TlV TT* k°ndent'1 ««^-ng " «rLct 11 j ^* ,dle zelve een was o-e- woord' !£ t6gen d"5 ^om,tsn &?, deg eeSch d,\ J**. ^ het volk in zlllke w°eDow ^.herhaalde ophanden tegen hem Cedaantc Hil u« n !5 VVkre?en 'de zaken eene andere {£TÈgeii: :kl::t :t:rh: ^vijanden van het Aenllaaiidp g er eene harde boete op, mette- de Temoelheererwls^njeroepl". exflT eennavoker van Paus kt bh?*** jo.inni?s qe jlaii, dedip-prA.iP.vt T kl£mens, was nog een grooter verlig %f ■< Ei&endoms.> en betoonde zich tegen die hei He Monniken nog geitrenger, want hij ffiê zelf in de klaauwen der Aw^i? vallen. D t helfeJerich dat het met dien heiligen Vader e'éns was, maf k e « i&gSiïTJS z0ijgSStenh'eten d4L4vSd* weder wildén verzoenen Zi? S Techt- aï ont& ^ ë^oïden , uat .zij regel- ïn „\ W hSt getal d« zands aaifdéii wtfftt Waar ov« vFi«=aüien toch doorgaands de kcrS ken ?  ( iö5 ) ken ? Is het over wezenlijke zaken, daar winst op zit yoor het verhand en voor het hart, daar de deugd en dó liefde bfpwinnen kan? Of is het over haairkloverijën* over befpiegelingen omtrent zaken, daar zij zeiven bekennen , niets van te weten ? die zij zelve verborgenheden noemen? En Wat winst zit er op? haat, afgunst, nijd , verwarring , fcheuring , en alie_ booze handel ? Maar is dat geen winst genoeg, zal mij iemand vragen , dat evenwel zij , die rechtzinnig zijn, en het Oude licht tecen het Nieuwe licht voorftaan ,,.zich beroemen kunnen , dat zij voljlandig blijven bij de- leer.e der Apostelen? Maar dan vraag ik op mijn beurt j wat volgt er in den Tekst? En in de gemcenfehapj En .wat winst zit .er na op", dat men bij de ïéere volftandigblijft, en de gemeenschap verbreekt ? Daar te boven. De Apostelen zeiven móesten in veele opzichten vorderingen maaken in deleer'e, en Van tijd tot'tijd verlicht worden, zij konden alles^ te gelijk niet verdragen. Zij-waren in 't eerst verre,na niet genoegzaam opgelicht omtrent de algemeene menschliev'endheid, die j e s u sgepredikt hadt, om, zonder onderfcheid , Jooden en Heidenen als gelijk., volgends de leere der gelijkheid, te behandelen, dat hebben zij eerst in 't vervolg geleerd, en petrus niet, voor dat hij het gezicht van het linnen laken gezien hadt met alle de reine en onreine dieren enz. Wat winst zit er op? In zeker groot en uitgeftrekt Koningrijk was in ééne afgelegen Provintie alles in de war geraakt; de wetten des Koning, die nogthans enkel billijkheid waren, enniets dan het heil der burgeren bedoelden, werden roekeloos met voeten vertreden, de gehoorzaamheid aan den Koning opgezegd, elk deedt , zoo als goed was in zijne oogen, de burgers en ingezetenen zonderden zich al in partijën ,• befchouwden ma'.kandereh als vijanden, en gelijk zij zeiven door htmno ondeugden haatlijk waven, zoo haatten zij elkander doodhjk Wereldlijke en geestelijke heerschzucht en geweld roeiden hier onder, en leidden de ongelukkigen, om dat zij geen hondenneus hadden, bij hunne menfehenn.euzenom, en maakten hen tot Machienes. De Vorst hadt medelijden met de rampzalige inwoners van die Provintie, en zoudt, ten einde alles te herttellen, ,611 in orde te brengen, eenen afgezant derwaards, dien hij met de nodige volmagten voorzien hadt, en dien hij wilde, dat men als zijnen eigen zoon eerbiedigen zoude. Deze gezant kweet zich, meer dan menschlijk, van zijX 3 nes  ( 166 ) aen post.; Met opoffering van alle zijne krachten, herfleïaZ0T, -ZjJne wiis,heid' lieftalige minzaamheid, verftandig beleid en gedrag, en onvermoeiden ijver, de verwarde zaken, en kondigde de heilzaamlte en volmaaktte wetten af, onder welke deze de hoofdwet was - De burgers en ingezetenen dezer Provintie , verzekerd van genadige toegenegenheid en vaderlijke gezindheid van den Monarch hunwaards, en haat kunnende maken "Jnei,^"S1^0 e» vaderlijke zorge tot hun welzijn, hadden eikanderen aan te merken en te behandelen als broeders, en door het gehoorzamen van 's Koaings hedzame wetten , al e pogingen te veréenigen, om tan eigen geluk, en het algemeen geluk van allen, te bevorderen; welke hoofdwet met de uitmuntendfte bewas ^ toezeë'ëi!1§en van 's Konings wege beki-achtigd Zijnen last volbracht hebbende, keerde de Vorste'iike gezant ten Hove te rug; en wat gebeurt? Drabe^ori Ben de ingezetenen der gemelde Provintie onder eikanderen te onderzoeken en te vragen: welke toch wel de oorzaken der vorige verwarringen en rampzaligen ftaat ran zaken mogt geweest zijn? Hoe het tocfi te begrijpen zij, dat de goedheid en wijsheid van den Koning dat algemeen verval gedóld, en niet in tijds verhoed had* Wie toch de perioon van dien Afgezant geweest ware", die ade. herfteld hadt? oi hij dan in waarheid en in den eigenlijken zin, 's Konings zoon ware ? Hoe na hij den Vorst beftond ? dan of hij de Oppervizier van het rijk ware ? Verders , hoe hij het hadt aangelegd, om ' het beritei der orde en des geluks te bewerken ? Hoe en uit welk gezichtpunt men zijne pogingen en arbeid , dien hij daartoe hadt aangewend, moest belchouwen , en oneindige dergelijke vraagen meer. Over dit alles rezen heel fpoedig de verichilien zoo hoog, dat men tot fchelden, en van ichelden tot liaan , ja tot moorden, kwam. De oude heerschzucht en het geweld kwam weder uit den hoek , zoo wereldlijk als geestelijk, men fcheidde zich ■ in de oude partijen, onder nieuwe benamingen', de oude haat was vermeerderd, en de hoofdwet, liefde en algemeenevereenigingals broeders tot aller welzijn , werdt met dan nusichien door eenige weinigen nog gedacht en door nog minder betracht, welke detigfzamen noo-' bovendien dikwijls de mishandelingen van de bedrieo-ers ol bedrogenen bezuuren moesten. ö Pe geoewenis van de komst en verkillingen van den ge-  ( 167 ) gemelden gezant is nu reeds bijna 2000 jaaren oud, maar de verwarringen in de gemelde Provintie dnuren nog fteeds onophoudelijk en vermeerderen daaglijks de rampen van derzelver beklagenswaardige burgers. Wat winst zit er op? Is deze gefchiedenis niet merkwaardig? Is deze vraag niet gewigtig ? Maar nu in de bedrijven der volken en Vörsten: Wit Winst Zit cr op? De Griekfehe Republieken zonden e'ens een gezantichap uaa Rome, aan welks hoofd de wijsgeer kaukb»des was, deze was die wijsgeer, die dikwijls zoo diep in zijne overdenkingen verdiept was, dat hij, aan tafel zittende, vergat te "eten, ten zij zijne dienstmaagd m ijsa hem bij den neus trok, en herinnerde, vyaar toe hij daar zat; geduurende zijn' verblijf te Rctiie hieldt hij twee redevoeringen, op den eerften dag betoogde hij j de noodzaaklijkhéid der gerechtigheid, en op den volgenden dag, de nutteloosheid de- gerechtigheid , de eerlijke kato.w.is hier over zoo gebelgd, dat hij in den'Romeinfchen Raad een voorftel deedt, om den Wijsgeer fpoedig uit Rome" te zenden, ten einde hij de Romein/ene jeugd niet mogt bederven. . Onlangs had ik gelegenheid, om te begrijpen, hoe zulk voor en tegeiffprelen voor den Griekjehen Wijsgeer mooglijk was. Ik was aanhoorer van twee Verhandelingen, ééne gehouden door eenen Procureur, over de voordeden des vredes, en ééne gehouden door een' Predikant, zoodra de eerfte geëindigd hadt, over het nut van den oorlog» Welk zeldzaam verfchijnzel ? Een Prokiireur tot lof van de vrede, en een Predikant tot lof van den oorlog te hooren fpreken ! Beiden deeden hunne zaaken wonder wel. De eerfte hadt in zijn onderwerp veel voor uit. Want wien bekoort devrede niet? Maar de laatfte wist echter óok vrij wat in te brengen. Het was even ééns, of zijn Eerw. het werk van villaume over het kwaad gelezen hadt. Hij betoogde, onder anderen, hoe dienstig de oorlog was , om de menfchen voor de ledigheid en verwijfdheid te be~ waaren , en hen werkzaam, vlug, lijdzaam in het dragen vait ongemakken te maaken: hoe de oorlog veele uitvindingen heeft daargefteld, waardoor het vernuft der ftervelingen, Wel is waar om in de kunst van eikanderen te vermoorden uit te munten, maar evenwel vernuftig, heelt lütgemunt, hoe de oorlog den omloop van het geld bevordert, en alles leven bijzet; hoe de oorlog de gemeenfehap der vo'ken bevordert, de befchaafdheid vermeerden, ja, wié zou iïet haast geiooven, niet  ( iö8 ) nfst.zdden de bakermat der vrijheid is. Dit laatfte werd bjizonder bewezen uit de kruistogten in de middel • eeuwen, om het heilige land en het heilige graf van de Turken te herwinnen, welke, hoe heilloos zij waren, evenwel Aeilzame gevolgen voor Europas gehad hebben. Zeclert dezelve, gevoerd zijn, is de Lijfeigenfchap in Europa vernietigd, de koophandel heeft eene geregelde gedaante gekregen, het Leenltelzel is geknakt , de burgerhaat nam in vermogen en vrijdommen toe. enz. enz enz. Ja, dacht ik, bij het hooren van dit alles: Salomo was een wijs man en een groot Konino-, Hij bouwde den Heere een huis èn een wooning! gelijk ik ergens gelezen heb; maar david mogt dit met doen, omdat hij een oorlogsman was. Ik" her, dacht die fpreuk: Nulla Salus bello . . en mijne vraag: Wat winst zit er op? dóch dit nader en breeder in het volgende Nommer. Te L E T D E JST, bij L. H E JL D JNG H, En alömbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks h. één en één halve Stuiver wordt uitgegeven,  D E VRAAG-AL. (No. 230.) Wat winst zit er epl Nulla faius bello! — (jTeen heil is er in den oorlog! zoo fpraken de Latijnen bij virgiliüs, en de wapenen nedci verpende, wéigerden zij te vechten. Was dat niet het kortfte middel, om hunnen Vorst tot de vrede te roodzaken? Had ik niet beloofd, op het einde van het voorgaande Nommer, met betrekking tot den oorlog de vraag te zullen behandelen : wat winst zit er op t niettegenuaande het betoog van dien Predikant, nopens de voordeelen van den oorlog? daar ik ook van gefproken neb ? Want wie begrijpt niet , dat zijn Eerw. nooit heeft kunnen bedoelen, dat, alfchoon uit de duisternis het licht voortkomt, de mer.fcnen evenwel verpligt zouden zijn , om zichzriven dë oogen tut te fteken, ten einde het duister voor zich te maaken, om des te eer het licht te genieten? Wel aan dan : Wat winst Zit er op ? ■ V. p e b t. » ScaUF-  C 170 ) Schüppius verhaalt ons in ééne zijner redenvoermgen, dat juriTER, een dorp ziende, waarin nooit eenige twist onder de bewooners geweest was, hunne vredelievendheid willende beproeven, van den hemel een haringneus in het midden van het dorp wierp. De zeldzaamheid van dien haringneus wekte de aandacht van allen ; elk wilde geern de eer hebben , van dien neus geheel of gedeeltelijk te bezitten. De Schout van het dorp beweerde , dat de haringneus Aangehoorde, dewijl hij recht en gerechtigheid handhaafde, en de hooge magten in hem verëenigd waren. De Schoolmeester betoogde , dat hij de man was, welke wijsheid en deugd in het hart der jeugd plantte, en dus dat hem de haringneus toekwam. De boeren, ten getale van vier of vijfhonderd, toonden aan, dat, dewijl dezelve ten algemeenen ooirbaar zeker ter neder gevallen was , de meergemelde neus, onder het opzicht van den Schout, in vier of vijfhonderd even gelijke deelcn moest verdeeld worden, ten einde elk even veel zou hebben. Men raakte van het betoogen tot fchelden, tot dreigen, tot Haan; de haringneus verbrijzelde onder het voettrappen der vechtende menigte; en, fchoon elk overtuigd was, dat het gefchenk van jupiter. onherroepbaar verloren was, bleef echter de mijd aanhouden, en het oorlog woede voort, in het weleer vredelievend dorp. Uwe aandacht, zegt de Redenaar tot zijne Toehoorers zal zeker, zonder dat ik het aantoone, gevoelen , welk een getrouw afbeeldzel dit verhaal ons van het toneel der Staatkunde geve, het neusje van den haring is voort, en wat winst zit er nu op? Laat ons bij den Redenaar den Dichter voegen dus zingt hij: ° £en  C in ) Een Koning, Vorst, of Prinsgeloooft, Dat hem zijn glorie is ontroofd: Zijn vlag ontving geen reputatie, Hierom komt hij tot de/peratie, En hort- bedaard - in koelen moed, Geheele liroomen menfchenblocd. De dood is met de trom verrezen, En maakt hier weduwen en weazen; Verzeld van naar gekerm , geween, Rendt hij door 't veld der dooden heen. En, is in 't eind de kroon bevredigd, De kas ten bodem uitgeledigd, Dan geeft men eindlijk, leêr om leèr, Al dat gewonnen goedjen weèr. Wat winst zit er dan op! wat kon men hier al vraagen? bij voorb. Is dan een enkele lap vlaggedoek van die waarde, dat daarom duizenden den hals gebroken moeten worden ? Is het geene dwaasheid, een' gouden of zilvren kroon te willen bevredigen, door zulk eene halsbrekende hiitorie? Is het geene dwaasheid, ten koste van builen, wonden, en nekbreiten , eerst eenig land te winnen , vervolgends na eene menigte haairkJoverijén, vrede te maaken,-en te rug te geven, het geen men zoo zuur gewonnen heeft? was het niet beter, de vlag de vlag te laten, en de menfchen te laten leven onder hunnen wijni'tok en vijgeboom? Maar, ik bid u, waar bleef dan de eer der Natie? De Natie wint of verliest wel in den eigenlijken zin niets bij de fcheur in de vlag, maar met dit alles is toch haare eer gefchonden. Het ftaat gelijk met het geral, wanneer, naamlijk, dat niet wel mooglijk is, de^kroon viel en gebuid werd, ook dan zou 'er eene bult in de eere der Natie komen, en die Natie zou, om zoo te inreken, geen duit waardig wezen, indien dezelve niet met man en maagd opitwam, om die bult uit de eere te kloppen. Nog meer: Waar bleven , zo men geen oorlog voerde, de Helden - kuren ? De onfterflijke 'gloriën t De' omterflijke Helden? De blaazende Famen en de Triumfliederen? En, waar zou de menigte van menfchen op onzen lieven Heers aardbodem blijven plaats vindea? De leeuwenkuilen, glorieuzer memorie, zijn immers geheel buiten gebruik geraakt? En, welke zoete herinnering moet het niet voor eenen Veldheer zijn, wanneer hij, ten dienste zijns Konings, op het flagveid zit en Z 3 b0-  C tft ) bepeinst, hoe men hem den redder en weldoener zijns Vaderlands zal noemen, nadat hij, onder zijn beleid, duizenden naar de andere wereld gezonden heeft ? Hoé Hij nu laurieren draagt, die hij niet bezit, doen, welke men hem verzegt, dar om zijn hoofd groenen? Hoe hy , die mooghjk morgen den Wen adem zeer natuurlijk zal uitblaazen, door die overwinning onfterfhjk eeZTdZ^ E" h°e OIlbTOe¥ goed het zijne ziel tl ;va,,"eer «W? OP de asfelfe zijner onfterflijkSd vnn ftecnho°P. zal "Pachten, om de gantfche wereld van eenige weinige mjlen i„ het vierkant, te toone , waar hij rust, die, om de eer der. Natie te JaP£/W zeer gemeen,aam bij den dood ter vifite guig? zie daar, wat men maaken moet van de vraao-• Ir at Winst zit er op? Ar,I"i!eti)ijTder' WJa""eer ik de gefchiedenisfen van Is.dei land naleze, en de menigvuldige oorlogen, die ons Gemeenebes, gevoerd heeft, zedert"deszelft wording to een Gemeenebest, en den oorlog nut Spanje, zoo kan u mij niet onthouden van te vragen: wat winst zit er op ? Ik ipreek met van de oerlogen onder kromwel, en IX%J-A DfEhN d0]oru01" Gemeenebest met Engeland gevoerd , Ichoon ook bij dezen de vraag niet tón onpasfe komt: wat winst zat er op? voor ous of voor onze bond- en geloolsgenoten, d,e ons, order beide die Heeren, zoo orzac.it op het lijf vieier ; want, wie wil oud zeer opkrabben? of het van oude bond- en geloofsgenoten kwa ijk nemen, al doen zij ook hier of daar eens een buuenpasjen ? Zouden misfchien foinmigen van die goede nabuuren mij niet van ondankbaarheid Se1chuldigen , zoo als de Schrijver van The St. James Uircn.-cle from the zo to e3 Aug. ,m. onze waardige Landsvaderen. en onze goede Nederlanders reeds doet; hoe? of waarom? Mijn Lezer gelieve het hem zeiven te gaan vragen. Hoe het zij, dus fehrijft hij: The Duteh^ man have atready begun t0 forget the alarm, theij Were. « on the Capture of Breda, and the miferable jituation, frem wluch they were refcu'ed by the interpofition of Creat Britain They TJfire'd States, Li Hol Mogen Frezs.-Grautude is a word, not to be found fn the Diaionary of the wary and felfs.ntereffed Myn fleers; and as for the ardent Valourwhich leads on the brave in the eaufeofvirtue, that they are eonflitutionally d.rpnvedof. Wel Lezer! wat zegt gij van zulk een mondvol Engelscli! Maar misfchien gelaat gij hët niet? Mp.e  ( 173 ) Moet ik het dan vertaaien? Maar het Ampel overichrijven heeft mij alreeds zoo veel gekost! Ook heb ik zoo van het Engelsch geen (lag, vatje? Maar, ikweet er wat op, ik zal ééns gaanw bij mijn buurman zenden, dat is een man , als twee paar mannen die leest al de Engelfche papieren, met verzoek, dat hij de bovenftaande woorden voor u en voor mij Vertale! Intusfchen zal ik mijn Kommer vervolgen. d1(- j„„ De Engelfehe oorlogen dan daar latende, zelfs den laatrten, dié met zoo veel aaiviteit gevoerd is, foreek ik alleen van onze oorlogen met Frankrijk gevoerd, en vraag: wat winst zit er op? De oorlog, dra in t jaai 167! begon, en met de vrede van Nimwegen een einde nam, eindigde voor ons, die in 't eerst op den rand van onzen ondergang gebracht waren, m zoo verre gelukkig, dat wij ook i^^ri^/ wederkregen, de eenige Stad, die de Franfche Koning l odewijk XIV. nog van ons in bezit hadt. . De v.lgende oorlog nam zijnen aanvang m i6i>8. toen willem d« UI. naar Engeland overging, met eene Hollandfche vloot en leger, om den Godsdienst en Vrijheid van Engeland te befchermen, zijnen (choonvader ukojüi verdreef, en zich op den troon van Engeland zen». Deze oorlog duurde tot het jaar 1Ó97. en is beroemd door menigvuldig verloren veldflagen, die w 1 llem de III. jaar op jaar verloor, naauwhjks te vergoeden door het veroveren van Namen, eindelijk werdt te Ryswijk de vrede gefloten, en bij flot was het voor onze Republiek: wat winst zit er op? Reeds 111 het iaar 1702. was het oorlogsvuur op nieuws ontltoken , en duurde tot 1713- tot aan de vrede van Utrecht. mab.lboR.ough en nuoENius floegen de franfehen flag op flag, en evenwel: wat winst zat er op? Doordien de Etwelf.hen van batterij veranderden, en ons, hunne bondgenoten , met veel trotsheid de wet voorfchreven, moest de Staat te vrede zijn met met met al, neen, wacht, wij kregen- eene barrière, ot voormuur teo-en Frankrijk, eenige Steden in de Oostenrijkjche Nederlanden, om daar, ten onze koste, bezetting in te houden, dat ons zoo lastig viel, dat veelen 111 onze dagen blij waren, dat Keizer josbf ons van dien last ontfiaaen heeft, -door die Barrière - Steden weder na zich te nemen. Lmdelijk, hebben wij, om onze Alliavtiën geftand te doen , nog ééns deel genomen in fenen oorlog met Frankrijk in het jaar 1745., die ge-  C 174 ) duurd heeft tot het Wonderjaar 1748. toe, en ,Von- ze verlette geliengenis ligt, zoodat bijna elk Nederlan der, ten minften elk, cTie een neus heeft, al 1 het geen bondennen* > de vraag begrijpt: Wat winst 2* En nu Ei! Ei! .laar is mijn meid te nur van mijn buurman; met een briefjen! wat fchfijft de San" Buurman vraag-al! Geern heb ik aan uw verzoek voldaan , en voor uwe Lezers eene vertaaling bezorgd van die Engelfche woorden, maar, ik bid u, verzoek hen toch, dft zij er nkt boos om worden, want, wat zouden zij er bij winLaat hen denken aan die les van mensenlieven* Hanc veniam petimusque damusque viciffim. Ik heb er bijgevoegd een uittrekzel uit The mitehal Evjning Paji Fr om Thursday Aug. 22. t0 Satur. day Aug. 24 I793. hetwelk misfchien, daar gij mij bericht, aan de vraag te denken: wat winst fi,% f'ïï 'Ir h?nnneren> en tevens toonen zal, dat alle Engelfchen niet even eens denken. Ik ben enz' Q. N. Vertaaling, „ T>è Hollanders hebben airede het alarm begonnen te vergeten, daar zij in waren door het overman van Breda, en den jammerlijken toeftand, waar uit°zii door tuslchenkomst van Groot-Brittanje verlost zijn gewor Ï*Z' 77 TOe" SuaatJen' thans HooS'"4ende Kikvorfchen Dankbaarheid is een woord, dat men m het woordenboek der gierige en eigenbatige Miin Heers met vindt - en wat de vtmrige dapperheid b%. treft, die opleidt , om op deugd trotseh te wezen daar zijn zij ConJlitutioneel van beroofd." „ Extrad van een brief uit Brighton 21. Aug. „ Laatstleden Zondag predikte de Eerw. Heer knok (een Heer, die in de geleerde wereld bekend is, als  ( 175 ) als Schrijver van Eenige Proeven enz.) te Brrghton. Hij nam zijnen Tekst uit l u k a s : „ Eere zij Gode in de hooglte hemelen! vrede op aarde! in de mei.lcheii een welbehagen!" Zijn voornaamrte onderwerp over het geheel was, eene ernstige aanprijzing tan eene algemeene vrede. Eerst vertoonde Uij met aandoening, den ongelukkigen toeftand van Europa, tegenwoordig door eenen ooriog verwoest wordende, welks ïjslijkiieden en fnoodhecten niet vernist kunnen worden door de uitwendige praalvertooning van militairen oplchik en parade. Hij verzocht, dat men niet zou gelooven, dat hij eenige perfoneele alhilién maakte op Heeren , die misfchien in krijgsdienst waren , veelen van welken eerhiKe en goede lieden', maar te beklagen waren , dat zij r.oodzaaklijk in omltandigheden gebracht werden, die deze hoedanigheden bezoedelden." „ De invloed van het Christendom fcheen luttel vermogen te hebben, om die beheerfchers der wereld te beiuuiren, die thans lamenfpa.ideu, om een land 10 verderven, tegen het welk één der cente bdchuldigmgen was gebrek aan Godsdienst." „ De ilille item van Godsdienst en Wijsgeerte Icon thans niet gehoord worden door het gebulder van het kanon, het gejuich van Victorie, en de kabaaien der Staatkundigen." „ De voorfpoed van een oogenblik was voor het menschdom eéne armhartige en treurige vergoeding, voor het verwoesten der velden, het verbranden der dorpen, en het vernielen van alle kostbare gedeukftukken van kunsten en geleerdheid." „ De leere van algemeene Broederfchap was, in dezen zin, een Christelijk denkbeeld; en hij hoopte, dat de dag mogt komen, dat eene r.aauwe zee ons niet lan. ger zou Hellen in een' ftaat van verbittering en vijandfchap met eene natie, met welke het ons_ hooglte belang zou zijn, eene onafgebroken vriendfehap te onderhouden." . „ Na eene vunrige en ernstige vermaning rot menschlievendheid en algemeene goedwilligheid , en na eene redevoering , die bijna een uur duurde , befloot hij met een gebed tot den Almagtigen Beftuurer der wereld , fmeekende hem, om van ons de rampen van Despotisme aan den e'énen, en van Anarchie aan den anderen kant. af te wenden — om alle Mogei dheden van de wereld tot eenen band van verëeniging te ver-  ( m ) Verëenïgen _ aan alle menfchen v e. ij h e i d te fchen ken zonder bandeloosheid _ en de armen de vrucht van hunnen vlijt en arbeid te doen genieten." „ Daar waren eenige militaire Heeren in de Kerk welke zich verbeeldden, dat deze Predikatie een aan' val was op de Conftitutie van het land, en dat zij eenige ongefchikte aanmerkingen bevatte op het handwerk, daar zij profesfie van maakten." „ Den volgenden avond was de Heer knok en ziin huisgezin in een van de Logies van den Schouwburg • ook waren er eenige Officiers in de komedie. Op het ein' de van het fpel werdt aan den Predikant knok een brieijen ter hand geheld, dat zekere Heeren daar tegenwoordig begeerden, dat hij heenen ging. Het briefien met getekend zijnde, floeg de Heer knok er géén acht op ; waarop fommige Officiers opftonden , en eischten, dat hij onmidlijk de komedie verliet, waar door vrij wat beweging volgde, en het einde was, dat de Heer knok genoodzaakt was, de Komedie te verlaaten " —_ Zou mijn Buurman mij ook een' wenk hebben willen geven, dat ik maar uitfcheiden moest met verder te vraagen: Wat winst zit er dan op ? TE L E T D E N, bij t. HERDINGHj In alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en e'én halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (Nb. 231.) Waar komt het van daan? Felix qui potu.it rerum cognofcere cauffas! Gelukkig is de man, Die van alles reden geven kan! Is eene (breuk, die de Filofofen op hun duiinpjen hebben , en die elke Proffesfor in de Logica en Mctaphyfca, ter aanprijzing van de wijsgeerte aan zijne leerlingen ten minnen eenmaal 's jaars , als hij zijne Kollegiën begint, voorpreekt. Indien de Heeren wijsgeeren gelijk hebben , is het mij dan niet geoorloofd, zonder eigen waan evenwel, maar in alle nederigheid, mij zeiven te verbeelden, dat ik in dit Nommér nu ééns eene gewlgtige vraag, eene wijsgeerige vraag, eene huishoudelijke vraag, (ik had haast gezegd, eene ftaatkundio-e vraag, maar waar zou die bij mij van daan komen, daar ik mij nooit met ftaats- of landzaken bemoei?) voordraag: waar komt het van daan? Eene vraag, die in fommige gevallen door de lieden, die de kunst'weten , heel gemaklijk beantwoord wordt, terwijl de goede gemeente met de mand vol tanden A a haat,  C 170 ) Haat, bijvoorbeeld: waar komt het van daan, dat de Veeren opvliegen en in de lucht veriiuiven, en lood integendeel regelrecht den grond zoekt, daar ^enweï een pond veeren, Utrinfek, zwaarer is dan een pond lood? Doe deze vraag ééns aan kees den melkboer, of hij u ook zal haan aangaapen, als of hij wilde zeggen: Sinjeur febort het je in je bol? Maar vraagt die zeilde vraag aan eenen wijsgeer of Natuurkundigen, hij zal « een geleerd vertoog voorhouden over de Jntrinfiaue en relauve zwaarte over de wetten der zwaartekracht, over de zwaarte der lucht, over extenjie, volumen, masfa, en wie weet wat al? Aan den anderen gebeurt het wel ééns, dat Wijzen vragen: waar komt het van daan? zonder dat zij' er op kunnen antwoorden, terwijl een, die niet voor wijs te boek ftaat, fiks antwoord kan geven. De Wijsgeer BEMocaiTüs, die altijd, volgends zijne profeffie vraagde: waar komt het van daan? at eens komkommers, die een honigfmaak hadden, terftond ging hij aan het vraagen : waar dat van daan kwam l en ftndeerde eerdgennjd den kop.half gek, tot dat eindelijk zijn meid hem tut den dut hielp, en ontdekte, dat zij die komkommers in een honigpot gelegd hadt, waardoor zij natuurlijk den honïgfinaak hadden aangenomen. Zal ik wijdloopig van het nut van deze vraag handelen : waar komt het van daan ? Eén voorbeeld voor allen! Hoe veel bijgeloot omtrent fpooken , en verfchifmngen zou er minder zijn in de wereld, indien men wat meer vraagde: waar komt het van daan? Waar komt het van daan, dat men in AmJlerdam minder van fpooken hoort, dan op eenig dorp in de heide ? enz. enz. Ik heb in No. 223. eene vraag gedaan: waar blijft het? maar zou ik niet verftandiger gedaan hebben, als A gevraagd had: Waar komt het van daan? Ten miaüen, ik heb er een hevig verwijt over moeten hooren van  ( 177 ) DEiot a van dwinge,o, de vrouw > m'i j £ ders onbekend, maar zij heeft mij den volgenden, juist niet vriendelijken, Brief gezonden. Sinjeur, de vraag-al'. & heb No. e.s- van je voddepampier -langs bij „en buurvrouw hooren fn meende, dat hij er ons heel veel P^.JJ^^ wat was het? een gekke vraag: ™ gf-^ $ vraagt dat de kinderen! Neen, J °°n „eus wilt zijn, en alles vragen ^an ^r we . diger te vragen, vraagt dan eens v. datn komen? Dan zou je mijn. en andere brave^vrpuw n ,og ,00^, dM* ^^^^ doen begrijpen, mot e weten*»^ -d benon er^^,^^ ^ ^, eens zijn knevels, en houden wel van een pretje. Wel £ bed „k eens, als ik het huishouden zei rojeeren en l vei mijn buurvrouwen zei opgefchikt z,n, want de Ïeeren^aken de man, vatje, en als ik <^f£ ^ te vraagen: waar blijft het? maai WL1> van d aSn? Men man het wel een goed inkomen, want h Pl gt in goeje gunst te ftaan, en toen het men hum 1 tempjes toegevoegd, maar lieve g.eje hemel! hij k^r'oo veui, daar het hij, deuze week, op de k mi zijn heele beursje verloren, het is waai, ' iuist «re-n Hollandfehe Dukaten in, o jeySn4"S- dun gezaaid, omdat zij opgeld doen, zo als ik hoor, waar zij blijven, dat mag een and r j zeggen, maar evenwel daar was nog een dubbek•e of waf in, en een potftukjen en een aartighetdje,  C i?B ) We weet, waar hij geweest is, want een vronw denkt ? Zf6 &evallen altijd aan het eind, daar het aan vast is, begrijp ,e, we] no„? daar kwanj mm en kmmenteereu geen gebrek, toe men uitgeflapen had, naamlijk. Ik heb wel ten eeriten een fchëlÜng aan den omroeper gewaagd-, en de heele Stad deur laten bekend maken, dat men vent zen beurs verboren had, en waar men ze te recht kon brengen , maar hoesten ! ik hoor niet van de beurs, en word nog uitgelagchen toe. Voeg daar non bij, dat mijn jongens van tijd tot tijd op de Boerenkermisfen loopen, daar zij het mesje ophangen, „ou ik zeg er altijd, jongens! katje „iet op de kop zitten, toont dat je hart in je lijf hebt, want zie je, vraag. ""■<" haan mot m™ kenning kraajen, koetertje koet Wel nou, dan komen ze wel eens met een bebloede kop thuis, dan kost dat zoo veul aan de Meester, zoo veul aan de Schout, maar daar betaal ik niet veiil van, bij geluk, want ik heb de Schout zoo wat onder den duim , hoe of wat, al vraagje nog zoo ven] Sinjeur vraag-al, zie je, daar zelje toch niet achter komen, dat mot ik weten, en dat is genoeg, maar ook zoo veul venr de feftrik. Wel nou man, maak nou de rekening ééns op, daar het huishouwen zoo gcrojeert word, en man en kinderen zoo veul kosten, vraa-n dan niet, waar het blijft? maar vraag liever: waar komt het van daan? En als je mijn met een antwoord daar op weet te helpen, of je vriend de Antwoorder, dan zou je ine nog een dienst doen, maar met andere gekheden, ken je wel thuis blijven, Hoorje debora van dwingelo. Begrijpt ge nu Lezer, waar mijne vraag Per naasts van daan komt? En of ik niet veel voor de lieve vrouwtjens over heb, dat ik zoo fpoedig als ik maar kan, aan haare verzoeken voldoe? Nu, ik denk altijd aan den ouden  ( 179 ) ouden grooten fritz, die meest over de wijven klaagde toen hij in den zevenjaarigen oonog , het fomtijds zoó kwaad hadt, als het maar diende, z,j hangen, zeide de Vorst, iemand a!s een klus aan het lijt. Waar komt 'act van daan? is echter ook eene overtollige vraag; Unde habeas, netno quaerit, ftd oportet habere. Van waar, of waar van daan het komt, raakt niemand, als men het maar heelt. Wel, wel, men doet veel , om op eene eerlijke wijze aan de kost te komen zeide zekere vrouw, Jdie duiven op hok hieldt En is het met zoo, is het niet hetzelfde, waar het van daan komt? Keizer v'e s p as ia *N de oude zette eene belasting op warm water, dat men met drie letters fpelt, en toen zijn zoon tittjs hem daar over befaatte, dat hij zijne onderdanen zoo het vel over de ooren haalde, _galha hem geen ander antwoord , dan dat hij hem eenig gekt liet ruiken, dat van deze fmeerige bemstmg gekomen was, hem vragende, of hij ook kon ruiken, waar het van daan kwam? , , Dewijl ik zoo per précol op belastingen gekomen ben, door aanleiding van de vraag: waar komt ha van daan? herinner Ik mij al verlchetden foorten van belastingen, die wezenlijk door de arme geplaagde menfchen in deze en die landen hebben moeten opgebracht worden. Onder allen is een van de haathjkfte geweest het Chrijfargijrum , onder de Romeinfche Keizeren, welke belasting eeuwen lang heeft geduurd, en die onnoemlijk veel moet opgebracht hebben, omdat zij, hoe zeer elk er tegen fchreeuwde, enhoelchandelijk en drukkende zij ook ware .evenwel zelfs door de eerite 'Christen Keizers is aan de gang gehouden, door ko nstantijn den Grooten, en zijne _opvolgers, tot dat zij door Keizer anastasius is a gefchatt, die d°swegens ook door zijne onderdanen algemeen werdt toegejuicht, en evenwei was deze a n a s t a.s i o s een ketter, dien een vroom Heilig man na zijn dood in de hel heeft zien branden. Is het niet jammer, dat die ketters fomtijds zulke goede dingen doen? Maar wat foort van tol was dan dat Chrijfargijrum,_ oi Goud der verdrukking? Recht weet ik het niet, mijne waardfien, waar komt dat van daan, omdat de oude chnjvers het mij niet verteld hebben, maar zoo drukkenA a 3 de,  ( 180 ) de, dat de ouders dikwijls genoodzaakt waren hunne fonderen er om te verkoopen, ten einde die bela llJmrn rTbrenSe" > "adat «9 daar door van a! ès reed, beroofd waren. De hoeren betaalden ze ook en wisten hoe veel per cent zij van haare zuivere winst aan den Vorst moesten opbrengen, waar voor zij dan ook vrijheid hadden , om haare kostwinninl ongeltraft voort te zetten. Ik zou hier nog méér kunnen bijbrengen , maar ik zie , dat de vermaard,» Rechtsgeleerde bijnker siio ek , in één van z ne kosrbaarfte Werken , de Nieuwe Oprechte HaagThe Merkunus hier van meer gefchreven heeft, onder anderen Bladz. 2.80. het volgende ■ „ Men is op de Pooljche Rijksdag (in 't jaar jöoo. naamlijk, toen de Poolen nog vrije Rijksdagen hielden) daar m eens geweest, dat er fchattingen zouden e poenalueiten, zoo, bijvoorbeeld, een Priester twee of meermaal eene Predikatie gebruikt, of het te lane maakte , en zoo voorts, maar au refte niet dan met zijne bewilliging. Daar is altijd veel te doen met die pointen van. belasting , eerst om een naim, te vinden daarna om 't confent: om 't eerlie voor te komen, zou t veel gemak aan de wereld - Regenten geven, indien iemand een boek fchreef, waarin hij al *ie tri buten, van wat foort dat ze zijn , en van alle eeu wen, en van alle volken, ordeiilijk verhaalde, op den voet van den Oeconomicus van aristoteles Daar zou je dan ook in vinden, dat de Grieken fchattingen hebben gehad die ze 'afp(*« noemden, lucht - tollen, ol voor 't gebruik van de lucht, dat je Ksfpireeren mogt, of, omdat ze bij gebrek van benamingen, die M  ( ï8r ) al uitgeput waren, zoo vreemd voorkwamen, als c-f zii uit de lucht 'kwamen vallen. Te Rome hebben de 2oe Luij niet alleen voor fchaduwen moeten betalen f maar ook voor hun pis. Als men niet met vrede pillen mag, is men er al zoo flecht aan, als die eenGonorrhea hebben. Het geld van _dien Impost ftonk echter niet, zoo als titüs op zim mannelijke waarheid verklaarde, toen hem zijn Vader vespasun u s er een fnufje van gaf, omdat hij op dien vullen en ftinkenden tribuit 'ook al wat te zeggen wist. Maar men mag al verzinnen, wat men wil, daar is toch niet beter , dan alle Officiën te verkoopen aan de meestbiedenden: Scilicet, publnk ten besten van de o-emeene Landsmiddelen, niet onder de hand, om de koeien van Bafan te mesten." Dus verre bijnkkrshoik, dien ik zijn gezegde laat verantwoorden; alleen moet ik vragen: waar komt het van daan, dat zulke geleerde lieden zich altijd met Staatszaken bemoejen, en zoo vlug zijn , om te bedenken, waar het van daan zal komen ? Daar hebt gij dien diepen denker p abüner , die heeft ook er al op gedacht, hoe men nieuwe belastingen zou kunnen verzinnen , en zelfs de gedachten onder een to oi ichat ing breno-en , welk plan men in zijne Hekelfchritten kan naleven, voor die er belang in heeft, terwijl zijn gefchrift onder den titel van Noëmatokataskopologie, het welk aan zijn plan moest dienstbaar zijn , zoo veeL ik weet , achterwege is gebleven. Maar al genoeg van alle die belastingen , men zou er wel onder bezwijken. Nog een woordjen van de vraag : Waar komt het van daan ? ..ui Wanneer ik in de Nieuwspapieren lees, hoe veel volks er in de verfchiUende gevechten van dezen oorlof aan weerskanten , maar vooral als men de Nieuwstijdingen zou geloven, van de Franfehen doodgebleven is , want dit is een vaste regel, die verliezen ten miniton iüo tegen een, volgends de Couranten , en wanneer dan weder de Franfehen, niettegenltaande alle die verliezen, op nieuw met overmagt hunne partijën aanvallen en verflaan, dan is mets na* tuurlijker, dan dat ik vraag: Waar komt al dat volk van daan ? «' ' i ', Nu is het waar, de eene Courant Iaat al een enkelen Franschman meer dooddaan, dan de ander, en misfchien fueuvelen er in de A.nferdamfche Courant nog  nog wel de meesten , maar het blijft toch in 4 meen de vraag - Waar komt het van daan " En fc vreeshjke geld , dat deze oorlog kost en z i kosten. otnfoordT bek3^55 ^ aink!lndLn or ooit daar voor zorgen mnptpn 9 n„„u 8? Ver? v rdeC7 ft-"* ^^SJ?*.*^ Jiet verst van de Jakobijnen af is, een Priester dip leTaalfXdf' ïïft M ^ reeds «'«Sg gemaakt hadt, waar komt dat van daan? dan is het hier , dan is het daar te doen' Is dit ,„> T. L van die leer en ftellingen voortvtje de ? konHet delijden, en ^S^ffSS^^^ rJft' i!cr^,flof' d« dit Nommer zotheden genoepheeft, anarchie* zal men mij wel vragen, zoolls dif Waa?VlvëllükiChtei'' fie,h6m Z1> omdroeg " Waar duivel 1 komen al die zotheden van ^daan? TE L E T D E N, bij L' HERDI N GHj En alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeJdijk. a één en één halve SnuWword uitgegeven  D E VRAAG-AL (N° 232.) Wat is nu de vraag! m ij n ii b e r de vraag-al! Dacht gij waarlijk; dat gerrit je ergens in ds klem hadt gezeten, in deze malle en onrustige tijden? Neen broertjen, hij is nog fpringlevend, en bevindt zich geheel buiten het gedrang. Gerrit is ook een doodvijand van den oorlogi Hij bemint de vrede boven alle dingen, fteekt zich nooit in rune, en die verfchillen hebben, zoekt hij altoos met eikanderen te verzoenen. Nulla falus lello! In 't kort, of in 't lang, in 't groot of in 't klein, hoe lang men ook tegens malkanderen mag hardeböllen, en braaf klapjens uitdeelen, na 't eindigen van den oorlog, heeft men malkanderen geruïneerd , honderd duizenden van meafchen vermoord t bedorven, en jammerlijk ongelukkig gemaakt, en voor zich zeiven niets gewonnen. Even zo gaat het ook in 't klein. Men heeft verfchil, dat men of zelve , of door Rechters laat beflegten* maar bij het eindigen van dien, is het doorgaands : „ Die man heeft zich door kostbare procesfen in den grond geholpen, vrouw en kinders V. DüH. * b Se"  ( ' i84 ) SÏ'"^ " ee" rCffte «-^maker. met nsr Z ï m tW1St' "00it heGft hl'j voor zeiven ™ °f M welke ^ er de gevolgen van? Dat foj van al de wereld gehaat, en met den nek wordt aangezien Neen, gerrit 'moet daar niet van hebben zo veel moeite, zo veel kwelling, en nooit geen r«st, dat zou maar in 't geheel niet lijkeu. Al mijn genoegen ging weg, daar ik nu zoo veel mee op heb en mij zo wel bij bevinde. Dan mijn Heer! zou Mees- LetroLn ,RÜS ZegSen: 3k kM f0Ch voeIen' ^ * getroffen wierd, toen ik zien mogt, dat mijn Heer de •• A A °"* ^ 20 veel beIa"g ifi g er r i't j e helde , en zich zijner zo had aangetrokken, dat hij eenige oogenblikken over hem bezorgd en met kommer Lgedaan was geweest omdat er in zo langen tijd noch taal „oeh teken va„ hem gezien of gehoord was. De reden hier van zijn eenige mij in t bijzonder rakende omftandighedea geweest niet om aan u te denken, maar die mij de gelegenheid benamen, om aan „ te fchrijven: en de wereld kan ik ze niet aan de neus hangen, dat begrijpt,zich igt. Inmiddels was ik bijzonder wel in mijn r^riens overtuigende bewijzen te ontvangen, dat men ook roe eenig belang m .mijne Correspondentie, helde. Dan, of ik lietzeg, ofdatik het zwijg, nog het allermeest, omdat ik ™ aangenaam verrast wierd, met de ontdekking van mijnNeeljen. De gantfche famielie van de vraagers wist met beter, ofriETJEjag „ onder de men vermoedde niet anders, of hij was voor W d- mar gaan flaan en het aas der wormen, of der visfehen, ife zeg van de visfehen, omdat er eens een gerngt geloopen heeft, dat ons Neefje op zee verongelukt was Kijk dan word men van de visfehen, van de Haajen of krabben opgeflokt, en dat had me waarlijk van Neef p i E " gefpeten Het doet mij altijd aan, iemand van mijL famiehe te verhezen, maar op zoo eene wijze iemand kwijt-  ( i85 ) kwijt te raken, dat treft. Pietje zal nu zeker, na deze gelukkige ontdekking, dat wij vrienden zijn. Neef gerrit wel komen zien, alles heb il voor hem ten beste, hij weet ook wel, dat ik wonder op hem gezet was. Dan, ik zal u denkelijk al verveeld hebben, met zo veel over mij zeiven en mijne iamielie te waauwelen, doch dat is een zwak in het gef.acht van de v r a ag e r s, zij kunnen ook lang waauwelen; welk gebrek zij met meer menfchen gemeen hebben; ook praten zi] zo geern over hun geilagt; en al zeg ik het zelve, zonder roem gefprokeïi: de vraagers mogen wel genoemd worden. Nu moet ik er nog maar één enkel gevalletje Van verhaalen , en dan fchcide ik er bot van af, en fpreek in 't geheel van geene vraagers meer, even als of er geene meer in de wereld beftaan hadden. Wij hebben dan in onze famielie, die zeer ukgefixèkt is nog eenen S ... d e v r a a g e r , een man die zeer wel zijn intrest weet te beüogen, in welk opzigt hij anders van de overigen der vraagers al heel wat differeert, voorts is hij waarlijk een zeer nobel mensch, en dat zult gij hooren, uit het geen ik van hem ga verhalen Is zulk een niet grootmoedig, niet. alleredelmoedigst, die zijne vijanden kan goeddoen? die zulken kan zegenen van welke men gevloekt is. of word? -- Dat kan hij doen, en zulk een befiaan heeft onze vriend; want de partij, van welk hij in zeven en tagtig zo geweldig gehaat, vervloekt en vervolgd werd, in zo ver, dat hij er het Land voor heeft moeten mimen, deze partij haat hij nu in allen opzigte voor. Luiden van dat foort vin. den in hem hunnen patroon, hunnen helper en voorltan' der Zij, die zie t in dat berngte jaar het bijzonderst voor de Goede Zaak hebben laten zien, en het ijverigst betoond hebben, de.en helpt hij het eerst en_'t meeste voort, en die van eene andere denkwijze zijn, werkt B b 2 «ij  C 185 ) draaijer, allegaar e !eD h e 'st J **?" ' Wj " ee" Mag men geene edelmoedige daden doen» n ?« «an ijsfe]ijk Kwaadfprexend0, 2 i !A " rE L ^ ïooi, en zr Ind • LTJE L 1 « t e- men zep-o-pn i r>„ » . ■ dat zou Lnzeggen! „ Loetuvve vijanden goed», faat Pr ;„ , ' bijbel, maar er ftaat niet bii , i ° »* tegen; dwarsboom , e\ ^ «? «*"4« daarftaatwel: „ zegentSéiTl^^^f' ^ vriend nietflegts, 7llaar m h , ' djtd°eunijn die hem en J£ en E 5 Pt * ^ *"™««. ben, ™f™tSt ^d aangedaan faeb- ien, die in eene vla^ V°°r anderen te trek- ^rten klein maak en^ LT **** aJJes de, omdat er „2 ^ ^ fchee"en het vorderde . g™ken d* de Gw*^ edelmoedigheid/z^^enZeri;00- T ^ ^ te doenül , alJc"> Ja boven al weJ T»^ weiergen. wonderlijker % van menleken, dan  c 187 ) dan te water en te land ? Sommige moeten alles bedillen gelijk anderen, die over alles moeten klaagen. Je zoudt ook klagen, al wiert gij gegeesfeld, zei jan t j s palmpruik tegen Nigt? Hij was voogd over het meisje, dat ftond te huwelijken, en hem zogt te bewegen, of te noodzaken, haar de penningen af te ftaan, welke hij van heur onder zich had - Dat meisje kent hare ware bclangens niet, zei Monfr. pa lm pruik. De jeugd kent geen waarde van het geld, is verkwistend. Ras zou alles op z'jn, en wat dan? dan zou men klagen over gebrek, en daar zal palmpruik voor zorgen, zo lang het in mijn kas, en onder mijne belluuring blijft , zult gij het niet doorbrengen, en daarom .... Ja met al uw daarom jantje, zijn ze u nochtans te knap geweest, gij moet fchieten, en welke edelmoedige voornemens gij ook mogt hebben , en hoe zeer gij het goede met uwe Pupil voorhad, men is van den anderen kant, of te dom, om de edelmoedigheid te kennen, of te koppig om die te begrijpen. Als er de jonge luiden nu eens doorfiaan, wat zal men dan zeggen? Dan is dan .... ja dan zal dan te laat zijn ? Mag men dan geene edelmoedige duden verrigten? Ik heb eens ergens in een uwer Nommers gelezen, dat het woord Rechtvaardigheit veelal in onze verlichte eeuw de betekenis heeft , van zijne eigen belangen voor te haan, zonder dat het er juist zo naauw op aankomt, of het op een wettige of onwettige wijze gefchied. O wat is mijn Neef pal m r r u i jc een regtvaardig mensch! Wat is 't evenwel eene uitmuntende zaak, die rechtvaardigheid en een fchoon karacter , rechtvaardig te zijn! dit zat ik zo al in mij zeiven te bedenken, en gelijk het eene denkbeeld het ander voortbrengt en het een zo al uit het ander voorkomt, zo kwam ik zo al, B b 3 ge-  ( i88 ) gehjk men zegt, van den os op den ezel, eindelijk op iftilke luiden, cüe gelleld zijn over onnoemlijke fchatten, om daar over de beituuring te hebben, en om die dan tot de allerbeste einden te belteden; en aan te leggen em de heilzaamfte oogmerken te.bereiken. Wel dalt ik bij me zeiven , wat moet men evenwel brave luiden in de wereld hebben; hoe rechtvaardig, die over zo veele milhoenen fchats de beituuring hebben , en dat geld kunnen zien en behandelen, zonder eens een trekje van begeerlijkheid te gevoelen, om er een enkel duitje van Si te nemen!'!! Noemt men dat ook niet, over heete kooien gaan zonder zig te branden? Maar apropo Ik meende U daar nog over een gevalletje onderhouden te hebben: doch ik wierd 'er in gefluit , beginnende te begrijpen, dat het zoras een goed vriend van V kan wezen , en zelve wel eens ondervonden hebbende , hoe onaangenaam het zij, wanneer men iets van zijne goede vrienden hooren, en opkroppen moet, was 't bij me basta ! geen enkel woord er meer van!! Neen mijn vriend , ik merk iiet aan voor het grootfte bewijs van onwellevenheid, met laagheid van iemand te fpreken tegen eenen vriend van zulk eenen. Het is nogtans ai veel de gewoonte in de famenleving, 't zij men 't doet, om te brilleren, of dat men vermaak heeft, om anderen zetten te geven, zo als men 't doorgaans gewoon is te noemen. Heeft men altijd gelegenheid om zijne vrienden te verdedigen ? met dit te doen maakt men fomtijds zich zeiven inliallig, en hen die 'er tegenwoordig zijn. Is dat dan geene ongehoorde onwellevendheid? Die het aanhoort; moet het kroppen. Hok want zo handelt men niet met zijn goede vrienden ; en onder dezen bekleed mijn Heer de vraag-al wel de eerfte plaats, daarom mijn beste vriend geen ongenoegen geven , voor vast niet!!! Is de wereld niet tot overlopens toe vol van wreedheden ? In fommige plaatzen onder de Noord Amerikanen , is het de gewoonte , dat zij hunne vijanden, krijgsgevan- I gen gemaakt in den oorlog, op een raam binden, fla> gen op het hoofd geven en rontom het hoofd het vel afhalen, de knie op 't zelve zetten, met beide de handen het bekkeneel opligten, en de hersfenen ontblooten. Dan braad men langzaam het Lighaam voor een aangeftoken vuur, en deze folteringen rekt men zo lang uit, met te zorgen, dat de gefolterde niet fchielijk, maar van  van lid tot lid fterve. Met nog veel meer andere wreedheden doet men deze treurige tooneelen verzeld gaan, en deze gruwelijke ontmensehtheid draagt bij hen den naam van 't Regt des oorlogs. ; Onaer de Europeanen' ziet men in onze dagen ook allerwege treurige tooneelen van verwoestingen „ bloedtooneelen van moord, de beklagelijkhe tooneelen ■aanregten ook ah onder den naam van 't regt des oorloo-s. Men verbrand fteden, duizenden worden onder de puinhoop en der omgefchoten en veibrande hnizen_ bedolven, men floopt fteden ,men verwoest geheele Koningrijken en landen, alles onder den naam van 't regt des oorlogs. Hoe veele duizenden hebben bij onderfcheiden gevoerde oorlogen niet het dierbaar leren verloren, en wat kost de thans in Europa gevoerde oorlog een meffichen-bloed! 't Is waarlijk, of de wereldgrooten iamenipanden , om het menschdom van den aardbodem te vër- deVen. Om hun geflagt geheel uit te roejen, aio dateer op de aarde geene van hunne Natuurgenoten meet -o-evonden wierden, en" alle die ijsfelijkheden ziet mej ploijen, die worden alle uitgevoerd onder het fchö'ontchijnend regt, het regt des oorlogs ! i'- — l>e groote r r e d b r i k zegt elders in zijne gedenkfehriften : „ Wanneer bijzondere menfchen verfchillen hebben, dan wórden die doorgaans door de Rechters beilist. Dan wanneer de Vorlten verfchillen hebben , dan zijn het menfchen, waarmede men betaalt, en de verfchillen afdoet". Met menfchen, en menfchen - bloed betalen de Vorsten eikanderen ! Ontroerende taal! Waarmede zullen de Vorsten dan betalen, wanneer zij geroepen worden voor den hoogfeen Regter, om de rekening effen te maken !!!! Gij word regt ernftig , zei mijn vriend j u s t u s , in wiens tegenwoordigheid ik dezen bezig ben aan U te fchrijven: maar voegde Hij er ook te gehjk bij, de zaak vordert het. Menigmalen ne% ik gezien en ondervonden, dat., als men aan plans werkte om gebreken te verbeteren, men dezelve dan in plaats van te verbeteren nog verergerde. Zints men plans heeft ontworpen , om het verderfelijk oorlog nit te roejen, heeft het oorlogen, het land verwoesten, het menfchen moorden nog niet opgehouden , en wie ziet er nog een einde aan ? Vader h o l b e r o had er een zet op,, Tm te beletten, dat er ooit oorlogen konden gevoeld •worden. Men móest naar zijn oordeel, maar al de Soldaten weg Moppen, dan konden de Vorsten niet ootJcc gen.^  ( *9° ) gen . ■ Dan zonden zij er al weêr andere zetten op flebben, en wel iets uitdenken , om menfchen den hals te breken, Naar mijn «ordeel had men 't kwaad in zijn oorlpiong moeten fluiten, want eens wortel gefchoten heboende is het niet uit te roejen. Als men hem , die fV^V311 °'0rloS heeft gejproken, naar verdienste bea u i u ' een ander 2011 het wel lüt het W gehouden hebben, ooit van oorlog te kikken : Maar uu is het te laat, om dat middel in 't werk te ftellen. - Ach als alJe menfchen zo vredelievend waren als gerrit , men hoorde nooit van geene oorlogen. Ik kanijfen, als 'er gefchoten word, al gefchied het uit vreugde, en om eene plegtige verjaaring te vieren , maar inet een Pistooltje, p i e t i e vierde den zevenden met drie falvo's uit zijn boven-venster te doen ; maar op elk fchot Ichrikte ik, dat mijne beenen trilden; nu waren 't ookfla°-en, ik zal 't mijn leven niet vergeten! en Hij, dat hiet ik je nog heldenftukken! hij verrigtte dit alles zonder verbleeken of verbloozen !!! Nu begint het al mooi tijd te worden, dat ik dezen bnei eindige, die waarlijk een Rapfodie van alles is, wat uit den Almanach , wat uit de Couranten , en wat... Ondertusfchen blijf ik met behoorlijke reverentie, Mijn' Heer de vraag-al! 1 Uw Vriend GERRIT de VRAGER, Tt L E T D E N, bij ti H E R D I N G ïn alömbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één kalve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (N° 233.) Is er over de [maken wel te oordeelen! mijn heer, de vr.aao-al! Hot is om razend te worden, dat fommige menfchen wel alles op dien voet en leest zouden willen gelchoeid hebben , zoo als hun voorkomt , dat het zijn moet. Is de mensch dan niet faalbaar? Kan men niet dwaalen, al is het zelfs in de allerëenvouwigfte zaaken ? Zou de wereld nu verpligt zijn, een fuiven palmhouten pruik, met zes of agt verdiepingen te dragen, omdat broeder j. eitnbaaIt fteltf dat er in zoo eene panuk, in zulk haair, en dat foort van maakfel, meer heiligheid, meer Orthodoxie, en wat al meêr gelegen zij, dan in het dragen van zijn éigen haair, olm een panuk van eene ander'e coleur, een ander makelei, of van mindere verdieuino-en' ■ Laat het manneken vrij dragen wat wat meet rechtvaardigheid, en minder fcniinhe ligheid vertoonen, hij zal meer achting bij de wereld verwerven. Wie betwist u, eenen lmaak. te, vo£ o-en waar gij uWe grootfte verdiensten m ftelt? zeide ifc item onlangs: maar tastte ge moet mij geen palmhouten pruik opdringen,even zoomin als een onderlcheidings-teeken op etn groote Domme's hoed; want kijk ik lal noch van het een noch van het ander eemg gebruik maken, mijn groote maat! y. 0 e b ï.. Cc , . ^¥  ( 'pa ) re's hoed en pruik fluks m vert00ni"g van een Domien hoed op dfkon' dSe d7*> " °°k Z°° een Prllik zien is, behalven v™ h Tk va" alJes n'jkeliik voor- den. Is dat geen bedriet u f6" e" geSroet wor" ften graad? vSd e Xn ÈSt? V" /"r ^ Jijkheid, alleen door » ,1,.(?ezltt,en a]s de GeestePoei dat' is fehande«fk bed™? 'JV3" *Wal is bedrog in, men m^l-t ™lJ i d« J0nSeD' ovel'" lang na zoo gro0 n et Ih m?z° ^PP^en ook al in *egte tijden, en van den T pIag' dat komt van de log; gefproken, zoudede InP' Van den °01- worten, om zotemoorden J, "ï C 5°° fiiet «aast moei den en KonKike t° t"'.1? branden' en heele Lanceren, ïffl K£ jf J-h. dat die of ikhet groote met tof&aS*JS* T a"der fcheeJen teren de loudin? hnd , ï «abootze. Hij , die giswiens fchoude s^et LlZr^ gr°°,tften Walsman,% lan heden we en ffi^ "««e^ die gisteren de houding^Sd^f el H ymiS"?- **}* mannen, kan van daag% vJf der grootfte Raadsof vbm-werker tnaakef f jsS kfB™ een konfiaPel. deftigheid vertoonen, engvadaade Sr°9t"e kinderachtig door ichieten met T& % h^$ een onSen ren van eenen grooten SflEL ? f- in het vie" dat betwisten w!llen ? Boe f ni~ ^ ? Tie zal me «WT de Smaken W*Hw£ffiZ&\ f • en « paardien ? En waaróm zou men rif. r , ^ ZIJn itok~ gen betwisten , on een ™Z tnT^ie^eMe«P zijn tijd ma te wezen ™ ï? " den? en grootlte zotskap? hit rijd» s tÓ n ^l* ^ de ge liefhebberij * De S hJ° Wel eene zonderlinfens.metbokjins.met hli gm TSt inct ftolrpaardeene fchoonffi^llnV^ d°org^X met zij  ( 193 ) zij gevleugelde dieren waren. Is er over de /maken wel te oordeclen ? Onder een Raadsheers pruik kan even zoo goed een fcheepslading malligheden verborgen zitten, als onder een rond kalotjen , of een verwarden kroeskop. Het uithangbord vertoont niet altoos, welke waren er van binnen de winkel geveild worden. Hoe menig een tijtel van een boek heeft de koopers bedrogen ? Hoe menigmaalen heeft mij een fchoon hoofd de bekende Loifpraak uit de Fabel van de vos afgebedeld: O Caput lepidum!!! Eigen vindingen! wie is niet trotsch op zijn eigen vindingen? Aufiteur of Schrijver is niets, maar_ origineel te zijn, en over zaken te handelen, die men in 't geheel niet verltaat, dat is, ja daar moet men den rok voor uit trekken; dagen en nagten moet men daar over zitten te nagelbijten , en dan is 't nog hoofdbrekens werk! o wat is de geleerdheid niet eene nobeie zaakl Dan vindingen gaan nog alles te boven. Ik word nog enkel vuur, wanneer ik aan die vrolijke Nachtligten van den 8 Maart, 7 Augustus en nog meer andere gedenk! Dat er geen Dichter gemaakt maar geboren wordt , is zoo klaar, als datheen david zonder vaar liet ontwaken. Het zijn heerlijke dichterlijke vindingen , recht grappig om te lezen, geen wonder , dat ze de aandagt van duizenden opwekten en tot zich lokten. Hoe beklaagt zich al de weereld over den jongften Waarom iiebben wij dat heerlijk nagtgezigt moeten misfen, waarom die overheerlijke rijmtjens! Wat is het rijmelen tog niet een heerlijke zaak, zij ftrekt menig een tot het allergrootst vermaak; zij maakt blijde menfchen droef, en droeve lieden weder 'blij, doch elke vogel is zoo goed als troef, 't heele vers zoo mals als brij!!1 Ars longa vita brevisl Zie dat rijmtjen kost mij ook'wat hoofdbreken. Dan alle ware naar zijn geld. Ik hebze ook van een halven daaler, dan komt er in van de wie"-, de flaapmuts , de Vorst, de Vorstin, de hoo£e Huwelijks-verbintenis, van den Adelaar. — Dan den vierentwintigften heeft men weer zien brilleren, dat zoude ik je verzoeken nigte jannetje. Brilleren, rooit zo beleefd. Zo verwint de tijd en vlijt den nijd, dat ons verblijd." Wat een heerlijk rijmpje !!! ach dat ik ook zoo rijmen kon, maar al zat ik op mijn leven gevangen, en bat al de nagels van handen en voeten tot ftof, ik kwam mijn leven op dat idé niet, lijd, vlijt, niid ea verblijd, aoo veel rijmklanken in zoo kort beftek Ccj ik  (i m ) brein dan 't mime waar h ™n' ü?1 een ancler ichieten, Cfens uit ^ rfSi" "* de ^ JaWs te Tv,i- ri0 „ r , de kloeke ijver aar van 87 ove^te^ze/^gen^^^vailen 2^t ^j^*"*^^" * Kootel zijn fmaak gaan betwisten ? W fzou z'uJk ^n"6" 'v"""/ Biet kwalijf nemen? Eene zekere Zllt^t gezien, dat ook L een gW jsïeer \£ *£* men i ipreekwoordfn^egt pen niet, zegt hij, waardin de !Lit "-W? beSnJfe» bal ^O^^Y^,^^^  ( 19 5' ) ffottentot, dat wij er twee • kunnen behouden. De Pötaganiers , Trohiezen , Samojeden , Tangufen, en de onafhankelijke Tartaar en, zijn ten uiterken op de roode colenr verliefd. In veele tanden i in het oosten is het een der grootfte voorrechten, als men lange nagels aan de üro-ers heeft. De een verlangt na-ar wijn,, en den ander naar opium. In Mexico vindt men menichen, die fchoengespen met Diamanten dragen , en 's _ nagts op ftroo flaapen. In Rome zijn de Abbati pragtig in zijde gekleed, en gaan 's middags en ;s avonds m de gasthuizen eten. Daarom 's Lands wijs, 's Lands eer. Elk bereid zijn eigen ftokpaardjen. \ Ieder, zegt tristram, heeft zijn eigen imaak. Vond niet DoÖor k u n a s t r o k i u s, die groote man , in zijne ledige uuren zijn grootfte genoegen in ezels-, ftaarten teVlrengelen, en de doode harren met de tanden uit te trekken, fchoon hij een hairtangetjen m zijn zak had? - Laat elk toch op zijn eige ftokpaardjen door alle groote ftraaten in rust en vrede rijden, ais hij maar niet begeert, dat wij agter op zullen _ zitten. Laat de kloeke L ... voor bombardier, en de jumitinkende mao-ister voor vuurduivel fpeelen, en noch glaazen, noch menfchen, ja geen ftad ontzien, of verbrande en ruïneerde al was los en vast is. Be Gujlibus non eji disputan- dum. Bij de eerfte vrolijkheid, dat wezen zal.. is men van voornemen , op hetzelve flagveld wederom dezelve, neen dan zal 't nog wat anders te zeggen wezen Het Leeuwtje van Marma, het lamme Bruintje en de kloeke ijveraar, zullen de regtervleugel konlmandeeren, het juinltinkende Magistertje, alias het onverfaagd vuurduivel :je, met de gedienstige Viaggeman, de linkervleugel. Sta dan pal braave Karei, wat wil het er honden, 't zal dan glazen kosten, er zal wat meer op hol geraaken, dan flechts een ftr. ..kar, 't zal met blijven bii twee Militair jn te kwetzen , een heele compagnie.... , en dan... . wie weet wat ol dan met verbrand word','als er eens goed vuur gevat is, dan laat het zich zo fchielijk niet blusten. - Volgens cicero's grondhellingen, is hij niet braaf, maar verderfhjk voorde Maatfehappij, die ftreeft om den Staat of Maatichappij te ontrusten, die de wetten veracht, wanorde bewerkt, wrevelig en onbefchoft is, zulk een, zegt hij, is doorgaans bloodaartig , bezit eene laage ziel, begaat de grootfte dwaasheden , en de belagchelijkfte en lathartigïte laagheden, zulk een, is met een woord, een zotskap ° C c 3 en  ( 195 ) «n een bloodaard. S Dan, dit is flechts de mening van een oude Romein geweest, een gevoelen, dat nu^onder de menfchen geen of weinig i„|ang meer zal vilden . Er zijn meer van dte oude luidjens geweest, die al vrii wat cnoek in hunnen tijd waren , m gelijk wa^ fdat SVÜaT ™dinganS bii d- men&on\ d™ 'w is de wereld, zmts cicero's tijd» verlichter géworden nu is men welwijzer, om naar zulke velheten fpreukjes te luisteren. Het is in niemands magt , zegt «n de algemeene orde tebftooreF du is van later datum; dan, moet men niet zeggen, dat' hij er met achter is? Meester schribie Rgf„ s' Z0l zeggen; Edel man gij weet er niet van. En ik ze° ;SahdeStwTe„'? 8 ^ eTO» 231 ™ Ongelukkige halzen, die naar de lejfen en vermaanden van drooge en lompe zedenmeesters gaan luis" |ie daar het oor aan leent, durft „ietsOndernemen 'daar weiK noemen Dan, bij dit vol ben is er aanftonds het geweten mede gemoeid, en daarom, de meesTe menfchen geven er geen gehoor aan, en h^Den ze geen geÏaar'dTAo^-PT ^ dr00^ en ollde verfletef «ff, alrKd tft° tlkWljIs °Pgewarmde kost, te luisteren ? 't is altijd koekoek een zang, 2ei vrolijke jo os je, in de SkeTen T" 'neer' Zd W' = 't h ^ i i preeken, en dan weer zingen, weg gaat men altiid toekoek eene zang. Ik galiever dafr "de Di ke is met de tabakseonfoortjes omloopen ; en heb ik geen "elhk? van 't eerfte begnjp ik tog niets, en van 'tWe, daar kom ik al dtkwüs met een mooije draai van daan én ergo de gufiibus non ejl dtsputandum... Maar Heer vraag- al, zoudt gij niet zeggen : fchei er maar uk half ïalef was wïl ^^ aI Va" al" Aalt Jabes; was. Wel nu mijn 'goede Heer! word niet *T5 'V^t1 61 Tl0t Uit' en zeI a!1^" Hecht!dat ik roo^achtrbïn^ U h0Ude' e» d^l,en'met 5 Uw Dienaar GERRIT de VRAGER, Van de westkant ao Aug. de wind oost ten noorden , meest ' aan de ichraale kant. p s  ( 197 ) P S, Volgens de echte lijsten der Geftieuvelden , zouden er aan de regtervlengel gebleeven zijn agtendertig Rijksdalers. De lijsten van de linkervleugel zijn nog niet ingekomen, dan men gist, dat liet geleden verlies niet minder important zal zijn, dan netzelve aan den regtervlengel geweest is , om rede dat het vuur aan dien vleugel zo hevig als aan den regter was, het geen dus in 't geiieel een verlies van zes- en zeventig Rijksdalers zou bedraagen. BEKENDMAKING» Madame iicippa, alias het uitgedroogd gekuifde Voo-eUje, verzoekt de recommandatie van alle Heeren en barnes, en alle kurieufe Liefhebbers dor edele Rijmelaarij, fchoon zelve onbedreven, om in deze kunst iet te kunnen uitwerken. Deze fameuze Rijmelaarüer fehrijft in rijm en onrijm, alles wat'het hart begeert en 't oog kan ftreelen. Zij is doorgeleerd in 't opitellen van Minnebrieven, terwijl alles bij haar ten uiterfte geheim behandeld word, ook weet zij het zoo te fchikken , dat het bij het dom gemeen voor eige werk kan doorgaan. Zij maakt fraaijeKlinkdichtjens op Promotiën, beroepen, verheffing van Grooten, zelfs op Prinfen en Graaven, maakt Lijkdichten en Geboorterijmen, en weet een hocdraavend Heldendicht in Herderszang op te? ftellen. °Doet de gelukkigfte vooffpellingeh in Geboonè Liederen, en verheft de geleerdheid en gaven zo wel ' van alle afgeftorvene als nog in leven zijnde , die de eer hebben door haar bezongen te worden. Wijders maakt zij bekend, dat alle regtverlieide Minnaars bij haar te regt kunnen geraaken voor Liefdezangen op hunne Minnaresfen, zij fehrijft zeer beweeglijk en hartroerend in dien trant, en weet de Sexe zeer beminnelijk af te maaien, al zijn ze zo affchuuwlijk als de nagt, en zo dom als ezels. —— Eindelijk bied zij den liefhebberen allerleifoort van Gedicbtjens aan, reeds op de koop gemaakt, of op nieuw op te ftellen, waar in zij belooft de hand te zullen ligten. Eene nieuwe ftof en geheele nieuwe Rijmen, moeten naar de waarde en moeite be* taald worden, Yoor ieder klinkdicht de lom ven zes Üui-  C IP8 ) ftuivers, Tromv- en Lijkzangen van dertig regels en daar boven, de fomma van een halve daaler, VMliefdri MnnedKhtjes het ftnk vier fttavers, en vooru al eop zijne waarde, beloovende elk en een iep-pliit \rt f P eerlijk te bedienen, leverende!^^ V™d Tn civiel af, als ze ergens elders te bekomen zij,°° fet geen ook door t groot debiet daar van genoeg bikt. naardien zij de handen dagelijks zoonvol feettdatzii het naauwlijks kan afwerkten zeker niet af" on knn*en, ten ware zij ving en gelukkig werkte, en de meeste njmtjens ex tempore maakte ' oe Veel zwetfen , pogchen en fnoeven komt hier niet te pas dat zou ook Want dit waar mijn wenfehera Zoo begint zeker Schrijver, die zich een Liefhebber der waarheid noemt, zijn boeksken, en zoo begin ik dit nommer, het welk de gewigtige vraag behelst: wanneer zal het gebeuren ? 7 ' • , Maar is dat betreklijk voornaamwoordjen het met vreeslijk ruim en algemeen? Kan men er niet alles tot brengen, wat men maar wil? En zal de invulling nier zeer onderfcheiden kunnen zijn, naar mate de gevoe, lens en gezindheden onderfcheiden zijn van die genen, die deze vraasr lezen en overdenken willen? Daar het hartvel van is, fpreekt de, mond van, zal derhalven elk zich niet verbeelden, dat de vb.aa.g-al dat geen bedoeld heeft, wat elk voor zich wel wesschte, dat Y, deel, Pd  ( 200 ) eerlang gebeuren mogt' Want Hit ,oi • vu», u - , " want, dit zal immers elk X5relenr' z°danige vraag: — ee Z7'Z 7 WenSCh " ziCh bcv«' ^t liet eerlang, hoe eer hoe liever, gebeuren moge? ma™11'/ rJeC 6611 Cch°^ ™* «*» man past, wanneer zal het gebeuren' Wanneer zal het gebeuren? zegt een ^ die reeds Jaaren lang, gekwijnd, gezucht, gevrijd heeft om het bezit van zijn fchoone: J ' Quando erit Me dies, quo laudatlpma forma Ibis in amptexus, o Galathea! meos ? .MeZZ lmZ*hm> *" oude Peetjen eindelijk den weg van alle vleesch zal bewandelen? vraagt haar neef, j0RIS hongerig die verl " ' om m Peetjens fehijvén te grabbelen g ' Wanneer zal het gebeuren? pJagt Voor dezen P oponent te zuchten, dat ik, na zoo veel omzweWens eens eene Standplaats krijge? toen er een honderd 0f' vijf Proponenten waren, en dus overvloed v toffe om Predikanten te maaken, maar een fchraale tijd ™ d Proponenten, die fomtijds ten getale van 50 en meer hunne gaven op een onnozel boerenplaatsen lieten hoo ren ; nahoudt, geloof ik, die vraag 0p, alzoo ei ni veele vakatunren en weinig Proponeren zijn, zooda die Heertjens, nog op de Academie zijnde, reeds dik wijls een beroep hebben, mids zij dan maar hun Examen préparatoir of peremtoir kunnen doorflaan, cn niet ' gelijk men het noemt, druipen moeten, hetwelk nog al eens hier en daar gebeurt. fe . Wie weet, hoe dikwijls i„ onze tegenwoordige tij. den die vraag gedaan is, en nog daaglüks gevraagd wordt, wanneer zal het gebeuren? Wij hebben al twee driemaal_ons geftreeld, zoo Ipreekt deze, met de hoop! van  ( 201 ) van zoo naa Parijs te gaan, er. die dolle Jakolijnen te . beteugelen, en de oude Conjiitutie in Parijs te herftellen, maar het is even zoo dikwijls mislukt, wanneer zal het gebeuren? Daar en tegen zal een wout her. goedgezind, van wien ik reeds voorleden jaar eenen Brief ontvangen, en nog niet geplaatst heb, waar in hij er voor uit komt, dat hij een vriend van vrijheid en gelijkheid is , reeds meermaalen gevraagd hebben : wanneer zal het gebeuren i te meer, omdat hem de zucht tot vrijheid en gelijkheid als ingefchapen fcrujnt , en hij daar reeds vroeg blijken van heeft gegeven, blijkens den volgenden Brief van zijnen Schoolmeester, bij wien hij in de kost was, aan zijnen Vader gefchreven, en door hem, gelijk hij mij fehrijft, in zijns Vaders papieren o-evonden, dus luidende: " Uw zoontjen maakt het vrij wel, is naarftig en gezeglijk, vrolijk en wel te vrede , zedert zijn affcheid van UE lk bezorgde hem een fpeelmakkertje, om hem wat te gewennen. Dit «s een Burgemeesters zoon van de nabuurige Stad.... doch deze wilde over verfchil van een beuzeling hem wat overheerfchen; maar woutertje toonde, dat hij ganschniet zonder courage was, en zei: Neen Burgemeester (want zoo noemde men hem ónder de fchoolknaapen) daar moetje afblijven! Is je vader Burgemeester, dat baat niet, hier zijn wij allen gelijk, Maatjcn» mijn vader betaalt zoo wel als jou vader. En behalven dat, waarom zou je meer meester willen fpeelen over ons? wij zijn alle menfchen kinderen. Wat beeldt ge je zeiven wel in? De Burgemeester werdt boos, en dreigde woutertje op den kop te Haan, maar zoodra fprak hij dat woord niet, of woutertje fprong te rug, bukte met zijn hoofd, en ftiet Burgemeester voor den buik, dat hij met de beenen in de lucht vloog, en fluks er op, ja, hij zou hem met zijn kleine magere knuistjes vermoffeld hebben, was hij door zijn broertje niet ontzet geworD d a den.  { 202 } d«n. Ik heb «a onderzoek van zaken,' geen kastijdino-e gedaan, maar ze voor eenige dagen van eikanderen verwijderd. Nu zijn ze weêr verzoend, en zoo veel ik merken kan, recht hartelijk, want ze fpeelen en handelen ingoede harmonie. Maar woutertje mag maar niet dulden, dat de één boven den anderen den meester fpeelt. Wij zijn hier allen even gelijk en even vrij zegt hij, en mij dunkt, hij heeft rede voor zijn zaak. Men moet zulke kinderen met voorzichtigheid beftuuren, en dat met te veel tegengaan: Ik ben enz. " Dus verre de Brief van wouters Schoolmeester, nopens wouters karakter. t~ Eer ik van wouter, goedgezind aftrap, moet ik nog de volgende Periode uit zijnen Brief aan mij mededeelen: Onlangs, fehrijft hij, viel mij half drooinende dit te binnen, hetwelk ik ophaande met een potloodjen in mijn memorieboekjen optekende: Als heerschlust meester fpeelt ten Hoov', Door dweep- en vleizucht aangedreven, Voor Rede en 't Recht der menschheid doof, Mag dan het volk niet tegenftreeven ? ' Wanneer 't door Jast op last gedrukt, Blijft onder 't harde juk gebukt, Ja zelfs verboden wordt te fpreken , Voor 't recht van 't vrijë vaderland, Kan dan dat volk in zulk een' Jumd, Dat'dwangjuk niet aan hukken breken, En vechten zich volkomen vrij l Vriend vraag-al! zeg, wat antwoordt gij? Ik lei mijn boekjen neder, kroop te bed, en fluks kwam 'mij dit antwoord te binnen: Dat Frankrijk tuig' en fpreek' voor mij!" ïs het niet gemaklijk, Lezer! wanneer iemand mij eene vraag voorhielt, dat hij ze tevens in éénen adem beantwoordt ? Is dan een ander niet van de moeite ontflaagen? Mijn vriend, de Antwoorder, zal dan zich niet behoeven het hoofd te klaauwen, om een antwoord te bedenken; hoewel op deze vraag van wouter zou dat zoo moeilijk niet wezen. Zouden wij ons trouwens niet kunnen behelpen met de Apologie van wilum »en I., en de Deduaie der Staaten van Nederland, toen  ( 203 ) toen zij filip den II. hebben afgezworen? Zouden wii in die (tukken geen antwoord op de bovenftaande ■vraag van wouter, kunnen opdoen ? Wanneer zal het gebeuren > *of met andere woorden. Hebben wij ééns een beknopt, redelijk, voor elk verJlaanbaar en gebruikiijk eenig wetboek te wachten: vraagde mij onlangs jan vrager d3- een werk, hetwelk meer dan aoo guldens zal moeten kosten, en onder anderen door den Raadpeniionaris van der spie gel, en Griffier fagel, zoude bevorderd worden. Het bericht is waarlijk zeer uitlokkende voor hun, die in zulk eene onderneming belang ftellen , en zoo veel gelds voor zoo een werk overhebben. Hoe veele Rechtsgeleerden en rechts-oefenaars zijn er ondertusfehen, om van anderen niet te fpreken, die het Placaatboek, hetwelk nu verbeterd zou worden , niet ééns bezitten! De nieuwe veel betere bedoelde uitgave fchijnt wel begeerlijker; maar welk nut, vroeg ik mij zeiven, zal die, in den tegenwoordige tijd , aanbrengen ? zal niemand daar door van alle de Placaaten enz. eenige ignorantie kunnen pretendeeren? zijn die van zoo veel belang ter opheldering Van 's Lands gefchiedenisfen ? Zijn die gefchiedenisfen, bijzonder de afgelegene, ih den tegenwoordigen tijd, van zoo veel belang? weten wij dan over 't geheel niet genoeg, hoe het in de Kerk en den Staat zich heeft toegedragen? Kennen wij ook de kracht niet der Tractaten of verbir.dtenisfen met andere Mogendheden? Wij zullen door de bedoelde uitgave, wanneer die tot ftand komt, kunnen keren, hoe'de belastingen, ook daar door, van tijd tot tijd, vermeerderd en verzwaard zijn! Dit zullen wij er, ten minsten ten decle, uit leeren! Maar zal dit zulk eene aangenaame gewaarwording zijn voor meer dan aoo guldens, dat wij die niet oiubeerën kunnen? Immers zullen wij door deze uitgave geen beknopt , redelijk, voor elk verftaanbaar en gebruiklijk eenig wetboek 'bekomen ? En is dat evenwel niet begeerlijk! Hebben Staaten nimmer fchijn of fchaduw van zoo D d 3 iet  ( 204 ) ïet bedoeld? zijn er geene ftastsbefluiten, die zoo ïet of wat daar van zeggen? Ik meen welja! Dit alles en meer, 't welk mij thans niet lust te melden, vroeg ik mij zeiven in die onderfielling, dat de wettigheid der wetgeveren niet in twijfel getrokken, ik zwijge ontkend wordt. " ——. Nog fehrijft mij dezelve jan vrager de Jonge, het e'e'n en ander nopens de vraag: Wat is wettig? of onwettig? hetwelk mij hier te binnen komt, omdat hij ipreekt van de wettigheid der wetgeveren. ,, Verhaat men, vraagt hij onder anderen, door onwettig in de wandeling niet iet, dat onredelijk is, iet dat geenen of geenen genoegzame grond heeft, waarop het rust? ïet dat verkeerd is ingevoerd of ingeflopen ? Wat is onwettig? moeten de wetten niet afgekondigd worden in de taal van het volk? moet elk die niet kunnen verhaan of gehoorzamen? maar, als er nu vreemde wetten, van een vreemd volk, in eene vreemie taal, al'een voor geleerden, na lang blokkens , naauwlijks verj taan baar , ingevoerd worden ofinfluipen? is dat daarom onwettig? Moet men die wetten , als er wat goeds in is, zich niet anders dan als voorbeelden voordellen? Als men die als wetten aanneemt, is dat dan onwettig? Als zulke wetten eens door wettige volksvertegenwoordigers aangenomen wierden, zou dat onwettig zijn? kunnen wettige volksvertegenwoordigers ook iet onwettigs verrrigten? Maar als zulke wetten eens door overweldigers der regeering aangenomen wierden , zoudsn ze dan niet, zelfs uit dien hooide, onwettig zijn? Is men genoorzuamheid fchuldig aan wetten, docr overweldigers van elders aangenomen , of door hun gemaakt ? Zijn zulke zoogenoemde wetten niet onwetten, onwettig?' Zijn onwettige das genoemde wetten verbindende, of is ook de zoogenoemde verbindtenis tot gehoorzaamheid in dat geval onwettig in de gevolgen? Mag men onwettige bevelen gehoorzaamen?". Hier kon ik verders niet meer lezen, zoo flecht was de brief gefchreven, alleen kon ik de volgende fragmenten wat duidelijker zien. ,, Is er één befchaafd volk, zonder Godsdienst, en zonder eerbied voor wettige bezitting? Hebben zij Godsdienst , die dit met ja durven beantwoorden?" Hier was weder eene gaping, waar na het befluit dus luidde: „ Nog een vraagje van mij; Hoe beveiligt men zich tegen verveeling? Worden de wetenfehappen zodanig geleerd en, beoefend, dat een verflandige daar bij tegen  ( 2D5 ~) gen vetveeling beveiligd blijft? duidlijk ziende, ddt alles uitloopt tot vermeerdering van 's volks en der bijzondere perfoonen wezenlijke kundigheden en hun waar geluk? Zou bij de opruiming van al het onwettige» niet veel ijdels der zoogenaamde wetenfchappen vervallen? Zou daar door een ieder niet ten grooten deele tegen verveeling beveiligd, en dus de fom des geluks vermeerderd worden ? Wat is al onwettig ? Staat het onredelijke , het onwettige, en de verveeiing, niet met eikanderen in een onaffcheidelijk verband? Is het niet reeds verveelend, wanneer men ziet, dat alles niet met ronde woörden kan voorgedragen worden? Is dat niet onredelijk? Is dat geen gebrek aan betamelijke vrijheid? Is dat dan ook al onwettig?" Maar ik keer weder, tot mijne vraag: Wanneer zal hit gebeuren? Wil ik mijne bedoeling met die vraag nu eens rond uit zeggen? overeenkomstig de regelen ter inleiding, meen ik, wanneer zal het gebeuren, dat het menschdom gelukkig is? hato heeft een gelukkig Gemeenebest gedroomd, moe.us heeft een Utopia gefchilderd, holberg klaas klim onder'aardfche Landen en volken laten bezoeken en befchrijven, in het leven van altamont is eene Coriftitutie ontworpen, die de fchrijver heilzaam voor het menschdom keurde; wij hebben het jaar 2440 een droom van merci er; maar wanneer zal dit gebeuren ? Ik heb daar voor mij liggen een Hoogduitsch werkjen , gedrukt te Altona, 1772. Die bald ongekende herritche und felige Monarchie der gnade und lieb'e Jefu Christi. Herausgegcbcn von C. r. 1. s. P. t. n pierre, in hetwelk de Schrijver ons een ontwerp aanbiedt , hoe het in die kort aanftaande Monarchie der gei ade en liefde van j esus christus zal gefteld zijn; zie hier de korte fchets; Deze Monarchie zal den allerheiligften van haare leden tot Vorst of Monarch hebben; de gantfche Regering zal het eeuwig welzijn aller menfchen, het rijk van God in alle harten, en de algemeene heerfchappij der Christlijke liefde, tot een hoofddoel hebben , en alles daarnaar inrichten. Zij zal ten dien einde aan de verëeniging der gantfche Christenheid, en ain eene algemeene vrede, naar den zin van chr istus, arbeiden; de eeuwige eigenfebappen der liefde» waarheid, en orde -van God tot eenen rigtfnoer nemén, de Godzaligllen , besten, heiligden van haare kden verkiezen, om met haar Haat, kerk, en alle voï- ken  ( ao6 ) ken te regeeren; en trachten, om den wil en het oogT ' merk van God behendig tot haar wil en oogmerk te hebben. Alle haare onderdanen zullen haare werktuigen ten eeuwige beste van alle menfchen zijn. De foeden zullen over de boozen heerfehen, maar tevens un best doen, om hen ook goed te maaken. Ten aanzien der Ongeloovigen zal deze zalige Monarchie aan hunne verlichting en bekeering arbeiden, haaren overvloed daar toe hefteden, en daar voor zorgen, dat alle volken door heilige en waare Christenen tot hunne eeuwige zaligheid recht beheerscht ên onderwezen worden. Niet alleen zullen alle leden van deze heerlijke Monarchie eikanderen als gelijke broeders eeren en beminnen, maar zij zullen ook alle andere menfchen als hunne broeders aanzien, en uit Christelijke liefde aan hunne waare gelukzaligheid arbeiden. Alle onëtnigheden zullen op ftaande voet, zonder onkosten, door Cnristelijke goêmannen afgedaan worden, maar zoodanig, dat noch partij noch richter fet onbillijks zullen kunnen vorderen, zoeken, of doen, zonder hunne eer- en vrijheid te verliezen. Daar zal een behoorlijke fubordinatie onder vldle de leden der Maatfehappij worden ingevoerd, waardoor de Godzaligfte de aanzienlijkfte, en de godlooste de geringfte zal wezen. Elk ingezeten zal ten algemeenen beste naar zijne tegenwoordige bekwaamheid gebruikt worden, en altijd de nodige gelegenheden, vrijheden, en middelen nebben, om de algemeene gelukzaligheid te bevorderen, en zelve fteeds Godzaliger te worden." —- . Daar nu lieden van alle eeuwen, van alle volken, van alle gezindheden van het geluk des menschdoms droojnen, fpreken, en de besten er toe werkzaam zijn , daar men onder Christenen de hoop op zoodanig geluk niet zal kunnen uitroejen, zonder hun het geen de Profeeten, de Apostelen, je sus zelve, gezegd hebben, uit de handen te nemen, mag men dan niet zeggen: Le tems pré/ent eji gros de l'avenir ? fchoon men er tevens vooreerst nog zal bijvoegen; wanneer zal het gebeuren * i Te L E T D E N, bij L. H E B. D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekiijks k één ea één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D Ë VRAAG-AL. (No. 235.) r aar is de Menjchenvriend? Door zekere onwillekeurige aandoening (prak ik deze woorden overluid uit, terwijl ik ze neder fchreef, om een begin van dit Nomraer te maaken. Hier! Grootvader! zeide mijn kleinzoontjen, die bij mij zat, om zijn anio ik bemin; en doceo ik onderwijs, te leeren , Me hoon hij tot heden roch het een noch het ander doet, gelijk het ook zijn tijd nog niet is. Hier! Grootvader! waar pietjen? Hier ligt het laatst uitgekomen Nommer op tafel, vraagt Grootvader daar niet naar ? Neen! mijn lieve jongen ! dat was de mening niet. Ik weet wel, dat er alle week een weekblad uitkomt , getiteld: de Menjchenvriend , dus 52 Nommers in een jaar, die famen nu reeds vijf volle deelen uitmaaken, en als men dan rekenen wilde, hoe veel exemplaaren van elk Nommer de Boekverkoper n e ERiiijN wel oplegt om te drukken, dan zal de fom van Menfchenvrienden vrij aanmerklijk zijn in ons "Vaderland, in Duitschland heeft ook.de vermaarde van der trenck een weekblad: de Menjchenvriend gefchreven , ook hebben wij nog oude Philanthropen eiu. maar dat zijn allen niet meer dan papieren , theorie, mijn kind! geen praktijk; die liaan gelijk met Godsdienstvrienden , Kindervrienden , Burgervrienden , Vrijheidsvrienden! allen kostelijk op het papier! Doch, dit was het niet, daar ik naar vraagde , en dus ga gij, V. deel. E e mijn Waar is de Menjchenvriend?  ( 208 ) mijn lieve jongen, maar voort met het leeren van uwe ieslen. En daar mede ging ik voort met fchrijven. _ IVaar is de Menfthenvriendf De Menjchenvriend is immers een edel wezen! zijn karakter is Godhjk ' Hij wordt , van alle Schrijvers met hemelhooge loffpraken verheven en van alle menfchen geëerbiedigd! De natuur wil hem vormen, de Christen Godsdienst volmaakt hem! maar, dit blijft de vraag: waar is de Men„ Jchenvnend! Ik wilde hem geern met den lantaarn van di o ge nes zoeken, als ik hem vond, wilde ik hem mijne hulde aanbieden, om zijne vriendfehap fmeeken: Maar, waar is de Menjchenvriend l Maar zouden er dan geene Menfchenvrienden zijn ? In onze verlichte eeuw? Ik geloof, dat zij er zijn, maar, lieve Lezer, met ondericheid : ' Het is er niet alles met praaien te doen ! zegt het meisjen bij poot. Is het hier ook niet zoo' lk bedoel geen Menfchenvrienden van woorden, maar Menfchenvrienden van daaden. Ik heb tot mijne vraag aanleiding gekregen, door den volgenden Brief: GEëERDE VRAAG-AL! _ Ik woon in eene voorname Stad in Holland, alwaar zich veele lieden bevinden, welken men reeds lang met den naam van menfchenvrienden doopte, dewijl hun" ne woorden niets dan mensch- en burgerliefde te kennen geven. Een mijner bekenden voor eenigen tijd in de grootfte verlegenheid zijnde om eenig geld, alzoo hij door eenen zijner fchuldëifchers of crediteuren ten ilrengfien werdt vervolgd, wien hij buiten ftaat was te voldoen, omdat niemand der genen, die hem o-eltl fehuldig waren, hem betaalde, vroeg mij, wat ftem in dezen te doen ftond? hij legde zijne zaken geheel voor mij open, en betuigde mij, een bedorven man te zijn, indien hij in dit geval niet geholpen wierdt. Mijn hart bloedde over den man, naaien ik hem voor een waarlijk eerlijk deugdzaam man kende; hem zelve te helpen, was buiten mijne magt, vennids fchraaihans meestal keukenmeester bij mij is. Wat zou ik nu tot redding van den man doen? Ik raadde hem zijnen toevlucht tot dezen en genen vermogenden menfehenVriend te nemen, gelijk ik er hem eenigen opnoemde, die  ( 209 ) die ik van nabij wist, dat in de mooglijkbeid waren, om den man te helpen; hij nam mijn voorüel te baat, en ging aan eenigen zijn geval voordragen. Na verloop van drie dagen kwam de man bij mij, ik maakte vast rekening,'' dat hij mij bericht kwam brengen, dat hij naar genoegen geholpen was, maar hoe nond ik verbaasd, op het vernemen, dat hij nog dezelfde verlegen man was! bij fommigen was hij mtermaten vriendelijk ontvangen, doch veele redenen waren er, dat men den man niet kon helpen. het deedt hun verfchriklijk leed; de dén was goederen wachtende, die contant moesten betaald worden, een ander was zelve fchraal bij kas, en hadt zelve leentjebuur moeten fpeelen, fchoon ik zeker wist, dat deze flechts weinige dagen te voeren 18000 gulden aan Contanten hadt binnen gekregen, alzoo ik zelve één'van de brengers dier penningen was geweest. Indien hij bij een' derden éénen dag, ja hechts een paar uuren eerder was gekomen, hadt men hem kunnen dienst doen, maar nu was het, tot berstenden fpijt, niet moogbjk. Een vierde vroeg hem: of hij pand ter minne kon geven, bedraagende tienmaal de waarde der gevraagde fomme, en dan een raodicq interestje van één per centjen 's maands, of 12 per cent in 't jaar? dan zou men zien, of men hem kon helpen, dewijl men hem alle mooglijke gratie wilde bewijzen, en men toch begreep, dat de ééne burger den anderen moest helpen ; maar de man van deze menschlievende gratie geen gebruik verkiezende te maaken, vertrok zonder bijtend. — Een vijfde hieldt zich daar niet mede op, als begrijpende, dat het den man gantsch niet tot eer verftrekte, dat hij om geld verlegen was, en niet kunnende bezeilen , hoe hij zoo Itout durfde zijn, van er om te komen vragen, dit hadt hij nooit van hem gedacht, maar altijd gemeend, dat hij een eerlijk man was, en een eerlijk man hadt altijd "geld bij kas. Gij begrijpt, Heer vraag-al! hoe zuur zulk een compliment mijnen vriend fmaakte! Üm kort te gaan, hij, was bij al¬ len , fchoon bij den, eenen tamelijk vriendelijk, bij den anderen ichamper, afgewezen. En hoe , groot, meent gij, was de fom, daar de man om verlegen was? . Twee honderd guldens! Nu heb ik er niet beter op kunnen vinden, dan u eens te verzoeken, om te vragen : Waar is de Menfehenvriend ? of mijn goeE e a de  ( 2IO ) de 'vriend ook gered kon worden, gij zult daarmede verpligtcn , niet alleen mijnen behoeftigeh vriend , (die Weet niet van dezen mijnen brief,) maar vooral . Uwen beftendigen Lezer jan verbaasd. Wel nu dan , om aan dit verzoek te voldoen : Waar is de Menfehenvriend? Maar tusfehen beiden. Met geldzaken zal het altijd moeite hebben, is het niet zoo? Ten minften dus luidde het gezegde van zekeren wijsgeer: ., Wilt gijfpoedig van lastige bezoeken ontllagen wezen, zoo vraag uwe vrienden om geld, en ze°Imn , dat gij behoeftig zijt, en geholpen diendet te worden. Dra zullen zij u mijden, en uaan uwe eenzaamheid overlaten." Goede vrienden, maar uit elkanders beurs te blijven, is immers to; een fpreekwoord onder ons? Wie derhalven den Menfehenvriend wil vinden, diende de zaak niet van dezen kant aan te vangen. Is het dan iet nieuws, dat men op alle verzekeringen van liefde en vriendfehap , en hulpbewijs, juist geen groote acht kam geven ? richard steels nam er de proef vaii, en zie hier hoe hij uitkwam. Richard ste ele, die zoo beroemde Engelfche Schrijver, was door zijne Schriften én vermaaklijken omgang, door het geheele Koningrijk zoo beroemd geworden, dat hij meende te iïnooren onder alle de-eonjfiimentev.fe verzen, en verzekeringen van vriendfehap en protectie, die hem van alom werden opgedragen, steele was te verltardig, om niet te begrijpen, dat, indien hij onder al dit verbasterd iiofgoud, 'hechts een zes en negentigüe gedeelte kon-vinden, dat wezenlijk goed was, hij de gclukkigiie man van de wereld zou kunnen zijn. Hij nam dit voor te beproeven. Onder al den hoip hadt een Ridder Baronet zich het meest doen uitmunten ; hij ging naar hem toe, en zeide: „ Mylord! gij kent het fpreekwoord onzer va„ deren : a frind in need is d frind in deed; ik heb ,, gedacht u te zullen beledigen, indien ik geen "-en bruik maakte van uwe mij aangeboden vriendfehap; „ om wier bevestiging ik thans kom fmeeken. üii „ weet, dat der meesten geleerden lot is , niet rijk „ te zijn, en dit is ook het mijne. Gij kunt mij dienst cioen met honderd ponden, die ik thans nodig heb." Mijn  ( sji ) Mijn waarde st.bèle, antwoordde de Baronet; liet doet mij leed, u tegenwoordig niet te kunnen helpen, ik ben zelve buitengemeen verlegen. Steels, die wel wist, dat hij rijk was, begon hanig te lagchen , vatte den Baronet- bi] den neus , en drukte dien zoo fterk , dat de Baronet luidkeels begon te fchreeuwen. „ Schurk! zeide srnuE.ik had het „ wel gedacht, dat gij mij verraaden zoudt. Maar ik „ moet geld hebben, en gij zult het mij gever, tot „ voldoening van uwe laagheid." De Baronet bevreesd voor een zoo ondernemend man , haalde zijn portefeuille voor den dag, en overreikte hem een bankbriefje van honderd ponden. Stëe.lb nam het aan, fcheurde het in duizend hukken, en zeide in ireUieengaan: „ Zie, zoo handel ik met verraaders!" ~-— Was dit niet op zijn Engelsen? En zou het wel de rechte manier zijn, am menfchenvrienden te maaken? Willen, wij liever ééns rond hooren onder alle klasfen van lieden : Waar is de Menfchenvriend ? Zullen wij hem zoeken onder Monarchen en Grooten dezer aarde? 't Is waar, men heefter eenen enkelen t i t u s onder gehad , die deliciae generis humani genoemd werdt, die niemand treurig van zich liet gaan, die, wanneer hij op zekeren dag geene gelegenheid hadt gehad* om eene weldaad te verrichten, uitriep; Amici! diem perdidi! vrienden! ik heb dezen dag verloren! Maar! hoe zeldzaam zijn de titussen! Rari quippe boni, numero vix funt totidem, quat Thebarum portae vel divitis of ia Nili. M a a.g ah th a , Koningin van Navarre, hadt een' van haare naastbeliaanden verloren", als zij nulles metieeenftaande even vrolijk was, en eene van haare Staatjufferen haar daar over aanfprak, dat zij geene droefheid of leedwezen deswegens vertoonde, gal zij ten antwoord: Laat u dat niet verwonderen! wij Koningen zim van hondenvleesch! Indien deze Prinlts de waarheid heeft gefproken, zou men dan wei ligt onder de klasfe der Vorsten, Koningen, Prinien en Prinfesieii, den menfchenvriend kunnen vinden? Zijn de caesars, de alexanders, de karkls, en andere oorlogshelden, die het bloed der menfchen als water doen ftroomen, en overal de verwoestingen verlpreiden, ook Menfihemrienien? 4 E e 3 Maat  ( 214 ) Maar de Idasfe der geestelijkheid zal ons den waaren menfchenvriend opleveren. Zij is het, die menschÜevendheid predikt, en de lesfen van barmhartigheid nitdeelt, ja, daar zal ook onder deze orde een eerwaardige e kr.hard wezen, die den dengdzamen klemming, welke om zijn patriotisme zoo onrechtvaardig het vaderland moet ruimen , en wiens goederen zijn verbeurd verklaard, in Vreemdelinghuizen in zijn huis opneemt en ontvangt, en zijn brood met dezen vriend der deugd en deszelfs gezin deelt. Doch, ik bedenk mij, de eerlijke Staatsdienaar flemming is immers een Roman , en de braave ebibakd beftaat niet, dan in een Ideaal. Evenwel, ik heb goede gedachten Doch, te gelijk vreeze ik, dat het nog al met fommigen zijn zal, als in de dagen van den Zaligmaaker. De gewonde Reiziger lag daar, in zijn bloed gewenteld. Een Priester nadert, maar ach' de Priester kent noch deugd noch godsvrucht; hij is doof voor het geklag, en wendt zich zijlings af. Dus ook één van ibvi's zoonen. En zouden zoodanigen, die met een trotsch Farizeeuwsch gezicht verachtlijk op hunnen evenmensen nederzien, en geen menfchenvrienden zijn, niet nog wel onder de geestelijken gevonden worden. • Gevoelloos hart der boozen! Gij, fchoon gij redden kunt, blijft zulks verwarelozen. I'ileft ging langen tijd met angst en fihart belaan, Waarom? tot op dit uur komt geen Samaritaan. Hij lijdt vast zonder Ichuld , en waar' lang 't leed onttogen , Indien gij vatbaar waart voor teder mededoogen. Gaat het niet dikwijls zoo : Doet naar mijne woorden , maar niet naar mijne werken? en welke uitvluchten? Klaas eisehte zijn' Pastoor van zijn' twee rokken éénen , Want zoo hadt hij gepreekt, en k l a a s en hadt 'er geenen. Wat haast hadt Dominé ? zijn' antwoord was zoo ree, Als klaasens eisch, Hij zei: gij zult wel anders meenen, Let op 't Kapittel; 't was in Ulo tempor e. Waar is de Menfchenvriend * Wie twijfelt er aan ? onder de voorTtanders van het recht! Dezer post, en ambt, en bediening is immers, de verdrukte onfchuld bij te ftaan, het recht te handhaven, de pligten der menschlïevendheid waar te nemen? Heeft dit geen ichijn van  C 213 ) van waarheid? En ondertnsfchen hoe menig een gelijkt naar dirk, daar dezelfde Dichter van verhaalt; Dirk heeft een' gaauwe tong en fpeelt dea Advokaat, Al wat hij fpeelen mag, en,nooit en vindt hij kwaad Der rijken luiden recht: die tong wil altoos hellen Naar die zij, die meest weegt, en daar meest vak te tellen; En, zegt hij, dat is recht, want, ziet de waagfchaal aan , Naar't fchaaitjen dat meest weegt, wil 't tongsken overilaan. Waar is de Menfchenvriend? Onder den rang der geneesheeren? Wie twijfelt er aan? Zij zijn het, welke den ongelukkigen, die met linert, ziekte, ja met den dood worftelt, te hulpe fnellen, bij nacht zoo wel als bij dag. Op hunne aannadering vliedt een heir^ van kwaaien, zij worden ontmoet en begroet als Engelen. Ik wil dit alles gelooven! maar, als wij ééns Hellen-, dat de Patiënt niets heeft, om den doctors-gang; (Is dat niet een bekende uitdrukking in liet fpreekwoord : je gang is geen doctors - gang ?) te voldoen , waar zal dan wel de menfchenvriend zijn? Doch, basta! met Advokaten en Doétoren! Ik heb er voor mij niet over te klaagen. En van hooren zeggen, zou men al ligt veel liegen. Is 't niet zoo? Waar is de Menfchenvriend? Vindt men hem niet fomtijds, daar men hem niet zoeken zou? Wol te made is een Kaapfche boer, en woltemadb is een menfchenvriend! zijne heldendaad als menfchenvriend in het jaar 1773. is vereeuwigd, hoe hij, om ongelukkige fchipbreukelingen te redden, zijn leven waagde, zijn leven verloor! De gebroeders frans en jakob naeaEBOUT zijn menfchenvrienden, die in 't jaar 1779. met niet min onvertzaagdneid maar meer geluk, en met behoud van hun leven, de fchipbreukelingen voor Vlisfmgen van de dood bevrijdden. En, men voege er bij den Franfehen Zeeloots boussard in Dieppe woonachtig. Ik voeg 'er dezen bij, onidat misfchien in onze tijden veelen zouden kunnen dwaalen, en meenen, dat men in Frankrijk geene Menfchenvrienden vondt. Maar vindt men ze niet zelfs onder de wilde Kajakken, die anders van hunne wreedheid zoo berucht zijn? In den zevenjarigen oorlog overvielen de Kofakkcn een Dorp in Achter-Pommeren. Zij verfpreidden zich dra in de huizén , die van de bevreesde Inwoners verlaten waren, en ope,n honden. Maar éeh van hun vondt nog \ eene  eene kraamvrouw met haar kind, die de kracht niet gehad hadt, om te kunnen ontvJngten. Haar man hadt zich ergens in een' hoek van 't huis verborgen. De kraamvrouw onthelde bitter op 't eerile gezicht van den gebaarden gewapenden krijgsman. Mét een beftorven mond badt zij fmeekend om haar en haars znigelings leven. De Kofak , zonder haar te vcritaan , ol misfchien haar niet e'e'ns hoorende, floeg een' blik op het flapende kind. Staró'ogend zief" hij het eene poos aan. Eindelijk fteekt hij er de armen naar uit. Dit brengt de moeder bijna tot wanhoop. Zij verzamelt alle fiaare krachten, zoekt haar zoontjen aan 's vijands armen te ontrukken, en heft een luid gejammer aan. Haar gekerm brengt den Vader uit zijn' fchuilhoek voor den. dag. Met traanen en gevouwen handen fmeekt* hij den Kefak om medelijden. Deze, die het kind in zijne magt hadt., kijkt net weder aan, maar met een goedaartigst en meulcMlievendst. oog _ hij drukt het teder tegen zijn gezicht _ ftreeft het — kuscht het hartlij k — loopt er mede op en neder, en zingt een Ukrainsch hedjen. — Nog houden 's kinds vader en moeder aan te weenen; doch nu niet meer van fchrik. Zij geven beiden den Kofak hunne dankbaarheid voor zijne onverwachte vriendelijkheid te kennen, welke daar tegen met eene zachte ftem , in eene onveritaanbare taal , maar waarfchijnlijk, om hen gerust te hellen, het een en ander zegt. Eindelijk legt hij het kind weder in de wieg. Nogthans gaat hij er weder etlijke keeren na toe om het te knsfen. Eindelijk, haalt hij eenige. roebels uit zijnen buidel, die hij den vader overgeeft, en hem door tekens bidt, om daar voor zichzelven en de onthelde vrouw war te goede te doen. Ten laatften, reikt hij de beide ouders de hand toe , zegent het kind naar de gewoonte van zijne kerk, en gaat met een bedaarden vriendelijk geJaad heenen. Waar is de Menfcb.cnvriendi Is de duivel wel zoo zwart, als hij gefchilderd wordt? TE L E T D E- N, bij L. H E R D I N G H, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver word uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (N° 236.) Wat zijn Prulfchriften! I)e Recenfent is gewoon , bij elk Nommer van zijn dag, week, of maand, of jaarblad, boe moet ik het noemen ? dewijl het juist niet geregeld uitkomt, telkens één, of meer bladzijden te vullen met titels van Werken of Werkjens , die hij Prulfchriften noemt. Of het alle JPrulfchriften in de daad zijn? is eene vraag , die geheel onderfcheiden beantwoord zou worden, zou zij niet? door de auteurs, dan door mijn Heer den Recenfent. Maar is het wel billijk, om zoo maar vlot uit, de werken van geest, daar de pen op ftomp gebeten is, onder de prulfchriften te plaatzen ? Wat zijn Prulfchriften ! Houdt onze natie ook van prulfchriften ? Zou er wel een auteur of auteurtjen, groot of klein, wezen, die gelooft, dat hij prulfchriften fehrijft ? Schildert . niet elk fchilder , zoo goed als zeuxis, voor de eeuwigheid! Sticht niet elk Dichter door zijne verzen zich, zoo goed als hoe.atius ■ Monumenentum eere perënnius! —. of zoo als poot zingt: De kunst maakt goón van jierfelijke menfchen! ïf Ea  ( 2Ifj ) En Is het dan niet Christelijk en pligtelijk. dat men aan zulke Auteurs en Dichters eene minzame hand biedt, om hen voort te helpen ? Daar zij toch met pooi tot hunne herfenvruchten zeggen: Gij znltj beminde weezen wezen , Ik ken wel lièn, die, (dit voedt Il0op y Al zulk een wankroost mogen lijden. Denkt, hoe 't geleerde Athene ezooï Een bochelachtig beeld ging wijden. Hoe 't gaan mag, houdt me mijnen naai» Bij onze vrienden toch onflerflijk, En helpt me aan eene heldre faam, Loflauwerblaên zijn onverderflijk. Al hangt er nog zoo zwaar een weêr, De bliklem zengt ze nimmermeer. Zouden deze bedenkingen onzen pibter janssüs de vrager ook aangezet hebben, om ons in den volgenden Brief eene Notitie te geven van een half doziin ftukjens van Genie, die in Hollands aloude Haringftad in het licht zijn gekomen, en op de onfterflijkheid aanfpraak maaken? Eerst de Brief, en dan, het één en ander proefjen uit de bedoelde üukjens. mijn heer d-e vraag-al.' Moet gij nu niet zelve bekennen , Heer vraag-al! dat gij door het plaatzen van mijn eerften Brief toch nog nut gedaan hebt? Vermits onze Neef gerrit daardoor ontdekte, dat ik nog in wezen , en niet op zee verongelukt was? dog laat ik nu eens, (gij zult immers dezen ook wel plaatzen, om de Correspondei tie en oude vriendfehap, die ik met onzen gerrit ga  ( 217 ) ga hernieuwen, te bevorderen?) door middel van ivw Weekblad aan onzen Neef stinn fchrijven, opdat .hij zijn lang verlooreu geachten , doch mi weder gevonden Neef weer zijne vriendfehap moge fchenken ; dns mijn Heer de vraag-al is het vervolg dezes nu aan onzen Neef gerrit gericht, lieve nee»! Deeze zal u overtuigen, dat gij wel deerlijk in de boonen waart, toen gij vooronderlteldet, dat ik op zee verongelukt was, neen neefje! daar had ik geen nood van, want ik ben zoo bang voor de zee, als een nikker voor het kruis; ik maakte u destijds wel diets, dat ik een reisjen ter zee zou gaan doen , maar ja zo menig een franschman! alles was mijn voornemen , behalven om de zee te bevaaren; kijk neefje ik vertelde u dit maar zoo om des te beter en ongemerkt de famielie te kunnen gadeflaan. Ik ben in dien tusfehentijd wel van tusfehen Zuid en Noord geabfenteerd maar echter nooit geëmigreerd, gij weet immers, dat ik mij met Patnotje te fpeelen nooit heb opgehouden, zoo min als gij. Onze geheele lamielie, eu dus ook gij en ik, bemoeide ons nergens mede, wij waren ieder voor ons één van de duizend ftille jn den Lande , en dit is immers de kurk waar Nederland op drijft? Wel neefje, bewonder u niet over dien vernufiigen inval, of uitdrukking, die ik daar doe, denkt gij niet wel, dat uw neelje ïüteh groote kundigheden heeft opgedaan? doch ik wil u niet bedriegen neefje , en mij opfchikken noch pronken met de; veeren van een ander , ik heb die in dien tijd, dat ik geabfenteerd was , en dat ik wat noordelijker was gewpekea, een dominé op de predikfloel hooren Rr 2 zeg- ♦  C 218 ) i zeggen, ik dacht toen: ei ei! dit kan ik op mij zeiven pasfen; een eenvouwige boer, die naast mij in de kerk zat, fliet mij aan, neen vriend, zei ik, ik flaap niet, dat zie ik wel, zei hij, maer dommene' zait dat hai en kurk is, en hai preekt evel! nn vriend zei ik, dat past hij maar zo toe; jae wel, zei de boer, ien kurk iteekt men op ien fles, in as het langt op ien kurk draift dan ben ik bang dat et er zal ofzakken, in dan verzuipen wai alle; het heeft geen nood vriendje , Zei ik, kurk die zinkt niet, jae maer, zei de Boer, as het rais van de kurk ofzakt, dan ging het evel al vast nae om laeg, of as de kurk door de fwaerte iens barste of an ftukké brak, dan waeren we er evel al hiel mee efopt; de Boer mompelde nog wat, maar ik hoorde mij niet meer aan zijn gewawel, hield mijne aandacht verder op den Prediker gevestigd,- aan wiens verdere uitdrukkingen ik niet kon bemerken, dat hij zulk een ftille in den Lande was, maar wel degelijk partij trok; dit was de reden, dat ik weinig getiichtwas, want zoo als ik zeide, met Staatszaaken heb ik_ mij nooit gemoeid, ik ben, ja, wel een vriend van de echte oude Conititutie, maar ik haat niemand, ik bemin alle menfchen als menfchen, hoewel ik van derzelver dnliandvastigheid al vrij wat proefondervindelijke gewaarwordingen heb genoten ; dan dit is tot daar aan toe, en een rok zonder mouwen is tot aan de ichouders toe. Maar laten wij elkander eens wat nader fpreken: Ik .leg ook nog niet onder de kluiten, noch ben het aas der wormen, noch der visfehen, dus ook nog niet, door de haajen of krabben opgeflokt; neen, pieter is nog fpringlevénd, doch begint zijn jaaren al wat te krijgen, dan, dit belet hem niet, om zoo het een en ander te doorfnuffelen, want gè weet immers neefje, dat pieter daar, zelfs in zijn jeugd, al een liefhebber van was; zoo heb ik daar, terwijl ik wat noordelijker was, weer een voorraad  ( 2!9 ) raad opgedaan van niéuwe fhmTies, die ik nog niet'gezien had, en die hier nevens gaan, op hoop dat de vraag-al dezelve woordelijk in zijn weekblad zal plaatzen, en er zijne gedachten van zeggen: vooreerst heb je daar: deLantaarn-opfieekersNieuwe-jaarwensch, aan alle inwoonden van Enkhuizen voor het jaar 1793te Enkhuizen ter Boekdrukkerijë van r. callenbach k l e N c k : ten tweeden heb je daar: mijn cither aan de. Burgerij van Enkhuizen. Trlumpzang door eusebius, te Enkhuizen gedrukt bij cornelis H u nin i n k , Boekverkooper op de zuider Havendijk 1793- dit fchlint een tegen-vers op het eerstgenoemde. Ten derde heb je daar: Nederlands triump , in den jehovah haar Verlos/er, opgezongen wegens het halfgipasfeer de wonderjaar 1793- den \fie van Bloeimaand, mede bij gem. hunnink gedrukt, doch geen Exemplaren zijn echt dan die door den Drukker c. hunnink getekend zijn, en dewijl deze, die ik u uit oude vriendfehap zend, door gem. hunnink eigenhandig o-r-tekend is, kunt gij ftaat maaken, dat het geen nadruk, maar wel degelijk de echte is. Ten vierde heb je daar: avondpraat je tusfchen één Quderwetfche en Nieuwe Modifche patrioth, eerfte Jukje> door orthodoxus,^ prijs is 4 fuivcrs, dit avondpraatje is op een winter-avond gehouden bij gelegenheid, dat Breda door de Franfehen was ingenomen, en is mede bij gem. c. hunnink. gedrukt. Maar ten vijfden, heb je daar: Neêrlands wekker, en toejland dezes tegenwoordige tijd, waar bij gevoegd is een tegenwerp op het Nederlands Triump, van het halfgepasfeerde wonderjaar. Nu onlangs uitgekoomen, gedrukt bij johannes over de linden, Boekverkooper in de nieuwe Westerfiraat te Enkhuizen mdccxciii. dit ftukje recommandeer ik ten fterkften uwe aandacht, de vraag-al zal er u den inhoud wel van mededeelen. Rr 3 18  ( £20 ) I» er, vraagt gij misfchien, geen uitroeiden aan die ftukjens? Wel ja neefje! maar het half dozijn moet vol, dus hebt gij dan ten zesden , en ten kanten : a n tWoord en wedervraag op de Tegenwerp , voorkomende in het Misgeboorte van K,..s A z B . ,.r. Getijtelf Neêrlands Wekker, d 4 duiten, bij c. hunnink gedrukt. Alle Stukjens, die nog niet alom bekend zijn, behalven het eerfte, en wel de Lantaarnopiteekers Nieuwjaarswensen, waar over de vraag-al reeds gefproken heeft, en die ik hier alleen bij doe, om rede, dat het vers getiteld: mijn cither, er relatie op fchijnt te hebben, anders zou ik dit de eer niet aandoen, om met de vijf andere intresfante ftukjens gelijk lettellen; ik zeg intresfante, omdat dezelve fterlc van de oude Conftïtutie fchijnen te zijn, hoe ! fchijnen ? neem, wel zeker, en die komen met een drollige Lantaarüopftekers Nienwjaarswensch immers niet in aanmerking? hoe zou een Lantaarnopfteeker een vers maaken? ja wel, hij moet mooi voor de andere zwijgen, en durft niet eens uit den hoek te komen. Maar neefje! gij zijt jn uw jeugd immers ook nog wel eens een liefhebber geweest, om zoo enkel uit tijdverdrijf of voor liefhebberij eenige regeltjens rijm bij elkanderte krabbelen , maar zoo ver als ik weet, hebt gij nooit Parnasftts berg tot op den top beklemmen, zo gij dus lust mogt hebben, om p verder in het fchoone der Poëzij te oefenen , zoude jk u raaden eenige lesfen te nemen, voornamelijk bij den Dichter van het uitmuntende ftuk getiteld: Neêrlands wekker, dan als het (1 te lastig mogt vallen om deswegen na Enkhuizen te reizen, (want het convenieert zeker den Autheur niet, om ten uwen reguarde rijn vermogen aan u te koste te leggen, om u met hem, om zoo te fpreken, gelijk te maaken, bij u te komen,) dan dunkt mij dat er niets beters op was, dan dc ehele oplaag van dit zijn vers te koopen, en er uw  ( 221 ) uw fiair mede te paveillotten ? doch alles zo gij 't goedvindt, ik zoude u dit alleen raaden, om te beproeven, of de kragt van het gedicht dan misfchien in uw hoofd mogt trekken, en gij daar door dichterlijke geleerdheid opdoen; gij neemt uw neefje putei immers niet kwaii;k, dat hij zijne oude familiariteit weder aanneemt? gij weet, familiair was ik altijd, zoo als gij, en wij leefden immers altijd als broeders. Maar wordt gij mijn gekakel niet al moede? misfchien denkt gij, daar ben ik weer met die waauwelaar aangehaald, die zal mij nu weder gedurig aan 't oor lellen! weest niet verleegen neefje, pietir heeft altijd geen tijd om aan u te fchrijven, want hij is thans bezig, om zo wat van zijne crediteuren zoo veel hij kan te vrede te ftellen, want neefje (wij hebben immers in vroeger dagen, altijd elkanders vertrouwden geweest, en waarom,dan nu niet?) het komt thans fchraal om, de affaires gaan flegt, en de betalingen rampzalig, dus moet piet er die goede lieden, met mooije praatjens paaijen; daar bij krijgt pi eter ook nu en dan wel eens, om zoo te fpreken , een klapjen aan 't oor; geen ervenisfen, of beftervenisfen, neen gkrritje, dat valt in de famielie van de Vragers, zoo als gij zelfs wel weet, zoo alle dagen niet voor;- maar om goed Hollandsch te lpreken, zoo nu en dan een banqueroetjen; dus kunt ge wel nagaan, dat het bij pi eter een klein beetjer. begint te nijpen; doch het is nog zo erg niet, dat hij ten laste van de famielie zal komen , neen neefje, daar hebt ge, voor als nog, geen nood 'van, en waarlijk de geheele famieüe vaa de Vragers, de een zo wel als de anderen, kunnen een iegelijk het hunne wel aan, en zijn nog om geen hebbers verlegen; zoo dat ik maar zeggen wil, een ieder voor zich zeiven, en God voor ons allen; is zoo het fpreekwoord niet ? Maar al lang genoeg neefje 1 ik nuet dïzen fluiten, wai.t daar ftaat al weer ie-  ( 222 ?) Iemand in mijn voorhuis naar mij te wagten, en dien man durf ik niet lang ophouden, want, tusfchen ons, de man moet geld van mij hebben, en mogt ongeduldig worden. Adieu tot op een volgende keer, ik ben uw Neef PIETER JANSSEN de VRAGER. Tusfchen Zuid en Noord. Nu zou ik, volgends mijne beloften, aan mijne Lezeren, een proefjen dienen te geven van die heerlijke ftukken, die mij door pieter. janssen de vrager zijn toegezonden, doch, elk Lezer ziet, zonder bril, dat er geen plaats in dit Nommer voor overfchiet, en dus dat dit bij eene volgende gelegenheid eerst zal kunnen gefchieden. En dan, denk ik, zal uit deze proeven, zonder dat ik andere foortgelijke voortbrengzelen van proza of rijmende Schrijvers, ol ook Orateurs, want zijn ook de Oratie'n wel alle van een Alloi? zal behoeven aan te roeren, genoeg blijken, wat er zij van de vraag: Wat zijn Prulfchriften! Te L E T D E N, bij l. H E R D I N G H, En ah'mbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a ée'n en een halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 237.) Welke gevolgen kan eene reize niet hebben! mijn heer de vraag-al'. Schoon het mijn zaak nist is, 'om als fchrijver te voorfchiju te treeden, zoo gaf toch 't geval , waar in ik u om raad moet vraagen, aanleiding, oin aan u te fchrijven, of het foms ook aanleiding tot een vraag in een uwer nommers mogt geven, Welke gevolgen kan eene reize niet hebben! Een vraag daar naar mijne gedachten al veel , j'a heel veel van te vragen is, maar ook veel van te beantwoorden, dan dit laatfte zal ik voor den verlichten antwoorder overlaten, die man zijn blaadje dient toch ook alle week vol. Wat heeft toch (om maar eenige voorbeelden bijtebrenge.) Wat heeft toch een reis van luther naar Rome niet uitgewerkt ? Wat heeft niet uitgewerkt het korte reisje, dat's Lands Advocaat oldenbarnevbld van zijn huis na 't Hof van Prins mau&its deed? Wat was het nootlottig gevolg niet van de reis, van den vermaarden en bij 't weldenkend nagedacht zoo zeer geëerden de wit, die hij deed na de gevanV. deel. Gg .gen  C 224 ) gen Poort om zijn goeden en niet min braven broeder te bezoeken ? Wat daar en tegen was weder niet het gelukkig gevolg van ;t reizen des koffers van en naar Louveftein , toen de fchrandere huig de g r. o o t aldaar in bewaring zat ? nog meer, wat was 't gevolg der reize van een voornaam Dordsch Heer in Julij 17S7. met zeker jagt naar Middelburg, dat een Staatfche en NB. geen Prinfe vleugel op had? Zou het huis van Doctor stevenink daar nog geen zichtbaar merkteken van zijn? En hoe ongelukkig is aan touis capet laatften Koning der Franfehen, want zoo noemen hem immers de Citoyens ? hoe ongelukkig is niet aan hem het Teisje bekomen , dat hij in Junij 1791. ondernomen heeft ? En had de te recht gehelde custine wel kunnen denken, dat de gevolgen van zijné laaüïe reis, voor hem zoo doodlijk geweest zouden zijn ? In een woord: Wat kunnen niet al de gevolgen van 't reizen der gewapende Franfche Burgers na hunne grenzen zijn? Zijn dit nu al geen voorbeelden genoeg , of heeft de antwoorder aan die allen nog te weinig om zijn blaadje vol te maken, ik kan er hem nog wel een weinig fuppediteeren. — Wat heeft niet al de reis van Prins ïreberik uit 't leger door Rotterdam ten gevolge gehad ? Zijn onder anderen, daar door de Zangers weder niet in de gelegenheid geweest , om den Berg van Parnas te beklimmen, ten einde hunne treurliederen , zelfs op de wijs van Pfalm 6 en 42. volgens advertentiën in de Couranten, uit te boezemen, (in 't voorbijgaan zouden deze Liederen , want dat ze geestelijk zijn , hier aan kan men niet twijfelen, niet voegzaam in Bedeftonden kunnen gezongen worden ? of ontbreken er bij zulke plegtige , en zoo zeer voor den lande in de gevolgen heilzame gelegenheden geene gepaste gezangen? ) Wat heeft niet  C 225 ) niet al de reis van maar ik lees daar na , wat ik 200 al gekrabbeld heb , en ontdek, dat ik juist dat geen uit het oog verlies, waar over ik u eigenlijk wilde onderhouden. Ik zal dus de vraag nopens de gevolgen van de reis van hem, waar van ik u nu wilde vraagen, maar overflappen , en aanftonds tot de zaak zelve komen , waar omtrent ik u een en ander vragen wilde — Wat is het but en oogmerk van een Koopman met zijn geftadig reizen ? is het 'voornemen niet van hem, dat deze in de gevolgen voor hem voordeelig zijn ? Ja al reisde hij al eens met juweclen en lhoeren paarels ?; maar is het in zijne gevolgen wel voorzichtig? om onder 't reizen, zulke kostbaarheden, in een van zijne kleederen, in 't bijzijn van anderen te verbergen? al waar 't zelfs in 't bijzijn van een zwijn? (noemt men zoo bij geval liet morfige verken niet wel eens, al ware het ook met lintjes nog zoo mooi verfierd?) en die dan hier of daar neder te leggen ? zoo dat het zwijn met zijn ihoet of pooten daar in kan wroeten, die benadeelen, ja zelfs, dat zulks daar door geheel onzienhaar gemaakt wordt. — Want wie kent toch niet de kragt der limit van een zwijn? Wie weet niet, welke uitwerkingen, door zijn wroeten al veroorzaakt wordt? Is van daar niet de reden, dat de Landman aan hun 't voedfeluit arduinfteeuen bakken geeft? dan, ik fchrijf geen natuurlijke historie van 't zwijn, en intusfchen, met over den ondermijnenden en vernielenden aard van een zwijn te praaten , verlies ik al weder mijn onderwerp uit het oog, ik ga dan voort, en vraag, dat, gefteld, zoo een zwijn heeft oorzaak geweest , dat zulke kostbaarheden vernikkeld en 't zoek geraakt- waren, en deze komen eindelijk na veel zoekens , 't zij geheel of gedeeltelijk, weder in handen van den eigenaar , of o een eigenaar , wiens onge uk zeke r in 't gevolg van 't reizen. Gg 2 ge.  ( 22Ö ) gelegen is, (want had hij 't-huis gebleven dan had hij zeker met het zwijn niet in gezelfchap geweest,) ot< nu zoo een koopman, geen aefde van fchade vergoeding kan entameeren? zo ja, of dit dan op zoo een zwijn, dat toch de wezenlijke oorzaak van de fchade is, al leefde zelfs zoo een' zwijn m vriendfehap met een beer, .moet worden verhaald? of heeft een zwijn geen Perfoon in Regten ? maar hoe dan ? of heeft de koopman in dat geval op den eigenaar of huurder van zoo een zwijn dan eenig regt van fchadeverhaling? of moet een meester niet zoo wel voor zijn vee, dat hij, 'tzij in eigendom of in huur heeft, als voor zijn Dienstboden repondeeren en inftaan? Gij ziet Burger vraagal, dat deze vragen gewigtig genoeg zijn, om daar naar, eens bij u onderzoek te doen. Dan dit zijn niet alle mijne vragen, ik heb er nog meer, daar ik raad in nodig heb, het wroeten van 't zwijn met fnuit en pooten, dat zulke noodlottige gevolgen in '/ reizen des koopmans gehad heeft, was het nog niet allenlg, het balftuurig noodlot wilde , dat de Reiziger zich nog al mcér 't gevolg zijnen reis, moet beklagen. Ik vroeg zoo even, of het oogmerk van een reizenden koopman, niet di't zeer natuurlijk gevo'g heeft, dat hij zulks doet, om geoorloofd gewin te bejagen? maar mag dan zoo iemand (geheld al weder hij debiteerde eens paarlen) mag dan zoo iemand zulke precieufe zaken wel eens voor weinige •uitren, ter bezigtiging, in handen van een ander laten, al ware het ook in handen van den Groeten Mogol, ten einde zo iemand, wilde hij van die goederen iet kopen, meer op zijn gemak een keuze kan doen? en dan naderhand om berigt komen? dan wanneer hij te rug komt , zonder iets te hebben verkogt; mag hij dan niet nazien, of aich alles nog accoord en in dien ftaat bevind, zoo als hij het keefi ter hand geheld ? Maar hij mist dan van die kostbaat-  ( 22? ) baarheden (geheld al eens dat die toevallig bij de bezigtiging door den verkoper zelfs, in 't huis van den bezigtiger er waren uitgevallen,) ik zeg, hij mist dan van die kostbaarheden , heeft zoo een koopman , wanneer hij dat naderhand ontdekt, en alle merktekenen van egtheid, alvoorens behoorlijk opgeeft, aan hem, in wiens huis die kostbaarheden geweest en vermist geraakt zijn, dan geen geheel recht meer op dezelve? of kan de decifie van een Orthodoxen woekeraar, dat twee derde voor den vinder, en maar een derde voor den eigenaar of koopman is, wel juist van applicatie en met de eerlijkheid beftaanbaar wezen? of zou men het billijk, eerlijk, edelmoedig en cordaat kunnen noemen, dat zoo een vinder, op de decifie quaji van zulk een éénzijdig geroepen en zoo een allezins fchraapzugtige decifeur, dan van zijn voorgewend voordeel afzag , mids de verliezer zijne actie tegen het zwijn liet varen? niet zoo zeer, omdat het zwijn in alliantie met den Beer is, als wel, omdat de verliezer hier door meer zijn eigen voordeel zoude betragten, of zou de Koopman niet moeten bewijzen, dat hij daar juist ter plaatze dat verlies geleden heeft,? en wanneer gij Heer vk.aag-al, u eens in zoo een geval bevond, en men maakte dan eens zoo een diergelijk argument tegen u, en ge waart maar, gelijk men zegt, tusfchen vier oogen gev/eest, zoudt gij dan de Actie, hoe gegrond ook , tegen het zwijn oi" bij Reprefentatie tegen zijn eigenaar of huurder , egter ook maar niet aanvaarden? Zie daar, Burger tsaag-ai, ten welken einde ik u met mijn gefchrijf heb lastig gevallen. . Zie daar, wat niet al het gevolg van die reis is geweest? Hoe noodlottig toch voor den Reiziger? In welk netelig geval is hier de koopman niet? raad hem, wat hij hier in doen, wijst hem de weg wat hij kiezen moet, Gg 3 om  ( sü3 ) om in proces met het morfige zwijn of met zijn huurder te komen, daar in heeft hij weinig lust, 't mogt foms eens tot voor den ïlooge Raad of wel in Revilie worden getrokken, met verlangen ziet hij dus de plaatzing dezes en het welmenend raadgevend antwoord, daar op te gemoet, en terwijl hij een van uwe behendige voorftanders en lezers is, twijfelt hij geenfins, of ge zult deze wel een plaatsje inruimen, wijl het zoo wel ter leering van hem, als waarfchuwing van anderen kan dienen , ten einde zij meer voorzigtig te werk gaan, en noch zwijn, dat om zoo te fpreken nu maar een beest is, ja noch Groote Mogol vertrouwen, het is in die billijke verwagting, dat ik blijve Uw Behendige Lbzer GERRIT de VRAGER, secundus. Van de Zeekant, den o Qüober 1793. Mijn Correspondent gerrit secundus is wis in de boonen, wanneer hij bij den vraag-al komt om raad , in zulke intrikate zaken , als het geval in questie. Een vraas-al is geen adviferend Advokaat, zoo min als Staatkundige. — Een vraag-al is immers vraag-al, een IdiSot, die niets weet? alhoewel begeerig om te leeren , en daarom altijd vragende? gerrits vraag is belangrijk, maar is er geene ondericheiding nodig, wie? en waartoe men reist? Im-  ( 229 ) Immers wat zegt het Ipreekwoord : Huurt een kaf na Engeland, het beest zegt miaauw! als het thuis komt? Zeker Ambasfadeur tekende als esne zeldzaamheid op zijne reize ra Parijs aan, dat de jongens daar zoo goed Fransch lprakeu , als de jongen? hier op den Dam Hollandsch; een ander, die te Blois met zijne waardin, die rood haair hadt, in rusie geraakt was, tekendein zijn Dagboek op: „Nota, de vtou„ wen te Blois hebben rood haair, en zijn hellevee„ gen." Daar zijn reizigers, die opzetlijk rond reizen, om alle kattenkwaad op te Ipooren en te verIpreiden van de Natiën ,• ten einde die zwart te maaken, dmdat zij met volkshoogmoed bezet zijn. Zie hier eene anecdote: „ Een j?ortugeesch Schoenlapper, die bij 't gemeen voor een' grooten Heilig doorging, en op de ftraten van Lisbon predikte, ja fomtijds wel profeteerde, ten tijde van de twisten over de troonsopvolging na den dood van Koning sbbastiaaït (in 1578.) werdt van de mededingeren van filip'II. gebruikt, om de Spanjaarden bij het volk zwart te maaken. Ten dien einde voer hij dikwijls in zijne oefeningen tegen hen uit; onder anderen ééns op deze wijze: „ O Spanjaarden! Spanjaarden ! weet gij „ wel wie gij zijt? Rekent eens, hoe veele mijlen ,, gij af zijt van den weg der waarheid, in plaats „ van Christenen te zijn , zijt gij niet eens Portugezen.'* Tusfchen beide zou dit niet een voegzaam argument kunnen zijn, tegeu de tegenwoordige Franfehen, wier Christendom men tegenwoordig vrij wat in twijfel trekt, en die niet ééns i Hollanders zijn ? Maar tot de vraag: Welke gevolgen kan het reizen niet hebben ? Wanneer Koningen en Prinfen reizen, heeft het dan niet doorgaands groote gevolgen ? Welke gevolgen hadt de reize van willem III. -'raar Engeland in het laatfte van de voorgaande eeuw? Vol-  ( 230 ) Volgde er niet op eene geheele omwenteling, ed moest zijn fchoonvader jakobus den troon niet voor Willem ruimen? Welke gevolgen heeft het reizen van czaar peter, den I. niet gehad? Wat was Rustand voor zijnen tijd? toen de Poolen en Zweeden, eik op hunne beurt, aan de Rus/en de wet ftelden? welke gevolgen? Nu weten wij, hoe de Rusfin in Poolen de wet ftellen! Met een woord! zelfs een klein reisjen ■ kan merkwaardige gevolgen hebben, gelijk eene reize naar 't. Bad bij holberg, en eene reize na Brunswijk, bij den Vrijheer van der knigge, die een gantsch boekdeeltjen vult met de befchrijving eener kleine reize na Brunswijk van drie dagen uit en t'huis. TE L E T D EN, bij L. H E R D ING H, En alö'm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a e'e'n en ée'n halve Stuiver word uitgegeven.  D E Vraag-al. (N° 238.) Wat zijn Prulfchriften? {Vervolg van No. 236.) Een man'een man! een woord een woord! is het zoo niet ? ten minsten , behoorde het zoo niet? Nu ja ! er zal altijd wel onderfcheid overblijven tusfchen doen en zeggen? tusfchen zijn en behooren te zijn? Of zonden alle menfchen nog ééns kato 's worden, dió liever deugzaam wilde zijn dan fchijnen ? De hemel geve het! Want mogt men dan niet op een' fpoedig en gelukkig einde van alle die verwarringen en bloedftortmgen hoopen, die thans geheel Europa beroeren, ert waarvan niemand nog het einde ziet? Doch, wanneer zal dit gebeuren? vraagde ik laatst, en de Antwoorder heeft er nog niet op geantwoord. Apropos! de Antwoorder , dien ik bedank voor zijn onderwijs nopens werelds beloop , daar ik gefchreven had 's werelds beloop , nu Het is wel werelds beloop, waaTÖm zou ik het niet bekennen , daar men het daaglijks voor oogen ziet ? alhoewel honderden , en dat nog mannen van aanzien , ichnjven, 'xwereldsbeloop, en hoe ligt laat men zich met den i'troom medefleepen ? de Antwoorder dan heelt ergens gezegd , dat bij de naaste gelegenheid dtkwijls zou betekenen , nooit. Ik wil hem gelooven, en waarom zou het niet kunnen gebeuren, dat men iet vergeet? Maar, dit geval van vergeten buiten gefloten, houdt immers een eerlijk man woord? Als een eerlijk man wil ik dan ook ■woord houden, en het één en ander aan mijne Lezers V, feit*. Hh me-  ^ 23a ) mededeelen van die ftukjens , door pieter j a k s s e rf de vraag er. mij toegezonden, gelijk ik No. 236. belooide te zuilen doen. En waaróm zou' ik het niet mededeelen ? Men fluit immers geen brood voor vrienden ? Te meer, daar het lezen dezer ftukjens mij aanleiding geelt, om de ééne en andere vraag te doen , die belangrijk is, ten minsten, die mij belangrijk voorkomt. Ook zal de Lezer misfchien, na het mededeelde gelezen te .hebben , mijne vraag kunnen beoordelen : Wat zijn pruijcnriftini Ik zaï nogtbans de Lantaarn-opfeekers Nieuwe jaar- wensch uitzonderen, omdat ik die alreeds op zijn tijd en plaats gegeven heb. Naar de rei dan af. Het eerfte fl.Uk is getiteld : Mijn Cither aan de Burgerij van Enkhuizen Triumphzang, getekend Eufibius. Is dit ook een naam van de oude Conftitutie ? voormaals lchreef men Eufcbius! den 1. van Oogstmaand 1793. Hit is een Parodie op de Lantaarn - opfiekers Nieuwjaar-wensch, hebbende dezelfde rijmmaat. En zou het dan wel ee» Prulfchrift zijn ? Dus vangt het aan: Dichter klonk uw Liertje Somber Bij den aanvang van dit Jaar? Wel, wij grijpen naar den Cither, Zoorren onze noogltcn fnaar! Wijl men ftofte heeft te Juichen ■ : Nimmer was de toon te hoog , Wenze volgens Hemelsch voorfchrift; Voor Rechtmaat'ge orde boog. Wat zegje van dien aanhef? Is hij ook te hoog? geeft hij ook aanleiding tot vragen : tot letterkundige vragen : Wat is een koogjien /naar Zoorren f Wie der Liefhebbers van onze taal kent hst werkwoord Zoorren? Vindt men het ook bij ki l iüan of andere woordfehrijvers? Zijn dat Prulfchriften, die. onzen woordenfcliat vermeerderen met woorden van datmaakzel, als Zoorren i Op , don regel: Wijl menfiojfe heeft te juichen, zou een domoor, die niet weet, wat er in de wereld omgaat, misfchien vraagen; wie heeft er wel jloffe, om te juichen* Gaat het dan zoo in de wereld toe, dat er jtiichens-llof is? Ik ben vraag-al, dus mag ik dit immers wel vragen, fchoon de Dichter het wel weten zal, wie er juichens-ftofte heelt in den tegenwoordigen tijd! Maar de overrompeling bij Meenen was toen nog niet gebeurd! Prins f r e d e r 1 k was nog nitt gekwest!!! In  ( 233 ) In het tweede Couplet vertelt de Dichter aan de Braav1 Enkhuizer Burgerij, dat zij is waarlijk v r ij ! en wel bepaaldlijk': vrij van alle woest getier.' Is er dan te Enkhuizen ook al woest getier geweest ? heelt men in het üille Enkhuizen ook afgehold of zoo iet ? Maar wie zou den Dichter niet gelooven, daar hij reden geeft van zijn zeggen: Sloot voor ruim een tweetal Eeuwen, Fhps door Alba 'swreede hand, - Ü aan kluisters ? dreigde Galle —U te forren aan hun band ? lii de lommer van oïanien: Door Gods wijs bellier gefchraagt, Triümpheert gij over 't alles; Wijl gij roem"op vrijheid draagt! Galle is zekerlijk Frankrijk, hoe geleerd! Galle dreigde Enkhuizen te forren, een woord , dat de Schippers en Visfchers gebruiken ! aan hun band. Wanneer.' dit zegt de Dichter niet. Hij zal zekerlijk op de' jaaren 1Ó72 en 1746 en 1747. het oog.hebben, toen men de Franfche Koningen befchuldigde met het oogmerk, om onze republijk tot een Wingewest te maaken. Dat hebben deFranjhhe Koningen gedaan! Verders. Hoe fchoon fluit dit: gij Triümpheert over alles, wijl gij roem op vrijheid draagt? De Dichter zegt niet: Dewijl gij vrijheid bezit! Heeft hij dtt opzetlijk dus gefteld? Mag men dit niet vermoeden in een link, dat men voor geen Prulfchrift wil houden? Is er ook geen groot onderfcheid tusfchen vrijheid bezitten, en op vrijheid roem dragen? Zou dit laatfte ook niet door eenen flaaf kunnen fjefcbieden / ö Het volgende Couplet: Wierd voor meer dan drie paar jaaren , D'aangenaame rust geftoort ? Door een gif van helfche Tweedracht, . d'Almacht heeft haar doel gefmoort! Welk een rol heeft toen Enkhuizen , Niet voor d'Eendrachts zaak gefpeeld? Wat heeft God toen niet aan Neerland, Heul en httlpe meegedeelt. . ? Betekenen die twee ftipjens op het einde van dit CouHh 2 ^  ( 234 ) plet ook iet ! En zou de Dichter ons niet willen heriVïierd hebben aan de heul en hulpc d.-r Bruisjifche betden , die de rust hebben heifteld!!! Maar is dit niet al genoeg tot een proefjen van dit ftuk ; te meer, daar de Dichter eusibius iri de volgende Coupletten zingt van verbasterde Bataven, 'tin een Aioorders Rot, van roof en moord, en dergelijken , en wie zou daar zin in hebben? Nu volgt, bij de rei af. Nederlands Triumph. in den Jehova haar verlos/er, Opgezongen wegens het half gepasfeerde Wonderjaar 1793 , den ifle van Bioeimaand, Waar van >iB. geen Excmpelaren echt zijn, dan die door den Drukker C.Hunnink getekend zijn, terwaarfchnwing zekerlijk, om geen.vreemd Prulfchrift voor dit echte ;.an te nemen, of zich in de hand te laten ftoppen : Deze Triumph is vrij ijverig opgefteld, en daarom niet te liefderijk, bij voorbeeld : Is dit niet ijverig? Zwigt Worstelingen ! die gefterkt Door Moorders e^de Godverzaakers , Ontaard' \an Bato's deuchd en werk; Verwaat'ne, fchjjn van vrijheidmaakers. Wat vrijheid ...... Hier viel mij de vraag van je nu in, of liever zijn antwoord, dat hij op de viaag van den IsraelitifchenKoninv joRAM, is 'f vrede! gaf: Wat vrede, zoo lar.ge als de hoererijSn uwer moeder isebel, ende haare tooverijësi zoo veele zijn! Verders fpreekt deze Dichter van een Boschzwijn, dat drijgd' te verzwelgen , maar hoe des vijands macht overhoop wierdt gevsorpen : hij fpreekt van Woestelingen van Eurooj) enz. alles zonder ons duidlijk te zeggen; wie hij daar mede bedoelt, en dus ru',me ftoffe' van vraageu overlatende , wie is het Bosckzwin, dat alles drijgt te verzwelgen! Wie zijn de wilden, dat zal immers hetzelfde zijn als woesteijngen! van Euroop! Nog e'én Couplet uit dit Dichtliuk, en zal het dan niet al wei zijn ? Edelaarte Zielen —- Dapp're Mans! Geen rechtgeüarte Batavieren , Misgunn' uw ooit den Lauwerkrans, Die, uw; Doorluchte. Hoofden Cioren,  C 535 ) Dit zong de Dichter den ïften van Bloeimaand, en wat js er vervolgens niet al gebeurd? Welke Lauren zijn er niet behaald? Wie zou ze misgunnen aan hun, d'ie ze behaald hebben? Maar is het nu niet jammer, dat men zulke heerlijke {tukken i'chijnt te willen tegenfpreken ? gelijk dit gefchiedt in 't volgende dichtftuk : Neerland wekker , en toe/tand dezes tegenwoordige tijd. Waarhij gevoegd is een tegenwerp, op het Nederlands Triump, van het half gepasfeerde wonderjaar. Nu onlangs uitgekomen. Dit fuik is van een ander allooi, dan de voorigen, nu het is ook niet bij c. hunnink gedrukt. Dit fuik zingt geen Triumf, maar klaagt wakker. Hooren wij liet begin : O Nederland waak op in dees' benauwde ftaat, Vertoon u op 't toneel gekleed in treurgewaad, Terwijl den Opperheer, ter oorzaak van uw zonden, U van u volk ontbloot, en geeft u wond op wonden. Ontwaakt tot dezer uur, uit uwen zonden flaap, Keert na den regten weg, gij ganscti verdwaalden fchaap, O ! Zijt gij dus verhart en zonder 't minst gevoelen Van al de plaagen, die in uwen boezem woelen, Legt gij nog neer geftrekt op 't zorgelooze bed, Én is er niet een Mensch die op dees' ftraffen let. Hoe hebben wij het nu? mogen wij wel vraagen, de éene Dichter zingt Triumf- en de ander Klaagzangen j wien moeten wij gelóoven ? Nog vraagt deze Dichter: Waar is in u, o volk den ijver uwer oud'ren, Die 't harde Spaanfche Juk van haare vrije fchoudren. Hardnekkig wierpen Dat hardnekkig is hier van pasfe. Wat ! is het niet hardnekkig , als men zoo het juk van de fchouderen werpt? Laat ons voortlezen: Maar ziet na deezen tijd ging God ons Land verdeden.' Waar van men vraagen mag wie zal ons wonden heelen, Op deze vergunning van den Dichter durve ik. dan vragen : Wie zal onze wonden heelen ? Waar is de Antwoorder, die ons den rechten man daar toe zal aanwijzen? Hh 3 Ver,  f 23S ) Vervloekte inlands twist die had gegrepen ftand, Waarom zoo meeuïg een is uit zijn Vaderland Maar ik en zal hier niet tot hunne vootdeel fpreeken. Wanneer men met geleerden te doen heeft, gelijk deze Dichter zeker er e'en zal zijn, moet men op de woorden Jetten. De Dichter zegt, hier zal hij niet ten voordeel Ipreken van zoo menig een , die uit het Vaderland is. Of hij het ook elders zou doen? Zou het wel voorzichtig zijn, indien hij het hier deedt? Zou men het hem welraaden? Doch, laat ons zijn Tegenwerp befchouwen tegen den voorgaanden Triumfzang. Ik gaan nu tot de zaak die ik heb voorgenomen Hoe dat er nu onlangs een Man is uitgekomen! Een Man van groot verhand die binnen korte tijd, Een Triump heeft gemaakt een Triump heeft geweid , Maar.'k zegge lieve vriend wilt dog zo hoog niet roemen, Daar mogt een rasze val ons eerlang overkomen 'Gij hebt genoeg gezien uit 't geen ik heb verhaalt, Dat het nog met ons Land is in een flegten ftaat; ?t Is waar de grootfte angst die is nu weggenomen, Maar wie weet wat ons d'Heer nu weer doet overkomen. Al weder een vraag! Zou deze Dichter ook een Profeet zijn? Is niet na dien tijd ons overkomen, de actie bij Meenen? het ontzet van Duinkerken? het opëifcrten van Maubeuge, en het opbreken van het beleg dier plaats ? enz. en wie weet wat ons nog zal overkomen ? Daarom mijn goede vriend en wilt u niet verftooren, Maar wilt na deze reen en na mijn woorden hooren, Want ik dit niet en doen al met een opzet kwaad, Maar dat gij nu voortaan dees dingen vaaren laat; Wel zoo! wel zoo ! geen Triumfzangen meerzingen ? Zou dat niet wat al te Hecht zijn ? Want als gij voor u ziet zoo zult gij eenmaal weeten, Dat gij des Heeren les ten vollen hebt verfeeten , Dat gij niet hebt gedaan al naar zijn heilig woord, Dat men zoo meenigmaal uit 's Leeraars monden hoort. Want is dit goed doen den geen' die u verzoeken, Is dit nu zegenen gaan den geen die u vervloeken, Is dit nu Held' betoond aan u Vijanden kwaad, Is dit nu wel gedaan den geenen die u haat; Gaat  C 237 ) Gaat dat niet goed Lezer! Zon het wel een Kees z?jn^ die dit vers gemaakt heeft, en die hier zulke lesfen voorhoudt aan den ijverigen Triumfzanger ? of zouden de Keczcn , als zij wilden, geene Prulfchriften kunnen maaken? of zou dit alleen het prerogaiif van de Conftitutie vrienden zijn, dat zij uitmuntende verzen kunnen bij een lappen ? Wat zegt onze vriend meer? Maar onderzoek u eerst zijt gij volkomen vrij, Van fnoode inlands twist, en ook twcedrachterij; Gij ziet de fplinters wel nu in n broeders oogen , Maar de balk in u zelfs is boven u vermogen; Maar Vriend daar komt een dag dat ijder zal opftaan , , En wie ontflapen is ten graven uit zal gaan, En ziet op dezen dag zal hij de volken ftellen , En na een kort beflag 't regtvaardig vonnis vellen, En wie dan op dees dag zal worden ligt geagt, Die wordt in 't Hels verderf voor eeuwig ingebragt. En nu wordt de Dichter recht ernflig, en wenscht den Triumfzanger alles goeds. Dit vers is getekend K. A.B. den 17. Augustus 1793. Wanneer men dit nu een weinig herkaauwt, moet dan zulk een Tegenwerp niet verbruid hard vallen voor een' ijverigen Triumfkraajer ? Is het dan te verwonderen, dat hij hier op niet heeft gezwegen ! Doch, tevens hebben wij er nog een vers aan te danken; het welk de nakomelingfchap dient te lezen, terwijl de Dichter mij zal bedanken , dat ik het mids dezen, naar mijn vermogen, vereeuwige. Want, wat zijn Prulfchriften! Zie net hier geheel. Het bevat nog al verfcheiden vraagen : ANTWOORD- en- WEDERVRAAG Op de Teegenwerp , voorkomende in het Misgeboorte van R~ . . . s A z B . . . . r. Getytelt Neêrlands Wekker. a 4 Duite Wel, mag den Christen zig niet in Gods heil VerblyrJerr, Wanneer zijn goedheid hem uit duiftere wegen red'! Mach hy niet Juich en in verwarde Tweedrachts tycien, Wen 'sHeemels Vrye gumt, zijn vijands woên bekt.' Of  Of moet hy bidden dat de vijand hem verdrukken.* En zonder tegenltand te biên, zijn Goed en Bloed, Ten roove geeven. .„ / en een fchamel rot doen plukkérli De yrugten van zijn vlijt! de vreugd' van zijn gerrioed É Mach hy die zijnen Bloei en Stille rust belaagen, Geen Woestelingen - Moor der s noemen!! wel, wat dan.' Komt Jeerd my beter Duitsch- in netter Rymenflaagen: • Komt Gy bezit de kunst! Gy zwt de regte man ' Naamd' 's waarelds Heiland de lftiich'lende PharizeuWen, Rechtaatte minnaars van de onbevlekte deugt... . .* Neen! Wolven! die als 'Lagers en als Leeuwen, Der Schapen Vachten Vleesch verflinden ; en met vreugd D'onnoozelen haar Zweet, in Wuipzigheen vertéeren ! Wat vloek bid David* over hun die teegenftaan? Hoe fchets Gods heil ^Propheet op 't hoog bevel des Heeren Hun , die zijn oude Volk verwoeden en verdaan i Wel leerd nog wat mijn Vriend! wilt dan met vaarfen pi'alen! Want met uw Vitten kunje niet als Schonden haaien! * Pfalm 109. Het Vervolg hier Nfl, \ Jefaia. Te ENK HUIZEN, Gedrukt bij c. hunnink, Boekdrukker op de Zuider Havcndijk 1793. Zie daar Lezer ! Wat zijn nu Prulfchriften ? NU was nog overig van de bezending van mijn vriend, het Avondpraatje tusfchen één Ouderwetfche en Nieuwe - Modifche Patrioth. Eerfte Jlukje, enz. maar op het blaauw Carton, dat er omgeflagen is, leze ik: Die van hetzelve niet gelieft gedient te zijn. werdt verzegt niet open te jnijden, of voor UEd. Rekening te houden, en wie koopt er kat in de zak? of wie koopt zonder proeven ? Dus heB ik het niet durven openfnijden , ook dacht mij, da: wij al genoeg hadden aan de vraag t Wat zijn Prulfchriften ? Te L E T D E N, bij 1, HER DIN GH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve week-* Üjks h één en één halve Stuiver wordt uitgegeven^  D E VRAAG-AL (No. 239.) ; 4_ Wat doet ge met uw klompen op Tiet Tsl I^an, deze vraag wel ongepast zijn in den wintertijd , wanneer de liefhebbers van fchaatzerijden beginnen te denken , om hunne fchaatzen uit den hoek te haaien , en gereed te maaken ? Immers zal deze vraag haaren oorfprong van het fchaatzerijden hebben, eene liefhebberij , die bijzonder aan onze Nederlanders een eigendomlijk en Nationaal volksvermaak verfchaft ? Een vermaak , in hetwelk onze Natuurlijke Historié - fchrijyer meende te kunnen ontdekken, welken invloed het zelve oudtijds op het gedrag der Natie gehad heeft. „ Voor ongeveer eene halve'eeuw waren de Hollandfche vrouwen , en zelfs Dames van aanzien, ook groote bazinnen op het Ys: De toegevrozen ilroomen krielden, niet flechts van menfchen uit den Burgerftand , maar ook van jonkers en edele juffers. Het aanbinden van de fchaats aan den tederèn voet eener fchöone juffer was eene der grootfte hof lijkfté gunsten voor een geestig Edelman; en zijne heuschheid hadt gemeenlijk ten gevolge eene eerlijke kus van dankbaarheid. De wintervreugde droeg V. nut, Ji  ( Ho ) een openbaar getuigenis van de oprechte gemeenzaamheid der Hollanderen ; eene Hoolïche Dame reedt met vermaak onder een koppel flukfeke Bcerengasten ; en een wellevend Edelman boodt beleefdelijk de hand aan een kittig Boerenmeisjen, om haar ter fchaatze te geleiden ; dat gelegenheid gaf tot de fpreekwoorden : Op 't ijs kent men 's Lands wijs. Op V ijs is alles gemeen, die geen meid heeft, kiest er een, metmeer diergelijken. Maar deze gewoonte loopt ten einde in onze dagen , daar alles , wat niet naar den hovaardigen fmaak der Vreemden is, niet deugt. Onze Lieden van aanzien houden het fchaatsrijden tegenwoordig veelal voor een laag vermaak van den gemeenen man." Zoo fehrijft een man van de oude Conftitutie\ En roemt men tegenwoordig echter niet, dat men de oude Conflitutie heeft ? Zou dan niet die gelijkheid, ten minllen op het ijs, nog plaats hebben, die men in deze oude Conflitutie vondt? Maar, ik moest bij mijn ftuk blijven. Den oorfprong van de vraag: JWat doet ge met uw klompen op 't Ts ? heb ik niet gevonden, en tuinmans Fakkel heb ik niet bij de hand. Zij zal wis oorfpronglijk zijn van den éénen of anderen lompen, die met klompen op het ijs wilde dansfen, en door vallen een ongeluk kreeg, want klompen zijn niet gefchikt, om op het ijs te dansfen; en van daar voor zulk iemand, in plaats van hem te beklaagen, de fchimpende vraag: Wat doet ge met uw klompen op het Ts? Deze vraag komt te pas in veele gelegenheden; bij voorbeeld: indien ik vraag-al ééns wilde-ondernemen , het heil van de vrede te betoogen, en het menschdom af te maanen van den oorlog , zou men mij niet uitlagchen, en vraagen : Wat doet ge met uW Mompen op het Ts? Al richtte ik mijn betoog zoo bondig, zoo keurig in, als de welmeenende Advokaat, die  ( Mi ) die onlangs onwederlpreeklijk heeft aangetoond, dat men aan de uitgeweken Patriotten , eene algemeene Amnestie behoorde te geven, en hen weder in het land te roepen; trouwens hoe zingt de duitfche Dichter ? Elk blijft fteeds de oude knacht, de lasten nemen toe, Zijn Heer eischt melk en room en hij is zijne koe. Wat zou ik dan met mi;ne klompen op het ijs doen? Bij voorbeeld, al fchilderde ik een tafereel van den oorlog, gelijk dit volgende van den Dichter. Befchouw het bloedt; veld, waar duizend, duizend vielen, Die menfehenbaat ontzielde, cm voor een' held te knielen, Is 't mooglijk, tot hoe imog verheft zich niet de waan! Zie toch, ik bidde u, zie deze anne menfchen aan! Hoor de afgematte fchaare om haare pijnen zuchten, En fmeeken om den dood, om 't doodlijk wee te ontvlugten. Hier ligt een halve romp, dar.r een vermorzeld b.cen, Hier kuscht een ftervend' nog zijns broeders koude leen. Baar hoort men wee en ach, hier vccge wanhoop gillen, Ginds wil een bloedende he: bloed eens andren ftillen. II>er weent bij haaren man een trouw en kermend wijf, En werpt het fchreïend kindje op he: zieltogend lijf. Daar ligt een levendig te worst'len onder dooden , En ftrekt züne armen uit, en ziet zijn hoop gevloden. Die zucht den hemel aan, wijl hij het fpraaklid derft, Een ander vloekt en brult, terwijl hij raazend fterft. Dees fchraagt met zijne hand de Iosgereetcn darmen, Die zoekt zich, half ontzield, bij dooden nog te warmen. Hier lekken donligen uit eigen wouden bloed. Ginds kruipt een razend voort , verhit van heldenmoed, Naar zijnen vijand, wien nu de onmagt houdt in boeijen, En laat zijn gallig bloed in 's moorders wonden vlocijen. Dees dreigt met de oogen nog; die waant, eens vijands dood Vereeuwigt zijnen roem, en maakt zijn fterven groot. Dees kermt en tveent; die woedt en fchijnt in toorn te ontbranden , Die roept: Victoria: en knarstop zijne tanden. Hier bricscht een jonge hengst, die tusfchen lijken fpringt, En dierlijk huivring voelt, daar 't ach door wolkeu dringt. Ii 3 Daar  C 212 ) Daar valt een ftervend ros cn doet zijn ruiter fneeven, Die vivat! vivat! roept, op d' oever van zijn leven — Het deerlijk klaaggeschrei verfchrikt, verteert elks harti De field, de held alleen— gevoelt geen zweem van fmaït. Zijn oog doorwaan het veld, waar zoo veel zielen lijden, En voelt,bij zoo veel leeds —doorhem gewrocht—verblijden. Hij hoort zijn zegelied : vivat'. viè'iria ! En brult, door trots verrukt, die groötfche toonen na— Nu juicht het domme volk, en treedt op broeder-lijken. Nu moet ceii jupiter den held in grootheid wijken. Nu trekt hij in triumf zijn trotfche poorten door; Omringd van 't flaavcnïieir, gevolgd van 't zangrenkoor. Ik zeg, zou het niet zijn: Wat doet ge met uw Urmten op het Ts! Heb ik nog onlangs niet gelezen? De titel Majefteit dekt gruwelen en gebreken. Men durft van Grooten nooit de zuivre waarheid fpreken. Zij blijven Edel, Groot, al zijn zij 't maar in fchijn, En zelfs hun fnood vernuft moet aangebeden zijn. Maar is het niet al Poëzij genoeg? of hooit er dit nog bij ? s, Dien (roept cfe Tempclvos) dien uwen Vorst en heer, „ Doe all' wac hij beveelt; de Godhéid mint hem tee:'. Hij mogt hier, in Gods plaats, het hoogbewind verwerven, 5J Sterft gij vpor zijnen roem, zoo zult gij zalig fterven," En waartoe nu alle deze aanhaalingen, en hoe hangenze te famen ? Gij vraager ! ik vraag u : Wat doei ge met yw klompen op het Tsi Indien gij niet begrijpt, dat op deze wijze mijn blaadjen al weder vol raakt? Doch nii nader. Zijn er niet veele menfchen, die zich onbezuisd cn niet zonder verwaandheid in zaken heken, die hen niet '•ingaan? En dat niet alleen onder de klasfe van halfgeleerden,' waar van men menigvuldige voorbeelden heeft, dat zij zich met allen ijver in de verfchillen der Geleerden mengen , bijzonder over Godgeleerde onderwerpen , en als hun dan gevraagd wordt: Wat doet ge met uw Mompen op het Ts? boos worden, en aan het fchelden Vallen, cindat zij zich verbeelden, dat zij de kampvechter*  ( 245 ) ters der Rechtzinnigheid zijn, die dezelve befcheriueiï gillen tegen alle Ketters en Aanen, of onder de ldasfft der*-'geringe lieden, gelijk die fehoenlapper, die eerst den ichoen door a p e l l e s gefchilderd , berispt hebbende, vervolgends den voet begon te bedillen, waar op de fchiider te voorfchijn fprong, en den Crispijn-gezelle toebeet : Schoei.maker! houdt u bij uw leest; dat is: Wat doet ge-met uw klampen op hei Ti? maar ook zelfs Koningen en groote lieden, die van alles waanen verhand te heÊben, omdat zij groot zijn, en niemand hun clurft tegenlpreken, of vragen: Wat doet. ge met uw klampen op het Ts ? Dus bevondt zich alexander de Groote eens in den Schilderwinkel van a pel les, en fprak daar van de Schilderijen, dis hij beoordeelde, als ol hij een meester in de kunst was. A p r. 1. l e s , dien dit. verveelde , en die echter den Vorst niet durfde vragen : Wat doet ge met uw klompen op het Ts ? wuarlchuwde hem, dat hij zwijgen zoude, omdat zijne leerjongens hem achter zijn rug zaten uit te lagchen. Maar gebeurt het ook niet wel den Geleerden, dat zij van zaken fpreken, daar zij niets van verhaalt? Zeker Wijsgeer genoot de eer , dat hij den grooten Veldneer hannibal onder zijn gehoor hadt, en begon, even om die reden, eene verhandeling over de kunst van oorlogen , hoe men best eene legerplaats kan uitkiezen, een leger in flagóïde hellen, den vijand verfchalken enz. hannibal kon het einde niet afwachten, maar ging heen met deze vraag : Wat doet de man met zijn klompen op het Ts ? Koning iieniik de Villltc van Engeland vatte de pen op tegen luther , om het geloof te verdedigen , van waar de Koningen van Engeland den titel voeren, van Befehermcr des geloofs, dien de Paus aan henrik fchonk, terwijl luther, die wat meer van den Godsdienst verhoudt , dan alle Koniagen en Paufen met elkander, reden hadt om te vragen: Wat doet de man mei zijn klompen op hei Ts ? Doch, het zijn niet alleen bijzondere perfonen, die zich fomtijds zoo gedragen, dat men hun met deze vraag moet befchamen, maar ook geheele volken, haaten, republieken enz. Bij voorbeeld , wanneer, volgends de oude gefchiedenisfen, eene kleine Republiek met eene groote Mogendheid gemeenfchaplijk oorloogde , en zich verbeeldde, al vrij wat gewigt aan te brengen, ja zich vermat, om voorfchriften te geven, hoe meT zich behoorde te vinden tot wede, was dan zodani^s Republiekli 3 niet  C 244 ) nïet te befchaamcn met die vraag: Wat doet ge met «n» klompen op het Tsï Het voorbeeld, dat ik bedoel, is dat der Rhodiers, eene Republiek, die eeue zeemogendheid was, zij verbeeldden zich vrij wat in te kunnen brengen, en floten eene alliantie met de Romeinen, Koning eumenes, en anderegeccalizeerde Mogendheden van dien tijd tegen p es. setjs , Koning van Macedonië. Als de oorlog wat lang duurde, en pes.seus hoope gaf, dat hij het oor aan voorltellen van Trede wilde leenen, en de Rhodïérs geern van den oorlog ontflagen waren , onderhonden zij, deswegens aan de Romeinen, hunne bondgenoten, een gezantfehap te zgndpn, maar watdeeden zij met hunne klompen op het ijs? De Romeinen behandelden de goede Rhodiers op eenen trotfehen toon, zij moesten tegen wil en dank den oorlog blijven vervolgen, omdat de Romeinen het goedvonden, en toen eindelijk de oorlog een einde nam, zouden de goede Rhodiers geern het e'én of ander tot vergoeding der oorlogskosten gehad hebben, maar hoesten! zij kregen niet alleen niets, maar de Romeinen namen hun zelfs nog twee fteden af, die zij in Afë ingenomen, en verkregen, dc ééne zelfs met hun geld gekocht hadden. Zoo zuur brak hun dat bondgenootfehap met de Romeinen op, nu wie moet niet vragen : wat deeden zij ook met hunne klompen op het ijs? Waarom hielden zij zich niet buiten den oorlog? Daar fchiet mij uit de Romeinfche gelchiedems nog eene gebeurtenis in, van eenen jongen veldheer, djemet heel veel wind tegen een volk, dat voor de vrijheid ftreedt, te veld trok, en van wien men dacht, dat hij gemaklijk dat gantfche volk onder de knie zou brengen, maar die er zoo kaal afkwam, dat men vraagen moest: IVat doet hij met zijn klompen op het Ts ? Zija leier werdt geflagen , en hij zelfs gewond , zoodat de vijandliike veldheer den fpet met hem dreef. Deze jonge veldheer was ... wie zou het gelooven ? ... was .pompejus, en het geval was het volgende. Sek.tob.ius handhaafde in Lufitanië de zaak der vrijheid tegen de overweldiging van sijlla en zijnen, aanhang; lüj behaalde werklijk de ééne overwinning, op de andere, zoodat men in het trotfche Rome het befluit nam , om eindelijk eenen bevelhebber tegen hem te zenden, met zoodanige magt, welke de magt van sertorius en de voorflanders der vrijheid in ééns zou kunnen dempen. Hier toe werdt pomp'ej u s voqr-  ( £45 ) geflagen, èii hóe zeer verfcheiden verfta.ndige raadsiiee-* ren niet konden goedvinden , dat men zulk een aanzien-* lijken post zou toevertrouwen aan een jongman, eer hij de mindere bedieningen bekleed hadt, echter haaldü roMPEjus het door, en toog regelrecht naa Lufitanië , Hier vondt hij metellus een' ouden kundigen Generaal , maar in plaats van zich met denzelven te verëeriigen, en zijn raad in te nemen, haastte pomp jij os zich, om den vijand aan tö tasten, ten einde hij dé glorie der overwinning niet met metellus zou behoeven te deelen. Maar de vrijheids-vrienden vielen, onder het beleid van sertorius, zoo hevig op p o mpejüs aan, dat deze genoodzaakt was, het op een vluchten te zetten, ja, dewijl hij gewond was, en van zijn paard viel, zijnde gewond in zijn dijë, door een pijl, zou men hem krijgsgevangen gemaakt hebben , indien de vijanden, die hem nazetten, over het goudentuig en den kostelijken toom van zijn paard, niet gckrakkeeld hadden. Terwijl ze bezig waren, met den buit te verdeelcu, ontkwam het pompejus ter naauwer nood. Sertorius was voornemens zijne o/erwinning te vervolgen , toen metellus kwam opdaagen, waar op hij naa zijne oude legerplaats te rug keerde , zeggende: Had ik het ovi dat oude wijf (j bedoelende metellus ,) niet gelaten, ik zou den jongen, wakker afgerost, weder naa Rome heiben gezonden. Was dat niet in den eigen» lijken zin : Wat doet ge met uw klompen op het Ts* Sertorius en de voorilanders der vrijheid gingen Voort met vechten en overwinnen, en dwongen m ëtellus zoo wel als pompejus, omLufitanië te verlaten, ja pompejus geraakte zoo verlegen, dat hij aan den Senaat te Rome eenen klaagbrief fchreef, met verzoek , om fpoedig onderhand van volk en geld, hun den hechten ftaat van zijn jeger berichtende, en er bijvoegende dat, zo men hem geene magtige verfterking zondt, hij vcrpligt zou wezen, met zijn leger na Italii na huis te keeren. Maar wat deeden nu de Romeinen? Zij maakten gebruik van verraad , om de voorftanders der vrijheid , en den braven sertorius zich van den hals ie helpen. Men wist sertorius, die zacht van aart was, zoo te tergen, door oproeren, die men ftookte, dat hij ftrengheden moest oefenen, welke men voor wreedheid uitmaakte , en daar door de gemoederen tegen hem ophitlie, vervolgends formeerde er zich, onder d«n veriader-  ( M<5 ) lijken pbrpernaj eene famenzweering tegen se r f cEIü! , door welke hij op een gastmaal vermoord werdt. Als ik nu dit Nernmer eens eindigde met eenftukjen uit c a t z ? Een ezel van de meill ée'ns vroeger losgelaten, Gaat dooien in de Had, en pronken achter ftraten, Hij voelt zich onbelast, hij voelt zich wonder wel, Dies krijgt hij grooten lust tot alle zeldzaam fpel: Het beest, dat vreugde zocht, en niet cn was te vreden, Met vrijheid , met gemak , en met gezonde leden , Komt juist omtrent een gracht,daar d' dén en d' ander glijdt j En daar het welig volk op gladde fchaatzen rijdt: Dit ftaat hem wonder aan . daar komt hij na gedrongen, Daar treedt hij op de baan, en doet er vreemde fprongen. Maar ziet! terwijl het dier onaartig ftaat en malt, Gebeurt 't dat het glipt, en plots ter neder valt. Daar fchreeuwt het lompig beest,daar is zijn been gebroken, Daar heeft 't misbruikt geluk zijn leed aan kern gewroken j In 't kort, het grillig dier, dat ligt daar uitgeftrekt, En wordt nog evenwel van alle man begekt. Nu dat is Ezels werk; dus vrienden, zijt gij wijs, Blijft, daar gij zeker gaat, en houdt u van het Ys. T E LEIDEN, bij L. HERD I N GH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver word uitgegeven.  D E ViAAG'AL (N0 240.) Wat zal nu troef zijn? SINJEUR VRAEG-AJ, ! Ien grappige Vraeg , zèl je zeggen , die ik je dfcf doe. Maer oo;d.el, zei ik je zeggen, niet te hacstigi want die te hard loopt vff t op zain neus, en drift is nijt goed. En boven alle dingen, is 't ommers elk te raedenj dat hij ieu angder nijt in de rede valt, maer zal ik jö zeggen, dat hai hem ter deeg laet uitpraeten, want zei Ik je zeggen, ik altans beftae zo, ik heb liever dat je iri mijn .... jae met verlof, als ik er om denk, ken ik heus worden, zo beus as een fpin, dat je zeg ik liever in mijn i . . . eccetra vak, dan in mam reden. Wel *5s dan elk niet langer de beste uitlegger van zain aigen woorden meer? Hoe. hebben wai het nou? Ik bin evel. Bijt dronken of gek, dat ik nijt zou weten, wat ik ezaid heb. Sommimm lbmmarum, ik behou de uitleg an mairi zeiven. Maer dat ik je zeggen wóu, zei ik je zeggen. Ik fpeul wel iensjes met de kaert, wel jae waeróm zou ik mjt met de kaert fpeulen, as ik er main kostelaike taid nijt an verbeuzel? of om gien grof geld fpeul, zei ik je zeggen , zo as ik wel van onze miester Klaes ehoord eb, dat grote lui, zelfs Keuningen en Prinien doen, as zai V( BEBl. R k vi  ( 243 ) te Spae of te Aeken bij elkaer zain, hoewel zai het in heur aigen langden an er onderdaenen verbiejen, maer zo gatt het, het is al niet eveneens, wie het doet. Zeker Domëm'j was inagfig' teugen 't kaertfpenlen, en kwam in de huisbezoeking, bai braeve jonge lui, die ien Logement hadden begonnen, er lag ien fpul kaeiten op taefel , omdat er ien gezelfchap verwacht wierd, dat die jonge lui begunftigde , daer voer de Domenij uit teugen dat duvelstnig , cn weet ik wat al meer? L>e jonge man ftong langs zain neus te kalken» en wist nijt, wat hai zeggen zou, wel, nou, zelje zeggen, wie ken ook teugen ien Dommenij praeten? zaine dat gien fchriitgeieerden ? jae fchriftgele'erden hier , fchriftgeleerden daer! de Heeren van 't gezelfchap kwaemen op er taid, knap zaegen zai, zei ik je zeggen, dat de hospes zain tronie wel ien vierel Jaeger gerekt was, dan zai ewend waeren, amdelijk vraegden zat em, wat hem deerde, jae zai de man, zei ik je zeegen main deert meer as kiespain, en vertelde, wat Domenij al ezaid ad« ien van de Heeren Helde hem liks gerust, zei ik je zeggen. Hoor , hospes, zai hai, as Domenij weêrkomt, zoo maek, dat er weêr kaerten leggen, en as hai dan weêr zain predikatie, zei ik je zeggen , begint, zoo vraeg hem, hoe lang het eledenis, dat hai met main, je mag me vrai noemen, zei ik je zeggen, op de kaert efpeuld het, maer achter de gordaintjes , ont niet ezien te worden. Zoo ezaid, zoo edaen! De hospes zei ik je zeggen was er nijt-lui bai; teen nae verloop van ienjaer of zoo Domenij weerkwam, lai er ien fpuf kaerten veur de hand op taefel. Domenij Jlgte zijn vinger al op, om de man te beiïrafien, zei ik je zeggen, toende hospes hem vraegde, net zei ik je zeggen, zoo asdie Heer hum eieerd had, hoe langhet eledenwas, dat Domenij zelf met- dien Heer daer en daer op de kaert efpeuld had? En dat in prefentaetie van den Ouderling, zei ik je zeg-  243 ) zeggen. Daer ftong Domenij, zei ik je zeggen , en ■wist nijt te zeggen, as, dat ien mensch nijt altijd ien Engel is, maer wel icns ien zwakke bui het, en dat er zei ik je zeggen, wel iens Keuuings zondigjes ezondigd worden. Zoo weet ik nog een ftorij, zei ik je zeggen, die bai ongs op het derp is gebeurt, wai hadden ien heel vrome leerüer ekregen , nou woonde er bai ongs Steintje de Kraemfter, die zoo zout enziep en kruiniers waeren , maer ook Kaerten verkogt. Domenij kwam an er huis, cn z;:g, dat er kaerten Jaegen, en, zei ik je zeggen, toen hai hoorde, dat Steintje die verkogt, vraegde hai, of zai ook voor hem te koop waeren, jai zai de Hoof, en ftong met open bakkes Domenij an te kalken r, zei ik je zeggen, omdat Domenij kaerten Wou kopen. Hoe veul kosten dan wel al die kaerten, die je in je winkel hebt? zo veul Domenij. Kou, daer is je geld, nou zain zai main , en Domenij gong met de kaerten nae binnen , en maekte er op het vuur ien offer van , met zoo veul grimatzen , of graetie , hoe mot het zain ? as wai nou offeren, zei ik je zeggen, in de offerkist. Toen de kaerten ver'orangd waeren, zai hai, zie zoo vrouw! verkoop nou noit gien kaerten meer, je kent er geen zegen mee hebben.. En, zei ik je zeggen, de vrouw had ze wel 2yiaeren lang verkocht. Den volgenden martdag gong Steintje nae Stad, bij de kaertemaeker, daer zai ze van had, en die man was ouderling van ^.de kerk. Zij vertelde hem , zei ik je zeggen , de ftorij, en vraegde: Wat zai nou doen zou? De Kaertemaeker zei ik je zeggen, zai toen teugen Steintje, jae ik heb de floof nog gekend, zei ik je zeggen, het was zoon goeje ouwe vrouw , hoor Steintje, zai de Kaertemaeker, prefenteer main dienst aan Domenij, en dat ik hem om de klandifjj verzoek, alle weeken iens, jij kent altaid kaerten weer van main kraigen, en jij hebt er ien winstje op ehad, en veuï main zit er ook wat op; verkoop Kk a gij  C 250 ) f jij ondertusfchen maer weêr kaerten, zoo as ik zemaek. Steintje deed weer, zei ik je zeggen, nijd voorraed op, en Domenij had gien zin meer om te offeren, en nog minder om de Kaertemaeker an te fpreken. Wel, Heintje! wat binje evel magtig langdraedig ? as je blieft vraeg-ai! valt me . , . , zei ik je zeggen. Nou luister! ik verdiffendecr het kaertfpenlen niet, as men er zain taid mee verkwist, of geld verfceult, ik fpeul altaid om de Kaizer zain baerd, die het wind, kan hem haelen, en as I ai er gien kans toe ziet, kan hai thuis blaiven. Nou, men gaet zoo makiijk niet nae Parijs, zei ik je zeggen, om de Kaizer zain baert, of woont er gien Kaizer of Kening meer in Parijs? zei ik je zeggen. Ook hoor ik dat de groote lui ien fpul fpeulen , dat ze Ombraesie noemen , cn daer Mahedoors ih kommen, jae, zai lest miester keaes, ik eloof, dat alle Keuningen en Volken in onze daegen ombraesie (peulen, want de heele world is in ombraesie; maer/wij ienvouwige Christenen houwen niet van Ombraesie , ook hebben we niet veul op met Mattedoors. Ien vaederlandsch Jasje, en daer mee edaén , cn van dat {pulletje , zei ik je zeggen, hou jk daerom nog meer, omdat ik er zoo , zei ik je zeggen , -nog al lesfen uit kan trekken, zei ik je zeggen. Kaifc , as we facmen jasfen, cn ien kraigt de vier Keuningen," of de vier Vrouwen, dan wint hai wel het fpul, as de boeren en burgers verdeeld .zijn; maer as die bij ien zijn inienehangd, zelikje zeggen , dan zaine zai miester en baes , ztfodat in dat fpul an den landbouwer zain eer, die hem toch van onze ieriie Vaeder aedam toehoort, wordt weerom egeven, zei ik je zeggen; ook is in dit fpul nooit ien Keuning of ien Vrouw, zei ik je zeggen, Jas, of de miester, maer altaid ien boer. En dat doet main dan denken, an ■die ouwe , ouwe Conflitutie, zoo ten taide van aebram, en van no ach, toen de burgers en boeren wat te zeggen hadden ; en dan fpeul ik pkührig. Nou  ( 2St ) Nou kom ik daer ik wezen most; Wat zei nou troef Zain ? lk zat gisteren aevond te jasfen, met ons vieren., onder ien paip, en ien glaesje bier; wanneer het ger chiurig vraegén, zei ik je zeggen, van ien van ons vieren: Wat is nauw troef? main aen de worreldfe zaeken van onzen taid deed denken, daer men zoo ombraesie fpe'ult, en bai main zeiyen deed vraegen, en wat zei nou troef zain ? Schoppen of Klaeveren, ,of Harten , of Ruiten? Want, zei ik je zeggen, ik verbeeld main zoo in main zeiven, als ik klaever zie, de klaever in de wij, en denk an de ruiters en foldacten, die te veld leggen ; harten doene main zinnen vliegen op het vrouwvolk dat men 'zoo dikwils hartjen noemt, de ruiten laikenen wel waepenborden, van de jonkers, zoo as er in onze kark hangen, en verbeelden in main zin den^£del; en dan moeten de fchoppende boeren zaine. Nou, zei ik je zeggen, denk ik zoo bai main zeiven, zaine da: niet de voornaemfle klasfen onder de mensfen, krijgslui, vrouwen, aedel, en boeren, daer ik dan ook de burgers, zei ik je zeggen, onder begraip? en nou heb ik in men leven, zei ik je zeggen, zulke wongderen beleeft van omwentelingen, krek as een rad van avonture , die onder is, zei boven fiaen ? dat ik dan vraeg, as ik de kaerten zoo bekaik: En -wat zei er nou troef ■wezen ? Je weet toch wel wat troef is, va a eg-al? je zek toch ook wel een fpulletje mee edaen hebben, al was het achter het gordijntje, zoo" als die Domenij. Wel wat deukje dan, zei ik je zeggen; wat zei nou troef wezen? Ei lieve , zet dat iens in jou mpije blaedje , want dat leze ik alle week, van miester Klaes, je zelt er plaifir mee doen an main en meer andere vrinden, en biaif de vrind van HEINTJE KEE5SEN, Kk 3 Zie  C 252 ) Zie c!aar Lezer! zoo vraagt heintje kees s en: Wat zal er nu troef zijn ! Hij fchijnt een raar flag van een' boer te wezen, die zijn hersfers wei geplaatst en nog al wat in den muts heeft. Zijne denkbeelden over het kaartspel komen al vrij fchijnbaar voor, ik heb ook menigmaal gevraagd: Wat kwaad hebben toch de arme kaarten meer gedaan, dan eenig ander fpel? Het misbruik? maar maken dan de menfchen geen misbruik van alles ? En is er daarom niets goed of geoorloofd ? wie zal het misbruik goed keuren ? Wien verveelt het niet, wanneer hij een genoeglijken avond met een gezelfchap denkt door te brengen, dat hij zien moet, hoe aanftonds de fpeeltafels v/orden klaar gezet, en de geheele avond, dien men dan al wat rekt, doorgebracht wordt met fpeulen, en dikwijls hebzuchtig begeeren van zijner vrienden beurs? Zal dan met fpeelen wel iet. nuttigs voor het menschdom verricht worden ? Zal hij, die zich aan het fpel verflaaft, ooit zijnen pligt als mensch en burger behoorlijk vervullen? Heintje heeft al heel vernuftige gedachten over de betekenisfen van het kaartfpel, of zij gegrond zijn? is eene andere vraag, Ten minsten, er is reden om te vragen: of boeren wel de rechte benaming in dit fpel is , en of het niet ouwlings geweest is boeven ? Omdat zij in 't Fransch Valets of de knechts heeten, die men in ons oud Hollands , boeven , noemde , toen nog een' naam van goede betekenis; zoo verandert alles! Trouwens, ik meen ook al gelezen te hebben , dat de Franfehen ook in het kaartlpel eene groote verandering hebben ingevoerd, en er de Koningen uithebben gebannen. Zoo iopen de goten, als het regent. Misfchien zijn mijne Lezers nieuwsgierig, wat anderen welzeggen, van de betekenisfen van het kaartfpel, kan ik er hun vermaak mede doen, dat ik het volgende overfchrijve ? „ De Ipeelkaarten zijn bekend, zins het jaar 1388. Derzelver uitvinding'wordt toegefchreven aan zekeren jac13uemin g r 1 n g 0 n n b u e. , die dezelve vervaardigde, om er den zwakken karei, den VI. Koning van Frankrijk mede te vermaken. Bij het getuigenis des aangaande in de Kronijk van jean s a 1 n t r e', kan men voegen eene aantekening uit de Rekenkamer, waar uit blijkt, dat charles poupart, Theiattrier diens Konings, „ 56 Parijfche Huivers gegeven heeft aan „tacq. grinoonneub., fchildei', voor drie fpel„ len kaarten met goud en kleuren, om den Koning te • ver-  C 253 ) „ verlustigen, in de tusfchenpoozen Van zijne droev* „ ziekte. " ,, „ Alle fpellen, waar Van men melding vindt in eenige Ordonnantiën van charlemagnb, S t. Loüis" x ar el den IV. en ka hel den V. *fê#lft?pen) zijn een ander bekend wapentuig, en de Klaver™ duiden het voeder aan." Ik heb dit zoo ééns afgefchreven, als niet onaards voor de hefnebbers. Kan men er tevens niet uit Jeei*aö hoe onzeker alle beeldfpraak is, dewijl vernuftig* koD* pen, gelijk onze heintje er één van is, er li,-tuk eene betekenis aan kunnen geven, zoodat men ou het laatst, als die uitleggingen vermenigvuldigen, niet w-et wat men er van maken zal ? * Wat nu de vraag van heintie bijzonder betreft IVat zal er nu troef wézeh! Ik verlang, om de waaiheid te zeggen, wat er de - ntwoor.de*. van maken zal lk doe de vraag, wat den zin betreft, daaglijks en ik geloove, ook veelen met mij; maar wie zal hem beter be-  ( 25| ) leanrwoovden, dan de tijd? Wij zullen derhalven geduld moeten hebben, gelijkdie vriend, die zijnen vriend wil.ende bezoeken , aan de meid vraagde : oi de baas t' huis was ? Op welke vraag de man van het huis van achteren riep: o vriend ! wil je een oogenblikjen wachten, ik en mijn vrouw , wij pluishaairen er om ? Ja wel pluishaairen ! Wanneer wij zoo de gefchiedenisfen der volken nagaan , en bijzonder van de Romeinjche Republiek, ja, mag ik er niet wel onze Nederlanden bijvoegen? En behoeft men de zoogenaamde Kerk. ïijke Gefchiedenis wel uit te fluiten? Was er dan niet een genoegzaam eeuwigduurend pluishaairen over die vraag: Wat zal er nu troef-zijn? Dan hadt men te Rome Koningen, dan Burgemeesters, dan Tienmannen, dan Tribunen, dan Dictators, en eindelijk Caefars of Dwin. felanden; dan hadden de Patricien, dan de Plebejert et meesterfchap, dan waren in de kerkgefekiedenisfen de ketters, dan wéér de rechtgelovigen de baas; dan verwonderde de wereld zich, dat ze Aria'ansch was geworden , dan werden de Arianen overal vervolgd; dan hadt men in ons land Vrijë Volken, dan Graaven, en onder de Graaven , dan de Hoekfchen, dan de KabeljaauwJchen in 't bewind , dan waren het Stadhouderlijke, dan Stadhouderloze tijden! Wanneer zal het menschdom e:v,s wijs worden? Wanneer zal waarheid, deugd, en liefde i dat is het waare Christendom, het bewind hebben, en alle menfchen gelukkig zijn? Te L E T D E N, bij j,. H E R D I N G H, En alömbij de meeste Boekverkopers, daar-dezelve wecklijks a één an één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 341.) Wat dunkt u van dit monjierjen? en Hoe behooren Requestcn te worden ingericht ? mijn heer de vraag - ai.! ÏCorte dagen geleden fchommelde ik eenige oude papieren van mijnen Overgrootvader, den ouden jan de vrager, van wien ik u meer dingen heb medegedeeld, en die, in zijn zoort, al een zeer zonderling man moet geweest zijn; eenige papieren, zeg ik, fchommelde ik van dien ouden j a n zo eens om, en vond er al eene heele partij; bijzonder genoeg in derzelver zoort, om eenige opmerking te verdienen. Ik zal u een klein proefje opgeven tot een monster, en als u dat aanflaat, zal ik u de ganfche partij maar toezenden, die ik geloof dat aan 't moafter zal voldoen. «— liet geen ik u toëzende, is een Fragment uit eenige bekendmakingen aan 't gemeen. Ik zal de {pelling, noch de nijl van den ouden Heer, maar mijne eigene volgen. Ik vlei me dat het één en ander u wel zal aanfiaan, in een tijd vooral nu de Fragmenten zoo in trek zijn. ——• V. deel. h 1 J5 E-  f 256 ) BEKENDMAKING. • Men ïs van meening alle de uitmuntende werken van Bartoldus Mevius aan den meestbiedenden te verkoopen, 's mans hooge jaaren hebben kern eindelijk het b'efluit doen nemen, om de wereld dien grooten dienst te doen, waar men zo lang reikhalzend naar verlangd heeft: Zijne werken zijn te beroemd, en van veelen al te dikwijls gebezigd, om er iet meêr van te zeggen, dan er alleen een Catalogus van op te geven. Catalogus van eenige Paketten met gedichten van den wijdvermaarden en zeer beroemden Bartoldus Mevius. No. 1. Een Paket met Nieuwjaars Gedigf en,-reelmaalen voor onderfcheiden Perfoonen gebruikt , en gebezigd',, zo wel van lage als hooge, van onedelen, als edelen , van kleinen als grooten, van minderen als van aanzienlijken , van ongeleerden als van geleerden, van domkoppen zoo wel als van vetdichte verhanden, van ezels en van menfchen , welke zedert het begin dezer eeuwe alöm zoo' veel roem hebben weggedragen ; zoodat ieder altoos den mond heeft vol gehad van de Rijmen van den Dichter Bartoldus Mevius, meest bekend onder den grootfchennaam van den Poëet op den Berg. —— Onder deze Gedichten worden nog oude afftammelingen gevonden van den OudGrootvader van onzen Bartoldus, zijnde dezelve altoos met zeer veele zorgvuldigheid bewaard.' Het zijn hukken van beproefde waarde, omdat zij in verfcheidén Schooien gediend hebben , en bij een groot aantal Kinderkoningen oniterflijken roem verworven. Deze oude handfchriften zijn wat beplakt —— dan dit vermindert geenszins derzelver waarde, naardien de fcheuren en lapperf de egte kenmerken dragen van oudheid, en de oude Dichters zijn immers de besten; gelijk de Oudvader Ba-  ( 257 ) vifu in zijne beroemde Rijmen elders getuigt. , NB. Op ieder Gedicht heeft de naukeurige Dichter juist aangetekend, hoe dikwijls hij van het zelve heeft gebruik gemaakt, en tegens welken prijs van hem geleverd , het welk geen klein gemak den Koopers moet verfcharFen, en de waarde van dit werk, 't geen met regt de'n werk op zich zeiven mag genoemd worden, nog grootelij ks vermeerdert. Een ieder zal dra zien , en overtuigd worden , dat men omtrent deze Hukken weinig behoeft te fnoeven of te zwetzen, alzoo ze van zich zeiven genoeg in ftaat zijn de eer en roem van hunnen maaker op te houden. In . dat zelve paket heeft men nog eenige verhaalen van oproeren, muiterijen, omwentelingen, remo veringen , mitsgaders de lof van plunderen in de vorm van een Heldendicht, benevens de beste gereedfchappen , om* alles binnen een engen en bekrompen tijd op de gratieufte wijze te kunnen kort en klein liaan. Benevens deze befchrijving vind men ook, om de zaken in een klaar licht te plaatzen, en elk met een opfiagvan 't oog een juist idee te geven, hoe 't fcfch hefabe toegedragen, eenige zeer accurate plaaten, door de beroemdfte meesters vervaardigd , en naar 't leven afgetekend. Onder anderen ziet men hier eenen Priester afgebeeld , zeer ijverig in zijn Sermoen, handelende over den Broedermoord van kaïn en abel. Achter deze plaat vind men het Sermoen zelve in goed leesbaar fchrift. Waar in beweerd word, dat kaïn in een oproer, of bij eene gedenkwaardige omwenteling, met een ftok zijn broeder abel de hersfens zou hebben ingeflagen, tegen het gemeen gevoe» len, waarin men gewoon is te beweren, dat het of met een ezels kinnebak, of met een fmids voorflaghamer zou gefchied zijn. . Apropos ik heb nog vergeten te melden, dat in de Plaat naast den Predikftoel van den Sermoen doenden Pater, een geduchte groote ftok ftaat, Lis wel-  C 258 ) welke zommigen meenen, dat de ftok zou moeten afbeelden, waarmede kaïn zijn Broeder heeft dood geflagen, terwijl anderen van oordeel zijn, dat het op den Redenaar zelve zoude zien, en een ftok verbeelden , die over lang in de oudite tijden nog zou gebruikt zijn. tegen eenige verdervers van het Vaderland, v/ier huisraden, meubelen, glazen enz. men ermede had koit en klem geflagen, en dat het dien ftok zou moeten verbeelden, Zoo als er toen ter tijd in de daad nog een te vinden was, en bewaard wierd als een Familie - ftuk, bij den daar Sermoen doenden Priester. Neg meer Ra¬ riteiten en bijzondere ftukken zal men in het Paket No. i. zelve aantreffen, welke alle zoo uitvoerig, hij eene Ampele bekendmaking, niet kunnen vermeld worden: maar die daarom niet minder in waarde zijn, dan de reeds opgenoemde, en geannonceerde. . Zie daar Heer vraag-al, wat zegt gij van dit Monjlertjen ? Ik zal nu ras zien of het u aanftaat, en gij in de geheele partij fmaak hebt. Wanneer gij namenlijk dit Proefjen aan de wereld vertoont, met het zelve 3n een uwer Nommers te plaatzen: Maar kat ge de partij, dat zal een bewijs zijn, als dit monftertjen niet aan het Publiek vertoond word. ■ Dan leef er mede zq als ge goedvindt, evel goede vrienden; dat meen ik te blijven zo lang ik leef., en teken mij dus Uwen Vriend GERRIT de VRAGER. mijn heïr de vraag-al! Een gretig Lezer zijnde van uw weekblad , heb ik mij meenigmaal verheugd, daar in, zoo wel ftukken voor kleine als voor groote verftanden, aantetreffen. Daar ik nu tot de eerste beEoore, neme ik de vrijheid, VEd. E i i ■• ■ ■ < • me_  ( 259 ) jpe&e eens eene vraag toetezenden; welke zq £ii het lillikken kunt, ik zeer gaarne in een van Uwe Nos. geplaatst zag. Zij luid dus : „ En hoe moeten Requesten zijn ingericht! " De reden hier van is; daar mijn beroep aan geen gild onderworpen is, kan elk, die maar wil, baas worden; het welk thans maar wat al te druk gebeurt, en dus het fpreekwoord bevestigt, dat veele verkens dunne ipoeling maaken, zo vreeze ik, dat 'er zelfs nog poepen en knoeten in zullen komen: want die klanten we.en hun gat tog overal in te draaijen. Maar daar ik nu van ouder tot ouder, burger van ons dorp ben, zo wilde ik bij requeste verzoeken, dat 'er op onze plaats van mijn ambagt geon een meer mogt baas worden, en dat die 'er waren, moesten uitfte;ven; want ik geloof vvaaragtig, dat 'er anders voor mij en mijn jongens, die allemaal mijn helpers zijn, geen droog brood zal overfchieten; en dat het moffegoed al mede op die duivel-, fche Vrijheid en Gelijkheid durft (iaat maaken. Behalven dat men mij, die om zo te fpreken, een familieberoep waarneem, immers zoo min een uitfluitend recht voor en in mijn geflacht zal weigeren, als zoo veele andere fabrieken, fchoon die meestal in de Steden, en van groote lui zijn. , Dan, ik ben met twee dingen maar het meest in de broei; voor eerst om het op te Hellen, en dan waar ik 'er mee naar toe moet. Jn 't eerst had ik gedacht, mij zeiven uit deze zwarigheden te zullen kunnen redden, door de hulp van onzen Schoolmeester in te roepen, en mij dan bij onze Regering te adresferen; toen mij bij toeval het nevensgaande Copie-Request in handen kwam en mij in plaats'van L1 3 ' voor  ( 2ÖO ) voor te lichten, dezelfde man liet blijven, of mooglijk nog dommer maakte. Want wat het fmk zelf aangaat, dat fchijnt ingericht aan één Collegie, en echter, naar de titels te rekenen , tegen verfchillende te fpreken, en wat de Heller aangaat, fchoon hij als gewoon fchrijver nog verftandiger moet wezen dan onze Schoolmeester, die, bij mijn weten, nog bij geen een Genootfchap om Lauwrenheeft gebedeld, heeft echter zijn ftuk in dezen, zoo ik wel onderricht ben geen gehoor verworven, en is voor Notificatie ■ — zoo noemt men dat geloof ik, aangenomen. Zoo dat gij, mijn Heer de vraag-al, nu duidelijk genoeg kunt zien, dat ik in de volltrekte noodzaakelijkheid was, om mij bij U, die zelf ook een foort van Erfrecht op 't vraag-al fchrijven, fchijnt verkreegen te hebben, ter voorlichting te adresfeeren. En indien ik eenigzins door uwen bijftand in mijne oogmerken moog flagen, kunnen uwe Nrs. ftaat maaken op eene onafgebroken Erfopvolging, zoo wel in 't vrouwelijke als mannelijke geflacht, in de eerfte plaats van de Bibliotheek van UEd. Dien. en Gretigen Lezer, ZORGHART van WANGUNST. Holland 14. Nov. 1793- P. S-. Mijn Heer ik zende u vertrouwelijk het bijgevoegde ftuk in zijn geheel; aan u zeiven overlatende, of de naamen, in geval van plaatzing, 'er bij, of af behooren gelaten te worden. —Hetzelve is echt. ZEER  C 261 ) ZEER ACHTB. EDELMOGENDE HEERE GECOMMITTEERDE RAADEN VAN HOLLAND EN WESTVRIESLAND, IN WESTVRIESLAND. ,, Alzoowij met de uiterfte Hoogügting enEerbiedighëtjd, Schout, Schepenen en Kerkmeester en, van -1-*** de vrijheijd neemen om UEd. Achtbaare ons vriendelijk verfoek voor te draagen, en te kennen te geven, hoopende van gantfeher harten dat UEd. Hoog Mogende ons verfoek met een gunstig oog zal aanfcliouwen? UEd. Groot Mog. gelieve dan te weeten, als dat wij°? onfe p]aats door de Alvermogende hand Gods gekregen hebben, een Baas Timmerman, genaamt ***** van de Proteftanfe öfF Gereformeerde Religie, een broeder met ons in den Heeren, en in onfe Gemeente Zoo is het met alle Agting en Eerbied, dat hij, ènde' wij Schout, Scheepenen, en Kerkmeester-en, op het vriendelijkfte verfoeken, terwijl hij een zuijnig beftaan heeft, of hij zoude mogen betimmeren de Kerk, en Pastorie van ****, wij hoopen van gantfeher harten, en alle fmeekingen, dat UEd. Agtbaare ons verfoek zal aan. fchouwen met een gunstig oog, terwijl zoo het ons voorkomt, veel zoude uitwinnen voor het Gemeene Land, om dat hij bij ons en Kerk en Pastorie woon"SUS is- — Zoo hoopen wij allen dat wij van UEd/ Hoog Mog. te zullen mogen ontfangen een gunstig Apostil. & Be veelen verder UEd. Hoog Mogende in Gods Heilige Befcherming, en blijven alle-UEd. Hoog Mog. onderdanige Dienaars. • Is getekent door ons Schout, Scheepenen en Kerk* meesteren. Schout, ***, Scheepenen, ***, Kerknetter en, *** en ***,■ Pit  ( SÖ2 ) Bit ia gehéld door ***, Schoolmeester te **•**. Zlg noemende Meededinger naar onderfcheijden Prijsvragen." Ik heb de naamen van dit on'gineele ftuk te mg gehouden. Indien misfchien de Steller, de Schoolmeester £e ***•*, er 0p gezet mogt zijn, kan hij zich met behoorlijk Certificaat, dat hij er in de daad de uitvinder van is , adresfeeren bij mijnen Uitgeever. Hadt gij wel vermoed Lezer! dat dit jaar 1793. dus Zou eindigen met een paar, brieven als de bovenftaande, of hadt gij geheel iet anders verwacht? Wel nu, eh waart gij de eenige wel, voor wien dit jaar een anderen fcitgang heeft, dan zij zich beloofd en voorgèfteld hadden ? En hoopt gij nu niet, met alle anderen, dat aï> ■w"eer het volgende jaar beter zal wezen ? TE L E T D E N, hij L, H E R D I N G H, jj& alom bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijk a één en één halve fcniver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. (No. 242.) Wat zullen wij nog beleeven! IVloet de afloop van het oude, en de aanvang van het Nieuwe Jaar ieders gemoed, hoe lustig het anders geiiemd mogt zijn, niet met ernftige gedachten vervullen? Bijzonder, in de tegenwoordige gefteldheid van zaken? Wie vraagt niet : Wat zullen wij nog beleeven? Wi» wenscht niet om eene heuchlijke uitkomst van alle de verwarringen en bloedtoneelen, die wij tot hier toe belèefd hebben? om eene vrede, die tot heil van het menschdom ftrekken mogt? Zal de volgende brief van mijn vriend gerrit dan wel te onpas aangebracht wordea» en verdient hij geene overweging? V. deel, M ra jmij n  C fl<74 ) MIJN HEER. DE VRAAG-ALÏ Onlangs las ik in de Courant: ., Beflotennog een Cam* panje te doen, ten dien einde is het pian voor den aanfiaanden veldtogt van 't j'aar vier- en negentig reeds beraamd ". — •' Mijn hart ontroerde op het lezen van deze woorden I Lieve God! is het mogelijk ! zeide ik bij mij zeiven, dat men In koelen bloede met de uiterfte bedaardheid een plan gaat beramen, hoe men op de bestmogelijke wijze zijne eigen natuurgenooten zal om 't leven brengen, het beste plan beraamd, om de meeste menfchen te vermoorden, de meeste fteden en landen te verwoesten, en derzelver ingezetenen ongelukkig allerrampzaligst te maken ? ■ Zou men zeggen, dat erzulke wezens konden beftaan hebben, die tegen hunne eigene Natuurgenooten plans kunnen beramen van zulke moorddadige gevolgen ? » - Dit doen nogthans menfchen, redelijke wezens, die eene zoo edele beftemming hebben. Redelijke wezens tegen wezens van geene minder edele nttuur, dan zij zelve zijn, wezens vaneenen en denzelfden goedertieren Vader voortgebragt, die zoo geneigd is, om alle zijne fchepzclen wel te doen, en naar hunnen aart gelukkig te maken! Is het mogelijk, dat menfehen tegen menfchen zoo wreedaartig woeden kunnen! Wiens hart krimpt niet weg, zijne aandagt flechts voor een'-  ( 265 ) eenige ©ogenblikken bepalende bij de rampzaiigfte aller gevolgen, de gevolgen van het oorlog! Die alvernielende gevolgen, waarin men zoo dikwils flechts in weinige op eikanderen volgende oogenblikken zoo veele duizenden malkaideren ziet vermoorden ? Wanneer men velden , zoo wijd het oog reiken kan, enkel bezaaid ziet met verflagenen ; bezaaid ziet met dooden en verminkte ligliamen ! Welke akelige tooneelan! de vaste de zekere gevolgen van een bedaard genomen plan in de Kabinetten en Raadsvergaderingen. En of dit nog niet genoeg ware, zo komt er nog bij het verwoesten van fteden en dorpen. Het verwoesten van landichappen , Staaten en Gemeenebesten, het vernielen van zoo veele nuttige zaken, van zoo veele edele en kunftige gewrochten , die de verwondering van al de wereld tot zich trokken. En of dit alles nog niet genoeg ware , ftort men millioenen van menfchen in denrampzaliglten ftaat, in eenen ftaat van de uiteifte wanhoop ! Zijn deze de gevolgen niet van eenen alles verdervenden oorlog? Geene pestis zoo geducht, zooverilindend, zoo vernielend ; 't is waar, in weinige dagen, weken , in weinige maanden kan eene woedende pestziekte foms eenige dtiizende menfchen in het graf fleepen. Dan in éénen veldflag, welke flechts weinige uuren duurt, kunnen zoms op eenmaal zoo veele menfchen fneuveleft, als bij «ene pest in verfcheiden maanden, en wat is het dan nog Mm a on<  ( 2(5(5 ) oneindig beter te vallen in de handen van eenen liefderijken God, en bafmhartigcn Vader, dan in de handen yan eenen bloeddorftigen vijand, wiens barmhartigheden zelfs wreed zijn? mmm*> daar en boven hoe geducht ook eene woedende pest zijn moge, zij is zoo vernielend met, als het allerverwoestend oorlog. De pest vernielt menfchen , maar verwoest geen landen , geene dorpen, of fteden. De overgeblevenen behouden hunne bezittingen, daar het oorlog en menfchen en bezittingen beiden verwoest. « Deze rampzalige gevolgen heeft'men uit het beraamde plan voor den Veldtogt van vier- en negentig te wagter. Wiens hart moet niet ontroeren , niet wegkrimpen bij de overdenking, welke donkere wolken ons over't hoofd, en over geheel Europa hangen als ge.-eigen van beraamde plans bij Vorften en Volkea! Het bloed heeft reeds gêftröorttd, als rivieren. De óudfte , en van ondervinding kunnende fpreken krijgslieden getuigen, dat zij nooit moorddadiger veldflagen hebben bijgewoond , dan in de Campagne van drie- en negentig. Nu is het plan reeds beraamd voor het volgend Jaar. Dit Jaar, het Jaar van vier - en negentig geeft de akeligfte vooruitzichten. Hoe veel menfchenbloed is er reeds vergoten , en worden de Veldflao-en, hoe langer het oorlog woedt, ook hoe langer hoe bloediger , hoe langer hoe moorddadiger. Ne-  ( 2Ö7 ) Nemen de wreedheden, de woede en de verwoestingen hand over hand toe, naar gerade het oorlog blijft voorduur ren, welke jammerlijke welke allerakelijkfte tooneelen ftaan er dan niet aangericht te worden in het jaar, dat op dit bloedig jaar van drie - en negentig volgen moet! — — Mijn hart krimpt weg op de enkele overdenking, en dat moetelks hart doen , wie flechts een enkel vonkjen menfchenliefde in zijnen boezem gloejen voelt. Is er dan o Vorsten en volken ! nog geen bloed genoeg vergoten ? Moet dat edel vocht nog overvloediger op den aardbodem ftroomen? Moeten er nog jammerlijker, nog ijsfelijker verwoestingen in Europa worden aangerigt ? Zijn er nog geene fteden en landen genoeg verwoest ? Nog geene menfchen genoeg ongelukkig, allerrampzaligst gemaakt? Hebt gij alle menfchelijkheiduitgefchud , om plans te beramen , die ten gevolge zullen hebben , dat gantsch Europa door de oorlogsvlam verwoest word? En wat hebbende arme ingezetenen gemeen met uwe veruitziende oogmerken , waar van zij niets kennen , dan de uitwerkzels, welke voor hun zoo allerrampzaligst zijn? Wat hebben de uitvoerers van uwe plans gemeen met dezelven? de krijgsbenden , welke gij aanvoert, om uwe oogmerken uit te voeren, welke bij duizenden worden aangevoerd als fchapen ter flagtinge; hebben alle die ongelukkigen wel iet anders gemeen met uwe beraamde plans dan dat Mm 3 de  ( 268 ) ie eene veelal de vvreede uitvoerers zijn van dezelve» terwijl de anderen lijdelijk de treurenswaardige gevolgen daar van ondervinden tot hun geheel, tot hun on- herftelbaar verderf? Dan moet het menfehenbloed nog ruimer ftroomen ? Moeten de rampfpoeden van eenen alles vernielenden oorlog zich in Europa nog verder en wijder uitflrekken ï Is men nog niet genoeg verzaad van bloed , van bloed en menfchenflachten ? Heeft het oorlogszwaard nog niet lang genoeg het lauwe menfchen» bloed gedronken , de oorlogsvlam nog geene fteden en landen genoeg verwoest? Zijn de ftaaten en landen nog in geene verwarring genoeg gebracht ? Zijn de in - en opgezetenen nog niet laag genoeg vernederd ,en in den grond bedorven? Zijn ze nog niet genoeg uitgemergeld, of Moeten zij allen zonder onderfcheid tot de uiterfte armoede, tot den bedelzak gebragt worden? — Zijn de fchatkisten nog niet genoeg geledigd? Of is er nog een overfchot, dat befteed moet worden, om de nog overfchietende landen te bederven, en die menfchen, welke het rampzalig oorlogslot nog niet gefmaakt hebben, gelijkte ftellen met die, welke door het zelve in den jammerlijkften, den allerdeerniswaardigften toeftand geftort zijn geworden? Moet er nog een veel akeliger nagt van rampen 6p het hart der volken vallen, en alle fchemerlicht van ee« nig geluk en voorfpoed verdonkeren, ten eenemaal uitblus-  C tf9 ) blusfchen ? —- Zal man Had bij ftad.... zal de oorlogsvlam ftad bij ftad aangrijpen en verbranden, zal dat hongerig vunr nog alles verwoesten, alle landen, alle ftaaten nog gaan verderven, waar 't tot nog toe niet gewoed heeft? Zal die oorlogsvlam van land tot land, van het een Rijk tot het andere, van den eenen Staat tot den anderen overflaan, alles verwarren, ten onderfte boven keeren en verwoesten ? . Wiens hart krimpt niet, word niet bij de enkele overdenking dier jammeren en rampen van een gefcheurd ? en wat zal het einde wezen? Na lang bloed vergieten, na lang oorlogen, na lang verwoesten van Staten en landen, na miUioenen va» menfchen ongelukkig, allerrampzaligst gemaakt, na zo» veele miilioenen goeds verfpild te heb beu, wordt de vrede gefloten, en mén geeft ieder het zijne weder, na dat het eerst is uitgeplunderd, verwoest en de ongelukkige ingezetenen verarmd zijn, en.... Dan heerscht 'men dikwijls over kruipende flaven: maar zulke flaven, die niets bezitten, waarvan de Staat geen voordeeltrekken kan! Ziet daar Vorsten en volken! ziet daar de rampzalige gevolgen van uwe beraamde plans, van uwe beraamde plans voor het jaar van vier - en negentig! Keert nog in tijds te rug van uwe voornemens, ziet af van uwe genomen opzetten, fchenkt de vrede aan Europa eens weder, waar men zoo algemeen, zoo emftig om fineskt  ( 27° ) faieekt! Is niet de algemeene item van gantscli Europa, een geroep om vrede? Geen grooter, geen algemeen gewenschter gefchenk zult gij immer aan het menschdom gefchonken hebben, dat dat gij de vrede aan Europa wedergeeft! Mannen en vrouwen, weduwen en weezen. Het geroep om de vrede is algemeen, omdat het verderf, 't geen het oorlog aanbrengt, zoo algemeen gevoeld word! . Geen grooter weldaad zult gij ooit het menschdom bewijzen , dat algemeen zucht onder den last, den ondraaglijk drukkenden last, eens alles vernielenden oorlogs! O verkwikkelijke, oge- wenschte vrede; keer dan weder, en herftel, zo er mogelijkheid tot herftellen op is, onze diep vervallen zaken, opdat wij eens wederom verkwikkelijk mogen adem halen! ■ Ut ben GERRIT db VRAGER. TE L E T D EN, bij L. HERDI N GH, En alöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijk a één «n één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. N'. 243. Wat beleeft men al! ÏÏër is ruim een jaar geleden, dat de vraag-At zijne laatfte vraag deedt: Wat zullen wij nog beleeven? Wel nu, geduurende het afgelopen jaar 1794hebben wij nog al zoo wat beleefd. Zedert heeft de vraag-al opgehouden met vragen: Waarom? Sommigen hebben gezegd, dat de man dezer wereld overleden waS. Abuis Koster! Hij is nog fpringlevend, fchoon hij thans een jaartjen ouder is geworden, dan hij'in Jamiarij vier' en negentig was, en kan dit wel 'anders, volgends den ónfeilbaren regel Van Vader bersi-dsen, in zijne laatlte zoo gemoedelijke opwekking, die te gelijk met den Herderlijken Brief van br'ancadoro, Bisfchop van Nifibi, (is het ook Nullibi! dat is, Nergens huizen ? zo. men wist, waar de burger brancadoro ziet» onthoudt, zou men het hem zeiven wel eens kunnen vragen,) eene laatfte fttiiptrekkende poging was, om de zegepraalen der Franfehen te fluiten ? te weten, voleends den burger bsrendsen is iemand, die dit jaar 16. jaaren oud is, toekomende jaar, 17, het verhaat zich, zo hij onder de levenden blijft. — Maar waarom heeft de vRaag-al dan ruim een jaar lang opgehouden met vragen? — Om geene andere reden, dan omdat brij niet vragen mogt. Dood cpnvouwig! Naar de Conilitntie van voorleden jaar, die men thans wettig de oude Conltitutie mag heten, - V. deel. N n ©f  of zij ooit in eenen anderen zin, naar waarheid, den eernaam van de oude heeft mogen voeren ? 4011 thans eene overbodige vraag wezen; naar de oudé Conitituti'e, ^zcg ik, hieldt men het vragen zelve , dat anders altijd en alom heeft vrijgeltaan, voor ongeoorloofd, zoo dra men bang was, dat het voor de oude Condmuie, of voor die en die, of voor den vrager zeiven gevaarlijk kon worden. Zie, Lezer! ik heb nog geene gelegenheid gehad, om mij ééns ruiterlijk te verklaaren , omtrent het verbod van den' vraag-al, maar wat beleeft men al? Ei! is dat niet een gefchikte Echt op mijne laatf.e vraag: Wai Zullen wij nog beleven? Meent gij, dat de vraagal verboden is geworden, omdat zijn gefchrijf gevaarlijk was voor land of kerk of ftaat? Mis, Burg-er! Hoe dikwijls heeft de vraag-al niet gezegd, dat hij zich met geene publieke zaken bemoeide? Hoe! rookte hij niet zijn pijpjen in rust en vrede? En waren zijne vragen niet droog en onnozel? Zoobij zijn neus langs? Wat dan? Wat beleeft men al? De toenmalige beiluurers, zelfs de Reftor van Levdens Hoogefchool, waren bekommerd, dat de v r a a g-1 a l door zijn vragen zich zelve in ongelegenheid zou brengen, gelijk dat iemani door onnozelheid ligt kan overkomen, en daarom werdt de vraag-al verboden; om den Schrijver voor gevaar te hoeden. Wat, beleeft men al? Nu, alles in het welnemen! Hoe dikwijls heb ik wel gewenscht naar eene gelegenheid, om die goede vrienden raar eisch te bedanken , voor hunne goede zorg, en wat beleeft men al? nu beleef ik die gelegenheid» en kan ik nu hen wel beter bedanken, dan met de bovenitaande verklaaring? Dus afgedaan! Wat.beleeft men al' Eene vraag, die in zeer veele gevallen gefcüieden kan, omdat er in het menschlijk leven en bedrijf zoo veele zeldzaamheden en veranderingen voorvallen, daar men zich over moet verwonderen. — Wat beleeft men al? Kon in alle eeuwen gevraagd worden. B;j voorbeeld: Hoe menigmaal kon men die vraag onder de oude Conftitutie niét doen? Wie vraagde niet: Wat beleeft men al? toen hij den burger brancadoro eens en andermaal het land zag doorreizen, om te vormen' Met welke oogmerken? Behoeve ik meer te doen, dan dit te vragen? toen men zoo veele uitvindingen zag ver-  < 273 > vermenigvuldigen, om, op eene fatzoenlijke wijze, aan g.èlü te komen ? Toen men een Corps Landzaten zag aanwerven? enz. enz. enz. Maar, ik kom nader ter zaak. Ik heb dezen winter een klein reisjen gedaan; toen ik van huis giro-, was alles nog bij het Oude Onze goede willem en zijne Echtgenote in den Haag, zijne Vorstelijke Zoons aan het hoofd der Legermsgten, duchtig bezig, om alle Franfehen daad te filaan, gelijk reeds zoo ,me' igmalen gefchied was. — Oranje was de leuze , in de Bede-uwen verzekerden veele leeraars der openbare kerk, dat de Franfehen, als Godverzakers, nöoit zegen konden hebben , dat de God van Nederland hen wel weder, gelijk zij verhaalden aan d tr mo ur. i-•& r gebeurd te zijn, Willige boomen voor Soldaten en gewapende manfehap zou doen aanzien. Ene van een ander gevoelen was, durlde niet kikken , maar moest zich vergenoegen, in ftilte den iiitllag af te wachten, alzoo alle fpreken , alle requesten, het vragen zelve, verboden was. Die een Request durfde prel'enteeren, hoe zeer het ook ten welzijn ilrekte, werdt geconfineerd. Adres aan Amfterdam! Enfin! Dus was ten naasten bij de gefteldheid, toen ik op reize ging. Maar, als ik, na een kort verloop van eenige Weeken, terug keerde, was ik zoo opgetogen over het geen ik allerwege zag, dat ik mij niet kon onthouden , om uit te roepen : Wat beleeft een mensch al ? Zal de Nakomeling het wel willen gelooven ? Hoe vreemd zag ik op ? Elk droeg^ een driekleurig lint of kokarde, en de oranjekleur was weg i Nog ijieer! weg was willem en whlbmijntjeni weg waren de Oranje - Helden! Alöm de hekkens verhangen, en de kusfens opgefchud! In plaats van Oranje boven! was het nu Vrijheid , Gelijkheid , Broederfchap! Ik zag zelfs lieden met driekleurige linten bij uitltek nitgedoscht, die te vooren geheele vladen op hunne hoeden hadden gedragen, om hunne verkleefdheid aan het voorheen zoo dierbaar hui» boven anderen te toonen. Ik hoorde nergens Wilhelmusjen zingen of fpeelen , maar alles danste en zong de Carmagnolen, en de Marfcilliaanfche Marsch. Thuis gekomen werd ik door mijn kleinzoontjen, wel bekend aan mijne Lezers, verwelkomd. De borst begint nu ook al onder en boyen uit de broek N n 2 tg  < *74 > te komen; en is reeds zoo ver ge"orderd, dat hij de Etymologie, de kracht en nadruk, en de Parallelie der woorden Ci'oyen en Burger beuudeert, terWijl de Romeiniche Gercniedenis van stu art, want de ouden zel.-en kan hij in hunne eigen taal nog niet grit" veritaa.i , en de yaderlaudfche van wagenaar hem telkens hof oplevert, om het een en ander met de tegenwoordige tijden te vergelijken. Hij fcheen mij toe recht vrolijk te zijn, en e-/en als ot hij een Citoyen zelve was, zong hij bij aanhoudendheid , bijzonder hadt hij telkens een of ander Couplet in den mond van eenen Zang aan de echte Batavienn, dien hij mij zeide te Amflerdam opgedaan te ' hebben, bij den Burger - Boekverkoper j. ten brink, in de Nes. Dezen zan? zong bij op de wijze van de Marfeilliaanfche Marsch, of A'-lons Eitfans de ia Patrie. Ik zal er het eerste Couplet van alïcOlijven: Op , Nederlanders ! op, ten ftrijde ! Reeds duurde uw ij u-en fiaap te lang. Gordt — gordt het wrekend itaal op zijde , Zweert uwer beulen ondergang! . Wreekt uw .gefchonden recht, Bataven! De kreet dier wraak vervuil' de lucht! Te lang -hebt g' onder 't juk gezucht! Lafhartig zuchten voegt aan flaven. Te wapen, Bata i.rs! vftlgt, volgt der Franfehen moed. Rukt aan! b^fproeit den giond met eerloos fiavenbloed. Wat beleeft een menich al ? Dacht ik; maar te gelijk' gaf ik den "knaap te ker.nen, dat mij voorkwam, dat die zang wat heel krijgszuchtig en geweldig van inhoud was; en vraagde hem tevens-, pi, bij de omv. cding, die ik, bij mijne terugkomst, beleefde, ook naar dien inhoud gehandeld was? En nu, o wat beleeft m,ra al ? begon de jongen , want hij is nog maar een jongen, een'vloed van woorden uit ta'iiorten, daar ik mij over verwonderde, waar hij ze van daan haalde. Grootvader, zeide hij-, waarom is die zatif te heiüg ? Omdat er van bloed an van vechten inkomt' "Maar weet Giootvader dan wel een enkel ^oorbeeld in de gefchiedeiiisfcn , dat een volk zijne vrijheid verkregen of behouden heeft , als dat volk niet voor die vrijheid durfde, cn gerefojveerd was, te vechten? Grootvader zal ook wel opletten, dat er in den zang gee-  4 =75 > geene opwekking is, om burgerbloed te Horten , maar eerloos Jlaavenblaed enz. Kom, Grootvader' ik zal u eens vertellen, hoe de omwenteling is toegegaan. Daar is geen druppel bloeds gehore, geen eene klap uitgedeeld, geen ruit gebroken. Neen! Grootvader' het was niet als in 1787. toen ik zelve nog zoo klein was, en toch een draai om mijne ooren kreeg, omdat men Grootvader voor een' dit en datl"ehen Kees hieldt. Maar nu , hebben alle de burgers, bij het hernemen van hunne vrijheid, verklaard, en zij hebben woord gehouden ook, dat zij van nu Vftprtaan geen keezen, zoo min als oranje-klanten kenden, dat zij alle vrije, gelijke , burgers en broeders zijn. Kijk, Grootvader! is dat niet best? Burgers zijn geen oproermakers , b.ave burgers wreken geene bijzondere beledigingen, en waar zou het ook heen, als men nu r.adt willen_ te-werk gaan, bij vergelding, zoo als men in. 1787. is te werk gegaan? Daar'moet eens e?n einde van twist en tweedragt wezen , zal het wel zijn. , Wat beleeft men al? dacht ik, terwiil ik met heel veel vreugde, die aan een' Grootvader door het natutirlijk Egoïsme eigen is, als hij zijn. kleinkind iet goeds en veriiandigs hoort zeggen , de kringen befpeculeerde, die niiju pijpjen uitvvolkte. Ondertusfchen vervolgde hij : Maar, Grootvader ' als men nu al het voorige vergeet en vergeelt , en daar zijn ondertuslchen ongelukkige flaaven , die , of door onkunde , of door kwaadwilligheid, volharden cle vrijheid te verwerpen niet alleen , maar zelfs machinatiën maken o n ze, indien mogelijk, • het onderlte boven te feeeren , behoort dan de vrije Natie niet op haare hoede te zijn ? Wanneer afgedankte benden, die rog daarboven krijgsgevangen zijn, het land doorzwerven, met flaande trom en vliegende vendels, onder het Jiedien van Wilhelmus , en net gefchreeuw Oranje boven! Toonen zulke benden, die met burgergoed en bloed onderhouden en betaald zijn, niet, dat zij flaavenbloed in hunne aderen hebben? en moet de vrijë Burger zich niet wapenen , om van hunne plunderzucht veilig te wezen? Wat beleeft men al? was weder mijn gedachten. Wel jongetjen! zeide ik , waarom brengt men die lieden niet onder het oog, dat zij ook burgers zijn, die gelijke rechten met andere'burgers hebben? Kijk, al wie dat reaht begrijpt , zal immers zoo zot niet. wezen, dat hij die rechten zou verfmaaden , en • dat Nn 3 hij  bij liever flaaf, dan vrijë Burger zijn zou? Men moer de menfchen verlichten, dan'zal alles zich vereentgen, en men zal geene wapenen nodig hebben. Grootvader! zeide de kleine, ik begrijp, dat uw bloed, wegens uwe jaaren, traager begint'te loopen, maar is het niet nodig, dat onze Ncderlandfche Natie wordt opgewekt? Weike buitenlandfche magt heeft in oude tijden de Romeinen bijgeftaan, om de" Koningen te verdrijven, en vervolgends de Patricicn te beteu- felen ? Immers geene"? Het Romeinfche Volk deedt et zelve, en wist bovendien zijne vrijheid tegen alle gpcoaijzeerde Mogendheden van dien tijd te befchermen. Wie heeft de edele Franfehen geholpen, in deze jaaren, om den Despoot , het Despotisme, het juk van den Adel en van het Priesterdom, te verbrijzelen ? Zij liepen zelve te wapen, en verlosten zich zeiven- Kijk, als onze» Natie niet opgewekt wordt, ik fpreek als een jonge vrijë burger! wat zegt het dan? De vorige Revolutie in 1787. werdt bewerkt door vreemde magt van Pruisfifche troepen, en zou de tegenwoordige wel gebeurd zijn, indien de zegepralende Franfehen ons niet hadden komen verlosfen ? _ Maar, nog meer! Is de omwenteling door ons gantfche Vaderland al voltooid ? heeft alles zijn beflag ? zijn er nog geene Engelfche roofbenden 'in Overijsfel enz. ? Heeft Grootvader dit Couplet wel epgemerkt? En nu begon de knaap weder te zingen. ■Wat dol gefchreeuw vervult onze ooren? Van waar dat eerloos rooversrot ? Wie doen die jammerklagten hooren; En roepen gillend wraak van God! Die monfters zijn brittanjes benden ? Ziet d' onfchüld door hun ftaal gebeld? Maar, Broeders! eer zij, met geweld, Hier ftrafloos alles — alles lebenden. . . . Te wapen, Bataviers 1 enz. Kijk, voegde hij er bij , wij kunnen van de Franfehen niet vergen , dat zij altijd en alles voor ons doen zullen , en moet er dan geene Energie in de Natie komen, om ook revolutionair te werken? Wat wil dat zeggen Pietjen ? vraagde ik hem; Wat is revolutionair ? Ja, Grootvader! gaf hij tot befcheid, dat is een weord,  < 277 > woord, dat thans veel gebruikt wordt, maar wat het eigeihjk betekent , geloof ik , dat veelen met mij niet heel juist weten, Grootvader zou wel doen, als hij er e'éns in een volgend Nommer het een en ander over vraagde, op hoop, dat ik door den antwoorder, er eenige opheldering omtrent zal ontvangen, en anderen met mij. Wat beleeft evenwel een mensch al? Zoo vraagde ik nogmaai , ra dat dit gefprek met mijn klein, zoontjen was afgelopen, en ik verders in het hoekjen van den haard zat te peinzen. Wat beleeft men niet al? zal nu menig Edelman zeggen, wiens gebied en aanzien eensklaps een einde heelt genomen, die voorheenen gewend was, een 'bur ger ot boer als een ander foort van wezens aan tê merken, en die thans, volgends de wet der gelijkheid hen als zijne medeburgers moet erkennen, en hen* hunne onvervreemdbare rechten moet laten genieten Wat beleeft, men al! zegt nu misfchien menig Magirtraatsperioon , menig Weledel Groot Achtbare of Wel Edel Gein-enge; die voorheen den deftigen burger op de voetmat in het voorhuis liet haan , die hem over zijn recht of andere zaken kwam fpreken, en dien hij met zelden toegrnauwde, en met den titel van Ktre bejegende { daar hij thans tot den kring der Ambteloze-burgeren, als burger, is wedergekeerd . Wat beleeft men al? zal nu elk^jverüar voor |fn JeZindte zeggen, die zoo gretig was, om ketters op te ipenren, bij voorbeeld een justus van o lbrnboro Jumor, cum futs die overal Remonflranten vondt en ontdekte, lchoon de welmeenende Raadgever hem heefr aangetoond, dat hij zoo weinig van de vonken wist dat hij een artikel uit de Geloofs - belijdenis der Re monjiranten, als rechtzinnig, omhelsd, eninteferdeeihet geen Gereformeerd was, verworpen en verketterd heeft Wat beleeft mén al? zal die justijs zeggen, terwiï) hij bezig is, met het geen hij weder van lasteren «T verdoemen, en fchelden, op het Papier gebracht Haat, te verbranden, en aan het vuur op te offeren Ht.efr Justus geen gelijk, want nu het Broederfchap U zal elk de Vrijheid van geweten volgen, en aan hem noch zijns gelijken, niet vragen , wat men in den Gods dienst as rechtzinnig moet aannemen v maar elk zal onderzoeken, wat waar is. Wat beleeft men al ! Mag ieder één wel vragen, v ÖDid  < C17S > Die Franfehen' , die Carmagnolen , die men als een ongebonden hoop, een faamgefchoolde menigte, zonder orae of krijgstucht, heelt afgefchnderd, die men voorwenddej dat niet befland zouden zijn tegen de emi-Au-kriigsbenden ,-die tegen hen werden mm* voerd , .die Carmagnolen hebben door hun zegepralen de heerschzucht geknot, de vrijheid overal met zich gebra-ht , en'de troonen doen waggelen. Wat beleeft men al? VRTHEID, GELTKHEID, BROEDERSCHAP. Aan den Burger vraag-al! Trinmph ! o ed'le Batavieren ! De vuige dweepzucht ligt geveld; Nu kunt g' uw vrije fchedek iieren, Ten' fpijt van 's dwingelan.'s geweld. De Vrijheids • zon is u herbooren! Zij fchenkt u Burger rechten weer, Men doe alom den Vrij ■ galm hooren , Den God des vrijen bjslgs ter eer! Wat Dclceft een nunSch al? Heil en Broederfchap. De Zetter. Te L E T D E N, bij L. H E R D I N G Ut En alóm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weekBjks & één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL N°. r.44. ! x Wat is revolutionair ? De menfchen zijn toch een raar flag van wezens. Men zou verwachten, daar zij door hunne rede boven alle andere levende wezens op deze ondermaanfche wereld uitmunten , dac zij , aan deze hunne hooge waarde gedachti r:, zich niet dan door de Rede zouden laten beftuuren. Maar, als het tot de daad komt, wel nu', ja dan fpreken wfj eikanderen. Waar zijn dan de menfchen, die redelijk fpreken, redelijk handelen , alleen voor de Rede wijken ? Wie, die met opmerkzaamheid, bij het lantaarntjen van diogenes, menfchen heeft bekecken, weet niet, dat heel dikwijls enkele woorden, waar van zij de betekenis niet Verflaan, ja losfe klanken zonder zin, meer kracht hebben , om de menfchen te overreden, uit hunne werke* loosheid optewekken , dan de bondigfte, de nadruklijkfte, redenen en betoogen der wijsheid ? Wat? zijn de menfchen niet zelve vrij algemeen hier van bij zichzelven bewust'? Welk is anders de reden , waarom er zoo veel gevloekt wordt? Het Sacre mm de dieut van een Franseliman , het God demmij , van den Engelschman , liet Godome van den Hollander, en biizonder dat zeldzaam znamgelteld woord, dat men zedert eenigen lijd het burgerrecht fchijnt gegeven te hebben , Strontbliifem ! Hoe komt het bïj elkander! Zijn, vraag ik, alle deze en foortgelijite vloekwoorden niet zoo veele bewijzen , dat woorden zonder betekenis en ijdele ja zotte klanken ongemeen vèel vermogen op de menfchen hebben? Op zeker Oostindisch Schip ltiet het geweldig vloeken van den Ouden , noemt men zoo den kapitein niet aan boord? eenen deftigen geestelijken, die zich insgelijks aan boord bevondt , misfchien uitgevaren , om de Heidenen te bekeeren ; daar er in het Vaderland zelve nog zoo veel te bekeeren en te ver* V. deel, O o ba-  beteren valt — De goede man maakte zijne ergernis aan den Kapitein békend , die hem vraagde : of Dominé dan geloofde, dat men een Schip zonder vloeken behouden naar Oostindie kon brengen ? de Dominé geloofde dit, en de Kapitein deedt hem de töezego-ing van er de proeve van te zullen nemen. Wat 'gebeurt? Er ontltaat een iiorm, de marszeilen moeten ingehaald, er moet gereefd enz. worden, de Kapitein deelde daar toe ernftig , maar zonder vloeken , het bevel uit, en — Janmaat is traag en loom. Noch de eerbied voor den gezagvoerer, noch zelfs zijn eigen gevaar, door den loeijenden llorm , is in ftaat, hem Energicq te doen werken. De Kapitein, den nood ziende toenemen, begint, zo mogelijk, harder dan het onweder zelve, te ftormen met vloeken, en fluks is elk in het wand , in de marsfen en op de raden, cn alle handen reppen zich om lfrijd. Dat het woord Abracadabara , dus gefchreven in een ruit a ab abr abra abrac abraca abracad abracada abracadab abrucadaba abracadabar abracadabara abracadabar abracadaba abracadab abracada abracad abraca abrac abra abr ab a en om den hals gehangen, een Souverain hulpmiddel tegen de Kooits is , geloofde men voor eenige eeu6 wen,  < a8i > wen, en wie weet , hoe veel uitwerking; het gehad heeft? Als fommigen van mijne Lezers e'e'ns wisten, wat kracht er in het woord, Sempowolowichinavelfolomolowilipitikofski, fteekt , zouden zij immers wel verlangen, dat de vraag-al hun dit wilde verklaaren? Maar zou ik niet tegen mijnen pligt handelen , als ik het getal der wereldi'che ijdelheden nog wilde vermeerderen? Is het zoo niet al wel? Maar hoe veel woorden zijn er niet, ook in de Maatfehappij, welke, even gelijk de bovengemslden , eene wonderbare uitwerking voortbrengen, 'cn of eerbied, of fchrik en vreeze , aanjaagen , of ürekken, om alle tcgenbsdenkingen der gezonde Rede te ünooren, ja, die in ftaat zijn, om de heiligfte, de onvervreemdbare, de natuurlijke Rechten van den mensch te onderdrukken , zoodat zij zieltoogen , en geheel vernietigd fchijnen te worden ? Zoo begrepen onze Voorvaders het Ta el Reij van den Spaan/chen Dwingeland , het joeg hun een fchrik aan, en zij duldden het nimmer onder die brieven ol papieren, welke aan hun gericht werden. Het Je veux van de Franfche Monarchen , tot dat de Guillotine er met het hoofd van louis capbt een einde van gemaakt heek, kon de edele Franfche Natie den mond Hoppen, en even gemaklijk bewegen, als o r f e u s of amfions lier de fteénen , om gelijkerhand hunne begeerte te volbrengen. Onze gewezen doorluchtige Stadhouders fchijnen ook gevat geweest te zijn , op de kracht der woorden. Immers , wie weet niet , boe zij meermaalen daaden doende, die niet door den beugel konden, alle tegenfpraak en tegënworftèling der goede burgeren hebben weten te betengelen, door de twee eenvottwige woordjens , zonder Confequentie ? Daarmede was alles afgedaan , en niemand hadt meer te zeggen. Wanrecr m au rits, befaamder gedachtenis, cien Raad te Amfierdam op eene niet met de erkende rechten van dien tijd hrookende wijze kwam veranderen, en de toenmalige vader hoofd er met klem van redenen zich tegen verzette , zoodat de Stadhouder verlegen ttondt , redde hij zich met deze Significante woorden : Bestevaér .' het moet voor deze keer zoo wezen! en daarmede afgedaan. Zou ik den bal wel misflaan, als ik denk, dat mijne Lezers nu reeds Vraag allen worden , en verO o 2 lan«  langen te weten , waar deze breedvoerige Inleiding over de kracht van woorden en klanken, die onbegrijpelijk ver zou kunnen uitgebreid wonden, indien men alle de niets betekenende woorden, in alle vakken \an geleerdheid, in de Godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid , geneeskunde , wijsgeerte , dichtkunde , op alle plaatzen ,~op den predikftoel, in de pleitzaal, bij het ziekbed; in alle gevallen in de Maatfehappij, in de famer.leving en verkcering, in de bijzondere huishoudingen , welke woorden des niettegenr.aai.de eer. onbegrijpelijk toververmogen hebben, wilde bijbrengen, waarbij men nog een aantal Hcntimemeele wuordjens, en fiille maanijens zou kunnen voegen , die zoo veele vertederde en verliefde hartjens als Leydfche boter kunnen kneeden, waar, zeg ik, deze breedvoerige Inleiding op uit zal lopen? Maar, zal mijn Lezer niet wel zoo inlclhklijk zijn , van het mij te vergeven, als ik met de jaaren wat babbelachtig wordt? En zal hij niet bevroeden, da: ik met mijne Inleiding alleen bedoele, om te vragen : Of het thans niet hoog tijd is, daar'men als vrijë menfchen edelen vrij mag te werk gaan, dat men zich niet meer met woorden laat paajen of verfchrikken ? En dat men toch geene voorin gebruikt , zonder derzelver betekenis na te ipeoren, ten eh:de er niet.door begoocheld te worden? Onder de menigvuldige woorden, die van tijd tot tijd e kanderen opvolgen , heeft thans 'het woord revolutionair eene bijzóndere heerfchappij verkregen, en wordt uit den mond van veelen gehoord! Mijn kleinzoontjen gebruikte het in het voorgaai de Nommer , en toen ik vraagde, wat het betekende , wist de goede jongen het niet, maar toonde zich echter leergierig, om de betekenis te weten, en verzocht mij, dat ik éens vragen zou: Wat ts revolutionair? Die vraag doe ik thans, en zou ik het wel al mis hebben, als ik minderheide , dat de vraag niet alleen voor mijn kleinïcomjen , maar ook voor veelen mijner Lezeren hoogst noódzaaklijk is, die dit woordjen revolutionair in deze dagen dikwijls hooren gebruiken, en misfchien ztlve in den mond hebben, zonder eigenlijk en duidelijk te weten, wat liet woord toch betekent? En zou het evenwel niet noódzaaklijk wezen, dat zij het wisten, ten einde door dit woord, gelijk door zoo veelen, boven opgegeven, niet betooveid en begoocheld te worden, en misichicn osvou.ziends cn tegen hunne  < ü83 > ne bedoeling misleid en tot handelingen gebracht tworden , die hen naderhand zouden kunnen berou- Wat is dan revolutionair? Wel he ! vraao-al' weet gy dat met ? Hgt is immers een Fransch woord, en wij hebben het van de Franfehen onze broeders overgenomen ; net ,tarnt at van Revolutie, omwenteling betekent alles wat tot eene Revolutie be rfkkinl heelt, of met dezelve in verband ftaat. Ik bedank U» wie gy zijt, die mij deze opheldering geeft. Maar ik vraagde „iet zoo zeer naar Se Etymologie van^etwoord revolutionair, ais wel naar de zaak, die er door •W; hier moet men revolutionair handelen, en het overtelt tegen Conjlitutioneel, dat is, het geen overeenkom ig is met eene Conflitutie, 0f vastgLlde fehikking; en wat is dan revolutionair > Voor «even jaren, (is het niét opmerklijk, voor zeven jaaren dat zevental fchijnt tochiet m iieh te heb ben. De zeven vette koejen in far a0's droom wer den door zeven magere koejen opgegeten Z T Vorst te beduiden ,°dat er LJSSS^A vplgen zouden op zeven vruchtbare, waardoor alle de yoordeelen van deze laatften verteerd worden? en een algetne_ene hongersnood volgen zou." De Hemel geve dat b,j ons het omgekeerd* plaats hebbc, en dat ou de zeven ongelukkige jaaren zedert de laa"fte om wenteling nu zeven, ja zeventig maal zeven eezLend» jaaren volgen mogen ! Wie zen hier tt^T £\zeSen.de hart TU ^0 vooi-ze^n fefSjfi Siffn ons land ook eene Revolutie, of omwentehnf, d^Jl »er»,rd Weef, en ,oA, |,'e„,, „ EL'ijL'gg baar getekend liaan tot lchande van htm, die zoo r, WtiWmur handelden? Al dat 0 0 3, liaan;  *& 2S4 > fiaanj pltrhdeten, moorden, bannen, en wat al meer? Wat is dan revolutionair ? , _ Wij hebben het woord revolutionair van de Franfehen overgenomen , even gelijk wij, door hunne hulp , tot de tepenswoordige revolutie gekomen zijn, maar verdient het niet, dat men vraagt: Wat ts revolutionair* Was het bewind van Frankrijk onder rob b spierre ook revolutionair ? en wie zou echter gret;o- zijn naar zulk iet revolutionairs ? %\t dezen hoofde, mijne waarde Medeburgers, mansperfonen, cn Medeburgeres/en , vrouw sper Jonen zijnde, ris het v/el kwaad, dat men zich toch duidelijk uitdrukte t Daar mogtcn ééns zulke domöoren onder mijne Lezers wezen, die niet wisten, dat een Burger ccv mansperfooh, en eene Burger esfe een vrouwsperfoon is!) ziet gij nu, hoop ik, zoo klaar als chocolade, in, hoe hét niet genoeg zij, dat men iet verricht hebbende, of willende verrichten, zulks, m plaats van alle reden, grondt op die uitfpraak : Het is revotufionair, want dat het ieder in zulk een geval vrijftaat, ja dat hij verpligt is te vragen: Wat ts revolutionair? .. i j i „„ Zoo veel, dunkt mij, begrijp ik wei , dat, as er eene Revolutie plaats' heeft, waar door de geheele boel iiolder de holder raakt, wanneer een volk eene vóorige Conflitutie affchaft en vernietigt, omdat zi| teren de rechten van het volk, en xan oen mensch, hriidt dat men dan niet wel confiitutioncel naar die oude Conflitutie handelen kan, daar heelt eene Revolutie plaats, en dus moet er volgends die revolutie ot revolutionair te werk worden gegaan maar wat u.revolutionair ! zou revolutionair hetzéllde zijn , als willekeurig, als geweldig? is het meer dan een ontkennend woord, zoodat het meer zegt, dan, niet Conjlttulioneel, niet volgends de oude Conflitutie, die ajgehaftis? Of is het ook een heilig woordhetwelk bovendien betekent, overeenkomstig de Revolutie, en om die te voltooijen, en het werk zijn geheele bejag te doen hebben tot dat, de revolutie voltooid zijnde , ook liet revolutionaire ophoude, en door het Conftituttoneele, volgends de betere Confitutie, vervangen worde v l-,n , ingevalle de Revo utie billijk, betaamfijken ree htmafil is, zal dan revolutionair ook met altijd billijkheid betaaml.jkheid , rechtmatigheid . in zich bevatten i Daarënbovfen wat is Revolutionair? Heelt dat betrekking  < 285 > tot écu, of eenige weinige perfoonen, of tot het n-a,yt. fche volk? Dat is, mag elk, wie wil, en zoo ais (ja wil, revolutionair handelen? of is dit de zaak van het volk, het welk revolutionair handelen moet, wanneer het door eene revolutie zijne rechten herneemt, tot dat het eene betere Conflitutie, op gronden van Vrijheid, Gelijkheid en Broederfehap, geörganizeerd heeft ? Dns zittende te vragen, en geheel verdiept in gedachten, vergat ik mij zeiven, en riep overluid uit: O antwoorder! zeg mij ééns: JVat is Revolutionair? ^ Mijn yrouwtjen, die altijd bij mij zit, het woordjen altijd in die ruimte genomen zijnde, dat ■ nodige boodfchappen of wettige ablentie wordt uitgefloten, mij dus hoorende vraagen, was er knap bij met mij toe te roepen: Wel vaderlief! dat zal ik je' wel zeggen. Revolutie is fchoonmaken, en Revolutionair is het geen tot fchoonmaken behoort, en daar mede gepaard gaat — gij weet immers wel kind! dat er een tijd is, om fchoon te maken? Ja vrouw' die tijd zal fpoedig naderen. Ja vader.' als wij maar ontdooid zijn. _ Wel nu , ik en alle braave vrouwen, ISB. mijne vrouw rekent zich dus, en met recht, ik moet het, na eene proeve van" meer dan 2? jaaren getuigen, onder de braave vrouwen — confuleer altijd met u over den tijd, en gelegenheid van fchoonmaken, en dit gemeenzaamcr hand vastgefteld zijnde ga ik aan het werk; ik removeer alles vaii zijne plaats gpen vertrek in nuts bij ft onaangeroerd; van de vlierino' at, tot de kelder toe, raakt alles overhoop, om het vuil en Hoi weg te doen, en het geheele huis te zuiveren. Zie daar een ftaat van Revolutie.' Ni, Geduurende dien tijd is het. huishouden en al wat 'er toe behoort ook Revolutionair; men kan zoo juist on zijn oepaalden tijd met het eten en drinken niet oereed zij,, men kan niet zitten in dat vertrek, &en op die plaats, als men gewoon is; men ftaat's mor. gen* op, en gaat 's avonds na bed, naar mate de omltanaigheden het dulden, kortom, het gaat'niet naar de oude Conjlitutie van het huishouden, maar naar eisch van zaken Wij overleggen het, zoo wij best ofnande',.^ ^^P6" iT Z°° WSt' al is er h« IL hoi n on.SemakJen ln» want met fchoonmaken kan het alles niet op zijn elf en denigfte gaan • gij fchikt wat in, en £ fchik mij wat naar u - "X met onze dienstboden gebruiken wij dan raifon; 11 zo»  < aS6 > zoo gaat bij ons het fchoonmaaken zonder grommen en knorren 'af, cn als het dan alles weder fchoon en knap is, als een pop van een blank, dan zitten wij in een fchoon vertrek, en flapen tusfchen ichoone lakens, niet waar vaderlief! En dan zijn wij zoo wel te vrede, als Engeltjens,! Dit laatfte fprak mijn vrouw met dien nadruk, dat ik haar om den hals vatte, en ééns hartelijk kuste. Kijk Lezer! Hebt gij tegen zulk fchoonmaken, of wijze van fchoonmaken, wel iet in te brengen? Is dit niet allerliefst? gaat in alle huishoudens°het fchoonmaken wel zoo geregeld Revolutionair? Hoe menig man wil, zelfs als er fchoon gemaakt wordt, .Cmfiitutioneel handelen, en is in het tegengeftelde geval , zodra hij iet Revolutionairs ziet , grommig en knorrig? En hoe menige vrouw is in de fchoonmakens tijd zoo horribel revolutionair, dat de man het in huis houden noch duuren kan? En is de door mijn lieve wederhelft aangewezen en bewandelde middelweg niet de eenige waare? Kan nu iemand van mijne Lezers of Lezeresfen zich ook eenig denkbeeld vormen, wat revolutionair is ? Zal men nu dat woord ook verftaan, en naar het voorbeeld yan mijn vrouwtjen handelen met dat woord ot de zaak zelve, al naar het pas geeft ?Zal dit den antwoorder. ook iet hebben voorgelicht? En hebben wij aken dan niet eenige verpligting aan nvjn vrouwtjen , en mag bij de eerste de beste algemeene volksvergadering met gedecreteerd worden, dat mijn vrouwtjen wel verdiend heeft bij het fchoonmaken? Te L E T D E N, bij !. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij j. W E E G E, Enalömbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven,  D E VRAAG-AL, N-. 245. Heeft men er recht toe 1 burger vraag-al! D at ik er recht toe heb, om weder de pen opte vatten , en mijne afgebroken Correspondentie met V te vernieuwen , weet elk Lezer van Uw Weekblad? Eens burgemeester , altijd burgemeester , was immershet oude fpreekwoord onzer voorvaderen, en ook voor eeriigen tijd nog onder ons ? willende men daar mede te kennen geven, dat hij , die eenmaal het geluk genoot, het zij verdiend, of onverdiend, daar keek men juist niet naar, oni op zijn tour burgemeester te worden, den naam hiervan en fomtijds_ de daad ook wel voor altijd en geheel zijn leven behieldt. Hadt men hier wel zulk een goed recht toe, als ik heb, om te zeggen, eens Correspondent van de vraag-al, altijd Correspondent? Ik wil hiermede alleen te kennen geven, hetw elk gij wel begrijpen zult, dat ik, joris weetgraag, uit hoofde van de oude Correspondentie, die er tusfchen ons pleeg plaats te hebben, u nu weder eenige vragen zal voorilellen , die mij in de gedachten zijn gekomen, in die veronderlielling, dat, fchoon al het oude thans vernietigd wordt, eene oude Correspondentie evenwel, ten minlien provifioneel, dezelfde zal kunnen blijven, en weet gij wel wat, burger vraag-al! neem mij niet kwalijk, cat ik u cit eens in het oor luister, en tusfchen vier oogen zeg, als wij het tusfchen ons beiden flechts zoo ver gekregen hebben , dat provifioneel onze Correspondentie blijft voortduwen, zullen wij in het vervolg ons zeiven misfchien permanente Correspondenten verklaren. — Sapprement! wat zegt gij van dien inval! — lk Ita over mijn vindingrijk ver V. d e e l. Pp nu  < a8o > nuft zelf verwonderd — neen ïk had niet gedacht, dat ik zoo vernuftig geestig was. Maar, heoben wij 'er wel rechttoe" dat is weder eene andere vraag, evenwel, als ik hot eens recht bedenk, wat kan het fcheelen? welk onderfcheid is er toch, bid ik u, tusfchen recht hebben, en het recht zich aanmatigen? Volgends het oude afgedankte fijllema, zou men gedacht hebben , dat het onderfcheid tusfchen deze z;aken van weinig aanbelang , en bij een fatzoenlijk , wel opgevoed man, geheel in geene aanmerking moest komen, die het recht hebbende gekregen, bij voorbeeld, om in de raadzaal te zitten, juist hier door vrijheid kreeg, om zichzefven het recht aantematigen , van zorg te dragen , dat het beltuur van Stad en Land altijd in zijne familie bleef, dit befc^ouwende as eene kleine en geringe vergelding, welke het Land aan hem verfchuldigd was, voor zijne diensten , aan het zelve bewezen , door het volk te regeeren, door de Geldkas te dirigceren enz. zodat per flot door deze en meer dergelijke raifonementen men zich zeiven moreel overtuigd 'hieldt, van dit recht te hebben , waardoor ieder iri 'een post van benuur aangelteld , zo hij bij het aanvaarden van den posteen Confcientieus man was, middel wist, om dit klappermannetjen tot zwijgen te brengen. Werdt dus dit onderfcheid op ftuk van zaaken , tusfchen recht hebben en recht zich aanmatigen, niet geheel vergeten ? Ja zelfs zoo geknoeid , en gekneed , dat de burgerman zelfs in de war geraakte en na verloop van weinige jaaren hadt de man immers, die zich. eenig recht aangematigd hadt, dit recht gehad? en wist zijn aangematigd recht zelfs door rigoreuze middelen te hand.iaven. Nu zult gij geern weten willen, of men volgends iiet (ijftema van Vrijheid, Gelijkheid en Broeöerfchap, dat thans aangenomen is , eenig onderfcheid tusfchen recht rebben tn recht zich aanmatigen erkent? Ue hoop, dat weet gij zelf lieve vraag-al, doet den mensch leven, Een doodkrank mensch behoudt altijd de hoop , dat hij wel weder herfteilen zal, tot dat morficur de dood (de dood blijf ik motte fieur , dat is te zeggen , mijn Heer , noemen , en geef hem niet den naajra'"Van burger, omdat ik weet niet, maar ik gevoel, en geloof, dat hij een weinigien meer magt, en eenig voorrecht boven u en mij én anderen fchijnt te hebben. Want hij komt maar ongevraagd bin-  ♦<[ ü8i > binnen, en ftoort zich niet aan de veiligheid van perfoonen en eigendommen. Als hij in het ('pel komt, dan is het maar, gij hebt uw rol ititgefpeeld, en noch tegenfpartelen, noch morren of grommen helpt wat , het is maar , voort met hem! en daar mede gedaen ) nu dan , tot dat mor.fieur de dood er den adem uit doet marfcheeren. En deze hoop, die troosteresfe van den mensch , vervult mij thans ook , dat men zeer dikwijls , ja alle oogenblikken , zich zal afvragen, heb ik er wel recht toe? is her eerfte voordeel hiervan niet, dat men dan ook voor zich levendig houdt, het onderfcheid tusfchen recht hebben , en zich recht aanmatigen ? en daardoor zijn pligt als mensch en burger blijft betrachten ? Het is' immers bekend burger, vraag-al, dat eene geftadige herinnering van zijn pligt het gefchiklte middel is, om geduurig' zijn pligt te blijven waarnemen ? Is het niet de raad van de geleerdfle mannen, en waare menfchenvrienden , dat men , om. onze pligten fteeds te behartigen, alie avonden zichzelven rekenfehap dient te doen en zfchzelven aftevragen, heb ik mijn pligt gedaan.' en is dit dan niet goed, als men zich ook aivraagt, heb ik er recht toe1 Is het tweede voordeel, hetwelk hier uit volgt, niet, dat men bij den vrijen burger zijne waarde behoudt, en geëerd wordt als een man, die zijne pligten kent en uitvoert, en zich geen recht, hoegenaamd ook, aanmatigt, dat alleen aan het volk toekomt i Is het niet eene zaak van belang voor een welmenend man , dat hij te boek ftaat voor eerlijk, braaf en deugdzaam, waarop men itaat kan maaken, dat, zo hij iet uitvoert, de vraag niet te pas komt: hadt hij er recht toe? Is het niet genoeg, u twee voornaame voordeelen opgenoemd te hebben, welke volgen uit een behoorlijk onderfcheid, tusfchen recht hebben, en zich recht aanmatigen? Heb ik er geen recht toe, om aantetoonen, dat er, volgends de waare beginzelen van elk welmeenend mensch , die gevoelt, wat het zeggen wil, vrij en gelijk met alle andere menfchen in rechten te zijn, een onderfcheid diende te wezen tusfchen recht hebben , en zich eenig recht aanmatigen ? Nu zal ik verder gaan , met uw verlof, barger! en een weinig ftilftaan op het onderfcheid tusfchen deze twee zoo naauw aan elkander grenzende zaaken zel\je; wat is reelat op-iet hebben? en, wat is zien eenig recht aanmatigen? Pp 3 &QÜ  € 282 > Zou ik recht hebben , om in de fchoenen vaa den burger ANTWOORDER te treden, en op deze zoo gewigtige vragen zelve te antwoorden i — Zie , nu overr leg ik bij mij zeiven wat te doen, en confidereer met een confiderable corifideratie de zaak eens, na mij zeiven afgevraagd te hebben: Hebt gij ar recht toe? dat de antwoorder volkomen recht zou hebben van mij op de kneukels te tikken, en toe te roepen: hou., Collega! dit zijn mijn boonen, die moet ik doppen — en zal het dus wel uit mijn gedachten laten. Doch, dus ga ik verder bi] mij zeiven voort, zou ik geen recht hebben , als Correspondent van den burger vraag-al, om op deze vragen al vragende te antwoorden ? — Deze gedachten verdient eene rrpe overweging — — Ja, ja, het is gevonden, — dat kan er door. — Ik zal vragende antwoorden, en laat voor den antwoorder o/er om dit ftellig te doen. Is het recht op iet hebben niet, wanneer op eene wettige wijze mijn buurman aan mij , bij voorbeeld, zijn huis of land verkocht heeft, en ik aan hem daar voor even zoo veel geld betaale, als wij famen waren overeengekomen ? verkreeg ik door dit contract niet het recht, om met het huis naar mijn welgevallen pm te fpringen, en mijn buurman te laten toekijken, die door hetzelve aan mij afiiand gedaan heeft van het recht, hetwelk hij op het huis van te vooren pleeg te hebben ? Zou het geen aangematigd recht zijn , als mijn buurman in het vervolg eens in zijn hoofd kreeg, om over de veranderingen "én verbeteringen, weJke ik voornemens was om te maaken , de directie g*heel op zich te nemen, zou hij zich dit recht niet aanmatigen, zonder hetzelve te hebben? Zoo heeft immers elk mensch een natuurlijk recht, om vrij te fpreken en te denken, en zijne vrijheid te genieten, zoo als hij wil, indien' hij zijnen evenmensch, flechts geen nadeel toebrengt en heeft elk mensch geen recht, om deze zijne vrijheid te handhaven en, te verdedigen tegen elk, die dezelve zou willen aanvallen, en dezelve aan hem ontnemen? Volgt hier niet uit dat elk vrijgeboren mensch hem , die zich eenig gezag of recht boven hem wil aanmatigen , voor een janjandeï zijner natuurlijk aangeboren Vrijheid moet aanmerken , en hem als zodanig een behandelan , en fcaffen? 'l '• . Doch,  < n83 > Doeh, zou het geen aangematigd recht "van Vrüheid zijn , als men wilde beweeren , dat deze Vrüheid ons gerechtigd maakt, om te doen wat men wilde, zonder in het oog te houden het recht van onzen evenmensch , of dat men hierdoor dacht geene gehoorzaamheid aan deWet.dat is , den algemeenen wil des Volks, fchuldig te zijn ? Ik geloof, dat niemand, 'zijne rechten en plichten kennende , zou durven ftaande honden , dat e'e'n burger hier recht toe heeft, maar dat hij zieh zeiven dit recht aanmatigde. Heeft elk burger geen recht, om aanfpraak te maaken op alle Publieke Ambten, 70 kunde en verdiensten hem tot dezelve bekwaam maaken ? Kent een vrij Volk wel andere beweegredenen tor voorkeur in zijne verkiezingen dan deugd en bekwaamheden? Doch, zou hetgeen aangematigd recht zijn, als iemand zich tot een ambt of bediening gerechtigd rekende , uit hoofde van zijne geboorte, of om de verdiensten door zijnen vader, of grootvader. met één woord, door zijne voorouders aan het Vaderland bewezen? Een domme zoon, een lichtmis, enz. kan immers de tedere fpruit van een welverdiend vader zijn? En is het niet zoo, heeft men de deugden, kunde, en braafheid van eenen vader nog wel op den zoon kunnen doen overërven ? Heeft men dit nog wel kunnen uitwerken, en ook met al het overige Erfiijk verklaren? Neen! moet de zoon, die aanipraakop eén of ander ambt wii maken, niet zorgen, dat deze aanfpraak door zijne eigen kunde en verdiensten gerechtigd worde ? opdat hij niet kan ge/egd worden een recht zich aan te matigen, hetwelk hem niet toekomt" ■ Heeft de burger geen recht, om het oog over de belastingen te houden, en op te letten , welk gebruik van dezelve gemaakt worde, en heeft hij o-een recht, om zelve, als het tiid is, eene opgave van de uitgaven daarvan te eilbhen? Wil ik .eens f'uit de grap, een voorbeeld gebruiken, om dit recht, hetwelk den burger toekomt, duidelijker voor te dragen' Uier bliift het oude immers weder in gebruik, hetwelk ons beduidde, dat voorbeelden het best leeren ? Nog iet en pasfant. Het is immers onnodig , dat men al het goede, hetwelk men onder hetende vindt, zou af- {\„fV Z° "le" e\ niec iet ^ter ™or in de plaats kan Hellen ? Is het dus niet best in het vervolg niet ? P 3 meer  < 284 > meer te vragen, of het oude afgefchaft 'is,1 of niet, zo men begrijpt, dat er niet veel beter voor geheld kan worden? •- de reden van deze vranj; is, omdat ik verklaar op mijn woord, dat ik voor de oude fpreiK Leeringen wekken , voorbeelden trekken, niets beter weet, en dus bij het oude liever verkies te blijven. Derhalven een voorbeeld ! ik geef aan iemand , dia oordeelkundig en braaf fchijnt te zijn, last, om mijne beJangens waar te nemen, dochik weet, dat, om den opgedragen last te bezorgen , aan hem geid in handen moet gegeven worden, "dus ftel ik hem een zekere fom in handen, om daar over te disponeeren, doch alleen ten ekde mijne belangen" behartigd worden, ftellen wij eens dat hij aan ico Gl. genoeg heeft, (rekent de Lezer dat dit te weinig is , wel nu , ik geef hem vrijhid, om er nog een o achter te voegen. Is dat niet wel JtiRGBi vraag -al?j aeze geef ik hem. Doch na verloop van eenigen tijd is het billijk, dat hij als Commisfah behoorlijk rekening en verantwoording doet, belasting gelieven worden, zonder dat de burger weet, waartoe het geld hefteed moet worden ? geelt het volk zijn geld tliet in handen van zi.ne vertegenwoordigers , cp wie hetzelve vertrouwen fielt V Mag nu het volk in het einde van deze vertegenwoordigers , die hun la^thc1 benden zijn', geen rekeuimt en verantwoording vragen van de belasting, dat is te zeggen."van net geld , hetwelk het volk gegeven heeft , om er een g«ed oogmerk, dat tot welzijn van Stad of Vaderland moet ft'-rlAcn mede uitcevocren ï is dit niet het recht van den burger t En heeft de Burger er geen recht toe? Zou jk nti ook een voorbeeld van aarcematigd recht moeten bijbrengen ? Zou het wel kwaad zi;n, burger vraag-al' Eene zwarigheid heb ik 'er flechts -egen , en deze is, dat ik zoo geen voorbeelden, die toepislijk op het geval zi;n , ol in andere woorden parallel met de zaak liaan, kan fcheppen? Wilt gij wel geloven vriend! dat ik hier verlegen ben ? want ik ge voel, dat het niet kwaad zou zijn, en een voorbeeld — een voorbeeld — ja, deze ontbreekt mij. Daar zit ik nu met de handen in het haair1 Zou ieder, welke een zaak begint, de gevolgen hiervan niet goed overrèkent én per (lot van rekening er dus duiveisch gek afkomt zoo verlegen zitten? en welke wonderlijke uitwerking! Nu lVint mijre verbeelding ook te werken.. Ja, man' door deze verlegenheid, waarin ik mij bevind, verbeclde^k mij, hoe willem en willf.mynt.te thans rhït de handen in het haair moeten zitten , nu hunne p'am van Graai te worden en hunnen Zoon Hertog vin Brahanil te doen verklaren, enz. enz, zoo in duigen vallen' en zij den burger, dien het bewind toekomt m het bewind zien, welken zij flechts een linnen kiel toegedacht hadden. Di- komt immers van eene zaak te beginnen gohder op de gevolgen gedacht te hebben V — F venwel ik zie kans om mij uit deze netelige zaak te redden, en er' rn met met eer, ten mmfteh zonder kïe'êrfchenren, af te kom-n Maar ach, arme willem! met u is het een ander geval - on recht, ik kan u niet helpen, het is droevig om te zeeuen uwe zaak is hoopeloos verloren; er'zit niets, miin lieve man? voor u op , als uw glaasjeu Bourgonje te drinken', en mv niio' jen tc rooken. Zonder twijfel is u.ve zorg bii uw, fchoon verhaast, vertrek, wel geweest, omliTOaiUe-ïnniit êéhöeö mide te nemen, om een glaasjen. te kunnen gebruiken', ten eind» alle ongevallen te vergeten. Het geen ik doen kan wil i* nog doen, het beftaat nergens andcis in, dan dat ik 'thans -r fchetd van u neem, en u voor altoos vaarwel zes, cn als iii flaapen gaat, goeden nacht toewensen , zo gij rusten kunt Maar, joris! joais zult gij zeggen, wat beduidt dit al. les? Waar blijft het tegengeftelde voorbeeld? Gij dwaalr*}« een mug om de kaars, en raakt pelieel van den text af" \\<<ï een uitflap is dit, die gij maakt? - Stil, ftii, broert/enl Miio afleheid van willem is van harte gemeend, en ik , vuürig, dat hij, noch de zijnen, nooit gelegenheid mogen ha. komen, om weder te komen; en merkt gij niet, dat ik iuiï ben, da r ik wezen wilde, en u zonder moeite een , h,„ii van aangematigd recht kan leveren . Waai-mmt* iti ' , gen was? Vestigt uw oog flechts ot) het Huis van Ontrol r.„ ZCtrt rail dan. of n nipr nmni „„„..1 u ",u en recht voor den geest komen? " ™* ^«n.atigd  Had wille myntjen recht, of was het een aangematigd recht, om de Prtüsl'en in te roepen , om haar Satisfactie te bezorgen, en het Land voor roof, moord, en plundering opeii te ftellen? Had willem recht, of matigde hij zich hetzelve aan, om Ilattem cn Etburg met Staatfche troepen te laten innemen , en plunderen, omdat dezelve hunne rechten en vrijheden trachtten te handhaven, en zich tegen zijn willekeurig gezach verzetten? Had willem de tweede recht, om de Gedeputeerden ter Staatsvergadering van Holland te arresteeren, en naar Loeveftein te voeren, en had hij recht , om Amfterdam door militair geweld te dwingen, om naar zijn pijpen te dansfen ? of matigde hij zich dit recht aan ? Nu hen ik in ftaat om u meer voorbeelden te geven. Gij weet immers, dat het eene denkbeeld weder het ander voortbrengt? Maar is het niet genoeg,'als ik bij mijn eerste voor. beeld blijf? en eens ftel, dat mijn Lasthebbende het in zijn hoofd kreeg, om geld van mij te cifchen, zonder het gebruik daarvan te willen zeggen, en mij alleen trachtte af te feïéperi met te zeggen: ,, ls het niet genoeg, dat ik u zeg, dat ik het , nodig heb, dat ik het gebruiken moet, daar gij mij last ge- geven- heb: om uwe zaken waartenemen ?" zou hij hier recht toe hebben ? of matigt hij zich dit recht aan , om van mij, zi.;n lastgever, geld te eifchen, zonder te zeggen, waartoe hij het zou belleden ? maar zeker zou het eene andere zaak zijn, als ik zoo veel vertrouwen in hem ftelde, dat ik het hem niet vïQeg, niet twijfelende, of hij zou het goed belleden, en mij wel rekenfehap geven. — Doch, ütjrger vraagal! hoe veel vertrouwen ik in mijn lasthebbende ftelde, zou ik huiverig zijn, van hem geld te geven, zonder te weten, waar het toe gebruikt moest worden. Zoudt gij dit niet met ■mii eens zijn? Heeft de Zetter van uw Weekblad recht, of matigt hij zich het recht aan (*), om het eén of ander ter plaatsvulling in uw Weekblad te zetten, als hetzelve niet vol is? Ha! Ha! Wat ben ik blijde, dat ik mij gered heb! — Wat zegt gij er van burger, vraag-al! kom ik er niet zonder kleerfcheuren af? Ja! Jat joris is zoo gek niet, als hem de muts wel ftaat. Ik ben Uw oude Correspondent JORIS WEETGRAAG. (*) Ei'. Ei! joris! Heeft men er geen recht toe? Wanneer men iet uit liefde voor zijnen evehmensch uitrecht? Zou de Zetter voor zijnen Autheur, die hem gêduurig door zijne vragen werk verfchaft. dus ongevoelig blijven? Zou dit met het denkbeeld van Broederliefde wel overéenitcmmen ? - - Of matigt bij zich het recht aan ? Gcenzins joris ! hij bewijst altoos den dlepften eerbied voor zijnen Autheur, doch zou hij zich daarom beledigen voor een enkel grapjen? — Eu heeft hij er dus voor een enkele keer geen recht toe? De Zetter. Te L E 1' D E N, hü L. HE RD I N G II. Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver te bekomen is.  D E V R A A G - AL N°. Wat is Kuipen / l n de Stad, daar ik woon, moesten nieuwe Muni'cipalcn verkozen worden. — Municipalcn ? wij Hollanders zijn toch een raar flag van menfchen onder de raare menfchen, denk ik fomtijds, waarom gebruiken ■wij toch altijd zoo geern vreemde woorden? Waarom Ibreken wij onze moedertaal met? Wat zijn JMunieipalen ? Is die vraag niet nodig ? Het woord maakt een heele mondvol uit, en zou liet niet al een knappe boer zijn, die het naar behooren zou kunnen uitbrengen? Wie weet, of zelfs menige Katechizeerineester, en zijn dat evenwel geen mannen, die wat behoorden te weten? dit woord niet even zoo erg zou radbraken, als ée'n hunner Confraters het woord Polygamie, dat hij in Polgamai veranderde, zijnde daar door oorzaak, dat fpotters onreine zijne geheele klasfe dikwijls met den naam Polgamai dobpen. Maar op een anderen tijd, wil ik vragen: Wat is Municipaliteit! Wat is een Municipaal? Ik mogt ook eens geroepen worden, om een Municipaal te wezen, en diende ik dan evenwel niet vooraf min of meer te weten, wat dit voor zaken zijn? Doch, thans heb ik wat anders in het hoofd. In de Stad, daar ik woon, moesten nieuwe JMunieipalen verkozen worden. — Volgends de rechten den Burger toekomende, zonden de Burgers met vrij* V. Dü 2 l. Q q flem-  < aS8 > hemmen dezelve benoemen. — Of er nu gebrek aan gefchikte voorwerpen was, dan of tot eenèn Municipaal zoo. veel verëischt wordt, hoe het zij, ik merkte, dat de meeste burgers verlegen waren, hoe zij hun getal, dat zij hemmen moesten, aangevuld zouden krijgen. In voorige tijden was dit niet zoo moeilijk, toen kon men nog al Regenten maken, zelfs heb ik wel e'éns hooren vernaaien , dat de moeder van iemand , die naderhand al vrij wat figuiirs in de wereld heeft gemaakt, dezen haaren zoon, toen hij, Burgemeester geworden zijnde, zich bij haar beklaagde, dat hij er geen verhand van hadt, en dat zij zelve hem meermalen gezegd hadt, dat hij de fnedigfte niet was, noch het altijd fiks hadt, toevoegde: O! wees maar niet verlegen , gij zijt ligt fchrander genoeg, om Burgemeester te zijn. — Doch laat mij voortvertellen. Onder anderen werdt mij dit in een gezelfchap van vijf of zes burgers verklaard, dat zij met hun allen nog geen genoegzaam aantal perfonen tot Municipatiteit konden uitdenken, fchoon zij eikanderen de behulpzame hand hadden geboden. Dit is immers geen kuipen, Burger vsaag-ai? vraagde mij één hunner. Burger! was mijn antwoord: Wat is Kuipen i Niemand kon er mij op dat pas eene voldoende verklaaring van geven, en dus was mijn toevlugt weder tot mijne Lezers en Lezeresfen. Burgers ! ik vraag : Wat is Kuipen ? Onder het woord Burgers wil ik ook Burgeres/en begrepen hebben, even gelijk de Apostel , als hij de vergaderde gemeente aanfprak: Mannen Broeders ! terwijl er ook vrouwen onder zijn gehoor waren. Wat in den letterlijken zin Kuipen is, zal wel ligt niemand onbekend wezen; in het prenteboekjen van jan luik rn vroomer gedachtenis, in het welk de voornaamfte ambachten, bezigheden, en bedrijven des menseulijken levens voor kinderen en menfchen afgebeeld , met een zielroerend versjen toegelicht, en met teksten uit den Bijbel toegepast worden, vindt men ook , de Kuiper, en tot dat Boekjen zou derhalven mijn geëerde Lezer mij met recht verzenden kunnen, zo ik in den Letterlijken zin vraagde : Wat is Kuipen? Kuipen is uit houten duigen een vat famenftelkn door er hoepels om te flaan, dit weet ik, en te meer  ♦C 289 > meer weet ik het, omdat ik in mijn jetigd te AmJlerdam eens een week of zes gelogeerd geweest ben bij een goed vriend, in wiens buurt een Kuiper woonde, die door zijn geraas, en geklop, mij reeds wakker maakte, voor dar. Aurora met haare roozen en van hemeldaauw druipende vingertjens de grendels van de Oosterhemelpoort affchoof, ten einde voor den Dagvoerer zijne loopbaan te ontfiuiten. Wat dunkt u Lezer! wordt de ï»ug-u nu niet verheven van ilijl, nu hij zulke brommende woorden gebruikt? Is dat niet recht weJfprekend ? Kunt gij bij al die klinkende uitdrukkingen wel jet redelijks denken. Ik zou er anders de armen van den ouden titon, ik zou er zijne koude koets, die volgends poot aan de Dagbodin te veel leeds verfchaft en te weinig zoets, hebben kunnen bijvoegen, maar drar wij thans voor gelijkheid zijn, vraag ik, of ik aan mij zeiven door zoodanigen flijl niet al te ongelijk zou worden, en misfchien boven het gezond verftand van mijne Lezeren eene al te hooge vlu^c zoude nemen, daar hetzelve mij niet zon kimmen verzeilen, omdat gezond verhand juist niet veel van da: hoog vliegen houdt, ten einde niet duizelig te worden? Js het dan niet beter, dat ik zoetjens en op een' effen weg voort wandel, en mij tot het Kuipen, dat thans het onderwerp van mijn vragen is, bepaale ? Wanneer ik vraag: Wat is Kuipen! verfla ik niet een eigenlijk Kuipen. Welke reden zou ik daarvoor hebben ? Ik ben al te oud , om het Kuipen te loeren , en Kuiper te worden. Maar dewijl men versheiden onëigenjijke en overdragteüjke wijzen van fpreken van het Kuipen ontleend heeft, bij voorbeeld: Wanneer men zegt van iet, dat te niet loopt, van een boel, die verward raakt: het /pat of valt in duigen, zoo als een pinnend Dichter lbmtijds aan zijne cHLoë ofriLLis, of hoe het meisjen heeten moge, verklaart, dat eer het wereldrond' in duigen zal Jpatten, eer hij haar ontrouw wordt, of zoo als een Staatkundige klaagt, dat zijn plan in duigen is gevallen, wanneer het hem gemis't is. — En is het niet mogelijk, dat er hedendaags zeer veele Staatkundigen ■zijn, die zich beklagen, dat hunne Staatsontwerpen en vernitziende plans in duigen zijn gevallen! Zouden de gecoalizeerde Mogendheden dit niet met hartzegr erkennen, ten opzicht van het Traktaat van PilQ q 2 nifz.  nitz, en alles wat daar tqe behoort? Hoe menige plans van willem, oi" liever van w i l l e m i j n 'jijen , zijn in duigen gevallen? Een plan, 0:11 Graaf en Gravin te worden; een plan, om éénen hunner varjlelijke telgen tot Hertog van Braband, te maken, en wie weet, welke andere plans, neem ééns, om te Amjlerdam op de beurs gras te laten groejen, om den goeden burger een linnen kiel te laten dragen enz. enz. enz. Nog meer: Is het geheele oude Gotkisch gebouw van Regceringsvorm niet in duigen gevallen? Behalven zoo veele plans van Arijlo^ kraten, die reeds berekend hadden, hoe zij Burgemeester zouden worden, lioe in de Admiraliteit, Gecommitteerde Raaden, Raad van Staten, of eenjg ander der oude menigvuldige Collegion zitting zouden bekomen, niet alleen om daar te zitten cn te regeeren, maar ook om het projitable van die zittingen te genieten? Nu, wie plagt hun dat kwalijk te nemen, al Kuipten zij daar ook om, ton einde hun doel te bereiken?'Maar wagt, wat is Kuipen? Ik heb ééns twee bnuren gehad, dut wonderlijke Apothekars waren. De één hadt bij zijne vrouw een aantal fpruiten verwekt, en zoo dikwijls zijne vrouw in het kraambedde gelag, was doorgaands zijne uitdrukking, dat zij in ,:uigen was gevallen. Welk middel hij gebruikte, om die duigen telkens weder te herftcllen? Dit is eene vraag Lezers! Zou die zich Wel ophelderen uit het gedrag van mijnen anderen buurman? Deze kon het maar geheel met zijne tweede ziel niet vhjden, maar klopte er nu en dan wej ééns' op. Als ik hem eens vraagde, hoe hij toch van zich k011 verkrijgen, zijne vrouw, zijn eigen vleesch, te daan ? en hem onder het oog bracht, dat hij immers volgends het formulier van den Heiligen Huweliiken Staat beloofd hadt, aan de \;onw, als het zwakker vat, haare eere te zullen geven, was zijn antwoord: Ja, Buurman! dat weet ik, dat de vronen zwakke vaten zijn, maar daarom moet men er hoepels om fiaan. Ik dacht terftond aau het ge\al van den Voorlezer,' die, door het omfiaati van twee bladzijden voor-ééne, dus voortlas: „ Ende adam bekende he va zijne huisvrouw, ende — hij bepikte ze van binnen en buiten met pik." Heb ik nu niet genoeg; , 'en ten overvloede , bewezen, dat van het Kuipen verfchillende overdragtciijke fpreek- wij-  < 291 > wijzen ontleend en in de famenleving gebruikt worden ? Wat is kuipen? vraagde ik ée'ns, want mijne natuur is een vraag-al te wezen, aan eenen Amflerdarnfchen Ouderling, dien ik wist, dat, bij gelegenheid van een beroep van eenen predikant in die aanzienlijke gemeente, een groote gedeelte van eenen winterfchen avond, tot diep in den nacht, in eene groote ton, even als een andere diogenes, op eene. ftoep , hadt doorgebracht , ten einde door de reetcn afteneuzen , wie er bij den Domine , die naast de deur woonde, uit en inging. Maar! nooit vergeet ik het antwoord , hetwelk ik op deze vraag van den broeder Ouderling ontving. Hadt het in zijne magt geliaan , hij zou mij toen reeds het vragen verboden hebben. Én zou dit niet veel hebben uitgewonnen, Lezer ! dan hadt de Hoofd - Officier van Lcyden, onderliennd door den Refter van de Hoogefchool in den tijd, misfchien op aandringen van den Fiskaal, naderhand geene moeue gehad , om mijnen goeden Boekverkoper provhjoneel het drukken en uitgeven \an den vraag al te verbieden. De man wees mij, met ernliige deftigheid aan , dat dit ten mintten geen kuipen was. Of ik niet wist, dat kuipen niet zonder geraas en geklop toeging ? daar hij immers zich in zij-; ne ton zoo flil gehouden hadt , als eene muis. Dat ik mij fchaamen moest, indien ik zelfs een oogenblik wilde twijfelen, dat een beroep van eenen predikant een Godiijk beroep is, en of er dan luipen in te pas kwam ? enz. enz. enz. Geen aart van tegenfpreken bezittende, en mij alleen vergenoegende met vragen, nam ik mijn hoed af, en vertrok, na eenen dienaar voor Mijn Heer, den eerwaardigen ! gemaakt te hebben. Evenwel, kon ik niet laten, mij zeiven te vragen: Dewijl kuipen geraas maakt, waarom noemt men het dan kuipen , wanneer men in het kerkelijke zoo wel als in het politieke , in het politieke zoo wel als in het kerkelijke , door allerhande heimelijke en openlijke intrigues , zijn oogmerk zoekt te bereiken, en zichzelven of een goed vriend dienst te doen? Doch, tevens 'herinnerde ik mij zeiven voorbeelden van vrij wat geraas en getier, bij gelegenheden van beroepingen in het kerkelijke , zoodanig, dat zeker voorlezer, terwijl in de kerkenraads kamer de verQ q 3 ga-  < 2£2. > gadering gehouden werdt, om een Domine' te beroepen, zijn ambt waarnemende, den Mlm dus voorlas. Ziet, hoe fijn en lieflijk is het ten allen flonden, Dat broeders famcn leeven als katten en honden. Ook meende ik wel gehoord te hebben, dat het ïn politieke vergaderingen wel eens gebeurd was, dat pruiken , even als luchtbollen , door het vertrek vlogen , hetwelk toch niet zonden- geraas kan doorgaan , behalven dat ik het woord kerkenraad wel ééns had hooren uitfpreken als kerkengeraas , gelijk vader joost vondel Confifiorie ergens heeft gefchreven Com, fit, jloorje ! En wat het Godlijk beroep betreft', fchoot mij te binnen het gezegde van zeker iemand, welke nopens een nieuw l>eroepen predikant op zeker dorp gevraagd zijnde , of hij niet oordeelde, dat de man goede gaven hadt? tot befcheid gaf: Zou ik niet? Ik heb ze voorbij mijn huis zien dragen — te weten, de Schout van het Dorp , die veel invloed op het beroep hadt gehad , woonde in zijne buurt. Wat is kuipen? Misfchien zou men tot opheldering dezer vraag wel het een en ander kunnen vinden in de Romeinfche Gefchiedenis , bijzonder van het Triumviraat, of Driemanfchap van pompejus, crassus, en LEPlDtis, die het zoo wisten te bekuipen, dat zij van de geheele Romeinfche Republiek meester wierden. Misfchien zou de gefchiedenis van cfsa hier licht ontlteken, die, met 's lands geld, hebbende de fchatkist laten openbreken, zijne Soldaten be kuipte, om hem Dictator te maken, en de Romeinen als zijne flaaven aan zieh te onderwerpen, terwijl hij den dienst van den Gemeensman des volks, clodius, gebruikte, om onder het volk te kuipen. Ei: zal mijn Dezer vragen , kan men er dan ook al niet veilig op aan , al heeft het volk gemeensmannen ? Is~ ook dan zelfs de vrijheid niet veilig tegen de kuiperijen der Heerschzucht en Ariftocratïe ? Antwoorden kan ik u niet, Burgers! maar daar dit het eenigrte voorbeeld niet is in de Romeinfche Historie , dat men de gemeenslieden heeft weten' overtehaalen , om door hen het volk te bekuipen , ten einde bijzondere inzichten ten dienste te ftaan, is mijne wedervraag: Zal het volk, of de burgerij , niet best doen, dat zij tracht ki}n-  < 293 > kundig te worde» , en uit haare oogen te zien", opdat zij niet, blindelings en onnozel, bekuipt worde? JPuncïum ! Zou ik de vraag: Wat is kuipen? nog niet wat kunnen ampliëren , vermeerderen, en verbeteren, door er bij te voegen : Heeft het kuipen ooit voordeel, of heeft het altijd nadeel gedaan! Zo het ooit voordeel gedaan heeft , kan dat wel meer dan toevallig genoemd worden? Zijn lieden van eer, en deugd, die het wel met het Vaderland en volk meenen , wel zeer groote vrienden van het kuipen? En is het uiet eene waarfchuwing, dat men iemand in het oog dient te houden , dien men befpeurt , dat bezig is met te kuipen i Zijn er wel veele voorbeelden, dat kuipen goed gedaan heeft? En zijn er integendeel -niet zoo veel voorbeelden als zand , van rampen, die daar door berokkend zijn geworden? Heeft het kuipen der 30 Tijrannen te Atheenen aan den deugdzamen sokrates den dood niet berokkend ? Hebben zij niet zoo lang gewerkt en gekuipt, tot het hun gelukte, valfche befchuldigers en getuigen op te maken, die den waardigen Wijsgeer als eenen bederver der zeden van de Jongelingfchap aanklaagden , omdat hij de jeugd te veel verlichtte, en denkbeelden en gevoelens van deugd en vrijheidsliefde inboezemde? Brachten zij het eindelijk niet zoo ver, dat hij den vergiftigen beker heeft moeten drinken , tot eene beloning van zijne diensten aan het Vaderland bewezen ? Nog een voorbeeld' uit de Atheenfche Gefchiedenisten. Men was in dien fiaat zeer behoedzaam, dat toch de vrijheid geen gevaar mogt lopen van burgers , die te magtig en vermogend werden , het zij door kunde en invloed, of door rijkdommen en bezittingen. Ten einde hier alle kattenkwaad voor te komen hadt men het Ofiracimus bedacht. Daar flondt op de* markt eene bos , in welke elk burger vrijheid hadt om den naam van zoodanig burger, van wien hij ieteuvels vreesde, op een ltukjen of fcherf van eene lei gefchreven, te fleken, deze bos werdt op zekere tii den geopend, en als men er óocüs'zoodanige ieijen m vondt met denzelfden naam gefchreven, werdt de burger van dien naam voor tien jaaren, behoudende nogthans zijn eer en goed, uit het Vaderland geban nen. Waren dit geene vrijë Hemmen ï En evenwel? zegt  < 294 > zegt de gefchiedenis , dat er kuipen plaats hadt, en bewijst zulks met het voorbeeld van aristides. Deze aristides was een deugdzaam burger, en hadt zich , in het beftuuren van 's Lands kas en geldmiddelen , zoo eerlijk gedragen, als misfchien maar weinige Omfangers generaal zich gedragen hebben, zoodat men hem den naam van den Rechtvaardigen met algemeene toejuiching gaf ; en evenwel wisten zijne en 's Lands vijanden het zoo te betteken en te bekuipen , dat men een getal van 6000 leijen met den naam van aristides vondt, en hij zich moest getroosten , in ballingfchap te verhuizen. Dit ging zoo ver, ten blijke dat de burgers bekuipt waren, dat een landman , want te Atheenen waren bok de landlieden buro-ers , op de markt kwam met een lei , en aan arIstides, dien hij niet eens in perfoon kende, en die hem juist ontmoette, vraagde, of hij den naam van aristides eens voor hem op de lei wilde fchrijven, alzoo hij niet lezen of fchrijven kon? zonder dat hij reden kon geven » waarom hij aristidis wilde gebannen hebben, en de deugdzame aristides^ was in zoo verre een vijand van kuipen, en het belemmeren van de vrijë tem zijner medeburgeren, dat hij, zonder verder gefprek, zijnen naam op de lei van den Burger - boer fchreef, die zijn leitjen vervolgends in de bos wierp , en dus medeftemde; tot de ballingfchap van aristides. Hoe nodig is het, dat Burgers lezen en fchrijven kunnen? Zoo ben ik weder thuis, en terug gekeerd tot het vrijë hemmen der Burgeren. Verwondert gij tt niet t Lezer! over mijn vernuft in mijne oude jaren, dat ik het altijd zoo west te maken , dat ik weder op het zelfde punt te recht kom, en dus nu ook weder dit Nommer eindig met de vraag: Wat is kuipen' Te L E T D E N, bij L, H E R D I N G H* Tt AMSTERDAM, bij j. W E E G Enalöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N". 247. Mag ik nog eens vragen: Heeft men er recht toe ? D at ik een liefhebber van een pijpjen ben , is immers aan mijne Lezers van ouds bekend ? evenwel hoop ik niet, dat iemand mij zal befchuldigen, dat ik onder mijn pijpjen niets doe , alzoo ik hem dan zou moeten vragen: of vragende alle week een blaadjen vol te fchrijven niet iet meer is , dan niets te doen, hoe weinig dan mijne vragen ook om het lijf mogen hebben ? Ik zit dan thans weder te vraagen, onder een pijpjen, en alzoo mij de vraag van mijn ouden Correspondent joris weetgraag: Heeft men er recht toef 1102; bolde, en des te meer behaagde, omdat hij de eerfte is van mijne oude Correspondenten , die weder voor den draad komt, nu het vrijheid en gelijkheid is, herlees ik zijne gedaane vragen nog ée'ns, en krijg daar door gelegenheid, om te vragen: Mag ik nog eens vragen: Heeft men er recht toe ? Eer ik echter tot mijn Tekst kom, moet ik mijn Vriend joris vragen : Of hij er recht toe heeft, om mij met mijn Zetter te brouilleeren ? waarom geen Hollandsch? Wel nu, in de war te helpen? Doe ik niet wel Lezer! dat ik omtrent mijn' Zetter zoo wat dooide vingeren zie ? te meer, omdat ik hem aanmerk als eenen Vriend van gelijkheid en broederfchap; en wie zou zijnen broeder niet wat ten besten houden ? Nu Burger Zetter! wat zegt gij? zijn wij geen vrienden ? Maar daar komt nog iet bij. Lezer! hebt gij ooit met Zetters te doen gehad? Weet gij wel, welV. dbel. R r k»  ke kool zij hunnen Auteur zouden kunnen frooven? Enheb ik er in dit mijn werk niet meer dan ééne proeve van gehad? Met liet weglaten van één lettertjen, maken zij van een zuil, een uil. Heb ik, om deze en andere redenen, dan geen gelijk, om het met mijn Zetter op eenen goeden voet te houden ? en zou mijn Vriend Joris er wel recht toe hebben, om deze harmonie te hooren ? Doch jorisburger, mag ik dat woord niet zoo wel gebruiken, als men bij voorbeeld, zegt jORisvAÊRr" ot" heeft men er geen recht toe ? ik zal ,van 11 en van mijnen Zetter 'afkappen , en laten 11 linnen dit appeltjen fchillen, maar mag ik nog ééns vragen : Heeft men er recht toe ? Ik zou wei ééns lust hebben om u te vragen , Burger joris weetgraag! wat gij eigenlijk in het oog hadt , toen gij die vraag zoo onbepaald op het papier fteldet: Heeft men er recht toe? waar toe? Wij hebben een tijd beleefd , dat men niet vraagen mogt, ten minden niet aan lbmmige menfchen: Hebt gij er recht toe? Én zijn er uiet nog landen , daar men deze vraag wel in zijn hart zal fmooren , of daar deze vraag iemand zou opbreken , als den hond de worst, al wilde men dezelve, gelijk de Barbier van Koning midas den Ezel-oorigen, zelfs in een in de aötde gedolven kuil doen, en vervolgends weder toe' dekken? Als men ééns aan Sultan amurath, of sel 1 m , of hoe de Keizer der geloovigen ook heet, ging vragen : Heeft zijne Majesteit er wel recht toe , om zoo willekeurig met haare goede onderdanen om te fpringen? Heeft zij wel recht, om haare Basfa's in de Provintien van haar Rijk te Jaten plunderen naar hun welgevallen, om hen naderhand qtiafi te ftraffen, met de dood en NB. Confiscatie van nuni.e goederen voor haare fchatkist, even gelijk men eene fpongie gebruikt, om het water in te zuigen , en ze dan weder uitdrukt , zou niet heel fchielijk een Chiaus met een Firman van den Vorst voorzien, 11 het hoofd afëifchen voor uwe vraag? Als gij dezelfde vraag in Japan deedt, zoudt gij niet misfchien veroordeeld worden, om uzel\en zoo eens weg ende weer den buik open te fnijden ? Zijn wij dan 111 ons land, en in deze dagen, Bur. gers i niet gelukkig ? daar ik ten minden vragen mag: Mag ik nog eens vragen : Heeft men er recht toe! waartoe ? Zoo tot het één of ander, dat mij thai.s onder het fchrijven te binnen valt. Ik  < 297 > • Ik herinner mij, bfj c o r n e l i v s nepos, in mijne jonge jaaren, toen ik op het Latijnichc School dezen Schrijver moest overzetten , gelezen te hebben van milhadiïs, eenen man, aan wien zijn Vaderland zoo veel cjanks verfchuldigd was,, dewijl hij met een hand vol volks; de groote overmagt der Perfcn geflagen e» de vrijheid verdedigd hadt', hoe de Atlunienzcrs hem om eenen ongelukkigen togt tegen het Eiland Paras, welke, op zijne aanrading , ondernomen, maar niet gehaagd was , veroordeeld hebben, om de oorlogskosten tot dien togt uit zijne eigene beurs te vergoeden , en hem, ja zelfs zijnen zoon cimon vervol-, gends gevangen hebben gezet, tot dat die kosten ™fn Z|jn opgebracht. Mag ik nu ééns vragen, hadden de Atheniênzers daar recht toe? Indien zij er zeds enkel eenen fchijn van recht toe hadden , zouden zij dan ook recht gehad hebben, indien zij alle de genen, welke den Pelopormefifchcn oorlog hadden doorgedreven , welke oorlog alleen zijnen aanvang nam, om perjcles uit de verlegenheid te helpen, die niet in i'taat was, om 's Lands rekening goed te maken , en welke oorlog dus , in de daad, enkel om den wil van Eénen, gevoerd werdt, indien zij, zeg ik, alle die genen, welke dezen oorlog doorgedreven hadden, verantwoordelijk hadden geheld voor alle de rampzalige gevolgen, welke die oorlog over het Vaderland bracht, en uit hunne goederen en bezittingen fchavergoeding gezocht hadden voor alle de verhezen , welke hun Gemeenebest, door hunne fchuld, geleden hadt, geduurende dezen oorlog ? Mag ik dit nog eens vragen , of men daar recht toe hadt? Ik vind in de Romeinfche Gefchiedenisfen verlcheiden merkwaardige gevalien, bij welke het verdient, dat men vraagt : hadt of heeft men er recht toe ? Meer dan -één voorbeeld ontmoet ik van Burgers, die het gantlche volk van Rome hebben faam doen komen, om aan dat vergaderde volk gewigtige vóórhellen te doen, meer dan één voorbeeld°van Burgers die, wanneer zij oordeelden, door den Senaat, of door oezen ol genen Grooten, in hunne Burgerrechten verkort te zijn, zich op het volk beroepen hebben Mag ik wel vragen: hadden zij er recht toe' Heeft men er recht toe, om het Volk, om de burgers bü een te vergaderen , en zich op hen te beroepen , wanneer een burger gelooft, dat zijne onvervreemdRr 2 ba.  < 298 > bare rechten gcfchondén of miskend worden? Öf wordt dan alleen eene Burgerij wettig opgeroepen , wanneer zij door haare Vertegenwoordigers opgeroepen wordt? Doch, in het laatfte geval zou ik dan vragen: Is het wel te gelooven , dat de Dwingeland t a r k w ij n ooit de Burgers bij een geroepen zou hebben, om over de 1'chendaad door zijnen zoon aan de kuifche lukretia gepleegd, te vonnisten? Zou de Tienman a p p i u s , die de maagd viroinu tot boeting zijner wellust in zijne magt verlangde , wel ooit het Romeinfche Volk hebben faamgeroepen , opdat dit volk het recht handiiaven en hem appius ftraffen mogt ? Indien een Burger dat recht niet heeft, om zich , wanneer hij onderdrukt wordt , op het volk te beroepen, of ook, indien het volk het recht niet heeft, om bij een te komen, wanneer het zulks nodig oordeek, hebben dan de Romeinen wel recht gehad, om hunne Dwingelanden te verjaagen ? om hunne Tienmannen af te zetten ? om de Patriciën ie breidelen ? enz. enz. enz. Kijk! ik blijve in de oude Hiftoriëii! zoo als ik meer gezegd en gevraagd heb : Mag men nopens de oudé Volken niet altijd veilig vragen: Heeft men er recht toe? Derhab'en 'weder na de Romeinen. De Romeinen hadden , onder het beleid van htinnen Procon/ul, (welke Hollandsch woord zal ik daar voor vinden , om dien titel , Pracanfut, uit te drukken , en ér een denkbeeld van te geven aan mijne Lezers ? Zou. het ook vertaald kunnen worden Reprefentcmt des Volks bij het leger?) flaminius, den jMacedonifcheu Koning fili'ps overwonnen, en genoodzaakt vrede te maken , nadat zij hem uit geheel Griekenland verdreven hadden, op het welk hij, gedeeltelijk met geweld, gedeeltelijk door kniperiiën, zich zoodanigen invloed hadt verworven , dat Griekenland in die betrekking tot hem flondt , dat het naar zijne pijpen dansfen moest, zoo sjs .... zoo als ... . hoe zal ik het best vergelijken? omtrent zoo als ons Gemeenebest, korten tijd geleden , jegens Pruis/en en Engeland f Kan 'het zoo gaan ? Heb ik recht tot die vergelijking? Nu zonden de Romeinen tien Gemagtigden na Griekenland, om met den jProcorJul flaminius de zaken daar te fehikken. — jjtt dachten veele Grieken , dat zij enkel van meester zouden veranderen! Maar wat gebeurt? Op de Isthmifche loeien , die met veel piegtigheid gevierd plagten te  < 299 > té worden, liet de Procon/ul flaminius en de gemelde tien Gemagtigden uitroepen, de volgende merkwaardige woorden: ., De Raad" en het Volk van Ro„ 'Hu , na Macedonië in rust gebracht te hebben, „ verklaart de Korinthiërs, Foceërs, Locriërs , alle de „ Eubefri in het eiland , de M'agnefiërs, de Thes/a„ liërs, de Parrebiérs, de Ach ai er s, en Phihiotiërs, (i Vrij van alle flavernij. Alle deze volken zullen in „ eenen onafhangelijken flaat leven , en naar hunne „ eigene wetten geregeerd worden." Of' de Grieken blijde -waren met deze verklaring van een groot en edel Volk? flutarciius, een Grieksch Schrijver, verhaalt ons, dat, door de toejuichingen en het Hoezee.' van de^ volksmenigte, de lucht zoodanig bewogen werdt, dat fbmmige kraajen, welke bij geval over de vergadering vlogen , in het perk nedervielen. Zijn wij wel zoo verrukt van blijdfehap geweest t Burgers! toen onze Vertegenwoordigers zelve, bij hun befluit van 31. Januarij van dit jaar, hebben laten uitroepen: Dat wij allen vrij, dat wij allen gelijk zijn l Zeker Schrijver, wat zijn de menfchen toch zeldzaam 10 hjln gedrag! voegt bij de gebeurenis, boven verhaald, deze aanmerking: „ Doch Rome vondt even, „ wel in deze daaden van edelmoedigheid ziin voor„ deel want , het won hierdoor de harten van het „ Griekfche Volk, en vermeerderde dus doende zijn ,, gezag, zonder zijne heerfchappijën uit te breiden " Mag ik eens vragen : Heeft de Schrijver daar oók recht toe? Zou de bovengemelde aanmerking niet wel zoo o-ocd gepast hebben op het volgende bedrijf van den Pro ■con/ul flaminius? De Achaiirs, eene vrijë Republiek in Griekenland, wier vrijheid door het bovenftaan" de befluit mede erkend en bevestigd wïs, hadden eene buitenlandlche bezitting, het eiland Zacynthos, thans Zantf door koop wettig verkregen. In dit eiland » colome hadden de Romeinen zin, en poogde de Achai ers te bewegen , 0111 het aan hun af te haan. Ver* geetsch! Waarom ? weet ik niet juist. Maar wie ftaat geern zijne eigendommen af? Misfchien werdt er een aanzienlijke handel op gedreven, zoo als wij, bij voor beeld, drijven op onze Oost- en West-indifche bl~ zittingen! Maar de Proconful flaminius was üt' Hij bedacht eene fabel, en beduidde met dezelve aan' de Achatërs, dat zij wel zouden doen, van dat Ei R r 3 land  land aan de Romeinen af te ftaan. Hij zeide: „ Ik „ merk Achdie aan, ais eene foort van fchiidpad, welke. „ door haar eigene 1'cluilp bewaard wordt; iteekt ze „ flechts haar hoofd of voeten een weinig buiten haa- re wapenrusting , zij loopt gevaar, om getrapt, en „ befchadigd te worden. De grensfteden, welke u , „ Achaièrs! omringen, zijn uwe fchel en natuurlijks „ befcherming. Iwaar het geen gij buiten het vaste „ land bez;t, dat zijn die deelen van uwen Staat, wel„ ke voor den aanval bloot liggen, en die gij niet „ kunt befchermen, zonder veel meer te kosten, dan ,, zij waardig zijn." Was die Proconfal er niet achter, Burgers! om de Achaicrs .met zuikerde woordjens te beiezen? Het gevolg was ook, dat deze vrije lieden goedfchiks het gemelde eiland aan de Romeinen afftonden en overgaven. Mag ik ééns vragen : Of men. er recht toe hadt '( Dewijl ik toch aan het fchrijven ben over de Romeinfche Proconfuls, vraag ik, of die vrienden wel recht hadden tot alles, hetwelk zij in die gewesten verrichten, daar zij gezonden werden? Onder anderen is zekere vf.rr.es zeer bekend, die in Sicilië eenigen tijd het beiluur heeft waargenomen. Cicero heeft tegen hem redevoeringen gehouden, welke men üiet lezen kan, zonder medelijden te hebben met de ongelukkige inwoners van het eiland Sicilië, welken door dezen afgevaardigden van het Romeinfche volk het vel over de ooren geftroopt is geworden, daar hij alles naar aich fltepte, alles als zijn prooi aanmerkte, en d.oor knevelarijen en onrechtvaardigheden het land erger mishandelde, dan hij zei Is een overwonnen land zou iiebben kunnen doen. Mag ik wel ééns vragen: of men tr recht toe hadt '( Nu uit een ander vsatjen. Mag ik nog ééns vragen, of men er recht toe heeft, om, door het ondertekenen van zekere geloofsformulieren, bet geweten der menfchen te verbinden ? En of men er recht toe heeft , gelijk luther toonde te hebben, om er zien openlijk tegen te verzetten , en vrij zelfs de bullen van den Paus te verbranden, omdat zij het gewei ten en deszelfs Vrijheid te na komen ? ' Mag ik ééns vragen: heeft men er recht toe, om ongeftraft ailerhande leugens en lasteringen op den predikftoel te brengen? en is dat evenwel niet al vrij dikwijls gefchjed ia de vorige dagen? Heeft men toen niet me- .. " ' ' w"s-  < 3°i > fligmalen de Franfehen hooren uitmaken voor Atheïsten en Godloochenaars? En hadt men daar nog maat bij gebleven, maar heeft men niet ook menigvnldigmalen liet volk opgehitst tegen zijne eigene mediburgers, die denkbeelden van vrijheid bezaten , en welke die denkbeelden hadden durven openbaren? Mag ik ééns vragen: hadt men daar recht toe? Ik ben op deze eedacnten gekomen doer den volgenden Brief van den Burger piet er eenvoudig, die een ijven> Lezer van mijn weekblad fchijnt te wezen, en dien ik verzoek.gelijk alle mijne oude Correspondenten, zo zij iet hebben bij te dragen, dat zij hunne Correspondentien, op het voorbeeld van joris weetgraa», ff&lsssL^verder geJieven voort te zetten- burger. vr aas-al! Ik dacht waarlijk, dat gij dood waart. _ Maar hoe blijde was ik toen ik uit zekere advertentie in de Courant zag, dat gij nog daadiijk leeft en weder aan het vragen gaat - Ik Jas de'advertentie aan mijn vrouwtjen voor, die er danig mede in haar fchik was Wei piet! zeide zij, dan moeten wij weder aar." het lezen - Ik vertelde het nieuws ook aan Jg buurman, die ook al nieuwsgierig is, wat gij weder te vragen zult hebben. Mijn vrouwtjen maf C gefchnjt geern hooren lezen, omdat gij nu en dan Lr wel iet van de vrouwtjens te zeggen hebt. — Toen het eerste nommer werdt uitgegeven, was ik er niet ku bij, in den ineeuw, op mijn klompjens, biï hal, breken af, fokte ik na den Boekverkoper, 'om 1£ haaien, en thuis gekomen ging ik deftig aan 't lezen Op de vraag zelve lagchte mijn vrouwtjen al. jfzet de zn, de man heeft gelijk, hoe dikwijls zeg ik wélwat beleeft men al? Vader be renden wérdt biï ons met onopgemerkt gelaten, met zijne profetiën' maar vooral bleven wij haan, bij Dom.néesP en Pro! fcflors, die zoo veel van de Fransjens te ze«r4n heb ben gehad. Ik herinnerde mij zekere dankSond, op bevel der toenmalige jïaven van Oranje, daar ik, moe? je weten, zoo veel hoorde, dat het mij a jjd n het hoofd heelt leggen malen, bij voorbeeld, khoorde vertellen dat de Franfehen, met blindheid genagei,^ takken van de boomen voor fnaphaanen en baretten had-  < 3oa > hadden aangezien, gelijk gij ook daar van gewaagt, en dat ik dus getuigen kan , waarlijk gezegd te zijn, want ik heb het zelve gehoord, en mijn gehoor bedriegt mij niet, ook is mijn geheugen goed. Ik hoorde toen ook deze aanmerking aan de Toehoorers voordragen, dat er een Comité van Bataven was, en wie, zeide de Hooggeleerde Redenaar, meent gij, Toehoorers! dat daarvan het hoofd is? wel! een Herbergiers zoou uit Gelderland! wat dit er nu toe deedt, "weet ik niet. Want, als de man maar goed is, kan het niet fcheelen, welke kostwinning zijn vader gehad heeft Maat ten dien tijde, dat is waar, was het niet hetzelfde, en een Burgemeesters zoon hadt vrij wat voor uit. Maar, daar ik nu wilde wezen-: Hadt men er recht toe, om zulks op den Predikltoel te brengen? Wilt gij dit eens vragen? Als mij iet naders te binnen fchiet, wil ik u wel nader fchrijven. Intusfchen Heil en Broederfchap! P IE TER EENVOUDIG. Te L E T D E N, bij li. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Enalömbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. N°. 248. Wat is een Municipaal! /> < burg kr. ïraeg-u! W ei man! wat zaine dat veranderinp-en! Kalk! ïert mensch zain hoofd zou er wel van omdraéjen , as ien priktol. Maer, ik mot je eerst zeggen wie i(tben , en dan wat ik jc te zeggen of te vraegen heb, yerfiaoje Sinjeur neen! Burger vueg-ai' Ik bin dan motje weten, die zelfde pouwlus wi llf-msen , die jou iens ien brief heb laeten lc ;r;jiven deur men zeun, jae pik, verflaeje? en diè jou deed vraegèu : Wat is een .Patriot? Je weet-nog • wel , wat zwaer. hoofd ik had over die Patriotten , en kaik ! bet is werempig maer net zoo uitekoinen, as ik toen al vreesde, omdat de miefter het mijn in de kop gebracht had. \rertiaeje? Ik heb jou toen ook gedikkreteerd , dat ik vettr de ouwe Constitutie was, en daer men eed op edaan had. Ik bin , motje weten, ook zedert zoo ver gepromelevcerd, dar ik Schepen van ons Derp bin eworden; 't is waer, ik ken lezen of fchraiven, maer dat baet niet, ik was' V. deel. S . tQc4  *C 3°4' > toch fchepen, en ongze Schout en Sikkertairis wisten het wel, en dan hadden wij nog; een Apekaet in de Stad. Maer daer hebje nou het goojen in de glaezen. Daer hebben de Patriotten ook op ons Derp gerommeleveerd, en de Schout en Sikkertairis hebben ien fchop veur er broek ekregen. Kou wat zei ik je zeggen, beste maèt! Zij hadden het ook wel iens van aijeren emaekt. Zij mogten wel ien potje breken , want zij ftongden in de kas bij ongzen Ambagtsheer, en die, vatje? was weer ien heele Sint bij ongze lieve Prins. Wordt nijt beus Sinjeur vra egai., dat ik lieve Prins zeg, want zie of jij 't men kwalijk niemt of niet , het ouwe kan er zo in iens nijt uit , het bloed kruipt , daer 't nijt gaen ken. Zoodat, Burger' ik wil maer zeggen, met ongze Schout en Sikkertairis is het zoo as het is. Maer o jemi! ik bin ooit geroinmeleveert, en daer tegen heit men Munnikkepaelen ekozen, en zelfs is men zeun jakpik, dat nou ien borst is van ien goeje 10 jaer, Munnikkepaet eworden, Lieve hemel' wat beleeft mten al? Jae, dat mogt jij wel vraegen man! en je vriend Joris wee tgraeg, want, kaik, ongze miester heit men verteld, dat jij weer vraegt , en wat je zoo al vraegt, je vriend joris weetgraeg vraegt, dunkt men, te recht: heeft men er recht toe ? Nou, zei ik je zeggen. Ik bin hiel wel in main fchik, dat ik Schepen of bin, want kaik, regeeren man! is maer geheel geen plaifir, of iemand mot al vrij wat in het hart hebben, dat men Arie Stoop kraet zou maggen noemen, is het zo niet ? as hij op regeeren gezet zou zijn, of wel, nou zo kan men ook praaten, overgegeven cordaet zijn, om zain burgers te dienen, en noch het ien noch het acr bin ik juist van thuis. Maer nou is main zeun Munnikkepael, en wat is hij nou ? Kaik, dat wou ik wel iens weten , as het mit jou believen  < 3°5 > ven is , vaêr! Want ik weet het maer nijt. Hij is. geen. Schout , geen Sikketairis , geen Burgemiester, geen Schepen , maer Munnikkepael , wat is dan een Munnikkepael? Eflïeve zeg het me iens? Dan weet ik ummers , wat main zeun is. Hai zaid, dat het nou vrijheid en gelaikheid is, en ik wil het elooven, ook wil ik elooven , dewijl willem toch weg is elopen , dar wij nou al nijt beter kennen, dan mede te doen, en nog mot ik je zeggen, dat ik mot belijden en bekennen, dat de Patriotten het wel emajèi ebben. Zij ebben nijt eplunderd, of eraest, of ef^öjden, of iemand mishandeld _ zelfs onder ons , ik cW, zij mogten ongze Schout en Sikketairis wel iens naerijden , en kaiken , of het recht fpul is, en of zij zuiver met de kas van het Derp hebben omefprongen. Daer is nog een bijzondere hiltorie ten lasten van ongzen Schout, die ik je bij deuze akkaezie mot vertellen. Je mot dan weten, verflaeje ? dat ongze Schout verleden zomer een proviliekelder heit beten maeken in het huis, dat hij bewoont, en dat ien huis van het Derp is, en teugen den Dijk an ftaet; die kelder is in den Dijk in egraeven , en dat is teugen de waize wet van ongze ouwers en voorouwers, en wat is er nou ebeurt? Hawaer; daer is 'van de winter, bij die zwaere ijsgang, toen de rivier los raekte, dé dijk deur ebroken veur d?.t huis, verftaeje? omdat de dijk , door 't graeven van die kelder, te veul verzwakt was , en het niet houwen kon , en dat was ook de reden, waeröm ongze voorouwers, verflaeje? dat nijt hebben willen hebben, dat iemand, wie hij ook was , een kelder in den dijk zou graeven , om den dijk nijt te verzwakken. Nou vrasg ik je, Burger va aeg-al! was het nou we) meer as billijk, dat onze Schout , zoo ver zijn middelen reiken, de .fchaê boette , die deur zain toedoen, vatje? veröorS s 3 zaekt  < 3°ó > zaekt is ? Kaik , as ik bij menier van fpreken , nog Schepen was, zou ik er wel over durven vonnisfen, zonder iens een Apekiet te fpreken. Maer' ik zie wel , dat men brief, vat je ? te lang wordt , anders zou ik van de Munnikkepaelen nog iet' viaegea , wat toch een Mvnpikkepael is ? Heit een Munnikkepael wat te zeggen V of heit bij niks te zeggen ? Ik zou bïjnae het laetfte motten elooven , om het o-een gebeurd is mit de vroedvrouw van ons Derp. Je mot weten, dat in het Derp naest ons veul vrouwen op het lest lopen, nou hebben ze daer wel een kwacd waif, maer die is verllaeje? ziek. • Ongze vroedvrouw heit daer in het hoofd ekregen, veul Christelijke barmhartigheid , en wil er nae toe , om die vrouwen in dat andere Derp te helpen, nou, ïk mag het wel lïjjen , en alle tartten mensfen , maer evenwel , dan motten ongze eigen vrouwen gebrek lijjen, en kunnen, niit eholpen worden, fchoon'de vroedvrouw voor ons 1 Derp beroepen is. Elk verilandig man was van die gedagien, maer het mogt nijt helpen. Het kwaeje waif wist de boeren gaende te maeken, en 's nachts moste de Munr.ikkepaelen nog bij een komen , en men wilde , dat zai order zouden geven , dat ongze vroedvrouw nae het andere Derp zou gaen, zonder dat men om ongze aigen waiv, n docht. Ongze vroedvrouw, motie 'weten, heit ien fluweel lapje in de mond, en kan praeten as een Aepekaet, en omdat ze veul omhaalde van barmhartigheid en menschliikheid, had zat de boertjens betoverd. Maer nou vraeg ik je, in alle redclaik.haid, wat is toch een Mrnnikkepael ! as hai 's nachts om zulke dingen mot nae 't racdhuis loouen, omdat de vroedvrouw daer ien inval kraigt, daer misfchien iet anders agter zit? J*fcer danr.zain er ook weêr aère latkjes , dan fchaïnen de Munnikkepael en al hiel wat te zeggen te ebben. Jn de Stad, motje weten, daer ik met main zuivel ewend ben te markten, hoorde ik op de leste marktdag: dat de Munnikkepaelen veul plakkaeten lieten anpjukken, en zelfs de Omeiets van de burgerwacht benoemden, omdat zij oordeelden, zaien zai , dat'dat zoo nodig was, fchoon zai evenwel erkenden, dat de Burgers, zei ik je zeggen , het reclu bidden , om zelve heur Officieren jj, tè (tellen. Zoodi't, wil ik zeggen, daer luikenen de Munnikkepaelen hiele bewindsmannen te zain. Ik «t»2 u dan, wat is toch ien'Munnikkepael! Je zelt 0 mis-  < 3°7 > tósfchiet zeggen, wat raekt jou dat Pauwtje» ? Maer ik zei je zeggen , as 't men raekte, mogt het men zeer doen, vooraf bedingen, naederhand gien kraekelingen ! Jk bin al die kraekelingen loof, Man! en ik denk, jij ook. Anders verflaeje wel ? laet ik die ou-ve Coniütutie geern waajen. Ze. heit ons waercmpig nijt veul goed edaen,.maer is liever net eweest, as ien oud verheten pakje , dat ons naekt en koud maekt, verfttfeje? Ik begraip , burgertje, dat. vraiheid, gelaikheid en broederfchap goeje dingen zaine. Jae, alle mael vrinden, buuren en bondgenoten, broertjes! Gut! Man ! watte eerlijke dingen ! Dat zou ien recht lief leven van vroilijke Fransje zaine, as de menfchen deden zo as de woorden luijen. En daerom, verftaeje? ik bin voor deuze veur de ouwe Conliitutie eweest, maer naedat willem as ien fch—broek uit het vendel is elopen, en ons, zain kaiejeren, heit laeten zitten, en nou het vraiheid , gelaikheid , en broederfchap is , - nou is pouwlus willems f. n je man, ien man zoo goed as ongs: en je kent ftset op me maeken , al wouje hebben, dat ik Munnikkepael zou zaine, mids dat ik maer weet, wat een Munnikkepael is , dat zweer ik je, ftaen ztl ik veur de goeje zaek van vraiheid , gelaikheid , en broederfchap, as ien pael, en Jtaet ien Munttikkepael nog vaster as aère paelen , wel nou dan zei ik ook ilaen as ien Munnikkepael. Zoodat, wil ik zeggen , laet ons maer an het ouwe nijt denken, dat is dood en te niet, maer van nou af, broertjes gelaik en allemael vrai, daer hebben ongze voorouwers veur evochten teugen de Spacnfchen en teugen de Franfehen , dat iiaet ummers in de Franfche Tirannjj' en daerom was ik veur üianje , omdat ik miende , dat de Prins ook veur de vraiheid vocht, maer Godbe» tert ! nou ben ik verligt, willem da vijfde heit hart elopen, en zain zeuns hebben evochten, jae, maer was het veur derzelven, of veur de vraiheid' Daer hoor ik je, zai doove gerrit. Zoodat, om kort te gneir, po uw is veur de vraiheid, gelaikheid, en broederfchap, pouwtjen is zo gek niet, as hem de muts ftaet. Nou zei ik er maer uitfehaijen-, verftae,je? want, om. dat ik zelf nijt fchraiven of lezen ken , en omdat main zeun Munnikkepael is, zo as ik je ezaid heb, en hij he* druk heit , bij nagt en dag , zo heb ik deuzen keten fchraiven deur men buurman piet ure lissen, S s 3 ien  < 3°S > ien patriot deur en deur, veur deuzen konnen wij niet wel over weg, maer nou het ouwe weg en alles nieuw is, zaine we vrinden as olifanten. Nou Burger vraeg-al ik wensje Heil en Broederfchap POUWLUS WILLEMSEN. Had ik het niet wel, Lezer! toen ik in een voorgaand Nommer fchreef, dat het misfchien nodig was, dat ik eens vraagde : Wat is een Municipaal} Komt het er niet ©p uit, dat het voor een Burger - Boer, of Bóerenburger, hoe moet het wezen? een heele mond vol is s Dé Brief van pouwluï willemsen, en zijne zeldzame fpelling van Mumikkenpaal geeft immers genoegzaam bewijs, dat de man met het woord verlegen is? En zou hij de eenigfte wel zijn? Waf is een Municipaal', vraagde ik aan mijn' buurman. Ik geloof, zeide hij, dat het een Fransch woord is, en zal het ééns aan mijn Citoyen vragen, die bij mij geihquanierd is. Eenige dagen daarna berichtte hij mij, dat zijn Citoyen het zelve niet wist, en geen wonder1 lk heb naderhand, als ik, volgends mijne gewoonte, mij wat zat te vermaken in het doorbladeren'der gefchiedenisfen van ds Romeinfche Republiek, gevonden, dat Municipaal een oorfprongiijk Latijnsch woord is, van Municipium MunicipiKm noemde men eene onder het gebied der Romeinfche Republiek beboerende Stad, welke als eene bevoorrechte Stad werdt aangemerkt, wier ingezetenen het recht genoten van als Romeinfche Burgers te worden behandeld, terwijl zoodanige fteden echter naar haare eigen wetten en gewoonten bleven beltuurd worden. AlleGn was er nog onderfqheid tusfchen de bevoorrechte fteden, zoo dat fommigen recht hadden, om ook als Romeinfche burgers hunne ftem te geven, en naar eerambten te Rome te haan. anderen hadden dit recht niet. Municipalen waren dus de befmurers van zoodanige ftad, die onder het gebied der Romeinfche Republiek flaande, eene bevoorrechte Stad was, en het recht van Rome's Burgerfchap hadt, het zij dan met recht van hemmen en om ook naar ambten te Haan, of niet. Schoon ik anders met vraagen volftaan kan, en mijn karakter eigenlijk alleen' is, dat ik vraag, en niets Heiligs zeg, omdat  dat ik een echt leerling ben van dien Wijsgeer, die erkende, quantum ejl, quod nefcimus! Hoe veel is er, daar wij niets van weten! omdat ik mede, gelijk men in bet Boek van job leest, een man van gisteren ben, en niets weet, echter, dewijl ik dit, zoo als gezegd is, daar las, heb ik het mijn lezer niet willen onthouden, maar vraag met dat alles: Wat is na een Municipaal ! Zo het woord afkamt van Munia en capere, twee Latijnfche woorden, het eerfte ambtjens, het andere vatter., grijpen, betekenende, zouden wij misfchien de letterlijke en etymologifche betekenis van net woord hebben, en dat ftröokt ook met het geen oudtijds een Municipium was, maar is dit toepaslijk op onzen tijd? Wat is dan een Municipaal! Zijn onze liedenMunicipia van de Romeinfche Republiek? Immers neen? Het blijft aan over, dat het woord Municipaal, als woord, eene vraag wanrditr is. Wat de zaak betreft, zal het misfchien zoo veel zwarigheid niet hebben. Is niet een Municipaal, een door zijne vrije Medeburgers met vrijë en onbelemmerde of onbekuipte hemmen, daar zelfs geeu maahijdjen of tractementjen te pas komt, verkozen Medeburger, om de openbare zaken der Gemeente in naam der Burgeren waar te nemen , geduurende dien tijd, voor welken de vr-ijë Burgers hem ten gemelden einde aanftellen, of tot dat de Burgers, ocrdeelende zijnen dienst niet meer nodig te hebben, hem bedanken, wanneer hij in den kring fijner hem gelijke en even vrijë medeburgers te rug keert? Is deze bejehrijving, want als bepaling geve ik het niet op, en fcheelt dat niet nog al wat, Heeren Logici? Is deze befchrijving volledigf En kan men er ook uit afleiden: Wat een Municipaal al en wat hij niet kan of mag verrichten? Kan en mag hij ook veel verrichten, zo hij, in naam zijner medeburgeren, wijs en eerlijk handelt en te werk gaat ? En is het wel goed, als men hem telkens op de kneukels wilde kloppen ? of voorfchrijven: Hat moet ge nu doen.' dat moet ge zoo deen ? enz. Maar dewijl elk lasthebbende, en dus ook een Municipaal verantwoordelijk is aan den Principaal, en de Burgers eigenlijk de Principaalen zijn, kan dan een Municipaal wel iet, ééne enkele, zaak, verrichten, teo-en of buiten zijnen last, en tegen den wil der burgeren", dat is, tegen de wet? ten zij hij zich verantwoordelijk wil-  < 3i° > wilde maken bij zijne burge-s? Zijn deze vragen ook natuurlijk, zijn zij redelijk? zijn zij gegrond?' Terwijl ik het antwoord aan elkën zelfdenker volkomen-n-ij late , zal .ik eindigen met een verhaal van eenen Municipaal_ der had Privernum in Jtalii, uit de Romeinfclie Hi'.torie. De had Privernum hadt, om den wil van eenen in oorlog betrokken met de Romeinfche Republiek, na het overleveren van dien h nin;, die dezen oorlooveroorzaakt hadt, Romeinfche troepen binnen haare muuren ontvangen. Nu werdt er in den Senaat te Rome over het lot der Stad en Burgerij gehandeld en rredelibereerd. Eender ftedelingen, of hij toen al Municipaal dier Stad was, weet ik niet, werdt door eenen Romeinfchen Raadsheer gevraagd: „ Welke behandeling hij en zijne Medeburgers Verdienden ?" Zijn antwoord was: „ Wij verdienen de behandeling, die men „ aan menfchen fchuldig is, welke over hunne vrimeid „ ijverzuchtig zijn, en zich dezelve waa-dig achten.'" Nader gevraagd: „ Hoe zoudt gij u gedragen , indien „Romen vergiffenis fchonk?" Herhaalde hij rondborstig : „ Ons gedrag hangt af van het uwe. Zo de „ vrede, welke gij ons vergunt, eene eerlijke is; mooo-t „ gij u op eene llandvastige getrouwheid van onzen ,, wege verlaten. Doch , zo de voorwaarden daar van ,, hard en fchandelijk zijn, fteunt dan niet op onze „ aankleving aan u." _ En nu riepen de edelmoedigen ouder de Romeinen uir. „ Dat een volk, welks „ eenige begeerte vrijheid was, en eenige vreeze, die „ te verliezen, waardig was Romeinsch te worden." Daar werdt gedecreteerd, dat Privernum een Municipium (eene bevoorrechte ftad) zou wezen, en wie twijfelt, of deze brave burger werdt Municipaal? ■ Burgers van Nederland! begrijpt gij nu ook, wat een Municipaal is ? Verdient die Municipaal van Privernum ook uwe toejuiching? Te L E T D E N, bij L. H E 11 D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J- W R £ G E, Enalöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. N°. 249. Is het nu niet beter ? Ik had gisteren pijn in 't hoofd en weinig lust. Hoe is het Grootvader? vraagde mij mijn klemzoontjen, hoe zit gij zoo ftil en zoo ' treurig ? Gij zijt anders zoo vrolijk en weigemoed, zelfs hebt gij aitijd moed gehouden , toen elk den moed liet zakken in de voorgaande jaaren, en is het dan nu niet beter, nu het Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap is? Is het nu niet beter? Ha! dacht ik, als morgeri mijn hoofd beter is, zou dit dan niet eene goede vra?g zijn, om ze ééns wat nader te overwegen ? Is het nu niet beter , dan .... hier fchooten mij eene menigte oude gefchiedenisfen in de gedachten, toen het menschdom nog zoo verliclu niet was, als in onze veriic.ite en wijsgeerige eeuw, ook dacht ik aan de voori.j-e jaaren, die ik tot hier toe beleefd had, en ik vraagde : Is het nu niet beter ? Zoodra ik dezen morgen mijne oogen opende , vraagde mijne vrouw mij met een' kus; hoe is het vader ? Is het nu niet beter dan . . . gisteren.? D it herinnerde mij mijn voornemen , en fchoon ik p et volltrekt kon verklaaren, dat mijn hoofd geheel en al in orde was , evenwel , om mijne tweede ziel niet V. s) & e l. Tt oa-  < 3" > ongerust te maken , nam ik fpoedig mijn befluit. Is het nog niet geheel beter, mijn fchat! zeide ik, het zal wel beter worden, goede moed is half teergeld, ik zal vaardig ovjuaar/, ik heb iets te vragefTjf en zoo zal het wel beteren. Gee't dit verflag nopens de aarleidende gelegenheid tot de vraag, die ik doe: Is het nu niet beter? niet reeds in den eerften opfiaa; heel veel licht, over het oogmerk en de bedoeling van deze vraag: Is het r.u niet beter? . •• Wanneer ik de gefchiedenisfen der voorige eeuwen van ons Vaderland herdenk, en daar bij vergelijk de Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap, zoo als die de menfchen kunnen gelukkig maken, dan is niets natuurlijker dau de vraag: I het nu niet beter? Laat ons ée'ns denken aan zoo veele galgen cn raden, opgericht in den Spaanfchen tijd, toen men de Inquifitie of het., geloofs-onderzoek wilde invoeren, en eenen bloedraad aanholde, in welken een der leden, die h el flaperig en vadzig was, zoo half Animerend en de oogen wrijvende, nooit ander vonnis flreek, dan ad patibulum! ad patibuium'. de galg! de galg! En nu alle, galgen'Weggenomen en verbrand', 'is het dal nu niet beter? _.. In overoude tijden .was het in zeker land, ik geloof, in jPirjW.4 of daar ergens, eene. doodmisdaad, indien, iemand zich verltöuten durfde, om op den Kov ningli'ken zetel te gaan zitten, maar nu ruimt men de br.nlen, die voor.de. onderfcheiden rangen gefchikt waren, de ltoelen der eere, uit de kerken, weg, en verkoopt ze bij openbare veiling aan de meestbiedenden. Wie twijfelt dan ,• of het r,u ook beter is? ftfen heeft altijd menfchen, die te onvrede ziin, of te kortzichtig, om ,het heilzame en nuttige van iet, hetwelk oaargelteld wordt, door te .zien,^maar in de bovenftaande voorbeelden, kan ik, dunkt mij, volriaan, met de vraag: Is het nu niet beter? Wie belt daar ? liet 'is mijn Buurman, die zedert eenige weeken met lievige kiespijn gekweld is geweest, wel Buur! is het nu riet beter? Beter? antwoordt hij mij, ia, samucl lehmans heeft mij daar een kies of wat uitgetrokken, dat is nu wel, maar nu kan ik, daar ik voor deze een zeer groot liefheb-  ♦€ 313 > hebber van was, geen korstjens meer kaanwen. Maar» Buurman! is het nu even wei niet beter? Daar heeft mijn buurman mij- bijna van den T:kst geholpen; juist, daar ik eenige vragen dacht te doen, nopens het fijn gedrag van de Landvoogde>fe mmgarbtiia van parma, die, in de tijden der beeldvorming, met een üaatkundig overleg, eenen nieuwen eed aan de ingezetenen dezer Landen, onze goede voorvaderen, voorfchreef, waar bij alle Ambtenaars en Wethouders moesten belooven, het Roomsch geloof te zullen handhaaven, de beeldvormers hraffen, en de ketterijen uitrooijen. Ook verbonden zich alle Leenmannen, bij denzelven, den Koning te zullen dienen, tegen elk, die men hun noemen zou, niemand uitgezonderd. Eu welk was nu de ftaat: undige bedoeling van dezen Eed ? wagbnaar zegt: „ De Hertogin zocht, door dezen eed, te toetzen, op wien zij zich zou kunnen verlaten." Wel nu! wie durfde den eed weigeren? Evenwel, willem van oranje en hoogstraten weigerden te zweeren , bijbrengende, dat zij, ééns gezworen hebbende, daarmede behoorden te kunnen volliaau. Breoerode, kent de Lezer hem wel? Zijn lof is in onze dagen nog door Vrijheidlievende Dichters 'bezongen • wees het, insgelijks, van de hand, waar op hem zijne beudé van ordonnantie werdt afgenomen. Veele andere Patriotten van dien tijd hebben zich ook niet laten bewegen , tot het afleggen van den nieuwen eed. ja zelfs deeden er de Staaten van Holland een vertoog tegen inleveren bij de Landvoogdesfe, hetwelk ik haast uit curieusheid hier z.m plaatzen, als ik de Refolatien van Holland bij de hand htd van 27. Jan. 1567. enz. Evenwel (telde de Landfoogdeafe dezen te vrede, met te verklaaren, ,, dat men niet beoogde, m dcor den nieuwen eed, eenen nieuwen last te leg,, gen op de Leenmannen," Met welk antwoord, zegt onze Cefchiedfchrijver, men zich moest vergenoegen. Nu dat verhaat zich. Maar begrijpt gij dit, Burgers! dat willem van oranje en hoogstraten zich daar op beriepen, dat zij ééns gezworen hadden, en daarom niet weder wilden zweeren? Hemel! waren onze voorouders zoo gemoedelijk? Hoe dikwijls is er in ors land, geduurende een tijdsverloop van weinige jaaren, niet gezworen?' Te HaarT t a lem,  < i 'u > In», in den Tempel der "Vrijheid! te Utrecht op de JS'eude! enz. Vervolgends alörii op de oude Conjlitutie'. enz. Zou men zoo het zwecreri niet gewend worden ? Maar, om weder op mijnen Tel'st te komen, en te Vragen: Is het nu ook beter? wanneer wij de jaaren van 1618. en 1619. in ons geheugen herroepen, toen mauritz, geadiifteerd met eene Commisfie uit de Staaten, zijne goede vrienden, de waardgelders, te Utrecht, uit den eed, aan die Stad gedaan, ontfloeg; en daar ter ftede, ten zei/den tijd, eenige leden dei Regeenng in hechtenis liet nemen, waarna hij, ver.olgends, op derzelver terechthehing, en den dood van oldunbarneveld, zijn gezag poogde te vestigen. Wanneer wij denken aan de onderneming van willem II. om eenige Leden van 's Lands toenmalige Regeering in hechtenis te nemen, en naa LoeVejiein te zenden, en vervoigends om Amjlerdam te overrompelen en tot zijnen zin te brengen; en dat waarom? Wat hadden die Regenten toch misdreven? Hadden zij iet anders gedaan', dun, dewijl zij oordeelden, dat hun pügt en 's Lands dienst zulks vorderde , dat zij die geweldige Heeren in derzelver oogmerken van heerschzucht , tegengegaan , en daarbij te ronde, te cordate, taal gevoerd hadden? Ik vraag, wanneer wij zulke tijden in ons geheugen terug roepen , en daar bij de waare betekenis der woorden, Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap, vergt-lijken-J of het nu ook beter is ? is het niet bedroefd, Lezer! als men telkens gefloord wordt, wanneer men iet onder handen heeft ? Daarmede was het mijn buurman, en nu valt mijn kleinzoontien mij weder in, en vraagt mij, wat in die Fabel van f 1. d r u s , daar de Kikvorfchen naar eenen Koning verlangen, de woorden Hinc confpiratis faOionum partibus , Arccr.i tyrahnus occupat lifftratus. betekenen ? De Fabel komt hier op uit. De KikvorJchen , zachtmoedige en weerloze bewoners hunner moeraste.:, verzochten aan God jupyn om een Oppergebieder te mogen hebber, opdat zij toch ook eenig figuur mogien flaan. De Godheid fchonk hun daar we ' een  *C 3 *5 > een plankjen of blokjen van hout, doch de kwaekers konden zich daar mede niet verdragen, maar zacen er geduurig op en over, en wilden met geweld een' ander, tot dat jufyn, eindelijk balóorig geworden, een grooten waterllang, of krokodil, of een dergelijk monster ond^r hen zondt, en toen was het: hap! hap! arms kikvorfchen'. was het toen ook beter? Wat zeide de oude man x s o t u s ? * * vos quoque, o cives, ait, Hoe fujlinete, majus ne veniat malum. Odertusfchen brengt mij deze tusfehenkomst van .mijn kleinzoontjen op de gefchiedenis der Athenignzen, en ik denk aan den tijd, toen zij, niet éénen Tijran, Hsistiitus, hadden te ontzien , maar een aauuui vm vlcli^ Kijiauueu. ik. er oen jLezer iet van vertellen, opdat hij dan mijne vraag overdenke, of het nu niet beter is? De Pelopennefifche oorlog, de felfte, die ooit tusfchen de Grieken in Griekenland en elders, gevoerd is, nam een einde met de volflagen nederlaag der Atheniënzrn, en de Laccdemonifche Republiek, of derzelver Veldheer, lyzander, fchreven aan hun de wet voor als overwinnaars. Lyzander flechtte de voornaamfte vestingwerken van Atheene en den Atheenfchen iiaat, en fielde eenen raad aan van dertig mannen , met magt, zoo men voorgaf, om wetten te maken , maar in de daad, om den Staat onder het juk te brengen. Nu , deze dertig zijn de lieden, die in de Historiën onder den naam van de dertig Tijrannen zoo berucht zijn geworden. Dezen, zen de Griekfebe gefchiedenis, aangefield om wetten, dat is, eene geregelde Cööftitntfe, te ontwerpen en in te voeren , regeerden ondertusfehen zonder eenio-e wetten en ftelden raaden en overheden, naar hunnen wil, aan' terwijl zij zich zeiven handhaafden door de troepen der Lacedemomèrs. In het eerst pakten zij de lieden aan, die zich in den voorgaanden oorlog flecht hadden gekweten, mnar niet lang duurde het, of zij lieten da kwaaden met rust, en^keeHe hunne trotsheid, baldaadigheid, en wreedheid tegen de deugdzamen. Om den fchijn te^ hebben, van volksvrienden te wezen, maar in de daad, om hunne magt te fterken, kozen T x 3 zij  < 3i6 > zij drie duizend burgers uit, welke het volk zouden verbeelden, aan welken zij dat merkwaardig voorrecht gaven, dat niemand van dezen ter dood zou worden gebracht' dan bij vonnis van den Raad, dus behielden zij openlijk voor zich de magt, om alle anderen, buiten dezen, op eigen gezag, ter dood te brengen. En hieraan maakten zij een roemruchtig gebruik, want zoo menig één, als, naar hun vermoeden, geen vriend van de regeering was in 't algemeen, of van iemand hunner in het bijzonder, werdt zonder reden en zonder genade ter dood gebracht. De deugdzame t h eramenes, de wijze s o k r. a t e s , waren onder anderen de flacht - offers in deze ongelukkige tijden. — Dit duurde, tot dat eindelijk de brave ihrasïjbius zijn Vaderland verloste, hebbende een klein gelal gevluchte ballingen verzameld, met welke hij de dwingelanden overwon, en de vrijheid en rust van Aiheene herfielde, ja Atheenc verkreeg zelfs, door de pogingen van eenige vaderlandlievende burgers, als x o n o n cn anderen , vervo'gends zijn aanzien en invjoed nogmaal weder, welke die Stad en Republiek voorneen' in Griekenland genoten hadt , zoo dat de Lacedernoniërs niet langer, onbepaald, den meester konden fpeelen. Zie daar.' op zulke gewigtige gefchiedenisfen heeft de tusfehenkomst van mijn kleinzoontjen mij gtbragr, en is dat nu niet beter, dat ik er dit gebruik van maak, om mijn blaadjen vol te krijgen, dm dat ik geknord had ? Ik leb 'in een voorgaand Nommer verhaald, hoe ,de Romeinfche Republiek door haaren Proconful fia. junics de Vrijheid liet uitroepen en aankondigen voor de Staaien van Griekenland , thans moet ik dit verhaal kortèlijk vervolgen. Onder deze vrije Staaten was de Republiek van Achaje, welke uit verfcheiden .Provintiën , die met elkander verëenigd waren, beitonrit. In deze Republiek heerschten, vervolgends , perfehillende gevoelens, ibmmigen waren geneigd voor ■ de Macedoniër* , dat is, voorde Koningen en het Koninghik bewind ; anderen waren den Romeinen geheel .toegedaan; eindelik, waren er, die noch voor de Macedoniër* , noch voor de Romeinen waren. Deze .Jaati'ten, wier partij de minlte in getal was, en waar,iim de minne in getal ? omdat zij uit wijze eerlijke .Vaderlanders beiiondt, waren beducht,.dat, welke partij  < in > rij cok ;de overhand mogt bekomen, de vrijhei;! van het Vaderland gevaar zou lopen , het welk zij voorde Macedbnifche en Romeinfche overheerfching zochten te behoeden. Hier uit onthouden verdeeldheden, en welk was het gevolg ? De Romeinfche Republiek zonde gsmagtigden na Achaje , en dezen deeden de volgende uitipraak: „ Flaminius helde uwe heden in vrijheid , een geluk, welk zij zouden hebben kunnen genieien, maar gij nebt, eene algemeene vergadering aanftelle'nde, daar door getracht uwe gemeene rust te bevei. ligen; doch uwe voorzorg heelt niets anders dan twist en verdeeldheden te wege gebracht. Uwe afgevaardigden öjrf- het- met malkanderen niet eens; uwe verga .leringen iin?edeii wetten, weike eike bijzondere Stad niet wil gehoorzamen. — Het moeit Rome zoo veele verdeeld neder, onder u ontüeken te zien-; het kent de oorzaken dezer onheilen , en heeft befloten daar voor een fëliot te fchieten. Wanneer gij zoo verëenigd niet waart, zoudt gij gelukkiger zijn'; maar dit ' zult gij nimmer volkomen wezen-voor dat gij de noodwendige affcheiding gemaakt hebt. Hoort dan naar de bevelen van den Romeinfchen Raad, welke ik u ga verklaren, en vertoeft niet, om die ten uitvoer te brengen. Het is de wil, en het welbehagen van den Raad en het volk van Rome, dat alle fteden, welke voorheenen niet in het Achaier verbond geweest zijn , dat is Corinthe , Lacedemon , Argos, Heraklea, en Orchomer.os van het algemeen verbond zullen algelcheiden worden." " Verders verhaalt de gelcareucms dat het volk van Korinthe , de hoofditad van Achaje , vermaard door haaren rijkdom en koophandel , deze willekeurige handelwijze der Romemem niet kunnende dulden , tot eenen oorlog tegen die heersehzuchnge Romeinen befioot, om welken te voeren alles, wat bekwaam was de wapenen te dragen te Korinthe moest verfchijnen , en daar den krijgs- eed afl»ggen, ja zelfs, dat allen , het zij mannen of vrouwen, al hun goud of zilver in de gemeene fchatkist zouden brengen. Maar, wat konden alle deze zwakke pogingen baten , daar de eendragt ontorak = Na eemgen flaauwen wederftand belegerden en bemao-tio-den de Romeinen Korinthe, men plunderde die rijke Stad, en hak ze vervolgends aan alle hoeken te gelijk in den  < 3Ï8 > den brand , en de vat van het magtig Korinthe fleepte den val cn ondergang met zich van de geheele Achaifche Republiek, weJke vervolgends als een Romeinsch wingewest door eenen Landvoogd werdt be1'ttuud , en eene jaalrijkfche fchauing aan Rome betaalde. Doch, zal het nu niet beter zijn, dat ik dit Nommer, hetwelk kundige Lezers misfchien zullen oordeelen , dat aan elkander hangt, als droog zand, en zou ■wel iemand iet van deszelfs oogmerk kunnen weten, zo ik hem in het begin van dit Nommer niet verteld had, dat ik gisteren met pijn in het hoofd gekweld ben geweest , en dat het van daag nog niet heller is in mijne bovenfte verdieping? Zal het nu -niet beter zijn, vraag ik, dat ik 'nu dit Nommer fluite ? Te meer, daar ter opheldering van de vraag: // het nu niet beters niet veel meer verëischt wordt , dan het eigen voorbeeld van den vraag-al. Voor ruim een jaar verboodt men hem te vragen , en nu het Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap is, ftaat het vragen vrij; Is het nu nut beter i Te L E T D E N, bij L. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM,' lij ' J. W E E G E, Enalöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve week• lijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven,  D E V R A A G - A L. N°. 250. Wat is de Volksflem? TPoen de beginzeis van Vrijheid, Gelijkheid, èn Broederfchap, ook in óns Vaderland, werden erkend en aangenomen, beloofde ik mij vergenoegen, blijd Staat beftuurden en de overige burgers een goed vertrouwen, en broederfeliap ftand greep , waren de Lacedemoniirs onverwinüjk, en hadden genot van het leven. — Van de eerste Cliristenen wist ik., dat zij, d? lesfen van hunnen' grooten Meester volgende, één hart en e'c'ne ziel bezaten, en alles met eikanderen gemeen, dat is, voor eikanderen over hadden; 'geloof, koop, en liefde, waren de drie woorden, welke de ieuze vari het > Christendom in die gulden tijden uitmaakten. — Maar! hoe kort duurde het, of alle Staaten en Maatfchappijën, ia het Christendom, verlieten die beginzelen, welke gediend hadden , om hen groot en gelukkig te maken. En mag ik, met betrekking tot ons Vaderland, niet hetzelfde vragen ? Werden toen de grondflagen van ons geluk niet gelegd, toen men zich vrij vocht tegen Spanje, toen men de gelijkheid zoo verre dreef, dat de .Afgevaardigden na V Hage op hoosblokken derwaards kuierden , met hunne fchoenen in de zak, en op de trappen der Raadzaal hun kaas en brood atenf Was het geen broederschap, toen men eenparig den Koning van Spanje afzwoer en uitluidde , en de lpr.euk aannam: Eendrcgt maalt Map? Maar, waar'is de Vrijheid bedaard? Is de arme vraag-al nief verboden geworden? Is het Vrijheid, als men niet meer mag vragen? Waar was de Gelijkheid, toen men .Doorluchtte I'rinfen, Hoogmogende Heeren, Edel Grootmogende Staaten , Wel Edel. . Groot - Achtbare Burgemeesters moest eerbiedigen? Waar de Broederfchap? toen elke Provintie, elke S:ud, elk oord van ons Vaderland bijzondere privilegiën, bijzondere tegen elkander inlopende belangen, hadt, en vooritond ? .En is ons land, door het verlies, van die heuglijke zaken, ook niet te grond gegaan? Experimtia docetl Wie .verhaat zoo veel .Latijn niet? En moest ik dan met blijde zijn, onnozele uumpert , als ik ben, nu die woorden weder herleven? Moest ik niet denken: Nu zal ik, gelijk alle mijne medemanfehen, vrij zijn! Nu stal ik, als mensch, door gelijkheid, zoo goed zijn a':s de beste! Nu zal ik ook ouder de fatzoenh-ke lieden gerekend worden!'Nu zullen wij ais broeders leven! Nu zal het volk zijne algemeene belangen behartigen, de votiffiem zal gelden, die hem van God! Heeft men ze daar niet altijd voor erkend? Nu zullen wij alle goede Christenen worden! J e Maar,  < 3^1 > Maar, ik moet bekennen, dat ik weinig van de wereld weet, nadat ik, dezer dagen, éénen en anderen Brief heb ontvangen, die mij duidelijk doen zien , dat het ver af is van Heisfa! zoo als de bruid zei, en met welken ik verbruid verlegen ben, te meer, dewijl zij mij raadpleegen, even ais of ik iemand helpen kon, als of ik ichranderer was, dan uilenspiegel, die een geheelen nacht ftondt te gooijen, en er 's morgens nog geen ée'nen arm aan gegooid hadt , en ik zou er zoo maar in ééns armen aanzetten? Kan ik wel beter doen, ik laat het aan den befcheiden Lezer over, dan dat ik de brieven geve, zoo als zij refen cn zeilen, en de vragen, die zij aan mij doen, aan-het Publiek voordraag, in hoop, dat elk ze voor zich vrij, gelijk, en broederlijk zal beantwoorden ? De eerfte Brief loopt over de vraag: Wat is de Volks/tem ? en luidt dus : ,, WELMEENENDE RAlVDGEEVERl (*) Dewiil ik vertrouwen in u fiel, kom ik fpoedig bij u om advis. Ik ben in het vaste en onwrikbare geloof, dat de Volksjlem alles behoort'te beregden. Dat de Volkstem onze Rtfrcfentanten behoort te verkiezen. Dat derzelver verrichtingen voor het Volk moeten worden opengelegd, en door het Volk worden getoetst. Maar, wat ts de Volksjiem ? Deze vraag fchijnt mij gewigtig, en drukt mij op het hart. Mij dunkt, dat hij," die ergens zijne fiem in geeft, vrij, behoort te zijn, en bekend te ftaau, voor een weldenkend Burger, die zoo min den baatjuchtigen Ariftocraat aankleeft, als de plunderpartij van 1787. Maar blijft er clan geene groote zwaarigheid ? Hoe weinige menfchen zijn waarlijk vrij? waarlijk onafhangJiik ? om hunne Item in geinoede te kunnen geven, als. zij weten, hoe hun broodverzorger oi hun voorname C*) De Blief behoordt voUcr.ds het opftlirtft aan mi'n Buurman , tien Wclmccnendm Raadgte-jer , maar 's in mijre han.'cn gekomen, cn ik geloove. dat dit ook dc bëdoilfag van den Schrijver zal vrezen; de Welmcer.ende Ratidget-jer is een geheel ander man dan dc vraag-al, gelijk aan een ieder bekend is! Tt 2  < 3** > me begunstiger denkt? Dit getal zal klein zijn. Onze Natie is nog niet opgewonden tot dien trap van Vrijheids liefde , welke zich bepaalt tot de fpreuk: la Liberté ou la mort! Dood of vrij! Wel verre van daar! bet zelfbelang is nog veel te heerfchende. Ik ken plaatzen in ons Vaderland , die, indien zij het durfden zeggen, liever de wapenen voor Oranje zouden opvatten , dan voor het heil des Vaderlands. Wil men nu alle die hemmen als niet gangbare munt doen aanmerken , dan vervalt men notoir tot eene verregaande Ariftocratie, waar tegen mijn hart beeft. Integendeel roept gij al het volk op . en het verfchijnt , weldra zult gij het zaad eener verdervende hand zien kiemen , dewijl die nooit rust , nooit zal rusten zoo lang er mooglijkheid is tot eene nieuwe revolutie. Zeg mij derhalven, hoe moet ik de waare volksjlem zoeken ? Zou het ook nodig zijn, dat er fchuldige hoofden vielen ? dat men den Jakobijn fpeelde? dat men, zonder aanzièn van perfonen! den genen aan de Maatfehappij onttrok, die bewezen wordt, direcl of indirect item men gekocht, of bij manier van Conclave te hebben bij een gebracht? Ik hoop, dat gij mijn gering doorzicht in zulke gewigtige zaken, zult voorlichten. Gij moogt u verzekerd houden, dat gij uw zaad in geene onvruchtbare aarde zult werpen. Hoe weinig betekenend ik ben, mijn hart was vaderiandsch , zinds het den eerfren tik gaf, en de zucht tot deszelfs welzijn groeide met mijne jaaren. Ik wacht uw antwoord in een volgend Nommer. Heil en Broederfchap,! Uw Medeburger ANONYMUS COSMOPOLITES. Wel nu , Lezer ! heeft cosmopolites of Wereldburger , wiens hart evenwel, zoo'hij getuigt, van den eenten tik af,'vaderiandsch was, n ook eene gewigtige vraag voorgefteld? En ziet iemand uwer ook kans, om de zwarigheden, daar hij van gewaagt, weg te nenien? Ik voor mij zou wel zoo wat kunnen praaten Van de volksjtern, te. Rome,, en hoe die' verbazend ver-  < 3^3 > verfcheelde, naar mate het volk daar bij Curiln of wij. ken, dan of het bij Centuriën of honderdtallen, kompagniën enz. hemde , welke laatfte manier de Koning sbrvius tullius hadt' uitgevonden, om het gemeene volkjen den fchijn te gunnen, dat zij mede geftemd hadden , fchoon het zelden aan hen toekwam alhoewel men daar tegen moet bekennen , dat , juist door zijne fchikking , ook de grootfte last van den Staat op den hals der rijklten en aanzienlijkften kwam.— Ik zou kunnen praaten , over den volks-invloed te Atheene , en de gebreken , die zich fomtijds in dat Gemeenebest, uit dien hoofde, vertoonden, wanneer fommige Demagogen het volk wisten te belezen, of wanneer dit volk driftig voortholde, en alles naar zijne pijpen deedt dansfen, waarvan ons lucianus in zijnen Haan, de volgende befchrijving geeft; daar de Haan zijnen baas mij kil lus, den fchoenlapper dus aanfpréekt: Wie fpeelt in vredenstijd den dwingland? Immers gij, Die telkens, als quanfuis een lid der burgerij, De rijken overfchreeuwt, en , zo ze tegenfpreken , Uhoudt, als of ge voorts hun liondt den hals te breken, Opdat ze door den fchrik in 't angftig hart bekneld, U gifte op gifte doen tot afkoop van 't geweld. Wat kosten doen ze niet met Ipelen aan te richten! Gij ziet ze hier een bad, en gints een fchouw burg nichten Tot uw vermaak en dienst,^zij fpaaren geld noch kunst,' Om, waar het mooglijk, zich te dringen in uw gunst; Gij wilt hun echter nooit de minfte gunst betoonen, ■Noch de allerkleinfte feil in hun gedrag verfchoonen, Mparlmaalt.enfchimpt, en fcheldtop hunnen handel, ja, Gij iiapt hen overal met looden fchoenen na, Gereed , om ,zo ge meent, dat ze in hun pligt bezwijken, Als pi gij meester waart, hen vinnig doorpte itrijken Zelfs zo u hier of daar een deftig Heer ontmoet, 'tZal veel zijn, zo gij hem begunftigt met een groet. Maar 't komt er bet op aan , wen u, ( om zoo te fpreken ) De horzel recht begint in 't korzel hoofd te fteken, Dan valt hun onverwacht een dichte hagelbui Van fteenen op het lijf, dan is er niemand lui, Om aan 't verwaten mensch zijn' dollen moed te koelen Daar vaak de kind'ren zelv' der oud'ren vloek gevoelen j Want.lchoon het kroost fomtijds in 'tleven werd'gefpaard* Wat baat. het, zo men't goed des vaders buit verklaard? T * ? De-  < 3^4 > Dewijl ik ook fomtijds Reisbefchrijvers leze, zon ik, met veel ophef, kunnen fpreken van de Volksvergaderingen in het Canton Glaris in Zwitzerland, en van de edele en grootlche vrijheid, die zich in dezelven, naar men zegt, zoo heerlijk en glansrijk vertoont, dat men er op verlieven zou. Doch aan den andereu kant heb ik ook gelezen, maar het was in een Fabelboekjen , dat er dikwijls meer goeds is in e'énen man, dan in eene geheele menigte,'evenwel ook in sa lomo's Prediker, en salomo was toch een wijs man, leze ik van éénen armen man, die eene geheele Stad door zijne wijsheid redde , toen er een "ma.nig Koning tegèn opkwam , met eene gëducüte fcrijtrsmsgt , maar, helaas! wat was het gevolg ? niemand dacht 'aan dien armen man! Indien hij een rijk en vermogend man was geweest, men zou hem misfchien een itandt beeld opgericht hebben, men zou hem eene zoetig, heid van een jaarlijks inkomen hebben, toegelegd, maar nu hij een arm man was,'nu was hij dra vergeten. Gaat het zoo niet in de wereld ? Maar, wat baaten alle deze fraaiheden ? Wat baat mij al dit lezen ? Hoe zal ik met dit alles voorlichten , zoo als mijn Brieffchrijver mij verzoekt, in eene zaak, die duister is? Of is de vraag niet duister: Wat is de volksjlem f ja! Wat is de voiksftem ? Hoe heeft men er niet mede geleefd door alle eeuwen? En waar was zij, zoo als zij behoorde te wezen? Hoe ejl aliamrem! Hoe veel dingen zijn er in de wereld, die alleen in den naam beltaan ? Evenwel , waarom zou ik den Brief nog niet ééns mogen doorlopen, en er eenige vragen uit afleiden ? . Mqet dan het volk waarlijk vrij zijn, om zijne Hem te geven, zoo als onze Brieffchrijver fchijnt te ondti'fiellen? Wie is er waarlijk vrij op deze wereld? Wie heeft niet den eenen of den anderen of het een of ander, daar hij van afhanglijk is, en dat invloed heeft op zijne item? Wil onze Wereld-burger het dan zoo volmaakt hebben? O wei mir! Hoe zal hij dan te recht komen ? Ik zou hem haast vragen: of hij ook getrouwd is , en eene vrouw heeft ? Of hij een huishouden heeft, en kinderen? Welke kostwinning , fabriek of trafiek hij aan de hand heeft ? Enfin ! honderd vragen, die ik hem zou kunnen doen, per er beflist zou zijn, of iemand waarlijk vrij is ? Qm nu alle Burgers opteroepen, maakt hij zwarigheid;  beid; waaröm ? Wel , omdat er veele Oranielui zijn. Zou' dat waarlijk' zoo wezen V Zijn er nog menfclien, die dé waare grondbejjinzels van geluk, vrijheid, ga* liikheid, on broederfchap, miskennen zouden? Is het menschdom nog niet meer verlicht? Zou er geen mogelijkheid wezen, om de' menfchen beter te verlichten, mids dat waarlijk en'in de daad de gemelde fiïondbegin/.els plaats grepen ? Zou dac niet beter zijn, dan 'dat er hoofden vielen' Zou dat de weg wel zijn ? Ik herinner mij een gezegde van den Landgraaf van' Hes/en tegen ka rel den V. Deze Keizer hadt den gemelden Landgraaf gevangen, en fprak hem ernftig aan, om hem van gevoelen te doen veranderen, maar de Landgraaf verklaarde, dat hij liever den kop zou verliezen, dan van zijne mening afgaan, maar' zegt de gefchiedenis; khh voer met drift uit :' Nicht kopf ab! Nicht kopf aV4 En is het niet een doodwond , als men kop af wil lpeelen ? Wanneer men Martelaren maakt, wint' men clan. wel veel? Zijn er niet dikwijls lieden, d;e naar de eer van het Martelaarfchap ftaan ? • Maar , zon men dan de fchuldigen niet itrafFen/ Wie zal ontkennen, dat die wat verdient , ook wat moet hebbeni' Mids dat men de rechte fchuldigen heeft, en dat het wat baaten kan? Welke opëenftapelmg van vragen , die bij het lezen en herlezen van dezen Brief ontdaan kunnen ? Maai•welk licht géven zij , omtrent de vraag; Wat is dt. Voiksflem f Daar valt mij iet in, zon het ook op deze vraag: Wat is de Volksjlem ï kunnen voorlichten ? Zou de Volksjlem en het oordeel der wereld over zaken ook dikwkls één en het zelfde kunnen betekenen? Doch, hoe dikwijls oordeelt de wereld verkeerd2 En van waar dit verkeerd oordeel van de wereld, dan omdat de wereld niet'genoeg verlicht is' omtrent de voorwerpen', daar zij over oordeelt? Zoodra de wereld behoorlijk onderricht is, is ook haar oordeel vrij juist. Bij voorbeeld , de geheele wereld ftrijkt een vonnis van veröordeeling over eenen nero. Die ftera is eene Volksjlem! Maar, waarom oordeelt de wereld over nero zoo eenparig? omdat zij onderricht is van zijne dwingelandij en wreedheden? Alièen, nero heeft 14 jaai/én geregeerd, oordeelde toen de wereld reeds zoo? Misleiden neen! omdat zij (er niet ge-  < 3^6 > genoeg van wist. Hapert het dan misfchien hier aari, dat de wereld tijd moet hebben , om te . oordeelen ? Zou het ook zoo zijn met de Volksfiem? Ja maar, waar zal het dan heen, als het Volk tijd moet hebben , om te ftemmen ? ik vraag: Als men het Volk fchielijker verlicht, zal men dan niet veel in den tijd uitwinnen ? En wat is nu het befluit van alle deze vragen? Wat toch anders, dan waare verlichting? waar die ontbreekt, ontbreekt veel, ontbreekt alles! Wat kan men ftemmen, als men de zaak niet weet, of de perfoon niet kent, waar over men ftemmen zal ? Is het dan niet de pligt van eiken vrijën Burger, dat zij ééns die waare verlichting omhelzen ? ten einde , als een vrij volk de Volksjlem te doen gelden ? En voor één belang altoos medetewerken ? Als dit plaats heeft, zal men dan in alle gevallen, en in alle opzichten, de Stem des Volks niet eerbiedigen? Zal men dan voortaan wel meer behoeven te vragen: Wat is de Volksjlem f Wanneer zal die verlichting plaats hebben? Wanneer zal het menschdom wijs worden? Wanneer zal men die vraag ééns recht kunnen beantwoorden: Wat is de Volksjlem ( Te L E T D E N, bij L. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Enalöm bij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. N'. 251. Kan men het zonder dat wel klaaren ? I s dit niet de best gepaste vraag, welke ik op eenen Brief doen kan, dien ik mijnen Lezer hu nog moet mededeelen, waar in eene braave Vaderlandfche weduw klaa«t en vraagt over een artikel, dat zoo te. der en delicaat is, als het artikel van belastingen ? Schijnt mijne Correspondente ook niet zelve overtuigd te wezen van de noodzaakiijkheid der belastingen? en vraagt z^ niet eigenlijk nopens het onbeitaanbare van zekere haar gedane fommatie in het bijzonder? en nopens het drukkende van belastingen, door ongelijkheid van derzelver verdeeling? Ik heb in twijfel geüaan, of ik den Brief ook zou feponeeren, om het tedere punt, maar moet men de vrouwtjens, vraag ik, dan evenwel geen gehoor geven, als zij vragen en klagen ? Mag men aan weduwen een open oor weigeren? Zou dit niet onredelijk, onchristelijk wezen? Én nu befloot ik, haaren Brief te plaatzen, en dan tot vulling van dit-Nommer er nog het één en ander, dat mij in het hoofd of in de pen zal komeu, bij te voegen: De weduwe fehrijft mij: medeburger! Vergun mij , dat ik de vrijheid neem, eenige vragen en bedenkingen aan u toe te zenden, met verzoek , waar ik niet wel mogt denken, mij zulks aan te wijzen. In de Volksvergaderingen ftemmen Burgers m a n sjersonen! Maar ftaat het aan Burgeres/en, Vrouwsperfonen, ook vrij, te vragen? In de Stad, daar ik woon, worden de vrouwen al veel achter de bank gefchoven , duarem heb ik nooit V. peel, Y v ee-  < 3^8 > eene vraag ïn het publiek gedaan, maar de vraagal, dacht ik, is een goed man, en vast niet uit deze flad geboortig, want hij omhelsde zijne lieve ▼rouw, toen zij hem zoo openhartig antwoordde op zijne vraag: Wat is Revolutionair! en dat zoo geestig bij het fchoonmaken vergeleek , het welk bij haar in zoo goede orde, volgends haare befclirijving, gefchiedt, dat, als vrouwen wel verdienen kunnen bij de Maatfehappij, vast een decreet tot haar lof behoort te worden uitgevaardigd. Maar ik zou, als eene vrouw, wel wat fnap - en babbelachtig kunnen genoemd worden. Ik ben de weduw van een' Predikant. Mijn braave man was een eerlijk Vaderlander , en wilde niet los en ligtvaardig in het berucht jaar 1787. op de oude Conflitutie zweeren, hij rekende eenen eed niet voor fpel! wij hebben dus moeten de wijk nemen, en omzwerven ; en helaas! mijn waardige Echtgenoot is onder de rampen bezweken, en met hem is' de vreugd van mijn leven vergaan, hebbende ik alleen mijn vermaak met mijne lieve kinderen op te voeden, zo veel mijne bekrompen omftandigheden toelaten. In de voorgaande maand Febrtiarij van dit jaar 1795., ontving ik de volgende fommatie, met gantscli geen vriendelijk compliment van den Brenger: De Termijn tot den ontvangst van het Heerengeld &c. &'c. bij hun Ed. Gr. Mogenden Ordonnantie op die middelen bepaald, veriireken zijnde , wordt UE. door mij ondergetekenden Deurwaarder , ten uwen kosten gelbmmeerd, welke u aan den Jande van wegens voorfchreven middelen fchuldig zijt, binnen acht dagen aan het ..... te komen voldoen, zullende, bij nalatigheid van dien, tegen u, volgends de Letteren Executoriaal, bij parate Executie worden geprocedeerd." . . . Februari] 1795. (Tusfchen beiden: Noemt men dit niet, het eerste jaar der Bataaffche vrijheid?.) Nu nog de geest van de Sommatie; wegens Heerengeld. Koilij en Thee &c PJailiergeld, Conf. .... Tabak. de fommatie zes Stuivers enz. Ik heb veel Ttceteras gezet, gij zult toch meer foortgelüke fommatiën gezien hebben. Nu mijne vragen.: Wl9  < 3*9 > Wie zijn die Ed. Groot Mogenden , welke mij'zulk eene fommatie zenden? Kennen wij zulke wezens nog in onze vrijë gewesten? Hebben zij nog recht, om Deurwaarders te zenden ? Ik weet, uit de Publicatie van onze tegenwoordige Burgers, Reprefentanten des volks, dat deze en meer andere zaken nog tot nadere voorziening op den ouden voet blijven zullen, daarom heb ik betaald, om niet voor parate Executie, volgends de Letteren Executoriaal bloot te liaan. Wat dit voor zaken zijn? boe zou eene vrouw zulks weten? Maar wij vreesachtige vrouwtjens zijn bang voor vreemde woorden. En gelijk die fommatie mij reeds eene fchelling kost, zouden deze letteren Executoriaal en parate Executie, mij, denklijk, ook geld kosten, het welk mij geheel met zou lijken, alzoo ik van dit flijk (is het zoo niet? Wijsgeercn! die misfchien met mij het geld veracht, zoo als de vos de druiven, omdat hij er niet bij kon,) zoo voorzien ben als een pad van veeren. Mogt men niet'wel ééns onderzoeken, of fommige lieden^ ook te hoog geheld waren ? of niet fommigen ge'd moeten gaan leenen, om te betaalen ? zoo als mijn geval was , alzoo ik , als een weduw , werk genoeg heb, om mijn befiaan te vinden. Wat is Heerengelei? Hoe weet dit eene vrouw, die haar man verloren heeft, door chagrin en verdriet, die nog zelve als eene vreemdelinge» in het Vaderland verkeert, verftoken van alle voorrechten, waar door weduwen hier voor dezen anders nog eenigen (leun hadden? Moet zulk eene vrouw Heerengeld betalen? • Nu Koffij en Thee; hoe dikwijls is daar reeds van betaald , eer het aan mij toekomt ? Tabak is een Artikel," daar ik vrij van ben, dcis zal ik er geene aanmerking opmaken, de vsaas. al, die een liefhebber is van een pijpjen, zal denklijk daar geen zwarigheid in vinden, om er wat van op te brengen aan het land. _ Wat de Confumtië van wijn, bier enz. betreft, wijn, is het zoo, als ik dikwijls gehoord heb, dat er veel gelmokkeld is in de laatite jaaren? Maar zullen thans ook met veelen met mij zedert 87. den wijntand hebben uitgetrokken ? En zou men evenwel niet om de zwakken en zteken denken mogen? Zou anders het voorichnft der Doöoren in fommige gevallen wel in acht kunnen genomen worden? Van Elaifiergeld heb ik een flaauw- geheugen. Wij-  «C 33° > Iend mijn Echtgenoot was Predikant op eene Combinatie , daar wij van de boeren in den honibouw geert paard of wagen krijgen, of bij iemand futuren konden , en de CombinatiepJaats lag evenwel te ver af, dan dat mijn man, die ook zwaklijk was, dien wegi door 't gulle zand, te voet kon afleggen, dus moesten wij een paard en ehais houden, en dat heette nu plaifiergeld! Dat hebben wij nog moeten betaalen Voor het jaar daar wij in getreden waren, toen mijn man zijne plaats reeds hadt moeten verlaten. Nu, dat noem ik plaiftergeld ! ■ Maar wat heb ik er thans mede te doen' voor mij zelve! Ach! God! met mijnen lieven braaven man, én met het, voor mij en veelen met mij, ongelukkig jaar van 1787. is ten minsten mij al wat plaifter mag heeten , ontnomen, ja, helaas! alle hoop op een onbekommerd leven met mijne vaderloze wezen, op dezen aardbodem! 1 Maar mag ik dan ook niet om mijne broederen en zusteren denken ? Het is waar, ik ben maar eene vrouw! Doch, hebben dan ook vrouwen niet wel eens zich verdiend gemaakt bij het Vaderlandl En zou er niet wel gelegenheid kunnen komen, om te beproeven, of er nog geetie kloeke vrouwen zijn zoo als te Thekoa, of Heldinnen. zoo als kenau hasselaak te Haarlem f dan Bafta .' ■ Vragen dunkt mij genoeg, om met eene algemeene vraag te befluiten: Kan zulk een fommatie er door in het jaar 1795? Eene fommatie, die zoo geheel oud Ccnfiilutianecl luidt, daar immers de oude Conflitutie verworpen, en vrijheid, gelijkheid, en broederfchap is ingevoerd? Meet zoodanige fommatie bij Btirgeresfen,' (In het ftuk van belasting zijn burgers niet alieen niansperfonen maar ook vrouwsperfonen \ maar niet in het Hemmen. Is-dat ook gelijkheid! Denk, dat eene' vrouw vraagt!) zonder verandering in 1795. rond ge-, bracht worden ? Maar zal het ook baten, of ik nog al meer vraag, ja oiïehoon ook mijne geheele Sekfe aan het vragen viel? Mogen wij dit den Vaderlandfchen mannen niet liever aaubeveclen, wien het niet om eigen belang te doen is? Anders zou ik, nopens de belastingen in liet gemeen, nog al iet vragen kunnen; bij voorbeeld, of wij geene hoop mogen icheppen op vermindering van dezelven ? De oude Regenten zaten bij het vuur, en warm-  < SS* > warmden zich, ik wil zeggen, zij deelden eikanderen, of hunne zoonen of dochteren , vrienden of bekenden; ambtjens uit,' zij verhoogden van tijd tot tijd de inkomsten den Raadpenlionaris toegelegd. Zij moesten aan dezen en genen, die in hun oog den lande dienst hadden gedaan , zelfs aan vreemdelingen reconnaisfances, don gratuits, of hoe noemt men het? geven! zoetigheden van jaariijkfche inkoms:en, het huis van Oranje koste ook nog al wat; was het niet eens 10,000 gulden 's jaars aan één van de Prinfen , omdat hij Generaal wierdt? Wij vrouwtjens' weten dat zoo net niet. Maar al die dingen (hebben immers nu geen plaats ? Onze Burgers Reprefentanten zullen nu wel toxge dragen, om 's lands gelden zoo niet aan bijzondere lieden, of aan Ambtenaren te verfpillen! .Het is immers nu een nieuwe orde van zaken, waar alle eigenbelang ophoudt? Doch ik eindig! Heil en Znsterfchap! KORNELIA ZORGVULDIG. Wat zal ik nu op dezen brief zeggen of vragen ? Belastingen moeten er immers zijn ? Kan men het zonder dat doen? En wel in ons land, en in deze tijden? Een land, dat door dijken en dammen moet gehouden worden tegen het geweld der wateren, of wij worden het geen wij in de dagen der Bataven waren. Moerasfen en Eilanden ! Kan men zonder geld, een leger of een vloot op de been brengen? En zijn wij niet van het één zoo wel beroofd als van het ander >. En hoe edelmoedig onze vrienden de Franfehen zijn, zoo als wij bij ondervinding weten, moeten wfj hun echter niet de behulpzame hand bieden, in hunne Requifiticn , Aifignaten, Reconnaisfances enz.? Kent men in de oude en nieuwe gefchiedenisfen wel ééne geregelde maatfehappij of Haat, daar men geene belastingen heeft moeten betaalen? Eén enkel voorbeeld ichiet mij alleen te binnen. Ik geloof dat het Keizer theooosius was. Deze Vorst hadt het vertrouwen van alle zijne, burgers weten te winnen, en regeerde, zonder lasten of ichattingen te heffen , ook hadt hij geene lands fchatkist, en zijn Hof onderhieldt hij zuinig en , burgerlijk van zijne eigene inkomsten uit zijne bijzondere goederen. Eens kwamen afgezanten uit Perfië bij hem, die hem met oorlog dreigden, en blijk V v 3 ga-  ♦C 332 > gaven, dat zij wisten, hoe hij geene fchatkist hadt, doch, terwijl zij nog aan zijn Hof waren, het de Keizer pubhceeren, dat de Staat geld nodig hadt, en dus dat ieder verzocht weidt te hulp te komen; en zoo groot was het vertrouwen der burgeren op hunnen o-oeden Vader des Vaderlands, dat enkel uit Konfiantinofelen de burgers hunne gelden, zilver, goud, en kostbaarheden in zoo groote menigte te hoop brachten, dat de P erf en verbaasd Honden op het gezicht van zoo veel fchats , en terftond van hunne eifchen afzagen, uit vreeze voor de magt van eenen Vorst, die dus geheel het hart zijner Burgeren bezat, en wiens burgers zoo vol vuur en ijver waren , om het Vaderland bij _te fpringen. De goede Keizer, het gevaar voorbij zijnde , liet terftond elk der burgeren het zijne dat hij toegebracht hadt, weder haaien, en naar'huis brengen, wetende , waar hij , in tijd van nood, zich op kon verlaten. Kan men uit dit voorbeeld ook leeren, hoe men, zonder belastingen, het zou kunnen klaaren ? te weten, als er een genoegzaam verrouwen , eensgezindheid ' en ijver voor het Vaderland bij allen plaats en fiand* greep ? Dat nu bildkrdyk fpreke, bilderdyk, die om zijne gevoelens, en om zijne weigering, om zijn geweten met eenen nieuwen eed te bèzwaaren, in deze ,dagen, uit Bolland verdreven is! Van dien maBUBïï is deze fabel: DE LEPEL ZOUT. TIourschirvan was ter jagt geweest, En hadt een magt van wild gevangen , Het geen hij ftraks ten toon deedt handen, Aan d' ingang van zijn Lustforeest, Hij zag zijn vangst, en kreeg behangen, Om, moe en hongrig van het jaagen, Zijn middagmaal in 't bosch te doen, Met een Mingrelisch waterhoen , 't Was ligt, op takjens, dorre bladen, Den vogel in zijn vet te braaden ; Maar als de Vorst den zegen fprak, Bevóndt men , dat er Zout ontbrak.' Toen ras naar 't naaste dorp gelopen, Om daar een lepelvol te koopen. Me*  «C 333 > Men gaf het willig, zonder geld: Ja zelfs, men achtte zich verheven, Door Zout voor 's Konings disch te geven, En daar werdt vrij wat in geheld. _ Intosfchen, na verloop van dagen, Gal zich de Koning weer aan 't jaagen, En hieldt zijn maaltijd weêr in 't bosch» Maar met een' gantlchen legertros Van jagers, jonkers, kamerhee'ren, In allerhande ilag van kleeren, En een afgrijlelijken ftoet Bedienden , van het flechtst gebroed. Toen ging men weer, om Zotit te haaien , Doch, zonder melding van betaalen; En 't was geen lepelblad , als eer, Maar vijf, zes, zakken vol, of meer — Dit jagtmaal werdt weldra verbonden , Aan vastgezette tijd en honden, En kwam , tot viermaal toe , in 't jaar. Toen werdt dat Zout een gantsch'bezwaar ; 't Geen ieder van de dorpelingen Zich met misnoegen op zag dringen, En daar de naam aan werdt gehecht Van 's Konings Zout- en Talelrecht. — *t Gebeurde nu, na veele jaaren, Dat twee, drie, Vorsten achter een Geen vrienden van het jaagen waren, Zoo dat die jachtfestijn verdween. Toen immers werdt het dorp ontheven Van 't Zout, het geen het plag te geven? Dus dacht men wel, maar dacht verkeerd; Dat recht was nu gepraefcribeerd. Men wilde nogthans wel gehengen Het in contanten op te brengen, En ieder woning werdt gaichat Ter waarde van een vierde vat. _ Nu kon men, bij vervolg van tijden, Zich van die fchatting niet bevrijden, En bracht ze jaarlijks in de kist, Schoon niemand meer van d' oor (prang wist. Doch, eindlijk komen de Tartaaren Den oorlog aan het Rijk verklaaren, En wat er ooit vergaderd was, Daar is geen penning meer bij kas. Nu is er dubbel geld van noden : De pachters worden opontboden j En  < 331 > En ieder impost, door een wet, Op negen vierden «eer gezet; En bij nog kter Stnat<.belluiien, Wordt fcheliingen gemaakt van duiten^ Nu eischt men van den armen man Vrij meerder dan hij dragen kan, Ntt ziet de landman van zijn hoven, Zich al de vrucht en winst ontrooven , En de akker-inkomst niet genoeg; Dus houdt hij handen van de ploeg. Nu zinken lust, en bloei. en zeden: 't Verderf ftapt aan met reuzen! chre den; 't Gehucht vervalt van dag tot dag; . 't Verliest zijn burgers, flag op flag; 't Wordt eindlijk gaiusch en al verlaten} En de uilen nest'len in de liraten. En 't is die eerfte lepel Zont, Die nog 't verderf des nazaats brouwt. De Dichter heeft de volgende Aantekening onder deze Fabel geplaatst: „ Men begrijpe, dat dit niet dan eene Fabel van mijne uitvinding is! De uitmuntende n o u r s c h i r v a n , bij zoodanig eene gelegenheid , eenig zdtit voor zich latende haaien , belastte uitdrukhjk, het wel te betaalen. De Hovelingen Joegen hier om, en merkten aan , dat een penning Zout juist niemand verarmen zou, al bleef het onbetaald." — Integendeel, „ (zei de Vorst) met zulke kleinigheden zijn alle on„ derdrukkingen begonnen , en zij zijn de gevaarlijklle „ ondernemingen , tegen 't recht eh den welvaart der ,, onderdaanen. — De waarheid van dit fchoone zeg„ gen veor te ftellen, was mijn oogmerk; niet den bra,, ven Schach in zijne nagedachtenis te bezwalken." Te L E T D E N, bij Ju H E RDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Enalömbij de meeste Boekverkopers, daar dezelve weeklijks k iéón en ée'n halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E VRAAG-AL. N°. 252. Wat is Broederfchap ? i .—. : i D e woorden zijn goed, maar de eenrlen leggen de eijeren! Is dit niet eene overoude ipreiik» die, helaas! meer dan te veel waarheid is? Hoe veele voorbeelden zou ik kunnen bijbrengen vdn woorden, die zoo kostelijk en goed waren en nog zijn als boter, maar daar de kracht en heerlijkheid aan ontbreekt , omdat de menfchen meer praten dan doen? Is het dus niet gelegen met de woorden Godsdienst, deugd, eer enz. enz. enz. En evenwel, heeft men niet altijd, veel met woorden opgehad? Was er wel in vorige jaaren ée'ne publicatie van Hoogmogende of Ed. Grootmogenke Heeren, bijzonder, wanneer het geven en opbrengen van belastingen op het haft dei ligtgejovigen gedrukt moest worden,, die niet overvloeide van de woorden Godsdienst, Vrijheid, en Vaderland? En is thans niet de geitempelde leuze: Vrijheid, Gelijkheid , Broederfchap, Publicatie! Zoo heb ik ten minlten menïgen Secretaris hooren aflezen , in éénen acUim, als of dit alles een noódzaaklijk verband met eikanderen hadt, en Publicatie een even zoo, dierbaar woord was, al» één van de arie vorige.. Ik ben voornemens thans eenige vragen te doen , over het woord Broederfchap, te meer omdat men, in navolging der Franfehen, elkanderen heil en Broederfchap toewenscht, bij het doen, van aanfpraken of het fluiten van zijne brieven. Wat is Broederfchap? Schoon dit woord achter aan gezet wordt , is daarom de zaak zelve wel de geringde van de drie, Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap ? Kunnen de beiden eerden Vrijheid en Gelijkheid wel verkregen of behouden worden, zondef dat de iaatlte plaats hebbe? En is evenwel de Broederfchap ouder de menfchen en volken, niet door alle eeuwen eene heel rare en zeldzame zaak geweest? Fratrum quoque gratia rara eji. Zoo was het in de ijzeren eeuw, en kunnen wij, naar waarheid en met een ruim geweten, wel zeggen, dat de menfchen en V. » e a U X x yol  4 34<5 > volken zelfs in onze verlichte eeuw naar de regelen en wetten van Broederfchap handelen? Toen de wereld nog in de luiren lag, (en pajjant, de wereld is nu reeds bijna 6000. jaaren oud , maar is zij de luiren nog wel ontwasfen , wordt zij no» niet veel malen in de luiren gelegd ? Zijn er niet altijd ilimme kerels, die de menfchen weten te doeken, en te baiteren, trots de beste baker, die ooit een kermispopjen in de kraamkamer zuste en te vrede ftelde? Wanneer zal de wereld e'éns meerderjaarig zijn , en zichzelven kleeden en de kousfen oprollen kunnen '>) Toen, zeg ik , de wereld nog in de luiren lag, en er niet meer dan een paar broederen zich op het toneel des aardbodems bevondt, hoedanig was de Broederfchap tusfchen die twee broederen' Ach! wieweet het niet, hoe onze eerlte Oomen ic a ï n en aikl in onmin leefden, en de eerile eindglijk den laatften doo-dfloeg met een ezelskinnebakken V NB. üit laatlle eene vermeerdering en verbetering van bijbelfehe Prentjensmakers! Die misfchien de heldendaad van s a mson met den moord van kaïn verward, en een quid pro quo hebben genomen. Nu welk wapen heeft hij dan gebruikt, om zijnen broeder te vermoorden ? Hoe weet ik het Lezer ? Ex fdentio fcripturae nihil probatur. Als de fehrift zwijgt, kunnen wij het niet bewijzen. Tusfchen beiden ! '.Zou dat waar zijn ? Zouden de Theologanten geene Hellingen kunnen 'bewijzen , daar de Bijbel niet van weet ? Zouden dan veele Sijftetna's niet verbazende gapingen krijgen, en aan een hangen als droog zand ? Maar weder 'tot onze Bet-over-oud-oomen! Moet kaïn juist een wapen gebruikt hebben? Kon hij zijnen broeder niet met de vuist doodflaan? O hemel! hebben niet veelen van zijne familie de kunst verftaan , om met geen ander kakebeen dan hun eigen, dat is, met hunnen mond, door lasteren , fchelden, of ook liegen en bedriegen, niet alleen éénen broeder, maar een geheel land ^van broederen te verteren? of ook door een enkel manwoord : Je Veux ! b En waarover hadden onze Oomen twist? Al weder moet ik een' buitenftap maken , om mijnen Lezer te beduiden,_ wat ik door Oomen verfta, welken titel ik liier zoo dikwijls aan kaïn en abel.geve, die broeders waren. Kan een Auteur wel zorgvuldig genoeo1 wezen , offl zich toch duidlijk uittedrukken ? Want" wat baat het, wannesr de Lezer mijne vragen niet ver- ftaat ƒ  < 347 > flaat? Zal hij ze dan ooit voor zichzelven of voor zijnen Broeder kunnen beantwoorden ? En evenwel vreeze' ik, dat de vraag-al, even zoo wel als zijn Broeder janus, veele Lezers zal hebben, die hem niet zullen verftaan , maar dit zal hem genoeg zijn , indien zijn Vaderland hem verhaat!!! Is dit nu niet ernftig gefproken? Den titel van Oomen gaf men voor dezen, bijzonder te JLmficrdam, aan mannen, die groo. te deftige quarrépruiken op hadden , deze quarré* pruiken zijn thans verdweenen, en hebben plaats gemaakt voor de driekleurige lint of kokarde, maar zou den nu de Oomen uit de wereld zijn ? Zijn er niet zelfs nog van tweederleië lbort, Oomen paternel en maternel, van vaders en moeders kant? Zijn er nog niet Oud - Oomen f enz. enz. enz. Waartoe dient nu deze aanmerking? Daartoe, waarde Medeburgers! dat de vra ag-al u lieden wil beduiden, dat wanneer hij kaïn en abel Oomen noemt, hij geene mannen verhaat met quarré prutken, die waren in de dagen dezer oomen zoo min bekend, als driekleurige linten, maar dat hij het woord Oomen, in den natuurlijken zin neemt. Nu, tanti efi fapere ! Welk was dan het punt van verfchil tusfchen deze Oomen ? Meermalen hadden de Oomen met quarré pruiken verfchil, maar ook in veele opzichten oefenden zij Broederfchap, zoo als het gaat, bij voorbeeld, wanneer het de eer of het voordeel der orde raakte, enz. Maar welk onderwerp kan de broederfchap hooren tusfchen de broeders ? Als mijn Lezer een reisjen na Utrecht, of zo hij te Utrecht woonachtig is, een wandelingetjen wil doen, om de oude ruinen van de Domskerk, zal hij daar omtrent verlicht worden. Ja! zoo kan men uit oude ruinen nog we! ééns verlichting haaien! en wat raakt het ook,, waar? of van wien men leert, indien men maar wijs wordt? op die oude muuren nu wordt Oom kaïn, met zijn offer, aftebeeld, die zegt Sacrificabo macrum , nsc dabo pingue facrum Oom abel haat op eene volgende Nis, en onder zijn offer ftaat: Sacrum pingue dabo, nee macrum facrifcabo. De zin van dat Kreupelrijm komt hier op uit, dat Oom kaïn een mager en geen vtt offer offerde, maar' X x 2 oom  < 54* > oom abel integendeel éen vet en geen mager, en hinc Mae lachrymae! Van hier die rufie, en het verlies der vraag: Wat is Broederfchap? Hadden de Heeren Geestelijken, de Domheeren, of Dommeheeren van dien tijd, geene redenen, om door deze heufche vermaning hunne goede katholijken zoetzappi£ op te wekken, om toch niet mager te offeren, als Oom kaïn, maar vet en rijktijk, als Oom abel? Want, waar komt het toch eindelijk op' neer, dan op geven, en krijgen, en hebben. Interest et rejert regunt — toium mundum • Wilt gij nog een voorbeeld , Burgers! betreklijk tot de vraag: Wat is Broederfchap ? Wel nu, denk aan de gefchiedenis van eteökles en p o lini ce s , zoons van edi pus en jo kaste, die elkander voor de jnuuren van Thebe den hals braken, fchoon zij zelfs tweelingbroeders waren, enkel ën alleen, omdat zij beiden, de een zoo wel als de ander, naar de kroon Honden, en elltanderen dat vetjen misgunden. Dus ringt rot ga ns'er vari : ' ■ Twee broeders , uit één bloed van ed i p tjs gefproten , En beide van jokaste op éénen dag gebaard, Bepleiten 't kroonrecht, dat elk eigent, met hun zwaard. De haat, door flaatbelang, in'twrokkend hart befloten , En aangekweekt, berst uit in openbaar geweld. De tweeftrijd zal den twist voor Thebes muur beflechten : Dit fluit men bij verdrag : d'één fneuvelt onder't vechten , En d'ander braakt de ziel in broeders bloed op 'tveld.De moeder, door dien ramp tot wanhoop aangedreven, Brengt op de lijken van haar zoonen zich om 't leven. Wat is Broederfchap? Hoe vaart gij,- broeder? fprak de veldheer joüb tegen abner, terwijl hij dier» baard vriendelijk vatte , Oosterfche gewoonte * hier vatten wij eikanderen niet bij den baard, te weten, om dat wij dien la'en raseeren , hoflijk gefprooken, fcheren is wat gemeen, en is fchecren nogthans wel uit de mode, of fcheert men eikanderen nog? en wat deedt' joaB verder? hij kuste abner, dit was een broederlijke kus! Ja, het was een joHbs kus! want, te gelijk porde hij hem in de huid, en fliet hem aan de vijfde ribbe'. Was fat Broederfchap? "Broeder! is de eernaam, dien de Christenen eikanderen gaven in de dagen der Apostelen, goed zoo! noemen zommigen eikanderen nog heden niet broeders, vrienden.' enz, om zich te onderfcheiden van hunne snede Christenen, die niet zoo vroom zijn als zij? Maar, 3i'lwj'Vï,'t-;£L> - HnsiS- > > ■ - . < wat  < 349 > wat is nu Broederfchap? zijn deze broeders vrij van haat, nijd, twistgierigheid, en allen boozen handel Geheele volken hebben eikanderen Broeders genoemd? maar wat is Broederfchap tusfchen volken.' Ik zal, ter opheldering, met mijne Medeburgers wat pratert over het gedrag van de Romeinfche Republiek, die zoo magtig in de Weer was voor de Vrijheid en tegen de Koningen, jegens de Republiek Karthago, toen deze laatfte in eenen vervallen toeftand was, veroorzaakt door ongelukkige oorlogen, en inwendige verdeeldheden. Evenwel was Karthago nog eene rijke koopftad, en door haare rijkdommen vermogend, dit ftiet de Romeinen, en de rechtvaardige kato zelve was zoo eerlijk, dat hij telke reize, als hij in den ienaat te Rome zijne Hem over eenige zaak uitbracht; er bij voegde: Ook oordeel ik, dat Karthago moet gefloopt worden.' Wat is Broederfchap ! DeKarthagers Werden geplaagd door den Koning van Numidië, m as i n i s s a , die allerhande eifchen op hen maakte, en zich met hunne zaaken bemoeijen wilde, en de Romeinen zonden kato, om' voor middelaar te dienen, terwijl de Karthagers, die in deze bemiddeling geen grooten zin hadden, omdat de Romeinen, hoe zeer ook beürijders der Despoten, in dit 'geval vrij veel infchikkelijkheids jegens'den Koning' van Humidië betoonden, zich op de ou'dè verbonden beriepen , met zoo veel fchijnbaarheid, dat kato driftig werdt en hen een vervloekt volk noemde. Nu wist hij de Romeinen vervolgens verder op te ftoken , en dezen zonden hunne Confuls met een aantal troepen in de Republiek van Karthago, welke vari de goede Karthagers broederlijk a'feifchten,' een genoegzamén onder, iland van ' koórn voor hunne Soldaten. Nu dit was Broederlijk.' men bezorgde het gerequireerde Koorn: Wat is Broedirfchap S Eenigen tijd daarna, vorderden de Confuls van Rome, 'dat de Karthagers alle hunne oorlogfchepen , die zij nog hadden, hoe veel of hoe weinig dit getal ook zijn mogt, zouden overleveren. Al wéder voldaan , om de broederfchap! Toen, dat de Karthagers de Romeinen in het bezit van alle hunne krijgstuigen zouden-ftellen. Vergeefs begonnen de Karthagers daar tegen in te leggen ; niets was natuurlijker, dan de Broederfchap, die geboodt, dat men ook dezen eisch zou inwilligen.' Nu volgde de eisch, dat de Karthagers alle hunne wapenen aan de Romeinen zouden overleveren. Het gefchiedde. En toen X x 3 ein-' .  < 35° > eindelijk de Romeinen nu dachten , dat de Karthagers niet in ftaat waren, om te kikken, bevalen zij hen hunne ftad te verlaten en te verwoesten, en eene andere te bouwen verre van zee, en zonder wallen ot fterkten. O heilige Broederfchap! Is dit de naam niet van de Inquifitie in Spanje? Wat is toch Broederfchap! En boe veelerlei foorten van Broederfchappen zijn er al in de wereld .' Nu, om voort te gaan , dc Karthagers zagen te laat, dat zij, door al die broederlijke voorliefen van de Romeinfche Republiek, in de iuiren waren gelegd, en hadden berouw, dat zij hunne wapenen enz. hadden overgeleverd, werden wanhopig, en Helden uiterite pogingen van wanhoop te werk, zoo dat zij nog wederliand boden, maar helaas! zij moesten voor de övermagt eindelijk bezwijken, en — karthago werdt door de Romei. nen verwoest. Maar hebben dan de gefchiedenisfen geene andere en gunstige voorbeelden van Broederfchap opgeleverd , die het menschdom meer eere aandoen.'Ja.' Burgers' daar is nog wel ééns een jonathan en david', een fy lades en ORESTts geweest, die waarlijk de Broederfchap hebben beoefend. Maar... Maar. hoe gering was hun getal.' en waar was ooit de waar* broederfchap tusfchen volken.' Hoe gelukkig intusfehen, dat nu Vrijheid, Gelijkkeid en Broederlehap de leuze is.' Te weten , indien men de zaken betrachtte, en niet aan de woordea bleef hargen.' Zou ik den ipijker niet, recht op den kop treffen, als ik zeide, dat Broederfchap, lchoon in deeze leuze achter aan komende, evenwel het voornaamfte ingrediënt van alles is? Kan Vrijneid en Gelijkheid wel op den duur ttand houden, zonder Broederfchap.' Is Broederfchap niet het Cement, het welk den _ Tempo] der Vrijheid moet famen houden eu voor inftorten bewaaren.' En evenwel, hoe ver is Broederfchap nos; te zoeken? Mijn Citoyen fehrijft tegenswoordig: Lib.rté , Egalité et Humanité, Vrijheid, Gelijkheid , Menschlijkheid ; ik vraagde hem • waar blijft Fratemitéi Ei.' zeide hii mij, die zal wel yolgen, wanneer wij allen als redelijke menfchen handelen / Nu had ik haast gevraagd: Of dat dan tot hier toe met naar behooren gefchied was.' maar dit zou mij m een gefprek met hem hebben ingewikkeld', en, om verfta omtrent zoo veel Fransch, als Èngelfch, etl Hoogduitsch , als mijne Voorvaders Spaansch verftonden. Mijne moedertaal ligt mij zoo aan het hart, dat ik altijd bang ben, dat zij , door al te veel vreemde inmengfelen, bedorven zal raken — Is dit een vooroordeel van geboorte, d la bonheure! Maar met dit alles, het is zoo. Ondertusfchen, kunnen wij, geloof ik, aan de Franfehen nog wel ééns met recht vra- fen : Wat is Broederfchap! Ook zij hebben ondervonen, hoe veel dit woord van de zaak verfcheelt; zoo ondervonden, dat zij een Altaar hebben willen oprichten, met het opfciirift: berouw der Natie! volgends de Kouranten. En, als ik zoo in mijn buurt rond kijk, dan vraag ik al weder: Wat is Broederfchap f Mijn overbuurman blijft nog al Oranje gezind; mijn naaste buurman is een ijverig Patriot. Ik had hoop, dat zij, nu alles vergeven en vergeten was, broeders zouden geworden zijn en hun best zouden doen, om eikanderen gelukkig te maaken. Maar, hoesten/ zij doen elkander alle katten kwaad , en de buurt ftaat geduurig op ftelten. Laatst moest 'er de Schout van de buurt nog aan te pas komen, zoo hoog ging de Broederfchap.' Men vraagt in het Kinder Vraag - boekjen: Waarom werd de toren te Babel gebouwd ? het antwoord is: Om een naam te maaken. Zou dit wel waarheid zijn? Ik geloof het niet. Ten minsten, dan is het zeer ongelukkig uitgekomen, alzoo wij geen éénen van die oude Toorenbouwers kennen, uitgezonderd den grootmagtigen nimrod, omzaglijker gedachtenis. Doch, hoe het zij , dan volgt de vraag: Waarom werdt die Babel genaamd! en de Kindertjens antwoorden: Omdat God aldaar hunne fpraake verwerde. De opftetler, de Eerw. borstius, zal gedacht hebben, dat Babel en babbelen naauw met elkander verbonden waren, nu dan maak ik ook wel Babel in mijn viaag-aiibn, want ik babbel van het begin tot het einde, gelijk alle mijne medeburgers zien. Maar waarom vraagt men niet liever: waarom werdt de Torenbouw niet voltrokken? Wat dan ook de bedoeling der bouwers moge geweest zijn. En zou dan het antwoord niet volmaakt fluiten, Omdat de Broederfchap ontbrak ! En zou men de kinderen, en waarom ook niet de ouden? bij gelegenheid niet kunnen zeggen: Kijk! zoo veel hangt er van de Broederfchap afl Het is onmogelijk, dat men ooit iet tot fland zal kunne« brengen, indien de Broederfchap  < 35^ > fëhap , de eendragt, de infchikkelijkheid, de liefde * de harten en handen niet verëenigt.' Doe de Broederfchap weg, en Vrijheid en Gelijkheid zal een non ms, een nul wezen. Vader! daar flaat de klok! Ik dacht, dat Gij met de fchuit mede wilde! llaat daar de klok? de pen neder, de boedel opgepakt, en ik ten huize uit, zoo was juist de omltandigheid, mijn lieve Lezer, toen ik over de Broederfchap vraagende, zoo ver als boven gevorderd was; dus hebt gij daar aan ook toe tefchriiven, dat dit Nommer niet op zijn tijd in uwe handen is gekomen. Zoo gaat het, elk heeft .het tegenwoordig zoo druk, zoo druk, dat het er, ter naauwer nood , bi] een vraagal toe komen kan, om te vragen : Wat is Broederfchap* Nu, dat heb ik, op mijn reisjen ondervonden ! waar ik kwam , vond ik veel, vond ik , als gij wilt, alles — maar,., vraagde ik : , Wat is Broederfchap ! dan lton d elk één mij zo vreemd aan te kijken, a's of ik Arabisch, of Hottentotsch, ol Otaheitisch, of eenige andere vreem-r de Taal fprak. Allen hadden den mond vol van vrijheid en Gelijkheid, te weten, van de woorden, want alzoo ik enkel de klanken dezer woorden hoorde, moest ik daar in berusten, of kon ik elk op zijn gemoed afvragen , of hij ook in de daad van de zaak zelve iet wist? Maar van Broederfchap , hoorde ik niet reppen, dan dat de klank Broederfchap op de klanken Vrijheid, Gelijkheid volgde , zoo als onze jongens de Carmagnoten of de Marfeilliaanfche Marsen zingen , zonder een jota Fransch te verltaan. En welk was het gevolg l ik kwam niet opgeruimd thuis, mijn Vrouw zag het; Uw aangezichte ltaat niet als gisteren en eergisteren ! was haar woord. Ik zocht vruchteloos mi|n voorhoofd te ontfronzelen , de vraag fpeelde mij in de gedachten : Wat is Broederfchap ' en ik ruste niet voor ik dit Nommer vol had gefchreven , met voornemen, om uitgerust zijnde van mijne reize, er nog ééns ernl'tig op te denken. — Te L E T D E N, bij L. H E R DIN G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijksa één en een halve huiver wordt nitgegee^en.-  VRAAG-AL» ' N°. 253* Hoe ziet gij zoo treurig ? Nünc eji faltandum; nunc pede libero Pulfanda tellus 2ioo zong cdns de Romeinfche Lierdichter, Hdr a t 1 ü s , die aan het Hof van den vertrapper der' Romeinfche Vrijheid, augustus, welke die Vrijheid zoo zoetfappig aan handen wist te leggen, leefde. He letterlijke vertaling is: Nu moet men dansfen; nu den grond tikken met «b" vnijë.v voet. Ik geloof, dat het toen kermis of eenig ander Feest was j toen de goede horatius deze opwekking aan zijne medeburgers deedt. De man was een weldenkend man voor zich zeiven, en hadt, in voorgaande tijden, patriotjen gefpeeld, en de wapens voor de Vrijheid gedragen, maar, toen de hekken verhangen waren, en hij zag, dat het niet anders zijn kon, nam hij het voor lief, en ftelde zich op zijne buitenplaats, daar hij het wel hadt, te vrede; gelijk de Lezer in de Verhandeling van den Rector v an ommeren breeder kan lezen. Maar, hoe kon een beminnaar van de vrijheid, een Patriot, zijne medeburgers onder de overheerfching van augustus, opwekken, om met eenen vrijên voet den grond te ukken? Is mij dat woord tikken niet gelukkig ingevallen ? Pulfare is zeker wat meer dan tikken, en zegt bij de Latijnen , kloppen , den grond kloppen zou misfchien hqt zelfde zijn , als V. D£U. & Z fi<*m'  < 354 > fiampyotten, maar flampvpeten komt meer te pas bij fpijt, en droefheid, dan wel bij dansfen en fpringen; en boe voege het bij een, ftampvoeten met een vrijen voet' 01 zou HOUTIBS, want hij was toch e'en {ruit, die fnct alles den fpot dreef, en dikwijls al Jagchende de waarheid zeide, ( wat is het goed, dat ik geen Poëet btn. nu hebben de bedillers van den vraag-al gecncnsTond of ftoflè voor hunne bedilzucht, als of Jagdhende de waarheid te zeggen ook bij gelegenheid mijn zwak was! ) zou hq-r a t itrn , vraaoik, ook wel een golg in 't oog gehad hebben, met de famenvoeging der denkbeelden , met een vrijen voet Jlampvoeten! en zou hij den vrijfn voet genoemd, maar bij tegenöverlteiling, den jUaffihen voet gemeend en bedoeld hebben , gelijk ons de oude Rhetorijners vertellen , dat de Latijnen den oorlog bellum hebbeh genoemd, quia minime fit bellum! Maar fpin ik nu ook te fijn? Zou het niet kunnen wezen, dat hot Ratius een ligt mutsjeri heeft opgehad, zoo als de Dichters en Schilders wel meer dragen? bij voorbeeld, onze Abtswonder poot: Waar is mijn Cither toe bereid ? Wat klanken wil zij geven ? De vrolijke blijgeestigheid Is 't leven van het leven. En elders : Eet vieesch ; drink ouden wijn , en laat den hemel zorgen ï Ja, maar als gij geen vieesch hebt, en uw keidei-vaatsch is? al evenwel oremus, zei de Paftoor, die aan den Koster zou vertellen, aan welke vrouwtjens en meisjens' hij kennis hadt, door, bij het inkomen van dezelve in de Kerk, oremus te zeggen; onder anderen kwam des Kosters wijf; oremus, zei Heer-oom. Het is mijn wijf, zei de. Koster; al evenwel oremus, fprak de Patloor. De Franfehen zingen ook altijd, maar het is dikwijls uit defperatie. Zou men dus niet kunnen zeggen, dat bo ratius uit desperatie wil gedanst en gefprongen hebben ? beflaan de menfchen niet zoo, dat zij anders zeggen en anders meenen5 Voorleden week kwamen de &dienaars der H. Jujiitie, die, zekerlijk, niet mogen he- de-  < 355 > delen of vngabonderen, dewijl zij op bedelaars en vagabonden yasfen moeten, en wenschten mij eene plaU fierige kermis. Hoe drommel nu' veide i!c, welke wensch is dat? Het is immers in Holland van dit jaar nergens kermis I Hoe zal ik dan een plaifterige kermis maken? Evenwel, ik begreep, waar het om te doen was, en op veeierleië 'wijzei en veelerlele. tijden, aan contribuëeren, aan geven gewend, itopie ik den Hapfchecrers een dubbelden in de hand. kien dubbeltjen? Ja Le/er, de zesthalven raken uit de fflWè, en wie weet, wat er nog van de dubbelfens wordt? want het zijn toch Siaatendubbeltjei s, en Staaten /ijn er niet meer, be'alven de Staaten Generaal, zou het dan vteemd Zijn, indien ook de S aatendubbeltjens wegraakten? Zou horatius misfchien wel zijne vermaning, om te dansfen en te fpringen, op de wijze van de dienaren der Juftitie, hébben uitgedeeld, in die hoop ende verwachting, dat hij er van a uGUstus ol van mhcenas, des Vorsten gunsteling, en Patroon vim onzen Dichter, een extra fooitieu voor zou ontvangen ? Maar, ik merk, dat ik gefieel vai den weg ben; ik wilde alleen de bovengemelde woorden van horatius bijbrengen, om .eene gepaste inleiding te hebben tot de vraag, die boven dit Nommer haat: Waarom ziet gij zo treurig' Eene vraag, die gedaan werdt aan lieden, die alles hadden, wat zij begeerden, en nogthans treurig eu droevig keekén? Is'dat niet vreemd? Alles te hebben, wat men begeert, eu rog treurig te zien? Dat moeten wel ituurfche. menfchen geweest zijn! Wie waren zij? Weet gij dan niet Lezer! dat het de vrienden waren, die naa Emmaus gingen, en mi hunnen meester, o:n wiens dood zij treuMei», bij zich hadden? Ei ja! maar zij ken. den hem niet! goed zoo! Blijft dit dan niet waar, volgends dit voorbeeld, dat iemand zeker goed kan bezitten, en ever.wel treurig kijken? Omdat hij niet weet., dat hij het bezit, of omdat er andere onhandigheden zijn , die dat goed voor zijn gezicht bedekken en benevelen , zoodat hij er de rechte genoegens niet van fmaakt? Laat mij duidelijker fpreken: Vrijheid, blijheid! dat rijmt. Wij hebben nu vrijheid, gelijkheid, broederfchapj Hoe moesten wij nu niet, met een luchtig hart, de Carmagnolen kunnen dansfen , en vrijhcidsliedjens Zingen ? Eu hoe veelen zien niet, als of zij hun zon-  *€ 35<5 > dsgs oortjen verfnoept hadden , zoodat men vragen moet: Waai Sn ziet gij zo treurig? Zou dit de fchiild van de vrijheid zijn , die wij r.u genieten ? Hoe zou zulks mogelijk wezen? Maar kunnen' er dan geene bijkomende omftandigheden wezen, die de vrijheid benevelen , zoo als de zon zelve wel ééns eene Eclips ondergaat? bij voorbeeld: Hoe veel menfchen zijn er niet, die van een kermisprétjen honden? de één, ora op de kermis een duitje.-, te verdienen, de ander , om er een duitjen op te verfnoepen ? En ondertusfchen het zal, dit jaar, in Holland geen kermis wezen, om gewigtige en bondige redenen, is het dan wel wonder, dat men menig oüd en jong kind zai ontmoeten, aan hetwelk men zal kunnen vragen: Waarfin ziet gij treurig ? Nóg meer, eene kleinigheid kan ons treurig maken , en treurig, doen kijken. Dus laatst in een aanzienlijk gezelfchap geweest zijnde, kwam ik met een donker gelaad thuis; terllond was het: Heden Vader! waarom ziet gij zoo treurig v En welk was de reden? Een babbelaar van een Rechtsgeleerden, hadt mij en het gantfche gezelfchap verveeld, door op eene niet heel edelmoedige wijze te rammelen, over den vcrdvveenen wiium den vijfden', en op zijn wijze met dien armen fakkel, dien wij omtrent vergeten hebben, te radheeren, verders beweerende, dat de Advokaten de lui zijn, die voor de vrijheid durven fpreken, ook zelfs onder de grootfte dwingelanden, en alfchoon wij hem toegaven, dat er onder de Advokaten ook rechtfehapen patriotten waren, en ten allen tijde geweest zijn, maar tevens aanmerkten, dat er ook wel eens vrij gefproken was door zulken, die juist geen Advokaten, maar eenvouwigc Filofofen waren, zonder eenige andere kwaliteit te beritten, of eenige penfioenen te trekken, zoodat bij gevolg dit vrij fpreken niet alleen bij de Advokaten refideerde, hei welk men uit den grond van gelijkheid ligtelijk zou kunnen deduceeren, nogthans babbelde hij maar voort, en riep: p apin janus zal ten voorbeeld zijn, die den dwingeland ka*, ak al la weigerde ten dienst te ftaan , om deszelfl broedermoord , aan zijnen broeder c c t a gepleegd, te verdedigen, of voor te fpreken, geven^ de voor reden van wetenfohap, dat het gemaklijken w?s, eenen broedermoord te plegen, dan dien te verdeedigen vpor het ocg der wereld. Is het r.iet natuur-  < 357 > tuurlijk, dat het één en ander moest verveelen? Welke aartigheid is er toch in gelegen, om met iemand te fpotten, die niet tegenwoordig is? En zouden niet, als cle zaak met een enkel voorbeeld was uit te maken , alle klasfen van menfchen ügtlijk iemand uit hun midden kunnen aanvoeren , die vrij gedacht en gefproken , en daar ? a r i n i a n u s , in dat opzicht, geen handwater bij heeft? Zouden de Godgeleerden niet verfcheiden vrijheidverkondigers kunnen aanvoeren, om niet van de Apostelen en oude Heiligen te fpreken, eenen onvertzaagden marien luther, die Paus, Keizer, noch Koning ontzag, maar vrij nitfprak alles, wat hij in gemoede geloofde waarheid te wezen? Zoo zou men voorbeelden van vrijheid - ademende geneesheereu, wijsgeeren, kooplieden, zeelieden, boeren enz. kunnen bijbrengen, maar zou daar uit juist noodwendig volgen, dat alleen elk dezer klasfen van menjfchen bijzonder de gave bezat, om vrij te -denken, te fpreken en te handelen? Die zulk een gehaspel aanhoort, tot geeuwens tos, behoeft men dien wel te vraagen : WaarSm ziet gij treurig ! * Uog meer, kan het niet gebeuren, dat iemand in de grootite vrolijkheid zich bevindt, lekker te eten en te drinken heeft, en evenwel treurig is? Hier zal mij het voorbeeld van dien hoolfchen vleijer te hulp komen, wiens gefchiedenis zelfs aan de jeugd bekend is uit laurenbergs 6oo Historiën, hoe hij heet, zal ik thans zwijgen, omdat mijne memorie mij op dit oogenblik parten fpeelt, maar de zaak zelve.kan ik verhaaien voor die het niet weet: Hij vleide den dwingeland, aan wiens Hof hij verkeerde, en noemde dien gelukkig, omdat hij zich naar zijn genoegen te goed kon doen. Deze, om hem van zijne zotheid te genezen, liet hem aan zijne tafel, op zijnen ftoel, aanzitten , terwijl er heerlijk werdt opgeciischt, maar inmiddels, hadt de Vorst een bloot zwaard vlak boven des vleijers hoofd aan een teder paardenhaartjen laten ophangen, hetwelk hem elk oogenhjik den dood dreigde, en'look in de daad zoo bevreesd maakte, dat de man van loutere vreeze en fchrik eten noch drinken kon, maar vrij treurig keek, en zich op de Mokerheide wenschte. Dit laatfte bij maniere van fpreken, want het toneel der gefchiedenis was, naar mijn best onthoud , in Sicilit, en het is eenige eeuwen geleden gebeurd; en wist men toen of daar van de Mokerheide ? Ik wil alleen zeggen, 1.1 ? 3 hij  < 353 > bij keek treurig en bedrukt, terwijl elk, die van den label niet wist, hem gevraagd zou hebben: WaaiS:a ziet gij treurig ? Na dit alles zal misfchien de vraag aan mij gedaan worden, waarom ik thans verkozen heb te vragen: Waai Sn ziet gij treurig' Dat ik heel opgeruimd ben, kan ik Tuist niet zeggen, waardin? Ik heb vrienden gelogeerd, en die blijven mij wat lang op mijn dak hangen , en zoo als aan mijn befcheiden Lezer ook al bij ondervinding bekend zal wezen, daarvan is hetgevolf, dat men er op het laatst mede verlegen wordt, "te meer, omdat zij zoo eigen in huis worden, dat zij zich bijna verbeelden zouden , dat zij er meester in waren. " En hoe raak ik er tan ontflagen? ]k kan hen evenwel zoo heel onfatzoenlijk niet heen futuren, zij zijn toch mijne vrienden, en hebben mij nog al vriendfehap bewezen, fchoon zij er zelve ook belang bij hadden , om mij vriendfehap te doen en te vriend te houden. Nu, waar is ook belangeloze vriendfehap onder de menfchen? Wat is Broederfchap ? heb ik laatst nog gevraagd. Ik weet nog wel een middel, maar zal het helpen ? Ik wou hun onder het oog brengen, het geen zeker Abt of Prior, nu de e'én is thans' voor mij zoo goed als de ander, gewoon was, aan vreemdelingen, d;e in het klooster hun intrek namen en herberg zochten, onder het oog te brengen: Hij vraagde hen, of zij wel wisten: waarom ons Heer Hechts drie dagen in het graf gelegen, en op den derden dag het graf verlaten hadt? Als zij het niet wisten, gaf hij deze ver-, klaring: Het was, om alle gasten, die bij goede vrienden op hunne reizen herbergen, te leeren, dat zij niet al te lang moeten blijven, maar als zij een' dag hébben uitgerust, weder vertrekken moeten, ten einde de vriendfehap niet al te ltcrk te rekken. ,De gasten begreepen hem, keeken wel wat zuur, maar vertrokken, juist niet altijd uit overtuiging, dat de man het wel getroffen hadt, maar omdat zij voorzagen, dat hij zijne Helling zou onderhennen met een Syllogisme uit Ferio, dat is, dat hij hen de deur zou hebben uitgezet, indien zij niet geluisterd hadden. Nu, mijne vraag aan den geëerden Lezer: Waargm ziet gij treurigf Zie hier ten Hot nog een' Brief, van de wedttw, daar ik onlangs eene Misfive van heb medegedeeld:'  < 359 > MEDÜBÜlGEH! "Eene vrouw, die u weder wat toezendt, om te vragen, zal misfchien onbefcheiden geacht worden. Maar', ien rijf het toe aan geleden rampen, wier einde en Uitkomst nog in het .duister liggen. — Ik moet u mijnen' ftaat en toeftand eens open leggen, en vraag u, of door u, uwe Lezers, hoe ik mij dien te gedragen? en waarmede mij te\roosten? Mijn boedel is, zedert de dood van mijn waardigen man, door boelredders aanvaard geworden, onder den weidfehen tijtel van vrienden, maar deze hebben er zoo mede omgefprongen, dat «le geheele boedel in de war is gelopen, en zo zij er langer mede hadden voortgegaan, zou ik, zinder fout, tot den bedelzak gebracht zijn, met mijne lieve kindertjens. Eindelijk hebben andere vrienden van mij zich mijne zaak aangetrokken, en deze boelredders hun affcheid gegeven hebbende, mijnen boedel aanvaard, ten minsten bij provifte, omdat er haast bij het werk was, en alles zoo niet op zijn elf en dertigen kon gefchieden. Nu had ik alle hoop, dat mijn boedel fchielijk op een elfen bodem zou nederkomen, maar! wat is er gebeurd? Mijne nieuwe boelredders hebben, vooreerst, den ftaat des boedels opgemaakt, en aan mij blootgelegd, een ftaat, zoo defoiaat, dat ik er treurig en bedrukt om zie, fchulden bij c!e menigte, fchuldèn die prompt betaald moeten worden , of mijn boedel loopt gevaar van geëxecuteerd te worden, en dan komt er geen ('tip van te recht. Doch nu eene vraag: mijne boelredders hebben mij wel opengelegd de fchulden ten laste van den boedel, maar zij hebben er met bij gevóeld een ftaat en inventaris van het geen ér is, en van het geen. van tijd tot tijd ontvangen wordt; evenwel weet ik dat wij een boerenbrüiker plagten te bezitten, en noo-'een itnkjen lands enz. hetwelk'' toch huur en inkomsten opbrengt ; hadden deze inkomsten bij den ftaat des boedels ook niet opgegeven moeten ziïn , opdat ik recht kon oordeelen, hoe ik eigenlijk zit? Ook meen ik, dat de boedel nog het één en ander heeft in te vorderen van achternaIIige pretenfiën, doch, van dit alles is mij niets opengelegd. Ondertusfchen oordeelen mijne boelredders, dat ik mijn huisraad ten eersten tot geld moet maken, ten einde in die fchulden te voorzien, die prom te beuling eifchen, goed! maar was het niet billijk, aJs men  mefi éérst de voorige boelbedervers eens rekenfchap afvroeg , die deze fchulden, door hun toedoen, veroorzaakt, en ten laste van den boedel gebracht hebben? Men eischt vervolgends mijne contante penningen , onder aankondiging, dat ik niet promt en vaardig zijnde, met het één en ander op te brengen, viermaal zoo veel zal moeten verfchalfen, ende hemel weet, hoe dikwijls mijne lieve kinderen, door de drukkende omftandigheden, in welken ik mij bevinde, zonder boterham na bed moeten. Zou mij dit niet treurig maken? voornaamlijk, daar uit den boedel, zoo als die dan reilt en zeilt, zoo veel kosten moeten gemaakt worden. Tot redding van den zeiven hebben eenige buuren de hand geboden, die hebben pijpen, tabak, wijn enz. moeten hebben, ik heb er niet tegen, maar men weet wel hoe het gaat, van een ander mans leder is goed riemen foijden. Laatst waren de buuren op een pijpjen, dat werdt een oelter partij; een liereman, die voorbij kwam, moest fpelen , even of het kermis was, die moest een extra looitjen hebben, alles ten laste van mijnen boedel. Aan eenen meesterknecht van éénen mijner buuren is door mijne boelredders, die den boedel bij provifte aanvaard hebben , zekerlijk hebben zij dit nodig geoordeeld!!! een douceur toegelegd van 10 dukaten 's jaars, daarvoor zal hij den naam hebben, dat hij mijn bediende is! Waarde Burger! oordeel, of ik ook reden heb van treurig te zien? Weet gij mij ook hulp of raad toe te brengen? Ik wenschte zoo geern de vrijheid, gelijkheid! en broederfchap, te genieten, en~ met mijne lieve kindertjens mij over die heerlijke dingen nog eens te verbliiden. Maar, hoe komt mijn boedel nog te recht? Ik hoop niet, dat ik u te veel vraag; gij zult het eene • kommervolle weduw immers niet kwalijk nemen ? Vwe Medeburgeresfe K O RN E L IA ZORGVULDIG. Te L E T D E N, bij Ju HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekvei'koopers, daar dezelve Weeklijks a één en een halve llutver wordt uiigegeeven.  D E VRAAG-AL. N°. 254. Waar lagckt gij om f H et lagchen is veel aangenamer dan het treurig zien, en huilen, en men wint, op zich zeiven, me: beiden even veel. Het is waar, de wijze man verk'aarde het lagchen voor gekheid, en vroeg aan de vrolijkheid en vreugde, wat voordeel zij aanbrachten? Het is v*aar, het Latijnfche Ipreekwoord zegt: Per multturn rijkm poteris cognofcera Jlullum. „Aan het lagchen kent men de gekken", maar, als het toch geen van beiden veel afdoet, vraag ik, wie was er beter aan , 11 2 r a k li e t, die altijd huilde en balkte als een hofhond, of demokriet, die om alle gekheden der menfchen lagchte, en niet alleen zijn eigen lever deedt fchudden, maar ook die van anderen, die hem j door de weêrcniftuit, in het lagchen accompagneerden ? En zoo veel is toch ook waar', de bovengenielde wijze man heeft ook gezegd : Daar is eert tijd , om te lagchen ! Mijn Lezer behoeft niet te fchroomen , dat ik hem een langdraadig vertoog zal opdisfehen, over de natuur en aart, benevens de toevallen , die het lagchen, als iet •phyficqs befchouwd , verzeilen : ook zal ik noch natnnriioch zedekundig handelen over de waare reden, of oorzaak, welke eigenlijk het lagchen in ons verwekt, en onze lagchfp'ieren in beweging zet, of dit is het aangename , dat ons in zekere voorwerpen voorkomt, of alleen het vreemde en zeldzame, het contrast, het onbegaanbare met de natuur, het welk ons treft, en zelfs tegen wil en dank doet lagchen : of wel de eigen hoogmoed en zelfsverbeelding, dis wij van onze eigene wijsheid vormen, en die ons kittelt, en door die kitteling tot lagchen aanfpoort, zoo dikwijls wij ons verbeelden op te merken, dat andere menfchen nog gekker «ijn, dan wij. "Wij zullen. bij voorbeeld , een kind V, bïïi, Aaa zien  *€ 3<& > zien vallen, wij fchrikken , wij zijn ontfteld, wij fchïftten tee, om het te helpen, maar, wij zien een volwasfen ménsch vallen, en — welk is de uitwerking 6;j ons? — Wij lagchen , zonder eerst den tijd te nemen ©m te onderzoeken , of onze medemensen, zich ook door den val bezeerd moge hebben. — En waardin lagcht men in die gevallen dan? Is het niet alleen daarom, dat men het eigenlijk gek vindt, dat een volwaslen mensch daar gaat leggen vallen''' en om dat wij geloven, te wijs te zijn, om hem zulks na te doen? Van kinderen , of oude zwakke lieden , vinden wij het niet vreemd, dat zij wegens hunne zwakheid vallen, daarom omhellen wij, als wij hen zien vallen. En weik is nu, ook ia dit geval , de waare grond, die ons doet lagchen , waarom lagcht gij? Is «het wel iet anders, dan hoogmoed en zelfsverbeelding ? Maar, indien ik dus voortging met fijitjens , de rede* nen waarom men lagcht, uit te pluizen , zou ik daa niet den Filofoof uithangen? En kan dat famengaan , Wijsgeer, Natuurkundige, Zedemeester, en Vraag-al te wezen? Zou ik dus niet een omnis homo verbeelden? Evenwel waarom niet? 't Is waar, volgends de nieuwe wet van vrijheid en gelijkheid mag niemand meer dan dén ambt te gelijk bekleeden , doch, ais hij er nu in ftaat toe is, en als er gebrek is aan bekwame voorwerpen , moet men dan niet van den regel afgaan ? Zie daar ! in zekere Commune ergens ten platte lande in Holland, zegt men mij, dat, uit gebrek van beter , één en dezelfde perfoon Prefident, Viceprefident, en Secretaris van het zelfde Commiité te gelijk is, waar lagcht gij om? Zo dc man er bekwaam toe is, is er geene re~ den , om te lagchen; en Lezer! pas op, dat gij niet om uw lagchen voor een Arijlokraat uitgemaakt, en uit de vergadering gefloten wordt, als gij dezen Prefident, •Viceprefident, en Secretaris door uw lagchen boos mogt maken ! Daar zijn voorbeelden van lieden, die nooit lagchen, die geen pruim zouden zeggen , om een heele ben vol! Aan deze lieden kan men ,zekerlijk, de vraag niet doeu: waar lagcht gij om ? Maar daar zijn ook eeuwige lagche- bekken , die met permisfie Lezers , om een .■ lagchen kunnen. Nu, waar wordt meer om gelachen dan om zodanig iet, het welk Keizer klaudius met ten hoogstgenadig Keizerlijk Privitegium verëerde? Pe héden, die nooit lagchen , zijn of heel groote Wijs-  •C 363 > "Wijsgeeren , verheven zielen, die boven de andere ftervclingen een hart hebben, van beter klei gevormd, at zij zijn — tijrannen. De wijsgeer Keizer markus au. rkl'ius antonimus, was altijd even bedaard , ze^t de gefchiedenis, en veranderde nooit zijn wezen, noch totbhjdfchap, noch tot treurigheid. Indien deze Vorst gelagchen hadt, zou men wel hebben mogen vragen: waar lagcht gij om! De beruchte filip de II., dien wij Hollanders als een Tijran fchelden, heeft, zoo als men vertelt, nooit .gelagchen; nu het zelfde is mij, gezegd van maxim1liaan r.obespik rre, die 1 ii Jaarboeken van de Franfche Revolutie met bloed getekend heeft. Ja, Lezer! pas een beetjen op, wanneer u iemand ontmoet, met een noordsch zwartachtig opflag van het oog, zwart Huik haaïr, bleeke en magere kaak en, en die, wat er gebeurt, nooit lagcht, of niet dan gedwongen lagcht. Hic niger eft, hunc tv Roman? cavito .'■ Van de lagchebekken, zij mogen dan heel of half gek wezen, heeft men zoo veel niet te vreezen, al hooren. zij ons ééns in onze ernftige discoursfen, zo.odat wij met zekere verdrietelijkheid vraagen : waar lagcht gij era? Lieden, die zoo onophoudelijk met hun lagchen in de weer- zijn, als of zij van eenen geest des lagchens bezeten waren. Eenen geest des lagchens! Wat foort van geest is dit ? Nu , waar lagcht gij om ? weet gij dan niet, dat er geesten zijn? Geesten van allerhande foort? raare geesten ? En onder anderen een geest des lag. chens, die de vroomen zelfs in hunne oefeningen met onweêrfiaanbare kitteling tot lagchen aanport ? ivloet ik dit dan bevestigen, met het getuigenis van. Dr. wesley , het hoofd der Methodisten in Engeland? Deze fehrijft van zich zeiven: ,, Mijn broeder en ik plagten ,, een gedeelte van den Zondag met wandelen en Pialm„ zingen door te brengen. Doch, als wij oens op ze„ keren tijd begonnen te zingen, borst mijn broeder uit „ in een luid iagchen.i lk werd hier. over zeer ver^ „ ftoord, en vraagde hem, of hij niet wijs was? doch, ,, ik begon terftond daar op zoo luid te lagchen, als hij „ zelve. Wij konden dit niet van ons weeren , offchoon „ wij ons aan ftukken hadden willen fcheuren , maar „ moesten onverrichter zake wederom na huis gaan.'» Zo ik van mij zelve wilde fpreken , en mijnen hoogmoed bekennen, indien hoogmoed de bron van lagchen is, dan zou ik mij op mijn eigeu voorbeeld kunnen beAaa a roe-  < 3^4 >' roepen, om te bewijzen, dat er in de daad, een geest des lagchens is, ci waaróm lagcht gij? of is onze ëettw te verlicht, om aan het betlaan van geesten geloof te geven? Heeft dan'janus ons niet laatst nog gewaarichuwd voor den geest van k a th a r i n a d e m e d icis? Ja, broeder janus! ik ben het niet tt in veele opzichten ééns, en geloove, naar ik uit uw gefchrijf kan beipeuren, dat gij ook vrij dikwijls met den geest des lagchens gekweld zijt. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat ik mij van lagchen niet kan bedwingen; zelfs wanneer ik de ernhiglte en deftiglie fchriften leze , wanneer ik m de Tribunen de Municipaliteiten bijwone, of, in een hoekjen, luister naar het geen in Burgerfocieteiten of Volksvergaderingen omgaat, ja zelfs wanneer ik in de Kerk ben, daar het lagchen immers in het geheel met te pas komt. Hoe dikwijls vraagen mij mijn vrornv en klemzoontjen : Waar lagcht gij om? wanneer ik de Couranfof der Dagbladen der Municipaliteiten, of der Reprelentanten des volks leze, en daar in zoek naar hetgeen gebeurd is, naar den Haat der handelingen met <1e iranichen, naar onze tegenwoordige betrei'kino- tot andere Mogendheden , naar het nuttig en heüzaim Gebruik van 's volks middelen; wanneer ik leze, «MM burgersin de vergaderingen geïntroduceerd zijn, welke brieven en berichten zijn ingekomen , voor notificatie aangenomen, ol aan de Comités eerenvoijeer.i, welke burgers tot ambten zijn aan-gefteld enz. enz. Onlangs legende in de Courant, of'in het Hagblad, nu het is om het even, hoe zeker Burger in Amttrttam zijne zilveren Schoengespen en negen gulden, alles wat hij be/at' aan het Vaderland hadt geófferd > waar voor hij ook als welverdiend bij het Vaderland was aangetekend , overviel mij die geest des lagchens, en boezemde mij de gedachten in, is de man gek, of is hij d, o, m, llim ' Als hij alles heeft weggegeven, dat hij heen, u aar moet hij dan van leven ? zondergeld koopt men Doofs réón boter! of zal hrnnu ook om" een a:nbtjen i'oihcueeren, als iemand, die bij hét Vaderland welverdiend heef. a! bracht het dan ook maar negen gulden 's weeks op' i)ie gi dacht n deeden mij meesmuilen, maar evenwol ik vraagde mn zeken -.waar Ugcht gij btmi der.kt gij dan fli« cm de- V/eduw in het Euangeiiedie haar faattte oortjen in de Tempelkist wierp, met een beter hart, dan zoo vee e rijken, die alleen var.) hunnen overvloed off-vden' Zeiis., gelijk ik zeide, is'-mj dezejjgeest.des Jagunons wei"  •C 365 > wel in de Kerk overgekomen. Dus heugt het mij, hós ik ééns vreeslijk met mij zeiven verlegen was, toen ik. een Predikant in eene voorname S;ad. heel deftig, de ligging van den Olijfberg hoorde befehrijven, a s gelegen ten Oosten van de Stad Jerufalem, een weinig naar het - Zuidwesten; zoo hoorde ik ééns denzalfdeti Geleerden fpreken van den overtogt van whi-üb III. na Engeland, cm dat N. B. van Paperij en flavernij te verlosten, waartoe de Vorst, volgends het nadruklijk voorftel van den Leeraar, bij zich hadt een Leger van den Staat, beftaande uit 20,000 man , fchoon, voegde de Redenaar er met een exclamatie bij, de Gcfehiedfchrij-Ï vers omtrent het getal van volk verfchillen * dewijl fomrnit gen van 24,000 man fpreken; na zich in eene wijdlopige discusfie te hebben uitgelaten, ter vereffening van deze lirijdigheid, de Lezer 'gelieve op, te merken", dat het een Bedefond was, en wel in de tijden, toeri men in Nederland patriotjen fpeelde , v.as eindelijk 'smans uitfpnak, dat-het. hom ■waarfc;;ijn!ijkst voorkwam, dat de 20,000 man voetvolk zouden geweest zijn, waar bij andere Schrijvers .4,000man Kavallerij hadden gevoegd, zoodat de 20,000 nu het getal van 24,000 uitmaakten-. Be geest des lagchens overviel mij toen ter tijd, ik beken het, zoo l'terk, dat mijn buurman, die naast mij zat'i en devoot toeluisterde, mij aanl.iet, ert met een gelaat, dat zijne ergernis te kennen gaf, mij vraagde: waar lagcht gij om ( Zie daar Lezer 1 eene openhartige beken tenis en biecht van mijn hoofdgebrek , of van mijn ongemak, doordien de geest des^iagcens mij zoo kwelt! Ik zal hier eene Anecdote bijvoegen , die .de mogelijkheid van dit alles nader en overtuigend moet bewijzen, (wat heeft men niet veel nodig in eene venichte eeuw? In de duistere tijden der oude barbaarscriheid kon men nog al ge.nakkehjk den menfchen wat op dem mouw fpelden, zoo zelfs dat zij er het leven voor waagden, en in de verbeeldi g , dat zij vis» Godsdienst en Vrijheid vochten, zich lieten doodflaan voor Staatkunde en Keerschzucht! Maar komt r,u eens kijken laat iémand nu ééns probeeren, om de verlichte \olkeu wijs te maken, dat zij vrij zijn, terwijl zij bij den neus worden omgeleid, hoe tiecht of het" hem zon bekomen, mt ent gij wel!) Die hcJlche geest van kgchen *. daar krijg ik er, onder hst fchrijven," weder ecn'aanval van. Ja, ik moet een oogenblik do pen necierlc-gen cn e'erst eens uitiagchen ,'om te bedaatcn, _ • ' Auu 3 loei  < 3<56 > Foei is dat lagchen ! ]k.vreesde , dat Ik een 'ongeluk zou gekregen hebben. Blij ben ik, dat die Paroxijsme. over en voorbij' is. Het lagchen is toch gevaarlijk, fomsiigen hebben zich dood gelagchen, even gelijk fommiren zich dood gedanst hebben , te weten niet aan de Carmagnolen juist , maar aan den Heiligen Vitus Dans in de veertiende eeuw, zoo als men in een prentjen in coduieds Chrouiek, vervolgd door simon dk vries, zien kan. Dit in't voorbij gaan. Aan den ande ren kant is het lagchen ook heilzaam voor de gezondheid , zoo als het voorbeeld van dien geleerden ons teert, _die zoo hartelijk lagchte, dat een zweer, die men niet door kon krijgen , door het hevig lagchen doorbrak , en hij dus dat gevaar ontfnapte, en waar lagchte de man om? Och, om zijn aap, die van zijne potjens gelikt en van zijne drankjens gefnoept hadt, waar van het gevolg was, dat het arme dier loslijvig werdt, en alzoo de kamer gefloten was, onder allerhande apenkuuren en fprongen niet wist, waar het zijn last zou aederleggen. Wat ben ik een babbelaar ? Ik zou den Lezer eene Anecdote vertellen , en ik ben op een aap en op deszelfs achterlast te land gekomen. Laat ons dan, na deze uitweiding, weder op den Tekst komen. Het is dan gebeurd, op zekeren tijd, op het eiland St. Eujlatius, ik noem de plaats, en zou den tijd ook genoemd hebben, als ik dien geweten had, alleen om de geloofwaardigheid der gefchiedenis aan te toonen , want wie kan aan de waarheid twijfelen , wanneer de tijd en plaats uitdruklijk gemeld worden ? Het is gebeurd op zekeren tijd , op het eiland St. Eujlatius , dat een zeker inwoner en planter in rufle leefde met den toenmaligen Gouverneur van dat Eiland , welk , volgends 'smans zeggen, hem Despotiek behandeld, en meermalen onrechtvaardig gechicaneerd en gevexeerd hadt. — Deze planter ging eens voorbij des Gouverneurs buitenplaats, daar deze een gezelfchap ter tafel ontr haalde op zijne koepel, en met zijne goede vrienden vrolijk was, om het hart te verlichten van Staatszorgen. De planter bleef voor de koepel liaan, en begon hartig te lagchen, na een poos raakte hij aan het bedaaren-, en zijn hoofd fchuddende ging'bij hen. De. Gouverneur, in den waan, dat deze Burger hem had uitgelagchen was daar over ten hoogfien geindigneerd, en deedt den lagcher den volgenden dag" voor den vollen'Raad ver-  «€ 367 > ve'rfchijnen , opdat hij rekenfchap zou geven, waaröm hij gelagchen nadt? Nu hief de Planter, vrijheid van fpreken verzocht hebbende» dus aan : Burger Gouverneur! en Burgers Vertegenwoordigers! CHolla! Hei! Burger vraag-al! Ei! Vrienden' Waar lagcht gij om - zei dan de Planter Burger Gouverneur! Burgers Vertegenwoordigers f Gij brengt uw geheel verhaal in verdenking, weet gij wel, dat gij het Coftumier daar verwaarloost? Was het toen al in de mode, om Burger Gouverneur en Burgersvertegenwoordigers te zeggen , tegen zijne Excellentie en de Weledele, Hoogwijze, en Hoog-achtbare Raaden? Gij hebt gelijk Burgers! derhalven de inan zal een ander Compliment gebruikt hebben. — Evenwel het maakt in de zaak zelve geen onderfcheid.) Hij hief dan san, met welk Compliment hij goedvondt, en vervolgde: Ik beken, dat ik gisteren, gaande voorbij de buitenplaats van den Gouverneur, daar ftilgeliaan en hartelijk gelagchen heb, te weten, de geest des lagchens overviel mij op dat oogenblik, en hortte mij zulke zotte denkbeelden in, dat ik om derzelver gekheid en onnozelheid lagchen moest. Zie daar, dacht ik, den Gouverneur met zijn gezelfchap ziende, zie daar, hoe mijhe penningen, die mij die onrechtvaardige Gouverneur afhandig heeft'gemaakt, verëtèn en verzopen worden! Zie daar, hoe men met het zweet en bloed van den burger en landman leeft! en veel vieren en vijven. Over de zotheid en ongerijmdheid dezer gedachte kwam mij de Jagcii aan, die ik zoo wel, als deze gedachten, afkeurde, gelijk de Gouverneur gezien zal hebben, indien hij heeft opgemerkt, dat ik mijn hoofd fchndde. Foei' zeide ik, zoo in mij zeiven, dat gij den braaven Gouverneur zoudt verdenken van onrecht, of van hem gelooven, dat hij dus met den burger zou omfpringen ; neen ze>. ker! daar is hij te deugdzaam en eerlijk toe. Op deze wijze verdedigde zich deze planter, en de Gouverneur hadt geen vat aan hem , fchoon hij hem, in het aangezicht van den vollen Raad , al lagchende de waarheid hadt gezegd , te min kon de Gouverneur eenige captie maken, nademaal de man verfcheidenmaalen geprotesteerd hadt, ongehouden te zijn, om rekenfchap te geven voor den Rechter, waarom hij gelagchen hadt, tot dat hij, door den Gouverneur Iterk gedrongen, de bovengemelde belijdenis buiten pijn en banden deedt, en toen na huis ging. -—. Neg  < 30S > Nog ée'ne vraag of twee, en daarmé bafta! Moeder «ara Jagchte, toen zij Boorde, dat zij nog eenen Zoon zou baaren in haaren ouderdom, en die Zoon heette isaük, naar het lagchen! Ei meisjens! waar lagcht gij om I Denkt gij aan moeder sara! of' denkt gij aan kittelen en ftoejen-en knoeien, dat lagchen verwekt? Wel nu, ik fpreek hier ifechts in het voorbij gaan van, om te doen opmerken, hoe veelerlei foorten van lagchen er wel zijn, een natuurlijk lagchen, een geforceerd lagchen, een gemaakt iageken, een vrolijk lagchen, een fpijtig lagchen, een verfmadend lagchen, •en een gekfeheerend lagchen , al naar de vraag kan gedaan worden : waar lagcht gij om? De geleerde taubman, die voor Hofnar fpeelde aan het Hof van den Keurvorst van den Palts, in den tijd, toen de wijzen voor Gek fpeelden , gelijk naderhand de gekken voor wijs gefpceld hebben, werdt op een gezelfchap braaf uitgejagchen, omdat één van het gezelfchap, zoo hij meende, ongemerkt, hem een zot figuur op den mg gefpeld hadt. taubman, die het gemerkt, maar niet laten blijken hadt, Jagchte zoo hard mede als de rest. Eindelijk, vraagde hem iemand : t a u b m a n waar lagcht gij om? Om dezelfde reden , daar het gezelfchap' om 'lagcht, gaf de wijze Nar ten antwoord, alleen met dit klein onderfcheid, dat het gezelfchap met hun alien om éénen Nar lagcht, dien zij waanen te bedriegen, maar ik lagch alleen o;n zoo veele zotten, die, in de daad , bedrogen zijn. taubman is mijn man, zo iemand dè vraagA l vragen mogt: waar lagcht gij om ? P. S. Daar komt mijn buurman lagchend aanftormen ; „ hoe buurman! waar lagcht gij om?" — He! buurman! geluk! geluk! onze duurgekochte Vrijheid is on* van de edelmoedige Eranfcheu gejehonkeu! vraag nu weêr: waar lagcht gij om? Te L E T D E N, bij l. HERD1NGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E „ E G E, JSn alom bij de meeste Eoekverkoopers, da-r dezeh» Weeklijks a één en een halve ftuiver wordt tiitgegeeveö.  V R A A G - A L. N°. 255. Wat hapert er aan! O nder ons, Lezer! ik zit er lelijk toe. Daar moet kopij voor een Nommer wezen, de zetter wacht er ra, de drukker vertelt mij, dat men reeds begint te morren, omdat de vraag-al niet precies 'alle weeken te vooricliijn treedt, maar, even als een kind, dat een fchobbetjen maakt, en op zijn tijd nier fchool komt, nu en dan achter is gebleven. Wat hapert er aan? Is er dan, vraagt men, thans niet meer te vragen? In zulke belangrijke tijden, die wij bsleeven? Wordt de vraag-al moéde? heeft hij niet meer op zijn koker? Munnikepaalt hij ook? eiiz. enz. enz. Daartegen, vinden misleiden weder anderen mijne vragen laf, omdat er niets van de Print en van Oranje of van de Arijlocraten inkomt. Zoo waar is het, Wie zal het alle man van pas maaken? Daar is maar ééne F in het A. B. Effen is kwaad pasfen. hn met dat alles, ik herhaal het, ik zit er lelijk; toe. ik ben tegenwoordig niet t' huis, ik ben dus niet op mijn Studeervertrek, ik heb geene Boeken bij inij, ik mis mijne Adverfaria: en er maet. kopij wezen. Vraag nu eens : Wat hapert er aaii,? Wat is toch een Celeerde buiten zijn Studeerkamer? zonder zijn Boeken? en zonder zijne Adverfaria i Een Ruiter te voet, een Koopman zonder geld en zonder crediet! Een land zonder leger of vlooten! een.... Maar, is dit niet al genoeg, om de vraag van den Lezer, Wat haV. BEït. B b b pert  C 3-o > pers er aan? te rescontreeren ? Indien ik flechts mijne Adverfaria bij mij>hadt, want zie zulk een ding hemde ik na , men kan dan zoo genist om een kuiertjen gaan, zegt één mijner geleerde Vrienden, en, Ie huis komende , zijnd geleerdheid wedervinden, en daarom heeft mijn meester het mij'ook aangeraaden , het koste dan heel weinig moeite, zeide hij, om geleerd te zijn — nu , die man is ontflapen, en was een ^ heel geleerd man. Mijn Studeervertrek mogt ik er nog aangeven, want, de Lezer, weet reeds uit het voorige , dat ik doorgaands, onder mijn pijpjen , bij mijn Vrouwtjen zit te fchrijven, maar mijn Boeken.' neen! mijn hoofd is geen voorraadfehuur, en ik ben geen vpss'ius, van wien vondel gezongen heeft : Laat zestig winters vrij dat Vosfenhoofd befneeuwen, Nog grijzer is het brein, dan't grijze haairop't hoofd, l>at brein heeft hengenis van meer dan vijftig eeuwen, En al haar wetenfehap in Boeken afgefloofd. sandrar , befchans hem niet met Boeken en met blaêren, Al wat in Boeken fteekt, is in dit hoofd gevaaren. zoo dat ik maar zeggen wil, mijn hoofd is geen Vosfenhoofd. Evenwel moet ik zien, dat ik mij red, en wat kan ik daar omtrent beier doen , dan de Vraag van mijDe Legers voor mijne rekening nemen: Wat hapert er aan ? en daar wat over praaten ? Deze Vraag wordt dikwijls gedaan, maar in eenen geheel onderfcheiden zin, zoo dat zij met recht onder de dubbelzinnige kan gerekend worden, en wij fomtijds het antwoord verlangen : Daar hapert niets aan, alles heeft zijn verëischt beflag, en fomtijds weder: Daar hapert veel aan, het is ver van wel te zijn. Ja, op deze vraag zal in veele gevallen de één antwoorden : niets.' en een ander: veel.' of wel alles! zoo gaat het, zegt trenck. De Struis fiokt Heen en ijzer in; De Stork kan flangengift verdragen; , Maar 't bittre is reeds in onzen zin , Te wrang voor menfchelijke magen, Dat komt — wij denken vaak te kleen, En alle magen zijn niet één. Wanneer itmar.d 'zich veel van zich zeiven verbeeldt, en met zijne eigene waarde en deugdzaamheid js in. genoomen, viaagt hij al ligt met den JongtHng in het Euangeite: Wat hapert er aan? Alle deze dingen heb  heb ik van de Jeugd aan onderhouden, wat ontbreekt mij nog? En een ander naatuvlettend oog ontdekt, dat er'veel aan hapert, gelijk blijkt, wanneer hij op de proef gelteld wordt , ga heen , en verkoop al wat gij bezit, en geef bet aan de Armen — De Jongeling ging bedroefd heen. Want _ hij was rijk, en hadt veel goederen. Wat hapert er aan, Juffrouw jol ia? gij zijt een aartig triekjén, gezond, rijzig, mooi, wel opgefc hikt, en dat het voornaamlte is, gij bezit geld en "goed. ïn uw oog hapert er niets aan, dan het geen aan veele meisjens hapert, en niet behoeft gezegd te worden. Maar waarom krijgt gij dan geen' man! Wat hapert er aan? Misfchien veel! gij zijt met alle uwe voorrechten prentsch en Ipijtig, elk is bang voor uw los en wispehuurig humeur, voor uwe heerschzucht, en meent dus, dat er veel aan .hapert. — Iemand, die hechts de fchoen van'buiten bekijkt, meent al ligt, dat er niets aan hapert, en vraagt met verwonderir g, wanneer hij het we/en met nevelen, en het voorhoofd met rimpels bedekt ziet: Wat hapert er aan! Maar, elk weet, waar hem de fchoen wringt; zoo zegt Vader catz. Gij prijst, ö vriend, den nieuwen fchoen, Dien gij ziet aan mijn voeten doen; Gij ziet, het leêr is wonder net, En aartig naar den voet gezet: Gij ziet een wonderfchoone'naad, Die geestig om de zole gaat; Gij ziet, in plaatfê van den band, Een roos, getierd met diamant: Gij ziet in als een meesteri.uk , En (lelt dit onder mijn geluk. Maar gij, die dit van buiten ziet, En voelt het innig prangen niet; Van buiten fchijnt liet mooi te zijn, Maar binnen is een ftille pijn , , Een pijn, die mij gedunrig wringt, En mijn geheele vreugd bedwingt. Men oordeelt dikmaals eenig mensch, Als of hij hadt zijns harten wensch ; En daarom wordt ons eigen haat, Bij ons misprezen of gehaat: Maar, zo men waarheid fpreken mag, Dit is voorwaar een kwaade flag, Bbb 2 Want  Want hij, dien gij gelukkig hiet, Heeft dikmaal eenig fijl verdriet: Heeft dikmaal, ik en weet niet wat, Lat gij van buiten niet en vat. IVIaar, 7.0 gij ééns ter degen zaagt, Hoe dat zijn. harte ligt en jaagt, Hoe dat hij binnen is geheld. En wat hem in den boezem kwelt; ' Gij zoudt misfchien uw' zwaarfteri druk Verheffen boven zijn geluk. Geloof het vrij , al draag ik fchoon Een pragtig kleed, een gouden kroon, En hoven dien een Konings itaf, .Al dat en weert geen hoofdzweer af. Ik ben , Helaas f ik ben gekweld , En dikmaal wonder vreemd geheld: lk vocle, Ja' een zwaar verdriet, Schoon dat het ieder niet en ziet, lk voele , dat mij binnen wringt, 't En is geen goud, al wat 'er blinkt. _ Hoe menigmaal gebeurt het, dat iemand, die men niet zou durven vragen, wat hapert er aan? bij zich zeiven wenfcht: Spoei aan dan, mededoogend uur'. Waarin mijn oor voor 't laatst de flem der (mart zal hooren, Verhaast de werki.ig der Natuur, Zoo traag voor 't ledig hart, dat alles heeft verloren. Hoe vrolijk lagcht mijn oog, uit zulk een woeste orkaan, ö Moeder Aarde! mv fchuilplaats aan. Hoe koettrend zal uw fchoot mijn matte leden dekken ! Voor 't laatst begeert mijn hart, en 't is zijn jongite fnik , Mijn ftofmoge u ten keen voor nieuwe wezens ïtrekken, Die min ramp*i|ig zijn, dan ik. Fi! Ei! fVat hapert er aan, Burger vraag-al? Wij zijn immers nu gelukkig, wij zijn immers nu vrij. wij hebben eene Alliantie .met onze Broeders de Franfehen! Eene Alliantie, waar van de Abt s 1 ... y ï s zijn verflag aan de Nationaale Conventie met deeze aanmerkelijke woorden befluit: lk heb maar ,, één voord over de onderhandelingen te zeo-gen : „ de vooringenomenheden waren veele, zij werden, „ van allerwege aangeblazen Zoodra men elkan- „ deren heeft kunnen" verhaan, is men overëengeko„ men, en zulks- zal altoos gebeuren onder menfchen, „ die voor de Vrijheid geboren zijn,, kortom, men is  < -373 > „ is van weerskanten te vrede. " Hoe komt dan nrt de vraag nog te pas: Wat hapert er aan ? Is de geheele ^aue niet blijde? Is men niet "bedacht, op tonen algemeenen Dankdag? Maakt men geene toebereidzelen tot een Burgerfeest, zoo dra flechts de- Ratificatiën zullen uitgewisfeld wezen? Wat hapert er dan aan, wanneer men flechts' van weerskanten te vrede is, gelijk de Abt sijtis ons verzekert, dat plaats . heeft ? Evenwel in de Stichtfehe CouraHt, waar in de bovenftaande woorden gelezen worden, ftaan eenige titteltjens en ftipjens, gelijk gij ziet, en dus fchijnt men te mogen onderftellen, dat er iet hapert, dat er iet ontbreekt, het geen elk niet weten mag, en dus j dat ook hier de Vraag te pas komt: Wat hapert er aan f Burgers! Ten antwoord op uwe aanmerkingen dient, dat de vaaao-al zich wel wachten zsl, met betrekking tot de Alliantie met onze Broeders de Franfehen , aanmerkingen te maken , ais of er iet haperde, of te vragen : wat hapert er aan f Als men van weerskanten te vrede is, hoe zou ik dan kunnen denken, dat er' iet haperde? Of kan er met dat alles nog iet blijven haperen, at is men van weerskanten te vrede? Zijn er ook Alliantiën, daar men juist niet van weerskanten evenzeer te vrede is? bij voorbeeld, wanneer de partijën ongelijk zijn, en de zwakfte gehouden is, zoo els men zegt, naar de pijpen van den fterkften te dansfen ? Ik ben geen ftaatkandige , • maar uit gefchiedenisfen , mijn Stokpaardjen , weet ik toch zulke voorbeelden , fenoon ik mijne Boeken thans niet bij mij heb, van Alliantiën, daar nog wel iet .aan haperde, van Alliantiën, die voor mijn Vaderland niet gelukkig zijn uitgekomen , ja helaas! geen ééne is mij bei kend, die heil [leeft aangebraent. Uit de oude Romeinfche Gefchiedenis herinner ik mij, hoe de Gallen, (de Gallen bewoonden toen het Land, dat thans Frankrijk heet,) de Romeinen eens zoodanig in het naauw hadden gebracht, dat dezen zich1 genoodzaakt vonden , de . vrede te koopen , en van alle kanten goud en zilver bij een te fchrapen, om aan de vrerles voorwaarden te voldoen. En toen men nu dat goud en zilver weegde-, (het tellen van geld bij tonnen en millioenen was toen niet in dfj mode,) was één der Galli/che bevelnebberen zoo ver B b b 3 van  < 3?4 > van de edelmoedigheid verwijderd, dat hij zijn fabel, die redelijk zwaar was, in de fchaal wierp, in we'ke het gewigt fiondt, ten einde zoo veel meer gouds te bekomen, onder den uitroep: Vae victis! Wee den overwonnelingen ! willende te kennen geven, dat bager wal geduldig moet zijn, om alles aan te nemen, en dat de zwaklten alles voor linker en zoetekoek moeten opeten. Alleen, Rome was gelukkig, het hadt eenen kamhlïïs, dien het te voortn miskend en in ballingfchap verdreven hadt Deze held wist eenige burgers en boeren bij een te krijgen, en kwam juist van pas, toen het bovenftaande gebeurde , en men met het wegen van het geld bezig was. Weg, riep hij, met dit goud ! Den Romein past het, zijne Vrijheid met de Wapenen te bel'chermen, en niet met goud te kopen. Tevens viel hij den Galliërs op de huid, en joeg hen zegerijk het Romeinfche gebied uit — Nederland heeft, geduurende de twee eeuwen, dat het, met worltelen met al, een vrij Volk geheeten heeft, verfcheiden Alliantiën gefloten, daar men van weêrskamen te vrede was, en daar echter het hinkende paard vaak achter aan kwam, zoo dat het bleek, dat er nog al wat haperde. Ik zal ze , uit mijn hoofd, e'éns nagaan, met verzoek, dat mijn Lezer zich niet bekreune om het geen aan mijne optelling haperen mogt. Wanneer onze Voorvaders de wapens hadden opgevat, om zich van de Spaanfche Dwingelandij vrij te vechten , hadden zij in 't eerst met niemand eenige Alliantie , niemand keurde hen eene Alliantie waardig; zij haakten zells en verlangdenNzoodanig naar Alliantie, dat willem I. gelijk men verhaalt, hen daarmede moest te vrede ftellen, dat hij eene Alliantie hadt aangegaan met den Vorst van alle Vorsten. Enfin, het is gebeurd, dat men de oppermagt aanboodt aan h e n r y III. Koning van Frankrijk, die ze niet eens wilde aannemen, noch onze Voorvaders tot zijne onderdanen hebben. Het zelfde aanbod deedt men aan elizabeth Koningin van Engeland, maar ook deze weigerde het , doch liet zjch , na veel fmekens en biddens, bewegen, tot eene Alliantie, echter onder voorwaarde, Vlisfingen zou door Engelfche troepen bezet worden, alzoo zij deze Stad voor den fleutef van Zeeland, ja van het gantfche Nederland hieldt, ook  < 375 > oók zondt zij een deel- Engelfche troepen over, en den Graaf van lEycester, die dezelve zou kommandeeren, en die door onze goede voorvaders met algemeen gejuich ontvangen werdt. Wat hapert er aan ? Pat bleek, Lezer i binnen den korten tijd vantwee jaaren, toen meu ruim zoo blij was, dat men dien Graaf kon lozen, en na eenige jaaren, toen Vader oldenbarneve,ld zoo hoog geprezen werdt, omdat hij voor eenige Millioenen Vlisfmgen weder inloste, die hij aan den laffen jak os deed ter hand ftellen. Na het twaalfjarig beftand hebben onze Voorvaders meer dan ééne Alliantie gefloten met Frankrijk, onder anderen een partage traktaat, om de Spaanfche Nederlanden famen te deelen. En, wat haperde er aan ? Daar moet zeker vrij wat aan gehaperd hebben , dewijl de fchrandere jan de wit niet wilde dulden, dat de Franfehen zich van die Prpvintiën meester maakten, en daaróm de beruchte Triplu Alliantie floot, welke hem het leven, en ons Vaderland bijna den ondergang gekost heeft, terwijl alleen, als een gevolg van het geheel, willem de III. het Stadhouderschap en de hoogfte magt in Nederland verkreeg. Door dezes bewerking werdt de groote Alliantie of het froot verbond gefloten, tusfchen bijna alle de Mogendeden van Europa tegen lodewyk XIV. Koninovan Frankrijk, waar uit de Spaanfche Succesfie- Oorlog is gevolgd, die ons bloed en fchatten gekost, en tot een ipeelbal der verraderijen van het Engelfche Hof gemaakt heeft, terwijl de fchulden van dien Oorlog ons nog drukken. Dus heeft de Alliantie met het Huis van Oostenrijk, om de balans van Europa te bewaaren, ons in onzen leeftijd ingewikkeld in dien oorlog met Frankrijk, welke ons gekost heeft, behalven eene liberale gift, het Erfftadhouderfchap van willem IV. enz. Verder ga ik niet met mijne optelling van Alliantiën , in welke ons Vaderland'aandeel gehad heeft, deze optelling, dunkt mij, is genoeg, om te doen opmerken, of er ook iet gehaperd heelt ? IVat hapert er aan? Is mijn blaadjen niet reeds omtrent vdl, en wat hapert er dan aan? Is dit thans mijn oogmerk niet geweest, om flechts den goeden drukker aan kopij te helpen, en moet ik dan niet te vrede zijn? of de Lezer nu zal oordeelen, dat . r nn-* wat aan hapert, en dat dit Nommer zo wat bij een gelapt is? Of hij zal meenen, dat er heel andere dingen  gen m geltaan moesten hebben ? te weten, omdat hij er andere dmgen in verwachtte. Dit zal ik vraagen , maar met beantwoorden. Men vergunne mij alleenh'k de volgende Fabel te plaatzen: J Eens daagde 't buldrend Noorden Den westenwind ten ftrijd, Bepaalde plaats en tijdftip, 't Publiek zou Richter zijn. Men werdt het ée'ns _ het Noorden Brak ijlings woedend los, Nu reezen dolle baaren Ten hoogen Hemel op. De hoogfte boomen draaiden Van hunnen wortel af, Paleizen vielen neder, En beving vloog door 't veld; De Starren vloön — Diana • Verloor haar zachten glans', De Zeeman fcondt wanhoopend Bij d' omgeilneeten mast. Ha, nep 't Publiek, 'k wil wedden Dat Boreas het wint: Nu blies het zachte Westen Zijn balzemgeuren voord. De Starren lagchten weder, De Maan herkreeg heur glans, De Bloemen hieven vrolijk Het geurig hoofd omhoog: De vreugd herrees, en 't loflied Klonk romdöm door het woud. Maar wie kreeg nu, ö Lezer.' Den toegedachten prijs? Gij zwijgt — ik zal 't u zeggen: Kent gij 't Publiek dan niet? Elk riep, met volle kaaken , Het Noorden overwint! Natuurlijk — want het maakte Gewis den meesten wind. Wat hapert er nu aan l Te LET DE N, bij L. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopêrs, dasr dezelve Weeklijks a een en een halve huiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N». 25gze Domenij * die ken net even goed preken, al hait hij gien ien boek, maer hij heit ook wakker zain tijd verfpilt, toen hij floddcerde, cn ien hiele boel Predikaetzien van buiten eleert, die hij nou met veul gratie weet op te zeggen, dat je de oogen er van overloopen. jij mot dan we! ien Stikkelaer zain. Mot je dan juist Boeken hebben? lk dacht, dat dat alles uit den giesï kwam, zoo as bij ongze Domenij, en bij main ook. Kaik, ik heb nijt eltoddeerd, dat weet je hoop ik, en het zou me leed doen, as 't aêrs Was, want ik ken lezen of fchrijven, en deuze heit ongze Mies-er weêr voor main efchreven, zoo as je wel zien kent uit al dat Kappetael, dat er in is, want zeit de Miester, dat hoort zoo. As ik zoo ien Brief begin op te geven, dan weet ik nog nijt iens wat ik fchrijven mot, nou, ik heb wel ehoord, dat veul GeleerV. deel. C c c den  • < 3?3 > den ook zoo .doen , die maer fchrijven om te fchrijven, om iri deuze hechte tijd ien duitjen te verdienen , maer ik denk, laet ik maer beginnen, het zei wel vlotten, daer ien begiii is, komt ook ien end, liet mag dan gaen zoo het wil, al'was het zoo verward, as... as... jas, non dat is tof daer toe, zoo verward, as in de leste Vergaèring, daer men Zeun i-relident was. En toch kwam er ien end an , want den ien liep boos weg, en 'den aër begon het te veryeelen, en dus ging elk nae huis, met de woorden : Heil en Broederfchap 1 Maer, Burger! weetje nou al, wat ik je vrae°-en wou? Wei neen, zei je zeggen, want je hebt hét nog mjt ezeid, en hoe zou 'k het dan weten? Nu dat verliaet zich, zei de dief, die gegiesiëld zou worden,, toen er bij kwam van ien brandmerk. Maer evenwel zulke flimme lui, as jij en jou's gelaiken, die zoo nut de pen kennen (peulen , hebben oogen in de nek, zoo as die man in het printje, boven zeker pampiertjen, daer janus boven ftaet, die wel twee hooiden heit, ik eloof dat hij van jou parenmenu ede is, want met het iene bakkes laikent hij wei te lagchen, en mit het ander huilt hij fnot en kwijl, net as jij in het iene pampiertjen vraegt: Hoe ziet gtj zoo treurig? en iri het ander: Waer lacht gij om > Jin daerom veritae je, most je ten minsten ruim drie kwart weten, wat ik je vraegen wou?' Nou ik zei 't je dan maer zeggen. Jij vraegt in je leste Pampiertjen , (ik was juist in de Stad toen het uitkwam, en zat in de kroeo-, daer het deur de Boekverkopers jongen ebrocht wierd en deur ien van het gezelfchap wierd elezen , en caerom ken ik nou er al van fchraiven , ) je vraegt • Wat er nu aen haeperil wel miende ik, wat zolte vraeg? wel er haepert zoo veul an, broertje! dat ik het je alles nijt zou kunnen optellen. Daer haep»rt, om je zoo iens het ien en aér te zeggen, geki, en daer geld haepert, haepert ommers aheS? Maer daer baepert nog meer, daer haepert an veul lui verftand, zij praéf-en van een verlichte eeuw, en zaine zoo dom as _aehtcre-.de van verken»; an veulen haepert eerlijkiieu; an andere cordaeiheid; fonftnirum fommaram» vraeg je wat er'haepert? Kom iens in het-huishouwen"«en, en vraeg maer iens an je waif, je bint toch etrouwd, en je waif verftaet htt huishouwen,- vraeg " ' je  < 379 > je waif, of is zij nou in revolutie, dat is, an 't fchoonmaeken? Wat er al haepert? dat eloofik, zei jé wel iens ondervonden hebben, je (lacht main, bijt \vaer man? maer nou worden wij ien dagje otv.ver, want je hebt toch al ien kleinzen» , en main zeun is Munnikkepael! Maer laet ik tot main tekst komen, vatje ? ]k won je vraegén, Burger I Wat doene we toch mit Stadhuiswoorden? Nae dat de Franfehen in het land zain ekomen, hebben wij - die met de vleet ffhad. lk was verleden week maer gantsch nijt lustig, én liet ongze Miester komen, nijt de Schoolmiester, maer ongze Dofier, vatjet? Diè prae te me van te zullen Conliflteren over mijn Rwaèl met Jtet Kommitie thee van Santé, of met het Romrniije thee van Saèl uit puur lief. Wat duivel, Miester! zaine dat veur dingen? Vraegde ik: Wat is ien Kommttfe thee? lk drink gien thee of koffij", maèr ik leef nae de ouwe wijs, van ien g'as bier en ien mond vol, cn daer mee pas. Daer komt main kwael nijt van daeiv, dat ik te veul kommitjes thee drink, eu ite heb wel' ehoord, dat de Do&ers' zeggen , dat het nijt goed is, zoo veul' theé met hiéle kommitjes to crinken, want dat dan het lijf te veui verfiapt, en dat het daer van daen komt, dat v?ij zö'ö ftérk nijt zaine as ongze ouwe lui. Toen ik zoo praette, zette de Miester' de handen in de zij, en fchaeterde vaii lagchen, dc kerel zette een bek op, Burger v r. a e g - a l , zoo wijd as een goufche Gaeper', zoo' as 'er op de vengfter van de Aptekers iiaen. Miester1! waer lagcht je ohi ? we! om jou kommitjes thee! Ik fpreek van gien kommitjes thee. Maer van zuike vergaèringen, en kollepicn, die van de Dtiitfchers Ausjchus enoemd worden. Kaik, de man heit mit dé Prwisiën verkeerd, toen die hier waeren, en nog Zóón enkel Hoogduits woord omhouwen, vatje? en daer pronkt hij dan meè, net as een aep in ien porfelijnkas. Po uw, ging hij voort, ik praet van het Collegium Medicmn, dat wil ik iens coi.fulteeren, of het je ook 1'clleelt in de glandula pir.eales , weetje? in dat bolletjen, daer je ziel in huisvest, zoo as de Fijlofofen zeggen, lk wierd boos, Burger v * a bp-a l , en wie zou nijt boos worden? Wat duivel vent! zei ik, mien je dan, dat het men in main bol lëheelt? of dat ik ien flag van de meniën weg heb? Neen, G c c a het  < 3-3 > het i'cheelt men nijt, daer men de- osjes bolt, het zit hem op ien heel andere plaets. Wan aoen we toen met die Stadhuiswoorden? Main Zeun is, zoo as je weet, Munnikepael, nou wat dat is, neb ik je al evraegd, maer nou noemt hij zain zeiven Reprefentant van liet volk. Ik heb hem evraegd, wat dat betekent? Volksvertegenwoordiger, zait hij, wel waerom dat woord dan nijt ebrnikt5 dan zou ik ten minsten nog een Holiandi'e klank hooren; hoewel ik dan nog moeite zou hebben mit ien woord, dat men bij de el ken uitmeten. De miester zait me onder het fchraiven, dat het ien woord is van zeuven fijllabén of Lettergrepen, kaik, ongze Miester is ien bol, hij heit ien examen edaen, daer geen fchrift van is. Zeuven fijllabén, Miester! wel dat is net ien gr.!/je vol! Jae, rouw! zei hij, tel maer op je vingers , volks ts ien, ver is twee, te is drie, hou op Miester! met al je geleerdheid, ik zou er bijkans duizelig van worden. Maer, vroeg ik verder an men Zeun : Wat is dan een Volksvertegenwoordiger ? js dat iemand, die tegenwoordig is, daer het volk nijt komen mag? V/eet je wat, Vader, was zijn ant. woord; liet is iemand, die de zaeken van het volk waerneemt, in naem van het volk, zoo as de Procureurs de zaeken van hunne Heeren en Miesters in de Stad vvaernemen. Hier fchoot mij aeniiomls de Procureur g R ij p vo o e l in , die iens iene zaek veur niaui in de ftad in handen heit ehad. Kaik, ik ken het de vent nog ni;t vergpven, zoo hecht as hij mit mam heit omeiprongen. Ik moest van ien Steeman viltig gulden hebben, en gaf dit aen grijpvogel in Jast, om dat geld veur main in te vorderen; maer kaik, Jioe hij handelde: Vooreerst en voor alles duurde het uit en er nae , eer ik iet van de" zaek hoorde. Eindelijk trok ik niuin home fchöenefi an, en belde an her huis van main vertegenwoordiger, zo as main zeun zaid, dat hij dan was. Nae een half uur op de voetmat te hebben llaen aagten, kwam hij veur. Sinjeur ?ei ik, want Burger was toen nog onbekend, hoe Ifact het mit main zael-en? Kom je main daerom kstiovallen? gal hij tot befcheid kinkel! mieii jij, dat ik r.ijt anders te doen heb. lk mot main zaeken weten , daer hoef jij je hoofd nijt mee te breken. Denk eens', Burger vraeg-al, hoe ik bedui veld ftono-, 0p de*ê m\ van main vertegenwoordiger, of procureur, lk wou.  < 38i > wou hem met main boerenverftand beduiien, dat dit nijt zain zaek , maer wel de maine was, daer ik om kwam. ] Maer vergeefs gefluit, as het paerd nijtf pisfen wil. Met een barsch "gezicht, as fchoppen knecht, en ien bulderende Item gebood hij mij heen te gaen, of hij zou me deur zain Kantoorjongens iens bienen laeten maeken. En wat zou ik doen? ik moest maer voort, daer ftong ik as piet snot. Venolgcnds, Burger vraeg-al, ik vraeg, of het veur een Kersten j Mensch te dulden is, heit hij main zaek ien Aepckaet in handen gegeven, en er is ien proces ootftaen, dat verbruid veul'ekost heit, tot dat eindelijk main Aepekaet, dat een wijs man is, dat ProceS heit ewonnen, maer, hoe noemen ze het ook? och! wat doen we mit die Stadhuiswooiden? mit Conpenfa,fie van kosten. En nou kwam de Rekening, die mit zoo veul Stadhuiswwoorden btkrabbeld was , da: ik ^iniep : Wat dotn we met die Stadhuiswoorden > Main zctin las ze me veur , en het was niets dan Vakati'èn, Befoigncs , Conferer.tiën , Memoriën , Protesten , Requcsten en foortgelijke nesten , en de fora maekte netjens an kosten honderd negen- en negentig Gulden negentien huivers en veertien penningen ; waer tegen ontvangen was de fom, die mij deugdel-ik toekwam , van ."vijftig. Gulden'', zoo dat ik nog bij flot toe most betaelen honderd negen - en veertig Gul lens negentien Huivers en veertien penningen. Kaik me .lat lieVe leven iens an, vraeg-al; En dat was ien rekening van main Vertegenwoordiger! E.i b.-taelen was er maer op! Ik was nijt bij kas, en had in gien zeuven jacr zoo veul geld bij ien gezien, maer het was dispera'ete txfecutie, de waege kwam veur men deur, en men haelde men goed uit men huis. tot men zuivere broeksknoopen toe, eh ien gouwe ring van main waif, die ik er op trouw had egeven en zoo al main goud i en zilver, dat ik in de worreki had. Jae hei lpenlgoed j van main zi un , die toe nog ien kind in de tomvoel was. Dat deed main Procureur grijpvogel, was die nouw ien Vertegenwoordiger ? Ik eloof, Ea-rger v r a i' g - a l , dat men zeun abuis koster heit, at'is hij honderdinael Volksvertegenwoordiger, hij kan dmmers zoo nijt handelen , as die Procureur, ergo, 'tja Volksvertegenwoordigers zaine giene Procureurs Giuj'pvogel, de Hemel bewaer ons, en alle goeje lui! 'Amert! Gisteren kwam main zeun een pijp bij me rookenr, i Ccc 3" hij.  *ï 382 > |nj is toch ien hupfche Jonge, en nijt groots, al is Jhj Muniickepae! of Repi efentant of Volksvertegenwoordiger. Vader , Zci hij zoo teugen me, verftaeje ? ik ben van morgen tot Maire verkoren. Wat zei ik, Maegre > Wat is dat ? Je bint juist nooit de vetlte eweest, maer maeger bin je tccli ook nijt. Neen, vader, zei hij zoo, ik zeg niet mager, maar Maire. ioen onthelde ik: Jongen! zei ik, wat zei den Hemel nog van je maeken ? Ik mot eerst iens proeven veur de icnnk! Binje dan Maejoor eworden? Jk wist mjt , dat je in den dienst was , of binje daer nou leretin ekomen ? En zoo ten iersten mit ien fprongMaejoor.' Wel man! wel man! wat beleef ik al van je? je zelt nog wel Kapitein üenerael of Admirael wortfen, zoo doende. Main zeun grimbekte, en zei: V» der! Vader! het oude wil er bij u nog niet uit, het zit er te diep in. Wij hebben nu geen Kapitein Generaal en Admiraal meer , die is met wille m de V. vertrokken , wij hebben rm wel Generaals , ouden e» jongen , maar anders niet. Ik ben ook niet in Krijgsdienst, en derhalven geen Majoor, maar Maire. Al weer ien Stadhuiswoord, dacht ik , wat doen me mit die Stadhuiswoorden ? Wel wat is dan ien Maire? Ja dat weet ik zelve niet, gaf hij mij ten antwoord : In de eene Stad is het een foort van Hoofd©fi-.cier, in de ander een prefident van de Municipaliteit, 111 een derde weet men er niets van, in eene vierde is men onzeker, wat het eigenlijk is. Ik keek, af ik den bek vol tanden had. Wel wat zei dan je werk zain, dat je te doen hebt? Dat zal .ik moeten zien , want tot op dit oogenbük , weet ik het niet. Zoo ! raatr bestemaet! as dat nou iens ien werk was,' daer je gien verhangd van hadt, dan had je toch i"n weeigaelche bril cp je neus! Geen nood Vader! dien de Hemel een ambt geeft , dien geeft hij ook verfcmd! Mooi ezeid, kruis! maer bij voorbeeld, as de boeren main iens T-aerder- miester of zoo wat maekten, daer ik lezen of fchraiven ken, zou dan de Hemel mam de kunst van lezen en fchraiven, en cijfüeren inltorten, mienje? Neen, maet er ebeuren nou gien wonderen, zoo as in den ouwen tijd, toen cie ezelinnen heur miesters de wacrheid zeiden. — Wat er gebeurt, voegde hij mij toe, weet ik niet, dat er thans nog ezels genoeg, zijn, die praten, en veel praten, en overal praten, zo in 't publiek, als in huis, is  '< 3^3 > ' fi zeker; ook meen ik te weten, dat hier en daa* bij de Remotie , dia plaats heeft moeten hebben, . wel een enkele Gaarder ■ Meester door de vrijë land. lieden is aangelteld , die geen meer verhand van le?en en fchrijven heeft, dan gij hebt, Vader! En als die het k'aaren, zal ik het ook wel klaaren, als Maire, het is genoeg, dat men'in Frankrijk in elke Stad een Maire üeeft , en wij volgen daar de Franfehen in na. Nog vertelde main zeun an me, dat hij bij acclamaezij, verkoren was tot Maire. Wat is dat nou weêr veur ien'.Stadhuiswoord? Wat doen wij met die Stadhuiswoorden' Acc>aniaezij, zei main zeun, is, wanneer eene Vergadering, algemeen , met verheffing van Item roept, dat het geen voorgedragen wordt, goed is, en door haar wordt toegehemd. Zoo zei ik, dan is dat zoo veul als jae zeggen , züo as van ouds de jaebroers plagten te doen! Maer,- as men dan' zoo ichreenwt, heit men dan de zaek ook rijpelijk overdocht ? verftaet men er wat van ? of gaet dat zoö maer op: goed eloof of? bij voorbeeld, as men., iemand tot Maire, zoo as jou, bij acclamaezij verkiest, k^nt men hem dan wel van binnen en van buiten-V Weet men daif ook, wat het ambt verëischt, daer men hem toe anftelt? En of hij er_ bekwaem toe is V — lk hoop je, Vader! — ik hoop Het ook, maer as jij rtou zeiver nijt weet, wat ien Maire veur ien ding is, hoe zeilen de boeren bet dan weten ? Hoe zeilen ze dau weten, of ze ien goeje Maire an jou hebben, vatje? Kaik, dat is het maer, dat ik je zeggen wou. Wat doen wij toch met de ftadhuiswoorden ? lk heb, toen ik verleden week in de Stad was , ook hooren praeten van ien Naetionacle Conventie, die ien Ctnfiïtutie zei maeken, dat het maer zijn zei.- Keik- er van of, man! zoo puntig en proper as ien pop van ien blank. Maer wat is iea Confdtutief en wat is ien Nationaele Conventie / Wij hadden veur deuzen Edel Mogende Heeren Staeten , en Groot- Mogende Staeten , en nog hebben wij Hoogmogende. Staeten Generael? Wat is non ien Naetionacle Conventie f zei die nog Mogender zaine? zeilen dat lui zahie , die boven de Staeten Generael zeilen wezen S Wat doen 'wij met Stadhuiswoorden^ En wat is dat veur ien ding, dan zij maeken zeilen, Conjlitutie? Is dat ien algemeene Wet, daer ieder zich nae zei motten regelere ? is dat ook  *i 384 > ook ien wet , daer die Conventie rae zei te werk gaen ? Maer diende er dan nijt eerst ien Conftitutie te wezen? Ik heb ehoort, dat er zoo veul artijkelen, nog meer anijkeien , as er in de Geloofsbeiijdénis achter main waifs Bijbel ftaen , zaine uitgegeven bij r>. du mortier te Laiji-n, en dat daer in te lezen ftaet , I105 die Conventie zei verkoren worden; evel nij't bij acclamaezij, hoop ik , en wat al magt en vermogen zij zei hebben, en wat zij al zei doen, en nijt zei doen. Maer die dinge zaine mij te hoo» , ik ken er main zeiven nijt mee kwellen ; maer men zeun zei het wel weten, want die is nou Volksvertegenwoordiger , en Maire , en zei nog wel lid van het Kommujen thee van Santen worden , nu dat zei mam nog een duitjen uithaelen, want dan zei ik main zeun maer vraegen, as ik wat mankeeren zei, want dan zei hij er wei raed veur weten. Nou vraeg - al • daer heb ik je wat evraegd, Man! Wat doen wij met Stadhuiswoorden ? Vraeg jij nou nog iens: Wat haepert er nu an? Maer ik ben veul te babbeliigtig , wat heb ik je daer ien brief efchreven! nou ik zei er uitfcheijen , want je zelt wel veur ien pampiertjen enoeg hebben, en dan binje al weer ien week deur de worreld. Nou vr a e g- a l ! Ik bid je , bruik toch gien Stadhniswoordjens, as het zain kan, of zet er bij, wat zij in goed Hollands beduijen. Verders wens ik je Heil en Broederfchap POULUS WILLEM SE N. Te L E T D E N, bij h. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks & e'én en een halve huiver wordt uitgegecven.  D E VRAAG-AL. N'. 257. Wie kan het helpen! w el! dat is een boêl, Irezer! gij zondt in de handen (laan, zo gij thans ééns in mijn huishouden kwamt kijken, zoo ligt alles overhoop; alJes is zoo verward, en door één gefmeten , dat er itaarc of heel van te vinden is. Gij zoudt waarlijk vragen, of ik wil befciiaamd ftaan : Hoe komt het te recht ? wat fcheelt er dan aan , vraag-al? o weimir! wij zijn thans in een' liaat van Revolutie! dat is, mijne vrouw is aan het fchoonmaken? nu ja, maar o hee! het fcheeh nog al wat bij voorige Revolutie-tijden. Hoor, onder ons Lezer.' ik moet verhuizen , en dat is nog de efgi'te brui, en hoe zeer mijn wijf ook op den haspel past, nu gaat het zoo als het gaat, er. dan komt eene onvoorzichtige meid, of eene lompe fchoonm iakller, en doen zoo dom toe, dat er hier een ftuk en baar een brok in de Joop blijft. Haar is mij, ocfi! welk een ongeluk! een heel mandjen pijpen gebroken ; krak ■ krak f ik hoorde het, en het ging mij aan het hart! Een mandjen pijpen: betrriip eens, voor een' Liet hebber, zoo ajs ik bi 11. Ik vloog toe, maar het was te laat, het hadt het al weg. Ik keek donker, ik begon te knorren, maar mijn geduldige wijfjen floot mij den mond: "Wie kan het hepen Vaderlief? het is een ongeluk! — Goed moeder' maar de tijden zijn er niet naar, om zoo verkwistend te werk te gaan; kwijt is nu kwijt, voor dezen ja! toen was er nog wel een mandjen pijpen over te winnen. maar thans is alles even duur, en voor eerst nog geene gelegenheid, om wat te kunnen verdienen. Ja Vader ' met dat alles: wie kan het helpen? Geduld is lijdens troost.' Als wij maar ééns weder op onzen hel zijn, dan zal het wel weêr te recht komen; dan gaat gij weêr onder uw pijpjen bij mij zitten lezen of fchrijven, en ik hervat mijn huiswerk, en wij danken dan zulke fchoonmaaklters af, die wij nu bij Provifi:, geduurende den tijd van fchoonmaaken , hebben moeten gebruiken; d-\n ïjal het zijn, of van dit alles nooit iet gebeurd was, maar V. dbïl, D d d at.  < 386 > alles-zal wezen, als van te vooren. Daarom troost u zeiven maar, vaderlief, want wie kan het Llpen?- Wie zou zich door zulke zachte en befchtidene redenen van eene lieve vrouw niet laten bevredigen? Ik yoornaamlijk, die zoo week en teer van hart ten, dat ik welhaast traanen zou (tonen, vaa puure meèwaarigheid, als ik zoo fluweelachtig word aangefproken. Ja, dacht ik, wie kan het helpen? Ik zocht onder de ftukken en brokken een eindjen uit, dat nog bruikbaar was, flopte eens, en ging in een hoekjen zitten peinzen', over de vraag: wie kan het helpen? Men gebruikt deze vraag doorgaands, wanneer men wil aanduiden, dat het geen gebeurt, een louter ongeluk, een toeval, eene noodlottige gebenrenis is, welke niemand heelt kunnen voorzien, of verhoeden, of afweeren, zoo dat men er ftil in moet berusten. _ Welnu, lomtiids komt deze vraag te pas, ik beken het, maar wordt zij ook niet al heel dikwijls geheel zonder reden gedaan, namelijk, wanneer men "het in de daad wel helpen kan, maar niet wil? Eindelijk, zou men de vraag wel zoo dikwijls in het gemeene leven behoeven te «oen, indien men voorzichtig en behoedzaam genoeg te werk ging, en fteeds zijnen pligt zocht te volbrengen? Het is zoo: wie kan het helpen? wanneer onvermijdelijke rampen het menschdom of bijzondere perfonen trefïen ? en gebeurt het dan evenwel niet nog veel, dat de menlchen onderzoek doen naar.den genen, die zij meenen, dat er de oorzaak van kunnen zijn, en die het dus zouden kunnen helpen? Laat et een duttre tijd of hongersnood ontftaan, door misgewas of oorlog , waarvan een noódzaaklijk gevolg is, dat alles duur moet worden, zoo dat men eigenlijk moest vraagen: iVïe kan het helpen? Het is boven 's menichen magt; zal men evenwel niet dikwijls zien, dat de gemeene man in zulk geval met kracht en geweld zal willen, dat bakkers, grutters, graankopers enz. het helpen zullen ? Maar zou het dan ook wel geheel onmageiijk zijn, dat er onder deze Burgers, bijzonder de laatstgenoemden, foms heden zijn, die, door het koorn in te houden, den vloek des volks verdienen ? Wie zou dat ontkennen, daar SAiouoin zijn' tijd reeds van zulke iui ipreeiit? Zoo ziet men, dat er niets nieuws is onder de zonI Ja, is het ook niet mogelijk, en is het niet, volgends de gefchiedenisfen, dien Ipiegel des ouden en Nieuwen tijds, im en dan gebeurd, dat de Staatkunde er mede gefpeeld heeft, en naar mate het in  < -3^7 > in haare kraam te pas kwam, om het volk tot zich te lokken, koorn voor niet uitdeelde, ot* als men anders geene kans zag, om het volk te doen bukken, het koorn wist op te houden? o de wereld heeft al zoo veel eeuwen met fchade en fchande geleerd! maar — is zij nog wel wijs? Toen Konjiantinopelen in de XV. Eeuw door de Turken werdt ingenomen, en het geheele Oostersch of Grieksch Kekerrijk te grond ging, kon men ook vraagen : wie kan het helpen l Het was dus beftemd en befchreven in het boek der lotgevallen van de wereld, en evenwel wilde men naar de reden onderzoek doen , daar moest een porzaak wezen, waarom de Turken meesters waren gebleven. En wat vondt men? Eenige jaaren te vooren was te Floreme op eene Kerkvergadering eene verëeniging of ahiïntie 'getroffen tusfchen de Oostcrfche of Griekfciie, en de Westerfche ofLatijnfche Kerk,zekerlijk, met het Staatkundig oogmerk, om, door deze verëeniging, de Westerfche Christenen te fterker aan te fpooren, om hunne Oostcrfche medebroederen tegen de Turken te hulp te komen. Nu zeiden de Grieken, die bij hunne oude leer gebleven waren, en tegen wier zin de verëeniging was doorgedrongen , dat Konjiantinopelen ingenomen was tot ftraffe, omdat men van zijne oude voorvaderlijke gevoelens afgegaan was, en zich vertrouwd hadt op de hulp der Roomfche Kerk. De Westerfche Kerk merkte aan, dat het overgaan der Stad en de val van het Keizerrijk eene ftraffe was, omdat de Grieken niet ter goeder trouw in de verëeniging gekomen waren. En wie hadt nu gelijk? Indien er eene oorzaak moest opgegeven worden, zeggen de onpartijdige gefchiedfchrijvers, moet ze gezocht worden, in het algemeen bederf van de geheele Staats - inrichting van het Oostersch Keizerrijk, alwaar de Vorsten laffe despoten ; het Hof eene broeiplaats van kabaaien en kuiperijën, aangeftookt door eigenbaat en zelfbelang; de geestelijken heerschzuchtige en wellustige bedriegers; de krijgstucht en dapperheid vervallen ; en de ingezdenen door de weelde verdarteld en verwijfd waren geworden. En, dit zoo^zijnde, vraagt men immers zonder reden : wie kan het helpen ? Ja zeker! dikwijls moet de verftandige vragen: wie kan het helpen ï De gefchiedenisfen leveren ons voorbeelden op van zulke booze tijden, dat de verftandigen zwijgen, en als de verftandigen zwijgen, is dat zwijgen niet even hetzelfde, als of zij vraagden: Wie kan het helpen? Dat is, daar is geen houden of helpen meer t Ccc j aan  < 333 > aan. Daar is geen kan*., om, met raad of daad, het VaderJand te behouder. Alle hoopen uitzicht is verloren. Wie wer-sc it met. dat ons Vaderland mogt bewaard blijven? rVtekanhahe.p.n? Wiens fchnld is het? Is eene vraag, die in tndei. van verwarringen in een land of onder een volk doorgaands gedaan wordt, en die, is dit niet werelds beloop? dooroe Iterkfte of bovenliggende partij beilist wordt ten nadeele der zwakfte of onderliggende partij, Toen in de voorgaande eeuw 1672 de Franfche wapenen onder lodewijk XiV. tot in het hart van Holland waren doorgedrongen, moest er ook iemand zijn , die dit kon helpen het volk beluste; jan de wit was de man , en daarom werdt hij door het volk op het groene zondjen vermoord en Willem db III. werdt Stadhouder. IVte kan het helpen! Wat is in Frankrijk al gebeurd zedert het jaar 1791? hoe veel bloeds is er vergoten! welke verwarringen ' welke woelingen! wat heeft de Franschman, voor vriil beid, gelijkheid, en broederfchap vechtende, al doorgenaan, hitte en koude? hoe veel heeft hij opgeofferd * Wie kan het helpen! dat de Franfche Natie no'?niet gel lukkig is?-Dat men in Frankrijk weder fchijnt te rug te keeren tot 1791? dat men reeds weder publiek fehrijft dat de natuur niet wil, dat de menfchen, uitgezonderd met betrekking tot den. Godsdienst en de wet, gelijk zijn, behalven in de twee gewigtige tijdltippen, als zij geboren worden, en als zij lterven? Zoo leze ik in de openbare Nieuwspapieren, hoe zou men het anders gelöóven, dat men dn in Frankrijk weder zou fchrijven , daa- het woord Egalité in ieders mond beftorven was? "Nu trouwens! wat ook die man zegt, er zijn toch meer tijdltippen, in welken de menfchen gelijk zijn. Bij voorbeeld , wanneer er ciie prikkeling in de maag is, die men honger noemt, of wanneer — met oorlof Leze'rs _ de Fans en Keizer moeten er zoo wel te voet na toe als gij oi ik Ergo, er is nog een tijdltip, behalven dat van geboren worden ol fterven, wanneer de menfchen felijk zijn. Maar wie kan het helpen, dat die zelfde ranse man fehrijft, dat het grootfte gedeelte der menfchen te dom is, om o' er eene wet of Conftiti.tie te kunnen oordeelen? üa dat zal op die edele, verlichte Franfche Natie pasi'en? o wie/komt dan onze goede fukkelaais van Nederlanderen te hulp, die altijd den naam ge ad ebben van crajfi Batavi, firoeve eh phlegmatifce Bataieren? Nu, wie kan hst heipen? Ter ..iji ik tot hier toe gevorderd ben , leze ik daar m 4? Courant, dat de Zoon yan LODmviiK capes  < 3^9 > dezer wereld overleden is. — Wel nn, wie kan dat helpen ? De arme jonge heeft een gezwel aan de rechte knie, en één boven de linkehand gekregen, en de eetlust ging over, en de koorts volgde, ende —hij fterf, zoo las de Koster, die twee bladen omfloeg; petrus hieuw M.MCHOi het oor af ende — hij tterf. — Het is oinmofrelijk, zei de man, want het is geen doodwond , hij las nog eens. en dewijl hij niet merkte, dat hij met zijne grove vingeren twee bladen voor één gegrepen hadt, kwam hetzelfde antwoord: ende hij fterf! ja, zeide hij eindelijk, om zich te ledden, dan moet er het koud vuur aan gekomen zin, anders weet ik het niet, beminde Toehoorers ! Wie zou het nu kunnen hekr pen , indien mijne Lezers dachten , dat ik die gefchiedenis van den Koster hier mal a propos bijbrenge, als of ik wilde fustineeren , dai er bij dat gezwel aan de rechte knie en boven de linkehand ook het koud vuur moet gekomen zijn? Schoon het waar is, dat de gefchiedenis van Keizerinnen, anders een teer geflacht, meldt, gelijk missalnia, tiieodora, vrouw van Keizer justin ha van welke laatlle men de arcana kijioria of chronique fcandaleu/e van prokopius kan nalezen in een uurtjen, als men zichzelven niet ftichten wil, en anderen van jonger en laater datum, welke boven de knie gezwellen hebben gehad, en ook boven de linke hand , daar zij jaaren mede geplaagd zijn geweest , en toch oud mede zijn geworden. Maar wie kan het helpen ? Wie kan het ook helpen, dat de Officier de'Santé, dien men dtn jongen c apet hadt toevoegd, om hem te genezen, eerst is gaan happen, zoo dat men een paar anderen in zijne plaats heeft moeten ftellen? Daar gebeurd immers zoo veel in deze wereld, dat niemand helpen kan? Officier de Santé, welke benaming? Wat doen wij met Stadhuiswoorden, zou pontos willemsen vragen, eu heeft de man geen gelijk? Lk lagch, als ik niijn Doctor tegenwoordig zie , een krom gebogcheld mannetjen, trotsch Doctor, sangeedo, en evenwel Officier de Santé! Ja, waarom niet mijn bakker, grutter enz. Officier de Vivres f Voor dezen heette een Schipper van de trekfehuit Schipper, maar nu noemt men hem Kapitein! Och ! alles om de gelijkheid! JVie kan het helpen l Laat ik voortgaan ! Wanneer iemand gek is, of gekke dingen doet, in zijne gekheid , wie kan het helpen ? Als Keizer kl a u« p I u s zijn paard Burgemeester maakt, wie kan het helpen ? D i d Ze.  < 39° > Zekere Hondeflager zat een hond na in de Kerk, op zijn klompen, om dat beest, want beesten voegen in dè Kerk niet, en als zij er evenwel inkomen, wie kan het helpen? om, zeg ik, dat beest, o F het een kees - of een andere hond was, weet ik niet, de Kerk uit te jaagen, en maakte met zijne klompen zulk geraas, dat de Predikant hem ftilte geboodt. — De Hondeilager, als een man, die zijne zaken verftondt, verhief de ftem, en zei: Domine! elk in 't zijne! bemoei jij je zeiven met preken , ik zal mij met mijn Officie bemoeijen. Maar als nu eens iemand in het hoofd krijgt, om den Predikftoel te beklimmen, en Predikatiën te houden, felijk hannes van dei niFT, in zijn tijd een ekende halve gek te Utrecht, die in de Theologie geftudeerd , maar zich mal geftudeerd hadt, gewoon was, in elke Kerk, die open ftondt, te lopen, endaar tepreeken, en wel zoo handig, dat, op zekeren tijd, een bakkers knecht, voorbij de Jakobiekerk, in welke onze hannes toen juist bezig was met preeken, komende, en op het geluid binnen tredende, terftond door den nieuwerwetfcnen Prediker met deze woorden, oyi een' donderenden toon, begroet werdt : De Schenker ging vrij, maar jij, jij, Bakker t zult hangen! Ik zeg, als een hannes van der klift zulks in het hoofd krijgt, wie kan het helpen? Schoon het anders billijk is , liet geen de Hondehager beweerde : ieder in het zijn! Nefutor ultra crepidam! Schoenmaker! houd n bij uw leest! Toen Koning uzzia - zegt de gefciiiedenis, in den Tempel wilde offeren , en in den dienst der Priesteren treden, werdt hij melaatsen i Daar fchiet mij een grap te binnen, welke binnen Zeyden, gebeurd, en die mij door een groot vriend van mij , een geloofwaardig man , daar ik mijn Lezer voor in kan ftaan, verhaald is Ik noem- zoo geern tijci en plaats, en getuigen, dan kan ik niet achterhaald worden — De grap beftondt hier in : i Zeker man , die kreupel en flechtter been'was. — Wat doet er dat toe, vraag-al? Een beetjèn geduld, vrienden! Het doet er zeer veel toe , gelijk gij uitliet vervolg zult ontwaar worden, zulke omftandigheden, zulke in ichijn pclïtcs nuances zetten eene gefchiedenis de nodige klaarheid bij, en wij leven immers in eene verlichte eeuw? Zeker man dan, die kreupel en ilecht ter been was, kreèg rufie met zijn wijf, wel nu, dat gebeurt wel meer? Zoo zeker en ftil gaat het niet toe in het jiuwelijk, of er loopt wei eens een luis over de le- rer,  *i 391 > ver, denk maar om het ftuk fpek in Engeland, daar ik meen in een voorgaand Deel van de vraag-al van gelproken .te hebben. Tusfchen beiden, zou het wel kwaad zijn, indien ik, dit werk eetis fluitende, er eert Register op maakte, van al de zotheden, die er in ftaan? Maar, het is mij te volhandig, ik wenschta dan, dat iemand mijner Lezeren zich die moeite wilde getroosten , uit klinkklaare Vaderlandsliefde en zucht voor de Bataaffche Natie , zoo als de Muzijkanten wel Concerten geven, en de Acleurs Komediën fpeelen, mids dat mijne Uitgevers hem de kosten te goed deeden, die hij noodwendig zou moeten maken? De rufie tusfchen voornoemden kreupelen man en 7.ijL ne wederhelft liep intusfchen zoo hoog, dat het wijf bang werdt, voor een duchtig pak, want Vader tilde de hand reeds om hoog, maar moeder, te veel eigenliefde bezittende, en wie heeft ook ooit zijne eigen vieesch gehaat? wipte de trap op na het zolder, en ontvluchtte dus den tocp*\ van haaren oplopenden man. Oplopende», in eenen onëigenlijken zin, want, dewijl hij kreupel was, kon hij zoo goed in de eigenlijke betekenis, de trappen niet oplopen, als het wijf, dat hem nu. van boven uitjouwde, terwijl hij onder aan de trap vrij raazen en tieren hadt. Begrijp je nu Lezer? Waarom de man kreupel moest zijn? Had ik het niet gedacht? Wie kan het helpen? Doch, wat weet de flimme mensch niet te verzinnen, voornaamlijk , om zijnen evenmensen een kool te ftooven, en een lioeltjen te zetten. De man verkocht zout en zeep , en ook erwten en boonen; hij, zoo handig als zijne kreupelheid hem toeliet, na de zeepton en de erwtenzak, en de trappen met zeep befineerd en met erwten beftrooid. Was hij niet een flimme Vocativusl geen Cras/us Batavusi Domme Batavier! Dus begon hij met de onderfte trap, en klonterde op handen en voeten van trap tót trap na boven , in zijnen weg eiken trap te deeg vet maakende met zeep, en met erwten bedekkende, want dus zou het wijf boven moeten blijven, of hals over kop van de trappen moeten buitelen. Maar wie kan het helpen, dat zoo menige flimme aanllag in het riet is gelopen, en ongelukkig 0p het hoofd van den Machinateur is nedergekomen ? Zoo ging het onzen ftumper ! Toen hij, na eenen moeilijken arbeid,nu genaderd was tot de bovenlte trap, raakte hij aan het tullen, en hield niet eer op met' lullen, langs zijne door hem met zoo veel kunst en vlijt onbruikbaar gemaakte trappen, tot hij beneden te land was gekomen, geJuk-  < 39a > fitkkig voor hem, dat hij niet na Wen viel, maar dat bij hem de vis centripeta'het overhaalde te^endewcmtrifuga, gerekend namelijk het centrum van de wereld, alles volgends de beginzelen van newton. Heden welk eene geleerdheid! Welnu wie kan net helpen* En wie kon het helpen, dat deze Burger dus in zijn ontwerp mislukte, en van zim wijf nog nitgelagchen werdt toeV Zoo gaat het, die de fcha 'e iieefl, heeft ook al veel de ichande ! Maar wit kon het nu helpen Ma vrienden! de man hadt een klein droppeltien gebruikt, p,i daardoor verzuimd , om van boven af te beginnen, dan zou hij zeker zijne zaak in het wisfe genomen, en eerst eene Conftitut;e vastgefteld hebben. Wat zegt gij er van , Vader janus.- Verhaat gij ook een Wenh Gij kent een Committé van afbraak, dat eerst de fondamenten wil at breken, gij kent een Committé va- fabricatie, dat den toornenbouw begint met de plaats *a den Toornwachter. Watdunkttt, moet er niet eerst een Conf.i-utie .zijn? Eerst een wil! Of moet of kan men eer.e Conflitutie volgen, en eenen w>/7 uitvoeren, zonder dat zii beltaan v Maar , gij wilt twee luidjens te gelijk den wenteltrap laten beklimmen? Ik vat u. Doch, indien nu die trap eens zoo glibberig was, als de trap van onzen Leydenaar! of indien die twee luidjens onder weg verfchil kregen? of dat de trap te eng was, om ze'beiden te bevaren' Zou dat geen tuimelen kunnen veroorzaken? Vraag Grootvader ééns! Zou het niet beter zijn, eerst onder een pijp en een glaasjen vreedzaam eene Conltitntie te maken, zo men iet deeglijks wil verrichten ' Gij zijt bang voor die Generaliteits-Leeuw op de gewei" Ze"r?°, .,c°urant' maer net beestje z>et immers niet verfchnkhjk? Voor dezen zwaaide hij een zwaard «n de poot, maar nu wandelt hij met zijnen ftok, daar hij geen kwaad mede zal doen, of.hij zal den hoed verliezen, die er op hangt' Heil en Broederfchap, janus: Dat is een Nommer! Het begint met het \ erwarde Huishouden , en het eindigt met een val van de trappen ! Wie kan het helpen ! v Te L E T D E N, bij "L. H E RDINGH, Te AMSTERDAM, bij 1- WEEG E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, da^r dezelve Weeklijks i één en een halve huiver wordt urgegéeven.'  D Ê VRAAG- A L. N°. 258. Wat is Apokrijf? la Lezer! deze vraag vindt gij niet in uw HAienbroekjen. Wel deze: zijn de Aprokrijfe boeken Gods woord? en dan weten de lieve kindertjens doorgaands zoo vee!, wat eigentijk Apokrijf h, als ik weet, wat het einde zal wezen van alle die Apokrijfe c.ingen, die er dagelijks in de wijde wereld en onder de zon gebeuren en voorvallen, welke zoo menigvuldig zijn,, aat het bijkans alles Apokrijf voor ïwjne oogen wordt. Op zfn best zegt de een of andere verftandige Katechizeermeester, die wat verder ziet, dan zijn neus lang is: Kinderen! Apokrijfe Boeken zijn die Boeken , die achter den grooten'Bijbel (taan, en met een kleiner letter gedrukt zijn. En daar mede afgedaan. Nu, dit koii nog wat helpen, ten tijde toen onze goede voorvaders elk in zijn huis nog een grooten Bijbel hadden niet koper behag, netjens geplaatst op een ioort van lezenaar of talëltjen; was er. dan een kind nieuwsgierig, en mogt hij verlof hebben, ojn den giooten Bijbel eens dn te mogen zien , dan keek het de printjens, en die heerlijke afbeeldingen van Jerufqlemen iet land van Kanaan enz. dan zocht het ook eens achter den Bijbel naar de Apokrijfe Boeken, en dan — Maar thans vindt men bij veele lieden noch groote noch kleine Bijbels meer, zij weten derhalven niet meer van Kanoniek of Apokrijf l De-ch, is daar nu het Apokrijfe wel mede uit de wereld geraakt? De Roamfchcn houden veele Boeken in achting, die de Protejianten Apokrijf noemen, evenwel ook _zij kennen Apokrijfe Boeken, Ei! wat is dan Apokrijf? Wanneer wij, om deze vraag beantwoord te krijgen de Syftematifche Godgeleerden raadplegen, worden wij van die geleerde ïleeren onderricht, dat Apokrijf V. DïEt, E e e . Griekstb  <. 594 > - , Grieksch is Ei zoo ! Apokrijf is dan Grieksch, en wat Mjfrtetsch? lk heb wel ééns van eenen narrigen, ltuurichsfc , knomgcn vent gehoord : Het is een Griek van een Kerel Maar is dan al, wat 'Apokrijf is, Grieksch m dezen zin? Maar liaan er dan in de Apokrijfe Boeken met veele aartige en verrcaakiijke en gedenkwaardige gelchiedemsfen, die juist zoo heel Grieksch niet zijn? Bii voorbeeld, ue gefchiedenis van Tobie, en hoe de rausichen heeten niest in zijn oogen fcheeten , met oorlof Lezer r het is wat Apokrijf, maar het Itaat er zoo, Tobie Hoofdfi. 2. wrs.t 10. en hoe er witten fchellen op zijne oogen kwamen. En ach! hos veele Tobiasfen zijn er niet in oriZafl tijd, die Witte en veele fchellen op de oogen heoben,' zonder dat zij van de muslchen beltruifd %\p-, en die het niet ééns weten of weten willen' Nu Voorts', is dan de historie van den duivel, die sara lief ■hadt, en die den reuk van Hinkende lever niet verdragen •kon, maar na Egijpte vloodt, en daar gebonden Werdt, en het gebed van'den jongen Tobias, toen hij met zij«ft Sara te bed ging, en dat zij beiden den nacht overijrepêti, ,k■ vraag,i-zijn alle zulke fraaie dingen Grieksch! dat is knorrig, ltunrsch? misfchien zal het Jaatfie een wei■mgGruksch voorkomen, dat de jonge Tobias en zij. ne brnid den nacht overfliepen; maar men gelieve te begrijpen, welke arbeid er verricht was, het verdrijven ■fll u ?lVel ™:jiÏW-c<. Kijk', dat'vermoeit toen | lJ%.s3Yr'?kuh' düL wij Jezen in de Historie van JO™' d,e b'j h o lo f e rn es kwam, en hoe holo■f e ft n K s -.vro.ijk was over haar, en hoe zij heenen gffiph na haare bedden,- want 'zij waren alle vermoeid en hoe iioLOFBR nes voor over op zijn bedde was' gevalien, want de wijn hadde hem zeer bevangen en hoe jtiDiTji hem het hoofd afiloeg, en wat er meer tfe^ïezén- haat. Nu ga ik-nog de Histo-ie van susanna, van bfl en den'Draak, en zoo veele gezichten en vifioenen HM> voorbij. Tcn^befluite: Apokrijf is geen Grieksch, o hel hoe %eei.;hebik wel gelezen en gezien, dat geen Grieksch en evenwel Apoknjf was? apokrijf vindt- men in alle raaien, Acn minsten zoo ver zé mij bekend zijn, in het Iiollanesch, in het Fransch, in het Engelsen, in het Spaa'nscuV Italiaansch, Poobch, Rusiisch. Ja, Lezer wandel heel Europa door, bezoek alle Landen en Were:dneelen tot de bevrozen Polen toe, en de verzengde mchtftreek, en de Antipoden, met één woord, waar  *i 395 > waar gij wilt, zult gij niet Apokrijf in alle taaien vinden ? Ik geloof, dat het er net mede gelegen is, als met het woord, zak, dat in . alle ta'en behouden is, waarom? eenvouwig, omdat bij den torenbouw van Babel, toen de menfchen verward raakten, en hunne taal verwarde, evenwel door zeker initinct, dat men Eigen, belang noemt, elk om zijn zak dacht, om dien toch niet te vergeten; zoo ging bet toen, en gaat het nog wel anders"? En is het niet even eens met Apokrijf? Omdat er zoo veel Apokrijfs verricht wordt, zou daarom Apokrijf alleen Grieksch zijn, zoodat er geen andere volken aanfpraak op zouden mogen maken ? Ei, vraag-al! Wat zijt gij ook een ftuinpert? doet de ouderdom dat? Hoe zoo Hooggeleerde Heeren!— Hoor, als wij zeggen, dat Apokrijf Grieksch is, meenen wij niet de zaak ! Zoo' ja, daar dacht ik niet om. Houden de Heeren niet van zaakéti? Komt het op de woorden thuis? Is het niet zoo in de wereld? de menfchen vergapen zich aan de woorden , en kijken de zaaken voorbij. Als de Burgers maar vrij heeten, is dat dikwijls niet vreugde en blijdfehap genoeg, of zij waarlijk vrij zijn, of zij weten, wat vrijheid is, is daar iiel aan gelegen' Maar, laat ons voortgaan, Hooggeleerde Heeren Burgers! Wat is Apokrijf'? ' Wel r.u de naam, (let wel, wij (preken niet van de zaak,, maar van den naam,) de naam is Grieksch, Azox^vpec, axoliK Kgm/lÜf', van de kist! van de kist? welke kist? de geldkist? en wat betekent ciai: van de kist: Kijk, ik vraag, naar ik wijs ben. Apokrijf, is het geen niet tot de kist behoort. Zoo, nu vat ik het. Al wat de geldkist niet raakt, is Apokrijf! H'v^Kct. Ik ben er achter. Geld is de ziel van de zaak. De rest zal wel volgen, als er maar geld is. Ja, dat weet ik, bij ondervinding; het ftaat er dikwijls bij mij heel Apokrijf om, als ik geen geld heb , en dat is een toeval , dat mij meermalen overkomt. Ja, als ik gelds genoeg in de wereld had, of de vraag-al ook welkom zou wezen: Dumnodo fit dives, barbarus ipfe placet l Zijt gij hoer, of zijt gij dief? Hebt je geld, ik heb je liej. Alweer mis, vraag-al! Dacht ik het niet? Ik loop altijd vooruit; is dit een drift in mij, of iet erflijks ? Ik zie al veel de dingen in de wereld met een ander oog aan, dan mijne medeburgers. De kist is hier niet de geldkist, maar de kist, daar de heilige boeken in bewaard werden, dus zijn Apokrijfe Boeken, zulken, E e e 2 , die  < S9ö > die niet In de kist lagen , die niet onder de Heilige Boeken moeten gerekend worden. Nu is liet klaar, zoo klaar als Chokola ie. Al wat niet in de kist, in de Archiyenvan den Staat, gevonden wordt, is derhaïve'n Apokrijf. Maar wat is er dan niet veel, dat men Apokrijf moet noemen? Dat nooit de eer heeft, onder de Staatspapieren geteld te worden ? En daar tegen zou men immers kunnen vragen: Komt er dan niets, dat Apokrijf is, in de Staatspapieren voor? Vraagt dat ééns, na eene Staats - omwenteling , aan hun , die de Staaispapieren doorfnuffeld hebben , in de Griekfche Gemeenebesten, of elders. Wie valt me daar in de reden ? Heil en Broederfchap , Burger! Die u verteld hebben, dal Apokrijf een Grieksch woord is, afkomstig an* rK x-fuflm, zijn botterik-ken, die u wat wijs maken ! Atox^os komt van het Griekfche woord uTfKcvTflw, dit heet Verbergen, Apokrijfe fchriften zijn verborgen fchriften , geheime fchriften , die de Joden in het Hcbreeuwsch D'fiJA noemen, fchriften , die men het volk niet publiek moet voorlezen , maar voor hun verbergen moet. Ik bedank u, Hooggeleerde Heer Burger! Nu weet ik derMnaam ; maar wie leerr mij nu nog de zaak kennen? ,f Apokrijf is dan, wat den naam betreft, verborgen, geheim, dat men aan het volk onthoudt, dat het volk niet lezen mag. Maar wat is nu Apokrijf,! dat is, wat mag het volk niet lezen? en waarom mag het volk niet alles lezen, wat er gefchreven ftaat? Misfchien , omdat het ontftichten zou? Nu goed! Maar is dan het Hooglied ook Apokrijj i Dat mogt het volk niet lezen, volgends de uitipraak van de Joodühe Meesters, ten minsten niet voor dat men dertig jaaren pud was. En wie kent niet de natuur van den mensch? Nitimur in yetitum femper , cupimusque negata. Men Wil altijd tegen de man ( of de vrouw ) in. Koningin elisabeth eene eerbare Dame, trouwens, wie zou van Koninginnen, en foortgelijke Dames iet anders verwachten? het zich door eenen geleerden eenen Griekfchen Dichter voorlezen en verklaaren, de man ontmoette eene plaats, die niet heel ftichtelijk was, en floeg ze over, het was: Graeca non leguntur, ga paar voort. De Koningin merkte het, en vraagde, waarom hij niet voortlas, zoo als er flondt? De geleerde man gaf haare Majeileit eenige opheldering. Foei! foei! jceise, doe het boek maar dicht', ik wil géén vuiligheden  < 397 > .den hooren. Maar naauw was het Jes-uitr verlopen» en zij bevondt zich alleen, of zij nam den Dichter, en tevens een Grieksch woordenboek, en beftudeerde da plaats zoo lang, tot zij die verftondt. Zoo zijn de menfchen. Verbiedt een boek, en gij maakt, dat het gezocht en gelezen wordt. Wat is Apokrijf? dat is , waarom moet een gefchrift geheim blijven, en van het volk niet gelezen worden? Omdat het er kwaad mede doen zou? Welke moeder geeft een kind een mes in de hand? Arm volk! dat gij dan ook altijd kinderen blijft, en dat het u niet nut is, alles te weten! Nii, alles te weten, en alleen te llapen, is beide kwelhnge des geestes. Gelukkige Burger! die niet alles leest, hoe zoudt gij u zeiven itwellen? benijdenswaardige landman! die de vrijheid geniet, of waant te genieten, en nooit geen Couranten leest, hoe gelukkig zijt gij, zo maar uw paard en wagen niet in requi- \ fitie geheld worden ! De Staatspapieren, en zoo veele geleerde gefchriften zijn voor u Apokrijf, en verborgen, wel nu, gij zijt er niet te Hechter om. Maar evenwel , wie weet, of er ook fomtijds in gefchriften, die voor u verborgen worden, niet wel iet Haat, dat u betreft, en daar gij tegen zoudt protefteeren, zo gij het wist? De Boeren in Noord - Amerika zijn ijverige Lezers van de Staatspapieren, en zoo gelukkig 'zijn wij nu in ons land ook. De Couranten zijn legio, ende dagbladen, en alle de decreten, en Publicatiën, en refolntiën van de Reprefentanten des volks, en de Municipaliteiten zijn ons niet meer Apokrijf, zij worden publiek gedrukt, elk kan lezen, wat er in ftaat, het Apokrijfe blijft er wel uit, en dat er niet in ftaat, behoeft gij niet te lezen. Zoo als de Boekverkoper tegen een Boer zeide, die een bijbel bij hem kocht, daar eenige bladen in mankeerden, man, zeide hij, dat er niet in is, behoeft gij niet te verantwoorden! Wat is Apokrijf? waarom mag men niet alles lezen? omdat het niet waar is ? Is Apokrijf dan hetzelfde met onwaar en onecht? Zouden er geene waarheden ftaan in gefchriften, die men Apokrijf noemt.' Maar, daar is het eerfte Boek der Makkabeën, waarin de pogingen der Jooden, onder de Makkabeefche Helden, om hunne vrijheid weder te winnen, en te handhaaven, en hunne Alliantie met de Romeinfche Republiek, ten einde hunne vrijheid te beter te befchermen tegen den Despoot van Sijrig, dien zij weggejaagd hadden , eene Alliantie, die defenfief was, en waarbij werdt D d d 3 vast-  < S9§ > Vastgefteld, dat men eikanderen helpen zou, van weerskanten, zonder daar voor iet te ontvangen, noch proviant, noch wapenen, noch geld, noch fchepen. Dat was eene alliantie I En toch hadden de Jooden beter gedaan, om, gelijk zij te vooren deeden, hunne eigen handen uit te Heken, want , van toen af kreeg de Romeinic ie Republiek de hand in hunne zaken , en dewijl zij verre de magtigfte was, moesten de Jooden naar haar'é_ pijpen dansfen. Dat Boek, daar zoo veel waar' gefchiedenisfen in Haan, hetwelk de geleerde mich vëtis vertaald , en erkend heeft voor het echte gedénkttuk van dien tijd, zelfs boven josbfus, zal dan niet als onwaar mogen aangemerkt worden, en gevolglijk al wat Apokrijf heet° is daarom nog niet onwaar. Daar is het Boek van jesus sijrach, hetwelk ook o-der de Apokrijfen Haat, hoe veele waarheden behelst het niet? Ik zal er eene fprenk twee of drie van uiixhiijven, en dan vraag ik: Wal is Apokrijf i Dus fehrijft jesus, de Zoon van sijrach: „ Hoe ,', meer houts men in 't vuur legt , hoe meer het f, brandt: hoe meer het gekijf worde geltijfd, hoe hef „ vuur meer aanneemt — Indien gij in eene vonk b aast, „ zoo zal zij branden, maar, indien gij daar op fpuwt, „ zoo zal zij uitgaan". Hoort gij dit wel, Nederlanders! Is dit nu Apokrijf, dat is, onwaar? Moeter niet ééns een einde van den twist komen' of moet die eeuwig dutiren? Blaast het vonkjen toch niet aan, opdat hst niet brande, fpuwt er liever op, opdat het Uitga! Is dat Apokrijf? Verders: „ Hebben zij u tot een Overften gezet", (thans zou men zeggen, Municipaal, Reprefentant, of zoo iet,) „ verheft u niet, maar weest bij hen als één „ van hun lieden. Bezorgt hen, en zet u alzoo ne„ der; en doet, al wat u nodig is te doen, en ais « gij zult geprezen zijn, zoo rust", is dat nu onwaar, omdat het Jipokrijf is ? Zou men niet zeggen, dat de Man rechte denkbeelden gehad heeft van gelijkheid! Nog eens: „ Blijft vast bij den raadflag uwes harten, want gij hebt niemand getrouwer, dan dien zeiven; „ want de ziele des mans pleegt fomtijds wat beters te verkondigen, dan zeven wachters, die op eenen hoogen wachttoren zitten". De befcheiden Lezer zal uit dit alles zien, of ik ook reden heb, om te vraagen : Wat is Apokrijf! En dat er nog al wat toe behoort, om de vraag recht te beantwoorden, en eene naauwkeurige bepaaiing te geven ,  < S99 > ven i wat toch eigenlijk Apokrijf is. — Zoo veel ïb zeker, dat nien dit woord heel dikwijls gebruikt, om er door.aan te duiden, ier dat vreemd, dat nie: Secundum Lucam is , iet , daar zoo wat ,an St. Arm» onder loopt. Het is toch een Apokrijf man of vrouw, zegt men immers, van lieden, die in hunne kleding, wijze van doen enz. van den gemeenen weg afwijken, en die zonderling'zijn. Dat ,komt mij- Apokrijf voor , is eene uitdrukking, die te kennen geeft, dat men omtrent zekere zaak iet euvels vermoedt, dat er wat achter fchuilt, of dat zij niet juist en naar waarheid'wordt opgegeven, zoo dat men in twijfel i.aat , wat men er van maken , wat men er al of niet van gelooven moet. Maar, ben ik nu aan het Publiek, en aan mijne Lezers niet vcrlchuldigd , dat ik hun openhartig opbieci t, hoe ik toch tot de/e vraag aanleiding heb gekregen? Zie hier, hoe zich zuiks heeft toegedragen, lk ju-s in de gewezen Leydlche Courant van de Weduwe klopper. en Zoon, van 'maandag den 29. Junij 1795. Het eerfte jaar der enz. het geen volgt, zekere Artikelen quasi tusfchen de Franfche Republiek cn den Konii/g van Früisjen-getroffen , en gevoegd bij hun vredestraétaat," dit ftuk noemt de Schrijver van de Courant een Apokrijf liuk, nu wie twijfelt er aan, of het is Apokrijff maar, vraagde ik terliond : Wat is Apokrijf! Vooreerst, Apokrijf is niet altijd Grieksch, en deze Artikelen zijn ook geen Grieksch, maar waren in duidlijk Holiandsch in de Courant geplaatst. ■Apokrijf is het geen niet tot de kist behoor:, maar is dit ook zeksr van deze Artikelen? Behooren zij tot de geldkist of niet ? dat zou ik je verzoeken, mids dat ons eerst bleek, wat wij er van gelooven moeten. Maar Apokrijf'is verborgen, geheim.- v- Wel nu, dit zijn, geheime Artikelen, zoo ais'het opfchrift luidt; dat is, die niet voor het vo k te lezen zijn geweest, voor dat zij in deze Courant honden , doch, -waarom zöu hij ze dan niet, eenvouwig Hollands, geheime Artikelen genoemd hebben? , ^ Of heet dat ftuk Apokrijf, omdat het geen vrijë'n Nederlander kan üichten, hoe hij dan ook denkt, of wat hij gevoelt? Öi is het Apokrijf, omdat er de burgers een misbruik van zouden kunnen maken , indien het te zeer bekend wordtÜ Maar indien de Courant ier dit voorzien hadt zou hij fret dan wel geplaatst hebben? E ' Maar  < 4°° Jr* - Maar ïs Apokrijf ook het zelfde met or.fcht en onwaar? Wat hebben wij boven gezien/ Immers, dat er in de Apokrijfe Boeken nog wel waarheden ftaan, en dat niet al wat Apokrijf is, onwaar-is! Integendéel, er zijn veeIe waarheden, gefchiedkundige waarheden , die vrij Apokrijf zijn. Is dan dit de mening van den Courantierk, dat dit ftuk onwaar en onecht is? Wat dukt n, Lezer! van deze aanleiding tot de vraag: Wat is Apokrijf? En is deze vraag niet ten dezen van het alleruiterst aanbelang? Verdient zij niet, met een bedaaid gemoed gewikt en gewogen te worden, opdat wij, in deze zeldzame tijden , ons, door het geen "al of niet Apokrijf is, niet misleiden laten ? Wat er van die Artiken ook zij, zou men ze niet lpoedig en best kunnen beöordeelen, indien de Fran■fchen' goedvonden de geheime Artikelen van hun Tractaat met Pruisfen niet langer Apokrijf, dat is geheim te houden, maar ons dien dienst deeden , dat wij ze lezen konden, zouden wij ze dan met dat Apokrijf ftuk niet kunnen vergelijken, en dan beftisfen , in welken zin men het woord Apokrijf hier behoorde te nemen ? Welk geluk, dat het Committé van Waakzaamheid het woord Apokrijf heeft opgehelderd, door de Artikelen voor onëcht en onwaar te verklaaren ? Die vogel is voor de vrienden gevlogen! Wat is Apokrijf? Te L E T D E 2V, bij L. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Roekverkoopers, daar dezelve Weeklijks i één en een halve huiver wordt uitgegeeven  D E VRAAG-AL. N°. 259. Hoe zal men den bcêl klaaren! Het is , zeker! niet evenveel, hoe men het aanvat. Overleggen, is het al,-zeide de meid, en zij Hiep bij haaren Hèer, om zich de moeite te fpaaren, van twee bedden op te maaken. En, niettegenltaande Met pasfen en moeten i Veel tijds wordt verfleéten, wie gelooft nogthans niet, dat het beter is,, te vooren alles wel te wikken en te weegen, en een goed plan te ontwerpen, hetwelk de uitvoering en voltooijing van tiet werk gemaklijk maakt? 't Is waar, die ten halven keert, dwaalt niet, maar haat het echter niet een beetjen zot, als men halver weg heken blijft, omdat men het niet goed hadt aangevat, en dus weder van vooren af moet beginnen? Is het dan niet moeite en kosten verlooren , en veel waters vuil gemaakt, daar de weeën nog lang van overblijven? Verzint, eer je begint , is de oude les, maar dan, vat het dan frisch aan, en volhard met moed en ijver. Priusquam incipias confuho , ubi confulueris, mature fado opus eft, zeggen de Latijnen. Zie daar, eene fraaie inleiding op de vraag: Hoe zal men den boel klaaren? Eene inleiding, , over wier gelukkige uitvinding ik mij zeiven geluk wensch, omdat zij den geheelen tekst, daar ik over-vraagen wou , in zich vervat, en den Lezer zoo zoetvoerig een denkbeeld geeft, en hem voorbereidt, tot het geen ik hem in dit Nommer te vragen had; mij dunkt, ik heb wel zotter inleiding van mijn leven gehoord, en is het wel wonder? wat kost meer moeite, dan een goed begin te V. düsl. Fff ma-  < 4°a > 2fïi Kfin wij nn op de vraa^ ** **< — leiditg ai heb. Wie zou het gelooven , dat er zoo veele moeite aan vast is? Jk fchrijf fpoediger een geheel Nommer van de vraag-aL) dan ik Iene vra/f ofeTe inleiding verzin! Wat ben ik evenwel gu] of fos dat ik zoo de geheimen van het fchrijv9rs - amfacht aan het mibhek bloot leg? Zoo zoude elk haast in ftaat geraken om een' vraag-al te fchrijven. Wel nu' is het dan geen gelijkheid? Is het thanj niet, cm de falus Pubhea te doen? Mag iemand wel eiglnZang hebbS o welke fchoonelesfen! Maar, onderons, blifft efevenwel niet nog genoeg voor de gemeente verbef "n ? En is het met altijd : fapienti fat? ^^„en { *,n Hoe zal men den boél Haaren? vraagde mij mime lieve wederhelh toen wij nu, bij pns 'verhuizen Z ik de Lezer mt de Retr0,eia van den va aag alkan nalezen, dat plaats heeft gehad, in deze daffen 5 plaatze onzer deftinatie wafen aangeland* S' £ gaat, de boel was geheel onp-pr^a^a a l J, ■ maakte flechts, dat hf ^S^&^^Sl koper, ijzer, tin, alles ondereen; het zilver ieeë chpfeerd, nu wat babbel ik ook? Wie zon bH een?™ auteiirtjen zilver zoeken? Betaalen daar de Boekveito pers wel naar ? Doch, dit tusfchen beiden! Daarinbov °i gingen de fchoonmaakflers, die mijne tweede ziel b provhie m haar dienst hadt genomen , zoo te last 2 hadden haar hart zoo opgehaald, dat er naft w'een diotog plaatsje» was, om te ftaan, veel min, een hoet jen, om mijn pijp gemaklijk uit te rooken. Zoo vlei doet de helde voor het Vaderland, d.at ik zulke moehen en verwarringen met eene lijdzaamheid , daar d e van os geen handwater bijheefc , geduldig heb dÓorèeftaan, vat gy Lezer! zo gij mij misfchien wildet Tra gen, met d.en Herder bij virgilius * E^ quae tanta füit Ro,nam Tibi caufa 'videndi? Wat reden hadt gij dan, om nu te gaan verhuizen' verdenken willen,'oft, bij moglhjS Zf2£& reden van imjn verhuizen had kunnen hebben* dan , kkl ik ""'tl01™' deVad^andfche bodem s zoo aan lokhjk, vooral wanneer men het er wel heeft, dit Jaa itehoorterbij, want anders Ratria efi, ublb-ne e). Nu geen  *€ 403 > geen Latijn of Grieksch meer. Zoo veelzeg ik alleen , ik was met de vraag van mijne Bedvriendin verlegen : Moederlief! zeide ik, mag ik mij er eerst eens op beilapen , eer ik antwoord ? Zij , die mij in h ü i g e n s Korenbloemen van haar leven wel heeft hooren lezen, hernam knaphandig : Goed Vader I laten wij er ons famen eens op beflaapen. Hoe zal men dm botl klaar en ï vraagde mij mijn kleinzoontjen, toen daar mijne boeken holderde bolder onder e"e'n lagen ? ' en ik hem in requifitie helde , om mij de behulpzame hand te bieden, ten einde ze in orde op haare plaats te brengen. Jongelief, zeide ik, het za) er veel van afhangen, hoe wij het aanvatten, is het in de war, wij moeten flechts met bedaardheid werken, en met overleg, elk bij zijn foort, zal men dan riet best de bod kiaaren ? zet de deelen flechts bij ée'n, en bekreun u niet, óf er een ketter naast eenen orthodoxen ftaat, gooit ze maar niet meer in de war, dooreen ontijdig ziften en fchiften. Het is geen groote kunst, dacht ik bij mij zeiven, ,een boêl in de war te helpen, dat had ik ondervonden, toen wij alles oppakten, maar dit is de groote vraag, als de boêl in de war is : Hoe zal men het kiaaren! Zal men op zijn alexanders 'te werk gaan? Dat is te zeggen , met geweld ? Mijn Lezer weet zeker de gefchiedenis van den Gordiaan/chen knoop / anders breeder te lezen bij lauremberg in zijne 600 Historiën, een nuttig boek voor de jeugd. De vertelling luidt dus: zekere boer of landman in ï'rijgien reedt naar de Stad Gordum, en ontmoette eene vrouw, die hem verzocht een eindjen mede te rijden, de goede man ftondt haar dit toe, omdat zij er vrij knapjens uitzag, en wie zou eene knappe meideen plaatsjen opzijn rijtuig weigeren? Tot beloning ging zij hem, om den tijd te verdrijven, goeder geluk zeggen, en voorfpelde hem, dat hij Koning zou worden, zich tevens aanbiedende, om zijn lot met hem te deelen, en zijne bed- en troongenote te wezen. De koop werdt gefloten, en wat gebeurt? Bij hunne aankomst in de Stad, was men daar bezig, om t over de verkiezing van een' Koning te handelen, en het daarover oneens zijnde, en wie verwondert zich, nadejnaal al veel elk geern zelve regeeren wil? het regeeren is immers zoo zoet! hadt men befloten, om, op goed gekk af, den eerften den besten, die de Stad zou inkomen, op den ledigftaanden troon te piaatzen. Dezegelukkige was nu juist onze boer, die, of hij wilde of Fff % niet  < 404 > niet, Koning moest en zou zijn. Ter gedachtenis van het zonderling voorval, maakte hij van den toom en ftrengen van zijn gefpan eenen knoop, die hij zoo in e'én ftrikte, en woelde, dat geen fterveling in ltaat was, om eteind of haart aan te vinden, en zijne fehoone , die hem den troon voorfpeld hadt, verklaarde, dat, indien er ooit een fterveling gevonden werdt, in ftaat, pm dien knoop los re maken, deze Opperheer van de wereld zou worden. De wpnderknoop werdt in eenen Tempel te Gordium opgehangen, en eeuwen verliepen, terwijl er van tijd tot tijd wel lieden kwamen, die het beproefden, om den kroop los te maken, maar alles vruchteloos ; tot dat eindelijk aiexandbi kwam, die het er op gezet hadt, om, het koste wat het wilde, meester van de wereld te wezen. Na vergeefs alle fc'herpzinnigheid verfpild te hebben tot het ontwarren van den knoop, trok hij den fabel, los moet hij, en los zal hij! zeide hij, hoe? dat raakt niet, en hieuw met één den knoop midden door. Nu waren alle einden los. En at. ex ander werdt toegejuicht. Maar van wie? van een deel domkoppen , die zich vergapen aan uiterlijken fchijn, en de zaken niet dieper inzien. Trouwens! die dieper inzagen, vraagden : wat doen wij nu met alle die einden en brokjens touw ? wat goed garen is daar van te fpinnen? Een lompe boer hadt, zoo goed als al;sxa.\der , den knoop kunnen doorhakken, en aan einden maken, maar is dat den knoop ontwarren? O he! het is geen kunst, den boêl te floopen, maar wie brengt hem te recht ? Tpen dezelfde aibiander de Perfifche Hoófdflad Perfepoiis met haare praalgebouwcn, waarvan de overblijfsels rog heden door de Reizigers met verbazing en bewondering aanfehouwd worden, op aanhitzeu van eene hoer, in brand ilak en vernielde, zoodat al die heerlijkheid in kórten tijd gehoopt was, vraagde pen Griekjche Wijze aan den dolleman, want, welken naam' verdient iemand anders, die zulke buitenfporigheden begaat? of hij nu. wel kans zag, om'den boêl te heritellen, en zoo heerlijke Srad weder te herbouwen? Het is, zegt vader l a ur km b e r g, buiten twijfel toen geweest, gelijk het nog hedendaagschis, dat, hoe men de wereld meer doorzocht, hoe men daar in meer zotternij ontdekte. Kan men alles wel klaaren met geweld? Als men een pdel paard met fpooren berijdt, wordt het beest niet korfelig, zoodat het dikwijls hijgen, en zijnen ruiter ' l "afV  < 4°5 > afwerpt? Wat zegt het fpreekwoord ? Strenge Heeren regeeren niet lang. Moet men zich niet fchikken naar den gang van het werk ,, als men iet klaaren wil ? Een ezel, die vrijt, die fchopt of fmijt, zegt vader catz, dat is, zo ik het wel verüa, men wint dikwijls meer met zachtheid, dan met geweld, en met geweld den boêl te willen klaaren bij de mcisjens, zou ezelachtig wezen. Hier fchist mij een Laiijnsch Epigramma of Puntdicht te binnen vau büciiananus , die de Pfalmen van david in zulk fchoon Latijn berijmd heeft. Dus luidt het: in Rufiicum. Rnfticus hem cunftos curn congeminaret ad ifihis, Hyberno properans findere ligna loco : Syllaba quid totiesjuvet hem geminata, laborem, Quaerenti uxori, rettulit ille, juvat. Nemps fimul toto contentis corpore nervis In rimam cuneum fortius iéhis agit. Illa meinor veneris media inter gaudia , telum Ut penetrec magis, hem congeminare jubet. Nil opus eft, inquit, nn.nc hoe conamine,, conjux, Findere te lane nolo, forare volo. _ Zal ik het vertaaien? Misfchien zal dc ée'ne of ander? vieze Dame zich ontdichten , zoo als Koningin elisabeth in het voorgaande Nommer, maar evenwel, als zij dan het woordenboek van pitiscus nam, en in een hoek dit Puntdicht zelve beftudeerde, ener eenen zin uithaalde , die er niet in gelegen is, zou ik dit niet op mijn gewetan hebben? en is het dus niet best, dat ik er de vertaling bijvoeg? Dit is na rijpe deliberatie gaaf overgenomen, de Lezer zal er wel mede te vrede zijn: Hem! hem ! riep Jaap gelf aag, te midden van zijn flooven, Terwijl hij bezig was-, wat winterhotit te klooven: , Waarom, vraagt hem zijn wijf, hemt gij, o Jaap, zoo fterk? Zijn antwoord was , dit hem geeft nadruk aan het werk. Dewijl de fpieren zich dus ftijven, onder 't wrjngen, Kan met den ilag de bijl in 't klooven dieper dringen. Zij, onder 't minvermaak, gebiedt den goeden man, Tot aandrang van het werk, te hemmen, wat hij kan» Maar hij: ik leen, o wijf! aan uw bevel geene ooren; Daar is toch onderfcheid in klooven en in booren. Recht zoo jap ik buur! als men deaboêl zal klaaren , moet men zachtjens aan gaan, dan breekt de lijn niet, zeggen de Schippers. Feftina lente, Ipoed u langzaam, is eene. Keizerlijke fpreuk, maar is zij daarom niet waar? Fff 3 Te  •C 406 > Te Atheenen , eene aloude Republiek in Griekenland, was deboêldaamg in de war, de 30 Tyrannen hadden alles m 't wild geholpen, en de magtige 'Republiek vah Lacedemon zat die van Atneenen op den hals; th rast bu lus, en andere braave Patriotten , waagden het, om eene poging te doen, om het Vaderland te redden, en het gelukte hun, de Dwingelanden te verjaagen, maar, hoe zou men nu den boêl best klaaren? De"gemeente was verdeeld, daar vvaren er nog veelen, die de partij der oude Regeèring aankleefden, en alles was uk zijn geheel gerukt. Die van Lacedemon waren flim genoeg , om te loeren , wat er gebeuren mogt, en zelfs ftookten zij er nu en dan onder, zij hadden, zoo als het 'in de wereld gaat, geen,ander oogmerk, dan 0:11 zich zeiven groot te maken, en Atheenen te-vernederen en in de laagte te houden. Hoe zou men het nu klaaren? Sommige heethoofdige Patriotten ademden niets dan wraak, en wilden nu volftrekt revenge haaien van alles, wat zij geleden hadden, toen zij voorheen als ballingen hadden rondgezworve.j, maar wat zou daar van her gevolg geweest zijn? tiirasvbulus zag het dieper in, en wetende, gelijk cicero naderhand eens 2efchreven heeft, dat er geen einde aan vijandfehappen en haat kan komen, indien men de wraak"'den teugel laat, en cttde koeien uit de floot haalt, en tevens overweegende, dat, wanneer de burgers van een klein Gemeenebest met eikanderen haairpluizen, zij zich bloot geven of voor inlandfche Intrigaanttn , die tiaar de heerschappij liaan, terwijl zij, me't zoete woorden, de goede burgerij honig om den mond fmeeren , of voor buitenlanders, die er hun eigen voordeel in bedoelen, om er van te haaien , water van te haaien is, floeg hij eene Amnejlie, een algemeen vergeten en vergeven van al het voorledene, voor, en predikte bij dc vrijheid de broederfchap , en daar door alleen klaarde hij den boêl; de Athenignzen waren wijs genoeg, dat zij hem begrepen, dat zonder deze de boel niet te klaaren was , en allen vereenigden zich, omdat zij ailen burgers waren met- elkanderen. Daar lag de hoop der dwingelanden,in het vioctzand, daar keek al wat Ariuokraat heette, op den neus , als of' men hem een bril hadt opgezet; daar moesten de Lacedemoniérs hunne troepen thuis laten -komen , omdat zij nu langer geen voorwendzel hadden , om zich met de zaken van Atlfeene te bemoeien, de  *€ 4°7 > de rust en vrede vcrzelde de Atheenfche vrijheid , Atheene haalde adem, en de boêl werdt geklaard. Wanneer ik den tegenwoordigen toeitand van Europa zoo befchouw , vraag ik mij zeiven dikwijls af: Hoe zal men den boêl klaaren ï valkenibr. fchreef eens een boeit , getiteld : het verward Europa, maar zou onder dezen titel niet heden een werk kmmen gefchreven worden , dat eenige dikke deelen in Folio zou kunnen beflaan ? Hoe zal men den boêl klaaren? vraagt de eerlijke en braave Franschman , daar hij nu reeds jaaren achter e'én gewerkt, gewroet, hitte, koude, vuur en vlam getart en geleden heeft, om het te klaaren, en nog het einde niet ziet. Hoe zal men den boêl klaaren ? is, gelooi ik, ook eene vraag, die bij den Erigelfchen Staatsdienaar p i t t en zijne vrienden, nu en dan opkomt, daar het vermogen van dat Rijk wordt uitgeput, zonder dat men zijn wit tot hier toe befchoten heeft. Hoe zal men den boêl klaaren ? is het onderwerp der debatten op de Rijksvergadering te Regenshurg. Hoe zal men den boêl klaaren ? was de groote vraag omtrent het ongelukkig Fooien, daar men bijkans.niet meer om denkt, omdat ieder voor zich zoo veel te klaaren heeft. In,Spanje, in Portugal, bij de Zwitzèrs, in Zweden, en Denemarken , in Pruis/en, ik tel de Landen zoo maar op, zoo als zij mij in het hoofd komen, mag men ook wel vragen: hoe zal men den boêl klaaren? InTurkzjen zelve is het ook vol verwarringen; en wat Rusland betreft, wie weet, hoe men daar 'raadpleegt, op welke wijze de boêl best te klaaren? Nu, dat zal de tijd wel leeren. Ondemtsfchen hadden de oude Jooden en hunne Profeeten geen best oog op het Noorden : Uit het Noorden kijkt het kwaad! is als ,een fpreekwoord in hunne klinken , en wij weten ook, dat het barre en guure Noorden zelden veel aangenaam weder oplevert, als de Noordenwind waait, is het doorgaands hreng en doordringend koud. _ Maar, waarom dwaal dc van miin tekst? wat doen wij thans met die vraag van den da^wat weer is het? laat mij blijven bij de vraag • Hoe zal men den boél klaaren? Ë Zal Wie' der Nederlanders beantwoordt mij deze vraarr met toepasfing 0p ons Vaderland ? Of valt hier niets" te klaaren? Is het k Nederland alles richüg i Dat zou ik je verzoeken. En hoe zou het bij mogelijkheid a°les nchtig kunnen zijn, na zulke fchokkV, als wij in  «C 408 > ifa de laatüe 10 of 12 jaaren hebben doorgefiaan ? Daar worden en zijn in onze laatfte verlichte jaaren zoo veele prijsvragen nitgefchreven , door verfcheiden Maatfchappijè'n en Genootfchappen, maar zou het niet als eene gewigtige prijsvaag dienen opgegeven te worden : Hoe zal men den boêl klaaren? Doch, dan moest men, zoo als het mij voorkomt, zich niet vergenoegen, met de bekroonde prijsverhandeling te laten, drukken, zoo als gefchied is met zoo veele verhandelingen, als, bij voorbeeld , in den Oeconomifchen Tak en elders zijn ingeleverd , maar men moest daadlijk aan het werk gaan, om te klaaren. In zulk eene verhandeling zou ook duidlijk moeten aangewezen worden, wat er al onklaar is, en wat er al behoorde geklaard te worden, ook moest er worden gelprokén van alle die manieren van den boêl te klaaren, die men reeds bij de hand heeft genomen , en de reden aangetoond, waarom men er zoo weinig effeéi, van zi;t; en hier moest rond en voor de vuist gelprokén worden, of is het thans niet vrijheid, om te fpreken en te fchrijven , zoo als de waarheid is ? Zou dit, op deze wijze, niet een goed en verdienstelijk werk kunnen worden, ondertusfehen doe ik, wat ik kan, en vraag: Hoe zal men den boêl klaaren l Te L E T D E JST, bij L. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En aló'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a één en een halve huiver wordt uitgegeeven  D E VRAAG-AL. N°. 160. - Hoe komt men aan het einde ? V ijfmaa! 52 is net 260, dat is, het laatfte Nommer van het vijfde Deel, Burger herdingh en Burger w e e g e ! Zoo komt men aan het einde! want, Lezer! ik was tui voornemens, een einde te maken met het publiek te vragen. Waarom? is er dan niet meer overig? valt er niet daaglijks nog wel iet voor, dat opheldering nodig beeft', zoo ten Jandfchapshuize, als in het huis der^emeente, of in grondvergaderingen , wijkvergaderingen , Clubsvergaderingen , Societeitsvergaderingen , Centraalvercaderingen, Hemel! wat al Vergaderingen ! hoe komt fat n aan het eir.de ' Ik ben wat verkpjiidjej, ik geloof, dat het van het verhuizen komt, in de Revolutionaire tij ien van verhuizen en fchoonmaken vat meifligt hier of daar een tochtjen; mijne lieffte wil aan.londs om een,' Doctor zenden. Vaderlief! het duurt zoo, lang! hoe komt men aan het einde? gij hebt immers onder uwe vrienden zoo veel Doctors, raadpleeg die eens, vraag eens: wat u dienstigst zal zijn, om die verkoudheid te verdrijven? Doctors onder mijne vrienden ! Vrouwtjen! weet ge wel, dat elk een Doctor is, zoo als clement marot zeide, tot zelfs de Koning toe, die hem, ua zoo veel anderen, ook al op zijne wijze, raad voor de kiespijn gaf? Wel Vader! dan zou ik ten minden v.at vlier of wat bier en brood of zoo iet gebruiken! Zoo Wijf jen! jij ook al een Doctereslé! en wat moet ik dan door zoo iet verhaan ? Hoor, vrouw ! multi medici regem perdidere.' Al weêr met je Latijn, zeide mijn beste ! Ik verha geen Latijn,; dat weetje! hoe heette de Dominé ook, die het Latijn de taal van de hoer van Babel noemde, omdat hij er namelijk niets van kende? zoo zou ik ook haast "doen. ik zal'het je dan verklaa'ren. Prins eugenius van Savoyen , gij kent hem wel, al was het maar uit de Liedjens, die van hem gedicht zijn; wat doen de volksliedjens niet al nut? Wat heeft, bij voorbeeld, het oude liedjen van Wilhelwus;en niet al verricht? Prins eugenius dan, die dappere Oorloo-s¥' B(«- Ggg held,  < 41° > held , die met marlboroug, of malbroek, is 't zoo niet? tegen de Franfehen vociit, werdt eens ziek te W'eenen. Daür was elk voor zijn leven bekommerd ; alle de Hof- en Lijlhieoici, aile de ArtZen in de Keizerlijke Hofitad, het geheels Collegium Medicum werdt opontboden, om op de jagt te gaan tegen den grooten jager, die met zijnen loodon pijl op het dierbaar léven van den dapperen eugeen mikte. Eindelijk, hetzij de iterkte der natuur, of eenig gelukkig_ toeval zulks deedt, eugeen genas, en werdt weder frisch: nu geloof ik, zeide de Prins, dat ik onsterflijk ben. Zoo veel duizend kogels van de Franfehen, zoo veel duizend kogels van de Turken ben ik ontfnapt, en nu nog het grootfte van alle gevaaren, zulk eene menigte van Doctors; nu leve ik ten minften zoo lang als jan practiseer; ik zou wel zeggen, dat hij met h usalem genoemd heeft, maar ik weet het niet, en mkthusalems leven was toen toch ook al uit de mode. Nu, zeide ik tot mijn ander Ik, dat is de meening van de Latijnfche 1'preuk, multi medici regem perdidere. Van de Doctors val ik op salomo, die vorst hieldt nog al van de pracht, daarom hadt hij zoo veel wijven , hij zal ook waarfchijnlijk veele lijfmedici, Officiers de Santé, gehad hebben, zou dit niet wel de reden zijn, dat er van hem gefchreven ftaat, dat hij oud was, toen hij fterf, en evenwel hadt hij maar groote 50 jaaren bereikt? Zouden de vrouwen en de Doctors er ook wat toe gedaan hebben, om den wijzen man vroeg oud te maken? Of zou men zijn ftudeeren en nachtbraaken de Ichuld moeten'geven? Wat heeft de man niet al gefchreven? Ik lees graag in zijne fchriften, hij kent de ■menfchen vrij wel, hoe hij die heeft leeren kennen? heb ik dikwijls gevraagd Zo hij een burgerman was _ gegeweest, zou ik gisfen, dat hij lid van de eene of andere Sociëteit, of Leesgezelfchap, kon geweest zijn , want bij menfchen leert men best menfchen kennen; maar hij verkeerde altijd ten Hove, en hoe kwam hij daar wel aan die menfehenkennis? Onlangs viel mijne aandacht op deze Spreuk van den wijzen Vorst : „ Veel Vorsten te .gelijk zijn d' ondergang van 't Land; ,, Maar door een wijs en kundig man ,, v, ordt de oude bloei herlield." Ik dacht, zon nat ha n , de Profeet, die zijne opvoe'dino- geregeld heeft iri zijne jeugd, hem ook Grieksch en Latijn hebben laten leeren; en zou hij deze fpreuk e-evonnd hebben uit die van b ed*us * Tlus  ♦C 4" > Plus efi in uno faepe, quant in turba, boni? of uit die van den Oudpocet homerus, den blinden: Ovk a.yxS'ti Trdvx.cigct'iiu,, I15 xagcwcc isu ; Maar, zijne i'preuken, bijzondere zijne Staatkundige lesfen zijn niet altijd zoo duidelijk, dus leze ik in een tloofdiitik van zijnen Prediker, volgends eene nieuwe venaling, waarnemingen, dié tot de Landsregeering behoor en, maar die zoo ingewikkeld zijn, dat ik bijna ge. looi", dat het I'preuken zijn van de' Koningin van Sclicba, die uit haar land kwam, om salomo met raadze-i len te verzoeken. Bij voorbeeld , hoe onverftaanbaar en vreemd zon het luiden , als men ée'ne der volgende fpreuken voor den ingang van een Landfcjiapshuis of Vergaderkamer wilde phatzen ? of als ééne of andere Wijk-, of Clubs-, of Soeieteitsvergadering ze tot eene zinfpreuk wilde nemen? en evenwel zullen het Staatkundige fpreuken zijn! „ Die eenen kuil graaft, valt er ligtlijk zelve in, en die door een muur wil breken, kan ligt van eene ilang geftoken worden." ,. Die fteenen verdraagt, kan er ligt door bezeerd worden, en die hout klieft, kan daar door in gevaar komen." ,, is het ijzer ftomp geworden, zoodat het geen* fnede heeft, men moet het aanzetten en fcherpen, dan doet het dubbele kracht — dus is de wijsheid nuttig, om.iet recht te maken. — Maar,, indien de flange gebeten heeft, voor dat de bezweering gefchied is, zoo kan de welfpreekendfte bezweerer niets uitrichten." „ De redenen van eenen wijzen zijn aangenaam, maar de dwaas bederft zich zeiven door zijne eigen gezegden. — Het begin van zijn gclprck is dwaasheid, en het einde zeer fnoode onzinnigheid. — De dwaas vermenigvuldigt zijne woorden, fchoon de arme mensch niet weet, wat 'er gebeuren zal, en niemand hem kan zeggen, wat 'er in 't vervolg na zijnen dood zal voorvallen. — De arbeid en het wroeten der zotten vermoeit hen ellendig, als zij niet weten, van de levenswijze in de groote Steden." „ Men houdt maaitijden, om lustig te zijn, en de wijn vermaakt het leven, en het geld verantwoord alles." Hond op vraag-al! hoe komt men anders aan jhet einde? Gij hebt gelijk Lezer! lk kom dan na dezen uitflap te rug. Ik was, gelijk ik zeide, voornemens, een einde te maken van vragen, en dit werk mee dit Ggg a vijf-  < 412 > vijfde deel te fluiten; maar hemel! welk een Broom van redenen en bewijzen , en gronden, hadden de bovengemelde Burgers Boekhandeiaaren , om mij te beto»gen,dat dn geheel tegen alle regelen en rechten van den'mensch en burger zou aanlopen, indien men een zoo gewigtig, belangrijk , en voor het welzijn van den mensch en burger hoogstnoodzaaklijk en onontbeerlijk werk, gelijk de vraagal is, met een oneffen getal van vijf deelen wilde fluiten. Het was Conftitutioneel, dat zodanige werken in vier, of in zes , of in acht deelen moesten beitaan. En het baatte niet, wat ik hier tegen inbracht, dat men immers eenen Hollandfchcn Wijsgeer heeft in drie deelen, gefchreven door egbert buys, gelijk ik uit het register van dat werk geleerd had, eene zeldzame inventie voor eenen Schrijver, om zich in het B.egister bekend te maken en zijnen naam tc vereeuwigen ! Wie weet, of' ik het niet eens navolg, als ik er toe befluit, om een register te geven van de zotheden, die in den vr a a g- ax zijn voorgekomen, ten einde dan met mijnen Lezer nader kennis te maken? lk zeg, het baatte niet, wat ik ook inbracht; ik zeide, hoe de vraag-al reeds in zijne lente te Utrecht voor te geleerd was gekeurd, waaröjn men hem in dien tijd op die Hogefchool niet hadt willen dulden, dewijl hij Arabisch hadt gefproken; hoe men in Amfierdam, Item met andere allen, praatal, moei-al, hadt gelijk geheld, en verboden; hoe men hem te Leyden eens eene vermaning hadt gegeven , alles was oinfonst! Het eigenbelang hadt eindelijk ook zijnen invloed, en waar heeft dat zijnen invloed niet? Mijne goede Boekverkopers hadden reeds papier opgedaan voor het volgende deel; en wie zon die fchade dragen? Enfin Lezer, Hoe komt men aan het einde? Daar zal nog een nieuw Deel op hapel moeten, indien gij Hechts geduld om te lezen, en ik lust om te vragen heb. Want dewijl het nu Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap is, zal immers niemand in zijn hoofd krijgen , om den vraag-al als te geleerd te bekritizeeren, of weg te jaagen? Alleen, ik zie wei, dat de tijden toch in alles niet verbeterd zijn; ten minsten, menigmaal vraag ik: waar zijn mijr.e geachte Correspondenten? Blijven zij allen t' huis? Zijn zij allen aan het werk? En', geëerde Lezer! dewijl e'e'n man maar e'e'nen weg gaat, 'en ik er geen klerk op kan nahouden, zoo ziet gij de reden, waarom de vr aag-al in de laatlte weeken een weinig traag is geweest, en juist niet op zijn tijd verlcheeneis is. Doen, met het nieuwe Deel zat er misfchien  ♦d 413 > fciiien nieuwe moed komen, en dus zal de vraag-al u een weeklijksch bezoek, ouder gewoonte, kunnen geven, om aan het einde te komen. Ja, dit was juist de vraag: hoe komt men aan het einde?- Dus voorgetteld is zij nog al ligt te beantwoorden ; daar een begin is, is ook een einde, zegt padlus willemsen; dus- daar zal wel een eind aan karnen; maar zou de mening niet zijn, hoe komt men aan e 'èn goed einde ? Daar zit de knoop • Menige losie Franschman , of zwartgallige Engelschman weet wel een middel, om er een eind aan te maken , met een koppel piitolen, of het water van de' Seine of den Theems, of op eene andere manier; maar is dat een goed einde 'f ls men daar wel zeker van ? en als dat ééns mis was, hoe zou men het herdoen ? En hoe weinig reden was er dikwijls voor, om zoo zot te- wezen, en een lijdende web.thee te fpeelen ? Zot? noemje dat zot, vraag-al? Wij merken het wei, git zijt niet Sentimenteel. Met uw permisfie^ lieve meisjens! ik hottde niet veel van ernftig gekfeheeren , vatje , en dus noem ik ieder een zot, die, uit puure fentimenteeie beginzelen, zichzelven den hals zou gaan breken. Kijk, er is wel wat anders in de wereld te doen. Zie maar ééns rond, wat er zich al op den aardbodem onder de zon voordoet , en vraagt dan ééns met mij : hoe komt er nog een eind aan ? De Oosterling, wiens geduld zoo roemrijk bekend is, hadt wel wat meer uit te itaan, dan een fentimenteel minnaar ooit uitgei'taan heeft, hij vraagde ook wel ééns, hoe komt er nog een eind. aan ? maar dan bedacht hij weder' : Een eind zal er wel aan komen , als ik nog maar wat geduld heb; maar, hoe komt er een goed eind aan? Dus fpreekt hij ergens: 1, Zoodat mijn wensch den hrop bijna verkiezen zou, „ Den dood veel liever, dan als een gtraamt' televen. „ Doch, neen! ik Jeef toch niet voor eeuwig eindeloos." Mij dunkt, ik mag derhalven aan .elk mensch de vraag wel aanprijzen : Hoe komt er een goed eind aan ? Het einde goed, is alles goed zegt het fpreekwoord, eu is het zoo niet? Welk zeeman klaagt over de uitgeiiane gevaat en, als hij dc behoude haven bereikt heeft? Hoe komt er ce» einde aan ? is eene vraag, die menigmaal gedaan kan worden , en in veele gevallen. Ceoesus hadt zoo veel geld en zoo veel goed, dat zijn naam langen tijd in gebruik is gebleven, om eenen lchatrijken man aan te duiden. Wie weet, of hij niet Ggg 3 wel  wel eens gedacht heeft, hoe zou er een eind aan komen? of dacht menige rijkaart «iet zoo? En wat vertelde sol on hem? Dat hij met al zijn goed zich niet gelukkig kon rekenen, "oor hij een goed einde hadt. En kwamen solons woorden niet net zoo uit? Croesus werdt een gevangen man, c roe sus werdt van al zijne rijkdommen beroofd, croesus werdt tot den brandllapel veroordeeld; cn nu dacht hij aan ïolon; reeds tot den brandllapel geleid wordende, riep hij ! o solon! solos! En dit behield zijn leven. Men viaagde hem naar de betekenis van dien uitroep , *n die gegevan hebbende, begreep men , heden dij,, morgen mij! en men fchonk hem het leven. Hoe komt er een eind aan ? Zou menig een vragen, maar als men alles wist, ^zou men misfchien van baterij veranderen , en vraagen : Hoe, kan het nog zoo lang duuren! Hoe houdt het nog zoo lang ! lk zou hier uit de, oude gefchiedenisfen voorbeelden kunnen aanvoeren , van bloeijende koopfteden , en rijke gemnenebesten, bij voorbeeld, Tyrus, daar men zoo rijk was, dat men zilveren ankers in plaats van ijzeren op de fchepen voerde: van Jerujalem, daar het zilver in de dagen van salomo in geen tel was, men deedt het niet minder dan met goud. Men zou gevraagd hebben : hoe komt er een einde aan! En dat welzoo fchielijk, zoodat reeds sa lomons Zoon, rehabeüm, koperen fchiiden moest laten maken, in plaats van de gouden van zijnen vader, om er zijne lijiwachten mede te laten pronken. Maar, als men de, omliandigheden nagaat, moet men bijna vragen: hoe hieldt men het zoo lang uit? De rijke koopftad Tyrus werdt door nïbukadne zar detien jaaren lang belegerd, en eindelijk ingenomen, en naderhand het nieuwe Tyrus door alexander den grooten geplunderd; en wat Jerujalem betreft; salomo hadt reeds zwaare lasten van de burgers geheven, rehabeüm beloofde niet veel beters, op den raad van zijne jonge raadslieden, die zekerlijk gedacht zullen hebben: Hoe komt er een einde aen'i "Vervolgends onftonden er inwendige verdeeldheden cn burgertwisten , die ook /wat weg fleepen; en eindelijk kwam sisak, Koning van Egypte, en plunderde ook zijn best, en vraagt men dan nog, als inlandfche verdeeldheden een land uitputten, zwaare belastingen het uitmergelen, en vreemden het berooven , vraagt men dan nog : Hoe komt er een einde aan! waarom niet liever: Hoe houdt men het zoo lang! Als  < 4i5 > Als men eens vraagt: Hoe is er een eind aan gekomen? te weten aan matige Republieken en Staaten , die weleer zoo beroemd waren in de Jaarboeken der wereld, en daar men thans geen overblijfzelen meer van heelt, en als men die vraag doet, om zier aan de voorbeelden van anderen tefpicgelen, wat zal, meent gij, het antwoord wezen' Daar zijn de Joodfche , de Gneklche, het Karthaagiche, en Romeinlche gemeenebesten , om ons flechts bij dezen te bepaalen. Hoe kwam er een einde aan ? Zeker bij allen genoegzaam op dezelfde wijze. Het volk werd rijk en vermogend deor voorfpoed , dit baarde weelde, weelde Bracht heerschzucht en eigenbelang voort , dezen teelden factiën en verdeeldheden ; de ijver ,' de werkzaamheid, de waare veerkracht des volks werden neergedrukt of verlamd; meli wantrouwde zijne eigene krachten, en floot alliantiën met vreemde Mogendheden, nam vreemde huurbenden in dienst en foldij, verteerde zich inwendig, eindelijk kwam er een ichok van buiten, en zoo, kwam er een einde aan. Dit overkwam den jooden, die door tweefpalt zichzelven verteerden, op hunne Alliantie met de Romeinen fteunden , eindelijk met de Romeinen overhoop raakten, en zelfs' nog bij de laatfte belegering van Jerufaltm, inwendig ' verdeeld bleeven , terwijl de zoogenoemde Zeloten of heethoofden binnen de Stad alles in de war hielpen. Was het Wonder, dat er een einde aan zodanige Republiek kwam. . De Gr'iekfche Gemeenebesten vermelden insgelijks zichzelven door binnenlandfche oorlogen, riepen vervolgends r i l i p s Koning van Macedonien te hulp , verkozen hem tot fcheidsman van hunne gefchillen, en _ werden zijne onderdanen. _ .... 1 Karthago, het magtige Karthago, hadt twee partijen in zijnen Raad en onder zijne burgers. Dezer woelino-en onder eikanderen deeden dat Gemeenebest het onderfpit delven in zijne kibbelingen met de Romeinen over het gebied der wereld; en de vreemde huurbenden , die de ftaat in dienst nam , brachten denzelven tot zijnen ondergang, zoodat de Romeinen eindelijk)het' gevoelen en voorftel van "Kato volbrachten, en Karthago verdelgden. Weelde, dartelheid , eerzucht, brachten in Rome burger-oorlogen , de driemannen , de Caefars voort; in vervolg van tijd ftreeden deze Ceefars met de benden der Barbaarfche volken Gothen, Hunnen , Wandaalen enz. en door deze Barbaarfche volken werdt eindelijk een einde gemaakt van het Romeinfche Keizerrijk. En  < 4i6 > - vP,^ fbij/lle" W3SJdit de alSemeene oorzaak van het verderf, dat men den Godsdienst, dat men de derden, door welken de voorvaders den ftaat gegrond hadden verliet ën zonder Godsdienst, zonde zeden zonder beginzelen deedt, elk zoo, é„ wat hijgoed ^s h'eteiflaehtor'en ^ °^bleve„ vadef anders het flachtofter van intngnes, van dolzinnigheid, en alles bezweek onder een uicheemsch geweld dat het eerst het best den fiaat aantasten wilde. ' Menigwerf zijn er zodanige verwarringen in d- wP red geweest, dat men moest vragen: Hoehmt men aan het einde? bijvoorbeeld, in het begin van de voorbande eeuw, toen de dertigjaarige oorlog geheel' EuroL in de war hadt gebrachtf ei evenwel is er een eind! aan gekomen; welnu, mag men dit niet toepasten op de tegenwoordige verwarringen? Wij zitten in hetfchuitien en vaaren mede. Als men kon, ja, men zou ei■ ft uitlopen, wanneer het huishouden verward is, inalfr waar dan na toe? ' Boe komt men aan het einde ? Kan dikwijls bevraagd worden, als er deliberatiën op dehbcratiën wordfn aangelegd, zoo als bij de Romeinen, toen de KarthagersSagunten belegerd hadden. De Romeinen delibereerden u,t en daarna, en hoe kwam men aan het einde? Sagunte was inttisfchen ingenomen, en verwoest Maar moet men er dan de Franfche (lag over lJZ en zich overhaasten? Bijzonder in gevallen, daar dfburger toch hunne bedenkingen vrij hebben, en dienden te*é! ven ? Immers, als men een overhaast beluik genomen hééft, kan men dafl met y berouw hebben?b d • dingen hebben immers geen keer. Sat cito, p fat bene Ras genoeg , zo maar wel genoeg! Hangt" hier niet" veel af van het onderwerp, waar over gehandeld wordt? Doch zoo voortpraatende en vragende, zie ik dat uan/et"^nd£LVa? mi> blaadjen gekomen ben het welk dit vijfde Deel moest fluiten, en ik bid u, daar men zoo zoetvoeng ten einde komt, dan wil men no? vragen: Hoe komt men aan het einde? zoo is het m niet anders! EINDE VAN HET VIJFDE DEEL. Te L E T D E N, bij L. H E R D f N o H. Te AMSTERDAM, bij J- W E E G E , En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a één en een halve Huiver wordt uit^egeeven