D E VR.AAG-AL, N°. 261: Moet dat zoo naa zee? M oei dat zoo naa zee? vrMgde ik natuurlijk mij zeiven, toen ik met het tegenwoordig Nommer nu weder een begin wilde maken van een nieuw Deel van dezen vrug-al. Tot liet uitrusten van een boek , en het uitrusten van een fchip of vloot, wordt nog al zod wat verëischt, en het édn en ander heeft vrij wat overeenkomst met elkander. Wanneer een bijzonder perfoon de zee wil gaan bevaaren , voornaamlijk, als de reize wat verder gaat dan de Breeveertien of Dogzersbank , moet hij zich van reis^ voorraad voorzien; daarvan ontbloot zijnde, is de >raig natuurlijk: Moei dat zoo naa ze:? gelijk ik wel eeni heb gehoord, hoe ellendig menig zeeman en braaf matroos naa zee moest, die van een Ceelverkoper, in dé wandeling JZi'clverkoper, was uitgerust, met een List oude vodden en wat'keizelfleentjeiis , in plaats van kleêren , en plunje, en ververfchin^. 1 k ipreek daar van JZielvrrkopers, houdt men dat foort van lieden nog aan in deze dagen van vrijheid en gelijkheid? een aartige naam, JSidverkopers! Mer, leest van zulke lieden al in oude boeken , ja in den Bijbel; alwaar, volgends de gewoone vertaling , in de Openbaring van joaNNES gelezen wordt van een verkopen van zielen van menfehen. De betekenis, in welke cieze naam irl Amlterdarii bekend is, zal evenwel daar geene piaatS kunnen hebben, men voer immers toen niet naa Üostin!fti dsei; A Öiënj  dien, ten minsten niet naa de West, want de nieuwe wereld was toen nog onbekend. Hoe of die koopmanfchap met zielen in de wereld is gekomen ? En of die nog gedreven wordt? Het eerile verëischt, dunkt mij, eenen letterkundigen arbeider , het laatfte eenen menschkundigen onderzoeker. Ik geloof, dat men, helaas! nog genoeg Zielverkopcrs heeft, die de arme zielen met geld en goede woorden kopen en verkopen, en leeveren daar bij. Elk wachte zich voor fchade! Maar de zielverkopers daar gelaten, want men zegt, dat zij er nodig zijn, omdat men anders geen volk zou kunnen bij een krijgen, om' de fchepen te bemannen. Moet dut zo» naa zee / kan men ook vragen van een fchip of vloot, die niet van alle noodwendigheden voor de reize, of als het ten oorlog zal zijn, tot haar oogmerk voorzien is Het is toch zeldzaam in de wereld , dat de omllandi^heden zoo veel veranderingen maaken; daar is wel ééns gevraagd: waarom is de vloot niet naa zee, bij voorbeeld, naa Br est, gegaan ? Maar kunnen 'er ook geena omllandigheden wezen, dat men gevraagd heeft of vragen kan: moet dat zoo naa zee? Bij voorbeeld, wanneer eene vloot niet uit fchepen van behoor' lijke grootte beftaat; wanneer de fchepen ten aanzien van ?eil en treil niet in den besten ltaat zijn; of niet naar eisch geproviandeerd ; of flecht bemand , of dat de manfchap niet wel gezind is; zon in alle foortgelijke gevallen de vraag niet te pas komen : Moet dat zoo naa zee? Wij hebben ten tijde van onze voorouders grooter zeehelden gehad, trompen en de ruiters, die veel hebben uitgevoerd , maar die ook wel eens gevraagd hebben: Moet dat zoo naa zee ? De oude m a rten harpbrtsz. tromp verklaarde eens, aan de gemagugden der Staaten , in 1653. toen wij in den oorlog waren met de Engelfche Republiek, onder c r o mw kl, nadat de Engel/eken hunnen Koning kar el I. het hoofd hadden aigefiagen, niet door de guillottine, dat werktuig was toen nog onder de onbekende rariteiten , maar met cie^ijl, volgends het Engelsch costu'mier , toen zij onder den overheerfcher ciomwH ee^e vrije R<.publiek uitmaakten, en vertoonden, totdat zij-weinig jaaten daar na berouw kregen, en karel 11., Zoon van den onthoofden karel [. terug riepen, en op den troon herltelden; in dien gemeiden oorlog dan mei c r o m w e l verklaarde t r o m p en met hem meer eerlijke zee- opperhoofden, „dat zij zonder een goed getal „ groc-  < 3 > P, groote en1 bezeilde fchepen, het land niet naar be,', hooren konden dienen." üe ruiter., die toen Kommandeur was, zeide rond uit: „ dat hij niet van „ mening was weêr in zee te gaan , ten zij dat de vloot „ met meer en beter fchepen, dan dus lang gebruikt „ werden, wierdt verfterkt." Men hoorde ook , zegt brand, den Vice-Admiraal de wit in de vergadering der Heeren Staaten zeggen: ,, Wat helpt het, „ dat ik zwijg? Ik mag en moet het zeggen, de En„ gelfchen zijn nu meester van ons, en dien volgends „ van de zee." Alle deze ltiidjens mogen wel genoemd worden, zij waren rechte zeerobben, maar, gelijk wij zien, zij begrepen met dat alles, dat er meer toe hoorde, zou men, met eenig vertrouwen naa zee gaan, en vraagden daarom : Moet dat zoo naa zee i In eenen anderen oorlog, tegen de Fran/chen, werdt er een linaldeel van achttien fchepen, zes Snaauwen, vier Branders , en twee Behoeftfehepen gereed gemaakt na de Middellandfche zee tor hulp der Spaan!'chen , waar over het bevel aan den*Admiraal de ruiter werdt opgedragen. Wie onzer, die er niet veel verftand mislchien" van hebben, zou niet denken, dat dit al een vrij aanzienlijke magt was ? Achttien Oorlog-» fchepen en zes Fregatten! Ik heb wel ééns getwijfeld, of tromp en de ruiter wel die groo:e mannen waren ? Ten minsten, of zij wel handwater hadden b'j de Melden van onzen tijd? Wat dan? Wat dan? wel hoort eens, wat brand fclirijft, en oordeelt , of de ruiter ook vraagde: Moet dat zoo naa zee? ,j> De Heer de ruiter, de lijst van deze toerusting ziende , oordeelde, dat men de vloot met meer en zwaarer fchepen behoorde te vergroo- • ten , om tegen • de Franfchen te kunnen beftaan. — Doch, de genen, die het meeste bewind van zaken Wadden , zegt vader brand, (en dezen zullen het toch wel geweten hebben , want de beste fluurlui ftaan immers aan land? En wie zou twijfelen, of de genen, die het bewind van zeezaken hebben, zullen het ook wel het best weten?) wel nu, die het meeste bewind van zaken hadden, verftonden, (en daarmede was het immers uit en afgedaan?) dut de vloot iterk genoeg zou zijn , het zij dan , om de kosten .te fpaaren , (oeconomisch! maar was het dan nog niet zuiniger», als men maar geheel thuis bleef, en van den tog.aïzag?) of omdat ze tekleenen gevoelen van de Sraufóte A a zee-  *C 4 > zeemagt hadden. Zeker Heer van een Kollegie terAdmiraliteit, met den Heer de ruiter, hier over in gefprek geraakt, en hoorende , dat hij zich bezwaard vonclt met zoo kleene magt naa Sicilië te gaan, zeide tegen hem: Jk denk niet, mijn Heer, dat gij nvt in uw oude dagen begint bevreesd te worden, en den moed te laten vallen. Waarop hij dit gedenkwaardig antwoord gaf: Neen, ik begin den moed niet te laten •Vallen. Ik heb mijn leven veil voor den Staat: maarik ben verwonderd, en het is mij leed, dat de Heiren de vlag Van den Staat zoo veil hebben en waagen. Als hëm eenige Hëérèn verzóchten, dat hij, niettegenliaande zijne inzienten ten tcgcndcele , evenwel t' zee Zou gaan, was zijn antwoord: De lieer en hebben mij^ niet te wrzeeken , maar te gebieden, en al werdt mij bevolen, 's Lands vlag op een enkel ft hip te voeren, ji zou daar meê t' zee gaan, en daar de Heeren Staaten hunne vlag betrouwen, zal ik mijn leven waagen.' Dat moest derhaiyen zoo naa zee toe'. En welk \vas het gevolg? De braave ub ruiter keuvelde pp dien logt, en na zijn dood bejegende onze vloot pen vrij nijpende ramp, die het laud vericheiden fchepen kostte. 'Dat' komt er van, als de vraag niet behoorlijk in acht wordt genomen: 'moet dat zoo naa zee toef Wanneer, naamlijk., ervaren zeelieden deze Vraag dom ; en is het in zulke gevallen niet voorzichtig, dat die genen , die in bewind zijn, zoodanige vraag wat naa&wkeiirjg in overweging nemen ? ? Deze'vraag: moet het zoo naa zee? heb ik verlclieiiden'makm van mijn leven gedaan , doch meest in eenen, phëigénlijken zin. Te. weten, toegepast op ondernemingen, 'die men ten uitvoer wilde brengen, en op. Jar.ds of Stadszaken, die, zonder behoorlijk overleg, pf verliaudig beleid, te hand werden gefiagen ; ik had pp de/e' wijze de vr'aa^ geleerd van de ouden, die doorgaands gewoon waren, nog een eindjen verder te zien,'dan hun- neus lang was? ' AU ik, bij voorbeeld eenen Student Proponent zag worden , die naatuv zijn Hellenbroekjen■ verhond, eii piet in ltaat was, om zes regels bonfens aan elkander }e nellen, en evenwel het waagde, om r.a een Predi.ii'ts plaats te liaan, daar' twee zo niet driemaal ',s weeks gepredikt moeit worden, vraagde ik wel: Jltioet. dat, zoo, naa zee? " Ais " een ' paar 'een huwelijk aanging , zonder mid-  < 5 > delen of uitzichten van beftaan te hebben, vraagde ik: moet dat zo» naa zee toe i Maar, ik wil liefst bij de ouden blijven. Als de ouden opmerkten, dat het Landsbeftuur ia handen viel vaa jonge en onërvaaren lieden, en dat 'er of gebrek was aan kundige en ervaaren mannen, of dat dezen voorbij werden gegaau, vraagden iXy.moet dat zoo naa Zeelzw voorfpelden overliet Schip van Staat weinig of geen goeds. De ouden, naamlijk, h'elden'er veel van, om in den ouderdom wijsheid , en bij hoogbejaarden verftai d te onderftellen. „ Als gij uitheemlche voorbeelden , zegt cicero, wilt lezen -of hooren, dan zult gij bevinden , dat de grootlte Gemeenebesten door Jongelingen in de war geholpen, maar door Grijsaarts ftaande gehott-* den en herlleld zijn geworden ". fVrfo , qui vejiram rempubiicam fantam amijijlis tam cito ? 'Zeg e'éns, hoe 't is gekomen, Dat uw Gemeenebest, zoo ras, Een einde heeft genomen, Daar het zoo groot en magtig was ? Dus wordt 'er gevraagd ineen Toneelfpel van n^eytu s , en er wordt onder anderen geantwoord: Provcniebant oratores novi Jlulti adalescentuli. Daar deeden zich veel jonge zotjens voor, Heel vlugge redenaren , Maar in riet Landsbeftuur en zaken niet ervaaren," Dus verre c i c e e o : De Dichter horatius heeft in zijn Eerfte Boek , den veertienden zang , deze vraag uitgebreid: moet het zoo naa Zee.i met betrekking tot zijn Vaderland, het welk hij voorzag, dat zich in verwarringen en verdeeldheden en oorlogen wilde inwikkelen , en dus in eene holle zee wilde heken, en hetwelk horatius meende te kennen, als omerzien van alles, hetwelk het in flaat zou hebben kunnen ftellen , om zoodanigen fchok te wederftaan. Ik heb dien Lierzang op zekeren tijd eens overgenomen en nagevolgd , en waarom zou ik deze mijne navolging hier niet plaatzen, bij gelegenheid der TOag: Moet het zoo naa zee ï A 5 aan  < 6 > AAN HET VAPERLAND, Tart gij dus roek'loos dan de baaren, Zoo vaak gefchokt op zee ? Vrees, Neêrlands Hulk! de zeegevaaren / Blijf op een veil'ge ree. Hoor 't kraaken ééns van mast en ftengen, Uw romp is deerlijk lek: Gij hebt, om U door zee te brengen, Bevatren volk gebrek. Geen kiel kan, zonder ankers, touwen, En roer, op losfen voet, Een' opgeruide zee bebouwen, Daar ltorm en onweer woedt, Geen heele zeikn, geene Goden, Hebt gij, die u weleer, In 't huilend onweer bijftand boden, Geen toevlugt hebt gij meer. Uw kiel, e'én van de rijzige eiken Uit 't trotsch Ilercyniscli woud, Toont hier en daar wel grootfehe blijken Van vast en edel hout; Maar wat baat op zijn i'tain te* roemen ? Geen wakker zeeman waagt Het lijf aan fieraad , tooi, of bloemen, Die 't ranke vaartuig draagt. O Hulk! die mij dan vreugd kondt wekken s Dan kommer, dan verdriet! Wilt, wilt gij niet ten fpeelpop ilrekken Der winden, waag u niet, O Hulk! mijn zorg, mijn zielsbegeeren: Waag u toch niet op zee! Laat U geen' dwaaze drift beheeren! Blijf op een veil'ge reê. Wel nu, Mevrouw, of Bürgeresfe? wat zegje, wat beliefje van zulk een Diclitftuk ? Kan hij, eene en andere kleinigheden uitgezonderd, niet vrij wel door den beugel? dat eiken Bij voorb. op blijken, een ei op een y rijmt, moet gij zoo naauw niet nemen, want ik heb weinig Muzikaal gehoor; evenwel verzoek ik, dat gij niet te voorbarig zijt, en mij befchuldigt, als of ik Midas-ooren had/ Heden, vraag-al! daar zal ik mij wel voor wachten, ik heb een neus, man! hoe ligt zoudt gij mij in uw Blaadjen zetten, zoo als gij !",ve wederhelft  < 7 > én kleinzoontje» zoo dikwijls doet. — Mevrouw gelieve zich niette ontrusten over haaren ootmoediger; Dienaar, wanneer ik in'mijne onnozelheid vraag: Moet dat zon naa zee? onderttislchen verheug ik mij, dat Mevrouw een neus heeft, de Hemel doe ze u levenslang behos. den, want, de neus kwijt is het lieve bakkesjen gefchonden. Wat is het jammer , dat de menfchen geen hondenneus hebben , niet waar Mevrouw? zie de vraag-al als boven. Moet dat zoo naa zee? vraagde ik, dezer dagen, toen mij van mijnen Uitgever een brief ter hand gefield werdt, getekend job gbdüidig, Vaalst bij Aken 17 MeJJidor Bmtav. Vrpt. A. i. welke Brief de vraao- behelst: zijn tegenwoordig zeer vetle menfchen niet te befpotten en te beklaagen ? en eindigt met dit tweeregelig ftekelig rijm: Wie distelen en doornen zaait, Zich kwetst aan '/ onkruid dat hij maait. Deze job geduldig, mij onbekend, zedert de Arabilche job dezer wereld overleden is, komt mij voor, een lid van de eene of andere Club of Sociëteit van onze dagen te wezen, die zoo maar met de deur in het huis wil vallen , en daaröm geloot ik, dat Vaalst bij Aken een verdichte naam is , mislchien moet het zijn, Loenen aan de Vecht, of de Overtoom bij Amjlerdam, hoe het zij, waarom zouden tegenwoordig veele menfchen te belpotten of te beklaagen zijn, meer dan in voorige tijden ? Ik bemoei mij niet met het tegenwoordige , dan dat ik alleen tegenwoordig mijn vhaag-al fchrijf en vraag: Moet dat zoo naa Zee? job zelve, waot ik wil niempnd noemen, heeft immers holberg's Staatkundige Tinnegieter gelezen: dus weet hij dan ook, dat die komedie niet iec nieuws is ? Hij zal ook wel de Gefchiedenis van d i. m ocritus in Abdera gelezen hebben , en waaróm fpreekt hij dan van het tegenwoordige ? Moet dat zoo naa zee? Is het niet befpottelijk, vraagt hij, dat een-AÉkoN zich als een' Mos es opwerpt? is het niet beklaaglijk: als een Daggelder Lid van een finantie - wezen tracht te worden? en dat iemand, die geen a voor b kent, den post van Openbaar Redenaar wil waarnemen? Hij zegt;  < 8 > Je trbioisfcavoir tout, quand j'etois jeune eneore $ jf prefent plus je fcai, plus je voi, que fignore. Tk zou haast vragen, of job geduldig ook geern in deze dagen, waar in zoo veele Ambten en Ambtjens te begeven zijn, en er nog meer te kort komen, wegens het ijslijk aantal van Candidaten, voor zich een Ambtjen zou hebben, dewijl hij zich zoo verdiend zoekt te maken bij het Vaderland i Doch in alle zulke gevallen zou hij bij mij zeer verkeerd geaddresfeerd zijn, en zich ter plaarze dienen te vervoegen, daar men Ambten en Ambtjens begeeft. Evenwel Broeder job! het kan zijn', dat mijne vraag ongegrond is, en dat gij alleen de gelegenheid afwacht, wel nu, vriend! het is mij wel. Met dit alles ben ik zeker, dat gij met mijne vraag, als broeder, inftemt: Moet het zoo naa zee? Te L E X D E N, tij ï,. HERDINGHj Te AMSTERDAM, hij J. W E E O E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve iWeeUijks a één en een halve ftuiver wordt iiitgegeeveé'j  D E V R A A G - A L. N°. 252. Hoe kom ik aan een ambtjeni IVlen heeft onlangs in 't openbaar redeneringen gehouden over de vragen van den dag,- bijvoorbeeld: Wat weêr is het ? Hoe laat is het ? Is er ook iet nieuws ? enz. maar zo er ééne vraag van den dag is, zou Jiet dan in de tegenwoordige dagen niet zijn : Hoe kom ik aam een ambtjev ? Onlangs ltond ik onder de gemeente op de Tribune , terwijl de Municip'aliceit haare zitting hieldt met opene deuren, en ik zag en hoorde een ftapeltjen adresfen van vrije Burgers , alle ijverige Patriotten, en voorfia^ders van de vrijheid en gelijkheid , van niet minder dan tusfehen de 40 en 50. fluks , welke" allen om één of ander ambtjen verzochten, en dus allen vraagden: Hoe kom ik aan een ambtjen? Op mijne vraag, of men alle deze adresfen ook zedert de omwenteling hadc opgezouten, om ze nu in ééns af te doen? vernam ik, tot vernieuwing van mijne bevreemding, dat er geene "eiuing der Municipaliteit voorbijging , of er was foortgelijk itapeltjen van denzeliden inhoud, door den Secretaris te lezen. Ik, die een eenvouwige ziel ben, gelijk mijne Lezers mij daar voor wel kennen zullen , vraagde zoo in mijne eenvouwigheid voort: Of er in die Stad ook een Fabriek van Ambten en bedieningen was? nadien ik begreep , dat het anders een waare lastpost zóu uitmaken voor de genen , wien het begeven der ambten toekwam , om aan alle deze verzoekers genoegen te VI. DB EL. B "ge-  < io > geven , en dat zij , om alle die monden te floppen, al een aanzienlijke, groote Brijpot van node zouden u li1' ■ °P deze vraa° ontviniï ik echter de nodige opheldering; van- eenen Burger, die naast mij ftondt, en mij beduidde, dat er eerlang eene algemeene remotie ftondt plaats te hebben van alle ambtenaren, die in gevoeens verichillen van de tegenwoordig aangekomen denkwijze , en dus zal er een aantal van ambten en bedieningen openkomen, waar over gevolglijk gedisponeerd zal kunnen worden. r T'huis gekomen f;ak ik mijn pijp op, en ging aan mijne taiel zitten, met pen en papier en eenen inktkoker verzien, en alzooikeen Nommer voor den vraag-al moest gereed maken, indien ik mijne Lezers niet wilde te leur ftellen, dacht ik in de vraag: Hoe kom ik aan een Ambtjen? ftoffe genoeg te zullen vinden, om een Nommer te vullen, en het publiek eenige vragen voor. te houden, welke tot die vraag betrekking kunnen hebben , en mislchien nog al van eenig gewigt kunnen zijn. Hoe kom ik aan een Amb/j'eii ? Waarom , vraagde ik mij zeiven in de eerfte plaats at', zijn de menfchen toch zoo gretig op een ambtjen? Ik deed mij zeiven deze vraag in den tegenwoordigen tijd, want van het geen voor dezen plaats hadt, kan men immers kwalijk befiuïten tot het tegenswoordige, nu alles op de vrijheid, gelijkheid, en broederfchap neerkomt? Voor dezen waren alle ambtjens i'meerig, gelijk de Koster zeide, toen hij de kaarsfen naa zien. haalde , zij waren zoo veele middelen van bei'taan, met welke de Edel Groot Achtbare Heer Burgemeester den getrouwen dienst van z\)'~ nen fchoenpoetzer, of de onderdanige buigingen van Mevrouws Kamenier nu en dan beloonde , in die dagen kreeg jan van westfaalen een bierbeumken van van den Hefr Burgemei-ster en een gebruukt maagde. ken toe. Wel te vernaan, dat hier alleen gelproken wordt van kleine burger - ambtjens en bedieningen , want, aanzienlijke ambten en -de vetfte bedieningen waren voor Pater en Mater, en niet voor het geheele Convent, dat is, die het naast bij het vuur zat, warmde zich het eerst. Dit alles was mij niet onbekend, het hadt plaats in alle voorgaande eeuwen, en bij alle volken. Maar thans, dacht ik, is alles vernieuwd en op een gereg.el.1en voet gebracht. Thans zijn. alle ambten en bedieningen aan te merken als lastposten, dienllen, die men aan de Maatfchappij bewijst, en waarvoor B i men  •C n > men seene beloning kan verwachten, maar op zijn bes»: flechts eene redelijke vergoeding van zijn verzuim, daarenboven zijn alle Burgers thans overtuigd, dat hét één der gebreken is van eene Maatlchappi,, wanneer er veel bedieningen en ambten zijn, dewijl dezelven zoo veele lasten zijn voor de andere burgers,, die duf veele lediglopers moeten onderhouden en voeden, en allen weten , dat een menigte ambten kunnen gemist, en derzelver getal zeer aanmerklijk kan gedund en verminderd worden. Ik bevreemdde mij derhalven over het verfchijnzel van dien ftapel adresfen, met de vraag: Hoe kom ik aan een ambtjen? a ■ Aan den anderen kant verheugde ik mij zelven, dat er zoo veele vrijheidsvrienden zijn onder alle ranjren en klaslén van Burgers, te weten, alle de adresfen hadden tot Motiven, en redenen van aandrang, de vrijheidlievende gevoelens der oplielleren , zij kwamen allen in de hoofdzaak overéén, met den inhoud van het requestjen van jan pront, zoo als het, opgeld door zijne vrouw , door hem is medegedeeld m eenen Brief aan eenen Menfchenvnend, luidende gemelde Requestjen als volgt: „De Snijërs baas, jan pront verzoekt van y „ Municipalen! dat gij hem een ambt wilt geven — „ Want om zijn ijveren als Patriot , heeft hij nu „ niet meer , waarvan hij kan leeven — i - , En zo gij niet fchielijk hem een goed ambt zult „ gelieven te geven , Vertrekt jan pront met wijf en kinderen tut " ,, armoede naa het andere leven. Op dit Requestjen verwacht jan pront eerlang een goed ambt, te weteu, zo hij maar wel geaddresfeerd is. Ik weet niet, hoe veel geloof ik aan de echtheid van dit Reqeustjen van jan pront geven moet, de naam is mij zeldzaam, evenwel er zijn meer zeldzame naamen, biizonder op Requesten , zoo heb ik er voor eemgen tijd één hooren lezen, ook om een ambtjen, hetwelk dus eindigde Keil en Broederfchap Op de Paradijsgragt om den hoek, IOOST ZWART. B 2 IK  < 1% > Ik wil maar zeggen, dat ik mij verheugde, dat er zoo veel Patrio ten bleeken te zijn, welke allen deze of fene henaendaaden verricht, of onheilen en verdrukingen met onbezweken moed getard en verdrao-en hebben , zoodat ik denk, indien Prins FREDRiic^van Osnabrug zal willen ondernemen, om zich en zijn huis te herltellen , hij van eene flechte reize zal moeten komen , indien Hechts alle die genen , die om een Ambtjen vragen, hun Patriölisme verée'nigen, en energtcq in werking brengen, en wie kan twijfelen , 0f zij zullen toonen, Mannen van hun woord te wezen? Eer ik het vergeet, moet ik er dit nog bijvoeeen , dat ik wel meen te weten, dat bujen, de broeder van vrolijke frans, mede om een Ambten vraagt, die b i t j e n , daar janus, in zijn Jaatlte Nommer, de flngujiere Anccdote van verhaalt, dat hij zulk een fchrikbaarende Nacüt-Wandelaar is, die, hij, volgends Sexvoonte , flaapende heeft zien zitten op den gek van zijn choorfteen! Het woei verfchriklijk, zegt janus, en ik zag hem zoo vreeslijk met den gek ronddraaien, dat mij het hart van angst wegkromp: terwijl itij ondertusfenen daar zoo gerutt zijn pijn , dien hij meê genomen hadt, zat uit te rooken, als of hij in een' Jeuningftoe] zat. Ik laat de verantwoording van deze Anecdote aan janus over, nogthans dewijl ik b a rjen heel wel ken, hij woont in de Betuw, een b ijk, dat ik op fundament ipreck, kan ik er ter bevestiging en wegneming van alle difficülteiten bijvoegen ,Ödat ik volitiekt niemand weet , die zoo flaperig is als 3atjen, gij kunt hem met een kleinigheid, met een fprookjen, met een deunt jen, van Wilneimusjen of ca ira, of zoo iet, al heel ligt in flaap wiegen , ook conftreert dit, dat hij een onbegrijpelijk liefhebber van een pijp is, zoo groot, als ik, v r a a g - a i. , en dat zegt in dit ijuk alles. Maar, dat ik zeggen wil, ter gerustuelling van janus, is, dat bat'je-n, misfehjen in zijn flaap, weder van den gek afgeklommen en te bed gegaan moet zijn, want hij is fpringlevend, en wakker heeft hij zijn adresjen ingeleverd , met de vraag: Hoe kom ik aan een ambtjen? Nu, hoe riroomerig en flaaperig de menfchen ook zijn mogen, als er wat te haaien is, is elk er doorgaands nog al handig bij. Ik fprak daar even van Remotie en Removeeren ; het woord herinnerde mij verfcheiden voorbeelden van Remotiè'n, daar men over geklaagd heeft, in oude en nieu-  < *3 > nieuwe gefchiedenislen , en zou men dan niet huive-rig zijn ? Ik herdacht de remotie van den goeden sebaldus_nothank^r., en verbeeldde mij het plaatjen, daar meri hem zijn mantel en bei'ontneemt,' en .het plaatjen , daar men hem met vrouw en kind het huis uitzet, terwijl een onderofficier met vier iblda en , door de vorltelijke uniform èii den blanken fabel, den goeden sjsbaldus , als ook de boeren, die hem anders hunne hulp niet zouden onttrokken hebben, aan hunnen pligt van-gehoorzaamheid doen gedenken, en .nog zegt de Prefident straotzius, om eenen fchijn_ te, geven aan zijne daad, ,, dat Christelijke lielde verëischt , dat men in eene zoo gewigtige „ zaak, als de afzetting van een ambt is, niet al te „ haastig zij." Indien men nu niet al te haastig moet zijn in het Removecren, en indien de Christelijke liefde dit verbiedt, hoe komt men dan aan een ambtjen i O hoe gemaklijk was, volgends de oude Conftitutie , deze vraag te beantwoorden ! Daar waren honderd middelen, tegen hedendaagse'! e'én, om een Ambtjen te krijgen. Voor eerst, als men een onderfcheid maakt tusfehen aanzienlijke en geringe ambten, tusfehen vette en magere ; ten opzichte van de eerfte, deze. bleven doorgaand? hangen , bij de eeriten en aanzienlijkften , en gewis , wie kon het hun kwalijk nemen, dat zij voor zichzelven , voor hunne , kinderen of voor hunne familie zorgden'? Wie weet niet, dat de liefde van zichzelven begint? Ik' wil maar zeggen, voor den minderen burger was weinig of geene kans tot zulke vette en aanzienlijke ambten , even daarom heb ik ook da vraag voorgedragen : Hoe kom ik aan een ambtjen? bij verkleining gefproken. Men moet immers elk 1'choenen naar de voeten maken? _ Maar dan vervolgends, hoe komt men aan een Ambtjen? Bij de Romeinen, dit was toch een raar volkjen m hun foort, hadt het volk ot de burgers de ftemming tot ambten en waardigheden; de Candidaten, in het wit gekleed, waar van zij ook den naam droegen, want Cahdidus heet wit in 't Latijn, gebruikten verfcheiden middelen , om hun oogmerk te bereiken , zij gingen op de markt rond, en zochten zich, door vriendelijke vleijerijën en beleefdheden, in de gunst der burgeren te dringen, zij wrongen zich ten dien einde in allerB 3 han-  < 14 > i liande bogten, zij ligtten den hoed, en ftreeken den voet, trotsch den besten We.nfaalenaar, als hij eerst hier te land komt, en gunst zoekt te verwerven, hoewel het hun ook al dikwijls ging, gelijk dezen, als zij het ambt hadden , tilden zij het hoofd op , ftaken de borst voor uit, en waren te moedig, om den burger , op wien zij uit de hoogte nederzagen, een goed woord te geven. Een ander middel onder andere regeeringen, om aan een ambtjen te komen , was , dat men zich een patroon zocht te verwerven, door wiens gunst men hoopte voort te komen. Geld en goede woorden deeden ook wel ée'ns wat uit. 't Is waar, hoe dikwijls het in voorfiag gekomen is, om de ambten publiek te verkoopen, weet ik echter niet, dat dit ooit algemeen in eenigen Staat of bij eenig Volk is ingevoerd geworden , waarfchijnlijk, omdat men begreepen heelt, dat lij, die een ambt koopt, dan het recht fchijnt te hebben , om, zo veel mogelijk, te maken , dat hij er zijn interest van haalt, en de uitgefchoten kooppenningen te ïug ontvangt; en dan mag men zeker vragen : of dit niet eene deur opent tot knevelarijen en onbillijkheden ? Evenwel heb ik wel voorbeelden gelezen van bijzondere perlbnen, die Ambten verkochten, en er als 't ware handel in dreeven , en dat zulks ook in ons land den eenen of anderen tijd niet zonder voorbeeld geweest is, leert, dunkt mij, duidelijk de eed nopens decorruptele, waarbij de Ambtenaar verklaart, dat hij het ambt niet door giften of gaven heeft bekomen ? Nogthans kan hij wel eens gewed hebben, met Mevrouw, dat hij het smbt niet krijgen zou, en het dan krijgende, was het immers niet meer dan pligt , om zijne weddingfehap gehand te doen ! Maar wie zou dat Corruptele noemen ? Daar is een bijzonder voorbeeld in de gefchiedenufen , hetwelk ik hier plaatzen zal, opdat de menfchen leeren , welke fcheimerijën er al in de wereld plaats hebben , en hoe ligt een eerlijk man kan bedrogen en gefopt worden. De gunfteling van zeker' Vorst, het komt er niet op aan, hoe zijn naam was, noch de naam van den Vorst, dus zal men mij wel verfchoonen, om het te gaan naazien , daar de naamen mij ongelukkig niet willen bijvallen, wist van lieden, die ook vroegen : Hoe kom ik aan een Ambtjen ? braaf geld ,te trekken, waarvoor hij faun beloofde, faun voorfpraak bij den Yorst te zullen *" we-  < iS > wezen. Dk fpel lang gefpeeld, en 'er fchatten mede gewonnen hebbende, lekte zijn bedrog eindelijk uit, en nu liet de • Keizer zijnen gunfteling met den rook van nat ftroo verflikken, terwijl men uitriep : Dus wordt bij, die den lieden rook verkocht heeft, met rook geltraft. Nog heb ik wel e'e'ns hooren lpreeken, van het verloten van Ambten ; welnu? welnu? Ik vraag dan maar, kunnen de dobbelfteenen ook zien, wie gefchikt, of de gelchikfte is tot eenig ambt? Zij hebben oogen. ia, maar hoe veel menfchen, fchoon oogen hebbende, zijn nogthans ftekeblind ? en wat zullen wij van de» dobbelfteenen verwachten? Maar komt het wel veel op de bekwaamheid aan in de Ambten? Of is het waarheid, het geen rabener fchrijft: Dien de hemel een ambt geeft, dien geeft hij ook het verhand> Wanneer ik het aantalvan adresfen om Ambten nogmaals in oogfehonw neem, ben ik onzeker, en vraag: Gekoven die Burgers , welke vraagen : Hoe kom ik aan een Ambtjen ? allen in rabbners uitfpraak, zoo dat zij er de bekwaamheid te gelijk bij zullen krijgen? of, zijn er waarlijk zoo veele bekwame zielen in ons Jand , en wel zoo bekwaam, dat zij tot alle bedieningen in ftaat zouden zijn, alzo ik opmerkte, dat de meeste adresfen, onbepaald, van één of ander ambt fpraken? Ik hoop, dat het laatfte waar zal wezen, dat zou nog al eenig gewigt geven aan de zielen, die nu zullen moeten opgefchreven worden, om van de 500 zielen eenen kiezer, en van de 10,000 zielen eenen Vertegenwoordiger te verkiezen , bij de aanftaande Nationale Conventie. Apropos ! Die omfchrijving zal geen gemaklijk werk wezen, te weten, om de zielen op te tekenen, alzoo het niet wel iemand van buiten aan te zien is, of hij ook een ziel heeft, of zijn er geen menfchen zonder ziel? Ik heb het toch wel ëens gehoord, r.aar mij voorftaat, Ol dat is een man zonder ziel! ten, minften, zonder Geest, of is er nog onderfchcid tusfehen ziel en geest ï Maar nog iet, als men ten platten lande, op fommigen Dorpen de zielen komt optekenen, zal er verwarring kunnen ontitaan, alzoo men op veele plaatzen den naam van ziel of zieltjen geeft aan zekere Boerinnenkeursjens of jakjens ; waaruit een zwaar misverftand zou kunnen ontliaan ; niet ongelijk aan het inisveriiand der boerin, die van den Predikant naar den toeüand van haar ziel gevraagd, ten antwoord gaf,  < r6 > 'gaf, dat die zoo flecht was, dat zij genoodzaakt zou «vezen een nieuwe te maken. Kan men wel te voorziet tig zijn ? Maar vraag a l ! gij vraagt zoo : Hoe kom 'ik aan een iAmbtjen * Vraagt gij dat ook misfehien voor uzelven? Ei Vrager! die in mijn Ambt treedt! zoo vraagt men de boer- n de kunst af! Evenwel, goed rond , goed iZèèüws'- Gij ziet, ik weet nog al, hoe men voor dezen aan een Ambtjen kwam , maar tegenswoordig zie ik er geen licht in , om de menigte van Candidaaten, en daarom zal ik het edelmoed'g voorbeeld volgen, van zekeren Lacedemoniër, die in de verkiezing van 400 zijner medeburgeren , om den Raad uittemaken, 'voorbijgegaan zijnde, fchoon elk overtuigd was, van 's mans verdiensten , zicli daarmede troosrte , dat men buiten hem zoo veele bekwaame mannen gevonden hadt, om Stad en Land te behuwen. Ik wil zeggen , zo ik al een Ambtjen zocht, ik zou er geen kans toe zien» öm het te krijgen, want zoo veele Candidaaten kennen zichzelvtn, denk ik toch, de bekwaamften , en daarom blijve ik Hechts bij mijne vraag: Hoe kom ik aan een Ambtjen! Te L E T D E 27, bij h, H F. R D I N G K, Te AMSTERDAM, bij j. W E E Cr E , En alom bij de meeste Eoekverkoopers, daar dezelve WeekÜjks a één en een halve iluive-r wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N8. 263. Wie kan hei alle man van pas maken} Is er we! eene vraag, dïe zoo vèele waarheden in zich behelst, en die zoo algemeen in gebruik is, omdat elk er in 't algemeen de ondervinding van heeft? Nemn vivit fua forte contentüs, zong horatius al ia zijnen tijd, nu de man hadt het wel, op zijn buitengoedjen, daar hij een lekkere pijp tabak kon rooken, en zich in de gunst van mecenas bakeren. Ik moet die vraag hier nog ééns' herhaalen, om tot eene inleiding te dienen van een Brief twee a drie , welke ik dezer dagen ontvangen heb , en die mij toeichijnen , duidlijk te bewijzen , dat alle menfchen ook in deze gelukkige dagen van Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap nog niet te vrede zijn; als ook dat er menfchen zijn, die zich voor het toekomende verlegen maken, en in het midden van deze verlichte eeuw zich bekommeren over het kraajen van een Haan , en vraagen, waar van dit wel een voorteken moge zijn, van goed öf kwaad weder , zönnefchijn ot' regen, hellere lucht of ftorm ? Be ëerlie Brief is van mijne onbekende Correspon? dent, genaamd: , die mij al meer gevraagd heeft over haaren verwarden en defolaten boedel, en nog aanhoudt met klaagen. Maar, hoe zal ik haar raad geven? Geert» zou ik eene weduw met VI. öeel. C ha*-  < 18 > haafe lieve vaderloze weesjens helpen, waar ik kêiï of mag, maar, Jeider! het ontbreekt mij aan verfland en aan magt beide, ik heb genoeg, als ik mijn eigen tuintjen wiede, mijn kleinzoontjen in orde houde, en voor misvatting van het woord Vrijheid en Gelijkheid bewaare! Weten mijne Lezers de goede vrouw ook te helpen of te raaden ? dit is alles wat ik er op weet, dat ik de barmhartigheid van menfehenvrienden ten behoeve eener weduwe opwekke, en haar tot lijdzaamheid vermaane. Trouwens, waarom zou zij niet wat geduld oefenen, het is haar boedel alleen niet, die wat in de war zit, ik ken er meer, daar het niet mede op zijn elf en dertiglten is, dat is zoo geweest van oude dagen af, en dat blijft zoo, zeggen de kinders in het dominees fpelletjen, en wanneer zal het beter zijn? Ik weet het niet. Eerst dan de Brief van mijne Correspondente, want honneur aux Dames, zei de Eranschman , die met eenige gerijflijke meisjens ftondt gegeesfeld te worden, waarde burger vb.aag-al! Neem niet kwalijk, dat eene vrouw, offchoon niet in de hooge wetenfehappen van vraagen en wedervraagen ingewijd, u weder iet toezendt, om de vraagen te vermeerderen. Ik weet wel, gij hebt in ée'ne uwer vraagen eenen ftillen wenk gegeven, dat men het vraagen Hechts aan de mannen zou toebetrouwen, maar, Burger vraag-al, kunnen en mogen dan de vrouwen niet vraagen, wanneer zij in verlegenheid zitten , in zaken, die haar bijzonder aangaan, en niet min betreffen, dan aan de mannen hunne zaken, en wanneer zij , willen zij eenige vertroosting vinden, wel genoodzaakt zijn te vraagen, ten einde gered en geholpen worden ? Denk niet, Man! dat ik mij met regeerings- of landszaken wil betnoejen. IS een zeker! zoo ver zijn wij nog niet, fchoon ik gezien heb, dat onder den vloed van daaglijks uitkomende Pa j>ets er een fchrfjver of fchrijvertjen zich onlangs heeft opgedaan, welke beweert, dat de vrouwen, volgends de Rechten van den mensen, zoo veel deel in de Regeering behoren te hebben, als de mannen, Nu, dat zou ons wel liaan! Maar zonden ook de verwarringen daar- me-  < 19 > mede te verhelpen zijn? Doch laat mij bij het mijns bllGiTweet reeds uit mijn voorgaande, dat mijn Boedel door mijne nieuw aangeftelde Curateuren, int zijn verwarring nog met gered is. Daar komt mi wed:r eene nieuwe zwarigheid voor; waaromtrent ik raad vraae _ gisteren is Jasper, jaspbrssen, een mant die op cén van mijne Bruikers geboren is, bn mij gekomen, met klagten, dat hij, hoe zeer ook al, tiid mijne belangen, van jongs at, hebbende voorgeltaan, zonder daar eigen voordeel van gezocht ot getrokken te hebben, thans gevaar liep van broodsgebrek te lijden, alzoo hij in mijnen dienst met werdt gebruikt, niettegenstaande veplen daar in gebruikt werden , die het met mijne voorgaande Boelverdervevs gehouden hadden, en die hij niet twijfelde, ot zóntien mij verders op den dijk trachten te zetten, indien zij flechts konden. Hij verhaalde mij, dat men hem ontboden hadt, om gebruik van hem te maken, maar klaao-de, dat men hem, nu hij overgekomen was, verwaarloosde, en afzette, met een- wij hebben_u niet van doen'. Wat zal ik met dien man gaan beginnen Burger vraag-al! Zoo kwam onlang kornems y v er i g , _ clis zijn best gedaan heeft, zelfs met de wapensin de hand, om miine BqelVerdervers te verjagen, en mijne nieuwe helpers in het bewind van mijne zaken te ftellen, en vraagde mij: wat ik toch voor had, dat ik heden, die mij geheel niet genegen waren, voortrol? voor zulken , welke mijn wezenlijk belang behartigden' Wat ik toch met zoo veele eigenbelangzoekers deed, die mij geheel in den grond zouden booren3 Qf ik dan niet eenmaal de oogen zou ope, nen, voor' het te laat wa Boeg, om de besten uit te kiezen? Hoe Egt en hoe dikwijls worden vrouwen, die toch doorgaand \iltZ* bovig vallen, om den tuin geleid' &g 'Ach! geef mij toch eens raad, Burger uaas- tut leeTem2 ™ zal * er weJ ^pf" ,gïj F,6" kansJ.' 0,n eene radeloze vrouw in dezen te helpen die anders met haare kinderen verloren is, en misfclhen nog wel voor befpott ng zal oSen eldHWorde"/ Knntlij haargeeneLnmfrken opgeven, door welke men, met gewisheid, den eerlijken man kan onderfcheiden van tien eigenbelangzoeker? Gij zoudt tën hoogiten aan u verbinden, en den grootlten dank ontvangen van eene vrouw, welke niet' geern zoo naa zee zou willen, maar die met dat aluin ülSt' °ng:e ukkiS te 2uJJe« worden door gebrek Wel ja! welke kenmerken zijn er, op welken men in £ g6f yaSt£n 1,aat ka" maken' en de° zu.ver eerlijken man onderkennen, niet waar? De wensch van m o m u s is nog met vervuld, dat de menfchen op de borst een venstertjen mogten hebben, door het welk men in hun hart kon kijken, of dat ook aan de rechie zijde geplaatst was. Doch, daar lchiet mij iet in. _ Dé vermaarde Prof. r eland "werdt eens gevraagd, of er geen kenteken was, bm van de Jooden , welke tot tiet Christendom overkomen, dié genen te kennen, die dit recht met mening en van harte deeden , om door bedriegers niet misleid te worden, die zich voorChristenen uitgeven , alleen' om redenen van ftaat, voordeel, of lusten ' De goede Profesfor bedacht zich een weinig, en gaf vervoigends dezen raad aan den vraager: hij zou eiken bekeerden Jood in de hand zien, ot hij cok in de holligheid der rechtehand een vlokjen haair hebbe, deze waren eerlijke en oprechte lieden maar vóór alle de anderen mogt men op zijj, hoede wezen. Indien ik aan onze Brieffc'hrijflter eerts dienzeüden Raad van Prof. r eland mededeelde met betrekking tot haare Boelredders en bedienden?' Weet er iemand iet beters op, die fpreke ! ' ' Nn is de beurt aan twee andere brieven, wier Schrijvers beiden gbrrit heeten, maar de één g e *x.it c'b oï merker., de ander g-errit m vRijë Of  < 21 > OF zij van dezelfde Familie zijn, neven van adams of noSchs wegen, dan of zij wild vreemd zijn van eikanderen, blijft bij mij onbeflist. Zoo veel meen ik te weten van den éénen okrb.it, dat hij meer dan e'e'n Ambt verkregen heeft, zedert de haute omwenteling, hoe hij zoo gelukkig 'is geweest, om daar asn te komen? Hoe kwam hij aan die ambtjens? Dit aisg men hem z'eiven vragen. Of hij meer dan één Ambtjen te gelijk bezitten mag, volgends de rechten van den mensch ? Maar zou hij dan de eenigite zijn 5 Doch, laat ik niet meer vragen,' opdat ik niet fcnijhe, op den man jaloersch te wezen. übrrit de opmerker komt mij voor, niet vrij te zijn van bijgeloovigheid, of neiging tot het dweepzieke, hij let op voortekens, eu vreest, ik weet niet welk kwaad, omdat een Haan gekraaid heeft. Wel nu wie kan het alle man van pas maken ? Hij fchrijft; burger vraeg-al! Dewaile gaij zoo van alles weet gelaik ik uit je blaedjes zie — fchraif ik ook eens aari öu — over een zaek van gewigt — niet over l'taets7aken — ou ba ! ik ik painsde , datte gaij n dair mede niet op en houde — maer over een ding in de natuur — en dewail ikke wel hebbe verftaen, datte gaij vooreenen zweed enbur g, die met de geesten verkeerdt, niet onderdoet, mag ik ou eens raedplegen over eene natuurkundige opmerking. In het land, 'daar ikke woon, is een groit Hamenkot , eene verzameling van allerhande lbort van dat goed , goede—kwaede - grooite — klaine — lamme en vlug: ge — Sommirum fommarum, een allegaairken! Ik geloof en painfe, dat ze daair te mesten of te vetten zitten. Nu heeft er zich onlangs een van de Haenen tot éeri opperbaes in het kraajen van alle deze kiphoofden verheven, en zoo fraaïkens en cnriooslijken gekraaid, of hij op een Posthoorn bloes. Ik painze dat hij met zijn kraajen alle Hennen en Haenen bi] een wilde roepen, even als of zij eene Nationale Conventie ondet de Haenen en Hennen zouden 1'taen te kiezen. Zijne compeeren fcheenen wel met ham te vrede te zijn, en hem te veritaen ; maer ik en and.-re Natuur-onderzoekers ontwaekten door dat kraeiien als uit een diepen flaep s en' vraegden eikaair: Koor je die Frofeet wel?  < 22 > Wil dit tra. iets goeds ofte wel iet kwaeds bedieden? v r. a e g - a l 1 Kaik, Man ! ik was er over ontroerd, want daair laikent toch iet in dat kraaijen te liggen» dat mai voor kwaed doet duchten. Ai! woudet gaij zoo goed wezen, en eens melden , watte gaij er wel of painst, of het mooi of flecht weèr becjiedt? Gaij zult mai daer mede obligeeren. GERRIT de OPMERKER. Uaenenburg in het Westen 8 Aug. 1795- Tloe zal ik het hier alle man van pas maken? Verftaan mijne Lezers dezen Brief? Beter dan ik? Weten zij ook, of het kraaijen van den Haan iet betekent en wat? Ik heb mijn Grootjen in haar tijd welhooren zeg,gen, dat het kraajen der Haanen verandering van weer betekent. Is dit zoo? Eene zaak is er, die mij uit de oude gefchiedenisfen invalt. Op een zeker Concilie of Kerkvergadering, hieldt een Franfche Kardinaal eene fterke redenvoering tegen den Paus en het Hot van Rome; toen hij gedaan hadt, zeide des Paufen Legaat: Gallus cantavit — de Haan heeft gekraaid. — Met toefpeling op de dubbelzinnigheid van het woord Gallus, het welk ook eenen Franschman betekent. De Franfche Kardinaal, zich geraakt voelende, hernam: Och! dat petrus dan Hechts hoorde, en zich beterde! Wel nu, heeft deze Haan gekraaid, laten alle de p etrussen dan hooren, en waaken , en zich beteren! Sndien dit het uitwerkzel was, zou dan het kraajen van dezen Haan in quaïftie niet iet goeds hebben voorïpeld? En zou dit niet eene gelukkige opmerking zijn , zonder dat men voor Bijgeloovigheid behoeft beducht te wezen ? Is ger r it hier mede voldaan? want wie kan het alle man van pas maken ^ Nu zijn gênant of naamgenoot, gerrit de vrijö, die heeft weèr iet anders in de muts, en fpreekt van klaagende boeren, maar fchijnt tevens een Dichter te wezen , die Klinkdichten kan maken. En is dit niet iet wroots- Hoe zelden worden er goede Klinkdichten gemaakt? Nu trouwens! wie kan" het alle man van pas maken? Daar is altijd wat te bedillen. Men verhaalt, dat, bij gelegenheid vatn zeker feest onder de Oude  < s3 > ïïeidenfche Goden en Godinnen, misfchien toen Èïfji na het overwinnen der Reuzen, de Vrijheidsboom plaiiteden, de fchoone venus uitmuntend danste, Carmagnolan of een andere dans, misfchien een Pool-, fchen, Ctusfehen beiden, als er nu geen Poolen meer is, gelijk ik hoor, dat het er niet meer zijn zal, tot heil van de Poolen, en om die goede menfchen de waare vrijheid te doen genieten, fmaaken en voelen, al was het met priegelen, gelijk mij dezen dag nog één van de Couranten dat verzekert, dat Poolen nu eerst vrij zal wezen, ik zeg, als Poolen er niet meer is, houden dan de Poolfene dansfen ook op ? of kan men die ook in andere landen dansfen > )■ ik zeg, venus danste, evenwel hadt mo mus iet. Ik vind, zeide de Bedil-al, dat de Burgereste vrij wel gedanst heeft, maar het heeft mij gehinderd, dat haare muilen zou> kraakten. Nu de brief; burger, vraag-al! Is dat nu vrijheid! vraagde mij laatst een Boer, die ettelijke maanden inkwartiering hadt gehad van eenigen van onze bezoldigde, (nii afgedankte) militairen , met vrouw, kinderen , en paarden , en die nu.., bij het vertrek van zijn gasten, van dezelve nog veele brutaliteiten hadt moeten dulden. — Ik antwoordde: Huisman! gij kunt ten tainften niet twijfelen, of deze lieden hebben gedacht, dat zij daar toe vrijheid hadden, zij hebben die zich ten ininfteri genomen en aangematigd. Dit voorval gaf mij aanleiding, om dit volgende Klinkdicht, al vragende, uit den bezwaarden vrijheidsboezem voort te brengen, daar ik aan een murmelend beekjen, onder de ichaduw van eenen achtbaren cypres, in 'c gras mij had nedergevlijd, welk Klinkdicht ik U , ter plaatzing in uw geacht weekblad toezende , of het, volgends de Rechten van den Menceh en Burger, tot bemoediging en toelichting mijner medemenfehen verttrekken mogt. De iouten en misgreepen zult gij verfchonen, want wie kan het alle man van pas maken ? Is  < 24 > Ts v r ijh e id fiechts een leus, om menfchen te bedriegen? Is zij een net, waanneê bedrog onnoz'len vangt? Een «rik voor 't onwijs volk, waar in 't zich zelv' verhangt > Een fuik voor Heerschzucht? en een fpinneweb voor vliegen? Is zij een enk'ïe klank, om 't volk in flaap te wiegen? Waar door vuige Eigenbaat te vaak zijn wenscli erlangt ? Den waarlijk vrijen mensch in ftaalen boejen prangt, Indien hij dwaas genoeg gehoor wil liaan aan liegen ? Zou dit de vrijheid zijn , die m' aan de volken preekt? Was 't dan geen Moordharpij, die naar de hart - aer fteekt, Om waare Vrijheid , Recht, en Broederfchap te drukken? O God, die alles weet en alles gadeflaat, Wil waare vrijheid ééns , te lang miskend , gehaat, Door onbegrensde magt, aan 't driest geweld ontrukken! GERRIT de VRIJE. Vit mijn eenzaam verbüjf S Aug. I7P5. Te L E T D E N, bij I» H E RD INGH, Ti AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En aló'm bij de meeste Boekverkoopers, dtfir dezelve JkVee&lijks a één en een halve fluivec wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N". 264. Heer vkaag-al! wat dunkt er U van i K an men wel eene zoo verkeerde wereld , in heiligjens of kinderprentjers, vertoonen , ten nutte van de jeugd, als de verkeerde wereld in onze dagen werklijk vertoond wordt? Daar alles volmaakt het tegengellelde fchijnt te worden van het geen het voormaals was. Onze voorouders waren toch ltumperts, toen de meester het kind leerde, en de boer op den ezel reedt, toen ik vraag-al was, en enkel vraagde, zonder mij met iet anders op te houden, vooral niet met "Staatszaken. Maar kom nu eens kijken , en leest den volgenden Brief, in denzelven wordt de vraag> l gevraagd, gelijk het boven No. 264. te lezen Haat; en JS. B. over het punt van Finanti e, het moeilijklie en ingewikkeldfte van alles, wat in Staatszaken Voor kan komen 1 Had ik geene reden , beli;/ieiden Lezer! dat ik het voor eene zachte fbppagie ■ Aleldt, toen ik den Brief openbrak, en las: Heer vraaga l ! wat dunkt er u van ? en toen ik zag dat ge Idzaken, het onderwerp van den Erief uitmaakten? Lieve Hemel! ik verlla niets van Finantie, of van pecunieele Hukken, dan alleen dit bij ondervinding, dat men voor geld de boter koopt, dat het met geld net gaat, als m'et boter, die men elkander overrijkt , overal en aan elke hand kleeft wat, en eer het is daar het wezen moet, is het vrij wat gefmolten. Och! eene VI. DEEL. D OU-  ♦C =6 > oude aanmerking van clement m a r o t ! Men zette ze toch niet op mijne rekening! Verders weet ik, bij ondervinding, dat het geld thans ichaarsch is, ik heb, waarlijk, niet veel Finahlie-kunde nodig, om mijne geldkas te beftuuren, alzoo hij tot den bodem ledig is, en kans zie ik niet, om hem bij dezen voortgang vol te krijgen. Evenwel bedaarde mijn ongenoegen ipoedig, toen ik zag, dat de Erief eene zoo erniiige en bedaarde honding hadt, als of hij van een vroom zusjen gei'chreven was, geen trckjen van glimlagch, majaf alles even deftig, en daarom neb ik hem geplaatst, elk Lezer mag denken, dat hem de vraag gedaan wordt: Wat dunkt er u vani en er het zijne van denken. —«. heer vr a ag-al! Wat dunkt er u van? In deze dagen mag tnen toch wel vraagen: en waarom zoudt gij zulks aan iemand durven weigeren, die er voorzeker niet kwaads mede voorheeft? Mogelijk zult gij zeggen: deze brief is zeer verkeerd geadresfeerd, en de Schrijver vergist zien, want mijn ' vak 'is toch federt langen tijd geweest alleen te vragen, terwijl het antwoord op mijne vragen voor rekening van mijn vriend, den beantwoorder blijft. Die bedenking- omfchiet mij niet, ik ftem het u geerne toe, en mag ook wel lijden, dat gij 'er zoo over denkt, maar weet dan ook, Mija Heer- of wilt gij liever Burger vraag-al heeten ? dat ik aan u meer kennis heb dan aan uwen Vriend, den Antwoorder. Ook heb ik al voor lang gedacht dat gij baden toch een foort van volkjen zijt, die elfcanderen in de hand fpeelt. Al evenwel vraag-al, •wat dunkt er u van? Ik wil toch aan u fchrijven, gij Bult ook deezen brief wel ontvangen, en ook wel lezen , als gij Vilt. Wie weet, of de eenvouwige inhoud , u, die aan vragen gewoon zijt, geene gelegenheid kan geven tot veele vraagen, die in deze dagen wel kunnen te pas komen , en u niet ingevallen zijn? Nu mijn vriend,- want ik houde toch recht veel van u, en uwe weekblaadjens diverteeren mij , fchoon ik ze niet altijd verftaan, nog minder beantwooden kan. Trouwens dat is ook buiten mijn boekjen. Laaut ias ik eer.s in een van uwe weekblaadjens iets  ♦C »r > iets over de vraag: wat is Apokrijf? dat ftukjen heb ik met bijzonder veel fmaaks gelezen, en ik ben het ten vollen met u eens, dat, _hoö langer men k-est, en hoe meer men de dingen der waereid, inzonderheid van den tegenwoordigen tijd, i agaat, alles onder en door elkander, hoe langer hoe meer Apocrijf wordt. Zoude het niet in de daad zoo zijn, wat dunkt er u van? maar zonder omflag tot de zaak, waar over ik u fchnjven wilde. Evenwel nog een woordjen vooraf: het hollandfche fpreekwoord : fchijn bedriegt, heb ik vrij zeker bevonden. Omangs in eene jaagfchuit vaarende naar eene welbekende Stad in Zuidnolland , bevond ik in dezelve, zo als het gemeenlijk gaat, in den becinne vau mijn reize, aan alle kanten en overal ftike, terwijl het gezelfchap, zoo als het fcheen, zich in bijzondere foorten deelde. Na eenige tijd in diep fdlzwijgen gevaaren te hebben, viel het discours op het weder, en het geen mees: daar mede gepaard gaat: dan wel rascn bemerkte ik, dat eenige heden zich er regt toe wilden zetten , om over de onhandigheden van den tegenwoordigen tijd te fpreken: zij werden het wel haast met eikanderen eens, zij waren , naar het uitwendig voorkomen, ordentlijke lieden, vol van tijdigen ijver en oprechte vader'andsliefde. Men begon wel dra van de tegenwoordige omftandigheden , van de neuchelijke veranderingen in het Staatsbewind, van de gróote voordeelen , die men op goede gronden zich daar van beloofde, en van den »rewenschten voortgang, die men in deze hervorming van de zaken van Staat en beituur maakte, met niet weinig. enthufiasme te fpreken. Naar het mij toefcheen, was een dezer lieden een herbergier, die op een zeker dorp woonde, doch waat, kon ik niet ontdekken, en die veel invloeds op zijne pkats in deze hervormingstijd, zoo als hij te kennen gaf, moet gehad hebben; geduurig fprekende- van zijr.e voatbeeldige oplet.endheid , aanhoudenden ijver en gewilwillige opöiïerirgen, van züne werkzaamheid en zorg tot net planten van vrijheidsboomen, van zijne weekliikfche gezelfchapgen, van de onderllneiden denk■wijze zijner Societeits-leden, van den al te grooten invloed, die de Schouten en andere voornaamen op de Dorpen, op de minderen en het grootfte deel der Dorpelingen hadden, hoe hij zich dikwijls daartegen ver1 ° Da zet  < 28 > zet hadt, hoe nadeelig en verderfljjk die geest van grootheid was, wat hij gedaan hadt en wat men doen moest om dit monster te weeren, en dien Verderflijken invloed tegentegaan. -— Een ander van düt gezelichap, die er zeer bedaard uitzag en lprak, en alle uitwendige kenmerken van een Landman of Turfboer hadt, en ook een Lid van de Münicipaliteit op zijn Dorp fcheen te zijn, flemde meestal de gezegden van. den herbergier toe, evenwel maakte hij hier en daar eenige bedenkingen, die niet allen ongegrond waren, fprekende als een kundig en ervaren 'man van de waare belangen van onzen Staat, van de algemeene en bij. zondere huishouding i,i het Fihancie - wezen , van tractaten, aliantiën en remom'trantiën, toonde aan hoe het Jigchaam der Rcpraefeutanten, hoe het Cómmitte' van Waakzaamheid , van Algemeen Welzijn en eenige andere , dienden ingericht te 'zijn , bijzonder dat men niet dulden moest, dat 'er zoo veele en vette bedieningen en overgroote daggelden moesten weggefchonken worden; dat men veele niets of weinig betekenende kleinigheden nog onaangeroerd moest liggen laten, en op meer betekenende dingen letten moest, als - op de financiën en voordeden van 's Lands kasferi, dat men den gemeenen burger te gemoet komen, den boeren niet toelaten moest door hoogen prijs der groentens enz. zoo zeer den burger te knevelen, en dat alles op eene wijze en in eene taal, die men van zulk eenen, uiterlijken niet veel fchijnendén, Landman, niet verwachten zoude. Kortom, het kwam dan eindelijk op het opzettelijk befchöuwen van den fcldflaat van ons land neder. Na lang en breed zich zeer beklaagd hebbende , wegens de aanhoudende en den burger zoo flerk' drukkende belastingen, waardoor, bij klimmende duurte , wasfende armoede en dagelijksch verval in nee-, ringen handteering, niet dan bittere en treurige vooruitzichten geboren werden, begreep men echter, dat de item der Repraefentantert gehoord, en hunne billijke voorflagen wegens de gewillige' opofferingen en belastingen , om de geledigde Schatkisten wederom genoegzaam te voorzien, moesten opgevelgd wordem Bat het de algemeene zaak des votks ware, om de Repraefentanten in fiaat te ftellen , in hunne goede ïaak onverhinderd voortregaan: dat men hen in alle gey-fjllen de beh.ilpzaame hand moest bieden, om Land' " '" : " . #J)  < 29 > Zeemagt zoo wel luisterrijk en aanzienlijk, als fterk en ontzaglijk te maaken; maar dat echter de belastingen ten dien einde uitgefchreven, geproportioneerd, niet te fchielijk en drukkend, en minst bezwaarend moesten zijn, om geene balö'origheid en onwilligheid te veröorzaaken; dat men op meer fondfen, die niet zoq gevoelig en drukkend in uitwerking en gevolgen waren, zien, en dat men met meer onderfcheiding moest te werk gaan, waarop men dan op het aangeven van zulke fondfen kwam, die men meende, dat voor elk zeer draagbaar waren, en met alle gewilligheid meestal zouden kunnen in werking gebragt worden , die den ftaat op den duur een ontzaglijk voordeel en onberekenbaar capitaal zouden kunnen opleveren. Ik bekert geeme, dat ik, enkel toeluisterende, hierbij mijne beide opren fpitfte, te meer wijl men ernstig en zeer bedaard daarover fprak, en het gezelfchap ook nieuwsgieriger fcheen te worden. Men bepaalde zich dan eindelijk- tot het ontwerpen van geldfondfen, en dit gelchiedde meestal vraagende, ivat dunkt er u van? Heer vraag-al! zoude het dan bij u niet te huis behooren ? Naar mijn best onthouden zal ik u het hoofdzaaklijklle getrouw mededeelen. Zoo begon de mij eenvouwig voorkomende Landman. Is niet elk waar Vaderlander, zoo veel in zijn veunogen is, altijd en bijzonder in deze dagen verphgt, om het begonnen werk, tot hiertoe zoo gelukkig voortgezet, kragtdaadig te gemoet te komen, en elk het zijne in raad en daad geerne bijtedraagen, als tot het in Mand brengen van zoo groot eene zaak als die van onze, met recht gezegende, omwending, noodzaaklijk is? Moet niet man, Voor man ook met zijn geldvermogen., dit groot en klaar^ werk der Godlijke Voorzienigheid grootmoedig onderfteunen ? Zoude niet elk een op het Financie - wezen zelve, als op de middelen , om voor de billijke renten en interest te zorgen, in de daad moeten bedacht zijn? Maar hoe den; besten weg daar toe gevonden, zonder dat men jammerklagten te duchten hebbe ? zonder dat de gemeerie burger en nederige landman zich daar omtrend behoeft te beangstigen? Zouden 'er niet veelvuldige andere 1 middelen en wegen zijn, om de ledige kasfen je voorzien en om, op den duur, voorraad aan geld te jiebpen, ^ondgr jenund bijna beven zijne vermogens P 3 ' daar-  < 3° > daarbij te bezwaaren? Brengt niet de gemeehe burger en arbeidsman, al zweetende, genoeg op tot het algemeen? Men leite maar op zij- e behoefte en 't geen hij niet ontbeeren kau, waar'oor hij echter eene aanzienlijke föm jaarlijks moet opbrengen. Gebruiken ie behoeftige of liefst de gemeene burgerlijke huisge/dnjien . niet meestal zulke waaren, die aan veele en zwaa»re belastingen onderhe ig zijn? Hoe veel zont, zeep, en andere levensmiddelen word n niet door dezelven gebruikt? Hoe veel be.aalt hi> niet voor vleesch, fpek, bier en veele andere noodwendigheden en behoeften? Hoe zeer drukt ftem de lchaarsciheid en duurte en gebrek aau vertier in dezen tijd1 Wat zal en moet aan eindelijk van den gemeenen man worden? waarom niet gelchikter middelen uitgedacht, waardoor de itaat genoegzaam konde onderfchraagd worden, die de hoogere clasfe der burgeren betroffen? Leeven wij thans niet in de dagen van Vrijheid en Gelijkheid, en wie zal ons die voorrechten rooven ? Hoe veel denkt men wel, dat de geflaehte en door de voornaamen in den lande gebruikt wordende harten, reën, naazen, patrijzen, fneppen en allerlei wild en kostbaar gevogelte , 's jaars in onze 's lands fchaikisten wel opbrengen? Hoe fchielijk is dit te berekenen? aan welke tafels worden die delicatesfen wel gebruikt? Voorzeker niet in de Jaage hutten van den noesten landman, of geringe wooningen van den vlijtigen ambagtsman , die toch voor elk brokjen vleesch , dat hij in den mond fteekt, voor elke teug biers om z'ijnen dorSt te lesfchen, de bepaalde impofitien betaalen moet, eer hij jet daar van genieten kam Bezie eens de fpeeltafels der grooten, daar men zich tot vermoeiens toe met het bonte gezclfchap vermaakt, die gewis verlustigingslialve wel eene aanzienlijke belasting konden ondergaan. Ilce verlustigen zich de fijne imaakdeelen aan de wel gegevulde tafels, daar onderfcheidene fijne en uitheemfche wijnen den gast vervrolijken, daar de'gemeene man, die, uit noodzaaklijkheid ■ in ziekte, nu en dan zich met eene enkele teug van gewoonen wijn verfrischt ziet, voor denzelven eenter dezeke belastingen betaalen moet? Moeten de beminnaars van de jagt het getal van hunne geweeren en iagthouden zonder eenig bezwaar bezitten en gebruiken ? Mag het groot aantal van huis en andere honden wel onbezwaard 6 lee-  ;■<»'> keven, die men enkel voor genoegen houdt, en ilt deze dagen het duure brood helpen opëeten ? zouden deze allen niet billijk aan impolitien of plakiergeld onderhevig zijn? Wat is daar bij de aai merklijke belasting in ons land in de Clasfe en ftnk van het trouwen en fterven? Moet tie braave burger, die twaalfduizend guldens of iet meer heeft, en dznr van zijne 8. of 10. Kinderen onderhouden moet, bij het hunwen of fterven van een zijner kinderen, dan met den grootften gelijk gefield zijn, die zoo veele miliioenen en meer bezit' Moetm de vermogens ni;t billijk naar evenredigheid in aanmerking komen ? Jïn hoe veele andere wegen ter verbetering van het Fiuamcie • wezen zouden niet aangetoond kunnen worden En was dit alles nog niet genoeg, dan was 'er immers nog wel een ander aanneemlijk middel, en wie zou 'er een enkel woord tegen hebben'? beltaance in een juist en geëvenredigd hoofdgeld, door elk een jaarlijksch te betaalen. Hoe weinig drukkend, van welk een gering bezwaar zou het zijn, wanneer men goedvondt, op elk huisgezin, en.op e'k hoofd van het zelve, eenen vasten jaarlijkfchen penning te hellen , die echter niet bij allen e'én en dezelve zjjn moest. Wat zoude het den grooten en magtigen der aarde toch wel deeren, dat hem naar gelange hij zich bevoorrecht ziet, eene jaarlijkfchc huisgezins belasting wtCTd opgelegd? dat bij voor elk perfoor van zijn huisgezin 5, 6. of meer of minder guldens 's jaars betaalde? Dat men met zulk eene fchatting van huis tot huis, tot den gemeenen arbeidsman toe , voortging, en elk naar zijn vermogen daartoe noopte, ja al daalde dit hoofdgeld tot 5 huivers voor elk perfoon ? wie zoude daar toe niet gewillig zijn, en 110e ongevoelig en ongemerkt zoude dit niet worden toegebragt' Ook wil ik nog wel vericheiden andere wegen aangeven om 's lands kisten te voorzien en om de gelijkneid meer te doen werken!!! en terwijl mijn goede Lan'man bereid ftondt deze ook op te geven, werden wij gewaar, dat wij aan den wal en aan de plaats onzer beilemming waren; het discours werdt met tegenzin afgebroken, en wij fcheidden, na gewoone pli^tspleeging, van eikanderen. Dit aangehoorde bleef mij behendig voor den geest: Ik Herdacht di en moest het gezegde van den Landman meestal toeitemmen. Mijn befluit was: laat ik dit aan den  < 3* > den vraag-al melden, mogelijk kan het hem nog wel eens dienen, als hij niet opgeruimd is, en geen lust heeft om zelve te vraagen. Want zijn verhuizen ligt hem dwars in de maag,^ en hij fchijnt, om wel en fiedig te vraagen, een goede luim te moeten hebben. Wat dunkt er u van, Heer vraag-al / mogelijk kan de Landman en zijne redeneering oplettend, op dit Huk en onderwerp, doen' zijn. Mogelijk wilt gij dezen Brief plaatfen —u- zo niet, mogelijk dient gij 'er wel den een of anderen uwer confraters mede! wie weet of gij den Post-, den Republikein-, of eenen anderen Weekblad -Schrijver daardoor niet verpligten zoudt. Ik verhaal u wat er gebeurde op mijne reize naar mijn best geheugen. Maak er gebruik van zo gij zulks goedvindt; zo niet; ook al goed, ik zal 'er niet boos bij worden : ik zal daarom niet ophouden te blijven uw LEZER. Te L E X D E N, bij L. H E RDJNGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a één en eea halve huiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. NV s«5. Weet gij er geen raad voor! J^jf et gaat doorgaands zoo in de wereld , dat het zelden aan raad hapert, ichoon het tevens waar is, dat de beste ftUjirlui meest-al aan land ftaan 5 zoodat het kwalijk misten zal, of men ontmoet rechts en links lieden, die even als de kwakzalvers de boeren wat wijsmaken , huismiddeltjens aanbieden , welke, naar hun voorgeven, in alle gevallen en voor alle gebreken dienstig zijn, en daar zij het probatur.l op zetten, zoo goed als of zij, naar de voorgaande wijze van fpreken, eea hoogstgenadig Keizerlijk Privilegie hadden. Ik wil zeggen , allerwegen wordt men verdrongen van Staatkundigen en Planmakers, die, zoo als zij zeggen , alles te recht zouden helpen, indien men Hechts aan hun gehoor wilde geyeri. En waarom vraag ik dan nog: Weet gij er geen raad* voor! daar elk een Raadgever is, en elk zich verbeeldt, den besten raad aan de hand te hebben? Het mag zijn, hoe het wil, Lezer! ik meen, niettegenftaande dit alles , reden te hebben voor mijns vraag, welke toch in veele gevallen te pas komt. Men zegt wel, in de wandeling, overal is raad voor > be- VI. deel, E , hal-  <~34 > Ilalven voor de dood! maar onder ons, ik geloof, da'* er nog meer kwaaien zijn, daar, uitgezonderd het plcistertjen van geduld, het welk gemakhjk aan te prijzen, maar moeilijk te gebruiken is, de vraag te pas komt: Weet gij er geen rc.aci voor? Ik zal Hechts c'c'n of twee bijzonderheden melden, 3fi welke ik mij Vleije, dat mijne vraag zal gebillijkt worden: Weet gij er geen raad voor? Daar is eenvouwig de huisplaag van een kwaad wijf, het reehte vagevuur, zo er een vagevuur is, waardoor de goede man tot geduld geoefend en gereinigd wordt. Weet gij er raad voor? De Pastoor ten minlten verklaard© aan zijne goede en'geliefde Katholijken, dat hij wel raad wist, om den Duivel te verdrijven , te weten, door hem een krui» voor te houden, maar, zeide hij, daar is een kwaad wijf niet baug voor, ten ware gij misfchien het kruis omkeerdet, en haar met het achtereinde wakker afroschtot. Onder de katijvigheden van het menschlijke leven is geen van de minftên cok , gebrek aan geld. En zeker ! dan komt de vraag te pas : Weet gij er ook raad voor ? . Doch , dit zijn kleinigheden. Weet gij er ook raad voor? wanneer alles in de war is, en de menfchen, even gelijk het bij dén Torenbouw te Babel ging, in hunne fprake verward zijn. En kan er uit verwarring wel ooit iet goeds geboren worden ? Ten minften, wie weet er raad voor? Ik hoor, en ik moet het geJooven, omdat ieder een het zegt, want waarom zou ik niet gelooven , het geen ieder een eenftemmig vertelt, zoo wel als de filijër, wiens vrouw wat ligt was voor het geld? Deze Sujet hadt een jongen, die hem, bp zekeren rijd , ée'ns vraagde : Baas! wic-n zoudt gij wel*meest gelooven, alleman of mij? Het heeft geen bedenken, gaf de meester kledermaker ten antwoord, wat  < 35 > wat evenredigheid is er tusfehen een frnjërs jongen er» alleman ? Wel mi, baas! hernam de fpreeuw van een jongen , alleman zegt, dat uw wijf eene hoer is, en ik zeg u, dat zij kuisch en eerlijk leeft! Zoodat ik zeggen wil, ik hoor, dat het in ons lieve Vaderland vrij wat tweedragtig is, en daarom zou ik vraagen: Weet gij er geen raad voor? Maar het moest een goede, bruikbare, en voldoende raad wezen. Ligt toch zou men over de woorden kunnen twisten. Alleman weet raai voor de kiespijn, maar hoe weinig raad, die baat? Ik vraag derhalven naar raad, die hier ook baac, en de kwaal in den grond zou kunnen genezen? Aristocratie en eigenbelangzucht zijn zekerlijk twee groote gebreken , en wanneer zij in een land de overhand hebben, kan zulk een land zelden wèlvaareri, maar ik wenschte wel te'weten : Weet gij er ook rand voor? Ik weet niet, of ons Vaderland ook aan dit euvel hinkt, en ik zal mij wel wachten, zulks te zeggen , of iemand te befc huldigen, want die veel zegt, heeft veel te verantwoorden , maar evenwel wie zal ontkennen, dat het mogelijk is, dat een volk, zelfs onder den naam en fehijn van vrijheid, misleiden bedrogen wordt? Of moet ik anders de voorbeelden uit de gelchiedenisfen aan haal en van volken , die op de vrijheid roem droegen , en Haaven waren van Hcerschzuchtigen, van Eigenbelangzoekers , en Imriguanten ? Doch, gefteld, dat wij er allen zuiver, van zijn, dat er geen eigenbelang, geen heer8chzucht in eenige Collegiën , Committées , Vergaderingen ,' Sociëteiten en Clubs in ons Vaderland daadlijk plaats heelt, zou dan de vraag nog wel zoo ongerijmd zijn : Weet %ij cr geen raad voor.' Het is toch" ook goed, dat men, in het natuurlijke, zich voor ziekten weet te waciiten , en die te verhoeden, dikwijls zelfs al beter, dan dat man, de kwaal daar zijnde , naar hulpmiddelen omziet. Ea dus vraag ik , of deze vraag : Weet gij er geen raad voor? niet allerbelangrijkst is? De volgende, bij mij ontvangen Brief, heeft, geloof ik, tot dit onderwerp betrekki ig, en wil ook; vraagen: We<.t gij er geen raad voar? BURG 211 VK.AAG-AL! Wat'beleeft tneft thans wonderlijke tijden, alle dag wat nieuws, wat anders, maar is het ook alle dag wat goeds? 3E 3 Mi»  < 3^ > Men heeft mij aangezocht, ora lid te worden van eene Sociëteit, die hier ter p'anrze is; doch, om meer dan ééne reden kon ik niet befluiten , om daar toe over te gaan. Trouwens, nu kan ik ook niet in de onaangename neodzaaklijkhcid komen/ dat ik mijn Diploma terug zal behoeven ie geven. Gelooi echter niet. Burger! dat, fchootl ik mij buiten het gedrang houde, ik onverlchihig zou zijn omtrent mijn Vaderland. Waarlijk, het moet een ontaart fchepzcl zijn, die geen belang in het land zyner geboorte tn inwoning helt. Menigmaal denk ik: wij zijn toch allen, weike denkwijze wij ook mogen hebben , in hetzelfde feheepjen; "gaat dat te grond, of wordt het op een klip gezet'en verbrijzeld, dan is ei geen redden aan, en'wij veróngelukken allen. Is het dan niet nodig, dat wij landen in een Haan, ais Broeders, en eenparig fiag houden met de riemen, opdat wij eene goede en 'veilige haven bereiken mogen ? Deze is de reden, Burger! dat mijne gedachten dikwerf over het ée'n cn ander werbeaara zijn, al ben ik in mijn kring een onwetend en 'dom foort van mensch. Mij is onlangs, al denkende en peinzende, iet te binnen gekomen , hetwelk ik de vrijheid gebrnike, aan jj voor te ftcilrn, en het geen ik, zo gij het goedvindt, door middel van uw hlaadjcn geern aan het Publiek wilde vraagen. Zou het niet goed zijn, en weet gij er geen raad vc.ir, dat er eene wiskundige zeef gemaakt werdt, waar 'in de Patriotten eei.s gezift werden , zoodat er al het gruis, en hetgeen onëcht was, doorviel, en tr niet dan bruave » echte , cn weldenkende^ in overbleven? Maar, Burger! dan heb ik ée'itc zwaarigheid; Het gebeur meermalen, dat er, bij het ziften, Hukken en brokken in de gaten blijven zitten, die er niet door kunnen, en weet gij c'aar dan ook raad voor? wat daar mede gedaan? Met onderwerping aan béter oordeel, zóu ik vragen, of er geen onderfcheid behoorde gemaakt te worden, of zij met de boenen, dan wel met het hoofd er in bleven hangen. Zo zij in de eerlten meer vlugheid en bekwaaniheid bezitten, dan in het laatilen ? Zou het dan niet best zijn, hen weder terug te trekken ï Of weet gij er ook beter raad voor? Maai' weet gij er geen raad voor, Burger! dat ééns  < 37 > - de Municipalen en de Burgers! als e'én ligchaam, dat is, als hoofd en leden, één en eensgezind worden. Ik weet niet, hoe het komt, maar, ik ontmoet overal zekere foort van gisting tegen de Municipalen, welke de Burgers nogthaus zelve verkiezen, en gelijk zij zeggen , met hun vertrouwen verëeren. Wanneer ik de Couranten leze, waartoe thans gelegenheid genoeg is, dewijl men zelfs tot Boeren - Couranten toe heeft, en dat in den tijd van gelijkheid!!! vind ik dikwijls een fchelden en uitvaaren van en tegen de Municipalen „zij zijn Aristokraten, zij zijn hauwen, zij zijn... ja, wat weet ik het? En waarom ijvert men zoo tegen hen ? Is het dan wel mogelijk , dat men het ieder een van pas kan maken? is liet -.vel mogelijk, dat ieder een een ambtjen of een bedienimrjeu ontvangt? Maar, aan den anderen kant leze ik weder van die zelfde Municipalen , door dezelfde Burgers, getuigd: dat zij niets op hun beftuur te zeggen weten, maar dezelven houden voor zoodanige Volks-vertegenwoordigers , die het belang van de Burgerij , op de best mogelijke wijze, behartigen. Hoe kan'ik dn plooijen? Weet gij daar raad voor ? Is dit laatfle ook, kleine broodjens bakken, en als dit door de bakkers gefchiedt, loopt dan het,algemeen geen gevaar, dat lier,, bij de verbaazende duurte van het brood, zelfs'nog het volle gewigt niet bekomt? Nu, hoe het zij, en hoe het ga, ik troott mij daar mede, dat de Wijsgetren bewezen hebben, dat deze wereld de beste wereld is, en dus kan h^t niet anders zijn. Nu , broer lief! vtarwel! leef gelukkkig! Heil en Broederfchap. ik ben JORIS WEETNIET. Aan de Maas. Wret gij er geen raad voor ? mag ik immers bij gelegenheid van dezen Brief wel vragen. Is het dan niet altijd zoo geweest, eri zal het niet altijd zoo zijn, gelijk de wijze Man fprak: „ Alles ijdelheid • alles „ zielskwelling! Het kromme kau toch niet recht ge„ maakt, en het geen ontbreekt, kan niet aangevuld. „ worden." En wie zal dan den besten en volde ■ «enden Raad geven ? Ja , wanneer er ai Raadgever'; toor den draad komen, gaat het ons dan nog niet d wijls,  < S3' > : Tvfls , zoo als het dien man ging bij tsirntiüs» toen hij alle zijne vrienden geraadpleegd hadt , moest hij hun toeduwen : Fecijlis probe, multo juni ir.certior quant olim. Gij hebt het mooi gemaakt , nu ben ik nog veel onzekerer, dan ik te vooien was. Ik denk, dit (chrijvende, nog aan den bekenden Brief van Vader berendsen, en aan dien ontwijfelbaren regel in clenzelven , „ die heden zestien jnaren is, zal toekomende jaar zeventien zijn." Zou dat niet willen betekenen , toekomende jaar zult gij meer weten , en zou daarin die raad niet liggen opgefloten: Seias, quid tiet faeiendum fit! Nu moet ge weten , wat u te doen haat!!! Zoo veel Latijn: Nu, dit voor de geleerden! Met dit alles, kan men wel beter raaden , dan op deze wijze, gij moet weten, wat gij doen moet ? Al kwam men zelfs de hoogverlichte iorbonne of de Leuvenfchs Hogefchool, of eenig ander orakel, met de vraag aan boord : Weet gij er geen raad voor l Nu nog een brief, ter plaatsvulling. S V k q e r ! Gij hebt laatst gevraagd : Hoe kom ik aan een ambtjen? Ik vor,a die vraag belangrijk, in den tegenwoordigen tijd, daar alles zoo duur, en de winsten zoo gering zijn , zoodat er niet op zit, dan een ambtjen te hebben , daar men van leven en zijn pijpjen bij rooken kan. Te meer, daar wij zoo werkzaam niet zijn, of zijn kunnen als onze voorouders, men vertelt, dat onze werk-ader geborsten is, of dat onze zenuwen verflapt zijn door tiet menigvuldig gebruik van kofiij en thee, doch, dit laat ik ter beflisfing aan de geneesheeren over. Maar e'éne zaak heeft mij verwonderd, Burger! dat gij er geen raad toe weet, om aan een ambtjen te komen, dewijl gij zelve van zoo veele requesten ten dien einde- gewaagt. Doch, het aal misfehjen niet evenveel zijn, ho$  «€ S9 > hoé de reqnesten gefield en ingericht zijn. Dit hèéfi mij doen belluiten > om u een request mede te deelen, hetwelk, mijns oordeels, zoo uitmuntend is opgeftêld , dat het niet misfen kan, zijn oogmerk te bereiken. Het is een echt ftuk, en gij noch uwe Lezers behoeven bekommerd te zijn, dat het verdicht is , alioo het origineel onder mij berust, en ten allen dage te zien en te lezen zal wezen. Zie hier het request: P. P. Ah de Reprezentanten der Fienan* zie kamer dèezer ftadt . , i Burgers Reprezentanten I!c onder geteekende neem de vreijmoedigheijd mij nog eens tot UEdele te wenden verzoekende an u bataafen om mijn rekwest dat Ik vertrou dat ter uwer taafel is, eens te Overleezen en Over het zelfe te raatpleegen denkt neijt het ts nog teijd om over het zeltë te dijlbereeren og neen gelijefden mag ik U bijdden haast U ten mijnen hulp en redt mij want anders zal ik nog van gebreck met mijn 5 bloeijen van Kinderen moeten om koolnen Gelijefden Ik vertrou als uwe mijn Gefchrijft leest dat U bataaffclie Ziel ontroeren zal zou U herte dan Zoo verhard weezen reprezentanten van dat Gij Uwen broeder en medeburger nijet hooren Zoud en man .die nooit Geazelt heeft zijn leven en bezittinge voor neerlands braafen op te offeren en ook anderen die arm waaren heb mede Gedeelt maar nu ben ik nog armer als een bedelaar,, die dat in het openbaar doen maar Wij leijden In het verborgene Gebrek en honger og og Gelijefden laat uwe Oore tog nijet doof zijn tot het geroep van Uwen knegt denkt eens bataafen hoe meenijgkeer dat Ik en meer braaften Jahova gebeeden heb dat haar Geloofe an de Vreijheijd tog geen eijnde moge neemen want dat hij Ons nog eens zoude verloslen en Vreijma'aken dije groote Koonijng Isfus heeft ons Verlost en Vreij gemaakt het heeft em behaagt ons te hooren og Gelijefden hoort gij mij Ook alzoo og hede tenweijl Gij mijne itemme zoo verhard det Uwe herte nijet og bataafen begunftigt mij tog met het eene of andere dat ik herlèeve want op uwe Goedettijeren.dh.eijd zal ik hoopen en wag-  \ ♦C 40 > wagten als den Wagter op den morgen tot dat gij mij Genadijg bent Heijl en broederfchap teekene mij U aller Onderdanijegen broeder en medeburger (was getekend) den as van Oogstmand 95. Zie daar Burger! nu zult. gij wel raad weten, om san een Ambtjen te komen ,"ttel Hechts een dergelijk Request op , en alle harten zullen wegfmelien als water , en niemand zal u een ambt kunnen weigeren: Heil en Broederfchap ! KORNELIS RECHTZINNIG. Ik bedank den zender van dit kostelijk ftuk , het welk getuigenis draagt van des Requestrants verlichting en doorzicht, zoo in kerklijke als in burgerlijke kundigheden , en dat een monster van een Request is , wasrdoor ik niet twijfel, of de vraag is opgelost: Weet gij er geen raad voorte weten, om een ambtjen te bekomen. Wie zou nu nog uitroepen : 0 tempora! 0 mores! Te L E T D E N, bij L. H E RDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a één en een halve huiver wordt uitgegee ven.  Ö E VRAAG-AL. N°. 166. Hoe looft gij zooi II. e loopt men zoo in Frankrijk ? werdt mij laatst gevraagd in een gezelfchap , daar men van midiijke en onmidlijke . en keur-verwantfehap handelde. Of ik met de vraag verlegen was, Burger Lezer! kunt gij ligtlijk bezeffen, wanneer gij overweegt, dat ik een doodvijand ben van Staatszaken, en mij geheel niet ophoude met de gefchiedenisfen van den. tegenwoordigen tijd. Ik wist mij derhalven niet anders te behelpen^ •dan met eene algemeene aanmerking , dat er misfchien eene natuurlijke destillatie of resificatie zon moeten plaats hebben, waar bij gewoonlijk eene effervefcentie of opbruisfehing voorvalt; zo het maar niet op eene praecipitalie of nederplofling uitkomt, zonder dat ik wilde bepaalen, of men langs den droogen of langs den natten weg zoude werken. En, kon ik wel beter andwoorden, om er mij door te redden? Ondertusfchen bleef de vraag mij in het hoofd maaien: Hoe loopt gij zoo? Eene vraag, die aan veele menfchen mag worden! voorgehouden, en op welke door onderfcheiden lieden onderfcheiden zalge'andwoord worden. Het oude fpreekwoord blijft toch nog fteeds zijne k^cln houden: Elk vogehjen zingt, zoo als als het gebekt is! Men heeft veele menfchen in de wereld, die den gantfehen dag loopen en draaven, en volftrekt niets uitvoeren of vorderen, volmaakt gelijk aan de eekhoorntjens, die in hunne draaikooitjens ongelooflijk fnel omlopen , en op ééne plaats blijven. Zoo heb ik eenen predikant gekend, die, wanneer hij Hechts eenen brief hadt te fchrijven, daags te vooren het huis op en neder draafde, en ter naauwerr.ood gereed was mét fchrijven 4 als de post op hei punt ftondt, om te vertrekken. Hoe Yl, d 1 e i. £ maak-  «C 42 > maaktè die man het met zijn preeken ? Ik zal het n zijgen. Hij was nooit klaar, maar moest hall" gedaan een begin maken met de uitvoering, waar van het gevolg ^>as, dat zijne leerredenen altijd vol verwarring warend en van het begin tot het einde aan één hingen , als" droog zand. Aan foortgelijke lieden mag men gerust vragen: hoe loopt gij zoo? dewijl zij toch niets Uitvoeren. Daar is mijn buurman aristus, deze is altijd' Jiil en bedaard, wanneer men bij hem komt, vindt men item opgeruimd, om u te ontvangen, uien zon zeggen,' dat hij niets deedt, en met dit alles voert de man onbefchrijfiijk veel uit, omdat hij eene geregelde orde volgt in al zijn doen, en zonder omllag arbeidt aan het geen hij ónder handen heeft, zonder veel ophel's of beweging te maken. Hij is gelijkiemand, die roeit, deze fchijnt ilil te zitten, dez:e zit zelfs met den rug na de plaats gekeerd, die hij bedeelt, en kómt, met eene zachte beweging, fpoedig, daar hij wezen wilde. Zou' iemand, die verllandig 13, niet de voorkeuze aan dezen Jaatlten geven, bóven den eerften , dien men vragen moet: hoe loopt gij zoo ? Wie heeft niet dikwijls' in ftedeh of dorpen waargenomen, dat alleman op de been was, en elk om het zeerst te hoop liep, en als men dan aan den eenen of anderen van deze lopers vraagt: hoe loopt gij zoof Is het doorgaands, omdat alleman ioopt , en waarom loopt alleman? O heden! wié zal dat zéggen? Niet zelden, om eene beuzeling; om een kwakzalver, die het ■volk begoochelt, om een paar haat-en . die vechten , om' een paar meiden, die met elkander kijven over de goot  C 43 ) V i o, die mij op een draf tegen komt. Hebt gij dan het nieuws niet gehoord, dat de Franfchen over deu Rhijn zijn? nu zal er gaauw vrede komen. Ik zal eens na de Sociëteit lopen , om daar de omflandigheden te vernemen. De oude Atheni'cnzen, dacht ik, zijn nog niet uitgeüorven, die , om iet nieuws te -weten of te zeggen, gewoon waren na de niarkt te lopen. — ' Hoe loop} gij zoo? mag men wel vraagen aan bibliofilus den Student, die met zijn boek onder den arin van het ééne Kollegie na het andere draaft, en van dau morgen tot den avond allerhande lesfen bijwoont. En kan zijn hoofd zulk een allegaartjen verdraagen? Misfchien even zoo goed, als een zwakke maag de verfcheidenheid en overvloed van fpijzen, wanneer iemand yan de ééne gaarkeuken in de andere hep, en ovtr'al wat gebruikte. Het is zekerlijk zot, als iemand zco loopt, en hij weet niet waarom? of hoe? Eu zijn er evenwel filet meer dan te veel zulke lopers? Ik hoor, dat er lieden zijn, die thans even hard lopen, om eene Nationale Conventie, als zij in 't jaar 1747. zouden gelopen hebben, om eenen Stadhouder te krijgen. Zij zouden zelfs iemand, die niet zoo hard loopt, maar met eenen ftatigen tred zijnen weg vervolgt, en weet waar hij gaat, wet' over hoop lopen, omdat hij zoo ha.fd niet Joopt, ais zij; misleiden denken zij, het geen mijn vriend asmus onder de (breuken der oude wijzen ftck, Het is beter, dat een gek geregeerd worde, Dan dat hij zelve regeere. — Op welke fpreuk ik, zoo min. als a s j; ti s , eene glo* weet te maken , dewijl zij eene onwederfpreekhjke waarheid in zich bevat. Somtijds kan het lopen gevaarlijk zijn, en de vraag allernoo'dzaaklijkst, hoe loopt gij zoo > Menigéén is door hard te lopen, op zijn neus gevallen. En als ik de menfchen zoo hard zie lopen, denk ik dikwijls aan den vermaarden thijluilenspieg, el, die den boer den vernuftigen raad gaf, hij zou niet te hard rijden, wilde hij voor den a.rond nog in de Stad wezen. De kinkel begreep hem niet, maar joeg dapper voort, ,in de verbeelding, dat hij zoo veelte eer aan ae poort zou zijn. Maar, wat gebeurt? doorzijn hnrd jaagen, braker een wiel van zijn wagen, en daar lag de goede man , pof in het zand! Ik denk dan aan de les van Keizer augustus: Fejina lente.' Haast u langzaam! Wie weetniet, hoe veeieu, door hard te loopcu, gevalleu zijn ? Hoe E 2 ns.e-,  C 44 ) taenïge jongeling, die zoo hard liep, door te veel tg doen, dat hij voor zijnen tijd een afgeleefde grijsaard,; ën in zijnen pas volwasfen leeftijd reeds aan het einde zijner dagen was? Hoe menige wet, die alken drie dagen duurde, omdat men te hard gelopen hadt, om ze op te hellen Hoe menige Staatsgelteldheid en Maatfchappij, die fpoedig een einde nam, omdat zij te fchielijk en onbedachtzaam was aangevangen? Hoe menig Dichter en Schrijver, die zijn werk o erleeflheeft, omdat hij nonumque prematur in annum van horatius vergeten, en zich'overhaast hadt, zoo als ik thans doe met dit Nommer van den vlug-al; omdat, als ik het nog_jp jaaren het leggen, mijne Lezers, die nu al zuinig zien, omdat ik fomtijds veertien dagen wacht, allen zouden verlopen, en mijnen goeden Boekverkoper zouden laten zitten. En wat zouden zij met dat ahe? verliezen, nademaal ik toch geene nieuwe maar oude zaken verhandel? Evenwel kan er een enkel geval zijn , maar dan is het ook meer geluk dan wijsheid, dat men gelukkig loopt, ómdat anderen lopen. Onze Vaderlandfche gefchiedenis heeft daar van een voorbeeld in de tijden der Spaanfche beroerten, te Enkhuizen. De Burgers waren in die Halingltad alle voor het Stadhuis te hoop gelopen, om den xiitiiag te vernemen vaa'de deliberatiën van den Raad, óver net al of niet innemen der Spaanfche bezetting, die voor de Stad in eenige fchepen lag. De goede purgers waren onderling verdeeld; lommiVen waren iSpaanschgezind, anderen waren voor de Vrijheid, en dus voor den Prins. Want, dat was toen één en he;ielfde, zoo kan het verkeeren. Even als yeelen zich thans verbeelden ijverig voor de Vrijheid te zijn, ais zij roepen om eene Nationale Conventie, Halt! Js dit riet te geleerd, en voor vèelen pliveritaanbaar? Wel nu dan, hoe loopt gij zoo ? Onder die Burgers, opdat ik tot mijn onderwerp wederkeere, te Enkhuizen, in dien ouden tijd, bevondt zich zékere jan alleman, welke van eenen Spaanschgezinden burger een mep om de ooren kreeg, omdat hij misfchien wat te hard gelopen en te heet van de Vrijheid geroepen hadt. Verfloord liep hij na huis, om'zijn geweer 'te haaien; dit geval maakte beweging. Hoe loopt gij zoo? werdt de vraag van den dag; en het antwoord was: jan alleman loopt om zijn geweer. Dan ik ook! zeide elk der burgeren, en dus liep 'jan alleman om zijn geweer, en het gevolg was, dut, de zoonet der Vrjj- hdd  C 45 ) jgteld nu pewapend voor het Stadhuis verfchijnende, d« (edel achtb.... Burgers Burgemeesteren en Raaden door yreeze genoopt werden te decreteeren , dat de Spaanfche Soldaten buiten zouden blijven , en dus werdt de Revolutie onverwachts daargefteld, en Enkhuizen lag den grond der Vrijheid in het Noorden, gehjk den Briel in het Zuiden van Holland, en Vlisfingen in Zeeland. Ziet gij niet Lezer! uit hoe geringe beginzelen froote dingen kunnen voortvloejen? En hoe, het geen oorgaands nadelig is, evenwel eene' enkele keer wel eens voordeelig en heilzaam wezen kan? gelijk hier het lopen van jan alleman! Hoe loopt gij zoo ? komt meer te pas, om te vragen, na dan voor eene Bataille. Trouwens, als het op een vechten zal gaan, is het lop n heel zeldzaam, of het moest bij de Franfche Republikeinen zijn, anders gefchiedt het avanceeren doorgaands met een deftigen maar langza.uen tred- Maar, na een Bataille komt de vï33£ bftcr ic rus: hoe loopt gij zoo? Dan is ieder der vluchtenden zoo gaauw als een haas, en elk rekt, wat hi; kan. Wij hebben er, meen ik, voorpecMin vnr. bülecfd! Ik heb in langen tijd niet te klaagen gehad over het hard lopen \an (Correspondenten, maar het fchijnt, wanneer er KM een zich opdoet, dat er dan dra meer volgen, maar dan gebeurt het mij ook wel, dat ik «ragen moet: ii.w loopt gij zoo? Ik neb daar eenen Brief voor m'j leggen, getekend batavus. De inhoud riii dcnjwlven FCCft mij aanleiding om te vragen : hoe j , .. »P Wel, vriend batavus' ais ik uwe» feriof zoo maar ging plaatzen, en ook zoo liep, waar zou het heen? Ke', kan zijn, dat er veele waarheden in zijn, maar, hoe vry wij ook mogen heeten, wi 2al famenlopen, om de handen in e'én te liaan, het recht te handhaven, de fchuldigen te llrafFen, de armen te vertroosten, en ten minften zoo deugdzaam te wezen, als hij kan, al is het dan juist niet, als hij moet, zijn. Maar, mijn waarde Medeburger! wat ben jk hier in misleid, en wat heb ik mij zeiven met hers- fenfchimmen vervrolijkt! Weet gij mij niet eens uit te leggen hoe ik het XVde artikel van de Rechten van den Mensch moet verftaan: „ Daar alle menfchen gelijk zijn, zijn zij ook allen verkiesbaar tot alle ambten en bedieningen, zonder eenige andere redenen van voorkeuze, dan van deugden en bekwaamden. " Daar ik Zie hier het flot: Wat moet er van komen ? Wat nut kunnen de Rechten van den Mensch doen? Welk is het middel, om. het algemeen welzijn boven het bijzonder eigenbelang te doen heerfchen ? Zie daar alle vragen, die voor mij, even daister zijn. Is het niet de waare Broederfchap, iemand, die een eerlijk man is, al denkt hij Oranje, niet te ledeeren, en iemand , die een fchurk is, al is hij een zoogenaamd Patriot, uit de famenleeving te verbannen. Zie daar mijn hart ontlast, kan het ftrekken om het menschdom te doen kennen, en het in het waare daglicht te ftellen, het zal mij aangenaam zijn. Heil en Broederfchap!" Zie daar, Lezer! kop en ftaart van dezen brief, op welken ik alleen vraag: Waarom loopt,-gij zool Leert de ondervinding niet, dat men ook wel ééns loopt zonder nut? dat de loop niet is der fnellen ? gelijk de Wijze Man zegt: — Het is vergeefsch gefluit, als het paard met pisfen wil, en het is vergeefsch gelopen , als men jaagt met onwillige of niet op de jagt afgerichte honden. Dit zou ik den vriend geern al vragende onder het oog brengen, van wien mij de vol» gende Brief is toegezonden. BURGER. VRAAG-AL! Mag men vrij vragen ? Hoe! zult gij zeggen, dat hebt gij mij al ruim vijf jaaren hooren doen! het is zool maar mag men het thans ook doen, zonder gevaar te lopen van verketterd te worden ? Ik weet we), dat de Rechten van den Mtnsch vrijheid van fpreken, fchrij- vca.  < 4? > Vsn, en dus ook vragen, geven, maar wordt men nïel ibmtijds bedreigd, als een verraader van zijn Vaderland èangemerkt te worden , indien men niet inltemt met de^ heerfchende voorftellingen? Evenwel» welk echt Bataar' zou zich hier door laten affchrikken , om niet, onverfchrokken, zijnen beklemden boezem voor land en volk in het openbaar vrijmoedig uit te ichudden, en de nos dige toelichting te begeeren of zelfs te geven, in drin= gende omftandigheden , oniifhanglijk van Despoot oi A'ristókraat, of hêethoofdigen ijveraar'? Het is u bekend, brave Nederlander! hoe fterk men thans disputeert óver de noodzaaklijkheid eener Nationale Conventie, en het daarftellen eener Conftitutie. Dit is het gewigtig punt, waar over ik u, en door u het Kederlandfche Volk verlange te vragen en te raadpleegen. Reeds voor zes maanden, heb Ik gevraagd, of het niet tijd was, om het volk-verteerende Revolutionaire in eene wijze , voordelige , en gevestigde Conftitutioneele gefteldheid te veranderen'< Allen, die geene fiaven of eigenbelangzoekers waren, Hemden hier met mij in. Alleen verfchilde men, door wie' en hoe? men dk geneesmiddel voor ónze doodbrakende Republiek zoude behooren toe te bereiden — dé één begreep , men moest eerst eene Conventie bij. een roepen, de ander» men moest eerst eene Conltitutie maken , ten einde 's Volks wil bekend zijnde, die wil door de Repreièn» tanten des Volks te doen uitvoeren. Ik ben altijd voof het Isaifte geweest, omdat ik begreep, dat men eerst een fundament moest leggen, wildé men daar op een vast en lievig gebouw optrekken, en het Volk bcwaaVen voor eene volilrefcte Aristokratie. — Waarlfk, men behoort wel behoedzaam te zijn, wil men den fleren Nederlandfchen leeuw niet gevaar doen' lopen , om te veranderen in eenen St. Markus leeuw. ÏI et toneel is zoo vreemd niet! jan canther db ïiüNK, thans Exregent te Middelburg in Zeeland» heeft dit gevoelen reeds voorgefteld en aangeprezen in een werkjen, getijteld: „De tegenwoordige Regee?ing3vorm der ? verëenigde Provintien gehandhaafd ei» verdedigd tegen het ontwerp der Volksregeering te Middelburg," in het jaar 1787- door den druk alom bekend gemaakt. ; • Weshalven het voik heeft toe te Zien , dat het voo? 4e afgeworpen Oranjekluisters geene Aristokratifche ke»  < 43 £enen inoet dragen. Dewijl het echter niet min waaê is, dat langer verwijl, om eene Conllitntie te vormen, oe doodlteek voor de vrijheid is, en al het harrewarren over de Conventie voor of na de Conftitutie de verdervende hand iterkt, wilde ik vragen, of men deze' Hydra van twist 3n verwarring niet in eens zou kunnen Vermorfelen, door het bijeenroepen van eene wettige Commisfïe uit de Burgerijëh der gekeele Republiek, flet zij onder de benaming van Nationale Conventie, Committé, oi Centrale Vergadering, welke behoorde te beftaan uit lieden, geheel buiten eenige lands of iiedelijke reprefentatie of beltuur zijnde, en die volltrekt alleen werkzaam zouden moeten zijn , tót het formeexen van een plan van Conftitutie, hetwelk binnen zes weeken, immers piet langer dan zes maanden, door hert aan hunne Committenten behoorde ter refumtie te worden bezorgd, en na derzelver deliberatie, (mede zoo Kort mogelijk, om 's lands nood,) in eene nadere Conventionele bijeenkomst, completelijk te worden gearresteerd, en pubtica auCloritate gepubliceerd. Eindelijk, nademaal net belang des Vaderlands onzd lioogfte wet moet zijn, vraag ik nog: Wat eischt het waar belang des Vaderlands? van u, o Nederlanders! en van het nagellacht ? Ik geloof, dat deze vraag de vraag van den dag behoorde te zijn, ik ben en blijve met dezelve Een welmeenend en vrij Neérlandsch BURGER. Te L E T D E N, bij L. H E R D I N G H9 Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dez'élv» Weeklijkï a één en een halve Huiver wordt uitgegeève».  D E VRAAG-AL, N°. 267, Kan het er niet buiten of bezijden om i K an het er niet bezijden om ? vraagde ik dezer dagen aan eenen burger. Neen, burger', was het antwoord, het moet er over, of er door! Was,dit niet een kategorisch antwoord , Lezer ? eene magtfpreuk , die al vrij wat jn zich vervatte ? En.zoudt gij wel gelooven , dat ik, die altijd tot het , zachte neig , alzoo. ik bij ondervinding heb , dat een langmoedig man heter is dan een iferk man , en dat wie lijden en verdragen, kan. op zijn tijd, zijne partij dikwijls verflagen ziet, want: wie weet niet, welke magt de tijd heeft, als men flechts geduld oefent/ ik zeg, zoudt gij wel gelooven, dat ik vrij fnoepig ltondt te kijker? Temeer, dewijl ik voelde ; dat het antwoord gepast was , en voor als toen niet anders zijn kon, want wij nonden voor eene ophaalbrug, die opgehaald was, alzoo er iet, dat naar een vaartuig geleek, doorvoer. Gevolglijk, wilden wij voort, zoo moest het er over, over de brug namelijk, of er door, door het water. En èvenwel het eerfte' kon niet, en in het laatfte had ik geen zin, dus' viel er niet anders op, dan te wachten , tot het vaartuig gepasfeerd,. en de . brug weder üeêrgelaten was. Toen ging het er over zonder ongemak, omdat wij onzen tijd hadden afgewacht. Burgers mét eene goede intentiei Ik Yiaag ia dit NomVI. diBi, G mes  < 5° > ater, het er niet buiten of bezijden oml Moet het er altijd vive la force .'met geweld, over of door? En zo het laatfte: Is het dan nog dikwijls niet raadzaam , dat men een oogenblik verbeidt, het welk gunltig is, en dat 'ons, met gemak en zonder hinder, vergunt voort te gaan, en ons oogmerk te bereiken? Burgers met eene goede intentie! wat wil dat zeggen,' Burger' vraag-al! Dat zal ik verklaren, Mevrouwt Ik kom daar in eene kamer,waar in ik eenige burger? ontmoet, die vrij fiuursch keeken, en niet veè'1 mom weèr op hunne reize fcheenen gehad te hebben ; ik groette het gezelfchap, en wenschte de Burgers goeden dag. Tèr Jiaauwernood beantwoordden de Burgers mijne groètenisfe. En één derzelven, die een boterham en een glas bier voor zich hadt liaan, hoorde ik mompelen van "Burgers met eene goede 'intentie, ik vraagde daar op, ge.ijk Ik, vraag-al ben, wat dit beduidde? aan den burger dien ik naast mij had, het is liet gèbed van den burger! was zijn antwoord, zoo! zeide ik, wel nu, Amen dan op zijn gebed! Zie daar ! Mevrouw ! vindt gij mij niet gul, dat ik U zoo den oorfprong en aanleiding van deze Spreekwijze, Burgers met eene goede intentie, openhartig verklaaad heb? Kon ik er niet buiten om> en zou ik niet mal gedaan hebben, indien ik meer gevraagd, en mij met _dit gemelde antwoord niet vergenoegd 'had? Zou' ik niet ligt met de Burgers in woorden hebben kunnen komen? want, als iemand het hoofd zoo wat kroes Haat,, is hij toch ligt op zijn paardjen , en vraagt zelden: kan het er tok buiten om * Neen ! hij jaagt maar door, en de broederfchap loopt groot gevaar van ^verbroederd té worden. In het voorbijgaan: Is dit de betekenis niet doorgaands van de lettergreep ver, wanneerzij voorde werkwoorden haat, dat zij een zeker gebrek, of verderf, of ontbeering te kennen geeft , bij voorbeeld, zeggen wij dusniet: de kaart is vergeven! het fpel is verfpeeld! de kans is- verkeken! zeiden dus onze Voorvaders niet: Duc d'Alva heeft het te zeêr verbruid; Wij luiden den Koning van Spanje uit? STaar, kan men hier ook niet buiten om? Wie zal mij bedanken, wanneer ik met geleerde Taalkundige aanmerkingen mijne Nommers zou opvullen, te meer, daar ik er im*ffleri buiten om kan ?' • ' ' »'  € 5i > Kan men 'er niet buiten of bezijden om? Dit is, dunkt inij, eene gereede vraag, wanneer men de menfchen zonder reden hoort vloeken, raazen , of tieren, en elkander fchelden ? zoo dikwijls jk, van mijn leven, Oastindischvaarers hoorde vloeken , of vischwijven hoorden fchelden , dacht ik, kan men er dan niet buiten om ? En waar kwam doorgaands het fchelden op uit? was het niet heel dikwijls, cp de uitfpraak, dat de één 200 goed was als de ander? Kan men er niet buiten of bezijden om ? komt dezfe vraag ook niet te pas, bij juridicque formaliteiten, in gevallen van Procesfen, welke dezelve , volgends den ouden trein, kostbaar;en langduurig maken, en de'Meester* Advokaten en Burgers Prokureurs braaf geld in den zak jaagen, ten koste van hunne beledigde of wel driftige en heethoofdige Cliënten ? Zou men dat niet beknopter en jnet minder omfiag kunnen afdoen, zonder dat de gerechtigheid daar door iets leedt ? Maar is dit niet eene oude klagt, die zoo menigmaal herhaald is, dat er de puutjen» af zijn? Ik las onlangs de gefchiedenis van de Republiek van Syrakuze, eene gefchiedenis, die ik zeer belangrijk vind,, in deze gefchiedenis is dat bijzondere, dat de volftréktile volksregeering geftadig afwislélde met het volfiagendfte Despotisme ? En wannéér was de Republiek van Syrakuze het gelukkiglle? zal misfchien mijn Lezer aan mij vragen , maar zal ik h?m daar op anty/oorden ? kan ik niet daar buiten of bezijden om ? En indien wij nu eens moesten bekennen , dat geen van beiden juist heel wenscillijk was, dat de toeiiand der Syraky.zi$rs onder d 10nïïiiis, of onder agathokiij, geheel niet begeerlijk was , wanneer de flaven der heerschzucht zoo despotiek te werk gingen , dat men genoodzaakt was, den tweeden dionysitjs na Korinthe te zenden, om daar. te gaan fchoolm'eesteren , en dat men blijde was, toen men den dood van aoathokles. vernam, en zich verheugde, dat men ontflagen van het juk der oyerheeffching de volksvrijheid kon genieter,; maar, als hu, die van Syrakuze vrij waren , hoe ging het hun toen? Ja Lezer ! wat zal ik zeggen? kan ik er niet buiten om?, welnu oordeel zelve. Iemand heeft van hun gezegd, dat die van Syrakuze nooit grooter (laaven waren, dan wanneer zij den naam hadden, van een, vrij volk te. wezen, ', Ga Wat  *i $1 p Wat eebmirde er dan? Dit mag het voorbeeld van eenen hunner ve.losfers leeren , of het txmothsus , dan of. Jiet oiön was, is ons thands het .elfde, deze werdt tof. dankbaarheid gelei olden en befchimpt met woorden en daaden, door eenen losbandigen jongeling ; was dat nu petaamlijl'? Was dat pverëerikömllig de vrijheid- Ik weet "wel, dat de edelmoedige vriend van het Vaderland den baarrielozen jongeling yerijnaadde, en aan zijne vrienden, dié hem raadden, deszelfs moedwil te beteugelen» ten aptwobrd gaf, dat hij zich verheugde, dat lij aan het volk van Syrakuze eene zoo uitgebreide vrijheid bezorgd hadt, dat elk vrij kon fprekfcn en handelen ; maar evenwel , kon men daar niet buiten of bezijden om ? Verders zoodra die van Syrakuze vrij waren, zochten zij inwendig met eikanderen verfchillen, en zaten de een den anderen in het haair ; zij vergaapten zich aan lieden, die de vrijheid veel in den mond hadden, en hen tot geweldige maatregelen jegens hunne ■ medeburgers aanfpoorden s terwijl zij niets anders bedoelden , dan om ■zelve den meester te fpeelen , en op deze wijze verT vielen zij van tijd tot tijd weder in hunne oude Haver-" ïiij. Nu vraag ik den verftandigen en doorzichtigen: kon men daar niet buiten om ? Was gertchap in den mond heeft. O die losbandige jongelinden van Gibea! De Leviet, van wraak ziedende, nam «en mes, en iheedt het doode lijk, lid voor lid, in ia Rukken , die hij door het gantfche land van Israël zondt. Kon men daar niet buiten om ? Was het Comjuitté van Juftitie te Gibea, qf de publieke aanklager niet de naaste geweest % Of hadden die recht geweigerd , dat de man aanltonds al het volk te hoop moest roepen? En nu kwam de verbroederde vergadering de? Israèliten bij een , en eischte fatisfactie van de Benjaminiten, en wilden de aanlegger? van de gepleegde euveldaad ftraffen. De' Benjaminiten waren gebelgd over dezen eisch; te weten, elke tiara der Israèliten was tot hier fouverein in den zijnen, fchoon allen met eikanderen maar e'e'n volk uitmakende, even gelijk bij ons de 7 Provintien tot hier toe geweest zijn; nu ftaat toch doorgaands elk op zijn recht, en niet ligt zal iemand, die zich verbeeldt Souverein te zijn, van die Souyerainiteit afiland doen. Hoe het zij , de Benjaminiten wilden zicti aan de Nationale Conventie der 1 raëliten niet onderwerpen , maar hunne rechten verdedigen met de wapenen. En dus kwam het tot een burger-oorlog. Helaas1 hadt rnen daar niet buiten om galtonnen? Ik geloof van ja, en dan zou men zeker voorzichtiger gedaan hebben , gelijk elk bezeft, die hersfens in het hoofd heelt. Wie weet ook, hoe veeia veriiandige'Vaderlanders dit hebben aangemerkt , en aan de hand gegeven , maat er was geen houden aan. De Nationale Gó»ventje verbeeldde immers het gantfche volk der Israèliten'. Die van Benjamin waren echter geen lacies, zij helden zich te'w.eer, even alst de Vendee in Frankrijk in onze dagen, en in den eerliert en tweeden veldflag , die er volgde, werden de Irsaëli» ten wakker afgeklopt, met verlies eerst van 21,000, ei\ toen van \8,000 man. DU hadt men immers kunnen voorkomen, men hadt er buiten om gekend. In den derden veldflag gebruikte men een krijgslist, en die van. Benjamin weidV.r totaal geflagen , ja, op o'oo man, die het ontvluchtten , na, geheel, uitgedelgd eu vermoord, Toen kwam men tot nagedachten. Een geheele itam uitgedelgd ! vrpifwcn' en kinderen vermoord, Heden verwoest! Nu was de Conventie, het geheele volk, der Jsraëliten , verlegen. Men weende overluid , fnotten en kwijlen geen gebrek. Heiaas! waarom heeft dit moefen gebeuren? dar, er heden een. geheels ham hi Zjwl gemis* ■ v " Q 3 , wordï  < 54 > wordt! En men hadt er binten om gekonnen! Indie» men die van Benjamin, wier zaak het was, de rechtsoefening tegen de fchuldigen hadt overgelaten, en indien deze de ichu digen geltraft hadden, wie hadt dan reden van klagen gehad? Doch, nu was het te laat. • Me]1 maakte een overleg, om de overgebleven Benjamtmten van vrouwen te voorzien, te weten, de Israèliten hadden met eenen duuren eed gezworen , dat Bj aan de overgebleven Benjaminiten hunne dochters niet ten lmweh,k zouden geven, en die eed bracht hen nu in verlegenheid. Is dit het eenigfte voorhield wel van eeden, daar men buiten om hadt gekonnen? zoo in oader ais Jater tijden? En welk was nu het decreet der Vergadering? Om de Benjaminiten aan vrouwen te helpen, beilootmen de burgers van Jabes, eene ftad in Gilead, te gaan vermoorden, om derzelver dochters aan de Benjamimten te geven. Men hadt tot dezen moord een anderen eed toteenvoorwendzel, waarbij men gezworen hadt, alle de genen ter dood te zullen brengen , die zich niet met het weldenkende gedeelte der Natie vereenigen zou. Hadt men daar met buiten om gekend ? Laat ons voortgaan. J200 van de beste Krijgslieden werden na Jabes gezonden, die alles nederfabelden, behalven 400 jonge dochters , welke men aan de Benjaminiten tot vrouwen gaf, terwijl de overige 200 Benjaminiten vrijheid kregen, om, bij gelegenheid van zeker nationaal feest 200 meisjens uit de dansiende reien te rooven, en met of tegen wil, voor zich als vrouwen te nemen. En nu gingen de Israèliten elk weder na zijnen ftam, en geflacht, elk ging van daar naa zijne eigene eribezitting. Wel nu, Lezer! komt er niet veel in deze gefchiedenis voor, waar bij de vraag te pas kwam: Kan men er niet tutten of bezijden om * En deze gefchiedenis wordt met deze veelbetekenende woorden befloten: ,, In dien tijd „ hadden de Israëliten geenen Koning, maar elk deedt, wat hem goed dacht." Lieven help! hoe veel is er niet, daar men deze vraag kan herhaalen : Kan men er niet buiten of bezijden om f. Zou men niet gelukkig kunnen zijn , zonder oorlogen „ hoe genaamd, en van welke natuur ook? Zou men niet' gelukkig kunnen zijn, zonder luxe of overdaad? Zou men er niet buiten om kunnen, al waren er nooit geene Vorllen, Soldaten, Despoten of Ariftokraten , in de wereld geweest? Voornaamlijk, indien de menfchen wijs waren, en elk zijnen  < 55 > nen pligt betrachtte, volgends dien regel der recMen van den mensch, handel niet anderen, zoo als gij wilt, dat zij met » handelen. Of het dan ook gelukkig en gezegend zou zijn in de wereld? Of ik dan ook gerust ea met iinaak mijn pijp zou kunnen rooken ? Maar, laat het gaan, zoo als het gaat, wantf.no mundum vadert ut vadit, kan ik er met buiten om? Ea waarom zou een mensch zich dan zoo bekommeren, en beünglligen, als hij er buiten om kan? Zeker,, te veel zorgen baten niet; maarbenadeelen onze gezondheid, ert verbitteren onze vreugde, wel te doen en vrolijk zijn, is 't beste ding op aarde! en daar mede pas_, kan men bui» ten al het andere niet om? t . Bij deze gelegenheid komt mij nog iet in het hootd. Ik fprak laatst van Requesten om een ambt, een Correspondent bezorgde mij een monster van een request, zeden is er mij nog één in handen gekomen, waar .omtrent ik moet vragen: kan men er niet buiten om? Een request op verzen, ofwel; een request, daar drie Coupletten op rijm waren bijgevoegd. Kan men daar niet buiten omi De Lezer zal best kunnen oordeelen , wanneer hij de rijmen zelve leest, die ik hier plaatzen zal, behoudens" fchikking en fpeliing, die beiden even finguher zijn. 6 Waarde borgers Repreléntante God wensch ik fal aan alle kanten Uw ligten met fijn' lbnnefchijn Hij wil uw werk met fegen kroonen En met fijn heilfon bij Uw wooneri Ja eeuwig uwen Redder fijn. * * * ■ ïk wensch dat gij Reprefentanten Gefeegent word aan alle kanten Door den nlbeftierende hand En Uw fijn gaaven meededeelen En dus de flaagen nn weer heefe En Redden Uw aan allen kant. ■m  * * * Ook wensch ik dat de Arftocraateiï Die vrijheid en gelijkheijd haaten Van Uw 6 God verbannen fijn En dat Uw feilen Donderfiaagen Hun alle ichrik en angst aanjaagen Gelijk toen Jirghoos meuren getallen fijn. Kijk, een Bedil- al mag vraagen, hoe komen Jeri^ cho's (of gelijk de Dichter fpelt, Jirghoos} muuren Ifier te pas, ik als F raag-al vraag alleen: kon men er niet luiten of bezijden om? In het volgend Nommer zal ik eens vragen: Kan men er wel buiten of bezijden om ? en dus het blaadjen èens omkeeren; bij voorraad: Zou die vraag ook niet; Wel ftoffe voor een Nommer en aanleiding tot denken en lage hen kunnen opleveren? E" lagchen is toch beter dan huilen, ten minften, als men er buiten óm kan. Te L E t D È N, bij h. H E HDINGH3 Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelvé .Weeklijks a ée'neneen.halveftuiverwordtuitgfigeeysn.  b e VRAAG-AL, N°. 268. Kan men er wel buiten of bezijden om ? er. non potes carere, Heeren! riep mijn Boekverkopertjen, toen ik Student was, als hij het ée'n of ander" boek aanprijzen, en aan den man wilde helpen. Het is onontbeerlijk 1 gij kunt, er niet buiten om! En zoo raakte de man van zi'iue boeken af. Nu, hadt hij geen gelijk? kan een Student wel buiten boeken? Is hij dan niet een ruiter te voet? hoewel de menigte het ook al in dit geval niet doet, want, men kan heel wel met boeken overladen zim, even gelijk wij tegenwoordig met Couranten en Weekbladen, zonder dat ik echter wil zeggen, dat er die in het geheel niet moesten wezen; want, trouwens! kan men er wel buiten om? Indien et geene Nieuwspapieren waren, zou men dan wel weten, wat er in de brouwerij van de wereld omgaat? Indien er geen Weekbladen waren, zou het niet voor veelert gefchapen (taan, dat. zij het lezen zouden afleeren ? Maar is dit niet ongelukkig, dat men altijd met omzichtigheid moet fpreken, terwijl de menfchen zoo genegea zijn, van den wal in de floot te lopen, ik wil zeggen; Dum vitant Jlulti vittat in contraria currunt. men loopt altijd in het uiterfte, en kan men evenwel daar niet buiten of bezijden om , en houden het rechte middenpad, gelijk vader feius aan zijnen te houten en roekelozen Jongen f a ë t o n zoo wijslijk voorhieldt ? . , , - Medio tutijfimus ibis. Pe middelweg is de veiligfte! Doch, ik herinner mij, in het voorgaande Nommer gevraagd te hebben: Kan itien er niet buiten om? En su wilde ik, volgends mijn* VI. DB KI. H  4 $ > beloften, vragen: Kan men er wel luiten om? Kan'' ;ne;i wel zonder dat? Kan men het wel misfèn ? Wat? o zoo veel! In de eerste plaats der/S ik aar,'de gezondheid? Is die niet een onontbeerlijke fëhat? dat zou ik je verzoeken! Ik leef redelijk gezond, maar „ wat ben ik een haspel, als ik maar de minfte ongeneldheid ondervind? En van mij zeiven af beginnende, ma* ik immers veilig tot mijne bunren redeneeren! Menigmaal herdenk ik de woorden van den Vrijheer van" knigob: Wat zijn des levens fchoonfte dagen Gezondheid! zonder u? Hoe vlieden moed en wakk're luimen, Waar uwe kracht niet werkt. © Geen overvloed kan hém verkwikken, Dien fmart of krankheid plaagt; Met wanlust zien zijn kwijnende oo^en' Op vreugde én lieflijkheid'. ° © De mond ontzegt zijn drenst tot lagchen/ Het morgenrood der vreugd Werpt op de doodlijk bleeke wangen, Niet eenen heldren ilraal. © Gezondheid f edelfte aller fchatten ! Zoo lang ik u geniet, Ben ik, zelfs in een kleine hutte. Benijdenswaard en groot. © Dan draag.ik, flil én zonder morren,' DerSzorgen zwaarfte Jast, En ga 't aanhaande juichend tegen, Als gij mij ondenleunt. Maar kan onze gezondheid wel bewaard e n duurzaam "Ëlijven,' als'wij een leven hebben vol onrust en onilij'1-  < 59 > temsfen? Dat meen ik te weten , bij bevinding! och ia» bij bevinding! Hoe menigmaal was ik doodlijk ontfteld? els mijn kleinzoontjen mim pijp, of het oor van het melkkannetjen brak maar nu begint hij, wat ouder, en zoo ik hoop, wat wijzer, ten minfien omzichtiger te worden; hoe dikwijls zeide ik dan wel: Kind! hoe kan men gezond blijven , als men zoo geduurige fchrikken: en alteratién heeft! Evenwel, zullen er nog wel zwaarer fchrikken plaats hebben. Dat geloof ik. Of zouden nu onlangs in Parijs niet duizenden menfchen gefchrikt hebben, bij de worsteling tusfeben de Conventie en de Secli'cn van Parijs? Maar, zou men dan niet buiten alle zoodanige ruften en fchrikken om kunnen? Doch, dit loopt weder buiten mijn fchreef. Ik moet vragen: Ka» men er wel buiten om ? Natuurlijk denken veele Lezers al weder, bij de ge-r legenheid van deze vraag, aan geldzaken. Wel nu dit is de oude deun, en zal, waarfchijn lijk de oude deun wel blijven, zoo lang de menfchen menfchen zijn. Maar kan men er dan wel buiten om ? De wijze bias zal misfchien zeggen: Ik heel wel, want omr.ia mea meeum porto. Ik draag al het mijne bij mij. Maar wie is ook zoo wijs als bias? Dit houd ik daaglijks mijn kleinzoontjen voor: Burger, zeg ik! Kan me* er wel buiten om? leer toch wat, jongetjen ! dan weet gij wat i wees nooit lui, maar altijd arbeidzaam en ijverig. Denk niet, ik zal wel een ambtjen krijgen , en daar op mijn gemak van kunnen leven, hoor, hesiemaat! vertrouw daar niet ofj. Als het zoo ver komt, dat men van een ambtjen ot ambt moet leven, en daar niet buiten om kan , is het ongelukkig, wanneer er eens een tijd van remo. tie komt, dan zit men met de handen in het haair. Neen, jongetjen! maak u in uwe jeugd overal toe bekwaam , en denk, dat gij daar niet buiten om kunt, dan kunt gij, onlifhanglijk van anderen, altijd onder Gods zegen 'uw beltaan hebben, en zit dan maar itil, tot dat men u tot een ambt roept, of venoekt, dat gij dit of dat ambt gelieft te aanvaarden, om dat men er geen bekwamer toe vinden kan , dan gij zijt. Wat zegt ge Lezer! van zulke zedelesfen en vermakingen, als ik hier aan mijn kleinzoontjen doe? Kan men er wel buiten om ? t ■ Nu wat hooger vlucht! Het is toch altijd geen tijd pm te lagchen, men moet ook eens ernstig wezen: Kan pen daar wei buiten om! ' Ha Kan,  t| fjO ^» Kan een Land of huisgezin, wel zonder orde en citeüergefchiktheid aan de wetten? Kan het zonder eensgezindheid, wel bellaan ? Ais de verkens in het kooren Jopen, en boö meester is? Kan het dan wel gaan' Dei ■waarheid zelve heeft gefproken: Geen" Rijk kan ftaande blijven , dat in of tegen zich zeiven verdeeld is. Eendragt maakt magt, zeiden onze voorouders, eri alle de ouden waren van deze waarheid zoo door« trokken, dat zij de eendragt en overëenftemming als' den grond der Gemcenebesten aanmerkten. Men kent jmmers de fabel wel, 'met welke mensnius agripn het volk van Rome tot eensgezindheid vermaande: hij vertelde hun, dat alle de leden van het lichaam op zekeren tijd hadden faanigefpannen tegen de maag. Zij alleen, zeiden zij, moesten werken, en trokken van het voedzel, dat het ligcnaam, gebruikte niets, dat was alles voor de maag, die het ontving, en die in' het ligchaam, vei'igen gemaklijk gelegen, niets deedt» dan dit voedzel te ontvangen , én te verteeren. Zij wilden daarom ook niets doen , ten zij de maag afftand deedt van zijn gewaand voorrecht ; gelijk zij dan ook door niets te doen, en vooral de mond, door fcich te fluiien , werkliik aan de maag het voedzel onthielden. Maar welk was het gevolg? Wel ras vermagerde en verviel het geheele ligchaam', em was reeds op het punt om den geest te geven, toen men nog' gelukkig in tijds begreep, dat de harmonie en eensgezindheid weder herfteld moest worden, alzoo geen één lid het ander roisfèn kon, zou het ligchaam wel■vaaren. En in de daad, kan men er wel buiten om ? tuiten deze eensgezindheid? Wanneer wij de gefcüiedfcoeken lezen, welke blijkt ons dan de oorzaak geweest te ziin van den bloei, welke van den ondergang der volken? Is het niet de eensgezindheid in het eerlte, de tweedragt en verwerringen in het tweede geva,? In het voorganr.ile Nommer (prak ik van het géval ipiet de Benjaminiten, en van de doodlijke gevolgen van bi'.rgerverlchilien, bij gelegenheid der vraag: Kan men er niet buiten of bezijuen om* thans zal ik uit de gefchitrfepis van de Isracliten een ander geval bijbrengen, waar uit ik de vraag afleidt;: Kan men er n el bu;t:n em? In de laatfte lijden'van het Israëlitisch Koningrijk te Spmaria, onthouden erin dat Rijk burgerverdee.jiheden , de Vorsten zaten los op hunnen troon, en werden van anderen, die zich tot Koningen opwierpen , vermoord ,  ♦C 6? 5* fnoord, welke dan weder, op hunne beurt j door anderen, die zich als wrekers der voorbaande Koningen er, .Kaffers der Vorstenmoordenaars opdeeden , van kant wer lei geholpen. Somtijds verliepen er jaaren van Tusfjhenregeeringen voorbij, eer de uitfl'ag bepaald was. en eer jnen wist, wie meester zou wezen. Deze lusfchéntijden waren tijden van regeeriugloosheid, waar in de onderfcheiden partijen eikanderen vernielden, en het gemeene Vaderland in den grond hielpen. Niet iang duurde het, of de hoofden der par.ijën, geenen kans ziende, om eikanderen geheel te onderdrukken, zagen, om naar buitenlandfche hulp, en kon het er wel buiten om'1 menahem was de eerlie dezer vrienden, hij kocht den bijiiand van de AssYRiëRS voor de fo«ime van i,ooo Talenten zilver%, om welke te vinden hij eene zwaare geldhefïïhg bij zijne Medeburgers moest doen, en hun elk hoofd voor hoofd 50 fikelen op= heggen. De Asfyriers waren met dit geld nog naauwïijks vergenoegd ,- maar matigden zien eenen al te grootten invloed aan , op het Israëlitisch Rijk. Andere hoofden van partijen zochten weder hunnen toevlucht bij de Egyptenaren, dit kostte ook weder gefchenkeu' en geld. De Profeet h o s eü , welke die tijden beleefde , en zoo menigmaal betreurde a!s een waar "Vaderlander, zegt onder anderen er van , dat vreemden dus het vermogen van het Ri^k verteerden, en dat men het niet opmerkte, da. het Rijk grijs werdt, dit is, zichtbaar rer^wak.e en vervi. 1, zonder dal men het ter harte nam.' En op ee. e andere plaats, das de nieuwe maan hen Verteerde r;iJ hunne deden, dit is zeker onveritaanbaar, maar niet , wanner'men de woorden óp eene andere wijze vertaalt, dat zij verteerd wierden door de belastingen, die zij van maand tot maand moesten opbrengen. >. En kan het er wel buiten om* Eti welk was het einde? Eindelijk kwamen die zelfde Ai/yrieri , die e* rst voor 1,000 Talenten hunne hulp bewezen hadden, en maakten zica van den heelen boel meester , en een eind van het Israëlitisch Gemeenebest. Dit gebeurde, omdat et geen' eendragt was , kan men ër dan wel buiten om ? Leert ons het voorbeeld der vrije Griekfche Staa» ten , Atheenen, Lacedemon , en anderen, als ook hét Romeinich Gemenebest niet hetzelfde? Wanneer meo' Ifaiten de eendragt om wilde, was men de plank mir,  ♦<£ 6i > ï» heel fpoedig was het uit met de vrijheid en met den Staat. Kan men er wel buiten om l Kan eene Maatfchappij wel beiiaan zonder Godsdienst en deugd? Wanneer wij hier de oude Heeren raadpleegen, die zich bij Grieken en Romeinen eenen roem verkregen hebben, die nog duurt, zullen zij uit éénen mond antwoorden : neen ! Men kan er niet buiten om! Van den Bijbel der Christenen, of de gewijde boeken der Jooden, zal ik niet fpreken , die daar alleen toe uitgericht zijn , om aan de Kinderen van a 'o a m te beduiden, dat zij zonder Godsdienst en deugd ongelukkig zijn , zoo wel aangemerkt als bijzondere periqnen , als met betrekking tot geheele Msatfchappijen. — Polybius een vermaard gefchiedfehrijver, en tevens een groot achtbaar man , meldt ons, dat het niet gelooven in eenen toekomenden ftaat , welk geloof het hopfdlïuk van allen Godsdienst is, de Grieken in zulk eene mate bedorven hadt, dat men geenp zekerheid altoos zou' hebben, om qp hunne eerlijkheid te vertrouwen. En wat is een volk zonder eerlijkheid ? Kan men daar wel buiten om ? Bij de Romeinen, in de tijden van hunnen grootften voprlpoed , wenschte fabricius, één van hunne grooti'te mannen, die zoo min omkoopbaar was voor goud, als te verfchrikken door het gebrul van eenen Olylant , dat p ij r r h u s Koning van Epirus, en de SamnitcK, de begrippen van bpikurus ofder ipekuregrs, die de Voorzienigheid loochenden, mogten blijven aankleeven , zoo lang zij in oorlog waren met de Romeinen. — Diony'sius van Halicarnasfus fchrijft integendeel dc meeste rampen, welke hét Romeinsch Gemeenebest naderhand zijn overgekomen, toe aan de godloosheid en verachting van de Goden , welke ten dien tijde heerschte'; en hij gewaagt uitdrukliik, dat de Deugd, waarop de Romeinen zich het meest lieten voorilaan ,' welke b.eftondt in de ftipfte waarneming der openbaare trouwe, grootendeels moest tocgefchreven worden aan de Godsdienstplegtigheden, door nu ma ingeheid, welke, naar de aanmerking van dien zelfden Schrijver , niet konden misferi dezelfde trouwe te wege te brengen' in 't" gedrag van bijzondere perfonen, En wil men eenen getuigen van laater tijd, maar insgelijks van groot gezag? montesquieu, dé Schrijver van den Geeft dei Wetten, houdt voor ééne van  <■ «3 > ♦an dé gröotfle oorzaken van het verval van riet Roomsen Gemeenebesf, de losbandigheid omtrent deij Godsdienst, als ftrekkende, om die indrukken, welke de wijsheid van deSzelfs grondvesteren ingeplant hadt,te ontwortelen; en die , zoo lang zij beltonden, de beste zekerheid opleverden voor de rechtmatigheid an gedrag en handelingen. Kan men er dan Wel bkiten orft ? vraa'g ?k nogmaals; 'kan de Maatfchüppij wel beftaan zonder Godsdienst? Immers als de. Staat zelfs den gebreklijkllen Godsdienst zoo voordeelig vondt, volgends deze bovenfiaande aanmerkingen , wat zou het dan niet zijn, indien ééns de waare Gc/dsdiïnst, de zuivere Godsdienst der Christenen algemeen aangenomen en beoefend werdt ? En kan men er bulten om ? Zal men wel dien Godsdienst kunnen misfen ? of zou men dan, op dezelfde wijze, als do oude volken ondervonden hebben, eil nog zoo veel meer,' als de waarheid het nabobtzeï overtreft, zichzelven in de Maatfchappij in ongeluk en verderf Horten? Maar, als men buiten den Godsdienst eens om köttV zou men daö niet bevrijd zijn van alle vreeze voor vervolging om den Godsdienst? En kan men daar niét buiten o*K? ,, Wat zal ik veel zeggen, Lezer 1 zijn dan dïë Vrienden , welke den Godsdienst gering achten, en zich voor te verheven houden, o;n denzelven te eerbiedige?» vrij van vervolgzucht? Laat addison frpeken, een Schrijver, daar men nog al wat op aan «un, „ Iemand zou zich ligt verbeelden , dat deze lieden, fchoon zij in alle andere opzichten te kort fchiete» bij hun, di^ belijdenis van den Godsdf-nst doen, hen ten minden zouden overtreffen in deze bijzonderheid, en Ontheven zijn van dien eenigen misflag, wal&e uit eenen onberaden Godsdienst - ijver voortfpruit. Doch, integendeel, wordt ongeloof en zedeloosheid door hun voortgeplant met zoo veel drifts en ftrijds, verontwaardigings en woede, als of er de behoudenis des menschdoms van afhing." En kan men dit wel ontkennen? De Stad Athttne was, ten tijde der rechtshandeling van socraïss, tin hoogften toppunt van zedebederf opgeftege'n, en dit volk twijfelde nogthans niet, om s o c r at e s , uit Jaoofde van zijne Godsdienst-begrippen , ten dood te vsrüordeeien; zij verkozen» zegt zeker Schrijver, die deu«l  < 64 > deugd te verdelgen, welke zij niet genegen waren1 te volgen. ' , Kan ik er wel buiten om ? dat ik niet, bij deze gelegenheid, de laattte woorden van socr ates uit plato's verdediging, aanhaal. ,, Gij brengt mij ter dood, fprak socrates tot de sitheners, eene zwaarer ltraffe zal n overkomen , onmidlijk na mijnen uitgang, dan gij mij hebt aangedaan. Gij doet dit, verbeeldende n zeiven te ontheffen van reden te geven van uw gedrag ; maar ik zeg u voor 's hands, hier in zult gij mistasten. Indien gij u verbeeldt, dat het uitdelgen van zoodanige perfonen de rechte weg is, oni u te bevrijden van de ftraffe , welk op een hecht doorgebracht leven vólgt,, velt gij een zeer verkeerd eordeel; want deze handelwijze is zoo wel onuitvoerlijk als oneerlijk; maar eene andere,' ailerprijzenswaardigite, ftaat voor u open ; en dit is, anderen, die u beitraffen over uw gehouden gedrag, niet uit den weg te ruimen, maar uw leven te verbeteren, en het hun onmogelijk te maken , u deze ongemaklijkheid te veroorzaKen." Nog eens, en dan punctum.' Kan men er wel tuiten omi buiten eer, deugd, braafheid, naarftigheid, werkzaamheid, broederfchap, liefde tot gerechtigheid, én Godsdienst ? d 1 x 1! Te L E T D E N, bij li. H E RDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, ' En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelvi [WeeMijks a één en een halve huiver wordt uitgegee ven.  D E VRAAG-AL. N°.' 269. Weet gij ook , wat gij begeert! D e moeder van zeiedeus zoonen, eene heel goede ziel van eene vrouw, ligt zich. ééns door haarö zoonen overhaalen, om een goed woord bij hunnen Meester voor hun te doen. Haar verzoek beitondt in niet min, dan dat haare zoons, wanneer jesus zijne heerfchappij zoude aanvaarden, zitten mogten , de één aan zijne rechte, de ander aan zijne linkehand, dat is, dat zij eerste Staatsdienaars zouden wezen aan zijn Hof» want een aardsch Koningrijk zweefde die goede li-den nog Reeds door-het hoofd ; maar wat was jssu-s antwoord5 gijlieden weet niet, wat gij begeert. En , in .de daad, zo zij dit geweten hadden, dan hadden zij ook geweten, vooreerst, dat jeius Koningrijk riet van deze wereld is, en dat in hetzelve gevolglijk geene Staatsdienaars of Ministers te pas komen; ten tweeden: al toegegeven., dat dit Rijk ook een aardsch Rijk mogt geweest zijn, wie waren deze zoons van zebededs! zij waren visfehers, die hun beftaan tot hier toe van het visfehen gehad hadden, en verre van het Hof verwijderd leefden, wat wisten zulke eenvouwige menfchen van de moeilijkheden, die aan de regeering vast zijn? wat wisten zij van alle die kunsten, die men Staatkunde gewoon is te noemen? Eindelijk, ten derden: wisten zij wel, toen zij die vraag deeden, dat de trappen na den troon glad zijn, en dat men niet dan per ajpera ad ajlra komt, dat is, dat er nog al moeite aan vast is, om het zoo ver te brengen ? Dit laatfte werdt hun ook getrouw onder het oog gebracht. Kunt gij met dien VI. deel. I  < 66 > doop gedoogt worden, daar ik mede gedoopt worde? Als iemands verbeelding eens aan het hollen is, ftaat zij nergens voor. Wij kunnen! was htm antwoord. Nu dat was tot daar toe. Zij wisten niet, wat zij begeerden: En ik doe nu de vraag, aan allen, die het aangaat: Weet gij ook, wat gij begeert? Dat de begeerlijkheid van natuure den mensch is ingeplant, kan ik met 125 argumenten, ais 't nodig was, bewijzen , achter elk van welken ik een Q. E. D zou kunnen zetten , als of 't een Mathematisch betoog was. Met even zoo veel, of nog meer bewijzen, zou ik kunnen aantoonen, dat het ons, kinderen van adam en eva, eigen is, of men dit erizonde wil noemen óf niet. gaat mij niet aan, maar dat het zoo is, weet ik vrij zeker, dat wij doorgaands juist zulke dingen begeeren, die wij niet kennen, nieuwsgierigheid, en zijn met deze erflmet onze zusters niet voornaamlijk belmet? Maar of wij mannen er ook ons deel van hebben? Dat zou ik je verzoeken , als ook , dat wij juist begeeren , het geen wij niet verkrijgen kunnen, of het geen ons verboden is. JSfitimur in vetiturn femper, cupimusque negata. Een boek te verbieden, is zoo goed, als elk aan te fpooren , om het te lezen. Juist die boom, van welken het verbod lag, men zou er niet van eten, was, boven alle hoornen in het Paradijs, een lust voor de oogen, en begeerlijk, om aan te zien, en zie daar, Grootmoeder eva nam \an zijne vrucht, en zij at, zij gaf ook haaren man , en hij at. Maar, weet gij ook, wat gij begeert? Heeft deze vraag niet eenen dubbelen zin? Wat zijn toch onze denkbeelden rijk? en alle taaien arm V Is dit niet juist de oorzaak,, dat er zoo veel woordentwisten en haairklooveriiën zijn over den zin en mening van gezegden of gefchriften? bijzonder, over Testamenten, vooral, dewijl het den. Advokaten in de beurs dient, dat de erfgenamen aan het kijven en plijten raken. Nu wie kan ook een Tellament hellen, daar men niet over zou kunnen twisten , wat de mening van den Teftateur zij, als men het zoeken wil? Wat heeft men over het Oude en Nieuwe Teftament r.iet door alle eeuwen getwist? hn is evenwel de hoofdzaak niet duidlijk? doet uwen pligt, en vreest G»d! Zoodat ik zeggen wil, de taaien zijn te arm in woor-  < 67 > woorden, en dus hebben de woorden al te dikwijls meer dan ééne betekenis, zou het dus ook niet zijn met de vraag: Weet gij ook, wat gij begeeft! . Men heeft dikwijls in de kinderen, dat zij lastig en gemelijk zijn, en huilen en dwingen, zonder dat zij zeiven weten: waarom? of wat zij willen? En is, in die gevallen, moeder niet vreeslijk gefchoren ? Zij biedt het kind nu dit, dan dat aan, om het te ltillen, maar het helpt niet, het wil al wat anders, en wat dan? ja, dat weet het zelve riet! Ik heb in den Joop der opvoeding miiner kindeven meermalen waargenomen , dat een op zijn pas belteede klap eindelijk van al dat gejank een 'einde maakte, en het dwingend kind tot bedaardheid bracht. Wij, menfchen, zijn groote kinderen, zegt de aardsdichter, ik had haast gezegd, aardsketter, poot, maar een ketter is hij evenwel niet, fchoon zijne rechtzinnigheid voor niet te pluis wordt gehouden, bijzonder als hij zingt: Hier heeft mij rozemono befcheiden: en — De zuster van de zon , enz. Nu is dan dc vraag: of de zin der vraag: weet gij ook, ■wat gij begeert l niet deze kan zijn.' zelfs, wanneer zij aan volwasfen menfchen gedaan wordt: . Weet gij wel eens, wat gij wilt' Daar zijn menfchen, die honderd wenfehen in ééne week, op éénen dag, ja in één uur hebben, en naauw hebben zij hunne begeerte verkregen, of zij zijn te.onvrede, en willen al weder wat anders. Mag men zulken niet vraagen: weet gij wel, wat gij begeert1 Maar zijn dat geene lastige menfchen? Kan men het zulke lieden wel ooit van pas maken? En lezen wij niet van geheele vplkcn, die aan dit euvel gehinkt hebben? Waren de Jooden in den tijd van den Zaligmaker zulke lieden niet? Dit volk was, gelijk de kindertjens op de markten zittende, die hunne makkers toeroepen: wij hebben op de fluit gefpeeid, maar gij hebt niet willen dansfen; en'dan weder, wij hebben treurliederen gezongen, maar gij hebt niet geweend. Dus nooit van pas, omdat zij niet wis'en , wat zij begeerden. Joünnes de Doopcr verfcheen, geene gewoone fpijze of drank gebruikende, maar een ilrétig leven leidende, en men heeft van hem gezegd, dat hij een Démon hadt, en bezeten was. _ Daarentegen kwam I 2 j  < 68 > tssus, levende op'de gewoone wijze in eten en drinken, en van hem zeiden zij: Hij is een brasiér en zwelger, een vriend van tollenparen en zondaaren. Hier denk ik, aan de volksvergadering te Efeze, die wel twee uuren lang fchreeuwde: groot is de biana der Efezeren! maar voords verword was. Hoe is het mogelijk ? Maar wist zij wel, wat zij begeerde ! Wel nu bsmetjiüs de JSilverlinid , en zijne gezellen, wisten het dan zoo veel te beter. Maar de Siadsfchrijver ftüde den oploop nog in tijds, door dé Romeinen, als een bullebak, net van pas in zijne reden te pas te brengen. Dat er ook heden nog zulke ménfehen zijn , die men met. recht vragen kan: weet gy wel, wat gij begeert? wil ik wel gelooven , ot er nog geheele volken van dien aart zijn, die eigenlijk niet weten, wat zij willen , fchoon zij onvergenoegd zijn, en geheel te onvrede, dit wil ik gevraagd hebben. — Evenwel wil ik om het antwoord nie't ra Parys gaan, ik mogt daar in ongelegenheid raken, en zal daarom maar liever dicht bij huis blijven, en mij met de gedaane vraag vergenoegen: Weet gij ook, wat gij b-geert? Ja, heel wel, zegt mijn kleinzoontjen. Ik wou, dat ik de hoogde prijs uit de loterij had. Auri facra fames ! • • dacht ik. — Kind! zeide ik, weet gij wel,wat gij begeert? denkt gij wel aan Koning midas, daar zult gij toch op de Latijnfche School al van gehoord hebben. Hij hadt den Oudvader silenus ééns ten eten, en deszelfs ezeitjen op dal. Op vergunning van den ouden Heer, toen die een roes weg hadt, dat de Koning flechts begeeren zou, wat hij wenschte, verzocht de hebzuchtige ' ïiiid. as, dat alles goud mogt worden, wat hij aanraakte. Hij kreeg zijne begeerte. Maar, wist hij wel, wat hij begeerde V 's anderendaags zou hij den ontbijt nemen . maar zijn thee of koffij, ik weet' niet, wat hij gebruikte, 'ijn brood, en alies met één woord, was goud , zoodra hij het aanraskte, daar keek de domme ja i o a s op /ijn neus, nu kon hij, met al zijn goud, eten noch drinken. Hij huilde als een hofhond, om van zijne begeerte ontflagen te wezen, dat hij , eindeli k, Kiet moeite verkreeg, mids hij zich in de rivier Paktolus ging baaden, welke ftroom van dien tijd af goud in zijn suad hadt. 2oo als men ten minden vertelt.  < éo > Weet gij wet, wat gij begeert ? Ja, ja, geeft mij m ijkon, ten antwoord. Ik wou, dat ik eer. goed ambt had? Maar wat noemt gij een goed ambt? Wie weet, of het u niet wel zou gaan, mijn lieve mijkon, als denvermaarden sanche panche, getrouwen Schildknaap van den doorluchtigen en vroomen Ridder don qcichot. Deze begeerde ook een ambt, en hij werdt Gouverneur van het eiland Barataria, maar het bekwam htm als den hond de worst. Geen dag was er verlopen, of de goede sanche panche ontliep zijn Gouverneurfchap, en wiiie zich te vrede houden met zijn ezel en zijn brood. Hoe menig jongeling, die van' puure liefde zoo hevig blaakt, als ooit de Et na of Vefuvius, om een lief lodderig meisjen, mogt wel op deze vraag bedacht zijn : Weet gij ook , wat gij begeert ? Hoe menig lief meisjen is niet voor haaren minnaar, kort na het trouwen , eene xantip pe gaworden? Hoe menig mensch begeert kinderen te hebben, en weet hij ook, wat hij begeert. Zekere vrouw beviel telkens van meisjens, zij begeerde met allen aandrang een jongen, en badt daar dagelijks om ; haar gebed werdt eindelijk verhoord, zij kreeg een'jongen , maar die, opgroejende, dom en 'onnozel bleef, het welk haar man deedt zeggen: mijn vrouw heeft een jongen begeerd, zij zal ook wel een jongen hebben en houden. Geel mij kinderen, zeide rachel, of ik fterf, maar wist zij, wat zij begeerde? Haar tweede kind, daar zij van beviel, benjamin, kostte haar het leven , zij ftierf in het kraambed. Met één woord: in menigte gevallen komt de vraag bij bijzondere lieden te pas: weet gij ook, w.at gij begeert? maar, dit zal ik alles daar laten , anders zou ik verfcheiden Arabifche voorbeelden kunnen bijbrengen van zotte en onverftandige begeerten, bij voorbeeld, van dien Herder, die eene droge fchraale weide voor zijne Schaapen hadt, en begeerde, dat een rivier als de Eu/raat zijne beemden mogt bevochtigen, maar wist hij wel, wat hij begeerde? Hij verkreeg zijne begeerte. Een fchuimende waterliroom, gelijk de Eu/raat, als hij vol is, aan alle zijne oevers, kwam geweldig aanbruislchen, en fleepte met zijne onweêrhaanbare golven , zijn vee , zijn hutjen, hem zeiven'mede. Wist hij dan wei, wat hij begeerde? De oude Fabelkunde heeft ons reeds oplettend gemaakt op deze vraag, en gewild, dat wij toch altijd, I 3 als  < 7° > als wij iets begeeren, vraagen zullen: weet gij wel, wat gij begeert? in de fabel van semelb, ééne van de minnaaresfen van den 'fnoepigen j u p i t : r. Z ii begeerde , dat hij haar ééns bezoeken zou, zoo als hij zijne gemalin jdno bezocht, en wist zij ook, wat zij bégeerde? Hij kwam, zegt de fabel, Volgends haare begeerte , bij haar, als de God des donders, met donder en blikfem omftuwd, en de arme s-bmbxe verbrandde tot pulver, gelukkig, haare vrucht bij ju titer was tegen dit vuur _ bellang, j u pit e r nam het knaphandig, en ilak het in zijn dijezak, ei neen! in zijn dije zelve, en op zijn tijd kwam bacciius ter wereld, de God van den wijn. Wat maakt men alom geld? zei de boer, en hij zag een aap in 't venher zitten. Maar nog nodiger is de vraag, weet gij wel, wat gij begeert? als men dingen begeert, die men niet bekomen kan, welke begeerten dan niet zelden ftofte tot tweedragt en verfchil geven, zoo als de vertelling luidt van die twee broeders, dip op eenen Itarreniichten avond, op de ftoep ftaande, zeide de een: Ikwenschre, dat ik een veld had, als eigenaar, dat zoo uitgeftrektwas, als deze Starrenhemel, en ik, zeide de andere, wenschte zoo veel osfen en koejen en fchaapen te hebben, als daar ftarretjens in de lucht liaan. Malloot! waarzoudt gij met al dat vee heen? wel! ik zou het laten grazen op uw veld. En als ik dat niet wilde hebben? Ik zou het u niet vragen. Knap! was de broederfchap verbroederd! de broeders kreegen elkander bij deooren, en een bloedige tont was alles, wat zij van hunne begeerte hadden. Zou er aan dat vertelzeltjen ook eenige waarheid zijn? Zijn er ook broeders, die eikanderen in de haairen zitten, om iet, dat zij nog niet hebben, en misfchien nooit krijgen zullen, onniat'zij niet weten, wat zij begeeren ? Doch, wat behoeven wij van bijzondere perlbnen te fpreken? Het zou nog al niet te verwonderen zijn, en er meê door kunnen , als maar een of ander enkel mensch niet wist, wat hij begeerde, maar zijn er niet geheele volken, die niet weten', wat zij begeeren? Laat ons de gefchiedenis ééns openflaan. De Jooden begeerden eenen Koning, zoo als de nabunrige volken hadden. Twee of drie voorname redenen dreven hen daar toe aan. Zij hadden eenige redenen van 'klagten over het bewind van 6 a m u ë ls zoonen, en de oude man was oud , en kon alles zelve niet meer nalopen; maar het voornaamfte was, de vrees voor den Koning der Amrnoniten % nahas, die met  ♦C 71 > met een leger in het land gevallen was, en Jabes in Gilc'dd reeds belegerd hadt. Nu begeerde men eenen Koning, die zou den gevreesden vijand op de huid vallen , en het vaderland verlosfen , eindelijk , kwam er zoo watijdele waan en glorie bij. Andere volken hadden hunnen Koning en hunnen Hofitoet. Dit maakte vrij wat vertoning' alle die Hovelingen, en Heidukken, en Cent Suisfes en Koetzen en Stoet enz. Dus dan, de lsraë'ieten begeerden eenen Koning. Maar wisten zij wel wat zij begeerden? de vriend van volk en vaderland, de waardige samucl, deedt zijn best, om hun te beduiden, dat het middel erger zou wezen, dan de kwaal, maar het volk begeerde eenen Koning, en eenen Koning moesten zij hebben. Nog was ééne zaak gelukkig. S aMuëi bezorgde, dat er eene Inftructte voor den Koning vervaardigd werdt, het recht des Konings, dit werdt befchreven en plegtigd bekrachtigd, alhoewel het van weinig nut was, wanneer de Koningen niet den rechten weg op wilden, maar de vriend des volks deedt, zoo veel hij kon. En, hoe is het den Israè'liten vergaan? Men leze hunne Gefchiedenisfen. God gaf hun een' Koning in zijnen toorn. Nu begeerden zij het wel anders, maar het was te laat. ( Zij hadden nu eenen Koning ! Heeft men daar van niet in meer volken en in meer eeuwen , meer voorbeelden gezien, dat volken , met groote drift iet begeerd hebben, daar zij meenden, of zicti lieten diets maken, dat het heil des vaderlands er in befiondt, zonder dat zij eigenlijk wisten, wat zij begeerden? Hebben wij in ons eigen land niet voorbeelden van die natuur beleefd ? Wanneer in 1747. de Franfchen Bergen op Zoom belegerd hadden, riep al het voik in Nederland, het begeerde eenen Sradhouder, die zou de Stad houden. Wel nu een Stadhouder was geen Koning ? Recht zoo! maar daartegen vergat men ook, om eene Inftruétie voor den Stadhouder te maaken, en wist het volk van Nederland, het groote gros naamlijk, ook, wat zij begeerden? En is het wel naar de verwachting uitgevallen? Het is waar, men kreeg de vrede van Aken, maar een paar jaaren te vooren hadt men ruim zoo goede vrede te Breda kunnen krijgen. Nu, hoe het zij, leeren deze voorbeelden ook aan geheele volken, wanneer zij iet met drift begeeren, dat zij zicli bedaard vragen : Weet gij ook, wat gij be^ geert) En dat zij zich bij die vraag eens nederleggen? Wat  < ?2 > Wal is het een voorrecht, eene verlichte eeuw te beleven, waar in men weet, wat men begeert? En zullen er evenwel niet menfchen zijn, die eene Nationale Conventie begeerd hebben , en die de vraag nodig hadden : weet gij wel, wat gij begeert ? De Jooden in de tijden van 's werelds Heiland , begeerden een teken, om in hem als den m e s s i a s te kunnen gelooven. Maar wisten zij ook, wat zij begeerden ? En die zelfde Jooden van dien zelfden tijd begeerden ook v r ij te wezen j maar wisten zij wat zij begeerden? Was deze begeerte, die bij hun met onkunde gepaard ging , eenigen tijd daarna, bij hun geene aanleiding tot dien verderflijken oorlog met de Romeinen , die niet dan met de verwoestiitg van Stad en Tempel van Jerufalem, en met den ondergang des geheelen volks, een einde nam? Ik lees ergens in den Bijbel van eenen benaauwden en ongelukkigen tijd, in welken de menfchen den dood boven het leven zouden begeeren, maar vruchteloos. Ondertusfchen zijn er fomtijds menfchen, die, in vlagen van troosteloosheid, om den dood roepen , maar weten zij wel, wat zij begeeren? Nu, bij veelen zal het wel niet recht ernst zijn; zoo als met den houtdrager, die onder zijnen last bezweek , denzelven afwierp , en om den dood wenschte. De dood verfcheen, en vraagde, waarom hij hem geroepen hadt? Och! zeide de man verfchrikt, ik wou u maar verzoeken, om dat pakjen mij weder op den pokkei te helpen. De treurende en bedroefde vrouw wenschte , daar zij bij het ziekbed van haaven man zat, om den dood, toen zijden dood zag komen , was zij er handig bij , en op het ledikant wijzende , zegt zij: Hier ligt hij, lieve dood! hier achter de gordijnen. Kijk, daar is maar zoo hier en daar een enkele padtus, die eene begeerte hadt, om ontbonden te wezen, en die tevens wist, wat hij begeerde, want, dit was hem zeer verre het beste!! ! Te L E T D E N, bij L, H E K. D I N G H, Te AMSTERDAM, bij j. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a lenen een halve Huiver word: uitgegeeven.  VRAAG-AL. N°. 270. Is het om kennis te maken i D aar heb ik, hoewel al vrij laat, een brief gekregen van mijnen ouden getrouwen, vroomen, lieven, bijzonderen , correspondent berk i v bh vttcit; de man moet vreeslijk ver n;t dc buurt woonen, evenwel niet in de Maan, waal, zo veel mij bcwrust is, is er nog geen geregeld veer op dc Maan, en er rijdt geen postwagen op. Zou da; anders n:ct eenige nieuwe ambtjens kunnen op de baan brengen, van postmeester , commUfwris, voerman enz. op de Maan ? Wat er echter in 'i vervolg gebeuren kan, weet ik niet, wie weet, of dc FrtnftfteH, onze broeders, niet nog wel na de Maan raken? te wéten, niet hunne luchtballen, daar zij al vrij groote dingen mede uitvoeren , en boven in de hoogte rond neuzen, wat hunne partijen op aarde uitvoeren, en hoe hunne legers geheld en geplaatst zijn. Maar, dat ik zeggen wilde , g e st r. 1 t Neef heeft mijne Vraag - al Nommers eerst ontvangen, toen er op nieuw weder 21. in de wereld waren , en ik krijg nu zijnen brief eerst, nu ik al van het zesde Deel een begin gemaakt heb. Wat ben ik in mijn fchik, dat de man nog leeft, en niet van klinkklaare blijdfehap over de omwenteling een toeval gekregen heeft, en mortis geworden is. Maar VI. DB2L. K J102  < 74 > nog blijder, daar ik zie, dat hij ook van geloof is# even als mijn Boekverkoper, dat er bij de vijf doelen een zesde moest gevoegd worden, om het ellen getal te krijgen. Och, de familie van de Vraagallen flaat op één, als de klok van twaalf; zij zou het zoo graag effen zien in de wereld, maar is het wel zoo gemaklijk, alles effen te maken, dat toch, gelijk het fpreekwoord medebrengt, kwalijk te pasfen is, als het nog al gemaklijk valt, een zesde Deel van een Tijdwerk te fchrijven, het welk, zoo als de vraag-al, fich veel met malligheden bezig houdt? Is toch de wereld niet vol kuuren? Is de wereld niet door zekeren Wijsgeer een kooi met gekken genoemd? en vallen er niet daaglijks malligheden voor? En hoe kan het dan ligt aan ftoffe ontbreken ? Is het nu nog niet, als in oude tijden: Dijicile eft, fatiram non fcribere > ■ gelijk de Hekeldichter juvbnalis zingt, die ook eenen tijd beleefde, in welken ieder, als om flrijd, zich bevlijtigde, om zotheden te doen, al was het maar, om nero of d o m i t i a a n , of foortgelijke borsten, te behaagen of na te aapen. Maar, ik moest wat plaats overlaten, voor den Brief van mijnen vriend gerrit, de Lezer zal hem, zoo ik hoop, met flichting en nadenken lezen , en er een pijp rookens mede doorbrengen, of hij moest het te druk hebben met Staatszaken, doch is dit niet een goede raad,, dat men, in zwaarwigtige bezigheden, een uurtjen uitlpanning neme, opdat hot hoofd niet rondloope ? Nu dan, men leze en vermaake zich!  < 75 > 1ur.6er vraag-al'. Van wien mijner oude Correspondenten ik ook eene vifite mag krijgen , mijn getrouwe Correspondent a t rrit de vrager, verfchijnt niet. — Hij is het, die mijnen eerften Vraag - al gefloten heeft, en nu heb ik van deze nieuwe al weer zo veele Nommers in de wereld geftooten , maar wien ik ook zie of fpreek, er is maar onder dien heelen boel geen eenen g er rit de vrager te ontdekken. — Zou de man ook dood zijn, en wegens eene te geweldige aandoening over de groote gebeurenisfen in ons Vaderland, geflorven wezen? want men kan zoo wel door eene al te uitgelaten bliidlchap, als wegens eene te groote fmart en droefheid, zijn fterven verhaast zien? _ Zoo dunkt mii , moet gij al over oerrit, uw ouden vriend, bij u zeiven gemompeld hebben. — Dan mijn beste Maat lieve, pleeg de oude Krakebeen te zeggen: ik kan u tot mijne groote blijdlchap verzekeren, dat ik nog leef, en zo fpringlevend ben , als de vluglte Poelbewoner in 't midden der zomermaand. Nog kan ik er bij voegen, dat de vreugde, de regtraatige blijdfehap, waar mede mijn hart vervuld is, nadat onze Franfche Broeders eene geheele en gelukkige omwending van zaken in ons Land gemaakt hebben, geene de geringfte nadeelige gevolgen op mijne gezondheid heeft te weeg gebragt: maar dat ik nog niet eens aan u gefchreven heb, komt geenszins daar van daan, als of ik u geheel vergeten hebbende, niet meer aan u dagt, dat zouden confequentien 'wezen, die in 't geheel maar uit den tekst niet voortvloeien.— De eenveuwige reden, dat g er rit u tot hier toe noch niet heeft aangefproken, is, om dat hij zqo wat in eene afgelegen hoek van de wereld zich bevind, en eer er iets ter zijner ooren komt, bijkans geheel  < 76 > Europa er kennis van heeft. — Nu had ik wel over lang gehoord, en ik mag zeggen, gezien, dr.t gij bij de gelukkige omwending van zaken , weèr waart opgellaan, uit den dooden kan ik niet denken (want gij zijt immers niet dood geweest? en die dood is, goed dood, blijft wel dood,) de pen had opgevat, en wakker aan 't vraagen waart. Op de eerfte kenuiskrijging, dat mijn vriend de vraag-al leefde, en wel werkelijk leefde, gaf ik mijnen Boekverkoper last, om mij de uitgekomen Nommers te bezorgen, ja wel is 't koud, de eene week ging voor en de andere na, voorbij, zónder een vraag-al onder 't gezigt te krijgen. Zou dit ook daar aan fcheelen, dagt ik bij mij zeiven, dat mijn Boekverkoper ook een fineerfje van onze algemeene Land — neen Landziekte meen ik, befmet is, van niet te haastig te vallen in zijne deugdelijke fehulden te betaalen. — Ja, als dat p'aats heelt, zulke menfchen worden zoo fpoedig niet geholpen, ais zij, die altijd prompt zijn, en nooit de Comptoiren fluiten, althans, wat er van de zaak zij, ik heb nu eerst uwe eerite ar Nommers ontvangen, en was er zoo blij mede, zoo blij, a's mijn oude Mars, wanneer ik hem een afgeknaagd kluifen onder den neus duuw. — Is 't niet bij de meesten eigenbelang, waar uit men werkt? Tot de honden incluis , ieT der werkt uit eigenbelang, is 't zoo niet? — Dan, dat ik aan u fchrijf, gefchied geenzins uit eigenbelang , dat weet gij: maar alleen om onze oude kennis te vernieuwen. — Nooit heb ik een oogmerk gehad, om door fchrijven mijn fortuin te maken, of een ambtje te verkrijgen. Dan, als dit ook mijn oogmerk was , zou ik mijn adres bij een ander, dan bij den vr aa g. a l moeten maken. Ik geloof dat ik dan zou moeten wezen bij zulke luiden, die aan 't laadje zitten, en moeten die menfchen weer niet. eerst voor zich zei* ven?  < 77 > ven, en voor hunne bloedverwanten en vrienden zorgen? dat is pligt, en zoo handelen zij meest allen, die den naam van Kristenen dragen — en zoo te handelen vordert ook onze eigen liefde, o?.s voordeel, onze belangens; want .het oude Ilollandfche fpreekioord geld wel degelijk: ,, Het hemd is nader aan de rok." — Zoo dat ik met dat allés alleen maar zeggen wil, dat ik dezen eerf.en brief alleen met dat oogmerk lcivrijf, om onze oude kennis te vernieuwen, en naardien gij weer een nieuw'deel begonnen hebt, zullen wij bij alle goed doen nog wel eens een woordjen met malkanderen wisfelen, en wie weet, mogelijk als dat vijfde deel voltooid is, zal er nog wel een zesde deel bijkomen; mij dunkt het haat zo mal, met vijf deelen, een oneffen getal, te eindigen, 't is ret of men 't niet vol kan houden , en daartoe kent men den vraag-al te wel, om er zoo over te denken — neen» dat niet — dat voor vast niet. A propos, dat ik nog zeggen wilde, en bijkans wel ?ou vergeten: denkelijk als mijne famillie ziet, dat g erritje de vrager nog aanwezig is, komen jan en piet ook weder voor den dag: deze zijn ook hupfche jongens, die, als zij willen, wat doen kunnen, en zij zullen wel weer willen ook, we zijn zoo wat vrienden onder malkanderen, en al de Vraag-allen, daar ben ik nu agter, zijn alle uit onze iamillie ; zoo dat wij, ik en gij, malkanderen in den bloede beuaan, mogelijk nog nauwer als ge wel denkt: en dat wij van een zelve foort zijn, om dat te zien, dunkt mij, h jelt men juist geene arendsöogen noodig. — Ik heb dezelve aart van mijn Vriend de vraag-al. Ik moet van den os op den ezel fpringen, dat doet gij immers ook? Ergo zijn wij vrienden. Dat is een Confequentie! Ik lees daar in nepos, dat lysander, die juist &e beste broer niet was, om zij» gezag itaande te houK 3 ófn,  < 78 > den, en den Athenienzeren den voet op den hals te zetten, in alle Steden aanftelde het Driemanfchap , en dat hij hier door uitwerkte', dat alles van ziine hand vloog, en op zijne wenken alleen gef'chiedde. - Wat hadden de Burgers toen weinig te zeggen, bloed weinig intebrengen. — Onder de Romeinen was het Driemanfchap — het maakte caesar tot een Tijran en Dwingeland — thrasybulus verloste zijn Vaderland wel van dertig Tijrannen! — Welk een boel, niet. waar? — Het wondert mij, dat zij 't zoo lang eens bleven, en •r niet eens een krabbelvuistje onder dezelve onulond. — Lysander voerde het Driemanfchap in alle Steden in. — Met welk een oogmerk deed deze looze vos dit? met geen ander, dan opdat alles van zijne wenken zou afhangen , en hij als een dwingeland kunnen heerichen. In voorige tijden, niet lang juist geleden, zorgde onze nu Exftadhouder, dat hij in elke Stad een Luitenant Stadhouder had, om, zoo als men zegt, een eog in 't, zeil te houden, en hij deed dit mogelijk met dat zelve oogmerk, als lysander, hij zag geern , dat alles naar zijne wenken beltunrd wierd: dan , de bordetjes zijn , fints ik de laatfiemaal aan u fchreef, al vrij wat verhangen, — De Stadhouder met alle z^re Luitenant Stadhouders zijn, zeide mijn buurman piet slim, ze zijn al den D naar de maan toe. — Ik meende dat dit boeltje naar Engeland was, en zo heb ik gedagt tot op dezen huldigen' dag. — Dan, tiet zal 't wel weten, want het is een door flimme veHt. — Als dit.dan zoo is, hebben wij tog van den kant van Osnabrug niets te vreezen. De maan ligt tog een geweldig eind van Osnabrug af. Als onze maat naar de maan is , maak dan maar vast fiaat, dat wij hem nooit weer terug in 't Land zullen zien. — Is st hem zalig, ik mag lijden, dat hij er met al zijn aanr hang blijve tot in der eeuwigheid, amen. — Men zal hem,  *C 79 > hein daar denkelijk goedkooper kunnen houden, dan bij ons. — Wie weet, of men in de maa. niet heele ftroomen en rivieren van Bourgonje heeft; want de maan doet de druiven rijpen, eftne verum* — Dan, ik dwaal door müt met zijnen onnozelen Stadhouder weer heel van mijn tekst af. — Dat is nog het oude kwaadje van g e r r t t , merk je 't ? — Dit is een zwak, bij mij niet wel te overwinnen, trouwens, een vos verandert wel van haair, maar hij legt zijne oude ftreeken niet af. Dan, bij de Romeinen ja, daar had men het Driemanfchap — maar dit Driemanfchap waren de bazen zelve , die zeker in iedere Stad nog wel hunne onderdriemannen zullen gehad hebben. — Hoe het hier ook mede mag gelegen zijn geweest, het maakte wel ra» die Heertjes tot volmaakte Dwingelanden. — Anton i u s verwekte oproer, met oogmerk, om den baas te fpeelen over allen, c^sak, onder den fchoonen en vleiënden naam, trouwens hij was een vleier en pluimftrijker in folio, onder den vleiënden naam van Patrïotismus, had geheel Rome al onder de knie. Hij was de grootfte Tijran en Dwingeland , en 't was met Rome's Vrijheid voor de mosfen. — Dan, men ftak hem een Ponjaard door de huid, en de Dwingeland gal den geest. De wond was doodelijk , en met den dood van julilts flikkerde de Vrijheid weer een weinig op. _ Word er wel genoeg voor de Vrijheid gewaakt, wanneer men de magt , het bewind van zaken vertrouwt in de handen van weinigen? _ De Athenienzer Burgers zagen altijd met leepe oogen op hunne bevelhebbers, uit vrees dat als deze maar een weinig gezag kregen, zij aanhonds naar de Oppermagt honden, en dat dan de Vrijheid , in groot gevaar was. — Zij zanden nooit Bevelhebbers naar het Leger, gene Ge- zan-  < 80 > zamén aan Hoven, of fielden eenige Commisfië aan, of dat heele boeltje bleef verantwoordelijk aan hunne* Committenten en aan *t Volk. _ Zo jaloers waren zij op hunne'Vrijheid, en zo hoort het ook. — Dat heet op zijne zaken pasten, en niet met bagatellen'zich optehouden. — Kan men doorgaans niet veel onzijdiger oordeelen over dingen, die >va: lang gebeurd zijn, dan over zulke, die onder ons gezicht gebeuren ? _ De Bed i tonners wöeïdeh tégen 't hout — hoe mal. Ieaere eeuw heeft bijzondere ziektens — in de agtien- de eeuw kan men ook zijne neen, in de ag- tiende eeuw heeft men geene malligheden , al wende men zijne woede ook tegen houten beeidenü! Zoo is het niet, al wat men nu verrigt, is goed, eene volgende eeüv, mag zich inbeelden, in ons veele dwaasheden, onvclcnoonelijke malligheden, te ontdekken. _ Dwaaze Confequenties, wij zijn veel wijzer, dan onze Naneven, onze opvolgeis immer worden kunnen, zei jaap druiloor., en hij ichoot uit zijn fiaap. Nu, Broertje ! zoo als gezegd is, om weer op nieuw kennis te maken. — ik ben uw Vriend GERRIT de VRAGER. Te L E T D E N, bij L. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J- W E E G E,. En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve WeeJdijks a één en een halve huiver wordLuitgegeeven.  D E VRAAG-AL; N°. 271. Manhü ! \V el verrchriklijk! welke geleerde vraag is deze ? Manhui Dat het eene vraag is, zien wij aan het vraagteken, het welk er achter haat, maar uit welke taal is dit vreemde woord? Manhui Is het Chineesch? of Arabisch ? De vraagal heeft e'éns beloofd, toen men hem te Utrecht, als te geleerd , veroordeelde, dat hij, den éénen of anderen tijd, zijn Arabisch nog e'éns uit zou pakken , zou hij daar nu ook mede beginnen ? Heb ik het wel al mis, als ik mij verbeelde, mijne Lezers dus te hooren keuvelen, op het zien en lezen van deze vraag: Manhui Maar, eer ik nadere opening geve , fcbiet mij daar iet te binnen , dewijl daar van Utrecht melding wordt gemaakt , hetwelk ik nopens Utrecht en de Utrechtenaren, alias, Sint Maartens plannen ééns gelezen heb. Het was Latijn, maar des al niette min vrij merkwaardig; ook zal ik er de vertaling enkel van mededeelen. „ In de flad Utrecht, zegt de Schrijver, ontftonden kort daarna zeer zwaare ver-; fchillen, 'bij gelegenheid, dat men den Bisfchop geld moest opbrengen, het welk hij aan den Hertog van Geleder beloofd hadt, om de vrede van hem te koopen» dewijl de Kanor.niken en de Edellieden alle dergelijke lasten, en zelfs de imposten op het bier en andere dingen van zich af, en op het volk alleen wisten te brengen. In de had waren toen Burgemeesters, ïverh. souDENBALCJten godefr. van voord, deftige mannen, en die groot aanzien hadden bij het volk,, door hun toedoen was de Adel voornaamlijk uit „de. VI. es ei. L Stads-  < 8» > Stadsregeering gefloten, ja fommigen waren gebannen) en over het geheel handhaafden zij 's Volks rechten met nadruk. Weshalven hunne partijen , die thans de gmrit van den Bisfchop hadden, op hunne beurt het gemeen op verfcheiden wijzen vleijden, en dus aan zich zochten te trekken, de ftrengheid van de gtmelde Bnrgemeesteren overal, zwart makende,- Dus kwam de zaak zoo ver, dat de gemeente, die toen het beduur van alles hadt, zoo zelfs, dar zij in alles, wat het algemeen belang van ftad en flaat aanging, geraadpleegd werdt, cn haare ftem gaf bij de bijzondere gilden,- eene e-proeping eischte, om de ballingen uit den Adel weder in de liad te rug te laten komen , en om den impost op het bier te verminderen, en dat die goede gemeenre zelve haare eigen hoofden en yoorltanderi noodzaakte de ftad te ruimen- ,, Adeo fua non Jatis intdiigit bona & perpetuis obnoxia efl turbis Dcmocratïa!" Ei! ai weêr geleerdheid? waarom moet er dat nu in het Latijn haan? Omdat het in 't Latijn gefchreven is! Maar, Burger vraagal! Gij kondt het immers zoo wei vei\aalen , als de rest? Ja zeker! En waaróm deedt grj het niet? weetje waarom, Burger? om U nieuwsgierig te maken, wat dit toch zijn mag, dat met zoo veel omflags , meer dan gemeen, behandeld wordt, daar moei toch wat achter fteken. "Nu de vertaling : „ Dus verftaat de Volksregeering haare voorrechten en geluk niet, maar is aan geduurige verwarringe-n en betoenen onderhevig!" «—Nu vervolgt de Schrijver! ,, Van deze waarheid geeft de gefchiedenis der liad Utrecht door la mbertus iiortensius, die mas-r wciuige jaarén beloopt, zeer veele en allerovertnigendfte voorbeelden aan haare Lezers, dewijl zij ééne aanëengëfchakéide reeks bevat van opfchüddingen en beroerten, welke- ih die Had hebben plaats gehad tot het jaar 1528 toe, wanneer deze fiad eindelijk aan Keizer ïareiV, onderworpen en overgegeven, naderhand van alie haare rechten, en van de Vrijheid zelve, beroofd is geworden!" Maar wat doet dit nu tot opheldering der vraag; ? JMar.hu f daar wij r.u net even zoo veel van weten, als in het begin? Ja, Lezer; omdat gij van Utrecht gewair maakte, en mij het bovengaande te binnen kwam, koii ik mij niet onthouden, dat eerst te zeggen. Nu ter zake: Manhui V/at is Manhui V/at is het? Ik heb hetnïeeds gezegd , Lezer ! — gezegd ? Ja , gezegd! Doch ,• •m uw geduld niet langer te rekken-} Burgers ! het is eet» He-  <- 83 > Tïebreenwsch woord,- of liever twee Hebreeuwfc'ia Woorden ,'die men gemeenlijk vertaalt: Wat is het? Het geval is dit: De Israèliten, uit de flavernij en o-.'erheerlching der Egijptenaren verlost, en nu in Vrijheid gefield, verbeeldden zich, dat zij nu in ééns, om zoo te ipreken , in den hemel zouden zijn, en een gemaklijk leven van vrolijke Fransje zouden hebben , maar — zoo gaat het niet in de wereld, daar moet wat gedaan worden om de kost, en men moet handen uit den mouw heken , ook moet men zoo eens door kreupeibosch wandelen , dan wordt de weg naderhand ééns ,zoï> vermaaklijk. Zoo ging het ook met de Israëliten. ' Zij waren vrij, maar hun geduld werdt geoefend door gebrek, dat zij leden. Natuurlijk! Want, fchoon zij elk wat voorraad hadden medegenomen, hadden zij echter geene magazijnen kunnen oprichten, en daar van is het gevolg , dat Schraal Hans wel eens keukenmeester is Ten miniten dit vertellen ons onze Franfche Broeders, aan de rechte zijde van den Rhijn ondervonden te hebben, en dat dit de oorzaak is geweest van hunne Ipoedige terugtogt. Nu , ik wil het gelooven , Enfin ! De Israë iten morden, omdat zij gebrek hadden, eindelijk, werdt ii dit gebrek voorzien, en hun het Manna gefchonken. Mos es beloofde het hun , en den volgenden dag zagen zij. het ook alom op het veld, maar Jet wel! nu kenden zij het niet, en vraagden eikanderen: Manhui ff at is het? Daar hebt gij, Lezcr.de vraag, en de gelegenheid tot dezelve — Is het u vreemd, dat de Isroëüten, nu zij, na hun morren, verkregen, wat zij begeerden, vragen konden: Wat is het' Wel nu , hoe dikwijls gebeuit zulks ? hoe weinige ftervelingen onder de zon , die weten , wat zij bezitten? - Pauci dignofcere norunt. Ja wel, weinigen1 Wat is het? wordt er gevraagd van veele menfchen , als men hsn opmerzaam maakt op. het geluk , dat zij bezitten , zij zijn en blijven onvergenoegd en morrende, om het geen zij niet hebben. Felices, fi fua bona norint. Zeide-V i r g i l i u s van de boeren, gs]ukkig, als zij hun voorrecht en geluk begrepen! maar', maik dat den boer ééns wijs, dat iüj zoo gelukkig uata üe Edelman,, L 2 te  < 84 > te weten, voor dezen plagt te zijn. Want nu is het de 'Heilige Gelijkheid! De boer en edelman, de Koning eri de bedelaar, de wijze man en de windbuil. Rolla'. 8urJ ger vsuSALl gij zijt buiten het fpoor! Wal is het! Ja! dat is de vraag: Hoe kan ik zoo hetlpoor bijster raken. 1 Nu dan: Wat is het? Al weder de oude klagt. De Woorden hebben meer dan ééne betekenis, en hoe ligt' werpen de menfchen eikanderen de woorden na het hoofd ? Wat worden de woorden ligtvaardig gebruikt, zonder dat men vraagt? Wat is het'i Daar zijn tegenwoordig verfcheiden woorden, daar men deze vraag omtrent fchijnt te vergeten , bij voorbeeld : Niets is thans gemeener dan de woorden: Revolutionair, Conjlitutiofieel, Foederalisme, Nationale Conventie, Ariftakraat, De/poot, Centrale Vergadering, Weldenkend enz. maar als men vraagt: Wat is het ? ftaat de antwoorder verlegen , en e. ne halve Extra-Courant, met zulke kleine lettenjens gedrukt, dat men een bril nodig heeft, niet zoo als de Portugezen, om er eene vertooning mede te maken, als of het gezicht, door het menigvuldig lezen cn ltuderen, verzwakt was geworden, maar, om gewigtige redenen , omdat al te klein fchrift voor oude oogért onleesbaar is, ik zeg, een halve Extra - Courant is er nodig, om één enkel van deze woorden te verklaaren, en tegen misduiding te behoeden. Wel nu, is het met de vraag: Wat is het? wel anders? Betekent deze vraag niet dikwijls: Wat zou het zijn? Het is wat! in den mond van grompotten en malcontenten, dat is, in goed Neêrduitscn, misnoegden, en betekent ze ook niet, eenvouwig: Wat is het! Wat is er van de zaak? Welke is haare natnnr en gefchapeuheid? enz. En kan men die onderfcheiden betekenisfen der Vraag wel op eene andere wijze onderfcheiden, dan door te letten op de gebaarden, die iemand maakt, of den toon , op welken h.ij zich uitdrukt, met één woord, diende men de regels van de Mimiek niet te verliaan, als men zal willen befiisfen, in welken zin de vraag : Wat is het! moet genomen worden. Wanneer iemand de vraag doet, met opgsfpalkte oogen , en gerekten huls, zoo dat de riieuws'gierigheid zich op zijn bakhuis vertoont, dan kan men gerust zijn, dat zijne mening eenvouwig is: Ei lievef' verklaar het mij ééns , geef er mij eens verflag van. M:iar haak hij de fchouders op, fchort hij den neus, ziet hij ifiisnoegd, dan wil hij zeggen, het zou wat wezen I of het  «€ 85 > liet is wat fchoons, en de toon der verachting werdt genoegzaam gehoord en onderfcheiden. ' In dezen laatften zin wordt de vraag menigmalen gedaan in de wereld. Bij voorbeeld, dus zullen die Spaanfche Hovelingen, die den grooten kolumbus nijdig waren, omdat hij een nieuw werelddeel gevonden hadt, gevraagd hebben, met alle de trotsheid, die aan Spaanfche Dons en Signores eigen is, wat is het i Het is wat, wij konden de Westïndien zoo gemaklijk vinden, als kolumbus, indien wij er hechts ons werk van gemaakt hadden, want, dewijl de wereldrond is, als een kloot, zoo was het zeker, dat wij, west op vaarende, eindelijk in het Oosten te Land moesten komen , en dus het land, dat tusfehen beiden mogt liggen, ze'terlijd vinden en ontdekken moesten. En wat deedt Koi-umbus, toen men hem dit zoo fpijtig toeduwde, daar hij mede aan tafel zat? Hij nam eea eij, en vraagde aan het gezelfchap , of iemand de kunst wist, om dit eij op zijn punt recht op en fieér op tafel te zetten , dat het dus perpendiculair bleef haan? Elk nam er de proef van, maar bij flot, moest men het opgeven, en toen (pain kolumbus heel bezadigd het ey tusfehen de vingeren , en zette het eenigzins gevoelig , zoo dat het een deuk bekwam, op .tafel'neder, en — het itondt. Nu was het weder: wat is het! Wat zou — het zijn ' Dat wisten wij ook wel. Welnu, begin ééns wat met lomperts, of met waanwijzen : wat is het! Zij weten altijd raad , om den wijzen , den verdienstelijken man te verachten, en hnnneonkur.de en domheid te verichoonen, of, zij worden boos! ' Het zijn niet alleen de dom-ooren, die devaang: wat is het! in den gemelden zin gewoon zijn , te gebruiken , maar ook de ondankbaaren. Wat is het? misfchien was dit ook de mening van veelen der Jooden , toen zij vraagden : Manhu ? Zij hadden brood en voedzel verlangd, en nu krijgen zij hemels brood, maar, wat was het? toen zij het eenigen tijd geproefd hadden, was het: wij walgen van die laffe fpijze, wat is het! da.vid ftondt zoo in de gunst van net volk, hij hadc zoo veele gewigtige diënften aan den Staat bewezen, en meer dan ééns gebeurde het, dat men, om eene kleinigheid, of ten minfteu buiten zijn_ fchuld, tegen den goeden Vorst uitvoer: welja! wat is het? na uwe tenten, Israël.' Laat da vm vaaren! en zoo liep men eenen oproermaker, skba, eenen Zoon van «ixh* i, L 3 acl1-  < 86 > pchter ra, die, uit de gefchiedenis op te maken, geeiie andere verdienften bezat, dan dat hij het eersten liét hardst fchreeuwde, doch, toen het volk tot bedaaren kwam, en joüb hem op de hielen zat, vraagde het even ras: Wat is het? Manhui Wat is deze? En zij floegen hem het hoofd af, en wierpen het joüb toe, op den raad van eene wijze vrouw, en welk was het gevolg? Het oproer was geitild, oAviDwas te wijs, om vervolgingen aan te rechten, en verftondf te veel van eene gezonde' ftaatkunde, dan dat hij niet door minzaamheid zijne Regeering zou gevestigd hebben, liever dan doer wraak- en vervolg-zucht den twistte verlevendigen , en den wrok aan te Itoken. Indien r. Er iiabeam, davids Kleinzoon, oak zoo veritandig was geweest, en eene algemeene Amnestie hadt ingewilligd, hij zou Koning over geheel j s r a ë l gebleven zijn. Hier komt mij weder een geval te binnen uit den zelfden gefchiedfehrijver, niet wiens bericht van de Utrechtenaren ik dit Nommer aanving. De Hertog van Gelder hadr die van Overijs/el overwonnen, zoo dat zij afgevaardigden zonden, o:n over vrede te handelen. Als nu zijn afgezant hun harde voorwaarden voorfchreef, en zij daartegen prptelieerden , duwde Hacfvrcl, bevelhebber van Zutfcn voor den Hertog, hun toe , dat de roede reeds achter de deur gereed ftondt, om de OverijsfeL fchen te kastijden, en dat de Gelderfchen den duim ea vinger der Overijsfelfchen tusfehen de tanden hadden, en toe konden bijten, als het hun maar geliefde. Qp deze woorden, gaf gerrit swaafkkns, Burgemeester van Deventer , dit koen befcheid: zo gij onzej duim en vinger al tusfehen de tanden hebt, om te bijten, als het u gelieft, dan is het hoognodig, dat wij die hoe eer hoe liever van tusfehen uwe tanden haaien,. Gij behoort ook te weten, dat Overijs/el wel een zoo hupfche deerne is, dat zij haaren man wel zal vinden, insgelijks, dar. Uw Hertog haar nooit hebben zal, alzoo , wij nu zullen doen, het geen wij anders nooit in onze gedachten zouden genomen hebben. En wat deeden die van Overijs/el? Zij gaven zich over aan karei. den V., van wien zij zoo veel bedongen , als er op zat» Zoo gaat het, Burgers! als men het onderite uit de kan wil hebben. En mag dan elk niet op zijne hoede wezen, ten einde een' ander niet balöorig te maken, zonder zoo met verlichting te vragen: Wat is het ? Wel, Burger! hoe krijgt gij het zoo krom ? hoe komt het  < S7 > het te pas? Wat is het? Vrienden? Ja, in de tijden dèf Rhetorijkers was het de gewoonte, dat hij, die lid begeerde te worden van. de Kamer, een rijmpjen moest maken, een boer, die zich aandiende, begon, in plaats van te rijmen , de geheele Legende van den Schout, daas Vrij wat van St. Anne onderliep, op te lezen. Men vertelde hem , dat zijn voorliel niet rijmde, ja, zeide de kinkel, rijmen of niet, het is evenwel zoo. En waarom zou ik niet kunnen zeggen? te pas of niet te-pas, het ftaat er al. En dat gei'chreven is, blijft gelciireven , zeide de Stadhouder, pilatus namelijk. Ei! Ei! die Stadhouder brengt mij weder op den weg~ Hoe is het mogelijk ! En evenwel is het zoo. De vraag; Wat is het? is de vraag van onderzoek in haare eenvouwige betekenis; we! nu deze vraag wordt dikwijls gedaan: wat is het? en als men dan de verklaaring zai geven, begeeren veele lisden niet te hooren, maar maken het juist als onze Stadhouder. Deze vraagde: wat is waarheid? en dus, wat is het? maar toen nu Je sus den mond reeds opende, om hem te zeggen, wat waarheid is, keerde hij zich om, en ging heen. Hij was, der.klijk, bang, dat hem te veel waarheid zon gezegd worden, en dus was het best, den aftogt te blaazeu. Gaat het niet nog zoo in de wereld? Zijn er niet veelen van het zelfde geloof a'.s deze Stadhouder, en willen zij wel hooren, als men hun antwoordt op de vraag: wat is het ? , i .Wat is het? wat is het ? is eene vraag, die uit nieuwsgierigheid , uit verlegenheid, en andere foortgelijke gemosds- aandoeningen , voortvloeit. Wanneer er wat zeldzaams gebeurt, wanneer er eene menigte volks te hoop loopt, vraagen veelen : wet is het ? en dikwijls gebeurt het evenwel, dat zij al rrieê fchreeuwen, zonder nog ééns te weten, wat is het. Zoo was het, bij voor,beeld, toen jesus in Jerufalem werdt ingehaald, onder luide No/anna's , en toch waren er veelen , die nog vraagden: wat is het? Op dezelfde wijze, toen hij beichuidigd werdt, en er geroepen werdt, kruist herat kruist hem! zullen er veelen geweest zijn, die niet ééns wisten , wat er gaans was , en daarom ook, tevens zuilen gevraagd hebben: wat is hett Zeldzamer wezen is er immers niet dan een mensch? O hoe voordeelia; zou het voor het menschdom weien , indien de menfchen de vraag: wat is het? met verfcand deeden, eer zij over zaken ipraken, handelden, die  i£ 83 > die begeerde, of er over onthelden, elan zonden zij vooraf weten, of er reden zij, om te fpreken, om zoo of anders te handelen , om iet te begeeren, ol voor iet te vreezen: Ai mij! ik ijze ! een Spin ! een Spin ! . Laat meid, ofknech», of iemand van 't gezin Op ftaande voet een raagbol brengen ! Ik kan haar voor mijn oogen niet gehengen. Lieve jithjbn! vraag toch eerst: wat is het ? Voordat gij, door ontfteltenis, uwe gezonheid zoudt benadeelen. Wat is het, Meisjen? Een Spin! O! geloof mij, de Spin in het natuurlijke zal u niet benadeelen, zij is er nodig en nuttig, in haaren kring. Ik zou er u veel van kunnen vernaaien, maar mijn blaadjen is vol. Ondertusfehen denk gij aan de vraag: wat is het ? Manhu ? Ja, daar aan mogen allen denken, die ligt fchrikken, op alarmeerende tijdingen , of berichten, of aan den anderen kant ligtgeloovig genoeg zijn, om alles voor goede munt aan te nemen, dat men hun op den mouw fpelr, om hen in ilaap te wiegen: Dat zij denken en vraagen: Manhu ? wat is het ? Dat mijn Schrijver, die in het begin, en in het midden van dit Nommer, geparoisfeerd heeft, ook de hekfluiter zij: Solent tales popülorum motus pro libertate, dum confultando Mi Sf difceptando , {\quin & ahercando~) rem trahunt, nee fatis mattire gerunt, in ferviiniem ceder e " > Manhu? Te L E X D E N, bij %. H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, lij J. W E E G E, •En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezeiv» ^Wèeklijks a één en een halve Huiver wordtuitgegeeven»  D E V R A A G * A Li Wat zijn beuzdingeni Dat de wereld veel op heeft ^ ine waarheid , die ik, dunkt mij, zonder nader te vra S'^^aie» mag. Men zie Hechts, om zich gapen,*anden boeken .den^^.^kan. of-deboeke- tertr6 f t^.SSwS bij voorbeeld,kunikwelb« van ftndie en geleerdueia r j ? Maar wat t*r dan mi zeiven noCmen , een v r a a g f" ter dan mijz j«2Wf«g«, dat er voe* »eele dingen, die een ernfhg en gew, 1 B hebben "n dat toch niet meer dan klingen zijn? He, Seen oeuzel- en broddelwerk te zijn , ^p.«»oj „ u l y ss bs kuisfche echtgenoot. j haar werk geftad g te niet deedt, en het geen zij over dag geweeld had 's nachts weder onWeefde, als-ik zoo fpreken tg maar was het niet belangrijk en een wel overlegd „Hnv Hield zij dus" haare minnaars niet op, en won iet üd.t tdat haar Man en Heer, de Burger ' ïadt, om ce. emulger fpel » fpele»» toa tat niet VI. BIB 1, **•  *C 90 5» eene Beuzeling, toen themistokied of a t c 1 b 1 a» •des ziinhondjen de oorenen den ftaart affneedt, en dus op itraat Het lopen.' En hadt hij ondertusfchen, met deze beuzeling, het ge^igtig oogmerk niet, om de aandacht der Athenienzen van wezenlijke dingen aftetrekken, opdat zij hem ih zijn plan niet zouden ftooren, dat hij voornemens .vas uit te voeren, maar roor hun fiedekt wilde houden. Maar is het thans wel een tijd, om te beuzeleni Én van beuzelingen te praaten ? Dit wil ik dan ééns bij eene andere gelegenheid hervatten. Nu deed ik deze vraag alleen, om aan mijn Lezer twee beuzelachtige droomen van mijn waarden geuh Neef mede te deelen. De man kan aartig droomen, niet waar? Ik geloof, dat hij, wakker zijnde, al raare dingen door het hoofd haalt; ik droom ook we) ééns, ma~ar mijne droomen zijn tegenwoordig zoo verward, zoo verward, aIs Ja daar ontbreekt mij weder de vergelijking als ... . een A, B , C. met zoo veel CQnfaz üanten ! Ik begin haast te gelooven, dat ik niet onder het Keldenkendjle gedeelte der Natie behoor, want die wel denkt, denkt geregeld, en droomt zelfs geregeld, ik 2ou ook haast mijnen vriend gerrit beklagen, als éiet weldenkende, want die wel denkt, droomt'van geene beuzelingen; ergo Maar genoeg! daar1 iebt gij den Brief. —. ÏDitCEt vxaag-al! Mij nog van ouds kennende', zal 't u wel vóór/laan, lloe ik in uwe voorige vraag-allen wel eens gedroomd heb } mij in de zelve groote dingert vóorllélde , en' mij verbeeidé al een doöïlugtige péffontfgie zoms té' Wezen. - Dan die Peifohagië k vérdweie.t/ én 't zoa  < 91 >/ kou nu gekheid zijn , zulke droomen weèr te gaaa droomen. Was dat wel anders, dan zo als men zegt, oude kofijen uit de floot delven ? neen, dat doe ik niet. 5, Die dood is, is dood " , zei jan hkiliosh, „en Jlij die weg is, keere nimmer weür — Amen!!!" — Ik dwaal al weer van 't fpoor, en ben zo heel van den Tekst , een kwaadje, dat ik gemeen heb met meer Luiden, die nog al den naam plegen te dragen van Zeer Geleerden. — Maar om dan nu evenwel van mijn ukiiap terug te komen, zo wil ik u maar in 't kort en in 't lang zeggen : dat ik het kunstje van droomen nog maar niet vergeten ben. Ik lag, korte nachten geleden, te llaapen, namentlijk; want men droomt zo niet, om een bagatel, als men volkomen wakker is. _ Ik droomde dan al flapende , dat ik weèr zo wat een razende perfonagie of dolleman was. — Een Ridder natnentlijk van de Leeuwen, of ten minften zijn getrouwe DommeJliekr sanche p a n c h e , ik zat ook op een Ezeltje , o zo een lief beestje , ik ambrasfeer het bevallig diertje nog in mijn hart. — Ia man! een ezel bezit tog veele bevalligheden. — Dan hoe zot kan men veelal niet droomen ! — Ik zat dan op dat beestje, gewapend met eene ipeer, en ik weet niet wat al meer oorlogstuig. Dat ging er op los , wil ik u belooyen, niet op molens of zulk tuig — neen zeker niet» het was al heel wat anders. In de zestiende eeuw — was 't niet in de zestiende? toen ging men op de Beelden los, men llormde, dat het daverde , zo dat er de (tukken en brok-, ken afftoven: Maar is 't niet wonderlijk, ik moet zeker van die beeldftormerij zo wat in mijn kop hebben gehad, althans, ik ging ook los, was 't niet op beelden? Ja het was zo wat — ze moesten er aan. — Geen pardon, geene verfchooning,! weg of kapot — had ik geen gelijk? Wat maakte ik eene ravagie onder die M 2 fchql-  t( 95 )• fchnldelooze fchepzels. — Ik voerde zwaaren Oorlog e» vervolging — maar in Tempels of in Kerken voert mei immers geen oorlog , dan alleen met mond en tong? Het was tog even wel in de Kerk, of in een Tempel — en al wat aan den wand hirg, moest buknen voor de fcherpte mijnes zwaards — of moest fnedvc3en door mijne lans of fpeer. - In 't midden van mijn zegepraal , die 'ik alreeds in onderfcneiden Tempels bevogten had, verfchijnt er een bedaard, eerwaardig, cud man , op zijne borst fiond in brandende en gloeijende'letteren; Bïdagtzaamhcid. Hij zag in h rond> wendde zijn gezigt en banden Hemelwaards. — Iüj fprak met al dien ernst, welken'eene zaak van het tïiterst gewigt vordert, en toonde, dat eene.dolle uitrnnigbeid1 mij en mijnen aanhang vervoerde? Ik anrWoord Ie, dat het algemeen zulk eene handelwijs volftf el t vordeide, en dat het in den geest van den dag V'as'.'' — Uitzinnige! zeide, hij, wat vordert de geest van den dag, of laat ik liever zeggen, het algemeen "belang ineer, zich zeiven met beuzelingen op te houden, en de groote zaak over 't hoofd-te zien, ol te arbeiden ter bevordering van 't algemeen welzijn, de verva'lcn raken te herüellen, en kleinigheden, wehtft. r.p zich'elven van zeer geringe- beduidenis zijn, te laten blijven , zonder zich daar mede op te houden? -T Veellijft zal de nakcmelingfchap ons befchuidigen van de i'i'zlri igïïe dolheid, vooral, wanneer ze begrijpen sa' hoeveel'de geleerde wereld zal verliezen bij zó veele ei de '. . '. .'• Hij' zou meer gezegd hebben , en ik geheord , als niet een woest gefchreeuw onder het raam vari~ mijn flaap - vertrek mij in mijn droomen had gefioord , en fpeedig doen ontwaken — daar lag nu eensklaps al mijn woelen — een verward gefchreeuw jTiEakie cr fchieliik een eind aan; terwijl ik nu een ■poos over dit voorval gedagt hebbende, weèr fchielijk  < 91 > fcüiep, en manwlijks was ik weg, of aanftonds weêr o$ nieuw aan 't droomen? - Dan ziet eene geheel andere, vertooning deedt zich toen aan mijne verbeelding op. Eensklaps Uevond ik mij in eene groote zaal, of vertrek. Waar bevind ik mij hier? was aanftonds mijne, vraag, en het antwoord daar op : Gij bevindt u in de Kaad-zaal. - Hier worden de belangen en de zaaken van den Staat behandeld. _ Hier beflist men iet lot der volken - het lot van ons gantiche gemeebest, ja zells het lot van Europa. - Hier maakt men oorlog en vrede I Hier worden de allergewiglte zaaJten behandeld en afgedaan - U heeft men tot medelid van tjnfe Vergadering verkozen, om met ons het gevvigt tap Stad en Land. te helpen dragen. — Mijn lenden klopten en mijne knieën frieten tegen malkanderen} ! - Wie is, zeide ik, tot deze dingen bekwaam ? Wij - Gij en allen, die hier gezonden worden. Dit ftak mij een riem onder 't hart, en ik dagt terftond aan den grooien rabene*,. - Dat wien men een Ambt fchenkt, dien worct er tegelijker tijd de bekwaamheid bij gefchonken - en de Vergadering'; rond en overziende — moest ik getuigen: de man heeft het grootfte gelijk. Hier zie ik 's mans gezegde op het' allerkragtigst bewaarheid. Al aanftonds ontdekte ik lieden van mijne kennis , die ik goed wist , hoe zwaar zij gewogen hadden, yoor zij leden dezer Vergadering waren geworden. — Ik vqr.d er Landlieden, wier voeten nog Jkrom ftonden , van agter 'ê kouter door de voor te loopen — dan het wonderbaarlijkfte was , dat ik Collega's had, welke hunne eigen zaaken niet in orde hadden kunnen houden ^ en deze waren nogthans mijnt medeleden , en ook over 't bewind van zaaken, gewigtige zaaken, als 's Lands Beftuurers, geheld _ Alweder .een bewijs, die een Ambt krijgt, ontvangt er tevens de bekwaamheid bij - want zij waren wel daftig M 3 de  ♦€ 94 > ie medeleden , waarop het gebouw van Staat ruite. Dan, ik merkte we] ras, dat onze Vergadering tog m« dat al veel overeenftemde met het A, B,: waar V men vier en twintig letters heeft, doch fnaar zeer wermge Vocalen, de grootfte hoop zijn medeklinkers, van geene beduidenis zonder de vocalen - dat ik ook onder de laatfte forteerde, wierd ik wel dra gewaar dewijl er zulke zaaken in voorkwamen, waar ik door een anders oogen zien moest, en zelve zo onbedreeven in was. Dus een regte medeklinker, zonder een vocaal , van geene kragt , of eenige betekenis. Dit wel bezettende, vraag ik, wat wij, medeklinkers, hier tog deden, of wij er niet konden gemist worden? Dan men gal mij ten antwoord, dat wij even noodzaakelijk waren, als de Medeklinkers in 't A, B.: en behalven dat, men mogt ook zijn eigen fortuin niet met den voet ftooten: men kon langs dien weg ook gefchikt aan eene bediening geraken, die zo wat eene zoetigheid' gaf, om van te kunnen leven: en dat de eigenliefde ons dicteerde, om onze eigen belangens te bevoorderen, >t geen wij langs geenen gefchikteren weg doen konden, dan langs dezen, dewijl men hter aan 't Jaadje zat, en maar konde uittrekken, wat men begeerde en 't geichiktfle voor zich oordeelde. I„ voorige tijden antwoorde ik, weet ik wel, dat zulks plaat, greep, maar tegenwoordig .... begrijpt gij dan' met, zeide men, dat de menfchen ten allen tijden,' gisteren en heden, dezelfde zijn, en blijven zullen tot aan 't einde van de wereld ? - Ik vatte mijn misflag al aanftonds, begrijpende, dat mijne aanmerkingen zeer ontijdig , en niet op de gefchiktfte plaats gedaan waren, ik zweeg en gevoelde in mijnen boezem, waarlijk, eene begeerte ontbranden naar eigen voordeel, en om zo iets te verkrijgen, 't geen mij jaarlijks zL eene  < 95 > eene zoetigheid gaf, om ruim en rijkelijk Tan te kun. Tien beftaan, en ik hond in de daad zo op het point om iets van die natuur te krijgen, als mijn hond eenig rumoer op ftraat hoorende, geweldig begon te blaffen , en door dat getier mij wakker maakte, en mij ontzette Van een moei Ambtje. —— Uit mijnen droom ontwaakt, had ik bij mij zeiven wel hof van overdenking: dan ik kon op de wereld niet begrijpen , hoe ik op 't ide'e kwam, om zulke' malle droomen te gaan droomen, die zo wijd uit elkanderen liepen , en daar ik te voren niet op kon gedagt hebben : daar men tog meent , dat men maar droomt over zulke dingen, waar men over dag zich mede bezig heeft gehouden. Ik kan u , en al de wereld gerust verzekeren, dat ik wakende hier over niet gedagt heb, of heb kunnen denken, omdat Gij» ik, en al de wereld, zeer wel weten , dat niets van dit alles nu meer plaats grijpt. Zie daar, Medeburger! weèr een paar, ik mag wel zeggen, een paar malie droomen van g e r r i t, üwen ouden griend en bekende, neem ze voor 't geen ze zijn, en keurt gij ze waardig , ©m geplaatst te worden , plak ze dan maar vrij in Uwen vraag-al; zo niet, leg ze aan eene zijde, en laat geruit droomen, wat hij wil, hij blijft altijd Uw Vriend, beltendige Lezer en voorftander. GERRIT ds VRAGER. Z ï5. Oftob. I7P4. ik  < 9<5 > Ik beken, Lezer! gij hebt roden, om knorrig M Bijn, dat ik u in dit Nommer met beuzelingen gepaaid heb, maar, wat gedaan? ik honde geern vrede, zo Jiet mogelijk is , met alle menfchen. Is dat, zo het vagelijk is, thans niet eene beuzeling? De orde van den dag behoort immers te wezen broederschap? Ik wou daarom mijn Vriend gerrit niet voor het hoofd ftooten, met zijne beuzelachtige droomen, en i\ weet wel, dat mijn Lezer te verlicht is, om er aicb aan te akrennend Somnia ne cures - Geef op geen droomen acht —— i Zo er intusfchen iemand zijn geld voor dit Nommeï tóogt beklagen, hij kan zijne duiten voor hetzelve b,J; «ijnen Boekverkoper terug ontvangen, mids, dt ha het volgende Nommer dubbel betaale, wai.t _ dat zal het wel waardig zijn. Te L E T D E N, bi) H E B. D I N G Hj Te AMSTERDAM* bi) £ yf E E G E, ff« «lom bil de meeste Boekverkoopers, daar dezerva ieeklijk» ï één en een halve huiver wordt uitgegesven,  D E VRAAG-AL. N\ 273. Wat zijn plans? Ik zat daar te lezen in de £gg houog. Het is waar , het 1ef"e * ? of is het zouden er daarom ^W&^a&W^i geen waarheid, het geen in de Sta*kundige s ] d„nMesfen huize van Mr. brem en door a ? _ iémaker, wordt aangevoerd? „ Waneer ligt „ bliek ééns in verva geraakt, kan me1 n 5 „iet weder in ftaat brengen , * men eene Ie o * BJ, h. i- H.n Een ieder van ons kan immers hon"deÏÏtnef^n.^tor de Vroedichap begaan * ^beiden H^^X^ ^ Flansen uitvindingen, welke deze goe ne vergadering te berde.ferengeö maar dat erj komt, elk Helt zoodanig P.a» voor, u j bchialen. Llven een buitenkansen mede m*nt te kmme c Het is toch raar, dacht ik, dat ah e 1 -e tuure geneigd zijn, Plans te maken eB vat meu ^ vinden, ten behoeve ^-^JbSS» "wij eens onregcnt, krijg ik ook een fchep.en Be, en J de zen rab ener, hoe veel P ans neeir. J f hand gegeven in zijne Hek| k^ Plan, om eene belasting op de gedacmen uur wil laten oordeelen. ,UjV, VI. 01SJ-. w  BURGER. VRAAG.AL! ■ Weer een nieuwe Correspondent! dunkt mij, zal uwe eerite uitroep zijn, wanneer n deze brief wordt ter hand geheld; als gij u de billijke klagten herinnert, van uwe Lezers, door uwen Drukker, over het niet geregeld verlchijnen, van uw zo zeer geachte Week-blad, medegedeeld. In het, zo-ik vertrouw, voor u Genoegen gevend uitzicht, van hier door weder in üaat geiteld te worden , aan het verlangen derzeive te voldoen ; en een volgend Nommer fpoediger dan uwe occnpatien andere zouden toelaaten , uktegeven : en in de bewustheid, öat gij tevens daar mede zult afweeren de herhaalino- der klagten, welke misfchien uw Drukker voornemens mogt zyn te doen ; ( want waarlijk Burger ! het is zeden dien tijd nog niet veel gebeterd, fed hoe in tranfitu,) ten minnen zo gij dezen waardig keurt, om u behulpzaam te zijn. r Uw Week - blad, wel is waar, is van een geheel anderen aart, dan de ftof, over welke ik n lchrijf, en bij «wen buurman de Post, ZOu deze beter te huis behooren : dan daar uw oogmerk even als het zijne is, om bedaard nuttig te zijn; liet geen ook blijkt uit een uwer laatite Nommers over de Nationaale Conventie, twijfele ik niet, of gij zult van dezen wel gebruik willen maaken. Dit preludium nu geloove ik lang genoeg te zijn, om ter zaake zelve ovenegaan. Over 'eenige weeken vond ik in een der HolJandfche Couranten eene prijzenswaardige Uitnodiging , van een Committé in den Haage zitting houdende , onder welke naam is mij ontfchoten , en is dit wel wonder? (NB. zou het niet goed zijn, dat men provilioneel een generale Rooster an plano van alle Committée's vervaardigde, tot gerij i van den Burger? men kon die immens altijd vermeerderen ? en dan cum appendice non nullorum CoiJegiorum &c. uitgeven, om de bezitters van den eerften druk ? want zoo ergens dit zou zeker hier door den tijd voor moeten ftaan: editio noviffima caeteris Jonge auctinr & perJectior) om de minst kostbaariie voedzelen aan del Hand te geven voor den gemeenen man. Ik wil zeg- ' gen, min gegoeden burger. ( zoo kan men zich door gewoonte misipreken !) Aanftonds wenschte ik, dat daar aan mogt worden voldaan , zelve ontbrak mij de 'i tijd, Hier diep op door te denken, anderzints had de ' -j.w -w..v» «>. ucü-wmumtew i« ooven gegaan, en ik  < 99 > was de eerfte geweest, om een uitgewerkt Plan Itt te leveren. — Tot nog toe heb ik te vergeefs gewagt, op eene tegen - advertentie van het zelfde Committé, waarmede de Natie bekend gemaakt wordt , dat aan haar loflijk doel beantwoord is, en de middelsn reeds in het werk geheld worden, om het ingekomen Plan te beproeven. — Waar door ik vermoede, dat de bepaalde tijd nog niet verlcheenen is, of dat men geene (lukken ontvangen heeft. (want immers deze zal men niet onbeoordeeld wegleggen, gelijk wel eens in het voorig beftuur met ftukken van aanbelang gefchiedde ? ) Zo het laatfte waar was, zoude het mij zeker bedroeven, dat niemand mijner Jandgenooten, op middelen bedagt was, om den nijpenden nood der armen te verligten, en eene menigte menfchen voor een oogenichijnlijk gebrek te behoeden; doch hoe het zij, de zaak eischt fpoed ! en onder hartelijke wenfehingen, van eerstdaags een beter, vollediger en (poediger intevoeren Plan te vernemen , waagè ik het, cm door middel van uw Week-blad, iet aan de hand te geven, dat misfchien niet geheel nutteloos zou bevonden worden. - ■■■ Het Committé eischt,gezond en minst kostbaar voedzel; dat de Aardappelen een gezond voedzel zijn, hebben lüdwig, pbereboom en anderen bewezen, het volgend geval kan zulks ook bevestigen. Mij is verhaald, door een Zoon, wiens Vader kaaijlooper of gelijk men hier zegt , St. Jan was , dat over etlijke maren, toen hij van de tien kinderen, met welke zijre ouders in een kelder huis hielden, de eenigite was, die eenig geld inbragt, en we! de geringe fora van drie fcheilmgcn per week, die hij als baander-jongen verdiende; dit geidmoestmet het weinige , dat zijn vader door zakkendragen won , tot onderhouding van het gantfche gezin dienen! en zij hadden verfcheidene .winters van enkel Aardappelen geleefd! die destijds beter koop dan nu zijnde, het minst kostbaare voedzel waren. — Hiertoe zorgden zij geduurende den zomer vijftien a zestien Guldens over te houden, ora tegen den winter dertig zakken Aardappelen te koopen , van welke zij zes maanden fpijzigden, en geduurende dien tijd , ' driemaal daags niet anders dan met een weinig zout aten; uitgezonderd des Zondags avonds, wanneer ieder kind één fneede brood met een halve drooge haring, na het gebruik der Aardappelen, verN a kreeg  kreeg om zoogenaamd breed maal te houden. Het. gevolg van dit overleg , waar door twaalf menfchen eenen geheelen winter grootendeels voor de geringe fom van ƒ 15. gevoed werden, was, dat zij alle gezond en frisc.fi gebleven en tot een beter' ftaat gekomen zijn; zijnde hij, die mij dit verhaalde, tegenwoordig Schipper op een veerfchuit. Doch was dit niet wat fchraal ? Burger! Aardappelen zonder boter te eeten ? Maar zoude het niet nog fchaaler geweest zijn, met hongerige maagen te gaan flaapen? en kan het wel te fchraal zijn, als men 'daar bij zijn gezondheid behoud'? doch om voort te gaan, dit verhaal heeft mij doen onderfokken, hoeveel een gemet Aardappel-land wel uitlevert. En mij is deor drie onderfcheiden deskundige lieden bericht, dat ieder Roede Goed-land, in het F.iland Zuidbevelahd ordinair uitlever: een halve zak , en over de gantfche ftreek gerêekSóS , altijd ftaat te maaken is, tip honderd zakken per gemet door' elkander. Veele arbeiders in dat" land hebben de gewoonte, om met hun vier oi' zes 'een geniet land daartoe te huuren, dat de Boer in het voorjaar eerst omploegt, waarvoor die lieden als dan, voor het gantfche jaar, hem een maatig prijsjen van drie huivers per Roede, dat is ƒ 45- per gemet betaalen; voor de kiemen, anders gezegd plant-aardappelen, waarvan zij voor een gemet agt a tien zakken nodig hebben, betaalen zij, zo zij dezelve niet in eigendom bezitten, eene Gulden per zak; de arbeid zoo van wieden als uitdelven aan hun zelve hebbende, bekomen deze lieden, door hunnen overvloed te verkoopen, wel ras hun winter-provifie \oor niet. — Q. e. d. Het gezonde en minst kostbaare voedzel, zoude derhalven naar mijne gedagten op deze wijze te vinden zijn. — Wanneer men , ten koste van het algemeene land , waartoe hetzelve Hechts de gedeeltelijke voorfchieter zou moeten zijn, van ieder Landman, ciie dertig'gemeten zaailand had één gemet requireerde, en zoo naar proportie die zestig gemeten had, twee, dit eens genomen van honderd Boeren , zoude een kwantiteit van 150. gemeten kunnen opmaaken. Niet voor ƒ 45. het gemet maar voor een ordentelijke daartoe te bepaaJen prijs, al was het bij voorbeeld, agtien a twintig Guldens, dat dan eerst moest betaald worden met het jfooven van den Oogst. — Moetende de voorfchietin-  pon van penningen dus alleen beflaan in het betaaïen der kiemen , en de planting derzelve , onder opzicht van twee of drie daartoe aanteftellen opzienders, tot een redelijk loon; dan zoude ieder gemet kosten aan huur f 10 : o : o aan kiemen ,, 10 : o : o van onderhoud en planten „ 10 : o : o en drie huivers van ieder zak van uitdelven ?> 15 : o : o te faamcn f 55 • o : o Deze aldus verkregen Aardappelen , alsdan aan den mingegoeden Burger verkogt voor twaalf ftuivers de zak, zoude hem zeker in Haat Hellen, zijne behoeften te voorzien; en daar te boven nog eenige intrest van tien per cent aan het land voor de voorgelchoten penningen opleveren. Zie daar, Medeburger! een zoo het mij voorkomt zeer uitvoerbaar Plan , waarmede het oogmerk niet alleen op eene onkostbaarö wijze bereikt, maar zelve den lande voordeel anngebragt werdt. Ik herhaal nog eens niets vuuriger te wentellen dan zoo fpoedig mogelijk een beter, en nog meer voldoenend te vernemen, mij intusfehen vergenoegende geen ongevoelig aanfehouwer geweest te'zijn, van de ellenden, die mijne natuurgenooten dreigen. En in het vertrouwen dat de vooritellers zoo edelmoedig zullen zijn in het uitwerken van de daad, als begeerjg naar voorfchriften en Plannen, noeme ik mij Uw behendige Lezer, In 't Midden j. d - n EILANDER, den 31. Oftob. A. L. B. 1. Dus, Lezer! zijt gij, den Brief gelezen hebbende, in Haat, om te beoordelen, terwijl ik nog het een eH ander vrage, wat zijn plans' en verders den brief na het Committé renvoijeer ? Heeft men "niet allerleië foorten van plans, wijze, half wijze, kwart wijze, zotte , half zotte, drie kwart zotte enz. ? uitvoerlijke en onuitvoerlijke plans ? en wat zijn de laatften anders dan luchtkaiteelen, die alleen in verhitte verbeelding hun beN 3 haan  *<[■ 102 ftaan hebben? Kan men nog niet eene andere verdeeling. van 'flans maken , in nuttige, en fchadelijke ? En behoort men niet altijd in dubbele overweging te nemen, welke gevolgen eenig nieuw plan of ontwerp hebben kan? Hier telnet mij eene Fabel te binnen, welke misfchien ter opheldering kan dienon. Voor dezen was iq het dierenrijk alles onderfcheiden gefchikt, het wild bewoonde de bosre ten en wouden, het hoornvee en de paarden beemden en weiden, de fchapen de heide, deze laatften werden door de honden bewaakt en befchermd tegen het geweld van het woudgedierte, het welk alle karsfen waarnam, om de fchapen voor zich ten prcoi te krijgen. Nu was het wel meermalen gebeurd, dat de fchapen onder malkanderen geklaagd hadden, dat zij niet naar gelijkheid bezorgd waren; eindelijk verkregen zij hunnen zin, en het werd hun vergund ook in de weiden, waar het rundvee overvloed genoot, te kunnen graazen. Indien deze gelijkheid behoorlijk ware in acht genomen, en vooral indien de broederfchap hadt kunnen gevestigd blijven ender het gedierte, dan ware ook de vrijheid en alle zegeningen duurzaam geweest in het Dierenrijk. Maar, wat gebeurt? een listige vos mengde zich onder de fchapen, bedacht, om een prooi te bejangen; hij riep de fchapen bij een, en vraagde haar: Mijne Zusters! voelt gij niet, dat er nog veel drukkends is overgebleven uit de oude gefteldheid van zaken/ Baê ! zeiden de onnozele woldragers. Oordeelt gij niet, zeide ruintje, dat wij een adres behoorden te maken, in naam van alle de fchapen, dat al het drukkende in ééns werdt afgefchaft, als onbeficanbaar met de rechten van het Beesten dom ? Baè! antwoordden de Schapen. Re int je liet zich zeiven dan Committeeren , en droeg der Schaapen eisch op zoo dringenden toon voor, dat "cr eerlang werdt afgekondigd, dat al het drukkende met de daad was afgefchaft en opgeheven, zonder dat er, noch door de Schaapen, noch ctoor re int je, bepaald was, waarin dat drukkende beftond. Toen nu deze afkondiging gedaan was, hervatte re int je zijne vóórhellen: Zusters! "vindt gij het niet drukkende , dat de honden onderhouden worden, om over u te waaken ? zij moeten immers van uwe vachten voldaan worden? Baè! zeiden de Schapen, en ■ de honden werden afgefchaft. De vrijë Schaapen waren, trouwens! genoeg Verlicht, om het gevaar te voorzien, en  < les > en hadden geene honden nodig. Maar, wat gebeurt? Nu de honden weg waren, begon re int je zijne kuuren, en maakte onder de Schaapen een buit. Het woudgedierte kwam ook voor den dag, en verliet zijne dichtbewasfen bosfchen,- het rundvee zocht zich te weeren met zijne hoorens, de paarden floegen met hunne hoeven, de honden, van honger raazende, deeden ook hun best, met één woord, het werdt in het Dierenrijk een volkomen natuurftaat, zoo en in diervoegen, als hobbes befchreven heeft, een helium omnium contra omnes, en de arme Schaapen fcheoten er het vachtjen en het leven bij in. Nu de Zedeles. Ei lieve! kan men niet ligt eene zedeles uit elke fabel trekken, en is thans niet mijne vraag: wat is een Plan! Is dit ook_volgends een plan, dat ik hier laat volgen eene mij toegezondene ODE O) AAN HET VADERLAND. Gewijde zucht voor 't Vaderland! Zoude ik u in mijn boezem fluiten ? En niet dé zorgen mogen uiten, Die pijnlijk knaagen 't ingewand? Neen! kloppend hart.' 'k zal u verluchten. O Vaderland! 'k wijde u mijn zuchten. Gevloekte Tweedragt! Moordharpiji Hoe lange zult ge uw zwadder fchieten? En doen der onfchulds traanen vlieten? Door u gedoemd ter flavernij? Hoe lang zult ge uw vergiften mengen? En al wat leven heeft, verzengen? 0> GELEERDE AANTEKENINGEN. O) Waarom niet? zucht aan het Vaderland! het gar.tl'che vers kemt mij zoo luchtend voor.  < 104 > O Heerschzucht! Trotsheid! Eigenbaat! Hoe lang zult gij uw rollen fpeelen? Om of vermomd of hout te ïleelen Den welvaard van den veegen Haat? Hoe lange zullen door uw' laagen, De vrijë menfchen ketens draagen ? Zoo lange , tot Rechtvaardigheid ( b ) Het menschdom éénmaal zal verlichten, Dan zullen deze monsters zwichten, En Vrijheid CO ^i]n ten troon geleid. Dan zullen trouwe Palinuuren (d) Den Staatshulk zonder ftrandeh i'tuuren. B. GELEERDE AANTEKENINGEN. Qb) CO C<0 Manhui Te L E T D E N, bij u H B R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij w E E G E, En alöm bii de meeste Boekverkoopers, daar dezejrveS Weekiijks a één en een halve huiver wordt uitgegeeven,  D E V R A.A G - A L. N\ 274» Is het mogelijk'. Is het movelijk? eet uw Vogeltjen zuik zaad? was bTi mij een°fpreekwoord , toen tk een joi.gcn was, ooifpronglijlc van een vrouwtjen, daar Ik voor mijn voe°hfen , dat ik op een krukjen leerde, vliegen, zaad kocht en die mij dit ten minsten tweemaal in eert Seeabiik vraagde: Is het mogelijk? eet uw vogeltjen zulkf zaad? Oen! ik herdenk zoo ge=r„ aan de dagen m iner ieugd , toen ik, onder het beltuur mijner ouderen vrij en blij herötn fprong, en van geene zo;gen wht Helaat! gouden dagen! waar zijt gij vervlogen! Nu ben ik zedert lang mijn eigen meester: Is het moveliik' Ta, Lezer! in auanium pro, zeggen de Geleerden in de Rechten. ' Denk, dat ik een vrouw heb, denk, dat ik in deMaattchappij leef, denk, dat ik nog een Kleinzoontjen heb. enz. enz. , enz. Ik lees de gefchriftcn van den Ondvader janus, weekiijks, zoo als zij uitkomen, en wel ^tfinaak., wii zi n zoo wat vogels van eene veeren mi dat tot daar tV. In zijn soïle Nommer vondt ik dezer dagen een aartig prentjen , wel uitgevoerd, aan welks teke"nVen ontwerp ik de hand van den maker meende tè Sntdekken, en met vader janus nader m kennis ben gekomen ; it het mogelijk ? Ja , dtf is mogelijk, VI, biel 0  < 106 > omdat het zoo is, de Phyfiognomiekunde bepaalt zich trouwens niet alleen tot de' trekken van het gelaad, maar ook tot iemands gang, kleding, flijl, fchrift, en waarom dan ook niet, de 'houding van zijne tekenpen? Nu janus! wees niet ongerust, ik zal u niet beklappen , fehoon ik recht in mijn fchik ben , dat ik bevestigd heb gezien, het geen ik langen tijd geleden reeds vermoed had, bijzonder uit de trekken , van uw Satijrs-hoofd. Nu kunnen wij, als het nodig is, Vader janus! wel e'éns Oosftersch praten , Turksch, of Arabisch, of zoo wat. Maar ik keer weder tot het prentjen. Het vertoont de fchets eener waare en onvervalschte volksregeering , de echte gedaante eener democratifche conftitutie, in een hevig en vrij evenredig, luchtig, gebouw, dat op dubbele zuilen rust, en in een tweetal zuilen eindigt , ter zijde, zie men aan den éénen kant deze detnocratifche Conftitutie in werking, vellende een veelhoofdig monster neder, en dat' met den voet vertrappende . terwijl aan den anderen kant een poppetjen haat, hetwelk uitroept: dat 't mooi! Vader janus verzekert, dat deze Conftitutie ontworpen is in het landichsp Fantafia , en verklaart het poppetjen voor een Fantafiaan. Deze verklaaring maakt alles goed. Ik ben geen Fantafa in, en daarom zou ik niet op mij, nemen te zeggen : dat V «2002/ maar als vraag al eenvouwig vragen: Is het mogelijk? Het Landfchap Fantafia is mij met geheel onbekend. De Atiantis van plato, de Utopia van morus, en zoo veel andere Oorden en Gewesten, tot het Eiland van Attamont, en de ftreek van Noord- Amerika, daar de Bode van Thuringen, in het leven van constant, eene befchrijvfijg van geeft, zijn er gedeelten van, en bij ie Fantafènèn heb ik ook dit karakteriftieke gevonden, dat zij bij alles, wat tot hun land behoort, gewóón zijn te zetten, of te zeggen: 'dat 's mooi! Maar als de vraag gedaan wordt': Is het mogelijk! zwijgen zij, en liaan doorgaands met den mond vol tanden. Is het mogelijk? komt mij voor eene vraag te zijn, die men aan de aandacht Ser Lezer en wel mag aanbevelen. Voor-  * Vooraf echter weder eene nodige aanmerking. Kijk! ïk wii geen kat in de zak verhopen, en daarom honde ik er veel van, eerst te onderfcheiden, want qui bene diftinguit, bene doceP, die wel onderfcheidt, leert wel, fchoon men wel eens wat te fijntjens, onderfcheiden , en daardoor den boel in de war kan helpen; bij voorbeeld, wie zou een al te naanwkeurig_ onderfcheid nodig oordeclen , tusfehen eene geforceerde geldheffing en eene vrijwillige gift? Is het niet een goede wensch? a jurijlarum excipe , a Fhilofophorum diJtingue, & medieorum recipe , libera nas Domme! De vraag: Is het mogelijk ? onderfcheidt zich , naar mate men "er een teken van verwondering!!! of een vraagteken ?? ? achter zet. Is het mogelijk! roept iemand uit, die dingen ziet gebeuren, welke men nooit hadt kunnen verwachten, Omnia jam ftunt, fiè'ri quae pojfe negabam. En op deze wijze wordt deze uitroep doorgaands gedaan door weetnieten en bottemken. Is het mogelijk ? roept de boer uit , terwijl een Goochelaaar of Kwakzalver bezig is , hem van de huig te ligten, en hem een rad voor de (togen te draajen' Is het mooglijkl Eet uw vogeltjen zulk zaad! ik hoor, dunkt mij, de Hoof nog roepen, omdat zij geen vogel op de kruk, en dus niet wist, wat het beestjen no.tig hadt. Hoe dikwijls heb ik zelfs niet wél met verwondering gevraagd: Is het mogelijk! als ifc in de oude Gefchiedenisfen zeldzaame gevallen, voorbeelden van vaderlandsliefde, van dapperheid, van eerlijkheid enz. las, dia mij toefcheenen , het menschlijk vermogen te overtreffen. En nog meer heb ik het hooren uitroepen in den zin, van, het is niet mogelijk, door mentchen, die niets gelooven willen, dan het geen zij met hunne oogen zien , of met hun verhand begrijpen kunnen. Is het mogelijk , dat a d a m zoo o.uiozel zou geweest Zijn , dat hij aan zijne vrouw geaoor zon gegeven hebben, indien hij het waarlijk in het Paradijs zoo wel hadt, en zoo wijs geweest was, als ■men in de fcheolen van hem getuigt ? Is het mogelijk, dat de Jooden zoo ongelovig konden zijn, indien er, voor hunne oogen, zulke wonderwerken geQ 3 beurd  < io8 '> be*rd waren , als men in de fchriften van mos es leest ? enz. Terwijl «pgthans die zelfde menfchen dikwijls aan een Het hun welzijn en geluk opofferden, en zich ongelukkig maakten, en voor de nadruklijkfte overtuiging", zoo krachtig als een wonderwerk ooit zijn kan , ongevoelig en ongeloovig blijven3 Terwijl anderen , die van onze verlichte eeuw grootfche denkbeelden vormen , met verwondering vraagen: Is het mogelijk, dat dc Turken zoo ligigelovig zijn, dat zij eenen ihhdmet voor eenen ^Proleet houden' daar zij ondertusfehen zelve, door hun gedrag, reden van verwondering geven , ls het waldijk-! wanneer zij door eiken plai maker , die Hechts luid fchreeuwi, en veel woorden gebruikt, zich laten voortliepen? Wanneer ik de zeldzame gebeurenisfen van ,onzen tijd befchouw, begin ik mij van dag tot i&g minder te verwonderen' over de zeldzame gevallen , die de oude Gefchiedenis in zich bevat. Zal, vraag ik dikwijls , onze nakomélinglcliap niet met verwondering vraagen : ls het mofelijk ! Is het mogelijk , dat het Tranfehe Volk, zoo afgodisch omtrent hunne Koningen, denzelfden lodewyk, dien het den naam van Welbeminden gaf, het hoofd voor de voeten heeft gelegd 7 door middel van een nieuw inilrument des doods, de Guillettirie, en eene Volksregeering onder zich heeft ingevoerd! Is het mogelijk, dat een aanzienlijk Volk, gelijk de Pelen, in de verlichte xvni eeuw , is uitgefchrapt uit de lijst der Volken , en deszelfs land tusfehen drie Mogendheden verbeeld, zonder dat eerige andere Mogendheid van Ewopa e? een enkel woordjên toe fpreekt? Is het nioceiijk.'!! Maar, indien ik alles wilde optellen, waar omtrent de Nakomciingfchap zal vragen: Is het mogelijk! zou ik meer dan één Kommer met deze vraag 'moeten vullen, of, in plaats van een half, een. heef Blad leveren. Wij hebben zoo veel beleefd; dat wij zelfs aan ons zeiven wel mogen vragen Is het mtrpelHk ! En- van verwondering bijna bezwijken zouden ,"wai'neer wij alles, dat gebeurd is, nadenken willen , gelijk die Reiziger , die met zijn ezel, al flaapende, zijn gewoonen weg, op welken hij eene bru^ moest overrijden , hebbende afgelegd , bij zijne aankomst gevraagd werdt, hoe het mogelijk was, dat  < io9 > Mi hier aankwam , dewijl de brug afgebroken was? waarop hij terug keerde en zag , dat zijn goede ezel, den ouden weg volgende de rivier over een fmalle nlank was overgeitapt , welke een voetganger naauw£ rooien kon.g H0Pe is het mogelijk I dacht de man, en hij zeeg , van verwondering of ichnk, van zijnen ezel, levenloos, ter aarde neder. Befluit ik nu wel te veel, als ik befluit, dat men niet zoo veel reden heeft , als men zich wel verbeelde om met zoo veel verwondering te vragen: Is het Hogelijk! Want, indien het gefchied is, is het zeker mogelijk : en is er niet verbaasd veel mogeSk^ Wat zegt het lp.ëekwoord ? Men kan niets verl^en , dan zijn neus af te bijten! en zou dit evenwei niet mogelijk kunnen worden , indien hij zoo lang en krom groeide , dat h.j in den mond kwam: Een ander fpreekwoord zegt : verzuip uwe jongens met, want gj weet niet, wat er nog van groten «an? , Trouwfns, is het niet mogelijk, gelijk geruit de vrager. 5 zijnetf droom klaar en duidelijk zaoj , dat allerhande f,orten van vernuften de raadzaalen kunnen bekleeden cn tot hooge waauhg-. heden verheven worden , daar men oppervlakkig te werk gaande, zich over zou verwonderen, en zeggen: ls het mogelijk!!! Met één woord, het is me gebeurd, wïarichijnlijk zal het met gebeuren, maar! het K gebeuren , dat een muis jongt in het oor van een kat ! En daarom wie zal, na dit alles, ligt uitroepen- Is het mogelijk? of het moest zijn in eenig wiskunstig voordel, waar men de onmogelijkheid mathematisch kan betoogen , bij voorbee.d, m de leer der lijnen, die de wiskundigen Jfnmptoten noemen, van wéken het voorftel dus luidt: dat zij de Hijperbolen of eene andere kromme lijn , die tusfehen dezelvên befchreven is, al nader en nader komen, maar nooit'met haar - famenlopen. Is het mogeltjk? word ik nu niet al te geleerd? Maar, integendeel, wanneer men een enkel vraagteken m zet achter de woorden : Is het moge.ijk? kunnen zij dan wel te veel herhaald worden, in het begin van allé ondernemingen, welke ook? Is het met eene voortreflijke en hoogstnuttige aanmerking; wanneer ie-  < IIO > mand een toren wil bouwen, dient hij niet eerst te overrekenen, of hij de tosten wel kan goedmaken, ten einde nut uitgelachen te worden, wanneer hij het werk ten halven moet laten lteekcn ? Wanneer een Koning een oorlog wil aanvangen , behoort hij nier te berekenen, of hij met geringei magt eene grooter wel onacr de oogen kan zien, is het anders . iet beter, dat hij plooit, en bij tijds vrede maal* 5 Dat is, diende men bij alle plans en ontwerpen, die eene vruchtbare verbeelding aan de hand geeft, niet voor alle dingen te vragen: Is het mogelijk! En zou dat niet veel verltandiger wezen, dan, gelijk de Fantaftian, in het prentjen, zonder overleg, uit te roepen: dat 's mooi! al waren het niet meer dan kasteelen in de lucht? En hebben , met dit al, de bewoners van onzen aardkloot , door alle eeuwen, zich niet aan het verzuim dezer vraag fchuldig gemaakt? Zouden de toorenbonwers te Bah cl wel ondernomen hebben, een toorn te bouwen , die tot den hemel reikte , indien zij behoorlijk een pijp opgeftoken en gevraagd hadden : Is het mogelijk! Een toren te bouwen, 'die tot den hemel reikte , en geen rufie met malkanderen te krijgen ■ Is hft mogelijk? b Bijzonder kan men dit verzuim opmerken, wanneer de menfchen in nood zi n, en gouden bergen belooven, zonder dat zij behoorlijk vragen: Is het mogelijk! Millioenen willen zij geven, indien zij flechts geholpen worden, maar is het mogelijk? Zeker geestelijke, die aan zijne gemeente de gefchiedenis van de verzoeking in de woestijn verklaarde, aan die plaats gekomen, daar de booze Verzoeker alle de Koningrijken der aarde belooft, vooreenen voetval, kon zien'niet onthouden van in zijnen ijver dus tegen den boozen uit te vaaren: Jou arme, kaale, naakte Duivel jij Koningrijken belooven | jij! en je hebt geen nage'1, om ja> Toehoorers.' gij weet wel, wat ik zeggen wil? ' 66 Maar zouden veele zulke beloovers niet wel van de- • zelfde gezindheid zijn, als die matroos, welke in nood van fchipbreuk, eene gelofte deedt aan den Heiligen Chriftoffel, dat hij hem, indien hij het gevaar gelukkig  < III > kfg ontkwam, eene waschkaars zou vereeren zoo groot, als de Heilig zelve was. Nu weel men, dat St. Chriftofi'el, volgends de legende, al een heele reus was. Zoo luidt immers het versjen : O Sancte Chriflophore Tu portafti Jefu Chrifte, Nee fuit hoe mirum, Nam fuifli magnum virum. Waar van de zin is, dat onze Heilig het kindeken jesus door de Roode zee heeft gedragen, zonder zijne kuiten eens nat te maken. Is het mogetijk? Nu onze matroos — zijn makker, die naast hem ftondt, en zijne belofte hoorde, nam de vrijheid hem te herinneren, dat hij zoo groote waschkaars nergens vinden zou, en dus vraagde hij: ls het mogelijk? maar onze pikbroek gaf hem knaphandig ten andwoord : Houd uw bek, laat ik maar aan land wezen, dan zal ik het met een gewoone waschkaars wel afmaken. Laten de flervelingen zich niet dikwijls om den tuin leiden, omdat zij vergeten te vragen: Is het mogelijk? Bijzonder door planmakers, die groote beloften doen, en breed opge\en van hunne kunst, bij voorbeeld, om van fieenen goud te maken, of het land zoo te doen bloeijen, dat elk op zijn muiltjens kan leven. En welk is de uitkomst ? Omtrent zoo , als het e'e'ns in Londen plaats hadt. Een gelukzoeker liet aan het geëerd publiek bekend maken, dat hij op een' dag, dien hij bepaalde, zoo levend en groot als hij was, in eene bouteille zou kruipen, duizenden , die vergaten te vragen: Is het mogelijk? namen loodjens voor hun geld. De bepaalde tijd verfcheen, de kamer was opgepropt van nieuwsgierigen, men wachtte met uitgelïrekt verlangen eene lengte en twee breedte. Eindelijk verfcheen de gelukzoeker. Mijne Heeren en Dames, zoo luidde ziine aanfpraak, ik heb heel Londen op en neder gelopen, maa'. geene flesch kunnen bekomen, groot en ruim genoeg, om mij te bergen, men zal derhalven zoo lanc gelieven geduld te nemen, tot dat ik zoodanige flescS ergens zal kunnen opdoen, en met een fchoof hij een achterdeurtjen uit, en was voort. De  De vraag van 'verwondering en van onderzoek beide, U het mogelijk? hangt ook veel af van het klimaat, van de zeden der menfchen enz. Het was dien Oesterlchen Vorst niet kwalijk te nemen, toen hij uitriep : ls het mogelijk! wanneer men hem vertelde, dat bij ons het water zoo flijf en hardt wierdt , dat de rivieren met paard en wagen konden bereisd worden. Dus zijn er veel dingen, b. v. in Frankrijk, mogelijk, daar-men hier wel van vragen mag: ls het mogelijk! omdat wij geen Franfchen zijn, en Holland geen Frankrijk is. Is eene gouden eeuw mogelijk? Een eeuw, waar in elk, zonder overheid of dwang, volgends de wtt der natuur en der billijkheid, zonder de wet van wille, keur of welbehagen nodig te hebben , zal doen , het geen recht is? Ik geloof ja, te weten, indien de menfchen weder zoo verlicht en deugdzaam worden, als zij waren in de dagen van s a. t u r. n u s. Maar zoo lang, hoe zeer een Fantafdan uitroept, dat 's moü, zal elk, die denkt, vragen: is het mogelijk! Te L E T D E N, bij U H E R D I N G, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve Weekiijks a één en een halve Huiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL; N\ 275. Wat zijn alarmeerende tijdingen* Ik zit thans in de roef met een lief meisjen ifi gezelfcW, het reizen in Holland met de treklchuiten is toch vermaak'nk, men zit op zijn gemak, men rookt, men pr-at men leest: en als men 3e nodige ichnjhniddelen le-e-ft , Ichrijlt men een vr a a o - a l, en op deze wijzp komt men, ongevoelig, daar men wezen w.1. Ik kan éraatéri en fchnjven te gelijk, en aan een hei meisien, hetgeen nuttig en leerzaam is, voorhouden, en een "G fAL gereed maken. Hoe genoeglijk is het leven , wanneer men op deze manier weet te geven en te nemén' Het is een lieve Hertstdag, de zon fchijnt met flaauwer ftraalen, dan in den Zomer,*™ .A\*™*e"?* hitte verveelt nu ook niet, het windjen is Uil, en laat r.aauw een zacht zuizen hooren, een beeld van rust en vrede Waarom gemeten de Hekelingen toch deze zegeningen niet» Waarom weten zij er geen gebruik vart ?e maken ? Zoo keuvelden mijne reisgenote en ik al voort, wanneer zij onverwaciits mij vraagde : wat er toch was van al die alarmeerende tijdingen , daar men dezer dagen den mond zoo vol van hadt? En die aan de broederfchap der broederen zelfs eeifen duchtigen fchok dreigden? Wat zijn toch alarmeerende tijdingen* vraagde mi, het Juffertjen? En welk kwaad iteek. er toch in alarmeerende tijdingen, dat men er zoo ongerust over is, naar het mij toefchijnt, aan het geen ik hoor? Nu was de vraaQ-al in verlegenheid, het is zijne zaak niet, vragen te beantwoorden , maar die zelve , bij alle gelegenheden, gepast en ongepast, te doen. Wat kon ik beter dan mijne reisgenote eene vertelling mede te deelen uit de oude Gefchiedenisfen, welke misleden eenige opheldering kon bijzetten aan de vraag; Wat Zijn alarmeerende tijdingen! vi. bui, ? fcy  *€ "4 > tJSL ZJ'lt' ze,idVk' PÜP een weinig fterker aait' trekkende opdat hij, door het praten, niet uit zo» gaan, zeker wd gelezen hebben in de Römeinfche Geltóetrcl h"r ^ï C " d°°rJden k"ndigen • ™ a ar zoo vloencl. eVe" WOr,den' dat zi' een amnfement voor Dames kunnen uitmaken , terwijl de gelbi.iedkundige met genoegen herleest, het geen hem uit de oude Schriiveren anders reeds bekend was? Te Rome gebeurde Ml eens dat men een jong Burger tot Lid van den Raad"verkoos dit was bij dl ondeSoJken iet zeldzaam" Weden, ze.de het meisjen, met een half fpotüchtig bak*eyen, waarom was dat zeldzaam? Thans valt men daar omtrent zoo viesch niet, op veele plaatzen zie ik jonge Burger, die vlug en levendig zijn, tot Leden van % Munieipaliteit en tot andere^CoHejrfën verkozen, en, ais ik het zeggen mag, dat komt mij niet onaartig voor. Ik zou toch, als ik Stemgerechtigde was, ook ee?mijne ftem geven voor den rappen jongeling, dan voor eenen iuffenden grijsaart. Tevens llbeg zij haare bruine oogjens heel gepast neder , ai. of zij geen erg in den zin nacn. ik itemde haar volmondig toe, dat ik zeer wel begreep , dat f r gewigtige redenen konden zijn voor deze haare keuze, maar, zeide ik, de oude volken waren luimacntig, en hadden zoo hunne zonderlinge begrippen, zoodat zij niet geern een man zonder baard aan het roer van Stad ot Staat plaatiten. Maar, ik wil u voortvertellen, deze jonge Burger, papir.ius genoemd, verdiende, dat luj tot Uaad verkozen was. De Raad was in Committé vergaderd. Neem mij niet kwalijk, Burger! wat is in Committé vergaderd. Het wil zoo veelzeg- ' gen, Junertjen , dat er zaken moesten verhandeld worden, die het vrije volk van Rome zoo algemeen niet weten mogt, en die men ieder een niet aan den neus kon hangei.. ^oo, «li weet ik, wat het betekent, als de Burgers in Committé vergaderd zijn, maar ik moet nog iet vragen, zie, ik heb geen verftand van zulke dingen, ik meenoe, dat het volk de Sonvereiu was, en mag dan de Sou trein niet alles weten? Ik was verlegen, devvii! «m* oorden mij niet past. Ik maakte er mij zoo best doeri;ijk, met eene kleine onderfcheiding , af. la het volk is wel de Souverein, maarniet eik bijzonder mensch, ichoon ni, anders een deel van het volk uitmaakt, terwijl ik dag taan die Sofifien of Schijnfilofofen bij de Grieken, die met allerhande drogredenen zoo veel ophadden, en aan derzelver llrikyragen, die zij de kaai, of  of de koornhoop noemden; zij vraagden naamlijk, als iemand fchoon en overvloedig haair op het hoofd heeft, noemt gij dien kaal? Neen. Maar als hij een haairtjen minder heeft? Is hij dan kaal? Neen • Nu nog een haairtjen minder, en nog een haairtjen enz. en zoo kwamen zij eindelijk tot het ongerijmd befluit, dat het verfchil van één haairtjen iemand tot een kaalkop maakte. Zoo ook vraagden zij : maakt een korentjen een hoop graan uit? Neen. Twee? Neen. Tien? honderd? duizend ? enz. zoo lang tot dat men niet meer ontkennen kon , dat er een hoop is , en maakten dan dit gevolg op : Ergo , maakt een korentjen eenen hoop graan Zoo zou men kunnen vraagen : Maakt één burger het volk uit? Neen. Twee? Neen. Tien? honderd? duizend? enz. tot men eindelijk moet erkennen, ja nu hebben wij het volk ! en dus zou dan weder volgen: Ergo, één burger maakt het volk uit! Maar gelukkig het meisjen was in deze diepe geheimen der Filoibfie niet ingewijd , en ik kon met mijne vertelling voortvaaren. De Raad was dan in Committé vergaderd , en er waren geheime zaken behandeld. P a p i r i v s hadteen meisjen , daar hij amours bij maakte , nu dat is natuurlijk ! zei mijn gezelfchap met een fchalk'dehtig oogjen. Nu dan deze hield bij haaren minnaar aan te mogen weten , wat er toch voor gewigtige* zaken in den Raad verhandeld waren? Maar papirius was zoo dicht als een pot, en lekte niets uir, Eindelijk, hieldt zij zoo lang aan, dat hij befluiten moest, haar te voldoen. Want, wie kan toch aan een bekoorlijk meisjen iet weigeren? Hij verhaalde haar dan met een ernllig wezen , dat de Raad bericht hadt ontvangen, dat een klein manneijen van het hoofd tot de voeten geharnast , met een helmpjen op het hoofd, en een piekjen in de hand, over Rome was gevlogen of getopt, en dat dit verfchijnzel den Raad zoo gewigtig was voorgekomen, dat men er in 't geheim over hadt geraadpleegd, om van de Waarzeggers en Wichelaars, lieden die wat meer weten, dan récht toe, te vernemen , wat het wilde beduiden, en aan het Vaderland voorfpelien mogt? Kan een meisjen wel zwijgen ? Ja , Burger! indien diejpnge Burger, hoe noemt gij hem? ïampuiüs!  < n5 ])♦ gezwegen hadt, zou het mei-jen wel hebben moeten zwijgen. Kip' ik hebje, dacht ik, en voelde e'éns na mijn neus. Wel nu, zij hadt eene vriendin , aan welke zij, doch onder beiofte van itilzwijgendneid, gelijk haar ook door haaren minnaar ten lterkite was aanbevolen , om hem niet ongelukkig te maken, dit geheim mededeelde , en dns haaren boezen ontlastte. Deze hadt weder eene andere , en die weder eene vriendin of vriend enz. dus werdt het verhaal haast algemeen ruchtbaar, en was eene alarmeerende tijding voor alle de Romeinfche vrouwrjens en mannen. M«n zag hen te hoip lopen, met de an^st en fchrik op het gclaad, terwijl men eikanderen nog meer alarmeerde , door de .verklaaringen , welke men van dit verfchijnzel gaf, het welk nog op menigvuldige wijzen gemetamorfozeerd wierdr, en waarover gefchillen ree7en tot vechtens toe, alzoo fommigen itaande hielden, dat het mannetje al , anderen , dat hij geen baard hadt, enz Niets min kou dit betekenen, dan eenen nieit, Wen inval der Fraufchen , neen, zeiden anderen , wij hebben eenen inval van Sciithen of Barbaren te wachien. De Stad was met één woord, zoodanig in rep en roep , door deze alarmeerende lijding , o.al er de Raad kennis van nam, en onderzoek deedt, wie toch de uitvinder en uitltroojer van dcc alarmeerende tijding geweest was, en ziet. inenbevondt, dat heulejon^e p a rist lus, een jongeling rap en vlug van leden en gaauw ©p zijn koten, was , die deze tijding hei eerst hadt op de been gebracht. Zijne mederaaden onderhielden hem hier over, en weet gij, wat hij ter verfehoning inbracht ? Dat hij geoordeeld hadt , dewijl hij zicri genoo.ldrangd vondt , om wat te vertellen , Haver met eene zoo alarmeerende vertelling het volk wat ie doen te geven, dan dat hij net waare Staatsgeheim feou ontdekt hebben. En — de Raad keurde het gedrag van papirius goed, en verklaarde, dat hij wel verdiend hadt bij het Vaderland , doch, nam tevens een vast befluit, ora nooit weder af te wijken van de loflijke gewoonte der Voorvederan, te weten, om nooit weder baardeloze jongelingen tot leden van den Rard aan te nemen, omdat zij gevaar konden loopen .van verzoeking , en misleiden niet zoo ieürander zouden zijn, als papirius geweest was. Ik hoopte , dat ik met deze vertelling de vraag: W4$  *C 117 > Wat zijn alarmeerende tijdingen ? voldaan zou hebben, en was nu praatende en fchrijvende tot dus ver gekomen, toen defchipper, onverziens, uitriep, even of hij lid van eenig Commité van onderzoek was; waar moet dat heen? waar moet dat heen? Bij geluk, vloekte hij niet hooger, dan dit en dats-kinders! Evenwel zijn onverziens geroep was eene alarmerende tijding voer het lieve meisjen , dat ik in mijn gezelfchap had. Zij onthelde , en vraagde verfchrikt, of wij ook gevaar liepen? Het was eenvouwig een losfe modderpraam, die ons dwarsch in den weg kwam 4 en daar wij even tegen opdraaiden , en dus liep ook dit alarm op niet uit. Maar het juiïertjen hadt de ontfteltenis weg, fchoon zij nog al fpoedig bedaarde, terwijl ik weder voortging met keuvelen en fchrijven, over de vraag: Wat zijn alarmeerende tijdingen! ■yVe! vraag- al, gij zoudt hier, gefchikter, uwe aanleiding tot deze vraag hebben kunnen nemén , én van het alarmeeren van uw Meisjen , met meer waarlchijnJijk gelegenheid hebben kunnen ontltenen, om te vragen : Wat zijn alarmeerende tijdingen ? dan zoo ais thans de overgang van uw Nommer is. Ik bedank u. Burger! wie gij zijt, voor deze Criticque, maar, neem mij niet kwallik, mijn verhaal is geen verdichtzel, daar houde ik mij niet mede op,'ik fchrijve zoo geem waarheden, en ben , als een getrouw Schrijver, ten hoogften gezet op de naauwkeurigheid, tot zelfs in de tijd-orde der gebeurenisfen toe. Indien het geval met de modderpraam vroeger was voorgevallen, zou het ook de. eerste plaats bekleed hebben, of meent gij, dat ik de waarheid aan die beuzeling zou opofferen, dat men mij vcor een vernuftig verdichter zou groeten ! — Afgedaan! Wat zijn alarmeerende tijdingen! Men^heeft fomtijd» menfchen , ja zelfs kinderen , die zich , met alarmeerende tijdingen te verfprijden, geern bezig honden, om anderen eenen fchrik aan te jaagen, hen en dan vervolgends of te befpotten, of naar hunnen zin te zwenken en te brengen , daar zij hen hebben willen. Gij weet de gefchiedenis van dat kind, het welk zijne moeder geern verfchrikt zag. Het kind woonde buiten op het platte , land, daar men ook wolven hadt, dit moet men onderftellen , of de vertelling zou niet fluiten. Dit kind fchreeuwde ééns luid : Moeder, moeder! help! help! P} een,  *i 118 > «en wolf ! de vrouw vloog verfchrikt de deur uit, en liet kind ter huipe, maar het f uitjen iagchte, dat het de oogen overliepen, omdat het de moecfer zoo beet hadt gehad. Het maakte in het vervolg hier een fpulletien van, en het de goede floof meermaalen te vergeefs lopen , tot dat zij eindelijk, hoe aiarmeerend het eclchreeuw ook was, niet meer te voorfchijn kwam, wanneer het eens gebeurde, dat, in de daad, een wolf het kind aangreep, het welk toen vruchteloos door ichreeuwen alarm zocht te verwekken , alzoo het zijn geloof verloren hadt, door zijne vporgpande onwaare alarm kreeten. Het is te Sclieveningen gebeurd, dat een fpreeuw uit d.en Haag, het was in ie dagen, toen dit vermaarde vlek nog eene hofplaats was, en dewijl men aan de Hoven veel lpreeinven vindt, is het veihaal te geloofwaardiger, m de Kerk kwam onder den Godsdienst, en zich aan eene bank vervoegende, daar hij geern eene goede plaats op wilde hebben, vraagde 'hij aan de boertieng van Schevemngcn, die de bank belloegen , of zij hier zoo gerust konden zitten, daar er brand op het'dorp was? Op deze alarmeerende tijding liep de een en de ander de Kerk uit, om te gaan zien, waar de brand was ' en onze vriend kreeg een goede plaats, om te ziuen. maar, gelijk het gaat, de alarmeerei.de tijding verfpreidde zich al verder, en elk, die de Kerk uitliep, verat terug te komen, dit bracht ten kunnen den uitvinder van deze alarmeerende tijding in die verwarring, dat hij met de anderen ook opüor.dt, en heenliep, zelve gelooven! de, dat, het geen hij hadt uitgelirooid, enkel om eene beste plaats te hebben, wezenlijk waarheid was. Ziet gij, Mejnffer! Wat alarvieerer.de tijdingen zijn ! en dat men zich. niet al te fchielijk door de/elven moet laten omhellen, omdat de bronnen waaruit zjj yoortvlosjen , en de oogmerken, waar toe zij dienen moeten, niet altijd dezelide zijn ? Maar zou het daarom niet kunnen gebeuren, dat men er , integendeel, wel e'éns te 'weinig geloof aan ilaat, en het kwaad te ver Helt? Hebben wij niet eenen tijd beleefd, dat men de alarmeerende tijdingen te gering achtte, en niet wilde gelooven , dat de Pruis/en in het land waren, tot dat men ze voor zjch zag? Kan men dikwijls niet al te ftouc zijn, met dezelven volhTekt in den wind te flaan? Men bracht'den' Hertog van a l £ a de alarmeerende tijding, dat Print Wij..  4 H9 > Willem de L over de Maas was , en zich in vollen cfptögt berondt, om hem aan te tasten. , Hoe, zeide hij tegen den Officier, die hem dit nieuws aankondigde, zoudt gij mij willen doen gelooven , dat de Duitfcher» vleugels hebben ? En evenwel ondervondt hij dra, dat hem de waarheid bericht was, en zag zich genoodzaakt, hals over hoofd, op eenen retirade bedacht te zijn. zoo fpoedig, als... als ja houdt het mij ten goede Lezer! die vergeliikingen willen cr zoo Hecht uit. Gij zult zelve wel zoo goed zijn, van er iet toe te verzinnen, dat toch wel ruim zoo veel gelijken zal, als een koe aan een endvogel. Met dit alles verfcheek het veel, wie alarmeerende tijdingen ontvangt. Een dapper volk, een klóeknartig man, laat zich zoo ligt niet vervaaren met eene blaas met boon-n. De Filiftijnen over u, s a m s o n ! zou, zekerlijk, eene alarmeerende tijding geweest zijn voorteder een, die zich vast hadt laten binden met dikke touwen, of met zijne haairen laten •.•astmaken aan een weversboom, maar si m ion onthelde er niet voor, hij fteunde op zijne krachten, verbrak de touwen , fcheurc.e zijne haairen los, en ftëlde zich in postuer, en _ de Filiftijnen bleven achter, maar toen de field het noodlottig geheim van zijne haairen, aan de verralelijke dklila ontdekt, en zij die in zijnen flaap hadt afgefneden , toen was dit geroep , de Filiftijnen over u , s a mson! waarlijk een alarmeerende tijding voor hem. Te weten hij was samson niet meer, zijné flerkte hadc hem met de haairen , en de moed met de tterkte , te gelijk begeven. Nu kwamen in de daad , de Filiftijnen, bonden hem, naken hem de oogen uit, en Heten hem op in eene gevangenis. Een dapper en moedig volk laat zich door alarmeerende lijdingen niet ligt bang maken, noch van zijne voornemens en befluiten aftrekken, L e o n i d a s, het dapper opperhoofd der óoo Spartanen, die zich in de engte van de Thermopijlen voor de vrijheid van Griekenland tegen de Perf en pal zetteden, ontving de berichten van de talrijkheid van huis legerbedden met die onversaagdheid, dat hij koeltjens zeide; hoe meer er komen, hoe meer wij er dood zullen (laan, en als mei. hem voorhield^, datde^r/f» zoo talrijk warea, dat zij, hunne pijten aflchsetende, de Zon verduisterde», was zijn antwoord :  < 120 > woörd: wel nn, dan zullen wij in de fchaduw vechten» Als ik in Lacedemon kom , fchreef r i l i p p u s van Matedonie, aan die van Lacedemon, zal ik geen neen op den anderen laten , de dappere Lacedtmonïérs gaven hem één enkel woordjen tot befcheid: Als. Maar waneer eene alarmeerende tijding gebracht wordt aan eene verwijfde, of bloode, of inwendig verdeelde Natie, dan is Holland in last, dan is het, of de bergen baaren moeten, al is het, wateen muisjen , dat piep! zegt. . Zoo keuvelende en fchrïjvende was ik, eer ik het wist, ter plaatze mijner destinatie, ik nam affcheid van mijne reisgenote, die mij beloofde , dat zij, ten opzichte van alarmeerende tijdingen, voortaan zich gedragen zou naar den regel: niet te veel J Te L E T D E N, bi) t. H E K.DINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve^ Weellijks 1 één en een halve huiver wordtuitgegeeven.  D B VHAAG'AÜ K°. 0.-76. ., ïYdt maakt men al om geld? Tl^at maakt men al om geld? Deze vraag, zegt men, deedt een boer, die een' aap bij een Apothekar in het venlter zag zitten. Zij is van eene zeer groote uitgeiirektheid, en kan bij veele omllandigheden gedaan worden , zelfs, bij zulken, waar van man zeggeri zou: is het mogelijk! dewijl de vriend van het menscfidom naauw zou gelooven, dat trien zulke dingen öok al om geld maakte. Het is onlangs Sinter Klaas - avond geweest, een avond, die in ons "laud merkwaardig gebleven is, aliViyjoa anders onze "Voorouders aan alle die Hèiligën hunne dttritfö gegeven hebben, zonder hen eens op M li Sli té OWleB ; nu, wie zou ook de kosten, daar. toe nodig, hebben kunnen dragen, daar men ter naautferaood rtad he»fi weten te 1'chaiTen met gepenfiö'-; leerde üfficlejen, en als men daar nog gepeniió'neerde Heiligen Kj bidt, waar zou het belanden? Daar is' : , vee] . . te geven! dat zou ik jé verzoeken, zegt inijn vriend annniy^ dat niemand kan twijfelen, bfde r. •••,!•.: iezef Heiligen zonder pennoen kon nog al dool den be ;^,maa.r, hoe dit ook zij, en om'niet jf te dwaalen, Sinter Klaas, goed heilig Man, is bij vi. $  onze Natie nog (leeds in waarde gebleven, en het zijif niet alleen de kinderen, voor welken hij rijdt, fcrhojW «,ij zoo bang voor hem zij», dat zij dien avond niet alleen naar bed durven, misfchien, omdat hij wel eens eene gard, tevens met het gebak, voor hun door den fchoorfteen werpt, maar'zelfs meerbejaarden vinden op dien avond hun vermaak, al was het hechts om te gaan lijken bij fuiker- en koekenbakkers, wat men al omf geld maakt, .terwijl zij tusfehen beiden ook nog een duitjen verfno'epeh, om een' lekker be'etjen te' hebben. Trouwens, er wordt "op zoöd'ahigen' avond nog al eert fluivertjen befteed, zelfs op den laatstleden Sinter Klaasavond zijn fuiker- en koekenbakkers vrij wel te vrede geweest, en hebben,"zien hunner moeite, die zij om' geld gedaan hadden, niet beklaagd. Is het mogelijk? Wie zon het gelooven, in den tegenwoordigen tijd, daar alles klaagt en Reent, dat ,hét. iemand het hart zou breken, over den diurren tijd en geldgebrek? Nu* Sinter Klaas moet zijn gang gaan. Evenwel kan rrfin van alle Koekenbakkers niet zeggen, dat zij om geld hun Sinter Klaasgoedjen maken of bakken, alzoo er enkele edelmoedigen onder zijn, die er prefenten van maken. Ik moet daar van een voorbeeld aanhaalen, tot lof der gulle en eenvouwige vrijgevigheid vaii den Auteur du fait. In zekere aTöude Stad,' wier munren de zoo verBiaarde rbitn, in het voorbij vlieten,' met eerbied: jtuscht, deze aanmerking en 'hët'gewag van den' rtiijndoet hier veel uit, Lezer! gij' hebt daardoor gelegenheid, om onderzoek te doen,'óf dc v s. a a g - a r, rt ook iprookjens van het roo'd kousjen vertelt. In deze Stad dan, 'was zeker Koekenbakker, tevens manhafter Kapitein of Hopman- dér Burgerij, den lsatften' Sinter' Klaas-avond zoo vrijgevig, dat hij zijne' geheele Kom», pagnie, aan wier fphze hij de es? heèfb, ais- hobfd-  .< 1*3 > man, te ftaan, opontbood, ten einde bij hem Sabels te haaien, daar deze Kompagnie tot dato nog niet van verzien was. De burgers, aan dit opümbod vlijtig gehoorzamende, en verlangende naar het ftaal, ter befcherming van hunne duurgekochte vrijheid, vervoegden zich als een eenig man ten huize van hunnen Hopman, en hier gefchiedde ook werkiijk de uitdee3ing van Sabels, evenwel niet van ftaal, maar van zulk deeg, als een Koekenbakker anders gewoon is tegen Sir.ter Klaas-avond om geld gereed te maken; elk der burgeren ontving zoodanigen Sabel, terwijl de welmeenende Hopman, ten einde in geen opzicht te kortte kpmen, ot zich zeiven ongelijk te zijn, eenen grooter en zwaarer Sabel pan zijnen Kommandant ten gefchenk zondt. En dit deedt de Koekenbakker in zijne een* vouwigheid om niet, men vrage derhal ven niet altijd: wat maakt men om geld? Ik hoop oek niet, dat mijne Lezers mij verder vragen zullen, hoe en op welke wijze de burgers dit gefchenk ontvangen hebben'? enz. enz. enz. Genoeg, alles is in de beste orde afgelopen , en niemand twijfelt aan 's Mans edele eenvouwigheid. Zoo wel is er de Boekverkoper vbilim te Amjlerdav}, naar ik hoor, niet afgekomen, omdat in zeker géfchrift, of pamflet, dat hij om geld drukte, gelijk dat voor eiken Boekverkoper natuurlijk is, adres aan den eerflen Boekverkoper den besten! van Sinter Klaas-poppetjens gefproken hadt, of door zijnen auteur hadt laten fpreken. Maar ik blijf bij mijne vraag: Wat maakt men al om geld ? want dit is maar zoo: Duo cum jaciunt idem, non ejl idem. Dit voor de geleerden! Zou men niet in zekeren zin op de vraag: Wat maakt men al om geld ? kunnen antwoorden ? Alles! Dat is zoo, Lezer' en wie kan het vergen, dat iemand iet om niet zou doen ? Die hpt altaar bedient, Q 2 Wftet  poet van het altaar leven, en den geestelijken hunne tractementen te willen ontnemen, zou zeker eene onbillijkheid zijn, of kunnen die goede menfchen ook om niet bij den bakker en brouwer te recht komen? en moeten zij niet leven ? Even dus kan men het geen lid van eenig Committé, of de Ministers, Secretarisfen, Amanuénfes, Klerken, of de bedienden Bodens, Deurwaarders, enz. enz. te veel om op te noemen, dewijl het getal legio is, kwalijk nemen, dat zij hunne daggelden trekken, en dus voor hun werk en moeite beloond worden? Maar dit Is evenwel de zin niet, in welken de vraag doorgaands gebruikt wordt. Wat dan ? de zin der vraag is: Wat maakt men al, pnkel en alleen, om er geld mede te verdienen? Ziet gij nu, Burger! hoe dit verlcheelt ? Wie zal nu de vraag toepasfen op eerlijke Predikanten, eerlijke Doctoren , eerlijke Advokaten, met één woord, op alles wat eerlijk is, bij welken het geld niet alleen, ook niet hoofdzaaklijk of voornaamlijk, de beweegreden van hunnen arbeid is. Doch, mag ik wel zoo diep zeilen, zonder gevaar te loopen, dat ik mijne Lezers aan het geeuwen zal helpen ? Wel, wat maakt men niet al om geld ? Dat is, welke beuzelingen, zotheden, verkeerdheden of ongeoorloofde dingen worden niet al om geld verricht? Vestigt ééns uwe aandacht eenige oogenblikken op dezen Hansworst op het gintfche Theater van dien Kwakzalver , indien gij zoo veel u zeiven kunt pijnigen, om hem eenige aandacht te verkenen, zie, wélke kuuren, en grillen, welke ongerijmde zotheden hij bedrijft, welke fpooreloze en dikwijls ongebonden taal hij uitflaat! waarom verlaagt hij zich beneden de waarde van den redelijken mensch? meent gij, dat het is, am de toekijkers te doen lagchen, om zich naar hen te heilikken ? Gij denkt er niet aan, maar uwe vraag is: Wat maakt  < "5 > fnaakt men niet al om geld ? Dit is toch het geheele boo-merk van den grappemaker, opdat de Toekijkers daardoor als betoverd, zijnen meester eenige flesjens aqua pompana of aqua pura ftuviatilis zullen afkopen, en hij zijn beftaan moge vinden. Op dezelfde wijzè, wanneer een verffandig man de luchtfprongen der Voltigèerders in het Koordedansfers fpel met een oog van opmerking befchouwt, en ovenweegt, hoe zij hunne gezondheid en leden, ja hun leven, roekeloos in gevaar ftellen, zal hij niet bij zich zeiven vragen: Wat maakt men at om geld ? Wat doet iemand niet al om geld? Hoe weinig zwarigheid evenwel zou dit maken , indien alleen dergelijke beuzelingen om geld gemaakt en vertoond werden? Maar zijn er geene gewigtiger onderwerpen, bij welke deze vraag met recht kan gedaan worden: Wat maakt men al om geldt ' Joost vondel, de Prins der Nederlandfche Dichters, bijzonder befaamd door zijne fcherpe hekelpen, Ipreekt in zijnen tijd van Geestelijken: Die zochten den Heil'gen Geest, Daar de gagie was het meest. De oude Joodfche Profeeten fpreken van Volksleeraars onder hun, die, als zij een vetten brok tusfehen de tanden kregen, vrede en voorfpoed verkondigden, maar als iemand hunnen mond niets aanboodt, dien verklaarden zij eenen heiligen oorlog. Wil dit niet zeggen? Zij verkochten aflaten, of dreigden met het Vagevuur, Óch ! het is: Mundut alter Sf idem ! Zij klaagen over Overheden en Rechters, die het recht draaiden naar giften en gaven, en Leeraaars, die om loon het Volk leerden, en over Propheeten, die om geld waarzegden. In de daad, toen kon men vraagen; Wat maakt men al om Geld' Hoe is het menscltdom te beklagen, wanneer dit plaats heelt!_ En is onze eeuw ook gelukkig, nademaal de Joodlche PrOfeeten er niet over klaagen kunnen? Ik heb wel ééns gehoord,, hoe onder het voorig Gouvernement, dikwijls Ambtjens om geld gemaakt werden, te weten , in eenen dubbelen zin, vooreerst, dat de Ambtjens begeven werden, nu dat was eigenlijk, geheld, dat zoodaanige vertellingen eènig geloof verdienen, Ambtenaars om geld majten, maar Q 3 men  ten wil, "dgt «r ook wel' eens nieuwe. Ambten ge» rinsfen, men herrinnere zich (lechts den beruchten Prins van Wales, die voor ecncn zoon van Koning t a k o b II. van Engeland doorging , en welke , gelijk zijn .zoon, onder den naam van Pretendenten in de Kngelfche Geichiedenisfen genoeg bekend' zijn geworden. . IAiï:L. Wat maakt men niet al om Geld! Moe , weet men dan niet, hoe veele verbonden, vredestraótaaten, oorlog-en ,■ er om geld gemaakt zijn? Weet men dan niet, hoe veele fublidietractaaten de Engelfehen gefloten hebben met de Duitfche Vorften, over welke. :iacae!wijze zoo veele vrijheids pennen in dc weer geweest: gijn, oni ze al-s wreed. en anmenschlijk af te lchilaereti, en die Vorsten als zielverkopers ten toon te hellen , en evenwel de vrije Zwitzcrs leveren toch ook_ hulptroepen veer geld , maar- 't is zoo, die nemen vrij dienst naa buiten 'slands, en zijn niet in requifitie,, maar dit loopt geheel-buiten mijn boekjen, de vraag is, wal maakt men niet al om geld? Dat men-verbonden, oorlogen* vrede, dikwijls om geld maakt, is niet nieuw. pul, ds Koning van Asf.jrïè ontving jooo-Talenten zilvers van Ma nahem, Koning vaa hrael, welke, ten einde.dat geld .bij een te krijgen, de Israèliten met eene zwaare belasting drukken moest,, en wat moest pui. voor dat geld doen? Wat er voor maken?.- De rust in . het lasd herltellen, en min*hem op den troon bevestigen! En wat :voerde hij uit? Hij ontving de 1000 . Talenten,, zoudt troepen, die ten kosten van het Israëlitisch land hun beüaan eenigen tijd vonden, haalde er zoo veel van als kon,' èn — ging naa huis. W'ut maakt men niet al om geld ? Vrienden en Vijanden! ot" zou dat de eeniglte boodfehap van die'natuur tusfehen Voriten en Volken geweest zijn , welke asa, Koning-van -'Juda, aan zijne Ambasfadeurs bij 3 e n n a d A d, Koning; van Sy.rië , mede gaf, toen s a ëz a , Korfing van Israël , ifl zijn Jand was -gevallen: a Daar is een verbond tusfehen mij cn _ tuslehen aj ), «uichen mijnen Vader en tusfehen uwen Vader.' : ........ • • ' '_ > .-ïiCTj  ,i ziet! ik zendé u een gefchenk van zilver en var* i,, goud, gaat henen, 'maakt uw verbond te niet met ,, BAëza, den Koning van Israël." Zie, zulke dingen maakt men om geld '• ben h a d a d luisterde' naar het voorilel, hij brak zijn verbond met BiëzAj hij hielp asa? — Dat juist hiet, ten rainftèn niet rechtflreeks. Hij hielp zich zeiven,; dewijl hij versheiden landfchappen , bijzonder ai wat over den ' Jordaan lag van de Israèliten ontnam, en zich zeiven toeêigende. Wat maakt men niet om.geld* Om 30 zilverlingen! vertaadde judas zijnen goeden meesters. Men heefc van eenen van petrus navolgeren op den ftoel van Rome eens een Latijnsch versjen gemaakt; waar van' da inhoud was, hoe veel ondericheid .er wel plaats hadt tusfehen judas, en den opvolger van petrus, daar de eerfte den Heer des hemels om geld verkoeht hadt, terwijl deze laatfte het hof en huis van dien Heer te. ftoop veilde? Ten tijde van je n é a s, zo wij vugix 1 u s gelooven zullen 4 en waarom niet? vondt deze froome held, toen hij in gëzelfchap der Sibille een reisjen na de onderaardfche' wereld'deedt, reeds lieden, die daar in den Tartarus aan de kaak ttonden met dit bordjen boven hunne hoofden : Wendidit hic auro JPatriam ! Deze heeft zijn Vaderland om geld verkoeht! En zijn er in volgende eeuwen wel anderen door afgefchrikt? Wel ne, wat zegt ge er van? Wist ge wel, dat er zoo veel om geld gemaakt werdt? En ik ben verzekerd, dat er nog al meer om geld gefchiedt, indien de genegen Lezer een pijp wil optieken, en denken j hij zal nog wel het een en ander vinden j dat op dtt Vraag past: Wat maakt men al oni geld! Te L E T D E N, bij L. II E 8. D I Ü G H, Ti AMSTERDAM, tij J. W È É G E, En alöm bij fle meeste Boekverkoopers, daar dézeïvê ^eeklijks a één en een halve huiver wordt'uitgegeevetf,  D B V R A A G - A L. N°. 2fy. Hebben wij geene nachtwachten nodig l aar is eene fóort van rhefifchen, men noemt zè Nachtwacht;, of'Ratelwacht*, op fommige plaatién Klappers of Kleppermans % men zou ze ook Nachtwandelaars kunnen hé'eten , alzoo als iemand belieft. Deze menfchen zijn daarin ongelijk aan Hunne medeburgers, dat zij bij nacht langs de ftraat loopon, terwijl andere menfchen ih huis en op hun Bed zijn, te weten, als zij één Bed hebben, kan men Wel tè omzichtig fprékeri in e&ne doorzichtige en verlichte wereld? Verders, zij Hooren dè flilte des nachts van tijd tot tijd; niét alleen met hunne holle grove Item; daar zij ongevraagd" uitfchreeuwen, hoe laat het is, maar ook door het geraas, dat zij met een ratel of met een klep, maken , het welk van het een tot het ander einde der ftad gehoord wordt. Voor hét o'vërige hébben zij , gelijk andere menfchen, hunne ftreeken eri nukken, gelijk de Dichters, geloofwaardige fchfljvers, die veel vim dé wüarheid honden, m'ids dit ze fraai opgefchikt vbor den dag komt, öns weten te vertellen. Dus h'eèft jan de r'echt ons in zeker Toneellpel dö ; VI. ©es £, H Ki-;  < 13° > listige plans van dit foórt van lieden, orTi een eerlijk burger van het zijne te berooven, breedvoerig befchreTen, onum, de zedemeester, heeft ons bericht gedaan, dat zij even als de geleerden in alle vakken van wetenfchappen , tot flaans toe, kunnen kibbelen over een woord , bij voorb'. of zij behooren te roepen : Bewaart uw vuur en kaarsjen wet, dan : Bewaart uw vuur en kaarslicht Wel. Het llaat mij nog levendig voor het geheugen, hoe bang ik voor deze foort van lieden plag te zijn » töen ik een kind was; het gewag van den Klapperman was een toereikende grond, om mij naa bed te jaagen y en na» derhand ben ik dikwijls ongenoegd' geweest, als deklepper onder mijn venster roepende en ra-azende mij in mijnen genoeglijken flaap ftoorde. Ik weet wel dat, zo het Syjlema van vrijheid en gelijkheid, toen plaats gehad, indien de waereld zoo verlicht was geweest, dat men geoordeeld hadt, geene Geesterlijken geene Profesforen , geene openbaare onderwijzers, Voorgangers , Beftuurers enz., meer te behoeven, dewijl' eikgenoeg in Haat is, om zich-zeiven te leeren, waarbij men dan vrij blijft, van de vooröordeelen zijner leeraaren in te zuigen, en dat men dus zoo veele onnoodige kosten voor den Staat fpaaren kan, als nu! aan Traclamenten worden uitgegeven; ik zeg, indien men, in mijne jeugd, zoo hadt gëredenkaveld, zou ik, in de ééne of andere Centrale vergadering of Club, of dergelijke, ligtelijk het voorftel gadaan hebben, om alle Kleppers', en Nachtwachts,' af te fchaffen,- dan zouden zij de rust van een eerlijk vaderlander niet Hooren en hef zou- voor het land nog' al een fommetjen uitwinnen^ of wel voer de goede burgerij, want, ik weet niet, of de Kleppers" niet, bij' eene buitengewone belastingten mihlten op veele' glaatzan,. door de burgers; zeivenonraidlijk betaald* IVO!*-'  worden. Ik zou dit voorftel hebben aangedrongen, met bewijzen, ontleend uit de rechten van den mensch, uit de vrijheid, en gelijkheid enz. Hoe! zijn wij zeiven niet voor ons zeiven in haat, om te walken, als wij zulks nodig oordeelen? Hebben wij geen horlogiën of huisklokken, zoo dat wij., naar believen, weten kunnen, hoe laat het is? en foortgelijke argumenten meer zou ik hebben bijgebracht; Ik zou hebben gefproken van Vaderlanders, van Ariftocraten, van ijver, van weldenkend, enz. woorden, -die veel ter -overreding toebrengen , wanneer men een voorftel wil doen doorgaan. Ik zou hebben gezegd: Wie zelve niet wil waaken, laat hem, op zijne eigen kosten, iemand huuren, die dit voor hem waarneemt. 'Verkiest hij in zijnen flaap geiloord te worden , en telkens te vernemen, hoe laat het is, laat hem een' knecht aaiifcharl.cn;, zoo hipt in zijne zaken, als hans van JVestfaaien. Zijn Heer moest 's morgens vroeg reizen, en hadt hem belast, om hem ten drie uuren op te roepen. SJaauw was zijn Heer gaan liggen, en in zijn eerfte flaap, of de gedienstige hans kwam hem wakker maken, alleen met oogmerk, om hem te zeggen, dat hij zich moest haasten met flaapen, dewijl de nacht buitengemeen kort voor hem zou zijn, vervolgens kwam hij van jjur tot uur, alleen quj zijnen Heer te herinneren, hoe veel tijds hij nu nog hadt, om den flaap te genieten , zoo dat de Heer balöorig geworden, over het Hooren zijner rust, dien al te wakk'rcn n a n s uit zijnen dienst ontfloeg , en hem zijn paspoort gaf. Op deze wijze, dunkt mij, zou ik mijnen voorflag, om alle Kleppers en ratclwoclits te removeeren, en ge» heel af te fchaffen, fmaaklijk hebben kunnen maken aan de gemeente, en ik zou van dien last afgeweest ?ïjn, van telkens gealarmeerd te worden. B. 2 Maar,  Maar, mijne lieve Medeburgers! hoe verandert een, mensch met de jaaren? Ik zie de zaak nu uit een ander oogpunt, en dieper, in; hoeveel verfcheelt dé losle., jeugd van.de bedaarde grijsheid"? Thans vraag ïji: Hebben wij, dan geene nachtwachten nodig t Onze oude'lieden waren, in de daad, zoo mal niet, ais hun de muts wel ftondt. Zij hadden, door de bank, nog al redenen 'voor het geen zij deeden en vastheiden. Ja, zij hadden ook' hunne' gebreken; en op hunne fchoudérs zittende, kunnen wij fomnjds nog een èjndjên verder zien, dan zij bij mooglijkheid konden doen,.Wij moeten ons echter niet al te veel verbeelden'i want, als wij van hunne fchoudérs aftuimelden, zouden wij misfchien niet meer dan dwergjens bij hun zijn. Ik vraag dan: Hebben wij geene nachtwachis nodig* dat zou ik je verzoeken. Wij llaapen toch geern gerust en veilig, wel nu, dan moeten er ook lieden zijn, die de wacht houden, zo er onraad of brand óntftondt, om terftond alarm te maken, ten einde het kwaad wade tegengegaan, Of zou men zoo zot zich gedragen, als de ingezetenen van de Stad Amyklen in o\ erende tijden, welke Stad L den bijnaam droeg van Tacits AmycU, het fiille of flilzwijgende Amyklen. Hier beminden de Burgers zoo zeer de rust, dat zij niet wilden, dat Iemand eenig ongemak zou openbaar maken — Niemand mogt er van kikken, dat [de vijanden op de temagtiging der' Stad loerden', en dat men de vrienden niet veel vertrouwen kon, en welk was eindelijk het gevolg? 's morgéns rezen de geruste Burgers op, en zagen hunne vijanden meester van de Stad, en zich zeiven door hunne fchijnvrienden verraaderi. : Zoo fleent bekwam het ook den laatften Chalif der Arabieren te Bagdad, deze verboodt, daar hij in  •C -'SS > •jiti oorlog was met de Tartaaren, dat men geene nadeelige tijdingen van nederlagen zijner troepen of Verlies van Steden of Plaatzen zou bekend maken aan hem noch aan zijn volk, dit duurdè zoo lang, tot het te laat was, en de Tartaaren Bagdad zelve, kwamen belegeren en innemen. ' Wel nu vraa'g-al! het. zij zoo, • dat de Vraag van belang is: Hebben wij geene ncchtwachts nodig? Maar, waarom moeten die kerels dan zoo roepen en raazen in den lullen nacht? Konden zij niet ftil herom wandelen, eh even goed op alles letten? Dit 'heeft lchijn , en ik zou ook zoo gedacht hebben, toen ik een kind was. Maar wel in gezien, kan ik Vragen: Hebben onze voorouders ook =dat roepen en raazen niet met grond nodig geoordeeld? Immers, wie zou ons verzékerd hebben, dat de nachtwachts hunnen pligt deeden, en zich op hunne uitren op hunne posten bevonden, indien zij, zonder te roepen of eem'g gerucht te maken, alleen liil in de Stad rond gingen ? Zouden 'wij tusfehen beiden niet ééns uit het bed moeten oprijzen, en gaan kijken, of de vrienden wel op hun post waren ? wien zou dit vleijen of gelegen komen P Maar, als ik nu de klepper hoor kleppen pf ratelen, en dan roepen met bijvoeging, hoe laat het is, leg ik mijn hoofd weder gerust nader; nu weet ik, de man is op zijn post, en de Stad is zonder ongemak en veilig, tevens behoeve ik de moeite niet te doen, om op mijn horiogie te zien , hoe laat het is. Maar dit is eene andere vraag: Moet nnen op de nachtwachts' niet ietten, dat zij hunnen pligt doen? Hoe nodig zij ook zijn, zij ^zijn menfchen , en menfchen kunnen misdoen, ja, zo mijn Katechismus waarheid fpreekt, zijn zij er toe geneigd. Hier komt mij uilenspiegel in gedachten. 'Hij wist, dat de Vorst, dien hij als wachter diende, aan tafel zat met zijne Ridders, terwijl hij op den toren niets te bikken hacjt, dies blies hij alarm, terltond verliet de Vorst met zijnen ftoet de tafels en eetzaal, gespte het harnas aan, en alles begaf zich naar zijn post, om den vijand af te weeren, en thyl met een wip, na de eetzaal, om zich van deeg góed te doen. Kjjk, indien de Nachtwachts alarmeerende geruchten maakten met zulke oogmerken , als u i l s n s p i kcél, alleen ten einde zich zelv«n vet te mesten, teiR 3 wijl  ♦C 134 > wijl zij de aandacht der Burgeren op het gewaanr" 'gevaar vestigden , wie twijfelt er aan , of zij zouden verdienen, even als het onzen tiiyl gebeurde, een voet voor de broek te krijgen, en geremoveerd te worden ! Omgekeerd , wanneer de nachtwacht ftil zweeg, fchoon er ongemak in de Stad was, en hij, bij voorbeeld, brand zag, maar hij waarfchuwde niet, zou hij niet even ftrafwaardig wezen? Renvooij aan het Comité van Junkie. Dus heb ik tot hier toe het een en ander bi] gebracht, nopens de vraag: Hebben wij geene nachtwachts nodig f Reeds in vroeger eeuwen hebben befehaafde Volken hen nodig geoordeeld. Men hadt hen reeds ten tijde van salomo, in wiens verzameling van liederen, die men gemeenlijk het Hooge'tied noemt, reeds gelezen wordt van wachters, die rond gaan langs de ftraaten. Dus moet men zulke nachtwachts al vroeg nodig gekeurd hebben. Maar de oude Schrijvers fpreken ook van oneigen» liike wachters, die, in eenen onc'fgenlijken zin, voor Land en volk waaken, bij voorbeeld Overheden, Profeeten, Leeraars enz. Heeft men die ook nodig? De Ouden begrepen van ja, en ik weet geen voorbeeld van eene befcliaafde Maatfchappij , of men heeft hen nodig geoordeeld, en ook altijd gehad; fchoon men er ook dikwijls over geklaagd heeft, dat zij wel eens gebrekig waren in hunnen pligt, dan ééns door te hard, en te onpas, alarm te fchreeuwen , maar nog meer door dien zij niet in tijd*, waarfchuwden, hom of blind waren, en den boozen dag verre helden, zorgende alleen maar voor zich zelven, en de arme gemeente of verwaarloozende, of wel tot op het gebeente uitmergelende. Zal er ooit een tijd komen, dat men geene nachtwachts meer nodig zal hebben? Dat er geen nacht meer zün zal ? Dat elk zal doen , het geen behoort, en zijn "pligt mede brengt? Terwijl mijn Lezer over deze vraag denkt, zal ik hem den velgenden Bnel mede deelen van kbes ebnvouwig, die mij zoo feersch versch ter hand geheld wordt. burger vraag-al! Tjw laatfte Nommer, waarin gij vraagt: Wat zijn ■plarmeerende tijdingen * heeft mij gealarmeerd. AHes  < i3S > w-fit gij vertelt Van uw roefreisjen met een Hef juffer» Ijen laat ik daar, alzoo ik geloof, dat gij ons wat op den mouw fpelt , neem het mij niet kwalijk, Burger! Ik ben niet eenvouwig genöeg, om dat alie* voor Euangelie aan te nemen, wat er in de daaglijkfche of weeklijkfche Bhtadjens gelezen wordt, want o jemi! dan zou ik wel dag werk hebben, om mij te ontrusten. En ik zie 'zoo klaar, als de dag, dat die blaadjens, die men Couranten noemt, er mede fpeelen , als de kat met de muis. Ik hooï allerhande vertellingen en tijdingen, dan zus dan zoo; dan vertelt men: de Keuerlijken hebben de Franfchen' geflagen, dan is het tegendeel de orde van dei» dag. En hoe men te werk gaat, Jas i'k laast, te een Courant, te weten, dat de Franfche Komman- j dant in Keulen bij trommelfiag liet bekend maken-, dat Manhcim nog niet over was, fchoon het toch bij de Hukken gebleken is, dat het toen wel deeglijk reeds in de magt der Keizerlijken was. Wat moeten de Eenfouwigën , zoo als ik en mijns gelijken, van dit alles maken? Wat is er tegenwoordig van een legenjen van Osnabrug? Ecnigen tijd geleden» was dit leger op het punt, om ons met huid en haair op- te hokken, het zou den 241'ten ö-'otober o,p* niarsch gaan; is het nu verdweenen ? Men breekt er geen jota noch titel meer van. Dezer dagen wilde men mij iierk en i'rijf wijs maken, dat alles in Engeland het onderfte boven was, cn dat daar het fijftema van Vrijheiden Gelijkheid , c» Broederfchap, ja, Broederfchap! was doorgedrongen. Ntt wii men mij weder diets maken, dat de Algemeene Vrede gefloten is. Wat moet een eenvouwig mensch van dit alles gelooven t Mijn buurmn kwam gisteren bij mij op een pijpjen, en verhaalde mij , da" de Franfche Broeder, die bij hem gebiljeteerd is, hem uit _ de Franfche Courant, ik gelooi*, dat hij zeide, Ga-zette Francaife van 11 December, hadt voorgelezen, „ dat de onderhandelingen nopens de terugkomst vaa ,, den Stadhouder voorfpoedig voortgingen, worden,i dé de onderhandelingen daar over b'efluurd door Ü het Hof van Berhn, en het Comité Diploiuatiqu© „ te Parijs." De man was door deze tijding gealarmeerd en van zijn hreek. Wat zal er nog gebeuren ? riep hij uit. Waren dit de alarmeerende tijding-ew, daar men laatst den mond zoo vol van hadt?' Was  Was dit ook de afgrond , daar men gevaar liep, vatfrrt te Horten? Daar ik reeds voor lang van hoorde gewagen? Enfin ! ik had kwaad doen met-mijn buurman. Maar zoo eenvouwig, als ik ben, hield jk hem voor, dat hij geene reden hadt, öm zich ongerust te maken, dat immers onze Franfche Broeders eerlijke lieden waren? dat dë NStionaülè Conventie met eene meerderheid van 4 Provintien tegen 3 befloten en vastgefteld is? Dat, die e'éns daar geheld zijnde,: alles wel fchikken zal Dat men immers de Burgermagten reeds Organiseerde, en op een beetjen na, gereed was , orit gezamenlijk het Vaderland tegen alle ondernemingen te verdedigen. Düt men zooi ligt geen geloof moest liaan aan kwaade tijdingen: Dat ik daar toe ten voorbeeld had Burgers, die wat meer wisten en behoorden te weten, dan hij óf ik, want dat ik nog onlangs te Amfterdam bijna rufie gekregen had met een kundig praftizijn, toen Jk mijne vrèeze toonde, dat de tijding van het innemen van de Kaap door de Engelfchen waar mogt zijn, aan welke tijding iiij geen geloof wilde liaan, op dezen grond, dat het onmogelijk was, dat de Kaap kon ingenomen wórden. Welk een argument ? Op dezelfde wijze beduidde ik nu mijn buurman in mijne eenvouwigheid, dat het onmogelijk was, dat het Hof van Berlin en onze Franfche Broeders famen zouden handelën, over de terugkomst van den Stadhouder, En dat onmogelijk is, • dat kan immers nooit waar worden ? Is het zoo niet burger vraagal! Had ik geen gelijk* dat ik mijne Buurman dus gerust helde? KEES- EENVOUWIG. Te LET DEN, bij U H E R D I N G, Te AMSTERDAM, bij ]i WEE G E, Én alom bij de meeste Boekverkoopers * daar dez^ïv» Weeküjks k één en een halve Huiver wordt'uitgegeevéh»'  Ö Ë VRAAG-AL» N°. 278. Waar bevinden zich de beste Stuurlieden ? w at is een fchip zonder Stuurnian, geflingerd op1 de baaren, die van de ltormwindon gegeesfeld worden ? Het is overgelaten aan de genade der golven. Éene onbarmhartige genade ! Nu wordt het opgebeurd tot aan de wolken, ea op het öogenblik verzinkt het in eenén gaapenden afgrond* tot het eindelijk öp laaget wal gelhieeten of tegen de klippen verbrijzeld wordt. Wie kan derhalven twijfelen, of een fchip op zee heeft eenen Stuurman, eenen bekwaümen Stuurman nodig? Maar, waar Bevinden zich de beste Stuurlieden? Het bude fpreekwoord is aanltonds gereed, om te antwoorden: De beste Stuurlieden, zegt het, liaan aan ftrand. o Dieh hoek komt hij niet te boven; die onkundige Schipper! Is hij dronken öf zot? Houd vól, loef zoo veel niet, houd wind in de zeilen! Zie daar! daar wendt hij* tk zou het nog verder hebben laten opfchieten, dan was hij het hoekjeri te boven geweest, en had ruimfchoots kunnen voortzeilen. Zoo babbelde een, die van den oever eener rivier, eenen Schipperden ftroom zag oplaveerer., enj naar het mij voorkwam, hadt de man; hoe zeer iri tl. d«kü; S zijri  •C 138 > zijn eigene oogen, diep ervaaren in zeezaken, nooit een i'elmftok in de hand gehad, ja misfchien nooit jnet een fchip gevaaren, anders dan als pasfagier in het vooronder, op zijn gemak, onder een pijpjen en een praatjen. Dat het ligter valt te berispen, dan te verbeteren, hebben de ouden reeds gezegd, maar heeft men niet ook de voorbeelden genoeg in de gefchiedenisfen , dat tij, die telkens wat te berispen hadden, in de Stuurlieden van het Schip van Staat, of denzelfden weg infloegen, dien zij gehouden hadden, welke te vooren het voorwerp waren van hunne berisping, of wel dat zij het nog een ilag erger maakten, en den boel veel meer in de war fmeten, dan ooit? Ik zal, ter opheldering van de gedaane vraag , het een en ander te berde brengen. Ik heb mij van jongs af gewend, waarnemingen te doen , betreffende menschlijke zaken en gebeurenisfen. Dit is eene aangename ftudie, men behoeft er niets om te verzuimen en heeft er geene boeken bij nodig. Vader cats fchreef invallende gedachten bij voorvallende gelegenheden, deze hadt hij door die zelfde ftudie opgedaan, en wie twijfelt, of zij behelzen veel goeds! Want, tusfehen beiden, ook met betrekking tot Vader cats, en onze oude Dichters, zou men misfchien het fpreekwoord kunnen toepasfen : De beste Stuurlieden ftaan aan land! wat heeft men niet al te vitten gehad op onzen Volksdichter cats? Op zijn En des niet al te mm en even boven dien, en ik en weet niet wat; en wat hebben veelen van on. ze laater Dichters in de plaats gefield? Eene partij brommende woorden, valsch vernuft, klatergoud of fentimenteele zotheden , waar door zij getoond hebben, en ons door hun voorbeeld geleerd , waar de beste Stuurlieden zich bevinden? De beste'. Ja, zoo als zij zich  <. 139 > zich zeiven verbeelden, omdat zij het altijd beter weten dan een ander. Maar, laat mij bij de zaak blijven : Op zekeren tijd,, toen ik nog. een jongeling was, door eene naauwe ftraat gaande, reedt er een wagen voor mij uit. De voerman van den wagen haalde zoo dicht aan de ééne zeide uit, dat men kwalijk een pijpenfteel tusfehen het wiel en de huizen zou gelegd hebben. Toen ook, in mijn oog, een best huurman zijnde , veroordeelde ik bij mij zeiven zijne onkunde of domheid in het rijden, en vraagde al: Wat toch een zoo onërvaaren rijder in een zoo naauwe ftraat zich deedt te waagen? Maar, wat gebeurt? De man moest in deze naauwe ftraat omkeeren, en dit was het doel van zijn op zijde haaien; hij wendde met zoo veel kunst en juistheid , dat er volmaakt mets op-te-vitten viel. Thans trok ik voor mij zeiven deze les, uit het geen ik had waargenomen: Nooit iemands doen te berispen, of te veröordeelen, voor dat ik het zelve in het .geheel befchouwd hadt, in de betrekking tot het oogmerk, en beweegreden, en om. Handigheden, en voordat ik het einde had afgewacht, En hoe veel heb ik sedert gevonden, dat berispelijk fcheen , maar door de bedoeling, omf'.andigheden enz. verfchoonbaar werdt , en daar ik zelve mij misfchien niet zoo goed in gedragen zou hebben. O adamI adam! Wat hebt gij gedaan? Door -uw fchuld moet ik zoo druk tobben en zwoegen, zuchtte een boer, zoo dikwijls hij den harden arbeid verrichtte. Zijn Landheer, die hem nu en dan befpied hadt, vraagde hem eindelijk, of hij dan meende, dat hij het beter zou gemaakt, hebben? klaas dacht, ja, zo hij in het Paradijs was geweest, en overvloed van alles genieten mogt, dat. hij dien eenen enkelen boom wel zou hebben laten ftaan. De Landheer befioot er eene proeve van te nemen , hij ontfloeg den S z boe?  140 > boer van zijn werk, ja hii nam hem op zijn iandgoed, en liet hem goed opd'sfchen, hij beloofde hem .zelfs, dat hij dit gemakiijk en genoeglijk leven ongehoord zou blijven bezitten , onder eene mids! Op de tafel, die \an alles wel voorzien was, werdt een gedekte fchotel gezet, dezen mogt hij niet openen, om te zien, wat er in ware, ten zij hij zich onmuilijk van al dit gemak en overvloed beroofd, en weder tot den landbouw verwezen wilde zien , zonder voortaan ie mogen morren over het gedrag van Grootvader a d a m. De boer, het voorftel met blijdfchap aangenomen hebbende, zette zich den eerften middag aan tafel, en at en dronk frnaaklijk. Wat raakt het mij? dacht hij, wat er in dien fchotel mogt wezen. O. adam! als gij ook zoo gedaan hadt, gij zoudt Heer van het Paradijs gebleven zijn , maar gij waart een De boer was alleen in het vertrek, zijn eetlust voldaan, zijnde , ontwaakte de nieuwsgierigheid , wat mag toch in den fchotel wezen? Wel, ik hen immers alleen, niemand «al mij verklappen, zo ik eens kijk, en ziedaar, klaas ligt het bovendekzei op, en wip weg was het muisjen , en klaas deedt vergeeft fche pogingen , om het magtig te worden , ten einde zijne dwaasheid te verbergen. Dus maakte klaas het tuim zoo gek als Vader adam, eii moest, gelijk hij dubbel verdiend hadt, weder aan het fpitten en graven. Waar bevinden zich de beste Stuurlieden' De be-; ruchte drillenburg hadt altijd wat te zeggen, op de Regeering; dan reedt hij met een kruiwagen door het (ladhuis, en hieldt den zeiven fcheef, d r i lL-nburg! de wagen gaat niet recht! dat weet ik; Burgers! dat ia het juist. Dan fpande hij netten voor het Raadhuis, en gevraagd, wat hij deed? was zijn antwoord, dat hij vernomen hadt, dat daar of da .röntgent zich een wolvennest onthield. Sommirum Som-  < I4ï > marum! Hij was zoo een tweede itsopus of thyl VILENspiegel, en baarde den Raad veel lpels. Eindelijk was dezelve bedacht , om zich van deze plaag te ontdoen, en ten dien einde verkoos men hem als een medelid, en nu was drillenburg fti), gevraagd, hoe het kwam, dat hij nu niets meer te berispen hadt? was 'zijn andwoord: ik wist niet, Burger! dat het daar zoo eerlijk en wijs toeging. Te weten, nu was hij niet meer een Stuurman op ftrand , maar hieldt nu, ten minnen als Stuurmansmaat mede op zijne beurt het roer. Waar bevinden zich de beste Stuurlieden ? Dit ondervondt de Groote hann.ib\l meermaalen , op meer dan ééne wijze, dan eens van de belagchelijke, dan van de ernstige zijde. Hannibal, van Karthago, was de grootfte Generaal van zijnen tijd, en misfchien van alle eeuwen; in Griekenland woon» de ï.ij eene redenvoering bij van zekeren Wijsgeer phormio, deze, vereerd met de tegen woo.rdign.eid van hannibal, nam tot zijn onderwrrp, de pligten van eenen grooten Veldheer, en gebruikte de vrijheid, om veele woorden te wisfelen over het uitkiezen van legerplaatzen , het fchikken der Legerbenden enz. enz. beöordeelende, met alle de vrijmoedigheid van eenen verwaanden Redenaar, die alleen (preekt, terwijl alie anderen hoeren, verfcheiden vermaarde Legerhoofden, en op elks gedrag wat te vitten hebbende. Dit alles verveelde Hannibal, die een ervaaren Stuurman was, zoodanig , dat hij dien Stuurman op de Katheder voor een verwaanden zot verklaarde, en heenen ging. Maar het volgende was van ernstiger natuur — hannibal hadt de vermaarde overwinning op de Romeinen bij Kanne gewonnen , en zondt daar van de Offieiëele tijding, per Courier na Karthago; tusfehen beiden, is dat geen Officiéele tijding, wanneer een Legerhoofd eenen zijner bevelhebberen , als Courier, aan zijnen Souverein afzendt? Of kan men het ook een Offl- ' ciëelc tijding noemen, wanneer men flechts eenige tijding van eene overwinning enz., in eenig Nieuwspapier, bij voorbeeld, de Courier du Bas Min ge» lezen heeft? Kan dit wel ooit de mening van het woord Officiéél wezen ? En waar zou men mij voor aanzien, wanneer ik eene Courante - tijding, eene Officiëele tijding noemde? Doch, zoo als gezegd is, ha n n i- S $ PAL  bal zondt eene Officiéele tijding met eenen zijner Offleieren, aan den Raad te Karthago , weike Raad toen deze tijding als Officieel in de Karthaagfehe Courant kon laten zetten, of bij trommelflag, aan de Burgers bekend maken. Maar wat gebeurt? Daar was, in dien Raad, eene partij tegen hannibal. I? dit iet vreemds, dat er in eenen Raad, of Vergadering, ofConventie, partijen zijn? In oude tijden, ten minften, was het niet zoo vreemd. Nu, deze partij vondt goed, haare aanmerkingen op het gedrag-van hannibal te maken; hoe, zeide het hoofd van deze partij, heeft hannibal eene zoo groote overwinning bevochten, waarom is. hij dan niet voortgerukt, en heeft zich, in den fchrik der Romeinen, meester van Rome gemaakt, hij weet wel te overwinnen, maar niet zijne overwinningen voort te zetten, en er een gepast gebruik van te maken. Hannibal hadt om onderhand van geld, en ammunitie, en vivres, en volk verzocht, hier maakte men insgelijks aanmerkingen op: wat zou hij meer vragen, zeide men, in-, dien de Romeinen hem geklopt hadden? Waarom eischt hij geene Requiiiüën van alle deze dingen van die Volken in Italië, daar hij thans gelegerd is, dewijl immers niemand hem iet durft weigeren? Zoo bevonden zich de beste Stuurlieden in den Raad te Karthago , en wisten het beter dan hannibal. Even of Rome een peulfchilietjen was, om zoo maar voor een ontbijt binnen te (lokken? Even of er geen fpaanders vallen, daar men hout hakt? en als of een Eeger geen eten en drinken , kruid en kogels, nodig hadt.' En wat de Recpifitièn betreft, hannibal zal mï_Sr fci ien begrepen hebben, dat men door de landen, in welken een leger zich bevindt, te zwaare requifmea op te leggen, dezelven niet alleen van zich verwijdert, zoo dat de Broederfchap een knak krijgt, en de boeren en burgers onwillig ■ worden, tot groot nadeel van het Jeo-er, maar ook omdat deze landen uitgeput en Uitgemergeld zijnde, onmogelijk een leger ouderhouden en voeden kunnen , zoodat het, midden in zijne overwinningen, door gebrek verfmelt, en zonder vech, ten, overwonnen wordt. Men zag ook bil de uitkomst, waar zich de beste Stuurlieden bevonden; mettegenitaande hannibal, door zijn beleid en overleg zich 14 jaaren lang in Italië handhaatde, was t hij, eindelijk, genoodzaakt, tegen zijnen zin genood-.  < 143 > zaakt, dat land te verlaten, en na Afrika te rug te* keeren, om zijn vaderland, dat zich in eenen veegen toeltand bevondt, te redden, maar de Huurlieden te Karthago hadden den boel zeo bedorven, dat hannibal het onderfpit delven, en zijn vaderland verlaten moest, het geen zich toen genoodzaakt zag, voor de Romeinen te buigen, en aan die fiere Republiek de heerfehappij van de wereld over te laten. Terwijl hannibal, door zijne overwinnende wapenen overal rond te voeren, de Romeinen verfchrikte, verkozen dezen quintus fabius maximus tot hunnen Dictator, en gaven hem een volftrekt oppergebied over hunnen gantlchen Staat. Wel zoo! was dat niet veel gewaagd ? Misfchien! maar nu kwam men ook de partijfchappen en verdeeldheden voor, die, zoo als ik zeide, voor Karthag» zoo nadeelig waren, en alle de overwinningen van hannibal vruchteloos maakten voor zijn Vaderland. Fabius begreep, dat hij den vuurigen Krijgsheld, en zijne zeeghafte benden, moest afmatten, en hun vuur doen bedaaren, door den oorlog te rekken. Hij ontweek derhalven alle gelegenheden tot eenen veldflag, hij betrok zijne legerplaatzen doorgaands op bergen en ongenaakbare hoogten, en zag het geduldig aan, wanneer hannibal het platte laqd blaakte en plunderde, om hem te farren tot een gevecht, maar fabius bleef bij zijn ftilzitten, en kreeg daar van den naam Cundator, den Talmer, ook zongen de Dichters naderhand tot zijne eer: Unus, qui nabis cunSando rejlituit rem. „ Hij was deeenigfte , die onze vervallen zaken door ftilzitten en talmen hertteld heeft! " Doch , waar bevinden zich de beste Stuurlieden? Veelen, zoo als "É gaat, die, in 't hoekjen van den haart, de Kaap kunnen hernemen, en de geheele Engelfche Zeemagt ruïneeren , kunnen geen vermaak vinden in het talmen. Zoo ging het toen ook. Onder de Romeinen hielden veelen fabius voor een vreesachtig Veldheer, die geen courage genoeg hadt; anderen , misfchien zich zeiven kennende , want , zoo als de waard is, vertrouwt hij zime gasten, mempelden , dat fabius zin hadt, om Didtator te blijven, en jeukerig ware op de heerfehappij. De beste Stuurlieden honden aan land,  «C 144 > land, en oordeelden, dat men iet moest ondemetriéri, om Italië te redden, en den geduchten vijand van den hals te fchuiven. Minucius, die bevelhebber der ruiterij onder fabius was, mengde zich hier in , en gaf voor, indien hem het opperbevel werdt toevertrouwd , zouden de zaken haast anders gaan , dit hieldt hij, in alle famenko>nsten, der gemeente voorj en de gemeente hoorde hem gfeetig, het volk begon te morren, en eindelijk, werdt het befluit genomen 4 om aan minucius het gebied met fabius te doen deelen, waar toe men te eer kwam, omdat het gebeurd was, dat, in een tusfehentijd , dat fabius van het leger afwezend was, en minucius het kommando hadt, hannibal listig genoeg was, om zich ïn éene fchermutzeling te laten liaan, waarin minucius zich tegen het bevel van fabius hadt ingewikkeld. Toen dit befluit genomen was , deelde men hei leger tusfehen de beide Veldlieeren, daar fabius op geheld was, zeggende, dat hij het kwaad voorzag, en evenwel ten minften de helft des legers wilde bewaaren; niet lang duurde het, of de verwaande minucius raakte met h a n n i b a l handgemeen, en was nu droevig in het gedrang, zoodat hij met zijn geheele leger prijs zoude geweest zijn; maar nu daalde f a b 1 u s , geiijk een nederitortende beek, van de bergen af, en hannibal hem ziende naderen, liet omnidlijk den altogt blaazen, zeggende alleen: Dat had ik wel gedach:, dat de bui, die zoo lang op de bergen gezweeld heeft , eindelijk in een onweder zou losbersten. Minucius en het volk erkenden hunnen misflagv en onderwierpen zich aan het gebied van den kundigen en voorzichtigen fabius, nu bleek het,ivaar men de beste Stuurlieden vondt f Te LEIDEN, bij L. H E B. D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, ES »löm bij de rheeste Boekverkoopers, daar dezelvé' ;WvelUijk8 a één en een halve huiver wordt.uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N". 279. llte kamt het er nog! Hoe komt het 'er nog? Zoo klaagde onlangs een oude grijsaard van omtrent zeventig jaaren, welk» eenen last moest torfchen op zijne fehouderen , veel te zwaar voor zijne krachten, en waar onder zijne oude fchoudérs dreigden te bezwijken. ïk fprak den ouden grijsaard aan: Vader, zeide ik, ontlast uwe fchoudérs, zet uw pak neder, en rust uwe vermoeide leden uit, gij zijt te oud, om uwe fchoudérs met zo eenen last te bezwaaren. De oude Vader zuchtte, en gaf mij met traanen in de oogen ten antwoord: Koe komt het er, als ik het niet doe? als ik dagelijks mij zoo affloof, als gij daar ziet, dan moet ik nog tweemaalen 's daags mijn maal doen met een ftuk uitgedroogd brood,°of aardappelen uit het water: mogelijk, *t geen ik niet wenfche, vervolgde hij, als de tijden Zoo boos blijven, kan dit ook uw lot, en dat van honderden met u worden. Waarlijk ik ontroerde van deze taal, en gevoelde op éénmaal al het gewigt daar van op mijn hart werken. Ik gaf den armen grijsaard een penv X flinks-  < i-} 6 > ninksken, waar voor hij mij honderdduizend malen dank betuigde, hielp hem zijn Jast op den fchouder tillen , en wenschte, dat de tijden mogten beteren, en hij in zijne drukkende armoede, voor zijne hairen ten grave daalden, nog eens mogte verligting krijgen. — Dan de ontmoeting van dezen ouden grijsaard verwekte in mij zoo veele verfchillende denkbeelden, en flingerde mij zoo verbazend, dat ik geheel, zoo als men zegt, van mijn huk geraakte, en nu mijne aandagt op deze, dan wederom op andere voorwerpen bepaalde: doch alle in de daad treurige, en van dien aart, dat ze mij telkens de vraag van den ouden man in de gedachten bragten : Hoe komt het 'er nog ? Ons Vaderland kan niet gered , niet behouden worden , of men moet geld fchieten. — 's Lands fchatkisten zijn geheel uitgeput. — Honderd millioenen, en nog wat, is de prijs, waar voor wij de vrijheid gekocht hebben. De voortduurcnde oorlog, de on. gehoorde kosten, die inen maaken moet, om, was 't mogelijk, zich in ftaat van tegenweer te ftellcn. — Het onderhoud der Troupes, beftaande in vijf- en twintig duizend man, die geduurcnde den oorlog in onze foldij genomen zijn, en zo veel meer, thans niet alle optehaalen, vorderen fchatten bij fchatten. Dan, hoe komt het 'er nog? — Wie zou zijn zilver niet geven tot redding van het Vaderland , wij Nederlanders hebben 't gewillig opgebragt, het opgebragt goud en zilver bedraagt eenen geweldigen fchat, dan helaas, het helpt nog niets !!! — Hoe komt het er nog ? — Eene vrijwilligs Negotiatie! deze beloopt ook nog al een fommërje!! — Het helpt niet!! Hoe komt het er nog! Dan de geforceerde geldligting, de zestiende penning w.n onze gantfche bezitting. — Welk eene onnoemlijke femme gelds moet dit niet bedraagen, welke fchatten bezitten de inwooners van ons Gemeenebest niet, dus zal  ♦£ 147 > „1 deze geforceerde geldlïgting groote in 's Lands ledige fchatkisten horten !! Dan helaas! het helpt nog niet!! nog verzinkt het als in eenen grondebozen afgrond!!! _ Hoe komt het er nog? Zn,,,die afc een van 'hunne inkomsten leven , van de gelden welke zij aan het Land hebben opgefchoten, hebben daar van de ondervinding!^ Het gantfche jaar heeft men moeten leven. en nu verfoeit nog alles in de geforceerde eeldligting. _ Ik maet al weèr vraagen met mijnen LenSgr"saar^ Hoe komt heter nog? Da, ik mag er nog wel bij vraagen: loopt het er met al moot naa heen? dat zijne voorzegging aan m, boven nog bewaarheid zal worden, als de tijden zoo boos blijven, dat ik en duizend anderen met mij op onze oude of jongere fchouderen lasten zuiden moeten torfchen, onder welke wij zullen moeten bezwijken, en dan ons nog vergenoegen moeten met het fober kostjen van oud uitgedroogd brood en aardappelen, met een korltjen zout, uit het water! Hoe donker - hoe pikzwart zijn de wolken „og, die ons Nederlanders over >t hoofd hangen' - Dagelijks verminderen onze inkomsten, en de lasten verLaren niet alleen, maar voor veelen zijn ze met meer mogelijk, om op te brengen, voor veelen zoo dat zij den toevlngt moeten nemen tot droog brood en aardappelen uit het water. Vraagt men nu of er ie: buiten noodzaaklijkheii gevorderd - en of met alles thans bezuinigd en overlegd word? - ft ■£ woorde met eene vraag: Hoe komt Int >er nog? He. Land moet gehouden worden, en als men met meer geven, niet meer opbrengen kan, dan is het Land dan zijn wij alle verloren!!!.' - Akelige voonutzigten Jtreurige toneden - niet te wenlchen dat ze in haar geheel onder ons mogen vertoond worden! — rr„.  < 148 > Hoe komt het er nog* — Zijn wij Nederlanders niet Vergeten , wat het geweest zij, 't geen ons van onder het juk van de Spaanfche dwingelandij verlost, en tot een vrij en groot volk gemaakt heeft? Zijn wij met uit kléine beginfels groot geworden; en waar ^oor? _ waar door anders, dan door Eendragt? Coneorciid res psrvae crcjcunt. _ Dit begrepen onze Vaderen, maar wij, hunne kinderen en naneven, wij zijn Verbasterd van onze voorvaderen. — Oeral heerscht tweedragt, overal woelingen, overal werkt men tegen eikanderen, in plaats van malkanderen in de hand te werken, en men vergaapt zich aan kleinigheden. — Hoe komt het 'er nog! mag men billijk vragen, daar de trouw uit ons Land als verbannen fehijnt, daar de een den anderen in alle gevallen mistrouwt, welk Tooral plaats grijpt onder hen, die het anders over 't algemeen met ons Vaderland wel het beste voor hebben. Dan, men wantrouwt aan eikanderen, en de een verdenkt den anderen. Dat 'er bij veelen wel grond tee is, zal ik niet op mij nemen, om tegen te Ipreken. — Maar, hoe komt het 'er nog! vraag ik al verder? _ Hoe veele kwalijkdenkenden worden 'er riet gevonden in ons Land, die, of meer openlijk, of wel heimelijk, nagt en dagwerken, om, ware het mogelijk, weèr eene tegenomwenteling te bewerken, en die zoo érinpaarig in dit ftuk het met malkanderen eens zijn, dat zij altoos maar op een doel het oog houdende , daar omtrent nimmer van eikanderen verfchillen, noch de een den anderen mistreuwen. Hoe tornt het 'er nog! vraag ik al wederom? De bronnen van onzen welvaart zijn geflopt. — Het drijven van Koophandel is belet, en onze Zeemagt is nog veel te zwak, om denzelven te kunnen befchermen. Welke onmetelijke fchatten zijn , wegens gebrek aan genoegzaams befeherming, niet gevallen in de han- de?  < ï49 > den oilzer roofzugtige vijanden; bijkans geheel onze welvaart van koopvaardij is in de magt van onze tegenpartijders; het verlies daar bij geleden mag men bijna onherftelbaar noemen, en waar zal het heen , indien wij langer belet worden in het drijren van Koophandel? — Waar moeten wij 't uit opbrengen, het geen van eiken inwooner gevorderd word, tot onderhoud van ons zoo zwaar gedrukt Vaderland, tot goedmaking van de immenfe kosten, welke 'er verëischt worden, om ons, in eenen verderfelijken oorlog gewikkeld, in ftaat te hellen van verdediging tegen eenen verderver, die het op onzen geheelen ondergang gemunt heeft? Hoe komt het 'er nog1 vraag ik eindelijk ? — Hoe komt het er ooit nog met oi.s, Nederlanders! die in deugden en zeden zoo zeer verbasterd zijn , die zoo ver van de eenvouwige zeden onzer braave voorvaderen zijn afgeweken, dat het waarlijk te vreezen is, dat wij onzen eigen ondergang zullen bewerken' De eenvouwighekt, de deugden onzer voorouderen, zijn het geweest, die ons tot een groot volk maakten. De trotschheid, de hoogmoed, de fchandelijke ondeugden, waar mede wij ons befmetten» hebben ons zoo verlaagd, dat het te dugten zij, ten ware wij ons verbeteren, wij eindelijk tot geen volk zullen wordejn. — Een Land, waar de deugd vertrapt, de Godsdienst min geacht wordt, de trouw op wankelbaren grond rust, de hoogmoed ten hoogden top genegen is, en de waare nederigheid veracht word, zulk een Land, zulk een volk is op den uiterften rand van zijn verderf gebragt. — Deze waarheden worden door de oude en latere historiën van alle Landen, Rijken, Staaten en Gemeenebesten, op de onwederfpreke! jkfte wijze bevestigd. Weelde en pragt, en de daaruit T 3 voort-  «C 150 > voortvloeiende verachting der Natiö'naale deugden , en niets anders, ziïn de oorzaken geweest van den ondergang; der Republieken van Atheenen, van Sparta en Rome, en wat zal 'er van ons worden, indien wij ook op den duur blijven verachten de voorvaderlijke deugden, en ons overgeven aan losbandigheid, aan weelde en pragt, gelijk wij tot nu toe gedaan hebben, en nog op den duur blijven volharden te doen? niets anders, dit kan ik zonder een ProFeet te zijn, voorzeggen, niets, dan onze gewisle ondergang zal God verhoede dit! Dan, hoe tarnt men 'er nog! — Ik ben GERRIT de VRAGER, Z tifien . . . 1795. Dat is weer een Brief van ons qerritjen! Hoe tornt het er nog ? Bij deze gelegenheid , moet ik, den Lezer berichten, dat er in den Brief van gbrrit, waar boven ftaat: Is het om de oude kennis te vernieuwen! Bladz. 78. eene lelijke fchrijffont is ingeflopen. Daar ftaat: Driemanfchap, en het moet Tienmanfchap wezen. Het is een misilag van gerrit; en een misjlag van mij, och! gerrit! laat ons maar plat vallen, en bekennen; waarom zou de arme Letterknecht de fcbuld dragen? De Lezer zal het ons wel vergeven. Een driemanfchap of een tienmanfchap. het is al het oude en hetzelfde. Het zal op een manfchap'QÏ etlijk toch niet aankomen. NB. „ Wal  < i5i > "NB. „ Wat dunkt u, Lezer! is onze Auteur niet gul en openhartig: waarom zou de arme Letterknecht de fchuld dragen? — Blijkt niet-ten duideüjkuea „ uit dit gezegde, dat Auteurs met hunne Zetteri „ omfpringen naar welgevallen,.en — ö hemel! hoe „ ligt krijgt op zulk eene wijze de onnozele Let■ „ terknecht niet de fchuld, van een misflag begaan „te hebben, die, omgekeerd, natuurlijk op het „ hoofd van den Auteur moet nederkomen, gelijk „ deeze grove fchrijffeil. — Ik herinner mij zekere ti fchrijffeil in ééne der reeds ver voorgaande Nom„ mers , in welke ten duideiijklten op de Kopij ftond „ gefchreven , het woord omsle-ntering, in „ zekeren zin te pas komende, het welk, in goed „ Hollandsch , oüwenteling moest wezen; „ doch dit moest een drukfeil heeten, en de arme „ Letterknecht hadt - die fout begaan. — Ziet gij' ,, nu, Lezer! hoe wonderlijk alles te pas komt. — , En wel bij deze gelegenheid; zoo ziet men, „ dat Geleerden ook hun gebreken hebben, zoo wel „ als de onnozele Letterknechts, gelijk in dezen „ misflag duidelijk blijkt, door een mistelling van „ maar pas zeven mannen; één man hadt nog „ zoo wat door den beugel gekend, maar dan liad „ het woord, door den klank zeiven, misfchien zijne „ font ontdekt. En dus wel een wonder, dat „ de Letterknecht is vrij verklaard van fchuld. _ De „ Auteur vergeve de eenvoudige aanmerking van „ zijn Letterknecht." Ik zal ook nog deze gelegenheid waarnemen, om den volgenden Brief een plaatsjgn te geven, de Lezers zien, dat er met het Nieuwe jaar nieuw werk aan de winkel komti en dat er nog al zoo wat te vragen valt, 3 ua-  < 152 > 1urger vraag-al! Uit oude kennis, zende ik u, voor uw WeekBlad, de vraag-al, de onderftaande Vragen, wilt gij ze uitwerken, en er, zoo, gebruik van maken, dan zal ik mogelijk meer zenden, en wilt gij 't niet, wie kan 't helpen? al evenwel goede Vrienden. — Zo er onder mijn vragen al zijn, die in de vraagal, (die ik maar van 't 5. D. las,) freeds behandeld zijn, dan kunt gij dezelve maar doorhalen. Ik blijve, na aanbieding van, je Weet wel, Uw Lezer, en Aanbeveler. den 7. Dec. 1795. V Eerjie Jaar der Bataaffche Vrijheid. 1.) Wat zou het best zijn? 2.) Zouden zij 't nog niet merken? 3.) Ziet gij er licht in? 4.) Moet er niet wat Water in den Wijn? 5.) Is 't geen jammer? 6.) Hoe zou de boel neerkomen ? 7.) Zou 't Gebouw flaan blijven? (mij dunkt de zij - muuren haan al wat voor ever, en met de gevel is 't ook niet helder.) ï.) Zou 't wel zco uitkomen, als men gedacht hadt? g.) Zouden zij 't wel menen? 10.) Is er geen fchikken aan? 11.) Wie is er thans best aan? 12.) Kan dat zoo? 13.) Moet men 't gevaar ligt achtend 14.) Moet ieder een meester wezen? 15.) Zijn alle veranderingen wel verbeteringen? 16.) Gaat de koorts nog niet wat af? P. S. Mogelijk zegt gij Manhu? Te L E T D E N, bij L. HERDINGH. Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. En alöm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve 'Weeklijks i e'e'n en een halve huiver wordt uitgegeeyen.  d i VRAAG-AL- n°. 280. Verftaat ge 'f wel' ]Vïen vindt heel veel, onder de eenvouwige lieden, dat zij zich zekere gezegden aanwennen , die zij , als zoo veele ftop - en lapwoorden , om het andera woord, in hunne redenen te pas brengen , fommigen gebruiken, daartoe, een gebroken of verdraaid. vloekweórd, anderen, woorden zonder zin of betekenis , gev lijk ik éénen gekend heb, die om het derde woord ^. er tusfehen voegde, Hawaer , ÏCedaer, neem een reu! Nu redenaars, bijzonder in onze tegenwoordige deel amatorifche dagen, in welke de gemeente zich zoo dikwijls aan wind vergaapt, en dien voor Weifprekend groet; die veele woordenden hals breekt, en luid fchreeuwG gebruiken ook wel één enkel üopwoordjen, zoo hoorde ik er onlangs één , wi.ns derde woord was, alzoo! anders zijn, voor zulke redenaaren, de rechteri van den mensch, vrijheid... enz. kostelijke woorden; bm eene ledige en armoedige plaats te vullen.^ Vaa de Dichters behoeye ik niet te fpreeken, het is Vader cats alleen niet, die een lapwoord gebruikt; dat niets betekent , veele van onze hedendaagfche Poëeten zijn er rijk en overvloedig van voorzien. Onze Dichter hotoans beeft . in zijne Boerenkermis VI. B I E ia t M  «€ 154 > dit vrij algemeen gebrek onder onze min of meer eenvouwige lieden aartig gegispt, in deze regelen: „ Daar zag ik een toneel befloten met gordijnen, En vroeg een' ouden man ? vriend ! wat zal hier verfchijnen? Zal Hans yan Baclurach, met ongemeen geluid, Van Keesjebrocr verzeld, hier zwetzen van zijn kruid? En oliefles of zalf opveilen aan de Kijkers? Neen , heerfchap , zei de boer, hier ftaan de Rederijkers. ; ( Verfiaeje wel?) zij zijn heel geestig, vroed, en wijs, De kamer trok altijd , (verilaeje wel?) den prijs. Blijf hier een weinig haan, (verilaeje?) en fcherp jou zinnen. Zij zullen datelijk, (verilaeje wel.') beginnen, Ik was ook van die kunst en broederfchap wel eer; Maar kom nou op 't toneel, (verilaeje wel?) niet meer. Toen dacht ik, 't is ook best:want wie zou't fpel niet laaken, Dat al 't verftaje wel moet onverftaanbaar maken? Ik zei dien Orateur: Verftaje wel, vaar wel; En vroeg een ander, die wat verder ftond : wat fpel Zal 't Kunstgenootfchap op dit fchoutoneel vertoonen ? 'klleb achting voor die kunst, en kan 'tgebrek verfchoonert. Zal 't klucht of treurftofzijnV wel; v'riendfchap geef gehoor. Je zult (let wel) hier zien van Titus en den Moor. Een heerlijk fluk! kreeg ik tot-antwoord op mijn vragen. Verflaje 't werk, (let wel) het zal jou niet mishaagen. Geurt Puistebaart, (let wel) gelijkt een dronken zwijn, Maar fpeelt heel mooi (let wel) voor Juffrou Rozelijn. En Lubrertbuur,(let wel ) fchoon deur de kinderpokken, Gefchonden, toont heel fchoon (let welj in vrouwerokken. Men zag, dat zweer ik, nooit ( let wel ) zijn wedergaë Als hij de ro! opfnijdt (let wel) van Thamera. Wiens gramfchap, dacht ik, zou dit onderhond niet wetten? Uw lbt;en, kinkel, mogt mijn aandacht hier beletten. Ik hoep niet dat mijne I>ezers zoo onvergenoegd zal-  < 155 > zullen worden, als da Dichters, op mijne vraagje ik thans doe: Verfiaat ge >. W * • ters , want deze fchijnen dat verfje welt mat t£ Lbben kunnen verduwen : trouwens iconst.ntyn ^ zijne korenbloemen vindt , ergert zich met nun, dan r o t 6a ns, over dit verfiaeje weil blijkends dtt fneldacht. Op, verjlaeje 't wel! Verftaeje 't wel? is 't derde woord, Dat m'uit uw tater-kaaken hoort; Wat's van dat onnut praat- verlengen . Zoo moet men 't zien te pas te brengen > Uw Wijf is ligt, en glad van vel, K«t Mo«;c*a«: verftaeje 't wel? Lezer' verftaat ge dien laatften regel wel? Of is het grTa non le\uj, de kwaade namen ftaat men over? ik zal hetu in plat HoUandsch zeggen . Zij /peelt voor hoer; verftaeje 't wel? Mij dunkt, dat de vraag dikwijl, noodzaaklijk is: verf.lt ge >,»*>? Sat l rs het 1*9** Spreekwoord, één woord, een wenk, is voer den verSen genoeg; maar hoe weinig heden ztm verftandig, om iet te begrijpenden leest van een ge£ II volk, het welk ooren hadt, maar met kon ^o- ren; oogen , maar niet kon zien; en een hart, ma r e om te verftaan.' De eigene Profeeten van dtt vo hebben dit aan dit volk verweten, maar vergeefse*. En was dus de vraag voor dit volk met nodig. ^Men'^tot iet niet, omdat het onverftaanbaar is V a m  *€ 15* >. maar ook dikwijls, omdat men te dom is, out het tq begrijpen; fomtijds, omdat men het niet wil verflaan. In alle die gevallen is de vraag noodzaaklijk: Vergaat ge het welf Daar zijn dikwijls menfchen, die opzetlijk in fpreken of fchrijveii duister zijn, doSores obfcuri, duistere leeraars! met welk oogmerk? om verilandig en groote; geleerden te fchijnen! E e. a s t fpreekt akijd geheimzinnig, van Staatszaken of Landzaken , en laat u altijd iiof over, om te g'isfen, waaróm? omdat gij zoudt denken, dat hij toegang 'heeft tot de geheimen van Staat. Zoo zijn er Schrijvers , die opzetlijk duister zijn , in hunne werken , omtrent welken men nodig heelt, te vragen: Verftaat ge >/ wel? Ondertusfchen zou ik het ééns wezen' met dien Ondvader, die , een zoo duister boek in handen gekregen hebbende, het weg wierp, zeggende : Si non vis intetlegi, non vit, legt. Zo gij niet wilt verdaan zijn, wilt gij ook niet gelezen zijn. En in de daad, wie zou lust hebben, om in frans baltesz te lezen, die over de Sa. mantane een boek gefchreven heeft, het welk alleen daarom merkwaardig is, omdat het zin noch ilot heeft % In de middeleeuwen hebben de ibhoolfche Godgeleerden , opzetlijk, veele zaken verduisterd, ondat zij er niet veel van verftonden, en echter Hooggeleerd wll-'j den fchijnen. Hoe menige twisten hebben de Godgeleerden gevoerd, over 'verborgenheden, daar men hen zeiven over kon vragen: Verfiaat ge 't wel? Maar is het niet ook dikwijls van Staatkundigen aïs een kunstjen gebruikt geweest, dat zij in hunne"opftelhm, verbonden, voordragten, opzetlijk'duister waren, zoodat men hen niet verflaan kon,' omdat zij' niet verbaan wilden wezen? Hebben niet, van ouds af, bij alle volken, fchranderen verborgenheden uitgedacht, ten einW vo1* d°ra te houden , en niet inde kaart gekeken  •€ 157 > te worden? Hadden dus de Egyptenaar* niet hunna Beeldipraak, welke te •'erftaan, eene geheime Wetentenfehap was voor de Priester en geleerden ? Hadden, de Griek«n en Romeinen hunne myjlcriën niet, tot welken alleen de I igevilden werden toegelaten, terwijl het ongewijde volk werdt afgeweerd? Ja,i hadden zelfs de Kvisrenen niet, in de vroeger eeuwen, van het Christendom, hunne disciplina arcani' En hoe weinig heeft het menschdom hier , door alle eeuw( a .acht opgegeven> daar men doorgaands voor goede munt opram, het geen als geheimen werdt vormgedrag n , /.onder als verftandige en redelijke wezens te vragen, vergaat ge 't wel? de eenvouwige [menfchen hebben, volgends getuigenis der Qefchiedenisfen - 'oq menigmalen, eikanderen te vuur en te zwaard vervolgd, om dingen, die zij niet verltonden, en was het dan evenwel niet beter geweest, dat zij eikanderen en zich zeiven gevraagd hadden: Verftaat ge 't wel? Maar dat ik voortga met vragen: Verftaat ge 't wel? Daar zijn veele Lezers, die lezen , om te leren , zonder zichzelven af te vragen , verftaat ge 't wel? Een. paar Kapittels in den Bijbel, 's morgens, en een paar, 's avonds, eene Predikatie uit een huispostil, zonder dat er gevraagd wordt; verftaat ge ook, wat ge leest? Anderen lezen de Couranten, of, een. of ander Weekblad , of ook wel redenvoerbgen, adresfen, memoriën , vertoogen, dagbladen, of andere ftaatkundige ; Hukken, en als men hen eens vraagde: Verftaat ge wel, wat ge leest? Welk zou het antwoord dikwijls wezen? Hier denk ik, aan mijne oude buurvrouw, eene goede floof ! Op zekeren tijd komt zij, ontfteld, bij mij , Buurman! zegt zij , verklaar het mij toch eens' Lieve Hemel \ wat zal ons nog al meer overkomen ? Hoe is het Buurvrouw! hoe is het? Welke zwarigheden hebt gij toch ep uw hart? Ik weet van den prins geen V 3 kwaad  < 153 > kwaad. (Parenthefii! het was lang voor het eer/te Jaar der Bataajfche Vrijheid!') Maar kom, laat mij nooren wat het is. Wel, hebt gij de Courant niet gelezen , • Buurman'? Ja, Buurvrouw'. Wat re* dat? Couranten tijdingen zi]n bij mij geene officiëele tijdingen, alfchoon er wel ééns tijdingen in gezet worden van hooger haid, om de burgers zoo wat op den weg, en voort te helpen. Maar, hoe het zij, ik heb er niets merkwaardigs, dezen morgen, in gevonden, buurvrouw. Zij heel bedeesd : Wel , wat is er dan van den oorlog melde Petiten! Wat is dat voor een volk? Wat beleeven wij al ? (NB. Deze klagt heb ik al hooren uitboezemen, toen ik nog een kind was, bij alle omwentelingen in 1745 1748- en nog heden vraagt men; Wat beleeven wij al?) Maar, mag ik nu aan mijn Lezer niet vragen: Ferjlaat ge 't welf Weet ge wel, wat de goede floof eigenlijk gelezen, maar met verftaan hadt? Daar ftondt in de Courant, volgends den ouden ftijl: De Raad van Staate hadt, met zijne Doorl, Hoogheid aan het hoofd, de Petitiën of Staat van oorlog bij Hunne H. Mogenden overgebracht. Dit haut mijne buurvrouw riet verftaan , en van de Petitiën een volk gemaakt, het welk oorlog voerde, of zou voeren met den Staat. Verftaat ge 't wel , Le?.er ? mijne Buurvrouw was te eenvouwig , om haar verdacht te houden , van paskwillen te kunnen of willen maaken, als of zij mij hadt willen beduiden , dat de Petitiën als een geiiadige oorlog waren tegen de geldbeurzen van de goede burgers en Ingezetenen van den Staat. Indien de floof de gefchiedenisfen van wagen aak. gelezen hadt, maar wagenaar. hadt toen zijne Gefchicdemsien nog niet gefchreven, dan zou men zoo iet hebben kunnen denken. Trouwens , onder de Regeering van Keizer karel V. was er eene geduurige woriieling, kamp of oorlog , tusfehen de Beden, dat is, Petitiën van wege den Graaf, en de excufen, de weigeringen, en difnculteiten van den Slaat. Naderhand werden de Petitiën gevormd door den Raad van Staat, en voor de zeezaken door de Admiraliteit, en de bijzondere Provirtiën difficulteerden over de Quoten. Thans heb. ben wij geen' Raad van Staat of Admiraliteit meer, evei-wel tnutato nomine eadem. Geld moet er toch zijn , geen wonder dan , rat het Committé van Bondgenootichap te Lande en het Committé van Marine, telkens Petitiën doet, daar mijne buurvrouw, indien zij in leven  < 159 > was, p-ewis van ontftellen' zon. — Het is toch raat, dat ' hoe ook de namen verwisfelen, zoo de zaken in de 'wereld echter den ouden loop houden. Committé is nu het woord, ontleent van de Gallen, voor dezen was het Raad. Raad is üol'.aidsch, zoo zegt men tha-s, Raad der Gemeente op fommige plaatzen, terwij! Municipauteü genoegzaam zoo fchielijk verouderd als opgekomen is. Voor dezen zeide men , Vroedfchap , omdat er niet dan Vroede, dat is, wijze en verttandige lisden , in behooren te zitten , thans zegt men veei al: Randen. Verftaat ge wel Lezer? omdat elk hmr.er, naar zijn beste weten , raad geelt, wat er te doen ftaat tot heil van Stad en Volk; en met van raaden, dat is gisfen, en naar liaan, zoo als men doet, wanneer men het niet weet of verftaat. Dat zou immers zijn, als of er onkundigen en onverftandigen in den Raad zaten, en dat behoort toch zoo nietlü De buro-ers verkiezen toch, tegenwoordig, hunne Raaden of Vertegenwoordigers, en wel, op hunnen eed af, dat zij de wnsten en bekwaamden kiezen zullen. Verftaat ge het wel? O die Dichters! zij fpotten overal mede, maar laat hen foppen, verftaat ge 't welHoor ééns , wat een Dichter op dit onderwerp zegt, en de man was zelve Raad, maar hij was een Oranjeklant, verftaat ge 't Lezer? En wat zegt hij? Een Raadsheer rprakTecht uit, die 'k vraagde, hoe 't er ging In zijn' Vergadering? En of m' er niet en misten ? Wij raaden V in denRaad, U waar' beter, dat wij'/ wisten! Is 't niet zeldzaam , het woord Marine is een Fransen woord, en het woord Admiraliteit, daar het voor in de plaats is gekomen , was oorfpronglijk Arabisch, Verftaat ge 't wel? dat is zoo. Maar ik heb ook gefproken van heden , die niet Willen verdaan , en voor welken het dus vruchteloos is. of men heii vraagt of niet: Verftaat ge 't wel? Maar zouden er, in onze verlichte eeuw , nog zulke meniehen wezen? Twijfelt er iemand aan, die den blinden ijver van zno veelen voor nunne'-partij, in het ftaatkundige , burgerlijke, en godsdienstige wil m aanmerking, nemen? Anders fchijnen zij nog al menichen van gezond verhand te zijn, maar als partijlchap^ in het Ipel komt, verftaan zij niets, is dit wel anders dan, omdat zij niet willen verftaan? Heg  Hoé goed ondertusfchen is het, dat meri verftaat,; wat men doet, en wat er gemeend wordt, met daadert en woorden. In zeker oud Handfchrift ftaat op markus IX. het volgende: Ende het gefchiedde op eenen Sabbathdag, dut jesus met zijne Discipelen; ging voor bij de werkplaats van eenen Schoenlapper, welke bezig was , met zijn handwerk te verrichten, j e s u s hem aan: ziende, zeide: Vriend: Zaiig zijt gij, indien gij verhaat, wat gij doet! Helaas! als wij aanmerken; hoe veele zaken duister zijn, hoe veele lieden opzetlijk onverftaanbaar handelen èn Ipreken; hoe veelen te dom, hoe veelen te kwaadwillig zijn, om te verftaan, moeten wij dan niet uitroepen: quantum eft, quod nefiitnus ! Verfiaat ge 't welf Te L E I D È N, bi) li. H E * D I N G rfj Te AMSTERDAM, Hj ï- W E E G E; Ên alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve L WeèMijks a één en een halve lhiiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N". 281. Rekenen niet veele menfchen buiten den Wtard l J5URGER. VRAAG-AI*! Die man maakt eene heele verkeerde rekening, oï hij rekent buiten den Waard. Zouden dit gezegden, of fpreekwoorden, zijn van eene en dezelve beduidenis? — Hij, die buiten den waard rekent, maakt niet zelden eene verkeerde rekening. Dan, het kan ook wel eens gebeuren, dat de gast met zijnen waard, in 't opmaken der rekening, overëenftemt, in dit geval maakt men de rekening niet verkeerd , - doch het zij hier ook mede, zoo het wil, ik heb in onze dagen al eens hartelijk moeten lagchen over veele lieden, die maetig verkeerd, en geheel buiten den waard, gerekend hebben? - ïn het jaar, dat berugte jaar, van zeven en tagtig, zoo heugelijk, dat ik het nimmer vergeten zal, al bereikte ik ook meer dan Methuzalems ?n . _ in dat jaar van geweld ; o! wat hebben er toen eene menigte luiden buiten den waard hunne rekeningen gemaakt. _ Hoe groot is het getal dier mhrekenaars niet! vast meende men, dat die ons W d*  162. > de Cohftitutïe, zo als men dezelve noemde, onwrikbaar gevestigd was'! Ja wel is 'tkotid! — Agt jaaren daar na, komin de Franschjens, en die roet'en 't zoo door de górt, dat er van die oudé, gevestigde, gezegende Conftitutie, (en wat lieve naamtjens gaf men er nog meer aan?) dat er, zeg ik, van die heele heugelijke Conftitutie noch ftuk noch ftol te regt kwam. De Franfchen kwamen hier ook mal in de klugtj zeker hadt men daar, uit het departement der oude Conftitutie, niet op gerekend — en wie hadt daar ook eene rekening op kunnen maken ? — Hadt er dat op gezeten, Willem en Willemijntje zaten thans in Engeland niet!! ! Hadt er dat op gezeten , hoe veele traanen zou onze Exfladhouder aan zijne aanhangeren niet gefpaard hebben, want, ten koste van geheele beken van traanen, hebben deeze hem moeten zien, ja 't Land zien, verlaaten. Het is een hard gelag, eene geweldige pil, dat wil ik wel zeggen, om te moeten flikken , maar met dat al, heeft onze Exfladhouder niet magtig zich misrekend, en buiten den waard zijne rekening opgemaakt ? Rekenen niet veelen buiten den waard, en maaken zij even daar door niet veelal zulke bedroefde verkeerde rekeningen? — Ich wol, zei Hans Pikdraad de Mof, ich wol ooch ein Taksken van dijn Vreiheits Boom haben, aber de man vergist zich geweldig, zijn fpul ftaat er maar heel niet naar, hij maakt de rekening ten eenemaal buiten den waard, het geringfte ambtjen zelfs gaat zijn neus voorbij, hij mag fchreeuwen, zoo hard hij wil, dat het zelfs door de kerk davert, met al zijn fchreeuwen doet hij niks op. — Een Dibbeltje tog kan wonderliech rollen, zei Levi, dat oude Joodje, en hij had een Boerin haar zilveren Beugel flil ontfutzeld, zonder dat zij het eens gemerkt had. Maar Meester Hans, die hein van ouds her-  < I6'3 > herkende , en hem eens onder de kneukels kreeg, hoe wonderlijk tog kan een dibbeltje rollen,' niet waar ïvlousie ? zei Meester Hans: maar Levi had zoo waar geen trek om te kortswillen. — Had dit oude Joodje ondertusfchen zich ook niet deerlijk vergist, en buiten Meester Hans, ik wil zeggen , builen den waard gerekend ? ■ Dan, zouden de Joden nog geene verkeerde rekening maken, en geheel buiten den waard rekenen, als zij het goud opwisfelen , twaalf Gulden agt Stuivers voor eenGuinie, en zoo veel opgeld voor Rijders en Ducaten geven, ïk heb al gedagt, zou men die munt van Guinies in Engeland niet meer hebben; want men wisfelt ze zeker voor de Engélfchen op, omdat men bij de Franfchen dezelve niet aan den man zou helpen, of zou men 't gebruiken, om onze uitgeweken Osnabrugfehe Hollanders niet van honger te laten ere veren ? — Gnze Natie is toch bekend, als mildadig , liefderijk, en menschlievend 1 — Doch met dit al blijf ik nog al fteeds met dat denkbeeld bezield, dat onze vroome Israèliten zich misrekenen , en te kort doen, omdat het zoo eene oprechte Natie is; als dit laatile plaats heeft, mogten onze Repraefentanten, met eerbied gelprofcen, wel decreteren, dat zulke iuidjens, voor hunne eigen veiligheid , en opdat dit kwaad gefluit Worde, ergens bezorgd wietden, waar ze liever wat voor de kost en voor de gezondheid arbeiden, er zijn immers 'nog wel zulke huizen in ons Vaderland? — Zou dit niet veel beter wezen, dan zich zeiven en anderen voor joost te helpen? Ik heb zomtijds zulke wonderlijke gedagten : maar met dat al kan ik er tog geene rekening op maken, dan ik heb al eens gedagt, om het mijn buurman Piet eens te vraagen , dat is zoo een flimme vent, hij'heeft veele correspondentien, mogelijk zal hij het daar door wel weten, dan laat ik zwijgen, hij W a ba-  *£ 164 > behoort ook al onder die luiden, die buiten den waard •de rekening opmaaken, hadt hij zich niet misrekend, hij zou nu zoo verlegen niet zitten, er wordt thans op geen 8. Maart, 7. Augustus en meer andere vrolijke dagen, meer uitgeflaagen, toen kon men nog eens pret hebben, maar nu moet al dat vuurwerk, gefchikt voor die heilige dagen, in den grond bederven, Illuminatien en Decoralien van de Oranje Couleur, zijn nu geen duit meer waard, Pistoolen, om de falvoos mede te fchieten, mqeten liggen roesten en bederven. Op die pretjens hadt men zo vast gerekend, dat men meende , daar zat maar geen mis op, en ondertusfchen, dat is nu alles over. — Meent gij, üeve Neefje, dat zulke dingen maar in de kleeren gaan zitten? — wel lang na niet!! zij dringen door het vel en het vlees, tot op 't gebeente toe!! — Dat hiet ik je eens buiten den waard, ja wel buiten den waard, rekenen!!! — Of men zich ook vergisfcn kan , vooral, wanneer rt zoo wat aan 't gezigt begint te haperen, elk bezit ook geen Telescoop, of Staatkundige Verrekijker; en ieder mensch bezit ook de kundigheden niet van den Staatkundigen Tinnegieter van Holberg. Zoo rekende aaltje ligtekooi ook ellendig buiten den waard, na dat zij lang op huur gelopen had, geraakt zij ten laatften aan den man. Nu heeft zij 't gewonnen, het is een groote Mijn Heer!.' ja wel . . . kunt gij wel fnuiven en blaazen te gelijk, Baas? zei de Jongen, wel neen ik, antwoorde de Baas : ik ook niet, zei de Jongen. Dan of Aaltje buiten den waard rekent, dat zou men zeggen, dag voor dag onweer, en 't mensch is miferabel bang voor den donder; maar dat helpt niet, het dondert er van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Had ik . . . mogt ik nog eens ... ik zou ... ja veel liever met een bedelaar . . . kon ik nog maar met fatfoen . . . geen half  *i ió5 > half uur . . . neen zeker geen minuut . . . Aaltje! gij hebt buiten den waard gerekend, en uw Man ook, trouwens, dat is met hem de eerfte reis niet . . bij gevolg, zei Jan Sul . . . malie eonfequenties, niet? men is getrouwd, en dat is genoeg! Nu Neefje, gij ziet het zelve, dat mijn brief al lang genoeg is, wilt gij er zelve nu wat van uw eigen over het rekenen buiten den waard bij lappen, dat zou niet kwaad zijn, gij kunt het nog wel zoo goed als ik, en twee weten ook meer dan een. Ik ben GERRIT de VRAGER. Z . . . . 18 Dec. 1795. Het ftaat mij voor, dat wij deze vraag al e'éns gehad hebben, als de Lezer de moeite wil doen, om het register der vragen na te lezen, dat ik voor elk Deel , heb laten plaatzen, zal hij kunnen zien, of het zoo is, ik ben er thans niet opgewekt genoeg toe, te min, omdat gerk.it zoo buiten den waard gerekend heeft, dat hij meent, dat zijn Brief al lang genoeg was, en, gelijk de Lezer met zijne oogen ziet, ik ben genoodzaakt, wil ik dit Nommer vol hebben, nog omtrent de helft er bij te lappen , en dat over de vraag: Rekenen niet veele menfchen buiten den waard ? Denk eens, Lezer! dat ik dit juist fchrijve op den verjaardag van den intogt derFranfchen. van welken dag af men heefr begonnen te fchrijven, het eerfie Jaar der Bataaffche Vrijheid, en dat er dus al een jaar verloopen is, en dat men nu de vraag doet: Rekenen niet veele menfchen buiten den waard i Alarm! Brand! Wat is het? alles op de been, Klapperlui, Burgers, Soldaten, Brandfpuiten! wie zou niet ontftellen? De goede Stemgerechtigden waren juist op dit oogenblik vergaderd, om over zaken van Stad en W 3 Laritf  ♦{ i66 > Land te befoïgneeren; en juist uit deze Grondvergaderingen hadt het alarm den oorfprong. Was er dan brand in de Volksvergadering ? al zoetjens, Burger ! Dat niet! maar in ée'ne derzelven was zoo weinig volks bij een gekomen , dat zij befloten, om de klok te trekken, om de laauwe Laidieenfen op te wekken, en nu riep men, in eene andere Wijk der Stad, brand! Zie daar de geheele hiftorie ! Nu dat lucht! Nu kan ik weder gerust voortgaan met fchrijven; neen! daar was geen brand in de Grondvergadering! —— Zeldzaam , dat dezer dagen ook het volk te hoop werdt geroepen, door een aangeplakt biljet, dat gen wagen met drie wielen zou rijden , zonder paarden , van zeiven; en op deze oproeping zijn duizenden menfchen op de beeij geweest, om dit fchouwfuel te zien, onder de begunfiiging van ean gefiadigen regen, maar zij hebben niets van den wagen vernomen, en dan vraagt g e rrit nog : Zijn er niet veelen, die buiten den waard rekenen ? In alle tijden zijn er menfchen , veele menfchen , geweest, die buiten den waard gerekend hebben- Niemand misfchien erger dan judas, hij droeg de beurs, en hij was een dief, deze omftandigheid is waardig, om opgemerkt te worden!!! Hij berekende reeds , welke waardigheid hij bekleeden zou, wanneer zijn'Meester eens Koning zou worden, maar het duurde hem te lang, daarom wilde hij het werk wat aanzetten, en verkocht zijnen meester voor een fomme gelds, in de verbeelding, dat deze, wanneer men hem vatte, zich zeiven te eer zou lpoeden, om zijn Koningrijk te aanvaarden. Maar hij rekende buiten den waard. Zijn meester werdt ter dood veroordeeld, en hij hadt berouw , bracht het geld weder te rug, en ging zich zeiven verhangen. Ja , met alleen enkele menfchen, maar geheele volken maken wel eens de rekening buiten den waard. Is dit en-  enze Nederlanders , om nu niet] te ver van huls t« gaatj i niet meer dan ée'ns gebeurd ? Onze voorvaders hebben zoo veele jaaren gevochten tegen de Spanjaarden, omdat buc d' a l f hen zoo mishandeld hadt, en de Spanjaarden de privilegiën en voorrechten hadden gefchonden, tot zelfs de voorrechten van de Hooge School van Leu~ ven, van waar de Spanjaarden filip wiuem, Zoon van willem I. van Nas/au, opligteden, en naa Spurtje voerden , niettegenftaande de Leden dier Hoogefchoo-l het voorrecht vaa Sauvegarde hadden, en alleen konden te recht haan voor debeftuurers derzelve', ais hunnen wettigen richter, ja de Spanjaarden voegden zelfs fmaad bij deze fchending der Privilegiën, non curamus vejiros privilegios, duwde één van de Spaanfehe Commisfarislén de Befiuurers det Hooge School toe, wanneer dezen zich op hunne privilegiën beriepen. Onze Voorvaders rekenden, als zij dc Spaanfchen het Land uitjoegen, en zich een vrij volk maakten, dat zij dan hunne privilegiën ongefchonden zouden bewaaren, en geen gevaar meer loopen van aan hunnen eigenen competenten Richter ontrokken te worden, die eenvouwige menfchen konden de kracht van de Spaanfche argumenten niet vatten, dat de politiek redenen hadt, om de Privilegiën niet te ontzien , dat de zoon van den Rebel wiuem niet te vertrouwen was, en misfchien wel geheim kattekwaad zou berokkenen, onze Voorvaders bleven hechts op hunne privilegiën Haan. Maar hebben zij niet buiten den waard gerekend? Een ander zoon van denzelfden willem, mauritz, ontzag zich niet, terwijl men nog voor de vrijheid ftreedt, eenen aanzienlijken en achtbaren olbenbarneveld aan zijnen gewoonen Richter te onttrekken, en door gedelegeerde Rechters te laten vonnisfen , en zijne redenen waren ruim zoo Spaansch, als die, welke de Spanjaarden gebruikten, toen zij zijaen broeder van de Hooge School van Leuven haalden, lij  •([ 168 > 'Hij zeide tegen Vader hoofd te Jmjlerdam, die bedenkingen maakte over het fchenden der voorrechten : ,,, Bestevaêr ! het moet nu zoo zijn ! " Het heugt mij, toen ik een kind was, welke rekening de burgers maakten, tóen de pachten werden afgefchaft; nu zou men geene lasten meer betaalen, alle» zou even goedkoop worden, en men zou keven, als in Luilekkerland. Men zou het maar hebben voor het nemen. Maar, lieve Hemel! wat rekende men buiten den waard! die goedé Gemeente'! De Colleften kwamen fpoedig in de plaats, en boven dien werdt er nog een liberale gift geheven, en betaalen was de boodfchap. Nu, hoe kan men ook zoo dwaas handelen, en rekenen buiten den waard? Het land kan immers, zonder belastingen niet beftaan? Wij hebben nu eene geheel nieuwe orde van zaken. Het is nu, de rechten van den menschj vrijheid , gelijkheid, broederfchap. Maar, zouden ook nu zelfs nog niet veel menfchen buiten den waard rekenen ? Zouden niet veelen eene verkeerde rekening maken? Zal de tijd dit niet keren? Ten minften ik heb eenen vriend, die maakt rekening om een lid van het Committé tot de Oostindifche zaken te wordes,' de Hemel bewaare Hechts hem en ons, dat de Engelfc'hen niet geheel ftrijkén gaan met onze Oostindiën , gelijk zij de Kaap reeds weghebben! In dat geval zou hij wel eene rekening buiten den waard hebben kunnen maaken. Maar, mij dunkt, reeds genoeg gezegd te hebben, ter vervulling van dit Nommer, of het den Lezer zal Sanftaan, zal ik niet berekenen, om ookj geene rekening buiten den waard ie maken. Te L E T D E N', bij L. H E R D I N G H. Te AMSTERDAM, bij ƒ. W E E G E. £n alöm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve Weeklijks a één en een halve huiver wordt uitgegeeven.  Ö Ë VRAAG-ALi 3NK 28i. Is het nog als gisteren* burger. vraao-Al.! N eem mij niet kwalijk,' dat ik u , als een vertrouwd Vriend, deze vraag in het oor doe : Is het neg als gisteren' Gij weet, wat ik met deze vraag bedoel» want gij hebt toch, van uw leven, in den Bijbel gelezén, en daar van iemand, die het niet naar zijnen zin hadt, de fpreekwijze gevonden, dat zijn aangelichte niet was als gisteren en eergisteren. Nu, in dien zin' vraag ik u : Is het nog als gisteren? Bij mij,' mijn lieve vraag-al! is het niet, als gisteren erf eergisteren i zedert dat mijne vrouw het laatfte Nommer van dén janus, en daar in hèt bericht uit Muliebtia vah dé oprichting der Vaderlandfche Vrouwen-Sociëteit, ten zïnfpreuk voerende: wij zijn ctik nog, benevens dé woordrijke, winderige, en declam'eerende peroratie van de vrijheid-minnende Burgeres cornelia Garrula gelezen heeft,' êene' peroratie, volmaakt in den ftijl, in welken ik wel eens' een lid van een Sociëteit óf Club heb hooren déclameeren,' over de rechten van het volk, tot heeschwor#ens toe, zoo dat hij, tusfehen beide, een ilok Spilt, ri-  *i 170 > fttus jtinipiri moest gebruiken, om het te kunnen volhouden , alhoewel zedert dien tijd, zijne ftem nier. i» als gisteren en eergisteren, alzoo zijne longen, döor het een en ander, fchijnen geforceerd te zijn. Maat laat ik niet omzwerven , of mij zeiven en u in de war helpen, met gelijkenisfen te maken, ik zeg u alleen, dat het bij mij niet is als gisteren en eergisteren, zedert mijne vrouw N°. 42. van janus gelezen heeft. Wij leefden, te vooren, zoetfappig met eikanderen 'voort, en kondén het vrij wel vinden. Niet, dat mijne tweede ziel vrij was, van het geen aan de vrotr-vtjens meestal eigen is, te weten, van eene zucht, om te regeeren, maar deze zucht werdt, deels doormijn gezag en beleid, deels door zekere, hoe zal ik het xoemen , fchaamte of eerbied ? getemperd en gematigd; zoodat ik verzekerd ben, dat, wie haar ook mogt gevraagd hebben, Of zij haar' Echtgenoot, dan of hij haar regeerde? dat, zeg ik; zij geantwoord zou hebben, als Mevrouw, in de Fabel van de graauwe Merrie het beste paard; Weet — dat ik altijd ' mijnen Man Gehoorzaam, en hem zoek in alles te behaagen , 3a, dat het mij bekooren kan, Mijn' roem daar op te dragea. Te weten, doordien ik haar het bewind en vc*i beltuur van de keuken, en huislijke bezigheden overJiet, en mij,, als het fchoonmakens tijd was, wat uic de lijken hield, en haaren drukken geest, in die dagen van vrouwelijke revolutie, zoo veel mogelijk, vierde, fchoon ik in mijn hart blijde was, dat die dagen fpoedig ten einde liepen, want. zie, Burger' vuas- Ai»  4t, ik ben het met paine eens, een ftaat van Revolutie, hoe zeer die fomtijds- noodzaaklijk is, moet, hoe eer hoe-liever, eindigen, opdat elk. wete, dat hij tot zoo ver gaan mag, en niet verder, en ik beklaag in mijn hart alle die mannen, wier vrouwen, ten opzigte van het huishouden, revolutionair zijn, en niet leven, als zij niet iehoonmaken. Zulke huis. houdens zijn altijd in wanorde , niets is er op zijne plaats, of geregeld, knorren en janken is er geen gebrek, en men moet zich niet verbeelden, dat zulke huishoudingen niet dubbel geld kosten ; behalven de gewone bedienden, heeft men er fchoonmaakfters en fchrobfters nodig, item, het geneest, al weder extra uitgave. Kijk! een kerel, die het gaande houdt. Maar, wat ben ik ook een wawelaar ? Ik zeg, ik hield mijne vrouw in een goed humeur , door haar hart met de keuken en het huishouden te laten ephaalen. Verders, behartigde ik mijne zakenen zonder mij te veel te compromitteeren, raadpleegde ik amicaliter met mijn vrouwtjen , en enfin! wij leefden als Engsltjens. * Maar die verbruide janus heelt gemaakt, dat .mijne*'vrouw van de rechten der vrouwen begint te droomen , dat zij met geweld lid van de Vrouwen - Sociëteit wil worden, en beweert, dat de vrouwen ook haare reprefentanten moeten hebben, Hoe, zegt zij, voor elke 500 zielen wordt een Kiezer, en voor weder zoo veel meer zielen wordt een Reprefentant verkozen voor de Nationale Conventie. In de zielen is immers geen onderfcheid van vrouwelijke of mannelijke, waarom zoude de reprefentatie van die zielen, alleen tot de manlijke Sexe, bepaald zijn? Nu wil zij zich ook reeds in huis laten gelden, en vergt mij van mijn oomptoir en affaires rekenfehap in dingen, daar zij geen begrip van heeft, en die ik haar zoo van a tot z, niet kan openleggen. Het X 2 njra,*  flimfte is , nti vergeet zij haar keuken en huishouden * en boö is meester bij mij in huis, en de verkens loepen door het koren, i het bij u ook zoo, vraagal! en zo ja, is het dan bij n ook nog als gisteren? of zijt gij treurig en bedrukt, bekommerd voor uw vronwtjen, als zij de rechten der vrouwen insgelijks reclameert? Neem mij niet kwalijk, dat ik u met mijn gefchrijf lastig val. Ik doe het in ftjhe, en buiten weten van mijn vrouwtjen, terwijl zij zich met een Pamflet diverteert, welks auteur beweert, dat de vrouwen zoo veel recht hebben, als de mans, uit hooide, van den grond van gelijkheid.\ Verders Wijf ik Uw genegen Lezer PROBUS. Is het nog als gisteren? verzeld met een brief vol ïilagten over janus! Zou ik hem plaatzen, maar zon janus mij dat niet kwalijk nemen? zon hij ook denken, dat zijne eere door dezen Brief beledigd was, en zo hij het al niet deedt , zou misfchien de een of ander heethoofd mij wel bij hem denorceeren ? Zouden de vrouwtjens zich ook beledigd rekenen % Moet men niet heel omzichtig wezen ? Is het nog als gisteren? Nog als in vqorige tijden? In voorige tijden mogt men de naakte waarheid dikwijls niet zeggen; in voorige tijden is de vraag-al verboden geworden , ééh en andermaal? evenwei kwam hij het hoekjeti weder te boven. Is het nog als gisteren ? Of zou men thans vrij mogen denken, vrij mogen fchrijven? Zoo zat ik op het ontvangen en lezen van dezen Brief te peinzen. — Eindelijk befloot ik hem te plaatzen, zoo als hij dan is, mijn Correspondent mag zich verantwoorden, zo de vrouwtjens, of janus, hem wilden  ♦C i7S > ! den denonceeren, door middel van eene Courant, bij het een of ander Committé, bij voorbeeld, van Waak-Klamheid! Vondt iemand deze manier van denonceeren *reemd? Gisteren, dat is, voor dezen, door alle tijden, zijn vreemde dingen gebeurd, en nu vraag ik: ls het nog ais gisteren ! .Wat de zaak zelve betreft, die den inhoud-van den Brief uitmaakt, met de vraag: ls het nog als gisteren! Tot gerustftelling van mijnen Correspondent zal ik hem , Cmaar dit onder ons, hier heeft een ander niet mede van noden, zeggen,) dat het bij mij nog is als gisteren. Ik kan het met moeder heel wel vinden; zij heeft janus niet gelezen, te weten, No. 42; Toen ik dat Nommer ontving, en den inhoud gezien had, hield ik het zorgvuldig caché, denkende, dat het juist niet puttig voor haar was, alles te weten, zoo min als alleen te flaapen. Ik heb, zeker, in den Bijbel, gelezen, en daar in gevonden van vrouwtjens, die altijd leeren, en nimmer tot kennis der waarheid komen. Ik oordeelde het mogelijk, dat er ook nog heden zulke vrouwtjens zijn. Zou mij dit ook vrij liaan , om iet voor mogelijk of onmogelijk te houden ? Of zou ik daar door gevaar lopen met kees bbnvouwig, om gedenonceerd te worden, als of ik de eer der vrouwtjens , door dit mogelijk of onmogelijk , te na kwam ? Qf mag jk niet zeggen, dat ik den torenbouw te Babel voor onmogelijk zou houden, als men dien, al was het in onze verlichte eeuw, wilde ondernemen, omdat men nooit pen toren zal volbouwd krijgen, die tot in den hemel reikt. Ik heb, in allerhande gefchiedenisfea, van vrcuwlijke regeeringen gelezen, en ook wat de Filofofen voor en tegen de vraag gefchreven hebben : of de vrouwen ook behoorden het roer der regeering in handen te hebben ? Voords hangt hier veel van de vraag af: Is\ het nog als gisteren ! En hoe was het gisteren ? Me"  < 174 > Men zegt, dat er eens een Gemeenefaest van Ama» Sonen geweest is, waar de vrouwen regeerden, als da vertelling waar is, dan regeerden deze vrouwen al vrij Torsch; zij brachten haare zoonen om het leven, en dulden, velftrekt, geene mannen onder haar. Om ftand te kunnen houden, en haar gedacht voort te planten, gingen zij een buitenlandsch reisjen doen, bij de nabuiLrige volken, zoo als men zegt, met dat oogmerk, waarmede tii a l e s tr is , 'haare Koningin, al ex ander den grooten eene vifite gaf, om, naamlijk, van hem met eene dochter begiftigd te worden. Te we.ten, als het mogelijk was.' In de daad, zou het wel te wenfchen zijn, als er eene Republiek van Amazonen op die wijze weder plaats hadt? En zou het, indien dé vrouwen regeerden, onmogelijk zijn ? Is hei pog als gisteren i Hoe het gaat , als vrouwen heerfehappij krijgen, ziet men aan het Voorbeeld van semiramis; zij verzecht van haaren gemaal ninus, eenen enkelen dag, te mogen regeeren; het werdt haar toegedaan, En wat gebeurt? Zij liet, op dezen dag, haaren Gemaal gevangen zetten , en voor den avond was de fukkel zijn hoótd kwijt! £ie, iiier komt het weder aan, op de vraag: Is het nog cis gisteren ? ■ Pndertusfchen fchreef zeker fchrijver, dat, in eene Monarchale, regeering de regeeringen der vrouwen doorgaands glorjerijk zijn', uit hoofde, dat daar, in de efaad, mannen regeeren, die, naamlijk, het oor en de genegenheid der Vorstin hebben, terwijl omgekeerd, veelal gebeurd is, dat de regeerende Vorsten beheerscht werden door Minnaresfen, waar door rampen op rampen zich over de volkeren verbreidden. En nu zo« snen weder kunnen vragen: Is het nog als gisteren? Maar, ik zal de vrouwtjens hier mede laten vaaren, misfchien, is het nog als gisteren, bij voorbeeld, als in de tijden der dooiende Ridders, toen een pon quichot de eer der beledigde Jufferfchap zich aantrok, tot vechtens toe, zelfs, wanneer hij zich dat enkel verbeeldde, of dat zijn hoofd Oranje was, en hoe; dikwijls zou hij zotte kuuren gepleegd hebben, indien zijn vroome sanche panche, die, met alle zijne eenvouwigheid, wel tienmaal zoo fchrander was als zijn Heer, door zijne gematigde redenen en gemodereerd» Ijejd, niet tusfehen beiden gekomen was, en veel kattekwaad belet hadt; en ais mij dan eens zulk een dooiend  ♦C 175 > leid Ridder o? zijde kwam Ichieten, en mij ff*°«* aféischte, omdat hij waande, dat de eer der damt* beledigd was, zou ik er niet mede geichoren zyn? ^HetisC/wSeid van gisteren, dat de vrouw. SmatsveTaderifg afgezonden, te weten, in voorige farcen Te 31 een pro memorie van zijn vrouwtje» n dek'reeg, wit hij, lp.de punten van befdu» advijzeeren moest. Dit ging goed, zoo ^«£*f man het wist bedekt te houden; maar, op zekeren tijd. "peelde zijne memorie hem parten, Bevraagd, en hij was vergeten , wat zijn Lga hun tod* ^oorgefchreven; hij haalde , derhal ven , om met temisfen, zijne pro meinoria uit den zak, zette de fok op den' neus, Pen zeide heel achtbaar : Ik »* <#, mijne Heeren, wat mijn vrouwtjen mrj des aangaande heeft opgetekend. Is het neg als gisteren! Nu In andere zaaken. De oude gefchiedemsf.n weten ons veel te vertellen, van Republieken, bij yoebeeld, Atheene, daar intriguanten den meester Leedden, en het volk met hunne redeneeringen en ïedenvoering-en naar hunnen zin wisten te leiden. Demosi« ÈNSns was een vermaard redenaar, die het goed meende, hij oreerde veel tegen f1 l i p pü s ,Kemng van Macedonië, en , na veel moeiten , kreeg hij het zo» ver dat de oorlog tegen dien Vorst beftoten wen*, de btng rs vanVi- trokken te veld, het kwam te, een veldflag, en demosthenes die zee fo» welfprekend geredend had, voor de ipreuk: dood o, ZrU? was dl eerfte, die het op een loopen zette; eTenwel hij wist zich heel welfprekend te ontlchnldt- feit man/die loopt, kan nóg ééns vechten! rtaar, met dit alles, c\t Atheniënzen konden het met goedmaken , omdat het met geen praatjes, te de*n was. Is het nop zoo als gisteren! ih voorige eenwen heeft men, doorgaands, gezien, zoo in 't Burgerlijke-als lithet fcerkhjke, dat de onderii^ende partij het gemodereerdfte was, terwijl de bo biggende partij doorfloeg; en zoo dra de ond* liggende bovenFkwJam, bij de wenteling van het nM vfn fortuin, was zij, dikwijls, ruim. zoo heet en vervolgd, as zij te voeren, en met zonder grond.  < 176 > fiaare partij befchuldigd had. In de twisten," in onA land, in de voorige eeuw, waren de Remonftranten gemodereerd, naamlijk, toen zij het onderfpit dé'ft*< «en, maar onder do bovenliggende partij waren è'f, die Moderatie Moorderatie noemden , zoo afkeerig waren zij van modereeren! En zij hadden vergeten, wat zij geklaagd hadden, korte jaaren te vooren, toen dè Spaanjchen de Inquifitie zochten in te voeren, en de ïlakaaten van karel V. tegen de ketters in vigeur waren. En wat is, van deze handelwijze der menfchen, altijd het gevolg geweest? Dat de twisten nooit «en einde hebben genomen, en dat het fpreekwoord ontftaan is: Elke duivel regeert zijne maand. Is het itog als gisteren* _Thr asybtrlus was van een ander begrip, toen liij de 30 Tijrannen verdreven hadt, bezorgde hij eene amnestie, eene acre van vergetelheid, onder alle de' burgers van Atheene, en wilde niet vervolgd hebben, en het gelukte hem, door deze eendragt in te voeren , het geraeenebest van Atheene weder te doen herleeven, en de vrijheid vast te Hellen. Komt dit laatfte voorbeeld hier wel te pas? Moge-lijk! Hoe het zij, men bverweege toch de vraag ; ls het nog als gisteren i t* LEIDEN, bij fa HEX.DINGH* Té AMSTERDAM* tij J. E E G E, £n alóm bij de meeste Boekvèrkoopers, daar dèièM >Veeklijk* & een en een halve huiver wordt nitgegeeven',  D E' V R A A G ' A L N°. 283. Moet er niet wat van St. anna onderlopen f Moet er niet wat van St. anna onderlopen? Kan' artes wel zotf zuiver en richtig wezen, dat er niet hier of daar een aapjen uit den mouw fpringt, of een gekjen «kijkt? Wie zou van eenige wereldfche zaak dnrVen verzekeren, dat zij waarlijk, in alle uit. en inwendige betrekkineen purum putüm zij? Die in de wereld wat heeft rondgekeken en gefnufield,- zal altijd achter zich omzien , en naarfpoeren , eer hij met zekerheid gelooft , of uitfpraak doet, even als die man, die, van den minnaar van zijne Dochter gevraagd, óf haare maagdom zuiver en ongefchonden ware? ten antwoord gah Van deze mijne dochter kan ik het 11 verzekeren, en durve er vóór inttdan , Cwijzende op de wieg, waar .in zijn jongfte kind lag, misfchien zes weeken oud.> Dit herinnert mij de vraag, en het antwoord,' in de Nederduitfihe Keurdichten te vinden; onder den Titelt SA MENSPRAAK tusfehen s a m u ë l de Koster h en . ■; - • fcOïNRAAT de Koutfetastei over de Holtandfche Maagd. K O B N R. A A T. Is dit, Heer saMuslJ 's Lands óngerept'e Maagd? Yï. Bist; t *A"  '< '178 > • SAMÜEI, Men roemt ze zoo van ouds: maar zo 't mogt recht gevraagt Zo zou ik vragen, of die fchoone wei konMaagd zijn? (zijn , Terwijl haar Kuisheid op het fnoodfte werdt belaagd : En onze willem buur, op 't Hollandseh vleesch verfiingerd, Die ichoone tast en voelt, en na zijn lusten vingert. koenraat. Dat 'sMaagd zijn op zij nHoofsch.'kwed, vraag het maar een'' Dat haar de plompen noemt, een afgercchte hoer , (boer, Mij dunkt, zij weert haar niet, al was haar hand gebonden. s a m u el. Was willems g'reedfchap goed, zij was al lang gefchonden. Dat was ook wel: Moet er niet wat van St. Anna enderlopen ? En is het evenwel niet jammer, dat men het niet zuiver hebben kan ? Ik heb etns van eene Griek, fihe Stad gelezen, daar men de Gelijkheid zoo verre dreef, dat men dien Burger de Stad ukzette, die een greintjen meer verliands bezat of vertoonde , dan zijne Medeburgers. Zou dit niet haast op de Staatkunde van klaas klim nederkomen, die, in zijne reizen door de onderaardfche wereld, eene Stad ontmoette , de Stad der Rede genaamd, daar alle de Burgers veriiandige lieden waren, die de zaken uitpluisden, maar, wat werdt hij, bij nader onderzoek, gewaar? dat aldaar veele dingen flordig behandeld werden , en dat het gemeenebest, door gebrek aan gekken, als kwijnde. Want, zegt hij, nadeinaal de ingezetenen alles In de fchaal der Rede opwegen, en zich door geene mooië belofte, glimpige redenenof aanlokzelen, laten omzetten, zijn de beweeg redenen , waar door de gemoederen in andere landen, 'tot die doorluchtige, en voor het gemeenebest. zeldzame pogingen, met gemak , en zonder kosten van het gemeen ,aangefpoord worden, verre te zoeken. En hij téSttït- *r uit tot dezen Staatsregel welken hij zeg? v; . ■ - ts  ) < 1/9 > Te geioovrm , dat nog een geheim is voor onze Staatkundigen : ,, dat het in eenen welgeftelden Haat nodig is dat, ten minsten, de helft deringezetenen met het hoofd gekweld zij.", Is dit niet hetzelfde, ah: Daar moet zoo wat van St. anna, daar moet een gekjen onderlopen? Met dit alies g?at de ftoutheid van Burger klaas klim. misfchien ook wat te. ver, als hij beweert, , dat deze haatkundige les ouder de menfchen op de bovenwereld niet zoo bijzonder behoeft aangeftipt te worden, omdat, gelijk hij zegt, de gekken bij ons het meeste brood eeten, en er, zonder iemand te beledigen gezegd! geene Stad is, die aan dat heilzaam zuur gebrek heeft? Ik keer nog eens weder tot 's Lands maagd en de vrijheid ? Zou men niet haast zeggen, daar moet wat van St. anna onderlopen ? Men wandele eens na Friesland, en befchouw, het geen daar dezer dagen gebeurd is, met een aandachtig oog. Eerst de J\lunicipaüteit van Leeuwaarden naar het Blokhuis, op las.t der Reprefentanten des v g. ij ë n Friefcheu Volks , en weinige dagen daar na, wisfelen deze R'-prefcmianteu des vrijen Frieièhen Volks hunne plaatzen met deze Municipalen , en wandelen naa dat zelfde Blokhuis, op last en door toedoen des vrijen Volks. Klaas klim bezocht ook het vrije Land, in de onderaardfche wereld, zie hier zijne befchrijving, (die al eene halve of heele eeuw oud is, en dus onmooglijk op onze tijden ef volken doelen kan, ) welke hij van dit Vrije land geeft: ,, Daar is een iegelijk zijn eigen meester; en de inwooners beftaan uit afzonderlijke huisgezinnen, die noch onder Wetten, noch eenig gebied ftaan , behoudende echter eene foort van Burgerhaat. Over zaken, het Gemeenebest, hebben de oudlfen toeverzicht (NB Uit deze bijzonderheid allee.n blijkt het, dat dit niet het waare vrije land was, anders moesten de beftuurers door de vrijë Item des vrijen  tjj 18° > ën volks gekozen zijn, en dat wel, zond'er onderfcheid van jaaren, zoo dat de ongsten dikwijls vooraanzit]ten!) die altijd voor de vrede en eendragt zijn, genadig aanraadeade, dat voornaamfte gebod der Natuur, te weten : Het geen gij niet wilt, dat u gefchiedt, doet dat aan eenen ander niet. Aan den ingang van alle heden en dorpen ftondt het uitgehouwen beeld der Vrijheid, Banden en Boeijën, met voeten tredende, inet dit opfchrjft: Güide viijhb'id! (Parenthees: Een nieuw bewijs, dat dit geene'betrekking kan hebben op onzen tijd, want dan zou de Schrijver zeker Vrijheids-Boomen geplast hebben, in plaats van iet Beeld der Vrijheid!jj „in de eerfte Stad , zag ik zegt hij, alles genoegzaam in ftilte en rust; doch, de Burgers waren onderfcheiden aan zekere gordels , welke kentekenen en leuzen waren van de Partijlcbappen, waar in de Stad toen ter tijd verdeeld was. De toegangen der voornaamfte huizen waren bezet met gewa. pende Magten , vermids, de Stilliand van Wapenen geëindigd zijnde, 's anderen daags, de oorlog wederom ilondt te beginnen." Dus liep er, in dat Land van Vrijheid;, al vrij wat van St. anna onder. Dewijl er dan, volgends de vraag, doorgaands, zoo wat vari St. anna moet onderlopen , zal'mijn Lezer mij dan wel kwalijk nemén, dat ik in dit Nommer er ook wat van St. anna onder fmijt? Daar leeft te Pat er bom, in Westfaolen een Dom geestelijke , met name maas, een vriendelijk onbefproken man, deze be2K het geheim van eene onfeilbare Kabbala, waardoor hii geheimen weet te ontdekken, en toekomende dingen en gebeurenisfen te voorzeggen. Ik zal er een proef jen of twee vart geven , en er zoo wat van St. anna onder laten lopen. In Februari] van het'verlopen jaar I795-. het eerfte jaar dér Bataaffche Vrijheid, raadpleegde onze Vriend maas zij-  < iSi > ?3j«e Kabbala , of de Eranfche» ook over den Rhijq zouden gaan? en het ant.voord was: Jam laffata fedet Bellona ad litora Rhetu JPofi feptem menfes , furgit abitque Dea. Het is toch raar, dat er altijd wat van St. Anna onder moet loopen. Waarom moet dit nu juist Latijn zijn? waarom geen zuiver Westfaalsch ? Ik wil u te gemoet komen, Burger! en u den zin, zoo goed ik kan, mededeelen. De Krijgsgodin zit moede aan d' oevers van den Rhijn, Ua zeven maanden rijst ze, en zal dan niet meer zijn. Die zeldzame Domgeestelijke, Burger m a a s ! Heeft hij dat niet net geraden, of liever zijne Kabbala* Telt flechts op uw vingeren, zeven maanden na Februari] zijn de Franfchen over den Rhijn getrokken', maar kort heeft het geduurd, of zij zijn rugwaards gemarcheerd, en er is een wapenftilltand getroffen. Ik wenschte, dat de Burger maas zijne Kabbala eens raadpleegde: wanneer het vrede in onze dagen zal zijn? wanneer de zaken, eindelijk, in rust en orde zullen wezen, en er niet meer van St. Anna onder zal loopen? maar, in plaats van dit, dewijl het bloed kruipt, daar het niet gaan kan , heeft de Domgeestelijke maas zijne Kabbala geraadpleegd, of de geëmigreerde geestelijken in Frankrijk zullen wederkeeren? en wanneer? En wat meent gij, dat de Kabbala geantwoord heeft? Vrij natuurlijk, gunfdg voor de Geest, lijkheid! Maternas veluti pullos Gallina fub alas ; Colligit (xpulfus Gallis cara viros. Y 3 ^  < i8a > Bi Al weder Latijn! Laat ik' beproeven, of ik fat in het Hollandsen kan zeggen! Maar niet op rijm, dat kost te veel moeite. De zin is deze : Gelijk .eene klokhen haare kiekens onder de moederlijke vleugelen , Zo zal het lieve Frankrijk de verdreven mannen ■ . vergaderen.. . ;. , , Onze Domgeestelijke. was met dit antwoord niet vergenoegd, hij hadt naar den tijd ook gevraagd, wan. neer dit zou gebeuren ? en raadpleegde derhalven zijne Kabbala nogmaals; en nu kwam er uit: Queefltum latitat noftro fub carmine tempus, Carmina ft rite fcripferis ; tempus adeji. willende zeggen, dat de. tijdsbepaling reeds in de voorbaande Regelen lag...opgefloten, en dat men den tijd .hadtv zo men 't vers maar wel fchreef: en nu? wel, .3,5 men de talletters van dat vers nagaat, , komt het jaar 1796, te voorfchijn: Maternas VeLVtl pVLLos gaLLIna iyb aLas, CoLLlglt eXpVLfes gaLLIa Cara VIros. 1796. . Wat dunkt u Lezer! van zulke ftakjens in onze eeuw.? Moet er hitt wat van St. Anna onderlopen? Maar, gij zult misfchien een weinig ongelovig wezen, omdat de man in Westfaaien woont, kom aan, ik zal, voor de aartigheid, een voorbeeld of twee bijbrengen, waar in deze Kabbala, zoo als men verhaalt, het fpel net geraden heeft. Zeker Koopman door Paderborn reizende, ontmoette den Burger maas in een gezelfchap , het gefprek !A viel  ♦d 183 > f!e1 op de Kabbala, en de jonge koopman vraagde »• wie zijne huisvrouw eens zou worden ? en zie hier hei antwoord , dat de Kabbala gaf: Linque Antonettam, peregrin en men heeft daar doorgaands het gezicht van de dingen,- voor dat zij gebeuren. Zells zulke lieden, die andsrs geene vrienden zijn van dergelijke zeldzaamheden. Zoo verhaak de geIcniedenis, dat, zeiter onbevooroordeeld deftig man,, die met dergelijke vertellingen den fpot dreef, nu vijf jaaren geleden , toen niemand aan oorlog dacht, 's avonds in de manefchijn na huis gaande, op een groot plein, op het welk zijn huis ftondt, tegen een kanon opftuitte, het welk daar ftondt. Hij ging achter het kanon om, daar ftondt een bagagewagen, hij ftapte over den disfelboom heen, en vondt weder een kanon. Met één woord, het heele plein was bezet met kanon en bagagewagens , zoodat hij enkel de bovenfte verdieping van zijn huis kon zien. . Verwonderd ging hij te rug, én vraagde aan een fchildwacht, die hij daar vondt, wanneer deze kanonnen en wagens daar gekomen waren ? en wien zij toehoorden ? De fchildwacht verzekerde hem, dat er geen kanon was, en toen hij zich omkeerde , was alles verdweenen — 's anderendaags verhaalde hij dit aan ieder een, en legde eenige fteenen in den grond, waar het eerfte kanon geilaan hadt, en tekende ook de plaatze der bagagewagens af, in tegenwoordigheid van eene menigte menfchen. Wat gebeurt V Het volgende jaar was er een doormarsch van Hanoverfche troepen. Ep nu kwamen juist op die . zelfde plaatzen kanonnen en bagagewagens te ftaan, die hij aangewezen hadt. enz. Moet er ook wat van St. Anna onderlapen ? Te L E T D E N, bij U HERDINGH. Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. Èn alöm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezèlv^ Wseklijks a één 'en een halve ftuivef wordt aitgegeevé'n.'  VRAAG-AL: 1NK 284. Wat maakt wel CharaSer! Jjij liet onophoudelijk en wispeltuurig gewoel des menfchen kan'men billijk vraagen: roemen niet veelen op iets dat zij niet bezitten , en dikwils niet eens ken-' nen? Overal zwelling, grootfpraak, fnoevereien.' Is het niet alóm louter gezwetsch, en zo geheld als het eertijds' ten tijde van eenen wijzen Koning was? Is de waereld wel verbeterd en is het niet nog o! ïjdelheid der ijdelheden-, alles ijdel! ijdele pogchenjen. Zou echter die wijze Koning wel alles doorkneed hebben ; toen hij zeide: dat alles ijdel was, en dat er niets nieuws onder de zon gelchiede ? Kan men wel denken, dat alle Kunsten en Weetenfchappen toen reeds zo verre gevorderd waren; -wist men toen van zo veele uitvindingen als in onze dagen? Wist men toen wel veel van de elektriciteit van luchtballen, van guillotines en van'zo veele andere nuttige dingen , waarop wij roemen mogen? Misfchien hadt de waereld, zo hij in onze' dagen leefde , in- zijn oog een geheel andere gedaante ; doch ik' ka» er niet voor inftaaii. 'Toen waren er immers groote en kleine lieden, dappere en bloode helden ■, toen waren er ook geleerden en weetnieten, kunstenaars en wurmen, kreupelen, Verminkte ook welgemaakte lieden.- Misfchien waren er toen ook onderfcheiden rangen en clasfen, en mogelijk heerschte toen bij de vrijheid ook gelijkheid onder de menfchen! Hoe komt dan nu zo veel ftrijds wegens rang en honneur? Waarom zo veel gekibbel over ampxen, posten, waardigheden, capaciteiten? Was er toen VI. büei, Z 00,:  < i3ef > eok zo veel gehaspel orer het zogcno?mde Ciaraftcr? ïs^iet wpord Chara.aer iets wezenlhks of bekaat he,t iii een droom of phantafii 1 Niet. zelden is dit de ferienfe taal: het frfookt ifiet met mijn Charafter; of in andere gevallen: mijn C iaracter eischt zulks. Dikwils kwam mij dit gezegde zeer paradox voor, omdat men het van zu ken V>oreiï moest, die het niet verilonden, en ook nt^t hadden, hoewel zij het zeer behoefden. Hadt meenig een t Characler, hij werdt niet zo ligt een bedrieger, misleide of ongelttkkige, te minder', als htj vermogen hadt» om hetzelve te waardeeren en te be.iouden. Dit deedt mij opmerkzaam zijn op de bi,zondere foorten der Characlers. Zij, die gelegenheid gehad herben om aan de voeten van den grooten Lavater, als weetgierige fcholieren te mogen zitten, en genodgzj.me proeven hebben gemaakt , om uit deze en gene. wezenstrekken, mienen en gebaérden veele bljzotide heden en eigenfehappen afteleiden, mo^en in de verbeelding liaan, da: zij uit de aangegeeven kenmerken wiskunstig befluiten mogen; zo denk ik echter, dat het in alles niet regelrecht doorgaat, en in all« gevallen freek houdt. Leert men niet menfchen ken ■die in onderfcheiden luimen vallen, en in dit oogervblik gul, innemend en vriendelijk uitzien, en i. -jt eerst volgende, en als in e'e'n minuut, een gèfronfelil voorhoofd , tegenftrijdige trekken , rij i en verraad vertoonen , en dit naar maate zij in dat tempo troe.1 of kwaad gemutst zijn en hen den kop Itaat il; ben niet verlicht genoeg om te beftisfen, of men dit auu hun bloed, aan hunne eigen ohgeftadiglï'éid en aan andere oorzaaken, of aan hunne ongjélWcfagid of fehfibiïïtèit of aan de prikkelbaarheid hunner zenuwen hebbe toetefchrijven. Maar om weèr tot de Charafters te komen ; wat mag doch wel Charafters zijn , waarop de eerite en de laatlle de grootfte en de kleinfte , wairöp zich allen beroepen en beroemen ? is het wel altijd daarin te hellen , waarin veelen willen , dat het 'beftaan zal' Charaaer nloet gij zoeken bij geheele Natiën en voll ken, naar hunne onderfcheiden ligging, temperamenten, zeden, opvoeding, fpijzen , gezelfchappen, verkeering, Vertier,. gewoonten enz. Gij vindt Charafter bij den heel of nalf geleerden, bij den pronkjonker en fnoevef, bij de dame aan 't toilet en garde robe, bij d.en koop*  < i87 > w.,.,tAnaar bii den winkelier, arbeidsman , *W ^ bi den n&uen Wknecllt. Maar «* «V*»* "hU uiiwerd- voordoen nïet het ChaBefeel nïen den wolf heden me; f r v oen acht en noemt'hem een fcbaap , morgen een icjnmnfcn huu u WL,.r „p Ve'Tari ' t , Pen toont $ne wollsklaauwen. Öe een Icnaap te zi » «.«• ^ j . , r]..r„l«-er . die SU»;*»-* r1^"^.?*»** vVifoSêeid i. „wr va.. om z.c, £»q ao - d j en Charucter aan te m-augen , ^oox Al gro te Lnigte ligt -g^tuiïÏ ïaadleJachti^e v.aagen U.mig en zeer M^Hfi te .beantwoorden. ^ rf#£«W&J De taxi* wind sn l l heelt, geiyk hj weet u 't fcehfel geen OuraOer, en t enter begeert, hij hc en&zoekt liet op alkrlei wi,,en, toea m esc £ gK w.ar Lij mee.t, iets te. moge, en e , >, lei vertoonen! niet zelden laat n.j zica VOO» gj tij van alle markten is, te hui, gnomen, en m onue,baeiüen vaUeu doorkundig en ervaaren is, zijn. ho.tdiï n voorkomen heelt invloed, b.y.onder „p d,gn Een Uu.g , hij ^ den en piaTciij moeten hem naartoe i-> oe.^,d ^,rken.hijt-^fdikvvijls eene taal, d.e hen te M en te verheven is, en Ut 'is hem o.u 't ew,, w 8 den piikcr op den kop flaat, dan of hij de b,l. ff het hoVderd >4pt ; hij.boa^t behendig en her-, bouwt zijne wobiffiig, wordt prachtig W>M «*, ciérd ze met een nieuwe tuin, ggfceel ?P -?U? -$2 e elsch , omdat hij in dien luiaa.t zeer kundig »f frjrcekt van veele uitkeemlche gewaslen, en maa.vt Lr gelnor en verwart daardoor zijne eenvoudige, medeburgers, die nu verplieat worden meer dan gemeene gVacmen iari hem te vonneu, die hem crediet en C.k.rua-r verfchaffen. Hij zoekt as een man,, die het rijkelijk doen kan, gezellc'.ap en vrienden, die hij ook , omdat hij gastvrij s, wel ras go.,*  .«C 188 > ;aam vindt ; zijn huis modern bemeubeld, zijn tafel wel voorzien, hoewel, de bediening weinig meer-dan boers is ; men eet en drinkt en laat den huisbaas met een buigend: ik bedank u,.met het overfchot zn> ten, terwijl het grootfte deel zijner tafelvrienden, ondanks zijne groote gastvrijheid, hem voor een geheel onnezelen uitkrijt. En waarom doet-het doch de man? ls Het niet om daardoor eenigzins Character te krijgen ? Doet niet de Koekoek getrouw ziju best met zijn geroep , om zich bij en' onder het gezang der Nachtegaals en Leeuwrikken te laaten hooren, en wat is en blijft hij ? Koekoek! Koekoek! Zou het dan evenwel eene vergeeffche arbeid zijn om Charadter te zoeken ? Zou men er dan niet sgar mogen ftreeven . M röen het met heeft. % -20ir het niet -ap groot een ongeluk voor fommigen zijn om Character te bezitten : als _ onvergeeflijke dwaasheid om geduurig door aller, -jeie kunstgroepen daar naar te haaken ? Wat mag bii vee.en wel de drijfveer daartoe zijn , daar zij geen Character kennen, en zo zij het bezaten , niet wisten te behouden en te bewaaren ? Wat maakt dan wei UiaraOer ? Heeft christoffkl de groot fpreeker geen Chara&er? Een man, die langs verfcheiden wegen zich weet vrienden te maaken, en kloek genoeg js, om een hoogen bedillenden toon aan te geeven en meesterachtig voortedraagen, als hij zich bi, eenvouwdigen bevindt, en niet eer rust, voor dat hij, naar zijne gedachten , zijn oogmerk bereikt heeft en hen heeft kunnen overbluffen; hij is fchrander genoeg, om door hoflijkheid fommigen te believen ; om daar door ten minsten uiterlijke bewijzen van hoogachting en tijdige vriendelijkheid te ontvangen , het geen hij zeer gerust aan zich leunen Iaat; voldoet daardoor ongemeen veel aan zichzelven, en meent dus een uitfteekend erf wonder groot Character te bezitten, te meer, daar hij ten overvloede geen zwaarigheid maakt, om bii het gros zijner inorkereien, wel uitgedachte anecdoten te voegen en een menigte frasfen te verzinnen, die aan zijne verwaandheid en buitenfporige hersfenen haaren oorfprong verfchuldigd zijn , die nu en dan door zijne aanhangers voor echte bewijzen van genie en geestigheid worden opgenomen. Wat fchaadt het? «9 fHjt den tijd, vermaakt, en heet bij veelen aardig en vindingrijkj het geen wel zo zijn moet, want de Jnan is groot, heeft geflooten nersfenen, heeft aan¬ zien  < 189 > Ekn en Charafter, en verdient bewondering, aelamatie. In hoe veel bochten, krommen en wringen zich veele: Characïerzoekers ? Hoe veel geweids doen zij zichzelven aan; om Chara&er te verwerven, om zich daarop, al is tiet enkel chimeriek, belagchelijk te.verhovaardigen ? Somtijds, meer windbollig dan ernstig in plooi en toon,- moeten de winkels a !a mode den jonker CharaÉter leveren, om nieuvverwetfche bravure te maaken; hij doet zich groot voor, om bij de waereld vertoon te maaken : om. van de bon ton te zijn, om zijn waereld te verftaan en om wel te weeten te leeven. Dat weet ook Mevrouw puntig, die alle modewinkels doorfnufielt, om in gala te verfchijnen, al moet zij Saturdags in de leningbank haare offerhande brengen , of bij haare buuren een hemd ter leen vraagen ; evenwel character, al moet de hongerige maag rammelen en de keukendeur toegenageld blijven. Zou kunst en uitvinding geen character maaken, gaf de uitvinding van het canon en buskruid geen naam, al wierden duizenden daar door ad patres gezonden ? Ik herinner mij in een der nieuwspapieren geleezen te hebben, dat voor weinigen tijd "buiten Amjlerdam, voor twee Huivers te zien was, h*>e de Franfche Koning lodêw ij k db XVI. gekorthoofd was geworden, alles .iaar het leven en in het klein, ik dacht daarbij, zwii dit den uitvinder niet tot eer verftrekken, hem onder de gecharaêterizeerde lieden en mannen van naam te plaatzen , ■ zou hem die uitvinding niet öMterflijk maaken,. al was het maar dar Neêriands jeugd, anders zacht van aart, daar door ongei-oelig, wreed en bloeddorstig gemaakt werdt? Toen de boer met een zwaar beiaden wagen nabij eens aanzienlijke Stad kwam; eenen groothans op den weg ontmoette, met een plaizierwagen, en de laatfte zich verklaarde voor geen ezel te willen uitharden; wat was het antwoord van den boer? ik wel, zeide de boer, en haalde met veela" jnoeite uit, toonde de boer hier geen character? Zou-den ftokfiagen, rijkelijk uitgedeeld, doch door een goede goudbeurs wederom verzacht, weleer den eenvoudigen knecht niet een Chatacler gegeeven hebben, toen hij van eenen ScrehnSrj ondervraagd wierdt, wat de lieden wel van hem zeiden, en hij antwoorden moest, dat niemanl van hem iprak? Zou meni;r ecu, die thans charafter heeft, niet meer de zotskap, de* de tabbert pasfen? Zijn tot het verkrijgen en hcc be«  jtTtten Tan eharaêter, dan maar fommige weinigen gerechtigd , en hebben deezen alleen daartoe een uitfluitend recht en hooge previlegie? Zou het alléén bij de groten en aanzienlijken te vinden zijn ? moet de getabberde Raadsheer, de Wet- en Rechtgeleerde , moeten andere groothanfen alléén character hebben , om anderen te belchaamen en jaloers te maaken; mag niet de mindere rang. al was het de fchaapherder en arbeidsman, in dit voorrecht deelen? Ik vraag dan al wederom: wat is cn maakt toch. character' Heeft die kaerel wurmen in den kop , vraagde mij laatst een mijner bekenden, toen wij een partijtje van allerlei foort bij elkaêr zagen, waar onder fommigen charafter. toonen wilden. Ik bragt hem tot bedaaren en toonde hem het charafter van mijn frnit en fcnoorfteenveeger, die beide eerlijke lieden en van charafter zijn. %n wat moest ik antwoorden op zijne vraag: hebben dan die lieden ook cbaraüter? dat denk ik: al zien zij beiden als kleine duireltjens uit, al komen zij met de monteering van de hel voor den dag, zo is het hen echter niet even veel, wat en hoe men over hen denkt. Waarom hen het chatafter geweigerd, daar de wakkere bootsgezel zelf op zijr» Jinkende pikbroek zich verhovaardigt. En waaróm niet? daar niemand hem eere aandoet, zoekt hij ze zelf te bewerken. Hoe dwaas zou het niet zijn, om den beul cn vilder het charafter te ontneemen 't geen zij door hunne behendigheid en vaardigheid voor lang verkreegen hebben; en ilaat het niet aan een elk vrij, om, zo hij. maar oest kan, het zelve te verzorgen ¥ Komt het altijd op aanzien , magt en verdiensten ,aan ? Verdienen alle lieden het langs den weg van biilijkhéidi en recht? Zo weinig het den pleitbezorger ter eere kan verlirekken, de onderlinge kibbelareiën, in der minne, en fpoedig bij te Jeggen, en uit den weg te ïuimen ; zo weinig eere doet 'het den Geneesheer aan , om den patiënt en droevigen lijder zijnen natuurlijken dood te laaien fterven. Hier komt het juist op tiet poker, d'nonneur en op het character nfean^ de ongelukkige lijder moet doch reizen, maar heeft de kunst wel alles aan hem gedaan * men moet hem veficatoria Jeggen, aderkiaten en kiifteeren, hij moet vomeeren, laxeeren, urineeren en evaporeeren, en wil het dan nog niet, wel aan I hij llerve dan naar de kunst, Ijien relolveerc hem te trepaueeren, e» hij geeft den geest!  geest. En wat behoort 'er niet a! meer toe om -cfartracter te verwerven, waar naar toch elk een haakt? De één oog verhovaardigt, zich om dat hij meer kam zien, dan hij die twee oogen heeft, de mismaakte e» verminkte Belt1'zijn character daarin, dat hij in waniialtigheid uitmunt: zelf de doorileepenrte gaauwdief, durft zich beroemen wegens zijne list en vaardigheid in zijn handwerk, en rekent dit tot zijn charaéter- Wij kennen toch allen thyl van tjilens-fiegeï,, want veelen meenen te willen vveeten, dat hij een Heer van was, en dus in den rang van Edellieden behoorde; nu deeze beruchte thvl van uilenspiegel, was op zich zeiven geen kwaad man, hadt allerlei raare, zelfs gevaarlijke potzen bij de hand, snaar hadt ook niet minder character; zijne beken-Ie levensloop is in aller handen, welk ik mij ook ia mijne jeugd niet liet afhundigen. Wie kent niet de potzige 'sjako, wie kent hem niet' voor een gerenomeerd, of anders voor een s-eeir berucht man? voor een man, dis al een der grootte en blinkendlle Herren aan den hedroghsmel geboeis llaat, overbekend door ïijne itreeken , uitgeleezen Isc-sheid en wonderfijne vonden, wilde hij niet opgeerne iets van .zijn ■ cnarader verliezen? Menig duivenmelker, die dagelijks op zijn knip tuurt, acht zich beleedigd, en beneden zijn c narader behandeld, als men zou durven zeggen, dar. zijn gevogelte niet vj» het eerfte foort, zijne hoogvliegers en tuimelaars niet de alJerfchoonften waren, hovaardig dat hij een foort heeft, bij hem Wervers, genoemd, die dagelijks nieuwe recruutén op het lieeptouw te huis voeren. Op zijne kunde in liet werk der jacht, beroemt hij zicj met recht, wijl hij alles van de boeren werven voor wild weet weg te fchieten, dat met den kop van huis gekeerd zit; zou men hem charader weigeren? Don'pedro, een man die zich federt jaaren, om het Vaderland heeft verdiend gemaakt, een man, die, om niet aan den honger te fterven, met een redelijk ampt voorzienes geworden, en met hetzelve een beitian, veritarid, vertrouwen en niet weinig character verkreegen heeft, vordert daarom met het hoogte recht, da: alle zijne bekenden, willen zij niet in zijne ongenade vallen, diepe buigingen voor hem maaken, ji hem en zijn charader wcardeeren zullen, lchoon het te vreezen ftaat dat de goede man zich overetfan,  ?al. De wijze man es, (was hij niet een van de> Wijzen nit Griekenland!) is bekend geweest voor een groot fterrekundig man, werd zeer beroemd , en hadt een groot character; waarlchijnlijk hadt hij het ook behouden, was hij niet zo onvermoeid en vlijtig in zijnonderzoek geweest, zo dat hijfteeds op de fterren tuinende, ongelukkig in zee liep , en verdronk. Wie was de groote blanchahb, en welk Charader verwierf hij., door zijne 1'nelJe en wonderbaare hemeltoc riten? Hij leefde, vondt die machine uit, deedt veele proeven, doorreisde hemel en aarde, en eindigde onder den icherpen bijl, zijn zo beroemd en luchthemelsch leven, weinig denkende, dat'hij, zo wel alsde uitvinder der Guillotine, zelf de heerlijke kragten werking van dit kostelijk kunstinftrument, met hunne eigen halzen gezamentlijk zouden moeten beproeven. Hadden dus veelen geene verheven charadters verkreegen, zij zouden niet zo ligt zo laag gevallen zijn. .Zou dan cnaraóter beiiaan, en eenige waardij hebben? Ten (lot nog een enkel woord- kan inbeelding, vertoon en enkele waan , of de braafheid en deugd heE best deeze vraag beantwoorden: wat maakt wel character? Te LEIDEN, bij li H E R D I N G Hj T» AMSTERDAM, tij J. W E E G E, JEn aJb'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a, één en een halve ftuiver wordt uhgegeeven.  VRAAG-AL. N°. a8"5. Is het niet voor een kleinigheid te rekenen? Js het waar, wat weleer een overbekend Dichter zeide: de waereld is een fpeeltooneel, elk /peelt zijn rol en krijgt zijn deel% Dan doet elk voorzeker zijn best óm in de waereld te woelen en te wroeten, om ziin fpel eens meester te worden, het mag hem zo veel moeite kosten als het wil, en het fchijnt hem zo natuurlijk, als het kalf eigen te zijn om bij zijn moer te willén wfezen, al zou het loopen dat het borst. Wie ipeelt wel den besten rol op dit groot toonee ? Is niet de man uit zijne kleêren te kennen? Maakt elk die vertoonine welke hij bij het uitvoeren van zijn rol op dit tooheel maaken moest. De Keizerlijke Kroon op de kruirt van den laaggeestigen gezet, misftaat, en de beer verraadt zijn natuur en charader, het zij mén hem in het pak van den Mijlord iteekt, of dat men hem den tabbert van den Raadsheer aan trekt. Het helpt toch alles riet de rol moet gefpeeld , en het tooneelltuk voltooid wórden. De hinkende komt 'er ook, al duurt het wat langer. Al wordt de Kwakzalver een Dominé, hij blijft toch een gektaagde charletan , en zwaar geparuikte windmaaker. En zou elk tóch evenwel zijn deel krijsen? Zou het aan duizenden niet geheel tegen de borst lijn* als elk zijn deel kreeg? meenig wildzang be* doelt niets dan windhandel, en fpeelt een aatdlgen tol; moet hij daarom zijn deel hebben? Meenig een Rechtiiit blijft in het nuk van negotie eerlijk, en zal niemand bedriegen, zou hij dan ook zijn deel krijgen, daar doorfleepen guiten hem dagelijks zoeken op deri fchop te zetten. Lugthart meent, dat het hem wel eens kwalijk zou kunnen bekomen, als hij altijd eerlijk wildé handelen j hij denkt aan de fpreuk; weet nut ai h i te  < 194 > te oprecht, en daaróm wil hij op alles ook niet zo ern*tig denken, met alles zo naauw uitpluizen, of lij zijné *aaren vervalscht en dan nog eenige percenten boven den gewoonen prijs aan zijne vrienden opdringt; bii verkiest zich zeiven daaróm niet langer te pijnigen met gemoedelijkheid en gevveeten, eii meent "recht te' hebben , om het maar voor een bagatel en kleinigheid te rekenen. Zou het in onze dagen ook niet wel voor eene Weinigheid mogen gerekend worden, wat anders een huk van veel aanbelang was? Zouden confeientie en eerlijkheid, fchraapzucht en woeker, in den ltrikiten zin, niet wel een en dezelve woorden zün ? zou men 'er wel niet eens overheen ftarpen mogen, eu moet het juist alles op zijn elf en derügst en zo puntig zijn? Wie toch zou zich in oiue dagen met het artiikel van deugdelijkheid dan nog kwenen, en zijnen geest tt'e ZsXerJek'ei"it:heden PW" willen? Dedvveepüch-. tige Suffen moge van ernst en van gemoedelijkheid Lee ken, laat hu vrij t0f de duistere eeuwen wederkeeren om zijn hof te maaken; onze dagen zijn te verlicht Z heerscht meer Vferuand en vrijheid, nu mag de lilt' al was het bedrog, fneedigheld en fcherp«n heeten Maa is het met alles voor een kleinigheid te rekenen aï men het op den keper ziet? Grcfat rn kle n, boe'rta burger, winkelier en rinanuemeester, fchijnen allen ™ derfchoon de nadruklijke en lieve woordjen e ver flaan: is het met een kleinigheid/ Bat de vèel^wZ proclamatien plakaaten , publicatien, en W^L E inlirumentenalmeer moge/hebben, den kop verwarren en men genoeg re doen heeft, om dageliL"defzelver' lom en enorme registers te beftudeTren "is waar, en Z men eertijds dat land en volk gelukkig rekende „ weinige, goede wetten, duidefjk uitgum t e ^Teïe gehoorzaams onderdaanen waren, is* der waeréldbl nol' e" * T Veekn van die iSnaï'oS liet ïen kan T de" k°P niet mede bre2 Ken kan, i8 cok wel te vergeeven ■;<» t~ foh bij die allen wel eenf v^fe n Uf0^c ff Jjk kan met het onkundig fchaap^den wolf in L^aat' wen vallen? Een zeker boer, zen de P-errh;!^ was door de overtreeding van eene derfÏÏ "* denhongerigen Schout SWt^gJS^^»' voor het laatst opgeroepen, eind"lhk coram i ' men duuwde hen/trille/de eJtïe^S |ï« m de hand ? ten die» opzichte gepubÖa\ waar  < 195 > waar uit hij, al was de taal vrij oud, wat Romeinse!* en Sta 1 huislijk , zijne, groote fraudes ontdekk-n konde; men deedt hem geen onrecht, hij werdt overkraaid en gecondenseerd;' maar waar heên met dit zo groot en volumeneus plakaat' Hij mogt het maar gerust toevouwen , en in de zak fteekon , de wetten behielden haarer kracit. al was er een klein kreukjen in; het was tog maar een kleinigheid. De. verflagen boer het zich dit broederlijk ond'e-richt welgevallen , het moest bij hem eene kleinigieid ziin, fchoon hij wegens zijn mis.iryi bitter en eindig bloeden moest. Is het met vaor pene kleinigheid te houden , dat m~n eertijds onder de oule Grieken en Romeinen, om een enkel niets, of uit mis.verhand, de wreerihe en vernieleudtte. oorlogen aanr richtte, of wanneer eene enkele lust om grooterte zijn, en om een linkje i lan.is te winnen, hen bezielde.- alles in rep en roer brengt? Alexandcr de groote vergenoeg le zich niet, toen hij bijna de geheele waereld overwonnen ha lt , want di't was bij hem eene kleinigheid , maar gevoelde deswegtn nijdige fmv/ien, dat hij de weg naar de maan niet wist en niemand hem denzelveu wijzen koude, wijl hij zo gaern met z.'jne recnuuen haare inwoners eene vriendelijke vilite gee-, ven wilde is het den magtigen der aarde, wel te verdenken , dat zij de te veel woelende en te ilerk opgevulde waereld wal opruimen , dat zij o n groote o.i leilen voortekomendoor eenen regtvaardig gevoerden oorlog, eenige honderd duizenden doen hemelen? Is het niet aller eere waardig, om een klom kwaad te ftooken, of toe te laaien, als men daar door een grooter ontduiken kan' Was het.niet feen wijs zeggenen wel doordachte ftaats'oon: liever dat een omhome , als dat het geheele Volk verderve! Waren veelen der oude volken meer gezeglijker geweest en waren zij, gelijk het behoorde, van hun onvil terug gekmun, en tot hunnen plicht van gehoorzaamheid weer gekeerd, hadden zi) , al was het blindhng, de i raad - an de goemannen in tijds opgevolgd, die hunne onderlinge eendragt, en 'dus hunnen" bloei en geluk zo ijverig bedoelden , het zou le zo ongelukkig niet met hen afgeloopen zijn. Hadden de muit/ie! e en ongelioorzaarue Polakken, op die verkeerdneJen der ouden gezien, en hadden zij zich do>r hunne fc.ia.l-: laaten wijzer 2naaken , zij hadden de rechtvaardige roede "iet behoeven te vreszen noch te gevoelen. Maa: misichiec A& a was  < ?9 > Was het hij hen eene enkele kleinigheid ! Dat in N». derland weleer de welbekende Hoekfche en Kabeïjaauwiche ftrijd, welke zo veele jaaren duurde', zq veeJe verbittering veroorzaakte, en zo. veele aanzien. Jijke lammen vernederde en ten val bragt, was dit met aan een geringe oorzaak toe te fchrijven ? Was bet met eene kleinigheid? Maar wie zal doch al wat krom is recht maaken! Maar zouden wij met het optelJen van ai dje kleinigheden niet wel gemakiijk van den weg atdwaalen kunnen? Romdom kleinigheden, gij moogt u wenden tot welke clasfen en handen van aardbewooners waar gij ook wilt. Zoude het niet voor eene kleinigheid moeten aangezien worden , dat fommge geestelijke en buitenfpoorige werkgessten gevp.n. den wierden. die de kunst van draaien en verdraaien, als Oj zij in die konst met de kap gepromoveerd waren , en de doftorale bul in ernst én buiten douceur verdiend en verkreegen hadden; meesterlijk verftaan, en «ie, om evenwel niet nagefpoord en ontpost te worden , zich kunstig van het piooien weeten te bedienen, terwijl zjj intusfchen meesters in het verketteren zijn, en de zmverite Orthodoxen onderkruipen. Modernns. meent toch alle recht te hebben, om zich niet zo hork aan de kerkelijke formulieren te verbinden, om dat bij onder Neö logem en illuminaatein verkeert; ziirt nabuitng Collega ichijnt het met hem eens te zijn, «m dat hy de haatlijke partij der Obfcunren fchuuwt. Polyhistor echter draaft zonder omzien ftijf door met SL" i«enwe wijze van polemizeeren en exegt feeren , jaa al ftondt 'er decenfienr zelf zijne dimislie pp, en gelooft, dat het een kleinigheid is, om een kiem uithapjen te doen, al helde dezelve ook een weimg naar Peiagius of Arminins leerftelfel over. Vrijheid van denken, cordaatheid in fentimenten, en rondborstigheid om zich daar over te verklaaren, dunkt hem de phcht van een rechtfehapen bnrgerleeraar te zijn. Is het met een kleinigheid, dat een kibbel pari tij, cue o oor een paar goede vrienden, al was het onder een vriendelijk pijpjen en glaasjen, tot onderling, genoegen in eenen avond kon worden beilist en weggenomen, dikwils tet een hevig proces overllaat en onverwachts veel werks aan den winkel der Rechtsgeleerden maakt, daar dit werk kunstig doorkneed, fijn ^ezwaarnjk valt te beoordeelen en te peilisfen, dat he\ een  < 197 > een proces word van veele volgende jaaren, waarover zoo Vaak veele familien weg fterven , en zeer veele anderen hunne ruïne daarin vinden, wijl het naar het Romeinfche recht en naar den regel der rechten, anders den gewoonen flender volledig moet uitgevoerd worden, daar echter weduwen en'weezen zo dikwijls onder den drukkenden last van vernielende procesfen, in traanen ten graave daalen. Wie weet of dit niet wel eene der oorzaaken is, waarom verre naa de meeste menfchen, de Proceszieke geldzakken hier van uitgezonderd, op het woord Proces beginnen te beeven, en ontroeren, als zij den naam van Advocaat, Pra&izijn of Rechtsgeleerden maar hooren , zelfs beangst zijn om mijn heer naar zijne gezondheid te vraagen, om niet met Nieuwjaar of misfchien nog vroeger, eene declaratie bij extraordinaire moderatie deswegen te huis te krijgen. Maar is het niet eene enkele kleinigheid ? Is het niet de weg cn middel, om een eerlijk goed beftaan te hebben, moet huis en hof, kelder en keuken , moet elk niet zijn vereischte hebben ? Wat moet men van dien dommen kok wel denken die aan den honger voor 't Combuis fterft; heeft niet elk te'/z'gf zijnen dienst ? \. het niet eene kleinigheid, dat rudolf daaglijks drie gulden verteert , hoewel hij geen twee winnen kan, daar hij het werk verftaat om voor r.iet te woonen, ter leen en borg te eeten; of kan men het hem verdenken, dat hij met zijne oude cornuiten goeden cier maakt, en zich recht wat te goed doet; zou hij het zijne 'er niet van neemen , a] ioopen de fchuldeifchers hem dagelijks de deur af, en de fchaanite bij hem overoud en een niets beduidend woord is' Wie zou het niet voor eene kleinigheid rekenen, d«t;Jt*£vrouw s u p i! r e a dagelijks netjens, en ver boven haaren ftaat gekleed gaat, zich een air aanmaatigt om groot te doen, al kent men haar hairfijn, en al is zij aan de heele waereld fchuldig? Zij is toch wel van leest, goed befneeden ; en al is haare houding vrij gemaakt en gedwongen, zij verkeert toch gaarne in de waereld, zij heeft geld geërfd, of een man getrouwd, die haar Charafter en niet weinig groni tot zelfverheffing geelt, waarom zij ook gaarne van de waereld befcnouwd, be. wonderd en gegroet wordt, verftaande de kunst van plooien en ftrikken zelf tot het onbetaamlijke. De JLlk en Salet Jonkertjens maaken haar greetige plf-Mtpleegingen en buigingen, wijl zij aangebeden zij.i wil. A a 3 Kloek  ♦C 193 > Kl»eli: genoeg om te weeten, dat het optooiTel en de lieraad der vrouwtjens bij de waereld veel vermag, iaat zij zich door haare kleedcreti eeren o;n lot en Aoogacming te verdienen. Zou het niet eeaa Kleinigheid zijn, de welgegoede braave vrouw, nederig in haar doen en houding, en die het braa'ïte hart onder haar eenvoudig kleed omdraagt, ongemerkt voorbijte gaan, niet eens aantezien, ot" met minachting te bejegenen, daar de in 't oog lojpende oplchik bii de meesten opmerking verdient, het oog tot zich trekt en de dieplte dienaar? ontvangt? Is het niet wel opgedaan hall vc-kocht ? js het niet eene kleinigheid flat mijn Heer wispeltutjrig om zijne rekening te maaken , of om een goed heen komen te zoeken , een fijne bcurfen fnijder wordt, en om dat hij aan zijne flnantien dood krank is, vindingrijk genoeg geoordeeld wordt, om zich te redden, en nu al waagt, wat het •tuig maar houden kan? geen hart hebbende, om ie•reand opzetlijk te bedriegen, vindt hij best een eerlijk bankroet te maaken, al zouden 'er ook honderd huisgezinnen door ongelukkig worden; aan finesfen ontbreekt het hem niet, hij verftaat abl'tracVe en divifie , rekening opmaaken en fluiten; de waere'd houdt hem niet verdacnt, door kunst en vliegwerken houdt hij het i taan de, en bewaard crediet; en uoudt het zo lang, tot de nood hem dwingt, om als een eerlijk man te eclipieeren; een tijd lang fchijflt zijn geluk te flaapen, het ontwaakt, en hij ftaat gezuiverd en herbooren, wel haast weer op. Zou hij nu hcrlteld, van alle zijne zonden afgewasfchen , niet fier de waereld tarten , en zich zijner vinding en fnedigheid , ter belchaaming vee•Jer min Ichranderen, benemen mogen? Ts hem die kleine mistrede niet te vergeeven, en is het ongeluk niet de oorzaak van zijn val geweest? Moet men hem niet veel eer beklaagen ? Moet men hem niet behulpzaam zijn om hem weer volledig te herlteilen.' Is het niet bij bem een kleinigheid , op nieuwe fondfen ten koste van de beurfen van anderen uit te denkenmoet men hem met als een bewijs van kloekheid toe kennen , om niets waardige wrakken, lekkende kielen, en doorknaagde bodems voor welgebouwde en fterke Schepen in Zee te doen fteeken , en hoop, en des noods met bevel, om dezelve op de eerfte en beste klip met overleg en opzet te doen verbrijzelen, ten einde met de.  ♦C 199 > de geïiiteresfeerden eene geflooten rekening te maaken» én de or.fchuldige asfuradcurs voor de zwaare , en haast onberck'enbaare'fchade op te zetten , en gevoelig te doen bloeden , om langs dien weg bij de waereld den grooten man te fpeelen ; of om door flinkfche ftreeken de ijverige Ichepeliiigen en bootsgezellen hunne hongerige maagen met overjaarde en half bedorven fpijzen te doen vullen, die voor een bagatel opgezocht en aangekocht , den deelhebbers tot den hooglien prijs als gaugbaare en beste waar worden toegerekend? Zou het niet enkel aan de vooroordeelen zijn toetefchrijven , dat meenig een zoo bekrompen denkt, en niet ruiterlijk zijn eigen beitaan en voordeel bevordert; zou men niet ligt aan nietigheden blijven haugen, en grootere zaaken over het hoold zien; wie zal niet voor zich zelve zorgen ? Is het niet eene kleinigheid om juist overal den «aam van een eerlijk man te draagen, daar er thans za weinig opgeteld wordt, en on/.e dagen zo weinige zijn? Moet men zich niet uit den nood zien te redden, ea kan men het den winkelier wel kwalijk neemen, dat hij in den flegten tijd een Ituivertjen meer zoekt te winnen, wijl liet brood zo duur is, al moet hij «1, maat, en gewicht tot een weinig meer eigen profijt gebruiken, en al moet hij dan om zijne eerlijkheid ie bewijzen, eens bij hemel en aarde zweeren ? I» het niet eene kleinigheid om heden iets te belooven en morgen het woord te breeken, als het met het bviaiig itrookt ? Is het wel onvergeeflijk dat de arbeidsman , uit vreeze dat zijn werk haast afloopen mogt een weinig dagdieft, en verlenging dés levens zoekt, moet hij zijn wel gefpierd en gezond ligchaam niet bewaaren en voor den dag van morgen zorgen» en ! daarom heden iets overlaaten ? Is liet wel ten onpas en niet voor eene kleinigheid te rekenen, dat de vlijtige Metzelaar, om kunstig te werken , een laugdumig en veryeelend muziek van tik, tik, met de iteenen hooren laat, terwijl zijn handlanger, anders Opperman, de fandkorrels telt, en zorgt om de gevulde kruiken, of een weinig water de* levens bij de hand te hebben, om de koude te weerhaan, of de warmte des te gemakiijker te verdraagsn : en kan mea het den Tunmeiman verdenken, dat hij wiskunltig pasï ■en wederpast en rneet , om het bedoelde goede werk met te verbroddelen? Is het aan ook wel een ichree»-  < soo > jbhreêuwenct onrecht , dat de oplettende Leidekker zich in de dakgooten nederlegt, om op het knaagen det lootwurmen te letten, en hen te befpieden, en is het wel te bewonderen, dat deeze vlijtige arbeider, op het heetste van den dag, moe en afgemat, wel eens door den flaap overvallen wordt? Wie dunkt n zou meest te onfchuldigen zijn , en wie verhaat wel het best de kunst van geld winning. Zou het niet beter van een groote Stad dan van een klein dorp komen kunnen y Is het niet eene enkele kleinigheid, een dag meer of minder op rekening? Wij zien daaruit, dat uit 'geringe beuzeiingen veeltijds groote dingen gemaakt worden , en hoe men het overziet en nadenkt, het blijft altijd eene bedenkelijke vraag: Is het niet voor eerte kleinigheid te rekenen? Te L E T D E N, bij L. H E R D I N G tt. Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. En alötn bij de ïtieeste Èoekverkoopers , daar dezelvé Weeklijks a ée'n en een halve huiver wordt uitgegeevewv  V R A A G - A ti N°. , Zijt gij het nog met moede ? "R ene vraag , die ik dikwijls aan mijn kleinzoontje.! X - doen! toen hij nog in zijne kindfche jaaren was en den geheelen namiddag met zijn Stokp.ardjen doo h" hui. reedt, hot, her , jeheu, voort, ho terwijl m t zün zweepjen klapte, dat het een lust was. Kin7^ gij het nog niet moede? Maar m plaats van 'J kreee ik dikwijls zijn zweepjen, met du 53fr&& te - de zweep' wik gii „ude rüden? En daarmede was het, voort! van voren ÏÏÏ? *f& ik dan, ipeel maar voort, wat jong lli graag, wat oud is, knort graag! Gjj zult het t?? tê™*^* En, met dit alles, heb ik Iet. wel -gen zien, al mijn leven, en vond meer Kagen , als de kinderen .pelen, dan als ouden knorli or kiven. Wel heden! wij hebben toch allen ook Tze t p ardiens, die wij eenwig berijden, tot dat Tet paarden bieden de ruiter in het voetzand hgU Nar,ram inpeilas furcJ, tam,n «tque recurret. men kan zijne natuur zoo gemaklijk niet veranderen j a!s eene flang zijne huid alhroopt. VI. D e a r. B °  •(£ |oft( j> ïk fprak daar even van ouden, die graag knorren* maar ..jonge lieden kunnen het ook wel; mijne buurvrouw iscvan zulk een knorrigen imborst , dat zij, van den vroegen morgen tot den laten avond , dan op haar man, dan op de meid , dan op de kinderen, zonder ophouden, jankt en kijft , dikwijls zeg ik tegen mijn vrouwtjen, als wij 's morgens wakker geworden nog wat liggen te luijeren , hoor onze buurvrouw eens, haaif oogen zijn naauw open, of haar mond gaat, als een Lazarus klap; en 's avonds vraag ik, zou onze bmwwauw- dan niet moede worden ? Ik beklaag mijn buurman 7 die een zoo knorrig wijf heeft, neen , dan liever te wonen in een hoek of winkel, dan bij een onvermoeid kijvende vrouw, zoo a!s suomo te recht heeft opgemerkt. Mij zeiven verveelt dit gedrag van mijne buurvrouw, en ik ben her al lang moede, want mijn huis is vrij gehoorlijk, dit'gelieve de Lezer te weten, zoo gehoorlijk, dat ik, in het hoekjen van den haard, 80 bij mijne wederhelft onder mijn pijpjen zittende, meer dan mij veeltijds lief is, hoor en "verneem, zelfs uit verre oorden en gewesten, dan van geheime imrigués , dan van ftille onderhandelingen, dan van baat- en hèerschznchtige overleggingen, en zoo veel ander tuig, dat ik mij niet kan begrijpen, hoe men het niet moede 'wordt* Alle deze dingen worden zoo moede, dat men heï niet kan uitfpreken , fchreef de wijze Prediker, toe» hij den behendig afwisfe'Ienden loop der ondermaanfche dingen, in de natuurlijke wereld hefchouwde, en daar tiif-befloot, dat er niets nieuws'is onder de zon; maa* is het wel anders in de zedelijke wereld ? zijn daar wel minder veranderingen, en ftandwisfelingen in, dan in de natuurlijke, en evenwel, komt het doorgaandi ïiiet weder op het oude neder: de groote visfchen eten de kleinen ? En worden deze dingen ook niet moede f maar»  < = °3 ■> maar, hoe komt het, dat de menfchen het niet moede worden' O die kortzichtige menfchen! men kan hun alles gemaklijk wijsmaken, behalven de waarheid, en de vrede, en het geen tot hun geluk dient: Zoo vergaapt zich de eénvouwiga landman aan eiken kwakzalver, die hem zeel epimjdt van de kracht van zijne kruiden , poeders , pillen , en droppeltjens. Het is als vooren: muntus fultdefibi, de wereld wil bedrogen zijn» wordt men dat dan niet moede ? Daar is niets, dat den mensch eer verveelt, en vermoeit, dan de eenzelvigheid, yarietas delcSat; verandering van fpijze doet wel eten, maar alle dag pastijen veroorzaken tegenzin. Dit gaat zoo ver, dat ik van eenen Engelschman gelezen heb , die zich in den Theems ging verdrinken, enkel en alleen, omdat hij het geluk moede was, dat hem altijd en in alles op de wereld begunftigd hadt, hij was van aanzienlijke geboorte, rijk , fchoon , gezond , hadt eer én aanzien, kortom hem ontbrak niets, dan alleen, dat hem niets ontbrak, en daarom was hij het leven moede geworden. Hebben wij dus ook geene voorbeelden van geheels volken, die hun geluk moede waren, en zich daar. om, van puuren euvelmoed en onbezonnenheid in ongelukken Hortten. Wie denkt hier niet aan de fabel van de kikvorsfehen ? Zij hadden het wel in hunnen poel, en huppelden en wipten, zoo als zij goedvonden, zingende hun Brekkekekoakkoak , als zomer nachtegalen. Maar zij werden, dien gelukkigen itaat van vrijheid moede, en verzochten Jupitür. , dat hij hen eener. koning wilde geven. De Vader der Goden en menfehaa gaf hun een plankjen tot koning, dit kon hun niet hinderen , maar deedt hun zelfs dienst, zij konden er een» op wippen en fpringen, en er hunne melodie laten horen. Maar ook dit werden zij Ipoedig moede, zij B b 2 b«-  begeerden eenen Vor :,' ,ie aanzien en magt hadt, en nu kregen zij hunne begferte, en wat kregen zij?' Een groote waterllang , die hen ophnpte. — Zoo ging het den Israëliten, zij genoten vrijheid en qnafhaughjkheid, maar weiden dit moede. Eerst plui>haairdeh zij wakker onder eikanderen, heel revolutionair, die geen Stchibboitth kon zeggen, moest hei met oe dood bekopen. Men hadt toen, hei is waar, nog geen Guillotine, maar evenwel 'middelen en iniinimenten genoeg , om eikanderen den hals te bre».en. Simson klaade het wel, met een ezelskinnebakken, om duizend Eihftynen dood te ilaan, en zo de fc ui Uiers . eenig gelool verdienen, was een ezelhkinqénb'akke'n het Wapen , daar kaïn zlji e 1 broeder mede vermoorde , toen zij alleen op' het veld 'waren. ' Waar hij dat kinnebakken van daan gehaaid hebbe , en of er toen al ezels geiiorven waren? mogen de fchilders verantwoorden, in den Tekst itaat het niet, maar dit verdient, in 't voorbij gian, aangeftipt te worden , dat door ezels', en Uukken van ezels, dikwijls wonderlijke dingen in de wereld gebeurd zijn het was trouwens billüSms ezel alleen niet die gel'proken heeft, van het fpreken van ezels heeft men daagiijkfche én gtmeenzaame voorbeelden in alle eeuwen, en onder alle volken, én gelijk simson met een ezelskinnebakken duizend Fililtynen verhoeg , zoo heeft meenig één met een ezelskinnebakken, gelijk de gefchiedenisfen getuigen, juist wel niet duizend Fililtynen, maar toen wel, gelijk'k a ï'n , zijnen m demensch en medebroeder dóodgeflagen. Het is daaróm dan géén wonder, dat de ezel, al acht men hem .haas gering, in overoude tijden, - als een edel en aanzienlijk beest geacht werdt, zoodat de Oudvadér homluu's zijne helden1 meermalen bij den ezel vergelijkt, Maar hoe dwaal ik zoo op de ezels.' Zou men dat niet moede worde.' de I-raeliten, dan, waren nu moede , van hunne Vrijheid, en van al het ReWlutionajre, nu dat 's wél, maar tevens warén zij ezelachtig genoeg-, óm eenen Koning te begeerèn, gelijk zij dan ook een Koning kregen ! JMen verhaalt van a l b x a nu k r den Grooten. dat hij van oorlogen nooit moede was, hij doorreisde het geheele oosten, en zijne reizen waren overwinningen en veroveringen, men zegt zelfs, hoewel liet wat ^fabelachtig klinkt, dewijl hij toch ver af was, van de geheele wereld , die wij bewonen , overwonnen te hebben ,  ben, dat hij zou gevraagd hebben, of er niet meer werelden waren? Was hij-dar. nog met ; r«» , ? Afaar ziine Soldaten waren het evenwel moede. Toen h„ aan den indus gekomen was, weigerden zijne Macedoniérs een voet-tap verder te zetten, en dreigden zelfs tot oproer over te flaan, indien mj neii niet terug voerde , en aan zijne overwinningen perlc nekte En waarlijk, hadden ztj geen geh,K? Ik .ieb altijd die Latijnfche Soldaten bij mij zeiven gelijk geffeven die . bij v i r o . l t u s, een einde van den oorlog maakten, omdat zij moede waren, van langer te vecnten. Nulla faltu bello, pocem te petimus amnes zeiden zij: Daar is geen heil in den oorlog, daarom èifchen wij vrede. En waarlijk', waar oorloogt men om? dikwijls is er eene Cau/a teterrima beüi eere heel vieze reden, daar men om oorloogt .zoo werdt de Trojaanfche oorlog gevoerd, om eenenoe , en zoo veele andere naderuaud, ot voor do eere en gUTvnn zijnen Koning; zoo de Ijgf^-»* voorgaande eeuw, onder to.n-w.jK den MV maar nu edeler, voor de vrijheid! Daar uoor ik j^, M doove gerr it. Wel nu, eerst voor de vrijheid, dan. om de grenzen veilig te hebben, en verders - uit vrlze,dat men niet gerust zal behouden, het geen men verkregen heeft. Maar wordt men het dan eindelik, niet moede' Dat zou ik je verzoeken '. Oaai mentocu hakt, vallen fpaa .ders. en daar moet al zoo wat geleden en doorgedaan worden honger, h.t e en koude, al is men nog zoo aan de winnende hand.. Men moet het dan, ten laatlien , welmoede wo.den, wanneer nu de oorzaken van den oorlog waarom men vocht en «reedt, reeds meer dan eens veranderd Z1JWordt men het niet moede' salomo hadt eene geheele andere liefhebberij, dan a ia x a n d a a , hi] Ls zoo wijs, dat hii het niet door oorlogen /.oc.h, 'hii helle vich tot zijn oogmerk, aria la,d, aoar der, koophandel, rük te maken, zich zeiven eenen duur/a- • Wnaamte bezorgen, door net itichten van trotfcne B b 3 ge"  < *o5 }>♦ «ebonwen ,ttempel< en paleizen, en verders vrolijk te leven, waarom. hij, een ferail hadt van zeven honderd wijden en drie honderd bijwijven, duizend fluks fa. men, dat was toch ook varietas deledat, zegt menitf getrouwd man en getrouwde vrouw , die zich met een moet vergenoegen, en daarom eikanderen niet zelden moede worden, om het eenzelvige, als lZ% ^Ur,H"eeI1 P\>***eY*J.bit «iet moede «Wdt^toen hy alles hadt beproefd, riep hij uit • IJdelheid der ijdeïnedenJ het is alles ij delheid, enkwellmg des geestes ! dat was 't ook, of ik heb het mis, alle deze dirgen worden zoo moede, dat men het met kan mifpreken. Zoo a!s er ten minden , in onze vertahrg Haat. Ik geloof, dat het wel een weinig andera kan overgezet worden, maar, het tegenwoo-Hige dient m,j ,_«, e„ daarom zal ik er mijn gebruik ,an maken. Oi is dit zoo geheel vreemd? Of heb ik dan niet mè-nigen polemicus, die een verfchil over een Tueologisch, ot ook wej een Filofofisch, of Politiek, onderwerp voerde, van dat kunstjen gebruik zien maken? bat men alleen aanraalde, dat in de kraam te pas kwam, en het overige voorbijging, ofwel door Uitlegging, andere lezing, of vertaling, zoo lang wist te iatzöenere», tot dat er uitkwam, dat men begeer, de Voldoet de letter van de wet of var, liet Iractaat riet, dan zoekt men naar den geest en het oogmerk, l-rijdt dit laatite met on.e belangen of genegen, e-d , aan boudt men zich fopt aan de letter, en wil er geen haairbreedte afwijkem Enfin, wordt men wel moede van iet te bedenken, tot dat men kan uitroepen: tv^u. Het is gevonden' Zoo verhaalt men . dat zeker Advokaat in een pleidooi eene wet aanhaalde, oie in het geheele Corpus juris niet ftondt, qm loch maar gelijk te hebben, en als zijne partij hem dit onner het oog bracht, was zijne verdediging, flaat de wet tr met in, zij behoort er m te liaan. _ En Nan zekere vrouw lezen wij, dat, als haar man, om haar te overtuigen, dat zij aan hem moest onderdanig wezen, zich op r A uius benrp, zij ontkende , dat deze zulks ooit gezeo-d hadt, en als de man vervolgends den Bijbel opaeifagen hebbende, haar den Tekst wees, zVjde zij: Ik zie, dat hij het gezegd heeft, maar ik wenschte, dat hij het nu t gezegd hadt. Zoo dat ik maar zeggen wil, de mtnicüen maken alles tot een watfehen mus. van  < 207 > Vttn' den Bijbel af, tot de Rechten van den mensch toe, die zoo diiidlijk zijn, dac zij geene verklaring nodig hebben, en van zoo veel inwendig gezag, dat 'niemand zijne verpligting, om dezelve te handhaven» kan ontduiken; en evenwel heeft men ze al eens moeten verklaren, en de menfchen laten zweeren, dat zij ze erkennen zouden, ja ik heb ze meer dan eens pra < en contra hooren aanhalen , om er zich mede te behelpen, zoo dat ook hier loca vexata en affeSa, en tevens collifio juris en officiorum plaats kan hebben , en wien komt dan het jus interprctandi toe? zoo_ veel hangt er van eene andere lezing, of vertaling, ot verklaring af, bij voorb. of het woordjen non, niet, in den Tekst hoort of niet, één enkel woordjen, maar een groot verfchil! Dit weten de Rechtsgeleerden! En zal men dan niet eindelijk moede worden ? Zijt gij het nog niet moede , zedemeesters , en volks onderwijzers, die onophoudelijk arbeiden, om het menschdom te verlichten en te verbeteren, en zoo veel vordert, als of men een kaale rots of een dor ftrand wilde beploegen? Non profeduris litera bobus aras-. Ei, valt daar nog over te klagen, in deze. verlichte eeuw, waar heen? vraag-al! waar heen? waar heen? waar dwaaleu uwe zinnen? Verlichte eeuw! al naar dat men het neemt. ïs het niet jammer, dat de verbeelding erger is dan de derdsndaagfche koorts? Verlichte eeuw! Credat Judaus Apella! Mij dunkt, het is rondö'm vrij duister, ten minden, zo het helder dag is, dan is de lucht vrij beneveld, en er hangen zwaare wolken boven onzen Horizont, of ik bedrieg mij. Een voorbeeld, het welk waarheid behelst: Een vriend van mij, was predikant op een dorp, en hadt reeds eenige jaaren aan de verlichting en verbetering van zijne goede gemeente gearbeid , maar kon, tot zijn leedwezen, niet befpenren , dat hij iet vorderde, ieder bleef den ouden knecht, zoo in verhand al* in praktijk. Mijn vriend befloot dan, om het werk s'ïiis aan een anderen kant aan te vatten, en beduidde iirsvc daar*  *£ =o8 > (naaró'm aan zijne boeren: Hoe hij zich vergeefs afge-'' iloold adt. om hen tot goede christenen te maken; <3at hij daar in toi hier toe vruchteloos hadt gearbeid ,•' ftaar, dat hij nu zich wilde toeleggen, om ben eerst tot menfchen te vbrmen Maar, nu was de beer los. Hoe dom de boeren ook mogtën wezen, zij vonden zich g -hoond, dat Dominé huri wilde beduiden, dat zij gee.ie menfchen waren. Te vooren hadden zij mijn riend nog al mogen I jden, ëh waren naarstig te kerke, om de Catechismus te hooren, en vooral wa^en zij te vrede, als Dóminé het 700 nadfnklijk óp het hart bondt, en het zoo wist te zeggen, omdat zij gewoon waren, onder de verklaring te ilapen, en bij de Toepasiiüg aah buurman of buurvrouw, die haast hen zat, te denken, maar nadat Domine zijn voornemen geopenbaard hadt; was het gelukkig voor hem', dat hij elders geroepen werdt, anders zouden zij hem, door het oefenen van hunne menschlijket rechten', hem hebben doen veriiaan, dat zij menfciien waren. • ti'n, wat behoefde mijn vriend ook zoo duidelijk te (preken? Het is waar, hij was geen Staatkundige, of intriguant, die dikw ijls zijn koers oost neemt, als hij west op wti, hij was een eer'ijk man; maar, wie wordt met fchielijk moede, als hij de waarheid onbewimpeld moet aanhooren? Nog iet. als een tbêgiftferh Daar zijn zekere gebreken , die men met de jaaren moede wordt. Zeker jong getrouwd man klaagde aan zijnen Schoonvader; dat Zijne dochter vrij \ leeschlijk gezind was, de oude man helde hem met dit bericht te vrede : Heb geduld, mijn zoon! hare moeder plagt .van dat euvel niet vrij te zijn, maar, nadat zij zestig jaaren bereikt hadt is het merKlijk gebeterd. Was zij het dan .moede geworden ? of zal het fpreekwoord nog waarheid zijn : Een oud voerman hoort nog graag liet klappen vari de zweep? Nu geen woord meer van de vraag: Zijt gij het nog niet moede! Te L £ I U E JS/, bij Li H E R D I 'N G H, Te AMSTERDAM, bij j. W E E G E, JEn alö'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve! ^eeldijk8 k één en een halve huiver wordt uhgegeevenSf  D E ■ VRAAG-AL N». 287. 2f Vr nog feoop ? 08 lang er leven is, zegt de Geneesheer: is. er nog hoop, en daar troost hij zijnen lijder mede, zo lang, tot deze den jongden adem uitblaast, hier troost, of bedroeft hij de omdanders mede, al naar dat die gezind zijn; naar dat zij de dood van den lijder wenfcfien of vreezen. — Is er nog hoop van herdel? hoort men menige kranken vragen, die reeds raet den dood ligt te worstelen? met de doodverf op de lippen, ziet hij den Geneesheer aan, en verwagt nog eenige troostwoorden, uit zijnen mond, te zullen hooren, die zijne ftervende hoop, om nog eenmaal te herdelien, mogen verfterken. — Alles mag; den mensch begeven _ hij mag van alles verlaten' worden, de hoop blijft hem bij, zij is zijne getrouwe gezellinne , en verzelt hem, waar hij gaat of daat; zij gaat met hem ter ruste, doet hem reikhalzende den verkwikkelijken, en kragtherdellenden ilaap niet verlangen verwagten, en daat met hem ontwaakenda^ >vaêr op. — De hoop bepaalt zich niet flegts binnen C c «Kri  ♦<£ aio 5* den engen kring van dit kortftondig leven, mSaf ftrekt zich zelfs uit ver buiten de grenzen der verganglijkheid. — Paültjs bevestigt dit, zeggencV: „ Indien wij alleenlijk in dit leven hoopen, dat „ wij dan de «ngehikkigfle der Ichepzelen zijn." ■ Het is ook zoo, hoe lang, en hoe zeer, ons de hoop op alle onze wegen ook moge verhellen, eenskomt er een tijd, dat ze ons in dit teven moet verlaten — tegen wil en dank moet verlate». Indien -wij «lan geenen grond, geenen vasten grond hebben, om iet beter- te hoopen , dan 't geen wij verlaten moeten, dan zijn wij waarlijk de ongefukkiglren ader fcüepxelen; omdat wij bewustheid hebben van onze rigen waarde, en in ons binnenfte een trek naar behendig, naar onveranderlijk, geluk ontwaar worden. — Dat veekr hoop in dit le'en vergaan moet, is niet Duiten reden, omdat zij veelal hoopen zonder grond; liet is eene der grootfte dwaasheden, op eene zaak te hoopen, en geen grond te hebben, waarop men zij. ne hoop bonwen, eenigermate bouwen kan; — meri Itan nog eer iét wei.fchen , zonder genoegzamen grond dan hoopen; want • hoe zal men hoopen, i:rdien men niet eenigen grond hebbe, om' zijne begeerten vervuld te zien? Bij voorbeeld, te hoopen. dat wen ee maal in 't bezit moge komen, van eenen gouden berg, is eene uitzinnigheid, en heeft geenen grond altoos, omdat er in de natuur geene bergen van goud zijn. — Dan, te hoopen op de vrede, is niet flegts in de mogelijkheid, maar er kan ook grond toe zijn _ bij voorbeeld, als zij, die den oorlog voeren , neigingen toonen tot vrede _ of als het hun aan penningen, manfc-ap, mondbehoeften, wapenen, of oorlogstuig ontbreekt., of dat de ingezetenen uitgeput , niets meer kunnen opbrengen;" of dat ze eindelijk, tot wanhoop vervoerd, hunne oor-  < 211 > öorlogzugtige Regeerers tegen wil en dank noodzaken «le "vrede te maaken. - Is het niet zeer gevaarlijk voor Belïuurderen des Volks, het tot die hoo-ie te laaien komen , en liever martelaars te worden*hunner verkeerde Staatkunde, dan iets aan 't volk toe te geven, ni-t een hair breed af te gaan. van hunne landverdervende opzetten > — Dan, Hoe we^fcneiijk war - het, dat wij met grond op eene zo lang verlangde vrede hoopen konden» Jvlaar wie weet, hoe ver deze nog af is, en wat er nog /al gebeuren, eer wij ons, met gansch Europa, daar in verWijden? Wie weet, welke Vorsten, en ftijfhoofdige Staatsminilters wij nog uit de hoogte in de laagte zullen zien, neertuimelen - welke Kroonea wij iu 't ftof vergruisd, en welke Koninglijke Scepters men uit de hand gewrongen zal zien , eer die gewenschte dag aanlicht, dat er geen menfckenbloed meer zal vergoten worden, dat het hongerig oorlogT zwaard, hongerig naar het vleesch van menlchen, zal in de fchede gelloken worden - en de aangename en m vrede de aarde zal beheerichen! Behoeft men juist wel een Profeet te zijn om te kunnen voorzeggen, dat de lijd voor de deur is, waar in wij Vorsten van hunne troonen zullen zien tuimelen, en Staatsministers aan de wraak van een al te lang getergd Volk zuilen worden opgeütferd ? Om dit te"kunnen voorzien, behoeft men zo veel doorzigt niet eens, het gaufehe beloop van za.en leid natuurliik elk daar heen, die maar het geringfte doorzin heeft, om, utt de oorzaken tot de gewrogten, Bit den aanleg tot de gevolgen redeneren, - kan zulks wel opmaken. — Hoe ftreeiend is de hoop niet! Komt zij met w duizende gevallen te hulp' Zou niet menig mensch bezwijken, wierd hij niet dpor de ftreeler.de hoop oniet1 C c z <"-'und  *€ Sla ])♦ fïeund en opgebeurd ? rcne flaauwe flikkering derzelve fchenkt den vertwijfelden' en bezweken mensch weer leven, moed en kragten, om het zwaarwigtigë van zfjn lot te draagen, en geduldig eene gelukkige uitkomst af te wagten. - Hoe veele jammeren hebben veelen onzer niet zinds eenige jaaren moeten doorworstelen, onder wier gewigt eenigen zijn bezweken, jnaar onder welker gewigt wij allen gewis zouden bezweken zijn, ten ware eene hoop van uitkomst ons pnderfteund hadt? - Moedeloos hadden wij allen het opgegeven, en waren in die booze tijden, toen de braaven, de rechtvaardigen, zo ondragelijk onderdrukt wierden, tot één toe omgekomen - hadt de hoop «ns geene kragten gefchonken, om den last der ver-' drukking, der-vervolgingen, des gewelds te kunnen doorftaan? Vooral waren wij tot één toe bezweken, toen een opgeruid plunderrot, om Oranje groot te maken, op alle braave Vaderlanders aanviel, om hen fan 't leven en goederen te berooven! - Wij waren beTd ^beZWeken' hadt ons *> hoop niet opge. Veert niet de hoop den krijgsman te velde en te. gen zijnen v.jand aan? Is zij het niet, die hem moed' mbiaast, en veelal de overwinning fchenkt? Heeft men de nederlaag gekregen, is het niet de hoop van herftel, die hem nieuwe moed en kranen geeft; die hem tegen den vijand weèr aanvoert,°en de ee leden fchade herftelt? _ Is er nog hoop van herfrel > vraagt de Koopman, die in zijne Negotie veel fchade geleden heeft? de hoop luistert hem zagtjens in t oor: ja, fchep moed. De Koopman Welt zich dra door de meuwopgevatte hoop. is er nonhoop van herftel? vraagt de ftoute Zeeman, die ieder oogenblik verwagt, om door de bruizer.de' golven ^zwolgen en naar den diepen afgrond gezonden te wor-  < 213 > worden? — Eene flaauwe hoop doet hem nieuwen «noed grijpen, hij fpant alle kragten in, en wendt alle poogingen aan, en dit is het middel, dat hem red — dat hem 't dreigend gevaar doet te boven kormen. Koe veele gevallen zou ik niet kunnen opnaaien en hier nevens voegen, waar in ,de hoop op uitkomst, den mensch red. —— Indien ik dit met voorbeelden uit oude en laatere geichiedenisfen wilde ■ftaven, hoe veelen zoude ik hier kunnen nevens voegen. Dan, de vraag: Is er hoop van herltel ? veronderftelt een groot, een oogfchijnelijk gevaar. —— Dan, met opzigt op mij zeiven, en alle mijne Staden Landgenooten, met opzigt op ons ganfche Land", op Nederland — met opzigt op mijn lief en dierbaar Vaderland, vraag ik met al dien ernst, die het gewigt der zaake vordert: Is er nog hoop van herftel ■voor mijn hartelijk geliefd Vaderland — voor mijn Vaderland, tot zulk eene diepte en laagte vervallen, dat men fchier wanhoopende , op deszelfs herftel, zou moeten zeggen : het is verloren! — het is met ons Vaderland onherftelbaar verloren? Van alle kanten gedrukt, vraag ik: Is er nog hoop van her• 11 el? — Is er nog hoop, dat het Einantievvezen zal herfteld worden, dat de verwarringen in ons Vade'.lar.d eens een einde zullen nemen? Is er hoop, dat onze kwijnende negotie zal herfteld — dat onze verloren celonien zullen herwonnen, onze overige be-zittingen in de Oost en West, tegen onze roofzug. tige vijanden, genoegzaam zullen befcaermd worden? Is er hoop, dat we om dien vijand te beteugeleni haast eene gedugte vloot zullen in zee brengen ? » ls er hoop, dat wij veréénigd met Frankrijk onze Scheepvaart op zee genoegzaam zullen kunnen beveiligen? Is er heop, dat wij van den kant van de-ïranfchen zo veel hulp te water als te Land te wagter; C c 3 heb-  < 114 > iebben» I, er hoop dat wij dan te zamen verenigd den trotfchen Engelschman de heerfehappij over de Zee zullen knnnt»n hof,„;^„„ o t. ._ . , ... . . , — ""'"SLCU' " er noop dat wii de ^ingelanden onze beftrijders en derzelver trotsch zul¬ len Kunnen weerltand b.eden? - Is er hoop dat het Engelsen Ministerie tot de vrede zal genoodzaakt werden? Is de tegenpartij tegen den Koning en pitt magt.g en fterk genoeg, om iefa met grond te ondernemen? - IS er koop dat de Vrijneid eens alge. meen zal zegepraalen, de Mararchale R, gering, 'en dwingelandii haast een einde zullen nemen? - Is er hoop, dat, de vrede herfteld zijnde, onze koopvaart weèr zal bloeijen als in vorige dagen Is daar wel veel grond van hoop toe, als men in aanmerking neemt, dat de koophandel veel meer over geheel Eulopa verfpreid is; en ons land uitgemergeld, onze Kooplieden veelal van geld ontbloot zijn > Is er noop dat de Oranje • Partij nooit meer zal zegepralen _ dat de Koning van Pruisfen niet zal tragten het Huis van Oranje in zijne waardigheid te hertellen, ten koste van onze Vrijheid? Is er hoop dat de partijen in ons land eens zuilen bevredigd worden, alle verdeeldheden eens zullen ophouden, en wij, een ieder onzer onder onzen wijnftok en vijgeboom zullen leven , onze dagen in vrede en rust zullen doorbrengen , en het alom zal zijn, Heil en Broedeifchap ? — Zie daar eene menigte vragen! welke nog met duizend anderen zonden kunnen vermenigvuldigd worden. Dan mijn brief is reeds overvloedig lang geaoeg. Ik heb er niets bij te voegen, dan alleen Hei] *n Broederfchap, en dat ik ben Z 85. Eebruarij 1796. GERRIT de VRAGER. We)  < a?5 > Wel ge* rit Neef? Is er nog hoop, dat ik u eens wat nader zal leeren kennen , dan tot hier toe heeft kunnen plaats hebben ? Ik ben altijd gewoon te hoopen, want, dit weet ik, dat hoop lijdens troost is, als men de hoop opgeeft, is het uit. Zelfs verhaak ons Schipper bontekoe, dat hij, toen hij, rset eene warme broek, eene luchtreis deedt, niet met een Franfche luchtbol, maar op een eindjen van een gefprongen fchip, hei» evenwel de hoop niet heef: verlaten, maar dat deze weldaadige Hemeltelg een ftraal van licht in zijnen boezem fciioot, die hem bemoedigde, hoe zeer hij door den flag van 't ontbersttend kruid geheel buiten zieh zeiven was, en daarom heb ik er hoop op, dat ik u nader zal leeren ken-, nen. Vatje, oerrit Neef! Het fchijnt, dat de lukgodin, alias het Fortuin, tocht eene raare Dame meet wezen, alzoo het niet zelden gebeurt, dat zij die genen helpt, die hout, ja onbe-fchaamt, volhouden in hunne hoop ... Aviiaces fortuna juvat terwijl zij fukkels laat loopen, die geen courage genoeg hebben, om te blijven hoopen; zelfs fchoon er naar den uiterlijken fchijn , geen grond is, om iet te hoopen. Dit herinnert mij dien fchoenlappers jongen, die den hoei van het werken hadt, om dat hij altijd hoopte, dat hij nog in eene koets met zes paarden zou rijden, en wrat nut kon het hem dan doen, aat hij nu leerde fchoenlappen? Natuurlijk was van deze zijne enwilligheid het gevolg, dat zijn baas, die van dat rijfden in eene koets met zes paarden geen denkbeeld hadt, hem wegjoeg. En wat gebeurt' Jaaren daarna hotuif eene koets met een prachtig Equipage voor den winkel Uil, en een welgekleed Heer het portier uitflappende* vraagt  irfsagt na den baas; en Jaat zich door denzelven de maat van een paar Jaarzen nemen. Ondertnsfchcn vraagt hijden baas, die zeer nederig, met blooten hoofde, zijné zaak verrichtte, of hij niet een jongen op zijn winkel hadt gehad, dien hij hadt weggejaagd, omdat hij niet wilde werken, als hoopende, nog e'éns in eene koets met zes paarden te zullen rijden , Wanneer hij het 1'choenJappen niet nodig zou hebben. De baas dit zich herinnerd en toegeftemd hebbende , gaf hij zich te kennen , dat hij die jongen was, zijnde zijne hoop uitgekomen „• èn hij thans in ëenen ftaat, dat hij, werklijk, in eene koets met zes paarden rijden kon. Men ziet dus, dat men zijne jongens niet moet verzuipen, maar liever hoopen, dat zij nog eens in eene koets zullen rijden. Is er dan nog hoop? Zou er geen hoop zijn, gh« xit? Daar nu de heuglijke dag verfcheenen is, dat de Nationale Vergadering, waar van Neêrlands Volk alle heil verwacht, als of zij een hoorn des overvloeds zou wezen, is faamgekomen , en haare werkzaamheden heeftbegonnen, gelijk door elk en een ieder kan gelezen worden, in zoo veele onderfcheiden dagbladen, als door de Boekverkopers op de geloofwaardigheid van hunne Dagfchrijvers, worden uitgegeven, met fouten en at want is er wel hoop, dat deze dagbladen van fouten' vrij zullen wezen. Dus ziet gij geruit, wat men èp uwe vraag nog verder kon vraagen Is er nog hoop! ' — _ 1 Te L E T D E N , bij 1. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. Én alöm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezèlvl jWeeklijks a dén en een halve Huiver wordtiutgegiceven','  D E VRAAG-AL. ISK 288. Wat is bedelen! en wat is bedeelen ! I k bevond mij dezer dagen, in de weleer vorstlijke Hofplaats, nu den zetel der Nationale Conventie, het Palladium van Keerlands vrijheid, ik bedoele dat aanzienlijk vlek , tot de tegenwoordige Revolutie toe , ge. meenlijk 's Gravenhage, maar thans, om gewigtige redenen, welke elk ligt penetreert, die niet geheel hersfenloos is, de Haag eenvouwig genoemd, gelijk V Hertogenbosch thans, bij veelen, Brutus - Bosch heet. Ik zeg, ik bevond mij, dezer dagen, in den Hage. Men behoeft niet te vragen, om welke reden ? daar er zoo veel, het geen nooit, in eenige eeuw, in ons land vertoond is, in dezen tijd, aldaar is voorgevallen. Verrnoeid van aanfehouwen , kwam ik, door het Voorhout, en over'den Vijverberg, en werd, door verfcheiden Bedelaars, aangefproken , om hun mijne milddaadigheid te bewijzen. - Deze lieden, en hun ellendig armoedig voorkomen, bijna naakt, in de felle koude, die wij toen hadden , verwekten, in mijn menschlievend hart, verfchillende, meestal fombere denkbeelden, welke een vrij evenredig tegenwigt maakten, tegen zoo veele vreugde en vrolijkheid, als waar van ik getuigen was geweest.' - Evenwel, oordeelende, dat het niet té pas kwam, daar alles juicht, en van de Nationale Conven- VI. pTii, Dd üs  < =18 > lie alles goeds verwacht, is het zoo niet? forabere denkbeelden plaats te laten behouden , ofme( dezelve vervuld , een vertoog van de Vraag - al te gaan fchrijven , dreef ik ,zoo fpoedig mogelijk, die denkbeelden net hoofd uit, en befloot integendeel, in mijnen gewonen ftijl, luchtig en los, eenige vragen te doen: Wat toch bedelen en wat bedeelen is ? Bedelen en Bededen, zijn twee woorden, die zeer weinig in fpelling verlcheelen, terwijl zij echter even ais iemand, die bedelt, of die bedeelt, onbegrijplijk veel verlcheelen. Iemand bedelt, om bedeeld te worden, terwijl men hem bedeelt, op dat hij niet bedde. Zo veel hangt er van ééne enkele letter af. Hoe is niet de man , die bedelt een voorwerp van medelijden en ontfermirg ! En integendeel, hoe groot is de man, die bedeelt, dikwijls in zijne eigen, en zeker in eens anders oogen, zoodat hij, bij dezen, niet zelden, een voorwerp vsln nijd en afgunst verftrekt. En dit verfchil blijft altijd het zelfde, hoe zeer ook dë foorten van menfchen , die bedelen, en die bedeelen, onderfcheiden mogen wezen. Want, Lezer! het zou ver van den weg zijn, indien gij meendet, dat alle bedelen, en bedelaars van eenen rang en klasfe waren , neen! even min als alle bedeelen, en bedeelaars, van dezelfde foort en natuur zijn. Wat is dan bedelen, en wat is een bedelaarAlleen dat mededogend voorwerp, het geen U daar om een aalmoes op 's Heeren ftraten aanfpreekt ? het ligchaam, tér naauwer nood, met lompen en vodden bedekt, en zwart van honger en kommer? Zulken noemt men, zekerlijk, in den eigenlijken zin, bedelaars, en zegt, dat zij bedden, wanneer zij, gelijk zij zich uitdrukken, de goede lieden aanfpreken. Zulke Bedelaars, zulk bedelen, bedoelde der Jooden Wetgever, toen hij in zijne weuen geboodt, dat er in Israël geen bedelaai zou zijn,  < ai9 > zijn, en in de daad, zij kunnen gemist Worden; want, indien men waarlijk armen, die door jaaren en ouderdom of door eenige kwaal of ongefteldheid buiten ftaat zT.om 4 werken, bedeelt, of onderhoudt, en zulke knapen , die rap op hunne fchinkels zijn en armen aan 't Hif hebben , aan het werk zet, dan kan ik met uitcijferen, dat er nog bedelaars zouden behoeven t ewe,en, of in eene Maafc ,appi, geduld te worden. Trouwens, naar men verhaak, heeft er, ten allen tijde, onder die Straatbede aars, veel van St, Anne ondergeven; eia s m u s weet ons reeds,. in. zijne Codoqma ofgemeenzameiamenfpraken, te bochten, welke kunstjens deze lieden, in zijnen, tijd, gebruikten, om een ellendi* voorkomen te vertonen, ten einde de barmhartigheid op te wekken, en gaande te maken a, menDverhaak ons , dat het bedelen een vrij voordelig ambacht voor velen is, gelijk zich, onlangs, zeker bedelaar ergens beklaagde, een' hechten dag gehad te hebben, dewi3i hij geen daalder hadt kunnen oplopen. Zoo zegt ons de gefchiedenis, hoe te AnUierdam het volgende gebeurd zou wezen. • Zeker jong Heer, de Keizers- of Heeregragt langs wandelende, zag, in een aanzienlijk huis, eene jonge Juffrouw in de zijkamer zitten, die zijn oog en vervolgends zijn hart tot zich trok, alzoo zij er. zeer wel uitzag. Welke moeite hij echter deedt, het was hem „iet mogeliik, te weten-te komen, wie of hoedanige deze Juffrouw en hare omftandigheden waren. Alleen Wist men hem in de buurt te melden, dat de vader van deze Juffrouw met deze zijne doener, ftil en afgezonderd, maar zeer fatzoenlijk leefde , zoo men meende, van zijne renten, alzoo men niet wist, dat hij eenige affaires aan de hand hadt, of de beurs bezocht. Onze minnaar, die, in deze onzekerheid, door geduuL het huis voorhij te gaan, en de Juffrouw te groe-, & D d 2 ten,  ♦C 220 D« ten, die hem, door haare wijze van wedergroeten, fcheen te kennen te geven, dat hij ook aan haar niet onverfchillig was, zijn vuur meer en meer aanlioökte, nam, ten laatften , het befluit, de ttoute fchoenen aan te trekken, en zijne opwachting bij de Juffer, en haaren Va ier te maken. De eerfte ontving hem vriendelijk genoeg, om zijne hoop aan te vuuren, maar de Vader zeide hem, met een ernstig gelaad, dat hij beter zon doen, van aan zijre dochter niet te denken, dewijl hij een jong Heer van aanzienlijke raaagfchap was, dat er bij hem een geheim plaats hadt, het welk hem hekend zijnde, hem zeker ééns voor al zou aïYchrikkèn, en dat hij zijne dochter niet wilde blootftellen, van door haren minnaar verlaten te worden. Het meisjen was, evenwel, zoo bekoorlijk, en de geheele inrichting1 en voorkomen van het huis en huishouding ftondt den vrijer zoo wel aan, dat hij meende te motten volhouden, en derhal ven aan deii ouden Heer te kennen gaf, dat, welk ook het noodlottig geheim wezen mogt, hij zijne dochter nooit noch immer zou verlaten. Toen de oude man zag, dat het niet hooger of laager kon, gaf hij hem toeftemming tot het huwelijk met zijne dochter, maar, onder ééne voorwaarde, en daar in beltondt het gewigtig geheim, nadat hij hem eenen eed hadt afgenomen, dat hij, indien deze voorwaarde hem niet voldeedt, echter, aan niemand iet hier van zou openbaren. Deze voorwaarde was , dat hij moest belooven het zelfde metier of kostwinning te zul'en oefenen, dat mij, zeide de oude Heer, tot hier toe, zoo rijklijk en fatzocnlijk heeft doen leven; eerst met mijn vrouwtjen, en voords met deze mijne dochter, die yij nu ten hüwlijk begeert. Dit bevreemde den jongman', geern -gaf hij tot eene voorwaarde zijne toeftemming , die in fchijn zoo billijk als voordeelig was. Maar nu  nu openbaarde de oude zijn beroep en kostwinning, brengende den jongen Heer, in een vertrekjen, achter zijn huis, welk vertrekjen de armoede en het gebrek in naturct verbeeldde, en in een fteegjen uitkwam , hier trok de oude zijn bedelaarspak aan, en zeide, dat dit zijne kostwinning was, en dat de jongman befluiten moest, hem daar in op te volgen, of zijne Dochter te laten. Wat is nu bedelen? Onder de bedelaars zijn zelfs vermaarde namen in de gefchiedenisfen. Trouwens, zoo berucht c roe sus, de Koning van Lydië, is door zijne onmeetbare rijkdommen en fchatten, zoo bekend is irus, door zijne armoede; en wat meer is, verhaalt men niet van homerus, den Prins der Dichteren , dat hij, als Liedjenszanger, met zijne gedichten, den kost won in de Griekfche fteden van Afië ? En hoe veel verfcheelt dit van bedelen ? Nu dit is meer het lot van groote geesten , dat zij zoo arm waren als bedelaars, om nu niet van groote geesten van vorige tijden, van milton en anderen, te fpreken, daar lees ik van daag , van den Abt r a y n a l , Schrijver van de hijlorie van het Stadhouder/ehap, en der wijsgeerige Hijlorie van de bezittingen der Europeanen in de beide Indièn, die, dezer dagen, in den ouderdom van 84 jaren, te JPatfy, overleden is, deze bijzonderheid: Hij was in een huis geweest, daar men, uit manier , de vermaarde lieden ontvangt, en alwaar men misfchien nog gelooft, de vernuften te kunnen befchermen : toen hij heen wilde gaan, ftelde de ftatieufe Huisheer hem voor, om de paarden voor het rijtuig te fpannen, om hem t' huis te brengen: de Wijsgeer ■weigerde dit aanbod, en gaf, voor reden, zijne bekrompenheid , die hem buiten ftaat ftelde, den Koetzier te betaalen, zelfs verzekert men, dat hij zoo ver kwam, van te bekennen, dat zijne geheele bezitting, D d 3 voos  voor tegenwoordig, maar in e'én Asfignaat van 50 Livres beftondt. Men fprak dus van geen paard of rijtuig meer, en de oude raynal keert alleen, des nachts , heen, zoekt ziine woning, komt eindelijk te huis, maar zijn gelaad toort fmarten aan, en eene foort van verbijstering. Men vraagt hem, wat hem deert, hij weigert, Aand^as■ig, zijn wedervaren te zeggen, en raakt weidra bedlegerig Het uitvoerend Beiiuur, van zijnen rood en ziekte, onderricht, gelast den Minister der binnenlandfche zaken, om den Schrijver der Wijsgeerige Iliftorie allen bij/land te verleenen. Raynal weet het, is er over aangedaan , maar zegt tevens , dat die ijver van weinig nut zal zijn, en in de daad, daags daar aan was hij niet meer. Doch, bepaalt zich de naam van bedelen wel alleen tot eigenlijk gezegde bedelaars, en armen? Zeker fchrijver wil, dat de Eedels op de Akademiën hunnen naam van bedelen hebben , omdat zij geern een fooitjen zien; maar liaan zij daar in dan niet gelijk mei alle bedienden , die aan de huisdeur met opene handen post vatten , opdat de gastvrienden hunner heeren of vrouwen aan hun, het geen zij genoten hebben , rijklijk betalen ? Insgelijks, alle die lieden, die Op nieuwjaar en kermis^ bij de huizen rondgaan, om gelukzalig nieuwjaar ot plaizifrige kermis te wenfehen , en dus de liedcr ëtne meer o! min milde gilt aftroggelen, en een drinkpenning verw achten , bij voorbeeld , gerechtsdieraars , kiappcilieden , toorenwachters, en zoo veel anderen, dat een eerlijk burger fchrikt, tegen dat Kieuwjaar en Kermis in het land komt. Zou men deze ook gep rivilegieerde bedelaars mogen noemen, gelijk ik wel eens heb hooien fpreken van gegalonneerde bedelaars , .daar men dan de Officieren mede beduidde , omdat die Heeren te. geringe inkomtten hadden, om benoorljk hunnen Staat te kunnen voeren; maar, zou men', in dien zin, dan ook niet van gebefte bedelaars kunnen fpreken, want, waarlijk, de iradtementen der Geestelijken jzijn niet ruimfchoots bedeelt, bijzonder ten platten Lande. En hoe of het dan eens gaan zal, wanneer het befluit vastgenomen wordt, dat de gemeenten zelve hunne Geestlijken zul!en moeten onderhouden? Men zou daar, misfchien, iet van kunnen vernemen in het gewezen Staats Vlaanderen,, dat nu aan onze broeders de I'ranfchen behoort. Maar wie heeft thans tijd, om aan  aan de Geestlijken aldaar te denken, die, evenwel, nu vast zonder bezolding zitten? De reden , waarom veele groote mannen , gelijk wij boven zagen, zoo arm geleefd hebben en gettorverj zijn, was^veelal, omdat zij zich lchaamden, nog meer, omdat zij te edel waren van ziel, om te bedeten bij de lieden, die wat te bedeelen hadden. En is dit evenwel niet vrij natuurlijk in den mensch, die bedeelt, dat hij er om gebedeld, ik wil zeggen, verzocht, ja dikwijls gevlijd wil wezen, en die dit niet kan, mag vrij bedelen, al was hij homerus zelve. Maar, zijn er geene lieden genoeg, die zich niet fchaamen te bedelen, al lopen zij juist niet van huis tot huis, om een aalmoes ? Zulken , die om ambten bedeten, en dat meer is, fchoon zij dikwijls reeds met écu of meer ambten bedeeld zijn : ol" zijn daar, in onzen gezegenden tijd, geen voorbeelden van? En hoe zou men dat noemen j wanneer led-.-n eener Vergadering, die wat te bedeelen heeft, hunne mede.eden daarom verzoeken, vleijen, hunne advijzen volgen zouden , alies, om Hechts bedeeld te worden met een ambtjen ? Hoe kom ik aan een ambtjen ? heb ik voor eenigen tijd gevraagd, en wat deeden de Candidaten te Rome niét, om een ambt te bekomen, en daar toe d» ftemmen des volks te verkrijgen ? Zij bogen zich voor den geringften ftemgerechtigden burger tot de aarde toe neder, vatten hem bij de hand, vraagden naar zijne gezondheid enz.; alles, om zijne ftem te verwerven, tot het ambt, dat zij in het oog hadden. Doen niet groote Heeren hetzellde in Engeland, als er nieuwe Parlementsleden moeten verkozen worden ?' En wie weet, wat er nog wel ééns zal gebeuren, om bij ons lid van de Nationale Conventie te worden, en opgefchikt te zijn met de zwart flaweele fjerp, en gouden geborduurde letteren: Representant"! Ik heb een brief ontvangen , getekend : Eenige Stemgerechtigde Burgers van het Diftria No. 51 ; van dezen brief kan ik, over het geheel, geen gebruik maken, omdat hij te Staatkundig is, en Staatkunde was nooit de zaak van den vraag-al. Evenwel, kan ik mij niet onthouden, van eenige vragen, die in denzelven gedaan worden, betreklijk mijn onderwerp, daar uit over te nemen , en er dit Nommer mede te belluiten. Dus vragen deze burgers: „ Mo-  < 224 5* „ Mogen de Leden eener Vergadering elkander om feen ambt bedelen? of elkander zoo maar met ambten bedeelen ? " x ls er ook onderfciheid tusfehen een request en een bëdelfchrift? " ?.' üa.a.r' on1arlgs> de wet tegen de bedelarijen nog geampliè'erd of gealtereerd is, moest die dan ook niet m aanmerking komen ? " >, Of, is er onderfcheid tusfehen hem, die, uit armoede en gebrek, om een aalmoes vraagt, of tusfehen hem, die van een Onduitsch woord gebruik maakt, en een Request prefenteert, om een rijk of veel gewin gevend Ambt of Commisfie?" ,, Of, is er onderfcheid in de uitdeling of toepasfing der flrafbepalende wetten? Beftaat dit onderfcheid daar in, de groote verzoeken te hooren, en de kleinen te ftralTen ? " n 's dit dan de gelukkige gelijkheid?" Zou het niet veilig en goed zijn, Ambten en Commisfiën aan geene bedelaars te geven, en geen acht ■ie ilaan op hoogdravende, maar dikwijls niet gemeende fmeekfehriften ? " „ Zou de man van verdienden niet dikwijls in den hoek zitten? daar kunnen opgezocht, voor den laagen en vcrachtlijken vleijer voorgetrokken en beloond, en alzoo den Vaderlande het meeste voordeel aangebracht, en de beste opbouw uit deszelfs diep verval het meest kunnen verzekerd worden? " Te L E T D E N, bij I' H E R D . ï . N G It Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E. En aló'm bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve Weeklijks a e'e'n en een halve fiuiyer wordt uitgegeeven.  VRAAG-AL* N°. 289. Waar wil dat heen' Het ftaat mij voor, dat ik aan iemand aan komende hollen, deze vraag hoorde doen. - Dan de hollende gal, zonder zich te bedenken , fluks ten antwoord: dat moet gij de paarden vragen.» - Ik merkte wel dra, dat de man groot gelijk had; want ik zag kort daar ra, dat de paerden hem tegen eenen muur öpt den , de wagen in 099- fpaanders , en h>| aan «.enen anderen kant in een gragt vloog, waar h,j zeker met zijnen wil niet neer kwam, of zijn koers daar heen gerigt had. - Hoe dikwijls hoort men deze vraag "niet doen - niet doen bij herhaaling? - Waar wil 'dat heen, met dien man, dagelijks in herbergen, geen wijze op zijne zaken hellen, fpeelen, zuipen, veel verteren, en niets winnen - waar wil dat heen!-— Hoe is het mogelijk, zegt men, hoe is het mogelijk, dat veele menfchen het goedmaken , en kunnen uit. houden , daar de tijden zo boos zijn , alles even duur, en er geen duit bijna te winnen is _ Hoe is 't mogelijk , dat zij het goed kunnen maken, met zo een ralrijk huisgezin ? Waar wil dat heen met zulke tuenkhen? IV, DB Et. *' e  < 126 > ïk zou het niet verdragen , neen dat zon fk niet, aei Dodtor Krakekebeen. — Ik zou niet verdragen, dat mijne vrouw mij hoorns opzette. — Dat zou ze niet moeten beginnen, of zo als men doorgaans voor een fpreekwoord zegt, de mans muts op moeten hebben. Dat verdroeg ik van geene vrouw in de wereld!!! Is 'r mogelijk, ichreeuwt al de wereld als uit éénen mond , dat iemand zo wauwelen kan? — Boven zijn deur hangt immers het Uithang-bord van 't verward huishouden. — Waar wil dat heen ? — Helaas hoe droevig is t, met fommjge Menfchen gefield? doch het is al geen kwaadfpreken, dat voor kwaadfpreken gehouden werdt. — Ik wenschte wel, zei de vrouw van jrn.EiER.TjE, dat de menfehen wat minder waarheid fpraken, en ze had haren man hoorens opgezet, met takken van eene el lang — en van deze klugtjens had elk den mond vol. Het is waar-- lijk te beklagen, dat men niet eers een khigtjen zotr mogen uitregten, of ieder moet daar over wauwelen, ó Wat is de wereld boos! fchreeuwde zij, en zij ging voort met het planten van hoorens bij dage eff bij nagte. — Dat hiet ik je ijveren met een onbezweken moed. — Dan waar wil dat eindelijk heen met zulk (lag van vrouwtjens ? Appropo van Huishouden gefpreken, van verwarring , én zulk foort van zaaken al meer. — Het gantfche huishouden van vrouw Europa fchijnt mij magtig in de war, de boel zit zoodanig op zij, is zoo verward, dat ik al dikwijls bij me zeiven denk: Waarwil dat eindelijk nog heen' — Het is al van doodflaan, den hals breken, verwoesten en verderven, waar' men van babbelt, al even eens, of het leven van een mensch maar een bagatel was. — ik wenschte maar niets meer, dan dat die groote baazen, die zoo veel geld in den oorlog veripillen, tn zulk vermaak fchep- pen  < ia? > pen om hunne eigen grootheid ftaande te houden, te* kosten van 't zweet en bloed hunner onderdanen, dit menfchen tochten, eens proefondervindelijk mogten ontwaar worden, hoe lekker het fmaakt, vermoord te worden !!! Waar wü het nog heen ? Een zuinig beuuur is waarlijk in deze dagen , waar men wegens3 ongehoorde duurte, zoo onbedenkelijk veel nodig heeft, een punt van zeer veel aanbelang. Wie zou tüet zuinig worden, daar men zoo oneindig veele, en groote belastingen moet opbrengen? Het is natuurlijke wijsheid, niet te ioopen, als men geene beenen meer heeft. Die niets heeft om te eten of te drinken, zal zich niet overbrasfen. — Dat we geld moeten geven, dat er svat veel zwajen moet, begrijpt elk: door *t voorig b:-;tuur zijn de fchatkisten uitgeput, en wij zijn juist nu in zulks onhandigheden, dat er viermaal zo veel noodig is, dag op andere tijden. — Honderd Mitlioen guldens i» een pil, die niet dan met veel moeite door liet keelp-at wil. — Onze Franfche Broeders, in on.'.en dienst, kosten ook een duifjen - dat zou men zeggen - en 't equiperen van eene Vloot, deze drie gointen van bezwaar wegen nog zoo al iets!!! Wat zegt ge, Neefi je most men 't niet wat zuinigjens aan gaan leggen, of het komt er maar niet, mijn groote maat? want veele burgers zijn reeds uitgemergeld -- er is niets of weinig te winnen, veel is men belast geweest met de inquartiering. Al rasch is het a!sj met WJUuds fchatkisten, alles raakt op, en waar men komt, overal zijn 't ledige plaatfen en bearzen. - Bsloften van minder lasten zijn ijdele belaften en verkeerd uitgekomen - zs zijn meer, ja, van tijd tot tijd, al drukkender geworden, en nog is het einde tóet'l — moet man niet billijk vragen: Waar salïdat ,iudelijk html Hoe zal het uitkomen? £ e a Moe-  Moeten wij het, vrnrg ik daar firaks, niet wat (tumigjes aan gaan legg n' Ik voeg er nu nog bij, motet nj. t in alle opzigten, en oviral, ds zuinigheid betmgt wor :en ? - Ja, Neef en! als dat niet betragt wordt, waarlijk het zal er nooit komen. — Welke opofferingen hebben wij Nederlanders niet al zir.ts den jaare tagtig moeten doen. Een verderfelijke oorlog met de Engelfchen heeft duizenden geruiti'eerd, en onmetelijke fchatten verflonden. — de onlusten met Jofephus, de binnelandfche beroerten, de omwente' lïng in zeven en tagtig , de plundering door de PruisJen en den aanhang van Oranje, welke het te doen was om de bloem onzer Natie te vernielen, de wreede vervolgingen , waar door ons Land, van zo veele braave ingezetenen, ontzet wierd; eindelijk de oorlog met de Franfchen, waar aan alles is opgeofferd, om 'e maar uit ons Gemeenebest te weeren. — Om zijne oogmerken te bereiken, wierd het Land verwoest, de arme ingezetenen op de jammerlijkfte wijze geplaagd, en bnheriielbaar' bedorven, duizenden flacluoffers werden aan onze algemeene landplager dagelijks opgeofferd, die eindelijk het loon zijner inoode werken ontvangende, zijn eigen Vaderland, als balling heeft moeten verlaten, en met zien heeft gegevoerd , zo veel hij mede kon voeren, maar tevens Ook de zechttn van zijne eigen Landgenooten. — Ik noem ileg.s de gruwelen , omdat zij e:ke Nederlander getroffen en er zoo veelen den mond van vol hebben, en dus genoeg bekend zijn. Ik vraag dan hier op al weer, vaar wil d,.t heen? Ondertusfchen hebben wij om ons eigen verderf te helpen uit verken, onnoemelijke fchat en moeien opbrengen. — De vijf- en twintigfte, de ffijftigfté pennirgen, waren niets, om de geleden fc adé té vergoeden', en de kosten, die men rmakte., [ te betalen, — Alle onze oorlogsammunitie haa me» ver-  .erfoild, d» mijnen waren uitgeleegd, 6e Steden v led, de Landerijen bedorven, en de arme mg* Te Ie, werden nog var, den baldadige,, Soldaat gepumderd.en van alles beroofd wat - van >t vermelends oorlog nog was overgebleven. Van ;ulke ongelukkige iL4r* vorderde men nog Icttatungen op c uittogen, teïwijl niets baten Kan, om de onStëiijki Kosten goed te doen. - Klagen op «lag*, SSL, de banJ, boezems, en elk vroeg : ff~ ^a; eindelijk heen! ' Zou men riet ernstig worden bij het te rug der, ken der voorige dagen? - Dan, wie moet met ernstg Wijven* in overwegirg nemende, wat er thans m de, zen tijd nog gevorderd wordt, en moet gevorderd worden, fchoon'ieder bijkans alles heelt opgeofferd, wat hii in de wereld bezit. —— Het tegenwoordig Beimnr heeft moeten vorderen on. Koud en zilver -al ons goud en z.Wer, of als men Iok wat wilde overhouden, moest men zijn eigen goedjen met zijn eigen geld, met gerede penningen inkooJ" vijwilhge Ne.otiaties - de Gearceerde BeLing van zes Percento zijner bezittingen. - n Zeeand zonder .... denkelijk als een gefchenk aan 't Land Jlmerk , en dus weg - daar ontva* men papter oor gexeede penningen, noch btnneiandlche, noch lu tenfandfche verfchuidi.de en vervallen intresten worden betaald , of die van * gemeene Lam, met de eene hand ontvangende, moet men ze met de d re ,, te rug geven. - Waar moet de man van leven welke xe rue e> , . ;,, ii£ vraag al weer.: buiten dat niets anders beat? » & Waar moet dat eindelijk heen* Moest niet alles op het allernaauwst bezuinigd worden ; want moet het tegenwoordig Beftuur rog ongeZ veel 'meer dan het vorige vorderen,. »* aanmerivan'tgeeu.kmet een woord opgenoemd E e 3 ■  < 130 > hebbe. We zijn als nog daarenboven in eenen verderfelijken in eenen allerkostbaarfien Oorlog ingewikkeld , die nog wie weet hoe langen tijd duurea Jian. Is 't dierhalven niet allernoodzakelijkst, alle dingen met overleg , en ep de zuinigft» wijze aanteleggen. Zulks vordert onze toef.and op het allerernstigfte , onze toeflant vordert zulks, of wij gaan verloren. Wat zal men dan zeggen? alweer vragen: Waar moet het eindelijk met om, en ons Land heen f Dan worden nu alle dingen op het naauwlte bezuinigd? — Gecommitteerde Raden en Raad van Staate, Rekenkamer , Admiraliteis-Colleges zijn atgeichaft. — De Stadhouder, die met een zoet ftnivertje van 'tLani ging ilrijken , die is naar de maan, (neen dan was er geen vrees dat Hij ooit zou weêr komen,) maar «aar Engeland. - Dat ruimt op. _ Dan wordt nu alles zo bezuinigd, dat het gemeene Land bij deze affchaffing ongsmeen veel winst doet — of? . . . Neen Neefje ik ben niet ervaren genoeg om dit zoo alles tiaauwkeurig te kunnen nagaan om te kunnen beflisfén, wat hier omtrent gefchieden kon of moest. — Schuif de gordijnen maar toe , zei de Poolfche Mandemaker, en hij lag reeds onder de voet in de goot. Heb ik nu niet een magtig grooten brief gefchreven, veel grooter en uitgebreider, dan ik gewoon ben Het is alleen maar, omdat ik U zo gaarn tot Vriend wil houden en geene reden geven van klagen, zo alt gij reden had te doen over mijnen laatften. Zo leg ik snij beftendig altijd toe, om de rust te bewaren, en de Eendragt te bevorderen: Concordia enirh re* parvee crefcunt , & difcordia &c. Ik ben Heil en Broederfchap • ERR.IT dx VRAGER. Wel,  < 131 > Wel, «brmt Oom ot Neef! hee ra beftaan wij elkaêr? Ik had gehoopt, U nader te leeren kennen * maar dat wil nog niet lukken; waar mtet dat heent Gij roemt wel van uwe magtig groote Brieven, maar gij hebt er weinig rooi op Broertjen! Uwe eigen oogen kunnen u overtuigen. Daar moet meer wezen , Vriend, zoo het gevuld zal raken, of er komt te kort, en de vraag-al kan zijnen Lezers geen papier voor hun geld leveren, hij kan geen adfignaten noch mandaten, of andere aten maken, ten minften ze niet in credit brengen, de menfchen willen wat wezenlijks hebben, letters , waarheid , en wijsheid , voor hun geld. Nu , die dingen zijn goedkoop, niet waar, voor anderhalve» of twee huivers een heel blad vol letters, en waarheid , en wijsheid, ei! ei! waar wil dat heen ? Zoo kom ik op uwe vraag , die ik voor dezen ook eens gedaan heb, maar die, in de daad, wel herhaald mag worden. Op die vraag zal ik U dienen, met het voorbeeld, van zekere oude kennis, die ik heb. Deze Vriend hadt een zoet burgerlijk inkomen, hij kon op ƒ 4000 guldén of daaromtrent jaarlijks rekenen, en zoo lang hij burgerlijk leefde, ging het hem wei, en hij kon jaarlijks een ftuivertjen opleggen voor den ouden dag; maar hij begon na zijne buuren te zien, die voerden grooter ilatie, die leefden prachtiger, en hij was evenwel een man, die in goeden doen zat, deze kleine afgunst heeft hem misleid, hij heeft ook, zint eenige jaaren meer pracht beginnen te vertooneti, en grooter vertoning in de wereld te maken; dit is van jaar tot jaar toegenomen, zoodat hij de laatfte jaaren met geen ƒ 11,000 toe kan; dit heeft nu wel eenigen tijd ftaud gehouden , deels door het geen hij voor dezen hadt befpaard, deels, door dien hij crediet hadt,'en dus negotiauen kon entameeren, maar nu is er nog een kostbaar proces bij gekomen, dat, in ftaat zo*  •C > f kou zijn, om een wel gezeten man , al leefde hij izuinig , te ruineeren. NU vraag ik: wa r moet dot tieenY En begrijp eens, g er. rit Oom of Neef! Wie' iou nu niet denken , dat de man tot zi ne vperiga fpaarzame levenswijze zou weder keeren, o.n dus zijtje teering naar zijne neering te zetten V Doch , het 'lijkt er niet na. Het is waar, hij keelt een oud1 koetzier, die hem vee] koste , en dien hij met zijii wi f en kinderen de kost moest geven weggejaagd, doch, daartegen, verfchn'den niéuwe boden en bedienden aangelegd, die zijn boedel quafi zullen redden, maar hem niét min kosten , dan te vóoren dé koetzier met zijn huishouden, behalven nog veele nieuwe vrienden, daar de goede man alles voor over heeft; ja, in plaats van te peinzen op middelen van bezuiniging , roept hij en zijne vrouw om ftrijd ^ 12,000 gulden kost ons huishouden , en die móeten er maar zijn, daar inoetèn middelen tóe gezocht en gevonden worden l Daar is niet anders op! Dus wil de man verder fpringen , dan zijn ftok lang' is. Zeg eens, s e i a it Neeft 'waar wil dit heen? Te L E T D E 27, H/ l. H X RDINGIfj Tt AMSTERDAM, tij J. W E E G E, Èti alSm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve [Weeilijks a een eneea halve fhuver wordt uitgcgeevéü.  D E VRAAG-AL. N°. 2GO. ls 't na overal Broederfchap? BURGER. VRAAG-AM Niets was ftetier', niets vuuriger te wenfchen, dan dat de geest van eensgezindheid en broederfchap iri ons Vaderland alöm heerschte. Bij de omwenteling wa* 't niet anders dan Heil en Broederfchap. Men reikt» eikanderen gul de hand van vrièndfchap, de hand van Broederfchap, toe, alle prtijfchappen fcheenen op eenmaal bij ons weggenomen. Hoe gelukkig, hoe wenEëlijk ware het voor ons tand, voor de iameneSvoor de goede zaak, hoe heilzaam voor Nederiand! dan üoegen wij allen de handen m een, en zou. den gezamenlijk arbeiden aan de heriiellmg van d verballen zaken. De broederfchap, de eensgezindheid, ls het eenig middel toch, om Nederland, zoo diep ver. vallen, te herftellen, en uit deszeJFs laagte °p te beuren Het was de Broederfchap, de eensgezmdncid, welke'ons van kleine be'ginlèlen tot het toppunf yan grootte heeft gebracht, zoo dat wij de verwondering van de geheele wereld wierden, en ontzag verwekten bij de volken. Het was' de Broederfchap en de èensgezind'heid, die ons de vermogens gaf om de iaaflche ketens, welke het Spaansch geweld ons op  *t 234 > ieh hals geladen had , aftefchndden. Wij zaten nog In de banden, onder het geweld van Tiramnj, onief den or.riraaglijken last van dwinglandij , indien onze Vaders niet de handen hadden in één gefiaigen, eikanderen geene trouw en Broederfchap gezworen, en' niet onbezweken heldenmoed en onwankelbare ïtandvastigheid, den algemeenen vijand, den Nedtrlardfcnen Dwingeland, Koning philii's, het noofd g-boden ,den irotfchen Spanjaard uit Nederland hadden gejaagd, en na eenen krijg van tagtig jaaren, zich zeiven, en* ons, hunne Naneven, de Viijheid hadden befchikt. Ziet Zulke vruchten doet ons de Broederfchap, doet ons' de eensgezindheid fmaaken. Onze Vaders hebben aart de ge'teele wefeld een voorbeeld gegeven,- en overtuigend doen zien, dat eendragt de lierkte is van eenen Staat, de vastigheid van een Gemeenebcstóp wetke hetzelve onwankelbaar gevestigd is en blijft;' ferwril de tweedragt en partijzucht de ftérkiiè Siaaien en Gemeenebesten doet waggelen, en eindelijk geueel doet initorten en te niet gaan, \\aar van o s de oudheid de fpreekendite-voorbeelden kan opleveren, van' Staaten en Gemeenebesten, die door partijzucht zijn te gronde gedaan. De Republiek van Rome had haar vermogen nergens' aar te danken, dan alleen aan de Eendragt, aan de waare Broederfchap. — Toen men binnen Rome eenen eenigen geest zag heerfchen, de ge voor de gamfehe wereld. Toen fchreef zij de wetten voor* San gaatsefi Europa» en binten dezen kring bleef haar' giK  < 235 > «zag, tere heerfehappij piet bepaald, o neen, z>5 breidde die buiten Europa ook jn andere werelddeelen uit, zij cvas ook gedagt i« Aha, tot daar toe breidde zij haar gezag ook uit, en fchrepi n> dat wereldd el aan onderla leiden vallen de wetten voor , en deed hen bukken onder de magt harer wapenen Zn bragt in dat werelddeel geheele volken ten onder , Zij was onoverwinnelijk, en geen volk, ot het üdderde op de aan allen der Romeinfche Keurbenden. Zo waren de Romeinen geheld. toen de Eendragt en Broederfchap onder hen nog ongehoord bewaard bleef, zo gedugt was dat Volk over den gantlchen aardbodem, terwijl hunne Republiek bloeide, en lonooa. meest altijd in oorlog , was het Romeiniche Volk nogthans een zeer gelukkig volk, dat nooit vreesde, van andere Volken overheerscht te zullen worden Don geheel anders was hei /net dit Volk gelegen, toen de ' Parüjfchappen begonden de overhand te krijgen , toen w'ierd al ras deszells magt verdeeld. E» onthouden geweldige Burger - Oorlogen, ^verzoenbar* Partytchappen , welke niet tot elkandcren te brengen waren. Het algemeen belang verloor men uit het oog, en maakte plaats voor eigenbelang. Men offerde de" grootheid van de Republiek op aan zijn eigen grootticid, alles werdt eigenbelang, verdeeldheid er» partijzucht, - Ten tijden van o, a e s a * jé.n r o m p i j u s brak alles los. Men voerde talloze heirbenden tegen'malkanieren aan, ruW leverde gedugte veldQaagen. Burgers werden tegen Burgers aangevoerd; en ten zij men ca es ah het leven had benomen, de -Republiek van Rome had toen met den oorlog tusfehen, caesar en pcmpejos reeds een einde genomen : doch met cm s ars dood begon de Vrijheid wedereen weinig op te luisteren , en het Gemeenebest Mepte als weder op nieuw adem. Dan de partij* jf 2 fch*p-  < ?3$ > irhappen namen geen einde; integendeel,'dezelve begonden wel dra op nieuw uittebersten en heviger te worden, dan te vooren. Men vervolgde en woedle tegens malkanderen met verdubbelden ijver. Zij, die het 't best met het Vaderland voorhadden , meestén cis ballingen omzwerven, wilden zij niet de grootlle martelingen ondergaan., en dat heeft zoo lang geduurd, tot Romen's Gemeenebest eindelijk geheel te'niet geraakt, en dat wel eer zoo gedugte volk onder het juk van Slavernij en dwinglandij de halzen heeft moeten bukken. Wat was het anders dan de geest van partijzucht , die het Gemeenebest van Athenen gedoopt, wat anders dat de Republiek van Sparte heeft te gronde geholpen , dan de Partijfchappen , die in derzëlver midden woedden, en van tijd tot tijd zoo geweldig vermenigvuldigden en toenamen, tot zij den gantfchen Staat verdeelden, en ten onderhen boven keerden? Het Griekse1! Gemeenebest was onoverwinnelijk, zo 'lang de eensgezindheid, zoo lang de broederfchap, aller harten vervulde. Maar hoe lafhartig,, hoe flaafsch werdt dat wel eer zoo dapper volk, toen de band van eendracht en Broederfchap verbroken wierd. Wat verhaastede den ondergang het meest van het Gemeenebest der Jooden? wat anders, dan de geweldige verdeeldheden order het Volk? — Men hoorde niet., dan van géftadige oproeren, van geweld, van moord en plundering. — Toen Jerufaiein door de Romeinen belegerd, en van de jooden met eene onverzettelijke hardnekkigheid verdedigd wierd , toen gefchiedde zulks geenszins met die broederlijke eensgezindheid , waar door icgtasrte Vaderlanders bezield worden o neen , in het midden der ijsfelijkfte verwoestingen, was het Volk tegens eikanderen verdeeld, rigtte oproeren en verwoestingen aan. Duizenden werden aan 1 de wraak van  < 137 > van een tnaitziigtrg gemeen opgeofferd , en het bloed ! ftroomde dikwijls 'langs de flraaten van Jerufalem , door de woede der Jooden onder eikanderen vergoten, terwijl dit alles ver«eld ging met de jammeriijklic verwoestingen. — Zie daar de treurige gevolgen van verdeeldheid , en gefchonden Broederfchap. - De bitterheid, woede en wraakzucht, dikwijls uit kleine beginzelen voordcrefproten , nemen doorgaans van öogenblik tot oogenblik hand over hand toe, en om zijne inoode oogmerken, zijne vuile vervoigzugt te bereiken, verliest men de algemeene belangen weldra uit' het oog, en e-ffert alles op aan zijne partijzucht. Hoe veele voorbeelden, uit de aloudheid aangevoerd, zou ik hier niet kunnen bijvoegen, welke alle toonen zouden, dat eendragt en .broederfchap der Siaaten fterkte, en daarentegen de partijzugt de bewerkfter van derzelver ondergang zij. — Dan, laat ik voor. beelden, eenige weinige voorbeelden uit onzen leeftijd aanvoeren, om de waarheid hier van nog nader te be>vestigen. | Wat hebben wij in onzen leeftijd zien gebeuren, in een ander werelddeel, dan wij bcwoonen ? — Is het niet de eensgezindheid, de eendragt, cn broederfchap, welke de Noord-Amerikanen, in eenen bijkans ongeloofelijken tijd, het ijzeren juk van flaaffché dwingelandij heeft van den hals doen fchuiden? — Zij hadden te doen met een magtig Volk _ een Volk , dat de heerfehappij voerde over de Zee, ten mfnften dat zich dit regt aanmatigde,' en alle Natiën en Volken poogde onder zijn geweld te doen bukken. Hoe veel magt hebben de Engelfchen niet gebruikt , om de Amerikanen ten onder te brengen — alles zetten zij daar voor op — magtige Vloöten werden -derwaards naar dat werelddeel afgezonden — geweldige heirbenden voelden zij tegens de Amerikanen aan. — Dan , F f 3 de  I *i 533 > ie uitgelezenlte keurbenden waren niet beltand tegea een Vol::, in 't begin onbedre en, doch door den tijd ïo maj,tig, dat het de 1'chrik zijner vijanden is geworden. Wat heeft de Amerikanen doen zegepralen ? waar door hebben zij hunne magtige vijanden overwonnen, en gen-odzaakt, dat die hen voor een vrij en onafhanglijk V<.lk verklaarden, een Volk, waar mede zij na. trhand een verbond van yriendfehap hebben gefloten? waar ttoor hebben zij zuike groote daaden uitgevoerd , waar door anders, dan door eendragtig te zijn, en als broeders eene gemeene zaak te maken, om of vrij te zijn, of te fierven. — Het was bij hea overal Broederfchap: zij begrepen zeer wel, dat een Rijk, 't geen tegen zich zeiven verdeeld is, niet kan beuaan. Eendragt maakt magt: maar verdeeldheid doet den allervcstgevestigdjlen Staat waggelen ! Is 't nu onder ons, Nederlanders, overal eendragt en broederfchap'? Hop ver is het er in veele opzigten van daan ? hoe veelen worden niet met eenen wreveligen haat bezield , en zaaijen twist en tweedragt onder hunne medeburgers. Waarlijk, dit is het waare Patriotismus niet: men moet niet verbitteren, maaralle pogingen in 't werk hellen, om. menfchen te winnen, dit zal ons groot maken, dit zal aan onze Conftitutie Vastigheid geven, onzen Staat bevestigen, en 's Volks 1 geluk allerwege bevorderen. Ik ben GERRIT db VRAGER. Z «o. Maart 1796. Wel, cerrit Oom! wat zijt gij een aartige pra' ter? en wat kui.t gij miferabel a propos in de leden [^vallen? Is rt na overal Broederfchap! welke onro/ele vraag ?  4 239 > vraag' Neem niet kwalijk, Broêrtjenl dat ik ruiterlijk nitfpreek, dat zal de Broederfchap tusfehen u en mij niet breken; gi] zult mij daarom geen heethoofd, noen ik u lliimig, Ariltocraat, of Orangeman, ot, ot enz. noemen. En waarom noem ik uwe vraag onnozel- Beeriim idi dat niet, glrrit Oom! denk het eens, onder een pi pjen , een beetjen door' Vooreerst waar Broeders zijn, daar is Broederfcnap! Mag ik dat met ftellen3 Wel hu, wat heeft volt ai re eens gelclireven : wees gegroet, broeder Muze man! wees gegroet, broeder Jood! broeder Bramin, broeder Gallas, broeder Huron! en wat broeders er al meer zijn. Hoe is dan niet een der eerite regels van de leere der gelijkheid, die thans zegepraalt, dat alle meuiclten b. oesters zijn - Broeder Orangevriend! broeder Arijiscraatt broeder Volkeling! Als allen broeders zijn, is er dan geen Broederfcnap? Ei Ei! zegt gij, ja, ik hoor u wel, al ben ik wat doof? kaïn en abbl waren ook broeders, en was het daarom Broederfchap i joüb noemde amasa broeder, vatte hem bij den baard, en kuste hein, en — porde hem in de huid. Was dat ook Broederfchap? En wat meent gij gerilTJENf waren dit dan geene broederlijke bedrijven.; dat is, bedrijven van Droeders omtrent broeders, en, dus broederfchap,? Kunt gij tegen deze Soffiicatie wei jet inleggen' gerrit'~gerrit! de Ideale wereld is zoo geheel onderfcheiden van de daadüjke, dat men, niet wel van de ééne tot de andere benutten kan. Gij praat zoo veel van de Broederfchap der Romeinen, der Atheniënzen, der Jooden, en toont, dat gij van die etuie Burgers zoo het een en ander gelezen hebt, maar was het altijd zoo pluis bij die vrienden? Ei, broers jen! dat weet gij immers wel beter? in de beste tijden van Rome begaf zich het volk na den Heiligen berg; in de beste «ijden der Atheniënzen, werdt een MiLTiADEs in de gevangenis gezet, een ihshi~ stok Lts het land uitgejaagd, een eerlijke a ris vides gebannen. Alles oroederfehap! Maar, het hangt, ér ten tweeden,' veel van af, dat men de vraag vooraf goed beantwoordt: wat is broederfchapgij zijt waE Kort van geiieugen, broèrtjen! anders zoudt gi| u te binnen brengen,' dat ik die vraag, omdat zij zoo belangrijk is,' al ééns gedaan heb, als ook wat is een. dragt f en„dat ik getoond heb, dat 'er voor de tweedot ook 'nog al wat te zeggen UV Hoor 2f3t  Irac amatitium era. als liefjens kijven, dan worden zij naderhand zoo veel grooter vrijenden. Is 't oveial broederfchap ? Twijfelt gij er aan ? Komt ^ij wel in eene Stad, of op een Dorp in ons heele vritö Nederland, of gij leest honderd en hohdérdmalen, op zoo veele Publicatiën, Proclamatiën, Waarfchuwingen, Decreten enz. Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap! Gij kunt geen Courant in de' handen nemen, of het is boven in het opfchrift, verder behoeft gij niet te gaan, broederfchap. Hoe broederlijk is de Nationale "Conventie eindelijk, doorgezet. Al zijn in Friesland drie omwentelingen kórt op elkander <*ewee?t, volgends getuigenis van Frieslandsi hoogst geconjlitueerde magtea, kunt gij wel lezen, gur i t ? zet anders uw bril op , 'hoogst geconjlttueerdé magten, is daar alles ftil, èn broederlijk, niemand protefteert, niemand kikt, ik zeg twee- en veertig Committés van V/aakzaamheid bewaaken dié broederfchap. Ga de Provintiën door,', en geloof uw eigeh ooo-en. Zijt gij nog niet cp de Tribunen in de Nationafe Conventie geweest? Hebt gij niet gehoord, hoe broederlijk de broeders elkander waarfchuwen voor eene Vendie, en deszelfs toneeien ? Hebt gij de Decreten der Vergadering niet gelezen * Hebt gij wel tegen een derzelveii eene aantekening of protelt gevonden? Heeft niet de Vergadering broederlijk gedecreteerd,' dat niemand der Leden eene aantekening of Cdnfra'aantekening op eenig decreet zal mogen doen ? En heb jnaar geduld, Broeder! en zie, als de Volken van J'lurcpa het eens zijn, de broeder Franschman, en broeder Engeland, Pruis/en! enz. wat antwoord darS pasten zal op uwe vraag. Is 't na overal Brtederfehapi Ti L E T D E A', bij L H E R D I N G II. Te AMSTERDAM, bij J. WEE G E. En alöm bij de meeste BoekVerkoopers' , daar dêzèlyf tyeeklijks a één en eén halve huiver wordt ttkgegeeveiC  D E VRAAG-AL. N°. 291. O Caput Lcpidum! Is dat niet fchrander* BURGER. VRAAG-AL1. Veele hoofden veele zinnen. Hoe veele klugtige bollen zal men onder die veele hoofden niet vinden? Veelen, welke wel wat fchraal gemeubileerd zijn : maar wie ook is dwaas genoeg, om de vliering van ztjn huis het kostelijkst te gaan meubileeren*, en daar aan raeer te kosten te leggen, dan aan zijne beneden . of binnenvertrekken? - Aan de bol laat de mensch ztefi al geen kleintje gelegen leggen, 'er worden veele kosten aan gelpandeerd, dan wel het meest aan het buitenwerk. - Wat let hem tog het bmnewerk, dat niet zigtbaaf is voor 't oog, het word met een fraai aek © Caput Lepidum! Een fchat van geleerdheid zrï 'er in zo een bol, die met veel fcliranderheid onwederlprekelijk kan demonfireren , dat te fterven aan kond vuur in 't been, en aan eene beroerte te fterven, is aan hetzelve ongemak naar de andere wereld te reizen. — Wat maakt men al om geld, zei de Boer, en hij zag een Aap op 't venfter zitten ! Mijn buurman had een jongen, die, zoo ais men wel eens zegt, het aanhouden niet waart was, een gedrogt, leelijk, miferabel Jee I ijk, met één woord, rondom leehjfc. Verzuipt hem nog zoo haastig niet, zei men tegen hem, wie weet, hij kan nog wel, Juris Utriusque Drommedarius, of Medicinae Doctor worden. _ Juist, zei ons Pagatterke, zoo dat in 't kort of in 't lang, wanneer men een Diploma heeft, is men een verilandig Man, al zei ek van u , gij zijt een Gekje!! 1 O Caput Lepidum! Wat gaat de kunst in onze dagen tog ver ? Wie thans het knaplte is om het geld uit den zak te futfelen, 't zij met praaten, met goochelfpel, of met harangeren, 't is hetzelfde, hij is een kerel, een die van zesfen word gerekend behagen te zijn. _ Hoe flegter tijden, hoe brillianter levenswijze. Is het oorlog dan geen ftraf,. en dient niet iedere ftraf om den mensch te vernederen, om hem te beteren, en aan zijne beltemming te doen beantwoorden? — Wat klaagt men dan, 'er is geen zedebederfelijker ding, dan het oorlog ? Alles verwilderd, ontaart, wordt woest, wreed, ontmenscht, met éön woord, het oorlog bederft alle goede zeden. — Doet het nog niet meer? Ja het eet menfchenvleesch, en drinkt menfchenbloed!! Het verwoest Steden en Lan. den!! Het maakt millioenen van menfchen ongelukkig , allerrampzaligst. Het leegt de gevuldfte fchatkisten en brengt de oorlogvoerenden in de uiterfte verlegen-  < Ï43 > genheid!!! O Caput Lepidum! die de eerfte uitvinder van het oorlog is geweest. Wie vermaak fch^pt in doociflaan , trekke ten oorlog!!! Zou men k.mn niet voor den eerllen uitvinder van 't oorlog mogen houden' — Dan het moge kaïn, of een ander wezen, mij dunkt hij had wel met iets beters, en dat tot nut van 't menschdom itrekte, mogen voor den dag zijn gekomen ; want de uit. vinding van 't oorlogen, doet net menschdom weinig eer aan. Die oorlogzuchtige Vorsten of Ministers, want het zijn juist altijd de baazen zelve niet die het doen, de knegts hebben al dikwijls meer intebrengen dan de baazen, (exrmpti caufj, toen onze Extladhouder nog in zijn goederen wasj ja dikwijls hebben de knegts meer te zeggen dan de beazen. Die Luidjes vergelijk ik dan zoo wel eens, zonder verdere comparatie nochtans, bij die openbare rustverftoorders, die men in voorgaande tijden zo wel op ae kermisfen pleeg te hebben, (nu hoort men daar zo niet meer van) die dan een mesje aan een oranje of een ander zijde lindje in de Herbergen ophingen, en ieder tot fnijden uitdaagden, zo een ganfche Herberg, ja het geheels Dorp infiallig maakten , niet praaten dan van fnijden, dooditeken en vermoorden. Is die gelikenis wel zoo geheel mis? want het een is in 't groot, wat het ander in 't klein is, en duizend tegen een, dat een fnijder zonder hangen, 'er een ituk twee drie overhoop fteekt, daar worden 'er door de anderen millioenen den hals gebroken .... Hola wat! hier gaat de gelijkenis magtig mank, dat klinkt niet, ik vat het. — Dan de knegt zeide, of 't rijmt of niet, het is evenwel waar. O Caput Lepidum! waar is die mensch aan geftorven? Aan eene vertterving, is het ar.tvoord. Als een Geneesheer zuk een antwoord geeft, dan toont hij Gg a ge-  *€ 144 > genoeg, dat hij voor niet op 't Academie niet geweest is. Ais mijn jongen maar ni.t te vtueg in de Regeering komt, zei de man: het zou hem te vet.1 van zijne Studie afleiden. — Dan dat was nog in de dagen van Olim, voor ons Prkske neg naar Engeland was overgeftoken, en de Patriotten in de pijnbank zaten. Apropo , zou onze jnaat niet wel vermaakiiiker Reisje gedaan hebben, als dat Engelsen Reisje? Het was toen zoo bitter koud,, ik kan nog beven, en van koude rillen , als ik 'er aan denk. Het is wat te zeggen voor een mensch, die aan geen iatiges gewoon is. Maar dat valt mij daar zo i.i, zou men nu in Engeland ook zoo Prinsjesdag gehouden, gevierd hebben, als men hier gewoon was, met vlaggen, ictileten en vreugde bedrijven? voor veelen was 't opdien dag hier nog al prettig, en voor veelen is het na een treurdag: maar voor mij, ik befpeur geene verandering , omdat ik nooit gewoon was mede te fpeelen, zie dan gevoelt men bij het mi;len ook geen verdriet - Q Caput Lep-cktm! Hij, die zijne vrouw voor hoofd en ht-er Jast fpetlen, geeft zijne geheele vrijTeid weg, en als het vrouwtje geheel de baas is, fta dan. pal, braave Kerel, dan loopt het wel eens zoo mal, dat men 'er 't Land voor ruimen, en zijn gantfche welvaaren door verhe/en moet — Zo las ik van eene vrouw, als f ij een ma.is muts opz.-tte, dan fpeelde zij wakker op, als zij 'er twee op had, dan zong zij nog hoo•ger toon: maar. .had zij 'er drie boven eikanderen< dan-v as 'er geen huis mede te honden,, en de gant. .fene buurt ttoud over eind. En wat was 'er het gevolg van? De oude Hihorien zeggen: zij plantte getakte hop ns op haar mans hoofd, die hem door hoed en iiv"s groeiden i. — Zijn 'er de vrouwtjes niet best aahS Zij behpévéf zich raet'geer.e Siaats^aaken opte- •j hou ■  < H5 > houden. Zij bopen geen gevaar van Reprefentamen oir Phatsvervangfcrs te worden. Zij zijn geen Stemgerechtigden Zj verfchijnen in geen Grondvergadenngen, of worden genoodzaakt deze of gene po t tegen wil en dank aantenemen , of bij weigering Hier van, het Land te moeten ruimen. Ik zeg dat de vrouwtje* wel gelukkig zijn, het is genoeg dat zij op net huis, houden en de pot paslen. Gelukkige vrouwtjes! maar het is ook uw pligt, d,ar de mans zoo veel voor « en 't Vaderland over hebben, voor deze ook alles op te zetten wat in uw vermogen is, en vooral u » onthouden van hoorns te planten, loei dat haat zoo Caput Lepidum! Wie voor Aschbeer is opgezet, zal hard werk hebben om Burgemeester. .... neen Burgmeester voort, ouroou Reprefen«mt te worden, daiTeen dubbeltje kan zomiijds wonderlijk rollen. Mijn zoontje heet Jantje, zei de vrouw, maar om de kortheid noemen wij hem Bnrtholom usje. Jantje blijft met dat al dezelfie , fchoon men hem anders noemt, ' dan zijn heilige doopnaam is. - Men kar zemnjds de dingen geheel anders noemen, fchoon zij m een aart dezelfde blijven. Onze leeftijd is rijk in uitvindingen. Het geen voor deeze in de onverhgte ti.den heette: „ Doet de groetenis", noem! men thans: ' maakt mijn compliment, pit is eer.e behendigheid, die wij lang gebruikt hebben , om onze Franfche Broeders zoo het een of ander af te zien , en hen na te volden Zoo is 't t u beftendig, Burger, al komt hij Uit het Moffeland, ja al k Wie weet, hoe verligt onze Naneven na on» zijn zullen, die zullen denkelijk ons weder, gelijk wij onze Voorzaten doen, voor ftijve Domkoppen houden. - O Quantum ejt f.pere! Wat is het groot van geene uil uiigebroeid ie zijn! Wij Nederlanders hebben eene gaaf, mogelijk bij geen Natie in de wi,de wereld te vinden. Wij zijn behendig genoeg on alles van anderen afteneuzen, zo denkt een andere Natie niet iet nieuws uit, of knap ■zijn wij 'er bij om het natevolgen , en dat behoort ook zoo, zulke voordeden zijn bekwaam om de roem van de geheele wereld weg te draagen. Het let weinig of men zegt: zulke navolgers nemen ook'oneindig veel gebreken over van anderen, van welke zij de naaapers zijn , als wii dat niet deden, behielden wij tog onze eigen gebreken, en die zijn dikwijls duizendmaal lomper, dan die wij overnemen. Wat is een onwellevend mensch tog een lastig meubel in de famenleving. Nog één voordeel heeft onze navolging, dat is, dat wij eene andere Natie ver boven de orze fchatun, al wat vreemd is, aanhalen, en onze eigen laten drijven , geeft ons dat geen goeden naam bij andere volken ? O Caput Lepidum! Wie kan zich bedwingen, zoo dra hij de begaatdheden van zijn lighaam hoort ophalen? men is doorgaans duuendmaal meer op deze verzot , dan op verhand en oordeel, geen wonder, want deze fraaiheden zijn meer uitwendig, men kan 'er zelve aanfchou wer van zijn, zo dra men zich voor den fpie. gel plaast, terwijl zij de verwondering van eiken aanfchouwer gaande maken, daar de andere foms altijd ve*holen en fcrmil blijven. Mijn brief word te lang, geen woord derhalven meer, dan dat ik blijf uw vriend 'Z 23 Maart GERRIT dis VRAGi*. 1.796. ..  < 147 > Dat is weêr een brief van oiiRir, zegt mijn zetter, dat maakt weèr zes paginas, nu. moei mij» arm» Auteur op zijn nagels bijten, en het hoofd krabben, om er nog twee paginas bij te faUricetren, of het blad raakt niet vol. Ik beklaag hem, wat zal hij hier nu bij voegen, op eene Latijnlche vraag, daar ik, en met mij zoo menige Lezers even min, van verftaan ? V/at dunkt u gek rit? Speelt gij mij geen potzen, daar mijn Zetter zelve medelijden met mij heeft' Gij zijt ook, in uw fooTt, een caput lepidum, en fchrander genoeg, om Municipaal, of eender hoogst geduchte magten, hou, ik verfchrijf mij, het moet zijn, hoogstgeconititueerde magten, of Reprefemant te wezen, ik geloof niet, dat gij de minde d,r broederen zijn zoudt, hoe wel er al veele capita lipida, en fchrandere bollen onder zijn, die, wanneer de vooritem. mende leden eene propofuie deeden, om a le Orangeriën te iloopen, en alle Oranjeboomen uitteroejen, en den grond, met zout, ten voordeelen van den lande te bezaajen, zich met zoodanig praedvijs wel zouden confonneeren; maar, waarom zijt gij nu niet zoo fc rander, om een hoofd en een itaart aan uwe brieven te maken , opdat het Nommer volraakie ? het ftaat nu niet fchrander, dat ik teUens, als een hinkend paard achter aan moet komen, het is, of ik eeuwig wat te berispen heb, en of ik het altijd beter weet, dan gij, en mijne befcheiden Lezers, en het fcheelt toch magtig veel, want, ik moet u bekennen, hoe langer ik leef, en hoe meer ik zie, hoe onverfiaanbarer alles vo.r mij wordt, bet is, of ik achteruit leer. Voor dezen kon ik nog wel eens zien, door een plank, daar een gat in was, maar, dat 1 apert tegenwoordig. Mijn Kleinzoon, die al op de Tribunen begint te komen, om te hooren, te zien, en te zwijgen, of hij DbHar of Advokoat zal werden, weet hij noch ik, voer tegenwoordig nog niet, maar  ♦C 148 > rtfiaar Municipaal of Reprefentant wordt hij vast, onder twi-e midft-n: 1. de zaak blijvende in Jlatu quó, 2. als het volk hem maar verkiest, doch, dat zal wel lukken; is het niet hier, het is daar, al was het in den Briel of Texel; de uiterfte hoeken van Holland; nu dan, mijn Kleinzoon geeft mij dikwijls een flechte troost, Grootvader! de iaaren komen, uw gezicht begint te verzwakken, en begrijp eens c br. rit, ik gebruik nog geen bril, te weten, voor de oogen , ja, men kan niet 'te voorzichtig; zijn ; maar weetje wat, ik geloof, dat er tegenwoordig te veel ga en in de plank zijn, nu raakt ■mijn oog verbijsterd. . Ho', ho! zeg ik, riep de Schipper van Buikjloot, de man was van zijn leven koetzier geweest, en meende, -dat hij achter hollende paarden zat, bons! zei de fchuit, ■ dat er de fpaanders afftoven, en de pasfagiers holder de bolder over een .raakte, « aar bij zekere Juffer kwalijk te pas kwam. Maar, gelukkig' dit gebeurt thans niet; volgends de rechten van den mensch, ftelt men elk in zijn vak, daar hij, naar zijne kunde en bekwaamheden thuis hoort. Ei! Ei! Schoenmaker, houd 11 bij uw leest, was een oud foreekwoord! Maar, al ben ik geen Schipper op het Buikflooter veer, noch ook van mijn leven geen koetzier geweest, evenwel roep ik hier tegen mijne pen : ho1 mannetje ho ! Claadite jam rivos pueri, fat prata biberunt. Ie L E T ü E N, bij L. H E RDINGH, Tt AMSTERDAM, bij j. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeidijk» a één en een halve ituiver wordtuitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N°. 292. ls het wel waar1 Mijne Lezers zullen, waarfchijnlijk, deze week eens weder geknort hebben, omdat de vraag-al hun niet heeft toegei'proken , maar, weten zij wel, wat de reden van mijn'üilzwijgen ïs geweest? Ziekte verlchoont. De v r a a « - a l wordt oud, en ik voel, dat ik mijn lampjen haast aan mijn kleinzoor.tjen zal moeten overgeven. Het is dan maar heel niet pluis met mij geweest, evenwel, onkruid vergaat niet ligt, ik benthana wa; aan 't beteren. Is het wel waar? Vaderlief! zegt mijne lieve wederhelft Ik mag die vraag: is het wel waar? bijster geern hooren. Primo- Het is een belangftellende vraag: Ts het Wel waar? bij voorbeeld, wie, dan mijn wijf jen, zal deze vraag thans aan mij doen, is het wel waar ? omdat niemand zoo veel belang in mijne gezondheid fielt, noch bij mogelijkheid nellen kan, dan mijn ander ik. die met mij één vleesch maakt. Onderhiel, dat wij in de Couranten lazen , dat de Keizer van Japan en de Keizer van China in oorlog waren , en dat de laatfte op de eerfte eene geduchte overwinning bevochten hadt, waar bij eenige honderd duizend Japanners gefr.euveld waren, zouden wij wel vragen: Is dat wel waar? te weten, omdat het ver van honk af is, VI. dbel. H h jW  < 25Ö > en ons aan de verrichtingen van die Vorsten, die de einden der aarde bewoonen, zoo bedroefd weinig gestegen ligt. Maar, wanneer wij lezen, van overwinningen, door onze Broeders, deFranfchen, in Italign behaald, efvan het lamentrekken van legers op de grenzen van ons Vaderland,* dan vragen wij, is het wel waar? omdat 'er ons, in de daad, veel aan gelegen ligt. In 't voorbijgaan, zou het niet wenfchelijk zijn, dat het ééns vrede werdt, in onze dagen? Is er niet al menfchenbioed genoeg vergoten? verwoestingen genoeg aangerecht, armoede en ellenden genoeg veribreid, de, Volken genoeg rampzalig gemaakt ? Moest niet iedereen naar vrede verlangen, in welke het heil van het menfchelijk gedacht gelegen is? Zegt ook elk der oorlogende volken niet, dat zij alleen eene eerlijke en veilige svrede bedoelen? Maar is het van allen wel waar? of hoe komt het dan, dat er geene vrede getroffen wordt? Secundo. Is het wel waar f is eene nuttige vraag: De menfchen gelooven zoo ligt, al wat hun op den mouw gerpeld wordt, en van daar, dat, zoo menig malen, geheele volken bij den neus omgeleid, en hun wat zand in de oogen geftrooid is geworden. Men praat zoo veel van den ongeloovigen thomas, dat het bijna een Schimpnaam is geworden, omdat hij vraagde: Is het wel waar? toen hem zijne mede-Apospostelen verhaalden, dat zij hunnen Heer en Meester levend gezien, en met hem gefproken hadden, maar ik mag dien ongeloovigen thomas nog al lijden, zijn vragen is het wel waar ? geeft immers te kennen ,dat hij niet geern op een ander aanging, en het is toch altijd best, dat men uit zijn eigen oogen kijkt; ook is zijn vragen: Is het wel waar ? van de grootfte nuttigheid geweest voor het Christendom ; want, wanneer  < 1.51 > neer zulk een man, die vraagt: Is het wel waar? van de waarheid overtuigd wordt, dan kan men op hem en zijn getuigenis nog al eenigen ftaat maken, dewijl men onderftellen moet, dat hij de bewijzen proefhoudend heeft bevonden. In alle Godsdienstige gezindheden , prediken de Geestelijken en Leeraars van tijd tot tijd hunnen Toehoorers, de leeringen van hunne gezindheid voor. Zou hier niet voor" alles de vraag nuttig wezen, is het wel waar! Eerlijke Geestelijken hebben altijd betuigd, er mede in hunnen fchik te zijn, indien zij die gezindheid bij hunne Toehoorers befpeurden; die van Bereèn waren edeler, dan die van Thesfalcnica, omdat zij de Schriften onderzochten, of het wel waar was, het geen de Apostel pauius hun voorhieldt ? Maar , is deze vraag wel algemeenIs er geen reden, om daar-aan te twijfelen? Ziet men wel haast ooit, dat de Toehoorers van het geen hunne Geestelijken zeggen, of leeren, durven of willen verfcheelen? Blijft ieder niet bij zijn partij, zoo als hij geboren en van zijne ouders of voogden opgevoed is? Zou het dan wel waar zijn, dat wij eene verlichte eeuw beleven, zoo als fommigen ons hebben willen vertellen? Of is het, in dezen, nog als vooren? Blijft de Roomschgezinden nog visch eten op Vrijdag ? Blijft de Hervormden nog voor het Synode van Dord? Doen de andere gezindten nog hun best, om hunne begrippen voort te planten ! Experientia dateat ! Ik houde niet van de Sceptici, Pyrrhonisten, en andere twijfelaars, die alles in twijfel trekken, zelfs of het vuur warm, en het ijs koud is, maar ik houde toch nog al van de dubitatio cartefiana, dat is, oai niet ligtelijk zoo alles op goed geloof aantenemen, paar eerst te vragen: is het wel waar ? Z&udt gij niet gelooven, dat jan schoonpraat Hh 2 on*  ♦C > pngemeen veel van ?ijn vrouw houdt, het is, mijn bekjen! mijn poesjen! voor en na, te weten, als er getuigen bij zijn. Maar is het wel waar ? Waarom vloekt en raast hij dan zoo, als hij met de vrouw alleen is, en ftelt het heele huis op ltclteu ? Hoe liefheeft deeltje scherp haar mannetjen, haar fchat, haar engel' inaar is aet wel waar.? Is zij niet jegens hem een witte engelin bij de menfchen, maar een zwarte in huis? Niemand , hoop ik , zal zich! verbeeldden , dat ik bijzondere perfonen bedoele, daar de vraag al geen vriend van is , maar eenvouwig om den fchoen in 't honderd te werpen , dien hij past, zal hem wel aantrekken, waarvan mij geduurende mijn fchrijvers en vragers leven menige blijk is voorgekomen , waardoor ik meermaalen zaken en perfonen in bijzonderheden heb leeren kennen, dewijl men zich onvoorzichtig blootgaf, meenende door mij bedoeld te zijn, alhoewel ik niet wist, dat er bij voorbeeld, zulk een man of vrouw, als.jan schoonpraat enNEELTjE scherp, die ik net even goed Jufvrouw sna vu snel had kunnen noemen, met een doopnaam, door ons betiijk uitgevonden, die wij, met de omwenteling van 1787. ^an onzen NederJand•fchen zangberg verlooren hebben, dat er zeg ik, zulk een man of vrouw in de wereld geweest was. Hoe menigmaal hebben Vorsten voorgewend, dat zij, om het heil van hun Volk en Rijk, oorlogen voer. den, bloed vergoten, de wereld in rep en roer brachten, daar was, bijvoorbeeld, alexander de groote , indien men hem, even ge'ijk zijn vader rmpj, zou geloofd hebben, was het groote oogmerk,, gelijk de hooflbeweegreden van zijn optogt na Afig eenig en alleen het heil van Griekdand, om den Keizer van Perftê. te vergelden alle de rampen, door zij-  < 253 > zijne voorzaten den Grieken aangedaan, en tevens te beletten, om hun ooit weder leed toe te voegen. Maar, mogt men niet wel vragen: Is het waar 1 Was het ook eerzucht, en heersckzucht, die den zoon van filips den Hellespont deeden overirekken, en in 'AfiS inrukken? Wat heeft er de uitkomst bij de gevolgen van verklaard.' Waarom zocht hij anders den eenen oorlog uit den anderen, zelfs met de afgelegenlle volken, die hem zoo min, als hij hen, kenden ? Deze aanmerking is niet nieuw, maar zoo gewoon in alle foorten van regeringsvormen, dat de vraag fteeds belangrijk blijft: is het wel waar? Ik zal uit den heelen ouden tijd een voorbeeld nemen, skuïm, de zoon van h e m o r , Prins of eerfte Burger van de Stad Sichem, was dina, de dochter van den aardsvader j * ko b, te na geweest, hij wilde zijn misdrijf vergoeden, en het meisjen, dat hij verkracht hadt, haare eere herltellen, door ze te trouwen; dit ftelde hij aan den aardsvader jakob voor, om hem zijne dochter ter vrouwe te geven, en dat de beide volken, van Sichem en van Israël zich onderling verbroederden en in een fmohen. En wat nu.' De beide broeders van dina, simeon en lkvi, kwamen tusfehen beiden, en gaven voor, dat zij er niets tegen hadden, dat hunne zuster met sichem trouwde, maar dat Godsdiensteen teder punt, hen ternghieldt. Zij waren rechtzinnige nakomelingen van abraham, en dus bellieden Ernaar sichkm was een Heiden, en onbelheden. Derhalven hij kon den man van haare zuster niet worden, ten zij hij zich liet belnijden, en de voorgemelde verbroedering der volksltammen kon geen plaats hebben, ten zij ook zijne medeburgers de belntjdenis aannamen. Dit hadt Zeksr een fchijnbaar voorkomen. Maar, was het wel waar? Juist Lezer! het was niet waar De booswichten waren, op wraak, bedacht, en wendden den Godsdienst voor, om hun oogmerk te bereiken, en niet alleen sichem, maar alle zijne medeburgers, ter dood te brengen, om de beledigde eere van haare zuster. Laat ons de hiftórie vervolgen. Sichem, gedreven door zijne drift voor dina, vondt geene zwarigheid, om zich aan de voorwaarde te onderwerpen , in dien hij het meisje Hechts to. zijne vrouw kon hebben; maar hoe zal men de btngers er toe pverreden ? Wel! hoe anders, dan op de volgende H h 3 wij-  < *54 > wijze: de jonge sichem hadt zeer veel invloed bij zijne medeburgers en kon, met eene vloeiende en vleijende tong, alles zeggen, wat hem voor den mond kwam, en zulks op djen toon, als of zijn hart van enkele Vaderlandsliefde gloeide, als de Etna. Het Volk of de Burgerij van Sichem werdt bijeengeroepen, en de jonge Vorst hieldt hun voor, hoe het Vaderland, en het algemeen geluk, de gerustheid en veiligheid, tot handhaving der vrede, en de voordeelen van den koophandel, met één woord, alles, wat men gewoon is, bij te brengen, om de menfchen te verlekkeren, vorderden eene verbroedering met de magtige Herdersftam van jakob, dat men daartoe thans gelegenheid hadt, mids men de kleinigheid wilde infchikken, van zich eens te laten befnijden, waar deze menfchen zoo op gezet waren, dat zij zonder dit, niet tot eene alliantie wilden komen.' En was dit alles nu wel waar? De lezer ziet uit het vorig verhaal, dat er eigenlijk iet anders achter fchuilde, een meisjens pertij Maar die goede Burgers van Sichem vraagden niet: is het wel waar? maar geloofden zoo eenvouwig voort, dat zij in de daad beüoten, zich ridderlijk te befnijden, en deze hunne ihlchikïijkheid was hun dood; dewijl de zoons van jakob hen vermoorden, toen de wonden het pijnlijkst waren. [Dus koste het verzuim van de vraag: is het welwaar? aan sichem, en aan alle zijne medeburgers het leven. Qui vuttfinem, ille vult media. Is dat waar? Zacht wat, Burger vraag-al! dat is een heele mond vol Latijn. Dat dienden wij eerst te verftaan , eer wij weten zullen, wat wij op uwe vraag: h het wel waar? dienen te antwoorden. Het is waar! vrienden! Wel nu dan : Die het einde wil, wil eok de middelen, die tot dat einde leiden. Is dat wel waar? Al naar men het vat. Op zich zeiven en in 't afgetrokken, wie kan er aan twijfelen? maar in Concrcto, zoodra ik de menfchen mede in het lpel breng: Is het dan wel waar? Te weten, zijn dat niet twee onderfcheiden dingen, iet in het afgetrokken, als Wijsgeer en Christen, te beredeneeren , en iet in Concreto, zoo als de menfchen zijn en zich gedragen, te befchonwen? Daar zijn de réchten van den mensch, daar zijn de vrijheid, gelijkheid, en broederfchap, daar is de gulden regel van het Christendom: doet eenen anderen zoo als gij wüt, dat tj. in dezelfde omftandigheden, gedaan ■wordt. Alle de' < "' «9  ze dingen maken het geluk van het menschdom uit. Maar is het wel waar? Zeker, zoo dra men er de menfchen in betrekt, verandert de zaak van gedaante , omdat de menfchen die kostbare waarheden naar hunine bijzondere zinlijkheid uitleggen, den eenen dag al, en den anderen dag niet betrachten; en daardoor aanleiding geven tot de vraag : is het yvel waar ? Het Christendom is, waarachtig, gelchikt, om het menschdom gelukkig te maken, en hoe menige onverftandige naprater van voltaire heeft gevraagd: Is het wel waar? Waarom? hij befchouwde de menfchen, die zich Christenen roemen , en het niet zijn. Fiat applicati». Ik keer tot mijnen regel weder. Qui vult finem, Me vult media. Wil ik genezen , ik moet de middelen gebruiken, die de DoQ:or aan de hand geeft. Of ik al roep: Dat is mij te fcherp, dat is te bijtend, dat is te walglijk, dat is te bitter, en ik zet de doosjens, en potjens, en flesjens neder, de Doctor zal mij met zijn praten niet genezen, en het zal honderd tegen ée'n wezen, raak ik door eene goede na. tuur van mijne kwaal af, en weder herlleld. En, als ik, niets willende gebruiken, echter mijn verlangen te kennen geve, om gezond te worden: Is dat wel waar? Dan zou ik immers de middelen gebruiken? Nu, dat doet de vraag-al getrouw, dan is de verantwoording voor den Doctor , maar, ik word ook reeds het gevolg ontwaar, en begin beterfchap te befpeuren, gelijk de Lezer ook ziet, dewijl ik dit Nommer weder bijna vol heb geklad. Och ja ! Is het in zedelijke ongefteldheden wel een beet anders , dan in natuurlijke ? Ieder een wil gelukkig we. zen? Is het wel waar? wil ieder een dan wel de middelen gebruiken, die hem gelukkig kunnen maken? middelen , die zoo veele zedelijke Artzen hebben veorgefchreven, maar die allen op hetzelfde groote Jimplex nederkomen. Deugd en Godsdienst! E d tr a r d wenscht een gelukkig huwelijk te doen. Is het waar? waarom ziet hij dan meer naar geld en ftaat, dan naar eene goede huisvrouw. Dirk wenscht vrede en geluk in zijn huwelijk te genieten , waarom mishandelt hij dan zijne vrouw , met woorden en daaden? Hendrik wil geern achting bij de menfchen hebben , maar waarom maakt hij zich dan door dwaaze eigenwijsheid en onverlïandige drift alle achting onwaardig? jan benijdt zijnen buurman het geluk van bra-  < £56 > brave deugdzame kinderen, en wenschte eenen gehoorzamen zoon en eene eerbaare dochter te hebben. Is het wel waar? Waarom geeft hij dan geene g >ede opvoeding door wijze Jesfen , bettnur en voorbeeld aan beiden? Zeg: is het dan altijd wel waar? wanneer de menfchen zeggen, dat zij gelukkig willen zijn ? Ieder verheft de waarheid, en wil, dat men de waarheid zal zeggen: Is het wel waar' Dat elk rfrt waarlijk wil? Worden de meeste menfchen niet boos, als men hun de waarheid zegt: Op dat ik dit Nommer fluiie: Is het niet gevaarlijk , in fommige gevallen te vragen: Is het wel waar ! of zijne bedenkingen en twijfelingen in het midden te brengen ? Hoe flecht bekwam het den Griekfchen Wijsgeer, die, omtrent den oorfprong van al bx ander den Groot en, uit ju pit er ammon, zoo als de vleijers den Vorst hadden wijsgemaakt, de vraag dorst doen :. Is het wel waar ? De Despoot floeg den armen Wijsgeer dood. Eilieve'. Maar ls het wel waar, dat er ook wel eens plaats kan hebben Civium ar dor p r a v a jubentium daar horatius van fpreekt? Is het wel waar, het geen seneca van den oorlog zegt: Ex Senaius Confultis Plebisque Scitis fava exercentur , & publice jubentur, vetita privatim? Ik verlla u. Is het wel waar! Te L E T D E N, bij L HERDINGH. Te AMSTERDAM, bij l W E E G E. En alom bij de meeste Boekverkoopers , daar dezelve Weeklijks a ée'n en een halve huiver wordt uitgegeeven.  N DE VRAAG-AL. N°. 293. Boe zal men maken, dat het pastï oor lang meten en hermeten, komt men eindelijkzoo ver, dat het past. Ziet den Timmerman, Schrijnwerker, Metzelaar, wat brengen zij veelal niet eenen. onëindigen tijd met meten en pasfen, ten kosten van. onze beurzen, door, eer zij 't werk in eene goede orde hebben famen gevoegd; en hoe dikwils gebeurt he', dat het werk nooit in eene goede orde komt, dat het verknoeid , enkel broddelwerk is, dat het in . 't geheel niet deugt? deugen of niet deugen, betalen is nogthans de boodfchap. _ Hoe zal ik het maken , dat het past ? zei mijn Schoenmaker onlangs, en hij moest een laars maken voor een krom been, en een voet, wiens agterite omtrent ftond, waar het voorde had behooren te ftaan. — Wat doet die vent ook met laarzen, zeide ik? Is hij niet overtuigd, dat hij kromme beenen, en een paar linkfe voeten heelt? wat zal zoo een" vent toch met laarzen uitregten? Ja, zei de Schoenmaker, hij begeert ze; wat zal ik er tegen doen? maakte ik^ze niet, veelligt fchold hij me uit voor een knoeijer. Maar hoe maak ik ze , dat z „ pasfen ? YI. D£BL, Hh «O»  •C 153 > Hoe maakt een Kleermaker, hij mag zooj knap wezen als hij wil, hoe maakt hij een paskleed voor een gebogchelden.' Een zekere in aak, welke zich willekeurig een bult kon zetten , nu op dezen, dan op den anderen fchouder, liet zich bij een baas fnijder de maat van een rok nemen : maar ziet, hij moest juist en glad flaan. — Gij ziet wel, zeide hij tegen den Snijder, dat er zoo iets zit; het moet er toch vooral glad om flaan. Bekommer u niet, zei de baas, ik verfta mijn ambagt. Maar eerst pasfen : goed; de rok zal gepast worden. Wat gebeurt er? de bult zit nu op den anderen fchouder. Ik heb me waarlijk vergist, zei de bedreven Lappedief. Fluks op een beentje weêr naar huis. Voor de tweede keer word de rok gepast; maar nu zit de bult weêr op denzelven fchouder, als toen de maat van de rok genomen was. Wie k4n voor jou een kleed maken, dat het past? de duivel zit in die bult, en vervoert ze van den eenen fchouder op den anderen. — Voor zulke bulten, vervolgde de gramfteurige en verlegen Schavotfpringer, mogt de drommel een rok maken, die past; maar ik, noch niemand in de wereld, al was 'teen Koning van zijn handwerk. — Hoe zal men 't toch maken dat het past, daar er in de wereld zo veele bulten en oneffenheden zijn ? Zal men, een nieuw kleed latende maken, niet zorgen, dat de gebreken van het oude in het nieuwe verbeterd worden ? — Wie is dwaas genoeg, om den last van het oude weêr te gaan dragen, en dikwijle zich nog zwaarer Jasten op te leggen , dan men heeft afgefchaft? Wie zal, met zoo te handelen, het maken dat het past? te meer, a's men 't in zijne hand heeft, een last te veriigten? Zal men 't oordeel van 't gemeen vragen, 0111 de zake» te herflellen? Maar ia het gemeen niet veel te dom en te kortzigtig, om de  < 159 > de zaken regt te doorzien, en een juist oordeel over dezelve te vellen? Welke zijn de gevolgen? welke anders, dan verwarring op verwarring? Hoe zal men 't maken, dat het past? - Een Gemeenebest, waar de wetten maar voor oogenblikken gemaakt worden, die of niet worden gehandhaafd, of die zoo hard en vol gebreken zijn, dat zij zoo gemaakt, zoo weêr moeten veranderd worden, moet dusdanig Gemeenebest met gefteld worden in een ftaat van dc grootfte verwarring? _ Zou holberg het zoo mis hebben in zijne onderaardde Reize van klaas klim, dat hij de wetten op de Planeet Nadir zoo duurzaam maakte, dat men dezelve niet mogt veranderen, ten zij het middagklaar bleek , dat er betere in de plaats gefteld wierden j zo niet, dat zulk een , welke het ondernomen had, om nieuwe wetten te maken, en het bleek van acteren, dat de meuwgemaakta te drukkend waren om te dragen, en dus niet goed, zulk een, welke daar mede was voor den dag geko.nen, zijn leven verbeurd hebbende, zonder genade zeker moest fterven. Behoorden niet alle wetten van dusdanig eene natuur te zijn? dan zijn zij duurzaam, en bevoorderen de rust, en het ware heil des Volks. Maar, zijn ze integendeel zoo ingerigt, dat men er dagelijks gebreken^ ontdekt, dan geven zij de bekrompenheid van het verftand der Wetmakers te kennen, en 't gebeurt niet zelden, dat de veranderingen , in dezelve gemaakt , nog aan meer zwarigheden, aan grovere gebreken onderhevig zijn, dan de eerst gemaakte wetten. Een voornaam verëischte wordt er nog gevorderd, dunkt me, in het maken van wetten , dat zij namelijk niet in overhaasting ontworpen worden. Al wat ia te groote overhaasting gefchied, is doorgaands vol gebreken ; maar de wetten dienden wel zonder, t; n Hhi min-  ♦C lóo > m-nften met zoo'weinige gebreken te zijn bezet, als msgelijk is; om dit ten uitvoer te brengen, moet; er eene lange en geduurige overziening plaats hebben , voor dat dezelve in werking gebragt worden ; dan kan meu vefwagten dat zij van duuring zijn zullen , en het heil van Land en Volk bcvoorderen. Indien men maar zijn doel kan treffen , dan moet de Wetmaker altijd in het bepalen van penaliteiten de zagïfté weg inflaan. Wanneer de ilraffen te hard zijn , verwekt men ongenoegen , en morren. Allerlei uitvlugten zoekt men om te ontduiken, en kan men zulks niet, dan zoekt men weer andere gelegenheden, om afterekenen, en zijnen fehade vergoed te krijgen. - Hoe zal men 't dan best maken, dat het past ? ■ Het is eene voüirekte onmooglijKhcid, het zoo te maken , dat het alle man past. De Ambagtslieden ondervinden dat niet flegts alleen; alle neringdoende lieden, alle koopmans, negotianten, alle welke ambten of bedieningen bekleeden, alle opzieners der Gemeenten, opzieners van de Jeugd, alle opzieners des Volks, alle welke éenig bewind in handen hebben, of in eenige beftuuring gekozen zijn : met een woord, alle menfchen zonder uitzondering ondervinden, dat het onmogelijk zoo te maken zij, om het allen te doen pasfen. Hoe dikwijls gebeurt het, dat de best uitgewerkte Predikatiën, het minst voldoan. Een Leeraar kan 't onmogelijk maken , dat het ieder een past. •Een Predikant, welke den naam heeft van algemeen' genoegen te geven, heeft in zijn Gemeente nog zoo •een aantal menfchen , welke in hem geen behagen hebben, en wat is 'er onmogelijker, dan met Prediken -het alle man van pas te maken ? nu wii ik „iet zeggen dat het er ook al dikwijls z. o naar: gemaakt wordt, dat het r.iet alleen aan alle man niet behagen kan , maar dat het geen mensch, van eenigzins gezónde hers) fe-  *i iöt > tenen voldoet, of zou kunnen aanftaan , omdat hét. in 't geheel niet deugt, en uit niet anders beftaat, dan enkel uit wartaal. ■ — Dan wij menfchen moeten wij niet door Wetten befluurd worden ? zonder deze leefde een ieder losbandig, en de Maatfchappij geraakte wel dra in de uiterfte verwarring. Harde Wetten, ondraaglijke lasten kunnen niet pasfen of voor de menfchen gefchikt zijn. Het geduu. rig, het onophoudelijk maken van nieuwe Wetten, is het fterkfte bewijs, dat dezelve vol gebreken zijn, dat ze niet deugen. Wetten, die den wil in plaats van leiden, dwingen, zijn verderfelijk, en kunnen onmogelijk ven duur zijn. De mensch is natuurlij;; een vrij wezen, dat vrij moet zijn in zijne handelingen , zo lang deze. niet aanlopen tegen de billijkheid, of de orde Horen, verwarring veroorzaken, en de veiligheid en rust benadeeien. Alle Wetten, die het geweten dwingen, zijn wetten van inquifitic. Alle, gewetensdwang bant de oprechtheid uit de famenleving , en rigt eene Maatfchappij van enkele veinsaards op. Zullen nu dusdanige Wetten voor alle menfchen pasfen, of zijn 't afeen maar de dwingelanden, de makers van dezelve, waar voor ze gefchikt zijn , voor welke ze alleen pasfen, om hunne verkeerde en verdervelijke oogmerken te bereiken, en hunne fooode vonden uittevóeren5 Zijn" dusdanige Wetten niet ten verderve voor de Maatfchappij , bewerken'zij niet den ondergang van een Gemeenebest? Dan, krijgen Timmerlieden, Schrijnwerkers, fvletzelaars, en meer anderen, het eindelijk door lang pasfen en meten zo ver, dat het past? moeten zij dan, die bevelen , wetten en zo voorts , uitgeven of maken , ook niet de voorbeelden dezer Ambagtslieden volgen, pasfen en meten zoo lang, tot het past, ten miirsien , dat het dragelijk zij voor hen, die ze moeten nakomen, vooral zoo lang pasfen en meten, dat is verzagten tot dat men al H h 3 het  < IÖ2 > het harde er uit heeft weggenomen, 't geen zomtijds morren, ondraaglijk klagen en eindelijk moedeloosheid zou kunnen verwekken. — Dan zal men maken , dat het past. Elk zal wel te vreden wezen. De klagten over eene kwade befiuuring zal nergens plaats kunnen hebben , de naijver zal opgewekt worden. Gelukkig! — Ja driewerf gelukkig zulk een Volk! zal men zeggen dat leeft onder de zagtfte Wetten — Wetten juist ingerigt om het heil, het geluk, de rust, het genoegen en de grootheid van dit Volk, uittebreiden en vermeerderen! — Gelukkig zulk een Volk, 't geen leeft onder de leiding van dusdanige beltnurers, wier allereerfte oogmerken in alle hunne bedrijven zijn, alleen het geluk , het heil en de grootheid van het Volk ? Gelukkig zulk een Volk, 't geen van dusdanige Befinurers , als getrouwe en zagtaardige Herders hunne fchapen handelen, geleid en beftuurd wordt; gelukkig ook zulke Beimurers, welke in alle hunne handelingen, het heil behartigen van het Volk, wiens vertegenwoordigers zij zijn. — Zij zullen zich kunneri verzekeren van de lief de en achting van het Volk — de bewustheid hebben dat zij wel gehandeld hebben, een geweten dat hun zegt: Gij hebt wel gedaan bij God en al het Volk! Dus handelende , kan men maken dat het past. — Mogten wij eens die tijden , zulke gelukkige dagen beleven, dat het bijkans alleman van pas te maken ware ? Dan op zulk een geluk hebben wij geen grond om eer te hoopen, dan nadat het bloedvergieten in Europa zal geëindigd, en de zagte, de beminnelijke vrede herfteld zijn , na dat onze Republiek kan blöeijen door het hentellen der vervallen zaken, door het herftellen yan onzen koophandel, het eenig middel om ons weder tot or.zen voorigen Haat te ftellen, als toen onze Republiek, overvloeide van fchatten en rijkdommen, en gedugt was  < 163 > was voor hare tegenpartijders; mogelijk zijn die gelukkige dagen nog ver af, mogelijk zijn ze zeer nabij — wie weet het ? Hem , die de wereld regeert, is het alleen best bekend. Ik ben GERRIT na VRAGER, Z 25 • April 1796. Mijn Neef gis rr.it mogt waarlijk die vraag wel aan zich zeiven doen, hoe zal men maken, dat het past? dewijl hij zelve de kunst niet liks fchijnt te hebben, om te maken, dat het blaadjen vol is. Daar zit ik immers weder verlegen, en hoe zal ik nu maken, dat het past? Ik heb geen lust, om over wetten en voorfchriften te gaan hsfeirklooven, alleen zal ik zeggen, dat ik blijde ben, geen Advokaat te' zijn, die arme menfchen, moeten, dunkt mij, thans zweeten, onder de menigte van pubiicatiën, proclamatien, decreten enz. die er dag aan dag in onze e'éne ondeelbare Republiek in alle Landfchappen, Steden, Dorpen , en gehuchten voor den draad komen, en aan de orde van den dag zijn. Het best, om mij te redden, en te maken, dat het past, is dat ik hier ter plaatsvulling geve een aartig lief versjen, dat ik dezer dagen ergens gelezen heb, en dat mij, bijzonder om de twee laatfte regels heeft gelinaakt. Of het hier past, zal ik vragen, maar niet beoordeelen. Dus luidt het: MEDELIJDEN in MISKENNING. Toen boven de velden der Franken , Uit eenen bewolkten hemel, De Furie, Partijfchap verfcheen ; Toen zij aan den Engel der vrijheid Zijn fakkel ontweldigde, en ovér Het fcnriklijk bedrogene land Gruw'len verbreidde, en moord; Toen vloektet gij , ach l Het lijdende volk; lk ... . weende! In wendde mijn trsanend oog Af, en zuchtte: n Wie,  < IÖ4 > », Wie, wie ontrukt mij aan de aards , „ Dat ik den jammer niet zie! — Maar de bedwelming verdween. De Engel der vrijheid verwint» Zegepraalt over Partijfchap, Hand in hand keeren Gerechtigheid weder En menschlijkheid. _ Zie 1 Zie! zij maken de baan Voor den verwinnaar effen. Zie! daar verwandelen reeds De donkere wolken des hemels In milden regen; zij drinken Het uitgemergelde land. Zie! daar blinkt reeds de zon: De vólken flaaren al juichend' Maar 't teken des keerenden vredes, Den boog, die daar aan den hemel Met de edeltte kleuren zich verwt. Wel mij! _ Nu droog ik mijne oogen, En wend mijne blikken weêr derwaarts. Het rouwt mij niet, dat ik geweend heb, , Ik weende der menschlijkheid traanen. Maar gij, die uw' broed'ren gevloekt hebt, Zegt! hebt gij geen' rouw van uw' vloek? Te LEIDEN, hij L. H E R D I N G H, Ti AMSTERDAM, bij j. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeldijk* a één en een halve huiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N°. 294. Is hij de waare Vaderlander! ïunoei vraag-al! O ! wat zijn er tha"s riet een aamal PatrrvC'en \ EK is nu een eerfte Vaderlander. Ut kei er die de Patriotten zouden nebben kunnen zien ban/en en bran. den, a zelve het ambt van ha'gmari zouden hebben kunnen b; kleeden, om, ware hit in hunnp magt geweest, dezelven één. voor dén op te ktoopen, die' nu eerlle Patriotten , heethonfdigen zelfs zijn willen, die niet praten, ''an van vervolden, wegjagen, het land te doen ruim»n, en wat al meêr fraairte-' den, in plaats Van alh s in 't werk te fpanUe», om. de goede harmonie, om de broederfcnap, te bevorderer , we'ke, om ons lard te doen bloeijen , eenmaal moet herüvld worden; die, zeg ik, inteeendeel geen gelegenheid laten voor.iigaan, om de t-veedragt te verrm-erderen, om de fcheure nog wi der te maken. die er tusfehen btrger.- êi bu-gtrs is, die als of ze af>e?anten waren van dezulken, wier mnigfte wensch en begeerte zij", om, ware het mogeli.k , weèr eene tegenomwenteling te bevorderen. - Zijn deze nu de waaie Pauiotten, ol'fci.oon /ij tot overioopers vul  *i 266 > fchijnen Van Patriotismus, zijn deze dan waare Vaderlander», die het heil van 't land bewerken zullen, of zijn ze veel eer verdervers van het zelve'' Geven wij recht acht op veeier daaden en handelingen, flaan wij hunne gedragingen gade., en vergelijkt men deze met derze'ver woorden en voorgeven. O! wat zal men dan niet een hemelsbreed onderfcheid «mdekken! Al hun voorgeven, al hun fchreeuwen ii niets ander» dan eene ijdele vertooning, eigen voordeel. Veranderde de Conftitutie duizendmalen , zij zouden even zo menigmaalen veranderen, en bij elke bovendrijvende partij zouden zij telkens de heethoofdigften wezen. Zijn zulke menfchen ons vertrouwen waardig, ©ffchoon zij niets doen, dan fchreeuwen van removeren en wat al meêr? _ Wij moeten immers alle zulke lieden ten hoogften mistrouwen? — Zij die eenparig de eene of andere partij aankleven , en zich behendig dezelfde betoonen te zijn, deze kan men achting toedragen , offchooa zij al van ons in denkwijze mogen verfchelen: maar zij, die telkens veranderen na dat het in hun kraam dient, al naar dat de wind waait, deze zijn de verdervelijkfle pesten in de famenleving, en onze uiterfte verachting waardig. Tegen dezulke moet men zich beftendig met de grootfte voorzigtigheid wapenen, om geen gevaar te loopen, dat zij door hun list de oprechtheid en braafheid overrompelen, — de goede trouw misbruiken, en den op hun betrouwende in de grootfte ongelegenheid brengen, en hem zoeken te verderven. _ Zijn zulke fchreeuwer» nu de regte Vaderlanders? Zijn deze de waare beminnaars van het Vaderland, of veel eer de bedervers ? Hoe veele fchreeuwers, van die Politieke fchreeu. wers, misleiden niet een menigte ügtgelovige en kortziende menfchen, die zich vergapen aan dit uitwenLdig gefchreeuw, en die geweldige vertoorung van Patri-  < 2Ö7 > triotismus? Dan, let men op hunne daden en handelingen met de vereischte opmerkzaamheid, dan ontdekt men wel dra dat hun gcTchreeuw en waarde niet» an* ders dan ijdele vertooningen zijn. — Men moet hen mistrouwen, en alle zulke lieden, die hun Patriotismus doen eindigen in eigenbelang, die bij alle gelelegenheden zich zeiven aanbieden, wanneer er maar voordeel of eigen grootheid aan verbonden is. — Die met geweld zich indringen in beftuuringen, zonder eens te overwegen, of dezelve gefchikt zijn voor hun, dan veel eer hunne krachten te boven gaan: Men kan zich wel verzekerd houden, dat de waarlijk, recht brave Patriot zich geheel anders gedraagt, bezeilende het gewigt van elke bediening, zal hij zich zo lang van dezelve onthouden, als met mogelijkheid te doen is, en veel liever het voordeel aan een ander gunnen, en de grootheid verachten, dan zijn Vaderland benadeelen, met zich boven anderen te ftellen. De waare Patriot zal zich geenen aanhang zoeken te maken, of voor anderen goed flaan , om dus voorgetrokken te worden. Men kan er vast ftaat op maken, dat hij, die hemel en aarde beweegt, om in eene Commisfie ge. plaatst te worden, volftrekt een Ariftocraat is. Niets vuuriger wenscht hij, dan te mogen regeeren, en landen te hebben, waar over hij heerfchen mag. In zijnen bijzonderen omgang en handel i» hij doorgaands onhandelbaar, forsch en onvriendelijk tegen hen, welke hij voor zijae minderen houdt, en waar op hij als ait eene zekere hoogte nederziet. Trotsch, gierig, en oneerlijk. — Of hij iets door recht of onrecbt verkrijgt, fcheelt hem weinig, als hij 't maar bezit. Zalig zijn, naar zijn oordeel, de bezitters, 't is om 't even hoe men aan de bezitting kome. — Een man. zender grondbeginfels, dan alleen in woorden, zedeK k % loos,  loos. valsch, bedriegeiijknpid en list maken zijn hoofH. Jsara ter iiii, maar deze ondeugden weet , ij ajter een kleed van geveinsdheid zoo t; verbergen, dat men ze niet ontdekt, dan na een lang verkeer, en eei.en gemeenzamen omgang. Zal da. zulk een die onrecht en verkeerdheden werkt, wims daden uit een boos .en bedorven hart voortkomen, den naam verdienen van een Va ierlander ? - Is hij de waare Patriot? ot is 'ij veel etr der lam nl.iing onwaardig, en verdien hij liever uit dezelve ge toten , ten minlten nooit eenig bewind te wor.k-n aanvertrouwd? Voegt net wel een Pattiot, dat geen te verrigten, *ai hij in zij,, tegenpartij veroordeeld heeft? — Moet men niet alles in 't werk ipannen, om het geluk van on/.en evenvenmenseh te bevoorderen ? moet e n Patriot niet alles i 't werk fpannen, om zijn medemei.sch gelukkig ie maaken- moet iiij niet alles aanwtnden, om zijn lot, zo het zwaar is, te rerli-ten, al het narde te verzagten, Er ka:, geene R.motie plaats hebben, of tr moeten eenige kden in de fapi-nleving bij lilden ; dan, zal men derzulker lot nog tragten te verzwaren, of is het werk van een Patriot dut zo veel mogelijk te verligten? - Wie zal er een pogenb'il aar twijfelen, of het Jaatlïe ke ichetst den waart r, Patriot , en <-et eerfte den fchteeuwer , den verder. ■ r van zijn Vadi rland, den Intriguant, die alleen zijn eigen zeiven bedoelt , al is het ten koste van ee en anderer? Hoe gelukkig' zoiulen die dagen, hoe gewenscht die tijden zijn, dat wij, Nederlanders, eers allen met elkander als broeders, eensge ind als broeders met eikanderen leefden, zordt-r eliarderen te l aaten of te verdelgen. - Hoe gelukkig Aaien wij allen, indien wij eenpa _ werkten aan den bloei, aan 't welzijn an ons Vaderland; maar dat. zuhcu wij doen zo we eenparig wer-  < ao'9 > verleen ieder aan zijn 's naastens behoud, ieder om | de broederfciap aa-itekve. ken , ieder om de eendragt te bevorderen in de famenleving; iedjr om ziph op het zeerst te beijveren, dat alle orë-nigheden vermijd worden, al wat daartoe aanleiding zou kunnen of mogen geven in de plaats van het vuur van twist tn tweedragt aan te blazen; het geen nu zo vaak gefchiedt, en daar door de oneenigheden levendig hou-i. ]Nog verderfelijker is disfende onder de Patriotten zelve , welke helaas! maar al te veel plaats heeft, en van dag tot dag in p sats van af, nog mepr en meer toeneemt, en aanwast. — Zijn de/.e de 'waare "Vaderlanders, wch Gelijk in moed zinde en fn krachten, "Was de/e itrijd meer bloedig te acnten, Da ée'n dier ftrijden, zoo berucht Door hektors dapperheid, en held achulks krachten; Waut geen d.r goön bemoeide zich hier meè. Na 't firilden va' eet» uur of* twee, Staan onze helden, do^r hui pogingen en beten Vermoeid, en 't ligchaum opgereten, Se-ier bunen a lem . éénsklaps (til. Niets meer verfeogehde, bedeki met oloed en wonden, Zich flepende over 't zand. bijna half dood, bevonden. Zij, drinken willend', dat. ge 'urend' hmvgeictni, De bronwel was geitratnd : de kracut begeeit nun iedenS Zij lterven .... # * * Hkr zier ge uw b"ftaan in fchi" 'erü, Onzaal'ge dwaazen, die, in uw oaëenigheden, In hoogmoed, woede, en zotternij, Uw levensftond verfpild- m t, wr ed, elkaêr te plagen» o Menfchen 't leeuwenpaar zijt gij, 't Geitreinde water is uw da^en! Te LEIDEN, bij 1. H E R D I N G H, T$ AMSTERDAM, iif j. W E E G E, En alom bij de m^ste BoekverWv.pers, daar dezelve "MfeeKÜjk» a een en eea naive ftuuver word. urgegeevea.  D E VRAAG-AL. N°. 295. Mag men alles doen, wat men kan? Lysjb, die meer dan twaalf jaaren bij mij' ge» woond , ons altijd getrouw gediend, en de grootfte zorg voor onze kinderen en alles gedragen heeft, lysj s werdt ziek. - In het begin was het wel niet erg; maar 't verflimmerde van dag tot'dag. - Ik Het den Doftor haaien - deze zeide mij, dat het eene langduurige fleepende ziekte zoude worden , en dat zii ia gevaar was, van tiet leven er niet aftebrengen — Mijn buurman piet was juist bij mij, en raadde mij, toch die zieke meid uit den huis te doen . naar aare moeder te zenden, of in een gasthuis te gooien, Zoo meer dan een half jaar eene zieke meid in huis t$ motten hebben, zeide 'lij , dat is te erg, en was het de mijne, ze was al lang weg geweest H-tiszoo, ik was meester, en niemand Ion mij beletten , zijnen raa; ootevolgen; maar mag men dan a-les doen, waf men kan? Waar zou de zwakke ellendeling blij-en — bij haare moeder? - dit m nscn was oud en arm, VI. DEEL. Li %H  < «74 > en kon haar dus die verkwikking niet geren, die zij' nodig ,had; — in een gasthuis ? — neen, daartos kende ik velen van die geftichfen te wel. — Mogt' ik dus zijnen raad opvolgen ? — zou ik dat ooit voor God en mijn geweten hebben kunnen verantwoorden ? zou de ichande en de verachting van alle braave lieden mij niet ftraffen? — Eischte de billijkheid en menfchenliefde , eischte de verpligting, die wij aan haar hadden, en de dankbaarheid, die wij haar verfchuldtgd waren; maar vooral, eischte het Euangelie niet van mij, haar in huis te houden, zorgvuldig te doen oppasfen, haar zelf te vertroosten, te bemoedigen , en alles aan haar te befteden, wat haar in het leven behouden , 'of voor de eeuwigheid voorbereiden kon? — dit deeden wij, en met zulk een ge wenscht gevolg, dat zij veel fpoedi^er herfteld wierd, dan man had kunnen verwagten — en nu heb ik het geluk', uit liefde en dankbaarheid, en niet alleen om het huurloon, gediend te worden. Mag men alles doen, wat men kan! — Mag mes iemand broederlijk de rechtehand toereiken, en tevens hem op allerleië wijze vervolgen? of als joab met de;i mond kusfchen , met eene vleijend^e tong zeggen : wees gegroet, mijn Broeder! om den verraderlijken dolk zijnen onfchuldigen Broeder onverwagt in het hart te duwen? Mag een Veldheer, of Soldaat, zijne overwonnen vijanden , die de-wapenen vrijwillig weggeworpen hebben , doen nederfabelen of eigenhandig dooden ? —. zij kunnen het fomtiids doen; maar mag men dan alles 'doen,' wat men kan! — worden zij dan gene zij de waarde hunner eigene menschheid niet? — zal het bloed dier omgebrachten niet tot God om wraak roepen ? — zal elk rechtge'aart mensch ben niet als monfters van wreedheid en lhoodneid vloeken l — en zal' God die ftem van het bloed niet hooren, dien vloek der Rechtvaardigen, niet vroeg of laat bevestigen? Mijn oude Akademie - vriend R heeft e'e'ne Dochter, amuu, een allerliefst meisje. D o r i s , een allergefchiktst, hupsch, en braaf, jongeling, beminde haar, en zij hem. Niets dan de toeltemming van haaren Vader ontbrak, om het huwelijk te voltrekken; maar hier op kon men bijr.a niet meer hopen. — Mijn vriend R die in eene voornaatne had een groot koopman was, wilde eenen fchoonzoon hebben, die in de negotie opgebracht, eens zi n beroemd comptoir overnemen kon: doris was een Proponent, die op eene aangeraame plaats beroepen was, en daarom wilde de vader, van dat huwelijk volltrekt geen woord hooren. Eens aan zijn huis daarover met mij Iprekende, zeide hij : ik zal het met geweld tegenhouden, en mijne Dochter eer vast laaten zetten , dan dit toe/laan. — Ik deed verbaasd een Hap terug. — ,, Zijt gij mijn „ oude rechtfchapen vriend? — zijt gij het, die, toen „ «iv huwelijk gedwarsboomd werd, en ik u hielp, „ plegtig voor het oog der Godheid zwoert, dat gij ,, nooit een dwingeland over uwe kinderen zoudt wor„ den?—wenscht gij uwe Dochter gelukkig te zien? — ,, hangt dit daar van af, dat uw Schoonzoon uw comp„ toir overneemt ? — doris is een welgemaakt en „ gezond jongeling; zijn mannelijk gelaat vertoont eene edele groote ziel — hij is een man van zeldzame Li 2 ,, ver?  h vermogens — hij is verltandig en geleerd zonder pe,, dant te zijn — hij is een oprecht menfche'.vriend, ,, een Christen , die niet van geloof en bevinding praat; mair in al zijne daaden den waaren aan van „ het Christendom verioont — hij zal de nuttigfte „ leeraar worden - uwe Dochter bemint hem vuurig — „ als gij deze edele voor elkanier gefchapene zielen „ fch°idt, dan vermoordt gii beider geluk. Mag men „ alles dan maar doen , wat men kan ? — mag dit een ,, vader, kaï ."it mijn oude braave vricpd doen ?" — Een trcan kwam in het oog mijns vriends, hij drukte mii de hand: gij hebt gelijk, zeide hij, en met een zondt hi den knegt, om doris te verzoeken, bii hem te komen, en vervolgend* liet hij zijne Dochter roepen. — Doris en amalia kwamen in de kamer — de vader zeide : mij-ie kinderen! gij hebt mijne toeJiemming en vaderlijken zegen. Zij omhelsden ei' ander, omhelsden hunnen vadtr. Bedankt deezen braaVen vriend, zeide hij, door hem ben ik van mijn verkeerd begrip terug gebracht — Doms deed dit met traanen in de oogen,. en verzocht zijne lieve amalia, mij een hertelijken kirsch «an warme dankbaarheid te geven. — Zij vloog raar mij toe — nooit heeft mij een kusch zoo het hart geroerd, als die van het edel meisje, wier geluk ik bevorderd had! Mag men alles deen, wat men kan P dit vraag ik aan mijnen buurman klaas, die dagelijks ziine goede vrouw ellendig toetakelt; en aan mijne praatachtige nicht, die, van alle de vrouwen in de buurt, van alle de dienstmeiden, met één woord, van iedereen, kwaadfpreekt. Mag tnsn alles doen, wat men kan! Mogen uwe woor-  woorden met uwe daaden nrijden ? moogt gij zelve doen, 't geen gij met het hoogite recht in anderen beiispt hebt? t „ Mogt men alles miar doen, 't geen men „ kan," zegt mijn Neef, „ dan zou de een den an„ deren van zijne bezittingen, van zijne echtgenoote, „ van alles wat hem dierbaar is, ja zelfs van zijn le„ ven berooven, als zijn eigenbelang het medebrachtJ „ doch dit beletten de wetten , en vooral de flraffen, „ die dezelve bedreigen." — Dat is waar; maar hoe gaat het dan met zulken, die boven de wetten verheven zijn, of er zich zeiven boven verheffen! — merkt gij nu wel, Coufin! dat ik deze lieden ook eens behoor te vraagen: mag men alles doen, wat men kan ! Mogt philips Inquifitie - plakaaten uitfehnjven , en allen op de wreedlté wijze ter dood doen brengen, die niet gelooven konden, 't geen de dwingeland geloofde ! Mag iemand, hij zij wie hij wil, mag iemand van mij vergen, dat ik hetzelfde denk, 't geen hij denkt? — Mag hij mij noodzaaken, dit ten minften te zeggen, en zoo een leugenaar te worden ? — Mag hij, eindelijk , wanneer ik niet denk gelijk hij , en te eerlijk ben, om tegen de overtuiging van mijn hart aan te fpreeken, mag hij mij dan van het mijne berooven, mij, mijne vrouw en kinderen , aan d-, armoede ten prooi geven? — Er is zeker een hemelsbreed onderfeneid tusfehen het gedtag van philips en dat van den laatften; maar is dit niet daarin gelegen , dat p 111 l 1 p t wreeder iirafte dan de ander ? Mag men maar alles doen, wat men wil! — De Betovergrootvader van mijn buurman jan het een huk LI 3 land  fland na, gefchikt om ezels op te weiden, en varkens op vtf te mesten. _ Zijn zoon, dat is de overgrootvader van mijn buurman , maakte er zaailand van , om dat dit veel meer voordeel gaf, en er beste tar.v op groeien kon. De grootvader en vader van mijnen buurman hebben het altijd bezaaid, en dat doet hij ook. Nu is er een nakomeling van eenen neef van mijn buurmans betovergrootvader, die het land wil hebben, omdat er geen ezels en varkens meer op weiden. Dewijl er dus twist over is, heeft de Schout van ons Dorp met zijne Schepenen befloten, dat ftuk land Dorpiaal te verklaaren, en aan zich als Beftuurers aante^ trekken. — Mogten zij dit doen? zij kannen zeker, want zij zijn op ons Dorp de hoogst geconftituSerde Magten: maar mag men dan alles doen, wat men kan? is dit geen fchenden van het recht van eigendom? is dit geen willekeur en geweld _ of hadt de zoon van mijn buurmans betovergrootvader geen recht, om het land, waar zijn vader ezels en varkens op weidde, in eercn vruchtbaaren tarwen-akker te herfcheppen ? _ verloor hij hier door zijn recht van eigendom op dat huk land? _ velen van onze Dorpelingen zijn zeer te onvreden over de willekeurige dispofitie hunner Ge. meensmannen of Souvereinen , hong het van hen af, zij zouden ze fchoon nazien; maar Ingezetenen tegenVegenten overgeheld zijnde. moet ik de vraag dus omkeeren: kan men alles doen, 't geen men mag r doch die een put graaft , zal er in vallen , zegt s a- lOMO. Mag men alles doen, wat men kan f _ neen, zeggen de burgerlijke wetten; neen, zegt de orde, de rust en welvaard der maatfchappijën; neen, zegt ons geweten, dat eenen hoogen Wetgever eerbiedigt, die in  < 27? > in ons harte leest, en dat verbiedt en firaffën zal» wat menfchen niet verbieden, niet ftraifen kunnen} neen, zeggen de Godlijke woorden Van onzen Zaligmaker : „ doe aan genen anderen, 't geen gij niet „ wilt dat aan u gefehiede;" — neen, zeggen de Rechten van den Mensch, die deze hemeifehe les met het Hoogde recht hebben overgenomen. Medevaderlanders! welk ftaatkundig gevoelen gij ook zijt toegedaan, welke regeeringsvorm gij voor ons land de beste moogt rekenen; Medevaderlanders! ik moet u vraagen: moogt gij alles doen, wat gij kunt ? mogen fommigen onder u hunne tegenpartij vervolgen, verdrukken ? — mogen de anderen haat én wraakzucht in hunnen boezem aankweeken, en de hoope voeden, om eens weêr, op hunne beurt, aan hunne tegenpartij derzelver verkeerdheid dubbeld betaald te zetten ? — Gij allen kunt het Vaderland in het verderf horten; gij kunt eikanderen meer en meer ongelukkig maken; gij kunt uwe tweedragt , uwe rampzalige tweedragt verlterken, vermeerderen, en daar door, hoe het ook ga, de algemeene zaak, het maatfchappelijk«geluk, de rust en vrede uwer dagen den laatften dooditeek geven: maar moogt gij dat doen? — laat uw geweten, uw eigen waar belang, het Vaderland, dat gij allen bemint, het kroost, dat gij toch ééns gelukkig wenscht te zien; laat de Godlijke wet der natuur, die, zo gij ze niet uitgewischt hebt, in uwe harten gefchreven flaat, laat het Euangeiie, dat gij belijdt; laat di; alles u de vraag doen beantwoorden, die ik meteen weemoedig en Vaderlandlievend hart doe:_Mag men dan maar alles doen, wet men kan !  tunsiii vraag-al! Ik zend u dit toe, ora het u ter plaatzing in uw weekbiad aantebieden. — Kan het eenigzius uw en miin doel, gematigdheid, rechtvaardigheid en edehnoej digheid, bevorderen , om daardoor de geweken eendragt en broederiiefde te heriiellen, plaatst het dan; kan het dit niet, leg het op het vuur; mei één woord, leeft er mede zo als gij wilt. — Mijn wensch is nuttig te zijn - als u dit bevalt, wil ik gaarne, als ik tijd, lust en hof heb_, nu en dan u een los ftukjen zenden. ■ Heil en Broederfchap! Van DIRK den VRAAGER. Te LEIDEN, hij 1. HERDINGH, Ti AMSTERDAM, tij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelre "WeeKiijks a één en een halve huiver wordt uitgegeeven.  D B VRAAG-AL. N°. 2pÖ. Kan men niet te veel verligt (verlicht) worden? D e bovenflaar.de vraag is mij door eenen onbekenden Correspondent gedaan, in den volgenden Brief. JVRCU VZ.AAG-ALÏ •Reeds een' gernimen tijd geleden, vraagde ik ii: Wet zijn Emigranten? En, gij hebt deze vraag irl twee Nommers behandeld en toegelicht, waar voof ik u nog bedank. Thans heb ik weder eene zwarigi heid, en dat wel eene Fihantiëete zwarigheid, voor te ftellen, en ik hoop, om" redenen, hier na zullende blijken, dat deze de laatfte zwarigheid zal zijn; terwijl ik niet twijfel, of gij zult mij en anderen..sarei lezeren, door voorlichtingen, op nieuw aar, u verpl'igten: Gij moét dan weten, dat ik, getrouvvlijk , aüe weeken, uw weekblad, de vraag-al, gekocht én ge* lezen, en nu reeds vijf complete deelen verzameld htbj welke mij, met tijtel en innaajéfl, vrij wat riuitjeni kosten, doch, die, den hemel zij dank ' betaald /ijn,* wie weet, hoe velen er' zijn,- die No. i. neg hïH betaald hebben? .. tl. DB*t, »»3  . , Gij hebt een zesde deel begonnen te fchrijven, en ik te kopen en te lezen, zoo trouw als goud. Maar... Maar... (tusfehen ons beiden gezéfd ,) van het jaar zie ik geen kans, om het zesde deel prompt te zuilen kunnen betalen. .Wat nu gedaan? Zal mijn Boekverkoper, dien ik de vorige deelen zoo eerlijk betaald heb, mij het zesde deel.ook eenigen tijd borgen, tot ik in ftaat ben, om te betalen? Zou ik dit met'van zijne redelijkheid mogen verwachten? Dan, dit is eene kleine zwarigheid ; de grootlte komt ach' ter aan. Ik weet niet, of gij, bij hét eindigen van dit lopende Deel, dat al naar het einde Ipoedt, weder een zevende op ftapel zult zetten. Algemeen, denkt men, neen! fommigen, omdat (zoo zij zeggen, ik zeg het niet,) gij als een moê paard, naar°het einde verlangen en flaauw worden zoudt; anderen, (en dat zou ik ook denken) omdat gij, als van zesfin klaar, uw werk in zes deelen zoudt willen befluiten. Gij hebt mij, in deze en gene zaak , nog al eens geholpen en verlicht, maar, indien gij voortgaat, met fchrijven, vrees ik, dat g.j mij, met den tijd, nog zelfs al te veel zult verrichten, te weten, in^mijre beurs. Indien die nu al te ligt werdt, ik geloof, dat, hoe knap gij ook zijt, om te verlichten, gij nogthans wei.Jg kans zoudt zien, om die, op nieuw, met de vorige zwaarte, te voorzien: Nu is mijne vraag : Kan men ook te veel verligt worden ? Gij zult zeggen: Icheid er uit met kopen en lezen _ Gij zijt niet in requijitie gefteld - Goed! Maar, vooreerst: is dat uw interest, om mij dit te raaden? Ten anderen: wat doe ik, met de vijf Deelen? Houde ik die, e„ fleem ik er, het geen volgt, niet bij, dan heb ik de vuag-u niet compleet; verkoop ik ze, dan zal ik er, zoo ik vrees, de helft op verliezen.' Dit  < 233 > Dit is immers niet aangenaam voir mif. Dairön rad-s ik u, msak maar, met het zesde D'cl, een e'nd> van vragen, en rust wat. Verligt, maar niet te veel. Heil en Broederfchap! , Uw behendige Lezer A. Een geboren Hollander. V. S. Zoo gij gebruik van dezen Briei wilt maken , het vult weder een blad van uwen v r a a gai, en antwoordt gij mij, dan zijt gij, mis.'chien> weder uit uwe verlegenheid geholpen , om een Nom« mer van den vraag-al vol te krijgen. Indien ik dezen Brief wilde Commcntariceren, naar behoren, zou ik kans zien , om niet fleehts ée'n, maar verfcheiden, Nommers van den vuag-,al vol te krijgen; alzoo ik er aanleiding uit zou kunnen nemen, tot eene menigte vragen. Hij fcl.ijnt mij toe, vrij haastig, te zijn opgeheld, gelijk ik, uit de dagtekening alleen, zou mogen opmaken, welke dus luidt: D 21 Mey 1792. A. S. L. B. De^iaatite letters betekenen, zekerlijk, anno fecundo libertatis Batavae, in het tweede jaar der Bataalfche Vrijheid, maar zo ik mij niet bedrieg, komt dat overeen met het jaar 1796 van de gemeene tijdrekening, doch dit is eene beuzeling: minima non curat Praetor, en Aquila non (aftat mufcas. — Een arend vangt geen vliegen. Van meer belang is het, dat het woord interest, en de zaak zelve van voordeel en eigenbelang, in dezen Brief, hoe kort hij is, zoo veel plaats beflaat. Moet din , vraagde ik mij zeiven af, alles, lot boeMm 2 ken  «€ 284 > ken kopen en lezen toe, door belang, bpftuurd, en pok dif als een koophandel befchomvd worden ? \ercjt & refert regunt totum mun:dum. Mijn Briefichrijver lpreekt van mijn ir.tcreji, en iatlisfchen ontdekt hij, van zich zeiven, dat hij ook niet /onder fpecufatie op een bmtenkansjen uit is. Indien hij de vra„ga' njet compleet heeft, en de yijf deelen zou vei kopen , zon hij er de helft op verliezen. Bijaldien hij mij, van eeriien af, geraadpleegd hadt, of hij de yrk a a a - a 1 zou kopen', mét uitzicht, van er met den tijd, coor dien te verkopen, een winstjen mede te doen; waarlijk, ik zou het hem hebben ontraden. Wanneer gebeurt het, dat men, door boeken te ko- fen, \oordeel zou doen? Ik fpreek niet van Boekveropers, wier zaak het is, om, als boekwormen, dooi; het kopen en verkopen van boeken^ hun hrood te zoeken; maar ik (preek van Lezers en liefhebbers van boe? ken, vooral van "nieuwe boeken. Wie weet toch niet, dat, doorgaands, en vooral, in den tegenwoordigen tijd , de nieuw-uitkomende boeken op verkopingen jphielijk hun prijs verlie/en, en dat de Kopers wel zpq fliui zijn, om, deze cahule te, volgen, dat zij er, ten min (ten, de band op uithalen? Bij deze gelegenheid zou ik kunnen vragen: of niet kopers en lezers van boeken, eigenlijk, htm voordeel behoorden te zoeken, jn den inhoud derzelven, om er gezond verhand, vermaak, nut, lering enz. uit op te doen, en dien fchat te vermenigvuldigen? En, of het zeggen van den jongen p l l w i u s ook te pas komt, dat er geen Boek zoo. flecht is, of het behelst nog wel iet goeds. Dus zal dan de v*aao-al hok, volgends die uitfpraak, nog wel iet goeds behelzen moeten. Zeker Heer wilde den naam hebben, van een biplipt(«eek te. bezitter,. Hij liet een Timmerman komen, en '>p ten daartoe geko/.en kamer fuuerbe k>ekekasien maken, netjens verdeeld in vakken voor Folianten, ÖuartijneDi Octavo's eiiz. Vervolgend» belteedde hij B'j een Boekverkoper zoo yeei boeken aan, als nodig ware», prq deze kasfen te vullen. — Hij wilde a!;e die boeken, om de uecteid , juist even groot in formaat hebben, opdat zij in dé va>.kea huiten zou(jpn, en Met dus de' genen, i die wat grooter vielen, Ridderlijk ajïmjdeii,, zonder zich te bekreunen,, welke, goeken hij hadt, eij of cr door 't afi'aijden, ook letters,  < a«5 > ters te loor gingen. Genoeg! hij hadt eene prachti- fe Bibliotheek! O quantum eft in rebus imane! Ijdeli eid der ijdelheden! alles enkel ijdplheid! 'Verders moet ik vragen: Heeft mijn Br"effchnjver het onderfcheid tusfclien verlichten en verligt en wel waargenomen' Het eerite behoort het doel van eenen fchrijver te zijn, maar het laatfte verëischt ondcricheiding. Wie fchrijven zou, om da beurs zijner Lezei'en te vérligten, zou, gewis, een geheel verkeerd oogmerk bedoelen, maar zou hij ook geen gevaar lopen, dat zijne Lezers hem fpoedig verlieten, en hem dus lelijk aan d» kaak Relden? Vlaar, wie ffchrijtt, om een bezwaard gemoed te vérligten , kan men dien wel van kwaade en eigenbaüge oogmerken befchuldigen? Doch, ik wil mijne vragen niet vermenigvuldigen, en nog veel min den Brief capteren • de Schrijver hoort "onder mijne oude en getrouwe Lezers en verzamelaars, en, daar anders weekblaadjens veelal het lot hebben, dat zij verwaarloosd, mishavend, en, verloren worden, heb ik, ten minlten, van hem. die vertroosting, dat hij er op gezet is, om de v raag- al compleet te hebben. Ik zal mij, derhalven, aileen bepalen, tot ds hoofdzaak. Mijne Lezers zullen zich herinneren, uit het laatfte Nommer des vijfden Deels, dat ik toen reeds voornemens was, uk te fcheiden, eri een fpeltjen bij het vragen te (leken, maar, dat mijn uitgever mij heek overgehaald, om er een zesde deel bij te voagen; nu ben ik voornemens, om mij tot een zevende niet relaten overhaalen, maar met dit zesde dit werk te flutten. Is dit nu genoeg ter gerustfteüing van mijnen Brieffchrijver? Zal die nu zijn hart vérligten? Zijn Boekverkoper zal hem op het zesde deel wel eenigcredit geven. Trouwens, wie betaait er, in deze dagen, juist zoo precijs? Klaagt daar niet ieder c'éu over, die geld riroet inbeuren, waar en hoe het dan ook zij? ls er wel ooit zulke fchaarschheid van klinkende fpetïè geweest? En zijn niet vele beurzen ver~ ligt geworden, zonder dat een Schrijver van de vraagal daar deel aan gehad heeft, of bij mogelijkheid, heeft kunnen hebben? Vaar omtrent het waarom? het welk mij doet befluiten, om met dit zesde deel te eindigen, twijfel ik, of men de waare reden, wel in den boveiiltaandtn Brief vindt. Hoe? zou ik moede zijn, van vragen, x •• ' Mm 3 en  < *S6 > en daarö'rn verflaauwen? liet in waar-, daar zijn menfchen. die driftig en heethoofdig alles tot het uiterfte drijven, en waar dit niet gefchiedt, van flaanwheid en laauwheid fpreken; daar zijn anderen, die fiaauwheid noemen, wanneer zij geene icherpe hekelingen vinden, niet, dat zij.geern zelve willen gehekeld, wezen, of het geen gezegd wordt, op zich zeiven1 zouden duiden; och neen! jupiter heeft den zak met hunne eigene gebreken hun ook op den rug gehargen, en dien met de gebreken van anderen voor de borst, waar op zij ook alle hunne aandacht en opIctterdheid vestigen , even gelijk vele ijverige Kerkgangers veel houden van radruklijke toepasfingen, niet om ze op zich zeiven te wenden, o neen! maar op de genen, die buiten zijn, of wel, die naast hen zitten. Zou het dan zijn, dat het getal van zes iet merkwaardigs behelst, en dat ik mij daarom tot zes zou bepalen, als van zes/en klaar zijnde? Het is waar, het getal, van zes is juist een half dozijntjen, en is bij de fathagpri/rs, die zoo veel met de getallen ophadden , merkwaardig ; alzoo het liet eerite volmaakte getal beneden sten is, zijnde aan alle zijne gelijke deelen gelijk: want het beiiaat uit i, 2, 3, dat is, uit 7ijn zesde, derde, en halve gedeelte, welke opgeteld zijnde, de zes uitmaken, maar gij wilt mij wel geloven, hoop ik, lieve Lezer! als ik u eenvouwig zeg, dat zoo veel geleerdheid mij niet in het hoofd .is gekomen, om myf-tot 6 jaargangen te brpalen, als ook, dat ik niet verwaand genoeg ben, om mij zclven te achten, als van zesfin klaar zijnde? Wat dan? Zou niet veel meer overweging verdienen , het oude zeggen der Grieken: pna. PiZï.w, p.tyu «f**?. Ken groot boek, een groot euvel! Zou daarom onze verlichte!! ! eeuw niet de folio formaat hebbjjn verlaten, en zelfs, ten minfien vdor een tijd, tot het formaat in 12, i5 enz. gedaald zijn? Wel nu, een weekblad, aangewasfen tot zes deelen, wordt ai een groot boek, en • zou ik dan niet dienen te bezorgen, dat het geen groot euvel, ten miulten voor de "beurs, worde? • Moede van vragen 2 Misfchien zeg ik daar nog iet van in het Nommer, dat het laattte ilot zal uitmaken. — Tha-s nog een paar woorden over de vraag ze.ve: K^n men niet te veel verligt of verlicJit norden ! —— Kan  < n-"7 > Kan men niet te Veel verligt worden! Een aderlat!'-? is dikwijls hoogstnodig en an het gro.tite nut, om de gezondheid "in het natuurlijk Jigci aam te herrfèHèo of tegea dreigende toevallen te °befc:iermen, maar* wanneer eèn seneka, op last van nero, alle de' aderen in een laauw bad worden geopend, wordt de wijsgeer te veel verliet, en het einne is de dood. Misi'c.iien is het ook. wel zootin het Staatkundi* lig-haam. De Sibaricten waren ie rijk, en daar door tedartel geworden, eene vermindering van hunne rijkdommen zou hen verligt hebben. Hunne dartelheid ging zelfs zoo ver, dat zij hunne paarden hadden leeren danslen, op het geluid van hiuzijk. Maar, Wat gebeurt? Daar onuiaat oorlog; de Sibarietfche Burgers worden georganiseerd, en hu.ine paarden in requifiue geheld, maar de burgers kenden geene fubtrdtaatie, én de vijand hief'een Initrumentaal muzijk aan, waar op alle de paarden begonnen te danken. De Sibaruten werden dus gemaklijk overwonnen, en toen door den vijand al te veel verligt, zoodat geheel Sibaris tot het niet wederkeerde," en alleen etne plaats in de gefchiedenisfen der volken overhieldf. Ten tijde van Keizer' josurus kwam eene oude vrouw zich aan zijne voeten werpen, èn boodt hem ccn beursjen met eenige weinige dukaten aan. Dit was alles, zeide zij, wat zij bezat, en zij boodt het aan , om er in eens af te wezen, dewijl haar het geduurig herhaald geld opbrengen, waardoor zij, in haaren zin, te veel verligt werdt, -lastig was geword-n en zij, nu zij niet meer hadt, ook niet meer geplaagd kon worden. —— ° I Kan men te veel verlicht worden? Zou men ook te wijs kunnen worden? Zo wij het aan den ouden wijzen Prediker vragen, wat is zijn antwoord; Wees niet al te wijs! zoo min, als al te rechtvaardig. Dat wij niet weten, deert ons niet. Wanneer ik op reize ben, en in een logement eet, wacht ik mij zorgvuldig, in de keuken te gaan, en te zien, wat daar Sekoeskoest wordt, omdat mij dikwijls de etensltist 'dan verdwijnen zou. Hoe gelukkig befchouw ik den cenvouwisren landman, of onze eilandbewoners, op Mar. ken, Urk, eau. die niet weten, wat er in de wereld omgaat, dw niets gehoord hebben van alle de ftreeken, en listen, door welken de Staatkunde no°- voortgaat te woelen, niettegenhaande alle de wijsgeerige be-  ♦c 288 J* Ibeginfelen, die met woorden, zo woorden genoeg waren, worden aangeprezen. Kan men niet te veel verlicht worden ? Dat zou ik je verzoeken. Ik heb eéns gelezen, van iemand, die jaaren achter een in een duistren kerker opgefloten, eindelijk in vrijheid en het daglicht weder herfteld werdt, maar 's mans oogen waren door de duisternis zoo verzwakt, dat hij, door het licht verblind, verzocht: men zou hem hechts in zijnen kerker terug brengen, alwaar hij ten minlten de voorwerpen eenigzins kon onderfcheiden. Was die man niet te veel verlic.it? Zou dit ook geene plaats kunnen hebben, in eene verlichte eeuw , dat de menfchen, door te veel Jicht, van het fpoor raken, en op den doolweg komen ? trouwens, een oud Profeet heeft voorzegd, dat het ée'ns gebeuren zou, dat de menfchen, op den vollen middag, dat is , in eene verlichte eeuw, naar den wand zouden tasten, als blinden. — Kan men dan ook te veel verligt ( verlicht l) worden l Te LEIDEN, UJ L. H E R. D I N G lij Tt AMSTERDAM, tij J. W E E G E, En *IÖm bij de meeste Boekverkóopers, daar dezèltfë Weeklijks i één en een halve huiver wordtuitgegeevee,  D E VRAAG-AL. N°. 297. Wat is welvoeglijk! D e ouden hadden, in voorgaande eeuwen, veel op, met welvoeglijkheid, en betaamlijkheid, dit noemden de Grieken to a-psTu», en de Romeinen, decorum, en zij zouden, om lief noch leed, geduld hebben, dat men daar van afginge. De Romeinen hadden, dus, in de eerfte tijden van hun Gemeenebest, eene wet, welke den man verboodt, aan zijne vrouw, den vader aan zijne dochter, een kus te geven , in het openbaar, zoodat het van anderen gezien werdt, alleen, omdat zij meenden , dat dit met het decorum, met de welvoeglijk- en betaamlijkheid, ftreedt. Hadden die lieden, in onzen tijd geleefd, Zouden zij niet andere denkbeelden van de welvoeglijkheid en betaamlijkheid gevormd hebben ? Valt men tegenwoordig wel zoo kiesch, omtrent dit ftuk van welvoeglijkheid? Van den broederlijken kus fpreek ik niet, die was bij hun onbekend , indien zij hem gekend hadden, zouden zij dien in het openbaar, zelfs in den Raad, zonder eenige zwarigheid» ook om eene beuzeling, hebben uitgedeeld. VI. DESt, N» Quid  < 29° > QuiJ verurn atque de eens, euro atjue rego, & omnii in hoe /urn. eingt horatius. „Ik vraag alleen , en bekommer mij „ alleen, wat waar, en welvoeglijk is, claar ben ik ge„ heel en al t'huis." Zeker! wie zou, met dien grondregel, thans doorkomen? Indien iemand alleen wilde vragen, wat waarheid is, wat welvoeglijkheid is, waar zou hij belanden? Wat is welvoeglijk? Strekt zich welvoeglijkheid niet tot menigvuldige onderwerpen uit? is het welvoeglijk'; dat men eene vlag op eene modderfchouw zet? Moet niet alles eene zekere harmonie of overëenftemming hebben, als men het welvoeglijk zal noemen? Laat mij hier over e'éns eenige vragen doen. De welvoeglijkheid kan tot de klederen bctreklijk gemaakt worden. Is het onverfehifig, hoe iemand zich kleedt? Neen! zullen de ouden zeggen, welke den regel hebben voorgelchreven: kleed uzelven naar uwen ftaat, uwe vrouw boven, en uwe kinderen beneden uwen ftaat; tot reden gevende, dat men zich zeiven ,■ naar zijnen ftaat, kledende, zich vertoont, zoo als men is, het geen men welvoeglijk oordeelde; de vrouw, als het zwakker vat, en, veelal meer op den opfchüs gezet, dan de mannen, vergunden zij, een weinig boven den ftaat gekleed, te gaan ; maar de kinderen wilde men, beneden zijnen ftaat gekleed hebben, omdat men riet kon weten, welk fortuin zij in de wereld zouden maken , en zij , anders , ook te vroeg door denkbeelden van ijJelheid en verwaandheid bedorven worden. Maar, wisten die ouden wel van gelijkheid? Ten minften , oordeelen niet veelen , in onzen tijd, ten dezen aanzien, geheel anders over de welvoeglijkheid ? Z.iu htt welvoeglijk zijn , indien een geestelijken zich in een hansworstenpak kleedde, en integendeel, de  *i 291 5» dc kwakzalver zich met bef en mantel optooide ? Uit deze aanmerkingen, volgt dit befluit natuurlijk: dat, fchoon de klederen veelal den man maken, evenwel voor alle klasfen van menfchen, door de welvoeglijkheid , een onderfcheid van klederen wordt voorgefchreven. De welvoeglijkheid ffrekt zich uit tot de perfonen en jaaren. Zou het welvoeglijk zijn , indien men het kind een defiigen zwart - lakerd'chen rok, die voor den achtbaren grij'iiart voegt, aantrok, en integendeel voor den laatftqn een husl'aren pakjen fchikte? Was het niet, door de wetten der ouden, ten fterklten verboden, dat vrouwen mans - of mannen vrouwen - klederen droegen? Met ée'n woord, behoort het niet te zijn, zoo als de hondenllager zeide? En wat zeide de honder.flager? Elk in 't 'zijne, Domine! jij preken, en ik de honden uit de kerk jagen I In het huis van mijn buurman, is boö meester, en dc verkens lopen in het koorn; zijne kinderen roeren . het, gelijk men zegt, door de gort, en het geheele huishouden is in verwarring, en zinkt, als een bakiteen , te grond. „Is dat welvoeglijk? Ja, maar, zegt de man, ik ben mijne achtbaarheid kwijt, en wanneer ik die wil handhaven , noemt men mij een Aristocraat of een Tijran! wel nu, moet er dan geen beftuur wezen? behooren de wetten niet geëerbiedigd te worden ? Kan een huishouden, zoo min als een ftaat, zonder orde, beftaan? Waarom is de man bedeesd, als men hem voor een Aristocraat of Tijran fcheldt ? Is dat niet ligt, iemand te fchelden , wanneer men hem niet kan overtuigen? Is dat zelfs niet al veel de mode in deze tijden van verwarring ? Och ja! de viaaü-al zelve heeft dit zoo menigmaleh, en nog onlangs, ondervonden. Omdat hij tot orde , omdat hij tot waare broederlchap vermaant, is hij ook al een Aristocraat. OlnIS n 2 dat  *€ spa > dat hij het niet welvoeglijk vindt, dat de eigendommen niet ontzien , dat rust en veiligheid niet gehandhaafd zouden worden, en omdat hij een partij flraatfeftenders en roovers, onderfcheidt van brave burgers en waare Vaderlanders, wie zou het gelooven,' befchuldigt hem e'èn, die in een hoek zit, en pijpjens in het riet maakt, van Aristocratie! Is dat welvoeglijk? Is Het welvoeglijk, als een Secretaris van de JuJlitie het kwaüjk zou nemen, dat de wet wordt voorgellaan, en de volks-achtbaarheid bewaard? Of zou het welvoeglijk zijn , als men zich van de wet een denkbeeld maakte, als beltondt die, in het willekeurig goedvinden van dezen of genen , al was het dan ook een hoop fchreeuwers en heethoofden? Zuutnen, op dien zelfden grond, niet den grootlten Despoot kunnen verdedigen? Of is het ' Sit pro raiione vohmtas, Mijn wil zij wet en reden! niet even onwelvoeglijk, in den mond der menigte, als in den mond van eenen nero? Zou het niet onvoeglijk zijn, wanneer de Gerichtshoven bei'tonden , zoo ais de Pniterveenfche rechtbank , uit richters, die niets van di wetten en rechten weten, of die, tnet Paus jülius den II., een grooten weetniet, maar evtnwel Paus van Rome, zeiden: Weet gij niet, dat alle wetten in onze borst huisvesten , in fcrinio pecloris noftri ? In het kabinetjen van onze borst? Zou het niet onwelvoeglijk zijn, indien men tot Secretaris/en verkoos, menfchen, die of niet lezen en fchrijven kunnen, of die, opgezwollen van eigenwaan, behalven dezen eigenwaan, geene bekwaamheden bezitten ? Ik fprak zoo even van de achtbaarheid, toen ik van rnijn buurman fprak; maar, is het welvoeglijk, wanneer eer.e  < 293 > eene vergadering de achtbaarheid niet weet te bewaaréh? De oude Romeinfche Senaat was eene achtbare vergadering. Hunne deftige kleding, hunne tabbaarden, verfierende den achtbaren ouden , (daarom Senaat, van Senex , een oud man , gelijk oorfpronglijk, de Graven, als of men zeide, graauwen, grijzen, voor dat zij nog verbasterd waren, in willekeurige opperheeren,) hunne bedaarde wijsheid, in hunne gevoelens, op hun beurt, zonder drift, maar met verliand en blijkbaar doorzicht van zaken gepaard, te zeggen, en vooral hunne ftandvastigheid in het befluiten, zetten hun zoodanigen eerbied bij, dat de gezant van Koning p y ruitji, in den Senaat te Home gehoor hebbende gehad, zoo getroffen was, dat hij a^n zijnen meester verklaarde, dat het een Raad was, uit enkei Koningen befiaande. Onder eenen Koning levende, wist hij zijnen eerbied niet krachtiger uit te drukken. Toen de Gaaien Home bemagtigden, ten tijde van kamillus, die naderhand hen verdreef, belloten de oude Raadsheeren zich in hunne huizen , gekleed in hunne tabbaarden, en vertoonden zoodanige achtbare eerwaardigheid, dat de Gav.len hen voor zoo veele Huisgoden aanzagen, en hun eerbied bewezen. Zoo achtbaar was toenmaals de Raad te Rome. Ik heb mij, meiaigmalen , verwonderd, wanneer ik fommige lieden, uit onkunde aan dezeden der oudenen de natuur der menfchen, heb hooren praten, van boeren, die in den Raad te Rome zitting hadden. Ja, zij waren boeren, dat is, edele landbouwers, maar, geene lompe kinkels, of zou het welvoeglijk geweest zijn, indien deze laatflen in dien achtbaren Senaat zitting hadden gehad'? Ztj waren mannen van ervarenheid en geestkrachten, bekwaam , om het roer vaa Staat te houden, en Krijgslegers te gebiedeu. Het is zoo,'zij waren niet op geld en goed gezet, en hadNn 3 dea  «en daar van pok geen overvloed, maar, wat zij dee- den en verrichtten, v/ns-welvoeglijk, en hetlirookte met die achtbaarheid, welke eene vergadering luister en gezag bijzet. En wie zou hier aan twijfelen, ten ware hij een inwoner was van het onderaardsch gewest Martinia, waarvan de geloofwaardige klaas klim ons bericht, dat hij, bij den Vjce- prefident ter gehoor ingeleid, iüénzelven , in zijn vergulden iloel, belachlijk vondt, omcat deze Prefident zijne achtbaarheid niet kon handhaven , maar, door zijn'gelach en grijlen , de welvoeglijkheid beledigde, gelijk de geheele Raad, door hunne al te vaardige, en flecht bekookte, decreten, en dtsCTHlëi) over zaken van geen aanbelang, bij voorbeeld, over de nieuwe uitvinding der paruiken, die onze klaas klim hun aanboodt; wanneer alle de zaken van haat en recht itil Honden, omdat men zich zoo met deze beuzeling vermaakte. Evenwel, is de welvoeglijkheid altijd, behoorlijk, }n het oog gehouden, in dc Raadsvergaderingen, ook -van deze bovenwereld? Was het welvoeglijkheid, dat een Joodfche Hogenpriester zijne klederen icheurde, S!s of hij eene godslastering hadt gehoord, toen j esus de waarheid beleedr, voorden volien Raad, Ra daar toe gedrorgen te zijn, onder eede, door dezen Hogenpriester, zeJven, zonder dat de Hogenpries-er bf den Raad onpartijdig onderzoek r.aar die waarheid deedt? Was het welvoeglijk, dat een ander Hogenpriester bevel gaf, om r au lus op den mond te liaan, toen die Apostel een aanvang mr.akte, met zich zelvcn te verdedigen? Maar, misfchien, zal iemand vragen; was het dan ook welvoegii k voor dien. Apostel, dat hij, op dit bevel, dien ïlogerpriester dus aanfprak: God zal u Haan , gij gepleisterde wand! gij huichelaar! zit gij, om mij naar de wet te oordeelen, en beveelt gij, tegen alle wet en reden, mij te flaan? "Was het Welvoeglijk , zal men zeggen , den Hogenpriester " van Gcd te fchelden? Het is zoo, Lezer! men heeft meer gezien , dat, wanreer de waarheid cordnat gelproken werdt tegen lieden, die zich als voorname lieden aanmerkten, "zij tertio: d in.de wetr waren, met ongeme/ur eerde termen, en riepen, dat in hunne perfonfcfi, de waardigheid van den Godsdienst, of de IVIajelieit des Volks, gehoond en beledigd was; hetwelk zij voor tmn-elroeglijk en niet ftialfeloos te dulden,  < 295 > den, verklaarden. Maar, waarom dan zelve eerst tegen de welvoeglijkheid gehandeld, en hunnen pligt vergeten? Nu, paul os wist zich wonder wei te verdedigen, hij kende de welvoeglijkheid genoeg, die hem verboodt, de hoofden des volks te , vloeken , maar hij kende of erkende dezen Hogenpriester niet, die zich zeiven hadt opgeworpen, en geene behoorlijke aanltelling hadt, gelijk hij zich tevens onwelvoeglijk gedroeg. En was dit niet overtuigend genoeg? Was het welvoeglijk, dat, toen stefanus zich, met kracht van redenen, verdedigde , dat hij geen verachter van den Godsdienst was, maar, bij retorjle, betoogde,. dat , wel deeglijk, de Jooden zelve daar aan i'chuldig waren , de Joodfche Raad van fpijt en woede berstte , en tegen hem op de tanden knerste? Indien zijn vertoog in gefc.irift was vervat geweest, en bij wijze van een adres aan de vergadering ter hand geheld, zij zouden het niet ten einde gelezen, maar, in hunne woed-g^, aan flarden gefcheurd hebben ; maar is dat welvoeglijk Is het beftaanbaar met de achtbaarheid eener aanzienlijke vergadering? Evenwel, dan zou hunne woede den goeden stcfa«tts niet veel gehinderd hebben, nu was het erger», een luid gefchreeuw aanheffende, vielen zij, met eene eenparige woede, op hem aan, en hem uit de liad werpende, fteenigden zij hem. Dus was stefanus de eerfte Christen - Martelaar. Wat is welvoeglijk' Het is eene oude waarneming, dat, niet in alle landen, en bij alle volken, dezelfde dingëh voör welvoeglijk gehouden worden. Vele dingen , zegt cornelius nipos, zijn bij de Grieken welvoeglijk, die bij ons, Jioiaciaen, fchandeüjk worden gerekend. Men moet dorhalven, in het beöotv deelen der welvoeglijkheid, gelijk in vele andere zaken, behoorlijk onderfcheiden. Wat bij de Franfbhen, of Engelfchen , of Duitfchers, welvoeglijk is, is daarom nog niet welvoeglijk bij ons, Hijve Hollanders, en de Volken veranderen toch niet zoo ligt van aart. Hwe ver Ier w'j van huis gaan, hoe grooter wij dit oriderIcheid, in het beöordeelen der welvoeglijkheid, vinden zuilen. Zou het welvoeglijk bij ons zijn, indien wij, bij voorbeeld, naakt ed zonder klederen gingen, en toch, is ciit niet welvoeglijk, bij zoo vele wilde volken, in Afië, Afrika, eu Amerika? Zou het bij O CS  < 296 > ons welvoeglijk wezen , wanneer wij iemands ontlastingen als heilig eerbiedigden; maar zulks doen echter de bewoners van groot Tartarijën , omtrent hunnen grooten Lama! Maar, dit zoo zijnde, wat zal dan welvoeglijk heeten? Ja, Lezer! dit is de vraag, die Ik in dit Nommer even daarom heb voorgedragen, en zoo wat bepraat, Opdat verikmdigen en onverftandigen, er wat over zouden nadenken, en zien, of zij er een antwoord, of een fleutel op kunnen vinden. Dit weet ik, dat het niet welvoeglijk zou zijn, indien ik, vraag-al, er eene beflisfende uitfpraak over zoü willen doen, en , wat zou het ook veel baten ? Hoe veel is er niet, in zedekundige boeken van den ouden en nieuwen tijd, Van gefchreven , en over gefproken , en wordt, met dat alles, de welvoeglijkheid wel in acht genomen en betracht? Ja, wel is het koud, zoo betracht, als of de vraag nooit gedaan was: Wat is welvoeglijk ! Te LEIDEN, bij L. HERDINGH, Tt AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alb'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelro Weeklijk» a één en een halve ftuiver wordt uitgegeeven.  0 E VRAAG-AL. N°. 298. Is dat het rcshte middel! Ja n malheur-eux, mijn overbuurman, kan niet gezegd worden, van de gelukkigften te wezen. Hij heeft een aanzienlijk aandeel in de tegenfpoeden van dit leven, en beleeft van zijne vrouw en kinderen veel verdriet. Jan zoekt een middel, om zich te ver* troosten, en zijn leed te verzachten, hij vat de geneverflesch, hij gebruikt een zoopjen, hij gebruikt er twee, en werdt, binnen weinig tijds, een dronke lap. Is dat het rechte middel! Lysje driftig, mijn buurvrouw, heeft geestige kinderen; deze jongens zijn fpeelziek, en genegen, om alle kattenkwaad te doen. Lijsjebuur, in haare drift, klopt er lustig op'; van den ochtend tot den avond, hoor ik het fchreeuwen van.de jongens, het kijven der moeder, en het geluid ■ der oorvijgen, en klappen, die zij uitdeelt, al het welk een muzijk maakt, om gek te worden. Lijsjebuur klopt er de zemelen wit, en het kaf blijft er in. De jongens, die eenen aanleg hadden , om* wel beftuurd, en verftandig opgevoed, tot blijdfchap der moeder, op te graeijen, «n ééns waardige burgers van de Maatfchappij te wor- VI. deel, O 0 den*  *& 293 > den, verbasteren in deugnieten, en jlysje beklaagt zich, dat haare kinderen haar niet liefhebben. Maar, wat het wel het rechte middel! De menfchen meenen het altijd juist zoo kwaad niet, maar, het verwaarlozen van d;ze vraag: Is dat het rechte middel? is, veelal, de waare reden, dat zij zcö verkeerd, en dwaas, en onrechtvaardig , en geweldig, handelen, en zichj bij de uitkomst, te laat beklagen. Ik heb eene waarde dochter verloren, door den dood; zij was lieftalig, beminlijk, goedaartig, deugdzaam; zij was eene tedere echtgenote, werdt moeder, en zou eene goede moeder geweest zijn, maar haare vrucht het leven te geven , was haar dood , ook is haar kind, dat zij ter wereld heeft gebracht, haar fpoedig gevolgd. Diep is mijne ziel gewond, door dit verlies, misfchien hebben mijne Lezers het befpeurd, in den ftijl van mijne laatfte nommers; maar, wat ftaat mij nu te doen, om mijn leed te verzach" ten, mijne droefheid te lenigen ? Zal ik tegen de Godheid morren, die haar aan mij gefchonken hadt, en, om wijze redenen, haar zoo vroeg, uit deze wereld heeft weggenomen ? Zal ik de oorzaak van haaren dood aan dezen of genen toelchrijven, aan het één of ander voorval, en mijne ziel kwellen, om dat naartefpooren, of te willen wreeken ? Zal ik mijne verbeelding botvieren , en de wonde openkrabben, door mij haar , in- haare minzaamheid , te vertegenwoordigen : zoo lief was zij, daar zat zij, dat deedt zij, dat fjprak iij, daar flreelde zij mij, daar trooste zij mij, daar was zij mij tot zielsvreugd ! Zou dat het rechte middel wezen! Maar, is dit zelfs het rechte middel, dat ik hier van haar fpreek, en dus mijne droefheid over haar verlies weder doe opwellen ? Men vergeve mij! cn gij, di« onder mijne medemenfchen, het verlies van eene  4 299 > eene lieve dochter, of veelbelovenden zoon, of'dierbaren echtgenoot, of echtgenote, betreurt, ö vraagt met mij: Is dit het rechte middel! Daar is veel, in deze wereld, dat krom is; de menfchen zien het, en het kwelt hen. Zij brengen al dat kromme bij dén , zij willen het fchikken, en gelijk maken, het is ondoenlijk, zij ftcken er den brand in, zij willen den brand blnsfchen , en werpen olie in het vuur, eindelijk, zij fchermen, woedend , en geweldig, en de brand verl'preidt zich verder en verder, tot alles in ligtelaje vlammen flaat. Is dit het rechfe middel ? In 't jaar 1785. heerschten er te Carthagena in Spanje kwaadiiartige koortzen , dio, in de drie Herfstmaanden van dat jaar , 2500 menfchen , en , in het volgende jaar nog 2300 menfchen wegfleepten, en nu gaf het Hof van Spanje bevel, aan alle de Artzen , om zeker geneesmiddel te gebruiken, het welk hun werdt voor gefchreven, met verbod van alle andere geneesmiddelen. De Artzen te Carthagena toonden zich bereidwillig, ora aan dit geneesmiddel al dat vertrouwen te fchenken, welk het verdiende, en, geen ander voor te fchrijven, wanneer zij overtuigd waren, dat zulks veilig kon gefchieden; doch, zij oordeelden het onbillijk, dat men hun, in alle gevallen, het gebruik van andere geneesmiddelen verbood. Zij zonden , derhalven , hunne tegenbedenkingen ten Hove, maar kregen , ten antwoord , eene heilige order van den Koning, dat zij zich moesten onderwerpen aan den Intendant der Scheepstimmerwerf, en niets, dan volgends zijne onderrichting, mogten voorfchrijven. Aan den Intendant der Scheepstimmerwerf! wat heeft die met de Artzenijkunde te doen? Maar, als men ééns iemand wilde aanprijzen, om lid van het Committé tot de Mariae te worden, omdat hij eene bijO 0 2 zon.  »C 300 > •20'ndere kennis van paarden heeft, hoe zou men dat dan noemen ? O mores hominum! Ik vervolg mijn verhaal. Terftond na de aankomst van dit Bevelfchrift, deedt de Intendant alle de Geneesheeren bij elkander komen, en maakte hun den Koninglijken wil bekend; daarbij voegende, dat, in geval van ongehoorzaamheid, de kerkers gereed waren en de wachten bereid honden , om zijne bevelen uit te voeren. De Artzen beklaagden zich hier over, doch met weinig vrucht: want, toen de Intendant hun zeer ernstig beduid hadt,, dat men niets minder dan eene volilrekte onderwerping eischte, bewilligden zij, om het Opiaat, in alle gevallen, voor te ïcbrijven, en, ten einde het blijken mogt, dat zulks hun oprecht voornemen was, tekenden zij een getuigfchrift, dat zij geen ander geneesmiddel voor zoo krachtig en vermogend kenden als dit, het welk de Koning aangeprezen hadt. Het volk onderwierp zich echter zoo gewillig niet aan het Koningujk Bevelfchrifr. Toen hetzelve vernam, dat de Artzen hunne voorfchriften niet veranderen mogten naar verëisch van zaken, en , volgends de omftandigheden der ziekten, waar door men kon aangetast wordein, weigerde het volttrekt de hulp der Geneesheeren in te roepen , ,en befloot liever, deszelfs leven of dood aan het geval over te laten. — Zoo haast derhalven aan het Hof bericht werdt gezonden, dat de Artzen gevaar liepen, van honger te fterven, en het volk, wegens gebrek vtm bijitand, in menigte fiierf, bedaarde de Minister, die, eindelijk, zijne toeftemming gaf, om de zaak in verfcjiil bij te leggen: latende aan de zonen van eskulaap de vrijheid, om, ten welzijn der burgerij, over het algemeen, volgends derzelver eigen oordeel, te werk te gaan ; doch, hen ten zelfden tijde noodzakende, aan alle de lijders in het Koninglijk Hospitaal, geene andere geneesmiddelen, dan alleen het Opiaat, voor te fchrijven. Dit gebeurde in onze verlichte eeuw ! Was het wel het rechte middel? De. reiziger, die ons dit verhaalt, befiuit zijn verhaal , met deze woorden : Dit is misfchien het eerfte voorbeeld, dat een willekeurig gezag de verrichtingen der Geneesheeren , in dezer voege, heeft gedwongen, en die klasfe van burgeren tot eenparigheid in het vak tan hun beroep heeft willen noodzaken. In  < 3°i > In het geval van Staatsgevoelens en Gedsdienst, heeft men oneindig veele zulke voorbeelden , waarbij men vragen moet: Is 'dat wel het rechte middel! De Israèliten klaagden over de zwaare belastingen, die zij, onder salomo, hadden moeten opbrengen5 zij klaagden van weelde, maar werden opgeftookt door de intrigues van jlrobeüm. RehabeSm, sa lomo's zoon, liot hun aanzeggen, dat, daar zijn vader hen Hechts met geesfelen hadt gekastijd, hij hen met fcorpioenen zou kastijden, en, om hen tot onderwer. ping te brengen, zondt hij adoram, den Schattingmeester, of 'Pachter generaal. Was dit wel het rechte middel! Het volk iloeg adoiasi dood, yiel van rehabeüm af, en mattkte jerobeum Koning. Elk meent, dat zijn uil een valk is. Het is maar niet anders, en dat heeft plaats in alle zaken, in het Burgerlijke, in het huishoudelijke, in de geleerdheid, in het Godsdienfiige. Elk is met zijne gevoelens, met zijne partij, met zijne uitvindingen, ingenomen. Het zij zoo, ik kan het heel wel infchikken , maar, wat volgt er doorgaands uit? dat elk zijn best doet, om zijne gevoelens aan anderen op te dringen, anderen tot zijne partij over te halen , of ten minltén zijne partij te doen zegevieren , met één woord, om andere menfchen juist te vormen naar zijnen finaak, naar zijne wijze van handelen. Ook dit kan ik veelen , het is natuurlijk, dat men liefst in gezelfchap wandelt, maar, de vraag blijft over, ' omtrent de middelen, die gebruikt worden : Is dat het rechte middel! De Christenen in vroeger eeuwen , wilden het Heidendom overwinnen, en de blinde Heidenen van hunne voorö'ordeelen genezen, en tot het Christendom overbrengen , van welks waarheid en voortreflijkheid zij overtuigd waren. Maar, wat deeden zij? in plaats van zich, eenvouwig, aan de overtuiging der waarheid, aan het beleven van hunnen Godsdienst te houden , om, door eigen voorbeeld, de kracht van denzelven te vertonen, ter befchaming en overreding van Jooden en Heidenen, in plaats van gelaten, biddend cn vertrouwend, te zien , wat de Godheid, ter verlichting van het menschdom, zou werken, namen zij den toevlucht tot pies fraudes, vrome bedriegerijen, en verdichtten Sibillijniche Orakelen, Apostoüiche brieven en fchriften, en wonderwerken , waardoor veroorzaakt is, dat de echte fchnften der Apostelen, en de echte won0 o 3 der*  sierwerken, in twijfel hebben kunnen getrokken worden, door laater Schrijvers, Wijsgeeren en anderen. Was dit dan het rechte middel? Naderhand, zeodra men meer magts verkreeg, en zich van den wereldlijken arm kon bedienen, begon men te vervolgen, daar werden Inquifitié'n ingevoerd, brandftapels opgericht, duizenden ter dood gebracht, om den Godsdienst voort te planten, en de waarheid te handhaven tegen de ketters en ongelovigen — Was dit het rechte middel? Men wil de waarheid, of die men er voor houdt, zuiver bewaren, tegen alle verderf van valschheid en ketterij, en wat doet men ? Men belet de vrijheid van fpreken en fchrijven, en de vrijheid van de drukpers; is dit het rechte middel? •In het Burgerlijke. Zekere Keizer van China, die, door zijn despotiek gezag, zijne onderdanen tegen zich gaande maakte , verboodt eindelijk , dat niemand meer mogt fpreken. Vergeefs hieldt hem één zijner Mandarijnen voor, dat, zoo lang hun het fpreken hadt vrijgettaan, zij hun gemoed lucht hadden kunnen geven", maar, dat nu het kwaad zou uitbersten, tot zijn» verderf; de despoot gaf geen gehoor. De ingezetenen zwegen eenige dagen, maar hun gelaat en wezenstrekken verraadden genoeg, wat in hun hart omginc. en hoe zij op wraak bedacht waren. Op het «nverzienst brak de flerm in woede los, en de Vorst, met zijn gantfche huis, werdt het flachtö'ffer van zijne eigene dwaasheid; maar, was dit ook het rechte middel ? Is -dit het rechte middel, dat men liefde en genegenheid wil afdwingen, of het moest Rusfifche liefde zijn ? Van zekeren geleerden, die meer van zijn boeken dan van de wereld wist, verhaalt men, dat hij, om zich galant te betpnen, de poezele hand van zijn meisjen, dat hij geern wilde trouwen, vatte, en met haar pink zijn tabaks - asfche aanduwde in de ketel van zijn tabakspijp. Was dat niet het rechte middel, om haar een denkbeeld te geven van zijne galanterie? Maar, is het voor een Vorst of Regeering ook wel. het waare en rechte middel, om de genegenheid der onderdanen en burgeren te verkrijgen, dat men middelen van geweld bezigt, en despotiek wil heerfchen? Het is nodig, dat het volk moed houdt, en niet, door vreeze of fchroom, flaauwhartig worde, wat doet men ?  < 3°3 > menT men Verdicht overwinningen, men ontveinst nederlagen , of vermindert ze, tot geringe verliezen. Alle de vijanden zijn doodgeflagen; zelvs heeft men weinig volk verloren; is eene Had of plaats door den vijand bemagtigd , men zal ze eerlang hernemen, enz. Of» aan den anderen kant, het volk is traag, om het geen men voorheeft, goed te keuren, of ten dienfte te zijn , nu vetfpreidt men alarmeerende tijdingen: h a n'n i b a l is voor de poort! Zoo wordt het veile omgeleid en gezwenkt. Maar, bij flot, blijft de vraag: ls het het rechte middel! Ons Nederland is, van oude tijden af, gefolterd geworden, door partijzucht en inwendige verdeeldheden. Hoe oud is niet reeds de Hoekfche en Kabbeljaauwfche tweefpalt? En heerscht zij nog niet, onder andere benamingen? Men verhaalt, dat, toen gemelde tweefpalt op het hevigst woedde, het volgende geval in de ftad Hoorn zou gebeurd zijn. In deze ftad waren, gelijk door het gantiche land, de beide partijen wakker tegen elkanderen in de weêr. Een vreemdeling, de ftad inkomende, hadt het ongeluk, eenen troep volks te ontmoeten, die hem ftaande hielden, en afvraagden; of hij Hoeksch of Kabbeljaauwsch was ? Zij waren Hoek/chen; doch, de vreemdeling wist, van het geheele verfchil, zoo veel als niet,met al. Hij bedacht z;«h niet lang, maar, een liefhebber van visch zijnde, oordeelde hij, dat een lekkere Kabbeljaauw-ftaart te kiezen was, en daarom verklaarde hij zich Kabbeljaauwschl Daar was het, rechts en links, allerhande foort van klappen, om hem te beduiden, dat de Hoekfchen de waare Vaderlanders waren. Eindelijk, met moeite uit de handen dezer ijveraors ontkomen, ontmoette hij, in eene andere ftraat, weder een troep, die hem dezelfde vraag deedt. Nu wijzer door die ondervinding, zoo als hij zich verbeeldde, was zijn antwoord: Hoeksch! doch, na waren de vragers Kabbelj aauwfchen; dus kreeg hij van hetzelfde laken een pak. Voor de derde keer een derde troep tegen komende , die dezelfde vraag herhaalde , gaf hij tot befcheid : Looft! ik ben des duivels! en nu was het: de man is een vreemdeling! laat hem gaan! De Reiziger ftondt verbaasd , en dacht bij zich zeiven : welk land is dit, daar men des duivels dient te zijn, om een pak flagen te ontgaan? Ne-  ♦C 304 > 'Nederlanders ! wie onzer wenscht niet het geluk des Vaderlands? Wie verlangt niet naar een (lil en vreedzaam leven, naar een gerust en veilig bezit van zijne eigendommen en bezittingen , en naar het ongeftoord waarnemen van zijn beroep, om zijn brood en beftaan te kunnen hebben ? Welk Ingezeten van Nederland wenscht niet zulken voorfpoed des Gemeenenbests, dat het or/afhanglijk van den invloed van vreemden, door den bloei des Koophandels, der Trafieken en' Fabrieken, weder zulke gelukkige dagen geniete, als het in eene vorige eeuw, zelfs met alle de gebreken, die aan het Foederalisme eigen zijn, genoten heeft, toen de Nederlanders een bezem op de mast hunner —fchepen voerden, om hunne heerfehappij op de Zee aan te duiden? Maar, overweegt, met uw gewoone bedaardheid, zal ons Vaderland daartoe geraken, zoo lang de haat en partijlchap wordt aangekweekt, zoo lang men woelt en wroet, om aan wraak, aan bijzondere inzichten en belangen, plaats te geven, zoo lang men eikanderen vervolgt, verteert, en, de partijzucht het algemeen heil des Vaderlands laat overwegen ? Ik bid u, overweegt deze vraag: ls dat het rechte middel i Ti L E T D E N, hij %, HER.BITJGH) Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Ea alö'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks h één en een halve Stuiver wordt uitgegeven,  D E VRAAG-AL. N°. 299. Heb ik het na niet mooi gemaakt? BURGER. VRAAG-AL! Is 't wel fraai, Neefje of Oom ! Zie het is 'nog niet regt gedecideerd, of ik uw Oom of Neef ben: doch ik gis wel het eerfte , omdat ik zo al wat aan mijne jaaren koom , en dan ftaat het beter , dat ik uw Oom, dan Neef ben. Dan ikvraag, of't wel mooi is, dat Gij mij telkens , als er eens een regel twee drie te kort koomt aan mijn Brief, dat gij mij dan telkens zo ten toon ftelt, even ais of ik van de Natie was, er wat onder fmousde, en iemand^zijne ge« regtigheid ontrok. Gij zoudt zo maken, dat ik eenen kwaden naam kreeg, en mijn crediet verloor, dat gij immers behoordet optehouden ; want doen vrienden dat aan hunne vrienden niet, wat heeft men dan van vreemden te wagten ? En is 't u zulk een werk, om er dat geen nog bij te lappen, dat ik te kort heb geleverd, daar gij onder een koptje thee, een geheele vraag-al kunt klaar krijgen? Of meent gij, dat ik niet weet wat mijne vrienden kunnen , en dat ik er onder heb, die knap zijn. Om evenwel in de gratie VI. deel. Pp \varj  < 3°6 > Van mijne vrienden te blijven, wil ik al doé» wat ik kan, en om in mijn Neefs goede gedachte eene voornaame plaats te behouden, zoude ik meer doen, dan ibms mijne kragten vermogten, en om dat met de daad te toonen , zult gij nu eens een Brief van klink krijgen. Om eengrooten, langen,geweldigen, ijsfelijken , aandoenlijken, verheven en mallen Brief te vervaardigen, daar hoott juist zo veel vefftand niet toe, al zo min als om Lid van een Municipaliteit . . of Lid van . . tti daar hoort zo veel verhand niet toe, als om een Battaillon Troepen met de lugtbol, of om de kosten te menageren, met een Garnaats - boot over te voeren. Verhand heeft men in onze verlichte Eeuw zo groot Hiet eens nodig; maar te kunnen zwijgen is eigenlijk de groote zaak. Ja man, zei mijn oude buurman, de wijdvermaarde slik, zwijgen dat men berst, anders geraakten er duizend en duizenden ongelukkig. — Wie veel op de hoorns heeft, zal veel te verantwoorden hebben; maar wie zwijgen kan, blijft buiten het vak, en heeft weinig te verantwoorden. Ja Broertje! ik ken menfchen, als zij de kunst maar blijven uitoefenen van zwijgen , zij zullen zich uit veel rufie en moeite houden; daar als zij de tong wat te lang laten hangen , zij zich in moeite , en hartzeer zullen wikkelen, waaruit zij zich met moeite zouden weten te redden. Hoe kort van geheugen ik ook wezen moge, het berugte Jaar, ik heb het altijd het heugelijke Jaar van zeven- en tagtig genoemd; dat berugte Jaar kan ik niet vergeten, neen, ik weet van dat jIe het niet vergeten zal , al wierd ik honderd Jaren oud. , En wie wordt er tegenwoordig in de dagen van moeite en verdriet , en de dagen van rufie en kwelling , in deze dagen van twist en oorlog , van verwoesten en dbodilaan, van fchrik en ontfteltenis; wie wordt  < 307 >. Wordt thans honderd jaren oud ? Waar vind men ergens zulke oude drukjes meer? Onlangs vroeg ik naar zo een ouden druk in een Proveniers-huis, en kreeg toi antwoord: deze drukjes worden zoo raar, dat de Proveniers ■ huizen er niet meer van voorzien zijn. Hier is het laatfte onlangs weggegaan : mogelijk zoudt gij in het een of ander Oude mannen-huis te regt geraken. — Ja wel is 't koud. Ik heb al hier en daar eens rond geweest, dan overal is H: ,, Al uit ver„ kogt." — Zo dat ik maar zeggen wil, al dat oud goedje geraakt op, en'is nergens meer voor handen. zeggen m'j overal» dat bet door den oorlog zou komen. O! wat verflind die oorlog niet! Jong en oud, alles moet er aan : doch in hoe ver dat oude goedje door den oorlog ook al vernield wordt , kan ik juist , zo net niet bepalen. Ik* weet wel dat er veel beroerten en bewegingen ontfiaan,' waardoor oude zielen zo wel als jonge naar de andere weereld gaan reizen. Ik weet wel dat ontrustende tijdingen op het gemoed heel wat invloed maken, en hoe nader, hoe digter bij 't vuur , hoe eer men zich brand, en dat in zulke omflandigheden zo wel ouden als jongen op die groote reis meêgefleept worden; zo veel kan ik nog wel beredeneren; maar anders van het militaire, van het Staatkundige, daar verftaat zich geuit maar in ?t geheel niet op — neen, ik kan met een woord van waarheid betuigen , daar van maar in 't geheel niets te weten. Hoe is het mogelijk, zeg ik dikw ijls bij mij zeiven, dat er zulke vlugge geesten, zulke overvliegende verflanden zijn, die in zo weinige ogenblikken zulke vorderingen in' zaken maken, waar toe ik en mijns gelijke jaaren over zouden zitten te blokken , ja wat zeg ik, al ons leven de groetfte domooren in zouden blijven ? Ziet men 't echter in onzte dagen niet gebeuren ! ? p 3 ' . Wi9  Wie is èr thans geen Staatsman , een verlicht Staatsman, de grootfte Politicus van de wereld? Hoe vele menfchen vind men in deze verlichte oogenblikken, die trots de beste Reprefentant in de Nationaale Conventie, den welfpreekendften redenaar naar de kr.oqn Heken. Ziet dat heet men nog kolven. Daar is mijn pruikmaker, o dat is zulk.een man. Je zoudt denken: hij houdt zich met prnikmaken hechts maar op, om deze of geene pruik van haartje tot haartje uit te pluizen. Gij zult meenen, hij zal praten over zijne metier, gelijk het doorgaans gaat , Navita de ventis, dc. over krul- en brand-ijzer, over het kappen van Heeren en Dames. Het is wel wat anders. Van 't hoofd tot de voeten is hij Staatsman , Krijgsman, Held op 't kusfen en in 't Veld bereid. — Ja, zegt hij, ik ben bereid, ja, tot alles bereid, waar men mij verkiest te gebruiken, alware het aan de uiterfte grenzen van Europa, en deze betuiging, uitgefproken met eene welfprekenheid , die geena weèrgaê heeft , kan menig mensch van lagchen doen traanoogen. — Is het niet te verwonderen, dusdanige lieden te hooren fpreken, 'even als of zij de grootfte redenaars waren, terwijl zij noch behoorlijk lezen,-noch hun naam kunnen zetten. Welke verlichte tijden, welk eene verlich, te Eeuw beleven wij ; was ik op' 't laatst van deze Eeuw geboren , ik zou kans zien, om een a.:der man te worden, dan ik nu ben. Mijn Pruikmaker is een man, ja, dat is hij. De gewigtigfte zaken torst hij toj> zijne Prnikmakers fchouderen. Hij laat, neen , hij heeft de beftuuring over de bloedigfte veldilagen. Men ziet hem dikwijls aan ?t hoofd van eenige honderd duizend man het lot van üuiischland, of Laliën' beflisfen, en als het er op aan komt, wordt het lot van gantsch Europa zelfs door hem beflist. — Men kan 't aan mijn Jaoofd altijd klaar genoeg zien, waar  < S©9 > hij eene bataille , eene verrasfing of een coup g?daan heeft. Wanneer er eene zwaare bataille door hem geleverd is, dan ben- ik aan dien kant van mijn hoofd zo geweldig gehavend, dat niet alleen alles in de war is, maar dat het fomwijlen bij mij zo bloedig uit ziet, als had ik met de kat een krabbelpartijtje gehad. Wat zijn de tijden niet veranderd 1 heb ik honderd maaien mijn Grootmoeder hooren zeggen , toen ik nog eene kleine beuling was, en dagt dan dikwijls, wel Grootmoeder! wat moet gij dan niet wel eene gouden eeuw beleefd hebben; want de goede vrouw redeneerde altijd, als of in haaren tijd niet dan Engelen op de aarde geleefd hadden, want zij fchilderde alles af, even als of toen de aarde een Paradijs ware geweest. Maar, lieve mensch! ge moest eens op het eind van deze eeuw geleefd hebben, of gij uwe handen niet had famen geflagen, zoo als ge gewoon waart te doen, als er wat groots te vetmelden was. Ach! dat die goede vrouw nog eens op mogt zien, wat zouden wij zoet met malkanderen keuvelen; dat ik ze maar eens voor een halfuurtje fprak, ik zou ze honderde dingen vertellen, daar zij haar leven nooit van gehoord had. _ Ik zou haar vertellen van Nationale Conventie, van difcusfien , van Nationale .. . daar de vrouw nooit van gezien of gehoord heeft. — Ik zou praaten vaa tribunen. O! ik zou haar vertellen, dat zij ooren te kort zou hebban, om maar te luisteren. Ik zou haar .... ja ik zou ik weet niet wat ik al zou Elk mensch is immers met het zijne ingenomen. — met zijn Stad — met zijn Land, met zfne zeden, met zijne gewoontens, met zijne wijzen , met zijne dwaazen — met zijne verftandigen en met zijne zotten. — Het onze is' altijd het besp p 3 te.  < 310 > te. Ik heb eens hooren roemen, van iemand, op ef« gekken , op de menigvuldige gekken van zijn Stad, hij fcheen waarlijk op dat voorredt trotsch te wezen. Hoe wonderbaarlijk is het beilaan tog van zommige menfchen. Zo vind men menfchen, welke eene bijzondere eer ftellen in flerk zuipen. Om iemand de laag te geven, van de bank te drinken, zo als men 't noemt, ö! Bat is bij zommigen zulk eene bijzonre eere. — Dan men zou zeggen: hoe is het mogelijk, dat men menfchen vind, die in vloeken, zweerea en kwalijk fpreeken, roem kunnen Hellen, trotsch erj hoogmoedig kunnen wezen. Hoe eenvouwig dat ik ook ben, begrijp ik, dat er geene grootere laagheid kan uitgedacht worden , dan zich overtegeven aan de laage gewoonte van vloeken. Rabenbr verhaalt in zijne hekelfchriften van een Zwitzersch Officier, welke nooit minder vloekte, dan bij duizend duivels te gelijk, en dat deed hij omdat hij van Adel was. Bij ons is 't met den Adel gedaan. Ach I dat het in ons land ook eens met het vloeken gedaan warell! Kon men met de vloeken omfpringen, omlpringen , als met andere gezegdens, ik zou er eens een ontleden tot belchaming van de vloekers zelve. — Dan dit zou zoms meer aaniloot, dan itigting geven. Dat eene moet ik evenwel nog eens zeggen: menigvuldigemale hoort men vaders hunne kinders, Duivels of Satans kinders noemen. Als nu eer.s met egte atteftatien kon bewezen worden, dat de Duivel in de daad vader van hunne kinderen was, dat hij hen in cffecte gemaakt had, hoe bijfter zouden zij op haan kijken, dat hunne vrouwen in overfpeel geleefd, en hun hoorns op gezet hadden, door zo een leelijken mijn Heer, neen mijn Heer niet, maar door zoo een leelijken Burger, als de Duivel is. - Past men nu alle de vloeken ' •eens op dit zelfde geval toe, dan zal men zien, hoe / . . " - " mi-  4 SU > m'ferabel belagchelijk men zich in de daad maakt bij luiden van eenig verhand — dan zal men zien, dat alle de vloeken, en al het kwalijk fpreken, lappen, leuren en enkele ftorpwoorden zijn. Quantum eft fapere ! 6 ! welk een geluk , niet gerangfchikt te worden onder de clasfe van malle jongens — niet voor een kwattjlorum gehouden te worden, dan 't is nog veel erger, ten hoogften misdadig, zijne gaven en talenten tot een kwaad einde aan te leggen. — Is de ondankbaarheid niet een der fnoodfte misdaden, en nog te erger, wanneer ze in luiden van bekwaamheid valt, die kunnen onder fchijn van recht zelfs hunne beste vrienden verraden. Is 't niet om. razend te worden, dat menfchen, welke 't meest op hunne hoorens hebben, het ftoutfte durven zijn , en de brutaalfte dingen te zien uitvoeren. Een openbaare dief, welke betrapt wordende, in handen valt, knoopt men op, en dikwijls wordt hij, die zijn evenmensch duizendmaal meêr nadeel heeft toegebra^t, voor andere getrokken, en alles toegevoegd, wat men met mogelijkheid kan. Verdient hij niet, die vertrouwde goederen aanfpreekt, en zo als men zegt, naar de maan helpt; verdient hij niet tienmaal de galg meer, dat* die om den honger te flillen van zich zeiven, zijne vrouw en talrijke kinderen, in den uitenten nood zijnen naasten een bagetel ontvreemd? — De laatlte ziet men nochtans hbnderdmaalen het fchavot beklimmen, daar de eerfte met ambijens of bedieningen wordt begiftigd? Zo verkeerd handelt men veelal. — Neen niet verkeerd — het wordt gedaan om een fchurk .... om een mensch wil ik zeggen, te behouden.— Is zulk eene gaaf wel met geld te koop, waar door men zich altijd weet te mainteneeren, welke partij ook moge bovendrijven, As bovenpartij te volgen. Zo houd men zich faance, al is 't ten koste van anderen, al moet men al eens  eens zijne beste vrienden verraden. Lang leve de kunst van draaijen, die kan ov.s de achting van heel de wereld weer te rug fchenken, al was men ook voor een fchurk uitgemaakt, dien men de verkeering ontzegd had. Altijd maar voorbeeldeloos ijveren bij de predominerende partij, doet weèr ras al 't voorgaande vergeten. Lang leven de veinsaards 1!! lang leven de draaijersU! —— Ik ben GER.RIT db VRAGER. Z. . . . Juny 179Ö. Die g er rit lijkt toch een aartige praater te zijn, jammer is het, dat hij alles zoo onder een lapt, en zoo zonder gevolgtrekkingen voortredeneert, wat of hij met zijn gefchrijf bedoelt, kan ik in het geheel met doorgronden, trouwens,f de man fchijnt, na mijn inzien, een afkeer van alle veinzerij en foortgelijke laagr heden te gevoelen; het welk braaf, en prijzenswaardig is. Doch, wat voor 't overige zijn brief betreft, heb ik in het geheel geen reden, om onvergenoegd op hem te wezen; zoo dat hij voordaan niet meer zal behoeven te vraagen: Heb ik het nu niet mooi gemaakt! Te LEIDEN, bij L. HERDINGIT, Tt AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijk» Jt één ea een halve huiver wordt uitgegeeven,  D E VRAAG-AL. N3. 300. Zal er dan nooit een einde aan komen i 1 ■ — Ö! hoe menige zieken hoort men niet dagelijks klagen: ,, Zal er dan nooit, een einde aan komen?" De kermende kranke ziet allerwegen uit naar uitkomst, roept om-hulp, fchreeuwt den Hemel aan om redding, terwijl hij nergens uitkomst, nergens verligting voor zijne fmarten en ongemakken vinden, kan. — Het is met mij verloren! roept de veege en vertwijfelde zieke, terwijl hij in de ftrikken des doods liggende, met d'enzelven worstelt; doch in 't midden zijner vertwijfelingen naar alle kanten om en uitziende, nog uitroept: Is er dan geen hulp meêr ? Zal er geen einde aan komen? — Daar ligt de ellendeling. — Ziet hem eens worstelen, van de ondragelijkfte pijnen en fmarten gefolterd, heeft hij geen oogenblik rust of da minde verpoozing van fmart. — Langer meent hij is niet te lijden, niet doorteflaan. — Nagt noch dag komt er eenige flaap in de oogen. Hij wenscht als het morgen is, ach, dat het avond ware! en is het avond de langs en bange nagt. . . . Wat zal het zijn? . . . Hoe lange duuren die nagten! . . . Ach, dat het weer morgen ware! — Wanneer — zal er dan nooit geen VI. o e e l» q q ein-  < 314 > einde komen? . . . Geen einde aan mijne jammeren?.. „ Zal er niet eens een e.inde komen aan mijne ellende? — Is er wel anders te wagten, dan de dood — Geen beterfchap — neen, men kan zich met niets vleien — alle hoop, alle venvagting is ijdel, alle hoop is verdweenen. — Alleen hij die de linarte lijdt, de veege kranke alleen , • die door uitgezoehtfte plagen gefolterd wordt — hij alleen heeft nog eenige flaauwe fioop , dip hem tot de laatfte cogenblikken nog bijblijft, en doet uitroepen , als in vertwijfeling: Zal er dan riooit een einde aankomen? — Hij, die in armoede in het uiferfie gebrek leeft, niet wetende waarmede den razenden honger van zijn bedroefd huisgezin, van eene kermende vrouw en fchreiende kindertjens te fiillen, ïoept iduizendmalen troosteloos uit,, van niemand onderfteund, van niemand gehoord, maar van al de wereld veriaten: Zal er dan nooit eens een einde aan komen? — De reiziger op [eenen langen en verdrietigen weg, afgemat en magteloos door honger en dorst en op het punt gebragt van te zullen bezwijken onder den Jast, welken hij heeft moeten doorflaan: roept nog met eene flaauwe en kragteloze Hem uit: Zal er dan nimmer een einde aankomen ? — In tijden van beroerten, wanneer partijen tegens eikanderen opftaan, de bovendrijvende partij niet zelden de onderliggende poogt te vernielen, geheel poogt te bederven; wanneer de woede zoo groot, zoo gloejend is, dat men tot de ongehoordfte gruwelen, tot de baldadigfte wreedheden, vervalt. — ü! hoe menigmalen boezemt men dan uit het innigst van zijn harte, uit het dieplle van zijne ziel, met etne klagende — met eene fchreiende hem, uit: Ach hoe lange zal 't nog duuren! komt er dan nooit geen einde aan? — Dag aan dag worden de tijden flegter — Alles gaat nog agter uit — geen negotie — de werkman heeft geen  < 3i5 > geen werk — fabrieken en trafieken flaan overal ftil. — Allen menfchen gaan — ja, vliegen maar .agter uit —■ nergens is iet te verdienen — duure ongehoord duure tijden, terwijl de belastingen, die er moeten opgebragt worden, zoo geweldig zwaar en velen zijn, dat zelfs - de gegoedfte de rijkfte mosten uitgeput raaken — drukkende, overal drukkende bezwaren voor den burger — inkwartiering van militairen, andere bezwaren , zoo drukkende , dat ze velen van de' burgers zoo vermageren , zo uitmergelen , dat het nimmer kan opgehaald of herfteld worden — alle iir.vooners verarmen — alle fteden en plaatzen gaan te gronde, ten eenemaal te gronde — het geheele land .... Zal »r dan nooit een einde aan komen f Of zit er geen herftel meer op ? Moeten wij ten gronde ? — Of is er nog hoop, dat er eens een einde aan zal komen — dat wij uit de laagte ons weder zullen opbeuren? — Zijn wij den veegen kranken niet gelijk? Blijven wij ook hoopen in den allerwanhopigften toeftand? Zijn wij ook gelijk aan hem, die in eenen geweldigen ftorm door de ijsfelijk bruifchende golven in een lekke kiel, zonder roer of masten, ginds en berwaarcis word heen geflingerd, zonder hoop op uitkomst: maar elk oogenblik verwagt zoo in den afgrond verzwolgen te zullen worden? Blijven wij oqk nog hoopen, al moge de grond van hoope zwak, de uitkomst allernoodlottigst zijn? Zullen wij al weer vragen : Zal er dan nog eens een einde aan komen? — Of zullen wij dat geluk niet beleven » Werkt men in 't algemeen, en overal tot heil des Vaderlands? Of zijn er bij oneindig vele menfchen ontallijk veele bijoogmerken, die alleen de roerfels en drijfveeren zijn, waar uit zij werken? Maakt men niet vele dingen veel te omflagtig, en in deze 'dagen ongehoord kostbaar ondragelijk voor velen — Zoo dat Q q » eene  eene menigte .■ huisgezinnen er door in den grond bedorven worden, en zich in onbetaalbare ichulden vin» den ingewikkeld? — Wordt niet de heibame — de zoo heilzame wapenoefening door eenige weinigen, die dikwijls heiden in 't brillieren, dan wanneer ?t er op aan kwam, laffe zielen zouden wezen, worden niet, zeg ik, veelal de lasten, den excercerenden , en den niet dienst doenden burgeren opgelegd, zoo zwaar en drukkende, dat zich de klagten daar van alomme verheffen? — Worden deze drukkende Jasten niet veelal veroorzaakt door noodcloze kosten , die niets aanbrengen cm het Vaderland te befchermen , om als waro ïleldsn dapper te.llrijden voor Vaderland, voor Vrijheid, voor Godsdienst, voor Vrouw en Kinderen? en die maken, dat men buiten Maat geraakt, om de algemeene Jasten te kunnen opbrengen? — Zeg mij ter goeder trouw, wat zal er eindelijk van dusdanig eene handelwijze billijk te wagten wezen! — Zal men de Inwoners der Steden niet zodanig uitmergelen, dat zij ten laatlten niets meer o/er hebben ? Dan behoort hier in wat voorzien te worden , eri paal en perk te zetten, daar men palen te btiiten gaat. Wat zal het zijn , als men eindelijk den goeden burger zoo veel heeft doen geven , zoo heeft uitgemergeld , dat hij ten laatften de handen opllekende zal moeten betuigen : Ik heb niets meer om te geven! Wat dan ? al weêr word ik genoodzaakt te moeten vragen : JZal er dan nooit een einde aan komen ? Welke ijsfelijke toneelen zijn er nu zedert ettelijke jaren in Europa niet opgerigt! — Toneelen van moord, van bloed, van verwoesting, van plundering, van verdelging van geheele Steden en Landen ; — Hoe veel bloed heeft het oorlogs - zwaard niet doen ilroomen — onfchuldig menfchen - bloed! — Honderd duizenden hebben hunne levens opgeofferd , en zijn de ilagtof- fers  fer3 geworden van een geweldig despotismns. — Is er, wel bloediger oorlog gevoeid,*dan die thans nog blijft voortduuren in Europa? — Mag men niet billijk vraagen: Is er nog geen bloed? genoeg vergoten? — Is men nog niet moede geworden van menfchen Aagten , van moord en verdelgen ? Wat is het menschdom wreed! — Het werdt tegen al het fchepfel van God voortgebragt , wreed , tegen al wat leeft , alle? haat het in, en verdelgt het. — Dan hoe onteerend voor ons , wij menfchen woeden tegens menfchen 5 wij zouden , ware het mogelijk , wel ons eigen ge. llagt verwoesten, verdelgen onze natuurgenoten, ware het in onze magt, van den aardbodem verdelgen! — Wie wordt niet fchaamrood bij elke indenking dezer ireurvolle waarheid ? Wie moet niet fchaamrood worden, overwegende dat hij als een met rede begaafd wezen behoort onder een geflagt , wiens toeleg fchijnt den gantfehen aardbodem te vernielen. — Het word dan tijd — ja 't word eenmaal tijd, dat er eens een einde komt aan zulke wreedheden. — 't Wordt tijd, ja hoog tijd, dat het menschdom eens redelijk ga handelen — dat wij menfchen eens onze beftemming befeffeude uit redelijke en billijke grondbeginfels gaart werken — dat ieder aflegge alle haat , vervolglust en begeerte, om zijnen evenmensen te vervolgen en te benadeelen. — Dat waare zuivere menfchen - liefde de plaatfe inname van moordlust en verdelgen ! Dan wanneer zullen wij nog eens een einde maken aan dien vernielenden oorlog, wanneer zullen wij die gewenschte dagen eens mogen beleven, dat de liefelijke vrede zal wederkeren op de aarde, en vooral die Gewesten eens verkwikken, die zoo ijsfelijk getijsterd zijn door het oorlog? Dan billijk mag ik al wederom vragen: Wanneer zal dat gebeuren ? — Of zal er dan nooit geen einde komen aan 't verwoesten van Landen, aan Q q 3 iet  f het ltorten van dierbaar menfchen-bloed, aan het ombrengen , het jammerlijk menfchenflagten * — Is 't niet kpg genoeg gemoord? Zal er niet eindelijk eens een tinde aan komen ! Hoe wijd zou ik mijnen Brief niet kunnen uitrekken , wilde ik voortgaan om deze flof voorttezetten e* te vervolgen ; hoe dikwijls zou ik nog kunnen vrav gen: Zal er dan nooit geen einde 'aan komen! — Dan mogelijk zult- gij zelve nog wel iet belangrijks, en beter hier hebben bij te voegen; weshalven ik voor dit maal dezen eindige. Ik ben GERRIT db VRAGER. Z 4 JalijM70<5. Zoo( laat gerrit het al weder voor mij over, ©m dit Blad vol te maken! mijn Neefjen fchijnt vrij zwaarmoedig te zijn, in dezen Brief, Toen ik denzeiven las, dacht ik ook al: Zal er dan nooit- een einde aan komen! Zal het menschdom ecuwig' klagen? Is het wel ooit te vrede? Is het thans niet 'vrijheid, gelijkheid, en broederfchap ? Moet men niet wat geduld oefenen ? of is Keulen en Aken op eenen dag gebouwd ? Niet dat ik gerrit in alles ongelijk wil' geven , wie toch kan loochenen, dat het dag is,'wanneer de zon fchijnt? Of dat de nacht donker is, in welken geen zilveren maan noch tintelende flonkerftarren het treurig menschdom vertroosten? Maar, zal er dan nooit een einde aan komen! is toch eene vraag, die naar wanhoop zweemt! En hoe fchielijk kan er een einde aan komen! Men kan immers niet eeuwig oorlogen, niet eeuwig verwoesten , niet eeuwig boos op elkander blijven. Derhalven , gerrit l houd Hechts moed, daar zal een einde aan komen. Maar  < 319 > Maar welk einde? Kijk, lieve vriend! deze is eene gewigtige vraag, welke ik voorftel, maar wie zal ze beantwoorden? Wie ziet in het toekomende? Wie durft het beftaan, om het gordijn op te ligten, hetwelk het toekomftige aan het oog der ftervelingen onttrekt ? Zoo veel, alleen, vermogen oplettende befchouwers der menfchelijke zaken, dat zij, uit de middelen, welke aangewend worden, uit de tegenwoordige gefteldheid, als oorzaak befchouwd, het einde , als uitwerking, al gisfende kunnen voorfpellen , maar gisfen kan misfen , en alles kan bij flot onbegrijpelijk mede of tegen vallen ; alleen, hij, die deugdzaam leeft, en zijnen weg rechtvoort bewandelt, kan voor zich zeiven de beste rekening maken , en , hoe het ook ga, in de wereld, hij mag vastftellen, dat zijn einde goed zal zijn. En is het dan niet wel? Blijft het niet eeuwig waar? Het einde goed, al goed? Finis coronat opus! Mea verlieze dan den moed niet , met angstvallig vragen: Zdl er dan nooit een einde aan komen! Wel, wel, dat is weêr een vraag-al! het fchijnt of er toch altoos iet aan ontbreeken moet, en of gerrit j e maar in 't geheel geen brief, die een vr4a0al van 3. bladzijde beflaan moet, kan inleveren 1 — Evenwel, hij neemt nog al groot fchrijf- of drukpapier, (kijk, dat is ook om 't even,) en lijkt er niet zuinig op te wezen,, maar het geval is, dat zijne groote, bijkans doorgevloeide woorden, wel de helft van het papier beflaan; 't welk oorzaak is, dat men zoo rasch een einde aan zijne brieven ziet, zoo dat men gfrlfs genoodzaakt is te vraagen: komt er zoo /chielijk ' - een  *C 320 > Keft einde aan ? in plaats van: of er nooit een einde aan zal komen? En, ziedaar, lieve Lezer! wat moet men toch van de vraag-al zelve denken? deeze zoekt den Brieffchrijver te onderfteunen, met er iets bij te voegen; gispt hem over zijne bijzondere melancholique luimen, in dén woord,' haalt hem over zijne korte brieven niet weinig over den hekel! Maar, eilieve! de man heeft altijd juist kunnen gisfen , dat het met bijgevoegde ttukjens vol kwam; dan, nu heeft hij zich ook al vrij grof misrekend, en ruim ée'n bladzijde over het hoofd gezien ; doch, de man wordt, volgends zijn zeggen , meê oud, zijn gezicht zal hem misfchien ook al beginnen te foppen, veelerhande gewigtige bezigheden, zoo burgerlijke ais huishoudelijke,fpeelen hem in 't hoofd, enfin! groote verfchooningen! waardoor een tweede bijlapper, of liever een onnozele Letterknecht, die hem foms nog al onderfteunt, de vrijheid heeft gebruikt, van er zijn geklad bij te voegen, en gerrit en vraag-al geholpen, om een weekblad, of liever 8. biadz. vol te krijgen. Wat dunkt n, Lezer! van zulk een Letterknecht, die zich veroorlooft van zich zelven met zijne Auteur en zijne Correspondent gelijk te ftellen? Trouwens, de leer der gelijkbeid, wordt immers van elk trouwhartig in 't oog gehouden? Maar, zijn echter zulke voorbeelden niet fchaarsch in onze dagèn van verlichting? de Letterknecht. Te L E T D E N, bij L. HERDINGH, Te AMSTERDAM, lij J. W E E G E, Ea alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelvé Weeklijks a één en een halve Stuiver wordjt uitgegeven.  D E V ft A A G - A L 301.' Hoe ver ztjn vstj alk O chipper ! hos ver zijn wif' al ? Is veeltijds de vraag van den dag , in de Hollandfche trekfchuiten. En, doorgaands, heb ik opgemerkt, dat de Pasfagiers mi het bericht van den Schipper verhouden, dat zij ver óf na zoo ver nog niet waren, als hun ongeduld heri hadt doen geloven, dat zij waren. Doorgaands, liep dit uit den gis, en dan was het: Hoe 1 zijn wij nog niet verder ï Dan moest de arme jager het vergelden t terwijl de Schipper zich, ter ontfchuldigïng , beriep óp het laage water , op het menigvnidig aanleggen ónder weg, op den tegenwind, of op eenige ai.dere oorzaken. Het flot was, men moest geduld oefenen, men was in de fchuit , en maast madevaren. Daas? zat niet anders op. Hoe ver zijn wij al? vraagde de minnaars van * knelope, de kuifche Gemalin van ulysses, in" de oude Grïekiche Gefchiedenis. Maar, het bleef al éven ver; die löze vrouw hadt beloofd, als haare web' af was, dis zij onder handen hadt,' want, die vrouwen van de alletoudfte Conftitutie, waren handig erf fh DEBÈ-. • *< 0.  *C 3**;'> arbeidzaam, zij breiden en weefden al het nodige voor het huishouden , dit deeden zelfs Koninginnen en Vorfiinnen. Wij zullen het al ver brengen, in onze nieuwe Conftitutie, als wij onze vróuwen zoo Ver krijgen zuilen , om voor het huishouden' te weeven, te breiden, te naajen, ofte fpinnen. Nu het fpinnen kan, fomiijds, door het geihor van het fpinnenwiel vervelend zijn. Dat ondervondt zeker jong Predikant. En wat ondervondt hij? De man was een liefhebber van iluderen , en hadt de malle gewoonte, ©m 's avond op zijn bed te iluderen, tot hij'in flaap viel. Deze levenswijze vervolgde hij, na zijn trouwen, tot merkelijke verveling van zijne jonge vrouw, die hem , fchoon zij al niet in flaap kon,geraken, niet durlde Sanfpreken, uit vreeze van Dominé te hinderen. Eindelijk, kwam zij 0p de gedachten, dat zij haar fpinwiel insgelijks op het bed nam , en deftig ging ipinnen , terwijl Dominé ftudeerde. Dit gefnor kon de man niet verdragen, en nu werden de beide echtgenoten het eens, om noch boeken noch fpinwiel mede op het béd te nemen, als zijnde het bed tot geen san belden gefchikt , maar tot geheel wat anders , te weten , om te flapen. Maar, hoe ver zijn u-ij al met penelope? Zij hadt dan beloofd, als de webbe afgeweven was, die zij onder handen hadt, en haar man ulysses, van wien taal noch teken kwam, was dan nog niet t* huis zou zij uit haare minnaars éénen tot man verkiezen! Maar , jaaren verliepen, en hoe dikwijls de minnaars vraagden: hoe ver zijn wij al? er kwam geen einde, want de goede vrouw ontweefde bij nacht, het geen zij over d'ag gewerkt halt, dus bleef het bij hetzelfde, tot dat haar man gelukkig t'huis kwam, en eeneinde van dat fpel maakte. De vraag: hoe ver zijn wij al? Jfan echter, tot ge- wig-  < 3^3 > wigtiger zaken gebruikt worden. Ik o-tno-tto dezer dagen zeker Burger, die voor dezen Burgemeester was geweest, en met zijnen dikken buik, van trotsheid, opgezwollen , er gantsch ridderlijk uitzag , de man zag, uit der hoogte, op mij neder, meteen Arijlocratisch gezicht, en ging mij , zonder groeten , barsch voorbij, als fchoppenknecht. — Evenwel hij heet een patriot, en zit, geloof ik, mede aan het Befluur; deze trotfche behandeling deedt mij, opdatoogenblik aan deze vraag denken: Hoe ver zijn wij al'? Wij beleven, zegt men, eene verlichte, eene wijsgeerige, eeuw. De vraag is dan natuurlijk: Hoe ver zijn wij al? Hoedanig is het licht, dat zich verfpreidt? want, men heeft allerhande lichten: zonlicht, daglicht, maanlicht, ftarrenlicht, flambouw-, lamp- en kaarslicht, maar men heeft ook dwaallichten , en barndemannen, daar men , voor dezen, fpoken van maakte, doch, die nu erkend worden, uitwaasfemingen of wei electrikale dampen te zijn, doch, die met dit al dezelfde gevaarlijke natuur behouden, dat zij den onvoorzichtigen reiziger, die er op afgaat , van den wal in de floot helpen. — Tot hoe ver is de verlichting uitgebreid? tot alle rangen en kJasfen van menfchen ? Of zijn er nog menfchen genoeg, die in de duisternis zitten, en even dom en onkundig zijn, als voor 25. jaren? Hoe ver zijn wij, met de verlichting in den Godsdienst? Zijn de menfchen min bezet met den Sect-en-, en partij - geest ? Zoeken zij, meer zuiver en oprecht, de waarheid? Wordt er niet meer geijverd voor he? bijzonder Ihmenjtel ? Of gaat men van het eene niterfte tot het ander , en gelooft men ook niets , omdat men te vooren te veel geloofde ? Hoe ver zijn wij al! in het zedelijke? Oefent het w'enséhdoin geene onrechtvaardigheden , geene verft rva ^ druis-  jrukkjngen, geene wreedheden, meer? Beraarftïgt eht zich, om zijnen pligt te betrachten , zijnen evermensch ten dienst te üaa.i, en zichzelven en allen, zoo veel hij kan, gelukkig te maken? Hoe ver zijn wij al, jn . dit alles gevorderd i Zal het met deze' vraag niet p\ veel haan, zoo als met de vraag, in de icar.it, boven gemeld , te weten , dat , bij het antwoord, blijkt, dat men lang zoo ver niet is, dan men'wel dacht? of hadt behooren te wezen? Men fla het oog eens op de gebeurenisfon, onder de heerfehappij van/ X.x>M es pi er. au, men wende zich na de Vendee, enz. en men zal befchaamd vragen: zijn wij nog niet verder? Hoe ver zijn wij al i in het Burgerlijke! De rechten van den mensch , die hem aangeboren zijn, die hij, bij flot, altijd, heeft zoeken te verdedigen, maar, die zoo meniginalen onderdrukt waren, zijn in Frank' rijk,r\p\}r\ onder or.s, plegti^ gedecreteerd, en erkend. Maar, hoe ver zijn-wij al t wanneer wij op de beG. lening zien ? Zijri wij wel zoo ver, als wij wezen moesten? Mijn grootjen plagt reeds van de rechten yan den mensch te fpreken, fchoon zij er hechts een verward denkbeeld van halt. Hoor, jongetjen! zei zij dikwijls , mij dunkt, ik hoor het haar nog zeggen : Een mensch is geen beest, die wat verdient, moet wat hebben? Doch, laat de goede floof rusten', Wie weet, hoe velen cr zijn, die g-en opgeklaarder denkbeelden van de rechten van den mensch hebben, dan mijne _oude vrouw hadt? Hoe ver zijn wij dun dl is alle eigci.btlarg, bijzondere bedoeling, thans meer verzaakt, wordt die opgeófferd aan het algemeen, belang?. Maar, wacht, wanneer wij eens eene Conftitutfe hébben, dan ztj alles op zijn elf en dertige raan , wanneer eets het Foederalisme zal afgefchaft weseu , en Een- en ondeelbaarheid vastgelleid; ja, ■/% ' * "' il" " \ ' dat  < 3*5 > d/sï is zoo, mapr, de vraag blijft: hoe ver zijn wij a,\ï Is het zoo gemaklijk eene Confitutie te maken ? Hebben wij daar ook een injlinil toe, dat wij Hecht? behoeven te volgen , en dat ons wel te recht zal helpen? Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap! Hoe ver zijn wij al1 Vrijheid ! h'u ijg de g r. q o r fchreef in zijnen tijd, dat men de Hollanders vrij Wel, naar zijn zin, kon beftnuren, mids dat men hun het woord vrijheid tot een fpeelpop gaf. Hoe ver zijn wij nu al mei de vrijheid i Weet men al wel wat vrijheid is, en waarin zij onderfcheiden is van losbandigheid? Weet men dat vrijheid is, het vermogen, om, onaf hanglijk van eens anders willekeur , te doen al wat recht, wat goed, deugdzaam, en pligtelijk is? En, op deze wijze, het vermogen, ora al te doen, wat men wil, in de onderlieiling, naamlijk, dat deze wil, met de godlijke wet,- overësnftemt ? Vrijheid, in het denken! nu, dit heek men. altijd gehad. Geen Despoot heeft het ooit daartoe kunnen brengen, dat hij de gedachten der menfchen kon bepalen, die bleven, door alle eeuwen, tolvrij. Daar zijn wij, derhalven , zoo ver in, als de menfchen voor een zondvloed reeds waren. Vrijheid' in het fpreken !'Hot ver zijn wij al! Nu mede te fpreken, gelijk'de taal van dan dag is, zoo ver gaat het goed? maar, hoe verzijn wij al, waaneer wij eens lust hadden , om enkel waarheid te fpreken V of ten minsten, het geen wij voor. waarheid houden ? Blijft nog niet dezelfde regel van voorzichtigheid aanbevolen, die onzen voorouderen aanbevolen was , wacht u zeiven van alles te zeggen , wat gij weet! Zwijgen best! beter gezwegen, dan van fpreken hinder gekregen. Hier kan de goede vraag-al van zichzelven getuigen. Onder het vorige Beftuur, Rr 3 * liep  < 31-6 > liep hij ééns en andermaal aan , enkel, omdat hij naar het één en ander, in zijne eenvoudigheid, wat flipt en, naar fommiger oordeel, wat al te diepzinnig gevraagd hadt. Maar, hoe ver zijn wij nu aï ! Och ! men heeft den hals ook al eens nagereden , omdat hrj, {aan zichzelven gelijk blijvende, het een en ander vraagde , daar men misfchien, zoo vrij niet op kon, of wilde, antwoorden. Wie weet, of niet deze of gene hem kwalijk zal nemen, als hij nu vraagt: Hoe ver zijn wij ali Vrijheid in hit doen ! Hoe ver zijn wij al ! Wij zijn enkel aan de Wet, onderhevig I goed! maar, wat is de Wet ? Daaglijks komen er Wetten ! De Boer hoorde den Voorlezer zeggen : dè. Gemeente gelieve te luisteren, naar het voorlezen der 10 Geboden! de goede man ftondt op , en zeide in 't heengaan : lieve hemel! tien Geboden.' adam hadt er maar één te onderhouden, en hij was er niet in ftaat toe, hoe klaren wij het met tien.» Hoe of de Boer het maakte, met de Bnrgerwetten, daar de Advokaten dikwijl» wcrks gemeg aan hebben. Gelijkheid! Hoe ver zijn wij al l Zo de oorlog nog lang moet duuren , zijn wij al een goed Huk op weg, om allen gelijk te woi'den, want het geld_.is op, en elks kas is ledig, De vraag-al, ten minsten, is van geld voorzien , ais een pad van veeren. Maar, als wij nu ééns, in dit opzicht, allen gelijk waren, zouden wij dan wezen, daar wij zijn moesten? Hoe zouden dan de Burgers van elkander leven en beilaan? of zouden wij dan,, als in den voÜlrekten natuurftaat, elk zijn eigen potjen kooken? Zou dat ook wenschlijk zijn ? Och ! mijn goede Boekverkopers en Uitgevers, ik beklaag u. In dien ftaat der .natuur heb ik nooit gelezen , dat de menfchen boeken kochten. Och! gij Schrijvers ! verlichters van het menschdom, haast  ♦€ 3=7 > naast u, en leert wat poenen en planten, in dien ftaae aoa het noodzaaklijk voor u wezen; want die natuurfiaat behoeft geene geleerdheid, noch verlichting, hij leeft naar het inftina , en maakt zich eene Conftitutie naar het inftina. Hoe ver zijn wij al? Gelijkheid in rechten! Ja, deze was het, daar .het om te doen is. Allen menfchen met elkander] allen Burgers, met gelijke rechten. Maar , dan moet niemand meer den Burgemeester uithangen , gelijk mijn Ridderlijke ma„ , daar ik hier voor van fprak. Maar, hoe ver zijn wij al f Ik heb daar in de Courant gelezen , eene uitnodiging, aan alle de voorftanders van gelijkheid, om een adres te tekenen, dat te Amfterdam ter tekening ligt , en gericht zal zijn aan den Raad dier S,ad. Wat het zal behelzen weet ik niet, maar dit verneem ik, dat de Burger reeds weder uit de mode raakt, en de mijn Heer in de plaats komt, Zelfs in Frankrijk heeft men een decreet moeten nemen, dat alle Employés in dienst van den' Staat zich Citoyens moeten laten noemen , omdat de Franfehen zeiven , die de gelijkheid het eerst ter baan gebracht hebben , ook alweer Mesfieurs fpeien. Hoe ver zijn Wij al ? J Évenwei, wat is gelijkheid' Zou' wel ooit de brave deugdzame man zich willen gelijk Hellen , met den vriend van fierke dranken, met den vloeker, met den zwetzer ? Zou men den befchaafden en welleveaden Burgergeluk Hellen, met den onbefchaafden heethoofd , die alles in verwarring en het enderfte boven zon lmijten? — Hoe ver zijn wij at? Eindelijk,- broederfchap! Hoe ver zijn wij aP Ik heb een buurman, die mij, als een Hooiende bok , aanziet, en norsch voorbijgaat, zonder groeten, hoe zeer ik hem de pligten van wellevendheid en burgerlijke belchaafdlieid vertoon, en waarom i» de man zoo en- vrien-  vriendelijk? Hij is een vriend van de vorige Conftitutie, en ziet mij voor een Patriot aan. Hoe ver zijn ovij al? Aan den anderen kant heb ik een buurman,' die dj*h eerllen, ter naanwernobd , ongemoeid kan laten pasfeeren, die liet niet verduwen kan, dat de eerfte nog zijn gering ambtjen blijft behouden, van, zoo als men het ten mijnent noemt, fchop en bezem, dat is, die de Vuiligheid van de ftraat opruimt, en hem daar van zotf' willen betoven , fchoon de man vrouw en kinderen heeft. Zoo ver gaat bij beiden de zucht der Partijfchap. Hoe ver Zijn wij al? Maar, ik-geloof, dat ik mij moet bekorten, en dat ïk thans met dit Nommer al ver genoeg ben, om een' éindè te maken, én dat mijn Letterzetter niet nodig zal hebben, er van het zijne nog wat bij te lappen. Trouwens , deze gelijkheid geeft mij weder moedj ten opzichte van de vraag: Hóe ver zijn wij al? Te LEIDEN, bij ï,. H E R D I N G H, Ti AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve . ^'eeklijks k één en een halve huiver Wordt uitgegeeven. f  D E VRAAG-AL. N°. 302. Is het evenveel* -■ - - M en hadt zeker halfgeleerden Predikant in hét hoofd gebracht, dat hij, om zijne geleerdheid te vértonen , tusfehen beiden een woordjen Latijn, in zijne Predikatie in moest lasfehen, en men hadt herh den volgenden regel Opgegeven, doch verkeerd laten, uitfprekeh. Felix qui potuit rtrüm cogno/ceere cd-afat Zoo (prak de man uit , voor cognofcere caufds. Nu* was dat niet evenveel ? Zoo zijn er zeker heel veel bagatellen, in de wereld, die waarlijk, evenveel doen* of men quid of qüo zegt of doet , eh nogthans , heeft dé wereld , dikwerf, begrepen, dat het niït evenveel was. Het onderfcheid van fchibboteth of jfib* ioleth, kostte 40000 Efraïmiteh het leven, en hoe vele voorbeelden uit kerkelijke en wereldlijke gefchiedenisfen zouden niet kunnen aangevoerd worden, tiit welke blijkt, dat men het niet evenveel rekende, óf jhen een hoed of een kaproen droeg , of men zich VI. bis ii 8« ihêi  < 33° > Biet eene witte of roode roos opfierde, en onder de kerkelijken, nog in onze eeuw , heeft in Duitschland een Lutherseh Predikant gevaar gelopen, omdat hij gebeden hadt: Onze Veder, daar het oude formulier luidde: Vader onzert waar over veel water vuil gemaakt , en onder de Broeders Lutheranen zelfs kerkvergaderingen zijn gehouden , tot dat het gezag van den toenmaligen Koning van Pruisfen tusfehen beide kwam. Dit in onze eeuw, hoe kan men het dan kwalijk nemen , dat men in de eeuwen der barbaarschheid eikanderen, om een woord, dikwijls zonder betekenis, nazette, en vervolgde? Doch, terwijl de wereld zich dikwijls aan kleinigheden vergaapt, en heel zorgvuldig vraagt: Is het even Veel! vergeet zij dikwijls deze vraag, met betrekking tot groote en gewigtige zaken, en verteert daar omtrent heel onverfchillig. Men weet de fabel van het ezeltjen bij fedrus, welk ezeltjen het -voor zich even veel rekende , wie zijn heer en meester was, dewijl hij toch, of, voor den eenen of voor den anderen , zijn pakjen moest dragen. — In de daad,, zoo plagt het voor dezen wel eens te wezen, toen de gelijkheid nog niet gearrelteerd was, of men, in die eeuwen een tienden penning aan »uc d'alia opbracht, of aan de hem volgende Staaten, was dat ook even veel 1 Een boer mag denken, ja! maar, die wat verder ziet, dan zijn neus lang is, herhaalt de vraag : Is het even veel ? Laat ons zien: fierven is, zeker niet plaifierig, men moet dit, ten minnen aannemen, omdat zoo weinige menfchen er zin in hebben, een enkele Sentimentele wbrther uitgezonderd , die door liefde en fentiment, zoo maar half en half is, maar is het even veel, te leven of te flerven? naar  naar de omuandigheden zijn. Beatut qui in offieio mo~ ritur, zalig, die in zijn officie , in zijn pligt, fterft. Eene kuifche lukretia verkoos te «erven, liever, dan, in fchande te leven. Maar, vraagt zeker Schrijver, waarom verkoos zij den dood niet, voor dat zij dan, zoo als zij meende,, haare eer verloor. Maar, dit is /potten onrein ! Sterven is fterven! Eilive! Is dat even veel, of men in den dierst van nero .of van een' anderen Despoot fterft, zoo als bij voorbeeld, te Home, plaats hadt, bij de begravenisfen, of het verbranden van de, lijken der Keizeren , dat menfchen elkander bij den lijkftapel vermoorden, zonder eenig voordeel voor den Staat ef het menschdom ; of dat iemand fterft, in dienst van het Vaderland , voor vrijheid en menfchenrcchten, en dat zijn dood zoo voordelig is , als die van simson, die, ftervende, de vijanden van zijn Vaderland, met zich , verplettede, en dus het Vaderland van de oterheerfehing der onbeihedenen verloste ? Ik lees daar, in het Dagblad den volgenden wensch van eenen. vrijheidsvriend: ,, Iemand, die in Frankrijk de toeloop (dit zal moeten zijn toedragt) van zaken gezien heeft, en eenigzins die magtige Republiek, wat het territoriale betreft, kent, moet lagchen over de vrees voor eene Hollandfche Vendee - wat was de Vendeet een der uitgeftrekite Departementen van de Franfche Republiek, waaruit men wegens deszelfs .wildernisfen "en ftruellen alle de Dweepers en Royalisten uit de andere Departementen gevlugt en aldaar verzameld , die geduurigen onderltand van de Engelfchen ontvongen, niet konde jaagen. — Maak ik nu eene vergelijking met ons land - mst onze onhandigheden - dan lagch ik niet alleen, maar wbnschb daarenboven, dat Ss a fo»ï«-  ♦f 33» > &ortgelijke verzamelmt' Bers alhier plaats hadt, om alSus onze verlichte Nederlanders in ééns van zulk een Loop gevaarlijke en op den komen 1'pelende dweepens, te kunnen verlos/en." Op het lezen dezer woorden Viel mij de w-ensch in van den Despoot te Rome, die wenschte, dat het geheele Romeinfche Volk maar eenen "hals hadt, om er zich met eenen flag van te kunnen pntdoen, en ik dacht aan de vraag: Is het ook even veelei J3u,o cum faciunt idem non eft idem. Vraag het aan den Baron hïkck. In zijne vergelijking tusfehen alexander en cartouche zal hij u be'an'woorden. Zie hier een puntdicht, dat ik dezer dagen las, en dat hier toe behoort: de paauw en de hen. Zie, fprak de Paauw eens tot de Hen; Hoe trotsch treedt ginds uw Haan daar heen! Nog zegt geen mensch, de troti'che Haanl • Maar mij noemt elk de trotfche Paauw. Ja, zegt de Hen, de mensch vergeeft - Den trotfehen zijne trotschheid graag, .Als ze op verdienden is gegrond. Mijn Haan is op zijn waakzaamheid En mannelijke ftoutheid trotsefi: Gij zijt maar op uw ved'ren trotsch. Is het even veel, of er in den ftaat onder de Burgers fn Ingezetenen Godsdienst is? Als men de oude Romeinen taadpleegt , zal men dit antwoord krijgen. „ Zulk een eerbied, fchrijft plutarchus, hadden de Romeinen voor den Godsdienst, dat zij alle hunne verrichtingen van den wil der Goden deeden af Itan-  < 333 > gen; nooit gehengende , zelfs niet toen hunne zaken het voorfpoediglle gingen,, dat er iet in het minst van de oude Plegtigheden achf-rbleef ; zich ten vollen overtuigd houdende, dat het van veel meer aa'ibelangs was voor het algemeen welwezen, dat Over eden en Veldheeren de Goden eerbiedigden en gehoor«iam len, dan dat zij vijanden overmeesterden of" te onderbrachten. Een dionysius van Halikarnasjus beklaagt zich zeer over het verval van den Godsdienst , in zijnen tijd: „ Hij is, zegt hij, ten deze dage, in onbruik geraaenstg«S i 3 . voc-  < 334 > vbelens het meest in z,wang gaan ? Zou het even veel wezen, indien eens de gevoelens der naaktlopers en der Wederdopers van de XVI. eeuw, zoo als zij te Munjler onder jan van leydbn de overhand hadden , bij vele werden aangenomen ? of, indien eens velen in die gedachten vielen, die men, voor een paar eeuwen, heeft géuh, ja, maar ook beoefend, dat men den ketters geen woord behoeft te houden? Zou men dan al gerust kunnen zijn, van de veilige bezitting zijner eigendommen, vrijheid, en andere menschlijke rechten? Zon het even veel zijn, of men, om God te dienen, zijne kinderen aan de vlammen opofferde, of opt Auto dafe's zijne medemenfchen naar den brandhapel fieepte, of dat men een eerbaar en godzalig leven, met liefde en broederfchap, tot het wezen van den Godsdienst ftelde ? • Ondertusfchen zijn er altijd menfchen, dien het evenveel is wat zij doen , als het maar met hun belang overeenkomt, zonder dat zij nader de vraag ouder oe. ken, of er zich aan gelegen laten zijn: ls het evenveel * Van gibbon, zoo vermaard, door zijnen aanval op het Christendom, las ik, onlangs, deze bijzonderheid. Hij verklaarde, dat er geene behoudenis voor het land •was, indien men niet zes hoofden van den KabinetsRaad deedt rollen, en, als voorbeelden op de tarel in de Parlemetits bracht; en, in minder dan veertien dagen, na deze verklaring, nam hij zitting in dien zelfden Kabinets Raad. Het ging hem dus, als dk.ilIenburg. Drillenburg hadt altijd wat te. zeggen op de Regering zijner ftad, nooit deedt zij iet, of hij bedilde het, en itrooide kwaade vermoedens. De Regering was met hem verlegen, en befloot, eindelijk, op voorftel van eenèn der leden, hem zeiven in den Raad aan te nemen, nu was drillenbur» fin, men hoorde geene verwijtingen noch berispingen, en de zaken gingen als voren. Eenigen zijner vrienden araagden hem, naar de reden dezer verandering. Ik wist niet, gaf de man ten antwoord, dat het zoo eerlijk toeging. Is het evenveel. Naaman de Syriër, dacht, toen de Profeet hem gelastte , om zich in den Jordaan te tvasfehen, ten einde van zijne melaatsheid genezen te wor-  < 335 > worden: Is het niet ev< n raij in den Jor~ daan, of in de wateren van Abxna en Pkarfh:ir\ de rivieren van Damasktti, Wta • ., - !U,r . bedienden waren verftandiger, en overtuigden hem, d« h;j den raad van den Profeet eenvouwig volgde, en hij werdt genezen. Schoon mijn Letterzetter, even als mijn Kleinzoontjen, zeggen, dat ik oud wordt, evenwel fchrijf en leze ik nog zonder bril. Maar po/ito , dat ik nu eens eene bril moest gaan gebruiken, zou het dan evenveel zijn, welke bril ik zou verkiezen? Doorgaands heb ik, geduurende mijn leven waargenomen , dat de meeste menfchen door de ée'n of andere bril , en zelden met hunne eigene bloote oogen zien; en deze brillen laten zij zich veelal van anderen opzetten, dan zijn het roode, dan groene, dan geele, als zij geele op hebben , is alles geel en oranje voor hunne oogen, als zij roode op hebben, is alles bloedkleurig, en overal zien zij Vendees, of zij ze wenfehen, en of zij er voor fchrikken, het doet niet ter zaak, als zij groene op hebben , is alles groen, en fraai. — O die brillen! die brillen! de kracht der vooröordeelen, en der woorden van den dag! Is het dan even veel, of men eene bril op heeft, en welke, indien men de zaken wil belchouwen, zoo als zij zijn, en indien ons aan de waarheid gelegen ligt? Hoe gelukkig is de man, die zonder bril de.voorwerpen kan onderfcheiden, en zich door geen brïllenkopers behoeft te laten bedotten ? Is het evenveel? Dit komt ook in Staatszaken te pas. Is het even veel, voor beituurers van een land, hoe zij dat beftnur inrichten en waarnemen? Ten tijde, toen de Pauzen nog wat meer gezags hadden, dan tegenwoordig, want, waarlijk de oude Vader heeft than* weinig in te brengen, dat ziet men, nu onze broeders de Franfche» hem wat nabij komen, evenwel, hij zal nog wel hier en daar gehoorzame kinderen vinden, ik zeg, in die dagen, toen zij nog zoo veel gezags hadden, gebruikten zij hetzelve al veeJ, om geld bij een te fchrapen van de Christenvolken , zij deeden dit zoo fterk, dat eens zeker Kardinaal de vrijheid ram, om den Heiligen Vader dus aan te fpreken s „ Heilige Vader, wij handelen de Christen Koningrijken, gelijk de Profeet minw zijnen ezel behandelde, ook vrees ik,  < 336 > jfe, dat zij, m navolging van dat dier * verfehrrklijk zullen balken." Men moet de Schaapjens icheeren, maar n;et villen. Strenge Heeren regeeren niet lang» ïs het Aan evenveel ? ïs het evenveel' hoe fnen de opvoeding zijner Kinderen inricht1 Of men daar, in een vast plan , met wijsheid en beleid, volgt, dar of men daar in met drift* en achteloos te werk gaat? Is het evenvee! ? Hoe man en vröuw zich jegens elkanrfereh, in het huwelijk, gedragen, daar zij het tot een Paradijsftaat verheffen, of tot eene Hel verzinken kunnen. Met één woord. In alle betrekking van dit leven, zoo operbare, als bijzondere, komt de vraag te pas: Is het evenveel? Is het evenveel? of men een rijmelaar of een dichter js ? Een b reekebeen, en kreupel fchrijver, of een waare geleerde ? Is het evenveel9 hoe itien leest? met of zonder verHand en nadenken/ ls het evenveel:? Hoe men de groote omwentelingen op aarde befc ouwt? ., Nationale wislelingen gefchie, den niet bij geval. Zij worden verordend door den Almagtigen Beheerfcher der wereld, zoodat, wanneer de menfchen eenig belhiur fchijnen te hebben over die" gebeurenisfen, dezeh'e, in de daad, geleid worden door eene onzichtbare hand." Te L E T ï> E N, bij L-, H E R D I N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Ea alb'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezejy* Weeklijks a ée'nfen een halve Stuiver wordi uitgèg'evea*  D E VRAAG-AL N°. 303» Zal het wel beter gaan! JFacob heeft een paard, dat zeer erg kreupel gaat: vóór eenigen tijd begreep hij, dat dit door de hoefijzers veroorzaakt werd, en dit betoogde hij, op deze wijze: „ de natuur heeft het paard hoeven gegeïen , ,, die fterk genoeg zijn om de gevoelige deelen zijner „ pooten tegen alle fmarten te beveiligen: door de ijzers worden de pooten in derzeiver vrije bewe„ ging bezwaard, de hoeven, fchoon ongevoelig zijn,, de, bedorven, en zomiijds de vleeschachtige dee„ len door de fpijkers gekwetst, derhalven zal ik mijn „ paard tot zijnen natuurftaat te rug brengen.*' ——1 Ik zeide hem, vriend 1 dat is goed, maar uw paard heeft eenen bedorven natuurftaat, van natuure gaat het dier kreupel. — Neem er de hoeven af; maar zal het wel beter gaan? Liere Landgenooten! even ééns is het met u gefteld; ook u moet ik vraagen: zal het wel beter gaan! hoe veel gebrek en verkeerdheid hebben wij in de voorige regeeringsvonn met het hoogde recht berispt! — de oude verkiezing der vroedfehappen door de gildens was verdweenen; de regeeringsleden verkooren elkander, of werden (gehjk in de drie Provinciën, die irt den jaare 1672. door de Franfchen verwonnen zijn geweest) door den Prins a'angefteid. — De grooten kroopen voor den Vorst, om daar door zich zelven en hunne familiën vette ampten te bezorgen, en beurtelings! weer anderen voor zich te doen kruipen, vah tijd tot tijd ftonden ze hun Staatsgezag af; en het geheele volk was in alle opzichten van zijne oude deugden VI. dbél. Tt ene  ♦C 338 > ontaard, met e'e'n woord, het paard ging aan alle zijden' kreupel. — Nu bij deze omwenteling is dit ailes veranderd, men heeft het volk tot zijnen natuurftaat pogen te rug te brengen; maar zat het wel beter gaan1 is onze natuur niet zoo wel bedorven als die van jacobs paard? rijn de menichen dezelfde niet, en is het niet te vreezen, dat zij dat altijd zullen blijven? — de vraag is niet, of eene andere wijs van denken veld wint, maar of men anders handelt! niet of men 5n zommige opzichten verlichter, maar of men zedelijk beter wordt? — wat toch is verlichting jonder verbetering van zeden; wat wijsheid zonder deugd? en waar deugd zonder Godsdienst ? en hoe is het hier mede bij ons geheld ? — zijn wij menschlievender, verdraagzaamer omtrent de gevoelens van anderen, die wij als dwaalingen befchouwen? neemt eerlijkheid, goede trouw, naauwgezetheid van geweten, toe? groeit onze vaderlandsliefde, zuivere waare vaderlandsliefde, aan? — of haat elk meer zijne Staatkundige' partij, dan de algemeene zaak, voor? — dk is vaderlandslirfde, dat men altijd, onder welke regeeringsvorm ook, de zaak van het Vaderland, altijd de jNationaale eer, ophoudt, altijd voor de algemeene be" langen zorgt en des noods zijn leven er voor veil heeft; maar hoe is het daarmede zedert een geruirnen tijd gefteld geweest; en nu, zal het nu wel beter gaan? hoe is het met den Godsdienst, de bron van alle menfche- lijke en burgerlijke deugd, gelegen? hebben de menfchen meer eerbied, meer ontzag voor het hoogste wezen? Of handelt men zoo, dat men door zijne daaden toont alle vrees voor het zelve venoren te hebben, en in de praétijk Atheïsten te zijn? en 't geen hier uit volgen moet, wordt de eed meer en meer heilig in onze oogen? Of wordt dezelve even zo ligtvaardig afgevorderd als gewetenloos gezworen ? zal het dan Wel btter gaan ! De ondervinding heeft ons maar al te zeer geleerd, hoe nadeelig alle nodeloze afverging van Staatkundige eeden is, dewijl men de eerlijke lieden, die er zwaarigheid in maaken, van hunne posten ontzet, hen die' ■ zoo naauw van geweten niet zijn, vertrouwt, en duizende menfchen, die anders hun beftaan zonden verliepen, tot meineedige fchurken maakt: maar zal het r.u wet beter gaan 1 na dat men van de onbillijkheid en het nadeel dier . eeden overtuigd is , na dat men er zelf  < 339 > zelfover geklaagd en ze veroordeeld heeft, zoude men , als men geen menfchenkennis genoeg bezit, dat verwagten; maar wat leert de ondervinding? zal het wel beter gaan? zuilen menfchen geen menfchen blijven? en moet hierdoor alle eerlijkheid, alle goede trouw, a!le_ eerbied voor den eed niet meer en 'meer uit ons midden wijken? wordt daar door de vloek van God Cen wat is dit niet te zeggen!) over het land ingeroepen? Gij, die eeden afvorderen kunt, denkt dit in; vergt nooit ligtvaardig, nooit zonder hooge roodzaaklijkheid, eeden af. — de dagelijks veranderde en nieuwe eeden zullen anders ons geheel volk nog meineedig maaken, wanneer gij weet, dat de eed, dien gij voroert, valich bezworen zal worden, trekt hem dan in: die vallcne eed zal anders bij God op uwe rekening geiield worden ; en hoe hard zoude het u eens vallen, u, die eerlijkheid en deugd moest aankweeken, dat gij zo veele njenfehen tot meineed, tot Godslastering, vervoerd hebt!— ó! de hemel bewaare u er voor! medimenicu ! wie gij zijt, zweer nooit zoo maar los weg, nooit valsch. — gropter zo; de tegen God, gevaarlijker kwaad voor de maatfchappij, en knaagender rampzaligheid voor ons eigen hart, is er in de wereld niet, dan een vakchc eed — en zal het hierdoor wel beter gaan? wat wint men toch met die eeden'' eik bedoel de polkieke) menichen, die door behoefte genoodzaakt, dezelve doen, - verbindt men er niet door; dit neeft de ondervinding genoeg geleerd, en hen, die uit eene prijselijke naauwgezetheid dezelve weigerende van hiyme po,ten omzet/ worden, maakt men hier door meer en meer tot vijanden; is dit het middel om het beter te dom gaan? wordt hier door de eendragt, het onderling' vertrouwen en de goede gezindheid jegens het vaderend bevorderd? — ik vraag het flegts, en laat het aan «w ver..and over, het antwoord op te maaken. Zal het zonder eensgezindheid wel beter gaan? — Rome, het niagtige het werelddwingeisde Rome was zoo lang vrij en groot, als burgerdeugd en trouw alle burgers e'cndragtig a*n den S.aat verbond; ma;r toen er onophoudelijke twisten tusfehen de Patriciërs en Gemeensmannen ontftonden , ging het toen wel beter ? — de Staat viel aan de heersctizucht van c*s« ten prooi, en Rome is eindelijk dat geworden , wat het nu is. — Het vrüe, befcfaafïe , geleerde en bloeiende Griekenland is éven eens door zijne onderlinge twisten ten obT t 2 'der  ♦C 34° > der gegaan, en nu wordt deszelfs woeste grond door, eenen verachten hoop van luie , domme, bijgeloovige flaaifche menfchen hier en daar bewoond. — en zal hei. met ons Vaderland Wel beter gaan ? — zal de tweedragt bij ons die rampzalige gevolgen niet hebben, die er iktodzaaklijk, onaffcheideiijk, aan verbonden zijn? _ Nooit tan ik de vroeglte gefchiedenis van ons Vaderland zonder aandoening lezen, nooit aan onze vaderen denken, zonder ons bij hen te vergelijken, en het groote, het beklaagemwaardige onderfcheid met eenen vloed van 'traanen te beweenen! — Zeven van elkander onafhangelijke gewesten verbonden zich tegen hunnen tijran; dit verbond te Utrecht gefloten was hunne Kerkte, de oorzaak hunner overwinningen en van onze Vrijheid. — ö ! Het fmarjt mij zoo, dat ik deze Unie als een monster en wangedrocht hoor vloeken ? — Is zij de moeder onzer onaf hangelijkheid, onzer Vrijheid , niet? heeft ons Gemeenebest aan haar zijn opkomst, zijnen bloei, zijne grootheid, niet te danken? — fchoon de eenheid eri onverdeeibaarheid thands allerwenfchelijkst is; verraadt het geene onkunde of ondankbaarheid, een verbond onzer vaderen, dat zoveel voordeel heeft aangebracht, daaromte fmaaden? _ was toen eene inéénfmelting van zeven van elkander onafhangehjke volken wel mogelijk'? was elk niét te ijverzuchtig op zijne vrijheid ? _ Maar laat ik van mijnen uitflap te rug keeren. _ Deze vroeg! fté tijden onzer Republiek, fchoon men met eenen allergeduchtften vijand te worstelen had, zijn mét dat al de gelukkigfle geweest, deze tijden hebben der vaderen fpreuk, concoreiia res parvae erefcunt bevestigd: onze grenzen werden aan alle zijden uitgebreid, onze wapenen zegevierden overal; in het oosten en het westen groeiden onze bezittingen aan; de Hollandfche vlag was in alle zeeën' geëerbiedigd — Spanje moest na eenen 80' jaarigen oorlog ons vrij verklaaren , en Holland was groot in de dogen der volken, was het middenpunt van geheel Europa, Maar alles in de wereld is der verandering onderworpen ; een volk, eene regeeringsvorm, hoe goed ook in het begin, verbastert en ontaart door-den tijd; nooit is er een land in de wereld_geweest, 't welk dit niet vroeg of laat ondervonden heeft, en misfchien, wat zeo- ik> wiskunftig zeker is het, dat het er nooit zijn zal. — De oude eensgezindheid week Jangzaameihand ; er ontftond weldra eene zoogenaamde Staatsch - en Siadhouders°eziri" • ° de  de partij in ons Vaderland, in het begin fchikte dk zich evenwel nogal, maar het Vaderland werd hier door toch gelijk aan eenen mensch, die bij eene uiterlijk bloeiende gezondheid aan eene heimelijke teering oflangzaam werkend vergif laboreert; de ondervinding heeft vervolgens het ander gedeelte van de wijze fpreuk onzer Vaderen difcordia res maxima dilabuntur tot ons ongeluk bevestigd — van tijd tot tijd zijn onze grenzen iningekort, onze hatiónaale grootheid is verloren , en Nederland is een nietsbeduidend ding geworden in de oogen van Europa. — En nu, dierbaare medevaderlanders! zal het nu wel beter gaan? ls er ooit tweedragt in een land geweest, heeft ooit partijfchap hoog gegaan, hebben ooit Jan dg enooten elkander vervolgd, verwoest, dan is het helaas! in ons Vaderland zedert het jaar 1780? En wat zal hier het gevolg van zijn? als deze rampzalige tweedragt niet ophoudt, kan het dan Wel beter gaan'. Kunnen.er wel volksdeugden, eerlijkheid, rechtvaardigheid, billijkheid, infchikkelijkhei.d, menfchenliefde, biaaffieid, oprechtheid, goede trouw, kan er wel zuivere Vaderlandsmin plaats hebben, zo lang men elkander als prtijen en niet als medeburgeis, die e'én en het zelfde belang, e'én en het zelfde doel hebben, befchouwt? zo lang men elkander niet als broeders bemint; maar als vijanden haat en vervolgt? Kan het zoo wel beter gaan? Hoe goed ook onze toekomende regperingsvorm wezen moge, hoe wijs en braaf de volksbeftuurers, zo lang er een zoo aanmerkelijk, misfchien wel het groottte gedeelte, ten minfté de helft van het volk niet mede inftettt,' zal het dan ooit wel beter gaan? eene regeering, hoe goed ook, dié «geenen vasten itenn heeft in de algemeene goedkeuring der burgers is. altijd Jos en wankelbaar; zo lang er eene boven en onderliggende partij in den Staat blijft, moet bij de miiilte van buiten aankomende gebeurenis omwenteling op omwenteling het Jand ichudden en eindelijk geheel en al in het verder! Korten. denkt dit toch'eens ernstig na, laat het zwaar op uwe hatten wegen Lieve Landgenooten! Gij hebt reeds twee of drie revolutién binnen zo korten tijd beleefd; maar oordeelt zelve, heeft er het Vaderland niet veel bij geleden? Hebt gij elk door groote opofferingen van uw geld, door de verlating uwer woningen, voor de krijgslicn, door fchrik , vrees en vervolging ■nog niet genoeg voor uwe tweedratrt moeten boeten ? li ebt'a ij Bog geene ongelukkige mcr.fchen ' geroeg ge« " T t 3 zien"?. —"  z5eri' — Waarlijk, als gij u niet veréénigt, zult gij het Vaderland ,\het reeds zoo verzwakte Vaderland, den doodlleek geeven, en laatere menfchen zullen in de gefchiedenis der volken deze verfchriklijke woorden le» zen: eens befiond er een Nederland, dat, door één- dragt groot geworden, zich ztlven naderland door „ tweedragt verwoest heeft:' — Wat toch kunnen wij zonder e'éndragt uitvoeren , als wij door buitenlanders aangevallen worden5 — de een werkt hen als vrienden in de hand, welke de ander als vijanden beftrijdt! Kan het zoo wel beter gaan ? Moeten wij niet ten prooi vallen van elk, die ons maar aantasten wil? Zijn wij ooit tegen eenig volk beliand? En nog werkt men er niet aan om e'éndragt te verkrijgen. Integendeel de tweedragt, de twist, de haat en partijfchap wordt dagelijks grooter gemaakt! en zal ik fpreken, zoo als ik denk, zal ik de waarheid fpreken? lliacos intra muros peccutur &. extra i de driftigften van beide partijen mogen boos op mij worden; maar ik kan het niet helpen, het is evenwel de waarheid, en de verliandigen zullen het toeltemmen , dat'beide partijen hier even l'chuldig liaan, ö ! Kon ik elk afzonderlijk, derzelver verkeerdheid in het oor bijten, maar zoo dat het de andere niet hoorde ! Hoe veel zoude er te zeggen zijn 1— Maar als ik de eene bellrafte, dan zoude de andere er in de vuist om lachen : en die het aanging, zoude mij onder haare tegenpartij tellen; wat won ik er dan mede? Niets dan dit, dat ik de tweedragt, in plaats van ze uit te dooven, fterker aanftookte. Het geen voorbij is, is voorbij, en valt niet te her. doen. Maar het geen de tweedragt thands nog ftaande houdt, of vermeerdert, dit mag ik niet zwijgen; de vraag : hoe zal het toch eens beter gaan! moet ieder'pogen te beantwoorden. Ik zal er mij nog wat mede bezig houden. Het is maar al te waar, dat naauwlijks de helft der natie Stemgerechtigd is: daar door is de wil der volksvergaderingen niet genoeg de wil van het geheele volk; en als dit zo blijft, zal het dan wel ooit beter gaan ! Dit wordt voornaamenlijk door deze twee redenen veroorzaakt. I. De eene partij heeft politieke geloofsbelijdenisfen voorgefchreven, en daar door de andere, die een ander geloof heeft, uitgefloten. II. De andere blijit hierdoor, en door de hoop op eene tegenomwenteling uit die vergaderingen. — Deeze dingen moeten ophouden; zal het buiten dat wel  < 343 > We' beter gaan? mag ik ft, Heve Landgenooten ! va» welke Staatkundige partij gij zijt, het een en ander onder het oog brengen. — Vaderlandsliefde, zoo veel mogelijk onpartijdige vaderlandsliefde, liefde voor uw be. lang zal mijne pen beftuuren, en daarom zult ge mij immers wel hooren? Gij, die de polititieke, geloolsbelijdemsfen ateischt,gij erkent immers, dat de rechten van den mensch voor allen gelijk zijn; da*, een ander uw recht en gij dat van eenen^anderen niet verkorten moogt. Gij erkent dat dit recht van geene begrippen afhangt: de vrijheid van denken en fpreken is o'.eral plegtig afgekondigd, en alleen om het anders denken fluit gij menfchen, burgers, uit'de volksvergadering. De • Nationaale Vergadering heeft gedecreteerd dat de Staat alléén burgers kent, en dat het burgerrecht van geen bijzonder geloof in het Gódsdienftige afhangt ; en nog doet men het eerite ïecht van eenen vrijen burger, het Stemrecht naarnenlijk. van eene Staatkundige geloofsbelijdenis afhangen. Voelt gij nu zelve niet, dat dit met elkander ftrijdr? — dat dit niet goed, niet billijk, is? Gij erkent, dat de Souverainiteit in den boezem des volks berust. — Dus beftaat er geen hooger magt dan het volk, en hoe kan men dan dit volk, als het zijne 'Souvereiniteit zal uitoefenen, eerst eene wet voorfchrijven en dat wel eene wet voor het verlland , eene wet voor het oordeel? — wie kan dit toch doen? — wie is meerder dan het volk? — zelfs de groote meerderheid van het volk heeft hier geene magt toe, omdat ze de vrije ttem der minderheid niet beletten kan. —Deze kan cle minderheid blijven en moet dus onder, doen voor de meerderheid; maar ze blijft altijd een integreerend' gedeelte der vrije burgers, die vrij moeten Hemmen . of anders daadelijk hunne burgerlijke vrijheid misfen. — Hebt Gij er daar te boven geen belang bii, dat de contrapartij alles wat het algemeen aangaat, als haare zaak befchouwt, dat zij het haare bijbrengt, tot welzijn vatl het Vaderland ? — zal het zonder dat_ wel ooit beter gaan? — zullen zij niet tegenwerken en blijft de conftitutie niet wisfèlvallig? — zonder eendragt is het Vaderland verloren ! — Gij,, die op eene tegenomwenteling hoopt, waar zal die toch van daan komen? van de geheime Capitulatie tusfehen de Franfche Republiek en Pruisfen? — dit denkt Gij  < 344 > 0ij immers, hoope ik, riet meer — van een legcrtjen Prins Frederik? — manr waar is dit tttatids? — van den vooifpoed der Keizerlijken wapenen, onder wier bcgönftigirïis dó Pruisten ons land konden indringen? — maar hoe deerlijk worden de Keizerlijke dagelijks^-Terug gethgen , en naar liet fchijnt zal er fpocdig een vrede, niet zeer voordeelig voor den Keizer, gefloten moeten worden. — Hebt gij nog andere gronden van hoop? — ji, op de algemeene vrede; maar gfj begrijpt immers wel, dat de Franfchen overal overwinnaars zijnde, en moedig op hun krijgsgeluk zich geene nadecltge voorwaarden zullen laten yoorfchnjyen. — als er dan een vrede is, en Gij u dan In uwe verwagting bedroogen vindt, zult gij ze dan Iaaten vaaren, want dan is er geen grond in de wereld meer voor? — als dan die politieke geloofsbelijdenisfen. afgefchaft worden, 't geen gifctiieden moet, dan zult gij, hooit ik, ook in de volksvergaderingen verfchijn'en, niet meer onverfchillig zijn omtrend bet beftuu'r van zaaken-, ook bet uwe toebrengen tot het welzijn van het Vaderland 'i — Als men dit van beide zijden doet, dan zal regecringsvorm, " citeerde het zeker Ouderling in de Confiftorie , die daarna door fpotters onreine, om die reden, altijd Koning herodes is genoemd geworden, ongelukkige hals! dewijl hij anders een klinkklare patriot van 87., en óok van 95. is. De man maakte, a!s een goed patriot, geen onderfcheid tusfehen den Koning h e r 0d e s, en den Stadhouder pontius pilatus, maar befchonwde Koning en Stadhouder, als vogels van e'éne veeren. Misfchien hadt hij wel in de gefchiedenisfen / gelezen, hoe Willem de III. ook al door fpotters, Koning van Holland en Stadhouder van Engeland genoemd is geworden. Maar hoort er dat nu' bij ? Ja, dat is zoo, ik wil dan zeggen : de Dominees zi n fckurken. — Evenwel, wou ik niet geern met de vrienden in kwestie, veel min, in proces komen; en daarom ik zal mij nader verklaaren, hoort er dat ook bij * De goedgunftige Lezer gelieve dan te weten, dat men fchurken noemt die palen,' die men wel in de weilanden ziet liaan, of die kakebeenen van kagalotten of walvisfehen, ten dienste van het vee , opdat het zich daaraan fchurke of wrijve, zoo als het zwijn, in de Fabel, aan het heerlijk'(tandbeeld. Nu, in die betekenis, heb ik de Predikanten fchurken genoemd. Ik zeu, in het gemeen, Geestelijkheid, hebben kunnen zeggen, maar, ik 1'chijn nog een weinig onder den invloed van .het oude geliaan te hebben, toen ik daar, in 't befjn, fchreef Predikanten; ik fchijn nog de oude heerfchende, neen! dat fehut ik, omdat zij het zelve ontkennen, publieke kerk ten minlten, in mijne gedachten, van de anderen gezindten, bijzonder de Rooms Katholijkfche, onderfcheiden te hebben, nu de geestelijken der laatstgemelden hebben zoo ligt gsene zwarigheid, want , wie zou zich aan hun durven wrijven ? Denkt ge niet aan het vagevuur ? of hoort er dat niet meer bij ? Zoo als gezegd is, de Predikanten heb ik, in dien zin, en indien zin alleen, fchurken genoemd. Och! Ja broeder vr »asx i 1! zucht zuster üisitta uit, och ja man! wel waar! Elk wrijft en ichurkt zich in deze booze tijden, aan de Predikanten; hij zij rein of onrein, wijs of onwijs, de Predikanten moeten het ontgelden. Och! wat doet ge wel, broeder! dat gij de naakte waarheid zoo bemint! dat woordjen naakte zuster! hoort er dat ook bij? ik bedankje zeer voor uwe aanmerking. Nu ter zaak. Zeker Predikant, voorzichtig overleggen-  < 347 > gende, dat men vrij moge onderftellen, dat een gedrukte predikatie beter zij dan eene, die men flechts optiek , o:n zoo uit te ipreken , en daarmede gedaan, want Littera fcripta manet. hadt daarom eene gedrukte predikatie van buiten geleerd, van a tot z, en dus fneedt hij dezelve ook voor zijne Toehoorers op , zoo accuraat, dat hij zelfs het geen aan het Hot gedrukt ftondt , te Franeker bij fiancoi! ha lm a 1Ó97. ten befluite er bij voegde, zonder te vragen : Hoort er dat ook bij ? De Lezer merkt, uit het jaartal, dat deze hiftorie omtrent 100. jaren oud is. Ja, daar houde ik ongemeen veel van, om bij da oude tijden te'blijven, kijk, dan heb ik geene verantwoording. Die oude Heeren ,. al waren zij Hoog Mogenden", of Edele Grootmogenden , of Edelmogenden, of Almogenden, zoo als zeker Officier de Staaten betitelde , en na verklaring gevraagd , deze reden van dien titel gaf, dat onze lieven Heer de maand op vier weken bepaald hadt , «naar dat de „ Heeren gewild hadden , dat een maand zes weken ■ zou bedragen, ik zeg, die oude Heeren zijn geweest — Fuimus Troës! Quantum mutatus ab Mo! — die oude Heeren van de vorige eeuw zullen .mij evenwel geen procesfen aandoen , en daarom ik honde er mij maar bij. Daar wordt, bij voorbeeld, in Friesland, nogttegenwoordig , zekerlijk, gedrukt, veel gedrukt, men leest er boven alle gedrukte pnb'.icatiën enz vrijheid, gelijkheid, broederfchap, dan wordt er immers veel vrijheid, gelijkheid, en broederfchap gedrukt, en ik twijfel haast ook niet, of de geleerdheid is er ook al in druk , of zou men de geleerdheid in Fries.and hebben afgefchaft? Zou men die daar niet meer nodig hebben? Hoort er dat niet bijl Kan men tusfehen den man en zijnen naasten niet beflisfen, al is men juist geen Doctor juris utriusque , leeraar der beide rechten, alias meester, of advokaat! Hoort er dat ook bij! Maar, ik raak te ver van honk. Heel in Friesland, en ik zweef thans tusfehen Utrecht en Holland, wart, ik zit indefchnit, gij weet, Lezer! dat de vraag-al veel op weg is, van daar, dat hij in zijne fchriften ook zoo dwaalt,en allerhande kost oufchept, zoo als men in  in fchuiten en op wagens allerhand ontmoet. Daar zijB thais in de fchuit verfchei.+fen Jooden, die met Christenen in ée'ne fchuit varen, 11 aar hnoren zij er bij ? Dat zal te bezien ftaan. Dat weet ik, dat hun ta"a! hen openbaar maakt, dat zij jooden zijn, al fpreken zij Hollands. Zoo is het mietien! Gij wilt dan zeggen , zij zijn eene ptidere ratie< En de Schipper ziet ze wel zoo graag in de fchuit, als de Franfcne broeders , want deze laattte varen al veel op vrijbriefiens van de Municipaliteiten , en daar heb ik niet tmn , zegt de man, maar de Jooden, fchoon zij kibbelen , en niet tan hun gtld kunnen fcheiden, betalen toch nog half vragt, evenwel met zon.Jer moeite, zooda; per flQt, de Schipper ze niet vpjuit voor broeders wil erkenntn. En evenwel is hij een Utrechtsman , eii fchijnt dus nog al de minfte zwarigheid te maken, onj ze nationaal te verklaren, want, in Utrecht verftaat men dat kunstjen meesterlijk, kerken, kapittels, en wat hoort er al meer bij'' alles nationaal. Zoo ver ismen in Anir fterdam toch rog tiet; zou men daar zoo gretig zijn , om de Jooden te nationalizeeren' Maar halt! dit gaat buiten mijn boeken .' Hoort het er wel bij, bruintje! Och! Ïiast toch .op het huis. op het goed, op mijn hondjen! aat het niet nationaal worden, het is in de hondsdagen, maak toen, dat hij water heeft. O! die zorg, die huislijke zorg der vrouwtjens, zelfs als zij op reis zijn. Zekere Mevrouw zorgde dus voor een varken, dat zij op het hok hadt liggen; alle morgen, als zij opttondt, was haare eerlle vraag : k a t a r ij n i is het «wijn al verzorgd! Op zekeren tijl hadt zij een heri dikken edelman bij zrch gelogeerd, die deze hivishoudelijkhejd van Mevrouw fpoedig opmerkte , en eT , op zijne wijze, mede verkoos te railleren. Op zekere morgen , vraagde *hij aan zijne vriendin : Mevrouw is het zwijn al bezorgdi En zij — zij antwoordde, met een vraag: Heeft mijn Heer al ontbeten ? Ik va aao alwü zeggen - Ik zal mij wel wachten van met vrouwtienj te fpotten, zij zijn niet op faar mondjen gevallen , en hebben ,• doorgaands, haar antwoord gereed, wjj mannen moeten er de muts maar ra goojen! Nu, hoort tr dat fok bijt Dit Nommer al half vol, en nog niet op mijn Tekst, dat js wat lang. Hooit tr zulk een Inleiding bij? Ja, ht'% js juist sis ik zeide, allerhand, zoo ais men in fchuiten s -, '' ' ' ca  < 349 >* en op wagens aantreft. Ik had dezer dagen de roef ge» hnurd, en daar was een Franfche broeder, die er met alle geweld bezit van wilde nemen, en zelfs kwam de fabel reeds uit den hoek. Ik beduidde hem, uit alle de deelen van het tegenwoordig fijilema, dat hij ongelijk hadt, hem vrapendc : of dit bij de broederfchap luorde? Ik had de roef gehuurd, zij was mijn eigendom, e;r de eigendommen zijn heilig en veilig, of zou men die maar nationaal verkiaaren ? ik beriep mij op de Wet, die mij van mijn eigendom verzekerde, maar hier kreeg ik een repliek, van mijn Frardchenhfoeder, wij hadden geene wetten, fciiicet, omdat de Qu.iititutie neg niet af^efmeed en gepolijst is. Hij fnqefde veel, dat hij een Officier, of een Kommandant, of zoo wat was, ik beriep mij op de gelijkheid, zonder hem echter te zeggen, dat ik de vraag-al was, aan dat wezen hebben toch de Franfche broeders geene kennis. Ei^dehjk, voegde hij er een heele partij Foudre's, Saere nom de Dieu, Sacrée Cochon en al die fraajig reden bi;, daar de Franfche broeders vrij wel van voorzien zijn, en daar vele van onze lieden hen in gelieven na te volgen, in de verbeelding, dat vloeken'mooi ftaat, op dit alle' vraagde ik hem eenvouwig: of dat er ook bij hoorde? en op het uitkijken van zijn fabel, of dat ook bij de broederfchap hoorde' Als alle deze redenen weinig ingang vonden, beduidde ik hem, ten Ifatüen, dat ik zoo weinig met vreze als met geld begaafd was , en , dat ik mijn eigendom, als een echt Hollander, getrouw zou befchermen, en dat nij, mijn broeder, zou moeten kiezen, te wijken, en voor ditmaal inde fchuit te gaan, aan land te blijven, ofte zwemmen. Dit laatlte argument fcheen er bij te hooren, want, nu vraague hij pardtn , ik , die van feen rtifie houde, vergaf het hem, hem tevens bedtfende, dat een echt Hollan Ier voor vriendelijke befcheidenheid vatbaar is, zo hij er om gevraagd hadt, dat ik hem geen plaatsjen zou geweigerd 'hebben. — En, nu werden wij vrienden als Olifanten! en leefden pis broeders. Behoort er dat ook bij? Wat is het fiil? Ik hoor geene klokken luiden! en, het is evenwel Zondag! ( Em fehuitpraatjen,) Weet gij het niet? dat is volgends decreet van de Conventie. Wel zoo! Nu , ik vind het wel doodsch. Wat was dat anders een lief gebrom! dat luiden van deze klokken. £00! dacht ik tusfehen beiden, vondt gij dat een lief Y v 3 gé-  < S5° > jjebrom' Nu, al naar men het vat. Op zekere klok op eene plaats van NeordholJand ftaat deze inlcriptie, die wanrfc hij n lijk van den- Schoolmeester in den tijd gefabriceerd is: i Mijn item roept u tot je sus leer, En tot den dienst van 's hemels Koning, En maakt een dof gefrons, wanneer De mensch verlaat zijn' aardfche woning. Nu hangt het er maar van af, hoe men opgewekt is, als men een klok hoort iuiden , of men dan ook pijn in 't hoofd heeft. Zoo als mij ée'ns is gebeurd, toen ik op een Dorp bij de Kerk woonde. Daar werdt een lijk begraven, en de klok moest daar over luiden. De man was toch gereformeerd , misfchien wel met privilegie, geftorven. Wat is dat, met privilegie e Ik zal het u den een' of ander dag eens zeggen , Lezer! laat mij toch voortgaan. Ik had een razende pijn in 't hoofd , en meende het te befterven. Ik liet, derhalven, aan liet nerfhuis vriendelijkst verzoeken, of men een einde met luiden wilde laten maken, om, ter eere van den dooden , mij evenwel niet in het graf te helpen. Ik vraagde : hoort het er bij ! Maar, het antwoord was : de man is een Christen geweest, en geen Jood , Turk , of Heiden. Dus moest ik die pijnbank doorftaan. Gelukkig dat ik nog leef. Zoo denk ik nu ook, hoort het er^ dan bij ? En kan men den Godsdienst niet oefenen, of de klok moet luiden ? Of gelooft men dan nog, dat het luiden Tan den klok, vooral wanneer de klok gedoopt is, de duivel doet fchrikken ? Zou de duivel zoo gemalclijk te verjagen zijnV welnu, dat men dan luide, waat, 5k meen ontdekt te hebben , dat hij tegenwoordig vrij ijverig rondgaat, als een brièfchende leeuw. (j Vervolg van het fehuitpraatjen ) Ja dat niet alleen, maar, nu zullen onze Predikanten, zonder mantel en bef, moeten gaan, en dus hunne waardigheid verliezen. Wat zal er nog gebeuren? Een Christen mensch zou er bij gaan huilen , als een hofhond. Denk eens, zonder mantel en bef! Een deftig Burger. — Wel, Burgers! hoort er dat dan bij ? Zou een Geestelijke den dienst niet kunnen verrichten, zonder mantel en bef.' En dat is evenwel meer, dan er alleen mede bij de ftraat te gaan — kap en keuvel, en koerkleed, en procesnen, t" en  < 35i > en belletjens en klokken liaan bij fflij allen gelijk* eü ik vraag, eenvouwig: Hoort het er ook bij? Ik zal u nog meer zeggen: de voorgaande qiiarreepruiken, en de mantel en bef, waren eigenlijk , geene dil'tmctive tekens, van eenige waardigheid en orde, zoo als, bij voorbeeld, de fjerpen zijn van de leden der Conventie- Neen, zij waren de eene zoo wel als de andere, de oude nationale kleding, doch in onderfcheiden tijden. De alleroudfte dragt, uit de tijden van het huis van Bourgondiën , was zoo wat, op zijn fpaansch , een befje en een mantehjen, gij ziet dat nog in de overblijfzeleu, in die lieden, daar de burgers met mantel en bef ter lijkftatie gaan. Deze was de dragt van burgeren, ook van regeringsleden , en oorfprongiijk, -is deze dragt niet een distinctief karakterder Hervormde geestelijken, maar deze hebben die oude burgerdragt blijven aanhouden, omdat zij oordeelden , dat de deftigheid hunner orde niet duldde , dat zij de mode, de zoo veranderlijke mode, zouden volgen, alhoewel ook deze dragt onder de Protestantfche geestelijken aan de mode - veranderingen onderhevig is geweest, gelijk ik u, van het calotjen en den grooten ruimen mantel af, tot het abbeepntikjen en het zijden mantehjen toe, in een prentjen zou kunnen laten zien, indien ik t' huis was. De qttarreepruiken waren de gewone dragt van fatzoenlijke en deftige burgers, in de vorige eeuw , geen diitinctief teken , maar de dragt der mode, zoo als de tekeningen en afbeeldingen en fchilderijcn van dien tijd u kunnen leeren. Ook zult gij u het overblijfzel daar van nog kunnen herinneren, in de alonge pruiken in on'p jeugd. En de Regenten wilden , even als de Dominees , den naam niet hebben , dat zij als chameleons alle dagen van manier van pruiken eranderden, maar , laat nu eens iemand zeggen , dat fjerpen ooit in de mode en in den dragt der' burgeren geweest, en dus geen diitinctief teken, maar het teken van gelijkheid, zijn. Elk, die inde fchuit was, luisterde met neus en mond naar de redenen van dezen burger, die er ten ilot bijvoegde : Men moet de wetenfchap niet verfilmden, men moet de geleerdheid niet verachten. Inftina hebben wij menfchen niet, en zonder bedachtzaamheid, kan een verkeerde en domme ijver ons tot zotternijen vervoeren. ik  • ïk zweeg, bij dit alles, a's een mof, want, in fchüïten of op wagens veel te praten, is mrne zaak niet, eene enkele vraag uitgezonderd, die ik in mijn karakter als vraag-al, zoo in liet honderd werp, en daar meri dan eens op kaauwen mag, elk naar zijnen aart. Evenwel dacht ik, die man toont, dat hij van de gerstenbrooden gegeten heelt, en wie weet, wat hij mij zou antwoorden, op de vraag: hoort er dat ook toe? Hoort er dat ook bij?'tot het waare fanenitel vatt vrijheid, gelijkheid, en broederfchap, .'dat men de <-al. gen heeft weggenomen? dat men de li 'rijën heèft'afgefchaft? Zoodat men tegenwoordig de bedienden, die toch, in de daad, geen haairbreedte verder zijn, dart te voren , riet meer kan onderfcheiden van hunne heeren en meesters? / Hoort er dat ook bij? dat men, om patriot te wezen, maar rechts en links van zich moet bijten, en, om niet voor ftijmgast of arijiocraat, gefcholden te worden, me*de hard moet fc'reeuwen , en dingen helpen toejuichen * die, bij llot, of ondoenlijk worden bevonden, of de verwarringen zoo groot maken, dat er Haart noch fteel tneer te vinden is. Hoert er dat dan tok bij ? Te L E T B E N, bij V. herdi'ngk, Te AMSTERDAM, bij J. W e e g e, En alom bii de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a één en een halve Stuiver wordt uitgegeven.-  D fi VRAAG - AL. N°. 305. Mag men zich eerlang ook iet goeds beloven? Zeer geachte Neef vraao-al!' D eze belangrijke vraag, werdt mij', zeer kort geléden , op de gunstige gerugten, welke zich alom verfpreidderi in alle nieuwspapieren, en in brieven zelfs van Leden uit de Conventie, ,, dat de vrede op het vaste' land gefloten , al zo goed als gefloten was, " deze vraag zeg ik, werdt mij gedaan door een vriend, betrekkelijk d'k gewigtig en zo reikhalzend verlangd onderwerp ? — Ik antwoorde mijnen vriend, mogt het den weldadigen" God, den Vader der menfchen behagen , deze weldaad aan Europa, aan het ganfche menschdom , te bewij/.en! — Dan hoe gunstig deze gerugten ten dien opzigte, geweest zijn, en nog blijven voortduuren, er is helaas! tót nog toe geen eind gekomen, aan het verhoesten van Staten en Landen, aan het' vergieten van bloed, en menl'chenflagten. — In weerwil van die gunstige gerug- ■fh b 2 £ £.,- «tof.  < 354 > ten, leven wij nog in de onzekerheid, of ze niet al te vleijende zijn, dan of men grond heeft om te hopen, dat dit heilzaam, dit zo lang gewenschte, werk eerlang zijn volle beïlag zal krijgen. — In weêrwil dezer berig. ten kan ik n heden op dit ogenblik nog die zelfde vraag doen : mag men zich eerlang, omtrent den vrede , ook iet goeds beloven f Zal men haast gaan zorgen, zijne eerfte zorg aanwenden , om tot nut, tot heil van 't menschdom te gaan werken? Dan , in hoe veele andere opzigten kan men deze belangrijke vraag herhalen ? — Alles wat ons omringt, zien we dagelijks , en van oogenblik tot ©ogenblik verminderen , en agteruitgaan. — De verwarring onder [de Ingezeten worden van dag tot dag grooter, de negotie, de koophandel ■vermindert nog genadig. _ Elk klaagt, dat er niets te winnen, niets te verdienen is. Men vraagt, en te regt : Mag men zich iet goeds van den vrede beloven l En mag men zich uit den vrede ook met opzicht tot de negotie , tot den koophandel, en dat ons Nederland Wéér tót zijnen" Vi rigen bloeijenden ftaat zal te rug komen _ mag men zich ook ten dezen opzichten eerlang iet goeds beloven f Hoe jammerlijk het gefield is met 's Lands Einantie, weet elk van den kleinften tot den grootften — en al wist men 't niet, zon men 't dadelijk geleerd worden, door de belastingen, die dag aan dag drukkender worden — daar de gelden van de eene belasting nog niet geheel zijn ingevorderd, of er moet weèr eene andere komen , en*'r,og werkt de groote operatie niet. — Wat zal bet dan zijn, als deze eens begint te werken? — Men is we! overtuigd, dat het Land buiten mogelijkheid is, om cp zijn tijd te kunnen betalen, omdat er geen geld voor' handen is, en er enorme kosten gemaakt zijn, en nog worden gemaakt: dan , ik geef die Lieden eens belastin-r tingen op te brengen, die niets meer hebben, dan alfetn het inkomen van hun op 't Land gefchoten ca-  < 355 > jxtaaltjen. — Waar zullen de menfchen 't v-m daan halen, om weêr te geven? De winnende hand is m-'d, en van die lieden kan nog iet gevorderd worden, maar van menfchen, die niets om handen hebben, meen ik, dat het phyfisch onmogelijk is, te vorderen, als ze niets meer.overhebben. — Hier omtrent geldt dezelfde vraag weêr: Mag men zich eerlang ten dezen opzigte ook iet goeds bet oven1 — Daar het flegt — jammerlijk fiegt zit met 's Lands Finantien , is de fpaarzaamheid een point van het alleruiterst aanbelang ; waar de fpaarzaamheid niet wordt in agt genomen, daar gaat oneindig veel te. gronde. Het geringfte dat verwaarloosd word, geeft aanleiding om tot meer en' grootere verwaarlozing te komen. — Eigenbelang is daarenboven een verderf in een Gemeenebest, dat eene onherftelbre vernieling te weeg brengt, en dat hetzelve altoos in eenen armoedelijken en eenen gebrekftigen en kwijnenden flaat houd. — Indien deze gebreken in ons Gemeenebest mogten plaats grijpen, en hoe ligt kan dat gebeuren — en naar mate deze meer cn grooter zijn, verltrekken zij ook meer of min tot nadeel en verderf van den Haat. — Hebben zij dan ook min of meer bij ons plaats; zo vraag ik alweer, en met nadruk: Mag men zich ook eerlang hier omtrent iet goeds beloven ? Wordt alles wel zo zuinig, zo fpaarzaam aangelegd en overJegd, als met mogelijkheid zou te doen zijn? — Zou er nog niet veel kunnen bezuinigd worden? Zijn er ook tot bederf van ons Land oneerlijke lieden» onder ons Nederlanders ? — Men zie, over dit poii.t in den Post van den Neder-Rhijn, No. 8(5 en 88. Hoe Godvergeten Leveranciers en Commisfarislè'i het Land op allo wijzen te kort doen. Is er geen mogelijkheid, om de fchuÊken eens gedngt na te rijden? Kunnen de fchuldigen piet geftraft, en eerlijke lieden in derzelver plaats geXx 2 held  ♦C 55<5 > fteld worden? OT is ons Land zo grof en groot voorzien van ichelmen, dat er na wiijks te vinden zijn, weke uit dengdzaame grondbeginfels werken? Mag men ziel} f erlang ook hier in ia goeds belo\\n! Het fchijnt dat de Franlchen; onze Broeders zeer veel belang in onze Republiek hellen. — Een en ander maai hebben ze met ernst ons laten aanmanen, dat men tog zijn werk zoude maken, om onze Conftjtutie te vestigen. Zij moeten geuigtige reden hebben , om dat met zo vee] aandiang, en zo kort na eikanderen te laten herhaïori. _ Zou het tegenwoordig beiiuur hun ook veel te omhagiij; voorkomen? - Of zou er geen éénheid genoeg in ptaais vinden? Zou het beftuur, wanneer-de Coniiitutje eens gevesttgd jS) veel éémouwiger, dan nu zijn? Wat er ook van wezen moge, zeker is het, dat de Pranfchen reden , en zeer gewigtige reden, moeten hebben, om hier /o fterk op aan te dringen. — Aiweêr ben ik genoodzaakt hier omtrent die zelve vraag te herhalen: Mag men zieh ook eerlang hier iet goeds uit beloven! Dat de wapenhandel der burgeriehuuerijen van 't grootst aanbelang is voor den Staat, üan van geen redelijk denktpd mensch worden tegergelproker;. —. De gewapende Burgerij heeft eene onberekenbare nuttigueid. Wel ingtiigtkan zij de lteun en Kerkte van een Gemeenebest zijn. — Dat de niet wagtdoende Burgers voor hunne rust en veiligheid eene matige fom gelds opbrengen aan hunne medeburgers, die dewagttn waarnemen, zich bekwaam maken in den wapenhandel, die met een woord, al het werk doen, dat er te doen valt, is de billijk.ïeid zelve, en kan met geen de minne fchijn van reden oiukend worden. Dan, is het wel nodig, om de rust in het Land te •bewaren, of hetzelve tegen'de vijand te verdedigen , en te befchermen, oi-gehoorde kosten te maken in een tijd , dat elh aan geld gebrek heef.? _ Is het ook volhrekt nodig tot verdediging van het Land, en ter bewaring ■ opzichte eerlang'redres en herftel - mag men zich ook Jen dezen opzichte eerlang iet goeds beloven • Wie zijn het, die bij de Revolutie in ons Land het meest gewonnen hebben ? wie kan men zeggen daarbij de grootfte winst gedaan te hebben? Wie zullen er, bulten de Prinsgezinden en ariftocratén, hei gvoost verhes bi] lijden' — Zijn riet de Rooinsgezirden en de Joden de ♦hars bevo'órregte , die er het meest k ij wi non zullen ? — Hebben de Gereformeerden wel gró'oté reden , om zich over aanwinst te verheugen' — Mag men niet met regt zeggen, dat de laailtcn nog ongelijk veel meer er bij verliezen /uilen, dan de ecriten er bij winnen kunnen? — Pan, van welke gezindheid heeft men de meeste nadeelen te wagten? V» e.ke is de Vervölgzugtigué ? _Zi|n dat dé Gereformeerde! ? Hebben dezen , om de Religie, anderen, die van hun in de kwijzen verfcruelden1, het meeste vervolgd? Hebben zij ooit eene fncjuifnie, een gewetensdwang in oi.s Land poQgèri intevoeren? Zjjn zij het geweest, welke op de wrtedfte en ontmensch e wüze hunne natuurgenoten , die anders omtrent den Godsdienst dagten dan zij, .te Vliet en te zwaard vervolgden? — Leeren de Gerelnrmerden ook, de_ketters eeen woord te houden, die uitte rot ijen, ot met dwang tot de wanre Kerk ,vde algemeene Kerk, teug te brengen? of is de Leer va., de zelve veeleer overeenkomstig het EuangeÜe, zijnen vijanden goed te doen, te zegenen, die ons vloeken' - Welke gro dbegn.fels geven da meeste bêkönqn'ering tóf" vervolging, die der Gereformeerden, of van «ie Jtoomsgezinden ? - Hebben onzevaders dit ni'efprÖèfontfttvii d lijk bevonden? — Zouden die het beste getuigenis daarvan niet kunnen geven ? — Lan, zouden zij ook, wanneer zij eens opttonden , op ons hunne Naneven, niet een vreemden blik werpen, niet al 't een en ander te zeggen hebben , en ons in de ftilte herinneren, dat zij eenen tagtig jaatigen oorlog gevoer'4 hebben? En als wij dan op onze beurt vroegen: waarom hebt gij dat gedaan? Zouden zij óns dan niet bepalen bij den Gerelormeerden Godsdienst? En zouden zij ons niet, zo dikwijls als we dien ooriog herdenken, dan ook bepalen bij de voorregten, welke onze vaders, bij die,gelegenheid, ten koste van hun bloed , ten koste van al wat zij in de wereld dieibaar bezaten, voor zich zelve, voor hui. ne vrouwen , kinderen, en ook voor ons hunne Naneven, bevogten hebben? ,-rsr  < SS» > Bij deze laatfte vraagen, betreklijk den Roomfchea en Gereformeerden Godsdienst, welke ik mijn vriend eens ter beoordeeling voorlas, kreeg deze den wonderlijken inval, om er de volgende via g nog bij te voegen, zeker zonder eens te overdenken , wat hij vroeg, en wat zijne vraag al in ha.' ; want als hij had gedagt, wat dezelve al inhield, zon hij zeker zijne vraag wel hebben terug gehouden. — Hij vroeg zeer onbedagt weg : Als onze vaders de Roomsgezinden zo hadden in de hand gewerkt, en'de Gereformeerden zo tegen, als wij hunne Naneven thans doen , zouden wij wel ooit onzen Godsdienst zo openlijk en vrij hebben mogen uitoefenen, als wij thans tot nog toe doen? En . . . .' al genoeg zeide ik, en deed hem zwijgen. —Dan , moet ik ten dezen opzigte alweer niet vragen : Mag men zich Ook eerlang hier uit iet goeds beloven? Bij dit alles was nog zeer veel te Ivoegen, als ik nog wilde vervolgen met vragen te doen'. Dan er .zullen er teeds genoeg zijn, en ik denk, dat zij'niet allen, misfchien niet de helft van dezelve , zullen beantwoord worden. —— Ik ben GERRIT de VRAGER. Z 14 Aug. 1796". NB. De volgende brief, aan mij gefchreven, deel ik V mede. Het is een zonderling plan, dat mijn Neef in » deii kop heeft. Dan, mogelijk zal 't het eenigite niet zijn , fchoon in «.ijn foort al vrij bijzonder. Zie hier den Brief, en oordeel zeive. waards TK COÜSIJNTJü! Gij kent mijne capaciteiten, en weet, dat ik, zonder roem gefproken, bijitans lot alles bekwaam ben. Gij zult zeggen: eene vrij nederige belijdenis van u zeiven. Goed, ik ben de eeuighe niet, die zo nederig denkt, ons Genootfchap van zulke nederige denkers, is vrij groot, ja, mogelijk veel grooter, dan gij wel meent'; doch dat doet weinig ter zake. Gij kent dan mijne bekwaamheden , en weet er bij , dat, daar een mensch tog altijd iet bijzonders heeft, waarin hij uitmunt, ik ook nog eeue bijzondere gaaf bezit, die nog boven alle mijjje andere fchoone en uitmuntende hoedanigheden nit- fchit-  < 339 > fchlttert. — De Natuur heeft mij met eene gaaf befchötiken l welke voor geeöe duizenden te koop _ voor geen geld te bekomen is. Ik heb een keel als een klok* en als mijn mond opengaat, kan ik al dóen zwijgen é wat maar leven heeft, al'waren er duizend op een hoop* Nu heb ik een plan in den kop, om een Genootlchap' van Schreeuwers opterigten , waarvan het büt zal wé-> zen , al te doen zwijgen , wat zich tegen ofls durft verhei-' fen; zulk een Genootfchap is van de uitgebreidtie nuttigheid , want wij zullen ons laten gebruiken; om allé Genootlchappen, aUe Gezelfchappen, alle Sociëteiten, te overichreeawen , en als wij onze Item verheffen,-alles tot zwijgen te brengen. — Met dit al zult gij mogelijk zeegen: een malle inval * wie heeft ooit' gehoord van. een Genootfchap van Schreeuwers? Waarom zo wel niet van Schreeuwers, als van iet anders, daar er tog ztf veele Genootfchappen zijn, of er 't o-ïze mi,i of meelis , wat zal dat geven óf nemen P Behalven dat, er zijn zo veele Genootlchappen, die mogelijk geen meer nue der Maatfchappij aanbrengen, dan wij met onze kelen.— Is ons Genootfchap van''eenen zonderlingen aart, die zijn er van tijden herwaard, en mogelijk nog zonderlinger geweest,'dan het'onze. — Ten lijdê 'van stijls had men in Londen een Genootfchap van dikbuiken* waarvan de 15 meer dan 6000. ponden moesten wegen.Wanneer iemand van de genen, die tot"het Genootfchap begeerden toegelaten te worden, dixir de eerite deur van 't vertrek hunner Vergadering kon, dan werdt hij gekat, maar als de buik in de deur itroopte, dan werdt de groote deur met twee vleugels geopenden hij werdtals waardig Lid binnengelaten.. —— • In tegenoverftelling van dit, werdt er in dezelfde Stad een ander opgerigt, beliaande uit Levende Geraamten, en alle zoo afgunstig en nijdig van aart, als mager ea dor van gebeente; die alles in 't wert Uekien , om de aanflagen hunner zwaarlijvige dikbuiken te dwarsbomen» hen betigtende als luiden van gevaarlijke grondbeginfels , en hen bij 't gemeen daar door poogende zwart te maken- Dit zette eene geweldige partiilchap en téoeuring Onder ^!e burgerij, tot men eindelijk de twee partijen bevredigde met de hobfden der Stad, uit. hervette en magere Genootlchap, te kiezen, en zij werden zo famea. gekoppeld , als de Dninboeren ons de konijnen gekoppeld aanbrengen, te weten, altijd een vette met een Biagere* Zo had men ook in Engeland een Genootfchap  ♦C 360 5* (éfttp van Koningen , doch dit is allengs afgefchaft ¥ ziiis de Kn'ingen op eenen zoo lagen prijs zijn geko-' n ;n - £0 1 'at ik maar zeegen wij, dat er buiten het onze, al lang veele en wonderbaarlijke Genootfchappjrf hebben plaats gehad; als ook nog onder an leren het Genootlchap tan Slechthoofd™, dat zeer tairijk is geweest , en vee) opgang in de wereld gemaakr heeft. Zoo* ook het Genootfchap vaH Waanwijzen, van Pedanten , van Draaikoppen en Slin-rergatten, alie talrijk, en van zeer waai^ige Leden voor/.ien. W-i nodigen tot ons G.jzelfchap uit allen, die goed fchreeuwen kunnen, die van eene iieldere holle keel. en ruime long voorzien zijn , inzonderhei .1 bromhelen , fcherpfchreeuwers, piepers en grofftemnn-n , en allen , die maar een vervaarlijk en ijsfelijk geluid uit de keel kunnert voonbreiig-em — Begeert gij ook Lid van ons Genootf hap te worden, oefen u maar dagelfks in de Schreeuwkonst, gii zult het er door, den vijd ver in brengen. Ik ben inmiddels uw Neefje GRELINGlUS SCHERP SCHREEUWER. Hebt gij ooit (ïngulierer ide'e gezien , of gehoird , dan dat om een Genootfchap te gaan oprigten van Schreeuwers. Ik moet u dezen bijzonderen Brief van mijn Neefje echter mededeelen, mogelijk kan hij ook dienen, ora nog een open plaatsjen te vullen. Ik ben GERRIT de VRAGER» Z 19 Aug. 1796". Te L E T D E N, bij Jj. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W É E G E, En alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks i dén en één halve Stuiver wordt uitgegeevenr  D E VRAAG-AL. N\ 306. Hoort er dat bij ? ( Vervolg van No. 304.) JlI onrt er dit nog bij! Als een vervolg op het Voorgaande Nommer? de Lezer mag ht, na deliberatie, discusfie, reiumtie, decreteren , of zo hij het goedvindt, in advijs houden, of aan zijn laagerh.iis, ik wil zeggen, zijn vrouwtien, fehvoijeeren, of eene perfoneele Commïsfie daartoe benoemen. Ik geef het om een beter. Maai* hoe komt de va. a a g - a 1 aan zoo vele Staatstermen ? Hoort er dat ook bij! Ik zal u in het oor luisteren, dat ik, als Tribunist, (Jis dat een goed Hollandsen, woord? Verftaan de boeren het ook? Niemand denke echter , dat ik hem wil bedillen , dte het woord gebruikt, en in omloop brengt, als een nieuw foort van papierengeld. Och neen ! elk zijn meug zei de Boer, en hij at vijgen;) ik wil dan zeggen, dat ik als Tribunist, dat is, als een , die op de Tribunen, als aanfehodwer, toekijker of toehoorer der Nationaale Conventie, Reprefenteerende het Volk van Nederland , te weten, in quantum pro.' het is toch altijd voorzichtig, als men bedenkt, wat men zegt; hoort er dat .ook bij? want, kijk, al het Volk var» Nederland, of het Bataaffche Volk * fchoon de Bata- VI. ökkl. Yy  < 3^a > vieren al lang ad patres zijn, en onze klaas b u g r r s, kent gij den man wel ? alias dan , claiioiös civuis, nu zult gij hem beter kennen; liet moet toch vreemd of uitheerhscn wezen, dat is maar niet anders , hoort het er ook bij ? ik zeg , fchoon onze oude klaas burgers naauwlijks zijn nakomelingen en neefjens in ons plekjen lands zou kennen of erkennen? En, waarom dan, in quantum pro? Omdat, zal ik het zeggen en hoort het er bij? omdat er zoo veel broederfchap en weinig broeders zijn 1 dat ik, ais Tribunist , wei eens die vergaderingen heb bijgewoond. En als ik dan zoo als Tribunist alle de propofitiën debatten, discusficn, enz. enz. want* wie kan al dat tuig bij de rei af opnoemen? Eanhoor, die in de Vergadering plaats hebben, dan -denk ik dikwijls: hoort er dat biji En wat? bij voorbeeld, om dep Lezer niet verleegen te laten; wanneer in de advij*zen der Leden Repreefentanten fomtijds wat van St. Anne onderloopt , en zij maikanderen eens freepen, dat er, hoe zal ik mij best uitdrukken ? ga je gooi maar Vader! hoort er dat ook bij? de Jappen bij hangen ? Nu alles in het welnemen. Hoort er dat ook bij ? als men , zal ik eens zeggen , zoo als het is ? terwijl men over de Jooden disputeer! . dan met een den Heidelbergfchen Katechismus, en pasfivt, een veeg uit de pan geeft, omdat die zoo ltout is , van den leerling te laten antwoorden. Neen! Want ik ben van natuur geneigd, God en mijtten naasten te haaten; en omdat er nog zulke monlters zijn , die dat gelooven, of zulke domkoppen, die niet weten, wat deze woorden zeggen, of betekenen, in goed Hol*landsch. Nu, wie kan dat ook dulden, wanneer hij zelve maar niet driftig of onverdraagzaam is, dat men zulke kwaade boekjens van de lieve menfchen zou opendoen, die, al zijn zij juist geene Engelen, evenwel ook geen duiveltjens zijn, want er zijn im•mers geen duiveltjens meer, geen zwarte mannen met een haart, en bokspooten, en een roodmanteltjen, ik had haast gezegd, en een quarreepruikjen, maar hooft er dat bij S misfchien "zoude iemand, die een vernuft heeft, en daarmede zoo handig wipt en prikt, als, als . . . als een vloo, zeggen, met een mantehjen en een befjen F Zoo gaat "het in de wereid. De Jurist zegt: Nemo ptafumitur malus, donet probeiur  < S&3 > (ontrarium; en de rechtzinnige Katechismus predikant keert het blaadjen o-n, en zegt: Nemo praefumitur bonus, donec probetur contrarium. De eerite: men moet van iemand alles goeds verwachten, en denken, en geloven, zoo lang van het tegendeel niet blijkt, maar de laatfte: men moet van iemand voorzichtigheids balven , het kwaade denken, tot hij,'door woor» den en daaden, toont, wat flag hij is —— Ater an albus? zwart of wit? En hij bewijst zijne ftelHng, uit den Katechismus, want ik ben van natuur geneigd, God en mijnen naasten te haaten. Zoodra ik dien zijdelingfchen uitval op den Katechismus hoordevraagde ik mij zeiven: Hoort er dat bij? hoe het te pas kwam, daar men hardel. de, .om de befnedenen als broeders te erkennen, behoudens dat kleine wisjewasjen, dat zij minder hebben, deze vraag deed ik niet, omdat ik mijne onkunde belijde, en omdat ik Voor de Geleerden gewoon ben ovêrtelaten , hoe het er bij te pas komt. Zeker.' daar heb ik zoo veele voorbeelden ,van gezien, dat ik mij niet verwonder. Zeker ProfeslöV in de Godgeleerdheid, raadde daaróm zijne todenten, altijd aan, dat zij de Historie van jozef zich eigen zouden maken , om die eejlhetisch of pathetisch voor' te kunnen dragen, als zij het ongeluk hadden 'i om van den tekst te raken, tot bevestiging zich beroepende, op het geval van ztkeren Proponent, die, met twee anderen, op zi;n beroep predikende, het ongeluk hadt, om de koeTs te misl'en, en te vergeten, wat er nu volgen moest. Een ongeluk, dat ligt plaats kon hebben, in die tijden, toen men niet uit het boekjen mogt preeken, zoo als men in onze verlichte eeuw, dat begonnen heeft, en daar de boïren zoo verfbhriklijk veel tegen hebben, dat zij den besten. Predikant daaróm zouden la* ten lopen, en den ellendigften ftoethaspel verkiezen, alfchoon de eerfte ook niet dan gezond verHand uit zijn bpekjen las, en de laatfte trots frans bal,, tesz, alles door een rammelde, zoo als ik nog onlangs gezien heb. Nfl' dan onze Proponent had eenej gaping in zijne memorie■> en evenwel hij moest praYy a ten  ♦C 364 > tende blijven, praaten was de zaak. Derhalven be^ gon hij hec Historietjen van josejf, met zoo veel aandoenlijke gebaarden en i eene teemende Item te vertellen , dat al de boerinnen tranen met tuiten huilden, en de boeren zaten te gapen, of zij hun tanden voor en hun kiezen achter hadden ftaan. Eer onze Redenaar josef tot Grootvizier hadt verheven, kwam hem de preek weder in 't geheugen , daar hij het gelaten hadt, en hij bracht het tot Amen toe. Na was hij de man.- Al de Ouderlingen waren van zijne bekwaamheid overtuigd, en de boerinnen riepen: hoe lief was die historie van josef! hoe kwam het te pas ? Hoorde^ het er bij ? om kort te gaan,' de jongeling werdt met eenparige hemmen beroepen. — Dus — de raad van den Profesfor was probatum , en , dank heb de Maatfchappij , die zoo voor het algemeen nut zorgt % en zoo veel boekjens. uitgeeft, ei) redenvoeringen houdt, ten minden alle jaren eens, deze raad kan nu door de Proponenten pf Candidaten te gemaklijker worden opgevolgd, dewijl deze foflijke Maatfchappij de Historie van j as e f , als een fchoolboekjen , heeft laaten drukken , dat is wat anders , dan de historiën van s a mson en david met den Reus goliath. Want, wat hebben wij aan zulke iterke mannen ? en flmgeren komt nu niet meer te pas, maar is buiten de mode, nu men het met blaauwe druiven af kan. Maar, het geen voor den e'én goed is, is veelal voor anderen kwaad. Ik zit er nu mede verlegen, dat de Maatfchappij op dien inval geraakt is, want, om de waarheid te zeggen, ik ben van den tekst, nu zou mij het historietjen van josef te pas komen, en tevens nog al een plaatsjen vullen, maar nu diende ik het wel te laten, opdat men niet denke, dat ik met het kalf van de Maatfchappij ploegen wilde , daar ik aan mijn eigen genoeg heb. Bij Hot dan, ik vraagde, en ik vraag weder: Hoort het er ook bij ? Om weder van mijn dwaalweg te rug te keeren. Ik was op de Tribune, nadat de Conventie daags te' voren gedecreteerd hebbende, dat de Burger nièbWenhuizen zijn post zou behouden, daags daar op  < 3Ó5 > op betioot, dat hij niet adnaisfibel was, om de verklaaring afteleggen-, die van de Ambtenaren gevorderd •wordt, fclioon de man reeds bij de hand, en gereed was te declareeren, het geen men voorfchreef, en toen ik daar op de Tribune met nens en mond toeluisterde , kwam er een adres of memorie van eenige Burgers getekend , die de Vergadering, namens de Natie, wel te voriiaan de Bataaffche, opdat de Lezer niet mistaste, en aan de Joodfche broeders, die inen zoo, bij uitftek, de Natte plagt te noemen,'als of zij een heel ander F olk uitmaakten, bedankten, voor haar zoo wijs en confequent genomen befluit , opdat er toch geen oranjebroeders in eenige ambten bleven, al waren zij ook nodig en dienltig voor het Vaderland, en die tevens eene lijst opgaven, zoo lang als de rolle bij den Profeet, van Ambtenaren, die, als niet kausfer, verdienden geremoveerd, en — zij tekenaars van het adres in de plaats gefteld te worden??? hoort dit laatfte er bij'' misfchien, omdat er onder waren, die al om ambtjens gevraagd hadden, ea NB. NB. elk is zich zeiven het naaste. Froxinms egomet mihil Het hemd nader dan de rok. Aanftonds dacht: ik hoort er dat bij} Toen ik vernam, dat de Vergadering ook verkoos, het adres in advijs te houden, dat is te zeggen, aan den fpijker te hangen. Hoort er dat bij? dacht ik, wijders, dat men eene .politieke geloofsbelijdenis moet afleggen, en verklaringen moef doen ? kun het eenig nut werken of vqordeel aanbrengen voor den Staat, wat iemand gelooft , indien hij maar weldoet, en als een goed werkzaam Burger zich gedraagt? Wie kan toch iemands geloof - beheerfchen ? Wie kan er voor initaan, of hij, dje de verklanring doet, het meent, en de verklaring van harte doet, dan of hij' om den broode amenj zegt? Verliest men dus niet de eeriijkile lieden , terwijl de fchobberts geene zwarigheid maken, om kris enkras te zweeren, en te" verklaren, alhoewel zij één of geen meenen? En, welke zijn de gevolgen? verwarring en voortduur'ng van tweedragt en fcheuring ? Hoort er dat ook bij? Of is Vrijheid, Gelijkheid, en Broederfchap, zonder dat, niet beltaanbaar? Yy a Ik  ♦€ S«6 > Ik hielp [dezer dagen mijn Kleinzoontjen in het vertalen van de Brieven van" c i c » r o , en wij hadden dien Politiek-kondigen brief van den Redenaar aan "NTtitus onder "handen, in welken hij aan, zijnen Vriend reden geeft, waarom hij omtrent c m s a r. en anderen, dien hij te voren niet genegen was geweest, dewijl hij hen verdacht hieldt van kwaade oogmerken omtrent het Vaderland, nu van gedrag veranderd was, omdat hij naamlijk meende, dat het belang des Vaderlands vorderde, dat men tij kavelde, en het ra/eil naar den wind haalde; hoort er dat ook bij * &ï moet men maar fierk doorjagen, zonder te ontzien, zoo lang tot men met het hoofd tegen den muur loopt, of vlak voor over op zijn neus tuimelt, en den heelen boèl verkerft. Ik vond in dezen Brief, eene aanhaling van zekere bijzonderheid vap den Godlijken plato; deze gaf de volgende reden, waarom hij geene regeringspost bij de Atheniënzen wilde aanvaarden, of zich met het Gemeenebest bemoeijen. „ Het Volk der Atheniënzen " zeide hij : ,, is te gek, m zij laten zich niet mser door redenen gezeggen, en „ dwingen kan men hen niet, ergo, een wijs man blijft „ t'huis." Hadt die plato ééns bij ons geleefd!!! Zou hij wel bedankt hebben , indien men hem tot Municipaal, of Lid van 't Provinciaal Beituur, of tot Representant des Bataaffchen Volks verkozen hadt? Trouwens, hier mag niet bedankt worden, ten zij men gewigtigc redenen, ter beöordeeling van de Commisfie daar toe zijnde, weet'bij te brengen. Neen, zeker, de _ Bataven zijn geene Atheniënzen! zij zijn zoo gek niet, dat zij zich niet zouden laten gezeggen. Ga Hechts in eene Club of Volksvergadering, en neem daar de Iprekers waar, hoe zij de menigte weten te leiden aan den keten hunner extravagante welfprekendheid! zoo gezeglijk zijn de goede Nederlanders, dat zij, op den zelfden Hond, den redenaar toejuichen, die ja zegt, en ten zelfden ltond , den redenaar, die neen _ zegtj Wie kan dan twijfelen, of zij ook gezeglijk zijn? 'De enkele woorden van den dag,, hoe zij dan ook heeten mogen, zijn genoeg in Üaat, om een aantal Nederlanders te wenden en te leiden. En, wat het dwingen betreft, zouden de Vrijheidszoonen zich laten dwingen ? Begrijp eens , toen de Pruisfen in het land kwamen, ja, hoort er dat nu bijl Wie wijkt niet voor de overmagt? Voor dezen voeren de Ne»  < SÖ7 > Nederlanders in het zog van Engeland, zoo fehreef. fredrik, dien men den eenigen genoemd heefti Varen zij nu ook nog in het zog / Hoort er dat bij l Och! altijd wordt men ge'ftoord! daar is de {chipper om vracht! al weêr geldzaken, de Lezer begrijpt, dat ik weder in de fchuit zit. Ja, wij_ hebben hier geene blijvende plaats.' Schipper! daar is een zecuwfche rijksdaler! Mijn Heer! {Burger wordt al vergeeten , behalven in fommige wijken van Anifterdam, daar men elkander nog trouwhartig Burger en Burger esje betitelt.) Mijn Heer! ik kan u geen geld te rug geven. Ik had geen klein geld genoeg, daar ftond ik verlegen. Een der pasfogiers, de man was een Noord-hollander, boodt mij aan, mijn zeeuw te wisfelen. Ik verheugde mij, en nam het aanbod vreugdig aan. Maar ziet! de man gaf mij een daalder en een gulden, ik merkte aan, dat .er een dubbeltjen te kort kwam. Hoort er dat bij! Het is maar een rijksdaler! maar net is een zeeuw, en die gaat voor 52 huivers. Nu ik wisfel hem daar niet voor. Dan bedank ik u. Een dubbeltjen is . nog' een borrel op reize , en laat ik dan den fchipper mede "drinken, krijg ik nog een dankheb! toe, en nu zou ik een dubbeltjen verliezen, en gij zoudt bij mij nog verdienitelijk zijn! Hoort dat ook bij de 'Broederfchap ? Geef mij mijn zeeuw maar te rug, ik houde niet van zulke Broeders, dier weldoen voordeelshalven, ,Ook \vas er, in de daad, een edelmoediger broeder, die mijnen zeeuw tegen 52 wisfelde, zoodat ik den fchipper de vracht kon betalen. Hoort er dat ook bij? dacht ik, dat die verfchillende munten, maten, en gewigten , zouden moeten blijven, of zullen die, bij de éénheid en ondeelbaarheid, eens één worden? Kijk, dan zou ik niet Verlegen zijn, als ik den fchipper met een zeeuw wilde tetalen , of geen dubbehjen behoeven te misfen. Hoort er dat ook bij? Ik heb, dezer dagen, een Brief ontfangen, getékend patrocülus, met een fragment uit een journaal, ot' Reisbefehrijving van een' uitgeweken Bataaf, welke, om zijn JPatriotisme, in 't jaar 1787., genoodzaakt was geworden, het Vaderland te verlaten; een fragment, dat misfchien een No. 2 of 3 van dit . Weekblad zou beflaan, waarom de onbekende Corres. pon-  ppndertt het mij niet euvel zal nemen, dat ik hetzelvë niet piaatze, zouden mijne Lezers trek hebben in reisbefchrijvingen t Hoort er dat bijl de Brief zelve is even omfiagtig als het verhaal, en fpreekt van Bataven, die, geduurende hunne ballingfchap, gedineerd, gefonpeerd, op Bals, Comedien, enz. zich vertoond hebben, en die geen solo ns geweest zijn, om aan plans van Conftitutie te denken, wanneer zij ééns weder in hun Vaderland keerden, waar door vele moeite, arbeid , en verwarring gefpaard en voorgekomen zou zijn. Hij fpreekt van' echte Bataven, .die aller achting waardig zijn. Eindelijk, • fluit hij zijnen Jangwijligen Brief, op deze- wijze, doch door' mij verkort: Zo gij nog de oude Vraag-al zijt, en nog de vrijheid hebt , om enkele algemeene waarheden te teogen ï'chrijven, zag ik dezen geern geplaatst, doch zo gij uwe vrijheid met dit te plaatzen, en die des Keilers, in gevaar zoudt brengen, iaat hem dan liggen, zo gij hem plaatst, vind ik daar in een bewijs, dat de vrijheid nog ftand grijpt, bijzonder voor de drukpers. — De Schrijver ziet, dat ik zijn verhaal niet laat liggen, omdat ik het niet durve, of mag mededeelen, maar, omdat het mij te langwijlig, en voor mijne Lezers te vervelend, zou zijn, zoodat zij reden zouden hebben , om te vragön : Hoort het, er bij ? Ook heb ik gevonden, dat het, ja wel, vele waarheden bevat, maar dat er ook vele andere waarheden in zijn verzwegen, die er waarlijk in hoorden* en die ik te vergeefsch gezocht heb. Te L E T D E N, 'bij t. HERDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, ICn alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelv* Wecklijke a één en een halve Stuiver wordt uitgegeven.-  VRAAG - A L. N°. 307. Is liet nu nog niet wel! Jk houdeveel van houatius, en vermaak mij geern ,' met het lezen van zijne Oden en Hekel/chriften. Hij was er maar ée'ns recht achter , en kende de menfchen' op ëen prik, evenwel, geloof ik, dat hij niet recht t'hnis was, toen hij in zijn eerfte Hekelfchrift dns aanhief: Qui ft, Meeeenas , ut nemo' quam fibi fortem Seü ratio dederit, Jeu fors objecerit, Md Contentus vivat? laudet diverja Jequcntes! Ik zou haast denken, dat hij er, in 't-eersf, de Mag nog zoo niet van hadt. Trouwens, heb ik wel ééne vraag zoo onnozel gedaan, als deze: Hoe komt het, dat niemand met zijn lot te -vrede is! Wie weet niet, d2t èr maar ééne F in het a, b, c.; en dat F kwaad pasfen is? Nee Jupiter ipfe. Onze lieve Heer zelve niet J 200 ftaat er voor het Stadhuis in den Haag, (zoo fchrijve' VI.- deel; jtë j&  < ?7® > ik, met opzet, om geen' zwakken te ergeren, en niet 's Hage, of \» Gravenhage. Wel foei! wie zou, in onzen tijd, aan Graven denken? Hebben onze voorouders die niet reeds voor een paar eeuwen afgedankt? maar, hoe iornt het, dat die, toen, met écne moeite, den naam niet veranderd hebben? Hadden zij zoo geen' tijd j om aan kleinigheden te denken, als wij ? Of hadden zij geen zoo uitgebreid vernuft, dat zij alles , met éénen opdag, konden overzien, kleinigheden en gewigtige zaken ? Of waren zij te verheven van geest, en te edel van ziel, dan, om zich met beuzelingen op te houden ? Aqu'la non captat mu/cat. Mininim.i non curat Praetor. Een areid vangt geen vliegen! enz. enz. enz.) Ik zeg dan, onze lieve Heer zelve kan het alle man niet van pas maken.- En waarom? Elk, wil, doorgaands, zijn zin en wil hebben! En, is dat wel mogelijk? Praktizcer daar op, zooveel gij wilt, zult gij niet altijd bedrogen uitkomen i Daar is mijne buurvrouw jcn i e a ïjb, een fchamei maar' braaf mensch, met zes kinderen. Deze maakt het, geern, al hare kinderen van pas, en geeft ze geern allen genoegen. Maar, hoe moeüjk valt het de vrouw, al koopt zij, een duitjen beftedende bij den Grutter, voor een halven duit gierst, en voor een halven duit gruttenmeel, omdat het céne kind meer van gierst, het ander meer' van gruttenbrij houdt, echter moet de goede floof al veel vragen: Is het nu nog niet wel ? De menfchen zijn zulke raare burgers, en gros gefproïren, dat men het er maar niet mede rooijen kan. Be vijs iemand weldaaden , houdt hemden mond open, de geheele week, maar fc'heidt er zaturdags avonds uit, om-' dat g'j niet meer kunt, en gij cr zelve den hals bij in 2oudt Ichieten, nog zal het niet wel zijn. Zijn dat perfiken? O iti mijn tjd, toen ik jong was, tftdden wij andere perfiken I de kleinfte zoo groot als eea'  4 37ï > een vuist! Men hebhe een' vruchtbaren zomer, eenen rijken oogst, een lieflijk najaar, en men vrage ééns, aan de boeren: ls ha nu "niet wel ? Daar zal, tien tegen één, nog een dit of een dat aan haperen. Zijn de aar. appelen duur, de fchamele gemeente klaagt, zijn zij goed'koop, de bouwers van aardappelen roepen, dat zij er, op die wijze, geen voordeel van hebben. Kortom, het is nog niet wel, hoe men het keert of wendt, het hapert. Het is thans vrijheid , gelijkheid, broederfc: ap, recht ten van den mensch en burger! Eene verlichte eeuw! Js ha nu nog nia wel? De lezer oordeele uit de volgende Brieven: burger vraag-al! Eilieve! wilje zoo goed zijn, van deze brief te laten drukken. Ik denk, dat er nog al wat in haat, dat de wereld wel weten mag. Wel ja! nu is het wel gemaakt dat daar gedikketeerdh, dat de Staat van den Godsdienst isafgefcheiden, en dat er nu geen heerfchende kerk meer is, en datnu alle gezindten even veel recht zeilen hebben.En wat hebben wij er nu bij gewonnen ? Wel ja, de griffermeerde dominees lopen nu zonder mantel en bef bij de ftraat, maar zij dragen evenwel hun ronde hoeden en zwarte rokken, en ontvangen nog de groetenis van Be herderlievende mannen en vrouwen, nu dat kan ook niet anders , want onze Palloors komen ook in hun zwarte ruime japonnen, hoog om de borst omgord, als Prielters ,. uitkijken, en wie zou hun dat beletten 1 tn ik ga ook met een kaper oftipkap, *aht ik ben een klopje, eene gewijde zuster, om u te dienen. Maar, dat ik zeggenwou, ik had gehoopt, dat wij nu fris zouden hebbent mogen luiden, dat het door ftad en dorp klork, dal wij de heiligeprocesfien zonden hebben mogen doen, en alle 2z 2 OW  < 3?a > onze rariteiten openlijk ten toon Hellen. Ja wel is het Koud. De griffermeerde luiden niet, maar wij ook niet, en nu weet een mensch Sondags of op andere tijden niet,' hoe laat het is, ten minllèn 'de boeren, die wat ver af wonen. En fchoon ik mijn kapertjen en mijn zwarte of bruine kleding fioude, ik mag toch mijn heele opfchifc met dragrn. En ik hoor nog'zoo veel tusfehen deur en doipel. Ten platten lande zijn de huizen van onze Katholijken met kruisfen getekend, om ze voor nood en'0ngemakken te bewaren, daar hoor ik al op ichrolien In fommige oorden van het land, richten wij een zwartkruis op, als er een lijk in huis is, de griffermeerden hangen èen zwart lint aan de deur, och! hoe lief heb ik wel Voor dat kruis genegen in 't voorbijgaan, en mij geërgerd, als ik den geus zoo oneerbiedig zag voorbijlopen, als óf er mets liondt. Ook heeft men daar het teken J. H. s'. op de deur en bovenposten , nu wil men mij vertellen ,' dat dit alles ook weg moet, dat de Nationale Vergadering dat ook al weggedkketeerd heeft. Wel zoo zouden wij ér bij verliezen, vraagal! Ik ben maar geheel niet in mijn ichik, en zou wel haast een request maken , om het' maar bij het oude te laten , en de dominees mantel en bel en de gntfermeerden het luiden van de' klok weer tegeven. Wat dunkt er u van? MARIA KLOPJE. Wat er mij van dunkt, Zuster ? Om u te dienen , vraag ik Hechts : It het nu nog niet wel? Zie hier een anderen Bnefi TRUG-u! Wel jae! het is, werentig mooi- Daer wou ik gusteren te karke, en kaik, ik kwam mooi ien halfuur te' vroog, daer heb ik ifaen trippelen en trentelen , eer ef iemand kwam, was er dicht bij de kark ien herberg eweesr, iae , Ik zou ien borrel enomen, en ien paipjen eftopt ebben, maar dat is zoo nijt. Ik bin Roomsen, maer ik ging veur deuze op het luijen of, en nu wordt er maer nijt t uid , en nou kom ik te vroeg of te laet. Wangtien orlofië biu ik nijt rijk. En zoo ik hoor, zeilen de krui. ien 'an main hsisöf motten, begrijp je!, die buiten teugen 't huis an flaen , kaik, as er nog 'iemand kwam , die i-e krujsfen uit main huis nam, ik zou werentig, ie» voet hoog fpringen. Wangt ik bin, verftaeje nijt zonder' kruis.  ♦€ 373 > kruis. Main waif ket je groeien. Wel zclje peggen ( nou ken je evel in de regering raeken. Is dttt nijt weli Ik in de regering? En wat zou ik erin doen? Of wi nou al ien Sikketaris ebben, die nijt leze» of fchraiveo ken, zo as ik nog ken, wat baet dat de man , die het niet ien kruisje mot afmaeken, en ien anjer lchraih en wraift, wat hij wil, en de Sikketaris tekent met zaifl kruisje. Nien, man! kaik zoo dom ben ik nijt. Ik kan nijt regeren , en wil er dan ook de naem nijt van hebben , veriiaeje ! laet de klok maer weêr luijen , vii«Or al ! hoorje zo as van ouds. JAEP1K KYK-UIT. En hier een brief van een Mofaïet, of van een Iiraëliet, dien men ook al vragen moet: Is het na nog niet well b ir. g er. vr.aag-al! Hik ftaa je te zeggen, dat HisraSl bedroeft Ivs, hen dat we, oweimir! rede van wenen ebben. Na! de eerlijkheid van Hisraèl is weg, Begutje ! honze heerwaardige Parnasfim, Sjolom aleihom ! ebben een gebod van de hoverigheid gekregen , dat zij er mantels , zoo houd, dat zij kaal zijn van houderdom , niet meer mogen dragen , na' wie weet? of zij hook hunne baarden» het fieraad van den man, zullen moeten knippen, hen het fcheermes over er oofden laten gaan. Q wei rair! o wei mir ! Hik kan het niet verkroppen. Hen, daar his een birgergebod huitgegaan , dat wij honze loof hitten riet zullen zetten hop de ftraten en wegen, na! honze loofhitten, daar wij in gedachten, hoe honze Avoth uit Hegiipte getrokken hunne vrijiieid gekregen ebben, hen geen ilaven meer waren. O • wat zeilen de Gojim nu zeggen, dat wij het teken van honze \tijheid, als. vrije birgers, niet meer mogen genieten. Na, dat ebben we toch te danken, han honze medebirgers, die His* raSl beroerd ebben, hen, daar ze zeggen, dat ook in je fchrift van gefchreven iiaat, ja, in je tcktjft van gefchreven ftaat. Birgcr vraag-al! kan dat tog niet verhanderd worden? Zie! hik bin een man, die hm de, loterij doet, hen hik eb gehoord, dat men haan de birgers, die voor de Jooden Sjolom'. gefptoken ebben, een zestiendetje in de heerfle Clasfe heeft serheerd, maar, has een heerlijk man, beloof ik je een eel lot, gefourneerd door hal de Slasfen» bas gij maakt, kijk, dat Z z 3 hou-  K m > honze Parnasfnn in feestklederen mogen Wandelen, en tiiin.ie baarden behouden. O wei mir! zouden wij hook de voorhuid moaten naan'rekken ! Na, hen dat wij weer loof hitten bouwen mogen. Kijk, op dat lotje zei toch, ilaikje te zeggen, heen prijsje val!en, want, hik bin gelikkig, hen je kint mij gerist recommanderen. Hik heb er haliijd een (hikje baood nee geronnen, nen begeer er geen birger hom te worden , of in een gildte komen. Hen haga de regering heb ik niet, want toch de Bewt fJitraëlzijnde Moijdeegnolom, ja, wij zijn de ware Mosjdim, L E V I MOSJEL. Kan men op zulke Brieven wel anders antwoorden, dan met de Mraag: Is liet nu nog niet wet? fVat wilt je meer hebben f Maar, de hedendaagfche Israëliten zijn nog met denzelfden ouden adam bezet, als hunne oude voorvaderen, het was nooit naar hun zin! Wat hebben zij mos i's wel geplaagd, zoodat die goede man, an. ders de zachtmoedigite van alie menfciien, wel e'én» recht kwaad op hen werdt, voornaamlijk, toen zij dat Kalf hadden gemaakt, te weten het gou.ien Kalf, (opdat niemand de fpreekwijze , een Kalf temaken, hier, ver-, keerd verlia ; ) maar dat gouden Kalf, daar zij voor dansten, en (peelden, dat net een pret was. Nu, wat is ook zotter, dan dat men een beeld maakt van een mensch ol beest, en het dan voor zijnen God verklaart? Maar, bij mijn Tekst, anders zou ik nier meer van kunnen zeggen. He oude Israèliten morden, dat zij geen eten hadden, at ij kregen manna, maar nu hadden zij geen water, d» rots gaf water, nu verlangden zij naar vleesch, zij kregen vleesch, de kwakkels kwamen In zoo groote menigte over het leger vliegen, dat men ze, naar believen, met de hand kon grijpen. En was het nu nog niet wel i Maar, één dekzel kan dikwijls op meer dan ééne pot' pasfen, en-het is geen groote kunst, om twee en meer vliegen in ééne klap te flaan, zoo, dunkt mij, kan ook. de vraag: ls het nu nog niet wel? omgekeerd worden toegepast, op meer andere gevallen, behalven de bovenliaanden. Bij voorbeeld, de magtige Republiek van Rome hadt een jian gemaakt, om de Republiek van Karthago geheel te verdelgen, die zij met eene oniiaatkundige ja. loersheid befchouwde. Zij eischt dan van die van Karthago , vooreerst , dat zij de kosten van den oorlog zou.-.  < 575 >» siou^en betalen, de Kartliagers waren er gereed tóe, en blijde, als zij voor eenige millioenen vrij konden zijn. En was het nu nog niet wel} Neen, de Romeinen eisenten, dat de Kartliag rs hunne wapenen, fchepen, en magazijnen zouden overgeven, de Kartliagers waren genoodzaakt, hoe hard hun dit ook viel, goeclfchiks te gehoorzamen, was het nu nog niet wel? Neen. Nu fchreven de Romeinen hun voor, dat zij hunne Stad zouden verlaten , die zelve zonden afbreken en ver,voesten, en naar elders verhuizen. En wat gebeurde er nu? De Kartliagers werden wanhopig , fpanden hun uiter.te vermogens in, en maakten nieuwe wapenenen eu-.e nieuwe! vloot, zij hielden ook den oorlog nog vier jaaren uit, en braken mer.igcn Romein den ha's, tot zij het einde-; lijk niet langer konden houden, maar oider de puinhopen van hunne ongelukkige Stad bedolven werden en omkwamen. En was het toen wel? Die eerlijkheid bezit , mag hier over oordeelen! Men verhaat, dat als K;izer Josefu», dien wij gekend hebben, om dringende behoeften., telkens, belastingen van zijne ondereianen moest heffen, waar bij dezen niet verzuimden, de vraag te herhalen : Is het nu. nog niet wel ? zekere vrouw, audienüe bij den Vorst gevraagd hebbende, hem een beursjen met 10 of 12 dukaten aanboodt, er bijvoegendedat die nu alles was, wat zij, in de wereld bezat, en, dat zij gedacht hadt, het best zou zijn, dat zij er zich maar op ééns van Ontdeedt, om niet, telkens op nieuw, verdriet te hebben , van geld te moeten opbrengon, want daar niet was, verloor de Keizer zijn recht, dat is, daar kon \ï\ zijn recht niet doen gelden. Zij vraagde tevens: Is het nu nog niet wel ? Men zegt, dat josïfüs zoo getroffen was, dat hij de vrouw haar geld terug gaf^ èn haar verzekerde , dat zij ten minsten verfchoond zou blijven, om meer op te brengen, was het toen nog niet welf Keizer josefus doet mij.denken aan de Bra^mders, met welken hij zoo veel te hellen heeft gehad, omdat hij hen wilde verlichten, en wijs maken tegen vil en darik — En was het toen wel? N:en, zeiden de Brabanders, zij maakten eenen oplland , zij trokken op een kruhtogt, en was het toen wel? De Keizer werdt weder meester- was het toen wel? De Frai.fchen kwa-f inen , en zoo blijmoedig de Brabanders die met opfTtt armen ontvangen hadden, zoo blij waren zij, toen die  4 375 > dié weder ruimen moesten, en 'wés het toen weT> De Franfche» kwamen weder, en de Brabanders hadden er naar verlangd. En is het na nog wil. Indien eens on*e Franfche broeders, die toen niet onverwinlijk zijn , blijkens het laatsigebeurde in Duitschland, ook al een gevolg van de vraag: ls het nu nog niet wel? Immers, zo de Ftanlchen aan die vraag gedacht hadden, zouden zij wel zoo ver heen zijn getrokken? Ik^zeg, indien eens de Franfche broeders tot in Braband moesten retireeren, wie weet, hoe de Brabanders zich dan gedragen zouden ? Maar, wat behoeven wij met deze vraag: Is het nü nog niet wel3 naar Braband, of naar eenig gewest van de wereid te gaan ? Komt zij ons in ons land, en in ons eigen huis , niet daaglijks te pas? Waarom zijn Wij niet zoo wijs, als horatius, met wien ik dit Nommer begon, en het ook zal eindigen ? Hoe er at in votis: modus agri non ita rnagnui, Hortus ubi, & teeto vicinus jugis aquae fons, Et paulum fylvae fuper his foret: autlius, atque Di melius fecere: bene eft, nil amplius oro , Majd nate, nijl ut propria haec mihi manera faxis. Laat ons dus ook zeggen, als wij een pijp, en een tok kaas en brood hebben, en vr.edk; Na 'is het weli Te L E T D E N, bij U H E R D I N G T* AMSTERDAM, bij J. W E E G E, ïn alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weekiijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeevea.'  ... VRAAG-AL* N». 398. Ztjfi het woorden of zalieni ^*K^at 'Worden er al woorden den hals gebroken? Op den Predikftoel, in de Pleitzaal, in het gemeene en huislijke leven, ja zelfs in de Raadzaalen?. Indien een redenaar, een uur lang, enkel en alleen zaken _ moest verhandelen, wie zou den man niet beklagen? Maar nu klimt een jongeling, op' den'Predikftoel, die naauw een baart om de kin heeft,' en' gaat daar eert faar nuren voortlehuiven, dat het een plaifier is* zonder naauwlijks einde te kunnen vinden. Even zoo moet men zich' verwonderen, over de woordrijkheia van CAjiii,' meester der beiden rechten, als hij óver een beuzeling eene pleitmemorie, van' eenigd bladzijden weet te vullen, en den Richter tot vervelens toe voorramm'ek. In de gemeene verkeering, moet g ar ru lus, met den bijnaam, loquax, piraten, of hij zou berften. En zoo al voort? Wsnt van de Raadzalen d»rf ik meestal niet fpreken, het VI. be Ki, A»» ma&  < 37* > fliogt kwalijk' opgevat worden. Maar, dit durve ik echter, in het volle gezel/chap, wei vragen, of de vraag niet belangrijk is : Zijn het woorden of zaken f Trouwens, al wie weet, dat woerden geen zakken vul" ten, dat hoe goed de woorden zijn, evenwel de eenden de eijeren leggen, en dat het niet al met praatjens te doen is, zoo als onze ABswouder Dicuer een jonge boerenmeid, aan een ouden vrijer, die haar wat voorkoost, naïf genoeg ouder den neus laat wrijven; ik zeg, ai wie dit weet, ziet zoo helder, als bij apenlicht, dat het nodig is, de vraag te onderzoeken: Zijn het woerden of zaken? Ja, zie daar.' als een eerlijk man, ik mag zelfs wel Jijden , dat de Lezer van den vraag-al telkens, onder het lezen , vraagt: Zijn het woorden of zaken} Wel vraag-al! dan moeten wij u vragen: wat woord is dat, apenlicht? Bevat dat ook eene saak in zich ? Apenliefde hebben wij meer gehoerd, in het geval van mal moertjen, mal kindjen, als men zijn kroost zoo lief heeft, dat men ze, in het volle gezelfchap wel voor de billen zou zoenen! zoo als mij zeker eerwaardig man eens vertelde, gezien te hebben , van eene boerin, die, terwijl hij ftondt te preeken, vlak voor hem zat, met haar kindjen, hetwelk zij', om niet te verzuimen, zindelijk en netjens verfchoonde, en toen voor de billetjens zoende, dat het klapte, zoodat de goede man weik hadt, om niet verilrooid te raken van gedachten, en ook nog al eenige woordjens moest verfpillen, om het v/erk maar lo, pende te houden. Waar, apenlicht! wie heeft ooit van apenlicht gehcord? Onder ons, mijn lieve Lezer! hebt gij dan nooit hooren Ipn-ken van eene verlichte Eeuw! Wel nu! Een van mijne vrienden, een echte zoon van adam, gelijk zijn naam uitwijst, zal u, Verklaren, wat apenlicht is, in de volgende regelen r die  4. 379 > ■&c hij, onlangs, in een ander Boekjen, geplakt heeft, waar uit ik het, met zijn believen, zal oveiichrijveo. bb vbrlichting. Een aap ftak eens , des nachts, een bosch van cederbomen Jn brand, en riep daarbij - van blijdfchap ingenomen, Toen hij het alles om zich heen zoo helder zag — „ Loopt broeders! komt toch hier, en ziet, wat ik vermag: Ik heb een donk'ren nacht in klaaren dag herfchapen!» m kwamen groot en klein, met ée'n woord al de apen Van wijd en zijd daarbij, bewonderden den glans, En riepen , heel verrukt: „ lang leve broeder Hans!' Hans aap is waardig, dat men hem een eerzuil lucht, „ Want heel de Wereld is, door zijn verhand, verlicht.'^ Begrijpt gij m wat .apenlicht kan zijn? _ Maar, ik wil mij met de apen niet ophouden, aUoo ik wel gehoord heb, dat zij verbruid met noten kunnen fmijten, trouwens, velgends den wijd vermaar. den p l in 1 u s den ouden, zoo bekend, door zijn Boek over de Dieren, kan men er fomtijds groot nut van trekken, als zij boos worden, te weten, bij verhaalt ons, dat men in die Landen, waar de apen gebonden worden, (hier te Land, vindt man ze iauners nitt? ten miuften geene, die een apenlicht ontfteeken) het» wel eens gebruikt, om de noten van de bomen, te plukken. Zij vluchten naamlijk in de boomen en men werpt hen met fteentjens, waarop zij, tot vergelding, de noten plukken, en daaimede op hunne beurt, gooijèn, die men, vervolgends, maar neeft op te zamelen. Ziel zoo kan men van apen, zelve dienst hebben! Maar, zijn het nu woerden of zeken? Vraag dat. ééns aan mijn Buurman fritz, deze heeft een Ju, is Aaa 3 vol  vol drukke jo-gens, die met eikanderen van, tijd tot lijd. rufie Jladdet>. netwek zoo hoog gelopen is, dat eemgen zien niet vertrouwd hebben in huis te blijven , uit vre^ze van afgeklopt te worden; terwiil zij, *e m huis gebleven zijn, dom, wat zij goedvinden: Mij» Buurman heeft hen een en ander maal tot vnendfehap en broederfchap geëxhorteerd , en zijn wil hun gezegd, dat zij hunne broeders weder behoorden aan te nemen en binnen te laten, en dan 'lamen als broeders te leven, opdat het huishouden »wf geheel in de war raken, en er de buurt meer en meer aan te pas zou komen. De jongens hebben geantwoord, dat zij niet konden toeftaan, dat al de geretireerde broeders zouden t'huis komen, maar dat zij wel een gedeelte van dezelven wilden inlaten , doch , onder conditie van zich ftil te houden, en nergens mede te bemoeijen , en na verklaring, dat zij mets kwaad of met een kwaal oogme'rk gedaan hebber.; op welke voorwaarde ' de anderen niet gezind zijn, ,-huis te komen. Mijn Buurman heeft daarop rijpelijk met moederlief geraadpleegd, en het flot der raadpleging was, dat Vader én Moeder oordeelden , dat hunne exhortade niet voldaan was, maar wat nu te doen? Wat? de goede man heeft befloter, in dezen niets meer te doen, en zich in de kwestie van zijne jongens niet meer in te laten. Zie da r zijn dat nu woorden of zaken * Zl]d ik j" het begin van dit vertoom- wooraen vullen geen zakken. Hoe dikwijls wordt dit bevéttigd? Quid tanto dignum feret hu prmiffor Jiiatui Men heet, in de daad, fommige lieden, die'altijd veeï |n ce n:ond lubben, met belove» , en zwetzen, maai als het op betalen en doen aankomt niet f'huis Zijn. Trouwens, het kan al heel dikwijls gebeuren, bij-  < s«* > bijzonder als het geld zoo fehaarsch ïs, als tegenwoordig, dat' men zich in de noodzaakli ikheid bevindt, om goede woorden te geven, en daarmede uit'Itel van betaling te verwerven. En wat zal men doen? als evenwel de onmogeli]khcid daar is, moet men roejen met de riemen, die men heeft. Maaï zijn het woorden of zaken ? En kan men van de woorden en beloften wei leven, als de zaken_achter blijven ? ' Zijn het woord.n •ƒ zake»? Als ik de daaglijkfche verhalen en oorlogsberichten, onder mijn pijp» in de Courant naga, vind ik ook al menigvuldige aanleiding tot deze vraag. Dan vind ik, van den éönen en anderen kant, hard blazen, het welk toch beter is dan de med te branden, dat zinwoorden, maar nu zakenl O dat moeten de Burgers en Boeren ondervinden! Daar zijn zoo vele verwoeste Dorpen «n feheele Landlireeken getuigen van, die ongelukkig oeten moeten. — Daar zal evenwel eens eindelijk een begin gemaakt worden, van onderhandelingen tot vrede, wei nu de Hemel geve het.' dat dat Heilzaam werk eens worde Voltooid,' na zoo vele rampen, als het Menscidom getroffen hébben. Maar, zijn het woorden of zakenï ■Wat zijn wij, in deze laatfte dagen, al door woorden, dan verlcnrikt, dan vertroost! Wat al alarmeerende tijdingen, dan van het Leger van Osnabrug, dan van den aantogt van Pruisfen, en dat, doen* gaands, zoo dikwijls er iet belangrijks moest gebeuren- Wel' nu , het is er haast aan toe, dat de Conftitutie zal worden ingebracht ter Nationale Conventie , zou er hu dezer dagen niet weder het een of itnder moeten gebeuren? woorden of. zaken? Sapient.i fat! Verba vatent, ut nummi. De woorden hebben, even als de muntlpecién , rijzing en daling. Daar zijn doorgaands zoo dézë of gene woorden aan de orde van den dag, in het Kerklijke, Huislijke, en Politieke. Die w oorden gelden dan, voor zaken , en men kan er, dikwijls, méér mede afdoen, dan met de krachtigïte werktuigen. Met een enkel woord, itilde c je s a r eens een oproer, onder zijne foidaten bntltaan , door hen Quirites te noemen, dat is, Burgers, door dit woord begrepen zij, dat hun Veldheer hen eensklaps afdankte, en door dit enkele woord, Aaa 3 wer-  werden zij weder tot de krijgstucht en gehoorzaamt» fteid gebracht. Zij hadden dus geen' zin, ia het ■woord Burger, cn dit woord fchijnt bij ons, ook maar niet aan den man te willen, terwijl de Heeren zich nog a.löm . op ftraat en markten vertonen. Zijn dat nu woorden of zaken ? In het KtrK.ii ke heelt raen ook aan woorden veel toetefchrijven; wanneer de woorden, verzoening, genade, en dergelijke, die bet recht verkregen hebben, om tot fgnalstnentin van de rechtzinnigheid te die» nen, flechts gebruikt en uitgelproken worden, kan men gerust alles geloven en doen, al was het nog zoo kettjrsch. Genoeg:, dat men rechtzinnige woorden Ipreekt. Maar, zijn het woorden of zaken?. Wat zegt de Godsdienst? laat die zish, in de daad, met 'woorden paajen? zal er gevraagd worden, wanneer men ééns rekei.fchap zal moeten afleggen, Wat woorden men gebruikt, welke woorden men als gekannonizeerd en gereclitzinnigd geiproken heek, of zal de vraag zijn, wat men gedaan, en hoe men geleek! heeft?. Met één woord: zuilen het woorden of Zaken zijn? Maar ook in het Huislijke, zijn liet weorden of zaken? O hoe engelachtig leven jan. go bd schijn en iiilletjb schoonpraat met eikanderen. Welke zuikerzoete woordj^ns geven zij aan malkanderen ? het is niet dan engel, fchat, jiefjen enz. wat men hoort, maar, naar ik verneem, knijpen zij elkanderen tusfehen deur en dorpel, en leven binnens huis, als kat en hond. Zijn dat woorden of zaken? Ik bid u, hoe vele kinderen zijn. gelijk aan dien Zoon, in het Euangelie? Ik ga, Vader 1 Maar — hij ging niet! zijn broeder zeide: ik wil niet, maar — hij 'bedacht zich- ging, en volbracht 's Vaders bevel. Zijn dat nu woorden of zaken? In het Burgeüjke, zijn van tijd tot tijd verfcheiden woorden, aan de orde van de dag. Patriot, Vrijheid, Gelijkheid, Broederfchap. Maar, zijn het woor-, den of zaken ï Waaneer ik, op de Tribunen mij bevindende, iR.equr.sien heb hooren lezen, om Ambten of Bedieningen , wenschte ik het Vaderland geluk, met zoo veele Pa:r:otten, trouwens, eik roemt in zi:n Request, om het zeerst, van zijne verdieniien bij het Vaderland, en het geen hij dcar voor ge- aaaa  < 5?3 > daan en geleden heeft, of wel doen wil, en het] flot is, ergo verzoek om eene bediening. Zijn het j woorden of zaken? Verdient dit ook onderzoek? Indien men, over het geheel, wat minder woor." den en wat meer zaken hadt, zou dan niet de goede zaak, zoo van den Godsdienst, als van de Deugd, en van het Vaderland niet wel zoo bloejend liaan ? Wat zou men een aanzienlijken tijd uitwinnen, in welken men nog al zoo wat zou kunnen uitvoeren, indien men zich minder met woorden ophieldt, en zonder omflag ter zake kwam % Indien men de vraag niet meer nodig hadt: zijn het woorden of zaken ( zon alles niet een gunftiger voorkomen kebben ? In de daad, nius is zekert-, dan dat een deugdzaam en vrij Volk, een gelukkig Volk is. Waar de deugd eene Natie bezielt, en ieder het zijne toebrengt, duor het vervuilen van zijne pdgten, omhet geheel te volman ken, daar is een Land gelukkig. Wanneer de Vrijheid alle Burgeren geiijklijk van alle willekeurig geweld bevrijdt, en zonder onderfcheid aan de Wet onderwerpt, zulke vrije Burgers zijn edel en werkzaam, en gedragen zich, overëeiikomüig de waardigheid der Menschlijke natuur. en genieten, hunne pligten volbrengende, de onvervreemdbare rechten van den Mensch! In een vrij Land heeft men geene overheerfching, c.p een vrij Volk worden geeue willekeurige, of drukkende belastingen gelegd, daar gaat het algemeen belang boven al, en geene heerschzuchtige fntriguanten hebben er gelegenheid, om door fpreken en listen zich, ten nadeele van hunne Medeburgeren, te verheffen of vet te mesten. Om geen woorden te verlpillen, men vokooje dit tafereel van het geluk van een vrij Land, met den bloei van den handel, de zegeningen van den vrede, en al het be. koorlijke, het welk rust en eendragt kan vertogen, om zich beminlijk te maken. O hoe fchoon! Maar hoe wenfchelijk, indien nu de vraag niet .nodig was? zijn het woorden of zaken ? Hoe hebben zich de Dichters afgefloofd, om een Ideaal te ontwerpen van eene guuden Eeuw, die zij ons vertellen , dat eens plaats gehad heeft, en hoe verrukkend zijn de befcnrijvingen der Wijsgeeren en hunne ontwerpen, oei zoodanige gouden Eeuw, onder het Menschdom, weder te herftetlen? Maar! zijn het woorden of zak.n? En, zo het bij woor-  %voorcfen blijft, en de Menfchen, niet daadffjk, kunnen opgewekt en ontvlamd worden, tot het werklijk volbrengen van hunnen pügt, wat hebben wij dan dan de plans der Wijsgeerén meer, dan aan de befchrijving der Dichters ? Zie daar Lezer' zoo uitgeftrekt en belangrijk is 4 tot hier toe de vraag: Zijn het woorden of zaken i Wanneer zullen wij zoo gelukkig zijn, dat wij, bij overtuiging, weten, dat al dat geluk, het welk het Menschdom verlangt, al dat heil, het welk de beoefening van pligt en deugd, oniiticheidbaar ve'rzelt, en óp den voet agtervolgt, geene Woorden maar zaken zi|n ? Hoe genoeglijk zouden dan onze dagen voort* rollen, wanneer de Vriend meer deedt dan beloofde, de Burger zijne Vaderlandsgezindheid, met handelingen en daaden, openbaarde, meer dan met woorden uitbazuinde? Indien Vrijheid, Gelijkheid,cBroederfchap geen bloote woorden, maar zaken, bij ervaring, bevonden werden te wezen? Zijn dit nu woorden of Zaken i Te L E T D E N, bij t. H X R D I N G K, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G t, Cn alom bij de meeste Boekverkoopers, daar dezerre' ^tfeeklijks a één en een halve Stuiver wordt uitgegeven.'  . D E V R A A G - AL. Zal het haast lukken? De menfchen zijn, doorgaans, verlangende naar een einde van zaken , bijzor-der wanneer zij in dezelve belang ftellen, en ze voor gewigtig rekenen; dit veröorèaakt, dat zij zich fomtijds wel eens overhaasten, en raauw hun tijd kunnen afwachten, hoewel het ook, aan den anderen ksnt dikwijls waar is, dat de zaken zoo «raag voortgaan, dat het iemand, die een weinig voortvarend is, moet verveelen, in het een en ander geval, en in meer andere, vraagt men dan : Zal het haast lukkent Ik heb, dezer dagen, meer dan cane aanleiding gekregen, om deze vraag aan het Publiek te doen: Zal het haast lukken ? Voor eerst, wij hebben de toezegging, dat het ontwerp eener Conftitutie binnen weinige dagen aaa dè Conventie zal worden overgeleverd ,• en wie verlangt niet, naar eene Conftitutie, die men thans als het non plus ultra van het geluk der Bataven befchouwt, YI, DES Bi Sb li 1 3«*  *i 336 > zco ais men Voor eenigen tijd de fatnenkpmit «ene? Nationaale Conventie befchoMwde, en 200 als gewoonlijk de menfchen het een of a der hebben , daar zij hun heil van verwachten, hoe dikwijls zij ook te leur3 gefteld worden ? Zoo herinner ik mij, van mijne kindfche jaaren af, hoe ik van het ééne tijdperk van mijn leven tot het ander, mij fteeds mooije dingen voorliefde, en telkens vraagde, zal het nu haast lukken? Het gelukte, en, wat vond ik? wat anders? aan nieuwe moeilijkheden ? Is het ook zoo in het groot ? Zal de Conftitutie alles afdoen? Zal zij a'len feaakhk wezen? Zal de vraag er aneae voldaan zijn? Zal het nu met ens Vaderland, mèl enze vrijheid , met ons burgerlijk geluk en welvaart iiiéc haast Jakken ? Zal daartoe, veel afhangen, vaiv liet begrip, hetweik men zich van het vaderland en deszelfs welvaart, en van de vrijheid, maakt - Of ook ■wel van de hooge verbeelding , wehe men zich van een menschlijk werk vormt? Trouwens.' zo wij daar m yolmaahheïd verwachten, zeN hét dan wel gelukken ? Daar heeft, dezer dagen , nog eene gebeufems plaatsgegrepen , die de vraag belangrijk maakt: Zal het mi Jiaast lukken? Daar is eene onderhandeling van Trede' geopend, tusfehen Frankrijk en Engeland. Wie weet1 liu niet, hoe al wat mensch mag genaamd worden, de lampen van den tegenwoordigen verwoestenden oorlog1 moede is? eenen oorlog, welke alle die toneelen va'n' woede, wreedheid , ja bafbaarschheicï heeft opgeleverd, die ooit of ooit, Burger-oorlogen verzeld hebi ben? eenen oorlog, welke, gelijk het gaat, reeds geheel afgeweken is van zijne eerfte aanleiding en oogisierk, en die dus, hae eer hoe liever, diént geëindigd' te worden? Zal het dan haast lukken, dat de lieflijke' vrede Europa weder befchijne, en het menschdom toe rast wederkeer*f Of, indien ik zoo veef mag vragen. Zé-  *C 337 > aé het haast lukken , dat het menschdom gelukkig ral wezen, in het bezit van waare vrijheid en gelijkheid, en in de beoefening van wsare broederfchap? Js het met de verlichting van het menschdom, alzoo gevorderd, dat de ftervelmgen rijp kunnen geoordeeld worden voor eenen zoo verheven en edelen flaat' Ik doe deze vragen , met nadruk! Zal het van elk individu niet veel afhangen , of hij zich door kunde, godsdienst , en deugd, in ftaat zal ftellen , om, voor zich, een ganstig artwoerd pp deze vraag te bevorderen. Maar vindt gij Biet, dat de vraag-al in eenen ernftigen toon valt ? Is dat toetefchtijven aan het gewigt der onderwerpen, daar hij van fpreekt? ef aan het fomber weder., dat wij in November hebben, of aan zijne klimmende jaren? Denk er van wat u gelieft, Lezer ! dit weet ik, dat, het getal der Heden, die liever dan het algemeen welzijn en geluk van hei;' menschdom te willen , en van ons gfmeene Vaderland, zich aan intrigues overgeven, aan partijfchappen blindeling verhaven, en eigenbelang bedoelen , waarom zij na revolutiën en contrarevolutiën verlangen, nog zoo groot is, dat zij mij bedeesd doen vragen: Zal bet haast lukken ! Zal het haast lukken , zoo lang men niet oprecht alle vete aflegt , ea zich verëenigt, om het algemeen , bo'.-en het bijzondere, zich ten doel te ftellen, en met terzijdezetting van alle eigenbaat-, zuchtige doeleinden, of partijfchappen, te behartigen. Maar! zal het haast lukken? Men handelt zoo dikwijls , onder het menschdom, tegen zijne eigen belaagen, dat, terwijl men vraagt: Zal het haast lukken * men zich zoo gedraagt, datmen zelve oorzaak is, dat het niet gelukt? Zal, het, haast lukken? vraagden da Israëliten, toen zij in de weeflijn omzworven , op hunnen tot,t na Kanaan, en toen zij nn reed* op de grenz?n waren, en de verS b b a ^ie-*  fpïeders reeds waren uitgegaan, om alles optenemen, zoodat men niet anders kon verwachten, of het inruk? ken in het land, vJoeijende van melk en honig, was voor de deur. wat deeden zij , die zoo verlangden, dat het haast lukken «ogtj Toen de verfpieders, terug gekeerd, verfiag deeden , cn de zwarigheden der onderneming fchetften , muitede de geheele vergadering , en bracht ciaardoor te wege, dat het nut gelukte. Dus waten de Israèliten zei*e oorzaak , dat hunne vraag: Zal het haast lukisn! verijdeld werdt, en dat zij last, kregen, om terug de woeftijn weder intetrekken, ten einde daar nog 38. jaren rond te zwerven , eer' het voor hunne kinderen lukken kon, dat zij het land Kanaiin introkken. En hoe vele navolgers hebben deze. Isracliten niet, onder alie volken, in alie tijden, gehad, en hebben misfchien zulke navolgers nog, onder ons? ' ■•■ i Hoe. dikwijls lopen de menfchen zichzelven met deze vr-aa:: vooruit: Zal het haast lukken i Men kan toch zoo met de deur in het huis niet vallen ! Men kan zoo niet te bed gaan , zondtr dat het bed is opg.elchud e:i behoorlijk opgemaakt. Wel hel alles nnet zijn tijd hebben, en geen boom valt met e'énep ilag! Zal iet haast lukken ? vraagde men reeds over meer dan duizend jaren , ten opzichte van het algemeen geluk vs.n het menschdom, men vraagt het neg, zoo als ge-; izegd is , en men vraagt het met een foort van ongeduldigheid! maar, handelt men wel bedachtzaam, aks men zich hier zoo haast? Zal hij, die alles regeert, niet alles, op zijnen tijd, goedmaken? Moeten alle de voorbereidzelen die daartoe voooraf moeten gaan, geen' tijd vereifchen? Zou het dan niet behoedzaam voor de menfchen wezen, omtrent deze vraag niet te' «|ycrijlend te zjjn? v'lï belpven 1 «enen tijd, waarvan men, te» minnen» * scet'  / < 3^9 > reet zoo veel recht, als ovidjds van zijnen leeftiji fchreef, zeggen kan: Omnia jam fiunt, fteri quae f>j/e negabam, alles gebeurt thans , dat men rooit voor dezen zelfs . als r. ogelijt zou befchouwd hebben; van de>,en kant flus be;ch uwM , is de vraaj; niet voor ongerijmd te houden: Zal het haait lukken ? Men weet hoe dikwijls in onderfcheiden tijden, in overweging genomen is, om het Haarlemmer-Meir droog te maken , men weet, wel pns Vaderland behoorende , voorde dijken hadt geleegd, dezelve onwrikbaar zonden gevestigd weien» en wij gerust zouden kunnen.-"fiapen , zonder te vre-.en, dat de zee ol rivieren onze dijken zouden ov —weld:gf»n. Maar ook hier bleef de vraag over: Zc-a het lukken { Men heeft dezer dagen een voorftel gedaan , om de gedachtenis van Vader olbemahneïbld te ver eeuwigen, ziju gebeente over te voeren, in het graf zijner Vaderen, en het vonnis tegen hem te vernieiu» gen. Ha! dacht ik, zal het nu haast lukken, dat onichsü zegeviert? als men zoo rijd heelt, om eene eeuw terug te gaan , zal men, immers , m den tegen voordigen tijd, met zijne zaken , omtrent gereed wezen ? Ik heb , in het begin van mijn gelchrijf, eens geipröken ran het graf der waarheid , hetwelk gevon ien was, met een opfchrift ter zake dieneade; in dat opfchrift, kwant, toch eene bijzonderheid voor, die aanmerking verdieik. De vaders, daar kwam het op neder, hebb.-n de Profeeten gedood, en wij verfieren hunne graven. Daar uit werdt door een kenner van het nienschhjk hart een ge»olg afgeleid, als of zulke, heden niet veel beter waren , dan hunne Vaderen, en mede een welgevallen vonden in hunnen dood. Verre zij het, dat ik de deliberatien over dit gewig.tig punt wil vooruitlopen, maar, evenwel, ftaat het mij. vrij te vragen : Zouden wij niet onze Voorvaderen, die oufchuidig geleden hebben, onëindig meer rechtvaardigen en vérderen , indien wij hun deugdenfpoor Bewandelden, en hunne voorbeelden, van wijsheid en' Vaderlandsliefde navolgden, dan dat wij hunne graven vertieren en opbouwen? Of hebben wij, als het Juk, ken zal geene koppen als o l t> £ n e a r. n b v 2 l o , en dergelijken , nbdfg 3 Of hébben wij er overvloed' van? ' Doch, laat mij, na deze tusfchenflelling, voortgaan^ met de vraag :. Zal het haast lukken 'i Men gebruikt iang keukenmes fchijnt dan het distinctief karakter van de Burgers Koks te wezen, en wie zal mij dus kwa; Jijk nemen, dat ik de vraag ook uitbreide tot andere menfchen, corporatiën, of genootlchappen, van den Senaat van Rome af, tot de eerwaardige broederfchap der toe? Zijn het wel alle koks, die lange tnesfen dragen ? Evenwel ik zal mij, eenvouwig, bij den ouden tijd houden. De oude Filofofen, daar zulke groote kerels onder waren, die, op een haair, het famenftel van het Heel-al, en hoe alles, uit water, of uit ondeelbare ftofdeeltjens, of uit een ei, cfi of, ja zij waren zoo krek eensgezind onder malkanderen, dat de veel hoofden veel zinnen in hunne gevoelens volmaakt vertoond werden, de oude Filofofen droegen , tot een diftinctief teken een deftigen mantel, en eenen achtbaren baard, met eenen ftok of wandelliaf, zeil's was de" Cynifcht of hondfche Secte, in navolging van oio genes den Tonbewonet, erop gezet, dat de baard haveloos en de mantel kaal ware, örh des te beter hu ne verachting van de wereld te kennen te geven , en zich als waardige navolgers te verföhên, van hunnen meester, fchoon de wijze plato verklaarde, dat hij door de gatèn van deszelfs gefcheurden rok den hoogmoed en trotsheid zag uitkijken. En, cp dezelfde wijze, mogt men wel vragen : waren het allen koks, die lange mesién droegen? Waren het allen wijsgeeren, die met den baard en mantel verfierd'waren? Vader lucian u s, ernstiger gedachtenis, juvenalis, en meer anderen van gelijken ftempel, ' hebben ons verzekerd, dat menige Bok, met meer recht, den wijsgerigen baard om den kin droeg, en meer wijsgeerte bezat,dan menige zoogenaamde wijsgeer, wiens baard en ahantel geëerbiedigd werdt. De Geestelijken hadden dus, onder ons, hunne man-i tels J  < 395 > heb en bellen, groote prunten, en ftijve hoeden tot diftinftive tekens, maar meent gij, dat zij daaróm alle koks waren, die lange mesfen droegen? Thans zijn zij van mantel en bef ontzet, maar hoeden en pruiken zijn overgebleven, en een deftige rotting, van fommigen , met geestelijke nedrigheid, verfierd met een gouden knop , heeft de plaats der mantels en beffen vervangen. ~De Roomfche Geestelijken hebben ook hun diftin&ief teken, welke te befchrijven, een geheel volumen zou verëifchen, en waar zelfs platen bij zouden behoren, om de denkbeelden nópens hun Costumier recht dnidlijk te maken, die dan nog bovendien geïllumineerd dienden te worden, zoo als men het Costu-'.nier van alle de Kollegiën en Volks - Vertegenwoordigers in Frankrijk heeft in het licht gegeven, waar ia g la mode de Parii, al heel vreemde kledingen voorkomen , die ik eens heb geconfronteerd, met de afbeelding van het Costumier van alle die Nöordfche volken, die in de vierde en volgende Eeuwen Europa overflroomden, de Goijien, Wandalen, Herulen, Lombarden, Suaben, Hunnen, en weet ik, welke barbaren ai meer., zo als zij afgebeeld voorgelteld.worden,. in de Nederduitfche en Hoogduitfche Oudheden, zonder dat daar uit volgt, dat het alle koks^zijn, die lange mesfen dragen. Het heugt mij nog, we^k een ontzachlijk diuinctief teken de Qviarreepruiken plagten te wezen ? Zulk een pruik wekte het denkbeeld van al dat ftaatkundig, rechtskundig, menschkundig, enz. enz. verhand-, het welk het fchrander en hoogst refpect.abel en greotachtbaar hoofd vervulde, dat door zoodanige pruik beilraald werdt, gelijk de luisters en glories, die de Heiligen, of Heiligjens befehijnen , welke men in zeker Kerk» genootfchap aan de kinderen uitdeelt, om hen al vroeg |ot Chrktgelovigen te maken , en daar zelfs volwasfene  *t 390 > lieden pret in vinden. Maar, kwam hier de vraag nisi te' pas! Mjn hi? al koks, die lange mes/en dragen ? Pots Mffièndi wie komt daar binnen ftuiven? Met z.dfc een verwoed dreigenden fabel op den arm, fteveis ais de ftevels van deri reus, 'die door Duimpjen, in Moeder de Gans, zoo aartig bedod werdt, een itormhoed met een omgekeerde pasfer V van de eerfte grootte, en een panache of pluim, die ais een paauwenfiaarr, zwier mededeelt? Zeker, een vrijheidszoon, een verdediger van de vrijheid! Maar, zijn her alle koks, die lange mesfen dragen? Onder de oorlogslieden zijn er toch altijd geweest, die niet zoo barsen' waren, a.1 zij wel voorkwamen, en, die, als zij eer.s gelopen hadden, zicamet het excus verfchoonden , dat Prins m a uRïts, ja, waarom zou ik hem niet noemen? eens maakte voor-foortgelijke heiden, het is zeide hij, geen fehande voor een koopman, dat hij een enkele keer, een eerlijk bankéreet maakt. Trouwens zijn het alle kjüs , die lange mes/en dreigen ? En wat belangt het vrijheidsteken? Zouden allen, cue hetzelve diagen, wel, in den grond, weten, was vrijheid is? Zouden zij, waarlijk, alles voor de vrijheid' overhebben?- voor die vrijheid, wélke het geluk der menichen, door deagd, uitmaakt? — Daar- toch niemand , die oogen in het hoofd heeft , zal twijfelen, of vrijheid, zonder deugd, is een nonfms, een onzin, een morifter-, hetwelk alles met ramp en verwarring bedreigt; én waar uk geen heil, op eenigerleië wijze, te hoopen is». Mea hadt, in vorige eeuwen, toen de oude Conftit«ie nog in zwang ging, ordens - en ridderstekenen, \yn allerhande foort en valeur, maar, als men de ge. De», welke deze peretekens droegen, van nabij ijeiShcnwde, bij het toraaarptjen van dioqenes, waarf|' *? kei «"d*en van den &g , aienfehen ne zocht, op de markt of beurs te Atheene, was dan d$ vraag niet: Zijn het allen koks, die lange mes/en dra- 6 Indfei wij ket b'aadjen ée'ns omkeerden, zou het niet te wenfchen wezen, dat het uithangbord altijd overeenkwam met de zaak? en , dat in de daad niemand een lang mes droeg, dan die waarlijk een.kok was? Zeker, was dit het oogmerk van alle die genen , die diuinftive tekens hebbtn uitgevonden, van welke'natuur ook, om de menfchen daar door kenbaar te maken, maar helaas ! ik moet vragen , hebben zij wel gediend, om de menfchen te kenmerken, zoo als zij zijn? Indien men, met de diftinétive tekens, daadlijk, de eigenfchappen ëfi hoedanigheden kon mededeelen, die door die teken* worden aangeduid, o hoe Jigt ware het dan, eenen boer in eenen Staatsman, een laf aart in rfen waar lbl(kutt, een domoor in een wijsgeer, te iherfcheppen ï Doch, zoo lang men dit kunstje» niet verhaat, zal dt.vraag wel overblijven: Zijn het alle koks., die lange wes/ln dragen. Wat zegt onze Volksdichter? Al draagt een Aap een gouden ring, Zoo is het toch een lelijk ding. 1 Daar ben ik weder in de Aspen verward, waar aan is dit toch toe te fchrijven? Is dit ook de^bij de Wijsgieren zoo befaamde Adfociaciatio idearum f waardoor wij blootftaan, om van het een onderwerp op het ander te vallen, gelijk een vinkjen, dat van takjen op ukjen huppelt, maar waardoor het ook gebeurt, dat, vaak, een denkbeeld zich zoo in ons hersfengeftel vasthecht!, dat wij er telkens op nederkomen, bij de minite aanleiding, die eene voorkomende omltandigheid , hoe gering ook, ons ten dien einde aanbiedt. Of is het, om dat wij, daaglijks, zoo vele apenkuuren in de "tyereld zien, dat wij als tegen wil en dank weder tot de apen terug gebracht worden, die toch het middelwezen zijn, welke den keten der wezens tusfehen het dierenrijk en het' tnenschlijk geflackt fchijnen aan een te fchakelen. Dus valt mij bij voorbeeld nu weder ee^ fpreuk te binnen uit Vader cats, als boven. Als Apen hooge k'immen willen, \ Dan ziet men eerst heur naakte billen, Ccc 5  < 398 J» Ja wel waar! dit durve ik wel ftellig, in het volle gezelfchap beweren, zonder mij op de. Tribune te beroepen, of derzelver Applaufus te bedelen, die ook 200 bitter weinig betekent, dat ik laatst iet hoorde ' applaudisferen , het welk, indien het waarheid bevat, te, eer te betreuren, dan toe te juichen zou geweest zijn. Ik zal duidlijk fpreken. Het plan van Cenjlitutie, waar naar vele Nederlanders verlangden, met zoo veel drift verlangden, als zij ooit gedaan hebben naar de famenkomst der Nationale Vergadering, en daar zij zich gouden bergen van beloven, werdt o/ergebracht, onder vele plegtige aanfpraken en zegenwenfchingen, die het hart moesten roeren, een lid fprak, na dat dit alles zoo ftaatlijk volbracht was, en waarfchuwde dat het ontwerp van Conftitutie, gelijk hij betuigde te vreezen, in plaats van heilzaam, veeleer verderflijk voor het Vaderland , zou wezen, zoo ais het daar lag , en dit lid werdt met handklapping toegejuicht. Ik kon mij, daar ik aanfchouwer van het geval was, niet begrijpen, wat de beweegoorzaak tot dit hand geklap mogte wezen? Zou het dan een geluk zijn voor Nederland, indien het waar was, het geen dit lid heeft geavanceerd? En verdiende dit dan de toejuiching, die eene blijk is van vergenoegen en goedkeuring .* Daar valt mij nu het volk van Atheene» in, en het getuigenis van flato aangaande dat volk, waar orhtrent men een vorig Nommer kan nazien, indien aren zich aan die van Atheenen zoo veel laat geleden üggen. Maar ook te Atheenen diende de vraag: Zijn het al koks, die lange mes/en dragen ? Indien deze vraag ontkennende moet beantwoord worden, moeten wij dan niet voorzichtig leeren te wezen , dat wij ons aan die lange mesfen niet ftooren , die veele lieden dragen, om zich als koks te doen gelden, fchoon zij niet het minlle verhand van kooken of braden hebben? Of lopen wij anders geen gevaar, dat wij ongaare of bedorven kost zullen eten, en misfchien wel een ongeitelde maag kunnen krijgen , en deze, gelijk men weet, is veelal de oorzaak van vmeest alle ziekten en engefteldheden, ja zelfs van de dood > Voegt het ons dan ,niet, wanneer wij een kok of keukenmeid nodig hebben en verkiezen moeten, die voor ons het eeten zal bereiden, dat wij, bij zodanige gewigtige. verkiezing, wel te deeg toezien en onderzoeken, niet ef de zoogeaoemde kok een lang mes draagt, maar of hij  < 399 > mj zijne kunst verfiaat, en varen kan, daar hij voor fcheep komc? Is wei iet billijker, dan dit? Kan. men hier niet eene toepasfing 'van makert op h;eer en niet min gfewigtige onderwerpen? Wanneer wij, bij voorbeeld , een Doctor nodig hebben , zouden wij dan ook niet onderzoeken, niet alleen of de man een bul heeft, maar, of hij in de daad, kundig en wel 'gelukkig is in zijne praktijk? Want de Bul moge hem privilegieeren, om over leven en dood q. q. te beichikken, gelijk het lange mes iemand voor een kok doet aanzien, maar zijn het alle koks, die lange mesièn dragen? Öp gelijke wijze, wanneer wij eenen zielzorger behoeven, zal, indien de vraag, die ik thans behandt» le, ontkennende .moet behandeld worden, het immers ook nodig wezen, dat wij niet naar het diltinétief teken zien, maai-informeeren, of de man alle de verëischten bezit, dat hij ons kan leeren, wat Waarheid zij, dat hij ons kan raaden , vertroosten , vermanen , niet e'én woord, alle de deelen van dien pligt kari vervullen, dien wij van hem, in zijne hoedanigheid, verwachten. Wanneer wij eenen leermeester zoeken Voor onze kinderen, moeten wij dan zkn, of de man, die zich aanbiedt, de plak voert, het gewoone ditf.inct.ive teken van de onderwijzers der jeugd in de gewone fcholen, ot zou het beter zijn, dat ons blijke, dat de man, in de daad, kundigheden en begaafdheden bezit, welke tot het onderwijs en de opvoeding der jeugd behoren, gepaard met die wijze bedaardheid en verftandig beleid , welke tot dit zwaarwigtig werk zoo hoogstnodig veréischt wordt? zal wel iemand hier aan twijfelen, die overtuigd is, dat, met betrekking tot deze Heeren, de vraag zeer dikwijls te pas komt: zijn het allen koks, die lange mes/en dragen ? Maar, komt deze vraag zoo algemeen te pas, en is zij van zoo veel gewigt en belangrijklieid, gelijk tot hier toe, met veele- woorden, kort en eenvoudig, zeggen de redenaars zoo niet? opdat men het gaduid der lezers niet misbruike, ons gebleken is ? wat dan, mag men ze niet aan de geheele natie aanprijzen ? Bijzonder jdan, wanneer er Staatkundige koks moeten verkozen worden? dat is, leden van ftedelijk, provintiaal, of algemeen volksbeftuur? Van lieden, daaj  < 4öö > iÜaar zoo c-nbegrijpelijfc veel van afhangt, eh die rins' de burgerkosi moeten ltóven , _ welke aan het Staats lichaam gezonde, lappen en frislche levensgeesten the, dedeelen, maar die ook, heiaas' niet wel bereid zijnde, in vergif zonde kunnen veikeeren? Mag ik dan niet, mijne Medeburgers vermaan, dat zij toch zich niet vergapm, aan lieden, die zriert als koks, niet lange mesfen voordoen , on alleen door zoodanig di tincttef teken ingenomen te worden, her welk tot hun eigen verderf, zou kunnen ve --'trekken , nemaar, dat zij toch naauwkettrig toezien en ondfjra zoeken, wien zij te vertrouwen, van wien zij w.ir goeds te wachten hebben? Fide, ftd cui vide ', i; toch eene oude gedenkwaardige fpreuk, welke,, id den zin, vrij na komt, ian de vraag: Zijn 't al koks, die lange mesfen dragen ? Tt LEIDEN, hij h. II E R D I N G H, Tt AMSTERDAM, bij J. W E E G E, Én alöm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelvft Weeklijks a één en een halve Stuiver wordt uitgegeven.  D E V R A A' G - AL, het al goud, wat er blinkt! Deze Vraag doe ik, in de eerfte plaats, met betrekking tot dit werk, de vr.aag-a.l, h* welk „li ten einde fpoedt. Daar het vrij algemeen is dat, elk der menfchen, voor allen, aan zich zeiven denkt, volgends die iprettk: Egomet fum proximus mh. f benmij zeiven de naafte, of, het hembt is nader, dan de rok ! zal men het mij immers niet euvel duiden, dat ik daar bet op deze vraag aankomt, mij zeken het eerst vrage : Is het al goud, wat er blinkt! Ja, zou het „iet kostelijk zijn, als men dit, doorgaands met bijzondere toepasf.ng, op zich zeiven, in het werk ftelde? Zou het gevolg daar van niet zijn, wat meer oprechtheid wat minder vertoning? wat meer nedngheid en mindër verwaandheid? Wat meer achting voor anderen? en wat minder ingenomenheid met zich zeiven? Wel nu dan , met betrekkirg tot dezen vt a ag- a l : ls het al goud , wat er blinkt ? Zou ik niet vreeslijk T> d d hoog- V I. D B E *  4 402 > hooggevoelend zijn , en mijn' uil voor een valk aanzien, indien ik dit wilde beweeren, en drijven.? Het mag zijn , dat er hi:r en daar een korreltjen goud in miine vragen te vinden is, welke een Lezer, zoö naar >ig', als oudtijds de bewoners van de oevers, van den Paktolus, of Taag, of eenigen anderen goud voerenden ftrootn, of hedtndaags, die aan den Senegal in Afrika wonen, zal hebben opgezameld, om er het nodige gebruik van te maken ?Z)ti het mij, trouwens, wel fraai litian, als ik, met eene gemaakte nederigheid, of is het bij eene vertoi.ing van nederigheid ook al goud, wat er blinkt? zou willen ontkennen , dat er velflrekt ni'efs waardige , niets nuttigs, in dit werk zon gefchreven zijn? De vraag is alleen, omtrent alles, en wie neemt het dan kwalijk, dat er wat van St. Anne onderloopt? Maar, om niet , gelijk de Koekkoek in de Fabel, eeuwig van mij zeiven te fpreken, zoo zij het mij geoorloofd, de bovcnfaande vraag, op voorwerpen t'hcis te brengen , die wat meer belangrijk zijn, en zieh verder uitffrekken. Kooit is ei' misfchien eene eeuw geweest, in welke zoo veel gtfpreken is, van verlichting, wijsgeerte, vrijheid van denken en fchrijren, van dé kracht der deugd, de voorin rijkheid der Exde en dergelijke verheven onderwerpen, die het goud in waarde oveitreffen, helaas.' lub ik meermalen , bi; mij zelveh gedacht: Is het mi al goud, wat er blinkt? naamlijk, waar, echt, goud dat de toets kan uithouden? of is er veel klater goud en blad of plakgoud onder, daar men iet mede vergui, den kan, om het eene Iraaïe vertoning te gsven, en er de boeren méde te bedriegen, zoo als men mij wel verhaald heeft, dat de Pruisfifcfie Soldaten, die rustherftellers, zich lieten foppen, als men hun koperen Louizen, die tot pachterfpelletjers voor kinderen verzameld waren, in de hand' ftopte voor Dukaten,'daar ze zeer op  < 4°3 > gezet waren, en wie zon niet ? voornaamliik', wanneet men zulke dieniten bewijst, als de rust te herftelien? Was dat ook geen blinkend voorwerp, maar was het al goud? even zoo blinkend, als aan een volk de vrijheid aanbrengen, en het van Qverheerfchirg verjosfen? WeLke heerlijke zaak? Een volk vrij maken? maar, dat is waar, ik moest aan mijne vraag denken: Is het al goud, dat er blinkt? Wat er van de verlichting zij, is ona dat niet gebleken in een vorig Nommer, dat er ligtelijk apenverlich' ting onder kan lopen ? En is het'met de verlichting al goud, dat er blinkt? Mijn grootjen plagt mij altijd te vertellen, dat als de wereld eens heel wijs zou wezen, zij dan ook fpoedtg zal vergaan , en zeide mij, dat ik daar het oog maar pp moest houden; en wat heb ik be^vsnden? Men zegt: de wereld is verlicht! en ze is overal in de war,en in revolutie! alles gelijkt vrij wel naar eene op handen zijnde lloping , indien dat revolutionaire nog wat langer duurt. Maar, tot mijn vosrfte.'j is het wel al goud, wat er blinkt? Zijn alle menfchen ook wijs, zoo' wijs , als men zegt van de kat van saioho, dje evenwel, als zij van eene hoogte viel, altijd op haare pooten te rechr kwam, maar zoo juist is het centrum gravitatis bij de verlichten van onze eeuw niet geplaatst , als zij van eene hoogte vallen, komen zij neder , zoo als het valt, en dus, geloof ik niet, dat het ejndé der wereld nog zoo nabij is, want, is het wel af goud, dat er blinkt 1 Wijsgeerte, ja men heeft, in onzen tijd, zoo veele Wijsge.eren, als muggen in den zomer, doch, is het al goud wat er blinkt? cictsao kende in zijnen tijd, phiiofophi minuti, Filoibofjens in miniatuur! zijn er zul* ken ook, in onzen tijd? Of i» het waar, dat velen, onder den naam van wijsgeeren, over alles, alles praten, fchrijven, en wrijven, zonder dat zij eigenlijk we» d d 2 ten,  ten , waar dc klepel hangt, alfchoon zij de klok hebben hooren luiden. Als ik durfde zou ik dit zelfs omtrent, het hoofd der wijsgeeren van onzen tijd, voltairb vragen, Was ha al goud, dat er blonk f Dij voorbeeld, Wanneer bij over de Hebfeeuwfche taal, en een boek in de Hebreeuvviche taal, dat men den Bijbel noemt, fiiofofeerde , zonder iet van die taal te weten , zoo was hij Hijloricus, Criticus, Mathematicus enz. was het al goud , wat er blonk ? Nu, hoe het zij , wie was het onder de Ouden, die de wereld beklaagde, indien eens de Koningen wijsgeeren, of dc wijsgeeren Koningen werden? Dit komt al vrij nabij roet het geen mijn grootjen mij vertelde, als boven in den Tekst. Vrijheid van denken en fchrijven? Hoe hoog wordt die opgevijzeld? Nu ja! maar is het al goud, wet tr blinkt? Men zal weldoen, van ée'hs af te wachten, hoe men in de aanzienlijke vergadert gen in Frankrijk, daaromtrent op nieuw befluiten zal? Dit weet ik, dat mijn vraag - al ten einde fpoedt, en dat ik recht in mijn fehik ben , want, is het ook nu, in deze dagen van vrijheid, altijd, vti'i r de waarheid te zeggen? is het al goud, #at er biukt? Vooitrefiij theid der Réde I kracht der dengd.' Is het al goud, wat er blinkt? is de Rede nü zoo veel meer bij de menfchen wel geplaatst, dan zij onder de ouden was, die niet mirt dan c88 vcrfchfcelende' gevoelens hadden , omtrent de natuur van het waare goed, of, waar in het heil van den mensch bellaat? Zoo dat die oude Heeren, uit hoofde van het te kort komen der rede, eene openbaring van God nodig hadden, zonder welke het menschdom het onmogelijk roojën kon, met de Rede alleen ? En zullen wij het zoider openbaring fiellen kunnen ? Mag men deze vraag niet wel in overweging nemen? Of zou de deugd thars n.'t-:-r kracht hebben, dan voor dezen? Zijn dc menfchen in on,!e dagen  KC 4®5 > dazen deugdzamer, dau ten tijde onzer voorvaderen? Zijuzi] meer gefchikt, meer geneigd tot de deugd? Zi n zij niet meer van natm.re geneigd God en hunne „aasten te haten? Maar, dat i, waar, dit haatin de Katechismus, en de DÜators va., onzen tijd, die zetfs in Couranten de uitfpraak doen, willen geen' kateentsmus i „„ uat ik de \raaz veranderen, meer erkennen: wel nu Jaut ik. us o • t./,»t.liH. en min malkanderen Ziin de mentchen min haatenj*, e.i «.dauiu de lijden van i' a u l u s? Dat is, m de menfchen deugdzamer? Of is hes al goud, wat er "'mL, als het nu eers als eene waarheid moest aangemcrkt worden, dat het .net al goud is wat er bhak , h e zou men er dan bij f-u , ind.en men a wat er vmi «rttcfldnl!, Wijsgecrte , kracht deugd, voortretSeÏÏÏr^vrijhtid van denken en Ipreken , zoo b- e wordt uitgemeten, voor U.r.Utl.ar en zu.ver goud JiielU.en daaröm, goi.diet.at, Openbaring en zoo het een é andev.daar onze voorvaders door^ds veel mede hebben opgehad, .aan opofferde, en meende d men nu al heel rijk was, de-vf,l men zoo veel gouds DeTl De oude fabel vertelt van ix ion, dat hu meende .uno bij zich te hebben, cn ondertuslc ien hadt hy Z1 wolk in de armen, zou men dus doende ook deze P realizeren? En, bij flot niet erger dau beichaatnd ^Verdient deze vraag dan niet, in vele opzichten ,be ,-. h.t ai (Toud, dat er blinkt! dachtzame overweging, tf«#» f» gVWt Men heeft ten allen tijde menfchen gevonuen, en men vindt er neg, die zich voordoen, als de grootue volksvrienden , die alles veil hebben , voor het heil des volks, wanneer men hunne woorden hoort, of hun gelctmjt leest, zou men zweeren, dat zij van pure Voks - en Vaderlandsliefde blaken, gelijk de Vefuvius of de Etna, en evenwel was er zeer vele reden, in vele gelegenheD d d 3 den'  < 4^6 > .oen, om te Vragen : ƒ, /,,, 3/goai, w ,r a^,. Is iet ook een vuur, daar zij van branden, gelijk aan dat der gemelde Volkanen , dat zoo veele verwoesting aangericht, en aan geheele Heden en volken den ondergang heeft aangebracht? Heeft niet het Nederlandse volk alle reden, om met omzichtigheid rond te zien, wanneer naamloze fchrijven hen zeggen te waarfchu, wen, hen met grooten ophef van Vaderlandfchen ijver voorinnemen tegen hunne medeburgers , en hun alle heil beloven, gouden bergen, indien het volk naar hen luisteren wil, wanneer zij het in het harnas jasen , onder den ichijn van éénheid en onverdeelbaarheid'te prediken' Is het al goud, dat er blinkt! Wij kennen K * 0 * w e l t Deze gedroeg zich heel vroom, hij gaf voor, bekeerd te weien,wij hebben nog brieven van hem, Sn welken hij van zijne bekering gct wag maakt,met zoo veel ophef, dat men zij„e woorden voor Euangelie zou nemen , hij werdt daaröm van de Engelichen geacht a's een man , dan iet meer was dan gemeen, maar, was het al goud, het geen er blonk? Kon men datröver niet na lerhand oordcelen , toen de man zich zeiven deploijeerdé, omtrent zijne godsdienstigheid , even als omtrent zijne zucht tot vrijheid / k a o mw e l was de man des volks! zoo lang het goud niet getoetst was, of het de toets kon uithouden. Maar, wat is er in later tijden van dien „an aan zijne tijdgenoten en aan de nakomelingfchap gebleken.' Immers, dat het alles geen goud was, hetgeen er blonk. Of regeerde hij Engeland nier veel oppermagiër als Proteftor, dan ooit een der Koningen heeft durven ondernemen • teweten , het Parlement, te ontbinden , en zonder Parlement te regeeren. Onze natie is Vrij goedaartig, dit is eene aanmerking die meermalen gemaakt is, zij is even daaröm ligtgelevi» genosg, zij heeft zich zoo dikwijl, knollen voor Citoe^ nea  < 4°7 > nen laten verkopen , en 7.00 menigmalen zich zeiven bedrogen , door het verzuim van die vraag : ls het al goud, wat er blinkt? Hoe menigmaal is er, ten ti)de on/er vaderen , en in onze dagen een vreemd gelukzoeker gekomen, die met allerhande mooje voorgevens , de natie wist Jn te nemen, met wien zij dan weg liep, en hem over het paard tijde , en bij ilot zag zij zich bedrogen, en hadt niemand iet te verwijten, dan zichzelven. — Dat men zich eens de tijden van Anjou hetinnere, die men met zoo veel toejuicningen inhaalde, bijzo.uier waren de Rooml'che Ingezeetenen in Braband en Vlaanderen zeer in hunnen i'ehik, omda; deze Vorst in de Miste girg, biechte, en alle de kerkpiegtigheden der Roomiche Kerk waarnam ,maar was het at goud, dat er b.'enkf Toen de Hertog Antwerpen wilde overrompelen, en de Frar fchen riepen Tuez , Tuez, la ville est gaingnee! toen zij begonnen huizen in den brand te rieken, toen zag men, dat het al geen goud geweest was, toen liepen Roomfche en Hervormde Burgers te hoop, oin de Franlchcn te fluiten, fcn den Hertog van Anjou af te weren. Omgekeerd ; wat waren de Hervormden in hunnen fchik , toen isycbsteü overkwam, en de Engeifchen onder en met hem overal inkropen? Nu hadden zij eenen Vorst aan het hoofd, die ten nacht male ging, en ledemaat van de kerk was , de Predikanten van fotnmige gewesten droegen hem, als op de handen, men floeg eikanderen om de ooren, als men niet eerbiedig genoeg van den Graaf fprak , iemand liep gebaar, die durfde vragen : Js het al goud, wat er blinktl En welk was het gevolg? t e y cester fiookté zo ) veel tweedragt en wanorde , om de bedoelingen van zijne meesteresfe elisabeth te bevorderen, al ware het ten kosten des vaderlands, dat, indien Vader oloenbarneveld geen middei geweten hadt, om leycester palen te ftellen, en de'n invloed der Engelfchen te beperken, het geheele Vaderland zoo wel weg /.ou geweest ziju , als Deventer, hetwelk door een Engelschman of lerschman verraden werdt. Zoo hebben wij meer voorbeelden, in de gefchiede• nisfen van ons Vaderland, van het verzuimen van die vraag? Is het al goud, dat er blinkt* Maar, is het niet algemeen het gebrek van het menschdom, dat het, in alle hunne betrekkingen te weinig aan deze vraag denkt? Ach! hoe dikwijls is er geklaagd, dat de wereld zich aan  < 405 > aan fchijn vergaapt? aan het uitwendige blijft hangen, en dat de kwakzalver , doorgaans, een drom van gapende Toekijkers rondom zijn theater heeft? En is het wel wonder? Hoe weinigen hebben een goed gezicht, om klater goud van waar goud te onderfcheiden. Hoe weinigen nemen de moeite, van naanw keurig toe te zien? Eu , hoe' weinigen bezitten den waaren wetileen, om het echte goud te beproeven l Zijn niet vele menfchen zoo traag en werkloos, dat zij zich de moeite veikiezen te fparen, om de zaken te onderzoeken ? Dat zij helst door eens anders oogen zien.' Het is toch veel gemakkelijker, hechts met een ander mede te fchreeuwen, dan zelve te gaan zitten berekenen en overwegen , wat er van de zaak zij ? Vooral, wanneer iemand , met veel ftotitheid , en een jfijjf voorhoofd, het durft ondernemen eene fchilderij op te hangen van eenig onderwerp , en woordrijk, alles bijhaalt', en in zijn gezichtpunt* brengt, wat hij goedvindt, is het dan niet doorgaands het geval, dat de Toe'horers gapen, alles voor goede munt aannemen, en zo misfchien iemand ondernemen wilde, hem tegen te fpreken, zou dit wel invloed hebben? en blijft met dit alles de vraag niet: Is het al goud, wat er blinkt? Te L E T D E N, bij L HER.D1N G H, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alb'm bij de meeste Boekverkoopers, daar dezelve Weeklijks a cén^en één halve Stuiver wordt uitgegeeven.  D E VRAAG-AL. N<\ 312. Is dat nu hit Affcheid! Vix Mud potui dicert trip vals / 2jegt ovidius, daar hij vat) zijn affcheid vati zijne vrouw fpreekt, toen hij In ballingfchap moest verhuizen; ik ben niet in zijn geval, maar 'nèerh alleen in dit Nommer affcheid van mijtte Lezers, al* een goedhartige vraag-al, die, zoo in zijne een. vouwigheid , tot leering eh ' ftichting, eenige vragen , in het volle gezellchap, heb gedaan. De goedhartige vraag-al, zoo ben ik onlangs gedoopt, in dé Eataaffche Courant, die door den Burger o l l bfen wordt uitgegeven, goedhartig, ik ben grootsch,' op dien titel, en hoop ze mij altijd waardig te zullen maken. Ja, ik : lebaam het mij niet' te zeggen, dat ik voor die Éénheid ben, om-dus door eendragt magt te maken, zonder welke eendragt, elk huis, elke fiad, elk land, ten verderve hort,' zor.der eenige de minne twijfeling ,•• gelijk de ondervinding van alle eeawen bewezen heeft; ik ben zoo goedhartig als Kei-VI. n s e 1,. E e e zei  < 4i° > zer karel, toen hij tegen den Landgraaf" van HetJen, die verklaarde, dat hij liever den kop zou verliezen, dan de Vrijheden en Rec! ten van Duitschland, mat vrij wat drift zeide : Nicht kopf af! Nicht hpf af! Ik ben huiverig, als men zoo onbezonnen met bajonetten dreigt, of de dood aankondigt, aan hun, die misfchien van ons, in het een of ander, verfcheelen. Dit behoeft daaróm geene vrees te zijn, de vraag-al valt niet heel bang, en gelooft, dat, als het nodig is, en als het wezenlijk nut kan doen, elk Burger, al ware hij nog zoo goedhartig, het leven voor het Vaderland verpligt is veil te hebben, maar, men moet noch met zijn eigen, noch met zijner Medeburgeren leven, zoo losjens niet fpelen. — Hier valt mij in, de Lezer weet, dat dit mijn zwak is, dat ik met invallende gedachten, al is het niet in flapeloze nachten, geplaagd ben, hier valt mij een gezegde uit den ouden tijd in. Aan het Hof van zekeren Paltzgraaf aan den Rhijn kwam in Deliberatie, of men de Jooden, welke tot dien dag toe, in zijne landen.niet hadden mogen wonen, de vrije inwoning zou vergunnen? Elk der Raaden van den Paltzgraaf zeide er het zijne van, voor en tegen de Jooden, eindelik werdt de Hofnar gevraagd naar zijn gevoelen, gelijk men toenmaals de gewoonte hadt, dat men van gekken zoo wel als van kinderen de waarheid geern aannam, wanneer s-ij die al Ja*chende voortbrachten. B.e Hofnar, na eens en andermaal gehemd te hebben, iprak, met groote deftigheid: Genadige Heer! Mijn advys zou zijn, dat men den Jooden vrijë inwoning in deze landen vergunne, want — en deze zijn mijne Motiven! — dan hebben wij alle foorten van Menfchen en gevoelens in deze landen, behalven, .. Chria-  < 4ii > ..Christenen en Christelijke! — Verftaat de Lezer de mening van den Hofnar? Dit is zeker, dat Christenen, al vallen zij niet in dat uiterüen, dat zij geheel weerloos zijn, echter, zeer traag zijn, in het opvatten van wapenen, en het gebruiken van den bajonet. Ook geloof ik niet, dat de zuivere natuurlijke Godsdienst, in dit ftuk, van den Christelijken verfchiit. Maar, nu weder terug, na deze uitweiding over de goedhartigheid van den vraag-al. Ik neem dan mijn affcheid van mijnen Lezer, en bedank hem voor de eer, die hij mij heeft aangedaan, van mijne Nommers te lezen. Ik neem affcheid van mijne geachte Correspondenten, die mij van tijd tot tijd, vragen hebben toegezonden, dikwijls in zoo grooten overvloed dat ik er mede verlegen was. Mijn oogmerk, met dit gefchrijf, was, om, al lagchende, de waarheid te zeggen, even gelijk mijn goede Vriend janus ook in die loopbaan zich oefent, fchoon ik, als vraag-al, geen naamgenoot onder de oude Goden of Godinnen van Grieken en Romeinen kan aanwijzen, en dus als eenvouwig Burger op eenigen afitand van den ouden Vader ha. Ik heb vele waarheden voorgedragen, dit ben jk verzekerd; zijn dezelve fomtijds wat fcherp geweest, men fehrijve het niet aan mij, maar aan de natuur der zaak, toe. Mijn zin en lust is altijd geweest, algemeen waarheden te zeggen, die nuttig konden zijn, in den tijd, in welken ik fchreef, en nuttigheid konden hebben, zelfs in volgende tijden. ' In volgende tijden? Wat verbeeldt gij u zeiven dan, Burger vraag-al? Verbeelden!!! waaróm ik zoo wel niet, als horatius? Exe-  Exegi monumenium are perenmus, Regaliqae fitu Pyramidum, Quod nee mber edax, aut Aquito impotent ■Pojit diruere, aut innumerab.lis Annorum feries, et fuga temporum. Non omnif moriar of zoo a]s orious zich verbeeldde, na zoo veele zotheden in zijne Gedaanteveranderingen op het paPier gebracht te hebben? Jamque opus exegi, quod nee Jovis ira, nee ignes, Nee poterunt ferrum, nee edax abo.'ere Vetuftas Cum volet itla dies, qua nil nifi corporis hujus Jus habct, incerti fpatium mihi finiat a\j : Parte tarnen meliore mei fv.per alta perennis Aftraferar: nomenque erit indeUbile nofirumi Onze Abtswouder Boer, poot, heeft ook znlke ver. beeldang gehad, a]s Ook anderen van onze Dichters cn Schrijvers, maar f ik 0,d,r!id> djt ve)en yan .Lezers dit weten, daaröm fchrijve ik hunne woorden «iet over. Alleen vraag ik: waaröm zou mij die verbeelding „iet insgelijks vrijdaan? Maar ik moest „iet vergeten, ook affcheid te nemen van mijne Uitgevers, die ^etronwljjk hebben volgehouden en van mijnen fch.anderen Zetter,'die mii fomtijds den dienst deedt, om een Nommer vol te maken, wanneer hem de kopij te kort fchoot - kijk, ik hoop nooit ondankbaar te zullen wezen, e„ L decreteer ik, als vraag-al, dat de Uitgevers en Zetter ztch verdiend hebben gemaakt bij het Week. Diact, de vraagal.' Alleen, moet ik, bij gelegenheid van dit affcheid, semen, met oorlof van mijne Lezers, vragen, welk ge-  *C 413 > gebruik is er van dit gefchrijf gemaakt? Wat nut heeft het gedaan? Mijne bedoeling was nooit, om partijfchap te ftijven, pm haatlijke verdeeldheden aan te ftoken, veel min om ondeugden en gebreken voor te ipreken of te verfchonen, mijne bedoeling was, al lagchende en boenende, de Nedeilar ders, door hun mijne vragen voor te „nellen, op te wekken, om hunne aandacht op deze vragen te vestigen, en dezelve toe te pasfen, niet, zoo als de toehorérs de tpepasfing doorgaans maken op hunne naburen, en op de genen, die buiten zijn, maar op zich zelve, om, door de herinnering aan zekere waarheden en plig. ten, tot de daadlijke betrachting derzelven, zich te bekwamen. Pro captu Lefloris habent fua fata libetti. is een oud gezegde, een boek ef gefchrift heeft min of meer aftrek en vporfpoed op zijnen weg, niet naar mate van zijnen inhoud en innerlijke waarde, maar paar de vatbaarheid, en niet zelden naar de grilligheid, van den Lezer, even gelijk niet altijd de man yan verdiensten jin Kerk en Staat voor aan ftaat, En wie zou dit willen beweeren? Hoe vaak zit de groote man , aan zijnen (tillen haard .' hoe vaak ziet men hem over het hoofd? Natuurlijk! hij prijst zichzelven niet aan, hij buigt zich niet geern, om zien aan anderen aan tg prijzen. Onder de vorige orde van zaken, was hij te edel van ziel, om de grooten te vleijen, onder h,et tegenwoordige, mpet men niet van hem verwachten, dat hij goedhartig genoeg zal zijn, om het volk, zoo als men het noemt, tegen zijn geweten, en tegen de belangen van het volk aan, naar den mond te praten, en mede de woorden van den dag te volgen, die, voor eenige dagen , aan het volk misfchien aange • C cc 3 naam  < 4*4 > naam of onaangenaam zijn, zonder dat verre de meesten weten, wat die woorden betekenen, en wat er achter fchuilt; bij voorbeeld, de woorden eenheid en onverdeelbaarheid, of Foederalisme. En zal dan die zelfde man, die de grooten niet wil vleijen, ooit mededrijven met den ftroom des zoogenoemden volks, wanneer hij ziet , hoe dezelve buiten zijne oevers dreigt te horten, en dus voor den wijzen man voorkomt, gevaarlijk te zijn, voor des volks waar geluk. Ik zou ondankbaar zijn, als ik niet vergenoegd ware, met den aftrek, dien de vraag-al gehad heeft', mijne Uitgevers waren te vrede, en waaróm dan ik niet? Maar, waarom neemt de v raas- al dan affcheid? "Wil ik het eens goed-en gulhartig zeggen.' Vooreerst, ik ben moede, om voort te gaan met vragen te doen , die, ik vrees, dat bij zeer velen niet recht verltaan veelmin voor zich zelve beantwoord zijn. Ik denk hier aan de Fabel van f e d r. u s , van den Haan, die een diamant vondt, op eenen misthoop, welken hij omkrabde, en het onderst boven haalde, gelijk de Hactnen en Hennen in de misthopen te wroeten gewoon zijn , en die van denzelvcn geen gebruik maakte, omdat hij er de waarde niet van kende, eu nu zegt vader f e d r u s , bij de toepasüng dezer Fabel, tot zijne Lezeren —— Hoe illis narro , qui me non intelligunt. Ik vertel dit aan zulken, die mij niet verjiaan* Maar, ten tweeden, daar zijn ten allen tijde menfchen , die het iemand kwalijk nemen , als hij goedhartig fpreekt , zelfs al vraagt hij maar , heb ik dat niet ée'n en andermaal ondervonden? heeft men niét écn en andermaal den vraag-al verboden te vragen?  < 415 > gen? Ja maar, thans is het vrijheid, thans vrijheid van de Drukpers'! Ik geloof het. Ten minsten de woorden zijn goed. Maar, is die'vrijheid onbepaald? Of heeft zij bepalingen? En hoe, als deze of gene eens begreep , dat de goedhartige vraag-al ief fchrikbarends zeide , wanneer hij, bij voorbeeld , zei-v de, te vreezen dat ... dat .. . dat . . . Enfin , mijn' Lezer vuile hier ft", wat hem goeddunkt, maar ik zal alleen dit invullen, dat discardia res maximae dilabunsur. En, meent gij, dat ik, tot fchande van de vrijheid, mij bloot zou willen geven, aan verdenkingen, aan moeite, neen, mijn pijp rooken zal wel zoo gemaklijk zijn, en dat zal ik toch vrij, hoop ik, mogen doen, daar de vrijheid bloeit? Ten minsten , keure ik dit voor mij, en voor alie liefhebbers van de Tabak, oneindig,beter, dan vruchtelozen arbeid te doen. Non profetturis littora bobus aras. Het dorre ftrand, zonder voirdeel, te beploegen, is her werk van iemand, die niet wel bij het hoofd, of die zoo fchrander is, als uivssbs, trouwens, in onze dagen zou dit zoo vreemd niet wezen, daar zoo vele plan- en projeamakers onze duinen en hei. den meenen te kunnen herfciisppen in vruchtbare landouwen. Ik wenschte, dat ik net zag, zeide de blinde! maar het is nog verre van lagchen, antwoordde het meisjen. En in de daad, hoe langer ik leve, hoe meer ik fch'rijve, hoe duidelijker ik ontwaar worde , dat de goede zonen van adam alzoo handelen en wandelen, als hunne voorvaderen, zoo niet erger, gelijk horatius, van de menfchen van zijnen tijd,reeds heeft-aangemerkt. Vergeefs zegt en roept men waarlchuwend toe: Medeburgers!' verëenigtu, fluit de handen in eikanderen, redt het Vaderland! Twist niet over de Conftitutie, maar maakt er. u ééne, die overeenltemt met de natuur van uw land , met den aart van u en uwé medeburgëren! haast u , opdat gij geen prooi wordt van anderen! men ziet toch de menfchen voortgaan met kibbelen-en kijven, fub- en obreptive;-openlijk en heimelijk, wordt de tweedragt gevoed, dus het gaai, als in het zoogenaamd Dominees- fpulletjen: het blijft zoo! J' Ik  4 4"ó > ïk eindig dan, en neem mijn affcheid, als vraag-Ai, niet den Dichter, die fchreef: Genoeg, ontfpannen we onze fnaaren ; 'Laat óns geen verd're vlijt belteen: 'Er viel nog vrij wat uit te varen , Tot gisping der ondeugendheên , En menfehehike zielsgebreken; Doch, laat eén ander daaf van fpreken, Die 't meer gelukkig ondérftaat; Schoon hem meer zegen is befchoren, De hoogmoed, zótheid, eigenbaat, Zal ecuwig deze wereld hooren: De wijsbegeerte laat zich hooren, Eh hekelt 's menfchen daên ; maar zij Verliest er tijd-en moeite bij. Laat ons de wereld laten woelen', Maar haar believen en gevoelen; Laat ons een' ilillen ftand bedoelen, En leven dus vernoegd en blij, In afgetrokken' maatfchappij : Wat kan ons daar gelukkig maken? De rust, de zoete rust van 't hart, Het waar genoegen, dat wij fmaken, - Wanneer we uit 's menfchen aandacht rake'rf3 De werkzaamheid, die alle fm'art En kwalen afwendt van ons leven, Genoegzaam midd'len, om, in pijn, Aan and'ren troost te kunnen geven, Te weinig, om benijd te zijn. Te L E T D E N, bij L HE. RDINGH, Te AMSTERDAM, bij J. W E E G E, En alö'm bij de meeste Boekverkoopers,' daar dezelvt Weeklijks a één en één halve Stuiver wordt uitgegeeven.