TEMPEL-GEZICHT PROPHEET ZACHARIA, ik eenige schriftmaatige verhan* delingen opgehelderd, door J. W. van S L Y P E, Bedienaar des H. Euangdiums te ZWOLLE. Te UTRECHT By ABRAHAM VAN PADDENBURG, Academie-Drukker. 1786. VAN DEN Tweede Deel.  Uitgegeven na voorgaand onderzoek by de Theologifche Faculteit der Gelderfche Academie te Harderwyk, den 4 December 1786.  VOORBERICHT. JTT, et werk der vcrlosfing van Jefus Christus is waarlyk een godlyk werk, dat in volkomenheid voortreffelykheid en beftendigheid, boven al zvat eenig aanweezen ontfangen heeft, heerlyk is. Alle dalen worden er door verhoogd en alle bergen en heuvelen vernederd; en wat krom is, dat zal recht en wat hobbelachtig is, dat zal (er door) tot een valeie gemaakt worden. En wel tot dit heerlyk einde,op dat alle vleesch de geopenbaarde heerlykheid des Heeren zoude zien (a). Het ganfcheaardryk word er door in eene ruime vlakte herfchaapen, om het helderst, volkomens t en tr effend ft e gezicht te geeven van den gezegenden Verlosfer en zyn heerlyk werk, als de eenige oorzaak van des zondaars rechtvaardiging voor God en van den eenigen grond zyner hoope op eene aanftaande heerd. Aan Christus Jefus alleen komt de eere van behoudenis toe der voorgekenden des Vaders uit Adams diep gezonken krooft. Door zyn kostelyk Bloed en godlyke Gerechtigheid alleen, zonder eenig het minfte toedoen van 'smenfchen deugzaamheid heeft Hy ze Gode gekocht en verloft uit de magt des Satans. Hy heeft ze der duifternis ont- O) Jef. 40: 4, 5. * a  4 VOORBERICHT onttrokken en over den afgrond van toorn en verderf heenen geleid in een effen land, in hetgezveft van genade en eere, daar vreede en blydfchap voor hun befield zyn. Verzoening met God is dan waarlyk een onbedenkelyk groot geluk voor een vloekfchuldig zondaar. Dat een vyandig weerfpanmling tegen de hoogfte Majesteit vergiffenis by den God des oordeels verwerve; dat een melaatfch zondaar in den fchoot der Godlyke liefde zverde ontfangen; dit is een zverk van Godlyke almagt en algenoegzaame genade, oneindig verhoogd boven het pyl van Engelen - kracht. Zulke gewigtige uitwerkzelen van het oneindig Alvermogen in het min (ie gedeelte aan 'smenfehen nietige en bevlekte pligts-betragtingen toetekennen zyn de evidenfle bewyzen eener volf rekte gevoelloosheid onzer ellende. Neen.' fchaamte bedekke onze aangezichten, dan, tv en wy de God- tergende fout beid zouden hebben om ons oog te vestigen op ons zeiven of onze pligts-pleegingen, deugzaamheid en goede gefieldheid van het hart. Dit is voor niets anders te houden, dan voor de leer der wet, de eigentaai van de zelfsheid en het vuil uitbraakzel van htt God- aanrandend ongeloof, het welk op het allerwydft van dat Evangelie verfchilt, waar in Jefus Christus alleen alles is. Het geloof, door Gods kragt in het hart zyner heiligen op aarde gewerkt, hfchouwt niets dan den Godlyken Jefus. Nooit zegt  VOORBERICHT 5 zegt het: Wat heb ik gedaan ? nimmer vraagt het: Wat heb ik geleeden ? maar: IVat heeft de Godlyke Verlosfer voor my gewerkt ? wat heeft Hy voor my geleeden ? wiens volmaakt werk de eenige oorzaak myner rechtvaardiging voor Gods heete vierfchaar en het ftean myner hoope op den hemel is. Nimmer word het hart moede het geloofsgezicht te vestigen zo wel op den borgtocbtclyken arbeid en het iverk der daadelyke als der lydelyke gehoorzaamheid van Immanuel. Hier word de volkomenheid der fchoonheid bewonderd. Zo verbeven dit verlosfmgs-xverk van Mesfia zy boven menfch, waereld, duyvel, dood en hel, vermits het God verhoogd, de wet verheerlykt, den dood verflind, den Satan ketent, de poorten der helle voor de eeuwigheid toegrendelt en hetganfcbe >yk der duifier nis verwoefi, nogtans vind het veel tegetifiand van het ryk der zonden. De zondige zelfsheid en het grouwelyk ongeloof kanten er zich met geweldige fiormrammen tegen. De filofoffche waereld, die in haarc gewaande wysbeid God niet kent, is den weg van behoudenis, dien God naar zyne eeuwige wysbeid verordende door bet lyden en fterven van eenen onfchuldigen en volle gehoorzaamheid van een Godlyk Perzoon, geheel vyandig. De wysgeerte vervulde hunne harten met fierke vooroor deelen tegen dat Gods-werk waar door zy zich op het verfte verwyderden van de on. * 3 der-  6 VOORBERICHT dcrwerping aan Gods gerechtigheid. Integendeel door fpitsvondige uitvindingen van vyandige vernuften beft reeden zy het wakker. Edog daar dit Godswerk van zondaars verlosfing zynen grond vond in de eeuwigheid en dus in weezen was eer eenig ander werk aanweezen ontfangen had, zo zou het ook niet flegts de duurzaamheid der natuur , maar zelfs de eeuwigheid door duur en en alle ander werk van eene bepaalde duurzaamheid vernietigen. Hoe aangenaam de befchouiving hier van ook zy, zo moet evenwel de dag der heuchelyke bevinding daar van een aangenaamer getuigenis aan Gods volk van dien gewenfchten leeftyd geeven. Hier van heb ik myn byzonder werk tragten te maaken in de ontvouwing van den waaren aart van myn begunftigd onderwerp, om de heerlykheid van den gekruist en -Kerk- Koning ifi zyn fchoon en wyduitgeft rekt heilgebied voor het oog myner Leezeren aftemaalen, Die, als een Gebieder der volkeren en een Vorft der Natiën, de grenzen van zyn genade-ryk voorfpoedig over het maatloos waereldrond uitbreid, om zyn Zion alom den vreden te bijtellen en het werk der genade in het hart zyner Heiligen op aarde te doen zegenpraalen. Daar het tiende vers my wel dezen heerlyken fchouwburg van Gods zegenvierend werk in heuchelyke voorfpelling opende, zo vond ik my verpligt het  VOORBERICHT ? het heil dezer belofte door de vervulling van deze Gods-fpr aak aftetekenen, waar toe ik het voeg. zaam oordeelde op de verklaaring van het tiende vers een byvoegzel uit Pfalm 138 vs 8. te plaatzen, om daar uit voegzaame aanleiding te neemen ter vertooninge, hoe God het werk der evangelieprediking van tyd tot tyd, ondanks alle geweldige tegen/land, door de onwederflaanbaare krachten van de fterkte zyner magt heeft gezegend ter voorfpoedige voortzetting van het werk der verlosjmg, tot zelfs in dien heuhelyken tyd, zvaar in de werken der genade over den ganfehen aardbodem zullen zegenpraaien, zo dat alle vleefch de heerlykheid des Heeren zal zien ter bereiking van het hooge doelwit der evangelie-bediening.' God doe zynen gewenfehten dag ter daar/lelling dezer gewenfehte dingen , de dag van den Heere der Heirichaaren, {waar in Hy zyne genade op het luister rykfi, om alle dingen in Christus Jefus te faamen te brengen, zal ten toon fpryden,) zyn tegen allen hovaardigen en hoogen en tegen allen verhevenen. En tegen alle hooge en verhevene cederen van Libanon, en tegen alle eyken van Bafan En tegen alle hooge bergen, en tegen alle verhevene heuvelen. En tegen allen hoogen tooien, en tegen allen vasten muur. En tegen alle fchepen van Tharfis, en tegen alle gewenfehte fchilderyen! Op dat langs dezen weg, waarin Ged  8 VOORBERICHT God van den hoogen Hemel als een donderkloot- op allen afgod, dien de verwaande menfch in zyn hart heeft opgerecht, zou nedervallen, de hoogheid des menfchen zou geboogen, en de hoogheid der mannen vernederd worden, en de Heer, (deHee* re Jefus Christus} alleen in dien dage verheven zal zyn (£). Dan zal alle waan van eigen waardigheid ter zyde leggen. Dan zullen alle oogen op Hem zien, en alle voeten Hem aanloopen als een waterltroom, en geene aangezichten zullen befchaamd worden. J. W™- van Slype. O) Jef. b: 12-17. EERS-  EERSTE VERHANDELING, JOSUA, ONDERWEZEN IN DEN WAA< REN WEG VAN VERZOENINGE. Vs. VIII. Hoort nu toe, Jofua, gyHnogepricfïer, gy, en uwe vrienden, die voor uw aangezicht zitten: Dat deze zelvcn zyn mmfcben des wonders: Want ziet! Ik zal myn knecht de Spruite doen komen. fangen? noodigii was dan voor hun de trouwe^r"tm"hiej herinnering aangaande de ongenoegzaamheid vanvenoond,, het Aaronjefch Priefterdom, dat het den tempel altaaren onmoogelyk ware, de zonden wegienen>en en het geweeten te heiligen, maar dat daar toe de Middelaar van het Nieuwe Testament, om het zelve door zynen dood te bevestigen, in de II. Deel. A yofe uiden zy, die onder het eerfte testa-De ongc, ment waren, de verzoening der. overfnoegz;atw tredingen, en zouden de geroepenenEèlVa™ Ie beloftenisfe der eeuwige erve on't nifch Prie».  2 Jofua onderwezen HoOFDST.J ▼ers 8. i.volheid des tyds moeft geopenbaard worden (a). Eene herinnering, die allergepaft by den afloop van den hoogftaatelyken verzoendag van Israël, door den Heere der heirfchaaren aan de Tempeldienaaren en het heele volk, gedaan wierdt. Het was immers een zaak van het uiterft aanbelang een volk, wiens hart zo nauw aan de zichtbaare altaaren kleefde, tegen alle eigen gerechtigheid, om die in het nu afgedaane offerwerk van dezen plegtigen zoendag te zoeken, en zich daar op ruste te belooven, hartelyk te waarfchouwen, en het te onderwyzen in den waaren weg der geeftelyke verzoeninge. Hier toe ftelde de goedertierene God hun den Mesfias zynen Zoone voor, als den Man Spruite, in zyne vaftnaderendekomfte, die door het graveeren zyner lydens graveerzelen in zyne dagen Juda zou verlos/en en Israël zeker zou doen wonen, door het wegneem'en van de ongerechtigheden des lands op eenen dag. Zo gunftig de Heere deze herinneringe doet, zo billyk eifcht Hy er op luifterende aandacht: Hoort nu toejofuq, gy Hoogepricfter, Gy en uwe vrienden, die voor uw aangezicht zitten. By de altaardienften van den eerften en tweeden Tabernakel gefchiedde alle jaaren wedergedachtenisfe der zonden, waar mede de Heilige Geeft beduide, dat («) Htb. 9: 15,17,25. Hoofdft. 14: 4.  ia den weg van verzoeninge. ï dat de weg van het Heiligdom n»g niet open\ baar gemaakt was (b). Op dat dit de kleinen van juad niet mogt mi geren , als oi hunne zonden nog onverzoend w^ren, Vermits die treurige herinnering hunner overtreding het hart bezwaarde en den geeft verbryzelde; zo was het Godiyk onderricht, waar toe het voik verplicht weH, om er naar ie hooren , juift ingericht om de verbryzekien van geefle en de verflaagenen van harten te genezen. Zy ontfangen hier onderwys, om den grond der vergevinge hunner ongerechtigheid niet te zoeken by de altaaren, noch geloof en hoop te bouwen op het verrichte offer der verzoening, maar dezen aantemerken, als bewysdommen van Gods verbondstrouw, waar by Hy aan Israël het waarezoenoffer,zynen Zoon, vertegenwoordigde, op wien zy alleen hadden te zien, en Hem in de te rug kaatzende kracht van zyn aanftaande zoenoffer, als een waterftroom aanteloopen. Mogt de ukgetlelde hoop wel eens het hart krenken, fcheen de Heere, zo als zy wel eens meenden, te vertoeven, God wekt ze op: Verbeidt Hem, want Hy * zal gezvisfflyk komen en niet achter blyven (V). Hy verzekert ze hier niet flegts van de ontwyfelbaare opei baaringe zyns Zoons in het vleefch, maar dat teffens Hy, als Zions Verlosfer, zoude komen, O) Hebr. 9: 7) 3. (cj Hab. 2: 3. A 3 H00FDST.3« ver» ii  4 Jofua onderwezen Hoofd st, vers 8. de groote vergeving, die ze nu ontfangen hadden, te bevestigen, als mede dat de heuchelyke gevolgen daar van zouden zyn, de geeftelyke viering van het vreugdryke loofhuttenfeeft, om onder eikanderen, als een vrucht der verzoeninge, vrolykheid en blydfchap te genieten. Gewenfchte dingen waarlyk! de eerbiedige overweeging er van zal ons in het tweede deel van dit verheven gezicht ryke {toffe tot de volgende verhandelingen byzetten. De eerfte vertoont het waardig voorwerp van Jofuaas geloofs - uitzicht en verwachtinge vs. 8. De tweede ontdekt den lydenden Immanuel, waar op Jofua, als op den eenigen grond zyner zaligheid word ge weezen. vs. 9. De derde fpreidt de heerlyke vruchten van 'sMesfias gaeftelyk koningryk ten toon, waar op alie volken der aarde zouden genodigd worden om in dit Godsryk aantezitten, en verzadigd te worden met het goede van Gods huis, onder het bly genot der vreugde'van het geeftelyk loofhut. tenfeeiT. vs. 10. De vierde tekent de ryksheerlykheid van den * Mesfias, door de vervuiling dezer heilryke GodIpraak, verhoogd ten top van Iuifter en heerfchappy over de bewooners der waereld, na dat de volheid 3.men, om door zyne eene volmaakte offerhande hunne ongerechtigheden te verzoenen, en ze in  in den 'weg van verzoeninge. Iieid der heidenen, by den afloop der Euangeliè ftrydeeuwen, zal zyn ingegaan, en geheel Israe van ongerechtigheid verloll zal zyn, met byvoeging van de gronden van zekerheid, genoomen uit Pfalm 138 vs. 8. De vyfde 'zal ons opwekken , om een nuttig gebruik uit deze gewenfchte dingen voor ons gemoed afteleiden. Daar de Heere der heirfchaaren hier zulke zaaken, waar aan het zalig belang der IsraeJitilche kerk verbonden was, Jofua en zyne vrienden kwam voorftellen, zo wil Hy hen vooraf bekwaam maaken, om de dingen die des Geeftes Gods zyn te vatten, en wel te onderfcheiden, dan, als Hy ze opwekt: Hoort nu toe, Jofua, gy, en uwe vrien- ï HoQFDSD, .vers 8. Waarom Jofua hier van zyne vrienden wordt onder 1'c heiden. De genoegzaame reden, waarom de Heere hiei Jofua den Hoogenpriefter en zyne vrienden, die voor zyn' aangezicht inkomen te zitten , mei zo veel onderfcheid aanfpreekt, zullen wy uit zekere gewoonte by Israël het veiligft afleiden. jNa den afloop der offerplegtigheden van Israels grooten verzoendag, en de gelukkige wederkomfte van den Hoogenpriefter uit het binnenfte heiligdom, om over het volk den ontfangen zegen en den vrede te ontboezemen, begaf zich het eerwaardig Tempelhoofd naar zyn huis, alwaar hy A 3 zy-  Jofua ondenvezsn Hoofdst. vers 8, 5-zyne vrienden een vrolyk feeft en gafimaal toebe? reidde, (d) die met hem aanzaten, om verzadigd te worden en ruste te genieten, terwyj het zaamgefchaarde volk , zo om den Hoogenpriefterlyken zegen by zyne behoudene herkomile uit het hooge heiligdom te ontfangen, als om den noodigeh toeftel te maaken tot de viering van het hier op ftraks volgend (e) vreugde feell der loofhutten , bericht ontfing , dat God jerufalem had uitverkooren en als een vuurbrand uit het vuur gered. Deze gefteldheid van zaaken (wel te onderfcheiden van de offerplegtigheden der verzoeninge, waar in Jofua in zyn perzoon aüeen de plaats van het volk bekleedde,) kon juifte aanleiding geven tot eene onderlcheidene fpraakwendinge des Heeren , zo tot Jofua , als tot Zynevrienden waar van ilegts de voorgangers, en hoofden des volks, die geduurende het verzoeningswerk by eikanderen waakten, en wachfeden op den blyden uiillag , om de overige zaam- (ds zyn , voor hun zeiven maaken , ze hadden allen daar toe de voorwerkende , en geduurig onderwyzende genade noodig. Behaagde het God van den hemd naar zyn vrymach tig en wys welbehaagen, deze dingen des Geeft es Gods Cf) VI contraftum ex nri (a Wi proprie pafcefe, bine jmpropiie iransfertur ad alia vario fub refpetfu) homini in fpecie tribucum indi.oitat eum qui curse patloralis et imim» "femicitia; noftrce firtitur objeétum.  in den zoeg van verzoeninge, 1 9 Gods den wyzen en verftandigen te onthouden, en ze dus aan het geleide hunner eigen wysheid, en verltandigheid overtelaaten; wai was cr toet de treurige uitwerking van? eene God-verloochenende farizeeuwiche gerechtigheid, die dat wy; en verftandig volle belettede in het koningrykt Gods integaan. Zo wierden de beerlyken van Davids huis met al hun gezag, wyshetd en verltandigheid verachtelyk gefield, terwyl God de nederige tente van Juda intrad, om in de ontdekking van die vjetenföhap die in het land der levendigen niet gevondrn wordt, het heil der genade den kinderkens te openbaaien, en die te behouden (g). O welk eene trouwe van Gods verbond ontdekt zich hier aan zyn volk! de Opperfte Herder , die zyne fchaapen niets doet ontbreek«n. zegt 'hier: Ik zal u önderwyzen, er, u leeren vat den zveg, dien gy gaan zult, ik zal u raad geven, myn oog zal op u zyn (by Gelukkige Jofua! gelukkig volk uwer weide! die de voorwerpenuwei nauwfte en y/iendelykfte voorzorge zyn! zozorgl God voor u, om u (leeds tot .zyne gerechtigheid te doen komen; hoe beminnèlyk, hoe dierbaar, hoe ganfeh begeerlyk moet u Jehovaas komende knecht de Man Spruite niet wezen! Intusfchen kwam aan het oog van den verrukten GO Zach. 12: 7. (F) Pfalm 32: 8. A 5 ;I00ÏÏDST.3. ;ers 8. Hoe zy in-  lo Jofua onderwezen Hoofdst.3 vers 8. koornen te zitten voor Jofuaas aangezicht. ten ziener voor, hoe de hoofden van Israels gerneinte voor bet aangezicht van Jofua, dat is met en onder het oog van hunnen Opperherder, als feeftgasten, ftraks na de verkregen verzoening, aan zyne toebereide tafel aanzaten, daar de overige meenigte onder zyn hoogepriefteriyk opzicht verkeerde. Deze toonbeelden van fchuldvergevende genade ziet men dan hier naar het geefteiyk aanzien in het genot der zegenryke vruchten van het verzoeningswerk rusten van hunnen arbeid. Zy, die even te vooren, zo walglyk, zo fchuldig tot dood en verderf, zo diepll vernederd in ftof en afch, zo onvermoogend tegen hunnen vyand, verdomd Honden , o heuchelyke hei'gebeurenis! deze zitten hier als huisgenooten Gods aan de tafel van voedende en verfterkende genade; hier fmaaken zy den lieflyken vrede met God en genieten een geheiligd geweeten, terwyl deze Godgezinden door onderlinge geloofsgefprekken met elkander , betrekkelyk de heerlyke tafelgerichten, den ryken voorraad van genade zullen geroemd hebben , daar het goede, dat God aan hunne zielen deed, hen drong in den roem van den Godlyken en mijden Gaft-lieer wegreftnelten: Hoe dierbaar is uwegoedertterenbeid', O God! dies de menfcben kinderen onder de fehaduwt uwer vleugelen toevlucht nemen. Zy worden dronken van de vettigheid uwes huifes , en Gy drenkt ze uit de beeken uwer wellus-  in den iveg van verzoeninge. 11 lusten (*')• Gaf Hy, die de eeuwigheid bewoont, deze zyne aai zittende (£) verbondsgasten, die teffeni) beitendige wooning by Hem hadden (/), een vriendlyk bezoek, om ze als leer. linden te onderwyzen in den weg van zelfver loochening en omheizinge des geloofs van JeliO' vaas Knecht, die op eenen dag alle de ongerech tigheden des lands zoude wegnemen, dan als Goc zyn graveerzel zoude gegraveerd hebben, betaam lyk is dan de eilch des Heeren, om aandachtig naai de redenen Zynes monds,daar Hy vorltelykedin gen ftond te vermelden, te hooren : Hoort nu toe, Het is niet flegts een voorftel van vriendelyk aanzoek om luiilerende aandacht te verwerven, maar naai (T) Pralm 36": 8 en 9. (k") ZommUen onderfcheiden de zittenden voor Jofuaas aangezicht van zyne vrienden. Cyrilhis heefc uit ded Alexandrynfchen tcxt tuficheii r>t« öi n-^jjs-io.^ ca en «'/ xaiinuai a-f»» srf«)V«»» . het zaamenbindend en onderfcheidend woorden k«i geplaatd, maar geheel te onrech;, vermits dit ftrvdt zo met den oorfprongelyken text, als met het natuurtvk rp^eings-gedel der accenten. Quia 1 didinguens fubTini jtferviens J lub own in ditione regia ' fub ^'ish nul am perfonarum diftinftionem , fed Solummodo qualitatem, o^endunt. (/) aiai pro natura fua, tam notione habitaudi et permanendi, quamfedendi, gaudet. HoOFDST. 3 vers 8. God eifcht boort nu toe.  hoofdst, vers 8. i 12 Jofua onderwezen 3-naar den aart der taa] f» en den eifch der alhier bedoelde dingen, is het meer aantemerken als een voorftel van aandrang, uit aanmerkinge der gewigtige zaaken, zo die in dit tydvak waren voorgevallen , als die Honden ontdekt te worden. Nu het Jofua, nu het al des Heeren volk op dezen verzoendag had mogen gebeuren, by de uiterlyke belydenisfe der zonden, dezelve geeltelyk intezien neflens de genade van ontdekking aan doemfchuld en volflaage onmagt om iets tot hunne verontfchuldiginge by God te konnen inbrengen. -— Nu hun Gods Engel ontdekt ware ten Heiland, door wiens liefde en genade zyzich behouden zagen. Nu zy eenen naam en plaatze binnen Gods huis verkreegen hadden,om daar als in eene woonplaatze des vredes te woonen. Nu zy daar in de zekere hoope van aanftaande heerlykheid mogten leven. Nu moeiten de oogen dan niet meer blyven ftaaren op het (chaduw- offer, noch het hart moeft niet blyven kleeven aan de altaaren; edeler voorwerp van geloof, vaster fteunzel van hoop en vertrouwen ontdekt hun (ra) nj, teste Aben Ezra et Kimchio, idem quod nw, aunc Gen. 12: 11. bene a Coccejo ut inftantite figïmm in:erpretatur, ka ut prajfens tempus fpeciem petitionis GmuJ nnuat.  in den zveg van verzoeninge. 13 hun hier de Heere, waar aan zy alle hunne uitzichten hadden te hechten, en hunne ooren te neigen om te hooren. Hier toe heeft men iets te brengen, dat hun zei ven betrof, zy waren wondertekenen, en iets. dat de openbaaring van Gods Zoon, als een volmaakt en voldoenend offer van fchuldvergevinge, aanging: Ik zal mynen knecht de Spruite doen komen. Het eerfie is te houden voor het geene zy te hooren hadden, err het tweede is als redengevend aantemerken, waar in het gegrond ware. dat zy zulke wondertekenen waren («). Wy hebben dan hier vooraf de zaaken te overweegen en dan het hooren uit het gewigt dier zaaken afteldden. Jofua en zyne vrienden worden hier van den Heere getekend als menfchen des wonders. Naar de oorfprongelyke taalkracht heeft men ze dus in een tweederly betrekkinge aantemerken. Zy zyn een wonder in opzicht van die dingen, die God aan hun gedaan hadde. ■ En hier in zyn (») Aangemerkt '3 zo wel de betekenis heeft van dat als van want, zo is de vertaaling, naar den aart der zaaken, alzo welluidend: Hoort nu toe, 'Jofua, gy Hoogepriefler, gy> en uwe vrienden, die voor uw aangezicht zitten: dat deze zeiven zyn menfchen des wonders: want, ziet! Ik zal myn knecht de Spruite doen koomen. H00FDST.3. vers iS. Zy zyn menfchen des wonders.  14 Jofua onderwezen HoOFDST. vers 8. 3-zyn ze eene voorvertooning van eene toekomend de zaak (o). Eene zaak, niet genoeg te bewonderen, vertoont zich hier, dat deze proefltukken van Gods wondermagt hier inkomen, als menfchen, in hun zeiven ongeneesbaar ellendigen, die in hettreurryk der zonden en verdorvenheid redenen van klagten hebben: Myne pyne is fteeds duwende, en myne plaage fmerte/yk, zy weigert geheeld te worden O). Hieraan zouden zy zekerlyk , zo God het in den wonderweg zyner hartveranderende gena- (e)nsin fbrma hiphüata pro' P3>n (a flfll ejusdem ufus apud Arabes in oX—t—< cujus priinaria p.uedas eft vertit amovit, inde alio fig) ificutu erravit vettendo fe a recïat via, vel ordine fubftftendi.-) Nom portentum, miraculum, quod inverfionem praïbet a rerum ordine naturaii. Ita in ufu biblico occurrit pro opere divinaï potentiaj fupernaturali. Sed et notante Kimchio na» ed res vifa vel odenfa, qua creditur alia resfuiura. Sic et Hieronitnus ad Ezech. 4: 13. quera fecuti fuut Pontificii ex verfione vulgata, Ribera a Lapide &c. &C. Et ex nodris Coccejus et J. Altingius. Ipfe Markius putat hanc phrafin notari prafignificationettt typicam, qua in admirandh bis viris adesfet, in anal. Exeg ad h. 1. Et bene huc conferri merentur loca Jef. ao: 3. Ezech. 12: 6. Jef. 8: 18. 0>) ]er. 15. iS. alwaar het zelfde grondwoord gevonden word.  in den weg van verzoeninge. i§ nade niet voorzag, moeten fterven en eeuwig omkomen. Dit zyn de onzalige gevolgen der zonden van het ontheiligd werkverbond. De menfeh, op zyn beft genoomen, wandelt als in een beeld-, hy is eene ras verwelkende bloeme des velds, gras , dat fchielyk verdort. Hier ontdekt zich eene melaatsheid tot den dood, geheel ongeneesbaar. Het volk zelfs, waar aan God zyne herfcheppende wondermagt verheerlyktheeft, wordt, van wegen de nog byliggende woelingen der verdorvenheid, van God zeiven benoemd, een arm en ellendig volk te zyn, welken hoop zyner ellendigen Hy niet zal vergeten. Zeer gepaft brengt de Heere hun dit onder het oog, want fchoon van Hem in liefde en genade aangenomen , moeiten zy met indrukken van hunne nietigheid en gevoelens van ootmoet, verre van hooggevoelend te zyn, 'sHeeren vrye goedheid, {leeds beandwoorden. Zy hadden niets, of zy hadden het van den Heere ontfangen, zy waren nog in hun zeiven ellendig, arm, jammerlyk, hoe meer zy dit bevonden , des te nederiger zouden zy gevoelen en nergens in roemen, dan in de heerlykheid der fterkte van Gods magt, waar door zy tot menfchen des wonders gefield waren. De zaaken, die hier te bewonderen voorkomen, zyn Zions gewenfehte dingen, aangemerkt als zulke heerlyke beitellingen Gods, ter daarftel- linge E100FDST.3, vers 8. Zy zyn menfchen des wonders.  •JTOOFDST. vers 8. ♦ 16 Jofua 07idenvezen 3-linge van het waare belang zyns volks, alleen in de onbezefbaare en maatlooze magt en ondoorgrondlyke wysheid van God gegrond, waar van gezegd wordt: God is groot en ivy begrypen Hem 'niet (q). Deze heeft niet flegts het heele verlosfingswerk tot een eeuwig wonder gefield, maar ook zyn verloft volk opgerechte tekenen van deze zyne wondermagt doen zyn. Men heeft dan, met voorbyzien van hetfchepzel, dien God, die alleen wonderen doet, hier te bewonderen, zo in zyne eeuwige vrymagtige en wyze maatregelen over het gevallen fchepzel, als in de uitvoering van zyn eeuwig voornemen der genade. Wigtige ftukken! waar by -het verband van dit gezicht ons bepaalt en waar in wonder op wonder aan ons eerbiedig geloofsoog zich opdoet. Stukken, die men heeft aantemerken als bovennatuurlyke gewrochten der Godlyke almagt, die hunnen grond van beftaan geenzins vinden in zekere orde, fchakel, of onderlinge betrekking der dingen, waar door het eene den toereikenden grond van het ander in zich zoude hebben, en wel dat het eerde de werkende oorzaak van het volgende zoude zyn; neen, dat zy verre! deze verhevenheden van den Almagtigen God zullen nimmer uit de wet der aaneenfchaakeling of fprcng vermydmga (/) kunnen te recht be- (tf) Job 3°": 26. (»■) Lex continuitatis live evitati falius.  in den weg van verzoeninge. \j feegreepen öt verklaard worden. Het zal hier zelfs niet bedoeld worden, dan van dartele vernuften. H00FDST.3 vers 8. uic iiLü ui;ucr een jcimiuenyK. vooroy/sicn vun uen volmaakten regel van Gods geopenbaard woerd, door de ydele fchimmen van hun vleefchlyk verfland laaten leiden en misleiden. Neen de grenspaalen van licht en duifternis, of genade en natuur, kunnen nimmer aan eengefchakeld worden, dan door eenen Jprong, die eeuwig boven het bereik van alle natuurlyke werkingen der tweede oorzaaken verhoogd zyn zal. De ryksgrenfen tuslchen dood en leven zyn door eene geweldige gaaping van eikanderen zo verre gefcheiden, dat het voor den hoogen God, die alleen zvonderen doet, aüleen moogelyk blyve, door het fcheppend alvermoogen van zynen Heiligen Geeft den toereikenden grond of oorzaak ter voortbrenging van het leven in den dooden uit en door zich zeiven daarteftellen, waar door de zondaar uit den geestelyken dood opftaat en, onaangezien deze gaaping door de tweede oorzaak nimmer wegtene. men, in het ryk van het geeftelyk leven overgaat. Dit gaat het fchranderft vernuft van den wysten menfeh verre te boven, en moet ons dus, onder de eerbiedige aanfehouwing van deze hoogheid des Heeren, in de diepfte verwonderiag er overwegrukken, byzonder dan wen men op Gods «euwig ontwerp van genade en leven omtrent doodII. Deel. B ge-  i8 , Jofua onderwezen Hoofd st. vers i. 3-gevallen zondaaren denkt. O wonder! God ver* kieft Jerufalem met voorbygaan van anderen , waarom toch ? zal men hier zoeken naar eenige voorwerpelyke redenen ? zou God voor de wordinge des tyds in Jerufalem gemerkt hebben, dat het uit den genoegzaamen grond van haar wezen een goed gebruik der vermoogens van hart,' verftand en wil 'zoude maaken? zou dan iets, dat er niet was, zou iets, waartoe by het aanwezig gevallen fchepzel een volftrekte onmoogelykheid is, maar dat God zelve, door de bovennatuurlyke kracht van zynen Godlyken Geeft, moet daarftelien, God hier toe genoopt hebben ? Neen! daar dood en verderf over den gevallen menfch heerfchen, zo doet al het zonden-gewoel van het leven der natuur, beftaande in eenen vyandigen optogt tegen den Heereen zynen geeftelyken dienft, Gods rechtvaardigheid en heiligheid ontvonken, om zich in ftrafgerichte te wreeken aan de weerfpannelingen van zyn gebied, en de overtreders van zyne wet, wyl Hy hunnen afval van Hem niet ongeftraft kan laaten. Hier is eene onoverzienlyke gaaping voor de natuur, daar de eeuwige Wysheid alleen in voorzien kan om ze met het heilig recht in verband te ftellen. O wonder! redenen die de eeuwige God in zich zeiven had, redenen, die voor en tot Hem zeiven zyn, zyn hier met aanbiddinge te bewonderen, htlisvry welbehaagen; echter een welbehaagen, even wys als vry. Ziet men op het  in den weg van verzoeninge. 19 het doel van den vvyen Verkiezer in deze zyne onafhangelyke ftelligedaad van zynen wil; o wonder! liet is, om de fterkte zyner magt te openbaaren in de opwekking van zondaaren uit den geeftelyken dood der zonden , ze te ontheffen van de fchuld tot verdoemenis, ze te reinigen van alle befinettinge van vleefch en geeft, ze in den weg van ontkominge als vrygekochten des Heeren te doen wandelen en ze in de oeffenfchool van zelf en. fchepzels verloochening, door geloof, hoop en liefde voor den hemel te doen leven tot dat Hy hun daar in eenen ruimen ingang verkenen zal.— Vinden deze hooge hertellingen van God alleen hunnen grondflag in de algenoegzaame bovennatuurlyke verkiezinge van God Drieëen 9 hoe wonderbaar moet die God dan niet worden in allen die geloovenp Ziet men op de bronwel van deze wonderlyke beftelling; o wonder! God is liefde, zyne verklaaring ontdekt het: Ik heb u lief gehad mei eene eeuwige liefde, zyne herboorenen verzegelen de waarachtigheid van dit liefde - wonder : Wy hebben Hem lief, om dat Hy ons eerfl heeft liefgehad. Vestigt men zyne aandacht op het geene God in dezen zynen wonderlyken handel met zondaaren betaamt; immers het vry geleide, dat onafhangelyke genade den zondaar bedelt, (leunt geenzins op eenige hoedanigheid van het fchepzel, maar op het geene in, voor en B a tot HfooFDST.3. vers 8.  20 Jofua onderwezen HOOFDST. vers 8. 0) a Tim. 2: 19. 3-tot God zeiven is, naamelyk op onveranderlyke gronden van itrengfte voldoening aan het heilig recht, die God zich zeiven gefield heeft, waar toe in het ryk der natuur geene moogelykheid is; door de wetenfehap, die in bet land der levendigen niet gevonden wordt, is Hy, wiens naam wonderlyk is, Gods wonder Zoon, Jehovaas Engel, gefield tot eene verzoeninge door het geloof in zynen bloede, tot eene betooninge der Godlyke rechtvaardigheid door de vergevinge der zonden. Hy ontwerpt het verband van Gods volmaaktheden , die anders met zondaars herftellinge liryd voeren , flraffende rechtvaardigheid en lchuldvergevende genade ziet men in Hem, op de wonderbaarlykiie wyze, lieflykft overeenftemmen, zo dat het God betaamde , Dezen door lydens geheiligd hebbende , veele kinderen in heerlykheid inteleiden. Deze is het vaste fundament Gods, bet welk faal, hebbende dezen zegel: God kend de geenen , die de zynen zyn (j). Wonderliefde en magt heeft in Hem zulk eene ryke algenoegzaamheid gelegd , dat de arme zondaar, om zalig te worden, niets behoeft te ontbreken , juift ingericht om er in de roepende nooden van hem ten vollen door te voorzien. Jofua en zyne vrienden hadden geenen grond van beftaan f?gen Satharrs befchuldigingen , zy fton-  in den weg van verzoeninge. 21 flonden allen verdomd, de heele natuur flondhul-' peloos, maar, o wonder! Gods Zoon was hunne fterkte, door zyne liefdeen genade wierden zy verlof!;! Wierden zy naakt bevonden, Gods Engel bekleedde hen met de kleederen zyns heils, Hy was hun een God van volkoomene zaligheid, by wien uitkomften tegen den dood waren. Jofua met al Gods volk waren van den Heere tot tekenen van dit wonder gefteld: Deze zeiven zyn menfchen des zvonders, luidt 's Heeren bepaalende verklaaring, ten teken, dat Hy geene anderen bedoelt. Hier door waren zy alle hunne dood' lyke ongelegenheden ontworfield. Dat zy. als vuurbranden, uit hunne eigene hoedanigheid en natuurlyke gefleldheid, al zo min ergens toe nuttig of bekwaam, als een hout, nergens toe gefchikt en dienitig dan om te branden, uit het vuui gerukt waren; wie heeft dit werk, zo verre verhoogd boven den kruin van alle gefchapene mag! en vvysheid, gedaan 9 of was het ook daar in gelegen, dat zy meer van Gods beeld dan anderer overgehouden hadden, en dus door het goed gebruik van de krachten van hun verdand, hart er wil, getrouwer en beftendiger gebruik van de middelen gemaakt hadden ? neen, hier toe waren zj te kromme en verdraaide brandhouten. Het eeuwig - liefde wonder van dien God , die Jerufalem verhief, is hier alleen te bewonderen. JoB 3 fus I00FDST.3. rers 8. fofua en zyn volk waren teke tien en wonderen»  HoOFDST. vers 8. 1 CO Jef. 65: 1. («O Jef. 57: 17« '8- se Jtywtf onderwezen s.fim en al 'sHeeren volk waren menfchen, dié, zo in opzicht van het hun medegedeeld geeflelyk proef vermogen, of de inflorting van het geeflelyk levens beginzel, als in de krachtdaadige roeping en de zaügmaakende en trekkende genade van God den Vader ter hunner uitrukkinge uit het vuur hunner ellendens, alle tekenen van Gods eeuwig voornemen der genade, om den onnafpeurlyken rykdom zyner heerlykheid en barmhartigheid over hen bekend te maaken, droegen (t). O wonder! van die naar God niet zochten is Hy gevonden. O wonder! die ouder Gods verbolgenheid over de ongerechtigheid hunner gierigheid, en onder zyne (laande hand in den weg van hun afkeerig hart heenengingen; wierden van den God des aanziens op hunne wegen aangezien, en genezen (u), welk liefdewonder van God door een van de Apostelen des Lams ontwikkeld word, ter aanwyzinge van den grond , waar op deze ivonderlyke handel Gods met den menfeh rufb Slis de kinderen nog niet gehoor en zvaren, noch Iets goeds of kwaads gedaan hadden, (die noch niet konden willen of loopen, dus die voor geene 3-emeene genade of middelen vatbaar waren,) op lat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing s, vaft bleeve, niet uit de werken, maar uit den roe-  in den weg van verzoeninge roependen. Zo is het dan niet des geenen' die wil, noch des geenen die loopt, maar des ontfermenden Gods (v). Zy, die met vuile klee- deren bekleed waren, hoe komen die hier voor zo fierlyk uitgeruft? wie heeft hun toch zulke heeri'yke wisfelkleccferen aangedaan? zy die voor den Sathaji niet bcllaanhaar waren, in de kracht zynei aanrandende bcfchuldigingen over hun vuil zonden-gewaad, hoe is het toch, dat die in dit gerichte voor dien God, met wien zy te doen hadden, flsan blecvcn? hier ftaat immers de heele natuur verdomd, al wat buiten God is, ftaat hulpeloos ftil, Jofua en de zynen zyn hier tot menfchen van jlat Godlyk liefdewonder gefteld, waar in zy tot tekenen verftrekken, hoe lief God hen gehad heeft, dat Hy zynen eeniggeboorenen Zoon voor hun gegeven heeft tot een randzoen hunner ziele, gefteld heeft tot eeneri held,- by wien huJpe befteld is, ja hem gezet heeft tot hunne gerechtigheid, door wien zy ontfangen de kleederen des heils tot dekkinge hunner geeftelyke naaktheid, en den mantel der gerechtigheid tot hunne verfieringe. Dat deze by hen ftond, deed hen alleen ftaande blyven, zo dat er geene bcfchuldigingen tegen deze uitverkooren Gods gelden konnen. — Dat een arm en ellendig volk, uit zich zeiven on- ver- 00 Rom. 5: ii-t 16. B 4 IOOFDST.3. /ets 8.  24 Jofua onderwezen HOOFDST vers 8. 3-vermoogend tot hétwillen en het werken, teruitwerkinge hunner zaligheid met vreezen en beeven, werkzaam bevonden word fn de uitoeffeninge van waare deugd en heiligmaakinge; immers, ook in dit opzicht zyn ze menfchen, tot tekenen gefteld van het bovennatuurlyk wonder van 's Geeftes genade - invloeden in hun hart, waar door zy tot de uitoeffening van het willen en het werken krachtig worden. Kunnen zy het in het na- jaagen van de heiligmaakinge wel niet brengen tot de volmaaktheid, vermits hun eene hoogeongelykformigheid aan den eifch van Gods wet blyft aankleeven, op wiens aanfpraak: Vervloekt is een iegelyk , die niet blyft in al het geene gefchreeven is, in het boek des wets, dat hy dat doe, zy verflommen, te vergeefs echter zou zich de ziel hier over nederbuigen, en ontrusten, aangemerkt zy menfchen van dat wonder zyn, waar door de volkomenheid hunner fchoonheid uit dien God is , door Wiens heerlykheid zy volmaakt waren. Daar dit liefdewonder hen door het geloof vereenigt met Gods Zoon , zo vinden zy Hem niet fiegts tot rechtvaardigheid maar ook tot heiligmaakinge, door wiens heiligheid zy volmaakt en onbe;ispelyk voor Gods troon zyn. ■— En dat zy, die afdwaalende fchaapen in hun zeiven zyn, in hunne veelvuldige afpadingen niet omkomen; dit is niet toetekennen aan het vermpogen tot geeftelyke wer-  in den weg van verzoeninge, 25 werkingen van het geeftelyk leven. Deze kracht is immers een van God afhanglyk vermoogen, om op eene vrywillige en redelyke wyze geedelyke werkingen te konnen verrichten, daar by is zy onvolmaakt, aangemerkt het geeftlyk leven ir het midden van den overgebleven dood ligt, zc is het met veel krachteloosheden bezet, waar doot Gods kinderen verhinderd worden te doen watzy wel willen. Dan het geene buiten den kring van het afhanglyk en onvolmaakt vermoogen van hei geeftlyk leven onveranderlyk is uitgefiooten, en tot de .Middelaars verrichtingen van Gods Wonderzoon alleen bepaald is, maakt juift dat geene uit, dat Jofua met de zynen tot opgerichte tekenen van Gods wondertrouw dek. Door zyne kracht worden zy in het leven bewaard en onderfteund op den weg van geloof en deugd, en voortgeleid van kracht tot kracht tot dat zy vooi hunnen God in het hemels Zion zullen verfchynen. Jofua blyft daan , om dat 's Heeren Engel by hem-ftond; het diep en ootmoedig gevoel hunner afhangelykhfid van den God van hun leven, waar door zy alleen beduurd worden , doet het hart, over alle deze gewenfchte werkingen van 'sHeeren liefdewonder, dezen loffpraak loozen : Gelooft zy de Heere de God van Israël, die alleen wonderen doet (x)l Daar O) Pf. 72; 18. B 5 rloOFDST.J* »-ers 8.  26 Jofua onderwezen IIoofdst. vers 8. Zy waren teffens voorbedu dendeper- zooneu i 1 3. Daar deze verlosten des Heeren nu tot zulke heerlyke tekenen van Gods liefde-en genade-wonder gedeld waren; zo heeft men ze teffens aante- merken als voorbeduidende toonbeelden van Gods groot wonderbeftel, daar Golgotha, by den afloop van den tyd van Gods verdraagzaamheid, voor het oog der ganfche aarde, van zou gewaagert. Dit merken wy niet aan op het voetfpoor dier uitleggeren, die'ons hier Jofua en zyne tempelvrienden, ais voorbeelden van den Mesfias, willen opdringen, deze bevatting fchytit my te dryden met den waaren aart van dit tempelgezicht. s' Vaders Gezant, die Uitlegger, om denmenfeb zynen rechten pligt te verkondigen, tot wien Gods woord is: Verlos dezen, op dat hy niet in het verderf nederdaale, Ik heb de verzoeninge gevonden, daat hier immers tegenwoordig over het verricht zoenwerk om de fchuldvergevende en heiligende vruchten daar van Jofua eu al Gods Israël toetepasfen, daar het voorbeeld zyne afwezigheid te kennen geeft. De Sathan was hier Jofua te mag:ig, het tegendeel is waar in den Verlosfer, die moed hem onder zyne voeten brengen en zynen iop vermorzelen. Dit kan immers niet bedaan met sen voor en tegenbeeld, daar een nauwd verband /an overeendemming en geenzins van ftrydigheïen plaats moet hebben; edoch volgens de natuur •an dit voordel, zyn alle die wonderen van Godyke liefde en genade aan het Israël Gods, in Jofua  in den voeg van verzoeninge. fua bewezen, naar den aart der Mofaifche huishouding betrekkelyk tot 's Mesfias verfchyninge in het vleefch, daar zy hunnen voldoenden grond alleen vonden in Gods Wonderzoon. Het hei; van fchuld vergeven de en heiligende genade, deze menfchen des wonders bewezen op het daar gefteldefchaduwoll'er van den grooten verzoendag] als eene vrucht van dien, vond zyn kracht alleei' op dien eenen dag, waar op Gods door lyden gegraveerden Zoon dc ongerechtigheden des land: dond wegtenémen. Uit hoofde der te rugkaat zende kracht van dit zyn borglyden, zyn Jofu; en de zynen alle hunne ongerechtigheden verge ven, hunne krankheden genezen, en zelfs zyr ze in heerlykheid ingeleid. Het dond Aaron niet vry, maar alleen Gods Zoon, over zyne een* volmaakte oft'erhande , tot heerlykheid van der hemel, blydfchap der aarde, en fchrikverwekkende fchelding van het helfche rot, uitteroepen : Het is volbragt. Daar nu Jofua met 's Meerei: volk tot heuchelyke deelgenooten van dit liefdewonder gedeld waren , zo zyn zy juid aanremer. ken als menfchen, die , in het geene God aan hun gedaan had, eehe vertooninge tot onwraakbaare bewyzen van 's Mesfias zekere openbaaring in de gedalte eens menfchen, om vernederd te worden tot den kruisdood, droegen, waarbuiten zy nimmer tot tekenen van Gods liefde- en genade- wonder hadden kunnen gedeld worden. Vol- f-IOOFDST.S, ?ers 8.  2u Jofua ouderwezen Hoofdsï.3 vers 8. Naar deze dingen hadden zy te hooren. . Volgens de Godlyke verpligtende opwekkinge hadden zy naar deze dingen te hooren. Zy hadden ze aantemerken voor eene onbezefbaare goedheid van God, die hen hier door deels wil waarfchouwen tegen zelfbedrog in het oprichten eener gerechtigheid, die niet uit God, maar uit de werken der wet is, waar by zy gewisfelyk in 'het gerichte zouden vallen, en hun voor oogen dek, dat Mesfias, die zo zeker dond te komen, als het zeker was, dat zy tot mentchen des wonders gedeld waren, de Heere hunne gerechtigheid was, als mede, dat zy hun ganfche hart voor deze waarheid hadden interuimen , en overeenkomdig haare voortreffelykheid en heiligheid zich geestelyk en redelyk werkzaam hadden in geloof en liefde te gedraagen. Deels wapent hen de Heere hier mede tegen het hoogfchadelyk ongeloof, het welk zich, beduurddoor eene zielsverleidende laage eigenzinnelykheid en wysheid, deeds tegen de bovennatuurlyke waarheden verzet, weigerende te hooren naar die hemeifche verklaaringen, die verre boven den kring van het vleefchlyk verdand verheven zyn; immers zy hadden hunne ooren te neigen en te gelooven, dat zy menfchen des wonders waren , dat God hen langs wonderen had doen komen tot zyne gerechtigheid, die Hy langs wonderlyke wegen op Golgotha in de bloedplasfen van zynen WonT  in den weg van verzoeninge. 25 Wonderzoon zou bevestigen. Zy hadden de bovennatuurlyke werkinge der derkte van Gods magt, door de onwederdaanbaare krachten van den Heiligen Geeft, in hunne verlosfinge, door het geloof, te verheeriyken, en zo te toonen, dat zy als Rechtvaardigen door het geloof leefden. Hy, die hen hier toe verpligt en bevel geeft, moed ook de heerlykheid hunner fterkte zyn in de levendige oeffeninge des geloofs, om lift geene hun te bezwaarlyk was, by Hem te zoeken, dat Hy, die naar waarheid in het bin~ nenfle ziet, ook dit hun werk waarheid wilde maaken. Hier in worden zyalaanftonds nader bevestigd, door een voorftel van de vaftnaderende kom de van den Mesfias, die de grondoorzaak hunner; zaligheid was: Want, ziet, Ik zal myn Knecht, de Spruite doen koomen. Dit voortreffelyke voorftel, in zyne bedoelde eindens, is onze overdenkinge wel waardig. Het is een voorftel, dat ons de oorfprongen des heils en de vaste fteunzels van het verloslingswerk der genade ontwikkelt, waar door zy, die tot wondertekenen van Gods liefde, wysheid, magt en trouwe, om Gods Wonderzoon op zyn tyd in dc waereld te zenden, gefteld waren, verflerkt wierden tegen het werk van eigen gerechtigheid en ongeloof, en daar bymeer bevestigd wierden door ge- :I00FDST.3> rers 3. 3eIofce van i' Mesfias jpenbaaing.  IToofdst.3. vers 8. Dit voordel diende om Gods volk tegen het ongeloof tei flerken. lige fteunzels van gerechtigheid en genade, de eenige grondzuil van het groote verlosfingswerk, voor hun in de donkerheid fchuilden. Zy konden by de befchouwinge van Gods almagt, barmhertigheid en genade, daar deze volmaaktheden Gods zo rechtvaardig, als heilig zyn, hun ontroerd hart geene ruste belooven. Het denkbeeld hoe het vrygeleide van draffchuldige zondaaren met Gods vvreekende gerechtigheid, die zondaars afval niet ongedraft kan laaten, beftaan kan, bleef in hun hart daar toe te levendig. Het wekte deeds hunne verwondering op, hoe zy, die den Sathan niet konden andwoorden op zyne rechtmaatige bcfchuldigingen, die dus fchuldig bevonden wierden , aan den Engel des Heeren kwamen, die in gerechtigheid voor hun fprak, en zich magtig toonde te verlosfen. Ja, wonderlyk fcheen het hun toe, hoe zy, die voorheen in hunne fchandlyke naaktheid en jammerlyke befmettinge bevonden wierden, wisfelkleederen ontfingen, waarin zy eens wandelingen zouden hebben onder de za- 30 , Jofua onderzvezen geloofs uitzichten op Zions Held, die komen zoude, om in zyne liefde over hen te zwygen. Het Godsvolk, dat leefde in den verwachtingsyd voor de ontdekking van de groote verborgenïeid der Godzaligheid, dat Godgeopenbaard'zvierdt n het vleefch, raakte al ligt door de aanrandinge ran het ongeloof aan het wankelen, dan wende  in den weg van verzoeninge. 31 Jige hemelingen. Het kwam fteeds by hen in bedenkinge, waar hier van de wettige grondflag ware. De bedorven natuur, die het denkbeeld van haan ellenden en veel meer het Godverheerlykend mid Hoofdst.3, vers 8. del om daaruit verlod te worden, verlooren heeft, en zeer geneegen is den Almagtigen in zyn onafhangclyk genade -gebied aan banden van ingebeeld natuur - vermoogen te kluideren, vindt hier ras het leven in haare hand, waar in zy haare vyandfehap en blindheid toont in de zuivere bevattange van de natuur van vrye genade, die in haare vryeheer1'chappy zich noch door geweldige woelingen der verdorvenheid laat te rug dryven, noch door eigen deugden laat lokken, maar op de onafhangelykfle wyze bevel geeft, dat dorre doodsbeenderen zullen leven. Immers hier in bedond de val van het ^verkheilig Juda, wier eige gerechtigheid haar een beletzel was, om in het koniugryke Gods integaan; daar nu de grond van Gods verzoeningsweg in zyn onafhangelyk en vrymagtig welbehaagen Fuft, zo moet ook de grondflag, waar op zyne eeuwige behoudensliefde aan zondaaren ontd,.kt wordt, in Hem zyn; want, 0 diepte van rykdom, wysheid en kennisfè Gods! alles js uit Hem en door Hem, noch raadsman, noch bedierer zyns wegs heeft Hy buiten zich gekend. Het was dan immers noodzaakelykd, zou het waggelend geloof van Gods volk by de befchouwing dezer  HOOFDST vers 8. Waarom Gods Zooi hier als ** Vaders knecht, word voor geitel t. 32 Jofua onderwezen •3-zer dingen, een vaft dennzel bygezet worden l dat God van den Hemel hier in voorzag, door een voordel, waar by zy overreedt wierden, dar, fchoon de verlosfinge door daadelyk lyden en derven van den Borg nog niet gefchied ware, Hy evenwel de verzoeninge gevonden hadde, waar roe Hy hun zynen Zoon, die Hem tot eenen Knecht geworden was, om Hem in het verlosfingswerk te dienen, voor oogen houdt, op wien zy moeften zien en wachten als den Heere hunne gerechtigheid. Uit vooritel, dat de Heere zynen Knecht de 'Spruite zoude doen komen, was juirt ingericht, om het Gods volk ter eerbiedige geloofsbefchouwing van het eeuwig ontwerp van vrede, opteleiden. De eerde aanbidlyke Hemel - getuige, onder indemminge van den Heiligen Geed , ziet men hier, als de Godlyke Handhaver van het heilig recht , beduurd door vrye en onafhanglyke liefde , in den hoogen hemelraad te voorfchyn komen, om naar verzoeninge by den Zoon van zyn welbehaagen voor gevallen zondaaren te zoeken. Volgens de rechten zyner gerechtigheid, eifchte Hy van Hem om in de hoedaanigheid van een plaatsbekleedendBorg,door doende en lydende gehoorzaamheid , eene volledige genoegdoening voor het ellendig volk van het Godlyk weljehaagen daar te dellen. Hier toe was betrekke- Jyk  in den weg van verzoeninge". 33 iyk, dat Hy niet flegts de gedaante eens menfchen , maar ook degedalteeens diendknechts aannam, om, tot den kruisdood toe, gehoorzaam te kunnen worden. Met priederlyke waardigheid en koninglyke majesteit om een Vord en Gebieder der volken te zyn, zou Hy, op de volbrenginge van dit werk der Godlyke rechtsverhooginge, volgens's Vaders belofte, bekroond worden: daar nu de Zoon van het Godlyk welbehaagen dit vooritel gewilligd toeftemde, zo dat Hy, door den eeuwigen Geeft zich Gode opofferende, den Richter met zyn hart Borg bleef, om in de volheid des tyds als een fchuldoffer tot Hem te genaaken, waar toe Hy zich zo gewillig toonde: Ik hebbe luft, O myn God! uw •welbehaagen te doen, en uwe wet is in het midden van myn ingewand zo ontdond uit deze onderhandeling, zo verhoogend ivoor God door het recht, als heerlyk voor het fchepzel, een wederzyds recht van eifchen, zo voor den Borg, om op volbragt zoenwerk de eer en heerlykheid zyner drie ambten voor zich en zyn volk aftevorderenj als voor den Vader, om in de hoedaanigheid als Richter zynen Zoone tot zynen'Knecht aantedellen, om Hem, als Borg der in Hem uitverköprenen, te dienen, waar toe Hy alle hunne on* O) Pfelm 40: o; II. Deel. C riOOFDST.Jt /ers 3.  34- Jofua onderwezen HOOFDST, vers 8. 3-ongerechtigheden en fchulden op Hem deed aanJoopen, en Hem in de waereld zondt als een verbond des volks. Hier toe zou Hy Hem openbaaren moeten — deels als zynen rechtvaardigen Knecht, heilig en afgefcheiden van de zondaaren, die het niet noodig had, gelyk Aaron, eerd voor zyne eigene zonden te offeren, en daarna voor die des volks, zou de Richter een welbehaagen in Hem, tot richterlyke afdoening der fchulden zyner uitverkoorenen, kunnen dellen. 1 Daar de heilige God in niets anders, dan in het geene daar de luider van zyn beeld in doordraait, en waar in Hy alle zyne deugden en volmaaktheden in hunnen voorigen glans herdeld ziet, welgevallen kan fcheppen, zo moed de Borg Hem dienen in de daarftelling eener doende gehoorzaamheid, ter heiliging van den vollen eifch der wet, om heilig te blyven in alles, wat de wet voorfchryft om te doen, ten einde het volk zyner borgtochtelyke betrekking daar door van den vloek der wet bevryd zy, hier toe bezat Hy eene oorfprongelyke heiligheid. — Deels als een fchuldige Knecht, die niet degts de zonden van het volk, maar ook de welverdiende fchuld tot de draf, de zyne maakte, en die, om zyn volk een vry heenen gaan te bedellen, als hun Borg, voor het hooge gerichte Gods zoude betrokken worden, om onder de ontwaakinge van het Godlyk wraakzwaard tegen Hem, van  in clen weg van verzoeninge'. 3* van God geplaagd, geflagen en verdrukt te worden ter uitroejinge toe; in welke Knechtelyke diendbaarheid, Hy zich volgens de omftandigheden van het eeuwig vreeverdrag , bezig moedtoonen. Al in den tyd der verdraagzaamheid, voot dat Hy zyne ziele daadlyk ten fchuldoffer delde j moed Hy, als de levende Goël, voor zyn volk by den Richter intreden, om door de te rug kaatsende kracht van zyn aandaand borglyden veele kinderen in heerlykheid inteleiden. Jofua met dê zynen is er ons een fpreekend bewys van, endaar Hy.ter bevestiging hier van in het vleefch zoude geopenbaard worden, zo zou Hy dan zyn gantfche leven dyten in de dingen van zynen Vader, ont zynen raad te ontdekken, zynen naame te heiligen, het verloorene te zoeken, en zalig te maaken, dat bedorven was', waar toe Hy zich in de gedalte van eenen diendknecht, tot het kruislyden vernederde, om het ryk des doods intetreden en daar, door zynen dood, den dood te verfijnden, ten einde zyn volk in zynen naame mogt roemen : Dood! waar is uw prikkel ? Helle ! waar is uive overzvinning? Na deze zegenpraai over het ryk des doods zoude Hy nog niet rüs-> ten. Den troon der eere, den rykszetel zyner hoogepriederlyke en koninglyke waardigheid, be« klommen hebbende, moed Hy het Vaderlyk wel* behaagen door zyne hand voorfpoedig laaten voort* C a e-1^'- E-Ioofdst.3h iets 8.  JH00FDST vers 8. God zou zynen knecht doen koe men. 36 J°fua onderwezen ■3'gaan, ter gewenfehte uitbreiding van het genade» ryk over den ganfehen aardbodem. Hier toe moed Hy het jaar van 'sHeeren verlosten uitroepen, de gerechtigheid Gods door zynen verworven Geed laaten verkondigen, en veeien uit genade door zyne verlosfinge om niet rechtvaardigen. Gedurig moed Hy voor hun bidden, en ze bewaaren door zyne kracht in het geloof by deugd en Godzaligheid, tot dat Hy ze eens Gods heerlykheid, by het licht der eeuwigheid, zal doen aanfehouwen. Hier toe zegt de Vader: Ik zal myn Knecht doen komen. Deze trek van verhevene oosterfche fpraakkunde, om met een woord (s) veel te zeg' -gen, tekent ons af 'sHeeren aanhoudend werk ter bevordering van Zions heil, waar toe Hy zynen Knecht gedurig zoude doen komen, zo in de kracht van zyn priederdom, om de gevondene verzoening het volk zyner liefde toetedienen en hunne bevrediging met God deeds uittewerken, waartoe Hy Hem als Priefter gedurig tot Hem zoude doen naderen, als om zyne ziele daadlyk ten fchuldoffer (2) pro X'ian , ex genio participii hiphilici involvit addutlionis, aüionem continuativam, donec reveletur Mesfias ut Salus Zionis. Het is eene aanhoudende daad van waakzaamheid ter aanhoudende openbaaring van dezen Gods Knecht, tot dat het einde zyner openbaaring zal berjkt zyn in zyn volk.  in den weg van verzoeninge. fer te dellen, waar toe Hy Hem, als Borg zyns volks, in de waereld zou doen geopenbaard worden in de gedakeeens Diendknechts, om tot het ly den des doods vernederd te worden. Hier by heeft men te beoogen het einde der openbaaring van God in het vleefch, zo dat de Heere zynen Knecht zoude doen komen in de heerlykheid van zyn koningryk door de uitdortinge van zynen Heiligen Geed, waar door Hy zyn volk in de zaligmaakende kracht van zyn bedeld priefterdom zoude zegenen met alle geedelyke en hemelfche zegeningen in Chridus. Ik zal het doen, zegt de Heere, ten teken, dat Hy de naade oorzaak van dit heil is, zo in de verwerving als uitvoering: Ik heb de verzoening gevonden. Heuchelyke verklaaring ! waar op het genade - bevel volgt: Verlos dezen, op dat zy in het verderf niet nederdaalen. Mogt hier eene bedenkinge het hart van het volk bezwaaren, hoe zal toch God geopenbaard worden in het vleefch? was wel deze wetenfchap in het land der levendigen niet te vinden, zo was er de Heere echter wys, magtig en getrouw toe, de Heere, die doof zyne wysheid magtig is geweed de verzoeninge te vinden , is ook magtig en getrouw de verlosfinge uittevoeren, door de groote verborgenheid der Godzaligheid voor het oog aller aanfchou weren openteleggen, naardien Hy zynen Zoone boven de C 3 wet- H00FDST.3. vers 8. God alleen was van dit heil de naate oorzaak.  33 Jofua onderwezen HOOFBST. vers 8. Deze verklaaring is fiopflryk. 3-wetordening van het werkverbond, door de bovennatuurlyke werkinge van zynen Heiligen Geed, uit Davids vordelyke Erfmaagd, in de vereeni> ging der Godlyke en menfchelyke natuur als een Perfoon, in de waereld zou doen gebooren worden. Welk wonder de Heere zoude bedellen, om den naam van zynen Knecht wonderlyk te dellen. Geen vyand, geene magt der duidernisfe, noch de poorten der helle, hoe zeer zy het er op zouden toeleggen om dit Godlyk kind in den dagenraad zyner geboorte te verdinden, zou het kunnen beletten: „ Ik zal Hem doen komen te„ gen den derken, om die heirmagten te binden, „ en ze hunne geroofde vaten te ontrukken: Ik „ zal Hem myn volk doen worden tot wysheid, gerechtigheid, heiligheid en volkomene ver,, Josfinge. Deze troodryke verklaaring van den hemelfchen Vader was juid ingericht, om het hart van zyn Israël te derken, dat nog eenen tyd van benauwd' beid voor 's Mesfias menfchwordinge beleven zoude , waar in zy zich, als in eenen fmeltkroes van knellende rampen en verdrukkingen, tot Mesfias, den Forfi toe (a) zouden bevinden, aantemerken, pis zwaare oordeelen, waar mede het rechtvaardig (V) Daniël 9: 25. Zie hier over R. Schutte $ verhand, gver Dan. 9. in de vervulling op vs. 2j.  in den weg van verzoeninge. 59 dig Opperwezen de hemeltergende gedragingen der o vernederen van zyne wet zoude draffen, waar toe Hy de Perfifche, Macedonifche, Syrf fche, Egyptifche, zelfs de Romeinfche woede, tot zyne tuchtroede zoude heiligen. Hoe benauwd zich hier onder het Godgezind volkbevondt, hoe ligt het in de geloofs-uitzichten op de openbaaring van den Mesfias kon geilingerd worden, is ras te vatten, men denke flegts op het benauwd geroep uit DumaSeir: Wachter; wat is er van den nacht? Wachter wat is ervan den nacht (^/Her¬ dachten zy nu, noe ily, in deze zyne toezegginge zyne genade-magt voor hun geheiligd had, on niet tegendaande dezen tyd van benauwdheid, zynen Knecht den Mesfias te zullen doen komen; dit was hun eene genoegzaame fterkte, waarbyzy konden in de duidernisfe vertrouwen, dat'sHee ren Knecht hun geworden was een Heiland,dooi wiens liefde en genade zy behouden waren, die in de kracht der gevondene verzoeninge deeds to( hen kwam , als de Heere hunne gerechtigheid. Zo konden zy dan getrood leven by dit trooftryk voordel: Ik zal myn Knecht doen komen. Zou het geloof Hem in de kracht van dezen zynen naam hier genieten; zo was er niets noodi ger, dan de openbaaring van de groote verborgen- (*) Jef. si; ii. C 4 hoofdst.j* vers i. » leze vnecht waj ie Tzenach.  HoOFDST. vers 8, 40 Jofua onderwezen 3.genheid der Godzaligheid, by welker volkomene ontdekking deze Gods Knecht, als de God Menfcb zoude geëerbiedigd worden, in welke verhevene hoedaanigheid, de Heere zynen Knecht hier noemt: Tzemacb of Spruite. Daar zich het vleefchlyk Joodendom, niet degts aan de Knechtelyke nederigheid , maar zelfs aan 's Mesfias hoogheid, dat Hy Gods Zoon, ja God zelve was, met eene verkeerde ergernisfe zoude ftooten, zo was het noodzaaklyk dat God hen onderwees , dat Hy, die Hem ten Knechte was geworden , om Hem in hetwerk hunner 'verJosfinge te dienen, Jehovaas Spruite ware, tusfchen wien en Hem, als de twee eerde Godlyke Hemelgetuigen, de vredenraad dondt. Laaten menfchen, over wien naar Gods rechtvaardig oordeel eenen geeft van diepen ft aap is uitgegooten, wien alle gezicht geworden is als de woorden van een verzegeld boek (c), hier den Geeft der prophetien verkrachten, en om het getuigenis van onzen gezegen den Jefus te ontwyken, hier denken aan Vorft Zerubabel! volgens het getuigenis der eeuwige waarheid (d), volgens den vertroostings - aart van dit gezicht, dat het eenig verzoenings - middel zich hier ten doel ftelt, heeft men hier alleen je denken aan Gods eeuwigen Zoon, die, volgens (O ifr 00 Zach, ) '3 Cauialis eft, qua antecedentis rei caufa et argumentum. G. Glasfii Phil. Sacr. Lib. 3. Traét, VII. Can. XV: D » H00FDST.3, vers 8. t r 'Vant.  HOOFDST., vers 8. twee-; $2 Jofua onderwezen in den weg van verz. !• Hoopt op den Heer, Gy vroomen! Is Israël in nood, Er zal verlosfing komen, Zyn goedheid is zeer groot; Hy maakt op bun gebeden Ganfch Israël eens vry Van ongerechtigheden; Zo doe Hy ook aan my! Pfalra 130: 4.  TWEEDE VERHANDELING, JOSU A, HEEN GEWEZEN NAAR DEN EENIGEN GRONDSLAG ZYNER ZALIGHEID. Vs. IX. Want ziet, aangaande dien ft een, welken ik gelegd hebbe voor het aangezichte van Jofua; op dien eenen ft een zullen zeven oogen wezen: ziet ik zal zyn graveerzel gr aveeren, fpreekt de Heere der heirfchaaren, en ik zal de ongerechtigd beid des lands op eenen dag wegnemen. j/\js God zyn volk in den weg van verzoeninge in leidt, om ze daar te verblyden, dat zy om niet uit zyne genade gerechtvaardigd zyn, dan is de Heere gewoon, aan hun, ter betooninge zyner rechtvaardigheid in het vergeven hunner zonden , zynen Zoon voortedellen tot eene verzoeninge door het geloof in zynen bloede. Men ziet dit ter dezer plaatze. Daar de Heere Jofua en zyne vrienden reeds had doen merken, dat zy tot D 3 te- Verhand.  HoOFDSE. vers eid tot een vaft fundament Gods beeft opgedolven , (V) minus reële a ma, melius ab »3n apud Arabes ervata radrce q^) concrevit in firmiorem masfant , linc derivatum $«$ ex origine eft masfa firmim concreta , imne ponderofum terra; utero inclufum. Deur. 8: 9. meaphorice denotatur res permanen?, firmam foliditatera infe abens, ad fiifieniandiimingeniis molis asdificium.  naar den eenigen grond/lach zyner zaligh. £7 ven, waar op de Heere niet flegts kent, wie de zyne zyn Q>~) maar ook tot zondaaren nadert om ze als een gebouw Gods op dezen vasten grondflag voor de eeuwigheid te doen volduuren (V). De bekendmaaking gelchiedde ten dezen aanzien te rechl in den tyd der verdraagzaamheid Gods, toen dc Engel des Heeren nog in de donkerheid was, en in het verborgene woonde achter de zwarte nachtgordynen van het aardfch heiligdom; daar toefde Hy als een ruuw ongevormd gedeente, dat door houwinge en infnydinge eerft zyn aanzien en gepaftheid tot zyn bedeld einde ontfangt, wyl Mesfias in dien tyd zo is aantemerken, als nog niet door graveeringe gegraveerd, ik meene door pynelyke infnydinge of lydinge geheiligd te zyn , evenwel ten grondflage om er zich dil en geruft op nedertezetten het oude Gods-volk voorgefteld, onder geloofs - uitzicht op zyn aanftaande lyden : Alzo /preekt de Heere , Heere .- Ziet! Ik legge een grond/leen in Zion, een fteen der beproevinge, zelfs beproevdgevonden van God, een hoekfteen der kostelykheid, wiens uitmuntende.volmaaktheden vastigheid , cieraad en zekerheid aan het kerkgebouw byzet, die gegrondveft en gegrondveft is, tweemaal, zo van eeuwigheid door de ondernomene, als in den tyd door de volbragte borgtocht, (d). Het (i)2Tim. 2: 19. (c)Hof. 1: 18,19. C*0 Jef. 28: \C. D 5 H00FDST.3. vers 9. Oit wierdt er rechter :yd ontdekt.  HOOFDST.3 vers 9. Dit voorde beant' woordt aan de rede Gods. ligt voor God gevonden worden; ja Hy is het gewigte om God te verheerlyken en zondaaren te zaligen, het vaste fteunzel voor God, om in gerechtigheid en gerichte allerlei geestelyke en hemeliche zegeningen onder vloekfchuldige aardbewooners uittedeelen. In Hem hebben zy het volle randzoen tot losfinge hunner zielen. In,uit, en door . Hem worden zy opgebouwd tot eene woondede Gods door den Geeft; hier is de vaste grond van zekerheid voor hunnen genade-ftaat, de kracht van hun geloof, het deunzel hunner hoope, het leven hunner Godzaligheid, de heerlykheid hunner fterkt'e, die op Hem vertrouwen zyn als de berg Zion, die niet wankelt, maar Het is flegts een fieen. 58 Jofua heen gewezen Het voorftel, is dan wegens zyne voegzaamheid, allerbillykft , en juift ingericht naar het doel der rede Gods, vermits in Hem is het volle wigt van gerechtigheid en heiligheid, juift gepaft voor den aêmegtigenzondaar, zal hy, in. de weegfchaal van Gods rechtvaardig oordeel opgewoogen, niet te blyft m eeuwigheid (e). De hooge waardigheid van dezen wigtigen grondfteenblykt nader uit deszelfs eenheid, het is: Dien fieen, ftraks genoemd: dien eenen fieen, zo van wegen het nauw verband van dit voorftel met het onmiddelyk voorgaande, in opzicht tot 's Heeren Knecht, ( 8. (") O)!'? n^w Zegt eigentlyk, naar de taalvorming, ze-  naar den eenigen grondflag zyner Zaligh. 6i | op dezen fieen zuilen wezen; zo het ons toe | fchynt, met zindoelinge op het zevendaags loof'] huttenfeed, waar op een iegelyk zynen naaster i onder den wynftok en vygeboom zoude nodigen om de vreugde van het feed te vieren, waar tof ons het tiende vers aanleiding zal geven J wed j: zevental zynen oorfprong ontleent van 's waereld; eerde tydvak van zeven dagen; daar de Almagtigt I Schepper zes dagen tot den bouw van dit heela [ bededede, daar heiligde Hy zich ter ruste der zevenden dag; dit werk is immers tot een zeven tal van dagen niet beperkt, om deszelfs volkoo menheid te toonen, wyl God zyne volmaakte din gen niet gewoon is door het zeven, inaar we doorliet tiental, waar boven men zonder zaamen voeginge niet klimmen kan, te tekenen (o); noci on zeven paar oogen, bet geen terftond ons bepaalt tot men fchen, die hunne beide oogen op dezen tteen gevestigd hou den; waarom wordt toch aan het pluimgedierte, onder welk gedaante by Ezech. i. de throon- dieren ♦ en by Jef 6. de Tzeraphiim, voorkomen, vleugelen in het tweetal toegekend? (het is in die plaatzen door het meertal kwa lyk vertaald) het is immers om dat ze met geen een, o drie, mair met twee vloogen, zy gebruikten ze alle paarge wys , zie dit nadrukkelyk in vers 9 en 11 van Ezec. C. 1 alwaar de vleugelen in tweê'n verdeeld zyn. (0) Zie dit by A. Voget over deze plaats» de volmaak 11 II. DeeL E HooFDsf.3 vers 9» l » | 1 l l \ 1 i  66 Jofua heen gewezen HoOFDST vers 9. 3.om de veelheid van dat werk, by gedurige aanhoudenheid afgedaan, tetoonen, maar niets natuurlyker en voegzaamer is er, dan de reden te zoeken, deels in het oogwit van den wyzen Schepper t die, daar Hy, volgens zyne perklooze almagt, dit groot waereld gebouw, op de uitfpraak van zyn bevel,in een oogenblik,had kunnen daarftellen, voor het oog der eerbiedige aanfchouwers der daaden zyner moogenheid, eene fchoone orde tusfchen zyne achtereenvolgende werken heeft willen dellen, op dat zy voor dit werk, langs de opklimminge van het eene tot het andere, des te vatbaarer zouden wezen; waar toe Hy zyne byzondere werken tot byzondere afgeperkte tyddeelen van dagen heeft willen brengen, zo dat elk werk tot zyn eigen bepaalden tyd behoore, en. voor eiken dag een byzonder werk gefchikt is, welke byzondere tyddeelen,tezaam genomen, ee. nen tydkring van zeven dagen uitmaaken, binnen welks omtrek de Almagtige God dit zyn werk der waereldfchepping ter zyner ruste volbragt. Anderdeels heeft men de reden der bepaalde tyd-re- ke- te Wet des Heeren heeft to gebooden. De volmaakte Hemel wierd uitgebeeld door het heilige der Heiligen in den Tabernakel, zynde niet 7 maar 10 ellen lang-breedhoog. De volmaakte dag van Chrittus verzoeninge, afge. beeld door den grooten verzoendag, viel niet voor op den Zevenden, maar tienden dag van Tisti.  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 6? kening van juift zeven dagen, tot het werk der ! fchepping van God zeiven ingedeld, te gronden, in een byzonder oogmerk, dat God in het einde met de onderhouding en regering der waereld in het gemeen, en zyner kerk in het byzonder, bedoelt , naar het verband, dat Hy zelve door zyne ondoorgrond elyke wysheid tusfchen zyne werken gelegd heeft, zo dat het begin zyner werken 1 beandwoord aan hun bedoeld einde, en hun eini de aan derzelverbegin, naar het welk verfcheiden i andere tydsverdeelingen ingericht zyn, en even daar in ligt de reden van het zevental van weeken, en jaaren in de wet, en met byzonderen nadruk van zeven brieven, zo veele zegelen en bazuinen, die Hy zelve op Patmos tot het beduur der evangeliekerk betrokken heeft. Door zulke zeven tyddeelen , verdaan wy zeven zodanige byzondere, van elkander onderfcheidene, en op elkander volgende tydvakken of tydkringen, by welke Gods kerk onder het evangelie van de een» berugte daatsgedeldheid tot eene andere merkwaardige overgaat, daar elk tyd vak door zyne jaaren bepaald blyft, fchoon niet aan elkander, wegens byzondere gebeurenisfen, aan het eene meer eigen dan aan het andere, in duurzaamheid van tyd gelyk. Langs dezen wil God, in orde van tydsverloop, naar het voorbeeld der zevendaagfche waereldfchepping, zyne evangeliekerk, op E a den I00FDST.3. rers o.  68 Jofua heen gezvezen HoOFDST. vers 9. 1 3-den Godlyken Petra, zynen Knecht, den Tze» mach, gebouwd, voltrekken, en haar de beloof, de ruste bedellen. Zulk een begrip bewaart den eerbiedigen onderzoeker der Godlyke openbaaring, niet degts om Gods byzonderheden niet algemeen te maaken, en ze buiten hunne bedemde tyden te plaatïen; maar hetfcheintmy ook van eenen noodzaakelykflen invloed te zyn in het verklaaren dier GodIptaaken, waar in de Heilige Geeft byzondere lotgevallen zyner kerke voor byzondere tyden aftekent, zo als uit de zeven zegelen en zo veele bazuinen blykt, die ons doen denken, dat er onder het nieuwe Testament zeven verborgenheden zyn, betrekkelyk op de lotgevallen der kerk en haare vyanden, die in orde van tydsvervolg op elkander, haare vervullinge moeten erlangen. Immers de zeven zegelen wierden niet allen te gelyk, maar het eene, en dat wel met tusfchenpoozing van tydsverloop, na het andere zegel, geopend, zo dat de kerkgebeurenisfen van het tweede zegel met geene moogelykheid tot den tyd van het eerfte zegel konnen gebragt worden; zo wierden de zeven bazuinen door de zeven Engelen niet te gelyk, maar in juifte orde van tyds - tusfchenpoozing geblaazen, wylde zevende bazuin geene de minfte betrekking tot eenigen anderen tyd der kerke kon hebben, maar afgezonderd blyft voor den af-  tiaar den eenigen grondflag zyner zdligh. 69 afloop der ftrydeeuwen, in onderfcheidinge van (Voorafgaande kerktyden, waar in het Koningryk van den Mesfias het toppunt van zynen ryksluiftei zal bereikt hebben, dan, als alle Koningrykender aarde Godes en zyns Gezalfdens zullen geworder, zyn, dan, wanneer zyn naam c;én zal zyn over d€ ganfche aarde, en deze Tzemach Gods Knechi tot een eenig Koning zal zyn uitgeroepen, to wien alle overgeblevenen van alle heidenen zullei optrekken, om Hem te aanbidden, ter viering van het geeftelyke feeft der loofhutten. Hoofdst.3 /ers 9. I Schoon wy hier ter plaats uit de bewoording van zeven zegelen en zeven bazuinen voor het tydrekenkundig begrip der zeven tydkringen van het nieuwe Testament niet willen pleiten, wyl we het denkbeeld van eenen tydkring, uit het denkbeeld van een zegel en eene bazuine, niet wel kunnnen afleiden, maar alleen daar uit kunnen opmaaken, dat onder het evangelieryk zeven byzondere verborgenheden in orde van tydsvervolg, dus niet gelyktydig, ontdekt zouden worden; zo willen we liefft den bedaarden Lezer doen opmerken , hoe de Evangelie - gezicht - ziener van Patmos zyne ontvangene openbaaring aan de geheele evangeliekerk opdraagt; immers, als dezeven Afiatifche gemeintens de zeven kandelaaren zyn, waarop zeven vuurige lampen branden, met zinfpeling op zo veele brandende tempel - kandelaaE 3 ren,  HOOFDST. vers 9» fo Jofua heen gezvezeti 3-ren, die oudtyds het aardfch heiligdom, achter welks voorhangzel God onder Israël in de donkerheid woonde, verligteden (£); welke zyn de zeven Geeden Gods, die geenzins binnen de nauwe landpaalen van klein Afien in hunnen wandel veel minder binnen de beflooten kerkgewelven van Efefe, Sardis, Thyatyre, Smirna, Pergamus, Philadelphia en Laodicea, zyn beperkt geweeft; neen, Gods Knecht, gegeven tot een verbond des volks, tot een licht der Heidenen, om de blinde oogen te openen, moeft het aardryk verlichten, zo dat de glans zyner heerlykheid de verde eindens der aarde zoude bedraalen, hier toe moeft Hy die zeven Gceften Gods in alle landen uitzenden (#); dus moet ik voor my hier uit befluiten, dat niet die zeven Afiatifche ftads Gemeintens, waar aan Johannes zo onderfcheiden fchryft, maar de evangeliekerk in zeven byzondere tydkringen, waar in de vuurige Geeften Gods tot verlichtinge en toebrenginge van alle Gods uitverkoorenen, in alle landen der waereld, van tydkring tot tydkring, zouden werken ; hier bedoeld zy. Beichouwt men die openbaaringsbrieven met geen propheetiefch oog,maar betrekt men ze degts tot de zeven letterlyke ftads Gemeintens van (p) Openb. i: ao. Hoofdfr. 4: 5, (f) Openb. 5: 6. Zach. 4: 10,  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. ft van Afien; dan moet ik me zeiven vraagen: hoe? daar de beloften van God algemeen zyn, in zo verre, dat elk van Gods kinderen zich, naarvereifch van zynen daat, op elk van de zei ven een onbetwidbaar recht door het geloof mag aanmaatigen; hoe komt het dan, dat aan elke Gerneinte eene byzondere belofte in dier voege word gedaan , dat elk degts recht hadde op de zyne, en niet dat die van Efefe op die van Smirna, noch. die van Philadelphia op de belofte gedaan aan Laodicea, zich kon gronden, vooral daar elke Gerneinte tot den 'flryd van het Chridendom en de overwinninge der waereld geroepen vvierd? ik kan hier over niet anders denken, dan dat de reden veegzaamd te zoeken zy in de van elkander onderfcheidene huishoudinge Gods onder den evangeliedag, zo dat de weg van God met zyne kerke in het eene tydvak zeer onderfcheiden zal wezen van zyne gangen in het andere; en dat zy dus ook zyne byzondere vertroostinge, door gundryke beloften van ontkominge, overeenkomdig de daatsgedeldheid der kerk van dit tydperk, onderfcLeide van een ander, noodig heeft. Zo was immers de daatsgedeldheid der kerke, onder het geweldig oppergebied van het heidendom, heel verfchillend van haaren gewenfchten toedand in dat blyde tyddeel, waar in hetKoningryk der Hemelen zulk een geweld deedt, dat E 4 op 3oofdst.3. rers 9.  HOOFDST, vers p, 72 Jofua heen gewezen 3'Op het genadegebied de Poorten hunne hoofden hefteden en de eeuwige deuren haar verhieven (/) voor den Koning der eere, op dat Hy, diefterk en geweldig in den llryd is,als een zegevierend Held er in zoude treeden, om zyne kerke den troon der eere onder de ryksregering van Conftantyn te doen beërven; zo verichilde immers het kerkgeftel onder het gebied van den Draak, van haarentoedand onder de regeering van het Beeft (O» toen zy zo jammerlyk verdrukt wierdt, onder verdonkeringe van haare glansryke gedaante, waar op zy in het tydvak der heuchelyke hervorming, het Antichristiefch geweld gelukkig ontworftelde. En I102 zal haar ftaatsaanzien niet boyen alle voorige tyddeelen verhoogd zyn, in dien heerlyken dag, waar in de volheid der heidenen tot haaren fchootzal worden toegebragt, waar op men gantfch Israël in haare gemeinfchap zal zien zalig worden (O- En 20 onderfcheiden Gods gangen in het beftuur zyner kerke zyn , zo onderfcheiden heeft de wyze God, naar zyne hooge Voorzienigheid , ter vervullinge zyner byzondere beloften, zyne levendigmaakende invloeden, overeenkomftig elke ftaatsgefteldheid der kerke, ingericht. Waar jk deze trekken van Gods hooge wysheid,in de be> (r) Pfalm 24: 7: 8. (s) Openb, 12» (f) Rom. u; 25, 2$,  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 73 bezorginge zyner kerke naar den eifch van haare! byzondere tydsomdandigheden,in dezeven gelyktydige Aliatiefche ftads Gemeintens ook zoeke, ik moet in oprechtigheid bekennen, dat ik er niets van vinden kan. Vraag ik my zeiven, daar deze letterlyke gemeintens van Afie flegts in eenen geringen afftand van eikanderen gelegen hebben. hoe heeft Smirna tien dagen (0) tot den dood toe kunnen vervolgd worden, zo dat het naburig Sardis daar van is vry gebleeven? hoe heeft Philadelphia uit de uure der verdrukkinge, die over de geheele waereld gekomen was, kunnen verlof! worden, zonder dat alle de andere Gemeintens iets daar van geweten hebben ? ik kan hier op my zeiven niet anders andwoorden, dan dat deze Gemeintens, aan wien de opdragt der geheele openbaaring van s- Patmos gedaan is, de algemeine evangeliekerk over den gantfchen aardbodem aftekenen, en dat de eene ftaatsgefteldheid verwisfeldzy met de andere, dus dat de eene kerkftaat van het eene tydperk tot het ander overgaande, voor de andere ftaatsgefteldheid der kerke moeft plaats maaken, en dan laaten zich zulke gebeurenisfen, die niet gelyktydig hebben kunnen voorvallen, zeer voegzaam tot hunnen byzonderen tyd brengen. Zou (a) Zo veele jaaren volgens den tyds-rekenkundigenftyi 49X heilige Schrift. E5 ÏOOFDST.3. ?ers 9.  Hoofdst.; vers 9. Her oog dar kerke Haart in al le tyden o] den Tzemach. (v) Opeub. 12. 74 Jofua heen gewezen U Zou God nu zyn zeventydig Evangeliegebouw, op zynen Knecht, den Tzemach, als den onwankelbaaren Petra bouwen; zo zou Hy dan ook in 'alle tyden en byzondere daatsomdandigheden, het onveranderlyk voorwerp van het kerkoogzyn. Een onderfcheiden oog, afgemeeten naar'skerks onderfcheiden daatsgedeldheid, zou in eiken tydkring op dien gronddeen, in Zion gelegd, daaren, welke zyne aanfchouweren, die op Hem deunen, als een eeuwige grondved, nimmer hulpeloos zoude laaten^ maar zich ten allen tyden, en in alle treuromdandigheid, zo in opzicht van het algemeene kerkwezen, als der Godgezinden in het byzonder, een onveranderlyk deunzel van bedaan zoude vertoonen. Is er wel eens een treurtyd voor de kerke, «raar in de Draak haar vervolgt om ze te verdingen , in zulke tegenheden druipt het kerkoog tot God, maar niet te vergeefs; dan worden haar ideugelen eens grooten arends gegeven, op datzy zoude vliegen in eene plaatfe, die God haar bereid heeft, om, buiten het gezicht der flange, eeSen ruimen tyd gevoed en bewaard te worden f». Al beleeft ze een tyd, waar in de gantfche aarde het Beed achter nawandelt en het bewondert, aan het welk de Draak al zyne kracht, troon en ryks- magt  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 75 magt overgaf tot merkelyke verdrukkinge der kerke , zy! vestigt niet te min, door een levend vertrouwen beduurd, dat God het werk zyner handen niet zal laaten vaaren, het oog van fmeekende hulp en aankleeving op het verhoogde Troon - Lam, dat zich op de hoogte van Zions berg (x) liet zien, als een Held, die voortrekt in zyne groote kracht om de aanbidders van het Beed in zynen toorn te vertreden. En mag ze een tyd bekeven, waar in ze haar het geweld haarer verdrukkerer ontrukt ziet, en haaien voet mag zetten op den nek haarer vyanden, dan zyn haare oogleden ook wakker, om den Kening in zyne fchoonheid met vreugde en dankbaare erkentenisfe te aanfehou. wen, als den bedelier van haarlied, die alleen d( de lud van haar seloofsoog is. (w) Openb. 13. (#) Openb. 14. En daar deze deen aan het kerkoog hier voorkomt, niet alleen als een gronddeen, maar een beproefde deen , die door graveeringe geworden was tot cieraad en tot heerlykheid der geenen , die het ontkomen zullen; waarlyk! een aangenaamd verfchiet van verrukkensmagtige lieflykheden Gods doet zich hier op aan het geloofsoog van elk Godgezinde; hier by zinkt niet alleen de waereld met alle haare vergangbaare heerlykheid , maar het hecle ryk der zienlyke dingen zwicht EiOOFEST.".» vers p. Elk Godgezinde(taart op dezen fteen.  HoOFDST. vers p. f6 Jofua heen gewezen 3.zwicht uit hart en oog; hier neffèns wordt in fc«« mei of op aarde niets gelud, en by het bazfw van vleefch en hart wordt deze Gods Knecht een rotdeen van verberginge bevonden, om er integaan' en eeuwig te vernachten; geen wonder! op Hem, als gronddeen, zien zy zich daan, en {taande blyven in den boozen dag. In Hem, als gegraveerden deen, door lydens volmaakt, aanfchouwen zy een verzoend Vader, by wien voor hun geene grimmigheid meer is. In Hem zien zy alle hunne krankheden genezen, hunne ongerechtigheden vergeven, en hun leven verlod van het verderf. In Hem zien zy, by hunne diepe krachteloosheid, zich krachtig, om in de derkte zyner magt de heiligmaakinge natejaagen. Niettegenftaande het krachtig gewoel hunner verdorvenheid, roemen zy: God is het, die my met kracht omgort .... want met U loop ik door eene bende 9 en met mynen God fpring ik over eenen muur (j). Bragt God dit geloofsleven der evangeliekerk door alle de tyden haarer wisfelvalligheden heen, onder het oog der kerke van den Mofaifchentyd; het was met dit voegzaam oogwit, om dat oude Godsvolk, dat met geloofsverbeidinge de openbaaring van den Lydenden Immanuel verwachten moed, op het zekerft te overreden, dat Je: (j) Pfalm 18: 33 & 30.  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. ff Jehovaas Knecht en Spruite gewisfeiyk zoude komen ; ja hier by zagen zy, dat Hy niet kon achterblyven; en om ze teffens optewekken, het geene wy reeds hebben aangemerkt, in eenigheid van geloof en hoope aller uitverkoorenen in de onveranderlyke ftandvastigheid des gemoeds, op Hem te blyven ftaaren, deunen, en vertrouwen, als op de. Heere haare gerechtigheid. Daar nu het Godsvolk moet voortgaan den Heeren te kennen, zo worden hier, ter nadere kennisneminge vau Hem , zulke kenmerken opgegeven, waar by Gods Zoon, als verordende Immanuel, en verzoenend Borg,zoude gekend worden: Ziet! Ik zal zyn gr aveerzei gr aveeren, met dat gewenfcht gevolg: en Ik zal de ongerechtigheid dei lands op eenen dag wegnemen. Volgen wy de ooriprongelyke kracht der grondfpraak, (s) dan doet de fpreekwys zyn graveer- zei 00 ^W1? a nn3 aPid Arabes remanfit in -L_£_»'ex origine proprie laxando, dilaxando folvere, dislblvere, five relate — ad gladium, non tam eum ftringere, quamquidem eum exacuere, et mncronem exafperare Pf. 37: 14.Ad animal, quod a ligamentis, quibus adftriftum fuerat, folvitur Gen. 24: 32. — Ad captivos homines ex vinculis disfolvendos Pfalm 102: 21. — Adterram, eam fulcarejef. a8r 24. — Speciatim Ad lapides utero terra; inclufos, ex quo disfolvuntur, et fculpturis incidendo fculpuntur, ce- ■ lan< HOOFDST.3Ï irers 9. God zon zyn graveerzelgraveeren.  Jofua been gewezen HoOFDST, vers p. 3'zei te graveeren, met opzicht tot een ruuw wigtig fteenerts, uit de verborgen ingewanden van het ryk der ertzen opgedolven, met uitzicht om dien tot eenen vasten gronddeen toetebereiden, ons terftond denken, zo aan de wegneming der vreemde doffen , daar ze in hunne beddingen mede omwonden liggen, en die tot hunne natuurlyke vastigheid niet behooren , als aan hunne afhouwinge en infnyding ter vorming van een gronddeen. Kwam ons Gods Zoon, die Hem ten Knechte is geworden, onder, het voordel van zulk een deenrots voor, en dat wel met uitzicht om Hem te vormen tot eenen Petra, waar op het Hemelryk zoude gebouwd worden, zo worden wy van zeiven, door den aart der zaaken, geleid, hier te denken aan zeker graveerzel, waar aan Gods Knecht de Tzemach kennelyk was , als de eenige gronddag van zondaars zaligheid in onderfcheidinge van eenig ander jantur. Procul dubio huc refpicit Gra;cus, qui verba textus nrtfia nnsD vertic iya óf«W« $&e»i, ego fodio fosfam, notante Hieronymo, ad lapides profundo terra; inclufos, hoe applicatur,qut fcindendo terrara vel fodiendofosfam, ex inde ingemi labore exhauriuntur, ex origine tamen hic prasvalet notio per fculpturas disfolvendi, et partibus nonnullis abfeislis, aperiendi, qua; eranc occulia;, vide. Exod. C, 28; 11. 2 Chron. C. 2: 7-14.  naar den eenigen grondflag zyner zaligb. 79 der grondgedeente. Kenmerken hebben wy hier te beoogen, waar by Gods kerk van den ouden dag Hem konde kennen, als den Zoo ne Gods, den Mesfias, den Middelaar, op wiens zaligheid zy hier veilig mogt wachten, waai toe Hy al voor 's waerelds wordinge van God gekend, en in het ontwerp der verlosfing verzegek is; en daar Hy voor diendknechten der zonds verzoeninge zogt, om gevangen kinderen des doods te ontbinden, vondHy die in den Zoon zynswel behaagens, die Hy uit de diepte zyner wysheic en ryke algenoegzaamheid had ontdekt en verkoo zen, tot een wigtig deunzel, zo voor Hem zei ven, om, behoudens de volle uitoefFeningevandc wraakgerichten van het, door den zondenval beledigd, heilig recht, het welbehaagen zyner liefd< tot zyne uitverkoorenen , door 's Mesfias ham voorfpoedig te doen voortgaan, en ze met genadt en eere te begiftigen, als voor den zondaar, on op dat fundament Gods, waar op de Heere alleer kent, wie de zynen zyn, een wigtig deunzel vat bedaan voor God te hebben, en daar op met.vry moedigheid tot den troon van God te naderen Hier toe delde God Vader de kenmerken zyne; liefde en gerechtigheid aan Hem , als zo veek gr aveerzelen, waar aan Hy, als de Borg der uit verkoorenen, zoude gekend worden. Op zyn borgblyven, voor de in Hem uitverkoorenen, werd rIoorosT.3ï rers 9. I 1  8ö Jofua been getvezeh Hoofdst.; vers -o. ia dit au l-Hy tot hun Plaatsvervanger gefteld, op wien dó Richter hunne overtredinge, als een ftróoc.. stti ongerechtigheden, liet aanloopen , en aan wien het Godlyk ftrafgerichte hunne zonden zoude /,oeken, waar door Hy in arbeid en moeite zou worden in* gewikkelt, dus gefteld tot een fchuld-offer van verzoeninge. Ter uitwerking eener doende en lydende gehoorzaamheid, doorboorde Hem God de ooren, ten teken, dat Hy Hem een Knecht ware geworden in het draagen van den vloek der wet, om tot alle fmaadheid , tot allen angft en fmertelykfte gewaarwordinge van het Godlyk ongenoegen , ontftooken tegen de zonden , die Hy droeg voor anderen, zelfs tot den kruis dood der vervloekinge vernederd te worden, waar toe Hy, die Jehovaas Spruite was, ter beftemder tyd, uit Abrahams zaad, Judaas Leeuwenftam, Davids vervallen koningshutte, door wondergeboorte uit eene Maagd, als een teder rysken,moeft ontfpruiten, ten grondfteen in Zion gelegd worden, en wit zynen doodftaat opgewekt, ten Koning verheven worden, die alle Waereld • Ryken zoude vermaaien , in wiens ryksdagen, niet flegts Juda moeft verloft worden en Israël zeker woonen, maar zelfs moeften de ver vervreemde natiën door een eeuwig zoenverbond aan den verhoogden Kerk-Heer gehuwd worden. , In deze onderfcheiden kenmerken is Hy, ook tot  naar den eenigen, grondflag zyner zaligt. 8i tot eene verzoeninge aan het geloofs oog der kerke, in zynen bloede, tot eene betooninge van Gods rechtvaardigheid in het vergeven der zonden? door de orakelmonden der Propiieten en offerhanden der wet, byzonder van den grooten verzoendag, al van ouds, voorgedeld. Het Paradys tekende Hem af, als den boom des levens, het eenige verlosfingsmiddel, om aan het ingezwolgen Hangen vergift der zonden niet eeuwig omtekomen, maai van alle krankheden genezen te worden, aiwaai Hy in zynen dood, waar toe Hy geilaagen, ver. drukt, doorwond, gekruid en doordooken moefi worden, als mede in zyne overwinninge over der dood, wordt voorgedeld; verder wierdt hy vertoond — als de gekloofde deenrotze, de piaatze die de Heere zelf, by zich bereid had, om er onder de bedekkinge van zyne hand, dan als de heerlykheid Gods er voorby zoude gaan , zyn volk in te verbergen (a); — als de levende Goel (£), — de Engel van Gods aangezicht, die met zyn volk zoude trekken, om ze gerud te dellen. — Die in het hoogde heiligdom onder Israël woonde, als 's volks Koning en Heiland, om ze door zyne liefde en genade te verlosfen. Het Feedoffer, met touwen gebonden aan de hoornen des altaars, om op den grooten verzoendag, fcha- O) F.xod. 33. O) Job. 12: as- U. Deel. F 'IOOFDST.3, 'ers 9. zien is Hy sok bekend gemaakt.  Hoofdst veis p. 82 Jofua heen gewezen j.fchadtutoachtigei wyze, door het Godgewyd Auroniefch offermes gedacht te worden, ten teken zyner aanftaande borgtochtelyke uitroejinge in den dood. Die uit eene Ryks- Maagd van Davids koninglvk huis, ontluisterd van alle zyne voorige heerlykheid, boven de huvvelyks wet van het gefchonden werkverbond, in het vleesch zoude geopenbaard worden, als de Immanuel, God met ons. Over wien.de richterlyke nhlpraak, als een doodvonnis, om Hem tot in den dood toe te daan, zoude komen : Zwaard! ontwaak tegen myncn Herder, en tegen den Man, die myn Metgezel is, /preekt de Heere der heirfebaaren: Jla dien Herder! Hier door zou Hy wel uit het land der levendigen afgefneeden worden, doch zonder .het verderf des doods te zien, daar Hem God, na volbragt lydenswerk, uit dien ruifebenden kuil van het ryk des doods, zoude ophaalen en zyne voeten uit dat modderig Jlyk zoude ver hoogen op eenen rot/teen, en zyne gangen vaft maaken, als de verhoogde gangen eens Konings, die na behaalde zegepraal over de magt der vyanden , uit den flryd wederkeert, en ruste neemt. Schoon dezen deen wel van de bouwlieden zou worden afgekeurd en verworpen, zotwnen Hem echter ras verhoogd zien tot een hoofd des hoeks. Verhoogd op den troon van koninglyke en hoogepriesterlyke waardigheid, voor wiens glansryke heerlykheid de Ze-  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 83 jZerapbiim hunne aangezichten zouden bedekken, op wiens alvermoogend heilgebied de ingezetenen Vfln dorre plaatzen voor zyn aangezicht zonden knielen , terwyl op de bevende tekenen zyner vrees lyke Majesteit, zy.e Ryksvyanden het /lof zynei voeten zouden lekken (c). Daar nu deze graveerzelen Hem, als de waare Meslïa, den eenigen Middelaar, tekenden, zo zou-,1 de Hy ook juift in dat aanzien eens geopenbaard, worden, ten tyde , waar in God, als de gedrenge Handhaver van de rechten zyner gerechtigheid , volgens de wyze inrich.tinge van het eeuwig vreeverdrag, dit graveerzel aan Hem ten uitvoer zou brengen, dien het betaamde dezen Overden Leidsman der zaligheid van de uitverkoorenen, door lydens te heiligen: Ik, zegt daar toe, de Heere der heirfchaaren, zal het graveeren. Men heeft Hem hier in zyne borgordeninge te befchouvven, als een feedoffer, gebonden aan de Godlyke rechtbank, om ter bedemder tyd ten altaar geleid, en als het verzoenend Lam Gods gedacht te worden, op dat zyne gevangene kinderen des doods van de flachtbank zouden ontbonden worden. Gelyk-er zwaare afhouwingen, diepe (c)Exod. 32. Pfalm 118: 27. Dan. 9: 26. Jef. 7: 14. Zaca. 13: 7. Pfalm 16: 10. Pfalm 40: 3. Pfalm 118. 23. Zach. 6: 12, 13. Jef. 6: 1, 2. Pfalm 72: 9. F 3 H00FDST.3. vers 9. jod zoude iem grareeren.  HoOFDST vers o. 84 Jo/l/a been gezvezen 3-pe in en afihydingen gefchieden aan eenen zwaarwigtigen groeffteen,om,dien tot zyn einde te vormen , zo was het niet genoeg, dat Gods wysheid den Tzemach, als eenen deen van het vaste gewigt, uit de afgronden zyner algenoegzaamheid had opgedolven, om Hem te dienen tot een deunzel van gerechtigheid en genade; maar zoude Hy tot eenen gronddeen in Zion , om er het heele kerkgevaart voor de eeuwigheid op nedertezetten, en optebouwen tot eenen tempel Gods, door den Geeft gelegd worden, Hy moed door fmertelykfte afbytelingen, en pynelykde infnydinge tot den dacht-altaar geleid worden om zyne ziele in den dood uittedorten ; alle de voorafgaande graveerzelen , als zo veele kenmerken, waar in Hy was bekend gemaakt, en van het geloofsoog kan erkend worden den Immanuel, 's Kerks Borg en Verlosfer, te zyn, vonden hunnen grond inde gevoeh'gde lydens- graveeringe, waar door Hy geheiligd wierdt als de Overde Leidsman der zaligheid zyner uitverkoorenen,-om veelen in heerlykheid inteleiden. —■ De fchrikkelyke aanrandinge van het woedend Baf&hitiéfcb dierenheir, waar door Hy verwond, doorboord, doordooken moed worden. — Sathans doemzuchtige aanvallen om Gods gebooren Kind te verduiden. .— Snerpende geefelflagen. — Der godloozen fmaad , verachting en befpottinge. — Het onmenfchelyk moordver- raad  naar den eenigen grondflag zyner zaligb. 85 l raad van een der geenen, die zyn brood aten. Judaas bloeddord, het nooit gehoord moord geroep:kruiftHem,huifHemf waren de wraakpy, len, die de Richter in Hem dreef, toen Hy in Getzemanede heele macht der dtiidernisfeop Hem losliet. Hier wierdt zyne ziele met een doodelyke droefheid doorfneeden. Hier moed het al van bloetzweet droomen. Hier moeden de wanden . zyns ingewands door het doodlyk gift, dat Hy 1 uit den drinkbeker der zonden , die Hem het GodI lyk drafrecht toereikte, moed indrinken, fcheu! ren, zo dat Hy aan dit zonden - vergift, deze doodlyke wonden der zonden zyner uitverkoorenen, op Golgotha moed derven, wyl Hem daar handen en voeten moeden aan het vloekhout doorgraafd, ja zyn hart tot in den dood toe doorboord worden. Graveeringen , allen ingericht om Hem tot eenen bekwaamen gronddeen te vormen, die tetfens een hoek en hoofddeen zoude wezen, dan) als Hem volgens zyne eeuwige graveeringe het pad des levens zoude-worden bekend gemaaktOm den arbeid aller zyner borgtochtelyke lydingen zoude Hy ,opgevaaren in de hoogte, degevangenisfe gevangelyk wegvoeren , gaven zyns Gee_ fles neemen om die uittedeelen onder de menfchen, op dat zelfs.de vjederhoorigen by Hm mogten wooncn. (J). Op Cd) Pfalm. C8: 19. F 3 HoOFDST.3. ms 9.  86 Jojoa heen gewezen HoOFDST. vers 9. De Heere der heirfchaarenzou her. doen. !• Op het woord van den Heere der heirfchaaren^ dus op grond van zekerheid, had het oude Godsvolk deze graveeringe intewachten : Ik Jehova graveere. Dit voordel van den tegen woordigen tyd, volgens den verheven aart der grondtaal, was juift ingericht om Jofua en zyne vrienden deze zwaarigheid te benemen. Het woedend ongeloof, in zaaken, die op Gods voorgedelde beloften met lydzaamheid zyn intewachten , zoekt deeds het hart van Gods kinderen hier omtrent met twyffelmoedigheid te bezetten, als of God zyne belofte vertraagt, de hoope fteeds uitftelt , waar door hun hart gekrenkt wordt, doch de Heere toont hier mede, dat Hy ook voor de daadelyke graveeringe , die zy met geduld hadden intewachten, reeds bezig ware , om de zalige vruchten dier lydens graveeringen aan hun te fchenken, immers deze fteen was de grond, waar op Jofua gerechtvaardigd, geheiligd en gerechtigd wierdt tot het Hemelleven, daar de uitvoeringe dier graveringe er het zegel op zoude zetten ter vernietiginge van alle wedergedachtenisfe der zonden. Geen vyand zou dezen raad Gods kunnen verydelen, vermits dit het woord was van den Almagtigen, en genoegzaamen God, die een Heer der heirfchaaren is. Als deze [preekt, dan is het er. Alle aardfche en helfche heirfchaaren, die Zi- on  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 87 on gram zyn, zyn in zyne magt beflooten. Hy, die dit woord, deze belofte [preekt, is ook genoegzaam, ze te vervullen. Alle zyne volmaaktheden , door de graveeringe zyns Zoons tot blinkende heirlegeren geheiligd, zouden voor het aangezicht zyns volks optrekken om ze te beften' digen in geloof en hoope, en te bevestigen in zyne liefde, daar de heerlykheid van Israels God hun achtertocht zoude wezen, om ze in de geklqofde deenrots voor de eeuwigheid zeker te doen woonen. Daar nu de gewenichte bedoelingen van 00a< waren, in het eeuwig verlosfings ontwerp, langs den weg der lydensgraveeringe van den Borg, leven en zaligheid den uitverkooren zondaar te beflellen, zou de groote tegenbeeldigen verzoendag daar van een onwcderfpreekbaar getuige zyn , vermits op dezen evangeliedag de ongerechtigheden dcfes lands zouden weggevaagd worden. [I00FDST.3. vers 9. iodzoude jngerech- figheden ->p eenen dagwe&ne- non. Wiens ziele zoude niet haasten naar dit land van verzoeninge met God! Van eene aarde, die God, om der zonden willen, vervloekt heeft, daar de bewooners op deekende doornen en disteion tre. den, daar zy een brood der fmerte in het zweet hunnes aanfehyns eeten , te worden overgebragt in een effen land van genade en eer, daar de riviere Gods vol waters is, daar God zyne voetftappen over hen van vettigheid laat druipen, daar F 4 de  88 jfi'fua heen gewezen Hoofdst ; vers p. Welk land hier bedoeldword. 00 Pfalm 24: i„ i-de dood niet meer heerfchr, daar men de vergenoegde inwooner hoort zeggen : My ontbreekt «iets! Ogewenfchtegebeurenis! Zie hier een land, wierdt er Israels ongerechtigheid, de zonden van Juda in gezogt? die zouden er niet meer zyn, ze zouden er niet in gevonden worden, God zelve zou ze weggevaagd hebben. Men heeft hier niet flegts aan het kleine aardsvaderlyke land Kanaan, al neemt men het in zyne ruimte, aan Abraham ter inwooninge van zyn talryk zaad gegeven, van de riviere van Egypte tot aan den grooten Euphraat, te denken, tenzy men het aanmerke als het voorbeeldige kerkland, het land, daar God zynen kerkzetei geheld heeft, van waar Hy dien, ten dage der aangebragte verzoening, in alle landen der waereld van tyd tot tyd zoude overbrengen; het is het evangelieland, het erfland van Gods Zoon, die bet aardryk voor zyn kerke zoude inuemen; die landen, waarin Gods zeven Geeften , onder het ryksgebied van den gekruisten en verhoogden Kerk Heer, zouden worden uitgezonden , daar Hy zyne. gerneinte in zou planten en bouwen, van wiens uitgebreide heerfchappy over alle waereld- landen gezongen ivordt: De aarde is des Heeren, mitsgaders haare volheid', de waereld, en die er in wooncn (e). Even-  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 89 Evenwel heeft men hier, volgens Gods eeuwige wegen van onderfchcid, te denken op de waereld van Gods aardryk , waar in 's Vaders Voedflerling, onder veele vermaakingen mei menfchen kinderen, te aller tyd voor zyn aangezicht/peelde (f). Het is het verre gelegen land, waar in Gods Knecht de Tzemach, zyne Koninglyke fchoonheid voor het oog der kerkleden zoude vertoonen (g). Het land der byzondere verzoeninge of het land der levendigen (bi). Ik moet dus byzonderd denken aan het land der uitverkoorenen. Daar het land bevlekt was van wegen de boosheid der inwooneren, zo zou genade, die in dij erfiand van Vord Immanuel,op gronden van voldoening aan het gefchonden heilig recht, onafhange]yk heerfcht over de verdorvenheid, het zelve tol een land van eer en rechtheid, waar in goedertierenheid en waarheid, gerechtigheid en vrede,elkander ontmoeten, dellen,in de wegvaaginge dei ongerechtigheden, waarmede de inwooneren, al: in ongerechtigheid gebooren, en in zonden ontvangen , bezoedeld waren. Men heeft ze hier in een daat van verkeerdheid te befchouwen, hoe zeer zy ook in deze wae reld door zedelyke gedragingen verhoogd zyn. welke (ƒ) Spreair. 8: 30» 31- (i) Ief- 33' '7(b) Pfalm Hó: 9- F 5 IOOFD3T.3. /ets 9.  HOOFDST. vers 9. (0 Rom. 3: 12- (*) Mich- 6: 8' 90 J°fua t>tm gewezen j.welke beminnelyke leden der menfehelyke maat* fchappy zy ook zyn, welk eene noodzaaklyke plaats, en aanzienlyken rang in het beduur van het menfciidom zy ook bekleeden, hoe fchrander ook hunne zielsvermogens hier toe zyn mogen, — betrekt men hunnen ftaat tot God, ftelt men hun grondbeftaan in verband met den geeftelyken aart van Gods heilige en volmaakte wet,meet men hunne gedragingen naar het rechtfnoer van Gods vlekloofe heiligheid , en den billyken ehch der zaligmaakende genade Gods af} hoe onberispelyk van leven zy dan ook voor de waereld mogen wezen, zo ftaan zy hier in alles fchuldig, tot dood en vcrdoemnis voor God, die de uitfpraak hunner grondverdorvenheid zo nadrukkelyk doet: Alle zyn zy afgeweken, t' zaamen zyn zy onnut geworden: daar is niemant die goed doet, daar is ook niet tot enz toe (/')• Recht te handelen naar den eifch van God (£) is hun iets vreemds, ja iets, dat hunne krachten te boven gaat, geworden; Gods rechtheid door fnoode verkeerdheid in de ontheiliging van zyne wet fteeds aanteranden, om Gods oogwit en weg te vernietigen, ftelt den menfeh drafbaar voor het hooge gericht, waar door de verkeerde zondaar onder-den vloek der wet gebragt is. De dagelykfe offerhanden waren er Jakobs kinde-  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 01 ■deren tot overtuiginge van; daar het arm heidendom door de wet van het geichonden werkverbond wierd by den Richter aangeklaagd: daar nu de zonden, daar de wraakroepende wet deze ellendelingen in knellende jboeijens beflooten heeft , alwaar zy door den helfchen Tyran op de firengfte wyze, als gevangene kinderen des doods,bewaard worden; des te grooter is de weldaad van aimagtige genade te verheffen, dat, daar de Heere Jakob beeft vrygekocht, Hy hem ook verlof uit de hand des geenen, die f erker dan hy is (/) waar van het bewonderenswaardig bewys hier is, God zou alle die verkeerdheden uit zyn land, van zyn volk, wegvaagen. Daar de Aaronifche offerdienft een handfcnfhV dezer verkeerdheden tegen Juda tekende, wyl eri by God een gedenkboek was, waar in de onge^ rechtigbeden dezes lands zyn opgetekend; zo is dit voorftel van eene juifte gepastheid: Ik zal de opgetekende verkeerdheden uitvaagen (m) dus .weg- (0 Jer- 31: m. , , (/«) BhO idem qtiod b*b Arabib. r£>\ 0 ex origine, eft abftergere, detergere, hinc tergente et fricame mana amovere, ut quid plane defluat, recedat e loco fuo. Qua* notio recedendi vel etiam amovenni plane emphatica eüpro totali recesfione et amotione, uti nofiro loco occurrat,quo Deus promittit, ablieigente masu totaliter, feamotuium, peccatum terrse. ioofdst.3. vers 9. 5od vaagi eze ver teertheü «g.  IIOOFDST vers ). Schoon nu dit gunftig bedel van een God, zo ryk in zondaars liefde, hier moet betrokken worden tot de wegneminge der verkeerdheden voor zyn (o) jef. 40: 1, 2. Pfaim 105: 3, 4. Openb. 12: ii. CO R°ra. 8= 33, 34- CO 1 Cor. 15: 55» 57-  Hoofdstv vers p. Dit zou ge fchieden op eenen dag. Knecht hier gelegd tot eenen beproefden gronddeen in Zion, aangemerkt, als de Heere de gerechtigheid en de Heiligmaaker van Jofua , en van het heele huis van Israël, zo dat men hem van kleedgewaad verwisfeld , en zynen fchedel met den koninglyken hoed van vryheid bekroond zag. Niettegenftaande al zyn ongerechtigheid van hem weg week, zou het .vleefch wel blyven begeren tegen den geed , en den geed tegen het vleefch, ten teken, dat het geedelyk leven nog in het midden van den overgebleven dood ligt ; evenwel zou geene verkeerdheid noch zonde van hem voor Gods oog meer opendaan, voor welke de verdiende draf door den Borg, in delydensgraveeringe zyner graveerzelen, niet geleden waic, hoewel hy er zich deeds arm en ellendig,onder het gevoel van dien, over had te verootmoedigen voor dien God, by wien voor hem menig- 94 jofua heen gewezen l-zyn aangezicht door de verzoeninge in het lydeu en derven van den ImmanuelCr\. vuldige vergeving en veel verlosfing is. . Daar de ongerechtigheid op eenen dag ter waereld is gekomen, daar zou Israels God dezelve op eenen dag wegvaagen. Zo heilloos dan die dag was voor het ganfche menfehdom, zo gezegend was deze dag van den Mesfias voor het Gods - volk. (i):Rom. 5: 10.  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 05 volk. Buiten twyfel gefchiedt hier de toefpeeJingop Israels grooten dag, die eenmaal in het jaar voorviel, waar op eene fchaduwachtige verzoening der zonden des volks gegeven wierdt. Varj zeiven worden wy dus geleid te denken op den tegenbeeldigen verzoendag, waar op Gods Knechi :de Tzemach, na geleden arbeid zyner ziele, da fclyde evangelie 'zelf zoude uitroepen: Het is vol bragt. Maar dewyl de dagen van Israels ver zoeningsfeed, in derzelver begin, voortgang ei volle daardelling, onder eenen dag voorkomen zo kan men hier voegzaam denken, — deels aai den ganfchen levensdag van Gods Zoon (t), dei dag, die zich van zyne geboorte af tot aan zynei kruis dood uitdrekte, dus zynen heelen lydens tyd, waar in Hy als Borg Gods toorn voor he volk van's Vaders liefde in onderfcheiden trappel gedraagen en voldraagen heeft, zo dat er geen gedagtenisfe der zonden meer overbleef. V001 treffelyke dag! een dag, die zyns gelyken nk heeft, geroemd boven alle dagen! Het geene Aa ron met alle zyne veeltailige offerhanden van or derfcheide zoort, geduurende al den tyd va zyn priederdom, het geene Israels hoogde oi ferdag niet vermogt uittewerken, wyl ze flegl uit haarenaart, de aangetekende fchulden des volk he: (O Joh. 8: 56. H00FÜST.3. rers 9. I > t i 8 S  IÏO0FDSE. verg 9. 96" J°faa heen gewezen 3-herinnerde • dit vermogt alleen Gods Zoon op' zynen eenen dag. In Hem ontgeeste al het zuchtend Aaroniefch aliaarvee. Op zynen dag van waare verzoening vertoonde het gefcheurde tempelkleed, dat God geen lud meer had aan dacht noch fpysoffer, dat Hy brand noch zondoffer meer begeerde, zelfs dat Hy een walg had, zo aan den wierook vanScheba, als aandencalmus uit verren lande, maar dat al zyn welbehaagen in die eene offerhande zyns Zoons ware, waar door Hy zich nu ontdekte een God te zyn, by wien geen grimmigheid meer was, voor allen, die deze zynederk•te aangrypen. Een dag is het, die getuigenis gaf van het volbragte zoenwerk. De aarde wierdt er op gefchud,om de dooden, die ze in haarenduisteren boezem beflooten had, voor de eeuwigheid optewekken. De deenrotzen fcheurden er op , om de opgewekten vry uittelaaten, ten teken, dat Hy, die het geweld des doods had, was te nieten gedaan, en de dood zelve verflonden tot overwinninge. — Anderdeels heeft men optemerken, dat, daar Israels groote verzoendag zich tot een geheel jaar van voorbeeldige vergevinge uitdrekte» men den regenbeeldigen verzoendag van het lyden en derven des Zaligmaakers heeft aantemerken als eenen dag, dien de Heere gemaakt heeft, waar op de hoofden van de vrygekogten des Heeren met eeuwige blydfchap zouden bekroond worden. Im-  I naar den eenigen grondflag zyner zaügh. 97 I Immers het is die dag, waar op al het graveerzeU \ van Gods Zoon zoude gegraveerd worden, niet' : flegts, dat die fteen door af by teling en infnydirge tot eenen grondfteen wierdt gevormd, maar ook, dat Hy geplaatft wierdt tot eenen grondflag, om er het heele gebouw Gods, door alle kerktyden heen, voor'de eeuwigheid op nedertezetten. Men kan er dus den ganfchen evangeliedag niet van uitfluiten, waar in Gods Zoon, volgens zyne eeuwige graveering of verordeninge, verhoogd moeft wor1 den aan de rechtehand der Majesteit Gods, om het Vaderlyk welbehaagen in de uitvoering van zynen genaden raad, ter oprechting, beftendiging en volmaaking van het Koningryk der hemelen , door zyne hand gelukkig te doen voortgaan. Trouwens, het moeft een dag zyn, waar op zeven oogen, de zeventydige evangeliekerk , op Gods vernederden en verhoogden Zoon in gelooi en liefde zoude ftaaren, immers te dien dage zou een iegelyk zyne.n naaflen noodigen tot onder den wynftok en vygeboom, om zich te verheugen ovei de heerlykheid van het evangelie; dus is het eer dag, geenzins binnen den bekrompen omtrek van een jaar beflooten, dat oudtyds, van wegen de we dergedachtenisfe'der zonden, wel gefchiedde, maai nu, daar door eene offerhande alles volmaakt is moet het een volmaakte dag wezen, volmaakt zc in volkomene zaligheid, die er op verworven is, II. Deel. G ak [OOFDST.3» ■ets o. I I  9* Jofua heen gewezen HOOFDST vers p. 3>als in onafgebrooken duurzaamheid, waar op God zyn werk door alle tyden heen zal levendig houden, ten teken, dat het een dag is, zondernachr, daar het ten tyde des avonds op zal licht wezen (u). Dit werk zou geen werk van menfchen zyn, maar Gods werk : lk zal het doen, zegt de Heere. Het zou alles volgens het eeuwig ontwerp der graveeringe beftierd en voleind worden. Het booze rot van het woedend Jooden- en Heidendom mogt Gods gezalfden Zoon door pynlyke infnydinge dooden; het zou niet anders gefchieden, dan op het hoog bedel van den Hemel - Richter, ter uitvoering van zynen bepaalden raad. Intus- fchen toont er de Heere verders mede deels, wie Hy was voor de uitvoering dezer graveeringe. Eer*. God , die de ongerechtigheden aan zyn volk niet zoude draden , maar hun zynen Zoone tenBorge bedeld had, om hun te zyn een Heiland, door wiens liefde en genade zy zouden. verlod worden, deels, dat zyn Zoon in zyne graveering de eenige grond van zyn ontfermend m vergevend bedaan omtrent hen ware, en dat :y dus het heil der ontvangene vergeving hunner verkeerdheden, alleen hadden toet'ekennen aan het tandaande lydensoflèr der verzoeninge van den Mes- (») Zach. 14.  naar den eenigen grondflag Syriër zaligh. 99 Mesfias, wiens liefdebetuiging luidt: Gybebtmyl arbeid gemaakt met uwe zonden, gy hebt my vermoeid met uwe ongerechtigheden: Ik, Ik ben het, die uwe overtreding uitdelge, om mynent wille, en Ik gedenke uwer zonden niet (v). By alle deze gewenfchte dingen wil God het byzonder geloofsbeftaan zyns volks bepaalen , waarom Hy zegt: Want ziet dien fteen, merkt •op myne bedelling en handeling daar omtrentHet verband van dit wigtig voorftel met de aankondiging van de gewisfe verfchyning van Gods Knecht en Spruite, was ten teken, dat er voor Jofua hoogere dingen waren optemerken, dan de komfte van den Mesfias. Wilde het Godsvolk een vad deunzel van gerechtigheid om voor God te bedaan hebben, het was geenzins genoeg het hart van het fchepzel aftetrekken, en op Gods eeuwigen liefdenhandel, ingericht tot verlosfing van zondaaren, te bepaalen. Niet genoeg was het, de zekere komd van den Mesfias, ter uitvoering van het eeuwig vredeontwerp op aarde, te gemoet te zien; wilden zy dien Godsknecht tot wegneming hunner ongerechtigheid, en uitwerkinge van den vrede des gemoeds, en de blydfchap van een geheiligd geweeten, genieten; zy hadden dan de betooning van-Gods rechtvaardigheid in het ver. geCO J«C- 43= 95» »*. G 3 Ioofdst.j» rers . Vant,zier,  Jofua been gewezen -HOOFDSB. Vers p. J t ] i-geven der zonden te erkennen in de. lydensgraveering van den Borg. Zy hadden het heilig wraakrecht te eerbiedigen, hoe het Gode in het zaligen van zondaaren betaamde, denOverftenLeidsman hunner zaligheid door lyden en derven te heiligen, om door zyn bloed hunne ongerechtigheid wegtevaagen. Op deze heucheiyke dingen hart en oog te vestigen, daar toe noopt de Heere Jofua en de zynen: Ziet. Laat het ganfche zamenftel van hemel en aarde, met al wat erin en op is, ons beziens en bewonderens waardige zaaken voordellen; deze zaak, van den Heere gefchied, voor het oog van Jofua gedeld, beheld een verleider van ziels verrukkensmagtige verhevenheden Gods. Hier wordt Gods ganfche heerlykheid ontdekt, zyne volmaaktheden, zo in de drengdeuitDefFeninge van het heilig flrafrecht aan zynen Zoon als Borg, ter verhooging zyner gerechtigheid en heiligheid; als in de barmhartige openbaaring van den onnafpeurlyken rykdom zyner liefde en genade aan kinderen des doods, worden hier in een iuift verband van liedyke t'zamendemminge, in lezen gronddeen, duidelykft vertoont. Ondoorjrondelyke wysheid, kreuklooze rechtvaardigheid, vleklooze heiligheid, vrye genade en belendigde trouwe, ziet men hier door denbreekloozen band van Gods eeuwig verbond aan eilander gedrengeld, men ziet ze z-»amen werken tot  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 101 . tot wysheid, gerechtigheid, heiligheid en volko me verlosfing van zondaaren. Had de Hee- t re zvnen Knecht de Spruite voor het oog van Jo- loOFDST.J itrs 9. fua opengelegd, als het eeuwig wigt, waar op Hy deunde in de uitoeffening van zyn flrafrecht tot behoud van zondaaren; zo moed het geloofsoog op Hem zien, deels, als den betaamlykenen genoegzaamen grond van de fchuldvergevende genade , die de Heere aan zyn volk nu bewezen had; 1 deels, als een rotdeen, die God had aangewezen 1 als een gronddeen, om er zich, door een oprecht geloof, met alle zyne nooden, fchulden en krachteloosheden , veilig, gerud en zeker op nedertezetten, in vertrouwen, dat hy oneindig wigtiger van bedaan zy, dan al het wigt hunner ongerechtigheden en fchulden, waar van de Heere hen op het liefderykd verzekert Vertrouwt op den Heere tot in eeuwigheid, want in den Heere, Heere is een eeuwige rotfteen (w~). Had de Heere al verder Jofua ontdekt de betooning zyner rechtvaardigheid in het vergeven der zonden door de voordelling van 's Mesfias lyden; zo wekt Hyhem nader op ter geloovige opmerkinge van de graveering des Borgs, met derzei ver gewenfehte uitwerkinge voor het arm en ellendig volk; zy hadden een Heiland te gemoet te zien in de gedaante van een menfeh, (jo~) Jef. 26; 4. G 5  Hoofdst. vers p. 102 Jofua heen gwezen ï-menfch, in de geftahe van een dienft'knecht, om op het fmaadelykd tot den vloekdood des kruifes vernederd te worden. Geen aardfch, maar een geedelyk koningryk was er uit tewachten. De geloofsroem moed hier alleen vallen in de kruisfmaadheid van den Borg; want daarzy zondaaren waren, en daar God heilig en rechtvaardig was, die hunne zonden niet ongedraft kon laaten, was 'er niets noodiger, niets betaamlyker, dan op Dien te zien, van wien de evangeliekerk roemt: Byis om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbryzeld: de ftraf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door zyne ftriemen is ons genezinge geworden. • Zoekt het God aanrandend ongeloof het opmerkend oog van Gods volk voor het heil der verlosfing, omfpruitend uit 'sMesfias zoenoffer, fteeds te fluiten; om hier dezen fnooden vyand te temmen, was 's Heeren herhaalde opwekking tot degeloovige opmerkzaamheid allernoodigft : Ziet ik vaage alle uwe verkeerdheden weg. Daar zy dan, met het eene oog de afgronden hunner ellenden doorwandelende, met een bevend hart moeden voor den hemel Jitroepen : O God, ongtrechtige dingen hebben de merhand op my! daar moeflenzy krachts de pynelykegraveeringe van hunnen Borg, het andere oog vestigende op zyne fchuldbetaalende gerechtigheid , blymoedig in dankbaare Jiefde betuigen: Gy  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 103 Gy vergeeft meenigvuldig (x\ En niet tegenflaande het oude bondvolk uit kracht van het bloed (je) Pfalm 65: 2. G4 des nieuwen Testaments wezentlyke zaligmaakende genade goederen ontfangen hadden, het geene hun door het offerbloed der altaardieren verzegeld wierd; is bet echter zeker, dat de hoofdbeloftenis, als de grondflag van alle de anderen, noch niet vervuld ware, dus, dat de verzoening noch niet daadlyk door eene genoegzaame vertooninge van Gods wrekende gerechtigheid op aarde, aangebragt ware; dit had voor Gods kerk van dien geftrengen tyd het gevolg, dat zy onder geduurige herinnering der zonden leefde, waar in het herhaalde offer haar bevestigde; dit deedt haar met veelerleifmertelyke aandoeningen, zelfs onder haare heiligde bezigheden van geloof en Godzaligheid, wordclen; zeer gepad is dan hier wederom de opwekking tot opmerkzaamheid om te zien op Hem, die zo magtig als getrouw was, de grondbelofte van vergeving daar te dellen. De wordelende Zioniten worden hier door bemoedigd van den Heere: „ Ziet op My, Ik de Heere der heir„ fchaaren hebbe uit myne eigen rykdommen my „ het losgeld uwer zielen bezorgd, omuwefchul„ den te betaalen. Dit genoegzaame losgeld, merkt „ er op, is by my, ik heb er Jakob reeds door » vry- 300FD5T. vers p.  HOOFDST. vers p. „ volk. Ziet, weike diepe ininydingen Ik in my„ nen eigen Zoon maaken zal, volgens zyne eeu- wige graveeringen, om Hem een welgepaft Za„ ligmaaker voor zondaaren te doen zyn, waar door Hy in uwe plaats verwond wordt, op dat „ door /yne ftriemen u genezinge geworde. Ziet „ ik de Heere hebbe reeds alle uwe overtredingen „ vergeven, en Ik herinnere ze u niet tot uwe ,, veroordeeling, maar tot uwe verootmoediging „ voor my, om uw geloofsoog geduurig te heili»> gen op het bloed des verbonds van mynen Knecht, „ den Tzemach , in wiens bloedplasfen Ik alle „ uwe overtredingen, van uwe geboorte af tot uw „ llerven toe, op eenen dag zal laaten wegzinken, zy „ zullen in eeuwigheid niet meer gedacht worden. „ Wel aan dan : Loof Hem, die u, al wat gy hebt misdreven , Hoe veel het zy, genadig wil vergeven; Uw krankheen kent en liefderyk geneeft; Die van 't verderf uw leven wil verfc hoon en, Met goedheid en barmhartigheen u krooneh; Die in den nood uw Redder is geweeft. Pfalm 103: a. Vervulling van vs. 8 en 9- 104 Jofua heen gewezen 3„ vrygekogt. Deze myne handel van rechtvaar„ digheid, liefde en genade, zy u genoeg,myn Hy, die zo heilig is in het vervullen, als Hy goederlieren is in het belooven, heeft ook dien dag,  naar den eenigen grondflag zyner zaligh. 105 dag, de roem der dagen, doen ontluiken, waai op Hy de hoofdbeloftenis, de deun van alle Gods andere toezeggingen, in zyns Knechts verfen ver- morzeling, en Sathans hoofdintredinge vervuld.— Laat de Ryksbefchryving der Romeinfche waereld onder Augustus, te Bethlehem van 'sMesfias nederigde geboorte uit Maria, Davids Erfdochter, getuigen. Laat de woedyn van Juda, Gods onbezweeken trouw,'sHeilands Godlyke magt en flandvastigheid als der uitverkoorenen Borg, roemen; die eigen woedyn, waarin de vyand van het verlosfingswerk, degevonden verzoening zogt te verydelen, alwaar het hem onmooglyk is gedeld een eenige der uitverkoorenen door zyne listige aanrandende verzoekingen te kunnen verleiden. Laat het bang Getzemane getuigen, hoe daar alles van bloed zweet zwom, toen de Godlyke Borg, daar Hy den droom der ongerechtigheden zyns volks uit den giftbeker had verzwolgen, zyne ziele doorfneden vondt metdoodlykedroefheid, en de wanden zyns ingewands op het pynelykd voelde fcheuren, waar opHy, langs het fmertelykd gevoel der fnerpende geezelflagen en veelerleifolteringen, den vloektop van Golgotha beklom.—Laat Kalvaria van Gods verlaating, van der Godloozen laster en befpotting,waar door zyn hart doorboord wierd, gewagen, het gewaagt teffens hoe dit vloekend Ebal, in een gezegend G5 Ge- H00FDST.3. vers 9.  HOOFDST vers 9. hemellingen, tot eeuwige vertroosting zyner Kerke, en eindelooze beving van het heifche rot» uitriep: Het is volbragt. Daar nu de Rots- fteen der eeuwigheid we] wierdt gedaagen, zo was het niet tot verwerping; neen ! de lydende Immanuel ftondt zegevierend uit het ryk der dooden op, alwaar het verderf tot Hem niet had kunnen genaaken , als een Heerfcher, die den dood tot overwinning verflonden had. Daar Hy nu alle de verkeerdheden zyns volks met Hem begraaven had , zo dond Hy er zonder op, vertoonende zyne ontvangen wonden en ftriemen tot genezing van zondaaren, die zich op Hem, als den gronddeen der zaligheid, voor de eeuwigheid nederzetten , op Wien de zeven oogen daaren, over Wien men ze hoort juichen: De fleen, die door de tempelbouwers Ver acht lyk was eert plaats ontzegd, Is, tot verbaazing der befchouwers, Van God ten hoofd des hoeks gelegd. Dit werk is door Gods alvermogen, Door's Heeren hand alleen gefchied: Het is een zvonder in onz' oogen ; IVy zien het, maar door gronden't niet. Dü 106 " Jofua heen gewezen ■3'Geriziim verwisfeld wierdt, toen Hy zegepraaJend over dood en verderf, tot blvdfchao der  naar den eenigen grondflag zyner zaligb. 107 Dit is de dag, de roem der dagen, Dien Isrels God geheiligd heeft: DER- Laat ons verheugd, van zorg ontjlagen, LIem roemen , die ons blydfchap geeft. Och Heer! geeft thans uw zegeningen; Och Heer ! geef heil op dezen -dag ; Och dat men op deez eerfelingen Een ryken oogfi van voorfpoed zag. Pfalm 118: 11,12. H00FDST.& vers p.  DERDE VERHANDELING, J O SU A, ONDERWEZEN IN DE HEILRYKE VRUCHTEN VAN S'MESSIAS BORG-LYDEN„ Vs. X. Ten dien dage, [preekt de Heer der heirfchaaren, zult gy lieden een iegelyk zynen naaften nodigen tot onder den ivynftok en tot onder den vygeboom. $chilo O), dus noemde Jakobs veege orakelmond Gods Zoon,ten teken, datHy de Heilaanbrenger , de Ruft en Vredeherfteller was, die zyne kerk onder de wegvaaging van alle haare ruftftoorende ongerechtigheden, een ftil vergenoegen, eene diepe ruft en eenen blyden vredeftaat, onder het juichend genot van alle gewenfchte dingen, zou doen ondervinden, zo dat men nergens leed zou doen noch verderven op den ganfchen berg van Gods hei- CO Gen. 49: 10.  van 's Mesfias Borg-lyden 109 heiligheid. Dit zouden de gezegende vruchten zyn van Schiloos volbragt lydenswerk , dewelken zyne verlosten zouden plukken,en waar op zyne evangeliekerk de volkeren van rondzomme zoude noodigen om verzadigd te worden met hetgoec van Gods huis. Deze verhandeling zal ons tot dezeaangenaamef befchouvvinge opleiden, daar de volgende ons in* den tyd der vervulling zal overbrengen, ter daardel-i ling van alle heil, vooripoed en vrede, in welker rustig genot de volheid der heidenen met ganfch Israël zoude deelen, en in Gods bedehuis verheugd worden, ten teken, dat God het werk zyner handen , niet tegendaande zo veele tegenfpoeden, daar Gods kerk, eer zy het toppunt van haaren heerlyken flaat zoude bereiken , mede zou te wordelen hebben, nimmer heeft laaten vaaren. Dit leidt men wettig af uit de voorige belofte. Mesfia zou op eenen dag, na dat God Vader, als Richter, zyn graveerzel aan Hem zou gegraveerd hebben, de verkeerdheden des Jands wegnemen. Te waardig en te verheven is dit verlosfingswerk, waardoor een eeuwige gerechtigheid is aangebragt, en de P.cddoorer is te nieten gedaan, dan dat niet de ganfche aarde er eens van vol zoude wezen tot 's Heeren lof; niet flegts dat Gods kerk zich het woedend geweld haarer verdrukkeren zoude ontrukt zien, maar zelfs zou de ontroerde waereld h00fdst.3. vers io. loe verre ich dit oorftel .uitrekt.  HOOFDST, vert iq. heil tot eenen zekeren tyd: Te dien dage, waar in men 's Heeren verlosten tot het ruim en rustig genot van de overvloedige goederen des nieuwen Testaments,die niet zyn fpysofdrank,maar gerechtigheid, vrede en hlydfchap door den Heiligen Geeft, zoude gebragt zien. Liefde, zo tot eer van den Verlosfer, om in de menigte der onderdaanen zyne heerlykheid te doen uitblinken, als tot behoud van andere menfchen, die buiten Gods gemeinfehap omdoolen op wegen, die naar de binnenkameren des doods leiden, zou hier de banier voeren. Zy die deze zoetigheden fmaakten, zouden op den overvloed dezer feedgoederen ook anderen nodigen, de Heere der heirfchaaren zou ze daar op allen tot onder den wyndok en yjfgefod m brengen, tot dat zyne heele tafel me1 aanzittende gasten vervuld ware, dan zullen de hoofden van 's Heeren vrygekochten met eeuwige Ten dien dage. 110 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3-reld tot eenen heerlyken ièhouwburg van vrede, gedeld worden. De Orakelmond betrekt dit olydichap bekroond zyn. Daar hier buiten twyfel van de gezegende vruchtgevolgen van 's Mesfias volbragr lydenswerk tot verlosfing en inzaameling aller uitverkoorenen gewaagd word, zo wordt de tyd, waar in deze gewenfehte dingen zouden gezien worden, hu-r bep .id: Ten dien dage. Men denke hier vry aan den ganfehen aangenaamen tyd van het nieuwe-  van 'sMesfias Borg-lyden. in we Testament, die zynen grondflag vond en een aanvang nam op dien.dag, waar op de Borg van zunuaaren zyn venosungs werlc voJbragt. Hier toe leidt ons deels het verband tusfchen dit " en het voorgaande vers, immers de zeven oogen, de zeven tydige evangeliekerk zou in dezen dag op den Mesfias ftaaren, als op den grond van haar zalig belang, — deels de taalkundige voorflellinge: Ten dien dage (ï>). Als de Propheten, in het beloop eener redenvoering van algemeene zaaken, die tot alle de byzondere tyddeelen van het nieuwe Testament betrekkelyk zyn, fpreken, dan gebruiken zy dit voordel, gelyk hier zo elders (c), in onderfcheidinge van de fpreekwyze daar na^ ten teken, dat zy het eene tydperk van het andere nauwkeurig onderfcheiden, om de zaaken, die zy voordellen, eigen aan eenen byzonderen tyd, tot hun eigen tydgewricht te brengen en Gods byzonder- he- (b~) Notante C. Vitrioga ad Jef. 4: 2. ex Usfur. Armach. Chron. 5. Cap. S. Glasf. XII. Phil. 1. Lib. 4. Sanclii comm. in Lib. Reg. res eft necesfaria; obfervationis in verbo prophetico, quod Phrafis hebra-a Ninn QV3, illo die, in Prophetarum oraculis, rnagnam admittat latitudinem et non tantum illo die, fed fajpius; Poft illud tempus, vertenda fit. Littera b vocibus temporum prajfixa, pracifura tempus defignat; fed 3 faspius magnam temporis latitudinem involvit, vel per poft exponenda. CO Jef- 4: a- hoofdft. 49: 8. Mal. 3: 17. H00FOST.3; ^ers io, aj  113 Jofua onderwezen in de beüryke vruchten HOOFDST vers io. ons hier van overreden. Daar hy (d) gefprooken had van de groote zegeningen, waar mede God Juda by 'sMesfias komfte zou zegenen, laat hy aanftonds volgen, hoe de hemel van zegeningen zoude druipen,'door de ryke uitftorting van den Heiligen Geeft (sT.3, /ers 10. Die hier van den Heere worden opgewekt tot dit liefdewerk van uitnoodiging, zyn niet flegts Jofua en zyne tempel vrienden, in zo verre zy, naar den aart van dit gezicht, de Joodfche kerk vertoonen, uit wien de eerde evangelieleeraas, als daar is Benjami» de kleine, als daar zyn de Vorften van Juda, die van Zebulon en Naphtali (b), ikmeene de Apostelen des .Lams, zouden voortkomen. die Wie ze zyn die hier noodigen.  JHoCFDSD. ven 10. CO Jef- 4°: 9- C*) Pfalm 68. (/) Jef. 2; 2,3. woord uit Jerufalem moed uitgaan: O Zion, gy verkondigfter van goede boodfchap! klim op eenen hoogen berg: O Jerufalem hef uwe femme met magt, hef ze op en vrees niet, zeg den ft eden Juda, ziet (hier) is uw God (i); maar zelfs de kerk van alle tyden, de zeven oogen, die op den Mesfias zouden daaren, komen hier ook in aanmerking, niet alleen als voorgangers uit het heidendom, wier aantal een heele heirfchaar zoude zyn (k), maar een iegelyk van Gods volk in den evangeliedag levende , beduurd door gevoelens van liefde tot het eeuwig behoud van hunnen ongelukkigen natuurgenoot, wordt hier beoogd,immers, in dien dag, waar in de berg van 's Heeren huis zal vadgedeld zyn op den top der bergen, en dat hy zal verheven worden boven de heuvelen, en tot den zeiven alle heidenen zullen toevloeien ; zullen zy\ heenen gaan en zeggen : Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot den huize des Gods Jacobs (F). Dezen, zo liefderyk gezind, zo tot uitbreidinge van het genaderyk van den gekruiden en verheerlykten Kerk-Heer, als tot redding van hunnen ter dood toe wankelenden evenmenfeh,hebben 114 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3-die er in dezen dag zo erndig toe worden opgewekt; vermits 's Heeren wet uit Zion, en zyn  van *s Mesfias Borg • lyden. ïig ben wy hier, aantemerken in het ruim genot van vrede, ruft en zekerheid te zitten onder den wyn- ftok en vygenboom. Immers de natuur van dit voorftel brengt mede, dat men ze moet aanmerken onder dit geboomte te vertoeven, wyl deroepftem tot het zelve leidt , en dus van onder dit geboomte tot de volkeren komt; en zeer verhoogd zou dit kerkvoorrecht onder het ryksbewind van den meerderen Salomon wezen, boven het heil, dat Jakobs ftamgenooten onder de rustryke regering van den aardfchen Salomon genooten, waar van gezegdt wordt: Juda en Israël woonde zeker, een iegelyk onder zynen wynftok, en onder zynen vygeboom, van Dan tot Berzeba, alle de dagen van Salomon (mi). Daar het ons genoeg gebleken is, dat dit voortref- ■ felyk gezicht op Israels grooten verzoendag voor-1 viel, welks tegenbeeld in het negende vers wordtj HoOFDST.5, vers iq. aangevoerd , als een dag, waar op door den gegraveerden Mesfias de ongerechtigheden des lands wierden weggenomen; zo heeft men verder optemerken , dat op dit feeft der verzoening, naar den afloop van vier dagen (V), het heuchelyke loofhuttenfeeft of het feeft der inzaameling inviel; op uitgedrukt bevel van den Wetgever (m) i Kon. 4: 25. («) Op den 10. was de verzoendagen opden 15 der maand het loofhuttenfeeft. H 3 Sacharia Joelt hier >p het loofiuttemeefto  II6 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten HoOFDST. ▼ers 10, ren Israels niet izeaera ue uugen van jujuu, uaai uit is geenzins afteleider), als of Israël de viering van dit huttétffeeft t'zederd de tyden van Jofua, tot op de wederkering uitBabel naarKanaan, zoude verzuimd hebben dat zy wel verre! te na lag hier toe de gehoorzaamheid van Gods wet aan het dankbaar hart van eenen Samuel, David, Salomon, Jofia, Hiskia en andere treflyke Godshelden; dit dankfeeft, waar toe al het manlyk Israël moed opgaan naar den tempel, tot het getuigenis Israels, om den naam des Heeren te danken, is gevierd in hunne dagen (#). Ja het is gevierd na Judaas daatsherdelling uit Babel in Kanaan onder opzicht van Hoogeprieder Jofua en Vord Zerubabel (>). Het wierdt zelfs niet verzuimd in tyden van benauwdheid. Schoon Israël al eens door 'svyands woelingen belet* wierd dit jaarlyks tabernakelfeed op den bedemden tyd te vieren, zy verzuimden het daarom niet, maar deden het op eenen anderen tyd (/)• Toen Jerufalem ten tyde der viering van dit huttenfeed door Ko- O) Deut. if>: 13-17- Num. 29: 12-38. Lev. 23: 34-43. O) Noh. 8: 18. (?) 2 Chron. 7: 8-10. a Chron. 8: 13. (O Ezra 3"« 4- N£Q- 8: H"'9' (») 2 Macchab. 10: 6, 7. S.ver (o) bedendig gevierd tot op 's Mesfias tyd. Dat Nehemia (p) zegt: Alzo deeden de kinde-  van 's Mesfias Borg - lyden. 117 Koning Antiochus Eufebes' wierdt beoorloogd, wierdt dezefeedplegtigheid evenwel gevierd, wyl Hoogepriefter Hyrkanus om eenen wapendildand van zeven,dagen by het Syriefch Rykshoofd aandrong, het geene zelfs in dier voegen vergund wierd, dat de Syriefche Koning tot meerdere uitbreiding der blydfchap van dit feedmedewerkte (f) door offerhanden en onderfcheiden reukwerk naar binnen te zenden, en zyn eigen heir ter eere van dit feed een maaltyd toetebereiden. Zelfs is het niet te ontkennen, dat het gevierd is ten tyde van den Heiland (u). Wat zal dan het gezegde van Nehemia anders willen , dan, dat dit vrolyk Feed, zedert dien tyd, zoplegtig, en vreugdenryk niet is gevierd geworden; welke blydfchap thans boven voorige tyden groot was, niet degts verloft uit de flaaffche ketenen derlChaldeen, maar zy zagen zich wedergebragt tot het vaderlyke Kanaan, dat gewenfchte altaar-land, het land van vryheid en Godsdiend, De zilte traanen, aan de rivier van Babel gedort, waren nu afgevaagd, de fchedels der wedergekeerden tot het hooge Zion waren nu met vrolykheid bekroond, en al het gevoel van het hart was enkel blydfchap, en niet zonder reden, God had nu zynen zeventigjaarigen toorn af- (O Jofeph, Joodf. Oudh, 13 boek Hoofdft. 16. («) Job. 7: 2. H 3 FI00FDST.3, vers 10.  hoofdst. vers 10. f» Neh. 8: 11,18, (w) Hoofdft. 14», (*) Joa. 5: 37-33. 118 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3-afgewend , en Hy trooste Juda. Daar dit de blydfchap des Heeren was, de fterkte der Zioniten, zo was er dan zeer groote blydfchap (v) ten dage van dit vrolyk huttenfeed, waar op een iegelyk, onder loofryke takken van onderfcheiden geboomte zeven dagen woonende, op de ingezaamelde landvruchten zynen naaden noodigde, en waar van de laatde dag een dag van rud en vrederyke zaamenwooning der genoodigden was. Gods Geed, waar door Zacharia zag en propheteerde (w) betrekt de geedlykheid van dit feed tot den evangeliedag, en wel, volgens verband en oogwit, met byzonderen nadruk tot den laatden tyd van het nieuwe Testament, wanneer het heidendom, dat zich zo lang tegen het Jerufalem Gods met geweldige dormrammen verzet had, zoude optrekken om aantebidden den Koning, den Heere der heirfchaaren en om te vieren het feeft der loofhutten. Zelfs geeft de Heiland de geedelykheid van dit Feed nietonduidelyk te kennen (a) , en daar dit huttenfeed by den uitgang van het jaar, na dat kort te vooren het Feed des geklanks en de groote verzoendag gevierd waren, inviel, heeft een opmerkend onderzoeker der hooge oogwitten van God in Israels Feeden hier te denken aan den uitgang  van 's Mesfias Borg - lyden 119 gang van den tyd des ouden Testaments: Hoe dui-! deiykvinden wy deze hooge Feelïen in het zelfde verband op eikanderen volgen. — Daar het Feelt des geklanks was ingericht om Israël tot verootmoediging in ftof en afch op den aanftaanden verzoendag te roepen, zo hooren wy den Boetgezant Jo. hannes den Dooper, juift met dat zelfde oogwit, dit boetgeklank aanheffen om Israël te doen komen tot de fchuld vergevende gerechtigheid van den Heiland. — Hier op volgde de groote verzoendag in dien zo roemruchtigen dag, waar op Mesfia uitgeroeid , zyn verlosfings werk volbragt, en de verkeerdheden des lands op éénen dag weggevaagd wierden. Waar uit gebooren wierd een Feeft van vreugde en groote blydfchap, het Loofhuttenfeeft, dat zich by den aanvang en afloop van den evangelietyd het merkwaardigft zoude vertoonen, van wegens de overvloedige gaaven van den Geeft der genade en der gebeden, der kennisfe en vreeze des Heeren (2). Daar nu ziener Zacharia hier de geeftelyke verzoendag in het oog heeft (V) en er uit die eene offerhande van Gods Zoon zo veele heerlyke vruchten, die tol (y)Mat. 3: 2, 3- Luc. 1: 17. Mar. 1: 2,3. f» Zie hier breeder van J. G. Staring Woordenb. Loofhuttenfeeft. en de by zyu Eerw. aangehaalde Schryveren hier over, O) vers 9. II 4 ?0.>rr>5T.J rers is.  HOOFDST. vers 10. iao Jofua onderwezen in de heiliyke vruchten 3 tot genezinge der volkeren zouden dienen, vloei» den; zo, dutlkt me, volgt het van zeiven, dat men hier ter plaatfe moet denken aan het geedlyk Loofhuttenfeed. De voegzaamheid van dien blykt ras. Immers daar het Feed onder Israëltot blymoedige dankzegging, zo over de Egyptifche verlosfing, als over de ingezamelde veldvruchten tot hun levensbedaan, gevierd wierdt, zo valt in dat zelfde aanzien dit Feed hier in. Geedlyke verlosfing uit het dienfthuis der zonden, door delydens graveerzelen van den Mesfias aangebragt, de gezegende vruchten , die op den arbeid zyns lydens ten deunzel van het genadeleven wierden ingezameld, gerechtigheid , vrede en blydfchap, waren de gewenfchte dingen, waar over het beweldadigd hart, bezet* met gevoelens van dankbaare erkentenisfe Gods, zeer vrolyk was in den Heere, en zich verheugde in den God des heils, die ten dezen dage alle krankheden had genezen, alle ongerechtigheden vergeven , het leven verlod van het verderf, en de ziel verzadigde met blydfchap. Moed Abrahams zaad geduurende dit Feeft onder het loof van onderfcheiden geboomte, van welkers takken zy hutten maakten, nederzittenen woonen, hier van daan wordt het blymoedig evangelievolk onder het genot van de ziels verkwikkende vruchten van 'sMesfias lyden ingevoerd, als onder den wynftok en vygeboom te zyn. Mogt men hier tegen  van'sMesfias Borg-lyden. 121 gen inbrengen, dat op het Tabernakelfeeft afgefueden lofryke takken van olyf- olieachtige en myr- te - boomen gebruikt wierden, maar dat hier gewaagd wordt van wynflok en vygeboom; zo heeft men hier op aantemerken deels, dat een zaak zelve altoos wezenlyker is, dan haare voorvertooning, dat een tegenbeeld altyd klaarer en heer- lyker is, dan zyn voorbeeld deels, daar zy het loof van olieachtige en breedbladige boomen , die het digtde dekken,moeften nemen(b) waar toe de Ooderfèhe wyn en vygenboom vooral behoort, zynde het edelde en rykfte plantzoen van Palasdina (c) en daar zy de ingezamelde vruchten, waar toe de wyndruyf behoort (d) aten en dronken; zo is het te denken, dat zy tot hunne hutten ook de takken van den wyndok, voor al tot de vlechting, wegens desfelfs buigzaamheid, bekwaam, en die van den vygeboom zullen gebruikt hebben. — Maar meelt heeft men hier in het oog te houden, dat de afgefneden takken de Feedvierers herinnerden, dat ter bevestiging van de, op den onlangs voorafgegaanen verzoendag , verkregene verzoening, den Mesfias zoude moeten uit het land der levendigen afgefneden worden, en verdorren in den dood, even als afgefneden takken doen; edoch geen plaats had (£) Neh. 8. (ff) Deut. 8: 8. (<0 Deut. 16: 13, 14' H5 H00FDST.3. vers 10.  HOOFDST. vees 10. Spruite gegraveerd, en door lyden, dood en Herleving volmaakt zoude wezen, die zich dan niet toonen zoude een verdorde afgefneden tak te zyn, maar de levendige wynftok en vygenboom zelve , waar aan de evangeliekerk niet degts zoude hebben eene fchaduwe des daags tegen den vloed en den regen, neffens eene aangenaame levens* verkwikkinge, maar zelfs zou men alle gevogelte van allerly vleugel eene liedyke zangdemme hooren geven van tusfchen de takken, (e) Was men op dit Feeft niet flegts voor zich zeiven verheugd over deftroomende genoegzaamheid van brood en wyn ,maar poogde men zynen evenmenfeh hier van medetedeelen, om hem , zo tot de vreugde, als het bevindlyk genot van alle de feeftgoederen te roepen; hiervan daan, dat een iegelyk zynen naaften zoude noodigen, tot onder den wynftok en vygeboom. Duurde dit Feeft zeven dagen, en wierdt de ruft gegeven op den achtften dag; hierom is het, dat de geeftlyke Feeftvierers hier inkomen als zeven, wier oogen, elk in zynen tydkring, op Gods verheerlykten Zoon in geloof en liefde zouden ftaaren, onder de toebereiding van de feeftheerlykheid, en de noodiging van andere vol- 0) Ezech. 17. Pfeta 104. 122 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3-had dit op het geeftlyk Huttenfeeft, wyl dat inviel, dan als het graveerzel van Gods Knecht en  van 's Mesfias Borg - lyden 123 volkeren , om die te laaten optrekken en aanbidden den Koning, den Heere der heirfchaar¬ en , ter viering van het Feed der Loofhutten. By den afloop der zeven werkdagen zal de heerlykheid van dit Feeft het meeft geopenbaard worden , dan als men al de genoodigden zal ingezameld zien, ( ƒ ) onder het bly genot van ruft en vrede van rondfomme , terwyl dit een tyd van toerustinge voor hun zyn zal, waar op zy zullen zaamengeroepen worden, om hunne wankelbaare hutte met de vaste en eeuwige wooningen vanftoorloofe heerlykheid te verwisfelen. O! hoe zalig zy, die in deze ruste voor de eeuwigheid ontwaaken! Ter zaake dan! Bragten de Kondfchappers van Canaan, die uit de woeftyn derwaarts gezonden waren om'slands fchoonheden te vernemen, druiven en vygen, vruchten van den wynftok en vygenboom mede (g), men kon er vry uit befluiten, met welk eene vruchtbaarheid de God der natuur dat heerlyke land verrykt had (b). In het Oosten achte men de vyg voor eene aangenaame en voedzaame fpyze, ja zelfs voor een genezend middel tegen wonden en ziekten, terwyl men de druyf hield vooreenen verkwikkenden en verderkenden drank. Dit geboomte,hier zaamgevoegd, gaf den wandelaar (ƒ) Jef. 33- Céf) Num. 13: 14. W Deut. 8: 8, IoOFDST.Jo vers 10.  HoOFDST. vers 10. (0 Micb. 4: 4. 124 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3'laar, wegens deszelfs breede bladeren eene aan* genaame ichaduwe en verkwikkenden lummer in de hette (/'). Het is dus veel heerlyker , onder dit levend , genezend, voedend, verkwikkend, vrucht-en lommeryk -geboomte te vertoeven , dan outyds onder de verwelkende en draks verdorde afgefneden takken op het Huttenfeed nedertezitten ; het evangelie vertoont ons hier inliet leven boven den dood. Immers, naar het geedelyk aanzien van dit duk, geniet de wandelaar onder dit groenend geboomte, door deszelfs lchaduwe, eene verkwikkende koelte;en door het verzadigend genot van deszelfs heerlyke vruchten, genoegzaame levenskrachten van een bloeiendbedaan, zo dat geen inwooner onder het zelve klaagt: Ik verga van honger! myne ziele dorjï in een land dor en mat zonder water; Ik ben ziek ! neen, op het aangezicht van den wandelaar is niet dan vergenoeging gedrukt, men leed er bedaarde blydfchap; het dankbaare hart, bezet met gevoelens van erkentenisfe Gods, hoort men hier Godsdierbaare goedertierenheid bewonderen , dat het menfchen kinderen gegund word onder de fchaduwe zyner vleugelen te zitten, en hier zo verzadigd te worden met het vette van Gods huis, als uit de beeke zyner wellusten gedrenkt te worden. Daar  van 's Mesfias Borg-lyden. 125 Daar oudtyds Israël en Juda onder haaren wyniftok en vygenboom zeker woonden, zo dunkt me, fchoon hier wel aan de geeftelyke goederen var 's Mesfias Koningryk boven al gedacht word, heef men er de beftelling van het heil der beloften vooi de evangeliekerk echter geenzins uitteiluiten, waa: by het onder het vredenryk van den verhoogder Kerk Koning zoude gezien worden: Dat de wol met het Lam verkeered, en de Luipaerd by den Geitenhok neder lag: en het Kalf en de jonge Leeuiu en het mefivee t' zaamen; en dat een klein jongsken ze dreef De Koe en de Beerinne zouden t'zaamen weiden; haare jongen zouden t' zaamen neder liggen; en de Leeuw zou ftroo eten, gelyk de Osfe. En een zoogkindt zou zich vermaaken over het hol van een Adder; en een gefpeend kind zyne hand uitfteken in den kuil des Bafiliskus. Welk verbloemd voorftel der t' zaamenwooning dezer vyandigfte roof beeften met de weerlooze kudde, ons tekent de toebrenging en vereeniging der woedenfte en bloedgierigfte vyanden met de kerk, om in derzelver gemeinfchap te verkeeren, zich haaren Beftuurer te onderwerpen, en in alles met haar lotgemeen te worden; waar van het gewenfcht gevolg zoude zyn, dat de ontroerde waereld als dan tot ruft zou komen , en de kerk in dezelve ook vrede naar haaren uiterlyken ftaat zou genieten, zo dat men nergens leed zou doen Hoofdst.3* vers 10. In het gemeen word hier door zelfs den 'uiterlyken •kerkvrede niet uirgellaoqen.  HOOFDST. vers 10. 126 Jofua onderzvezèn in de heilryke vruchten i-doen noch verderven op den ganfchen berg van Gods heiligheid (k). Eene heilbeftelling, die niet degts den laatften vredenryken kerkftaat van het evangelie betreft, maar daar zelfs vroegere kerktyden van gewagen; immers, toen de Antikrift, ikdenke hier aan de maatichappy der aanbidders van het Roomfche'Beeft, de kerkleden door bloedige vervolgingen meende uitteroeien, juift toen verleende God van den hemel hun eenen tyd, tyden en eenen halven tyd (/) dus een ruim tyddeel, waar in zy,buit'en het gezicht der Slange, in ftille ruft en vrede des gemoeds met God, ook naar het uiterlyk belang, in eene woonplaatze des vredes mogt woonen door een volgreeks van verfcheiden eeuwen heen, tot dat God dit zyn ftrydheir onder zyne kruisbanier wilde doen dienen, om de grenzen der 'kerk tot in de Noorderlanden uitte- brei- (A) Jef. 11: 6-9. (J) Volgens Schriftgebruik is een halven tyd iSojaaren, een tyd 360 en tyden 720. t' Zanten uitmaakende i26ojaaren. Zie het verband van Openb. li en 12. vs. 6 & 14, De fchakel der Kerkelyke gefchiedkunde, met dit voorzegkundig vooritel vergeleken, heeft vermaardfte bybeltolken doen befluiten, dat de Kerk van de tyden van Conltantius Chlorus, ofvan het jaar 292. tot den jaare 1552. deze verber. ginge Gods zelfs buiten het bereik haarer vyanden den roomfchen Antikrilt, vredenrykheeft mogen genieten, waar toe zy in de woedyn van het Alpiefch gebergte vluchtede, en in de vakien van Piemont rustede.  van 's Mesfias Borg - lyden. 127 breiden. Dit Nederland, voorheen een huilende woeftyn, een land der uiterfte donkerheid, is er O) Zach. 6: 8. (») Jer. 17: 12. Joh. 15» bons teffens tot een getuige van, daar God het verkoos tot de plaatze zyner ruste, waar Hy wilde weiden en zich legeren in den middag. Ja zelfs f van dien tyd af tot op dezen huidigen dag, doet Hy Zynen Geeft nog rusten op dn Noorder land (ni). En als wy onzen kerkftaat van dit begeerlyke Vaderland vergelyken met dien van andere landen , dan moeten wy bekennen, dat Gods ruste by ons heerlyk, en zynen vrede groot zy, zelfs naar het uiterlyke aanzien, zo dat wy er van, in meer dan eenen halven tyd, kunnen roemen : Een troon der heerlykheid, een hoogheid boven den eerjien, is de plaats onzes Heiligdoms (n). Intusfchen is het hoofdgoed der Kerke, waar van alle andere gewenfchte dingen voortkomen, Gods Zoon zelve. Gods Knecht en Spruite is hier na volbragt lydenswerk te aanfchouwen, opgelchooten tot een volwasfen levenden wyndoken (vygenboom («)• Zo wierd Hy by de grondvesting van het Christendom, in de eerde Kerkgemeinfchap van Efefe, als de boom des levens in het midden van het Paradys Gods geplant, by welkers heerlyke vruchten de volgende kerkgemeenten in eiken tydkring zouden leven. —Smir- na Hoofdst.3, vers 10. Welk het hoofdgoed hier zy.  IIoomsT. vers 10. den. — Pergamuszou het verborgene Manna van dit levensgeboomte plukken. — Thyatira zou er onder bewaard worden tegen de felle woede van het bloeddordig Antikristendom. — Sardis zou er in witte kleederen onder wandelen. — Philadelphia zou in de uure der verdrukkinge, die over de heele waereld komen zoude , onder de fchaduwe der takken aan dit geboomte dan zeker woonen. — Laodicea, verhoogd in eer, aanzien en zegenpraal over hun die Zion gram zyn , zou er in heerlykheid onder zitten, om het groote' Avondmaal van de bruiloft des Lams in rud en vrede te sehieten. De byzon dere kerkleden zou den er ooi genot van hebben. 128 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 5-na zou er eene fchaduwe tegen den vloed en eene verberginge tegen den tweeden dood ondervin» Niet flegts zou Mesfia zyne zeventydige Evangeliekerk onder zyne lommeryke overfchaduwing dekzel en voedzel bededen, maarHy zou ook een iegelyk zyns volks met de heerlyke vruchten van Hem,als de wynftok en vygeboom,op debeftendigde wyze verryken en verzadigen. Men denke hier dan onder de zinnebeelden van een wynftok en vygenboom, aan onderfcheiden heilgoederen , die van en uit den Mesfias voortkomen. De vrucht van den wynftok doet me denken aan den drinkbeker van het nieuwe Testament, waar in by 's Mesfias gravering het bloed des verbonds tot fchuldvergeving is ingefchonken, die de behoef-  van 's Mesfias Borg ■ lyden. z 29 hoeftige Godgezin den wordt toegereikt om er tot vprHVrkin.0- uittedrinken en nimmer te dorften. — O) Jef. 57: 18. (f) Jef- 38: 16. (?) Jef- 3-: *■ II. Deel. I De vygeboom herinnert me, deels alle die voedende genadens, waar by de ziel in het geedlyke toeneemt, en gederkt wordt in geloof, hoop, liefde en gegrond uitzicht op eene vadnaderende zaligheid; deels, hoe Mesfia door zyne lydensgraveeringe zyn krank volk tot genezing verdrekt; immers daar zy aan het ingezwolgen gift der zonde kwynen , daar zy door de ontvangene wonden van den zondenval tot hinken geduurig gereed zyn; zo worden zy door hunnen Geneesheergetrood: Ik zie haare wegen, en ik zal ze genezen : En Ik zal ze geladen, en hun vertroostingen wedergeven, naamelyk hunne treurigen (o). Waar op het hun kennelyk wierdt: Heere by deze dingen leeft men, en in allin dezen is het leven van mynen geeft, want Gy maakt my gezond en geneefi my (ƒ>). En als men zich dit geboomte t' zaam voordeld, dan doet ons en wyndok en vygenboom denken aan die treffende tekening, die Jefaia (?) ons van Mesfia geeft: Die Man zal zyn, als eene verberging tegen den wind, en een fchuilplaats tegen den vloed: als waterbeeken in een dorre plaats, als de fchaduwe van een zwaar en rotsfteen in een dorftig landt. Ziet H00FDST.3. /eis 10.  JFÏOOFDST.3 vers io. Dit gebodmieverleen een ar., ge naam verbiyf. CO Pf. 23. CO Hoog!. 2: 3. gerechtigheid en vrede zy, daar loozen zy ook het dankbaar gevoel van hun erkennend hart in den fchoot van hunnen Weldoener, terwyl zy deze beilelling tot eene volle genoegzaamheid verhoogen: My zal niets ontbreken, Hy doet my nederliggen in grazige weiden, Hy leidt my zachtkens aan zeer Jlille wateren, Hy verkwikt myne ziele, Hy leidt my in het fpoor der gerechtigheid (OGrooten luft heb ik onder zyne fchaduwe te zitten, daar zyne vrucht myn geheetnelte zoet is (j). Wiens gelukkige keus het is ter dezer plaatze van Gods dierbaare goedertierenheid zyn duurend verblyf te vestigen, die heeft hier niets te vreezen; de nooit verminderende vruchtbaarheid van dit geeftlyk geboomte verkwikt fteeds met haare zegenryke vruchten het hart van den inwooner , zo dat hier geen gebrek gekend wordt. En hoe zeer de Vorft des doods, als een briefchende leeuw rondom deze wooning des AUerhoogllen gaat, onder het verdindend vergezel van het vyandigHei- den- 130 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten • Ziet men nu Gods Kerk onder dit zegenend geboomte vertoeven ; hoe heerlyk en verkwikkend is dan deze plaatze haarer ruste ? alles is hier ingericht om het heil van dit volk al meer te doen onrtpruiten. Daar zy hier tot blyde getuigen verftrekken, dat het volbragte werk van 's Mesfias  van 's Mesfias Borg - lyden. 131 dendom, vereend met het dwaaze Antichristendom, dien hy als de Overfle dezer waereld tegen den ta¬ bernakel Gods alle lasteringen doet uitbraaken; geen het minde gevaar is hier te duchten, einze wooning is geen aardfeh paradys, daar dc Duivel indrong, de vrucht des booms vergiftigde, zo dat er de Eter den dood aan moed derven. Neen> ze is een ge fooien bof, eene welverzekerde wooning. Dit geboomte is haar tot eene overdekkende fchaduwe, tot een vuurige muur van rondomme. Mesfia is er de uiterde hoekdeen van. Al wie denzelven aanvalt, doot er zich aan en wordt verpletterd. De geruste Inwooner, daar hy met eene fchimpende verachting al het aanrandend helfche rot af wyd: Be Jongvrouzve, de dochter Zions, veracht u, zy befpot u, de dochter Jerufalems fchudt bet hoofd achter u. Wien hoont en lastert gy ? tegen wien verheft gy de femme ? en heft «we oogen om hooge ? tegen den Heiligen Israels (t)! legt zyn vertrouwen in de hooge mogendheid van den gekruisten en verhoogden Kerk-Heer open: Laaten haare wateren bruisfeben, laatenfe beroerd worden, laatnede ber gen daver en door der zeiver verhejfinge ,Sela! debeekskens der rivier e verblyden de flad Gods — God is in het midden van ons — de God Jakobs is ons een boog vertrek. Sela («0 / In (0 Jef- 37: 22» 23. (V) Pfalm 46: 4—9' I % EToofdst.3 vers 10.  132 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten ÜOOFDST.; vers io. Zy noodigen anderen tot on der den wynftok er vygentfoom. de Feedgoederen. Door zulk eene liefderyke gezindheid zou Gods Kerk haar beduurd vinden al in den vroegen ochtenddond van het blyde evangelie, om de volkeren van rondomme tot gelukkige deelgenooten van haaren vrededaat te doen zyn, zy zoude daar toe? Een iegelyk zynen naasten noodigen , tot onder den wynftok en vygenboom. Wie hier genoodigd worden. i In de vreugdedagen der vieringe van Israels Huttenfeed, was men gewoon, de liedykheden des Heeren niet degts voor zich zeiven te genieten , maar ook anderen, het zy vrienden, of die buiten deze tabernakelen om doolden , tot de vreugde van dit Feed te noodigen , zo tot vriendlyke zaamenfprekken, als ter genietinee van Vermits deze vreugdedaat onder de evangelie bediening zoude gezien worden, zo heeft men hier aan de inzameling van Gods uitverkoornen uit het jood en heidendom te denken; waar toe de evangelie verkondiging, als een van God verordend middel, zoude dienen, en door de onwederdaanbaare krachten van den Heiligen Geed, ter bereiking der Godsbedoeling, zoude geheiligd worden, tot dat men alle die volkeren, die, naar Gods genadige verkiezinge, uit alle gedachten , talen en natiën zullen zalig worden, by den adoop der drydeeuwen , zoude zien toegebragt tot onder den wynftok en vygenboom ; een gewenfcht "bedel,'  van 's Mesfias Borg-lyden. 133 bedel! waar door het Koningryk van den Mesfias ten top van luider en heerlykheid zal verhoogd worden, immers, dan zullen alle koningryken dei aarde G'ides en zyns Gezalfden zyn. O) Luc. 13: 29. I 3 Deze heilgebeurenis zal langs de fchoonde tydorde, die Gods wysheid in de heilige fchrift ontdekt heeft, in het volle daglicht gefteld worden., Eene orde, niet genoeg te kennen en te erkennen in de ontwikkeling van Propheetifche fmaldeelen, om Gods afgezonderde byzonderheden, tot hun byzonder gefchiedkundig verband en tyd, waai toe ze behooren , zonder tot een ander tydvak betrekkinge te hebben , aftezonderen, om wel te onderfcheiden, welke wigtige Ryksgevallen ondei 's Mesfias regering voor moeten vallen, om eener weg te baanen tot andere gewenfchte dingen van het hoogfte belang voor Gods Kerk. Eene orde, die ons, met zo veel nadruk, den eerden van den laatften evangelietyd onderfcheidt, en de Noodf gers tot onderfcheiden tyd, waereldgeweft en volfc bepaalt. Zouden er uit de vier waerelddeelen, var Ood en Wed en van Noord en Zuid,jkomenorr aantezitten in het koningryke Gods (y): Wie beeft ooit zulks geboord? wie heeft diergelyke gezien % zou een landt kunnen gebooren worden op eenei dag ? zou een volk kunnen gebooren worden op eer eeni- H00FDST.3. vers 10. Volgens sekere orle zal dit ;efchieden. I  HoOFDST, vers io. J34 J°flla onderwezen in deheilryke vruchten 3-eenige reize (w) ? Neen! geduurende den groote Evangeliedag zonde men in deszelfs onderfcheidene tydvakkeh in 'sHeeren wyngaard, zo ter derde, ais ter zesde, ter negérde en ter elfder uur e, arbeiders vinden, ten teken, hoe naar Gods wyze bedelling de volken,op verfcheiden tyden zouden genoodigd worden, zo dat de eene natie den wyngaard der kerk eerder als de andere zal ingaan , en het Kristendom toegevoegd worden (*). Zy, die de eerden, naamelyk de Jooden, by de oprichting van 's Mesfias genaderyk zouden genoodigd worden, zouden de laatden gedeld worden (y). Dus was er een eerde, en een laatde tydvak in Gods raad bedemd : Om opterichten deftummcjakobs èn weder te brengen de bewaarde in Israël'(z). Het was een bedemde tyd naar 's Heilands tekening : Ziet uw huis word u lieden woef gelaaten. En voorwaar ik zegg" u, dal gy my niet zult zien, tot dat (de tyd) zal gekomen zyn, als gy zult zeggen; gezegend is Hy, die komt in den naame des Heeren (a). Daar in den eerden tyd, ftraks na dat Mesfia* door het graveeren zyner lydensgraveerzelen vernederd was tot in den dood, doch door luideryke opdanding en troonverheffinge, ver- f» Jef. 66: 8. (x) 20: 3 6. (y) Luc. 13: 30. O) jef. 4p: 6. («) Luc, 13: 35. Pfalm 118; 26.  van 'sMesfias Borg-lyden. 135 verhoogd was aan het rhoer van het genaderyk, om het Vaderlyk welbehaagen voorfpoedig te bededen , naar het hart van jerufalem zou gefprooken en de deden Juda toegeroipen worden: Ziei hier is uw God (b)l zo was er ook een middentyd van Gods gedrengheid over het gevallen Joodendom wegens hun verhard onbekeerlyk hart, ea ongeloof aan de evangelie noodiging,zo kennelyk in de geduchte uitfpraak van dat bevend oordeel, waar door zy, by de verwoesting van oog, ooi en hart, van de bekeering en genezinge wierder afgefneden (c), om veele dagen te blyven zitten als een verbannen volk, zonder Koning, en zonder Vorfl, en zonder offer, en zonder op gericht b eeld. en zonder Ephod en Theraphim (d). Doch daat na, als dit tydvak van het Godlyk drafgericht over hen zal zyn afgeloopen, zal er zich een ander en wel een laatde tyd ontdekken, waar in Hy, die magtig is, ze wederom in den tammen olyfboom in te enten, zyne Tiende uit het verworpen volk zal opzoeken, en als dan ganfch Israël doen zalig worden (e). O heuchelykegebeu- re- (f) Jef. 40: 9. (O Jef. 6: 9> '°- (<0 Hof. 3: 4. (O Jef- 6: 13. Deze Bybelwaarheid hier nader aantedringen, lydt myn tegenwoordig bedek nier, endatzoud» niet anders zyn, dan Iliadapoft Homerum canere, reeds gedaan werk te doen, na dat de edelmoedigfte en grootrte ver- [loOFÜST §, vers 10.  HoOFDST, vers 10. Er zyn ooli afgezondderde tyden bepaalt 33Ö Jofua onderwezen in de bülryke vruchten 3-renis! verbaazende verandering! dan als her laat nagedacht van Vader Jakob, den zwarten Kedron, uat verftanden, door volle overtuigings kracht der waarheid er toe rienuopt, deze heuchelyke verivachtinge Israels overredend bewezen hebber, als Voetim, qui, ex Patribns, Pontificiis, Calvinianis, totam auftorum fylvam, univerfalem Judajorum converfionem, extremum judicium praxesfuram, flatuentium, collegit in Disp. De generali judaorum convcrfione. Tom. II. Disp. feieft — Scbickardus In fuo jure regio Hcbrteorum , cum notis. J. B Carpzovii Cap. i. Theor. II. Hoornbeek de convertendis Judseis. Praeleg. § 24. Hulfius par. 1. Theol. Judaic. IVitzius de decem tribubus Cap. XI. C. Fitringa ad Jefaia: Cap. 64. H. Venema Disf. Sac. lib. 1. Cap 11 & 12. J, van Schelle over Jefaia hoofdfl. II. byzonder over vers 11 en 12. G. Kuleitkamp over Deut. Hoofdft. 32. I. Deel, die dit flukuit Gods waarheid, trouwe en almagt nader aandringt. CO Jer« 3I: 38-40. Zach. 12: io. het akelig Golgotha, neffens het fombere dal der doode lichaamen, thans den blinden Jood zo affchuwlyk, voor eene heiligheid den Heeren zullen bewonderen, en, beftuurd door den Geeft der genade en der gebeden met de 'rouwklagten over een eenigen zoon, Hem zullen in geloof en liefde aanfehouwen , dien zy op Goath doorfloken hebhen. (ƒ). Had God zynen beftemden tyd om Israël genadig te zyn, zo had Hy ook tyden bepaald ter inzameling zyner uitverkoorenen uit de heidenen.  van 's Mesfias Borg ■ lyden. 137 Dat groote tydvak, tusfchen de eerde en laatde toebrenginge der Jooden, waar in God door een •geeftelyk oordeel van hen zoude gcweeken zyn, zou juid de beflemde tyd wezen, waar indeHee- ire zyn evangeliekerk uit alle geilachten , talen, ! tongen en natiën der waereld, onder het Ryks! bedel van Hem, die tot een Vord en Gebieder der volkeren verhoogd is, door de evangelienoodiging, zoude oprichten : "jerufalem moeft immers, van de Heidenen vertreden voorden, tot dat de tyden der Heidenen zouden vervuld zyn (g), Tyden, die hunnen aanvang zouden nemen by de verwoesting (q) Luc. 21: 24. tot dat, gelyk ook Rom. it, 25. KXV^n^XV ~cV of *xs't en f*txt'< *" betrokken tot eenen tyd» gelyk hier, betekenen eenen bepaalden tyd, met uitfluiting van eenen volgenden, zie Matt. 24: 38. Luc. 1: 20. Gal. 3: 19. & 4: 2. Matt. 13: 30- Aft. 10: 33- Heb. 9: 10. Zo gebruikt het Xenophon in HitV Gr. L. 1. w%e>s •« Kt/'^s i( •Z.k^m i^iKtro. usque ad tempus, quo Cyrus Sardes pervenisfet. Welken bepaalden tyd Lucas met defpreekwys ■x-Xr.ea^STi K*i(o) ifaZt te kennen geeft , waar over J C. Koecher in Anal. Phil. et Exeg. ad J. Wolfii curas Phil. et crit. in N. T.,.over deze plaats te recht aantekent: Verbum v^e'^ui hic poteftatem finiendi, confum. maadi habere, Beaufobre in Remarques, p. 127 Obfervat. Tempora autem gentium, fi Bengelium, Langium et Hedingerutu in Anmerckungen zum N. Telt. audimus, funt tempora ad ipfam calcacionem urbis definita gentibus, qua: ter- 15 ^oofdst.3. vers 10. om de heidenen te noodigen.  koofdst, veri ia. terminabuntur ad earum converfionem confummatisfimarD. Zo word immers KMt»?-* van Paulus Gal. 4: 4, gebruiktpro termino temporis prcelituti, en geeft dus een geheel te kennen, wat wil toch anders de b-aïj*um t« ©jÓtjjtos, de volheid der Godheid Coll. 2: 9. dan de geheele Godheid* de a-AïfWjKas t?s yïs, dan de geheele aarde? 1 Cor. 10: 26 en 2S. de ■nMeuu.it rm ifou» Rora. 11: 25, dan het geheel, of ganfche lighaam der uitverkoornen uit de heidenen? gelyk zeer wel C. Stock, in h. v. adcom. 25. Rom. 11. zegt: Pleniludo gentium ingreifura, innuit omnes pios ex gentibus, quos ingresfaros novit Dominus. Zo, dat naden afloop van dit groote tyddeel, geene heidenen meerbekend zullen worden, daar het volgende tydvak tot het zalig worden van ganfch Israël afgezonderd blyft, dit leerdt me het keurig verband van Ezech. 37 tot 40. Jef. 58: 19 tot het laatfte van C. 60. Openb. 20 &c. Hier tegen loopt geen. zins in, dat Jefaia C. 60 na der Jooden bekering C. 59: ao. van der heidenen roeping en bekering gefproken wordr, daar de eenvouwigheid der rede Gods in dat prophetiefch fmaldeel ons duidelyk doet zien,dat het ganfche60 Hoofddeel eene nadere ontwikkeling is van vs. 19, 20 en 21 van Hoofddeel 59: 19. behelfende den ingang van de volheid der Heidenen , wordt H. 60 van vs. 1 tot 8 in zyne byzonderheden vertoont. Het 20 vs. van H. 59 waar in ons het zalig worden van ganfch Israël word getekend, wordt uitgebreider H. 60 vs. 8-17 voorgefteldt. En het 21 vs. van H. 59. hoe heerlyk de Heere God in die laatfte dagen door zynen Geeft by zyne verhoogde kerk als dan 138 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten 3-ting van Jerufalems Kerk en Burgerftaat door den Romein, en eindigen zouden, als de volheid deiHei-  van 's Mesfias Borg-tyden. 139 Heidenen in Gods Kerk zou zyn ingegaan en ganfch Israël zalig wierd. Een tydvak, waar in de Heere op Zions berg, voor de volken der aarde een maaltyd van vette vol mergs en gezuiverde tvynen- zoude toerichten, waar op Hy het bewindzei des aangezichts waar mede de volken bewonden, en het dekzel, waar mede de natiën bedekt zyn, zoude verfiinden, werwaarts zich ook de vreemden, op de vriendelyke evangelienoodiging, zouden voegen, om den Heere te dienen, zynen naam lief te hebben, Hem tot knechten te zyn, zyne ruste te vieren en vaft te houden aan zyn verbond; waar op de Heere hen in dan wezen zal, word nader aangedrongen II. 60 vs. 17tot het einde Ook ftrydt met deze opvatting geenzins Openb. H. 21 vs. 24-26. Zo dit heuchelyke gezicht niet zo zeer den heerlyken kerkftaat zeiven, maar alleen de. toebereidzelen tot den zeiven ons tekent, het geene myhet waarfcbynelykll voorkomt, dan tekenen ons deze vetfen, waar in eigentlyk de heerlykheid van Christus Ryk en dat zyner Heiligen hier op aarde beftaan zoude, zo in de meenigte als in den luifter en aanzien der onderdaanen. En is het, dat hier dien kerkftaat zelve wordt afgetekent, daö wordt ons flegts in vs. 24,15,26. getoond, dat de volkeren, niet die nog bekeerd moeften worden, want dat waren zy reeds, maar die naar vs. 27. volgens den inhoud van het boek des levens zalig moeften worden.... nevens bunne Koningen, al hun eer, magt en heerlykheid, aan de kerk zouden heiligen. H00FDST.3. vers 10.  HoOFDST vers i o. 140 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten %-in zyn bedehuis zal verblyden (h). Maar wanneer zullen deze gewenfehte dingen gefchieden ? zyn ze zonder onderfeheid aan dit ganfche tydvak in zyn begin, voortgang en einde eigen ? dat zy verre! een Bybelbeminnaar, die Gods tyden weet te byzonderen, bemerkt hierin dit tydvak de fchoon11e orde, waar in het eene noodzaakelyk moet voorgaan, zullen andere heilgebeurenisfen tot uitbreiding van Mesfias Koningryk kunnen volgen, wyl ze in een onbreekbaar verband van betrekking daan, zo dat het eerd, tot de kerkgemeinfehap van het Christendom, toegebragte volk, het van God verordineerd middel zoude wezen ter noodiging en toebrenging van een volgend gedacht. Im. mers ten dage, als de Heidenen zouden vraagen naar den Wortel van Ifai, dan zou Mesfia al ftaan tot een baniere der volkeren (1). Dit onderdek ontegenzeggelyk eene vroegere en laatere evangelie, noodiging van het heidendom. Nadrukkelykst wordt dit bevestigd door de vastgedelde orde van het prophetiefch woord. Hier luidt de voorzegtaal van Malachia (k) dies aangaande in deze orde : Van den opgang der zonne, tot haaren nedergang, zal myn naam groot zyn onder de Heidenen. En elders propheteert Jefaia (/): Dan zullen (tl) Jefaia 25: 6, 7. Hoafdft. 56: 6,7. CO Jef. 11: 80. C*) Mal. 1: u. (/) Jef. 50: 10.  van fs Mesfias Borg - lyden. 141 len zy den naame des Heeren vreezen van den neder gang, en zyne heerlykheid van den opgang der O») Aft- '3: «2. zonne. uit is immers geen raai van een verwaru brein,maar van een wys God van orde,diefleeds tyd en wyze vadhoudt; daar deze plaatzen oogenfchynelyk tegen elkander inloopen, zo zyn ze alleen in eene fchoone t'zaamendemming te brengen door eene eerbiedige befchouwing van Gods byzondere tyden, volgens welken Hy ons ontdek- . ken wil zyne gangen van het Oosten in het Westen , en uit het Westen in het Oosten, ter inzaameling zyner erfenislè uit de heirfchaaren der Heidenen. Hier toe ziet Propheet Malachia volgens het verband zyner rede op den eerden evangelietyd, daar de vervooruitziende ziener Jefaia, naar den keurigen fchakel zyner prophetifche voordellingen van hoofdd. 52 tot 60, doelt op de laatde evangeliedagen. Laat nu Malachia het Westen volgen op het Oosten, het is ten teken,.hoe,by de oprichting van het genaderyk, de wet uit het Oosterfch Zion , en 's Heeren woord uit Jerufalem trok, en kwam uit de Oosterfche gewesten in de Westerfche landen, de eilanden der middelandfche zee zelfs niet uitgedooten, langs welken weg de avond volkeren genoodigd wierden. Laat daar van vry het eerd getuigen het eiland Cyprus (ni)> het fioofdst.3. .'ers 10.  142 Jofua onderwezen in de heilryke vruchten HOOFDST. vers 10. Deze orde is wys ingericht ter inzameling van Gods volk uit di heidenen- oogwit was, zich eerlt door den dienlt der uos- terfche Palasftynfche moederkerk, in de Europe- fche Westerfchelanden, eene kerkgemeinfchap uit het (tt) vs." 14—48. (o) Aft. 14: 20—22. 00 Aft. 16: 12-40. co Aa. 17: 4. (j) vs, 12 en 34. Of) Aft. 18: 4- CO Aft. l8« («) Aft. 28. (V) Men zie deze orde oordeelkundig door jf. van Schelle over Jefaia 11: 10. tegen de be« denkingen van s' Schmidius en anderen beoordeeld. 3-het Pifidiefch Antiochien (n), Derben, Lydren en Iconien CO» Philippi Cf)» Thesfalonica (q)9 Bereen en Athenen (/), Connthus CO, de Landfchappen Galatien, Phrygien ja geheel klein Afie (*), Griekenland, Italië, Romen zelfs &c. C«): De opgaande Zonne der gerechtigheid liet ftraks haare draalen al verder uit het Oosten in het Westen doordringen. Laat daar en tegen Jefaia het evangelielicht uit het Westen fchynen naar het Oosten; het is ten teken, hoe de verlichte Westerfche volken in de laatere dagen de Oosterfche volkeren zullen noodigen tot haare kerkgemeinfchap (v). Eene orde, wys ingericht, ter bereiking van het oogwit Gods in de vergadering der Heidenen tot onder den wynftok en vygenboom, dewelke door de liedyke evangelie noodiging, onder de alvern >!gende medewerking van deonweêrdaanbaare krachten van den Heiligen Geed, zoude gefchieden- Dit  van 's Mesfias Borg - lyden. 143 het Westerfch Heidendom te, verzamelen, en die ten diende zich te heiligen ter inzameling van het Uosterlch Heidendom. Dit duk wordt ons nadrukkelyk door Jefaia getekend (w): Ten zeiven dage zal het gefchieden, dat de Heidenen naar den Wortel van Ifai, die ft aan zal tot een haniere der volkeren, zullen vraagen. Waar mede hy ons doet zien, welke luisterryke beginzelen dit evangelietydvak hebben zal, en tot welke glorievolle voltoojing het genaderyk van den Mesfias by den afloop van dit tyddeel verhoogd zal wezen. Immers eer de Heidenen van den laateren tyd naar den Mesfias zouden vraagen, vertoont hy ons het Rykshoofd der genade, als een gebanierd Veldheer, uitgetoogen om de Natiën aan zyn heilgebied te onderwerpen, onder het gevolg van een talryke geestlyke legermagt uit de volkeren van het Westen , aan zyn beduur en banier reeds dienftbaar geworden. Eene toerusting, alleen ingericht, om het Oosterfch Heidendom voor Hem te vernederen, ten einde zy Hem, als Schilo zouden gehoorzaamheid bieden, om in zyne heerlyke ruste te deelen; dan zal 's Heeren Naam van de avondvolkeren, over wien de zonne nedergaat, en zyne Ryksheerlykheid van de morgen - natiën, over wien de zonne opgaat, gevreesd worden Qx). Ziet O) Jef. 11: 10. (x) Jef. 50: 19. ïïoofdst.j, vert 10.  HoOFEST.3 vers 10. Hoe deze orde ook plaats hebbe in de toebrenginge van Gods uitverkoorneruit Jooden en Heidenen. melingen te verftaan, dunkt me, is min overeenkomftig, zo met den fchoonen fchakel, als met de natuur der zaaken van dit uitmuntend zangduk. Zy zyn immers een wilde olyfboom, niet voortgeiprooten uit, maar in den vruchtdraagenden olyfboom der Vaderen ingeënt, en zyn dus des wortels en der vettigheid van dien olyfboom mededeelachtig geworden (z), ten teken, dat de Heidenen eene erfenisfe van dit zaad waren, volgens de toezegginge: Uw zaad zal de Heidenen erven O). Dit zaad is dan geen ander, dan aan wien de opwekking luidt (b~): Gy die den Heere vreeft, prys Hem, al gy zaadjakobs vereer Hem, en ontzet u voor Hem, al gy zaad Israels. Als rjeforooten uit de Vaderen Abraham, Izaak en Jaö * kob, (j) Pfalm 2ï: 31. CO Rom- ,I! lJ' O) Jef. 54: 3- (*) pfaln» 22: 24* 144 J°fua onderwezen in de heilryke vruchten > Ziet men op de orde van Gods wegen in de algemeene toebrenginge zyner uitverkoornen uit Jooden en Heidenen by de oprichting en uitbreidingevan het Koningryk der hemelen, deze wordt ons treffend getekend door David in de heuchelyke belofte, gedaan aan Hem, wien uit kracht van het eeuwig vreverdrag, de Heidenen zyn gegeven tot zyn erfdeel, en de einden der aarde tot zyne bezittinge. Het zaad zal Hem dienen (y). Door dit zaad de Heidenen, of hunne nakoo-  van 's Mesfias Borg-lyden. 145 kob , wierdt tot het zelve gezegd: Aanfchouwt den rot ft een, daar gy lieden uit gebouwen zyt, en (0 Jef. 51: 1 & 2. Cd) Jef. 54: 1—3. Gal. 4. (0 Jef. 44: 3.j (ƒ) Pfalm 22: 28. II. Deel. K de holligheid des bornputs, (daar) gy uit gegraaven zyt. Aanfchout Abraham ulieder Vader en Sara, (die)uliedengebaatd heeft (c). Eengeeftelyk zaad, te recht genaamd, als, voortgekomen uit de eertydsonvruchtbaare,doch nu doorgeeftelyke echtverbintenisfe met den gezegenden, en door lyden, volmaakten Immanuel, vruchibaare Moederkerk (d). Ja, een heilig zaad, het welk hier wel moet opgemerkt worden, dat tot de voortplanting der evangeliekerk uit Jooden en Heidenen vruchtbaar zoude wezen, volgens Gods beloften : Ik zal mynen Geeft op uw zaad gieten, en tnynen zegen op uwe uitfpruitelingen (e). Immers, in dit opzicht zou dit zaad Hem dienen, door het genaderyk van den gekruisten, en verheerlykten Kerk - Heer , uittebreiden over de ganfche aarde , zo dat alle einden der aarde aan 's Mesfias lyden zouden gedenken, en alle geftacbten der Heidenen voor zyn aangezicht zouden aanbidden (f). Zo zou de vruchtbaare Moederkerk, ftraks na de verheerlyking van den door lyden gegraveerden Gods Knecht en Spruite , door den evangelie, dienft der Apostelen en andere Apostolifche man- rlooFDST.3. vers 10.  KOOFOSB. vers 10. den zy noodigen: c.en vota aai zy met nenaen, en bet volk, dat ben niet kende, zoude tot ben hopen (g). Ja zo zou de evangeliekerk uit Jooden en Heidenen, een zaad des zaads wezen, om het evangelie van gedachte tot gedachte, volgens de reeds vertoonde tydorde, op aarde onder de volkeren door alle tyden heen , voortteplanten , tot dat de gekruiste Kerk - Heer: Een Koning zyn zal over de ganfche aarde, en zyn Naam een zal zyn. Me dunkt, dat het zich dan zo wel Iaat verdaan, hoe de Moederkerk van zaad tot zaad, een iegelyk, in die onderfcheide volgorde van tyd tot tyd levende, het zy op eene byzondere wyze daar toe geroepen (zo was er in de kerkgemeinte van eiken tydkring, een byzonder Engel) of degts, door liefde tot het behoud van den naasten beftuurd, den Mesfias zoude dienen, en volgens den lieftaaligen aart van hetbeminnelykevangelie,haa- 146 Jofua,onderwezen inde betlryke vruchten 3.nen, eerft het huis Israels roepen tot de gemeinfchap van het zalig evangelie, en dan zou- Eeö iegelyk noodigt zynen . naasten. ren naasten zouue nuuuigcu. Door het kennelyk bevel van den Almagtigen beftuurd, en gebonden, zo door banden van den ; Godlyken wil, als door onontbindlyke verpligting aan het evangelie, om tor meerdere bevordering van , (g) Jef. '55= 5.  van 's Mesfias Borg - lyden. 147 van het zeiven, inde verdere uitbreiding dergrenfen van het koningryk der hemelen te dienen, gorden de lMoodigers hunne lendenen en maaken zich op om tot hunnen naasten te /preken, wat de Heere hun gebied. De natuur van dezen liefdenhandel , doet ons denken, dat de Noodigers hunnen naasten aanmerken, buiten de gemeinfchap van den zaligen God nog omtedoolen, waar over zy in geenen deelen onverfcheelig gevoelden, maar zich genoopt en opgewekt vonden, die geenen te grypen, die ter dood wankelden. Deze liefden yver ontdekken zy, volgens de taalkracht van den grondtext (h), in eene uitroepende bekendmaakinge, deels, van hunnen diepen ellendenftaat, gelegen in hunnen ftrafwaardigen afval van God, waat door zy buiten een God van zaligheid, ja, buiten hoope des levens op de breede wegen van verderf, als bannelingen, die de hooge wegen van Zion niet waardig zyn, omzwerven en heenrennen naardebinnenkameren des doods, en dat nooit iemand hunner volgens eene voldrekte onmooglykheid, noch zynen broeder, noch zich zei ven van de fchuld 0&) Ntp Apud Arabes remanfic in J », Proprie idem quod mp. Ex prima clasfe, e(l: Alicui pulfu incurrente vmnifestando in occurfu obveniere, Num. 23: 3 & 16. Et exfecunda: Appellate cum impulfit, amiundando praclkare. 1 Chron. 16: 8, damare, itivstare, K a HOOFDST.3* vers 10.  HOOFDST. vers io. 148 Jofua,onderwezen inde heilryke vruchten 3.fchuld tot dood en verdoemenisfe zal kunnen verlosfen, al kwam hy ook tot God met het offer van zynen eerdgeboorenen, vermits het losgeld der ziele te kostelyk is. Alle eindige magt is er krachtteloostoe, al gewon men de geheele waereld, noch zoude men niers hebben, om te geven tot los finge zyner ziele. Deels, van het recht Gods in het draden der zonden, dat, daar God zich fchriklyk vertoornt beide over de aangeboorene en werke*yke zonden, zyn heilig drafrecht den zondaar, des doods waardig delt. Volledige genoegdoe« ning,door lyden en derven, alleen te verwerven, is de eifch van het heilig recht. Deels, van de betooning van Gods rechtvaardigheid in het vergeven der zonden, hoe het Hem betaamde, zou Hy iemant der gevalle dervelingen, in heerlykheid kunnen inleiden, den Overften Leidsman hunner zaligheid, door lyden te heiligen. Ten einde nu dit voordel van Gods betaamlyk'heid in het draden der zonden, den zondaar van wegen den fidderenden fchrik voor de gefchonde Majesteit , en de vreeslyke uitwerkzelen zyner wreekende gerechtigheid, niet mogt, of van verre doen blyven daan, of doen heen vlugten, zo maaken zy hun teffens den weg van verzoening bekent, zo als Gods Zoon, den zeiven door zyn bloed gebaand heeft, waar toe zy den vollen Heiland, Gods grooten Zoon, genoegzaam en wel- gepad,  van 'j Mesfias Borg ■ lyden. j 4 9 gepaft, om fchuldige verdoemelingen uit het verderf te verlosfen, en met genade en eer, ja, met zegeningen van het goede voor tyd en eeuwigheid te ver> ryken, voor zondaaren uitroepen, ais een Heiland , door wiens liefde en genade zy kunnen verloft worden. Zyne groote gewilligheid ontwikkelen zy, zo, om den ongeloovigen zondaar door de overtuigende genade van den Heiligen Geeft, te overreden, dat zyn onwil even zo zeer, als zyn voldagen onmagt hem veroordeelt, als om den onvrymoedigen uit het ftof optebeuren door dat alleraannemenswaardigft woord, dat Gods Zoom als Borg van zondaaren, in de waereld gekomen zy, om zondaaren zalig te maaken. Ja zy maaken hun dezen Gezalfden des Heeren tot alles bekend, zo tot wysbeid, rechtvaardigmaaking, bei. ligmaaking als verlosfing , met dit zorgvuldig oogwit, op dat niemant deze dingen van elkander mogt fcheiden, om wel gerechtigheid en verlosfing by Hem, maar bekeering en heiligheid van het hart, buiten Hem te zoeken, wyl het geheel vruchteloos is en blyven zal door eenig eigen werk of pogingen zich zelfs in grondbeginzelen te veranderen en te verbeteren, dus Gods gunfte te gewinnen. Neen! wat hier toe noodig is, is by den vollen Heiland reeds in gereedheid, die niet flegts gekluifterde kinderen"des doods, van de dood vryfpreekt, maar ze ook ontbind, en ze door de alK 3 ver- Hoofdst.3 vers 10.  15° Jofua, onderwezen inde heilryke vruchten HoOFDST, vers io. 3-vermogende herfcheppingskracht van zynen Heiligen Geed, in gedaante verandert naar zyn beeld, tot heerlykheid. Ja, niets verzwygen zy, vvyl ze den bekommerden zondaar, beangd door een befchuldigend geweeten en nedergedrukt onder den laft zyner fchulden, ontdekken , dat hy niet moet bekommerd wezen, om dat hy niets by zich zeiven vindt, dan ellenden en gebrek aan vermogens om te willen of te werken, zelfs aan vrymoedigheid om zich met God te laaten verzoenen, vermits al wat hem hier ontbreekt, reeds voor hem by den Borg bedeld is, by wien niet alleen het vervulde recht der wet is te zoeken, maar zelfs het voleinden voor hem, van dat genade werk, dat hy niet, maar God alleen in hem moet beginnen. Immers uit zyne volheid droomt tot alle goed werk, genade op genade, van wien het Godsvolk in alle hunne hooggaande gebrekkelykheden , zwaare aanvegtingen en veele trouwloosheden , waar uit vaak zo veeje hartkloppende bekommeringen gebooren worden,vrymoedigmag roemen: Hoewel myn huis alzo niet is by God; nochtans heeft Hy my een eeuwig verbond gefteld, dat in alles zvel geordineerd en bewaard is: voorzeker is (daar in) al myn heil, en alle luft, hoewel Hy het (noch) niet doet uitfpruiten (i). En (O 2 Sam. 23: 5.  van 's Mesfias Borg-lyden 151 En om dezen hunnen liefdenhandel, om zielen ie vangen, getrouw en voorfpoedig te doen zyn, roepen zy, uit 's Heeren Naam den verbonds eifch van geloof en bekeering uit, die ze den zondaar ivoordellen, om hem te overreden van het onaf ifcheidbaare verband , dat Gods wysheid gelegd [heeft, tusfchen de geloofs - omhelzing der Godlykt Ibeloften en de genieting van het beloorde goea Ides verbonds, maar niet, als eene voorwaarde van hunne gerechtigheid om voor God te bedaan, vermits die alleen in het lyden en derven van \Mesfia te zoeken is, waar door de, daar bui[ten, onverzoenbaare Godheid, met haare hoogde [beledigers verzoend wordt, maar ze is alleen leen verordineerd middel, daar de Heilige Geed ï alleen de Inwerker van is in het hart van zondaaren , om 's Borgs gerechtigheid, als een, om [niet,beloofd goed, aantenemen, en tot eenetroodi volle genieting van die gerechtigheid te komen, : en daar in derkte te vinden, om dood en verderf t te overwinnen, en de heiligmaaking, in de oeffening van waare Godzaligheid en tedere Godsvrucht, onder geduurige afderving der zonden, in de vreeze des Heeren té bevorderen. Ten einde nu memant dit «uk van zo veel aani belang mogt opgeven, en zeggen, wie is hier toe ! bekwaam? zo komen hun de Roepers hier in te 1 gemoed, dat de groote Verwerver dezer zaligheld 4 den, HtooFDST.3. vers 10. De roepers dringen by zondaaren op geloof en bekeering aan. Zy bemoedigen den crachtelooten zonlaar.  HoOFDST vers lo. (*) Phil, a: 12, 13. die Hy verdient heeft,over hen wil uitdorten, om hun te geven, dat anders voor hun voldrekt onmooglyk is te verkrygen, naamelyk, geloof, en liefde, zo dat, komt de uitoeffening van Gods eilch hun voor, een werk te zyn, dat ver boven den kring van 'smenfchen kracht, verhoogd is, zy er niet moedeloos onder moeten worden, wyl Hy die gebied : Werkt uws zelfs zaligheid uit met vreezen en beeven P de Bedeller en Uitvoerer van dit heil, zelve is: Het is God, die in u werkt, beide het willen en werken $ naar zyn welbehaagen (£). — Zy zei ven waren door Gods voorkomende en hartsveranderende genade van deze heilwaarheid tot blyde getuigen gedeld; het was hun gegeven by de bekeering ten leven, in de zaak van Jefus te gelooven. Gods goede Geed had ze tot onder den wyndok en vygeboom gebragt. Daar deedt Hy ze in een effen landt zeker woonen. Hy deedt hun hier niets ontbreken, zelfs niet den roem in de hoope eener aandaande heerlykheid. Tot zulke gezegende getuigen gedeld van de dierbaarheid van Gods goedertierenheid, waar door het menfchen kinderen gegund wierdt onder de fchaduwe zyner vleugelen te mogen vlugten, en daar dron- 152 Jofua, onderwezen in de heilryke vruchten 3-den, zynen Geed van genade en gebeden, van kennisfe, geloof, vreeze Gods en heiligmaaking,  van 's Mes/tas Borg • lyden. 153 dronken te worden van de vettigheid van 's Heeren huis, en gedrenkt te worden uit de beeken zyner wellusten (/), ja, overtuigd, dat er nog plaats genoeg zy (mi) onder dit geboomte, zelf voor een groote fchaar, die niemand tellen kan (n), tot hier toe van het dierbaar genot dezer gewenfchte dingen ondooken, wenfchen zy vuuriglyk, zo van wegen den ryken voorraad van genade en allerlei levensgoederen, als van de hartelyke mildaadig* heid van den Godlyken Gast-Heer, dat ook hunne behoeftige en gevaarloopende evenmenfchen, het zy j'onk of oud, zonder onderfcheid van ftaat of toeftand, hoe boos en Godloos zy ook wezen mogen,onder de, verbreeking van de ydelheid der jeugd, en de hardigheid des ouderdoms, en de verlaating van den weg des kwaads , tot de vreugde van dit Feeft mogten worden toegelaaten, waar toe zy het mededoogend gevoel van hun hart niet verbergen: Och dat gy my als een broeder waart, zuigende de borften myner moeder! dat ik u op deJlraate vonde, ik zoude u kusfen Ik zoude u leiden, Ik zoude u brengen in myns moeders huis. ...Ik noude u van fpecerei wyn te drinken geven en van het fap van myne granaat appelen (0). — Zy ontdekken dit liefde geftel van hun hart, in eene (/) Pfalm 36. («) Luc. 14: 22. (n) Openb. 7: 9. 00 Hoogl. Sal. 8; i,a» K 5 HOOFDST.3» veis 10.  HOOFDST vers 10. degodzaligneia,gm;)• Komt herwaarts, eet van ons broot „ en drinkt van onzen wyn, die God zelve gemengd „ heeft. Gy die geen geld hebt, koom, koop en eet „ zonder geld en zonder prys wyn ende melk, en „ weeg toch niet langer uw geld uir voor het geene „ geen brood is, noch uwen arbeid voor het geene „ niet verzadigen kan; hoor aandachtig en uwe zie„ le zal leven (?). Laaten wy ons vroeg opmaaken „ naar de wynbergen, laat ons zien of de wynftok „ bloeit, de jongedruifkens haar open doen, degra„ naat appelbooomen uitbotten; daar zal de Heiland „ u zyne uitnemende liefde geven (r). Dat (/>)' 2 Cor. 5: 20. GO Jef. 55: 1—3(O Hoogl. Sal. 7' «• 154 J°fua,onderwezen in de heilrykevruchten 3-eene vriendelyke uitnoodiging. Waar toe zy hun voorhouden, dat hier alle dingen, tot het leven en  van 's Mesfias Borg • lyden. 15$ Dat deze noodiging, eene daadvaardige verandering van daat en weg met den zondaar bedoele, blykt uit den aart van het voordel. Zy noodigen niet flegts tot maar tot onder den wynfiok en tot ondei den vygeboom. Zy toonen er op het nadrukkelykd mede , dat, buiten dit geboomte, het zy men verre af, of van naby, er buiten omdoolt, niet dan dood en verderf heerfche. De omhelzing van de leer van het Christendom, door flegts zich tot dit geboom-, te te voegen, is naar het onderwys van den Zaligmaaker wel een gezoute offer, maar het is een fmaakloos zout, wyl het door het altaarvuur, den Heiligen Geed, die onder dit geboomte alleen woont, niet wordt aangedooken, endusGode, niet geheel tot een aangenaam fpysoffer wordt verteerdt. Immers niemant kan zyn discipel zyn, dan die zich zeiven verlochent, zyn kruis op zich neemt en den Heiland tot onder dit geboomte volgt. Die Hém daar niet flegts, als den boom des levens aangrypt, maar Hem ook vafi houdt, deze alleen wordt welgelukzalig. Den groffen waerelddiend, met eenen vermoeienden arbeid, van wettiefch woelen, te verwisfelen is doorgaands de ongelukkige bekeering dier menfchen, die door eenen bedorven fmaak op hunne Godsdiendige heidenfche zedigheid en burgerlyke recht vaardigheides vergiftige vruchten van hun onveranderdt hart, onder walg en afkeer van de geestelyke vrucht van dit heil- Hoofdst.3. vers \o. Wat het zegt onder.  HOOFDST, vers io. 156 Jofua, onderwezen inde heilryke vruchten 3'heilgeboomte , geruft leven, en door een ftout beftaan, eeuwige verzadiging van vreugde er op durven inwachten , daar zy niet tot onder, maar flegts tot aan dit geboomte genaderd zyn, en dus nog op paden des verderfs ter dood wankelen. Wat is dan toch al hun uiterlyk Godsdienftig gewoel anders , dan een arbeid, die niet verzadigen kan ? En niet minder is een vreezachtig van verre ftaan op de beminnelyke evangelienoodiging, uit een ongegrond voorgeven van onvrymoedigheid, wyl men er zich toe ongefchikt vindt, niet anders, dan een uitwegen van geld voor het geene, geen brood is. Neen! die Christus gewinnen zal, moet om zynent wille alle dingen buiten Hem, hoe zinftreelend, hoe hart innemend ze ook zyn mogen, dan, als zy ons beletten integaan tot onder den wynftok en vygenboom, en te wandelen op den imallen levensweg, die ten hemel leidt, fchaade en drek achten te zyn, en die de rechtvaardigheid ten eeuwigen leven, die alleen uit God is, door den geloove zal bezitten , die moet met volle verlochening van alle eigen gerechtigheid, in Hem gevonden worden , dus tot onder dit geboomte zich begeven, op dat hy Hem daar kenne en de kracht zyner opftandinge , en de gemeinfchap van zyn lyden , zynen dood gelykvormig wordende , of hy eenig- zins  van''s Mesfias Borg-lyden. 157 zins mogt komen tot dewederopftandinge der dooden (s). Deze voortreflykheid van 's Mesfias Koningryk, het welk van tyd tot tyd ftondt uitgebreid te worden onder de afgelegenfte natiën, tot dat al ledekoningrykenderaarde Godes en zyne Gezalf den zouden zyn geworden, ftaat op gronden van onveranderlyke zekerheid vaft. Immers Hy, die tot de voorfpoedige uitvoering van deze gewenfchte beftellingen bevel geeft: Gylieden zult noodigen, is de Heere der heirfchaaren. Hy was het, die zich door beëedigde toefpraak, onherroepelyk, aan den Borg verbonden had in het eeuwig vrebeftek, en door nadrukkelyke voorzegtaai nader geftaavt, om Hem, die over Zion den berg van Gods heiligheid ten Koning was gezalft, tot eenen Vorft en Gebieder der volkeren te verhoogen ten teken hoe Hem de heidenen waren gegeven ten erfdeel en de einden der aarde tot zyne bezittinge. Had Gods Zoon nu zyne ziele ten fchuldofiër gefteld ; zo moeft Hy zaad zien uit alle volken, waar toe zyne beëedigde uitlpraak luidt: Ik hebbe gezwooren by my zeiven, en er is een woord der gerechtigheid uit mynen monde gegaan, en 't zal niet wederkeer en, dat alle knie My zal geboogen worden en alle tong My zal zweer en. Ligt (0 Philip. 3: 8—11. (0 Jet 45: 23. H00FDST.3. vers 10. Spreekt de Heere der heirfchaaren.  HoOF0ST,3i vers io. Het ongeloof kant zich hier tegen aan. welker bedorve natuur voor alle voordellingen van geedelyke zaaken, zo onvatbaar als afkeerigis, die zich op de noodiging, tot de geeftlyke goederen van Gods Koningryk, verontfchuldigen om te komen, en veel liever verkiezen by hunnen zwynendraf te leven, dan 's Heeren Avondmaal te fmaaken. Immers de verharde Jood ergert er zich aan. Een blind Heiden is ze tot dwaasheid. Een waereldling gedraagt er zich belangeloos omtrent. De zoeker van eige gerechtigheid daart en deunt op het werk zyner handen, waar in hy het leven zyner ziele meent te vinden. De Godaanrandende verachter van de Godlyke openbaaring fpot er mede. Hoe zullen dan toch menfchen, fchoon allen door genade tot een beter gevoel en geedelyken fmaak omtrent de genade goederen bewerkt, door al hun roepen en noodigen andere menfchen van zulk een laag gevoel en bedorven fmaak bekeren , en dwingen om intekomen ? Het is wel waar dat deze bouwlieden aan den opbouw van het genaderyk te vergeefs arbeiden, als God zelve zyn huis niet bouwt, maar wie van al dit vyandig menfchen heir, fchoon gerterkt door het boos geweld van 158 Jojua,oudenvezen inde beilryke vruchten Ligt denkt het eigen wys ongeloof hier over, hoe zalditgefchieden door de noodiging der geenen die onder den wyndok en vygenboom zitten ? is het wel te verwachten, daar zy met menfchen te doen liebben, die in eenen geedlyken dooddaat leggen,  van 'jMesfias Borg-lyden. 150 van den fterken helvorft, zal tegen hen zyn, als . God voor en met hun is ? Het is de Heere der [heirfchaaren, die deze noodigina: beveelt. Het (*) Pfalm 68: 18. (v) vi. IJ. is dan ook zyne zaak, dezelve met de krachten ivan zynen Geeft, als met de uitnemende groot1 heid der fterkte zyner magt, voorlpoedig te 1 maaken; al het gewoel der verdorvenheid inden imenfch, waar door hy belet wordt in hetKoningtrykeGodsintegaan, neffensal de heirfchaaren der , vyandigfte mogendheden, die de uitbreiding van :'s Mesfias genaderyk zouden tegenftaan, leggen aan 1 banden van Gods albedwingende Grootheid vaft. gekluifterd. Laaten vry de heidenen woeden, en de volken ydelheid bedenken. Laaten de Koningen der aarde zich ftellen tegen de noodiging ter uitbreiding vanhethemelryk. Laaten de Vorften t' zaai men beraadflaagen tegen den Heeren en tegen zynen 1 Gezalfden! God, die in den hemel woont lacht ei over, de Heere der heirfchaaren befpot ze, als Hy tot hen lpreekt in zynen toorn, zo verfchrikt Hy ze in zyne grimmigheid. Geen wonder! Gods wagenen zyn tweemaal, tienduizend de dui~ zenden verdubbeld, de Heere is onder hen een Sinai in heiligheid («)• Wanneer de Heere de boot. fchappers van goede tydinge te fpreeken geeft, fan vlugten de Koningen der aarde weg (z>). Als de mag- IOOFDJT.|. irers 10.  HoOFDST. vers 10. («) Pfalm 34: 7,8. O) Pfalm d8: 1. (y) vs. 32. Hier toe za de Heere kracht doen. 160 Jofua, onderwezen in debeilryke vruchten i magten der waereld met hunne onderdaanen door de Noodigers worden opgeeifcht om voor Hem, diging zyne uitverkoorenen uit alle gedachten der aarde opteroepen en ze te leiden tot onder den wynftok en vygeboom. Hier toe moet de arm zyner mogendheid alle hinderpaalen uit den weg ruimen. Waar toe zal de Heere opftaan, om zyne vyanden te verftrooien, en zyne haat er s te doen vlieden (x)P het is, om eenen weg voor Hem te verhoogen, die in de vlakke velden van het heidendom reidt. Waar toe zal God voorzeker den kop zyner vyanden verflaan, den haierigen fchedel des geenen, die in zyne fchulden wandelt (y) P het is om wedertebrengen uit Bafan,en uit de diepte der Zee. Wa: rom dorfcbt Hy de heidenen en doet op hen met die in de vlakke velden reidt, wiens naam is Heere, nedertebuigen, en Hem eene vrye intrede ter oprichting van zyn genaderyk in hunne landen te gunnen, het gefchied uit naam en in de moogendheid van den Koning der eere , die de Heere der heirfchaaren is, zo fterk als geweldig in den pryd (w). Maar waar toe zal toch die ontzettende openbaaring van de mogendheid des Heeren der heirfchaaren dienen ? om langs den weg der evangelienoo-  van *s Mesfias Borg - lyden. 161 rhet glans zyne bükzemende/piefen fchieten, als Hy met zynen Gezalfdenter verlosCtnut uittrekt? het is immers om alle de overgeblevene heidenen te doen optrekken en te doen aanbidden den Koning den Heeren der heirfchaaren en om te vieren het Feeft der Loofhutten (s). Waar toe zal de zesdeEngel zynefiool uitgieten op denEuphraat,om zyne wateren uittedroogen? het is ter bereidinge van eenen weg voor de koningen van het Ooften (a). Waar toe zal zich de Heere met toorn ontfleken tegen de riviere± en zal zyne verbolgenheid zyn tegen de zee, zo dat Hy den inham der zee van Egypten zal verbannen (£),ja,waar toe zullen de bergen verftrooid, de heuvelen der eeuwigheidgeboogen voorden ? het is om voor het overbiyfzel van Israël, naar de genade verkiezing, eenen weg te baanen tot dezen wynftok en vygenboom. En waar toe zal de Heere zynen Geeft als eene fchrikverwekkende drydbanier tegen Gog den Hoofdvord van het Noorderland der Magogiten aanvoeren ? het zal immers zyn om Gods Kerk in de laatde dagen heerlyk te dellen, onder het genot van rud en vrede. Zo zal het dan blyken, dat dit alles ingericht zy, om het Ryk en de heerfchappy, en de grootheid der Koningryken onder den ganfchen hemel te geven aan den volken der Heiligen der hooge plaat- fen; f» Hab. 3. Zach. 14: 16. (<»') Openh. 16: ia, W Jef. xu Hab. 3. > II. Deel. L H0OFDST.3. vers 10.  IfoOFDST. vers io. Dit zal zeker gefchie den. der neiricnaaren nimmer te vergeefs werk doet. Hoe de afgerolde eeuwen van het Christendom ons getuigen, en hoe de vad naderende tyden het zullen bevestigen, dat de Heete nooit heeft,noch f nimmer dit werk zyner handen zal laaten vaaren* daar toe zal de volgende verhandeling dienen, die byzonder ingericht is om de onbezweeke trouw van Jehova te bevestigen in de gewenfchte voortzetting zyner werken, ter inruiminge van de waereld voor Hem, die zegt: De aarde is des Heeren , mitsgaders haare volheid, de waereld en dit er in woonen (d). Waar uit voor de Kerk eenen heerlyken daat zal gebooren worden , dat zy haaren voet zal zetten op den nek haarer vyanden, en treden zal op de hoogten der aar de^ en gefpysd zal worden met de erve van Vader Jakob (e). Hoe heerlyk zal dan de plaats van 's Mesfias ruste zyn , daar deze wyndok en vygenboom geplant is! Hier vertoont zich een vergelegen land, dat zich uitdrekt tot aan de uiterde einden der aarde, en der verafgelegenden aan de Zee. Hier CO D»n. 7: 37. (O Pfalm 24: 1. 00 Jef- 58: 14. If5a Jofua ^onderwezen in de beilryke vruchten ifen; welks Ryk een eeuwig Ryk zyn zal, en alle Heerfchappyen zullen Hem gehoorzaam zin Cc) De zekere verwachting hier van zal nimmer worden afgefneeden, maar door de heuchelykde utkomde bevestigd worden, vermits de Heere  van'sMesfias Borg-lyden. 163 Hier doet zich aan de gelukkige bewooner van dit iietnelfch gewed op een verfchiet van heerlykheid, Hier vertoont zich eene otad, wier groote is twaalf duizendftadien, tusfchen de vyf en fes honderd uuren (ƒ). Groot is haare heerlykheid. Haare grondvesten zyn van het kostelykd gedeente, dat het Ryk der natuur uit haaren boezem ontfluit. Haare draaten zyn van zuiver goud. Haare muu-' ren van Jaspis. En haare poorten van fynde paerlen, die nooit gedooten worden, waar door de volken, die zalig zullen worden, tot onder dit geboomte worden ingeleid; ja, waar door.deKoningen der aarde al hun eer en heerlykheid in de Kerk brengen. De bladeren van deze heerlyke luftplantagie zyn tot hunne geneezing: Tot deze plaatze, daar Mesfia den zetel zyner ruste gevestigd heeft, zal men— uit het Westen, de Koningen vanTharfis, neffens de eilanden, vroeg en laat met ryke kielen zien devenen. De gelokte Japhet zal men met al de heerlykheid van Libanon, uit het Noorden met der woon in deze Tente zien komen. Terwyl het Oosten Midian en Hepha, geheel Scheba met wierook, neffens Kedar en Nebajoth, als Feedoffers, met welgevallen tot Gods altaar zal brengen. Zo zal het Zuiden Moorenland los- laaten, om met uitgedrekte handen tot God te komen , (ƒ; Zie J. £. Ewald over Openb. az» L a HooFDst.3, vers 10.  HOOFDST. vers 10. ze poorten inbrengen. De vrede zal hier bloeien. De rufte zal hier heerlyk zyn. Geenetraa* nen zullen hier van de aangezichten biggelen , wyl de dood niet meer zyn zal, noch rouwe noch gekryt noch moeite, maar de vrygekochten des Heeren tot deze heerlyke plaatze wedergekeerd, zullen hier hunne fchedels met eeuwige blydfchap bekroond vinden. 164 Jofua, onderwezen in de heilfyke vruchten 3-men, en den arbeid der Egyptenaaren, neffens den koophandel der Mooren enderSabeen, de- Alles beandwoordaan het oogwit van dit gezicht. Zoo zullen de iNoodigers in nunnen aroem ter . uitbreiding van het Koningryk van Gods Zoon niet befchaamd uitkomen, wyl de Heere der heirfchaaren zal met hun geweeft zyn om het woord der noodiginge te dellen tot een vuur en hamer, 3at deene harten vermorzelt en in traanen van Iroefheid, die eene onberouwelyke bekeeringe tot . j zaligheid werkt, doet wegfmelten. Zoude hier op de volken,zojooden als Heidenen,den Heeren gebooren worden uit kracht van het volbragte verzoeningswerk, zou zo de evangeliekerk, Gods geestelyke tempelbouw, hier door voorfpoedig worden tot een gewenfcht vrederyk einde, hier toe was al Gods liefdehandel met Jofua ingericht ter bereiking dezer gewenfchte dingen. Immers daar het zyn hooge doel was, zyne onlangs verloste Kerk uit Babel te overtuigen, dat Hy nimmer het werk zyner handen zou laaten vaaren, zo was dan  van 's Mesfias Borg- lyden. 165 de vertooning, hoe in het einde zyn werk heerlyk zal zyn , noodzaaklyk. Daar de Heere der heirfchaaren hier een doordaand bewys geeft, dat alle vyanden, die zich tegen de uitbreiding van het Godsryk op aarde zouden verzetten , in al hun woeden zouden verydeld worden , en dat zy zeiven, die tegen het Jerufalem Gods vyandig waren opgekomen, zouden optrekken om God van den hemel te aanbidden, zo kon dan de Oude Kerk op gronden van zekerheid de komft van Mesfia, als Verlosfer tot Zion, te gemoet zien ter wegneming van de ongerechtigheid in Jakob. De Kerk, het Chaldeeuws geweld ontrukt, in Kanaan ingeleid, zou met de wooninge des Allerhoogften vereerd , en daar in met de akaaren der voorbeeldige verzoeninge, begiftigd worden. Hier was wel veel in te voorzien , wyl het een dag van kleine dingen was, maar dit alles fnydt God hier af tot Zions vertroostinge, wyl Zacharia in dit gezicht vertoont , den tempel herbouwd, den grooten verzoendag ftaatelyk gevierd , Gods gerichtshandel met het tempelhoofd zo gelukkig voleind, en door de ééne volmaakte zoenofferhande van Mesfia tot rechtvaardigheid , bevestigd , zo had zy dan alle grond van trood om s' Heeren blydfchap tot haare flerkte ftellende, al haar belang in de hand van L 3 haa- H00FDST.3. vers 10.  Hoofdst.; ▼ers io. VIER- 166 Jofua, onderwezen in de heikyke vruchten enz, !• haaren eeuwiglevenden Goel te laaten berusten, In welk geloofs uitzicht en vertrouwen men haar blymoedig hoort zingen: Als ik, omringd door tegenfpoed, Bezwyken moet, Schenkt Gy my leven: /ƒ 't, dat myns vyands gramfchap brandt, Uw rechtehand Zal redding gceven. De Heer is zo getrouw als fterk; Hy zal zyn werk Voor my volenden: Verlaat niet wat uw hand begon, O Levens bron! (Vil byftand zenden. Pfalm 138. vs. 4.  VIERDE VERHANDELING, D E ZEKERE EN BLYDE UITKOMST VAN GODS WERKEN MET ZYNE KERK, VERTOOND UIT PSALM 138: 8. } Gy zult nkt laaten vaaren de EERSTE AFDEELING, Vervattende den zvaaren aart van dit zang' fiuk, byzonder van vs. 8. D ir Pfalmftuk , naar deszelfs zaakelyken 'vs\'inimit '. houd, vertoont ons eenen fpreeker deels, als eenenLoover dergoddelyke goedheid, gedenkende in Godverheerlykende danktaal, des Heeren ontvangene weldaadigheden, deels, als eenen eerbiedigen Bewonderaar van Gods groote werken, zo der genade voor zyne Kerk, als zyner L 4 Se*  Pf. 138: 8 I. Afdeel. de roepen, om het met al hun magt eer en heerlykheid in zyn Zion inteleiden, ■—- deels, als eenen nauwkeurigen Nafpoorer van Gods|wegen,waar toe hy zyne gangen in Gods fpooren ingericht, fchoon hy bemerkt, dat Gods voetdappen in donkere oorden infchieten, hy vertrouwt evenwel op den Naam des Heeren, dat Hy, die uit de diepte der Zee weet wedertebrengen, zyn werk, ter voorfpoedige bevordering van het gewenfcht kerkbelang en ter befchaaming van alle woedende vyanden, zal voleinden en dus nimmer laaten va- \ 168 De zekere voortzetting geduchte gerichten over haare vyanden, ten dage, als de Heere door zyn woord het Heidendom zou- Wat men hier optemerkenheeft. i < ( 1 i ren. Zal men zich over den inhoud en wezentlyk oogmerk van dit zangduk , eene welgegronde bevattinge vormen , men heeft dan wel te weeten, of ons hier een byzonder perzoon, of voor zich zeiven, of als een Voorganger in de kerkvergadering , dan of ons de 'geheele kerk Pfalmzin?ende inkome. Men lette hier toe nauwkeurig Dp den {preekenden perzoon, of perzoonen, die n de zangdukken mogten inkomen. Komt ons fén perzoon, zonder inmenging van anderen voor, lie zyn hart in danklof of fmeekdpffe voor den feeren uitdort, men onderzoeke dan, of hy dus ikome voor zich zeiven met een byzonder oogrit, betrekkelyk tot zynen dand, ftaat of weg, dan  van Gods werken. 169 1 dan of hy, als een Voorganger der Kerke een oogmerk heeft, betrekkelyk tot het waare belang van het Kerkwezen. Or het eerde plaats vinde, neen men te toetzen aan de gezegdens van zulk een alleenfpeekend perzoon, of ze van die natuur zyn, dat ze nergens anders eene betrekkelyke toepasfing j vinden, als in het onderfcheide gemoedsgeflel, waar in zich de alleenipreeker voor den Heeren bevind ; dan heeft men zodanig een Pfalm aantemer- i ken, een gebyzonderd betrekkelyk oogmerk al- ] leen te hebben tot een alleenfpreekend gunflgenoot des Heeren, waar van het gebruik is, voor al het Godsvolk, in welken tyd zy ook leven mogen , mits zy hen in eene geevenredigde betrek- , kinge van gemoedsomdandigheden voor den Heeren bevinden. Treedt men ten onderzoek van het tweede, of zo een alleenfpreeker inkome, als een Voorganger, die voor of met de kerkleden in < de eerfte perzoon dankt, looft of bid; men onderzoeke dan, of zyne gezegdens van die natuur zyn, dat ze alleen in hun verband van het eene voorgeüelde tot het andere befchouwdt, betrokken kunnen worden tot den daat en bevoordering van het kerkbelang in dit, of dat, door de natuur der gezegdens, bepaalde tydvak. Pf. 138: 8. [. Afdeel. Tot dit laatde behoort, onder anderen , ons dichtduk, waar in wel een byzonder geloovige L 5 et Hier toebehoort dit 'zangftuk. 1  Pf. 138: 8 Laatlte lid. zyne eigene hartsgedeldheid voortedraagen, vermits de gezegdens geene betrekkinge hebben tot zyn byzonder gemoedsgedel, maar alleen tot de daatsgedeldheid der kerke in een afgezonderd tydvak, door zyne kenmerken van anderen onderfcheiden, waar in de heerlykheid van 's Mesfias genaderyk door den geloofs toevloed der volken, geroemd en ingefmeekt word; waar uit is optemaaken, dat zulk een alleenfpreekend perzoon, als Voorganger in de kerk is te houden, wiens bid werk is ingericht, het heil der kerke by den zoen troon intefmeeken. Daar de kennisneming van de perzoonsgedeldheid en daat van tyd, alleen afhangt van de natuur der gezegdens, die in dit lied voorkomen, zo dienen wy dan, dezelven wat nader intezien. » Gods eeuwige Geed, die in en door de Dich¬ ter fpreekt, bepaalt éénen dag, waar in hy zich verdooken vond van het genot van Gods weldaaden, en er met ernd om bad. Hy wierd verblyd met genadige verhooring, waar over zyn hart den Heeren dankte voor zyne beweezene goedertierenheid en waarheid: vs. 1—3. Die achtervolgd zouden worden met de daardelling van zulke gewenfchte dingen, die hetGodsryk zeer zouden i I 170 De zekere voortzetting en wel in de eerde perzoon in' een dank, lof en fmeekgebed voorkomt,maar wiens oogwit niet is.  van Gods werken, ijl den verhoogen; het geene in den fchakel van dit hed voorkomt, zo als wy bezien moeten, dan zal dit zangduk uit deszelfs eigene klaarheid opgehelderd worden. O») Za<=h. 3- 00 Zach. 14. (t) Jef. 24-27, De benoeming van één dag, moet in de Prophetiekunde wel onderfcheiden worden. Soms, komt die in voor den evangeliedag, door alle deszelfs ftrydvakken heen (0). Soms, voor den laat. den heerlvken kerkdaat in al deszelfs gelukkige Pf. 138: 8. Laatfte lid. uitkomden (£> Soms , voor bepaalde tydvakken (c). En wel heeft men te onderfcheiden, of de dag in betrekkinge tot God, of tot den menfeh, inkome. Een dag des Heeren of den Heeren, is een tydvak, bepaald voor de ontwaakinge des Heeren uit zyne heilige wooning tot wigtige eindens. En word de dag betrokken tot den menfeh , gelyk hier, dan tekent dezelve een afgezonderdt tydperk, waar in zich de menfeh, of in droevige of blyde omdandigheden bevind. De dag, waar in wy onzen fpreeker ontmoeten, was voor hem een dag des geroeps; een dag van gebrek, waar in het gebed des verdrukten, die ganfch ontbloot was tot God kwam, om met goddelyke kracht in zyne ziele verfterkt te worden vs. 3. Daar hy in dat tydvak met God gewordeld had in gebeden en fmee- Wat de benoemingvan één dag by de Propheter»zegt.  Pf. 138: 8 Laatfte lid, daarftelhnge der weldaaden vs. 2. gemeld; waar van de weldaaden vs. 4 en 5, wettige gevolgen zyn. Immers het redegevend want vs. 2, toont het verband van afleidinge van het eene gezegde uit het andere, zo dat het grootmaaken van Gods woord van wegen zynen grooten naam, de rede was, dat Gods goedertierenheid en waarheid ontdekt ware; en daar, in deze ontdekkinge, de Heerïykheid des Heeren groot was, vs. 5, zo moeft dit tot zyn wettig gevolg hebben, vs. 4. dat, waar 's Heeren naam alom verbreid wierd, alle waereldmagten aanzien aanjehovaas heerlykheid zou- 172 De zekere voortzetting fmeekingen. Te dien dage had de Heere zich ook ontdekt de Hoorder zyns gebeds te zyn, in de Welke weldaaden niet geroemd worden. / de geheiligd worden. De weldaaden, die God ten dage der verhooringe gegeven had, zyn / In hunnen gronddag vs. 2: Gy hebt boven al. Ie naaai, uwen naam, door uw woord groot gemaakt (d). Men heeft hier niet 'te denken (d) Ita verba textus vertenda putat cl. Fenema ad h. Pf. Ad fenfura verbalem eruditisfime notat: In vocibus hy^v fupra omne, latere nomen üw, quod exconcurrentia ejusdem vocis deficit, adeoque legendum esfe •jati' atrS^tv fupra ont,ne nomen, nomentuum; ficuc PhrafisPaulina habet Philipp. a: 9. - Unde evidenter liquet, quod Deus magnificaverk nomen fuum fupra omne Sc. nomen,  van Gods werken. ken aan Davids naam, die hem door de belofte mogt gegeven zyn (js) betrekkelyk zyr O) a Sam. 7. (ƒ) Philip, a: 8-11. huis en Koningryk. Hier wordt vermeld 's Heeren naam , die verre verhoogd zoude worden boven Davids naam. Men denkevry aan den Naam van Mesfia, dien VredenVorft, op wiens fchouderen de onvergangbaare heerfchappy zoude rusten, die ontdekt zoude worden , dan, als God geopenbaard zoude worden in het vleefch. Herwaarts leid ons Paulus, die onze woorden verklaart in haare vervullinge van den verheerlykten Godmenfch , toen Hy alom door het woord van het evangelie gepredikt wierd, dat God Hem van wegen den dood des kruifes uitermaate Verhoogd had, en Hem eenen Naam gegeven,welke boven alle naam Is; het welk de Apostel in navolging van onzen Pfalmift aanmerkt, als de rede, waarom Hem de Volkeren, zelfs de Koningen der aarde zouden eerbiedigen (ƒ). Dit zoude door het woord van God vooral ten toon gefpreid worden; het zy men het vertaale, naar of volgens uw woord, dat is, ingevolge uwe belofte van grootheid en heerlykheid aan uwen Naam, den Pf. 138: g. Laatfte lid.  174 zekere voortzetting pr. 138:8. Liarfte lid. den Mesfias, gedaan (g), door die te vervullen hebt Gy Hem groot gemaakt. Of, door uzv woord; dan komt het woord Gods, als het middel in, waar door de verbreiding van dien heerlyken Gods naam alom gefchiedt; ik meen de evangelie noodiging, waar door Juda word toegeroepen: Zie hier is uw God! en Japhet word gelokt, om in Sems tente te komen woonen. // Wettige en gewenfchte gevolgen moeft deze verheffing van 's Heeren verhoogden naam hebben, te weeten, de daarftelling van goedertierenheid en waarheid. Deze aangemerkt , als gezegende gevolgen van 'sMesfias openbaaring in het vleefch , zo kan men hier niet anders denken, dan aan het groote werk der geeftlyke verlosfing, waar in vooral Gods goedertierenheid, luifteryk wierd ten toon gefpreid, wyl Hy hier door, de verlosfing door zyn bloed, naamelyk, de vergeving der zonden' zyner uitverkoorenen, aanbrengt, en in de daadelyke toepasfinge van dat verlosfingswerk, blonk Gods waarheid glansryk uit, die nu in en door de verlosfinge zyns bloeds, de waarheid van zyn verbond bevestigd had door de (g) Ezech. 17: ai. Pfalm 89. Jef. 9. & Hoofdlt. 11.  van Gods werken. 175 detroodryke aankondiginge van zyn woord (h). Het was nu waarheid, dat het zaad Met deze gezegende uitkomde zulker gewenfehte dingen, dond in verband dat heuchelyke tydvak , waar in Jehovaas Heerlykheid groot zoude zyn Qb) Jef. 40: i,2. Jef. 52: 1-7. der Vrouwe den kop der dange vermorzeld had; dus was het een waarheid, dat Hy de zynen uit alle geweld des Sathans verlod had en dat Hy ze fchonk den Geed der aanneminge tot kinderen, om vrymoedig tot God te roepen: Abba Vader \ JU Nergens anders, dan hier in, kon myn fpreeker ( volgens vs. 3.) Zich met krachtin zyne ziele verfterkt vinden. Wyl de verderking der ziele alleen is door de genade van Gods Zoon. In Hem word het nedergebooge hart alleen krachtig. //// Een ongevoelig hart onder het genot dezer weldaaden van verderkinge in zynen boefem om tedraagen, zou zeer onbetaamelyk zyn, zo denkt er de lpreeker in dit lied over, daar hy zich tederd getroffen vond over het goedertieren bedel van zynen God over hem, wyl hy 's Heeren weldaadigheden in het midden van zynen tempel met bewondering in dankliefde gedenkt vs. 1 & 2. Pf. t3R: 3. Laatfte lid. Welk een tydvak hier beoogd word.  i?6 De zekere voortzetting Pf. 138: 8. Laatfte lid. gebied vertoond, in dat verhoogd aanzien zoekt men Hem te vergeefs in het geheele tydvak van het oude Testament. Te nauw waren er delandpaalen van Palaftina toe. Ja, te eng de rykflaat van Israël, zyndealleen tot een gebyzonderd volk begrensd. Israels Vorften moeften niet flegts hunne ryksftaven voor 's Mesfias kruisbanier nederleggen, maar zelfs de aarde met al haare volheid; de waereld, en al wie er in woont. Het heidendom van rondom, zo veelen er uit zalig moeren worden, moeften dezeryks-heerlykheiddienltbaar worden (*")• Wy worden hier dus in een tydvak ge- (7) Wy zyn er wel verre van daan, om de toepasfing van een Zangftuk uit dat beginzel, wyl er van de roepinge der heidenen gefprooken word, op de Kerk van hei nieuwe Testament te brengen. Schoon het ontegenzeglyk zeker is, dat de toebrenging der volkeren tot de evangeliebedieninge behoore. Zulk een voorftel komt wel eens in, als eene voorzegging van het geene onder het evangelie gebeuren zal, dat het juift daarom geen beweis is, dat de geheele Pfalm derwaarts behoore .... Maar zal men uit de roepinge der volken,hier voor, een wettig bewys afleiden, men moet dan wel weeteh, dat het geene die roepinge voorgaat, ift een onaffcheidbaar verband van uilwerkinge met die roepinge ftaan moet; zo (laan hier de weldaaden der genade in een oorzaakelyk verband met de roepinge der Hei- zyn. Hier door, word Mesfia in den Ryksluider van zyn verheven en alom uitgebreid Troon-  Van Gods werken. 177 gezet, waar inde heerlykheid des Heeren niet flegts jverfcheenen was, maar waar in dezelve groot was,dat tis, tot haare grootheid (k) gekomen was. Geen ;tydvak, dan de laatfte tydkring van het evangelie vertoont ons de grootheid van 's Heeren heerlykheid. Deels, dat Mesfia een Koning zy over de ganfche aarde, en dat dus alle de Koning- ryken der aarde Zynes zyn geworden. Deels, ;dat zyne Heerlykheid tot luider, glans en verlichting op de Kerk zoude afdraaien, zo dat Overhelden en Voorgangers in den waereld en kerkftaat, :1de Hyligheid des Heeren zouden toonen in handel :en wandel en dat al het volk den Heeren heilig zal wezen, gelyk eertyds de fprengbekkens voor den altaar waren. Te vergeefs zoekt men dit tydvak, toen een beruchten Condantyn, een vredelievende Theo-' do- Heidenen, als een wettig gevolg van 's Mesfias verhooging, toen Hem een Naam boven allen Naam gegeven is, eer!der konden de volken het woord van 't kruis ten leven ) niet hooren Philip. 2. dus kan dit zanglluk zyne toepasfing alleen in het evangelie vinden. (*) "3IÖJ '3 Regius Rheb'ia Gerefchatus, ferviente mer:ca fimplici non refert gloriam Jehova; magnam, fed pro 'valore diftinguendi, oftendit magnitudinem gloria; Jehova;, five plenitudinem, et fic fub Mesfia ejusque reguo, proxime convenit formula: feraphica; Jef. 6: 3. Plenaeft, gloria «jus, tota terra. II. Deel. M Pf. 138: 8. Laatfte lid. In geen an Ier tydvak' is dit te vinden.  PC. 138: 8 Laatfte lid in dat tyddeel Gods kerk op arendsvleugelen de woede van het Heidendom ontvluchten in de woedyn , draks zag men, dat de Koningen na hunnen uitgang uit het Heidendom met het Roomfche Beeft, als een geedlyk Sodoma, bevonden wierden te hoereren, den Tabernakel Gods te lasteren, en deszelfs Beeld, als een geedlyk Babel en Egypten, te aanbidden: was dit de grootheid van Mesfia ? was dit de volheid zyner Heerlykheid 't en al niec minder ontluikte die draks na de herdelüng der evangelieleer, toen de kerk Koningen tot .haare Voedderheeren verkreeg, want fchoon de Apostolifche leere der kerkhervorming wel van veelen wierd omhelsd, 20 betrof dit flegts het kleinde deel van het vierde waerelddeel, Europa, daar voor het overige, de ganfche aarde het Beeft nahoereerde , kan dit dan worden gezegt, dat de Heerlykheid van Mesfia tot zyne grootheid gekomen zy? het is toch eene ongegronde Prophetie - uitlegkunde , wen men de grootheid van de ryksheerlykheid van Mesfia , dien Vorft en Gebieder der Volken , in de minde kleinigheden wil vervuld hebben. Ik dem gaerne toe, dat de Heere van tyd tot tyd in zyne Heerlykheid verfcheint. Hy '178 De zekere, voortzetting dofius en anderen derheidenfche Vorden het Christendom wierden toegedaan, want juid ziet men  van Gods werken. 179 Hy heeft zyne bepaalde tyden, dat Hy zynen Geeft van herfcheppend alvermogen uitzend om de aarde te doortrekken, en zyne uit verkoorenen uit de geheele waereld opteroepen , doch groot is dan eerft zyne Heerlykheid, als zyne ruste van dit werk zyner handen, zal heerlyk zyn. Zon nu de Heere deze zyne groote Heerlykheid daar ftellen, hier toe Pf. 138: 8. Laaide lid. I. Afd. / Zou Hy zyn woord , onder de medewerking der menigvuldige krachten van den Geeft1 zyner heerlyke mogendheid gebruiken, immers als de Volken zoude gehoord hebben de redenen van 's Heeren mond, dan zouden zy van Jehovaas wegen, die Hy tot grootmaaking zyns Naams zoude indaan, zingen vs. 4 cc 5. // Wegen zouden dit zyn van donkerheid , ftryd en beproeving. Hier doet zich een ver verfchiet van onoverkomelyke zwaarigheden op, die dit gewenfchte ftuks, buiten hoop ftellen; maar myn geloofsvoorgangei komt hier in op dien grond vs. 2, dat Jehova Zynen Naam boven allen naam had grootgemaakt, als een eerbiedig Befchouwer dei hoogheid van den Verhoogden Kerk-Heer. die vertrouwt op den verhoogden Naam dei Heeren, en fleunt op dien God, die hoog ü M a vs Velkemidlelen de ieere hier ;oe zal gebruiken.  Pf. 138: 8. Laatfte lid. I. Afd. (7) Zach, 9: 10. '(?/;) Mal. 1. en Jef. 59. lingen, intKomlre zal geven vs. 7. zo wentelt hy zynen weg op den Heeren, vertrouwende , dat Hy het werk zyner banden in de grootmaaking zyner Heerlykheid reeds bebegonnen, zal voleinden. Wat is dan het hier bedoeld, werk zyner han- VVat hier Gods handen werk dan zy. Het kerk- 180 He zekere voortzetting vs. '6. die in zyne rechtmaatige Heerfchappy de belangens zyner kerke zal handhaven en onder het uitroeden zyner Rykswederfpanne- dsn, naar den heerlyken inhoud en zo cierlykaan een gefchakeld beleid van dit Pfalmduk anders, dan het werk der inzaameling zyner uitverkoorenen uit alle waereld volken onder den wynftok en vygenboom; waar mede de verhoogde Kerk-Heer jegon, toen Hy na de uitroejing der wagenen uit Eprhaim en de paarden uit Jerufalem den Heidenen den vreeden /prak (l). Van dit werk zal Hy niet rusten, tot dat Hy zyne Heerlykheid over 's waerelds rond, tot zyne grootheid zal gebragt hebben , zo dat van den Opgang tot den Neder gang ;n van den Neder gang tot den Opgang der zonne (mi) onder de verlichting van Zuid en Noord, zyn Naam groot zal zyn over -de gan/che aarde , waar van de laatde bazuin zal gewaden. De natuur van dit zangduk doet ons dus ge- loo-  van- Gods werken. T O T lui i looven, dat Gods kerk onder den lafl van Duma j by den afloop van het oude Testament hier inko ime.tot Mesfia, den Wachter van Israël, te roep en: i Wachter wat is tr van den nacht! en zy tot andi woord ontfïng, dat de morgenftond ware aan ge'komen (ti) , waar door'zy getrood wierd, dooi i dien God haare roepdemme, door den Voorganger uit haaren naam vs. 3. opgeheven, verhoorde in de betooning van het groote werk der verlosfing door Mesfia met zulke heerlyke gevolgen, die het Genaderyk eenen heerlyken luider zouden byzetten; in welk vertrouwen, fchoon dit langs donkere en door diepe wegen, dond te gefchieden, de Voorganger zyne wetenfchap uit, dat God het werk zyner handen, begonnen in de nu aangebragte verlosfing door den Mesfias, tot dat zyn heilbewind, ter uitbreiding zyner grootheid, zich over de geheele aarde, zoude uitdrekken, niet zou laaten varen. Dit blykt ons nader uit aanmerking: * Dat de fpreeker als eene verhooring van zyn gebed, de geedlyke weldaad van 's Mesfias verlosfing roemt; dat dit nu de geedlyke weldaad der verlosfing van Gods Zoon zy, blykt overtuigend!!, om dat de fpreeker ze grond op het lyden van Mesfia, het geene hier vooronderdeld word, om dat O) Jef. ut II. M 3 Pf. 138: 8. Laatfte lid. f. Afd. jeftel word uit dezen Pf. afgelaid.  Pf. 138: 8 Laatfte lid I. Afd. het lyden des doods, onderftelt (0). Daar nu deze weldaad hier inkomt als eene verhooring van het fmeekgeroep des ipreekers; zo moet volgen, dat het tydvak en de gedeldheid des volks, naar de volzinnige kracht der gezegdens, zo metvoorby zien van Judaas flaat onder de Chaldeen, en hun wederkeeren naar het Kerk en Vaderland Kanaan, als 's volks toedand in het Antiogeens tydvak , alleen te zoeken zy in den rykstyd der Herodesfen, kort voor en onder 's Mesfias komfle in het vleefch. Een tydvak, waar in men een diepd verval in leer en zeden alom vernam. Het aardsvaderlyke Kanaan was een land der fchaduwe des doods. De fepter der godloosheid van Edom drukte het volk. Ter plaatze des gerichts was godloosheid. Noch Propheet,'die wift hoe lang! noch Priefter , wiens lippen de wetenfchap bewaarde, was er meer, en het reine brood voor 's Heeren altaar ten ipysoffer ontbrak er. Een tydvak, waaruit het weinig Godzoekend volk, rykhalzende naar de vertroostinge Israels, inkomt te roepen. Dit was de dag, waar in de Voorganger riep volgens den inhoud van vers 3. ** Dat CO Philip. 3. 182 De zekere voortzetting dat God Vader hier inkomt aan zynen Zoon eenen Naam boven allen naam gegeven te hebben, welken verhoerden ftaat, zynen vernederden, tot  van Gods merken. 183 +* Dat dit het waare bedoelde tydftip zy, blykt rader,zo,uit de daar op vs. 3. gevolgde veihooring , als uit de natuur dier verhooringe, be¬ helzende de genade giften van goedertierenheid en waarheid geworden door Christus Jefus, zynde de eenige vertroostinge Israels en de verwachting van Jerufalem, waar mede in verband dond de uitbreiding van 's Mesfias Koningryk onder de Heidenen over de ganfche aarde, en waar in ook alleen gegrond was de zekerheid der voleinding van de werken van Gods handen. Langs dien weg zou de Heerlykheid des Heeren tot zyne grootheid komen. In geen ander tyddeel zyn deze gezegdens volgens haare kundigheden, zo als zy in verband tot elkander en daan, te vinden, dan in dit genoemde, her welk wy uitdrekken, van dat God, door de openbaaring van Mesfia, het werk der geedlyke verlosfing volbragt en daar op zynen Zoon verhoogde, en Hem het heilgebied van het Genaderyk in handen gaf, om het werk van Gods handen in de planting der evangeliekerk nu begonnen, door de evangelie noodiging onder de volkeren voort te zetten en in fpyt en weer. wil van alle geedelyke en waereldlyke Rykswederfpannelingen te voleinden; tot dat by den afloop der flrydeeuwen de heerlykheid van Mesfia alomover de ganfche aarde groot, en de ruste van dezen zynen veldtocht heerlyk zal zyn. M 4 VVy pr. 138: t. Laatfte lid. I. Afd.  •Pf- 138: 8, 'Laatfte lid, I. Afd, het tyvak der Herodesfen, een dag des geroeps uit de diepte was, zo washetgcheele evangelie tydvak een dag van verhooring, waar in eeuwige Goedertierenheid allen volken den vrye toegang onder de fchaduwe van Gods vleugelen zoude verkenen , om onder den wynfiok en vygenboom te juichen, daar de verhoogde Mesfia, in dezen dag zyner hooge Ryksregeering op het woord der waarheid voorfpoedig zou voortryden ter bekeering zyner uitverkoorenen uit allen volken; welk Godswerk Hem aanbevoolen, het billyk vertrouwen van den Voorganger is: Hy zal het niet laaten 184 Z)e zekere voortzetting Wy befchouwen dus dit Zangduk met geen verdeeld oog langs den volgreeks van de afgeperkte tydkringen des nieuwen Testaments, maar daar Welk ons oogwit hier in zy. I dat wy toonden, welke uitnemende bedgeheimen ter vergrooting van 's Mesfias Ryksiiaat uit de wegneming der ongerechtigheden des lands, langs de evangelie noodiging, te wachten waren. Dit zal ik thans voortzetten en toonen, na dat ik dit heilig geloofsvertrouwen der onder den wynftok en vygenboom zittende kerk , zal verklaard hebben; in hoe verre reeds in de afgerolde eeuwkringen de evangelienoodiging haar doel bereikt hebbe, varen. Wy moeten dit een weinig uitbreiden, ter bereiking van ons oogwit, het welk wy in onze verhandeling over Zach. 4 vs. 10. zo verre brasten.  van Gods werken. 185 be, ter bevestiging, dat God zyn werk gedenkt, ] hoe alle vyandsmagt niets vermogt heeft, en alle ■ vuile bedenkingen van het vleefchlyk vernuft , : zoekende de evangelienoodiging tot zulke veruit"ziende eindens, vruchteloos te ftellen , verydeld zyn, ter befchaaming van alle vyanden der kerke; als mede hoe de kerk haar wyd en zyds uitbreid, verwachtende op gronden van bybel ontdekking en goddelyke beloften , dat, hoe zeer de kerk in diepe wegen van verdrukking nog komen 1 moet, God haar uit alles wys en heilig zal ; redden , moetende haare verdrukking drekken om haaren Naaften op de noodiging tol onderden wynftok en vygenboom te doen ingaan, tot dat die heerlyke kerkdaat zal aanbreken, die alledeFeedvierers ter vervulling van deze geloofsverwachting, zal doen betuigen: Hy heeft niet laaten varen het iverk zyner handen. Neen! De Heere is by ons Heerlyk. Ik achte het hier toe niet ondiendig hetgeloofsbedaan der kerke, opgedooten in deze woorden, tot 'tonderwerp dezer verhandeling te leggen, die ons de gelukkige uitkomd der evangelienoodiging zal doen zien. Ontleding. a. Na het opfchrift, komt voor aa. Een tweleedigen inhoud M 5 b. De Pf. 138: t. Laatfte lid. L Arn.  i85 De zekere voortzetting Pf. 138: 8. Laatfte lid. I. Afd. aa. b. De tot God roepende kerk in dat tydsgewricht, toen de vertroostinge Israels nog geloovig verwacht wierd vs. 3. bb. De juichende en Gode dankende kerkleeden, om dat de Heere zich nu gewend had, als de Hoorder des gebeds tot het geroep der geenen , die ganfch ontbloot waren, in de verhooging van den in het vleefch geopenbaarden Mesfias, tot Koning over Zion, om het Vaderlyk welbehagen door zyne hand gelukkig te doen voortgaan, in de milde uitdeeling van de genadé goederen des verbonds, vergezeld van de gezegendlle vruchtgevolgen , die het Godsryk ten toppunt van allen luider zouden verhoogen vs. 3—8. c. De weldaaden, die hier geroemd worden , brengt dc fpreeker tot d. Een grond weldaad, waar uit de anderen wettig worden afgeleid : Gy hebt uwen naam, boven allen naam, door uw woord groot gemaakt (of naar uw woord) waar in voorkomt e. De grondweldaad zelve: Mesfia boven alles verhoogd. ee. Het middel, waar door, of richtfnoer, waar langs. Het Goddelyk woord,  van Gods zverken. T °T aa. bb. c. d. ee. woord, het Rykswoord der evangelienoodiging. dd. Deze is een bronwel e. Van gundige verwachting ter bevordering van 's kerks wezentlyke belangens, dat Hy, by wien gerechtigheden en derkten zyn, zyne erfenisfe zou derken, als zy raat was geworden, ja, dat Hy aan haar zou verderken, het geene Hy aan haar gewrogt had vs. ofi. ee. Vooral zichtbaar in het dillen van het rumoer der volkeren, dieZion gram waren, zo dat zelfs de woeste natiën niet degts in haare woede geduit worden, maar op het vernemen van 'sKonings Rykswoord, door een eeuwig zoen verbond aan Gods Zoon zouden uitgehuuwd worden, en zyne Ryksheerlykheid zouden vermeerderen, vs. 4 & 5. waar van de f. Grond was Jehovaas hoogheid, die g. Nedrigen aanziet, en gg. Verhevenen van verre kent. vs. 6. C Ze Pf. 138: 8Laatfte lid. I. Afd.  188 De zekere voortzetting Pr. i3J: 8. Laatfte lid. i. Afd. g. Dat de Heere in de hoogheid van zynen verhoogden naam, met en voor hun zoude wezen, om ze te doen ftaande blyven tegen hunne vyanden vs. 7a. gg. Zo dat Hy zyne magthand zal aanwenden, h. Zo ter beteugeling van 's kerks benauweren vs. yb% hh. Als tot haare ontkoming en inleiding in overvloedige ververfchinge vs. jc. cc. Daar nü het Koningryk der genade langs wegen van bloedige vervolging zoude komen, en wyl de kerkleden zagen, dat er by hun geen vermogen was tegen zulk eene menigte van verwoede vyanden, zo zien zy van hun zeiven af, en daaren op den Hoogen en verhevenen, die de 'eeuwigheid bewoont, dien zy als een waterdroom aanloopen, om nietbefchaamd te worden, zy dellen al het werk in handen van dien God, die de Beginner, aa.bb.cdd.ee.f. ff. Ze doet de kerkleeden vertrouwen.  van Gods werken. 189 aa.bb.cc. ner, Voortzetter en Voleinder van het zeiven is vs. 8. Aangemerkt , de kerkleden voor het aangezicht hunner vyanden den God des hemelfch tot hunnen toevlucht en fterkte hadden uitgeroepen: De Heere zal het voor my voleinden ! om te daan en ftaende te blyven, als mede de dierbaarheid zyner goedertierenheid geroemd hadden , zc heeft men dien zeiven God alhier te eerbiedigen d. In fpyt en weerwil van alle aanrandende vyandsmagt, hoort men ze in het volle geklank der bazuine vertrouwend , betuigen: Jehova, zal het voor my voleinden! dd. En over al het gedonder der oorlogs Vorjlen zeggen ze Heach! uwe goedertierenheid is eeuwig, Gy zult niet laaten vaar en het werk uwer handen: , zy gewagen e. Hier van het werk van Gods handen. ee. En de volbrenging van het zeiven vertrouwen zy den Jehova toe, Verklaaring. Pf. 138: 8. Laatfte lid» I, Afd. Aan wien in het gemeen, de aanfpraak gefchied.  ioo De zekere voortzetting PT. 138:8, Laatfte lid, L Afd. In het by zonder. s kerks heil te bezorgen; zo denken wy hier bepaaldelyk op Gods eeuwigen natuurlyken Zoon, den Hoogen en Verhevenen (p), die de eeuwigheid bewoont , C/0 Hooge en Verhevene, Jef. 6: i. Tegen taal en hebreeuwfee ontleedkunde, worden deze woorden tot den throon betrokken, maar behooren, zo uit den aart hunner betekenis, als betrekking die ze hebben tot Mesfia, tot den Heeren die op den throon zit. Zo heeft het P. Varenius de Tbhiro in 'ittt het beste vertaalt. Jch Sahe denHerrn hocb und erbaben, fitzen auf einemtbron. mui Bi ad *r\it nonveroad nd3 fpeftare diu demonftrarunt viri dodti Rein- bec- gen in zynen hoogwaardigen gedenknaam Jehova. Deze doet ons denken aan alle die hooge deugden en volmaaktheden, welke in de bevat¬ ting van een auervoimaaiut wezen zyn opgewonden , en ons dus een God aftekenen, wiens onbegrensde hoogheid ons tot eenen heiligen fchrik en vreeze verftrekt, maar teffens vrymoedigheid byzet ter eerbiedige toenadering, om zo veele heerlyke en ter bevordering van 's kerks belangens gewenfehte beloften aftetroonen, waar door die God zich, als de Jehova, barmhartig, genadig, langmoedig, groot van weldaadigheid en waarheid, ja, een God des verbonds van leven en zaligheid, ontdekt heeft. Schoon nu wel het Een Godlyk Wezen, de drie aanbiddelyke Hemelgetuigen zich verbonden hebben, op eene overanderlyke wyze,  van Gods werken. 191 woont, in wiens hand het bewind van het Ryk der genade gedeld is, aan wiens voeten de geweldigen der aarde, hunne fepters zullen moeten Iienigen en de kroonen hunner hoofden nederwerpen, het zy in gehoorzaamheid des geloofs, zo dat de Koningen der aarde van wegens de Heerlykheid van Jehova zullen zingen; het zy, dat zyne vyanden in al hun verhard woeden tegen Hem, ter hunner ondergang , het eens moeden zullen worden. In welke hoogheid, terwyl Hy teffens in het laage by verbreizelden van Geed, om die levendig te maaken, wil woonen, het Godsvolk Hem aanbid, als een Held magtig teverlosfen: Gord uw zwaard aan de heupe, O Held; uwe majesteit en heerlykheid, en reid voorjpoedig in uwe heerlykheid, op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en uwe rechtehand zal u vreezelyke dingen leer en: uwepylen zyn fcherp, volken zullen onder u vallen (zy treffen') in het hart van 's Konings vyanden (q). De kerkleden, wier oogen op Hem zien, en voeten hem aanloopen als een waterdroom, om voor het oog (der vyanden niet befchaamd te worden, roepen Hem hier zeer gepad, als den Jehova uit. Deels beckius, H. B. Scarkius aliique, quos vid. apud Dachfel. in Bibl. accent, ad jefaia; cap. 6 vs. 1. Gf) PC 45: 5-7. Pf. 138: 8. Laatfte lid. L Afd.  Pf. 138: g Laatfte lid 1. Afd. CO Zach. 4. van zyns volks belang nimmer moede noch mat zvord, maar verfterken wil dien, die geen krachten heeft, in wiens alvermoogen zy het groot vermoogen hunner benauweren uittarten : Wie zyt gy 0 Groote berg ? voor zyn aangezicht zult ge een vlak veld worden CO- Deels om den ftaat hunner zekerheid optemaaken; daar Hy de Jeho* va is, die nooit veranderd word, derhalven zouden Jakobs kinderen nooit kunnen verteerd worden. De Heere was in de kracht van dezen zynen naam reeds verfcheenen door de daarftelling van het groote verlosfingswerk. Dit gaf vrymoedigheid te vertrouwen, dat Hy, die het werk van genade en eere begonnen had, voorfpoedigzoude voortzetten, en gelukkig voleinden, zo dat Hy niet zou laaten vaaren de werken zyner handen. Mesfia is hier met byzonderen nadruk de Jehova, die, daar Hy in de kracht van dezen zynen naam, het zoenwerk door lyden volbragt had , de poorten der helle met metaale grendelen nu had toegeflooten. Het was nu met den fpotte uit. De fnoode bediller dezer werken had nu voleind. De dood had zynen prikkel, en de hel haare over- win- 192 De zekere voortzetting Deels om'te toonen, hoe ze geen vleefch tot hunnen arm ftellen,maar de magtige God, de Schepper van de einden der aarde,die in de handhaving1  van Gods werken. 193 winninge verlooren. Het onbreekbaar verband van Gods genadewerk vorderde nu, dat Hy zich, als de Jehova, verder toonen zoude te zyn dieHy was, een geciuung vervuiler zyner beiorten. Dit deed de kerk leden op het onberouwelyke zyner genade en het onveranderlyke zyner beloften vertrouwen, dat Hy deeds verft erken zoude het geene Hy aan hun gewrogt had. Gegrond is dan het geloofsvertrouweu: Gy zult niet laaten varen de werken uwer handen. Naar de bevatting, die wy hebben van God. als van een volmaakd geedelyk Wezen, waar van alk lichaamelyke denkbeelden, zelfs van de fynde doffeJykheid moeten verre zyn, leert ons de Geedkunde, dat er aan dat eenvouwigd geedelyk Wezen, geene handen kunnen toegekend worden. De beeld fpraak van den Heiligen Geed onderricht ons,dai zy hier Gods almagt, zyn oneindig hulp vermogen ons voordellen. En daar men hier hoort gevvager van handen, zo moet dit zyn wyze reden hebben, Gods hand bepaalt ons by het volmaakt ondeelbaare van zyne almagt, daar Gods handen ons doen merken op de betrekking, die zyne almagl heeft tot verfcheide vertoogen zyner werken in onderfcheidene onderwerpen , die zeer verfchillend kunnen zyn, als werken, die een vertoog geven van Gods gunde, om zich naar zyn eeuwig welbehagen tot zyn volk, te ontdekken, hen II. Deel. N be- Pf. 138: 8. Laatfte lid. 1. Afd. Hoe aan God handen worden toegekend.  194 &e zekere voortzetting Pf. 138: 8, Laatfte lid, I. Afd. zyn aimagt, aie rry overal in zyne werken , 20 van liefde aan zyne gundgenooten, als van toorn aan zyne vyanden openbaart: Zo worden zy van onzen Voorganger aangemerkt in vs. 7: Ah ik wandelen zal in het midden der benauwdheid, zult gy my levendig maaken : Uwe handftrekt Gy uit tegen den toom myner vyanden, en uwe Aan deze handen Worden werken toegekend, 1 t 1 bezoekende met zyn heil; en werken, die blyken zyn van zyn heilig ongenoegen tot verfmaading zyner vyanden: Dus zyn dan 'sHeeren handen, rechteband behoud my. Wat nu aanbelangt de werken dezer handen. Onder deze benaaming komen ons voor alle dingen , die buiten God eenig wezen, zaakelyk aanwezen of bedaan van Hem ontvangen hebben. Naar de geeftelyke natuur van dit Pfalmduk heeft men hier te denken aan de uitwerkzelen van Gods genademagt, alleen krachtig, het hart van woede zondaaren te veranderen en te verbeteren. Schoon nu het zaamendel van dit geheele al, als een bewonderenswaardig proevduk van de werken van Gods magt is te houden, als, waar in een oplet•end Befchouwer van Gods groote werken der natuur, beide Gods eeuwige kracht en Goddelykheid :erbiedigen moet, zo zyn die werken nimmer van ïenen herfcheppenden en zielsverbeterenden invloed Dp het fchepzel. Al word hy door deze werken net zegeningen bekroond. Al vermenigvuldigt Gods  van Gods zverken. 193 Gods hand zyn koorn, moft en olie. Al laat God zyne voetdappen van vettigheid over zyne landen druipen. Al worden zyne woede weiden met 's Hemels dauw bedroopen. Al ziet hy zyne velden bekleed met ganfche kudden van tierend vee. Al werpen zyne kudden by duizenden en worden by tienduizenden vermenigvuldigd op zyne hoeven. Al bevind hy zyne dalen bedekt met kooren, en zyne bergen van wyn te vloeien. Al is zyne beete met het vette der tarwe gezegend en zynen beker overvloeiende. Al kroont het hem met rykdom en eere, zo dat hyniet degts het goud als dof bezit, en zynen gang ingericht ziet tot den rotdeen der beeken van het goudryk Ophir,maar zich zelfs op den zetel der eere in de poorte des lands verhoogd ziet als een Koning onder de bende, als een die treurigen trood, die de baktanden des verkeerden verbreekt, wiens wortel uitgebreid word aan het water, en op wiens tak de dauw vernacht, wiens heerlykheid deeds by hem nieuw is (j). Schoon hem dit alles wel overtuigt, dat de groote Schepper van de einden der aarde hem in het Ryk der aardfche zegeningen niets doet ontbreken , fchoon het by deze nog al eenig gevoel van dankbaare erkentejiisfe mogt verwekken, evenwel laat het den zondaar die hy is, het verbetert hem CO Job 29. N * Pf. 138: 8. Laatfte lid. L Afd.  it)6 De zekere voortzetting Pf. 138: 8, Laatfte lid, I. Afd. ringen, en flaat achter uit tegen zynen Weldoener door een fchandelyk misbruik van deze werken Gods. O verbaazende verdorvenheid onder het gemis van het beeld des Scheppers! waardoor hy in het befchouwen, gelooven, en roemen dezer werken, zo dom als werkloos is. Gebrek van hemelfch licht m deze werken Iaat hem in onkunde, waar door hy God niet kent tot zaligheid, en in ongeloof leeft, waar door hy onoplettend is hem niet in grond begin zei, noch veranderd hem niet in gedaante naar Gods beeld tot heerlykheid. Ras word hy met Jefchurun vet van Gods zege- Welke wer ken naar het oogwii bedoeld worden. op uods daaden. Daar dan in deze natuurwerken geen geed des levens is, zo laat ons op werken van hoogermagt, van herfcheppende invloeden tot bekering van zondaaren, denken. Zal het oogwit van God, alhier bedoeld, berykt worden, naamelyk, de toebrenging der volken tot de kerkgemeenfchap , waar toe behoort de heerlykheid der derkte van Gods magt, laat ons dan hier de, groote werken der genade beoogen, die hier toe noodzaaklyk verïttcht worden, waar langs God het heil zyner kerke bevordert door de gewenfchte voortzetting van het werk der wedergeboorte 'm het hart zyner uitverkoorenen , waar door zy vernieuwde fchepzelen worden, gefchapen in Christus tot goede werken , het beeld van God in hunne ziele herdelt word,  van Gods werken. 197 word, en de Heilige Geeft, als een Geeft dei genade en der gebeden, des geloofs en der bekering in hen zoude bededen het willen en hei (f) Jefaia 2 en 6a. N 3 werken naar Gods welbehagen : Langs dezen weg zouden veele volken, door dit werk beftuurd, heenen gaan en zeggen : Komt laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot den huize des Gods van Jacqb, op dat Hy ons leere van zyne wegen, en zvy in zyne paden wandelen, ten teken dat zy waren eene fpruite van Godsplantinge, een werk van Gods handen, waar door Hy ver heerly kt word (ƒ )• Een werk te recht genaamd, waar in de Heere veel heerlyker zyne wonderdoende alvermogende kracht ontdekt, dan in het hooge fcheppingswerk Hier is een leven uit den dood te bewonderen . O almagt! Hier bezwykt alle menfehlykewysheic . en kracht. Het werk van zondaars herfcheppin*. en verbetering is alleen het werk van almagtigf genade. Daar dit ingericht was ter bevordering van het waare kerk belang , ter uitbreiding van hetgenaderyk van Gods Zoon over den aardbodem, te recht word hier toe van werken gewaagd, afge. meeten naar het geene wy van Gods handen heb. ben aangemerkt, dan hebben zy hunne betrekking , zo tot de kerk zeiven, om haar in de noo- di Pf. 138: 8. Laaide lid. I. Afd. Waarom een werk. Waarom iv erken gedoemd.  Pf. 138: 8 Laatfie lid I. Afd. van kracht tot kracht ter bereiking van eenen ruimen ingang in het koningryk der hemelen; als tot de vyandige woelingen van 's kerks vyanden. Voeg ik alles te zaamen, zo behoort er toe in zyn begin en voltooying. — De uitvoering van het borgtochtelyk lydenswerk van Mesfia, zo tot bekrachtiging van het eeuwig genade Testament door den dood des Middelaars, als om de aarde door de bloedplasfen van den eeuwig gezegenden Immanuel te heiligen ter vrykooping zyner erfenisfe van de magt des doods en verderfs. — Hier op moed volgen de omkeering van Mofes doel. De verbreeking van de fnerpende roede der Tuchtmeesteren. De vernietiging van het aardfchfchaduwachtig heiligdom. De Heerlykheid van Jehova, die zo lang tusfchen de nauwe vlerken der Cherubiim gewoond had, moeft nu tot aan het einde der aarde gezien worden («). — Dit ging vergezeld met de verbreeking van den middelmuur des affcbeidzels, om Israël met de volken te vereenigen, en voor allen eenen gelyken toegang tot den genaden ftoel te openen. — Gods werk moeft ook gezien worden aan de vyanden van zyn O) Jef. 66: 7^33. Be zekere voortzetting •diging der volkeren voorfpoedig te maaken, en 'om haare byzondere leden in de genade te doen toenemen ter voortgang van geloof en denod. Hhq  van Gods werken. 199 zyn Koningryk: De troon van het Roomfche Beeft moeft omgekeerd, en de kracht zyner hoornen verbrooken worden, en God moeft den hairigen fche- del, des geenen, die in zyneJchulden wandelt en die het hoofd is over een groot land, verdaan (v). Den geweldigen Rykszetel van Muhammet, dien val- fchen Propheet, moeft Hy omverftooten De Koningryken der waereld moeft Hy beweegen , zodat de geduurigebergen verftrooid, de heuvelen der eeuzvigheid bewoogen zouden worden, wyl Hy haare Vorften zouden binden met ketenen en hunne Achtbaaren met yzere boeijens, om het befchreven recht over hen uittevoeren, op dat de heerlykheid zyner gunfigenooten mogte gezien worden (tv). Dit zou het Huis van Togarma bevinden, dan , wanneer haaren Gog, de Hoofdvorft van het land Magog, Mefech en Tubal met alle zyne ontelbaar re gefchilde heirknechten, door het doodelyk gevoel van Mesfias yzeren fèpter in het dof zouden vallen. Dit zyn alle werken van Gods Mogenheid en vreezelyke Majefteit, ingericht, om het genadewerk tot in den hoogen hemel te verhoogen. Hier door zoude Hy de grendelen der poorten zyner Kerke fterk maaken en haare landpaalen in vrede ftellen tot dat Hy ze voor de eeuwigheid zal doen heerlyk ontwaaken. Pf. 138: t. Laaide lid. 1. Afb. bchoon nu de trouwe Voorganger merkte, dat dil O) Pfalm. 6B en 110. (w) 14$: C~i. N4 Die werk  Pf. 138: 8. Laarfte lid. 1. Afd. word vyandig beflreeden. trouwen jterkte. Moet hy al eens uit de diepten tot God roepen: De rivieren verheffen 0 Heere t de riviere verheffen haar bruisfchen! de riviere verheffen haare aanjlootingen (x). Hy vertrouwt, dat de Heere het nog wel zal maaken, Jehova in de hoogte is geweldiger dan al het bruifchen van groote wateren, dan de geweldige baar en der Zee. Immers Hy dik het rumoer der volken, die op de einden woonen vreezen voor het gezicht zyner tekenen , en op het gehoor van Gods vreezelyke dingen, beeven zy (y). Geen wonder dan, dat onze vertrouwende voorganger zyn hart in den fchoot der, over zyne Kerke waakende,Voorzienigheid 200 De zekere voortzetting dit Godsvolk zo zeer bedreeden wierd, en zoude worden, vermits de heele magt der duidernisre met geweldige dormrammen uit het tuighuis :ener beëedigde vyandfchap tegen het genadewerk, sonde aanbruizen; hy vind in Jlilheid en in ver- God zal zyn werk niet laaten varen. looit: Lry zult ze met laaten varen. Let men op het oorfpfongelyk taalvermogen en den aart van den hebreëuwichen grondtext, de kracht der uitdrukking (z) doet ons merken op het O») Pfalm 93. (j,) pfalm daan hebben. Maar het geen noch hooger ging was, dat zy te Linkol een kristenkind van zeven jaaren kochten, waar mede zy op eene onmenfchelyke wyze het ganfche lyden van Kristus fpeelden. Van zulke duurende bloeddorft omtrent Kristus en zyn volk gaven zy te Sarosfa een diergelyk bewys, en naderhand te Trenten, alwaar zy een kind van drie jaaren op de zelfde wyze kruicigden als hunne voorouderen den Heiland gedaan hebben (1). Pf. 138: S. Lfatfte lid. IU Afd. Hierover ontzette zich God, en maakte zich op, om het zwaard zyner Godlyke wraak tegen hen te doen ontwaaken, ten teken, dat Hy zyn werk voortzet. Daar Hy ze aan den Geeft zwaar doeg. zo bezocht Hy ze ook in hun uitterlyk beftaan om hen te beletten langer moord te blaazen te gen God, zynen Gezalfden en zyn volk. God! ftrafhand doeg hun land met den ban, en verteerdt Stad en Tempel door de vlammen. Ontzenuwde den ftaat van dat volk door de wapenen van Titus, zo dat het geen volk meer bleef, maar ali bannelingen tot aan de ütterfte einden der aard< ver (/) Zie F. 's Joerds Staat der Kerk vtn het N. T. opd< t, 11, 13, 14 en 15 eeuwen. Dit bleef niet ongeftraft.  Pf. T38: 8, Laatfte lid, II. Afd. ruft het rechtvaardig oordeel van God. Daar Hy duizenden door het zwaard deed vallen, daar verftrooide Hy de overgeblevenen, zo dat er geen plaats voor het hol hunnes voets ter ruste overbleef. Het Roomfche Ryk, waar door God dat volk had omgekeerd, doeg een eeuwig verbond in de vierde eeuw tegen de uitbreiding van hunnen Godsdiend. Keizer Heraclius, zeer gezet op de uitbreiding van het Kristendom, gaf in de zevende eeuw de kinderen der Jooden, den Kristenen ter opvoeding over. In de fesde eeuw gebood Keizer Justiniaan, dat geen Jood tegen een Kristen eenig getuigenis in rechten doen mogt, en dat niemand, als de Kristenen, der Jooden goederen erven konden. Langs welke drafwegen van God, het hun belet wierd Gods handen werk te vertraagen. Neen! hier in ziet men, hoe God zyn werk volbragt ter uitbreiding zyner kerke, en verdelging van haare vyanden. Al hun woeden tegen de evangelie Noodigers is dan immers niet anders geweed, dan een pynelyk daan van de verfenen tegen den prikkel. Distelen en doornen die zich tegen God van den Hemel in oorlog dellen, worden van den Heeren t'zaamengebonden en verbrand (m). Brengt («O Jef- «7- 4- 224 De üegenpraal van de verdrooid wierden, alwaar zy overal Gods drafhand gevoelden. Op hunne aangezichten is het goddelyk misnoegen gedrukt, en in hunne harten  werken Gods. 225 Brengt evenwel het bedenken des vleefch, Gods werk zo vyandig, hiertegen in: Is dat een voor fpoedig handhaven en voortzetten der evangelie noodiging, daar de Noodigers verdrooid en dé hieuwsgewordene Kristenen uit de Jooden Ver- fji) Aétor. % & 12. II. Deel P volgd wierden V immers dit was dejunte weg om het Koningryk der genade uittebreiden door geheel Pakedina, waar heen de Jerufakmfche kristen gemeente naar den marteldood van Stephanus verdrooid wierd; hier door wierd de Preediker Philippus naar Samaria geleid, gevolgd door Petrus en johannes, die in die landen Gods werk voorfpoedig maakten. Hoe zeer de Joodfche Koning; Herodes tegen dit werk woedede, zo dat hy alle deszelfsbeleiders liet ombrengen; evenwel diende ■alle zyne woelingen tot voortplanting van het Kristendom ; daar hy Petrus, in knellende boeiens gefmeeten, van dit werk meende aftehouden, zo was Gods hand hem te magtig, noch gevangenis, noch boeiens, noch ryks-gezag, noch gewapende wacht, vermogt iets, wyl een der derke hemelhelden zyne ketenen verbrak, de wachters ontzettede , de gevangenis ontgrendelde en hem tot buiten de yzere poort op vrye voeten delde («). En waar toe moed 's hemels magthand hier toe zo zichtbaar worden? het was immers, Deels Pf r38: 8. Laatlte lid. II Afd. Eeni-zwaarigheidweggenomen.  2,2.6 De zegenpraal van de Pf. 13& 8. Laatile Lid. 17. Afd. der uitverkoorene jooden gedeld (oj, dus moeit hy immers in vryheid kunnen heenen gaan om zynen naaften te noodigen tot onder den wynftok en vygenboom, waar toe deze verdrukking hem uit Jerufalem naar Samaria dreef, alwaar hy alom in de ylekken des lands Gods werk verrichtede: Deels.— om een dporflaand bewys te geeven, dat noch waereldmagt noch geweld der duiflernisfe, noch poorten der helle Gods hand kunnen doen dildaan of •afflaan, zo dat zyn werk niet zoude ten gezetten tyde gezien worden. Neen! daar Gods eene hand dit werk beduurt en voortzet, daar doeg zyne andere hand den vyand. Koning Herodes wierd er door aangeroerd en als een Os ter dachting naar de binnekameren des doods geleid. Zet God zyn werk dan niet voort, daar Hy de Uitbreiders van het genaderyk voorfpoedig maakt ? En wat meer is, in al die dagen van tegeridand heeft God zyne kerk verzekering gegeven, dat niets haaren voet zal benauwen, maar dat Hy ze zal op den nek haarer vyanden doen treden, zo in opzicht van het Jood, als van het Heiden en het tweeledig Antikristendom. Hier (0) Gal. 2: 7, |. Deels — om te toonen, dat het noodigingswerk van dezen Apostel niet ware afgedaan, neen! hy was tot een Apostel der befnydenisfe ten diende  werken Gods. 227 Hier van is op Patmos aan den evangelie ziener johannes de volle ontdekking gedaan. Volgens oogwit en verband van zaaken word ons in het twaalfde hoofddeel der Openbaaringsrolle, de Moederkerk in vollen luider door het baaren van haaren mannelyken Zoon Jefus Kristus naar de belofte aan haar gedaan, vertoond. Haar gekroond voorkomen deed de wanden der kerke ras be¬ merken , naar welk een verheven ryksdaat zy dongi zo dat de aarde niet flegts tot haaren voetbank moet dienen , maar zelfs het maatlooze zwerk moet met alle haare heerlykde hevelingen, zon, maan en derren, haar hoofd bekranszen. Dit kon de Duivel met al zyn doemgevolg niet veelen. Hy 'vertoont zich aan haar als een groote roode koninglyke draak. Daar de grond van haare heerfchappyin de waardigheid van haar goddelyk Kind rustede, die de volken met eene yzere roede zoude hoeden, zo zogt hy het Kind door den Joodfchen Septer te verflindè\. God van den hoogen hemel voorzag het; daar liet wel ter bevestiging van Gods werk was , dat Hy dien goddelyken Zoon de verzenen zoude vermorzelen,.zo zou zulks niet gefchieden dan onder zyne kop verplettering. Immers het kind wierd hem ontrukt, tot Goden zynen troon verhoogd en ver boven alle vyands bereik verheven. Zo wierd er kryg in de kerk tusichen Michael en zyne Engelen, Jefus Kristus en P 2 zyne Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. Zin van Openb. is. Dat Gods werk tegen der Jooden woede za' (laan blyven.  Pf. 138:8. Laatfte lid, II. Afd. dat de oude flang, die genaamd word Duivel en Sathanas, die de geheele waereld verleid, gewor. pen wierd op de aarde en zyne Engelen met hem. ÏVlen hoort er 's Heeren werk over juichen : Nu is de zaligheid, en de kracht en het koningryk geworden onzes Gods en de magt zyns Kristi: want de Ferklaager onzer broederen, die hen verklaagden voor onzen God. dag en nacht, is neder geworpen en. zy. hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, en het,woord hunner getuigenisfe: en zy hebben haar leven niet lief gehad tot den dood toe. Hierom bedryft vreugde gy hemelen! en gy dit er in woont ( ƒ> )• In het Hei dendom zet God zyn werk voort. 22 3 De zegenpraal van de zyne Apostelen en tusfchen den Draak en zyne Engelen, de Duivel en de Jooden neffens de valfche Apostelen. Gods werk zegenpraalde , zo Geen minderen zegenpraal behaalden de Noodigers over het Heidendom, waar in Gods werk met voorfpoed gezien wierd. Schoon dit de vyanden der waarheid, zelfs Gods Kinderen van dien leeftyd mogelyk, zo niet toefcheen, daar het hun bedenkelyk voorkwam; hoe ? is dat een voorfpoedig voortreiden in de vlakke velden van het Heidendom, daar Gods kèrkruim drie eeuwkringen de zwaarfteuegenftand leed, daar de heerfchappy van Nero tot Conftantyn ze zogt te ver- dtuk- Q>) Openb. 2: 10—12.  %verken Gods. 229 drukken? de evangelie Noodigers wierden gedood, de vlugtenden tot den wyndok en vyegnboom wierden wreed omsebrajït. Edoch verre zy het, dai hier door de uitbreiding van het genaderyk zoude zyn afgebrooken; neen! al dat bloeddordig gewoel gaf zelfs getuigenis,, dat dit een Goddelyk werk ware, waar tegen geene vyandlyke magt noch eenig Septergezag iets vermogt. Men heeft wel optemerken, dat God in dien weg, waar door Ify zyne werken voortzet, doorgaands gewoon is, de vyanden van dezelven zo verre te laaten woelen, tot dat zy alle hunne poogingen ter afbreuk van het Kristenryk verydeld zien. Hier uit kunnen zy het meed overreed worden, dat het geen werk van menfchen, maar uit God is. En dit dient dan waarlyk ter meerdere uitbreiding van het Goddelyk gezag, daar, dit werk mede verheerlykt is. Dat zich de Wysgeeren tegen de evangelieleer en deszelfs prediking om Japhet te lokken ter wooninge in Sems tente, derk aankanteden, is geenzinds te verwonderen. De Wysgeerte bloeide thans in het Roomfche Ryk. Het evangejie van den gekruisten Kristus; neffens het Kristelyk leerdelzel, om op den eenigen grond van zyne Jydens gerechtigheid, alleen te kunnen zalig worden, dreed met de denkbeelden der Wysgeeren. Het was geheel Griekenland, dien zqp 3 tel P1V138: 8. Laattie lid. U. Afd. De Wys»eeren Hellen zich te;en dit «vetk op.  Pf. 138: 8, Irfatfte lid. H. Afd. derheid de noodiging van het evangelie vruchteloos zogten te dellen. Doch laaten de Epicureifche en Stoifche Wysgeeren den predikenden Paulus, die te Athene Griekenland dond te noodigen, befpotten en befchuldigen, dat hy een Verkondiger van nieuwe Goden was, daar geheel Athene over in rep en roer kwam, en de groote Diana over ontdelde, aan wien ganfch Afie en de (geheele') waereld Godsdienft beweid (q), laat vry Hierocles en Crefcens , laat Lucianus en Porphyrius, als dolle honden tegen de waarheid van het Kristendom durven woeden (V), wier voetdappen de Deisten volgen ! hebben zy niet in hunne eigen ingewanden gewroed ? daar het evangelie tegen hen , als een kracht Gods tot zaligheid getuigd heeft, waar voor Athene, ja, ganfch Griekenland het eerde moed vallen, om het geene zy voor dwaasheid achteden, als eene wysheid Gods te bewonderen : Schoon men de navolgers van den gekruisten Kristus door het geheele land voor Atheisten hoorden verklaaren (s), zo was Gods werk zo hart- (q) i Cor. 23. Aft. iy en 19. (r) Laftant. Divin. Jnftit. Lib. 5. C. 2. (s) Teste Jufliuo Martyre in Dial. 230 De zegenpraal van de tel der Wysgeerige geleerdheid, eene dwaasheid. Hiervandaan, datzy het evangelie der genade bedreeden en door hun vernuft en Sophistifche fchran-  werken Gods. 231 hartinnemend, dat zy, die de Goden der Grieken aanbaden, hen allen verlogend hebben, er den Kristus als God geëerd, ais Voorganger ge volgd en als hunnen Wetgever gehoorzaamd heb ben (t\ Ja, wat meer is, zelfs moesten de Goden det Heidenen, die hunne aanbidders zo lang verblind hadden, voor dit werk van Gods handen zwygen. Toen de groote Csefar Ocïavianus Augustus, dat berucht Romynfch Rykshoofd, het Hei- Pf. 138: r. Laatfte lid. II. Afd. denfch orakel te Delphos ging raadpleegen, wie zyn Opvolger op den Romynfchen troon zoude wezen, kreeg tot antwoord: Daar is een hebreeuzvfcb Kind, dat Koning over de Goden is; dat heeft my geboden dit huis te verlaaten en naar de helle te vertrekken: En daarom moet gy van my geen andwoord meer verwachten. Porfyrius, die geleerde Wysgeer, wiens bitteren haat tegen de Kristenen en dollen iever voor het Heidendom bekend is, geeft in eene plaats, door Euièbius («) uit cum Tryphone: «»^*s 'exAektSj teenraXiin Uxt^étuntt ritt, i?crtu.4«*lt «t *V VV, -*£y«T«s, «/jeo-iv a$m *iQwi**i Dat is. Gy hebt uitgekipte mannen van Jerufalem in alle waereldgewesten uitgezonden, zeggende: Daar is een Atbeistifcbe kettery van Kriiteneu opgeflaan. (f) Zo (preekt Lucianus in zyne zaarnenfpraak, sr«£< r?f a-ffiyj/»» TeAit»T?{, over den dood van Peregrinus. Qt) Apud Enfebium Pr«p. Evangel. Lib. V. P4 Het Del- ohiefch Orakel moet voor dit Godswerk zwichten.  23 a De zegenpraal van. de, Pf I3«: 8 Laatfte lid II. Ara. me was met veele zieKtenals overftroomü', en AlJculaplus, en alle de andere Goden hebben opgehouden, zo gemeenzaam met de menfchen te verkeeren: want niemand heeft zederd, dat jf?fus begon aangebeden te worden eenige bekende hulp, ofiveldaad van de Goden ontvangen. Zy merkten het aan als het betreurenswaardigde ongeval, waar by de opgefmukte achtbaarheid van den Heidenfchen Godsdienft, ja, de grond zelfs waar op zy ruste wegzonk (v). Welk eene wonderbaare verandering onderging dan niet, volgens hunne eigen getuigenisfen,de daat van den Godsdiend in deheidenlche waereld ? en het geene hier re bewonderen is, het was op de evangelienoodiging: God. mede getuigende, door tekenen en wonderen en menigerly krachten en bedeelingen van den Heiligen Geeft, naar zynen wille (w), zo. moeden de DuiveCy) Lucianus, die dit orakel te Delphos als een allcrvoortreffelykft gefchenk der Goden tekeut, ontboefemt in zyne 1'harfalia, die hy onder de regeeriug van Nero fchreef, de bicterfie klacliien over het ftilzwygen van dit Orakel: „ Non ullo facula dono „ Noflra carent major e Deüm, quam Ddphkafedes „ Onodfileat, Pharfal. Lib. V. vers. lil. («/) Heb. 2. ■uit hem aangehaald, de reden van dit geval op, 'waarom de Goden noch andwoord, noch raad, noch hulp meer gaven, als hy zegt: De Stad Ro-  •waken Gods. 233 velen hun in Jefus naam onderdaanig zyn. De Goden moeilen op de magt en Majesteit van het evangelie voor hun beeven en vallen. Ja, alle men- fchelyke wysheid moeit op deszelfs verlichtenden glans tot de gehoorzaamheid des geloofs geheiligd worden aan Jefus. Zo zy het dan verre, dat God zyn werk zou hebben laaten vaaren, Neen! in de nederwerping van alle wysgeerige hoogtens en afgodiefche bygeloovigheid, die zich tegen de kennis Pf. 138: 8. Laatfte lid, IL Afd. van Kristus verheffen, heeft Hy het voorfpoedig gemaakt Ook heeft geen uiterlyk geweld tegen dit Gods werk iets vermogt: Schoon men niet ontkennen kan, dat duizenden van Christenen te treurigde offers der bloedigeheidenfche vervolgingen gewor¬ den zyn, het geene door de waereldmagt en gezag van het Romeinfch Keizerlyk Hof op het flrengd wierd aangebonden; en hoe meer die geweldige Rykshoofden zagen , dat zy met al hun bloedmagt niets vermogten tegen het volk van Kristus, 20 klom hunne wreedheid tot het uiterde geweld. Doch wat hebben zy er mede gewonnen ? immers niet anders, dan dat zy hen zeiven en hunneonderdaanen met onfchuldig bloed bezoeteld hebben, (x) Men ban hierover breeder zien by J. Leiand. Nuttigheid der Cbri/lclyke Openbaaring. I. Deel 2 fluk Hoofd" fruk 22. P 5 fieen uiteryk geweld ton dit tverk af hiaten.  Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. (3) Openb. 6: 10. hunne gangen in Kristen bloedpjasien doopten, zo hebben zy immers Gods werk niet kunnen uitroeijen, neen! God. hield het in de bloedgetuigen leevendig. Schoon zy wel door wreed moord* geweld het ryk des doods ingingen, zo waren hun Gods dok en daf, in het dal der fchaduwe des doods tot fteunzels van bedaan en vertroostingen. Dit werk van Gods liefde en genade volgde hen aandonds na, en deed hen rusten van hunnen arbeid en geduurigen dryd, die zy hier op aarde . hadden, en daar zy die niet hebben kunnen voleinden , zo hoort men ze van onder den altaar der verzoening tot God bidden, om zyn werk te handhaven tegen het moordgeweld der vyanden: Hoe lang, 0 heilig en waarachtig Heerfcher, oordeeld en wreekt Gy ons bloed niet van de geenen die op 234 De zegenpraal van de ben, door dien zy bloedfchulden aan bloedfchulden deeden raaken, en de vaste deunzels van hun wyduitgedrekt ryksgebied deeden waggelen. Schoon zy De bloedi ge vervolgingen zetten dit werk voort, de aarde woonen (y)! Of zou het beter zyn geweed, dat God die geweldige heidenfche Vorsten uit hunne Ryksdoelen had verdreeven, of ter nedergeveld, en hun belet had het bloed der Heiligen te doen droomen? Neen! God is doorgaands gewoon zo voor zich, als zyn volk, zyn werk op het luisterrykde te handhaaven. Als de vyand heeft uit-  werken Gods. 235 uitgewerkt, dan bemerkt hy, dat God hem te fterk zy, en dat hy niets tegen den Allerhoogften vermagt; dan word dat werk het hoogde verheer. lykt. Van achteren ziet men dit het bed: Zo de gekroonde Rykshoofden aandonds in hunne woede geduit waren en hunne troonen voor den Gebieder der Volken hadden ingeruimd; men had immers waarlyk de voortgang van dit werk aan menfchelyk daatsbeleid, magt en dwingelandy toegekend, vermits het niet te bewonderen is, dat een Godsdiend naar het uiterlyk aanzien doorbreekt, die van de Oppermagten der aarde begundigd word, maar nu de trouwe aanhangelingen, de aan zich zeiven en de waereld verlochende Navolgers van Kristus, door wiens noodigings arbeid God zyn werk in de uitbreiding van het Ryk der genade, voortzetten wilde, zo vaak in hun bloed wierden gewasfchen, nu men ze als rookpielaaren uit de woedyne der Heidenen door het vuur der vervolgingen ten hemel zag opgaan; evenwel eene ongefchonde liefde en cherubynfche dandvastigheid voor hunnen bloed Bruidegom bewaarde , nu de kracht der waarheid het gewette moordgeweer van zo veele onderdrukkende geweldenaars heeft domp gemaakt: wel bleef dan dit werk niet levendig in hun? daar zy eene liefde toonden derker dan de dood, geene wateren van overdroomingen hebben ze kunnen nitblus- fchen. ?fi 138: 8, Laatfte lid. II. Afd.  236 De zegenpraal van de Pf. 138: 8 Laatfte lid II. Afd. De gevolgen hebber «lit bewee zen. fchen. Nooit is dit werk meer gekroond, dan toen het door eene genoegzaam driehonderd jaarige beftryding van de hoogde waereld magt niet gen aiemtoaar waren om net nemg voik overat ie verftrooijen, zo was dit juift ingericht ter bereiking yan Gods bedoelingen om buiten de landen van Pateftina zyn Koningryk te planten. Zou het dan wel hebben kunnen krachteloos zyn, dat Paulus» ten Apostel der Heidenen gefteld , in zynen togt van Jerufalem tot Illiricum toe (beflaande in zynen omtrek meer dan zeventien volkryke landfchappen) het evangelie van Kristus verkondigde? men kon het immers onder de verborgenheid der Godzaligheid rekenen, dat Jefus Kristus onder de Heidenen gepredikt wordende in de wereld geloofd wierd O). Naar het geene ons de kerk Leeraar Chryfostomus verzekert is-her evangelie in den tyd van 20 tot 30 jaaren tot de voornaam.de wae- Oj Zo fpreelu Su'pitius Severus in zyne Hisf. Eccl. in opzWt tot het woeden van Kyzer Diocletiaan: Nooit hebben wy met meer zegen overwonnen, toen wy door eene iienjaarige nederluog onder Diocletiaan & Maximiaatt niet honden overwonnen worden. (a) Rom. 15: 19. 1 Tim. 3: 16. heeft kunnen overwonnen worden (z). De bewyzen zyn hier van in de voorfpoedige uitbreiding van het Kristendom de ganfche waereld door, te bewonderen. Daar de vervolgin-  werkt/i GodS. 237 waerelddeelen doorgedrongen ; en wel juift volgens die orde, waar naar de wyze God den loop van het evangelie uit het Oosten naar het Westen inricht. Immers van den opgang der zonne tot haaren nedergang moed den Naam van Kristus verhoogd worden. Ras wierd in het Oosten de» zen heerlyken Naam uitgeroepen door het Apostoliefch onderwys. Eufebius en anderen onderrichten ons, hoe de Landen der Perfeh, Meden, Parthen ja, zelfs van den Indus door Thomas zyn bezogt geworden om die volken te noodigen tot onder den wynftok en vygenboom. Daar Armenien en Indien door Bartholomeus, Afie en Schytie de landen van den Tartar door Philippus en Andreas, Arabie, Egypten en Ethiopië door Judas Thaddeus en Mattheus, Jud). Ditbeandwoorde nu wederom aan de tekening, die er ons de Gezicht - Ziener op Patmos (r) van geeft. Hy vertoont ons Gods Kerk geduurende de volle heerfchappy van den Antikrid zo wel bewaard by genade en eer, by licht, leer, waar-  werken Gods. 263 de gewichtige uitwerking geweed ten tyde deikerkhervorming door den kerkdiend der Alpi fche Gemeintens: zo dat God zyn werk verrebo- ven de geweldige heeiichappy van den Antikrid verhoogde; immers draks gewaagde de ganfche aarde van zynen zwaarenval,die de Kerk-Engel ververkondigde : Zy is gevallen, zy is gevallen, Babylon; de groote Stad. Nu ruste de fepter van dien gewelddryvenden godloozen niet meer op het lot der Rechtvaardigen ; vermits zyniide dwingelandy van het pausdom ontrukt wierden. Ganfche landen, daaten en koningryken, die tot hier toe met het' Beed gehoereerd en deszelfs Beeld hadden aangebeden, wierden voor Gods ontkomen volk uit het ryks des doods, ingeruimd. In welke landen der Hervormden , door Ryks en daatsmagt verheerlykt, de zuivere herftelde evangelie leer toegedaan Gods kerk ruft en vreede befteld wierd, om in blydfchap onder den wynftok en vygenboom nedertezitten en God met dankzegging wegens de behaalde overwinning over het . Beefl en zvn Beeld, te verheerlyken. Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. En hoe zeer ook, gelyk wel in voorige tyden: maar byzonder na de herftelling der Apostoliicht evangelieleer, tot in onzen treun'gen leeftyd, dt Godaanrandende Ongodifr, het hooge hemel We zen alle vooizicningsbeleid der zaaken door hyl R 4 loo kDié werk heeft God zelf* tegea den God- verzaker gehandhaafd.  264 De zegenpraal van de PC 138: 8 Laatfte lid II. Afd. vaste grondzuilen der /ipostoliiche waarheid , waande om verre te ftooten (g). Hy heeft immers Gods werk niet kunnen vertraagen, vee] minder ver- O) Hier munt by uitnemenheid uit Julim Cafar Vaninm. De admirandis nature Regina, de eccque mortalium arcanis. Hy is als een voornaainlte Godverzakcr outdekt door Durand in zyn traclaat , La vie de Va. ftini , die in Vanini Ampbiteatro aternee Providentie Divino Magko de nadrukkelykfte blyken van Godverzaking , heeft opgefpeurd, neffens Jenkinus Tbomafius Hisïoria Atheismi. Kort voor zynen dood te Tholozc (alwaar hy wegens zyne Godvetzaakende gevoelens leevendig verbrand is, zie Tom. V. de Le Mercurc Francois by D. Mil over Pfalm 14: 1. in notis aangehaald) heeft hy beleden dertien zyner Leerlingen uit Napels van hem uitgezonden te zyn, om zyn Leerftelzel van Godverlochening door geheel Europa te verfpreiden. Het geene van eenen gewei, dlgen invloed op de boosheid van veeier harten geweefl is, om van anderen niet te gewagen , als van Jordanus Brunus, Cosinus de Ruggart &c. denke men vooral op Matt bias Ojks, wiers heiüoofe ontkenning van God of Djivei, belooning of flraf na dit leeven, en andere (tellingen by Tbomafius Hi(loria Atheismi te vinden zyn: welk • zielen vergift, hy voora! door geheel Alftorf en Jena verfpr.id h;cft. Zie Buddei Tbefes de Atbeismo et faperjlis: Cap. 1. looze en listige aanflagen zocht uit de hand te nemen , en met geweldige ftormrammen , uit het tuighuis eener verdorve redenleer gehaald , de  werken Gods. 265 verydelen , daar al zyn onheilig woelen, hoezeer hy het ook ten kwaade dacht, van God zeiven zc wierd beuierd , dat het tot voorzetting en meer¬ dere vafthechting der evangeliewaarheid moeft dienen. De edelmoedige Verdedigers der waarheid, arbeidende in 's Heeren werk om hunnen Naasten te noodigen en te overreden van het eeuj wig aanbelang om zich tot onder den wynftok en i vygenboom te begeven wierden hierdoor ontvonkt : om het aanwezen van God uit de reden niet ] flegts te betoogen; maar ook door toeftraaling J van het licht der natuur te beweeren en te bewyzen , dat het hooge en eenige Opperwea zen , zo in de afhangelyke erkentenisfe zyner | hoogheid en verhevene deugden, als in de onderworpene gehoorzaamheid aan zyne bevelen, J met vertrouwen op zyne gunde van den aardbe, wooner moet geëerd en gediend worden: waar | van zy de genoegzaame grond toonden te leggen .1 Deels , Gods vrecslyke Majesteit en hoogheid, J van wien zy, die het ftof bewoonen, afhangen, en door wienzy leeven; het geen het redelyk fchepI zei, daar maar eenig gevoel van eige nietigheid by is overgebleven, meet aanzetten, met een diep 1 ontzag, die Oppermajesteit, onder nederbuigendeaanbiddinge, te naderen. Deels, debetrekking, tusfchen den Schepper en het fchepzel; deze ,| vertoont het Opperwezen te zyn fchepzels God, R 5 hoog- 1 PC 138: 5. Lsatfte lid, II. Afd.  Pf. 138: 8 Laatfte lid II. Afd' nen verheven worden. Zulke betoogen van waarheid hebben in het hart der ergde Beflryders der Godheid een leevend ja, een beevend getuigenis verwekt , dat de floutfte Godverzaakers, dan, wen zy, dat hoog en heilig Opperwezen beitonden te verlogenen,in het aangezicht tegenfpreekt; waar in de gewenfchte voortgang'van het werk van Gods Onder alle nog toeko o(j6 De zegenpraal van de hoogde goed en volle genoegzaamheid , om door het zeiven het ryk der imerten te ontwordelen, en tot den flaatvan het hoogde geluk tekun- handén met aanbiddinge te bewonderen is (b). Hier by zal God het niet laaten berusten : JNeen! !zyn werk moet volbragt worden; waar toe alle beërfd) Voortreftelyke Mannen heeft God (leeds verwekt, buiten denzo even aangehaalden Buddeus, die de grootheid van onzen God, en het vreeze'yke zyner Majesteit tegen den Godaanrandenden Ongodift, als om fl;yd, beweerd hebben, ten teken dat God het werk zyner handen niet lsat vaaren, men zie tot dat einden^: Alb. Fabrioiut Dekcl. Argument, et Syllab. fcript. de^ veritate religionCbristiatue, Cap. VII. Pfaffii IntroduQ: in bhtoriam Tbëól. LitterariamV.ll. &c. en hoe deftig hebben nie: tegen Spinoza en zyne volgeren, Godsaanwezeu, eer en zaak verdedigd C. Witticbius Ant.-Spinoza &c. U. Meri Oper. Tom. 1. in Epistolis qua exhibent Atheismi Spinoziani confutationem, en F. Lamy, Nouel Atbeisvie renverfe, ourefatation du fysieme de Spinofa. Men zie meer anderen in de aantekeningen van D. Mil op Joh. 4. vs. 24. aangehaald.  werken Gods. £$7 heerlykheid der volmaaktheid van den Drieénen God in en door Kristus zal worden aangewend. Voorige ondervindingen van Gods onbezweke trouw in de voortzetting van zyn werk ter uitbreiding zyner Kerke, om tuur het aardryk te doen beërven, doen ons dit niet degts met ver [ trouwen inwachten ; maar uitgedrukte godlyke voorzegtaai doet het ons op gronden van alle ze- kerheid vasddellen. Is Gods werk niet zonder de geweldigde tegendand tot zo verre gebragr, het zal zeker zyn zegenvierend einde zonder de zwaarde beproevingen en verdrukkingen niet bereiken. Pf. 13.8: 8. Laatfte lid. II. Afd. mende wisfelvallighcden zal God zyn werk leevendi;;houden. In de voorige verhandeling heb ik de zegen ryke en uitgebreide vruchten der evangelienoodiging vertoond, zo dat zich de wortelen van den wynftok en vygenboom door geheel de aarde aan alle wateren zoude uitbreiden, daar onder hunne lommeryke ranken en takken alle gevogelte van allerly vleugel geruft zoude woonen. Edoch dit Gods werk, dat by vervolg van tyd uitgebreider moet worden, tot dat het by den afloop der ftr-ydeeuwen zyne heerlyke grootheid zal bereikt hebben , zal nog in het heete vuur eens goudfmids beproefd worden. Het godlyk fchriftgetuigenis bevestigt ons in die welgegronde hoope, dat het de proef zal houden: hier toe zegt God tot zyn volk Veel tegenHand zal dit werk van God nog lyden.  Pf. 138: 8 Laatfte lid II. Afd. (O Jef. 43- 2, 00 Jef. 4'-: " > la(J) Jef. 25: 20. els, uw Heiland.... Ik zal by u zyn (t). Hiervan verzekert Hy zyn volk: Ziet zy zullen befchaamd, en te fchande worden, alle die tegen u ontfteken zyn: zy zullen worden als niet, en die lieden die met u twisten zullen .vergaan .... De lieden die met u kyven zullen worden als niet, en die met u oorlogen als een nietig ding (k). Wanneer de tyran een einde zal hebben, en dat het met den /potter uit zal zyn, en dat alle die tot ongerechtigheid waaken , uitgeroeid zullen worden (/). Geen waarheid zo zeker, dan dat God zich verder zal opmaaken om zyne kerk uit de overheeriching van den gevvelddryvenden Antikrift te verlosfen, en ze het aardryk te doen beërven. Zo veel, naar den eifch van myn ontwerp, hier toe dient aangetoond te worden, zal ik dechts aanmerken, dat God , wat den aanftaanden "tyd belangt, zyne kerk het eerfte in de landen van den Roomfchen Antikrift zal inleiden, dit zal de weg baanen voor de opkomft der KoningryJien van het Oosten tot den fchoot der Kerke, £2(58 De zegenpraal van de volk: Ah gy door het vuur zult gaan, zult gy niet verbranden, en de vlam zal u niet aan ft eken. Want ik ben de Heere uwe God, de Heilige Is ra-  werken Gods. 269 kc, waar by dan alle hinderpaalen zullen vallen , die de bekeering van Israël tegendaan. Deze orde van zaaken word ons met keur van prophetifche welfpreekenheid door den Propheet Jefaia getekend in den lad die zyn Godlyk Zender hem had opgedraagen over Egypten uittefpreeken. Als God zich in het flaan van dat afgodiefch volk zou verhoogd, en in den weg van genade, om het zeiven ter genednge tot een Heiland te worden, verheerlykt zou hebben, dan zal er te dien dage een gebaande weg xvezen van Egypten in Asfyrien, dat de Asfyriers in Egypten,en de Egyptenaars in Asfyrien komen zullen: en de Egyptenaars zullen met de Asfyriers den Heere dienen. Te dien dage zal Israël de derde wezen met de Egyptenaaren en met de Asfyriers, een zegen in het midden van den lande. Want de Heere der heirfchaaren zal ze zegenen, zeggende: gezegend zy myn volk de Egyptenaars, en de Asfyriers het werk myner handen, en Israël myn afdeel (jni). Schoon wy ons nauwkeurig zoeken te wachten, om al te vermetel aandaande gebeurenisfen, die onder het Godlyk zegel tot den tyd des eindens fchuilen, te willen inzien, zo mogen wy over deze godfpraak in verband van het geene er ons de ge- zicht- Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd.  1 Pf» 138: 8 Laatfte lid II. Afd. tot deszelfs grootheid, vemoogd word, een onlogenbaar zinnebeeld zy van den Westerfchen Antikrift, het wyd uitgeftrekt gebied van het bygeloovig Romen, waar van de Geeft getuigt dat het die ftad is , die geefllyk genaamd word Egypte (J>). Zo komt Asfur in de voorzegtaai van de laar» 00 Openb. ii. tot 18. (O Jef- u: I5> 16*. (P) Openb. n: 8. De gronden waar op men aan zommige voorftellingen der Propheten, wanneer zy fchynen eenen fprong te doen, bet zy van het oud Asfyrie of Egypten, op deze of geene vyandi^e Moogenheid, die onder het NT. Gods kerk benauwen zoude, een voorbeeldig aanzien hecht, komen my te zwak voor om er een gebouw van zo veel aanbelang in de prophiiekunde, op te laaten neerzinken. Liefrt plaarzen wy hier een zinnebeeldig voorkomen, dan vloeit alles volgens een verband van juifte overeenftemming, zeerwel. Wanneer dan die kerkelyke Oppervóogdy van het Pausdom word getekend als een Tyrus, een Babel, een- Egypte, een Sodom, heeft men te letten op de onderfcheide betrekking, waar in Gods Geeft de vergelyking tusfchen die oude Ryken en het Pausfelyk kerkgebied ftelt. Zo word het genaamd een Tyrus in geeftlyke koophandel en trotfche hovaardy. Een Babel, in verwarring , heerzucht, geweld en hoerery. Een Egypte, in afgodery, grouwelen en bloeddorft. En een Sodoma, in gyle lusten, fchandelyke en roepende zonden. En niet zon- 2^0 De zegenpraal van de ■zicht-ziener Johannes van zegt 00> aanmerken * "dat Egypte met zyn Zee of NyMroom (o) in die orakelrolle, waar in Godswerk in den laatftentyd  Iwerken Gods. 271 laatfie heileeuw in, het zy t' zaamgevoegd met, of tegengefteld aan het geedelyk Egypten, als eet: zinnebeeld van de vyandige Oosterfche heerfchap' :py, wat naam zy ook in dien dag, waar in Gods :befluirhet geheim van dien tyd zal ontduiten draa;gen mag, die in uitgebreidheid, geweldig vermo(gen, woedheid, bloedzucht en verbittering tegen Gods kerk, voor het aloud , zo gevreesd Asfyrie, geenzinds wykt(<7). Zullen wel deze twee magtige vyands ryken de invoering van Jefus Koningryk binnen hunne landpaalen met ge weid zoeken te keeren,zy zuilen niets vermogen , waar van ons de Evangelie Propheet Johannes een opzettelyk bericht geeft, die hier toe het grootzonder reden, naardien het oude Tyrus, Kabel, Egypte, Sodom volgens zekere door den Geeft bedoelde betrekking , als herleeft in het Antikrisiefch pausdom, Vid. C. Vitringa; Anacr. Apocal. ad C. XL (q) Vid. Witzii Disfen. deAsfyriis Tom. II. MifcDisf. VUL et C. Vitringe im/isle.» ad Jefaia C. 11: 15. de As. fytia mystica. Evenwel kunnen wy hier geene bepaalde benaaming toelaaten om er de Saraceenfche en Turkfche : heerfchappy door te verdaan; vermits men nimmer Godfpraaken van den laatden tyd in opzicht der ryksbenaamingen moet verklaaren uit de Ryksgefteldheid der waereld van onzen tyd. En waar toe dat byzonderen? daar Johannes Openb. 17. ze noemt de Koningryken van den opgang der zonne, dus het Oosten, waar over de oude AsfyrifcheMonarchy den fepter zwaaide. ' Pf. 138: 8* Laatfte lid. LI. Afd.  Pf. 138: 8 I. aatlle lid II. Afd. (V) Openb. 10 tot 16. (s) De Evangelienoodigers Openb. 14: 6. (0 Openb. 14: 1—5. («) Openb. 15 tot 19. (yj Openb. 18 en 19. niche Janden zoude door vliegen, om liet zelve aldaar te verkondigen, na dat de Uitbreiders van het genaderyk by de reformatie hunne eerde overwinning tot Eabels val behaald hadden (/). Een geweldig woelen tot verwoesting, en bloedigde vervolgingen , waar door de Hoere dronken zoude zvorden van het bloed der Heiligen, zouden wel Gods ' werk willen uitroeijen; maar hier is niets te vree* zen. Dood en verderf moeten het dit werk ge* 272 He zegenpraal van de ■grootde deel zyn Openbaaring (V) heeft ingericht; 'Hy toont er ons in, wat er al gebeuren, zoude, als Gods Engel Q) met het eeuwig evangelie deAntikris- Godt werk zegenpraal! by verdere kerkher vorming over den An tikrift. wonnen geeven. Hier toe vertoont ons de gezicht • ziener van Patmos den geheelen eindelyken val van die kerkelyke Opperheerfchappy (V) door draden en plaagen, daar vleefch en bloed voor trilt. Schoon de verbreeking wel by trappen zal gefchieden, zo is haar laatde val tot een uur van uiterde verwoesting bepaald (d) als de zevende fiool of drinkfchaal den Antikrift door God zal worden toegereikt, om al den toorn des Almagtigen in te zwelgen. Hier van zal het ganfche aardryk gewaagen, daar men zyn ryk in drie deelen draks verdeeld zal zien, en  werken Gods. 273 en de /leden der Oosterfche Heidenen gevallen, alle eyland weggevlooden en geene bergen meer gevonden zouden worden (y;). De waare tekening der by- zonderheden weet God alleen voor de vervulling. Moet men intusfehen fchrift met fchrift verkiaaren vooral in verband van tyd en oogwit, dan dienen wy ons door den Propheet Zacharia (V) te laaten onderrichten. Dat daar God door die verdeeling twee deelen zoude uitroeyen, die na dat zy uitgfnvoeld zouden hebben,den geed zouden geeven, een derde deel voor zich uit het Antikristendom had afgezonderd, het welk Hy door het vuur van loutering om het te zuiveren van alle roomlche befmettingen en valfche leerdelüngen, zoude doen doorgaan, en uit Babel, als door eene andere hervorming zoude uitleiden, tot wien de IMoodigers van onder den wyndok en vygenboom hunne demme verheffen: Gaat uit van baar myn volk, op dat gy aan haare zonden geen- gemeinfchap hebt, en op dat gy van haare plaagen 7iiet ontfangt. Want haare zonden zyn (de eene op de anderen gevolgd tot den hemel toe, en God is haarer ongerechtigheden gedachtig geworden (y\ ' Hoe merkelyk hier in de vermindering der Roomfche kerkmaatfehappy te zien is, zo zeer is de O) Openb. 16: 17-21. (#) Zach. 13: 8, o, GO Openb. 18: 4, 5. tt. Deel. S Pf. 138: s. Laatfte lid. II. Afd, In den verderen val  De zegenpraal van ae PC 138: 8 Laatfte lid II. Afd. van Babel toont Goc de werker zyner handen te ge denken. vleefch eet en en zullen .ze met vuur verbranden. Want God heeft het in hunne harten gegeven, dat ze zyne 'meening doen, en dat ze eenerly meening doen, en haar Koningryk het Beef geeven tot dat de woorden Gods voleind zullen hebben (2). Dit was nu de tyd des eindens, waar in het Apostoliefch genadewerk van Gods handen zegenvierde, ten teken , dat zy , die door de bloeddorftige moordhand van het roomfch Antikristendom wel gedood waren, geenzins waren uitgeroeid, maar dat zy overwonnen hadden, welke blymaare nu tot hen opklom: Bedryft, vreugde over haar gy hemel, en gy heilige Apostelen, en gy Propheten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld (a). Schoon nu wel deze benauwer van Gods kerk, zyne voorige krachten nooit zal herhaalen, zo zal hy zich evenwel nog eens ten dryden vergaderen, om ze allen die Gods geboden bewaar en en het getuigenis van Kristus hebben, omtebrengen: doch het («) Openb. 17: 16. (») Openb. 18: 20. de gewenfchte voorlpoed van Gods werk, ter meerdere bevordering van 's Heilands Koningryk te bewonderen. Aangemerkt, deze Ryksverdeeling, van die natuur is, dat de Ryksmagten der aarde, die de roomfche kerk aangekleefd en beichermd hebben, deze Hoere zullen haaten, zy zullen ze woef en naakt maaken, zy zullen haar  werken Gods, het zullen de laaide doodftuipen zyn, die den vollen ondergang van den Antikrid zullen daardellen. Heach! nu zal het met den [potter uit zyn, De kerk roept er in zegenpraal over uit: Halhjal de zaligheid en de heerlykheid en de kracht zy den Heere onzen God, Want zyne oordeelen zyn waarachtig en rechtvaardig: Dewyle Hy de groote Hoere geoordeeld beeft, die de aarde verdorven heeft met haare hoerery, en Hy het bloed zyner Dienaar en van haare hand gewrooken heeft. Ende zy zeiden ten tweedemaale Halleluja ! Ende haaren rook gaat op in alle eeuwigheid (b). Zo zou God zyn werk in gerichte aan die afgodifchekerkmaatfchappydoen gezien worden, waar by teffens het werk der genade zoude heerlyk doorbreeken. Want waar toe zal de Heere aan deze geedlyke Egyptenaars bekend worden? het is immers,, op dat zy den Heere zouden kennen, en Hem zouden dienen met [achten [pysoffers. Waar toe zal de Heere hen zo dapperflaan ? het is, op dat zy hen tot den Heere zouden bekeer en, en Hy zich van hen zouden laaten verbidden, enply ze zou genezen (c). Dit is dat Egypte, dat in deze dagen, als een overgebleeven volk uit Gods oordeel zal optrekken : Om aantebidden den Koning den Heere der beir- f» Openb. 19: 1,3,3. (f) Jef. 19. S 2 Pf. 138: 8. Laatfte lid. IL Afd.  3?6 De zegenpraal van de Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. Gods werk zal ook ze. genvieren over de Oosterfche kerkyvanden. dat men er met Jchoenen door zal gaan. Na dat Jefaia de luiftervolle voorrechten der evangeliekerk in den laatden tyd had getekend, vertoont hy Gods geducht oordeel over het zinnebeeldig Asfyrie, door de jlemme des Heeren, zal Asfur te morzel geflaagen worden, en hem de nederlaating van zynen arm doen voelen Qf). De uitgieting van de fesde fiool zou zyn op de groote riviere Euphrates ter uitdrooging van deszelfs water (g), Juift ftemt dit overeen met Jetaias tekening. En waartoe zyn toch deze beftellingen zo ingericht ? zy moeften den weg baanen voor de komft der Ko- nin- 00 Zach. 14: 16. Pfalm 68: 32» 33« (e) De Euphraat. Dat hier by Jefaia 11: 15,16. De uitroeijng van de Oosterfche kerkvyanden, in tegenoverftelIing van Egypten, de Westerfche, die in de laatfte dagen Godskerkzouden benauwen, werden afgetekend, is reeds op de trtffendlle wyze beweezen door den Hoog Leeraar J, van Schelle in zyne verklaaring over Jefaia hoofdft. li: 3>. Ci) Openb. 16: 12. heirfchaaren en om te vieren het feeft der loofhutten (d). Ook zal Asfur Gods werk niet kunnen veryde- len, zo wel als God den inham der zee van Egypten zal verbannen, op dat zyn werk geen afbreuk door dat volk mogt lyden, zo zal Hy tot datzelfde einden zyne hand beweegen tegen de riviere Ce) ïoor de fterkte zyns monds Hy zal maaken,  •aierken Gods. 277 ningen van het Oosten, opdat de Egyptenaar s met de Asfyriers den tleere zouden dienen. En daar deze van den Heere zullen gezegend worden , daar Daar nu de val van die beide Heerichappyen in Weft en Ood ter uitbreiding van de genade Heerfchappy van Gods verhoogden Zoon moeft dienen, op dat, gelyk zyn Naam van den nedergang, zo zyne Heerlykheid van den opgang dei zal God Asfur erkennen voor het werk zyner handen (h). zonne zoude gevreesd worden; zo zouden dezebe» ftellingen van Gods moogenheid dienftbaar gemaakt worden ter bevordering van Gods werk in de bekering der Jooden. Zou God in dezen heildag betuigen, gezegend zy myn volk de Egyptenaar s, de Asfyriers het werk myner handen, Israël zou er de derde, in de inzaameling tot onder den wynftok en vygenboom, op volgen. God noemt het zyn Erfdeel. Trouwens! waar toe zou de Heere den inham der zee van Egypten verbannen ? waar toe zou Hy zyne hand beweegen tegen den Euphrat, om die groote riviere uittedroogen ? het zoude immers zyn, om eenen weg te haanen voor het overhlyfzel zyns volks, dat overgebleeven zal zyn vah Asfur (J). Daar het ongeloof (b~) Jef. 19: 25. (?) Hoe dit juift dienftbaar was in de S 3 Pf. 138: 8; Laatfte lid, II. Afd. God zal zyn werk verheerlyken aan het verbannen Israël.  Pf. 138: 8 Laatfte lid II. Afd. De vyanden van het Noorden zullen niets vermogen. lyk zal Gods handel in gerichte met hen wezen! daar hier een fchrik van voleindende verwoestinge rondom zal gemerkt worden (?»). Heeft de de wederbrenging der uitverkoorenen uit Israël in de laatfte dagen, men zie dit overtuigend by J. van Schelle over Jefaia ui p. m. 486, 487. getekend. (*) Jef. 59: 19,20,21. Rom. li: 23. (7) Hier plaatft men het vyligft de duizend jaaren van ruft, aan de kerk beloofd by Openb. 20. (tn) Dit zal den Gog, denHoofdvorft van het Land van Magog, Mefech en Tubal en het ganfche huis van Togarma, treffen. Vergelyk Ezech 38 en 39 met Openb. 20. of hier uit nog een overblyfzel voor den Heere zal zyn, daar is niets van ontdekt. En zo er nog eenigen van zullen ontkomen, zo fchynen het die geenen te zullen zyn, die by het openftaan der poorten van het nieüw Jerufalem, uit de volken zullen ingaan en zalig worden. Openb. 21 278 De zegenpraal van de loof Israël wel had afgefneden, dit zou het werk van Gods handen niet kunnen tegendaan. Neen J de Verlosfer zal dan tot Zion komen om aftewen' den de ongerechtigheid in Jacob. Deze zal toonen magtig te zyn hen wederom in den vetten olyfboom int eenten (k). Laat dan vry na verloop vaneen ruimen vreedens tyd (f) nog een vyand uit het Noorden als een droom komen aanbruisfchen, God zal zyu werk tegen hem daande houden : De Geeft des Heeren zal de banier tegen hem oprichten. Hoe vrees-  •werken Gods. 279 de Duyvel ze verleid en tegen de kerk opgeroepen , deze zal dan in den poel des vuurs en zulphurs, alwaar reeds het Beeft en de valfche Pro¬ pheet is, geworpen worden. Zie daar Gods werk verhoogd boven alle vyands woelingen. De vyand verdelgd, en de kerk in overvloeiende ververfchingen ingeleid , alwaar zy dc hoogte der aarde bewoont en op den nek haarer vyanden treed. Langs dien weg bereiken dcNoodigeri hun oogwit. i\u mogen ze zich verblyden over het gezegend geluk, waar toe de evangelienoodiging de waereld -maatfchappy zal verhoogd hebben. Ze juichen over den behaalden zegenpaal van den evangeliedienft. Be volmaaking der heiligen.... Be eenigheid des geloofs Be betragting der waar- ( beid in liefde en de opwasfmg in Hem, die het hoofd is der geheiligde maatfchappy, naamelyk Christus, zal nu de ftofl'e hunner vreugde zyn in dien Heere, die nu een Koning zal zyn over de ganfche aarde, en wiens naam één zal zyn (jï). . Daar het Godlyk ontwerp van den evangeliedienft de bewooners der aarde fteeds herinnerd had, dat ze broeders zyn, uit eenen bloede voortgefprooten, dus dat ze eene zaamening van Christenen, leden van een h'ghaam, door dezelfde wetten aan een geftrengeld,moesten uitmaaken, die door 00 Efes. 4: 12—15. Zaeh. 14: p, S4 Pf. 138: t. Laatfte lid. II. Afd. Welke gevolgen hier uit voorde kerk zullen voortvloeien.  2GG De zegenpraal van de ■Pf. 138: 8 Laatfte lid II. Afd. tabernakel Gods verhoogd zyn, en de heerlykheid van Jehova zou de aarde bedekken. De maatfchappy van het menfchdom, hoe zeer voor de* zen door afkeerigheid in grondbeginzelen en werkzaamheden verdeeld, zou nu tot eengodsdienftig lighaam door eenen gemeinen band van godsdiend en broederliefde vereenigd zyn. Daar de waare godsdienfl als dan haare wortelen zal gefchooten en verfpreidt hebben in de harten der Overheden, zo zullen ze van de zuilen hunner hoogheid het overig menfchdom niet meer, als wel voorheen in eenen verren afftand met eene verfoeielyke kleinachtingbefchouwen, nochonherroepelyke vonnisfen van hardigheden over het ■zelven uitfpreeken, maar zy zullen de doelen des gerichts, en de zetels hunner eere inruimen voor Hem, door wien de Vorsten regeer en, en de Richters der aarde gerechtigheid bededen, en zich als Voedderheeren van Zion gedraagen, die al hun eer en heerlykheid in het nieuw Jerufalem inbrengen. Zal zo hunne regeering enkel godsdiend zyn, dan zal hunne betrekking tot het volk zyn als die van een huisgezin van broeders en vrienden onder het beminnelyk gezag van eenen tederhartigen Vader met wien zy door een Halelujah de door eenen geed beduurd, elkanders voorfpoed verpligt waren te doen bloeien, dit kon niet vruchteloos zvn , neen , nu zou de waereld tnt een  werken Gods. 281 de heerlykheid van den God des hemelfch zullen verhoogen. Het evangelie zal nu het yzere juk, onder het welk de volkeren in verachtelyke ilavernj zo lang zugteden, verbrooken en de gewenlchte vryheid der Natiën, door de herdelling van de rechten der menfchheid in de vernietiging van de : fchandlykde dwingelandy, verzekerd hebben. De 1 onnatuurlyke verdeeldheid in meester en daaf, ] zo drydig met de allerheiligde voorrechten des 1 volks, zal dan in het menfchdom niet meer gekend worden. De band der broederfchap, die 1 menfeh aan menfeh gelyk delt, zal nu de fchrik" kelyke verweldiging van de rechten der mensheid voor eeuwig uitgedooten, en alle de leden der maatfchappy tot de burgerlyke en natuurlyke vryheid verhoogd hebben. Schoon de rang-fchikking der albedellende voorzienigheid een iegelyk wel [binnen den kring zyner betrekking zal befluiten, zo zal het gebod van den goddelyken Heiland: Hebt malkander en lief, gelykerwys ik u lief gehad hebbe, de harten van Adams Jaag gezonken krood vervullen. De Overheid zal nu, volgens het beminnelyk caraéïer van den Alregeerer tot den volken betuigen : Ik heet u niet meer dienfi'knechten — maar vrienden (0). Nu zal men ze gezaamentlyk aan eene tafel de hoogwaardige daad CO Joh. 15. i4) 15. S* Pf. F38: 8. Laatfte lid. II. Afd.  382 Be zegenpraal van de Pf. 138: 8 Laatftelid II. Afd. booren zien, vermits de genade het doel haarer openbaaring nu zal bereikt hebben. De Christe]yke zedekunde in de uitoeffening van haare ge* zellige deugden, die ouryds voor zo veel ze bekend waren, degts Voor wysgeerige eygenfchappen of eenvouwige onderrigtingen der wysheid en ontdekkingen van het vernuft gehouden wierdenen niet eens gedeld waren in den rang der enge pligten van eene godsdiendige zedekunde, zal nu , door het evangelie tot het wettig gezag van goddelyke geweeten verbindende wetten, verhoogd zynde , den openbaaren Christelyken godsdiend uitmaaken. Daar het Evangelie de Wet der liefde tot een algemeen beginzel van bediering gedeld heeft, zo zal het nu boven alle voorige tyden der evangelie bediening openbaar worden, dat deze wet alle de dryfveeren der maatfchappy aan den Godsdiend zal geheiligd hebben, dus zal ze het deun en de cieraad eener geheiligde daat en zedekunde zyn. Zal deze evangelie wet der liefde in den ochtendond van 's waerelds grootde geluk, die de ganfche maatfchappy voor de zalige eeuwigheid doet rypen, de baniere draagen; men zal er de gelukkigde uitwerkzelen van zien, gelukkiger , dan het evapgelie in al den voorigen tyd daad van de broederlyke gemeinfchap der heiligen in eenigheid des geloofs zien oeffenen. Nu zal men de heerfchappy der deugd in de waereld her-  werken Gods. a83 tyd van deszelfs verkondiging zal hebben kunnen bereiken. Door gezellige toegenegenheden zullen i nu de Natiën ter bevordering van het algemeen- I belang voor tyd en eeuwigheid aan eikanderen gehuwd zyn. Daar de menfeh ten dezen dage zal zien naar dien die hem gemaakt heeft, en zyne oogen den heiligen Israels zullen zien: En niet meer aanfehouwen zal de altaar en, het werk zyner handen , noch het geene zyne vingeren gemaakt hebi ben, zo zal het. eene volk tegen het ander volk geen zwaard opheffen, noch zy zullen geen oorlogen meer leeren (J>). De nyd Ephraims, nu geweken en de tegenpartyders van Juda uitgeroeid zynde, zalEphraim Juda niet benyden en Juda zal Ephraim niet benauwen (q), En God zal alle traanen van de oogen afwisfehen; en de dood zal niet meer zyn: noch rouwe, noch gekryt, noch moeite zal meer zyn: want de eerfte dingen zyn weggegaan (r). Daar het land nu van alle zyne ongerechtigheden ontheven zal zyn, zo zal de wet der liefde van het evangelie de liefde tot het algemeine Vaderland ter bevordering van de waare belangens van dat lighaam, wiens leden wy zyn, met verfoejing van dat blind vooroordeel om al zyn hart door eene uitduitende liefde, die niet dan eenon- recht- (ƒ>) Jef. 17: 7, 8. Jef. 2. (?) Jef. 11: J3(r) Openb, 21: 4. Pf. 138: ff. Laatfte lid.. II. Afd.  284 De zegenpraal van de PC- 138: g Laatfte lid II. Afd. wenfcht gevolg er van zal zyn, dat men nu alle onmenfchelyke flegtigheden, waar door volk van volk gefcheiden bleef, hoe zeer ook door wetten begunftigd, in menfchlievende vriendelykheid veranderd zal zien. Alle goede trouw en beminnelyke oprechtheid, die onze zielen onbedekt houden, zullen de plaats van het vermoeden eener haatelyke wantrouwe bekleeden. Trekken van beminnenswaardige eenflemmigheid van gezellige onderfteuning en edelmoedige mededeeling van hulpvaardige dienden, zullen nu het bewindzei des aangezichts, waar mede de volken voor heen bewonden waren , verflonden hebben. Elk byzonder land van het gemeine Vaderland, zal de tafel der broederfchap voorzien met den ryken voorraad zyner byzondere zegeningen openzetten, waar op een iegelyk zynen naasten zal noodigen. Terwyl de reizige gezelfchappen van Dedanim hun zvater, Theman zyn brood, Kedar zyne fchaapen, Nebajoth zyne rammen, Scheba zyn zvierook en geurige fpeceryen zal aanbrengen (s), daar zal Egypte al zyn arbeid, Moorenland en Seba alle hunne koopivaaren neffens Tbarfis al zyn goud en zilts) Jef. 21: 13, 14. Hoofdft. 60; 7. rechtvaardige drift voor vreemde volken inboezemd, aan een byzonder land opteofferen, de gemoederen des volks geheel bezielen. Het ?e-  werken Gods. 285 zilver gulhartig aanbieden (*). Deze onderlinge liefde handel zal zuiver godsdiend zyn. Puien Lud, Tubal en Javan neffens de Bcwioners dei verre afgelegene eilanden zullen den Heere een fpysojfer zyn (u). Juda zal den Heere heilig zyn, als de fprengbekkens voor den altaar. Hy zal zeker te Jerufalem woonen (v). Goedertierenheid en waarheid, gerechtigheid en vreede zullen nu elkander beminnelykd ontmoeten. O Gezegende uitkomft van Gods handenwerk! Heerlyke kroon, waar mede het evangelie van den Gekruisten nu praalt! O Jehova, hoe heerlyk zal dan uw naam z\n ot de sanCche aarde (w~)l Daar nu de evangelienoodiging niet degts de verdere oprichting van het genaderyk , als een wettig gevolg van het lydensgraveerzel van Mesfias , bedoelt, maar ook de verdere doorbraak en bevestiging van het zeiven, by wien het aanvangelyk ter vernietiging van het ryk der verdorvenheid, is opgericht. Immers zy worden geroepen tot deugd en heiligmaaking: En voorwaar; het onderwys der verfcheene zaligmaakende genade van God, om met verzaaking van alle godloosheid en waereldfche begeerlykheden, maatig en godzaalig in deze waereld te leeven, zal niet zonder (O JeC 45: 14- 00 Hoofdft. 60: 9. & 66: 19, 20. (v) Zach. 14. O) Pfalm 8: 10. Pf. 138: 8. Laatfte lid. LL Afd. Sod zet :yn werki sok voort n het hart syner junftgelooten.  PC 138: 8 Laatfte lid U. Afd. keven in zig, zy liaan vaak verbaasd over den traagen voortgang van Gods genade werk in hunne harten, waarby zy de gewenfchte afbreuk van het oud gebouw der verdorvenheid, enden voorfpoedigen opbouw van het beeld der waarheid, ge» rechtigheid en heiligheid in zig mogten opmerken. Doordenken ze eens zo veele godfpraaken, die hunnen genadenftaat tekenen, en den voortgang in kennisfe van God, liefde tot Hem, en heiliging in de waarheid voordellen, als te wandelen in het licht, gelyk God in het licht is. De krachten te vernieuwen. Optevaaren met Arendsvleugelen. Te loopen zonder moede te worden. Een vruchtbaaren boom te zyn, op welks edele vruchten het godlievend hart den hemel noodigt , Och dat myn Lieffte tot zynen hof kwame en ate van zyne edele vruchten! Merken de Noodigers van het evangelie, dat ze onder het zinnebeeld van vier dieren , gefpannen voor den Godswagen, vol van vuur, door den Heiligen Geeft gedreeven, deeds zonder omwendinge voortgaande, getekend daan. Letten hunne Leerlingen, dat die fnelle met oogen bezaaide vuurige raderen hunne afbeeldzels zyn. Hier word het aangezicht van Jacob bleek. Het gevoelig hart lood niet s$6 De zegenpraal van de der vruchtryke uitwerking kunnen zyn. Letten intusfchen de Godgezinden op de gevoelige beweegingen en werkzaamheden van het geedelyk  werken Gods. \ 287 niet dan een bekommerd gezucht. De beklemde i. ziel weet niet, hoe ze de volzinnigekracht dier I godsfpraaken in haar vinden zoude. Bloozende fchaamte beleid en vraagt hier: „ een klein vonks„ ke van Goddelyke liefde in het hart te gevoelen, „ is dat een doorbreekend licht, fcheinend tot den „ vollen middag? geduurig tot hinken gereed, fteeds „ zo fchoorvoetend langs de aarde onder zo veele ,, druikelingen te kruipen, mag dat een opvaaren „ met Arendsvieugelen, een loopen zonder moede „ te worden, heeten ? het leeven nauwelyks in de „ dam te gevoelen, is dat een vruchtdraagende boom „ te zyn? in een land, dor en mat, zonder water „ te vertoeven, is dat gedrenkt te worden uit de „ beeken van Gods wellusten ? " in het beangd hart komt dan wel eens deze bedenking- op, zet God zyn werk in my wel voort, ten teken dat hy niet laat vaaren de werken zyner handen ? waar in Gods kinderen niet weinig gederkt worden , dan, wen zy dien tyd van het Goddelyk welbehaagen herdenken , waar in het God van den hemel goed dacht hun met genade en eere te begiftigen door zynen Zoone aan hun te openbaar en. Toen wierd hun ganfche hart voor den hemel ingenomen, tederde gevoelens van liefde omtrent het hooge Opperwezen , en hunnen naasten verdond de ziel. Zy leefden alleen by de _ reine betrachting der hemelfche waarheden. Zy hadden geen rud, voor dat Pf. 138: 8. ■ Laatfte lid IL Afd.  Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. gemoedsgeftel, ras merken ze, hoe alle luft in lusteloosheid en leeven in Ieevenloosheid veranderd zy. Daar ze als Leeraars in kennisfe der waarheid door geloofs hcht en kracht beduurd, behoorden gevorderd te wezen, daar hebben ze zeiven ais nieuw geboore kinderkens, noodig met melk nog gevoed te worden , al wat aan God Drieën is , komt hun zo dierbaar, al wat aan Jefus Kristus is, zo begeerlyk, noch al wat aan den Heiligen Geeft is ter uitoeffening van het willen en werken om hunne zaligheid met vreezen en beeven uittewerken, zo noodzaaklyk niet meer voor. Ja,al het fchoone, het heerlyke, het lieflyke en trooftryke van het beminnelyk evangelie, noch de zielverwinnende kracht der waarheid neemt zo het hart niet meer in, als wel te vooren. Hier over buigt zig de ziel neder c:j is ontruft. Worden deze dingen, die op den weg naar den hemel gekend worden, wel beoordeeld, zo zal het ras blyken, hoe ze juift dienen om al het menfchelyk werk in Gods kinderen aftebreeken, en het genadewerk in hen optebouwen. Hier toe is iets aan de zyde van God ter voortzetting van zyn werk, en iets aan de kant van zyn volk ter uitoeffeninge van noodzaaklyke pligten optemerken. Dat 288 De zegenpraal van de dat God zyn beeld der waarheid, gerechtigheid en heiligheid in hunnen evenmenfeh had overgedrukt. Maar ach! letten ze op hun tegenwoordig  zverken Gods. 289 Dat God het genadewerk in het hart van zyn volk in leeven houd en voortzet, is eene waarheid zo onverbreekelyk, als Gods raadsbeduit onveranderlyk is. De eeuwige en alleen wyze God heeft naar den raad van zynen wil 4 ter bereiking van het heerlykde einde zyner werken, de beste tyden, gefchikfte middelen en wegen vadgefteld. Volgends dien breekloozen fchakel zyner wyze ordening zal Hy ook zeker, als de onveranderlyke Jehova, zyn werk heerlyk maaken, al is het dik wils langs, voor ons, ongeziene wegen. Zyn Evangelie woord van liedyke uitnodiging, waar op zyne gnndgenooten als zynde daar toe door den Geed der genade bewerkt, zich begeven hebben onder den wyndok en vygenboom , om daar de dierbaarheid der goedertierenheid van hunnen Bond-God te finaakenj zal niet vruchteloos kunnen wederkeeren, maar het zal hunne zielen doen leeven, om voor den Heere getrood enblymoedig te leeven. Dit zal wel in alle zekerheid gefchieden, doch alleen op 's Heeren tyd. Niemand zal den Almagtigen Schepper van dit maatloos ruim bedaan w betwisten, of Hy had dit heele kundwerk der na tuur wel op eenen dag en minder konnen fcheppen, daar er niets is, dat de hoogde Almagt hier in tegen daat. Wen Hy fpreekt, zo is het er, als Hy flegts gebied, zo daat het er. Maar waar- II. Deel. T om Pf. 138: 8. Laatfte lid. LL Afd.. Wat in der.t n aan Gods zyde is optemerken. Er is eene jrde van ;yds veroop in het chtppings verk.  PC 138: 8 Laatfte lid. IL Afd. voor het eindig vernuft eemgzins vatbaar te ftelJen, want, nu dit waereldgebouw in eenejuifle volgorde is daargedeld, zo zyn Gods deugden en volmaaktheden in het fcheppingswerk klaarer ontdekt en van den eerbiedigen befchouwer met een kennelyk oog in bewondering optemerken Ook zo in het genadewerk. 290 De zegenpraal van de om heeft het evenwel zyne wysheid goedgedaclit tot dat groote waereldgevaart zes achtereenvolgende dagen te bededen ?het is immers om dit zvn werk In het genadewerk der herfcheppinge voleindt het hooge Albedel zyn liefdewerk in zyn volk niet tan don ds tot een volmaakt, geedlyk, hemelfch jn godlyk leeven, fchoon er de eeuwio-pHnr? ™t magtig toe is. Hy doet het van tyd tot tyd in hun doorbreeken, waar van men de wysheid niet genoeg met aanbiddinge kan bewonderen. De herboorling zoude immers geen bevatting en derhalven geene indrukken genoeg hebben van Gods genade, wyl die uit Gods onderfcheidene wegen van ontferming met den menfeh gehouden, het bed onderfcheiden en gekend word. Nochminderzouden hem zyne doodlyke ellenden, Godonteerende zonden en jammerlyk verderf recht kennelyk worden, en zyne voldage onmagt tot eenig geestelyk goed zoals die hem tot eene veroordeelbaarefchuld voor' God geworden is, zou hy nimmer met verootmoediging en fchulderkentenisfe voor het godlyk gerichte leeren uitzien. Edog wyl God trapsge- wy-  werken Gods. 191 wyze zyn begonne genadewerk van herleeving komt voorttezetten in het hart van den ontwaakten uit den dood der zonden, zo word de ziel juiii geleid in zulke wegen, waar in ze leert God te verheerlyken en zich zeiven te verlochenen; want, daar de herboorling met het overgebleven verderf, fchoon er den prikkel des doods uit is weggenomen, deeds te wordelen heeft, zodat bet vleefch begeert tegen den geeft, en de geeft tegen het vleefch; en wyl hy hier in zyne krachteloosheid om dien vleefchelyken tegendand te dooden, ras bemerkt; dan word hy in dezen weg zyner kennelyke ongelegenheden, voor den genadentroon vernederd. Hier hoort men hem in ootmoedige erkentenisfe zyner afhangelykheid van de godlyke invloeden der genade belyden, dat God alleen de heerlykheid zyner derkte zy. Hier hoort men hem als een die ganfch ontbloot is tot God bidden: Uw goede Geef, geleide my in een effen landt! Immersin dezen weg word God verhoogd en het fchepzel vernederd. Daarenboven, als God zyn beeld der volwasfene waarheid, gerechtigheid en heiligheid in e'c>n tyddip in zyne uitverkoorenen volmaakte, zouden ze dan wel meer gefchikt zyn tot de uitoeffening der dingen van dezen tyd, die God hunne hand doet ontmoeten, daar ze toch de waereld (alle misbruik uitgezonderd) dienen te gebruiken ? Schoon Petrus op het verheerlykte ThaT a bor Pf. 138: 8. Laatfte lid. ;i.Afd.  PC 138: 8 Laatfte lid, II. Afd. £92 De zegenpraal van de bor wel tabernakelen van verblyf wilde bouwen, daar was het welgevallen van Mozes en Elias als voimaaKte rechtvaardigen, om tot het huis van hunnen hemelfchen Vader wedertekeeren. Zo zou er ook een toomlooze drift by Gods hemelfchgezind volk naar den hemel bevonden worden, waar door ze ligt zouden ontkennen Gods raad met lydzaamheid en onderwerping aan de goddelyke beflellingen, uittedienen. Edoch hier toe vat hen de Heere by hunne rechtehand en leidt ze in dien weg, waar in zy hunnen inwoonenden vyand, in de woelingen hunner verdorvenheid leeren kennen. Eene bloozende fchaamte bedekt hier vaak voor den hemel hunne aangezichten, dan, wen zy merken, hoe min ze voor die hemelfche goddelyke wooning, alwaar Gods heiligheid de cieraad hunner heerlykheid moet wezen, toebereid zyn ; het geen juift ingericht is, om ze hier op aarde de loopbaane die God hun heeft voorgedeldin geloof en lydzaamheid onder een geduurig ftaaren op den overden Lydsman hunner zaligheid, te doen doorwandelen en voleinden. En behaagt het God hen in den weg zyner bedierende Voorzienigheid, door een land, dor en mat zonder water heenteleiden; Gods voetdappen zyn hier enkele goedertierenheid: Ze zyn ingericht om ze al meer en meer aan hun zeiven bekend te maaken, hoe geedlyk arm, jammerlyk en ellendig ze zyn om zich  werken Gods. 293 zich zeiven by het leeven te behouden. Het afzien van zich zeiven, en al het verganglyk fchepzel Het uitzien naar den Heere. Het wachten op de fx) Pfalm 42: 2, 3. T 3 volle genoegzaamheid van den Hemel voor hun. Het aanloopen van dien God, die hunne eenige leevenskrachtis, als een waterflroommet gebeden, met geween en fmekinge, word hun dan noodzaaklyk:«Gefyk een hert fchreeuwt naar de waierftroomen; alzo fchreeuwt myn ziel tot u O God. Myn ziel dorfi naar God, naar den leevendtgen God: wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verfcheinen (x). Behaagt het den Heere verders in den omgang met zyn volk, zyn werk aan hun te komen beproeven, daar toe doet Hy wel eens zyne lampe boven hunne hoofden donker worden, zo dat ze in de duisternisfe zitten en alle tweede oorzaaken, waarby ze gewoon zyn hunne redding intezien , in het donkeren fchuilen. Edoch dan oeffent Gods werk kracht van geloof enhoope. Dan vertrouwen zy, die geen licht hebben, op den naam des Heeren. Dan deunen ze op hunnen God. Dan houden ze den Onzieniyken vad. Het is daar en boven Gods weg met hun om ze vaak tot getuigen van zyne bedendige verbondstrouwe, in de menigvuldige vergevinge, verdraagende langmoedigheid en vefchoonende lief- ?f, 138: 8. Laatfte lid' II. Afd.  PC 138: 8, Laatfte lid, II. Afd. tot hunne innigfte zielsfmerte, hunnen bond God zeer dikwils ontrouw, en evenwel mogen ze ondervinden, dat God hun getrouw blyft. Hy feilt in zyn verbond nier. Dan zelfs, wen Hy de tuchtroede zyns verbonds om de lenden zyns volks vlecht, ontfangen ze doffe van roem: God is liefde! Dit is de weg waar in Hy ons zyner heiligheid meer doet deelachtig worden. Ja, hier hoort men ze ter verheffing van den onnaarfpeurlyken rykdorr» van genade betuigen: O God! ongerechtige dingen hadden de overhand over my.- maar onze overtredingen , die verzoent Gy (y). En merkt men eens op, dat het evangelie hen op het dierd verpligt de heihgmaaking na te jaagen en van kracht tot kracht voorttegaan om by het geloof te voegen deugd, kennisfe, lydzaamheid, godzaligheid en liefde, dan moet men immers befluiten, dat dit alleen de voegzaame weg zy, waar in God zyn werk, niet op een keer,'maar langs onderfcheidene trappen, in zyne gundgenooten wil volbrengen, om ze eens by het uitdienen van zynen raad eenen ruimen ingang in zyn eeuwig Koningryk te geeven. Wys is dan waarlyk Gods werk in- GO Pf. 65: 4. 294 Be zegenpraal van de liefde, te dellen. Hier toe is Gods werk, dat Hy aan hun doet gezien worden, wederom juid ingericht. Van wegen het byliggend verderf zvn 7P  werken Gods. 295 ingericht om de zonden in zyn volk aftebreeken, en de gerechtigheid in hun optebouwen. Aan de zyde van het volk heeft men wel optemerken: Dat de gewenfchte voortzetting der Godswerken in hun, wel gegrond zy in het eeuwig raadsbeduit van God, die alles op dien tyd, er die wyze, naar de bepaaling van zyn eeuwig ontwerp werkt, dus hoe aarzelend of voorfpoedigde Heere zyn werk van genade aan hun wil doen gezien worden blyft onbekend. Evenwel is het zeker, dat de weg van middelen, die God in het woord zyner openbaaring, hun heeft aangewezen om daar op van kracht tot kracht naar den hemel voorttegaan , hun niet onbekend kan zyn. En niet minder is het zeker, dat al hun werk van geloof en godzaligheid ter voordering in de genade, moeten overeenkomen met den geopenbaarden wil van God. Zo moet het dan ook vervolgens zeker zyn, dat de reden van hunnen traagen voortgang op den leveensweg nergens elders te zoeken zy, dan in het draf baar verzuim van die verordende genade middelen; vermits de fpoedige voortzetting van Gods werk eene noodzaaklyke betrekking heeft tot hunne erndige en onvermoeide werkzaamheid voor God. Laat ik hier over het geweeten der Godgezinden vry toetzen, ik twyfele niet of zy zullen ter verootmoediging van hun zeiven, den Heere eere, T 4 goe- Pf. 138: 8. Laatfte lid, II. Afd. Wat hier over aan 's volks zyde is optemerken.  Pf. 138: 8. Laatfte lid. II. Afd. ( U (O Pf. 34= 6. aan hun ja en amen heeft geheld. Toen gy u in omftandigheden bevond, waar in het gevaar uw omringde, en uwe voeten op gladde paden achter uitweeken om uwen God en Weldoener ontrouw te worden; waart ge toen wel aan uw zeiven verlochend 9 was God toen wel alleen uwen toevlucht, om u in al uw gevaar voor Hem bloot te dellen? was Hy toen wel de heerlykheid van uwe derkte ? Indien dit zo zy, dan vraage ik U: Of zich uw God wel ooit, ingevolge het verband tusfchen het verordineerd middel en de gewenlchte uitkomd, dat de hoogde Wysheid zelve gelegd heeft, voor u verborgen heeft gehouden?Ontdekte Hy zich toen niet als uw Wachter, die uwen voet bewaarde voor druikelen? Was zyn liefde woord van zo veel trood en opwekking u niet tot derkte: Wat buigt gy u neder 0 ziele en zyt onrustig in u hoopt op my ik ben uwe menigvuldige verlosfing p Het zal immers waarachtig blyven, dat die op Hem zien, die Hem als een waterdroom aanloo- pen, nooit befchaamd zullen uitkomen (z). Toen u het geedlyk gebrek aan leevenskrachten prangde, was het u toen wei enkel te doen, dat God Vader in de hemelen, zyne milde hand over ?p6 De zegenpraal van de goedertierenheid en waarheid moeten toebrengen, Jaar Hy zo voorfpoedig alle zyne soede wnnïrfJ  iverken Gods. 297 u open deed en dat Hy zyne voetdappen over u Het druipen van vettigheid ter uwer verkwikkinge en verzadiging, het zy met het genade voed- Pf. 138: 8, Laaclle lid. II. Afd. zei m tyden van honger en dom; net zy met ruit en vreede, in onrud; hetzy met vreugde in droefheid, zo dat Hy zyne lanipe boven uwe hoofden jleed branden, om by zyn licht de duisternisfe te doorwandelen ? Deedt ge in alle deze ongelegenheden uwen mond wel tot Hem open? Indien dit zo zy, dan moet ik vraagen: Heeft Hy zich toen niet aan u volgens den fchakel zyner liefdens ontdekking, als uw hooggepreefen Herder vertoond? Heeft de dierbaare genade van den Heiligen Geed u niet verkwikt en gederkt met het vette der tarwe ? Toonde Hy zich toen niet uw licht en leevenskracht te zyn,die het willen en het werken , ter uitwerking van uwe zaligheid met vreezen en beeven, in uw werkte, als de God van uwe menigvuldige vertroostinge ? Toen gy u »n den dryd met de geedlyke vyanden van uwza1 g belang ingewikkeld vond en bemerkte, dat die voor uwe krachten te zwaar ware, hebt ge u dan wel in dat verband gedeld, waar in Hy, die alleen magtig is te verlosfen, voor zyn volk daat? Was toen Jefus in zyn volbragt drydwerk, waar door Hy de magt der duidernisfe , dood en hel verllonden heeft tot uwe overwinning, wel het voorwerp van uwe geloofsomhelfinge ? Was dit welde T 5 eeni-  PC 138: 8. Laatfte lid. H. Afd. king van Gods hand veilig te vernachten? Ik moetu dan wederom afvraagen: Blonk zyne genademagt in uwe zwakheid niet uit? wierd den Sathan niet van den Heere gefcholden en gy gezegend? Mogt ge hier niet bevinden, dat de Heere met u was geweefl in den ftryd, en dat uwe ziele gered ware ? Ik houde my allenzins verzekerd, dat als het herbooren volk, de byzondere wegen, die God met hun, in zo een onderfcheiden aanzien, houd ter inleiding van hun in zyn eeuwig Koningryk, meer kende in derzelver verband en oogwit; zy zouden zich overreed houden, dat God zyne evangelienoodiging ter volbrenging van zyn liefdewerk in hun, juift volbrengt, dan, wanneer ze er het meede nut uit kunnen trekken, en Gods genade er op het luisterrykft door verheerlykt word. Immers deze weg van God waar in Hy met zyn volk wandelt, is het meeft gefchikt om ze in de zelfsverlochening te onderwyzen, en ze teleeren, den Heere al den roem zyner genade toetebrengen. Ja, ze zouden overreed zyn, dat zelfs al hun worftelen, hun ftruikelen, hun zuchten en alle hunne zilte traanen , voegzaame voorderingen zyn in dien weg, waar op de vrygekochten des Hee- 29§ De zegenpraal van de eenige grond van pleiten en worstelen met God ? Warende klooven van dien eeuwigenRotdeen uw vel tot een fchuijplaats om aldaar onrW ^  werken Gods, 299 Heeren alleen wandelen; langs welken God den raad zyner genade voortzet en heerlyk maakt. Mogt het hun intusfehen toefcheinen, dat de BE- IHeere vertoeft, laaten zy Hem dan verbeiden, want Hy zal zekerlyk komen, om het alles op zynen tyd voor hun te voleinden. Heuchelyke bevinding zal er hen ter bekwaamer tyd over doen zingen. Komt, luiflert toe, gy godgezinden, Gy, die den Heer van harte vreeft, Hoort, wat my God deed ondervinden; Wat Hy gedaan heeft aan myn' geeft. 'K fioeg, heilbegeerig, 't oog naar boven: Ik riep den Heer ootmoedig aan; Ik mogt met mond en hart Hem koven, Hem, die alleen my by kon paan. God zy altoos op H hoogfi gepreezen ! Lof zy Gods goedertierenheid, Die nimmer my heeft afgeweezen, Noch myn gebed gehoor ontzeid! Pfalm 66 vs 8 & 10. Pf. 138: Laatfte lid» EL Afd.  BESTIEREND ONDERRICHT UIT DE VERHANDELDE WAARHEDEN AFGELEID. De priesterlyke of ferdienft der Heidenen, was onnut. hgchaamlyke godsdiend, welks hoogde wezen flegts in het raadpleegen der ingewanden van het geflagte offer-vee, beftond. Hier ontbrak alles, wat het gevalle menfchdom tot eenen daat van gelukkige ontworfteling uit den afval van God kon verhoogen, wyl ze niet anders was dan eenedaatkundige dwingelandy, en een bewindzei des aangezichts,' waar mêe de volken bewonden en een dekzel, waar onder de natiën in de onedelmoedigde flaverny der zonden beflooten bleeven. Men was van oordeel, dat alle voorftellingen ter onderfteuning en voortzetting van de deugd, neffens de aanbinding der getrouwe kwyting zyner pligten in dien rang, welke de Voorzienigheid elk lid der maatfchappy heeft aangewezen, tot de priesterly- 'ke G eheel troosteloos en nadeelig was de aloude priesterlyke bediening van het Heidendom, ter bevoordering van het waare en eeuwige belang van gevallen ftervelingen, vermits ze alleen bepaald bleef tot de werkzaame uitoeffening van eenen  verhandelde waarheden afgeleid. 30I ke bediening niet behoorden. Het zedekundig onderwys wierd den VVysgeer overgelaaten, die zyne zedekundige onderrichtingen aan het volk op enkele wysgeerige befpiegelingen liet uitloopen. Men achten het niet dienftig den volken te fpreeken noch van Gods kreukelooze rechtvaardigheid ten oordeel, om zyne vreeslyke Majesteit te vreezen, noch van zyne onbegrensde liefde totAdams diep gezonken kroost, om Hem te beminnen. Schoon het Aaroniefch priesterdom, zowegenï deszelfs goddelyke ordening, als de gezegende eindens, die de hooge Wysheid daarin voor Ja kobs zaad bedoelde, merkelyk boven den hei- De ongenoegzaamheid van Aarons priesterdom. denfchen altaar-diend verhoogd was, zo had men evenwel in alle die godgewyde tempel - dienden eene volle ongenoegzaamheid om een volk voos de eeuwigheid gelukkig te maaken, te erkennen. Immers het bleef voorde tempel - altaaren onmoogelyk den fchuld der misdaaden wegtenemen en het geweeten van het volk te heiligen, vermits ze deeds eene jaarige wedergedachtenis der zonden herinnerden , waar door het vermoeid hart niet dan bezwaard en den bekommerden geed verbryzeld wierd. Zo noodzaakelyk het dan was den volken het hoogdnadeelige van den heidenfchen offerdiend onder het oog te brengen, zo was het immers ook een zaak van het uiterde aanbelang een volk, welks hart zo nauw aan de zichtbaare al-  3©2 Beflierend onderrcht uit de altaaren kleefde, tegen alle eigen gerechtigheid erndig te waarfchouwen om tog geen weezentlyk heil noch derkte in het afgedaane offer - werk buiten God te zoeken. Gelukkig volk! wien zulks gebeuren mag. Gelukkig volk! dat by de trouwe herinnering der ongenoegzaamheid van het Aaroniefch priederdom, onderwezen mag worden in den eenigen en waaren weg der geedelyke verzoening. Gezegend voorrecht! aan een volk, dat God van den hoogen hemel, volgens zyne vrye en wyze bedellingen over 's waerelds bewooneren , voor dezen, buiten Hem in de doodelyken gemeinfchap der zielverdervende afgoden , liet omdoolen op wegen, die in de binnenkameren des doods uitliepen, word den vreeden aangekondigd. O aanbiddeiyke nederbuiging van God! tot een volk, O) dat naar zynen Naame niet genoemd was, da t naar Hem niet vraagde noch naar Hem met zocht, zegt de goddelyke Herdeller van doemfchuldige menfchen: Ziet (hier) ben Ik! Ziet (hier) ben Ik-' Endaar is geen God meer behalvenMy een rechtvaardig God, en een Heiland, niemand is er dan Ik Gy hebt My arbeid gemaakt met uwe zonden, gy hebt My vermoeid met uwe ongerechtigheden: Ik, Ik ben het, die vwe overtre- din- 09 Jef. 65: 1. C. 45: 21,22. C. 44: 24,25.  verhandelde waarheden afgeleid. 303 || dingen uitdelgt, om mynent wille, en Ik gedenkeuwer zonden niet. Wendt u naar My toe, wordt i behouden. Hoe zeer ook de eeuwige Goedertierenheid Jakobs zaad boven aile volken der aarde 'verhoogd had, door aan Jakob zyne woordenen , aan Israël zyne inzettingen bekend te maaken en ! het by de altaaren der voorbeeldige verzoening te doen woonen , als een volk, dat de Heere zich uit alle volken der waereld ten erfdeel verkoozen 1 had, zo wierd dit voorrecht zeer verhoogd, toen het aardsvaderlyke Canaan wel eer de vreugde der aarde, dog nu helaas! geworden een land van de fchaduwe des doods, met s'Heeren heerlykheid verlicht wierd, zo dat het volk, dat in de duisternisfe wandelde, een groot licht zag, toen hemel en aarde zich in Efrataafch velden vereenigden om de vermoeide zielen, die naar de waare rud van het hart uitzaagen, te verblyden en optebeuren met de verkondiging eener groote blydfchap: Preeft niet, ziet heden is u gebooren de Zaligmaaker, welke is de Christus, de Heere. Ziet (hier) is uw God Jehova, uwe gerechtigheid By Hem is veel verlosfing (b). O welk een heuchelyk evangelie! Het evangelie is toch de eenige, waare en ry- ke (O Luc. 2: 10, 11. Jef. 40: $. Jer. 23: 6. Pf. 130: 7. flet evangelie ontdekt alleen  304 Beftierend onderricht uit de de waare weten- fchap. 1 ] ke fchat van weetenfchap voor een Christen, wyl het ons de oneindige heerlykheid van God in Christus Jefus ontvouwt, en ons volgends het ontwerp voor 'swaerelds wordinge tot heil van doemelingen reeds vaft-gemaakt, ontwikkelt, hoe Gods kreuklooze rechtvaardigheid, vlekloozeheiligheid en bekoorlyke genade in aanminnige overeendemming,door zynegadelooze wysheid en onbegrensde magt geplaatd zyn. Myne waarde Natuur -genooten! Cod heeft ons met de heilrykfte openbaaring van dit zalig evangelie boven duizenden onzer evenmenfchen, tot wien dit gerucht van Gods heerlykheid noch niet heeft mogen komen, bevoorrecht naar den rykdom der goddelyke ontferming over ons. Het moet derhalven het eenige en waardige voorwerp van onze ernftige overdenking en blyde geloofsbefchouwing zyn en blyven. Immers het geeft ons de luiderrykde ontdekking van eenen vollen Christus, alleen genoegzaam voor doemelingen om verderf, dood en hel te ontworstelen. Het tekent Dns hier eenen vollen Christus, juift in die trekken, waar in Hy eene offerhande tot fchuld - bemaling onzer zielen geworden is, om de fnoodde >eledigers der goddelyke Majesteit met de hoogde heiligheid te verzoenen. Het vertoont onseenen heiland, by wien, voor allen die in Hem als den Ge-  verhandelde waarheden afgeleid. 305; Gekruisten, gelooven uitkomften zyn tegen den dood, terwyl ze door zyne liefde en genade ge* wisfelyk zullen behouden worden. Al wat Jofua in de afgronden zyner ellenden Voor eeuwig zinken bewaarde; al de genade, die Hem in het gerichte Gods, toen Hy op Satans befchuldigingen voor den Richter verdomde, deed daan en daande blyven; al de vriendelyke verfchoninge,waar mede God Hem zo genadigdontmoetede; al de zegeningen, die Hem zo onverdiend wierden toegevoegd en al de eer, die Heni wierd gegeeVen, vonden alleen eenen vasten grond van bedaan in dit hetichelyk evangelie, waar irt al de gerechtigheid, al de heiligheid en al de zaligheid van Jofua waren opgewonden. Dus, naar dit evangelie had Hy te hooren, Hy had het té gelooven en overeenkomdig deszelfs hooge waar* digheid te wandelen. Wel aan , laaten wy ons hier töe opwekken. Hier zyn zaaken, waar naar wy te hooren hebben, gewenfchte dingen, die wy te gelooven hebben, pligien, die wy te betragten hebben en zaligheden, waar wy op moeten wagten in lydzaamheid , om te daan en te roemen in de hoope der aandaande heerlykheid. Dierbaar is Gods goedertierenheid over ons Wy moogen eenen blyden dag beleeven , waat op het goedertierend Opperweezen ons verklaard II. Deel, V » Grim-  3og" Bejlierend onderricht uit de n Grimmigheid is by My niet.... De verzoening * der zonden is voJbragt. Ja, volmaakt volbragr, „ zo dat er geene wedergedagtenis der overtre„ dingen in eenig offer, van wat natuur het ook „ zy of weezen mogt ooit meer zyn zal. Mesfia „ heeft het volbragt, die door zyne ééne offer„ hande alies voor de eeuwigheid volmaakt „ heeft." Hoe heerlyker en vrolyker het genadelicht is, dat ons op dezen gewenfchten evangeliedag boven alle voorige tyden, beftraalt, wen wy daar in niet wandelen en naar den eifch der zaligmaakende genaade, die ons verfcheenen is, inden weg der verzoening onze gangen niet inrichten, O wee onzer! des te akelyker en treuriger zal de nacht des doods en der eeuwigheid voor ons zyn. O, welk een geween der oogen! ach, welk een geknars der tanden! Maar waarom zouden wy toch fterven, daar God geenen luft heeft in onzen dood, maar wel in onze bekeerin^ ten Het is niei genoeg dai men het woord hoore. ] 1 ieeven. Hoe veelen er zich ook afkeerig toonen van de evangelie-noodiging, om hunne ooren te neigen en aandagtig te hooren, vermits hunne harten zeggen : IVykt van ons, want aan de kennis uwer weven hebben wy geenen luft. Zo zyn er ook, die ïog al wel prys ftellen op het gehoor der evangelieverkondiging. Edog hoe jammerlyk is her, wen nen zich hier in, als in eenen volbragten pligt, rus-  verhandelde xvaarleden afgeleid 30? suste belooft. Dien dit aan mogt gaan, heeft vry toetezien. Hoorende te hooien en niet te verdaan noch optemerken is een der zwaarfte geedelyke oordeelen over dien menfeh. Gy hebt te hooren, wat het evangelie van Christus u zegt* Gy hebt te gelooven , wat het u ontdekt tot rechtvaardiging, heiliging en vertroosting. En Gyhebt alles te betragten, waar toe het u verpligt. Niemand zal zich ooit van de evangelie - bediening een onderfcheiden begrip kunnen maaken, zo hy den inhoud en het waare weezen der bediening van het evangelie van Christus niet duidelyk leere verdaan* Gy vergid u jammerlyk, zo ge den inhoud van het evangelie alleen bepaalt tot eenige algemeene waarheden, zo, in opzicht tot de komd van Gods Zoon in de waereld om zondaars zalig te maaken, waar toe Hy in eene menfchelyke gedaante, doch zonder zonden, moed bevonden worden om veele dingen in ziel en lighaam, door de pynelykde graveringe, te lyden; als, dat men, door het geloof tot Hem meet komen en gerud daat maaken, dat al wie tot Hem komt ont gezaligd te worden, van Hem niet zal uitgeworpen worden. Neen, al zulke waarheden zyn er van onaffche'idbaar, die ons den weg der verlosfing van jefus Christus, duidelyk leeren kennen, Men moer. den inhoud en de bedieningvaahet evangelie duidelyk leeren kennen gelooven en doen bewandelen. Hier toe behooren byzondere waarheden, die V a ons Welke by»  308 Befiierend onderricht uit de zondere waarheden hier toe te tennen zyn. Gods vlekkelooze heiligheid, die Hem eenen oneindigen afkeer van de gepleegde zonden, dus van van den zondaar zeiven, doet hebben, alsmede van zyne onverzettelyke rechtvaardigheid, waar door Hy genoopt word dezen zynen heiligen af, keer van de zonden, over den zondaar te openbaaren, derdendsels, — van Gods hoogheid boven alles, die Hem voldrekt onafhangelyk ftelt, en al, wat buiten Hem in aanwezen is, van Hem volftrekt doet afhangen. O hoogfte Goedheid! maar teffens vreesfelyke Majesteit! hoe zeer zyt Gy te beminnen, maar teffens te vreezen ! Deze waarheden daan door een onontbindlyk verband aan eikanderen geftrengeld, zo dat die God, die op het goedertierendft menigvuldig vergeeft, ook die God zy, die op de heiligde en rechtvaardigde wyze den overtreder zyner wet de zonden ordentlyk voor oogen delt en hem draft. O Menfeh! Ge hebt hier by in erndige overweginge zulke waarheden te nemen, die het menfehlievend Opperweezen ter uitwerking van uwe herftelling uit uwen ellendigen toedand door de evangelie-noodiging aan u ontdekt heeft, waar toe gy verpligt word, om ze als zekere en noodzaakely- ke ons de luisterrykde ontdekking geeven, deels van Gods goedheid en zondaars liefde, waar door Hy lud heeft in de bekeering ten leeven van zondaaren, boven hunnen dood, anderdeels, — van  verhandelde waarhdeen afgeleid. 309 ke waarheden te omhelzen, waar zonder de weg uwer verlosfing uit dood en verderf nooit recht van u zal kunnen gekend noch geloofd, veel min beleefd worden. Hoor dan, gy zyt oorjprongelyk naar Gods beeld gefchapen en uit dien hoofde zyt ge verpligt in uwe natuur en handelingen met Gods zedelyke volmaaktheden overeenteftemmen. Gefchiede dit, dan leefde gy zedelyk goed, gelukkig voor de eeuwigheid, om dat gy dan werkt in de aanminnigfte zaamenftemming met die volmaaktheden van het hooge Opperweezen, die de eenigfte grond van alle zedelykheid zyn, welke God in zyne heilige wet u voordek. Onderzoek uw zeiven nu eens naauw, of uwe natuur en werkzaamheden zodanig met Gods zedelyke volmaaktheden inftemmen, zo niet, denk dan vry, dat u een zedelyk en fchandelyk kwaad aankleeve, het welk God uit kracht zyner zedelyke volmaaktheden aan u moet ftraffen. Adams diep gezonke krood is helaas met zulk een doodelyk verderf zodaanig doortrokken, dat de arme fterveling hier voor blind en gevoelloos daat, en wel brengt hem de fchandelyke eigen-liefde in die gevaarlyke hoogte, dat hy zich befchouwt ryk te zyn en geens dings gebrek te hebben. O welk een jammerlyke toedand! Och mogt gy nu naar de evangelienoodiging hooren! daar in word u bekend gemaakt, — dat ge moetwillig van God v 3 zy-  310 Beft wend onderricht uit de zyt afgeweken en gevallen in onoverzienelyke jamï meren en ellenden, waar in ge met eene vrywillige verkiezing volhard tegen God uwen Weldoener u te verzetten, dus dat gy zyt jammerlyk, arm, naakt en blind. En fchoon ge nu wel,niet tegengaande uwen beklaaglyken zondenval, uw weezen en weezentlyke eigenfchappen van verftand, wil en vryheid behouden hebt, zo is het evenwel zeker, dat die vermoogens de bekwaam-, heid om geestelyk te kennen en hartelyk te kunnen begeeren, verboren hebben. Het is hier alleen van daan, dat ge niet degts geheel verkeerd van goddelyke en geestelyke zaken denkt, maar helaas? in plaats van ze te beminnen, omtrend dezelven met afkeer bezet zyt. O diepe verdorvenheid! kan geestelyk goed u niet behaagen, hoe zou het dan van ukunnengekoozenworden? Wel hoor dan nu toe en merk op de goddelyke ontdekking van het evangelie der genade, het verklaart u eenen vrywilligen dienflknegt en daaf der zonden, ja, wat meer is, eenen haater van God en van uw eeuwig belang te zyn. O in welk een onr magt legt ge dan niet verzonken! een onmagt, die' gelegen is in eene zedelyke verdorvendheid van de vermogens van uw verdand, hart en wil, waar door ge in dryd zyt geraakt raet de zedelyke volmaaktheden van God, ja, met dat heerly,ke beeld, daar de groote Schepper u, in Adam,  verhandelde waarheden afgeleid. gi'j mede gefchapen had. O hoe is hier door uwen fchuld merkelyk voor God gereezen 1 Al had ge u nimmer aan eene ftellige verwerping van het evangelie, zo min als een bauwend zuigeling, fchuldig gemaakt, zo waart ge evenwel om deze zedelyke verdorvendheid van uwe natuur, geheel walgelyk en verdoemelyk voor God. Zo zyt ge dan geestelyk dood, en niet tegenftaande dezen uwen geestelyken ftaat van dood en onmagt zyt en blyft ge volftrekt verplig't om overeenkomftig Gods zedelyke volmaaktheden, die Hy in zyne wet u ter navolging heeft voorgedeld, te leeven, wyl God u, als zyn redeiyk lchepzel naar zyn heerlyk beeld, oorfprongelyk in uwen ftamvader, gefchapen heeft. Nu moet ik u rondborftig belyden, dat ge zonder kennis en geloof aan deze waarheden geen gezond begrip van de verlosfing, die in Kristus Jei'us is tot losfing uwer ziele, zult kunnen maaken, veel min, dat ge eenige liefde of begeerte tot de zeiven zult kunnen hebben. Hoor nu verders toe O Menfeh! En och mogt deze blydfchap des Heeren uwe ferkte worden! Gy hebt met een God van zaligheid te doen , die van eeuwigheid zich zeiven tot een vertoog van zyne rechtvaardigheid in het vergeven der zonden een offer van verzoening voorzien heeft. In ds evangelienoodiging word n Gods voornemer V 4 van God heeft zich zelveti een offer van verzoeningvoorzien.  $ii Beftierend onderricht uit de van genade over zondaaren ontwikkeld. God heeft zynen eeniggebooren Zoon in de waereld gezonden. Het evangelie roept u toe: Hoor Hem! De Richter heefr zyn graveerzel gegraveerd tot eene volmaakte genoegdoening aan de goddelyke gerechtigheid, om de zaligheid voor zondaaren te verwerven. Door de pynelykde infnydingen, ik meen de zwaarde lydingen in ziel en lighaam, is Gods Knecht de Tzemach gelegd tot eenen eeuwigen, eenigen en onveranderrjken gronddeen, waar op gy u met alle uwe fchulden en lasten, vy-. lig moogt nederzetten tot rechtvaardiging, heiligingenvertroosting, om daar op doodeneeuwigheid blymoedig in te wachten. Immers zyn bloed reinigt van alle zonden. Zyn bloed ontneemt den dood haaren prikkel, en de helle haare overwinning. Het vaagt al de ongerechtigheden deslands weg, zo dat ze nimmer bv God zullen e-edarrr Hoeheton geloof hiei oratrend werkzaam zy. worden. • Gadeloos voorrecht! Verheven geluk, hetwelk u het evangelie openbaart! O mogt de kennis, de ondervindelyke kennis hier van u hart vervullen gelyk de wateren den bodem der Zee bedekken! Maar helaas! hoe zeer is het te beklaagen, dat deze gewenfchte dingen zo min van u geloofd en overeenkomdig de hooge waardigheid van dezelven beleefd worden. De oorzaak hier van is niet iferre te zoeken. Men is te wys in zyne oogen, en  verhandelde waarheden afgeleid. 313 en deunt te zeer op zyn verftand omtrend die gewrogten der genade van het evangelie, die het pyl der menfchelykheid oneindig te boven gaan, dan dat men alle hoogtens die zich tegen de kennisfe Gods verheft, tot de gehoorzaamheid van Christus zoude gevangen leggen, en naar de trouwe vermaaning van de Opperde Wysheid zoude hooren: Vertrouwt op den Heere met uw ganfche harte; en fteunt niet op uw verftand. Kent Hem in alle uwe wegen en Hy zal uwe paden recht maaken. ...Ik onderwyze u in den weg der wysheid; Ik doe u treeden in de rechte fpooren (c). Neen men heeft meer fmaak, hoe bedorven ook, aan natuurlyke fchranderheid, heidenfche zedigheid, burgerlyke rechtvaardigheid en uiterlykegodsdiendigheid, zynde de vergiftige vruchten, die aan den boom des doods van het onveranderd hart groeijen, dan, om onder den wyndok en vygenboom te zitten en aldaar de goederen van Gods geestelyk Koningryk , gerechtigheid, vreede en blydfchap, als vruchten, die aan den boom des leevens wasfèn, en het hart voor tyd en eeuwigheid verzadigen kunnen, te plukken. Duisternis en onkunde aangaande de evangelie waarheden, bittere vyandfchap tegen de wonderen der genade en het zielverdervend ongeloof, aan den gegra- veer- fc) Spreuk. 3: 5, 6, & Hoofdft. 4: II. y 5  314 Beftierend onderricht uit de veerden Heiland, om in zyneftraamen geneezinge te zoeken, zyn het bewiudzel des aangezichts en het zwaare dekzei, dat op het hart legt. O Gy dood, blind, koogmoedig en onboetvaardig zondaar! zult gy dan nog langer voortgaan met uwen Formeerer te twisten ? zo lang uw hovaardig hart binnen uwen opgezwollen boezem nog niec verbrooken zy, en gy zodaanig blyft, zo kunt ge voor de verlosfing, die in Christus Jefus is en voor het heiivattend geloof, waar door men alleen den Christus kan gewinnen en in Hem gevonden worden, niet vatbaar zyn. Gy moet tot eene leevendige kennis, van uwe ellendigheid komen, ten einde gy een gewillig gebruik mogt kunnen maaken van de evangelienoodiging. O hoe ellendig zyt ge van wegen uwe zonden! het getal der oogenblikken van uw leeven kan aan de uitgebreide meenigte uwer ongerechtigheden niet reiken. Al zyt ge er blind voor en gevoelloos onder, zo is het evenwel zeker, dat God ze ziet en er op merkt, wyl ze allen in het boek zyner alweetenheid zyn opgefchreven, waar uit ze nooit kunnen uitgevaagd worden, dan alleen door de oneindige waardigheid en alverzoenende kracht van'sHeiIands bloed, voorbidding en gerechtigheid. O hoe magtig zwaar is de zonde, ja, elke zonde, wyl God er alleen magtig toe is om ze wegtevaagen. God zegge ik! die er langs wegen van hoogde won-  verhandelde waar beden afgeleid. 315 wonderen, toe moeft geopenbaard voorden in het vleefch, en gevonden moeft worden in de gefialte van eenen Dienjlknecht om tot het lyden des doods vernederd te kunnen worden. En niet minder is de zonde ja, elke zonde fchrikkelyk, Zy is uw ergde vyand, wyl ze Gods ftrengfte wraak over u uitroept en onvermoeid naar uwe verdoemenisfe dingt, en wat meer is, zy maakt u een vyand van God, die in giftige vyandfchap tegen God leeft, en u ftelt tot een boezemvriend van den Satan. O welke fchrikkelyke verwoesting heeft ze al aangerecht! Ze heeft den Schouwburg van Gods heerlykheid in een treur-toneel van Gods fchrikkelyken toorn over u veranderd. Ze heeft u geheel en al verwoed:. Ze heeft niet flegts uw verdand met blindheid geflaagen, maar ze heeft uwen wil met boosheid en uw geweeten met verharding tegen God en zyne liefde vervuld, Daarenboven ze is u een doodelyke peft, die alle uwe gewenfchte dingen vergiftigt, zelfs alle uwe godsdienftige pligtsbetrachtingen, hoe ernftig gy u daar in bezig moogt toonen. Geen gedeelte van Gods heiligen dienft word van u verricht, zo in opzicht van het evangelie - gehoor , het bidden ^ het dankzeggen, het lofzingen, als tot het gebruik der bonzegelen, of het word op het allerdiepft door uwe beklaagelyke onvolmaaktheid verlaagt, dan wen gy het betrekt tot Gods reinfte heiligheid  315 Beft ier end onderricht uit de ' heid en luisteryke heerlykheid. Zouden Zulke Godsdiend-pleegingen Gode ooit een zoete reuk weezen, het zal alleen kunnen zyn uit kracht van dat veel reukzverks (d), dat van den gouden altaar, die voor den Troon is, uit het gouden wierookvat, van de hand des Engels voor God opgaat. Ach! daar dus de zonde het ganfche fchepzel doet zugten, hoe zeer is het dan te bejammeren, dat gy er onder zwygt, en niet klaagt van wegen uwe zonden. Blyft gy er ongeroerd onder, dan zullen zy u eens by uw koud doodzweet, als al het zichtbaare u daat te begeeven, met verfchrikkinge voorkomen en u van het aangezichte Gods eeuwig affcheiden. Te rug! Te rug dan zondaar! eer ge voor de heete vierfchaar der heilige Rechtvaardigheid verfchrikt en met beevinge vervult word. Ey daa toch eens bedaard dil om de volgende waarheden van het evangelie , die ik tot uwe bediering u voorhoude, te letten en och was het, ze te doordenken tot heil van uw hart. Het is niet genoeg deze waarheden van het evangelie, waarby ik u heb zoeken te bepaalen aantehooren, en rechtzinnig ja, vafthoudend in de belydenis van alle de evangelie - waarheden te zyn, neen! zy moeten van eenen harts-veranderenden invloed op uwge» 4 moed (jf) Openb. 3: a.  verhandelde waarheden afgeleid. 317 moed zyn, zullen zy u kunnen vrymaaken van de onedele flaaverny der zonden. Niet degts de hartsverbreekende kracht van het evangelie - voorftel hebt ge aan u gemoed te gevoelen, zo dat men treurt en traant, het geene ligt een harts - togtelyk werk kan zyn zonder eenig weezen van werkelyke verandering, maar de heiligende kracht van de waarheid der genade moet van dien bekeerenden invloed op uwe ziele zyn, zo dat het geene gy met den mond belyd, het zeiven ook met uw hart gelooft en waardig het evangelie van Christus wandelt. Jofua wierd niet flegts verpligt om te hooren naar de wonderen der genade, maar hy wierd ook genoopt op Jefus en zyn gegraveerd graveerzel door het geloof te zien tot wegvaaginge van alle zyne ongerechtigheden. Men gelooft in Jefus den Gekruisten niet tot zaligheid zo lang men niet met zyn onderwys is ingenoomen en door een gevoelig bezef zyner ongerechtigheden en fchulden niet op het boetvaardigft beftuurd word om den hoogden prys op zyn dierbaar bloed te ftellen, en zich geheel en al, zonder eenig uitbeding, aan zyne heerfchende genade te onderwerpen als het eigendom van den getrouwen Zabgmaaker Hoor dan toe! Gy zult nooit volgens de uitwendige bediening van het evangelie tot Christus kunnen komen, om niet uitgeworpen te worden, indien God Vader in den Hemel u niet door de in- De bediening van hec evangelie tot zaligheid is  die van den H. Geeft. toe op, dat de inwendige bediening van het evangelie,- eene bediening des Geeftes zy. Immers het is God de Heilige Geed alleen, die door zyne almagtige wonder-kracht uw hart voor de waarheid van het evangelie-woord moet openen. In menfchen die zalig worden herfchept Hy het deenen hart en verandert het in een vleefchen hart, om met zulk een vernieuwd hart de verworvene verzoening van Jefus Christus aantenemen. Jofua en zyne vrienden hadden te hooren, dat de zulken menfchen des wonders waren. Leer hier uit u zeiven geheel en al te verlochenen en de wonderen der genade alleen eere te geven. Alle herboorene menfchen zyn menfchen des wonders. Wuf« te waereldlingen blinde natuurlyke menfchen, die den Geed van Christus niet hebben, houden ze wel voor wonderlyke menfchen wyl zy dit wonderwerk van den Heiligen Geed niet kennen, maar zult gy behouden worden, dan moet gy het leeren kennen. Gy moet hier toe menfchen des wonders worden. De alleen wonderdoende God, die gezegd heeft: Ik wil word gereinigd, moet zyne wondermagt tot herfchepping van uw hart aan u verheerlyken, zult ge niet degts hooren, maar ook gelooven in Hem, by wien alleen voor u uitkomden tegen den dood zyn. Zo min Goda kin- 318 Bef ierend onderricht uit de inwendige bediening van het evangelie, naamelyk de inwendige roeping tot Hem trekke. Merk hier  verhandelde waarheden afgeleid. 319 kinderen als menfchen des wonders den grond van hunnen genadendaat noch van hunne bewerkinge door den Heiligen Geed in zich zeiven hebben, alzo min kunt gy onderfcheidentlyk begrypen, hoe de herfchepping van uw hart en andere inwerkingen van den Geed der genade in het zeiven toegaan, om uwe zaligheid met vreezen en beeven uittewerken, en wat is daar de genoegzaame rede van? om dat de moogelykheid, waar op de wonderdoende God aan daaven der zonden zyne genade en barmhartigheid wil verhoogen, noch in u, noch in eenig fcLepzel buiten u te vinden is. Dus is er geen waarheid zo zeker, dan dat uwe herleeving uit den dood der zonden en uwe verlosfing tot een leeven der genade ver verhoogd zy boven alle wetten der natuur en derhalven alle menfchelykheid te boven gaan. Wat zult ge dan kunnen geeven tot losfinge uwer ziele? naar iets omtezien, om er den Heere mede tegentekomen en u te bukken voor den hoogen God, zou niet anders zyn dan eeneichandelyke ontken ten is uwer geringheid en krachteloosheid, ja, wat anders, dan eene beklaagelyke gevoelloosheid uwer ellende, waar mede alle uwe pligtsbetrachtingen zo jammerlyk befmet zyn ? Al bragt gy de heerlykheid van Syrië ten altaar, God zou u verachtelyk del. len, immers de trotfche Libanon met alle zyne ftaatige cederboomen zouden naar de alles beflisfen de uit-  3*ó Be (lier end onderricht uit de uitfpraak van Hem, in wien uwe gerechtigheid voor God alleen zyn kan, niet genoegzaam zyn om te branden, en zyn gedierte, dat zo talryk onder den ceder-lommer zwiert, zou zelfs niet genoegzaam zyn ten brandoffer ter verwerving van uwe verzoening met God (e). O mogt ge gelooven , het geene God oordeelt over alle uwe verrichtingen ten goede, ja, over alle de vereenigde bekwaamheden , deugdzaamheid en werken van alle volken in de waereld, om er zyne gunddoor, tot hen aftetroonen! ze zyn by Hem geacht, niet flegts ah een geringe druppel van eenen emmer > te gering om er op te merken; en ah een ftofken van de weegfchaal, zo krachteloos, dat het den allerfynften waggelenden evenaar niet doet overneigen, ja, geringer als een ftofken, denk aan een dryvend vezelde, geheel magteloos, zo om de zagde golvingen der lucht te wederflaan , als om den grond of eenig voorwerp om er zich op neérzetten, te kunnen bereiken. Ja, zo in deze dingen nogeenige geringeweezenlykheid zy, de verheve God acht bet als een niet,ja. minder dan niet, minder dan ydelheid zelve. Zo er iets zy, dat word niet alleen geacht niet voordeelig te zyn ter verkryging van gerechtigheid voor God, maar als zeer fchadelyk voor dien menfeh, die ermede voor den CO Jef. 4°: 15-17.  verhandelde waarheden afgeleid. 3*1 den Hemel verfcheint, wyl men hier door den ryken voorraad van genade verontwaardigd en derhalven de goddelyke gramfchap tergt. Zie daar, dit is het rechtvaardig oordeel van dat'hooge en verheven Wezen, dat den grondloozen en onbezefbaaren wyden Oceaan, de maatlooze uitgebreidheid des hemels met al deszelfs hooge hevelingen en den geheelen ommekring des aardkloots met al deszelfs logge rots en berggevaarten in de holligheid van zyne hand bevat en met zyne vuift beftiert. En wie is deze voortreffelyke Perfoon by wien zulk een heerlyke en vreeslyke Majesteit is? Het is Jehova, zondaars eenigde gerechtig* heiden verzoening de Herder van afgedwaalde en de Leidsmanen blinde zondaaren (/), dien alleen de eer onzer behoudenis en de heerlykeid onzer derkte toekomt. O mogt ge dan hier uit leeren uw oordeel over alle uwe goede pogingen, godsdiendoeffeningen en plichtsbetrachtingen te onderwerpen aan het rechtmaatig oordeel van dezen almagtigen, göedertiernen en zondaars-lievenden Jehova, Die ze minder acht dan niet, minder dan ydelheid, ja, zelfs hoogd fchadelyk voor u om er den Heere mede tegen te komen en u te bukken voor den hoogen God, wyl het zyn verfoeielyke uitvindingen en God aanrandende bedenkingen des vleesch. O CO Jef. 4«: a & 11. II. Deel. X  3*2 Beftierend onderricht uit de O mogt ge dan nederig genoeg worden om alles gewillig aan de Goddelyke genade, aan de Middelaars derkte van Gods Zoon alleen toetekennen, vermits al uw trood, al uwe hoop alleen kan en moet afgeleid worden van Hem, die alleen rechtvaardig is, Christus Jefus. Hadden Jofua en zyne Vrienden dit te hooren, gy hebt met allen ernd van uw hart op het goddelyk wonder der genade te merken, hier buiten is uwe zaligheid hoopeloos, maar terwyl het zalig worden van zondaaren een wonder is, zo is de verwachting niet afgefneden, noch de hoop verlooren ; fchoon uwe beenderen verdord zyn. De grond waar op God zich dit liefde - wonder moogelyk maakte, wierd aan Jofua in een vooruitgezicht ontdekt, maar aan u word het in zyne werkelyke daardelling voorgehouden: „ Zie,aan,, gaande dien gronddeen, dien Ik gelegd hebbe „ voor u aangezicht, zie, Ik hebbe zyn graveer„ zei gegraveerd, op dezen grond kan en wil Ik „ alle uwe ongerechtigheden wegvaagen zo dat ze „ nooit meer zullen gedacht worden. Gy word uit 's Heeren naam op den ryken voorraad van genade-goederen , die Gods eeuwige Zoon door zyn lydens graveerzel verworven heeft, vriendelyk genoodigd. Op zyne eenmaal volbragte offerande heeft God van den hemel allen volken eene vette maaltyd van rynen wyn en het vette vol mergs op  verhandelde waarheden afgeleid. 32$ op Zions berg aangerecht, alwaar men zonder geld of zonder prys tot volle genoegzaamheid verzadigd kan worden, want hier zyn alle dingen gereed, die tot het leeven en de godzaligheid noodig zyn! De evangelie-noodiging geett u volle vryheid u derwaarts zo naakt, blind en krachteloos gy ook zyn moogt, te begeeven en aantezitten om te ontfangen al dat u ontbreekt. Dit is immers een offer-maaltyd, die voor zondaaren is aangerecht om aldaar in alle hunne nooden te voorzien. Op dezen berg van Gods genadige voorzienigheid wil de almagtige God het bewindzei, dat op uw aangezicht als op eenen dooden legt, verbinden en het dekzel, dat u onder het akelyk gewelf des doods bedooten houd, afligten, want de gekruiste Heiland heeft door zynen dood, den dood verjlonden tot overzvinning. Welk eene bemoediging voor u! Daarenboven doet u de evangeliebediening weeten denonnafpeurlykenrykdom van Gods genade over zondaaren. Zyt ge dan blind en vyandig,zie hier eene genade, die uwe blinde oogen wil openen, en als wederhoorigen by God wil doen woonem Zyt ge geestelyk dood, zie hier eene genade, die op de volmaakte offerande van den goddelyken Borg het leeven verworven heeft, die dus heerfcht over verderf, dood en hel, om op deszelfs hoog en vrymagtig gebied den Geeft X 2 des De bedieling van tiet evangelie geeft vryheid van toenadering.  3»4 Bejiierend onderrcht uit de des leevens in uwe dorre doodsbeenderen te doen komen. Genade! beminnelyk woord voor een ellendig doemichuldig zondaar! voortreffelyker is er nooit gehoord; zy wil over u, over wien de zonde tot den dood heeft geheerfcht, ja, wat meer is, in welken de zonde overvloedig is geworden, heerfchen in liefde om u haar aangenaam zielsgebied te doen kennen tot zaligheid. Daar door maakt ze den vyand van God zoekende naar den Heere en zyne gerechtigheid. 2e bewerkt hem die fterkte aantegrypen. Ze beftelt hem vreede met dien God. Ze leid hem in den weg van verzoening en bewaart hem daar op in het geloof tot de zaligheid, terwyl ze hem in dien heiligen weg doet toenemen in de genade, opwasfen voor den hemel en ryp worden voor de eeuwigheid. Ach dat dan niet langer eene onverfcheelige belangeloosheid uw hart hier van vervreemd houde! Ach mogt ge eens hartelyk weenen over u 2elven! dit is zelfs de wenfch van den gezegenden Verlosfer, die met innerlyke ontferminge met een bewonderenswaardig medelyden over den ellendigen ftaat van zondaaren getroffen is, wiens teder hart in mededoogen is omgekeerd, eer zy medelyden hebben met zich zeiven. Het ipreekt tot u: Och of gy ook in dezen uwen dag nog bekende ivat tot uwen vreeden dient! Ween over u xelven. Ik wil alle traanen van uw aange. zicht  verhandelde waarheden afgeleid. 325 zicht afvaagen, en alle uwe fmaadheden wegnemen. Ach dat Jefus Geeft u recht ontdekte aan uwen verlooren toeftand! mogt dit uwe keuze, uw wenfch en gebed zyn geworden! nbg is de overgang in Jefus Koningryk voor de zulken gebaand om, ten prys van zyn dierbaar bloed, gelukkigfte deelgenooten van zyne zaligheid te worden ; maar zegt gy: „ Ik ben zo verre van God „ afgedwaald en van zyne gemeinfchap vervreemd, „ hoe zal ik toch wederkeeren, van wien ik zo „ moetwillig ben afgeweeken, daar het my aan „ alles wat ik tot het willen en het werken noo„ dig hebbe, zo volftrekt ontbreekt." Welk eene verblydende en bemoedigende overweeging! Jefus wil door zynen Geeft opzoeken, die het verft van Hem af zyn , op dat den onafhangelyken rykdom zyner genade des te meer verheerlykt werde. Ey hoor hier omtrend de goddelyke verklaaring : Aan de verre gelegene eylanden , die myn geruchte niet gehoord, noch myne heerlykheid niet gezien hebben zullen ze (naamelyk de Evangelienoodigers) myne heerlykheid verkondigen en zullen ze den Heere ten fpysojfer brengen naar mynen heiligen berg toe (#), Het geloof der waare Christenen is niet zo zeer werkzaam omtrend onzen eigen ftaat, werk of gefteldheid, als wel vooral (g) Jef. 66: 19. X 3  §z6 Bejiierend onderricht uit de al omtrend het uitmuntend getuigenis van God in het evangelie aangaande den eenigen noodzaakelyken weg van de verlosfinge des zondaars door Christus Jefus, byzonder in opzicht tot zyne Middelaars derkte om aan dooden het leeven, aan blinden de waare wysheid, aanfchuldigen de eeuwige gerechtigheid, aan onreinen de fchoone heiligheid en aan krachteloozen de verlosfinge tefchenken, ten teken van zyne onafhangelyke gnwilligheid om dit verbeurde heil aan de voornaamden der zondaaren zonder iets in hen te willen vinden, waarom Hy het zoude doen, te bedelJen. Al wat ge noodig hebt om hier van een geedelyk gebruik te maaken, daar heeft God reeds in voorzien voor de armfte zondaaren. Zie hier den ryken voorraad van alle gewenfchte dingen, vygen tot geneezing uwer wonden en druiven tot uwe verkwikking en verderking; zegt gy: „ Raakt my dat „ wel?" Hoor, gy word genoodigd, ja, wat meer is, verpligt om tot de heilvrugten van de randzoenverdienden van Jefus te komen ter wegvaaging uwer ongerechtigheid. Groet toch niemand, nog iets hoegenaamd, op dezen weg (h), waar langs gy komen moet tot Gods Koningryk, want gy hebt geene voorafgaande overtuiging of verbreeking van uw hart over uwe zonden noodig, 0&) Luc. 10: 4.  verhandelde waarheden afgeleid. 327 dig.om die vooraf medetebrengen, als eene voorwaarde , waar van uw recht en vryheid om tot het middagmaal der genade van- Jefus Christus te komen, zouden afhangen. Neenj het recht,om te komen, zo als gy geroepen word , dus zo jammervol als gy ook zyt, en uwe vryheid om gebruik te moogen maaken van den grooten Christus , die in het evangelie u word voor gefield M eene verzoening door het geloof in zynen bloede, tot eene betooning van Gods rechtvaardigheid door de vergeevinge der zonden (O, ruft in de noodiging van het evangelie, die. zelfs tot die geenen komt,die niet weeten, dat zy ellendig zyn. Welke reden zoud gy dan hebben om u zeiven uitteduiten, daar God u niet uitfluit, die zelfs tot die. geenen, die naar Hem niet zoeken nog vraagen » zo beminnelyk zegt: Ziet hier ben Ik (kj. Zegt gy: „ Ik ben zo zwaar van ongerechtigheid en „ zo walgelyk wegens onreinheid, die my van „ den hoofdfchedel af tot aan de voetzooien toe „ zo jammerlyk aankleeft.". Hoor nu toe, aangaande dien ëenen fteen, die God Vader voor Jofuaas aangezicht gelegd heeft, dezen brengt de Heere zelve u hier onder het oog, het is zyn Zoon door volbragt borg-lyden gelegd tot eenen gronddeen, zo zwaar van wigt, dat Hy al de zwaarte uwer (O Rom. 3: *5- (*) Jef- 6S- !• X 4  ■ 328 Beftierend onderricht uit de uwer ongerechtigheid voor de eeuwigheid draagen kan. Kon de ganfche waereld behaagenfcheppen om er zich met al het wigt haarer fchulden op nederrezetten, zy wierd behouden en bewaard om niet onder den zwaaren lad van Gods toorn eeuwig wegtezinken. Al ruste alle de misdaaden van het geheele gevallen menfchdom alleen op ü, gy zoud nochtans, wen ge aldaar her verblyfuwer ruste en zekerheid zocht, er op in liefde en genade gedraagen worden. Uit de klooven van dezen gedaagen Rotdeen droomt een rivier zo klaar als kndal, wateren des leevens, om er alle uwe onreinigheden ïen walgelyke melaatsheden meede aftevaagen. Het is het bloed van Jefus Christus, het gedachte Lam Gods, dat alleen reinigt van alle zonden. Mogt het u gelusten daar van te drinken, gy zult in eeuwigheid niet dorden. Zegt gy „ Wat zal ik toch doen om hier toe te ko» men , ten einde ik den grouwel der zonden „ ontworstele en tot eene welgegronde hoope des 3, leevens voor de eeuwigheid geraake". Hoor nu toe, zult gy ooit vatbaar worden voor de verlosfing, die in Christus Jefus is, zo zult gy tot eene gevoelige verootmoedigende kennis van uwe ellendigheid moeten komen. Hier toe vinde ik my verpligt u Wet en Evangelie te verkondigen. Zal ik u dan tragten tot de waare kennis uwer ellendigheid opteleiden, zo moet ik u dan onder een  verhandelde waarheden afgeleid. 329 een ootmoedig opzien tot den Geeft van Christus, die alleen uw hart voor myne beftiering kan openen, bepaalen by den raad, die de goddelyke Beftierer der zielen ten hemel, aan den Jongeling gaf: Wilt gy in het leeven ingaan, onderhoud de geboden (/). Denk hier vry aan alle de geboden van Gods geestelyke wet, zonder uitzondering van een eenig gebod van dezelven, want die flegts een gebod ontheiligd, die verfmaad den Wetgever , hy doet zyne ziele geweld aan en heeft den dood lief boven het leeven. Ik durve u wel byal wat heilig is verzekeren, dat er nooit eenige hoop van zaligheid voor u overblyve, ten zy gy alle de geboden van de geeftelyke wet, of door u zeiven, of door eenen anderen volmaakt onderhoud. Voor u zeiven is er eene volftrekte onmoogelykheid toe. Beproef hier toe vry alle uwe krachten, en als ze zullen uitgewerkt zyn, vergelyk dan eens alle uwe verrichtingen by den eifch van Gods geeftelyke wet, zo zult ge kennelyk ondervinden (indien ge niet door een buitengewoon oordeel der verhardinge geftraft zyt) dat uwe opgeraapte gerechtigheden niet anders dan een wegwerpelyk kleed voor God zyn en gy zult er geen losgeld uwer ziele voor uwe afpadingen by vinden. Zegt gy: „ Moet ik het dan geheel opga- » ven , (0 Matt. 19: 17. X 5  330 . Beft ierend onderricht uit de „ ven, of wat blyft er dan voor my ellendigen „ overig? Hoor Hein, wiens heerlyk evangelie u dezen vyligen raad toediend: Geloof in den Heere Jefus Christus, en gy zult zalig worden. Merk hier op, dat deze Apostolifche raad om het zaligmaakend geloof in Christus te oeffenen, eene leevendige erkentenis van uwe ganfche verdorvenheid, fchuld en onmagt onderdelle, en dat er een geedelyk leevendig inzien in de waarheden van Jefus Perfoon en ambten toe behoore, terwyl men zich met een nederig gemoed, geheel gees» telyk arm, verdorven, fchuldig en onmagtig aan 's Heeren onafhangelyke goedheid en genade opdraage en in 's Heilands borgtogtelyke draamen fchuldvergeving en genezinge zoeke , zulk een zal niet buitengeworpen worden. Ik moet u herinneren uwe onmagt om te gelooven en te willen gelooven en dat deze uwe onmagt gelegen zy in de verdorvenheid van uw verdand en wil. Beproef dan nu vry alle uwe natuur-vermogens, of gy zulk een geloof, dat uw hart met Jefus Christus vereenigt en zuivert, zoud kunnen oeffenen, O! gy zult ras bevinden, dat uw wil met de zaaken van het zaligmaakend geloof zich niet innerlyk oprecht vereenigen zal, en och ware dit u tot een overredend bewys, dat het willen gelooven veel meer het daadelyk kunnen gelooven in Jefus Christus verre boven den kring van alle de verma;  verhandelde waarheden afgeleid. 331. mogens van uw verftand, wil en hart, verhoogd zy: Ei dat ge dan toch niet langer arbeid tot twifl en gekyf met uwen Formeerer, want gy ontheiligt zyne hoogheid,.en verheft u tegen den Almagtigen. Laat toch de Apostolifche verzekering, dat her geloof een gaave Gods zy, in uw hart ingang vinden. Hetjs God, die dit geloof aan den zondaar fchenkt, deels door de evangelie-bediening om u aantekondigen de zaaken, die gy gelooven moet neffens de gronden en beweeg, redenen, waar op en waarom gy gelooft, -—• deels door de inwendige roeping of bedieninge des Geeftes, waar door uw hart alleen kan geopend en vatbaar gemaakt worden voor zulke waarheden, die noodzaakelyk van u moeten geloofd,beleeden en bewandeld worden. Het zal u toch onmoogelyk blyven met verwaarloozinge van het genade-verbond, de genade des Geeftes tot het geloof en de zaligheid, uit het werk-verbond te kunnen verkrygen. Laat vry al wat oprecht en vroom voor God leeft, getuigen, of zy zich niet gelukkig achten,dat hunne zaligheid niet van hunne poogingen, maar voldrekt alleen van Gods onafhangelyke goedheid, afhange. Hoor dan nu toe, nu het alleen is des ontfermenden Gods,die zyne genade overvloediger doet zegenpraalen , daar de zonde meerder is geworden, nu is er ook moogelykheid en raad voor u, die niet wilt niet loopt  332 Beftierend onderricht uit de loopt niet vraagt noch zoekt, wyl het niet is des geenen die wil, noch des geenen die loopt, maar des ontfermenden Gods (m). Voor Jofua en zyne vrienden bleef niets anders over, al zyn offerwerk liet hem, die hy was, hy bleef verftommen. Al de heerlyke genade, die de Engel des Heeren aan hem bewees was alleen gegrond in het lydens graveerzel van den Immanuel, daar op moed hy zien, op dien Rotdeen moedhy zich vylignederzetten en in deszelfs kloove moed hy woonen, daar zou Gods hand hem bedekken. Wel aan dan naar Jefus toe! in den weg der evangelie openbaaring is Hy van u te zoeken en te vinden ter vervulling van allen uwen geedelyken nooddruft. Mogt ge in dien weg bevinden , „ dat „uw wil in waarheid en oprechtheid met alle „ dukken, die tot het geloof behooren, gelyk wy „ u hebben voorgedraagen, redelyk vereenigd wa„ re , zo dat ge de waarheden uwer ellenden, „ blindheid, fchuld en onmagt, de waarheden „ van Jefus Middelaars ambt en onafhangelyke „ genade, en van de werkzaamheden die het za,, ligmaakend geloof daar omtrend oeffent, in dier „ voegen kende, dat uw wil daar mede oprechte„ lyk eens ware." Ik zou u gelukkig achten, en God over u verheerlyken, wyl Hy zyne genade aan («9 Rom. 9: 16.  verhandelde waarheden afgeleid. 333 aan u gaf, uw hart veranderd en het geloof u gefchonken had. Is dit niet degts uwe oprechte beede en erndige begeerte geworden om u op dien Rotdeen, wiens werk volkomen is, met alle uwe bekommernisfen nedertezenen en daar rud en zekerheid voor de eeuwigheid te zoeken? Wel hoor dan, dat er voor alle belasten en bekommerden ruste by Jefus bedeld zy. Nader zo tot Hem, gy zult niet uitgeworpen worden, maar als op arendsvleugelen, verre boven het verdervend gewoel der zonden en den prikkel des doods, in liefde gedraagen worden. Laat toch den moed niet zinken. Goël leeft voor bedrukte zielen. God Vader heeft Hem verwekt en gezalfd om al uw gewenfcht belang op zich te nemen en het voor u te voleinden, vermits Hy niet kan laaten vaaren het werk zyner handen. Gy moogt u op zyne liefde en genade gerud verlaaten, wen ge Hem gewint, Hem alleen, dan ontbreekt u voor tyd en eeuwigheid niets. Voor alle bekommer* den en belasten is ruft by Jefes befteld. Zegt gy: „ Alles is voor my duider, zo in „ opzicht van de verandering van myn hart, ik „ voel me niet anders dan in het midden van den ,, dood, als in opzicht van de genadige bediering „ myner gevoelige gebreken, traanen en duister„ heid, ter medewerkinge ten goede, hoe vaak „ word myn hart ontrud door die angdvallige be„ denking, hoe ik mynen weg gelukkig zal vol- „ ein- Voorlichcing in duisternis;  334 Be ft terend onderricht uit de „ einden zonder te vallen voor Hem, wiensfchul„ denaar ik ben tot dood en verderf." Hoor nu toe verdagen gèed! het geene God aan Jofua en zyne vrienden voorhield, dat zelve brenge ik u thans te binnen: Zy,aan wien genade ten leeven aanvangelyk beweezen is, zyn menfchen des wonders.- Dit zyn alle herboorene kinderen van God; Leer hier uit den grond van uwe genadige en eeuwige verlosfing geenzins in u zeiven, maar geheel en al buiten u te zoeken in Jefus Christus, die daarom de heerlykheid uwer derkte alleen toekomt. Aanbid Hem, die door zyne wondermagt dit maatlooze ruim op den wenk van zynen wil fchiep en uit eenen verwarden klomp eene fchoone waereld voortbragt, Hy is het, die het leeven uit den dooden voor u heeft aangebragt. Bekommer u daarenboven ook niet te zeer over uwen bevindlyken dooddaat, aangemerkt, het geedelyke leeven in Gods kinderen met veele krachteloosheden vermengd zy en in het midden van den overgebleeven dood ligt: alwaar het vleefch begeert tegen den Geeft, en de Geeft tegen het vleefch; en deze ft aan tegen eikanderen, alzo dat gy niet doet 't -geenen gy wilt («). Hoe gewenfcht is het derhalven voor u, dat het bedier van het geedelyke leeven niet van u zeiven afhange, maaralleen (») G»i. 5: 17.  verhandelde waarheden afgeleid. 335 leen van de invloeden der genade van Jefus Geed, van wiens inwendige geedelyke werkinge de ziel alleen het vermogen ontfangt om te betuigen : lk leeve (doch) niet meer ik, maar Christus leeft in my, en het geene ik nu in het vleefch leeve, dat leeve ik door het geloove des Zoons Gods (0). En doet die zelve Geed u zeggen: Ik vermag alle dingen door Christus, die my kracht geeft (p), O! dat Jefus Christus, die de gaaven van dezen Geed onder menfchen uitdeelt, op dat zelfs wederhoorigen by Hem mogten woonen, hetgeduurige voorwerp uwer fmeekingeware, op dat Gods liefde-hand tot u zyne kleinen gewend zy. Maar zegt gy: „ Ach bidden! myn bidden is „ met zo veele zonden vermengd, het is zo ge„ brekkig , en zie ik op my zeiven , ik ben „ alles onwaardig." Hoor nu toe verlege ziel! zie vrymoedig zo als ge zyt op Jelus en Zyn lydens graveerzel, waar door Hy een Hoogepriester is geworden, die zittende aan de rechtehand Gods zyns Vaders, geduurig voor u bid. Deze groote Voorbidder , die altyd verhoord word, wil by de gebrekkige gebeden zyns volks zyne volmaakte en alles vermogende voorbiddinge voegen. Trood u dan daar mede, dat uwe gebrekkigfte zugtingen, die uwen bangen boezem op Hem, («) Gal. 2: ao. O) Ph'lip. 4: 13. 3pwekiingtothet;ebed hoe gebrekkig :et ook zy.  336 BeftHerend onderricht uit de Hem, dien gouden Altaar voor den Troon, looft, niet alken, maar met het hoogepriesterlyke reukwerk van Christus tot den Vader komen, en uit dien hoofde van Hem verhoord worden. Tegen uwe wangeftaltens in uwe gebeden moet Jefus by u van zulk een geloofsgebruik zyn. Dat de Hoogepriester over het huis Gods door zyne voorbeede tegen uwe zonden, die u zo jammerlyk in uwe gebeden aankleeven, met zyne lydende gehoorzaamheid gelieve te pleiten, en dat Hy u in uwe gebreken des gebeds onderfteune met zyne volmaakte daadelyke gehoorzaamheid en gebeden }dk Hy in de dagen van zyn onzondig vleefch voor zyn volk heeft uitgeftort, als mede, dat Hy met de hooge waardigheid van zyn eigen Perzoon uwe diepe onwaardigheid wil bedekken. Tragt dan welbedachte , verftandige , yverige, ootmoedige en gelovige gebeden, vol van zyne liefde, vol van zynen lof, vol van zyne heerlyke genade - fterkte voor u, ja, vol van gevoelige en dankbaare erkentenisfe, in zynen ichoot uitteftorten. Geloof vry, Hy wil, niettegenftaande uwe hooge gebreken in dezelven, zulke gebeden met zyne voorbidding by den Gods - troon bekrachtigen. Immers zo luid hier toe de goddelyke verklaaring, die u tot eene hartfterkendebelofte dient, wat Gods Zoon, verhoogd aan 's Vaders rechtehand voor u zy, uw leevende Goël, uw Hooge- pries-  verhandelde waarheden afgeleid. 337 priester uw geduurige voorbidder, ja,uw aanhoudende Zegenaar: Hy zal leeven, en Hy zal hem geeven van het goud van Scheba, en Hy zal geduurig voor hem bidden : Alle dagen zal Hy hem zegenen (q). Laat u dan niets in uw offerwerk ftoo- (f) Zo verkiezen wy mer S. Paguinus dit vers te verraaien , by wien wy in Bibl. Variar. Transl. Tom. II. dus leezen: Et vivet, et dabit ei de auro Seba (Arabic*) et erabit pro eo fanper; tota die benedicet ei. Dit eifcht de natuur van den Hebreeuwfchen grondtext, die niet eigentlyk toelaat, dat men het Imperfonaliter, of zonder Perzoons-bepaaling door het woordeken men vertaale. Vo'. gens de gewoone vertaaling zonder Perzoons - bepaaling door men, zou men den Koning, voor wien alle Koninnen zich zouden moeten nederbuigen, voor wiens aangezicht alle ingezetene van dotre piaatzen zouden knielen en wien alle heidenen zouden dienen, moeten aanmerken, als, die van zyne arme en nooddruftige onderdaanen, het goud van Scheba zoude ontfangen, en die zyn nooddruftig en hulpeloos volk tot zyne Voorbidders en Zegenaars zoude hebben. Dit komt me voor met het hooge oogwit en keu. tig verband van dit zangftuk geenzinds inteltemmen. Mesfia, de meerdere Salomon, verhoogd aan het roer van het Genade-ryk word hier den lof zyner zachtmoedige enge» tiadige refteering zyner onderdaanen, toegezwaaid* Zyne ryks-hertellingen zouden enkeld liefde en genade zyn: v». 12—16. Zyne nooddruftige onderdaanen, die tot Hem roepen , mitsgaders den ellendigen en die geen helper heeft, neffens den armen, zou Hy redden, verlosfen en hunne xielen bevryden van lift en geweld: vs, 13, 13. Tot die geil. Deel. Y  33$ Befdierend onderricht uit de fiooren, noch van uw bid-plaats weeren, veel fnin van uw wordel - perk met God afdryven. Gy zult eens by de blyde verhooring uwe angdvallige worstel-plaats met een heuchelyk Pniël van den goddelyken zegen verwisfeld zien. Daar zult ge met den wel eer zo bangen, maar op den wej gedreeden dryd, gezegenden Jakob mogen zeggen : Myn ziel is gered (/). Gy, die de hoornen des altaars hebt aangegreepen, verlustig u in dat heerlyk verzoenings en verlosfings - werk van Hem, die onder het gra~ veer en zyner graveer zelen alle uwe zonden heeft gedraagen en uwen fchuld verzoend heeft, zo dat uwe ongerechtigheden in het gerichte Gods nooit ter uwer veroordeeling zullen gedacht worden. Vermits een Christen in de geloofs - vereeniging met Christus alleen welgelukzalig is, zo moet ik .gewenfcht einde leefde de Koning voor hun als Goël, Die aan deze zyne armen zou geeven van bet goud van Scheba. Hier toe leefde Hy voor hun als Hoogepiiester, Die ter bevrydinge van hunne zielen , geduurig voor hun zou bidden en ze de kracht zyner Hoogepriesterlyke voorbidding zou doen gevoelen, door ze alle dagen te zegenen, vs. 15. De vrucht daar van zoude heerlyk zyu,zo voor het arme volk, het zou groeijen, en bloeijen, als voor den Koning zeiven: Zyn naam zou van het volk met dankbaare erken tenisfe tot in eeuwigheid verhoogd worden: vs. 16-20. (r) Gen. 32: 30.  verhandelde waarheden afgeleid. 339 ik u hier toe, om voorttegaan Hem te kennen, Dien gy reeds als uwen Heiland, door wiens liefde en genade gy verlod zyt, aanvangelyk hebc leeren kennen, erndig opwekken. Jofua wierd immers tot dat einde op dien Grondfleen heengeweezen om zich daar op nedertezetten, ja, om er in te woonen, en er geduurig in te gaan, als zyn hoog vertrek, alwaar hem zyn brood word gegeeven en zyne wateren gewis zyn (/)• Hier was hy vylig tegen alle uit en inwendig kwaad. Hier alleen leefde hy geruft en zeker tegen dood en verderf. Hier was al zyn eer en heerlykheid, waar mede genade hem begiftigd had. Hier wandelde hy in een effen land buiten eenigen fchuld. Hier; ging hy voort van geloof tot deugd, en vanknicht tot kracht. Hier wierd hy ryp voor de eeuwigheid en wies op voor den hemel om Gods heerlykheid ftoorloos te genieten. CO Pfalm 71: 3. Jef. 33: 16. Y 2 Schoon het wel zeker is, dat alle de zegemn gen der genade gegrond zyn op den Rotfteen dei eeuwigheid, wiens werk volkomen is, en dat ze alleen uit de eenige en eeuwige randzoenverdienden van Gods Zoon, den gegraveerden Tzemach tot u voortvloeien, als mede dat al uw recht var aanfpraak op al het heil van Gods liefde- verbond alleen op de Vaderlyke verklaaring van God k hei De vereeniging met Christus is •van een noodzaaItelyk belang. | 1  34° Be fier end onderricht uit de het Evangelie gebouwd zy, zo neem dit toch ter harte, dat uwe waare geloofs-vereeniging met uwen godlyken Verlosfer u alleen daadelyk in het kennelyk genot van den uitneemenden rykdom zyner genade door de goedertierenheid over ons in Christus Jefus, iTeJJe. Derhalven is deze vereeniging des geloofs' met Christus van een oneindig aanbelang voor al 'sHeeren volk, dat te Zion woont. Al het heil, zo genadigd aan Jofua beweezen, vloeit hier uit tot u voort. Hier leert ge tot Jerufalerns Döchteren bevindelyk te betuigen: Al wat aan Hem is , is ganfch begeerlyk.' Zulk. Een is myn Lief fien, ja, zulk Een is myn Vriend (t). Immers die de wortel en de vettigheid van den goeden Olyfboom zal deelachtig worden, die moet vooraf in denzelven ingeënt zyn. (0 Hoog!. S»I. C. 5: if. Beze ver«eniging is voordeeiig, waar onnsten zien vaaic bevinden kan, te doen daan en daande blyven, is ze u voordeeiig en nuttig. Deze gegraveerde Steen is voor u een onwankelbaare grondved, waar op uw huis voor de eeuwigheid zeker daat. Gy hebt u dan Gods gegraveerden Zoon voortedellen als uwen plaats- be- klee- Zulk-eene vereeniging met uw Verbonds - Hoofd is voor u voordeeiig, noodzaakelyk en heerlyk. Om u in veelerly ongelegenheden, waar in een  verhandelde waarheden afgeleid. 341 kleedenden Borg, om uit Hem alle gronden van trood en bemoediging ter uwer verderking in uwe byzondere leevens - gevallen , wettig afteleiden. Hoe veel ook de tegenfpoeden der rechtvaardigen zyn, zo is hier in alles voorziening gedaan, ja, hier zyn zelfs uitkomden befleld tegen den dood. Als ge uwen gezegenden Verlosfer in de gravee. ring zyner graveerzelen, door al zyn leeven heen langs Getzemane en Golgotha tot Betanien toe met uw geloofs-oog nawandelt, zo als alle ellenden Hem hebben getroffen,en de fmart Hem inbloedfweet deed zwemmen en zyne ziele tot de dood toe bedroefde, breng u dan te binnen de betuiging van liefde en genade, die uw Heiland u doet: Gy hebt my arbeid gemaakt met uwe zonden, Gy hebt my vermoeid met uwe ongerechtigheid. Ik, Ik ben het, die uwe overtreedingen uitdelg om mynent iville en Ik gedenk nwer zonden niet (u). In dit ondoorgrondelyk Lyden van uwen Borg vind ge eene juiste boeting en verzoening voor uwen fchuld, hoe hoog ook geklommen, en eene volle herdelling uit uw [verderf, hoe diep ook geworteld. Tegen alle aanvallen van Gods wreekend draf-recht, tegen den roependen vloek van Gods heilige wet en tegen alle veroordeelingen van het ontrud geweeten, daat Gods Zoon hier voor («) Jef. 43: 24, as. Y 3  34» Be filerend onderricht uit de voor u a!s uw Borg, die alles betaalt, wat gy Gode fchuldig zyt. Jefus beide gehoorzaamheid is de uwe. Zie hier dan eene eeuwige gerechtigheid, waar door gy volmaakt zyt, als of ge alles geleeden en gedaan had, dat uw Heiland in uwe plaats voor uw geleeden en gedaan heeft. Zie hier eene volle genoegdoening aan het Godlyk ftfaf- recht voor u, alles is opgebragt, dat totlosfing uwer ziele moeft gegeeven worden. Zie hier eene gehoorzaamheid in alles aan de wet. Zie hier eene gunftige vryfpraak tegen alle befchuldigingen ter bevreediging van uw geweeten met God, by Wien nu geen grimmigheid voor u is, die zyne fterkte hebt aangegreepen. Hy heeft vreede Alle toegangen des kwaads zyn uit kracht dezer vereeniging af. fefneden. weg uwer vereeniging met uwen Borg voor altoos afgefneden. Laat de booze waereld u haaten, fmaaden en u op de onfchuldigfte wyze vervolgen , laat uwe verdorvenheid op u geweld doen, om u te doen ftruikelen in veelerly verkeerdheden, hoe zeer gy er ook door gedrukt en gewond, ja, zelfs doodJyk door bedroefd word, dei hetu vry met u gemaaxt en gy met Hem. Zegt gy by u zeiven: „ Hoe zal ik toch de „ verlydinge der waereld ontgaan, en de woei, Üngen der verdorvenheid ontworstelen." Laat al tegen u zyn wat er in het ryk der waereld en der verdorvenheid is, God is voor en met u, alle toegangen des kwaads zvn in dezen  verhandelde waarheden afgeleid. 343 vry tot een onfchatbaar voorrecht, dat Gy er bet gevoel over draagt ter uwer verootmoediging voor God en geloovige hcenwending naar uwen godlyken Ontfermer, die u beloofd heeft : Ik zal de traanen van uwe oogen afwisfen de dood zal er niet meer zyn noch rouwe noch geween. Wat buigt gy u dan neder 0 ziele! en wat zyt gy onrustig in u! wel aan zie dan in dezen uwen weg uit het myrthen-dal op Hem,die Israels verwagtinge was ten dage der benauwdheid, op uwen gegraveerden Hyland , dien lydzaamen Deelgenoot aan alle deze lydingen. Herdenk toch, hoe de waereld alle lid en geweld op Hem voortduwde , en alle zyne onbefmette daaden lasterden, hoe Hy een geklap geworden was der geenen, die in de poorte zitten, en een fnaaren-fpel van allen, die f erken drank drinken. Herdenk hier by,dat de vyand, hoe zeer die ook woelde, om Hem te doen druikelen, niets op Hem vermogt. Neen, niemand zyner haateren kon Hem overtuigen van zonden, wyl zyne gangen het pad der onbefmer de heiligheid vadhielden. Zie nu, zo is uw Heiland als uw Plaats-vervanger op de onzondigde wyze in hetzelfde lyden geweed, waar in gy u vaak bevind. Ey zoek u dan ook overeenkomstig het bedoeld einde in dezen lydens-weg van uwen Borg, te gedraagen, naamelyk, om een bemoedigd vertrouwen in dien weg te oeffenen, Y 4 aan"  344 Befiierend onderricht uit de aangemerkt uw Verlosfer even daar door den vloek er uit voor u heeft weggenoomen, en den ganfchen weg van uwen flryd ten besten geheiligd heeft om u alles te doen medewerken ten goede. Geen weg is u toch vyliger en zaliger, dan dien Jefus door zyn lyden en zynen heiligen wandtl voor u gebaand heeft. Door zyne flandvastigheid, waar door hy in zyne gangen nimmer druikelde, heeft Hy voor u de overwinning verzekerd en menigvuldige vergeeving voor uwe afwykingen verworven. Sta dan op gy die in dof en afch zit nedergeboogen, gy hebt aan uwen Verlosfer een God, die langs wegen van verootmoediging u zal verhoogen om u te overtuigen, dat het alleen zyne genoegzaame genade zy, die onder druikelen en opdaan u van kracht tot kracht doet voortgaan op den weg naar den hemel. O hoe zalig zyt ge al aanvangelyk wegens dit uw heerlyk deel- Deze vereenigingfnyd Sathans verzoekingen veerden Borg. Hy heeft de akelyke woedyn van Satans bange verzoekingen voor u doorwandeld. Merk op, hoe hier, tot al dat fchriklyk kwaad, waar toe onze dam ■ vader Adam en wy in Hem door Sathans bedriegelyke aanzoeken, vervallen zyn, genootlchap met Jefus Christus! „ Klaagt ge veeityds: „ Ach! welke listige om>, leidingen des Satans, welke aanvallen, welke „ verzoekingen, omringen my!" Ei bedwing uw dem van klaagen en zie moedig op uwen sesra-  verhandelde waarheden afgeleid. 345 zyn, uw goddelyke Heiland van dien Vorft des doods is verzocht geworden zo tot wantrouwen aan Gods beloften, als tot het God-verzaukend ongeloof en grouwelyke afgodery. Uwe vereeniging met Hem in wien gy u hebt mogen vinden tot rechtvaardigheid, geeft u hier alle grond van bemoediging, Hy is in alle deze u zo drukkende ongelegenheden uwe derkte en levens - kracht. Hy, die Jofua van Satans doemzugtige aanklag' ' ten heeft verlod, heeft ook den kop van die oude dang vermorzeld, en dien vyand onder uwe voeten gelegd. Hy bleef onverzettelyk daan tegen dien boozen Geed, die Hem ten val zocht te brengen, Hy overwon Hem, zo dat hy van Hem moed wyken, waarop de Engelen Gods nederdaalden om den Overwinnaar van den Satan te dienen. Merk hier uit op, dat in en door Hem uwen flryd vervuld zy. Deze uwe fnoode vyand is door Hem voor u ontzenuwd. Gods fcheldingen daalen neder op zynen vergiftigen kop, die verpletterd is en gy hebt hem overwonnen door het bloed des Lams. Doorwandel dan vry de woesteny dezer waereld ziende op den Ovcrllen Lydsman uwer zaligheid, den Voleinder van uw geloof. Hy is u voorgegaan en heeft alle toegangen des kwaads er in voor u afgefneden. Uw geloofs - oogdaart nergens vyliger op,dan cp dezen Jefus, zo als Hy in deze uwe dryd - gevallen zelY 5 ve  346 Bejiierend onderricht uit de ve verzocht zynde, geleeden heeft, gy moogt vylig vertrouwen, dat Hy u, die verzocht word zal te hulpe komen, om u uit de verzoekinge uitkomde te geeven. Rand u de Satan aan tot ongeloof en jammerlyken afval van God, weer hem af, met het woord, daar uw Zaligmaaker hem meede afdreef, zeg tot hem: Daar ftaat gefchreeven! hy zal ras merken, dat gy het verloste volk van Hem zyt, Dien hy niet heeft kunnen overwinnen. Ras zal hy ontwaar worden dat gy het volk zyt, dat van Hem geleerd en ten ftryde tegen hem onderweezen is. Ras zal hy zien, dat gy in zyne wapenrustinge daat om tegen hem daande te blyven. En merkende, dat ge met het IVoord Gods, dat fcherp zwaard der overwinning Qu) zyt uitgerud, zo zal hy al t'zidderende, van Dezé vereeniging is het beste middel tegen de geestelyke verlaating., ,, laating van die hart-opbeurende, gemoed-ver„ derkende en ziel-verblydende invloeden Gods, „ die alleen het leeven van myn leeven zyn." Ontrud u toch in dezen weg niet altezeer, uw Borg (v) Openb. 19: 13, 15. u wegvheden. Moet ge wel eens zugten: „ Ach welk eene „ donkerheid omringt me! eene duisternisfe ver„ oorzaakt uit het gemis van de liedyke en licht„ ryke toedraaiing van Gods vriendelyk aange,, zicht. Ach hoe bang valt het me onder de ver-  verhandelde waarheden afgeleid. 347 Borg heeft dien reeds voor u bewandeld en er al het kwaad voor u van weggenoomen. Herdenk? in welke angftvolle verlaatinge Gods, in welke zwarte duisternis Hy aan het kruis hing en er over tot God klaagde. Herdenk tot uwen tröoft, dat deze verlaating van uwen Borg de eenige zekere grond zy van uwe onafïcheidbaare aanneeming by God,ja,befchouw hier in de genoegzaame reden , waarom gy in alle uwe verlaatingen nimmer zult begeeven worden, maar in fpyt en weerwil van Duivel, dood en hel zult bewaard blyven voor Gods eeuwig Koningryk. De verlaating, waarover gy zoms zo treurt, is die,in dit aanzien,dan wel eene eigentlyke verlaating? Neen! ze is het niet, wyl uwe geloofs-vereeniging met uwen Borg, uw vaft verblyf op dezen onwankelbaaren Grond-fteen van zalig-worden verzegelt,en alle verlaatingen voor altoos affnyd. Jefus bange klagten op Golgotha moet u ftoffe van gejuich in den Heere geeven. Wen ge op uwen ftervenden Borg en Zaligmaaker ziet, dan moet alle vrees voor dood en eeuwigheid van u wyken. Aan het kruis der vervloekinge hing Hy in uwe plaats en droeg den vloek des doods , dien gy zo rechtmaatig verdiend had. Al wat Gods heilig ftraf-recht van u vorderen kon , ja, al wat Gods heilige wet van u eifchen mogt, is op den Grond-fteen van uw bellaan voor God neergezonken, uw Borg heeft al-  348 Beflierend onderricht uit de alles voor u volbragt. Zie hier den Satan voleynd, het verderf verbrooken en den dood verdonden tot overwinning. Dit moet u omgorden en derken in den dryd tegen de zonden en ht t bederf dat u nog byblyft. Welke bemoediging! De dood, die koning der verfchrikkinge is niet flegts van al zyn geweld ontwapend maar in op. zicht tot u, is hy aan uw zalig belang diendbaar gemaakt, wyl hy u uit dit traanen - dal moet loslaaten en uit dit ryk der ellenden moet zien ontbonden woi den om de gewesten uwer zaligheid te naderen en he t hemel-ryk ter verzaadiging van vreugden integaan. Waar ge dan naar 'daat, wat ge moogt zoeken en begeeren, laat u dan niets meer ter harte gaan, dan u deeds in Christus Jefus te vinden. Dit verblyl op den Grond fteen is noodig tot heiligmaa king. met "wen veriosier Kan niet anders, dan overeendemmende genegenheden tusfchen u en Hem vorderen. Vereenigd te zyn met zulk een Godlyk Perzoon brengt meede eenheid van wil, zin, gevoelens en neigingen. In zulk eene gewenfchte overeenftemming bedaat het geedelyk leeven van Zo voordeeiig het dus voor u is om geduung uw verblyf op dezen Grond-fteen van zaligheid te houden ten teken van uwe vereeniging met uwen Heiland, zo noodzaakelyk is deze uwe geloofs-vereeniging ook voor u ter uitocflening van deugd en heiligmaaking. Immers uwe verbintenis  verhandelde waarheden afgeleid. 349 van een wedergebooren en geheiligd Christen. Geef u hier toe geheel en al over aan Hem, die geheel de uwe is tot alles, het geene gy hier toe noodig hebt en vertrouw u veilig toe aan de zoete invloeden van zynen Heiligen Geed, om in geenen anderen weg dan in dien van waereld en fchepzelsverloochening onder eene volle ontkenning van alle eigen kracht en waardigheid, alleen op dezen Gronddeen uw verblyf te houden en daar op voor den hemel te leeven. Hier op is voor u door het geloof de overwinning over de waereld en over uwe nog byleggende verdorvenheid te behaalen. De navolging van Christus moet het vlytigde van u betragt worden. Heeft uw Borg uwen dryd vervuld met den Satan, volg Hem na om in zyne mogendheid dien bitteren vyand van uwe zaligheid dapperen tegendand te bieden. Vrees niet voor hem, want zynen vergiftigen kop is vermorzeld en gy moogt het vry daar voor houden, dat gy hem overwonnen hebt door bloed des Lams. Uit de pynelyke graveeringe van nweu Verlosfer ziet ge, hoe grouwelyk de zonde zy in Gods oogen. De rechtvaardige Richter heeft ze op de verfchrikkelykde wyze aan zynen eeniggebooren Zoon moeten ftraffen , op dat Hy u genade zou kunnen bewyzen. O welk een hartelyk leedwezen over en welk een innige haat tegen en afkeer van de zonden moet dit m u verwek-  35° Bef lerend onderricht uit de wekken. By dit gezicht moet ge deeds worden heen gedreeven naar Christus kruis om daar kracht te ontfangen, op dat ge de zonden kloeken tegenftand moogt bieden. Geloof vry, zo ge by elke verzoekinge des Satans en der zonden, zo ge by elk gewoel uwer verdorvenheid, ja, by elke aanprikkeling der begeerlykheid op uwen gegraveerden Verlosfer mogt zien in het geene Hy voor u geleeden en gedaan heeft, dat het dan onmoogelyk zy, «at de Satan u zou kunnen vedinden t het bederf u zou kunnen verderven, noch dat de zonde eenige overwinning op u zou kunnen behaalen. Heeft Jefus het alles voor u volbragt, niets moet u meer dringen om optehouden van alle eige werk, om nooit te hinken tusfchen werken en de genade, tusfchen Christus en de zelfsheid. Gy moet nimmer willen deelen in de eer uwer behoudenis, neen! deze eere komt alleen de genade toe op den ger;oegzaamen grond van het volbragt Jydens-werk van uwen Borg. Met Hem gekruift te worden is het beste middel om uwen ouden menfeh te dooden, en eene plante met Hem te worden in de gelykheid van zynen dood en opflanding, is de vyligde weg om uwe heiligmaaking in de vreeze des Heeren te bevorderen. Heeft Hy den dood voor u verdonden, niets pad n dan meer, dan in nieuwigheid des leevens voor God te wandelen en Hem de eer en beerlykheid in dank-liefde toeteken-  verhandelde waarheden afgeleid. 351 kennen. Roem vry in den naam zyner mogendheid: Dood, vsaar is uwen prikkel? Hel, waar is uwe overwinning Gode zy dank, die ons de overwinnge geeft door onzen Heere Jefus Christus (zv). Zo nuttig en noodzaakelyk net voor u is vereend te zyn en vereend te leeven met uwen Borg, even zo heerlyk is het ook voor u. Aangemerkt ïefus Christus door zyne opdanding over graf en hel heeft gezegenpraald, zo heeft Hy daar door u in het recht en dus in de gegronde verwachting gefteld tot dat eeuwig leeven, het welk Hy nu als Middelaar in heerlykheid geniet. Hoe hartinneemend luid hier toe zyne hoogepriesterlyke voorbede: Vader, Ik wil, dat daar Ik ben, ook die by my zyn , die Gy my gegeeven hebt; Op dat zy myne heerlykheid mogen aanfchouwen (x). Hoe uitneemend heeft God dan uwen ftaat verhoogd! ja, verheven zytgy tot op de hoogte der feenrotze. Hier van daan ziet ge alle uwe vyanden tot het ftof vernederd en de vermaalende baktanden van den briefchenden Leeuw verbrooken door Hem, die de Overwinninge Israels is. Ge zyt hier, als op Neböos heerlyke kruin, van waar uw oog het vergelegen land van Vorft Immanuel, het land van uwe ftoorelooze ruft en blinkende heerlykheid, mag («O 1 Cor. 15: 55-57* O) Joh« '7= 24. Deze ver-» seniging is ook heerlyk.  352 Be/lierend onderricht uit de mag doorwandelen. Hoe heuchelyk is hier varl daan uw uitzicht in de eeuwigheid! Het is al hemel, wat ge bier ziet. Verzadiging van vreugde en lieflykbeden aan Gods rechtehand maaken hier uwe ryke verwachting uit. En is dit airede hier aan deze zyde des uitfpanzels zo, wat zal het dan zyn, als ge zult zyn ontwaakt voor de eeuwigheid? Het heerlyke troon-gewaad van uwsBorgs verhooging zal u dan worden aangedaan. Gy zult dien verhoogden Vord zien zonder zonden, daar Hy hier op aarde, om uwent wille, meede bekaden was. Gy zult Hem zien in dien luider en zegepraal, die u tot heerlykheid, maar zyne en uwe vyanden tot verfchrikkinge zal verdrekken. Ge zult Hem zien omduwd met het talloos hemelfch Engelen - heir, dat den zetel zyner hooge Majesteit omringt, dog niet meer meteen vernederd lighaam, het welk Hy hier op aarde omdroeg, toen Hy de reinigmaaking uwer zonden te wege bragt, maar met een verheerlykt lighaam,bekleed met den glans deshemelfch en met den luister der onftervelykheid vereeuwigd, welks heerlykheid en fchoonheid op uzal nederdaalen , want gyzult Hem gelyk zyn. Hoe lieflyk zal zyn vriendelyk oog u daar toedraaien om u al het gevoel zyner liefde tot u, te doen gevoelen, waar door Hy al het hier geleeden leet zal verzoeten en u al het fmartelyke van uwen weg, waar mede ge hier in dit  verhandelde, waarheden afgeleid. 353 dit benauwde myrten - dal hebt moeten worstelen, eeuwig te doen vergeeten. Hoe beminnelyk zal Hy u daar noodigen tot het zalig deelgenootfchap zyner heerlykheid om met Hem te zitten op zynen troon: Komt gy gezegende myns Vaders beërft dat Koning? yk't welk u bereid is van de grondleggingder zvaereld. Welnu dan gy vrygekochten des Heeren door het bloed des Lams, diegefchaapen zyt tot zyner eer en geformeerd tot zynen lof, en die vereenigd leeft met uwen Verlosfer, dit zy uw trood, uwe bemoediging, uwe blydfchap en vrymoedige verwachting. Juicht Gode, de heerlykheid uwer derkte: Beminnaars van den Heer, Verbreiders van zyn eer, Hoopt fleeds op zyn genade, En haat altoos het kivaade. Hy, die in tegenfpoed Zyn gunflgenooten hoedt, Verleent hun ondenftand En red z'uit 'sboozen hand, Die op hun onfchuld woedt. Gods vriendlyk aangezicht Heeft vrolykheid en licht Voor al oprechte harten Ten troeft verfpreid in fmarten. II. Deel. Z Juicht  354 Befiierendonderricht uit deverhandelde enz. Juich, Vroomen, om uw lot; Verblydt u fteeds in God; Roemt, roemt zyn heiligheid: Zo word* zyn lof verbreid Voor al dit heilgenot. Pfalm 97 vs. 6,7. IN-  INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. EERSTE VERHANDELING. Bladz. i—52« De ongenoegzaamheid van het Aaroniefch Priesterdom word aangeweezen. Blad/.. i,t. Het einde, waartoe, 3,4 Waarom Jofua hier van zyne vrienden word onderfcheiden, 5—7. Jofuaas vrienden, welke die zyn, 7—0. Hoe zy inkomen te zitten voor Jofuaas aangezicht, 10, 11. God eifcht aandachtig naar Hem te hooren, 11,12. Gods verklaaring, dat Jofua en zyne vrienden menfchen des wonders waren, i3iH> Welke zaaken hier te bewonderen zyn, 15-19. Jofua en zyn volk waren tot tekenen van het godlyk liefde- wonder gefteld, 21-25. Hoe zy teffens voorbeduidende perzoonen waren, 26, 27. Naar deze dingen hadden zy te hooren, 28, 29. God belooft hun zynen Zoon te zullen openbaaren in het vleefch, 29,30. Dit voorftel diende om Gods volk tegen het ongeloof te fterken, 30,31. Waarom Gods Zoon hier als's Vaders Knecht word voorgefteld, 32-36. Hoe God dezen Knecht zou doen komen, 36,37. God alleen was de oorzaak van dit trooftryke heil, 37-39. Deze Knecht was de Tzemach, 40. Welke de kracht van dezen naam zy, 41-45- Deze Tzemach was de God-Menfeh, 46-50. Welke hier de kracht zv van het reden-geevend woord, IVant, 51 flot, 52. ' Z 2 TWEE-  356 Inhoud TWEEDE VERHANDELING. t Bladz. 53-107. Verband tusfshen vers 8 en o,Bladz. 53-55. Op welk een Steen, volgens de kracht van het hebreeuwfch grondwoord, men hier zien moet, 56. Gods Zoon, aangemerkt als zulk een Steen, word hier, ter rechter tyd, ontdekt, 57, 58. Het is met nadruk één Steen, 58. Dezen Steen betrekt de Heere tot zich zeiven, 59,60. Ook tot zyn volk, 61-63. Waar de voegzaame reden van het zeven tal, met opzicht tot dezen Steen in te zoeken zy, 64-73. Het oeg der Kerke (taart in alle tyden op dezen Tzemach, 74. In het byzonder ziet er elk Godgezinde op, 75,76. Hoe zekere graveerzelen aan Hem gefteld waren, die God zoude graveeren om langs dien de ongerechtigheden zyns volks wegtevaagen, 77-82- Hoe God dit groote werk zou verrichten, 83- 85. Als de Heere der heirfchaaren zou Hy het doen, 86. Op den grond van dit verrichte werk, zou God de ongerechtigheden des lands wegnemen , 87. Welk Land hier bedoeld word, 88-90. God vaagt de verkeerdheden, waar meede dit land bevlekt was, weg, 91-93. Dit zou op éénen dag gefchieden, 94-98. Hier op eifcht de Heere het geloofs-oog van zyn volk te vestigen, 99-104. Gods waarheid en trouwe word in de vervulling met het (lot aangeWeezen , 105-107. DERDE VERHANDELING. Bladz. 108-166. Hoe verre zich het voordel van vers 10. uitflrebke, 108110. Hoe dé fpreekwys, van ten dien dage, hier zy optevatten, 110-112. Wie ze zyn , die hier noodigen, 113,114, Zacharia doelt hierop het loof- hntten - feeft, 115-124. Hoe zelfs den uiterlyken vreede der Kerke bier door, niet vverde uitgeflooten, 125, 136. Welk het beloofde hoofd-goed hier zy, 127. Hoe ook de byzondere Kerk-leden het genot hier van zouden hebben 128,129. Welk een aangenaam verblyf ditvyg en wyn-  van bet tiveede deel, 357 eewas zoude verkenen, 130, 131- wie hier toe S0" noodigd worden, 132. Dit zal gefchieden volgens ze-, tere tyd orde, 133-135. Welke de afgezonderde tyden zyn om de tlydenen te noodigen, 137-141. W°e deze tyd orde ter inzameling van Gods volk uit de Hydenen tot de kerk-gemeinfchap, wys zy ingericht, 142, 143. Hoe deze tyd-orde ook plaats hebbe in de toebrenging van Gods uitverkoorenen uit de Jooden en Hydenen 144,146. Hoe een iegelyk in het byzonder zy nen naasten zou noodigen, 146-150. De Noodigers dringen by zondaaren aan op geloof aan het evangelie van Christus en op eene bekeering, overeenkomttig de waardigheid van het zeiven 151. Zy bemoedigen den kracbteloozen zondaar met een voordel, dat de groote Verwerver der zaligheid , door zynen Heiligen Gee.t het willen en bet werken zelve in hunne harten benellen zal, 151-154. Van welk een nadruk het zy , dat de evangelie-noodiging zich uitftrekke tot onder den wynftok en tot onder ten vygenboom, .55, '56- De Heere der heirfchaaren is hier toe de Gebieder, 157- Het ongeloof kant zich hier tegen aan, 158, «59-. De Heere zal kracht doen om allen tegendand tegen dit zyn werk, te vernietigen, 160-164. Hoe alles beandwoord aan het oogwit van dit gezicht, 164-166. VIERDE VERHANDELING, over Pfalm 138: 8, 't laatde lid. Bladz. 167-299. inhoud, Bladz. 167, 168. Wat men hier optemetken heeft tot verftand van dit zang-duit, 168, 169. De opgemerkte zaaken behooren er toe, 170. Wat de benoeming van één dag by de Propheten zegt, 171, »*2. Welke weldaaden hier geroemd worden, i7>»74- we Ik een tydvak hier bedoeld-word, 175-}7*> Welke mul. delen de Heere ter bereiking dier weldaaden in dat tyd. vak gebruiken zal, i79> 180. Wat hier Gods handenwerk zy, 180. Het waare kerk - gedel word uit dezen Pfalm afgeleid, 181-185- Welk ons oogwit hier zy, 184. 185. Ontleding van dit zangfluk, 186-188. Verklaa3 Z 3 ™B'  35* Inhoud ring. Aan wien de aanfpraak hier gefchied, 189-191. Hoe aan God handen worden toegekend , 193. Hoe daaraan werken worden toegekend, 194, 19^. Welke werken hier vólgens het oogwit bedoeld worden, 196. Waarom één werk en werken genoemd, 197-199. Ditwerk word vyandig beftreeden, maar het word van God gehandhaafd, 200, 2or. Welke gronden van zekereverwachting hier voor zyn, 202,203. Van Gods zyde is er niets te vreezen, 204. Ook niet van 'svyands zyde, 205. De zonden van het Gods- volk zyn ook geene hinderpaalen, 206,207. Welke middelen God hiertoe gebruiken zal, oog, 209. Deze middelen zullen alle vyands magt verbreeken, 210, 211. VERVULLING. De gewenfchte uitkomft der evangelie-noodiging, 213, 214. Satans, werk moeft voor dit werk van God zwichten, 215,216. God zet zyn werk voort in het Joodendom, 217. Dit werk word in de genoodigden voortgezet, 218. Dit werk heeft veel tegenftand, 219. Hier door is Gods werk eer bevootderd dan achteruitgezet, 220-224. Eene zwaarigheid weggenoomen, 225,226. Dat Gods werk tegen de woede der Jooden zal ftaan blyven word uit Openb. 12. afgeleid, 227, 228. God zet zyn werk voort in het Hydendom, 228,229. De Wysgeeren ftellen zich tegen dit werk, 230. Het Delphiefch orakel moet voor dit Gods-werk zwichten, 23 r 232. Geen uiterlyk geweld kon dit werk afbreeken, 233! De bloedige vervolgingen zetten dit werk voort, 234, 235. De gevolgen hebben dit beweezen, 236-338. Het Kyzerryk word het Christendom toegevoegd , 239. Welke de meening hier omtrend zy by Openb. 12 vs. 13-18, 240,241. Opheldering van Openb. 13. 242, 243. Geboorte van het eerfte Beeft, 244. Hier word d' Antikrift in zyne eerfte hoedanigheid ontdekt, 245, 246 Onderfcheid tusfchen de Dienaars van God en van den Antikrift uit Openb 14 vs. 1-6, afgeleid, 247. Zwaarigheid weggenomen, waarom God den Dwaal-Geeft toelaat, 248-250. Nog eene zwaarigheid tegen dit Godswerk weggenoomen, 251,252. Geboorte van het tweede Beeft volgens Openb. 13 vs. 14-18, 252, 253. Opkomt!  van het tivcede deel. 359 kotnft van den Paufelyken ftoel, als een Beeld van het Beeft, 254-056. Gods werk gehandhaafd tegen de bloedige vervolgingen van dit Beeld des Beeft, 257-261. Waar toe Opeb. 14 vs. 6-12. te betrekken zy, 262, 263. God verdedigt dit zyn werk zelfs tegen den Godverzaaker, 262-265. God zal zyn werk leevendig houden en voortzetten onder alle nog toekomende tegenhe. den, 266. Veel tegenftand zal dit werk nog lyden zo van denWesterfchen als Oosterfchen Antikrift, 267-071. Gods werk zegenpraalt by verdere Kerk-hervorming over den Antikrift, 272, 273. Waar in Babels val eigentlyk gelegen zy, 274, 275. Ook word Gods werk verhoogd over de Oosterfche kerk-vyanden, 276. God zal zyn werk verheerlyken aan het verbannen Israël, 277. De vyanden, die uit het Noorden zullen als een ftroom opdaagen, zullen niets tegen Gods werk vermogen ,278. Van welke heerlyke gevolgen de zegepraal der evangelie-noodiging voor Gods kerk in dien laatften tyd zyn zal, 279-284. In het byzonder zet God zyn werk ook voort in het hart zyner Gunft-genooten, 285. Dit werk van geloof en deugd heeft veel tegenftand , 286-287. Magtige genade zal het zeiven in het leeven behouden. Wat men hier toe aan Gods zyde heeft optemerken, 288,289. Gelyk er is eene orde en tydsverloop in de werken der Schepping, zo is dit ook in het genadewerk der herfchepping in het oog te houden, 089-294. Wat hier over aan de zyde des volks zy optemerken, 295299. BESTIEREND ONDERRICHT UIT DE VERHANDELDE WAARHEDEN AFGELEID. Bladz. 300-353. De priesterlyke offerdienft der Hydenen is onnut, Bladz. 300,301. Het priesterdom van Aaron is ongenoegzaam, 301-303. Het evangelie ontdekt alleen de waare wetenfchap, 303-306. Het is niet genoeg dat men het evangelie-woord hoore, 306,307. Men moet den inhoud en de bediening van het evangelie leeren kennen, 307. Wel-  3°° Inhoud Welke byzondere waarbeden hier toe te kennen ?vn 308-31». God heeft zich zelve., een offer van verzoe' mug voorzien, 31,, 312. Hoe het ongeloof hier omtrend werkzaam zy , 312, 313. Van welke droevig uitwerking de zonde zy, 3<4-3i7- De bediening vfn het evangelie tot zaligheid is die van den H. Geefhs7a 319. De menfeh vermag Gode nergens mede tegentekomen, 319. Hoe men alles aan de genade en de Mid< delaars-fterkre var. Jefus Christus hebbe toetekennen , 320-322. De bediening van het Evangelie geeft vryheid van toenadering aan zondaaren, 323-332. Voor bekommerden en belasten is ruft by Jefus befteld, 9,, Zy worden opgewekt tot bidden, hoe gebrekkig hét ook zy, met aanwyzing van de gronden, waar op deze opwekking fteune, 335-338. De vereeniging met Christus is van een noodzaakelyk aanbelang, 329,340. Deze vereeniging is voordeeiig, 340, 3;I. Alle toegangen des kwaads zyn erdoor afgefneden, 342, 343- Zelfs fnyd ze Satans verzoekingen af, 344, 345. Ze is hec vyhgfte middel tegen de geestelyke verlaating,346,347 Ze is allernoodigft tot heiligmaaking, 348-350. Deze vereeniging is ook heerlyk, terwyl ze Gods volk tot eeuwige heerlykheid leid, 351,352. Slot, 353. Drukfouten, opzichtelyk deaccentuatie van den hebreeuwfchen text, die my in het eerfte deel aanftootelyk zyn voorgekomen, dus te verbeteren, Bladz. 56 Reg. 5. fBfcl lees wtn 6. Vaxi — 10NJ i4.i)nnr-i-ninan