d e VLUGTIGE VERGANGLIJKHEID VAN DEN STERVENDEN MENSCH, £ N VAN alles wat zich heerlijk in hem voordoet, AANGETOOND, bij het ontijdig en smartwekkend overlijden van den HOOGWELGEBOORENEN, EDELEN, GESTRENGEN HEERE, GJEOMG JFJRJEjDJEJ&UC^ Baron toe SCllWARTZENBEllG, en HOHENLANSBERG, Grietman over Menaldumadecl', Gecommitteerden Staat ten Landsdage, Gedeputeerden Staat in het Mindergetal, midsgaders getvoon Gedeputeerden ter Vergaderiuge van Hunne Hoogmog., Curator van Vrieslands Hoogcfchool, en Meestcrknaap van het Vriefche J agtgcrichte : Directeur van de Hollandfche Maatfchappij der TFcctcnfchappen te Haarlem, en van het Zecuzvfchc Genoot fchap te VlissingeN, Lid van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde te Leiden , ah mede van het Groninger Genootfchap te Gromingen, en Eerlid van het Dichilievcnd Kunstgenootfehap in 's Haage, Enz. Enz. In eene Lijkreden over ifïe PETR: I: 24. Uitgefprooken den siften van Oogstm: 1783. door Gerh: Theod: de Cock, Predikant, ie Beft gum, Buitengewoon Lid van het Haagfchc DichtUcvende Kunstgene otjcbap. Te LE EU WA RD E N, Ter Boekdrukkerij;; va$ HAR.M; FOST, b.j de Srol.  Uitgegeeven volgens Kerken-ordèJ Geene Exemplaaren worden voor echt erkend, dan die door den Drukker eigenhandig getekend zijn.  TOEWIJDINGE AAK D E N H00GWELGEBOORENEN HEERE,' yONGHEERE, BARON TOE SCHWARTZENBERG, E N HOHENLANSBERG: VERKOOZENEN GRIETMAN van MENALDUMADEEL, enz: enz: $ O ^ % w ^ntvang, 6 Zoon! diens besten Mans, 'ë^^P' Welks levenszon, zo rijk van glans, Te vroeg, helaas! ter duistre grafkim daalde Tot fchaa* van 't zuchtend Vaderland, Dees' tekening, waarin mijn' hand Uw Vaders Deugdenbeeld, naar heur vermogen, maalde, • a Wie  Wie weet,'hoe in het zielenveld Zijn hart van reinen wellust zwelt, h Dat hart, u daar, nog meer, dan hier genegen, Wanneer Hij van een Engel hoort, Hoe Gij, door zijnen roem bekoord, Hem gaarne, tot 's Lands heil, zoudt volgen op zijn wegen, Befchouw dan toch dees' fchilderij, Die ik aan uwe Jongheid wij'! Ai prent U in, en breng U fteeds te binnen, Hoe Deugd, niet min dan Adeldom, Dien grooten Staatsman deed alom In 't vrije Nederland der menfehen achting winnen. Gij itreeft, niet waar? Gij ftreeft weldra Uw wakkren Vader rustig na. Dat hierop U Gods milde gunst verblijde: En, dat, tot nut van 't Algemeen, Uw' levenswebbe hange aaneen Uit lange draaden van de fijnstgefponncn' zijde! G: THEOD: de COCK. VOOR-  VOORBERICHT. ^ r> *F ^ J ' fye treurige gelegenheid, waarbij deeze kerk^1jfF9?'ïSfP lijke Redenvoeringe uitgefprooken , cn de 'verpligtende reden, waarom dezelve gedrukt is, flaatz reeds in de maandelijkfche Boekzaal der afgcloopenc Herfstmaand gemeld: dus ik den goedgunstigen Leezcr daar over niets te zeggen; maar, hem thans dit alleen te berichten hebbe. Dat, bijaldien het beeld, het welks Her gefchilderd moeste worden, gevallen ware in banden, rijker van oorfpronglijke verven, en afgerechter in het gebruiken van dezelve, dan de mijne, de idtvoeringe ongetwijfeld gelukkiger geweest zoude zijn, dezvijl zich hier zo veel, zo onbedenklijk veel ter fchildcringa aanbood, zulks dat ik, van dit alles volkoomen overtuigd, het mij'in geenen dcele belgen zal, zo een bevoegd Rechter mijn werk befchouwende, van mij zegge: hij heeft gedaan het geene hij konde. Beetgum den 28ften van Wijnmaand 1783.   H VOORAFSPRAAK. ^M^JfeKnkende kroone van geliefde Hoorers, 3 jg C ln dit Godshuis, dat ons voor het te3 C genwoordige niet zo zeer een Biracha, «ÜFWTjiW dan wel een Bochim wezen zal , in menigten bijeen vergaderd. Beklaagt hem allen, gij die rondom hem zijt, en allen, die zijnen naam kent: zegt; Hoe! is de jlerka ft af, de ficrlijkc fok verbrooken! Zo luidt de opwekkinge tot, en het voorfchrïft van eene Rouwklagte, die wij, met betrekkinge tot het wijdbcroemdeMoab, geboekt vinden in het ijdtvers des 48ften Hoofdft. van Jeremias Voorzeggingen. Qa~) Taal, die ik,mijns inziens, thans volkoomenmag de mijne maaken, daar wij faamen dit uur zouden heiligen, met eene Rouwklaage op te heffen, over het ontijdig overlijden van zodanig eenen Man, aan wienmen, met volle recht, de grootlchc benaaminge, van een fi'erken //af, en fierl'tjken /lok, mogt geeven. Dan (a) De jrrootftc Schriftvcrklnarer zijnor eeuwc, dc wijdberoemde Venema, leert mij, dat de Treurprofeet zien, met voordacht dubbelzinnig- uitdrukkc-, gebruikende in het oorfpronglijke, een woord, dat eene tweederleie, en wel ganrsch verlchillende, betekenis heelt. Vid: Con.rnent: ejus ad Libr: Propb: Jeb: torn: 2. pag: 104.7. Mijne bedcelinge in het aanhaalen deezer woorden b^agt het volilrekt mede, dat ik onze Nederlanders volgde. A  VOORAFSPRAAK. Dan, 7.0 ooit, nu alrans gevoele ik mijn eigen zwak en onvermogen, om in deeze hartroerende omftandigheid, met die ftille bedaardheid, gepaste vrijmoedigheid, en rustige tegenwoordigheid van Geest te fpreeken, welke deeze plaats betaamen. Smeeken wij dc eeuwige Goedheid, dat die de overdenkinge mijnes harte, en de uitfpraak mijner lippen zo beftiere, datze U, en mij, ook nu, van nut zijn mogen. Enz, * PETR:  i PETR: I: 24. Want alle vleesch is als gras s en alle heerlijkheid des menfehen is als eene blocmc des gras. A.% ^' et treurig, cn gewigtig werk, waar- H tïp t(>c ik dcczen Leerftoel tegenwoordig opgetreeden ben,-en, dat was nieereren tijd dan hetgewoohe Prcdikuur,vordert, ontllaat mij ten vollen van de vcrpligtinge, om Uwe Aant>: vooraf over den vvaaren faamenhang, en juisten toeleg van 's Apostels taai te onderhouden: in ftcde van zulks, zal ik 'er mij ïianftonds toe begeeven, om U, vooreerst, den rechten zinder woorden te ontwikkelen, en, om dan, ten tweeden, derzelver waarheid met weinigen te ftaaven. A. Petrus, die dit gezcide uit liet 4oiïe Hoofdd: van Jesaias Voorzeggingen heeft ontleend, bezigt a. Twee uitfpraaken, om ons, ter onzer v'ernederinge, de vlugtigc verganglijfcheid van den ftervendenmensch, en van alles, wat zich onder eene fraaie vertooningc, grootsch in hem voordoet, met keur van uitgezochte woordenverf voor het bcfpiegelcnde oog te fchilderèn. A a a. De  4 I PETR: I: 24. a. Dc ijverige Kruisleerprcdiker Iaat zïcfi r. In de eerfte plaats dus ftellig liooren» /llh vleesch is gras. ft Het heeft zijn fraai. *. Dat de oordeelkundige Apoftel deij mensch naar dat zicht- cn tastbaar deel, het welk de almagtige Maaker voor de redelijke ziel ter wooningc heeft verordend, hier benoeme, geevende hem, op Moses voorgang, den naam 'vleesch. Waar mede Hij buiten kijf den geheelcn mensch bedoelt, zo als die uit eene ligtfloopbaare ftof is faamgefteld, en een verganglijk leven hier beneden leidt. In deczen zin verklaarde Amrams groote zoon, dat alle vleesch zijnen tveg •verdorven hadde, Gen. 6: 11. In zulk eene ruimte van betekenis moeten wij die benaaminge te deczer plaatze ook vatten, want, de Godsman fpreekt jS. Van alle vleesch. f Het is bekend, dat men, naar onze wijze van denken en dunken, tusfehen mensch en mensch, uit hoofde der vcrfchillcnde levensaftanden, eenig onderfchcid kan maaken. Zo zijn 'er, Ouden, en Jongen; Mannen, cn Vrouwen; •Sterken, en Zwakken ; Gezonden, cn Zieken ; Schooncn, en Lclijken; Rijken, en Armen; Heeren, en Knechten ; Wijzen, en Dwaazcn ; Deugdzaamen, en Godloozcnt Dan ongeacht alle deeze ongelijkheid tusfehen dc menfehen , van wegen hunne oude, kunne, ligchaamlijke hoedanigheden, cn inwendigen toeftand, koomen zij doch allen hierin  i PETR: I: 24. hierin overeen, datzc i'lccsch, dat is, van eene zelve verderflijke (toffe opgelegd zijn. Er is, het menschdom uit dit oogpunt befchouwd, ter werreld geen onderfcheid tusfehen eene groove vuist, dik met barftend eelt bezet, door het voeren van den harden ploegftaf, of ruwe houthakkers bijl, of tusfehen eene zachte hand, die eenen gouden fchepter der Heerfchercn zwaait. Dc H. Man, die in zijn oordeel niet mis kon tasten, verklaart, dat zij allen vleesch zijn! En, zulk een behisfend vonnis was wel ten hoogften noodig. ff Dc windige waan, die het trotfche hart van ijdele Werreldskindcren als eenen luchtbobbel dikwijls op doet zwellen,zoude anders ligt tot die zotte dwaasheid overneigen, van zich te laaten voorftaan, dat de leest van eene puikfchoone Rachel uit fraaier klei, dan die van eene teeroogigc Lca gevormd, en, dat het ligchaam van een fterken Simfon uit een vaster leem, dan dat van een zwakken Mefibozct tocgefreld ware. Neen,de Apostel beduidt den fteilcn Hoogmoed, dat alle Zoonen van Adam, alle Dogter? van Eva van eenen oorfprong zijn. En, niet alleen dit, maar Hij gaat, om de broosheid der menscbjijke Natuur aan tetoonen, verder, verklaarende 3. Alle vleesch is gras. «. Het is veelal de gewoonte van des Heeren Geest, dat Hij, om 's menfehen groove onvatbaarheid te gemoet te koomen, de hoogst, aangelegenfte waarheden met klaare woorden uitA 3 drukke,  g t PETR: I: 44. drukke, en, onder zeer eenvoudige gelijkenis ferr, genoomen van gemeene en genoegzaam elk bekende dingen, voorfïeHe. Hij leidt, indien ik zo eens" fpreeken mag, den dommen mensch eerst in de fchoole der Natuure, op dat hij, hooger opgeklommen, naderhand dies te fchoonere vorderin. gen in de fchoole der Genade maaken moge. Vaji dit leerbeleid bediende zich de vleeschgewordewe Wijsheid, om, onder het zinbeeld van ligchaamlijke zaaken, het een of ander gewigtig ftuk zijne Volgers dies te beter te beduiden : denzelven trant houdt de Eethfaïder hier, zeggende: alle vleesch is gras. |3. Het zoude enkei tijdwegkwisten wezen, zo ik Landlieden leeren wilde, wat gras is, dat dagelijks vóór hunne voeten wast. De H. Man, cn dit raakt ons vrij wat nader, wil ons infcherpen, dat wij, zo menigmaalen wij een grasfcheutje zien, zullen indenken, dat wij ons zclven zien, dewijl ons aangebooren beeld zo juist daarin getroffen is, dat 'er bij geene mogelijkheid eene nettere fchilderij van ons uitgedacht kan.werdcn. Zeker, dat dit zo is, zulks zal ons aanftonds in dc oogen vallen, wanneer wij 2. Deeze welgekoozcne Prent wat van nader bij befchouwen. Letten wij J?. Op den oorfprong van het gras. Het is een van de zwakfte teelfels der Natuure, die 'eruit den fchoot der aarde fpruiten, hetzij, dat het in eene laagc vlakte, of op eenen hoogen berg  ï PETR: I: 44. ? berg te voorfchijn koome. Dc mensch moet die zelve aarde voor zijne moeder kennen, zo hij aan zijne cerfte vorming in Adam, 's menschdoms algemecnen vader, denkt: koomende het voornaamfte onderfcheid Hechts hierop uit, dat decs in armere en nederiger, geene in rijkere en verhevener omltandighcden weidt gebooren. Ook is er geene mindere gelijkheid tusfehen het gras en den mensch te ontdekken, zo men 3. Hunnen voortgang cn verfchillcnd iot in dc werrcld in aanfehouw neemt. Beiden hebben dit met elkandercn gemeen, datze hun voedfel uit de aarde trekken, en tot dezelve wederkeeren: cn, gelijk het tcere gras, ftaande op het open veld, aan vcele veranderlijke toevallen onderworpen is, wordende nu eens door een zwoelen regen mild bevochtigd, en door warmen zonnefchijn zacht gekoesterd : dan door brandende hitte dor gefchroeid, door gepunten hagel kneuzende ter ncergeüagen, door een guuren wind doodgewaaid, of, door ftrenge koude weggebeeten; even zo is het met den nietigen mensch gelegen. Nu lacht hem het blij geluk met lieve lonken aan: dan waait hem de felle wind van zuuren tegenfpoed omver. Nur klimt hij langs de flibberige gloriebaan ten top van eere en aanzien op: dan rolt hij in den hollen afgrond van laagheid en verachting neder. Nu regent hem de milde rijkdom zijne gouden gaaven in den opgezetten fchoot: dan ontweldigt hem de magere hand van kommerlijk gebrek zij-A 4 ne  8 i PETR: f: a+. ne bijéénvergaderde fchatten. Nu is hij vrolijk en tc wonder in zijnen fchik: ftraks benevelt een zwaare mist van bange droefheid zij„ gcmoccL Ie mets geniet hij eene bloeiende gezondheid: kort daaraan wordt hij door eene ïleependc ziekte op het zuchtend krankbed neergelegd Zo dit het gras, alles wel bekeeken, aan geene met of tegenloopende onhandigheden mcercr onderhevig is, dan hot veege leven van den armen mensch! 1 er wijl Dc grootfte cn meestgelijkende overeenkoomst zich voor ons oog nog op zal doen m beider uitgang uit dc Averreld. «. Geen gras, wat naam het hebben mag, neeft hier eene blijvende plaats. nct -rris der voorlecdene jaaren is lang verflonden, en dat van het tegenwoordige is nabij de verdwijninge. Al wat fterflijk is neemt door de fterflijkheid een emde. Wat al menfehen, die wij gekend, op welken wij zelfs eene bijzondere betrekkinge gehad hebben, zijn niet meer, ja, het is als of&zc er nooit geweest waren! Zo, even zo zal het ook met ons na verloop van luttel jaaren levens eaan En ° 0. Hoe ongemeen fpoedig ziet men menigmaal het gras vergaan V Niet minder fchiehjk ziet men deezen en geencn zijner Medebroeders der fterflijkheid van het toonecï deezerwerreld verdwijnen, daar er nog langheid van dagen en jaaren des levens op hunne bloozendc kaaken fcheen  1 PETR: i: 2,4. 9 fcheen gefchreeven: maar waar over de huiverigmaakende hand van den verkleumden Dood eene naare fchaduwe op het onverwachtfte trok. Of, gebeurt dit niet, blijven eenige menfchen , gelijk fommig gras, wat langer ft aan, wat is het» lieve God! wat is het toch? na zeventig, of, op> zijn uiterst na tachtig jaaren levens moeten zij allen doch naar het Rijk der dooden toe! En dat; y. Geiijk het gras, niet op ecnerleie wijze. Wordt dit te mets door langduurige droogte verdord, of, door overmaat van vocht verflikt z wordt het door de wormen afgeknaagd, door den voet vertrapt, door den fikkei neergemaaid, of* vergaat het, zo het van alle deeze toevallen ver•i'choond blijft, doch eindelijk van zelf. Zulk eert vcrfchillend flag van fterven, treft insgelijks den broozen mensch. Dees fmelt door eene fleepende ziekte langzaam weg: die raakt door een onverhoeds toeval plotsling aan zijn einde: geene geeft ■in zijn nest den geest: een ander fneuvelt op het bloedig bed van eer; of, vindt zijn graf in 't fchui* mend zout. Geen menschlijke tong is magtig elken dood te noemen, die onvermoeid op "s men.fchen leven loert. Met volle recht mogt derhalven Petrus zeggen: Alle vleesch is gras. Even zo is het ook met alles, wat de ellendige mensch nog uitmuntend en voortreflijk fchat, 'sHeilands Apostel voegt 'er b. In eenen adem bij. En alle heerlijkhsii des menfchen is als eene bloems dos gras. a 5 ï. De  t PETR: I: 24. 1. De mensch, hoe zwak, hoe nietig hi} ook wezen moge, heeft nog ai £{. Zijne heerlijkheid. ». Dat is te zeggen. Het mag hem te mets gebeuren, bezitter van zodanige gaaven en goederen te zijn, die hem in het kortzichtig •oog zijner Medefchepfelen een weinig blinkenden luister geevcn. Hier toe kan men naar de ziel •betrekken. Een fchitterend Vernuft, fijn gefleepen Oordeel, en eene ftaalen Geheugenis. Naar het ligchaam. Aanminnige Schoonheid, bloeiende Gezondheid, en frisfche Sterkte. Behalven deeze zijn er ook nog dingen, die hem van buiten aankoomen. Als gouden Rijkdom, hoog Gezag, en. blinkende Eere. Alle deeze opgefomde goederen noemt Jonaszoon 0. V Menfchen heerlijkheid.' Niet! dat hij om dezelve in het onbevooroordeeld oog van den Allerhoogften iets uitfteekender zoude weezen, want God ziet fchoonheid, noch geftalte aan: maar de mensch, zich veel aan een fchitterend Niet vergaapende, ziet tegen deeze dingen , die uit der maate zwaar in de oneffene weegfchaal van het vleeschlijk oordeel weegen, te bijster hoog op, en, zij zijn niet zelden in ftaat, om, zijne opgetoogene hulde in eerbiedige verwonderinge, aanbiddinge mogt ik liever zeggen, tot zich te troonen. Doch, hoe weinig deeze groote Diana van aardsgezinde Efezers bij den Algenoegzaamen geldt, dat leert SiMONons, daar Hij deeze heerlijkheid *.Eens  1 PETR: I: 24. 11 3. Eene grasbloem noemt. De oordeelkundige Man fpreekt van geene bloem, die in eenen weltocbereiden tuin met veelc moeite en kunst •wordt voortgckwcckt, neen ! dit ware voor 'smcn-fchen heerlijkheid te veel! het is flecbts eene geringe gras-of veldbloem, waar van hij zijne vergelijkinge ontleent. Dus eene bloem,die langzaam groeiende, pas het hoofd boven het gras uitflee•kendc, dan, wanneer zij op haar fchoonst ftaat, •fpocdig weêr verwelkt, terwijl zij alle oogenblik■Jcen aan ontelbaare ongevallen blootgefteld is, ongevallen, die al haar geur cn fleur eensklaps vernielen kunnen. 1. Bij zodanig eqne rasch vcrwelkbaare •bloem vergelijkt de H. Petrus dat geene, het welk den mensch aanzienlijk en geëerd in het oog van zijne Medefchepfelen kan maaken, verklaarende dus, dat die dingen geen beftendigcn duur, of wezenlijke waarde hebben. Hier zoude ik nu b. Onderzoeken kunnen van waar alle die ver-ganglijkheid des menfchen, zo edelen fchepfel-, haaren oorfprong hebbe; dit zoude mij tot de eerfte zonde onzer eerftc Ouders brengen, die, op het listig aanraaden van de bedrieglijke en verleidende Hofflang, zich zeiven en hunne Nakoomelingfchap den dood gegeeten, dus in de onvermijdlijke noodzaaklijkheid van fterven gewikkeld hebben, 's Hecrcn ureigtaal was: Ten dage als gij daar van eet, zult gij den dood jlerven. Gen. 2: 17. En na het boetcu van dien duurvcrboden lust liet zich de gahoonde  rz I PETR: I: 24. loonde Godheid hooren: Gij zijl /lof, en gij zult iet /lof nvederkeeren. Gen: 3: 19. Dus der Heidenen Leeraar wel mogt zeggen: Door eenen mensch is de zonde in de vjcrreldgekoomen, en door de zonde de dood. Rou: 5: ia. Doch dewijl dit Leerftuk bij andere gelegenheden met opzet wordt verklaard, laate ik dat, om tijd te winnen, tegenwoordig «chter: en, in fiede van zulks, zal ik B. De dooi- den Apostel ter neergeftelde Waarheid met weinigen ftaaven. Te weeten, de vlugtige verganglijkheid van den ftervenden mensch, cn, van alles, wat zich onder eene fraaie vertooninge grootsch in hem voordoet. te» Uwe Aand: gunne het mij, dat ik a. Van bet laatfte. eerst beginne, dus bewijze : dat V menfchen heerlijkheid eene grasbloem zij. 1. Alle zijne uitwendige ligchaamsgaaven zijn verganglijk. « Bevallige Schoonheid, dat ftreelend lokaas onzer zinnen, gaat zeer fpoedig heen. Eene koorts kan het blaauw der aderen, dat zich door het levendig albast verfpreidt, ontglansfen: eene kwijnende teering de zachtgekuilde wangen vermageren: een knellend gewigt van onverwachte zorgen de levensgeesten onderdrukken. Of, al fpaaren dees genoemde dingen, uit bermhartigheid, het tecre maakfel, ouderdom echter, kromne ouderdom, en diepe rimpels koomen eindliik, om alle fraaie trekken te bezwalken, en, om alle toverende bevalligheden te doen wegftuiven, terwijl  I PETR: I: 13 wijl liet gulzig graf den nog ovcrgebleevcnen luister glad verteert. De roozen en lelieën der glansrijke Schoonheid verwelken en verflenzen in dien kouden grond. Ook vaaren 3 Moedige Sterkte cn ruimademende Gezondheid hier niet beter op den duur, deeze moeten, zo wel als die, voor vermagerende ziekte zwichten. De gezondfle en fterkfte mensch laat, als hij door krankheid aangegreepen wordt, het fiere hoofd al fpoedig kwijnend hangen. Dan 2. Misfchien mogt men denken, dat van buiten aankoomende dingen- wat meerer beftendighcid hebben: maar hij, die zich dit verbeeldde, zoude zich te jammerlijk bedriegen. De heerlijkheid van den ongeftadigen Rijkdom is geenzins een blijvend goed. Hij maakt zich wel eens arendsvleugels, en vliegt fpoedig weg. Eer, en ftaat zijn dingen, die te mCts zo fchielijk gaan, als koomen. Troonen worden fomtijds omgekeerd, kroonen vallen van het hoofd, fchepters glijden uit de handen. Het is gebeurd, dat zij, die nog in den nuchteren morgen van iedcren aangebeden wierden, 's avonds reeds tot eenen ftaat van ter aardekruipende laagheid gebragt waren. Ook ziet men wel, dat 3. De Heerlijkheid der ziele, als vernuft, oordeel, cn geheugen, dingen anders, die den redelijken Aardbewooncr den fchoonften luister geeven, nu en dan fpoedig wijken. De vinger der wijze opmerkinge heeft het in alle eeuwen aangewee- zen»  «4 t PETR: I: 24. zen, hoe die edele vermogens door de geringfte toevallen in hunne werkinge verhinderd kunnen "worden, zo dat de ziel alle haare heerlijkheid kwijtgaat. Zelfs hangt de werkzaamheid van het verHand, volgens de gedachte van des kundigen, fomwijl aan eenen bloeddruppel, die kwalijk geplaatst, dezelve geheel kan te onbruik maaken. Hoe dikwijls gebeurt het, dat infterke geheugens, die alles bewaaren konden, door ziekte of ouderdom, zelfs door eene te groote ontroeringe van hartstogten alle hunne kragt verliezen. Overzulks Jezus Heilgezant, dit ingezien, met recht mogt zeggen : ,s Menfchen heerlijkheid is als eene grasbloem. Kan dat anders? Daar b. Alle vleesch, dat is, alle en elk mensch zelfs gras is. 1. Slaan wij de H. Bladen der eeuwige waarheid open, het zal ons aanftonds in dc oogen vallen, dat 'smenfchen leven in dezelve bij dcvlugtigfte en nietigfte dingen van de werreld vergeleeken wordt. Hier bij gras, daar bij hooi, en eenen ftoppel: elders bij eene weeversfpoel, nu, bij eenen daglooper, dan bij eenen vluggen adelaar, zelfs bij eene fchaduwe, en opgetrokken damp. Wilde ik bij deeze gewijde 2. De ongewijde Getuigenisfen van verftandige Heidenen voegen, Uwe Aand: zoude wel dra bemerken, hoe zij al de kracht van hun vernuft ingefpannen, al het fraai hunner welfpreekcnheid te hulp geroepen hebben, om de vliegende vergang-  t PETR: I: 24. 1$ verganglijkheid van den onbeftendigen mensch op het levendigfte uit te beelden. Want er zijn onder hunne Wijzen, die het menschlijk leven bij eenen kortftondigen droom vergelijken: en dit zelfs was den Lierdichter Pindarus nog tc ruim gefprooken * die het geenen droom, geene fchaduwe , maar den droom van eene fchaduwe noemt. Doch, die aan te voeren is geheel onnoodig, daar 3.De geduurige ontwaarwordingc voorde waarheid van 's Apostels taal ten kenlijkften pleit. Er gaat immers bijna geen dag voorbij, of, wij hooren hier of daar eene doodklok brommen. Wij kunnen onze voeten op geen Kerkhof zetten, of wij zien er verfcheidene Aardheuveltjcs, Menfchenaarde uitgeworpen om plaats te maaken voor Menfchenaarde, Zerken, Paaien en Graven van onze Vrienden of Bekenden, dus onwraakbaare blijken onzer fterflijkheid, en, die allen, uit eenen mond, met luider keele, deeze ontroerende cn vernederende waarheid ons aankondigen: Alk Vleesch is gras, en alk rs menfchen Heerlijkheid is eene gras» bloem! En gewis M: Aand: er is b. Geene kennis vangewigt, zo ten uiterften noodzaaklijk, die U, en mij zo veele vrucht in dit leven geeven kan, dan de kennis onzer nietigheid. Wij leezen van Heidenfche Wijsgeeren, dat die in deeze overdenkingc het kort begrijp van alle Wijsheid ftelden. En, waartoe hier van Heidenen gerept? daar Mozes en David, Mannen in eene Zioogere School, dan Socrates en Plato onder- weezen,  *6 1 PETR: !: 244 weezen, deeze kennis ongemeen hoog fchattcn. Toen Israëls Heirvoogd de huilende wildernis van het woest Arabic, door eene algemcene fterfte onder de Wetgebroedcrs, met bleeke Lijken ovcrzaaid zag, was dit bij die gelegenheid, aanftonds 's-Mans Gebed: Leer ons onze dagen tellen, op dat fuif een wijs hart bekoomen. Ps. 90: 12. Toen der Stammen tweede Koning, voor zijnen ontaarten Abfalom, uit 's Rijkshoofdllad, naar het Overjordaanfche Mahanaim vlugten moest, bad Hij den God van zijn leven : Heer! maak mij mijn einde bekend , op dat ik vjcetc, hoe verganglijk ik ben, en, ■welke de maatc mijner dagen zijl Ps. 39: 5. Hetzelve mogen wij dcrhalvcn cok wel bidden, niet, om dat deeze waarheid ons onbekend is, maar, om dat wij 'er niet genoeg op letten, cn, dewijl die kennis menigmaal geen rechten invloed op ons hart, op onze driften, op al ons doen, cn Iaaten heeft. Niets is er, er is niets, dat wij eer en meer vergecten, dan dit, daar wij meest om denken moesten. Men legt veelal zich toe, die droevige voorwerpen uit de ziel te bannen, het denkbeeld dier bekende waarheid door wcrreldfche vermaaken uit het verftand te wisfehen, of, zich dezelve ten minflen zo flaauw voor te ftellen, datze geenen invloed op den wil, noch op het leven- heeft. Ach! hoe befchouwen wij, wanneer wij bij het veege ziekbed onzer Vrienden, den zetel der Wijsheid, nederzitten, wanneer wij in doodlijken angst ©ver onze ftervende Natuurgenooten hangen, hen het  ï PETR: I: 24. ip het klamme zweet afdroogen, hun zinkend hoofd onderftcunen, hunne oogenblikken tellen, en op iederen klokflag voor de geduchte ftcm eener ontzaglijke eeuwigheid fchrikken: wanneer wij zien, hoe dc fchemerende levenslamp voor het laatst nog in eene kwijnende vlam opflikkert, om ons nog eenmaal te befchijncn, dan, weder af te neemen, cn cindlijk beevende te fterven, hoe befchouwen wij, zegge ik, die treurige tooneelen, die zieltreffende aankondigingen van onze fterflijkheid, ons uitroe* dedoogen toegezonden, om ons eerst als wasch te weeken, en, dan het beeld des doods onuitwischbaar op het hart te drukken, het hart, dat voor zich zeiven beeft, daar het om anderen bloedt? Helaas! wij bloeden, wij beeven, wij vergecten, wij lachen, eer nog de kaaken droog zijn! Maar, wat doe ik? Maak ik reeds zedelijke bedenkingen? Daar mij 15. Eerst nog vrij wat anders « Dan, ö hemel f hoe begint mijn hart te kloppen, mijn ingewand zich te ontroeren, nu ik daar aan denke! Mogt, och mogt ik hier mijne Redenvoeringe af brecken, mijn aangezicht bedekken, en in ftilte bij mij zeiven wecnen! Dit, helaas! dit mag mij niet beuren I daar elk, en niet zonder grond, van mij verwachtte, dat ik dien welbeminden Man plegtig in het openbaar gedenken zoude, die in den verhevenftert top zijner voordeeligheid aan de kinderen zijnes volks ontrukt, cn naar de Gewesten der OnfterfJjjkheid overgebragt is. Welaan, ik zal, y— maar, B ' Mj Hj  F3 i PETR: 1: 24-' M: ff: houdt liet mij tc goede, zo nu cn dan mijne ftcm eens ftuit', en mij tc mets eene traan ontrolt, ik zal met eene llaauwc houtskoolfchets, want, mecrer is in mijn vermogen niet, U trachten aan t_- toonen, hoedanig een Hij u-as, welks ontijdig heenengaan, wij welmeenend bejammeren, daar wij Hem, met een manend oog, billijk achter nafchreien: Mijn Vader! Mijn Vader! Israels wagen, en zijne ruiters! Vervolgens Zal ik, doch zeer bekort, U ook zoeken op het hart te leggen, kvdi elk onzer volgens zijnen jland betaame. ■ A. Moest het fchitterendlte Pronkjuweel van Vriesland; trouwe Slaatcn in al het uitgebreide, en dieptrciiendc van het verlies, door zijn onverwachten aftogt alom veroorzaakt, volkoomen naar het leven worden afgemaald, daartoe, werd gewis, echc bef'praaktere tong, dan dc mijne, gevorderd; maar, ik vertrouwc, dat niemand dit van mij verwacht, hierop ftcunende, zal ik hetwaagen, U, dat jlreehnd Voorwerp van de liefde cn achting van braavc Vriezen niet alleen, maar ook van alle rechtgcaartc en weldenkende Nederlanders, van zijne Bakermat tot zijne Lijkbus toe, te doen kennen. Hier toe is het noodig a. Dat ik Hem eerst in zijnen Perfoon en Lotgevallen, voords in zijne natuur en zedelijke Hoedanigheden aan uwe befchouwinge voordraage. a. Wat de uiterlijke om/landighcden van deiZen Edelen des volks, van dit Schild der aarde x. Met opzicht tot zijnen Per/bon aanbetreft» H. Hier  ï petr: I: 34ï 79 N. Uier ftond mij dc gelegenheid aanilonds wonder fchoon, om in de voorrechten zijJicrhoogC Geboorte uit te weiden, cn, um L" den toeflag van heerlijkheden te melden, die meestal gevolgen ecner adelijke Afkoomst zijn. Want, fchoon de vcrlierfels van een edel Genacht, cn een lange zeer lange reeks van aanzienlijke Voorouders den mensch zeer weinig luister bijzetten , dewijl wij, volgens het ncdrig zeggen van den wijzes Ulisfes, Gedacht, Voorouders, en Dingen, die Avij zeiven niet verricht hebben, naauwlijks dc onze kunnen noemen; het is evenwel ook niet zeer aangenaam, het verwijt tc moeten hooren , dat men uit de drabbige hef van het gemeende volk is opgeborreld, liet Voorwerp van deeze treurige Bijccn.koomst was, om ccn enkelen trek van zijn Geboot telot tc gceven, uit een der eerltc en edelfte Genachten van ons Land gefprooten, dat, op het minst, heugenis van cenigc eeuwen heeft. Zijne van Spil- zo wel als Zwaardzijde/^Ouders (a~) wer- - den 0») Deeze Ouders waren Gfoxg Wolfgang» Baron thoe Scbviartzenberg en Hobenlansberg ■ Grietman vyfl Menaldumadeel, enz:, enz:, enz:, en FkanCoise, Uljbn de Saint Mauriee. Welke faamen huwucn den jo 'v»n Grasmaand 1729. Uit deezen Echt zijn \oord^efprooren: j. Feddina Jsabeila Suzan.na. 2. [akoö'a Francoise. Overleeden den 2.3 van Hooi. maand 1734. 3. ün/.e GeoRg Fredertk. 4. Fkancoiss HekNardina. En 5. Suzanna. Dees Echt, zo vruchtbaar-in jnrfe Teliren, mogt geen tieiual vaa |*«tn duurtn. Meer Gr.okG Wolfgang overB 2 Leed dcc/ jure patrio excolendo, te Groningen. En Eer lid van het Dichtlievend Kunstgenootlcliap, Kunstliefde Jpaart geen vlijt, in 's Graavenhaags'. Dus deed men in het Kijk der Letteren hulde aan de uitgebreide Kundigheden van deezen Vriefcben Edelman, die het zieh eene grooicre verdiende rekende, eenen onfterflijken Naam onder de Geleerden, dan onder zulke Landjonkers tc hebben, welker adekjk bedrijf alleen beftaat, in met vlugge honden en getrokkene buslèndoor veld en bosch te vliegen, of, met fnelle paaiden langs den weg, en, zelf om den opgebangenen prijs, te rennen.  i PETR: I: 24. *3 der, en zelf een Beoefenaar van nutte Kunsten, en Weetenfchappen was. Trouwen de hoogstaangenaame Proeven van eene nette denkwijze , juiste oordeelkunde, fierlijken fchrijftrant, en fraaie zeggenskracht, alle gehuwd aan eene meer dan gemecne Achtbaarheid blonken elk weldra inde 00gen. Geen wonder ovcrzulks, dat men *|. Hem in de aanzienlijkfte Staatsvergaderingen met fterk verlangen te gemoete zag. Hier» hier was bet, dat de God der Eere, onzen in jaaren jongen, maar in wijsheid grijzen Ede/man, ten loon van zijne noeste vlijt, den huize zijnes Vaders tot eenen Stoel der Eere ftelde. Hier alle die menigvuldige Waardigheden op te tellen, welke Hem van tijd tot tijd zo welverdiend zijn ' opgedraagen; hier alle die gewigtige Staatsbezigheden op te noemen, waarin men zich van zijne tong of pen bediende, dat zoude een werk van al te langen adem wezen. Nooit, altans zelden, zal men iemand ontmoeten, die, binnen zo eng een levensperk, in de Vergadering van de A'.gemeene Staaten, van den Raad van Staat, van Lands sllgemeenc Rekenkamer, van bet Mindergetcd, van de Heer en, die onzen Staat, als Hij gefcheiden is, vervangen, en van den Zeeraad, 7.0 dikwijls zat. Qa~) Terwijl onze Hoogefchool op den 00 Men bediende zich doorgaands van den kundigen Schwartzenberg, in de moeilijkfte Verrichtingen , en aangelegenfie bezendingen, niet, om Hem langs d;eii Weg wac ruimer beftaan re bezorgen, gèlrjfe dat -onder ons  ^F- i PETR: I: fcf, den Grietman van Mcnaldumadeel als haarefl Me.ftuu.rer .boogen, f» cn de voornaamfie Bijé'cnkoomst onzer Geestlijkheid den geleerden Baron, als Vertooner van 'sLands Hoogheid, tot drieher■ haalde reizen groeten mogt. H. Eens verfchcen Hij voor het heilig Echtaltaar, cn gaf nevens zijne hand zijn gehecIc hart aan het Puik van Vricslands edele Maag» denreien, aan Jongvrouive Sofia Elizabet, Craavin van Aumale. Qb~) Deeze Huisvrouw zijner ons niet zonder vooibeeld is, die gunst had H'j niet BOOjig; jnaar, om dat men overtuigd was, dat men Hem riet misfen kon. Moest er fchriftlijke opening van, en een beredeneerd Vertoog over den waaren 'ioelland van Vricslands Geldmiddelen gegeeven worden, de eenpaarige Stem eer Afgevaardigden ter Staatsvergaderinge was • Hu'ta mandes, ft quid redle curcuum vei'ts! MoeSt er ovtr deeze netelachtige zaak eene tóezendinge naar de algemeene Verzamelplaats der Bondgenooien wezen, men liet den vcor zijne Landgenooten ijverenden Sciiwartzenberg, zo min, dan eenen Burmania, de Kempenaar , en van Bkyma , te huis. O) Onze Erfstadhouder kende de Bekwaamheden des voortreflijken Mans zo wel , dat de Vorst geene zvvaarigbeid maakte, den verciienfteüjken Baron tot BeItuurer van de Hoogefchool te kiezen, uit een Driemanfehap Z. D. H. door het Lid der Steden aangel 00 Graavmr.cn van Aumale. 4. Suzanna Civile. J De geachte Leez.er kan, zo zijne begeerte daar toa ftrekken mogt, hier over nazien het Aanhangzel, betreffende de Oudheden van Beiiikum, gehecht aiin het Tweetal van Kerk!ijke Leerredenen, uitgefprooken , en nirgegeeven, door mijnen Vriend, cn Nabuur, den Wel Eerw: Heer, P. Nota, Euangel ie-dienaar te Berlikum, bl 95-97. Alwaar Hij ook vinden zal, dat Karei Duko, Graaf van Aumale, daar met «'elverdienden lof gemeld, in den dapperen, maar ongeh»:kigen Veldllag, voorgevallen bij Raucoux. op den 10 der Wijnmaand, in het jaar 1746. moad'tr drijdende, eene doojlijkë wonde ontving, waaraan Hij kort daarna als een Man van eere ftierf. De dappere Held, ooor den Prins van Birkenfelijgelast, om eene vijnndlijfce Bende van zekere plaatze te vi-rne.stelen, ping er zonder fehoorvoeten op af, fchoon H'j, als een kundig Oorlogsman, den noodlonigcn uitfiig wel voorzag, verkiezende liever met 7'ine braave Ma.nfch.ap, die B 5 et  z6 i PETR: I: -4. cfó ïïeflï met ccn tweetal manlijke Spruiten. Wier longue, want dc oudfte was oogenbliklijk in dc geboorte niet meer, thans met dc ten dood bedroefde Moeder liet zwaartreffende gemis van den besten Echtgenoot cn trouwften Vader ongeveinsd bcfchrcit. Intiisfehen ontbrak het den waarden Maft, welken wij ook beweencii, b. In gcencn deelc aan natuur- cn zedelijke Hoedanigheden, waardoor Hij ten vollen in ftaat was, om zijne menigvuldige en wijdltrckkcnde Bedieningen overal heerlijk te maaken. Welk een ruim cn fchoon veld ontfluit zich hier voor mijnen geest, om U, in onzen Overleedenen, den rijkbegaafden Mensch, den deugdzaamen Kristen, den trouwen Huis-, Burger-, School- cn Kerkvader, en er meest kleefde, het nirerflo gevaar te loopen , clan het verwijt van ongehoorzaamheid te ondergaan: want, Hij leefde in eenen lijd, waarin men nog die Krijgswet hei li;? rekende, geene zwaarigbedeh tegen den uitdruk' lijken last van zijnen Bevelhebber te knoopen, maar, denzelven, hoe bet ook gaa, volvaardig op te volgen: dfar men tegenwoordig, in den Zeedienst altans, zo lijster naauwgeZet niet is, al koomt er een bevel om uit te loopen, niet Hechts van den eerden Vlootvoogd, maar yan 's Lands gebiedende Oppermagt zelve. Uit de voorheengemelde Graaflijke Trits van Zusteren had zich de Baron toe Sciiwartzenberg de bekoorlijke Sofye Elizabet tot de trouwe Deelgenoot van al zijn lot verkooren. Hij huwde er mede op den 19 van Lente, maand in het jaar 1758. En Zij fchonk Hem, behaiven eenedoode, eene levende vrucht. Die kwam ter werreld in Lentemaand 1760. Dees den 26 van Louwmaand 1766. en voert de naamen van beide zijne Grootvaders, Georg Wolfcanc Karel Duko, Baron toe enz.  i PETR: k 54. — en den onvermoeiden Staatsman op het levendig* lie af te maaien: den Staatsman, aan welken een dankbaar Nagedacht, thans nog ongebooren, aj zegenend gedenken zal , wanneer de naam ym andere Wcrreldgrootcn lel gevloekt wordt, of reeds in duistere vergcetenheid bcgraaven, en verrot ligt. 1. Dc Vader der lichten had dit Wonder zijner eeuwe met vecle uitftee'kende Natuurgaa: ven in eene overmiide maat befchonken. Ik durve er veilig onder tellen Een vasthoudend Geheugen. Dat, fchoon niet zo hecht als Korintisch koper, echter fterk genoeg was, om meercr zaaken, dan een zekere Hippias woorden, te onthouden, cn •waaraan zelden iet ontvloeide, dan alleen de beledigingen, Hem door anderen aangedaan. Een vlug Verpand, het welk door ;'e dikke fchors tot het diepSÈverborgenzittcnd pit der zaaken door kon dringen. Een fijn gefleepen Oordeel, dat , met langzaamcn haast, de moeilijkfee dingen wikte , woog, cn beter begreep, wat goed, wat kwaad, wat voor-, wat nadeelig was, dan een Krantor, en Chryfippus, beiden hierom door den edelen Iloraijus tot aan dc ftarren opgehemeld. Zonder het minst verwijt te duchten, van mij aan vleiende grootfpraak te hebben fchuldig gemaakt, mag ik 3. A.an dit drievoudig fnocr zijn lierlijken fchrijf/lijl, cn vloeiende vtelfprcekenheidno_g liechten, waarin Hij Griek, noch Romer week. Dit  A8 i PETR: Ê 24. Dit zullen zijne Aanfpraaken aan Vrieslands hoo gc Kerkvergaderingc, dit zal de Uitfchrijvtngsbrief van onzen jongften Biddag, ik mag dat immers nu wel melden, ja, dit zullen verfcheidene anderen van zijne uitmuntende Pcnnetcelfels ten eeuwigen dage getuigen; Qf) en dus het zeggen van onzen beroem- (a) Vriesland heeft het den onvermoeiden Sciiwartzt.nberg te danken, dat het thans zo wel als eem'gen Zijner Bondgenooten een Charterboek hebbe: waarvan door Z: H: Vvelglb: vier Deelen ter Drukpers zijn bezorgd, en het overige, het welk nog volgen moer, in jtereedheid is gebragt. Hij begon tot dit werk, dar, van wegen het bijeenzamelen, toetzen, fchiftcn, en affchrijven, van door ouderdom bijna onleesbaare ftukken, gantsch. «iet uitlokkend, en van eenen zeer langen adem was, jn het jaar 1765 de aanftalre te maaken, met het uitgeevcn eenerLijste zijner Verzaraelinge, welke gericht was, deels, om de Liefhebbers aan te kondigen, wat zij van Zijne noeste hand te wachten hadden: deels, om hen uit te noodigen, tot het edelmoedig bijdraagen van alles, wat tot meerer volmaakinge van dit dierbaar Lcttergefchenk dienen konde. Hierop kwam het ïfte Deel in het jiar J768. te voorfchijn, verrijkt met eene breede Voorreden, welke vecle voorrreilijke en weetenswaardige zaaken in zich behelst: ook vindt men aan den voet van verfcheidene Bladzijden oordeelkundige Aantekeningen, die te allen tijde 's Mans bedreevenheid in de oude Landtaaie, en kennis aan verecuwde gewoonten, bij den Nazaat getuii.ren Zullen. Dit deel'begint met de oudfte Vriefehe Wetten, en loopt met de vijftiende eeuwe af. Het 2de, dat insgelijks niet eene weluitgewerkte Voorreden pronkt, zag in het jaar 1773. het licht. Dit, waarin men het Landboek vaD van Martena vindt vooraan geplaatst, gaat niet verder dan tot het jaar 1542. Het 3de kwam in het jaar 1778 van de Pers. Het begint met 1543 cn fluit met 1578. Met 4de volgde in het jaar 1782. Dit vervat dc 21 laatfle 'jaaren van de i6Je, en de 4 eerden van de 17de Eeuwe. De adclijke Ungcever werd nu in zo  i PETR: I: 44. ?$ beroemden Gefchiedfchrijver Ubbo Emmtos bevestigen, die den Vriezen een levendig , fcherpzinnig, cn aangenaam vernuft toekent, en hun den lof geeft, dat zij, wattneerze zich tot de beoefeninge der fraaie letteren zetten, zeer ligt ten toppe van Geleerdheid kunnen koomen. Hoe verbaasd M: A: zullen onze Nakoomeliugen opzien! 1. Wanneer zij, zo anders deeze mijne ongefmuktc tekening te ecnigen tijde onder hunne oogen koomen mogt, nevens deeze edele Geestvermoogens, ook eenigen dier fterkaffteekendë Hoofddeugden gevingertoogd vinden, welke den grooten Staatsman , over vvien wij onze Rouwklaage opheffen, zo fchoon verfierdeni Hij, I/ijwas het, jtf. Die den Kristen Godsdienst, om deszelfs verheven voorwerp, cn gewigtig gevolg, beminde, eerbiedigde, en ijverige poogingen aanwendde, om hem op te luisteren. Doorgaands zocht Hij zo menigvuldige cn gewigrig-e Staatsbezigheden gewikkeld, dat Hem geen tijd tot hei fchrijven eener Voorreden overfchoot, Hij moest dus de twee laatüc Stukken afgoeveh, zoncer het genoeeen tc hebben van den weetgraagen Leezer op eenige kostJijke voordbrengzels van zijn vruchtbaar brein vooraf te omhialen. Hij begreep echter, dat, hoe volbdfidig Hij her haddé, het werk zelve niet ten halven moest fteeken blijven, Hij was overzu'.ks in zijne fnipperuurtjes met noesien ijver bezig in het loerecden van een vijfue Deel; doch, het itiögt den arbeldzaa'men Uitgeever niet gebeuren, het zelve afgedrukt der werreld aan te bieden! Dc dood , helaas! heeft, op het onverwachtst, een einde van 's Mans overmatig leven, cn van al zijnen ar* beid gemaakt!'  3o ï PETR: h 24. Hij in den morgendaauw van dc Euangelic-predi* kinge het geestlijke Manna. Sterk was Hij er op gezet, dat dc huizen, tot Gods openbaaren Eerdienst gefchikt, wel onderhouden, cn, zo de nood drong, van nieuws herbouwd wierden, zijnde in dit opzicht Israè'ls Aartspriester Jojada gelijk, Hij deed ook wel in Vrieslands Israël, beide aan God, en aan zijn huis. Dit weeten mijne naastgelegene Medebroeders, die dit gedeelte mijner Lof- en Lijkre* den volvaardig beademen zullen, met te zeggen: Hij is hel waardig dat men Hem gedenkt, want Hij leeft ons de Sijnagoog herbouwdl Op deeze hoedanigheid laate ik 3 De teergezusterde Vriendinne van den zuiveren en onbevlekten Godsdienst, de Liefde voor het dierbaare Vaderland, volgen. Ik zal niet beflisfen uit welken grond deeze vcrklaaringc van Lfaminondas, den Thcbaaner, fproot; Ik wil dc fchatten van het geheele werreldrond voor mijne liefde tot het Vaderland niet aanneemen. (V) Dit weet ik volle zeker, dat de Held van mijn taf'ree! uit het alleredelfte beginfel even zo gefprookeu zoude hebben, indien Hem ooit een listige Diomedon, uit naam van een magtigen Forst, met zwaarweegend goud aan boord gekoomen ware , om Hem tot 's Lands nadeel om te koopen. De gedachte, de enkele gedachte, dat eene verbitterde Gemeente Hem ia) Orbis terrarum dhitias accipere nolopro pairiaj cantate. Zo (brak Tbeucs Durgér. Viu; Lo-rn: Nü*öS in vit; Epainin: Cspi 4.  t PETR: I: »4« Hein na zijnen dood mogt vloeken, met op ?ijne Lijkbus te wijzen, en te zeggen: kier ligt hij, dia zijn Vaderland om geld verkocht, viel, voor zijn eerlijk hart, ondraaglijk. Met ongekreukte trouwe, cn vroome dccglijkhcid het heil zijner Medeburgeren te behartigen, dit, dit was het ecnigst doel van al zijn poogen, hier voor had Hij goed cn leven veil. Wel ervaaren in 's Lands Gefchiedenisfen; dus kundig van deszelfs vroegere en Iaatcre Lotgevallen, zeer gevat op het Huk der Opperthagt, en tier Vrijheid van den Staat, bewust van alle dc bronnen, waaruit de onderftand in de algemecne Schatkist van het Bondgenootfchap vloeien moet, waakte Hij voor de wezenlijke belangen, cn geheiligde rechten van het Ncderlandfche Volk, vooral van dc Vriefchc Natie. Een volk van uitgebreiden handel, als het onze, had, naar zijn diep inzien, mecrer Zee- dan Landmagt noodig, om zijne ruime en onbepaalde Scheepvaart tegen de alles aanhaalende klaauwen van de wocstlb* Zccfchuimcrs onzer tijden tc beveiligen, dit deed Hem, ongeacht het wrevelig tegenwrijten van laagkruipende Tertullussen, gemoedigd hierop dringen, dat onze Schepen met donder gewapend, met allen fpoed in tal vermeerderd, met rappe Oorlogsgasten bemand, en ter haven uitgezonden wierden. Doch, volkoomen overtuigd, dat, in eenen onzaligen tijd van uithcemsch geweld, en inlandfche onrust, de dolle tmbezuisdheid zo wel, als eene geeuwende traagheid, twee gevaarlijke klippen zijn*  5* ï PETR: I: 24. • zijn, op welke het Staat/chip> het zij met voor* dacht, uit roekeloosheid, of onbedrecvenheid, te jammerlijk verzeild kaa worden, hield Hij, door dc .Fcorzidligbcid voorgelicht, en door de Standvason-derfteund, het juiste midden, tusfehen den voord vaarenden ij-ver van eenen driftigen Jchu, en tusfehen de koude onverfchillighcid van eenen vadzigen Gal/io, welke Hij , door eene, Hem zo eigene, Geinaaligdkeid, naar de geftcldhcid van perfoonen en zaaken, indeezen wist tc temperen, in gecnen aan tc vuufen. Hij begreep zeer levendig, dat onze vastgeftelde Regeeringsvorm gehandhaafd diende , zouden wij een vrij volk blijven, even daarom kost Hij nimmer iemand dulden, die de klem van ons Staatsbewind ontfchroeven wilde: cn, dewijl Hij zulk een gevloekt beftaan ecrer en mcercr van niets, ten minsten in ons Gewe. u allen gerust verzekeren, dat de braavo Scuwartzenberg nooit, als Rechter, eenen duit voor zich van boeten nam, welke Hem naar Js Lands Wet zo billijk toekwamen. Dit weeten zij, die zijne Mederechters zijn geweest: dit weet gij Armbezorgers van mijn Beetgum, en van andere Dorpen deezer Grktenije! Was Hij zo rechtvaarG dig  34 * WvTR: h tlig voor zich zelyen, even zo deelde Hij ook on» gekreukt het recht aan anderen uit. Hij droeg de pufarè'eidniét op, maar in de borst. Hij hield het met elk, om dat Hij het met niemand hield. Hij hoorde een iegelijken met zo veele zachtzinnigheid, dat Hij op zulken Hechts misnoegd wierd, die, uit vrees van z\)\\ geduld te lang te rekken, hunne zaak maar ten halve"voordroegen. Staat het tot lof van Keizer Antoninus aangetekend, dat zijne huisdeuren, voor den armen zo wijd, als voor den rijken openftonden, het zelve kan men, zonder cenigzins de waarheid tc verkrachten, in de Jaarboeken van ons Land, met opzicht tot deezen voortreflijken Man ook fchrijvcn. Al, wie wilde, mogt Hem te allen tijde vrij en onbelemmerd naderen. Trouwen Hij was het, die H- Veelligt, onder zijnsgelijken, in inneemende Minzaamheid nimmer weêrgaa hadde. Hoe ftal, 6 hoe ftal Hy het hart van alle man, met een lieftaalig woord, met een heufchen groet, zelfs met een enkelen opflag van zijn eeuwigvriendlijk oog, dus waardig, dat men op Hem wees, en zeide: dit is Hij ! daar gaat Hij ! gelijk ik dat, met eigene ooren, uit de lispende mondjes onzer kinderlijke reien, wel eens gehoord hebbe. 1 In Cefpraakzaamheid was Hij de Echo gelijk, die ieder vraager antwoord geeft. Veelen kwamen treurig tot Hem; maar weinigen fcheidden treurig van Hem. Moest Hij nu of dan fom- migeo  3 PETR: I: 24. 3.,- migcn iets weigeren, de edele wijze, waar op de weigering gefchiedde, deed hen na genoeg zo wel te vreden weggaan, als of zij het begeerde ontvangen hadden. * Onvermoeid was Hij ook in het waarneemen van zijne gewigtige Ambtihcdicninge. Warsch van alle Rechtsgedingen , zocht Hij de twistenden altijd van de Pieitrol af ie houden.! Hij fmaakte een engelachtig genoegen, wanneer Hij de gefchillen , tusfehen den man en zijnen naasten, in der minne bijleggen, dus uit den weg ruimen mogt, zonder dat zij er eehlge kosten van hadden. Dus was Hij ten Vredcr.iaaker, niet alleen, onder dc inwooners van zijne eigene, maar ook, onder die van andere Grietenijen, welke Hij ook volvaardig met raad en daad ten dienste ftond,' wanneer zij, dat dikwijls gebeurde, zich tot Hem vervoegden, die eene aïgemeene Vraagbaak van' 's Lands ingezetenen was. Ik moet, in weerwil van mij zeiven, een einde aan mijne tekeninge van 's Mans zedelijke hoedanigheden ftellen, even daarom kan ik n Geene breede fchilderinge hier gecven: hoe Hij, bewust, dat het ftammenkweckend huwlijk eerlijk, het mcnfehenteelend echtbedde onbevlekt moet zijn, een helderblinkend voorbeeld van ongekreukte trouw, en vuurige tederheid is geweest,tegen dc onkuifchc gewoonte onzer diepverdartelue eeuwe. Hoe Hij zijnen Zoon, dien beminden Troeteljng zijner trouwe en onvermoeide C 2 Vader-  g& r PETR: I: 34, Vaderzorg, met noesten ijver poogde op te kwee* Jen, en tot wezenlijk nut van het Land zijner geboorte bekwaam te maaken. Hoe Hij voords in zijnen geheelen levemtrein ingetoogen en zedig, in zijne genietingen nimmer buitcnfpoorig is geweest; weshalven Hij van allen, die de fchoone deugden eerbiedigen, en Hem Hechts van verre kenden, bij uitftek geacht en bemind wierde. b. Ziet daar! met aandacht luisterende Hoorers! ziet daar! zulk een was, — helaas! dat ik moet zeggen, was dees wakkere Burgervader, die zo veele eer aan Vrieslands heren Adel deed. —» Mij is ons ontvallen! — ach! ontvallen is Hij ons! Sn benaauwdheid der tijden, daar het alvernielend Oorlogsvuur, tusfehen denw&vzlcnBrit,tusfehen ■onze Bondgenooten, en Ons nog niet eens geblust, onder andere Volken met niet minder felle vlam dreigt los te breeken: en, daar de inwendige toeftand van het aangeftrceden Vaderland het verblijf van deezen Schwartzenberg onder ons hoogstnoodzaaklijk cn begeerlijk maakte. Want, wat 2al er, goede hemel! wat zal ervan ons worden, nu zulke Hoofden ons begeeven! Och, dat ik in eene eenzaamc woestijne eene herberge der wan■delaaren hadde, om daar den naderenden ondergang van onzen fterkzïnkenden luister te beweeïien! Ik zie, mij dunkt, ik zie dien noodlottigen tijd ons al mecf en meer met reuzenfehreeden naderen, in welken men een droevig Ikabot, ten iiaaren gedenkteken eener. weggeweekene Heerlijkheid  ï PETR: I: a$» 5? pjkheid zal op ons fchrijven! — Hij, op den Haften der Hooimaand van zijn eenvoudig , maar Hem altijd zo aangenaam Beetgum, naar het prachtig 's Graavenhaag, als Vrieslands Afgevaardigde ter algemeens Staatsvergaderinge vertrokken, werd daar, kort na zijne aankoomst , door eene benaauwende Keelziekte, vergezeld van korstachtige Spreeuw, zo vinnig overvallen, dat zij in weinige dagen een einde van zijn allernuttigst leven maakte. Eens fcheen de kwaal voor de kracht der geneesmiddelen, door eenen ervaarenen Arts Hem toegediend, te zullen wijken : dan, ach! dit was Hechts dobbervreugd , die fpoedig weêr wegdroop. De doodlijke krankheid hervatte niet alleen, maar verdubbelde haare woede. Een ontijdige Slaapzucht, die weldra het ergst deed duchten, en Hem geheel buiten ftaat Helde, om aan zijn Huis bevel te gceven, om, van de lieve Vrouw van zijn hart, cn van hun ecnigst Huwüjkspand, een zegenend affcheid te neemen, look Hem het nu kwijnende oog, Hij zonk, op den 6den van Oogstmaand kort na den middag in den dood zachtjes weg, en ontfliep in de door fchrik ontroerde armen van zijnen ouden trouwen Diensteling, geevende dus zijnen rijkbegaafden Geest den almagtigcn Schepper, dien opperften Bewindsman van ons leven, ter zelve plaatze weder, alwaar Hij eerst den dag gezien hadde. Hoe onverwacht was deeze flag, want zijn oog was noch niet donker geworden van ouderdom, als C 3, Izaaks-  38 | PETR: ï: |£ Jzaaks oog, hebbende Hij niet langer dan 49 jaaren, 10 maanden, en 12. geleefd. a. Ik behoeve U niet te zeggen M: H:, hoe ons van overzee die akelige doodsmaar: de Baron •van Schwartzenberg, de Grietman van Menaldumadeel, is dood! het eerst in de ooren klonk. Wij zagen eikanderen met eene verbijsterde ontfteltenisfe aan. Beroerende zuchten, afgebrookene fnikken, en biggelende traanen, waren aanftonds het Lijkoffer, dat onze hoogachtende liefde Hem toebragt. De toegeklemde boezem kreeg allengs een weinig lucht, de tong brak los, en toen, toen was het van overal, Ach mijn Vader! En noch minder is het noodig hier op te haaien, met welk een levendigst betoog van hartverfcheurenden rouw het adelijke Lijk door ons ontvangen, en naar het fombere grafgewelf gebragt wierde, om daar te rusten, tot dat de hemels niet meer zijn. Het treurige denkbeeld dier hooggaande verflagenheid, en alleruiterfte droefheid is doch uwer aller geheugen zo diep ingedrukt, dat het niet eerer, dan ons leven, zal gefleeten zijn. Maar mogelijk zoudt Gij wel gaarn zien, treurigen zijn doch met treurigheid gediend, dat ik U b. Het tooneel, het hartbreekende tooneel van fidderenden fchrik, en warrende verbijstering voor het gezichte maale, het welke, door dat ontijdig verfcheiden, voor 's Mans teergeliefde Echtvriendin , en hartlijkbeminden Zoon, zo onverhoeds ontflooten wierde. Dan, houdt mij dit ten goede, het  f PETR: T: 24. SS liet werkend medelijden lijdt zulks niet: feehalven dat, het hapert mij hier, niet alleen aan Taal-, paar zelfs aan Denkvermogen. Ik kan mij zeiven zulk een allerontroerendst Treuftooneel niet naar eisch verbeelden, dus noch minder fchilderen: gehengt het liever, dat ik mij van Timanthes kunstgreep diene, meteen dekfel over deeze onuitdruklijke vertooningc tc fpreiden. Ik kan evenwel mijne Redenvocringc zo niet eindigen. Neen M: W: H: ik moet U nog 13. Op het harte leggen, wat eenen iegelijken onzer volgens zijnen ftand bctaame. a. Piigt en Godsvrucht eifchen, dat Wij, bij deeze treurige plegtigheid, die in diepen rouw gedompelden, hunne aanzienlijke Naverwanten, en alle rechtgeaarte Landsvaderen', dus al wenfehende gedenken. De God en Vader van alle Genade vertrooste het fchreiend hart der adelijke Weduwe. Hij, die Haar Maakcr is, zij ook Haar Man. Hij begeeve en verlaatc Haar nimmer. De Oncindigalgenoegzaame vergoede en verzoete, in den aanbidlijkcn weg zijner albeftierende Voorzienigheid, deeze fmartlijkc beproevingc, met alle zodanige zegeningen, welke zijne nimmcrfeilende Wijsheid weet, daar toe de meestdienstigfte te wezen! En, och! dat het in het befluit des Wachters ware, de jaaren, welke, tegen onze hoope, aan den leeftijd des deugdrijken Vaders ontbrooken hebben, aan de keeten der dagen van den veelbeloovenden Zoon te hechten! C 4 De  & t PETR: I: 24. De eeuwlggczegcnde oorzaak alles goeds fchefik* dien reeds achtenswaardiger! Jongeling kracht, Lust en gelegenheid, om zijne ontvangene Vermogens, Gaaven, cn verkreegene Kundigheden uit te breiden, tc vormen, en te volmaaken! Dc God der goden, door wicn de Rechters der aarde heerfchen, doe Hem, tot onzer aller vreugde, na het voorbijgaan van twee lijden, 's Vaders plaats in deeze Grietenij e, en in "s Lands hooge Staatsvergaderingen geheel vervangen: ten einde wij, in fchaduw van dien nieuwen Wonderboom gezeten, tegen den feilen gloed van buitenlandsch geweid, enden onzaligen ftorm van binnenlandfche oneenigheden, beveiligd wezen, cn de onfehatbaare voorrechten van een vrij en gelukkig volk nog lang genieten mogen! Hij.* die gezegd heeft, en nog zegt: Raad en bet wezen zijn mijne, Ik ben het Ver/land, mijne is deSterkte, bcgenadige den aanftaanden Plaatsbekleder van onzen, door alle Stemgerechtigden eenpaariggenoemden, Grietman, het gehccle Genacht deiedele Schwar.tzenber.gen , ja alle de waardige Hoofden van onzen Burgerftaat, met Wijsheid, Voorzichtigheid, Trouwe, Godsvrucht, Eensgezindheid, en met de edele gevoelens van een Vaderlandsgezind harte, om in deezen hachlijken tijd van kommerlijkuitzicht aan hunne duurbezwoorenc verbindenisfen te kleeven, en zich in alle gelegenheden als vrije Vriezen te gedraagen. Zo, ja zo moeten zij zich, het gaa ook hoe het gaa, met de ftreelende nagedachte  ïFETk:T:34; ^ «fcchte verkwikken, dat zij, als edelmoedige Vrien-, tien, van hun door lasten hardgedrukt, en, finds meer dan eene eeuw naar ademtogt hijgend Vaderland, door hunnen onbezweekenen arbeid, iet goeds voor het gemeen verricht hebben! (c) b. Hier zal het nu de rechte plaats zijn a. Om U ecnige ernftige bedenkingen, ca Vriendlijke raadgeevingen, welmeenend mede te dcelen. i. Verklaart een onfeilbaar Schrijver ons: dat alle vleesch gras, en alle "s menfchen heerlijkheid «ene grasbloem zij. Wordt deeze vernederende waarheid door de ondervindinge aller eeuwen bevestigd, en ons, op dit eigenst oogenblik, door den overleedencn Grietman, uit die diepftille wooninge des doods, met eene geruchtelooze ftemme ingeluisterd, wat dunkt U M: H: ik wil het wel aan uw eigen oordeel ftellen, is het dan geene beklaaglijke verkeerdheid? & Zich zo deerlijk te vergaapen, aan een ■ O) Dat ik hier niet te veel zegge, blijkt uit een» Verzaamehng van Staatsltukkcn, die in hec laatst van he[ong-st af'geloopen jaar het licht zag, cn waarin de arbeidzaame Schwartzenberg , uit loutere zucht voor de belangen zijner Vriezen, ten voornaamflcn deelede hand gehad heeft. In het $de Stuk derzelve, blad-, sz en volgenden, vindt men uit de Stautsbefl.hten ten klaarfr.cn aangetoond, dat Vriesland tot herhaalde reizen i ver zijnen zwaaren aanllag in den algemeenen opbren" van lasten , geklaagd, telkens cn alweeraan op verminderinge bil het Bondgenaotjcbqp gedrongen nebbe. Maar telkens en ajweeraan vruchtloos; ' C 5  4» i PETR: I: 34. een oppervlakkig fchijnichoon, waar hét wuft ge* k:k meê vleit: ijverig troonen in het wankele rijk eener onbehendige werreld te ftichten, een rijk, dat op nevels en.dampen, op klanken en geruchten drijft! en dus, daar men ziel en zin aan fchijn en waan, ja aan een blinkend niet onvoorzichtig hangt, den onfterflijken geest, ter eere van 's werrelds driehoofdigen Afgod, door 'alfeijands Schoolvriend naar verdienste doorgeftreeken, ligtzinnig op te of* fcrcn, gelijk zulks, door menfchen van allerleien foort, en rang, en oude maar al teveel gefchiedt. Het is niet Hechts de losfe jeugd, die zonder in te denken, dat zij gras is, met gefchilderde waterbellen fpeelt, naar eene fchoone vliegende veder in dc loopbaane der ijdelheid met driftigen ijver draaft; maar een bedaarder leeftijd fchroomt dikwijls vuur noch vloed, moeras noch zand, om verre in de velden der zinnen en des tijds op te zwerven, de ligtverwelkende bloemen, die er groeien, met een opgetoogen vermaak te plukken, en met dezelve den ruimen fchoot. al dartelend te vullen, tot dat men van deeze fterflijke kust wordt opgeroepen: jaa de Grijsheid, goede hemel welk eene bijsterzinnigheid! de uitgeleefde Grijsheid, gekrompen onder het gewigt der jaaren, en begraaven onder 'tkillig ijs des kouden ouderdoms,is te mets nog roekeloos genoeg, van naar lucht te happen, in het flijk te wentelen, en naar nietig poppengoed op het fcher» pe punt van eene naald te grijpen, zonder in te denken, dat zij even daardoor de fcherpfteeken- de  ï PETR: £ 24. 43 de doornen eener altijdduurende benaauwdheid aantast! 3 Met menfchen, van zodanigen ftcmpel, zoude ik gaarne, zo de tijd van bet gewoone predikuur niet reeds verre was verltrceken, mer allen, mij mogelijken, ernst pleiten, voor de belangen, de volwigtige belangen van hunne voor eene nimmereindigende eeuwigheid gefchaapene zielen. Doch fchoon ik dit, om dc gemelde reden, tegenwoordig achterlaaten moet, ik kan mij evenwel niet weerhouden, van hun plegtig tc verzekeren. Dat die weinig fraaie bloemen, welke er langs den weg naar het eindelooze verderf groeien , het op verre na niet waardig zijn, dat zij er van met daaden zouden zeggen: hieraan willen ivij het heil onzer onfterflijke zielen opofferen , hiervoor willen wij het vermaak des hemels afftaan, en het ons getroosten dat wij ter helle vaa,ren, laaten hemel cn hel dan zijn, wat zij immer kunnen. Dat het grootst geluk van deezen tijd, het ftreelendfte vermaak der zinnen niet zelden verdwijne met eene blikfemfneile gezwindheid,dus zeer gelijk aan fchitterende luchtbellen, die, een ©ogenblik gezien, ijdelheid; aangetast niets zijn.—■ Ja, dat misfehien achterliet dunne, cn korte fchutdoek van een enkel uurtje levens, voor die -vreugde, voor dat goed, waarop zij zichzelven zo blindling wegwerpen, reeds het naare lijkkleed volweeven, en afgeplooid werdt, het welk beide met droefheid en ichaiide zal. bedekken. Is dit ze, gelijk  i PETR: I: 24; Ji;k het is, ai mijne Natuur genoot en! ik bidde iï i f in, ik bezwecre u, bij At liefde, die gij u zeiven fchuldig zijt, fpeent, fpeent u toch van eene te onmaatige gehechtheid aan de zin- en zienlijke dingen. Klampt dit wel diep in uwe gedachten; dat gij nooit dezelve zo beminnen, nooit uw hart er zo r.an fnoeren, nooit uw vertrouwen er zo op vestigen , en nooit uwe blijfchap over hun bezit zo den losfen teugel ruimfchoots vieren, moogt, dat gij vergeeten zoudt, dat alle vleesch gras, cn alle *.f menfchen heerlijkheid eene grasbloem zij. Laat u toch beweegen, om het eenigst, doch nimmerbefchaamend uitzicht eener blijvende zaligheid door het geloof op, en in, Hem te vestigen, die de opflandinge en kei leven is. Weest zorgvuldig, ten hoogftcn zorgvuldig in daartoe uwen tijd wel waar le neemen, uit aanmerkinge, dat de op uitftcl levende mensch het alleruiterfte gevaar loopt, van door zijn laatiïe uur verrast, en genoodzaakt te worden, in de duistere kamers van den bangen dood te gaan, terwijl hij alles, alles achterlaaten moet, niets, volftrekt niets met zich neemen mag, dan alleen het knaagende gevoel zijner jammerlijke dwaasheid! Nu hebbe ik 1. Bij deeze ernftige bedenkingen, deeze vricndlijkc raadgecvingen nog te voegen, welke bet beste deel mijner Hoort ren het allernaast berelFen. Zijn wy, M: W: Vrienden i niet alleen van onze eigene zwakheid overtuigd, maar tevens bewust, dat ailcs, wat aan deeze zijde van het graf gevon-  gevonden wordt, vlot en vergan^iijt zij, dit bc weegc ons toch tot het verkrijgen van geestrijke, fchatteu, en van de kracht der onverderflijkheid, Zien wij, dat alle uitwendige heerlijkheid niet de* tijd verwelkt, het wekke ons meer en meer op, oir een rijken voorraad van allerleie Deugden op u doen. Deugden, die de ziel verfieren, en haar in alle werrcldswisfelvalligheden, zelfs in den be< naauwenden dood nog fterken kunnen. Heerlijklieden, die ons in de lieflijke Gewesten van eeu* -wige glorie volgen, cn altijd onzen naam voor verderf bewaaren zullen. Hebben wij hier bij de kostbaare Lijkbus van eenen uitmuntenden JV^wiing, van eenen Vader des Vaderlands in diepftille aandacht neergezeten, dat wij nu oprijzen, en van deezen adelijkcn Doodcn ons affcheid neemen, met dat vaste en welgevestigde opzet, van nimmer eenigen ftaat op menschlijk vleesch in deeze werreld te maaken, dewijl het, hoe edel en voortreflijk, ons, hier zo ligt, zo onverwacht ontvallen kan; maar, om alleen onze fterkte, onze veiligheid, cn onzen troost inden onveranderlijken God te zoeken. Dit, dit zal dan het best- gefchieden, wanneer wij, de hechte banden eener onverbrcekbaare Vriendfchapmet den algenoegzaamen Oorfprong van ons wezen, als met onzen Vrienden Vader, met den grootcn Zaligmaaker, als met onzen Broeder, die gisteren, heden, en altijd dezelve zijn, onder de magtige medewerkinge van den heiligen Geest, door het geloove trachten naauwer tgp  f fETR: t: 34.' toe te naaien, cn onze zalige betrekkinge op He» door een godvruchtig leven zoeken te verzegelen. b. Zo, ja zo zullen wij in de zieltroosten«le Gemeenfcbap van eenen verzoenden en liefhebbenden Verbondsgod deelende, bij ons verfcheiden uit dtn tijd en ftrijd door eenen geinaklijkert ©vergang Engelen des licht* en der heerlijkheid worden: die in de juichende gewesten, alwaar •Heedsduurende blijfchap haaren beftendigen zetel heeft, hunne Bochims, en Hadadrimmons van dit ondermaanfche Mezech nooit met eenig verdriet gedenken- Ambn ! LIJK-  LIJKZANGEN,   C 49 i UiTBOEZEMING BIJ HET SMARTWEKKEND OVERLIJDEN VAN DEN hoogwelgeboorenen heere G. F. Baron toe SCHWARTZENBERG en HOHENLANSBERG, IN LEVEN GRIETMAN OVER. MENALDUMADEEL, ENZ: ENZ: rn ^vlTaf de Uchtend van dit jaar njij blijde flor tot zingen, Toen Grietman Schwartzdnbekg met zijne Trouwgenoot Het zilvren Echtfeest vierde; aeh! aile zegeningen, Door mij ontboezemd, zijn thans krachtloos door zijn dood. Zijn dood, die mij en elk, zo onverwacht, ter ooren Gekoomen, 't hart vervult met bittre fmnrte en rouw, Drukt ieder, die bezeft, wat mct ^cm 's verlooren, Vooral zijn waarden Zoon en teerbeminde Vrouw. Zo gaat die grqote Man, aan wien een Nestors leven Van elk weldenkeudcn gewenscht wierd, fchielijk heen 5 Hij moest, nog in de kracht zijns nutten levens fneeven Tot zigtbaar nadeel van 'c Hem lievendc Gemeen. d m  Lik fiond \erbaasd, men kon dc tijding niet gelooven, Men vï'ierd getrofieff, als wanneer een felle fchieht Des gloênJcn bitkzcins draalt, op't onvoorzienst, van boven, [Iet harre als toedrukt en benevelt het gezigt. Eu het gerucht was waar. Ticurt nu, rechtaartc Friezen; (j:j moest dien Staats pijlaar, dat wonder van zijn tijd, Dat Ichrander brein, dat fieeds uw wel (tand zocht, verliezen, Nu zwijgt die Guldenmond , gij z;jt dien Schutsheer kwijt! DhC minnelijk gelaat, dat met zo vricndlijke oogen Elks liefje tot zich trok, dat, nimmer ftuursch, voorkleen Zo wel re fpreeken was als groot, is u onttoogen, Zijn dierbre levensdraad, helaas, is afgefneen! Treurt Vriezen, treurt te meer, om dat die Staatsman buiten Uw opzigt overleed, gij wist zijn krankheid niet, Hij miste uw bijfland cn gebeên, gij mogt niet fluiten Zijn voor u waakend oog in 't doodelijk verdriet, Neen, 't Vorstlijk *$ Graavenbaag, waar in Hij wierd gebooren, Moest zijnen jongden ihik na vijftig jaaren, zien; Dan zwijgt, God had het zo in zijnen raad befehooren, Z jn wil is vrij en wijs cn moet altijd gefchièn. Daar zit Geleerdheid, met een aaklig floers omhangen, Betreurende den dood van heuren Voedfterzoon, Terwijl een zilte vloed van traanen laugs heur wangen Af biggelt; zij ontfluit haar hart in deezen toon: „Daar ligt mijn Schwartzenberg, wien Adeldom en gaaven, „Hem door Natuur zo mild verleend, groot deeden zijn, MDie, met geduld cn vlijt, door mij zich liet befchaaven ,, Van zijne jongheid af; gewis, geen Antonijn, „ Wiens deugden de Oudheid roemt, kon bij dien braaven haalem. „Die, nimmer werkens moö, aan mijne voeten zat ffMet naarftig onderzoek van Oudheen en van Taaien „En't geepe in Dicht- en Rechts- en Gods-kundc is vervat, „ Dit maakte Hem vermaard ; gewoon het werk te loonen, ,;Dat iemand in mijn dienst zo onvermoeid verricht, ,,Deed ik zijn eedle kruin op alle wijzen kroonen „In Maatfehappijen door gansch Nederland gefticht.  C si ) „ In fommigen wierd het beduur aan Hem g.'g-.-evcn , „Nooit wierd dat beter aan een ander toevertrouwd; ,, in anderen was Hij een waardig Lid; zj.i leven „Was daarin, dat voor mij een Tempel wierd gebouwd. ,, Dan, aaunuPlisJingen, treurtII».irlem, 's Haage, Lci.ient „En Groningen, vooral treur kw.jnend Friescb Aibcenl ,,Gij mist uw Voedderheer, Iiij is van u gefcheiden, ,,'k Beween mijnwairdeu Zoon,ween gij om uw Meeeen." Zo zei zij, maar zij kon geen enkel Woord meer (brecken, De droefheid floot haar mond. Ginds ligt Menaldumdéel Gevallen op den grond, haar rurt is gjin.-ch bezweeken, Z.j recht z'ch driewerf op, driewerf drukt roaiv i>aar keel. Doch eindlijk zegt zij: fchoon haar taal door (ïadig hikken Schier onveiltaanbaar is: „dtlig! ó felle Qag! ,, Is dan mijn Grietman dood ! mets kon mij meer verfehrikken „ Dan een zo naare maar! ö ooodelijkc dag 1 ,, h dm mijn Grietman dood! die Man bij els g preezeh, „Dat Voorwerp van mijn liefde en achting, ó! hoe zacht „Was zijn regeering (leeds! mijn Weduwen en Wecxen „En armen misfeu dan de toeviugt van hun klagt. ,, M.jn S.eun en Heiper, d e geen.menseh ooit liet verleegen, „Die, vol meèdogenheid, bedrukten redde in nood, „Die in gefchillen, na naauwkeurig overweegenK ,, Onzijdig 't recht (prak en den vre.de fpoedig. Iloot. „ Die nimmer wierd muleid door aanzien van perzoónen, ,, Die het bedreeven kwaad vergold met juiste draf, „D:e, wars van geldzucht, zich door niemand liet beloonen; „Maar boeten, die Hij. kreeg, ter.tond den armen gif'. „Die, door't verbeteren van wegen en van pad.m „Zo zorgde voor 't gemak van ieder; 't was een Heer, ,, Die in geen grooter vreugd zich- immermeer kon baaden, „Dan in mijn bloei-, nooit krijg.-ik zulk een Grietman weer." Dit was haar jongde woord. Zij toog daar op aan *t huilen. — Dan, treurge Grietenij", 't is waar, die llag is had, G j krijgt nooit beier weêr, maar zoek b'j God ie lehuilen, Li j heelt oa dat h'j Haat, cn tioost in leed. en linart. Da Ncj  C 52 ) Nog Ieefc des Grietmans Zoon, die zal, geloov mij, treeden Op's Vaders glansrijk (poor, gij kent zijn best béftaan ; Geen Arend teelde een Duif, wees in Gods weg te vredcn; Beveel uw zaaken don getrouwen Schepper aan. Dat Uw bedrukt gemoed ook deezen raad bezinne En daar meê werkzaam zij, Hoogst Eed Ie Weduwvrouw! 't Gemis van Hem, die was het voorwerp Uwer minne, Uw trouwen Echtgenoot, ftort U in diepen rouw. Gij zucht, Gij weent, Gij kermt, nadien Ge U ziet verlaatcn Van Hem, die U 20 liefde, Uw hartevreugd houdt op ; Dan wat zal mijn beklag en Uwe droefheid baaten ? Hier helpt geen handgewring geen pijnlijk borstgeklop. Berust in 's Hoogden wiü' Hij gaf en heeft genoomen, Bezit Uw ziel in een kloekmoedge lijdzaamheid, God maatige uw verdriet, Hij fchenke in volle droomen, Aan U zijn gunst, en troost, de Wcflwcn toegezeidl De Algoedheid zij Uw kracht en rekke Uw levensdagen, Uw weeklaag' werde een rei, verblijd U in Uw Zoon, Uw Leidsman zij Gods Geest, tot U de Zeraphs draagen, Bij Uw beminden Man, in 's Hemels eeretroon! Gods oog zij ook op U, 6- Zeon dier waardige Oudren, Nog onlangs's Vaders lust, nog Moeders rechtehand! Volg Uwen Vader na, God derke Uw teedre fchoudren! Uw Nakroost zij altijd tot heil van 't Vaderland! REGN: PETR: REDDINGIUS. Predikant te Engelum. TER  C 03 3 ter onsterflijke nagedachtenis VAN DEN hoogwelgeboörenen iieere G. F. Barön toe SCH IVARTZSNB ERG-en H O H Ë N L ANSB ERG 3 IN LEVEN GRIETMAN OVER MENALDUMADEEL, ENZ: ENZ: TT JJL_uLet levendig güjfifat der fchoonfte' zomerdagen Wordt met een floers omflagen; Wanneer een vvo.'kendrom recht bptlijge in 't azuur, En (lijf ftaat" ftls' een muur. Dan doet de AlittSagïigé den hollen hemel kraaken, En dondcrrlemmen flaaken; En dingen blikfems neêr, dat al wat adem heeft Bedorven fchrikt en beeft. Daar treft het dondervuur met onwcörftaanb're fiiriln De hoogde torenfpitfen; Het fhil gevaarte ftort, en piet' het Tcmpclhuis Op 't oogenllik aan gruis. Ter .vijl m.n laehr cn (peelt m gindfehe bruiloftzaalcn, Vliegt één der blikfémfliaalcn, En rukt een-wcdoiheifr met ijslijfc moordgeluid Uit dc armen eener bruid. Zo-werdt op 't onverboedsr dié Pronknaalde onzer Grooteq, (Ach nu in 'r giaf gelko en!) Dh Tempel, vaar de deugd zofeboon in zvas gebuisd. Met éénen (lag vea',ruisd. I> 3 Mem!-  C S4 ) Menaldum luistert nog naar zilv'ren feestgezangen, Met mirtegroeu omhangen; Maar deeze donderilag verzengt die minekroon, Verdomt dien bruiloftstoon. Wij wensehten als om drijd eens 't gouden feest te houders Van deeze Welgetrouwden: Wie fchreit niet daar de dood dien echt aan flarden feheurt, Daar alles weent en ^reurt! Wie mengt zijn traanen niet met al de huisgenooten ! Met Frieslands klein en grooten! Wie jammert niet! daar zelfs de Nederlandfche Maagd Dien Steunpilaar beklaagt. Help Hemel! help! zo fchreeuwt de Braaflte der Graavinmen, Schier buiten haare zinnen; Mijn Scbivartzenberg! daar zij de koude lippen kuscht, Mijn licht is uitgebluscht! Moest ik den donder van die fchrikmaar nauwlijks hooien, En nu in traanen fmooren! Daar ligt mijn fchat, mijn hoop! de liefde zelv, de trouw. Ik fterv, ik fterv van rouw! Zijn Zoon, zijn eenigst pand, koomt ijlings toegevloogen , Leest uit die dervende oogen, Dat Vader 't fcheiden van zijn leevcn ligter vindt, Dan van zijn eenig kind. Hij flaat verdomd van rouw, daar hart en lippen (luiten; Kan taal noch traanen uiten: O edel hartgeftel! dat Frieslands heil te recht Een teed're zorg voorzegt. O algemeen verlies! nu moeten Land en Steden Zich diep in rouwe klceden: Maar neen; hier ziet men 'c leed, dat niet in treurgewaad, Maar in het hart beflaat. s'Lands Hoogheid zucht, dat een van haare grootdc Lichteit Voor 't dervenslot moest zwichten: Het Prinslijk hart, ontroerd bij dit ontijdjg graf, Droogt Weduwtraaneu af.. Hcï  C 55 ) . Het Zanggodinnen koor fpeelt fchorre lijkgezangen, Met traanen op de wangen : Geleerdheid ftaat verbaasd; de moed en kragt ontbreekt, Datzc een Lijkrede fpreekt. De landman is vereerd, fchoon in het hart verflagen, Dit groote lijk te draagen : lk zocht, roept de armoede uit, om Gods wil haast een fom, Kocht ik mijn troost weerom. En mijne doffe Lier, met aak'Jig zwart omhangen, Zong nooit oprechter zangen, Dan daar ik, overlaên met gunsten, mijn Mececn, Mijn Menlchenvriend beween. ~< Nooit kwam oprechter beö m'jn (lamalende lippen, En zuchtend hart ontglippen. Dan dat der Goden God die hartewonden heel' Alet troostend zielgeflxeel. Dicptreurende Graavin'. wil God mijn zielwensch gecven, Gij voeit uw geest herleeven; Gij vindt in uwen Zoon, naar 's Vaders beeld en leer, Dat Puik der Braaven weèr. Die guljie Minzaamheid, van 't onbepaalds! vermoogen, Lacht dan weer u.t zijn oog-en: Die achtb're Zedigheid, bij God en mensch bemind, Herleeft dan in uw K nd. Die Ingetogenheid. in 'c juiste perk beflooten," Zo zeldzaam bij de Grooten, Zal, Nederland ter baak', des Vaders glorikroon Weèr drukken op uw Zoon. Menaldum, Friesland, 'l Volk van Nederlands Gewesten-, Dankt God dat elk. den Besten, D£» Grooten Schwartzenbsro, hervindt tot aller troost In zijn recht Edel Kroost. A: BENTHE M, Predikant oj> de Schingen.  C 56 ) GRAFSCHRIFT. TT JL.iLet blinkendst Puikjuweel van Vricslands eed-Ie Grooten, Bemind, geëerd, geroemd in Batoos vrij Gewesr. Als Godsdienst minnaar, Zuil van ons Gemeeaebest, De fchrik van Aibions ontaarie vloekgenootcn, De Duitfchc Cicero, de Steun vnn'r Frieich Atfoeen, Handhaaver van elks rechr, Befchermer van'c gemeen, De Vrijheer Schwaatzenb.erg ligt in dit graf beflooten! H. L,