XE I ZEK ..■ DOOK NOOHÜGHrar ZUED-CAROXJff^ De Landen der CheTokeestder Mu8Cos y;uitres,of iiet Creel^oiidgeiiootfcliap 1 en liet Land der Cliactaws. o o.% ■VriIililAM BAltTRAM. «OOK J . 3>. PASTEUR. Tc ÏÏAS £ O I 8 35 OHS. MBCCXC IV.   INLEIDING. Een reiziger moet boven al zijne aandacht vestigen op de verfchillende werken der Natuur, om het onderfcheid der luchtftteeken, welke hij bezoekt , gade 'te Haan en om de nuttige waarneemingcn omtrent de verfchillende voortbrengzelen , welke hem ónder het oog koomen, medetedeelen.. Mentenen en zeden verdienen ongetwijfeld den eerften rang , maar hetgeen tot ons beftaan kan dienen is egter ook van even groot gewigt, hetzij liet in het dierenrijk , hetzij het in het plantenrijk gevonden wordt; ook moeten de verfchillende dingen, welke {trekken om het geluk en het gemak van den mensch te bevorderen, niet verwaarloosd worden. In hoe verre het den Schrijver der volgende bladen gelukt zij nuttige onderrigtingen omtrent deeze onderwerpen te geeven, zal de Leezer kunnen beoordeelen. De gelegenheid, waarin de Schrijver geweest is om zig onder zijnen vader j. barTRAM, kruidkundige van den Koning van GrootBrittannie en Lid van de Koninglijke Maatfchappij, te oefenen, geeven hem grond om te hoopen dat zijn arbeid zoo wel nieuwe als nuttige waarneëmingen voor den Kruid- en Dier-kundige zal opleveren.  » INLEIDING. Deeze waereld is, als een heerlijk vertrek vatl liet onmeetlijk paleis des Scheppers van het Heelal, met eene oneindige verfcheidenheid van levendige toneclen voorzien, die onuitfpreeklijk fchoon en behaaglijk zijn en even zeer voor het oog en het genot van alle zijne fchepzclen open liggen. Maar misfchien is 'er geen deel der fchepping binnen het bereik onzer waarneemingen, dat eene ïieerlykcr vertooning van de hand des Almagtige oplevert dan de groeyende waereld;welk eene verfcheidenheid van aangenaame toneelen, geduurig met de jaargetijden verwisfelende, uit verfchillende oorzaaken fpruitende en elk tot een bepaald gebruik en einde beftemd! Het is moeijelijk te befiisfen welke verdeeling der aarde tusfchen de pool-cirkelen de grootfte verfcheidenheid oplevere. De verdeeling tusfchen de keerkringen heeft zcekerlijk zulke die voornamelijk toebrengen tot de weelderiger toneelen van pragt als O) de gemeenc Myrten, den West-Indifchen Kruidnagelenboom, den Jamaïka-peperboom , den Kruidnagelen-boom , den Kaneelboom , den Kampherboom , den Laurierboom, die den advocaat peer (a~) Mvrtut communis, Myrtns Caryophyllata, Myttus Pimcn«.', Car\opkyU«s anmaiicus, Laurits cinnam., Laurus Camphr:, Laurus Perfica, Nux Moschata, lllicutm, Cameüia, Punica, CaStus mdo-caïlus, Caaus gr andiflora, Gliriofa fuperba, Theohoüia, Adanfoma digitata, Xycianthss, PJïdium, ttufa Paradij!», ca, Mts fa fapicnUr.n, Onrein'a Mangoflana, Cocos micifcra, Ciirus, Ciniis aurtntium , Cucurbita Citru-'lus , Hyacintkus, Amaryllis, Narcisfus, Puinciana pulc/ierrima, Crinum , Cactus Cou'mdlifer.  INLEIDING» ïti peer draagt -, den Nootcn-moskaat-, den Anijsboom , de Chineefche Roos, den Granaatboom , den Meloendistel, den grootbloemige Cereus, de pragtige Leliepraal, den Kakauboom , den Meloenboom, de Nagtbloemen * de Gojaven, den Pifang of Adams-vijgenboom , den West-Indifchen Pinang , den Mangostanboom , den Kokosnootenboom j den Citroenboom , den Oranjenboom •, de Watermeloen, de Hyacinth, de Lelie - Narcis , de: Narcis, de Overfchoone Pauwekuif, de Haak-leiie, den Cochenille-boom. Maar de gemaatigde waereldftreek, die verre het grootfte gedeelte van den Aardbol in zig begrijpt en eene luchtftreek heeft,die deallergunstigfteVoor de vermenigvuldiging en onderhouding van het dierlijk leven, zoo wel als voor de uitoefening en werkzaamheid der menschlijke vermogens is, vertoont toneelen Van oneindig grooter Verfcheidenheid, nragt en gewigt voor de menfchelijke huishouding , met opzigt tot de verfchillende gebruiken der gewas fcn. Bij voorbeeld: de Tarw O) die ons brood geeft en die bij uitneemendheid, de ftaf des levens genoemd wordt, de aangenaamfte en voedzaamfte fpijze voor alle landdieren. De wijngaard O), Welks vrolijkmaakend lap gezegd wordt de harten Van Góden en van menfehen te vervrolijken. De O) Triticum Ctr'.ah. {J>~) y'itis ï'mifsra. * a  5v INLEIDING: De («) rijst, de Mais of Spaanfchc Tanv , dé Peer, de Appel, de Pruim, de Kers, de Vijg, de Perfik, de Abrikoos, de Kwee. Hierop volgen de doorlugtige gedachten van Bosch-hoornen, als de (£) Groote Laurier of Grootbloemige Magnolia , en de Altijd groenende Eik, die ecrwaerdige bosfehen en ftatige fchaduwen aan de Mhfispppi i de Alatamaha en Florida vormen; de pragtige (c) Virginifche Cypresfcnboom van Qarolina en Florida; de fchoone Water-eik, welkers uitgeftrekte bolronde kruin de gelijkenis van een veraf zijnde bosch in de velden en draslanden van GaroUna toont; de reusachtige (d) zwarte Eik, de Westerfche Platanus, de Guldenboom, de Tulpdraagende Tulpenboom, de Kastanjenboom * de Beukenboom , de Zwarte Nootenboom , de Aschgraauwe Nootenboom , de Pacane Nootenboom * de Olmboom, de Suiker-Ahorn van ffirgihit en Penfyhanie, de Phoenix Pijnboom, de Zwart: of Pek- (a^Öryia, Zea, Pytui, Pyrus malus, Prunus, Pr O*»fus, Ficus, Molut Perfiea QNcklariti) Pri/ii. Armeni ca, Cy-lo':ir, Magnolia grandiflora, Qj/crcus fempervirens. (f) Cupresfus dijlicha, Ouercus Hemispherica. (d) Ouercus TincJoria, Pldiamts Occidmtahs, LiquidamUr Siyrac/flua, Liriodendrón tulipiftra, Fagus CaUanca, Fagus' SyhatU 'ca, Jttglans Nigra, 'juglant panna, Ulmus, /leer Saccharhum, Pinus l'hnenix, Pinus Tieda, Nysfa Aquatica, Populus Hatrofhylla, Gordonia LafianthttS, Pinus Strobus, Pinus balfamica. Pinus Abiss, Pinus C .nadenfii, Pinus I.arix, Fraxinus Excel/lor, Rubinia Pfeti'ktcacia, Gtiilandiiia diuicu, JLsculus Vtrginica, Magnolia acumincta.  INLEIDING. v Pek-Pijnboom, de Waterboom, de Verfchilbladigc Populier, en "de bloemdraagcnde Vijfhokkige Alcea van Carolïna en Flovida, de hooge Amerikaanfehc Ceder, de Balfenj Pijnboom, de Demieboom , de Kanadafche Pijnboom , de Lorkenboom, de Èschcnboom, de Zoethoutboom, de Kanadafche Guiiandina, de Virginifche iEsculus , de Spitsbladige Magnolia van Hrginia, Mariijland, Penfylvania , Nieuw Jerfey, Nieuw Tork, NieuwEngeland, Ohia en de ftreeken van Er ie en de IUimois cu de fpecerïjachtige en bloemdraagende heesters, als de («) purpere en roozenkleurde Azalea, de Roozenboom, de Roozeiaar, de Kalmia, de Syring, de Gardenia, de Kelkblocm , het Pcperboomtjen, dePrankUnia, de Styrax en andere, die eveu vermaard zijn. In alle rangen der natuur befpeuren wij eene verfcheb denheid van eigenfehappen onder de verfchillende individus verdeeld, die tot onderfchciden oogmerken en gebruiken bcltemd zijn; doch hetfclüjntegterklaarblijklijk dat de grootcSchepper zijne gunsten onpartijdiglijk onder zijne fchepzelen heeft uitgedeeld, zoo dat de eigenfehappen van elk gewigtig genoeg fchijnen om het onnavolgbaar werk der Godheid te openbaaren. De ftatige Palmboorncn van Florida en de heerlijke Magnolia treffen ons door hunne deftigheid en pragt; de wijduitfpreidende en fcha^ duwrijke altijd groenende Eik O) boezemt ons die- (c) AztUa rosca, Rofa, PJwdódtnd'oti, Kalmia, Syringa, ienia, Calycanthus, Vaphne, Frunklinia, Styrax. C^O Qp*reM Sanperyirenst  V? INLEIDING. dieren eerbied in, de Papajaboom O) vertoont zigernftig met alle de overeenftemming van fchoonheid en fierlijkheid ; de Pragtige Lelie (Z>) verbeeldt fierheid en trotschheid; de Breedbladigc (a) Kalmia en Purpere Azalea fpreiden eene volmaakte vertooning van vrolijkheid en dartelheid uit; de(<:/> Floridafche Anijsboom, de Floridafchc' Haak-Ielie, de Lelietjens van den Dale van de Cherokces en de Karolinafche Kelkbloem bekooren door hunne fchoonheid en lieflijke geur, Egter zijn zij in nuttigheid niet te vergelijken met de voedzaame (O Tarw, Rijst, Turksch koren, den Aardappel, de Erwt, de Pifang, de Patatten, Raapen x het Standelkruid, de Wijngaard, de Peerenboom, de Olijfboom ; voor klederen koomen zij niet bij (ƒ) het Vlasch, de Hennip, den Katoenboom , den Moerbezieënboom; in geneeskundige kragten niet bij (g~) de Hijfop, Thijm , de Edele Kamille, de Slaapbollen, de Kina, Rhabarber, enz. fchoon geene van deeze nuttige gedachten aanmerklijk in pragt, gedaante, of luister zijn, wekken egter derzelver dierbaare eigenfehappen en deugden liefde „ dank- («O Carica Pal>aya. C'0 Lilium Superbum. (c~) Kalmïa Laüfolia et Azalea enccmea. fV) Hlicittm Flnridanum, Crit;:im Floridanum, CbumUaria Sfdt jalis, Calycanthu; fioridus, CO Triticum, Zea, Oryza, Solanum Tuberofum, Pifum, Mufs, Convolvulus Batata, Rapa, Orchis ,Vitis Vin'feta, Pyrusfilea* £ƒ) Linttm, Cannabis, Gosfypium, Mortis. CêO Hysfopus, Tkymus, Anlhemis naiilis, Papavtt foninife* 'W*! Qstixquimty Rlistim Rfrabstriarutx,  INLEIDING. vn dankbaarheid en eerbied voor den grooten Schepper, vvien het behaagd heeft dezelve met zulke uitmuntende hoedanigheden te voorzien en ons dezelve bekend te rnaaken voor ons onderhoud, vermaak c» aangenaamheid. Maar daar zijn in ' het plantenrijk vcrfchcidcn genachten , die door zeer aanmerkenswacrdigeeigenfehappen onderfcheiden worden, welke onze bewondering wekken, deezc om hunne lieflijkheid, zonderlingheid en luister hunner kiedaadjen als '(;) de Tulp, de Kroon - Imperiaal, Tijdeloozen , de Primulaas , de Pragtige Lelie, de Kalmiaenz.; andere verbaazen ons door hunne gedaante en de fchikking hunner kledij, als of zij enkel beftemd waren om den waarneemer te verwonderen en te behaagen, als (£) het Kanttekens - kruid, het Infeclendraagend Twccblad , de vezelige Vrouwen-Schoen, de eikcnbladige Hydrangia, de Bartramia Braftcata, de Kanadafche Vïorne, Bartfia enz. Ziet de groene weiden, hoe zijn zij verfïerd, zij fchijnen met een bloem-tapijt bevloerd. De bloeiende (O Chironia en Rhexia, het Spiraal Tweeblad met onbevlekte witte bloemen, het Hongergift, de Overfchoone Arethufa, de paarfche, de ge- f_<0 Tuf/pa, Fritïlluria, Coleücum, Primula, Liliwn Superhum , Kalmia. Nepen hes diftillmria , Öphryt inftSloria , Ctpripedim» Calceohis, Hydrangia qutrcifolia, Bartramia bralteuia, Fiburnum Canar.eyfe, Bartf.a O) Chironia,. Rhexia, Ophrys Spiralis, TAmodortm, Arethufa puich.rrima, Sarracenia purpurea, Sarrecenia gakata, Sarraania. Lacunofa, Sartecenltt ft tra. * 4  vin INLEIDING-, gehelmde, de poel, en de geele Sarracenia, of Trompetbloem. Zullen wij deeze fraaie planten befchouwen , daar zij ons vrolijk toéfchijncn te nodigen ? Hoe zeer gelijken de bloemen van de Geele Sarracenia naar een zijden paviljoen? de geele hangende bloembladen zijn de gordijnen en de holle bladeren zijn niet ongelijk aan den hoorn des ovcrvloeds of Amaltheas hoorn; welk eene hoeveelheid waters kan een blad bevatten; omtrent een pint! proef llct h°e koel en verkwikiijk zoo helder als de morgen - daauw : de natuur fehijnt dezelve met dit hartvormig aanhangfel of opligtend klcpjen voorzien te hebben, om voortekoomen dat zij al te fchielijk en te veel met water zouden gevuld worden door zwaare regenbuien, hetgeen de bladeren zou neder buigen zoo dat zij nooit weder zouden oprijzen; omdat de regte evenwijdig loopende zenuwen, die dezelve uitfpreiden en ophouden , zoo ftijf en broos zijn, dat het blad ontwijfelbaar breeken zou , als het tot eenen regten hoek nedergeboogen wierd; daarom denk ik dat het water, van 't welk zij voorzien zijn , van de wederopfpringende druppels of horizontaale ftroomen ,die door den wind -cdrevcn worden , koomt, welke bij geval in dezelve geraaken als eene windvlaag het klepjcn opligt: ziet deeze korte flïjve hairen, zij fteeken rille naar beneden, hetwelk de verdikte uitwna>fciningen naar beneden in het funiculum doet Iwpcn ; ook beletten deeze ftijve hairen de menigte vcrfchillcnrio infecten, die opgevangen worden , tcnigtckeccn , als zij eens naar  INLEIDING. nc nanr beneden gelokt zijn om honigachtig vogt, dat uitgezweet wordt, optelekken aan de binnenfte wanden van de buis, daar zij onvermijdlijk omkoomen ; hoe veele zijn 'er! Dit verborgen water brengt ongetwijfeld toe tot onderhouding en verfrisfehing van de plant; misfehien is het beftemd tot een voorraad in geval van langduurige droogten of andere toevallige omftandigheden , naardien deeze planten natuurlijk in laage draslanden (£) groeijen, die het overftroomen door het regenwater onderworpen zijn; want fchoon ik niet van het gevoelen ben dat de gewasfen hun voed-r zel enkel door het opgaande deel van de plant, als de ftam, de takken, de bladeren, verkrijgen, en dat dcrzelvcr nedergaande declcn als de wortel, de vezelen enkel dienen om dezelve vast en op hunne plaatfen te houden, geloof ik egter dat zij regcu en daauw influrpen door hunne bladeren, ftammca en takken, door zeer' kleine porieën, die zig op beiden de oppervlakten der bladerenen op de takken openen en welke misfehien met kleine hulp-buizen of vaten gemeenfehap hebben; of misfehien doen de koele daauw en de regen - vlaagen die porieën toetrekken, waardoor eene al tc vrije uitwaasfeming VOOrCtO Savannasj Men geeft in Ameiika den naam van Sayannas aan laage onbebouwde landen, die dikwijls onder water ftaa-j en met poelen en plasten doorfneden zijn ; dikwijls zijn liet riecgorfen en biesbosfehen ; tnanr men brandt veel al het nét en de biezen af en dan worden zij met grasplanten bedekr, waarop meil beesten laat waden, als zij dioog zijn. Vek i. * 5  K INLEIDING. voorgekoomen en de kwijnende zenuwen van die,, welke door gebrek aan water en grootc hitte en droogte fchijnen te lijden, herfteld en weder verflerkt worden; doch of de infektcn , die in de bladeren gevangen, en die ontbonden en onder het vogt vermengd worden , tot voedzel of onderhouding van deeze foort van planten dienen, is twijfelachtig. Alle de Sarracenias zijn infekten-vangfters, gelijk ook de rondbladige Zonnedaauw («)• Maar verwonderlijk zijn de eigenfehappen van den zonderlingen vliegen-val! (£) Eene groote uitgeflrektheid aan elke zijde van dat kronkelend beekjen is met deeze vermaaklijke gewasfen bezet ; laaten wij ons naar de plaats begeeven daar de Natuur die geplant heeft. Verbaazend voortbrengzel! Ziet de roode kwabben zig uitftrek'ken, hoe vrolijk en vermaaklijk vertoonen zij zig! zij ftaan gereed op hunnen veer om onvoorzigtige bedroogene infekten te betrappen! welk eene konfrenarij f Ziet daar een der bladeren juist gefloten met eene fpartelende vlieg 'er tusfchen; een ander heeft eenen worm gevangen; het houdt hem wel vast, zijne prooi kan het niet ontfnappen vleeschee- tend gewas! Kunnen wij, als wij dit voorwerp gezien hebben, eenen oogenblik aarfelen om te bekennen dat de groeibaare wezens met enige vermogens, of eigenfehappen van gevoel begaafd zijn , gelijk aan die, welke de natuur der dieren doet uit- mun- Drofera Rntundifolia. (*) Dhnex Musc'ipula. Men vindt *er eene befchrijving vaa ia ds Nat. Verhand. BecitU bt. 309 en 3ÖC. Viai.  INLEIDING. xi munten ; zij zijn bewerktuigde , lecvende, zelf beweegende lighaamen, want wij zien hier in deeze plant beweeging cn wil. Welke kragt of welk vermogen is het dat de baarden van de f» Kalebas ,van de Springvrugt, van den Wijngaard en andere klimmende gewasfen naar de takjens van heesters , boomcn cn andere gedienftïgc fteunpunten doet naderen? wij zien dezelve onveranderlijk leunende, zig uitftrekkende en gelijk de vingers van 's menfehen hand, reikende om te vatten hetgeen naast bij is , even als hadden zij oogen om mede te zien en als zij zig vast gegrepen hebben, de ranken met draaien omringende , door welke kunftcnarij zij veérkragtiger cn fterker worden dan zij geweest zouden zijn, als zij zig in eene regte lijn hadden uitgeftrekt, want elke omwinding van den draai zet haar een deel kragt bij en, dus verecnigd, zijn 'zij in ftaat om zig uittezetten en intekrimpen naar de gelegenheid of de nood het vereischt en door medetegeeven en de beweeging te volgen van de takjens of andere fteunzeis, waaraan zij zig hechten, liaan zij niet zoo zeer blootgefteld om door fchiclijkc windvlaagen of andere aanvallen afgeflaagen te warden: Is liet gevoel of inftinct dat hen dus doet werken ? het moet de eene of andere aandrijving zijn 3 of werkt de hand des Almagtigen dit onder ons gezigt? Het levensbeginzcl of de eerfte oorzaak van beweeging en werking is misfehien in het dierenrijk (s) Cucuriita, Momordes, Fitii,-  \II INLEIDING. rijk en het rijk der gewasfen (N„  INLEIDING: xnr «rasfen niet in ftaat zijn zig te verplaatfen van daar de Natuur hen geplant heeft; egter hebben de gewasfen het vermogen van hunne lcdenmaaten te bevroegen en te oefenen, cn zij hebben het middel om hunne gedachten bijna over de gehcele oppervlakte der aarde voort te planten of nedertezetten ; fommige zaaden , bij voorbeeld van druiven, nooten, ftruik-winde, erweten en andere, welker vleesch of pit voedzel voor dieren is, zullen verfchciden' dagen in cfe maagen van duiven en andere vogelen blijven zonder befchadigd te worden; door dit middel worden verfcheiden foorten van plaats tot plaats veripreid, zelfs over zeeën; en bij fommigen zaaden wordt zelfs deeze toebereiding, door de verteerende warmte van de maag van dieren vereischt om het olieachtig dijmig vleesch te ontbinden, of om de harde fchilleh zagt te maakcn. Kleine, zaaden zijn fomtijds voorzien van draaien van hair of dons cn andere van ligtc vliesjens, die tot vleugelen dienen, waarop zij naar boven klimmen , den grond vcrlaaten , in de lucht zweeven, en door de fnelle winden naar zeer verre landen weggevoerd worden , eer zij weder op de aarde ncderdrijken ; fommigen zijn voorzien van haaken, die de wol of het hair van de dieren, die voorbij hen gaan, vatten en door dat middel zig verfpreiden; andere zaaden rijpen in zaadhuisjens, die zig met veörkragt openen en het zaad tot eenen grooten afftand in de rondte uitfehieten; fommige andere zaaden, als van de Mosfen en Zwammen, zijn zoo klein, dat zij onzigtbïiar en aller- VOr  xiv INLÈIDINC. uiterst ligt zijn; deeze zweeven door de lucht eü Vvofden dus over de geheele waereld gevoerda Het dieren - rijk wekt insgelijks onze bewondering en getuigt even zeer de almagt, de wijsheid* en 'weldaadigheid van den Grooten Schepper en Opperheer van het Heelal; fommige door hunne grootte en lterkte, als de Manmouth, de Oliphant, de Walvisch , de Leeuw, de Krododil; andere door hunne vlugheid, andere door hunne ichoon* heid en ficrlijkheid van kleur, pluimaadjeh enfneb heid van vlugt, doordien zij het vermogen hebben Van zig in de lucht te onthouden en tebeWeegen; andere door het onmiddelijk en onmisbaar nut en gemak, dat zij den mensch aanbrengen, door ons middelen te geeven om ons te kleedeii en te voeden en ons hulp te verkenen in den arbeid en de bezigheden Van het leven: hoe verwonderlijk is het werktuiglijke van deeze fraai gevormde zelfbeweegende Wezens, hoe zaamgefteld is hun geftel, en egter welk eene gebreklooze eenvormigheid heerscht 'er in alle geflachten en bijzondere foorten ! wij zien en befchouwen de uitwerking ; maar de, oorzaak is onzigtbaar, onbegrijplijk; hoekan het anders zijn? daar wij het eind of het begin van eene zenuw of ader niet zien kunnen , terwijl de verdeelbaarheid der ftoffe of van het vogt on-> eindig is. Wij bewonderen het werktuigkundig zaamenftel van een uurwerk en het zaamenweef* zei van een ftuk gebloemd ftof als hetvooftbrengzel van de konst; deeze Verdienen onze bewondering en moeten onze achting opwekken voor den  INLEIDING snr den fchrandcren konftenaar; of werkman; maar de Natuur is het werk van den alvermogenden God en een oliphant, ja zelfs deeze waereld is,bij vergelijking, flegts een zeer klein deel van zijne werken. Is dan het zigtbaar, het werktuiglijk deel van de dierlijke fchepping, dat flegts het ftoflijk deel is, zoo verwonderlijk fchoon, overeenftemmendc en onbegrijplijk, wat moet dan niet het verftandlijk deel zijn? dat onuitdruklijk wezenlijker beginzel, dat in het geheim van binnen werkt? dat beginzel , dat de onnavolgbaare werktuigen bezielt , dat dezelven beweeging geeft, hen in ftaat fielt om te werken , te fpreeken en verrigtingen te doen, dit moet godlijk en onfterflijk zijn ? Ik weet wel dat het algemeen gevoelen der Wijsgceren het zedenlijk ftelzel van het redenloos dier van dat van het menschlijk geflachtonderfcheiden heeft door eenen naam, die enkel eene werktuiglyke aandrift betekent, die hen tot noodzaaklijke daaden leidt en aandrijft, zonder enig vooraf bedagt oogmerk of overleg; dit noemen wij inftinel, welk vermogen wij onderftellen dat beneden de reden 'in den mensen is. Hunne ouder- en kinder-liefde fehijnt even brandende, hunne gevoeligheid en verknogheid even werkzaam en getrouw te zijn als die wij bij de menschlijke natuur waarneemen. Toen ik op de Oost-kust van de landengte van Florida de Zuidlijke Musquito - Rivier in eene kano opvoer , zagen wij veele herten en beeren aan de oevers en op de eilanden in de rivier j de beeren aasden op de vrug-  xvi INLEIDING; frugten van de laage kruipende Palmboom O); (deeze vrugt is van gedaante en grootte als de Dadels cn is een lekker voedzaam eetcn ) wij zageri dien dag elf beeren; zij fchcencn, op het zien van ons, in het geheel niet verwonderd of verfchrikt. In den avond zeide mijn jager, die een uitmuntend fchieter was, dat-hij eenen derzelve wilde fchieteil öm zijn vet en huid, want wij hadden overvloed en verfcheidenheid van levensmiddelen in ons vaartuig. Toen Wij dan wederom twee van die dieren zagen, overlegden wij onze aannadering zoo behendig als ons mogelijk was, en wij voeren naaiden overwal om onder bedekking van een klein eiland te koomen; dit eiland voeren wij voorzigtiglijk rond naar eene punt, daar wij dagten de beeren binnen fchoots te zullen krijgen ; maar hier ons op eenen te grooten afftand van dezelve bevindende en ziende dat wij ons openlijk zouden moeten vertoonen, was ons niets anders overig om ons oogmerk te bereiken dan hen fchuinsch te naderen; wij kwamen door deeze konstgreep trapswijze nader aan onze prooi, zonder dat zij acht op ons floegen; toen wij bevonden dat Wij digt genoeg waren , vuurde de jager , en velde den grootften op de plaats daar hij ftond ter neder; de ander, door. den flag van ons geweer in het minften niet verfchrikt fchijnende, naderde het dood lighaam, rook 'er aan, roerde het met zijn' poot en begon van droefheid te huilen, zag opwaarts, toen naar ons en fchreewde als een kind. Terwijl onze C a ) Ckamarops humüïi.  INLEIDING, XVII xe boot zeer nabij kwam, laadde de jager zijn roer1 om den anderen ook te fchieten, die een jong was, terwijl wij den eerden voor de moeder aanzagen. Het aanhoudend gefehreeuw van dit bedroefd kind, dat van zijne moeder beroofd was, deed mij zeer gevoelig aan ; ik wierd door medelijden bewoogen , en mijzelven als medepligtig befchouwehde aan het* geen mij nu als een wreede moord voorkwam * tragtede ik den jager overtehaalen om het zijn leven te laaten , maar te vergeefsch ! want hij was door gegewoonte ongevoelig voor medelijden jegens de ftomme dieren geworden: toen hij flegts enige fchreden van het onfchuldig flagtoffer af was , fchoot hij en velde het op het lighaam van de moeder neder. Als men flegts de minste acht geeft op de huishouding van de dieren, zal men duidlijke voorbeelden vinden van overleg, van ftandvastige aanhoudendheid , kloekmoedigheid en fchrandere list 9 in het ter uitvoer brengen Van hunne oogmerken. Den volgenden morgen na het fchieten van de beeren , befloot ik, terwijl mijne reisgezellen bezig waren onze tent te ftrijken en alles gereed te maaken om ons in te fcheepen, alleen eene kleine kruidkundige wandeling te doen: ik overkruiste eene enge landtong van zand-heuvelen, welke de rivier van de zee fcheidde en gong over eenen Vrij hoogen berg, welks top met enige weinige Palmboomen gekroond was, van een boschjen vanOranjenboomen omringd: deeze heuvel, welks voet aart ** de  xviii INLEIDING. de eene zijde door den ftroom van de Musquho» Rivier en aan de andere zijde door de golven van den Oceaan bevogtigd wierd, 'was omtrent van vijf en twintig roeden middenlijns en fcheen eene enkele hoop zee - fchulpen te zijn. Ik wandelde eene vierde mijl verre langs het ftrand en kwam aan een bosch van de kleine Amerikaanlche Aloë(.& hier een voorbeeld van ; en het wijfjen van den Amerikaanfchen Kwikftaert (Z>) is een vogel van luisterrijker en aangenaamer pluimaadjen dan het mannetjen. Sommige foorten van vogelen zullen de jonge hulplooze vogeltjens van hunne eigen en van andere foorten, als zij verlaaten zijn, helpen en opbrengen. -Dierlijke zelfftandigheid fchijnt het eerfte voedzcl van alle, zelfs van graaneetende vogelen te zijn. Na dus enige aanmerkingen vooraf te hebben laaten gaan, die mij gewigtig genoeg voorkwamen om den leezer voorgehouden en best gefchikt om in eene Inleiding geplaatst te worden, zal ik nu overgaan om mijne waarnecmingen medetedeelen, welke mij noodwendig moesten voorkoomen in mijne zorgvuldige befchouwing cn het onderzoek van de zeden der Indiaanfche natieën, terwijl ik mij, op mijne reizen onder deeze volkeren, onder hen voegde, om door mijzelven te kunnen oordeelen of zij dien geftrengen blaam, dien men hun onder de blanken te last legt. dat zij onvatbaar voor befchaaving waren, indedaad verdienden. Bij het befchouwen van dit gewigtig onderwerp zal het ook nodig zijn te onderzoeken of zij geneigd zouden zijn de Europifchc inrigtingen van burgermaatfehappijen aanteneemen? Of zulk eene her- vor- CO Or'wlus. Qi') Ictetus minor.  INLEIDING. xxv vorming bij hen uitvoerlijk zoude zijn zonder dwang-middelen of geweld te gebruiken? en laatslijk of zoodanig eene omwenteling hun indedaad voordeelig zoud« zijn en gevolglijk goed voor het algemeen ? Ik had de voldoening van te ontdekken dat zij verlangden met ons in burger- en godsdienflige maatfchappijen vereenigd te worden. Het zal dan niet buiten mijn bedek zijn zoo ik aanraade dat men , van wegens de Regeering , enige bekwaame en dcugdzaame mannen als vriendfchaplijke bezoekers in hunne lieden zende; dat men deeze mannen last geeve hunne taaien volkoomen te leeren en zig door eene opregte en vriendlijke gemeenzaamheid bekend te maaken met hunne gewoonten, gebruiken, zoo godsdienftige als burgerlijke , met hun ftelzel van wetgeeving en politie, zoo wel als met hunne oudfte en nieuwe overleveringen en gefehiedenisfen. Deeze mannen , dus verligt en onderwezen, zouden in ftaat zijn een billijk oordeel te vellen en , als zij wederkwamen , ons waarachtige en juiste berichten te geeven, welke de wetgeeving der Vereenigde Staaten van dienst zouden kunnen zijn om een oordeelkundig ontwerp voor hunne befchaaving en hunne vereeniging met ons optcftellen en hun aantebieden. Maar ik wil mij niet vermeeten om in deeze zwaarwigtige belangen van de Regeering mijn gevoelen optedringen cn ik ben ten vollen overtuigd dat zulke gewigtige zaaken verre boven mijne bekwaamheid zijn; de eerbied cn de pligten, welke wij  xxvi INLEIDING. Wij den godsdienst en de regtvaerdigheid verfchitldigd zijn, dc aangenaamfte wierook, welken wij den Almagtigen kunnen toezwaaien, als eene verzoening voor onze nalaatigheid in het zorgen voor het tijdlijk en eeuwig welzijn van onze Indiaanfche broederen, noopen mij om van deeze zaak melding te maaken, die misfehien van grooter gewigt is dafl wij gemeenlijk denken. I N<  INHOUD. EERSTE BOEK. . Eerfte Hoofdftuk, Vertrek van Pbiladelpbia: Aankomst te Cbarkstown. - 1 Tweede Hoofdftuk, Vertrek naar en Aankomst te Savanna — te Sunbury: Befchrijving van die Stad en St. Catharinas Eiland: Vertrek naar de rivier Alatamaba: Befchrijving van eenen fraaien Visch. - 5 Derde Hoofdftuk. Overtocht over de rivier Alatamabacn aankomst aan die van St. Ille: Tocht over de uiterftebewoonde grenzen: Ontmoeting met eenen Indiaan: Aankomst aan het Handelhuis: Befchrijving van het land daar omftreeks: Terugkomst te Savanna. - 21 Vierde. Hoofdftuk. Vertrek van Savanna naar Augusta: Befchrijving van het land: Vergadering met de Indiaanen te St. Augusta; het dorp IVrightiborongh: Overblijfzelen van eene oude Indiaanfche Stad: Buffeh-Lik; Voorbeeld -m de fchranderheid der Indiaanen. Wederkomst te Sa'.■anna. '" 37 Vijfde Hoofdftuk. Vaart de Rivier Alatamaha op: Befchrijvirlg van die rivier: Overblijfzels van een oud fort: Verhuizing van de Creek- natie naar deeze ftreeken: Terugkomst op Broughtons-Eiland. - ^4 TWEEDE BOEK. Eerfte Hoofdftuk. Vertrek van Savanna naar Oost-Flo~ rida: Aankomst te Frederica op het Eiland St. Simon; Befchrijving van de Stad en het Eiland 75 Tzveede Hoofdftuk. Vertrek van Frederica naar het handelhuis aan de Rivier St. Jan: Landing op St. Simons eiland;— op Amelia Eiland: Befchrijving van de Eilanden en Kanaalen langs de Kusten. * 83 Der-  INHOUD. Derde Hoofdftuk. Vertrek van Amelia-Eiland: Vaart de rivier St. John op: Voorvallen op die reis! Komst out Fort Picelapl Menigte Haft: Aanzien en voortbrengzelen van het land langs de rivier: Indiaansen dorp : Befchrijving van de vervallen ftad Cbarlotia ; Aankomst aan het benedenst handelhuis. - 0„ Vierde Hoofdftuk. Vaart de rivier hooger op : Voorbij, MeuntHope- Mount Royali Indiaanfche weg: Fraai tafereel van het land: Het meir George: Befchrijving van het Eiland Edelano: Aankomst aan het Opper-handelhuis. . . . I28 Wfde Hoofdftuk. Vaart de rivier hooger op: Klein Meir: Gevegt met Krokodillen : Groote menigte Visch ; Befchrijving van den Krokodil en zijne nesten: Befchrijving van enige planten, van een Vogel enz. Gevaar van een Krokodil: Het lange Meir: Orkaan: Aankomst aan de plantagie. - I49 Zesde Hoofdftuk. Ligging van de Plantagie: Nieuw Smyrna; Warme mineraale bron : Vertrek de rivier weder af: Befchrijving van enige vogelen; van een Visch; Befchrijving van het land. Aankomst aan het Opperhandelhuis: Vertrek van daar : Het Pahnbootnenmland'• Gevaarlijk bezoek van een Wolf: Befchrijving van het land en van de rivier; van eene zonderlinge bron: Aankomst aan het Neder-Handelhuis. . jpg REI-    REIZEN door NOORD-A MERI KA. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van Philadclphia: Aankomst te Charlestown. Op het verzoek van Doctor fotiiergill van Londen, dat ik de Floridas cn de Westlijkc deelen van Carolina en Georgia wilde doorzoeken om zeldzaame en nuttige voortbrengzelen der Natuur te ontdekken, voornamelijk in het plantenrijk, vertrok ik, in de maand April van het jaar 1773, aan boord van een brigantijn, zijnde de pakketboot van Charlestown, Kapitein wrÏg h t, van Philadelphia naar Charlestown in Zuid-Karoltna; wij zeilden in gezelfchap van de brik .... Kapitein mas on, die naar dezelfde haven beftemd was. Wij hadden eene aangenaame reis honderd vijftig mijlen de Dalaware af tot Kaap Henlopen, en de twee fchepen ftaken te gelijk den Atlantifchcn A Oceaan EERSTE BOEK.  s REIZEN door NOORD-AMERIKA* Oceaan in. De cerfte vier en twintig uuren hadden wij eenen vooripoedigen wind en warert Vrolijk en vergenoegd in het vooruitzigt van eene fpoedige en aangenaame reis; maar, helaas! hoeijdel en onzee* ker zijn der menfehen Verwagtingen! hoe fpoedig kan het aangenaam toneel verWisfeld worden! De magtige winden, uit hunne fchuilhoeken te voorfchijn fchictende, verfprciden eensklaps fchrik en Verwoesting, en de wijde Oceaan, die, enige oogenblikkcn geleden , ftil cn effen was, wordt nu in wanorde gebragt cn tot bergen opcengeftapeld, welker witte krullende kruinen den hemel fchijnen le raaken! Deeze woedende wind hield bijna twee dagen en nagten aan en befchadigde niet weinig onze zeilen, ons kajuit-goed en de kajuit, behalven dat 'er onze reis aanmerklijk door vertraagd wierd. Toen de ftorm geftild was, kwam 'er een fris koeltjcn uit het Noord-westen , dat vier of vijf dagen aanhield, wanneer het naar het Noorden cn eindelijk naar het Noord-Oosten liep; den tienden dag na ons vertrek Van Kaap Henlopen befpeurden wij des morgens vroeg een zeil agteruit en ontdekten weldra dat het Kapitein mason was, die ons welhaast op zijde kwam. Wij praaiden eikanderen en waren blijde clkaèr, na zoo veele gevaaren uitgedaan te hebben, wedertezicn. Hij had door den ftorm veel geleden, maar had gelukkiglijk binnen Kaap Hatteras eene goede haven bereikt. Terwijl hij ons voorbij zeilde, wierp hij ons tien of twaalf Braasfems over, zijnde ecu groote en lekkere visch, van Welke hij een groot getal  EERSTE HOOFDSTUK. |etal gevangen had terwijl hij-in dc haven was opgei houden. Hij kwam dien zelfden avond binnen Charlestown en wij des anderen daags 's morgens omtrent elf uuren. Daar zijn weinige voorwerpen op zee die de aandacht van den reiziger naar zig trekken of zij zijn verheven, ontzagchelijk en majeftueus: de zee zelve vertoont, in een' ftorm, een vreeslijk toneel, waarin de winden hunne magt toonen en, in eenen woedenden ftrijd, den Oceaan in vuur fchijnen te zetten. Aan den anderen kant kan ook niets verhevener zijn dan het gezigt van den omringenden horizont , na dat de onftuimige winden verdwenen zijn en de' kort te vooren ontroerde boezem van het diep weder kalm en bedaard geworden is; dezagtemaan, ftatig in het Oosten rijzende, door duizende fchitterende bollen verzeld, het lichter, van de zee bij nagt, wanneer alle de wateren in vloeiend zilver herfchapen fchijnen; de ontzagchelijke benden Brumvisfehen , ftorm voorfpellende , die den Oceaan fchijnen te bedekken; de magtige Walvisch, dc Koning van het waterrijk, die in zijnen loop de zee klieft; de fpoedige vertooning van land uit zee, het ftrand zig aan elke zijde tot buiten het uiterst bereik van het gezigt uitftrekkende; de beurtelingfe vertoönirig en terugwijking van de kust, terwijl in het verfchiet de blaauwe bergen langzaam fmelten en verdwijnen, of, als men de kust nadert, de kaapen en voorgebergten, die het eerst het gezigt treffen', cn uit het water-vcld oprijzen en, als magtige reuzen, hunne kruinen naar den hemel verhefA 2 fen*  4 REIZEN door NOORD-AMERIKA. fen; het water eensklaps krielende van gefchubde inwooneren ; benden van zee - vogelen , door de lucht gierende, welke met den adem van welriekende bloemen en boomen bezwangerd is; de pragt cn grootschheid van deeze toneelen is indedaad uitmuntende en kan der verbeelding een denkbeeld geeven hoe dc aarde zig bij de fchepping het eerst voor het oog van den mensch vertoonde. Bij mijne aankomst te Charlestown gong ik Docbor ciialmer bezoeken, een geneesheer van naam in zijn beroep en in zijne openbaare ampten, wicn ik doormijnen waerdigen befchermer was aanbevoolen en bij wien ik mij vervoegen moest om raad cn hulp, om mijne voorgenoomen reizen ter uitvoer te brengen. Deeze Heer ontvong mij met alle vriendlijkheid en behandelde mij bij alle gelegenheden met vriendfchap; door de befcherming, die hij mij veileende, en door de blijken Van achting, met welke hij mij vereerde, wierd ik bekend bij veele braave huisgezinnen niet alleen in Carolina en Georgia^ maar ook in de afgelegen gewesten van Florida. TWEE-  TWEEDE HOOFDSTUK. Vertrek tiaar en aankomst te Savanna — te Sunbury: Befchrijving van die ftad en St. Catharinas Eiland: Vertrek naar de rivier Alatamaha:. Befchrijving van eenen fraaien visch. Naardien ik zeer vroeg in de lente in Carolina kwam, was de groeijing nog niet genoegzaam gevorderd om mij te nodigen de westlijke dcelen vjntt deeze Provintie te bezoeken, waarom ik befloot een tochtjcn in Georgia te doen; ik begaf mij dan aan boord van een vaartuig dat op de Kust voer en kwam in vier cn twintig uuren in Savanna, de hoofdftad; ik maakte den Gouverneur, den Heer j. wihght, mijn oogmerk bekend; zijzijne Excellentie ontving mij roet groote beleefd-, beid, toonde mij alle blijken van achtingen vriendlijkhèid en voorzag mij van brieven aan de voornaamfte inwooncren van deezen Staat, die mij van veel dienst geweest zijn. Daar bad nog eene gelukkige omitandigbeid bij mijne aankomst plaats; dc vergadering hield toen ter tijd zitting in Savan~ na en, naardien verfcheiden leden van dezelve in hetzelfde huis, waarin ik mijn intrek nam, hun verblijf hielden, wierd ik met veele braavc lieden bekend, die mij nodigden bij gelegenheid aan hunne wooningen aan te koomen, terwijl ik door het land reisde, bijzonderlijk de- Heer u. andrews* A 3 Schild-  6 REIZEN door NOORD - AMERIKA^ Schildknaap, een man van ccn uitmuntend, patriottisch cn edelmoedig karakter. De wooning van deezen heer , benevens zijne welbebouwde plantagieën leggen aan den zuidlijkengrootenweg, langs welken ik dikwijls reisde en zelden gong ik zijn huis voorbij zonder naar hem te vraagen , want deeze was de wooning der deugd, daar gastvrijheid , godvrugtigheid en wijsbegeerte het gelukkig huisgezin vormde, daar de vermoeide reiziger en vreemdeling een hartlijk wclkoom ontving cn van waar hij, zoo het zijn' eigen fchuld niet was, niet vertrok zonder zeer wel onthaald te zijn. Na dat ik in Savanna enige dagen had uitgerust en enige tijdkortingen genoten en intusfehen een goed paerd gekogt en mijzclven tot eene reis Zuidwaards uitgerust had , vertrok ik 's morgens vroeg naar Sunbury, eene zee-haven en Had, zeer fraai aan de zee-kust gelegen, tusfchen de Medway- en Neuport-rivieren, omtrent vijftien mijlen ten Zuiden van de Groote Ogeeche - rivier. De ftad cn de haven worden tegens de woede der zee befchut dooide Noord- en Zuid-punten van de eilanden St. He-, lena en Zuid-Katharina, tusfchen welke de baar en de ingang in het kanaal is: de haven is ruim cn veilig cn heeft diepte genoeg voor zwaare fchepen. Ik kwam hier des avonds aan, in gezelfchap van een' heer, die daar woonde, welke de beleefdheid had mij in ccn van de voornaamfte huizen te brengen, daar ik het avondmaal hield cn den avond in een gezelfchap van beleefde en fatfoenlijkc heeren en dames doorbragt. Den volgenden dag, de eilanden  TWEEDE HOOFDSTUK. 7 den willende bezien, waadde ik door eene fmalle ondiepte, die een gedeelte van bet kanaal was, en landde op een dcrzelve, daar ik eenen gantfehefi dag bezig was met het te doorzoeken. De oppervlakte en dc groei-aarde is hier gemeenlijk los zand, niet zeer vrugtbaar, uitgezonderd enige ihikjcns grond aan het kanaal cn aan dc inhammen gelegen, daar hoopen of heuvels van zee-fchulpen gevonden worden , die of voorheen door de Indiaanen , die het eiland bewoonden, daar gebragt zijn, of misfehien in hoogten opgeworpen zijn door de golven van de zee; misfehien hebben beiden deeze omftandiglicden toegebragt om dezelve te vormen. Deeze zcc-fchulpen, die door langheid van tijd cn de fijne doordra gende uitwerking van de lugt tot aarde- geworden zijn, maaken deeze hoogten zeer vrugtbaar en, als de boomen uitgeroeid cn zij bebouwd worden, brengen zij overvloed van alle foorten van gewasfen voort. Daar zijn hier ook groote plantagieën van indigo , koorn en patatten , en veele andere foorten van ectbaare planten. Ikbefpeurde, onder de fchulpen van de puntige heuvels, aarden pot-fchervcn cn ftukken van ander huisraad van het werk der Ouden; omtrent in het midden van eenen derzelve zag ik den rand van eenen aarden pot onder de fchulpen en de aarde, die ik zorgvuldig wegwerkte en dus den pot bijna geheel uitgraafdc; deeze pot was aardig gewerkt, op de geheele buitenzijde mandewerk verbeeldende, en moet zcckcrlijk voor een ■fchrander ftuk werk gehouden zijn door het volk van den tijd toen hij gemaakt is, Dc natuurlijke A * voort-  8 REIZEN door NOORD-AMERIKA, voortbrengzelen van deeze fchulpachtige hoogte» beftaan, behalvcn enige, die minder aanmerklijk zijn, in den f» Grooten Laurier-boom , of de grootblocmige Magnolia, den Zwarten of Pek Pijnboom , den Rooden Carolinifchen Laurierboom, den altijd groenenden Eikenboom, de Laurier-kers, de gemeene Hulst, den Berg-of Corypha Palmboom, denAmerikaanfehen Geneverboom. De algemeene oppervlakte van het eiland, die laag en doorgaans plat is, brengt eene groote verfeheidenheid van boomen, heesters en gras - planten voort, bijzonderlijk den grooten lang-bladigen Pik-Pijnboom , den (b) PoelPijnboom, den Schubachtigen Pijnboom, den Geelen Pijnboom, de Vijfhokkige Alcea, den Guldenboom, den Rooden Ahornboom, denEsfchenboom, den Water-Esfchenboom,den Water-eik, den Wilgenbladigen Eik, den Gctanden Eik, eene verfeheidenheid van den LaagenEik, eene verfeheidenheid van Boschbcsfen, eene verfeheidenheid van Andromedas, van Prinos, van Hulst, Prurmbladige Viorne, Tandbladige Vior- ne, 00 Magnolia Grandiflora, Pinus tada, Laurus Borbonia, Qucr* cus Serppervirens., Prunus Laura-Cerafus, llix aquifoliumt Coryplia padma, Junipirüs Americana, CO Pi«us palast,is, Pinus fquamofa, Pinus lutea, Gardenia Lupanthus, Liquidambar ftyreciflüa, Acer rubrum, Fraxinus excelfior, Fraxinus aquaiica, Ou er cus aqualica, Ojiereus plullos, Qiiercus dentata, (hiercus' humilis varietas, faccinium var. .Andromeda var. Prinos var. Itex var. m'urnum Prunifilium, Fiburnum dentatum, Zornus flarida, Conus uttra , Cornus fanguinea, Carpitius betula, Carpinus ostrya, Itea, Clclhra alnifolia, Ua'efia icirapttra, llalefia diptera, ha, RJiamnus frangula, Callicarpa, Mo'sus rubra , Sapindus, Casfini.  TWEEDE HOOFDSTUK. 9 jfte, den Bloemrijken Kornoeljeboom,- den Witten Kornoeljeboom, den Roodtakkigcn Kornoeljeboom, de Haagbèuk, den Italiaanfchen Jukboom, Itea, Elsbladige Clcthra, Vier- en Tweewiekige Halefia, Iva , den Vuilboom , Callicarpa , den Rooden Moerbczieenboom , den Zeepboom, de Casfine en zulke die digt bij het water, rondom vijvers en draslanden groeijen, als f» de Fothergilla van g a rd e n , dc Waschdraagendc Gagel, den Amerikaanfchen Olijfboom , de trosbloemige Cyrilla , dc blaamvbladigc Magnolia, dc pyramiedachtigeMagnolia , de gchairde Kalmia, den Franjeboom , den Kogelboom, den kleinenyEsculus en de grond, die de hoogten en dc draslanden omringt, of tusfchen deeze in ligt, is doorlhcden met vlakten van den dwergagtigen w^ticrbladigen Palmboom en perken van gras, hier cn daar-bezet met ftatïge boomen van den grooten Pik-Pijnboom cn den wijduitfpreidenden altijd groenen Watcr-eik, of bij kleine bos-, fchen, of hier en daar door dc Natuur geplant. De oppervlakte of de grocibaare aarde van het eiland ligt op eenen grondflag of op eene laag van taaie aschgraauwe klei, die misfehien het voornaamfte fteunpunt is van het zwaar timmerhout, dat uit de oppervlakte oprijst, cn die weinig anders is dan een mengzel van wit zand en ontbonden gewasfen, dat (a) FothergiVa Gardini, Myrica een f era, Olea Americana, Cyr'uia racemiflora, Magnolia glaucn, Magtwia pyramidata , Cereis, Kalm'm tngustifitlia, Kalmia ciliala, Chionanthus, Ceplialantlnt, A'.sculus p*rye. A 5 .  ïo REIZEN door NOORD-AMERIKA, dat als eene broei - aarde dient om de jonge plantjens te doen uitfpruiten en dezelve dat vocdzcl tc geeven dat voor derzelver tederheid en nog zwak geitel dienstig is, tot dat zij, als de wortelen zig verre genoeg uitftrekken en fterk genoeg worden om in de klei te dringen, welhaast eene grootte en vastigheid bereiken, die hen in ftaat ftelt om op hunne plaats tc blijven ftaan. Het is waarschijnlijk dat, zoo deeze klei uitgegraavcn en op de oppervlakte verfpreid wierd, zij, na dat zij door de zoutachtige of falpeterachtige hoedanigheden van de lucht verbeterd was, zig zagtjens in het losfe zand zou inlijven en dus eene vrugtbaare en duurzaame bemesting worden. De rheebokken ,of herten zijn talrijk op dit eiland; de tijger, wolf en beer zijp 'er nog enigermaate in bezit van , gelijk ook racoóns , vosfen , haazen, inkhorens ,'rotten en muizen, maar mollen , geloof ik, niet, Daar is een groote aard-rot, meer dan twecmaalen zoo groot als de gemcene Noorwccgfche rot. Des nagts werpt hij aardS tot kleine heuvcltjens op; oposfums zijn hier in overvloed, gelijk ook bontfems, wilde katten , ratelHangen, glas-flangen, zweep-Hangen cn eene menigte andere Hangen, Men vindt hier ook eene groote verfeheidenheid van vogelen , het geheel jaar door, zoo wel die de zee als het land bewoonen. Ik zal in de eerfte plaats den Arend noemen, van welken hier drie foorten zijn. DeGroote Graauwe Arend is de grootftc, van groote kragt en hoog van vlugt; hij aast meest  TWEEDE HOOFDSTUK. II meest op jonge hcrtjens en andere jonge viervoetige dieren. De Stoute Arend is ook een groote, fterke en zeer levendige vogel, maar een verfoeilijke dwingland : hij houdt zijne aangenoomen wacrdigheid en grootheid ftaande door roof cn geweld, cene onrcdenlijke fchatting en onderftand van al het pluimgediert afpersfende. De laatfte van dit gcflagt, van welken ik melding zal maaken, is de Visch-havik ( Fako pifcatorius); het is een groote, vogel, hoog en fnel van vlugt; zijne wieken zijn zeer lang en puntig en hij fpreidt eene groote vlugt uit, naar de grootte van zijn lighaam. Deeze vorstlijke vogel leeft alleen van visch, dien hij zelf vangt, naardien hij zig niet vet wil mesten van het zweet van eenen anderen; hij brengt ook veel toe tot het onderhoud van den Stouten Arend. Daar is ook veel water-gevogelte en eene verfchei-. denheid van foorten van land-vogelen , van welke de meeste door catbsby in zijne Historie van Carolina, zijn opgenoemd, vooral zijn blaauwe Vlasvink (Emberiza Gris l i n n,) die voor geenen onder het pluimgedierte, noch in verfeheidenheid en luister van vederen, noch in welluidendheid van gezang, behoeft te wijken. catesbys mosch-duiven (ground-doves') zijn hier ook in overvloed: zij zijn zeer fraai, omtrent Van de grootte van eene musch en haar zagt en klaaglijk gekir is betoverend. Het gezigt van dit aangenaam en vrugtbaar eiland , regt over de opkoomende ftad Suitbury geplaatst , deed mij fpoedig het belluit neemen om het  Ie REIZEN dq.or NOOPvD - AMERIKA., het te doorzoeken , naardien ik uit enige voorgaande bezoeken op deeze kust befloot dat het mij een kort begrip van de natuurlijke historie van alle de eilanden langs de zee - kusten van Carolina cn Georgia, gelijk ook, over het algemeen, van de kusten langs de zee zoude geeven. En fchoon ik deeze reis langs de kust van Georgia cn den Noordlijken rand van Florida als een uitflap van den voornaamften weg van mijne voorgenoomen reis befchouwde, ondernam ik dezelve egter, om den tijd , dien "ik voor mij had, met het meeste voordcel te belteeden, voor de vergadering van Aagusta kwame, die ik, om. trent Meij ofjunij, moest bijwooncn, op verzoek van den Superintendent, j. s te wart, Schildknaap, die mij, toen ik Charlestown was, voorftelde dat hij, als ik bij dat congres tegenswoordig wilde maa.ken te zijn, om mijne reizen door het grondgebied der Indiaanen te bevorderen, mijne zaak aan de hoofden van de Cherokees, Creeks cn andere natieen zou voorftellcn en mij aan hunne vriendfehap en befcherming zou aanbeveelen, welke belofte hij ten vollen nakwam, hetgeen mij van grooten dienst ge, vveest is. Gehoorzaam aan de vermaaningen van mijnen gelei-geest, nieuwsgierigheid-, zoo wel als om aan de verwagting van mijnen waerdigen befchermer te voh doen, vertrok ik weder op mijnen Zuidlijken tocht en verliet Sunbury, in gezelfchap van verfcheidc. ne van derzelver beleefde inwooncren, die naar de Vergadering tc Medway gongen, eene zeer groo, te en wel gebouwde kerk in de parochie van St..  TWEEDE HOOFDSTUK. ï3 St. jfohn, daar ik met hun mijne godsdienstoefening verrigttc en eene zeer uitmuntende predikaatic van hunnen vroomen cn waarlijk cerwaerdigen lecraar, den Heer oscood aanhoorde. Deeze cerwaerdige gemeente is onaf hanglijk cn beftaat meest uit huisgezinnen cn bekeerlingen tot eene kudde , welke deeze vroome man , omtrent veertig jaaren geleden , uit Zuid - Karolina lelde en in deeze vrugtbaare ftreek nederzettede. Van Sunbury tot de kerk van Medway, die aan den grooten weg, regt over den Sunburyfchen weg ftaat, is de afftand omtrent negen mijlen. Zoo dra de gemeente fcheidde , hervattede ik mijne reizen , den grooten weg langs trekkende naar Fort Barrington , aan de Alatamaba, door een plat land, wel bewaterd door groote ftroomen, takken van de Medway- enJVbj^orMiviereh en koomende uituitgeftrekte plasfen en moerasfen, die derzelver bronnen zijn; deeze moerasfen worden dagelijks opgeruimd en tot groote vrugtbaare rijst - plantagieën gemaakt, die de rijke en wel bewoonde ftreek van St. Johns parochie vergrooten. De weg is regt, breed en wordt door de nijvere inwooneren wel onderhouden , hij is gemeenlijk ter weder zijde met dunne boschjens bezoomd, die uit de volgende hoornen en heesters beftaan; de' (a) waschdraagende Gagel, de Kelkbloem, de vierwiekige Halefia, dc Itea van Stewart, de fraaie Andromeda, de tros- bloe- 00 Myrka Cerifera, Calycanthus, Halt pa tetrepfera, Ilea Ste* wsrtia j Andnmcda liitida, C; riüa tdcemifltra, )  44 REIZEN door NOORD-AMERIKA. bloemige Cyrilla, omwikkeld met banden en 'filngers van (a) altijd groene Bignonia, van Kruisdraad gende Bignonia, altijd groene Loriicera en van de Heesterige Kruipboon; deeze waren overfchaduwd van lange wijduitfpreidende boomen, als (&) de Grootbloemige Magnolia, den Guldenboom, den Tulpenboom, de Catalpa, den altijd groenen Eik, den getanden Eik, den wilgenbladigen Eik, en op de randen van de flootcn, daar de weg opgehoogd was, ftondert de (c) Virginifche Cijpresfenboom , de Vijf hokkige Alcea, en de Blaauwbladigc Magnolia, alle door de Natuur geplant en door de deugdzaame inwooners daar gelaatcri, óm den weg te befchaduwen en de verflikkende lucht welriekend te maaken. De uiige? ftrekte rijst- en koorn-velden, die nu reeds vroeg groen Honden, hier en daarverfierd met boschjens van bloeiende en welriekende boomen en heesters , onder bedekking en befcherming van pyramiedale Laurieren en gepluimde Palmboomen, die ons ml en dan in het oog vallen, ter wederzijde van den weg, daar wij voorbij trekken , terwijl het oog zig Van tijd tot tijd deelswijze vestigt op de nederige , maar fierlijke en nette wooningen van de gelukkige landlieden, onder boomen en boschjens , den geheelen dag en des nagts , als het maan-licht is, vervuld (a) Bignonia fempervirens, Bignonix crucigera, Lonkera fempervirens, Glycene frutefcens. (V) Magno'ia grandiflofa, Liquidambar, Linodendron, Cataipai ' Qiiercus fempervirens, Qpercus dentata , Qjiercus phillos. 00 Cupresfus dijiic/ia, Qirdonia Lacianthus} Magnolia glauca.  TWEEDE HOOFDSTUK» i5 vuld met het aangenaam gezang van den Spotvogel, de zingende Nonpareil en de klaagende Tortelduif, dit alles met malkander geeft een gezigt van pragt en vrolijkheid, dat onuitfpreeklijk bekoorlijk en vervrolijkend is. In den avond kwam ik aan de wooning van den HeerB. an d re ws, Schildknaap, die mij in alle opzigten ontvong cn onthaalde zoo goed als een waerdig fatfoenlijk man een vreemdeling onthaalcn kan , dat is , met een hartlijk wclkoom , met eene eenvoudige, maar wel voorziene tafel, eene vrije verkeering cn eene edelmoedige wijze van denken. Ik bragt den avond zeer aangenaam door, en den volgenden dag (want eer mogt ik niet vertrekken) bezag ik met vermaak de verbeteringen, welke deeze heer in den landbouw gemaakt heeft, bijzonderlijk in het bouwen van rijst en in zijne werktuigen om dit kostbaar graan te pellen, dat bijna van den tijd dat het gezaaid wordt in het water ftaat tot weinige dagen voor het gefneden wordt, wanneer men het water door Huizen aftapt, hetgeen het in een* doet rijpen en, als de airen droog zijn, wordt het gefneden en men laat liet op het veld ftaan in kleine fchooven , tot het ftro'geheel droog is, wanneer het gehaald en in de fchuur geftouwd wordt. De werktuigen om de rijst fchoon te maaken worden door het water gedreven; zij ftaan in dc groote kom , die het water bevat, dat de rijst-veldcn beneden bevogtigt. Tegens den avond gongen wij uit visfehen. Wij verkoozen eene befchaduwdc plaats in een fraai bosch- jen  ttf REIZEN door NOORD-AMERIKA. jen van Magnolias, Mijrten en Bignonia boomen ,' die op den oever van eene fraaie kreek Honden, die van deeze plaats zijnen langzaam kronkelenden loop door de plantagie begon. Wij vongen aanflonds enige visfchen, van welke eene foort zeer fraai is; zij noemen hem rood buik. Hij is zoo groot als een' menfchen hand, bijna eirond en dun, zijnde aan wederzijde zaamgedrukt; dc Haert is fraai gevormd; de kruin van den kop cn dc rug zijn olijfgroen, befprenkeld met bruine fpikkcls; de zijden zijn zeegroen , naar het hemelsblaauw hellende, ongevoelig in de bovengemelde olijf-kleur fmeltendc en naar beneden helder wordende tot zilver wit of paerlklcur, Heidijk befprenkeld met fpikkels van het fraaifte groen, bruin en goud; de buik is helder fcharlaken of vermilioenrood, waaruit aan elke zijde vuurige Hraalen of flreepen naar boven in het paerlkleur fchieten; de ujterHe hoek van de kieuwendekzels flrekt zig naar agtcren uit met eene lange fpatel, eindigende in eene ronde of ovaale veelkleurige vlek, als het oog van de vederen Van eenen paauwen-Haert, omzoomd met een dun vuurkleurig vlies, dat zig als eene fchitterende robijn vertoont , die op de zijde van den visch is vastgehecht; de oogen zijn groot, omringd met eene vuurkleurige regenboog; het is een gretige visch, die met een goed aas gemaklijk te vangen is. Den volgenden morgen nam ik affcheid van dit vvaerdig huisgezin en vertrok naar de volkplantingen aan de Alatamaha, terwijl ik altoos den grooten weg, die naar Fort Barrington loopt, volgde, tot  TWEEDE HOOFDSTUK. ig tót omtrent den middag, wanneer ik links af trok , den weg naar Darian op, zijnde eene volkplanting ■aan de rivier twintig mijlen laager en bij de kust. Het eerfte gedeelte van dejze dag-reize was aangenaam , de plantagieën waren menigvuldig en de wegen vrij goed onderhouden ; maar vermits het land hier minder bebouwd was, wierden de wegen ook liegt. Ik vervolgde mijne reis, bijna aanhoudend door moerasfen en kreeken, wateren van Newpot t cn Sapeïïo, tot den avond, wanneer ik van den weg af geraakte, maar aan eene heg koomende, zag ik licht flikkeren 4 dat mij aan een huisbragt, daar ik den nagt verbleef en zeer beleefd onthaald wierd. Den volgenden morgen vroeg gong ik wederom op reis, in gezelfchap van den opziener van de hoeve, die mij door een groot en moeielijk moeras bragt, wanneer wij fcheidden; hij ging op de harten-jagt en ik naar den kant van Darian. ik reed verfcheiden mijlen door een bosch van hooge pijnboomen , die dun op eene platte vlakte Honden , die een uitgeftrekt gezigt verleende en eenen goeden doortocht aan de lucht liet, naar een ander moeras; eenen aanmerküjken tak van de Sapellorivier overtrekkende, kwam ik aan eene kleine plantagie aan den kant van een ander moeras; het volk was hier zeer beleefd en gastvrij; de naam van den man was m'intosh, een gcflagt van dc eerfte volkplanters, die zig in Gecrgia nederzettcden, onder geleide van Oeneraal ogletn o r. p e. Zag men ooit Zulk een toneel van aartsvaderlijke eenvoudigheid alfi hier, zeder de B tij-  iS REIZEN door NOORD-AMERIKA. tijden van den goeden Koning tammany! De eervvaerdige grijze Caledonier koomt mij glimlagchende te gemoet, terwijl ik zijn huis nader. „Wel„ koom , vreemdeling, koom in cn rust wat uit; „ de lucht is verflikkende, het is een zeer heete „ dag." Ik wierd hier op uitmuntend wild onthaald cn vond 'er eene vriendfchaplijke en veilige fchuilplaats voor eene vreeslijke donder - bui, die uit het Noord-westen opkwam, en kort na mijne aankomst haare woede overal in de rondte begon te ontlasten. Ik gong aan dc deur om den voortgang en de rigting van de bui tc zien, de helderheid en fnelheid der blikfem - ftraalcn, die van wolk tot wolk en van de wolken op de aarde fchooten, vertoonde een vreeslijk gezigt, wanneer op hetzelfde tijdftip de blikfem , als het ware , eene vuurige fpleet in de zwarte wolk fcheurende, met eene onbegrijplijke fnelheid op den ftam van eenen grooten pijnboom, die zeven of agt roeden van mij af ftond, nederfloeg en dien in volle vlam zettede. De vlam floeg terftond tien of twaalf voeten in de hoogte en bleef omtrent vijftien minuuten branden, wanneer zij trapswijze wierd uitgeblufcht door de flagregen die nederviel. Ik zag hier eenen zeer grooten kalkoen van het oorfpronglijk wild ras: zijn kop was meer dan drie voeten van den grond, als hij regtop ftond; hij was een ftaatige fraaie vogel van eene zeer donkere zwartachtige bruine kleur; de tippen der vederen aan zijnen hals, op zijnen borst, rug en fchouderen waren met een koper-kleur gerand, die  TWEEDE HOOFDSTUK. ' 19 die op een zeker licht als gebruineerd goud uitzag, en hij fcheen niet onkundig welke fchitterende vertooning hij maakte. Hij was gekipt uit een ei, dat in het bosch gevonden en door eene gemeene tamme hen uitgebroeid was. Onze Amerikaanfche kalkoen is eene foort, die zeer veel verfchilt van Meleagris van Afia en Europa;" zij zijn bijna driemaalen zoo zwaar. Ik heb verfcheiden gezien die tusfchen twintig cn dertig ponden woogen en men heeft van dezelve gedood, die bij de veertig ponden zwaar waren. Zij zijn langer en hebben naar evenredigheid eenen veel langeren hals, ook langer pooten en zij ftaan regter op; zij zijn ook zeer verfchillende van kleur. Dc onze zijn alle, mannetjens zoo wel als wijfjens, van eene donkere bruine kleur, zonder eene enkele zwarte veder op hun lijf te hebben, maar het mannetjen is ten hoogften luisterrijk met ver* wisfelende kleuren. Verder verfchillen zij niet. Toen de bui over was en ik nog wat gewagt had tot de regenplasfen wat afgeloopen waren, nam ik. affcheid van mijne vrienden en vertrok. De lucht was nu koel en gezond; ik reed zeven of agt mijlen door een pijnboomen-bosch , waarna ik aan de Sapello-brug kwam; tot deeze plaats vloeit het zout water op. Hier hield ik ftil aan het huis. van den Heer bailey om eenen brief van de-n Gouverneur aftegeeven. Deeze Heser pntvong mij zeer belcefdlijk cn verzogt mij tot zijnent te vertoeven; doch naardien ik hem de noodzaaklijkheid bijbragt van mijne reis fpoedig voorttezetten B 1, V-<*  éo REIZÈN door NOORD-AMERIKA, liet hij mij toe tot de wooning van den Heêr l. m' intosii voorttereizen, die aan de rivier ftaat, en in wiens vriendfchap ik door den Heer b. andrews was aanbevoolen. Misfehien is 'er voor eene dankbaare ziel geen zedelijk vermaak dat menfchelijke aangelegenheden taakt, van eenen keuriger aart dan het herdenken aan waare bewijzen van vriendfchap. Het hart ontluikt op die aangenaame herinnering. Toen ik aan zijne deur kwam , nam de vricndlijke man mij, glimlagchende en met eene bevalligheid en deftigheid , hem bijzonder eigen, bij de hand en fprak mij dus aan: „ Vriend bartram, koom onder „ mijn dak en zie mijn huis aan als het uwe zoo „ lang het u lust; denk van deezen oogenblik af „ aan, dat gij een lid van mijn gezin zijt en wat „ mij belangt, ik zal mijn best doen om het u „ aangenaam te maaken," hetgeen wel bewaarheid wierd geduurende mijn verblijf in en omtrent de zuidlijke ftreeken Van Georgia en Florida ; want hier vond ik opregtheid met alle de deugden vefeenigd onder den invloed van Godsdienst. Ik zal nog een aanmerklijk voorbeeld van de vriendfchap van den Heer m'intosh voor mij bijbrengen, dat hij mij, namelijk, zijnen oudften zoon den Heer johnm'intosh tot medgezcl op mijne reizen aanbood. Hij was een gevoelig deugdzaam jongman en eên zeer aangenaam reisgezel , geduurende eene lange en moeielijke reis van bijna duizend mijlen. Mij grootlijks ververscht hebbende met enige ds>  TWEEDE HOOFDSTUK. 2.1 daten in dit vriendlijk cn aangenaam huisgezin doortebrengen, maakte ik mij gereed om mijne reis Zuidwaards te vervorderen, DERDE HOOFDSTUK. Overtocht over de rivier Alatamaba en aankomst aan die van St. Ille: Tocht over de uiterfte bewoonde grenzen; Ontmoeting met eenen Indiaan : Aankomst aan het Handelhuis: Befchrijving van het land daaromflrceks: Terugkomst te Savanna, Vroeg in den morgenftond vertrok ik naar het Indiaansch handel-huis, aan de rivier St. Mary en volgde den weg langs de Noord - Oost zijde van de Alatamaha naar Fort Barrington. Ik reisde door eene wel bewoonde ftreek, meest rijst-velden , aan de wateren van de Cathead - Kreek, een' tak van de Alatamaha. Digt bij het Fort koomende wierd ik aangenaam verrascht door twee fehoone nieuwe heesters, die in vollen bloei ftonden. Eene derzelve bleek eene foort van Gordonia te zijn O), maar de bloemen zijn grooter en ruiken aangenaamer dan die van de Vijfhokkige Alcea of Gordonia Lasianthus en zijn onmiddclijk aan de takjens vast zonder bloemfteeltjen, ook js het zaad-huisjen zeer verfchillende. De andere muntede ook uit in fchoonheid en zonderlingheid j £<0 Franklitüa A'atahama. B 3  éi REIZEN door NOORD - AMERIKA. heid; zij groeit twaalf of vijftien voeten hoog, de t;ikken gröeijen naar de hoogte en ftaan tegens elkanderen over en eindigen in groote losfe airen van bleek blaauwe pijpachtige bloemen , aan de binnenzijde met rood gefpikkeld, maar, dat zonderling is, deeze airen zijn verfierd met een getal breede èironde lóvertjens ( braclea) zo wit en fijn als papier, welker punten en randen roozenrood gekleurd zijn, dat hen, op eenen kleinen afftand , als bundels van roozen aan de einden der takken doet vertoonen ; de bloemen zijn van dc klasfe der vijfmannige eenwijvige ( Pentandria Monogynla; ) de bladeren zijn bijna ovaal, gepunt cn ftaan aan bladftecltjens , regt over eikanderen aan de takken. Na vijftien mijlen verder gereden tc zijn, kwam ik aan het veer, dat digt bij het Fort is. Hier is de rivier aanmerklijk hol en in beweeging en men ziet 'er duidlijke fpooren van eene oude Indiaanfche ftad, -als oude uitgeftrekte velden , en puntige heuvels, of opgeworpen hoopen aarde; hier voer ik de rivier over, die omtrent honderd vijf en twintig roeden wijd is, in eene goede groote boot, die door eenen Creek Indiaan geroeid wierd, welke met eene blanke vrouw getrouwd was; hij fcheen een werkzaam beleefd en gevoelig mensch te zijn. Ik zag groote hooge boomen van de fcharlaken Waterboom ( a ) of de Nysfa - Ogeecke, aan den oever der rivier ftaande. Zij groeien iu het water bij de fa) Nysfa Cocsinas,  DERDE HOOFDSTUK. 23 den oever. Daar is geen boom die eene aangenaamer vertooning geeft dan deeze in den herfst, als dc vrugt rijp en de boom van bladeren ontbloot is , want dan zien zij 'er zo rood uit als fcharlaken met hunne vrugten, die insgelijks van die kleur zijn. Deeze is van gedaante als de olijf, maar grooter en bevat een aangenaam vogt. De bladen ren zijn langwerpig, lancetswijze en effenrandig, wat hairig van onderen, met de bovenzijde volkoomcn groen en blinkende , dc bladftceltjens kort net veeibloemige bloemfteeltjens. De Noordlijkfte plaats daar deeze boom groeit, zoo verre bekend is, is aan de Groote Ogeeche, daar zij Ogeechelimocnen genaamd worden naar hunne zuure vrugten, die omtrent van de grootte van limoenen zijn en fomtijds in derzelver plaats gebruikt worden. . Veilig aan de overzijde geland zijnde, fteeg ik te paerd en volgde den grooten weg naar het veer op de St. L'le, omtrent zestig mijlen ten Zuiden van de Alatamaha , daar ik door eene onbewoonde wildernis reed. De fchielijke overgang uit de rijke bebouwde volkplantingen in hooge pijnboomenbosfehen , in donkere grasachtige draslanden, 3uaakt,naar mijne gedagten, geene onaangenaame verfeheidenheid en de nieuwe voorwerpen van waarneeming in de werken der natuur gewennen de de verwonderde verbeelding weldra aan die verandering. Zoo dra ik de rivier uit het gezigt verloren had en enige zand-heuvelen was opgereden , zag ik eene nieuwe en fraaie foort van Annona met bosfen van groote witte welriekende bloemen en eene B 4 klei-  £4 REIZEN boor NOORD - AMERIKA» kleine, maar fierlijke Kalmia. De ftammen zija zeer klein, zwak en meest onverdeeld, met kleine eironde gepunte bladen voorzien cn eindigen in eene enkelvoudige tros bloemen, komvormig en donker roozen-rood van kleur. De geheelc plant is gehaird. Zij groeit in overvloed overal in de vogtige draslanden, maar meest bij plasfen en moerasfen. Op dezelfde plaatfcn en gemeenlijk digt bij deeze nieuwe Kalmia vindt men eene merkwaerdige foort van Annona. Zij is zeer klein, en de ftcngels fchieten zelden hooger dan een' voet of agttien duimen van den grönd op, zijn zwak en vallen bijna neder. De bladeren zijn lang, zeer fmal en bijna overal even breed. Maar, hoe klein zij zijn, zij behouden egter de gedaante, welke het geflacht gemeen eigen is , dat is, lancctvormig , breedst aan het boven einde en al dunner wordende naar het bladftceltjen , dat zeer kort is ; de bladen ftaan om het andere, bijna regt op, maakende twee rijen of vleugelen op de gebogen Hengels. De bloemen gelijken in grootte en kleur naar die van dc Antrilobe en ftaan enkel in de axels van de bladeren op kromme bloemftecltjens, die naar beneden gekromd hangen. De vrugt heb ik nooit gezien. Dc holen of gaten, in de'zand-•heuvelen gegraaven door de groote land-fchildpad, die hier Gopher genaamd wordt (van eene zelfde foort fchijnen, ftaan zij egter aan afzonderlijke hoopjens, die fomtijds met hunne zoomen aan eikanderen koomen, of binnen het gezigt op eenen afftand. De ftreeken daar zij groeijen, zijn op drooge zandige hoogten, in open pijnboomen-bosfehen , die natuurlijk beneden dun bewasfehen zijn en zig dus zeer fraai vertoonen en daar zij gevonden worden, beflaan zij gemeenlijk veele akkers grond. De groei-aarde beitaat uit fijn wit zand, vermengd met en gekleurd door ontbonden en verkalkte zclfftandigheden van gewasfen; maar deeze laag is niet zeer diep en bedekt eene van eene taaie aschgraauwe klei, gelijk men kan zien aan de aarde, die aan de wortelen der boomen kleeft, welke door den wind omverre geworpen zijn, cn aan de fchoorfteentjens of lucht-gaatjens van de kreeften, die in de draslanden huishouden. Men ziet hier Kalkoenen , Kwartels en klein gevogelte; maar men vindt niet veele vogelen in eenzaame bosfehen, zij naderen de wooningen der menfehen, gelijk ik altoos cp alle mijne reizen heb waargenoomen. Ik C) Mimofa Senjitiya. ( c ) Magnolia glauca, Itta Clethra, Chionantlius, Gadonia fttSai'.thus, Den angujlifulium, OUa Amerieana, Hopea mtloria.  DERDE HOOFDSTUK. St aan den oever van deeze afgezonderde rivier de volgende boomen en heesters: («) den altijd groenenden Eik, den Water-eik, den Wügenbladigen Eik, den Getanden Eik, den Waterboom, den Bosch - Waterbpom , den Scharlaken Waterboom , den Virginifchen Cypresfenboom , den Water-Esichenboom , den Vuilboom, de Laurier■*kers, detrosbloemige Cyrilla, de Waschdraagende Gagel, de ijzerroestachtige, de fraaie en de groote altijd groene Floridafche Andromeda, Pijpen - ftcel - hout genaamd, welken ik den naam gaf van allerfchoon11e Andromeda , omdat zij alle de anderen van dit gefiacht in fchoonheid overtreft. De rivier St. Mary heeft haaren oorfprong in een groot meir of moeras, Ouaquaphenogaw genaamd , dat tusfchen de Bint en Qakmulge rivieren ligt en eene rflimte van bijna twee honderd mijlen in omvang beflaat. Deeze groote verzameling van water vertoont zig , in het vogtig jaargetijde , als een meir en bevat enige groote eilanden , of heuveltjens van rijk hoog land, een van welke het tegenswoordig geflacht van de Creek-Indiaanen opgeeven als een allergezegendst plekjen op de waereld: zij zeggen dat het bewoond wordt door een bijzonder geflagt van Indiaanen,.welker vrouwen onvergelijklijk fchoon zijn; zij zullen u ook ze2- (O Qiiercus fempervirens; O aquatiea, £ PhWas, £ dentata, Nysfa aquatiea, N. fylvatica, N Ogctche Cive cocchiea^ Cu* preefus disticha, Fraxinus aquatiea., Rhamnu; frangula, Pm,nm lauro terafa, Cyrilla racemiflora, Myrica ttrftra, AnitmtdaferrJ*. gb/af A. 'tUidae A. ftAtvifitjhfrft. ■ c  ft REIZEN door NOORD-AMERIKA, zeggen dat dit aardsch paradijs door fommigc van j hunne onderneemende jagers bekeken is, als zij wild vervolgderf, dat zij, in poelen en moerasfen verdwaald zijnde, waaruit zij zig niet wisten te redden, en op het punt van omtekoomen, op hetonverwagtst verlost wierden door gezelfchap vanfchoone vrouwen, welke zij dogters van- de zon noemen, die zo vriendlijk waren van hun van haare leeftogt die zij bij zig hadden, medetedeefen , en die meest in vrugten , oranjen - appelen , dadels enz. beftond, en enige koorn-kocken cn die hun toen raadden dat zij, om hun leven te bergen , weder naar hun eigen land zouden vlugten; want dat haare mannen fier cn wreed tegens Vreemdelingen waren; zij zeggen verder dat deeze jagers hunne woonplaatfen zagen, die op de hooge oevers van een eiland of voorgebergte r in een fraai meir, ftonden; maar dat zij, hetzelve tragtende te naderen, in geduurige doolhoven verdwaald geraakten cn dat het, als betoverd land, juist als zij zig verbeeldden het bereikt te hebben, voor hun fcheen te vlieden, dan zig vertoonende en dan weder verdwijnende. Eindelijk beflooten zij van deeze begochelende onderneeming. aftezicn en terugtckecren, dat hun, na veele onuitdruklijke moeielijkheden, gelukte. Toen zij hunne gevallen aan hunne landslieden verhaalden, wierden hunne jonge oorlogsknegten ontvlamd van eeneonwèerftaanbaare lust om in zulk een betoverend land intevallen en het te overmeesteren; maar alle feunoe pogingen zijn tot hiertóe vrugtloos en zij  DERDE HOOFDSTUK. g$ pooit in ftaat geweest die betoverende plaats weder te vinden , noch zelfs enigen weg of voetpad , dat 'er naar toe leidde; egter vinden zij * naar hun zeggen , dikwijls zeekere tekenen dat het bewoond is, als ftukken van kanos, vöetftappen van menfehen enz. Zij vertellen nog eene andere historie omtrent de bewooners van dat afgezonderd land, die waar*-fchijnlijk genoeg kan zijn, dat zij, namelijk, de nakoomelingen zijn van een gevlugt overfchot der oude Tamafes, die den dood ontkwamen , na eenen Moedigen en beflisfendert ftrijd tusfchen hen en de Creek-natie (welke het zeeker is dat dit voorheen magtig volk overwonnen en bijna uitgeroeid heeft) cn die hier eene fchuilplaats Vonden, ver van en veilig voor de Woede van hunne trotfche overwinnaars. Het is egter zeeker dat 'er een groot meïf of verdronken moeras is , dat wel bekend is en dikwijls bezogt wordt zoo door blanke als Indiaanfche Jagers, en irt den omtrek de beste jagt van Florida , die wel waerdig is betwist te Worden door de rtatieën, welker gronden aan dezelve grenzen. Uit deeze groote bron van rivieren (a) fpruit de St. Map en kronkelt doof eene wijde vlakte en een pijnboomen-bosch ten naasten bij honderd en vijftig mijlen, tot aan den Oceaan, met welke zij gemeenfehap heeft tusfchen de punten van de ei- O) Mén zegt dat St tik, St Mary en de fchoone rvief kleins St. Jam rivier genaamd, die haare wateren in de haai var! Al>alachi bij St, Slar'^s rivier ontlast, uit dit moeras haaren oót* Qvang hebben* C 2  3o* REIZEN door NOORD-AMERIKA. eilanden van Amelia en Talbert; de wateren vloeien diep en zagtjens naar beneden van derzelver bron tot in zee. Toen ik nu mijne waarneemingen op de groeiende voortbrengzelen van dit gedeelte des lands volbragt en takken en zaaden van enige merkwaerdige boomen en heesters (die het voornaamite doel van deeze reis waren) verzameld had, keerde ik langs deuzelfden weg weder naar de Alatamaha en kwam behouden aan de wooning van mijnen goeden vriend, l. m' intosh, ffchUdkn.. daar ik enige dagen vertoefde om uitterusten, mij te ververfchen en naar mijnen reisgezel den Heer j. w' intosh te wagten, die, zeer graag naar de onderneeming zijnde, geduurende mijn afwezen zoo werkzaam geweest was in het maaken van de nodige toebereidzelen, dat wij nu nergens" naar te wagten hadden dan naar de beflisfende toeftemming van zijne moeder om haaren zoon in de gevaaren en moeijelijkheden van eene zoo lange reis medetegeeven; maar toen deeze zwaarigheid eens te boven gekoomen was, vertrokken wij, begeleid van de gebeden en de goede wenfehen van de wacrdige ouderen van mijnen reisgezel.' VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. Vertrek van Savanna naar Augufta: Befchrijving van het land: Vergadering- met de Indiaanen te'&X.. Augufta; het dorp Wrightsborough: Overblijfzelen van eene oude Indiaanfche Stad: Buffels-Lik; Voorbeeld van de fchranderheid der Indiaanen: Wederkomstte Savanna. Vroeg in den morgenftond fteegen wij te paerd en kwamen in twee dagen te Savanna; hier vernamen wij dat de Superintendent der Indiaanfche zaaken uit de ftad vertrokken en op weg mar Augufta was. Ik bleef flegts eenen dag in Savanna , welken ik beftcedde om mijne verzamelingen intepakken cn naar Charlestown aftczenden. Den volgenden dag gongen wij op reis naar het dorp Augufta , dat aan de Savanna - rivier ligt , ten minsten honderd en vijftig mijlen te land van de hoofdftad en omtrent drie honderd mijlen te water. Wij volgden den loop der rivier en kwamen 'er aan na eene voorfpoedige reis, fchoon de warmte van het jaargetijde ons cnigszints gehinderd had. Naardien ons niets gewigtigs op weg bejegende, zal ik flegts ccn beknopt vcrllag geeven van de waarnecmingen , welke ik deed omtrent den C 3 grond,  38 REIZEN door NOORI) - AMERIKA. grond cn ligging des hands cn deszclfs natuurlijke voortbrengzelen. Terwijl wij ons van de zee-kust verwijderden , klommen wij trapswijze langs verfchillende ftappen of hoogtens, op de volgende wijze: Eerst van dezee-kirst vijftig mijlen naar binnen is eene eiTene vlakte, ge* iiieenlijk van eenen losfen zandachtigen grond , welke ruime hooge bosfehen %-oortbrengt van (#) zwarte geele , fchtibachtige cn ftekclige Pijnboomen , van altijd groenende en Water-Eiken, van wilgcnbladige, zwarte , getande , kastanjebladige, witte, bogtige of Spaanfche en roode Eiken, van den Tulpdraagenden Tulpenboom , den Guldenboom , Rooden Moerbezieünboom , van de Cercis Tilia, van den verfchilbladigen Popclier, van den Westerfchcn Platanus, den Sasfafrasboom, den rooden Carolinifchen Laurierboom , den Geelboom , Esfchcnboom , Waterboom, Olmboom, Hoogen Nooten* boom , van Halefia , en Stewartia. Bijna een derde van deeze wijde vlakte beftaaj uit poelen, die de bronnen van veele kleine beekjens en derzelver takken zijn : deeze noemen de inwooners zoute rivieren, omdat het getij tot digt bij derzelver bronnen op vloeit cn gemeenlijk eene goede dicp- (a~) Pinus tada, P, lutea, P- fquammofjt, P. Hc'rinata, Quercus fempervirens, o, equatica, Q. phillos, Q. tinSoria, Q. den. tata, ) de breedbladige Styrax , de driebladige Lederbloem , de Stewartia, de Kelkblocm , dc Franjeboom, de driebladige Magnolia, Azalea en andere. Dus heb ik getragt den leezer eene korte en natuurlijke befchrijving te geeven van de uitgeftrekte vlak- ( a~) Pinus Tada, Overcus Tinitoria, Q. ru'r.rr ■ J.aurus fasfc, fras, Magnolia Crandiflera, Cornus fiorida, Cercis, Haltfis, Ju\ glars acuminata ? J. e.xaltata, Andromeda aria ca (i) Styrax l nifolia, Ptelea tr'foiata, ^turartia t&ttycarithus , Chiimantkus , Magnolia irifrtah , Azalea rtc.  44 REIZEN door NOORD - AMERIKA. Vlakte tusfchen dc ftreek van Augufta en de Zeekust ; want van Augufta begint het bergachtig land (ik«zeg bergachtig in vergelijking van dc effen zandige vlakte, van welke ik gefprooken heb) fchoon 'er nog een afftand van ten minften honderd en vijftig mijlen Westwaards van hier naar het Cherokee of Apalacheansch gebergte is en deeze ruimte mag met recht het bergachtig land genoemd worden ; het is overal vrugtbaar en vermaaklijk, geduurig befproeid door ontelbaare riviertjens, die of door de welriekende bergen ftroomen , of van de rotsachtige fteilten afvallen, en veele watervallen vormen, welker koel en zuiver water de lucht van deeze anders hectc cn verflikkende hemelftreek aangenaam verfrisfeht. Met dorp Augufta ligt in eene rijke vrugtbaare Vlakte aan de rivier Savanna; de huizen ftaan aan derzelver oever cn ftrekken zig ten naasten bij twee mijlen verre naar boven naar de watervallen uit, die gevormd worden door de eerfte keten van rotsachtige bergen , door welke deeze beroemde rivier hecnen dringt, als onverduldig om op de wijde vlakte te rusten ■ voor zij in den Oceaan valt. Als de rivier laag is, dat geduurende de Zomer- maanden gebeurt, zijn de watervallen vier of vijf voeten hoog in de.geheele breedte van de rivier en het water loopt fnel en gebrooken over rotfen vijf mijlen hooger op; deeze rivier is te Augufta omtrent honderd vijf en twintig roeden breed. Weinige dagen na onze aankomst te Augufta kwa-  VIERDE HOOFDSTUK. 4.Ï kwamen de Opperhoofden en Oorlogsmannen van de Creeks en Cherokees aldaar aan en men begon over het .tracbaat te handelen; de onderhandelingen bleeven verfcheiden dagen onbeflist hangen; de Koopluiden van Georgia vroegen ten minften twee raillioenen akkers land van de Indiaanen, als eene afiosfing van hunne fchulden , welke zij hun zedert langen tijd fchuldig waren ; de Creeks aan den anderen kant , een magtig en fier volk zijnde, waren hunne jonge oorlogsknegten onwillig om eenen zoo grooten cisch toeteftaan en hun gedrag verraadde baarblijklijk eene neiging om den grond door geweld van wapenen te betwisten; zij wilden in het eerst niet naar reden en vriendlijke fchikkingeu luisteren; eindelijk egter waren de koele en bedaarde raadgeevingen van de oude ccrwacrdige Opperhoofden , aangedrongen door milde gefchenken van goederen , die hun dienden , voor hun te kragtige aanlokzelen om langer te wèerftaan en kreegcn eindelijk de overhand. Het traélaat wierd in vrede, eensgezindheid en goede orde gefloten cn de achtingwaerdige Superintendent vergat zijne belofte niet , maar fprak, bij het fluiten,over mijne zaak en beval mij aan de befcherming van de Indiaanfche Opperhoofden en Oorlogslieden. Toen de gefchenken onder de Indiaanen uitgedeeld waren, vertrokken zij en gingen weder naar hunne vlekken; daar waren landmeeters door den gouverneur en raad benoemd, om de grenzen van dc nieuw aangekogte landen te bcparleu ; deeze moesten yerzeld worden door  46 REIZEN door NOORD - AMERIKA. Opperhoofden der Indiaanen, door hunne landslieden gekozen en afgezonden om 'er bij te zijn en getuigen te wezen dat de artijkelen van het tractaat Vervuld wierden, gelijk die door beiden d* partijen in de zaamenkomst vastgefteld waren. Kolonel barnet, die verkoren was om van wegens de Georgiaanen het opzigt over deeze zaak te hebben, een heer , die in allé opzigten de vereischte hoedanigheden bezat om met deeze gewigtige zaak belast te worden , nodigde mij, op eene zeer vriendlijke en verpligtende wijze , om hem op zijnen tocht te verzeilen. Het was nu omtrent het midden van de maand Meij; de groeijing, nu tot volkoomenheid geklommen, vertoonde zig met aJle haare aanloklijkhcden en ademde overal'lieflijke geuren; de lucht wfcsbe-' zwangerd met het leevendmaakend beginzel van groeijend leven; de heesterrijke heuvelen, de vrolijke perken, de groene weiden, die het dorp Au* gufla aan alle zijde omringen, haddert reeds menigvuldige bezoeken van mij ontvangen cn, fchoon ik hier zeer veel vermaak fehepte uit de nieuwe" fchoonheden in het rijk der gewasfen en 'er nog veele uitmuntende zijn die bij deeze-plaats in afzondering huisvesten, was ik egter, naardien ik nooit lang Voldaan ben met hetgeen ik bezit, hoe zeer het met alle mogelijke aanrreklijkhcden begaafd is om het gezigt te trekken, of met inwendige waarde om achting te winnen en te behouden , onverduldig om naar meer te gaan zoeken , alzoo mijne nieuwsgierigheid onverzadelijk was.  VIERDE HOOFDSTUK. 4? Was. Zoo gaat het met onze aandoeningen en verknogtheid in de gewigtiger en belangrijker aangelegenheden des levens. Op de rijke,rotsachtige bergen aan de watervallen van Augufta zag ik het eerst den welriekendea («) roestkleurigen roozelaar, den witten reuk* loozen Philadelphus en de hemelsblaauwe Maluwe , maar niets was onder de gewasfen aangenaainer dan dc welriekende drijvende Trosnarcis ( b ), die bijna alleen de kleine rotsachtige eilandjens , die zig maar even boven water vertoonen , in bezit heeft. Het voorbereidend werk der landmeeters afgedaan zijnde, vervoegde zig de Heer j. m'intosii, die nog verlangde verder te reizen en begecrig was mij op deezen tocht te verzeilen, zig met mij bij dc Caravane, beftaande uit landmeeters, fterrekundigen , werklieden, keten - draagers , merkers , gidfen en jagers, behalven een aanzienlijk getal heeren ,■ die zig bij ons voegden om van de landen te koopen, en tien of twaalf Indiaanen, maakende te zaamen een getal van tagtig of negentig perfoonen, alle of de meeste op goede paerden gezeten, behalven nog twintig of dertig pak-paerden,gelaaden met leeftogt, tenten en leger-goed- Naardien wij nu ver inden zomer vorderden, was de Lucht op den middag, in deeze ftreek, ondraaglijk heet en verdikkende. Wij vertrokken vroeg in den, morgenftond van Augufta naar de groote Buffel-Lik, op de groote hoogte, die de wateren van de Sa* van- (iO tV'OdnSendron ferrugi'iarn, fkthd:lfm intdnut S? Malve eer ut: a* O) P*nT*:hm fluiter.*  4$ REIZEN door NOORD - AMERIKA. vanna en de Alatamaha, omtrent tagtig mijlen van Augufta, van een fcheidt. Aan deezen lik-grond moesten de landmeeters van eikanderen fcheiden, zig in drie partijen deelen en verfchillende wegen uit gaan. Des avonds van onze tweede dagreize kwamen wij aan een klein dorp aan de Kleine Rivier , eenen tak van de Savanna : dit dorp , Wrightsborough genaamd, wierd eerst aangelegd door jos. mattock, Schildlui, van deScctc, Kwakers genoemd. Deeze voor het algemeen welzijn 'ijverende man, voor zig en zijne volgers eene ftreek van meer dan veertig duizend akkers land verkregen hebbende , gaf het nieuw vlek deezen naam, ter eere van den Heer j. wricht, toen Gouverneur van Georgia, die de volkplanting zeer bevorderde. De Heer mattock, die thans omtrent zeventig jaaren oud, en nog zeer werkzaam is en de plaats van magiftraatsperfoon van het vlek bekleedt , ontvong ons met veel gastvrijheid. De afftand van Augufta tot deeze plaats is omtrent dertig mijlen; het land beftaat voornamelijk uit eene ylakte van hooge wouden , draslanden en rietgorfen, tot wij aan de Kleine Rivier kwamen, wanneer het land een ander aanzien aanneemt en hooge bergen en vrugtbaare valeijen vertoont. De grond is eene diepe, rijke, donkerkleurige aarde op eene diepe laag van roodachtige bruine taaie klei, welke weder op eenen grondtlag van rotfere rust, die dikwijls door beiden de laagen hcenen fteeken en hunne ruggen boven de oppervlakte verheffen. De bosch - boomen zijn meest van de foorten die haare bladeren laaten vallen, als de  VIERDE HOOFDSTUK. 49 de Groote Zwarte Eik, de Geplooide Eik, de Witte Eik, de Roode Eik, de Kastanjebladige Eik en nog veele andere foorten; de Lotus boom, de Beukenboom en, op de rotsachtige bergen dc Kastanjenboom, de Virginifche Beukenboom , deKastanjen-eik; in de rijke valeien, de Zwarte Ockernootenboom , de Aschgraauwe Ockernootenboom, de driedoornige Gleditlia, de Spitsbladige Magnolia , de Tulpenboom, de Platanus, de Esfchenboomt Cercis , de Hooge Nootenboom, de Jukboom, Roode Moerbezieënboom , Kelkbloem , Halefia» /Esculus Pavia. Het aangenaame vlek Wrigktsborough verlaatende i trokken wij agt of negen mijlen door eenè vrugtbaare vlakte en een hoog bosch, naaf den Noordlijken tak van de Kleine Rivier, zijnde den grootHen van de twee; wij trokken dien over en kwamen in eene uitgebreide vrugtbaare vlakte, aan de rivier leggende en befchadüwd doof boomen vart hoogen wasdom, dat terftond derzelver vrugtbaar* heid aanduidde. Toen wij enigen tijd door deeze fchaduwrijke boschjens voortgetrokken waren , opende zig het toneel en ontdekte aan ons oog het pragtigst woud, dat ik immer aanfchoüwde* Wij reezen trapswijze langs eene hellende hoogte twin- (a~) Quereus Tinftoria, O. laciniatd, O. Alba, Q. Rubra, Q$ Prinus etc. Cellis, Fagus Sylyatica, & Fagus Caflanea, F. Pumila, Oiierctis Caftanea; ■ . Juglans Nigra, J. Cinercdi Cleditfia Triac'nthos, Ma nolia Acuminata, Liriodendron ,PlatanuSi Fraxinus cxcclfior, C rcea, Juglans Exalrata; Carpinus. M-rus Rtsbra, Calycanthus, Halepa, sFsculus Paria, AEsculus Ar'nrtat D  5° REIZEN door NOORD-AMERIKA. twintig of dertig voet verheven, en begaven ons onmiddelijk in dat fehoone bosch. De grond is vol* maakt eene cifene groene vlakte, door de Natuur dun beplant met de flatigfle bosch-boomen, gelijk dc O) Groote Zwarte Eik (&) de Tulpenboom , de Zwarte Nootenboom, de Platanus, de Hooge Nootenboom, de Beukenboom, de BoschOlmboom, de Guldenboom, welker dikke Hammen , naar het fcheen, van gelijke hoogte, zig als pragtige kolommen vertoonden. Als ik de grootheid en pragt van deeze boomen naar waarde en wezenlijkheid wilde befchrijven, zou men mij, vrees ik, geloof weigeren ; ik meen egter te mogen verzeekeren dat veele der Zwarte Eiken, vijf voeten boven den grond, agt, negen, tien en elf voeten over kruis dik waren , naardien wij verfcheiden maten, die boven de dertig voeten in den omtrek hadden en dan loopen zij volmaakt regt op met eene trapswijze vermindering in dikte veertig of vijftig voeten hoog tot aan de zwaare takken ; maar laager dan vijf of zes voeten zouden deeze Hammen een derde meer in den omtrek hebben, wegens de uitfteekende bcenen of Hutten, die meerder of minder in getal zijn, naar het getal horizontaale wortelen, waaruit zij fpruiten. De Tul- (a") Ouercus TinBoria, Liriodendron, Jttglun: Nigra, Plataitust Juglans Exaltata, Fagus Sylyatica, Ulmus S}lyatica, Liquidem har ityracijlua. (_b~) De bast van deeze foort van Eitc geeft eene goede geele Verw. De boom is in Pennsyhanie , Nieuw « Jerfeij, Nieuw?>riten Nituw-Engtlatid bekend onder den naïin van de ZwarteEik  VIERDE HOOFDSTUK. 5* Tulpenboom, de Guldenboom en de Beuk waren even ftatig; Niet verre van deeze hoogte; van welke men de laage gronden der rivier overziet, ziet men veele zeer pragtige gedenkftukken van de magt en nijverheid der oude bewoorieren van deeze landen; Ik zag eene ontzagchelijke kegelachtige pyramide of door konst gemaakten heuvel van aarde, groote vierkante tcrrasfen en eén groot hol vlak, van eene vierhoekige gedaante, omringd van hoogten van aarde en zéekere fpöorert van eene groote Indiaanfche Stad, het werk van eëne magtige natie, welker tijdperk vari grootheid misfehien nog lang voorde ontdekking van dit waerelddeel plaats gehad heeft. . Na omtrent -zeven mijlen döor dit bosch van Groote Zwarte Eikeri getrokken te zijrt, kwamen wij aan landen, die meer verfeheidenheid vari toneelen vertoonden : het land rijst bijna ongevoelig langs zagte trappen ert vertoont woeste vlakten, hooge bosfehen, gruis-zandachtige ert fteenachtige hoogten, altoos in het gezigt van fnelftroomende riviertjens; de grond is gelijk ik reeds befchreven heb. Vervolgens trokken wij over groote rijke draslanden óf natuurlijke weiden, wijd uitfpreidendende rotting-riet-gorfert en dikwijls oude Indiaanfche dorpen, nu verlaaten en met bosfehen overgroeid. Deeze zijn altoos aan of digt bij de oevers vari rivieren of groote grienten, en de door konst gemaakte bergen of terrasfen Verheffen zig boven de ondiggende boschjens. In de oudstijds bebouwde Ö a ré-  52 REIZEN door NOORD-AMERIKA. velden zag ik Basterdlotus', Driedoorrtigtf Gleditfia, Chicafaw-prium, Callicarpa, den Rooden Moerbezienboom , den hoogen Nootenboom , den Zwarten Nootenboom , welke ons leeren dat deeze boomen door de oude bewooners aangekweekt wierden om hunne vrugten , als een gezond en voedzaam 'voedzel , fchoon deeze inboorlingen der bosfehen (h) zijn , tieren zij egter nog beter en zijn vrugtbaarer in bebouwde plantagieën en devrugt is bij het tegenswoordig gedacht van Indiaanen zeer in achting', vooral de Hooge Nootenboom , die gemeenlijk de Shell-barked hiccory genaamd wordt. De Creeks leggen den laatften in hunne dorpen op. Ik heb meer dan honderd fchepels van deeze nooten bij eikanderen gezien, die aan een enkel huisgezin toebehoorden. Zij ftampen die aan ftukken en werpen die dan in kookend water, dat , door fijne zeeven doorgezijgd zijnde, het olieachtigst gedeelte van het vogt behoudt ; dit noemen zij met eenen naam, die hiccory-melk betekent, het is zoo zoet en vet als verfche room en koomt in de meeste van hunne fpijzen, vooral in homony en koren-koeken. Na vier dagen op ons gemak en aangenaam voort- Re- " /■fl^ Diospyros, Gleditfia Tiiacanthos, Prunus Chicafaw, Callicarpa, Morus Rulra, Juglaus excMata. Juglaus Nigra. (J) De Chicafiw Pruim moet,' denk ik, hiervan uitgezonderd worden, want, fchoon zij zeekerlijk uit Amerika afkomftig is, heb ik haar egter nooit wild in de bosfehen gezien, maar altoos in oude verlaatcne Indiaanfche Plantagieën; ik denk dat zij van het Zuid-Westen, van over de Mijfifippi door de Chicafaws ge. br.'.jt is.  VIERDE .HOOFDSTUK. 53 gereisd te zijn, kwamen wij in den avond aan óeBi/ffels-Lik. Deeze zonderlinge plaats bcfJaatverfcheiden akkers grond, aan den voet van het Zuid-Oostlijk voorgebergte van de Grote Keten, die, gelijk ik reeds aangemerkt heb, de rivieren Savanna en Alatamaha van eikanderen fcheidt. Ten Zuid-Oosten van dezelve liggen eene groote rotting-rietgors en weiden , die eene onmeetlijke vlakte vormen ; en in deeze poel hebben , geloof ik, de hoofdtakken van de groote Ogeeche rivier hunnen oorfprong. De plaats, die de Lik genoemd wordt, is omtrent drie of vier akkers groot, bijna efFen en ligt tusfchen hetbovcn-eind van het riet-gors en het oploopen van de hoogte. De aarde is van de oppervlakte tot eene onbekende diepte eene bijna witte of aschgraauwe taaie vette klei, waarin alle foorten van vee groote holligheden likken, om den fmaak van deeze aangenaame ader natevolgen. Het gemeen gevoelen van de inwooneren is dat deeze klei met zout-deelen bezwangerd is, die uit zout oprijzen, dat diep onder den grond zit; maar ik kon niets zouts 'er aan proeven, maar wel, zqo mij dagt, eene laffe zoetigheid. Hoornvee , paerden en herten zijn 'er onmaatig op verzot, zoo zeer dat hunne mist, die tot op enigen aflland rondom deeze plaats den grond bijna geheel bedekt, zig volkoomen als klei vertoont, die, als zij door de zon en de lucht gedroogd is, bijna zoo hard is als gebakkenfteen. * Wij wierden op deeze plaats eenen dag opgehouhouden om de verfcheiden takken der meeting te regelen en te ontwerpen. Geduuienie deezen tijd D 3 ge-  54 REIZEN poor NOORD-AMERIKA. gebeurde 'er eene omftandigheid , die een aanmerklijk voorbeeld opleverde van de fchranderheid der Indiaanen en die bijna alle onze ontwerpen omverre geworpen en een einde van de zaak zoude gemaakt hebben. De landmeeter, zijn compas op den ftok gefchroefd hebbende, was bezig met de ftreek van de plaats van ons vertrek te berekenen, die tegens de Savanna -rivier moest ftooten bij de zaamenvloeijing van eene zekere rivier, omtrent zeventig mijlen van ons af; zoo als hij de ftreek bepaald had, kwam het Indiaansch Opperhoofd aan en, ziende welke ftreek hij aanduidde, zeide hij dat het niet goed was; maar dat de ftreek van de plaats zoo en zoo was, terwijl hij met zijne hand wees. De landmeeter andwoordde dat hij het voorzeeker wel had, 'er bij voegende dat dat klein dingtjen, ( op het compas wijzende ) het hem zeide en dat dat niet dwaalen kon. De Indiaan andwoordde dat hij be. ter wist en dat dat klein boos ding een leugenaar was, dat hij zig aan zijn zeggen niet wilde houden , want dat het de Indiaanen hunne landen ontfteelen wilde. Deeze misflag (want de Eandmeeter had, bij nader onderzoek , ongeüjk) mishaagde den Indiaanen; het gefchil liep zoo hoog, dat het Opperhoofd en zijn volk beflooten de zaak aftebreeken, en langs den kortften weg naar huis te keeren en den landmeeter verbooden verder te gaan; egter deed, na enig verwijl, de gedienftigheid en het voorzigtig gedrag van den Kolonel hen van befluit veranderen; het Opperhoofd wierd verzoend , op voorwaarde dat het compas afgefchaft zou worden  VIERDE HOOFDSTUK. 55 den en onbekwaam gemaakt om in deeze zaak te dienen; dat het Opperhoofd zelf de landmeeting zou beftieren en daarenboven een briefjen ontvangen voor eene aanmerklijke hoeveelheid goederen. De zaak en dus in het vriendlijke gefchikt zijnde onder deeze nieuwe regeling en na dat de Kolonel twee partijen langs verfchillende wegen uitgezonden had, terwijl de Heer m'«intosh en ik ons bij die van den Kolonel vervoegden, wiens tocht waarfchijnlijk de versteen meest afgcwisfeld zouzijn, vertrokken wij van Buffels-Lik cn het Indiaansen Opperhoofd, aan ons hoofd trekkende, bragt ons langs eene regte lijn, gelijk uit ter zijde gedaane waarneemingen bleek, aan de verlangde plaats. Wij volgden bijna eene Noordlijke ftreek de groote keten op, tot wij nabij de takken van de Breede Rivier gekoomen waren, wanneer wij regts af trokken en ons aan eenen aanmerklijken tak van dezelve legerden. Wij vcrbleeven aan deeze plaats bijna eenen geheelen dag, Landmeeters en Sterrekundigen aanftellende, die de ftreek, den afftand en andere omftandigheden op de Breede Rivier moesten waarneemen en van daar naar beneden tot aan haare zaamenvloeijing met de Savanna. ■ De Groote keten beftaat uit een doorgaand hoog bosch; de grond is vrugtbaar en in tamelijk hooge heuvels doorfneden door de veele riviertjens , die haare bronnen op dezelve hebben. De hoogten cn fteilten hebben overvloed van rots en fteen. De bosch-boomen en andere gewasfen zijn dezelfde als ik reeds omtrent de Kleine Rivier opgenoemd heb. Ik D 4 zag  $6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. zag(*0 Halefia, Styrax, ^Esculus Pavia, Bosch' ,/Esculus, Stekelige Robinia, Spitsbladige Magnolia, Driebladige Magnolia, en enige zeer merkvvaerdige nieuwe heesters en planten, bijzonderlijk de Phyfic - nut, of Indiaanfche Olijf. De ftcngels. rijzen veele in getal van den wortel, twee of drie voeten hoog; de bladen zitten over elkan.dcren aan zeer korte bladftce^n; zij zijn breed, lancetvormig, effenrandig en gegolfd, derzelver oppervlakte is glad en van eene donkergroene kleur. Uit het midden van elk blad koomt eene enkele eironde fteenvrugt, die regtop ftaat op lange dunne Hengels; zij heeft eenen grooten fteen en dun vleesch, I De vrugt is, als zij rijp is, geel, en omtrent van de grootte van eene Olijf. De Indiaanen draagen, als zij op herten gaan jaagen , deeze vrugt bij zig , denkende dat zij de kragt heeft om die die-ren te betoveren , of naar hen toe te drijven, waarvan zij, bij de handelaars, den naam gekregen heeft van de Phyfic-.nut, die, bij hen, betoverende of bezweerenclc betekent. Ik zag ook (ZO klimmende Maluwe , klimmende Filix, misfehien eene foort van Wederdood; de bladeren zijn gepalmd of gedraald;-, zij klimt en dwaalt rond op heesters in vogtigen grond, Eene zeer zonderlinge en ficrlijke plant van een onbekend geflacht, Indi-aanfche Latouw genaamd, maakte haare eerfte yerfchijning in deeze rijke va- wor- (0) Haltfta, Styrax, JEscuhis Pavia JSscnlas■ fyhatka, Ré: thin his.ida, Magnolia Acuminzta, M. Trihitala. (1) Maha Scandcns, Fi'ix Scandcns. fj> Tricliomants ?  VIERDE HOOFDSTUK. 5? leien; het is eene twecjaarige plant; de eerfte of wortel - bladeren zijn enigzints gelepeld of breed, lancetvormig en ftomp gepunt, van eene bleekc geel groene kleur, glad van oppervlakte, en van een teder zaamenweefzel; deeze bladeren fpreiden zig naar alle zijden even gelijk uit, en buigen tot bijna op den grond; uit derzelver midden rijst een regtc regtopftaande ftcngel, vijf, zes, of zeven voeten hoog , glad en gepolijst, de grondkleur is. donkerpurper, fierlijk befpikkeld met groenachtige geele fpikkels ; de ftcngel is, drie vierde van zijne lengte, verfierd met fmalle bladeren, bijna van dezelfde gedaante met de wortel - bladeren, op regelmaatige afftanden in eene ringswijze orde geplaatst. Het bovenst vierde gedeelte van den ftcngel is tot eene pyramiedachtige bos bloemen,, die eenigzints los zijn, gevormd; deeze bloemen behooren onder de zesmannige, zijn groot en uitgefpreid van eene donkere purper - kleur, teder met groen, geel en rood befprenkeld en in zes deden of bloembladen verdeeld; zij worden opgevolgd door driehoekige drooge zaadhtiisjens, als zij rijp zijn.. Deeze groote keten is eene wijd uitgeftrekte tak van het Cherokee of Alegany gebergte , die trapswijze in hoogte en uitgeflrektheid toeneemt van deszelfs einde aan de Lik tot derzelver verecniging met de hooge keten van bergen , van ouds het Apalachisch Gebergte genoemd; overal is. zij veel digtcr b.ij de Alatamaha dan bij de Savanna-rivier. Op eene bijzondere plaats, daar wij ons pp de groote keten legerden, terwijl wij daar een gedeelE>5 te  50 REIZEN door NOORD- AMERIKA. te van den dag rust hielden, gongen onze jagers, uit en, hoorende dat zij zig naar de laage landen aan de Ocone begaven, verzelde ik hen; wij hadden niet meer dan drie mijlen gereden , wanneer wij aan de oevers van die fchoone rivier kwamen. De riet - gorfen van rotting van eene onmcetlijke uitgeftrektheid en de Eiken - bostenen,' op de effene landen zijn ongelooflijk vrugtbaar, hetwelk blijkt uit het lange riet van deeze en de zwaare boomen van geene. Voor wij de wateren van de Breede Rivier verlieten , des avonds aan eenen van derzelver aanmerklijke takken ons gelegerd hebbende, verliet ik mijne reisgenooten om, als naar gewoonte, op kruid» kdndige nafpeuringen uittcgaan; eene fteilen rotsachtigen berg opklimmende ontdekte ik gevalligecne nieuwe foort van Caryophyllata, fterkriekende Nagelwortel ( a ) , terwijl ik naar eenen heester greep, gleed mijn voet uit en, mij herftellende, rukte ik met denzelven enige planten uit den grond, welker wortelen de lucht met eenen verkwikkenden reuk van kruidnagelen en fpeccrijachtige geuren vervulden, Toen ik weder-naar de legerplaats keerde, vond ik mijnen wijsgeerigen medgezel, den Heerivi'iNT o s n aan den oever van een riviertjen zittende en zig zeer verlustigende met eene nieuwe en zeer merkwaerdige natuurlijke vertooning, in welke ik met een groot vermaak deel nam. Het water was te Ctum oiioratisjlmuth.  VIERDE HOOFDSTUK. 59 te dier plaatfe ftil en ondiep en vloeide over een bed van gruiszand, even onder eene rots van welke een droom afftortte. In deeze neer was een groot getal kleine pyramiedachtige bergjens van gruiszand, welker toppen bijna tot de oppervlakte van het water reezen , zeer konstig opgeworpen door eene foort van kleine kreeft {Cancer tnacrourus} die dezelve bewoonde; deeze fcheenen haare fterkten tc zijn , of haare fchuilplaatfen voor haare jongen tegens de aanvallen en verwoestingen hunner vijanden, de goud-visfehen: de'eze omringden haar gcr. ftadig met talrijke troepen, uitgezonderd op kleine tusfehentijden , wanneer 'er kleine benden van oude kreeften eenen uitval op hen deeden uit haare holen in de pyramieden van gruis - zand, wanneer zig een fchitterend gezigt vertoonde: de kleine goud-vischjeus vlooden terdond van alle kanten, door het helder water fchietende als fbroomen van Weerlicht; fommige zelfs fprongen op boven het water, maar alle keerden zij fpoedig terug tot den aanval, de pyramieden als te vooren van alk kanten omringende, als de kreeften terug trokken; op deeze wijze fcheen de oorlog aanhoudend voortge» zet te worden. De Goud - visch is omtrent van de grootte van een anchovis, ten naasten bij vier duimen lang, van eene nette tengere gedaante; de kop is bedekt met een helm van ultramarijn blaauw, de rug roodachtig bruin , de zijden en buik vuurkleurig , of van de kleur van fraaie menie: langs elke zijde loopt «ene fmalle donkere ftreep van de kaaken tot den ftaert;  60 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ftacrt; de oogen zijn'groot en de regenboog is af» gebruineerd goud. De tak van de Breede-Rivier is omtrent drie voeten breed, heeft twee, drie en vier voeten waters diepte, cn kronkelt door eene vrugtbaare valei, aan de eene zijde bijna overfchaduwd door eene rei hooge bergen, wel bezet met Eiken, witte Walnoot, («) Tulpboom, Spitsbladige Magnolia Pavia Sylvatica, en op derzelver rotsachtige kruinen Kastanjcnboomen , Roestkleurige Roozelaar, Breedbladige Kalmia, Bloem-' rijke Kornoeljeboom en andere.. Een van onze jonge Indiaanen vong deezen avond eene zeer groote Zalm - Forel, omtrent vijftien pdnden zwaar, welke hij den Kolonel aanbood, die hem voor het avondmaal liet opdisfehen, Dc Indiaan had deezen visch getroffen met een harpoen van riet, zeer fcherp gepunt, gebaard-en in het vuur gehard. De visch lag digt onder den fteilen oever, daar hem dc Indiaan ontdekte en met zijn riet trof; de visch fchoot terftond met hetzelve weg, terwijl de Indiaan hem vervolgde zonder de harpoen terugtetrekkeu , en hem met herhaalde fteeken doodde cn toen op land fleepte. Na dat men de Breede-Rivier verlaaten heeft, rijst de grond merkiijk en, vermits het land bergachtig was , wierd onze voortgang daaglijks moeijeliiker en traager; maar- de geduurig afvvisfelcnde gezigtcn van puntige heuvels, hooge bosfehen, rij- C\a~) I.iriodcna'tn, Magnolia Acuminata, Pavia Sylvatica ~ Fagus Castnnea , Rhododcndron Ferrugineum, Kalmia Laiifolia s. Cornus Flirida &c.  VIERDE HOOFDSTUK. 6i rijke valcien, kronkelende rivieren en watervallen. Vergoedden ten Vollen onze moeijelijkheden en vertraagingen. Ik vond den grooten O) gemeenert Monnikskap , de Uitheemfche Ridderfpoor , den windverdrijvenden glanzigen Engelwortel (*) en Herrielsblaauwe Maluwe. Wij voltooiden eindelijk gelukkiglijk onze linie, en kwamen aan de Kleine Rivier, daar onze jagers overvloed van wild cn kalkoenen aanbragten, zoo dat wij een overvloedig avondmaal hadden. Den volgenden morgen merkten wij den hoekboom , bij de zaamenvloeijing van de Kleine Rivier en de Savanna en kort daarop namen de Indiaanen vriendlijk affcheid van ons en keerden naar hunne dorpen terug. De rotfen en delfftofTen, die de bergen van deeze middenftreek uitmaaken , zijn van verfchillende' foorten als (£) Kwarts, Ijzer, Zandfteen, Keifteen , Meelzand, Zand, Oker, Drupfteen , Rotsfteen, Glimmer, enz. Ik zag geene tekenen van Marmer, Pleister of Kalkfteen; maar daar zijn in de bosfehen, bij Augufta, groote hoopen van eenen poreufenvergruizelcnden witten rotsfteen , in groote en bijna horizontaale klompen, welke een zaamengroeizel van verfchillende foorten van lighaamen fchij- <\a~) Aconitum Napellus, Delphinium Peregrinum , Angelica Lucida, Malva tètulra, (*) In Virginie Nondo, en bij de Creek en Cltiroket handelaar» vilte ■wortel genoemd. (* ) Ojiartfum, Per rum, Cos, Silex, Glarea, Antia, Ochra , Stalaiiites, Saxum, Mica.  S2 REIZEN1 door NÓORD-AMERIKA; fchijnen të zijn, beftaande uit vergruisde zeëfchulpen , met eene kleine hoeveelheid zand ; hij is zagt en kan gemaklijk tot allerleie gedaanten verwerkt wofderi eit egter hard genoeg om tot allerleie gebouwen te dienen; Wat dé dierlijke voortbrengzelenbelartgt,zijzijrt dezelfde als die oorfpronglijk dit gedeelte van Noord-Amerika bewoonden , behalven die welke door vreeü weggejaagd zijrt zedert den inval der Europeaancnv De Buffel hier weleer zoo talrijk, is heden teri dage in dit gedeelte des lands niet meer te vinden; daar zijn maar weinige elanden ert dié 'er zyn, onthouden zig alleen in het Apaïachisch Gebergte; De vreeslijke en gevreesde Ratelflaiig is nog maar al té gemeen éri daar is eene menigte van verfchillende andere fiangen , bijzonderlijk dat verwonderlijk fchepzel de glas-llang ( b ); ik zag eene zeer gfootë en fraaie op eëneri kleinen afftand van onze legerplaats. De Alligator, eene foort van Krokodil * Wordt met menigte in dè rivieren en gorfen aan de Zee-Kustert gevonden , maar is niet meer te vinden boven Augufta-, Beeren, Tijgers, Wolven en Wilde Katten (c) zijn (_a~) Uras [denklijk de Bifbn van buffon. Vfrif.] (_b~) Anquis Ventralis Liun. Men noemt haar de glas - flan£ bmdat zij zoo broos is, dat zij op den minsten kleinen (lag in verfcheiden (hikken breekt. Vertaal er. (O Dit dier wórdt in Pennfyhnnia en de Noordlijke Staates Punt/ter genoemd, maar in Karolim en in de Zuidlijke Staaten Tijger '; het is zeer Iterk \ veel grooter dan de grootste Hond en tan eene geelachtig bruine of klei-kleur met eenen zeer langen flaert;  VIERDE HOOFDSTUK* 63 gijn *er overvloedig genoeg en daar is eene groote Verfeheidenheid van dag- en nagt - vlinders, van Welke veele verwonderlijk fchoon zijn ,zoo wel als andere infecten van eene oneindige verfeheidenheid. Toen de Landmeeters hunne waarneémingen af* gedaan hadden, begaven wij ons des anderendaags wederom op weg naar Augufta, gemeenlijk onzen weg neemende door de laage landen op de oevers Van de Savanna. Wij trokken de Breede Rivier over aan eene nieuw-aangelegde plantagie, daar zij zig met de Savanna vereenigd. By mijne aankomst te Augufta, mij wat vermoeid vindende, ritstede ik aldaar een dag of twee uit en vertrok toen Weder naar Savanna, de hoofdftad, daar wij in goeden welftand aankwamen. Naardien ik op deeze reis buitengemeen gelukkig geweest was, niet alleen in het genieten vatt eenen onafgebrooken welftand, en het ontkoomen Van alle ongelukken , welke zulke tochten door onbewoonde wildernjsfen en over de Indiaanfche grenzen gemeenlijk verzeilen, maar ook in het vergaderen van eene zeer talrijke verzameling van nieuwe ontdekkingen van natuurlijke voortbrengzelen, wil ik, op de herdenking Van zoo Veele en zoo groote gunsten en zegeningen thans, met een fterk gevoel van dankbaarheid, den Almagtigen Schepper en Behouder mijne opregte dankzeggingen toewijden. VIJF- ftaert; het is een fchadelijlc dier eri aast op Kalveren, jonge Vaerzen en andere dieren, [waarfchijnlijk de Cougouar, de Fe* lit Concvtcr Linn Vertaalbr.]  §4 REIZEN door NOORD - AMERIKA. X7IJFDE HOOFDSTUK, Paart de Rivier Alatamaba op: Befchrijving van die rivier: Overblijfzel van een oud Fort: Verhuizing van de Creek natie naar deeze ftreeken: Terugkomst op Broughtons-Eiland. Toen ik mijne verzameling van drooge planten in orde gebragt en mijne zaaden en wortelen, de vrugten van mijne laatfte Westlijke reis, ingepakt en riaar Charlestown verzonden had, om verder naar Europa bezorgd te worden, befteedde ik het overig gedeelte van dit jaargetijde in kruidkundige tochtjens naar de laage landen tusfchen Karolina en Óost-Florida en verzamelde zaaden, wortelen en planten, terwijl ik die, welke niet wel bewaard konden worden, zonder alle haare fraaiheid tever* liezen, aftekende. Geduurende deezen uitflap van den voornaamstert weg mijner reizen eene nette ligte Cypresfen-houten floep te Broughton-eiland, eene plantagie, den Heer hEnry lauRens Schildlui, toebehoorende, tot mijn gebruik gekregen hebbende, voorzag ik mij van noodwendigheden tot de reis en befloot een tochtjen de rivier Alatamaha op te doen. Ik voer dan deeze fchoone rivier op, aan Welker vrugtbaare oevers de edelaartige en waare zoo- nen  VIJFDE HOOFDSTUK. 65 'nen der vrijheid veilig woonen, vijftig mijlen boven de wooningen der Blanken. Hoe zagt, vloeien uwe vreedzaame wateren, O Alatamaha! Hoe fchooil rijzen voor het gezigt op uwe verheven oevers de gintfche boschjens van Magnolia , van welker kruinen de omringende lucht, door wolken van wierook , met den uitvloeienden balzem van den Guldenboom vermengd, en met welriekende geuren , die aanhoudend uit de omliggende fpecefijachtige boschjens van den Anijsboom , Gagel, Laurier en Bignonia vloeien , vervuld wordt! Als ik moede was mijne kano tegens den fterkcn ftroom opteroeijen (die fterker wordt, daar dfr zwaare ftroom der rivier met verdubbelde kragt door de heuvelachtige hoogten dringt, terwijl de oever ter wederzijde rotsachtige klippen voor het oog vertoont, die boven de oppervlakte van het water uitfteeken in bijna platte horizontaale klompen , door den afloopenden ftroom glad gefchuurd en die een zaamenmengzel of zaamengroeizel van zandachtigen kalkfteen fchijnen) gaf ik mijne floep aan den vriendlijken ftroom over en gong flegts aan het roer zitten. Mijne vaart was vermaaklijk dooide fierlijkheid der boschjens, vrolijke Weiden-'ert verre afliggende hooge wouden , die zig in groote orde aan het gezigt vertoonden. De kronkelende oever der rivier en de hooge uitfteekende voorgebergten ontvouwden weder nieuwe toneelen van grootheid en verhevenheid. De diepe bosfehen en de verwijderde bergen weêrgalmden van het vrolijk E ge-  66 REIZEN door NOORD - AMERIKA. gezellig geloei der tamme kudden. De lucht was vervuld met het luid cn fchel gefchrei van den 1'chuuwcn fcherpzigtigen kraanvogel. Ziet gintsch op dien vervallen ontbladerden Cypres den eenzaamen bosch - pelikaan (a) treurig op den hoogden top zittende; daar plaatst hij zig gelijk een oude ccrwaerdigc. wijze, als een voorwerp van befpotting voor de veiligheid van de benden van zijn gedacht. De Schreeuw - vogel, een andere getrouwe wagtcr, in het duister lommer fchrecuwende, waarfchuuwt het pluim-gedierte voor het aannaderend gevaar cn de pluimaadje van de Ihcl zweevcndc benden Spaanfche Wulpen (zoo wit als het vlekloos kleed der onfchuld) fchittert in den blaauwen hemel. Dus dreef ik Veilig en gerust, en peinzende over de wonderbaarlijke toneelen der oorfpronglijke natuur, nog onaangeraakt door 's menfehen hand, zagtjens den ftillen ftroom af, op welks gladde oppervlakte de Veranderlijke fchaduwen van den hangenden oever gcfchilderd Honden, terwijl millioenen.van fchubbige bcwooneren in deszelfs doorichijnende wateren fpeelden. De heerlijke vorst van den dag , in fchitterend licht gekleed, fpoedde zig naar de Westerfche rijken ; de graauwc ftille fchemering waarfchuuwde ons nu de aannadering van den duisteren nagt: ik moest dan, uit zorg voor mij- • zel- [(a) Tmitalus Lcculator LiNtf. vertaAuER-]  VIJFDE HOOFDSTUK. 67 zeiven eene plaats gaan zoeken om veilig te kunnen rusten, eer de donker zou vallen. Naar den hoogen oever vaarende, klom ik op den fteilen wal; daar ftond een eerwaerdige eik. Een Oudindisch veld, groen met fappig gras bevloerd en bont gekleurd met kreupelhout van welriekende heesters, vertoonde aan mijn oog de (a) Waschdraagende Gagel, de blaauwbladige Magnolia, de Benfoinboom, den rooden Karolinifchen Laurier, den Vuilboom, de Chicafaw-Pruim, de LaurierKers en andere. Het was bijna omringd van een open bosch van ftatige Pijnboomen (Z>) door welke zig het uitgeftrekte drasland vertoonde, de veilige baan van den fnellen rheebok. Vlak over mijne landing-plaats en regt Oostwarts had ik een fraai gezigt over de rivier en de laage landen aan elke zijde, die trapswijze naar de zee verbreedden en mij een onbepaald uitzigt gaven, terwijl de Zee-kust-eilanden in het verfchiet, als een kroon, den grijzen gezigteinder bepaalden. Mijne fchuit wel vastgelegd , de omringende boschjens doorzogt, en brandhout verzameld hebbende , fpreidde ik mijne huiden en mijn deken bij mijn vrolijk vuur, onder de befchermende fchaduw van den gastvrijen altijd groenenden Eik en legde mijn hoofd op mijne harde, maar gezonde hoofd-peu- luw (a) Myrica Cer'fera, Magnolia Giauca, Laurus Benzmn, Z.' ifnrbonia, Rhamnus Frangula, Prunus Clticafaw, P. Leurt) • CV' rafus &c. CO Pinus Paluttris. E »  6S REIZEN door NOORD - AMERIKA. luw neder. Ik luisterde ongeftoord naar de godlijke zangen van de gepluimde zangers in de boschjens , terwijl de zagtlijk luizende windjens verflaalnwden en langzaamerhand ophielden. Nu was de zon beneden de Westiijke kimmen gedaald en de Maan gong Harig in het Oosten op, wanneer de welluidende vogelen wederom tot zingen aangelokt wierden; hoe aangenaam zingt de gezellige Spotvogel! de boschjens weêrgalmcn van het onophoudlijk gefchrceuw van den Virginifchen Geitenmelker of Whip-pour-will; de maan was omtrent een uur boven den horizont, wanneer een donkere eclips haar heerlijk licht langzaam kwam verduisteren; eindelijk was zij flegts als met eenen zilveren draad omgeeven; op deeze verandering heerschte 'er weder eene algemeene Hilte. Thans vermoeid zijnde begaf ik mij te rust; de nagt gong voorbij; de koude morgen-daauw deed mij ontwaaken; mijn vuur was bijna uit; de blaaiv we rook rees nog ter naamver nood boven de vogtige asch; alles was duister; de hemel, te vooren zoo helder van Harren fchitterende, maar nu met dikke wolken bedekt, waarfchuuwde mij opteflaan en te vertrekken. De blaauwe purperen wolken verdikten zig in den donkeren morgen; de flormachtige Oostenwind oefende zijn geweld. O vreedzaame Alatamaha ! zoo Hil uit den aart! hoe wierd gij beroerd! Uwe golvende oppervlakte mismaakte alle voorwerpen, vertoonde dezelve duister aan het gezigt en eindelijk verdweenen zij geheel, terwijl de woedende winden en de nederflaande flortregen de hooge  VIJFDE HOOFDSTUK. 69 hooge boschjens dccden buigen, het beevende gras nederfloeg en de vérfchrikte dieren naar hunne holen en fchuilhoeken gedreven wierden. Nu bedaarde de ftorm na uitgewoed te hebben en daar kwam langzaamerhand eene ftille kalmte; op den middag braken de wolken, de blaauwe hemel vertoonde zig, de heldere zonne-ftraalen fpreidden haar al bezielend licht uit, en de geftadige Weste wind begon weder vreedzaam te heerfchcn. De wateren waren gezuiverd, de golven bleeven ftil cn de fchoone rivier herkreeg haare aangeboren kalmte. Zoo gaat het ook met de verfchillende en verwisfelcnde toneelen van waereldfche voorvallen in den ftroom des levens. De hooger vermogens en aandoeningen der ziel zijn zoodanig verknogt en vermengd met de mindere hartstogten, dat de fmertlijkfte gewaarwordingen in de ziel ontftaan , als de laatfte tcgenftand ontmoeten : Dus gaat het met het zedenlijk ftelzel , dat wij voor ons gedrag ontworpen hebben, als eene ladder, langs welke wij tot den top van aardfche glorie en geluk willen opklimmen, ja van welken wij misfehien onze vlugt naar den hemel zeiven wilden neemen; op het tijdftip dat wij ons ijdclijk verbeelden den top bereikt te hebben, koomt 'er een onvoorzien toeval tusfchen beiden en verrascht ons ; de keten wordt hevig- gefchud , wij laaten onze handen los en vallen : het wel overlegd ontwerp wordt in eens in de war gebragt; alle denkbeelden van geluk wijken ; . de luister der glorie wordt verduisterd en verdwijnt eindelijk geheel ; alle aangenaame voorwerpen worden mis.. E 3 vormd^  70 REIZEN door NOORD - AMERIKA. vormd, alles wordt uit zijnen ftand gebragt en het vleiend toneel gaat geheel voorbij; eene duistere wolk benevelt het vcrftand en als wij onzen voortgang vertraagd en onze beste voorneemens te leur gefteld zien, zullen wij ligt de vermaaningen en overtuigingen der deugd in den wind liaan , om onze oogen voor onzen leidsman en befchermcr te fluiten , aan zijne magt te twijfelen , en aan zijne hulp te wanhoopen : Maar laaien wij op onzen God wagten en vertrouwen, die te zijner tijd in heerlijkheid zal fchitteren, dc nijdige wolken verdrijven , en ons leeren hoe bepaald en bekrompen het menschlijk vermogen is, als hij zig onafhanglijke wijsheid wil aanmatigen. Doch alvorens ik de rivier Alatamaha verlaat, zal ik nog een verder en volkomener verllag van dezelve geeven. Zij heeft haaren oorfprong in het Cherokeesch Gebergte, digt bij de bron van de Tugilo, den grooten Westlijken tak van Savanna en , voor zij dien verlaat, ontvangt zij ontelbaare kleine riviertjens , die haare wateren vermeerderen ; van daar daalt zij neder door het bergachtig land met alle haare zijd-takken, kronkelt twee honderd en vijftig mijlen fterk door de bergen, en koomt dan in het plat cn effen land onder den naam van de Oakmulge ; van daar honderd en vijftig mijlen voortftroomende, ontvangt zij aan de Oost-zijde deOco»e, die ook in de laagcr ketenen van het gebergte ontfpringt. Na deeze zaamenvloeijing , als zij eene groote vermeerdering van water ontvangen heeft, neemt zij- den naam van Alatamaha aan, wan-  VIJFDE HOOFDSTUK. 7* wanneer zij eene groote majeftueufe rivier wordt, bijna honderd 'mijlen met zagte bogtcn door een groot vlak bosch vloeit cn dan met verfcheiden monden in den Atlantifchen Oceaan valt. Het Noorder kanaal of de mond ftroomt langs de hoogten van Darien, aan den Oostlijken oever, omtrent tien mijlen boven de baar cn loopt met verfcheiden wendingen van daar tusfchen Sapello-zn Wolf-eilanden in zee. liet Zuidlijk kanaal, dat voor het grootst en diepst gehouden wordt, zakt, na zijne fcheiding van het Noordlijk, zagtlijk af, bij MUntoshs en Broughtons eilanden eene bogt maakende, en valt eindelijk, aan de West-kust van St. Simons W' ta.-i.ye, tui. ■ Hkguiata, F  REIZEN door NOORD -AMERIKA^ nas-plant gelijkt; de groote donker groene bladeren zijn als fchubben over eikanderen geplaatst en fteeken naar boven, maar de einden zijn omgebogen , het gfondftuk derzelve is gebult -en hoï als een potlepel en kan bijna eene pint waters bevatten ; zwaare buien van wind en regen fcheuren deeze planten van de boomen, maar zij blijven egter keven cn groetjes op den grond onder de fchaduW van deeze altijd groenende Eiken. Een zeer groot gedeelte van dat eiland was voorheen door de Engelfchen opgeruimd cn beplant, gelijk mij klaar bleek door fpooren van plantfoenen , puinhoopen van kostlijke gebouwen, wegen enz. maar thans is het met bosfehen overgroeid. Freek' rica was de eerfte ftad, welke de Engelfchen in Georgia gebouwd hebben en is gegrondvest door Generaal oglethorpe, die de volkplantingbegon en in ftaat bragt. De vesting was regel-maatig en fraai, meest van gebakken fteenen gebouwd , en was de grootfte , regelmaatigfte en misfehien de kostbaarfte in geheel Noord - Amerika, die door Engelfchen gebouwd is: nu ligt zij in puinhoopen, en egter heeft zij nog eerte kleine bezetting ; van de ftad zijn ook flegts de puinhoopen overig; van tusfchen de ofnverre geftorte muufen van weleer ruime en kostbaare gebouwen groeijen nu perfikken - boomen, vijgen , granaatappelen en andere heesters niet alleen in de ftad , maar zelfs op eenen afftand in verfcheiden declen van het eiland; daar zijn egter enige weinige huizen die goed onderhouden en bewoond worden; het  EERSTE HOOFDSTUK. $'j het fchijnt nu weder te bekoomen, hetgeen men verfchiddigd is aan de vaderlandlievende en edelmoedige denkwijze en poogingen van J. spai- 0 i n g , Schildkn. die voorzitter van het eiland Is cn in groote ondernecmingen van Koophandel is ingewikkeld. TWEEDE HOOFDSTUK. Vertrek van Frederica naar het handelhuis aan th Rivier St. Jan: Landing op St. Simons eiland; op Amelia eiland: Befchrijving van de eilanden en Kanaalen langs de Kusten. 1 let Schip, met welk ik naar Oost-Florida moest Vertrekken, nu gereed zijnde om zijne reis aanteiieemen, gongen wij met eenen voordeeligen wind en een goed getij onder zeil. Wij namen onze koers Zuidlijk door het Kanaal, tusfchen eene keten van Zee - kust - eilanden en het vaste land. In Vlen avond kwamen wij ten anker aan het Zuid-einde van St. Simons eiland, doordien het getij ons belettede verder te vaaren. De Kapitein en ik met eenen van het bootsvolk gongen aan land rriet oogmerk om enig wild en zee-gevogelte te bekoomen. Wij hadden het geluk niet van herten te ontmoeten , maar onze reis_ was egter niet gehed tc vergeefsch, naardien wij drie jonge raccoons (a ) vongen, die een uitmuntend eeten zijn ; wij lieten hen Urfus isuda tl.ngata, F a  84 REIZEN door NOORD-AMERIKA, hen voor ons avondmaal met rijst gekookt opdisfchen. Des anderendaags 's morgens vroeg gongen wij weder onder zeil, en liepen langs Jekijl- en Cumberlands - eilanden, die groot, fraai en vrugtbaar, maar egter dun bevolkt zijn en dus zeer goede verbjijfplaatfen voor herten, beeren en ander wild. Toen wij langs Cumberlands-eiland door het kanaal voeren, zagen wij vooruit een fchip naar ons toe koomen. Onze kapitein zag terftond dat het de koopvaardij fchooner van de magazijnen aan St. Johns rivier was en voorfpelde aanftonds liegt nieuws, naardien zij niet moest afvaaren voor onze aankomst. Naar maate zij naderde, wierd zijne vrees meer en meer bevestigd, doordien hij verfcheiden menfchen op het dek zag; wij draaiden bij tot hij bij ons kwam , wanneer hij haar praaide: s> Wat nieuws ? Slegt nieuws; de Indiaanen „ hebben de boven-magazijnen geplonderd en de „ handelaars hebben 'er niet meer dan het leven afgebragt." Hierop kwamen beiden de fchepen zeer nabij elkandercn ten anker, wanneer wij verdere bijzonderheden vernamen, waaruit bleek dat eene groote bende Indiaanen twee handel-huizen ' op de land-engte, boven de rivier*. ^«,verrascht en geplonderd hadden ; een derde , dat nog tijdig genoeg door eenen getrouwen loopervan hunne vijandlijke oogmerken gewaarfchuuwd was, had nog tijd gehad om een gedeelte der goederen te bergen, die men in eene grient, op enigen afftand van hetzelve verftooken en met vellen bedekt had. In het  TWEEDE HOOFDSTUK. 85 opperst magazijn hadden zij de goederen op gelijke wijze geborgen, en die van hetbenedenfte, waarhenen wij beftemd waren, hadden het voornaamfte 'van de hunne weggebragt en op een klein eiland, in de rivier, omtrent vijf mijlen beneden het magazijn, opgelegd. Bij deeze goederen was mijne kist, die ik met dit fchip van Savanna vooruit gezonden had, naardien ik op dien tijd nog niet wist of ik de reis te land of te water doen zoude. De Kapitein van ons fchip befloot te wenden en nam Frederica terug te keeren om nieuwe bevelen te haaien hoe hij zig gedraagen moest; maar wat mij belangde , ik had vast beflooten naar het eiland op de rivier St. Jan, daar mijne'kist was, te gaan, vermits 'er enige boeken en papieren van waarde in waren , welke ik niet wel misfen kon. Ik verzogt dan den Kapitein mij aan land te laaten zetten op het klein St. Simons-eiland , dat niet verre af was, met voorneemen om enige mijlen verder naar een fort, aan het Zuid-einde van dat eiland te wandelen, daar enige visfehers woonden , welke ikverwagtede dat mij wel zouden willen overzetten op Amelict Eiland, daar eene groote plantagie was, die Lord e g si 0 n d , eenen Engelfchen edelman , toebehoorde , wiens opzigter mij, toen ik te Frederica. was, genodigd had hem te koomen bezoeken, als ik naar Oost - Florida zou gaan, en hier venvagtte ik eene boot te zullen kunnen krijgen , om mij naaf St. jfans rivier te brengen. De Kapitein zettede mij, volgens mijn verzoek, aan land, met eenen jongman, die naar Oost-Florida moest, die mij' F 3 be-  \ $6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. beloofde bij mij te zullen blijven cn in mijn lot te' zullen dcclen. Wij landden veilig; de Kapitein wenschtc ons eene goede reis, keerde naar zijn fchip en wij gongen op weg naar het fort, niet zonder veel ongemak te lijden door doornachtige krcupclbosfchen cn Hekelachtige wijngaarden. Wij bereikten egter in den avond het fort. De bevelhebber was in het bosch op de jagt. Mijn reisgenoot , vermoeid of lui zijnde, ging (kapen , terwijl ik ccne wandeling om de Zuid-punt van het eiland deed, langs het met fchulpen bevloerd ilrand nieuwe voorwerpen opraapendc. Ik was nog gecne' mijl gevorderd of ik kwam aan eene rhcebok, die dood op het ftrand lag; ik hoorde eene fnaphaan - fchoot niet verre van mij af, cn onderftcllende dat zij van de Kapitein van het fort kwam , welke ik verwagtede dat weldra weder zou koomen om zijn wild te haaien, zoo begaf ik mij op enigen afftand, klom op de duinen en ging nederzitten, daar ik een fraai gezigt had op de rollende baaren cn de fchuimende branding, die op de baar ftond, terwijl het Noorder voorgebergte van Amelia * Eiland vlak voor mij lag. De Kapitein van het fort kwam weldra met eenen gefchooten rhee-bok op zijne fchouderen. Wij groeteden elkandcren en keerden tc zaamen naar het fort, daar wij wel onthaald wierden en den volgenden morgen zettede dc Kapitein ons, op mijn verzoek, beleefdlijk over cn landde ons behouden op Amélia-Eiland. Na door een groot bosch van altijd groene Eiken- en Falmboarmcn gegaan  TWEEDE HOOFDSTUK. gaan en eene kreek overgetrokken te zijn, die door een lm al ziltig moeras liep, kwam ik met mijnen reisgezel behouden aan de plantagie, daar de opziener, de Fleer egan, ons beleefd cn gastvrij ontvong. Deze heer is een zeer kundige en bekwaame planter, die het goed reeds zeer verbeterd heeft, bijzonderlijk in het teelen van indigo. Een groot gedeelte van dit eiland beftaat uit uitmuntend hommocky-hnd, dat de grond is, waarin deeze plant groeijen wil, zoo wel als katoen j koren, patatten en bijna alle andere eetbaare gewasfen. De Heer egan had de beleefdheid met mij over een groot gedeelte van het eiland te rijden. Op het goed van Lord e g mond zijn verfcheiden zeer groote Indiaanfche heuvels , die Ogeeche-bergen genaamd worden naar die Indiaanfche natie, die haare fehuilplaats nam na uit haare oorfpronglijke eigen landen op het vast land, bij Ogeeche-rtv'er, verdreven te zijn. Zij wierden hier geduuriglijk aangevallen door de Caroliniaanen en Creeks, en eindelijk door hunne overwinnaars verflaagen en hunne beenderen onder deeze hoopen aarde en fchulpen begraaven, Ik zag hier de verwoesting van de gemeene graauwe nagtkapel O) zoo fchadeiijk voorbosch-en vrugtboomen in Pennfyhania en door de Noordlijke Staaten, die zij in de lente van hunne bladeren berooven, als dezelve nog jong en teder zijn. De Heer egan, gewigtige zaaken in St. Atf guftine te verrigten hebbende, drong mij nog eni- fa) Plia'ena pcriodka. F 4 ,  88 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. ge dagen bij hem te blijven, wanneer hij mij naar die plaats verzeilen zou en , zoo ik het verkoos , zou hij mij tot de Koeijen - wedde op de rivier Sr. Jan bezorgen, daar hij mij eene boot zou verfchaffen om mijne reis te vervorderen. Het is misfehien wel der moeite waerdig te onderzoeken waarom deeze fraaie eilanden op de Kust van Georgia zoo dun bevolkt zijn, fchoon Amelia misfehien enigermaate uitgezonderd dient te worden, naardien het een zeer vrugtbaar eiland is op den Noordlijken rand van Oost - Florida en bij de Kaapen van St. Maria, de fchoonfte haven van deeze nieuwe volkplanting. Als ik 'er mijne gedagten over moest zeggen , zouden de waarfchijnlijkfte redenen mij toefchijnen deeze te zijn: het grootfte gedeelte derzelve is voor als nog de eigendom van enige weinige rijke planters, die, hun verblijf op het vaste land houdende , daar de landen aan de groote rivieren, als Savanna , Ogeeche, Alatamaha, St. Ille en andere, van eenen aart en hoedanigheid zijn, die tot het teelen van rijst gefchikt is, waarop de planters voornamelijk deunen om gereed geld te krijgen , om hunne huislijke benodigdheden te koopen, enige weinige arme huisgezinnen op hunne landgoederen op de eilanden nederzetten, die kudden hoornvee, paerden , varkens en hoenderen aanfokken en het wild voor hunne eigenaars befchutten. De bewooners van deeze eilanden liggen ook bloot voor de invallen en plunderingen van zee - roovers , en , in oorlogs-tijd, voor landingen van des vijands ge.  TWEEDE HOOFDSTUK. 89 wapende fchepen, in welk geval zij of met hunne gezinnen en goederen naar het vaste land moeten vlugten, of van alle hunne roerende goederen beroofd worden en hunne huizen in de asch zien leggen. Dc grond van deeze eilanden fchijnt bijzonder goed voor het teelen van indigo cn katoen en daar zijn op dezelve enige groote plantagieën voor het kweeken en bewerken , van deeze kostbaare voortbrengzelen. De katoen wordt flegts door de armftc klasfe van volk geplant, omtrent zoo veel als nodig is voor het gebruik van hunne huisgezinnen; zij planten twee foorten van dezelve, dejaarige en West-Indifche; de eerfte is laag en wordt alle jaaren geplant; de ballen van deeze zijn groot en dc vlok lang, fterk en zeer wit. De West-Indifche is eene lange blijvende plant, de ftcngels zijn wat heesterachtig, van welke verfcheiden uit den wortel opfchieten, verfcheiden jaaren na eikanderen , terwijl de ftengels van het voorig jaar 's winters door de vorst dood vriezen. De ballen van deeze laatfte foort zijn juist niet zoo groot als die van de grasachtige Katoen ; maar de vlok of de wol is lang, zeer fijn, zijdachtig en wit. Eene zoodanige plantagie zal verfcheiden jaaren duuren als men 'er flegts tamelijke zorg en arbeid aan befteedt, terwijl de jaarige foort alle jaaren geplant wordt. De kusten, kanaalen en inhammen , welke deeze eilanden omringen, hebben overvloed van uitmuntenden Visch , bijzonderlijk Zeebaars , Braasfcm, F 5 Trom  t>o REIZEN door NOORD-AMERIKA, Trom Lipvisch O), Harder, Schaapen-Kopt Wijting, Grooper, Both, Zee-Forel (deeze laatfte fcbijnt eene foort van Kabbeljaauw te zijn) Vleet, fpringende Stekelbaars (£), Pijlftaert-rog. De Haai en de groote Zwarte Pijlftaert-rog zijn onverzadelijke verflinders en zeer lastig voor de visfchers, De baaien en banken zijn bevolkt met oesters en verfcheiden foorten van andere fchulpvisfehen , krabben en garnaalen enz. De klipkleevers, in het bijzonder? bnnij groot, hun vleesc wit, malsch en lekker. Daar is eene groote ruimte tusfchen deeze keten van kust-eilanden en het vast land, die misfehien over het algemeen omtrent drie zee-mijlen breed is; maar deeze geheele ruimte is niet met water bedekt* Ik gis dat omtrent twee derde uit laage zoute vlakten beftaan, die Barilla, Lisch en Riet voortbrengen en die aan het vast land en dc West-kust van de eilanden grenzen. De Oost-zijden van deeze eilanden zijn, voor het grootfte gedeelte, fcho'one, harde, zandige ftranden, die door de zee befpoeld worden. Tusfchen deeze eilanden zijn de monden of ingangen van enige rivieren, die van het vast land naar zee loopen , door deeze laage zoute moerasfen kronkelen en hun water in de kanaalcn ontlasten ,' die zeer wijde ruime havens zijn van drie tot vijf en van zes tot agt mijlen breed en die met malkanderen gemeenfehap hebben door evenwijdig loo^ (). Onze rust wierd egter gettóord door het fteeken der moskieten, het brullen van dc krokodillen en het aanhoudend geraas en dc bewceging der zee-vogelen, van welke duizenden hunne roest - plaatfen digt bij ons hadden , voornamelijk duikers van verfchillende foorten, reigers, pelikaanen, Spaanfche wulpen enz. die rei- (n) Cappcum. if) Myrka Cirifer*.  $4 RÉIZEN door NOORD-AMERIKA, alle door malkanderen zaten én in zulke ongelooflijke menigte, dat de boomen geheel. van dezelve bedekt waren. Zij roesten op ontoeganglijke eilanden in de zout-water moerasfen, door meirtjens en ondiepten omringd. Even buiten de boomen , tusfchen hm , het water en de moerasfen is eene verfehansfing van Koninglijke of pragtige Yucca f» of Adams naalden , die zoo dik door malkanderen groeijen , dat 'er naauwlijks eene rot of een vogel doof kan koomen, en dc {lijve bladeren van deeze degenvormige plant, die bijna horizontaal ftaan, zijn zoo ondoordringbaar voor den mensch en de dieren als of zij eene bende grenadiers waren, die U dc punten van hunne bajonetten voorhielden. De pragtige Yucca is egter een zeer zonderling en fraai gewas. Het kan een boom genoemd worden om zijne duurzaamheid en grootheid, gelijk ook om de houtachtige hoedanigheid van zijnen fteng of dam, als hij oud is; egter zou ik, om zijne gedaante en zijn zaamenweefzel, geneigd zijn het onder dc gras-planten te rangschikken , want zelfs de pragtige Palmboom , fchoon hij tot de hoogte van eenen boom op en zelfs boven dc meeste uit groeit, heeft evenwel de kentekenen van de gras-planten en deeze groeit, als de Palmboom met eenen regtcn regtopftaanden ftcilg op , omtrent tien of twaalf voeten hoog , met eene fchoonc kruin van degen of ponjaartlvonnige bladeren, van eene volmaakt groene kleur, elk eindigende in eene ftijye fcherpe fpoor aan de randen fraai gekarteld. Deeze Ca) Taccf. ghridfa.  DERDE HOOFDSTUK* p$ Deeze doornige krans is gekroond met eene pyra* miede van zilver-witte bloemen, die elke naar eene tulp of lelie gelijken. Deeze bloemen worden gevolgd van eene groote vrugt, omtrent van de grootte en gedaante van eene dunne komkommer, die, als zij rijp is, van eene donker purperkleur is, het vel glad en blinkende, het vleesch zagt, zeer fappig en van eene aangenaame fpeccrijachtigc geur, maar wat bitter van fmaak; zij wordt egter dikwijls gegeeten , maar, als men 'er tc veel van eet, is zij een hevig buikzuiverend middel. De zaaden zijn talrijk, plat en half maaus wijze gevormd. De plant of boom verdeelt zig, als hij oud geworden is , fomtijds in twee of drie ftengen die van gelijke hoogte cn dikte fchijnen en indedaad ten naasten bij van dezelfde dikte als de middendam zijn; maar gemeenlijk, als zij tot deeze grootte en ouderdom koomen , vallen zij door hunne eigen zwaarte om, wanneer zij ras vergaan, het hart of de pit eerst, laatende eenen hollen vezelachtigen netswijzen ftam of koker over, die insgelijks kort daarop vergaat, en eindelijk wordt alles weder tot oorfpronglijke aarde gebragt en vermeerdert de groeiaarde. Maar de geltorvene worden welhaast door andere vervangen, naardien 'er jonge van alle ouderdom en grootte gereed zijn om hunne voorgangers te vervangen, en eenen tijd met dezelfde koninglijke pragt en luister te bloeijen. Deeze planten zijn zoo menigvuldig daar zij eens veld winnen, dat de grond geheel door haar wordt ingenoomen en 'er naauwlijks een ander gewas te zien is daar zij zijn; egter zijn  p6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. zijn zij fon.tijds onder andere boomen en gewasfen verfpreid. Drie dagen na wij Amelia verhaten hadden, kwamen wij aan het koeijen fchouw, een gemeen veer daar men over de rivier St. John overzet, omtrent dertig mijlen boven de baar of de kaapen, zijnde de rivier hier meer dan eene mijl breed. De Heer egan, na mij eene nette kleine zeilfchuit bezorgd te hebben van eene groote indigoplantagie digt bij het fchouw, voor welke ik drie guinèas betaalde, vertrok naar St. Augu/tine, dat op de zee-kust ligt, omtrent vijf en veertig mijlen tc land van daar. Het was nu omtrent het midden van April. Naardien de groeijing nu overal zig zeer gevorderd vertoonde, was ik begeerig om Zuidwaarts te vorderen en, mij op deeze plantagie van benodigdheden voor mijne reis voorzien hebbende, zeilde ik in den morgen met eenen goeden wind af. Ik w^s nu wederom alleen, want de jongman, die mijn reisgezel was , fchoon kloekcr en geharder dan ik, berouw krijgende dat hij mij beloofd had mij tot de Indifche handelhuizen te verzeilen , geen finaak hebbende , denk ik, in de moeijelijkheden en gevaaren, die ons mogelijk zouden kunnen bejegenen, verkoos liever agter te blijven in de bewoonde plaatfen. Het fpeet mij egter niet zeer dat hij mij verliet, naardien ik zulks niet kon befchouwen als eene teleurdelling, die mij toen zeer nadeelig konde zijn. Onze inzigtcn waren waarfchijnlijk geheel ftrijdig; hij was een jong handwerksman, die zijn fortuin zogt  DERDE HOOFDSTUK. 97 jEögt efi die geene andere oogmerken fcheen tc hebben dan zig in het een of ander wel bewoond gedeelte des lands nedertezetten, daar hij, met zijn Werk, in daat zoude zijn, zonder veel gevaar of moeite, zijn brood te winnen, of kans zou hebben om door nijverheid en zuinigheid zijn fortuin te manken ; terwijl ik, geduuriglijk door eenen rustloozen geest van nieuwsgierigheid gedreven, overal nieuwe voortbrengzelen der natuur gaande zoeken, mijn grootst geluk ftelde in de oneindige magt, majefteit en volmaaktheid van den grooten almagtigen Schepper nat-egaan en te bewonderen en in de befpiegeling dat ik, door Gods hulp en toelaating, misfehien bevorderlijk zoude zijn tot het ontdekken en invoeren van enige voortbrengzelen der natuur , die der maatfchappij nuttig zouden kunnen worden. Beiden onze oogmerken waren misfehien even loflijk en in die onderdelling was ik zeer gereed om in het vriendHjke van hem te fcheiden. Toen mijn klein vaartuig met een goed zeil voorzien was en ik visch-gereedfehap, eene nette ligte' fnaphaan, kruid en lood aan boord had, vond ik mijzelven wel uitgerust tot mijne reis, omtrent honderd mijlen de rivier op naar de handelhuizen. Ik voer de rivier over naar een hoog uitdeekend land, met bosch bezet, aan den Westlijken oever, en getroffen door de pragt van een eerwaerdig bosch* jen van altijd groenende Eiken, Palmboomen cn Laurieren {Magnolia grandiflora'), fhipte ik aan land om de plaats te bezigtigen. De Oranjerd.00G men  9* REIZEN door NOORD-AMERIKA, men waren in vollen bloeizem en vervulden de lucht met aangenaame geuren. Het was nu na den middag-en, naardien deeze plaats omtrent agt mijlen boven het koeijen - veer Was. en de rivier ten naasten bij drie mijlen breed, wilde ik mij naar eene plantagie begeeven, die, in. het gezigt lag aan de overzijde van de rivier, óiu mijn vaartuig, dat door den harden wind , in het overvaaren van de rivier, enige fchade bekoomen had, te laaten herdeden. Ik kwam aldaar laat in den avond en eene bekwaame landing-plaats en haven vindende , befloot ik hier tot '& morgens te blijven en dan digt langs- [de-, kust naar de plantagie te vaaren. Naardien het begon te donderen-, was-ik genoegzaam gewaarichuuwd van mij tegens eenen vogtigert nagt te voorzien, en eenen zeer grooten eikenboom ziende, die door een orkaan omverre geworpen was, en mij eene voegzaame fchuilplaats aanbood , doordien zijne ontzagchelijke takken den dam hoog- genoeg van den grond hielden 'om mij plaats te verleenen om onder denzelven te zitten of te gaan leggen, fpreidde ik, mijn zeil fchuinsch van den damop den grond aan de windzijde en, eene genoegzaame menigte hout opgezameld hebbende, om geduurende den nagt vuur aan te houden, ontdak ik een vuur vlak voor mij cn, mijne vellen op den grondfpreidende, en op deeze een deken, legde ik mij op' de eene helft neder en trok de andere helft over mij om mij te dekken. • De  DÈR.DË HOOFDSTUK* 99 De ftorm kwam op met eenen hevigen wind en vreeslijken donder en weerlicht uit het Noord-westen van de overkant der rivier, maar, gelukkigvoor mij, viel 'er weinig regen en ik rustede zeerwel; doch, aizoo de wind den volgenden morgen derk regt op den oever aan woei, was 'er' geene mogelijkheid om veilig voorttereizen* ik ftond dan op om den grond rondom mijne ver" ("•"jfi.laats opteneemert, zijnde opgewekt dour eene' fnaphaau-fchoot die niet verre van mij afging* Ik Was nog niet buiten het gezigt Van' mijne legerplaats, op een kronkelend pad door een boschjen Van altijd groenen Eik, Laurier QMag». grr.r.aljï ) en Zeepboomen, dat ik volgde , of daar kwam een Indiaan uit een kreupelbosch te-voorfchijn en'fl-ip* tc dwarsch overliet pad regt voor mij, hebbendé eenen grooten kalkoen over zijne fchouderen harn gen: hij zag mij , en, glimlagchende naar mij toekoomende , fprak hij mij in het Engelsélï -.i'an en wenschre mij goeden morgen. W gróètéde heni met het is wel, broeder, bragt hem aan mijuelegerplaats en onthaalde hem op een flokjen» Deeze vriendlijke Indiaan verhaalde mij dat hij op de naaste plantagie als jager diende* Ik vroeg hem hoe verre wij van her huis af waren; hij andwoordde, omtrent eene halve mijl te land' en nodigde mij 'er naar me te gaan, mij zeggende dat zijn meester een zeer goed, viïendlijk maft- was en dat hij-bh> de zou zijn mij te' zien. Ilc andwoordde: cl at ik wel wilde, als mijne boot en goederen- ondertusiehen wel bezorgd konden zijn. Hij zeide dat hij G a on*  ioo REIZEN door NOORD-AMERIKA. onmiddelijk naar huis zou keeren en het zijnen meester berichten, die vertrouwde negers zou zenden om mijn vaartuig om de kaap naar de landingplaats te brengen. Ik bedankte hem voor zijne beleefdheid en, hem geene moeite willende geeven, zeide ik hem dat ik mijne boot daar laaten zoude en hem volgen ; mijnen fnaphaan dan op mijnen fchoudcr neemende en mijne boot zoo hoog op drand haaiende als ik kon, volgde ik den Indiaan en was weldra aan het huis gekoomen. De huisheer ontvong mij op de beleefdde wijze en, mijnen toedand verneemendc, verzogt hij mij dat ik enige weinige dagen mijn verblijf bij hem zoude neemen, om uitterusten en mij te ververfchen. Ik bedankte hem en zeide hem dat ik eenen dag vertoeven wilde. Hij zond terdond flaaven, die mijne boot de punt om voeren , en, naardien hij timmerlieden in het werk had, aan een nieuw gebouw, zettede hij hen aan het herdellen van mijn vaartuig, dat in den nagt volkoomen herfteld wierd. Ik bragt den dag op de aangenaamde wijze door in gezelfchap van deezen zeer waerdigen man. Hij geleidde mij zijne uitgeftrekte verbeterde landerijen rond en wij keerden met verfcheiden van zijne nabuuren terug. In den agtermiddag, den benaauwdften tijd van den dag, begaven wij ons onder de welriekende fchaduwen van een Oranjen-boschjcn. Het huis dond op eene hoogte omtrent vijf en twintig roeden van de rivier. Aan de regterhand was de Oranjerij, beftaande uit verfcheiden hon- der-  DERDE HOOFDSTUK. 101 derden van boomen, aldaar voortgeteeld en die men bad laaten ftaan, toen men den grond daaromtrent had opgeruimd. Dc boomen waren groot, in eenen bloeienden ftaat, in vollen bloei en met rijpe gulden vrugten belaaden. Aan de andere zijde was een groote tuin, op eene regeimaatige helling van den grond, die tot het water afliep, en tusfchen beiden lag eene aangenaame laan. Hier waren groote plantagieën van de Indigo plant, die zeervoordeelig ftonden; zij was toen vijf of zes duimen hoog, en ftond in regte evenwijdig loopende rijen, omtrent agttien duimen van malkanderen. Het koren cn de patatten waren zeer verre in groei gevorderd en beloofden eenen overvloédigen oogst. De Indigo , in Oost-Florida bereid, wordt bijna voor zoo goed gehouden als- de beste Spaanfche , bijzonderlijk die foort, welke zij Flora noemen. De Heer ma r s c ha l l vertoonde mij een monster van zijne eigen bereiding op deeze plantagie : zij was "zeer weinig minder dan het best beriijns-blaauw, zoo niet even goed. Den volgenden morgen, toen ik mijn voorneemen te kennen gaf van mijne reis te vervorderen, hield de Heer mars ha ll wederom fterk bij mij aan om nog wat bij hem te vertoeven ; maar ik verkreeg egter zijne toeflemming om te vertrekken, op voorwaarde dat ik hem belooven moest hem, bij mijne wederkomst naar Georgia \ te koomen .bezoeken, ïk nam dan mijn afTcheid na het ontbijt, door verfcheiden flaaven naar de rivier begeleid wordende, alk met kruid en lood en leeftogt gelaaden , weïke G 3 mijn  io= REIZEN door NOORD-AMERIKA, :-vriend mij fchonk» Toer. ik enige zwaarigheid •maakte om zooveel van zijne goedheid aantenecmeu,. andwoordde hij bolccfdliik dot het te weinig wa9 om .van tc fprccken en dat, als ik nog een paar dagen bij hem gebleven had, hij tijd gehad zou hebben om mij beter te bezorgen. AfTcheid van den Heer mars n a l l necmen-, de, gong ik wederom alleen t' feheep in mijn klein vaartuig en met eenen vast fhnniden gunftigen wind onder zeil. De dag was bijzonder aangenaam, tic .dondcr-bui, die kort te vooren gevallen was, had de lucht gezuiverd door de fchadclijkc dampen los re maaken en te verdrijven. Het vallen van zwaare vegen-buien met donder en derken wind, uit de koude Nocrd - wcstlijke dreeken, brengt grootlijks toe tot het herdellen van de gezondheid der lucht cn de zuiverheid van het water, door de rottige fchuim, die van den grond opkoomt cn, geduurende het» heet jaargetijde, in deeze Zuirilijkc dreeken , aan de oevers der rivieren op het water drijft, te doen zinken. De oevers van deeze groote rivier St. "Jan, zijn zeer effen en ondiep, zig op i'ommige plaatfcn eene mijl af twee in de rivier uitdrek-. kende, tusfchen het hoog land en het beider water der rivier, dat zoo ondiep is dat zij niet boven een voet. of twee diep met water bedekt is , en op eenen kleinen afdand zig als eene groene weide vertoont, met water-gras en andere tvyeeflagtige planten, die op den fiijkcrigen grond groeien en op het Water drijven. . Een fris koebjeu hebhendc hield ik het zoo na aan.  DER-DE HOOFDSTUK. 103 aan den Oostlijken oever als mogelijk was, wordende dikwijls verrascht door het cpkSmpen van alligators en zeer vermaakt door het aangenaam gezigt van bebouwde landen en den aanwas van 's menfchen nijverheid , dat dikwijls 'mijn oog van de verheven oevers in het verfchiet kwam treffen. Toen het avond was liep ik in eene goede haven, daar ik ontvangen en verwelkoomd wierd door dén bewooner van dien oever, die opzigter over de plantagie was , cn in wiens aangenaame wooning, bij de hayen, ik des na'gts mijn verblijf nam. Deeze zeer beleefde man was juist iemand, met wien ik voorheen bekend geweest was te St. Attgv.ftïne en, naardien hij omtrent twintig mijlen van die plaats woonde , had ik goede reden om te verwagtcn dat hij de man zou wezen, van wien ik bericht zou kunnen ontvangen omtrent de oneenighedcn, welke men meende dat nog plaats hadden tus•fc-hen de Neder Creeks en dc blanke inwooneren van Oost-Florida, Op mijn vraagen naar deeze omdan- I digheden bevond ik dat mijne gisfmgen gegrond wa- i ren. Mijn vriend beriebtede mij dat 'er nog flegts •enige dagen geleden, eene vergadering te St. Augustine gehouden was tusfchen den Gouverneur van Oost-Florida en de Hoofden der Neder-Creeks. Zij waren door hunne vlekken afgevaerdigd geweest om onderzoek te .doen naar de körteling ontdaane on-lusten en plunderingen door de Indiaanen tegens de bandelaars bedreven; de natie had, dit vernoomen hebbende, geraaden dat deeze afgevaerdigde zoo haast mogelijk zouden verkoren en gezonden worG 4 den,  lo4 REIZEN door NOORD-AMERIKA. den, om billijke vergoedingen aantebicden, eer de vlam, die reeds ontdooken was, zig tot eenen algemeencn oorlog uitbreidde. De partijen waren dan te St. Angmtine bijeengekoomen en de zaak was in bet vriendbjke bijgelegd, tot genoegen van beiden partijen. De hoofden van de benden, die fchuld hadden en welker jong krijgsvolk het kwaad gedaan had, beloofden de handelaars voor het verlies van hunne waaren fchadeloos tc dellen en verzogten dat zij wederom naar hunne magazijnen zouden keeren, met waaren, als naar gewoonte, en zeiden dat zij veilig zouden zijn in hunne perfoonen en goederen. De handelaars maakten zig ook reeds gereed om weder te keeren. Het bleek, op een naauwkeurig onderzoek van de zaak, dat het kwaad ontdaan was uit het losbandig gedrag van enige weinige zwervende jonge jagers van de Siminolenatie, die, zig verbeeldende kwalijk gehandeld te zijn in hunnen handel met de kooplieden (hetgeen, om het in het voorbijgaan te zeggen, waarfchijnlijk dc waarheid was) dit gewelddaadig middel bij de hand genoomen 'hadden om zigzelvcn recht te doen. De fchuldige tragtcden zig egter te verfchooncn met te beweeren dat zij geen voorneemen hadden gehad om dc handelaars van hunne goederen te berooven , maar hen flegts hadden gemeend te dreigen; en dat de handelaars, uit bewustheid van hunne bedriegerij, bevreemd geworden cn gevlugt waren, hunne goederen agter laatende, welke zn' in bezit genoomen hadden om voortekoomen dat zij niet geheel verloren raakten, Dat deeze lastigs  DERDE HOOFDSTUK. 105 ti<*e zaak gefcttikt was was voor mij eene zeer aangenaame tijding, naardien ik nu, zonder vrees, deeze groote rivier kon opvaaren en derzelver aangenaame oevers bezoeken daar en wanneer het mij behaagen zoude. Mijnen verpligtcndcn vriend vaarwel wenfchcnde ipreiddc ik mijn zeil voor het gunstig windjen uiten kwam op den middag voor Fort Pkolata, daar ik>, nog nadere berichten verlangende te hooren, aan landdaptc; maar ik vond, tot mijne te leur Helling, het fort ontmanteld en verlaatcn. Deeze fterkte is zeer oud en is door de Spanjaarden gebouwd. Zij beftaat uit eenen vierkanten toren , dertig voeten hoog, omringd van eenen hoogen muur, zonder bolwerken , die omtrent eene halve mans hoogte is, met kleine gaten doorboord enbmfingeld van eene diepe graft. De bovenfte verdieping is aan alle zijden open, met fchiet-gaten, die eenen koepel of een dak onderftutten; in deeze fchiet-gaten lagen voorheen agt vier-ponders, twee aan elke zijde. De werken zijn van gehouwen deen met kalk gemetfeld. Dc ftecnen zijn uit groeven op St. Anastafius-eiland overSt. Augustijn*gehaald; deeze deen is van eene bleek roodachtige kleur als die van gebakken deen cn ccn lchulpachtig zaamenmengzel, bedaande uit kleine dukken van zee - fchulpen en fijn zand. Hij is zeer gefcttikt voor het bouwen van derkten ; hij ligt in horizontaale klompen in de groeve en maakt den grondflag van dat eiland uit. Het kasteel van St. Augustinus cn dc meeste gebouwen van dc dad zijn van deezen deen gemetfeld. G 5 Pico>  toó REIZEN door NOORD-AMERIKA. Pkolcta verlatende, gong ik voort de rivier opfevaarcn. ik zag deezen dag, gcduurcndemijne vaart, ongelooflijke zwermen van kleine vliegende infekten van het gcflacht der Haft, die aanhoudend uit het ondiep water aan den oever opreezen, en van welke fommige terftond boven het land zweefden, terwijl millioenen op het gras en de planten kroopen ,« daar zij eenen korten tijd bleeven, tot dat zij, genoegzaame kragten krijgende, ook opvloogcn, en. hunne gelijke op het land volgden. Deeze opdanding uit de diepte, als ik haar zoo noemen mag, begint vroeg in den morgen en houdt op als de zon ■opgegaan is. Tegens den avond ziet men hen in wolken van ontclbaare millioenen, in de dille lucht zwermende en fpeelende en langzaamerhand de rivier naderende. Zij daalen op derzelver oppervlakte.neder en eindigen aldaar fpoedig hunnen dag, na hunne eieren in het diep gelegd te hebben , die, eenen kleinen tijd rond gefpoeld. zijnde, met een taai fchuim omwikkeld, gekipt worden, wanneer het kléin masker in zijne veilige en duistere woo-. tu'ng daalt, in het modderig bed beneden, daar het blijft, en trapswijze in grootte toeneemt tot de lente koomt; dan veranderen zij in poppen, wanneer de natuurlijke warmte hen, als het ware, In aanzijn brengt en dan rijzen zij weder in de Waereld op. Deeze vlieg fchijnt een lekker aas te zijn voor vogelen, kikvorfchen en visfehen. In den mórgen, als zij opkoomen, en in den avond, als zij wederkoomen, is de opfchudding indedaad groot en de oppervlakte van het water langs den oever wordt  DERDE IIGOFDSTUK. W! wordt tot bellen opgeworpen, of in dc.lucht gefpo, ten door de drecvendc water -bewoonei's; ja zoo groot is de gretigheid van de visfehen cn kikvarftrhen naar dezelve, dat zij naar deeze lekkere prooi in de 'lucht opfpringen. Vroeg in den avond, na eene aangenaame dagreize, Map & eene veilige en goede haven in, in een klein meirtjen onder eenen hoogen oever, aan de West-zijde van de rivier, daar -ik de leezers -zal verzoeken geduld te hebben, terwijUvij het einde wan het toneel met de kort lecvende Haft feefchouwen cn clkaucleren de aanmerkingen mededeelen, welke eene zoo zonderlinge vertooning eenen onderzoeklievenden geest natuurlijk moet ingeeven. De plaats onzer waarneeming is gelukkig onder de befchuttendc fehaduwen van majeducufe altijdgroene Eiken, heerlijke Magnolia's, en welriekende Oranjenboomen, open voor het gezigt van de groote rivier en de dille wateren van het meirtjen voor U'r,'ij het naderen van dc koele avond-fehernering houdt het zoet betoverend gezang van de gepluim- de zangers trapswijze op cn zij begeeven zig naar hunne bladerrijke fghuilplaatfen, daar zij in'veiligheid rusten. Hoe datig en traag vliegen de reizende wolken van de haft voort naar den oever der rivier! Hoe plegtig de trein! ontelbaare millioenen van'gevleugelde fchepzelen zig gewillig naar hunnen dood begeeveiKle, naar den rand van het graf, daar zij kenden van himne vijanden met wijde open kankefl Zieil ,  ioS REIZEN door NOORD-AMERIKA. zien, die gereed zijn om hen inteflokken. Maar ongevoelig voor het gevaar paart zig ieder vrolijk en gerust met zijne gade in de ftille lucht, onnavolgbaar met hunne nieuwe bruiloftsklederen verfierd. Welk oog kan hen in hunne vcrwisfelende dartele verliefde najaagingen volgen, daar zij op de geurige lucht zweeven cn flodderen! Met welk eene gerustheid, liefde en blijdfehap eindigen zij de laat* fte oogenblikken van hun aanwezen ? Mij dunkt dat men, zonder vrees van te veel te zeggen , zou kunnen beweeren dat 'er jaarlijks van deeze fraaie gevleugelde diertjens, die in het leven koomen en enige oogenblikken een vlugtig oog flaan op de heerlijkheid van 's Scheppers werken, een getal geboren wordt grooter dan het geheel menfehengcllacht, dat zedert de fchepping geleefd heeft en zulks alleen aan de' oevers van deeze rivier. Hoe veele moeten 'er dan niet voorgebragt zijn zedert de fchepping, als wij in aanmerking neemen hoe veele groote rivieren 'er in Amerika zijn, in vergelijking van welke deeze rivier flegts een beekjen is. Het aanbelang van het aanwezen van deeze fraaie teder gevormde kleine diertjens, welker maakzel cn bewerktuiging even verwonderlijk, tcderer en misfehien even zoo zaamengcdeld zijn als die van de volmaaktfte menschlijke fchepzelcn, is wel waerdig dat men 'er eenen oogenblik bij dil daa; ik bedoel bijzonderlijk hunnen daat van vlieg. En als wij den zeer korten tijd van hun aanwezen in dien daat befchouwen , dien wij met reden kunnen onderftellen dat het eenigst tijdperk van hun leven is dat hun  DERDE HOOFDSTUK. to£ bun vermaak en genot toelaat, welk eene les geeft, zulks ons dan niet omtrent de ijdelheid van onze eigene bejaagingen! Hun gantfche aanwezen in deeze waereld duurt flegts een rond jaar: en zij leeven ten minsten drie honderd en zestig dagen van dat tijdperk in de gedaante van een' lelijken worm, in de flijk bcgraaven, agttien duimen onder water, en in deezen ftaat kunnen zij zig naauwlijks van de plaats bewcegen,. naardien elk masker of worm flegts zijn eigen naauw eenzaam holletjen heeft, waaruit het nimmer kruipt of zig anders beweegt dan enige duimen regt op en neêr van den bodem tot de oppervlakte van liet ilijk, ten einde de voorbijdrijvende deeltjens tot zijn vocdzel te onderfcheppen en voor eenen oogenblik verfche lucht inteadcmcn; en zelf hier moet het geduurig op zijne hoede zijn, om de fchoolen van visfchen en garnaalen te ontfnappen, die loeren om het te vangen en die het niet ontwijken kan dan door onmiddclijk in zijne cel terug te kruipen. Men zou bijna denken dat zij enkel tot voedzel van visfchen en andere dieren gefchapen zijn. Na dat ik geduurende den nagt wel gerust had, wierd ik 's morgens vroeg wakker gemaakt door het vevvroliikcnd gekakel van de wilde Kalkoenen («) , die eikanderen van de door de zon befchenen toppen der hooge Virginifche Cypresfen en Grootbloemige Magnolias goeden morgen wenschten. Zij beginnen vroeg met het aanbreeken van den dag en houden (/) Meleagris Occ'idcntctlxu  fco- RE [ZEN door NOORD-AMERIKA* houden daar mede.aan tot de zon opkoomt, van. cIélmaand Maart tot in het iaatst van April. De hooge wouden klinken van het geraas, het kraaien• van den tammen. haan gelijk, van deeze gezellige fchildwagten, terwijl het wagt-woord van den eenen tot den anderen overgaat en herhaald wordt,, honderden mijlen in de rondte, zoodanig, dat het geheele land voor een uur of meer in eene algcroeene opfchudding is. Een weinig na het opkoomen van de zon houdt hun gekraai trapswijze op, zij verlaaten hunne hooge roest-plaatfen en vliegen., neder op den grond, daar zij, hunne met zilver gezoomde ftaeiten uitfpreidende, pronken en trippelen, rondom de ingetogen wijfjens, terwijl het. diep bosch door hun fchel gefchreeuw fchijnt tc trillen. • De wind was mij deezen morgen op 'de grootc.rivier tegens, waarom ik verpligt was een groosgedeelte van den dag in de haven te blijven, welk ik toehragt met. kleine wandelingen 'rondom mijne legerplaats tc doen. De altijd groene Eiken zéjii i Vfln eene verbaazende hoogte en een enkele boom geeft eene ontzagchclijkc menigte timmerhout, cn cgtcr zijn zij niet hoog, zelfs in deeze bosfehen, daar zij in eenen derken grond groeijen, bij an* ègpg van groote hoogte (als dc Berkenboom, Guldenboom, Grootbloemigc Magnolia en de hooge Palmboom) zij poogen, als zij jong zijn, tegens Kunne nabuurcu optcgroeijen en den invloed der znnnedraalen en van de zuivere verlevendigende lueht re genieten; maar de andere krijgen eindelijk de  DERDE HOOFDSTUK. fctl de overhand en hunne trotfche kruinen worden op cenen grooten afdand gezien, verre boven liet overige van het bosch uitdeekendc, dat voornamelijkuit deeze.foort van Eiken (V), Esfchen, Olmen, Rooden Ahorn, cm Rooden Carolinifchen Laurieren, Getande Eiken, Gemecneii Hulst, Amcrikaanl'che Olijvenböomen , Moerbczieeiiboomen , Driedoornige Gleditfias cn, * geloof eene foort van Zeepboom bedaat. Maar de laatde fpreidt zijne zwaare armen tot op eenen grooten afdand uit. De dam van den Alüjdgroenen Eik is ge*, meenlrjk van twaalf tot agttie.n voeten in den omtrek en rijst tien of twaalf voeten, regt op uit- de: aarde; ik heb enige van agttien of twintig voeten gezien; dan verdeelt hij zig in drie, vier of vijf. zwaare takken, die-zig-in eene-bijna, horizontaaie rigting blijven uitdrekken, en elke tak vormt: eene zagte kromming of boog van deszelfs-grondftuk tot het eind; Ik heb meer dan vijftig- fchreden gemeeten op, eene regte lijn van den dam , van eenen van deeze boomen tot het einde der takken. Hij is altijd groen en het. hout- bijna onbederflijk: zelfs in de open lucht. Hij draagt eene ontzag.* chelijke menigte- vrugten; de- eikels, zijn klein*, maar zoet en.aangenaam van. fmaak, als zij ge*braaden zijn, en een voedzel'voor bijna alle , dieren, De Indiaanen haaien 'er eene zoete olie uit ,, welke- zij 00 traxiitut, Ulmm, Acer Rubrum, laurvs T.OTbonia, Ouetf«S dentata, üex Aquifolium-, Oka Amtu Morus, Glsditfttt. 2>M(AuthuSt Sapindus,  Ï12. RÉIZEN door NOORD- AMERIKA. zij gebruiken in het kooken van hommony, rijst' enz. ook-braaden zij die onder de heeten asch ert eeten die als wij de kastanjen. De wind in den avond voordeelig wordende, gong ik weder onder zeil, en , dc rivier overdeekende , voer ik in eene goede haven aan den Oostlijken oever, daar ik voor den nagt mijne tent opzettede. Dc oever van de rivier was omtrent twaalf of vijftien voeten loodregt boven de oppervlakte verheven, maar de kant liep fchuinsch op. Schoon ik hier vroeg in den avond aankwam, vond ik 'er aanlokkelijkheden genoeg om het tot mijne verblijfplaats te kiezen, en een ruim veld voor kruidkundige bezigheden. Het was eene hooge, Jugtige plaats en had een uitgedrekt en vcrwisfelend uitzigt op de rivier en derzelver oevers, naar boven en naar beneden. Ziet gintsche kaap , verre in de' groote rivier uitdcekende, agter het dille meirtjen , eene halve mijl van mij af; welk een pragtig boschjen rijst 'er op derzelver oevers! hoe heerlijk is de Palmboom ! hoe majedueus daat de Laurier, welks kruin eenen volmaakten kegel vormt! deszelfs donker groen loof fchijnt met melkwitte bloemen overzilverd? -Zij zijn zoo groot, dat zij op den afdand van eene mijl of verder duidlijk kunnen onderfcheiden worden : de Magnolia Laurieren , die aan deeze rivier wasfen, zijn de fraaide en langde, welke ik ergens gezien heb, als men die uitzondert, die aan dc oevers van de Misfisfippi daan; maar dcc2e zelve moeten wijken voor die van de rivier St, Ja»  DERDE HOOFDSTUK. "3 mn in netheid vart gedaante, fchoonheid van loof cn, ik denk ook, in grootheid en geurigheid van bloem. Honné gewoóne hoogte is omtrent honderd voeten eh fommige gaan die hoogte nog veel te boven. De ftam is volmaakt regt, en rijst in de gedaante van eene fchoone kolom, die eene kruin onderdut als een' geknotten kegel. De bloemen zijn aan de einden van de onderverdeehngen der takken, in hét middenpunt van eene kroon Van donker groene , blinkende , eirond gepunte, onuitgerande bladeren : zij zijrt groot, geheel wit en uitgefpreid als eene roos in vollen bloei; Zij zijrt veelbladige bloemen, bedaandc uitvijltien, twintig of vijf en twintig bloembladen; deeze zijn van een dik lederachtig zaamenweefzel ert zeer hol* vermits de randen Wat omgekruld zijn, als zij ritf zijn. In het middenpunt daat de jonge kegel, die ïn-oót vleeschkleurig cn flcrlijk met een götldkleurio- mondjen voorzien is, dat op het eind van den zomer zeCr veel groöter wordt cn in den herfst tot eenen grooten rooden kegel of pijnappel rijpt, die eene menigte groote koraalroode bezieën te voorfchijn brengt, die voor eerten tijd nederhangen aan eene fijne, witte, zijdeachtige draad', vier, zes of zelfs negen duimen lang. De bloemen van deezen boom zijn de grootde en volkoomeiidc van. alle die totnoatoe bekend zijn; als ziivolkoomenontloken Zijn, zijn zij van zes, agt en negen duimen middellijns; Het'zaadhuïsjcn en de bezieën hebben eene aangenaame fpeceriiaebtige reuk en eene bittere fpeceriiachtige fmaak; het hout is, als bet droog is. H ^tü  m REIZEN boor MOORD-AMERIKA» Van ecnc ftro-kleur, digt en harder en vaster dart dat van den populier. liet is indedaad venvondeflijk dc wijngaarden aan deeze plaats te zien. Uit hunne zwaarte en derkte zou men denken dat zij gefchikt waren om deeze magtige boomen op de aarde neder te trekken, daar zij ondertusfehen indedaad, onder ander groot nut, dat zij doen, dienen om dezelve te onderdutten. Zij zijn dikwijls negen, tien en twaalf duimen in middellijn cn winden zig om de dammen der boomen, klimmen zelfs in de kruinen en verbreiden zig dan langs de takken van boom tot boom door het bosch. De vrugt is maar klein cn flegt van fmaak. De Wijngaarden met de (» Omwikkelende Wcgedoorn, Wortelende Bignonia, Kruisdraagende Bignonia cn nog eene andere voortloopende heesterachtige Wijngaard, die met de Wegedoorn iMm»wy Vefsaaaffchapt fchijnt, misfehien de klimmende Zizyphus (» fchijnen de boomen met flingers en festonnen aan eikanderen te binden en Vormen betoverende fchaduwen. Het zogenaamde lange mos of de mosachtige Tillandfia (c) is een zonderling en verwonderlijk gewas: het groeit op de takken en fcheuten van alle de boomen in deeze Zuidlijke dreeken van den vijf en dertigden tot den agtentwintigden graad Noorder breedte en ik geloof overal binnen de Keerkringen. Overal daar het zig vast O) Mam/lus votuiiVs, Bignonia radkans , Bignonia crucigcra. O) Zizyphus fcandens. (O TiilMdfea usneaoides.  DERDE HOOFDSTUK. 115 vast zet, op een tak of fpruit, verfpreidt het zigin korte cn ingewikkelde verdeelingcn uit; deeze verzamelen met den tijd dof, dat door den wind wordt opgewaaid, daJ waarfchijnlijk door de vogtigheid, die het indurpt, den bast en het fappig gedeelte van den boom, omtrent de wortelen van de plant, veizagt en dezelve bekwaamer voor zig maakt om 'er zig in vast te zetten en van dit klein begin groeit het allengs aan door naar beneden en ïchuinsch naar alle zijden lange hangende takken ncdertczenden , die zig tot in het oneindige verdcelen en onderverdeelcn. Flet is niet ongemeen de ruimten tusfchen de zwaare takken van groote boomen bijna geheel doot deeze plant bezet te vinden: zij hangt ook vaa de laagere in den wind të wapperen als wimpels tof de lengte van vijftien of twintig voeten , en zoo dik en zwaar, dat verfcheiden menfehen te zaamert het niet zouden kunnen draageii; en op fommige plaatfen liggen wagenvragten van dezelve op den grond, die door de hevigheid van den wind afgeflaagen zijn. Een gedeelte van de leevende plant, datafgefcheurdwordt cn in de zwaare takken van eenen boom flingert, zal terdond wortel vatten, groeijen en aanwasfen in denzelfden graad van volkoomenheid als of het van zaad opgekoomen was. Als het versch is, willen het hoornvee en de herten het 's winters wel ecten. FIct fchijnt bijzonder goed te zijn om matrasfen , doelen 4 zadels , halsricmen enz: optevullen en tot dcezé einden is 'er niets bekend dat het kan evenaaren. De Spanjaarden in Zuid-Amerika en de West-Indieën verwerken het tot kabeltouwen, H 2 welke  tï6 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. welke men zegt dat zeer fterk en duurzaam zijn ; maar om het goed te maaken, moet men het in ondiepe water-poelen werpen, die aan de zon blootgedeld zijn, daar het weldra rot en de buitende ruige zelfstandigheid ontbonden wordt. Dan wordt het uit het water gehaald en uitgespreid om te droogen, wanneer het, na wat geklopt en gefchud te zijn, fchoon wordt, terwijl 'er niets overig blijft dan dc binnende harde , zwarte, veêrkragtige vezelen , die in eikanderen verward zijn en zeer veel naar paerden-hair gelijken. Ook groeit hier de Herculesboom (»). Hij is een fraaie wijduitfpreidende boom, die veel naar eenen wel gegroeiden appelboom gelijkt. Deszelfs Specerijachtige bezie is een lekker voedzel voor het tprtelduifjen, cn Epicuristen zeggen dat zij hun vleesch eene lekkere geur geeft. Toen ik mijne waarneemingen geëindigd had, begaf ik mij te rust, en toert het plompen en brullen der Crocodillen en het kwaaken der kikvorfchen ophield, diep ik het overige van den nagt zeer wel, naardien ccn windjen van de rivier de wolken muskieten , die mij eerst kwelden, verdreven had. Alzoo het des morgens fchoon en koel weder was met eenen goeden wind, gong ik vroeg onder zeil en zag, deezen dag, zeer veel Ruiterkroos (Z>) , eene zeer zonderlinge water-plant. Zij groeit in groote menigte bij malkanderen, als vlottende eilanden , van welke fommige een vierde van eene mijl groot zijn, die heen en weder gedreven worden, naar (a") Zanthoxylum claya Htrcnlis, (tj Pistit Siratioiet.  DERDE HOOFDSTUK. tff naar de wind en .de ftroom baar voert. Eerst worden zij op het land of digt aan den oever voortgebra-t in de neeren, daar zij zig trapswijze in denvier uitbreiden, en alleraangenaamfte groene vlakten vormen, verfcheiden mijlen lang, en op fommi*e plaatfcn een vierde van een mijl breed. Deeze planten worden gevoed en in haaren eigenen horizontaalcn ftand gehouden door middel van lange verachtige wortelen, die uit het onderst middenpunt „aar beneden in den modderaebtigen grond loopen. Elke plant heeft, als zij vohvasfen is, eene algemeene gelijkenis naar eene volwasfcn plant van de tuin-latouw, fchoon dc bladeren zenuwachtiger, vaster van zaamenweefzel zijn en van eene volkoonien groene kleur, die naar het geele helt. Zij groeit op de oppervlakte van het nog ftildaande water cn wordt natuurlyk alleen door zaad voortgeplant In groote ftorm en van wind of regen, als de rivier eensklaps opzwelt, worden 'ër groote (tukken van deeze vlakten afgefcheurd en van land m het wijde water afgedreven, daar zij het voorkoomen van eilandjens hebben en drijven tot zij dooide winden en golven in (bakken gebrooken , of weder aan de eene of andere verafgelegen kust van de rivier aan land gefpoeld worden , daar zy zig weder vestigen en daar z%, nieuwe volkplantingenvormende, zig verder voortzetten en uitbreiden,, tot dat zij wederom opgebrooken cn als te vooren wijd en zijd verfprcid worden... Deeze vlottende eilanden vertoonen een zeer aangenaam gezigt; want, fchoon wij flegts eene verzameling van de eerde II 3. «oort-  ïi.3 REIZEN door NOORD -AMERIKA. voortbrengzelen der natuur befchouwen, fchijnt de verbeelding egter in twijfel en onzeekerheid te blijven, naardien men, dat de beguicheling nog -erJeveudigt, en eene allerfcbildcraclitigfte vertoeniug maakt, niet alleen blocmdraagende planten, bosfen heesters , oude door den wind gefchonden boomen , hairig en gebaard met het lange mos van hunneintwasiënflingerende, op dezelve ziet, maar wij zien haar ook volkoomcn bewoond met krokodillen, flangen, kikvorsfchen, otters, kraaien, reigers, wulpenen kaamven. Inkort daar fchijnt niets te ontbreeken dan een wigwam cn eene kano om bet toneel volkoomcn te maaken. Ik hield nu langs den Westlijken of Indiaanfcheii pevcr en zag eene menigte alligators W zig op de digtbewasfen oevers in de zon bakerende, van welke emge van eene ontzagchelijke grootte waren De hooge bosfehen op deeze kust maakten nu eene grootfche en verheven vertooning; de grond rees trapswijze van de rivier Westwaards, met langzaam opgaande hoogten, de eene agterde andere, die de verre af ftaande boschjens in de lucht ophieven. De boomen zijn van de hooge foorten als de groote Magnolia Laurier, dc hooge Palmboom, dc Guldenboom, de Beukenboom, Eiken, de Witte Walnootenboom, dc Esfchenboom cn andere. Eene verre uitlteekcude punt lands o.mvaarcnde, ver- (j) Ik heb de nnamen van ïll%tor en krokodil zonder ótidci-fcheiding yoor dit dier gebruikt, de naam daar te land ia aüigator.  DERDE HOOFDSTUK. vertoonde zig de rivier verbannend verbreed, en vormde eene groote baai' van eene eironde gedaante en van verfcheiden mijlen uitgeftrektheid. Aan de West-zijde was zij omzoomd met laage moerasfen , en omringd met eene Cypresfen - grient, zoo hoog, dat zij bet gezigt van dc bosfehen op het hooge land, dat agter dezelve was, onderfchepten en deeze boomen , die platte kruinen hadden , alle van eene gelijke hoogte, fcheencn eene groene vlakte te zijn, in de lucht opgeheven en onderftut door kolommen, rondom dc West-zijde van de baai. De Virginifche Cypresfenboom f» behoort in den eerften rang der Noord - Amerikaanfchc boomen. Deszelfs majeftueufe gcdaltc is verwonderlijk en, als men hem nadert, wordt men door eene foort van eerbied getroffen, als men dc datigheid van den dam befchouwt, die zijne zwaare kruin naar den hemel dcekt en eene wijde fchaduw op den grond verfpreidt, als eene donkere tusfchen beiden hangende wolk , die, voor eenen tijd , de draaien van dc zon onderfehept. De kieschhcid van de kleur cn van het zaamcnwccfzel der bladeren gaat alles te boven in het groeiend rijk. Hij groeit gemeenlijk in het water, of op• laage vlakke landen, aan dc oevers van groote rivieren en meiren, die, het grootst gedeelte van het jaar, met twee of drie voeten waters bedekt zijn, cn dat gedeelte van den dam, dat onder water daat cn vier of fa" Cuj>rts{us d'jHclm* II 4  120 REIZEN door NOORD-AMERIKA, pf vijf voeten hooger op wordt nog zeer verdikt door ontzagchclijke ftutten of pijlaaren, die, iu volwasfcne boomen, aan alle zijden, tot zulk ee-> pen afftand ujtft'éeken, dat verfcheiden menfehen zig gemaklijk in de holten tusfchen beiden zouden kunnen vcrfchuilen. Elke pijlaar eindigt onder den grond in eenen zeer grooten, fterken, kronkelend den wortel, die naar abc kanten uitfpringt cn tak-; ken uitgeeft, even onder de oppervlakte en uit deeze wortels groeijen houtachtige kegels, cypresfen? knieën genaamd, vier , vijf en zes voeten hoog, en van zes tot agttien duimen en twee voeten middellijns aan hunne grondftukken. De groote zijn hol en dienen zeer wel voor bijënkorven; de boom is van onderen hol omtrent tot de hoogte van de ftutten. Van deeze plaats neemt de boom., als het ware, een ander begin , cn vormt eene groote regte kolom, tagtig of negentig voeten hoog, wanneer hij zig overal in de rondte in eene wijde platte ho-. rizontaale kruin , als een zonnefcherm , verdeelt, waarin de arenden veilig hunne nesten hebben en, de kraanvogelen en ojevaars hunne rust-plaatfen verkiezen en , dat eene nog grootfeher vertooning doet maaken, zijn de wimpels van lang- mos, die van de hooge takken hangen en in den wind wapperen. Dus majeftueus vertoonen zij zig als zij alken ftaan m groote rijst-plantagieën, of dun geplant op de boorden van groote rivieren. Over derzelver kruinen zweeven en wapperen gemeenlijk parkieten; zij fthpppen behagen in de ballen te fchilien , naardien het zaad hun geliefdst voedzel, is. De Hammen van deeze.  DERDE HOOFDSTUK. ; m deeze boomen maaken , als zij uitgehold zijn, groote en duurzaame pettiaugers («) en kanos en leveren uitmuntende planken, deelen, en ander timmerhout, goed om tc bouwen. Als de planters deeze zwaare boomen vellen , rigten zij een ftellaadjen rondom dezelve op zoo hoog dat het tot boven de Hutten reikt; op dit ftellaadjen klimmen agt of tien negers met hunne bijlen en vallen aan '$ werk rondom in den ftam. Ik heb Hammen van deeze boomen gezien, die agt, tien of twaalf voeten middellijns waren en die veertig ot vijftig voeten reotopgaanden Ham hadden, Terwijl ik den Indiaanfchen oever van deeze baai bleef langs vaaren, zag ik, een voorgebergte omvaarende, eensklaps een Indiaansch dorp voor mij J het lag in eene zeer fraaie ligging op eene plaats, daar de oever trapswijze van het water opliep. Daar waren agt of tien wooningen in eene rei ot ftraat, naar het water gewend, en omtrent twaalf roeden van hetzelve af geplaatst, Daar Honden enige kinderen nakend tot aan hunnen middel m het water en vischten met hengels cn lijnen, terwijl andere jongere zig vermaakten metkikvorkhen met boog en pijlen te fchieten. Bij mjjne aannaderde gongen de kleine kinderen op den loop en liepen naar- enige vrouwen , die bezig waren koom te fnijden; maar de grootcre jongelingen biceven Haan en riepen mij al glimlagc-hende. lenvnl ik Voorbij voer, zag ik enig oud volk, op vellen bg- 00 Eene foort van vaartu^n alekar in gebruik. Veri, H 5  122 REIZEN door NOORD - AMERIKA. gcndc, die op den grond gefpreid lagen, onder dc koele febaduwen van wijduitfpreidende Eiken en Palroboomcn , die voor hunne huizen in reien donden ; zij donden op en bckeéken mij tenvi.il ik voorbij voer; maar ziende dat ik voortvoer zonder mij optehouden , gortgen zij weder liggen. Zij waren beleefd cn fcheencn vergenoegd met hunnen toedand. Daar was een groot Oranjen-bosch aan het boven-cind van hun dorp; de boomen waren groot, zorgvuldiglijk gefuoeid en de grond onder dezelve fchoon, open en lugtig. Daar fcheenen enige bon. derd akkers opgeruimd land rondom het dorp te zijn, van welke een aanmerklijk gedeelte beplant wasi voornamelijk met Turksch koom, Patatten, Boonen, Pompoenen , de wrattige Kalebas () , Tobak Qc) enz. overvloedig genoeg voor de bewooneren van het dorp. Dit dorp verhaten hebbende en eene aanmerkliike, baai van het meir langs de kusten omgevaaren zijnde , zag ik de rivier regt voor mij veel fmaller dan te vooren, maar egter nog liet voorkoomen behoudende van eene wijde en diepe rivier, zijnde beiden de oevers verfcheiden mijlen verre bezoomd met rijke diepe moerasfen wel bedekt met Cypresfcuboomen, Esfchcnboomen ; Olmboomcn , Witte Walnootenboomen , roode Ahornboomcn, (7/), Waterhoe-* 00'■Cucurblta vern/cofa. (7') Citcurbita Citrullas. O) Nicotiana. 00 fysfa aquatiea,, Nysfa tttpiln, Gvrdania IpfiMthtii , Curyphs fahna, Curjplm pumila, Lauras, lisbon ia &c.  DERDE HOOFDSTUK, 123 boomen, Water-Tupilo, Vijfhokkigc Alcca, Corypha-palmboomen , Dwerg-curypha, Roode Carolinifchc Laurierboomen, enz. De rivier wierd allengskens naauwer tot ik in liet gezigt van Char^. lotia kwam, daar zij niet hoven eene halve mijl breed is, maar diep, en , naardien ik eenen derken ftroom tegen had , kwam ik ten anker. Deeze Had is gegrondvest door den, holle, Schildknaap, cn ligt op eenen hoogen heuvel, op de Oost-kust, vijftien of twintig voeten loodregt boven de rivier en zij drekt zig in lengte eene halve mijl of meer langs derzelver oevers uit. De bovendc laag aarde bedaat geheel uit verfcheiden foorten van zoet water hoornt-. jens , als Slakhoorns, Kinkhoorntjens en Voluten , de tweede uit Zecrfchulpcn , als mosfelen , oesters, -zee-ooren, patellen enz. met zee-zand gemengd, ■en de derde of onderde laag, die een weinig boven de gewoone oppervlakte der rivier was, bedond «rit horizontaale klompen van eene vrij harde rotsdeen cn bijna geheel uit de bovengenoemde fchulpcn, ■ gemeenlijk geheel zijnde en in alle rigtingen liggende , te zaamen verdeend of aaneengchecht met fijn wit zand en deeze rotfen lagen op eene laag klei. Ik zag vcelc dukken cn brokken van bet aardewerk van dc oude bewooncren cn beenderen van dieren onder dc fchulpen en met dc aarde vermengd, tot cene groote diepte, Deeze hooge fchulpachtige oever loopt, in zagtc evenwijdige hoogten ten naasten bij een vierde van eene mijl zig van dc rivier verwijderende voort, trapswijze afneemende tot óp de hoogte van dc zandachtige vlakten , die van voeren  i24 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ren en aan elke zijde Oostwaards verwijden tot eenen, naar het fchijnt, onbepaalden afftand, en vertoont zig groen en aangenaam, zijnde met gras en de kruipende Corypha (_a) bedekt en dun beplant met boomen als den langbladigen of Pik-Pijnboom en verficrd met boschjens of kreupelhout van bloemdraagende, altijd groene en fpecerijachtigc heesters, waar tusfchen men weder hier en daar vakken ziet van de fraaie kleine gehairde Kalmia. Deeze fchulpachtigc hoogten hebben eene oppervlakte van losfe zwarte groeibaare aarde , die zeer vrugtbaar is cn natuurlijk Oranjen-boschjens (b), altijdgrocnendc Eiken, Roode Karolinifchen Laurierboomen, hooge Palmboomen, Papajaboomen, Zeepboomen, Araberboomen, Esfchenboomeu, roode Moerbezieënboomen, Olmboomen, Lindenboosnen, Vlierboomen , Leder-bloemen , Smeer-nooten (TrJlow-mit er Wild Li-me) (c) , en veele andere voortbrengt. De Heer roiie verkreeg van de kroon eene gift van veertig duizend akkers land in enig gedeelte van Oost-Florida, daar het land nog onbezet was. Hij was , naar het fchijnt, voorneemens het ingewilligde ftuk land bij St. Mark in de baai van Apalatchi te verkiezen en bij gong uit Engeland naar die plaats onder zeil met omtrent een lionderd huis- Corypha repens. (b) Qiiercus Sempervirens, T.aurus Borboniay Palma elata, Ca~ r  DËRDË HOOFDSTUK* m Waagden mij te graaien , waarop ik onmiddeliik het zeil ftreek en bijlag. Toen ik geland was, bragtert zij mij in hunne legerplaats, tien of twaalf roeden van de rivier in een bijna ondoordringbaar kreupelbosch. Toen ik hen naaf de omdandigheden vroeg, bevestigden zij mij de tijding van de vriendfchaplijke overeenkomst, te St. Auguftijn gemaakt, en ingevolge van dezelve hadden zij reeds een groot gedeelte van de goederen naar het handelhuis gebragt, dat enige mijlen hooger op den Indiaanfchen oever dond. Zij toonden mij mijne kist, die zorgvuldiglijk was bewaard geworden en toen ik haar nazag, bevond ik alles in goede orde. Van hun vernoomen hebbende dat alle de goederen, binnen weinige dagen# •naar het pakhuis zouden overgevoerd worden, nam ik affcheid van hun en kwam in weinig tijd aan het handelhuis , daar ik met groote vricndlijkheid ontvangen, en, geduurende een verblijf van verfcheiden maanden, met de uiterde beleefdheid en vriendfchap behandeld wierd door.de Heereu c. m'latciie, spalding, en kelsalls agent. De rivier is , bijna van Charlotia af, cn nog ten naasten bij twaalf mijlen hooger op , door een groot getal eilanden in veele kanaaien verdeeld. MER-  1&8 REIZEN door NOORD -AMERiKA* VIERDE HOOFDSTUK* Vaart de rivier hooger op ': Voorbij Mount Hope ■-» Mount Royal: Indiaanfche weg: Fraai tafereel van het land: Het meir George: Befchrijving van het eiland Edelano : Aankomst aan het Opper - handelhuis. N. dat ik hier enige dagen had uitgerust, welke ik bedeedde met in de nabuurige vlakten en bosch* jens, die deeze aangenaame plaats omringen, rond te wandelen , eii na dat ik dus nieuwe lust cn laagten bekoomen had, begoii ik aaii het ontwerp vari mijnen verderen tocht te denken, op eenen afdand rondom dit middenpunt. Ik vernam uit de gefprekken met den Heer m'Latche dat ik veilig overal reizen kon en zelfs met wat voorzigtigheid tot in de vlekken en buurten der Indiaanen, naardien zij volkoomen met ons bevredigd waren en hartlijk wenschten den handel met ons te ver* nieuwen. Daar ftonden deezen zomer drie handelhuizen aangelegd te worden, die alle voorzien moesten worden uit het pakhuis aan de St. Jans rivier, daar ik mij nu bevond en daar de ingekogte goederen jaarlijks moesten bljeengebragt worden, om van daar haar Savanna of Sunbury, en van daar naar Europa te worden afgefcheept* Ëe»  VIERDE HOOFDSTUK. 129 Een van deeze handelhuizen moest omtrent zestig mijlen van hier, de rivier hooger op, aangelegd worden, onder den naam van Spaldings oppcrmagazijn; een tweede te Alachua, omtrent vijftig mijlen West van de rivier St. Jan, en een derde te Talahafochte, een aanmerklijk vlek van de Si* minoles, aan de kleine St. Jans rivier, bij de baai van Apalachi, op den afftand van omtrent honderd en twintig mijlen. Ik nam voor elke deezet plaatfen te bezoeken voor het vertrek van het fchip naar Frederica in den herfst, opdat ik gebruik zoude kunnen maaken van deeze gunftige gelegenheid, om mijne verzamelde voorwerpen tot zoo verre aftefcheepen, van waar zij dan gemaklijk verder naar Charlestown konden verzonden worden. Het gezelfchap , dat naar Alachua gong, ftond omtrent over eene maand te vertrekken, dat naar de kleine St. Jans rivier in Julij, dat mij uitneemend wel gelegen kwam, naardien ik dan onmiddelijk mijnen tocht naar het opper-magazijn kon onlerncemen, wijl dat gedeelte des lands in dit jaargetijde in zijn rijkst en vrolijkst kleed gekleed was. Omtrent het midden van Meij, alles in gereedheid zijnde om de rivier op te vaaren, gongen . wij onder zeil. De handelaars voeren met hunne goederen in eene groote boot vooruit en ik volgde hen in mijn klein vaartuig; naardien hunne boot groot en zwaar gelaaden was, kon ik hen gemaklijk bijhouden en hen zelfs, als ik wilde, I voor-  i3o REIZEN door NOORD-AMERIKA. vooruitzeilen; ik verkoos egter liever hun gezelfchap te houden, zoo wel om zoo veèl als ik kon uit hunne gel'prekken te verneemen als veiligheids' halven in het overvaaren van het groote meir, terwijl ik voorzag dat ik alleen zou terug keeren en op mijn gemak de rivier afzakken. Wij hadden eenen aangenaamen dag, de wind was goed en maatig fterk en wij voeren voorbij den Berg Hope, dus door mijnen vader john baetram genoemd, toen hij, omtrent vijftien jaaren geleden, deeze rivier opvoer. Het is eene zeer hooge fcbelpachtige heuvel aan het kleine meir. Op dien tijd ftond 'er een fraai Oranjenböschjen op, maar nu was dat weggeruimd en in. eene groote Indigo-plantagie veranderd, den eigendom van een' Engelsch' heer, onder de zorg van eenen opziener. In den avond kwamen wij aan den Konings-Berg (Mount-Royaf) daar wij ten anker kwamen en den nagt over verbleeven; wij wierden zeer beleefd onthaald door den Heer 'Kean, een man, die een Indiaansch handelaar geweest was. Van deeze plaats hadden wij een allerbetoverendst gezigt van het groote Meir George, door eene groote laan , als ik deeze naauwe engte van de rivier zoo noemen mag, die omtrent twee mijlen verre naar derzelver ingang in het meir trapswijze verwijdt, zoo dat zij de juiste regelen der doorzigtkunde te leur delt en overal van eene zelfde breedte fchijnt te zijn. Op omtrent .twaalf roeden afdands van de landing-  VIERDE HOOFDSTUK. ip ding-plaats ftaat een fchoone Indiaanfche heuveL Omtrent vijftien jaaren geleden bezogt ik deeze plaats, wanneer 'er nog geene huizen van blanken ftonden, maar alles was wild en woest; en egter vertoonde zij in dien onbebouwden ftaat eene bijna onuitdruklijke grootschheid , die nu geheel veranderd was. Op dien tijd was 'er eene aanmerklijke uitgeftrektheid van oude velden in den omtrek van den heuvel; daar ftond ook een groot Oranjen-bosch en Palmboomen, en altijd groenende. Eiken, zig van bij den berg langs den oever naar beneden uitftrekkende, 't welk alles zedert is weggeruimd om plaats te maaken voor bouwlanden; maar dat grootlijks toebragt om de pragt van het tafereel te vermeerderen was een fraaie Indiaanfche weg, die van den grooten berg, op eene regte lijn, drie vierde mijl verre liep, eerst door eene punt of een vleugel van betOranjen-boschjen en van daar voortloopende door een ftatig bosch van altijd groene Eiken, eindigde hij aan Palmboomen en Magnolia Laurieren, op den rand van een langwerpig door konst gemaakt meir, dat aan den zoom van een uitgeftrekt groen vlak drasland lag. Deeze groote weg was omtrent twaalf roeden breed, wat laager dan de andere grond "en de aarde was ter weder zijde tot eene kade van omtrent twee voeten hoogte opgeworpen. Noch de natuur ,■ noch dc konst kan ergens een treffender verwisfelend toneel opleveren dan bet gezigt, als men dit drasland naderde. Dc fchitterende vijvèf fpeclde in het oog door het donker 12 bosch*  i32 REIZEN doo? NOORD-AMERIKA. boscbjen, als een flikkerende diamant op den boe* zem van het verlichte veld, met yerfchillende-bloemdraagende heesters en planten omzoomd en , toen wij verder in de vlakte kwamen, rustte het oog aangenaam op een verfchiet van bosfehen , die de groene vlakte aan de eene zijde gedeeltelijk omringden, terwijl de verbeelding nog gevleid en bezig gehouden wierd door de verre afzijndc benevelde punten der omringende wouden, die in de vlakte uitftaken en dan voor, dan agtenvaarts weeken , eenen grooten kring aan de regterhand vormende tot aan de verre afgelegen oevers van het groote meir. Maar dat eerwaerdig boschjen is nu niet meer; alles is weggeruimd cn met indigo,. koom, cn katdfcn beplant geworden , maar is zedert verlaaten; daar waren nu nog naauwlijks vijf akkers grond omtuind. Het vertoonde zig als eene wildernis van groote uitgeftrektheid en eindigde aan de landzijde aart vreeslijke kreupelbosfchen cn open Pijnboomenwouden. Het fchijnt egter dat de voorledene eigenaar enige fmaak hadd', naardien hij den bergen dit klein daaraan grenzend boschjen ongefchonden heeft laaten ftaan. Het gezigt van deeze plaats is zoo gelukkig door de natuur gefchikt, dat men in eens het verhevene en het aangenaame te gelijk overziet. Bij de verfchijning van de albezielende opgaande zon herleeft dc natuur op nieuwen ik gehoorzaam aan dien vrolijken wenk van de zoete wekkers van dc bosfehen en weiden. s, O gij waakzaame en getrouwe dienaars des Alhoog-  VIERDE HOOFDSTUK. 133 lerhoogden! Gij die den Schepper 's morgens,''s middags en 's avonds eert, in de eenvoudigheid uwes harte! Ik haaste mij om in dien algemeenen lofzang te deelen. Mijn hart en mijne ftem verecnigen zig met de uwe in eene opregte hulde aan den grooten Schepper, den Opperheer van het Heelal. O ! dat het mij vergund zij den troon der genade te naderen ! Mogen deeze mijne nederige en boetvaerdige fmeekingen, onder de algcmeene hulde van uwe 'Schepzelen, welbehagen in uwe oogen vinden! En alfchoon ik wel weet dat mijn dienst uwe glorie niet kan vermeerderen of verminderen, egter is het aangenaam voor uwen knegt dat het hem vergund zij uwen lof tc verkondigen; want, o Opperste lieer! wij weeten dat Gij. alleen volmaakt zljt en wacrdig getierd en gediend te worden. O algemeene Vader! Zie op ons neder, wij bidden U, met een oog van barmhertigheid cn genade , en geef dat overal eene algemeene liefde en vrede heerfche op de aarde, ja zelfs die godlijke overeenftemming, die de hemelen, uwe heerlijke wooningen, vervult! En, 0 Heer! naardien het U behaagd heeft den menseh hier op aarde met magt en meerderheid tc bekleeden, cn hem over alle andere fchepfelen te doen heerfchen, zoo geef dat wij onze oogen naar U wenden, opdat ons verdand met wijsheid mag verlicht worden , cn onze harten verwarmd cn bezield met een Schuldig gevoel van liefdaadigheld, ten einde wij in daat gedeld worden uwen wil te doen en onzen pligt te betragten jegens de* gcenc, die in onzen dienst en onder onze befcherI 3 mi»S  134 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ping zijn, en hun genadig zijn, gelijk wij hoopen dat Gij ons genadig zult wezen. Dat wij dus de meerderheid waerdig mogen zijn van dien onderfcheiden dand, waarin gij ons hier op aarde geplaatst hebt!" Vermits de morgen fchoon was en wij een aangenaam gunstig windjen hadden, verlieten wij onze vermaaklijke haven om naar de begeerde plaats verder voorttedevenen. Daar wij nu de kaapen naderen , zoo ziet de kleine zee van het George - Meir , waarop in het verfchiet de ronde kust trapswijze in het gezigt koomt uit deszelfs benevelden cn gekartelden horizont. Ik kan mij niet geheel van enige wees voor gevaaronthouden. Mijn vaartuig, in eens als eene nootendop op de golvendebaaren verfchijnende, moet, op den afdand van enige mijlen , den verwonderden waarnecmer als een waterdier voorkoomen , dat bij tusfehenpoozen op de oppervlakte verfchijnt. Dit meir is eene groote en fchoone water-plas, het is eene verwijding van de rivier St. Jan en is omtrent vijftien mijlen breed en gemeenlijk omtrent vijftien of twintig voeten diep, uitgezonderd aan den ingang der rivier, daar eene baar ligt, waarop agt of negen voeten water daan. Het meir wordt door twee of drie vrugtbaare eilanden verfraaid. Het eerde ligt in de baai , als men in het meir opvaart,, nabij de West-kust, omtrent Zuid - West van Mount Royal, van waar het zig als een gedeelte van den Westlijken oever van de baai vertoont. Het tweede eiland fchijnt op het meir te drijven, .vlak  VIERDE HOOFDSTUK. 135 vlak vooruit als men het invaart, omtrent eene mijl •verre. Dit eiland is omtrent twee mijlen breed ertnog drie vierde van eene mijl op de breedfte plaats, meest hoog land, wel met hout bezet en vrugtbaar. Het derde en laatfte ligt aan het Zuid-einde van het meir en bij den mond van de rivier; het is ten naasten bij rond en bevat flegts enige weinige akkers land; de grond is hoog en vrugtbaar en bijna een enkel Oranjenboomen - bosch, met groote Magnolias en Palmboomen. Kort na dat wij het meir ingeftooken waren, woei het zoo fterk uit het Westen, terwijl zig donderwolken aan den horizont verzamelden, dat wij ver. pligt waren eene fchuilplaats tegens den naderenden ftorm op het voorgemelde groote fchoone eiland te zoeken, daar wij, de Zuidlijke punt bereikt hebbende , eene uitmuntende haven vonden, daar wij ons het overige van den dag en den volgenden nagt bleeven onthouden. Deeze omdandigheid verfchafte mij gelegenheid om het grootde gedeelte van hetzelve te doorzoeken. Dit eiland blijkt, uit duidlijke fpooren , weleer de uitgekozen verblijfplaats van eenen Indiaanfchen Prins geweest te zijn, zijnde 'er tot deezen dag blijkbaare overblijfzelen van eene groote dad van de oorfprongiijke inwooneren. Zij lag op eene hoogte, aan den oever van het meir en hadeenuitgedrekt en bekoorlijk gezigt over de wateren,eilanden, Oostlijke en Westlijke oevers van het meir, dekaapen, de baai en Mount Royal; Zuidwaarts is het gezigr, om zoo te fpreeken , onbegrensd, daar de I 4 he-  i-3<5 REIZEN door NOORD-AMERIKA, hemel en het water zig fchijnen te vereenigen. Op de plaats daar de oude ftad lag, ftaat een zeer 11atige Indiaanfche heuvel, of kegelvormige pyramide van aarde, van welke in eene regte lijn eene groote laan of Indiaanfche weg loopt door een pragtig boschjen van Magnolias, altijd groenende Eiken, Palmboomen en Oranjenboomcn, eindigende op den zoom van een' groot groen vlak drasland. Dit eiland fchijnt wel bewoond geweest te zijn, gelijk zeer blijkbaar is uit de groote menigte Hukken en brokken van Indiaansch aardewerk, beenderen vatt dieren en andere overblijfzelen, bijzonderlijk in de fchulpachtige hoogten en heuvels over geheel het eiland. Thans zijn 'er gcene wooningen op het eiland , maar daar zijn veele herten, kalkoenen, beeren, wolven, wilde katten, inkhoorntjens, racoons, en buidelratten. Dc beeren worden hier gelokt door de vrugten van den Oranjcnboom , op welke zij onmaatig verzot zijn en zij en de kalkoenen worden zeer vet en lekker door het eeten van dc zoete eikels van den altijd groenenden Eik. Daar groeijen op dit eiland veele merkwaerdige heesters, bijzonderlijk eene fraaie foort van Lamana (misfehien de Gekroonde , of Lantana Catnara van LiNiiiïus). Zij groeit in oude velden, in kreupel-bosfehen, omtrent vijf of zes voeten hoog, de takken zijn verderd met ruuwe getande bladeren, die regt over eikanderen ftaan en de takjens eindigen in zonncfchcrmvorndgc bosfen van oranjenkleurigc' bloeizems , die gevolgd worden van eene tros kleine blaauwe bezieën: de bloemen zijn van verfchil- len-.  VIERDE HOOFDSTUK. 137 lende kleuren op dezelfde plant, ja zelfs in dezelfde bos, als rood, fcharlaken rood, oranjen en goudgeel: de geheele plant riekt alleraangenaamst. De oranjebloemige heester Hibiseus is ook aanzienlijk fraai (het is misfehien de gedoomde, Hibiseus Spinifer linn^ei.) Zij groeit vijf of zes voeten hoog en takachtig. De takken wijken van eikanderen en zijn bezet met hartvormige gekartelde bilden. De bloemen zijn van eene tamelijke grootte cn ftefk Schitterend geel van kleur. De zaadhuisjens zijn gedoomd. Ook zag ik eene nieuwe en fraaie Winde met gepalmde bladeren ( a ). Deeze winde kruipt ver de heesters en loopt voort over den grond; deszelfs bladeren zijn fraai ingekeept, donker grasgroen van kleur en zitten aan lange blad-fteeltjens. De bloemen zijn zeer groot, trechtervormig, bleek vleeschkleur , met een donker rood oog. Daar zijn enige rijke poelen op de kanten van het eiland en deeze zijn aan dc buiten - zijde bczoomd met groote moerasfen, geheel met lang gras, riet en grasplanten bedekt, waaronder verfcheiden foorten van Hibiseus, bijzonderlijk de fcharlaken Hibiseus (Z>). Deeze ftatigfte van alle grasplanten groeit tien of twaalf voeten hoog, en fpreidt haare takken rcgclmaatig uit, zoo dat zij eenen puntigen kegel vormen. Deeze takken verdeelen zig ook weder en zijn met groote uitgefpreide roode bloemen ■ver- (70 Cnnvolvulus $sft Et ut. (l>) lifiiscus cuecinsut, Ï5 •  538 REIZEN door NOORD-AMERIKA. verfkrd. Ik heli deeze plant van de grootte cn gedaante van een fraai boomtjen gezien, draagendc in eens verfcheiden honderden van deeze fchitterende bloemen, die dan tot op eenen grooten afftand gezien kunnen worden. Zij blijven den geheelen zomer en herfst door agtcr eikanderen blocijen, wanneer de Hengels verdorren en derven; maar de leevendblijvende wortel fchict het volgende voorjaar nieuwe ftengels uit en zoo verfcheiden jaaren voort. De bladeren zijn groot, diep en fierlijk ingekeept, beftaande uit zes of zeven zeer fmalle getande Hukken ; de oppervlakte der bladeren en van de geheelc plant is glad en blinkende. Daar is nog eene andere foort van hibiseus, wel waerdig om opgemerkt le worden, zijnde eene lange bloeijende plant; uit den wortel fchieten verfcheiden fterke dcngels op, vijf, zes en zeven voeten hoog, verfierd met ovaale lancetvormige bladeren, op hunne onderde op pervlakten met fijn dons bedekt: de bloemen zijn zeer groot en donker vleeschkleurig. De laatste plant, van welke ik hier melding zal maaken, fchijnt na verwant te zijn met de Stokroos O); de bloemen zijn kleiner dan die van de Hibiseus en van een fraai vleesch kleurd roozenrood en worden in groote menigte op de lange pyramicdale dengels voertgebragt. De Kardinaals Lobelia (Z>) groeit hier in grooten over (a~) Alcea. (*) LiMia Curdinalis.  VIERDE HOOFDSTUK. 139 overvloed en vertoont zig zeer fchoon midden in tütgeftrekte velden van het gulden St. Jakobs Kruid (a) en de welriekende Trosnarcis (b). Mijne wandeling op dit vorstlijke eiland geëindigd hebbende legde ik mij te rusten. De Stormachtige dag wierd van eenen (lillen avondftond gevolgd. De raazende winden hadden mij opgehouden, de oppervlakte van het meir was effen cn de lucht ftil geworden ; de balfemachtige windjens ademden de verkwikkende geuren van de boschjens rondom mij en daar ik op den hoogen oever van het meir, aan den voet van eenen altijd groenenden Eiknederlag, had ik het gezigt overdeszelfs wijd water, de bewasfen kusten en den verren horizont. Geheele troepen van water-vogelen, uit het water opvliegende, en zig naar hunne fchuilplaatfen onder het lommer op het land fpoedende, bedootcn dc verwisfelende toneelen van den dag. Ik wierd in daap gcfust door het vermengd geluid van de vermoeide golven, op het drand rollende,en het teder gezang van den fiedijken nonpareil en andere gevleugelde bewooners der bQSchjens. Bij het rijzen van den dageraat deed het vreeslijk gebrul van de alligators het eiland daveren en weergalmde langs de nabuurige kusten, terwijl het de rijzing der heerlijke zon aankondigde. Ik dond op en bereidde mij om mijnen daaglijkfen taak tc volbrengen. Een zagt gundig windjen dreef ons de haven uit; wij zeilden dwarsch over het meir en tc- (#" Senecin J,:cohsa. (*) Pnfrtttiutih  ï4o REIZEN door NOORD - AMERIKA. tegens den avond (levenden wij aan de overzijde de rivier in, daar wij in eene aangenaame en veilige haven voeren , aan' eene fchulpachtige punt, de oostlijke kaap van{de rivier aan die zijde van het meir. ' Het is eene zeer aangenaame plaats, van waar men het geheel meir overziet. De kaap regt "tegens ons over was een groote Cypresfen-grient, door eenen zoom van met gras bewasfen moerasfen omgeeven, die nog verder in het meir uil-daken door drijvende velden van de Ruiter-Kroos O), die beurtlings met het water reezen en daalden. Vlak beneden deeze punt en omtrent eene halve mijl in het meir ligt het reeds gemeld eilandjen; maar laat ik onze haven en derzelver omtrek beschrijven: zij is een fraaie inham, even binnen de zandige punt, die haar voor het daan der golven van het meir befluit. Van eenen fchulpachtigen oever, tien .of twalf voeten hoog boven het water, kwamen wij in een boschjen van altijd groene Eiken , Palmboomen , Magnolias en Oranjenboomen,die onder fchulpachtige heuvels en op laage oevers groeijen , omtrent drie akkers grond beflaande met het voortand 'er bij cn een gedeelte van het fchtereiland, dat het aan dc grasrijke vlakten hecht. Dit betoverend boschjen is gedeeltelijk omringd door eene diepe kreek, zijnde eenen tak van de rivier, die haare bron in de hooge wouden van het vast land ten Oosten van ons heeft en door dc wijde grasrijke velden, die dit fchiereiiand tot eenen bij- OO Pislh Stratiotet.  VIERDE HOOFDSTUK. 141 bijna oncindigcn afftand omringen ; kronkelt, en dart haar water met dat van de rivier in deeze kleine baai , die onze haven vormde, vereenigt. Deeze baai is, omtrent den ingang van de kreek, bijna bedekt met de bladeren van de Boondraagende Plompen , of Groote Indifche Water-plomp («). Derzelver groote welriekende geele bloemen ftaan twee of drie voeten boven de oppervlakte van het water verheven , elke op eenen groenen Hengel vertoonende de muts dei' vrijheid. Naardien de avond viel en 'er in verfcheiden mijlen de rivier op gcene goede landingplaats te vinden; was, bcflooten wij hier den geheelen nagt te blijven. Terwijl mijne reisgenooten bezig waren met brandhout tc verzamelen, en onze legerplaats gereed te maaken, nam ik dc gelegenheid waar om onzen grond tc gaan opnecmen , cn, mijnen fnaphaan opvattende , gong ik het boschjen in en kwam daarna in enige bijna onbegrensde drasJanden en vlakten, die allcrbetovcrendst waren; zij waren kort geleden door dc Indifche jagers afge* brand en hadden nu hun lente-groen en hunne vrolijkheid weder bekoomen. Hoe aangenaam ligt dit afgezonderd dukjen grond! Welk een paradijs! daar de dooiende. Siminok, de naakte koperkleurige oorlogsman, in de ruimte omdwaalt en, na zijne zwaare jagt, dc fchroeijende hitte van dc middag-zon ontzwijkt. Hier vlijt hij zig neder en gaat liggen onder de welriekende fcha- du- 00 Nymphtta Nifrmbt*  i42 REIZEN door NOORD - AMERIKA. duwen van den Ilerculesboom, terwijl zijn groen leger door de Godheid bewaakt wordt; de Vrijheid en de Zanggodinnen boezemen hem dapperheid en wijsheid in, terwijl de balzemachtige windjens hem in daap waaien. Door deeze verhevene betoverende toneelen van de ongefchonden natuur en deeze verbeeldingen van aardfehe gelukzaligheid verleid , was ik verre van Ceder-punt afgedwaald, maar mijne aandacht weder-op mijne zaakeh wendende, keerde ik om cn kwam in den avond weder aan onze legerplaats terug. Bij mijne wederkomst vond ik enige mijner reisgenooten naar forellen visfehende, rondom aan de randen van de drijvende Plompen, en niet zonder vrugt, alzoo zij reeds meer dan genoeg voor ons allen gevangen hadden. Naardien de wijze waarop deeze visch gevangen wordt, zonderling en merkwaerdig is, zal ik die befchrijven. Zij worden met de lijn en den angel gevangen, maar zonder enig aas. Twee mannen zitten in eene kleine kano, ccn aan den agterdeven om te ftuuren en een ander op de plegt7; 'met een riet, tien of twaalf voeten lang, in de hand, aan welks einde eene fterke lijn vast is, omtrent twintig duimen lang, waaraan drie groote haaken gebonden zijn met de ruggen naar eikanderen. Deeze worden zeer fterk vastgemaakt en bedekt met het wit hair uit den daert van een hert, dukjens van eenen rooden kousfenband en enige veelkleurige vederen, hetwelk alles eene bos vormt, omtrent zoo groot als eene vuist.  VIERDE HOOFDSTUK. 143 vuist, die de haaken geheel bedekt en verbergt. De ftuurman roeit zagtjens voort en vaart langzaam langs den wal, houdende de boot langs hetzelve op eenen afdand juist groot genoeg om den visfcher toetelaaten den rand van dc drijvende waterplanten, die tegens den wal liggen, te bereiken; deeze dingert dc bos behendig heen cn weder over dc oppervlakte en raakt fomtijds het water even aan, wanneer de ongelukkige bedrogen forel in eens van onder de groente op fpringt en de gewaande prooi vat. Dus is hij gevangen zonder mogelijkheid van te kunnen ontfnappen, tenzij hij de haaken, de lijn, of liet riet breekt, dat hij egter fomtijds doet door geweld van kragten; maar, om dit voortekoomen, draagt de visfcher, die op deeze visfehcrij is afgerigt, zorg den hengel niet in eens optehaalen, maar rukt dien terdond agterwaarts en fleept , gedadig trekkende , den fpartelenden visch tot aan de kano, en werpt hem met eenen ruk naar boven binnen boord. De kop van deezen visch maakt omtrent een derde van zijne lengte uit en gevolglijk is zijn bek ook zeer wijd. In zijne maag worden dikwijls vogelen » visfehen, kikvorfchen en zelfs dangen gevonden. De Forel is loodkleurig naar het donker blaauwe hellende en met dwarfche gegolfde randen van eene donkere lei-kleur, en, als zij volwasfen is, heeft zij eene tint van rood of gebakken deenkleur. De vinnen en de daert, die groot en fraai gevormd is , zijn licht roodachtig purper of vleesch-kleur; het gant-  >44 RÉIZËN door NOORD-AMERIKA. gantfehe lijfis met groote fchubben bedekt. Maar dat zeer zonderling is, deeze visch is aanmerklijk Verflindend; niets, dat leven heeft en dat hij vatten kan, zal zijne kaaken ontkoomen, en het openen en uit-fteeken van de kieuwen-dekzels, op het tijdftip dat hij op de oppervlakte koomt om zijne prooi te vatten , zijne helder roode kaaken door het doorfchijnend water vertoonende, geeft hem een zeer verfchriklijk aanzien. Ook is het opmerklfjk dat alle verflindcnde visfehen deeze opening en dit bcdekzel van de kaaken zeer groot hebben , om de groote hoeveelheid waters te ontlasten, dat zij in hunnen bek neemen, als zij hunne prooi grijpen. Deeze visch is ten naastenbij wigvormig, loopende het lijf langzaamerhand dunner uit van de borst naar den ftaert, terwijl hij ter weder zijde cnigzints plat is< Dikwijls weegen zij vijftien, twintig en dertig ponden en zijn een lekker eeten. Mijn reisgezel, de handelaar, begeerig zijnde om de rivier overtevaaren naar-den overwal, in hoop van eenen kalkoen te krijgen, verkoos ik hem te verzeilen, naardien zulks eene goede gelegenheid aanbood om de natuurlijke voortbrengzelen van die rijke grienten en eilanden van de rivier waarteneemen. De rivier overgevaaren zijnde, die bier honderd vijf cn twintig, of honderd en vijftig roeden breed is, voeren wij een naauw kanaal in, dat, na eenen dingerenden loop van enige mijlen, weder hooger op in devoornaame rivier uitkoomt, en dus een groot vrugtbaar eiland van rijk laag land vormt. Wij land-  VIERDE HOOFDSTUK. 145 landden op dit eiland cn zagen weldra eenen fraaien Rheebok op enigen afdand van ons af, die eenen troep herten fcheen te geleiden, die bij hem op den rand van eene groene weide graasden. Mijn makker fcheidde van mij om nct hert te vervolgen en gong eenen anderen weg, terwijl ik y eene kudde kalkoenen van verre ziende, mijne fchreden derwaarts wendde en met groote voorzigtigheid tot bij hen naderde; eenen grooten haan uitgekozen 'hebbende en op het punt zijnde van te fchieten, zag ik dat verfcheiden der jonge kalkocntjens verfchrikt waren en in hunne taal de overige waarfchuuwden tegens eenen vijand op hunne hoede te zijn, dien ik duidlijk zag dat op eene listige wijze hen bekroop van agter eenen omgevallen boom-dam, omtrent vijf roeden van mij af. Deeze behendige medejager was een groote vette Los (&) ; hij zag mij en fcheen, op fommige tijden , op mijne beweegingen acht te daan, als of hij voorneemens ware de lekkere prooi voor mij weg te vatten, waarop ik van doel veranderde en op hem aanleide. Op dit tijddip fchoot mijn makker 9 op enigen afdand, ook zijnen fnaphaan af op het hert; de dag verfchnkte de kalkoenen en mijn medejager, de Los, fprong over den dam en liep weg. Dus deeden wij eikanderen nadeel. Naardien het nu bijna donker was, keerden wij weder naar onze legerplaats, daar wij, een lekker maa\ voor fa) Catvus Sylyaticus. (£) Lynx.  U6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ■\ voor onze hongerige maagen gereed gemaakt vindende, in eenen kring rondom de gezonde fpij■zen aanzaten. Hoe alleraangenaamst waren die uuren voor ons! Overvloed van lekker gezond voedzel, onze maagen graag en onze zielen vergenoegd, onder geenerlei bedwang dan hetgeen de reden en welgeregelde hartstochten ons voorfchrceven, verre verwijderd van de zetels der gefchillcn. Onze toeHand was als de eerfte natuur - ftaat van den. mensch, vreedzaam, vergenoegd en gezelfchaplijk. Toen de eenvoudige en nodige behoeften der natuur vervuld waren , zaten wij daar alle als broeders van een gezin , vreemd van nijd, kwaadaartigheid en roofzugt. Toen de nagt voorbij was, ftonden wij op, vervolgden onzen tocht op de rivier en kwamen in den avond aan het handelhuis, Spaldings oppermagazijn, daar ik mij voor enige weeken ter neder zettede. Bij onze aankomst aan het opper-magazijn vonden wij hetzelve bewoond door eenen blanken handelaar , die eene zeer fraaie jonge Siminole vrouw'tot gezellin had. Haarvader, een Prins, bij den naam van den Blanken Kapitein bekend , was een oud Opperhoofd van de Siminoles en was, met een 'gedeelte van zijn huisgezin, tien of twaalf in getal, gelegerd in een oranjen bosch digt bij het magazijn , zijnde binnen kort van eene jagt teruggekoomen. Deeze blanke handelaar gaf, terftond bij onze aan-  VIERDE HOOFDSTUK. 14? aankomst, de goederen en magazijnen aan onzen reisgezel over cn begaf zig toen naar de legerplaats van zijnen Schoonvader, van waar hij kort daarop in dc bosfehen gong om te jaagen en onder de zwervende benden van de Siminoles te handelen. Hij is ongelukkig in zijne vereeniging met zijne Schoone Wildin. Het is nog maar weinige jaaren geleden dat hij hier kwam, ik geloof van NoordCarolina, zijnde toen een wakker, aardig wel opgevoed man, werkzaam en beminlijb en heldhaftig van aart; hij had door zijne nijverheid, eerlijkheid en aanloklijke manieren de genegenheid der Indiaanen gewonnen en in kort iets opgegaêrd door zijnen handel met de Siminoles, wanneer hij ongelukkiglijk deeze Indiaanfche bekoorfter ontmoetende, zij op de Indiaanfche wijze getrouwd wierden. Hij bemint haar van harte, naardien zij alle volkoomenheden in hare perfoon bezit, die eenen man gelukkig kunnen maaken. Haare trekken en haare manieren zijn aanloklijk. Onfchuld, zedigheid en liefde vertoonen zig voor eenen vreemdeling in alle haare handelingen en beweegingen en deeze vermogende bekoorlijkheden heeft zij zoo kondig aangewend op haaren verblinden en overwonnen minnaar en ongelukkigen Haaf, dat zij hem reeds al zijn goed heeft afgetroggeld, dat zij de Slegtheid heeft van onder haare wilde nabeftaanden uittedcelen. Hij is nu arm, uitgeteerd en half wanhoopig, dikwijls dreigende haar dood te fchieten en dan zijn eigen leven te verkorten , en egter heeft hij den moed niet K a om  S48 REIZEN dckhi NOORD - AMERIKA. om haar selfs te verhaten; maar tragt nu zijn ver* driet te verzetten en te vcrgceten met brandewijn. Haar vader laakt haar liegt en wreed gedrag. Deeze bijzonderheden wierden mij verhaald door mijnen ouden vriend den handelaar, na een lang gefprek, dat hij met den Blanken Kapitein Over dat onderwerp gehad had, in tegenwoordigheid van zijnen fehoonzoon. liet toneel was aandoenlijk, en beiden Horteden zij fterk traancn. Dat ik van deeze zaak melding maake, die zoo vervreemd is van mijn doel, was om een voorbeeld te toonen van de kragt der fchoonheid in eene Wildin eii haare konst en fijnheid om dezelve tot haare bijzondere einden aanteWendeii. Ik moet egter de deugd en het zedenlijk gedrag van dc Siminoles en oorfprongfijke inboorlingen van Amerika het recht'doen van aantemefken dat het karakter van deeze vrouw bij haar eigen volk van beiden kunnen veroordeeld en verfoeid wordt cn, zoo haar man haar. wegjoeg, volgens de gewoonten Van dit volk, Zou zij geenen anderen man krijgen, naardien 'er nooit eene echtfchciding plaats heeft dan na een bedaard en onpartijdig onderzoek en een openbaar vonnis, cn alsdan zou zij als een decht vrouwmensen befchouwd worden. Zoodanig is de deugd van deeZe onbefchaafde Wilden; maar ik vrees dat dit degts een bijnaam is , die hun uit gewoonte gegeeven wordt, maar verder geenen zin heeft, of ten minsten oneigenlijk op hen wordt toegepast, want dit volk is wel be- fchaafd  EERSTE HOOFDSTUK. 145 fghaafd en beleefd en het is blijkbaar voor eenen "pnpartijdigen waarneemcr, die flegts eenen kleinen tijd onder hen verkeert, dat het van het kieschst gevoel van de eer cn, goeden naam van hunne dammen en gedachten is dat hunne wetten en gewoonten hunne kragt en, werkzaamheid ontkenen. Dit is het godlijk beginzel, dat hun. zedcnlijk gedrag bediert en dat alleen hunnen regceringvorm cn hun burgerlijk bellier in die zuiverheid bewaart, in welke zij bevonden worden onder hen,te heerfeben, V IJ F D E H O O F D S T U R.. Vaart de rivier hooger op : Klein meir : Gevegt met Krokodillen: Groote- menigte Visch: Befchrijving vap den Krokodil en zijne nesten: Befchrijving van enige planten , van een vogel enz. Gevaar van een Krokodil: Het lange meir:Orkaan: Aankomst aan de plantagie., "Verlangende zijnde om mijne reizen en waarnecmingen nog hooger de rivier, op te vervolgen cn eene nodiging daartoe ontvangen hebbende van eenen heer, opziener en, bcwooncr van eene groote. plantagie., eenen Engelfchen toebehoorendc, omtrent zestig mijlen hooger op, befloot ik. mijne nafpeuringeu tot aan die plaats, voort te zetten; ik nam dan eenen jongen Indiaan in mijnen dienst, tenen neef van den Blanken Kapitein, die met mij •cyereengekpomen was dat hij mij zou helpen mijn K 3 vaar-  150 REIZEN door NOORD -AMERIKA. r vaartuig optcbrengen tot aan eene zekere hoogte, daar ik hem dan aan land moest zetten op den Westlijken of.Indifchen oever, vanwaar hij voorneemens was de legerplaats van den Blanken Handelaar, zijnen nabcftaande, te gaan opzoeken. Toen wij ons van leeftogt en alle andere noodwendigheden voorzien hadden, gongen wij op eenen aangenaamen morgen aan boord en voeren de rivier op. Wij voeren, enige mijlenverre, aan' onze flinkerhand, eilanden van hoog moeraslig land voorbij, dat uitermaate vrugtbaar was, zijnde dc oever op eenen goeden aflland van het water, veel hooger dan het binnenst gedeelte en hoog genoeg om op te bouwen en buiten bereik van overftroomingen tc zijn. Hij beftaat uit eene losfe zwarte aarde, met zand,, fchulpen en verrotte gewasfen vermengd. De Indiaanfche oever aan den overkant is ccn hooge fteile wal, tien of twaalf voeten hoog, beftaande uit zwarte zandige aarde, met eene groote menigte fchulpen vermengd, voor het meeste gedeelte verfchillende foorten van zoetwater fchulpen en mosfelen. Aan de rivier op deezen hoogen kant groeijen Corypha Palmboomen, Grootbloemige Magnolia, altijd groenende Eiken, Callicarpa, Waschdraagende Gagel, doorndraagende Hibiseus en de fraaie altijdgroene heester, de fineer-noot gehaamd. Deeze laatfte heester groeit zes of agt voeten hoog, uit den wortel fchieten veele regte Hengels op , de bladeren zijn lancetswijzeen effenrandig, twee of drie duimen lang cn een breed, donker groen van kleur en glad; aan den  VIJEDE HOOFDSTUK. 151 den voet van elk blad groeit een dijve fchcrpe doorn; de bloemen, die aan bosfen daan, zijn klein, van eene groenachtige geele kleur en van eene aangenaame reuk; zij worden gevolgd door eene groote eironde vrugt van gedaante en grootte als eene gcwoone pruim, van eene fraaie geele kleur, als zij rijp is; een zagt zoet vleesch bedekt eene noot, die eene dunne fchil heeft, waarin eene witte pit, enigzints in hardheid en fmaak naar den zoeten amandel gelijkende, maar olieachtiger en omtrent gelijk aan hard kaarsfmeer, hetgeen mijnen vader aanleiding gaf om haar, toen hij haar het eerst zag, de fineer-noot te noemen. Aan het opper-eind van- deezen deden oever is een fraai oranjen-bosehjen. Hier verzogt mij mijn Indiaanfche reisgezel dat ik hem aan land zoude zetten, zijnde alreeds moede van roeijen onder eene brandende zon en hebbende reeds enigen tijd laatert blijken dat het hem niet aandond. Ik voldeed gereedlijk aan zijn verlangen, wcetende dat het onmogelijk is eenen Indiaan tegens zijnen wil te houden , of hem zelfs door billijke redenen overtehaalen, als het om werken te doen is. Eer mijn vaartuig nog aan den wal was, fprong hij reeds aan land en toen eene fchclle cn vreeslijke fchreeuw geevendc, huppelde hij weg als een rhecbok en ik verloor hem uit het gezigt. Ik dagt inliet eerst dat hij, alzoo hij zijnen fnaphaan medegenoomen had, voorneemens was enig wild te jaagen cn des avonds weder bij mij tc koomen. Naardien het nu een bovenmaatig heetc 211 vei-dikkendt» K 4 tog-  ï52 reizen door noord - amerika. dag was, beiloot ik alhier tot den volgenden morgen mijn verblijf te neemen. Dc Indiaan 's morgens niet terug koomende,gong ik alleen onder zeil. De kusten ter wederzijden hadden omtrent hetzelfde aanzien als ik reeds befchréveri heb. De Palmboomen, die hier daan, fchijnen van eene andere foort te zijn als de koolpalmiet; hunne regte dammen zijn zestig, tagtig of negentig voeten hoog, met eene' fchoone kegelachtige kruin van eene helder aschgraauwe kleur tó't op zes óf zeven voeten van den top, daar zij fraai groen van kleur is, met eene fchijf van rijke groene gevederde bladeren gekroond; ik heb den ftcngel van deeze vederen gemeeten en vond dien vijftien voeten lang, behalven den veder, die ten naasten bij van dezelfde lengte is. Nu had ik het meirtjen, dat eene verbrecding 'van de rivier is, in het gezigt; aan de Oost-zijde zijn uitgedrekte moerasfen en aan de andere zijde hooge bosfehen en oranjen - boschjens en dan eene baai, omzet met groote Cyprcsfen grienteu, terwijl de twee kusten eikanderen meer en meer naderen tot aan de andere opening van de rivier, die op deeze plaats omtrent vijf en zeventig roeden breed is. Naardien het nu avond wierd, was ik begeerig den eenen of anderen hoogen oever te bereiken , daar ik den nagt kondc overbrengen en kort daarop ontdekte ik, ovcreenkomdig mijnen wensch, aan den Wcstlijken oever, eene kleine uitdeekende puiat, daar de rivier eenen draai nam , die dezelve hier dc helft fmallcr, maakte. Deeze uit-  VIJFDE HOOFDSTUK» 153 üitftèekende punt is ccn fchicr - eiland, van omtrent drie akkers hoogen grond en een enkel oranjen-bosch, met enige weinige altijd groene Eiken , Magnolias cn Palmboomen.. De punt omvaa-. rende, kwam ik aan de landing-plaats, eene ronde haven aan den voet van den fteilen wal, die omtrent twaalf voeten hoog is; agter op denzclveu was een groote Cypresfen-grient, die zig naar alle kanten uitdrekte; dc regter vleugel vormde de West-kust van het meirtjen en de flinker liep veele mijlen de rivier langs., cn omringde eene groote uitgeftrektheid van laage grasachtige moerasfciu Van deeze punt zag ik, als ik mijne oogen Oostwaarts over de rivierr wendde, een landfehap van laag laad; dat ik niet geloof dat zijn gelijk heeft; aan de flinker hand. is de Oost-kust van het meirtjen, dat ik laatst overgevaaren was; cn van de met oranjenboomen bezetten hoogen oever aan het laagst eind begint het hoog woud cn verbreedt zig van den oever van het mek, aan de regter hand eenen ronden draai neemende, cn bevat vcck honderd duizenden akkers weiden; cn deeze "rootc kring van hooge bosfehen omvat, denk ik, ten minsten twintig mijlen van deeze croene velden , doorzaaid met boschjens of eilandjens van altijd groenende boomen, waar onder de vorstlijke Magnolia en de heerlijke Palm uitmunten. Die cilandjens zijn hooge fchulpachtige heuveltjens, aan dc zijden van kreeken of takken Van dc rivier, die voort dingert en het ovcrtolliK 5 Se  ï-54 REIZEN door NOORD - AMERIKA. ge water aftapt, dat geduurende den winter deeze weiden bedekt. De avond was maatig koel en ftil. De krokodillen begonnen te brullen en zig in ongemeen groot getal langs de oevers en in de rivier te vertoonen. Ik legerde mij in eene open vlakte omtrent het uiterst einde van de uitdeekende punt, onder befchutting van eenen grooten altijdgroenenden Eik, die op het hoogde gedeelte van den grond dond en flegts enige weinige roeden van mijne boot. Van deeze hooge open plaats had ik een vrij gezigt over de rivier, dat van niet weinig belang voor mij was, alzoo ik veel reden had om voor de listige aanvallen der alligators te vreezen, die zig omtrent mijne haven vergaderden. Eene goede menigte hout bijeen verzameld hebbende om in den nagt vuur en rook te houden, begon ik te denken om mijn avondmaal gereed te maaken, wanneer ik, mijnen voorraad naziende, bevond dat ik maar zeer fchaarsch voorzien was. Ik befloot dan, als het gereedfte middel om in mijne behoefte te voorzien, mijnen hengel te neemen en te beproeven of ik enige forellen konde vangen. Omtrent vijf en twintig roeden boven mijne haven begon een inham of eene baai van de rivier, die in een groot binnenlandsch meirtjen uitkwam. De mond of ingang uit dc rivier in dezelve was eng, maar het water wierd kort daarop breeder cn maakte een meirtjen , dat zig in de moerasfen uitdrekte; ik zag dat de mond en de kan-  VIJFDE HOOFDSTUK. 155 kanten binnen in hetzelve bezet waren met drijvende vakken van Ruiter-kroos, Plompen en andere water-planten, welke ik wist dat zeer goede fchuilplaatfen voor forellen zijn. De kanten en eilandjens van het meirtjen waren fierlijk begroeid met blocmdraagende planten cn heesters; de lagchende koeten trippelden met half uitgefpreide wieken, over de kleine inhammen cn verborgen zig in de bosfen gras; het jong broedzel van dc veelkeurige Zomer - taling, over de dille oppervlakte van het water drijkende en zijne waakzaame moeder, onkundig van het gevaar, volgende, wierd dikwerf door de vraatachtige forel verrascht en zij zelve, op haare beurt, door den listigen, gretigen alligator. Ziet hem uit de biezen cn het riet uitfehieten. Zijn onzagchclijk lighaam zwelt; zijnen gefchubden daert daat hij om hoog en laat hem op het meir drijven. Het water fpuit als een waterval uit zijne wijde kaaken , en uit zijne geopende neusgaten gaan wolken van rook op. De aarde davert van zijn gebrul; wanneer in eens van den overkant van het meir zijn mededinger uit het diep oprijst. Zij fchieten eensklaps op eikanderen aan. De kookende oppervlakte van het meir wijst hunne fnelle vaart en daar begint een vreeslijke ftrijd. Nu zinken zij, eikanderen ijslijk omvattende, naar den grond; het water wordt dik en troebel. Zij koomen weêr op, hunne kaaken klappen op clkanderen dat het door de omringende bosfehen klinkt. Nu zinken zij weder, wanneer het gevegt eindigt op den  U6 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. den modderigen bodem van het meir en de overwonnene ontfnapt ter naauwer nood en verfchuilt zig in het modderig beroerd water en de biezen aan eenen afgelegen kant, De fiere overwinnaar, keert vrolijk naar de plaats van den drijd terug; dc oevers en bosfehen wcêrgalmen van zijn vreeslijk gebrul en van het zegepraalend gefchrei van de gefchubde menigte in dc rondte., die getuige was van bet verfch.riklijk gevegt. Mijne vrees wierd ten hoogden gaande gemaakt toen ik aanfehouwer geweest was van eenen zoo vreeslijken drijd. Het was klaar dat alle uitdel ilcgts drekken moest om mijn gevaar en de mocijelijkheden te vergrooten , naardien de zon aan bet ondergaan was en de alligators, zig van alle kanten, rondom mijne baren verzamelden.. Hierom belloot ik zoo veel mogelijk haast te maaken met mijn tochtjen naar het meir, om enigen visch te vangen. Naardien ik het niet raadzaam oordeelde mijnen fnaphaan mede te neemen, opdat ik hem niet over boord mogt verliezen in gevaj van ecn: gevegt, waarvoor ik alle reden had voor mijne wederkomst te vrceaen, voorzag ik mij van eenen. knuppel tot mijne verdediging, begaf mij te fchecp, en door dc eerde linie van degecne, die mijne haven omzetteden, dringende, weeken zij terug; doch door verfcheiden groote vervolgd Wordende, hield ik mij wel op mijne hoede en roeide uit alle magt naar den mond van het meirtjen , in hoop van daar veilig te zullen zijn voor de menigte van mijne befpringers; doch eer ik halver weg was , wierd  VIJFDE HOOFDSTUK, i# Wierd ik van alle kanten aangevallen , terwijl verfchcidene hun best deeden om de kano om te fmijten. Nu wierd mijn toeftand ten hoogden gevaarlijk: twee zeer groote tasteden mij van nabij te gelijk aan , zig met hunne koppen en een gedeelte van hun lijf boven water rigtende, ijslijk brullende en een vloed waters over mij fpuuWende, terwijl zij hunne kaaken zoo digt bij mij op eikanderen klapperden, dat zij mij bijna bedwelmden en ik verwagtedc eiken oogenbük uit de boot gedeept en onmiddelijk verfionden te zullen worden. Maar ik doeg zoo wel met mijn' knuppel rondom mij, fchoon in *t honderd, dat het mij gelukte hen een weinig terug te doen deinfen, wanneer ik, bevindende dat zij voorneemens waren het gevegt te hervatten, naar den oever Voer, als het eenigst middel oni mij te redden; want digt langs den wal houdende zou ik mijne vijanden degts aan eene zijde hebben, daar ik te vooren door hen omringd Was, terwijl ik dan ook kans had , als ik tot het uiterden gedreven wierd, mij zeiven te bergen, door uit de kano op het land te fpringen, naardien men hen op land gemaklijk ontloopen kan, fchoon zij in het water, bij vergelijking, zoo fncl als de blikzem zijn. Ik bevond dat dit laatde middel alleen volkoomcn aan mijne verwagting kon bcandwoorden, want, zoo dra ik den oever bereikte, hielden zij af cli bleeven in de ruimte. Dit was eene gelukkige ver-losfing en mijn moed wierd 'er grootlijks weder door opgewekt. Toen ik wat tot mijzclven kwam, ba-  158 REIZEN door NOORD-AMERIKA. bevond ik dat ik bijna aan den mond van het meirjen was en befioot het te waagen 'er in te vaaren, om, zoo het mooglijk ware, enigen visch te vangen en dan wedjgtoar mijne haven te keeren, terwijl het nog licht was; want ik kon nu, met kloekmoedigheicrWVoorzigtigheid, veilig langs den oever vaaren; en daar was indedaad ook geen ander middel om weder aan. mijne legerplaats te koomen, zonder mijne boot te verlaaten en door de biezen en het riet te vlugten, dat, zoo het voor mij al doenlijk geweest ware, om zoo te fpreeken, zoo goed zou geweest zijn als of ik mijzelven verlooren gaf, want dan zou 'er zelfs geene hoop meer overig geweest zijn van mijn vaartuig ooit wederom te kunnen krijgen en behouden aan enige wooningen van ménfehen te koomen. Ik voer dan voort en kwam gelukkig in het meir, fchoon niet zonder tegendand van de alligators, die dwars ch voor den ingang eene linie vormden, maar mij niet in hetzelve vervolgden, ook wierd ik daar door geen eenigen aangevallen , fchoon 'er enige zeer groote in eenen inham aan het boveneind waren. Ik vong in korten tijd meer forellen dan ik thans nodig bad en de lucht was te heet en te verdikkende om dezelve veele uuren tc bewaaren, zelfs al waren zij gezouten en gebraaden. Nu maakte ik mij gereed om naar mijne legerplaats terug te keeren , dat mij met weinig moeite gelukte door digt langs don oever te houden; egter wierd mij dc uitgang uit het meir in de rivier weder betwist cn ik tot digt bij mijne lan-  VIJFDE HOOFDSTUK* ï.59 landing - plaats vervolgd (fchoon niet aangevallen) bijzonderlijk door eenen ouden, omtrent twaalf voeten lang, die zeer ftout was en mij digt agterna volgde en, toen ik aan land ftapte en mij omkeerde , om mijne kano optetrekken, fprong hij aan mijne voeten op en bleef daar enigen tijd liggen, mij in het gezigt ziende, met zijne kop en fchouderen uit het water. Ik befloot hem zijne vermetelheid duur te doen betaalen en , eene zwaare laading op mijnen fnaphaan hebbende, liep ik naar mijne legerplaats en, met mijn geweer terug keerende, vond ik hem met zijne poot op het boord van de kano, om naar visch te zoeken. Toen ik aankwam, begaf hij zig knorrig en langzaam in het water, maar keerde weldra wederom en plaatde zig in zijnen voorigen dand, mij aankijkende en noch bevreesd, noch enigzints gedoord Schijnende. Ik maakte hem weldra af door hem mijn fchot in zijnen kop te geeven en wilde toen mijne visfehen gaan fchoon maaken en voor mijn avondmaal bereiden; ik nam die dan uit de boot, legde die op het zand digt aan het water en begon hen te fchrabbcn, wanneer ik, mijn hoofd opligtende, door het helder water den kop en de fchouderen van eenen zeer grooten alligator zag, die langzaam naar mij toe kwam. Ik trad ter? ftond terug, wanneer hij, met eenen dag van zijnen daert, verfcheiden van mijne visfehen wegveegde. Het was voorzceker zeer gelukkig dat ik juist op dat tijddip opkeek, naardien het monder mij waarfchijnlijk, in minder dan eene minuut,zoude  ióo REIZEN door NOORD - AMERIKA. de gevat en in de rivier geflccpt hebben. Deeze ongelooflijke ftoutheid van het dier maakte mij zeer verfchrikt, naardien het mij nu bleek dat ik rëdenlijker wijze in den nagt niet veilig koude zijn dan met aanhoudend wagt te houden; zoo dra ik dan dc visfehen had klaar gemaakt, begon ik tnijzelven en mijne goederen, zoo goed ik konde, in veiligheid te dellen. In de eerfte plaats haalde ik mijne boot op den wal, bijna geheel uit het water, om te beletten dat zij dezelve niet omverre wierpen , of dccden zinken; daarna nam ik 'er alles uit wat los was en droeg het naar mijne legerplaats, die flegts enige weinige roeden verre daar van daan was; toen fchiktc ik enig droog hout op zulk eene wijze als mij best voorkwam en ruimde den grond rondom op, opdat mij niets in den weg zoude zijn, in geval ik in den nagt mogt aangevallen worden, hetzij van den waterkant, hetzij van de land - zijde; want nu ontdekte ik dat deeze fmalle land-tong, om haare afgelegenheid cn vrugtbaarheid, door beeren en wolyen bezogt wierd. Mij zclven dus op de best mogelijke wijze toegerust hebbende, laadde ik mijnen fnaphaan en gong mijne legerplaats cn het omliggend land opneemen , wanneer ik ontdekte dat het fchier - eiland en het boschjen , op den afdand van omtrent vijftig roeden van mijne legerplaats, aan de land-zijde, omringd was door eene Cypresfen - grient, met water bedekt, die beneden aan den oever van het meirtjen en boven aan dc moerasfen, die het meirtjen omringden, uitkwam, zoo dat ik tot een zeer  VIJFDE HOOFDSTUK. ' i6t zeer klein eilandjen bepaald was en ik bevond dat 'er, in geval ik aangevallen wierd, voor mij geehe toevlugt was dan met op eenen van de groote Eikenboomen tc klimmen , of met mijne boot van land te ftecken. Het was nu in de Schemering en de alligators waren ten naastenbij opgehouden met brullen, wanneer ik wederom bevreesd gemaakt wierd door een onduimig gerugt, dat in mijne haven fcheen te zijn cn daarom onmiddelijk mijne aandacht wekte. Naar mijne legerplaats keerende, vond ik die ongefchonden cn gong toen op het uiterst eind van de uitdeekendc punt, daar ik een toneel zag, zoo nieuw als verbaazend, dat mijne zinnen, in het eerst, in zulk eene verwarring bragt, dat het enigen tijd duurde eer ik begrijpen kon wat 'er te doen was; ik zag egter weldra de reden van de groote verzameling van krokodillen aan deeze plaats, die alles van dien aart te boven gong dat ik ooit gehoord had. FIoc zal ik mij uitdrukken om den leezer een juist denkbeeld van hetzelve te geeven en tegelijk het vermoeden te vermijden dat ik de waarheid te kort doe. Zal ik zeggen dat de rivier, op deeze plaats, van den eenen oever tot den anderen, en misfehien ten naasten bij eene halve mijl boven en beneden de plaats daar ik ftond, eene enkele vaste bank van visch van verfchillende foorten geleek, die door deeze naauwe engte van de St. Jans. rivier in het meirtjen drong, op hunne wederkomst de rivier af, en dat de alligatorsin zulk een ongeloofL. lijk  ïÖ2 REIZEN door NOORD-AMERIKA. lijk getal waren, en zo digt bij malkanderen, van Corypha Pa'.ma, iUorus rubra.  VIJFDE HOOFDSTUK. s;3 tót een enkel diep kanaal, omtrent vijf en zeventig roeden breed. De oevers ter wederzijde van de rivier begonnen hooger te worden en fchulpachtige hooge kanteii te vertoonen, met Oranjenboschjens, Laurieren en altijd groenende Eiken verfierd. En nu kreeg ik eenen boom in het gezigt , die alle mijne aandacht vorderde; het was de Papajaboom O), zoo dc manlijke als de vrouwelijke, die ïn bloei Honden en dc laatftc met bloemen en vrugten belaadcn, van welke laatfte enige rüp waren, van grootte en gedaante als eene peer, die eene allerbekoorlijkfte vertooning opleverden. Deeze verwonderlijke boom is voorzeeker het fehoonfte van alle gewasfen die ik ken; de hooge Magnolia Laurier en de verheven Palmboom overtreffen hem, wel is waar, in grootheid en pragt, maar niet in Sierlijkheid, netheid en bevalligheid. Hij groeit regt op tot de hoogte van vijftien of twintig voeten, met eenen volkoomen regten dun afloopenden dam, die glad en gepolijst is, helder aschgraauw van kleur als blad-zilver, aartig getekend met de fpooren van dc afgevallen bladeren en deeze fpooren daan in eene regelmaatige gelijke orde, als Schubben over elkanderen liggende, dat eene fraaie uitwerking heeft, even als of de kleine kolom overal fierlijk befneden ware. Zijn volkoomen ronde top wordt door zeer groote ingekeepte bladeren , die op zeer lange deelcn ftaan, gevormd; de onderfte bladeren zijn de grootma) Carica Ptfpay»,  i?4 REIZEN door NOORD-AMERIKA, grootde, en derzelver bladfteelen de langde en maaken eenefierlljlce zwaai of trek, als de lange/, of de armen van een arm - blaker. De rijpe en groene vrugten zijn rondom aan den dam of dengel geplaatst van de laagfte bladeren af, daar de rijpe vrugten zijn, naar boven tot bijna aan den top; het hart of het binnenfte mergachtig gedeelte van den ftam is enigermaate hol, of beftaat op zijn best uit zeer dun poreus merg, of vliesjens. De boom fchict zeer zelden takken uit, of verdeelt zig zelden in twee of meer dammen, nooit, geloof ik, tenzij de kruin bij geval is afgebrooken terwijl de boom nog zeer jong was: Ik heb eenen gezien, die twee kruinen of toppen had, welks ftam zig bij den grond in twee verdeelde. Hij is altijd groen te gelijker tijd met bloemen en vrugten verfierd, die, als vijgen, elke op zigzelve uit den ftam of ftcngel koomen.^ Na dat ik onder deeze aangenaame fchaduwen uitgerust en mij ververscht had, verliet ik dezelve met weerzin. Toen de groote hitte van de middag - zon wat voorbij was, gong ik wederom te fcheep en voer enigen tijd langs gebrooken hooge oevers van hoog fchulpachtig land, met boschjens van altijdgroenende Eiken , Palmboomen , Amerikaanfche Olijven - en Oranjenboomen bezet, terwijl ik veele eilanden en groene velden van Ruiterkroos aan de oevers van de rivier en van de meiren zag drijven. 'Er is in deeze rivier cn in de wateren door geheel Florida eene zeer merkwaerdige en fraaie foort vari  VIJFDE HOOFDSTUK. 175 van vogelen, die het volk Slang-vogelen noemt; ik meen dezelve afgebeeld gezien te hebben op Chincefche fehermen en andere Indifche fchilderijen; zij fchijnen eene foort van Pelikaanen of Duikers te zijn ), maar veel fraaier en keuriger van gcftalte dan alle andere foorten, die ik ooit gezien heb. De kop en de hals van deezen vogel is zeer klein en dun; de hals is zeer lang en bijna buiten alle evenredigheid; de fnavel is lang, regt en dun en loopt in eene fcherpe punt uit; de vogel is van boven, op den buik en de dijen zoo zwart en blinkende als een raaf, en met zulke vaste en veêrkragtige vederen bedekt, dat zij enigermaate naar visch-fchubbcn gelijken; de borst en het bovenst gedeelte van den buik zijn met room-kleurige vederen bedekt; zijn ftaert is zeer lang, donker zwart met eene zilver - witte punt en vertoont, als hij uitgefpreid is, eenen open waaier. Zij fchejopen vermaak in kleine vreedzaame gezelfchappen te zitten op de drooge takken der boomen, die over het ftil water hangen, met hunne vlerken en ftacrten uitgefpreid, om zig, denk ik, te verkoelen en te verluchten, terwijl zij ter zelfden tijd hun beeld in het fpiegelend water befchouwen. Als men hen dan nadert, laaten zij zig van de takken in het water als dood vallen en zijn eene minuut of twee onzigtbaar, waarna eensklaps van verre hunne lange dunne bek en kop alleen te voorfchijn koomen 9 die zeer veel naar eene dang gelijken, en men ziet niets •C'O CoIi»i'mii cauia chngttK.  t76 Reizen door noord-amerika. niets anders van hun, als zij in het water zwemmen , uitgezonderd fomtijds de punt van hunnen ftaert. Op het warmde van den dag ziet men hen in groote getallen zeer hoog in de lucht, over meiren cn rivieren zweeven. ïk twijfel niet of deeze vogel zou, als hij ten tijd van ovidius in den Tiber geleefd had, hem dof geleverd hebben voor enige fchoonc en aangenaame gedaante - verwisfelingen. Ik geloof dat hij geheel van visch leeft, want zijn vleesch riekt en fmaakt 'er onverdraaglijk derk naar; het is naauwlijks eetbaar, tenzij men daartoe door ondraaglijkcn honger geperst wordt. Nu had ik ter wederzijde grienten en moerasfen cn, naardien de avond met rasfe fchreden naderde, begon ik naar hoog land uittezien om, mij ncderteflaan ; maar de uitgedrekte moerasfen fcheenen geene grenzen te hebben en het was reeds bijna donker voor ik eene tamelijk goede plaats vond, zoo dat ik ten laatden genoodzaakt was eene naauwe ftrecp van eenen hoogen fchulpachtigen oever aan de West-zijde voor lief te neemen. Daar waren veele krokodillen binnen het bereik van mijn gezigt aan beiden de oevers. Ik trok mijne doep op den wal aan eenen deden oever vief of vijf voeten boven het water, tegens de wortelen en onder de uitfpreidende takken van eenen altijd groenen Eik: het fcheen hier eene oude legerplaats geweest te zijn van de Indiaanen en zwervende reizigers, want daar lagen asch-hoopen, oude verrotte brandhouten en houtskoolcn op den grond verfpreid; maar  VIJFDE HOOFDSTUK; 177 maar nü was het baarblijklijk de haven en landingplaats van den eenen of anderen vorstlijken alligator ; daar liep een diep betreden pad den wal op, dat het opklimmen gemaklijk maakte. Mijne verblijfplaats ftond mij om deezè omftandigheden niet te zeer aan; Ook had ik niet zo •haast mijne kano op land getrokken, en aan de wortelen van eenen boom vastgemaakt of ik zag vlak bij mij eenen zwaaren krokodil van den grond •opkoomen , die, toen hij bemerkte dat ik hem gewaar wierd, weder onder mijn vaartuig dook'. Dit deed mij op mijne hoede zijn en bij tijds tegens eenen onrustïgen nagt zorgen. Ik nam dan alles dat los was uit mijne boot en droeg het op den oever; ik koos mijne ftaapplaats digt bij mijne kano onderden uitfpreidenden Eik, naardien de grond alleen hier omtrent open en vrij van hoog gras en ftruiken was, en ik bij gevolg ruimte had om mij te beweegen en rond te zien. Toen begon ik brandhout optezamelen , dat ik moeielijk te krijgen vond. Daar ftonden hier enige weinige Oranjenboomen. Wat mijne levensmiddelen belangt, ik had eene of twee gebakken forellen bewaard, het overfehot vaa den voorigen avond, die vrij goed gebleven waren ^ fchoon de verflikkende hitte van den dag dezelve reeds had aangeftooken; toen ik die egter op nieuw had opseftoofd met het fap van oranjen - appelen f waren zij goed genoeg voor mijn avondmaal, naardien ik thans weinig eetlust had; want hét aanhoudend waaken in den nagt tegens de aanvallen van alligators, het fteeken der moskiten en de M ver-  178 RÉIZEN door NOORD-AMERIKA. verflikkende hitte van den dag, gevoegd bij den vermoeienden arbeid van mijn vaartuig voortteroejen, hadden mij bijna alle andere lust benoomen dan die van mijne ongemakken zoo fpoedig mogelijk te eindigen. Ik had het geluk drooge ftokjens genoeg bijeen te krijgen om vuur en rook te onderhouden , die ik bij mij nederlegde en toen fpreidde ik mijne vellen en dekens op den grond, ontftak een klein vuur en at alvorens het geheel donker was. Dc avond was egter buitengemeen aangenaam; daar kwam een levendig koel windjen op en de lucht was volmaakt helder, terwijl de fterren met een uitdeekendfehitterend licht tintelden. Ik flrckte mijzelven langs mijn vuur uit, hebbende de rivier, mijne kleine haven en de agterfteven van mijn vaartuig in het gezigt en nu viel ik van vermoeidheid en afgematheid in flaap; maar ik genoot deeze aangenaame verligting van zorg en arbeid flegts eenen korten tijd, wanneer ik opgewekt en grootlijks verbaasd wierd door het vreeslijk gefchreeuw van uilen in de diepe grienten rondom mij en, dat mijne groote ongelegenheid nog vermeerderde, was de moeilijkheid om geheel wakker te geraaken en egter zulk fchreeuwen en gillen te booren, dat hoe langer hoe Sterker wierd en aan alle kanten mijlen verre in de rondte zig verfpreidde, en met vreeslijk geraas door de uitgeftrekte donkere wouden , over velden en meiren klonk> Ik kon na deeze verrasfehing mijnen eerden ftaat van rust en mijne gerustheid van geest niet meer aanneemen geduurende deezen, 'mij zoo lang vallenden, nagt; en ik ge-  VIJFDE HOOFDSTUK. 170 geloof dat het gelukkig voor mij was dat ik wakker was, want de krokodil begon mijne kano tegens de wortelen van den boom te ftooten, terwijl hij zijn best deed om 'er in te klimmen, om den visch, dat ik egter belettêde. Op eenen anderen tijd van den nagt fchcelde het, geloof ik, zeer weinig of ik wierd door hem in de rivier gefleept, Want wederom van groote vermoeidheid in flaap gevallen en door het fchreeuwen der uilen wakker gemaakt zijnde , vond ik het monster boven op den wal, met zijn' kop naar mij gekeerd, niet boven twee ellen van mij af; ik fprong overeind ett greep mijnen fnaphaan, dien ik altijd des nagts wel gelaaden onder mijn hoofd had liggen ; hij trad terug en plompte in het water; hierop roerde ik mijn vuur op en hield het, geduurende het mverige van den nagt brandende, naardien ik mij niet wilde bloot ftellen om nog eens zoo duttende verrascht te worden; ook zouden de muskiten alleen meer dan genoeg geweest zijn om eiken, die volkoomcn zijne zinnen had, buiten flaap te houden; maar ik was overmand en verdoofd door aanhoudend waaken en arbeiden. Zoo dra ik de eerfte tekenen van het dag-licht gewaar wierd, ftond ik op, bracht alle mijne goederen en huisraad aan boord-cn gong onder zeil, de rivier opwaarts, hoopende, dus doende, de muskiten te Willen ontwijken, die nu, door den koelen mor.gendaauw en de windjens naar hunne fchuilhoeken gedreven waren; in deeze gisfing bevond ik mij M a eg-  ï8o REIZEN door NOORD - AMERIKA. egter bedrogen, want eene groote menigte, dié zig in mijne boot verborgen had, begon, zoo dra de zon opkwam, te herleeveo en mij in de beenen te ftecken, hetgeen mij noodzaakte te landen om takken te plukken , ten einde hen uit hunne fehuib plaatfen te verdrijven. Het is zeer aangenaam de oevers der rivier verfierd te zien met hangende flingers, beftaande uit eene verfeheidenheid van klimmende gewasfen, zoo heesters als planten, die fteile groene oevers vormen , met uitfteekende posten, pijlaaren en diepe holten , twintig of dertig voeten hoog en geheel bedekt met de(*)heesterige en vinbladige Kruipboon , den Amerikaanfchen Wijngaard, den Vosfen-wijngaard, Rajania, de Kanadafehe en de Boomachtige Klimop , klimmend Leverkruid, Kruisdraagende Bignonia , en verfchillende foorten van Winde <, bijzonderlijk eene verwonderlijk hoog klimmende van dat gcflacht, of misfehien een Trechter-winde. Deeze heeft eene zeer groote witte bloem, zoo groot als eenen kleinen trechter; derzelver buis is vijf of zes duimen lang, en niet dikker dan eene pijpen - fteel; de bladeren zijn ook zeer groot, langwerpig en hartvormig, fomtijds getand of hoekig nabij de inplanting van het bladfteeltjen; zij zijn dun van zamenweefzel en van eene donker groe- Ghcïne fruttscens, Ólyc. apios, Pith tabrusCi, ï'. yulpind, Rnjania, Heiefa ,;uiaqiiifulia, ff- arbarea, Eupalorium fandmst lligtion.» CTitüg'.ra. Cunvolvulus var, pp. — Jpomeai  VIJFDE HOOFDSTUK. 1R1 groene kleur. Het is ten uiterften merkwaerdig de wilde kalabas ( a ) te zien, die over de hooge takken der boomen klimt, terwijl derzelver geele vrugten in grootte en gedaante enigzints naar eenen grooten oranjen - appel gelijkende, van de einden der takken over het water nederhangen. Omtrent den middag, wanneer de verflikkende hitte ondraaglijk was, voer ik aan land, aan eenen middclmaatigen hoogen kant, vijf of zes voeten boven de oppervlakte van de rivier. Deeze laage, rondachtige en fchulpachtige ftrook langs de rivier was flegts fmal, de oppervlakte van de aarde was ligt, zwart, en zeer vrugtbaar, hebbende zeer groote eerwaerdige altijd groene Eiken, Palmboomen en grootfche Magnolias , hier cn daar door de Natuur geplant. Naardien 'er geen kreupelhout onder deeze boomen was, dat de windjens van de rivier beletten kon 'er onder door te fpeelcn , verfchaften zij mij eene aangenaame fchuilplaats tegens de hitte der zon. Vlak agter deeze fmalle flrook waren waterachtige grientcn, waarin enige verbaazend hooge en wijd uitfpreideude Cypresfenboomen donden. Vermoeid en flaaperig zijnde wierd ik genoopt den cisch der Natuur en de nodiging tot rust intevolgen; ik legde dan mijne boot vast, gong de plaats bezigtigen. en fpreidde mijne dekens onder de Eiken bij • mijne boot, waarop ik mij uitdrekte , en daar ik, in flaap vallende, de verdikkende uuren van den middag doci-- (a} Cucurhita peregrina, m a  ïSa REIZEN door NOORD - AMERIKA. doorbragt. Welk eene gezegende ongeffoorde rust t Ik ontwaakte zonder geftoord te zijn, verfrisebt en verfterkt; ik ftapte weder vrolijk in mijn vaartuig en vervolgde mijne reis de rivier op. Naardien de namiddag koel en aangenaam was en de boomen, op de verhevener Westlijke oevers van de rivier, hoog waren, voer ik, door digt langs den wal te houden, het volgend gedeelte van den dag, fteeds onder aangenaame fchaduwen. Geduurende mijnen tocht van bijna deezen geheelen dag waren de oevers der rivier aan beiden kanten middelmaatig hoog, fteil en wierden door den ftroom befpoeld; de kanten waren niet bezet met de groene vlakten van vlottende water - planten, en dus geene goede fchuilplaatfen of havenen voor de krokodillen ; ik wierd dan ook door die dieren niet ontrust en zag maar weinige, maar die waren zeer groot. Het ftond mij egter niet aan op deeze fmalle ftrooken mijn verblijf te houden , die met zulke vreeslijke groote grienten omringd waren en ,toen de avond viel, begon ik naar een hoog land om te zien tot eene legerplaats. Het 'was reeds geheel donker voor ik aan eene hoogte kwam, welke ik langen tijd in het gezigt gehad had over eene zeer uitgeftrekte punt van weilanden. Ik landde egter eindelijk, zoo goed ik kon, aan een heerlijk bosch van Oranjen- Eikenen Palmboomen; hier verzamelde ik met weinig arbeid en moeijelijkheid, eene genoegzaame hoeveelheid droog hout, daar was een aangenaam grasland tusfchen het bosch en den kant van de rivier,  VIJFDE HOOFDSTUK. 183 vier, dat eene zeer goede , open , lugtige legerplaats , onder de fchaduwen van'enige wijd uitfpreidende Eiken , opleverde. Het was hier eene fteile hoogte, meer dan vijf en twintig roeden langs de rivier, de aarde was zwart, los en vrugtbaar en beftaat uit rivier-fchulpen , zand enz. Agter dezelve van dc rivier af waren open Pijnboomenbosfehen en draslanden. Ik ontmoetede hier iets, dat bij fommige waerdig zal geacht worden om gemeld te worden, naardien het de gedenktekenen der Ouden betreft. Het was, gelijk ik reeds aangemerkt heb, geheel donker, toen ik aan land ftapte en, toen ik hout opzamelde voor mijn vuur, en daartoe in het donker door de bosfehen zworf, vond ik de oppervlakte van den grond zeer oneffen , door kleine bergjens of heuveltjens. Des morgens bevond ik dat ik mijn verblijf genoomen had aan den rand van eene oude begraafplaats, bevattende de graffleden of tumuli van de Tamafees, die hier in den laatften .beflisfenden flag door de Creeks verflaagen waren , hebbende de Creeks hen op deeze punt gedreven tusfchen de bogt van de rivier, daar weinige van hun de woede der - overwinnaars ontkwamen. Deeze graflieden namen het gantfehc bosch in, zijnde twee of drie akkers land: daar waren omtrent dertig van deeze bcgraafplaatfen, ten naasten bij even groot en eveneens van gedaante, zijnde langwerpig, twintig voeten lang, tien of twaalf voeten breed cn drie of vier voeten hoog, nu overgroeid met Oranjcnboomen, altijd M 4 gïoe-  184 REIZEN- door NOORD-AMERIKA, groene Eiken, Magnolia - Laurieren , roode Laurieren en andere boomenen heesters, die duistere en treurige fchaduwen over dezelve veripreidden. Voor het eerst zedert ik het handel-huis verliet, genoot ik hier eenen gemsten flaap geduurende den nagt. Ik ftond op, grootlijks verfrischt en vol nieuwen moed, ftapte in mijne boot en vervolgde mijne reis. Na dat ik de punt omgevaaren was, voer ik voorbij grienten en weilanden ter wederzijde van de rivier. De rivier is heir wat enger tusfchen fteile oevers; het land is van eene uitmuntende hoedanigheid, vrugtbaar en brengt verbaar zend zwaar timmerhout en weelderige planten voort. De lucht bleef verdikkende en daar was naauwlijks genoeg wind om de bladeren aan de boomen te roeren. De Oostlijke kusten van de rivier openen zig nu en bieden het gezigt wijde vlakten aan, bedaande uit grasrijke moerasfen en groene weiden , en verkenen een uitzigt, dat bijna onbegrensd cn ten uiterften fraai is. De oever aan den overkant vertoont een verheven gezigt van eenen ftrijdigen aart; het is een hooge wal, bezet met pragtige bosfehen van groote Magnolias, heerlijke Palmboomen, VfUgttfjke Oranjenboomen, altijd groenende Eiken, Laurieren en andere boomen. Deeze hooge oever loopt honderd of honderd vijf» tig -roeden verre en befchrijft eene zagte kromme lijn aan de rivier, verfierd met een fchoon bosch van Palmboomen, bedaande uit veele honderden boo-  VIJFDE HOOFDSTUK. 185 boomen bij eikanderen; zij befchaduwen den grond geheel onder zig. Boven en beneden de hoogte daalt de grond trapswijze tot de gemeene oppervlakte van de grienten aan de rivier; agter deeze hoogte openen zig voor het gezigt uitgeftrekte groene weiden of draslanden , waarin men flikkerende water - vijvers ziet op eenen grooten afdand omringd door hooge open pijnboomen - bosfehen en groepjens van Eiken en Laurieren, die in de draslanden uitdeeken. Na door die eenzaame bosfehen en vreedzaame fchaduwen rondgewandeld te hebben, fcheepte fk mij weder in en voer nog enige mijlen de rivier op tusfchen hooge oevers van grienten of laage landen, waar ik aan den Oostlijken oever, in eene ruime baai of kromte van de rivier, aangenaame vlottende velden van Pviiiterkroos zag en in het diepst van deze baai opende zig voor het gezigt eene groote kreek of tak van de rivier, welke ik wist dat de ingang van een fchoon meir was, op welks oevers de hoeve lag, die ik ging bezoeken, en die ik befloot dat het einde mijner reis de rivier op zoude wezen. Omtrent den middag wierd het zeer heet en dood dil, met eene dampige of betrokken lucht, terwijl het van verre zwaar donderde, dat door de krokodillen beandwoord wierd, een zeeker voorteken van dorm. Kort na dat men deezen tak van de rivier opgevaaren is, vertoont zig aan de regterhand eene#ermaaklijke kleine hoogte, bedaande haofdzaaklijk uk M 5 fehul-  iS6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. fclnilpen en bedekt met een donker bosch van roode Ceders, Herculesboomen en Mijrten. Ik kon de verzoeking niet weêrftaan van hier te landen , fchoon de vreeslijke donder overal in de rondte mij grootlijks ongerust maakte,alzoo ik een breed meir overtevaaren had. Uit dit bosch heeft men een uitgeftrckt en aangenaam gezigt; van vooreu het fchoon lang meir, omtrent Noord-Oostlijk van mij , deszelfs verste Oostlijke oevers verlierd met donkere hooge bosfehen van ftatige boomen ; ten Noorden en Zuiden bijna eindelooze groene vlakten , en weiden, verfierd met eilandjens en uitfteekende punten van hooge donkere bosfehen, daar de pyramicdachtigc grootbloemige Magnolia, de hooge Palmboom en de fchaduwrijke Eik zig uitdeekend in de hoogte verheffen. Naardien ik zoo digt door hooge bosfehen en diepe grienten van de groote rivier omringd was, wierd ik gehinderd den voortgang en het toeneemen van het naderend onweder te zien, welks vreeslijke verfchijning mij nu eensklaps verfchrikte. Hoe purper en vuurig vertoonden zig dc onduimige wolken , die fnel van den horizont oprcezen ! Zij fcheenen tegens eikanderen te drijven en te ffooten; de hemel fcheen niet bloed of purpere vlammen gedreept, de vuurige .blikzemdraalen in alle rigtingen in de rondte uitfehictende fcheenen de waereld in vuur en vlam te zetten, terwijl de zwaare donder de aarde in eene geduurigc davering hield. Ik had egter nog enige hoop dat ik het meir over  VIJFDE HOOFDSTUK. 187 over zou koomen tot aan de plantagie, die in het gezigt lag. Aan de overzijde van de kreek regt over mij, en op de kaap als men het meir invaart ftond een groot eiland of boschjen van eiken en palmboomen. Daar befloot ik eene fchuilplaats te zoeken en te blijven tot de woede van den orkaan over was, zoo ik denzelven te hevig vond om mij toetelaaten het meir overtefteeken. In gevolge van dit haastig befluit Hapte ik in mijne boot en ftak van land. Welk een vreeslijk geruisch en gedruis was 'er overal rondom mij! en tot mijne groote verlegenheid en verwondering kon ik niet ontdekken uit welken bijzonderen hoek deszelfs ftcrkfte ftroom of rigting kwame , waardoor ik kans zoude gehad hebben van mijne maatregelen te neemen om eene haven te bereiken, of den ftorm te ontvaaren, Dc hooge bosfehen agter mij boogen zig voor den wind en dc ftijve takken van de boomen kraakten. Nu was ik vlak over het boschjen gekoomen; naardien de orkaan mij kort op de hielen volgde , vond ik het ten hoogden gevaarlijk en onvoorzigtig hier in te loopen, naardien de boomen reeds ontworteld waren cn de takken van de oude Eiken wijd en zijd over mijn hoofd vloogcn cn door de lucht gevoerd wierden als bladeren en ftoppelen. Ik voer voorbij en dak doutmoedig het meir in , wordende door eenen zwaaren droom voortgedreven, die een wonder fcheen, want de hevige wind dreef den ftroom van de kreek in het meir terug; ik fchuildc, zoo ras mogelijk, onder  f9S REIZEN door NOORD-AMERIKA. der den hoogen rietachtigen oever van het meir en maakte mijn vaartuig vast aan de takken van eeneii Iaagen heesterachtigen Nootenboom, die over het water hong. Zoo groot was de hevigheid van den wind , dat het water aan den overkant van het meir verfcheiden voeten hoog gedreven wierd, en daar was een fnelle ftoom uit de kreek in het meir, dat tegens deszelfs natuurlijken loop was. Daar viel geduurende een half uur of drie kwartier zulk een zwaare regen, dat mijne boot vol water was en ik verwagtte eiken oogenblik haar naar den grond te zullen zien zinken; de hevigheid van den wind hield het touw zoo uitgefpannen, dat het mij onmogelijk was dezelve naar mij toe. te haaien; mijn kistjen met mijne boeken met kruiden en mijne andere verzamelingen dreeven in dezelve rond en een groot gedeelte van dien tijd viel de regen met zulk eene fnelheid neder en in zulk eene hoeveelheid, dat alle voorwerpen geheel- verdonkerd vva-r ren, uitgezonderd de geduurige ftroomen of rivie? ren van weerlicht, die uit de wolken fchooten. Alles fcheen een vreeslijke verwarde mengelklomp. Toen de wind en regen ophielden, was ik ten hoogden verblijd het gelaat van de natuur weder te zten verfchijnen. Ik had een uur of meer werk om het water uit mijn vaartuig te hoozen. Toen voer ik het meir met een derk gunstig koeltjen over (het was eene mijl breed) en landde behouden aan de plan-r tagie. Toen,  VIJFDE HOOFDSTUK. 189 Toen ik daar aankwam, was mijn vriend verfchrikt mij te zien en vroeg mij onmiddelijk'hoe ik daar kwame , alzoo hij het onmogelijk rekende, tot ik hem mijne boot gewezen had4 dat ik te water gekoomen ware door eenen zoo vreeslijken orkaan. Ik zag ook indedaad duidlijk dat zij aldaar grootlijks verfchrikt waren, hebbende bijna onherftelbaare fchade geleden door de hevigheid van den dorm. Alle de gebouwen op de plantagie, uitgezonderd zijn eigen woonhuis, lagen bijna plat op den grond , of waren van daken beroofd; het woonhuis fchuddede en waggelde boven hunne hoofden. Hij had omtrent honderd akkers van de Indigo-plant, ten naasten bij rijp voor de eerde fnede, die bijna alle weg waren, en verfcheiden akkers van zeer wel daand fuiker-riet voor dit jaar-getijde geheel bedorven. De groote altijd groene Eiken, die men in de velden had daande gelaaten, waren aan dukken gedaagen, en ■ de takken lagen over den grond verfpreid, en een zeer groote, die bij zijn huis dond, was omverre geworpen, dat niet zou hebben kunnen gefchieden door de vereenigde kragten van duizend mannen; maar, dat' ongelooflijk is, in het midden van deeze verwoesting en verwarring, had egter gelukkiglijk niemand het leven verloren, fchoon 'er omtrent zestig neger-flaavcn op de plantagie waren en de meeste in hunne hutten, toen de ftorm opkwam , bragten zij 'er egter het leven af, alhoewel Sommige zwaare wonden ontvangen hadden. Z E S-  too REIZEN door NOORD-AMERIKA. ZESDE HOOFDSTUK. Ligging van de Plantagie: Nieuw Smyrna: Warms mineraale bron: Vertrek de rivier weder af; Be~ fchrifving van enige vogelen; van een" visch : Befchrijving van het land: Aankomst aan het Op' per-handelhuis: Vertrek van daar: Plet Palmboomen Eiland: Gevaarlijk bezoek van een" Wolf: Befchrijving van het Land en van de rivier; van eene zonderlinge bron: Aankomst aan het Neder - Handelhuis. Ik bleef mij hier drie dagen ophouden ert waarlijk , deezen tijd had ik wel nodig om mijne boeken en planten te droogen; met zorg en moeite redde ik egter het grootfte gedeelte derzelve, fchoon fommige zoo teder en broos van natuur waren dat het onmogelijk was die te behouden. Bij dit goed behoort eene groote uitgedrektheid lands, bedaande uit hooge heuvelen, die goed zijn voor het teelen van koorn, indigo, katoen, patatten enz. cn uit laage grienten en moerasfen, die, als zij behoorlijk gedroogd en bebouwd Wierden, goed zouden wezen voor het teelen van rijst. Deeze rijke laage gronden zijn, als het water 'er af getapt cn zij aan akkers opgehoogd worden, zoö vrugtbaar als het land dat van natuur hoog is en  ZESDE HOOFDSTUK. iot en veel duurzaamer, vooral voor fuiker-fiet, koorn en zelfs indigo; maar alzoo deeze tak van landbouw kostbaarer- is, worden deeze rijke landen verwaarloosd en het bovenland alleen wordt bebouwd. De hoeve ligt op den Oostlijken oever van het fraaie Lange Meir, dat meer dan twee mijlen lang en omtrent eene mijl breed is. Dit meir heeft gemeenfchap met de rivier St. Jan door het riviertjcn, dat ik opgevaaren was, dat omtrent anderhalve mijl lang en agt of negen roeden breed is. De rivier, zoo wel als het meir, heeft overvloed van visch en gevogelte van verfchillende foorten en in ongelooflijke menigte, . voornamelijk geduurende den winter, wanneer de ganzen en eenden zig uit het Noorden hier naar toe bcgeeven. Nieuw Smyrna Ca~), een klein bloeiend vlek, is C<0 Nieuw Smyrna is gebouwd op eenen Iioogen fcbulpach■tigen heuvel, op den Westlijken oever van den Zuidlijken tak van de Muskito rivier, omirent tien mijlen boven de Kaapen vfltt die rivier, datomtren detrtig mijlen ten Noorden van Kaap Canayeral is, op agtentwinng graaden Breedte. Ik bevoid v'<\ aldaar V':n jaaren geleden , wanneer de landmeeter dc linie of «Ie greinen van de volkplanting afmat, en torn vru "ct doj gecne wuonfcig. noch opgeruimd veld. Het wis toen een benig? Ofitiijcnbusch, de bovenste of Zuidlijke kaïp van eene keten, nmtrvnt evnc halve mijl breed en omtrent vc-enlg mijlen Nucolvrairrs loop-nde, naar den oorfprong van den Noordlifkeo ttk vin de tfyt'Uh rivier tot daar de Tomok-j - ftfhf t\% toet dezelve vtreenigT, ten. naasten bij evenwijdig met dc xec-fcust cn tfiti wetr din Mrté mijlen in eene regte lijn van bt« ztt-llnnd. Doeze exhccle hooge ftrook was toen een enkel LTUojccbwdi, OKt «Itljd groenende Ei-  *oa REIZEN door NOORD - AMERIKA. Is eene volkplanting van Creeks en Minorquines; door den Heer turnbull aangelegd aan de Muskits - rivier, digt bij haaren mond; het ligt omtrent dertig mijlen te land van deeze hoeve. Mijn vriend reed met mij omtrent vier mijlen van huis om mij eene groote bron van warm of liever heet mineraal water te laatcn zien, dat uit eene hoogte of hooge drook lands langs de rivier fproot, in eenen grooten inham of baai, enige mijlen boven den mond van dé kreek, die ik naar het meir opvoer; hét- borrelt met groot geweld op eii vormt terdond eene groote ronde kom ^ groot genoeg dat 'er verfcheiden ftoepen in zouden kunnen drijven en loopt met groote fnelheid in de rivier vijf en zeventig of honderd roeden daarvandaan. Deeze kreek, die onmiddelijk dóór deeze verwonderlijke bron gevormd wordt, is breed en diep genoeg voor eene doep om in de kom op te zeilen. Het water is volmaakt doorfchijnende en daar is altijd eene verwonderlijke menigte en verfeheidenheid van visfehen; zij zijn zoo duidlijk zigtbaar als of zij op eene tafel voor uwe oogen lagen, fchoon zij veele voeten onder water zijn. Dit laauw water heeft eene zeer onaan- ge. Eiken, Magnolias, Palmboomen, roode Laurieren en andere boo; men: Mc zag toen, digt bijde plaats daar Nieuw Ssnyrna nu ftaat, eene groote Indiaanfche heuvel en laan, digt bij den oever der rivier: de laan liep in eene regte lijn terug, door de bosfehen, dwarscli over dc hooge flroob land en eindigde aan den zoom van natuurlijke draslanden en vijvers.  ZESDE HOOFDSTUK. 193 'gén name koperachtigc en vitrioolachtige fmaak en is zeer onaangenaam 'van reuk, zeer veel gelijkende naar water 'van de kiel van een fchip, of waar* méde eene fnaphaan- loop is uitgefpocld cn het wordt óp eenen grooten 'afltand geroken. Een bleek blaauw of paerl-kleur ltremzel bedekt alle onbezielde zelfftandighcdcn, die in het water liggen, ais Hukken hout, takken van boomen enz. In de kom "waren veele "alligators en naaldvisfchen zelfs aan de openingen daar de öpborreling door de rots koomt, gelijk ook veele andere foorten van visch. In den winter-tijd verhuizen verfcheiden foorten van visch en water-dieren naar deeze warme bron. De lelijke reuk en fmaak van dit water fchijnen töegefchreven te moeten worden aan vitriool- of zwavelachtige dampen, welke, verdikt zijnde, dat ftremzéi vormen en vlokken van paerlkleurde Wolken in bet helder hemelsblaauw water van de kom vertoonen. Een bekoorlijk oranjen-boschjen van Magnolias, Eiken en Palmboomen omringde ten ha'Iven deeze groote bron : uit den hettvel ontfpringt een aangenaame ftraal van koel gezond water, dat voortkronkelt en even beneden de kom in de kreek valt. Ik kwam des avonds Weder t'huis en dén 'volgenden dag Vertrok ik om de rivier wederom af te vastten. Mijn gastvrije vriend voorzag mij Van alle noodwendigheden cn haalde mij over om bet gezelfchap en ( a) Oarr in liet F.nj ge- ( a ) Vuhitr twrris..  ZESDE HOOFDSTUK. 201 gedaante van eenen zak en fchijnt eene verdubbelde plooi van dc krop tc zijn, die kaal cn van eene roodachtige vleesch-kleur is; hij is gedeeltelijk verborgen onder de vederen van de borst, behalven wanneer hij met voedzel gevuld is (dat gemeenlijk, denk ik, uit gebraaden kruipende dieren bcftaat) want dan fteckt hij vooruit. De pluimaadjen van den vogel is gemeenlijk wit of room - kleur, uitgezonderd de dag-pennen der vleugelen cn twee of drie reien der. dck-vcdcrcn , die van eene fchoonc bruine kleur zijn; de dacrt, die groot cn wit is, is met dit donker bruin zwart getipt; de pootcn en vingeren helder wit; het oog is omringd van eenen goudklcurigcn regenboog; de oogappel is zwart. Dc Creeks of Muscogulges -manken hunnen koninglijken dandaard van de daert-veder van deezen .vogel, die met eenen naam genoemd wordt, betekenende Aren<&s-ftaert; deezen draagen zij met zig als zij ten drijd trekken; maar dan is hij gefchilderd met ccnen rooden band binnen de bruine tippen ; en in vreedzaame onderhandelingen wordt hij nieuw , fchoon cn wit uitgefpreid : deeze (landaard wordt bij ben bij alle gelegenheden voor allerheiligst gehouden en is met groote fchranderheid gemaakt en opgcfierd. Deeze vogelen vertoonen zig zelden dan wanneer de wildernisfcn in brand geüookcn worden (dat bijna eiken dag van het jaar in dc eene of andere ftreek gefchiedt, hetzij dooide Indiaanen, om bet wild optcjaagen , hetzij door N 5 den  soa REIZEN door NOORD-AMERIKA.. den blikzem) wanneer men hen van verre op hunne vleugelen ziet zweeven, van alle kanten aankoomende en langzaamerhaud de verbrande vlakten naderende, daar zij op den van heete kooien nog rookenden grond nederftrijken, en de gebraaden Hangen, kikvorfchen en hagedisfen opzoeken en hunne zakken met dezelve vullen; op deezen tijd kan men hen gemaklijk fchieten, naardien zij onwillig fchijnen óm hun gastmaal te verlaaten en indedaad alle gevaar fchijnen te trotfeeren. De andere foort zou met voegzaamheid de gekapte gier kunnen genoemd worden en heet bij de inwooneren de krengen-kraai. In grootte of zwaarte is hij ten naasten bij gelijk met de andere, die ik befchreven heb. Zijne vleugcis zijn niet lang en fcherp gepunt, maar breed en rond aan de einden en hebben een lomp aanzien ; de ftaert is aanmerk* lijk kort; hij fpreidt dien uit als een waaiertjen , ais hij op zijne vleugelen zweeft. Zij hebben eene. zwaare moeielijke vlugt, zij klappen hunne wieken , dan zweeven zij wat voort en dan klappen zij weder cn zoo voort, als of zij zig ophielden,, als zij vielen. De fnavel is zeer lang en regt, tot dat hij aan de punt fchielijk>een bogt maakt, op de wijze als de andere Gieren. Dc geheele vogel is van eene zwarte of donkere kleur; de kop en de hals zijn tot aan de borst kaal van vederen en het vel gerimpeld; dit vederloos vel Is van een donker blaauwachtig purper, dat zig zwart vertoont en dun met kort zwart hair bezet is..  ZESDE HOOFDSTUK. 203 is. Hij heeft eene kraag van lange zagte vederen als cene halskraag, die op zijne borst nederhangt * waarin hij, naar willekeur, zijnen kop en hals verbergen kan. Na dat ik de ondraaglijke hitte van den verflikkenden middag had laaten voorbijgaan met mij aangenaam iii vrugtbaare welriekende boschjens te vermaaken, hervatte ik met nieuwe moed en kragten mijne reis. De agtermiddag cn avond waren maatig warm en ik had buitengemeen aangenaame gezigten op de rivier en haare verwisfelende oevers. Ik voer voorbij het meir van het gevegt cn de hoogte zonder tegenftand tc vinden, maar de krokodillen verzamelden zig reeds in de engte. Voor den avond leidde ik aan, aan een bekoorlijk oranjenboschjen ,op eenen heuvel, aan de Oost-zijde van het meirtjen cn na dat ik mijn leger op cene hooge open plaats had geftcld, cn eene menigte droog 'brandhout verzameld had, had ik nog tijd om enige fraaie forellen voor mijn avondmaal- te vangen en keerde vrolijk naar mijne legerplaats terug. Welk een ailerfchoonst fchepfel is die visch daar voor mij, die heen en weder zweeft cn in het ftil helder water fchittert met zijne medgezellen en volgers , de geele braasfem of zonne-visch O) ! Hij is ten naastenbij agt duimen lang, omtrent van gedaante als de forel, maar in evenredigheid wat breeder over de fchouderen en de borst; de bek is groot era O) Cypr'.nus Coronnriiii,  £04 REIZEN door NOORD-AMERIKA. cn de kieuwen-dekzels openen zig wijd; de geheele visch is als Heek goud of gebruineerd koper, donker op den rug cn aan de bovenzijden; de fchubben zijn van eene evenredige grootte, regelnlaatig geplaatst en- overal verfchillend befprenkeld met roode , bruine, zUvere , blaauwe en groene fpikkels , die zoodanig op dc fchubben liggen , dat zij zig als- waarc dofjcus-, of ondoorfchijnendc lig— haaincn vertooncn, zijnde elk deeltjcn, dat zig vertoont, zoodanig opwaarts geplaatst, dat het door licht cn fchadüw en door de verfchillende plaat-fingen van den visch het oog bedriegt, want niets kan in wezenlijkheid van eene evener cn gladder oppervlakte zijn dan de fchubben en het geheel lighaam van den visch. De vinnen zijn van eene oranje-kleur en, gelijk bij alle foorten van braasfein , de uiterde hoek van de kieuwen -dckzcls eindigen in eenen lepel, welks uiterst eind eene halve maan van het fchoonde ultramarijn vertoont, met zilver en zwart fluweel omringd,, gelijk de oogen in de vederen van eenen paauwen-ftaert.. liet is ecu visch van eene ontzagcbelijke flerktc cn levendigheid in het water, ecu krijgsman in eene vergulden malie-kolder cn hij laat den kleinen visfehen op welke hij aast, noch rust noch duur. Hij is een lekker voedzel en wordt in grooten overvloed gevonden. Het oranjen-bosch is degts fmal, tusfchen de oevers der rivier cn oude Indiaanfche velden,'daar blijkbaare fpooren zijn van wooumgen der. Ouden , 0ju--  ZESDE HOOFDSTUK. 203 'omringd met boschjens van altijd groenende Eiken, Magnolia' - laurieren, Ilcrculesboomen , Guldenboomen en andere. Floe welluidend en vleiende is dit natuurlijk bosch-muzijk in den dillen avond! hoe onuitdruklijk teder is het elkander beaiuUvoordcnd kirren van de onnozele duif in tic welriekende boschjens van Ilcrculesboomen, cn het verwisfelend cn welluidend gezang van de Non-pareil met de levendiger en verhevener toonen van den blaauwen Vlasvink cn gouden Wielewaal: dit is een waarlijk welluidend muzijk zelfs onder het aanhoudend kwaaken der kikvorfchen : de fchaduwen van den dillen nagt worden vervrolijkt door de fchelle dein van den Whip-poor- Will (#) en den levendigen fpotvogcl. Dc plaats, daar ik mij nu bevind, is hoog en lugtig; een levendig en fris koeltje» waait aanhoudend over het helder water van het meir en, dooide omliggende bosfehen over mij flodderende , zweeft het naar de door de maan verlichte draslanden , terwijl ik op mijn zoet en gezond leger van de zagtc mosachtige Tillandfia (£) rust, en de akelige en dille uuren van den nanagt vliegen fnel, als het wa- O) Caprimii'gus rufus, die Cbuck- wüTs\ widmv genoemd wordt, naar eene inbeeldige gelijkenis van zijn geroep met deeze woorden: hij bewoont de zee - ftreeken vanCarollna en Florida cn is meer dan tweemaalen zoo groot als dc nagt-havik ot' Whip pour-vrilL. Tillandfia Usnea-adscites.  2o6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ware, in eenen oogenblik voorbij. Ik ftond* in den morgen vrolijk cn gefterkt op. Naardien ik aan het wand van mijn vaartuig iets te vermaakcn had, wag zulks mijn eerfte werk, en , dit gedaan zijnde, dreef mij mijne nieuwsgierigheid om in het bosch te gaan en de verlichte vlakten te befchouwen. Welk 'eene fraaie vertooning van gewasfen is hier voor mij, naar fchijn onbegrensd in uitgeftrektheid en verfeheidenheid! hoe flikkeren en fpeclen de daauw-druppels in het oog daar zij op de punten van de verlichte groene drasvelden trillen, fchitterende gelijk het edel gefteente op den tulband van de Oosterfche Vorsten vlamt. Ziet de paerl-droppen van de knoppen van de, zig uitfpreidende Granadil}a of roozenkleurige pasfiebloem ( a ) rollen; ziet de azuure velden van de hemelsblaauwe Ixia (£)! Wat kan de rijke gouden bloemen van het geele bloemriet (c) evenaaren, die de oevers van gintsch kronkelend riviertjen, dat door de weiden vloeit, verfieren ; de bijna eindelooze verfeheidenheid van de vrolijke Vlambloem (J) die de rijzende groene kanten verfiert, in gemeenfehap met het purper Yzerhard , Vioolen , pacrlachtige Droogbloem en het zilverachtig Patrijskruid (e)? Hoe grillig ziet de liederlijke Kittclbloem (ƒ), die de hees- Ca) Pcufiflora iiicarnale, Mcij'appel genoemd. ( S ) Ixia cerulca, Cc) Canna lutca. Ca") PMox. Cc) Pcrh&ta cor^mhrfa, l'iola, Gnaphulium, P.rdicium, Cf) Clitoria.  ZESDE HOOFDSTUK, ao? 'heesters voor het oog bedekt en de gezigtcn langs de boschjens! Ik eindigde mijne morgenwandeling, keerde naar mijne legerplaats, ontbeet, gong aan boord van mijne boot, zakte de fchoone rivier' zagtjens af, en voer voorbij verfcheiden openingen van uitgeftrekte vlakten en velden , die het Oostlijk meir omringden en buiten vergelijking ■bekoorlijk waren. In den avond ftreek ik in eene goede haven, onder de hooge oevers van de rivier ■en rustede geduurende den nagt onder de welriekende boschjens, terwijl ik bloot lag voor het aanhoudend koeltjen van de rivier; hier verzamelde ik veele foorten van planten en groeijende wortelen van aanmerkenswaerdige gewasfen , dat mij het grootfte gedeelte van den dag werk verfchafte en in den avond kwam ik aan een bekoorlijk ftukjen gronds op den Oostlijken oever, dat ik reeds opgemerkt had toen ik de rivier op voer, daar ik mijne verzamelingen met enige ftukken vermeerderde en den volgenden dag hield ik mij op dezelfde wijze onledig, dikwijls aan land aanleggende, op voeglijke plaatfen, die ik opgemerkt had, en in den avond kwam ik weder aan het Opper - magazijn, daar ik het vermaak had mijnen ouden vriend, den handelaar, vrolijk en gezond, en zijne zaaken in eenen voordeeligcn toeftand tc vinden. Daar was hier ook eene kleine bende van Indiaanen, die kort te vooren- met hunne jagtbenden aangekoomen waren om goederen te koopen. Ik bleef hier enige dagen en doorzogt den omtrk naar aanmerkenswaerdige gewasfen, ik verzamelde zaaden cn verplant-  sèS RÉIZEN door NOORD-AMERIKA, plantte groeiende wortelen in bakken om dezelve naar het neder-handelhuis overtevoeren. Na mij van alle noodwendigheden voorzien te hebben , die mij op mijne reis dc rivier af naar het beneden-magazijn konden te ftade ltoómen, zeide ik mijnen ouden vriend cn weldoener, den lieer j o n wig gen s , vaarwel, begaf mij alleen in mijn klein gelukkig vaartuig t' fcheep cn gong onder zeil. Ik verkoos het Oostlijkst kanaal Van de rivier naar het Groot Meir te volgen, omdat het, het grootst gedeelte Van den weg langs hooge oevers en heuvelen van het Oostlijk vast land liep, dat mij gelegenheid verfchafte om eene veel grooter verfeheidenheid van natuurlijke voorwerpen waarteneemen dan wanneer ik het Westlijkst of middclfte kanaal gekozen hadde, dat door grienten en moerasfen vloeide. Des avonds kwam ik aan 'Ceder Punt, mijne voorige veilige cn aangenaame haven aan de Oostlijke Kaap van het Groot Meir, daar ik enige aanmerkenswaerdige heesters cn planten opgemerkt had; hier rustcde ik uit en begaf mij daarna' Weder op den effen en zagtcn ftroom in den kleinen Oceaan van het Meir George, meenende nu, op mijne terugreis, de Wcstlijkc oevers langs te vaaren, om nieuwe fchoonheden in het weldaadig rijk van Flora optefpeuren. Ik verwijderde mij egter een weinig van mijne voorgenoomen koers cn deed het betoverend klein Palmen- Eiland aan. Dit vermaaklijk plekjen grorids, door de natuur geplant, is bijna een cn-. b kei  ZESDE HOOFDSTUK. zot) 'kei "boschjen van Palmboomen, met enige weinige -pyramiedachtige Magnolias , altijd groene Eiken „ gulden Oranjenboomen en de veiievendigenden Her-culesboom. Welk eene fraaie verblijfplaats! welk -een gezegend ongefchonden plekjen gronds van dê •aarde, dat uit het helder water van het meir oprijst! 'deszelfs welriekende boschjens en bloeiende vlakten zijn omflngeld en befchermd door omringende reien van de pragtige Yucca. Een betoverende dampkring omringt deezen gezegenden tuin • terwijl de balzem-ac-htige Lantana, de ambrozijne Citroenboom, de welriekende Haak-lelie hunne vermengde ge-uren -uitwaasfemen, die door bosfehen van Herculesboomen door de windjens gedreven worden. Ik ontrukte mijzelven eindelijk aan deeze betoverende ' plaats, en , aan boord dappeude-, hees ik mijn zeil •op en naderde weldra de kust van het vast land, bij het vallen van den koelen avoncldond: toen «enen ruimen half renden inham van het meir overfteekende -, die door lange Uitgedrekte grasrijke weiden omringd was , kwam ik eindelijk, bij den denker , in eene veilige haven, in een klein meirtjen, op de zee - kust, of het drand van eene dcile zandachtige Kaap , die uit de goF ven van het meir uitdak. Het was een zuiver zandachtige oever, hard en vast dooi* het daan van de -golven, {ds de wind van de Oost-kust waait-. Ik ■trok mijn ligt vaartuig op het afbellend flrand, -opdat het beveiligd zoude zijn tegens het flaan der golven, in gevalle "er in den nagt een florm opkwame. Enige roeden Verder agterwaarts was de ■ - O grond  tio REIZEN door NOORD-AMERIKA, grond wat hooger en overgroeid met kreupelhout van heesters en laage boomen, voornaamlijk bedaande uit O) Herculesboomen , Amerikaanfche Olijfboomen, Vuilboomen, Yzcrboomeii, Moerbezieënboomen, Lederbloemen, Halefia, Eikenboomen, Waschdraagenden Gagel en andere ! Deeze boschjens waren flegts laag, maar egter hoog genoeg óm mij voor den killen daauw te befchutten en , naardien zij flegts enige roeden van mijn vaartuig af waren, doeg Ik 'er mijne legerplaats op. Een derk koeltjen, dat uit het meir opkwam , dreef de wolken muskiten in het kreupelhout weg. Nu verzamelde ik met moeite en nijverheid eene gcnoegzaame menigte droog hout om geduurende den nagt vuur aantehouden en enige forellen te braaden , welke ik, in het afvaaren van de rivier, gevangen had; ik doofde hunne koppen in oranjen-fap, dat, met gekookte rijst, mij een lekker en gezond avondmaal verfchafte: het overige van mijne gebakken visch hong ik op de drinken van enige heesters boven mijn hoofd. Eindelijk keerde ik , na mijne verblijfplaats van alle kanten opgenoomen te hebben, terug, fpreidde mijne vellen en dekens op het fcheon zand naast mijn vuur Uit en begaf mij te rust. 'Hoe heerlijk verlaat de kragtige zon , dienaares des Allerhoogde in de regeling en het bedier van deeze aarde,. ons halfrond, en begeeft zig agter de westlij- O) Zmnthtxylon , Olea Amerkana, Rhamnus frangula, S'derojcylvii, Morus, Plelea, Ilulejia, Qusrci, Myrka Ctrifera.  ZESDE HOOFDSTUK. au iijke bosfehen buiten ons gezigt! Ik befchóuw haaren affcheids-lach met dankbaarheid, terwijl zij de vlokkige roozekleurde wolken verwt, die nu op den oosterfchen gezigteinder verre wegdrijven; ziet, zij verdwijnen uit het gezigt in den azuuren •hemel! Alles was nu flïl en vreedzaam en ik viel eensklaps in flaap. Ter middernagt word ik wakker, wanneer ik, mijn hoofd opheffende, mijzelven alleen in de Wildernis van Florida op de oevers van ■het Meir George bevind. Alleen, ja, maar onder de befcherming van den Almagtige en door de onzigtbaare hand van mijnen befcherm - engel bewaakt. Toen ik volkoomen wakker was, fchrikte ik -op het hooren van den zwaaren tred van een dier; de dorre boomtakken, die op den grond leggen , kraaken onder zijne pooten; het digt kreupelbosch fcheidt en buigt zig onder hem, terwijl hij wegloopt. Ik ftookte mijn verdoofd vuur wat op, legde de •afgebladerde van den daauw bevogtigde brandhouten bij eikanderen. De heldere vlam flaat op en verlicht den grond en de boschjens rondom mij; wanneer ik, naar boven ziende, bevond dat mijn visch weggenoomen was, fchoon ik gedagt had dat hij op de druiken boven mijn hoofd wel veilig was; maar de reuk, die zig in den nagt door den wind tot eenen grooten afdand verfpreidde, was, denk ik, te aanloklijk om wederftaan te worden- O » Mis-  ara REIZEN door NOORD - AMERIKA, Misfehien zal het geen tijd-verlies zijn hier eene wijl ftil te ftaan en na te denken over het onverwagt en onbcgrijplijk geval, waarin mijn leven zoo buitengemeen befchermd en bewaard wierd voor den roofzugtigen wolf, die mijn' visch van boven mijn hoofd wegdai. Hoe veel gemaklijker en beter zou hét niet voor hem geweest zijn in de dilte van mijnen daap op mijne borst te fpringen en mij de keel aftebijten, dat mij terdond van het leven zou beroofd hebben, en dan zijne maag gevuld te hebben met mijn warm bloed en mijn lighaam weggelleept te hebben , dat naderhand hem en zijnen huilenden medemakkers tot aas zoude hebben kunnen verdrekken ! Zou dit, zeg ik, geen wijzer dap geweest zijn dan langzaam en met omwegen te naderen en dan, bij geval de visfehen boven mijn hoofd ziende hangen, met de grootde dilte en omzigtigheid zig opterigten en dezelve een' voor een' van dc ffruiken te rooven, en met dezelve wegteloopcn en dat zod listig, dat ik 'er niet van ontwaakte voor hij zijn oogmerk tedeeg ter uitvoer had gebragt ? Naardien het een heldere morgen was, gong ik met een gundig windjen onder zeil en voer langs den wal, wanneer het water eensklaps doorfchijnende wierd en den zandigen grond vertoonde benevens de verfchillende benden visch , die eikanderen voorbij zwommen en verwisfelden. Deeze koers volgende, kwam ik aan de kaap van het klein riviertjen, dat van zes Mijlen Bron afdroomt cn zes mijlen van de bron door groene weiden kronkelt.  ZESDE HOOFDSTUK. ' . aij Ik voer deezen helderen ftroom in , over de koppen van ontelbaarc benden visfehen zeilende, die, fchoon veele voeten onderwater, egter onderfchcidenlijk konden gezien worden. Ik voer voorbij bekoorlijke eilandjens van bloeiende boomen, als Palmboomen , roode Laurieren, Esfchenboomcn , Suikerboomen, Watcrboomen en andere. Naar maate ik de verre afgelegen hooge bosfehen van bet vastland naderde, verbreedde zig de rivier, en daar dreevcn velden van groen Ruiterkroos rondom mij, door welke de fneïle ftroom henen kronkelde. Welk een aanloklijk toneel had ik nu voor mij! Eene groote kom , of een meir van krystalijn water, half omringd van opgaande heuvelen, met boschjens van oranjen-en welriekende anijsboomen bedekt, de hoog opftijgende Magnolias, die zelve boschjens zijn, en de verheven Palmboom, als of zij bewust waren van hunne uitmuntende heerlijkheid, fchommelden hunne hooge kruinen heen en weder, en fchilderden de vlottende velden beneden met veranderlijke fchaduwen. De gezellige kakelende water-koet, in het blaauw gekleed, en het fchreeuwend water-hoen trippelden met half uitgefpreide wieken, agter den anderen, overliet fpiegelend water. Ik legde aan bij eene oude landing - plaats, daar de grond fchuinscb opliep naar eene effen grasrijke vlakte, een oud Iiidiaansch veld. Naardien ik voornecmens was mijne aanmerklijkfte verzamelingen op deeze plaats te maaken, begon ik O 3 ter-  2i4 REIZEN door NOORD-AMERIKA.. terftond mijne legerplaats optedaan degts enige wei* nige fchreden van mijne veilige haven , daar ik mijne boot wel vast maakte aan eenen altijd groenen Eik, die mijne haven overfchaduwde. Na dat ik eene goede hoeveelheid brandhout had opgezameld, befloot ik, naardien het midden in den agtermiddag was, den grond rondom mijne legerplaats te gaan opneemen. Door de boschjens, die naast bij mij waren, gedrongen zijnde, kwam ik aan de open wouden, bedaande uit buitengemeene lange regte pijnboomen (a)., die op eenen aanmerklijken afdand van eikanderen donden, door welke zig in het Noordwesten eene bij-, na onbegrensde vlakte van grasrijke draslanden vertoonden, met eene keten van ondiepe vijvers verfierd zoo verre het gezigt kon reiken. Hier is eene foort van Magnolia, die met de vijfhokkige Aleea (¥) vermaagfchapt is ; het is een groote boom , zestig of tagtig voften hoog;- de dam is regt, dekruin loopt uit in de gedaante van eene fcherpe kegel; de bladeren zijn langwerpig, lancetvormig van eene fchoone donkergroene kleur en witachtig groen van onderen, de bloemen zijn groot, geheel wit van kleur en zeer welriekende; met opzigttot zijne bloemen en bladeren verfchilt hij zeer weinig van de blaauwbladige Magnolia (O' P-? zdveren wit-* (a) Pinus palm iris. ( i ) Gardenia lasiaxthtn, (O Magnolia glausa.  ZESDE HOOFDSTUK. 215 witheid van de bladeren van deezen boom had eene treffende en behaaglijke uitwerking op het gezigt, naardien hij onder het donker groen van den ( a ) getanden Eik, den Waterboom, Bosch-waterboom , vijfhokkige Alcca en veele andere van dezelfde.tint ftond. De groote trotfche vijf bokkige Alcea, die nu in allen haaren luister in mijn gezigt ftond, verdient in alle opzigten onze verwondering. Haar dik loof van eene donker groene kleur is overfpreid met groote melk-witte welriekende bloeizems, op lange dunne vcêrkragtige blad - ftcelen , ïian de einden van derzelver menigvuldige takken , Wit het midden der bladeren uitkoomende en zig alle morgens vernieuwende, en dat in zulk eenen ongelooflijken overvloed, dat de boom 'er door verzilverd fchijnt cn de grond onder dezelve met de •aa-allende bloemen bedekt is. Zij fchiet te gelijken tijd gcduuriglijk nieuwe takjens uit, met jonge botjens 'er aan; in de lente en den winter veranderen de bladeren van het derdejaar, die nu gedeeltelijk door de nieuwe en volkoomcn bladeren verborgen worden, trapswijze van kleur, van groen tot goudgeel, van goudgeel tot rood, van rood tot vuurklcur en laatstlijk tot bruinachtig purper , en dan vallen zij af, zoo dat de vijfhokkige Alcea kan gezegd worden eiken morgen het geheel jaar door van kledij te vcrwisfelen, en eiken dag met O) Chiercus deninta , Nysfc ajur.üca, Nysfa Silvatica, Gardenia latianthus, O 4  ai6 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. met onver-flensten luister te verfchijnen. En daarenboven , na dat het algemeen bloei jen over is „ koomen 'er op enige deekn van den boom eeneopeenvolging van dun gezaaide bloemen , bijna elken dag van de overige maanden, tot de bloei-tijd weder koomt. Haare natuurlijke plaats, daar zij. groeit-, is op de randen van ondiepe vijvers, of op laage natte gronden aan rivieren , in eene zandachtige aarde, naast aan het water van alk andere boomen , zoo dat in drooge jaargetijden derzelverlange kronkelende wortelen , die even onder, of opde oppervlakte van den grond loopen , in het waterkunnen reiken. Als de boom tot zijne grootdehoogte gekoomen is, is hij zestig, tagtig of honderd voeten hoog, en vormt eene pyramidaakkruin. Het hout van de oude boomen wordt, als het tot planken gezaagd is, met recht bew-ondesd in kabinet-werk of huisraad; het heeft eenen kaneelkkurigen grond, met veele kleuren gemarmerd en geaderd; de Mimende bast wordt gebruikt om: eene roodachtige of vosfe -kleur te verwen; hij, geeft deeze kleur aan wol, katoen, linnen en aan opgemaakte harten-vellen en is. zeer geacht bij leêrlooijers. De O) kleine Zamia, de Galak Koraalbpom en de gemeene Vijgplant groeijen hier in groote overvloed- en volmaaktheid. De eerde groeijen, in de open pijnboomen-bosfehen, aan groepen of bos-- O) Zummpumilr., Erythrynti corallodendron x Cactus of uittip  ZESDE HOOFDSTUK. 217 vakken, de groote koraalroode vrugten koomen uit eenen kegelvormigen pijnappel, die zig bijzonder . fchoon vertoont tusfchen de donker groene naar varen gelijkende gevinde bladeren. De Gelala Koraalboom is zes of agt voeten hoog; deszelfs doornachtige takken loopen en fchieten rond met eene zonderlinge losheid en de bosfen roode bloemen hebben eene fraaie uitwerking tusfchen het teder loof. De gemeene* Vijgplant is zeer lang, regtopftaande en groot, cn fterk genoeg om- een' mensch te kunnen draagen: fo-mmige zijn zeven of agt voeten hoog; de geheele plant of boom fchijnt uit groote eironde, geknepen bladeren , of geledingen te beftaan; die digt bij den grond zijn groeijen geduuriglijk grootcv en harder, naar maatc de boom in jaaren vordert, verliezen eindelijk de helder groene kleur cn degladde oppervlakte van hunne jeugd en verkrijgen eene houtachtige hoedanigheid met eene witte hobbelige fehors. Alle gedeelten van de plant zijn ten naasten bij ontbloot van ftekels, of die bundels van gebaarde borstels, die in zulk eene menigte zijn aan de gemeene kleine Indiaanfche vijg. De cochenille Infecten aasden op de bladeren. Het wijfjen van dit infeét is zeergroot en vleeschachtig, met eene fraaie witte zijde of katoenen wol overdekt, die altijd vogtig of daauwachtig op het gevoel is en door de natuur bedemd fchijnt om haar voor de geweldige hitte van de zon te befchutten. De m.anuetjeus zijn zeer klein in .vergelijking van de O 5 wijf-  si8 REIZEN dook. NOORD-AMERIKA.. wijfjens en flegts zeer weinig in getal; zij hebber* elk twee langwerpige doorfchijnende vleugelen. De groote veelbladige bloemen worden aan de randen van de bladeren, van het voorig jaar voortgebragt, zijn van eene fchoone fchitterende geele kleur en worden gevolgd door zeer groote peervormige vrugten van eene donkerblaauwe purperkleur, als zijrijp zijn; het vleesch is belaaden met een vogt van eene fraaie doorfchijnende roode kleur en heeft eene koele aangenaame fmaak, omtrent als die van eenen granaatappel. Kort na dat men van die vrugt gegeeten heeft, wordt de pis van dezelfde roode kleur, dat eenen vreemdeling zeer verbaast en verfchrikt; maar dat van geene kwaade gevolgen is; het wordt integendeel voor gezond gehouden , fchoon kragtig pisdrijvend. Aan de (linkerhand van deeze open bosfehen en draslanden, als men zijn gezigt Zuidwaarts, ZuidWest en West wendt, ziet men eene eindelooze wildernis, welker bovende laag aarde uit een fijn wit zand bedaat met kleine keideentjens en die op enigen afdand geheel bedekt fchijnt met laage boomen en heesters van verfchillende foorten, en van eene evengelijke hoogte als («) Roode Carolini- fche Ca~) Laurus Borbonia, Oleci Amerkana, Mortis rubra, Myricet cerifera, Ptdea, JEsculus pavia, Ouercus llex, Q. glandifer, Q. viaritima foiiis euneiformibüs obfolete triloHs minnribus, putni'a, Rhamnus frangula, Hakfia diptera & tet rapt era, Casjine, llex aquifolium, Callkarpa Johufiima, Erythryna coraüodeiidrum, Hibiseus fptnifex:, Zanthexylon, ipfea tiiKtotïe, Sideruxylon.  ZESDE HOOFDSTUK. 219 fche Laurieren , Amerikaanfche Olijfboomen, roode Moerbezieënboomen, Waschdraagende Gagel, Lederbloemen, iEsculus pavia, Groene Eiken , eikeldraagende Eiken , Zee-Eiken , Dwerg-Eiken, Vuilboomen, twee- en vierwiekige Halelia, Casfine , Gemeenen Flulst, Callicarpa van Johnfon, Gelala koraalboomen, doorndraagende Hibiseus, Flerculesboomen, Geelboomen, Yzerboomen met êenc menigte andere heesters, van welke veele nieuw voor mij waren en enige verwonderlijk fchoon en zonderling. Een derzelve trok in het bijzonder mijne aandacht tot zig, dien ik, uit zijne vrugtmaaking, voor eene foort van Cacalla hield. Het is een altijd groene heester, omtrent zes of agt voeten hoog; de bladeren zijn gemeenlijk enigzints wigvormig, vleeschig en van eene bleeke witachtige kleur, terwijl beiden oppervlakten met eenen hairigen baard en blaasjens bedekt zijn, die, als zij gedrukt worden, lijmachtig op het gevoel zijn en eene • aangenaame reuk van zig geeven; de opgaande takken eindigen in groote bosfen of ruikers van roozenkleurige bloemen van dezelfde aangenaame reuk; deeze bosfen bloemen zien 'er, op eenen afftand, uit als eene groote vleeschkleurige anjelier, of eene met franje voorziene papaver-bloem («). - Daar is hier nog eene andere foort van hetzelfde O) (Syngenep.a Polyg, JBrquaU Linn.) Cacalia htteropkylla fMs tmeiformihis, carnofts, fgpil, yiscias.  220 REIZEN door NOORD - AMERIKA» de gedacht, maar deeze wordt zoo groot niet; de bladeren zijn fmaller, van eene nog doffer groene kleur en de bloemen zijn bleek rooze-kleurig; beiden zijn zij fchatbaare altijdgroenende gewasfen. De boomen en heesters, die deeze uitgcftrekte wildernisfen bedekken, zijn omtrent vijf of zes voeten hoog en fchijnen ondergehouden te worden door het jaarlijks in brand fteeken van de wildernisfen meer dan door de dorheid van den grond, naardien ik enige weinige groote altijd groene Eiken, Mocrbezieënboomen en Nootenboomen zag, die baarblijklijk de verflindende vlammen weêrflaan hadden. Deeze aangrenzende wilde vlakten, bosfehen en draslanden liggen laager dan de heuvelachtige boschjens op de oevers van het meir en de rivier; maar wat 'er de natuurlijke oorzaak van zij kan ik zelfs niet gisfen, tenzij men onderftellen wil dat deeze hooge heuvels, op de oevers van deeze groote rivier en derzelver meiren, die deeze pragtige bosfehen en hooge wouden draagen en gemeenlijk uit fchulpen en zand beftaan, tot hunne tegenswoordige hoogte opgeworpen zijn dooiden winden de golven, toen het bed der rivier meer gelijk was met de hoogte van de tegenswoordige oppervlakte van dc aarde; maar als men op zulk eene onderftelling bouwde, zou men toeftemmen moeten dat 'er voorheen veel meer water was dan nu, of dat de tegenswoordige kanaalen en bedden dieper in den grond zijn uitgefchuurd. Nu wendde ik mijne fchreden in eene ftrijdige rig-  ZESDE HOOFDSTUK. titt rigtïng naar mijne legerplaats. Ik zettede mij netter op eenen rijzenden groenen heuvel, aan het boven eind van de krijstallen kom. Nabij mij, aan dc (linkerhand , was eene punt of uitfteeking van een geheel bosch Van den fpeCerijachtigen Floridafchcn Illicium; aan mijne rcgterliand en overal in de rondte agter mij was een vrugtbaar oranjenboschjen , met Palmboomenen Magnolias tusfchen beiden; vlak voor mij, regt onder mijne voeten, was de betoverende en verwonderlijke krijstallen-fontein, die onophoudlijk elke minuut uit donkere rotsachtige holen tonnen water opwierp, dat eene kom vormde zoo groot dat 'er groote floepen in zouden hebben kunnen drijven en eene kreek van vier of vijf voeten diepte en omtrent vijf roeden breedte, die zes mijlen verre door groene weiden kronkelt en haar helder water in het groot Meir George werpt, daar het zuiver en onvermengd fchijnt te blijven. Omtrent vijf roeden van den rand aan het boveneind van de kom, en regt over den mond of uitgang van de kreek is eene geduurige cn verbaazende. opborreling, waarmede het water in zulk eene hoeveelheid en met zulk eene verbaazende kragt wordt opgegeeven, dat het twee of drie voeten boven de gevvoone oppervlakte opgeworpen wordt; daar worden tegelijk met het water wit zand en kleine ftukjens van fchulpen opgedreeven tot aan den top , daar zij van het middenpunt afwijken, met den uitfpreidenden vloed nedervallen,zagtjenszinken cn eenen grooten rand of tregter rondom dc opening of  ꣣ REIZEN door. NOORD-AMERIKA^ of den mond van de fontein vormen, die een groot gat is door een bed van rotsdeen, van welken de brokkelige punten aan alle zijden uitfteeken» Tot dusverre weet ik dat hetgeen ik gezegd heb waare feiten zijn, die ik verhaald heb gelijk ik die best kon begrijpen en uitdrukken. Maar daar zijn nog andere toneelen onuitdruklijk verwonderlijk en aangenaam te vernaaien. Men ziet, bij voorbeeld, eene groote cirkelronde kom voor zig, welker water zoo helder is , dat het voldi'ekt zoo doorfchijnende is als de lucht; de rand van de kom is verflerd met eene groote verfeheidenheid van vrugt - en bloemrijke boomen + heesters en planten, terwijl de hangende gulden oranjen-appel op de oppervlakte van het helder water dingert en de balzemachtige lucht door het welluidend gezang der vrolijke vogelen, debewoonered van het omringend fpecerijachtig boschjen, trilt, Ter zelfden tijd ziet men ontallijke troepen van visfehen, fommige met de fchitterendde kleuren gekleed, den vraatzugtigen krokodil in zijne geheele lengte uitgédrekt, zoo groot als de dam vart eenen zwaareil boom , de verdindende Naald {\garfisK) de vijandige forel, en alle de verfcheidenheden van vergulde en veelkleurige braasfem, den gebaarden kat-visch, den vreeslijken ftekel-rog., de fchar en de. both , den gefpikkelden braasfem den fchaapen-kop en den trommelvisch, alle in hunne onderfcheiden benden en ma«itfchappijen onbevreesd door malkanderen omzwemmende; daar zijn  ZESDÊ HOOFDSTUK, 223 zijn geene tekenen van vijandfehap, geene poogingen om eikanderen te verflinden; de verfchillende benden fchijnen vreedzaamlijk en gedienstiglijk een weinig ter zijde te fchuiven, als het ware, om plaats voor de andere te maaken om voorbij te trekken. Maar men ziet iets nog veel verwonderlijkers; men ziet geheele legers van visfehen in eenen afgrond trekken, in den mond van de opborrelende fontein: zij verdwijnen! zijn zij voor altoos weg? is het wezenlijk zoo? ïk hef mijne oogen met fchrik en verwondering op. Ik zie weêr angstvallig neder op de fontein, wanneer ik hen , als het ware, uit de blaauwe ether van eene andere waereld, naar allen fchijn, op eenen grooten afftand, weder zie te voorfchijn koomen, bij hunne eerfte verfchijning niet grooter dan vliegen of ftekelbaarsjens, maar nu trapswijze grooter wordende en hunne fchitterende kleuren beginnen het water te verwen. Nu koomen zij fnel te voorfchijn en rijzen onmiddelijk uit de diepte met de veêrkragtige uitfpreidende kolom van krystalijn water in de ronde kom of den trechter: ziet hoe zagtjens zij boven koomen, fommige regt op, andere fchuinsch, of zij fchijnen, als het ware, op hunne zijden te liggen, zig zagtjens laatende draagen, of opligten door het uitfpreidend water tot aan de oppervlakte, zeilende of drijvende als kapcllctjens in de hemelsblaauwe lucht; dan zinken zij weder even zagtjens neder, vei-  m REIZEN door NOORD - AMERIKA» -verfpreiden zig en zwemmen weg, wanneer zij zig vereenigen, zig weder tot eene bende vormen en zig bij de andere van hun gedacht gaan voegen. Dit verwonderlijk en vermaaklijk toneel, fchoon wezenlijk, koomt in* het eerst flegts als een uitmuntend fchilderduk voor; daar fchijnt geene middendof te zijn; men verbeeldt zig dat het fchildcrij maar enige weinige duimen van het oog af is cn dat men zonder de minste moeijelijkhcid eiken van dc visfehen kan aanraaken, of zijnen vinger op de oogen van den krokodil kan leggen, daar hij indedaad twintig of dertig voeten onder water is. Schoon nu dit paradijs van visch mag fchijnen eene juiste fchets te vertoonen van den vreedzaa-men en gelukkigen daat der natuur voor den val, i is het egter indedaad maar eene fclüjnbaare vertooning; want de aart der visfehen is dezelfde als of zij in het Meir George of in de rivier waren; maar hier is het water of de hoofddof waarin zij leevcn en zig beweegen, zoo volmaakt helder en doorfchijnende ; het zet hen alle op eenen gelijken voet met opzigt tot hunne bekwaamheid om eikanderen te benadeelen of te ontfnappen, naardien alle roofvisfehen in de rivieren, die op elkandercn aazen, zoo wel als de zwaare krokodil, hunne prooi bij verrasfehing vangen, zig onder bedekking, of in hinderlaag leggende tot zig eene gelegenheid aanbiedt, wanneer zij in eens op hen aanvallen; maar hief is geene bedekking of hinderlaag; hier gaat de forel vrijelijk digt langs den'neus van den alli- ga-  ZESDE HOOFDSTUK. 225 gator en lacht hem in het gezigt uit, en zoo doet de braasfem aan de forel. Doch het is indedaad tc bewonderen dat de bewustheid van elkanderens veiligheid of enige andere verborgen oorzaak hun gedrag zoo volkoomen verandert, want daar gefchiedt hier geene de minste pooging om clkanderen te benadeelen of te verontrusten. Nu daalde de zon beneden den horizont en de •nagt naderde; ik ftond dan op van mijne zitplaats en, voortgaande , kwam ik aan mijne legerplaats , ontftak mijn vuur, nuttigde mijn avondmaal en fliep gerust. Vroeg opftaande, befteedde ik het eerfte gedeelte van den dag aan het verzamelen van; groeijende wortelen en zaaden. In den agtermiddag verliet ik deeze hemelfche bronnen en de fpecerijachtige boschjens, zakte fnel de helder doorfchijnende kleine rivier af en voer het groot meir weder in. Naardien de wind niet te fterk en goed was naar Mount Roya/, heiste ik mijn zeil op en de Noord-West baai, omtrent negen mijlen breed , overvaarende, kwam ik ten anker aan Rots -punt, de Westkaap als men de rivier in en naar Mount Royal afvaart; deeze rotfen zijn hofizontaale platten of platte vakken, twee of drie voeten boven de oppervlakte uit het meir uitfteekende en fchijnen een zaamenvoegzel van zand, fchulpen en kalkachtige ftof van cene donker groene of bruine kleur te zijn. De fteenen zijn hard en vast genoeg voor gebouwen en dienen zeer wel voor ligte handP mo-  226 REIZEN door NOORD-AMERIKA. molen - fteenen en, als zij verkalkt zijn , leveren zij eene grove kalk: zij liggen in groote horizontaaie klompen, de een op den anderen, van eenen tot twee of drie voeten dik en worden gemaklijk; gefcheiden en tot alle grootten en gedaanten gevormd, om te bouwen. Rots-punt is eene lugtige, koele en aangenaame ligging, daar een uïtgedrektst en aangenaam gezigt over het meir en den omtrek is; maar naardien hier geen hout was , gong ik weder 't fcheep en zakte nog wat verder af naar het eiland in de baai, daar ik aan wal ftapte aan een pragtig boschjen van Magnolias en Oranjen, daar ik.wenschte mijne verzamelingen nog te vermeerderen. Den volgenden morgen dond ik vroeg op en, de boschjens en draslanden doorwandeld hebbende, keerde ik terug, fcheepte mij in, en de rivier afzakkende, legde ik aan Mount Royal aan , daar ik mijne verzamelingen vermeerderde , en de vrienden, die daar woonden, en die mij met groote gastvrijheid behandeld hadden, toen ik de rivier op voer, vaarwel zeggende, kwam ik in den avond aan het Neder-bandelhuis aan.  REIZEN door NOORD- en Z U I D- CAROLINA, GEORGIA, OOST en WEST-FLORIDA; de landen der CHEROKEES, der MUSCOGULGES, of het CREEK BONDGENOOTSCHAP en het i.and der C H A C T A W S. door WILLIAM BA1T1.A M. Uit bet Engekch vertaald, door J. D. PASTEUR. tweede stuk. Te HAARLEM, bij FRANQOIS BOHN, WDCCXCV.   INHOUD. Zevende Hoofdftuk. Vertrek van het Beneden-Magazijn naar Cuscowilta. Aanzien van het land en deszelfs voortbrengzelen. Befchrijving vSn eene zonderlinge draaikolk. Befchrijving van enige Visfehen; van een Water-Schildpad; van een Land-Schi'dpad. Aankomst ïe Cuscowilla. Inleiding bij het Opperhoofd. Befchrijving van het Alachua drasland. Raadsvergadering met de Indiaanen; Feest Befchrijving van het land rondom die ftad: Slangen. De Glas-Slang. - - Bladz. £27 Agtfte Hoofdftuk. Vertrek van Cuscowilla: Befchryving van het land rondom het drasveld: Oude Had Alachua: Ontmoetingen. Befchouwing van de Groote Kolk en van enige putten op de bergen ; Siwinole Paerden: Oude Spaanfche weg; Indiaansch Dorp : Aankomst aan her. Magazijn van St. fan: Befchrijving van de Opper Creeks oïMuscogulges; van de Neder-Creeks of Siminoles; hunne zeden en levenswijs. - 263 Negende Hoofdftuk. Vertrek naar Talahafechte; Befchrijving van de Siminole-Paerden : Tocht over het drasland, door bosfehen en over heuvelen: Gevegt van een Havik met eene Zweepflang: Befchrijving van de Zweepflnng; van den Savanna Kraanvogel: Befchrijving van het land en deszelfs voortbrengzelen: Befchrijving van de kleine St. Jans Rivier: Aankomst te Talahafochte. 287 'JiendeHoofdftuk. Befchrijving van de fa&Talahtifochte, van de Kanos der Indiaanen; van hunnen handel met de Spanjaarden. Visch-prrty. Tochtjen de rivier af. Befchrijving van dezelve. De Manate-bron. Tochtjens in het land. Overblijfzelen van eene oude Spaanfche volkplangting Zeer groot Rottingrietveld. Aankomst van den blanken Koning. Feest. Befchrijving van den perfoon des Konings. Raadsvergadering; het Alligatorsliol; Befchrijving van eene merkwaerdige uitbarsting van water itit de aarde. Affcheid van den Koning. Dorre vlakten. Ontmoeting van Indiaanen. Befchrijving' van cene wel of put. De lange plas. Water-vogelen. Dooding van een Krokodil. Terugkomst aan het Neder-handelhuis aan de St. Jans rivier. - 303 Elfde Hoofdftuk De Schrijver vaart de rivier andermaal op; koomt aan Mcu/a-Royal; fteekt het meir over; bezoekt de kusten. Verlaaten plantagieën. Hij brengt den nagt op een eiland door; koomt aan het magazijn «erug. « . - - - - - 338 T-jt/salfds  INHOUD. Twaalfde Hoofdftuk. Bacchus-feest van de Indiaanen. Gefprek met eenen Koning der Siminoles. De Schrijvef doodt eene Ratelflang; Gedrag der Indiaanen daarbij} Befchrijving van die Slang. Enige ontmoetingen van den Schrijver met die Dieren. Befchrijving van enige andere Slangen ; van enige foorten van Padden en Kikvorfchen; van Ha,^edisfen; van Schildpadden; van Viervoetige Dieren. Waarneemingen over het trekken der Vogelen van Noord-Amerika, enz. - - 342 Dertiende Hoofdftuk. De Schrijver bezoekt een Indiaansen Dorp , trekt over de rivier en bezoekt eene plantagie; vaart naar Frederica; reist van daar naar Sunêary, en vervolgens naar Charleston. - - 406 DERDE BOEK.. Eerfle Hoofd/luk. De Schrijver vertreltt van Charleston naar de Cherokeefen ; vaart de Savanna rivier over ert koomt in Georgia. Befchrijving van eene plantagie en melkerij ; van eene hout-werf; Befchrijving van een landgoed Silver-bluftdaar de fchrijver weder overvaart; Fo.'t Moore ; ligging van Augusta en befchrijving van de Savanna rivier: Groote bedolven Oester-fehelpen. - 413 weede Hoofdftuk. ^ Vertrek van Augusta ; Komst aan het Fort James; Befchrijving van'die Sterkte; oude Indiaanfche Overblijfzelen. Vertrek van daar naar Keowe. Aankomst te Sinica; Befchrijving van die Cherokeefche ftad. Vertrek van daar en aankomst aan Fort Prins Gcorge Keon-e; Befchrijving van die Sterkte, en van de Valei daar omtrent. - 428 Derde Hoofdftuk. Vertrek van het Fort; Befchryving van de Landftreek, Rivieren en Gewasfen. Storm. Overblijfzelen van de oude ftad Sticoe. De fchrijver trekt door de Rivier Tanafe; docr de fteden Echoc, Nucasfe en Whatoga. Aankomst te Co-ive. Befchrijving van het Gebergte om die ftad. Ontmoeting met Cherokeefche Meisjens. ..... . 446 Vierde Hoofdftuk. Vertrek van Coive naar het Cherokeefche land; befchrijving van de landftreek; ontmoeting van eenen Indiaan; verdere voortgang van den Schryver. Ontmoeting van eene bende Indiaanen De Schrijver beflutt terug te keeren;koomt weder te Coive. Befchryving van die ftad, en van het raadhuis. Feest. Vertrek van Cowe en aankomst te Keovoe. Indiaanfche Oudheden, Reis naar Sinica. Vertrek naar Fort James en aankomst aldaar. Lijst van de fteden en dorpen der Cherokeefche Katie. ...... 480  £27 ZEVENDE HOOFDSTUK. Vertrek van het Beneden-Magazijn naar disco* willa : Aanzien van het land en deszelfs voortbrengzelen : Befchrijving van eene zonderlinge, draaikolk': Befchrijving van enige Visfehen — van een Water-Schildpad — van een LandSchildpad : Aankomst te Cuscowilla : Inleiding bij het Opperhoofd : Befchrijving van het Alachua drasland : Raadsvergadering met de Indiaanen; feest. Befchrijving van het land rondom die ftad: Slangen : De Glas-Slang. Bij mijne wederkomst van mijnen tocht naar het Öpper-magazijn , verftond ik van het handel - gezelfchap, dat naar Cuscowilla beftemd Was, dat zij zeer naarftig geweest waren met alles in gereedheid te brengen en dat zij binnen weinige dagen klaar zouden zijn om ie vertrekken. Ik nam dan den korten tijd, dien ik overig had, waar om mijne verzamelingen te bezorgen cn te bewaaren , tot de aankomst van liet fchoonerfchip , dat op koopvaardij vaart, 't welk elk uur verwagt wierd, opdat alles klaar zoude zijn om ingefcheept tc worden, ingevallc zij Weder eene laading mogt inneemen en geduurende mijn afzijn naar Savanna terug keeren. Q AL  '.28 REIZEN door NOORD - AMERIKA. Alles nu in gereedheid zijnde, vertrokken wij op eenen fchoonen morgen vroeg, verzeld van vier mannen, onder geleide van eenen ouden handelaar, welken de Heer w. latche had afgezonden, om met den koeijen-houder en andere Hoofden van Cuscowilla te handelen over het weder regelen van den handel enz., volgens het verdrag, datkortling geleden te St. Augustijn gefloten was. De eerste vier of vijf mijlen trokken wij westwaarts over eene volkoomen effen vlakte, die zig voor ons en ter wederzijde als eene aangenaame groene weide" vertoonde , dun beplant met lange idtfpreidende Pijnboomen ( a ). De bovenfte laag van den grond is een fijn wit krystallijn zand, welks oppervlakte met de asch van verbrande gewasfen vermengd of ingelijfd zijnde , dezelve derk en vrugtbaar genoeg maakt om zig volkoomen tebekleeden met eene zeer groote verfeheidenheid van gras, kruiden en aanmerklijk laage heesters, als ook met eene zeer laage foort van Palmboom ( b). Van de laage heesters waren veele nieuw voor mij en van een zeer behaaglijk voorkoomen, bijzonderlijk eene foort van Annona Cc); zij groeit drie, vier, of vijf voeten hoog, de bladeren zijn enigzints wigof breed lancetvormig, dun uitloopende naar het bladdeeltjen, van eene bleeke of ligt groene kleur, met ruigheid of kort fijn dons bedekt; de bloemen zijn («) Pinus palustris. (*) Coryphapumila Stipititus fsrraliti (•*) Annonainearnata fiorilius grendioriius panicuktir.  ZEVENDE HOOFDSTUK. 22$ fcijnzeer groot, geheel wit en aangenaam van reuk; zij ftaan veele bij eikanderen op groote losfe airen; de vrugt is van grootte en gedaante als een kleine komkommer; het vel of de buitenfte oppervlakte enigzints gefcheurd , of knobbelig en zij bevat eengeel vleesch van vastigheid als eene harde ftruif en dat zeer lekker en gezond voedzel is. Deeze fchijnt eene verfeheidenheid , zoo niet dezelfde te zijn , welke ik voorheen had waargenoomen aan de Alatamaha digt bij Fort Barrington, te Charlotia en op veele andere plaatfen in Georgia en Oost-Florida, en ik zag hier eenen grooten overvloed van de zeer laage nederliggende Annona met fmalle bladeren ent Verfchillende bloemen, van welke ik op mijne reis op de Alatamaha reeds gefprooken heb («); daar is hier ook overvloed van de fraaie kleine lange gehairdeKalmia (&), die ik alreeds befchreevenheb. De Bes-heide (c) met witte bezieën , eene zeer aardige altijd groene heester, groeit hier op wat hooger en drooger heuvelen in groote boschjens in gemeenfchap met den Amerikaanfchen Olijfboora (d) verfcheiden foorten van laage Eiken, (c) Boschbezieën , vijfhokkige Alcea , roestkleurige Andromeda , en een zeer merkwaerdige en fraaie heeste") Annona plgmaa. ( b Kalmia ciliata* f_c~) E-npettum, (rf) Olea Americana. (/J facdtiiitm, Ccrdonia laftanthus, Anirpmefci fiTtugmG*  230 REIZEN door NOORD-AMERIKA, heester, die met den (a ) Roozelaar, Casfine, den Vuilboom en de Andromeda enz. vermaagfchapt fchijnt, die, een donker groen loof hebbende, het landfchap een veranderend aanzien geeven en verlevendigen ; maar, dat zeer buitengemeen voorkoomt, is alhier de heerlijke pyramicdachtige grootbloemige Magnolia vernederd en verminderd onder deeze gemeene dwerg boomen te zien ftaan, terwijl zelfs fommige haar over het hoofd groeijen, fchoon zij geene vijf voeten hoog zijn; zij vertoont evenwel nog groote, fraaie, uitfpruitende witte welriekende bloeizems en groote zwaare kegels op dunne nederhangende takjens, van welke fommige zelfs op den grond leggen; de verwoestingen van het vuur houden haar onder, gelijk klaar te zien is aan de groote uitgroeijende knobbelachtige wortelen, die verfcheiden voeten gronds beflaan, en waaruit deeze dunne looten uitfehieten. In zulke boschjens en dik kreupelhout ziet men verfcheidene foorten van vogelen, bijzonderlijk eene foort van Gaai (£) ; zij zijn gemeenlijk hemelsblaauwvan kleur, hebben geene kuif, en zijn ook zoo groot niet als de groote gekuifde blaauwe Gaai van Virginic, maar zij zijn even luidrugtig. De Towee-Vogelen (c) zijn zeertalrijk, gelijk ook eene foort O) Rhododendron , Casfmt , Rhamnus franguU , Andromsdt, 11 iiida. (V) Pica glandaria cerulea non eriststa, ( c ) ïringilla erphrepthalma.  ZEVENDE HOOFDSTUK. a3ï foort van blaauwachtig graauwe klaauwier («). Daar waren hier ook hagedisfen en flangen. De hagedisfen waren van de foort, die in Camüna fcorpioenen genaamd worden ; zij zijn van vijf tot zes duimen lang en dun van lijf; de ftaert is zeer lang en dun; zij zijn van eene geelachtige klei-kleur met overlangfe lijnen of ftreepen van eene donker bruine kleur getekend van den kop naar den ftaert; zij zijn geheel bedekt met zeer kleine fchubben; zij flingeren met den ftaert en ftceken hunne gevorkte tong uit en beweegen die heen en weder op de wijze der flangen, als zij verrascht worden, of hunne prooi vervolgen, die in torren, krekels , vliegen en andere infekten beftaat; maar ik verneem niet dat hunne beet vergiftig is; ik heb egter katten ziek zien worden kort na dat zij dezelve gegeeten hadden. Na dat wij dit wijd , elfen , hard , vogtig drasland overgetrokken waren , gingen wij over een fraai bcekjen of riviertjen; het water was koel en aangenaam ; de oevers waren met eene verfeheidenheid van boomen en heesters verdere!, bijzonderlijk de tedere (b), trosbloemige Cyrilla , den Franjeboom, Clethra, Bosch- Waterboom, fraaie Andromeda, allerfchoonde Andromeda; en hier was ook een groote overvloed van eene zeer groote en fraaie Tros-Varen (c), die bij groote bosfen of vak* ken Ca) Lanius. (b) Cyrilla racemifiora, Chionanthus, Clethra, Nysfa fylyatica, Andromeda nitida, Andromeda formofisfima» (e) Mix onnunda, Q 3  432 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ken groeide. Na wij het riviertjen over waren, trokken wij over eene natte, harde , effen, open afhelling, met fijn kort gras bedekt, en overvloed van de laage Palmiet en enige weinige heesterachtige Pijnboomen , zwarte Eiken en bogtige Eiken : dan daalt de weg tot in eene diepe vogtige valei; de grond is een hard, fijn, wit zand, met zwart flijk bedekt, dat meer dan twee mijlen dus aanhoudt , wanneer hij zagtjens de hooger zand-heuvelen oploopt en daarop door een fraai bosch van jonge langbladige Pijnboomen gaat. De grond fcheen hier losfe, bruine, grove, zandachtige leem, fchoon egter vrugtbaar. Het oploopen van den heuvel was verfierd met eene menigte van verfcheidenerlei grasplanten en grasfoorten, bijzonderlijk de («) Virginifche Lelie-Narcis , Kittelbloem , Vlambloem, Trechter-winde , Winde , bezieachtig Yzerhard , Ruellia, Vioolen enz. Een pragtig bosch van ftatige Pijnboomen, dat op de uitgeftrekte wilde vlakten , welke wij langen tijd overgetrokken waren , volgde, had eene aangenaame uitwerking, wekte de vermogens van den geest op, verlevendigde de verbeelding door zijne verhevenheid en hield alle werkzaame onderzoeklievende denkbeelden bezig door de verfeheidenheid der gezigten en het ftatig ïuisfehen van de aanhoudende westlijke koeltjens , die, onophoudlijk toe- cn afneemende, door het dik golvend loof fpeelden. De t» Amaryllis atamaseo, CKteria, Phhx, fpemca, Conv»lvs$iis Verbena corymfofa, Ru tilia, Vioia,  ZEVENDE HOOFDSTUK. 233 De Pijnboschjens doorgetrokken zijnde, vonden wij ons terftond aan den ingang van het groot, lugtig Pijnboomen-woud, op evenwijdig loopende ketenen van laage oploopende zandheuvelen; zij loopen zoo gemaklijk op, dat de reiziger naauwlijks merkt dat hij hoogten beftijgt en egter vertoonen zij ons van verre enigermaate het voorkoomen van het golven van den Oceaan kort na eenen ftorm ; maar als wij dezelve naderen, verdwijnen zij ongevoelig en fchijnen 'er niet meer te zijn en wij zouden denken dat alles maar eene hersfenfchim geweest ware, zoo niet de fchitterende vijvers en meiren te gelijk door de open bosfehen aan alle kanten voor ons flikkerden, welke wij in het oog houden tot wij aan dezelve koomen. En eindelijk blijft de verbeelding gevleid en twijfelachtig door derzelver eenvormigheid, naardien zij meest rond of langwerpig rond zijn , en bijna omringd met uitgeftrekte groene weiden, en overal is een fchilderachtig donker boschjen van altijd groene Eiken , Magnolia, Gordonia en de welriekende Oranjenboom, dat eene rotsachtige befchaduwdc grot van doorfchijnend water omringt, op den zoom van den vijver of het Meir, dat men , zonder hulp van enige dichterlijke verfiering, natuurlijk zou denken het heilig verblijf te zijn van eenen befcherm-engel, fchoon het indedaad de eigendom en de verblijfplaats is van eenen oppermagtigen brullenden krokodil. Vroeg in den avond kwamen wij aan de plas die Half- weg genaamd wordt, daar wij ons legerden en den nagt over vertoefden. Dit meir breidt zig uit Q 4 ia  S34 REIZEN door NOORD-AMERIKA. ïn eene ruime weide, onder aan eene keten van hooge zand-heuvelen; het water - veld was nu omtrent drie Engelfche mijlen in den omtrek groot; hetboven-eind, regt onder de heuvelen , was omringd door eenen halyen cirkel donkere boschjens , die ene rotsachtige grot overfchaduwden. Bij deeze plaats was een fchuinsch afloopende groene oever, eindigende in eene punt van platte rotfen, die in het meir uitftaken en eene punt van de halve maan vormde, die de groote grot of de kom van helder water gedeeltelijk omringde , welke bij dc handelaars een Zink-gat genoemd wordt, een zonderling flag van draaikolk, of buis voor de onderaardfche verzamelingen van water; doch fchoon het water in deeze plasfen , in den zomer en in drooge jaargetijden , baarblijklijk naar deeze zink-gaten loopt, gefchicdt zulks egter zoo langzaam, dat men het naauwlijks merken kan. Daar is altoos een kronkelend kanaal dat door de drasvelden of weiden flingert, 't welk hel water, dat 'er op ftaat , ontvangt door verfcheidcne kleiner zijdelingfe takken en die het langzaam naar het meir voert en eindelijk naar de kom en met hetzelve geheele benden van de gevinde water - bewooneren. Wij legerden ons bij de kleine kaap van platte rotfen , daar ik een veel bevattend verwisfelend toneel voor mij had; de groene velden fpreidden zig uit, bekoorlijk verfierd door groene punten van grasrijke laancn en donkere kaapen van boschachtig land, die in de groene vlakten uitdaken. In den dillen avond, terwijl de zon de geborduurde  ZEVENDE HOOFDSTUK. 235 de draslanden nog beicheen, zagen wij geheele legers van visfehen, die hunnen bedevaart naar de groote heldere fontein voortzetteden en als zij daar alle gerust en vreedzaam gekoomen waren, omringden zij de kleine hemelsblaauwe kom en daalden in de duistere fpelonken der aarde neder, daar zij, waarfchijnlijk, van eikanderen gefcheidenworden door ontelbaare wegen, of geheime openingen in de rots en , na verfcheiden hinderpaalen ontmoet en nieuwe en geheel vreemde toneelen van vermaak en hinder ondervonden te hebben , na verfcheiden dagen afwezigheid van de oppervlakte der aarde, rijzen zij weêr op uit de vreeslijke gewelven, en koomen fpringende van blijdfehap en fpeclende in het helder water van het een of ander ver afliggend meir weder te voorfchijn. Het zal niet te onpas zijn alhier melding tc maaken van de verfchillende foorten van visch en tweeflachtige dieren , die deeze binnenlandfche meiren en wateren bewooneu, naardien veele derzelve in het helder grot verzameld zijn, of in en uit zwemmen: vooreerst de krokodil: de groote bruine gefpikkelde naaldvisch (gwr) in eenen ondoordringbaaren malieënkoldcr gekleed: dit verwonderlijk dier is een wolf onder de visfehen, naardien hij van visch leeft; als hij volwasfen is, is hij van vijf tot zes voeten lang , naar evenredigheid dik , van eene donker bruine kleur en met zwart gefpikkcld. De Indiaanen gebruiken hunne fcherpe tanden om zig te fchrabben of te doen bloeden en de puntige fchubben om hunne pijlen met dezelve te wapenen. Q 5 De  236 REIZEN door NOORD-AMERIKA. Dc visch wordt fomtijds gegeeten; om hem toetebereiden, bedekt men hein geheel met heeten asch , waar onder hij gebakken wordt; dan kan men het vel met de fchubben gemaklijk aftrekken en de visch is wit en malsch. De modder-visch (mud-fifh) is groot, dik of rond en twee voeten lang; zijn vleesch is wit en malsch, maar zagt en fmaakt naar den modder, waarom het ook weinig in achting is. De groote verllindcnde forel en de Katvisch (Cat-fifi) zijn hier in overvloed; de gulden Braasfem of Zonnevisch, de roodbuikige Braasfem, de zilvere of witte Braasfem, de groote geele en groote zwarte of blaauwc Braasfems worden hier ook in menigte gevonden. De laatstgemelde is een groote, fraaie en lekkere visch; als zij volwasfen zijn , zijn zij negen duimen lang en van vijf tot zes duimen breed ; het geheel lijf is van eene doffe blaauwe , of Indigo kleur, met dwarfche dreepen of banden van eene donkerer kleur getekend , verward gcfpikkeld met hemelsblaauwe gouden en roode fpikkels ; de vinnen en de daert zijn van eene donker purpere of 'bleeke vleesch-kleur; de uiterde hoek van de kieuwen-dekzcls vormen eenen lepel, welks uit-eind breed en rond is en eindigendeals de veder in eenen paauwen-daert met een fchitterend oog en keurig met eenen gefranjeden vuurkleurigen rand getekend. De groote geele of veelkleurige Braasfem is in gedaante en evenredigheid den voorgaanden omtrent gelijk, maar grooter, van eenen voet tot vijftien dui-  ZEVENDE HOOFDSTUK. =37 duimen lang; zijn rug is van den kop tot den ftaert van eene donkere klei- en bruinachtige kleur met dwarfche dreepen of puisten van dof roodachtig purper of blaauwachtig, naar het licht op denzelven valt; de zijden en de buik zijn helder bleek geel van kleur; de buik is flaauw gevlakt met vcrmilioen, dat ongevoelig in het geel aan de zijden verfmelt en geheel bezet met vuurige, blaauwe, groene, gouden en zilveren fpikkels op de fchubben ; de kieuwen - dekzels zijn van eene geelachtige klei- of ftro kleur; de onderfte rand aan de opening van de kaaken is ten naasten bij een vierde duims breed, zee-groen of zee-blaauw van kleur ; de buitenfte hoek ftcekt eene aanmerklijkc lengte naar agtcren uit in de gedaante van een lepel of veder , het uiterst eind is breed en rond, van eene donkere zwarte kleur, met eene groene en blaauwe weêrfchijn en omzoomd met vuurig rood, omtrent als rood lak, vertoonende eene fchitterende robijn op dc zijden van den visch ; de vinnen zijn roodachtig met eene duiven-kleur gerand, hij wordt met recht voor een allerfmaaklijkfte visch gehouden. Men Vindt hier, zoo wel als in alle de rivieren , meiren eh vijvers van Oost-Florida de groote Zagt fchildige fchildpad (a) : als zij volwasfcn zijn, zijn zij zeer groot, van twintig tot dertig cn veertig ponden zwaar, zeer lekker en vet, maalais men 'er te veel van eet, veroorz-aaken zij den- gee- 00 Testudo nafo cyïmftraceo clungato, truncuw*  a38 REIZEN door NOORD - AMERIKA, geenen , die niet gewoon is van hun vleesch te eeten, wel eens een buikloop. Deeze Schildpadden zijn plat en zeer dun, twee en eene halve voet lang en agtticn duimen breed over den rug, in gedaante, voorkoomen en zaamenweefzel zeer veel naar den zee - 1'childpad gelijkende; het gantfche rugge-fchild, uitgezonderd de wervelbeenderen of^de ruggegraat, die in het geheel niet uitfteekt, en de ribben aan elke zijde , is zagt of kraakbeenig en kan gemaklijk tot eene gelei gekookt worden; het voorfte cn agterfte eind van het buikfehild zijn met ronde hoornachtige wratten of knobbels bezet; het buik-fchild of onderst fchild is flegts klein cn half kraakbeenig, uitgezonderd een fmalle dwarfche balk, die het aan elk eind aan het rugge-fchild hecht, dat hard cn beenachtig Is; de kop is groot cn dik , ten naasten bij eirond van gedaante ; maar de opperkaak fteekt vooruit en is geknot, zoo dat hij enigzints naar een varkens fnuit gelijkt, aan welks uiterst eind de neusgaten ftaan; aan elke zijde van den wortel of het grondftuk van deezen fnuit ftaan da oogen, die groot zijn; de bovenfte fnavel is ge haakt en fcherp als de fnavel vaneen havik; de lippen en dc hoeken van den mond zijn groot, gezwollen, gerimpeld en gebaard met lange puntige wratten , welke hij naar welgevallen kan uitfteeken en intrekken, dat het dier een vreeslijk en onaangenaam voorkoomen geeft. Zij begraaven zig in flijkerige gronden van rivieren en poelen, onder de wortelen van riet en andere water-planten , en laa- ten  ZEVENDE HOOFDSTUK. 239 ten een gat of eene opening, even groot genoeg om hunnen kop 'er uit te ftccken ; naar zulke plaatfen begeeven zij zig, als zij honger hebben, en daar grijpen zij hunne prooi bij verrasfching, hunnen kop fnel uitfchietende op het onbedagt dier , dat ongelukkig binnen hun bereik koomt; zij kunnen hunnen hals tot eene verbaazende lengte uitftrekken, dat hen in ftaat ftelt om jong gevogelte, dat boven hen op de oppervlakte van het water zwemt, te grijpen, welke zij dan onmiddelijk naar den grond trekken. Men ziet hen hunne koppen boven de oppervlakte van het water fteeketi, in de diepte van de mciren en rivieren en dan blaazen zij met een flaauw blaazend geluid, omtrent als ccn bruin visch ; dit doen zij waarfctüjnlijk tot vermaak , of om verfche lucht in te ademen. Zij zijn vlccsch-ectende dieren, die zig voeden met alle dieren, welke zij krijgen kunnen, voornamelijk jonge eenden, kikvorfchen en visfehen. Wij lieten ons eene groote vette opdisfen, cn in het eerst fpect het mij dat wij zoo roekeloos tc werk gegaan waren, naardien wij niet in ftaat waren dc helft van zijn vleesch opteëeten , fchoon het iiitneemend wel was toebereid; mijne reisgezellen fcheenen zig egter des niet te bekreunen , wijl wij in het midden van overvloed en verfeheidenheid. waren, die altoos binnen ons bereik , en met weinig of geene moeite tc krijgen was, daar'er kudden van herten in de groene weiden voor ons graasden, benden kalkoenen in de boschjens rondom ons liepen en millioenen visfehen van de lekkerde cn ver-  *4o REIZEN door. NOORD-AMERIKA, verfcheidenftc foorten in de krystalijne ftroomen voor onze oogen dartelden. De Gieren en Raaven, op enigen afftand van ons op de gebogen takken der hooge Pijnboomen gezeten, fchcrpten hunne fnavels in ftilte, enwagteden om zig op het afval te vergasten, als wij uit onze legerplaats zouden vertrokken zijn. Bij de aannadering van den morgen wordt, door den kragtigen invloed van het licht, dc polsflag der Natuur fneller en de algemeene trilling van het leven beweegt ongevoelig en onweêrdaanbaar het wonderbaarlijk dierlijk gedel. Ploe vrolijk en verblijd is de geheele Natuur! Hoor! de zingende Savanna - kraan fpreidt, eer nog de fjilpende musch uit haar grasrijk bed opvliegt, of de heerlijke zonde kruinen der Pijnboomen verguldt, zijne wijde vleugelen uit, verlaat zijne hooge roest-plaats en begeeft zig naar de wijde vlakten. Van Half-weg trokken wij westwaarts door de hooge wouden van Cuscowilla. De grond had vijf of zes mijlen verre omtrent hetzelfde voorkoomen als te vooren; maar nu wierden de zandheuvelen hooger en hunne gronddukken naar evenredigheid ook uitgedrekter; de draslanden en poelen wierden wijder; de toppen der hoogten meer met gruiszand vermengd; hier en daar zag men hoopen of dapels rotfen, die uit het zand en gruiszand uitdaken ; deeze rotfen zijn hetzelfde zaamengroeizel van zand en fchulpen als aan de rivier St. Jan en het groot Meir. De gewasfen waren ten naasten bij dezelfde sis ik reeds heb opgegeeven.  VIJFDE HOOFDSTUK. 241 Wij daalden weder zagtjens neder over zandhoogten, trokken over eene fnel ftroomende beek , die over het bed van gruiszand ruischte en het helder water in een fraai groot meir voerde door een fraai vrugtbaar oranjen bosch, dat de oevers van het meir pragtig verliert tot op eenen grooten aflland, ter wederzijde van de kaapen van de kreek. Deeze plaats zou fraai gefchikt zijn voor eene groote ftad. Flet water loopt in de rivier St. Jan. Hier fteegen wij af om ons te verfrisfcbcn en onze pakken te fchikken. Daar zijn hier baarblijküjke tekenen en fpooren van eene magtige ftad der ouden. Wij vertrokken weder en vervolgden onze reis door een pragtig Pijnboomen-bosch; de heuvels waren niet hoog , maar zij liepen van onderen breed uit met evenredige vlakten. De aanhoudende koeltjens, fteeds rijzende en verflaauwende, vervullen de hooge eenzaame wouden met een ftatig eerbiedwekkend geruisch, dat onuitdruklijk verheven is en dat men nergens kan hooren dan in deeze natuurlijke wilde Indiaanfche landdreeken. Toen wij nog eene andere diepe kreek van deSt. Jans rivier over waren, was het land eene groote elfen vlakte en de grond was goed vier of vijf mijlen verre, fchoon ligt en zandig, met een bosch van datige Pijnboomen, Laurieren en enige andere boomen, en eenen grooten overvloed van planten als de O) Rudbeckia, de Zonnebloem, de Zonne- kroon (*) Rutlbickia, Helianllm, Silt>bfomt Polymni», Rjlt'lia, Ver* bena ?  842 REIZEN door NOORD - AMERIKA. kroon, de Paerlkring, Rucllia, Yzerhard, Rhexia,* Winde, de Sophora, de Kruipboon, Vitten, deKittelbloem, de Trechter-winde , de Brandnetel, (tinkende Salie, Vioolen en nog veele andere. Hoe vrolijk en gezellig is het kwaaken der verfchillende benden van boom -kikvorfchen tegens elkanderen in het veld, terwijl zij naar de lucht opzien in verlangst van vrugtbaare regenvlaagen ! Hoe welluidend is het fchel muzijkaal gezang van den boschlijster en het fusfende liefde geroep van den verliefden Koekkoek («) in de koele bladerrijke takken der ftatigc Magnolias en fchaduwrijkc Olmen, Suikerboomen cn Guldenboomen zittende , gelijk ook in den reusachtigen Beukenboom , die deeze eenzaame boschjens overfchaduwen en met welriekende geuren vervullen! Hoe verrasfehende en betoverende is die genieting als men eerst eene brandende zand woestijn is overgetrokken! Nu zien wij weder open Pijnboomen-bosfehen en klimmen dc zand-heuvelen op, enige mijlen verre, en daalen dezelve dan weder af, wanneer zig een effen wijd drasveld voor ons oog vertoont, dat, na wij het ingetrokken en wat gevorderd zijn, vogtig wordt en bedekt is met een fijn kort gras met groote vakken van den kruipenden dwerg Palmiet, welker dammen fcherp getand of gezaagd zijn, als ook lena, Rhexia, Cottrolvulus, Sophora, Glycine, Vitia, Clltorea, ipnmea, Unica, Salvia grayeolens, Viola, (b) Cumulus Caralinicnfis.  ZEVENDE HOOFDSTUK. 243 ook met bosfen van laage heesters, als (» Kalmia, Andromeda , Dwerg - Annona , waschdraagcude Gagel, Bes-heide, Boschbeziecn en andere. Nu klimmen wij weder een weinig, en trekken door een fntal Pijnboomen - bosch, wanneer zig in eens een groot uitgeftrekt biesaebtig moeras Voor ons oog vertoont, dat zig zuidwaarts uitllrekt als een open waaier, cn in fchijn zoo onbegrensd als de groote Oceaan; onze weg lag over het bovenst eind omtrent vijf- en- zeventig roeden breed ; de grond was hier hard zand een voet of meer onder eene zagte modderige oppervlakte liggende. De handelaars berichteden mij dat deeze uitgedrekte moerasfen op de boorden van een groot meir liggen, dat veele mijlen lang en nog Grooter is dan het meir George cn 't welk met dc rivier 6";. Jan gemeeni'chap heeft door eene rivier, de groote Ockli-lFaha genoemd, welke boven het Beneden - Magazijn aan het kleine Meir in dezelve dort. Wij zagen, terwijl wij de zand-heuvelen overtrokken, de holen van de groote Land-Schildpad, Gopher genaamd; dit zonderling dier is nog door geene Natuurlijke Historie-Schrijvers of reizigers befchreven. De eerde tekenen van het bedaan van dit dier, als men zuidwaarts trekt, vindt men onmiddelijk na men de Savanna - rivier is overgetrokken. Men ziet het alleen op hooge drooge zandheuvelen. Als het volwasfen is , is het boven-fchild ten (a) Kalmia, Andnoieda , Axnona prjmea, Mytiea c7r':fefai RmpciruM, l atevtium» Pv  244 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. ten naasten bij agttien duimen lang en tien of twaalf duimen breed; de rug is zeer hoog en het fchild isvan eene zeer harde beenachtige zelfftandigheid , beftaande uit veele rcgelmaatige afdeelingen , die door naaden vereenigd zijn , op dezelfde wijze als bij andere foorten van Schildpadden en met dunne hoornachtige plaaten bedekt. Het onderst of buikfchild is groot en over dwarsch regelmaatig in vijf vakken verdeeld: deeze vakken zijn niet te zaamen vereenigd gelijk de naaden van 's 'menfehen hoofdfchedcl, of het rugge-fchild van de fchildpad, maar zijn aan eikanderen vast door een zeer verheven hoornachtig kraakbeen , dat hem als hengzeis dient om zijn lighaam , naar goeddunken , in zijn fchild optelluiten : Het voorfte gedeelte van het buik-fchild naar het eind is omtrent van gedaante als eene fpade, fteekt ten naasten bij drie duimen naar vooren uit en is omtrent anderhalven duim breed; deszelfs eind is een weinig gekloofd; het agterfte gedeelte van het buikfehild fteekt ook aanmerklijk naar agteren uit en is diep gevorkt. De pooten en voeten zijn met platte hoornachtige fchubben bedekt; zij fchijnen niet gekliefd noch met toonen te zijn , maar bezet met lange platachtige fiagels of hielen, enigzints naar de nagelen van 's menfehen vingeren gelijkende , vijf aan dc voorpooten; de agter-pooten of voeten fchijnen als geknot of als ftompen van voeten, rondom gewapend met platachtige feberpe , fterke nagelen , welker getal onbepaald of onregelmaatig is; de kop is van eene middelmaatige grootte; de opperkaakwat ge-  2ËVENDË HOOFDSTUK. 245 gekromd, de randen hard en fcherp; de oogen zijn groot; de neus is puntig; de neusgaten daan digt bij eikanderen en zijn zeer klein; de algemcene kleur van het dier is . ligt asch- of klei - kleur en van verre zou men het over het hoofd zien, als een' deen of eene ouden domp van eenen boom, ten zij het in beweeging is. Het is verbaazend welk gewigt deeze dieren kunnen draagen; zij kunnen gemaklijk eenen mensch draagen die op hunnen rug ftaat 4 als de .grond vlak is. Zij maaken groote en diepe holen in de zandheuvelen, en werpen ongelooflijk veel aarde uit. Zij worden Voor een uitmuntend eeten gehouden. De eieren zijn grooter dan eeii fnaphaan kogel, volmaakt ronden defchaal hardi Na dat wij deeze punt öf deezen tak der moerasfen overgetrokken waren, kwamen wij in een pragtig woud; de grond was vlak en de aarde vrugtbaar, zijnde eene losfe, donker bruine, grove $ zandige leem op eenen g'rondflag van klei of mergel: het woud bedond uit oranjen-boschjens* waar boven groote Magnolias, Palmboomen, Eiken, aschgraauwe Nootenboonlen, róode Moerbezieè'riboomen, Beukcnboomen, Liudenboomen en Guldenboomen met de kruinen uitdaken, met verfchillende foorten van'heesters en grasplanten, bijzonderlijk O) Callicarpaj Halefia , Vlier,- Hereules- boom (/O Cal'karpa, Ilalejia', Samhucns, Znnthoxylon,Pteiea Rhamüiitfraiiqultt, RadtvWa, S'lphiiim, Polymnid, Indigo /era, Stipu-ora, Snlyia gsareolens.  &46 REIZEN door NOORD-AMERÏKA. boom, Ledcrbloem , Vuilboom, Rudbeckia, Zonnekroon, Pacrlkring, wilde Indigo , Sophora, (tinkende Salie enz. Wij wierden vrolijk verwellekoomd in deeze gastvrije fchaduwen door verfchillende benden van gevogelte; hun levendig gezang fcheen een voorteken dat 'er menfehen wooningen in de nabuurfehap waren. Dit prachtig boschjen was een vleugel van het groot woud, dat op de kust van het groot en fraai meir van Cuscowilla, niet verre van ons af, ligt. Toen wij nog agt of negen mijlen door dit heerlijk bosch gereden waren , kwamen wij in een open woud van hooge Pijn- en Eikenboomen en zagtlijk rijzende zand-heuvelen en zagen terdond het meir, welks water door de open bosfehen fchitterde. Bij den weg was een groot door konst opgeworpen aarden heuvel, op eene allerbekoorlijkde hooge ligging, dat men onderdek het werk van de oude Floridaanen of Yamafees geweest te zijn, met andere fpooren vaü. eene Indiaanfche Stad. Hier waren drie of vierlndiaanfche wooningen; de vrouwen en kinderen groeteden ons met vrohjkheid cn goedwilligheid. Na nog ten naasten bij eene mijl verder gereden te zijn, kwamen wij aan Cuscowilla, bij den oever; daar liep een aardig water-bcekjen door de, Jtad , en droomde vlak bij ons in het meir. Wij wierden in de dad verwellekoomd en door dc jongelingen en mcisjens naar het huis van het Opperhoofd geleid, dat op eene hoogte dond en van de overige onderfcheiden was door deszelfs meerdere grootte en eene groote vlag, die van eene hooge  ZEVENDE HOOFDSTUK. a4? hooge vlaggeftok aan eenen van deszelfs hoeken woei. Wij flapten onmiddehjk af. Het opperhoofd dat de Koeijen-houder {the Cowkeeper) genoemd wordt, kwam , van verfcheiden oude mannen verzeld , naar ons toe en fchudde, op eene vrije en vriendlijke wijze, onze handen, of liever onze armen (eene foort van groet, bij de Araerikaanfche Indiaanen in gebruik) zeggende: Gij zijt gekoomen. Wij volgden hem naar een vertrek, dat tot het ontvangen van hunne' gasten was gereed gemaakt. De pijp gedopt zijnde wordt rond gereikt, waarop 'er een groote kom met hetgeen zij dunne drank noemen wordt binnengebragt en op eene kleine lange tafel nedergezet. In deeze kom is een groote houten potlepel; ieder fehept zoo veel hem goed dunkt en als hij genoeg gedronken heeft, legt hij hem weder in de kom , en fchuift de deel naar den naasten man in den kring en zoo gaat hij rond. Na de gewoone pligtpleegingen en na men na onze ontmoetingen gevraagd had, gaf de opperhandelaar den Koeijen-houder, in tegenswoordigheid van zijnen Raad of zijn gevolg, te verdaan waf onze boodfehap was, waarover hij zijn genoegen betqigde. Toen wierd hij onclerrigt van welken aart mijne reis was en hij ontvong mij met beleefdheid, gaf mij een onbepaald verlof om het land doortereizen , om bloemen, geneeskundige planten en andere gewasfen te verzamelen, en froetede mij bij den naam van Puc Puggy of de R 3 Bloe-  c48 REIZEN door NOORD - AMERIKA» Bloemen-Jager, terwijl hij mij aan de vriend* fchap en de befcherming van zijn volk aanbeval. Den volgenden dag bepaald zijnde om cene raadsvergadering te houden en de zaaken van ons gezantfehap te verrigten, gaven wij het Opperhoofd ons voornecmen te kennen van ons te legeren op de zoomen van het drasland, de groote Alachua.-Savanna, en dat wij op den bepaalden tijd in de ftad zouden koomen om, volgens belofte, de raadsver, gadering bijtewooneh, ' Zoo dra wij den tijd en de wijze bepaald hadden, waarop wij over de verdere regeling van het tractaat zouden handelen, verzamelde'er ccn aanmerklijk getal Indiaanen rondom hun Opperhoofd en men begon van algemeene en onverfchillige zaaken te fpreeken. Het opperhoofd is een lang, welgemaakt man, zeer beleefd cn vrolijk , omtrent zestig jaaren oud , levendig en vol vuur; zijn gelaat is manlijk en be. daard, en egter woest of dat wij wild noemen; hij heeft eenen arendsneus , zijne kleeding is ten uitey ften cenvoudig, maar zijn hoofd is opgefchikt naar de regte wijze der Creeks, Hij is een groot oorlogsheld geweest, cn hij had toen veele gevangen Ta, mafees, die hij in zijne jongheid gevangen had, «ff der zijn gevolg. Zij waren beter gekleed dan hij rn dienden hem enwagteden hemopmetbbjken van dc laaghartigfte vrees, De zeden en gewoonten van de Alachuas en dc meeste der Neder Creeks of Sim,, w^ichijnenbaarbhjklijk met Spaanfche befchaafd* heid  ZEVENDE HOOFDSTUK. 249 Iieid vermengd te zijn. Flunne godsdienstige en burgerlijke gebruiken toonen eene zugt voor Spaanfche gewoonten. Daar zijn verfcheiden Christenen onder hen, van welke veele kleine zilvere crucifixen, aan een halsband van wampum (a) om hunne halzen of aan een klein ketentjen, dat op hunne borst hangt, draagen. Men zegt dat zij gedoopt zijn cn , fchoon de meeste hunner Spaansch fpreeken en verftaan, zijn zij egter de bitterfte en vreeslijkfte Indiaanfche vijanden geweest, die de Spanjaards ooit gehad hadden. De flaaven en llavinnen mogen onder eikanderen trouwen , hunne kinderen zijn vrij en worden in alle opzigten met hun zeiven gelijk geacht; maar de ouders blijven in eenen ftaat van flavernij zoo lang zij leeven. Als men deeze flaaven befchouwt, ziet men in eens in hunne houding en manieren het affteekend onderfcheid tusfchen eenen ftaat van vrijheid en flavernij. Zij zijn de makfte enlaagftefchcpzelen, welke men zig verbeelden kan; zagt, vreedzaam eh handelbaar , fchijnen zij geenen wil of vermogen om iets te doen te bezitten dan die door hunne meesters bedierd worden , terwijl de vrije Indiaanen, integendeel, ftout, werkzaam en luidrugtig zijn. Zij verfchillen zoo wijd van malkanderen als de dier van den os. Nu f\a) Dus noemen zij een halsband of gorder van fcoraalen, vaa fchulpen gemaakt, die op lederen riemen gehecht worden, van welke riaraen men verfcheidene nevens elkandeten voegt. vertaaler, 11 4  25o REIZEN door NOORD-AMERIKA. Nu bragtmcn de fpijzcn in, bedaande in wild, met beeren-vet gedoofd, verfche koren - koeken , melk enbomony, en onze drank was honig met water , dat zeer koel en aangenaam is. Na dat wij van dit maal gegeeten hadden, namen wij affcheid en vertrokken na het groot drasveld. Wij kwamen weldra aan eene effen grasrijke vlakte , waarin hier en daar laage, uitfpreidende, driebladige Pijnboomen, groote vakken laage heesters, namelijk gladde Prinos, laage Gagel, ligt groene Kalmia, Andromcdas van verfchillende foorten en veele andere heesters, met vakken van Palmicten , ftonden. Wij reisden over dit drasveld twee mijlen verre, wanneer het land weder wat oploopt; toen kwamen wij in een donker boschjen , bedaande uit verfchillende foorten van boomen als («) de Grootbloemige Magnolia , Corypha Palmboomen , Oranjenboomen, altijdgroenende Eiken , roode Moerbezieënboomen , Olmboomen , Lindenboomen , aschgraauwe Nootenboomen , ^Esculus Pavia, Guldcnboomen, Roode Karolinafche Laurierboomen i fa) Magnolia gritndijlora , Corypha paltna , Citrus aurantium, Ouercus femptrvirens, Marus rubra, Vlinus Sylvatica, Tilia, Juglans cinerea, AZscutus pavia, Liquidamhar, Laurus Borbonia, Hopea liniioria, Cercis, Cornus Florida, Halefia diptera, Halefia tc traptera, Olea Americana, Callicarfia. Andromeda arborea , Sidcroxylon Sericium, Sid. tenax, Vitis labrus ca, Hedera Arborea, He. dera Oiiinquefolia , Rhamnus volubi/is, Prunus Caroliniana (Pr, Flor.racemafis, foliis femper virentibus, lato-lanceolatis , acumim patis, ferratis) Fagus Sylvatica, Zanthoxylon Clava Htrculis, Ac$r rubrum, Acer ttegundo, Fraxinus excelfior.  ZEVENDE HOOFDSTUK. e5r men, Geelboomen, Cercis, bloemrijke Kornoeljeboomen, twee- en vierwickigc Halefia, Amerikaanfche Olijfboomen , Callicarpa , boomachtige Arborea, zijdachtigen Yzerboom , taaien Yzerboom , Amerikaanfchen Wijngaard , hoornachtig Klhn-op, vijfbladig Klim-op, omwikkelende Wegedoorn,den Karolinafchen Pruimenboom, den Beukenboom, den Herculesboom, den rooden Ahornboom , den Virginifchen Ahorn , den Esfchenboora met veele andere, die ik alreeds opgenoemd heb. Het land liep nog zagtlijk op, de grond was vrugtbaar , los, kernachtig en van eene donker bruine kleur. Dit duurt ten naasten bij eene mijl, wanneer zig in eens de fchielijkde verwisfeling van duis.ternis tot licht, die met mogelijkheid in een natuurlijk landfehap kan vertoond worden, voor het oog opdoet. Het uitgebreid Alachua Drasland is eene effen groene vlakte, meer dan vijftien Engelfchc mijlen breed, vijftig mijlen in den omtrek, waarop naauwlijks boom of druik te zien is. Het is omringd met hooge fchuinsch afloopende heuvelen, die met heen en weder llingerende bosfehen en welriekende Oranjen - boschjens bedekt zijn, welke uit eenen overvrugtbaaren grond oprijzen. Onder deeze munten de hoog opdijgende Grootbloemige Magnolia en de uitdeekende Palmboom uit. Men ziet 'er ontelbaare kudden vee op , de meesterachtige Stier, kenende Koe, en de gladde grillige Vaers. De bergen en bosfehen herhaalcn hun vrolijk gezellig geloei, Kudden van vrolijke Herten , benden van • R 5 . de  h$t REIZEN door NOORD - AMERIKA. de fiielle Siminoolfehe Paerden, kudden Kalkoenen, bcfchaafde maatfchappijen van den fchellen waakzaamen Kraanvogel vermengen zig met eikanderen cn fchijnen gelukkig en vergenoegd in het genot van vrede, tot zij door den oorlogsman gedoord en verfchrikt worden. Ziet gintsch den nakenden rooden krijgsman door de donkere boschjens al kruipende en onverhoeds op hen af koomen, en de Elyfeefche velden en groene landen van Alaehua'mrukkende. Op de verfchriklijke verfchijning van den gcfchilderden, onbevreesden, onbedwongen en vrijen Siminole worden de onfchuldige en vreedzaame troepen eensklaps in wanorde en fchrik gebragt. Ziet de verfchillende benden en gedachten hoe zij in elkandcren dringen, als of zij over het algemeen behoud raadpleegden! Zij trekken met fpoed af met hunne jongen in het midden ; maar de rheebok vreest hem niet; bijlegt zig neder, baadt en floddert in den koelen droom. De roode oorlogsman, wiens gevederd hoofd weêrlicht fchittert, fchreeuwt te vergeefsch; zijn trotsch vinnig paerd dijgert en trilt; de aarde glijdt als van onder zijne voeten weg, zijne vliegende maaucn fluiten in den wind, terwijl hij, vol ijdele hoop, toefnclt. De fpringendcrhee ziet hem koomen , rijst, ligt haar getakt hoofd in de hoogte, zet haaren daert als eene witte 'vlag op, en, zegt met eene fchêlle fchreeuw haare fnelle cn vrije gezellinnen haar te volgen , rent weg, en is in weinige minuuten haaren vijand eene mijl vooruit; hier daat zij eensklaps dil, keert zig om, als of zij lagchende zeide : ,, hoe ijdel' I gaa en „ jaag  ZEVENDE HOOFDSTUK. 253 • 9, jaag vernevelingen in de azuure velden hier bo„, ven of jaag kapcllcntjes in. de weiden om uwe B, fteden!" Wij naderden het drasveld aan het Zuid-einde over eene fmalle land-engte van elfen grond , die open lag voor het daglicht, en zonder boomen of ftruiken en niet veel verheven boven de gemeene hoogte; aan onze regterhand was cene uitgedrektc weide, met een meirtjen vcrfierd, welks kant niet verre van ons af was; dc oever is tamelijk hóóg, rond, gcdecltclyk eenen inham van den vijver, in de'gedaante cener halve maan, omringende; het water is helder en diep, op den afftand van enige honderd roeden was een groot vlottend veld (als ik mij zoo mag uitdrukken) van de groote Indifche waterplomp (#) met haare gulden bloeizcms heen en weder dingerende op de hooge ftengels. Buiten deeze velden van Waterplompen waren wijde vlakten, omringd van donkere boschjens , waar tusfchen uitgedrektc Pijnboomen-wouden • gezien wierden, terwijl 'er agter deeze zig nog andere vlakten vertoonden, i Dit klein meir en de omringende weiden zouden alleen genoeg geweest zijn om den reiziger te ver-, wonderen en te vermaaken. Dan , naardien zij zoo digt aan het groot drasland liggen, wordt de aandacht fpoedig afgetrokken cn geheel bezig ge^ houden met het befchouwen van de onbegrensde , yer-s (*) Nynplua Netutiibt* „  «.54 REIZEN door NOORD - AMERIKA. verwisfelende tn waarlijk verwonderlijke wilde toneelen van landfchappcn, en vergezigten, die zig daar voor het oog opdoen. Hoe is de ziel ontroerd en verbaasd, als men zig dus, als het ware, op de grenzen van eene nieuwe waereld geplaatst vindt! Op het eerde gezigt van eene zoo verwonderlijke ten toon fpreiding van de wijsheid en magt van den Opperheer der Natuur, fchijnt de ziel voor eenen oogenblik opgetogen en met ontzag en eer» bied vervuld. Naardien deeze land-tong de gemeene weg van de Indifche reizigers was, legerden wij ons op eenen kleinen afdand van denz elven , op eenen lijzenden heuvel, bij den zoom van het drasland onder enige uitfpreidende altijd groene Eiken: deeze plaats was open en lugtig en verleende ons een onbepaald gezigt over de omliggende vlakten. De avond-daauw begon nu te vallen; de verleven-digende kocltjens, die de middag-uuren in dit verflikkend jaargetijde verkoelden cn maatigden , hielden nu zagtjens op; de heeriijke vorst van den dag, ons zijne helder draaiende uitvloeijingen onttrekkende , liet ons in zijn afwezen, over aan de zagter regeering en befcherming van de zilvere koninginne van den nagt, van millioenen fchitterende hemellichten verzeld. De donderende alligator had zijn afgrijslijk gebrul geëindigd; de zilver gepluimde kokmeeuw en ojevaar, de wijze en eenzaame pelikaan uit de wildernis waren alreeds naar hunne dille roestplaats en in de nabnurige bosfehen vertrokken; de fchelle favanna-kraanvo- gelen,  ZEVENDE HOOFDSTUK. tft gelen, in wel gerigte benden van de aarde oprijzende , klommen in draaiende kringen naar de hoogte verre boven den dikken dampkring van de vogtige vlakte; zij zagen daar de luisterrijke zon weder en het dag licht glinsterde nog op hunne gladde vederen; zij zongen hunnen avond-zang en daalden in eene regte lijn weder majestueus neder en ftreeken op de toren-hooge Palmboomen of op de verheven Pijnboomen, hunne veilige eil vreedzaame roestplaatfen. Toen alles rondom ons in dilte was, begaven wij ons tc rust. Kort na dat de zon op was , vertoonde zig eene partij Indiaanen te paerd op het drasveld, om verfcheiden kudden hoornvee bij een te zamelen, die zij , langs onze legerplaats naar de dad dreeven. Een van hun kwam bij ons en zeide ons dat het vee het Opperhoofd van Cuscowilla toebehoorde en dat hij belast had dat men enige van de beste dieren van zijne kudden Aagten zoude tot een algemeen gastmaal van de geheele dad , om onze aankomst en vreedzaame onderhandelingen te vieren. Het vee was zoo zwaar en zoo vet als dat van de rijke weiden van Moyomenftng in Pennfilvania. De Indiaanen dreeven de loeijende kudden Weg en wij volgden hen weldra naar de dad, om op het bepaalde uur in de vergadering te zijn, terwijl wij twee jonge lieden van ons gezelfchap agterlieten om op onze legerplaats te pasfen. Bij onze aankomst begaven wij ons naar het openbaar plein of het raadhuis , daar de opperhoofden en  £56 RÉIZEN door NOORD-AMERIKA, ên raadsmannen reeds bij eikanderen waren; kort daarop vergaderden de oorlogsmannen en jongelieden , naardien de zaaken in het openbaar moesten behandeld worden. Alzoo het niet anders was dan eene bekragtiging van het laatstgenoten traétaat Van St* Augustijn, met eenige bijzondere bepaalingen omtrent den koophandel, met opzigt tot' dc burgers van Alachua, eindigden de onderhandelingen weldra tot genoegen van beiden partijen. Hierop volgde liet gastmaal ; men bragt dc ribben en beste vette ftukken van de dieren, zeer goed gebraaden , in de afdeeling op het plein , die voor feesten gemaakt en beftemd was; daarop wierden 'er voor het tweede geregt bakken en ketels van gekookt vleesch en fop opgezet en daarbij eenezeer zonderlinge fchotcl, welken de handelaars pens-fop noemen; het wordt gemaakt van de ingewanden of de pens van eenen os, niet geheel fchoon gemaakt van hetgeen 'er in is en in zeer fijne ftukjens gefneden cn dan tot een dun fop gemaakt, Wel gekruid met zout en fpecerijachtige kruiden; maar niet zoo fterk, dat de oorfpronglijkc reuk en fmaak wordt weggenoomcu. Deeze fchotcl is bij dc Indiaanen in algemcene achting, maar is , naar mijne fmaak, de onaangenaamde, die zij hebben. Dc ftad Cuscowilla, die de boofdftad is van den Alachua ftam , bevat omtrent dertig wooningen , die elke uit tw^c huizen omtrent van dezelfde grootte beft'aan , zijnde omtrent dertig voeten lang , twaalf Voeten breed cn omtrent zoo veele voeten hoog. De deur is in het midden van de eene zijde of van den  ZEVENDE HOOFDSTUK. 257 den voorgevel geplaatst. Dit.huis is dwarsch ift twee gelijke vertrekken verdeeld; het een' is de keuken en de gemeene eetkaamer en het ander deflaapkamer. Het ander huis is ten naasten bij van dezelfde grootte , hoogte en breedte en daat omtrent vijf roeden van het woonhuis, met het eind over de deur. Dit gebouw is twee verdiepingen hoog en op eene andere wijze gebouwd. Flet is, gelijk het ander, dwarsch in twee verdeeld; maar het eind naast aan het woonhuis is aan drie zijden open cn wordt door paaien of pijlaaren onderdut. Het heeft een' open zolder, of plat-dak, waarop men langs een ladder klimt: op dit dak is het zeer aangenaam , koel en lugtig te zitten en hier gaat de meester of het hoofd des huisgezins, als het zeer warm is, flaapen en ontvangt aldaar ook zijne gasten of 'bezoekers. De andere helft van dit gebouw is aan alle zijden gedoten door in een gevoegde balken; de onderde verdieping of beneden vloer is een aardappelen kelder en de bovende verdieping een koren-zolder voor graan cn andere levensmiddelen. Hunne huizen zijn van eene foort van raam-werk gebouwd. Eerst worden 'er derke hoek-pijlaaren in den grond gedooken, met andere wat dunner op eene rei 'er tusfchen ; deeze worden gedijfd door dwarfche balken en alles wordt, zoo Wel als het dak, digt met Cijpresfen - bast bedekt. Het huis daat omtrent in hetmidden van eene vierkante werf, omringd door eene laagé kade , van de aarde gemaakt , die van de werf wordt genoomen , naardien zij altoos zorgvuldig' geveegd wordt. Hunne fteden  458 REIZEN door NOORD - AMERIKA* Reden zijn zindelijk, naardien de inwooners zorgVuldiglijk hunne vuiligheden op eetten behoorlijken afdand van hunne huizen brengen, dat ongetwijfeld veel toebrengt tot de gezondheid Van hunne ■ wooningen. De dad daat op de aangenaamde plaats, die men zoude kunnen bedenken of verlangen, binncns lands, op eene hooge rijzende keten van zand-hcuvelen, vijf cn zeventig of honderd roeden van een groot fraai meir, welks rondloopende oever geduuriglijk een zandachtig drand befpoelt, onder eenen tamelijk hoogen afhcllendcn kant, die aan de zijde bepaald wordt door uitgedrektc bosfehen, bedaande. uit Oranjen-boomen, boven welke zig grootfche Magnolias, Palmboomen , Populieren, Lindenboomen, Eiken en andere reeds opgenoemde boomen verheffen, terwijl de tegcnoverleggende punt van dc halve maan trapswijze agteruit wijkt met heuvelachtige uitdcekende punten , in de grasrijke moeras•fen en in het verfchiet in grenzenlooze groene vlakten cn weiden eindigt, die zig met den hemel en het water van het meir vereenigen. Zulk een natuurlijk landfehap, zulk een vcld-gezigt kan door geene vcrecniging van fchratidcrheid en arbeid van den mensch voortgebragt worden. Thans 'is de' grond tusfchen de dad en het meir vcrfierd met een open bosch van zeer hooge Pijnboomen, die, op eenen aanmerklijken afdand van clkanderen daande, een aangenaam gezigt op het fchitterend water verlecnen. Het meir heeft overvloed van verfchillende uitmuntende visch en wild gevogelte; daar is eene on~  ZEVENDE HOOFDSTUK. 259 ongelooflijke menigte van de laatfte, bijzonderlijk in den winter, wanneer zij uit bet Noorden hier koomen om te -overwinteren. De Indiaanen verlieten de oude ftad Alachua op de zoomen van bet drasland en bouwden hier deeze nieuwe-ftad, die zij Cuscowilla noemden: de redenen waarom zij van verblijf veranderden , waren deszelfs ongezondheid, veroorzaakt, zoo zij zeggen , door den ftank van de verrotten visch en kruipende dieren , die in den zomer en herfst door de Alligators op ftrand gejaagd worden en dc uitwaasfemingen van de moerasfen en het -drasland, gepaard met het plaagen der muskiten. Zij planten hier weinig rondom de ftad; daar is flegts een klein tuintjen bij elke wooning, beftaande uit wat graan, boonen, tabak, watermeloenen. Hunne beteelde velden, die hun de voornaamfte levensmiddelen uit het plantenrijk opleveren , als O) Turksch koren , Patatten, Watermeloenen , Kalebasfen, Pompoenen, fchildvormige Kalebasfeu, wrattige Kalebasfen, verfcheiden foorten van Slingerboomen, liggen op de rijke vrugtbaare landen , die aan het groote Alachua drasland grenzen op omtrent twee mijlen affrands. Zij zijn van eene gemeene omtuining omringd en worden door alle de inwooneren bewerkt en waargenaomen ; egter heeft elk huisgezin zijn eigen bijzonder gedeelte, volgens zij- O) Zea, Com-hulus iataia, Cucurhitt cilrullus, Cue. lage. noria, Cue. ftfo, Cue. melopep», Cue. rerrucsf» , Miélot, S \  aób REIZEN door. NOORD-AMERIKA. zijne eigen bepaaling, dat afgeperkt wordt als het beplant wordt en dit deel wordt in het gemeen bearbeid tot de vrugten rijp zijn, wanneer elk gezin Zijn eigen deel oogst en op zijnen zolder oplegt, terwijl hij eene kleine gift belasting op den gemeeneh graan zolder brengt , die in het midden van het veld daat. De jonge lieden gaan dagelijks, onder opzigtvan enige ouden , in de velden en fchreeuwen en gillen daar aanhoudend, om de kraaien , raaven, meerls en andere Vogelen Wegtejaagen , en de jongens zijn met boogcn cn pijlen gewapend en, daar toe van hunne vroege jeugd opgebragt zijnde, kunnen zij ccn wit met zeekerheid treffen en bclaaden zig dus geduurende den dag met vogelen, inkhorentjens enz. Dc mannen doen, op hunne beurt, bij nagt de ronde in de korenvelden om hunne graanen voor de roverijen van nagt-roovers te behoeden , als beeren , racoons en herten; de eerde zijn zeer verzot op jong koren , als het graan met eene rijke melk vervuld is, zoo zoet en voedzaam als room en de herten zijn even verzot op de Patatten. Toen het gastmaal geëindigd was, keerden wij tegens den avond naar onze legerplaats aan het groot drasland. Onze reisgenooten, die wij in de legerplaats gelaaten hadden , waren onverduldig naar onze wederkomst verlangende, zijnde, geduurende onze afwezigheid, in de vlakten en bosfehen op de paerden -jagt geweest. Zij verlieten ons welhaast en gongen enige bezoeken inde ftad afleggen, daar zij enige vriendinnen hadden, met welke zij  'ZEVENDE HOOFDSTUK. &6i fc"""*- y~ vi-inn.uvvtn. j^c oimif/rtie-' ïneisjéns zijn gecnzints ontbloot van bekoorlijkheden om de nunvcr fexe te hchaagên cn dé blanke handelaars vveeten zeer wel hoe voordeelig het voor hütt in zaaken van koophandel is haare liefde en vriendfchap te winnen en als hunne liefde en achting voor eikanderen opregt en wederzijds is , zijn 'er maar weinige voorbeelden dat zij de belangen en voornecmens van de mannen, die zij voor eenen tijd hnuwen, verraaden ; zij werken en zorgen onophoudlijk voor hun bijzonder belang en ontdekken en voorkoomen alle aanflagen ofbooze oogmerken, welke hunnen perfoonen mogen dreigen, of hunnen handel of hunne zaaken zouden kunnen nadeelig zijn. Ik nam de koelte van den avond waar om in mijne eenzaamheid eene wandeling door de omliggende vlakten te doen. Ik nam mijnen fnaphaan met mij en kwam weldra aan een klein boschjen heesters , op eenen rijzenden groenen heuvel, daar ik verfcheiden groote dangen door eikanderen gefiingerd zag. Ik ging naar haar toe \ zij fcheenen onfchadelijk en vreedzaam te zijn, en wilden op niets aanvallen b fchoon ik haar tragtede te tergen, om haaren aart tc ontdekken; ook deeden zij haar best niet om te ontfnappen. Deeze flang is omtrent vier voeten lang eh zoo dik als een vuist ; de boven - zijde is vuil aschgraauw van kleur ; de fchubben zijn groot, gekarteld en puntig; op den buik of van onderen waren zij van eene roodachtige doffe vleeschkleur; het daert - eind was niet s • lan g >  sfa. REIZEN door NOORD-AMERIKA. lang , maar dun, gelijk bij de meeste andere on» fchadelijke flangen plaats heeft. Zij aazen op rotten, land-kikvorfchen, jonge konijnen, vogelen enz. Ik verliet haar en vervolgde mijne wandeling en nafpeuringen, vermaakt wordende door de veruitftrekkende gezigten rondom en over het drasveld. Mij wederom bij een natuurlijk kreupelbosch ophoudende en mijn gezigt op enige bloeiende heesters wendende, zag ik aan mijne voeten de verwonderlijke glas-flang O). Zij fchijnt zoo onfchadelijk en mak als een worm; als zij volwasfen is , is zij derdehalven voet lang en drie vierde duims dik; het lijf is zeer kort en zij fchijnt geheel ftaert te zijn, die, fchoonlang zijnde, naar het eind langzaamerhand verdunt, maar egter niet zoo dun is als bij de zweep-flangen. De kleur en de zelfftandigheid van het geheel dier gelijkt volkoomen naar blauwachtig groen glas, dat , gevoegd bij haare brosheid, eenen vreemdeling bijna doet denken dat het indedaad van die brooze ftof is; maar het is alleen de ftaert die afbreekt als glas , door eenen zeer kleinen flag van een dun teentjen. Schoon zij fnel en levendig in het kruipen is , kan zij egter nief fchielijk weg kruipen, maar verbergt zig terftond onder in het gras of onder bladeren. Men vertelt eikanderen de onwaarheid dat zij in ftaat is, als zij in verfcheiden ftukken gebrooken is , zig zelve weer te maaken, en dat de ftukken, zegt het 00 Angu'ii ffagiSt,  ZEVENDE HOOFDSTUK. 163 gemeen verhaal, door een vermogen, dat in het dier huisvest, eikanderen van zelve weder naderen, zig aan een voegen en geneezen. De zon, nu lang gedaald zijnde, fchoot de fpitfe fchadtiwen van de uitfteekende punten verre op de zoomen van de heldere groene vlakte; kudden van kalkoenen, hunne zwervende medemakkers toeroepende, traden omzigtig voort naar de boschjens en hooge wouden , hunne verblijfplaatfen in den nagt. Nu naderde de daauwrijke avondftond. Ik keerde om en kwam ter behoorlijken tijd weder in de legerplaats, AG T S TE HOOFDSTUK. Vertrek van Cuscowilla: Befchrijving van het land rondom het drasveld: Oude Stad Alachua: Ontmoetingen : Befchouwing van de Groote Kolk en ■ van enige putten op de bergen : Siminole Paer~ den : Oude Spaanfche weg : Indiaansen Dorp: Aankomst aan het magazijn van St. Jan: Befchrijving van de OpperCreeks of Muscogulges ; van de Neder-Creeks of Siminoles , hun~ ne zeden en levenswijs. Op eenen koelen aangenaamen morgen, met eenen helderen hemel braken wij op en vervolgden onze reis om het Alachua - drasland. Drie van onze reisgenooten verlieten ons en reeden vooruit, zoo dat wij hen weldra uit het gezigt verlooren; zij fcheidden weder van een en gongen, op verfchillenS 3 dc  264 REIZEN door NOORD-AMERIKA. «de tochten uit om wild optefpeuren en om hunnepaerden te zoeken; enige begaven zig in de omliggende boschjens en wouden, andere reeden de groene vlakten in. Mijn reisgezel, de oude handelaar en ik blcevcn bij clkanderen, naardien hij de verftandigfte was en gereed was om mij dienst te doen. Wij trokken langs den groenen zoom der vlakte, onder de omringende heuvelen en trokken fomtijds •over de uitfteekende punten, naar de weg of de gelegenheid ons aanwees, om het water en het dijkte mijden, dat bij de fteile bergen op bronachtige plaatfen nog diep en modderig bleef, zoo dat wij, als wij aan zulke plaatfen kwamen, het best vonden de zijden van de bergen opteklimmen en die rond te trek* ken, of wat verre in het drasveld aftcwijken tot een enigzintsrijzenden grond, daar de grond droog en eene aangenaame groene gras-zoode was , zoo dat men daar op gemaklijk kon voortkoomen; maar dan waren wij in de noodzaaklijkheid van kreeken of beekjens door te waaden, die het water van dc modderige plasfen of moerasfen onder de heuvelen afleiden, Deeze reeks of keten van moerasfen loopt rondom den Zuidlijken of Zuid-westlijken zoom van het drasland cn fcheen mij toe gevoed of veroorzaakt te worden door de groote vogtige Pijnboomen-lan^ den, die onmiddclijk agter dc hooge heuvelachtige wouden op het groot drasveld liggen, van welke wij een gedeelte doorgetrokken Waren , toen wij van Ciiscou Ma kwamen; de grond is een plat, effen , hard zand, leggende tusfchen de zand - hoogte van Cuscowilla en deeze heuvelen van het groot drasland en  AGÏSTE HOOFDSTUK. a% «n is eene groote verzamelplaats of verïaatbak van het regen-water, dat tegens de kragtige uitwaasfeming van de heete zon door de fchaduwen der Pijnboomen, laage heesters en gra$ befclmt, langzaam door het zand zijgende, door deeze heuvelen fijpelt en in ontelbaare kleine kronkelende beekjens aan de voeten van de fchaduwachtige heuvelen, die tegens den zoom van het drasland liggen , weder te voorfchijn koomt. De weg, dien wij deezen dagreisden, was zeer ■ aangenaam, over de groene weide, terwijl wij geftadig talrijke kudden hoornvee en herten en troepen paerden, vreedzaam graazende op het malsch zoet gras , of op de omringende hoogten door de koele welriekende boschjens loopende, in het gezigt hadden. Behalven de geduurige Oranjcn-boschjens groeit *er op deeze hoogten overvloed van Palmboomen , Magnolias, Roode Laurieren, Guldenboomen, en Beuken van ongelooflijke hoogte, welker ftammen zoo veele zwaare kolommen gelijken; wij zagen 'erookCasfine, Pruimenboomen, Amerikaanfchen Wijngaard, omwikkelende Wegedoorn en aangenaame boschjens van ^Esculus Pavia en Carolinafche Pruimenboomen, eenen zeer franien altijd groenen boom, met zijne airen van aardige witte bloeizems verfierd. Toen wij door wijde oude Indiaanfche velden trokken, die nu met wouden van ftatige boomen, Oranjen bosfehen en welig gras bedekt waren, S 4 zei-  266 REIZEN door NOORD-AMERIKA. zeide mij de oude handelaar, mijn reisgezel, dat hier het oude Alachua, de hoofddad van dien beroemden en magtigen ftam gcftaan had , die de heuvelen om het drasland bevolkt had , wanneer zij, in oude tijden, bij duizenden konden bij een koomen om den bal te daan en andere jeugdige vermaaklijkheden en oefeningen van fterkte te bedrijven over deeze toen zoo gelukkige velden en groene vlakten. En ik heb geen reden om aan de waarheid van zijn bericht te twijfelen, naardien elke dap, dien wij over deeze vrugtbaare heuvelen doen , overblijfzelen en fpooren van oude menfcbenwooningen en van landbouw vertoont. Het is dc verbevende hoogte op het drasveld en hier daalen de heuvelen langzaam af tot in het drasland met eene reeks zagtafloopende , grasrijke heuveltjens. Toen wij op eenen rijzenden groenen heuvel , op enigen afdand in de vlakte , aan den zoom van eene plas , over de ftad Alachua, gekoomen waren, welke de plaats was, die wij bepaald hadden om eikanderen daar weder te vinden, terwijl het bijna donker was, zoo kwamen onze reisgenooten kort daarop bij ons en wij bleeven hier den nagt over. Des anderen daags 's morgens vroeg vervolgden wij1 onzen weg; eene partij van ons gezelfchap nam haare koers dwarsch over de vlakten naar de Noord-kust : mijn oude roedgezel en ik vervolgden onzen voorigen weg, het drasland Westen Noord - Westwaarts langstrekkende, terwijl wij afgelprooken hadden dat wij alle , des avonds., aan het  AGTSTE HOOFDSTUK. 267 het Oost-einde van het drasland weder bij clkandcren zouden koomen. Wij reisden enige mijlen dus dwarsch over het drasveld van de eene uitdeekende punt tot de andere , over de bckoorlijkde groene inhammen , daar wij de fraaide vergezigten hadden , door de in* hammen en uitdeekende, punten, die beurtelings in de hooge kusten van de wijde vlakten in en uit liepen. Eenen troep zwarte wolven onder enige boomen ziende, omtrent een vierde mijls van deezen zoom, reeden wij naar hen toe; zij zagen ons naderen, gongen op hunne agterden zitten tot wij ten naasten bij binnen fchot van hun kwamen, wanneer zij op een draf naar het bosch liepen, maar op omtrent vijftig roeden afdands weder dil hielden en naar ons omzagen : toen fchreeuwden wij en veinsden hen te vervolgen, wanneer zij van eikanderen fcheidden ; fommige liepen weg op de vlakten en andere zogten cene fchuilplaats in de kreupelbosfchen op den zoom van het drasveld. Toen wij aan de boomen kwamen, zagen wij dat zij op het kreng van een paerd geaasd hadden. De wolven van Florida zijn grooter dan een hond en zijn geheel zwart, uitgezonderd dc wijfjens, die eene witte vlek op de borst hebben ; maar zij zijn zoo groot niet als de wolven van Canada en Penfylvania, die geelachtig bruin van kleur zijn. Daar zaten eene menigte gieren op de boomen boven het kreng, die, zoo dra de wolven wegliepen, op hetzelve nedcrvloogen; zij wierden egter in bedwang en S 5 ont-  ao*8 REIZEN door NOORD-AMERIKA. -ontzag gehouden door den kaaien arend of witten gier («?). Op onzen weg langs eene ver voornitfteekende punt van den zoom zagen wij eene groote kudde kalkoenen; toen wij naderden , liepen zij .haastig in de boschjens. Wij kwamen welhaast aan de punt. Op het rijzen van de heuvelen waren overblijfzelen Van eene oude Indiaanfche ftad, nu overfchaduwd niet boschjens van Oranjenboomen , met groene en rijpe vrugten belaaden, cn met welriekende blocizems verfierd, zoo dat zij het gezigt, den reuk en den fmaak te gelijk ftreelden. Deeze aangenaame plaats verlaatende, kwamen wij dra aan den zoon» der boschjens, wanneer zig een groote groene inham van het drasland voor ons oog vertoonde. Wij ontdekten eene kudde herten, die niet verre van ons graasden; toen zij ons zagen, liepen zij weg en gongen zig verfchuilen in de boschjens op de punt aan de overzijde van deeze ruime weide. Mijne reisgenooten, die oude bedreven jagers waren , beraamden fpoedig een ontwerp om hen' te dooden. Een van ons gezelfchap gong terftond benen en liep fchuinsch de weide over naar de bosch* jens aan de overzijde, om hen te onderfcheppen, als zij hunnen loop het bosch in naar het vast> land mogten rigten en wij gongen regt over naar de punt, om hen , als het mogelijk ware, in het gezigt te houden en hunne bcweegingen gade te 00 Futco Icucocephaiiis.  AGTSTE HOOFDSTUK. ±69 teflaan, weetcndc dat zij daar omtrent ftil zouden ftaan, voor zij zig te deeg uit ons gezigt begceven zouden. Nabij de punt koomende, vertraagden wij onze fchreden en begaven ons voorzigtiglijk in de boschjens , wanneer wij hen gerust en achtloos in cene fchitterende plas in eene groene weide of inham buiten de punt zagen flodderen, fommige lagen op hunne zijden in het koel water terwijl andere deigerden als jonge geitjeus ; de jonge hertjens fpeelden met elkandercn, haakten met hunne hoornen in elkaêr en decden elkandereu met het water befpattcn. Ik tragtcdc voor hun leven te bidden; maar mijn oude vriend, fchoon een gevoelig redenlijk en goedaartigmensch , wildeniet naar mijne philofophifchc redenen luisteren. Hij verzogt mij dat ik op onze paerden zoude pasfen, terwijl hij hen bekroop en met voorzigtighcid van den eenen boom tot den anderen grond op hen won, wanneer zij alle fchiclijk opfprongen en te zaamen fchoolden: een vorstlijk hert, hoofd van de bende, floot en rende weg; zijn gevolg volgde hem na; maar ongelukkig voor hun hoofd leidde hij hen met verwonderlijken fpoed aiaar het drasland zeer digt voor ons henen ; toen zij voorbijliepen , fchoot de gelukkige oude jager en velde hem flegts enige roeden van ons af op het groene gras ter neder. Zijne verfchriktc volgers huppelden op het oogenblik in verfchillende rigtingen weg cn verdweenen als vernevelingen of fchimmen en wij verlooren hen ras uit het gezigt. Hij open-  *7° REIZEN door NOORD-AMERIKA. opende zijn lighaam, nam 'er de ingewanden uit, en legde het lijfin de vork van eenen boom, terwijl hij 'er zijnen jagt-rok over wierp om het voor de gieretf en kraaien te befchutten, die den jager als zijne fchaduw volgen. Onze reisgezellen kwamen kort daarop bij ons. Wij begaven ons te zaamen op weg en genootert wederom zulke gezigten als wij reeds ontmoet hadden; wij zagen troepen van Siminole-paerden loopende over de vlakte, en zagen ook dikwijls harten , kalkoenen en wolven, maar zij wisten wel dat zij hier veilig waren en bleeven verre genoeg buiten fchoot. De voorzigtige, fcherpziende kraanvogel nam omzigtiglijk onzen voortgang waar. Wij zagen een wijfjen op haar nest zitten en het mannetjen , dat de wagt hield en op eenen kleinen afdand hcencn weder vloog; zij lieten ons digt bij koomen eer zij opvloogcn , wanneer zij hunne wieken uitfpreidden enigen tijd loopende en den grond met de punten van hunne pooten raakende en toen vloogen zij in de hoogte en zweefden om en om over het nest. Zij broeien maar twee eieren te gelijk , die zeer groot , lang en puntig aan een eind zijn, bleek aschgraauw van kleur, met bruin gefpikkeld. De wijze waarop zij hun nest maaken en waarop zij zitten te broeijen is zeer zonderling. Zij kiezen eene bos gras , waarin zij eene ruuwe hoop droog hooi of diergelijke leggen, omtrent zoo groot als hun lighaam van den grond is; zij daan op hunne pooten op den top van dit hoopjen en maaken daar op  AGTSTE HOOFDSTUK. 171 öp hunnest van fijn, zagt, droog gras. Als zij op hunne eieren zitten, daan zij'er over en leggen hun lijf en wieken over de eieren. Nu kwamen wij weder aan eene lange uitdeekende punt van de hooge wouden, achter welke zig een uitgedrekte grasrijke inham van het drasland voor het gezigt opende , die verfcheiden mijlen omtreks had. Wij trokken regt over van deeze uitfteekende punt naar den overkant en waren onder weg genoodzaakt eene mijl of meer door het water te waaden , fchoon het op eenen kleinen afdand zig als eene fraaie weide vertoonde, naardien het gras door het water groeide, dat egter, in het midden , toen wij 'er aan kwamen, bleek een groot vak helder water te zijn, diep genoeg dat onze paerden 'er in zwemmen konden, alzoo het een groot duk van de voornaamde kreek was, die het drasland aftapt. Na dat wij door dit moeras waren, kwamen wij op eene vermaaklijke, effene , groene weide , gelijk gewoonlijk, die omtrent eene mijl aanhield, wanneer wij het vast land bereikten en toen trapswijze opklimmende, kwamen wij op een hard zandig drand, dat al het voorkoomen had van door de golven van het drasland befpoeld te zijn, wanneer het in den winter geheel onder water daat en zig dan als een groot meir vertoont. De kust is alhier veel laager dan aan den overkant, dien wij agter ons gelaaten hadden en rijst van de weide met eene trapswijze opgaande fchuinte , die hier en daar met altijd groene Eiken , laage Palmboomen, Herculesboomen, Roode Carolinafche Lau- rie-  s72 REIZEN door NOORD-AMERIKA. tieren , Casfine , Yzcrboomen , zwarte Eiken * bogtige Eiken , en andere bedekt was, aÜe overhellende door de koele Winden, die hen ncderdrukken* Omtrent vijf en twintig roeden agter dit ftrand rijst dc zand-heuVcl trapswijze en Vertoonen zig de open Pijnboomen - bosfcheh : Wij trokken eene mijl of twee langs het ftrand en toen om eene uitdeekende punt van hooge bosfehen, wanneer wij kort daarop aan een fnel ftroomend beekjen van helder water kwamen, over gruiszand en wit zand loopende, dat door hetzelve medegefpoeld zijnde, in zijn af» Vallen Van' het fteiler zandig ftrand eene zagt oploopende bank of baar vormde. Het water breidt zig hier zeer uit en vertoont een effen, fchitterend veld Van helder Water, maar even zoo diep dat het het helder gïuis-zandig bed aanhoudend kan bedekken cn een weinig belleden de gemeene oppervlakte Van het ftrand fchijnt te ftaart. Deeze ftroom wordt egter welhaast in een groot getal beekjens gefplitst door fmalle ftrooken van zand en gfuis-zand, en eindelijk verdwijnt het water uit het oog in eene bekoorlijke groene Weide, doch het verecnigt zig weder in het geheim onder het lange gras, vormt eene kleine kreek, kronkelt door de grasrijke Vlakten, terwijl deszelfs loop door riet en biezen, die aan de oevers groeijen, wordt aangeduid, valt in de groote kreek, die dooi' het drasland loopt, en dort eindelijk zijn water in de groote kolk. Omtrent eene mijl verder voortgetrokken zijnde, kwamen wij aan een ander beekjen, grooter dan het voorige, dat eene even aangenaaine vertooning opIe.  AGTSTE HOOFDSTUK. 5?$- ïeverde, en wij trokken hetzelve over. Vervolgens trokken wij over eene effen groene vlakte, een inham van het drasland, en kwamen aan een heuvelachtig boschjen. Wij flapten af op eene plaats daar een aangenaam gezigt was , cn lieten onze paerden graazen, terwijl wij ons vermaakten met de kanten van de groote kolk tc bezigtigen. Hier is eene groep van rotsachtige heuvelen , die eene groote kom bijna omringt, welke de al gemeene vcrlaatbak van het water is, dat van alle kanten uit het groot drasland , door zijdelingfe, flingerende kanaalenwordt afgetapt, die het een na het ander, in de voornaame kreek of algemeenen afleider vallen, die het eindelijk in deeze kolk brengt, daar het langzaam, door rotsachtige holen in de ingewanden der aarde zinkt, van waar het door geheime onderaardfche buizen in andere verlaatbakken en kommen gevoerd wordt. Wij klommen op eene verzameling van hoogten , met donkere boschjens bedekt, en eene punt van de halve maan uitmaakende, die de kolk of kom gedeeltelijk omringt, welke alleen aan de zijde naar het drasland open is , daar hij met het groot kanaal of den algemeenen afleider van het water vereenigd is. Van deeze punt tot de punt aan de overzijde van de halve maan (die ook eene diergelijke hooge rotsachtige uitdeekende punt is,) is omtrent vijf en twintig roeden verre, die eenen grooten halfronden inham of kom vormen , omringd van heuvelen, die zeer [teil en vijftig of zestig voeten hoog , rotsachtig, asa het water yan de kom loodregt en v.in  «74 REIZEN door NOORD-AMERIKA, van aarde ontbloot zijn. Deeze heuvelen loopen van het bovende van de fteilte, die als gegroefde uitgeholde muuren van rotzen zijn , tamelijk fchuinsch op tot de kruinen en zijn bedekt met eene zeer vrugtbaare, losfe, zwarte aarde , die een donker bosch van zeer groote boomen, uit verfchcidenerleie heesters en gras-planten beftaande, voedt en draagt. Deeze hooge boomen, die de kom omringen, befchaduwen door hunne groote hoogte en wijduitfpreidend lommer het water zoo fterk, dat wij, eensklaps uit de open vkkten koomende, in eens in duisternis fchijnen en het water zig zwart vertoont, fchoon het egter helder is. Toen wij op de kruin der heuvelen gekoomen waren , bevonden wij dat de grond oneffen was door ronde zwellende punten en holten die daarmede overeenkwamen , niet duistere fchaduwen bedekt door de lange uitgefpreide boomen, zoo als altijd groene Eiken , roode Moerbezieënboomcn , Herculesboomen , Zeepboomen, Amberboomen , Lindenboomen, Roode Carolinafche Laurierboomen , Getande Eiken, Aschgraauwe Nootcnboomen en andere met Oranjcnboomen van eene aanmerklijke hoogte en zeer vrugtbaar. Maar dat het zonderliugfte en voor mij onverklaarbaar is, zijn de trechterwijze bolligheden, op de toppen van deeze hooge heuvelen , van welke fommige vijf, agt en tien roeden middellijn hadden aan de bovenranden, die juist rond zijn als of zij met eenen passer getrokken waren en die inwendig langzaam fchuinsch afkopen tot op eene punt op den bodem en dus eenen om-  AGTSTE HOOFDSTUK. i7§ tmigekeerden kegel, of als het bovenfte wijd gedeelte vari eenen trechter vormen; de löodregte diepte, van dezelve van de gemeene oppervlakte is verfchillende , fommige zijn twintig voeten diep , fommige bijna tot het bed van rotsen, dat de grondllag of kern van de bergen uitmaakt, gelijk van het geheele land van Oost-Florida: Sommige fchijnen bijna geheel met aarde gevuld te zijn, die van de gemeene oppervlakte 'er in gewaaid is, maar zij behouden dezelfde gedaante, fchoon zij fomtijds zoo digt aan eikanderen liggen, dat zij in elkan* deren gebrooken zijn. Dan naardien ik hierna gelegenheid zal hebben om breedvoeriger van deeze putten in de aarde te fpreeken, wend ik liever mijne aandacht op andere voorwerpen rondom mij. In en rondom de groote kolkzietmen eencontelbaare menigte krokodillen, van welke fommige van eené ontzagchelijke grootte zijn en den voorbijganger met ongelooflijke domheid en gretigheid aanzien en thans waren zij zoo veele in getal, dat ik, als zij het toelieten, op alle plaatfen van de kom en de rivier over hunne koppen zoude hebben kunnen overdappen, die langzaam omdrijven en draaien als knoclsachtige dronken of blokken hout, uitgezonderd als zij duiken of voortfehieten om hunne rrtedgezellen afteflaan , die te veel op elkanderen dringen of visch grijpen, welke aanhoudend uit'de rivier en kreeken in digte drommen naar hen toe koomen zakken met het water, dat uit de draslanden wordt afgetapt, voornamelijk de groote forel > de modder-visch, de katvisch en de verfchilT Jendé  t?6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. lende foorten van braasfem ; de naaldvisfcheit (garr") zijn wat te hard voor hunnen bek en wat te ruuw in hunne keel, vooral hier, daar zij overvloed en verfeheidenheid van andere hebben, die in alle opzigten verkieslijker zijn; de naaldvisch is daarenboven, even als zij, een verflindend gretig dier; zij fchijnen met hen in verbond te ftaan om de talrijke benden , die geene verdediging hebben , te krijgen en te verfijnden. Het is verwonderlijk en ik mag misfehien wel zeggen ongelooflijk welke onuitdruklijke menigte visch zig naar deeze noodlottige bron , of deeze verlaatbak begeeft, geduurende het laatfte gedeelte van den zomer en in den herfst, wanneer de heete zonneftraalen het water van het drasland hebben uitgedroogd, daar die, welke zoo gelukkig zijn van in de kolk te ontvlugten en dus de verflindende kaaken van den vreeslijken Alligator en gewapende naald ontkoomen , in den grond daalen door de wellen en holten of wijde openingen in de rotfen en van daar weggevoerd worden door geheime onderaardfche buizen en duistere gewelven naar andere verre afgelegen meiren en rivieren. Ook fchijnt het niet onwaarschijnlijk, of men zal den eenen of anderen tijd in het vervolg nog ontdekken dat dit wijd drasland of meir van water in den winter grootendeels met fchubachtige bcwooners vervuld is, die vreemdelingen zijn en die uit andere meiren, plasfen en rivieren, door onderaardfche riviertjens en doorgangen naar dit rotsachtig donker gat of deezen uitgang gekoomen zijn, waaruit zij tot op dc opper-  AGTSTE HOOFDSTUK, »?? oppervlakte rijzen , zig over het winter - meir ver» fpreiden en hetzelve bevolken, daar zij voortteelen , groeijen en blijven zoo lang het onder water is, of zoo lang het hun behaagt, want men ziet hen in alle jaargetijden de rotfen in en uit rijzen en daalen; maar tegens den herfst, als het water de vlakten bijna verlaaten heeft, koomen zij in zoo. groote menigte naar de kolk , dat men hen, op fommige tijden, met groote banken in de kom ziet dringen, wordende door benden van alligators en naaldvisfchen daarhenen gedreven en als zij de groote kom of de kolk in koomen, worden zij eensklaps aangevallen door een ander leger van dezelfde verilindende vijanden, die op hen liggen te wagten. Duizenden worden aan den wal gedreven , daar zij in banken derven en rotten, dat baarblijklijk zoo was, toen ik mij daar bevond, want de dank was ondraaglijk, fchoon het toen nog vroeg in den zomer was. Daar zijn drie groote openingen, of lucht-gaten in de rotfen van de kolk, twee omtrent het midden en het ander aan den rand ; veel hooger dan de andere twee , hetgeen men door het helder water zeer duidlijk zien kon. De bedden van rotfen lagen in horizontaale dikke laagen of bladen, de eene over de andere, daar dc gaten of openingen zijn. Deeze rotfen zijn doorboord door loodregte putten of buizen, van vier, vijf en zes voeten middeliijns, naauwkeurig rond als de tromp van een kanon, of als eene gemetfelde put; veele derzelve zijn in cjkanderen gebrooken, vormen eene groote ruuwe opening en vertooT z aen  fi?S REIZEN door NOORD-AMERIKA. ncn zig gegroefd door posten, tusfchen welke halfronde nisfen of holten zijn. Onze nieuwsgierigheid in het bezigtigen van deeze zonderlinge plaats en dit wonderbaarlijk werk der Natuur voldaan hebbende , begaven wij ons naar onze rustplaats , daar wij onze paerden vonden en weder bedeegen, terwijl een van het gezelfchap henen ging om de rhee tc haaien , die wij gefchotcn hadden en op de takken van den boom hadden laaten leggen. Mijn vriend, de oude handelaar , leidde ons den kortften weg over de vlakte , na dat wij het vogtig moeras, waarin onze paerden in den morgen bijna hadden moeten zwemmen, weder overgetrokken waren. In den avond kwamen Avij ter bedemde plaats, daar onze reisgezellen kort daarop ook weder bij ons kwamen met enige Indiaanen , die vrolijke aangenaame gasten waren, zoo lang zij bij ons bleeven. Zij waren in hunne volkoomen kleedij cn befchilderd; maar eer het donker was deegen zij op hunne paerden van het echte Siminole ras, gaven hun de fpooren, hieven alle te gelijk eene fchelle fchreeuw aan en reeden weg naar Cuscowilla. Schoon het hoornvee en de paerden, in deeze weiden gefokt, groot, glad en levendig en over het algemeen zoo vet zijn als mogelijk is, zijn zij egter doodlijke ziekten onderworpen. Ik zag 'er verfcheiden onder die vreeslijke verdervingen hadden , hunne pooten en dijen verzworen, raauw, bloedig, dat, als eene verderving, of langzaam invreetende kanker, eindelijk een einde maakt van hun  ZESDE HOOFDSTUK. 279 hun ellendig leven. De handelaars en Indiaanen noemen deeze ziekte de water-rotting of het zeer, en zeggen dat zij veroorzaakt wordt door het warm water van het drasland, geduurende de warmte in den zomer en herfst, wanneer deeze dieren diep door het water waaden om op het water-gras te graazen , waarop zij zeer verzot zijn, daar integendeel het vee, dat flegts in de hooge wouden en pijnboomen-draslanden loopt en graast, vrij van dit ongemak is; zij derven als flagtoffers van hunne gulzigheid en lekkerheid. Wij hadden in den nagt zwaare regen en , fchoon het zeer warm was , egter geen donder en zeer weinig wind. In den morgen helderde het weder op en de dag was zeer aangenaam. Wij vertrokken naar het Oostlijk einde van het drasland, terwijl wij troepen paerden, den handelaaren toebehoorende, onder weg opzamelden en voor ons uit drecven; den volgenden morgen vertrokken wij weder naar het magazijn aan de St. Jans rivier; wij reisden nog enige mijlen langs de kanten van het drasland , in vervvagting dat wij hunne andere paerden ook nog vinden zouden, waarin wij egter bedrogen waren. Eindelijk zeiden wij de fchoone vlakten van ARq~ ehua vaarwel, trokken de pijnboomen-bosfehen in en kwamen weldra op den ouden Spaanfchcn hcirweg, die van St. Augustijn over de landengte van Florida naar St. Mark in de baai van Apalacha loopt. Deszelfs loop en afdand van het Oosten naar het Westen is van St. Augustijn naar Fort T 3 Pi.  s1So REIZEN door NOORD-AMERIKA. Picolata, aan de St. Jans rivier, zeven entwinti» mijlen, van daar over de rivier naar het Poopoa Fort, drie mijlen; van daar naar het Alachua drasland vijf en veertig mijlen ; van daar naar Talahafochte op de kleine St. Jans rivier vijf en zeventig mijlen , van daar die rivier af naar St. Mark dertig mijlen; dus is de geheele afdand van St. Augustijn naar St. Mark honderd en tagtig mijlen. Doch naardien deeze weg in veele jaaren niet gebruikt geweest is, zedert de Creeks de overgeblevene Hammen der oude Floridaancn t'onderbragten en de Spanjaarden uit hunne volkplantingen in Oost-Florida in St. Augustijn dreeven, dat hunne gemeenfehap tusfchen die bezetting en St. Mark geheel affneed, is deeze oude weg op veele plaatzen met boomen en heesters begroeid, maar heeft egter een zoo diep fpoor op de oppervlakte van den grond nagclaaten , dat men denzelven nog eeuwen lang zal kunnen nafpooren. Deeze weg aan onze regterhand laatende liggen , fteegen wij eene zandige hoogte op, door de Natuur dun met datige Pijn- en Eikcnboomen beplant, van de laatde voornamelijk bogtige , zwarte en roode (<*). Wij kwamen voorbij een Indiaansch dorp, op deeze lugtige zandige hooge drook lands gelegen , bedaande uit vier of vijf wooningen ; daar was niemand van het volk t'huis, zij waren uit op hunne jagt - partijen; wij zagen overvloed van koorn in hunne kribben. Wij volgden een jaag-pad agt of negen mijlen, door een groot pijnboomen-bosch cn (a) Q Simtata f. Flammufo, ,0. Nigrit, $>. rubra.  AGSTE HOOFDSTUK. aS» en grasrijk drasland , dat wel met hout bewasfen , en welks grond met een bekoorlijk tapijt van verfehillende bloemen draagende planten bezet was , en kwamen aan eene breede kreek van uitmuntend water , daar wij de legerplaats der Indiaanen vonden , bewooners van het dorpjcn , dat wij voorbijgetrokken waren ; wij zagen hunne vrouwen en kinderen , zijnde de mannen uit jaagcn. De vrouwen vertoonden zig voor ons gezigt , zoo als wij aankwamen , aan de deuren van haare tenten, in haare mantels gewikkeld, haare aangezigten zediglijk vertoonende, toen wij haar groeteden. Tegens den avond kwamen wij op het oud handelpad en voor bet nagt was legerden wij ons aan Half-weg-plas. Des anderen daags 's morgens , onze paerden opgezogt hebbende van welke enige verre weg gedwaald waren , vervolgden wij onze reis cn kwamen in den avond aan het handelhuis aan de St, Jans rivier van onze aangenaame en gelukkige reis te rug. Bij mijne terugkomst aan het Magazijn van de St. Jans rivier was de koopvaardij-fchooner daar; dan naardien zij niet naar Georgia ftond te keeren voor in den herfst, bevond ik dat ik tijd had om mijne reizen in Florida voorttezetten en dat ik op mijn gemak mijne tochtjens konde regelen om zaaden en wortelen in bakken te verzamelen. Te deezen tijd waren de boodfehappen tusfchen dc Indiaanen cn Blanken volkoomen vreedzaam en vriendlijk, zoo wel met de Neder-Creeks als met de Natie of Opper-Creeks. T 4 El-  ili REIZEN door NOORD-AMERIKA, Eiken dag kwamen 'er benden Indiaanen binnen met hunne jagten ; en indedaad de Muscogulget of Opper-Creeks- ontrusten ons zeer zelden. Slegte boodfchappen van de Natie zijn altoos zeer ernftige zaaken en ten uiterden ontrustende voor de blanke inwooneren. De Muscogulges leeven onder een geregelder bellier dan de Indiaanen over het algemeen. Zij woonen nabij hunne magtige en verklaarde vijan-^ den de Chactaws. Naardien hun land uitgeftrekte grenzen heeft, die natuurlijk aan alle zijden open en toeganglijk zijn voor de invallen van hunne vijanden, zijn zij in de noodzaaklijkheid van zig tot groote volkrijke fteden te verzamelen en deeze fteden zoo bij malkanderen te plaatfen als voeglijk gefchieden kan, om in daat te zijn elkandcren bij onverwagte invallen hulp te bieden en te verdedigen. Dit maakt natuurlijk de herten en beeren fchaarsch en moeijeiijk te krijgen , dat hen nood^. zaakt waakzaam en nijverig tc zijn; dit teelt na-r tuurlijker wijze zorg en ernftige aandacht , die wij onderdeden mogen dat enigermaate hunne natuurlijke geneigdheid en zeden uitmaaken en hun dat voorkoomen van deftigheid en ernst geeven, een zoo treffend kenmerk bij hunne grijsaarts , 'en die dandvastigheid, dien billijken en vrolijken eerbied in die van middelbaaren ouderdom en iy de jeugd, die hun zoo wel daat en hun zoo natuurlijk eigen fchijnt; want, hoe vreemd het ons moge voorkoomen , dezelfde zedenlijke pligten, die bij ons het deugdzaam en beminnelijk karakter uit-  AGTSTE HOOFDSTUK. s83 vdtmaaken, dat zoo moeijelijk op den duur is daande te houden , werkt aldaar zonder dwang of zigtbaare moeijelijkheid als eene aangeboren neiging niet eene verwonderlijke ovcreendemming en natuurlijke gemaklijkheid , zoo dat het fchijnt dat het hun onmogelijk is den regten weg van de deugd te buiten te gaan. Nu zullen wij de Neder- Creeks of Siminoles en de natuurlijke neigingen, die dit volk onderfcheiden, gaan befchouwen, als wanneer de wijsgeer , uit dit treffend onderfcheid, het oordeel en gevoelen, door verfchillende menfehen gegeeven, naar het hem zal goed dunken, kan goed of afkeuren. De Siminoles zyn degts een zwak volk in getal. Zij zouden met hun alle, denk ik, nog niet talrijk genoeg zijn om eene van dc deden der Muscogulges te bevolken, bij voorbeeld , dc dad Uches aan den voornaamdch tak van de Apalachucla rivier , die alleen bij de twee duizend inwooneren bevat. Egter bezit deeze handvol volks eenen uitgedrekten grond, geheel Qost-Florida en het grootde gedeelte van West-Florich , die, door de natuur in duizenden eilandjens en heuveltjens en hoogten doorfneden zijnde door de ontelbaare rivieren , meiren , grienten , groote drasvelden cn plasfen, even zoo veele veilige verblijfplaatfen maaken , daar zij zig enigen tijd met der woon onthouden kunnen en die hen zeer goed kunnen befchutten tegens alle onverwagte invallen of aanvallen van huune vijanden, en, wijl het zulk een T 5 moe*  a84 REIZEN door NOORD-AMERIKA. moerasachtig heuvelachtig land is , levert het zulk een' overvloed en verfeheidenheid van levensmiddelen tot voedzel van verfchillende dieren, dat ik gerust kan verzeekeren dat 'er geene ftreek op den aardbodem is daar zoo veel wild of dieren die tot voedzel van den mensch dienen gevonden worden. Dus genieten zij overvloed van de noodwendigheden en gemakken van het leven , met veiligheid van hunne perfoonen en eigendommen , dc twee voorwerpen van de zorg van het menschïijk gedacht. Met de huiden van herten , beeren , tijgers en wolven, gevoegd bij de honig, wasch cn andere voortbrengzelen van den grond koopen zij hunne kleding , uitrusting en huisraad van dc Blanken. Zij fchijnen vrij van gebrek of begeerten tc zijn. Zij hebben geenen wreeden vijand te vreezen, daar is niets dat hun ongerustheid kan verwekken dan de trapswijze inbreuken , welke het blanke volk op hun land doet. Dus vergenoegd cn ongedoord fchijnen zij zoo vrolijk en vrij als de vogelen des hemels en zoo vlug en werkzaam , zoo luidrugtig en zingende als zij. Het gelaat, de handelwijze , en de gang van de Siminoles vormen het treffendst tafereel van geluk in dit leven ; blijdfehap , te vredenhcid, liefde en vriendfchap zonder veinzerij of bedrog fchijnen hun eigen te zijn of beerfchende in hun kvensbeginzel, want zij verhaten hen eerst met den laatden levens-fuik. Zij fchijnen zelfs hunne oude opperhoofden cn raadsheeren den dwang  AGTSTE HOOFDSTUK. 2S5 dwang opteleggen om in hunne raadsvergaderingen eene noodzaaklijke deftigheid en plegtigheid te hewaaren; ja zelfs is dc zwakheid en het verval van eenen hoogen ouderdom niet genoeg om deeze jeugdige vrolijke eenvoudigheid uit hun gelaat uittewisfehen; maar daar blijft, even als in den graauwen avond ftond van eenen helderen en ftillen dag, een verblijdende vervrolijken de blos op den Wcstlijkcn horizont, na dat de zon onder is. Ik twijfel niet of fommige van mijne landslieden , die deeze berichten van de Indiaanen zullen lcezen, welke ik naar waarheid heb getragt te verhaaien , ten minsten gelijk zij mij voorgekoomen zijn, zullen mij van partijdigheid of vooringenoomenhcid voor hun bcfchuldigen. Ik zal egter nn daartegens hunne ondeugden, de zedenlijkc gebreken en onvolmaaktheden naar mijne eigen waarneemingen en kennis, zoo wel als volgens de berichten van de blanke handelaars, die onder hen woonen, tragten aan den dag te leggen. Dc Indiaanen oorloogcn tegens hun eigen gedacht , dooden en vernielen hunne medemenfehen ; hunne beweegredenen daartoe fpruiten uit dezelfde verkeerde bron ais bij alle andere natieën van het menschdom , dat is, uit de zugt om hunnen medemenfehen een hoog denkbeeld te geeven van hunne perfoonlijke nationaale dapperheid en zig daardoor onderflijk te maaken door hunne naamen met eer en luister tot de nakoomlingfchap te doen overgaan, of uit wraakzugt tegens hunne vijanden , om openbaare of perfoonlijke belcdi- gin-  sS6 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. gingen, of, laastlijk om de grenzen en omtrek van hunne landen uittebreiden. Maar ik kon, op het naauwkeurigst onderzoek, niet vinden dat hunne bloedige oorlogen in deezen tijd met fterker vlekken van onmenschlievcndhcid of woeste wreedheid bezoedeld zijn dan men onder de befchaafdftenatieën kan waarneemen: zij villen, het is waar , hunnen verdagen vijanden de hersfenpan af, maar zij dooden vrouwen noch kinderen van beiden kunnen; de oudde handelaars, zoo onder de Neder- als Opper-Creeks , verzeekerden mij dat zij nooit een voorbeeld gezien hebben dat zij hunne manlijke gevangenen verbrandden of pijnigden , fchoon men zegt dat zij zulks voorheen gewoon waren te doen. Ik zag in elke dad, bij de Natie en bij de Siminoles, welke ik bezogt , meer of min manlijke gevangene, van welke fommige zeer oud, en vrij, en in zoo goede omdandigheden waren als hunne meesters en alle daaven krijgen hunne vrijheid, als zij trouwen, dat toegelaateu en aangemoedigd wordt, als wanneer zij en hunne kinderen in alle opzigten op eenen gelijken voet met hunne overwinnaars zijn. Zij zijn aan hoererij en ovcrfpel overgegeeven, maar niet meer, denk ik, dan andere natieën. Zij dralfen de overtreedcrs, zoo mannen als vrouwen, even eens, door hun de ooren aftefnijden. Deeze is de draf vaa den echtbreuk. Eerloosheid en fchande wordt voor cene genoegzaame draf gehouden voor hoererij in beiden de fexen. Zy zijn verzot op fpeelen en dobbelen envermaa- ken  AGTSTE HOOFDSTUK. li.cn zig als kinderen met het vertellen van fabelachtige gefchiedenisfcn , om verwondering te verwekken en te doen lagchen. Zij voeren eenen eeuwigen oorlog tegens de herten en beeren, om voedzel en klederen en andere noodwendigheden en aangenaamheden te bekoomen , hetgeen misfehien tot eenen onredenlijken en misfehien misdaadigen graad wordt uitgeftrekt zedert de blanken hunne zinnen met vreemde overtolligheden begocheld hebben. NEGENDE HOOFDSTUK. Vertrek naar Talahafochte : Befchrijving van de Si" mi nok -paerden : Tocht over het drasland, door bosfehen en over heuvelen : Gevegt van een' Havik met eene Zweepflang: Befchrijving van de Zweepflang; van den Savanna Kraanvogel: Be fchrijving van het land en deszelfs voortbrengzelen : Befchrijving van de kleine St. Jans Rivier: Aankomst te Talahafochte. Bij mijne wederkomst aan het handelhuis van mijne reis naar het groot drasland , vond ik het handel-gezelfchap , dat naar de kleine St. Jans rivier moest, zig gereed maakende om naar die post te vertrekken. Mijn geest was nog zoo zeer verrukt van de verfchillende toneelen van de wilde Natuur, die zig als een levendig bezield tafereel voor mijne oogen  258 REIZEN door NOORD-AMERIKA oogen vertoond hadden, dat deeze diepe indruk cn eene aangenaame vleiende befpiegeling mijne fchreden kragt en levendigheid bijzetteden , om met verlangen naar de aangenaame velden en boschjens van Apalatche te fpoeden. Het handel-gezelfchap naar Talahafochte nu gereed zijnde om derwaarts tc vertrekken, onder geleide van onzen opper-koopman , gongen wij in de koelte van den morgendond op reis, elk op een goed paerd gezeten , behalven verfcheiden pakpaerden gelaaden met voorraad, legergoed, en andere noodwendigheden , die ons volgden. Een jongeling van St. Augustijn , die in dienst van den Gouverneur van Oost - Florida was , verzelde ons en had last om van de Indiaanen en handelaars enige Siminole paerden te koopen. Het is het fraaist en moedigst ras van dat edel dier dat men misfehien ergens vindt ; maar zij zijn klein van ftuk en zoo teder gevormd als de Amerikaanfche rhee-bok. Een paerd heet in de Creek of Mus~ cogulge taal echoclucco , dat is , het groote hert (want echo is een hert en clucco is groot). Men zegt dat de Siminole paerden oorfpronglijk afkomstig zijn van het Andalusisch ras, dat hier door de Spanjaarden is overgebragt, toen zij de volkplanting van Oost-Florida eerst aanlegden. Het been van het voorhoofd tot den neus is bij hen enigzints geboogen cn zoo zijn ook de fraaie Chactaw paerden onder de Opper-Creeks, welke men zegt dat derwaarts gebragt zijn van NiemvMexicQ over de Misfisfippi door de Indiaanfche na-  NEGENDE HOOFDSTUK. 289 naticën, die uit het Westen naar den overkant van de rivier verhuisd zijn. Deeze paerden zijn in alle opzigtcn gelijk het Siminole ras, maar grooter en misfehien niet zoo levendig en grillig. Flet is eene zaak van gisfing die nog te onderzoeken daat, of de verfchillende grond en ligging van het land al of niet mogen toegebragt hebben om het verfchil in grootte cn andere hoedanigheden tusfchen dezelve te doen ontdaan. Ik heb waargenoomen dat dc paerden en andere dieren in het hoog bergachtig land van Carolina, Georgia, Firginia en overal lanp f mze kusten grooter en derker van maakzel zijn dan die welke in het plat land aan dc zee-kust gefokt zijn. Een harten - vel van de Opper-Creeks en Cherokees zal twee maaien zon zwaar wcegen als die van de Siminoles of Neder Creeks endie, welke inde laage platte landen van Carolina geteeld zijn. Onze eerde dagreize liep langs den weg van Alachua vijf en twintig mijlen tot HaJf- l-Fcg-p/as, daar wij ons legerden; de muskiten waren den gantfehen nagt uitermaate lastig. Wij braken des anderendaags 's morgens vroeg weder op, deeds nog den weg naar Alachua volgende, tot op enige weinige mijlen van Cuscamlld, daar de weg zig in twee verdeelde , van welke de een naar de dad cn de ander naar het groote drasland liep; hier fcheidde ons gezelfchap. Eene partij verkoos door de dad te rijden, naardien zij daar zaaken te verrigten had; ik bleef bij het gezelfchap dat over het drasveld gong, zijnde de bes-  aod RÉIZEN door NOORD-AMERIKA. te weg, die over een gedeelte van het drasland liep; dé boschjens op deszelfs zoomen intrekkende, reisden wij verfcheiden mijlen over deeze vrugtbaare hoog-> ten en door deeze aangenaame fchaduwachtige welriekende wouden; vervolgens trokken wij weder het drasland in en over eenen bekoorlijken wijden groenen inham of baai van hetzelve met een levendig groen gras-tapijt bedekt, wanneer wij wederom de met hout bewasfen heuvelen opklommen door Vrugtbaare oi'anjen-bosfchen on onder fchaduwachtige Palmboomen en Magnolias. Nu opent zig het Pijnboomen - woud voor het gezigt. Wij verlieten het pragtig drasland en desZelfs aangenaame boschjens , trokken door een effen , open, lugtig Pijnboomen-woud, waarin de ftatige boomen door de Natuur wijd en zijd geplant waren , die regt van het groen Vloertapijt opreezen, 't welk met verfchillcnd gras en bloeiende planten bedekt was ; vervolgens langzaam de zand-heuvelcn opklimmende, kwamen wij weldra op het handel-pad naar Talahafochte, dat over het algemeen, uitgezonderd enige Weinige afwijkingen , de oude Spaanfche heir-weg naar St. Mark is. Omtrent vijf cngelfche mijlen voorbij het groot drasveld legerden wij ons laat in den avond onder een boschjen van altijd groene Eiken, vlak bij cene groep van fchulpachtige rotfen, op den oever van een fraai meirtjen, dat gedeeltelyk door weiden omringd was. De rotfen omringen, gelijk gewoonlijk in deeze ftrceken, gedeeltelijk eene ruime kolk of een grot, dat met het water van het  NEGENDE HOOFDSTUK. agt het meir gemeenfchap heeft: het water van de grot is volmaakt helder, aangenaam en wel van visch voorzien. Kort na dat wij hier aangekoomen waren, voegden zig onze reisgenooten, die door Cuscowilla getrokken waren , weêr bij ons. Een koel levendig windjen hield, geduurende den nagt, de plaagende muskiten van ons af. Den volgenden morgen aangenaam weder hebbende, gongen wij vroeg op weg; voorttrekkende en verfcheiden mijlen verre zagtjens opklimmende over zandige en gruiszandachtige hooge ftrookeir, lands, bevonden wij ons in eene hooge, open, lugtige ftreek, wat rotsachtig, op den rug van de hoogten , die aan elke zijde de vreeslijkfte, eenzaamfte, wildfte woestijn vertoonden, die ik ooit gezien had; het waren niet dan groepen van dorre rotfen, uit het kaale gruiszand uitdeekende en los wit zand; het gras hier en daar dun gezaaid en maar weinige boomen; de Pijnboomen , de Eiken, de Olijvcnboomen en Yzerboomen arm, mismaakt cn gefcheurd; naauwlijks was 'er enig dier te zien , naauwlijks hoorde men 'er enig gerugt, buiten het geruisch van het Wester koeltjen , door de borstelachtige Pijnboom-bladeren en liet eenzaam gepiep van den Zand-krekel, of op zijn best het gezelliger gekwaak der Kikvorfchen , in plegtig choor met de fuelle windjens uit ver afgelegen moerasfen en bosfehen koomende. Vervolgens kwamen wij met blijdfehap op de zoomen van 't effen Pijnboomen-bosch en de draslanden , die nog veele mijlen bleeven aanhouden , V zon*  i92 REIZEN door NOORD - AMERIKA. zonder dat wij ooit buiten liet gezigt van mcirtjenS of plasfen waren, omringd met verlichte weiden , terwijl het helder water door de hooge pijnboomen fchitterde. Naardien ik een goed moedig paerd onder mij bad,reed ilfgemeenlijk mijne reisgezellen vooruit, dat ik dikwerf verkoos te doen, naar dc gelegenheid zig-aanbood of mij nodigde, om mij aftezondcren en waarneemingen te doen. De groote weg was hier op eenen goeden afdand voor mij open cn ruim, wanneer ik eenen grooten Havik in het midden van het pad op den grond zag: hij fcheen in bcnaauwdheid te zijn en tragtede optevliegen ; toen ik bij hem kwam, vond ik hem vast omflingerd met eene zeer lange Zwcepflang, die verfcheiden reizen om het lijf van den Havik gewikkeld was , die degts eenen van zijne vleugelen vrij had : toen ik hunne wordelingcn eene wijl befchouwd had, klom ik van mijn paerd met voornccmen om hen te fchciden, maar, eer ik bij hen kwam, febeidden zij van zelve en ieder zogt zijne eigen veiligheid , wijl zij mij waarfchijnlijk als hunnen gemeenen vijand befchouwden. De vogel vloog op en vlood weg zoo dra hij weder in vrijheid was en dc dang kroop ook al zijn best weg. Ik 'onderhaalde haar weldra, maar kon niet merken dat zij gekwetst was. Ik denk dat de Havik dc aanvaller geweest was en op de Slang gevallen was met voornccmen van baar tot zijne prooi te maaken en dat de Slang zig behendig en gelukkiglijk in üingers om zijn lighaam had  NEGENDE HOOFDSTUK. 293 had geflaagen en hem zoo vast omwikkeld had dat zij zig daar door voor zijnen fnavel had beveiligd. De Zweep-flang is een fraai dier. Als zij volwasfen is, is zij zes en zeven voeten lang en het dikde gedeelte van haar lijf is nog niet zoo dik als eene rotting, of gemeenen wandeldok; haar kop is niet grooter dan de top van eenen Vinger; haat hals is zeer dun en loopt van den buik af dun uit op dc wijze van cene kleine karewas of zweep; het bovenst van den kop en hals is drie of vier duimen lang zoo zwart cn blinkende als een raaf; de keel cn dc buik is zoo wit als fneeuw en het bovenst gedeelte van het lijf is van eene chocolaad-kleur, uitgezonderd het daart-cind, bijna van den buik tot dc punt, die zwart is. Het is egter nodig optemerken dat zij in kleur vnn het lijf verfcheidenheden onderworpen is; ik heb enige gezien, die bijna wit, of room-kleur waren, andere van cene blceke chocolade of klei-klcur, maar bij alle is de kop en hals zwart en de daert donker bruin of zwart. Zij is zeer gaauw en fchijnt als ever de oppervlakte van den grond te vliegen en , dat zeer zonderling is, zij kan fncl loopen enkel op den daert met den kop en het lijf opgcrigt. Daar was eene zeer fraaie, die mij langs den weg , op eenen kleinen afdand, verzelde, zig regt op rigtende, mij nu en dan aanziende, fchoon ik opeencn goeden draf reed, om te zien hoe fnel zij in die gedalte koude voortfpoeden. Zij fcheen mij enkel uit nieuwsgierigheid te volgen, om mij te V i 'be*  294 REIZEN door NOORD-AMERIKA. bekijken; zij bezit geen fenijn, is in dat opzigt zoo onfchadelijk als een worm en fchijnt gemeenzaam met den mensch. Zij fchijnt Oost-Florida in het bijzonder te bewoonen, fchoon ik ook enige aan de Zee-kusten van Carolina en Georgia gezien heb , maar in die ftreeken is zij zoo groot noch zoo. fraai niet. Wij ftcegen nu weder eenen hooger grond op, trokken over zandige drooken lands, die tamelijk hoog waren, over draslanden en door open Pijnboomen-bosfehen. Aan alle zijden vertoonden zig klompen of groepen rotfen , gelijk die, welke ik hier boven befchreven heb , en het was met moeite dat wij ons wagten konden voor de ronde trechtervormige holten of putten in de oppervlakte van den grond. Daar ligt gemeenlijk eene groep rotfen , door Palmboomen, altijd groenende Eiken en Magnolias overfchaduwd, op derzelver rand; fommige zijn gedeeltelijk met aarde opgevuld, terwyl andere, en wel het grootde gedeelte, gedeeltelijk gevuld zijn met helder koel water, dat de wel of het gat in de rotfen in het middenpunt laat zien. Naardien deeze dag bijzonder heet was , lloegen wij ons vroeg neder en koozen ons verblijf onder enige datige Pynboomcn, bij den zoom van een ruim drasveld. Na dat wij ons wat ververscht hadden , gongen onze jagers uit in het bosch en kwamen omtrent den avond terug. Zij bragten onder ander wild, een-Savanna - Kraanvogel mede, dien zij in de nabiuwige weiden gefchotcn hadden. Deeze deftige  NEGENDE HOOFDSTUK. 595 tige vogel is omtrent zes voeten lang van de teenen tot het eind van den fnavel, als hij uitgerekt is en de vlerken fpreiden zig agt of negen voeten uit; hij is meer dan vijf voeten hoog, als hij regt op (laat, de ftaert is zeer kort, maar de hangende vederen, die ter wederzijde van het lijf afhangen, zijn zeer lang en fcherp gepunt , teer van zaamenweefzel en zoo zagt als zijde; de bek is zeer lang, regt en fcherp gepunt; de kruin van den kop is kaal van vederen van eene roodachtige roozen-kleur, dun met kort, ftyf, zwart hair gebaard; de pooten en dijen zijn zeer lang en tot verre boven de knieën kaal: de pluimaadjen van deezen vogel is gemeenlijk bleek aschgraauw van kleur met fchaduwen of wolkingen van bleek bruin en hemelschblaauw, het bruin heerscht op de fchouderen en op den rug; defchaften van de voornaamde dag-pennen zijn lang en dik, laatende cene wijde holte ledig, als zij uit de vlerken getrokken worden : alle dc beenderen van deezen vogel hebben eene dunne fchil en gevolglijk eene groote holte voor het merg. Als deeze vogelen hunne wieken in de vlugt bcweegen , zijn hunne dagen langzaam , maatig en geregeld en zelfs als zij op eenen aanmerkclijken afdand van, of hoog boven ons zijn, hoort men duidlijk de dag-pennen, de fchaften en baarden kraaken op eikanderen als de naaden van een fchip als het in eene dormachtige zee aan het werken is. Wij lieten deezen vogel voor ons avondmaal gereed maaken en hadden 'er een heerlijk vleeschV 3 nat  S0S REIZEN door NOORD-AMERIKA. nat van; maar, zoolang ik egter ander eeten bekoomen kan , zal ik bun aangenaam gezang ifi de blaauwe lucht den voorrang geeven en liever mijne oogen cn mijn verftand met het waarneemen van hunne huishouding cn maatfehappijen in de uitgeftrekte groene draslanden van Florida verlustigen. Den volgenden morgen Monden wij vroeg op en trapsAvijzc voortgaande, daalden wij weder naaide laagte cn trokken verfcheiden mijlen over een plat, effen land, over aangenaame groene draslanden ,verfierd met vakjens of eilandjcns van donkere boschjens, bedaande uit O) grootbloemige Magnolia, Moerbezicënboomcn, Lindenboomcn , Herkulcsboomen , Roode Karölinafchc Laurieren, Yzerboomen , altijd groene Eiken, twecwiekige Halefia, Callicarpa, Corypha Palmboomen en andere. Daar zijn overal groepen van witachtige fchelpachtigc rotfen cn kolken, daar deeze boschjens gevonden worden. Toen trokken wij over een vogtig drasland, dat het begin is van eene nog langer dreek lands , die wy nu overgetrokken waren; hier gongen wij over een fnel beekjen van zeer koel aangenaam water, daar wij dil hielden om ons wat tc verfrisfehen. Maar hier moet ik aanmerken dat dit beekjen, fchoon te deezen tijd levend en fnel, niet doorgaande droomt, maar gevormd wierd door eenen zwaaren regen , die daags (O Magnolia grandiflora, Mortis, Tilia, Zantlwxyl'm, Latrtis Jlorbot.ia , Siileroxylon , Quercut fempervirens , llakfia dipfera, Callicarpa, Corypka Palma &i.  NEGENDE HOOFDSTUK. 29? daags te vooren gevallen was, gelijk uit deszelfs bed blijkbaar was; ook is het flegts een draaltjen en een fchijn van een beekjen, naardien het land rondom rotsachtig en hol. is, vol wellen en holligheden. Kort na dat wij het beekjen verhaten hadden, trokken-wij links af, langs den zoom van een uitgedrekt drasland en weiden, die veele mijlen in den omtrek hadden , aan den eenen rand gezoomd met afgezonderde boschjens en pragtige Palmboomen en door een fraai fchitterend meir verfierd; dc randen zijn opgefierd met lang golvend gras en blocmdraagende planten; het helder water rolde zagtjens naar cene donkere overfchaduwde grot, vlak onder eene halfronde, langzaam opgaande, met gras begroeide hoogte of bank met boschjens van Magnolias , Eiken, Laurieren en Palmboomen bezoomd. In deeze uitgedrekte vcrmaaklijke weiden graasden en liepen troepen van fnelle Siminoolfchc paerden. Wy blecven eene wijl aan deeze grot vertoeven en, ons wat vcrverscht hebbende, fteegen wij wéér tc paerd cn trokken dwarsch over cene bekoorlijke vlakte , die een gedeelte van het drasland uitmaakte, en waarop wij door een donker bosch kwamen. Op deeze wijde vlakte graasden verfcheiden troepen paerden en ons gezelfchap had het genoegen van 'er verfcheidene onder te zien, die hun zeiven toebehoorden. Eene aanmerkenswaerdige bijzonderheid was een troep paerden onder bewaaring van eenen enkelen zwarten hond, die niet van den Wolf van Florida fcheen tc verfchillen dan daarin dat hij V 4 blaf-  ï08 REIZEN door NOORD-AMERIKA. blafte als de gemeene hond. Hij was zeer zorgvuldig en fchrander in het bij malkanderen houden, van dezelve, en, als 'er een was die te ver van de andere afdwaalde , fprong de hond op, liep voor hem en jaagde hem weder naar den troep. De eigenaar van deeze paerden is een Indiaan te Talahafochte, omtrent tien mijlen hier van daan, die, uit aardigheid en als eene proef, zijnen hond van jongs af aan daarop geleerd heeft : hij volgt alleen zijns meesters paerden en houdt hen in eenen afzonderlyken troep , daar zij graazen, en, als hij hongerig is, of naar zijnen meester verlangt, gaat hij in den avond naar de ftad , maar blijft , nooit eenen geheelen nagt t'huis. Het land, dat wij, zedert wij deezen morgen opgebrooken waren , doorgereisd hadden , is veel beter van grond en hoedanigheid dan wij nog gezien hadden, zedert wij Alachua hadden vaarwel gezegd: het was over het algemeen een donker graauwachtige en fomtijds bruine of zwarte leem op eenen grondflag van witte mergel, krijt en fchulpachtige kalkfteenen, rotfen en hooge ftrooken. van een los, grof, roodachtig zand, dat ftatige Pijnboomen in de vlakten en altijd groene Eiken , Moerbezieën, Magnolias, Palmboomen, Herkulesboomen enz, in de boschjens voortbrengt, gelijk ook in groote menigte de overblijvende Indigo: zij groeit hier vijf, zes en zeven voeten hoog en zoo dik bij malkanderen als of zij geplant en gekweekt ware. De hooger heuvelen leveren groott menigte van eene foort van ijzererts van het> zelf-  NEGENDE HOOFDSTUK. 295 zelfde dag als men in Nieuw-Jerfey en Pennfylvafiia vind en die daar moeras-erts genoemd wordt. Het vertoont zig op de oppervlakte van den grond in afzonderlijke klompen en kleiner ftukken; het is zwaar en fcheen rijk van dat nuttig metaal; maar eene aanmerklijke eigenfehap van deeze aardachtige fteenen is dat zij zig met blaasjcns vertoonen en enigzints naar uitgebrande ftecnkolen gelijken of als of zij eene hevige werking van vuur geleden hadden. Flet aangenaam drasland cn de velden van Capola verlaatende , trokken wij verfcheiden mijlen over vermaaklijke vlakten en weiden, die weinig van de ommedreeken van Capola verfchilden, en die afgewisfeld wierden door rotsachtige eüandjeris of vakjens van donkere boschjens. Toen kwamen wij in een groot woud van de ftatigde pijnboomen die men zig verbeelden kan , door dc Natuur op eenen maatigen afdand geplant, op cene elfene grasryke vlakte, verfierd met eene verfeheidenheid van bloemdraagende heesters , als («) Vioolen, trechtervormige Rucllia, Virginifche Lelie-narcis , gevoelige en krombladige Mimofa en veele andere, die nieuw voor mij waren. Dit verheven woud bleef vijf of zes Engelfche mijlen aanhouden, wanneer wij aan donkere boschjens van Magnolia, Roode Laurieren, Moerbezieënboomen enz. kwamen, door welke wij omtrent («0 Viola, Ruellia btfumfiuliformis, Amaryllis etamafco, Mhnof» Sexfiih'ü, M'mofa ixtfia. V 5  3oo REIZEN door NOORD - AMERIKA. trent eene mijl voorttrokken en toen trokken wij open velden in en kwamen aan de ftad Talahafochte op den oever van de kleine St. Jans Rivier. Dc kleine St. Jans Rivier kan zeer voeghjk de heldere rivier genoemd worden. Derzelver water is het helderst cn zuiverst van alle rivieren, die ik ooit gezien heb , en vertoont zeer duidlijk de natuurlijke gedaante en het voorkoomen van de voorwerpen die in den doorfchijnenden vloed beweegen , of op het zilver bed rusten , met de gevinde inwooncren, die in den zagtlijk vloeicnden ftroom fpeclcn. Dc rivier is aan de dad omtrent vijftig roeden breed en vijftien of twintig voeten diep. Men zegt dat het groote moeras en meir Oaquaphenogan haare bron is , dat omtrent honderd Engelfche mijlen te land hier van daan ligt , hetgeen dc rivier eenen loop zou geeven van ten naasten bij twee honderd Engelfche mijlen van haaren oorfprong tot aan de zee, als men derzelver kronkelingen volgt, gelijk in het algemeen onze rivieren, die eenen aanmcrklijkcn weg door het land naar zee vlocijcn, door haare kronkelingen en flingeringen om eenen doortocht door de heuvelen cn hoogten te vinden, ten minden hunne lengte verdubbelen. Dc Indiaanen cn handelaars zeggen dat deeze rivier geene takken of zijde-beeken of rivieren, die haar water in dezelve ftorten, heeft, maar dat zij gevoed cn vergroot wordt door groote bronnen, die door de oevers henen breeken. Uit de bc- rich-  NEGENDE HOOFDSTUK. 301 richten, door hen gegcevcn, cn uit mijne eigen waarnecmingen op het land in den omtrek, fchijnt dit niet onwaarfchijnlijk; want daar was geene kreek, geen riviertjen te zien, langs de oppervlakte van den grond, van het groot Alachua - drasland tot aan deeze rivier, een afdand van meer dan zeventig Engelfche mijlen, en egter levert geen deel der aarde misfehien eenen grooter overvloed van zuiver gezond water op. De onverg'elijklijke doorfchijnendheid van dit water levert eene bewijsreden voor zulk cene gisfing, die ten minden tot cene waarfchijnlijkhcid klirnt, zoo zulks niet voor het oog zigtbaarÜjk bevestigd wierd, want in alle de platte landen van Carolina cn Florida, uitgezonderd deeze land-engte, is het water der rivieren enigermaatc gezwollen en het heeft cene donkere tint, dat aan het jaarlijks in brand deeken van de bosfehen cn vlakten moet tocgcfchrcven worden, wanneer naderhand de zwaare regen de ligtc oppervlakte van den verbranden grond affpoelt en tot bcekjens vormt, welke bcckjens, fnel over de aarde loopende, in dc rivieren vloeijen en het water de kleur van zcep-fop of bier geeven bijna tot daalde vloed oploopt nabij de zee-kust. Maar ziet welk een onderfcheiden voorkoomen cn hoe baarblijklljk dc oorzaak is! want fchoon de oppervlakte van den grond dezelfde gewasfen voortbrengt, fchoon de grond dezelfde is, cn op dezelfde wijze cene algemeene verbranding ondergaat, cn de regen , in zwaare vlaagen , even zoo ovcrvloediglijk op de gezengde oppervlakte van den grond ne-  302 REIZEN door NOORD - AMERIKA. ncdervalt, kan egter, naardien de aarde zoo hol en vol gaten is , dit overvloedig water geen riviertjen of beekjen vormen, dat enigen afftand verre over de oppervlakte vloeit, of het wordt in zijnen loop geRuit en ingezwolgen; dan nederdaalende zijgt het door het zand en andere laagen van aarde tot de horizontaale beddingen van poreufe rotfen, die, uit dunne afzonderlijke bladen beftaande , welke gemeenlijk in fchuinfche horizontaale rigtingen over malkanderen liggen, dit water door langzaame, maar aanhoudende doorfijpeling door laaten. Dus verzameld en bij elkander gevloeid zijnde, vermeerdert het en vormt kleine ftroomtjens, beekjens en zelfs onderaardfche rivieren, die in duisternis ouder dc oppervlakte van de aarde in ontallijkc kronkelingen, windingen cn geheime doolhoven flingercn, terwijl zij, ongetwijfeld, op fommige plaatfen , groote verzamelingen en onderaardfche meiren vormen, die door eene menigte visch en water-dieren bewoond worden ; en misfehien breekt het, als het tot groote fnclle beeken verzameld is , en eenen onweêrftaanbaaren tegenftand in zijnen loop ontmoet, in eens door deeze doorboorde pijpachtige rotfen, met hooge loodlijnige fprongen, omtrent tot op zijne voorjge hoogte, en overftroomt groote ftrecken lands. Dus wordt het water, door middel van deeze onderaardfche ftroomen, gezuiverd en eindelijk naar de oevers va» groote rivieren gevoerd, daar het opkoomt en zig in de open. lucht vertoont , met zijne benden fchubachtige bewooneren , in die verbaazende, 'groo-  NEGENDE HOOFDSTUK. 503 groote fonteinen bij de oevers van deeze rivier en ook aan en nabij den oever van den Grooten St. Jan, op de Oost-kust van de land-engte , van enige van welke ik reeds eenig bericht gegeeven heb. TIENDE HOOFDSTUK. Befchrijving van de ftad Talahafochte; van at Kanos der Indiaanen; van hunnen handel met de Spanjaarden. Fisch-party. Tocht jen de rivier af. Befchrijving van dezelve. DeManate-hron. Tochtjen in het land. Overblijfzelen van eene oude Spaanfche volkplanting. Zeer groot Rottingrietveld. Aankomst van den blanken Koning. Feest. Befchryving van den perfoon des Konings. Raadsvergadering, het Alligators hol; Befchrijving van eene merkwaerdige uitbarsting van water uit de aarde. Affcheid van den Koning. Dorre vlakten. Ontmoeting van Indiaanen. Befchrijving van eene wel of put. De lange plas. Water vogelen. Dooding van een Krokodil. Terugkomst aan het Neder-handelhuis aan de St. Jans rivier. onze aankomst in den avond te Talahafochte, begaven wij ons naar het handelhuis, dat te vooren ons opperhoofd had toebehoord, daar een gezin van Indiaanen was , dat onmiddelijk de beleefdheid had van het huis te ruimen om plaats voor cps te maaken. De blanke Koning met de mees-  RËIZËN door. NOORD - AMERIKA* meeste manlijke inwooneren waren uit om te jaa* gen, of hunne koren-velden te bewaaken. Dc ftad ligt vermaaklijk op den verheven Oostlijken oever van de rivier, dc grond is effen cn Vlak tot digt bij het water , wanneer hij in eens fchuinsch afloopt; ik denk dat de lijnregte hoogte van den grond twintig of dertig voeten kan zijn. Daar ftaan bij de dertig wooningen, op de wijze als tc Cuscowilla gebouwd; maar hier is een ruimer en netter raadhuis. Deeze Indiaanen hebben groote fraaie kanos , welke zij van de ftammen van Cijpresfenboomcn («) maaken , van welke fommige ruim genoeg zijn om twintig of dertig oorlogslieden te bevatten. In deeze groote kanos vaaren zij de rivier af om tc gaan handelen of te gaan jaagen naar dc zee - kust, op de nabuurige eilanden en kaapen zelfs tot de punt van Florida en fomtijds vaaren zij de golf over; zij ftrekken hunne fcheepvaart uit tot de Bahama eilanden en zelfs tot Cuba i daar was juist eene bende van deeze gelukzoekers t'huis gekoomen, die flegts enige dagen voor onze aankomst van Cuba waren weergekeerd, met eene laading geestrijke dranken, koffij, fuikcr cn tabak. Een van hun fchonk mij bclecfdlijk een best ftuk tabak, dat hij zeide van den Gouverneur Van Cuba gekregen te hebben. Zij drijven koophandel bij wijze van mangeling cn voeren herten - vellen , pelterijen, gedroogdcit Visch, Cn ) Ciipnsfut disticha.  TIENDE HOOFDSTUK, 305 visch, bijën - wasch , honig, beeren - vet en enige andere artijkelen met zig. Zij zeggen dat de Spanjaards hen zeer vriendlijk ontvangen en hen op de beste fterke dranken onthaalen.- De Spanjaards van Cuba handelen ook hier of te St. Marcus en in andere zee-havenen aan de Westkust van de Land-tong met kleine floepen, bijzonderlijk in de baai van Ca/os, daar zeer goede visch banken en gronden zijn; niet verre daar van daan is eene aanmcrklijkc ftad van de Siminoles, daar zy eene groote meenigte' visch vangen, die zij aan land inzouten en fchoon maaken cn aan de Indiaanen en handelaars voor vellen , pelterijen enz. vermangelen, met welke laading zij na.a.v Cuba terugkeeren. De handelaar van de ftad Talahafochte verhaalde mij dat hij , toen hij in die ftad handelde, veele goederen van de Spaanfche koopvaardij - fchepen , tot dien handel gefchikt, en fommige artijkclen van zeer veel belang beter koop kogt dan hij die in dc Indifche pakhuizen, hetzij in Georgia of te St.Auguftyn, bekoomen kon. Tegens den avond, toen de zwaare hitte over was, ftelde een jongman van ons gezelfchap, die eene kano van eenen Indiaan geleend had , mij voor met hem uit visfehen te gaan naar forellen met den hengel. .Wij voeren dc rivier, af en , voor wij een half uur verre gevaaren waren, hadden wij genoeg gevangen voor ons huishouden: hij was zeer be« kwaam in dat werk ; fommige visfehen waren zoo ,groot en zoo derk in hun element dat zij zijne armen  5o6 REIZEN door. NOORD-AMERIKA men fterk fchuddeden en ons met de kano over den overftroomden grond fleepten , alvorens wij hen binnen boord kreegen. Het is in de rivieren in de inhammen, tusfchen de punten en windingen der rivier, daar de oppervlakte van het water enige akkers met de bladeren van de Ruiterkroos en' Waterpiomp en andere tweeflachtige kruiden cn grasplanten bedekt is dat dc verblijf- en fchuilplaatfen van deezen beroemden visch zijn, gelijk ook van vcrfchcidene andere foorten. Eene visch-fchuit met Indiaanen ziende, die eene punt beneden ons om naar ons toe kwamen vaaren en ons toeriepen, Wag'tcden wij haar op; zij waren vrolijke gasten en zij wilden volftrekt dat wij een gedeelte van hunnen visch zouden aanneemen; naardien zij eene grooter hoeveelheid en van meerdere foorten hadden , bijzonderlijk van den braasfem , mijnen geliefdden visch, ruilden wij enige va» onze forellen voor dezelve. Naardien ons opperhoofd met de opperden van de dad zaaken van koophandel te verrigten had en andere van ons gezelfchap uit waren in de bosfehen met de Indiaanen, om paerden optcvangen, die de handel - maatfehappij toebehoorden , dclde mij de jonge tolk , die mij veel beleefdheid bewees en welken ons opperhoofd mij te vooren als eenen goeden medgezel had aanbevoolen, voor nog een klein tochtjen de rivier af te. doen. Dit was mij zeer aangenaam, naardien ik niets meer wenschte dan mijne waarneemingen geduurende ons verblijf te Talahafochte te vermenigvuldigen , alzoo wij voor-  TÏËNDË HÓOFDSTÜK. 30? voorneemens wfiren, zoo dra de Blanke Koning in de ftad zoü gekoomen zijn (die elk uur vervvagt wierd) na dat wij een gefprek met hem zouden gehad en onze zaaken afgedaan hebben, hen te verhaten en ons in het bosch te legeren, omtrent vijftien mijlen van daar en digter bij de phatfen daar hunne paerden graasden. Onszelven dan met kruid en lood en van leeftogt voorzien hebbende, vertrokken wij in de koelte van den morgen en zakten aangenaam op den krydallen vlöcd de rivier af, die zftgt en gemaklijk en egter met eenen leveridigen droom over zijn zilver bed nederwaarts vloeit. Hoe overvloedig is het water van bewoonereh voorzien'! de droom is bijna zoo doorfchijnende als de lucht, die wij inademen; daar gcfchiedt niets in het duister, uitgezonderd aan de groene bloemrijke zoomen, daar de Natuur, op bevel van den Opperden Schepper, eenen mantel gefpreid heeft, als een dekkleed en eene fchuilphats op behoorlijke tijden, maar geenzints eene veilige bergplaats voor den vraatzugtigen vijand én vervolger. Ziet de water-bewooners, in talrijke benden onder eikanderen heen en weder zweevende; hier fchijnen zij alle in vrede, fchoon 'er (dat ongelooflijk fchijnt) degts enige roeden daarvan daan, aan den zoom van den groen beVvasfen oever, altijd oorlog, of liever dagting is. Digt naar den oever wordt het water troebel door zelfdandigheden, die trapswijze naar elke zijde van het fuelvloeiend middenst kanaal afdrijven en door ondoorfchijX nen-  3o8 REIZEN door NOORD-AMERIKA. nende deeltjens , die door de neeren naar den wal gedraaid worden, hetgeen dan eene foort van kweekerij voor jongen visch maakt en dat flijmig bed is een vrugtbaar nest voor de vermenigvuldiging en opkweeking van ontelbaare benden en zwermen tweeflachtige infecten, die den jongen visch tot voedzel verftrekken, welke op hunne beurt weder ccn prooi van de oude worden. Maar als deeze verfchillende benden visch in het helder kanaal zijn , fchijnt hunne aart volkoomen veranderd; want bier is geene begeerte van te vervolgen of te vernielen; maar alles fchijnt vrede en vriendfchap. Koomen zij overeen in eenen wapenftilftand of ophouding van vijandlijkheden ? of wordt hun door eenen geheimen godlijken invloed die lust benoomen? of worden zij op cene andere wijze buiten ftaat gefield om eikanderen te vervolgen cn te vernielen ? Omtrent den middag naderden wij de verwonderlijke Manate - bron drie of vier mijlen laager in de rivier. Dit bekoorlijk bad is het voortbrengzel van de oorfpronglijke Natuur , dat niet natevolgen, veel minder te evcnaaren is door de vereenigde poogingen van menschlijk vermoogen en fchranderheid! Als men haar te water nadert, wordt de geest van den reiziger reeds te vooren bezig gehouden en trapswijze voorbereid tot eene grooter ontdekking , eerst door het gezigt van het fraai donker boschjen , dat verheven op den oever ligt en door eene reeks of gekromde keten van heuvelen, op eenen kleinen afftand van den vermaaklijken groenen kant der rivier, op de oostlijke oevers; terwijl wij  TIENDE HOOFDSTUK. 309 wij zagtlijk dc rivier afzakken, zien wij vlottende velden van waterplompen, doorfneden met vakken van de geel groene -Ruiterkroos, welke eene baai of eenen inham van de rivier, regt over de ronde met hout bewasfen heuvelen, bedekken. Flet is verbaazend en bijna ongelooflijk, welke troepen en benden visch en andere water - bewooneren nu in het gezigt zijn , alle vreedzaam met malkan deren en in welke verfeheidenheid van aangenaame kleuren cn fierlijke gedaanten, aanhoudend op en af zwemmende, onder eikanderen zwervende en zig vertoonende, terwijl egter elke bende op zig zelve afzonderlijk blijft. Nu voeren wij den kryftallen ftroom op, die fnel voortvloeide; wij voeren de groote fontein, de uitgeftrekte ronde kom in, welker bron van onder den grond van de hooge met hout bewasfen heuvelen , die het omtrent de helft omringen, ontfpringt. De opborreling is verbaazende en onophoudlijk, fchoon derzelver grootfte kragt of geweld regelmaatig omtrent dertig feconden ophoudt; het water vertoont zig helder zee-groen, dat enigermaate is toe te fchrijven aan den weêrfchijn van de bladeren , welke 'er over hangen : de opborreling gefchiedt lijnregt naar boven uit eenen wijden mond , die ongelijk van rand is, door een bed van rotfen, op eene groote diepte onder de gemeene oppervlakte van de kom-, en werpt kleine deeltjens of dukjens witte fchulpen op, die met het water, in die oogenblikken dat de borreling vermindert, bezinken , zig zagtlijk rondom het gat nederzetten en eenen grooten X 2 trech*  310 REIZEN door NOORD-AMERIKA trechter vormen. Als het water naar boven fpringt, is de oppervlakte van de bom regt boven den mond grootlijks gezwollen, of tot eene aanmerklijke hoogte opgeheven en dan is het onmogelijk de boot of enig ander drijvend lighaam boven de fontein te houden; maar de opborreling houdt dan in eens op, doch, voor de oppervlakte geheel effen wordt, geeft de fontein het water weêr op en zoo geduurig aan voort. De kom is over het algemeen rond omtrent twaalf en eene halve roede wijd en de ftroom, die altoos uit dezelve in de rivier loopt, is drie of vier roeden wijd en tien of twaalf voeten diep; de kom en de ftroom zijn aanhoudend met eene ontzagchelijke menigte en eene groote verfeheidenheid van visch en andere dieren bevolkt, als met den alligator, de manati of zee-koe in den winter. Daar lag nog ccn gedeelte van het geraamte van eene , die de Indiaanen in den voorleden winter gedood hadden, op den oever van de kom; de baktanden waren omtrent een duim in middellijn , de ribben agttien duimen lang en derdehalven duim dik en waren zagtlijk gekromd. Dit been wordt voor zoo goed als yvoir gehouden; het vleesch van het dier houdt men voor een gezond cn lekker voedzel ; de Indiaanen noemen baar met een naam , die zoo veel zegt als de Groote Bever. Mijn reisgezel , die in den voorleden winter te Talahafochte geweest was om te handelen , zag drie van deeze dieren te gelijk in deeze bron; zij aazen voornamelijk op water-gras en  TIENDE HOOFDSTUK". 311 en biezen. De grond rondom het boven-eind van de kom is doorgaans effen, tot op den afdand van enige voeten, dan loopt hij trapswijze op en vormt tamelijk hooge heuvelen : de grond boven op is eene ligte, graauwachtige, zandige aarde, die enige voeten diep ligt en op eene laag geelachtige klei rust , dan koomt 'er klei en gruiszand, en zoo voort, laag op laag, naar beneden tot den algemeenen grondflag van kalkachtige rotfen. Op andere plaatfcn ligt cene diepe laag witte, kalkachtige kalkfteen. De gewasfen, die deeze hoogten bedekken en verderen, zijn gemeenlijk altijd groenende Eiken , grootblocmige Magnolias in de Creekfche taal Tolo-chlucco, dat zoo veel zegt als dc Groote Laurier, dc Roode Laurier, in de Creekfche taal Eto-mico, dat is , de Koningsboom, Amerikaanfche Olijf boomen en Guldenboomen met andere boomen, heesters en kruiden, die in Oost-Florida gemeen zijn. De heuvelen en boschjens , die deeze bewonderenswaerdige fontein omringen, verleende mij vermaaklijke voorwerpen van onderzoek, waarom ik mij hier het grootde gedeelte van den dag ophield en tegens den avond keerden wij weder naar de ftad. Den volgenden dag, 's morgens vroeg, trokken wij de rivier over naar den overkant, regt over de ftad; wij lieten onze paerden naast de kano overzwemmen , dezelve bij den toom houdende terwijl een Indiaan ons over roeide. Toen wij over waren, begaven wij ons van de rivier in de bosX 3 fchen;  312 REIZEN door NOORD-AMERIKA. fchen; wij kwamen fomtijds op den ouden Spaan* fchen heir-weg, die naar Penfacola loopt en ni» bijna verdwenen is , cn volgden denzclven eenen tijd lang: wij reeden vier of vijf mijlen door oude Spaanfche velden. Daar zijn nog duidlijke tekenen en fpooren van de Spaanfche plantagieën en wooningen te zien, als paaien van afheiningen, en houten paaien van hunne huizen, greppen cn zelfs koornakkers en patatten heuvelen. Volgens de berichten der Indiaanen , hadden de Spanjaards hier eene rijke wel bebouwde cn volkrijke volkplanting en eene fterke post , gelijk zij ook op het drasland en de velden van Capola hadden, maar geen van beiden Was zoo fterk als een dien zij enige mijlen verder naar het Zuid-westen bezaten naar de Apalachuchla-rivier , die nu dc Apalachifche oude Velden genaamd wordt, daar nog zwaare werken en gebouwen, als verfchansfmgen, kerken, enig metaal gefchut, mortieren, zwaare kerk-klokken enz. van overig zyn. Men ziet in deeze boschjens en velden dezelfde groepen kalkachtige rotfen en ronde kolken met natuurlijke bronnen als ik aan den kant van de rivier over Capola had waargenoomen en ook dezelfde boomen, heesters en planten zonder on'derfcheid. Vijf of zes Engelfche mijlen door deeze oude velden en boschjens, getrokken zijnde, veranderde het toneel eensklaps, na wij door een hoog woud van Eiken , Magnolias, Esfchen, Guldenboomen , en Beuken enz. gereden waren. Daar  TIENDE HOOFDSTUK. $1% Daar vertoonde zig in eens voor ons gezigt misfehien het uitgeftrektde rotting-veld, dat op het geheele aardrijk te zien is; regt vooruit, omtrent Zuid-westwaarts, is de horizont onbepaald; de effen vlakte vereenigt zig, als dc Oceaan, met de lucht en aan de regter en flinkerhand ziet men donker befchaduwdc boschjens , oude velden en hooge wouden , gelijk die, welke wij laatst doorgetrokken waren. De in- en uitloopendc bogten en door de verte zig fiaauw vertoonende punten verdwijnen, eindelijk, als het ware, ongevoelig van voor het gezigt , als de twee punten van eene halve maan, vallen zagtlijk in den gezigteinder cn vertoonen dus het heerlijkst amphitheatcr, misfehien van de gantfche waereld. De grond daalt zagtlijk van de boschjens naar den rand van het riet-veld cn maakt een aangenaam groen grasrijk perk. De rotting is tien of twaalf voeten hoog en zoo dik als een gewoone wandeldok ; zij groeijen zoo digt aan eikanderen dat het niet mogelijk is- door dezelve henen te dringen , tenzij men zig van te vooren eenen weg kapt. Wij kwamen aan deeze uitgedrekte vlakte daar de oude Spaanfche weg dezelve overkruist om naar Pctifacola te loopen: daar zijn nog duidlijke overblijfzcls van den grooten dijk, die open is, als een fraaie laan, en de Indiaanen hebben eenen degten weg of een voetpad op denzclven. De grond van de vlakte is eene volkoomen zwarte , rijke zeepachtige aarde, als eene harde klei of mergel, vogtig en moer* X 4 asfig  314 REIZEN door NOORD-AMERIKA. asfig bij den oever ,• maar verder in hard en vast genoeg in den zomer, maar nat en op fommige; plaatfen onder water in den winter. Deeze nitgeftrekte vlakte met de aangrenzende bosfehen zouden, als de Siminoles, die meesters, van deeze landftreeken zijn, dezelve aan nijverige planters en werklieden wilden verkenen, om dezelve te bebouwen, binnen weinig tijds andere toneelen vertoonen dan zij thans doen, hoe ver* maaklijk zij ook zijn mogen; want door middel van den landbouw en den koophandel zou 'er ab les wat men in het leven wenfehen kan kunnen voortgeteeld en in overvloed gebragt, en .'er dus een rijk , volkrijk en aangenaam land van gemaakt worden, naardien deeze grond en luehtftreck goed fchijnt tot de voortbrenging van bijna alle de vrugten der aarde, als Spaanfche Tarw, I Rijst, Indigo, Suikerriet, Vlas, Katoen, Zijde, f Cochenille en alle de verfcheidenheden van eet* baare gewasfen en ik geloof niet dat enig deel van dc waereld zulk eene eindekoze ruimte en vette weiden voor hoornvee, herten, fchaapen enz» ï oplevere; het water heeft overal, zelfs in de holen van de aarde, overvloed van yerfcheidenerleie foorten uitmuntenden visch en de bosfehen en na- I tuurlijke weiden hebben menigte van wild , als beeren, harten, kalkoenen, kwartels en in den winter ganzen, eenden en ander gevogelte: cn naardien het aan eene van de fraaifte bevaarbaare rivieren van de waereld en niet meer dan dertig mijlen van St. Mark aan de groote baai van Mexicq \ ligt  TIENDE HOOFDSTUK. 3*3 ligt, is het ook zeer gelegen voor den WestIndifchen handel en voor dien met de geheele waereld. Na mijne verbeelding bot gevierd te hebben in de befchouwing van deeze grootfche verwisfelendc toneelen, draaiden wij regts af cn reeden over het bekoorlijk groen terras, dat de bosfehen van de vlakten fcheidt en toen weder de boschjens intrekkende, reeden wij agt of negen mijlen langs de rivier op, vier of vijf mijlen afftands van haaren oever, terwijl wij, aan de eene of andere zijde, geduuriglijk uitgeftrektc groene velden, boschjens en hooge wouden in het gezigt hadden; de weiden flikkerden van de meirtjens en plasfen, die ons van verre in het oog vielen, krielden van hoornvee, herten, en kalkoenen en vertoonden ons dikwijls overblijfzelen van oude Spaanfche plantagieën. Eindelijk tegens den avond draaiden wij om cn kwamen in het gezigt van dc rivier, daar Wij, op het Indiaansch handel-pad koomende, hetzelve blecvcn houden tot de landing-plaats over de ftad ; wij riepen cn fchooten onze fnaphaanen af, wanneer 'er terftond een Indiaan met eene kano overkwam cn ons voor het donker was in de flad bragt. Toen wij aan het handelhuis kwamen had ons opperhoofd ccn bezoek van de voornaamde van dc dad, wanneer onmiddelijk de aankomst van den Blanken Koning in de dad bericht wierd: daar was een bode vooruit gezonden om een gastmaal te bereiden, naardien de Koning en zijn geX 5 volg  Si6 REIZEN door NOORD - AMERIKA. volg verfcheiden beeren gedood hadden. Daar wierd op het openbaar plein een vuur entftooken; de koninglijke ftandaard wierd opgeheist en de trommel floeg, om de ftad bericht van het koningrijk feest te geeven. Men had reeds de ribben en de beste ftukken van de drie groote beeren, wel gebraaden, naar het feest-huis op het plein gebragt met warm brood cn honig-water om te drinken. Toen de maaltijd op het plein geëindigd was (waaraan alleen de opperhoofden en oorlogslieden wierden toegelaaten, met de blanken) kwam de oppcr-priester, van flaaven verzeld, met manden, waarin zij de overgefchoten ftukken weghaalden, die onder de huisgezinnen in de ftad rond gedeeld wierden. Toen gong de Koning henen cn begaf zig in het raadhuis op het plein, waarhencn de opperhoofden cn oorlogslieden, zoo oude als jonge, en diegeene van de blanken, die zulks verkoozen, zig ook naar toe begaven; de Koning , het Opperhoofd der oorlogslieden en verfcheiden oude opperhoofden en oorlogsmannen zaten op de koninglijke banken ; de overige der voornaamfte cn oorlogslieden , oude cn jonge, zaten op de banken aan 's Konings regterhand, de banken of zittingen aan dc llinkcrhand en van eene zelfde hoogte zijn altoos beftemd voor het blanke volk, voor de Indiaanen van andere fteden cn zulke van hun eigen volk, die verkiezen 'er gebruik van te maaken. Ons opperhoofd nam met de overige blanken die  TIENDE HOOFDSTUK. %t%> die in de ftad waren, plaats volgens orde; daar wierden pijpen en tabak gebragt; de vrede-pijp wierd aangeftooken cn men rookte 'er uit in de rondte, volgens de gewoonte en naar eisch van de plegtigheid en daarop wierd het feest bclloten met zwarten drank. De Koning fprak, dronk casfme en verkeerde gemeenzaam met zijn volk en met ons. Na dat dit openbaar feest geëindigd was, begon het jong volk op het plein te fpeelen en te dansfen, en alle dc jonge lieden van beiden kunnen kwamen daar bij een, zoo wel als de oude en die van middelbaaren ouderdom ; deeze vrolijkheid duurde den gehcelen nagt. De blanke Koning van Talahafochte is een man van middelbaare jaaren, van eene middelbaare geftalte en fchoon hij ftatig cn majcfhieus in houding cn gang is, ben ik egter overtuigd dat deeze deftigheid, die hem indedaad fieriük ftaat , in het geheel niet uit ijdelen cn trotfehen hoogmoed fpruit, want zijn glimlachend gelaat en zijne vrolijke gemeenzaamheid toonen grootheid van ziel, met goedheid gepaard. Daarop wierd 'er cene raadsvergadering gehouden cn een verdrag gefloten. Zij verzogten dat 'er weder een handel-huis in de ftad opgerigt zoude worden, ons vcrzcckercnde dat men aanhoudend alle mogelijke middelen zoude aanwenden om in het vervolg alle verhinderingen van hunnen kant voortekoomen; zij zeiden ons dat de moorde  2i8 REIZEN door NOORD - AMERIKA. denaars van m'gee f» en zijne medgez ellen ter dood zouden gcbragt worden, dat twee van hun reeds waren dood gefchoten en dat zij den anderen nog vervolgden. Onze Opper - koopman gaf hem tot andwoord dat de herfteUing van de vriendfchap en den koophandel het voornaamst oogmerk van zijn bezoek was en dat hij verheugd was zijne oude vrienden van Talahafochte in dezelfde goede geneigdheid te vinden als zij altoos jegens hem en het blanke volk geweest waren; dat het zijn verlangen was met hun te handelen en dat hij nu gekoomen was om zijne pak-paerden te verzamelen, om hun goederen te brengen. De Koning en de Opperhoofden , reeds onderrigt zijnde wat mijne bezigheid en mijn oogmerk onder hen was, ontvongen mij zeer vriendlijk; de Koning in het bijzonder groetede mij, zeggende dat ik als een van zijne eigen kinderen of van zijn eigen volk was en dat ik als zoodanig alle befcherming zou genieten, zoo lang ik onder hen bleef , 'er bijvoegende : ,, Ons O) M'OEE was het hoofJ van een gezin van blanken uit Georgia, dat over de landengte naar de rivier Mobile wilde; zij reistkn te paerd tot aan deeze ftad, daar zij kanos van de Indiaa. nen bekwamen, hunne reis vervorderden , de rivier afzakten en den Zuid - West kant van het vast land langs voeren ; maar in den nagt aan land zijnde, om tot hun onderhoud te jaagen , wierd hunne legerplaats verrascht en aangetast door eene zwervende roovers bende van Indiaanen , die M'GEE en de andere mannendood (loegen en. den buit en eene vrouw naar hunne fteden weg-^ voerden.  TIENDE HOOFDSTUK. 319 ^ Ons geheel land is voor u open, daar gij naar „ goedvinden in kunt omzwerven en geneeskun,, dige planten en bloemen en alle andere voort- brengzelen verzamelen : " dus eindigde de onderhandeling vreedzaam en vrieiidlijk. Den volgenden dag 's morgens vroeg verlieten wij de dad cn de rivier, met oogmerk om ons in de bosfehen neder te daan, omtrent twaalf mijlen van de rivier; onze reisgeiiooten gongen met de pak-paerden vooruit naar de plaats daar wij eikanderen befcheiden hadden en ons opperhoofd geleidde mij eenen anderen weg om, om my eene zeer merkwaerdige plaats te toonen,het Alligators hol genoemd, dat laatst gevormd was door eene buitengewoone uitberding of fprong van water. Flet is cene van die groote ronde putten, welke wij bijna overal om ons zagen, terwijl wij door deeze wouden trokken, na wij het Alachua drasland vcrlaaten hadden. Deeze aanmerklijkc is op den rand van eene uitgedrekte weide, de oppervlakte van den grond daaromtrent is oneffen door langzaam oploopende heuveltjens: enige afgezonderde klompen rotfen en groote uitfpruitende altijd groenende Eiken befchaduwen haar aan alle zijden : zij is omtrent vijftien roeden wijd en de oppervlakte van het water is zes of zeven voeten beneden den rand van den trechter of de kom: het water is helder, koel en aangenaam om te drinken en wel van visch voorzien ; een zeer groote alligator is 'er thans heer en meester; daar zijn veele van die dieren gedood, maar de throon is \  32o REIZEN door NOORD - AMERIKA. is nooit lang open, vermits de groote plasfen in de nabuurfchap eene groote menigte van deeze dieren voeden. Naardien het bericht, dat deeze man, die ooggetuige van de laatfte uitbersting geweest was, mij van derzelver eerfte vcrfchijning gaf , zeer wonderbaarlijk is, zal ik hier vernaaien hetgeen hij mij zeide , toen wij ïn de ftad waren, dat mij verder bevestigd wierd door de Indiaanen en eenen of meer van onze reisgenooten, die derzelver voortgang ook gezien hadden , zoo wel als door mijne eigen waarneemingen, toen ik op de plaats zelve gekoomen was. Deeze handelaar, omtrent drie jaaren geleden, bij die plaats zijnde (voor zij iets vertoonde van het geen zij thans is) om naar enige paerden omtezien, welke hij in deeze flreeken meende te vinden, wierd eensklaps getrolfen door een onuitdruklijk geruisch, als een groote orkaan of donder-ftorm; en rond ziende, zag de aarde overftroomd van waterfrroomen, die, golf op golf, in eene valei of vlakte, die zeer digt bij hem was, nederftorteden, welke,zij met water vervulden, waarna zij weldra de hooger gronden begonnen te overvlocijen, verzeld van een vreeslijk geruisch en eene fchudding van den grond. Van zijne eerfte verwondering bedaarende , nam hij onmiddelijk het bcduit naar de plaats te gaan, van waar het geruisch fcheen te koomen en kwam weldra in het gezigt van de onvergelijklijke fontein, daar hij, met verbaasdheid, de ftroomen veele voeten hoog zag opwellen en het  TIENDE HOOFDSTUK. 3ai het uitfpreidend water, dat aan alle kanten de overhand nam, zig wijd en zijd verbreiden. Hij begon eindelijk te gelooven (zeide hij) dat de fonteinen van den afgrond weder opgebrooken waren ert dat 'er een algemeene zondvloed begon; hij keerde dan terdond terug en vlood, om in de dad, die omtrent negen mijlen van daar lag, deeze tijding tc brengen; maar voor hij dezelve bereiken kon, ontmoetede hij verfcheiden der inwooneren, die, reeds door het ongewoon gedruis verfchrikt, zig naar de plaats haasteden, waarop hij met de Indiaanen terugkeerde cn zig op eene hoogte plaatste , om den voortgang cn den uitdag waartencemen. Het bleef op deeze wijze verfcheiden dagen lang fpringen en vlocijen, eene breede, fnclle kreek of rivier vormende, die de valei aQicp cn derzelver verfchillende wendingen en draaijingen volgde, zeven of agt mijlen verre , en zig eindelijk in een groot drasland ontlasteue, daar een meir en eene zink-put was, die het water ontvingen en hetzelve eenen doortocht verleenden. De fontein hield egter trapswijze op overtcvloeijen en zakte eindelijk beneden de gemeene oppervlakte van den grond, deeze holle kom van water overlaatende, die, fchoon altijd bijna vol, zedert nooit weder overgevloeid heeft. Het droog bed van de rivier of het kanaal blijft nu nog overig cn zal, denk ik, nog eeuwen lang zigtbaar zijn; het is gemeenlijk vier, vijf en zes voeten beneden dc natuurlijke oppervlakte van het land , en de loodlijnige, uitgekabbelde oevers, ter wederzijde ver-  $22 REIZEN door. NOORD - AMERIKA. Vertoonen de verfchillende langen van den grond eh op plaatfen , daar hoogten , of een rijzende heu* vel den loop en de woede van het water hinderde cn tegendond, zijn groote hoopen van ftukken van rotfen, witte kalk, ftccneu en keidcenert, die opgehoopt eri ter zijde in dc valei.Wn geworpen wierden , tot dc vuoranamc ftroom de overhand kreeg en dezelve ter zijde drong, de elfen gronden en weiden overftroomende, enige mijlen verre van den voornaamltcn droom Ier Weder zijde. Wij begaven ons haar beneden i:i dc groote valei, langs deszelfs oevers geheel tot an» het drasland en het meir, daar de droom zig ontlast had, terwijl deszelfs oud onderaardsch kanaal zig trapswijze opende, dat, denk ik, door het een of ander verborgen voorval of oorzaak opgedopt Was geworden en dat wij mogen denken dat de onmiddelijke oorzaak der uitbarsting geweest is. In den avond in onze legerplaats gekoomen zijnde , op eene grasrijke hoogte , onder bedekking van wijduitfpreidende eiken, digt aan dc grot of zink-put van het meir, die als een fchitterende edele deen op den bloemrijken boezem van het wijde drasland lag , kwamen onze omdwaalcnde meclgezellen welhaast uit de wijde bosfehen terug. Wij bleeven hier enige dagen gelegerd, terwijl wij het aangenaam land tot op eenen grooten afdand in de rondte doorkruisten, en elke dag ons in onze wandeling nieuwe toneelen van wonder en vermaak daar bood. Vroeg in den morgen nodigde mij ons opperhoofd  TIENDE HOOFDSTUK. 3*3 hoofd om met hem een bezoek in de ftad afteleggen en het laatst affcheid van den Blanken Koning te neemcn. Wij wierden vriendlijk ontvangen en met de grootfte beleefdheid en gastvrijheid onthaald; daar was een fchoon maal tegens onze aankomst bereid, bedaande uit beeren - ribben, wildbraad , verfchcidenerleie foorten van visch, gebraden kalkoenen (welke zij de fchotcl van de blanken noemen) warme graan koeken en eene zeer aangenaame verkoelende foort van gelei, die zij Conté noemen: zij wordt bereid van den wortel van de Basterd-China Struikwinde («): zij fnijden de wortelen aan ftukken, en ftampen die in eenen houten mortier, dan mengen zij die met helder water in een trog, en zijgen het door manden; het bezinkzel, dat zig op den bodem van het tweede vat nederzet , wordt daarna in de open lucht gedroogd en is dan eene zeer fijne roodachtige bloem of meel: cene kleine hoeveelheid van dit meel, met warm water gemengd en met honig zoet gemaakt, wordt, als het koud is, eene fraaie lekkere gelei, die zeer voedzaam en gezond is. Zij vermengen het ook met fijn koren-meel, dat, in versch beeren-vet gebakken, zeer goede warme koeken of eene foort van olietoeken maakt. Bij ons affcheid van den Koning en de hoofden f_a) Smilax ifettio - China, S.milnx a.'fera, fritctü n'tgtó, rHt&ce riodofc., mtrg/m, lavi, fat'macett; Sloan Tom. I. p, 31 f, Ï43 /. 1 haVu. JamaM, förginia, Gar'mn* et FlorUa. Y  3i4 REIZEN door NOORD-AMERIKA. den verzogten zij ons opperhoofd dat hij het blanke volk zou te kennen geeven dat zij een ongeveinsd verlangen hadden dat de laatde verbreeking van vriendfchap en afbreeking van den handel in vergetelheid tnogt begraaven worden, en dat zij vertrouwden dat dit nimmer op het volk van Talahasochte zoude verhaald worden, en laatstlijk, dat wij fpoedig zouden wederkoomen 'met koopwaaren , gelijk voorheen , al het welke bun met blijdfehap wierd toegedaan, terwijl wij hun verzeekerden dat hunne wenfehen en gevoelens volkoomen met de onze overeendemden. Naardien de Opperkoopman voorneemens was mij, op onzen terugweg naar de legerplaats, enige aanmerkens-waerdige dorre vlakten te toonen, vertrokken wij op den middag: toen wij in het gezigt van dezelve kwamen, wierd ik van verwondering getroffen op derzelver akelig voorkoomen: het gezigt naar het Zuiden fcheen eindelooze woedijnen en vertoonde rotsachtige en zandige dorre vlakten, die naauwlijks enige gewasfen voortbragten, behalven enige weinige heesterachtigc krom gegroeide Pijnboomen, uit hoopeu witte rotfen opfchietende, die puinhoopen van dorpen vertoonden, welke over de vlakten verfpreid waren, cn bosfen van laage heesters, die alleen dienden om het vernielend vermogen en de woede van het vuur gaande te houden, en van de onvriigtbaarbeid van den grond te getuigen. De heesters, welke ik waarnam, waren voornamelijk  TIENDE HOOFDSTUK. 325 lijk de volgende («) : waschdraagende Gagel, twee of drie verfcheidcnhcdcn, van welke eene zeer laag is , de bladeren klein , maar egter getand en ingekeept, van eene geelachtige groene kleur, welke is toetcfchrijvcn aan eene meelachtige ruigheid of blaasjens, welke de oppervlakte bedekken, vcrfchcidenhedcn van de Prinos, roestkleurige Andromeda, fraaie Andromeda in verfcheidenheden, Vuilboom, zijdachtige Yzerboom, gemeene Hulst, mijrtenbladige Hulst, Bes-Heide , gchairde Kalmia, Casfine en cene groote verfeheidenheid van heesterachtige Eiken , zoo altijd groene als die hunne bladeren laaten vallen, van welke enige bijzonder fraai, Kruipende Corypha met eene groote verfeheidenheid van kruiden , bijzonderlijk Dokkeblad , Knikbloem , Pronkbloem , Zonnebloem, Zonnekroon , Lobelia, (vogelkruid, Iïondsoog, Kruisbloem in verfcheidcnhcdcn, Borstelkrans, verfchillende foorten van Toortsplant , verfcheiden foorten van Wolfsmelk, vleesachtige Zijde-vrugt, zeer zonderling cn fraai, Sophora, Anjelier, het Veld- roos- (V) Myrica Cerifera var. ■ Prinos var. Andromeda fer- 'ruginea, Andr. nitida, ver. Rhcmnus frangula, Sideroxyion fericium, tiet aquifolium, I. myrt'fotium, Empetrum, Kalmia ci- liata, Casfine, Querci var. Corypha repens Cacalia, Prenantkus, Chryfocoma, Helianthut, Silphium, Lo'ielia, Globula* ■/ia, HeUniüm, Pol)gala var. fp. Clinopodtum, Cactus var. fpec. Euphorhia va:: fp. Asclepias Carnofa , Sophora, DUmthus, Cisius, Sifymbrium, Pedicularis, Oefdrdia, Lechea, Gnaphal'nim, Smilax Sarfaparilla, Sm'lax pumila., Soüdago, Aster, Lupimi» plif Hut, Galt ga, Hcdjfarttm &c.  Sa6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. roosjen, Waterkers, Luiskruid, Ger-ardia, Lechea , Droogbloem, Sarzaparilla - ftruik-winde , laage Struik-winde, Goudroede, Sterrebloem , draadbladige Vijgeboonen , Vlakkcnkruid , Haanekop enz. met verfchillende foorten van gras ; maar daar waren groote ruimten van grof zand en vlakten van kaale rotfen, even gelijk met de oppervlakte van de aarde, die geheel van alle gewasfen ontbloot fcheenen , tenzij men enige verfchillende foorten van mos van de komachtige foorten als Qa~) Schurftmos, wier enz. en koraalachtig uitzondere. Na verfcheiden mijlen langs de zoomen van deeze woeftijncn getrokken te zijn, terwijl wij dikwijls op dezelve waren afgeftcgen om waarneemingeil tc doen cn het ccn en ander op tc zamelen , vereenigden zij zig eindelijk van langzaamerhand, of liepen in oneindig uitgeftrekte draslanden cn plasfen uit, die zig zuidwaarts tot buiten het gezigt uitftrektcn, evenwijdig met de "rotsachtige dorre vlakten, zijnde alleenlijk gcfchcidcn door eene fmalle, laage rotsachtige ft-rook van open boschjens, beltaande uit laage, zig uitfpreidende altijd groene Eiken, Herculesboomcn , Hulst , Yzerboomen en andere diergelijke en hier en daar ftond, ook in groepen of alleen, de pragtige Palmboom , heerlijk overeind of fierlijk naar de aarde gebogen, vertoonende eene alleraangcnaamde verwisfeling en een wild Indiaansch gezigt van de oorfpronglijke on- (a~) Lilhen, Alga et Coraïïotdes,  TIENDE HOOFDSTUK. 327 onaangeraakte natuur, grootsch en pragtig. Wij kwamen eindelijk vlak voor het uitgcttrckt flikkerend meir, dat de wijde velden verdeelde, en welks een eind zig naar eene groene hoogte uitftrekkende, eene kleine baai vormde, die gedeeltelijk omringd was door groepen van witte kalkachtige rotfen, overfchaduwd van altijd groenende Eiken, Laurieren, Herculcsboomen cn Palmboomen. Wij lieten onze paerden in de groene perken [graazen, terwijl wij door de boschjens en weiden gongen. Hier hong dc palmbladige winde over de rotfen met de (a) vleeschachtige klim - op en de grillige (£) Kittelbloem, die de heesters met blocm-flim. gers verfierde. Zoo dra wij het bosch ingetrokken waren, ontmoetedc ons op het pad een klein gezelfchap van Indiaanen, dat ons reeds toelachte en wenkte voor wij bij hen waren. Het was een huisgezin van Talahafochte, dat op de jagt was geweest en weder naar huis keerde , met gebraadeu vleesch, huiden cn honig beïaaden. Het beftond uit den man, de vrouw cn dc kinderen, op fraaie paerden gezeten en enige pak-paerden. De man bood onq terftond een vel met honig aan , dat wij met blijdfehap aannamen en , toen wij fcheidden, fchonk ik hem daarentegens enige visch-hoeken, naai-naalden enz.; want op mijne reizen onder de In- 00 Hedera carmfa foliis gulitatit incifo-ferratis perennentibus. (b) Clitoria cmde volubili fol.fs ttrnatis pennathqiie, flore majurt tetiflf)) ycx'dh rotundjore, filiquis longisfimis compresfis. Y 3  353 REIZEN door NOORD-AMERIKA. Indiaanen voorzag ik mij altoos van dingen , die hun nuttig en aangenaam konden zijn en die ligt te draagen waren, om hun gefchenken te doen. Wij fcheidden en vervoegden ons voor den avond weder bij onzen reisgezel aan de lange plas. Toen wij des avonds weder in de legerplaats kwamen, wierden wij door eene bende jonge Indiaanfche oorlogslieden begroet, die hun leger op eenen groenen heuvel bij het meir, digt bij onze legerplaats , onder een boschjen van Eiken- en Palmboomen hadden neêrgeflaagen. Dit gezelfchap beftond uit zeven jonge Siminoles, onder geleide van eenen jongen Prins of Opperhoofd van Talahafochte, cene ftad in het zuiden van dc Landengte. Zij waren alle zeer zonderling en fierlijk gekleed en befchilderd en rijk verfierd met zilveren plaaten, ketenen enz., op de Siminole wijze, met wapperende pluimen op hunne hoofden. Toen wij hen naderden, ftonden zij op en gaven ons de hand; wij ftcegen af cn gongen eene wijl bij hen bij het vuur zitten. \ De jonge Prins vertelde ons Opperhoofd, dat hij bezig was eenen jongen kaerel te vervolgen, die uit de ftad gevlugt was en cene van zijne liefde vrouwen of bijwijven had medegenoomen. Hij zeide op eenen vrolijken toon, dat hij hun beiden dc ooren wilde affnijden voor hij weder naar huis trok. 11ij was van eene wat meer dan middelmaatigc grootte cn het volmaaktst model van een' mensch drt ik ooit gezien heb, van ccn beminnelijk aanvallig voorkoomen, houding en gang, vrij en  TIENDE HOOFDSTUK. 329 en gemeenzaam in den omgang cn egter met eene betamelijke deftigheid en bevalligheid. Wij donden op, namen affcheid van hun en trokken door eene kleine valei, die met een fraai gras-tapijt bedekt was en door het zagt licht van de volle maan verlicht wierd. Zoo dra wij weder bij onze medgezellen in de legerplaats gekoomen waren , kwamen ons onze nabuuren, de Prins en zijne reisgenooten , een bezoek geeven. Wij onthaalden hen zoo goed wij konden , hebbende nog cidge derke dranken gefpaard. Zij verlieten ons met volkoomen hartlijkheid en vrolijkheid, wenschten ons eenen goeden nagt en vertrokken naar hunne eigen legerplaats. Zij hadden enige muzijkanten bij zig , met een trommel, duiten cn een ratel - kalebas en onthaalden ons in den nagt op hun zingend en fpeelend muzijk. Daar is eene kwijnende zagtheid en droefgeestige toon in de feest-gezangen der Indiaanen, bijzonderlijk in hunne liefdc-deuutjens, die onweêrdaanlijk roert ende aanloklijk en uitneemend aangenaam is, voornamelijk in deeze eenzaame plaatfen, als de geheele natuur zwijgt. Ziet hoe bevallig en weldaadig rijst de purperen dageraat! De zon koomt op en vervult de- vlakten met licht; heerlijk fchijnt zij op de bosfehen, omringt de weiden en verguldt de toppen derTerebinthijn-pijnboomen en hooge Palmboomen, die nu zagtjens ruisfen door de drukking der ontwaakende windjen : het gezang der welluidende kraanvogelen Y 4 klinkt  330 REIZEN door NOORD-AMERIKA. klinkt door de lucht; zij zweeven in afzonderlijke benden in kringen rondom en daalen zagtjens neder, terwijl zij met hunne vlerken de dikke lucht flaan en ftrijken eindelijk op den groenen bedaauwden rand van het uitgeftrekt meir , welks oppervlakte nog rookt van de graauwe opklimmende mist, die, in de hoogte tot wolken van damp verdikt , door de morgen - windjens weggedreven wordt en ten lnatften trapswijze aan den verre horizont verdwijnt. Dc geheele natuur ontwaakt en wordt werkzaam. De grond vertoonde ons deezen morgen, geduurende onzen tocht, overal van die trechters, gaten en wellen in groepen van rotfen, tusfchen de boschjens, gelijk ik reeds befchreven heb. Digt bij onze legerplaats was een dcezer putten , die grooter was dan die ik elders gezien had; ik maakte van deeze gunstige gelegenheid gebruik om dezelve in alle hunne verfcheidenheden waarteneemen. De opening boven aan den rand was twaalf of vijftien roeden middenlijns en liep rondom even gelijk fchuinsch af naar het middenpunt: aan de eene zijde was een aanmerklijk voetpad, dat naar beneden tot het water afliep, en dat afgefleten was door het geftadig loopen van wilde dieren , die hier koomen om te drinken, als het water met het bed van rotfen gelijk, of boven hetzelve ftaat, maar thans was het verfcheiden ellen beneden de oppervlakte van de aarde gezakt. Wij daalden eerst tot op het bed van rotfen, dat doorboord was met loodlijnige buizen, even als een bemuur- de  TIENDE HOOFDSTUK. 33i de put van vier, vijf, of zes voeten middellijn en die wel vergeleken kunnen worden bij de celletjens in eene honig-raat, door welke zig het water op den bodem vertoonde; veele derzelve waren in elkanderen gebrooken of gefleten en vormden eene enkele groote put met ongelijke muuren, die uit uitfteekende posten, pijlasters of fteunzels beftonden en uitgeholde halfronde nisfen , als of men een ftuk uit eene honig-raat genoomen hadde: het bed van rotfen is van vijftien tot twintig voeten diep of dik, fchoon uit geene vaste klomp, maar uit veele gemeenlijk horizontaale, bladen of Iaagen van verfchillende dikte, van agttien duimen tot twee of drie voeten, beftaande, die het water laaten doorzijgen, dat 'er droppel aan droppel doordruipt, die fomtijds egter zoo digt volgen, dat zij kleine kronkelende' ftraaltjens vormen, die naar beneden loopen. Eene zijde van het groot koel grot, was zoo afgekabbcld en gebrooken, dat het mij niet onmogelijk toefchecn tot aan het water op den bodem naar beneden te klimmen; cn mijn medgezel, mij verzeekercnde dat de Indiaanen en handelaars dikwerf afklimmen om te gaan drinken , moedigde mij aan om het te beproeven en wilde mij wel verzeilen. Ons dan van eenen langen boomftam met fporten, eenen Indiaanfchen ladder genoemd, voorzien hebbende en elk onzer van eenen ftok, klommen wij met behulp van deeze beiden behouden tot op den bodem, dien wij omtrent effen cn niet geheel met water bedekt vonden ; aan de Y 5 eene  332 REIZEN door NOORD-AMERIKA. eene zijde was een bed van gruiszand en ftukken van rotfen of fteenen en aan de andere zijde een water-poel, ten naasten bij twee voeten diep, dat met eenen traagvlietenden ftroom onder de muuren op een bed van klei en gruiszand wegliep. Toen wij weder uit deezen put geklommen waren, gong ik wederom aan het dwaalen dooide boschjens en grotten en ondcrzogt veele derzelve. Eens op den rand van eene in liet open bosch zijnde en ziende enige merkwaerdige gewasfen op de zijde van den fchuinfchcn trechter omtrent het middenpunt . groeiende, terwijl de oppervlakte van den grond met gras en kruiden bedekt was, klom ik, geen gevaar vermoedende, driftig af naar dien groep heestergewaslën, wanneer ik met verbaasdheid gelukkiglijk in mijnen loop weerhouden wierd door het hol klinken van den grond onder mijne .voeten en, fcheuren in den grond ziende, liep ik haastig terug en keerde weder met eenen dok, ik dak dien in den grond en, tot mijne fchrik en verwondering, vertoonde zig de mond van een put door de rotfen en ik zag het water op den bodem flikkeren. Moede zijnde van het loopen keerden wij weder naar onze aangenaame legerplaats op den rand van het groene perk. Den volgenden dag gongen wij naar het beneden handelhuis op reis, voorneemens zijnde ons des avonds aan een drasland te legeren, omtrent twaalf mijlen hier van daan, daar wij weder zouden  TIENDE HOOFDSTUK. 333 den ftil houden en eenen dag of twee verblijven, om eenen anderen troep paerden, die daar graasden, bijeen tc verzamelen. De jonge wilde paerden braken dikwijls los en maakten onzen voortgang traag en langzaam; wij kwamen egter lang voor het donker was ter beftemdc plaatfe. Ik had deezen dag gelegenheid om eene menigte verfchillende zaaden van gewasfen te verzamelen , van welke enige voor mij nieuw waren, bijzonderlijk Sophora, Cistus, Tradescantia, Ruigblad, Jatropha , Gerardia, Luiskruid , Kruidjen roert mij niet, Ilelonias, Melanthium , Lelie, Aletris , Boom-Aloë, Toortsplant, Zamia, Besheide, Koraalzaad, Slangekruid enz. Den volgenden dag, toen het volk weder bezig was de bosfehen en vlakten te doorloopen om hunne paerden te zoeken , verzelde ik hen cn wij bczogten, onder het omdwaalen, nog eens het groot drasland en het meir , de lange plas genoemd: het meir ligt omtrent in het midden van het uitgeftrekt open grasvelden is langwerpig van gedaante ; het is meer dan twee mijlen wijd en zeven mijlen lang; het een eind koomt tot aan de groene hoogten die aan het bosch grenzen, daar een betoverend boschjen cn een grot van helder water is, door eene menigte visch bewoond, die aanhoudend op en. neêr zwemt door de zuivere (a) Sopara, Cistus, Tradescantia, Iïypoxis, lat rota, Gerardia, Pediciddris, Mimofa fenptiva, Hdonias, Mdanthium, l.ilium, Aletris, Agave,Cactus, Zamia,Empcirum, Erythryna, Ecüium £?£•  334 REIZEN door NOORD-AMERIKA. vere witte rotfen, welke van de groene kante» fchuinsch afloopen, als met trappen, die met platte gladde fteenen bevloerd zijn , welke door de zwellende golven van het water befpoeld worden. In den avond kwamen wij wederom aan onze legerplaats, daar wij onze andere reisgezellen druk bezig vonden met de jonge weerbarstige paerden wel te bezorgen. De volgende dag wierd op gelijke wijze doorgebragt met de jonge paerden tot hunnen plicht te dwingen cn te gewennen. Den daaraan volgenden dag namen wij het laatst affcheid van dit land van weiden, meiren, bosfehen en grotten , en vervolgden onzen weg naar het handelpad. Wij trokken door een land, dat in voorkoomen weinig van dat aan de kleine Sr. JatisRivier verfchilt en wonnen omtrent twaalf mijlen uit; en in den avond legerden wij ons op eene fmalle hooge ftrook lands, die twee draslanden van eikanderen fcheidde , digt bij den kant van eene diepe plas; hier maakte ons volk een groot hok, om de wilde paerden geduurende den nagt veilig te bergen. Daar was een klein beuveltjen of eilajidjen van enigen weinige akkers hoogen grond op enigen afftand van den kant in het verdronken drasland , op welk bijna alle de boomen belaaden waren met nesten van verfchillende gcflachten van water-gevogelte , als van (a) witte, pur- (d) Ardeaalha, Ardsa violacea. Arden encrulea, Ardea fielletris cristata. Ardsa jlellaris maxima, Ardea y.rescens, Colymbus, Tan. talus, Merg as £fc.  TIENDE HOOFDSTUK. 335 purperkleurige, blaauwe Reigers; van den gekuifdenButoor, den zeer grooten Butoor,den groenen Reiger, Duike.rs , Pelikaanen, Zaagbekken en andere; in alle deeze nesten waren leevende jongen, meest alle volwasfen , nog geene vleugelen hebbende, maar met witachtig of roomkleurd zagt dons bedekt. Wij bezogten dit vogelen-eiland; enige van ons volk namen ftokken mede, en floegen in korten tijd veele van deeze kiekens dood , zoo dat zij wel belaaden weder naar de legerplaats keerden; zij waren als klompjens vet, en verfchaften ons een heerlijk avondmaal; fommige brieden wij cn andere kookten wij met rijst : de meeste, uitgezonderd de Pelikaanen en Butooren , waren zoo vischachtig van reuk en fmaak, dat ik die niet eeten kon. Het is ongelooflijk welke groote menigten 'er zoo oude als jonge, op dit eilandjen waren en welk verward gefchreeuw zij aanhoudend lieten hooren; de jongen fchreeuwden onophoudlijk om voedzel, zelfs als zij het nog in hunne bekken hadden, en de oude waren verfchrikt en verdrietig, dat wij hun zoo nabij kwamen en over de verwoestingen, welke wij onder hen hadden aangeregt; hunne verfchillende ftemmen,' hun fchreeuwen en het geklappet van hunne wieken maakten een onuitdruklijk geruisch gelijk men op cene markt of kermis in eene volkrijke hoofdftad hoort, wanneer het volk eensklaps door de eene of andere noodlottige gebeurtenis Verfchrikt wordt. Omtrent te middernagt in flaap gevallen zijnde  336 REIZEN door NOORD-AMERIKA. de wierd ik ontwaakt en grootlijks verfchrikt, vindende dc meeste mijner reisgezellen op cn gewapend cn woedend handgemeen met eenen grooten krokodil, flegts enige fchreden van mij af. Een van ons gezelfchap was, naar het fcheen, in den nagt ontwaakt en zag het monster flegts enige fchreden van de legerplaats, wanneer hij de andere roepende, zij terftond tot zijne hulp waren toegefchotcn, Want het was cene aardige jagt. Sommige namen brandende houten en fmeeten hem die naar den kop, terwijl andere fpecren van boom-takken maakten, die zij punteden en in het vuur hardden; zij ftaken hem die door de keel in de ingewanden , hetwelk het monster ijslijk deed brullen cn loeijen; maar zijne kragt en woede waren zoo groot, dat hij die gemaklijk uit hunne handen wrong of rukte en met dezelve rondflïngercnde en flaande, hield hij zijne vijanden eenen tijd lang van zig af. Sommige wilden een einde van zijn leven en zijn lijden maaken door eenen kogel, maar de meeste dagten dat dit hen te fchielijk van het vermaak cn dc tijdkorting zou berooven vari hunne verfchillende uitvindingen van pijniging op hem te werk te dellen: zij wierden het egter eindelijk moede en ftemden alle toe dat hij nu genoeg geleden had; zij maakten dan een einde van zijn leven. Deeze krokodil was omtrent twaalf voeten lang; wij gisten dat hij was aangelokt geworden door den vischrcuk van onze vogelen cn daardoor was aangemoedigd om deezen gevaarlijken aanval te ou-  TIENDE HOOFDSTUK*. 337 ondcrneemen, die hem zijn leven kostede. Dit met andere voorbeelden , door mij reeds aangehaald, zal genoeg zijn om de onverzaagdheid en listigheid van deeze vraatzugtige vreeslijke dieren te doen blijken. WiJ gongen des anderen daags 's morgens vroeg weder op reis, cn kort daarop op het handel-pad koomende, leiden wij omtrent twintig mijlen wegs af en legerden ons des avonds, als gewoonlijk, bij de oevers van draslanden en plasfen, om het gemak van het water en de weiden tot gerief van onze dieren. Den volgenden dag trokken wij over een groot gedeelte van het fchoon fraai ^/rtf//fw-di-asland, welks vette groene weiden, met de vrugtbaare heuvelen , die het kort omringen , zno zij op de wijze der befchaafde landen van Europa bevolkt cn bebouwd wierden , volgens eene maatige fchatting, op de gelukkigdc wijze meer dan honderd duizend menfehen, zonder te digt bevolkt te zijn en zonder dat de gezinnen elkanderen zouden hinderen , zouden kunnen voeden en gerieven , behalven nog millioenen van tamme dieren en ik twijfel niet of deeze plaats zal, in het toekoomende , eene van de volkrijkd een aangenaamde verblijfplaatfen op den aardbodem worden Wij 1 egerden ons in den avond op de oevers van eene kreek, degts enige weinige mijlen van Cuscowilla en nog twee maatige dagreizen bragten ons behouden weder aan liet nederhandelhuis aan de St. Jans rivier terug , hebbende fteèds gezondheid en eene voorfpoedige reis gehad. J'ij  338 REIZEN door NOORD-AMERIKA. Bij mijne aankomst aan het magazijn had ik het genoegen van alles wel te vinden gelijk wij het gelaaten hadden en dat wij vriendlijke boodfehappen van de Siminole deden en ook van de Natie medebra°ten vervulde de hoop en wentellen van de handel maatfehappij met opzigt tot hunne belangen met dc Indiaanen, hetwelk, als het koesterend licht der zonne draalen na eenen donkeren dormachtigen nagt , blijdfchap en vrolijkheid onder de kleine gemeente verfpreidde, onder welke verfcheiden mannen met huisgezinnen waren , die angstig de gelukkige uitkomst wagteden. ELFDE HOOFDSTUK. De Schrijver vaart de rivier andermaal op; koomt aan Mount-Royal; fteekt het meirover; bezoekt de kusten. Verlaat en plantagieën. Hij brengt den nagt op een eiland door; koomt aan het magazijn terug. Naardien 'er geene laading voor de fchooner, die naar Georgia moest keeren , gereed kon zijn voor laat in den herfst, gaf deeze omdandighcid mij tijd en gelegenheid om mijne tochtjens in dit land van bloemen voorttezetten , en te gelijker tijd mijne verzamelingen van zaaden , wortelen enz. met nog andere te vermeerderen. Ik belloot dan nog een tochtjen de rivier op te doen; en, na enige dagen uitgerust en mijn vaartuig herdeld te hebben, bragt ik het nodige aan boord, voorzag mij van bakken om wortelen in te  ELFDE HOOFDSTUK. r>9 te planten , mijnen fnaphaan, krulden lood en mijn visch-tuig, gong onder zeil en kwam dienzelfden avond nog te Momit-Royal. Des anderen daags 's morgens, toen het tamelijk ftil en mooi weder was , vertrok ik met een zagt kocltjcn , dat mij aangenaam het meir overvoerde naaide west-kust, daar ik op een luchtig, zandig ftrand, op eene aangenaame koele plaats aan land Hapte en den nagt doorbragt, maar niet zonder dikwerf van muskiten aangevallen te worden ; den volgenden dag bczogt ik de groote bronnen, daar ik tot des anderen daags bleef, in welken tusfchentijd ik mijne verzamelingen van planten, zaadenen wortelen vermeerderde cn toen voer ik het meir weder over naar den oostlijken oever. Deeze oever is over 't algemeen fterler en rotsachtiger dan dc westlijke, en hij ligt bloot voor het daan der golven , dat door dc westen cn noord-westen winden veroorzaakt wordt, die vrij fterk en aanhoudende zijn van negen tot tien uuren in den morgen tot omtrent middernagt, bijna het geheel jaar door, fchoon de zuiden winden vrij derk zijn in de lente cn bij korte tusfehenpoozen geduurende den zomer en den winter en de noord-oostenwind , fchoon fomtijds in de lente en herfst vrij hevig, waait egter niet lang o\*er eene boeg. Ik bedeeddc den dag met langzaam dc kust langs te vaaren en verzamelingen tc maaken. In den avond begaf ik mij in eene haven onder bedekking van eene lange punt van platte rotfen, die mijne landingplaats voor de golven befchutte. Mijn vaar£ tuig  34o REIZEN door NOORD-AMERIKA. tuig veilig vertuid, en mijne legerplaats daar kort bij verkozen hebbende, gong ik, in den fchooncn avond, de nabijliggcnde boschjens cn gras-velden opnecmen. Daar is hier eene vcrlaaten plantagie, Doet. stork tocbehoorende, daar hij voorheen gewoond heeft. Ik zag veele fraaie heesters en planten in de oude velden en oranjen-boschiens, bijzonderlijk verfcheiden foorten van Winde en Trechter-winde, dc eerfte met zeer groote , witte, aangenaam riekende bloemen: zij kruipenfterk voort en klimmen en kruipen op de heesters en heggen. Den volgenden morgen fchcepte ik mij weder in cn bleef langs de fteile kust noordoostwaarts vaaren, terwijl ik de oevers op alie bekwaame landing plaatfen bczogt, daar ik rijklijk beloond wierd voor mijne vlijt met het gezelfchap van fchoonheden in de bloeiende rijken van Florida. Ik legde wederom aan, aan eene oude vcrlaaten plantagie, eenen Engelfche heer tocbehoorende, doch die reeds zedert enige jaaren ledig gedaan had. Een zeer groot houten gebouw was op het indorten cn vcrmolzemde tot aarde. Hier zijn zeer uitgeftrekte oude velden, daar de WestIndifchc of overblijvende Katoen en Indigo , die hier geteeld Avaren, groeiden , gelijk ook enige verfprcidc overblijfzelen van de oude oranjenboschjens, AA'elke men bij het opruimen van den grond voor de plantagie had laaten daan. Ik heb menigmaalen zeer grooten fpijt gevoeld op het zien van de vernieling cn verwoesting, welke zoo onbefcheiden is aangeregt onder die uit-  ELFDE HOOFDSTUK. J4s uitgeftrekte vrugtbaare oranjen-boschjens, op dc oevers van de St. Jans rivier door de nieuwe planters onder de Britfche regeering, van welke , op eene enkele plantagie, enige honderden akkers zijn uitgeroeid om plaats te maaken voor de Indigo, Katoen, Koren en Pataten, of, gelijk zij zeggen, om de muskiten uitteroeijen , wijl zij voorgecven dat boschjens, die nabij huizen ftaan, verblijf- en fchuilplaatfen zijn voor deeze plaagende infekten. Op fommige plantagieën is geen enkele boom ftaandc geleven en daar nog enige zijn overgelaaten , is het flegts een klein boschjen en groepjen, dat blöötlijk alleen op zigzelf ftaat; doorgaans ftaan 'er maar omtrent vijftig of honderd boomen bij het woonhuis, en geen hoog koel boschjen van uitfprcidende altijd groenende Eiken , Magnolia Laurieren en Palmboomen, om dezelve te befchaduwen en te befchutten , dat een droevig naar gezigt oplevert, terwijl hunne natuurlijke blinkende en fraai gevormde groene bladeren als gefchonden, mismaakt cn aan ftukken geflagen zijn door de koude winden , en in den zomer door de brandende zonne-ftraalen verfchroeid en door de winter-vorst bevrozen worden. Des avonds nam ik mijne verblijfplaats op het fchoon eiland in het gezigt van Mount-Royai. Den volgenden dag , alles wat nieuw cn opmerkenswaerdig was verzameld hebbende, ging ik weder onder zeil cn lcide onder weg aan Mount-Royai nog eens aan. In den avond kwam ik behouden aan het magazijn en bragt eene aanzienlyke verzameling mede. Z a TWAALF*  344 REIZEN door NOORD-AMERIKA. TWAALFDE FIOOFDSTUK. Bacchus-feest van de Indiaanen. Gefprek met eenen Koning der Siminoles. De Schrijver doodt eene Ratel/lang ; Gedrag der Indiaanen daarbij; Befchrijving van die Slang. Enige ontmoetingen van den Schrijver mei die Dieren. Befchrijving van enige andere Slangen; van enige foorten van Padden en Kikvorfchen; van Ilagedisfen; van Schildpadden ; van Viervoetige Dieren. Waarneemingen over het trekken .der Vogelen van N. Amerika enz. Ik vond aan het handel-huis eene zeer groote bende van de Neder - Creeks in een boschjen, even buiten het daketvverk gelegerd. Dit was cene bende droopers van de Siminoles, bedaande uit omtrent veertig oorlogslieden, die tegens de Chactaws van West-Florida uitgetrokken Waren. 2nj waren zoo even alhier van St. Auguftyii aangekoomen , daar zij met eenen grooten troep paerden waren geweest, om die te verkoopen en zig van eene vrij groote hoeveelheid derke dranken voorzien hadden , omtrent twintig vaatjcns , van welke elk omtrent een half anker inhield. Deeze zooncn van Mars hadden de ingetogenheid en derkte van de verzoeking te weêrdaan van lEelfs eenen druppel van denzelven te proeven, tot zij  TWAALFDE HOOFDSTUK.. 343 zij hier gekoomen waren , daar zij voorneemens waren zig van het nodige tot hunnen tocht te voorzien cn terdond öptetrekken; maar hier onze jonge handelaars cn pak-paerden-drijvers ontmoetende, wierden zij ras overgehaald om de vaatjens van hunne geliefden nectar open te fteeken, dat in het eind enige opfchudding veroorzaakte en de verteering van het meeste gedeelte van hunnen drank ten gevolge had, want toen zij die eens geproefd hadden , waren zij in geene tien dagen nugteren en toen was 'er flegts weinig meer overig. Binnen weinige dagen vertoonde dit feest een van de grappigdc bacchus-feesten, welke men zig met mogelijkheid verbeelden kan. Blanke en roode mannen en vrouwen, zonder onderfcheid, bragten den dag in vrolijkheid door met deeze vrolijke verliefde drinkers, en den nagt met dartel zingen, dansfen en met ofTerhandcn aan Venus, zoo lang zij ftaan of gaan konden ; want bij deeze vrolijkheden nccmen beiden de kunnen vrijheden met malkanderen , en bedrijven zonder ingetogenheid of fchaamte, dingen, van welke zij een afkeer zouden hebben, als zij migreren of bij hunne zinnen waren en die hun hunne ooren , ja zelfs hun leven zouden kunnen kosten; maar toen eindelijk de drank derk begon te minderen en de meeste ziek van dronkenfehap waren, wierden zij nugtercr en nu wilden de moedeloozc flaaperige zotten alles wat zij bezaten verpanden voor een mondvol drank, om hunne maag weder in orde te brengen , gelijk zij het noemden. Dit was dc tijd voor de Z 3. vrouw-  344 REIZEN door NOORD-AMERIKA. vrouwlieden om haar voordeel te doen, naardien zij den moed cn dc listigheid hadden gehad om , geduurende de vrolijkheid, hun deel van den drank te befpaareu, cn dat door eene zeer zonderlinge list; want bij deeze zwelgerijen heeft elke kaerel, die met het gezelfchap mede doet , zijne eigen flesch rum in dc hand , en houdt die zoo wel .bij den hals vast, dat hij die nooit los laat, hetzij bij dag of bij nagt, hetzij dronken of nugtcren , zoo lang de vrolijkheid duurt; met deezen zijnen geliefden vriend loopt hij gedadig rond, zingende, fchreeuwende en heen cn weder dingcrende, het zij alleen, of arm aan arm met eenen drinkebroeder en bied zijne dcscli aan ieder eenen aan om ccn dok te neemen; hij vindt zijn bemind meisjen als ■hij kan, welk hij gedienstig verzoekt met hem te drinken; maar de zedige fchoone, haar aangezigt in eenen mantel verbergende , weigert zulks in het begin; maar hij houdt aan cn dringt haar ten laatften derk. Zij, zig van eene ledige flesch voorzien hebbende , die zij in haaren mantel verdooken houdt, laat zig eindelijk overhaaien, en, eenen langen goeden dok neemende, bloost zij, laat haar fraai aangezigt op haaren boezem vallen cn weet konstig de rum in haare flesch te laaten loopen ; deeze list dikwerf herhaalendc heeft zij dezelve wel haast vol; dit brengt zij in dilte naar haare geheime voorraadplaats en keert dan weder naar het vrolijk fpel terug en zoo doet zij geduurende het geheele feest cn , als de koddige klugt voorbij is , verkoopt het listig vrouwmensch dit dierbaar vogt weder aan hun zo duur zij wil. D;l!ir  TWAALFDE HOOFDSTUK. 345 Daar waren enige weinige opperhoofden, in het bijzonder de lange Oorlogsman, hun geleider, die de voorzigtigheid en fterkté hadden, om, geduurende de geheele klugt, de aanloklijkc verzoeking te wederftaan; maar fchoon hij een magtig opperhoofd, een Koning", en een zeer listig man was, was hij egter niet in Haat om deeze dollemannen in toom te houden , fchoon de Indiaanen hem voor een man hielden, die gemeenfehap hield met magtige ontzigtbaare wTezens of geesten, en hem om die reden hulde en grooten eerbied waerdig keurden. Toen de Indiaanen weder nugtcren waren, begonnen zij zig tot hun vertrek te bereiden. Vroeg in den morgen zonden de lange Oorlogsman cn de Opperhoofden eenen bode aan den Heer m' latche , door welken hij hem liet verzoeken dat hij een gefprek met hem mogt hebben over zaaken van aangelegenheid : zij kwamen daarop omtrent den middag bij ons. Flet gefprek wierd gehouden onder dc galerij van het raadhuis : de lange Orlogsman cn dc Opperhoofden, die hem verzelden , namen hunne plaatfen op eene lange bank, die tegens de zijde of den voorgevel van bet huis Hond en de geheele breedte van dezelve befloeg aan dc eene zijde en de voornaamile blanke handelaars aan de andere zijde, alle op dezelfde bank.. Ik wierd bij dit gefprek toegelaaten; de Heer m' latche en de lange Oorlogsman zaten naast elkandcrcn ; mijn gewezen metgezel , de oude handelaar en ik zaten naast hem. Z 4 De  S46 REIZEN door NOORD - AMERIKA. De lange Oorlogsman begon te fpreeken , zeggende dat hij en zijne mcdgezcllen uitgongcn om hunne vijanden de Chactaws tc bevegtcn en dat enige van zijne makkers, dekens, hemden, en enige andere dingen nodig hebbende, zig niet van dezelve hadden willen voorzien te St. Augufiijn, omdat zij liever bij hunnen ouden vriend den Heer spalding wilden blijven en hunne bokkenvellen, pelterijen en andere voortbrengzelen van hun land (die zij wisten dat aangenaam waren) aan zijn handel-huis wilden brengen, om daarvoor te koopen dat zij nodig hadden. Doch de vellen en andere goederen niet bij zig hebbende, om de goederen die zij nodig hadden, te betaalen, zoo twijfelden zy niet of zij zouden, als zij weder terug kwamen , genoeg van dezelve medebrengen niet alleen om de fchulden te voldoen, die zij nu maaken zouden , maar dat zij zelfs in ftaat zouden zijn om andere aanmerklijke aankoopen te doen, naardien het voornaamfte oogmerk van den tocht was op de rijke grenzen van de Chactaws te gaan jaagen. Dc Heer m' latche aarfelde en toonde zig onvergenoegd over zijn verzoek, voornamelijk over de langtc van tijd en de groote onzeckerheid van betaaling voor de goederen te zullen krijgen en zeide dat hij daarenboven flechts een agent van de Heeren spalding en Comp. was en dat hij omtrent de onvoorbecldlijke artijkelen, die de lange Oorlogsman voorbedong, de toeftemming en de bevelen van de compagniefchap moest afwagten, voor hij in zijn verzoek konde toeftemuien, Dit  TWAALFDE HOOFDSTUK. «47 Dit andwoord mishaagde het Indiaansen Opperhoofd en ik merkte eene groote ontroering en onftuimigheid van hartstochten bij hem uit zijne gebaerden, en den haast en dc fnelheid, waarmede hij fprak en zig uitdrukte. De oude tolk , die 'cr bij zat, vroeg mij of ik het gefchil volkoomcn verftond'; ik andwoordde' dat mij dagt dat de lange Oorlogsman onvergenoegd w.as; hij zeide mij dat het waar was cn herhaalde mij toen hetgeen 'er gezegd was omtrent zijne vraagen cn het andwoord van den Fleer w' latciie , 'cr bijvoegende dat, toen hij geaarzeld had, hij tcrftond met een fchijnbaar ongenoegen en fterke uitdrukkingen van gramfchap geandwoord had: „ Durft gij weigeren mij te borgen? gij weet im„ mers Avel wie ik ben en welke magt ik bezit; „ maar misfehien weet gij niet dat ik, als de „ zaak het vereischte en mij zulks behaagde, den „ verfchriklijken donder , die nu boven in den ,, hemel rolt (a), zou kunnen beveclcn en, in „ fïteüé vuurige pijlen, op uw hoofd zou kun,, nen doen nederfchicten, u voor mijne voeten ,, verjiletteren, cn uwe magazijnen doen vcr,, branden en terftond in ftof en asch verkee,, ren." De Fleer m' latche hernam dat hem volkoomen bewust was dat dc lange Oorlogsman een groot man was, een magtig Opperhoofd van de benden der achtingwaerdige Siminoles, dat zijn CO Het donderde, weêrlichte en regsnde op eene geweldige wijze. Z 5  343 REIZEN door NOORD-AMERIKA. zijn naam vreeslijk was voor zijne vijanden, maar dat hij evenwel twijfelde of enig menseh op aarde wel zulk eene magt bezate, maar dat hij eerder geloofde dat donder en blikzem onder de beftiering van den Grooten Geest waren; ,, doch „ echter," voegde hij 'er bij, „wijl wij uwe magt, uwen bovennatuurlijken invloed en om- gang met de elementen en geesten niet ontkeu„ aen willen, noch den eerbied en de hulde, „ aan zulk eenen grooten Vorst van de Siminoles, „ de vrienden en bondgenooten van de Blanken , „ verfchuldigd , willen terughouden, zoo laat, „ als het u goeddunkt, op uw bevel, gintfchen „ verfchriklijken donder met zijne fnellc vuuri„ ge draalen op den top van dien Eikenboom „ daar regt over ons nedervallen, hem in ftuk„ ken liaan, deszelfs zwaare takken op den grond „ vcrdrooien en voor onze oogen tot as.che ver- branden, dan zullen wij uwe bovennatuurlijke „ magt erkennen en uwen toorn vreczcn." Na enige oogenblikken gezwegen te hebben, wierd de Prins bedaarder en handelbaarer en gaf tot andwoord dat hij, de voorige vriendfchap en goede verdandhouding, die altoos tusfchen het blanke volk en het rood volk van de benden der Siminoles hadden plaats gehad, en in het bijzonder de veele vriendfchaplijke daaden en de beleefdheid van den Heer m' latche ontvangen, herdenkende, deeze belediging door dc vingeren zoude zien; hij erkende dat zijne redenen en verfchooningen manlijk en billijk waren en dat hij daar-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 349 daarom zijne gevoeligheid zou intoomen cn zijne magt cn wraak voor tegenswoordig bedwingen. Dc Heer m' latche befloot met te zeggen dat hij in het minst niet vervaard was voor zijne dreigementen van hem met donder en blikzem te zullen dooden cn dat hij ook geenzints van zins was de Siminoles ongenoegen tc geeven, maar dat hij zijn verzoek zoo verre zou inwilligen als hij zoude kunnen gaan zonder bericht of bevel van de compagniefehap en beloofde hem tot befluit dat bij hem cn zijn volk van die dingen zoude voorzien , welke zij meest nodig hadden , als hemden , dekens en enige verwen , waarvan zij de helft terftond zouden bctaalen, terwijl de andere helft op rekening zou blijven ftaan tot hunne terugkomst van den tocht. Dit befluit voldeed de Indiaanen volkoomen. Wij braken dan het gefprek in goede vriendfchap en met genoegen af, waarop zij naar hunne legerplaats terugkeerden en het verdrag in den avond met feesten en dansfen vierden , dat den geheelen volgenden dag tamelijk 1 c h iklijk vo ortd uur de. Deezen dag gebeurde 'er een geval, dat mij gelegenheid gaf om hunnen buitengewoonen eerbied of vrees voor de llatelflang te zien. Ik was in den voormiddag in mijne kamer in het raadhuis bezig met enige merkwaerdige bloemen aftetekenen, wanneer eensklaps mijne aandacht van mijn werk wierd afgetrokken door een rumoer buiten in de Indiaanfche legerplaats. Ik flapte naar de deur, die onder de, galerij uitkwam, daar ik mijnen vriend  S5o REIZEN door NOORD - AMERIKA, vriend den ouden tolk ontmoetede, die mij berichtte dat 'er eene zeer groote ratelflang in dc Indiaanfche legerplaats was, die bezit van dezelve genoomen en de mannen, vrouwen en kinderen 'er uitgedreven had en hij had hen hooren zeggen dat zij om Puc-puggy wilden zenden (want deezen naam hadden zij mij, gelijk ik reeds gezegd heb, gegeeven; hij betekent bloemen-jagerj om haar te tc dooden, of uit dc legerplaats, te brengen. Ik andwoordde dat ik 'cr liever niet mede te doen wilde hebben, wijl ik voor enige onaangenaame gevolgen vreesde en dat ik verzogt dat men de Indiaanen zeggen zoude dat ik werk onder handen had, dat alle mijne aandacht en dilte vorderde en dat ik dus liever daarvan ontheven wilde blijven. Mijn oude vriend keerde dan weder om mijn andwoord aan de Indiaanen overtebrengen, maar ik hoorde hen reeds naderen en om Puc-Puggy roepen. Ik fprong op om door eene agterdeur hun gezigt te ontwijken , wanneer drie jonge knaapen , rijk gekleed en opgefchikt, intraden, en mij met een gelaat en gebaerden van edele eenvoudigheid, vriendfchap cn beleefdheid verzogten met hun naar hunne legerplaats tc gaan. Ik bad hen mij nu te verfchooncn ; maar zij legden daar tegens in en drongen derk bij mij aan ik zoude tog met hun meden gaan, om hen te bevrijden van eene groote rateldang , die in hunne legerplaats gekoomen was; dat niemand hunner douthcid of moeds genoeg had om haar weg te jaagen en dat zij, hoorende dat ik vermaak fchepte in alle de dieren en an-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 35! ■andere natuurlijke voortbrengzelen van hun land te verzamelen, verzogten dat ik mede zoude gaan en haar weghaalen , dat zij tot mijn' dienst was. Eindelijk bewilligde ik en verzelde hen naar hunne legerplaats, daar ik de Indiaanen indedaad in groote opfchudding vond. De mannen waren met ftokken en oorlogs-bijlcn gewapend cn dc vrouwen en kinderen Honden van verre in eenen hoop bij eikanderen verfchrikt cn becvende, terwijl de gevreesde cn geëerbiedigde Hang op haar gemak door hunne legerplaats kroop ,■ den eenen haard na den anderen bezogt , ftukjens van cctcn oppikte en hunne houten fchotels aflikte. De mannen verzamelden zig rondom mij en zetteden mij aan om haar wegtejaagen: met eene knods van ligt hout gewapend zijnde naderde ik het dier, dat zig terftond in eenen grooten kring legde (dat hunne houding van verdediging is en wierp het dezelve toe; ik raakte het gelukkiglijk op zijnen kop , maakte het in eenen oogenblik af cn legde het bcevende aan mijne voeten. Ik haalde mijn mes uit mijn zak en fneed het den kop af; toen draaide ik mij om en de Indiaanen preezen met alle blijken van genoegen en goedkeuring mijnen heldenmoed cn mijne vriendfchap voor hun. Ik droeg den bloedenden kop van de flang in mijne hand weg, als een zegeteken cn de doodlijke tanden uit denzelvcn neemende, legde ik die zorgvuldig bij mijne verzamelingen. Ik was nog niet lang in mijne kamer geweest of ik wierd weder uit dezelve geroepen door eene opfchudding op de plaats en Puc-Puggy hoo-  352 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. hoorende roepen , fprong ik op , wanneer de oude tolk weder bij mij kwam en mij zeide dat de Indiaanen daar aankwamen om mij te krouwen. Ik vroeg waarvoor? hij andwoordde, omdat ik de rateldang in hunne legerplaats gedood had. Voor ik enig andwoord konde geeven of mij wegmaaken, kwamen 'er drie jonge knaapen, arm aan arm , zingende , naar mij toe. Ik zag dat een van de drie een jonge prins was, die, bij onze eerde ontmoeting, zig mijnen vriend en befchermcr verklaard had, wanneer hij mij gezegd had dat, zoo 'er zig ooit in zijn bijzijn het geval opdeed, hij zijn leven zou waagen om het mijn of mijn eigendom tc verdedigen. Deeze jonge drijdcr dond bij zijne twee medgezellen, die ter wederzijden van hem ftonden: die twee hielden zig zeer gramdoorig ert dreigden met hunne wapenen, voerden doute taal en zeiden dat ik te dapper cn te geweldig was, dat het goed voor mij zou zyn wat bloed te verliezen om mij wat tammer cn gedweër te maaken cn dat zij daarom gekoomen waren om mij te krouwen. Zij gaven mij geen' tijd om mij te verfchoonen of te anciwoorden, maar tragteden mij te vatten, waartegens ik mij verzettede, wanneer mijn vriend, de jonge prins tusfchen beiden kwam cn hen wegdootede, zeggende dat ik een branvc oorlogsman cn zijn vriend was, dat zij mij niet zouden boonen, wanneer zij terdond van gelaat en gedrag veranderden ; zij gilden alle te zaamen in choor, vatteden mij vriendlijk bij de hand, klopten mij op den fchouder , legden hunne handen  TWAALFDE HOOFDSTUK. 353 den op hunne borst tot teken van opregte vriendfchap en, overluid lagchende , zeiden zij dat ik een opregte vriend van de Siminoles was , een wacrdig en braaf oorlogsman en dat voortaan niemand onderflaan zou mij leed aantedoen. Toen namen zij alle drie eikanderen onder den arm en gongen heen, juichende en roepende dat Puc- Pnggy hun vriend was. Dus bleek het dat dit geheel gedrag eene koddige klugt was geweest om hun volk voldoening te geeven en om de fchimmen van de doode ratelflang te bevredigen De volgende dag wierd door de Indiaanen hefteed aan toebereidzelen tot hun vertrek, als het overneemen van de goederen uit het handel-huis, het verzamelen van hunne paerden , het pakken van hun goed enz. en de avond wierd vrolijk met zang cn dans doorgebragt. Den volgenden morgen , na het oorlogs-fpel vertoond te hebben , braken zij op en begaven zig op den tocht tegens hunne vijanden. Dan laaten wij het onderwerp van de ratelflang weder opvatten; het is een wonder dier, als men zijne gedaante, aart en neiging befchouwt. Het is zeeker dat het in ftaat is door eene Heek of krap van eenen van zijne fenijn-tanden niet alleen het groot- (a) Dit volk doodt nooit eene ratelflang of enige andere Slang, zeggende dat, als zij dat doen, de geest van de gedoodde flanj linnne leevendenabeftaanden of die van haar gedacht zal aanzetten of ingeeven om den hoon of liet geweld, haar aangedaan, te wreeken.  354 REIZEN door NOORD-AMERIKA* grootfte dier dar in Amerika is te dooden en dat binnen weinige minuuten, maar het geheele lighaam te doen rotten; doch zoodanig is de aart van dat gevreesd kruipend dier, dat het niet fneller kan vorderen of kruipen dan een mensch of een kind kan gaan, en nooit bijt het toe of het moet eerst aangevallen zijn, of zig in gevaar bevinden en zelfs dan waarfchuuwt het vroeg van tc vooren door den ratel, welken het aan liet eind van zijnen ftaart heeft. Ik heb in den loop van mijne reizen door de Zuidlijke Staaten (daar zy dc grootfte cn de talrijkftc zijn, cn daar men ook onderftclt de fenijnigfte cn wraakzugtigfte gevonden te worden) zonder het te wecten zoo digt bij ratclllangcn getrapt dat ik cene derzelve bijna met mijn' voet fchoptc en, toen ik haar zag, had zij zig in ronde kringen gelegd, gereed om toetcbijtcn. Maar hoe ongelooflijk het ook mag voorkoomen , het edelmoedig en ik mag wel zeggen het grootmoedig dier lag zoo dil en zonder bewecging als of het dood geweest ware, met zijnen kop plat neder en zijne oogen bijna gedotcn. Ik trad dan haastig terug, behalven wanneer ik zoo van fchrik en verbaasdheid bevangen was, dat ik , om zoo te fprecken , op de plaats gebonden was, en eenen korten tijd gecne kragt had om henen te gaan, wanneer zij dikwijls zig langzaam uitdrekt en dil henen kruipt in eene regte lijn , tenzij zij vervolgd wordt, wanneer zij haaren daert oprigt zoo ver de ratel drekt cn bij. tusfehenpoozen ratelt; maar als men haar met een fchijn van vijand-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 355 andfchap vervolgt en onderhaalt, werpt zij zigterfïond in ronde kringen; haar ftaert vertoont zig dan door de fnelle beweeging als een damp en geeft een fnel bcevend geluid; haar geheel lijf zwelt van woede en gaat gedadig op en neder als een blaasbalg; haare fraaie veelkleurige huid wordt gefpikkeld en ruuw door de uitzetting; haar kop en •bals worden plat, haare wangen zwellen en haare lippen trekken op , cn vertoonen haare doodlijke tantien , haare oogen zoo rood als brandende kolen en haare dingerende gevorkte tong van de kleur van de heetdevlam dreigt geduurig dood cn vernieling, maar zij bijt nooit toe of zij is'haaren dag zeeker. De Ratelflang is de grootfte flaug, die tot nog toe in Noord-Amerika bekend is. Ik heb gehoord dat men voorheen fommige gezien heeft , bij de eerde bevolking van Gewgia, die zeven, agt en zelfs tien voeten lengte hadden en zes of agt duimen in middellijn dik waren; waar thans vindt men 'ér geene van die grootte meer; ik heb egter fommige gezien , die meer dan zes voeten iengte en meer dan zes duimen dikte hadden, of zoo dik waren als een mans been ; maar haare gewoone grootte is vier, vijf en zes voeten lengte. Men denkt dat zij het vermogen van hunne prooi te betoveren in zoo grooten graad bezitten , dat zij haar kunnen bcmagtigen. Men gelooft in het algemeen dat zij vogelen, konijnen, inkhoomtjens cn andere dieren betoveren en dat zij, door hen ftrak aantezien , hen begochclcn: laat de oorzaak zijp welke zij wi), het is zeeker dat die ongelukA a ^ kigc  ■356 REIZEN door. NOORD - AMERIKA. kige dieren op alle mogelijke wijzen hun best doen om te ontkoomen, maar, helaas! hunne poogingen zijn vrugtloos , zij verliezen ten laatften het vermogen van te wederftaan en fpartelen of loopen, tegens wil en dank, naar de gaapende kaaken van hunne verflinders en kruipen in hunnen mond, of gaan nederliggen en laaten zig vatten en op eeten («). Naardien ik bij degeene die mij kennen bekend ben vpor' een voorftander of verdediger van de goedaartige en vreedzaame neigingen van de dierlijke fchepping in het algemeen, niet alleen jegens de menfehen , welke zij fchijnt te eerbiedigen, maar ook jegens eikanderen, uitgezonderd als de honger of de noodzaaklijkc aandrijvingen van de zinlijke lusten tusfchen beidenkoómen, zal ik enige weinige voorbeelden van veele aannaaien, welke ik gelegenheid gehad heb geduurende mijne reizen optemerken , bijzonderlijk met opzigt tot het dier, van welk ik fpreek. Ik zal mij zelven naauwkeu» rig bij feiten bepaalen. Toen ik mij aan de zee-kust van Georgia bevond, liet ik mij overhaalen om, met enige vrien- (/.} Men twyfelt met recht aan het vermogen van begocheling, dat deRatelIlang wordt toegefchreven; wanneer een dier zig zoodanig aangedaan vertoont als de Hoer barïram befchrijft, denkt men met reden dat het reeds door de flang gekwetst is, welke, weelende dat .haare prooi haar nu niet ontfnappen kan, op haar loert cn als het magtloos begint te worden haar, als het ware, in liaaren bek vangt. VKRTAAtER, i  TWAALFDE HOOFDSTUK. 357 vrienden, een tochtjen van vermaak op de Sapelio, een van de eilanden langs de kust, te doen, om te gaan visfehen en vogelen te fchieten'. Wij voeren dan de Alatahama af, de draat over en landden aan het Noordlijk eind van het eiland, bij den mond van de draat en zetteden ons neder op eene aan genaame plaats , onder het lommer van een boschjen van Eiken en Magnolia-Laurieren (a~) , op de hooge oevers van eene kreek , welke wij opvoeren en die door een ziltig moeras kronkelde, dat zijnen oorfprong had in eene grient en drasland op het eiland: de plaats was hoog en open en had het uitzigt over een uitgedrekt landfehap: de groote oceaan, de fchuimende baaren op het zandigdrand breckende, de fneeuwwitte branding op de baar, de eindlooze keten eilanden, de afwisfelende gezigten in de draat, cn het hoog vast land vertoonden zig alle voor ons gezigt. De aangenaame arbeid van den dag was niet vrugtloos en wij hadden gelegenheid om ons rijklijk van eene verfeheidenheid van wild, visch en oesters voor ons avondmaal te voorzien. Omtrent twee honderd fchreden van onze legerplaats was eene koele bron, midden in een boschjen van de welriekende Gagel; het kronkelend padjen naar deeze gezonde fontein liep door een grasrijk drasland. Ik bezogt dc bron verfcheiden maaien in den nagt, maar weinig wist ik of iemand van mijne zorgloozc daaperige medgezellen d-at 00 De Inwooiiers noemen dc grootbloemige Magnolia met ) ge» Bb 2  S74 REIZEN door NOORD-AMERÏKA. meen, maar nog gemcener in West-Florida, naar het gebergte. De verfchillende foorten van Wezelen (V) zijn gemeen, als de Mink (F), Wezel, en > Buntling (c), Racoons (_d) en Oposfums (e) zijn 'er in groote menigte; deeze dieren worden voor een lekker en gezond voedzel gehouden. Daar zijn twee foorten van wilde Rotten; maar geene van beiden koomen in grootte bij de Europifche huis-rotten , die gemeen genoeg zijn in de Volkplantingen der Blanken. Daar zijn hier weinige muizen ; ik heb egter enige gezien, bijzonderlijk te Charleston. Ik zag twee van die diertjens in een klein kouwtjen van ijzerdraad in het huis van een heer, die zoo wit als fneeuw waren en roode oogen hadden. Daar zijn nog maar weinige Bevers in Oost-Florida en Georgia, maar de meeste zijn in het Noorden van Georgia en in West-Florida bij het gebergte. Maar de Muskus-rot (ƒ) is in Carolina , Georgia en Florida niet bekend binnen honderd mijlen van de zee-kust en daar zijn zeer weinige in de Noordlijkde deelen van die landen, hetwelk als eene zeer gunstige zaak moet bcfchouwd worden bij het volk, in landen, daar men de landen veel met kaden moet omgeeven en aftappen, want zij zijn de fchadelijkde dieren voor de dijken. Van (a) Mustelit. CV) Of kleine Visch-Otter. Verti (O Ptitorius. (d) Urfus Lotor. (O Mdelphis Ofiosfum. ( O Casior cauda lanceolata.  TWAALFDE HOOFDSTUK. 37J Van den Rheebok heb ik alreeds- gefprooken. De Beeren zijn nog maar al te gemeen : het zijn fterke dieren ; zij aazen op de vrugten van het land en zullen ook jonge kalveren , varkens en fchaapen verflinden; maar ik heb nooit een welbevestigd voorbeeld gehoord dat zij menfehen aantasten. Zij wcegen, als zij volvvasfen.en vet zijn, van vijf honderd tot zes honderd ponden : hun vleesch is bij de inboorlingen zeer gezogt om te eeten. De Wilde Kat (de Los («)) is gemeen genoeg; het is een fier en dout diertjen , dat op jonge varkens , hertjens , kalkoenen enz. aast. Zij zijn niet half zoo groot als een gemeene herders hond , zijn gemeenlijk graainvachtig van kleur en enigzints gevlekt ; hunne zijden naar den buik toe zijn getekend met ^geelachtige bruine vlekken en bijna zwarte golvende en rosachtige ftreepen. Ik heb van gcloolvvaerdige getuigen gehoord dat alhier dikwijls bonte Wolven gezien worden , met zwart cn wit cn met andere gemengde kleuren getekend. Zij verzamelen bij troepen in den nagt, huilen en blaffen met clkandereu, vooral in koude winter - nagten, dat den dwaalenden verfchrikten reizigers allerljstijkst in de ooren klinkt. Dc Vosfen van Carolina en Florida zijn van de kleine roode foort, zij blaffen in den nagt rondom de plantagieën , maar bladen nooit twee maaien op dezelfde plaats; zij loopen hard en in wejnige mi* fe) Lynx, Bb 3  276 REIZEN door NOÜRD-AMERIKA. minuuten hoort men hen aan de andere zijde van de plantagie of op eenen grooten afftand: men zegt dat de honden van het geluid verfchrikken en niet kunnen overgehaald of gedwongen worden om hen te vervolgen. Zij rooven jonge biggen, lammeren , hoenderen en diergelijke. De Mol is hier zoo gemeen niet als in deNoordJijke ftaaten. De Vledermuizcn van Florida fchijnen van dezelfde foort te zijn als die in Penfylvania en Fir'ginia en zeer weinig van de Europifchc te verfchülen. Daar zijn hier verfcheiden foorten van Inkhoorntjens die de laagere landen of de zee - ftreeken van Carolina en dc Floridas eigen zijn en fommige zijn zeer fraaie diertjens. De groote zwarte Vos-inkhoorn is meer dan twee voeten lang van den neus tot het einde van den ftaert, die twee duimen lang melk wit van kleur is, gelijk ook de ooren en de neus zijn. De roode Vos - inkhoorn is van dezelfde grootte en gedaante, ligt roodachtig bruin van boven cn wit van onderen, de ooren en de punt van den ftaert zijn wit. De graauwe Vos-inkhoorn is wat grooter dan de twee voorgaande; zijn buik is wit, gelijk ook de ooren, dc neus en de tip van den ftaert zijn. Deeze drie fchijnen verfcheidenheden van dezelfde foort te zijn. De gemeene graauwe Inkhoorn is omtrent half zoo groot als de voorgaande.  TWAALFDE HOOFDSTUK. 377 De zwarte Inkhoorn is omtrent van dezelfde grootte en over zijn geheel lijf van een blinkend git zwarte kleur. De kleine graauwe Inkhoorn is veel kleiner dan eene van de voorgaande foorten; hij is van boven bruinachtig graauw en wit van buik. De Grond-Inkhoorn of de kleine geftreepte Ink? hoorn van Penfylvania en de Noordlijke ftreekcn wordt hier nooit gezien en zeer zelden in het gebergte , Noord-Westwaarts van deeze landen, maar de vliegende Inkhoorn (\a~) is zeer gemeen. FIct Konijn (ZO is vrij gemeen en verfchilt in het geheel niet van dat in Penfylvania cn de Noordlijke ftaaten. De meeste dieren in deeze deelen van Amerika, die dc aanmcrklijkfte of nuttigfte zijn, nu opger noemd hebbende, blijft mij nu nog overig enige waarnecmingen over de vogelen optegeeven, welke fommige mijner Leezeren niet nutloos of ongepast zullen rekenen. Daar zijn flegts weinige van degeene die door mij zijn waargenoomen , of zij zijn door de dierbefchrijvers opgenoemd, en de meeste zijn in de werken van catesby of edwauds wel afgebeeld. Maar deeze fchrijvers hebben zeer weinig gedaan om het onderwerp van de verhuizing der vogelen optehelderen, of reden te geeven van het jaarlijks we- ('0 Sciurus volant. (a) Lcpus minor, cauda abrupte} pupillis atris. Bb 4  3-8 REIZEN door NOORD-AMERIHA, wederkoomen en wegtrekken of verdwijnen van dee-) ze fchoone en vermaaklijke dieren, die ons op zekere tijden bezoeken. Catesby heeft zeer weinig over dit merkwaerdig onderwerp gezegd; maar edwards meer en misfehien alles, of zoo veel als in waarheid konde gezegd worden door den be-? kwaamften en fchranderften natuurkenner die het voordeel en de gelegenheid niet hadde van dezelve met eigen oogen waarteneemen, dat alleen kan verkregen worden door te reizen en zig ten minften een geheel jaar in de verfchillende luchtftreeken van het noorden naar het zuiden, zoo verre zij zig bij hunne verhuizingen uitbreiden, optehouden, of door de verhandelingen en waarnecmingen van nieuwsgierige en nijvere reizigers, die hunne waarneemingen over dat onderwerp hebben gemeen gemaakt, naauwkeurig te kezen. Daar zullen misfehien enige zijn welke zullen denken dat dit onderzoek voor den mensch van geen wezenlijk nut kan wezen en die zeggen zullen dat zulk eene naauwkeurige waarneeming van de natuurlijke historie enkel befpicgelende, en flegts gefchikt is om den ijdelen liefhebber te vermaaken en te onderhouden; de Ouden dagten 'er egter anders over; want bij deeze was de kennis van het trekken der, vogelen het werk van hunne priesters en wijsgceren en wierd als eene zaak van wezenlijk en onmisbaar nut voor den ftaat befchouwd naast aan de fterrekunde; naardien wij bevinden dat hun ftelzel en hunne beoefening van den landbouw in eenen grooten graad naar de aankomst en verdwijning  TWAALFDE HOOFDSTUK. flïag der trekvogelen geregeld wierd en misfehien zou een almanak, hiernaar geregeld, thans ook voor den boer en den ruinier van nut zijn. Doch hoe aandachtig en naauwkeurig de Ouden, in deezen tak van weetenfehap ook waren , zij fchijnen egter zeer onkundig geweest te zhn of zeer gedwaald te hebben in hunne gisfingen omtrent hetgeen 'er van de vogelen wierd na hunne verdwijning tot dat zij wederkwamen. In de zuidlijke cn gemaatigde luchtdrecken dagtcn fommige. dat zij zig naar de maan begaven : in de noordlijke landen onderdelden zij dat zij in holen en holle boomen kroopen om zig daar te verfchuilcn en hunne veiligheid te zoeken, daar zij dan geduurende de koude jaargetijden daapende bleeven z en zelfs huiden ten dage hebben zeer beroemde mannen beweerd dat dc Zwaluwen, bij dc aannadering van den winter, zig van zelve in meiren en rivieren dompelen, naar den grond daalen, endaar in den modder en het dijk kruipen , daar zij onder het ijs blijven liggen in eenen daat van verdooving, tot de weclerkoomcndc zomer hen weder de levens warmte mededeelt, wanneer zij opkoomen, naar de oppervlakte van het water rijzen , onmiddelijk opvliegen en de lucht weder bevolken, s Dit denkbeeld, fchoon het laatst aangenoomene, fchijnt mociliik met de reden en het gezond verdand overéenteprengen omtrent eenen vogel ,■ die zoo fnel van vlugt is, dat hij met gemak en vermaak zelfs filelier dan de wind door de lucht kan vliegen en in weinige uuren twintig graaien van het noorBb 5 den  $8o REIZEN door NOORD-AMERIK. den naar het zuiden kan afleggen , zelfs van bes vrozcn ftreeken tot luchtftreeken daar nimmer vorst gezien wordt en daar de lucht en de vlakten met vliegende infekten van eene oneindige verfeheidenheid, deszelfs liefst en eenigst voedzel, vervuld zijn, Penfylvania en Virginia fchijnen mij toe in Noord-Amerika de ftreeken te zyn daar de grootfte menigte en de meeste verfeheidenheid van deeze gevleugelde verhuizers verkiezen hunne bruiloften te vieren en hunne jongen optebrengen, met welke zij jaarlijks naar hunne winter-wooningen in de zuidlijke ftreeken van Noord-Amerika wederkeeren en de meeste dier fraaie diertjens, die jaarr iijks in de lente en den zomer onze wouden en boschjens bevolken en zoo welluidend doen klinken zijn trekvogelen van het zuiden. De Arend, namelijk de («) Kaale Arend, de groote graauwe Arend , de groote Valk met den roestkleurigen ftaert, die Kieken-havik, de Duiven-havik , de Uilen Strix Pythaulis en Jcclamatus, de kleine Uil, de Faifant van Penfylvania, de Oucrhaan of tëerghaan van Penfylvania, de Patrijs van Penfy!vania,Spechten van verfcheidene foorten, de Pvaaf, de Kraai, de blaau- (c) Falco Ieucocephalus, F. Maximus , F. Major cauda ferrugU nea, F. Vuïïarius, F. Colunibarius, Stryx Pythaulis, S. Acclama. ttis, S. Afio, Tetrao tympenus, T. Urogallus, T. Minor fiye Cvturnix, Picus var. fp. Coryus carniyorus, C. Frugfyorus, C. Glandcrius, f. C. Cristatu), Aletida Maxima , Regalus etro fuscat minor, Sittc, MeUegrk.  -TWAALFDE HOOFDSTUK. S8ï blaauwe Gaai, de zeer groote Leeurik, het Moe±as-Goudhaantjcn, de Blaauwfpccht en de Kalkoen zijn mogelijk omtrent alle de Jand-vogelen, die het geheel jaar rond in Penfylvania blijven. Bij deeze zou ik nog kunnen voegen het («) Blaauw Vogelden , den Spotvogel (Z<) en fomtijds den Lijster met de roode borst (c) (d) in buitengewoone warme winters en fchoon ik het niet als eene erkende waarheid wil verzeekeren , zal men egter misfehien in het vervolg door waarneeming bevinden dat dc meeste van de bovengenoemde vreemdelingen zijn, of niet indedaad opgevoed daar zij overwinterden ; maar dat zij noordlijker gezinnen zijn , die daar ccnigen tijd verblijven en zuidwaarts naar gemaatigder woonplaatfen bcdemd zijn, terwijl zij elkanderen zuidwaarts op drijven en deeze dc vcrlaaten (a~) hlote.c'dïa Sialis. (_b. Turdus polyglottos. Cc) Turdus migratoriuS/ Cd) De fchrijver is geenzints naauwkeurig ïn het geeven van Engelfche naamen aan de vogelen, zoo deeze onnaauwkeurighcid; niet eerder is toetefchrijveii aan de onbepaalde benaamingen, bij welke zij bij liet gemeen bekend zijn, waarvoor een Natuurkundige zig egter behoorde te wagrcn: Robin redbreast zou ik met den naam van roodborstje* over moeien zetten , zoo ik den fcluïjver naauwkeurig wilde volgen, wijl die naam het vogeltjen betekent dat wij het roodtorstjen noemen; doch de Latijnfche naam toont dat hij hier geenzints het eigenlijk roodborstjen bedoelt, maar een lijster met cene roode hotst; ik heb niet altijd dc benaamingen, welke de fchrijver dén vogelen geeft, aldus kunnen veranderen, doch deeze aanmerking oordeelde ik dienstig om den natuurkundigen reden te geeven van de fomtijJs weinig pasfendc Neder? duitfche benaamingen, welke ik genoodzaakt geweest ben te gebruiken, Vertaaler.  382 PvEIZEN door NOORD-AMERIKA, ten plaatfen van geene inneemen en dan weder te? rug, als de lente vvederkoomt. Zeer weinige geil achten van vogelen maaken hunne nesten of voeden hunne jongen op in de zuidlijke dcelen of in de ftreeken naar de zee gelegen van Virginia en Carolina, Georgia cn Florida ; alle deeze talrijke benden egter, vooral die van de gedachten met weeke fnavels, die in Penfylvania broeden , trekken in de lente door deeze dreeken' in den tijd van weinige weeken en houden zig onder weg degts zeer kort op, en weder terug, maar weinige overwinteren daar , als zij weder zuidwaarts keeren: en naardien ik nooit het vaste 'land bereisd heb ten zuiden van Nieuw Orleans of de punt van Florida, daar weinige of geene van dezelve in den winter gezien worden , weet ik niet hoe vefre zuidwaarts zij hunne reis vervolgen geduurende hunne afwezigheid van Penfylvania ; maar misfehien gaan geene van hun verder dan den Keerkring. Toen ik mij in Carolina en Florida ophield heb ik groote vlugten van (V) Carolinafche huis-zwaluwen en Strand-zwaluwen (Z>) noordwaarts aan naar Penfylvania trekkende gezien, daar zij in de lente omtrent het midden van Maart, en ook in den herfst in September of October broeijen en ook groote vlugten op haaren terugtocht zuidwaarts. En het is opmerkenswaerdig dat zij zig altijd bedienen van het voordeel van hooge en gunstige winden, Cc~) Htiuntjo tielasgi») (}>~) II, ri^arii.  TWAALFDE HOOFDSTUK. 3U den, dar ook alle trekvogelen doen. De piwit of zwartkoppige vliegenvanger van catesby is de eerfte trekvogel, die zig in de lente in Penfylvania vertoont , dat gemeenlijk omtrent den eerften of het midden van Maart is, en dan kan men, overal daar zij zig vertoonen, cnveten en boonen op den open grond zaaien , gelijk ook fnijboonen , radijs, falade, uiëri, pinkdcrnakelcn, peen en bijna alle foorten van eetbaarc moesgroenten, zonder vrees of gevaar voor vorst; want alfchoon men fomtijds na hunne komst ccn nagt of twee vorst heeft is zij egter zoo drcng niet dat zij de jonge planten benadeelt. In de lente vertoonen zig de kleine trekvogelen eensklaps in Penfylvania, dat niet weinig verwonderlijk en niet minder aangenaam is: in eens zijn cle wouden, de boschjens, en weiden met hun gezang vervuld, als of zij uit de lucht gevallen waren. De reden of de waarfchijnlijkde oorzaak is dat zij met hooge en goede winden van het zuiden vertrekken; want een fterke zuiden of zuid-westen wind omtrent het begin van April mist nooit millioenen ymx deeze aangenaame gasten aa'ntebrengen. Naardien ik gaerne mijn klein deel wil toebrengen tot opheldering van het onderwerp der verhuizing van de vogelen van Noord-Amerika zal ik hier cene lijst van dc trekvogelen bijvoegen, volgens mijne eigen waarneemingen , op mijne reizen van Nieuw - Engeland naar Nieuw-Orlcans op écMisfisfifpi en de punt van Florida. Land»  384 REIZEN door NOORD - AMERIKA; LAND-VOGELEN, die in Penfylvania; Maryland, cn Virginia gezien worden uit Zuid-Carolina, Georgia en Florida Noorden de Zee-kust Westwaarts tot het Apalachisch gebergte. Deeze koomen in de lente in Penfylvania uit liet Zuiden en keeren, na dat zij hunne nesten gemaakt en hunne jongen opgekweekt hebben, in den herfst weder Zuidwaarts. f Deeze koomen in den herfst in Penfylvania uit het Noorden , blijven daar geduurende den winter en keeren in de volgende lente terug, ik denk om hunne jongen uittebroeden en optcbrengen en deeze foorten vervolgen hunne reis Zuidwaarts tot in Carolina en Florida. I Deeze koomen in de lente in Carolina en Florida uit liet Zuiden, broeden en voeden hunne jongen op en keeren bij de aannadering van den winter weder Zuidwaarts, maar bereiken nooit Penfylvania of de Noordlijke Staaten. j Deeze zijn inboorlingen van Carolina en Florida daar zij broeden en het geheel jaar door blijven. § Deeze broeden en blijven het geheel jaar door in Penfylvania. strix. Uilen. f Strix arcticut, capite few, corpore toto niveo: de groote witte Uil. § Strix pythaules , capite aurito, corpore rufo, dc groote Hoorn-uil. ■j- Strix maximus, capite aurito, corpore niveo, de groote witte Hoorn-uil. 5 Strix acclamator, capite levi, corpore grifeo, de Kat-uil. | Strix peregrinator, capite aurito, corpore ver* ficolore , de fchcrpgcvleugelde Uil. § Strix Asjio, capite aurito, corpore ferrügineo $ cc Kras-uih tui;-  TWAALFDE HOOFDSTUK1. 3S5 vultur. Gieren, j Vultur aura, de Mensfchen-eeter. ; Vultur facra, de Gier met den witten ftaert. j Vultur atratus , de zwarte Gier of Krengen Kraai. falco. Arenden en Flavikken. § Falco regalis, de groote graauwe Arend. § Falco leucocephalus, de kaale Arend. * Falco piscatorius, de Visch-Arend. die zeer vrolijk en luidrugtig waren en hetzelfde verwisfelend gezang hadden als de bonte foort of de mannetjens , dat mij wonderlijk voorkwam, en toen ik het den eigenaar deed opmerken, verzeekerde hij mij dat zij alle mannetjens en in de voorgaande lente gevangen waren , maar dat zij van kleur veranderd waren en in de volgende lente van de kleur van de bonte zouden zijn , en dat zij dus alle jaaren veranderden. Zoo dit waarlijk zoo is , fchijnt het dat zij beiden van dezelfde foort door malkanderen gemengd zijn in de lente en in den herfst. In de lente zijn zij vrolijke luidrugtige en lieflijk zingende vogeltjens. De Kroon-vogel of de Ceder-Vogel f» aast op verfchillende foorten van fappige vrugten cn bezieën ; hij vliegt in kleine troepen of vlugten en zij zijn te vinden in alle de dreeken van Canada tot Nieuw Orleans aan de Misflsfippi en hoe veel zuid» lijker of zuid - westlijker weet ik niet. Zij hebben geenen vasten tijd van te koomen in Penfylvania, maar zijn 'er alle maanden van het jaar enige dagen , zoo dat het moeijelijk te bepaalen is in welk jaargetijde of waar zij broeijen. Hunne langde aanwezigheid in Penfylvania is in de lente en in het begin van Junij ten tijde dat de vroege kersfen rijp (/>) Arr.pelis gatrulus, Zijn.  4oa REIZEN door NOORD - AMERIKA. zijn, wanneer zij talrijk zijn en in den herfst, al9 de Ceder-bezien («) rijp zijn, koomert zij in groote vlugten, en berooven met den Lijster met den rooden borst (b) en met den Geelftuit (c) deeze boomen welhaast van hunne bezieën, waarna zij weder verdwijnen; maar in November en December koomen zij weder in kleiner vlugten en aazen op de vrugt van de Virginifche Basterd-Lotus (i) en daar worden 'er enige gezien tot de maand Maart, die op de bezieën van de Struikwinde (0 wordt niet ten noorden van Kaap Fear in Noord-Caroüna gevonden en zelden tien mijlen van de. zeekust of misfehien twintig of dertig mijlen, bij de oevers van groote rivieren in welriekende boschjens van Oranjenboomen , Herculesboomen , Carolinafche Laurieren, Kasfine en Yzerboomen. De blaauwe Vlasvink (K) wordt bij fommige voor den 00 Juniperus Americana, (f) Turdus migratorius, Cf) Parus cedrus. (d~i Dyospyros Virginiana, tè) Smilax. (f) Ligustrum vnlgare. (g) Lanaria cirls (Emberiza ciris l!nv.) (I>) Linaria cyanea (Tanagra unn.)  TWAALFDE HOOFDSTUK. 401 den Nonpareil gehouden , als hij nog jong is en nog zijne fchitterende verfchillende kleuren niet gekregen heeft; maar dit is voorzceker eene dwaaling , want dc blaauwe Vlas-vink is langer en tengerer van gedaante en zijn gezang is meer vervvisfelende, fterker en fcheller. Deeze vogeltjens bewoonen het vast land en de eilanden aan de Zeekust van Mexico tot Nova Scotia, van de Zeekust West-waarts tot voorbij het Apalachisch en Cherokeesch gebergte. Het gezang van den Nonpareil is merklijk zwak, zagt en gorgelcnden uitneemend teder en vleiende. Catesby in zijne Historie van Carolina van den Kat-vogel f» fpreekende, zegt: „ Zij hebben maar eenen toon, die naar het maauwen van eene kat gelijkt." Een misdag zeer beledigende voor de eer van dien vogel, vermits hij in de daad een van onze voortred ijkde zangers is, weinig minder dan de Spotvogel (ZO en in fommige aanmerkelijke opzigten gaat hij misfehien beiden te boven , in het bijzonder als een fpotter of nabaauwer. Hij tragt alle vogelen en dieren natebootfen en dit gelukt hem veelal niet kwalijk, zelfs in het herbaaien van deuntjens, waarnaar hij aandachtig luistert als de fchaapherderin of de boeren-jongen zingt; hij tragt (en het gelukt hem verwonderlijk) de welluidende en verwisfelende toonen der muzijk-indrumenten na te doen en dat in zijnen wilden (a~) Muscicapa yertici ttigrt, Cij Phiomela.  «en REIZEN door NOORD-AMERIKA* den natuur-daat. Zij zijn eene foort van huis-vo-* gelen geduurende hun lente en zomer verblijf in Penfylvania; zij bouwen hunne nesten in tuinen en verfchuileh zig in boschjens nabij de woonin-< gen. Zij plaagen de hennen, die broedzels van kuikens hebben, zeer en geeven haar veel moeite door het benaauwd gepiep van dezelve natedoen, waarin zij veel behagen fchijnen te fcheppen en dat enig vermaak verfchaft aan menfehen, die met zulke dingen gediend zijn. Zij zijn de eerfte vogels, welke men in den morgenftond hoort zingen , zelfs voor den dageraat. Zij fchijnen een gedacht van vogelen te zijn , dat de natuur van de Kwikdaerten (0) afgezonderd heeft, waaronder de Dierbefchrijvcrs hen geplaatst hebben, en fchijnen vermaagfehapt te zijn met een gedacht , dat Amerika bijzonder eigen is, welk edwards den naam van Manakin gegeeven heeft. In hunnen aart fchijnen zij zig te plaatfen tusfchen de Lijsters (Z>) en de Kwikdaerten, hebbende den bek langer , derkcr en regter dan de Kwikdaerten, en tot het eeten van vrugten gevormd, die hun voornaamst voedzel uitmaaken; maar zij zullen egter ook op kruipende infekten aazen, maar nooit beproeven hunne prooi in de vlugt te vangen. Men kan catesiy denzelfden misdag te last leggen omtrent den kleinen en voskleurigen Lijster (a) Motacilla. (i) Turdus,  TWAALFDE HOOFDSTUK. 403 ter O), die beiden zeer goede zangers zijn en vari welke de laatfte bijna niet voor den Spotvogel onder behoeft te doen. De eerfte is beroemd om zijn fchel, luid en fterk gezang in de hooge befchaduwde bosfehen en de laatfte om zijn verwisfelend en zagt zingen en zijn geduurig andwoorden in de heggen en boschjens nabij de huizen. Catesby heeft egter enig recht op onze toegeevendheid omtrent het te kort doen van den: billijken roem van deeze uitmuntende zangers der bosfehjens en wouden , als wij in aanmerking neemen dat hij in die ftreeken woonde, zijne verzamelingen maakte en zijne waarneemingen deed , die de winter-verblijfplaatfen van deeze vogelen zijn, daar zij zelden zingen; naardien men het bi) waarneeming allerzeekerst zal bevinden dat het alleen ten tijde der broeding is dat de vogelen in hunnen wilden natuur-ftaat zingen. De Kat-vogel, de groot een kleine Lijster en de Lijster met de roode borst maaken zelden of nooit in Carolina beneden het gebergte hunne nesten, uitgezonderd den grooten of rosfen Lijster, die het fomtijds, maar zelden doet; maar alle deeze broeden in Penfylvania. De parkieten (&) koomen nooit zoo verre Noordwaarts als Penfylvania, dat voor mij onbegrijplijk is, als ik in acht neem dat zij zoo buitengewoon fnel vliegende vogelen zijn, dat zij gemaklijk de reis (a) Turdus minor, T. rufas. f*,) Pjiitacus CarAinietif.s. Dd  404 REIZEN door NOORD-AMERIKA. reis in tien of twaalf uuren konden afleggen van" IMoord-C ar olina , daar zij zeer talrijk zijn, en wij hebben hier overvloed van alle de vrugten, die zij beminnen. In Carolina verzeekcrde men mij dat deeze vogelen zig eene maand of twee in het koudst van den winter in holle Cypresfenboomen verfchuilen cn zig daar digt tegens eikanderen zetten als bijen in eene korf, daar zij'dan in eenen liaat van verdooving blijven tot de warmte van de wederkoomende lente hen weder verlevendigt, wanneer zy uit hunne duistere, koude winter-vertrekken te voorfehijn koomen. Maar ik heb verfcheiden jaaren in Noord-Carolïna gewoond en heb 'er nooit een voorbeeld van gezien; ik twijfel egter geenzints of daar zijn voorbeelden geweest van vlugten, die wat laat agter gebleven waren cn dus door fpoedig opkoomende geftrenge koude overvallen en gedrongen zijn geweest zig zoo te verfchuilen en de buitengewoone geftrengheid en langduurigheid van den winter zal hen tot eenen ftaat van verdooving en flaap verkleumd hebben; dat zij zig alle gewillig in zulk eenen onaangenaamen en gevaarlijken toeftand zouden begeeven fchijnt niet redenlijk of natuurlijk, als men in aanmerking neemt dat zij vogelen van dc fnclfte vlugt zijn en de zwaare koude niet verdraagen kunnen. Zij worden gemaklijk getemd, wanneer zij mak en gemeenzaam worden, maar leeren nooit praaten. Beiden de foorten van Baltimore Wilewaalen of Hang-  TWAALFDE HOOFDSTUK. 40^ Hailgnesten («) zijn lente-trek - vogelen en broeijen in Penfylvania ; zij hebben een luid cn lieflijk gezang. Het kakelaartjen met de geele borst (b) is in veele opzigten een zeer zonderling vogeltjen; hij bootst met zijne dem of zijn kakelen verfcheiden dieren na en heeft een verwonderlijk vermogen van een grof hol klinkend geluid in zijn' krop of zijne keel te maaken, dat op fommige tijden op eenen grooten afdand fchijnt te zijn, fchoon het door den vogel gemaakt wordt, als hij zeer nabij is, en omgekeerd. Zij koomen in Penfylvania; van het Zuiden laat in de maand Meij, broeijen ert gaan vroeg in den herfst weder heen. Het zou te onderzoeken daan wat de dierbefchrijveren deezen vogel onder de kwikdaerten hebbe doen plaatfen, daar zij geen een kenmerk vertoonen om hen daar bij te rangfehikken, vermits deeze vogel eenen aanmerklijk dikken, derken bek heeft, meer naar dien van de graaneetende vogelen gelijkende, en op gelijke wijze zijn zij, naar mijne gedagtcn , aan denzelfden misdag fchuldig in den Zomer-rood-vogel onder de Vliegenvangers te plaatzen, naardien deeze vogel een dikken, derken bek heeft, die meer naar dien, van den fpreeuw fweemt. Na deeze aantekeningen zal ik tot mijne reis we* derkeeren. ia) Oriolus i.iNv. Ictcrus cat. (}) Qinantht cat. MotacHld troc.'iilus mnn. Dd 2 DER-  406 REIZEN door NOORD-AMERIKA. DERTIENDE HOOFDSTUK. De Schrijver bezoekt een Indiaansen Dorp; trekt over de rivier en bezoekt eene plantagie; vaart naar Frederica; reist van daar naar Sunbury; en vervolgens naar Charleston. Toen de vrijbuitende bende der Siminoles onder geleide van den langen Oorlogsman opgebrooken was, nodigde mij de Fier m. latche om met hem een bezoek te gaan afleggen in eene Indiaanfche ftad, omtrent twaalf mijlen van het handelbuis, om ons te vergasten op eenen maaltijd van "Water-meloenen en Oranjen, van welke de Indiaanen den voorigen dag eene kano vol aan het handelhuis gebragt en die zij aan de handelaars verkogt hadden. Dit was iets vrij buitengemeens voor mij, naardien het reeds laat in September was, wanneer de water-meloenen in Georgia en Carolina rijp en voorbij zijn; maar het weder bleef hier nog heet en drukkende en gevolglijk was deeze koele verfrisfehende vrugt alhier nog zeer gewild en geacht. Na dat wij ontbeten hadden fteegen wij elk op een volkoomcn toegerust Siminole - paerd en vertrokken : dc weg was aangenaam en zeer verwisfclende. Wij hielden geenen vasten weg of voetpad, maar trokken langs Indiaanfche jagt-paden, zoo als die in onzen weg vielen , rijdende door hoo-  DERTIENDE HOOFDSTUK. 407 hooge, open , pijnboomen bosfehen, over groene perken en bloemrijke drasvelden, die met jeugdig vrolijk groen bedekt waren , zijnde kortling afgebrand, maar nu wederom overgroeid met een groen bloem-tapijt, met hier en daar boschjens van boomen met donker groen loof, doorfneden met kronkelende beckjens , welker oevers met vcclerleie heesters verfierd waren, als de f» Floridafche, de fraaie, de groene, de groot gekeikte , de (Meelachtige Andromedas, de Bastaard Kalmia, de Witte Anona enz. Omtrent den middag kwamen wij aan de ftad, zijnde hetzelfde dorpjen, dat ik voorbijgevaaren was, toen ik de rivier op voer, op de oevers van het meirtjen beneden Charlotia. Wij wierden door de Indiaanen vriendlijk ontvangen en vergast, en de opperfte van het dorp geleidde ons naar ccn groot lugtig paviljoen in het midden van het dorp. Het was vierkant, daar ftondt eene rei paaien aan elke zijde, welke een dak onderftutte, beftaandc uit palm-bladcren, door ecngevlogten of tot een dak opgelegd, dat eene effen vlak in het midden overfchaduwde, op welk men aan elke zijde langs twee trappen opklom, elk omtrent twaalf duimen hoog en zeven of agt voeten breed, alle met kleeden of matten gedekt , die fraai geweven waren van gefplcten rotting met verfchillende kleuren geverwd. Toen wij hier gezeten waren of ons nedergevlijd en tabak gerookt had- t» Andromeda foriimft/ima, A. niiida, A. viridis, A. ccdyeüa. ta, A. exillaris, Kalmia fpuria, Annotus eiba Sf. D d 3  ■4e8 REIZEN door NOORD-AMERIKA. hadden, wierden 'er manden met de uitgelezenfte vrugten ingebragt en voor ons nedergezet. De velden om de dorpen en boschjens waren overvloedig bezet met koorn , watermeloenen, pompoenen, erweten, boonen, aardappelen, perfikken, vijgen, oranje-appelen enz. Tegens den avond namen wij affcheid en kwamen voor den nagt aan het magazijn, hebbende geduurende dien dag eene verfeheidenheid van merkwaerdige foorten van gewasfen, zaaden en wortelen verzameld. Terwijl het gezelfchap druk bezig was met hunne pakken leder in te pakken en het fchip te laaden en wijl ik geduurende mijn verblijf alhier mijne verzamelingen nog gaerne wenschte te vermeerderen , dak ik met enige van ons volk, die eenen troep paerden naar de weiden en vlakten aan de overzijde van het handelhuis gongen brengen, de rivier over; wij voerden dezelve over in een groote fchouw. De rivier was hier meer dan eene Engelfche myl breed, maar in een groot getal kanaalen verdeeld door zeer veele eilanden, die de reis zeer moeijelijk maakten , alzoo de meeste paerden degts kortling geleden daar zij in bet wild •geweid hadden opgevangen en veele jong en ongetemd waren. Naardien wij langs de punten der eilanden henen moesten, wierden. zij onrustig en onverduldig om te landen en het was met groote moeite dat wij hen in het fchouw hielden; eindelijk, toen wij nog maar een vierde van eene mijl Van den overkant af waren, en tusfchen twee eb la n»  DERTIENDE HOOFDSTUK. 400 landen door voeren, konden wij de parden niet langer houden; de meeste fprongen over boord en zij fleepten eenen van ons volk in het water. Ik, die een vrij goede zwemmer ben, fprong, in het midden van deeze opfchudding, die zulks veroorzaakte, om niet over boord gcilaagen en misfehien gekwetst te worden, uit het fchouw eu greep den ftaert van een der paerden vast. Wij kwamen alle behouden op een der eilanden aan land, dat omtrent veertig roeden van ons af was en het fchouw volgde ons. Na een deel moeite en verlies van tijd krecgen wij de paerden weder in het fchouw, daar wij dezelve met teenen cn wijngaardtakken vastmaakten en toen wederom afftaken cn welhaast behouden op het va^t land aanlandden op eenen hoogen oever van de rivier; na dat wij dc paerden in de weiden gebragt cn wat uitgerust hadden, vertrokken wij om een bezoek afteleggen op eene plantagie aan dc rivier, zes of agt Engelfche mijlen van daar. Onder weg ontdekten wij eenen boom waarin een bijen-nest was; wij velden dien neder en vergasteden ons op de lekkere honig; wij lieten eenen van onze reisgezellen agter om op het overfchot te pasfen tot dat wij met eene tob zouden koomen om het in te doen en mcdetenecmeii en in den avond keerden wij alle met onzen zoeten buit behouden naar het handel-huis terug. Het fchip gelaaden en gereed zijnde om te vertrekken, bragt ik alle mijne verzamelingen aan boord. Mijne trouwe en gelukkige bark fchonk ifc • den ouden tolk, job w 1 g g e n s , mijn vriend Dd 4 en  4io REIZEN door. NOORD-AMERIKA. cn weldoener, die dikwerf mijn reisgezel geweest was, en een hartlijk affcheid van den waerdigen c. m'latche en geheel het gezelfchap handelaars neemende, gongen wij onder zeil in een net klein fchooner-fchip naar Frederica in Georgia, omtrent het laatst van September. Wij hadden eene vermaaklijke en voorfpoedige" reis de groote St, Jans Rivier af, en wij bezogten dikwijls de plantagieën aan de oevers van de rivier, bijzonderlijk als wij door tegenwinden opgehouden wierden en wij verzuimden niet, volgens belofte, den edclmoedigen cn vriendlijken Hr. marshall te gaan bezoeken, die mij zoo beleefd ontvangen en met zulk eene onvergelijklijke vriendfchap en gastvrijheid onthaald had, toen ik in dc voorige lente alleen de rivier op voer. Wij liepen op deeze reis niet eens in zee; want toen wij de rivier tot beneden het koeijen - veer waren afgezakt, liepen wij in de ftraat door een kanaal tusfchen het Fort George-eiland en het vastland cn wij voeren haar door, geftadig zeilende tusfchen de Zee-kust-eilanden en het vast land tot Frederica aan de St. Simons rivier. Bij mijne aankomst te Frederica wierd ik wederom , als gewoonlijk , vriendlijk ontvangen cn gehuisvest door den uitmuntenden j. spalding, fchildknaap en alhier verneemende dat de Heer Hendrik lawrens fchildknaap tc Sunbury een groot fchip naar Liverpool aflaadde, befloot ik deeze gunstige gelegenheid waarteneemen om mijne verzamelingen naar Europa aftefchcepen en te' zeik  DERTIENDE HOOFDSTUK. 411 zelfden tijd hoorende dat de Heer lawrens 'dagelijks verwagt wierd ineen fchip van hemzelven op zijne plantagieën op Broton-Eiland en de Nieuwe Hoop, om eene lading rijst voor het fchip te Sunbury inteneemen , vervoerde ik mijne verzamelingen naar Broton, daar ik, den Heer lawrens fpreekende, van hem gunstig verlof verkreeg om mijne goederen aan boord van zijn fchip tc doen , terwijl hij mij eene plaats bij zig in dc kajuit aanbood; cn naardien de koopman te Liverpool, aan wien het fchip gezonden wierd, zijn vriend en correspondent en tegelijk een vriend van Doet. fothergill was, fteldc de Heer lawrens mij voor hem te verzoeken om mijne verzamelingen en brieven te willen bezorgen. Naardien alles zig dus gunstig fchikte, nam ik affcheid van mijne vrienden cn edelmoedige befchermers in deeze ftreeken, gong aan boord van dit fchip en kwam , na eenen korten cn aangenaamen overtocht door de ftraat, te Sunbury , van waar ik, na mijne verzamelingen ingefcheept te hebben , weder naar Charleston in Zuid - Carolina onder zeil gong; daar koomendc beftcedde ik den zomer aan korte tochtjens tot de volgende lente en had geduurende mijn verblijf aldaar tijd om ontwerpen tc maaken , overeenkomftig den last van Doet. fothergill cn den raad van Doet. chalmers van Charleston, met andere heeren uit die ftad , vermaard om hunne zugt tot bevordering der wectenfehappeu en tot het aanmoedigen van nijverheid en verdiensten. D d 5 Wij  4i2 REIZEN door NOORD-AMERIKA. Wij beflooten dan dat mijne volgende reis West en Zuid-Westwaarts in het land der Cherokees en de landen der Muscogulges of Creeks zoude gerigt worden. DER-  DERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. De Schryver vertrekt van Charleston naar de Cherokees ; vaart «r/* Savanna-rivier over en koomt in Georgia. Befchrijving van eene plantagie en melkerij; van eene hout-werf ; Befchrijving van een landgoed Silver-blivff, daar de fchrijver weder overvaart; Fcrt Moore ; Ligging van Augusta en befchrijving van de Savanna-rivier: Groote bedolven Oester-fchelpen. Den twee- en- twintigften April 's jaars 1776 vertrok ik van Charleston naar de natie der Cherokees en, na deezen dag omtrent vijf- en- twintig mijlen gereden te hebben, kwam ik in den avond te Jacksonsburg , een dorp ran de Ponpon-rivier. De reis van den volgenden dag was omtrent even verre, tot aan eene herberg, die aan den weg lag. Den volgenden dag, 's morgens vroeg, gong ik wederom op weg en hield omtrent den middag aan eene herberg ftil om het middagmaal tc gebruiken. Toen dc hitte van den middag enigzints over was, reisde ik wederom voort tot den avond en kreeg goede huisvesting in een bijzonder huis, hebbende dcczeli dag omtrent dertien mijlen voortgo  414 REIZEN door NOORD-AMERIKA. gereden. Op deeze plantagie zag ik eenen grooten boomgaard van witte Europifchen moerbezieën boomen O), van welke enige geënt waren op ftammen van den wilden rooden moerbezieën boom (7>); deeze boomen waren geplant om zijde- wormen te kweeken. Toen ik ontbeten had, gong ik weder voort en kwam weldra in een hoog woud, dat omtrent de ruimte van vijftien mijlen aanhield tot de Drie Gezusters, een openbaar veer op de Savanna-rhiet•; het land was gemeenlijk zeer effen; de grond eene donkere, losfe, vrugtbaare aarde op cene laag aschgraauwe taaie klei; de grond was overfchaduwd met natuurlijke wilde bosfehen, beftaande uit den (c) grooten zwarten Eik, den RoodenEik , den Wilgenbladigen Eik, den Kastanjenbladigen en den Water-Eik, den zwarten , den gemeenen, en den hoogen Ockernootenboom, de Grootbloemige Magnolia, den Esfchenboom, den Rooden Ahornboom, den Tulpcnboom , den Verfchilbladigen Populier, den roode Moerbeziënboom den Bosch-Waterboom, den Westerfchen Platanus, Ca- (a) Morus alba. (V) Morus rubra. CO Qicrcus tinctoria, Q. rubra, Q. phillos, Q. prinos, O. kemisphmca, Juglans nigra, J. rustica, J. exaltata, Magnolia grand'flora, Fraxinus exctlfior, Acer rubrum, Liriodendron tulipifera, Pooulus heteropkylla, Morus rubra, Nysfa Silyatica, Platanus occiiental's, Tilia, Vlmus campestris, U. Subifer, Laurus Sasfafras, /,. Ilorbon'a, llex aquifolium, Fagus lylvatica, Cornus Florida, Hdefia Alsculus Pavia, Sambucus, Callicarpa & Stewartia me htclmdendron. *  EERSTE HOOFDSTUK. 415 den Lindcnboom, den Europifchen Olmboom, den Kurk-Yp, den Sasfafïasboom, den Rooden Carolinafchen Laurier, de Gemeene Plulft, den Beukenboom , den Bloemrijken Kornocïjenboom , Halefia, ^Esculus Pavia, den Vlierboom, Callicarpa en Stewartia Melachodendron met eene groote verfeheidenheid van andere boomen en heesters. Dit aloud ftatig bosch , op veele plaatfen met uitgeftrekte laanen , vergczigten en groene perken doorfneden, die zig op uitgeftrekte draslanden en verre afgelegene rijst - plantagieën openen, houdt de verbeelding aangenaam bezig en verrukt de zinnen door zijne pragtige en grootfchc toneelen. De vrolijk zingende Spotvogel zweeft op zilveren wieken opwaarts , buitelt over en over, daalt weder zagtjens neder en leidt het choor der zingende benden. Mijn middagmaal aan het veer genuttigd hebbende voer ik de rivier over en kwam in Georgia: toen ik aan land kwam en den oever opliep, die hier tegens het Noorden ligt , zag ik de Lederftruik («) zes of zeven voeten hoog groeijende. Ik reed omtrent twaalf mijlen verder door Pijnboomen-bosfehen en draslanden. Des avonds nam ik mijn intrek in eene aangenaame wooning, fchoon geene herberg zijnde. Mijn paerd in den ftal hebbende laaten brengen en voeder laaten geeven en mij met een' dronk verkoelenden drank 00 Dirta palustrit.  4i6 REIZEN door NOORD-AMERIKA. frischt hebbende, begaf ik mij aan het befchouweit Van de boschjens en laanen. Mijne fchreden naar de rivier rigtende, zag ik in een hoog Pijnboomen-bosch, op den zoom van een drasland, eene groote kudde Vee en toen ik nader kwam, zag ik dat het een fchut-hok met kocijeu was; toen ik nader bij kwam , wierd ik vrïendlijk verwclkoomd door mijnen gastheer en zijne vrouw, welke ik bevond dat naar eene menigte ïlaaven zagen , zijnde vrouwen, jongens en meisjens , die bezig waren dc koeijen te melken. Daar waren omtrent veertig melkkoeijen en even zoo veele jonge kalven; want in deeze Zuidlijke landen blij;ven de kalveren een vol jaar bij dc koeijen, terwijl het volk haar" egter te gelijk melkt. Het fchut-hok, dat twee of drie akkers grond influit, wat meer of wat minder, naar de grootte van de kudde, en die aan een beekjen of loopend water is, is omheind: in deeze affchutting worden dc kalveren gehouden, terwijl de koeijen uit graazen zijn reen klein gedeelte van dit fchut-hok is afgehcind om de koeijen in te laaten als zij 's avonds t'huis koomen: hier ftaan verfcheiden paaien in den grond en een hek van gemeenfehap tusfchen de twee hokken. Als de melk-meid haar deel van de melk heeft, laat zij het kalf los, dat de koe verder af zuigt, welke des anderen daags 's morgens weder uit graazen wordt gezonden. Ik vond deeze menfehen, tegens hetgeen een reiziger misfehien met reden zou mogen verwagten uit hunne bezigheid en verre afgelegenheid  EERSTE HOODSTUK. 417 van de hoofdplaats of enige handelftad, beleefd en befchaafd en, fchoon, als het ware, in de bosfehen opgevoed, niet vreemd van gevoeligheid en die zedenlfjke deugden, welke de aangenaam* fte en bewonderenswaerdigfte karakters in de burgerlijke maatfehappij verficren en verceren. Toen de emmers vol melk waren, de dagclijkfe milde gift van de*lieve koe en de goede vrouw met haare knegts en meiden met dezelve naar de mclkerij keerde, had de meester tijd om mij op mijne vraagen en aanmerkingen te andwoorden, dat hij met gedienstigheid cn met een blijkbaar vermaak deed. Op mijne aanmerking dat zijne kudde hoornvee zeer aanmerklijk moest zijn om zoo veele melk-kocijen te gelijk opteleveren, andwoordde hij dat hij omtrent vijftien honderd ftuks had: „ mijne kudde is nog jong, (zeide hij) naardien ik .„ kortling geleden van eene andere plaats, hier verre „ van daan, hier naar toe verhuisd ben; ik vond „ het best mij van het grootfte gedeelte van mijn ,, oud vee tc ontdoen cn hier op nieuw te begin,, heli. Het behaagt den hemel mijne poogingen „ en nijverheid zelfs boven mijne eigen verwag„ ting tc zegenen." Ik vervolgde vraagen over deeze zaak te doen: „Uw vee moet U, denk ik, ,, zeer voordeelig zijn , naardien gij zoo wel ge,-, legen zijt voor de hoofdftad en zeehaven, ora „ cene groote hoeveelheid rundvleesch, boter cn ,, kaas voor de markt te leveren en moet u dus ,, veel opbrengen: Ja, ik vind mijn vee ?, zeer voordeelig en daar koomt ook altijd veel 3, van  4i8 REIZEN door NOORD-AMERIKA. van mijn osfenvleesch ter markt, maar wat bo„ ter en kaas belangt, van deeze maak ik niet „ meer dan hetgeen in mijn eigen huishouden ,, verteerd wordt en ; ik heb een zeer groot ge„ zin van zwarten, die, fchoon zij flaaven zijn, „ gevoed en bezorgd moeten worden: die welke „ ik heb, zijn of gekozen om hunne goede hoe„ danigheden of in huis geboren*," cn ik vind, vol„ gens cene lange ondervindingen opmerking , dat, „ hoe beter zij gevoed , gekleed en behandeld „ worden , hoe meer voordeel, en dienst wij ver„ wagten mogen van hun werk te zullen bckoomen : in kort, ik vind dat mijne kudde niet „ meer melk of enig ander artijkel van voedzel „ of zuivel oplevert dan hetgeen met het meeste „ voordeel onder mijn huisgezin cn mijne flaaven „ verteerd wordt." Hij voegde 'er bij, „koom met mij naar de „ rivier, daar ik enige mannen aan het werk heb, „ die pijnboomen cn cijpresfen-hout voor de West„ Indifche markt tot balken houwen. Ik zal U „ hun werk van den dag toonen , wanneer gij ge„ rccdlijk zult toeftemmen dat ik reden heb om „ mij genoegzaam voldaan te rekenen voor de ge„ ringe aandacht, die ik aan hun beftecd. Op gintfche kleine nieuwe wooning bij de hoogte ,, aan den oever der rivier heb ik mijnen oudften „ zoon ter neder gezet; het is flegts enige dagen „ geleden dat hij met eene vcrdienstlijke jonge ,, vrouw getrouwd is." Eindelijk aan de hooge oevers van dc majestueu*  ÉÉRSTE HOOFDSTUK. 415 'fe Savanna gekoomen zijnde, Honden wij ftil op tie hout-werf. Bijna alles wat wij onder weg zagen toonde dat de huishoudkunde van deezen goeden ouden man niet alleen uitvoerlijk, maar-zelfs verkieslijk was en de flaaven vertoonden zig aan alle zijden als een troep getuigen om van zijne nijverheid , menschlievendheid en edelmoedigen aart te getuigen. De flaaven bij vergelijking Van eene reusachtige geflalte, vet cn wclgefpierd ftonden op de dikke balken; de regelmaatige zwaare dagen van hunne blinkende bijlen weêrgalmden in de diepe wouden ; terwijl de zwarte Zoonen van Afrika, vergenoegd en blijde , hunne davernij vergeetende, in choor de deugden en weldaadigheid van hunnen meester- in liederen van hun eigen maakzel bezongen. De hout-werf is eene ruime open plaats, van welke dc hooge pijnboomen tot op eene aanmerklijke ruimte in den omtrek geveld en weggeruimd zijn , digt aan eene bijna loodlijnige hoogte of fteilen heuvel van de rivier, die onmiddeli'k van het water oprijst tot dc hoogte van zestig of zeventig voeten. De dammen worden op houten wielen naar deeze werf gevoerd en zoo na aan den rand Van deezen deilen oever nedergelegd als mogelijk is cn naast eikanderen geplaatst, van waar zij dan naderhand in de rivier afgedoten worden, daar gij tot vlotten gemaakt en door de flaaven naar Savanna, omtrent vijftig mijlen beneden deeze plaats, afgevoerd worden. E e Toen  426 RÉIZEN door NOORD-AMERIKA, Toen wij deeze toneelen van konst en nijverheid befchouwd hadden, geleidde mij mijn eerwaerdige gastheer, in gezelfchap van zijn' zoon, naar de nette wooning, die in een ruim lugtig bosch , niet verre van den oever der rivier ftaat en van welke men een uitgeftrekt en afwisfelend gezigt heeft; van vooren een wijd gezigt over de rivier, aan de regter hand een ruim perk of drasland , aan de flinker de hout-werf, de uitgeftrekte vrugtbaare laage landen en bosfehen naar boven op de rivier en de plantagieën daar nevens. Op eenen verftikkenden dag volgde een koele avondftond. Zoo als wij de deur naderen, door den jongen man geleid, koomt zijne beminnelijke bruid met eene aangeboren eenvoudigheid en betaamlijke zedigheid, met een voorkoomen en glimlach vol aanvalligheid en goedaartigheid, ons tegens cn groet ons. Welk eene Venus! welk een Adonis! zeide ik bij mijzelveu in verrukking; elke gebaerde , elke trek fchijnt de engelachtige hoedanigheden hunner ziel te vertoonen : fchoon men in hun eene aangeboren levendigheid en gevoeligheid bemerkt, worden zij egter door deugd en befcheidenheid beftierd en geregeld. De kleeding van deeze fchoone boschgodin was eenvoudig, maar zindelijk, net en lierlijk, geheel van katoen en van haar eigen fpinze! en weefzel. Des anderendaags 's morgens vroeg vertrok ik en vervolgde mijnen weg. t Ik volgde den grooten |weg die van Savanna naar Augusta loopt, omtrent j honderd Engelfche mijlen of meer en voer toen de ri-  EERSTE HOOFDSTUK. 4ti rivier weder over te Silv.er Bluff, een aangenaam buitengoed, dat den Heer g. golphin, Schildkn. toebehoort en daar hij zijn verblijf houdt; hij is een man van zeer uitmuntende talenten en groote milddaadigheid, die den uitgeftrekften handel, gemecnfchap en invloed onder de Zuidlijke en Zuid-Westlijke Indiaanfche Hammen had , bijzonderlijk niet de Creeks en Chactaws en van welken ik gelukkiglijk brieven van aanbeveeling ert krediet bekwam aan de voornaamfte handelaars, die zig in de Indiaanfche fteden onthielden. Silver Bluf is eene zeer beroemde plaats. Zij ligt aanmerklijk hoog op het land van Carolina aan den oever van de Savanna rivier, misfehien dertig voeten hooger dan de laage landen aan den overkant , die gemeenlijk in den herfst en in de lente overftroomd worden. Deeze fteile oever rijst loodregt uit de rivier op en laat verfchillende laagea aarde zien; de oppervlakte is tot eene aanmerklijke diepte eene loste zandige leem met zee - fchulpen gemengd , vooral oesters; de volgende laag is klei, dan zand, dan mergel, dan weder laagen klei van verfchillende kleur en hoedanigheid, welke laatfte zig ongevoelig vermengen of vereenigen met eene diepe laag zwartachtige of donkere leikleurige zoutachtige en falpeterachtige aarde, dié van eene aluinachtige of vitrioolachtige hoedanigheid fchijnt te zijn en in bijna horizontaale bladen of laagen van verfchillende dikte ligt. Wij ontdekten belcmniten, pyriteh, marcasfiten en zwa-f velachtige klompjens, blinkende als koper, fomE e i mig  TWEEDE HOOFDSTUK. 439 vuurkleurige Azalea en andere foorten; Hydrangea Kelkbloem, enz. Het jaargetijde was ongemeen vogtig; bijna dagelijkfche regenbuien, dikwerf van vreeslijken donder verzeld, maakten het reizen onaangenaam, moeijehjk en gevaarlijk door eene onbewoonde wildernis, vol rivieren en becken. De Heer Cameron haalde mij over om enige dagen aan zijn huis te vertoeven tot de regens op zouden houden en dc rivieren gemaklijker te doorwaaden zouden zijn. De glanzige Engelwortel of Nondo (a) groeit hier in overvloed; deszelfs fpecerijachtige winddrijvende wortel gelijkt in fmaak veel naar dienvan den giuzeng, (Z>) fchoon hij meer van dc reuk en fmaak van anijs-zaad heeft : hij is in groote achting bij de Indiaanen zoo wel als bij de blanke inwooners , en wordt tot eenen hoogen prijs verkogt aan dc Zuidlijke Indiaanen van Florida, die nabij de zeekust woonen , daar hij nooit in het wild groeit.. Ik zag eene fraaie foort van Maluwe (c) met bosfen van groote luisterrijke purperen of donkerbruine bloemen en cene andere foort van Maluwe, die indedaad zeer zonderling is, want het is eene klimmende plant; de bladeren zijn breed , die,, gelijk de geheele plant , hairig zijn ; de bloemen zijn zeer klein en van eene groenachtige witte kleur. Daar groeit hier ook in menigte eene fraaie foort 00 Atigelica lucide. (O 1'inax. CO «Ww. Ff 3  44° REIZEN door NOORD-AMERIKA, foort van Ridderfpooren («); de bloemen verfchillen in het geheel niet van die van den gemeenen Tuin-Ridderfpoor; zij zijn van eene fraaie donker-blaauwe kleur en ftaan aan lange trosfen verfpreid ; de bladeren zijn zaamengefteld , bijna liniaal , maar de ftukken niet zoo fijn 'gefneden als die van den tuin - ridderfpoor. Het weêr nu fchoon en vast zijnde, maakte ik mij gereed om naar Fort Prins George Keowe te vertrekken , terwijl ik van den aangenaamen en milddaadigen Heer Cameron breedvoerige getuigfehriften en aanbeveeling-brieven aan de handelaars bij de Natie ontvangen had : deeze Heer zond ook zeer gedienftig eenen jongen Neger-ilaaf, om mij tot Sinica te helpen en den weg te wijzen. Den vijftienden Meij verliet ik Lougb-abber, dc wooning van den Heer Cameron. Deezen dag trok ik over verfcheiden rivieren en beekjens, zijnde alle takken van de Savanna, die hier Keowe genoemd wordt, boven haare zaamcnvloeijing met de Tugilo, den YVestlijken voornaamen tak. De gedaante van het land is onelfen , ter oorzaake van de ketens heuvelen en water-loopen ; de heuvelen zijn enigzints rotsachtig aan hnnne toppen en aan de oevers van rivieren en krecken, maar zeer vrugtbaar, naardien 'er eene diepe laag losfe, donkere en zeer groeibaare aarde op ligt „ op eene laag roodachtige bruine taaie klei en fomtijds eene diepe laag van donker bruine mergel. De gewasfen, welke ik op mijne reis van deezen das («) Delphiniflm.  TWEEDE HOOFDSTUK. 441 dag waarnam,''waren over het algemeen dezelfde als welke ik reeds heb opgenoemd zedert ik Dartmouth verliet. Dc vuurkleurige Azaleas zijn 'er in overvloed cn verlichten de zijden der heuvelen, en boven dezelve ftaat eene nieuwe en bijzonder fraaie foort van Aesculus Pavia omtrent den top van deeze laage heuvelen. Deeze bij uitneemendheid fraaie bloeiende heester groeit tot dc hoogte van vijf of zes voeten ; daar fchieten veele van eikanderen afwijkende gehaakte ftammen met clkandcren uit eenen wortel, die hunne takken vcrdeelendc, overal henen buigen, op cene zeer onregelmaatige en losfe wijze ; de buitenfte onder verdeclingcn van dccze takken eindigen in cene zwaare bos van agt roozen-kleurige bloemen, met karmozijn gefpikkeld of gevlakt,. grooter , uitgebreider en regelmaatigcr van gedaante dan die van dc Pavia; cn deeze zwaare trosfen bloemen, met de morgen-daauw belaadcn , buigen de dunne buigzaame takjens naar den grond : dc zaamengeftelde bladen zijn van gedaante als die van de Pavia , maar breeder , cn de aderen zijn grover. De heesters, die omtrent de toppen van de doraje grasachtige heuvelen groeijen, daar flegts hier cn daar een enkele groote boom ftaat, vertoonen zig zeer voordeelig, en maaken eene fraaie vertooning. Daar zijn veele Wijngaarden, die over de heesters "en laage boomen kruipen-, en die/ .aar men mij verzeekerde, vrugten voortbrengen, die ecu uitmuntend fap opleveren ; .de trosfen zijn van verfchillende kleuren als zij rijp zijn, van gedaante Ff 4  44a REIZEN duor NOORD-AMERIKA. Ên omtrent van de grootte vanEuropifche druiven* trosfen. Ik kwam in den avond te Sinica, na vijf en veertig mijlen door eene onbewoonde wildernis gereisd- te hebben. De Cherokeefche ftad Sinica is eene zeer aanzienlijke plaats, o.p den Oostlijken oever van de Keowe-Rivier, fchoon de meefte Indiaanfche wooningen aan de overzijde ftaan, daar ook het raad-, huis is, in eene effen vlakte tusfchen de rivier en de reeks fraaie hooge bergen, die zig pragtig verheffen en over de groene vlakten en de rivier fchijnen te hellen; maar het huis 'van het Opperhoofd en dat der Handelaars en enige Indiaanfche wooningen ftaan op de fehuinste van de bergen aan den overkant. Deeze plaats levert een veel fraaier gezigt, ziende over de geheele ftad, over de uitgeftrekte vrugtbaare vlakten aan de rivier, boven en beneden en dc plantagiën der inwoone. ren, terwijl men 'er een zeer ver gezigt heeft vol verfcheidenheden tegens de hoogten aan de overzijde. Sinica is eene nieuwe ftad, zedert den laatften ïndiaanfehen oorlog herbouwd, toen de Cherokeezen overwonnen en gedwongen wierden om vrede te verzoeken door Generaal Middleton, Bevelhebber over dc Carolinaafche hulptroepen, die tegens hen optrokken, toen de neder- en middenvolkplantingen opgebrooken waren : het getal inivooneren wordt nu op omtrent vijf honderd gefchat, en zij zijn in ftaat omtrent honderd oor» iogslicden te monfteren. Den  TWEEDE HOOEDSTUK'. 443 Den volgenden dag verliet ik Sinica alleen, en, na omtrent zestien mijlen, voornamelijk door hooge bosfehen van uitmuntend land, op eenen kleinen afftand van de rivier gereisd te hebben, kwam ik in den avond aan Fort Prins George Keowe aan, Keowe heeft eene allcrbekoorlijkfte ligging , en de nabuurige hoogten zijn natuurlijk zoo gevormd en gelegen, dat het met kleine kosten verfterkt en bijna onwinbaar kan gemaakt worden. ïlet ligt in eene vrugtbaare valei, die in dit jaargetijde met de roode welriekende aardbezieën en bloeiende plan* ten bevloerd was, door welke de fraaie rivier kronkelt, fomtijds zagtjens vloeiende, maar meermaalen beroerd, fnel vlietende tusfchen de met aardbezieën begroeide vrugtbaare oevers, op verfchillende af-, ftanden omringd van hooge heuvelen en bergen, van welke fommige bijna regt op- den rand van het uitgeftrekte perk ftoutlijk oprijzen, zoo dat zij het overzien en befchaduwen , andere , hooger, pragtig, mistig cn blaauw verheffen zig majestueufelijk verre boven deeze. De avond was ftil en bedaard, alles was rustig en vreedzaam , daar kwam geduurig een ligt verfrisfehend windjen van de welriekende aardbezie-velden en fpecerijachtigc boschjens van Kelkbloemen op de omringende hoogten ftaande, naar mij toe waaien, terwijl het voorzigtig fneeuwhocn op de afgelegen weergalmende bergen fchreeuwde; hoe klinken de boschjens en heuvelen van het aanhoudend fchel gefchreeuw van den whip-, poor-will, of Virginiafchen Geitenmelker! F f 5 Hoe  444 REIZEN door NOORD-AMERIKA. Hoe verlaaten mijn toeftand nu was, liepen 'e? egter, den hemel zij dank, thans veele omftandigheden te zaamen, om mijnen geest te bevredigen en enigermaatc gerust te fteilen , die te vooren wat neêrgeflagen en droevig geweest was; geheel alleen in een wild Indiaansen land,' duizend mijlen van mijn vaderland verwijderd, en op eenen grooten afftand van enige volkplanting van-Blanken, Het is waar, daar waren hier wel enige van mijne kleur, maar zij waren mij vreemd, en fchoon vriendlijk en herbergzaam, waren egter hunne zeden en levenswijs zoo verfchillende van die, waaraan ik gewoon was , dat dit mij weinig troost verfchafte; ik had nog enige honderden mijlen te reizen ; de wilde wraakzugtige inwooners waren kortling geleden mishandeld door de Virginifche grensbewooners, daar was bloed tusfchen hen vergoten en de belediging was nog niet uitgewischt door eene ordelijke onderhandeling : behalven dit, zien dc Cherokeezen niet gaerne dat 'cr Blanken door hunne gebergten reizen, voornamelijk als zij befpeuren dat zij onder dc rotfen kijken of den grond opgraaven. De Valei van Keowe heeft zeven of agt mijlen uitgeftrektheid, dat is van de kleine ftad Kulfage, (of Suiker-Stad) omtrent eene mijl naar boven cn van daar zes of zeven mijlen naar beneden van dc rivier, daar eene hooge keten heuvelen aan elke zijde van de rivier de valei bijna bepaalt, maar zig weder opent beneden de fmalle keten en zig nog tien of twaalf mijlen naar beneden tot Sinica uit.  TWEEDE HOOFDSTUK. 445 uitftrekt, zijnde eene of twee mijlen breed. Deeze vrugtbaare valei is, binnen het geheugen van enige oude handelaars, met welke ik fprak, eene onafgebrooken volkplanting geweest; de rijzende zijden van de aangrenzende heuvelen waren toen met wooningen bedekt, en de rijke effene gronden beneden aan de rivier waren bebouwd en beplant; thans leveren zij eene andere vertooning op, indedaad vernederend voor het tegenswoordig gedacht, de nakoomelingfchap en het gering overfchot van de weleer magtige en beroemde Cherokeezen; daar zijn nog overblijfzelen van de oude Indiaanfche woonhuizen te zien aan den voet van de heuvelen, die de valei omringen en bezoonien , als paaien en posten, enz. Daar zijn verfcheiden Indiaanfche heuvels of terpen en terrasfen, gedenktekenen van de Ouden, aan de oude ligging van Keowe , bij Fort Prins George, maar daar zijn thans geene Indiaanfche wooningen, maar verfcheiden woonhuizen die door Blanken bewoond worden, die belang in den Indifchen handel hebben. Dc Heer D. Homes is hier de voornaamde handelaar. Het oud Fort Prins George heeft nu geen' fchijn meer van eene fterkte, maar dient degts voor een handel-huis. DERDE  446 REIZEN door NOORD-AMERIKA, DERDE HOOFDSTUK. Vertrek van het Fort; Befchryving van de Landftreek , Rivieren en Gewasfen. Storm. OverblyfZelen van de oude Stad Sticoe. De Schryver trekt door de Rivier Tanafe; door de Steden Echoe , Nucasfe ?/z Whatoga. Aankomst te Co we. Befchryving van het Gebergte om die Stad. Ontmoeting met Cherokeefche meisjcns. Ik wagtede twee of drie dagen aan deeze post op de wederkomst van eenen Indiaan, die uit jaagen was. Deeze Man was mij aanbevoolen als zeer gefchikt om mij tot befchermer en leidsman te dienen naar de Indiaanfche plaatfen over de bergen ; maar verneemende dat hij nog niet ras t'huis zoude koomen, en naardien 'er geen ander was , welke daar toe gefchikt was , befloot ik, liever dan mij daar door te laaten ophouden en misfehien in mijn oogmerk verijdeld te worden, alleen op reis te gaan , welk gevaar 'er ook in mogt fteeken. Ik trok de rivier over op eene goede waadbaare plaats even beneden het oude Fort. De rivier is hier bijna vijf en twintig roeden breed. Na omtrent twee mijlen zeer vcrmaaklijk voortgereden te zijn over aangenaame aardbezie-vlakten en zagt op-  BERDE HOOEDSTUK. U? opgaande groene heuvelen , begon ik fteiler en rotsachtiger ketens heuvelen opteklimmen. Op eene zeer aanmerklijke hoogte gekoomen zijnde, en rond ziende , had ik een zeer uitgeftrekt en fraai gezigt: Keowe, dat ik zoo even uit het oog verloren had , vertoonde zig nu weder , en de kronkelende rivier door de heldere groene vlakte fpoedende, vloeide als onder mijne voeten. Dit aangenaam landfehap befchouwd hebbende, reed ik weder drie of vier mijlen voort, fteeds het handelpad volgende , dat mij over oneffen rotsachtig land dwarsch door riviertjens en beekjens bragt en fteil over rotsachtige fteiiten afliep, wanneer ik in eene bekoorlijke valei kwam, met eene aangenaame rivier verfierd, die door dezelve kronkelde en dwarsch over mijnen weg flroomde. Aan mijne regterhand aan den grasrijken voet van de rijzende heuvelen, vertoonden zig de overblijfzelen van eene ftad der Ouden, als de terpen , terrasfen, posten en paaien, oude perfikken- en pruimen-boomgaarden enz. genoegzaam getuigen. Deeze valeien en rijzende voeten van de omliggende bergen leveren overvloedig uitmuntend gras en kruiden , goed tot weiden en om te hooien ; onder de laatfte zyn (a~) Virginifche Weegbree, Sorbenkruid, Nagelwortel, Aardbezie-Kruid, enz. Nu vertoont zig de (£) Ginfeng in menigte op de zijde tegens het Noorden van den berg , uit de rijke , mulle vogtige aarde (<0 Plantage- Firginica, Sangulfoïba, O trim, Fragaria, &c, \pj Panax quinqtiefolium.  448 REIZEN door NOORD-AMERIKA. aarde onder ftcencn of ftukken van rotfen uitgroeiende. De valeien doorgereden zijnde, begon ik wederom de hooger ketenen van bergen op te klimmen, en toen reed ik omtrent agt mijlen over zagter rijzende pyramiedachtige heuvelen , enge valeien en perken, daar de grond ongemeen vrugtbaar was en met hooge wouden en welriekende boschjens van(^) Kelkblocmen aan de oevers der rivieren, met Halefia, reukloozen Philadelphus, roestkleurige Roozelaar, Azalea, Berg-Stewartia, eene nieuwe foort van Stewaitia , den Europifchcn Kruidkundigen onbekend en in geene naamlijPcen van planten te vinden, bloemrijke Kornoeljcboomen, Styrax, alle in vollen bloei en verfierd met de volgende aardige kruipende klimmende planten, de altijd groene en de kruisdragende Bignonia, altijd groene Lonicera, gepluimde Roozcn, enz. Nu verdeelt zig dc berg eensklaps, en ontdekt aan mijn oog de groote Occoime-Valei, omringd door eenen fchakel van eenvormige heuvelen, welker rijzende voeten in vrolijk groen gekleed zijn, over welk van tusfchen de bergen eene fchitterende rivier koomt vlieten, die door de weiden kronkelt. Ik trok haar over aan het boveneind van de valei, en begon het Occonnc gebergte opteklimmen. Op den (a) Cahcanthus — Halefia, PfAladelphui inodnrus, Rhndodcn> Hmn ferrugineum, Azalea, Stevart:a montana, fnl. ovatis , aciU minaiis, [erratis, por- niveo, fiaminum corona fulgida, pericarp. pomum exfuccnm, apice acuminato dehisfens, Cornus Florida, Styrax — Bignonia fempeenrvirs. High. Crucigera, Loniesra femperfi* rem, Rofa panisulata, fif*.  DERDE HOOFDSTUK. 449 den voet van de bergen zijn puinhoopen van de oude ftad Occonne. De eerfte trap na ik de groene bedden der heuvelen verlaaten had, was eene zeer hooge rotsachtige keten van puntige heuvelen, zeer wel bewasfen met dc volgende boomen: (a~) zwarte , witte cn roode Eiken, Esfchcn , witte Walnooten van verfchillende foorten, Olmen, Lindenboomen, Suiker-Ahornen , Moerbezieën-boomen , zwarte Nootenboomen , gladde Annona, Zoethoutboomen , fpitsbladige Magnoliaas, Bosch/Esculus, met verfcheiden anderen meer, voornamelijk eene foort van Robinia, die nieuw voor mij was, fchoon het misfehien dezelfde is, welke men afgebeeld en kortlijk befchreven vindt bij Catesby, in zijne Nat-. Hifi* van Carolina. Deeze fraaije bloeiende boom groeit twintig en dertig voeten hoog, met eenen gebogen overhellenden ftam; de takken fpreiden zig fterk uit en buigen zig in de rondte, fommige raaken bijna den grond; hij vertoont egter in zijne wijze van groeijen eene zonderlinge aangenaame wildheid en losheid; de dunne onderverdeelingen der takken eindigen in zwaare zaamengeftelden aïren van roozenkleurde bloemen midden in cene krans van fraaie gevinde bladeren. Ik klom vervolgens eene zeer hooge piek op tot op den top van het Occonne gebergte, daar ik rustede, en, omziende, bevond ik dat ik nu op eene zeer groote hoogte was, van waar ik een' onuitdruklijk prag Quercut tinBoria, ) Pimpcrnooten, Amerikaansch Paapenhout, Ilamamelis, verfchcidene foorten van Azalea, de fterk ruikende Ofterlucie, die over de boomen en heesters kruipt op dc vrugtbaare oevers van deeze berg-beckjens. Vervolgens trok ik door pragtige hooge bosfehen , en kwam toen op de zoomen van eene uitgeftrekte weide aan de {linkerhand, geborduurd door dc fchaduw van een hoog rond amphitheater van heuvelen , welker kringvormige hoogten pragtig boven eikanderen uitftaken. Op de groene grasrijke voeten van die hellingen vertoonen zig de overblijfzelen van cene ftad der 00 Halefia diptera, H. letraptera, Stewartia ment erna, Styrax, Ptel'a, JEsculus Pavia. (bj Stcphylea, Enonimiis Americana, Hamamelis, Azalea yar, fp, Arifloloc/iia frutescait S. odoratisftma.  DËRDÈ HOOFDSTUK. 453 der Ouden. Flet boven-eind van deeze ruime groene vlakte is verdeeld door een uitftek van de ketens-heuvelen, die voor mij zijn; mijn weg geleidde mij op door eene opening van de heuvelen, door welke de fchitterende beek , die de weiden bewaterde , fnel naar beneden vlietede en al ruifchende over hooge rotsachtige trappen Hortte, ik bleef al klimmen tot ik op de kruin van eenè hooge rotsachtige heuvel kwam , wanneer zich eene gaaping of opening tusfchen andere nog hoo* ger heuvelen voor mij vertoonde, door welke ik ook henen reed, zoo als de rauwe rotsachtige weg mij leidde, digt langs de llingercnde oevers van eene fnelle beek, die eindelijk, links af draaiende, van rotsachtige fteilten afllortedc , en door donkere boschjens cn hooge wouden wegvlietcde, en de velden beneden vrugtbaar en vcrmaaklijk gong maaken. Nu was de oppervlakte van het land drie of vier mijïen verre elfen, cn egter niet geheel vlak, dat veroorzaakt wordt door natuurlijke bergjens of hobbelachtigheden , maar met eene goede laag rijke aarde bedekt , die bosfehen van timmerhout en heesters oplevert. Daarna , weder zagtjens nederdaalende, reisde ik enige mijlen over eenen fleeds verwisfelenden grond, die mij gezigtcn van groote wouden, donkere op zigzclve flaande boschjens , valeien en weiden als te vooren opleverde, en even dezelfde gewasfen en andere natuurlijke voorwerpen voortbragt; de weiden verfchaften veè gras voor vee, en de voeten van de omliggende G g a bcr»  454 REIZEN door NOORD-AMERIKA. bergen bloeiende planten en vrugtbaare aardbeziebedden; dikwijls zag ik overblijfzelen van de wooningen of dorpen der Ouden. Ik trok over eene aangenaame rivier, den voornaamen tak van den Tugilo, wanneer ik wederom begon te klimmen, eerst over opgaande grasrijke ketens heuvelen, waarop eene mengeling van boschjens en ftatige bosch-boomen Honden; toen reed ik Heiier grasrijke heuvelen op cn rustede op den top van den Berg' Magnolia, die mij voorkwam de hoogde keten van het Cherokeesch gebergte te zijn, dat .de wateren van de Savanna-Rivier van die van de Tanafe of grootflen voornaamen tak van de Cherokee-Rivier fcheidt. Deeze fnel Noord-Westwaarts door de bergen vlietende, ontvangt uit het Noord-Oodcn dc Plolftein- Rivier en dan Westlijk nog door de bergen droomende, cn aan wederzijde veele groote rivieren ontvangende, verlaat zij het gebergte onmiddelijk, na dat zij zig met eene groote rivier uit het Ooden vereenigd heeft , en wordt eene ontzagchelijke rivier, die den naam van Hogehege voert ; dan kronkelt zij veele honderden mijlen door een uitgedrekt land, bedaande uit bosfehen, weiden, boschjens , groote draslanden, velden en heuvelen, die allervrugtbaarst cn aangenaamst zijn, vloeit in de fraaije Ohio, en fchenkt, met .derzelver helder water vereenigd, haare fchatting aan dc koninglijke Misftsfippi. Deezen hoogen top noemde ik den MagnoliaBerg , naar eene nieuwe en fraaije foort van dat vermaarde gedacht van bloeiende boomen, die hier, bij  DERDE HOOFDSTUK. 455 bij de watervallen van AcWaterval-Creek, in eenen grooten graad van volmaaktheid "groeit ; ik had deezen mcrkwaerdigen boom wel verfcheiden reizen te vooren waargenoomen, bijzonderlijk op de hooge ketenen van heuvelen tusfchen Sinica en Keowe, cn bij het opklimmen van den eerften berg na mijn vertrek van Keowe, wanneer ik hem in bloei zag; maar hier bloeit hij en trekt dc aandacht tot zig. Deeze boom (>), of misfehien liever'heester, groeit van agttien tot dertig voeten boog ; daar groeijen gewoonlijk veele ftammen uit eenen wortel, die een weinig overhellen of ligt van eikanderen afwijken , in welk opzigt hij de driebladige Magnolia evenaart; dc kromme flingerende takken koomen zonder orde of eenvormigheid uit den voornaamen ftam, en verdeden zig ook zoodanig; derzelver einden zijn naar boven gedraaid, en biengen eene zeer groote, roosachtige, volmaakt witte, dubbele of veelbladige bloem voort, die zeer aangenaam ruikt; deeze fraaije bloem zit in het middenpunt van een' ftraal zeer groote bladeren, die van eene zonderlinge gedaante zijn , wat lancetvormig, maar breed naar de einden, in eene fcherpc punt eindigende ; naar agteren worden zij dunner en worden aan hunne voetftukken zeer fmal, daar zij in twee lange fmalle ooren of lappen eindigen, een aan elke zijde van de inplanting van het bladfteeltjen; de bladeren hebben flegts korte ftcelen, zeer digt bij eikanderen zittende aan dc einden van de 0*) Magnolia Aurkulata. G 2 "  45<5 REIZEN door NOORD-AMERIKA. de bloem-takken, van waar zij zig op eene regeïmaatige wijze uitfpreiden, als de fpaaken van een wiel; derzelver randen, die eikanderen raaken, of even over eikanderen liggen, maaken eene uitgeIpreide zonne-fcherm,zeer fchoon met de welriekende bloem gekroond, die eene witte pluim gelijkt; de bloem wordt gevolgd van eene zeer groote carmijnroode kegel of pijn-appel, die een groot getal roode bezieën bevat, die , als zij rijp zijn , uit haare celletjens fpringen en eenen tijd aan eene witte zijden draad of rag blijven hangen. De bladereu van deeze boomen , die in eenen rijken, ligtcn vogtigen grond groeijen, zijn, als zij volkoomen uitgefpreid en tot volkoomen rijpheid gekoomen zijn, dikwijls meer dan twee voeten lang en zes of agt duimen breed op de breedfte plaats. Ik heb in de zee-ftreeken van Georgia , voornamelijk op de oevers van de Alatamaha, nog eene andere nieuwe foort van Magnolia ontdekt, welker bladeren ten naaftenbij van dezelfde gedaante als die van deezen boom waren, maar veel kleiner, niet meer dan zes of zeven duimen lang en de vrugt zeer klein, langwerpig, fcherp gepunt, cn fchoon donker karmijn-rood; maar de bloem heb ik nooit gezien. Deeze boomen groeijen regt op dertig voeten of meer hoog , en zijn van eene fcherpe kegelachtige gedaante, veel naar den Komkommerboom of fpitsbladigeMagnolia gelijkende!». Naardien de dag aanmerklijk warm cn drukkende en ik zeer vermoeid was van den arbeid van de bergen (f) Magnolia tcuminata.  DERDE HOOFDSTUK. 45? bergen op te klimmen , was ik zeer dorstig en enigzints moedeloos. Het was nu na den middag, en ik zogt eene koele befchaduwde plaats, daar water tot mijne verfrisfehing was en gras voor mijn paard , mijn getrouwen knegt en eenigften Reisgezel. Na een weinig verder voortgegaan te zijn, de andere zijde van den berg af, zag ik op enigen afftand voor mij , aan mijne regterhand, eene elfen vlakte , waarop een groot hoog woud en boschjens Honden. Hoe meer ik naderde, hoe meer ik mijn paerd zijne voetftappen liet verdubbelen, door het aangenaam gezigt, dat zig voor mijn oog begon op te doen. Nu kwam ik aan den rand van het donker bosch, bekoorlijke eenzaamheid! Terwijl ik onder de verfrisfehende fchaduwen voortfpoedde, zag ik verder op, op de grasrijke zoom, een fchaduwrijlc boschjen; ik begaf mij daar henen. Deeze fchaduwen naderende , vertoonde zig , tusfchen de ftatige kolommen van de pragtige boschboomen , eensklaps de onvergelijklijke waterval van de Waterval-Kreek, zoo als hij van de fteile rotfen afftort , onder de fchaduwe van de overhangende bergen; het water vcreenigt zig beneden, en fpreidt ccn breed fchitterend kleed over eene groote bol-1 ronde verhevenheid van vlakke gladde rotfen en wordt onmiddelijk ontvangen in eene ruime kom, daar het in het midden door den aandrang'en beroering trillende, langzaam ffift en den gekleurden ftillen rand omringt, van waar het fnel afvlictcnde weldra een aangenaam riviertjen vormt, dat langzaamer vloeiende , voor een oogenblik word opG f 4 ge-  45& REIZEN door NOORD-AMERIKA. gehouden en zagtjens golft in een klein meirtjen r dan loopt het weder fnel voort naar eene hooge lleile rots, van welke dit aangenaam water met eene onweêrftaanbaare fnelheid naar beneden dort. Hier zettede ik mij op de met mos begroeide rotfen neder, onder de fchaduw van wijd uitfpreidende boomen en bloemrijke welriekende heesters , vanwaar ik het volle gezigt van de watervallen genoot. In deeze afgezonderde plaats was een bekoorlijk gezelfchap van berg-fchoonheden uit het groeiend rijk(V) Geoorde Magnolia, roestkleurige Rozelaar, breedbladige Kalmia, Berg-Robinia, vuurkleurige Azalea , de gepluimde Roos , de Carolinaafche Kelkbloem, de reuklooze Philadelphus , de welriekende Lelietjens van den Dale , akeleijbladige Anemone, Aard-Leverkruid, gevlakte Hondstand, fijnbladig Lecuwenblad , ongefteeld en knikkend Trillium, Vrouwenfchoen, Arcthufa, Tweeblad , Bloedkruid , Vioolcn, Lelkruid, Epigea , kruipende Mitchella, Stewartia, Halefia, Styrax, Lonicera, enz. Sommige van deeze voortloopende fchoonheden zwerven over de mosachtige, fchuinfche , vogtige rotfen of van de zig uitbreidende flingerende takken der boomen, en hangen over den Magnolia Auriculala, Rhododendron ferritgincum , Kalmia latifolia, Robinia montana, Azalea flammula, Rofe faniculaia, Catycanthus Floridus, Philadelphus inodorus, Conyalaria majulis, Atie* mone thaliltroïdes , Anemone hepatica , Erythronium maatlatten, Ltontace thalaciroïies, Trillim fefftle, Trillim etrnuum,Cypripedium , Artthufa, Ophrys, Sttnguinaria, Viela,Uvulaiia, Epigea, Mhcliella rtpins, Sttwartia, Hele/ia, Styrax, Luiiccra, &c»  DERDE HOOFDSTUK. 45$ den vloed, groeten haare eigen bedrieglijke fchaduwen, die op de oppervlakte fpeelen; andere dompelen haare welriekende hoofden en baaden haare buigzaame leden in den zilveren droom, terwijl andere door de windjens van de bergen heen en weder gedingerd worden en haare bloeijende kruinen met krydallijne paerl-droppen, uit den vallenden daauw verzameld en waarin de kleu* ren van den regenboog fchitteren, befprengd zijn. Enige merkwaerdige planten op deeze aangenaame plaats verzameld hebbende , vervolgde ik mijne eenzaame bedevaart. Mijn weg geleidde mij eenen aanmerklijkcn tijd, al wendende en draaijende over de deile rotsachtige heuvelen, van welke fommige in het afklimmen zeer ruuw en moeijelijk waren door de ftukken van rotfen, glibberige klei en talk; maar hierop kwam ik in een groot bosch, daar het land trapswijze e ene effener oppervlakte aangenoomen had: aan mijne regterhand was eene vrij grasrijke valei, door welke mijn kronkelend pad mij leidde, langs de oevers van eene aangenaame kreek , die fomtijds over trappen van rotfen vallende, zagtlijk al dingerende door de weiden vliet. Deeze aangenaame beek en beemd doorgetrokken zijnde, rees de grond weder met verheven pragt, en ik trok over bergen en dalen, door boschjens en wouden , weergalmende van het gezang der gepluimde kweelers, terwijl de fneeuw-witte watervallen op de zijden vatf de afgelegen bergen fchitlerden. Het was nu in den agtermiddag ; ik naderde G g 5 eene  4ö*o REIZEN door NOORD-AMERIKA. cene bekoorlijke valei, midden in majestueufe hooge bosfehen; Harige fchaduwen! De lucht wordt rondom verduisterd; de donder rolt van verre over de daverende bergen : de zwarte wolken drijven met eerbiedwekkende majefteit en kragt zagtlijk voort, befchaduwen landftrceken met hemclhooge bergen , en dreigen alle de verwoesting van eenen zwaaren donder-ftorm. Alles is nu in de rondte dood ftil; men hoort geen windjen ruisfehen; maar daar fchijnt eene geheele werkloosheid cn ltilte over de aarde te heerfchen ; de vogelen, te beangst om te kweeIcn, neemen met zagtc beevende ftemmen affcheid van eikanderen cn zoeken veiligheid en befchutting: elk infekt is ftil , en men hoort niets dan het gedruis van den naderenden ftorm. Nu breidt dc magtige wolk haare zwarte vleugelen uit , trekt van het Noorden naar het Zuiden en wordt onweerftaanbaar door den hevigen wind voortgedreven,tcrwijl zij haare bleck-blaauwe vleugelen rondom de donkere holle valei uitfpreidt, met verfchriklijken donder en vuurige blikzem-ftraalen gewapend. De hooge wouden buigen diep onder haare woede ; hunne takken cn hun golvend loof worden heen en weder gefüngerd cn vatten in elkanderen ; de heuvelen daveren en fchijnen te waggelen, cn de aloude bergen fchijnen tot in hunne grondvesten gefchud te worden; de woedende ftorm vliegt voort rookendc door de valei en over de weêrgalmende heuvelen: de oppervlakte des aardrijks is verduisterd door den zondvloed, die uit dc lucht ftort, cn mijne ooren worden verdoofd door het gedruis val  DERDE HOOFDSTUK. 46i van den donder. Dit onftuimig toneel verdooft mijnen geest en mijn paerd zinkt onder mij neder op de vreeslijke donder-flagen, terwijl ik mij naar de vlakte fpoed. Toen de ftorm wat bedaarde , zag ik eene In-» diaanfche jagt-hut op de zijde van eenen heuvel, een aangenaam gezigt , vooral in mijnen tegenswoordigen toeftand; ik reed 'ernaar toe en nam 'er gerust bezit van , naardien 'er niemand was, die haar mij betwisten konde, als enige weinige muggen en whip-poor-wiils, die voor den woedenden ftorm in dezelve waren gaan fchuilen. Mijn paerd in de nabuurige zoete weiden gebragt hebbende om te graazen , en enig droog hout onder het dak van de oude hut gevonden hebbende, flocg ik vuur , droogde mijne klederen en vcrfrischtc mij met een fober maal van biscuit en gedroogd osfenvleesch , dat alles was wat ik thans bij mij had, behalven een klein ftukjen kaas, van hetwelk ik mij te Charlestown voorzien, cn dat ik tot nu toe bewaard had. De nagt was helder , bedaard en koel , en ik fliep gerust. Des morgens bij het aanbrceken van den dag wierd ik ontwaakt en tot mijnen dagelijkfchcn taak geroepen door het fchel gefchreeuw van den gezelligen nagt-bavik en levendigen vrolijken fpotvogcL Toen de opgaande zon dc kruinen der hooge heuvelen verguld had , weergalmden de bergen en valeien van het welluidend gezang van de vrolijke bosch- en beeind-bewooners. Ik zag in deeze berg-weiden in grooten overvloed^  462 REIZEN door NOORD-AMERIKA. vloed groot Canadaasch Sorbenkruid en groot Heilkruid (a); het laatfte maakte eene fraaie vertooning, en ftak zelfs op eenen grooten afftand uit door zijne groote hoogte en breede uitfpreiding, groote gevinde bladeren en uttfpreidende bosfen van fneeuw- witte bloemen. De rijzende voeten van de omringende bergen, die tegens de weiden lagen, boden mij de geurige roode aardbezie aan, in gekleurde bedden van veele akkers groot, en ik mag gerust zeggen veele honderden akkers. Toen ik deeze weide -doorgereden was , leidde mij de weg over het benedenst gedeelte van eene keten heuvelen, die , als een ftout voorgebergte , in de velden , die ik was doorgereden , uitdeekende , uitgeftrekte groene perken vormde. Op deeze hooge heuvelen vertoonden zig de overblijfzelen van de oude vermaarde ftad Sticoe. Daar was een groote Indiaanfche berg of terp, en een groot terras, waarop het raadhuis geftaan had, met eenen aarden wal, die een rond open vak, waar in zij ftonden, omringde; daar waren ook oude perfikkenen pruimen-boomgaarden, van welke fommige boomen nog vrugtbaar waren en wel fcheenen te tieren. Zoo als ik deeze overblijfzelen vcrlaaten had, wierden de valei en de velden verdeeld door een' uitfprong van den berg , die vooruitftak; hier verdeelde zig ook de weg; het pad ter flinker zijde liep de bergen op naar de fteden agter het gebergte: ik volgde het pad aan de regterhand de valei in en begon; 00 Sanguifbria Canadmfis SS fltrackum maximum.  DERDE HOOFDSTUK. 4ö3 begon wel draweder de heuvelen op te klimmen, rijdende verfcheiden mijlen over zeer ruuw, ftcenachtig land, dat dezelfde gewasfen als het voorige voortbragt,waarna ik weder langzaam langs een naauwlijks zigtbaar flingerend pad begon aftedaalén in eene enge valei en gras-perk, door welk een aangenaam beekjen, zijnde water van de Tanafe, voor mij voorbij vlictede. Ik trok het over en reed eene mijl of twee dc weiden af, wanneer de hooge bergen aan elke zijde in eens afweeken en mij de opening van de uitgeftrekte en vrugtbaare valei van Cowe vertoonde, door welke de voornaamfte tak van de Tanafe flingert, bijna van haare bron af, zestig mijlen haaren loop tot Cowe vervolgende. Nu verliet ik voor eene kleine wijl den ftroom, die fnel en fchuimende over zijn rotsachtig bed vloeit, de fteile ruuwe kanten geesfelende, en dan in eens wegzinkt van voor het gezigt en diep met een hol geluid onder de rotsachtige oppervlakte van den grond ruischt. Aan mijne regterhand breidde zig de valei uit en ontvong een aardig zilver water - beekjen, dat fnel van de nabuurige heuvelen afvlietede en niet verre van mij van daan in de rivier viel. Nu wendde ik mij van de hoogten aan mijne (linkerhand af en volgde den weg in de vlakke gras-perken, om de holle rotsachtige gronden te vermijden, ve-1 holligheden, die over de rivier overhangen, door welke men het water ziet vloeijen ; maar de rivier is welhaast verlost vit deeze eenzaame akelige plaatfen, en vertoont zig golvende door de groene vlakte voor mij. Ik reed  464 REIZÊN door NOÓRD-AMERXKA. reed verfcheiden mijlen voort, fteeds mijn flins'e* tend pad volgende door en over de weiden ert groene velden en trok de rivier over , die hier ongelooflijk in grootte vermeerderd is , door het geduurig bijkoomen van beekjens, die van dc bergen aan elke zijde in dezelve vloeijen en derzelver groene grasrijke bedden verdeden , dezelven tot perken, laanen en groene heuveltjens vormen, waarop eene menigte bloemen en geurige aardbezieën groeiden, welker overvloedig fap de beenert en hoeven van mijn paerd beverwde. Deeze rijzende heuvelen, de vrugtbaare bedden, waarop de hooge bergen rusten, fchijnen de plaatTen geweest te zijn, daar gemeenlijk de fteden van de Ouden Honden, gelijk blijkt uit de overgeblevene puinhoopen, die nog te zien zijn, en uit de effene rijke valei en de weiden daar voor, die hunne beteelde velden geweest zijn. Ik reed nog tien of twaalf mijlen de valei af, terwijl mij de weg bij tijden digt langs de oevers van de rivier leidde , daar de Azalea , Kalmia, Rozelaar en Philadelphus enz. de nu hooge oevers verfraaiden en de kreekjens met een rijk en vrolijk ficraad verfierden, geduurig nieuwe gezigten opleverende, als ik de oevers overtrek: de hooge hergen fchijnen aanhoudend als in beweeging., terwijl ik voorbv gaa, en ftceken hunne pragtige kruinen majestueus hoog in dc lucht boven den verreu horizont. Nu is de Tanafe grootlijks toegenoomen door het invloeien van de menigte riviertjens en beekjens ,  DERDE HOOFDSTUK. 465 jens, die ter wederzijden van de heuvelen afdaaïen en edelmoediglijk het hunne toebrengen, om deszelfs toekoomenden roem te vestigen, daar hij nu aireede eene breede rivier is. De bergen wijken nu weg, de valei verbreedt zig; daar ftroomen twee fraaie riviertjens af door ter zijde liggende valeien, in fiingerende doolhoven over de groene grasrijke heuveltjens vlietende, en ten naastenbij regt over eikanderen in den Tanafe vallende. Regt vooruit fchijnt de uitgebreide groene valei nog oneindig uitgeftrekt; hier bepaalt aan de regterhand een hooge pyramidaalen berg een uitfprong van het nabuurig gebergte, en fteekt tot bijna in de rivier uit; maar zoo dra ik dit voorgebergte omgetrokken ben , breidt zig een wijde vleugel van de valei aan mijne regterhand uit, uit welke eene zeer fraaie beek ftroomde, die vlak voor mij in de rivier liep; hoog op de zijde van eenen verre afgelegenen berg, die de valei overziet, zie ik dc bron van deeze fnelvlietende beek; de onvergclijklijke waterval vertoont zig als een groot gebouw met een krijftallijnen voorgevel, • of als een ijsveld, dat op den boezem van den ber» ligt. Nu nader ik dc rivier aan de waadbaare plaats, daar zij zeer gezwollen was door de ftroomen regen , die daags te vooren gevallen waren , en met fchuimende fnelheid ftroomde, maar ziende, dat zij verfcheiden voeten gevallen, en merkende dat de bodem of het bed der rivier effen en gelijk-  ^66 REIZEN door. NOORD-AMERIKA. ïijklijk met keiftcentjens bedekt was , waagde ik het dezelve door te trekken; ik was egter genoodzaakt, toen ik op de diepfte plaats kwam, eene halve roede of meer te zwemmen, en ik kwam behouden aan land op den oever van eene fraaie weide, aan den overkant liggende, daar ik onmiddelijk opfteeg en mijn linnen, mijne boeken en planten op het gras uitfpreidde om te droogen, terwijl ik mijn paerd liet graazen en de met aardbezieën bevloerde vlakten intrad, om mij op de geurige lekkere vrugt te vergasten; ik wierd verwellekoomd door gezelfchappen van den luisterrijken kalkoen, den vrolijken rheebok cn alle de vrije en gelukkige benden van dieren, die deeze vrugtbaare velden bezitten en bewoohen, die mij fcheenen te nodigen en met mij deel namen aan de weldaadige vergasting, die ons uit den fchoot der natuur wierd aangeboden. Eindelijk ftccg ik weder te paerd, cn volgde het bandel-pad omtrent een vierde van eene mijl door de velden; toen reed ik zagtlijk de groene bedden der heuvelen op en kwam in de bosfehen, ftaande op eene punt van eene ketai bergen , die in de groene valei of laage landen van de rivieren uitftak. Dit bosch hield omtrent eene mijl aan; de oppervlakte van het land was effen, doch ruuw, zijnde bedekt met fteenen of ftukken rots en zeer groote gladde keifteenen van verfchillende gedaanten en grootten, van welke enige tien of vijftien ponden woogen. Ik zag ter Wederzijden van den weg  DÉRDË HOOFDSTUK. 46> Wég Veele groote hoopen van deeze fteenen, die on-getwijlfeld Indiaanfche graffteden geweest zijn. Na dat ik die graffteden verlaaten had , vertoonde de wijde valei mij ter regterhand door de hooge bosch-boomen , fraaie gezigten , die eene •aangenaame afwisfeling maakten, zoo als ik uit die donkere bosfehen en die toneelen van den dood in uitgeftrekte , ligte , groene, bloemrijke velden kwam, die zig tusfchen terugwijkende bergen en groene heuvelen nitfpreiddeh , terwijl de fnelle Tanafe 'er door heenen ftroomde gelijk eene groote Hang, die zijne prooi vervolgt. Nu bragt mij het flingerend pad weder over de groene velden in de weiden, en liep fomtijds langs den lierlijken oever der rivier , zoo als zij door de weiden kronkelde, of ftoutlijk langs de voeten der bergen heenen fchoot , terwijl haare oppervlakte de beelden van de bloemrijke oevers terug kaatstte. Zoodanig was mijne aangenaame reis omtrent vijftien mijlen verre zedert ik aan de bron van de Tanafe gekoomen was aah den ingang van deeze bekoorlijke valei : in den avond kreeg ik eene menschlijke wooning in het oog aan den voet van de fchuinsch afloopende groene heuvelen , onder hooge fa") Daar is tc deeze plaats ceri bloedige en beflisfende flag ge. leverd tusfchen deeze Indiaanen en de Caroliniaanen, onder bevel van Ceneraal Middleton , waarin een groot getal Cherokeefche krygslieden gefneuveld zyh, betgeen hunne magt gefnuikt en hen zoodanig verfchrikt cn vernederd heeft, dat zy de meeste hunner vlekken in de laage landen verlaaten en zig naar het gebergte be-< geeven hebben, dat minder genaakbaar is voor geregelde troeperi Vim de Blanken. TT Jj  468 REIZEN door NOORD-AMERIKA. hooge wouden van het gebergte , die aan de {linkerhand waren, en ik zag te gelijk eenen man, die van den overkant der rivier overvoer in eene kano en naar mij toekwam; ik wagtede hem in, hij riep waar heenen ik moest, ik antwoordde, naar Cowe; hij verzogt mij zeer beleefd in zijn huis te gaan , 'er bijvoegende dat hij zoo~ aanftonds bij mij zou koomen. Ik wierd hier tot den volgenden dag met de uiterfte beleefdheid onthaald. Tegens den avond, toen ik gegeeten had , kwamen 'er enige Indiaanfche meisjens , die in een dorp in het gebergte , digt daar bij woonden, met korf jens met aardbezieën ; deeze man, die hier een handel-huis hield, zijnde met eene Cherokeefche vrouw van een aanzienlijk geflacht getrouwd, hield enig vee en zijne vrouw, die eene zeer goede huishoudder en eene zeer aangenaame goede vrouw was, onthaalde ons op room én aardbezieën. Den volgenden morgen, na met zeer goede koffy, met gedroogd wild-braad, warme koren-koeken, zeer goede boter en kaas ontbeten te hebben, vervorderde ik mijne reis mar Cowe, dat omtrent vijftien mijlen van daar lag, deeds het handelpad houdende, dat door de laage landen tusfchen de heuvelen en de rivier liep en hier breed en door reizigers betreden was , maar enigzints moeijelijk te vinden voor eenen vreemdeling, door de menigvuldige zijd-wegen, die 'er op uitkwamen van de dorpen of fteden over de bergen. Na omtrent vier mijlen , meest door velden en plantagieën, daar  DERDE HOOFDSTUK*. 469 éaar de grond ongelooflijk vrugtbaar was, gereden te hebben, kwam ik aan de iladEchoe, beftaande uit verfcheiden goede huizen , die wel bewoond waren. Ik reed 'er door en vervolgde mijnen weg drie mijlen verder tot Nucasfe, en nog drie mijlen verder kwam ik te Whatoga-. Door deeze groote ftad rijdende , bragt mij de weg al flingerende door hunne kleine beteelde velden van koren, boonén enz. tot aan het raadhuis, dat een zeer groot rond gebouw was , op de kruin van eenen ouden opgeworpen heuvel liggende, en hier liep de weg ten einde. Al wat vöor mij 'en ter wederzijde was fcheenen kleine velden van koren en boonen enz. te zijn , van elkanderen verdeeld door fmalle ftrooken gras , welke de grenzen van elks eigendom aanduidden, terwijl hunne wooning in het midden ftond. Geenen gemeenen weg vindende , die mij door de ftad konde brengen, was ik nu verlegen waar ik verder heen moest , wanneer ik eenen Indiaan aan de deur zijner wooning, vijf en zeventig of honderd roeden van mij af zag ftaan, die mij wenkte bij hem te koomen; ik waagde het door hunne akkers te rijden, terwijl ik egter zorg droeg de jonge planten, de opkoomende hoop van de belooning hunner arbeid eft nijverheid, niet te befchadigen, en reed door cene kleine met gras begroeide valei, die door eene zilVere beek bewaterd wierd, welke 'er zagtlijk door golfde en toen eenen groenen heuvel op tot aan het huis, daar ik vrolijk aan de deur verwelkoomd én door het opperhoofd ingeleid wierd, terwijl hij H h 2. mijn  47© REIZEN door NOORD-AMERIKA. mijn paerd aan twee fchoone jongelingen , zijne zoonen, ter bezorging overgaf. Geduurende mijn verblijf alhier van omtrent een halfuur, genoot ik de volkoomenfte en aangenaamfte gastvrijheid van deeze gelukkige menfehen ; ik meen gelukkig in hunne geneigdheden , in hunne denkbeelden van deugd met opzigt tot ons maatfchaplijk of zedenlijk gedrag, ó godlijke eenvoudigheid en waarheid! ó vriendfchap zonder valschheid of bedrog! 6 belanglooze , natuurlijke , onbevlekte gastvrijheid , door geene konftige verfyningen bedorven! Mijn eerbiedwaerdige gastheer leidde my op eene bevallige wijze en met een voorkoomen van eerbied, in een lugtig koel vertrek, daar wij ons op rustbedden nederzetteden, wanneer zijne vrouwen een verfrisfehend maal opbragten , beftaande uit gekookt wild, warme koren-koeken enz. met eenen aangenaamen verkoelenden drank van hommony wel gekookt en dun met melk gemengd; dit wordt of voor of na het eeten in eene groote kom opgezet met eenen zeer grooten lepel om het optellurpcn. Na dat ik van dcczen eenvoudigen, maar gezonden en milden maaltijd genuttigd had, en de fchotels weggenoomen waren , wierden 'er tabak en pijpen gebragt, wanneer het opperhoofd eene derzelve ftopte, welker fteel, omtrent vier voeten lang, in een fraai gefpikkeld flangen-vel ftak en met vederen en ftrengen van wampum verfierd was, haar aanftak en enige trekken deed , terwijl hij den rook eerst naar dc zon , toen naar de vier hoofd  TWEEDE HOOFDSTUK 471 hoofd - ftreeken en laatstlijk over mijne borst uitblies ; toen ftak hij mij die toe; ik nam haar vrolijk aan en rookte , wanneer wij in een gefprek kwamen. Eerst vroeg hij mij of ik van Charleston kwame ? of ik J. Stewart kende ? hoe lang het geleden ware dat ik Charleston vcrlaaten had ? Ik voldeed hem zoo goed mij mogelijk was met mijne andwoorden , hetgeen hem zeer veel genoegen gaf, gelijk ik uit zijne zorg voor mij, zijne vrolijke gebaerden , en den last, dien hij gaf van mijn paerd een goed voeder koren te geeven, kon afncemcn, welk laatst blijk van eerbied alleen aan diegcenen bewezen wordt , voor welken zij de grootfte achting willen betuigen, naardien zij zeggen dat het koren door den Grooten Geest alleenlijk tot voedzel voor den mensch gegceven is. Ik zeide deezen ouden Prins en Patriarch wat het doel en de aart van mijne reizen was, en dat ik nu naar Cowe ging, maar dat ik mijnen weg in de ftad gemist hebbende, verzogt te regt geholpen te worden. Hij andwoordde op eenen blyden toon dat het hem aangenaam was dat ik in hun land gekoomen was , daar ik vriendfchap en befcherming zoude vinden , en dat hij mij zelf op den regten weg zou helpen. Na dat hij mijn paerd voor de deur had laaten brengen, gongen wij te zaamen voort, hij te voet cn ik mijn paerd bij den toom leidende ; dus te zaamen bijna twee mijlen voortgegaan zijnde, gaven wij eikanderen ■ de hand en fcheidden ; hij keerde naar huis en ik vervolgde mijnen weg naar Cowe. ITh 3 Deeze  47- REIZEN door NOORD-AMERIKA. > Deeze Prins is het opperhoofd van Whatoga% een man algemeen bemind en bijzonder in achting bij de blanken , om zijnen vreedzaamen aart en zijne billijkheid, en bij allen geëerbiedigd om zijne voorbeeldige deugden, om zijne rechtvaerdigheid , maatigheid , grootmoedigheid en onverzaagdheid. Hij was lang en zeer wel gemaakt ; zijn gelaat was vrolijk en verheven en tegelijk dat van een waaren rooden man, dat is, zijn opllag van het gezigt woest, zijn oog levendig , doordringend of vuurig als een arend. Hij fcheen omtrent zestig jaaren oud te zijn, en was egter regt en wel gefpierd , en zijne lcdenmaatcn waren nog zoo los ais van eenen jongeling. Na mijnen prinslijken vriend verlaaten te hebben, trok ik omtrent vijf mijlen door oude plantagieën , die nu onder het gras ftonden, maar die in het voorleden jaar fcheenen betecld geweest te zijn; de grond was uitneemend vrugtbaar, los, zwart, diep en vet. Omtrent den middag kwam ik te \ Cowe. Deeze plaats wordt voor de hoofdftad gehouden : zij ligt op de voeten der bergen aan beiden zijden van de rivier, digt aan derzelver oevers en hier eindigt de groote valei van Cowe, die een van de bekoorlijkftc natuurlijke bergachtige land» fchappen vertoont , welke men misfehien ergens aantreft ; ketenen heuvelen grootsch en verheven boven eikanderen uitdeekende , fommige doutlijk en majestueus in de groene vlakte uitdeekende, terwijl hunne voeten door de zilveren droomen van de Tanafe bevogtigd worden, cn andere in de verte ,  DERDE HOOFDSTUK. 473 verte, in eene blaauwe mist gedompeld, verheven in de hoogte fteekcnde, hunne ftatige kruinen met nog grooter majesteit opheffen en uitgeftrekte landen overzien. De valei wordt te Cowe door eene keten hooge bergen gefloten , die het Jore gebergte genoemd wordt en dat voor de hoogfte grond in het Cherokeefche land gehouden wordt, door welk de Tanafe hier loopt. Bij mijne aankomst aan deeze ftad ging ik een bezoek afleggen bij de heeren, aan welken ik door mijne brieven was aanbevoolen, en ik wierd met achting en alle tekenen van gastvrijheid en vriendfchap ontvangen. Ik nam mijnen intrek bij den Heer Galahan , den opperften handelaar alhier, een ouden ecrwaerdigen man, die reeds veele jaaren lang een handelaar in dit land geweest was, en die bij de Indiaanen geacht en bemind is, om zijne menschlievendheid, braafheid en eerlijken handel met hun, hetgeen ik, om openhartig en billijk te zijn, moet zeggen, en ik fchaam mij voor mijne landgenooten terwijl ik het fchrijf, dat enigermaate een wonder is; naardien het, vrees ik, maar al te waar is, dat de blanke kooplieden in hunnen handel met de Indiaanen dikwijls veel reden tot klaagen geeven over hunne oneerlijkheid en gcwelddaadigheid ; doch daar zijn egter enige weinige uitzonderingen, gelijk het gedrag van deezen heer, die een levendig voorbeeld oplevert van dc waarheid van het oude fpreekwoord, dat eerlijkheid dc beste ftaatkundc is; want deeze oude eerlijke Ier is dikwijls door de H h 4 In-  474 REIZEN door NOORD-AMERIKA.. Indiaanen befchermd, ais alle de andere rondom henfc geplonderd en hunne goederen hun afgenoomen, en zij zelve uil het land gejaagd of doodgeflaagen wierden door de beledigde en getergde inboorlingen. Daags na mijne aankomst ftak ik de rivier in eene kano over, om een bezoek af te leggen bij eenen handelaar, die in een huis aan den overkant woonde, Over tafel van enige merkwaerdigheden in het gebergte, enige mijlen van de rivier van hem hoorende, belTooten wij den agtermiddag in waarneemingen in de bergen doortebrengen.. Na bijna twee mijlen door Indiaanfche korenvelden gereeden te zijn , waarin het koren wel bebouwd, wel gewied en verre gevorderd was, zijnde bijna agttien duimen hoog, en daar de boonen, die op. de koren-heuvelen geplant waren, boven den grond ftonden , verlieten wij de velden aan onze regterhand en draaiden naar liet gebergte; wij rceden den berg op door eene aangenaame groene valei , die ons onder de pyramiedachtige bergen bragt; wij trokken eene fnel vlietende beek over, die door de beemden kronkelde, welke bijna twee mijlen aanhielden en zig met takken tusfchen de bergen uitfpreidden. Toen klommen wij de fteilten op, die trapswijze met ketenen of trappen boven de andere reezen , en wij trokken dikwijls enge vrugtbaare deelen over, terwijl wij opklommen : de lucht was koel en verfrisfehende, zijnde met den welrickenden adem van de berg - fchoonheden  DERDE HOOFDSTUK. 475 heden bezwangerd, de bloeiende berg tros-roos, blozende rozelaar en de fchoone lelietjens van den dale. Den top van deeze zeer hooge keten bereikt hebbende, hadden wij indedaad een fchoon gezigt voor ons, de betoverende valei van Keowe, misfehien even zoo beroemd om haare vrugtbaarheid en fraaie gezigten als de velden van Pharfalia, of de valei van Tempé; de ftad, de hooge kruinen van het Jc-re gebergte, in het verfchiet het dorp ff ore in een fraai perk, veele duizenden voeten hooger dan wij ons nu bevonden, behalven het gezigt van veele andere dorpen en plaatfen op het hangen der bergen, op verfchillende afftanden en hoogte, de zilveren riviertjens daar nevens vlietende en de fneeuw -witte watervallen , op de zijden van de hooge bergen fchitterende;' de ftoute uitfteekende vakken van het jfore gebergte in de rivier Tanafe uitfpringende, terwijl derzelver fchuimende wateren tusfchen dezelve heenen ftroomen. Dit zeer aangenaam toneel bezigtigd hebbende, begonnen wij den berg aan de andere zijde wederom af te klimmen, daar hij ons dezelfde trappen van hoogten en valeien aanbood als bij het opklimmen , en eindelijk bleeven wij rusten op eene zeer uitgeftrekte vrugtbaare vlakte, tusfchen de hemelhooge bergen, over welke wij eenen langen tijd recden door pragtige wouden, uitgeftrekte groene velden, weiden cn grasperken. Hier was voormaals eene zeer bloeiende plaats geweest , maaide Indiaanen hadden haar vcrlaaten om versch teelland te zoeken, dat zij welhaast vonden iu eene Hh 5 rijke  4T$ REIZEN door NOORD-AMERIKA. rijke valei, flegts weinige mijlen daarvandaan, over eene keten bergen. Kort daarop in die bekoorlijke, afgezonderde, vrugtbaare velden koomende, kwamen wij aan een fraai riviertjcn, 't welk wij overtrokken en, over vrugtbaare aardbezie-bedden en groene perken rijdende, op de zijden van eene jn eenen kring ftaande keten heuvelen, die voor ons lagen , en die om den voet van dit voorgebergte liep, kwamen wij op cene fraaie weide, op eenen arm van de valei, door welke eene beek kronkelde, welker vogtige dampen de welriekende, aardbezieën, die in zwaare roode trosfen over de grasrijke kanten hongen, bedaauwden. Wij trokken door het riviertjcn en klommen eene hellende groene met graszoodeu begroeide hoogte op, daar wij op den rand van een groot woud van ftatige boomen affteegen ; wij gongen een eind wegs te voet het bosch in tot aan een paerden - ftoeterij, daar wij een troep van die nuttige dieren vonden , die mijnen vriend en reisgezel toebehoorden; zoo dra zij hem zagen, kwamen zij van alle kanten aanloopen; fommige groeteden hem reeds van verre met een fchel gebriesch, of kwamen aanfpringen om het zout uit zijne hand te likken, terwijl de jongere, befchroomder zijnde, kwamen aangaloppeeren, maar digt bij hem gekoomen zijnde, voorzigtiglijk afdcinsden en , eenen draai neemende, van verre bleeven ftaan, maar zoo dra hun heer en meester het krijftallijn ziltig aas op den hard getreden grond ftrooide , plaatften zij zig alle, oude en jonge , makke en vreesachtige , weldra naast  DERDE HOOFDSTUK. 477 liaast eikanderen en begonnen dat lekker beetje op tc likken. Flet was een fraai gezigt. Nooit zag ik fraaier paerden ; daar waren 'er van allerlei hair, van allerleie grootte en van allerleien aart. Elk jaar zendt hij eenen troep van degeene, die oud genoeg zijn , naar Charleston , daar zij aan den meestbiedenden verkogt worden. Na dat wij deeze nuttige fchcpzelen bekeken hadden , die , onder onze beheersfehing zijnde , gevolglijk ook recht hebben op onze befcherming en onze gunst , keerden wij naar onze getrouwe dienaars terug, die zig onderwijlen vergast hadden op de vette zoete weiden en in de aardbezieën» velden, die wij in het gezigt hadden , en fteegen wederom op. Weder naar de ftad willende keeren, reeden wij door een gedeelte van dit groot woud , dat langs den zoom der weiden liep, en begonnen de heuvelen op te klimmen van eene keten, welke wij in de noodzaaklijkheid waren van over te moeten trekken, en derzelver kruin bereikt hebbende, genooten wij een allerbctoverendst gezigt , eene groote uitgeftrektheid van groene weiden cn aardbezie -velden ; daar liep eene kronkelende rivier door, die in haare verlchillen'de wendingen dc rijzende, groene, grasrijke hoogten groetede, die met perken van bloemen en vrugtbaare aardbeziebedden verfierd waren , waar door kudden van kalkoenen liepen, terwijl troepen van herten door de beemden fprongen of over dc heuvelen huppelden en gezelfchapjens van jonge, onfchuldige Cherokeefche meisjens, of druk bezig waren de welriekende  478 REIZEN door NOORD-AMERIKA. riekende vrugt te plukken, of, haare korfjens reeds gevuld hebbende, onder de fchaduvven van bloemrijke en welriekende natuurlijke prieelen van Magnolia , Azalea , Philadelphus , welriekende Kelkbloemen , zoete geele Jasfemijneu en hemelsblaauwe heesterachtige Kruipboonen , nederlagen , haare fchoonheden voor het flodderend windjen ontblootende en haare ledenmaatcn in den koelen vloeienden ftroom baadende, terwijl andere benden, vrolijker en darteier, nog aardbezieën plukten of haare gezellinnen dartel naliepen en haar plaagden met haare lippen en wangen met de rijke vrugt te beverwen. Dit bosch - toneel van eerfte onfchuld was betoverend cn misfehien te verleidende voor wakkere jongelingen om lang ledige aanfehouwers van hetzelve te blijven. Eindelijk de natuur over de reden de overhand krijgende, wenschten wij ten minsten een daadlijker deel aan haare aangenaame ftoeijerijen te hebben. Eensklaps dit befluit ncemende, floepen wij voorzigtiglijk, zonder ontdekt te worden; tot bijna op dc plaats van het toneel zelve. Naardien wij nu niets anders in den zin hadden, dan eene onfchuldige vrolijkheid met dit dartel gezelfchap van water-nijmphen , laaten wij egter elk gevoelig mensch oordeelen, hoe verre onze driften daar zij dus aangevoerd cn opgewekt wierden , ons zouden hebben kunnen vervoeren , waren 'er geene nijdige oude vrouwen bij geweest, die in hinderlaag lagen, en, ons merkende, bijtijds genoeg waarfchuuwden, dat de nijmphen zig konden verzamelen. Wij vervolgden egter een troepjen van haar,  DERDE HOOFDSTUK. +79 foaar, dat onvoorzigtiglijk wat verder van haare bewaaksters was afgedwaald, en onderhaalden haar; zij , zig van de andere afgefneden ziende , ver* fchoolen zig in een klein boschjen , en ziende dat zij doot ons ontdekt waren, bleeven zij daar zitten en loerden door de takken, maar merkende dat wij haar naderden, kwamen zij gerust voor den dag, en traden ons in eene betamelijke houding te gemoet , haare bloozendc aangezigten, waarop de maagdlijke fchaamte in vuurig rood te leezcn ftond, half ontdekkende, en booden ras, met eene aangeboren onfchuld en vrolijkheid, haare korfjens aan, ons vrolijk zeggende dat haare vrugten rijp en gezond waren. Wij namen een korf jen aan, zetteden ons neder en vergasteden ons op de lekkere vrugt, terwijl het geheel gezelfchap van de onfchuldige dartele bosch-nijmphen in eenen kring rondom ons ftond; en de verfchillende troepjens, onder geleide van de oude matronen , zig in gezelfchapjens op de groene grasrijke oevers geplaatst hadden. Mijn jonge medgezel, de handelaar, de zaak door verontfchuldigingen en door het verzoeken van verfchooning voor onze ftoute verrasfching, met haar in het vriendïijke afgedaan hebbende, noopten haar haare geplukte vrugten voor eenen bedongen prijs bij hem aan huis te brengen, waarop wij vriendlijk van eikanderen fcheidden , en nu affcheid neemende van deeze Elyfeefche velden, leeden wij de bergen weder op , trokken die fchuinsch  480 REIZEN door NOORD-AMERIKA, fchuinsch over derzelver bloemrijke vloer -tapijten over , en kwamen in de koelte van den avond in de ftad. VIERDE HOOFDSTUK. Vertrek van Cowe naar het Cherokeefche Land J Befchryving van dc Landftreek; Ontmoeting van eenen Indiaan. Verdere voortgang van den Schryver. Ontmoeting van eene bende Indiaanen. De Schryver befluit terug te keeren; koomt weder te Cowe. Befchryving van die Stad, en van het Raadhuis. Feest. Vertrek van Cowe en aankomst te Keowe. Indiaanfche Oudheden. Reis naar Sinica. Vertrek naar' Fort James en aankomst aldaar. Lyst van de Steden en Dorpen der Cherokeefche Natie. Na dat ik twee dagen te Cowe Vertoefd had filet naar eenen gids en befchermer , die mij naar de fteden over het gebergte zou geleiden, te wagten, en mij eindelijk in mijne verwagting te leur gefteld vond, befloot ik mijne reis alleen te vervolgen , fchoon'tegens den raad van de handelaars, naar-, dien de Indiaanen over het gebergte met de Blanken in onmin waren , in gevolge van enige fchermutfelingen, welke kort te vooren tusfchen hen en de Virginiers van de grenzen waren voorge-  VIERDE HOOFDSTUK. 48s vallen, hebbende de meeste handelaars van over het gebergte de Natie verlaaten. Ik gong dan vroeg in den morgen op reis, ver* zeld van mijnen waerdigen ouden vriend den Fleer Gallahan, die zoo beleefd was van mij bijna vijftien mijlen verre uitgeleide te doen. Wij trokken door het dorp Jore, dat aangenaam in eene kleine valei op het hangen van den berg gelegen is; daar kronkelt een aardig riviertjen of beekjen door de valei, juist beneden het dorp. Flier zag ik een klein boschjen van de Casfine yapon, hetwelk de eenigfte plaats was, daar ik het had zien groeijen, in het Cherokeefche land; de Indiaanen noemen het den geliefden boom, fnoeijen het en kweeken het zorgvuldig: zij drinken een zeer fterk aftrekzei van de bladeren, botten en tedere takjens van dit gewas , dat zoo beroemd, ja geëerd is bij de Creeks en alle de Zuidlijke Natieën der Indiaanen, die aan de Zee-kusten woonen. Toen bleeven wij omtrent twee mijlen de valei aftrekken, terwijl de weg keerde cn draaide door de heuvelen en door boschjens cn grasperken, bewaterd door beekjens en riviertjens, die aan alle kanten fnel van den hoogen berg afftroomden en in de Jore vloeiden , die een aanmerklijke tak van de Tanafe is. Nu begonnen wij den berg opteklimmen, over een kleinen arm of tak van de valei, die mij in eene opening of naauwe berg - engte bragt, welke ter wederzijde door de hooge hangende bergen bepaald wierd, van welke een aanmerklijke tak van de  484 REIZEN door NÓORD-AMËRlKAi de Jore met veel fnelheid afftroomde en al ruis* fchende over rotsachtige fteilten Hortte. Nu verlieten Wij het ruisfchend riviertjen aan Onze regterhand , en twee of drie hoogten boven eikanderen opklimmende , ontmoeteden wij nog eenen anderen tak van het handel-pad van de fteden over het gebergte naar Cowe, en hier fcheidde mijn reisgezel voor dien korten tijd;, de Heer Galahan, van mij, en gong terug naar Cowe, wanneer ik alleen gelaaten wierd in deeze akelige bergen, die wel niet geheel onbetreden waren, maar egter in mijnen tegenswoordigen toeftand niet geheel aangenaam, alfchoon zulke toneelen van de oorfpronglijke ongekunftelde natuur mij altoos behaagden. Moeten wij onderftellen dat de menfehen in hun hart eene begeerte naar het gezelfchap van hunne gelijken gevoelen, of fcheppen wij vermaak in de toneelen van de menschlijke konften en befchaaving , daar de driften gevleid en gaande ge* houden Worden met eene verfeheidenheid van voorwerpen om haar te bevredigen ? Wat daar van zij, ik vond mij zeiven buiten ftaat, niettegenftaande de fterke vermaaningen en overredende bewijzen van mijne reden, die indrukzelen , welke ik in de verkeering met de beminnelijke en befchaafde Inwooneren van Charleston ontvangen had , geheel met mijnen geest uittewisfclien, en ik kon mij niet onthouden van mijnen tegenswoordigen toeftand enigermaate met dien van Nebuchadnezar te vergelijken, toeii hij, uit het gezelfchap van menfehen ver*  VIERDE HOOFDSTUK. 4% Verftoten, genoodzaakt was in het gebergte en in tle wildernis omtezwerven en met de wilde dieren des wonds te graazen. Na dat ik van mijnen medgezel gefcheiden was, trok ik voort met zoo veel fpoed als de voorzigtigheid mij kon toelaaten, opdat ik zoo haast mogelijk het eind van mijne arbeid en gevaaren mogt zien , naardien ik beflooten had , het koste wat het wilde, het Jore gebergte overtetrekken , dat men voor den hoogden grond in het Cherokeefche Land houdt. Zagtjens naar bcileden gedaald zijnde, kwam ik in eene zeer fteenachtige enge valei, door welke eene wijde beek, drie of vier voeten breed, ftroomde, ruisfehende over een bed van rotfen, welke ik met moeite en gevaar doortrok, doordien dc plaats, daar ik over moest, door fchuinfche rotfen, vol holen en klippen, belemmerd was. Na dat ik deeze rotsaehtige beek verlaaten had, bragt mij mijn weg aan eene andere enge valei of opening , langs welke eene andere ruisfehende beek met fnelheid afftroomde, welke ik herhaalde reizen over en weder overtrok, rijdende fomtijds op fmalle elfen grasachtige randen, digt langs de oevers; nog verder opklimmende, eindigde de valei trapswijze , wordende gefloten door verbaazende rotsachtige bergen ter wederzijde , en hatende eene zeer naauwe opening of engte, naar welke mijn pad mij geleidde, de fteile zijden der bergen op; wanneer ik, verfcheiden vermoeiende hoogten opgeklommen zijnde, en mij zeiven zeer verhit en ï i ver-i  4S4 REIZEN door NOORD-AMERIKA. vermoeid vindende, ftil hield aan een klein grasperk , door welk een zoet beekjen kronkelde. Hier liet ik mijn paerd graazen en zettede mij neder om te rusten op eenen groenen oever, juist onder een hoog 'overhangend voorgebergte of ftompe punt van een gedeelte van den berg, dat boven mij was, terwijl het aangenaam beekjen aan mijne voeten eenen draai nam. Toen ik een weinig uitgerust was , haalde ik wat biscuit en kaas uit mijnen knapzak met een ftuk osfen-tong; om mij te ververfchen, wanneer 'er zig eensklaps van agter de punt een wakkere naar het fcheen jonge Indiaan vertoonde, die naar mij toekwam , met eenen fnaphaan gewapend en twee honden bij zig hebbende. Mij ziende, ftond hij ftil en fcheen een weinig verwonderd , gelijk ik grootlijks was; maar zig aauftonds herhaalende en een gelaat van vriendlijkheid en vrolijkheid aanneemende, kwam hij met fnelle fchreden naar mij toe en gaf mij hartlijk de hand, vraagende met een' glimlach, van waar ik kwam en waar henen ik ging; doch naardien hij alleen de Cherokeefche taal fprak , wierd ons gefprek niet lang gaande gehouden. Ik bood hem enige beste tobak aan , dit met beleefdheid en baarblijklijk vermaak wierd aangenoomcn, en hij andwoordde op mijne vraagen omtrent de wegen en den afftand van de fteden over het gebergte met vrolijkheid en goedwilligheid. Toen gaven wij clkanderen weder dc hand en fcheidden in vriendfchap; hij gong de bergen af en zong toen hij henen ging. De  VIERDE HOOFDSTUK. 48# De gewasfen, welke ik in deeze ftreek ontmoette* Waren de volgende : gedreepte Ahornboom, roode Ahornboom , zwarte Nootenboom, witte en hiccory* Nootenboom, fpitsbladige Magnolia, witte Eiken, zwarte Eikert, roode Eiken, KaftanjebladigeEiken , met de andere verfcheidenheden, die in Vifgiflia gemeen zijn, Ginfeng Heilwortel, glanzige Engelwortel, Lelietjens van den dale, Halefia, Stewartia, Styrax, Pimpcrnoote , Paapenhout , Viorne , Bloemrijke Koriioeljeboom , zwarte Berkenboom a Mocrbczieboom, Lindenboom, Olmboom, Esfchenboom, Gcelboom , Annona, altijd groene Bignonia, hecsterigc Ofterlucie, wortelende Bignonia , enz. Toen ik mij met mijn eenvoudig, maar gezond maal ververscht had, begon ik het jfore gebergte Weder opteklimmen, tot ik eindelijk boven op de hoogde kruin kwam , van waar ik met verbaasdheid en verrukking een grootsch en verheven pragtig toneel aanfehouwde, eene waereld van bergen op bergen gedapeld. Dit verbaazend grootsch toneel eene wijl befehouwd hebbende, klom ik de kruinen weder af en, weder op het handelpad koomende, bleef ik at zagtjens benedenwaarts gaan door eene grasrijke vlakte, dun met groote boomen beplant en op eenen afdand (a) Acer firiatnm; A. ruhrum, jfuglans nigra, J.- alba, J. biccory, Magnolia acuminata, Quercus alba, O. tiniloria, O. rubra, Q. prinus, &c. Panax ginfeng, Angelica lucida, Conyallaria ma~ jaVs,, Halefia, Stewarlia, Styrax, Staphylea , Eyo;iimus, Fiburnumt Cornus Florida, Bctula nigra, Murus, Tilia, Ulmus, Fraxinus, Hopea tinüoria, Annona, Bignonia femperyirens, Ariitolocbia fru~ Meent, Bignonia radkans, öf£. Ii a  #Sê REIZEN door NOORD-AMERIKA. afftand met hooge bosfehen omringd. Ik gevoelde, in deeze hooge ftreek eene verandering in de lucht van warm tot koud, en bevond dat de groeijing hier veel ten agteren was in gewasfen van dezelfde foort van het land beneden; bij voorbeeld, toen ik Charleston verliet, had de geele Jasfemijn byna uitgebloeid en hier begonnen de knopjens eerst te zwellen, fchoon fommige reeds in bloem Honden. Ik vervolgde mijnen weg meer dan eene mijl door deeze hooge vlakte tot de kruin van den berg, van waar ik een uitgeftrekt gezigt had, dat mij weswaarts toneelen van verfchillende landfehappen vertoonde, zoo groot en zoo verfcheiden als men misfehien nergens fraaier aan zal treffen. Het afklimmen van de westlijke zijde van den berg was zeer zagt, gemaklijk en vermaaklijk door grasrijke open bosfehen twee of drie mijlen verre, wanneer mijn weg eensklaps om eenen ftompen hoek van den berg liep en eene mijl of meer eene rotsachtige fteilte afdaalde , dat zeer lastig was, wordende ik gehinderd door hier en daar vcrfpreidde brokken van de bergen , en op andere plaatfen door moerasfige putten, veroorzaakt door modderige wellen, en beekjens, die in glimmerachtige aarde zinken. Sommige van deeze fteile zagte rotsachtige fteiltcn fchijnen aanhoudend tot aarde te kruimelen en in deeze afkruimelende rotfen ontdekte ik aderen of laagen van allerzuiverfte en helder witte aarde (a) met eene zwakke blaauw- achtige 00 Mica nitida, daar zyn monsters van deze aarde naar Eu geland gebragt, om 'er porcelein of aardewerk van te maaken.  VIERDE HOOFDSTUK. 487 Jichtige of paerelkleurige tint, eenigzints gelijkende naar die kleine bergjens of golfachtige hoogtens van versch gevallen fneeuw; men ziet ook in deeze ontbindende rotfen aderen van Muscovisch glas(Z-), fommige met ongelooflijke groote plaatjens, die geheel en doorfchijnende zijn en die zeer goed tot venster - ruiten of voor lahtaernen zouden kunnen dienen; ik zag 'er ook laagen van zwart lood (c)4 Eindelijk na veel moeite wierd ik wat verligt door eene fmalle met gras bevloerde valei aan den voet van deeze fteile afhelling , door welke eene aanmerklijke fnelle beek vloeide, aan welker oevers de glorierijke Magnolia (af) in groote volmaaktheid groeide , tegelijk met de andere aanzienlijke en bloeiende welriekende heesters, die ik alreeds opgenoemd heb; ik zag hier op de rijke gronden nabij de beek eene nieuwe foort van Waterblad ( Gebergte. 4 Cowe \ 4 Steden. 5 Ticoolofd Inlandfche Stedeu aan 6 3°re /de takken van de Ta» 7 Conisca ^nafe. 8 Nowe \ 4 Steden. 9 TomothJe *\ 10 IVoewe 11 Teliico 12 Clennufe Aan dc 7ö««/J over 13 Ocunnolufte f net 3^ Gebergte. 14 Chewe I 8 Steden. 15 Qjianufe 16 Tellowe J 17 Teliico -s Inlandfche Steden aan. 18 Chatuga /dc takken van de Ta_ 19 Hiwasfe y nafe en andere wateren 20 Chewafe \ over het Jore Gebergte, ai Nuanha ) 5 Steden< k k 2= r^r«  5oo REIZEN door NOORD-AMERIKA. 22 Tallafe 43 Chehwe J Steden over liet Ge- 24 Sette I bergte aan de Tanaft 55 Groot Chote Cherokeefche Rivier. 26 Joco 6 Steden. 27 Tahasfe J 28 Tamahle "\ " _ ™ , Steden over het Ge- 29 luskege - ^0 _._ Groot Eiland ^berSte aan dc ,.7-., , of Cherokeefche Rivier. 31 A^« «~ T, • • r; Keowe Rivier. 4 Tz/gZ/o -j 5 £w« j aan de Tugilo-Rivkr. 6 Qjialatche -» j, chote \ aan ^e -^Z*** - Rivier. Steden aan de ftroomen van andere Rivieren. 3 Groot Estotowe 2 Allagae 3 Jore 4 Nae oche. In alles drie en veertig Steden.