R E I Z E E N ONTDEKKINGEN IN DE BINNEN-LANDEN VAN A F R I C A, GEDAAN DOOR DEN MAJOOR HOUGHTON, EN DEN HEER MUNGO PARK, SEIDEN ZENDELINGEN DER AFRTCASCIïe' MAATSCHAPPIJ , TE LONDEN OPGERIGT , TER BEVORDERING VAN den VOORDGANG DER ONTDEKKINGEN IN DAT V/AEP.ELDDEEL : VERRIJKT MET E E NI GE AARDRIJKSKUNDIGE OPHELDERINGEN VAN DEN MAJOOR J. R E N N E L L. Met Kaarten. Gevolgd naar het Engehch. TE HAARLEM, K IJ FRANCOIS BOHN, M D C C C .   VOORBERIGT, van den NEDERDUITSCHEN UITGEVER. E ene befchrijving van Landen en Volken, tot hiertoe aan ons in het geheel niet, of wei* nig bekend, moet bij eenen ieder, die zijn verftand gaarne met nutte kundigheden, meer en meer, wenscht te verrijken, ongetwijfeld, -welkoom wezen. Van hier dan ook, dat wij aanflonds, zodra ons de reize van den Engelfchen Majoor houghton, in de Binnen-landen van Africa, in handen kwam, tot derzel* a ver  iv VOORBERIGT. ver vertaaling bejlooten, met oogmerk, om die met de Aardrijkskundige ophelderingen van den Majoor j. rennell , zo fpoedig mooglijk, het licht te doen zien, ten einde aan onze Landgenooten een denkbeeld te geven van den flaat der Ontdekkingen in dat waerelddeel, vóór dat de Heer mungo park, een ander zendeling der Africafche Maafchappij te Londen , aldaar was aangeland. Dan, toen deze beide [lukken ter uitgaave gereed waren, werden wij op eene aangenaame wijze verrascht door den ontvangst van het ver/lag der reize des laatstgenoemden , welk door eene der leden van gemelde Maatfchappij opgefleld, aan haar aangeboden, en., even als dat van de reis des Majoors houghton, op haar en last, in openbaaren druk is uitgegeven geworden. Wij lazen hetzelve met genoegen, en vonden ''er zooveel belangrijks in,  VOORBERIGT. v in, dat wij geene zwarigheid maakten, om de uitgaave der beide eerstgenoemde ft ukken, te gewigtig, om geheel ter zijde te leggen, eenigen tijd te ftaaken, ten einde dit ons werk met de reize van den Heer park te kunnen verrijken, en ''er tevens de noodige Kaarten, ter opheldering, te kunnen bijvoegen. Wij hebben in alles, zooveel mooglijk, voor eene goede uitvoering gezorgd, en twijfelen niet, of de gedaane ontdekkingen dezer beide Reizigers, waarvan de laat ft e tot op 22 graaden ten Oosten van de groene Kaap, en dus verder dan eenigen zijner voorgangers, in de Binnen-landen van Africa is doorgedrongen, zullen bij eenen ieder, die land- en volkenkunde mint, met dat genoegen ontvangen en gelezen worden, waarmede wij dezelve aan onze Landgenooten aanbieden; terwijl wij tevens durven verwagten, dat de gevaaren, wel* q ke  vi FOORBERIGT. ke zij in de onbefchaafde landen der Mooren getrotfeerd, zowel als de rampen, die zij onder deze Barbaar en verduurd hebben, bij allen eene gelijke deelneming zullen worden waardig gekeurd. IN-  INHOUD. Ontdekkingen van den Majoor houghton in de Binnen - landen van Africa. . Bh i Aardrijkskundige Ophelderingen van Africa. . . . — 29 Reize en Ontdekkingen van den Heer mungo park, in de Binnen - landen van Africa. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van den Hr. park van Portsmouth. Zijne komst te Gillifrie, Vintain, Jonkaconda en Pifania. Hij blijft eenigen tijd bij Dr. laidley. Korte befchrijving van de Feloups, Jolofs, Foulahs en Mandingues. Hij vertrekt van Pifania, en komt te Kolor. Befchrijving van het ambt van Mombo Jombo. Nadere befchrijving van de Foulahs. Zijne komst te Joag. Befchrijving van de Sera Woollis. Berigt wegens den dood des Majoors * 4 iiough-  vin INHOUD. houghton. Gedrag van den Koning van Kaarta jegens onzen reiziger. Zijne komst te Tarra. Bizanderheden omtrend de inboorlingen . BI. 71 TWEEDE HOOFDSTUK. De Hr. park wordt door de Mooren gevangen genomen en /legt behandeld. Oorfprong dezer Volken. Bizonderheden omtrend den dood des Majoors houghton. De Heer park verzamelt berigten, aangaande verfcheide wegen, om van de Middellandfche Zee, tot in de Binnen-landen van Africa, doortedringen. Zijn jonge Neger wordt ah /laaf verkogt. Het gevaar, V geen hij zelf loopt, en zijne vlugt bij de Mooren . . BI. 101 DERDE HOOFDSTUK. Zorgelijke toe/land van den Hr. park. Hij wordt door Foulahfche Negers onderfteund. Zijne komst man de .oevers van dm Niger. Befchrijving van Sego, hoofdftad van Bambara. De Hr. park moet zich van daar verwijderen. Befchrijving van de Shea - Toulou. Onze reiziger komt te Sanfcnding. Slegte behandeling der Moorfche Inwooners. Hij yolgt de rivier tot aan Silla, en bef uit tot zijnen terugtogt. Zijne berigten omtrend den verderen loop des Nigers, en de plaatfen in de tmbunrfchap liggende ... BI. 150 • VIER-  INHOUD. ix VIERDE HOOFDSTUK. De Hr. park verlaat Siïla; trekt door verfcheide plaatfen, en komt te Kamalia, alwaar hij ziek wordt. Zijn lang verblijf aldaar. Zijne befclirijving van de lugtftreek en jaar-faifoènen; de voordbrengzeh des lands en zijne bevolking; het charakter, den geest, de zeden en gewoonten der Mandingucs; hunne gedachten omtrend de hemelfche lighaamen; hunne godsdienftige denkbeelden; ziftten, vermaaken, bezigheden, kunsten en handwerken. Hunne oorlogen. Eenige voorname oorzaaken der flavemij Blm *37 VYFDE HOOFDSTUK. Arabifelie handfchiften, -waarvan zich de Mahomedaanfchc Negers bedienen. Opvoeding en onderwijs hunner kinderen. Terugkomst van karj-a. Befchrijving der vasten van Rhamadan. De karavaan gaat op reis. Haare befchrijving op het oogenblik van haar vertrek. Haar inlogt in Kinytakouro. Jammerlijk uiteinde van eene der flaavinnen. Befchrijving van de Nittas. Zonderling gedrag van den Koning der Jalofs. De karavaan, koomt te Baniferile, Kirvvani, Tombacunda, Jallacotta, Medina, en eindelijk te Jindey. De Hr. park: begeeft zich met karfa naar Pifania. Bizonderhe- den^  x INHOUD. den, die zijn vertrek uit Africa voorafgingen. Hij gaat op een Amerikaansch fchip, 't geen te Antigoa binnenloopt, en vertrekt eindelijk met een'' pakketboot naar Engeland. Eenige voordeelen , welke uit de ontdekkingen van den Hr. park voordv/oeijen. .... Bh 209 REI-  R E I Z E E N ONTDEKKINGEN VAN DE]*" BIAJOOR HOUGHTON, IN DE BINNEN-LANDEN VAN A F R I C A.     ONTDEKKINGEN VAN DEN MAJOOR HOUGHTON, IN DE BINNEN-LANDEN VAN ansa AFRICA. Twee jaaren verliepen 'er, federt de Maatfchappy, ter bevordering der ontdekkingen in de binnen-landen van Africa, de verrichtingen haarer eerfte Agenten openlijk bekendmaakte; doch, inmiddels, ontvingen derzelver gemachtigden de belangrijkue en naauwkeurigfte narigten. Een Arabier, shAbéni geheeten, maakt gewag van een Keizerrijk, aan de boorden van den Niger gelegen, en verhaalt, dat deszelfs A Hoofd-  a ONTDEKKINGEN in de Hoofdftad Housfa, alwaar hij geduurende twee jaaren zijn verblijf hield, met Londen en Cairo in volkrijkheid kan gelijk gefield worden. Hij berigt tevens, dat de regeering van dat Rijk in eene bepaalde Alleenheerfching beftond , onder welke het Recht met vaardigheid en geftrengheid, doch volgens gefchreeven wetten, uitgeoefend, en een ieders eigendom ten vollen verzekerd werd door de inftelling van eene erflijke regeering, welker verrigtingen met die der Canongoes van Indostan overeenftemden, en eenen zeer grooten trap van befchaafdheid fcheenen aanteduiden. shabéni " fpreekt met zeer veel lofs van de eerlijkheid der Kooplieden dezer landftreek ; doch was 'er verontwaardigd over, dat de Vrouwen aldaar in gezelfchappen werden toegelaten , in welken zij niet zelden de eer hunner Echtgenooten in de waagfchaal Helden. Ten aanziene van de gefchreeven taal dezes Volks, bericht hij alleenlijk, dat de letters geheeleniil , van die der Arabifche en Heèreemvfche verfchillen; doch dat de fchrijfkunst in Housfa zeer gemeenzaam is. i sha-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 3 shabéni ontdekte op zijné rcize van Housfa naar Tombuctou, alwaar hij zeven jaaren woonde, dat de oevers van den Niger Merker bevolkt waren, dan die van den Nyl, van Alexandrien tot Cairo toe. Verwonderd over alles, wat hij gezien had, fcheen hij niet langer te twijfelen, of het Keizerrijk van Housfa overtrof, Engeland alleen uitgezonderd, in grootheid en rijkdom alle andere, bij hem bekende, landen der waereld. Het aanwezen der Stad Housfa, en van het Keizerrijk van dien naam, door shabéni befchreeven, is door brieven bevestigd geworden, welken de gemachtigden der Maatfchappïj van de Confuls zijner Majesteit te Tunis en Marocco ontvingen , en waarin tevens gemeld werd, dat de gefnedenen van het Serail dezer beide laatfte Steden naar Housfa gebragt waren. Ten fterkften verlangende, om zich van de waarheid dezer berigten te verzekeren , en tevens den oorfprong en loop eener riviere optefpooren, welke Engeland in handeldrijvende betrekkingen met aanzienlijke en volkrijke Natiën konde plaatfen, verzuimden de gemagtigden der Maatfchappij geen oogerblik, Aj om  4 ONTDEKKINGEN in de om zich van den ijver eenes nieuwen zendeHngs met voordeel te bedienen. De Majoor houghton, eerfte Hoofdman onder hec negenen- zestigfte Regiment, en in den jaare 1779 als Majoor, onder den Veldheer rooke, op het Eiland Goree gediend hebbende , bood zich aan, om derzelver ontwerp uittevoeren, en langs de rivier de Gambia tot den Niger doonedringen. Diensvolgens werd hij gelast, om den loop, en, ware het mooglijk, den oorfprong en den mond dezer nog niet genoeg bekende riviere te bepaalen; de Steden Tombuctou en Housfa te bezoeken, en vervolgens door de woestijn terug te keeren; ten rainften, indien hem de omftandigheden niet noodzaakten , eenen anderen weg te neemen, welke, in dit geval, aan zijne keuze werd overgelaten. De Majoor houghton verliet den zestienden van Wijnmaand des jaars 1790 Engeland; kwam den tienden van Slagtmaand aan den mond der Gambia, en werd door den Koning van Barra, die zich nog het bezoek herinnerde, 't geen de Majoor, toen hij zich op- het Eiland Goree bevond, bij hem had afgelegd, bij uitftek wel ontvangen ; zodat hij hem, voor  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 5 voor een gefchenk, ter waarde van 20 Ponden Sterlings, alle hulp en befcherming in zijne Staaten beloofde. Het aanbod, welk den Majoor houghton, door den bevelhebber van een Engelsch vaartuig, voor den handel ep de rivier gebruikt wordende, gedaan werd, om zich met den Tolk, waarvan hij zich op de kust voorzien had, aan zijn boord te begeeven, maakte voor hem de reize naar Jonkaconda gemaklijk, alwaar hij van de Inboorlingen een Paard en vijf Ezels kogt, ten einde zich met zijne Koopwaaren naar Medina, Hoofdftad van het kleine Koningrijk Woolli, te laten vervoeren. Zeer gelukkig egter ontdekte hij, door middel eener Negerin, die eenige woorden in de Mandingufche taal, welke hij een weinig verftond, tegen hem fprak, dat de zwarte Vrouwen , die ten vermaake der Kooplieden gebruikt werden, eenen aanflag op zijn leven in den zin hadden, omdat de laatfte vreesden, dat zijne onderneming, vroeg of laat, den ondergang van hunnen handel zoude ten gevolge hebben. Het onvoorzigtig oordeelende, om A 3 thans  6 ONTDEKKINGEN in de thans den gewoonen weg te volgen, bediende hij zich van de plaatshebbende droogte, en de oogenbliklijke laagte der rivier, om dezelve - met zijn Paard en zijne Ezels overtezwemmen. Hij ontweek op deze wijze zijne vervolgers; bereikte de zuidelijke kust der riviere, onder het rechtsgebied van Kantor behoorende, en tegen over het Koningrijk Woolli, liggende. Hier trok hij andermaal de Gambia over, en zond eene boodfchap aan den Koning, om hem van zijne aankomst en zijnen toeftand te berigten. Weldra werd hem een gedeelte krijgsvolk, onder bevel van 'sKonings Zoon, toegezonden, om hem naar Medina te geleiden, alwaar men reeds wist, dat hij gefchenken bij zich had, en hij diensvolgens met de grootste gastvrijheid ontvangen en behandeld werd. De Stad Medina ligt omtrend 900 mijlen te water van den mond der Gambia, en het nabuurig land leevert overvloed aan Koorn, Vee, en, over het algemeen, aan alles op, Tt geen voor de onderfcheiden behoeften des levens noodzaaklijk is.. Het Volk is 'er, ten aan-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 7 aanzien van den Godsdienst, in twee verfchillende fecten verdeeld. De voortenders der eene doen belijdenis van de Wet van mahomet, en worden Bushreens genoemd; terwijl de aanklevers der andere de zending van dien Propheet loogchenen, en 'zich voor Deïsten uitgeven. Dezen worden Sonikees of Drinkers geheeten, ter oorzaake van het algemeen gebruik dier dranken, die bij den Koran verboden zijn. De Majoor houghton jreeft, in eenen brief aan zijne, Egtgenoote (door de zorg van een' Matroos bewaard gebleeven , bij de fchipbreuk van een vaartuig, waarmede alle de berigten aan de Maatfchappij zijn verloren geraakt) een omftandig verflag van zijnen voorleden en tegenwoordigen toetend. Hij werd, kort naa zijne komst op de rivier de Gambia, door eene galkoorts aangetast, doch hertelde weldra. Voorts had men eenen aanflag op zijn leven berokkend, dien hij had weten te veriedelen: ook had hij, op zijnen togt naar Jonkaconda, tallooze hinderpaalen ontmoet, en niet weinige ongemakken moeten verduuren; doch de gunstbewijzen des Konings, en het minzaam onthaal der Inwooners hadden hem welras deA 4 zei-  8 ONTDEKKINGEN in de zeiven, onder het genot van alle de vermaaken,doen vergeeten, welken dit vreemde land aanbiedt.. De Majoor was geheel verrukt door de zagtheid en fchoonheid der lugtftreek, den overvloed van Wild, en de veilige en gemaklijke wegen; doch boven dit alles vleide hij zich zoo zeer met de mogelijkheid, om op den fraaijen en gezonden heuvel • van Fatetenda, alwaar de Engelfchen eertijds een Handelcomptoir hadden, eene Merkte te kunnen bouwen , dat dit een en ander in hem den wensch deed rijzen, om met zijne Gade in. een landte woonen, alwaar een jaarlijks inkomen van^ 10 Pond. Sterlings genoegzaam was, om in overvloed te kunnen leeven; te meer, daarliet vooruitzicht op onnoemlijke fchatcen, welken hij binnen weinig tijds door den handel hoopte te vergaderen r zich gelijktijdig aan zijn oog vertoonde.. Terwijl zich de Majoor houghton dus aan de droomen eener luisterrijke toekomst overgaf, en zich inzonderheid verlustigde in de befchouwing der roemrijke ontdekkingen, waarmede hij zich vleide, en welke Hechts door de afwezenheid van een inlandsch Koopman, die hem zou-  BïNNEN-LANDEN van AFRICA. ? zoude verzeilen, vertraagd waren geworden, zag hij zich eenflags in een zo ongelukkig als onhertelbaar geval gewikkeld. Het gebouw, waarin hij gehuisvest was, gelijk ook het grootte gedeelte van Medina, werd door eenen brand, die door de Bamboes, waarvan de daken der huizen gemaakt zijn, niet weinig bevorderd werd, met zulk eene fnelheid in de asfche gelegd, dat het grootte deel der Koopgoederen, welken hij voor zijne reiskosten betemd had, door de vlam vernield werd. Hier bij kwam nog, tot overmaat van fmart, dat zijn Tolk, die reeds voorheen getragt had, hem te beteelen, thans met zijn Paard en drie zijner Ezels zich te zoek maakte, en hij bovendien door een geweer, welk hij bij zijnen togt over de rivier gekogt had, en in zijne handen aan nukken fprong, in zijn aangezicht en aan zijne arrnen gekwetst werd. De bewooners der nabuurige Stad Barraconda, die zich intusfchen beijverd hadden, om de menigte van ongelukkigen, wier wooningen, bij den brand van Medina, door de vlam waren verteerd geworden, op eene minzaame wijze te onthaalen, telden alles te werk, om hem eene gebeurenis te doen vergeten, van welke A 5 hij  io ONTDEKKINGEN ,w DE hij mede het flagtofFer geworden was; doch het verlies zijner Koopmanïchappen, waardoor hij minder middelen, tot het voordzetten zijner reize, in handen had, was een te groot onheil , dan dat zelfs de hartelijkfte vriend, fchap hem deswegens konde troosten. In dezen toeftand verdroot het hem, langer op den Koopman te wagten, inet wien hij affpraak gemaakt had, enbefloot, om zich van bet gezelfchap van een' ander Slaaven-handelaar te bedienen, die onlangs uit het zuidlijk gedeelte was terug gekomen, en thans zijne woonplaats, op de grenzen van het Koningrijk Bambouk liggende, weder ging opzoeken. De Majoor aanvaardde zijne reis te voet, op den agtften van Bloeimaand, des avonds, onder de begunstiging van het helder fchijnzel der Maan, en nam zijne beide Ezels met zich, die het overfchot van zijnen rijkdom droegen, en door de bedienden van den Slaaven-handelaar, met die van hunnen meester, geleid werden. De reizigers, den weg Noord-Oostwaards rigtende, kwamen den vijfden dag aan de onbewoonde grenzen der Koningrijken van Woolli en Bondon. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA. n De Majoor houghton ontdekte nu, dat hij de grenzen van de eerde ontdekkingen der Europeaanen reeds voorbij was, en merkte tevens op, dat de bevolking, naar maate hij dieper landwaards indrong, aanmerklijk toenam ; terwijl de lange zwarte hairen , zowel als de taangeele koleur der Inboorlingen, hem deeden befluiten, dat zij van Arabifche afkomst waren. Van dezen talrijken ftam van Foulahs heeft zich een' tak over een aanmerklijk gedeelte van het gebied der Sénégambi verfpreid, welke, even als in het Koningrijk van Woolli, ten aanzien van godsdienftige denkwijze, in twee fecten verdeeld is. De Majoor bereikte, na eene reize van honderd en vijftig mijlen, welke dikwijls, door de bezigheden van den Slaaven - handelaar, die zich op elke plaats ophield, vertraagd werd, de oevers der Faleme\ eene rivier, welke ten Zuid - westen de grensfeheiding van het Koningrijk Bambouk uitmaakt; op dezen tijd, door eene langduurige droogte, bijna zonder water was, en op haare bedding eene mengeling van kifteen, en grof kezelzand vertoonde. Het  i% ONTDEKKINGEN rN DE Het Koningrijk Bamhouk wordt door een Volk bewoond, welks donker-koleurige huid, en wolachtige hairen aanduiden, dat hetzelve tot het geflacht der Negers behoort; doch welks natuurlijke geaardheid afwisfelt , naar gelang de grond der vlakten, van het Westen tot de Oostlijk liggende bergen, hooger wordt. Dit Volk is insgelijks in twee godsdienstige fecten, naamlijk in Mahometaanen en Deïsten verdeeld, die onderling in vrede leven, en, ten aanzien hunner gevoelens, elkander verdraagen. De bewooners van het Koningrijk Bamhouk houden zich, even als de Negers op de Atlantifche kust, met den Landbouw en de Veefokkerij bezig, en zijn ver genoeg in de kunnen gevorderd, om de ijzermijnen te kunnen bearbeiden, en van dit metaal werktuigen voor den Landbouw en Oorlog te vervaardigen. Het Katoene- linnen fchijnt, in dit gedeelte van Africa van een algemeen gebruik te 2ijn; doch de wijze, op welke hetzelve bereidt wordt, is zeer omflagtig, en het vèrfchü, 't geen 'er op de kust en in Bamhouk, ten aanzien van de maat in den ruilhandel, plaats heeft, is, buiten twijfel, alleen aan deze twee onhandigheden toe-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 13 toetefchrijven, dat men op de kust, naar een ftaaf ijzer, en te Bamhouk naar een ftuk Katoene- linnen, de waarde van alle andere goederen bereekent. De Inwooners van Bamhouk gebruiken de Rijst, onder de aardgewasfen, en de Osfen en Schaapen, onder de dieren, tot hun gewoon voedzel, en bij mangel aan wijn, gebruiken zij zekeren drank, dien zij van honig maaken , en waarvan zij, op de plaatshebbende Feesten aan het Hof van Bamhouk, eene aanmerklijke hoeveelheid nuttigen. De Majoor houghton flapte naauwlijks aan de rivier de Faleme aan land, of hij vernam, dat de Oorlog, tusfchen de Koningen van Bondou en Bamhouk, geëindigd was door den affiand, dien de laatfte van alle de veroveringen des eeriten, in het laager gedeelte zijner Staaten, gedaan had. Ook ontving hij, gelijktijdig, berigt, dat de Koning van Bondou zijn nieuw aangewonnen grondgebied tot zijne verblijfplaats verkoozen had; en dit deed hem daadlijk befluiten, om dien zeeghaftigen Vorst zijne hulde te bewijzen, en hem een ge-  14 ONTDEKKINGEN IN de gelijkaartig gefchenk, als aan de Koningen van Barra en WÖoïïr, en 't geen door dezen met alle beleefdheid ontvangen was , onverwijld aantebieden. Dan, hij ontmoette hier, tot zijne uiterte verbaazing, een zeer liegt onthaal. Men wilde hem gaarne veroorloven, om zijn gefchenk te overhandigen; maar men gaf hem te kennen, dat hij naar de naastgelegen Stad, van welke hij gekomen was, konde terug keeren, en 'de Koning hem alsdan zijnen laatten wil zoude te kennen geven. Den volgenden dag kwam 'sKonings zoon, gevolgd door een gedeelte zijner Lijfwacht, aan het huis, alwaar de Majoor houghton was afgeflapt, en vroeg, om zijne medegebragte Koopgoederen te mogen hezigtigen. De Prins naastte alle de zodanigeh, welke hem goeddagten, en maakte zich bovendien, tot niet weinig leedwezen van den Majoor, van een blaauw kleed meester, welk hij opzetlijk had laten vervaardigen tegen den dag, waarop hij aan den Keizer van Tombuctou zoude worden voorgeteld. Ondertusfchen ontfnapten verfcheiden (hikken 'sPrinfen onderzoek; terwijl fommige anderen hem toefcheenen van eene te geringe waarde te zijn. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 15 De Majoor verbeidde met een fMg toenemend ongeduld het tijdftip, waarop de Slaaven-handelaar, die hem van de Gambia verzeld had, en volgens affpraak, hem naar Tombuctou zoude geleiden; dan, daar deze zijne Rijstakkers, op de oevers der Faleme liggende, moest gaan bezigtigen, maakte de Majoor van het aanbod gebruik, om hem derwaards te verzeilen. Tot zijn leedwezen egter befpeurde hij, bij hunne aankomst, de blijkbaare ongerustheid zijns vriends, over het plaatshebbend gebrek aan Koorn, en zijne huiverigheid, om in zulk eenen hagchlijken toeltand zijn huisgezin te verhaten, in de onzekere verwagting, dat de markt eenen genoegzaamen voorraad zoude opleveren. De Slaaven - handelaar , wilde diensvolgens, vóór zijn vertrek, eene genoegzaame hoeveelheid Rijst, voor het onderhoud der zijnen, bijeen verzamelen, en dus moest zich de Majoor deze langer vertoeving la' ten welgevallen. Ondertusfchen zogt hij 'er zijn voordeel ; mede te doen, en gaf een bezoek aan den Koning van Bambouk, die in de Stad Farbanna, ten Oosten van de SerraCoks, of de Goud-rivier, gelegen, zijn verblijf hield. Bij ongeluk geraakte zijn leidsman,  ió ONTDEKKINGEN in de man, in eene der uitgeftrekte bosfchen dezer landftreek , verdwaald , en werd de grond, waarop hij den nagt doorbragt, uithoofde van het regen -faifoen, welk den vierdén van Hooimaand, met de nieuwe Maan en den Westenwind, begonnen was , weldr.i overftroomd; terwijl de 'lugt, door den aanhoudenden blixem, welke in die landftreeken niet zelden door ftorm verzeld gaat, zich aan zijn oog als één vuur vertoonde. De Majoor begaf zich, met het aanbreken van den dag, met de koorts op het lijf, op reis, en doorwaadde, doch met moeite, de Serra-Coles, die door den regen aanmerklijk opgezwollen was, en op welker oevers de Krokodillen zich in de zon ophielden. Naauwlijks had de Majoor Farbanna bereikt, of de koorts verhief zich zoo geweldig, dat hij bijkans buiten kennis geraakte; doch zijn frerk geitel, gepaard met de zorgen van het zwarte huisgezin, waarin zijn geleider hem gebragt had, bewerkten weldra zijne herftelling; terwijl het gunstig onthaal des Konings van Bambouk hem ten laatften alle de onaangenaamheden en vermoeijenis zijner reize ten eenenmaale deeden vergeeten. De Koning verhaal-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. if haalde hem , dat zijne verliezen, in den Oorlog met den Koning van Bondou, aan een volHagen gebrek aan krijgsbehoeften te wijten waren , welke hij gewoonlijk van Franfchs Kooplieden gekogt had, die thans het Fort St. Jozeph hadden verlaten, en tevens, 't zij uit hoofde van de laatfte droogte, 't zij om andere redenen, van de Scheepvaart op het boven gedeelte van de rivier de Senegal hadden afgezien. Hierdoor was hij belet geworden, zijne Magazijnen op nieuw te kunnen vullen, daar integendeel die van zijnen vijand, den Koning van Bondou, door de tusfchenkomst der Engelfche Agenten, aan de rivier de Gambia huti verblijf houdende, telkens voorzien werden. De Majoor houghton maakte van deze gelegenheid gebruik, om den Koning het voordeel te doen opmerken, 't geen 'er voor hem uit zoude voordvloeijen , wanneer hij den Engelfchen veroorloofde, om, dwars door zijne Staaten, met de volkrijke Steden der boorden van den Niger, handel te mogen drijven. Tot hier toe was men gevorderd, wanneer de geheele zaak, door de aankomst der geB fche*-  i8 ONTDEKKINGEN inde fchenken, welken de bewooners van Bamhouk jaarlijks, omftreeks dezen tijd, aan hunnen Koning zonden, en die doorgaans, verfcheiden dagen agter den anderen, door feesten en vrolijke maaltijden gevolgd werden, werd opgefchort. Ondertusfchen deed een oud en achtingswaardig Koopman van Bambouk aan den Majoor het aanbod, om hem te paard naar Tombuctou te geleiden, en weder naar de Gambia terug te brengen. Hij nam dit greetig aan, en men kwam overeen, dat de Majoor, bij zijne terugkomst aan de Engelfche Factorij van Jonkaponda, aan den Koopman, voor zijne moeite, eene fom van honderd vijfentwintig P. Sterk zoude betaalen. Ook befloot men^vervolgens," dat de beide Ezels van den Majoor tegen een' Paard zouden verruild, en het overfchot zijner Koopwaaren, als beter vervoerbaar zijnde, tegen goud-poeder zoude verwisfeld worden. De Koning, die den öuden Koopman in perfoon kende, "keurde dit ontwerp ten vollen goed, en gaf den Majoor, toen hij van hem affcheid nam, ten blijke zijner achting, zowel als  BINNEN-LANDEN van AFRICA. if als tot een zeker onderpand zijner toekomende vriendfchap, eene goudbeurs ten gefchenkc. De Majoor befluit zijnen brief, van den vierëntwintjgften van Hooimaand, met een verflag zijner toerustingen. Sedert ontving de Maatfchappij door Doctor laidley, haar Correspondent op de kust van de Gambia, berigt, dat men, tot op den tweeëntwintigften van Wintermaand, geene tijding van den Majoor ontvangen had; doch 't geen men daar aan fcheen te moeten toefchrijven, dat hij zich aan geene zijde der bergen, ten Oosten van Bambouk liggende, bevondt, en den weg naar Tombuctou rigtte. Ondertusfchen twijfelt men niet aan den goeden uitflag zijner onderneming, zo wel uit hoofde van de weinige goederen, welken hij met zich voerde, en die, uit dezen hoofde, voor roovcrs beveiligd waren, als uit aanmerking van het belang zijns geleiders, om de tusfchen hun beiden gemaakte bepaalingen > getrouwelijk, te vervullen. Van eenen anderen kant, fcheenen de hinB a der-  io ONTDEKKINGEN IN DE derpaalen, welken hij reeds overwonnen had, en de gevaaren, die hij oncfnapt was, eenen zeer geringen indruk op zijnen geest te maakcn. Gewapend met eene onverfchrokkenheid, welke hem boven alle vrees verhefte, en tevens eene groote maate van ftandvastigheid en onafgebroken gelijkheid aan zich zeiven bezittende, fcheen het als of hij voor de onderneming geboren was, welke hij ftond te volvoeren; terwijl zelfs de koleur van zijn aangezicht weinig verfchilde van die der Barbarijfche Mooren , wier gewoonten hij ten oogmerk had, te volgen. Zijne reis van de Gambia naar het Koningrijk Bamhouk heeft de grenzen van de ontdekkingen der Europeaanen uitgebreid; want van het Koningrijk Bondou, welk tusfehen beiden ligt, is door de aardrijkskundigen nog geene befchrijving geleverd geworden; en de onderrichtingen, die hij, zo van den Koning van Bamhouk, als van de Kooplieden daar ten lande, met welken hij verkeerde, van tijd tot tijd ontvangen heeft, dienen niet Hechts, om den loop, en, met zeer veel waarfchijnlijkheid, den oorfprong, van den Niger te bepaalen, maar ook, om de naamen der voornaam- fte  BINNEN-LANDEN van AFRICA. ai tfe Steden, langs haare oevers liggende, ce doen kennen (*). Bovendien ftemmen deze onderrigtingen volmaakt overeen met die geenen, welken de Conful zijner Majesteit te Tunis, van de Barbarijfche Kooplieden, ontving, die met de Steden Tombuctou en Housfa handel drijven, en wier handel zich tot zoo ver, als de Niger bevaarbaar is, uitltrekt. Dan, dit is niet het eenig voordeel , welk de gemachtigden der Maatfchappij aan de vaderlandsliefde en den onvermoeiden ijver des Confuls magra verfchuldigd zijn; want de monfters der Plantgewasfen, welken hij zich door middel van zijne betrekkingen met de hoofden der Karavaanen, uit, de zuidlijke deelen der Woestijn, heeft weten aantefchajfFen, en door hem aan voornoemde gemachti den zijn gezonden geworden, toonen genoegzaam, dat de befchrijving dezer zelfde Plantgewasfen, reeds op last der Maatfchappij, en op gezag van den Sheriff imhammed , in openbaaren * druk (*) De misflag van ben-ally en den Sheriff imhammet, omtrend den loop des Nigers, fchijnt daardoor veroorzaakt te zijn, dat zij eene van deszelfs takken voor die rivier zelve genomen hebben, B 3  m 'ONTDEKKINGEN m DE druk uitgegeven, in allen opzichte juist fa Bovendien hadden de bewijzen, welken de Heer magra , aangaande den weg van Tunis naar Ghedesmes, en van daar naar Cashna en lombuctou,geleverd heeft, een aanmerklijk licht over de aardrijkskunde der woestijne verfpreidt. ■ Dan, hoe zeer wij ook verzekerd zijn, dat de oorfprong van den Niger in eenen kéten van bergen te zoeken is, die ten Oosten aan het Koningrijk Bambouk grenzen, en dat zijn loop eene tegengeftelde richting heeft van die van de rivieren de Senegal en de Gambia welke langs de andere zijde dezer bergen hee*en ftroomen, blijft echter den mond dezer nviere ons nog fteeds onbekend; en, of dezelve tot aan den Oceaan reikt, of, gelijk verfcheiden rivieren van het gebergte Atlas, zich m de onmeetbaars woestijn verliest, dan of dezelve, even als de bronnen der Caspifche Zee, haare uitwatering in het een of ander mtgeftrekt binnen -meir heeft - die alles blijft voor ons alsnog met eenen ondoordringbaaren fluijer bedekt.. Volgens eene plaats uit de Eschijle, waarin  BINNEN-LANDEN van AFRICA. in promethéus , voor de Godin 10 dé landen befchreef, door welken zij eenmaal moest omdooien, zoude men grond meenen te hebben, om te gelooven, dat fommige ouden van gevoelen geweest zijn, dat de Niger die zuidlijke.arm van den Egijptifchen Nyl was, welke , volgens anderen, zijnen oorfprong nam in de bergen, waar aan men den zonderlingen naam van Bergen van de Maan gegeven heeft. Ziet hier de overzetting dezer plaats, uit de Eschyle : „ Ontwijk zorgvuldig de Arismaspes, die „ altijd in de wapenen zijn,- en zoek die af„ gelegen landftreek, welke door een zwart „ Volk , niet ver van de Oöster - kimmen , „ waar de fombre Niger ontfpringt, bewoond „ wordt 5 volg wijders zijne oevers tot aan „ het land, waar het water van den Nyl, van „ de bergen van Biblis, in geheele ftroomen, „ ftaatig nederftort, en zijn loop zal u in die „ vlakte geleiden, welke door zijne golven „ vruchtbaar gemaakt i en van drie kanten in„ gefloten wordt. ■— Daar is het, dat gij, „ en uwe talrijke nakomelingfchap, eenmaal „ regeeren zult." B 4 De  24 ONTDEKKINGEN in r>E De berigten, door de gemachtigden der Maatfchappij ontvangen, aangaande de mooglijkheid, om eene onderlinge verftandhouding te doen plaats grijpen, tusfchen Engeland en de Steden, welke op de oevers van den Niger liggen, geven ons de gegronde hoop, datde binnenfte deelen van Africa, door middel van de uitgebreide handel - betrekkingen, door onderlinge behoeften, en verfchil van voordbrengzels, zoo gelukkig tusfchen het overige vaste land van den aardbol gevestigd, eerlang met Europa zullen verëenigd worden. Ongetwijfeld, zullen wij aan deze Volken veel voordeels kunnen aanbrengen; doch wij zullen ook veel van hun kunnen leeren, want de Barbaryfcke Kooplieden verzekeren, dat de inboorlingen van Housfa, in het harden van Yzer, de Europeaanen overtreffen, en dat hunne Vijlen, onder anderen, veel beter zijn, dan die in Engeland of Frankryk gemaakt worden. De eerfie brieven van den Majoor houghton zullen ons buiten tegenfpraak berigten, tot welken trap van volmaaktheid zij, door het verloop der eeuwen, hunne Stoffen-rederijen gebragt hebben, en welke, in Europa nog on-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 25 onbekende , kunften eene langduurige ondervinding hun heeft doen ontdekken. Indedaad, het is eene ftreelende gedachte, dat fommigen der Steden dezer afgezonderde Rijken het overfchot der kundigheden, en der taaie van het oude Egypten kunnen bezitten, en het is niet minder mooglijk, dat de Carthagers, der verwoesting van hun land ontfnapt, in de zuidelijke deelen van Africa zijn ingedrongen, en, van de waereld afgezonderd, dwars door de uitgeftrekte, doodfche woestijn, in de nieuwe landftreeken, waarin zij zich nederzetteden, eenigen dier kunsten en dier groote beginzels van Koophandel hebben' overgebragt, welke den naam van Carthago bij de nakomelingfchap hebben beroemd gemaakt. De Heer mungo park , naa den Majoor houghton, door de Engelfche Maatfchappij naar Africa gezonden, en onlangs weder in Engeland terug gekomen, bevestigt de berigten, door dien reiziger omtrend de volkrijkheid en uitgebreidheid der Stad Housfa, en haare nabijheid bij Tombuctou, gegeven. Ook laat hij geenen twijfel over aangaande het ontijdig en ongelukkig uiteinde des Majoors: en B 5 wei-  *6 ONTDEKKINGEN 't® de weinig ontbrak 'er aan, of hij zelf ondergineen gelijk lot; want geen reiziger, buiten hem, is ooit zo diep in het hart van Africa doorgedrongen. De bewooners der Stad Housfa, volgens het verhaal van mungo park, eenmaal zoo groot, en zoo volkrijk als London, zijn zeer gretig op Europifche Koopwaaren, welken zij gaarne voor goud en andere metaalen verruilen. Hunne muntfpecie is goud-poeder, en dat foortvanfchelpen, die men Kauris noemt, en waarmede men den ruilhandel tot in de Indien drijft. Daarenboven levert het land overvloed aan zeer kostbaare voordbrengzels op, welker invoer voor de Volken van Europa nuttig en voordeelig kan worden. mungo park is, tot op meer dan zeshonderd mijlen ver van de kusten van den Oceaan geweest: hij voer de rivier de Joliba, of de Niger, omtrend twee honderd mijlen opwaards, en werd overtuigd, dat zij van het Westen naar het Oosten ftroomde. Zij is 0p fommige plaatfen breeder, dan de Theems, en wordt door dubbelde Canots, of Indiaanfche boo-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 27 booten, bevaaren. Eenigen der Staaten, langs haare oevers liggende , zijn omtrend zestig mijlen in de lengte, en dertig in de breedte. Derzelver bewooners zijn van eene taangeele koleur; bedienen zich van Slaaven tot den Landbouw , en gebruiken noch ploeg noch beesten. De voornaamfte hunner Stoffen beftaat uit -een foort van Katoen-laken, 't geen elk huisgezin voor zijn eigen gebruik vervaardigt: zij kennen het gebruik van het Yzer, en maakein 'er mesfen van. Hunne huizen zijn flechtü van ééne verdieping, en door een plat dak overdekt. Hun voornaamfte voedzel beftaat in Turksck koorn, of Mays, en in een' foort van meel, waar van zij brood bakken, en 'c. geen zij van de Lotus-boom maaken, die die Heer park overal op zijnen weg ontmoette,. Hij ontdekte nog eenen anderen boom, waar aan hij den naam van Botert-Boom gegeven heeft, overmits de kern der noot eene zelfftandigheid opleverde, welke in fmaak , koleur en vastigheid volkomen naar boter geleek. Door dit land reizende, kan men, als Geneesheer, het meeste nuttig zijn; terwijl de her-  28 ONTD. in de BINNENL. van AFRICA. herbergzaamheid der Inboorlingen, omtrend vreemden, groot genoeg is, om zich van een goed onthaal te mogen verzekeren. Alleen hield de Koning van een der grootfte diftricten, omtrend vijfhonderd mijlen van de kusten van den Oceaan gelegen, de Heer park voor een Spion, en zondt hem terug; doch gaf hem een gefchenk van vijf duizend Kauris. De Leeuwen, en andere wilde dieren, zijn voor den reiziger geen aanmerklijk beletzel. De Africafcke Maatfchappij heeft thans te Cairo een' anderen Zaakverzorger, horneman geheten, aan wien het Uitvoerend Bewind van Frankrijk, op verzoek der Maatfchappij, in het verlopen jaar, gaarne een' paspoort deed uitreiken, om door die Republiek te kunnen reizen, en dus zijnen weg te bekorten; en deze reiziger behoeft zich met de taal en de gebruiken der Megrabis, of geboren Arabieren, flechts wat meer gemeenzaam te maaken, om met vrucht tot in het binnenfte van Africa te kunnen doordringen. AARD-    AARDRYKS KUNDIGE OPHELDERINGEN van AFRICA. De brieven van den Majoor houghton en den Heer magra, Conful van zijne Majesteit te Tunis , bevatten eenige belangrijke berigten aangaande den loop der riviere, aan welke men den naam van Niger gegeven heeft. Deze berigten , waarvan die des eenen te Tunis, en die des anderen in de nabuurfchap van de rivier de Senegal, bij een verzameld zijn geworden, bepaalen den loop van den Niger van het Westen naar het Oosten, en plaatfen zijnen oorfprong zeer ver ten Westen van Tombuctou. . De Majoor houghton hoopte, dat men de plaats zoude ontdekken, waar deze rivier bevaarbaar wordt, en men tevens haaren oor-  3o AARDRYKSKUNDIGE oorfprong, op eenen niet aanmerklijken affland, ten Oosten van het Koningrijk Bamhouk, van waar hij zijnen laatften brief aan de Maatfchappij, van den vijftienden van Hooijmaand des jaars 1791 , heeft gefchreeven, vinden zoude. Ik erken, dat de berigten, door hem ten dezen aanziene ingezonden, mij dezelfde hoop hebben ingeboezemd; en het was in gevolge hiervan, dat ik dczelven, uit de ondcrfcheiden brieven van dien reiziger bijeen verzamelde , en der Maatfchappij ter beoordeeling aanbood. Ik zal hier aanftonds eenen aanvang maaken met die, welke betrekking hebben tot de gemeenfchappclijke wegen, tusfchen de Stad Medina, Hoofdlïad van JVoolli, en verblijfplaats van den Majoor houghton aan de Gambia, en die van Tombuctou liggende. Deze berigten, fchoon onvolledig en weinig afdoende, wanneer men ieder op zich zei ven befchouwt, fchijnen mij echter toe, in derzelver geheel, dien trap van klaarblijkelijkheid te bezitten, welke uit de overeenkomst en vergelijking der zaaken met elkander voortvloeit. Na-  OPHELDERINGEN van AFRICA. 31 Nadat de Majoor houghton de rivier de Gambia tot aan Fatetenda, in de nabuurfchap van Medina, weder op waards gevaren was, wendde hij naar het Oost - Noord - oosten, en ging naar Cacullo, 't geen bij de Faleme en op den weg naar Tombuctou gelegen is. Hij berekent den afftand tusfchen Medina en Cacullo, langs dezen weg, op omtrend honderd en vijftig mijlen, welké men mooglijk, in eene regte lijn, op honderd en agt geögraphifche mijlen kan brengen. Deze begrooting levert eenen volftrekt nieuwen grondflag tot de Aardrijkskunde van dit land op, en vcrfchilt, op zijn hoogst, zeven en twintig mijlen van die, welke op de kaart van de rivieren de Senegal en de Gambia, door den Heer danville vervaardigd, gebragt is : met dien verllande nogthans, dat Medina, welke Stad op de eerde kaarten niet gevonden wordt (*), volgens het berigt van den Majoor houghton , zesentwintig mijlen van Fatetetida, en Hechts weinige van de rivier de Gambia, ge- (*) Medina beteekent-, onder de Arabieren, een kemuurde Stad,  32 AARDRYKSKUNDIGE gelegen is ; zoals ook met de daad het geval moet zijn (*). Cacullo is dus een vast punt ter opheldering van dit gedeelte onzer Aardrijksbefchrijving. De Heer danville plaatst deze Stad, op zijne algemeene kaart van Africa, omtrend zeven of agt mijlen , ten Noorden van Sambanoura, en de Majoor houghton bepaalt haare breedte op i3°54, 't geen volkomen met de kaart van danville overeenftemt. Zij ligt, ten aanzien van haaren afftand van de kusten, in een regte lijn, omtrend vierhonderd geographifche mijlen ten Westen van den mond der riviere de Gambia, en drie honderd zeventig mijlen ten ZuidZuidwesten, van Siërra-Leona. Wij (*) De weg van Fatetenda naar Cacullo ligt, op de kaart van den Heer danville, bijna Oostlijk 300 ten Noorden, en is honderd geographifche mijlen lang; doch het fchijnt, dat het bovenfte gedeelte van de riviere de Gambia meer noordlijk, dan op deze kaait, geplaatst, en ook de affiand, tusfchen Fatetenda en Cacullo, omtrend zevenentwintig mijlen grooter moet gerekend worden.  OPHELDERINGEN van AFRICA. 33 Wij moeten hier vooraf berigten, dat wij, bij mangel aan waarnemingen omtrend de lengte, of eetrige andere juiste berekening, om den afftand der plaatfen te bepaalen, welke, in het binnenfte van Africa, bijna Oost en West van eikanderen liggen, genoodzaakt zijn geworden, om ons van berigten van anderen te bedienen, welke doorgaans veel te los en onbepaald zijn, om dezelve anders, dan in geval van noodzaaklijkheid, te kunnen aannemen; zo als, bij voorbeeld, wanneer het aankomt op de befchrijving van kronkelige rivieren, gelijk die van de Senegal en de Gambia, •of op de begrooting van de dagreizen der Karavaanen , waarvan men het aantal uuren, welk zij tot hunnen togt befteeden, niet vindt aangewezen. — Ik maakte dus al aanftonds geene zwaarigheid, om de ligging van het Fort St. Jozeph, aan de rivier de Senegal, aanteneemen, zo als dezelve door den Heer danville is opgegeven; te meer, daar zij met het berigt van ben-al y (*) overeenftemt, die dit Fort veertig dagreizen van Arguin plaatst. (*) Handelingen der Africafche Maatfchappij, 1790., bladz. 218 in liet Engelsen. C  34 AARDRYKS KUNDIGE plaatst. Ik bepaalde elk dezer dagreizen, in het eerst, naar eene evenredige middenmaat, welke ik mij ter vermindering van deze dagreizen der Karavaanen, in eene regte lijn, had voorgefïeld, op dertien geographifche mijlen in eene gelijke linie (*); doch het is mij, uit mijne federt gedaane naarfpooringen, omtrend de wijze, op welke men in de woestijnen van Arabiën met Kameclen reist ( |-), duidelijk gebleeken, dat men deze dagreizen, door elkander, op veertien mijlen moet rekenen, en gevolglijk zouden dan, bij mijne eerfte begrooting,, nog veertig mijlen moeten gevoegd worden, en dus zoude het Fort St. Jozeph even zoo veel mijlen meer oostwaarts liggen, dan hetzelve door mij op de kaart is geplaatst geworden, welke ik de eer had, in den jaare 1790, voor de Maatfchappij te vervaardigen. Het blijkt ook, dat de Heer delisle, op zijne kaart van den loop der rivieren de Senegal en de Gambia, in den jaare 1726 uitgc- gc- (*3 Handelingen der Africajche Maatfchappij, 1790. bladz. 219. (t) PhilofophicalTransaction, Deel 81, BI. 129.  OPHELDERINGEN van AFRICA. $ geven, den afftand tusfchen het Fort St. Jozeph en de Zee aanmerklijk grooter gefield heeft, dan de ftraks opgegevefte toelaat* want, volgens zijne opgaave, is die afftand vijfentachtig geographifche mijlen grooter, dan die door den Heer danville bepaald wordt. Daar nu de veertig dagreizen van ben-aly, door elkander op veertien mijlen gereekend, naagenoeg eene midden - uitkomst , tusfchen de Heeren danville en delisle opleveren, maak ik ook geene zwaarigheid, om dezelfde verbetering voor deze beide beroemde Aardrijkskundigen aantenemen. 'Er volgt uic, dat het Fort St. Jozeph op omtrend tweeënveertig geographifche mijlen, ten Oosten van deszelfs eerst aangewezen ligging, geplaatst blijft, en wij zullen in het vervolg zien, dat deze laatfte bepaaling met den afftand, tusfchen dit Fort en Tombuctou, ook meer overeenkomst heeft. Cacullo, welke Stad aan de rivier de Faleme ligt, een geographisch punt zijnde, welk, in de kaarten van den Heer danville en de reizen van labat , aan het Fort St. Jozeph begint, moet gevolglijk , even als dit , meer ten Oosten geplaatst worden; doch, volC 2 geus  3<5 AARDRY KSKUNDIGE gens onze, met grond, gemaakte aanmerking, dat de Heer danville den afftand, tusfchen de verblijfplaats van den Majoor houghton, aan de Gambia, en Sambanoura, aan de rivier de Faleme gelegen, veel te gering opgeeft, is het blijkbaar, dat de plaatfen, aan de Gambia liggende, niet zooveel ten Oosten behoeven gebragt te worden, als die, welke aan de rivier de Senegal gelegen zijn. Het blijkt, dat 'er twee onderfcheiden wegen van Medina, in het Koningrijk Woolli, naar Tombuctou loopen, en dat die, welke ten Noorden ligt, aan geene zijde van Bambouk en het Fort St. Jofeph, zich in verfcheiden armen verdeelt. De Majoor houghton wilde, in het eerst, eenen dezer armen volgen, en wel dien, welke naar Gajaga (bij danville en delisle Jaga genoemd) leidt, 't geen aan de rivier de Senegal, en op eenen gelijken afftand van Sambanoura, als die Stad van Medina , gelegen is (*); doch hij moet den weg van Gajaga, langs den zuidlijken oever van den vloed (*) Brief van den Majoor houghton, van den 27ften van Bloeimaand des j aars 1791.  OPHELDERINGEN van AFRICA. 37 vloed de Senegal, door Saba en Boromia, genomen hebben (*), en , die rivier overgetrokken zijnde, vervolgens door het land van Bambara gereisd zijn, om zich naar Tombuctou te begeven. Ondertusfchen zijn zijne berigten, omtrend dit gedeelte van zijnen togt, niet naauwkeurig genoeg, om 'er veel ftaat op te kunnen maaken. De Slatees, of Slaaven-handelaars, bedienen zich van twee anderen dezer armen. De een loopt te Golombole, een weinig boven Dramanet, 't geen een' andere benaming van het Fort St. Jozeph is, (waar van zich waarfchijnlijk de inboorlingen bedienen) over de rivier de Senegal, en gaat vervolgens langs de roode rivier door Jaffhoo, Desfet, Se go, Mafina en Genne, of Jeenie, welk de Hoofdftad van Bambara is, en aan den Niger, op eenen afftand van vijfentwintig dagen vaarens, opwaards den ftroom, gelegen is. Deze beide wegen loopen dwars door het land van Bambara. De tweede arm, waarvan de Slatees gebruik maaken, doorfnijdt de rivier de Senegal te Loutou, niet ver van de Water- val- (*) Ziet de kaarten van danville erf delisle. C 3  38 AARDR YKSKUNDIGE vallen van Felou, (tusfchen Gajaga en het Fort St. Jozeph liggende) en loopt van daar,, door Casfon, van waar de Foulahs oorfpron^Mjk afkomstig zijn, naar Bambara (*). De weg, die door het zuidlijk gedeelte van het Koningrijk Woolli naar Tombuctou leidt, werdt door samboo, Koning van Bamhouk, aan den Majoor houghton aangewezen. Dezelve neemt zijnen aanvang te Fatetenda, aan de Gambia liggende; loopt door Barraconda, aan dezelfde rivier gelegen, en van daar tot Farbqnna-tenda, welke niet de Hoofditad van Bamhouk, maar eene andere Stad is die aan de rivier de Faleme, omtrend drieën' veertig mijlen boven, of ten zuiden, van Sambanoura, is gefticht geworden. Van hier gaat deze weg, door verfcheiden plaatfen, van wel* (*) Men vindt aan het hoofd dezer ophelderingen, behalven eene oude, algemeene kaart van het Noorden van Africa, tot een gemaklijker verfW dezer memorie verbeterd, nog eene tweede gevoegd welke op een grooter mijl-fchaal vervaardigd is ' en daardoor dient, om ons deze wegen te leeren kennen.  OPHELDERINGEN van AFRICA. 39 welke ons de naamen onbekend zijn (*) naar Concoudou (op de kaart van delisle geteekend ) en Gadou: een Gewest, ten oosten van Bamhouk liggende, waar onze kundigheden, aangaande de kaart dezes lands, ophouden. Gadou, of Gadoua, 't geen op honderd mijlen, of meerder, ten Oost- zuid-oosten van Sani' banoura, moet liggen, vindt men op de kaarten van danville en labat geteekend. De overige plaatfcn, welke op dezen weg gevonden worden, zijn Manding, ('t geen men meent, dat een gedeelte van het land van Mandinga uitmaakt,) Badou, Jaliba, Sego, (waarvan reeds te vooren is gewag gemaakt) Yanima, Sanfand'mg, Sahra, Jeenie, Hoofdftad van Bambara, Tonkedo en\Tombuctou. Ongelukkiglijk weet men omtrend den afftand dezer beide wegen van elkander, of aangaande derzelver richt - lijnen, niets anders-, dan 't geen de Majoor houghton deswegens heeft medegedeeld: naamlijk, dat de rivier Joliba, vóór (*) Deze Plaatfen zijn, aan deze zijde Concoudou, Tendeba, Canima, Gibedou en Comdour, en, aan geene zijde, tot aan Gadou, SUlore, Silloumana, Concomania en Ganjaran, C 4  4° AARDRYKSKUNDIGE vóór dat zij Jeenie bereikt, van waar zij eostwaards naar Tombuctou loopt (*), van het Zuiden naar het Noorden Itroomt. Wij vinden ons derhalven gedrongen, ten einde dit gebrek aan genoegzaame onderrigtingen aantevullen, om tot de eerst, door ons, opgegeven ligging van Tombuctou toevlucht te nemen, welke op gezag van verfcheiden reizigers bepaald, en flechts dertig mijlen (f) van dat punt af is, welk de Heer danville,, ongetwijfeld naar berigten , geheel verfchillende van die, welken de gemachtigden der Maatfchappij verzaamelden, heeft aangeweezen. De gemaakte verbetering, omtrend de dagreizen der Karavaanen , zal geene aanmerklijke verandering in deze ligging te wege brengen, vermits dezelve bepaald is door veel langer afflandslijnen , dan men doorgaands gewoon is. Hoe het ook zij, 'er zou- (*) Brief van den vijftienden van Hooijmaand, en tut Farbanna gefchreeven. (t) Ziet de algemeene kaart van Africa, in 1749 gedrukt, als ook het verflag van de handelingen der Africafche Maatfchappij, bladz. 225 en, 226 in het Engelsen.  OPHELDERINGEN van AFRICA. 41 zoude uit deze verbetering volgen , dat de Stad Tombuctou een weinig meer ten Westen, dat is, nader aan het Fort St. Jozeph, ligt, dan de kaart aanwijst; doch tegen dit gevoelen verklaaren zich de berigten , welken de Majoor houghton, aangaande haaren afftand van Bamhouk, gegeven heeft. Men moet zich derbaken aan de eerst aangeweezen ligging van Tombuctou houden , en plaatfen die Stad op tweeënveertig dagreizen der Karavaanen van Farbanna, (Hoofdftad van het Koningrijk Bamhouk,') en Noord-oost ten Oosten van die ftad en Medina. Het is niet onwaarfchijnlijk, dat de weg der Slatees, door Casfon, ter linker zijde, of anders ten Noorden van deze richt - linie, gelegen zij, gelijk ook, dat die ten Zuiden, wanneer men van Farbanna - tenda reist, aanmerklijk ter regterhand, dat is, naar het Zuiden van cle regte linie , afwijkt, madegammo , de nieuwe leidsman van den Majoor houghton , verhaalt den Koning, in de befchrijving zijner reize van Bamhouk naar Tombuctou, dat hij tot zijnen togt naar laatstgemelde plaats, en van daar weder naar Bamhouk terug, niet q e meer  4* AARD RYKSKUNDIGE meer dan negentig dagen bedeed heeft; 'c geen, daar men noodwendig eenige dagen zoo voor het uitrusten der reizigers en hunner last, dieren, als, om den Majoor houghton tot het doen van waarnemingen den noodigen tijd te geeven, dellen moet, eenen minderen'afftand van vijfenveertig , en mooglijk wel op zijn meest van tweeënveertig, dagreizen aanduidt. Volgens het berigt van ben -aly heeft men agtënveertig dagen noodig, wanneer men de reize van het Fort St'. Jozeph aanvangt, welk op gelijken afftand, als Bamhouk, van de Stad Tombuctou geplaatst is; doch ben-aly nam den weg door Jafnoo en Desfet, die de Iangfte van allen is , en fchreef dit berigt eersc twintig jaaren daarnaa; om welke reden dan ook dat van den geleider des Majoors houghton bij mij van meerder gewigt, dan het zijne, gcreekend wordt. De Majoor houghton meldt in eenen bizonderen brief, uit Medina gedagteekend, dat hij binnen éérie maand te TombiMou zijn zal, 't geen de affland, tusfchen deze Stad en Bamhouk, verre beneden onze bereekening (die des Heeren delisle uitgezonderd) zoude ver-  OPHELDERINGEN van AFRICA. 43 verminderen; doch ik vermoede, dat de Majoor zich enkel op deze wijze heeft uitgedrukt, om daar door den perfoon gerust te ftellen, aan wien hij fchreef, en men dus dit gedeelte van zijnen brief, in geenen deele, als eene geographifche aanwijzing kan befchouwen. Jeenie of Genné (want de Heer magra en de Majoor houghton fchrijven den naam der Hoofdftad van Bambara verfchillend) ligt gelijklijk op den weg ten Noorden , en op dien ten Zuiden, waar uit men met grond kan befluiten, dat die plaats niet ver af is van de richt-linie, tusfchen Bambouk en Tombuctou, welke, zoals wij reeds hebben aange** merkt, Noord-oost ten Oosten, en Zuidwest ten Westen is gelegen. Genoemde Stad ligt mede aan de rivier van Tombuctou, aan welke de Majoor houghton , in zijne brieven, den naam van Joliba, (dat is de Niger, of eene van deszelfs voornaamfte takken) gegeven heeft, en deze ligging is volgens de berigten bepaald geworden, welken de Heer magra van hajy-asif ontving; behelzende, dat Jeenie vijfentwintig dagen vaarens boven Tombuctou, en gevolglijk aan dezelfde rivier moet  44 ' AARD'R YKSKUNDIGE moet gelegen zijn, welke door Tombuctou heenen ftroomt. Door hetzelfde kanaal weten wij tevens, dat men, fchoon vijfentwintig dagen noodig hebbende, om de rivier tot aan Jeenie optevaaren , deze reis echter ook in tien dagen te land kan afleggen. Ingevolge hiervan hebben wij aan den Niger een punt gekozen, op tien mijlen gaands ten Zuid-westen van Tombuctou, te meer, vermits wij, in de brieven van den Majoor houghton, den naam van Mafma, en in het verhaal van hajy-asif dien van Masheena vonden, en beide daarin overëenflemmen, dat zij elk dezer plaatfen voor eene aanzienlijke Stad houden, welke aan dezelfde rivier, tien dagen vaarens boven Tombuctou gelegen is. Wanneer wij nu het gering verfchil ter zijde ftellen , welligt door eene gebrekige uitfpraak of een zwak geheugen veroorzaakt, kan het niet misfen, of deze overeenkomst van naam en ligging moet ons eene zekere maate van vertrouwen inboezemen. Wij vooronder/telden, dat Gadou honderd mijlen, of meerder, ten Oosten van Sambanoura gelegen was. Hier omtrend leeren ons de  OPHELDERINGEN van AFRICA. 45 de kaarten niets; zodat de gehcele tusfchen» ruimte, tusfchen Gadou en Jeenie, moet worden aangevuld. De Koning van Bamhouk verhaalt den Majoor houghton , dat Manding of het land van Mandinga, (zo als men het gewoonlijk noemt) aan de andere zijde van Gadou, dat is, naar alle waarfchijnlijkheid, ten Oosten dier Stad, gelegen zij. Ook vernam de Majoor van andere, niet min onderrigtte, lieden, dat Gadou en Manding de nabuurige landen van Bamhouk waren. Mandinga, of het land van Sufos (*), is zeer uitgeftrekt, en fchijnt ten Zuiden, Zuid-oost en Oosten aan dat van Bamhouk te grenzen. De Scheriff mamadoo , dien de Majoor houghton te Medina ontmoette , nadat hij hem te vooren te Marocco gezien had, en die zich doorgaands te Tombuctou ophoudt, zeide hem, dat men zich of te Mandi, of te Jeenie, op de rivier de Joliba, konde infchepen, en (*) Dusdanig vindt men dezen naam gefchreeven in den brief van den Majoor houghton , van den zevenëntwintigften van Grasmaand; doch danville fchrijft Seufes.  46 AARDRY KSKUNDIGE en mee den ftroom naar Tombuctou afzakken, 'er bijvoegende, dat zich op deze rivier overdekte vaartuigen bevonden. De Majoor berigt ons in een ander gedeelte zijner brieven (*), dat men door Mandi te verftaan hebbe Manding; en, indien dit met de daad zoodanig zij, dan kan de oorfprong der Joliba (onze Niger) niet ver van de oostlijke grenzen van Bamhouk gelegen zijn. De Majoor houghton fchijnt in zijnen brief, den vijftienden van Ilooijmaand uit Farbanna , Hoofdftad van Bamhouk, gefchreeven (f) overtuigd te zijn, inzonderheid na 't geen zijn geleider, MADEGAMMo, hem verzekerde, dat deze rivier, (*) In zijnen brief van' den vijftienden van Hooimaand, des jaars 1791. (f) De Majoor had, in gevolge hiervan, ten oogmerk, om den zuidlijken weg te neemen, dien de Koning van Bamhouk hem had aangewezen, en wilde dien volgen tot Concoudou, waarvan men de platte grond op de kaart van Senegal, door delisle, geteekend vindt.' Volgens de orde,'dooiden Koning in de rangfehikking der plaatfen in acht genomen, moet Concoudou, tusfchen Farbanna en Gadou gelegen zijn, waar men die plaats ook op de kaart vinden kan.  OPHELDERINGEN van AFRICA. 47 vier, van Manding naar Jeeni en Tombuctou, door groote fchepen bevaaren werd. Ook vinden wij den naam van Jaliba op den wegwijzer , dien de Koning van Bamhouk den Majoor bezorgd heeft, en waarop die rivier zeer digt bij Manding heenen itroomt. Het is mooglijk, dat deze naam de plaats aanduidt, waar de weg zijne richting naar de rivier de Joliba neemt (*), of waar men gewoonlijk op deze rivier te fcheep gaat. Laten wij, inmiddels, de berigten onderzoeken, welke hajy-asif, die, geduurende een verblijf van dertien jaaren te Tombuctou, den Niger, zo ver mooglijk was , boven die Stad opwaards voer , en wiens verflag aan den Majoor geheel onbekend was, aangaande dit zelfde onderwerp, aan den Heer magra, te Tunis, gegeven heeft. hajy-asif zegt, dat de rivier van Tombuctou, na eene-vaart van agtëndertig dagen opwaards ( * ) Joliba, of Jaliba, betekent in de Mandin* gufche taal, de groote rivier.  48 AARDRYKSKUNDIGE waards dezelve, den reiziger in het land van Bomacoo voert, en dat hij dezen togt in perfoon gedaan heeft; dat de landllreek van Bomacoo overvloed aan goud opleverde ('t geen overeenftemt met het berigt van den Majoor houghton omtrend Bamhouk;) dat 'er tusfchen dat land en de Engelfche bezittingen , op de kust liggende, Hechts eenen afftand van twintig dagen plaats heeft, en dat de oorfprong der riviere in eenen keten van zeer hooge bergen te vinden is. Deze berigten fcheenen zoo geheel nieuw, en van zobveel gewigt voor den Heer magra, dat hij zijne meermaal gedaane vraagen aan hajy-asif vernieuwde , doch altijd dezelfde andwoorden ontving. Hij voegde 'er tevens bij, dat de zon, wanneer hij de rivier opvoer, agter hem op -, en vlak vóór hem onderging: eene aanmerking, welke, wel is waar, aanduidt, dat hij den koers veel westlijk hield; doch, daar de reize binnen den keerkring plaats had , zoude men met het faizoen moeten bekend zijn, om 'er eenig befluit uit te kunnen opmaaken. Na alle aanwijzingen, omtrend Jeenie, zoude men bijna niet langer kunnen twijfelen, of de Niger loopt ten Noord-oosten van  OPHELDERINGEN van AFRICA. 49 van deze Stad tot aan Tombuctou (*); cn, indien Manding dezelfde plaats zij als Mandinga, dan moet de geheele loop dier riviere, te rekenen van haaren oorfprong af tot aan Tombuctou, bijkans deze richting volgen. Belangende den opgegeven afftand, tusfchen Tombuctou en Bammakoo; deze fchijnt al te kort te wezen voor de tusfchenruimte, welke door de aardrijkskundigen, tusfchen Tombuctou en Bambouk, geplaatst wordt. Indedaad , eene reize van agtëndertig dagen, opwaards eener riviere, kan gerekend worden gelijk te Haan met eenen togt der Karavaanen van zes- of zevenentwintig dagen (f), waar van het gezegde (*) De Majoor houghton meldt in zijnen brief, den vijftienden van Hooimaand des jaars 1791, iiit Bambouk gefchreeven, dat de rivier, niet ver boven Jeenie, van het Zuiden naar het Noorden loopt, en van daar in eene oostlijke richting naar Tombuctou fixoomt. (f) Deze rivier moet meer bogten hebben, dan die, op welke men eenen afftand, in eene regte lijn, waartoe eene Karavaane twee dagen befteedt, in drie dagen aflegt; ten minften, wanneer men, op eene reize van veertig dagen, ieder dag op vijftien geographifche mijlen reekent. D  5=> AARDRYKSKUNDIGE de van hajy - asif ons een blijk oplevert; wordende door hem aangemerkt, dat hij, fchöon twintig dagen befteed hebbende, om over de rivier naar Jeenie te reizen (*), deze zelfde reize echter ook wel eens in tien dagen te land had afgelegd. Wij weeten niet genoeg van het verfchil tusfchen de dagreizen der Karavaanen en de gewoone dagreizen; doch het is niet onmooglijk, dat deze een derde meer bedragen. Nadat wij nu den afftand, tusfchen den oorfprong der Joliba, of Jaliba, en Tombuctou , op zevenentwintig dagen bepaald hebben , blyft 'er nog eene tusfchenruimte van vijftien dagreizen der Karavaanen over, welke tusfchen (*) hajy-asif begroot den afftand, tusfchen Jeenie en Tombuctou, op vijfentwintig dagen vaarens; doch verzekert ook, dat hij de reize eens in twintig dagen gedaan heeft. Wij moeten aanmerken , dat het getal der benoodigde dagen van het faifoen, den ftaat der riviere, en de heerfchende winden' afhangt; terwijl de overftroomingen het verfchil nog grooter kunnen maaken. , (Ziet de Memorie, welke bij de kaart van Indostan gevoegd is, en wel het artikel: Binnenlandfche Scheepvaart.)  OPHELDERINGEN van AFRICA. st fchen de bergen, waar deze rivier oncfpringt, en Bambouk moet verdeeld worden. Gadou Ichijnt een weinig meer dan zes zulke dagreizen van de Hoofdftad des Koningrijks Bambouk te liggen, zodat 'er nog omtrend negen tusfchen Gadou en Manding, waar men den oorfprong der Joliba plaatst, overblijven. Men zal hier mooglijk tegen inbrengen, dat op den wegwijzer des Konings van Bambouk, in eene zoo aanmerklijke tusfchenruimte , van niet één' Stad of Diftrict gewag gemaakt wordt; doch ik zal hierop andwoorden, dat hij, tusfchen Fatetenda en Farbanna- tenda, insgelijks 'er geene heeft opgegeven, alhoewel het blijkt, dat deze beide plaatfen agt dagreizen van elkander gelegen zijn. De tegenwerping koomt mij dus voor, geenen grond te hebben. Ondertusfchen ftem ik toe, dat het, volgens den afftand, door hajy - asif , en door onze aardrijkskundigen opgegeven , niet gemaklijk valt , om Bammakoo met Bambouk te doen overeenftemmen. Buiten ftaat, om eenen meer zekeren grond daartoe optegeven , zal ik den tijd der Maatfchappij niet verfpillen , met deze vcrfchillende afftanden met elkander te willen verëcnigen ; D 2 maar  52 AARDRY K SR" UNDIGE maar alleen de vrijheid nemen, om aantemerken, dat, fchoon Bammakoo, volgens het berigt van hajy-asif, nader bij Tombuctou moet liggen, dan Bambouk, ondertusfchen verfcheiden omftandigheden, naar het verhaal onzer aardrijkskundigen , fchijnen te bewijzen, dat Bambouk en Bammakoo één en hetzelfde land zij: als, bij voorbeeld; de overeenkomst van naam, en den grooten overvloed van goud, in de landen, door hajy-asif onder den naam van Bammakoo, en door den Majoor houghton onder dien van Bambouk omfchreeven, plaats hebbende; de ligging van Bammakoo, welke door hajy-asif op twintig dagen afitands van de Europifche bezittingen op de zee - kust geplaatst wordt, en eindelijk de gelijkvormigheid der landftreek van Bambouk met die, alwaar de rivier ontfpringt. Bovendien weeten wij , hoe onnaauwkeurig deze afgelegen Volken zich, ten aanzien hunner wederzijdfche grenzen, uitdrukken; en het is derhalven niet onmooglijk, dat Bambouk zich, in de denkbeelden der bewoonérs van Tombuctou, veel verder ten Oosten uitftrekt, dan wij gewoonlijk denken. _ Een  OPHELDERINGEN van AFRICA. 53 Een der fterkfte bewijzen voor mijn gevoelen beftaat hierin, dat de berigten van den Koning samboo , den Sherif mamadoo , en den Gids madegammoo , eenpaarig, den oorfprong der riviere van Tombuctou te Manding, of niet ver van die landftreek, plaatfen, welke een gedeelte van het land van Mandinga, of van dat van Sufos, moet uitmaaken, waarvan zij waarfchijnlijk de oostlijke grenzen aan den kant van Bambara is. Daar nu het Koningrijk van Mandinga bekend ftaat voor een land , aan dat van Bambouk grenzende , en zich, ten aanzien van Tombuctou, zelfs verder uitftrekkende, kunnen wij ons ten minsten verzekerd houden, dat de Joliba, of de Niger, zijnen oorfprong neemt in een land, welks grondgebied, voor een gedeelte, op eenen gelijken afltand van Tombuctou, als Bambouk, gelegen is, Men weet niets aangaande den loop van •de rivier de Senegal, aan de overzijde van de bergen van Guinea, bij de oostlijke grenzen van Bambouk; ten zij men, daar de weg der Slateest , of Slaaven - handelaars , van Bambouk naar Tombuctou, op de helft, en, geduurende D 3 eeni-  54 A AR D R YK S KUNDIGE ecnigen afftand, langs de oevers dezer riviere loopt, hieruit wilde befluiten , dat dezelve eene Noord-oostlijke richting tot aan Galama neemt, welke plaats, volgens danville, honderden zestig, doch volgens delisle, en meer waarfchijnlijk , flechts veertig geographifche mijlen, boven Guinea gelegen is. danville veronderftelt, dat genoemde rivier, boven Galama, uit het Oosten, en delisle, dat zij uit het Oost-zuid-oosten koomt. Beiden echtter Hemmen daarin overeen , dat men haaren oorfprong daar ter plaatze moet zoeken, waar men meent, dat die van den Niger gelegen zij; doch wij hebben geenen grond, om te beflisfen, wie van beiden, ten aanzien van hun berigt, omtrend den loop dezer riviere , gelijk heeft. delisle befchouwde de tusfehenruimte, tus- » fchen Bambouk en Tombuctou , als veel kleiner, dan dezelve op de laatfte kaarten bepaald wordt , en hij verviel waarfchijnlijk tot een ander uiterfte, door dezelve al te naauw intefluiten. Ondertusfchen vermoede ik, dat de beide landen in gefchil, met de daad, nader bij elkander liggen, dan de afftand , in de voor ons  OPHELDERINGEN van AFRICA. 55 ons liggende berigten aangcwcezen, ons recht geeven, te geloven. Het land van Bambara, waarvan Genné, of Jeenie, de Hoofdllad is, beflaat het grootfte gedeelte van het grondgebied, omftreeks den oorfprong des Nigers , of der Joliba, liggende , waarvan hetzelve, volgens het verhaal van hajy-asif, Hechts tien dagen vaarens verwijderd is. Desfet, of Tesfet, en Jafnoo zijn ten Westen van dat land gelegen. De Majoor houghton fpreckt van Bambara als van een gewest, 't geen onmidlijk aan de andere zijde van Casfon (*) ligt: waaruit niet alleen volgen zoude , wanneer men dit geftelde voor waarheid aanneemt, dat Bambara zich mede in de nabuurfchap van Mandinga bevindt; maar 't geen ook voor ons gevoelen, omtrend den geringen afftand, tusfchen Bambouk en Tombuctou, een nieuw bewijs zoude opleveren. De Joliba ontvangt verfcheiden rivieren uit het (f) Brief des Majoors houghton, van den zevenënttvmtigften van Grasmaand des jaars 1791. D 4  56 AARDRYKSKUNDIGE het Westen, vóór dat zij de nabuurfchap van Tombuctou bereikt; of liever, naar het berigt van den Sherif mamadoo , zij verdeelt zich in twee takken, waarvan de Üeinftè naar Tombuctou, en de grootfte naar Housfa loopt: eene zeer aanzienlijke Stad, volgens berigt van dcnzelfden Sherif, flechts weinige dagreizen van Tombuctou liggende. Nadat wij nu, eenigermaate, den oorfprong des Nigers aangeweezen, en haare richting van het Westen naar het Oosten bepaald hebben, moeten wij deze rivier nog in derzelver loop' volgen, ten einde haarcn mond, zo mooglijk, optefpooren. De Majoor houghton vleide zich fchier, zoals uit zijne brieven blijkt, in deze rivier den afgelegenften oorfprong 'van den Nyl, of den arm dier riviere te zullen vinden, welke de Witte rivier genoemd wordt; doch dit vermoeden fchijnt ons toe, niet den minften grond van waarfchijnlijkheid vóór zich te hebben. De aangeweezen afftand van agtienhonderd geographifche mijlen, in een regte lijn , tusfchen den oorfprong der Joliba en de zaamenvloeijing der Witte rivier, hoe groot dezelve, indedaad, ook zij, is minder on-  OPHELDERINGEN van AFRICA. 57 onwaarfchijnlijk, dan dat de Nyl eene zoo verbazende hoeveelheid waters, als door den Niger, en de rivieren, die 'er zich in uitftorten, geduurcndc eenen loop van agtien-honderd mijlen, wordt aangevoerd, zoude ontvangen, zonder dat 'er eenig blijk eener groote, veel dieper, rivier zoude wezen. Wij zijn van den eenen kant onderrigt, dat de rivier van Caskna naar het Westen ftroomt , 't geen, indien dit berigt juist zij, zoude aanduiden , dat 'er een meir zijn moet , waarin zich het water dezer riviere en die van Tombuctou , tusfchen de beide Steden , die haare naamen dragen, ontlast. Vervolgens weten wij, dat de rivier van Tombuctou, uit hoofde van den gezetten regentijd, in Oogstmaand , dat is, ten tijde, dat de Nyl in Egypten insgelijks opzwelt, het hoogst is. Vermits 'er nu eene geheele maand zoude noodig zijn, om het water van de rivier van Tombuctou naar Egypten te doen vloeijen, komt het ons natuurlijker voor, om het zwellen van den Nyl aan de uitwerkzels van den regentijd in Abysfinie toetefchrijven. Indedaad, de Heer bruce berigt ons, dat in Hooi- en Oogstmaand in dit land den meesten régen valt; D 5 ook  58 AARDRY KS KUNDIGE ook weeten wij zeker , uit geïlaafde berigten, dat al dit water door den Nyl wordt weggevoerd, van waar het de helft minder wegs heeft afteleggen, om van Opper - Abysfifiie in Egypten te komen, dan het water der riviere van Tombuctou, om de zaamenvloeijing der Witte rivier te bereiken, welke zich in Abysfinie zelve met den Nyl verëenigt. Wij moeten niet vergeten, eene zeer zonderlinge omltandigheid te berigten, met betrekking tot de faifoenen in dat gedeelte van Africa, welk de Majoor houghton bezogt heeft; want het fchijnt, dat 'er even als in Indien, vaste veranderingen van weder en wind plaats hebben, welke men de Mousfon noemt. De Majoor verhaalt, naamlijk, dat de drooge Ooste-winden met het einde van Grasmaand ophielden, en door de Zee- of Zuid-weste winden vervangen werden. Hij voegt 'er nog bij, dat de regentijd te Bambouk den derden van Zomermaand begon, en in Herfstmaand eindigde; terwijl hajy - asif aan den Heer magra berigtte, dat het regenfaifoen te Tombuctou in Oogstmaand eenen aanvang nam, en veertig dagen duurde : dan, het tijdftip, door hajy-asif aangeweezen, is  OPHELDERINGEN van AFRICA. 59 is zekerlijk te afgelegen, en het is niet onmooglijk, dat hij hetzelve op eene losfe wijze bepaald, of dat zijn geheugen hem misleid heeft; daar, integendeel, de tijd, door den Majoor houghton opgegeven, op de plaatfen zelve is waargenomen, en toen hij de zaak ten vollen bewust was, over welke hij fchreef. Buiten twijfel moet 'er eenig verfchil plaats hebben, omtrend het begin van het regcnfaifoen, tusfchen Bambouk en Tombuctou, welke plaatfen door eenige honderd mijlen en bergen van elkander gefcheiden zijn; doch het verfchil van twee maanden is geheel onwaarfchijnlijk , inzonderheid, daar het blijkt, dat 'er tusfchen Bambouk en Abysfinie, omtrend den tijd, waarop de regen aldaar begint en eindigt,, bijna géén plaats heeft (*). Wat nu de juiste ligging van Housfa betreft , (*) Volgens eene berekening van twee jaaren, valt 'er in Abijsfmie, in Bloeimaand i\, in Zomermaand 5|, in Hooimaand iaj', in Oogstmaand 12-^, en in Herfstmaand 5 duimen waters. (Ziet: Reize van bruce , Deel IV op het einde. ) In het Koningrijk Bambouk, begint de regentijd den derden van Hbijmaand, en eindigt in Herfstmaand.  6o AARDRYKS KUNDIGE treft, hieromtrend fchijnen de verhaalen der reizigers niet in alle opzichten overeen te (temmen. Zij, die haar voor eene Stad houden (want 'er zijn 'er, die meenen , dat zij een gewest is) berigten, dat zij aan de groote rivier, welke naar Tombuctou loopt, of niet ver van haare oevers, ligt, en de Sherif mamadoo plaatst haar, in zijn verflag aan den Majoor houghton, aan de Joliba, of, met andere woorden, aan dezelfde rivier, welke naar Jeenie en Tombuctou voert, en wel weinige dagreizen beneden deze laatfte ftad. Dit berigt fchijnt van eenen zeer ftelligen aart, en ftemt, gelijk de Majoor houghton aanmerkt, met anderen overeen, welken hij omtrent dit onderwerp verzameld heeft. Hoe het ook zij, het blijkt wel niet, dat de Sherif immer de Stad Housfa bezogt heeft; doch uit de maate van vertrouwen, 't geen de Majoor in hem ftelde, moet men befluiten, dat zijn verhaal van eenig gewigt moet wezen. 'Er blijft dus over, te bepaalen,, welke richting door de rivier, van Tombuctou af, genomen wordt; doch ik geloof niet, dat de Maatfchappij eenige narigeen bezit, welke hieromtrend iets kunnen beflisfen. Uit  OPHELDERINGEN van AFRICA. 61 Uit alles, dac wij tot hiertoe vernomen hebben, moet' men opmaken, dat de groote rivier, aan welke wij den naam van Niger geeven, gemeenfchap heeft met de landen van Cashna, alsmede met die van Tombuctou en Housfa; doch wij weten niet, of dezelve regtftreeks zij, dan of zij door middel van een meir,of binnenlandfche Zee, wordt daargelleld. Het is ook niet mooglijk, om uit het geen men uit den loop dezer riviere, door eene tusfchenruimte van zeven honderd mijlen of meerder, heeft afgeleid, eenige gisfingen te maken , overmits haare kromten aanmerklijk en menigvuldig kunnen wezen, en daardoor veroorzaken, dat Housfa ten Noorden of ten Zuiden van Tombuctou gelegen zij. Naar mijn gevoelen ligt die Stad ten Zuiden of ten Zuidoosten, welke ligging met de berigten overeen koomt, door den Heer magra bijeen verzameld, en met die van mamadoo niet flrijdig is. Op het gevoelen van shabéni, ten dezen aanziene, kan men geenen ftaat maken, want hij zegt wel, dat Housfa ten zuiden van Tombuctou ligt; maar het geen hij aangaande de richting van zijnen weg verhaald heeft, met betrekking tot het op- en ondergaan der zon- ne,  62 AARDRYKSKUNDIGE nc, floot deze ligging omver, en verplaatst Housfa ten Noord - westen, of Zuid-westen, naar dat het faizoen is. De berigten, door den Heer magra, te Tunis \ van kooplieden ontvangen , die het midden-gedeelte van Africa hadden doorgereisd, vertoonen ons Housfa als een gewest, en niet als eene Ihd, en plaatfen hetzelve allen ten Zuiden van Tunis, dat is tusfchen Cashna en Tombuctou. Volgens den een is het een aanzienlijk Rijk, uitmakende het land der Negers, en volgens den ander is het de neger-naam deszelfden lands, waaraan de Aralieren den naam van Soudan geeven. shabéni zegt, dat Housfa onder het land van Soudan begrepen is; doch, daar ik mij verbeelde, dat Soudan eene landftreek is, welke verfcheiden gedeelten lands, en onder anderen Cashna, in zich bevat, ben ik van oordeel, dat zijn gezegde alleen tot de ligging van Housfa moet betreklijk gemaakt worden. 'Er volgt dus uit deze berigten, dat 'er in Africa een landfchap ligt, Housfa geheeten, en tevens uit de verhaalen van mamadoo en shabéni, dat 'er insgelijks eene Stad van dien naam gevonden  OPHELDERINGEN van AFRICA. 63 den wordt. Het is mooglijk, dat de kooplieden van Tunis van het land van Housfa hoorden gewag maaken, of hetzelve bezogten, zonder dat zij van de Stad van dien naam hoorden fpreken, en dit is waarfchijnlijk genoeg, indien door den naam van Housfa een geheel gewest bedoeld wordt. Het is bij ons niet vreemd, den naam van een landfchap of Koningrijk op gelijke wijze algemeen te maaken , en de woorden Indien, Tartarijen, Barbaryen en Guinea kunnen aan ons, ieder op zich zeiven, even als die van Housfa of Soudan aan een Africaan , als collective naamen toefchijnen. sidi cassem , die door den Heer magra voor een verftandig man wordt gehouden, en door wien Housfa als een gewest befchouwd wordt, zegt, dat hij zestig dagen hefteed heeft, om van Agadez, door de landftreek van Cashna, naar Housfa te reizen. Over het algemeen , zullen wij ons oordeel over de geographifche ligging van Housfa moeten opfchorten, tot dat wij meer egte befcheiden dienaangaande bezitten. Ondertus-- fchen  64 AARDRYKSKUNDIGE fchen dienen de laatfte berigten, wel verre van de voorgaande tegentefpreken, integendeel, om eenige voornaame punten, omtrend het midden- en noordlijk gedeelte van Africa, vastteftellen; en zodanige zijn de liggingen van Cashna en Agadez. Volgens de aantekeningen van den Heer magra, ligt Agadez, agtënveertig dagreizen der Karavaanen van Godemshe, en deze plaats, wederom drie-of vierentwintig van Tunis gelegen zijnde, dus op eenen afftand van omtrend negen - honderd zesënzeventig geographifche mijlen van laatstgenoemde Stad; terwijl op de kaart, welke, bij het verflag van de handelingen der Maatfchappij, in "den jaare 1790 uitgegeven, gevoegd is, die afftand op negen - honderd vijfennegentig zodanige mijlen bepaald wordt. Cashna, 't geen dezelfde aantekeningen tweeëntwintig dagreizen van Agadez plaatfen, ligt daardoor op eenen afftand van dertien - honderd, in plaats van twaalf - honderd en dertig mijlen van Tunis, zoals de eerfte berigten hebben opgegeven; doch dit verfchil is, uit hoofde van de grootheid van den afftand, van te weinig aanbelang. Ook liggen deze beide plaatfen, naar de opgaave van den Heer magra, meer  OPHELDERINGEN van AFRÏCA. 65 meer westwaards, of nader aan Tombuctou, dan de kaart aanwijst. Godemshê ligt, volgens déze laatfte berigten, ten Zuid-zuidoosten van Tunis, en op eenen afftand van drie- of vierentwintig dagreizen, dat is (wanneer men elke dagreize eener karavaane op vijftien mijlen in eene regte lijn reekend) drie hónderd tweeënvijftig mijlen van daar. Daar nu de reizigers vernaaien, dat de weg, wanneer men Cabes voorbij is, meer regts afloopt, zou Godemshê ten Westen van den -meridiaan van ,Tunis moeten liggen ( * ) ; doch wij zullen hieromtrend onzeker blijven , zolang wij den afftand tusfchen Godemshê en Tripoli, of Mefurate , niet kennen. Tusfchen Godemshê en Tombuctou ftelt men eenen afftand van drieënvijftig dagreizen, welke, (*) Het is ook mooglijk, dat de veranderingen, omtrend de richting der kust voorgevallen , de reizigers hebben doen vooronderftVllen , dat déze insgelijks op die van den weg invloed gehad hebben. (Ziet de kaart.) E  66 AARDRYKS KUNDIGE ke, volgens eene gemaakte berekening, gelijk ftaan met agt honderd en tagtig mijlen, zodat ieder dagreize omtrend zestien, in plaats van dertien mijlen, waarop dezelve, voor eene zoo lange linie van afftand, in het eerfte verflag, zijn begroot geworden, zoude bedragen (*_). Wij moeten hier opmerken, dat men in eene gelijke dwaling vervallen is, door zich van dezelfde fchaal van evenredigheid, omtrend de plaatshebbende ruimte, tusfchen Tombuctou en Mourzourk, te bedienen, waardoor, voor eene reis van vierenzestig dagen, (van welke ben? alv gewag maakt) elke dagreize op vijftien mijlen zoude moeten gefchat worden. Het js dus waarfchijnlijk, dat ik, voor zulke lange lijnen, den horizontaaien afftand veel te gering bepaald hebbe ; gelijk de vastgeftelde berekeningen , omtrend de Arablfche woestijnen, fchijnen aantetoonen. Londen den elfden van Bloeimaand 1793. j. rennel, (*) Handelingen der Africafche Maatfchappij, 1790, Blafte. 215. NA-  OPHELDERINGEN van AFRICA. 6> NASCHRIFT. < ••.../ 3ot »$*5v\4r.w>ï teen ;sstt* Toen ik dit verflag vervaardigde , wist ik niet, dat men van dcu Majoor hoitohton nadere berigten, van den eerlten van Herfstmaand des jaars 1791, dat is, omtrend zes weeken laater, dan de brief, dien hij uit de Hoofdfkd van het Koningrijk Bambouk fchreef, ontvangen had. Dit berigt beftond in eene zeer korte aantekening van den Majoor, over de rivier de Gambia, welke hij aan Doctor laidley gezonden had. De regels, daar hij zich van potlood had bediend, waren bijna uitgewist, toen zijnen brief aan den Doctor in handen kwam. De naam der plaats, waaruit dezelve was gedagtekend, fcheen laidley toe die van Simbing te wezen, en de Majoor berigtte, dat hij nog gezond was; doch dat men hem alle zijne koopmanfchappen ontroofd had. Ik heb te vergeefsch, zowel op de uitgegeven kaarten, als in fommige, aan de Maatfchappij gezonden, papieren, naar de plaats Simbwg gezogt; doch wanneer men de dagE 2 te-  €8 AARDRYESK. OPHELD. van AFRICA, tekening van dezen brief met de berigten vergelijkt, welke zijn vertrek aankondigden, dan is het waarfchijnlijk, dat hij op zijnen weg naar Tombuctou reeds zeer verre gevorderd geweest zij. •Mtt - ■>■. r* • - Indien men vèronderftelle, dat een gedeeka van de voorfte letter van den naam der dagteekening uitgewist geweest zij, zoude men .bijkans gelooven, dat men Tombing, in plaats van Sbnbing, moest lezen, en dan zou de Majoor hiermede Timbi hebben kunnen bedoelen , waarvan door danville gefproken wordt; doch de ttijd zal deze zaak moeten opklaaren. REI-  REIZE E N ONTDEKKINGEN VAN DEN HEER MUNGO PARK, INDE BINNEN-LANDEN VAN AFRICA.   REIZE van den heer MUNGO PARK, in de BINNEN-LANDEN van AFRICA. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van den Hr. park van Portsmouth. Zijne komst te Gillifrïe, Vintain , Jonkaconda en Pifania. Hij blijft eenigen tijd bij Dr. laidley. Korte befchrijving van de Feloups, Jolofs, Foulahs en Mandingucs. Hij vertrekt van Pifania, en komt te Kolor. Befchrijving van het ambt van MomboJombo. Nadere befchrijving van de Foulahs. Zijne komst te Joag. Befchrijving van de Sera-Woollis. Berigt wegens den dood des Majoors houghton. Gedrag van den Koning van Kaarta jegens onzen reiziger. Zijne komst te Jarra. Bizonder* heden omtrend de Inboorlingen. De Heer mungo park vernam naauwlijks, kort na zijne terugkomst uit de Oost-Indien, in den jaare 1793, dat de Maatfchappij, ter E 4 be-  7* REIZE DOOR DE bevordering van nieuwe ontdekkingen in de Binnen-landen van Africa, te Londen opgerigt, eenen perfoon verlangde, die in dit vaste land wilde doordringen , of bij bood zijne goede diensten daartoe gewillig aan, en maakte met de Maatfchappij eenige noodige, voorafgaande fchikkingen. Hij ontving den last, om zich naar de boorden van den Niger te begeven; den loop dezer riviere , van haaren mond tot aan haaren oorfprong , naauwkeurig gade te flaan; de voornaamfte Steden, langs haare oevers liggende, inzonderheid Tombuctou en Housfa, te bezoeken, en vervolgens langs zodanigen weg terug te keeren , als hij goed vond. Hij verliet den tweeè'ntwintigften van Bloeimaand des jaars 1795 Portsmouth; kreeg den vierden van Zomermaand de bergen , agter Mogador, op de kust van Africa liggende, ih het gezicht, en kwam den één è'ntwintigften daaraan volgende te Gillifrie. Het Koningrijk Barra, waarin deze ftad gelegen is, kevert overvloed aan allerlei levensbehoeften op; doch de Ingezetenen drijven hunnen voornaamften handel in Zout , welk zij te Barra- con-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 73 conda tegen Koorn, katoene Laken , Olifantstanden , Goudltof, en meer andere waaren, verruilen, Van Giüifrie reisde de Heer park naar Vintain, welke plaats door de Europeaanen, uit hoofde van de groote hoeveelheid wasch, welk zij 'er opkoopen , zeer drok bezogt wordt. Hij toefde hier niet lang; maar voer reeds den zesëntwinriglten der genoemde maand de rivier de Gambia verder opwaards', en kwam zes dagen daarna te Jonkaconda, welke eene zeer handeldrijvende ftad is. Onze reiziger gaf aanftonds aan Dr. john laidley, welke fmts eenige jaaren aan de rivier de Gambia zijn verblijf hield, berigt van zijne komst, en werd door dezen vriendlijk genooddigd, om eenigen tijd bij hem te vertoeven. De Heer park bedagt zich niet lang; maar vertrok den volgenden dag naar Pifania, waar de Doctor voor hem eene kamer, met alles, wat 'er toe behoorde, in zijn huis had doen gereed maaken, Geduurende zijn verblijf aldaar oefende hij Zich in de Mandhguefche taal, welke in dit E 5 deel  74 REIZE DOOR DE deel van Africa het meest gefproken wordt, en verzamelde vervolgens de noodige berigten omtrend de landftreeken, welke hij wilde doorreizen. Op deze wijze bragt hij zijnen tijd aangenaam door, en vertoefde aan het huis van Dr. laidley tot in het begin van Wintermaand; doch alvorens wij den Heer park zijne reis doen vervolgen, kan het den Lezer niet onaangenaam zijn , wanneer wij hier eene korte befchrijving geeven van de onderfcheiden Natiën van Negers, welke op de oevers der Gambia woonen, zowel als van hunne betrekkingen met de Europifche Volken, die in dit deel van Africa handel drijven. Schoon de bewooners van de boorden der Gambia verfcheiden volkplantingen uitmaaken, die verfchillende naamen voeren, en elk een afzonderlijk regeeringsbelluur hebben, meent de Heer park, dat men dezelve in Feloups, Jolofs, Foulahs en Mandingues moet onderfcheiden (*). Onder deze Natiën heeft de Mahomedaanfche Godsdienst groote vor- de- (*) Men noemt deze Volken ook; F/oops, >/. loifs, Fko/eys, en Mundingees.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 75 deringen gemaakt, en nog neemt dezelve meer en meer onder heur toe; doch in weerwil hiervan blijft het gemeen, zowel vrijen als fiaaven, de blinde en onnozele bijgelovigheden hunner voorouderen aankleeven ; en het is hierom, dat de Mahomedaamn hen Kaf.rs, of ongeloovigen noemen. De Feloups zijn van eene fombere geaartheid, en men zegt, dat zij nimmer eene beleediging vergeeven: zelfs geeft men voor, dat zij hunnen haat, als een geheiligd erfdeel, op hunne kinderen overmaak en, zodat de Zoon het zich tot eenen pligt rekent , om den hoon te wreeken, dien zijn Vader ontvangen heeft. Zij drinken op hunne feesten veel Meede, en hunne dronkenfehap gaat doorgaans van twist verzeld. Ondertusfchen bezitten de Feloups, hiertegen, ook zeer goede hoedanigheden. Zij zijn zeer erkentlijk; voeden de grootfte achting voor hunne weldoeners , en geeven alles met eene verwonderlijke getrouwheid terug, welk men hun toevertrouwt. «— Hun land is zeer -uitgeftrekt, en levert veel rijst op, waarvan zij diegeenen voorzien, die op de rivieren de Gambia en Casfamanfa han-  76" REIZE DOOR DE handelen, aan welke zij tevens Geiten en Gevogelte tot eenen maatigen prijs verkoopen. Wanneer zij met de Europeaanen handel drijven, bedienen zij zich doorgaans van een' Mandinguefchen Makelaar, die een weinig Engel.sch fpreekt, en op den handel zeer goed is afgerigt. Hunne taal heeft met die der overige Negers weinige overeenkomst, en de Europeaanen geeven zich geene moeite, om dezelve te leeren , omdat zij door tusfchenkomst van gemelden perfoon met hun handelen. De Jolofs zijn in verfcheiden Koningrijken of onafhanglijke ftaaten verdeeld, welke geduurig met eikanderen, of met hunne nabuuren, in oorlog zijn. Hunne zeden, bijgelovigheden , en regeeringswijze hebben meer overeenkomst met die der Mandingues, dan met eenige andere Natie. Zij overtreffen hen in het maaken van Katoene - laken : ook fpinnen zij de wol veel fijner , en verwen de ftof, welke zij 'er van maaken , veel beter» Hunne taal is, naar men zegt, rijk en zeer nadruklijk, en wordt dikwils door de Europeaanen geleerd, die pp de rivier de Senegal handel drijven. De  BINNEN-LANDEN Van AFRTCA. ff De Foulahs, ten minften die aan de Gambia woonen, hebben min of meer eene taan-geele koleur, zagte hairen , en bevallige gelaatstrekken. Zij zijn zeer aan het herderlijk en land-leven gehegt; uit dien hoofde door verfcheiden Koningrijken van deze kust ver-fpreid, en betaalen aan de Opperheeren, onder wier gebied zij het land bebouwen, eene zekere fchatting. Van de zeden en het charakter dezer Natie leerde de Heer park, te Pifania, weinig kennen; doch wij zullen naderhand, wanneer wij van zijné reis- naar Bondou moeten fpreken , gelegenheid hebben , ont daarvan iets meer te zeggen. De Mandingues maaken de talrijkfte bewooners uit in de onderfcheiden landfehappen van Africa,- welke de Heer park doorreisde, en hunne taal wordt overal in dit land gefproken, of ten minsten verltaan. Hun regeeringsbeftuur is monarchaal; doch de macht hunner Vorsten bepaald. Zij hebben eene rechtbank, uit bejaarde, onafhanglijke perfoonen zaamengelteld, en men noemt deze vergadering een Palaver. Zij houdt haare zittingen ia de open lugt met zeer veel plegtigheids; en  78 REIZE DOOR DE en het is hier, dat de zaaken getrouwlijk onderzogt, de getuigen openlijk gehoord, en de vonnisfen, gewoonlijk onder de volle goedkeuring der aanfchouwers, geflagen worden. — De Mandingues zijn over het algemeen van een zagt charakter, en gezellige en goedwillige menfchen. De mannen zijn meestal van eene meer dan middenmaatige lengte, wel gemaakt, fterk, en gefchikt voor moeilijken arbeid. De vrouwen zijn braaf, leevendig en beminlijk, en beide Sexen kleeden zich in Katoene - laken , 't geen zij zelf vervaardigen. Alle Mandingues , die in eenen onaf hanghjken fland leeven, hebben verfcheiden Vrouwen, en bewoonen ieder een afzonderlijk huis. Ondertusfchen zegt de Heer park, dat men in het oog moet houden, dat alles, wat hij van de Mandingues verhaald, alleen betrekking heeft op die geenen, die vrij zijn, en welke Hechts een vierde gedeelte van de Inwooners dezer landitreeken uitmaaken; zijnde de overigen allen flaaven. —- Na deze algemeene aanmerkingen van den Heer  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 79 Heer park , omtrend het land en deszelfs bewooners, zullen wij ons verhaal vervolgen, en hem op zijne verdere moeilijke en gevaarlijke reize , door de Binnen - landen van Africa, verzeilen. De Heer park verliet den tweeden van Wintermaand des jaars 1795 de gastvrije wooning van den achtenswaardigen Dr. laidley, en richtte zijnen weg, oostwaards, naar het Koningrijk WoollL Hij werd verzeld door twee Negers, inboorlingen des lands, welke hij voor zijne Bedienden gebruikte. De een, die de Rngelfche taal vrij wel verflond, en johnson heette, diende hem tot Tolk; terwijl de ander, die nog zeer jong was, en den naam van demba droeg, hem door Dr. laidley bizonderlijk was aanbevolen, die hem nog bovendien van een Paard voor zijn eigen gebruik, en van twee Ezels voor zijne Bedienden voorzien had. De toerusting van den Heer park beftond in eenen voorraad van leeftogt voor twee dagen, eenige Koraalen, Barnfteen en Tabak, gefchikt, om op zijnen weg tegen nieuwen voorraad aan mondbehoeften te kunnen verwisfeld worden: voorts in een  8o REIZE DOOR DE een weinig linnen, een Zonnefeherm, een kleine Sextant, een Zee-kompas, een Weêrglas, twee Jagt-roeren, twee koppel Piltoolen, en «enige andere kleinigheden.- Het.Koningrijk Woolli, werwaards zich on* ze reiziger op weg begaf, word ten Westen door het land van IVally, ten Zuiden door de Gambia, ten Noord-westen door de kleine rivier Walli, ten Noord-oosten door het Koningrijk Bondou, en ten Oosten door de woestijne van Simbani bepaald. Dit land heeft overal kleine heuvels, en levert, fchoon met ongemeen veel houtgewas bedekt, üitftekende weilanden op; gelijk men uit het groot aantal vee kan opmaaken, welk men 'er ontmoet. Ook vindt men 'er de koornvelden van Indien ; doch 'er wordt noch tarw , noch garst, of eenig ander foort van Europisch graan geteeld; beftaande deszelfs voordbrengzels in Katoen, Tabak en Moeskruiden. Dit land wordt over het algemeen door Mandingues bewoond, onder welken de Mahomedadnfche Godsdienst aanmerklijke vorderingen gemaakt heeft; fchoon een groot gedeel-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 81 deelte van hun, en zelfs de Koning, den Heidenfchen , die de Godsdienst hunner vaderen was , blijven aankleven. Deze noemt men Sonikees , of drinkers van fterke dranken ; terwijl de Mahomedaanen met den naam van Bushreens , 't geen Muzelmannen betekent , beftempeld worden. De Hoofdftad voert den naam van Medina, alwaar de Heer park den derden dag aankwam, nadat hij vcrfcheiden Dorpen, waaronder Jindey en Koutaconda de voornaamlte waren , was doorgetrokken. De Vorst, of het Opperhoofd, noemde zich jatta , en was diezelfde achtenswaardige grijzaard, waarvan de Majoor houghton, in zjnen brief, van den tienden van Lentemaand des jaars 1791, met zoveel lofs gewag maakt. Hij ontving den Heer park ongemeen vriendlijk, en behandelde hem, geduurende de twee dagen, welken hij in zijne Hoofdftad vertoefde , met alle goedwilligheid: zelfs-liet hij niets onbeproefd, ten einde hem van zijne hartlijke deelneming te verzekeren, om hem zijne voorgenomen reize te doen ftaaken, waartoe hij hem alle de gevaaren en ongemakken voorftelde , welke hij F zou-  82 REIZE DOOR DE zoude ontmoeten; doch ziende, dat alle zijne vertoogen vrugtloos waren, bezorgde hij hem een' gids, om hem naar het Koningrijk Bondou te geleiden, en liet hem vertrekken. Toen de Heer park de ftad Medina verliet, volgde hij genoegzaam dcnzelfden weg , als de Majoor houghton , en bereikte den agtften van Wintermaand de aanzienlijke Stad Kolor. Bij derzelver intrede merkte onze reiziger op , dat men aan eenen paal een' foort van maskeraade-kleed, van boom-fchors gemaakt , had opgehangen , waarvan zich de Heidenfche Negers , gelijk men hem verhaalde , bedienden , om hunne vrouwen in ontzag te houden , en 't geen aan Mombo-Jombo toebehoorde. Daar de veelwijverij bij hen geoorloofd is, huuwen zij gewoonlijk zooveele vrouwen , als zij kunnen , doch deze vrouwen zijn dikwerf jaloersch op elkander. Hier uit ontftaan menigvuldige twisten; en wanneer de man door zijn gezag niet in ftaat is, om den vrede te herltellen, neemt hij zijnen toevlugt tot Mombo - Jombo, wiens tusfehenkomst altijd bellisfend is. Deze  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 83 Deze zonderlinge rechter, welke men meent dat de man zelf is, of iemand, van zijnen wege gezonden, trekt het genoemde kleed aan, en is met eene roede, het teken van zijn gezag , gewapend. Dus toegerust, maakt hij zijne komst, des avonds, door een vervaarlijk gefchreeuw in de bosfehen, welke bij de Had zijn, bekend, en begeeft zich des nachts naar eene zekere plaats, binnen dezelve, waar aanftonds alle de Inwooners vergaderen. Men kan gemaklijk begrijpen, dat zijne komst der vrouwen niet aangenaam zij, vermits, elk derzelver, daar zij den perfoon, die de rol van Mombo-Jombo fpeelt, met de daad niet kennen, ligtlijk op het vermoeden kan vallen, dat zijn bezoek haar betreft. De plegtigheid begint met zang en dans, welke tot middennacht duurt, wanneer de Mombo de fchuldige vrouw aanwijst. Deze ongelukkige wordt aanftonds gevat, geheel ontkleed, aan eenen paal gebonden, en met de roede van Mombo, onder het befpottend gefchreeuw van alle de aanfehouwers, op eene onbermhartige wijze geflagen, en keert, dus geteisterd, in den fiiorgenftond weder naar hare hut terug. Fa De  8 4 REIZE DOOR DE De Heer park bereikte den eenentwintigden van Wintermaand Fatteconda, de Hoofdftad van het Koningrijk Bondou, op den oostlijkcn oever van de rivier de Fakme. gelegen, en voorheen een gedeelte van het Koningrijk Bambouk uitmakende. Bondou wordt voornaamlijk door de Foulahs bewoond, die tot het gedacht der Negers behooren , en, naast de Mandingues , ongetwijfeld, de aanzienlijkfte Natie , in dit gedeelte van Africa,- uitmaaken. Zij zijn, naar men zegt, uit Fouladou, welke naam het land der Foulahs betekent, afkomstig; doch hebben zich in veelc landftreeken verfpreid, waar zij, tegenwoordig, vcrfcheiden, ver van elkander liggende, Koningrijken bezitten. De Foulahs van Bondou zijn van een zagt en toegeevend character; doch de niet zeer menschlievende voorfchriften van den iTor^hebben hun minder goedwillig jegens de vreemdelingen , en meer omzichtig in hun gedrag omtrend de Mandingues doen worden. Hunne regeering verfchilt voornaamlijk daarin van die der Mandingues , dat zij onder den  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 85 den invloed der Mahomedaanfche wetten ftaat. Schoon alle perfoonen van aanzien , en de meeste inwooners van Bondou, tot dien Godsdienst behooren, was de Koning echter een Sonikee, of ongelovige; doch hij had den Moorfchen naam van almami, en hiermede, naar het fcheen, 'tevens eenige neigingen der Mooren aangenomen; want, fchoon de Heer park hem zijn zonnefcherm en nog eenige andere zaaken ten gefchenke gaf, dwong hij hem echter, gelijk hij ook den Majoor houghton gedaan had, om zijn kleed, in zijne tegenwoordigheid, afteleggen, en aan hem overtegeven, ten einde 'er zich zelf, op de audiëntie-dagen en openbaare feesten, mede te verficren. Hij gaf hem hiervoor in de plaats vijf Minkallis, of dragmen, goud-ftof, gelijk mede eenen goeden voorraad aan mondbehoeften. De Foulahs weten van geene godsdienstige vervolging, en behoeven ook dezelve niet, om den Mahomedaanfchen Godsdienst uittebrciden, waartoe zij zich van krachtiger middelen bedienen. Zij hebben, naamlijk, in alle fteden , kleine fchoolen , waarin verfcheiden F 3 kin-  86 REIZE DOOR DE kinderen der ongelovigen, zowel als der Ma» homedanen, in de gronden van den Koran onderwezen, en hunne jeugdige harten door de priesters, naar hun welgevallen, gevormd worden. Ter gelijker tijd met den Makome daanfchen Godsdienst hebben de Foulahs de Arabifche taal ingevoerd; doch welke zij gebrekkig ver- ftaan. Zij zijn goede herders en landbe- bouwcrs, en deze beide beroepsbezigheden behartigen zij overal met de uiterfte zorgvuldigheid. Onze reiziger verliet, den drieëntwintigflen van Wintermaand, de ftad Fatieconda, en kwam drie dagen daarna aan eene plaats, Joag genaamd, behoorende tot het Koningrijk Kajaaga, welk ten Noorden door de rivier Senegal bepaald wordt. De Koning houdt zijn verblijf te Maana: eene ftad, liggende op eenen kleinen afftand van de overblijfzels van het Fort St. Jozeph, waar de Franjchen eertijds een handel-kantoor hadden. De Inboorlingen , die Sera - Woollis genoemd worden, fchijnen egte Negers te wezen, zonder iets van de Mooren te bezitten. Zij zijn van eene zag-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 87 zagte en toegevende geaartheid; leeven onder eene alleenheerfching, en verdraagcn de dwingelandij van hunnen Vorst geduldig. Zij leveren (haven aan de Engelfche kantooren , aan de Gambia, en zijn zeer beroemd wegens hunne toegeeflijkheid en getrouwheid jegens allen, met welke zij handelen; doch zijn zeer op rijkdommen gefield, en winnen veel op het Zout en Katoene - laken, welk zij opkoopen. Het gezicht van een' Blanke maakte hunne geheelc nieuwsgierigheid gaande, en gaf hun aanleiding tot duizenderlei gisfingen. De Koning gaf bevel, om den Heer park vóór hem te brengen, en het was niet dan met veel moeite, dat het onzen reiziger, reeds vooraf gewaarfchuwd , om zijne tegenwoordigheid te ontwijken, gelukte, om de opvolging van 'sVorflen last te ontwijken, 't geen hem echter, vóór dat hij zijne Staaten verliet, eene opoffering van bijna de helft zijner koopmanfchappen en andere goederen kostte. Deze inhaalige Vorst, die den naam van eatcheri droeg, was in twist met een nabuurig Monarch, die over Kasfou, liggende ten Noord-oosten , het gebied voerde. De F 4 Neef  88 REIZE DOOR DE Neef des laatften bevond zich in de Hoofdftad van Kajaaga, om over den vrede te handelen, toen de Heer park te Joag aankwam, waar deze jonge Prins, demba sego genaamd, die hem aldaar gezien, en zijn oogmerk ontdekt had, om door Kasfon te reizen, hem beleefdlijk zijne befcherming aanbood, met belofte, om geduurende de reize voor zijne veiligheid te zullen zorgen. De Heer park nam dit aanbod gretig aan, en onze reizigers aanvaardden den togt onmidlijk. Na verloop van twee dagen, kwamen zij te Kayee; een groot dorp, waarvan de eene helft op den zuidlijken, en de andere op den noordlijken oever van de rivier de Senegal gelegen is. Een weinig boven Kayee is een zeer fchoone waterval. Het water ftort met geweld van de hooge rotfen neder, en vormt beneden eene zeer .diepe kom, waarin het bij uitftek zwart is. De Heer park trok met zijnen edclmoedigen gids de rivier over, en kwam te Teefee, alwaar de jonge Prins, gelijk ook tigetee sego, 'sKonings broeder, zijnde een grijsaard  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 89 aard van een eerwaardig voorkomen, doch van een baatzugtig charakter , zijn verblijf hield. Hij verhaalde den Heer park, dat hij Hechts één' Blanke gezien had, en het bleek uit de befchrijving, welke hij 'er van gaf, dat deze de Majoor houghton geweest was. De Heer park vernam tevens, dat de Majoor den noordlijken, in plaats van den zuidlijken, weg gevolgd had, welke laatfte hij meende, dat hij was ingeflagen, om door Gadou naar het land van Mandinga te reizen. Het denkbeeld van een' blank man bij zich te hebben vleide, uit hoofde van de verbazende menigte volks,welke op het gezicht van den Heer park was toegevloeid, de trotsheid van tigeteesego dermaate, dat hij hem geduurende twaalf dagen liet bcwaaken, en hem vervolgens noodzaakte, om daarenboven nog twee dagen te blijven, ten einde hem aan den Koning, zijn broeder, die teKooniakary zijn verblijf hield, te kunnen voorftellen. Deze hield hem wederom vijftien dagen op, geduurende welken tijd hij zijn verblijf, door allerlei blijken van achting en vriendfehap, poogde te veraangenamen; en het was van dien Prins, demba - sego- jalla genoemd, dat de Heer park de verzekering van F 5 dcn  po REIZE DOOR DE den dood des Majoors houghton ontving. De Koning verhaalde hem, dat hij dezen reiziger, bij zijn vertrek, een wit Paard, en tien Minkalüs, of dragmen, goud gefchonkcn had; dat de Majoor, toen hij zijne Staaten verliet, eenen volkomen welftand genoot; doch, nadat hij het land van Kaarta was doorgetrokken, onder de Mooren zijn leven verforen had, zonder dat de Vorst zich over de wijze, op welke zich dit geval had toegedragen, konde of verkoos uitrekten. De Heer park, cindlijk vrijheid verkreegen hebbende, om de Hoofdftad van Kasfon te mogen verlaten, vervolgde zijnen weg oostwaards, en kwam in vijf dagen te Kemmoo : eene zeer aanzienlijke en ongemeen volkrijke ftad, welke federt verwoest is; doch, op dien tijd, de Hoofdftad van Kaarta was. Het land van Kaarta is zeer uitgeftrekt: het ligt ten zuid-oosten van Kasfon, en grenst ten noorden aan het grondgebied der Mooren, en ten zuid-oosten aan het uitgebreide en magtige Koningrijk Bambara, waarvan reeds veel gefproken is; doch 't geen, ten tijde der reize van den Heer park, nog weing bekend was. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 91 De Koning van Kaarta , daysi koorabarri geheten , ontving den Heer park ongemeen vriendlijk. De Majoor houghton was de eenigfte Blanke geweest, dien hij nog gezien had, en reeds voedde hij zeer hooge gedachten, aangaande de meerder voortreflijkhcid der Blanken boven de Zwarten. Het fcheen den Heer park toe , dat de taal van die van Kaarta uit gemengd Mandinguesch en Sera-tVoolUsch beftond ,• doch de zuivere Mandinguefche, in welke de Heer park reeds aanmerklijke vorderingen gemaakt had, werd in dit land algemeen gefproken, en dus viel het onzen reiziger, door zijnen tolk een weinig geholpen, niet moeilijk, om zich in die taal uittedrukken, en de Inboorlingen te verftaan. De Heer park gaf den Koning zijn ontwerp te kennen, om langs den gewoonen weg naar het land van Bambara te reizen, ten einde de rivier de Joliba te bezigtigen, die vermaard genoeg was, om haaren loop, midden door dit'uitgebreide rijk, te befchrijven; dan, de Vorst berigtte hem, dat de volken dezer landflreek met die van Kaarta in oorlog waren, en hij, niet dan met groot gevaar  ^2 REIZE DOOR DE £"vaar van zijn leven, zich in het binnenfte van * dat land konde waagen; te meer, daar men hem, ongetwijfeld, wanneer hij van Kaarta kwam, als een vijand of als een fpion zoude behandelen. Hij raadde hem derhalven, om naar het Koningrijk Kasfon terug te keeren, en aldaar tot het einde van den oorlog te blijven , 't welk waarfchijnlijk binnen drie of vier maanden zoude plaats hebben. Indedaad, deze raadgeving was, van de zijde des Konings van Kaarta, zeer verlïandig, en mooglijk had de Heer park beter gedaan, dien te volgen; doch het naderend heete jaarfaifoen, en de vrees, om geduurende den regentijd ih hef binnenfte van Africa te moeten blijven, gevoegd bij het denkbeeld, van nog weinige gewigtige ontdekkingen gedaan te hebben dit één en ander deed hem befluiten , om zijne voorgenomen reize te vervolgen. De Koning , ziende, dat hij van zijn voornemen niet was aftebrengen, gaf hem nog eenen anderen weg aan de hand, naamKjk, om van Kaarta door het Koningrijk Ludamar, door Mooren bewoond wordende, te trekken, wanneer hij, langs eenen omweg, in het  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 93 | het Koningrijk Bambara -konde doordringen. De Heer park volgde nu deze aanwijzing des • Konings, die hem, ten blijke van het belang, welk hij in hem lïeldc, agt ruiters zond, om hem tot Jarra, eene Had, op de grenzen van Ludamar liggende, te verzeilen. De Heer park kwam op den agtienden vart Sprokkelmaand aldaar aan, en ontmoette op zijnen weg derwaards eene kleine flad, Simbing geheten, van waar de ongelukkige Majoor houghton zijnen laatften brief met potlood fchreef, en welker naam en ligging in het Naafchrift, agter de Aardrijkskundige Ophelderingen van Africa te vinden, tot eene verkeerde gisfing aanleiding gegeven hebben. —. Simbing ligt op de grenzen van het Koningrijk Ludamar, in eene fmalle vlakte, tusfchen twee rotsachtige bergen, en vier mijlen ten Noorden vindt men eene beek, langs welker oevers de Heer park een groot aantal wilde paarden zag , die de Negers vangen , en waarvan zij het vleesch inet fmaak gebruiken. De landftreeken, welke de Heer park tot hiertoe doorreisde, waren over het algemeen met  04 REIZE DOOR DE met zeer veel houtgewas bedekt, en levérden dienvolgens eene groote gelijkvormigheid op; doch, zodra hij meer oostwaards vorderde, werd het land meer bergachtig en verfchilde de grond aanmerklijk: ook ontdekte hij, dat men overal, waar het land open was, veel van de vruchtbaarheid van den grond had te hoopen; en kon men in de taal van die van Bondou zeggen, dat het een land is , waar melk en honig vloeijen. Deze beide artikelen, benevens de rijst, en twee of drie foorten van Indiesch koorn, worden 'er zeer goedkoop verkogt. De Heidenfche inboorlingen maaken van den honig eenen dronken maakende drank, die met de Europifche Meede zeerveel overeenkomst heeft, en, met den palm wijn , hunne flerke dranken uitmaakt. De Mahomedaanfche Negers drinken alleen water en melk. Een hoen kost in Bondou een klein ftukje amber, en de prijs van een* geit of fchaap is naar evenredigheid ; terwijl men voor zes of agt flukken amber, ten allen tijde, eenen jongen os kan koopen. Men vindt in deeze landen bijna dezelfde tamme dieren, als in Europa. In de bos- fchen  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 95 fchen ontmoet men verkens, wier vleesch echter niet zeer gezogt wordt; mooglijk , omdat de inboorlingen, die den Heidenfchen Godsdienst aankleeven, door den afkeer zijn befmet «•eworden, dien de voorftanders van den Mahomedaanfchen openlijk, omtrend deze dieren, aan den dag leggen., Behalven de kalkoen, is dit land van allerleie foort van gevogelte voorzien: inzonderheid levert hetzelve overvloed aan Guineefche Hennen en roode Patrijzen op, en vindt men in de bosfchen een* foort van wilde Geiten, waarvan het vleesch, niet zonder reden, voor zeer fmaaklijk gehouden wordt. Onder de wilde dieren, welke het land der Mandingues oplevert, zijn de Hyena, de Panther en de Oliphant de talrijkfte. Wanneer men in aanmerking neemt, van hoe veel nut dit laatstgemelde dier in de Oost-Indien zij, zal men zich moeten verwonderen, dat de Inboorlingen van Africa niet getragt hebben, in het een of ander gedeelte dezes wijd uitgeftrekten lands, om zich met dit verbazend groot, doch leerzaam , dier meer gemeenzaam te maaken, ten einde zijne kracht en zijn  96 REIZE DOOR DE zijn vernuft, ten voordeele van den mensch; te kunnen aanwenden; doch zij fchijnen hier van zoo weinig denkbeeld te hebben, dat zij, met den Heer park den fpot dreeven, toen hij hun het verfchillend gebruik verhaalde , welk men in de Indien van dit dier maakte, en uitriepen: Tobaubo Fonnio , dat is : die Manke man tragt ons fprookjes te vertellen. Zeer dikwijls gebeurd het, dat de Negers deze dieren met fchietgeweer dooden; inzonderheid maaken zij 'er jagt op, om hunne flagtanden meester te worden , welke zij bij de zodanigen, die 'er hun werk van maaken, om ze aan de Europeers te verkoopen, voor wat anders verruilen. Het vleesch gebruiken zij voor hun zeiven, en vinden het ongemeen fmaaklijk. Het Koningrijk Bondou levert een uitmuntend ras van Paarden op; doch voor een gewoon lastdier gebruikt men, door het geheele land der Negers, den Ezel. Voor den landbouw bedient men zich van geen beesten, hoegenaamd; gelijk ook de ploeg 'er ten eenenmaale onbekend is. De fpaade, waarvan de gedaante, naar de verfchillende diflric- ten,  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 97 ten, is onderfchciden , wordt onder de Inboorlingen, van al het landbouwers gcreedfchap, het meest gebruikt ; wordende het land vceliil door flaaven omgefpit. Behalven de graanen, aan de luchtftreck van den keerkring eigen, kweeken de Mandingues eene aanmerklijke hoeveelheid Pataten, Ignamen en Pompoenen; ook teelen zij Katoen, waarvan zij vrij fterk Laken vervaardigen , als ook de Indigo, waarmede zij hetzelve zeer fchoon blaauw verwen. Zij maaken insgelijks zeer goede Zeep, uit een mengzel van Pataten en Iiout-asch beftaande. Hun handel met de Blanken beftaat in Slaaven , Goud-flof, Ivoor en Was van Bijen ; doch de binnenlandfche in Zout, welk zij van de Mooren krijgen, en in Oorlogsbehoeften, waarvan de Europifche kooplieden, aan de rivier de Gambia wonende, hun voorzien. Deze artikelen worden wederom aan uitlandfche kooplieden, Slatees genoemd, vcrkogt, die jaarlijks uit de afgelegenfte landen, waarvan fommigen, zelfs tot hunne naamen, geheel onbekend zijn, de flaaven voor de G • Afri-  S>8 REIZE DOOR DE Afrïcaanen van de kust aanvoeren. Zij brengen ter gelijker tijd de Shea-toulou mede, welke een' uitmuntende foort van boter is, die uit de kern eener noot, nadat dezelve vooraf in water is gekookt, getrokken wordt. Ook<, voorzien zij de Mandingues van eene kleine hoeveelheid ijzer, 't geen binnenlands wordt bearbeid; doch de werktuigen van dit metaal, en onder de Inboorlingen der kust in gebruik, worden over het algemeen van Eu- ropisch ijzer vervaardigd.. De Inwooners van het Koningrijk Gambea ontvangen van Bondou eene groote mecnigte welriekende Gom en Wierook. De regceringsvorm, in alle deze kleine ftaaten, beftaat, gelijk wij reeds opmerkten, in eene gemaatigde alleenheerfching. De verïtandigftcn, onder de bejaarde lieden, maaken eene foort van regeering van aanzienlijken uit, welke de macht van den Souvcrain in toom houdt; kunnende de Koning noch den oorlog verklaaren , noch den vrede fluiten , zonder hun gevoelen vooraf te hebben ingewonnen. Elke aanzienlijke Had ftaat onmiddelijk onder een  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 99 een ftedelijk ambtenaar, wien zij den naam van Akade geeven, en die de tollen moet invorderen, waarmede de vreemde kooplieden bezwaard zijn. Het volk is 'er, zoals men het gewoonlijk noemt , Slaaf, of lijfeigen der landbezitters; doch de macht hunner meesters heeft haare paaien. Zij kunnen aan hunne flaaven lijfflraffen opleggen; doch mogen hun in geen geval van het leven beroovcn, noch aan vreem+ den verkoopen , zonder hen vooraf voor de rechtbank gebragt te hebben, welke men, zoals wij gezien hebben, Palaver noemt. Men bedient zich, bij deze gelegenheden, zeer veel van den raad der Mahomedaanfche Inboorlingen, en het is opmerklijk, dat zich onder hen Pleitbezorgers bevinden, die. 'er zich op toeleggen, om hunne goede diensten, ten behoeve der befchuldigde partij, aantewenden, en aan welke het, volgens de wet geoorloofd is, haare zaak te verdedigen. Ondertusfchen bepaalt zich dit voorrecht, om door eene rechtbank gevonnist te worden , alleen tot zodanige flaaven , die in het land geboren zijn; want de krijgsgevangenen en die ongelukkigen, G 2 wel-  ioo REIZE DOOR DE welke gekogt zijn geworden, kunnen, naar welgevallen van hunnen meester, die , uit kracht der wet, over hen, als over zijn' eigendom, befchikt, weder worden verkogt. Het zou ons niet moeilijk vallen, uit de menigte berigten, door den Heer park verzameld , een meer uitvoerig verflag te geven van de inrichtingen, zeden en gebruiken dezer volken; dan, daar wij ten oogmerk hebben, om in het vervolg verfcheiden trekken optetekenen, welke alle inboorlingen van Africa, die de Heer park leerde kennen, met elkander gemeen hebben, zullen wij hem liever weder op zijne reize volgen, wanneer wij hem weldra, te midden eener horde barbaaren , wier woede en wreedheid door een blind bijgeloof gevoed wordt, alle de rampen, eener harde gevangenis zullen zien verduuren. TWEE-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 101 TWEEDE HOOFDSTUK. De Heer park wordt door de Mooren gevangen genomen en /legt behandeld. Oorfprong dezer Volken. Bizonderheden omtrend den dood des Majoors houghton. De Heer park verzameld berigten , aangaande verfcheiden wegen, om van de Middellandfche Zee tot in de Binnenlanden van Africa doortedringen. Zijn jonge Neger wordt als Slaaf verkogt. Het gevaar, 't geen hij zelf loopt, en zijne vlugt bij de Mooren. De ftad Jarra, alwaar wij den Heer park lieten, ligt in het Koningrijk Ludamar: een land, toebehoorende aan de Mooren, en waarvan men niet weet, of nog wel eene befchrijving , in eene der Europifche taaien , gegeven zij. De ftad is zeer grooten de huizen zijn van fteenen gebouwd, die door leem aan elkander gehecht zijn; doch het grootfte deel der Inwooners zijn Negers, die uit de zuidlijke Staatcn zich derwaards hebben begeven, en liever aan de Mooren eene fchatting willen betaalen, om hunne anders onzekere befcherming te verkrijgen, dan aan derzelver geG 3 duu-  tos REIZE DOOR DE duurige aanvallen blootgefteld te zijn. De fchatting, welke zij opbrengen, is aanzienlijk, en zij moeten bovendien eene onbepaalde gehoorzaamheid aan de Opperhoofden der Mooren bewijzen, niettegenff aande zij door hun met de grootfte verachting en de ukerfte geftrengheid behandeld worden, De Mooren van Ludamar, en der overige landjn, aan Nigritie grenzende, hebben zooveel overeenkomst met de Mulatten der WestIndien, dat men hen niet gemaklijk van elkander kan onderfcheiden: ook is het zeker, dat het tegenwoordig geflacht dezer' volken een gemengd geflacht zij, 't geen met de koleur ook de ondeugden der egte Mooren van het Noorden, en der Negers van her Zuiden, van Africa in zich verëenigt. Men weet van den oorfprong dezer (lammen, zoo geheel van de bewooners van Barbarijen verfchillendc, van welke zij door de groote woestijn zijn afgefcheiden, niets meerder , dan 't geen leon de Africaan ons daaromtrend verhaak, Ziet hier zijn berigt: vi Vóór  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 103 Vóór de verovering van Africa, door de Arabieren, omtrend het midden der zevende eeuw, waren alle de bewooners van dit waerelddcel, 't zij dezelven van de Numiden, Pheniciers, Carthagers, Romeinen, Wandalen of Gotthen afdamden, onder den algemeenen naam van Mauri, of Mooren, begreepen. Zij werden, geduurende den tijd , dien het Arabisch Rijk, onder de Califen, dand hield, allen tot den Mahomedaanfchen Godsdienst bekeerd. Ondcrtusfchen bevonden zich onder de Numiden zekere dammen, die het herderlijk- boven het dille leven verkoozen, en uit dien hoofde van den kant van het Zuiden, dwars door de woestijnen, trokken, om de woede der Arabieren te ontwijken ; terwijl één dezer dammen, volgens het verhaal van leon, te weten die van zanhaga, de zwarte Natiën, langs den Niger wonende, ontdekte en aan zich onderwierp, leon verdond echter door den Niger, ongetwijfeld, de rivier Senegal, welke in de Mandinguefche taal Bafing, of de zwarte rivier, genoemd wordt. Het leedt niet lang, of onze reiziger bezef-, te de gevaaren, welke hem dreigden; want de G 4 Ne-  ïo4 REIZE DOOR DE Neger, die hem als tolk van de Gambia verzeld had, fmeekte hem, na eenige dagen vertoevens te Jarra, om hem naar Pifania terug te doen keeren, uit vreeze, dat de Mooren hem zouden vatten, en als flaaf verkoopen. De Heer park huisvestte te Jarra, geduurende zijn verblijf aldaar, bij eenen Slavenhandelaar, daman jumma genoemd, die een bekende van Doctor laydlev was. Hij vernam van hem, dat hij zich niet op reize naar Bambara kénde begeven, zonder bekomen verlof van ali, Opperhoofd der Moonen, of Souverain des lands, die toen te Benowm gelegerd was; alsmede, dat men bij zijn verzoek tot dat einde een gefchenk moest voegen, wanneer men op zijne bewilliging wilde hoopen. De Heer park ruilde diensvolgens, van daman jumma , voor één zijner Jagt-roeren, vijf kleeder-ftukken van Katocnelaken, en zond die met eenen bode van den Slaaven - handelaar aan ali. Na verloop van veertien dagen werd het gevraagde verlof van Benowm , door eenen der flaaven van dien Vorst, te Jarra overgebragt , met bcn>t aan den Heer park, dat hij last had, om hem tot  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 105 tot aan Goumba te geleiden. Dit gedrag fcheen aan onzen reiziger een gustig onthaal te voorfpellcn; en, fchoon de Heer park naderhand vernam, dat dit verlof, om het land doortereizen, alleen aan hem verleend ware, om daardoor zijne vlagt door Kaarta te verhinderen, en de flaaf van ali tot niets anders diende, dan om zijne gangen te befpiedcn, was hij 'er echter verre af, om eenig vermoeden op het tegen hem gefmeed verraad te koesteren , toen hij van Jarra verrtok. Hij verliet deze ftad den zcvenëntwintigften van Sprokkelmaand , en werd verzcld door zijn' getrouwen, jongen Neger, den flaaf van ali, en eenen anderen, aan daman toebehoorende ; hebbende zijn tolk geweigerd, om hem verder te volgen. Den derden dag naa zijn vertrek van Jarra, kwam de Heer park aan eene groote ftad, Deena geheten, aan welker ingang hij aanftonds door eene groote menigte Moorfche Inwooners omfingeld werd, wier getal, in vergelijking van dat der Zwarten, hier veel aanzienlijker was, dan in Jarra. Zij overlaadden hem met allerleien hoon, en fpuwden G 5 hem  lo6 REIZE DOOR DE hem in 't aangezicht, in hoop van zijne gramfchap gaande te zullen maaken, en dus een voorwendzel te vinden, om hem van zijne goederen te berooven. Ziende, dat zij 0p deze wijze hun oogmerk niet konden bereiken, bedienden zij zich van een ander, meer beflisfend, middel, en zeiden, dat hij een Christen was, en de kinderen van mahomet gevolglijk recht hadden, om hem alles te ontnemen, wat hem toekwam. Zij openden hierop aanftonds zijne pakken, en namen 'er dat geen uit, wat hun aanflond. De Heer park, nog iets ergers vrezende, vlugtte in het huis van eenen Neger, en gaf zich aldaar alle mooglijke moeite, om zijne leidslieden, en zijnen getrouwen bediende tot het verder voordzetten zijner reize te bewegen. Alles echter was te vergeefsch; en, daar onze reiziger voor nieuwe beleedigingen van de zijde der Mooren van Deena bedugt was, befloot hij, om zijnen togt geheel alleen te vervolgen. Hij verliet dan in den vroegen morgen van den derden van Lentemaand die ftad, en was naauwlijk| eene halve mijl van dezelve verwijderd,'wanneer zijn getrouwe mmba hem ag-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 107 agter op liep, en hem herige bragt, dat de flaaf van ali naar Benowm wilde vertrekken, en die van daman naar Jarra terug keeren; doch dat hij hoop had, indien hij een weinig wilde wagten, dat de laatfte zich zoude laten overreden, om hem te verzeilen. De Heer park voldeed aan zijn verlangen, en binnen weinig tijds kwam demba met den flaaf van daman terug. Onze reiziger kwam den volgenden dag te Sampaka; zijnde eene aanzienlijke ftad, welke voorheen den Koning van Bambara toebehoorde; doch, ter liefde van den vrede, met alles, wat hij tot aan Goumba bezeten had, door hem aan de Mooren was afgeftaan. De Heer park nam te Sampaka zijn intrek In het huis van eenen Neger, die de kunst, om buskruid te maaken , kende en oefende. Hij'toonde hem een' zak zeer blanke falpeter, waarvan echter de fteenjes kleiner dan gewoonlijk waren. Men haalt dezelve, in eene aanmerklijke hoeveelheid, uit de nabij gelegen moerasfen en kuilen, welke in den regentijd vol water zijn, en waarin het vee, gedurende de  ïo3 REIZE DOOR DE de droogte, de zwaare hette tragt te ontwijken. Wanneer het water is opgedroogd, ziet men op de flib eene witagtige korst, welke de land - bewoners opzamelen , en zodanig zuiveren, dat zij dezelve met vrugt kunnen gebruiken. De Mooren voorzien hen van zwavel, welke uit de Middellandfche Zee wordt aangebragt. Het kruid, 't geen hier gemaakt wordt, is in verre na niet zo goed als het Europifche; doch hetzelve wordt volkomen naar de kunst vervaardigd. Onze reiziger bereikte , in weerwil der zwaare hette, het gebrek aan water, en de mishandelingen der Mooren, den zevenden van Lentemaand, des morgens, het dorp Sami; liggende ten oosten van Dalli, twee dagreizen van Goumba, op de grenzen van Bambara. De Heer park vleide zich , dat hij nu weldra allen gevaar zoude te boven zijn-, en had zich, om de zwaare hette te laten voorbij gaan, in de hut van eenen Neger neder gezet, wanneer hij door de komst van twee Mooren ontrust werd, die hem berigt bragten, dat zij van ali last hadden, om hem naar zijn leger bij Benowm te geleiden: 'cr  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 109 'er bijvoegende, dat hij van hunne zijde niets had te vrezen, wanneer hij hen goedwillig volgde; doch dat zij, in gevalle van eenigen. tegenftand, tevens gelast w^aren, om hem met geweld wegtevoeren. Onze reiziger, eene poos van verwondering en vrees fpraakloos, wist niet, wat hij kiezen zoude. Dit bemerkten de Mooren, die, om hem aantemoedigen, 'er bijvoegden, dat zij hem hadden opgezogt, om aan het verlangen van fatima, Gemaalin van ali, te voldoen. Deze vrouw had dikwijls van Christenen hooren fprcken, en verlangde zeer, om 'er eenen te zien, en men twijfelde niet, of ali zoude hem, zodra haare nieuwsgierigheid voldaan was, een aanzienlijk gefchenk, beuevens eenen Gids medegeven, om hem naar Bambara te geleiden. , Overwegende, dat noch fmeekingen, noch eenige de minfte tegenkanting, iets zouden baaten, vermits deze boodfchappers nog door anderen vcrzeld waren, vertrok de Heer park dien zelfden avond naar het leger van Benovm, alwaar hij den twaalfden, na eene zeer moeilijke reize, aankwam; zijnde hij dpor de hier  "o REIZE DOOR DE hier voorgemelde Mooren en zijnen jongen Neger derwaarts verzeld geworden; terwijl die van daman, op hun gezicht, de vlugt genomen, en de flaaf van ali hem onder den weg verlaten hadde. Het leger beftond uit een groot aantal flordige tenten, die, zonder eenige de minfte orde, eene verbazende uitgeftrektheid gronds befloegen , en tusfchen welke men geheele koppels kameelen, osfen, geiten en fchaapen zag heen en weder loopen. De Heer park bereikte de voorfte tenten van het leger even voor het ondergaan der zonne, en konde niet , dan met veele moeite, eenen dronk waters bekomen, om zijnen onverzaadlijken dorst te lesfehen. Naauwlijks was het gerugt van de komst van eenen Blanken, door het léger, verfpreid, of zij, die bezig waren, om water uit de bronnen te fcheppen , verlieten hunne emmers ; terwijl anderen, welke zich in de tenten bevonden, te paard fteegen, en allen, door malkander, met vrouwen en kinderen, naar den Heer park liepen, die welras zoo geheelenal door hun omringd werd, dat hij naauwlijks den eenen voet voor den anderen konde zetten. De één trok hem bij zijn kleed; een ander ligtte hem zij-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. ui gijnen hoed af; een derde hield hem vast, om de knoopen van zijn kamizool te bekijken; en een vierde dwong hem, onder zwaare bedreigingen, om deze woorden naatezeggen: La illah el Allah Mahomed rafoul Allah: dat is : God is groot, en mahomet is zijn Propheet. Ten laatften kwam onze reiziger aan de tent des Konings, die op een zwart lederen kusfen zat, en bezig was, met de hairen van zijn bovenlip afteknippen. Vóór hem ftond eene vrouw met eenen grooten fpiegel in de handen; terwijl zich de overigen, op eenen zekeren afftand , in het agterfte gedeelte der tent bevonden. De Koning fcheen een bejaard man, en van het geflacht der Arabieren te wezen. Hij droeg een' langen witten baard, en had een zeer ongunstig voorkomen. Nadat hij den Heer park met oplettenheid befchouwd had, vroeg hij de Mooren, die hem verzeld hadden, of hij ook Arabisch fprak, en toen deze hierop een ontkennend andwoord gaven, verwonderde hij zich hierover grootlijks, en hield vervolgens een diep ftilzwijgen. De  ii2 REIZE DOOR DE De perfoonen, die zich in de tent bevonden, en inzonderheid de vrouwen, lieten de grootfte nieuwsgierigheid blijken. Zij deeden den Heer park allerlei vraagen ; bekeekèn ieder fr.uk van zijne kleeding; doorfnuffelden zijne zakken, en noodzaakten hem, om zijn' borstrok open te doen, ten einde zij de blankheid zijner huid konden befchouwen : zelfs telden zij de vingers zijner handen, en de teenen zijner voeten, even als of zij twijfelden, of hij wel een mensch ware. Toen de nieuwsgierigheid der vrouwen eenigermaate fcheen voldaan te wezen, werd de Heer park naar de tent van den Opperden der flaaven van ali gebragt; doch men veroorloofde hem niet, om 'er binnen te treden, noch om iets aanteraken, 't geen 'er toe behoorde. Hier vroeg hij om wat eten , wanneer men hem, na lang wagtens, in een houten bak, eenig Indiesch Koorn of Mais, met water en zout gekookt, toediende. Vervolgens legde men eene mat van ftroo, op den grond, vóór de tent neder, waarop hij den nacht, omringd door een aantal nieuwsgierigen, doorbragt. Met  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 113 Met zonnen opgang verfcheen ali , op een wit paard en verzeld van een gering aantal perfoonen, voor de tent van zijnen eerden Slaaf, en berigtte den Heer park, dat hij voor hem eene hut had doen gereed maaken, in welke hij voor de brandende zon zoude beveiligd zijn. Hij werd dan ook daadlijk derwaards gebragt, en bevond, dat dit verblijf, indedaad, koeler en aangenaamer was, dan de plaats, welke hij had verlaten; doch het gedrag der Mooren ging alle befchrijving te boven. Mannen, vrouwen en kinderen — allen drongen in zijne hut, om hem te kwellen, en hunne onbefchaamdheid , wreedheid en dweeperij, omtrend onzen reiziger, den ruimen teugel te vieren. Hij was een vreemdeling, zonder befcherming, en boveftdien een Christen; en ieder dezer naamen was op zich zeiven genoeg, orn uit het hart van eenen Moor allen menschlijken gevoel te verbannen. Den agttienden van Lentemaand werd johnson , de tolk van den Heer park , die te Jarra, zonder dat hij van de gevangenis van zijnen meester wist, gevat was, in de tent van ali gebragt, en aldaar ondervraagd, wanneer H on-  114 REIZE DOOR DE onze reiziger , met genoegen vernam , dat johnson zijne papieren in de handen van eenen der vrouwen van daman gelaten had. Twee dagen daarnaa verzamelden de voornaamfte Mooren in de tent van ali , om te beraadflagen, wat men met den I leer park doen zoude. De uitflag hiervan was niet gunstig, doch werd op verfchillende wijze aan onzen reiziger verhaald. Onder anderen, en dit was wel het waarfchijnlijkde, vertelde hem een der Zoonen van ali, een kind van negen jaaren, „ dat zijn oom aan den Koning, zijn „ vader , geraden had , hem de oogen uitte„ krabben, omdat zij naar eene kat gelec„ ken,, en dat alle de Bushreens dien raad „ hadden goedgekeurd ; maar dat zijn vader „ dit vonnis niet wilde uitvoeren, vóór dat „ hij voor de Koningin fatima verfchecnen „ was." De Heer park, verlangende, om zeker te weten, hoedanig zijn volgend lot zijn zoude , begaf zich den volgenden dag naar 's Konings tent , waar verfcheiden Bushreens vergaderd waren, Hij verzogt aan ali, om naar Jarra te mogen terug keeren; doch de Vorst weigerde hem dit; zeggende , dat hij tot  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 115 tot de aankomst zijner Egtgenoote te Benowm moest blijven , en daarnaa konde vertrekken , wanneer hem zijn paard, welk men hem, daags naa zijne komst in het leger, ontnomen had, zoude Worden terug gegeven. Onze reiziger, hoe weinig ook over dit andwoord te vrede, moest zich zijn langer verblijf gctrodsten, en had intusfchen eene ontmoeting, welke naaüwlijks eenige opmerking zoude verdienen, indien men niet van eenen oplettenden reiziger de aantekening der minfte bizonderhcid vcrwagtte, welke over de zeden en gebruiken van een volk eenig licht kan verfpreiden. De Heer park, den tienden van Grasmaand, des morgens, een groote trom en een luid vreugde gejuigch hoorende, vernam naaüwlijks, dat men in eene der nabuurige tenten een huuwlijks-feest vierde, of aan-ftonds trad eene oude vrouw , die eenen bak in haare hand hield, binnen zijne hut, en zeide, dat zij hem een gefchenk der Jonggetrouwde kwam brengen. De Heer park was nog vol verwondering over deze zonderlinge boodfchap, toen de oude vrouw het vogt, 't geen zich in den bak bevond, reeds op zijn H 2. hoofd  u6 REIZE DOOR DE hoofd had uitgeftort. Hij ontdekte , weldra, dat het dezelfde foort van wijwater ( * } was, waarmede de Hottentotfche Priesters, naar men zegt, de nieuw getrouwden befproeijen , en begon te vermoeden, dat de oude vrouw hem eenen trek wilde fpeelen; doch zij verzekerde hem ten ernstigften, dat dït gefchenk van de bruid zelve kwam, en dat ieder jonge ongehuwde Moor , bij eene dergelijke gelegenheid, zich zulk een blijk van onderfcheiding altijd tot eene eer rekende. Iutusfchen fcheenen de Moorfche vrouwen door " den (*) De Schrijver eener reize naar Botany-Bay verhaalt, dat, toen hij zich aan de Kaap de Goede Hoop bevond, een wel onderricht Franschman hem eenige bizonderheden omtrend de Hottentotten mededeelde, welke het verhaal van vcrfcheiden reizigers, aangaande eene zeer morsfige plegtigheid, naar hun voorgeven gefchikt, om de eensgezindheid onder deze wilden te bcwaaren, ten eenerimaale logenftraffen, en welke plegtigheid, volgens hunne verzekering, beftaat in eene befprenging met pis, waarmede de Priester het volk, in diepe verflagenheid aan zijne voeten liggende, befproeit. Ziet: reize van george barrington naar Botany-Bay.  BINNEN-LANDEN. van AFRICA. ixf den toeiïand van den Heer park getroffen, en een derzelver voorzag hem eens, heimlijk, van een' geringen voorraad van honig en melk; doch verder ging ook haar medelijden niet , en het was waarfchijnlijk alleen de vrees van te zullen ontdekt worden, welke haar terug hield, om meermaalen in de behoeften van onzen ongelukkigen reiziger te voorzien. Indedaad men gaf hem dagelijks niet meer dan een weinig Kouskous, welke van gekookt meel van Indiesch koorn vervaardigd wordt; ontnam hem alle zijne goederen, en liet hem zelfs niet eens, van den weinigen voorraad van linnen, dien hij bezat, één hembd voor zijne verfchooning behouden. Bovendien werd hij door eene heete koorts aangetast, welke zijnen beklaaglijken toeftand ten top voerde. Ondertusfchen vernam de Heer park, bij onderfcheiden gelegenheden, welke hij had , om met de Negers, die in het leger gebruikt werden, in de Mandlnguefche taal te fpreken, de volgende bizonderheden omtrend zijnen voorganger, den ongelukkigen Majoor hough ton. Naar het verhaal dezer Negers, was de Majoor, geduurende zijn verblijf te Jarra, H 3 bc-  u8 REIZE DOOR DE bekend geraakt met eenige Mooren, die naar Tisheet reisden, om aldaar zout te koopen; liggende deze plaats bij een' zoutpoel in de groote woestijn, en tien dagreizen ten Noordwesten. Hij gaf hun eenen fnaphaan en een weinig tabak tot een gefchenk, en haalde hen daardoor over, om hem tot aan die plaats te verzeilen ; doch het bleek , dat de Mooren hem, of ten aanzien van den weg, of met opzicht tot het land, tusfchen Jarra en Tombuctou liggende, zogten te misleiden, en nog bovendien ten oogmerke hadden, om hem te befteelen, en dan in het midden der woestijne aan zijn eigen lot overtelaten. De Majoor, naa twee dagen reizens, eenig vermoeden voor dit hun verraderlijk opzet hebbende opgevat, wilde naar Jarra terug keeren, waarop de Mooren, ziende, dat hij bij zijn befluit volhardde, hem van alles, dat hij bezat, beroofden, en vervolgens met hunne Kameelen de vlugt namen. De ongelukkige Majoor, thans geheel aan zich zeiven overgegeven, keerde te voet terug; doch moest, daar hij federt eenige dagen geen voedzel gebruikt had, en de ontmenschte Mooren hem alle onderfteuning weigerden, ten laatiien, onder het gewigt van  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 11,9 van zijn' lijden bezwijken. De Mooren , die dit verhaalden, wisten niet, of hij van honger geftorven, dan of hij, in hetzelfde oogenblik, door de wreede Mahomedaanen ware- vermoord geworden. Zijn lijk, had men in de bosfehen gefleept, en men toonde den Heer park, nog van verre, de plaats, waar hetzelve, in de open lugt, gelegen had. Dan, laten wij tot onzen reiziger terug keeren. Nadat men hem te Benowm eene geheele maand gevangen gehouden had, kwam aldaar van Walet, hoofdftad van het Koningrijk Beero, een Sherif met zout en eenige andere koopwaaren, die, daar 'er geene tent voor hem was , in de hut van den Heer park gehuisvest werd. Hij fcheen een zeer kundig man te wezen, wiens kennis van de Arabifche taal , alsmede van die van Bambara, hem in ftaat ftelde, om gemaklijk en veilig door een groot aantal Africafche landftreeken te kunnen reizen; want, fchoon Walet zijne gewoone verblijfplaats was, had hij echter Housfa bezogt, en eenige jaaren te Tombuctou gewoond. Toen de Heer park onderzoek deed naar den afftand tusfchen Walet en Tombuctou, vroeg hem de H 4 Slier  iao REIZE DOOR DE Sherif, of hij ten oogmerke hadde, deze landftreeken doortcreizen, en fchudde het hoofd, zodra hij daarop een toeftemmend andwoord ontving; terwijl hij hem tevens van dit zijn voornemen tragtte terug te brengen, en hem tot dat einde verhaalde, dat de Christenen in die landen voor kinderen des duivels en vijanden van den Propheet gehouden wierden. Hij verhaalde vervolgens aan den Heer park „ dat Housfa de aanzienlijkfle ftad >was, welke „ hij immer gezien had ; dat Walet grooter „ was dan Tombuctou, doch ver van den Ni„ ger lag, en, zowel uit dien hoofde, als „ omdat de voornaamfte handel dier ftad in „ zout beftond, minder door vreemdelingen „ bezogt werd; dat de afftand tusfchen Be„ nowtn en Walet uit tien dagreizen beftond, „ en men meer dan elf noodig had, om van „ Walet naar Tombuctou te reizen ; en einde„ lijk, dat zich in laatstgemelde ftad een groot „ aantal Joodcn bevond, die allen het Ara„ bisch fpraken, en zich van dezelfde gebe„ den, als de Blooren, bedienden." De Sherif ftrekte zijne hand telkens naar het Zuidoosten , of liever naar het Oosten ten Zuiden uit; daarmede willende aanduiden, dat Tom- buc-  BJNNEN-LANDEN van AFRICA. 121 buctou in deze richting gelegen was: en alhoewel de Heer park hem deze aanwijzing meer dan eens liet herhaalen, hield hij zijne hand altijd naagenoeg in dezelfde richting. Kort naa de aankomst van dezen Sherif, kwam 'er een ander te Benowm, sidi mahomet moura abdalla geheten, die vijf ladingen zout van St. Cruz bragt, en zich eenige maanden te Gibraltar had opgehouden, alwaar hij zooveel Engelsch geleerd had, als genoegzaam was, om zich in die taal verflaanbaar te kunnen uitdrukken. De Heer park vroeg hem om eenige opheldering omtrend den weg van Marocco naar Benowm, en ontving de volgende aanwijzing wegens den onderlingen aflland der plaatfen, welken men op denzelvcn ontmoet , als : De afftand, tusfchen Marocco en Swera, was 3 dagen. 11 Swera en Agadicr, — 3 1 Agadicr en Jinikcn, — 10 ■ ■■ Jiniken en JVadenoon, — 4 1 IVadcnoon en Lahaneig, — 5 ■ ■ Lahaneig en Zeeriivin-zcriman, — 5 . Zeerimn-zerhnan en Tisheet, — 10 ■ Tisheet en Benowm, — 10 —— H 5 zo  122 REIZE DOOR DE zodat de geheele afftand tusfchen Marocco en Benowtn, volgens deze opgave, vijftig dagen reizcns bedroeg; doch merkte de Sherif aan, dat de reizigers zich, gewoonlijk, eenen vrij aanmerklijken tijd te Jiniken en Tisheet ophielden, om uitterusten. Schoon nu wel deze aanwijzing voor den Heer park van niet het minste nut konde wezen, rekende hij zich echter verpligt, om, overeenkomstig de oogmerken der Maatfchappij, alle berigten optezamelen , welke, uit eigen aart gefchikt zijn, om de aardrijkskunde van Africa te kunnen uitbreiden , en tevens, om aan die reizigers , welke naa hem dit deel der waereld mogten bezoeken, eenigermaate ten leiddraad te kunnen dienen. Agt of tien weeken waren 'er verlopen, federt de Heer park naar Benowm gevoerd was, wanneer 'er, onverwagt, gebeurenisfen voorvielen , welke eenige verandering in zijnen ongelukkigen toeftand te wege bragten, en eindelijk zijne vrijheid ten gevolge hadden. De Mooren hadden aan den oorlog, tusfchen de Ko-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 113 Koningen van Bambara en Kaarta, in het eerst, geenerhande daadlijk deel genomen ; doch ali, naderhand, den laatften, die tot wijken gebragt was, eenen onderftand van twee honderd paarden gezonden hebbende, werd eenüags door fchrik bevangen, zodra hij ver-: nam, dat de Koning van Bambara tegen Benowm in aantogt was. Hij brak met overhaasting zijn leger op; floeg zijne tenten bij Boubeker neder, en voerde onzen reiziger derwaards met zich. Zodra was hij hier niet aangekomen, of hij maakte zijne opwagting bij de Konjngin fatima, die hem verfcheiden vraagen omtrend het land der Christenen deed, en over zijne andwoorden bij uitftek voldaan fcheen: zelfs bezorgde zij hem van tijd tot tijd eenig voedzel, en het was door haaren invloed, dat ali, die hem in dit zijn nieuwe leger wederom eene maand had gevangen gehouden , hem veroorloofde, om hem naar Jarra te volgen, werwaards zich die vorst begeven wilde, om met de vlngtelingen van Kaarta, die, bij het uitbarsten van den Oorlog, tusfchen hunnen Koning en dien van Ludamar, in het land des laatften den wijk hadden genomen, over eenige door hun aan hem ge-  124 REIZE DOOR DE gedaane voorflagen te 'handelen, en daarbij hun eenig geld aftepersfen. De Heer park nam nu affcheid van de Koningin fatima, die hem beleefdlijk eenigen zijner goederen wedergaf, welke hem , bij zijne komst in het leger van Benowm , op last van ali , waren ontnomen geworden: ook ontving hij , den avond voor zijn vertrek , van den laatften zijn paard, met zadel en toom , terug. Onze reiziger verliet, met zijne beide bedienden johnson en demba, en verzeld door verfcheiden Mooren te paard, den zesëntwintigften van Bloeimaand, het leger bij Boubeker; zijnde ali reeds 's nagts met vijftig ruiters vertrokken. Zij kwamen op den middag te Farani, waar zich nog twaalf Mooren, die op kameelen zaten, bij hen voegden. Van hier begaven zij zich gezamentlijk naar een' water-put, in 't midden van een bosch liggende, en vonden aldaar ali en zijne ruiters, welke in laage tenten, aan eenige herders toebehoorende, hun verblijf hielden. Den  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 125 Den agtëntwintiglten der genoemde maand onving onze reiziger door den eerften flaaf van ali bevel, om zich, even als de overige , gereed te maaken, waarop kort daarna dezelfde boodfchapper terug kwam en tegen demba , terwijl hij hem bij den arm nam , zeide : „ dat hij ali voordaan als zijnen meester moest aanmerken. " Vervolgens zich tot onzen reiziger keerende, voegde hij 'er bij: „ de zaak is reeds afgedaan. De Neger , be„ nevens alles wat u toebehoort, behalven uw „ paard, zal naar Boubeker worden terug ge„ zonden; maar gij kunt den ouden zot (hier„ mede johnson bedoelende,) naar Jarra „ geleiden." De Heer park gaf den flaaf geen andwoord; maar, tot in de ziel getroffen door het denkbeeld van den ongelukkigen demba te zullen verliezen, fpoedde hij zich naar ali , die voor zijne tent, omringd van verfcheiden zijner hovelingen , het ontbijt nam, en zeide tegen hem , „ dat, welke onvoorzigtigheid hij ook begaan „ mogte hebben, door in zijne flaaten te ko„ men, hij genoeg meende geftraft te zijn, „ vermits men hem zoo langen tijd gevangen » ge-  126 REIZE DOOR DE i, gehouden, en bovendien nog van zijne weini» ge goederen beroofd had, doch dat hij dit al-„ les nog als niets bcfchouwde in vergelijking „ van het leed, welk men hem thans aandeed; „ dat de Neger, dien men op zijnen last gevat „ had, geen flaaf was, en geenerhande misflag „ begaan had; dat hij zijn bediende was, wiens „ getrouwheid en diensten hem zijne vrijheid „ bezorgd hadden; dat hij door zijne gehegt„ heid aan hem was aangefpoord geworden, „ om hem tot in zijne gevangenis te volgen, „ en hij dus niet gedoogen konde, dat men „ hem van zijne vrijheid beroofde , zonder zich tegen zulk eene, zoo onrechtvaardige „ als wreede, behandeling te verzetten." Ondertusfchen had deze iToute taal van den Heer park geen ander gevolg, dan dat ali hem met geen andwoord verwaardigde, en 7 met eene trotfche houding en eenen kwaadaartigen lagch, hem door zijnen tolk liet zeggen, dat, indien hij niet onmiddelijk te paard fteeg, hij hem met zijnen Neger daadlijk naar het leger zoude terug zenden. *Er is in het gezicht van eenen tiran een zeker iets, welk in onze ziel een diep afgrijzen verwekt, en de  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 12? de Heer park gevoelde dit thans meer dan immer. Hij konde zijne verontwaardiging over dit gedrag van ali niet verbergen, en wenschte niets meer, dan de aarde van zulk een monster te mogen bevrijden. De ongelukkige demba was niet minder aangedaan. Hij droeg onzen reiziger eene hartelijke genegenheid toe, en deze verloor, indedaad, aan hem zeer veel. Zijne natuurlijke vrolijkheid veraangenaamde niet zelden de traag verlopende uuren zijner harde gevangenis, en bovendien was hij, door zijne kennis van de taal van Bambara, voor hem van ongemeen veel nut. Dan, het was te vergeefsch, eenige menschlievende daad van de Mooren te verwagten, en beiden moesten zich dus hun lot getroosten. De Heer park nam diensvolgens een teder affcheid van den ongelukkigen demba, met wiens traanen hij de zijne vereenigde, en beloofde hem, alles, wat mooglijk was, voor zijne vrijheid te zullen in het werk ftellen, waarna drie flaaven van ali hem naar het leger van Boubeker wegvoerden. Zodra de Mooren te paard geftecgen waren, ga-  ï*8 REIZE DOOR DE gaven zij onzen reiziger last, om hen te volgen. . Het was een zeer heete dag, en de weg door de bosfchen bij uitflek moeilijk. Zij kwamen in den agtermiddag te Doumbani, en toefden aldaar tot den eerden van Zoomermaand, ten einde op eene verfterking van ruiterij te wagten, en vervolgden alstoen wederom hunnen weg. De troep beftond nu uit twee honderd mannen, allen te paard (want de Mooren voeren nimmer oorlog te voet,) en deze ruiters fcheenen zeer gefchikt, om zwaare vermoeidheid te kunnen doorftaan; doch gebrek aan krijgstugt was oorzaak, dat zij op den weg veel eer het voorkomen hadden van lieden, die op de vosfen - jagt gingen, dan van een leger-corps, 't geen op marsch was. Toen de Heer park, met zijne togtgenooten te Jarra kwam, nam hij zijn' intrek, bij zijnen ouden vriend daman jumma , wien hij alles verhaalde, wat hem bij de Mooren was overgekomen. Hij verzogt hem, om tog alle mooglijke middelen bij ali te willen in het werk ftellen , ten einde demba vrij te koopen, onder belofte, dat hij, op het oogenblik, waarop deze Neger te Jarra werd terug  BINNEN-LANDEN van AFRICA. taj gebragt, hem eene wisfel, ter waarde van twee flaaven, op Dr. laidley zoude ter hand ftellen. daman voldeed aan dit verzoek; doch ali , die demba als den voornaamften tolk van onzen reiziger befchouwde, wilde hem niet afftaan, uit vreeze, dat hij op nieuw in fijnen dienst zoude treeden, en hem alsdan behulpzaam zijn, om in het land van Bambara doortedringen. Ondertusfchen zeide hij tegen hem, dat hij aan hem dien Neger voor den gewoonen prijs van éénen flaaf verkopen zoude , indien hij hem bij zich wilde houden, waarop daman de koop toefloeg, en aanbood ^ om aan ali te zullen betalen, 't geen hij begeerde, zodra hij demba aan hem .zoude hebben .terug gezonden. Wij hebben hier vooren aangemerkt, dat ali voornaamlijk naar Jarra vertrokken was, om de Negers van Kaarta, die in zijne Xtaaten den wijk genomen hadden, geld aftepersfcn. Sommigen dezer uitgewekenen hadden zijne befcherming verzogt, alleen met oogmerk, ©m de ijzelijkheden van den oorlog te ontgaan; doch alle de overigen waren misnoegden, die den val van hunnen vorst beI doel-  i3o REIZE DOOR DE doelden, en, zodra zij vernomen hadden, dat het leger van Bambara naar Sego was terug gekeerd, zonder hunnen Koning, daysi, overwonnen te hebben , het befluit namen, om dien Prins zeiven aantevallen, vóórdat hij tijd had, om zijn leger, door den oorlog en honger aanmerklijk gefmolten, te verfterken. Met dit oogmerk floegen zij aan ah voor, om aan hem onderlïand te zullen verlenen , wanneer hij hun met tweehonderd zijner Moorfche ruiters wilde bijflaan. ali nam, onder veele betuigingen van vriendfchap, dezen voorflag aan; doch eischte, dat men hem vooraf vier honderd fluks vee, twee honderd kleederen van blaauw katoene-laken, en eene aanzienlijke hoeveelheid graanen , halsbanden en andere verfierfels zoude leveren. De misnoegden, door deze voorafgaande eisfchen in geene geringe ongelegenheid gebragt, verzogten aan ali, om de helft van het gevraagde vee van de inwooners van Jarra te mogen vorderen, onder belofte, van eerlang hetzelve aan hun terug te zullen geven; en het was, in gevolge hiervan, dat men den volgenden dag, zijnde de tweede van Zomermaand-, in alle hoeken der ftad de trom liet roeren, en deed af- koa-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. i3I kondigen, dat wanneer iemand den volgenden morgen zijn vee naar de bosfchen mogt drijven , vóór dat de Koning 'er een gedeelte voor zich had uitgekozen, zijn huis verwoest en zijne flaaven weggevoerd zouden worden. De bewooners van Jarra moesten aan deze afkondiging gehoorzamen, en leverden 's anderendaags twee honderd fluks van hun beste vee aan de Mooren; terwijl de andere helft, vervolgens, op eene even onrechtvaardige en willekeurige wijze, werd bijeen gebragt. In den nademiddag van den tweeden van Zomermaand, liet ali door zijnen eerflen flaaf onzen reiziger boodfchappen, dat hij gereed ftond, om naar Boubeker te vertrekken; doch dat hij hem, daar hij zich hier Hechts weinige dagen zoude ophouden, om het op handen zijnde feest van de Banna Salee (*_) te vieren, (*) Toen het feest van Banna Salee te Jarra gevierd werd, waren de flaaven allen zeer zindelijk gekleed, en de huishceren beijverden zich, om het zeerst, in het uitdeden van leevensmiddelen onder de zulken hunner buuren, die minder rijk, dan zij, waI 2 ren.  132 REIZE DOOR DE ren, vrijheid gaf, om tot zijne terugkomst bij daman te mogen blijven. Deze boodfchap was voor den Heer park zeer aangenaam; doch daar hij zoo dikwerf was te leur gefield , floeg hij 'er geen geloof aan, vóór dat johnson hem berigt bragt, dat ali , aan het hoofd van een gedeelte zijner troepen, de ftad had verlaten, en de overige hem den volgenden dag zouden volgen. Den negenden van Zomermaand verlieten de Moorfche ruiters, die te Jarra gebleeven waren, vroeg in den morgen die ftad, alwaar zij hun verblijf door verfcheiden daaden van roofzugt gekenmerkt hadden: zelfs hadden zij op den dag van hun vertrek de ftoutheid, om zich van drie jonge meisjes, die water kwamen halen, meester te maken, en dezelve met zich te voeren, ten einde hcur voor flaavinnen te verkopen. Den twaalfden vond men in de bosfchen twee ren. Men kende op dien tijd in de ftad geen' honger ; want mannen , vrouwen, kinderen, vrijen of flaaven, konden zoveel eeten, als zij goedvonden.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 133 twee menfchen, waarvan de een reeds geftorven, en de ander gevaarlijk gekwetst was. Men bragt den laatften naar Jarra , en vernam van hem, dat hij uit Kas fan gevlugt, en de Koning van Kaarta met dien van Kasfon in oorlog was; dat de eerfte reeds drie fteden van den laatften overrompeld, en alle deszelfs bewooneren had omgebragt. Deze tijding van den inval van daysi in het land van Kasfon werd door eene andere, even onaangenaame , gevolgd. Eenige gevlugtte flaaven kwamen van Kaarta, en bragten berigt , dat daysi , vernomen hebbende, dat verfcheiden zijner uitgeweeken onderdaanen, die hunne wijk bij de Mooren genomen hadden, hem wilden aanvallen, uit dien hoofde befloten hadde, om naar Jarra te trekken. De misnoegden verzogten nu daadlijk aan ali om de twee honderd aan hun beloofde ruiters; doch deze vorst, die zich weinig aan beloften Hoorde , liet hun ronduit andwoorden, dat hij zijne ruiterij elders moest gebruiken. Door de Mooren verlaten, en wel wetende, dat de Koning van Kaarta hen niet zagter I 3 zou-  J34 REIZE DOOR DE Zoude behandelen, dan hij de bewooners van? Kasfon gedaan had, beflooten de misnoegden,, om alle hunne krachten te verzamelen, en eenen veldflag tegen hunnen Koning te waagen, en trokken dus, ten getale van agthonderd man, den agtienden van ' Zomermaand £ des avonds, in het land van Kaarta. Den volgenden morgen liep de wind naar het Zuid-westen, en in den middag ontftond rer een zwaar onweder, 't geen van ftortregen verzeld ging, welke de gedaante der natuur een geheel nieuw leevcn bijzettezijnde 'er federt verfcheiden maanden geen regen gevallen. Intusfchen was alle aangewendde moeite, om aan demba zijne vrijheid te bezorgen, vrugtloos, en■ fcheen het, dat alle verdere poogingen even ongelukkig zouden aflopen, zolang de Heer park in het land bleef, weshalven hij het noodig oordeelde, op zijne eigen veiligheid te moeten bedagt zijn, vóór dat het regen - faifoen eenen aanvang nam. Bovendien befpeurde- hij niet onduidlijk, dat hij zijnen gastheer daman tot last werd, en weiger-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 135 gerde zijn tolk johnson, om hem verder in het binnenfte van Africa te verzeilen. Onze reiziger bevond zich dus in groote verlegenheid. Wanneer hij bleef daar hij was, konde het niet misfen, of hij moest het flagtoffer van de wreedheid der Mooren worden, en, indien hij den weg alleen vervolgde, zoude hij, naar alle waarfchijnlijkheid, met de grootfte moeilijkheden te worftelen hebben. Ondertusfchen befchouwde hij zijne terugreize naar Engeland, zonder het oogmerk zijner zending volbragt te hebben, voor een nog grooter ongeluk, en nam dus eindelijk het befluit, om niet Hechts bij de eerfte gunstige gelegenheid te ontvlugten, maar om zich regtftreeks naar het land van Bambara te begeven, zodra 'er zooveel regen zoude gevallen zijn, dat hij voor geen gebrek aan water behoefde te vrezen. Deze waren zijne ontwerpen, wanneer hij in den avond van den vierëntwintigften van Zomermaand, niet ver van de ftad, eenige fnaphaan - fchoten hoorde , en vernam, dat de troepen van Jarra van hunnen togt in het land van Kaarta terug kwamen, en door het losfen van het geweer daarover hunne vreugde I 4 te  ■30 REIZE DOOR D E te kennen gaven, Ondertusfchen waren db voornaamften der ftad, het voorgevallen vernemende, nog niet geheel buiten vreeze ten aanzien van daysi; want in plaats, dat hij in het fort van Gedingouma met de zijnen zoude geweeken zijn, zoals men meende r had men hem bij de Had Joka in het open veld,. aan het hoofd van een zoo talrijk leger ontmoet,, dat de troepen van Jarra hem niet hadden durven aanvallen; maar, na eenige fteden in den omtrek geplunderd en de ingezetenen opgeligt te hebben, met deze gevangenen en hunnen gemaakten buit, naar Jarra waren terug gekeerd. Den zesëntwintigften der gemelde maand* bragt een fpion, die van Kaarta terug kwam,, berigt, dat daysi zich van Simbing had meester gemaakt, en den volgenden dag te Jarra zijn zoude. Men zette nu aanftonds de noodige posten uit, en alles maakte zich gereed, om ten fpoedigften de ftad te verlaten. Reeds den volgenden morgen vertrokken bijkans de helft der inwooners naar Deena,. om zich van daar naar het land van Bambara te begeven. Dit hun vertrek leverde een aandoenlijk  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 137 lijk fchouwfpel op. De mannen waren ten uiterften neerflagtig; de vrouwen en kinderen fchreiden bittere traanen , en allen verlieten met leedwezen hunne geboorteflad, om onder vreemdelingen eene fchuilplaats te zoeken. Den volgenden dag ontving men berigt, dat daysi naar Jarra trok, en dat de troepen der misnoegden de vlugt genomen hadden. Deze maare verfpreidde grooten fchrik door de ftad, en het gefchrei der vrouwen en kinderen; de alom plaatshebbende verwarring, en de fpoed, waarmede elk zich zogt te redden dit een en ander deed den Heer park vermoeden, dat de vijand reeds voor de poorten van Jarra was. Thans oordeelde hij het voorzigtig, op zijne veiligheid bedagt te zijn. Hij klom dus te paard, nam eenen zak koorn mede, en volgde langzaam de ingezetenen, die de ftad verlieten. Het leed niet lang of men kwam aan den voet van eenen rotsagtigen berg, welks top de Heer park beklom, om de ftad Jarra en haare omliggende ftreeken te befchouwen. Hij zag eene menigte menfchen, die met hun vee I 5 en  13S REIZE DOOR DE en alles, wat zij met zich konden voeten, de viugt namen, en konde zich niet weerhouden, om het lot dier ongelukkigen te beklaagen. Omtrend vijf uuren in den agtermiddag , kwam men aan een klein gehugt, Kadee ja geheten. Hier vond onze reiziger daman en johnson, die bezig waren, om eenige zakken met koorn te vullen, welke de eerfte voor het onderhoud van hem en de zijnen op den weg wilde medenemen. Den agtëntwintigften van Zomermaand kwam de Heer park te Qiieira, en bleef 'er twee dagen, naar verloop van welke de eerfte flaaf van ali met vier Mooren aldaar aankwam , en voor het huis van den eerften magiftraatsperfoon aftrapte, johnson, wien het oogmerk van dit bezoek verdagt voorkwam, liet door twee kleine jongens de Mooren beluisteren, en werd weldra verzekerd, dat zij alleen gekomen waren, om onzen reiziger te vatten en naar Boubeker terug te voeren. Des avonds kwamen twee dezer Mooren heimlijk zijn paard bezigtigen, en wilde een van hun hetzelve naar den eerften magiftraatsperfoon brengen, om hem  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 139 hem daardoor zijne vlugt te beletten; doch de andere oordeelde dit noodeloos, en beweerde, dat hij met dit dier tog niet konde ontfnappen. Vervolgens onderzogten zij, waaide Heer park fliep, en begaven zich hierop naar hunne makkers. Toen men den Heer park van dit alles verflag deed, nam hij hetbefluit, om zonder tijdverzuim naar het land van Bambara te vertrekken , als, naar zijn oordeel het eenige middel zijnde, om zijn leven te redden, en aan het oogmerk zijner zending te beandwoorden. Hij gaf dit zijn oogmerk aan johnson te kennen, die wél hetzelve goedkeurde, maar bij aanhoudendheid bleef weigeren, om hem te verzeilen ; hebbende hij ten oogmerk, om naar zijne vrouw en kinderen terug te keeren. Hij befloot derhalven, om zijnen togt alleen te vervolgen; pakte zijne weinige kleederen en linnengoed , des nachts , bijeen , en ontving den eerften van Hooimaand, met het aanbreken van den dag, door johnson berigt , dat de Mooren fliepen. Dit was een verfchriklijk beflisfend oogenblik , waarvan zijne vrijheid of zijne voordduurende gevangenis afhing. Het denk-  Mo REIZE DOOR DE denkbeeld, dat deze dag zijn lot zoude bepaalen, bragt hem het klamme zweet op het aangezicht, en echter was eene langer overweging, welken ftap hij doen zoude, een zeker middel, om zijne vlugt te verhinderen. Hij ging dus zagtjes door de Negers heen , die voor de poort op den grond fliepen; lïeeg vervolgens te paard, en zeide aan johnson, nadat hij hem de zorg over zijne aan hem toevertrouwde papieren had aanbevolen , een hartlijk vaarwel. Nadat de Heer park eenige mijlen gereeden had, hoorde hij agter zich een vervaarlijk gefchreeuw, en zag hij, toen hij zich omkeerde, drie Mooren, die in vollen galop naar hem toekwamen, en tot tweemaalen toe met den fhaphaan op hem losbrandden. Ziende, dat hij hen met geene mooglijkheid konde ontvlugten, reed hij hen te gemoet, wanneer twee derzelven zijn paard bij den toom greepen, en de derde, die op hem dreigde te fchieten, zeide, dat hij hen naar au moest volgen. Wanneer 'smenfchen ziel, geduurende eenigen tijd, tusfchen hoop en vreeze gedobberd, en de folteringen eener verfchriklij- ke  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 141 ke onzekerheid gevoeld heeft, ontwaart zij eene zekere verligting van fmart, zodra zij ten laatften al het leed kent, 't geen haar te wagten ftaat; en dit was ook het geval van onzen reiziger. Zijn afkeer van het leven, en alle deszelfs genietingen, had alle zijne vermogens uitgeput, en hij volgde de Mooren ^ met eene houding der grootfte onverfchilligheid, Ondertusfchen veranderde zijn toeftand fpoediger, dan hij konde verwagten. De Mooren, zijne goederen doorfnuffeld hebbende, vonden niets van hunne gading, dan zijnen mantel. Dezen ontnamen zij hem, en reeden vervolgens, op eenen vollen galop, heenen. De Heer park, thans zijnen reize weder vervolgende, kwam aan eenige hooge rotfen, en vond gelukkig eenen gebaanden weg. Dan, vóór dat wij onzen reiziger verder op zijnen togt verzeilen, zullen wij hier eenige aanmerkingen omtrend het charakter en de zeden der Mooren, alsmede eenige waarnemingen aangaande de groote woestijn, en de wilde en tamme dieren dezes lands mededeelen, en daarmede dit Hoofdftuk befluiten. De  142 REIZE DOOR DE De Mooren van dit gedeelte van Africa zijn in verfcheiden onafhanglijke Hammen verdeeld, welke ieder door een Opperhoofd of Koning geregeerd worden, die een onbepaald gezag bezit. Zij zijn herders, en houden zich in tijd van vrede met niets lievers, dan met de jsorg voor hunne kudden bezig, welker vleesch zij tot hun voedzel gebruiken. De geduurige en geftrenge vasten, welke hun Godsdienst hun voorfchrijft, gepaard met de moeilijke togten door de woestijn, zijn oorzaak, dat zij honger en dorst met eenen onbegrijplijken moed kunnen verduuren. Zij houden zich weinig met den landbouw op, en krijgen hun koorn en andere voorwerpen van noodzaaklijkheid van de Negers, welke zij daartegen weder van zout voorzien, 't geen zij uit de groeven der groote woestijn haaien. De Mooren maaken een zeer flerk doek, waarmede zij hunne tenten overdekken; terwijl hunne vrouwen het leder bereiden , waarvan zadels, toornen en valiezen gemaakt worden. Ook vervaardigen zij van hun inlandsch ijzer, waarvan hun de Negers voorzien, pieken, mesfen, en zelfs ketels; doch zij koopen van de Europeaa- nen  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 143 nen hunne fabels, fnaphaanen en krijgsbehoeften, en betaalen dit een en ander met flaaven, die zij in de nabuurige Koningrijken opligten. De Mooren zijn geftrenge voorflanders van den Mahomedaanfchen Godsdienst, en bezitten niet alleen de huigchelaarij en het bijgeloof, 1 naar ook de onverdraagzaamheid, hunner fecte. Hunne Priesters geeven voor, in de uitlandfche letterkunde bedreeven te zijn, en die van Benowm verzekerde den Heer park, dat hij de boeken der Christenen konde lezen. De fchrijfkonst wordt op kleine plankjes aan de jeugd geleerd, omdat het papier 'er zeer duur is. Wanneer een jongeling flechts eenige gebeden,. van buiten, kan opzeggen , en fommige plaatfen uit den Koran lezen , is dit genoeg, en behoort hij niet meer tot den rang van kinderen. De opvoeding der dogters wordt onder de Blooren geheel verwaarloosd: de vrouwen bemoeijen zich weinig met de vorming van heur zedenlijk charakter, en het gebrekige hierin wordt door de mannen niet eens opgemerkt; ja, deze befchouwen haar als een foort van minder wezens, dan zij zelve zijn, alleen gefchapen, om  144 REIZE DOOR DE om aan de lusten en grillen van eenen trotfchen, willekeurigen meester te voldoen. Omtrend de fchoonheid der vrouwen hebben de Mooren een zeer zonderling denkbeeld. De zwaarlijvigfte is bij hen de fchoonfte, en de moeders leggen 'er zich reeds vroeg op toe, om hunne dogters dit te doen worden, ten welken einde zij iederen morgen eene verbazende hoeveelheid Kouskous moeten eten, en kemel-melk drinken, al moesten zij 'er ■met Hagen toe gedwongen worden. De Mooren koopen alles, wat zij tot hunne klederdragt behoeven, van de Negers, en dit is de oorzaak, dat de vrouwen zeer veel fpaarzaamheid in heure kleeding moeten gebruiken. De bezigheden der laatfte verfchillen naar gelang van den Hand en welvaart haarer mannen. De vrouwen van rang leeven even als de aanzienlijken in Europa; doch die van eene mindere clasfe zijn, houden zich met de huishouding bezig. Deze echter zijn trotsch; en wanneer zij door het een of ander in eenen knorrigen luim gebragt worden, doen zij de gevolgen daarvan, gewoonlijk, aan heure Neger- flaa-  BINNEN-LANDEN vAn AFRICA. 145 jlaavinnen gevoelen, over welke zij hec Willekeurigfte en onmenschlijkfte gezag uitoefenen. Afgaande koortfen en persloop zijn de eenige algemeene ziekten onder de Mooren, die 'er weinig geneesmiddelen tegen gebruiken; maar over het algemeen hunne herftelling aan de natuur overlaaten. Schoon niemand, geduurende de gevangenis van den Heer park, in het rijk van Ludamar, door de kinderziekte werd aangetast, verhaalde men hem echter dikwijls, dat dezelve van tijd tot tijd groote verwoestingen aanregtte; terwijl Doctor laidley hem verzekerde, dat dezelve dikwijls uit het land der Mooren tot de Negers van het Zuiden overfloeg, en de Negers, aan de oevers der Gambia wonende, dezelve lieten inënten. De Mooren oefenen, omtrend lijfftraflijke misdaaden, een zeer fpoedig recht; want fchoon de burgerlijke rechten weinig bij hen geëerbiedigd worden, gevoelt men echter de noodzaaklijkheid, om de menfehen, door het voorbeeld van ftraf, van het plegen van misdaaden terug te houden. Bij deze gelegenheden K wordt  146" REIZE DOOR DE wordt de fehuldige bij ali gebragt, die hem alleen, naar zijn eigen goeddunken, vonnist; doch zelden worden de lijfftraffen aan anderen, dan aan Negers, uitgeoefend. De Koning is fraaijer en kostbaarer gekleed, dan de overige Mooren. Ook is zijne tent grooter dan de anderen, en met wit linnen overdekt; doch voor het overige komt 'er geenerhande onderfcheiding van rang bij hem in aanmerking. . De Negers, die het rijk van Ludamar bewoonen, en de kooplieden,. welke door dat land reizen, vermijden zorgvuldig allen fchijn van rijkdom; want ali heeft in alle ftcden van zijn gebied fpions, die hem geduurig rekenfchap van den welvaart zijner onderdaanen moeten geven; en dikwijls bedient hij zich van beuzelagtige voorwendzels, om zich van de goederen der vermogenden meester te maaken. De groote woestijn Zaara, welke eene zoo aanzienlijke uitgeftrektheid gronds in het Noorden van Africa beflaat, is bijna geheel on-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. H7 onbewoond, en het oog zoekt hier te vergeefs een voorwerp, waarop het met genoegen kan Haaren; terwijl de ziel door het verfchrikkend denkbeeld, van welligt van dorst te zullen fterven, geduurig ontrust wordt. De wilde Geit en Struisvogel zijn de eenige dieren, welke deze fombre landfbreeken bewoonen , . en in afgelegen plaatfen voor zich water opzoeken ; doch op de grenzen der woestijne, waar overvloediger water is , ziet men Leeuwen , Panthers , wilde Zwijnen en Oliphanten. — Onder de inlandfche dieren , flerk genoeg, om de vermoeijenis van eenen togt door de woestijn te kunnen doorftaan, teldt men alleen het Kameel , welk de karavaanen, in hunnen handel op de kusten van Barbaryen en Nïgritie, tot een lastdier gebruiken. Het vleesch van dit dier wordt onder de Mooren voor het beste gehouden; terwijl de melk 'er van, naar het berigt van hun, die dezelve gedronken hebben, van een zoete, aangenaame fmaak, en zeer voedzaam is. De Mooren bezitten een verraderlijk en fnood charakter. Zij berooven, nu eens onK a der  143 REIZE DOOR DE der eenig voorwendzel, en dan eens onder de fterkfte verzekeringen van vriendfchap , den Neger zijn vee, of brengen deze ongelukkigen in gevangenis. De Mooren veranderen, even als de zwervende Arabieren, elk jaarfaifoen de plaats van hun verblijf, en voeren hunne kudde met zich. In fprokkelmaand, wanneer de brandende zon alle de gewasfchen der woestijn verteert, trekken zij zuidwaards naar de landen, welke door de Negers bewoond worden, en blijven aldaar tot den regentijd. Hier ruilen zij tegen zout allerleijen noodzaaklijken leeftogt van de Negers , en keeren vervolgens naar het noordlij k gedeelte van de woestijn terug, waar zij weder zoolang vertoeven tot dat de regen ophoudt, en de plaats, waar zij gelegerd zijn , onbewoonbaar wordt. Het zedenlijk charakter der Mooren is allerflegtst. In geenerhande betrekking ftaande tot befchaafde Natiën, en, uit hoofde van hunne geringe letterkunde, zich boven de Negers waanende verheven te zijn, zijn de Mooren het laatdunkendfte en hoogmoediglTe, en mooglijk wel het bijgelovigfte , wreedfte en onver-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 149 verdraagzaamste volk.van den geheelen aardbodem. Met één woord, zij vereenigen met het blinde bijgeloof van den Neger de toomloosheid en woeste wreedheid van den Arabier; bezitten eenen doodlijken haat tegen de Christenen , en maaken even weinig zwaarigheid, om eenen Europeaan, als om eenen hond om het leven te brengen. K 3 DER»  150 REIZE DOOR DE DERDE HOOFDSTUK. Zorglijke toeftand van den Heer park. Hij wordt door Foulahfche Negers onderjleund. Zijne komst aait de oevers van den Niger. Befchrijving van Sego, hoofdftad van Bambara. De Heer park moet zich van daar verwijderen. Befchrijving van de Shea - Toulou. Onze reiziger komt te Sanfanding. Slegte behandeling der Moorfche Inwooners. Hij volgt de rivier tot aan Silla en bef uit tot zijnen terugtogt. Zijne berigten , omtrend den verderen loop des Nigers , en de plaatfen, in de nabuttrfchap liggende. IVTen kan met geene mooglijkheid de blijdfchap van den Heer park befchrijven, toen hij de handen der Mooren ontfnapt was, en zich buiten gevaar bevond. „ Ik was," zegt hij, „ even als iemand, die van eene ziekte herlteld „ is: ik haalde ruimer adem , en mijne leden }, waren buigzaamer. De woestijn zelf had „ in mijne oogen haare verfchriklijke gedaante „ verloren, en ik had geene andere bezorgd„ heid, dan om in de handen te zullen val„ len van de eene of andere bende van om- „ zwer-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 151 „ zwervende Mooren, die mij welligt onder „ die roovers brengen zouden, wier geweld „ ik naaüwlijks ontkomen was." Ondertusfchen befchouwde de Heer park, naaüwlijks, zijnen tegenwoordigen toeftand met eenige oplettendheid, of deze zagte gewaarwordingen weeken weldra voor verfchriklijke aandoeningen. Zijn paard konde van vermoeidheid niet meer voord; hij zelf verfmagtte van dorst, en beklom te vergeefsch eenen boom, om te beproeven, of hij ook elders eenig water ontdekken konde. Hij zag zich derhalven genoodzaakt, om de bladen te kaauwen, en bevond, dat zij bitter of zeer droog waren. Indedaad, zijn tegenwoordige toeftand was allerijzclijksc: hij was geheel alleen, te midden der wijd uitgeftrekte .woéstijne van Africa, in een land, waar de verflindende leeuw en panther minder, dan de menfchen, te vreezen zijn, en had bovendien gebrek aan fpijze en drank, zonder dat zich eenige hoop opdeed, om zijnen honger en dorst eerlang te zullen ftillen. ' De Heer park vervolgde evenwel zijne reize, en nam den weg bijna Oost-zuid-oost, K 4 «»  15^ REIZE DOOR DE ten einde op de fpoedigfte en zekerfte wijze eene veilige fchuilpkats te bereiken. Gelukkig viel 'er, omtrend middennacht, een' zwaaren regen, geduurende welken hij zijne klederen op den grond uitfpreidde; het water 'er uit zoog, en door dit middel zijnen ondraaglijken dorst leschte. Weinig tijds daarnaa ontmoette hij een' plas, waaruit hij nu ook zijn paard liet drinken; doch het overige van den nacht, en bijkans den geheelen volgenden dag, vond hij nergens eenig voedzel of water; en hij zoude ontwijfelbaar zijn omgekomen, wanneer hij niet toevallig eenige, hier en daar verflrooide, hutten ontdekt hadde, welke door Foulahfche Negers bewoond werden. De Heer park, overwegende, dat de weldadigheid in Africa, even als in Europa, niet altijd in de woningen der rijken huisvest, fpoedde zich derwaards, en ontdekte, onder deze lieden, die hem met de uiterfte verwondering befchouwdcn, eene bejaarde Negerin, welke hem, zodra hij haar zijnen honger te kennen gaf, vcrzogt, om binden haare hut te willen komen, waar zij hem-een goede portie kouskous, van den voorigen avond, in eene groote houten fchotel toediende, en hem tevens eenig koprn en  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 153 en water voor zijn paard bezorgde. De Heer park gaf dezer braave oude vrouwe een' zijner zakdoeken tot een gefchenk, en was door haar menschlievend gedrag zoo zeer getroffen, dat zijne geheele ziel van erkentenis en dankbaarheid gloeide, en hij, geheel opgetogen van blijdfchap, zijne handen heraelwaards hief, en den goedertieren Verzorger van alle menfchen voor zijne redding vuurig dankte. Indedaad men moet zich , even als onze reiziger, tot zulk eenen hoogen nood gebragt zien, om die maate van dankbaare erkentenis te kunnen beoordeelen, welke deze onverwagtte bijftand in zijne ziel deed oprijzen. — Het dorp, waar zich onze reiziger thans bevond, aan Mooren toebehoorende, oordeelde hij het niet voorzigtig, onï'er zich zeer lang optehouden; doch, naarmaate hij het grondgebied der Negers naderde, verminderde zijne vrees, en verlevendigde zich in hem de aangenaame hoop, van eerlang zijn lot te zullen verbeterd zien. Aangemoedigd door den wensch, om zijnen last te vervullen, leefde hij, geduurende vijftien dagen, van de liefdadigheid der ongclukkigftc en behoefcigfte wezens des menschlijK 5 ken  154 REIZE DOOR DE ken genachts; ontmoette eindelijk daags daarna, in den morgenftond, eenige Mandinguefche Negers, die naar Sego reisden, en had het onuitfpreeklijk genoegen, van zich in dc befchouwing van het voornaame voorwerp zijner langduurige naarfpooringen te kunnen verlustigen. Hij ontdekte den Niger, welks oppervlakte , door de ftraalen der morgenzon , zich in vollen luister vertoonde ; die in breedte voor die van de Theems, te Westmunfler, niet behoefde te wijken , en ftaarig van het Westen naar het Oosten , midden door eene aanzienlijke ftad, ftroomde, die zijne reisgenooten zeiden , dat Sego, de hoofdftad van het groote Koningrijk Bambara , was. De Heer park , vol verrukking over dit treffend gezicht, liep naar de rivier, dronk uit dezelve, en dankte den grooten Befchikker van alle zaaken, dat hij zijne poogingen met zulk eenen goeden uicflag bekroond hadde. Ongelukkiglijk, echter, werden zijn geduld en, moed nog op eene harde proef gefteld. Sints lange twistte men over eene groote rivier, welke, tusfchen de vijftien en twintig graa-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 155 graaden Noordlijke breedte, midden door Jfrica liep. In het eerst meende men, zo als wij te vooren zagen, dat zij een tak van de rivier de Senegal, of, volgens anderen, van de Gambia, was; doch naderhand is .het ten vollen gebleeken, dat geene dezer beide rivieren de Niger konde wezen ; terwijl de naauwkeurigfte naarfpooringen het beftaan eener riviere bevestigden, die niet alleen veel grooter, dan de Senegal en de Gambia was, maar welker ftroom ook eene tegengeftelde. richting had, en niet naar het Westen in de Mantifche Zee, maar van het Westen naar het Oosten door onbekende landen vloeide. De Mooren gaven aan den Niger den naam van Nil-il-Abeed, of de Slaavcn - rivier, en de Negers dien van Joliba, of het groote Water. Ondertusfchen bleef 'er altijd nog eenige twijfeling over. Men bragt 'er tegenin, dat de Mooren van de eene rivier hadden kunnen fpreken, en de Negers van de andere, en onze meestgeöefende aardrijkskundigen waren huiverig, om deze richting der riviere naar het Oosten, als eene uitgemaakte zaak, aantencmen. Het getuigenis echter, van den Heer park, omtrend deze twee punten, is duid-  10 REIZE DOOR DE duidlijk en beflisfend. Hij hoorde, dat de Mooren dezelfde rivier Nil-il-Abeed noemden, waaraan de bewooners van Se*0 den naam van Joliba gaven, en was, geduurende eene lange en gevaarlijke reize van eenige honderd mijlen, welke hij langs haare oevers had afgelegd, getuige van haaren loop van het Westen naar het Oosten. Men behoeft derhalven nu niet langer aan het beftaan en den loop dezer groote riviere te twijfelen; doch de plaats, waar zij zich ontlast, blijft noaltijd onbekend. ö De ftad Sego, hoofdftad van Bambara, waar onze reiziger aankwam, beftaat eigenlijk m vier onderfcheiden kwartieren, waar van 'er op ieder' oever der riviere twee gelegen zijn. Elk derzelven is met eenen aarden wal omgeven , waardoor zij de gedaante van vier fteden vertoonen. De huizen zijn van leem gebouwd, en van platte daken voorzien. Sommige hebben twee verdiepingen, en veele zijn wit gefchilderd. Behalven deze huizen hebben de Mooren in ieder kwartier nog Moskeen. Het gezicht dezer groote ftad; de vaartuigen, die m grooten getale de rivier bedekten; de aan-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 157 aanmerklijke bevolking, en de weelige akkers , welke de Heer park in de orameftreeken aanfchouwde — dit een en ander leverde een blijk van befchaaving en grootheid op, welke hij weinig gedagt had, in het hart van Africa, te zullen ontmoeten. De vaartuigen 4 die op den Niger gebruikt worden, zijn van een zonderling maakzel. Zij zijn faamengefteld uit de Hammen van twee groote boomen, welke, niet ter zijde, maar aan derzelver uiterfte einden, aan eikanderen zijn vastgemaakt. Hierdoor zijn deze vaartuigen, die noch dek noch masten voeren, zeer lang en finafc; doch tevens vrij fterk en ruim,- want de Heer park berigt, dat hij op één derzelven vier paarden en een groot aantal menfchen gezien heeft, die 'er de rivier mede overvoeren. Onze reiziger wilde zich door een dezer vaartuigen naar den anderen oever der riviere laten overzetten, ten einde het aanzienlijkfle gedeelte der ftad, waar men zeide, dat de Koning van Bambara zijn verblijf hield, te bezigtigen; doch de toevloed van volk was zoo  I5& RETZE DOOR DE zoo groot, dat 'hij met geene mooglijkheïd plaats konde krijgen De menigte hield de oogen op den Heer park gevestigd, en befchouwde hem met eene ftille bewondering; en het was niet zonder merklijke ongerustheid, dat hij onder dezelve verfcheiden Mooren ontdekte. Ondertusfchen ïond de Koning, reeds onderrige, dat een blank man aan den anderen oever der ; riviere Hond te wagten, daadlijk eenen bode derwaards, om van hem te vernemen, wie hij was, en wat hem naar Sego voerde. De Heer park, nadat hij getragt had, om aan zijne reize de loflijkfte oogmerken bijtezetten, voegde ?er bij, dat hij naar Jenné wilde gaan, en, daar hem alles ontiïolen was, de vriendfehap en befcherming van den Vorst ging verzoeken. De bode gaf hem hierop ten andwoord , dac hij dan in een afgelegen dorp, 't geen hij hem (*) De Heer park befpeurde, dat de taal van die van Bambara eene foort van verbasterd Mandinguesch was; doch verftond en fprak dezelve, na zich eenigen tijd geoefend'te hebben , vrij gemaklijk.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 15$ hem aanwees, de nadere bevelen van den •Koning moest afwagten. De Heer park gehoorzaamde aan dezen last; doch konde, 't zij uit vrees, om zich te veel bloot te gevert, 't zij uit hoofde van kwaadwilligheid der inwooners , in dit dorp noch huisvesting, noch het noodig voedzel bekomen. Ondertusfchen verhief zich de wind, en fcheen alles eenen zwaaren regen te voorlpellen, weshalven hij zijn paard ontzadelde, en zich gereed maakte, om zich onder eenen boom nederteleggen. Dan, ook ditmaal had onze reiziger zijn geluk aan de menschlievenheid eener Sexe .te danken, aan welke dit gevoel natuurlijk fchijnt eigen te zijn. Tegen het vallen van den avond, naderde hem eene zwarte vrouw, welke van den akker terug kwam, en, zijne vermoeid- en neerflagtigheid befpeurende, zijn paard bij den toom nam, en hem met eene houding van medelijden verzogt, pm haar te volgen. Zodra zij aan haare hut kwamen, ontftak zij eene lamp, onthaalde den Heer park op een' uitmuntenden visch ; voorzag zijn paar overvloedig van koorn, en fpreidde eene mat op den grond, op  J6o REIZE DOOR DE op welke hij zich ter ruste konde nederleggen; voor welk edelmoedig gedrag onze reiziger haar een gefchenk van twee der vier koperen knoopen aanbood, welke nog aan zijn kamifool gebleeven waren ( * ). Hij (*) De Heer park verhaalt nog verfcheiden bizonderheden, betreklijk deze zijne weïdoenfter, Welke haar in het bemiulijkst licht plaatfen. Hij berigt dat de braave Negerin, toen zij alle de pligten der gastvrijheid jegens hem vervuld had , alle haare vrouwlijke huisgenooten, welke hem al dien tijd met oplettenheid befchouwd hadden, derzelver gewoone werk, in het katoen fpinnen beftaande, "deed hervatten. Zij bragten hiermede een groot gedeelte van den nacht door, en veraangenaamden heuren arbeid door het zingen van verfcheiden gezangen, waarvan 'er een, buiten twijfel, aan den Heer park , zeer onverwagt voorkwam, vermits hij zelf 'er het onderwerp van was. Hetzelve werd door ééne wouw gezongen, welke tusfchen beiden door de overigen, bij wijze van een choor, verzeld werd, en bevattede de volgende , letterlijk vertaalde, bewoordingen : De winden huilden, en de regen viel. De arme blanke kwam, en zette zich vermoeid onder onzen boom neder. — Hij heeft geene moeder, om hem melk te brengen, noch vrouw, om zijn koorn te /lampen. — Choor. Dat wij ons dan over  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 161 Hij bragt den geheelen volgenden dag in het dorp door, zonder dat hij eenig bevel van den Koning had ontvangen; doch befpeurde, dat hij het voorwerp van onderzoek en openbaare nieuwsgierigheid geworden was: zelfs vernam hij weldra, dat de Mooren en Slatees, of flaaven - handelaars, over de beweegredenen zijner reize ten uiterften ongerust waren , en niet veel goeds met hem in den zin hadden. Bovendien werd hij onderrigt, dat de Koning met dezen 'er verfcheiden maal over geraadpleegd had, of hij hem in zijne tegenwoordigheid, al of niet, zoude toelaten; terwijl de bewooners van het dorp, die hem dit alles verteld hadden, ronduit verklaarden, dat hij veele vijanden had, en volftrekt op geenerhande gunst moest hoopen. Den derden dag kwam 'er een bode des Ko- over den Manken man ontfermen! Hij' heeft geene moeder enz. Deze woorden, fchoon zeer eenvouwig, doch ftreelend voor het hart, verfpreiden een aangenaam licht over de zeden en gebruiken dezer Wilden, onder welken de vervulling van alle huislijke pligten der vrouwen blijft aanbevolen. L  ï5a REIZE DOOR DE Konings, met eenen zak in zijne hand, welke den Heer park den last overbragt, om zich uit de nabuurfchap van Sego te verwijderen; 'er nogtans bijvoegende, dat mansong, (Koning van Bambara') gaarne een' blanke in zijnen nood willende bijftaan, 5000 Kauris (*) aan hem toezond, ten einde hij zich daarvoor, op zijnen verderen togt, van leevensmiddelen konde voorzien; als ook, dat hij bevel had, indien de Heer park naar Jennê wilde reizen , om hem tot Sanfanding ten leidsman te dienen. Onze reiziger konde zich in het eerst van dit gedrag des Konings geen denkbeeld vormen; doch naderhand had hij reden, om te ge- (*) De Kauris, of, zo als men dezelve gewoonlijk noemt, de Coris, zijn kleine fchelpen, die, naar men zegt, langs de oostlijke kusten van Africa, en in meer andere ftreeken, gevonden, en in verfcheiden deelen der Indien, even als in Africa, voor gangbaar geld gebruikt worden. Zij zijn, in vergelijking van het goud, van weinig waarde; doch in Bambara konde de Heer park het daaglijks onderhoud van zich zeiven en zijn paard met honderd dezer Coris betaalen.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 163 gelooven, dat mansong hem gaarne te Sego in zijne tegenwoordigheid zoude hebben toegelaten, indien hij verzekerd ware geweest , dat hij hem voor de kwaadaartigheid en den haat der Moorfche Ingezetenen zoude hebben kunnen beveiligen; en dus was de handelwijze van dezen Vorst tevens voorzichtig en edelmoedig. Het is zeker, dat de omftandigheden, welke de komst van den Heer park te Sego verzelden, zeer gefchikt waren, om den Koning het niet geheel ongegrond vermoeden inteboezemen, dat deze vreemdeling het waare oogmerk zijner reize bedekt hield; en het is niet onmooglijk, dat hij op gelijke wijze redeneerde, als de tegenwoordige gids van onzen reiziger, die, toen hij hem zeide, dat hij, na het doorltaan van veele gevaaren, uit een verafgelegen land kwam, om de rivier de Joliba te bezigtigen, aan hem de natuurlijke vraag deed, of 'er dan in zijn land geene rivieren waren, dan of de eene rivier niet naar de andere geleek. Ondertusfchen oordeelde de weldaadige mansong, in weerwil van deze vermoedens, en der heimlijke ftreeken der Mooren, dat het L 2 ge-  i6"4 REIZE DOOR DE genoeg ware, dat een blanke zich in zijne ftaaten bevond, en zich tot den uiterften nood gebragt zag, om recht op zijne goedwilligheid te verwerven, en wij kunnen 'er met genoegen bijvoegen, dat de Heer park, meermaal, het een of ander voorrecht aan die uitftekende achting te danken had, met welke de Tobauboes, of de blanken, door de Negers, in dit gedeelte van Africa, behandeld worden. De Heer park?, genoodzaakt , zoals wij zagen, om zich van Sego te verwijderen, getroostte zich deze voor hem onaangenaame omftandigheid, en poogde van zijnen gids zodanige onderrigtingen te bekomen , als hij noodig had. Deze man, alhoewel blijkbaar gelast, om de redenen en oogmerken der reize van den Heer park uittevorfchen, was jegens onzen reiziger ongemeen vriendlijk en openhartig, en het was door hem, dat hij fommigen der bizonderheden vernam, welke wij reeds hebben opgegeven. Hij fprak met veel lofs van de gastvrijheid zijner landgenooten; doch voegde 'er tevens bij, dat, indien de Heer park met de daad ten oogmerk hadde, om naar Jetmé te reizen, (waaraan hij tot  BINNEN-LANDEN van AfPJCA. 165 tot hiertoe getwijfeld had) dit zijn plan gevaarlijker was, dan hij zich misfchien verbeeldde; want, fchoon die ftad wezenlijk een gedeelte van het gebied des Konings van Bambara uitmaakte, was zij echter eene Moorfche ftad, en behoorde het grootfte gedeelte der inwooneren, ja de Stedevoogd zelf, die door den l Koning mansong aldaar was aangefteld, tot de fecte der Bushreens, of Mahomedaanen. Onze ongelukkige reiziger liep diensvolgens gevaar, om andermaal in de handen van een foort van menfchen te vallen, die het niet alleen voor verfchoonlijk, maar zelfs voor eene verdienstlijke daad zouden houden, om hem van kant te helpen. Hoe verder hij zijne reis vervolgde, hoe meerder zijne vrees toenam; want hij werd onderrigt , dat de fteden, aan geene zijde van Jenné liggende, nog meer afhanglijk van den invloed der Mooren waren, dan die zich aan deze zijde bevonden, en dat Tombuctou, dit groote voorwerp zijner naarvorfchingen, geheelenal in het bezit van dit ontmenschte volk was, welk aan geenen Christen eenig verblijf aldaar veroorloofde. L 3 On-  166 REIZE DOOR DE Ondertusfchen volhardde de Heer park, in weerwil van dit verfchriklijk vooruitzigt, in de volvoering van zijn ontwerp, en kwam den vicrëntwintigften van Hooimaand te Kabba; zijnde eene groote ftad, in het midden van een fchoon, zeer wel bebouwd land liggende, welk met het binnenfte van Engeland zeer veel overeenkomst heeft, en hoedanig de Heer park niet gedagt had, in het hart van Africa te zullen vinden. De bewooners waren overal bezig, om de vrugten van de Shea - Toulou, of den Boterboom, intezamelen, welke in dit land verbazend vermenigvuldigd. De boom, op zichzelven, gelijkt veel naar eene Amerikaanfche Eik, en wordt niet door de inwooners geplant, maar groeit van zeiven in de bosfehen. Wanneer men dezen toebereidt, om den grond te bebouwen, kapt men alle boomen af, behalven de Shea-Toulou, welks vrucht, wanneer men de kern in de zon droogt, en in water kookt, vrij goede boter opleevert, en veel overeenkomst heeft met de Spaanfche Olijf. Deze kern ligt in een zeer mals, vleesagtig beklecdzel bcflotcn, welk wederom door een dik-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 167 dikke groene fchil bedekt wordt. De boter, welke van deze vrugt gemaakt wordt, is, behalven, dat men dezelve een geheel jaar zonder zout kan bewaaren, naar het berigt van den Heer park, witter, vaster, en van een aangenaamer fmaak, dan de beste boter van koemelk, welke hij ooit gegeten had. Het inoogften dezer vrugt, en het toebereiden derzelve, fchijnt eene der voornaamfte voorwerpen der Africafche nijverheid, in deze en de nabuurige landftreeken , uittemaaken; gelijk dan ook de boter 'er van eene der hoofdtakken van hunnen binnenlandfchen handel geworden is. De Heer park en zijn geleider kwamen, in den agternliddag van den tweeden dag, te Sanfanding: eene zeer groote ftad, welke aan de oevers van den Niger gelegen is, en door de Mooren, die 'er zeer veel zout en andere waaren naar toe brengen, om tegen de SheaToulou en Goud-Hof te verwisfelen, zeer fterk bezogt wordt. Ondertusfchen deed deze nabijheid der Mooren den Heer park befluiten, om niet binnen de ftad te gaan, maar tusfchen dezelve en de rivier heen te trekken, wanneer L 4 hij  i6S REIZE DOOR DE hij In eene kreek, of haven, twintig groote vaartuigen, meestal zwaar geladen , ontdekte, en verfcheide anderen, met pasfagieren en koopmanfchappen aan boord, de rivier zag afzakken. De Negers, aan welke het ter ooren was gekomen, dat de Heer park langs de ftad trok, hielden hem voor een Moor, en men zou hem waarfchijnlijk ook daarvoor hebben blijven houden, indien niet één van deze, die aan den oever zat, het tegendeel ontdekt, en door een luid gefchreeuw niet alle de zich aldaar bevindende Mooren rondom hem verzameld haddc. De Heer park , door eene talrijke menigte gevolgd, bereikte met moeite het huis van den Douty, of bevelhebber der ftad, die een zeer menschlievend Neger was, en den Mooren onder het oog bragt, dat, onze reiziger een vreemdeling en onder zijne befcherming zijnde, hij niet gedoogen zoude, dat hem het minfte leed gefchiedde. Hij raadde derhalven der menigte, die van tijd tot tijd aangroeide, om den Heer park geduurende den avond met rust te laten, en verzekerde hun, dat hij hem den volgenden morgen zoude doen vertrekken. Dan, fchoon dit gqn en ander de gemoederen der Mooren wel een  BINNEN-LANDEN van AFRICA. een weinig bedaarde, kon zulks echter niet verhinderen, dat zij onzen reiziger dwongen, om zich op eene verheven plaats, aan den ingang der Moskee, geduurende eenen aanmerklijken tijd, aan het volk ten toon te ftellen. Hierop werd de Heer park in eene vrij zindelijke hut gebragt, alwaar hij omtrend middennacht, nadat de Mooren, die 'er zich ingedrongen hadden, vertrokken waren , van den braaven Douty een bezoek ontving, waarbij deze bevelhebber ernftig aan hem verzogt, om voor hem een (Saphi) amulette, of toverkaart te willen vervaardigen, voegende deze gastvrije, oude man 'er bij, dat indien de Saphi van eenen Moor goed was, die van een' blanke noodwendig nog beter moest wezen. De Heer park voldeed gaarne aan zijn verzoek, en fchreef met een ftukje riet, en met inkt, van ftof van houtskool en gomwater gemaakt, op een dun plankje, het gebed •onzes Heeren, De Heer park verliet in den vroegen morgen van den vijfëntwintigften"van Hooimaand, vóór dat de Mooren nog bijéén waren, de ftad Sanfanding; nam den weg naar Nyara; L 5 kwam  170 REIZE DOOR DE kwam op den middag te Nyamee, welke ftad voornaamlijk door de Foulahs van het koningrijk Mafina bewoond wordt, en vervolgde zijnen weg naar het dorp Modibou, waar &hij met zonnen ondergang aankwam. Hetzelve ligt in eene aangenaame landsdouw aan de boorden van den Niger, welke hier breeder is dan te Sego, en waarin kleine vrugtbaare eilanden gevonden worden, die aan fommige nijvre Foulahs tot een vreedzaam verblijf verftrekken. Den negenëntwintigften van Hooimaand vertrok onze reiziger, verzeld van eenen gids, dien de Douty hem had medegegeven, naar Kea; doch hij moest zijn paard, welk van vermoeidheid op den weg nedcrviel, agterlaten, en het overige van den weg te voet afleggen. Hij kwam in den agtermiddag te Kea; doch, in weerwil van zijne vermoeidheid, wilde de Douty van de plaats • niet veroorloven, dat hij 'er den nacht overbleef. Gelukkiglijk kwam 'er een visfchers boot de rivier af, met welke de Heer park (zijnde zijn gids te Kea gebleeven) zich naar Mourzan, en van daar naar Silla, eene groote ftad , liet brengen. Hier  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 171 Hier bleef hij tot in het begin van den nacht onder eenen boom zitten, wanneer eindelijk de Douty, na zeer veele moeite, hem toeftond, om in zijn overdekt vaartuig den regen te ontwijken. Verzwakt door de koorts, welke hij des nachts gekreegen had, geheel afgemat van vermoeidheid en honger, genoegzaam naakt, en niets van eenige waarde bezittende, waarvoor hij zich voedzel, klederen en een veilig verblijf konde verfchaffen, begon de Heer park ernftig over zijnen toeftand natedenken. Eene droevige ondervinding had hem geleerd, dat hij, verder reizende, 011overkoomlijke hinderpaalen zoude ontmoeten. Het regen - faifoen was reeds begonnen, en nog maar weinige dagen laater kon men volftrekt niet anders, dan te water, reizen. Daarenboven had de Heer park van de Kauris, welke de Koning van Bambara hem gefchonken had, niet zooveel overig, dat hij eene boot konde hrfuren, om hem op eenen verren afftand te brengen, en konde hij op den bijftand van anderen in een land, waar de Mooren den meesten invloed hadden , weinig rekenen. Onze reiziger, voorziende, dat hij zijn leeven, en met hetzelve de vrugt zijner zen-  \7n- REIZE DOOR DE zending, in de waagfchaal zoude ftellen, wanneer hij zijnen togt hooger op vervolgde, befloot derhalven, om naar de Gambia, langs eenen anderen weg, terug te keeren; doch, alvoorens hij Silla verliet, alle mooglijke berigten, zowel omtrend den verderen loop des Nigers naar het Oosten, als aangaande de ligging en uitgeftrektheid der rijken, in de nabuurfchap gelegen , optezamelen. Ziet hier de narigten, welke de Heer park door zooveele onderfcheiden perfoonen ontvangen heeft, dat hij op derzelver egtheid meent te kunnen ftaat maaken. Twee kleene dagreizen ten oosten van Silla, en op een eiland in de rivier, ligt de ftad Jenné, welke, naar men zegt, volkrijker dan Sego, of eenige andere ftad van Bambara is: Op eenen afftand van twee gelijke dagreizen, breidt zich de rivier uit, en vormt een groot Meir, Dibbie, of het zwarte Meir, genoemd; doch ten aanzien van welks uitgebreidheid de Heer park alleen vernomen heeft, dat men, over hetzelve van het Westen naar het Oosten vaarende , geduurende eenen geheelen dag, het land uit het gezicht verliest. Het  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 173 Het water loopt door verfcheiden kanaalen, aan den anderen kant, uit dit Meir, welke zich vervolgens in twee groote takken, waarvan de eene naar het noord - oosten en de andere naar het Oosten ftroomt, verëenigen, die te Kabra, eene dagreize ten zuiden van Tombuctou liggende, weder in elkander loopen en aldaar de haven van laatstgemelde ftad uitraaamen. De ruimte, tusfchen deze beide takken, noemt men Jinbala, en wordt door Negers bewoond. De geheele afftand tusfchen Jenné en Tombuctou wordt op twaalf dagreizen te land gerekend. Elf dagreizen boven Kabra, loopt de riviet ten Zuiden van Housfa heenen, welke ftad 'er twee dagreizen afligt; doch ten aanzien van haaren verderen loop en haare eindelijke uitwatering, wisten de inboorlingen onzen reiziger niets te zeggen: en of zij dezelfde rivier zij, welke door Kasfena ftroomt, dan of zij, zoals de oude kaarten fchijnen aanteduiden, zich in één of meer Mciren uitftort, of, eindelijk , op eenen onmeetbaaren afftand , zich met den Egyptlfchen Nyl vereenigd — dit alles zijn zooveele gisfingen, welke alleen  174 REIZE DOOR DE leen door volgende ontdekkingen kunnen bevestigd worden. Op den noordlijken oever van den Niger, niet ver van Silla, ligt het Koningrijk Mafina, welk door Foulahs bewoond wordt, die, even als elders, meestal herders zijn, en aan den Koning van Bambara, voor hun verblijf in zijne ftaaten, eene jaarlij kfche fchatting betaalen. Ten Noord-oosten van Mafina vindt men het Koningrijk Tombuctou, dit groote voorwerp van naarvorfching voor de Europeaanen. De hoofdftad van dit rijk is eene der voornaamfte met betrekking tot den handel, dien de Mooren met de Negers drijven. De hoop, om door dezen handel fchatten te verzamelen, en de ijver dezer volken voor hunnen Godsdienst, hebben de Mooren en bekeerde Mahomedaanen derwaards gelokt, en aanmerklijk tot haare volkrijkheid bijgedragen. De Koning zelf, en de voornaamfte ambtenaaren van ftaat, zijn Mooren, die, naar men zegt, ftrenger en onverdraagzaamer in hunne beginzels zijn, dan eenige der overige ftammen van dit  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 17$ dit gedeelte van Africa. Een oud, agtenswaardig Neger verhaalde aan den Heer park, dat hij, voor de eerfle maal naar Tombuctou reizende, in eene foort van openbaare herberg zijn' intrek nam, wanneer de waard, in zijne hut, eene mat op den grond fpreidde, en 'er een touw boven hing, zeggende tegen dezea reiziger : „ indien gij een Mufelman zijt , „ dan zijt gij mijn vriend, en zet u neder ; „ maar indien gij tot de Kafirs, of onge„ loovigen behoort, dan zijt gij mijn flaaf, „ en met dit touw zal ik u naar de markt „ brengen. " Housfa, de hoofdftad van het uitgebreidde rijk van dien naam, ligt ten Oosten van Tombuctou, en is mede eene groote Moorfche handelplaats, welke, naar het verhaal van verfcheiden Kooplieden, waarmede de Heer park omging, uitgeftrekter en volkrijker is dan Tombuctou en Jenné. Ten Zuiden van het kleine ,rijk Jinbala, waaromtrent onze reiziger niet veel heeft kunnen vernemen, is het Negerrijk Gotto, 't geen men zegt zeer groot te zijn, en ten Westen van  176 REIZE DOOR DE van het Iaatfte vindt men Baedou, 't geen, omtrend zeven jaaren geleden, door den Koning van Bambara veroverd werd, en federt cijnsbaar aan dien vorst gebleeven is. Ten Westen van Baedou vindt men Mamma, welks bewooners, volgens de ftelligfte verhaalen, van zulk eene woeste en onmenschlijke geaardheid zijn, dat zij hunnen vijanden nimmer eenige lijfsgenade fchenken. VIER-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 177 VIERDE HOOFDSTUK. De Heer park verlaat Silla; trekt door verfcheiden plaatfen, en komt te Kamalia, alwaar hij ziek wordt. Zijn lang verblijf aldaar. Zijne befchrijving van de lugtfreek, en jaar-faifaenen; de voordbrengzeh des lands en zijne bevolking; het charakter, den geest, de zeden en gewoonten der Mandingues; hunne gedachten omtrend de hemelfche ligchaamen; hunne godsdienftige denkbeelden; ziekten, vermaaken, bezigheden, kunsten .en handwerken. Hunne oorlogen. Eenige voornaame oorzaaken der flavemij* 33e Heer park, zoals wij te vooren zagen, tot zijne terugreize befloten hebbende, verliet den dertigften van Hooimaand Silla, en bragt het dien dag tot Kea, van waar hij den volgenden, met den broeder van den bevelhebber dier plaats, naar Modibou vertrok. Hij bleef hier den nacht over, en vervolgde den eerften van Oogstmaand, met zijn paard, welk hij aldaar wedervondt, zijne reize naar Nyamee, van daar naar Nyara, Sebity, Sanfanding en Kaba, en kwam den derrienden in een klein dorp, eene halve mijl M van  178 REIZE DOOR DE van Sego liggende, waar hij zich te vergeefsch van leeftogt tragtte re voorzien. Een ieder zogt den Heer park te ontwijken, en 'er was geen twijfel aan, of men had van hem de nadeeligfte gerugten verfpreid, en mansong, Koning van Bambara, diets gemaakt, dat hij met flegte oogmerken in dit land kwam. Onze reiziger oordeelde het derhalven voorzigtig , om Sego te ontwijken ; nam zijnen weg ten Westen langs den Niger, en kwam den volgenden dag te Samee, waar het juist markt was, en een aantal menfchen, die op een ruim open plein verzameld waren, vee-, linnen, koorn,en meer andere waaren verkogten. Onze reiziger zette zijnen togt nog dien eigen dag voord, én overnachtte in ccn klein dorp Binni, van waar hij zich den vijftienden naar Sai, eene verfterkte plaats, en van daar over de dorpen Kaimou en Song, naar Jabbee begaf; zijnde eene aanzienlijke ftad, alwaar eene Moskee gevonden , het land meer bergagtig, en men in het Oosten de toppen van hooge bergen ontwaar wordt. De Heer park ging vervolgens naar Tamina (eene ftad, bijna zoo uitgeftrekt als Sanfanding,") reisde over Farra, Kanika, de bemuurde ftad Taf-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 179 Taffara, Jaba, Koulikorro (eene aanzienlijke ftad, waar eene groote zoutmarkt is) en Marrabou naar Bammakoo, eene ftad, liggende op de grenzen van het Koningrijk Bambara, en kwam eindelijk, nadat men hem op dezen zijnen togt veel leeds aangedaan, en zijn paard, en de meesten zijner klederen, ontroofd had, den vierëntwintigften van Oogstmaand te Sibidoulou, welke ftad op de grenzen van het Koningrijk Manding, in eene vruchtbaare valei, door hooge rotsagtige bergen omringd, gelegen is. Men kan haar moeilijk te paard naderen, en dezelve is in de oorlogen, tnsfchen die van Bambara, de Foulahs en de Mandingues, meer dan eens, door den vijand geplunderd geworden. De Heer park werd aan den Douty, wien men hier den naam van Manfa, dat is Koning, geeft, voorgefteld; doch de regcering van Mandinga kwam hem voor, eene foort van republikeinfche, of liever eene oligarchie, te wezen; hebbende elke ftad zijnen bizonderen Manfa, en berustende de opperfte macht van den ftaat bij eene vergadering van alle deze opperhoofden. Onze reiziger verhaalde den Manfa den diefftal van zijn paard en zijne klederen, die M % hem  i8o REIZE DOOR DE hem daarop plegtig beloofde, dat hem alles zoude worden terug gegeven. Intusfchen verliet de Heer park, de ftad Sibidoulou, waar eene groote fchaarsheid aan leevensmiddelen plaats had, en kwam den dertigften van Oogstmaand te IVonda; eene kleine ftad, waar eene Moskee gevonden, en welke door eene hooge muur omringd wordt. De Manfa, die een Mahomedaan was, bekleedde de beide posten van Magiftraatsperfoon en Schoolmeester, en onderwees de jeugd in eene open loots, in welke onzen reiziger verzogt werd, zijn' intrek te nemen. Na eenige dagen vertoevens, bragten twee perfoonen van Sibidoulou zijn paard en zijne kleederen aan hem terug; doch daar zijn paard hem, uit hoofde van de flegte wegen, niet meer van dienst kon zijn, fchonk hij hetzelve aan den Manfa van IVonda; terwijl hij zijn zadel en toom, tot een blijk van erkentenis, aan dien van Sibidoulou zond. De Heer tark, fchoon van het begin van het regen - faifoen bijna niet zonder koorts geweest, en daardoor zeer verzwakt zijnde, befloot echter, om zijne reis te vervolgen. Hij verliet den agtften van Herfstmaand Wonda, kwam  BINNEN-LANDEN van AFRICA. *8i kwam den volgenden dag te Nemacou, en de elfden te Kinneyetou, waar hij, uit hoofde van zijne toenemende onpaslijkheid, tot den veertienden vertoefde, wanner hij zijne reis, over Bofila en Manfia, naar Kamatta vervolgde, alwaar hij den zestienden aankwam. Kamalia is eene kleine ftad, liggende aan. den voet van eenige rotsagtige bergen, waaruit de inwooners eene aanmerklijke hoeveelheid goud haaien. De Bushreens, of Muzelmannen, leeven hier afgezonderd van de Kafirs, of ongeloovigen, en hunne verfpreidde hutten zijn op eenen afftand van de ftad gebouwd. Zij hebben eene afgezonderde plaats, in de open lugt, die zij Misfura of Moskee noemen, waar zij hunne Godsdienstoefeningen verrigtendoch daar dezelve niet overdekt, en Hechts door ftammen van boomen omringd is, kunnen zij 'er alleen bij droog weder gebruik van maaken, en moeten, als het régent, hunnen Godsdienst in hunne hutten verrigten.. De Heer park werd te Kamalia gevaarlijk krank, en was op het punt, om, met het aandenken zijner geleden rampen, de hoop M 3 op  ï8* reize door de op eene gelukkiger toekomst te zullen verliezen. Hij moest nu nog eenen weg van eenige honderd mijlen afleggen, die grootendeels door ' ëene woestijn liep, welke hij met geene mooglijkheid alleen konde doortrekken , en dus was hij genoodzaakt, om op de eerde karavaane van flaaven te wagten^ die denzelfden weg zoude nemen. Juist moest, binnen drie maanden, eene zodanige van Kamalia vertrekken, een hield derzelver Opperhoofd zijn verblijf in die flad, om een aantal flaaven te verzamelen, welke hij aan de Europeaanen, aan de Gambia wonende , wilde verkopen, zodra de regentijd voorbij was. Onze reiziger vervoegde zich derhalven tot dezen Neger, karfa taura geheten, en kwam met hem vóór den koopprijs van éénen flaaf overeen, dat hij hem veilig naar Pifania zoude geleiden; en het was onder het dak dezes braaven mans, op eene mat, die hem tot zijn bed verftxekte, dat de Heer park meer dan eene maand met eene gevaarlijke heete koorts worftelde; terwijl hij bovendien nog zes maanden aldaar vertoefde, om op de karavaan te wagten, geduurende welken tusfehentijd aan ëarfa, of aan eene zijner vrouwen, niet één en-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 183 enkel misnoegd woord, over de kosten en moeite, ontglipte, welke het langer verblijf van hunnen gast aan hun veroorzaakte. Ondertusfchen begon karfa op het vokalligmaaken zijner flaaven bedagt te worden, en reisde den negentienden van Wintermaand naar Kancaba, waar eene groote flaaven - markt gevonden wordt, en vertrouwde , geduurende zijne afwezenheid, den Heer park aan de zorge van eenen ouden braaven Muzelman toe, welke den post van Schoolmeester te Kamalia bekleedde. Onze reiziger, thans alleen zijnde, befteedde zijnen tijd aan de uitbreiding zijner reeds gedaane waarnemingen, zowel omtrend de lugtftreek, en de voordbrengzels, des lands, als aangaande het charakter, de zeden en gebruiken van deszelfs bewooners.* Van dit een en ander zuilen wij hier eene korte fchets geven, en daarmede dit Hoofdftuk befluiten. De geheele weg, dien de Heer park, zowel op zijne heen- als terugreize, aflegde, tusfchen de 12 en 15 gr. breedte begrepen zijnde, begrijpt men ligtlijk, dat de lugtftreek M 4 over-  i84 REIZE DOOR DE overal ongemeen heet was; doch nergens was dezelve zoo ondraaglijk , dan in het leger van Benowm, waar de flaaven, hoe zeer ook aan de heete lugt gewoon, zonder voetzooien, niet van de eene tent naar de andere gaan konden. Ondertusfchen is het in de zuidlijke déelen, waar men meer bosfchen en water vindt, minder heet, en ademt men 'er , 's morgens en *savonds, eene zuivere en frisfche lugt in.. Omtrend het midden van Zomermaand heeft men zwaaren ftorm, verzeld van donder en. blixem, welke de voorboden van den regentijd zijndie tot in Slagtmaand aanhoudt. Geduurende dien tijd régent het dagelijks zeer fterk, en waait de wind uit het Zuidwesten; doch zodra is niet het regen - faifoen voorbij, 't geen wederom met eenen verfchriklijken orkaan eindigt, of de wind 'loopt naar het Noordwesten, en blijft het overig gedeelte van het jaar in dien hoek. In dezen tijd ondergaat het land eene verbazende verandering. De kruiden verdroogen aanftonds, en fterven; de rivieren worden onmidlijk laag, en verfcheiden boomen verliezen hunne bladeren. Wanneer de kruiden droog genoeg zijn, worden zij ver-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 185 verbrand, behalven in Ludamar en andere Moorfcue landen, waar zij tot voedzel voor de beesten gebruikt worden. Van de gewigtigfte en opmerklijkfte voordbrengzels des lands hebben wij reeds, over het algemeen,, gefproken, en zij zijn bijna in alle landftreeken, door welke de Heer park gereisd is, dezelfde. Behalven de Shea-toulou, of Boterboom, waarvan wij reeds gewag maakten, en de Lotus, die federt lang bekend is, groeijen ook in Africa de meeste eetbaare wortels, welke de West - Indien opleveren, alsmede de planten, waarvan de Indigo, katoen en tabak gemaakt worden; doch nergens vond de Heer park het Suiker-riet, de Koffij-plant, of Kakau-boom, welke, even als de Ananas, en duizend andere fmaaklijke vruchten, die de Americafche landftreeken, onder den keerkring liggende , oplevèren , bij de Inboorlingen onbekend waren. Bij den mond der Gambia, vindt men Orange- en Bananeboomen; doch de Heer park wist niet, of dezelve aan den grond eigen, dan wel door eenige oude Europifche Kooplieden aldaar gebragt waren. M 5 Wat  m REIZE DOOR D.E Wat den grond - eigendom betreft; hieromtrend berigt onze reiziger, dat al het land, welk nog met zijn oorfpronglijk houtgewasch bedekt is, onder een éénhoofdig beftuur, aan den Koning, en, onder een republikeinsch bewind , aan den Staat toebehoort. Wanneer een man van aanzien meer lands kan bebouwen, dan hij bezit, vervoegd hij zich aan den opperften van zijn diftrict, die hem dan eene zekere hoeveelheid gronds afftaat, onder voorwaarde, dat hij dien, op verbeurte van denzelven, binnen zekeren tijd moet bebouwen, en wanneer aan dit beding voldaan is, wordt het land een eigendom van den bezitter, 't geen op zijne erfgenaamen overgaat. Ondertusfchen zijn de landen, die de- Heer park bezogt heeft, in vergelijking van haare uitgeftrektheid en vrugtbaarheid, en in weerwil van de gemaklijke verkrijgbaarheid van den grond, niet zeer volkrijk. Hij vond verfcheiden fchoone, groote landftreeken , die geheel onbewoond waren; gelijk over het algemeen de grenzen van verfcheiden Koningrijken, of zeer weinig, of in het geheel niet bevolkt waren. Daarenboven zijn 'er verfcheiden oorden,  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 187 den, zoals, bij voorbeeld, de moerasfige oevers van de Gambia, Senegal, en andere rivieren langs de kust, wier ongezonde lugtftreek voor de bevolking niet gunstig is; en het is mooglijk voornaamlijk hieraan toetefchrijven, dat de binnen - landen , over het algemeen , volkrijker, dan de zeekusten , zijn; want alle Neger - Natiën, welke de Heer park konde waarnemen, 't zij dezelve in veele of weinige onafhanglijke ftaaten verdeeld waren, leeven naagenoeg onder dezelfde lugtftreek, gebruiken hetzelfde voedzel, en bezitten, over het algemeen, hetzelfde charakter. De Mandingues, inzonderheid, zijn van eene zeer zagte en vrolijke geaardheid ; nieuwsgierig , ligtgeloovig , gulhartig, en minnaars van vleijerij. Hun voornaamfte ondeugd bcftaat misfchien in die onweerftaanbaare neiging , welke alle klasfen dezer Natie bezitten, om de Blanken hunne goederen te ontrooven, en waarvan de Heer park , gelijk wij gezien hebben, meer dan eens het flagtoffer geweest is. Ondertusfchen bezitten deze Negers ook verfcheiden goede hoedanigheden, waaraan onze reiziger, zoal niet fomtijds zijn leeven, ten minsten dikwerf de verzagting van zijn ongunstig lot, te danken had. Inr  «58 REIZE DOOR DE Inzonderheid roemt hij het charakter der vrouwen, in welke hij nimmer een ongevoelig,, maar integendeel fteeds een braaf en medelij, dend hart ontdekt had. De moederlijke tederheid, die zich door geen geweld laat affchrikken, is overal onder deze volken mede opmerklijk, en vindt in de hartlijkfte wederliefde der kinderen haar eigenaartig loon. „Slaa mij," zeide eens de bediende van onzen reiziger, „ maar vloek mijne moeder „ niet! " De Heer park zag dit gevoelen overal heerfchen, en befpeurde, dat men eenen Neger geenen grooteren hoon konde aandoen, dan wanneer men van haar met vcragting fprak, welke hem had ter waereld gebragt. Intusfchen moet men zich over deze meerdere kinderlijke genegenheid voor de moeder, dan omtrend den vader, niet verwonderen, want de in zwang gaande veelwijverij vermindert de vaderlijke liefde, door dezelve tusfchen de kinderen van verfchillende vrouwen te verdeelen; terwijl zij de jaloerfche tederheid der moeder tot één enkel punt, de befcherming, naamlijk, van haar eigen geflacht, verëenigt. Deze moederlijke tederheid, echter, bepaalt zich  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 189 zich niet flechts tot de ligchaamlijke opvoeding des kinds, maar ook, in een zeker opzicht, tot de ontwikkeling zijner zedelijke hoedanigheden; want eene der eerfte lesfen, welke de Mandinguefche vrouwen aan hunne kinderen inprenten, is eerbied voor de waarheid, en de eenige troost voor eene bedroefde moeder, over den dood van haar kind treurende, is de opbeurende gedachte, dat het geduurende zijn fchuldloos leeven nimmer eene enkele leugen gedaan heeft. De Negerinnen zoogen hunne kinderen, tot dat zij kunnen loopen, en dikwijls zelfs, tot dat zij drie jaaren oud zijn, geduurende welken tijd de man zich alleen met zijne overige vrouwen ophoudt; en van hier, waarfchijnlijk, dat weinig vrouwen meer dan vijf of zes kinderen ter waereld brengen. Zodra een kind kan loopen, laat men het aan zich zeiven over, en geeft zich de moeder weinige moeite, om het voor vallen, of ftooten te bewaaren, waarvoor het kind weldra zichzelf leert beveiligen. De meisjes leeren, wanneer zij wat grooter worden, het katoen fpinnen, en de jongens werken op de akkers. De beide fexen on-  ïqo REIZE DOOR DE ondergaan, wanneer zij huuwbaar zijn, zowel onder de Bushreens als Kafirs, de befnijdenis, welke de laatften niet zozeer als eene godsdienstige plegtigheid, dan wel als eene nuttige zaak, befchouwen, welke de vruchtbaarheid der huuwlijken bevordert. Dezelve wordt aan verfcheide jonge lieden te gelijk verrigt, die alsdan geduurende twee maanden van allen arbeid bevrijd zijn, en dien tijd mee zingen, dansfen en het afleggen van bezoeken in de nabuurige dorpen doorbrengen. Zulk een troep noemt men Solimana, en de Heer park ontmoette dezelve dikwijls op zijne reize; dbch altijd beftonden dezelven uit jongelingen, behalven te Kamalia, waar hij gelegenheid had, om eene Solimana van jonge meisjes te zien. Het gebeurt niet zelden, dat de jonge dogters, geduurende den tijd dezer plegtigheid, trouwen. Hiertoe behoeft een jongeling, wanneer hij 'er eene naar zijnen fmaak ontmoet, niet aanftonds het meisje zelve aantefpreken, maar hij gaat eerst naar haare ouders, en maakt met hun eene overeenkomst van fchadeloosftelling voor het gezelfchap en de diensten, wel-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 191 welke zij in hunne dogter zullen misfen. Hier voor betaalt men gewoonlijk de waarde van twee flaaven, ten zij het meisje zeer fchoon is, in welk geval de ouders hunne waar op hoogen prijs houden. Wanneer de minnaar rijk is, en de gevorderde fom wil geven, verklaart hij zich aan de dogter, welker toeflemming tot het huuwlijk, echter, niet noodig gerekend wordt. Verkiest het meisje haaren minnaar niet te huuwen, dan moet zij ongetrouwd blijven, want zij mag nimmer aan eenen anderen gegeven worden; en, zo al de ouders dit ondernemen mogten, heeft haar eerfte minnaar recht, om haar als zijne flaavin terug te eifchen. Zodra de trouwdag bepaald is , noodigt men een zeker getal perfoonen , om bij de plegtigheid tegenwoordig te zijn; vervolgens flagt men een' bok of ftier, en bereidt verfcheiden geregten, waarop de gasten onthaald worden. Wanneer het nacht wordt, geleid men de bruid naar eene hut, waar zij, door eenige oude matroonen, in eenen witten katoenen tabberd, die haar van het hoofd tot de voeten bedekt, gekleed wordt, en van dezen eenige,lesfen omtrend haar volgend gedrag ontvangt. Inmiddels houdt zich de bruide-  192 REIZE DOOR DE degom met de genoodigden van beiderlije fexe buiten de hut bezig, en beijvert zich, om op allerleie wijze het gezelfchap te vervrolijken. Naa het eindigen van den maaltijd, hefteed het gezelfchap bijkans den geheclen nacht aan zang en dans, en gaat niet uit elkander, voor dat de dag aanbreekt. Omtrend middennacht brengen de bejaarde vrouwen de bruid heimlijk naar de hut, die voordaan haar verblijf zal uitmaaken, en verlaat de bruidegom, op een aan hem gegeven téken, het gezelfchap. Doorgaans wordt het jonge paar in den morgenftond door de vrouwen ontrust , welke alsdan bijeenkomen, om het huuwlijksbed , overeenkomstig de zeden der oude Hebreeuwen, te onderzoeken, en rondom hetzelve te dansfen: eene plegtigheid, welke zoo volftrekt noodzaaklijk wordt geoordeeld, dat het huuwlijk, zonder dezelve, niet als wettig zoude worden aangemerkt. De mannen oefenen over hunne vrouwen een zeer uitgeftrekt gezag; doch veroorloven haar het genot van alle openbaare vermaaken, van welke vrijheid zij echter zelden misbruik maaken. De beflisfmg der gefchillen, die al fpoe-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 193 fpoedig onder de verfchillende vrouwen van éénen man ontdaan, gefchiedt door den laatften, die fomtijds genoodzaakt is, om zich daartoe van eene ligte kastijding te bedienen. De vrouw kan zich echter, wanneer zij door haaren man meent verongelijkt te zijn, bij den bevelhebber der ftad beklagen, wanneer de zaak openlijk beoordeeld , en door den rechter beflist wordt; mogende zich de vrouw tegen zijne, fomtijds onbillijke, uitfpraak niet verzetten, wanneer zij geen gevaar wil lopen, om door de tuchtroede van Mombo Jombo , tot onderwerping gedwongen te worden. De kinderen der Mandingues voeren nier tltoos den naam hunner ouders, maar worden doorgaans naar eenige plaatslij ke of perfoonlijke omftandigheid genoemd, en zelfs hebben de naamen der fteden de eene of andere betekenis. Wanneer een kind zeven of agt dagen oud is, ontvangt het eerst zijnen naam, bij welke gelegenheid de fchoolmeester, die het ambt van priester waarneemt, en altijd een Mahomedaan is, eerst den zegen over hetzelve en het aanwezig gezelfchap uitfnreekt, daarna het kind eenige woorden in het oor N fluis-  194 REIZE DOOR DE fluistert; vervolgens den naam, dien men hetzelve geven wil , met eene luide ftem uitroept, en het eindelijk aan zijne moeder overgeeft. De Mandingues, en, zoals de Heer park meent, over het algemeen alle de Negers, berekenen de jaaren bij het getal der regcnfaifoenen. Zij verdeelen het jaar in maanen; tellen de dagen bij even zooveel zonnen, en fplitfen den dag in morgen, middag en avond. Zij hebben weinig op met de hemclfche ligchaamen; alleen trekt de maan, door haare gedaante - verandering , hunne oplettenheid eenigermaate tot zich. Op het eerfte gezicht der nieuwe maan, welke zij vooronderftellen, dat op nieuw gefchapen is, doen de inboorlingen, zowel Mahomedaanen als Heidenen, een kort gebed, waarbij een ieder het aangezicht met zijne handen bedekt, en zij God, naar 't geen men den Heer park verzekerde, zowel voor de genoten weldaaden geduurende de . afgelopen maan danken, als Hem om de voortduuring derzelve fmeeken. De fterrenloopkunde wordt bij deze volken, over het algemeen, als zeer nutloos befchouwd, en als al-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 195 alleen van belang zijnde voor dezulken, die *'zich aan de waarzeggers - kunst toewijden. Hunne denkbeelden omtrend de aardrijkskunde zijn even bekrompen. Zij verbeelden zich, dat de waereld eene, tot in het oneindige, uitgeftrekte vlakte is, waarvan nog niemand de grenzen heeft kunnen befchouwen, omdat dezelve met fneeuw. en eene dikke duisternis bedekt zijn, en befchrijven de zee als eene groote rivier van zout water, aan welks oever het land der Blanken gelegen is. Op eenigen afftand van hetzelve ligt, naar hun gevoelen, een ander land, 't geen zij voorgeven , dat door Kannibaalen, van eene reusagtige geftalte, bewoond, en door hun Jong Sandon, (het land, waar men de flaaven verkoopt ) genoemd wordt. Zij befchouwen hun land als het beste, en zichzelve als het geIukkigfle volk, der geheele waereld, en beklaagen diensvolgens het lot van andere Natiën , welke door de Voorzienigheid in minder vrugtbaare landen , of onder min gelukkige lugtftreeken, zijn geplaatst geworden. N 2 On-  iQö" REIZE DOOR DE Onder de godsdienstige gevoelens der Negers, fchoon niet geheel vrij van bijgeloof,* zijn 'er eenigen, welke onze oplettenheid verdienen'. De Heer park, die met perfoonen van allerleijen rang over hunne godsdienstige gevoelens gefproken heeft, maakt .geene zwaarigheid te verklaaren , dat het geloof aan eenen God, en eenen toekomenden Haat van belooningen en ftratTen, bij hen zeer algemeen is; fchoon de Heidenfche inboorlingen, behalven bij de nieuwe maan, en de daaruit voortvloeiende plegtighedcn, het nutteloos oordeelen, om den Almachtigen eenige hulde te bewijzen. Zij fpreeken van God, als van den fchepper en onderhouder van alle dingen; doch befchouwen Hem als een wezen, 't geen zoover van ons verwijderd, en van eene zoo verheven natuur is, dat het eene dwaaze vooronderftelling zijn zoude, dat de rampen van zwakke flervelingen van eenigen invloed op zijne befluiten zouden wezen, of immer eenige de minste verandering in de wetten zijner onfeilbaare wijsheid zouden kunnen te wege brengen. Vraagt men hun echter, waarom zij dan bij elke nieuwe maan bidden , dan andwoordden zij ,.^dat het gebruik daarvan eene wet gemaakt  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 197 naakt heeft, en zij dit doen, omdat hunne ouders reeds hetzelfde gedaan hebben. De Negers gelooven, dat de Almachtige de zaaken dezer waereld aan de zorg en het beu-uur van ondergefchikte geesten heeft toevertrouwd, en een witte vogel, aan den tak van eenen zekeren boom opgehangen, de kop van een (lang, of ,een handvol vrugtcn , zijn de «fferanden, waarvan zich de onkunde en het bijgeloof niet zelden bedienen, om de gramfchap dezer befchermgeesten aftewenden, of om hunne gunst te verwerven. Voor het overige fpreeken de Negers zelden openlijk over hunne godsdienstige gevoelens , en wanneer men met hun over een toekomend leven fpreekt, laaten zij zich hieromtrend met veel eerbieds uit, doch tragten het gefprek ritebrekcn , en zeggen , dat niemand iets weet van 't geen hier boven is; dat zij in de onderfcheidc omliandigheden des levens de lesfen en het voorbeeld hunner voorouderen volgen , en, wanneer hun deze waereld noch blijdfchap , noch vertroosting aanbiedt, eenen ongerusten blik in eene andere werpen, die wel meer met hunne natuur zal N 3 over-  198 REIZE DOOR DE overeenkomen ; doch waaromtrend zij zich geene redekavelingen, of ijdele gisfingen , willen veroorloven. Schoon de Negers zelden zeer oud worden, zijn de ziektens onder hen niet zeer algemeen, en hun eenvouwig voedzel en werkzaam leven bevrijden hen voor verfcheide ongemakken, die de gevolgen van een lui en wellustig gedrag zijn. De koorts, buikloop, en Guinefche worm, zijn de meest algemeene en gevaarlijkfte ziekten; terwijl de kramp, melaatsheid, en een zeker fchurft, van de kwaadaartigfte foort, de overige ongemakken onder de Negers uitmaaken. Wanneer een perfoon van rang flerft, koomen de bloedverwanten en vrienden bij elkander, en geven hunne droefheid door een naar gefchreeuw te kennen. Men flagt een' os of geit voor de perfoonen, die bij de begraafnis zullen tegenwoordig zijn, welke plegtigheid doorgaans den avond van den dag van het fterven plaats heeft. De Negers hebben geene bepaalde begraafplaats, en dikwijls maaken zij het graf in de hut van den overledenen zeiven, of  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 199 of onder den een' of anderen boom, waarmede hij in zijn leven veel op had. Het lijk wordt in wit katoen gekleed, in eene mat gewonden, en door de naastbeltaanden in het begin van den nacht begraven. Wanneer het graf buiten de ftad is, plaatst men op hetzelve eenige ftekelagtige takken, ten einde te beletten, dat de wolven het ligchaam niet uit den grond haaien, en verflinden; doch de Heer park heeft nimmer gezien, dat het graf met den een of anderen fteen overdekt werd. Tot hiertoe befchouwden wij de Negers, voornaamlijk, uit een zedenlijk oogpunt; doch hunne huislijke vermaaken, hunne bezigheden , kunsten , en andere hiertoe betreklijke voorwerpen , verdienen ook nog onze opmerking. De Negers beminnen de toon- en danskunst, en bedienen zich voor de eerfte van de cither, de harp, eene kleine trom, die aan deszelfs uiterfte beneden einde open is, eene groote trom, waarmede men op het land alarm fiaat, en van een zeker fpeeltuig, uit twintig ftukjes hard hout zaamengefteld, 't geen zij baN 4 la-  £oo REIZE DOOR DE lafon noemen. Bovendien maaken zij ook gebruik van kleine, fluiten , oliphants - tanden en klokken, en fchijnt het, dat in alle hunne dansfcn en concerten het handgeklap een noodzaaldijk vercischte van het choor uitmaakt. Met de neiging voor de toonkunst vereenigt zich zeer naatuurlijk de fmaak voor de dichtkunst, welke in twee clasfen verdeeld is. De eerfte foort van' beminnaars derzelve, en wel de talrijkfte , befhtat uit zangers, waarvan 'er zich in elke flad één of meer bevinden, die ter eere van hunne opperhoofden, cn van allen, die hun, voor ijdelen lof, een goed middagmaal willen geven, voor de'vuist weg, allerhande •gezangen aanheffen. Daarenboven verhaalen ook dezen de gebeurtcnisfen van hun land, cn geleiden uit dien hoofde, in tijden van oorlog, de krijgslieden naar het flagvcld, ten einde, door het verhaal der groote daaden hunner voorouderen, in hen eenen edelen naarijver te verwekken. De andere clasfe van dichters befiaat uit godvrugtige lieden, den Mahomedaanfchen Godsdienst toegedaan, die, onder het zingen van geestlijke liederen, en het verrigten van godsdienstige plcg-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 201 plegtigheden, door het land zwerven, om, langs dien weg de gunst en befcherming van den Almachtigen te erlangen. Deze beide foorten van wandelende dichters zijn bij hunne landgenooten zeer geacht, en worden door hun rijklijk betaald. Het gewoon voedzel der Negers verfchilt eenigermaate naar de landftreeken, welke zij bewoonen. De lieden van aanzien gebruiken in den vroegen morgen voor hun ontbijt, over het algemeen, een' foort van pap, van meel en water gekookt, waar onder zij een weinig tamarijn mengen , om 'er een zuure fmaak aan te geven, 's Namiddags omtrend twee uuren eeten zij meestal eene foort van podding , met een weinig boter van de Shea; doch van hunne avondmaaltijd maaken zij het meeste werk. Deze begint zelden voor middennacht, en beftaat voornaamlijk in Kouskous, onder welke een weinig vleesch, of van de ftraksgenoemdc boter, gemengd is. De Land - Negers drinken bier cn mcede, en gaan zich dikwijls in beiden te buiten ; doch zij, die Mahomedaanen geworden zijn, N 5 ge-  202 REIZE DOOR DE gebruiken voor hunnen drank alleen water. De inboorlingen van allerleien rang rooken tabak, en in de binnenfte landftreeken is het gebruik van zout eene van de voornaamfte punten der weelde. De Mandingues, geene gelegenheid hebbende, om met de voordbrengzels des lands hun voordeel te kunnen doen, bebouwen niet meerder gronds, dan voor hun eigen onderhoud noodig is. Geduurende den regen - tijd arbeiden zij bij aanhoudenheid in het veld, en, in het drooge faizoen, houden zich de' bewooners van de oevers der groote rivieren, meestal, met de visfeherij, en anderen met de jagt bezig. Zij zijn uitmuntende boog-fchutters, en kunnen eene hagedis, in eenen boom zittende, of eenig ander dier van eene gelijke grootte, op eenen verbazenden afftand doodfchieten. Terwijl de mannen zich aan deze bezigheden toewijden , houden zich de vrouwen met het fpinnen van katoene - garen, waarvan de mannen eene foort van zeer fterk laken weeven, alsmede met het blaauw verwen van hetzelve onledig. Tot dit laatfte gebruiken zij de bladen van de Indigo-plant, welke zij, na de-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 203 dezelve alvorens geftampt te hebben, in een' kuip werpen, die eene foort van loog, van houtasch gekookt, bevat, en waarbij zij fomtijds nog eene zekere hoeveelheid pis voegen. In dit mengzel weeken zij het laken zoo lang, tot dat het de verlangde blaauwe koleur verkreegen heeft, welke niet alleen zeer vast, maar, naar het oordeel van den Heer park, fchooner is, dan die in de Indiè'n of in Europa gevonden wordt. Ondertusfchen bepaalen zich hunne handwerken niet alleen tot dit geverwde laken; maar bereiden zij ook de huiden hunner Schaapen en Geiten, en verftaan de kunst, om aan dezelve eene zeer vaste , geele of roode ko* leur bijtezetten. In het binnenfte des lands zijn zeer veele voornaame ijzermijnen, welk metaal de inwooners geleerd hebben, op een vuur van houtskoolen, te fmelten. De fmelt - ovens, waarvan zij zich hiertoe bedienen, zijn van een zeer eenvouwig maakzel, en volkomen tot dit werk gefchikt. Van dit metaal, 't geen niet hard genoeg is, om tot alles te kunnen gebruikt  204 REIZE DOOR DE bruikt worden, vervaardigen zij lansfen, fpaden, mesfen, fabcis, cn bijlen; doch hunne dikwijls genomen proeven, om ook gefchuc en geweer te maaken, zijn altijd mislukt. Zij verbeelden zich, dat alle Blanken wapcnfmeden zijn, en de Heer park had zeer veele moeite, om hen te overtuigen, dat hij met deze kunst volirrekt onbekend was. Intusfchen is de geest van uitvinding, onder de Negers, misfchien, wel het meeste blijkbaar in de wijze, waarop zij hun inlandsch goud bearbeiden; want niet alleen vcrftaan zij de kunst, om hetzelve door middel van een Alcalisch zout te fmelten ; maar ook trekken zij goud-draad, en vervaardigen armbanden, halsfnoercn, en oor-fïerfels voor hunne vrouwen, met geen minder fmaak, dan ill Europa. Het geheele vaste land van Africa, fchijnt, volgens de gedaane waarnemingen van den Heer park, in. een groot aantal kleine, onafhanglijke ftaaten verdeeld te zijn, die dikwijls met eikanderen oorlogen. Of de Europeaanen hiertoe de hand leenen, om zich langs dien weg  BINNEN-LANDEN van, AFRICA. 205 weg flaaven te bezorgen, zullen wij hier niet onderzoeken; alleen zullen wij aanmerken, dat 'er onder de volken, die of de binnenfte deelen, of de kusten, van Africa, bewoonen, beweegredenen plaats hebben, om clkanderen den oorlog aantcdoen, die dikwijls zeer ver gezogt, en van weinig gewigt, doch waarmede de Europifche kooplieden, uithoofde van hunnen afftand, volftrekt moeten onbekend zijn. Men heeft in dit waerelddeel twee foorten van oorlogen. De eerfte komt het meest overeen met de Europifche, en eindigt doorgaans met ééncn veldtogt. Men levert flag, wanneer de overwonnenen doorgaans weinig lust hebben, om een tweede gevegt te waagen, en 'er voor de overwinnaars niets anders overfchict, dan om de gevangenen aan eikanderen te binden, en den buit wegtevoeren. Zo 'er bejaarden of zwakken onder de gevangenen zijn, die niet als flaaven kunnen verkogt worden, befchouwt men dezelve als nuttelooze wezens, en brengt hen niet zelden om het leeven; welk lot ook gewoonlijk aan iederen Bevelhebber, en eiken anderen perfoon, die eenig gewigtig deel in den oorlog gehad heeft, ten deele valt. Zodra de vijand de ver-  ao5 REIZE DOOR DE verwoeste landen cn uitgeplunderde Heden verlaten heeft, kceren de bewooners, die den dood en der flavernijc ontfnapt zijn, naar hunne voorgaande verblijfplaats terug, om den avond van hun leeven in die oorden doortebrengen, waar zij het eerlte daglicht aanfchouwden. De tweede foort van oorlog onder de Afri» caanen ontltaat uit crflijke gefchillen, welke de bewooners van een land of diftrict met elkanderen hebben, en geduurig aankweeken. De vijandelijkheden hebben geen bepaald doel, en de aanval gefchiedt zonder eenige voorafgaande waarfchuwing ; terwijl diegecnen, die deze oneenigheden aanvuuren, zich van alle gelegenheden bedienen, om de voorwerpen van hunnen haat, door plundering en verrasfching , te benadeelen. Wanneer de oogst binnen is, en de waaren goedkoop zijn, alsdan vormt men ontwerpen, om zich over de eene of andere beleediging te wreeken. De Opperfte let op het getal zijner onderhoorigen; hij ziet, hoe zij op openbaare feesten met hunne lahsfen zwaaijen, en, trots op zijne macht, denkt hij op niets anders, dan om eenen nabuurigen ftaat den een of anderen hoon  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 20? hoon betaald te zetten, dien hij of zijne voorouders ontvingen. Deze oorlogen, waarbij de gevangenen flaaven van den overwinnaar blijven, kunnen dus als de eerfte en meest algemeene oorzaak der flavernij befchouwd worden; terwijl de rampen, die zij naar zich fleepen, dikwijls eene tweede reden, naamlijk de hongersnood, doen geboren worden, waardoor veelen hunne vrijheid voor het behoud van hun leeven opofferen. Eene derde oorzaak der flavernij is het onvermogen, om te kunnen betaalen. Een koopman, onder de Negers, met zijne nabuuren, of met de Europeaanen op de kust, handel drijvende, moet zijne aangegaane verbindtcnisfen van betaaling op zijn' tijd voldoen; doch zo hij hiertoe niet in ftaat zij, ftaat zijn' perfoon en zijne diensten ter befchikking van een ander; want in Africa worden niet alleen de goederen van iemand, die zijne fchulden niet voldoen kan, maar ook zijn perfoon, ten behoeve zijner fchuldeisfchers verkogt. Eindelijk geeft de Heer park nog eene vierde oorzaak op: te weten, het pleegen van misdaaden, waarop de wetten des lands de flaa- ver-  ao8 REIZE DOOR DE vernij tot ftraf gefield hebben; en deze zijn manflag, egtbreuk en valfche toverij, waardoor men op het leeven en de gezondheid des volks toelegt. Wanneer iemand, door eene dezer oorzaaken, een flaaf wordt, blijft hij dit doorgaands geduurende zijn geheele leven, en wanneer zijne kinderen van eene flaavin geboren zijn, ondergaan zij hetzelfde lot. Ondertusfchen' zijn 'er eenige voorbeelden van flaaven, die door het bewijzen van den een of anderen gewigtigen dienst, of door een rantfoen van twee flaaven, met toeflemming van hunnen meester, de vrijheid herkreegen hebben; doch gewoonlijk verfchaffen zij zich dezelve door de vlugt. VYF-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 209 V Y F D E HOOFDSTUK. Arabifché handfchriften-, waarvan zich de Mahomedaanfche Negers bedienen. Opvoeding en onder^ wijs hunner kinderen. Terugkomst van karfa; Befchrijving der vasten Rhamadan. De karavaan gaat óp reis. Haare befchrijving op het oogenblik Van haar vertrek. Haar intogt in Kinijtaköuro; Jammerlijk uiteinde van eene der flaavinnen. Befchrij ving van de Nittas. Zonderling gedrag vart den Koning der Jaloffs. De karavaan komt te Baniferile > Kirvvani , Tambacunda , Jallacotta en Medina, en eindelijk te Jindeij'. De Heer park begeeft zich met karfa naar Pifania. Bizonderheden, die zijn vertrek uit Africa voorafgingen. Hij gaat op een Americaansch fchip, *t geen tc Aritigoa binnenloopt, en vertrekt eindelijk met eene Pakketboot naar Engeland. Eenige voordeden, welke uit de Ontdekkingen van den Heer park voordvloeijen. De fchoolineestér, aan wiens zorg onze reiziger, door den gastvrijen karfa, geduurende zijne afwezigheid, werd aanbevolen, was ecu zagtaartig , vriendlijk en gemeenzaam man , fankouma geheten, die, fchoon zeer naauw aan den Mahomedaanfchcn godsdienst geheet, 0 ech-  aio REIZE DOOR DE echter, ten aanzien van anders denkenden, zeer verdraagzaam was. Hij las zeer veel, en hield het onderwijs der jeugd voor eene aangenaame bezigheid. Zijne fchool beftond uit zeventien jongelingen, meestal van Heidenfche ouders afkomstig, en uit twee meisjes, waarvan de eene de dogter van karfa was. De meisjes werden geduurende den dag, en de jongens des morgens vroeg, en des avonds onderweezen; want deze, daar zij geduurende den tijd hunner opvoeding, als huis-flaaven van hunnen leermeester befchouwd worden, moeten den geheelen dag allerleijen huislijken arbeid verrigten. Zodra een der jongelingen zijne oefeningen volbragt heeft, wordt hij onderzogt, en, wanneer dit onderzoek naar genoegen afloopt, ontvangt hij den naam van Bushreen, en moeten zijne ouders hem wederom voor eenen flaaf, of de waarde van dien, van den meester inkoopen; blijvende anders hun zoon zijn huis - flaaf, tot zoo lang als hij in ftaat is, om zich zijne eigen vrijheid te bezorgen. Behalven den Koran, en één of twee uitleggingen van dit boek, bezat hij verfcheide handfchriften , welke hij gedeeltelijk van de Moor-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 211 Moorfche kooplieden gekogt , en gedeeltelijk van de nabuurige Bushreens geleend en zorgvuldig afgefchreeven had. De Heer park , die geduurende den loop zijner reize nog andere handfchriften zag, fprak met den fchoolmeester over dezelve, en ontdekte, dat de Negers, onder anderen, eene Arabifche overzetting van de boeken van Mozes, die zeer bij hen in agting zijn, van de pfalmen van David, en eindelijk van het boek van Jezaïas, bezaten. Door middel van deze boeken zijn verfcheide Negers, die tot den Mahomedaanfchen godsdienst zijn overgegaan, met de voornaamfte gebeurtenisfen des ouden testaments bekend geworden , en de Heer park berigt, dat de gefchiedcnis van Adam en Eva, de dood van Abel, het leeven van Abraham , Jza'dk en Jacob, de gefchiedenis van Jozeph en zijne broederen, benevens die van Mozes, David, Salomon en anderen, door verfcheiden perfoonen, vrij naauwkeurig, in de Mandinguefche taal aan hem verhaald werden. karfa kwam den vierëntwintigflen van Loumaand des jaars 1797, met verfcheide perfoonen, en dertig uitgelezen flaaven, die hij O 2 ge-  *ia REIZE DOOR DE gekogc had, te Kamalia terug. Ook bragt hij een jong meisje mede, welke hij te Kancaba voor zijne vierde vrouw gehuuwd, en waarvoor hij aan de ouders drie flaaven, ter vergoeding, gegeven had. De overige vrouwen van karfa ontvingen haare nieuwe gezellinne zeer vriendlijk, en geleidden haar naar eene der beste hutten, die zij opzetlijk voor haar hadden doen gereed maaken. Toen de flaaven - handelaars en alle de flaaven, tot de karavaan behoorende, te Kamalia en in de nabuurige dorpen verzameld waren, meende de Heer park , dat de dag van zijn vertrek nabij was; doch men vond telkens nieuwe reden, om dien te verfchuiven, en befloot eindelijk, om eerst de vasten van Rhamadan te laten voorbijgaan, en dan de reis naar de Gambia aantenemen. Deze vasten wordt zeer '{breng door alle Bushreens gehouden; doch in plaats van den Heer park te noodzaaken, hun voorbeeld te volgen, liet karfa hem hieromtrend volkomen vrijheid; doch verkoos onze reiziger, als een blijk van eerbied voor hunne godsdienstige  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 213 tige gevoelens, om geduurende drie dagen te vasten, 't geen voor genoegzaam gehouden werd, om hem niet den haatlijken bijnaam van Kafir, of ongeloovige, te doen verwerven. Geduurende deze vasten, kwamen alle de flaavenhandelaars, tot de karavaan behoorende, iederen morgen in het huis van karfa bijeen, wanneer de fchoolmeester hun de een of andere godsdienstige plaats uit een groot boek, door eenen Arabier, scheiffa genaamd, gefchreeven, voorlas. Des avonds vereenigden zich de vrouwen, die den Mahomedaanfchen godsdienst hadden omhelsd, op de Mifoura, en baden aldaar openlijk; bij welke gelegenheid zij allen in het wit gekleed waren, en met eene behoorlijke plegtigheid de onderfcheiden voetvallen verrigtten , welke hun godsdienst aan hun voorfchrijft. Zodra de maand der vasten voorbij was, vergaderden de Bushreens wederom op te. Mifoura, om de verfchijning der nieuwe maan aftewagten; doch de lucht, dien avond, hetrokken zijnde, werden zij geduurende eenigen tijd in hunne verwagting te leur gefield, en waren verfcheiden reeds naar hunne wooningen terug O 3 ge«  214 REIZE DOOR DE gekeerd, wanneer dit zoo zeer verwagt gefternte van agter eene wolk ten voorfchijn trad, en door handgeklap, het losfen van 't geweer, het roeren der trom, en andere tekenen van blijdfchap, begroet werd. karfa, deze maan, als zeer gunstig voor zijnen togt befchouwende, gaf aan alle perfoonen, tot de karavaan behoorende, bevel, om zich gereed te maaken, Waarop de flaaven - handelaars onderling beflooten, om den negentienden van Grasmaand de reis te aanvaarden, en vervolgens op dien dag, nadat zij aan hunne flaaven de kluisters ontnomen hadden, met hun voor het huis van karfa bijeen kwamen, alwaar alle de pakken gereed waren, en ieder den, hem aangeweezen, last op zich nam. De karavaan beftond, bij haar vertrek van Kamalia, uit zevenentwintig flaaven, die verkogt moesten worden, en aan karfa en vier andere flaaven - handelaars toebehoorden ; bij deze kwamen 'er onder den weg nog agt, zodat het geheele getal vijfendertig flaaven beliep. Van de vrije perfoonen waren 'er veertien, doch de meesten hadden één of twee vrouwen cn eenige huis - flaaven bij zich. Daar-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 215 Daarenboven nam de fchoolmeester, die toen marWoradou, zijn' geboorteplaats, terug keerde, agt zijner fchoolicren mede, dus het getal der vrije perfoonen, met dat der huis-flaaven, agtëndertig bedroeg, en de geheele karavaan uit drieënzeventig perfoonen beftond. Onder de vrije lieden bevonden zich zes zangers, die zich dikwerf hooren lieten, om onze reizigers of hunne vermoeidheid te doen vergeten , of hun een goed onthaal van den kant der vreemdelingen te bezorgen. Toen de karavaan van Kamalia vertrok, werd zij, omtrend eene halve mijl ver, door bijna alle de inwooners der ftad gevolgd, waarvan fommigen van hunne bloedverwanten, thans gereed, om te vertrekken, een teder en aandoenlijk affcheid namen. Zodra de karavaan aan eenen heuvel kwam, van waar men Kamalia zien konde, ontvingen alle perfoonen , tot dezelve behoorende, bevél, om zich aan de ééne zijde , met het aangezicht naar het westen, nedertezetten, terwijl de ftedelingen verzogt werden , aan de andere zijde, met het gezicht naar Kamalia gekeerd, te gaan zitten. Allen in deze orde O 4 ge-  %i6 REIZE DOOR DE gezeten zijnde, plaatflen zich de fchoolmeester en twee der voornaamftc flaaven-handelaars in hun midden; deeden , op eenen plegtigen toon, een lang gebed; gingen vervolgens driemaal rondom de karavaan; maakten met de punten hunner lansfen eenige teekens op den grond, cn fpraken eenige woorden binnen 's monds. Na dit alles reezen de perfoonen, waaruit de karavaan beftond, ijlings op, en aanvaardden, zonder eenig verder vaarwel aan hunne vrienden te zeggen, hunnen togt. Zij namen den weg over Marabou, Bala en JVorumbang, een dorp op de grenzen van Manding, en kwamen in den avond van den eenentwintigden van Grasmaand te Kinytakmiro; eene aanzienlijke ftad, welke in het midden eener uitgeftrekte, welbebouwde, vlak. te gelegen is. Geduurende den togt van dezen dag, waren twee flaavinnen, aan eenen flaaven - handelaar van Bala toebehoorende , zoo vermoeid geworden, dat zij de karavaan niet konden volgen. Zij werden dienvolgens ftrenglijk gcgeesfeld, en tot in den agtermiddag met geweld voordgefleept, wanneer zij bei-  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 217 beiden , beurtlings, aan het braaken geraakten, en men ontdekte, dat zij potaarde gebruikt hadden. Dit is een vrij algemeen gebruik, onder de Negers; doch het valt moeilijk te beflisfen, of het aan een' valfche fmaak, dan wel aan eene zngt, om zich te vergéven, zijnen oorfprong verfchuldigd is. Ondertusfchen vergunde men aan deze vrouwen, om zich in de bosfchen nedcrteleggcn , waar zij door drie perfoonen bewaakt werden, tot dat zij een weinig gerust hadden; doch haare kragten waren dermaate uitgeput, dat de flaaven-handelaar het befluit nam, om met haar naar Ba-, la terug te keercn, en eene andere gelegenheid aftewagten. Vermits Kinytakouro de eerfle ftad, buiten de grenzen van Manding was, welke de karavaan zoude doortrekken, nam men het gebruik, meer dan gewoonlijk, in acht. Ieder moest zijne plaats behouden, en men trok nagenoeg in de volgende orde naar de ftad. Voorop gingen vijf of zes zangers, tot de karavaan behoorende; daarna volgden de perfoonen, die vrij waren; wijders de flaaven* die op de gewoone wijze, vier aan vier, met O 5 een  *i3 REIZE DOOR DE een touw om den hals aan elkander waren vastgemaakt, en tusfchen ieder van welke groepen een man met een lans ging; verder zag men de huis-flaaven, en eindelijk werd de trein door de vrije vrouwen, echtgenooten der flaaven-handelaars, en anderen, gefloten. Op deze wijze naderde de karavaan tot op vijf roeden van de ftad, wanneer de zangers een lied aanheften, waarin de trotsheid haarer bewooners niet weinig gevleid, en der. zeiver bekende herbergzaamheid omtrend vreemdelingen, en inzonderheid hunne vriendfchap jegens de Mandingues, hemelhoog gepreezen werd. Toen de karavaan binnen de ftad trok, vergaderde het volk rondom dezelve, om haare lotgevallen te vernemen, die dan ook openlijk door twee zangers, tot de minfte omftandigheidtoe, der menigte verhaald werden. Dit afgelopen zijnde, gaf de Bevelhebber der ftad aan de zangers een klein gefchenk, en allen, die tot den trein behoorden, zowel flaaven als vrijen, werden nu door den een', dan door den ander', genoodigd , en geduurende den nacht van huisvesting, en tevens van levensonderhoud voorzien. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 219 De karavaan verliet den tweeëntwintigften van Grasmaand Kinytakouro , trok vervolgens door de woestijn van Jallonka, en kwam den vierëntwintigflen , des voormiddags, aan eene kleine beek, waar zij, eene korte poos willende rusten, door eenen grooten zwerm Bijen aangevallen en op de vlugt gedreeven werd. Zodra echter deze vijanden hen niet meer vervolgden werden eenige perfoonen afgezonden, om de pakken, door verfcheiden flaaven agtergelaten, terug te haaien, bij welke gelegenheid men tevens eene flaavin, nealé geheten, die aan karfa toebehoorde, en bij de algemeene vlugt gemist was, wedervond en bij de karavaan terugbragt. Deze ongelukkige vrouw, te zeer afgemat, om haare vliedende togtgenooten te kunnen volgen, had zich bij de beek nedergelegd, en haar ligchaam telkens met water befproeid, in hoop van zich daardoor voor de Bijen te zullen beveiligen; doch dit middel had haar weinig geholpen, want deze, hoewel anders nuttige, diertjes hadden haar zoo geweldig geftoken, dat haar geheele ligchaam met bulten bedekt was. Toen  sao REIZE DOOR DE Toen de flaaven-handelaars haar zoveel angels uit het vleesch getrokken hadden, als zijkonden , wiesch men haar met water, en wreef haar vervolgens met ftekelagtige bladeren; doch zij weigerde volflrekt, om verder te gaan, al moest het haar ook den dood kosten. Men fmeekte en dreigde beurtlings , maar niets konde baaten, zodat men eindelijk tot de zweep den töevlugt nam, en der ongelukkige nealé eenige flagen toetelde. Zij ontving dezelve geduldig; rees met eene trotfche houding van den grond op, en vol-de vier of vijf uuren agter elkander, met eenen moedigen tred, de karavaan. Thans echter had zij haar befluit genomen: zij poogde te ontvlugten ; doch haare krachten bezweeken , en zij viel machtloos op den weg neder- en alhoewel zij buiten ftaat was, om zich optengten, moest zij echter wederom verfcheiden felle zweepflagen verduuren. Dan, deze waren andermaal vruchtloos, weshalven karfa haar op een' ezel deed zetten, om haar op deze wijze te vervoeren ; doch ook dit middel, uithoofde haarer zwakheid, te vergeefsch zijnde, beproefde men een ander. Men vervaardigde, naamlijk, van Bamboes - takken eene foort  BINNEN-LANDEN van AFRICA. aaï foorü van draag-baar, op welke men haar, met touwen, van de fchors gemaakt, vastbond, en op deze wijze, door twee flaaven * deed torsfchen. Eindelijk kwam men des nachts aan eene beek, liggende aan den voet van eenen hoogen berg, Gangarran - Kouro genoemd, waar fommige flaaven, van vermoeidheid en honger, beginnende te morren, aanftonds door de flaaven - handelaars gekluisterd werden. De ongeludkige nealé werd reeds met het aanbreken van den dag gewekt; doch haare leden waren zoo ftijf, en haare fmarten zoo hevig, dat zij noch gaan noch ftaan konde. Men zettede haar, diensvolgens, op den rug van eenen Ezel, en bond haare handen om den hals, en haare beenen onder den buik van dit dier, met touwen, van boomfchors gevlogten, vast; maar de Ezel met zijnen last niet voord willende, en nealé bovendien geene poogingen doende, om zich vasttehouden, gleed zij weldra van het dier af, en ontving daardoor eene zwaare kneuzing aan het been, waarop zich onmiddelijk, daar alle maatregelen, om haar verder te vervoeren, vruchtloos bleeken te zijn, een algemeen gefchreeuw van : fniji haar  222 REIZE DOOR DE haar de keel af, fnijd haar de keel af! on-*1 der den hoop deed hooren. De Heer park van dezen moord geene ooggetuigen willende zijn, verhaastte, met de voorften der karavaan, zijne treden, en had naaüwlijks eene mijl afgelegd, wanneer een der huis - flaaven van karfa bij hem kwam; hem het gewaad der beklagenswaardige vrouw vertoonde, en tegen hem zeide: nealé is verloren. Onze reiziger, hem hierop vragende, of zijn meester hem dit kleed had gefchonken, omdat hij haar den hals had afgefneden, ontving ten andwoord, dat karfa en de fchoolmeester hiertoe hunne toeftemming niet hadden willen geven, en zij haar dus op den weg hadden laten liggen , waar zij buiten twijfel weldra zou omkomen , of door wilde dieren verflonden worden. Het treurig lot dezer ongelukkige maakte, in weerwil van het woest gefchreeuw van den troep, eenen diepen indruk op aller gemoederen. Men vervolgde, onder eene doodfche ftilte, den weg; trok de rivier Furkoumah over, en kwam den agtëntwintigflen van Grasmaand aan de ftad Manna, wier bewooners juist bezig waren, om de vruchen van den  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 223 den boom Nittas intezaamelen. De fchil van deze vrucht is lang en fmal, en bevat eenige zwarte zaaden, welke van een fijn en meelagtig ftof omgeven zijn. Dit meel heeft eene levendige geele koleur, gelijk aan die van de zwavelbloem, en is, wanneer men het alleen eet, lijmagtig en zagt van fmaak; doch wordt, door het met melk of water te mengen, eene aangenaame cn voedzaame fpijze. De bewooneren van Manna fpreeken dezelfde taal, als die van de uitgebreide cn bergagtige landftreek van Jallonkadou. Sommige hunner woorden hebben zeer veel overeenkomst met het Mandinguesch; doch zij befchouwen hunne taal als geheel verfchillende. De Jallonkas worden, even als de Mandingues, door een zeker aantal kleine Vorsten geregeerd, die grootendeels van elkander onafhanglijk zijn. Zij bezitten geencn algemeenen Souverain, en het gebeurt zelden, dat deze Vorsten zoo eensgezind onder eikanderen leeven, dat zij zich onderling, zelfs in tijd van oorlog, de behulpzaame hand bieden. De  s24 REIZE DOOR DE De karavaan verliet nog dien zelfden dag de ftad Manna, en trok door verfcheiden dorpen naar Malacotta, waar zij wel ontvangen werd , en drie dagen vertoefde , geduurende welken tijd de fchoolmeester, wiens oudfte broeder aldaar woonagtig was, haar dagelijks eenen Os ten gefchenke gaf. De inwooners van gemelde ftad fchijnen naarftige en arbeidzaame menfchen te wezen. Zij maaken zeer goede zeep, door de Pimpernooten in water te kooken, en 'er loog van hout-aseh bytevoegen : ook vervaardigen zij uitmuntend ijzerwerk, 't geen zij naar Bondou brengen, om het tegen zout te ruilen. Eenigen dezer bewooners waren, weinige dagen geleden, van zulk eene reis terug gekomen, en bragten de berigten mede aangaande eenen oorlog tusfchen almani abdulkadar, Koning van Fouta-Torra en damel , Koning der jfalofs, De gebeurtenisfen van dezen oorlog gaven ruime ftof tot gefprekken in alle de landen, die op de oevers der Senegal en Gambia liggen, en deszelfs gefchiedenis is indedaad zoo zonderling, dat wij niet kunnen nalaaten, om het berigt van den Heer park dienaangaande, konlijk, onzen lezeren medetedelen. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA. i>2$ Dé Koning van Foutd -Torra^ met eenen heiligen ijver 4 ter voordplanting van zijnen godsdienst, bezield, zond aan damel eenen Gezanti die door twee voornaame Bushreens, welke ieder eert groot mes droegen, 't geen aan dé punt van eenen langen Hok was vastgemaakt, verzeld werd. Toen de Gezant voor damel werd gebragt, gaf hij hem de oogmerken van zijnen meester te kennen, en gelastte vervolgens aan de Bushreens, om dien Vorst de zinnebeelden van zijnen last te vertoonen; De beide mesfen werden diensvolgens vóór damel gebragt, en de Gezant liet zich aldus uit: „ Met dit mes zal abdulkadar zich verwaardigen, het hoofd van damel te fcheeren, indien damel den Maho„ medaanfchen godsdienst wil omhelzen; en „ met dat (op het ander wijzende) zal hij i, damel de keel affnijden, zo damel dit mogt i, weigeren: kies nu! " damel andwoordde hierop den Gezant op eenen koelen toon, dat hij niet te kiezen had, want dat hij het hoofd niet wilde gefchooren , noch\ de keel afgefneeden hebben, en liet den Gezant met dit andwoord vertrekken, abdulkader zich ten hoogden door dit -gedrag beledigd achtende, P iïcl-  226* REIZE DOOR DE Helde zich aan het hoofd van een talrijk leger, en viel in het land van damel, waar de bewooners der Heden en dorpen, op zijne aannadering, hunne water - putten dempten , hunne leevensbehoeften vernielden, en hunne wooningen verlieten. Hij trok nu van de eene plaats naar de andere, en had reeds drie dagen in het land der Jallofs rondgezworven, zonder den minsten tegenftand te ontmoeten , wanneer gebrek aan water, waardoor verfcheidenen van zijn leger reeds op den weg waren dood gebleeven, hem noodzaakte, om van marsch - roete te veranderen, en naar een bosch te trekken , waarin water gevonden werd. Zijne krijgslieden hadden nauwlijks hier hunnen dorst gelescht, of zij legden zich onder de boomen zorgloos neder; geraakten van vermoeidheid in flaap, en werden in dezen toeftand, met het aanbreken van den dag, door damel aangevallen, en volkomen geflagen. Verfcheiden werden door de paarden der Jallofs in hunnen flaap vertrapt; anderen, die de vlugt wilden nemen, werden gedood, en een groot aantal, waaronder 'abdulkader zelf, geraakte krijgsgevangen; zodat nu deze dwaaze Vorst, die naaüwlijks één maand geleden damel  BINNEN-LANDEN van AFRICA. &f mei, had durven dreigen, als een ellendige flaaf voor zijnen vijand gebragt werd, om van hem zijn vonnis te ontvangen. Intusfchen verdient het gedrag van damel bij deze gelegenheid allen lof, en is, indedaad, in eenen /Jfricafchen Prins zoo zonderling, dat de lezer, mooglijk, aan het verhaal daarvan naaüwlijks eenig geloof zal flaan. Toen zijn koninglijke gevangene, naamlijk, gekluisterd vóór "hem gebragt, en op den grond werd uitgeftrekt, fprak de edelmoedige damel, in plaats van hem, naar het gebruik in dergelijke gevallen, den voet op den hals te zetten, en met zijn lans het hart te doorbooren, hem in dezer voege aan: „ abdulkader! antwoord „ mij op deze vraag. Indien het lot des oor,, logs mij in uwe macht gefield hadde, en „ gij u in mijn geval bevondt, hoedanig zoude „ gij dan met mij handelen?" „ Ik zou- „ de u met mijn' lans," andwoorde abdulkader , met veel moeds, „ onmidlijk het hare „ doorfteeken, en ik weet, dat ook dit loc „ mij zal te beurt vallen. " „ Neen , " hernam damel, „mijn lans is, wel is waar, „ met het bloéd uwer onderdaanen, in het „ gevegt gefneuveld, geverwd", en ik zou dien Pa „ nog  aa8 REIZE DOOR DE „ nog daarenboven van het uwe kunnen doen „ rooken; maar hierdoor zou ik mijne fte„ den niet kunnen herbouwen, noch aan duin zenden van menfchen, die in de bosfchen „ zijn omgekomen, het leven kunnen weder„ geven. Ik wil u derhalven niet in koelen „ bloede om hals brengen, maar zal u zoo„ lang als mijn' flaaf houden, tot dat ik ver9, zekerd ben, dat uwe tegenwoordigheid in j, uw rijk, voor uwe naabuuren, niet meer „ gevaarlijk zij, en alsdan zal ik met u han- „ delen, zoals ik best zal oordeelen." ■ abdulkader bleef dus gevangen, en arbeidde drie maanden als flaaf; doch, naa verloop van dien tijd, leende damel het oor aan de verzoeken der bewooneren van Fouta-Torra, en gaf hun derzelver Koning weder. Hoe vreemd ook deze gefchiedenis moge voorkomen, heeft men echter geene redenen, om aan derzelver waarheid te twijfelen. Zij werd niet alleen te Mallacotta, door de Negers, den Heer park medegedeeld, maar ook federt, door de Europeaanen, aan de Gambia woonende, alsmede door eenige Franfchen te Goeree, op nieuw aan hem verhaald, en  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 229 en tevens door negen flaaven bevestigd, die, met abdulkader, iq de bosfchen waren gevangen genomen, en met hetzelfde fehip, als onze reiziger, naar de West - Indien gebragt werden. Dan, laten wij tot de karavaan wederkeeren. Zij verliet den zevenden van Bloeimaand de ftad Malacotta; kwam des avonds te Bintingala , en trok vervolgens naar Dindikou: eene kleine ftad, aan den voet van eenen keten van hooge bergen liggende , waarin veel goud gevonden wordt. In deze ftad ontmoette de Heer park eenen Neger, wiens hair en huid bijna wit waren, en die een van die menfchen was, welke op de Spaanfche eilanden in Amerika, Albinos, of blanke Negers, genoemd worden, De karavaan, twee dagen te Dindikou vertoefd hebbende, vervolgde haaren weg over Satadou (hoofdftad van eene landftreek van dien naam) naar Medina, een klein dorp, welk aan eenen Mandinguefchen koopman, die, door eenen langduurigen handel met de Etiiropeaanen, verfcheiden van derzelver geP 3 brui.  23° REIZE DOOR DE bruiken had overgenomen , geheel toebehoorde. Van daar nam men de reize op Baniferik, hoofdftad van Bentila, cn geboorteplaats van eenen der flaaven - handelaars , die vcrfcheide jaaren afwezig geweest was, en onzen reiziger zijn huis aanbood. Zijne vrienden ftonden hem reeds aan de deur optewagten , en ontvingen hem met de levendigfte blijdfchap; terwijl een jong meisje, zijne toekomende echtgenoote, zodra hij zich op eene mat had neder gezet, in eene kalebas een weinig water bragt, en hem dezelve, knielende, aan^ bood, met verzoek, om 'er de handen in te wasfchen. Dit verrigt zijnde zettede het meisje, in wiens oog een traan van vreugde glinsterde, de kalebas voor den mond, en dronk die ledig: eene daad, welke als het grootfte blijk haarer liefde en getrouwheid jegens haaren minnaar werd aangemerkt. De karavaan, zich van eenige koopwaaren voorzien hebbende, om daarmede aan de oevers 'der Gambia handel te drijven, vertrok den . zestienden van Bloeimaand van Baniferik, en kwam in den agtermiddag te Kirwani. Deze ftad ligt in eene valei, en het land is, meer  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 231 meer dan eene mijl in den omtrek, zonder houtgewas, en zeer wel bebouwd. Haare bewooners fchijnen naarftig en arbeidzaam te wezen, en hebben hunnen landbouw, ongetwijfeld, tot eenen zekeren trap van volkomenheid gebragt; want zij verzamelen de mest van hun vee in het drooge faifoen, en leggen die op hoopen, ten einde 'er naderhand het land mede te mesten: iets, 't geen de Heer park in geen ander gedeelte van Africa gezien had. Niet ver van de ftad ziet men verfcheide fmeltovens, waarin de bewooners zeer goed ijzer bereiden, 't geen zij vervolgens, met hamers , tot kleine ftaaven fmeeden , die omtrend één voet lang en twee duimen breed zijn. Den twintigften van Bloeimaand verliet de karavaan de ftad Kirwani; trok door de woestijn van Tenda, en kwam den volgenden dag aan de bemuurde ftad Tambaconda. Van hier nam zij, na eenige dagen toevens, den weg, door de dorpen Sibikillin en Kombou, en kwam den negenëntwintigften, na alvorens de Nëola-Koba (zijnde een aanzienlijke tak van de rivier de Gambia) te zijn overgetrokP 4 ken,  238 REIZE DOOR DE ken, in eene wel bevolkte landftreek , waar verfcheiden fteden bij elkander liggen, die gezaamentlijk den naam van Tenda voeren; doch bovendien ieder nog eenen afzonderlijken naam hebben. De ftad, in welke zich de Heer park met zijne reisgenooten bevond, droeg den naam van Koba- Tenda, en hier voorzag zich de karavaan van levensmiddelen, om de bosfchen van Simbani te kunnen doortrekken» Zij kwam den dertigften te Jallacotta, (eene aanzienlijke ftad, welke dikwijls door Fvulahfche roovers ontrust wordt) ên trok van daar naar den oever der Nerico, die een tak der Gambia is. Zodra zij zich aan de andere zijde derzelve bevond, heften de zangers een bizonder lied, op hunne wijze, aan, waarin zij hunne blijdfchap over hunne behouden aankomst in de landen van het Westen, of, zoals zij het noemden, in het land der ondergaande zon, uitdrukten. Daar 'cr ia den agtermiddag veel regen viel, moest men van hetgewoone regen -fcherm der Negers gebruik maaken; beftaande in een groot blad van de Ciboa.-bomn, welk, op het hoofd geplaatst  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 233 plaatst wordende, het geheele ligchaam voox den regen beveiligt, Den volgenden morgen trok de Heer park , met de karavaan, over de beek Noutico, en kwam in den agtermiddag, tot zijne groote blijdfchap, aan de oevers der Gambia, welke hier diep, niet fnelvlietend, bevaarbaar, doch een weinig laager zoo ondiep was, dat de karavaanen haar dikwijls te voet overtrokken. Onze reiziger bereikte met zijn gezelfchap, nog vóór den nacht, het dorp, Seefukunda, in het Koningrijk JVoolli liggende. Bij dit dorp worden veele van die foort van boomen gevonden, die men Nittas noemt, van welker vrucht de flaaven, in het voorbijgaan, groote trosfehen hadden afgeplukt, doch waarmede geen van hun in de ftad mogt komen, omdat men de inwooners ■, naar hun zeggen, verzekerd had , dat het land eenig onheil zoude overkomen, wanneer men van de vrucht der Nittas leefde, en den koornbouw verwaarloosde. De karavaan verliet den tweeden van Zomermaand Seefukunda; trok door verfcheiden p 5 dor-  ft34 REIZE DOOR DE dorpen naar Barraconda, en kwam den vierden, des morgens, te Medina, hoofdftad van de ftaatcn des Koning van Woolli, die, zoals de lezer zich nog wel zal herinneren, onzen reiziger, in het begin van Wintermaand des jaars 1795, zoo minzaam ontvangen had. De Heer park vernam aanftonds na dezen zijnen ouden weldoener, en hoorde tot zijn leedwezen, dat hij gevaarlijk krank was. . Geene gelegenheid hebbende, om den Koning in perfoon van zijne achting te verzekeren, liet hij hem boodfchappen, dat zijne gebeden voor zijne behouden reize niet vruchtloos geweest waren, en vervolgde hierop zijnen weg naar jfindy, waar hij, agttien maanden geleden, Dr. laidley verlaten had. De Hr. park bevond zich thans op eenen geringen afftand van Pifania, zonder dat 'er zich, naar zijn inzien, voor zijnen vriend karfa eene gunstige gelegenheid opdeed, om zijne flaaven -aan de oevers van de Gambia, op eene voordeelige wijze, aan den man te kunnen brengen, weshalven hij hem raadde, om dezelve zoolang te Jindey te laaten, tot dat zich gefclnktc koopers zouden aanbieden, karfa was van  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 235 van gelijke gedachten, en huurde derhalven van den bevelhebber der ftad eenige hutten voor hun verblijf, benevens een ftuk lands, waarop zij voor zich zeiven koorn moesten bouwen: verzekerende voords aan den Heer park, dat hij befloten had, om bij hem t$ blijven tot op zijn vertrek uit Africa. Onze reiziger, benevens karfa , en een der Foulahs van de karavaan, vertrokken den negenden van Jindcy, en kwamen des avonds te Tendacunda, waar zij ten huize eener oude dame, camilla geheten, zeer minzaam onthaald werden. Zij had verfcheiden jaaren aan de Engelfche -hctoon'} gewoond; fprak de taal dier natie, en kende reeds den Heer park , voor dat hij, met den aanvang zijner reize, de Gambia verliet; doch thans waren zijne kleeding en gedaante zoo verfchiliende van die van eenen Europeaan, dat zij hem in het eerst niet alleen voor eenen Moor hield; maar hem met de uiterfte verwondering bcfchouwde, toen hij haar zijn' naam en woonplaats had opgegeven. Zij verzekerde hem, dat niemand gedagt had, om hem immer te zullen wederzien, vermits men al voorlang verteld had,  *3ö REIZE DOOR DE had, dat de Mooren van Ludamar hem, even, als den Majoor houghton, hadden om 't'leven gebragt. De Heer park vroeg naar zijne beide bedienden, johnson en demba; doch vernam, tot zijn hartlijk leedwezen, dat geen van beiden was terug gekomen, karfa , die nooit het Engelsch had horen fpreken, luisterde met zeer veel oplettenheid, en verwon, derde zich gro.otlijks over de huiscieraaden, en inzonderheid over de bedden en gordijnen, hoedanige hij nimmer gezien had. De Heer robert aïnsley, van de komst van onzen reiziger te Tendacunda onderrigt, gaf hem een bezoek; bood hem zijn paard' ter leen aan, en verhaalde hem, dat Dr. laidfeEY alle zijne bezitting naar eene plaats, Kaye genaamd, vervoerd had, en zich thans met zijn fchip te Doumafanfa bevond, van waar hij binnen twee dagen werd terug verwagt. Hü nodigde dus den Heer park, om te Pifania, tot de wederkomst van dezen vriend, bij hem te blijven, en beiden vertrokken, in ge-, zelfchap van karfa, den tienden van Zomer-, maand derwaards, Dr.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 237 , Dr. laidley kwam den twaalfden van Dau* mafanfa terug, en ontving den Heer park met zooveel blijdfchap als verwondering. De laatfle, vernemende, dat zijne hier agter gelaten goederen niet verkogt, of naar Engeland gezonden waren, hernam aanftonds zijne Etpgelfche kleeding, en ontdeed zich van zijnen langen baard, karfa vond zeer veel fmaak in het nieuwe gewaad zijns vriends; doch was niet in zijn' fchik, dat hij zijnen baard had laten fcheren, welks verlies, naar zijne gedachten, hem de gedaante van eenen man met die van een kind had doen verwisfelen. De Heer park begon nu aan de vervulling der overeenkomst te denken, welke hij met karfa, voor dat hij Kamalia verliet, gemaakt had, en zeide hem, dat hij het dubbel der bepaalde fom konde ontvangen; terwijl de Dr. aannam, om derzelver waarde in koopmanfchappen aan hem ter hand te ftellen. Daarenboven gaf onze reiziger hem te kennen, dat hij den braaven ouden fchoolmeester fankouma , te Malacotta, een fraaij gefchenk had toegedagt, en verzekerde hem Dr. laidley tevens, dat hij hem behulpzaam zoude wezen, om  «38 REIZE DOOR DE om zijne flaaven op de voordceligfle wijze aan den man te helpen. Deze aanbiedingen, . en meer andere betuigingen van vriendfchap des Doctors, waren aan den braaven karfa hefteed, wiens hart zoo vol van erkentenis was, dat hij dikwijls tegen den Heer park zeide: waarlijk, mijne reize is gelukkig geweest! Vermits nu het regen - faifoen op handen was, en 'er federt verfcheide maanden geene Europifche fchepen op de Gambia waren aangekomen, keerde karfa, den veertienden van Zomermaand, op aanraading van den Heer park, naar Jindey terug, en vertrok de laatlt-e, den zeventienden, met een Amerikaansch fchip, 't geen op de rivier kwam , om flaaven te haaien, naar Engeland: dan, dit fchip, uit hoofde van zwaare lekkagic, te Antigoa moetende binnen loopen, begaf zich onze reiziger aan boord van de pakketboot de Chesterfield, en kwam met dezelve, den tweeën, twintigften van Wintermaand des jaars 1797, te Falmouth aan, van waar hij zich aartftonds naar Londen begaf, om der Africafche Maatfchappij van zijne verrigtingen verflag te doen. De  BINNEN-LANDEN van AFRICA» 23$ De reize van den Heer park, door de binnenlanden van Africa, is indedaad zeer belangrijk, en heeft ons meer gewigtige zaaken, omtrend dit waerelddeel, leeren kennen, dan eenige der voorigen, welke door anderen ondernomen werden; want federt hij ons den oorfprong van de groote rivieren de Senegal, Gambia en Niger ( * ) heeft aangeweezen , wee- (*) Ik bedien mij hier van het woord Niger, als het meest algemeen, onder de Europeaanen, in gebruik zijnde; doch de eigenlijke naam, dien men in Africa aan deze rivier geeft, fchijnt Guin of Jin te wezen. Meer algemeen echter noemt men haar Joliba , dat is: het groote water of de groote rivier. Op gelijke wijze heeft ook de Ganges twee namen, te weten: dien van Padda , 't geen de juiste naam is, en dien van Gonga, 't geen mede groote rivier beteekent. De Mooren en Arabieren geeven aan den Niger den naam van Neel il Abeed, offlaaven -rivier; doch zij noemen dezelve ook Neel Kibberre, om daarmede het groote water uittedrukken. Het woord Neel fchijnt in Africa, en dat van Gonga in de Indien, gebruikt te worden, om eene groote rivier aanteduiden. De ouden verftonden door Niger eenvouwig de rivier der zwarten, of der Ethiopiërs, en deze was eene Romein*  240 REIZE DOOR DE weeten wij, waar de hooger deelen van Afried gelegen zijn, en kennen tevens de juiste grens-linie tusfchen de woestijn en de vrugtbaare deelen dezes vastetl lands, benevens die,Welke het land der Mooren van dat der Negers affcheidt. De laatfte ontdekking, inzonderheid, is, huiten tegenfpraak, voor ons van het hoogfte gewigt, en draagt niet weinig bij, om ons niet Hechts over de natuurlijke, maar ook over de zedenlijke, hoedanigheden dezer beide volken te doen oordeelen; want de ligging en lugtftreek van een land geven aanleiding tot gewoonten, die niet zelden het nationaal charakter bepaalen. Bovendien kan de reis van den Heer pArk, tevens als eene zegepraal der oudheid worden aangemerkt, vermits door dezelve verfcheide zaaken, betreklijk de Aardrijkskunde en natuurlijke Historie, zijn bevestigd geworden, die Wel door verfcheide oude fchrijvers zijn te, boek gefield; doch waaraan wij, bij mangel aan meinfche uitdrukking; want de Grieken meenden, dat de Niger de Egijptifche Nyl, of eene van deszelfs takken, ware.  BINNEN-LANDEN van AFRICA. 241 aan genoegzaame kunde, tot hiertoe weigerden geloof te geven. Van dien aart is de loop des Nigers en de gefchiedenis der Lotophages. Reeds, voor meer dan tweeëntwintig eeuwen, maakte herodotes gewag van eene groote rivier., zeer ver ten Zuiden van de groote woestijn liggende, en waarin zich zeer veel Krokodillen ophielden. Deze rivier ftroomt, volgens zijn berigt, van het Westen naar het Oosten, en doorfnijdt Africa op gelijke wijze, als Europa door den ' Donau verdeeld wordt. De reizigers, voegt hij 'er bij, die van de kusten der Middellandfche Zee vertrokken waren, en deze ontdekking deeden, kwamen aan eene aanzienlijke ftad, welke op den oever der riviere in gefchil gelegen was, en wier bewooneren Zwarten waren. Het is waar, dat genoemde fchrijver deze rivier voor een' afgelegen tak van den Egyptifchen Nyl hield; doch alle de bewijzen, ter ftaaving van zijn gevoelen bijgebragt, ftrekken, om de rigting dezer groote rivier, van het Westen naar het Oosten , nog vollediger aantetoonen. plinius was mede van gedachten, dat de Nyl zijnen oorfprong in het Westen nam; maar hij was 'er ver af, om die rivier met den Niger te verwarren, welke O door  24a REIZE DOOR AFRICA. door hem wel dégelijk voor eene afzonderlijke, rivier gehouden worde Wat nu de Lotophages betreft; hieromtrend verhaalde de Fabel, dat zij volken van Africa waren, die eene vrucht, Lotus geheten, tot hun voedzel gebruikten, welke het vermogen bezat, om de reizigers, wanneer zij 'er van aten , hun vaderland te doen vergeten: doch de Heer park heeft, door naar het zijne terug te keeren, dc valschheid van dit gevoelen beweezen, ten zelfden tijde, dat hij het beflaan dezer vrucht heeft bevestigd. Wij kunnen, onzes oordeels, dit verflag der reize van den Heer park niet beter belluiten, dan door aantemerken, dat wij ten aanzien van onze kennis, omtrend het binnenfte van Africa, juist zoover gevorderd zijn, als de ouden, voor omtrend tweeëntwintig eeuwen, reeds waren.