R E I Z E INDE BINNENLANDEN VAN S U R INAME.    PI.1 KAPITEIN J.C.STÏDMAN.  R E I 2 E IN DE BINNENLANDEN V A N SURINAME, DOOR KAPITEIN jOHN GABRIËL STEDMAN, MÉT PLAATEN. NAAR. HET HOOGDUITSCH. EERSTE DEEL # te leyden, Bv A. en J. HONKOOP/ m ü c c x c i x.   VOORREDEN van den VERTAALER. \ fjet werk, waarvan wij in dit uittrekzel het voornaamfte, nieuwfte en belangrijkfte onzen medeburgeren in hunne taal aanbieden, kwam in het jaar 170Ó te Londen te voorfchijn onder den tijtel van: Narrative ofafive years expedition against the revolted Negroes of Surinam in Guiana on the wild coast of South - America from the year 1772 to 1777, ehicidating the hiftory of that country and defcribing its produclions, viz: Qimdrupeds, Birds, Fifches, Reptiies, 2rees, Shrubs, Ftuits and Roots, with an account of the Indians ofGuiana and Negroes of Guinea, by Capt. j. g. s t e d man. llluftrated with 80 elegant engravings from drawings made by the author, London &c; dat is: „ Ver„ haal van eenen vijfjaarigen togt tegens „ de rebelleerende Negers van Suriname „ in Guajana op de wilde kust van Zuid* 3 Ame.  ti VOOËKEDËN'; j, America van het jaar 1772 tot 17777 „ waarin de hiftorie van dat land wordt „ opgehelderd, met de befchrijving varï i, desz'elfs voortbrengzelen, als viervoe„ tige dieren, vogelen, visfchen, krui. j, pende dieren, boomen, heefters, vfug,,• ten en wortelen, met narichten omsi treri't de Indiaanen van Guajana en dc „ Negers Van Guinea, door kapitein j, j. g. stedman, opgehelderd mee i, tagtig fierlijke Plaaten naar tekehingëri ,, van den Schrijver gegraveerd, Lóna, den enz. in twee deelen in quarto. " Deeze togt van den Schrijver is nog të zeer in geheugen bij' veele' onzer medeburgeren dan dat zij niet nieuwsgierig zouden wezen naar de bijzonderheden, welke hij'er vanrnng vernaaien; het land, dat in zoo groot eene betrekking ftaat met' het ons, het verblijf van veele onzer medeburgeren aldaar, het belang dat andere 'er in Hellen, die 'er bezittingen hebben, het aandeel dat veele onzer vrienden enr kennisfen in dien togt gehad hebben, alles moet hier te zaamen loopen om die nieuwsgierigheid meer dan omtrent enig an-  VOORREDEN. vil pnder boek aanteprikkelen en vooral daar het van eenen vreemdeling gefchreven is. Doch een werk van die uitgeftrekthcid over een land, dat wij door verfcheiden befchrijvingen zoo wel kennen, moest noodwendig veele zaaken bevatten, die niet nieuw waren , en in dat geval was eene zoo kostbaare uitgave als het werk, volledig vertaald en met alle de plaaten van het oorfpronglijke verrijkt wordende, wezen zoude, minder raadzaam; de nieuwsgierigheid onzer landgenooten was met minder kosten te bevredigen: en het werk bevat ook indedaad veel dat den Engelfchen leezer nieuw mag zijn, doch dat hier te lande ten vollen uit bancroft, fermjm, hartsink, om van geene vroegere fchrijvers over Suriname te gewagen, bekend is; vooral -betreft dit de befchrijvingen van de voortbrengzelen der natuur, van welke veele met geringe veranderingen door den Schrijver uit die Ferken ontleend zijn. Zoo heeft men 'ei in Duitschland ook over gedagt; de Heeren jacobs en Kries, voortzetters van de Nieuwe Hi- fio-  vin VOORREDEN. ftorie der Zee- en [.and- Reizen, gaven in het agtfte Deel van dat werk deeze Reize van stkdman op eene zoo oordeelkundige wijze verkort, dat ik geene zwaarigheid gemaakt heb van hunnen arbeid gebruik te maaken en hun werk in plaats van het oorfpronglijke te volgen ; ik heb egter het groote werk doorgaans daarbij geraadpleegd en ben daardoor in de gelegenheid geweest enige nuttige veranderingen te maaken. De plaaten, welke deeze Schrijvers in hun werk ingevoegd hebben, zal men ook in deeze uitgave vinden. Aldus befnoeid, durf ik den leezer vooraf verzeekeren.dat deeze reize voor hem zeer belangrijk, in het leezen zal zijn en zijne nieuwsgierigheid volkoomen zal bevredigen. j. d. pasteur. 25 Nov. i~99. r e,i-    R E I Z Ë IN DE BINNENLANDEN VAN SURINAME* jFTet nafpeuren en kennen van vreemde Iarideri is, in de laatfte tijden, rriaar wel voornamelijk zédert de ontdekkingen van den onfterflijken cook, Vrij algemeen, ja bij zeer veele menfchen zelfs eene van hunne voórnaamfte bezigheden geworden ; men vindt de gefchièdëftisfefl van alle oriderneemingert in dit vak ook zoo belangrijk, dac ik het zal waagen de waarneeniingen, welke ik gelegenheid gehad heb in een zeer merkwaerdig gedeelte' van onzen aardbol te doeh , der waereld mede te deelen. Het is waar, de volkplanting Suriname in Hollandsen Guajana is reeds zedert veele jaaren zoo verre bekend als zij langs de kusten door Europeaanen bewoond eh bebouwd is, maar landwaarts in, verre Van de zeés li DEEIr, A WOJX  * REIZE in de BINNENLANDEN worden diepe moerasfen en digte ondoordrinsbaare bosfchen voor verdere ontdekkingen zoo veele affchrikkende hindernisfen , dat men , behalven omtrent enige voorwerpen den koophandel betreffende, die in alle landen tusfchen de keerkringen gevonden worden, tot nog toe, maar weinige echte narichten over dit land heeft kunnen bekoomen. Mijn oogmerk is dan voornamelijk mij omtrent zoodanige omftandigheden uittelaaten, welke mij de noodzaaklijkheid, waarin ik mij bevonden heb om in de binnenfte deelen van dit land doortedringen, gelegenheid gegeeven heeft te leeren kennen. Het billijk gedeelte mijner leezeren zal, zoo ik hoop, het werk van eenen man, welken van zijne vroege jeugd zijne bezigheden als foldaat en zeeman verhinderd hebben zig tot eenen fchrijver te vormen, met eenige toegeevendheid ontvangen. Egter geloof ik mij, zonder onbefcheiden.heid, te mogen vleien dat hetgeen in dit werk aan uitwendige voordeden ontbreekt ten minften enigermaate door getrouwheid en naauwkeurigheid zal vergoed worden, eigenfchappen, welke de pen en het penfeel dan alleen eigen blijven9 als zij de voorwerpen op de plaatfen zelve fchil-fleren. Om niet in mijn verhaal hier en daar onver/laanbaar te worden, zal ik vooraf, in weinige woor, den*  van SURINAME. 3 den, zeggen wat aanleiding gegeeven heeft dat ik de reis naar Suriname heb ondernoomen. Alle landen, daar de huislijke flavernij ingevoerd is, ftaan bloot voor inwendige onlusten en oproeren, die des te zwaarer en memgvuldiger Worden als de flaaven het fterker getal der inwooneren uitmaaken; maar geene volkplanting was in dit opzigt ongelukkiger dan Suriname* Hetzij dit koome door de fchuld van het beftuur aldaar, hetzij de fcbuilplaatfen, welke onmeetlijke wouden den weglooperen verleenen, daar aanleiding toe geeven, zoo veel is zeeker dat de Europifche planters, die hier gezeten zijn, onophoudlijk aan de geweldigile verwoestingen en aan het uitbreeken van de vertwijfeldfte wraakzugt waren blootgefteld. Deeze herhaalde onlusten en optoeren vorderden eindelijk nadruklijke maatregelen, en het was voornamelijk de tijding, die in. het jaar 1772 in Holland kwam , dat zig een groot aantal rebelleerende Negers in de bosfchen der volkplanting verzameld had en voor hun zeer vreeslijk geworden was, dat deStaaten der Vereenigde Nederlanden noopte eene toereikende magc naar Suriname te zenden om den aanvoereren tegen te trekken en, zoo het mogelijk ware, dee* 2en opftand ten vollen te dempen. Ik was op dien tijd luitenant in de Schotfche Brigade in dienst van de republiek en verkreeg A a op  4 REÏZE in i« BINNENLANDEN op mijn verzoek eene plaats van kapitein bij een corps vrijwiIJgers, dat onder bevel van den Overften fourgeoud, eenen Zwitfer, naar Guajana wierd gezonden. Het esquader, dat tot deeze reis wierd uitgerust, beftond uit twee oorlogfchepen de Boreas en Westfiellingwerf, onder bevel van de kapiteinen van de velde en cras, en drie nieuwe fregatten van tien tot zestien ftukken, die als oorlogsfloepen dienden. Op deeze laatfte wierd ons regiment ingefcheept en wij liepen op kersmis uit Texel in zee. Reeds op de hoogte van Plymouth verliet ons WestfteUlingwerf en liep in die haven in, om een lek, dat zig geopenbaard had, te laaten floppen. Den tweeden Januarij 1773 wierden wij op de hoogte van Kaap Finifterre van een' ftorm beloopffn, die de Boreas en de Vigilantie van ons fcheidde; de eerfte voegde zig egter den vierden dier maand weder bij ons. Wij beproefden omtrent deezen tijd onze hangmatten, die gewoonlijk in de lengte van het fchip hangen, overdwarsch vast te maaken en vonden dit zoo goed, dat meer fchepen naderhand ons voorbeeld gevolgd zijn. Op deeze gantfche'reis aten wij, buiten een varken en een paar magere fchaapen, niets dan gezouten kost. Onze commandant vondt goed •ns op deeze wijze als gemeene matroozen te  van SURINAME. 5 katen keven, om ons, zoo hij zeide, aan deeze fpijze te gewennen, die in de bosfchen van Suriname waarfchijnlijk ons eenigite voedzel zou wezen. Weldra begonnen zig de fcheurbuik en andere zwaare ongemakken te openbaaren; op het gantfche fchip heerschte neêrflagMgheid en moedeloosheid; ik alleen klaagde overluid en van deezen tijd reken ik de goedgunftigheid, die de overfte fourgeoud mij, geduurende den gantfchen togt, geheel bijzonderlijk betoonde. Den een en dertigftcn Januarij voeren wij enige groote zwarte klippen voorbij, die de Conjïables genoemd worden en wierpen bij de Euripifche of de Duivels - eilanden het anker. Deeze eilanden liggen vier en twintig mijlen van de Franfche volkplanting Cayenne naar het NoordNoord We.sten, op 50 20' Noorder Breedte en beftaan uit eene rei kleine, onbewoonde en voor, de fchepeh zeer gevaarlijke klippen. De ftroom loopt hier altoos van het Zuid-Oosten naar het Noord-Westen met eene fnelheid van zestig Engelfche mijlen in een etmaal; bij gevolg moet een fchip, dat bij ongeluk den mond van de riv vier van Suriname voorbij gezeild is eenen aanmerklijken omweg neemen om weder op de hoog» te van die rivier te koomen. . Terwijl wij hier voor anker lagen, zagen wij A 3 dea  6 REIZE in de BINNENLANDEN den Narwhal of Eenhoorn-visch (*> Hij1 fcheen maar zes of agt voeten lang (Tchoon enige de lengte van dit fchepzel als van veertig toe vijftig voeten opgeeven) en zijn hoorn, die anderen visfehen en bijzonderlijk den Walvisch, zeer gevaarlijk is, vier voeten lang te zijn. Als deeze hoorn bewerkt wordt, behoeft hij in hardheid en witheid niet voor het ijvoir te wijken. Dit leevenbaarend zee - dier bevindt zig menigvuldiger Sn de zeeën der koude dan der warme luchtüreeken. Den eerden Februarij zetteden wij onze reis voort en ftevenden langs de kust, tot wij in den avond op de hoogte van den vloed Marawyne het anker wierpen. In deeze rivier zijn veele fchepen gebleven, dewijl zij die ongelukkig voor de rivier van Suriname aanzagen, welker mond den mond van deeze rivier zeer veel gelijkt. Dat dezelve zoo gevaarlijk maakt zijn de veele klippen, de kleine eilanden en het drijf-zand, waarmede zij geflopt is; daarenboven is zij bij hoog water en zelfs ten tijde van de vloed nog zoo ondiep, dat alle fchepen , die maar enigzints diep gaan, (*) Naardien de Schrijver dit dier niet van nabij gezien heeft en het niet gewoon is dat men hetzelve tusfehen de keerkringen ontmoet, is deeze opgave enigzints verdagt. Natuurkundigen weeten dat deeze zoogenaamde hoorn een van zijne flagtanden is.  van SURINAME. 7 gaan, terflond aan. den grond geraaken en te ber-* ften ilooten. Den tweeden Februarij (levenden wij verder langs de kust: wij voeren Braams Punt voorbij en kwamen eindlijk in de fchoone rivier van Suriname , daar wij ten drie uuren na den middag voor het fort Amfterdam het anker lieten vallen. Hier vonden wij de Vigilantie, die twee dagen voor ons aldaar was aangekoomen. De blijdfchap van al ons fcheepsvolk was mt ten hoogflen top; rondom ons fpreidde zig de fchoonfte groene vlakte uit; de rivier krielde van barken en booten, die, om ons te zien, heen en weder voeren en van groepen van naakte jongens en meisjens, die, als Tritons en Nymphen, in het water fpeelden. Voor allen was dit gezige nieuw, en in het gantfche fchip hoorde men niets dan muzijk, zingen en dartelen , terwijl een ieder zig in verbeelding dit vrolijk toneel met het fchip , daar de hitte het verblijf on* verdraaglijk maakte, vergelijkende, van het fchoonfte geluk droomde. Maar hoe zeer vond men zig in zijne rekening bedrogen! En niets evenaart indedaad, de aangenaamegewaarwordingen, waarvan wij ons, door de overvliegende welriekende geuren der citroenen, limoenen, oranjen en bloemen, waarmede de oever van alle rivieren in dit eeuwig bloeiend land bezet zijn, doordrongen gevoelden. Wij kreegen ook eenen rijken voorA 4 raai  * REIZE in de BINNENLANDEN eaad van deeze kostlijke vrugten, die door den Bevelhebber van hec fort den overfte ponche? s. a wierden aan boord gezonden. Terwijl wij aan deze plaats vertoefden, gong het fcheepsvolk in menigte aan land en ik begeleidde hetzelve; maar het genoegen, dat ik mij van mijnen overgang van het fchip tot de vrijheid om in dir tivffend land om te wandelen beloofde, wierd wel ras geftoord door het eerfte voorwerp, dat zig, na mijne landing, voor mijn oog vertoonde, Het was eene. jonge flavin, weikerkleer ding enkel in een om haare lendenen gewonden lap beflond, die, gelijk haare huid zelve, op verfcheiden plaatfen door de zweep, was van een gereten. De misdaad van dit ongelukkig flagtoffer der dwinglandij was, dat zij een werk niet volbragt had, dat haare kragten, naar het fcheen, niet hadden toegelaaten. Zij had, om deeze reden, twee honderd flagen ontvangen en moesc, geduurende enige maanden, eene keten van enige ellen lengte draagen, die mee het een eind om haaren voet geklonken was en aan het ander eind liongeen gewigt van ten minden honderd ponden. Het gezigt van deeze lijderes trof mij diep en liet in mijn hart een verfch rik lijk gevoel van de onmenselijkheid der planters tegens hunne arme Qnderhoorige agter. Het gras in deeze ftreek was zeer lang en. grof fn huis^tscede twee foorten van zeer lastige in- fek-  van SURINAME. 9 /ekten, die van de volkplanters pattaf- en forapat-luizen genoemd worden (*). Deeze dieren hechteden zig aan elk deel onzes ligbaams. De eerde zijn zoo klein, dat zij naauwlijks zigtbaar zijn, de laatfte wat grooter en van gedaante als kreeften, beiden koomen zij daarin overeen dat zij vast aan de huid haqgen en eene onverdraaglijke jeukte. veroorzaaken. Deeze infekten zijn voornamelijk menigvuldig geduurende den regen-tijd. Men beweert dat het beste middel om zig hunne aanvallen te onttrekken is barre-* voets te gaan, terwijl zij zig ligter en gevolglijk in grooter aantal aan de klederen vasthechten en van daar zonder enige moeijelijkheid den weg naar de huid vinden. Wij konden ons van deeze' lastige gasten niet ontdaan tot wij, toen wij weder aan boord gekoomen waren, ons de huid met citroen-fap wiefchen, hetgeen de fmertlijke geWaar wordingen merklijk verminderde. Den derden Maart ontvongen wij een bezoek van verfcheidene officieren van de troepen der West - Indifche Maatfchappij, in begeleiding van verfcheiden perfoonen van rang, die ons, buiten pligtpleegingen met woorden, hunne oplettendheid ook door het fchenken van eene groote menig' (*) Acarus fanguifugus of■ Batatas L? Pulex penttrans L.?  io REIZE in de BINNENLANDEN nigte vrugten en andere ververfchingen betoons den. Zij kwamen in ilerlijke barken of tentfchuiten, met vlaggen opgeiierd en met muzijk naar boord. Elk vaartuig wierd van zes of agt Negers geroeid, die geheel zonder klederen waren, uitgezonderd eene kleine ftrook linnen, die tusfchen hunne beenen door gong en van vooren en van agteren aan eenen katoenen band, die om de lendenen liep , vastgemaakt was. Wijl de volkplanters gemeenlijk hiertoe hunne fchooiafte flaaven, gelijk ook tot hunne bediening, verkiezen , vertoonden deeze roeijers, die alle jong, gezond en fterk waren, een fraai gezigt. Hunne volkoomen naaktheid liet ons toe hunne huid te bezien, en wij vonden dezelve blinkende en bijna zoo zwart als ebbenhout. Maar welk eene ftrijdigheid tusfchen dit toneel en twee kanos vol magere ongelukkige, die ons met luide jammerklagten om een aelmoes baden en zoo uitgehongerd waren, dat zij eikanderen om een been zouden hebben kunnen verfcheuren! Den volgenden dag ontvong onze commandant een bezoek van den Heer rensdorp, die hem twee zwarte foldaaten voorftelde, zijnde vrijgelaaten flaaven, die tot een onlangs opgerigt corps van zwarte krijgslieden, drie honderd koppen fterk, behoorden. Dit klein leger had kort te vooren met veel dapperheid voor de beveiliging der volkplanting geftreden. Ter-  van SURINAME. ii : Terwijl wij hier nog ren anker lagen, ontvong ik eene zeer beleefde nodiging van den Heer iolkens , eenen planter, denwelken ik was aanbevoolen. Hij bood mij, als wij in Paramaribo, de hoofdflad der volkplanting, zouden kooHien, zijn huis en zijne tafel aan. Op den agtften Maart vercr^jÉM wij ook werklijk derwaarts en gongen eene piftool - fchoot van den wal voor anker leggen. Het is naauwlijks ie befchrijven hoe groot onze vreugde was ons,na drie en zestig dagen, die wij in een klein fchip en op een element hadden doorgebragt , aan welk het grootile gedeelte der troepen niet gewend was, weder aan land en van-duizend aangenaame voorwerpen omringd te zien! Eene ftad van een uitmuntend net en behaaglijk aanzien — het treffend gezigt, van het heen en weder vaaren der fchepen! — van rondomme bosfehen met het vrolijkst groen verfierd! de lucht met de lieflijkfte geuren vervuld, en het gantfche toneel door de ftraalen eener onbewolkte zon verguld! Wij verlieten egter onze houten wooningen eerst den volgenden dag onder een algemeen vreugde - geroep : alle fchepen op de reede waren met vlaggen en wimpels verfierd en derzelver gefchur vuurde onophoudlijk tot alle de troepen geland waren. De inwooners van Paramaribo hadden zig alle verzameld om dit fchitterend toneel mede te aanfchouwen; zij vonden zig ook indedaad in hunne ver-  REIZE in de BINNENLANDEN verwagting niet bedrogen. Het corps beftond uir bijna vijf honderd jonge lieden, want wij waren zoo gelukkig geweest maar eenen man op de gantfche reize ce verliezen en de ouüfte van ons was naauwlijks dertig iaaren oud; de gantfche bende was in nette nieuwe raonteeringen gekleed en zij droeg oranjen- takkenJÉÉfcle hoeden. Wij paradeerden op eene grooté^Rne vlakte tusfchen de ftad en de citadel, regt over het huis van den Gouverneur. Geduurende deeze plegtigheid wierden verfcheiden foldaaten flaauw van de hitte; daarop betrokken de troepen de voor hun beilemde kwartieren en de officiers gongen ter maaltijd bij den Gouverneur, en dit gastmaal zou, door het onderfcheid tusfchen hetzelve en de gezouten kost, waarvan wij tot hiertoe geleefd hadden, op zig zelf ons reeds tot eene zeer voortreflijke verkwikking geftrekt hebben, zoo 'er al zulk een onderfcheid nodig geweest ware om onze denkbeelden van deszelfs heerlijke inrigting te vergrooten. Men zag hier de uitgezogdle lekkernijen van Europa en Amerika in zilver opgedischt; de beste en verfcheidenfte wijnen wierden in overvloed gefchonken; het nageregt beftond uit de kostlijkfte vrugten en tot bediening was 'er een groot aantal Neger - Meisjens en jonge Mulattinnen, alle, naar 'slands wijze, naakt tot aan de lendenen, van daar nederwaarts in de fijnfte indifche chits gekleed en over het gantfche lijf met gouden ket- tin-  tAN SURINAME tingen, medaillons , halsbanden, armbanden en lieflijk riekende bloemen opgefchikr. Na dit kostbaar gastmaal zogt ik het huis van den Heer lolkensop, hetwelk mij deeze gastvrije man, gelijk ik boven reeds heb aangemerkt* tot mijn gebruik had aangeboden. Hier wierd ik ©p de zonderlingfte wijze ontvangen, die men bedenken kan. Toen ik aangeklopt had, wierd mij de deur geopend door eene jonge Negerin van een minlijk aanzien; haare gantfche kleding be* ftond uit eene rok; in de eene hand hield zij eene «angeftooken tabaks-pijp, in de andere een brandend licht, dat zij mij, om mij te bezien, dige onder den neus hield. Ik vroeg haar of haar heer c'hüisware? Zij antwoordde .iets, maar in eene Voor mij gantsch onverftaanbaare taal. Ik noemde hierop zijnen naam, waarop zij in een luidrug-. tig gelach uitbrak , dat mij twee reien zeer fchoone tanden liet zien en, mij voor aan de borst bij de roks - knoopen vattende, gaf zij mij een teken haar te volgen. Ik was in de grootfle verlegenheid wat ik doen zoude; ik gong egter in het huis en zag mij door het meisjen in eene zeer nette kamer geleid, waarin zij enige uitmuntende vrugten en eene flesch Madera-wijn bragt. Nu gaf zij mij, zoo goed haar mogelijk was, te verflaan dat haar heer met zijn huisgezin naar de plantagie gegaan was, om aldaar enige dagen doortebrengen en dat hij haar teruggelaaten had om eenen En-  14 REIZE in de BINNENLANDEN Engelfchen Officier te ontvangen, die ik ongetwijfeld zijn zoude. Ik verzeekerde haar dat ik degeen was die verwagt wierd en fchonk haar een glas wijn in; maar het was niet dan met de grootfte moeite dat ik haar overreeden konde het aanteneemen. Deeze ongelukkige fchepzels worden met zoo veel vernedering behandeld, dat men het in hun voor eenen zeer hoogen graad van ftout* heid houdt als zij in tegenwoordigheid van eenen Europeaan eeten en drinken. Ik beproefde enigen tijd lang iets dat naar een gefprek geleek mee deeze vrouw te houden, maar ik moest weldra tot mijne flesch terug keeren. Moede van de bezigheden van dien dag, verlangde ik naar rust en gaf mijne Negerin een teJ ken dat ik wilde gaan flaapen; maar zij, die mif .verkeerd verflond, viel mij om den hals en drukte eene warme kus op mijne lippen. Ten uiterflen geraakt over deeze onverwagte en van deeze* zwarte fchoone mij zeer onaangenaame gunst * rukte ik mij uit haare armen los en vloog verftoord in de flaapkamer, die zij mij had aangewezen, maar ook daar vervolgde mij deeze zwarte kwelgeest en wilde met alle geweld, wat ik 'er ook tegen mogt inbrengen, mij mijne fchoenen en kousfen uittrekken, van welke zij mij ook: werklijk in eenen oogenblik ontdeed. Dit gedrag van deeze Negerin flond mij onuitdruklijfc tegens, maar deeze foort van bediening is inde* daad  van SURINAME. ^aad in Suriname eene vaste gewoonte en men moet niet gelooven dat het gedrag van deeze flavin eene uitwerking van haar temperament ware: alle andere zouden zig even zoo gedraagen hebben en een ieder, die de West-Indifche plantagieën bezoekt, zal de zwarte jufferfchap in dit ftuk alle gelijk gezind vinden. Toen mijn vriend des anderen daags 's morgens nog niet teruggekeerd was, verliet ik zijn huis en zijne gastvrije Negerin en betrok eene wooning, die voor mij beitemd was. Ik vond •dit huis geheel zonder huisraad, maar, helaas! niet zonder bewooneren; want reeds in den eerften nacnt wierd mijn perkamenten kapiteins - brevet , dat ik in een venfter had laaten liggen, geheel en al van de rotten opgevreeten. Nu begon ik ernftig te overleggen hoe ik mijne nieuwe wooning zoude meubileeren; doch deeze zorg wierd door de edelmoedige gastvrijheid der inwooneren onnodig gemaakt. De Juffers voorzagen mij van eenen rijken overvloed van tafels, Itoelen, fpiegels en zelfs van tin en koper - werk en porcelein en de Heeren overlaadden mij met wijn, appeldrank, Engelsch bier, rum en fuiker en met eenen voorraad der*uitgezogtfte vrugten. Onder deeze laatfte kwamen mij de pompelmoes en avoira voornamelijk merkwaerdig voor. De eerfte, die van eene aangename het midden tusfchen zuur en zoet houdende  ï6 REÏZE in de BINNENLANDEN de (maak is, koomt van eenen boom, die doof kapitein shaddok van Güinea alhier is overgebragt: hiervan daan heeft de' vrügt in de Engelfche West-Indieën zijnen naam behouden , het is de Citrus decumana Linrt. De inboorlingen zijn 'er zeer op gezet en houden die voor zeer gezond. De Avoira of Awara, die minder merkwaerdig is om haare fmaak dan wegens haar fchoon voorkoomeh , groeit op eene foort van palmboom, is van eene eironde gedaante, omtrent van de grootte van eene Orleanfche pruim en van eene donkere oranjen - kleur, die zeer weinig naar het rood trekt. Zij wordt van de Negers Zeer gewaardeerd: zij oefenen hunne behendigheid aan de fteenen en fnijden 'er ringen uit, die Zij met cijfers, voorde letters van naamen en andere opfchriften verfieren en den Europeaanen fchetiken, die dezelve in goud laaten zetten Deez'e fteenachtige pitten zijn groot, zeer hard en zoo zwart als git, of ebbenhout; maar het vleeseh dat 'er om zit is zeer dun. Toen wij den ftaat van ons proviand nazageri, bevonden wij dat wij ten naaften bij zoo veele varkens, fchaapen, ganzen, eenden en ander gevogelte overig hadden als wij uit Holland hadden mede genoomen. Alles wierd naar den colonel in het hoofd - kwartier gebragt, en wij hadden daarenboven nog den fpijt van zestig groote vafea in»  Van SURINAME. ïf Ingelegde groenten en even zoo veele Westphaalfche hammen, die geheel verrot waren, in de rivier van Suriname te zien werpen , om den Visfcheh tot aas te verdrekkeri. Den eerden morgen na mijne landing vond ik mijn gezigt, mijne borst en handen geheel getijgerd door de deeken Van duizenden muskiten; dé vermoeidheid van de reis en mijn diepe flaap hadden mij het niet doen merken; anders verraadén zij zig ras door hun gegons, dat dengeehen, die hunne fleekén kennén, zoo vreeslijk en onaangenaam is; dat men hen duivels trompetters noemt: £ij zijn ook indedaad in alle opzigtën zeer lastigé fehépzels; des avonds zijn de kaarsfen naauwlijks ontdooken of zij hangen °er met menigte aan; ali le foorten Van fpijzen en dranken daan voor hunne onaangenaame bezoeken bloot en zelfs mond en oogen zijn voor hun niet zeeker. Het best geneesmiddel van hunne deekén is citroen - fap mét water gemengd en dit zelf dient ook om zig regens hunne aanvallen te befchutten. De inwooners öntdeekeh gemeenlijk, voor zij hunne vfenders fluiten, tabak, öm de muggen te verdrijven en dan ziet men de Negerinnetjens, dié daartoe ook haare eenigde kledij, haar' rokjen afwerpen, met brandende tabak door alle de kamers loopen om de muskiten door deezen damp te verjaagen, of te dooden. Kiefcher en wellusriger perfoonen laaten zig van hunne öaaven dei» 1' BEfit. B eant-  *8 REIZE in de BINNENLANDEN gantfchen nacht door waaien, of zetten fcherme» van groene gaas om hunne bedden. Doch hee grootfte gedeelte flaapt in ruime katoene hangmatten, met een dun laken overdekt , dat over een touw hangt, 't welk over de hangmat gefpannen is. Het gebrek aan zulk een laken had mij dit ongemak te weeg gebragt. Men heeft in Suriname ook nog eene grootere foort van muggen, die men Mawkers noemt; haare fteeken zijn ook zeer pijnlijk; doch daar zij veel minder talrijk zijn dan de muskiten, valles zij den inwooneren minder lastig en worden daarom ook minder bemerkt. Op eenen zekeren dag trad des morgens eene oude Negerin met een zwart meisjen van omtrent veertien jaaren in mijne kamer: hoe verwonderd was ik toen zij mij zeer ernftig deeze haare dogter aanbood om, gelijk zij het noemde9 inijne vrouw te worden! Ik floeg haar aanbod met een luidrugtig gelach van de hand; doch ik verzelde mijne weigering met een gefchenk, dat, fchoon klein , egter zeer aangenaam was, zoo dat de Negerin 'er volkoomen mede te vreden fcheen en mij met alle mogelijke tekenen van eerbied en dankbaarheid verliet. De meisjens, welke zulke vrijwillige verbujdtenisfen aangaan, zijn gedeeltelijk Mulattinnen, gedeeltelijk Indiaanfche meisjens en dikwijls ook Negerinnen. Alle fc batten zij zig gelukkig met eenen Europeaan te lee- ven  van SURINAME. fy Ven en zij dienen hen indedaad ook bijna altoos met de grootfte liefde en trouw, waarmede zij niet weinig tot verwijt verftrekken aan de ontelbaare fchoonen, die zig niet ontzien heiliger en plegtiger banden te fchenden. Zulke jonge meisjens kunnen ook op geene andere wijze tot eene egtlijke verbindtenis geraaken , daar de meeste van haar in den (laat van flavernii geboren en opgevoed zi'n; ook wordt dit gebruik aldaar zoo Weinig gelaakt, dat, zoo lang het meisjen den man, die het kiest, getrouw blijft, haare vrienden en nabeftaanden, welke dit als een wettig huwelijk befchouwen, haar fïeeds* ach ten en onderfteunen. Geestlijke perfoonen zelve ontzien zig niet deeze gewoonte te volgen. De gastvrijheid, die ik bij mijne aankomst in deeze volkplancing ondervond, bepaalde zig niet tot de eerrte dagen; ik wierd, behalven bij den Gouverneur en Commandant, in meer dan twintig huizen eens voor al verzogt, zoo dat ik zelden aan de tafel der officieren fpijsde. De Heer ken* nedy bood mij niet aMeen zijne koets, zijn rijdpaerd en zijne tafel aan, maar gaf mij ook, zo© lang ik in Suriname zou blijven, ccncn hupfchen. Neger-jon gen , qua co genaamd, om mijnen Zonne - fcherrn te draagcn. De andere officieren van ons corps genooten niet minder beleefdheden én de gantfche volkplan hg beijverde zig om ons achting te betöonen ttt boven elkandefen uitteB * müp-  *© REIZE in de BINNENLANDEN munten in eenen beftendigen kring van feesten. Bals, concerten, fpeelpartijen, alle foorten van vermaaklijkheden wierden 'er aangerigt om ons te onderhouden. Deeze geest van gezelligheid verIpreidde zig ook tot op onze fchepen , daar wij de dames met collations en bals op het dek onder een uitgefpreid zeil onthaalden , en gewoonlijk eindigden wij deeze vrolijkheid om zes uuren *$ morgens met te paerd, of in het rijdtuig van onze gasten rond te gaan rijden. Deeze onafgebrooken vermaaken, die door de ontzenuwende hitte der iuchtftreek , welke eene aanhoudende uitwaasfeming«onderhoudt, nog fchadelijker wierden , dreigden enige onzer officieren ten grave te brengen. Hun voorbeeld was mij eene waarfchuuwing en ik onttrok mij alle openlijke gezelfchappen, overtuigd dat ik op deeze wijze alleen mijne gezondheid kondebehouden, in een land, dat het menschlijk lighaam zoodanig uitput, dat een Europeaan, hoe zorgvuldig hij zij ©m alle uitfpattingen te vermijden, altoos reden heeft om deszelfs treurige uitwerkingen te dugten. De inwooners van dit land fchijnen zoo zeer tot vermaaken en ongebondenheid geneigd, dat jaarlijks een groot aantal hunner als flagtoffers van derzelver verwoestenden invloed omkoomt. Bij mannen, die zig geheel aan onmaatigheid en aan de verleidingen der zinnelijke vermaaken overgeevcn, zijn derzelver verderflijke gevolgen maar al  van SURINAME. 21 al te zigtbaar; in den hoogden graad ontzenuwd en als uitgedroogde geraamten kruipen zij daar henen. De 'meeste Creoolfche vrouwen zien 'er ook niet veel beter uit; zij fchijnen zwak en kragtloos, haare kleur is bleek, de huid, zelfs der jonge juffers, vol rimtelen; ik vond 'er egter ook enige, die, met een bevallig voorkoomen, in het aanhoudend bezit van de levendigfte kleur der gezondheid en een bloeiend aanzien, met de welgemaaktfte Europeaanen naar den prijs der fchoonheid zouden hebben kunnen dingen; maar ach! het getal deezer laatfle is zoo klein, dat de volkplanters in hunne minnarijen bijna altoos de Negerinnen en Mulattinnen , voornamelijk cm haare zindelijkheid, gezondheid en levendigheid, den voorrang geeven. Tot vergoeding voor deeze buitenfpoorigheden van hunne echtgenooten en voor de verregaande verwaarloozing, welke zij van hun ondergaan, ziet men de Creoolfche vrouwen bijna altijd zeer vroeg in rouwklederen, welke haar de hoop geeven van eene be tere keuze te doen. Gemeenlijk blijven zij ook niet lang zonder nieuwe banden. De levenstijd der vrouwen in Suriname is zoo veel langer dan die der mannen, dat ik verfcheiden vrouwen gekend heb , die vier mannen begraaven hebben, maar geenen man, die twee vrouwen overleefd heeft. Ondertusfchen verdraagen deeze Creoolfche B 3 Juf-  sa REIZE m de BINNENLANDEN Juffers het onrecht en de beledigingen, die haat aangedaan worden, zelden, in verwagting van zulk eene fpoedige verlosfing, met onverfchilligheid; zij vervolgen gewoonlijk liever haare gelukkigere mede vrijsters, zelfs op enkel vermoeden, met eenen onverzoenlijken haai- en eene onverzadelijke wreedheid 4 maar haare mannen ftraffen zij niet alleen met eene onuitdruklijke verachting, maar ook met eenen openlijken niet te miskennen voorrang, welken zij den nieuw-aangekoomenen oit Europa geeven en het is daarom hkr tot een fpreekwoord geworden dat de Juffers en de Muskiten van dit land een gelijk zwak voor ' nituw-aangekoomene hebben. De partijdigheid voor dezelve is van de zijde dier vrouwen zoo blijkbaar, en haare aanzoeken zoo walglijk, dat 'er een fïerk temperament toe behoort om den afkeer te overwinnen, welken zulk een gedrag noodwendig moet veroorzaaken, vooral als het voorwerp zoo weinig aantreklijk is. Daar wierd te Paramaribo openlijk verhaald dat twee deezer West-Indifche Amazoonen om eenen onzer offieieren een tweegevegt gehouden hadden. Hoe beleefd ons corps in deeze volkplanting ontvangen ware, kon men tog zeer ras zien dac 'er eene wederzijdfche koelheid tusfchen den Gouverneur en den Overile fourgeoud, onzen commandant, ontftond. Deeze gaf 'er de eerfte aanleiding toe, daar hij, bij onze ontfehee- Ping»  van SURINAME. *3 ping, ons regiment met den rug naar het paleis Van den Gouverneur liet fchaaren. De verwijdering, welke tusfchen deeze twee mannen heerschte, die beiden onze opperften en evenwel geheel onafhanglijk van eikanderen waren, maakte het verblijf te Paramaribo voor de officiers van ons corps, zoo wel als voor die van de troepen der Maatfchappij, zeer onaangenaam. Het gevolg daarvan was dat, nadat wij Hechts weinige weeken in de volkplanting doorgebragt hadden, de Gouverneur zig bewoogen vond den Overfte Fot'RCf oüd te kennen te geeven dat, daar da rebelleerende iNegers niet meer gezind fcheenen de rust der plantagieën te ftooren, zijne troepen benevens de bende zwarte vrijwilligers, genoegzaam waren om dezelve te befchermen , en dat het dus den Overfte fourgeoud, wijl men hem niet meer nodig had, vrij ftond met zijn regiment, zoo dra het hem geliefde, naar Europa terug te keeren. Deeze tijding wierd door den eenen van mijnemedgezellen met blijdfchap en door den anderen met ontevredenheid ontvangen; wij maakten ons ondertusfehen tot ons vertrek gereed; korte dagen daarna wierd het egter, op aanhouden van de inwooners, die met nadruk aandrongen dat wij nog blijven zouden, weder verfchoven. In deezen tusfehentijd van ledigheid en onzeekerheid nam ik voor eene historie der volkplanting ter B 4 fchrij-  «4 REIZE in de BINNENLANDEN fchrijven en de voorwerpen optetekeaen, die toe Volmaaking van mijn plan dienen konden. Behalven de beste fchrijvers, die ik hier bij raad, pleegde, wierd ik ook door den Gouverneur met verfcheidene gefchreven narichten, zoo wel als «iet de dieren, gewasfen en andere dingen, die ik wenschte te leeren kennen, op het ijverigfle onderfteund; want, ondanks het misyerftand.rus, fchen hem en onzen Overfïe, maakte ik'er mijn werk van met beiden partijen op eenen vriendlijken Voet te blijven. Ik zal dan tot eene algemeene befchrijving van, dit zonderling land overgaan. De ontdekking van Guajana, dat fommige ook de Wilde Kust noemen, wordt, fchoon niet met zeekerheid, den Spanjaard vasco nu nes toegefchreven, die, in het jaar 1504, na bevonden te hebben dat Cuba een eiland was, op het vast land van Zuid-Amerika geland, tot in de (treek tusfchen de Oronoko en de rivier der Amazoonen doorgedrongen en deeze geheele ftreek, in tegenflelling van de daar tegens over liggende eilanden, Ttrra Ferima zou genaamd hebben. Dit land, welks lengte over de twaalfhonderd en twintig en welks breedte over de zes honderd en tagtig geographifche mijlen bedraagt, ligt tusfchen 8° 20' Noorder en 30 Zuider Breedte en tusfchen 50° en 700 20' Westlijke Lengte van den Meridiaan vaH London, in het noord-oostlijk gedeelte  Van SURINAME. *j te van Zuid-Amerika. Deszelfs grenzen zijn de vloed Fiapary of de Oronoko naar het NoordWesten , de Maranon of de Rivier der Ama-* Zoonen naar het Zuid - Oosten , de Atlantifche Oceaan naar het Noord-Oosten en de vloed Negris of de Zwarte Rivier naar het Zuid - Westen, zoo dat deeze Jaatfte, die met de Oronoko en de Rivier der Amazoonen zaamenvloeit, hetzelve als tot een eiland maakt en het van NieuwGrenada, Peru en Brazilië fcheidt. Schoon Guajana, even als Guinea, in de> heete luchtftreek ligt, is de hitte egter in dat land veel draaglijker dan in het gemelde gedeelte der Afrikaanfche kust. De verzengende ilraalen der zon worden in Guajana daaglijks van de zee-* lucht gemaatigd, terwijl daarentegen in Guinea. door de winden, welke aanhoudend van de landzijde, over onmeetlijke zand- woeftynen waaien, de hitte nog vergroot wordt. De oost-pasfaat, die aan de kusten van de heete luchtftreek heerscht, is in Guajana buitengemeen verfris* fchend; hij koomt des morgens tusfchen agt en tien uuren op en duurt tot 's avonds zes uuren; dan gaat hij leggen en geduurende den nacht waait de weste wind van het land, die egter naauwlijks te bemerken is. De grond geeft dikke dampen en nevels op, die de nachten niet alleen zeer koud, maar ook vogtig en ongezond fcaake». De dagen en nachten verkorten en B *5 ver-  è6 REIZE in de BINNENLANDEN verlengen in Guajama, in het geheel jaar maa? tot veertig minuuten verfchil: de zon gaat fleeds ten zes uuren op en omtrent datzelfde uur onder. Even gelijk in Europa koude en hitte twee afdeelingen van hei jaar maaken, zoo doet zulks hier het regen-en het droog - faizoen, en men kan die den zomer en den winter van dit land noemen ï maar Guajana heeft jaarlijks twee winters en twee zomers, welke met de bijnaamen van de groo'te en de kleine onderfcheiden worgden , niet dat in den laatilen de regen of de droogte minder hevig zijn , maar omdat men derzeiver duuring naauwlijks half zoo lang als die der twee andere daarmede overeenkoomende faifoenen onderftelt. Doch dit verfchil fchijnt indedaad, zoo veel de regen tijd betreft, minder in de natuur dan in de verbeelding gegrond te zijn; want daar de regen - buiè'n alleen dan plaats hebben, wanneer en zoo lang zig de zon loodregt boven het land bevindt, zoo zal, daar dit tweemaal in het jaar gebeurt en natuurlijk beiden de reizen even lang duurt, ongetwijfeld ook de duuring van den regen in beiden jaargetijden dezelfde zijn. Het onderfcheid tusfchen de twee drooge faizoenen kan men daaruit verklaaren, dat het lange in Suriname omtrent in October zijnen aanvang neemt, als de zon in haaren loop naar den zuidlijken keerkring over de evennachtslijn is" ea  van SURINAME £>? 300 lang voortduurt tot zij weder over dezelve terugkeert, 'twelk eerst in Maart gefchiedt. Dan volgt er fterke onophoudlijke regen tot Juny, wanneer de zon haaren weg tot aan den noordlijken keerkring bijna voleind heeft, waarop weder een kort heet faizoen in July begint, en 'er weder geftadige regen-buiè'n tot Oétober toe liedervailen. De langduurige regen is noodzaaklijk tot onderhouding van het dieren - en planten - rijk; beiden zouden zonder deeze wcderkeerende yerfrisfingen van hitte moeten verfmagten en flerven. De zoo even opgegeevcn tijden der faifoenen neemen ondertusfchen niet altoos op denzelfden tijd hun begin, maar hierin zijn, gelijk bij de Europifche jaargetijden, afwisfclingen. De overgang van het een tot het ander is altoos van fchriklijke donder-buien vergezeld, die verfeheir den weeken lang duuren en zeer dikwijls menfchen en dieren dooden. Enige deelen van Guajana hebben een onvrugtbaar en bergachtig voorkoomen; maar de grond is over het algemeen zeer vrugt'-'aar, de aarde het gantfche jaar door met groen bedekt, de boomen te gelijk met bloeizems en rijpe vrugten behangen en het geheel vertoont het oog het bevallig tafereel van de lente en den zomer vereenigd. Deeze algemeene vrugrbaarheid des lands, voornamelijk in Suriname, is niet  28 REIZE in de BINNENLANDEN riet alleen aan den regen en de warmte toere» fchri]ven, maar ook even zoo zeer voor een ge* deel te aan deszelfs laage en vogtige ligging, welke verhindert dat de hitte de planten doode, gedeeltelijk aan de buitengewoone goedheid van den grond, voornamelijk daar hij door de vlij» tige konst der Europeaanen bearbeid wordt. Zulk eene ligging is wel niet voordeelig voor de gezondheid; maar de winzugt is eene zeer flerke drijfveder, en de zeekerheid van het tegenswoordig voordeel gelde over het algemeen als een magtig tegenwigt tegens alle kwaad, dat, als men het ziet, zig egter nog maar in een ver verfchiet vertoont en dat men iïeeds als onzeeker befchouwt, als men het eenmaal omkopmen is. De onbebouwde deelen van Guajana zijn met onmectlijke wouden, klippen en bergen bedekt; veele der laatfle bevatten eene groote verfcheidenheid van mineraalen. Het vlakke land is met zeer diepe poefen of moerasfen en met wijd uit« geflrekte heiden of weeflijnen doorfneeden. De ftroom vloeit langs de kust altijd naar het Noord - Westen en de gantfche oever is door gevaarlijke zandbanken , drijfzand , poelen en klippen, door ontzagchelijke ftruiken en doornen, die zoo digt door eikanderen geflrengeld zijn dat zij ondoordringbaar zijn, bijna geheel ontoeganglijk. In  van SÜ.RINAME, é£ ïo dit gedeelte van Terra Firma hebben alleen de Spanjaards, Ponugeezen en Hollanders bezittingen, eene kleine Franfche volkplanting uitgezonderd, die tusrchen den vloed Blarawync «n kaap Oranje gezeten is. Het Spaansch gedeelte ligt aan den oever der Oronoko, het Portugeesch aan de boorden van de Rivier der Amazoonen. De volkplantingen der Hollanders ftrekken zig langs de kusten des Atlantifchen Oceaans van Kaap Nasfau tot aan de rivier Marawyne uit en zijn Esjequebo, Demerary, Berbice en Suriname. De laatile is de uitgeftrekfte en aanmerklijkfte en het is op deeze voornamelijk dat de volgende narichten betrekking hebben. In het jaar 1657 beproefde reeds die nijvera natie eene kleine volkplanting aan den oever van den vloed Poumeron te {lichten, maar in hes jaar 1666 wierd deeze volkplanting door de Engelfche verftoord. Zij waren niet gelukkiger met die, welke zij in het jaar 1677 aan den vloed Miapoko of Oyapoa grondden en Welke de Fran1'chen terftond aantasteden en vernietigden. De Hollanders rekenen tot de fchoone en eens zoo bloeiende volkplanting Suriname de gantfche ilreek, welke naar het Westen door den vloed Kanre of Kange, en naar het OosJ ten door den vloed Smamares ingelloten is. De  3o REIZE in de BINNENLANDEN De Franfchen betwisten egter deeze grenzen en befchouwen den oever der Marawyne als de gr nsfcheiding, daar zij'dan ook een post mee eene bezetting houden. De voornaamfte rivieren, welke tot deeze bezitting behooren, zijn de rivier Suriname, de Corantin, de Copename, de Seramica en de Marawyne. Van deeze is alleen de eerde bevaarbaar; haar mond, die omtrent op den zesden graad Noordlijke Breedte ligt, is bijna vier Engelfche mijlen 'breed; bij laag water is zij zestien of agttien voeten diep: het water ebt en vloeit omtrent twaalf voeten op en neder. Deeze breedte en diepte behoudt zij van den mond van agt tot tien mijlen verre opwaarts, daar de rivier zig in twee armen verdeelt, van welke de een honderd en twintig mijlen naar het ZuidZuid-Oosten flrèkt. Deeze gantfche ftreek is voor kleine vaartuigen bevaarbaar; dan neemt de loop van den ftroom zijne rigting regt zuidwaarts, omringt fomwijlen in zijnen loop kleine eilanden en vormt ook kleine watervallen. De bron van deeze fchoone rivier is nog door geenen Europeaan nntdekt geworden. Alle groote fchepen, welke in de Suriname inloopen, moeten meer langs den oostlijken oever houden, de overzijde is vol ondiepten tot aan de ftad Paramaribo, die omtrent agttien mijlenvan  van suriname, $ï #3ti den mond verwijderd is. De tweede arm der rivier Suriname voert den naam van de Comawyne en loopt omtrent zestien mijlen zuidwaarts met eene diepte van drie of vier vademen bij hoog water. Daar ondertusfchen eb en vloed een verfchil van twaalf voeten waters «naakt, befchouwt men haar als niet bevaarbaar voor fchepen die wat diep gaan, fchoon zij tot twee Engelfche mijlen breed is. Op den afiftand van zestig mijlen verdeelt zig de rivier Comawyne wederom in twee takken, van welke de een denzelfden naam voert en zig over de vijftig mfjlen naar het Zuid-Oosten uitftrekt: de andere arm, de Cottica, behoudt zijnen loop üaar het Oost-Zuid-Oosten veertig mijlen opwaarts, van waar zij al kronkelende vier en twintig of dertig mijlen naar het Zuid-Zuid-Westen vloeit. In alle deeze rivieren, welker loop niet regtuit, maar flangwijze gaat, ftort zig een aantal van tamelijk groote beeken of kreeken, welker ■oevers door Europeaanen be.voond en met fuiker, kakau , katoen en indigo-plantagieën bedekt zijn en de fchoonflre gezigten opleveren, als men haar voorbijvaart; want men reist hier gemeenlijk te water, alzoo de grond ongefchikt is tot het aanleggen van groote wegen en de bosfchen op veele plaatfen ondoordringbaar zijn. De  3a REIfE in de BINNENLANDEN De eenigfle gangbaare weg, welken ik in deeze bezitting kenrte, is een fmal pad, dat de gemeenfchap tusfchen Paramaribo en den vloed Seramica Onderhoudt; Van de rivieren, welker oevers Onbebouwd zijn j de Corantyn, Copename, Seramica en Marawyne is zeer weinig te zeggen; ik zal dan alleen maar aanmerken dat zij omtrent twee of of vier mijlen breed j zeer ondiep en door drijfzand, eilandjens en klippen, die eene menigtè fchoone watervallen vormen, vefftopt is. Mén vindt in de Marawyne in menigte eenen bijzonderen keifleen , die onder den naam van de Marawyne-diamant bekend is en, geflepen zijnde, veel naar den waaren diamant gelijkt en ook dikwijls in ringen gezet wordt. In alle deeze rivieren zonder uitzondering rijst en valt het water, bij ebbe en vloed, meer dan zestig mijlen opwaarts van haaren mond, daar de zoete beeken door den vloed in haare afflrooming gefluit worden. Maar reeds op vier en twintig of dertig mijlen opwaarts vindt men zoet water tot verzorging van de fchepen. Het water van de ■ Suriname wordt voornamelijk voor goed gehouden en de zeelieden gaan het tot van de Jooden - Savanna haaien , die over veertig mijlen van Paramaribo verwijderd is. Dat de fchepen in deeze rivieren zeer nadeejig is zijn  van SURINAME. 33 dat den naam van Eraams-punt voert. Deeze punt is niet verilerkt, maar agt mijlen opwaarts liggen twee fchansfen; aan elke zijde van de rivier eene; zij heeten Leyden en Purmerend, en een weinig hooger op is het nieuwe fort Amfterdam op de land-punt, waar door de twee rivieren Suriname en Comawyne van eikanderen gefcheiden worden. Het- gefchut van dit fort, welks vuur zig met dat der beiden fchansfen kruist, bellrijkt den ingang der beiden rivieren. Bij de Had Paramaribo en omtrent zes of zeven mijlen van het fort Amfterdam ligt het fort Zeelandia, dat de Had en de vaart op die reede be* (*) Zonder twijfel de Teredo tiavalis linw» i. d&el. e  3$ REIZE in de BINNENLANDEN befchermc en omtrent zestien mijlen boven het fort Amfterdam ligt het fort Sommelsdyk, dat de twee tegens eikanderen over liggende oevers der rivieren Comawyne en Cottica beflrijkt. Behalven deeeze worden 'er nog wel bezette posten aan de Corantyn , Seramica en Marawyne onderhouden. Digt bij de Jaatfte is aan den mond van de Mott-Kreek, omtrent dertig mijlen Van de rivier Suriname, eene fterke wagt en aldaar is een vuurbaken of licht-toren aan de kuss opgerigt, om de fchepen , die in die ilreeken aankodmen, opmerkzaam te maaken dat zij den mond der gevaarlijke Marawyne voorbij gezeild zijn. Deeze wagt lost ook enige Hukken gefchut om de volkplanting de aankomst en aannadering van fchepen bekend te maaken. Boven langs den oever der rivier Suriname, Comawyne en Cottica Haan insgelijks behendig voorposten, om de inwooneren tegens de invallen der Indiaanen of der weggeloopen Negers te beveiligen. Deeze vestingen en posten zijn het, op welke de verdediging deezer bezitting hoofdzaaklijk rust; hierbij koomt nog eene kleine gewapende bark of kustbewaarer, die tusfchen den vloed Marawyne en Berbice kruist, om de volkplanting van alle naderend gevaar te verwittigen. Men heeft eens het denkbeeld gehad eenen weg, met wagt-posten bezet, van het opper gedeelte der rivier Commewyne tot aan de rivier  van S Ü R I N A M ë. 3§ Seramica aanteleggen; maar dit ontwerp, fchoon men reeds met de uitvoering bezig was, had geen Voortgang en de weg, die den naam van Oranje" weg voert, is thans in eenen gantsch verwilderden toeftand. Na de eerfte ontdekking verliep 'er een geruime tijd voor Guajana weder van Europifche natieën bezogt wierd. Eerst in het jaar 1595 kwam W alter raleigh daarhenen en ftevende de rivier Oronoko zes honderd Engelfche mijlen verre op$ om het gewaande El Dorado en zijne goud - mijnen optezoeken, van welke hij zig, naar enige (lukken pijriet, welke de Spanjaards Goud-moeder noemen, de grootfte verwagting maakte. ïn het jaar 1634 bevond zig een zekere kapitein m a rshal met zestig Engelfchen, in dit land, gelijk davId pieterse de vries, een Hollander, die deeze perfoonen op de plaats zelve gezien en gefp,ooken had, verzeekerde. In het jaar 1640 wierd Suriname van de Franfchen bewoond; doch om de menigvuldige, aanvallen van de Karaïbifche Indiaanen, die van hun, evenals van de Spanjaarden, met barbaarfche wreedheid behandeld geworden waren $ moesten ook deeze Volkplanters het land ras weder verlaatem Hierop ZOnd frans willougiiby van parham in het jaar 1650, toen deeze volkplanting geheel zonder Europifche bewoöneren was, met bewilliging van Koning karel II, een door hem zelf C 2 uit*  36* REIZE in pe BINNENLANEEN" uitgerust fchip herwaarts en nam, uit'naam va» zijnen meefter , bezit van het land ; niet lang daarna zond hij 'er nog drie fchepen naar toe, waarvan het een twintig ftukken voerde. Deeze alle wierden van de Indiaanen of inwooneren des lands wel ontvangen en zij traden met hun in zekere verdragen en onderhandelingen. Deeze Lord willoughby gong twee jaaren Iaater zelf derwaarts, maakte verfcheidene goede en heilzaame inrigtingen en wetten en voorzag, na zijne terugkomst in Engeland, de volkplanting verder met menfchen zoo wel als met krijgsbehoeften. Op den tweeden Juny 1662 wierd hem door Koning karel II de volkplanting van Suriname op zoo* danige wijze vergund, dat hij en zijne nakoomlingen en met hem, naar zijnen wensch, laurens hyde, tweede zoon van eduard, graaf van claredon en zijne nakoomlingen na hem, elk geflacht voor de helft, deeze volkplanting bezitten zouden. Reeds in het jaar 1665 wierd Suriname voornamelijk door tabak-plantingen met goed gevolg bebouwd: daar waren ook reeds veertig fchoone fuiker - plantagieën aangelegd en een fort van gehouwen fteenen tot derzelver beveiliging gefticht. Enige fchrijven dit egter den Portugeezen, andere den Franfchen toe. Het fort lag zestien of agttien mijlen van den mond van de rivier van Suriname en deeze arbeidzaame planters zelve woon-:  van SURINAME. 3? woonden in eene kleine onder zijne wallen aangelegde ftad. Maar hun geluk was geen' langen duur. In den oorlog tusfchen karel II en de Vereenigde Nederlanden namen de Hollanders, die zig in het jaar 1661 door de Portugeezen uit Brazilië verdreven zagen, in het jaar 1667 de volkplanting Suriname den Engelfchen af; dit gefchiedde onder bevel van kapitein abraham cruisen, welken de Provintie Zeeland tot dat oogmerk met drie qorlogfchepen en drie honderd mannen had afgezonden. De verovering gefchiedde bij verrasfing, terwijl zes honderd mannen van de beste Engelfche troepen op de plantagieën aan het werk waren, zoo dat de Hollanders bij het beftormen van de vesting maar eenen man verlooren. Zijplanteden'eronmiddelijk de Prinfen vlag op en gaven het fort den naam van Zeelandia, en de ftad Paramaribo dien van Nieuw-Middelburg; zij legden den inwooneren eene fchatting van honderd duizend ponden fuiker op en zonden een aantal hunner op naar het eiland Tabago. Dit viel in February voor en in July daar aan volgende wierd de vrede te Breda gefloten. Ongelukkig egter wierd, eer dit bekend was, de volkplanting door den Engelfchen Komnaandeur jan harmann hernoomen, die met zéven oorlogfchepen en de twee Bombardeer - galjooten aan kwam en, bij de verovering yan het fort Zeelandia, meer daa vijftig HolC 3 lan-»  38 REIZE in de BINNENLANDEN landers doodde en negen kanonnen vernagelde, Den nieuwen bewooneren wierd nu ook weder eene fchatting opgelegd en de Hollandfche bezet»ng wierd als krijgs - gevangene naar de Bar-ba* 4os gezonden. Groot en algemeen was de verwarring in de volkplanting, toen aldaar de tijding kwam dat de vrede onder de oorlogvoerende Mogendheden reeds voor den togt van Kammandeur harIMANn gefloten was.. Men wist niet wien men voor zijnen regtmaatigen heer erkennen moest, tot dat, op bevel van Koning ka rel II, in het jaar 1669 de volkplanting den Hollanderen wierd afgedaan, terwijl twaalf honderd van de oude inwooneren, Engelfchen en Negers, dezelve verlieten en naar Jamaica overftaken. Bij den vre* de van Westmunfter wierd Suriname ook voor altoos voor een eigendom der Hollanderen verklaard. In het jaar 1674 wierd den Engelfchen 5n plaats van dezelve, de provintie Nieuw-Tork ingeruimd en zedert deezen tijd kwam Suriname niet weder onder de Engelfche beheering. De Hollanders genooten hier in de eerftejaa-? ren van hun bezit weinig genoegen. Zij wierden bijna dagelijks door aanvallen van de Karaïbifche Indiaanen verontrust, welke zij voorwaar ook flegter behandelden dan de Engelfchen gedaan hadden en welker wraakzugt enigen Hollandfchen Planteren het leven kostte. Hierbij kwam nog dat  van SURINAME. 39 dat de Provintie Zeeland, welke deeze volkplanting eigenlijk toebehoorde, omtrent de opperheerfchappij over dezelve met de andere Provintieën in een geduurig gefchil was en eindelijk, niet in (laat zijnde alleen de aanmerklijke onkosten •om dezelve te onderhouden en te verdedigen uittehouden, befloot haar geheel aan de West-Indifche Maatfchappij overtelaaten. Dit gefchiedde in het jaar 1682 voor de fomma van twee honderd en zestig duizend Guldens en wel met allen den voorraad en krijgs- behoeften, waar onder ook vijftig (lukken gefchut waren. De Maatfchappij verkreeg te gelijk van de algemeenc itaaten eenen tienjaarigen vrijdom van alle lasten. , Desniettegenftaande vond evenwel de Wcst-Indifche Maatfchappij de overige kosten, welke de volkplanting vorderde, te zwaar voor haare kragten en liet daarom twee derden derzelve over, het een aan de ftad Amfterdam, het ander aan het Huis van Sommelsdyk vooi denzelfden prijs, waarvoor zij het gekogt had. Zedert deezen tijd maakten deeze drie eigenaars te zaamen eene maatfchappij uit, die, enigen tijd daarna, door een beflult der algemeene Staaten alleen het geheel beftier van dit land wierd toebetrouwd. Dusdanig ftond het met Suriname, toen een der eigenaars cornelis van a ars sen , Heervan Sommehdyk, met drie honderdmannen foldaaten en enige tot overvoering verwezen misdadigers in de C 4. volk.  40 REIZE in de BINNENLANDEN volkplanting aankwam en in het jaar 1684 het be-' vel als Gouverneur Generaal van de geheele bezitting overnam. Hij richtede, om in het bellier van het recht onderfteund te worden, eene kamer van politie op; maar hij leefde met de leden van dezelve, zoo wel als met de andere inwooneren, in eenen onophoudlijken twist. Deeze zonden zelfs klagten tegens hem naar Europa, fchoon hij met de Karaïben, JVarowa en Araw^yfo-Indiaanen , gelijk ook met eenen hoop weggeloopen Negers, die zig, zeden het aftrekken der Engelfchen, aan de Copename ophielden, eenen voordeeligen vrede gefloten had. De regeering van deezen man was ondertusfchen van korten duur en ^eindigde door het vermoorden van hem en zijnen ftedehouder verboom. Zij wierden van tien of twaalf mannen van hunne eigen fojdaaten omgebragc, die gedwongen als Negers te arbeiden en daarbij flegt gevoed wordende, tot deeze vertwijfelde daad overiloegcn, na te vergeefsch om verbetering van hunnen toelhnd aangehouden te hebben, sommelsdyk was ook indedaad een ty.ran; onder den dekmantel van godsdieniligheid was hij tyranniek, oploopend, onbefchofc en wreed. Na deezen trokken de rebellen met enige makkers in triomph naar het fort Z-edarJia, namen liet zonder wederfhmd in en maakten zig van het kruid. • magazij@ en het. magazijn vsn proviand. mees-  van SURINAME, W 4t1 «ïeester. Zij koozen hierop, benevens de bezetting, die zig met hun vereenigd hadden, eenen kommandant en enige andere officieren en zwoe* ren deezen, gelijk ook aan eikanderen, trouw tot den laatften druppel bloeds. Hun nieuw opperhoofd deed nog dien zelfden namiddag de vermoorde met krijgs-eer begraaven. De Regeering van Suriname en de overige inwooners bevonden zig nu in eenen zeer onaangenaamen toeftand en waren genooddrongen zelfs eene capitulatie met de rebellen te fluiten, volgens welke deeze het fort Zeelandia, tegens de betaajing van enige duizenden, ruimen zouden, met beding dat zij op het transport - fchip de SaJamander de volkplanting terflond zouden verlaaten, waarbij het hun vrij ftond zig te begeeven werwaarts zij wilden. Maar naauwlijks waren zij, over de honderd mannen fterk, aan boord van dat fchip , en maakten zig gereed om het anker te ligten, of zij wierden van enige andere hiertoe in het geheim uitgeruste fchèpen geënterd. De rebellen moesten zig nu op genade en ongenade overgeeven: men ftelde hen om moord en opftand te recht, en drie hunner wierden ge? radbraakt en agt gehangen; den overigen wierd genade bewezen. Het volgend jaar kwam de Heer scherpenhuizen in de plaats van sommelsdyk met fepen, nieuwen voorraad van mapfchap en oorC 5 logs»  42 REIZE in de BINNENLANDEN lógsbehoeften uit Holland aan. Bij zijne aartkomst vond hij alles in de grootfte verwarring en, om zoo fpoedig als mogelijk was enige orde te herftellen, Helde hij een gerigtshof aan, 'twelk Van dat van zijnen voorganger daarin veffchildê dat het eerfte over alle militaire en crimineele zaaken,. het laatfte over alle burgerlijke en finantieele zaaken zat. Deeze beiden Collegieën beftaan nog en in beiden is de Gouverneur voorzitter. De nieuwe Gouverneur was ook zeer werkzaam in het maaken van goede wetten en inrigtingen: hij had ook pas begonnen de volkplanting in eenen genoegzaamen ftaat van verdediging tegens haare in- en uitwendige vijanden te ftelïen , als de oorlog tusfchen Frankryk en de Vereenigde Nederlanden uitbrak. Nog in dat zelfde jaar wierd Suriname van den Admiraal du casse met eene fterke vloot aangetast; maar scherpe nhuyzen floeg hem af, na dat hij het fort Zeelandia had begonnen te befchieten. In dén volgenden oorlog, in het jaar 1713 Wierd de Franfche Kommandeur jacques cassard door den Gouverneur de go over" op gelijke wijze ontvangen ; maar vier maanden laater hervattede hij zijne onderneeming met een beter gevolg en legde de volkplanting eene brandfchatting van vijfmaal honderd en zestig duizend guldens op; de inwooners verdedigden zig egter al-  van SURINAME. 4$ alvorens met den grootften moed en gaven zig niet eerder over dan toen zij den ondergang van Paramaribo en de aangrenzende plantingen onvermijdlijk te gemoete zagen. Hij was niet zoo haast vertrokken of daar deeden zig wilder en vertwijfelder inwendige vijanden van de volkplanting op; deeze waren de weggeloopen Negers, van welke reeds enige in vroegere tijden in de bosfchen van Suriname hunne toevlugt gezogt hadden. Zij waren egter van geen groot aanbelang tot het jaar 1726 of 1728, wanneer hun getal merklijk aangroeide en zij zig door het pionderen van enige plantagieën lanfen en fchietgeweer verfchaft hadden. Door deeze, benevens boogen en pijlen, hunne gewoone wapenen , zagen zij zig in flaat gefield geduurige verwoeflingen der koffij - en fuiker-plantagieën en •aanvallen op derzelver eigenaaren te onderneemen, deels om zig over de onmenschlijke behandeling, die zij voormaals van hunne heeren «ndergaan hadden, te wreeken, deels met oogmerk om te pionderen en kruid en lood, bijlen en diergelijke te rooven, om zig daarvan tot hun behoef en tot hunne verdediging te voorzien. Deeze Negers hielden zig voornamelijk op boven aan de rivieren Copename en Suriname en verkreegen naar de laatlle rivier den naam van Seramica-rebellen, om hen van andere benden, Ate naderhand opftonden> te onderfcheiden. Men zond  U REIZE in de BINNENLANDEN zond enige krijgsbenden en planters tegens hen uit, maar hunne poogingen om hen door beloften tot gehoorzaamheid te brengen, of door geweld van wapenen uitteroeijen waren van zeer weinig vrugt. In het jaar 1730 wierden elf der ongelukkige gevangen Negers op eene ontzettende en barbaarfche wijze geregt, om hunne makkers aftefchrikken en hen tot onderwerping te beweegen. Een wierd levendig aan eene ijzeren haak, die men -door zijne ribben floeg, aan eene galg opgehangen; twee andere wierden aan paaien gebonden en door een langzaam vuur verbrand. Zes vrouwen wierden levendig geradbraakt en twee meisjens onthoofd. Hunne fiandvastigheid geduurende deeze martelingen was zoo groot, dat zij zelfs geene zugt lieten hooren. Deeze onmenschlijke handelwijze had ondertusfchen eene geheel andere uitwerking dan men verwagt had. Zij bragt de Seramica Negers in zulk eene woede, dat zij enige jaaren lang voor de volkplanters zeer vreeslijk wierden. Eindelijk bevonden deeze zig niet langer in ftaaude onkosten en moeijelijkheden, die 'er vereischt wierden om de rebellen in hunne bosfehen te vervolgen en het aanmerklijk verlies,' dat de invallen der Negeren in de plantagieën bun onophoudlijk toebragten, uittehouden; zij beflooten een eind te maaken aan de gefladige bekommernis, waarin zij in dit opzigt leefden, eg  'van SURINAME. 45 sn zig mee hunne zwarte vijanden in vredes - onderhandelingen intelaaten. De Generaal Mauritius, die zig te deezen tijd aan het hoofd van de volkplanting bevond, aond dan eene fterke bende naar de wooningen: der Negers aan de Seramica-rivier om, zoo het mogelijk ware, den vuurig gewenschten vrede tot ftand te brengen. Dit corps kwam, na enige fchermutzelingen met de zwervende neger-benden, aan hunne hoofd - kwartieren, daar zij een onderhoud verzogten en verkreegen, en waarin werklijk in het jaar 1749 een vredes verdrag van tien of twaalf .artijkelen tusfchen beiden partijen wierd gefloten. Het hoofd van de Seramica-Negers was een Creool, Kapitein ab-oe genaamd, dat bij deeze gelegenheid van den Gouverneur eene fchoone groote rotting met eene zilveren knop, waarop het wapen van de republiek gefneden was, ten gefchenk kreeg, als een teken dat de Negers voortaan onaf hanglijk zouden zijn en als een voorlooper van andere gefchenken, die, volgens het traftaat, tegens het volgend jaar beloofd wierden en die voornamelijk in wapenen en kruid en lood beftaan zouden, adoe fchonk daartegens eenen fchoonen boog met eenen koker vol pijlen, door zijne eigen hand vervaerdigd, als een teken dat tot aan het volkoomen fluiten van den vrede, dat bij de overzending van de beloofde  46 REIZE in de BINNENLANDEN de gefchenken gefchieden zoude, van zijne zijde alle vijandlijkheden zouden ophouden. Dit voorval gaf den meesten inwooneren van Suriname groot genoegen, vermits zij zig nu met eehe volkoomen veiligheid voor hunne bezittingen vleiden ; andere daarentegens befchouwden dit traétaat als een zeer gewaagd red-middel, als eenen flap tot het onvermijdlijk bederf der volkplanting; en ik moetin de daad, zonder de goede oogmerken van den Gouverneur Mauritius te kort te doen, bekennen dat mij niets gevaarlijker voorkoomt dan gedwongen vriendfchap met een volk, dat door flavernij en mishandelingen genoopt is geworden zijne ketenen aftefchudden* Wraak en vrijheid te zoeken en dat door het vertrouwen, dat men het fchenkt, eene magt bekoomt, die het dagelijks meer te dugten maakt* De volkplanters hadden misfchien, daar nu de op» ftand der Negers eens tot die hoogte geklommen was, niet om de zugt tot wreedheid te voldoen, maar tot het ftaatkundig welzijn van eene zoo fchoone bezitting, den wederftand tegens deeze vijanden zoo lang moeten voortzetten als maar enigzints in hunne magt was. Hadden nu de wreedheid en flegte behandelingen deeze arme menfchen tot het uiterfte gedreven, zoo moest de voorzigtigheid den volkplanteren aanraaden in het toekoomende een menschlie- ven-  van SURINAME. 47 vender gedrag omtrent hunne flaaven aanteneemen; maar men zal misfchien vraagen: Is het mogelijk de Afrikaanfche Negers zonder de bepaaldfte en geflrengfle tucht in gehoorzaamheid en tot naarftigheid te houden ? Neen! maar dan vraag ik op mijne beurt: Is het nodig de onmenschlijkfte martelingen alleen van de grillen en eigenzinnigheid van eenen gevoelloozen heer, of van eenen nog ruuweren opzigter te laaten afhangen? Waarom mogen de gegronde klagten deezet flagtoffers nimmer gehoord worden? Is het daarom, omdat de regeering zelve uit planters bellaat, wijl hun eigen belang bij de willekeurige behandeling van dat rampzalig gedacht in het fpel koomt? O ja, dit is maar al te baarblijklijk. Ik zou ondertusfchen waarlijk zeer onregtvaerdig zijn zoo ik hier ook niet betuigde dat ik op verfcheiden plantagieën de Negers met de grootfte menschlievendheid heb zien behandelen, dat zig daar de hand van den heer zelden ophief om hen «e ftraffen en dat het oog van den flaaf van dankbaarheid en toegenegenheid fchitterde. Welke waren nu de vrugten van dien vrede met de Seramica-rebellen? In het jaar 1750 zond men, volgens het vredes-verdrag de gefchenken aan Kapitein adob af; maar de bende, die dezelve geleidde:, wierd op haaren weg aangevallen en het gantfche corps door de partij van eenen vertwijfelden Neger. Z AM-  18 REIZE in de BINNENLANDEN zam-zam genaamd, op de plaats vermoord Deeze was bij het vredes-verdrag niet geraad* pleegd, Waarop hij zig aan het hoofd van eene lterke partij Helde en de gantfche laading wapenen, kruid en lood, bont linnen, kanefasfen* bijlen, zaagen en ander timrh ermans - gereedfchap , gezouten rundvleesch, fpek, brandewijn en diergelijke wegnam, a d o e , die de gefchenken niet op den tijd wanneer hij dezelve verwagtte ontvong, befloot te voorbaarig dat hij Hechts met fchoo» ne beloften zoude gepaaid worden tot 'er eene verilerking van troepen uit Europa zoude gekoomen zijn om hem te overmeefteren en vernieuwde zijne aanvallen. Dus wierd door dit toeval de vrede terflond weder verbrooken. De wreedheden en overweldigingen namen op nieuw weder meer dan ooit eenen aanvang en dood en verwoesting woedde andermaal door de volkplanting. In het jaar 1751 bevond zij zig in de grootfte ■Verwarring. De Algemeene Staaten zonden, op verzoek der inwooneren, den Baronespoke met zes honderd mannen verfche troepen, die uit de verfchillende regimenten in Hollancfchen dienst getrokken wierden, naar Suriname en zoo dra hij daar aangekoomen was, kreegen de Leden van den Raad bevel den Gouverneur Mauritius naar Europa te zenden om rekenfchap van zijn gedrag te geeven. Deeze keerde niet weder naar Su-  vam SURINAME. 49 Suriname, maar vroeg en verkreeg in het jaar 1753 zijn ontflag na dat hij met alle eer van alle befchuldigingen was vrijgeiprooken. Baron spoke, die, bij de afwezigheid van Mauritius, de plaats van Gouverneur moest vervullen, vond alles in de uiterfte wanorde; zelfs waren 'er tusfchen de inwooneren én de perfoonen der regeering oneenigheden ontftaan, die ten fpoedigften moesten bijgelegd worden, spoke werkte 'er met allen ernst aan; maar hij ftierf het jaar daaraan, wanneer wederom eene algemeene verwarring de overhand begon te neemen. Terwijl in het jaar 1757 de ftaat der zaaken, onder de regeering van den Gouverneur crommel in, dagelijks erger wierd, brak 'er aan de Tempaty • Kreek een nieuwe opfland onder de Negers uit, die andermaal veroorzaakt was door de wreede behandeling, die zij van hunne heeren ondergongen. Deeze opftand had zeer ras de gedugtfte gevolgem De nieuwe rebellen vereen isden zig met zestien honderd oude wegloopers, die zig in agt verfchillende dorpen van die ftreek hadden nedergezet en, na verfcheiden gevegten en fchermutfelingen, waarin hét voordeel altoos aan de zijde der welgewapende vijanden was, zagen zig de inwooners nogmaals genoodzaakt hunne eigene flaaven tot vrede aantezoeken. De omHandigheden, waar mede het fluiten van denzelven verzeld gong, leveren enige fpreekende bc« J»Deel D wiï*  '5o REIZE in de BINNENLANDEN wijzen op van de zeden en de denkenswijze der Negers, waarom ik die hier zal inlasfchen. Bij de onderhandeling, welke de planters van de rebellen verzogt hadden, begeerden deeze alleen dat de eerfte hun jaarlijks, behalven eene menigte andere artijkelen, eene zekere hoeveelheid goede geweeren en kruid en lood zouden leveren; van deeze eisfchen had een Neger• opperhoofd, met naame boston', eene lange lijst in gebrooken Engelsch opgemaakt. Gouverneur crommel in zond daarop twee Commisfarisfen, de Heeren sober en abercrombie met eene kleine bedekking af, om den Negeren voorloopig enige gefchenken te brengen en den vrede zijn volle beflag te geeven. Toen de afgevaerdigden in het leger der rebellen aan de Jocka Kreek, vijftig mijlen oostwaarts van de Tempaty Kreek aankwamen, wierden zij tot den Neger araby gebragt, eenen zeer fchoonen man , die hun opperhoofd en in de bosfchen, onder de zestien honderd oude wegloopers, van welke ik hier boven iprak, geboren was. Hij ontvong hen zeer beleefd, nam hen bij de hand en bad hen zig nevens hem op het gras neder te zetten; hij verzeekerde hen te gelijk dat zij niets kwaads te vreezen hadden en dat,daaï -zij uit zulk eene goede beweegreden kwamen, niemand het in de gedagten zoude neemen, e* het nog minder waagen zoude hen te beledigen. Toen  van SURINAME. 51 Toen nu de voornoemde Kapitein boston bemerkte dat deeze afgevaerdigden niet dan beuzelingen, als mesfen , fchaaren, kammen en kleine fpiegels medegebragt, maar de hoofdartijkelen, als geweeren, kruid en lood agtergelaaten hadden , naderde hij hen met eene ftoute houding en vroeg met. eene' donderende ftem of de Europeaanen meenden dat de Negers van kammen en fpiegels leeven konden? Een enkele fpiegel was om zig te bekijken voor allen genoeg; een enkel vat kruid daarentegens QManfancy in hunne taal) zou hun tot een blijk van hun vertrouwen verilrekt hebben. Daar zij dit nu niet medegebragt hadden, begeerde hij dat zij niet eerder tot zijne landlieden terug keerden voor zij alle deartijkelen, op de lijst genoemd, geleverd en op deeze wijze het verdrag vervuld hadden. Deeze verwijtingen deeden eenen anderen Neger, quacco genaamd, het woord opvatten; hij zeide dat deeze lieden flechts afgezondene van den Gouverneur en zijnen Raad waren; dat zij niet verantwoordlijk waren voor de verrigtingen van hunne opperhoofden en dat men hen veelmeer in vrede zonder hun enig kwaad te doen naar hunne wooningen moest laaten terug keeren. Niemand, zelfs niet boston, zou zig hebben te onderwinden dit te beletten. Het hoofd der rebellen gebood daarop ftilte en bad den Heer abercrombie zeiyen de arD % dj-  52 REIZE in de BINNENLANDEN tijkelen op te tekenen, die hij hun zoude opgee-» ven: deeze deed het en beloofde dat alles geleverd zoude worden, waarop de rebellen hem niet alleen met zijne medgezellen in vrede naar de ftad lieten terugkeeren, maar zij vergunden ook den Gouverneur en zijnen Raad een gantsch jaar om vrede of oorlog te kiezen, waarbij zij eenpaarig zwoeren dat geduurende dien tijd alle vijandlijkheden van hunne zijde geheel zouden ophouden. Na dat zij hier op hunne gasten zoo goed hun toeftand toeliet onthaald hadden, wenschten zij hun eene gelukkige reïze. Een van de aanvoerers der Negers flelde bij deeze zaamenkomst den afgevaerdigden voor oogen hoe beklaaglijk het was dat eene zoo befchaafde natie, als de Europeaanen zig beroemden te zijn, door de onmenschlijke mishandeling hunner flaaven zoo veel aanleiding tot hun eigen verderf gave. Wij bezweeren u, voer hij voort, uwen Gouverneur en zijnen Raad te zeggen dat zij, zoo zij geene nieuwe benden van rebellen willen ftigten, zorg draagen dat de planters zelve een waakzaam oog over hunnen eigendom houden en het niet, gelijk gewoonlijk, aan dronken opzigters toevertrouwen, die door het ongerechsig en onbarmhartig ftraffen der flaaven, door her i'chenden van hunne vrouwen en dogters, door het verwaarloozen der zieken, den ondergang der volkplanting bereiden en deeze braave en arbeid-  van SURINAME SS zaame lieden moedwillig naar de bosfchen dijven, lieden, die met hun zweet derzelver onderhcfud winnen en zonder welker handen uwe volkplanting weldra tot niet zou verzinken, bij welke gij, eindelijk, nu op eene zoo onaangenaame wijze moet koomen om hunne vriendfchap te zoeken. De Heer abercrombie verzogt hierop dat een of twee der voornaamfte Neger-officieren met hem naar Paramaribo zouden gaan, en verzeekerde dat zij zelve daar wel zouden behandeld worden; maar araby antwoordde hem lagchende c hiertoe was het over een jaar nog tijd, als de vrede geheel gefloten zoude zijn: dan zou zelfs zijn zoon tot zijn dienst zijn om onder hen opgevoed te worden; maar voor zijn onderhoud en dat van zijnen geleider zou hij zelf zorgen, zonder de Blanken daarmede in het minst lastig te vallen; hierop verlieten de afgevaerdigden het leger der rebellen eh de gantfche bezending kwam behouden te Paramaribo terug. Toen het jaar uitftel, dat zij de volkplanting vergund hadden om tot een befluit te koomen, verloopen was, zonden de Gouverneur en Raad twee andere afgevaerdigden naar de Negers om den gewenschten vrede te fluiten en na verfcheiden onderhandelingen en plegtigheden van beiden zijden kwam dezelve eindelijk tot ftand. De Blanken beloofden de gevorderde gefchenken te leveren en de Negers wilden, om den EuropeaaD 3 nen  54 REIZE in de BINNENLANDEN nen hunne toegenegenheid te toonen, volftrekt dat elke Commisfaris, zoo lang hij in het leger blijven zoude,- eene fchoone jonge Negerin tot gezellinne zoude kieaèn. Zij onthaalden hunne gasten ook rijklijk met wildbraad, visch, vrugten en de voornaamile voortbrengzelen der bosfchen en vermaakten hen onophoudelijk met muzijk, danfen en geduurige eere - fchooten. Na de terugkomst der Commisfarisfen wierden de beloofde gefchenken den Negeren aan dejocka Kreek toegezonden en wel met eene bedekking onder bevel van eenen Major meyer, die kort te vooren als Kapitein, om blootaartigheid in den togt tegens dezelfde Negers, door een krijgsraad ter dood veroordeeld was, maar van den Gouverneur op de ftrafplaats genade had gekregen en hierop tot Major bevorderd was; maar ook bij deeze gelegenheid bleek wederom de vreesachtigheid van deezen man. Het verfchilde weinig of hij had de gantfche zaak bedorven, naardien hij van zijn voorfchrift afweek en den rebellen de gefchenken overleverde zonder daartegens gijzelaars te neemen. Gelukkig hield araby zijn woord en zond vier zijner beste officieren naar Paramaribo. Door deeze wierd de vrede volkoomen tot ftand gebragt en een traclaat van twaalf of veertien artijkelen in het jaar 1761 getekend. De voltrekking volgde op de plantagie Ouca, aan de rivier Suriname, daar de partijen, volgens affpraak, te  van SURINAME. 55 te zaamen kwamen, na dat 'er door de Europeaanen viermaal afgevaerdigden aan de Negers gezonden waren. araby en de zijne befchouwden egter het tekenen van dit tractaat nog niet als voldoende. Zij verbonden zig zelve terftond met eenen eed en eischten van de Commisfarisfen der Blanken hetzelfde en wel naar hunne voorouderlijke wijze, wijl zij de eeden der Christenen, die zij hen zoo dikwerf hadden zien verbreeken, niet vertrouwden. Zoo veel is zeeker dat de Negers zig trouw aan deeze plegtige verbindtenisfen houden en ik heb, zoo lang ik mij in Suriname heb opgehouden, nooit van een voorbeeld gehoord dat een Neger zijnen eed verbrooken hadde. De plegtigheden bij deeze eed - verbinding waren de volgende: Elke partij liet enige druppelen bloed, door middel van een lancet, uit den arm in eene met zuiver bron-water gevulden beker vallen, waaronder eok enige drooge aarde gemengd was. Alle de tegenwoordig zijnde perfoonen zonder uitzondering moesten daarvan drinken, na dat 'er te vooren enige droppelen op den grond waren geftort geworden. Dit heet bij de Negeren malkanderens bloed drinken. Hun Gadoman of Priefter roept hierbij met opgeheven oogen en uitgeilrekte armen hemel en aarde tot getuigen en fmeekt met luider ftemme en eene deftige houding den vloek des almagtigen af op den geenen, D 4 die  5$ REÏZE in de BINNENLANDEN die eerst dit heilig verbond zal breeken. Op deeze plegtige vervloeking antwoordt het volk Da fo! d. i. Amen! Na het eindigen van deeze plegtigheid ontvong het opperhoofd araby en elk van zijne kapiteinen eene fchoone fpaanfche rotting met eene zilveren knop, waarop het wapen der republiek gemeden was; van de plaats, daar deeze vrede ondertekend wierd, heeten deeze Negers Oucas. In hetzelfde jaar kwam 'er een tweede vrede met de Seramica-rebellen totftand; een Neger, wille genaamd, was hun hoofd geworden na dat adoe geflorven was; maar deeze vrede wierd ongelukkiglijk wederom van eenen rebellen - kapitein, m uzi nga , verbrooken, die geenegefchenken ontvangen had, wijl dezelve wederom, even als voorheen, van den onderneemenden en roofzugtigeii zam-zam opgeligt wierden; doch hierbij wierd". niemand van de bedekking gedood of gekwetst. Verfïoord over deeze gewaande verbreeking der gedaane beloften, vogt muzinga als wanhoopende tegen de volkplanters; hij leverde hun geregeld flag, floeg met gefloten gelederen honderd en vijftig van hunne beste troepen terug, doodde veele derzelve en veroverde alle hunne bagage en krijgsbehoeften. Kort daarop egter, de reden van de ontevredenheid van muzinga verneemende, vond men middel om deezen dapperen krijgsman te vreden te Hellen, door hem een gelijk aandeel vaisi g^- fchen*  van SURINAME. $? fdienken als aan zijne fpitsbroederen te leveren, en dus wierd de vrede met de Seramica-rebellen voor de derde en laatfte maal, in het jaar 176a gefloten; en deze vrede zoo wel als die met ds Ouca-Negers is tot op den huidigen dag ongefchonden bewaard gebleven,. 1 De gijzelaars en aanvoerers van deeze negerbenden wierden bij hunne aankomst te Paramaribo aan des Gouverneurs eigen tafel onthaald, na dat zij vooraf in ftatie door de ftad gereden en door den Gouverneur in zijne eigen koets begeleid geworden waren. Bij het verdrag met ie Ouca - en Seramica -Negers verbonden zig de Hollanders tot eene jaarIijkfe gift van wapenen en kruid en lood, waar tegens zij de volkplanting beloofden dat zij getrouwe bondgenooten van dezelve zouden blijven, de wegloopers tegens eenen bepaalden prijs overleveren , en niet boven vijf of zes in getal te gelijker tijd gewapend in Paramaribo verfchijnen en fteeds hun verblijf op eene^^ekeren affiand van de ftad en de plantagieën zouden houden, de Seramica-Negers namelijk aan den vloed Seramica en de Ouca - Negers aan de Jocka- Kreek. Daar onthouden zig altoos twee Blanken, posthouders genaamd, als afgezanten, in hunne maatfchappijen. Ten tijde dat de vrede gefloten wierd, wierden beidea de Neger-ftammen, in het geheel op drie D < dui-  58 REIZE in de BINNENLANDEN duizend zielen gefchat en weinige jaaren daarna rekenden zij, die derzelver bezittingen bezogten, hun getal, de vrouwen en kinderen medegerekend, op niet minder dan tusfchen vijftien en twintig duizend. Zij zijn ook reeds magtig en trotfeerend geworden. Zij dreigen de Europeaanen met hunne met zilver beflaagen ftokken om hen uittedaagen, persfen hun brandewijn en dikwijls zelfs geld af en herinneren hen hoe wreed hunne voorvaders hunne vaderen met hunne vrouwen vermoord hebben. Zoo het dan eens weder met deeze bondgenooten tot eene vredebreuk koomt, zullen zij de vreeslijkfte vijanden der volkplanting worden. Nu genoot de volkplanting eenen tijd lang rust, enige kleine voorvallen niet mede gerekend, welke dezelve fiechts weinig Hoorden. In het jaar 1770 verkogt de familie van somme lsdyk haar aandeel aan de volkplanting aan de ftad Amfterdam voor 670,000 guldens. Zedert dien trjjl heeft die ftad twee derden van dezelve in bezit gehad en het ander derde deel be • hoort aan de West-Indifche Compagnie. Zedert den vrede met de Ouca - en Seramica Negers fcheen nu de volkplanting Suriname zig te verhaalen en op eenen bloeienden welftand te kunnen beogen; alles toonde den weldaadigen invloed des vredes en der goede orde. Elk vertrouwde dat zijn perfoon en goederen in volkoo- mea  Van SURINAME. 59 men veiligheid was en men dagt aan niets dan aan vrolijkheid en vermaaken; maar weldra floegen deeze tot buitenfpoorigheden en zwelgerijen over. Suriname geleek eenen fchoonen grooten tuin, rijk aan alle voortbrengzelen, welke natuur en konst kunnen voortbrengen om het leven van den mensch voor hemzelven aangenaam en voor de maatfchappij nuttig te maaken, alles wat de behoeften zoo wel als de bevrediging van de weelde vorderen, wierd 'er in overvloed gevonden; elk zintuig was dronken van genietingen en, om met den bijbel te fpreeken, Suriname was een land overvloeiende van melk en honig. Maar deeze geluk - ftaat was van geenen langen duur. De planters, vol begeerte om onmiddelijk rijkdommen te vergaderen, gaven geen acht op de ellende hunner flaaven. Wel verre dat het gevaar van eenen geheelen ondergang, dat hen kort te vooren gedreigd had, den geringflen indruk op hunne zielen zoude gemaakt hebben, groeide de ellende hunner flaaven naar maate het zuipen en zwelgen onder hen de overhand nam; maar van de andere zijde wekte het fchitterend voorbeeld van de Seramica- en Ouca-Negers de flaaven op nieuw tot eenen opftand en deeze vereenigde omftandigheden Horteden de volkplanting andermaal in eenen afgrond van verwarring. Men zag de /choonfle plantagieën door de vlammen verteeren; de vermoordde en mishandel-  6a REIZE in de BINNENLANDEN deide lighaamen hunner eigenaaren lagen langs de oevers van de Cottica: met hunne geroofde goederen vloodden hunne flaaven, mannen, vrouwen en kinderen, zonder uitzondering, in de bosfchen. Men gaf deezen rebellen, naar de plaats, daar deeze vijandlijkheden eerst begonnen waren, den naam van Cottica-Negers. Hun getal vermeerderde van dag 'tot dag en weldra wierden zij zoo vreeslijk voor de volkplanting als de Seramica en Ouca-Negers voorheen geweest waren; en het verfcheelde weinig <5f zij veroorzaakten in het jaar 1772 de volkplanting haaren ondergang. Toen was de fchrik en ontfteltenis algemeen; het grootfte gedeelte der volkplanters, een algemeen bloedbad te gemoet ziende, verliet hunne plantagieën en verzamelde zig bij de flad Paramaribo om beveiliging te zoeken. Eindelijk zagen gig de inwooners in deezen ftaat der zaaken gedwongen hunne toevlugt te neemen tot het oprigten van een regiment van vrijgelaaten flaaven, welke zij beflemden om tegens hunne eigen landslieden te '.vegten. Als men in acht neemt welke behandeling de flaaven in deeze volkplanting over het algemeen ondergongen, moet men zig billijk verwonderen dat dit gewaagd befluit het gewenscht gevolg hadde. Deeze nieuwe troepen verrigteden, in gemeenfchap met de troepen der Maatfchppij, tot verdediging van de volkplanting;, wou-  van SURINAME. rlï wonderen van dapperheid, die alle verwagting te boven gingen. Om zig ondertusfchen niet geheel op deezen Iteun te verhaten, verzogt de Maatfchappij van Suriname den Stadhouder om een regiment geregelde troepen en dit gaf aanleiding dat men ons corps naar Suriname zond. De geregelde troepen uit Europa, welke dïa maatfchappij toebehooren, moesten eigenlijk uic 1200 mannen beftaan en twee bataillons uitmaaken, die gedeeltelijk door de Maatfchappij, gedeeltelijk door de inwooneren betaald worden; doch nooit kunnen zij dit aantal in het veld brengen , voornamelijk om reden dat de groote fterfte, die niet flechts op de reis plaatsheeft, maar in het bijzonder ook door het veranderen van luchtftreek en door de moeijelijkheden, welke de dienst in bosfchen en moerasfen mede brengt, veroorzaakt wordt, hun getal aanhoudend aanmerklijk vermindert. Men zond voor deeze troepen te gelijk met ons van wegens de ttad Amfterdam eene verflerking van drie honderd mannen; maar van deeze ongelukkige landen 'er naauwlijks vijftig, die tot den dienst bekwaam waren; de overige wierden door de onmenschlijkheid van hunnen aanvoerer door onnodige geftrengheid gekweld en verzwakt. Zijn luitenant, die niet langer getuige kon zijn van de tyrannike ftraffen, welke zijn kapitein het volk aandeed, fprong uit een kajuityenfter in zee en eindigde alzoo zijn leven. Daar  da" REIZE in de BINNENLANDEN Daar zijn onder de Surinaamfche troepen enige goede en ervaren officieren, die volkoomen in Itaat zijn tot den dienst; maar van de gemeenen kan men niet veel goeds zeggen; deeze fchijnen uit het uitvaagzei alier natieën te beftaan en men vindt 'er lieden van allerleiën ouderdom, geftalte en grootte onder, welke het lot uit alle hoeken der aarde alhier heeft bijeengebragt. Zij hebben zig evenwel in den dienst dikwijls zeer goed gehouden en zijn bij menigvuldige gelegenheden door hunne dapperheid de volkplanting van buitengewoon nut geweest. Men heeft deeze troepen met een corps Europifche jagers, op den voet der Engelfche ligte infanterie, vermeerderd. Daar is hier ook een klein aantal artilleristen, die een gedeelte der 1200 mannen van de WestIndifche Maatfchappij uitmaaken en indedaad een in alle opzigten fchoon corps vormen. Daarentegens is dat de inwooners hunne militie noemen» uitgenoomen enige officieren, een zoo zeldzaame zaamengeraapte hoop zonder tucht, dat zij naauwlijks den naam van ftrijdbaare mannen verdienen. Het corps vrijgelaaten flaaven deed, fchoon het maar drie honderd mannen fterk was, de volkplanting zoo veele dienften als alle de overige troepen te zaamen. Zij waren alle vrijwilligers en in het algemeen fterke gefchikte jonge lieden, die op de verfchillende plantagieën uitgezogt en hunnen heeren naar hunne volle waarde betaald waren. Daar  van SURINAME. 63 Daar wierd geen een onder hen aangenoomen of hij moest een onbefprooken karakter hebben; het is waar, dat wij een goed karakter bij een'flaaf noemen wordt bij deeze Afrikaanen een verfoeijelijk karakter genaamd, vooral bij die, welke in de bosfchen geboren zijn en welker gantfche misdaad daarin beflaat, dat zij het onrecht, hunnen voorvaderen aangedaan, wreeken. Ik ben zelf ooggetuige geweest van de verbaazehde blijken van trouw, welke deeze Negers den Europeaanen gaven, en van den moed, welken zij tegens de rebellen lieten blijken. Hunne hoofd -aanvoerers zijn twee of drie Blanken, die Conducteurs heeten en die zij allernauwkeurigst gehoorzaamen, Een of twee derzelve geleiden het corps , als zij op onderneemingen van gewigt uitgaan. Tien gemeene hebben altijd eenen Kapitein, die hen in de bosfchen door verfchillende feinen met zijn' hoorn commandeert; zij zijn enkel rnet eenen fnaphaan en met eenen fabel gewapend; maar zij wecten beiden meesterlijk te gébruiken. Zij gaan gemeenlijk, vooral in de bosfchen, naakt, uitgenoomen een broek en eene fcharlaken muts, het zinnebeeld der vrijheid. Op deeze muts ftaat het nommer van hun corps, en deeze, beneffens het woord, dat Oranje is, onderfcheidt hen in gevegten van de rebellen. In de laatfle jaaren kreegen zij ook graauvve monteeringen. Ik  ^4 REIZE in de BINNENLANDEN Ik keer tot de Cottica-Negers terug, Deeze waren onder bevel van een' kloekmoedig'' man, baron genaamd, en ondernamen hunne aanvallen en verwoeil ingen in de plantagieën aan de Cottica, uit eene fte-rke legerplaats, die zij tusfchen deeze rivier en de zee - kust opgeflaageh hadden. Deeze legerplaats verdiende om dies wille fterk genaamd te worden, omdat zij, als een eiland, gantschlijk van een breed grondloos moeras omgeeven was, die alle andere gemeenfchap onmogelijk maakte dan die, welke door enige geheime paden , die onder water ftonden, gefchieden konde, welke den rebellen alleen bekend waren en voor welke baron enige gelaadene uit de nabuurige plantagieën geroofde draaibasfen geplant had. Deeze plaats was daarenboven nog van enige duizenden paaien omgeeven en dus in waarheid eene vesting, die niet te verachten was. baron gaf deeze plaats den naam van Boecoe of'tot ftof* vervallen om aanteduiden dat zij eer in ftof zoude vervallen dan van de Europeaanen ingenoomen worden. Hij geloofde zelfs dat zij niet ontdekt zoude kunnen worden. Na enig heen en weder trekken wierd evenwel door "de waakzaamheid en onvermoeidheid der troepen van de maatfchappij, of der Zwarte Vrijwilligen, dit nest eindelijk ontdekt. Men wist ook dat 'er nog eene andere verblijfplaats der Negers in den hoek der volkplanting, die den naam van  va» SURINAME, 6$ van de Zee-Kust voerr, en tusfchen de rivieren Suriname en Seramica ligt, beftond; maar het land is hier zoo vol poelen, moerasfen en water, de bosfchen zoo dik en ondoordringbaar en zoo vol doornen en allerhanden drinken, dat deeze hindernisfen de Negers tegens alle onderneemingen der Europeaanen beveiligden, en de plaats zelve voor de Zwarte Vrijwilligers onontdekbaar maakten. De rebellen kwamen des nachts, in klein getal uit deeze fchuilhoeken om de velden en tuinen van Paramaribo te verwoesten en om jonge vrouwen opteligten» Zoo dra het befluit genoomen was dat de rebellen in hunne verfchansfing Boucou belegerd en deeze geftoord worden zoude, wierd 'er eene llerke bende blanke en zwarte troepen tegens hen uitgezonden, de eerde onder bevel van den braaven Kapitein myland, de laatlle geleid door den Luitenant friderici, eenen jongen levendigen Officier, en de Conducteurs. Deeze bende moest egter, toen zij aan het moeras kwam, om de onmogelijkheid van'er, wegens de grondlooze diepte, doortekoomen, zig op deszelfs oevers nederflaan. Zoo dra baron de troepen befpeurde, plantte hij terdond in hun gezigt eene witte vlag, niet als een teken van vrede, maar als eene uitdaaging, waarop van beiden zijden , fchoon zonder veelvrugt, eert onophoudlijk vuur begon. I. deel. E Men  66 REIZE in de BINNENLANDEN Men was in het eerst voorneemens zig met tak* - kebosfen den weg door het moeras te baanen; maar na dat men verfcheiden wieken beneed had om dit te beproeven en een aantal volks daarbij dood gefchooten was, zag men zig genoodzaakt dit ontwerp te laaten vaaren; dus wierd alle hoop om over het moeras te geraaken verijdeld; men begon gebrek aan levensmiddelen en krijgsbehoeften te krijgen; daar was reeds veel volks verloren en de zaaken over het algemeen in eenen zoo wanhoopigen toeiland, dat men de belegering zoude hebben moeten opbreeken en de nog overgeblevene troepen naar Paramaribo terug doen trekken , zoo de Zwarte Vrijwilligers van eene onuitbluschbaare haat tegens de rebellen aangevuurd, door hunne onvermoeide poogingen, het pad niet onder water gevonden en den Europeaanen ontdekt hadden, bij welken gewigtigen dienst veele deels doodgefchoten wierden, deels verdronken. Op dit naricht gong Kapitein myland aan de eene zijde in het moeras en deed eenen valfchen aanval op de fterkte der rebellen; baron trok al zijn volk aan deeze plaats bijeen om haar te verdedigen , ondertusfchen gong Luitenant FRiDERtci met de Zwarte vrijwilligers aan de andere zijde door het moeras , en klom met den degen in de vuist 'het paalwerk, zonder wederftand te vinden, over. Nu volgde 'er een fchriklijk bloedbad: daar wier-  van SURINAME. 6> wierden van beiden zijden verfcheiden gevangene gemaakt ; de verfchanfing viel in handen der Europeaanen; maar baron ontkwam het mee het grootst gedeelte der rebellen in de bosfchen ^ na dat eerst tien of twaalf vrijwilligers nedergehouwen waren, die, den weg gemist hebbende4 in het moeras waren blijven fteeken; Eenen hunher fneed baron neus, lippen en öoren af en liet hem in deezen toefland naar zijn corps terug keeren, daar deeze ongelukkige ras ftierf. baron was voorheen flaaf van eenen Zweeds metnaame dahLberg, geweest, die hem, om zijne bekwaamheid, als zijnen gunstling behandelde, en hem leezen en fchrijven en het ambagc vart metfelaar had laaten leeren. Hij deed mee zijnen Heer eene reis naar Holland, en deeze beloofde hem na hunne terugkomst iri de volkplanting de vrijheid te zullen fchenken; maar dahlberg hield zijn woord niet en verkogt baron aan eenen Jood. De Neger weigerde hierop» hardnekkig voor zijnen nieuwen Heer te arbeiden eh wierd daarom in het openbaar onder de galg gegeesfeld; dit verbitterde hem zoo, dat hij vari ftonden aan aan alle Europeaanen wraak zwoer. Hij ontvlood in de bosfchen, plaatfte zig aan heé hoofd der rebellen, en zijn naam wierd voor de volkplanting, en voornaamlijk voor zijnen vöormaligen Heer, dahlberg, ten uiterften vreeslijk, alzoo hij plegtig gezwooren had niet gerust Es tö  68 REIZE in de BINNENLANDEN è te zulIen kumen derven voor dat hij zijne handei* m het bloed des tijrans gewasfchen had. Hoe zonderling op het eerfte aanzien, het gedrag van deeze Zwarte Vrijwilligers jegens hunne vrienden en landlieden voorkoomt, is het egter minder zoo, als men de kragt van her eigenbelang op 'smenfchen hart overweegt. Hier lachte hun de vrijheid van den ellendigen Haat van onderwerping toe! Wat zou een ieder daar niet gaerne voor onderneemen? Zij was, wel is waar, ook door de vlugt in de bosfchen te verkrijgen' maar het gefchiedde met grooter veiligheid en gaf meerder voordeden, als zij met bewilliging der heeren zelve plaats greep. Waren dan deeze vrijwilligers eens in den dienst tegens de rebellen verbonden , dan moesten zij van de laatfte als afvallige, als de trouwloosfle verraaders aangezien worden; zij moesten weeren dat, zoo zij overwonnen wierden, niet alleen de dood, maar ondraaglijke pijningen hun lot zouden zijn. Dus vogten zij nog voor meer dan voor vrijheid en leven : het gelukkig gevolg van hunnen ftrijd bragt hun uitfteekende voordeden aan; overwonnen te worden moest hen daarentegens in de dieplie ellende Horten. Men fprak nu overal van de inneeming van Boucou, dat men als een zeer gevoelig verlies voor de rebellen befchouwde en de dapperheid der blanke zoo wel als der zwarte troepen en derzei» yer   P1.II JOHAX XA, EEXE MULATTIN.  van SURINAME. op Ver officieren wierden met algemeene goedkeuring geroemd. Dusdanig was de ftaat der zaaken toen onze vloot in het jaai 1773 voor Paramaribo het anker wierp. Ik heb reeds gezegd hoe wij ontvangen wierden, hoedanig wij leefden, en tot welke tijdkortingen de gastvrijheid der inwooneren ons aanleiding gaf; wij fcheenen indedaad tot den zeven en twimigften January toe alhier alleen tot onsvermaak gekoomen te zijn. Op deezen tijd kreeg ik kennis aan eene beminnenswaerdige Mulattin, johanna genaamd, die in mijne levensbefchrijving eene zeer gewigdge rol fpeelt. Ik zag haar voor het eerst ten huize van den Heer demelly, Secretaris van de politie - kamer, daar ik dagelijks ontbeet. johanna, nog maar vijftien jaaren oud, was van eene wat meer dan middelmaatige grootte; haare geftalte was de fchoonfte, die de Natuur voortbrengen kan: in de beweeging haarer teder gevormde ledenmaaten was meer dan gewoone bevalligheid. In elke haarer gelaatstrekken was aangeboren zedigheid en uitfteekende zagtheid te leezen: haare oogen, zoo zwart als gitten, waren groot, vol uitdrukking en getuigen van haar goed hart: als men haar aanzag, wierden haare wangen, ondanks haare donkere kleur, meteen fchoon rood overdekt; haar hair, van eene donkerbruine en bijna zwarte kleur, in kleine lokken E 3 ge-  fa REIZE ik de BINNENLANDEN gekruld, was met bloemen en gouden fpelde» verfierd. Om haaren bals en om haare armen en voeten droeg zij gouden kettingen, ringen en medaillons; een Oost-Indisch neteldoek, los over haare fchouderen geworpen, dekte met bevalligheid een gedeelte van haaren fchoonen boezem en een rok van fraai chits voltooide haare kleeding. In haare tedere hand hield zij eenen caftoor-hoed met zilver opgefierd en zelfs daardoor, dat zij barrevoets ging fcheen zij mij nog beminnelijker. Zoo dra zij verfcheen, trok dit fchoon meisjen mijne opmerkzaamheid des te meer tot zig, omdat haar opfchik haar ook van alle andere haarer klasfe pnderfcheidde. Ziet hier wat men mij omtrent haar berichtte. Zij was de dogter van eenen braaven man, kruythqff genoemd, die nog vier kinderen behalven haar bij eene Negerin verwekt had. cery, zoo was deeze genaamd, behoorde eenen Heer n. b. toe en bij gevolg ook haare kinderen; hij was eigenaar van Fauconberg (Valkenburg') aan de rivier de Commewyne, kruythoff bood hem over enige jaaren meer dan elf duizend guldens voor de vrijheid van zijne kinderen; het weigerend antwoord, dat hem het monfler gaf, maakte zulk eenen indruk op den ongelukkigen vader, dat hij zijne zinnen verloor, kort daarop deezen treurigen toeftand ftierf en twee zoonen en  van SURINAME. 71 eudrie dogters, onder welke johanna deoudfte was, in flavernij, en onder het willekeurig geweld eens tijrans agter liet. De goude fierzelen, die zij droeg, waren gefchenken van haare braave moeder, eene vrouw, die bij haar getlacht zeer in aanzien was en deeze had dezelve van haaren minnaar gekregen. De Heer b. kreeg zijn verdiende loon. Zijne ongeregtigheid en hardheid deed zijne beste flaaven naar de bosfchen vlugten: hij wierd in den grond geholpen en genoodzaakt bankroet te gaan en zijn vermogen aan zijne fchuldeischers over te laaten. Een zijner ontloopen flaaven een Samboe of afkoomling van eenen Neger en Mulattin wierd de befchermer van cery en haare kinderen. Hij heet joLYcoEURen wierd daarna een van barons eerfle officieren. De vrouw van den Heer b. bevond zig nog in Suriname en woonde bij den Heer demelly; de ongelukkige johanna, die van haar met ongemeene tederheid behandeld wierd, behoorde tot haare bedienden. Deeze narichten en het beeld der Mulattin, dat mij volgde, deed mij, terwijl ik naar huis gong in diep gepeins en droefgeestigheid verzinken. Ik overdagt den ftaat der flavernij: van den morgen tot in den nacht klonk het geluid der zweep en het gefchrei van de Negers, die getuchtigd worden, mij in de ooren: dit zal dan', zeide ik E 4 tot  7a REIZE in de BINNENLANDEN tot mij zei ven, ook het lot deezer fchoone onge^ lukkige zijn, als zij in handen van eenen tijrannieken meester valt. Ik vervloekte de onmenschlijkheid van haaren Heer, dat hij haar eenen tederen vader had onthouden, die door eene behoorlijke opvoeding en vorming deeze verloren plant, die nu zonder befcherming voor alle ruuwe winden bloot ftond, tot een fieraad der befchaafde waereld zou gemaakt hebben. Deeze aanmerkingen maakten mij gantsch droefgeestig, en, even als wilde ik de algemeene ellende der ongelukkige flaaven een' tcgenwigt geeven, begon ik nu het gebabbel van mijnen qua co boven de fatfoenlijke gefprekken van de inwooneren der volkplanting den voorrang te geeven, maar mijne gezondheid wierd ontfteld; ja, na verloop van vier en twintig uuren, bevond ik mij zeer ziek, een verfterkende drank, enige ingemaakte tamarinden en een korfjen met oranjen, die ik op dien tijd van eene onbekende hand ontvong, verfchaften mij eerst enige verligting en eene aderlaating van twaalf oneen bloed herftelde mij zoo verre, dat ik mij op den vijfden dag in Haat bevond het verzoek van Kapitein macnevl- om met hem naar zijne fchoone koffijplantagie Sporkesgift aan de Matapaca- Kreek te gaan'; kon aanneemen. Wij deeden de reis in eene tent-fchuit of bark, die van agt der beste Negers geroeid wierd. Onze  van SURINAME. 73 izt aankomst aldaar gaf aanleiding tot eene daad van rechtvaerdigheid, die mij het grootfte genoegen deed gevoelen. Mijn vriend macneyl jaagde zijnen opziener uit zijn' dienst en liet hem terflond op eene Ponkie, eene vlakke boot van vier of zes roeijers , die de gedaante van een' fchoen, en fomtijds een dek, fomtijds niet heeft, uit de plantagie wegbrengen. De reden was dat hij door zijne wreedheid den dood van drie of vier Negers veroorzaakt had. Om zijn vertrek den flaaven tot een volkoomen feest te maaken, verkreegen zij deezen dag vrijheid van den arbeid en bragten dien met danfen en andere vrolijkheden door. Het gedrag van mijnen gastheer, de vreugde zijner Negeren, de heilzaame lucht en de gastvrijheid, die ik genoot, hadden zulk eene weldaadige uitwerking op mijn lighaam en mijnen geest, dat ik na vier dagen, zoo niet geheel herfteld, egter merklijk beter, naar Paramaribo kon terugkeeren. Maar ook van hier droeg ik de herinnering mede van een gezigt, dat enige fchaduw over de menschlievendheid van mijnen vriend macneyl wierp. Ik zag, namelijk, eenen fchoonen jongen Neger, terwijl de andere fprongen en danften, lam rond loopen, en vernam, toen ik naar de oorzaak van deeze kreupelheid vroeg, dat deezen Neger, die meermaalen van den arbeid weggeloopen E 5 was,  74* REIZE in de BINNENLANDEN was, de zenuw van den voet afgefneden was: Ach! en nog is dit voorbeeld van barbaarschheid niets bij enige wreedheden, die ik nog, ten kosten van mijn hart te verhaalen zal hebben. Bij mijne terugkomst wierd ik van eene koorts mes rood'Vonk overvr.iien. Bijna alle nieuwling aangekoomene uit Europa worden van deeze aanfleekende ziekte aangedaan. Het wasfchen van de lijdeude deelen met citroen-fap en water is een goed geneesmiddel Deeze kwaal wordt bij de inwooneren als eene voorbode van eene goede gezondheid aangezien en ik ben geneigd het te gelooven, wijl zedert dien tijd mijne gezondheid en vrolijkheid wederkwam en ik mij wederom zoo gelukkig bevond als Paramaribo mij maaken konde. Onze werkloosheid bleef ondertusfchen nog voortduuren en dit gaf mij gelegenheid met den Heer k. rynoorp nog een reisjen te doen naar vijf fchoone koffij -en eene fuiker • plantagie9 waarop ik getuige was van een toneel van wreedheid, dat ik zal verhaalen. Een oude fchoone Neger-flaaf wierd (zoo hij meende zonder reden) veroordeeld om honderd flagen te ontvangen. Midden onder het uitvoeren van dit vonnis haalde hij een mes voor den dag, Hak daarmede naar den opziener, dien hij miste en (lootte het daarop herhaaldlijk in zijn ingewand , tot dat hij aan de voeten van zijnen tyran ne*  van SURINAME, fs nederviel. Hij herftelde 'er egter van en nu wierd hij tot ftraf van deeze daad aan een fornuis geketend , waarin men kilduivel overhaalt. Deeze ongelukkige, overal van zweeren bedekt, lijdt hier dag en nacht van den gloed van een aanhoudend vuur, tot hij van zwakheid of ouderdom zal fterven. Hij toonde mij met een verachtlijken lach, zijne wonden; ik antwoordde hem met eene zugt en met een klein gefchenk. Dit gezigt kon ik niet uit mijne gedagten Hellen, Hoe fchoon en fchitterend al het overige was, dat Ik op deeze reize zag, hoe aangenaam ik onthaald wierd, niets kon den vreeslijken indruk uitwisfchen, dien dat helsch fornuis op mijne ziel gemaakt had. Na mijne terugkomst te Paramaribo, die den zesden April was, vond ik weldra op nieuw gelegenheid om getuige te zijn van de onvergeeflijke verachting, waarmede men de Neger-flaaven deezer volkplanting behandelt. Ik at bij den Heer lolkens; eene Negerin üootte, met het opzetten der fchotelen, zijnen zoon, eenen jongen van tien jaaren, bij ongeluk aan zijn gepoederd hair, waarop deeze de reeds bejaarde vrouw eenen flag in het aangezigt gaf; ik kon mij niet onthouden van den vader mijne verwondering te betuigen dat hij deeze daad ongemerkt liet voorbijgaan: hij antwoordde mij lachende dat het kind mij geen' aanftoot meer geeven zoude, dat het  76 REIZE m de BINNENLANDEN het 's anderendaags naar Holland vertrok, om eene opvoeding te ontvangen. Op datzelfde tijdHip floeg op de ftraat een matroos eenen Neger met zijn' (lok een gat in het hoofd, omdat hij hem niet gegroet had. Op deezen tijd woedden 'er veele ziekten onder ons fcheepsvolk; bijna eiken dag wierden'er viif of zes matroozen van de koopvaardij-fchepen begraaven. Het lot van deeze foort van menfchen is in dit land over het algemeen zeer flegt; zij worden nog flimmer behandeld dan de Negers. Zij moeten, om koffij, fuiker en diergelijke te haaien, dag en nacht groote barken op en af vaaren, waarbij zij' aan de brandende zon en de fterkfte regen blootgefteld zijn, dan deeze waaren in het ruim (louwen, dat zoo heet als een oven is, en dan nog de planters afzonderlijk ten dienfte (laan, en hen naar hun landgoed roeijen, die zijne Negers daardoor fpaart. Zij (lillen hunnen honger met enige bananen en pifangs, eeten oranjen en drinken water, hetgeen hen welhaast van alle kwaad verlost, door hen naar de eeuwigheid te zenden. Duizenden worden op deeze wijze in het gfaf geftort, die, volgens den gewoonen loop hunnes levens, nog veele jaaren zouden hebben kunnen tellen. De Kapiteins durven het niet waagen hun volk voor deeze dienden te weigeren, om zig het ongenoegen van de planters  van SURINAME. 77 ters niet op den hals te haaien en hunne fchepen in de haven te zien rotten, zonder iaadirg te kunnen krijgen. Ik nam de eerde gelegenheid, welke ik ra mijne terugkomst vond, waar om naar mijne beminnelijke johanna te verneemen. Haare meesteres was met Kapitein van de velde op de Boreas ftil vertrokken en deeze jonge mulattin bevond zig nu in het huis van haare moei, eene vrije vrouw, en wagtte alle uur naar Fauconberg gezonden en de willekeur van eenen gevoelloozen opzigter overgelaaten te zullen worden, welken de fchuldeisfchers des voorigen eigenaars 'er over gefield hadden tot dat alles verkogt zoude zijn Goede God! - ik ijlde naar de wooning van de arme johanna; ik vond haar baadendein haare traanen! -~ zij floeg een blik op mij, — ach» welk een blik! - van dit rfjdfïip af befloot ik haar verdediger tegens alle beledigingen te worden en die gelofte ben ik getrouw gebleeven ! — Leezer, dat mijne jeugd en mijne groote gevoeligheid bij U mijne verfchooning zij! Door een gelukkig toeval was mijnen vriend lolkins het opzigt over Fauconberg opgedragen: ik ijlde naar zijn huis, en terwijl ik hem mijn vast befluit ontdekte om johanna tekoopen en optevoeden, verzogt ik hem om zijnen bijlland. ' Hij zag mij eenen tijd lang zwijgend aan en nadat  r8 RÊiZE in de BINNENLANDEN dat hij van zijne verbaazing bekoomen was , flpeg hij mij voor dat ik met haar fpreeken zoude: de fchoone flavin verfcheen al beevende, onder het geleide van eene naastbeftaande. Met een uitmuntend fijn gevoel verwierp zij alle voorflagen pm onder enig beding de mijne te worden. Zoo gij naar Europa moest terugkeeren, zeide zij, dan zou ik voor eeuwig van ü moeten fcheiden j of, zoo ik u volgde, zou mijne laage geboorte noodwendig mijzelve en mijnen weldoener nadeelig worden; beiden zou mij ongelukkig maaken. Bij deeze gevoelens volhardde zij ftandvastig. Ik vernam in den loop van dit gefprek dat Zij het was die mij in het geheim de hartfterking en de oranjen gezonden had, die ik ontvangen had, toen ik ziek was: met zedigheid bekende zij het; heÉ gefchiedde, zeide zij, uit dankbaarheid voor het aandeel dat ik had laaten blijken in haar droevig lot. Ik kon au niets meer doen dan den Heer lolkens om zijne befcherming te verzoeken, als ook dat zij van de andere flaaven afgezonderd , nog enigen tijd te Paramaribo mogte verblijven; dit beloofde hij mij. Den dertigflen April kwam 'er naricht in dat de Zwarte Vrijwilligers een dorp der rebellen ontdekt en aangetast hadden * dat daarbij drie der vijanden gevangen genoomen en vier gedood waren, welker in den rook gedroogde handen de eerlte, als een teken van hunne moed en trouw den  van SURINAME. 79 den Gouverneur te Paramaribo toezondej. Nu dagten wij zeeker dat wij niet langer werkloos zouden blijven; maar nog bleeven wij aan onze «igen willekeur en tijdverdrijf overgelaaten. Beiden de oorlogfchepen, die ons gebragt hadden* voeren ondertusfchen ook weder naar Europa en dat de Westfiellingwerf, die laatst vertrok zonder ons wegvoer deed ons nieuwe hoop opvatten dat wij weldra tot den dienst gebruikt zouden- worden. Wij wenschten vuuriglijk dat dit gefchiedde, of dat wij naar Europa mogten terug keeren. Niet alleen onze officieren, maar ook onze gemeenen begonnen den verzwakkenden invloed der luchtftreek en der aanhoudende, bij alle ftandert in dit land zoo gewoone buitenfpoorig* heden te gevoelen en terwijl moeijelijkheden en zwaare arbeid de matroozen wegfleepte, wierden onze foldaaten nu flagtoffers van de ledigheid en ongebondenheid en dikwerf ftierven 'er zes of zeven daags. Zoo word elke overtreeding van de gewoone regel in deeze luchtftreek den Europeaanen doodlijk. Doch hoe ligt geeft men anderen lesfen en overtreedt die zelf: ondanks mijn befiu:t van ingetogen te leeven, verviel ik egter weder in den . maalftroom van vermaaken; maar ik ontfnapte de verdiende ftraf ook niet. Ik wierd van eene hevige koorts aangetast en na enige dagen wanhoopte men aan mijne herftelling. Dit duurde tot den zeventienden Mey, zonder iemand bij mij dan een  So REIZË in de BINNENLANDEN een fo'Idaat en mijn Neger; zelfs naast bekenden wierd het onmogelijk eikanderen hülp toetebrengen, wijl de ziekte onder alle de nieuwlings aangekoomene algemeen was en wijl daarom ieder voor zigzelven te zorgen had. Men kan egter de inwooners niet befchuldigen dat zij hen veronachtzaamden; zij zijn integendeel jegens de Eu* ropeaanen misfehien het gastvrijst volk op de aarde. Zij voorzien de zieken niet alleen van veeier» leie verfrisfingen, maar zelfs gantfche fchaaren van hun vervullen, om hun medelijden te toonen, zijne kamer en vriend of vreemde zonder uitzondering deelt van den morgen tot den avond onophoudlijk raad , verzeld van jammeren en klaagen, tot eindelijk de zieke, midden onder deezen al te drukken bijftand, aan het ijlen valt en flerft. Ook ik bevond mij tusfchen de beiden uiterflen van verwaarloozing en overbodige hulp en mijn dood was even zoo gewis onvermijdelijk, wanneer op eenen morgen mijne goede johanna met eene van haare zusters in mijne kamer trad. Haar gezigt bragt mij te gelijk in verwonderingen in eene onuitfpreeklijke blijdichap. Zij zeide mij dat zij van mijnen verlaaten toeftand onderrigt was geworden, dat, zoo ik nog dezelfde goede gedagten als voorheen van haar had, haar eenigst verzoek was mij tot mijne herftelling te mogen oppasfen. Dankbaar nam ik deeze aanbieding aan  van SURINAME; 8r ëh haare onvermoeide zorg en oplettendheid deed mij in enige dagen zèb verre weder herftellen, dat ik het durfde waagen unterijden. Tot dit tijdflip was het Hechts vrieridfchap geweest die ik voor johanna gevoeld had; maar nu gevoelde ik dat ik haar gevangene was. Ik vernieuwde haar mijne voorflagen vanhaartekooperi, haar eene opvoeding te geeven ën haar naar Europa te voeren. Hoe oprecht die voorflag van mijne zijde ook was, zag ik dezelve egter met dë volgende woorden afflaan. „ Mijne geboorte heeft mij beitemd om eenè „ nederige verachte flaavin te wezen. Zoo gij „ mij met zoo veel onderfcheiding behandeldet, „ zoudt gij u in de oogen van alle uwe vrienden „ en nabeftaanden veracht maaken; mijne los„ kooping zod u kostbaar, zeer zwaar en, naar „ allen fchijn, onmogelijk zijn. Maar, alfchoori „ ik eene flaavin ben, bezit ik tog eene ziel, „ die voor die van eenen Europeaan niet behoef: ,, te wijken: ik fchaam mij niet de achting te be;, kennen, die ik voor ü gevoele, voor u, dié „ mij zoo zeer boven andere van mijne gezellin„ nen o'nderfcheidt. Gij gaaft mij üw medelij„ den, mijn Heer, en, zonder enig ander uitzigt, „ ftel ik 'er nu mijnen roem in mij aan uwe yoe„ ten te werpen en mij aan u overtegeeven tot „ ons hef noodlot fcheidt, of toe mijn gedrag u noopt mij uit uw gezigt te verbannen." ï. Vtiü F Zoo  8s REIZE in de BINNENLANDEN Zoo fprak zij met nedergeflaagen oogen: haare traanen rolden op haaren van zugten zwellenden boezem. Van deezen oogenblik was dit uitmuntend fchepzel mijn en nooit had ik reden om mij over den flap dien ik deed, te beklaagen. Ik kogt haar voor omtrent twintig guinjes aan gefchenken ; maar ik was niet weinig verbaasd, toen ik den volgenden dag mijn uitgegeeven geld op mijne tafel weder vond. johanna had alle de waaren aan de kooplieden teruggebragt en deeze hadden de beleefdheid gehad haar het geld terug te geeven. ,, Uw edelmoedig voorneemen, mijn Heer, „ is mij genoeg, (zeide zij) Haat mij nu ook „ toe u te verzeekeren dat ik alle overbodige „ uitgaven, die gij voor mij zult doen, als een „ bewijs moet aanzien dat de goede gedagte, „ welke gij, zoo ik hoop, van mijne belangloos,, heid hebt en fteeds hebben zult, bij u ver„ mindert. " Zoo fprak eene flaavin, die haare opvoeding alleen aan de eenvoudige natuur te danken had; maar de zuiverheid van haar gevoel behoeft niet opgemerkt te worden r ik befloot het zorgvuldig nog meer te verfijnen. Dien zelfden avond bezogt ik den Heer demelly; hij en zijne gemalin wenschten mij geluk met mijne herflelling en tegelijk met mijne verovering. Misfchien zal, voegde 'er eene dame uit  va** S Ü R INAME. 85 üit het gezelfchap bij j deeze verbindtenis van fommige gelaakt worden , maar voorzeeker van nog meerder gebillijkt en in het geheim van alle benijd worden. Op het bruilofts feest, dat ik gaf, vërfcheeneh veele van onze aanzienlijkfte vrienden en ik bevond mij op deezen dag zoo gelukkig als een bruidegom ih de Waereld. Ohdertusfchen woedden de ziekten meer en meer onder onze foldaaten, die aanmerklijk begonnen te verminderen. Den een en twintigftert Mey ftieff ook Weder een van onze officieren j wiens begraavenis in het fort Zeeldndia, daar alle officieren begraven en alle gevaftgene bewaard worden, ik bijwoonde. Hier zag ik de gevangene rebellen en andere Negers, onder het gekletter van hunne boeijefl, Pifangs en Vams op de graflieden der verdorven braaden; ik meende een aantal helfche geesten té zien, die de zielen van hünne Europifche vervolgers pijnigden. Op deezen zelfden dag wierden üit deeze duifie're woonïngen der wanhoop zeven Negers naar de ftrafplaats gebragt; zes hunner wierden gehangen, en een geradbraaktj terwijl een Blanke öm dezelfde misdaad, waarvoor de Zwarten die flraffen moesten ondergaan, flechts gegeesfeld Wierd en de Neger ^ die voor fcherpregter diende, fcheen zelf medelijden met hem te hebben. Kan mén dan nog twijfelen of de Europeaanen in deeze volkplanting de grootfte barbaaren zijn ? deeze F * be*  &4 REIZE in de BINNENLANDEN, benaaming, welke zij in meerder hoeken der aarde voeren, ik zal niet beflisfen met hoe veel recht, fchandvlekt den naam van Christen j dien zij zig tegelijk aanmaatigen. Ik kon mij niet bedwingen mijn ongenoegen over dat vonnis te uiten en gaf mijne verwondering te kennen over de kloekmoedigheid, waarmede de Negers hunne ftraf ondergongen. O, mijn heer," antwoordde mij iemand, die'er fatfoenlijk uitzag, „ gij zijc zeeker maar pas hier „ gekoomen. Gij kent onze flaaven niet, anders „ zoudt gij minder medelijden en verwondering laaten blijken. Onlangs zag ik eenen Neger, „ door middel van een' haak, dien men doorzijne „ ribben floeg, levendig aan de galg hangen; „ zijn hoofd en zijne voeten hongen naar de aar„ de geftrekt en met zijne tong ( het was in den „ regentijd) flurpte hij de droppelen water op, „ die langs zijne bloedende borst liepen ; en „ evenwel ontfnapte hem geene klagt; ja, hij ,, deed verwijtingen aan eenen Neger, die onder „ de galg gegeesièld wierd en kermde: zijt gij „ een man ? " *riep hij hem toe. „ Gij gedraagt „ u als een jongen. Een fchildwagt, die bij hem „ ftond en medelijden met hem had, ftiet hem „ met de kolf van zijn geweer den kop in en „ maakte een einde aan zijn leven. Eenen ande- ren Neger zag ik levendig vierendeelen. Reeds „ waren 'er vier Iterke paerden aan zijne armen  van SURINAME. S$ l> en beenen gefpannen en onder eiken nagel van „ zijne handen en voeten had men ijzeren pennen „ ingeflagen, zonder dat hij zig verroerd had, wan„ neer hij nog een ftok vroegen toen, zonder eene „ zagt te geeven, verzogt dat men de pacrden ,, zoude voortdrijven. Dat ons het meest ver,, maakte was zijne fcherts: hij wilde dat de „ fcherpregter voor hem zou drinken, vermits „ 'er misfchien vergift in hee glas konde wezen! „ hij herinnerde zig op zijne paerden acht te gee„ ven dat zij niet ter zijde floegen. Oude Ne„ gers te zien radbraaken en jonge flaavinnen aan „ paaien geboeid levendig te zien verbranden is „ in deeze volkplanting iets zeer gewoonlijks". Bij dit onmenschlijk verhaal itond ik als verfleend en ijlde, dit helsch toneel vervloekende, naar mijne wooning. Den vier en twintigflen Mey kwamen 'er nieuwe levensmiddelen uit Holland aan, en daar wij over het algemeen geenen dienst voor de volkplanting te doen hadden, wierd'er algemeen be~ floten dat wij ook naar huis zouden gaan, wijl ons regiment en de Maatfchappij en den inwoone-* ren ongemeen tot last was. Daaj wierden dart wederom alle nodige toebereidzels tot het vertrek gemaakt, maar zij wierden op eenmaal ook wederom geftaakt, toen den volgenden dag naricht inkwam dat 'er op nieuw wederom eene plantagie» Verwoest en de opzigters. door de rebellen, ver-. F 3 moord  U REIZE in de BINNENLANDEN moord waren. Men ontfcheepte weder alles en men maakte zig nu werklijk tot den togt gereed; dit flelde de inwooneren der volkplanting gerust; doch hetgeen daartoe aanleidjng gegeeven had was ondertusfchen vopr de volkplanting in een ander opzigt zeer onaangenaam, het was egter in alle gevallen beter dan dat het Regiment langer zulk een lui leven in Paramarib» leidde. Ons volk was vol moed; maar tot onze onuitfpreeklijke verwondering gaf men ons, na dat de toebereidzelen enige dagen geduurd hadden, den zevenden Juny ten derdemaale te kennen dat, daar nu de rust weder volkoomen herfleld fcheen, de volkplanting onzen dienst niet meer nodig had. Deeze wankelende maatregelen veroorzaakten onder de inwooneren veel misnoegdheid, en daar vormden zig partijfchappen, die ten laatfien in werklijke inwendige onlusten dreigden uittebarilen: Enige fchreeven alles toe aan de jaloezij van den Gouverneur tegens onzen Overite, andere laakten wederom den laatften dat hij den Gouverneur niet beleefd genoeg bejegend had: terwijl de eene partij ons als het bolwerk der volkplanting aanzag, dat de rebellen in vrees hield, noemden ons andere de fpringhaanen, die gekoomen waren om de vrugten der volkplanting te verteeren. Ons verblijf aldaar wierd op deeze wijze zeer onaangenaam. Nu maakte zig elk tot het vertrek gereed en de fche-  van SURINAME. 8? fchepen wierden daartoe met allen haast gereed gemaakt, toen 'er op den dertienden Juny naricht inkwam dat een officier van de troepen van de Maatfchappij door de rebellen overvallen en met al zijn volk, over de dertig man fterk, in ftukken was gehouwen. Deeze ongelukkige, een zekere luitenant l e pper, die voorheen onder de lijfwagt van den Stadhouder gediend had, welke bij om een tweegevegt had moeten verlaaten, had naricht ontvangen dat de Zwarte Vrijwilligers tusfchen de rivier Patamaca en de boven-rivier van Cormootibo een dorp der rebellen ontdekt hadden. Terllond befloot hij met zijne kleine bende, die Hechts uit een detachement van de Patamaca-post beftond, door het bosch te dringen en de vijanden aantetasten; maar de rebellen waren door hunne beipieders van zijn voorneemen onderrigt: zij gongen op den kant van een diep moeras, voorbij hetwelk het volk trekken moest, in hinderlaag leggen, en naauwlijks waren de Europeaanen in het moeras, in hetwelk zij tot aan de armen zonken , of hunne zwarte vijanden kwamen uit hunne hinderlaag te voorfchijn en fchooten hen op hun gemak dood, terwijl zij het vuur maar eens kon» den beantwoorden, daar het in hunnen toeftand onmogelijk was hun geweer weder te laaden. Hun dappere aanvoerer, die kennelijk was door eenen met goud geboorden hoed, verloor door F 4 eene  S8 REIZE in de BINNENLANDEN eene der eerfte fchpoten zijn leven. De weinige, die op den oeyer kroopen, wierden onmiddellijk pp eene barbaarfche wijze vermoord, uitgezonderd vijf qf zes, welke de rebellen als gevangene mee zig namen. Naauwlijks was deeze tijding te Paramaribo, ver.fpreid of de gantfche ftad geraakte in roer; enige waren ten hoogften tegens den Gouverneur en, zijn Raad yerftoord, dat zij den OverfteFouRgeoud met zijn regiment hadden laaten gaan, terwijl andere zig vrijmoedig uitlieten dat, als wij niet beter gebruikt wierden dan tot nog toe gefchied was, men ons zeer wel pntbeeren konde. Dit moest noodwendig onze officieren zeei grieven, daar deeze niet? vuurigers wenschten. dan tot voordeel, van de Maatfchappij, werklijk in dienst gebruikt worden. Van de zijde der eerfte partij wierden 'er ook zeer bittere, fchimpfchriften tegens den Gouverneur en zijnen Raad in de ftad uitgeftrooid, fpotfehriften van eenen. zoo hoonenden aart, dat 'er niet minder dan duizend dukaaten op de ontdekking van derzelver. fchfijvers gezet wierden , met belofte van den naam des aanbrengers te zullen verzwijgen ; maar. te vergeefsch! daar kwam geen aanklaager en de, fchrijver wierd niet gevonden: de algemeene ftem bleef zig daarentegens verheffen en de Gouverneuc en Raad vonden zig ten derden maale genoodzaakt ons te, verzoeken in Suriname te blijven e.n de, ver-  van SURINAME. 89 verfchrikte volkplanting te befchermen. Wij volgden dit verzoek nog eens in en nogmaalsWierd de uitrusting der fchepen geftaakt. Ondertusfchen duurde, tot ieders onuitfpreeklijJte verwondering, onze werkloosheid nogal voort; de dienst van ons volk beftond alleen in wagt te houden aan het hoofd-kwartier en bij de transr port - fchepen. Dit en enige exercitieën, waarbij het volk Hechts tot vertooning in de zomer-hitte, tot flaauw wordens toe, in de wapenen geoefend wierden, waren alle onze krijgs-verrigtingen. Ziekten en dood woedden nog geftadig onder pus corps. Het was jammerlijk te zien in welken toeftand wij ons nu bevonden, eene hoop der. fchoonfte gezondfte jonge luiden, die ooit van Europa zijn uitgezeild, nu met een vel als trommelvellen. Dat de verfpilling, die van ons le-: ven eu gezondheid gefchied was, tot hiertoe geen oogmerk gehad had verligtede onze ellende geenZints. Enige vermoedden dat onze afzending Hechts eene ftaatkundige konstgreep geweest was om in Holland nog een regiment op den Haat van oorlog te brengen. De Europifche dieren zelve , die in dit land leeven , ondervinden den verderflijken en verzwakkenden invloed der luchtftreek niet minder, dan de menfchen. De osfen zijn zeer klein en hun vleesch evenaart dat .van de Europifche niet. Dit koomt waarfchijnlijk deels van de aanhouden-, F 5 de.  po REIZE in de BINNENLANDEN de uitwaasfeming, deels van de grofheid van her gras , dat hun hier tot voeder dient. Aan den oever van de Oroonoko vindt men wilde kudden rundvee en de Spanjaards verkoopen eiken os van dezelve voor twee dalers. Niet zelden wordt een ftuk gebraaden rundvleesch als een zeer fchatbaar en lekker gefchenk uit Europa naar Guajana gezonden. Om het op deeze lange reis goed te houden, legt men het in eene tinne bos; de ledige ruimte vult men met uitgekookt of uitgebraaden vet op, zoo dat het vleesch geheel daardoor bedekt is; dan moet de bos toegefoldeerd worden, zoo dat 'er noch lucht noch water in kan dringen en zoo kan, naar men mij heeft verzeekerd, het , vleesch volkoomen fmaaklijk gehouden worden, fchoon het eene reis om de waereld deed. De fchaapen zijn in dit land zoo klein, dat zij, gevild zijnde, niet grooter dan onze lammeren fchijnen. Zij hebben noch hoornen, noch wol, maar grof hair en leveren eene voor Europeaanen weinig fmaaklijke fpijze, te meer, wijl elk deezer vleesch - foorten denzelfden dag ais het dier geflagt is, en dus nog taai, moet gegeeten worden, aizoo het anders gaat ftinken. Geen deezer dieren is Guajana natuurlijk eigen; zij zijn "er uit de oude waereld overgebragt geworden. Dit Jaatfte is ook het geval met de varkens; doch deeze dieren zijn, naar mijne gedagten, in Zuidn  van SURINAME 91 £uid-Amerika merklijk verbeterd, Zij zijn 'er menigvuldig, groot, vet en fmaaklijk; zij voeden zjg, even als in Europa, met alles wat zij vinden en op de plantagieën worden zij dikwijls met groene ananasfen gemest, die hier |n het wild groeijen en die zij zeer gaerne eeten. Doch niets tiert hier beter dan het gevogelte. Gemeene hoenders zijn hier zoo goed en zoo menigvuldig als in enig land in de waereld; maar Hij zijn wat kléiner en haare eieren wat fpitfer dan die der Europifche hoenders. Eene nog kleiner foort van dit tam gevogelte met overeind ftaande naar buiten gekrulde vederen fchijnt in Guajana t'hujs te behooren en wordt in het binnenüe des lands door de Indiaanen opgevoed. De kalkoenen en ganzen zijn zeer fchoon, maar de eenden vooral uitmuntende; zij zijn van de groote Muskovifche foort met karmozijn kleurige uitwasfen tusfchen den bek en de oogen en zij zijn in overvloed voor handen; hun vleesch is fappig en ver. Nu kwam, na zulke menigvuldige toebereidzelen , en de verwondering mijner leezers zal niet minder zijn dtn de onze was, eindelijk het uur, waarop wij bevel hadden optebreeken en werklijken dienst te doen, Onze kleine bende was van vijf honderd dertig mannen door ziekte en dood tot ongeveer drie vierde van dat getal ge-' fmolten. Wij ontvongen daarentegens eene verwerking van twee Negers Okera en Gonfary genaamd,  ps REÏZE in de BINNENLANDEN naamd, die onder de rebellen in.de Berbice als kapiceinen gediend en genade ontvangen hadden , omdat zijn hun opperhoofd atta gevangen genoomen en den Gouverneur dier volkplanting overgeleverd hadden. Zij dienden nu bij ons als gemeene foldaaten en wierden de lievelingen van onzen Overfle. Voor mijn vertrek uit Suriname leerde ik den visch-kikvorsch (Rana paradoxa linnei) en de fidder - aal ( Gymnotus eleStricus l i nhei ) kennen. Dat het eerfte fchepzel werklijk in een kikvorsch verandert, hiervan meen ik door de twee volkoomen kikvorfchen-pooten, die bij de ontleeding zigtbaar worden, overtuigd te zijn; maar het is voorzeeker onwaar dat hij van een kikvorsch in een' visch verandert. Ik boude deeze Jackee, gelijk men hem alhier noemt, voor niets meer of minder dan voor het masker van eert' kikvorsch, dat grooter dan gewoonlijk wordt, voor het het tijdftip van zijne verandering bereikt. De fidder-aal, die ik zag, fcheen maar twee voeten lang: ik beproefde twintig'maalen haar in de tobbe met water, waarin zij bewaard wierd, te vangen, en ik kreeg even zoo veele elektrieke flooten, die ik tot aan de uiterfte deelen van mijne fchouderen gevoelde. Het zeggen dat dit fchepzel met beiden handen moet gegrepen worden om den elektrieken fcho.k te geeven kan ik uit  vam SURINAME. 03 feit eigen ondervinding voor ongegrond verklaaren; visfchen van deeze foort van twintig voeten lang, die men zegt gevonden te hebben, zijn mij niet voor het gezigt gekoomen. Ook heb ik niet gehoord dat iemand van dezelve gedood zij geworden , gelijk de arts a. gordon in eenen brief aan j. ellis beweerd heeft. Omtrent deezen tijd vertoonde zig weder een nieuw merkwaerdig voorbeeld van zeden-bederf in deeze volkplanting. Eene Joodin, door ongegronde minnennijd vervoerd, doodde een jong fchoon zwart-neger-meisjen met een gloeiend ijzer, dat zij haar in het lijf Ih'et; maar men zal naauwlijks in eenen befchaafden ftaat gelooven dat de moordenares om deeze helfche daad enkel naar de Jooden-Savanna, eene plaats, van welke ik in het vervolg meer zal zeggen j verbannen en vervolgens in. eene onbeduidende geld-boete beflagen wierd. Nu begonnen wij ons in ernst toeterusten om den zegen of den dood aan boord van de houten muuren van de volkplanting, te zoeken, die uit een half dozijn oude bouwvallige fuiker - barken bedonden, omtrent van dat flag als de kolen-fchepen op de Theems. Zij waren enkel met planken gedekt en hadden dus volkoomen het aanzien van houten kasten. Den eerden July daken wij af: Eene van de barken , die naar de ' rivier Comewyne gong, Hond  p'4 PvEIZÈ m de ËïNNENLANDEÊÏ Hond onder bevel van Kapitein tülling vaï* OLdenbarnëveLd, wiens eerst onthaal inde volkplanting zoo merkwaerdig was, dat ik 'er hier van zal gewaagen. De vrouw, bij welke hij Wierd ingelegerd, ontvong hem met de verzeekering dat zij het zig tot eene eer zotide rekenen allen zee-lieden en eiken officier van den zeedienst alle beleefdheden te bewijzen, die in haare magt Waren, wijl zij aan eenen van hun haar leven verfchilldigd was, die haar en enige andere perfooneli had opgenoomen, na dat zij, zestien dagen lang, in eene open floep, zonder kompass zeil, of mond- behoeften , dan een weinigfcheepsbefchuit en water, op den Atïantifchen Oceaan omgezworven haddem En deeze haare reddef was, gelijk terflond daarop bleek, geen anderdan onze Kapitein * die töen als luitenant op een hollandsch oorlogfchip diende* Eene tweede bark ftond onder bevel van dert luitenant Graaf van randwyk en vertrok naar' den vloed Pirica en dienzelfden avond zeide ik mijne johann a vaarwel en gong met vier Onder-Officieren, twee ferjeanten, drie korporaalen en twee en dertig gemeene aan boord vart twee barken, die naar de rivier Cottica beflemd waren. Deeze barken waren met draaibasfen en groote musketten gewapend en met proviand voor eene maand voorzien. Zij hadden bevel aan het boven-eind der rivier heen en weder te kruisfen en  van SURINAME, 9* en elke bark had daartoe eene loots en tien roeiflaaven bij zig, zoo dat mijne manfchap, mijn* qua co mede gerekend, uit vijf en zestig koppen beflond, van welke zig vijf en dertig met mij ©p eene bark bevonden. Onder deeze drie trof mijn bark het fiegtfte lot. De twee eerfte kwamen in flreeken, daar vrede en overvloed heerschten, midden tusfchen fchoone plantagieën, die haaf omringden; wij daarentegens aan plaatfen, daar geene ververfchingen te vinden waren, tüsfchen donkere en ondoordringbaare bosfchen en zoo verre van alle plantagieën en bewoonde plaatfen verwijderd, dat men van daar geene kanon-fchot konde hooren. Elk beklaagde ons en de gastvrije inwooners voorzagen mijne bark van alle ververfchingen en levensmiddelen , die zij konden aanfchaffen. Zoo word in deeze volkplanting de barbaarsehheid van het een gedeelte door de gezellige deugden en de gastvrijheid van het andere enigermaate opgewogen. Den derden July, des morgens ten vier uuren, ligteden wij het anker en dreeven met de eb den Aroom af tot aan het fort Nieuw - Amfterdam, daar wij, alzoo de wind en de eb ftilden, het anker wierpen. Ik had bevel de Rio Cottica, tusfchen de twee posten van de Maatfchappij La Rochelle en 'sLands fVelvaaren op en neder te kruisfen en de rebellen te beletten de rivier over te trekken, hen, zoo mogelijk, te vangen ofte doo-  6 REIZE m be BINNENLANDEN dooden en de daar liggende bezittingen tegens hunne aanvallen te beveiligen. In alle deeze onderneemingen moest ik, als het nodig was, doof de troepen van de maatfchappij op gemélde posten onderlïeund worden , met welke ik dan bok de nodige feinen moest affpreeken. Het fort Nieuw-Amfterdam, dat ik bij deeze gelegenheid bezogt, is in het jaar 1737 aangelegd en in het jaar 1747 voleindigd geworden'. Het heeft de gedaante van eene regelmaatigè vijfhoek, met vijf bastiörinen' en heeft omtrent drie Engelfche mijlen in omtrek. Het is orhgeevefr van eene breede graft, die uit de rivier met water voorzien wordt, en deeze wordt van eenen bedekten weg, die wél met paalwerk bezet is, befchërmd. De grond, waarop het ftaat, is rotsachtig eh aan de water- zijde wordt het tegens allé aanvallen beveiligd, voornamelijk doöf eene bank vsnflijk , die 'ervoor ligt endoor' eene iterke batterij beftrekén wordt, zoo dat zelfs platboomde vaartuigen aan deeze zijde niet naderen kunnen. Het Vuur van dit fort kruist zig met dat van' dë tegens overliggende fchanfen Leydën en Purmerènd eii dekt dus den mond van de rivieren Suriname eh Comewyne. Voor het overige is hét van alle voof eene ftefke bezetting vereischt wordende gebouwen, zelfs van eene wind-molen en eenen waterbak voorzien , welke laatüe over de duizend oxhoofden water bevatten kan. Doch de troepen van  van SURINAME» $r Van Suriname zouden vereischc worden om eena zoo groote vesting lang genoeg te kunnen verdedigen. Naast dit fort is een fluk land met pifangs en yams tot onderhoud van de flaaven gebouwd * welke de maatfchappij hier onder eenen eigen opzigter heeft, om aan de vesting-werken te arbeiden. Maar aan de noord - oost-zijde is het van moerasfen en ondoordringbaare bosfchen omgeeven. Voorheen hetede deeze plaats Tygers - hol. Den vierden July 's morgens vervorderden wij onzen weg en roeiden met den vloed tot aan Elifabeths Hoop, eene fchoone koffij- plantagie^ welker eigenaar * de Heer klynhams, ons tot zijnent nodigde en ons alle beleefdheden bewees, die in zijn vermogen waren, als ook mijne bark van verfrisfende vrugten en groenten voorzag. Hij beklaagde ons lot van harte en voorfpelde ons de ongemakken, met welke wij zouden te kampen hebben, daar de regen-tijd reeds voor de deur, of veel meer, van donderbuien verzeld reeds aangevangen was. „ Doch hierop kunt gij „ rekening maaken" zeide hij , „ dat gij den „ vijand niet in het gezigt zult'krijgen. Hij is te „ voorzigtig om zig in het open veld te vertoo„ nen, terwijl hij u uit zijne fchuilhoeken wel ,j zal weeten te ontdekken: zijt dan op uwe hoe„ de. Maar zoo de vijand u niet doodt* zal de „ luchtflreek het zoo veel te gewisfer doen. „ Voorwaar, daar aan erkennen wij den ijver van 1» Deel G „ uwen  98 RELZE in de BINNENLANDEN 5, uWen kommandant, dat hij u liever met mal„ kanderen ziet fterven dan ledig in Paramaribo „ ziet leeven. " Met deeze woorden fchudde mij de Heer kleinhams de hand; zijne fchoone dochter, Mevrouw dutry kon, toen wij affcheid namen, haare traanen niet wederhouden. Deezen avond ankerden wij voor de Matapa* ka-Beek. Hier gaf ik mijne barken, als twee oorlogfchepen de naamen van de Charon en de Cerberus; met welke ik dezelve ook in het vervolg zal benoemen. Bij de voortzetting van onze reis kwamen wij ook nog op veele fchoone landgoederen en plantagieën, die ter wederzijde van de rivier liggen en, daar dezelve breed is, eene of twee mijlen van eikanderen verwijderd zijn, doch daar de rivier kleiner is, ook zeldzaamep worden. Den agtflen, des voormiddags ten elf uuren, landden wij voor 's Lands Welvaaren, eene post, door de troepen van de Maatfchappij bezet. Deeze plaats heet anders Duivels Haven, om haare uitfteekende ongezondheid, en zoo zal ik haar voortaan ook noemen, wijl hij beter op haar past dan die van *ï Lands Welvaar en, welken zij anders draagt. Hier zag ik in het gasthuis, in welk de ellende boven alle verbeelding was, enige gekwetfle van de bende, die den luitenant lep per bij zijne ongelukkige onderneeming verzeld had. Een hu»-  van SURINAME. $9 hunner was op eene wönderbaare wijze ontkoo* hun: „ Ik was," zoo verhaalde hij mij, „ met „ eenen fnaphaan - kogel in de borst gefchoteh. „ Tegenftand te doen of te ontvlugten was ,, even onmogelijk en ik greep dus het eenigst j, redmiddel aan,'dat mij mogelijk was, namé9, lijk van mij onder de dóoden te werpen en geene hand of voet te verroeren. Toen hec „ avond was, keek het hoofd der rebellen de ge,j fneüvelden na én beval eenen vin zijne kapi„ tcinen terftond de koppen der verflagene afte* ,; fnijden om die als zege-tekenen naar hun dorp j, te brengen. f)e Kapitein verrigtte dat werk ;, aan het lijk van den Luitenant lep per en nog eenen of twee andere eh zeide daarop tot ,, zijnen bevelhebber: de Zonne is te rust gegaan, „ wij zullen de anderë honden laaten liggen tot morgen; Met deeze woorden liet hij zijne bijl „ öp. mijnen fchouder nedervallen en bragt mij ,j daardoor eene wond toe, van welke ik niet ï, weder geneezen zal worden. Ondertusfchen „ bleef ik dood ftil liggen. Toen het donker en alles ftil was, kroop ik op handen en voeten uit mijn bloedig verblijf en verftak mij in het bosch, daar ik nog eenen anderen van mijne j, kameraats, die minder gewond was dan ik, vond,.met welken ik, na tien dagen omzwerü vens, onder genadig lijden en Wanhoop, zonjj der verbonden te worden, zonder te weeteri Ga „ waar-  ioo REIZE in de BINNENLANDEN „ waarhenen, zonder enig ander voedzel dan een „enkel brood, eindelijk uitgemergeld en met „ onze wonden vol wormen aan de post van Pa,, tamaca aankwam." Van deeze plaats roeiden wij altoos verder de rivier op en kwamen den negenden July aan de Cormocübo - Kreek, daar, volgens de aanwijzing van den Overile kourceoud, mijne hoofdpost zijn moest. Hier zagen wij niets dan water, boselven lucht; geen fpoor van menfehen; alles rondom ons had een eenzaam , treurig aanzien. Den volgenden dag zond ik de Cerberus naar zijne post, de opper-Patamaca. Den vijftienden keerden wij naar Duivels - haven terug om de barken te herdellen, wijl de regen door het dek henen drong. Den zeventienden kwamen wij weder aan de Cormoetibo - Kreek' in deezen avond, die zeer donker was, riep de fchildwagt dat hij eenen Neger met eene brandende tabaks-pijp in eene kano de Kreek zag overvaaren. Wij fprongen gezwind uit onze hangmatten, maar wij waren niet weinig gramdorig, toen wij, door onze daaven beter onderrigt, vernamen dat de verfchijning van eenen vliegenden vuur - kever van de groote foort (Elater noèlilucus ) haare oorfprong had. In deeze dreek fchoot ik den agttienden den hier zoogenaamden Tijger-vogel (Ardea tigrina) eene foort van reiger van de grootte van den  van SURINAME. ioi gewoonen Reiger, maar van eene roodachtige kleur, en overal regelmaatig met zwarte vlekken getekend, waarvan hij zijnen naam gekregen heeft. Zijn fnavel , pooten en vingeren zijn groenachtig van kleur: zijn hals is lang en daar hangen foorten van langer vederen van af. Op zijnen kleinen kop heeft hij eene rondachtige zwarte vlek en zijne oogen zijn van eene fchoone geele kleur. De Cerberus liet mij deezen avond melden dat het volk op die bark zieklijk begon te worden. Wij hadden tot hiertoe onze kost gekookt onder een afdak, dat wij aan land opgerigt hadden; doch den volgenden dag vernam ik dat op diezelfde plaats, die aan de zijde van de rivier is daar de rebellen zig bevonden, kortling geleden een fterke bezending door hen vermoord was geworden. Ik liet dan, ondanks het gevaar van het vuur, weder aan boord kooken ; doch hier fcheenen alle hoofdftoffen te zaamen te fpannen om ons de zaak bezwaarlijk te maaken. De regen ftroomde als een zondvloed op ons neder, drong voor en agter in het vaartuig en maakte alles vlot. De lucht was vervuld met millioenen muskiten, die ons van zonne-opgang tot derzelver ondergang omringden en ons geene rust gunden; want zij verlieten ons niet voor des morgens, van bloed en puisten bedekt. De rook van vuur en van tabak, die wij maakten om hen te verdrijven, G 3 bragt  toi RÈIZE in de BINNENLANDEN bragt ons in gevaar van zelve te flikken, en daar was geen voet breed land te vinden, daar wij met zeekerheid onze fpijs kooken konden. Bij deeze ellende kwam nog de oneenigheid, die tusfchen de foldaaten en de Negers uitbrak. Beloften, hielpen hier even weinig als bedreigingen en ik zag mij eindelijk genoodzaakt tot harder- middelen, over ce gaan. Ik liet de belhamels van beiden partijen binden en beval dat deeze door de fpitsroeden zouden loopen en geene gegeesfeld zouden worden; ik liet de bende eenen tijd lang in de verwagting dat deeze ftraf zoude ter uitvoer gebragt worden en fchonk toen heiden genade, zonder eenen flag te laaten geeven. Dit had dezelfde uitwerking als de ftraf en de vrede was volkoomen herfteld. — Maar de aanvallen van ziekte te verhinderen was iets dat boven mijne macht was. In hoop van enige verligting te zullen ontvangen, roeiden wij den twineigflen den ftroom af tot de Cafepoere - Kreek;, maar onze toeftand was hier ook niet beter. De muskiten waren hier zoo talrijk, dat ik, als ik mijne handen te zaamen floeg, agt en dertig tellen kon , welke ik op deeze wijze in eens'doodde. Wij vervolgden onzen weg de rivier af tot Barbacoeba, en wij vonden op deeze reis eens aan den oever, op eene fchaduwachtige plaats wat verkwikking. Onderweg vroeg ik eenen ouden Ne-  van SURINAME. io3 Neger van mijne roeijers: „ Zeg mij, carama„ca, hoe maakt gij het om u gezond te hou„ den" ■— „Mijn Heer," antwoordde hij mij, „ ik zwem dagelijks twee of drie maaien in de ri„ vier. Dit dient mij niet Hechts om bevveeging „ te neemen, maar het houdt de huid ook zuiver „ en koel, en, wijl dus doende mijne zweet„ gaten open blijven , geniet ik eene ongehin„ derde uitwaasfeming. Zonder dit middel wor„ den door onmerkbaar vuil die openingen gefloten, „ de fappen in hunnen loop geflremd en dan volgt „ 'er onvermijdlijk ziekte." — Ik beloonde den ouden voor zijnen raad, trok onmiddelijk mijne klederen uit en fprong over hals over kop in de rivier. Doch naauwlijks had ik deezen fprong gedaan'of de Neger bad mij om gods wille weder aan boord te koomen: ik deed het zeer verwonderd en kreeg nu van hem nog eene waarfchuuwing tegens de kaaimans en eenen visch die Pery heet: ,, Beiden" zieide hij, „ zijn zeer gevaar„ lijk; maar gij hebt niets te vreezen, als gij u maar altijd in beweeging houdt; doch blijft gij „ eenen oogenblik ftil, dan loopt gij gevaar van „ eenen uwer ledemaaten te verliezen, of naar „ den grond getrokken te worden. Deeze waarfchuuwing benam mij tamelijk den moed om mij dagelijks voor mijne gezondheid te baaden. Ik bevond egter, toen ik het beproefde, dat ik, zijnen raad volgende, geen gevaar G 4 liep  ïo4 REIZE in de BINNENLANDEN liep en ik had 'er daarentegens veel nut van zoo lang ik in deeze volkplanting bleef. Deeze Neger raadde mij ook barrevoets en dun gekleed te gaan. „ Nu is het de tijd van het jaar, mijn „ Heer", zeide hij, dat gij uwe voeten tothardheid kunt gewennen, terwijl gij op het effen „ dek van het vaartuig loopt. De tijd zal koo„ men dat gij het, uit gebrek aan fchoenen, mid„ den onder doorn - flruiken zult moeten doen. „ Gewoonte, mijn Heer, is eene tweede natuur. „ Onze voeten zijn van eenerleien aart. Doe gij „ mijn' raad en gij zult het nog eens den ouden „ caramaca dank wijten. Wat de dunne kle„ ding betreft, voer hij voort, een hemd en een ,, overbroek zijn overvloedig génoeg. Gij fpaart „ daardoor last en onkosten: het lighaam moet lucht hebben zoo wel als water; baad u dan in beiden, als gij 'er gelegenheid toe vindt". Ik volgde den raad van den Neger van dien tijd af aan , vond 'er mij zuiver en koel bij en fchrijf hem grootendeels het behoud van mijn leven toe. Doch dikwerf dagt ik terug naar Paramaribo, daar ik alle gemakken van het leven genoot, terwijl ik hier, flimmer dan een wilde, tot zulke verfchillerdi hulpmiddelen moest overgaan. Hadd' ondertusfchen maar iemand voordeel van mijne ongemakken gehad, ik zou niet gemord hebben — maar zagt, ik vergeet de krijgs- artijkelen *~ blind te gehoorzaamen en niets te vraagen. Den  van SURINAME. \9f Den twee en twintigften zond ik mijnen Serjeant en een' man naar het zieken-huis te DuiVeis-haven en voer met de overige weder naar mijne hoofd-post voor de Cormoetïbo - Kreek. Wij hadden zoo met Kapitein orzinga, die op de post aan de Duivels -haven het bevel voer-*" de, als met het volk van den Cerberus verfcheidene feinen afgefprooken en wij hadden den drie en twintigften befremd om 'er de proef van te neemen; maar wij bevonden onze gantfche affpraak vrugtloos, want niemand kon iets van de feinen der andere hooren. Den zes en twintigften kreeg ik door eene kano, die van Patamaca afkwam, bericht dat de Cerberus in gevaar was van den vijand overvallen te worden, dien men daar zelfs in den omtrek had zien zwerven. Wijl de rivier, ter plaatfe daar deeze bark ten anker lag, zeer eng was, zag ik haaren toeftand voor zeer gevaarlijk aan. Ik roeide dan oogenbliklijk met den Charon tot voor Pinneburg - Kreek en ijlde met zes mannen tot haare hulp; maar tot mijne aangenaame verrasfing was alles flechts een valsch alarm. Wij keerden dan des avonds weder naar onze post terug. Op mijne terugreis wierd ik niet weinig verwonderd door het hooren van eene flem, die mij om gods wille bad aan den wal te koomen. Ik deed het met twee mannen en vond 'er eene arme oude Negerin, die mij om enigen onderfhnd vroeg. G 5 Zij  %o6 REIZE in de BINNENLANDEN Zij behoorde naar het fcheen, eenen Jood toe, die eigenaar was van den grond, daar wij haar vonden en daar het arme fchepzel geheel alleen in eene hut leefde, die niet grooter was dan een honden-hok; rondom haar was eene wildernis roet enige pifang- boomen, yams en casfavas, die baar haar voedzel verfchaften. Zij kon op het groot landgoed van haar heer niet meer werken en was daarom hier gebannen, om zijn recht op deeze bezitting te bewaaren, na dat hij van de rebellen verjaagd was. Ik liet haar eene flesch rum, een fiuk pekel- vïeeseh en wat gierst en zij verzogt mij daarentegens eene van haare katten aanteneemen. Hier in kon ik egter niet bewilligen, omdat mijne Negers uit dit gezelfchap van de vrouw vast beflooten dat zij eene toverheks was, eene bijgeloovigheid, die dan niet alleen tot Europa bepaald is. Den zeven en twintigden keerden wij naar de Cormoetibo- Kreek terug; mijne Negers, die aan den wal hout gekapt hadden, bragten een leevend dier aan boord, dat zij, om het te beletten wederftand te bieden, a'le vier de pooten afgehakt hadden. Het was een Luiaard, door de inwooneren Loyaree of Aï genoemd en van de foort met drie vingeren. Zijne gedaante en traagheid is bekend; maar misfehien is minder bekend dat hij op den boom, dien hij, om zijn voedzel te zoeken, beklimty en van welken hij niet we- de2  van SURINAME. ï©? der af koomt, zoo lang 'er nog een blad of knop aan is, altoos aan de kruin begint af te vreeten, om niet van honger te derven, eer hij weder tot op den grond is afgeftegen; ook kan hij in geene deelen zijne fchreden verhaasten. Men vindt ook de Uncm of den tweevingerigen Luiaart in Suriname. Men onderfcheidt hier beiden de foorten door de naamerj van Sicapo- en dog - loyaree% dat is: Schaap - en honden - lui aart, naar hunne verfcheidenerlei hair: dat des eerden, namelijk, is wollig en vuil graauw van kleur; dat des laatften lang en roodachtig, Beiden deeze fchepzelen gelijken, als zij zig op den boom in een rollen , dikwerf meer uitwasfen van de bast dan dieren, die van het loof der boomen leeven en dit verhindert niet zelden dat zij van de inboorlingen en Negers ontdekt worden, die hun vleesch zeer gaerne eeten. Den volgenden dag kwam Luitenant stro-? mer, die het bevel over den Cerberus had, aan eene heete koorts ziek, van Patamaca naar ons af. Hij lag in eene kano, blootgefteld aan de brandende ^onne-warmte en zijne eenigde verkwikking was .water uit de rivier. Een foldaat van de joodfche natie van de post der Maatfchappij La Rochelle geleidde hem en verhaalde mij dat de rebellen twee dagen te vooren werklijk over de Kreek gevaaren en eene mijl verre aan geene zijde van de laatfte pkintagie van het Oosten naar he>  lo8 REIZE in de BINNENLANDEN het Westen getrokken waren. Van de Duivels, haven kreeg ik naricht dat de Zwarte Vrijwilligers uit de Jooden- Savanna twee handen van den vijand naar de ftad gezonden hadden en dat 'er een officier met tien mannen en enige leefcogt in de Duivels-haven geland was, die onder mijn bevel moest ftaan. Een van mijn volk was 'er geftorven. Met dit naricht ontvong ik tegelijk bevel eene drooge plaats te zoeken en, zoo het mogelijk ware , een magazijn voor enigen tijd te bouwen. Ik zond oogenbliklijk mijnen luitenant den Heer hannror af om het bevel over de Cerbe- ' rus over te neemen; ik zelf roeide nog tot aan de Cafepoeri - Kreek, daar wij eenen der ellendigfte nachten doorbragter, welke men zig verbeelden kan. De zieke fteende; de Jood bad overluid, de foldaaten vloekten, de Negers babbelden; tusfchen deeze toonen, die alle door malkanderen gehoord wierden, kwam nog het ' gezang van eene Negerin en het fchrijen van een kind, die van Patamaca mede gekoorrfen en den rebellen, die haar gevangen hadden, ontkoomen waren. De rook, die van het vuur zig door het vaartuig verbreidde, de regen, die in flroomen nederviel, en een ontzettende ftank, die overal heerschte, bragt het onaangenaame van mijnen toefland tot zulk eene hoogte, dat ik dien voor niet beter konde houden dan die, in welken de on-  van SURINAME. 109 gelukkige in het donker gat te Calcutta waren. Den volgenden morgen voeren wij, zoo dra de zon opgong, verder af naar Duivels- haven. Ik zond den negen en twintigiten zes zieken, eenen officier en vijf gemeene naar het ziekenhuis. Ik floeg mijne mondbehoeften op en kwam, den eerften Augustus wederom op mijne treurige ilandplaats. Des anderen daags fchoot ik een meerkat, die wij, alzoo wij zoo lang zonder versch vleesch geweest waren, klaar maakten en met goede fmaak opaten. Wij waren nu waarlijk in eenen verfchriklijken toeitand.' het ontbrak ons niet alleen aan alle ververfchingen, maar onze klederen en hangmatten bedorven dag aan dag meer, niet alleen omdat zij alcfjd nat, maar ook omdat zij van de flegtfte ftoffe vervaerdigd waren. Den derden kreeg ik de tijding dat de luitenant s trom er geftorven was en wij voeren, om hem eene ordentelijke begravenis te geeven, od den vierden, naar de Duivels-haven; maar dit voorneemen gelukte ons ook niet volkoomen; men had zijne kist van oude planken in een geflagen en, voor wij het graf bereikten, viel 'er het lijk door en gaf ons een walglijk gezigt; wij bragten hem egter nog met de mogelijkfte betamelijkheid ter aarde; eene hangmat diende ons voor dood-kleed; degeene die nog kragten genoeg hadden om eea geweer te draagen, deeden drie I  Ho RÈIZË in de BINNENLANDEN drie fchooten en dus beflooten wij de plegtigheid. Duivels - havett, die ik dikwerf genoemd heb , Was voorheen eene plantagie, maar is thans flechts een krijgs-post, die het bovenfle gedeelte van de rivier Cottica moet befchermen. De grond ligt wat hoog en droog en het is des të zonderlinger dat hier eene zoo ongezonde plaats is; dit is egter maar al te waar; honderden van foldaaten hebben hier reeds hun graf gevonden. Als men de rivier opvaart, ligt deeze plaats aart de regter hand en zij had voorheen gemeenfchap met de rivier Pirica door een pad, waarop enige wagt-posten te vinden waren; doch dit pad wordt thans weinig meer gebruikt en is geheel overgroeid. De gebouwen aan Duivels - haven, die alle van de Pina en Minicolaboomen opgerigt zijn , beftaan uit een woonhuis voor den bevelvoerenden officier, dat vier goede kamers bevat, een huis voor de onder-officieren, eene goede wooning voor de gemeene en een groot en ruim gasthuis voor de zieken, aan welke het niet ontbreekt Verder is hier een kruid - magazijn en een proviand-magazijn, eene bekwaame keuken, een bakhuis en eene put met zoet water. Daar wordt eene kudde fchaapen, varkens en gevogelte voor het ziekenhuis gehouden; daar was thans pok eene koe, welke de offieieren van melk voor hun  vak SURINAME, itt hunne thee voorzag en enige der laatfte hadden kleine tuintjens om enige groenten te teelen; maaf wij arme bark-bewooners hadden van dat alles niets. Dat Duivels - haven zoo ongezond maakt zijn^ geloof ik, de milliocnen muskiten, die degeenen, welke zig daar ophouden, hunne rüst be* neemen, en de menigte Chigoes of zandvliegen. Den zevenden kwam ik weder aan de Cormoetibo-Kreek en befloot op den zuidlijken oever te landen, het mogt dan kosten wat het wilde, om daar te laaten kooken; Want het was tog indedaad hetzelfde of wij door den vijand vermoord, of aan boord van den Charon langzaamerhand van het leven beroofd wierden; het was egter nog zeer bezwaarlijk daartoe een plaatsje te vinden; de gantfche oever was hier zoo moerasfig en zoo digt met flruiken overgroeid, dat wij ons voorneemen naauwlijks konden ter uitvoer brengen. Eindelijk maakten mijne Negers eene foort van brug, waar langs wij uit ons vaartuig op een klein droog plekjen konden koomen: daar bouwden zij een ligt dak van Manicola-bladeren om tegens den regen befchut te zijn, en eindelijk geraakte hier ook een vuur aan het branden. Thans bevonden wij ons wel oneindig beter dan aan boord van den Charon, maar ons gevaar was ondertusfehen veel grooter dan in onzen" voorigen «oeiland, Niet verre van deeze plaats was een oud  iiz REIZË in de BINNENLANDEN oud dorp der rebellen met naame Pinnenburg eri fchoon het geftoord was, wisten wij egter zeeker dat de rebellen de plaats nog dikwijls bezogten* om de Yams en Casfavas, die daar in het wild groeiden, tot hun onderhoud te haaien; ja ik vermoedde zelfs dat de rebellen thans, na dat zij boven La Roebelle de rivier overgeftooken waren , hun verblijf te Pinnenburg genoomen en in den zin hadden de plantagieën aan de Cottica of Pirica te overmeefteren, of onszelven aantetas* ten: hierom zettede ik om de plaats van ons verblijf fteeds dubbele wagten uit en beval dat, zoo lang wij ons daar bevonden , niemand fpreeken of enig geluid maaken mogt, om zelfs het geringst ritfelen der bladeren te verneemen en het gevaar door waakzaamheid en wakkerheid te kunnen vermijden. Den agtften Wierd mijn tWeeden Officier macdonald ook krank; hij wilde egter, om mij niet alleen te laaten, niet naar Duivels-haven gebragt worden. Wij hadden geenen heelmeefler en over het algemeen niets tegens ziekten bij ons dan eene zekere hoeveelheid braakmiddelen, purgeer-middelen en poeders, welker eigenlijke kragt ik niet eens kende. Op verzoek van mijn volk, dat door het# dagelijks eeten van zwaare kost van gezouten vleesch, zonder daarbij beweeging te neettien, de hulp der konst allesfints nodig had, deel-  van SURINAME. fï$ deelde ik dagelijks iets van deeze geneesmiddelen onder hen uit; de Overfte fourgéoud beweerde wel dat gezouten kost eerte heilzaamer fpijze onder de keerkringen Ware dart vërfche kost, wijl hij, volgens eene zonderlinge theorie j ftelde dat de laatfte in de maag door de hitte verrot, terwijl de andere ordelijk verteerd wordt; maar ongelukkig Waren 'er onder ons weinige, die in ftaat waren deeze foort van fpijzen te verteeren. Ik had ook enige pleifters aan bóord genoomen; maar deeze waren zeer fpoedig aan de aweeren verbruikt, met „welke al het volk bedekt was; want in deeze luchtftreek, daar millioenen onzigtbaaré diertjens in de lucht rond zwerven * gaat de minfte kwetzuur terftond tot eene verfcweering over; het beste hulpmiddel, citroenfap, hadden wij niet. Na dit is het beste middel de wond niet bloot te laaten, maar, zoo dra zij öntftaan is, dezelve met graauw papier, dat met fpiritus of enig ander vögt döorWekt is, zod te bedekken, dat het op de huid kleeft. Ik zelf genoot onder alle deeze ongemakken egter tot nog toe eene zeer goede gezondheid; rmjne gantfche kleding beftond in eene lange broek en een bont hemd, aan den hals open en met dë armen opgeftroopt. Tweemaal daags * zelfs als het niet zeer warm was, baadde ik mij en zoö hield ik mij fteeds koel en zuiver; ik dronk ook dah DïfL. H ëe«  ii4 REIZE in de BINNENLANDEN gelijks tot verkwikking een glas wijn, welken ife eerst onder water hong om dien te verkoelen en fmaaklijker te maaken. Hoe gelukkig rekenden wij ons toen wij op eenen dag onder deeze bezwaarlijkheden enige appeldraagende pasfiebloemen (Pasfiflora maliformis linnei) die de vernieling deezer plantagie overleefd hadden, vonden. Deeze uitmuntende vrugt is van eene eironde gedaante en van eene oranje-of goud-kleur; de bloem gelijkt naar de pasfiebloem. In grootte koomt de vrugt bij een hoender-ei, en zij is eer grooter dan kleiner; men opent haar ook even als een ei en zij bevat een aschgraauw vogt vol kleine zaad-korrels. Deeze flnrpt men uit de fchil; zij heeft eene zuure zoetachtige gemengde fmaak , eene voortreflijke reuk en is zoo verkoelende, dat zij naar ijs gelijkt. Wij hoorden deezen avond het flaan van een* trommel en deeze kon geen andere dan der ïebellen zijn; wij beflooten egter met aanhoudende oplettendheid onze levensmiddelen aan wal toetebereiden. Den negenden bevond zig de Heer macdona ld erger; doch hij fcheen, toen hij mij eenen brief van den Overfte zag ontvangen, weder op. teluiken, gelijk wij alle, daar wij hoopten uit onzen fchrikklijken toeftand verlost te zullen worden*  van SURINAME. ïi5 den. Maar hoe zeer wierden wij ter neder geflaagen, toen wij vernamen dat wij nog langer op deezen ftandplaats moesten blijven. Bij dit onaangenaam naricht verklaarden alle dat zij dan om niets wierden opgeofferd: de Negers zugtten en riepen: ach ! de arme Europeaanen t Ik kon ondertusfchen door enige tamarinden, oranjen - appelen, citroenen en wat Madera*wijn, die mijne vrienden te Paramaribo mij bij deeze gelegenheid toezonden, mijnen officieren en mijnen moedeloozen foldaaten enige hartfierking geeven ; maar deeze verkwikkende zonnefchijn duur» de maar eenen dag en des anderen daags bevonden wij ons in denzelfden ongelukkigen toeftand als te vooren. Ik nam dan nogmaals mijne toevlugt tof de behendige bosch - bewooneren en fchoot twee Meerkatten uit de toppen van de manglesboomen, daar zij in troepen van honderden met eikanderen lpeelden. Den elfden zond ik weder twee mannen naaf het ziekenhuis en denzelfden avond hoorden wij weder den trommel. Den volgenden dag op den middag wierden wij van een' orkaan overvallen; de Charon wierd van zijn anker geflaagen, dreef tegens den wal en wierd van boven door de boomHammen, die over de rivier hongen, grootlijks befchadigd : het water viel gelijk een ftroora uit de wolken neder en ik verwagtede niets anders dan eene fchipbreuk. H a Den  n5 REIZE in de BINNENLANDEN Den vijftienden kwam de tweede Officier Luitenant Baron owen van den Cerberus insgelijks ziek af. Op zijn bidden waagde ik het hem naar Paramaribo te zenden. Ik ontvong wederom eenen brief van den Overfte fourgeoud met een weinig geld om ververfchingen voor het volk te koopen, hier daar niets te krijgen was; maar hij fprak geen woord van onze aflosfing. Den twintigften kreeg ik bericht dat de Cerberus, op welken niet meer dan vier mannen gezond waren, naar de post La Rochelle geweken was: ik zond hem den een en twintigften twee mannen van mijn eigen volk tot verfterking en beval hem zig wederom op zijne voorige ftandplaats te begeeven. Eindelijk gevoelde ik mij Ook van eene koorrs aangetast, en ik bevond mij over het geheel in eenen zeer ellendigen toeftand; de ziekte had mij van mijne beiden officieren zoo wel als van mijnen ferjeant beroofd. Mijn volk op de beiden barken en in de Duivels ■ haven was in alles van twee en veertig tot vijftien mannen gefmoken. Aan eenen heelmeester, aan ververfchingen was niet te denken. Van een donker woud omgeeven, zag ik mij blootgefteld aan de ongenade van onbarmhartige vijanden, welke ik indedaad zeer te vreezen had, als zij op de eene of andere wijze van onzen hulploozen toeftand onderrigt werden. Het weinig overgebleven volk verklaarde dat zij zig  van SURINAME. 117 tot den dood veroordeeld zagen en het was met moejte dat ik hen van muiterij weerhield en van het voorneemen van, tegens mijn bevel, met den Charon de rivier Cottica afcevaaren. Den drie en twintigften gevoelde ik mij wat Leter en ik fchoot, in mijne tusfchenpoozen van de koorts, om het gebrek aan verfche kost te vergoeden, weder een paar zwarte meerkatten. Deeze dieren zijn, vooral als zij jong zijn, eene zeer goede fpijze, gelijk men zelfs uit hun voedzel kan befluiten, dat alleen uit vrugten, nooten, eieren, jonge vogelen en diergelijke beftaat; het is waar, als men die, welke men in de bosfchen doodt met de morsfige walglijke dieren van dit geflacht, die in de fteden langs de ftraaten loopen, vergelijkt, dan gevoelt eene enigzints kiefche maag een tegenzin; maar de wilde meerkatten heb ik gekookt, gebraaden en gcftoofd gegeeten en ik vond haar vleesch wit, fappig en goed; het eenigfte dat mij tegenftond was haare handjens en koppen, die, als zij klaargemaakt en gevild zijn , handjens en hoofdjens van kleine kinderen gelijken, Men heeft in Guajana veele foorten van aapen en meerkatten, van den grooten Ourang- Outang af (*) tot den kleinen Sagouin; die, welke ik op dee- (") Hierin bedriegt zig de Schrijver; de Ourang-Ou* tang, zoo wel de groote als de kleine, wordt in de Oost. H 3 la-  lig REIZE in de BINNENLANDEN deezen kruistogt aantrof, zijn de volgende: de IVIico ( fimia argentata) van de grootte van een' 'vos en eene roodachtige graauwe kleur met eenen zwarten kop en eenen zeer langen ftaert. ■— Vervolgens het keesje, gelijk de inwooners hem noemen, van de grootte van eenen inkhoorn en buitengemeen behendig; de kleur van zijn liifis rood en zijn zeer lange ftaert is zwart aan het eind: de voorfte pooten zijn oranje - kleur. De kop is zeer rond, het gezigt melk-wit met eene ronde zwarte vlek in het midden, die den fmoel en dé neusgaten bedekt en het aangezigt het voorkoomen van een mom-aangezigt geeft. De oogen zijn zwart en zeer levendig. Deeze meerkatten zagen wij dagelijks langs den oever van boom tot boom huppelen, vooral des middags. Zij zwerven dus met talrijke troepen, waarin de eene de andere, gelijk als een leger, volgt; zij begeeven zig zonder moeite van den eenen boom in den anderen: de voorfte loopt tot op het uiterst eind van eenen tak en fpringt in den naasten boom dikwijls tot op eenen aanmerklijken afftand, maar met eene zoo wonderbaarlijke be- Indieën en geenzints in Amerika gevonden; ook zegt hi] denzelven niet alleen niet gezien te hebben, maar ook door niemand te hebben hooren befchrijven. VERTAALER,  van SURINAME. 119 bekwaamheid en juistheid, dat hij nooit zijn doel mist; daarop volgen de eene na de andere, en de wijf jens met de jongen op den rug, die zig aan de moeder vasthouden en kleine knapzakken gelijken, den leidsman en doen even zoo lugtig en juist denzelfden fprong; zelfs het bosch-touw, ;met welke de bosfchen doorwëeven zijn, en die op het eerfte gezigt eene ten anker liggende vloot gelijken , klauteren zij zonder zwaarigheid op en af. Het keesjen wordt als een aardig huisdier aan zilveren kettingen gehouden en laat zig ligt tam maaken; wordt van de Indiaanen door middel van eene fterke lijm, die naar vogel - lijm gelijkt, gevangen. Eene derde foort voert bij de Negers den naam van Monkie - Monkie; zij houdt in grootte het midden tusfchen de twee voorige en is geheel zwart. Op eenen morgen zag ik eene van deeze foort naar 'het water afklimmen, die zig den mond fpoelde en zig de tanden met een haarer vingeren fcheen te wasfchen. Alle deeze foorten van Meerkatten leeven gezellig en worden dikwijls voor de plantagieën door de verwoeftingen, welke zij in dezelve, voornamelijk in de fuiker-plantagieën, tot groot nadeel der eigenaars, aanrigten, zeer fchadelijk. Wij vonden in de Cormotiebo - Kreek ook de menigte van eene foort van Otter, die hier H 4 den  iflo REÏZE in de BINNENLANDEN den naam van Tavous voert. Zij trok dikwijlsdoor haar onaangenaam geruisch onze oplettendheid tot zig; zij leeft, als een halfflagtig dier, grootendeels van vi9sch. Haare lengte bedraagt omtrent drie voeten; zij is graauw van kleur met wit gevlekt; haare pooten zijn kort; zij heeft zwem-voeten, elk met vijf vingeren; de kop is rond, de neus met borftelhairen bezet, gelijk bij de katten: de oogen zijn klein en Haan hoager dan de ooren; de ftaert is kort. Dit dier beweegt zig zeer ongefchikt op het land; maar in het water zwemt het met veel fnelheid Voort. Daar zou nog eene grooter foorc van Otter in Guajana zijn, welke ik egter niet gezien nebbe, Onaangezien den fchijn van beterfchap, welke zig den voorigen dag bij mij opdeed , bevond ik mij den vier en twintigften wederom zeer ziek; ik was niet in ftaat in mijn' hangmat overeind te zitten; onder mijne hangmat lag mijn Neger quAco zijnen meester te bejammeren ; den volgenden dag wierd de arme jongen zelf ziek. Op dienzelfden tijd moest ik ook wederom drie van mijn volk naar Duivels-haven, in het ziekenhuis zenden, en, gelijk het een ongeluk dikwijls bij het ander koomt, ontvong ik heden ook naricht dat de officier owen op den weg naar Paramaribo geftorven was. Mijn vaenderig , de Heer cottenbürgh, die insgelijks naar Paramaribo  vak SURINAME. i2ï ho gong, IKerf kort daarop en ik zelf had nieri beters te verwagten. Ik lag nu in eene heete koorts, van alle mijne officieren en gemeenen beroofd, zonder eenen vriend, zonder enige hulp dan die van mijne Neger-flaaven, die mij niets dan thee-water konden klaar maaken. Doch zoo als deeze vereenigde rampen mij fcheenen te zullen t'onder brengen, verfcheen nog denzelfden avond een niet geringe troost, alzoo ik van mijnen Overfle bevel ontvong om met beiden de barken naar Duivels • haven aftezakken, en kapitein orzinga van zijnen post aftelosfen, die daarentegens bevel kreeg met zijn volk de bezetting van La Rochelle te gaan verfterken. Dit gaf mij, hoe flegt ik mij ook bevond, een nieuw leven en ik gaf tarftond last dat de Cerberus zig bij mij zoude koomen voegen. Den zes en twintigften verlieten wij deeze moorddaadige plaats en .roeiden tot Barbacoeba. Onder weg troffen wij een voorval aan, dat ongetwijfeld mijnen leezeren meer onderhoud zal geeven dan die reeks van om Handigheden van ziekte en dood. De fchildwagt riep dat hjj in de ftruiken iets zwarts zag, dat zig beweegde, dat op zijn geroep geen antwoord gaf en dat hij, naar de grootte, voor eenen menseh hield. Ik liet terftond het anker vallen en, hoe ziek ik was, begaf ik mij eg ter zelf in de floep met enig volk naar de aangeH 5 wc-  pff REIZE in de BINNENLANDEN Wezen plaats. Wij Hapten hier alle aan land om op kondfchap te gaan, alzoo ik vermoedde dat het of een verfpieder van de rebellen, of een van hunne zwervende partijen ware; maar een mijner flaaven, david genaamd, verzeekerde dat het geen Neger was, maar eene water-flang, die niet verre van den oever lag en welke ik, als ik wilde, zelf fchieten konde. Hiertoe had ik ondertusfchen in het geheel geen' lust, vermits de buitengemeene grootte van het dier, mijne zwakheid •en de bezwaarlijkheid om door de dikke firuiken te koomen, die aan den oever ondoordringbaar fcheenen, mij affchrikten. De Neger verzogtmij hierop verlof om haar optezoeken en haar zelf te mogen fchieten, daar zij zeer nabij moest zijn en hij voor alle gevaar kon inftaan. Deeze verklaaring boezemde mij zoo veel hoogmoed en naijver in, dat ik evenwel befloot het monfter zelf te dooden, doch met die voorzorg, dat david het mij zoude wijzen en aan mijne zijde zoude blijven, om mij, in geval van gevaar, bijteftaan, waarbij ik zwoer dat ik, zoo hij onderflond zig te verwijderen, hem zeiven den kogel door den kop zoude jaagen. De Neger was hiermede te vreden en, na dat ik mijne fnaphaanen met kogels gelaaden had, gongen wij voorwaarts: david hakte met een' bijl een pad door de ftruiken en een foldaat volgde mij met drie gelaaden geweeren. Naauwlijks wa-  van SURINAME 123 waren wij omtrent veertig voeten verre door flijic en water gevorderd, terwijl de Neger met ongemeene levendigheid en opmerkzaamheid rond keek, als hij in eens tot agter mij terug trad zeggende: mij zien de /lang! en indedaad het dier lag daar in een gerold onder het afgevallen loof en de ftruiken en zoo door dezelve bedekt, dat ik eerst na enigen tijd den kop van het monfter in het gezigt kreeg, dat omtrent zestien voeten van mij verwijderd was; de gaffelvormige tong bewoog zig en zijne ongemeen glanzende oogen fcheenen vonken uittefpatten. Ik legde mijn geweer op eenen tak om des te zeekerer te mikken en trok los; maar ik fchoot den kop mis; de kogel gong door het lighaam van de flang en zij floeg daarop met zulk eene kragt om zig, dat zij alle (buiken om zig henen affloeg als of zij met een fikkei afgemaaid wierden. Door het flaan met haaren ftaert fpattede zij de flijk tot op eene sanmerklijke verte over onze hoofden weg. Wij Honden ondertusfchcn niet ftil, maar vlugtten in onze floep. Hier bad mij de Neger den aanval te hervatten, taij verzeekerende dat de flang in weinig minuuten ftil zoude leggen en dan noch in ftaat, noch geneigd zoude zijn ons te vervolgen. Wij deeden dan eene tweede pooging, vooral op de verzekering van den fiaaf dat hij niet was gaan loopen dan om voor mij ruimte te maaken en vonden het fchepzel werklijk gerust op zijne oude plaats,  $m REIZE in de BINNENLANDEN" plaats; maar mijne fchoot deed geene betere uitwerking dan de eerfle. Toen flechts ligt geraakt wordende, wierp het dier ons eene wolk vfn zand en flijk toe, gelijk ik nooit dan bij een orkaan gezien heb en joeg ons andermaal op de vlugt. Misnoegd over deezen mislukten aanval, gaf ik bevel naar de bark te roeijen; dan wijl david mij herhaalde reizen bad hem te veroorlooven het dier volkoomen te mogen afroaaken, liet ik mij tot eene derde proef overhaalen: nu vuurden wij beiden te gelijk op het dier en een trofwerklijk den kop. david, ten uiterften verheugd over deeze overwinning, liep, al fpringende van blijdfchap, .om een touw uit de floep te haaien, om de flang daarmede aan dezelve te brengen. Doch dit was nog eene ligte onderneeming; want onaange:zien zij doodlijk gewond was, draaide en kromde zij zig egter nog zoo fterk rond, dat men haar niet zonder gevaar naderen kon. De Neger maakte eene ftrik in het touw, en wierp haar die, na enige vrugtlooze' poogingen om haar te naderen, eindelijk met veel behendigheid over dea kop; nu fleepten wij haar met vereenigde kragnaar den oever en bonden haar agter aan de floep vast om haar voorttefleepen. Nog leefde zij en zwom als een paling,: haare lengte bedroeg twee en twintig voeten en enige duimen en zij was zoo dik als mijn twaalfjaarige Neger quaco, wiens wambuis ik over het vel van het dier  Hint. ef(„/Z e/c//fe. ■'/ari.i /-geplaatst; alle volgen een vooreen eikanderen: de Neger-flaaven worden hier en daar verdeeld om zoo wel hunne perfoonen als hetgeen zij draagen te beveiligen. Deeze foort van linie wordt Indifche rei genaamd. Tot eene afgezonden bende van zestig mannen, die uit eenen Kapitein, twee onder-officieren, twee ferjeanten, vier korporaalen, eenen veld-heelmeefler en vijftig gemeenen beftaat, behooren ten minften twintig NeI 3 gers,  ) i34 HEIZE in de BINNENLANDEN gers, ' welker dienst hunnen heeren met twee Engelfche fchellingen daags voor eiken man betaald wordt. Dit veroorzaakt zwaarer onkosten dan wagens en paerden doen zouden , doch welke men in deeze volkplanting voor den krijgsdienst niet kan gebruiken. Men verdeelt de Negers onder de troepen op de volgende wijze: Vooraan gaan gemeenlijk twee Negers met bijlen, om den weg opteruïmen en een voetpad te baanen, met eenen korporaal en twee mannen, die beftemd zijn om kondfchap te neemen en in nood alarm te maaken; een onder-officier, zes gemeene en een korporaal maaken de voorhoede uit; dan volgt op enigen aflland het corps zelf in twee verdeelingen; in de eerfte een kapitein, een korporaal, twaalf gemeene , een veld-heelmeefter en twee Negers, die het kruid bij zig hebben; in de andere een ferjeant en twaalf gemeene: na enige tusfchenruimte koomt de agterhoede, die uit eenen onder-officier, eenen ferjeant, een korporaal en agttien gemeenen beftaat, met zestien Negers, die de geneesmiddelen, mondbehoeften, bijlen en fpaden, rum en diergelijke en ook de zieken draagen. Eindelijk fluit ook op enigen afftand een korporaal met 'twee gemeene den optogt, om in geval van vijandlijken aanval alarm te maaken. Toen nu bij mijn klein leger alles op deeze wijze  van SURINAME. 135 ze in gereedheid gebragt was, (telden wij ons des morgens ten zes uuren in orde en rukten de bosfchen in regt op de rivier Pirica aan. Behalven mij en eenen officier van de troepen der maatfchappij den Heer herzberg beftond mijn corps uit eenen heelmeesters• maat, eenen gids, twee ferjeanten, twee korporaalen , veertig ge. meene en flechts agt Neger-flaaven, om den weg te baanen en de pakkaadjen te draagen. Wij trokken tot elf uurén langs het cordon pad, ontdekten, gelijk ik wel verwagt had, de fpooren der rebellen aan hunne voetflappen in de (lijk, aan de gebrooken flesfchen, pifang-fchillen en diergelijke en beflooten dat hun weg naar Pinneburg liep. Ik had nu wel het nest gevonden, maar de vogels waren gevlogen. Wij zetteden onzen togt tot des avonds ten agt uuren voort en kwamen bij de post van de Maatfchappij Scribo aan de rivier Perica aan; onze toeftand was jammerlijk: Wij hadden tot over de heupen door water en (lijk moeten baaden, over hoopen van omgevallene boomen moeten klauteren, of op andere plaatfen 'er onder door moeten kruipen; dit was ondertusfchen nog op verre na het flimfte niet, maar onze lighaamen waren ook door de doornen verfchriklijk opgefcheurd en van de patat-luizen, mieren en wasfy-wasfy of wilde bijen overal gegekwest. . I 4 Dee-  ijtf REIZE in de BINNENLANDEN Deeze laatfte zijn infekten niet grooter dan da bije in Engeland, zwart van kleur, geheel onderfcheiden van onze bijen; men houdt haar niet in korven,'maar zij leeven wild inde bosfchen, en bouwen hunne nesten in holle boomen, of tusfchen de takken ; hunne nesten zijn fomwijlen zoo groot als eene opgeblaazen koe-blaas, naar welke zij ook in kleur en gladheid gelijken, fchoon zij niet zoo regelmaatig eirond zijn. Roert men onvoorziens deeze hunne wooningen aan, dan ftormen 'er een leger van duizenden deezer dieren uit, dat zeer vreeslijk is; zij vallen uit inftinct op de oogen, lippen en hairen, van welke men haar niet zoo ras verjaagen kan. Haare fteeken veroorzaaken meest altijd de koorts en het gewonde deel zwelt 'er zoo fterk van, dat, zoo het in dfc nabijheid der oogen gefchiedt, 'er voor enigen tijd blindheid op volgt. Haare honig is, zowel als haare wasch, zwartbruin van kleur, maar gomachtig en beiden zijn van geringe waerde. De grootfte van onze moeijelijkheden waren egter de brandende zon en, als deeze onder was, de ftik donkere duifternis, in welke wij de twee laatfte uuren van onzen weg afleggen moesten, zoo dat ce een den anderen altijd bij de hand hield. Tien van ons volk bleeven onder weg agter, deels door beletzelen, deels blind door het fteeken van de bijen en door Chigoes buiten ftaat gebragt om te gaan. Wij zogten hen des anderen daag's  van SURINAME. itf daags op en lieten hen, op drie na, die naar Duivels-haven terug gekropen waren, ons nabrengen. Te Scribo wierden wij op de vriendiijkfle wijze ontvangen; maar ik bevond mij zeer' ziek aan eenen aanval van koorts, en des anderen daags 's morgens was ik, zoomin als mijn volk, in ftaat den terugtogt aanteneemen. Ik fchreef van hier eenen brief aan den Overfte four■Geoud, vol uitdrukkingen van gevoeligheid zoo als een onderhoorige, die. bij zijn volle verltand ware, bezwaarlijk aan zijn opperhoofd zoude fchrijven. Deeze brief verbitterde hem in den hoogften graad. Den regenden namen wij 's morgens ten vier uuren onzen terugtogt van Scribo aan en kwamen des namiddags ten vier uuren, na onbefchrijflijke moeijelijkheden uitgedaan te hebben, naar Duivels - haven terug, daar ik den Overiïen Luitenant westerloo vond, die hier gekoomen was om het bevel overteneemen. Ik droeg hem alles over en fchepte nu hoop dat ik eindelijk eens enige rust deelachtig zoude worden. Maar ach! hoe fidderde mijn bloed, toen mij de kwartier-meester, die zig bij de nieuwaangekoomene bevond, als in vertrouwen zeide dat een ferjeant, fowler genaamd, na mijnen wijn uitgezopen te hebben, in zijne dronkenfchap, mijne johanna geweld aan had willen doen en dat ik, als hij den volgenden dag met de herwaarts beftemde troepen hier I 5 zou-  t38 REIZE m de BINNENLANDEN goude aankoomen, de fpooren van haar tegenweer nog op zijn aangezigt zoude zien. Ik zwoer den kaerel den dood; ik was tot des anderen daags als van mijne zinnen beroofd en, zoo dra fowler aankwam, liet ik hem roepen, floot de kamer digt en floeg, zonder hem een woord te zeggen , zes bamboes - rieten op zijn' kop aan Hukken, tot dat hij gantsch bebloed uit het venHer fprong en ik mijnen moed ten naasten bij aan hem gekoeld had. Hij had veel geleden, maar voorzeeker niet meer dan ik gevoelde, toen ik verder vernam dat de Overfte fourgeoud zig van al mijn goed had meester gemaakt en het in een ledig pakhuis had opgefloten, terwijl hij mijn' dood, die naar allen fchijn met zeekerheid voorzien kon worden, verwagtede. In deezen toeftand kon ik mijzelven niet eens een fchoon hemd bezorgen om mij van mijne vuile vodden te ontdoen ; maar de hoop van zelf naar Paramaribo te zullen gaan hield mijnen moed flaande. fourgeoud had omtrent deezen tijd mat het overig gedeelte zijner troepen de ftad ook verlaaten en dezelve in kleine benden naar Duivehhaven aan de Cottica, op de plantagie Belair aan de Pirica en op de bezittingen Klarenbeek en Cravasfibo aan de Commewyne ingekwartierd, van waar hij voorneemens was,'in gemeenfchap met de troepen der Maatfchappij en de Zwarte Vrijwilligers, de rebellen optezoeken. De barken had  van SURINAME. 139 •had hij alle terug ontboden en het overfchot van het volk, dat 'er op geweest was, met dat op de bovengemelde posten vereenigd en dat was indedaad eene welbedagte fchikking. Van Patamaca kwam naricht in dat de rebellen, boven La Roebelle, over de rivier getrokken zijnde, weder eene kleine bezitting verwoest en den eigenaar nyboor vermoord hadden. Het was omtrent deezen tijd dat een Negerjongen een uitfteekend bewijs van trouw jegens zijnen opzigter gaf; hij deed hem zig overlangs in de kano nederleggen en fprong in het water ^, terwijl hij mee de eene hand zwom, ftuurde hij met de andere de kano voort en zettede aldus zijnen heer behouden over de rivier Patamaca, onder eene hagel - bui van kogelen, die de rebellen op hem deeden regenen. En wat was nu het loon van deezen getrouwen jongen? Hij ontvong van denzelfden opzigter de week na zijne redding driehonderd flagen , omdat hij vergeeten had eene fluis opentezetten. Met veel moeite verkreeg ik van den Overfte Luitenant westerloo het gunitig verlof om naar Paramaribo te gaan. Ik verliet Duivelshaven, daar ik zoo menig eenen braaven fpitsbroeder begraaven had, ten uiterften verzwakt en kwam den veertienden in de ftad aan. Mijn huis was eenen anderen ingeruimd; maar de Heer de la marre, een koopman, nam mij met veel gast-  Ho REÏZE in de BINNENLANDEN gastvrijheid niet alleen in zijn huis, maar zond •ook terftond om mijne goede johanna en om eenen Geneesmeester, wijl mijne zwakheid indedaad, alle hulp vorderde, die Paramaribo opleveren konde. Ik kreeg den vijftienden mijn koffer en huisraad uit de verzegeling terug en bevond, in hec nazien, van mijn goed, 'dat ik van binnen zo web vijanden had als van buiten. Het grootfte gedeelte van mijn linnen, boeken, ja zelfs mijne fchoenen waren door de kakkerlakken tot ftof gevreeten. Ik vond egter nog linnen genoeg om mij te verfchoonen; niemand kan verbeelding maaken van het genoegen dat ik gevoelde, toen ik fchoone klederen aan had; ook mijne ziel-kragten kwamen langzaamerhand weder en ik gevoelde met dankbaarheid hoe gelukkig ik was eene flerke lighaamsgefteldheid te bezitten. Nu zogt ik nadere opheldering over het gedrag van fowler te bekoomen. Tot mijne groote verwondering vernam ik dat hij, wel is waar, dronken was geweest en toen tusfchen de flesfchen gévallen was en daardoor in het aangezigt gekwetst was, maar dat hij zig geene de minfte onbefchdftheid tegens johanna veroorloofd had; zijne dronkenfchap was zelfs veroorzaakt geworden door het verdriet, dat hij over de flegte behandeling, die johanna en ik ondergaan hadden, toen mijne goederen tegens zijnen dank weg-  van SURINAME, 141 weggehaald waren, gevoeld had. Innig bedroefd over mijn gedrag jegens fowler zwoer ik altoos zijn vriend te zullen zijn, en ik heb mijn woord gehouden. Mijne koorts was merklijk verminderd; maar nu was ik van eene andere kwaal aangetast, die deeze luchtftreek eigen is en die ik Hechts [onvol"; koomen zal kunnen befchrijven. Men noemt haar in Suriname den Ringworm en zij beftaat uit groote fcharlaken onregelmaatige vlekken, voornaamelijk aan de onderüe deelen des lighaams, die dagelijks in grootte toeneemen , als' men haar niet tijdig tegenwerkt. Deeze vlekken zijn met eene foort van harden eeltachtigen rand omgeeven en zijn door haar jeuken zoo lastig als de fteek der Muskiten. Deeze kwaal is tegelijk zoo aanfteekend dat, als iemand zig, onmiddelijk na dat zulk een zieke op eenen ftoel gezeten heeft, op denzei ven nederzet, hij zeer zeeker ook daarvan wordt aangevallen. Het is met veel moeite dat men zig daarvan ontdaan kan. Het beste middel is de vlekken met eene zalf van falpeter, benjoin, bloem van zwavel en kwik met verfche boter of reuzel vermengd te fmeeren. Eerst den derden October , na dat ik nog eenen aanval van mijne koorts gehad en daags te vooren het bevel in Paramaribo overgeaoomen had, wijl Kapitein brand last had ge-  14» REIZE in de BINNENLANDEN gekreegen naar den Overfte fourgeoud aan de Commewyne te gaan, zag ik mij in ftaat tot vermaak uitterijden; hiertoe is in deeze iireek maar een pad gefchikt, zijnde een weg met keizelfteenen gevloerd, dat naar het Maniea pad voert, dat met de Seramica-rivier gemeenfehap heeft en de eenigfte gangbaare landweg in de volkplanting is. Op deeze wandeling trof ik eene menigte van de groote en fchoone Makaws aan, die men hier Raaven noemt en befpeurde daar onder voornamelijk den blaauw- en geelen Arras (Psittacus Arrarauna linnei( en den Amazoon-Makaw (Psittacus Aracanga linnei). Deeze vogels vliegen in hoopen, hebben een doordringend onaangenaam gefchreeuw en bijten fel. Zij worden door de Indiaanen. in menigte naar Paramaribo gebragt en voor eène flesch rum of enige visch- hoeken vermangeld. Bij eene volgende wandeling zag ik een toneel van eenen anderen aart, dat alle mijne opmerkzaamheid tot zig trok, namelijk eenen troep nieuwaangekoomen Negers, mannen en wijven met enige weinige kinderen i, jjzij waren zoo even met eenen Guineasvaarer aangeland. Deeze gantfche hoop was eene verzameling van naauwlijksleevende geraamten, uit niets meer befhtande dan vel en beenderen : zij fcheenen zoo even het graf verlaaten te hebben, of uit het zieken - huis ontloopen te zijnen  van SURINAME. 143 en ik kan hen niet beter vergelijken dan bij geraamten, die met leder overtrokken zijn en zig beweegen. Voor deeze ongelukkige, die omtrent zestig in getal fcheenen te zijn, gong een matroos; een ander volgde den troep met een bamboes. De eerfle. geleidde hen als een herder zijne fchaapen ; de ander hield hen, als des herders hond, bij een en belettede dat geen hunner terugbleeve of van den troep afdwaalde. Ik moet egter ook bekennen dat ik niets van alle die fchriklijke en treurige gelaats - trekken, welke men in de blaauwboekjens en nieuwstijdingen deezen nieuw aangekoomenen toefchrijft, ja zelfs geen nedergeflagen gezigt waarnam en de bamboes wierd van den matroos, die deeze hoop voortdreef, met de grootfte fpaarzaamheid gebruikt. ■ De affchaffing der flavernij, over welke zedert enige jaaren zoo veel gezegd geworden is, vertoont zig indedaad in een zeer verfchillend licht, naar het oogpunt is, waaruit men haarbefchouwt, en de waarneemingen, op welke men zig grondt. Ik heb Negers gezien, die de wreedfle martelingen uitftaan moesten, omdat zij den wensch van eene geliefde gade ingevolgd, andere, omdat zij de begeerte van eenen wellustigen heer of van eenen fchurkachtigen opziener wederftaan hadden of omdat een geil van jaloezij ontflooken wijf als aan-  X44 REIZE in de BINNENLANDEN aanklaagfter tegens haar optrad, maar ik heb Ook flaaven gezien, die zoo goed behandeld wierden als bedienden in de beste huizen in Engeland; ik heb bevonden dat matroozen, foldaaten en leerjongens, onder kwalijk gezinde heeren, dikwijls zoo tyranniek behandeld worden, dat zelfs Negers hun lot niet benijdden. Zoo veel hangt het af van het karakter en de grilligheid van degeene, in welker handen de macht berust, en moet men dan niet met behoedzaamheid te werk gaan, eer men de gantfche zaak veroordeelt. Maar gefield dat wij nog maar al te dikwijls wreedheden in onze plantagieën oefenen, wat zouden wij dan, als het waar is dat wij minder wreed te werk gaan dan in andere landen gefchiedj watzouden wij dan door eene plotslinfche vrijlaating anders bewerken dan dat wij de arme fchepzelen in de handen van nog wreeder heeren overleeveren ? — De behoefte van fuiker, kofiij \ katoen moet aan» gefchaft worden en kan flechts -van Negers geleverd worden, die alleen in ftaat zijn de ftraalen eener loodregte zon uittehouden. Het nationaal karakter van dit volk, als het zoo vrij is om, als in Afrika, gantsch naar willekeur te handelen, is geheel wild. Eene gantfche reeks van jaaren hebben de Ouca- en SeramicaNegers vrij van den dwang der Europeaanen geleefd, en egter heb ik geene fpooren van be- fehaa*  van SURINAME. 145 jfchaavihg, orde eh regeerihg ofidër hen ontdekt,' rïiaar integendeel veele voorbeelden van ontembaare driften, buitenfpoorigheid en traagheid. Juist omdat ik de Afrikaanen waarlijk lief heb4 wensch ik dart niets meer dan hunne vrijlaating niet zoö ras bepaald te zien, daar dit gewis duizenden en duizenden van Zwarten en Blanken zóu' moeten berouwen, die daardoor in den grond geholpen moeten worden. Perföonen , die Omtrent dit onderwerp völkoomen onderrigt waren, hebben mij gezegd dat veele deezer Negers, die ter verkoop aangebragt worden, in gevegten krijgsgevangen zijn gemaakt;andere daarentegens worden op eene ichandelijker wijze vervoerd, gelijk andere wederom misdaaden weggezonden worden. Naauwlijks is een Guineèsch- vaa'rer in Suriname' aangeland, of alle de flaaven worden op het verdek gebragt en daardoor de zuivere lucht,' door pifangs , oranjen en andere vrugteh verkwikt,' gereinigd, gewasfchen en hun hair Wordt in allerleie figuuren van Herren, halve' maanèn eri diergelijke gefchoren, dat zij gemeenlijk ónder' malkanderen zelve zonder zeep, enkel met glasfcherven verrigten. Als dit gedaan is, wordt eed gedeelte hunner ter verkoop aanland gezonden eri tot dat einde met katoenen fchorten, met armbanden en halsbanden opgefierd; de andere vermaaken zig onder tusfchen aan boord. Daarop vv'ari-r h DfiEf, K: dè>  i4<$ REIZE in de BINNENLANDEN delen zij langs den waterkant en door de ftraaten 9 elke planeer kiest 'er zoo veele uit als hij noodig heeft om het verlies van zijne geftorven of weggejioopen flaaven te vervullen en fluit omtrent dezelve koop met den kapitein. Goede Negers worden gemeenlijk van vijfhonderd tot duizend guldens verkogt. ïs 'er eene zwangere vrouw onder, dan wordt haar prijs naar evenredigheid verhoogd; ja, ik heb eenen Hollandfchen kapitein gekend, die met eene onbefchoftheid, die men in Tnkls en Tarikos gefchiedenis niet gelooven wil, zijn eigen kind in der moeder lijf verkogt, fchoon hij daaromtrent door zijne reisgenooten gelaakt wierd. Eer de koop voïkoomen gefloten wordt, moeten de Negers, waarover men in onderhandeling is, de een na den anderen op eenen ton, of op eene tafel klimmen, daar zij van eenen heelmeefler naargezien worden, die hen om hunne gezondheid ie beproeven, in allerhande postuuren fielt, gelijk men de harlekijns op het toneel ziet maaken. Hierop worden zij van den kooper werklijk aangenoomen of verworpen, naar hij hen al of niet goed voor zijn oogmerk vindt. De koop-font wordt terftond toegeteld, en den Neger op de fchouderen of de borst de eerfte letters van den naam van zijnen nieuwen heer met eenen zilveren ftempel ingebrand. Deeze brandmerken, die omwent van de grootte van een duit zijn ? veroorzaa- kea  Van SURINAME. ken niet zoo veel pijn als men wel denken zoude, en de blaaren geneezen in den tijd van twee of drie dagen volkoomen, als men dezelve met een weinig verfche boter befmeert. Zoo dra dit gedaan en den nieuwgekogten (laaf een naam gegeeven is, geeft men hem aan eenen ouden (laaf van hetzelfde gedacht over en zendt hem naar de plan* tagie, daar hij door zijnen hofmeelter zuiver gehouden, onderwezen en wel gevoed wordt; die duurt zes weeken lang, zonder dat hij in deezen tijd behoeft te arbeiden. Geduurende deezen tijd worden de Negers van leevende geraamten dik en vet, verkrijgen eene fchoone zuivere huid, tot dat zij door de onmenschlijke zweep van eenen fchurkachtigen eigenaar, of van zijnen nog barbaarfcher opzigter weder verfcheurd wordt. Wie zal mijne verwondering, mijne droefheid afmaaien, toen ik, den tienden wederom uit gaande om het verkoopen der daaven te gaan zien, -onder dezelve mijne dierbaare johanna vondt. De fuiker-plantagie Fauconberg zou met alles wat 'er toe behoorde deezen dag tot voordeel van de fchuldeisfchers van den laatften eigenaar verkogt worden. Nu gevoelde ik alle de kwellingen der helle! Ik beweende mijn ongelukkig lot, dat mij belette zelf haar eigenaar te worden en fchilderde onophoudlijk voor mijne verbeelding haaren toekomftigen treurigen toeftand. Ik zag reeds hoe zij geK a kweld,  ï4§ REIZE in de BINNENLANDEN kweld, befpot,- door zwaare "ketenen ter aarde gedrukt wierd, hoe zij luid, maar te vergeefseb, om mijnen bijftand riep! Bijna va» alle mijne zinnen beroofd, kwam ik niet eerder weder tot mijzelven, tot mijn vriend lol ken s mijne goede johanna in mijne armen terug bragt. Hij was uitnaam van de Heeren passalage en Zoon te Amfterdam, die de plantagie gekogt hadden , gemachtigd om verder het beft-ier over dezelve te hebben en de eerfte zaak, die hij, uit kragte van deeze opdragt, deed, was mij mijne johanna terug te geeven, met belofte van verder alles voor mij te doen dat in zijn vermogen was en hij heeft ©ok getrouw aan die belofte voldaan. De Overfte fourgeoud had ondertusfehen Crawasfibo verlaaten en drong boven de plantagie Klarenbeek, naar de Wana-kreek in het bosch door, om de rebellen optezoeken. Ik bad hem in eenen brief mij verlof te vergunnen om hem te verzeilen en, ik maakte mij, zonder zijn bevel aftewagten, tot mijn vertrek gereed. Men beloofde mij ook van wegens de ftad eene floep met de nodige roei - flaaven, om mij naar de JVanakreek te brengen. De waarfchuuwingen, dat hetgeen ik in het vervolg te ondergaan had nog veel ondraaglijker zoude zijn dan alles wat ik nog ondervonden had, bragten mij niet van mijn vooraeeraén af. Nog; voor mijn vertrek, den agttienden name- J lijk y  van S.URINAME. 149 lijk, kwam de vaenderig mathew van Duivelshaven ziek naar de ftad; hij was een van de officieren, die mij van mijne post afgelost hadden en nqg denzelfden dag volgde hem zijn Commandant de Overfte westerlo. Beiden hadden mijne klagten over mijn verblijf in de barken, dat enige weeken lang duurde, zeer belaglijk gevonden ; maar zij hadden het flechts weinige dagen aan 'land kunnen uithouden. Den twintigften kwam luitenant Graaf van randwyk met den vaenderig koene aan, en eindelijk verfcheen ook mijn oude fcheeps-kameraad luitenant hamer, die het vier maanden lang uit gehouden had, maar ten laatften tog ook van ziekte overwonnen wierd. Den vijf en twintigften was ik gereed om mijnen tweeden veldtogt te beginnen en begaf mij des avonds ten zes uuren naar de rivier; maar hier vond ik, in plaats van eene tent-floep, eene fmeerige fchuit met enige dronken matroozen, die mij naar eene plantagie aan de Commewyne zouden brengen, van welke ik dan verder moest zien weg te koomen. Ik had reeds mijnen eenen voet in de fchuit, als mij de gedagte in fchoot dat ik vrijwillig en zonder daartoe bevel ontvangen te hebben, eene gewaagde onderneeming gong doen, alleen om een ondankbaar volk te dienen. Ik trad op den oever terug en verklaarde zonder bewimpeling dat ik, al ftond de geheele volkplanting in brand, genen flap tot derzelver verdediging doen K 3 zou-  150 REIZE in de BINNENLANDEN zoude voor ik op eene ordentelijke wijze op de plaats mijner beftemming gebragt ware. Alle de Engelfchen en Amerikaanen, die zig in de ftad bevonden, gaven mij gelijk, en daar kwam eene algemeene opfchudding. De Hollanders riepen dat eene tent-floep dertig fchellingen zoude kosten , terwijl zij deeze fchuit om niet hadden; de tegenpartijders verklaarden dat zij laage gierigaarts waren, die geene de minfte befcherming van Overften fourgeouds braave troepen verdienden. Daar fchoolde een troep volks te zaamen en het kwam werklijk tot flagen: de leden van de magiftraat kwamen 'er bij om de rust te herftellen, maar te vergeefsch; de opfchudding duurde tot tien uuren, wanneer ik met mijne vrienden het flagveld behielden, na dat wij enige matroozen, planters, opzigters en Jooden braaf afgeklopt hadden. Ik verloor een van mijne piftoolen, dat ik in de hitte van het gevegt naar mijnen tegenpartijder fmeet. Mijn vriend kennedy, lid van de kamer van politie, herlielde de rust; hij vond, met enige andere, middel om de vegtende tot ftilte te brengen, terwijl hij verklaarde dat ik wezenlijk onbeleefd behandeld was en dat ik den volgenden dag eene tent - floep hebben zoude. Den volgenden morgen kreeg ik een bezoek vAn vier Amerikaanfche kapiteinen, die mij overhaalden geen vaartuig van de volkplanting aante- nee-  van SURINAME. 15E ïseemen, maar mij van eene van hunne floepen te bedienen, die zij met hunne eigen matroozen bemannen zouden. De oorlog tusfchen de NoordAmerikaanfche Volkplantingen en Groot-Brittannien ftond toen op het punt om uittebarften, en egter kan ik betuigen dat niets de warme en hartlijke vriendfchap overtrof, welke deeze mannen niet alleen voor mij, maar voor de gantfche Britfche natie betuigden. Zij verzeekerden dat zij alles , wat tot Brittannien behoorde, met de grootfte hoogachting befchouwden, uitgezonderd deszelfs regeeringvorm. Ten zes uuren 's avonds nam ik affcheid van mijne Engelfche en Amerikaanfche vrienden; op alle hunne fchepen, die op de reede lagen, wierden de vlaggen opgeheisd en ik wierd met een drievoudig hoezee ƒ begroet; deeze oplettendheid gaf mij zoo veel genoegen als zij de daaromftreeks verzamelde gaapende menigte fpijt aandeed. Des anderendaags landde ik op de plantagie Charlottenburg aan: de Heer kennedy had mij hier aan den Heer reeder aanbevoolen, die mij beloofde voor mijne verdere reis tegens den volgenden morgen te zullen zorgen. Zeer voldaan over de Amerikaanfche matroozen, gaf ik hun hier hun affcheid, na dat ik hen op een middagmaal en op zes en dertig flesfchen rooden wijn onthaald en voor hunne moeite beloond had. Nu vervolgde ik mijne reis de rivier op tot de K 4 plan-  15» REIZE in de BINNENLANDEN ' plantagie Mon Befir, bezag de puinhoopen van de drie plantagieën Zuinigheid, Peru en Hope, die geduurende mijn verblijf aan de Duivels-haven verbrand waren geworden en kwam te Lepair aan. Den dertigflen kwam ik te Duivels -haven en den volgenden dag voer ik de Cormotiebokreek op. Hier bonden wij de floep aan eenen boom, die haar met zijne dikke takken overfchaduwde en legden ons gerust te flaapen, ik en mijn Neger quaco op de banken, de andere Negers ender dezelve. Ik had ondertusfchen enigen der laatfte last gegeeven beurtelings wagt te houden en mij te wekken, als zij het geringst geruisch in de bosfchen hoorden, waarbij ik hen tegelijk verbood te fpreeken of gerugt te maaken, waardoor de rebellen, die zig aan de beiden oevers van de beek ophielden, ons zouden kunnen ontdekken of aanleiding krijgen om ons te overvallen. Na dat ik deeze maatregelen tot onze veiligheid genoomen had, fliepen wij van des avonds ten negen tot 's morgens ten drie uuren gerust, wanneer in eens, door eene onverwagte beweeging van de floep, waardoor zij geheel over eene zijde helde, mijn quaco en ik van de banken af, en de Negers alle over boord in het water wierden gefmeten. Ik fprong op, fpande den haan van mijn piftool en riep: wat is het? met een vast voorneemen mij liever tot het uiterflen te verdedigen dan mij door eenen wreeden vijand levendig gevangen laa-  van SURINAME. 153 ïaaten neemen. Enige feconden lang kreeg ik geen antwoofd: de floep rigtede zig in eens we^ der in evenwigt, en een van de zwemmende Negers riep mij toe: mijn Heer, het was een zeekoe; en ik bevond ook werklijk dat zoodanig een dier de oorzaak van onzen fchrik was. Het had onder de floep geflaapen en haar bij zijn ontwaaken opgeligt en op zijde geworpen; toen het zig verwijderd had, had de floep haar evenwigt weder gekregen. Dit voorval had ons de lust tot flaapen benoomen; wij wagtedcn tot de zon tusfchen de hoornen fcheen en derzelver bladeren verguldde, Waarop wij deeze plaats verlieten en onze reis de Cormotiebo - kreek op voortzetteden, die nu fteeds fmaller wierd. Des namiddags ontdekten wij rook en kwamen eindelijk aan den mond van de Wanakreek, die in de Marawyne valt. Hier was de plaats, daar ik de troepen hoopte te vinden; maar zij waren nog niet aangekoomen. Tegens over ons waren enige vrijwilligers gelegerd, om de voor fourgeoud en zijne bende beftemde levensmiddelen te bewaaken. Den derden November was een gedeelte der troepen aangeland, en had zig aan de Zuid - Westzijde van de Cormotiebo-kreek gelegerd, eene mijl boven den mond van de Wana-kreek: ik gong'er met een paar zwarte vrijwilligers naar toe, om hun een bezoek te geeven en hoorde van den K 5 Ma-  154 REIZE in de BINNENLANDEN Major ruïgkop, die het bevel over hen voerde, dat de Overfte fourgeoud kortling in twee kolommen van Patamaca uitgetrokken was, van welke ruïgkop de eene aanvoerde en de andere alle uuren verwagt wierd. De overige tot het regiment behoorende manfchappen waren aan de rivieren Cottica, Perica en aan de Commewytie verdeeld, behalven die, welke te Paramaribo ziek in het ziekenhuis lagen. Ik bevond mij thans zeer vrolijk en gezond; ik hoopte ook dat het vrijwillig bewijs van ijver voor den dienst, dat ik thans gaf, mij met den Overfte weder verzoenen zoude, alfchoon ik zijn niet ligt verzoenlijk karakter en mijnen eigenen wilden ongetemden geest wel kende. Ik wagtede ondertusfchen zijne aankomst in het leger der Zwarte vrijwilligers af, werwaarts ik terug keerde. Eindelijk verfcheen het gewenscht uur en, wijl ik vernam dat de Overfte fourgeoud naderde, gong ik hem eene halve mijl buiten de legerplaats te gemoet en zeide hem dat ik gekoomen was om in zijne roemrijke onderneeming te deelen en onder zijn onmiddelijk bevel te dienen; dit beantwoordde hij met eene buiging; ik maakte insgelijks eene buiging en wij gongen te zaamen naar de legerplaats der vrijwilligers. Op deezen togt hadden de troepen den vijanden drie dorpen ontnoomen, waarvan het een Rijstland  van SURINAME. 155 land genaamd was, wijl men 'er eene groote menigte rijst, deels rijp, deels in vollen bloei vond, die geheel vernield wierd. De rebellea, welke gezamenlijk de vlugt namen, hadden eenen Mulat, bonny, tot aanvoerer, die in de bosfchen geboren en van eenen wreeden aart was, en in geene gemeenfchap was met de bende van baron. De troepen vonden 'er zeven menfchen- hoofden op paaien ftaan en onder dezelve de vermoorde lighaamen en ftukken van hunne klederen, aan welke men befpeurde dat het de overblijfzels van den ongelukkigen luitenant upper en zes van zijn volk waren. Zij waren, gelijk ons eene Negerin, die wij onder weg vongen en welke wij wel behandelden, verhaalde, levendig in de handen hunner vijanden gevallen, die hen naar het dorp gebragt hadden, daar zij, op bevel van bonny, naakt uitgekleed en, tot vermaak van de wijven en kinderen, dood gegeesfeld waren. Deeze onmenschlijke behandeling was vlak ftrijdig met hetgeen baron deed. Ondanks zijne bedreigingen zond hij verfcheiden földaaten naar Paramaribo terug, welke het in zijne macht ftond te dooden. Hij hielp hen zelfs voor hunne woedende vijanden verbergen en voorzag hen van levensmiddelen, naardien hij wel begreep dat zij geene oorzaaken van de gefchillen waren. Geen vrijwilliger daarentegens, die in zijne handen viel, ontgong zijne woede. Als  155 HEÏZE in de BINNENLANDEN Als ik des namiddags wel vergenoegd in mijne hangmat lag te rusten, ontvong ik een bezoek van mijnen vriend, den luitenant campbell, die mij met traanen in de oogen klaagde dat de Overfte fourgeoud den avond te vooren van de Britfche officieren, in dienst der Maatfchappij, op het verachtlijkfte gefprooken had. Ik fprong onmiddelijk op en, daar ik van de waarheid van het zeggen van campbell overtuigd was, gong ik mar fourgeoud en vroeg hem openlijk reden van die befchimping. Hij antwoordde mij met een ftrak gezigt dat zijne aanmerkingen Hechts betrekking gehad hadden op mijnen ligten broek, dien ik tot gemak en voor de koelte droeg, gelijk meer Britfche zee-lieden doen en die zeekerlijk den Overfte op zijne Zwitferfche gebergten niet voorgekoomen was. De overige gezegden, die ons betroffen, fchoof hij op kapitein stoelman van de Cottica - bende. Daar deeze afwezig was, hleef mij niets overig dan plegtig te zweeren alle fchending van onze eer te zullen wreeken. Ik beloofde tegelijk mijne korte overbroek in eene Jange te veranderen en zoo fcheidden wij koel van malkanderen. Omtrent een uur daarna ontvong ik onvoorziens bevel over den vloed Cormotiebo te gaan en voortaan onder het bevel van den Major ruïgkop te dienen, die aan de Zuid-zijde van den mond van de PFana ■ kreek fiond. Geweld, zegt een zeker Schrij-  van SURINAME. 157 Schrijver, is de drijfveer van alle krijgs- onderneemingen. Waarfchijnlijk wist de Overfte fourgeoud die ook en hij wist 'er treflijk gebruik van te maaken. Zoo dra ik in de legerplaats van den Major ruïgkop was aangekoomen en na dat ik een paar Negers in mijnen dienst had aangenoomen, was het eerlte dat ik ondernam het bouwen van eene hut, of liever van een dak over mijne hangmat, om haar tegens den regen en de zon te befchutten. Dit was het werk van een uur tijds. Wijl 'er in dit gedeelte van de waereld geene tenten opgeflaagen kunnen worden, zijn de hier in gebruik zijnde hutten op de togten en in de legerplaatfen bijna onontbeerlijk, en ik maak des te minder zwaarigheid om alhier eene befehrijving van derzelver aart en inrigting intelasfchen, omdat deeze gebouwen zig en door zonderlingheid en door nuttigheid onderfcheiden: zonderling, omdat men 'er noch fpijkers, awch hamer, noch enig timmermans - gereedfehap toe nodig heeft; een fterken fabel of eene bijl is alles wat men behoeft; nuttig, omdat zij in eenen korten tijd op-* geflaagen zijn en eene niet alleen duurzaame, maar zelfs eene aangenaame en gemaklijke wooning opleveren, in welke men zelfs twee verdiepingen hebben kan. De bouwftoffen deezer huizen beftaan in den manicola-boom, die in deeze volkplanting Parafalla heet en de Nebis of het bosch - touw. Om'  *5,8 REIZE in de BINNENLANDEN Om den manicola-boom toe hutten te gebruiken, wordt zijn ftam in verfcheiden (lukken gedeeld, die zoo lang zijn als de verdieping hoog zal wezen, en deeze Hukken fplijt men weder tot fmalle planken, eens mans hand breed, uit welke men het merg haalt. Dus bereid zijn zij onmiddelijk tot het gebruik gefchikt. Als men zoo veele latten klaar gemaakt heeft als men nodig heeft om het gebouw rondom te befchieten, wordt 'er niets meer vereischt dan die regt overeind aan twee dwarsbalken van denzelfden boom te binden, die aan de hoek-paaien vastgemaakt worden, en zoo wordt het geheel gebouw enkel met de bijl voleindigd en met het bosch - touw aan malkander gebonden. Het dak maakt men insgelijks van de takken van denzelfden boom; deeze hebben de gedaante van eene veder en zijn van eens mans lengte; elk wordt van het een tot het ander eind in twee gelijke deelen gefpleten en dan worden deeze halve takken met hun eigen loof in bondels gebonden; deeze fcondels bindt men op het dak van de hut aan malItanderen, zoo dik als men goed vindt en zoo dat Ibet loof, dat naar de maanen van een paerd geJlijkt, nederwaarts hangt. Dit dak, dat in het eerst Jeroen is, maar kort daarop eene kleur als riet aanneemt, is reeds op het aanzien duurzaam en digt. IDeuren, venilers, tafels, banken worden op dezelfde wijze vervaerdigd; tuinen en vee-perken even  van SURINAME. *59 even zoo omtuind. Daarom doec het verlies hunner wooningen den rebellen zoo weinig fchade; heden verbrandt men die en morgen Haan zij 'er weder; egter kiezen zij zelden dezelfde plaats, daar zij eens van de Europeaanen zijn ontdekt geworden. Even als de manicola de bouwftoffen voor de huizen oplevert, verfchaft hij ook de werktuigen om die fchoon te maaken; de bosfen bloemen van denzelven, die uit eene fcheede voortkoomen, en uit veele knobbelachtige vezelen beftaan, gebruikt men in plaatfe van bezems. Eindelijk is ook de kool van deezen boom niet minder eetbaar dan die der overige foorten van palmboomen. De hut, die ik mij liet bouwen, was zoo wel niet ingerigt als die ik hier befchreven heb; de kortheid des tijds, dien wij aan deeze plaats Honden te vertoeven, maakte het onnodig en mijne wooning beftond dan ook enkel uit een dak zonder muureh, dat op vier in den grond geflaagen paaien, die van boven gaffelswijze waren, was opgerigt. Deeze paaien Honden op zulk eenen afftand dat 'er bekwaamlijk plaats was voor eene hangmat; van vooren en van agteren wierden 'er twee dwarsbalken aan de gaffels vastgemaakt, om de hangmat aan dezelve te binden. Het dak wierd van de manicola - takken, zonder dat deeze egter gefpleten wierden, zoo dik als het weder vorderde, vervaerdigd. In deeze wooningen is de man en  iöo REIZË in de BINNENLANDEN' en zijn huisraad voor den regen befchut en door middel van het bosch-toüw kunnen ook fnaphaaiien, fabel, pifloolen en diergelijke aan de fp'arren van het dak opgehangen worden. Geduurende ons verblijf in deeze legerplaats gebeurde 'er tusfchen mij en kapitein meyland, eenen landsman en vriend onzes1 Overfte, eenf Voorval, dat niet zonder invloed' op mijn volgend lot bleef. Ik zat met de andere officieren aan tafel en kapitein meyland fchonk uit eene flesch rooden wijn in de rondte; mij alleen floeg hij over, fchoon ik, gelijk de andere, mijn glas ophield. Met recht giste ik dat deeze belediging van onzen Commandant kwame. Ik zogt ondertusfchen, om zelfs den fchijn té vermijden dat ik twist zogt, de zaak eene onverfchillige wending te geeven; maar dit nam mijn tegenpartijder ongetwijfeld voor gebrek aan moed op en ik wierd nu nog duidlijker het voorwerp van zijnen hoon en zijne fpotternijen, waarin hij zig door alle de Zwitferfche en Duitfche officieren, die aan tafel zaten, onderfteund zag. Ik fprak geen woord meer en verliet kort daarop dit gezelfchap, met het vast voorneemen mijne eer te redden of te fterven. Mijn eigen fabel Was gebrooken; ik leende dan eenen anderen van eenen zieken foldaat en gong daarop uit om kapitein meyland optezoeken, dien ik aan den oever der rivier vond, daar hij gé- j • rust1  Van SURINAME. iói füst zijne pijp rookte en naar eenen zijner vrienden keek, die flaar hengelde. Ik klopte hem op den fchouder en zeide hem, in bijzijn van den anderen, dat, als hij mij niet, als een man van eer, voldoening gaf, ik die op de plaats zelve met den platten fabel neemen zoude. Hij verklaarde hierop dat hij . niets anders bedoeld had dan feherts, en hij fcheen te wenfchen de -zaak in der minne bij te leggen. Doch, alzoo -ik op mijne uitdaaging bleef Haan, klopte hij gantsch koelbloedig .zijne pijp aan de hak van zijn' fchoen uit, haalde zijn' fabel en wij gongen te zaamen, zonder feconden, eene halve Engelfche mijl het bosch in. Hier hield ik den kapitein liaan, trok mijn' fabel en daagde hém uit om zig te verdedigen ; hij trok den zijnen uit, maar merkte aan dat de punt 'er afgebrooken was en dat wij düs ongelijke wapenen hadden. Dit was ook waar, maar niet zoo als mijn tegenpartij het meende; want zijn zijdgeweer was altoos nog een' voet langer dan het mijn. Ik antwoordde hem dat fabels niet gémaakt waren om te fteeken * maar om te houwen en bood hem aan te ruilen. Dit weigerde hij; om hem daar toe over te haaien , legde ik mijn' fabel op den grond en tragtede hem den zijnen uit de hand te wringen; doch ik kwetfle mij de vingeren, alzoo ik denzelven aan het lemmer gevat had; ik raapte dan mijn geweer Weder op en deed enige houwen'naar hem, die hij egter met groote 1» Deel L be-  16a REIZE in de BINNENLANDEN bekwaamheid afweerde; eindelijk deed hij met alle zijne kragten een' houw naar mijnen kop; ik bukte om die te ontwijken, deed tegelijk een* flreek naar meylands hals, en had het geluk hem eene wonde van zes duimen lengte in den arm toetebrengen, die zijne regter- hand onbruikbaar maakte. Ik bleef egter zelf ook niet ongekwetst ; de fabel van mijnen tegenpartijder gong door mijnen hoed zonder mijn' kop te raaken en viel op mijnen regter fchoüder, zoo dat ik eene wonde ontvong van omtrent eene duim diepte. Thans vorderde ik van hem of mij om verfchooning te vraagen, of het tweegevegt met piftoolen, die wij met onze (linker-handen zouden affchieten, te eindigen, meyland koos het eerfte, wij verzoenden en ik bragt hem bij den heelmeefter van zijn corps. Hij was enige weeken lang buiten (laat dienst te doen. Het wierd bevestigd dat hij mij uit partijdigheid voor fourgeoud beledigd had en wij leefden, na dit voorval, in de grootfte vertrouwlijkheid. Nog denzelfden namiddag eischte ik hierop twee andere officieren uit, die aan tafel aan de mij aangedaane belediging aandeel genoomen hadden; maar hier eindigde alles zonder bloed - ftorting. Mijne tegenpartijders bekenden fchuld, en ik wierd in het vervolg de lieveling van het leger. Den negenden November voegden zig de betden kolommen bij een en floegen zig neder aan de Noord-  •van SURINAME. 163 Noord-zijde der IVana- kreek, daar zij in de Cormotiebo valt. De voorposten (tonden aan beiden zijden van deeze kreek tot op den afttand van eene Engelfche mijl van de legerplaats. De Overfte fourgeoud bad befloten den Noordlijken oever van de Cormotiebo van rebellen te zuiveren en met dit oogmerk braken wij in twee kolommen op, van welke hij de eene zelf aanvoerde, terwijl de andere door den Major ruïgkop geleid wierd, onder welken ik ook ftond. Wij lieten eene fterke wagt in de legerplaats met de nodige behoeften voor de zieken. Wij rigteden onze koers naar den mond van de Cormotiebo- kreek: elk officier had een zak-kom* pasjen, op welk wij, als fchippers, door een donker woud (tuurden, in welk niets dan de hemel boven ons te zien was. Die de zee-vaart verftond, had minst te vreezen in deeze onbegrensde dikke bosfchen te verdwaalen. De arme Negers (tonden meest uit onder den last, dien zij droegen ; men befpeurt aan hunne hoofden, waarop hunne last rust, de tekenen van hunne nederige flavernij: zij worden als draag osfen voortgedreven en moeten zig bij eenen dubbelen arbeid met half onderhoud vergenoegen. Om onze overige moeijelijkheden nog te vermeerderen, begon 'ei* eindelijk, ondanks het drooge jaargetijde, een fterke regen te vallen, die als een ftroom uit den hemel ftome. Wij moeften, op bevel van onzen L 2 aan-  5Ó4 REÏZE in de BINNENLANDEN aahvoerer, geduurende deezen zondvloed, die den gantfchen nacht duurde, ons zonder hutten of enige bedekking nederflaan; onze hangmatten wierden tusfchen dc boomen gehangen en onder dezelve op twee gaffelvormige ftokken onze geweeren geplaatst om het kruid op de pannen voor natheid te bewaaren. . Des anderendaags 'smorgens, den veertienden Augustus, bleef het nog regenen; de helft van officieren en gemeenen was ziek; ook flond ik uit mijne hangmat doornat, als uit een bad, op. De Negers hadden den geheelen nacht op den met water bedekten grond doorgebragt en bevonden zig evenwel nog gezonder dan de Europeaanen*. Zoo de vijand ons in deezen toeftand aangegrepen hadd', zouden wij onvermijdlijk verloren geweest zijn; want met onze geweeren konden wij geenen tegenftand bieden, wijl niet alleen het kruid op de pan, maar ook veele patroonen geheel nat geworden waren. Onze mondkost was ook verteerd en hetgeen ons op de kreek moest toegevoerd worden kwam, dooreen misverftand, niet. Door dit toeval bavonden wij ons, officieren en gemeenen zonder uitzondering, vier en twintig uuren lang, ieder tot een befchimmeld bifcuit en water, voor ons gantsch onderhoud, bepaald. Midden in deeze ellende bragt ons een van de Zwarte Vrijwilligers eenen vogel, dien men hier bosch - kalkoen noemt., e&  van SURINAME 165 en die weinig van den gemeenen kalkoen verfchilt. Wij beflooten 'er fop van te kooken; ieder wierp een ftuk van zijn bifcuit in den ketel, en terwijl wij rondom het vuur ftonden, begonnen wij de fop, zoo dra zij begon te kooken, met lepels te eeten; dit had het goed gevolg dat, fchoon ons avondmaal ten zes uuren begon, de ketel ten twaalf uuren nog zoo vol was als in het begin; maar de fop was van den regen, die 'er in Hortte 9 wat flapper geworden. Den volgenden dag zetteden wij, onder meeiiigvuldige regenbuien, onzen weg voort: het water was in de bosfchen zoo gerezen, dat het ons tot over de knie kwam en ons belettede zonder brug over eene kleine beek te koomen, die wij op onzen weg ontmoeteden. Ik haalde de Zwarte Vrijwilligers over om, met hulp van de flaaven, eene brug te maaken: binnen weinige minuuten hadden zij eenen boom omgehouwen, die dwars over de beek viel; zij maakten 'er eene foort van balie aan vast; maar onze Commandant ruïgkop was met het werk niet te vreden. Door ellende en mocijelijkheden ziek en mismoedig geworden, beloonde hij de moeite van de Zwarte Vrijwilligers met vloeken en rebelden. Deeze verlieten hem met eenen verachten^ den glimlach en trokken over de beek, deels zwemmende, deels met op eenen boom te klim* E 3 men,  t66 RELZE in de BINNENLANDEN men, welkers takken over de beek hongen, en 'er aan de overzijde af te fpringen. Ik volgde hun voorbeeld en dan wagteden wij tot de arme zwakke beevende Major met zijn volk, van welk twee derde ziek waren, ons volgde. Ik bevond mij nog altijd volkoomen wel, maar overal gekwetst door verfcheiden infekten en door duizend doornen, voornamelijk door eene zekere ibort, die fterke zwarte ftekels van verfcheiden duimen lengte had, welke in de wonden afbraken en fteeken bleeven. Zij groeijen op eene foorc van dwerg-palm, Cocareeta genaamd. Een ander ongemak, dat men in laage, moerasfige plaatfen overal aantreft, is eene foort van wortelen, die Matakée, of nog gewoonlijker naar haare gedaante Trompetten heeten, wijl zij gedraaid zijn als dat fpeeltuig. Zij verheffen zig als de Nebis uit den grond, wasfen tot eene onmeetlijke lengte en zoo digt in malkanderen, dat 'er geen hond door kan koomen. Het is zeer moeijelijk over deeze Matakées te frappen; eiken oogenblik verwarren 'er de voeten in, of men ftruikelt 'er over als men 'er niet hoog over henen ftapt, dat voor lieden met korte voeten bijna onmogelijk is. Deeze ongemakken vervolgden ons op den geheelen weg; nergens troffen wij eetbaare wortelen en vrugten aan, uitgezonderd enige weinige Maripas-, eene foort van nooten, die op eenen klei-  van SURINAME. 167 kleinen palmboom wasfen en zeer veel naar de Avoira gelijken, behalven dat zij grooter en oranjekleur zijn. Wij trokken met beter weder verder en kwamen voor den middag te Jerufalem aan, nabij den mond van de Cormotiebo-kreek, daar ik te vooren gekruisd had. Onze toeftand was boven alle befchrijving ellendig ; honger en verzwakking hadden het gantfche kleine leger afgemat. Veele , die niet meer in ftaat waren te gaan, moeften door de Negers nu gedraagen worden en geduurende allen deezen tijd hadden wij nog niets vernoomen. Ik fprong, gelijk ik gewoon was, in de rivier om mij van vuil en bloed te reinigen en, toen ik mij op deeze wijze verkwikt had, zogt ik mijne Negers, om mij eene hut te laaten maaken; maar dit kon ik niet gedaan krijgen; zij waren aan het werk gefield om den Major ruïgkop eene keuken te bouwen, fchoon hij nog niets had dat hij daarin konde laaten klaar maaken. Ik liet deeze onbeleefdheid ongemerkt voorbij gaan; de Zwarte Vrijwilligers maakten mij, wijl 'er geene boomen voor handen waren, waar aan men de hangmatten konde vast maaken, een vrij goed bed van Manicola - takken op den grond, en ontftaken een helder vuur aan mijne zijde, en 200 legde ik mij gezond neder. De nacht was helder en de maan fcheen. Omtrent twee uuren voor het aanbreeken van den dag ontwaakte ik: L 4 hes  i68 REIZE in de BINNENLANDEN het vuur was uit, de maan was onder gegaan, en ik was bijna verkleumd van den kouden daauw en den damp, die uit de aarde oprees: naauwlijks was ik in ftaat om op handen en voeten voorttekruipen en eenen van mijne zwarte fpitsbroeders optewekken. Hij iïak het vuur op nieuw aan en ik kwam zoo verre weder bij, dat ik ten zes uuren kon opftaan; maar ik gevoelde tegelijk eene zoo hevige pijn in mijne eene zijde, dat ik mij niet onthouden konde van overluid te kermen: om dk den Overfte fourgeoud en den anderen officieren niet te laaten merken, verborg ik mij ia het kreupelhout: maar de pijn nam eiken oogenblik toe en eindelijk viel ik agter den verrotten ftam van eenen ouden boom neder. In deezen toeftand wierd ik van een' Neger ontdekt, die mij voor dood hield en met dat bericht naar het volk liep. Men ligtede mij op, bragt mij in eene hangmat in de legerplaats terug en zond mij eenen vaa de heelmeefters toe. De pijn was nu zoo hevig, dat ik mijn hemd met de tanden verfcheurde en, als een raazende, naar alles beet, dat mij naderde. Toen mij hierop eene zalf met de warme hand in de zijde wierd ingewreeven, verdween de pijn zoo fnel als een droom, en ik gevoelde mij volkoomen weder herfteld. . Ik vreesde ondertusfchen weder in te zullen ftorten en zogt dit voortekoomen. Met dit inzigt fneed ik een kneppel en zwoer den fchurk, die het  van SURINAME. 169 het opzigt over de flaaven had, den kop te zullen inflaan, als hij mij niet oogenbliklijk eene gefchikte hut liet bouwen, wie ook het tegendeel mogt beveelen. Met deezen kneppel op (chouder volgde ik hem op de hielen en ik had het genoegen binnen twee uuren van eene goede wooning voorzien te zijn. Den agttienden kreegen wij naricht dat de arme campbell, die naar Duivels■ haveH gebragt was geworden, aldaar overleden was. De Major ruïgkop wierd ook zeer ziek derwaarts gezon-1 den. Hij was de elfde officier, die in deezen korten veldtogt ziek wierd. Ons nog altoos voortduurend gebrek aan leeftogt wierd door verfcheiden foorten van visch, die onze Negers vongen, enigermaate vergoed. Het waren voornamelijk Jackées en Warappas, die 'er overvloedig te vinden waren en die even vet en eetbaar zijn. Beiden waren in de plasfen, als het water afgeloopen was, zoo overvloedig terug gebleven, dat de Negers die deels met de handen, deels en nog meer op die wijze vingen dat zij op goed geluk met fabels en bijlen in de plasfen hieuwen, en dan de visfchen aan (lukken uit de (lijk opzogten. Deeze visfchen worden door de Negers voornameïijk gerookt; zij leggen die op enige takken boven het vuur, daar zij dooiden rook eene vastigheid en eene niet onaangenaame finaak verkrijgen en dan kunnen zij enige weeL 5 ken  *?o RÊIZE in de BINNENLANDEN ken bewaard worden. Zij eisfchen dan geene verdere toebereiding om gegeeten te worden. Den twintigften zonden wij eenen kapitein met twintig gemeenen en twintig Zwarte Vrijwilligers af om het vernielde dorp Boucou te gaan opneemen: den volgenden dag ftierf de Major ruïgkop. Onze Overfte befloot nu zelf naar Boucou te trekken en gaf mij het bevel over de vier honderd mannen , die terug bleeven , van welke twee honderd ziek in hunne hangmatten lagen. Van deeze zond ik dertig, die doodziek waren, op en ik liet zestig Zwarte Vrijwilligers met verlof naar Paramaribo gaan. De laatfte verklaarden, toen zij aftrokken, dat fourgeouds onderneemirgen meer ftrekten om zijn eigen volk te vernielen dan den vijand. Zoodanig is het karakter van deeze Negers: daar zij geene waarfchijnlijkheid zien om iets uittevoeren, verzetten zij niet ligt een' voet, terwijl zij integendeel met moeite ter-ug te houden zijn, als zij den vijand verwagten; dit maakt het zeer moeijelijk hen onder eene goede krijgstugt te houden. Dit volk heeft voor het overige eene zonderlinge bekwaamheid om het voetfpoor van andere te ontdekken. Daar de Europeaan 'er geen het minfte fpoor van gewaar wordt, bemerkt het rondom zwervend oog van den Neger den gebrooken tak en het plat getreden verwelkte blad, die hem verraaden dat zijn vijand hier geweest is. Den  van SURINAME. 171 Den een en twintigften wierden twee flaaven gavat, die befchuldigd wierden dat zij fpek uit het magazijn ontvreemd hadden en de gemeene foldaaten, die de flaaven als ondergefchikte fchepzels, diep verachten, en hen in hunne eenvoudigheid als de oorzaaken van alle hunne raoeijelijkneden aanzagen, drongen 'er op aan dat zij, anderen ten affchrik, geftraft zouden worden. Men had een groot ituk fpek in hunne flaapftede gevonden ; behalven dit was 'er geen genoegzaam bewijs van den diefftal voor handen en ik bevond mij daarom in groote verlegenheid om beiden partijen genoegen te geeven en gerechtigheid te laaten wedervaaren: de Europeaanen wilden van geene verfchooning hooren; de flaaven verdedigden hunne arme makkers met zoo veele jammerklagten, dat de gantfche legerplaats in beweeging kwam. De aangeklaagde zelve verzeekerden dat zij het gevonden fpek van hunne portieën voor hunne nabeftaanden gefpaard hadden. Ik nam het voorkoomen van eenen alleenheerfcher aan, liet de klaagers eenen kring vormen en de befchuldigde binnen denzei ven brengen; toen beval ik met luider ftemmen een blok en eene bijl te brengen! Hoe groot was mijn genoegen, toen ik zag dat deeze plegtige toebereidzels, en de vrees van eene onberaaden en onrechtvaerdige daad te zullen begaan, alle fpooren van gevoeligheid onder de foldaaten uitwischten; zelfs de klaagers baden mij nu  172 REIZE in de BINNENLANDEN nu om genade voor de gewaande dieven. Ondertusfchen bleef ik voor alle gebeden doof; .ik liet eenen Herken Neger - flaaf de bijl opheffen en hij hieuw — het fpek in drie gelijke deelen, van welk ik een den klaageren, het ander den beklaagden en het derde den Neger, die het vonnis uitvoerde, toewees. Zoo eindigde de zaak in eene grap, tot genoegen van alle, en ik hoorde in het vervolg niets meer van fteelen en klaagen. Den zes en twintigften kwam de Overfte fourgeoud met zijne bende van zijnen togt naar Bour cou terug: hij had drie ongewapende Negers, die eenen kool-palmboom omhouwen wilden, alleen aangetroffen. Een derzelve was ontfnapt; van de beiden andere, die gevangen genoomen waren, was den een het been aan ftukken gefchoten, men had hem de handen en voeten gebonden en twee Negers droegen hem op deeze wijze hangende aan eenen tak, zoo dat de geheele zwaarte van zijn lighaam zijne verpletterde bloedige beenen nederr trok, zonder dat de wond verbonden of bedekt geworden was, terwijl zijn kop ter aarde nederhong. Zoo wierd de ongelukkige zes mijlen verre door dik en dun naar de legerplaats gebragt, fourgeoud, dien ik nooit in koelen bloed? wreed gezien had, fcheen uit blijdfchap over zijnen zegen alle menschlijk gevoel uitgefchud te hebben. De gekwetfte wierd op eene tafel uitgeftrekt, wanneer ik eenen heelmeefter verzogt hem te  van SURINAME. 173 te verbinden. Hij legde enige pleifters op zijne wonden, maar zeide dac hij 'er hec leven niet af zoude brengen; die ongevoelige man zong terwijl bij dit deed» Toen de koorts verhefte, vroeg de Neger een weinig water. Ik fchepte wat in mijn' hoed en bood het hem aan. De ongelukkige, dankbaar voor dien dienst, zeide: mij danken jou, Masfera; hij zugtte en gaf den geest. De Neger-flaaven begroeven hem, flrooide, naar hunne wijze, groene palmtakken op zijn graf en offerden voor de rust van den overledenen iets van hunne fchaarfche mondkost; de andere gevangene, september genaamd, was gelukkiger. .De; Colonel, hoopende dat hij hem van dienst zoude zijn om enige ontdekking te doen, behandelde en. onthaalde hem beter dan hij ooit iemand van zijne officieren gedaan had. september had het voorkoomen vaneenen vos, die in den ftrik gevangen is, en men floot hem, geduurende den nacht, in een pakhuis op. Den dertigften November 1773 verliet onze geheele legerbende Jerufalem en trok naar de IVana-kreek terug, maar wij bleeven niet naauwkeurig op den weg, dien wij tot hier toe gevolgd hadden. Ook veroorloofde de Overfte fourgeoud ons onze hangmatten door een dak te befchutten. Wij bragten op deezen weg drie dagen met goed weder door; maar eiken nacht wierd ik doör eene fchildwagt uit mijnen zagtcn flaap gewekt,  774 REIZE in de BINNENLANDEN wekt, die mijn Overfle aan mij zond met klagte dat ik gepraat of gefloten had. Dit zelfde gefchiedde den eerfïen nacht, dien wij aan de 'JVana-kreek doorbragten, daar ik vast ftaat maakte uit te zullen rusten. Mijn flaap was zoo diep, dat mij de fchildwagt, die fourgeouds klagten overbragt, drie- of viermaalen bij den fchouder moest fchudden. Ik ontkende de befchuldiging; maar de Overfte, die regtop in zijne hangmat zat, zwoer met eene ftem, die de donkere bosfchen deed beeven, dat hij alle, die zijne bevelen niet naarkwamen, zou laaten hangen en vierendeelen. Op deezen florm volgde eene dood-ftilte, tot dat ik die door een helder gefchater van lagchen afbrak, waarin mij oogenbliklijk verfcheidene verzelden. Vriend fourgeoud voer donderend voort, maar hij kon geene ftem onderfcheiden. Zijn vloeken wierd door het gefchreeuw van eene pipa-pad verzeld, die zig in zijne hut ophield, en die eiken nacht zoo vreeslijk kwaakte, dat fourgeoud alleen, of een van zijne landslieden, een Zwitferfche beer, haar overtreffen konde. Den vierden Oclober ontdekte ik onder eenen boom een paar fraaie paauwiefen; mijn Overfte Veroorloofde mij egter niet die te fchieten, uit vrees van ons aan den vijand te verraaden, die evenwel de plaats van ons verblijf zeer wel wist. 'Kort daarop beval egter fourgeoud zelf eene groo-  van SURINAME» 175 groote flang, die zig op den top van eenen anderen boom vertoonde, te fchieten, zonder verder door die bedenking wederhouden te worden. Dë flang viel ter aarde, fchoon zij nog vol leven Was en kroop in dik kreupelhout bij ons magazijn. Ik had hier gelegenheid om de ongemeene onverfchrokkenheid van eenen foldaat waarteneenaen, die de flang volgde en haar van onder de doornen te voorfchijn haalde, uit de eene of andere bijgeloovigheid beweerende dat de beet hem geene fchade konde doen; wat daarvan zij, de flang, die meer dan zes voeten lang was, ligtede verfcheiden maaien den kop en de helft van het lighaam op om hem te bijten, maar de foldaat floeg haar "telkens met zijne vuist weder neder; eindelijk hakte hij haar met zijnen fabel in twee. Den zesden bragten twee van onze flaaven, die uit geweest waren om manicola-boomen te kappen , naricht dat 'er eene partij rebellen niet meer dan eene Engelfche mijl voorbij het leger getrokken was: zij wierd door kapitein arico gevoerd en zij hadden aan den oever van de Cormotiebokreek met hem gefprooken. Zij hadden uit fchrik niet op gelet welken weg de bende getrokken was. Op dit bericht kreegen wij bevel hen met het aanbreeken van den dag te vervolgen, en des anderendaags 's morgens ten vijf uuren was alles gereed tot den togt. Daar bleef eene genoegzaame bedekking bij de magazijnen. Wij trokken regt op  REIZE in de BINNENLANDEN op de plaats aan, welke de flaaven ons aangeduid hadden, en hier vonden wij eenen grooten palm* boom in de rivier drijven die met een boschtouw aan de overzijde van den oever was vastgebonden. Dit toonde duidlijk dat arico met zijn volk de kreek over gevaaren was; de Negers zetten, zig gemeenlijk op zulk eenen flam agter eikanderen en worden zoo, fomwijlen met vrouwen en ■kinderen, door die van hun, welke best zwem* men kunnen, van den eenen oever naar den ande* ren overgevaaren. Hoe ooglchijnlijk dit ook ware, beweerde egter fourgeoud dat de rebellen eerder van den kant, waar henen wij dagten dat zij getrokken waren * herwaarts waren overgekoomen, en dat zij den boom, flechts om ons te bedriegen, aan den oever, daar wij dien vonden, vastgebonden hadden. Onze vertoogen waren vrugtloos en, in plaats van naar het Westen te gaan, namen wij onzen weg Oostwaarts en trokken zoo den gantfchendag, offchoon wij vergeeten hadden brood mede te neemen en in de zand-woeflijnen, door welke de weg liep, geen droppel water te vinden was. Den negenden kwamen wij weder aan onze oude legerplaats; maar fourgeoud gaf zijne nafpeuringen nog geenzints op; hij trok zelf over de Wana - kreek en doorzogt den westlijken oever; toen voerde hij ons nogmaals op denzelfden weg-  van SURINAME. 177 weg, dien wij den agtflen genoomen hadden, verder, .in de vaste overtuiging dat hij de rebellen zoude inhaalen. Zoo trokken wij tot het donker wierd, veranderden toen van koers, en bragten den nacht in eene oude legerplaats der rebellen door, na dat wij deezen geheelen dag weder geen water gevonden hadden. Op.gelijke wijze wierd onze kruistogt den volgenden dag voortgezet en wederom noch vijand, noch water aangetroffen. Zoo gemeene als officiers begonnen nu zeer afgemat te worden en enige moest men reeds in hunne hangmatten nadraagen. Het was nu, daar wij in het midden van het droog jaargetijde waren, onverdraaglijk heet. In deezen nood groeven wij eenen kuif van zes voeten diepte in den grond en verbrandden daarin een weinig buskruid; daar druppelde ook eenige vogtigheid, maar zoo weinig en zoo zwart, dac zij niet te gebruiken was. Wij legerden ons vervolgens op een oud veld vol onkruid, daar de rebellen enigen tijd te vooren hunne plantagieën gehad hadden. Jammerlijk was het in deezen nacht aantehooren hoe de arme foldaaten over de kwelling van den dorst klaagden; maar te vergeefsch! fourgeoud wilde volftrekt onzen weg ook den derden dag nog vervolgen , terwijl hij hoopte eene kreek of een beekjen aantetreffen, dat ons in onzen algemeenert nood hulp zoude verfchaffen; deeze verwagting . I. Deel. M wierd  178 REIZE in de BINNENLANDEN wierd egter niet vervuld: na dat wij den twaalfden weder tot den namiddag over het brandend zand getrokken waren, zonk hij zelf neder, onder verfcheiden andere, die door de brandende dorst verfmagteden. De wanhoop fcheen hem overmeefterd te hebben en, hoe weinig hij het aan mij verdiend hadd', kon ik hem egter mijn medelijden niet weigeren. Ons grootst geluk was dat de vijand ons in deeze toeftand niet vond en aantastede. Ondertusfchen aten enige foldaaten nog gezouten vleesch, andere kroopen op handen en voeten en lekten de druppels daauw, die hier en daar aan de rondom liggende afgevallen bladeren hongen. Hier vertoonde zig een nieuw bewijs hoe goedaartig een Neger zijn kan, als hij van zijnen Heer wel behandeld wordt. Een van hun bragt mij eene groote flesch vol voortreflijk water, dat hij in de bladeren van enkele hier omftreeks ftaande wilde ananas - planten gevonden en met eene ongelooflijke moeite verzameld had. Dit gefchied op deeze wijze; Men houdt de plant in de eene hand, en in de andere een' fabel, met eenen houw door het onderst gedeelte der dikke bladeren , feheidt men 'er de wortelen van af en, terwijl men de bladeren over een' beker of kom houdt, druipt 'er zuiver water uit, dikwijls een pint uit eene plant. Dit water verzamelt zig geduarende den regentijd in de holle bladeren van dit  van SURINAME; dit gewas en loopt daaruic in eene eigen holte bij een. Enige andere Negers vonden middel zig mee de water-wijngaard te verkwikken; her is eene foorevan dik bosch-touw, dac alleen op zandige plaatfen groeit. Men deelt dezelve met den fabel in lange ftukken, die men fnel aan den mond brengt, wanneer zij een helder vogt uitgeeven; eri een koelen, aangenaamen en gezonden drank verfchaffen, die in de heete bosfchen van Guajana van groote waarde is. Ik deelde de verfrisfing, welke mij de Voorziénigheid fchonk, met mijnen Overfte, die zig; ha' dat hij zijne kragten weder gekregen had, genoodzaakt zag terug te keeren en de hoop, dat hij dert vijand inhaalën zoude, opregeeven. Verfcheiden van ons volk moeften bij • den terugtogt in hangmatten nagedraagen worden; Wij naderden weder aan de bron; dié wij gisteren gegraaven hadden en, daar ik overtuigd wiïö dat 'er nü water in zoude gekoomen zijn, zond ik mijnen quAcö vooruit om eene flesch te vullen eer het troebel zoude zijn. Dit deed hij; maa'r de Overfte fourgeoud, die hem in het terugkoomen ontmoette, floeg de flesch met den löop1 van het geweer in ftukken en zettede twee fchildwagcen aan de bron, met bevel het water voor heni en zijne vrienden te beWaarën. Doch hier hield de krijgstügt Op; de twee fchildwagten wierderi inde brün gefmeten en énige auderé,- dié tot dé  180 REIZE in de BINNENLANDEN bron doordrongen, volgden denzelfden weg, zoo dat deeze volkoomen in flijk veranderde en voor niemand van nut was. Omtrent middernacht wierd 'er bij toeval water ontdekt. Goede God, welke vreugd! Hoe zoet was dat genot! Geen wijn" kon 'er bij haaien en met dankbaarheid zal ik mij iteeds deeze verkwik' king herinneren. Den dertienden kwamen wij eindelijk kragtloos aan de ffana-kreek terug. Hier onthaalde de oude Zwitfer zijne vrienden op rum, die hij, voor ons vertrek, van mij ten gefchenk gekregen had, zonder mij eenen druppel aan te bieden. Ik vond, bij onze terugkomst, eenen brief uic CeyZon, waarin mijn' vriend en nabeftaande, de Heer arnoxd de ly, die Gouverneur van Punt Gale en Maduré was, mij verzogt derwaarts te koomen, daar hij voor mijn fortuin zoude zorgen. Mijn ongelukkig noodlot verhinderde mij dit verzoek aanteneemen, wijl ik in de tegenswoordige omftandigheden mijnen dienst niet met eer verlaaten kon. Kapitein friderici was den twintigften November met veertig gemeene van Jerufalem afgezonden en zedert dien tijd had men niets van hem vernoomen. Wij vreesden dat deeze afgezondene bende een ongeluk mogt getroffen hebben en, om enig naricht daarvan te bekootnen, wierden den vijftienden December twee kapiteins, twee onderof-  van SURINAME. 181 officiers en vijftig gemeene naar de rivier Marawyne gezonden. De post aan de Marawyne heet Vredenburg en beftaat uit huizen van manicola-boomen gebouwd en met een vierkant affchutfel van paalwerk orageeven. Buiten het fort liaan vier wagten en het wordt door enige kanonnen befchermd. Het ligt op eene opene plaats, vlak aan den oever, daar eene vlag geplant is, tegens over de Franfche post, zoo dat beiden de bezettingen vriendfehaplijk met eikanderen kunnen verkeeren. Dien dag was 'er ook bevel gegeeven dat de barken levensmiddelen zouden aanbrengen en de zieken de rivier af zouden voeren. Doch juist op dien tijd wierd het gantfche leger van de roode Joop aangetast, die befmettend was en dagelijks volk in het graf fleepte. Een braakmiddel of een ander geneesmiddel, op goed geluk ingenoomen, was het eenigst, waarmede wij ons wisten te helpen, daar wij geenen eigenlijken geneesmeefter bij ons hadden. Vooral waren de arme flaaven ongelukkig. Deeze kreegen nu maar halve portieën en hadden verfcheiden maanden van koolpalmen, wortelen, wilde bezieën en dergelijke geleefd. Waarfchijnlijk had het gebruik van dit voedzel de kwaal eerst in het leger gebragt. De Negers waren zoo uitgehongerd , dat zij touwen of Nebis om hunne lendenen bonden, wijl de Indiaanen uit ondervinding M 3 of  |8a REIZE in de BINNENLANDEN pf inbeelding gelooven dat de zaamenpersfing van, het onderlijf den kwellenden honger vermindert. Ik en enige weinige andere ontkwamen de befmetting; daarentegens was ik aan eene hevige verkouwdhejd ziek en aan een gezwel aan den voet; de laatfte kwaal heet hier Confaca en is niet ongelijk aan die, welke door winter-gezwellen, |n Europa voortgebragt wordt. De Negers zijn zeer aan dezelve onderworpen: het middel, dat zij'er tegens gebruiken, beftaat in citroen-fchil» len| die zij zoo warm, als mogelijk is, op de gezwollene plaats leggen. Ik heb reeds meer dan eens gewag gemaakt van onze levensmiddelen, aan welke ik hier door de daardoor veroorzaakte ziekten herinnerd wierd. Ik heb daarentegens nog niet gefprooken van ons gercedfehap en huisraad, die bij ons voorig pekelvleesch en bij het befchimmeld tweebak vo.1koomen paste. Derzelver befchrijving zal mij niet. veel tijd kosten: zij beftonden in eene vierkante kist voor ieder officier, omzijn linnen, zijne levensmiddelen , die alle agt dagen uitgedeeld wierden, en-zijn drank, als hij die had, te bewaaren. Op de togten droegen de Negers deeze kisten op hunne hoofden en zij diendien niet alleen tot kisten, maar in de legerplaats ook voor tafels en ftoelen. Licht hadden wij niet: de maan alleen hielp fomwijlen de treurige duifternis verminderen. Even zoo weinig was ik van een fchotel,, > bord,  van SURINAME. 183 bord, lepel of vork voorzien. Tot de eerfte diende mij een kalebas van een Neger; een vork had ik niet nodig en, in plaats van lepel, die ik maar zelden gebruikte, diende mij een gevouwen blad, dat ik van onze flaaven geleerd had. Een mes droeg een ieder van ons bij zig. Ik vond na enigen tijd ook eene lamp uit, door in een ftuk van eene gebrooken flesch een ftuk gefmolten reuzel te doen, waarin een ftrook van mijn hemd tot pit diende. Zoo maakt nood ons vindingrijk! Tot tijdverdrijf leerde ik van de Negers manden maaken; men gebruikt daartoe fterke houtachtige draaden, die men in den bast van de kool - palm vindt en door fplijting van het fpinnewebachtig vlegtwerk, waaruit de bast beftaat, verkregen worden. Deeze draaden zijn lang, hard en glad, bruin van kleur en taai als balein en men bedient zig 'er van als van teenen in Europa. Eene andere foort van groote korven wordt van eene foort van biezen gemaakt, die hier den naam van Wanibo voeren ; zij worden eerst gefpouwen en het merg wordt 'er uit gehaald. Ook van de dunne boschtouwen maakt men aardige korven. Behalven deeze maaken de Negers netten en zelfs hangmatten van de Amerikaanfche Boom-aloë (Agave Amerkana) die in haare bladeren fterke, dunne, witte draaden bevat, welke in de lengte van het blad loopen en door flaan tot eene foort van hennep bereid worden. Men maakt 'er touwen van, fterker dan M 4 die  184 REIZE in de BINNENLANDEN die men in Europa vervaerdigd en men zou die zeer wel tot fcheeps-wand gebruiken kunnen, als de ondervinding niet geleerd had dat zij in de vogtigheid ligt verrotten. Deeze foort van hennep gelijkt zoo zeer naar witte zijde, dat men in enige landen verboden heeft dezelve intevoeren, om te beletten dat zij niet, in plaats van die, bedrieglijk verkogt wordt. Nog zwaarer is het bedrog te ontdekken, als zij met egte zijde vermengd is (*). De Indiaanen noemen deeze plant Cu~ retta: in Suriname heet zij gemeenlijk Indiaanfche zeep, omdat derzelver bladeren eene weeke zeepachtige ftof bevatten, die door de Negers, in plaats van de gemeene zeep, tot wasfchen gebruikt wordt. Eene foort van dit gewas wordt Aapenmesfen genaamd om de fcherpheid der bladeren, die dikwijls het vleesch tot op de beenderen doorfhijden; ik zelf heb het ondervonden, zonder dat egter de wonden kwaade gevolgen gehad hebben. Ondertusfchen was al ons volk, geduurende deezen veldtogt, van fchoenen en kousfen ontbloot geworden; nu ondervond ik het voordeel van mij gewend te hebben barrevoets te gaan; mijne huid was, uitgenoomen mijn gezwel en eni- (*) Op het Eiland Zlha teelt men deeze foort van Boom aioë ook en weeft van de daarvan gemaakte heunip een zijdeachtig doek.  van SURINAME. 185 enige kwetfingen van doornen, volkoomen gezond, terwijl niemand buiten mij eenen gezonden voet toonen kon, maar bijna alle met vreeslijke etterende zweeren bedekt waren, die dikwijls het verlies van een been, of zelfs van het leven, als zij niet tijdig door afzetting te hulp gekoomen wierden, na zig fleepten. Ik ontvong omtrent deezen tijd eene fchoone ham en een dozijn flesfchen Port-wijn van kapitein van coe ver den tot gefchenk en gaf, behalven vier flesfchen wijn, die ik met de andere officieren uitdronk, alles aan den armen fourgeoud, die van de ongemakken, die hij ondergaan had, nog geheel uitgeput was. Daarvoor had ik ook de eer, den negen en twintigften, nogmaals met den Overfte des borgnes en veertig gemeene op eenen togt uitgezonden te worden, om te beproeven of wij niet de Negers, die drie weeken te vooren over de kreek gevaaren waren, ontdekken konden. Wij voeren de rivier af tot aan haar eind met eene bark, in welke wij ook den geheelen nacht doorbrengen moeften. Den volgenden morgen landden wij en namen onze koers Noord - Oostwaarts, doch geraakten weldra verdoold, wijl wij geen' kompas bij ons hadden en, na dat wij eene groote zand - vlakte door waren , overnachteden wij in het dikst van een duifter woud. Den een en dertigften zetteden wij onzen weg nog voort, in hoop van enig teken van M 5 een  i86 REIZE in de BINNENLANDEN een pad aantetreffen, langs weik onze troepen voorheen getrokken waren. Maar vergeefsch! Wij geraakten in een moeras, en moeften 'er ons tot de kin in waagen, met gevaar van te verdrinken, en eindelijk zagen wij ons egter in de noodzaaklijkheid van denzelfden weg, dien wij gekoomen waren, terug te keeren. Geheel doornat en door de doornen verfcheurd kwamen wij, na eenen overhaaften togt, aan den oever van de Cormotiebo - kreek, daar wij door een' regen verwellekoomd wierden, die den gantfchen nacht duurde en heviger was dan ik mij eenen kan herinneren. Terwijl ieder zig haastte om onder dak te koomen , en zijne hut opterigten, gaf zulks eene onbefchrijflijke verwarring, waarbij ik eene wonde aan het hoofd bekwam; egter viel ik, midden in den rook van een vuur, dat mij voor de muskiten befchermde, in een diepen en gerusten ilaap. Na zes of zeven uuren rust bevond ik mij weder volkoomen verflerkt, en nu traden wij het jaar 1774 in met eenen togt langs den oever van de Cormotiebo -rivier, die ons op den middag, na wederom eenen vrugtloozen kruistogt gedaan te hebben, in het groot leger terug bragt. Den derden hadden wij het genoegen ook kapitein friderici met zijne bende te zien terug keeren; hij bragt eenen Neger, met naame cupido, geboeid met zig. Eindelijk befloot onze Overfte den veldtogt te ein-  van SURINAME 187 eindigen en zond eene bende van zestig mannen voor ons uit, om op den weg van Patamaca te kruisfen. Den vierden January volgden wij met het gantfche leger; de barken waren met de zieken naar Duivels -haven gezonden; wij andere voeren over de Cormotiebo en trokken eerst regt zuidwaarts op Patamaca aan. Deeze weg voerde ons over fteile bergen, die met fteenen bedekt en van binnen rijk aan ertfen zijn. hancroft beweert wel dat .'er binnen vijftig mijlen van de zee-kust geene bergen zijn; deeze, over welke wij trokken, zijn egter geene twintig mijlen van dezelve verwijderd. Wij legerden ons in den avond aan eene kleine beek, daar wij goed water en manicola-boomen vonden en door middel van de laatfte in een uur eene kleine ftad zagen oprijzen. Het water, dat wij hier hadden, was zoo mineraalachtig als dat te Bath of te Spaa, een zeeker kenteken dat de bergen metaalen bevatten. Den vijfden zetteden wij onzen togt langs denzelfden weg voort en trokken over bergen en dalen. Enige der eerfte waren zoo fteil, dat een of twee van de flaaven, die niet in ftaat waren dezelve gelaaden te beklimmen, hunne lasten nederwierpen en wegliepen, egter niet naar den vijand, maar naar de plantagieën van hunne Heeren, die hun hunne vlugt ligt vergeeven. Deezen avond vonden wij ons nacht - leger reeds gereed; het waren de wig-wams of hutten, die van de vernieling  188 REIZE in de BINNENLANDEN ]ing van het rijst-land overig gelaaten waren. , In de mijne vond ik eene zonderlinge foort van kaarsfen, welke de rebellen uit wasch en uit het merg van biezen vervaerdigen. bomys eigen huis, waarin fourgeoud zig bevond, was werklijk bezienswaerdig: het had vier fraaie kamertjens en een bedekt voorportaal met fchoone manicolapaalen omtuind. Den zesden hielden wij, wegens de vermoeienis van de gantfche bende, rustdag; maar kapitein friderici wierd, wijl hij.het land best kende, met zes mannen afgezonden om den oever van de Klaas - kreek opteneemen; deeze ontfpringt niet verre van de plaats daar wij ons bevonden en boven de rivier Cottica. De bende was reeds afgetrokken, wanneer onze Overfte mij bij geval gewaar wierd en mij beval dezelve alleen te volgen en hem naricht te brengen of ik aan de overzijde van de kreek iets ontdekken konde. Ik haalde den troep weldra in; na eene korte wijl voorttrekkens geraakten wij tot onder de armen in het water, friderici beval terug te keeren; ik verzogt hem mijne terugkomst aftewagten, wierp alle mijne klederen uit, nam mijn' fabel tusfchen de tanden en zwom over de kreek; ik vond aan de overzijde niets, keerde terug en wij trokken wederom naar het leger. De Overfte fourgeoud fcheen dit niet gewagt te hebben: tot mijne groote verwondering nam  van SURINAME. 189 nam hij mij bij de hand en liet wijn en ham haaien, maar hoe ongelooflijk die ook fchijnen mag, de wijn was zuur en de ham vol wormen, terwijl ik niets te zien kreeg van de gefchenken van dien aart, die ik hem gedaan had en die zuiver en goed waren. Ik was over dit laag gedrag zoo verbitterd, dat ik in haast opftond en den Overfte met zijn' zuuren wijn en Hinkenden ham met verdiende verachting verliet. Den zevenden kwamen wij des avonds aan de Patamaca-kreek. Het Neger-wijf, dat wij in het rijst - land gevangen hadden en dat wij met ons voerden, begon hier bitterlijk te weenen en offerde aan den wortel van een' boom wat fpijs en water. Haar man, die in eene fchermutfeling van de Europeaanen dood gefchoten was, lag hier begraaven. Den volgenden morgen hadden wij nog eenen togt van enige uuren afteleggen eer wij aan La Rochelle aan de Patamaca kwamen. Bezwaarlijk heeft men in enig land eene bende gezien, die magerer, meer uitgehongerd, zwarter en met gefcheurder vodden bedekt was dan wij en als men ons met iets vergelijken konde, was het met eenen troep Heidenen. Wij troffen op die post eene andere bende ongelukkige aan, die naar de bosfchen , die wij zoo even verhaten hadden, beftemd waren, en nu de onbefchrijflijkfte ellende fton-  ipo RElZE in de BINNENLANDEN ftonden re ondergaan, die menschlijke wezens immer kunnen treffen.- . Zoo dra ik aankwam, zag ik eene Negerin eene brei van pifang-fap bereiden; ik wierp haar eene halve kroon toe en rukte haar, zonder verder beding, den fchotel uit de handen. Ik geloofde niec ooit iets heerlijkers dan dit geregt gegeeten te hebben ; zoo was ik uitgehongerd! Den twaalfden verklaarde mij Overfte fourgeoud uit zig zeiven dat het mij vrij ftond naar de ftad te gaan. Ik maakte oogenbliklijk gebruik van dit verlof en vertrok met enige andere officieren. Onder dezelve was een van de troepen der Maatfchappij, larcher genaamd, die mij verzeekerde dat hij zig op deezen veldtogt niet ge■wasfchen, gekamd, noch van linnen, klederen en ftevels verwisfeld had, voor zij hem van het lijf gevallen waren. In Duivels-haven, daar ik blij te moede en in <3e waare volheid van vergenoegen aankwam , trof ik eenen door mijne vrienden voor mij beftemden voorraad van thee, koffij, bifcuit en andere levensmiddelen aan, dat ik alles den armen fourgeoud fchonk, behalven den wijn, die 'er bij was en dien ik met mijne reisgenooten uitdronk. Hoe liegt de oude Zwitfer mij behandeld hadde, kon ik egter zijnen ouderdom en onvermoeiden ijver mijne deelneeming niet weigeren ;1 want fehoog  van SURINAME. 191 fchoon op deezen togt flechts weinige rebellen door ons gevangen waren, had hij egter de bosfchen tusfchen de Commewyne en den mond van de Wana - kreek van dezelve gezuiverd, hen verftrooid, hunne wooningen, velden en tuinen vernield en hun aldus de mogelijkheid afgefneden zig langer in die ftreeken op te houden. Den vijftienden, op den middag, kwam ik te Paramaribo voor des Heeren la marres deur aan, daar zig eene hoop vreemde verzamelde om mij te verwellekoomen. Ik zond zonder verwijl naar mijne geliefde johanna, die, zoo dra zij mij zag, deels van blijdfchap, deels van medelijden , in traanen uitbrak. Dus eindigde mijn tweede veldtogt. einde van het eerste deel.   R E I Z E INDE BINNENLANDEN VAN SURINAME.   R E I Z E IN DE BINNENLANDEN VAN SURINAME, DOOR. KAPITEIN JOHN GABRIËL STEDMAN, MET PLAATEN. NAAR HET HOOCDUITSCH. TWEEDE DEEL. TB LBYDEN, Bï A. EN J. HONKOOP. MDCCXCIX.   R E I Z E IN DE BINNENLANDEN VAN SURINAME. Jri de eerfte dagen van mijn verblijf te Parama* ribo viel het mij zeer moeijelijk mij weder aar* fchoenen en kousfen te gewennen: zij veroorzaakten mij eerie zoo fterke warmte en mijne voeten zwollen 'er zoodanig van , dat ik , op eenen maaitijd, dien ik den zestienden bij mijnen vriend kennedy bijwoonde, die werklijk moest afleggen. Ik ben mijnen leézeren nog eene omftandige befchrijving van Paramaribo fchuldig gebleven en meen die bij mijne Wederkomst in die fchoone ftad het voeglijkst te kunnen inlasfchen. Zij ligt aan den regter oever van de rivier Suriname, zes^ tien of agttien mijlen van zijnen mond verwijderd. Zij is op eenen kezelachtigen grond'gebouwd', die de gedaante van eèn langwerpig vierkant heeft dat Deei< A an-  & REIZE in de BINNENLANDEN anderhalve Engelfche mijl in de lengte en half zoo veel in de breedte groot is. De ftraaten zijn zeer regt gebouwd en alle roet laanen van oranjen-, pompelmoes-, tamarinden- en citroen-boomen beplant, die onafgebrooken tegelijk met bloeizems en vrugten rijklijk bezet zijn. Zij is noch met kegels, noch met gebakken fteenen beflraat, maar met de kies, waarvan de ftad zelve gebouwd is, waarop men fchulpen ftrooit, zoo dat de ftraaten naar de fchoonfte tuin-laanen gelijken. De huizen, die voor het grootfte gedeelte twee en ook wel drie verdiepingen hebben, zijn, weinige uitgezonderd, van hout en wel de meefte van de wana- of cuppy-boom (die met bancrofts teterner-boom overeenkoomt). De vloer is in de meefte van gebakken tegelen; de daken zijn van planken. Glazen raamen ziet men 'er weinig; om de hitte gebruikt men gemeenlijk, in plaats van dezelve, gaazen raamen: enige hebben enkel venfters, die van den morgen tot den avond open gehouden worden. Schoorfteenen en kagchels zijn 'er niet in gebruik, wijl 'er alleen inde keuken geftooktwordt; deeze wordt op enigen afftand van de woonhuizen gebouwd en- de rook vliegt op door eene in het dak gemaakte opening. De kosten van zulk een houten huis zijn voor het overige zeer aanmerklijk ; -de Gouverneur nepveü bouwde'er, kortling geleden, een, dat hem  van SURINAME. i hém op honderd en vijftig duizend guldens te ftaan kwam. Men vindt in Paramaribo geen bron-water; enige huizen zijn met water-putten voorzien, die in den rotfigen grond gegraaven zijn; doch zij geeven maar flegt onzuiver water, dat alleen voor de Negers en voor het vee beftemd blijft. De Europeaanen hebben regen - bakken; diegeene, Welke keuriger van fmaak zijn, laaten het door eenen lekfleen druipen. Bijna alle bewooners van deeze volkplanting flaapen in hangmatten: de Negers alleen llaapen op den grond; bij perfoonen van hooger ftaat Vindt men hangmatten van katoen, rijk met franjen verfierd; zij worden door de Indiaanen gemaakt en kosten niet zelden twee honderd gul* dens; men gebruikt 'er noch bedden, noch dekens in, maar alleen een gordijn om 'er de muski* ten aftehoudem Enige flaapen in bedfteden, die met gaas omgeeven zijn, welke de lucht vrij doorlaatett, en daarentegens zelfs het kleinst infekt den toegang beletten. Over het algemeen zijn de huizen te Paramaribo met fchilderijen, verguldzelen, kryftallen kroonen, porcelein en diergelijke rijk opgeilerd: de kamers zijn noch behangen, hoch gepleifterd, maar met ceder-, brazilie- en magahonij-hout zeer fraai befchoten. Het getal der huizen rekent men op een duizend vier honderd» Het voornaamA 2 fte  4 REIZE in de BINNENLANDEN fte is het paleis van den Gouverneur, dat doof eene laan in den tuin, met het fort Zeelandia gemeenfchap heeft. Dat paleis en de woon in g van den Commandant, die kort geleden afgebrand is, waren de eenigfte wooningen, van gebakken fteenen gebouwd. Het ftadhuis is een fchoon nieuw gebouw: hier worden de zittingen der verfchillen* de recht-kamers gehouden en onder hetzelve zijn de gevangenisfen voor burgerlijke Europifche misdadigers. De gereformeerde kerk, waarin des zondags zoo in de Franfche als Hollandfche taal gepredikt wordt, beeft eenen kleinen toren met eene klok; behalven deeze is 'er ook nog eene Lutherfche kapel, eene Duitfche en eene Portugeefche fynagoge. Voor de bezetting is een groot ziekenhuis, dat nooit ledig is. De magazijnen van krijgsbehoeften zijn in het fort, daar ook de troepen der maatfchappij in barakken woonen en hunne officieren eigene wooningen hebben. Paramaribo heeft eene fchoone reede: de rivier is bij deeze ftad omtrent eene Engelfche mijl breed en men telt fomtijds op dezelve honderd koopvaardij - fchepen, die eene piftool - fchoot van den oever ten anker liggen: zelden zijn 'er minder dan tagtig, die deels waaren haaien, deels aanvoeren. Vesting-werken heeft de ftad niet; maar zij ^ wordt naar het Zuid-Oosten door de rivier, tegens het Westen door eene breede zandige vlakte m  van SURINAME. 5 en naar het Noord-Oosten door een ondoordringbaar bosch begrensd; het fort Zeelandia befchermt haar van de Oost-zijde. Deeze vesting is flechts door een groot vlak plein van de ftad gefcheiden, waarop de troepen fomwijlen gefchaard worden. De vesting is een regelmaatige vijf- hoek; de poort is naar de zijde van'de ftad en twee bastionnen beftrijken derivier. Zoo klein het is, zoo fterk is het, alzoo het van rotsfteenen gebouwd en door eene breede rijklijk met water gevulde graft, benevens enige buitenwerken, omringd is. Aan de Oost-zijde ligt, naar de rivier, eene batterij van twintig ftukken. In een der bastionnen is eene klok, op welke eene fchildwagt met een hamer de uuren flaar. In een ander is eene vlagge-ftok opgerigt, aan welken, bij de aankomst van fchepen, of bij plegtige gelegenheden, eene vlag wordt opgeheisr. De wallen zijn zes voeten breed, met fchiet-gaten, maar zonder borstweeringen. Paramaribo is eene zeer levendige plaats; de ftraaten zijn altijd vol planters, matroozen, foldaaten, Jooden, Indiaanen en Negers; de rivier altijd met kanos, barken en fchepen bedekt; de eerfte vaaren onophoudlijk heen en weder, dikwerf van muzijk verzeld; de laatfte leveren door de verfcheidenheid haarer vlaggen en wimpels en het gedonder van hun gefchut een onderhoudend fchouwfpel. Hier bij koomen de groepjens van A 3 jon-  6 REÏZE in de BINNENLANDEN jongens en meisjens, die in het water fpeelen, en deeze menigvuldigheid van aangenaame voorweg pen weegt gedeeltelijk tegens de menigvuldige onaangenaamheden van de luchtftreek op. Rijdtuigen en kledij zijn hier werklijk pragtig, Dagelijks ziet men geborduurde zijden, diamanten, en goudenen zilverenfranjen: en de eigenaars van koopvaardij - fchepen draagen zelfs gouden knoopen en gespen. Even zoo veel verkwisting heerscht ook op hunne tafels; alles wat men lekker heeten kan wordt, tot wat prijs ook, verfchaft en op zilver of porcelein van het nieuwst fatfoen en van den fcboonften arbeid opgedischt. Maar nergens vertoont zig de zugt tot pragt van de inwooners duidlijker dan in het aantal flaaven, van welke men dikwijls van twintig tot dertig in een huis vindt. Blanke bedienden treft men in deeze volkplanting zelden aan. De munt, die men in handel en wandel gebruikt, beftaat in papieren-geld. Het goud en zilver is 'er zoo zeldzaam, dat men bij het verwisfelen meer dan tien ten honderd moet verliezen. Eene kleine Dantziger munt, die bit heet en iets minder dan een fchelling waarde heeft, is hier ook in omloop; fomwijlen treft men Engelsch of Portugeesch geld aan; maar gewoonlijk draagen de Mulatten, Samboes, Quarterons en Neger-meisjens dezelve tot opfchik. De Negerfiaaven neemen geen papieren-geld aan; wijl zij niéi  tan SURINAME. ? niet leezen kunnen, kennen zij deszelfs waarde niet en het zou boven dien in hunne handen aan veelerhanden ongelukken, door vuur, kinderen of rotten, blootgefteld zijn. t Van levensmiddelen wordt de ftad genoegzaam voorzien: behalven de lekkernijen, die in de volkplanting zelve vallen, vindt men hier alles wat Europa, Afia en Amerika voortbrengen; maar over het algemeen zijn alle levensmiddelen buitengemeen duur, voornamelijk de buitenlandfche, welke Jooden en fcheeps-reeders verkoopen. De eerfte hebben in deeze volkplanting buitengewoone voorrechten: de laatfte rigten tot hunnen handel winkels op, zoo lang zij bezig zijn hunne fchepen met de inlandfche waaren te laaden. Alle levensmiddelen zijn 'er eens zoo duur als in Holland, uitgezonderd de visch, en groenten en vrugten heeft men 'er bijna om niet. Mijn quaco heeft mij dikwerf veertig oranjen - appelen voor een zesthalf en een half dozijn ananasfen voor even zoo veel gehaald; citroenen en tamarinden behoeft men maar te plukken. Van andere behoeften is voornamelijk de huishuur buitengemeen hoog; een klein ongemeubileerd kamertjen kost dertig of veertig guldens in de maand en een huis met twee kamers op elke verdieping elf honderd guldens in het jaar. Schoenen kosten vijf of zes guldens het paar en vooi A 4 een  8 REIZE in de BINNENLANDEN een volledig kleed met zilver belegd heb ik twee honderd vijf en twintig guldens betaald. De Blanken of Europeaanen in deeze volkplanting, welke meest in de ftad ivponen, fchat men op vijf duizend met de bezetting daar bij gerekend; en de Neger-flaaven op vijfenzeventig duizend. De vesting wordt door de foldaaten, maar de ftad door de burger - wagt bewaakt. Des avonds en des morgens lost het fchip, dat het commando op de ree.de heeft* zijn gefchut en op, dat teken Worden des avonds alle de vlaggen ingehaald, de fcheeps-klokken beginnen te luiden, en men begint in de ftad de taptoe te flaan. Om, deezen tijd trekt de burger-wagt op en dan mag geen Neger of Negerin zig op de ftraat laaten vinden, zonder een paspoort van den Heer, of hij wordt gevat en des anderendaags 's morgens gegeesfeld. Ten tien uuren flaan de zwarte tamboers, een tweede taptoe. Om deezen tijd hebben de. dames haare verliefde zaamenkomften in de maancfchijn, waar van zij zeer veel houden. Zij fchenken daarbij forbet, Sangari, een drank uit water, Madera-wijn, muskaat-nooten en fuiker beftaande, wijn en water. Benevens de vrijfte gefprekken over haare, eigen zaaken, loopt het gefprek gemeenlijk over. de hoedanigheden van haare mannen en flavinnen, •welke zij haaren goeden vrienden, naar eene wille-  van SUÜINA ME. q iekeurige waardeering, voor eenen zekeren prijs in de week aanbieden. Omtrent perfoonen, welker voorkoomen en gedrag haar aanfbiat, kennen zij zelfs in haare vleiende aanzoeken geene paaien. Doch daar zijn ook uitzonderingen van deeze losbandige zeden en ik heb vrouwen gekend, welker kieschheid en goede omgang haar tot een fier raad van het uitgeleezendst Europisch gezelfchap Zouden gemaakt hebben. Haare gewoone vermaaken zijn g^zelfchappen, dansfen, rijden en op de kaart fpeelen; zij hebben ook een klein toneel, waarop de fatfoenlijke inwooners tot hunne en hunner vrienden tijdkorting fpeelen. Zoo fierlijk zij zig kleeden, zoo zeer zijn zij ook gefield op de zindelijkheid; zij draagen het fijnfte liqnen-goed, dat met Spaanfche zeep gewasfchen wordt; het is zoo wit als zuivere fneeuw en het fijnfte linnen van Europa zou 'er pak-doek bij fchijnen. De bezoek-kamers worden met zuure oranjen gefchrobt, dat eene lieflijke reuk verfpreidr; de Neger-meisjens wrijven de kamers met eene halve oranje in iedere hand en zingen onder den arbeid. De Negers zijn hier de eenige visfchers en worden gewoonlijk van hunne Heeren zelve tot dit werk gehouden, waarvoor zij dezelven eene zekere fom betaalen moeten. Zijn "zij naarftig en pedreven, dan kunnen zij fpoedig iets overgaé>eu. A5 en  io REIZE in de BINNENLANDEN en zelfs rijk worden; doch zijn zij lui en voldoen zij niet aan hunne verpligtingen, dan kunnen zij gewislijk eene geflxenge ftraf verwagten. Met andere handteeringen gaat het eveneens en de Negers, die daartoe aangefteld worden, kunnen, met vlijt en maatigheid, zeeker rekenen gelukkig te zullen leeven. Somwijlen koopen zij dan zelve flaaven. Enige koopen hunne vrijheid van hunne Heeren, andere behouden hun gefpaard geld en blijven liever onder de gehoorzaamheid van eenen zagten Heer, te meer, vermits zij, zoo lang zij flaaven zijn, vrijheid van alle lasten hebben, die zij, zoo dra zij vrij gelaaten worden, opbrengen moeten. Ik weet een voorbeeld, dat egter zeldzaam is, van een fmit, joseph genaamd , welken zijn Heer, om zijne lange getrouwe dienften, zijne vrijheid aanboodt, doch die hij weigerde om liever flaaf van een braaf man te blijven. Deeze joseph hieldt zelf verfcheiden flaaven en bezat een fatfoenlijk huis, dat fraai gemeubileerd was. Als hem zijn menschlievende Heer of zijne Meefleres bezoek kwamen geeven, onthaalde hij hen met Sangari, porter-bier of rooden wijn. Tegens dit eenig voorbeeld is egter, helaas! het ongelijk grooter aantal Negers in eenen zeer ellendigen ftaat, vooral die, welke onder vrouwen ftaan; deeze ongelukkige hebben genoeg tekenen van gewelddaadigheid te verwonen, maar op geene de minfte weldaad te roemen. Ou-   qiTAH TE HOTST VROUW.  van SURINAME. ii Onder alle de flaaven worden de quartefons, of de kinderen van Europeaanen bij Mulattinnen, om hunne bloedverwantfchap met de Europeaanen, meest geacht. Zij worden gemeenlijk tot een goed ambagt opgebragt, als bij voorbeeld tot fchrijn-werkers, zilver-fmeden en juweliers; de meisjens worden tot kameniers gebruikt en leeren naaien, breijen en borduuren. Zij zijn bijna alle fchoon en ftellen haaren hoogmoed in eene fierlijke en bevallige kleeding. Zij zijn grootendeels rank, langen welgemaakt, bijna nog tederer dan de Mulattinnen; zij gaan niet naakt tot de heupen gelijk deeze. Haare kleeding beftaat gewoonlijk uit eenen zijden rok, met gebloemd gaas overdekt, en uit een naauw kort jakjen van.de fraaifte OostIndifche chits of zijde, van vooren geregen; tusfchen dit jakjen en den rok blijft eene hand breed van een fijn hemd van kamer-doek zigtbaar* Kousfen en fchoenen draagen de flaaven niet. Het hair hangt in natuurlijke zwarte lokken neder; ziji draagen eenen witten of zwarten bever-hoed met een vpder of eene gouden knoop en lus. Haar< hals, haare armen en voeten zijn om de gelederen met ketenen, armbanden, gouden penningen en paerlfnoeren verfierd. Alle deeze fchoonen zijn aan Europeaanen getrouwd, tot grooten fpijt van de Creoolfche juffers: daarentegens brengt een te gemeenzaame omgang van eene Europeaanfche vrouw met eenen flaaf, van welke foort hij zij, haar  ia REKE in de BINNENLANDEN haar in eene algemeene verachting en de flaaf verliest onvermijdlijk zijn leven. Dus verre van Paramaribo en deszelfs bewoo^ neren. Ik keer nu weder tot onzen four* ge oud, wiens dwinglandij dagelijks fcheen aantegroeijen. De luitenant Graaf vanrandwyk, die voorneemens was, gelijk de Overfte westerlo, om ziekte naar Holland te keeren, kreeg eensklaps bevel in Suriname te blijven, enkel om dat hij zig uitgelaaten had dat de Overfte hem kwalijk had behandeld. Den tweeden kwam 'er tijding dat de Overfte luitenant becker fchielijk geftorven was. Ik verkreeg zijne compagnie en zag daardoor zoo veele moeite en ongemakken'enigzints vergolden. Den zestienden kreegen wij van den Overfte fourgeoud naricht dat hij, nadat hij met zijn corps van La Roebelle was getrokken, door de rebellen was aangevallen; onder andere was kapitein frederici, die zig aan de fpitfe bevond, door beiden de dijen gefchoten. Deeze braave officier hield beiden handen op zijne wonden en bleef in het water tot aan de borst, om zijn bloeden te verbergen en opdat zijn ongeluk de foldaaten den moed niet zoude doen verliezen. In deezen toeftand bleef hij tot de heelmeefter hem kwam verbinden en hem aan twee Negers overgaf om hem in zijne hangmat verder voorttedraagen. Niets kan indedaad den ijver evenaaren, welke die  van SURINAME. i& éte officier en fourgeouds adjudant, kapitein van gerike, geduurende de geheele expeditie, lieten blijken j in welken ftaat van gezondheid zij ook waren, hielden zij egter nooit op den dienst te verrigten. Maar eer was het eenigst voordeel dat zij van eene vijfjaarige opoffering en ingefpan j nenheid verkreegen. De Overfte fourgeoud beloonde hen niet naar waarde en hij behandelde over het algemeen zijne onderhoorige flimmer dart ik mijne korporaals. Ik bood fourgeoud nogmaals aan mij bij hem te voegen, maar, in plaats van daarop Be antwoorden, zond hij mij bevel van naar de Hoop, eene plantagie aan het bovenst gedeelte van de Conimewyne te gaan en het bevel over de geheele rivier overteneemen, zoo lang hij afwei zend zijn zoude. Ik maakte mij dan zonder verwijl tot mijn vertrek gereed. Nog voor ik vertrok wierden negen Negers el • ken een been afgezet, omdat zij hunnen Heeren ontloopen waren. Deeze ftraf wierd hun, op verzoek van den eigenaar, door het Surinaamsch ge: rigtshof aangedaan en door den heelmeefter van het hospitaal greuber volbragt. De misdadigers rookten, geduurende dit onmenschlijk werk, gerust hun pijpjen tabak; de heelmeefter ontvong zestig guldens voor ieder been; maar, ondanks zijne groote bekwaamheid, ftierven 'er vier onmiddelijk na de bewerking. Een vijfde bragt zig-  '34 REtZE m de BINNENLANDEN Zigzelven om hals, doof het verband in den nacht afterukken en zig dood te laaten bloeden. Zulke verminkte Negers ziet men veele in de volkplanting; zij worden gebruikt om de barken en booten van hunne Heeren te roeijen. Men ziet 'ef ook, die van eenen arm beroofd zijn en deeze is de ftraf van hun, die zig onderdaan hunne hand tegens eenen Europeaan opteheffen. Den zeventienden February vertrok ik naar mijne beftemming en voer den volgenden dag voor* bij het fort Sommehdyk, dat in het jaar 1684 door den Gouverneur van dien naam gebouwd is. Het had de gedaante van een vijfhoek en vijf met gefchut beplante bastionnen en eene graft. Het is rijklijk van alle krijgsbehoeften voorzien. Schoon het niet groot is, is het egter, voornamelijk door zijne laage moerasfige ligging, zeer gefchikt. Den negentienden, des middags, kwam ik op de Hoop aan. De rivier Commewyne is nog fraaier als de Cottica en, gelijk deeze, ter wederzijde met koffij- en fuiker-plantagieën bezet, waarvan de eerfte voornamelijk aan haaren mond al te menigvuldig zijn. Elke deezer rivieren heeft ook aan haaren oever eene gereformeerde kerk, waarin de daaromftreeks woonende planters te kerk gaan en welker predikanten zij gemeenfchaplijk onderhouden. Het landgoed de Hoop is eene groote fuikerplantagie aan de flinker-zijde van de Commevyne aan  vak SURINAME* f5 aan den mond van eene kleine kreek, Bottelkreek, rcgt tegens over eene andere kreek, die Casfivinica heet. De Bottel - kreek heeft gemeenfchap met de Commewyne en Pirica rivieren» Hier wierden de troepen in huizen, die flechts voor een kort verblijf van manicola-bladeren gebouwd wierden, gehuisvest; maar de plaats was zoo laag en moerasfig, dat zij in den herfst geheel onder water ftaat. De officieren waren in eene wooning van denzelfden aart ongemaklijk zaamengepakt, terwijl het fchoon huis van den planter enkel door zijnen opziener bewoond wierd. Eene kanon-fchoot hooger ligt aan deeze rivier de plantagie Klarenbeek, daar het ziekenhuis was, dat ik den twee en twintigften bezogt. Hier vond ik het volk nog flegter gehuisvest dan in de Hoop: eene ontzagchelijke menigte rotten vernielde niet alleen hunne klederen en levensmiddelen, maar verontrustede hen ook in hunne hangmatten , daar zij hun bij dozijnen over het gezigt liepen. Om den onaangenaamen indruk te ontvlieden, welken de hier op een geftapelde toneelen van ellende op mij maakten, keerde ik weldra weder naar mijn kwartier terug. Ik had hier dezelfde plichten te vervullen als aan de Cottica, namelijk de omliggende plantagieën tegens de aanvallen van den vijand te befchermen. Men vindt in deeze ftreek veele wilde duiven. Ik  $ REIZE im riÉ BINNENLANDEN Ik zag de dwerg-duif of de mosch-duif (Ctoha Pasferina) bij paaren in de bosfchen. ban* croft houdt dezelve ten onrechte voor de eenigfte föort van duiven, die hief gevonden worden. Zij heeft de grootte van eene gewoone musch, en is waarfchijnlijk de Picui-nima vzn marcgraaf; haare oogen zijn glanzende met eenö geele regenboog en deêze dieren zijn over het afgemeen zeer aardige fchepzelen. De Hollanders noemen haar Steenduifjens, omdat zij zig gaerne tusfchen fteenen ophouden. Men heeft hier ook tortel-duiven, maar zelden in de nabijheid van de plantagieën; zij beminnen meer boschachtige ftreeken, daar zij in het dïgtfte loof van" de boö'men haar nest bouwen. Daar vond ik haar foitfwijlen en greep haar met de hand, zonder dat zrj zogten weg te vliegen. Zij verfchillen weinig van de Europifche; zij zijn Hechts wat kleiner en haa* re vleugels zijn langer; Mijn toeftand geviel mij dagelijks beter. Ift kon hier onbekommerd adem haaien en het uitzigï opeen aangenaam toekoomende fcheen mijne geleden ongemakken te willen vergoeden. Men befchouwde mij als den Koning der rivier: de nabuurige planters vleiden mij en voorzagen mij rijklijk van gefchenken van wildbraad, visfchen , vrugten en groenten. Ik fcheen het zelfde mensch niet meer en weinige mijner wenfchen bleeven ori* vervuld. Op  van SURINAME; tf Op eenen dag zag ik van eene bark, die de rivier op kwam , een witte doek waaien: ik was nieuwsgierig wat dit beduidde; het was weder een nieuw aanwas van geluk; mijne johanna kwam gantsch onverwagt met haare moei naar mij toe ; zij wilde liever in Fauconberg , dat flechts vier Engelfchemijlen van de Hoop verwijderd is, woo* een dan in de ftad ^ en ik bragt haar terftond op die plantagie* Hier bood mij johanna haaren grootvader aan , eenen eerwaerdigen ouden flaaf, grijs en Wind; Zijne talrijke nakoomelingen verfchaften hem, door hunne onderfteuning, eenen gelukki■gen ouderdom. Hij zeide mij dat hij in Afrika geboren en aldaar aanzienlijker geweest was dan iemand in de volkplanting. Den zesden kwam ik naar de Hoop terug ; rijk aan gefchenken van groenten en vrugten. Onder deeze waren ook Auberginen, eene vrugt van gedaante als een komkommer, die aan eenen boom groeit, die bladeren heeft, welke van boven groen en van onderen van eene purperkleur zijn. Zij heeft eene purper-roodenfchil en wit vleesch; men eet haar aan ftukjens gefneden alsfalade, fomwijlen ook gekookt. Den een en twintigften bezögt ik wederom den Heer en Mevrouw lolkens op Fauconberg en Wij gongen des middags eeten in eene fteenbakkerij, die Appe -kappe heet, digt bij die plantagie II. Deel. B iiet*  18 REIZE in de BINNENLANDEN ligt, en den Gouverneur nepveü toebehoort. Men maakt daar zulke goede gebakken fteenen als in Europa en met even zoo veel vaerdigheid: ea deeze fabriek brengt, wijl deeze waar in Suriname zeldzaam is, veel op. Wij wierden hier van wojken van infekten verontrust, die Monpeira heeten, zijnde eene zeer kleine foort van muggen, maar die niet minder lastig dan de grooce muskiten zijn. Zij vliegen zoo digt bij een, dat zij eene donkere wolk van rook fchijnen; zij vliegen met menigte in de oogen , uit welke men hen niet zonder pijn ea zelfs niet zonder gevaar kan haaien. De Heer lolkens raadde mij mijne johanna bij mij op de Hoop te-neemen, wijl zij zig daar beter zoude bevinden dan op Fauconberg en hij raadde mij tegelijk aan de Heeren passélage en zoon, als eigenaarenvan de laatfte plantagie, te fchrijven dat zij mij mijne vrouw in eigendom zouden overlaaten. Dit deed ik en hij voegde 'cr eenen brief van zijne hand bij, om mijn verzoek te onderfteunen. Voor johanna liet ik een huis van Manicola - boomen oprigten, dat in zes dagen klaar was ; het beftond uit een groot woonhuis, eene flaapkamer, daar ik ook mijn goed bewaarde, en een overdekt portaal voor de deur. Bij hetzelve ftond een keukentjen, en een hoender-hok; dit gebouw was op enigen jStfftand van paalwerk omringd, om 'er het vee af tg , hou-  van SURINAME 19 houden ; men had uit hetzelve een zeer fchoon uitzigt. Tafels, ftoelen en banken waren van manicola - hout gemaakt en de deuren en venfters met konflïge houten floten voorzien, die door eenen Neger vervaerdigd waren. Den eerden April betrok johanna deeze nieuwe wooning. De flaaven van de plantagie bragten haar , toe teken van hunne achting, gefchenken van Casfa„ va, Yams, Banannen en Pifangs. Nimmer was een paar gelukkiger dan wij. Zoo vrij als de rheebokken in het woud, zonder zorg of dwang, ademden wij op onze wandelingen de zuiverile lucht en verfristen onze ledenmaaten in den klaaren ftroom. Ik genoot weder goede gezondheid en vrolijkheid en mijne gade bloeide in jeugd en fchoonheid. Onder de waarneemingen, welke ik geduurende mijn verblijf alhier deed, koomt mij eene der merkwaerdigfte voor dat ik eens een' kikvorsch eene gloeiende kool zagverflinden, zonder dat haar zulks fchaadde, waarfchijnlijkzag zij dezelve voor een lichtende vlieg aan. Eene andere kikvorsch zag ik in eene fuikermoolen eenen gantfehen hoop mieren, die daar zeer menigvuldig zijn, opeeten , terwijl zij dezelve met de tong oplikte. Den agtften des morgens tusfchen zes en zeven «uren hoorden wij enige fnaphaan -fchooten aan den vloed Cirica: ik zond terftond eenen officier met twaalf gemeenen naar deeze ftreek, die den B a vol-  40 REIZE in de BINNENLANDEN volgenden dag terugkwamen en mij de tijding bragten dat de rebellen, de plantagie Kortenduur aangetast en wat buskruit buit gemaakt hadden. De eigenaar had zijne flaaven gewapend en deeze hadden den vijand met moed teruggeflaagen, eer de troepen toegefchoten waren. Den dertienden vloeide de rivier met den fpringvloed zoo hoog, dat onze geheele post zoo onder water wierd gezet, dat officiers en gemeene tot aan de knieën in het water ftonden ; alleen de plaats, daar mijne wooning ftond, bleef vrij. Te gelijk kwam ook mijn vriend, de vrijwilliger hen* n e m a n n uit fouRgeouds leger aan de WanaCreek met eene bark vol manfchappen en krijgs_ behoeften , hij was als luitenant bij mijne compagnie aangefteld en verhaalde ons dat de overige troepen naar Maagdeberg aan het bovenst gedeelte van de Commewyne getrokken waren, om aldaar hun verblijf te neemen. Ik gaf deezen door ellende en ongemakken verzwakten jongman aan de zorg van mijne johanna over en hij was daar zeer vergenoegd mede. Den veertienden zond de Overfte fourgeoud, na dat hij in het leger bij Maagdeburg aangeland was, de officieren en gemeene van de troepen der maatfchappij, omtrent twee honderd in getal, in barken af, om aan verfcheiden oorden van de rivier Pirica geposteerd te worden. Enige derzelve landden op de plantagie de Hoop om zig te ver-  van SURINAME. ■5.1 ■ververfchen, maar gedroegen zig zoo buitenfpoorig dat ik en mijne officiers hen met geweld van wanorden moest terug houden. Nog dienzelfden dag roeiden zij verder en ik zond eene tent - floep met agtroeijers af, om onzen overfte met enige zijner vrienden naar Paramaribo te brengen. Daar gaf hij eindelijk den armen Graaf van r a n d w y k verlof om naar Holland te gaan. Den zestienden verloor deeze plantagie het grootfte gedeelte van de fchaapen; zij hadden van de plant Buncane gegeeten , een heester met groene bladeren, die naar die van de zuuring gelijken. Men vindt dezelve in het wild groeijen op alle laage en moerasfige plaatfen en zij is voor alle dieren, die'er van eeten, doodlijk. Zonderling is het dat fchaapen en rundvee dit gewas zeer beminnen, offchoon de Natuur anders de dieren de fchadelijke planten door inftinét leert onderscheiden. Zoude dat daarvan daan koomen dat deeze dieren niet oorfpronglijk in Guajana t'huis behooren. Ik heb een' geruimen tijd niets verhaald van daaden, die de menschheid onteeren en het doet mij leed dat ik in het tegenswoordig tijdperk van rust en vrede enige aantreffe, die geen gevoelige leezer zal kunnen leezen zonder Adderen. Bij een bezoek op eene nabuurige plantagie vond ik een fchoon Samboe- meisjen van omtrent agttien jaaren gantsch naakt met beiden de armen aan B 3 een'  sa REIZE in de BINNENLANDEN een' boom gebonden , in welken Hand zij door twee Negers met zweepen zoodanig verfcheurd wierd, dat zij in den letterlijken zin van het hoofd tot de voeten met bloed bedekt was. Zij had, toen ik aankwam, reeds twee honderd (lagen ontvangen, en ik bad den opzigter dat hij haar tog wilde los laaten. Zijn kort antwoord was : dat hij, dm alle bemoeienisfen van vreemden met zijn bellier te vermijden, eens vooral voorgenoomen had, als men voorfpraak deed, de draf te verdubbelen. Te vergeefsch zogt ik hem te vermurwen! daar bleef mij niets overig dan fpoedig naar mijne boot te ijlen , en mij van de plaats van dit verfchriklijk toneel te verwijderen. Zedert dien tijd brak ik allen omgang met opzigters, deonmenschlijkfle klasfe der aard-bewooneren , geheel af. Men verzeekerde mij, op mijne aanvraag, dat dit arm fchepzel niets misdaan had dan eenen onoverwinlijken tegenftand tegens de gehaatte omhelzingen van den tijran getoond te hebben. ; Samboe - Negers zijn, gelijk ik bij deeze gele- . genheid moet aanmerken, afkoomlingen van Mulatten en Negers; hunne kleur is als donker rood koper j hun zwart hair valt in groote lokken neder. De flaaven van dit ras van beiden gedachten zijn bijna doorgaans fchoon en worden tot huislijke dienften gebruikt. Bij mijne terugkomst op de Hoop klaagde mij de opzigter aldaar, eb eer dat hij kortling, om het  van SURINAME. 2 3 het verrigten van zulk eene ftraf aan eenen flaaf, die 'er van geftorven was, in eene boete van twaalfhonderd guldens verwezen was geworden. Ik verzeekerde hem dat mij dit buitengemeen veel genoegen gaf. Deeze moord was kort voor mijn verblijf alhier voorgevallen. De omftandigheden waren deeze: Een van de flaaven van deeze plantagie, weggeloopen zijnde, was op eene andere in de nabuurfchap opgevangen geworden en men zond hem met twee gewapende flaaven terug. Terwijl ebber den brief, waarmede hij overgezonden was, las, vond de flaaf middel om te ontfnappen en hij ontkwam gelukkig weder in het bosch. Dit maakte den opzigter zoo verwoed, dat hij terftond de beiden wagters liet binden en zoo onbarmhartig lietgeesfelen, dat kapitein tulling, die voor mij alhier het bevel voerde, voor hun bad , hetgeen even dezelfde uitwerking had alt mijn verzoek. Een der ongelukkige ftierf onder^ het aanhoudend flaan. De zaak wierd onderzogt en was van dat gevolg, dat de boete betaald moest worden, die gemeenlijk tusfchen den Fiskaal en den eigenaar van den flaaf verdeeld wordt. Eenen eigenen Neger te vermoorden kost maar vijf honderd guldens; maar als hij de flaaf van eenen anderen is , moet zijne waarde 'er ook bij betaald worden; Jiet is egter zeer zwaar zulk een moord B 4 in  24 REIZE in de -BINNENLANDEN in rechten te bewijzen, wijl het getuigenis van' flaaven niet mag gelden. ebber was een affchuwelijke dwingeland. Hij kwelde een veertien jaarigen Neger-jongen een geheel jaar lang zoo, dat hij maandelijks eene andere pijniging uitvond. In de eerfle maand wierd hij dagelijks gegeesfèld; in de tweede moest hij gebonden en met de voeten in eenen ftok geboeid op den rug liggen: in de derde deed hij hem eenen ijzeren halsband met pinnen aan , dat hem niet alleen wederhield van te ontvlugten, maar hem ook belettede anders dan flaande of zittende te flaapen; in de vierde legde hij hem bij de landingplaats, nachten dag, aan eene ketting aan het hon? den - hok, daar hij elke floep of kano, die voorbijvoer, moest toefchreeuwen en zoo veranderde hij maandelijks zijne ftraf, tot de jongen gevoelloos wierd, krom in een zakte en meer naar een redenloos dier dan naar een mensch geleek ! Daarentegens was die barbaar zeer tro.t'sch op zijne fchooner flaaven en, om hun de huid niet te bederven, liet hij hen dikwijls met de zagtfte ftraffen vrij, als zij om dieverij of andere misdaaden de galg verdiend hadden. Deeze ebber kreeg egter om deeze behandeling zijn ontflag van de plantagie en zijn menschlievender opvolger begon zijne regeering met alle de Negers van de plantagie, zoo mannen als vrouwen, te laaten^eesfelen, om-  van SURINAME. t$ omdat zij des morgens een vierendeel uurs te laat geflaapen' hadden. Veeiligt zullen mijne leezers denken dat deeze wreedheden niet overtroffen kunnen worden ! maar hij bedriegt zig en het was eene vrouw, die daar toe in flaat was. Mevrouw S. reisde naar haare plantagie en in haare bark bevond zig eene Negerin met haar zuigend kind. Het kind fchreide en men zogt het te vergeefsch te ftillen. Verfloord over het kermen van dat onfchuldig wigt-, beval Mevrouw S. de Negerin het haar te brengen. Het gefchiedde en in een' oogenblik flingerde zij, in tegenwoordigheid van de ongelukkige moeder, het kind uit een venfter van de tent, hield het zoo lang onder water tot het verdronken was , en liet het toen drijven. De tedere moeder fprong oogenbliklijk in wanhoop haaren lieveling na, om insgelijks den dood in de rivier te zoeken; maar zij wierd 'er van de Negers weder uit gehaald en kreeg, tot ftraf van haare vermetelheid., drie of vier honderd geesfel-flagen. De Overfte fourgeoud verlegde den twintigften zijn leger van Maagdenburg naar NieuwKofenback, om nader bij het zieken - huis te zijn. Die plaats ligt tusfchen de Hoop va het zieken-huis en ik gong zonder verwijl derwaarts om onzen Overfte een bezoek te geeven. Hier vernam ik de verdere omftandigheden van den veldtogt. Een B 5 fol-  m REIZE in be BINNENLANDEN foldaat was in de bosfchen verloren geraakt;- een ander was in de handen der vijanden gevallen en was neder gefabeld: de gevangene rebellen waren met hunne boeijen ontloopen ; de vijanden hadden hunne ftoutheid zoo verre gedreven, dat zij eens den Overfte uit het kreupelbosch uitgelagchen en befpot hadden, als hij beval niet op hen te fchieten , maar hen levendig te vangen. De gevangene Negerin was ook ontvlugt en bragt door haaren gemeenzaamen omgang met het volk, den aanvoerer der rebellen waarfchijnlijk eenen kleinen recruut mede. In deezen veldtogt zag men ook een fchoon voorbeeld van edelmoedigheid , die in het hart van eenen flaaf huisvestte. Een zieke foldaat was in het bosch aan zijn noodlot overgelaaten geworden. Hierop ontliep een van de flaaven alleen met voorneemen om den zieken optepasfen, en na dat hij de laatfte plichten der vriendfchap vervuld had, keerde hij terug om zijne ftraf te ontvangen, die hem egter tot zijne niet geringe verwondering wierd kwijt gefcholden. Om egter den Overfte recht te doen, moet ik hier aanmerken dat toevallen, gelijk die welke hem in deezen veldtogt bejegenden , bij zulke onderneemingen en in deeze luchtftreek niet te vermijden zijn en dat hij, terwijl hij zijne troepen bij dozijnen den dood overleverde, egter de volkplanting een wezenlijk nut deed, door de rebel-  van SURINAME. 2? bellen te verontrusten , te verjaagen en te verftrooijen en hunne velden en levensmiddelen te vernielen. Dit was om dies wille van groot nut, wijl geen Neger weder naar eene plaats terugkeert , waaruit hij eens verdreven is gewor« den. Men kan nifet ontkennen dat hij een onvermoeibaar geduld en dapperheid bezat, zoo hij Hechts even zoo menschlievend, rechtvaerdig en onbaatzugtig geweest ware. Doch hij had groote gebreken. Was het , bij voorbeeld, niet Ongerijmd dat hij zijne troepen te Paramaribo in geld liet betaalen, daar het papier gangbaar was, en dat hij haar op de togten niet dan papier gaf, voor hetwelk men niets kon koopen; hij had egter geld ter zijner befchikking; maar hij wilde tien ten honderd op de foldij van het geheel regiment winnen en dat gedrag haalde hem algemeen de misnoegdheid van het gantfche corps op den hals. 'Den twee en twintigften wierd mijne johanna ziek en zij bad mij haar naar Fauconberg te laaten brengen, om aldaar onder de oppasfing van eene van haare nabeftaanden te kunnen zijn. Ik vervulde deezen haaren wensch. Den vijf en twintigften ontvong ik tijding dat zij erger was, waarop ik befloot haar zelf een bezoek te geeven, egter zoo geheim als mogelijk was, om de fpotachtige aanmerkingen van fourgeoud, die den Volgenden dag naar de Hoop wilde vertrekken, te ver-  fcS REIZE in de BINNENLANDEN vermijden. De grootfte zwaarigheid was om voorbij de post van den Colonel te vaaren zonder bemerkt te worden. Ik vertrouwde de zaak aan mijnen vriend henneman en vertrok des nachts ten elf uuren. Toen de bark voorbij de post .voer, hoorde ik zeer duidlijk de ftem van fourgeoud, die met enige officieren aan den oever wandelde. Onmiddelijk daarop riep eene fchildwagt ons aan en begeerde dat wij aanleggen zou: den: ik beval mijnen Negeren den naam van eene plantagie in de nabuurfchap te noemen en daarop liet men ons vaaren, zonder ons verder te verontrusten. Bij mijne aankomst te Fauconberg vond ik mijne dierbaarfte vriendin veel beter. Ongelukkiglijk zag ik den volgenden morgen den dageraat voor maanefchijn aan en verdiep mij. Nu wist ik niet hoe ik naar de Hoop koomen zoude, zonder van de Overfte, bemerkt te worden. Ik moest het ondertusfchen wel waagen en ik vertrouwde op de loosheid mijner flaaven. Deeze zetteden mij, eer wij aan het hoofd-kwartier kwamen , aan land en een hunner geleidde mij door de bosfchen, zoo dat ik gelukkiglijk op de Hoop aanlandde. Mijne bark volgde mij daar onmiddelijk met eene wagt en alle mijne flaaven als gevangene. fourgeoud liet mij zeggen dat ik hen alle zoude laaten geesfelen, wijl zij geene pas bij zig gehad hadden. Zij hadden bij hem voorgewend dat Zij voor mij uit visfchen gegaan waren. Ik  van SURINAME. . s# . Ik bevestigde hun voorgeeven en verzeekerde dat de visch tot een gefchenk voor den Overfte was beftemd geweest; hierop deelde ik enige flesfchen rum onder mijne getrouwe makkers uit, die mij zwoeren dat zij zig eerder zouden hebben laaten nederhouwen dan mijn geheim te verraaden. Daags daaraan keerde mijne johanna tot mij terug en bragt haaren oom, eenen Neger, cojo genaamd, mede, die eenen zilveren band om zijnen arm droeg met het opfchrift: den Europeaanen getrouw. Hij had dit eer-teken verworven , omdat hij vrijwillig tegens de rebellen gevogten had. Hij had een klein meisjen bij de hand, tam era genaamd. „ De vader van dit „ kind" zeide hij mij, „ heet joli-coeur; „ hij is de eerfte officier van baron, en een van „ de verbitterdfte rebellen. Dit heeft hij in kort „ nog op de plantagie Nieuw -Kofenback ge„ toond. De opzigter van deeze plantagie was „ een Jood schulz genaamd, die te vooren op „ Fauconberg- opzigter geweest was; deeze wierd „ van de Negers, die in de plantagie vielen en dezelve vermeesterden, aan handen en voeten „ gebonden; hierop plunderden zij het huis en „ begonnen zig vrolijk te maaken en te danfen, „ zonder verder aan hunnen gevangenen te den„ ken. Deeze vervvagtte alleen van de willekeur „ van baron den dood, wanneer hij in zijnen  •$o REIZE in de BINNENLANDEN „ beklaaglijken toeftand joli-coeur vernam. „ Hij riep hem. joli-coeu.r, (dus fprak hij „ hem aan) herinner u uwen voorigen meester „ schulz ! herinner u de lekkere beeten, die „ ik u van mijne eigen tafel gaf, toen gij nog „ een kind, mijn lieveling en boven alle andere „ bemind waart! Herinner u dit alles en: fchenk „ mij het leven door uwe veel vermogende voor- fpraak! — Ik herinner mij dit alles zeer wel „ (antwoordde joli- coeur) maar Gij, tijran, ,•, herinner u ook hoe gij mijne goede moeder i, onteert hebt en mijnen vader liet geesfelen, „ omdat hij haar te hulp kwam ! Herinner u 5, dat gij deeze fchandelijke daad in mijne te„ genswoordigheid verrigtedet! — herinnert u dat „ en fterf van mijne handen om eeuwig verdoemd „ te wezen! Met deeze woorden hieuw hij met eenen flag met de bijl den kop van het ligj, haam kaatfte 'er eenen tijd lang mede aan „ den oever, trok het lijk de huid van den rug „ en legde het op een kanon om het kruid op „ het zink-gat droog te houden. Zoo wreekte zig joli-coeur De Overfte fourgeoud legde zijn ver wagt bezoek eerst den agt en twintigften af, wanneer hij met eenen officier des morgens ten tien uuren op de Hoop aankwam. Zijn gezigt, dat zeer ftuursch ftond, maakte mij bang. Ik bragt hem in mijne wooning : Naauwlijks zag hij mijne gezellin of de  van SURINAME. gr de nevelen verdweenen uit zijn gelaat, en ik moet bekennen dat hij zig jegens mij zoo beleefd gedroeg als ik hem nog niet gezien had. Wij onthaalden hem zoo goed als in ons vermogen was; ik waagde het zelfs hem mijnen nachttogt over den Hellespont naar mijne Hero te verhaalen. Hij lachte hartlijk over die list en nam in eene goede luim en zeer wel te vreden van mij affcheid. Den negen en twintigften April gong fourgeoud met enige officieren, om zig te vermaaken , naar Paramaribo. Ontertusfchen kruiste 'er eene gewapende bark op de rivier, over welke mij nu het bevel was toevertrouwd. De weinige troepen, die hij agter gelaaten had, waren egter, voor zij nieuwe kragten verzameld hadden, gantschlijk onbekwaam tot den dienst. • Hoe gelukkig was ik daarentegens ! Mij ontbrak niets; ik leefde met eene geliefde , welker gefprek aangenaam muzijk voor mijne ooren was en welker tegenswoordigheid verveeling en zorg uit mijne ziel verbande. Maar ach! mijn gulden tijd was in eens voorbij. Ik zag mij, eer ik zulks vermoede, tot wanhoop gebragt, toen ik de tijding bekwam dat de Heer p assel age, aan welken ik overjOHANna s vrijheid gefchreven had, dood was en fauconberg weder verkogt zoude worden. Mijne gezellin dagtnu binnen korten tijd moeder te zulten worden en de gedagte dat zij en mijn kind flaa;  fiA RIEZE in de BINNENLANDEN flaaven zijn zouden, beftormde mij met duizend fcbrikkeni De geestgefleldheid van mijne johanna alleen gaf mij nog eenigen moed. Zij zogt mij met de gedagte dat lol ken s onze vriend zou blijven hoop inteboezemen; Midden in deeze omftandigheden hoorden wij* des avonds van den vierden Mey , enige alarmfchooten in het Noord - Oosten; ik zond, zoo ■dra de dag aanbrak, eene bende naar de Piricai -die des namiddags terugkwam met naricht dat de plantagie Marfeille van de Negers was overvallen, maar dat de flaaven dezelve hadden afgeflaagen. Ik ontvong tegelijk bericht dat 'er te Pavamaribo eene zaamenzweering van de flaaven ontdekt was geworden, die tot oogmerk had alle de inwooneren te vermoorden en zig dan met de rebellen te vereenigen. De hoofden waren te regt gefield* Den zesden des morgens hoorden wij wederom enige fnaphaan - fchooten in de bosfchen : ik vermoedde dat het Europeaanen waren, die verdwaald waren, en liet daarom fchoot voor fchoot beantwoorden. Na dat wij verfcheiden 'fein-fchooten gedaan hadden, verfcheen eindelijk een Sefjeant met zes gemeenen van de troepen der maatfchappij, die drie dagen zonder hangmatten en zonder levensmiddelen in de bosfchen doorgebragt hadden en geheel uitgehongerd waren. Zij herftelden zig egter alle na dat zij van ons ververfchingen gekregen hadden. Den  van SURINAME. 33 Den twaalfclen zwom ik , volgens mijne gewoonte, twee maaien de rivier Cottica over, die eene halve Engelfche mijl breed is , maar ik kwam thuis met eene huivering, die des anderen daags van eene tusfchenpoozende koorts gevolgd wierd. Ik onthield mij van alle vleesch en dronk veele zuure dranken ,. waar door ik mij , behalven dat ik nog wat zwak was, den zestienden weder geheel herfleld vond , wanneer ik van den Heer steger, eenen onzer heelmeesters, een onverwagt bezoek ontvong. Hij voelde mijne pols , bezag mijne tong * en verklaarde mij daarop zonder omweg dat ik nog voor morgen een kinds des doods zijn zoude* zoo ik niet fpoedig geneesmiddelen innam. Dit vonnis had zulk eene fterke uitwerking op mij, dat ik, hoe weinig ik ook anders* tot het gebruikèn van geneesmiddelen geneigd was, het middel, dat hij voor mij toebereidde, zonder bedenken, inflokte; maar terftond daarop zonk ik ter aarde. Vier dagen lang lag ik buiten kennis: eerst den twintigften kwam ik weder tot mij zeiven en vond mij op eene matras uitgeftrekt; mijne goede johanna zat naast-mij , zwemmende in traanen; zij bad mij niets te vraagen , uit vrees dat het mij zoude benadeelen; maarden volgenden dag verhaalde zij mij dat, toen ik in flaauwte was gevallen 9 vier fterke Negers mij opgeheven en op dat leger gebragt hadden. De heelmeester had mij II. Deel, C toen  U RElZE in de BINNENLANDEN to-cn op verfcheiden plaatfen van mijn lighaam Spaanfche vliegen aangelegd , maar eindelijk ver* klaard dat ik dood was, en was van de plantagie vertrokken; men had daarop werklijk toebereidzelen tot mijne begravenis gemaakt ; johanna alleen had op haare knieën om uitflel gebeden. Zij wiesch van tijd tot tijd mijne flaapen met azijn , goot mij met een' thee - lepel enige droppelen Rh'ijnfcben wijn in de keel , en bewaakte mij beurtelings met mijnen quacoo en eenen ouden Neger, tot ik weder bij mij zeiven kwam. Ik antwoordde mijne tedere vriendin met eene dankbaare traan en eene zwakke drukking van de hand; ik was te zwak om te fpreeken en , ondanks johanna's onvermoeide zorg, vorderde mijne beterfchap maar langzaam. Eerst den vijftienden Juny kon ik weder wat alleen gaan; tot dien tijd toe moesten twee Negers mij in eene foort van floel, die als een draagftoel op draagboomen rustede, draagen en mijne hand niet aan mijnen mond kunnende brengen , wierd ik als'een kind gevoederd. Ook johanna was omtrent deezen tijd enige dagen lang zeer ziek. Dus was mijne gezondheid en mijn geluk in eens vervlogen, ik was geheel kragt- en moedeloos. Mijn vriend henneman zeide mij nu dat het geneesmiddel, dat zulk eene ongelukkige uitwerking op mij gehad had , uit niets dan braakwijnfteen en ipecacuanha beflaan had, maar dat de  van SURINAME 3£ de gift van beiden te fterk gevveest was, want men had mij vier grijnen braak - wijnfteen met veertig greinen, ipecacuanha i»gegeeven ; de heelmeester had mijne gefteldbeid beoordeeld naar mijne lengte, die bij de zes voeten is. Dit bericht verbitterde mij zoodanig tegens deezen lapzal ver, dat ik, toen hij enige dagen daarna, terwijl ik in mijnen iloel aan de landing plaats zat, naar mij toekwam , om mij te vraagen hoe ik voer , hem , in plaats van hem te antwoorden , met eenen van mijne draagboomen op zijn hersfenloozen kop floeg ; maar ik was te zwak om hem mijne gevoeligheid'in haare gantfche kragt te doen ondervinden. Hij vergat, toen hij dus ontvangen wierd , alles wat hij te zeggen had en maakte zig ijlings 'voort. Naderhand wierd hij om zijne onkunde van het corps weggezonden. Geduurende deezen tijd deeden de Kapiteins frederici en stoelman met de zwarte Vrijwilligers eenen togt in de bosfchen : zij dood_ den drie of vier rebellen en namen enige gevangen , die, wijl fourgeoud hunne bezaaide gronden verwoest had, geheel uitgehongerd waren. Twee andere rebellen, die op de wooning van den Heer winey aan de Patamaca-kreek kwamen fteelen , wierden door de flaaven gedood , die hun daarop eiken de regterhand afkap-, ten. Zij lieten die handen droogen en zonden dezelve naar Paramaribo. C % Daar  %6 REIZE m de BINNENLANDEN Daar mijne zwakheid mij den dienst onmogS4lijk maakte, en ik van eene verandering van lucht eenen gunstigen invloed hoopte ,, reisde ik naar het nabuurig goed Egmond, welks eigenaar de Heer de cAchelieu , een Franschman van geboorte , mij genodigd had. Hier bevond ik mij .zeer wel, en de gastvrijheid en vrolijkheid van den Franschman bragten veel tot mijne hertelling toe. Maar hoe zeer ftreeden deeze beminnelijke hoedanigheden met zijne onrechtvaerdigheden tegens zijne flaaven. Ik zag twee jonge Negers, die in het magazijn hadden ingebroken en uit hetzelve gefloolen hadden * fleehts enige flagen ontvangen, en twee oude, wegens een gering gefchil , tot drie honderd flagen veroordeelen. Op mijne vraag naar fle reden van deeze ongelijkheid kreeg ik tot antwoord dat men de huid en kragten van de jonge flaaven moest ontzien ; maar dat de huid van de oude reeds bedorven was, dat zij zelve afgeleefd en weinig bruikbaar voor den arbeid waren , zoo dat hun dood voordeelig voor de plantagie zoude wezen. Ondanks alle de oppasfing van mijnen gastvrijen Franschman herkreeg ik hier egter niet volkoomen mijne kragten en ik befloot dus naar Paramaribo te gaan. Wijl de Overfte fourgeoud den negenden aan de rivier terug gekoomen was, fehreef ik hem , zoo om verlof daartoe als om mijne foldy van zes maanden, dis ik te  van SURINAME. 37 te vorderen had; maar beiden verzoeken wierden mij afgeflaagen en wel met uitdrukkingen, die mijnen ijver voor den dienst in twijfel fcheenen te trekken ; ik verklaarde hem dan in eenen tweeden brief dat ik bereid was hem alle bewijzen 'van moed en eergierigheid te geeven , welke het hem behaagen zoude van mij te vorderen, en deezen brief volgde ik zelf twee dagen daarna , onder het geleide van mijnen vriend gachelieu. Ik ver* wagtede mijnen Overfte nog zeer geftoord te vinden over de uitdrukkingen in mijnen laatften brief, en dat ik eene verklaaring van dezelve zoude moeten geeven; maar hij ontvong ons be? leefd en verzogt mij, als of 'er niets tusfchen ons voorgevallen ware , des middags ten eeten. Wij floegen het beiden af en ik vroeg zonder omwegen naar de reden van zijn weigerend antwoord» Zijne ontfchuldigingen kwamen daarop neder dat hij geene uitzondering voor mij had durven maaken , wijl hij alle zieke officieren van Paramaribo terug en naar verfchillende posten langs de rivier gezonden had. Dus zag ik dan mijn ontwerp ge-* heef verijdeld. Ik had reeds twee maanden te Egmond doorgebragt , toen ik het dienftiger vond het bevel op de Hoop weder overceneemen en ik keerde dus naar die plaats terug. Hier trof ik mijnen vriend hEiN* Neman, die nu tot Kapitein bevorderd wa.&, be. «evens meer andere ziek aan. Wij hadden gee-.C 3 jieja  38 REIZE in de BINNENLANDEN nen wondheeler, geene geneesmiddelen , geen geld en de poogingen, die ik nogmaals deed, om iets te ontvangen van hetgeen mij met alle recht toekwam bleeven vrugtloos. Alles, zelfs de ververfchingen , die onlangs van Amfterdam gezonden en voor de troepen beftemd waren, wierden ons onthouden. Ik had egter, bij de goede oppasfing, die ik genoot, en bij den toevloed van gefchenken, die ik ontving ,. de minde reden om te klaagen. Nu wierd ik zeer gevoelig gekweld door de Chigqes , of zandluizen , die zig waar- * fcbijnlijk, omdat ik geduurende mijn verblijf op Egmond fchoenen en kousfen droeg, in groot aantal in mijne voeten genesteld hadden. Deeze infekten moeten zoo fpoedig als mogelijk uitgeroeid worden, als men de gevaarlijkfte gevolgen vermijden wil. Dit doet men met eene puntige naald, met welke de Neger-meisjens, in dit werk, zeer behendig weeten om te gaan. johanna bewees mij deezen dienst en haalde uit mijnen flinker voet alleen drie en twintig van deeze dieren, die de meeste hun verblijf onder de nagelen genoomen hadden. Nu maakte de Overfte fourgeoud zig gereed om op nieuw in de bosfchen in te dringen én , fchoon mijne gezondheid nog niet geheel weder herfteld was , was ik egter voorneemens hem te volgen. Maar den zés en twintigften Augustus onderzogt zijn Adjudant en een heelmeester  van SURINAME. 39 ter alle de troepen , die zig aan de Commewyne bevonden, door welken ik voor buiten' ftaat verklaard wierd de ongemakken van den veldtogt te ondergaan. Ik bevond mij den negen en twin* tigften ook werklijk zoo flegt, dat ^k zeer blijde was het bevel over de Hoop aan Major m e d* lak. overtegeeven , die mij aldaar kwam aflos* fen; ik moest mij egter, gelijk yoorheen, op dee*ze plaats blijven ophouden, Den elfden September brak fourgeoud van de post Crawasfibo, die hij tot hier toe bezet had, op en trok andermaal de bosfchen in \ alle de troepen bekwaam om dienst te doen , die hem overig bleeven om hem te begeleiden , .beftonden uit omtrent honderd mannen. Den negentienden brak een troep wilde zwijnen in de volkplanting in. Zij waren van de foort, die Pin go s of Warree heet en meer dan ■ twee honderd in getal. De Negers floegen 'er twee honderd van met hunne bijlen dood. DePingos, die wat kleiner dan de Europifche Varkens zijn , maar voor het overige in geftalte naar dezelve gelijken, leeven in de digtfte deelen der bosfchen in groote troepen. Zij loopen altijd regt vooruit, zoo dat het eene varken het ander digt volgt. Wordt de voorfte dood gefcho^ ten , dan geraakt de gantfche linie in wanorde, waarom de Indiaanen altoos het eerfte zoeken te dooden \ dan ftaan de andere ftil , zien elkander-en C 4 ver*  40 REIZE in de BINNENLANDEN verward aan en worden ligtlijk nedergeveld. Al zijn zij gewond, vallen zij egcer de menfchen niet aan. Behalven den Bingo heeft men van het zwijnengeflacht hiel» nog de Cr as-Bingo en de Pecari ; de laatfte, die zig door zijne klier op den rug onderfcheidt, is bekend. /Het geen buffon beweert dat hij, getemd zijnde, zijnen meester niet kent is onwaar ; hij toont veel eer verknogtheid aan denzelven ; maar als hij getergd wordt, is hij listig en boosaarEig. De Cr as - Bingo is grooter dan de Bingo, heeft fterker liagtanden en ruuwer borftels , en is over het algemeen wilder , zoo dat hij alles aanvalt wat hem tegenfïaat. Voor het. overige leeft hij even zoo als de voorige, en is gewoon op dezelfde wijze in lange linieën voorttetrekken. Den negen en twintigften hoorden wij wederom enige fchooten uit de ftreek van de rivier Pirica. De rebellen waren op nieu w in de plantagie Marjeille gevallen, maar waren door de getrouwe en braave flaaven van daar verjaagd geworden. Den agtften Oclober kwam 'er ook tijding van den Overften fourgeoud. Hij had enige bebouwde velden van de vijanden ontdekt en verwoest, en was toen met zijne troepen naar Maagdenburg getogen. Hier bleef hij tot den elfden, wanneer hij zig op nieuw in de bosfchen begaf, na dat hij alvoorens de zieken naar de Hoop had gezonden. Dat  van SURINAME. 4Ï" Dat fourgeoud zijne kragten op eene indedaad treffende wijze behield kan met grond toegefchreeven worden aan eenen drank , dien hij in groote menigte dronk, fchoon dezelve eenen zeer walglijken fmaak had. Hij beftond uit kina, room van wijnfteen, en zoethout, in water gekookt. Zonder deezen drank, aan welken hij zig volkoomen gewend had, kon hij niet leeven; maar geen van de officieren wilde 'er zig aan gewennen. Ik was nog altoos zeer zwak en ik gaf meer en meer de hoop op van immer mijne kragten weder te zullen krijgen. Zonder twijfel droeg mijn aanhoudend verdriet over den hooploozen toeftand van mijne johanna veel tot mijne lighaamlijke ongefteldheid toe. Deeze bekommering wierd niet verminderd, toen ik den een en twintigften van den Heer lolkens en zijne vrouw op de Hoop een bezoek kreeg en de eerfte mij verhaalde dat Fauconberg in handen van eenen nieuwen eigenaar was overgegaan ; deeze was de Heer lude te Amfterdam, met welken mijn vfiend lolkens geene de minfte gemeenfchap hield. Zoo treurig , mij deeze boodfchap maakte , zoo veel verligting gevoelde mijn hart door de goedheid van Mevrouw lolkens, die'er op ftond dat johann a met haar naar Paramaribo zoude gaan , om aldaar haare bevalling aftewagten en de vereischte zorg en oppasfing te kunnen genieten. Met dankzegging namen wij deeze aanbieding aan. C 5 Toen  42 REIZE in de BINNENLANDEN Toen ik den volgenden morgen ontwaakte was het eerfle dat ik zag, toen ik de oogen openfloeg, eene flang van twee ellen lengte , die met haaren kop regt over mijn gezigt nederhong, terwijl zij zig met haaren ftaert,, aan de fparren van het dak vast hield. Haare oogen.fchkterden en zij fpeelde heen en weder met haare gevorkte • tong ; naauwüjks had ik bedaardheid genoeg om ijlings te ontvlugten. Het dier verborg zig in het dak, daar de Negers te vergeefsch hun best deeden om het te dooden. Ondertusfchen was deeze onwelkoome gast oorzaak dat ik mijn huis verliet en bij de andere officieren mijn intrek nam. Om deezen tijd fchreef ik naar Paramaribo om te verneemen of de Gouverneur en Raad niet de macht hadden het kind van eenen vrijen man tegens een behoorlijk losgeld van de flavernij te bevrijden ; maar men antwoordde mij dat zulks zonder bewilliging van den eigenaar onmogelijk was. Deeze nieuwe mislukte pooging bragt mijne mismoedigheid ten hoogden top. Ik nam mijne toevlugt tot drinken , maar mijn moed ontzonk mij des te dieper, als de dampen yan den wijn vervlogen waren. Geduurende deezen ftrijd van mijn hart wierd ik door den Heer de graaf op Knoppemonbo verzogt. Deeze beproefde al wat mogelijk was om mij meer opgeruimd te maaken, zonder dat hem zulks gelukte. Eindelijk mij eens peinzen-  van SURINAME. Al zende op eene frnalle brug, die naar een Oranjen-bosch liep, vindende zitten, vattede hij mij bij de hand en fprak mij aldus aan. ,, Mijn „ Heer, mijn vriend lolkens heeft mij de „ reden gezegd van uwe billijke droefgeestigheid. „ De hemel laat een goed oogmerk niet onbe„ loond. Ik heb het genoegen u te zeggen dat „ de Heer lude mij het opzigt-over zijne plan„ tagie heeft toevertrouwd. Ik zal mij zeer ge„ lukkig achten, als. ik bij dien man u en uwe „ algemeen geachte johanna enigen dienst „ kan doen. " Geen engel hadd' mij eene aangenaamer boodfchap kunnen brengen! — geen misdaadiger kan op de ftrafplaats zijne genade met .meerder vreugde verneemen ! Ik voelde eenen fteen van mijne borst afwentelen. Alle mijne vrienden namen aandeel aan mijne blijdfchap , en wij bragten verfcheiden dagen , op verfchillende plaatfen , in vrolijkheid door , tot den dertienden , wanneer wij nogmaals op Knoppemombo verzogt wierden. De Heer de graaf, gaf hier allen zijne Negeren een feest, en ik vond daar gelegenheid om hunne vermaaklijkheden te leeren kennen; onder andere zag ik 'er den Loango-dans, die van het begin tot. het eind m de vertooning van levendige en wellustige gebaerden en geftalten beftaat, tot welke alleen eene verhitte verbeelding en eene geftadige oefening hen kan- in ftaat Hellen. Hij wierd  'U REIZE in de BINNENLANDEN wierd door eenen Loango Neger en Negerin op de maat van een trommel uitgevoerd ; de maat wierd met de handen geflaagen. Men kan denzei ven als eene foort van pantomime , in verfcheir den bedrijven aanzien. Maar in plaats dat de fpeelers 'er van vermoeid zouden worden , worden zij hoe langer hoe vuuriger , tot hunne hartstogten de kragten der Natuur te boven gaan , en zij in ftuiptrekkingen op den grond vallen. De gewoonte heeft deeze min kiefche vermaaklijkheden volkoomen onaanftootlijk gemaakt, ea de Europifche en Creoolfche Juffers zijn aan,r fchouweresfen van deeze dansfen , om , zeggen zij , eens hartlijk te lagchen. Den zes en.twintigften trok de Overfte fourgeoud nogmaals naar de Wana - kreek : hij had reeds voor enigen tijd de troepen van de Jooden - Savanna naar zig getrokken en daar door de rivier Suriname geheel van wagt - posten ontbloot. Dit maakte zig de vijand te nutte en verwoestede niet alleen eene plantagie aan deeze rivier, maar verbrandde ook enige wooningen aan de Cafiwinica-kreek. Eene bende van de troepen der maatfchappij, die zig in de nabuurfchap «bevond , vervolgde de rebellen , maar met een ongelukkig gevolg. Daar wierden twee foldaaten gedood en de aanvoerer der troepen met ver> fcheiden gemeenen gewond. Ik was reeds den veertienden November naar 4g  VAN SURINAME. 45 d-e Hoop terüg gekoomen , en den vierden December kreeg ik de tijding dat johanna van eenen fchoonen jongen bevallen was. Nog denzelfden morgen zond ik eenen brief aan den Heer lude te Amfterdam over haare vrijkooping , in welk verzoek mij de Heer de graaf onderftennde. Ik vierde de geboorte van mijnen zoon met mijne vrienden en gaf den zieken twaalf flesfchen ouden Rhijnfchen wijn, een.gefchenk van den Heer de graaf, ten besten. Den tienden des morgens om de plantagie gaande wandelen , vond ik de flaaven in eene foort van .opftand , welken de wreede behandeling Van hunnen opzigter veroorzaakt had. De officieren herftelden de rust tot wederzijds genoegen* De Overfte fourgeoud was ondertusfchen naar Maagdenberg terug gekoomen en , daar ik nu weder kragten verzameld had, verzogt ik hem mij toeteftaan, of hem op zijne onderneemingen te vergezellen , of voor enigen tijd naar Paramaribo te mogen gaan; het een zoo wel als het ander wierd mij afgeflaagen. Ik fchreef in deeze omftandigheid eenen brief aan mijne vriendin, om haar te berichten dat ik mij wel bevond, en wandelde heen en weder langs de rivier , om naar eene bark om te zien , welke ik den brief zoude kunnen medegeeven. Tegens den middag kwam 'er ook werklijk eene bark van Fauconberg voorbij. Ik riep haar aan, maar de opzigter , die zig op  46* REÏZE in de BINNENLANDEN op dezelve bevond , was ongelukkiglijk eerï nieuwling eh , mij niet kennende, weigerde- bij aan te leggen. Ondertusfchen bemerkte ik dat de Negers ophielden met roeijen ; ik vattede dan mijnen brief tusfchen de tanden en fprong in het water, overtuigd zijnde dat de roeijers mij gaerne weder aan land zouden zetten ; zoo kwam ik zwemmende tot digt bij de bark , en riep , terwijl ik den brief in de hand hield: wie duivel is het dan, die niet eens een Jlukjen papier aan boord wil neemen ? Men antwoordde mij in het fransen, ik ben Jan Bearnee , boer uit Gascogne tot uwen dienst, en daarop roeide men, tot mijn groot verdriet, fnel voort. Ik zag mijnen dood voor oogen; tegens den droom op te zwemmen was onmogelijk , te meer daar ik gekleed was. Ik beproefde het, maar zonk tweemaalen naar. den grond. Eindelijk, op het punt.zijnde, van te verdrinken, greep ik eene uitdeekende paal , die aldaar ingeflagen was voor de visch-vangst, én hield mij daar aan vast. Een timmerman zag mij van het dak van de fuikcr-molen en riep degeenen, die daar omtrent waren toe: de Engelfche Kapitein wil zig verzuipen ! Oogenblikiijk fprongen tien kloeke Negers in de rivier en trokken mij naar den oever, onder het oog van mijnen vriend medlar, die zeer geneigd was dit vermoeden te gelooven. Terwijl zij mij op hunne fchouderen naar huis droegen , overweldigde mij  Van S Ü R i N A M E. %y mij de indruk van liet gevaar, het verdriet, kommer en fchaamte, wij] mijn tegenfpreeken van dé. befchuldiging van zelfmoord geen gehoor vond, -zoodanig , dat ik werklijk mijne zinnen verloor , en , toen men mij over eene fmalle brug bragt , mij van de fchouderen van de. Negers over de leuning in het water flingerde ^ maar ik wierd Wederom van de Negers gered en , daar de voorgenoemde verdenking nu bevestigd wierd , wierden *er twee fchildwagten bij mijne hangmat, in welke ik mij gelegd had *. geplaatst. Enige mijner Vrienden ftonden rondom mij en vergoeten traanen. Ik dronk wat warmen wijn en viel in eenen flaap , die tot den volgenden morgen duurde. Bij mijn ontwaaken bevond ik mij wel, en , tot -mijne groote blijdfchap , begon men nu mijnen woorden geloof te geeven en de verdenking mijner vrienden begon te verdwijnen. Tegens den middag zag ik eerie melasfe boot bij de Hoop voor anker liggen , op welke een Engelfche foldaat en twee Negers in de zon braadden; ik liet den eerften aan wal koomen en onthaalde hem op eene kom punch en een fchotel eieren met ham. Het kwam mijnen landsman zeer onverwagt voor zig in zijne taal te hooren toefpreeken. Eene melasfe-boot is een vaartuig van twee riemen , dat die waare van de fuiker-plantagiën naar de Amerikaanfche fchepen brengt, om in de West-  *t RELZE in de BINNENLANDEN West-Indifche Eilanden tot rum gedistilleerd te worden. Eindelijk kon ik den agttienden , met hulp van mijnen vriend medlar eene kleine reis naar Paramaribo doen 5 daar vond ik mijn jongen in een bad van Madera- wijn en water , gelijk hier in rijke huizen de gewoonte is; de moeder was volkoomen herfïeld. Ik fchonk haar eene gouden penning , die mijne moeder op den dag van mijne geboorte van mijnen vader gekregen had* Den twee en twintigften keerde ik mar de Hoop terug. Den brief, welkers beflelling mij bijna mijn leven gekost had, had -ik naderhand door eenen Neger met een fchuitjen afgezonden. Het fchuitjen floeg door het geweld van den flroom om, en hij kon ongelukkig niet zwemmen; ondertusfchen hield hij zig regt op , en de zwaarte van zijn lighaam hinderde het fchuitjen, op hetwelk hij fleunde , voorttedrijven ; zoo wierd hij van de floep van een oorlogfchip gevonden en gered. Den brief hield hij onbefchadjgd in zijnen mond. Vol ijver om denzelven ras te beflellen, geraakte bij in een verkeerd huis; men hield hem daar voor een' dief, greep hem, en wijl hij den brief niet wilde laaten leezen, was men voorneemens hem vier honderd zweep-flagen te geeven, wanneer een vriend van mij, die den Neger kende , hem bevrijdde. Zulk een ongelukkig noodlot zweefde 'er over mijnen armen brief!  van SURINAME 49 Onze Overfte had nu enige dagen ce Maagdenberg vertoefd en was vervolgens , op Kersmis , niet hét overgefchoten handvol volks naar de Jodden - Savanna getrokken , daar hij niets aantrof, waaröp hij wederom mar Maagdenberg terug keerde. Ik, zoo wél als" de Majoor medLar; vernieuwden nu ons verzoek dm aan' zijtién veldtogt deel te mógen hebben ; maar dit gefchiedde wéder niet, wijl hij zelf naar Paramaribo gong, daar men alle dogenbïikkeh eene bezending van verfche troepen üit Holland verwagtte. Eindelijk gaf hij mij ook verlof heni mee enige andere officieren daar henen te volgen; daar wij werklijk reeds aan alles gebrék Ieeden, ondanks vijftien oxhoófderi goedéh rdoden wijn en vijftien duizend Gulden gereed geld, voor ons beftemd, enkel Op de bévelen van fou rGeoud wagteder). Den agttienden January 1774 vertrok ik van de Hoop; op deeze reis had ik dp de plantagie Katwyk, daar ik den volgenden dag het middagmaal hield, bijna mijn graf gevonden. De eigenaar deezer plantagie, de Heer gotze, leende mij een zijner paerdért dm eene wandeling op zijn goed te doen. Over een hoütèn bruggetjen rijdende, ftórtte hetzelve in, én ik viel met het paerd in de graft. ïk was alleen en kwam niet dan met groote moeite op dén kant, daar ik eniII. Deel. D ge  $o RËIZE in de BINNENLANDEN ge Negers riep , die het paerd , dat diep in de flijk zat* reddeden. Denzelfden avond roeide ik met de eb naar Paramaribo, en had daar gelegenheid te zien hoe de oesters aan de takken der Menglesboomen, die langs den oever ftaan, hangen. Men ziet dezelve van de oppervlakte van het water tot zoo hoog als de vloed ftijgt, en dit heeft aanleiding gegeeven tot de gedagten dat deeze fchulpdieren als vrugten aan die boomen wasfen. Van verre zien zij 'er als paddeftoelen uit, maar zijn zeer klein en flegt. Ook heeft men hier eene foort van mosfelen, zoo klein en fmaakloos, dat zij naauwlijks gewag verdienen. Den dertigften January 1776 kwam 'er te Paramaribo naricht dat het Schip de Maas-Stroom, Kapitein eeG te Suriname bij het Fort Amfterdam aangeland was, en de Overfte zeeburg met twee benden , beftaande te zaamen uit honderd en twintig mannen, aan boord had. Daar wierden nog twee andere divificn verwagt. Den volgenden dag voer ik in eene boot de rivier af om hem te verwellekoomen en , toen wij te zaamen aan boord gegeeten hadden , wierd hec anker geligt , en het fchip zeilde op tot het Fort Zeeland, daar het weder ankerde , en door enige kanon - fchooten begroet wierd. Onder de officieren vond ik, tot mijn groot genoegen, mijnen  •van SURINAME. 5s nen ouden fcheeps- makker den Vaenderig hessel ing, dien wij aan den Helder doodlijk ziek aan de kinderpokken terug gelaaten hadden , toen wij in December 1772 uit Texel vertrokken. Deeze jongman , die nu met den rang van tweeden Luitenant kwam, was zedert zijne geneezing bijzonder ongelukkig geweest. Hij had zig aan boord van een ander fchip begeeven, dat naar Suriname beftemd was ; dat fchip wierd in de Baai Van Biscajen van eenen ftorm beloopen, die de galerij en het roer aan ftukken floeg en het daarenboven van zijne fokkemast en van de groote bramfteng beroofde. In deezen beklaaglijken toeftand kon het fchip, daar de wind van Lisfabon af woei, nog maar met moeite de haven van Plymouth bereiken. Hier fcheepte zig de Heer hesseling in eene kleine floep in, die met kolen gelaaden was , naar Frankryk; maar hier gong het hem niet beter. Het vaartuig-ftootede, door onachtzaamheid van den Stuurman, op de klippen, kreeg een zwaar lek in den bodem en begon te zinken. Eer het fchip verging , had hij nog tijd zijne kist open te breeken en wat linnen en andere noodwendigheden mede te neemen, met welke hij zig in eene ellendige boot naar Brest redde. Van daar gong hij aan boord van een Hqllandsch fchip naar Amfterdam ; het fchip geraakte aan den grond en hij had bijna weder fchipbreuk geleden; maar hij kwam nog gelukkig Da op  $% REIZE in be BINNENLANDEN op Texel aan, van waar hij nu reeds tweemaaka gepoogd had naar Zuid-Amerika te gaan, en op de laatfte reis had hij ook zulk eenen zwaaren ilorm uitgedaan, dat alle floepen , de fchaapen * de varkens en de hoenders in d© zee gefpoeld waren. Ik was nu de oudfte officier bij het corps den Overfte fourgeoud uitgezonderd. Onze Commandant verzogt de officieren , bij hunne aankomst, op een middagmaal, dat tut gezouten rundvleesch , fpek , geerst en erweten beftond. Ik had de eer daar mede genodigd te zijn, en vermaakte mij zeer met de veel beduidende gezigten, met welke de nieuw aangekoojnene onzen Overfte en zijn gastmaal befchouw* den. Des avonds bragten wij hen in den Schouwburg , daar de dood van Ccefar en Crispijn Medicijn gefpeeld wierden. Ondertusfchen moet ik bekennen dat het mij den volgenden dag beter beviel , wanneer de Gouverneur hun allen ee» kostbaar middag- en avondmaal gaf, op hetwelk de vreemde even zeer door de pragt en overvloed verrast wierden, als zij den dag. te voorën door de karigheid van den Overfte fourgeoud in verwondering opgetogen geweest waren. Den vijfden February wierden de nieuw aangekoomen troepen naar de boven ftreeken van de «vierde Comewyne gezonden om zig daar te legeren. Dit goldt egter flechts de gemeene, want de  tan SURINAME. 55 de meeste officiers bleeven nog terug om aan nog een feest bij den Heer marcellus deel te neemen , op het welk een half dozijn Negers onophoudlijk de trompetten en waldhorens in dezelfde kamer bliezen , daar wij aten, tot het gezelfchap door het fterk wangeluid geheel verdoofd was. Den zesden kreeg het gantfche corps zonder uitzondering bevel Paramaribo te verlaaten, en zig bij Maagdenberg aan de Tempaty - kreek aan het opper-gedeele van de Comewyne te legeren, werwaarts , gelijk ik zoo even gezegd heb , de verfterking troepen reeds vertrokken waren. Na dat ik dan alles tot mijnen vierden veldtogt ge-» reed gemaakt en van mijn klein gezin en mijne vrienden affcheid genomen had, gong ik aan den oever om met den Overfte zeeburg in dezelfdé bark te vertrekken ; doch deeze meende verkeerdlijk dat de troepen, die met hem uit Holland gekoomen waren, een bijzonder,van fourgeouds troepen onderfcheiden corps uitmaakten , en liet dus de bark voor mijne oogen van den oever affteeken , toen ik geene fteenworp meer van dezelve verwijderd was. Dit bragt mij even zeer in verwondering als het mij ergerde. Ik wist dar ïourgeoud gezworen had dat hij zoo wel naar zijne pijpen zoude dansfen ah de jongfle Vaen^ derig in het regiment, en daarin had hij volkoomen gelijk , waarom ik ook met alle macht de partij van den Overfte tegens zijne tegenpar-tijderg D 3 n%m-s  54 REIZE in de BINNENLANDEN mm. Ik voer terftond in eene andere boot af, en haalde herri, tat zijne groote verwondering, ras in. Wij landden bij de plantagie Vosfenburg. Den volgenden dag haalden wij de zwaare boot, die den vijfden van Paramaribo afgevaaren was , in en kwamen tot aan Arentrust : den tienden zagen wij de plantagieën de Hoop en Klarenbeek , daar ons zieken - huis was. Deezen dag kwam fourgeoud insgelijks de rivier op en overnachtede te Wajampibo. Den ölfden kwamen wij aan de plantagie Crawasfibo , daar wij den nacht doorbragten. Hier gedroeg zig de opzigter , een zekere Heer d e bruin, zoo onbefchoft , dat ik hem , daar ik over het algemeen die foort van menfchen niet zeer genegen was , dugtig afroste ; met een bebloed gezigt voer hij in een klein fchuitjen 'naar onzen Overfte, en verfcheen aldus te middernacht als een fpook voor den verfchrikten fourgf.oud; maar deeze vond goed hem , voor allen troost, met eenen vreeslijken vloek wegtezenden. Den twaalfden kwamen wij, fourgeoud, de officiers en de barken met gemeene gelukkig te Maagdenberg aan. Van de Hoop af worden de plantagieën fteeds zeldzaamer en omtrent tien of twaalf mijlen boven Goed Accoord was geene bebouwde plaats meer te zien , dewijl de plantagieën door de rebellen, in het jaar 1757, gelijk ik reeds  van SURINAME. 55 reeds verhaald heb, alle verbrand zijn geworden. Daar is nog eene kleine plaats beneden Maagden' berg overgebleeven, die, geloof ik , Jakob heet, en daar enige Negers gehouden worden om werkhout te kappen. Boven Goed Accoord wordt de rivier zeer fmal; zij is aan beiden zijden met ondoordringbaare bosfchen bezoomd, gelijk de Cottica tusfchen Duivels -Haven en Patamaca, De Tempatee - kreek , die als de bron van de gantfche Comewyne kan befchouwd worden , wordt ook veel fmaller. Maagdenberg , dat omtrent honderd mijlen van Paramaribo verwijderd is „ was voorheen ook eene plantagie , maar heefc thans geen fpoor van bebouwing meer, eenen ouden Oranjenboom uitgezonderd , en is niets meer dan een kaale woeste berg ; maar de luchE is aan deezen berg kouder , zuiverer ep gezonder dan ergens elders in de Volkplanting. Hier vonden wij den grond op veele plaatfen met eene laag van mijnftof bedekt , die 'er als paerlmoer uitzag en omtrent zoo groot was als eene fchelling. Men vindt op meer plaatfen van Suriname, gelijk ik reeds aangemerkt heb , fpooren van niet zeer gemeene mijnfloffen en ertfen; ijzer erts' koomt zeer dikwijls voor , en ik twijfel niet of men zou ook goud- en zilver-mijnen ontdekken, als de Hollanders 'er de kosten aan wilden doen, en het zoeken niet zoo dra moede wierden. Jk heb reeds van den Marawijne - diamant gefproa- D 4 ken,  %6 REIZE in de BINNENLANDEN k.en , die men , zoo wel als witte en roode agaa-s ten, menigvulig in de hovende ftreek.en aan de rivier Suriname vindt. Den zeventienden ontvingen wij naricht dat het, Transport - fchip , Maria Helena met de twee overige djviliën van hónderd en twintig, mannen^ onder bevel van Kapitein hamel, den veertienden te Suriname was aangeland \ de geheele verflerking beftond dan uit, twee honderd en veertig mannen, en den vijfden Maart kwamen zij alle in groote hopten bij Maagdenberg aan, daar ik zeggen kan dat nu de gantfche macht van. de Overfte fo yR ge oud bijeen was. Denzelfdeo dag kwamen 'er nog honderd Neger -flaaven bij , diq ons goed moesten draagen, als wij voort zouden trekken. Een van deeze Negers wicr,d vermis*; en , wijl men fpooren van bloed in de boot, waarin hij ontbrak, vond , wierd de bevelvoerende Officier, de Heer chateau vieux en eene fchidwagt in hegtenis gebragt, om over. dien moord verhoord te- worden. Op deezen zelfden, merkwaerdigen dag vogten twee van onze Kapiteins, waarbij de' een, eenen houw over den kop kreeg. Den dertienden kwam 'er eene boot met levensmiddelen van Paramaribo ; deeze had den vermisten Neger aan den .rand van het water in de ftruiken leggende, gevonden. De hals van den ongelukkigen karei was van het een oor tot hei andere af-  van SURINAME. 57 afgefneden, maar hij leefde nog, wijl de ftrot nier, doorgefneden was. In deezen bejammerenswaerdigen toeftand had hij negen dagen zonder het minfte voedzel of dekzel, in zijn bloed baadende, doorgebimgt, wanneer hij, geheel uitgeteerd , in de boot wierd opgenoomen en naar Maagdenberg gebragt. Hier wierden zijne wonden van den bekwaamen heelmeester, den Heer knolaart, gehegt , en, tot elks verwondering, gelukkig geheeld. De volgende week had ik bijna mijn leven door een toeval verloren. Twee Negers van Goed Accoord , die voor den Overfte op de jagt en de visch-vangst uit moesten , haalden mij over hen in het bosch te begeleiden, daar wij veelligt enige Pingoes of Paauwiefen aantreffen zouden : Naauwlijks waren wij twee Engelfche mijlen gevorderd of het hegon zoo fterk te regenen, dat Wij ons voorneemen opgaven, en naar het klei») vlek Jacob gongen , om te fchuilen; eer wij daar koomen konden, moesten wij door een diep< moeras waaden; het water kwam ons tot onder, de armen ; de Negers begonnen te zwemmen , terwijl zij met de eene hand roeiden, hielden zij met de andere den fnaphaan boven water, en zoo baden zij mij hen te volgen. Ik deed het, wijl ik niets dan een hemd en eene lange broek aan had; maar naauwlijks was ik twee of drie fchreden verre gezwommen, als ik onder de zwaarte D 5 van  58 REIZE in de BINNENLANDEN van mijn geweer als een Meen naar den grond zonk. Ik liet mijn fnaphaan vallen , kwam terftond weder boven en bad eenen Neger, die phïh ander heetede , dat hij zou duiken en mij denzelven terug brengen ; dit deed hij , na dat hij eerst zijn geweer aan eene ftruik gehangen had. In deezen oogenblik riep eene donderende flem uit de ftruiken : Who fomma datty ? en eene andere fotoo i footo ! da Bonny, kery da dago ! „ Wie is dat ? r— fchiet , fchiet, het is, „ Bonny , fchiet den hond dood " — en omziende, zagen wij de trompen van zes geweeren op eenen kleinen afftand tegens ons gerigt. Ik dook oogenbliklijk onder, maar philander riep' dat wij op Maagdenberg behoorden , waarop men ons den eenen na den anderen aan den oever Let koomen. Nu bevonden wij dat deeze getrouwe Negers, een geruisch in het water gehoord, en drie gewapende lieden in het moeras gezien' hebbende , het voor uitgemaakt gehouden hadden dat de rebellen in aantogt waren en dat bonny, voor wien zij mij aanzagen, aan hun hoofd was. Deeze dwaling was des te vergeeflijker , omdat ik bijna naakt en fterk van de zon verbrand was ,. en kort gekroest hair had, zoo dat ik niet kwalijk naar eenen Mulat geleek. Na dat wij ons in Jacob met wat rum verfterkt en ons voor een goed vuur gedroogd hadden, keerden wij naar Maagdenberg terug en ik dankte den hemel  van SURINAME, 5> rnel die gevaar zoo gelukkig onckoomen te zijn, Den negentienden zond fourgeoud, tot uitwisfeling voor de verfche troepen , die hij ontvangen had , eene gantfche bezending invaliden naar Holland, werwaarts ook mijn vriend henUEMAn in eenen zeer zieklijken toeftand vertrok. Onder de troepen, die te gelijk met hennest an vertrokken, bevonden zig ook verfcheiden officieren, die wel niet zeer ziek, maar wel om vergenoegd waren, wijl fourgeoud hen niet bevorderd had en die nu verfcheiden jonge lieden boven zig moesten zien , die in het jaar 177a nog fchool gingen , toen zij reeds in de Volk-1 planting dienden. Met ditzelfde fchip vertrokken ook twee officiers, die hij den 16 December 1774, wegens gewaande nalaatigheid in den dienst, in arrest had laaten zetten, maar die in Holland geheel vrij gefprooken wierden. Nooit was een zieken-fchip zoo liegt van ververfchingen voorzien. Den een en twintigften monfterde fourgeoud zijn klein nieuw aangeworven leger met eene zigtbaare blijdfehap , waarbij het mij leed deed dat de zwarte Vrijwilligers, mijne lievelingen , ook niet in het geweer ftonden. Hij zond nu honderd mannén om de grenzen van zijne nieuwe ftandplaats op te neemen , en ik had de eer onder derzelver getal te zijn. Geduurende deezen tijd viel 'er niets bijzonders voor. Toen  tfo REIZE in de BINNENLANDEN Toen ik naar Maagdenberg terug keerde, wai ik bijna door eenen ontzagchelijken grooten boom , die van ouderdom omviel en vlak voor mijne voeten nederflortte, verpletterd geworden. Diergelijke toevallen gebeuren menigvuldig in de bosfchen , maar ditmaal wierden flechts twee of drie foldaaten ligt gekwetst. Op deezen togt hadden wij veel regen uit te (laan en waren genood^ zaakt over eene beek te trekken. Tot dat einde hieuwen wij eenen palmboom, die aan den oever ftond, om, zoo dat hij dwarsch over het water viel, en ons voor dien tijd tot eene goede brug diende. Ik gong den ongelukkigen Neger , die met zijnen hals afgefneden gevonden was , en die nu weder zoo verre herfteld was , dat hij fpjeekea kon,eens bezoeken. Hij bekende dat hij deeze ge-r weldige daad zelf verrigt had, (ook wierden de ge-r vangen officier en -fchildwagt terilond weder los gelaaten). Ik vroeg hem wat hem tot dien zelfmoord had aangezet, en hij antwoordde % „ Niets. " — Ik heb C zeide bij *) eenen zoo goeden heer „ als ik wenfchen kan, en vrouw en kinderen , „ die ik zeer beminne. Ik had den gantfchen „ nacht goed geflaapen tot des morgens ten vier „ uuren, wanneer ik wakker *wierd en mijn mei „ in de hand nam om mij daarmede de tanden „ uit te peuteren, en daar fneed ik mij terftond, „ ik weet piet waarom , de keel af; maar een „ 00-  uh SURINAME. fff ©ogenblik daarna had ik 'es berouw van; ik „ ftond dan uit mijne hangmat op en gong aart j, het water om mij te wasfchen , en ik wilde hec # beproeven om mijne wond te verbinden; maar j, toen ik bukte, terwijl ik zeer fterk bloedde, i, wierd ik magteloos en viel in het water. Ik j, was niet in ftaat om weder binnen boord te „ koomen en om hulp te roepen ; ondertusfchen „ deed ik mijn best, terwijl ik met handen en 4, voeten fpartelde j om aan den oever te koo„ men, en daar viel ik neder en lag hulpeloos, „ tot dat ik van de boot, die naar Maagdenberg ,, gong, wierdingenoomen. Dengantfchen tijd van ,j negen dagen was ik volkoomen bij mij zeiven ; „ daar kwam een mieren-eeter, die het geronnen s-, bloed aan mijnen hals berook, maar toen hij „ zag dat ik mij bewoog, kroop hij weder in het hout terug; " Ik gaf den armen kaerel eenig Bostoner be« fcuit, .die ik van Paramaribo gekregen had , wat garst, om fop te kooken , en wat wijn. Hij feheen mij toe omtrent zestig jaaren oud te zijn. Tot mijn leedwezen ontvong ik om deezen tijd eenen brief van den Heer kennedy, die zig tot eene reis naar Holland gereed maakte en daarom wenschte dat mijn jongen quaco weder ©p zijn goed zoude terug koomen. Ik zond hem im met eenen brief af, waarin ik hem voorftelde QUA*  m Reize in be binnenlanden quaco te koopen, zoo dra ik inftaat zoude zijn hem te betaalen. Den tweeden April beval de Overfte fourgeoud dat alle de zieken in de Volkplanting naar Maagdenberg zouden gebragt worden, daar hij een zieken-huis en een groot magazijn van levensmiddelen aanlegde; dus kwamen aldaar alle de Invaliden van Klaarenbeek, benevens de heelmeesters, apothecars , zieken - oppasfers enz. en de lucht was ook hier, gelijk ik reeds gezegd heb , indedaad gezonder. Op deezen tijd was de goede man buiten gemeen gemelijk, en omzag noch vriend, noch vijand; hij zwoer dat niemand van den dienst vrij zoude zijn, zoo lang hij op zijne beenen ftaan konde. Omtrent deezen zelfden tijd wierd eene fterke bende naar Bruyens* burg aan de Comewyne gezonden, wijl men aldaar een opftand vreesde, alzoo de flaaven weigerden des zondags te werken; intusfchen wierden zij weldra met de zweep aan het werk ge. dreven. Het was nu omtrent het midden van den regentijd, wanneer fourgeoud bekend maakte dat hij voorneemens was de bosfchen te doorzoeken , en dus beval dat den volgenden dag twee fterke kolommen zouden optrekken. De reden, waarom hij dit jaargetijde uitkoos , was omdat de rebellen, als hij hen nu uit hunne verblijfplaatfen Verdrijven konde, van honger moesten vergaan» ia  van SURINAME. $i ih het droog jaargetijde daarentegen * wanneer 'er in de bosfchen overvloed van vrugten en wortelen is , zou dat niets geholpen hebbem OndertüSfchen was dit , naar mijne gedagten $ eene verkeerde maatregel, als men aan de andere zijde bedenkt, welk eene fchriklijke flagqng het mee weder onder zijne troepen moeste aanregten; men kan (lellen dat hij op deeze wijze twintig van zijn volk tegens eenen rebel opofferde. fourgeoud zelf was van eene zeer fterke gezondheid 5 want hij had zijn lighaam van de jeugd af aan door jaagen en fchieten gehard, daarbij leefde hij fober en gebruikte dagelijks zijnen geliefden drank. Zijne kledij beftond in een enkel kamifool; in een knoopsgat van hetzelve droeg hij zijn degen; op het hoofd had hij eene katoene flaapmuts en eenen witten bever-hoed daarover, en in de hand eenen ftok, maar zeiden droeg hij zijnen fnaphaan of pifloolen. Ik heb hem barrevoets en in flegte vodden gezien , als de gemeenfte foldaaten. Den derden April des morgens ten zes uuren gongen de beiden kolommen op marsch , de eene door den Overfte zeebürg, de andere door fourgeoud zeiven geleid; ik had de eer mij bij de laatfte te bevinden. Ons arme volk was als ezels belaaden. Zij moesten hunne geweeren, om die voor den regen, die in ftroomen nederviel, te.bewaaren, met het onderst gedeelte in de rand-  454 REÏZE ito de BINNENLANDEN ■rindfels pakken. Wij namen onze koers Zuidzuid - oostwaarts langs den oever van de Tempatykreek, daar wij weldra in moerasfen kwamen en tot over de knieën door het water moesten waaden. Den vierden kwamen wij voorbij verfcheiden hout-ftape!s van het fchoonfte werkhout, dar. sedert het jaar 1757, toen de plantagieën door dé rebelleerende Negers afgeloopen wierden , daar lag en verrotte; onder hetzelve was het purperhart , de ijzerboom en bourracourra , waarvan het zoogenoemd braziliehout koomt. Den vijfden gong onze weg doör diepe en gevaarlijke moerasfen, daar wij dikwijls tot de borst in het water vielen , terwijl de regen op ons nederflortte. In deezen mislij ken toeftand Wierdeft wij in eens verfchrikt, niet door eene bende rebellen , maar door eenen hoop groote aapen, die op de toppen der boomen zaten en eene foort van (noóten tegën de takken floegen , om die te breeken. Dit deeden zij met eene zekere regelmaar•tigheid/ terwijl zij na eiken flag eêne kleine wijl ftil hielden. Enige wierpeft haare noöten weg, en eene van deeze , die van eene aanmerklijke hoogte viel, floeg eenen onzer földaaten èen gat in den kop. Eerst dagten wij dat het gerugt vaak rebellen kwam, die hout hakten. Des avonds floegen wij onze legerplaats niet verre van de Tempaty - kreek op, ftaken groots  van SURINAME. 6*5 vuuren aan en bouwden ons hutten, waarin wij voor den regen befchut waren. Hier vonden wij het beste water, dat ik ooit gedronken heb. Den volgenden dag namen wij onzen weg, onder eenen flerken regen en door diep Water , regt naar het Westen tot den middag ; toen Wendden wij ons naar het Noorden en trokken over hooge bergen , die ons van tijd tot tijd de fraaiste gezigten opleverden. Den zevenden des avonds kwamen wij weder in onze legerplaats bij Maagdenberg aan. De Heer noot, een onzer officieren en verfcheiden andere waren zoo ziek , dat zij in hunne hangmatten aan draag - boomen door de Negers gedraagen moesten Worden, en veele Waren zoo zwak, dat zij naauwlijks op hunne beenen konden flaan, maar zij waren te hooghartig om zig Voor ziek aantegeeven , tot dat zij half dood ter aarde zonken. Op deezen gantfchen togt, waarop wij niets van den vijand vernamen , was ik bijzonder gelukkig, alzoo ik noch van de vermoeidheid veel geleden, noch enige kwaade bejegening ondervonden had; Den volgenden dag kwam zeëeurgs kolom ook aan , die, zoo min als wij, iets van de vijanden gezien had. Den negenden kwam quaco tot mijne groote blijdfchap van Paramaribo terug , wiens Heer hem mij voor vijf honderd Guldens wilde afflaan. Fourgeoud had de beleefdheid mij voor dee- II. Deel. E ze  46 REIZE in de BINNENLANDEN •ze fom een wisfel op zijnen Agent te geeven. Bij deeze gelegenheid wierd mijn verlangen naar het gewenscht tijdftip, dat ik mijne lieve johanna en haaren zoon , van wier nieuwen Heer ik nog geen antwoord ontvangen had , vrij zoude kunnen maaken, op nieuw in eenen hoogen graad opgewekt. Den dertienden trok eene afgezondene bende naar la Roebelle, aan de Patamaca, en den dag daarna wierd 'er een Kapitein met enige manfchappen naar de Hoop , aan de Commewyne gezonden , om de Plantagieën aan deeze rivier te faefchermen. Denzelfden dag zag men den ouden Neger, die zig den vijfden Maart den hals had afgefneden , maar gelukkig geneezen was, met een mes het bosch ingaan en 'er niet weder uit koomen. Kort daarop bevond men dat hij zig doorftooken had. Naderhand verhaalde ons zijn heer dat hij reeds zedert enigen tijd bijna regelmaatig alle maanden getragu had zig om hals te brengen. Den zeventienden kwam de afgezonden bende .van la Roebelle terug en bragt naricht mede dat de foldaaten daar alle ziek waren. fourgeoud was thans zeer vriendlijk jegens mij. Op zijne begeerte overhandigde ik hem den twintigften enige tekeningen , die hem en zijne troepen verbeeldden , hoe zij tegens de nioeijelijkheden, die wij op onzen togt ontmoete  van SURINAME. 07 teden , kampten. Hij beloofde mij deeze tekeningen aan de Staacen - Generaal en den Stadhouder voor te leggen, waaruit zij zouden kunnen zien wat hij en zijne foldaaten in de bosfchen van Suriname uitteftaan hadden. Hij gaf mij nu voor veertien dagen verlof om naar de ftad te gaan en van den Heer kennedy affcheid te neemen. Ik maakte mij deeze goede bui te nutte , verliet Maagdenberg binnen het uur en maakte dat ik den twee en twintigften te Paramaribo aankwam. Hier vond ik mijne vrienden en mijn klein gezin in eenen zeer goeden welftand ; het laatfte bevond zig in het huis van den Heer de la mare; maar de Heer lolkens had het den gantfchen tijd van mijne afwezigheid onderhouden en mijne johanna de grootfte beleefdheid en gastvrijheid bewezen. Mijn eerfte bezoek was aan den Heer kennedy, om hem eene gelukkige reis te wenfchen; ik betaalde hem de vijf honderd guldens voor mijnen Neger , en nu was quaco mijn. Omtrent deezen tijd wierd ik van eene koorts overvallen, die egter maar enige dagen aanhield. Den eerften Mey, wanneer ik voor het eerst weder uitgong, vond ik voor het huis van den Heer s - lk - r eenen troep volks ftaan ; nader bij koomende , zag ik een fchriklijk fchouwfpel ; een fraai meisjen , zijnde eene Mulattin, lag in het water agter over, met de handen op E 2 den  68 REIZE in de BINNENLANDEN den rug gebonden , met den hals op eene afc fchuwelijke wijze afgefrteden en de borst op meer dan tien plaatfen met een mes doorftooken. Mert zeide dat de vrouw van den Heer s. deezen gruwelijken moord uit jaloezij begaan had , omdae zij haaren man verdagt had gehouden , dat hij met dit ongelukkig meisjen verftandhouding hield. Dit monfter-wijf had, gelijk ik verhaald heb., reeds eens een Neger kind, enkel omdat het fchreide, verdronken ; ja men befchuldigde haaf van nog grooter wreedheden , zoó eene grooter wreedheid mogelijk is. Op eenen dag kwam zij op haare plantagie om enige nieuwgekogte flaaven te bezien; onder deeze viel haar oog op een fraai meisjen van vijftien jaaren, dat nog niet eens de taal van het land kon fpreeken. Plotsling ontwaakte haare helfche jaloezij en gaf haar de vervloekte gedagten in van het meisjen de wangen, den mond en het voorhoofd met een gloeiend ijzer te verzengen ; zij fneed haar bovendien de fpieren van de voeten door, om haar kreupel te doen worden , en maakte haar op deeze wijze een monfler van lelijkheid en voor haar gantfche leven ongelukkig , zonder dat het arme flagtoffer wist waarmede zij eene zoo barbaarfche flraf verdiend hadde. Hierop fielden enige Negers deeze vrouw de wreedheid voor oogen , welke zij dagelijks oefende , en baden haar hen tog zagter te handelen; doch  van SURINAME. 6* ,doch dit bragt niet anders te weeg dan dat zij op denzelfden ftond henen gong en het arm quarteron-kind de hersfenen infloeg, en twee jonge Negers, nabeftaanden van het kind , die haar deezen moord wilden beletten, de koppen liet afhouwen. Toen zij van de plantagie vertrokken was, wonden de nabeftaanden de hoofden in eenen zijden neusdoek, bragten dezelve naar Paramaribo en legden die met de volgende aar.fpraak den Gouverneur voor de voeten. „ Dit, Uwe Excellentie, is hec hoofd van „ mijnen zoon, en dit is hec hoofd van mijnen „ broeder , die op bevel van onze meesteres „ zijn afgehouwen , omdat zij het gewaagd had„ den haar eenen moord te beletten. Wij wee*„ ten dat het zeggen van flaaven , als wij zijn , „ niet geldt, doch zoo deeze bloedige hoofden het.„ geen wij zeggen genoegzaam getuigen , bidden „ wij flechts dat zulke verderflijke daaden in het 9, vervolg mogen verhinderd worden, dan willen „ wij uit dankbaarheid gaerne ons bloed voor het „ welvaaren en het behoud van onze meester en meesteres en van de colonie vergieten. " Het antwoord op dit deemoedig en hartroerend voordel was dat zij alle logenaars waren en daarvoor door de ftraaten van Paramaribo zouden gegeesfeld worden. En dit alleronrechtvaerdigst vonnis wierd met de grootfte geftrengheid ter uitvoer gebragt. e s m  70 REIZE in de BINNENLANDEN Zie daar de gevolgen van de wee dat hec getuigenis van eenen Neger niet geldt. Zoo 'er maar een eenige Blanke bij deezen wreeden moord tegenswoordig geweest ware, zou men op deszelfs zeggen acht geflaagen hebben; maar dan zou deeze furie evenwel de ftraf ontkoomen zijn, als zij eene geldboete van vijf honderd guldens voor elKen moord beraald hadde. Maar genoeg — hec is aanftocelijk en treurig bij zulke omftandigheden ftil re ftaan. Den tweeden Mey , volkoomen herfteld zijnde , nam ik affcheid van mijne johanna eh haare johnny, want zoo wierd de jongen naar mij genaamd, fchoon de doop nog niet had kunnen verrigt worden; zij bleeven in het huis van mijnen vriend de la mare , terwijl ik in eene tent-floep mee zes roeijers weder naar Maagdenberg cerug keerde , daar ik den vijfden aankwam. Hier heerschte tusfchen de officieren, die met den Overfte zeeburg gekoomen waren, en de andere , groote oneenigheid, die haaren grond had in den haat,1 welken de beiden Overften eikanderen toedroegen , eene omftandigheid , die niet weinig toebragt om onzen toeftand nóg onaangenaamer te maaken. Ik voor mij had thans weinig reden van klaagen , wijl ik bij fourgeoud in groote gunst ftond; doch deeze hadde ik door eene kleinigheid bijna weder verbeurd. Hij  van SURINAME. ft Hij had , namelijk , een paar zeer fchoone kakatces gekogt, die in eene kooi gezet en tot een gefchenk voor de Prinfes van Oranje beftemd wa-* ren. Om dezelve naauwkeuriger te bezien verzogt ik den Heer laurent zijnen kamerdienaar dezelve uit de kooi te neemen. Maar naauwlijks was het deurtjen geopend , of de eene begon te fchreeuwen , ontfnapte en vloog de Tempa-. tee ■ kreek over. Het arme mensch ftond als verfteend en kon niets zeggen dan: Voyez - vous ? Ik maakte mij uit den weg om den eerften ftorrri te ontwijken , maar bleef in de nabijheid , om eens te zien hoe fourgeoud'zig houden zoude. Zoo haast hij van dit fchriklijk voorval onderrigt was , begon hij te vloeken , te raazen en te tieren als een dolzinnig mensch; eene arme eend, die voor zijne voeten waggelde , en eenen van de officieren toebehoorde , gaf hij eenen fchop, dat zij op de plaats dood bleef, en eindelijk trad hij zijn eigen paruik met voeten. Ik ftond dit toneel van verre aan te kijken en beefde, terwijl de andere toekijkers luidkeels lachten. In een half uur kwam zijn toorn tot bedaaren , en hij verzon eene list, die hem zijne kaketoe weder gaf. Hij zettede namelijk den terug geblevenen boven op de kevie en bond haar daar met een dun touw aan de pooten vast; hij legde eene rijpe banane in de kooi, zettede dezelve in de lucht en liet de deur open. De reuk van deeze fchoone E 4 vrugt  7» REIZE in de BINNENLANDEN vrugt maakte de eetlust van de arme gevangene gaande; doch daar haare banden haar hinderden dezelve te bevredigen , begon zij zulk een gefchrei aanteheffen , dat haar kameraad het hoorde en terug kwam. Het lokaas verleide haar in de kooi te gaan, en dus wierd zij op nieuw van haare vrijheid beroofd. Thans waagde ik het uit mijnen fchuilhoek te voorfchijn ^te koomen , en kwam met eene Jigte verwijting vrij ; doch de arme laurent moest, gelijk men denken kan, eene donderende ftraf predikatie aanhooren. Den negenden had ik bijna een ongeluk gekregen , dat mij zeer gevoelig en fmertelijk geweest ware. Mijn quacoo, die mijne hangmat in de Tempatee-kreek wiesch , wierd door den feilen ftroom plotsling naar den grond getrokken f en verwarde zig zoodanig in de touwen van de hangmat, dat zij met hem te grond ging. Gelukkiglijk egter hielp hij 'er zig weder uit , maar met zeer veel moeite , en kwam, tot mijne innige blijdfchap, weder aan land; hij had zoo veel tegenwoordigheid van geest, om terftond eenen grooten haak aan eene lijn enige fchredea beneden de plaats in het water te werpen, waarmede hij mijne hangmat weder opvischte. Den dag daaraanvolgenden vermaakte zig de kapitein hamel met hengelen ; wanneer het gebeurde dat de fnoer op den grond vasthaakte. Ik dook onder om die weder los te maaken , en ftiet daar-  van SURINAME. 7.3 daarbij mee mijnen enkel zoo hevig tegens een' Heen-, dat het verfcheiden maanden duurde eer ik weder geheel herfteld was. Voorvallen van deezen aart fcheenen den Over* fle zeeburg veel genoegen te geeven. Eene zulke denkwijze verdiende in mijne oogen de diepfte verachting; ondertusfehen was hec voor mij zeer goed dat deeze oneenigheid zelve tusfchen ons mij bij den ouden fqurgeoud in zulk eene blaakende gunst bragt, als of ik de helft der rebellen in de Volkplanting geflaagen hadde, Geduurende deezen tijd zwonen 'er fterke patroeljes tusfchen Maagdenberg, la Roebelle en de Jooden ■ Savanna om en den zeventienden trok de Commandant met bijna de helft der troepen mar Patamaca, en gaf mij het bevel over de teruggeblevene oyer, wijl ik , om mijne woqd aan den enkel, buiten ftaat was mede te gaan.' Daar ik nu zag dat ik enigen tijd in Maagdenberg zoude moeten blijven , zond ik mijnen \uaco naar Paramaribo , om mij levensmiddelen en eene leevende geit te koopen. Wat nu de krijgsverrigtingen van fourgeoud betreft, is het zeeker dat, alfchoon hij de rebellen niet tot een geregeld gevegt brengen konde , hij egter zig en zijne troepen geenzints ontzag, en dat hij- door zijn beftendig heen en weder trekken door de boven gedeelten van de rivier, en aan de grenzen der volkplanting, veele verE 5 woes-  74 REIZE in de BINNENLANDEN woestingen voorkwam , en aldus den inwooneren onlochenbaar eenen wezenlijken dienst deed, fchoon voorzeeker met opoffering van veel geld » en bloed. Daar ik nu het opperbevel op deeze poft had, zond ik de twee Negers vlijtig op de jagt en de vischvangst uit, en zij bragten mij bijna dagelijks een of twee pingos , en eenen visch newmara , die menigmaalen zoo groot als een kabeljaauw was. Op deeze lekkernij onthaalde ik alle de officieren zonder uitzondering, en de plataanen , bananen , oranjen en limoenen , die ik van de plantagieën aan de Opper ■ Commewyne ten géfchenke kreeg , gaf ik aan het ziekenhuis ; hierdoor verwierf ik mij de algemeene liefde. Dagelijks wierden 'er ook patroeljes naar alle zijden uitgezonden , en de omtrek van Maagdenberg werd zoo zorgvuldig doorzogt, dat een inval van de rebellen onmogelijk was. Deeze voorzigtigheid was zoo veel te noodzaaklijker, omdat zij voorheen veele posten van krijgsvolk overvallen en ftormenderhand ingenoomen hadden , om zig vuurwapenen te verfchaffen, eene zaak, die voor hun van het grootfte nut en voor de Velkplanting van de gevaarlijkfte gevolgen is. En zulke posten waren niet enkel aangetast en geplonderd , maar de geheele bezetting tot op den laatsten man was nedergefabeld geworden. Den zes en twintigften kwam quaco van Pa-  van SURINAME. 75 ê Paramaribo terug en bragt mij de ingekogte levensmiddelen en eene geit met haare jongen. Voor de laatste moest ik twintig guldens betaalen ; en egter zijn de geiten in geheel Guajana zeer gemeen; zij zijn niet groot, maar zeer fraai, hebben kleine hoornen, zeer kort, glad en meest donker hair, en zij zijn zoo vlug als rheeën ; zij werpen dikwijls en geeven veel melk, en hun vleesch is , als zij jong geflagt worden , zeer lekker. Om deezen tijd ontvong ik de onaangenaame * tijding dat alle mijne brieven , die ik met KapiT tein visser naar Europa gezonden had, weg waren , wijl het fchip in Texel tusfchen het ijs geraakt en vergaan was. Ook deed het mij hartlijk leed te hooren dat mijn goede vriend de Heer kennrdy met vrouw en kinderen nu werkiijk naar Holland vertrokken was. Den agt en twintigften kwam fourgeoud met zijn corps weder van Patamaca terug, hij zelf ten uiterften afgemat, en zijn volk van het trekken bijna bezweken. Veele hunner had hij in hét ziekenhuis te la Roebelle moeten terug laaten ; maar van de rebellen had hij niets gehoord noch gezien , onaangezien hij zijne marsch alle oogenblikken veranderde. Het was dan ook ta"melijk baarblijklijk dat zij verftrooid zijn moesten, zoo zij zig zedert op nieuw hadden neder* gezet, doctr waar men hen in deeze onbegrensde wou-  76 RELZE in de BINNENLANDEN \ wouden vinden konde was nu de vraag. Hij gaf ondercusfchen de hoop nog niet op , en hec fcheen als of hec hem even zoo veel genoegen gaf de fpooren der rebellen optezoeken , als hij anders gevoelde ais hij een koppel patrijzen opjoeg, of een dasfen- leger ontdekte. Wij waren thans ctnfcheidbaare vrienden en ik at dagelijks aan zijne tafel. Hij verzogt mij dat ik hem zoude uitfchilderen en wel ten voeten uit in de kleeding, waarin hij door de bosfchen trok : de tekening zou , op kosten der ftad Amfterdam , in het koper gegraveerd worden , en dan fchatte hij zigzclven zoo grooc als de Hertog van cumberland na den (lag bij Culloden. Ik nam dan een groot blad papier en wat tekenkrijt en vong aan deezen zonderlingen man in zijne hut te tekenen. Terwijl ik hem hier regt Jn het gezigt zag, om de trekken deezes eerften van. alle dwinglanden naauwkeu"g te bezien, en overluid begon te lagchen dat wij elkander nu zoo fterk zaten aantekijken , wierd de gantfche berg eensklaps door eenen verfchriklijketf donderdag gefchokt, en de gantfche hut fcheen in vuur te ftaan. In eenen hoek derzelve zat eene hen te broeijen en, dat zeer zonderling is, alle de eieren wierden door den blikzem gebroken (*)• Na dat (*) Denklijk heeft de hen die door den fchrik zelve ge brooken.  van SURINAME. 77 dat fourgeoud van den fchrik bekoomen was* voer ik in mijn werk voort, en eindigde de tekening in korten tijd tot zijn volkomen genoegen. Omtrent deezen tijd ftierf de rebel september,die in het jaar 1773 gevangen genoomen was, aan de waterzugt. Dit arme mensch moest, zedert zijne gevangenrteeming, rta dat zijn kameraad dood gefchoten was, den Overfte fourgeoud op alle zijne togten als een hond volgen, wijl de Overfte hoopte dat hij hem vroeger of laater op het fpoor der rebellen zoüde brengen, maar daar> in vond hij zig bedrogen. De andere Negers, die hem tog verdagt hielden dat hij veel zoude ver* raaden hebben , befchoüwden zijnen fchriklijken dood als eene ftraf van den hemel voor zijne ontrouw jegens zijne landslieden, welken hij , zoo zij geloofden , trouw gezworen had. Want het is een vast geloofsartijkel bij de Afrikaanfche Negers dat degeen, die eenen eed breekt, niet alleen in deeze waereld eenen ellendigen dood fterft, maar ook in de toekoomende voor eeuwig geftraft Wordt. Het was nu op de plantagie de Hoop door gebrek aan zindelijkheid, en door de menigvuldige overftroomingen , welke de nieuw aangekoomen troepen uit nalaatigheid niet voorgekoomen hadden , zoo ongezond geworden , dat de bevelvoerende officier en de meeste van zijn volk door ziekte buiten ftaat waren dienst te doen, en veele reeds be-  78 REIZE in de BINNENLANDEN begraven lagen, fourgeotd zond dan den tweeden Juny den Kapitein brant met verfche manfchap naar deeze plaats en beval hem de zieke, die hij aflosfen zoude, niet naar de ftad , maar naar Maagdenberg te zenden. Dit bevel gaf hij hem op eene zoo onftuimige wijze , en wilde dat hij zoo fpoedig vertrekken zoude , dat de officier zelfs geen' tijd had om zijne klederen intepakken, daar de Overfte zeeburg hem zijnen eenigften bediende ontnoomen en voor zig behouden had. Deeze bejegening deed den Kapitein zoo aan, dat hij zig niet van traanen onthouden kon en verzeekerde dat hij eene zoo vernederende behandeling niet wenschte te overleeven , en zeer onvergenoegd en neerflagtig naar de Hoop vertrok. Bij zijne aankomst aldaar vernam hij dat Kapitein brough, die hier laatst het bevel gevoerd had , geftorven was. Deeze arme man had eenen zeer zwaaren dienst in het bosch en, daar hij zeer zwaarlijvig was, kon hij het rondzwerven en de fterke hitte niet langer verdraagen ; hij verviel zigtbaar en eene rotkoorts maakte een einde van zijn leven. Kort na Kapitein brant wierd ook de Overfte zeeburg naar de Hoop gezonden om het opzigt over de zieken te hebben. Verfcheiden officiers , die hoenderen en varkens hielden, verlooren de laatste alle in den tijd van twee dagen, waarfchijnlijk hadden deeze dieren  van SURINAME 79 :ren duncane of van eene andere ons onbekende vergiftige prant gegeeten. De Overfte zeeburg keerde nu criompheerend van de Hoop terug en bragt den luitenant dederlin , eenen van foorgeouds officieren , onder bedekking van een' ferjeant en zes foldaaten met opgeftooken bajonetten mede , wijl hij, gelijk de man zig geliefde uittedrukken , gebrek aan fchuldigen eerbied had laaten blijken. Den zevenden kwamen ook de zieke Officieren en foldaaten van de Hoop in floepen aan. Enige van de laatste waren onder weg geftorven, deels wijl zij te zwak waren om de reis uittehouden , deels wijl het hun aan geneesmiddelen en de nodige hulp ontbrak. Een van de heelmeesters ftierf ook nog denzelfden dag in het leger en eene menigte gemeenegongen dagelijks denzelfden weg; dit was het gevolg van al dat trekken in het natte jaargetijde, dat evenwel onze bevelhebber als het eenigst middel aanzag om de rebellen uit de bosfchen van Guajana te verdelgen. Ik heb boven gezegd dat enige Officiers hoenderen hielden ; thans wierden alle nachten enige van onbekende roovers weggehaald. De Kapitein b o l t s vermoedde dat hec een Coati monde zoude wezen, die dit deed en maakte daarom eenen val van eene ledige wijn-kist; hij zettede het dekzel met een ftok op , waaraan een lang touw vasc was, deed 'er een paar levendige hoenderen in, en  go REIZE in de BINNENLANDEN én plaatfte twee Negars op eenen afftand op de wagt; dat de andere hoenderen eerst in zeekerheid gebragt wierden, verftaat zig van zelf. De Negers waren nog geene twee nuren op hunnen post geweest of zij hoorden de hoenderen fchreeüwen, waarop de een terftond aan het touw trok, en de ander liep naar de kist om zig op het dekzel te zetten, opdat de dief niet ontkoomen zoude. Men bevond dat het een jonge Tyger was (*_), die zig gewis wel weder een' weg uit de kist zou gebaand hebben, zoo de Négers de kist niet op de plaats zelve met touwen toegebonden en haar met den gevangenen in het water geworpen hadden , daar hij, ondanks alle kragten j die hij aanwendde om zig te bevrijden , moest verflikken. De Kapitein liet het dier villen, en bewaarde de huid tot eene gedagtenis van dit zonderling voorval. Daar ik nu op eenen zoo vriendfchaplijken voet met fourgeoud ftond , deed ik hem een gefchenk van een platten grond en gezigt van het gantfche leger bij Maagdenberg , die hem zoo zeer bevitlen, dat hij die aan den Prins van Oranje en aan den Hertog van Brunswyk , als eene proeve van zijne krijgskundige plans , overzond. Dit gefchenk had de gewensebte uitwerking, want (*) Men weet dat de eigenlijke Tyger niet in Amerik* gevonden wordt.  van SURINAME. 8ï want hu wierd ik niet alleen een zijner lievelingen, maar hij beloofde mij ook mij, bij de eerfle gelegenheid, bijzónder aantebevëelen , en verklaarde tegelijk zijne algemeene achting voor dë Schotten en Engelfchen. Ik was over deeze verandering zoo verheugd dat ik mij zeiven mi over mijn Voorgaande misnoegen verwijtingen deed; Ondertusfchen wierd zijne oplettendheid plotslijk door gewigtigervoorwerpen opgewekt: hij kreeg, namelijk, den veertiendén Juny naricht dat men énige hutten der rebellen niet verre van de kusten ontdekt had, dat Kapitein mayland met honderd en veertig mannen van de troepen der Maatfchappij was uitgetrokken om den vijand optézoeken eh hem ook werklijk gevonden had; maar dat hij in een diep moeras, door welk hij had moeten waadén , van de Negers eerst was aangetast, dat veele van zijn volk, en daar onder zijn neef, een jonge vrijwilliger , gedood, nóg meerdere gewond, en de geheele bende terug geflaagen waren, na dat zij bereids het moeras door waren en juist toen zij den overkant beklimmen wilden, om het dorp te beltonnen. Uit dit bericht zag men wel dat met onzen zwarten vijand niet te fpotten was, en, daar men hem nu ontdekt had, gong 'er terfrond bevel af aan alle de troepen om zig marschvaerdig te houden; namelijk aan föurgeouds zee - foldaaten , her regiment van de Maatfchappij en de zwarte VrijII. Deel. F wil-  8s REIZE m de BINNENLANDEN willigers , die nooit het ipoor misten en nu naauwlijks zoo lang konden terug gehouden worden tot de andere gereed waren. Deeze troepen moesten op eene beftemde plaats bijeen koomen , terwijl ook eene bende naar la Rochelle gong , om 'er bericht van te geeven. Nu was alles in het leger in beweeging en werkzaamheid, in hoop dat nu de beflisfende llag zou getroffen worden, die zoo wel aan den oorlog als aan de ellende een einde zou maaken en dit was ook hes tijdftip om de foldaaten tot den aanval te leiden ; maar onze bevelhebber verfchoof den marsch, om redenen, die hij beter weeten zal dan ik, over de twee maanden, tot den twintigften Augustus. Middelerwijl kwam de onaangenaame tijding dat Kapitein brant op de Hoop dood ziek lag. Daar waren hier thans veele foldaaten ingekwartierd , offchoon het door de overftroomingen niet beter dan een pesthuis was, en tot het bevel op deeze plaats wierd ik, de lieveling van den Overfte, nu uitgeleezen. Ik moest het, voegde hij 'er bij, mijne goede gefteldheid toefchrijven, dat hij mij die eer opdroeg. Uit deeze behandeling zag ik dat zijne gantfche vriendfchap alleen op eigenbelang fteunde en ik gevoelde dat mijne voormalige wrok tegens hem weder bij mij opkwam, omdat hij mij eenen roemloozen dood ten prooi gaf, op eenen tijd dat hij zulk eene fchoone gelegenheid had om mij op eene eervolle wijze in den dienst te gebruiken. 'Bij  van SURINAME* 83 Bij mijne aankomst op de Hoop moest ik den armen Kapitein niet naar Paramaribo , maar naar Maagdenberg zenden ; maar deeze jongman was het wreed bevel ontweken, en, wijl hij het voorzag , weinige uuren voor mijne aankomst, in eene tent-boot naar de ftad vertrokken , daar hij naauwlijks in zijn kwartier gebragt was of hij gaf den geest; zijn dood was een gevolg van eene heete koorts en het geleden ongelijk. Niemand wierd meer beklaagd dan hij en nimmer had fourgeoud eenen beteren officier en eenen opregter vriend gehad dan aan hem. Daar deeze nu de tweede Commandant was , die daar in zoo korten tijd ftierf, nam ik geduldig tot mijne fpreuk : hodie tibi , cras mihi; doch gelukkig bedroog ik mij en bleef zoo wel als ik in mijn leven geweest ben , ongetwijfeld omdat ik den raad van den ouden caramaca volgde en mij dagelijks tweemaalen baadde , en fchoenen en kousfen, als'onnutte en ontbeerlijke dingen, wegwierp. Dagelijks kreeg ik hier bezoeken van de planters uit den omtrek en ververfchingen van hunne plantagieën ; ik had daardoor goede gelegenheid om mij met de zeden en de levenswijs van deeze West - Indifche Nabobs bekend te maaken. Een Surinaamsch planter, als hij op zijn landgoed leeft, dat egter zelden gefchiédt, wijl zij het gezellig leven in Paramaribo den voorrang F 2 gee-  84 REIZE in de BINNENLANDEN geeven , ftaat met zonr i - opgang „ dat is, omtrent ten zes uuren uit zijne hangmat op en begeeft zig dan op de bedekte voorplaats voor zijn huis , daar zijne koffij reeds op hem wagt, die hij onder eene pijp tabak drinkt. Hier wordt hij door een half dozijn der fchoonfte flaaven en flavinnen bediend; dan verlchijnt de opzigter voor hem, die hem alle morgen regelmaatig bij zijn lever opwagt en, als hij zijne buigingen op eenen behoorlijken afftand gemaakt heeft met onderdanigflen eerbied mijn Heer bericht wat 'er daag* te vooren gewerkt is, welke Negers 'er weggeloopen , geflorven , ziek of gezond geworden , gekogt of geboren zijn ; maar vooral welke van hun hun werk niet gedaan, of zig ziek gehouden hebben ^ of dronken of afwezig geweest zijn , en diergelijke. De aangeklaagden zijn gemeenlijk daar tegenswoordig en worden door den Negerdrijver bewaard. Zoodra de opzigter zijn bericht geëindigd heeft, worden zij op de plaats zelve aan eene paal of aan eenen boom gebonden , zondes dat men ben toelaat een woord tot hunne verdediging te fpreeken en dan gaat hec op een flaan. De zweepen hebben aan de einden lange hennippen touwen , die in de huid infnijden en als pi' fiool - fchooten klappen. Geduurende de tugti-ging moeten de arme menfchen nog herhaaldlijk zeggen: Dank u, Masfera (of Meester) en #©denusfchen wandelt de meester met zijnen op- zig-  van SURINAME. 85' zSgter heen en weder en doet als of hij niets van hun fchreeuwen hoorde , toe zij behoorlijk geteisterd zijn , dan worden zij los gelaaten en moeten aan hunnen arbeid gaan. Als deeze plegtigheid voorbij is , koomt de heelmeester verflag doen ; hij wordt met een dugtige vloek weggezonden, als hij beweert dat enige flaaven werklijk ziek zijn. Dan maakt eene oude bejaarde vrouw haare opwagting met alle de jonge neger - kinderen van de plantagie , over welke zij het beflier heeft. Deeze hebben zig even te vooren in de rivier gewasfehen en gebaad en gaan nu lustig en wel gemoed aan hun ontbijt, dat in eenen fchotel rijst en plataanen beftaat; en zoo eindigt het lever met eene buiging van de zijde van. den opzigter , gelijk het begonnen is. Nu gaat da planter ongekleed herom wandelen , met eenen fijnen langen broek, zijden kousfen en roode of geele lederen muilen aan, met het hemd aan den hals boord open en daarover een ligte japon van fijne Indifche chits; op het hoofd heeft hij eene katoene muts, zoo dun als fpinrag , en daarover eenen grooten bever-hoed , die het mager gezigt, dat eene kleur als magahonij-hout heeft, voor de zon moet befchutten. Als hij dus zijne plantagie heeft omgewandeld of.naar zijne velden gereden is, om zijnen wasfenden voorraad in oogenfehijn te neemen, koomt hij ten agt uuren t'huis en kleedt zig aan , als hij F 3 wil  86 REI ZE in de BINNENLANDEN wil uitgaan; zoo niet, dan. blijft hij zoo als hij is. In het eerfte geval verwisfeit hij enkel zijnen langen fchippers broek met eenen fijnen katoenen of zijden korten broek , zet zig dan neder, fteekt den eenen voet na den anderen uit, als een paerd dat beflaagen moet worden; een Neger trekt hem kousfen en fchoenen aan , terwijl een ander zijn hair of zijne paruik in orde brengt, of hem den baard fcheert, en een derde hem met eenen waaier van de muskieten bevrijdt. Daarop trekt hij een fchoon hemd, eenen dunnen rok en kamizool, alles wit, aan, en laat zig dan door eenen flaaf onder eene zonne - fcherm naar zijne boot brengen ■, daar reeds zes of agt roeijers op hem wagten, en die door den opzigter met vrugten, wijn, water en tabak behoorlijk Voorzien is. Naauwlijks is de Heer weg, of de opzigter neemt het bevel over met alle de gewoonlijke onbefchoftheid van bedienden. Maar als de Planter geen' lust heeft om uittegaan, gaat hij ten tien uuren aan zijn ontbijt, dat op eene tafel in de groote zaal is opgezet, en uit ham, pekelvleesch, gebraaden hoenderen of duiven , verder uit plataanen , zoete gebraaden casfavas, brood, boter , kaas en diergelijke beflaat , waarbij zwaar bier en een glas Madera , Rhijnfche of Moezel - wijn gedronken wordt. De opzigter zit aan> het ander eind van de tafel op eenen behoorlijken affland en beiden worden zij van  van SURINAME. 87 van uitgelezen flaaven bediend en dit heet nu — maar een ontbijt. Als dit geëindigd is, neemt hij een boek , of fpeelt op hetfchaakbord, of op het billard, of muziek en diergelijke, tot de hitte hem naar zijne hangmat drijft om zijne middag-flaap te neemen, dié hij zoo weinig ontbeeren kan als een Spanjaard. Hier legt hij zonder bed of deken en wiegt zig, als op eenen fchommel, zoo lang heen en weder tot hij in flaap valt, terwijl een paar Negers met waaiers nevens hem flaan , om hem te verkoelen en de muskieten te verjaagen. Om drie uuren flaat hij weder op en als hij zig gewasfehen en geparfumeerd heeft * zet hij zig aan het middagmaal, daar hij , als bij het ontbijt , dóór zijneri onder - gouverneur en zijne zwarte pages bediend wordt, en daar niets ontbreekt dat de aardbodem in die ftreeken aan vleesch , gevogelte , wildbraad , visch , groenten , vrugten enz. best voortbrengt en daar de uitgezogtfte wijnen dikwijls rijklijk gefchonken worden , en het wordt befloten door een' kop fterke koffij en een glas flerken drank. Ten zes uuren maakt de opzigter weder zijne opwagting en , even als des morgens, in begeleiding van Negerdrijvers en ge'vangene en als het zweepen weder eenen tijd lang geduurd heeft, en de nodige bevelen voor het werk van den volgenden dag gegeeven zijn, worden zij alle weggezonden F 4 en  88 REIZE in de BINNENLANDEN en de avond met het drinken van flappe punch en gangarie , met het kaart fpel en met rooken doorgebragr. Dit duurt tot tien of elf uuren ^ wanneer de Vorst zig van zijne pages laat ontkleeden en te bed brengen. Den nacht brengt hij in de armen van de eene of andere zijner zwarte Sultanen ( want hij heeft altijd zijn Serail) door, tot de opgaande zon hem op nieuw tot den kring van zijne tijdkortingen terug roept. Het kan niet misfen of zulk een onbepaald gezag moet eene groote aan treklij kheid voor een' mensch hebben , die gemeenlijk in zijn vaderland , in Europa, een nietig wezen was. Het gebeurt ondertusfchen in deeze volkplanting dikwijls dat de plantagieën aan zulke lieden koomen, daar zij op krediet verkogt en door de afwezige eigenaaren aan de taxateurs worden toe^ vertrouwd , die het gewoonlijk met de koopers eens zijn en dezelve goedkoop weggeeven. Deeze planters zijn pesten van de volkplanting, zij maaken groote verteeringen en betaalen niemand , onder voorwendzel van misgewas, van fterfte ondei; de flaaven en diergelijke , terwijl zij zelve de arme Negers door eenen dubbelen arbeid ter dood martelen, de plantagie bederven en plunderen, de voortbrengzelen in 't geheim voor gereed geld verkoopen, hunne beurs vullen, en dan heen gaan. Uitzonderingen zijn 'er zeekerlijk overal en ik heb zelf verfcheiden planters in Su-  van SURINAME 89 Suriname gekend , die zeer braave lieden waren. Wat de vrouwen betreft, zij leiden een even lui en lekker leven en geeven zig aan de losbandigfte driften over, bijzonder aan de onbarmhertigfte wreedheid. Terwijl ik het lonijkst getuigenis van de verheven deugden eener vrouw als Mevrouw danforth, de tegenswoordige Mevrouw godefroy en enige weinige andere, welker karakter in driedubbelen luister praalt, kan geeven, zal ik eenen (luier over de gebreken, die haar gedacht in deeze luchtftreek algemeen eigen zijn, werpen. Eer ik egter van dit onderwerp afftappe , moet ik betuigen dat de gastvrijheid in geen land met grooter hartlijkheid en met minder omflag uitgeoefend wordt dan hier ; Overal bevindt zig een vreemdeling als t'huis, en op welke plantagie de nood, of toeval, of lust hem ook brengen , is bed en tafel voor hem gereed. Dit is des te fchatbaarer , wijl men nergens in de nabijheid om de rivier een herberg aantreft. Den drie en twintigften zond ik twee zieke officieren en veele gemeene naar hec zieken-huis te Maagdenberg, en herhaalde cegelijk mijn onderdanig verzoek van fpoedig uit eenen zoo. onaangenaamen toeftand verlost en liever tegens de rebellen gezonden te worden; maar te vergeefsch. Ondertusfchen liep 'er naricht in dat men wederom een versch nest van rebellen, en wel in de na' F 5 bij-  de BINNENLANDEN kwamen wij des nachts ten tien uuren te Jacob aan , toen de boot op het punt was van te zinken , want naauwlijks waren bolts en ik op den kant gefprongen of zij zonk met alles wat 'er in was en de flaaven moesten zig met zwemmen redden. Weg was nu mijn kistjen met mijn dagboek en mijne tekeningen, die mij meer dan twee jaaren moeite en arbeid gekost hadden ! Dit verlies zou mij voorwaar zeei gegriefd hebben ; maar . een bekwaame Neger dook verfcheidenmaalen onder en bragt mij eindelijk tot mijne groote blijdfchap mijn' fchat weder; hij was, wel is waar, doornat, maar ik was ondertusfchen blijde hem weder te hebben. Den volgenden morgen wilden wij tot Maagdenberg gaan, maar wij moesten ter halver weg terugkeeren, wijl een boom , die dwarsch over het water gevallen was, ons belettede verder te koomen; en nu trokken wij te voet door doornen en ftruiken en kwamen gantsch nat en bebloed op Maagdenberg aan. Hier vernam ik dat een van de beiden officieren, die ik den drie en twintigften van de Hoop herwaarts gezonden had , reeds geftorven was. Dus ftierven bijna alle officieren, die de voorleden maand naar de Hoop waren gezonden en van de gemeenen keerde naauwlijks een eenige gezond weder terug. Dit was, gelijk ik vast geloove, eene uitwerking van de drooge en branden-  van SURINAME. dende hitte in deeze maand, wanneer de menfchen dikwerf plotsling van de zon verbrand wierden j als zij door koude moerasfen of in hevige regen-buiën gegaan hadden. Ik ontkwam dat algemeen noodlot, door mijne goede gefleldheid en mijn vrolijk humeur, die ik op allerleie wijzen zogt levendig te houden door lagchen, fluiten , zingen en fomwijlen ( God vergeef het mij) door vloeken, terwijl de andere rondom mij zugtten , klaagden en ftierven. Daar het regen - faizoen weder aannaderde, nam de Overfte fourgeoud met het overfchot van zijn gezond volk , "welks aantal nu honderd en agt beliep , den derden July 1775 zijnen togt naar Barbacoeba, aan de Cottica aan. Deeze plaats wierd tot de algemeene verzamelplaats beftemd, voor hij den voornaamen aanval op de rebellen zoude gaan doen. Ik moest aan deezen togt aandeel neemen, maar de veld - heelmeester verklaarde dat ik gevaar liep mijn been te verliezen , als ik door het hout trok, want op den laatflen weg van Jacob naar Maagdenberg waren mijne wonden aan mijn' enkel buitengemeen verflimmerd , en dus moest ik op Maagdenberg blijven, egter met verlof om , zoo dra ik weder herfleld was , den Overfte te volgen en tot aan Barbacoeba te koomen. Mijn voet was nu indedaad zoo gezwollen en de wond was zoo zwart, dat de Heer knollaart Vreesde dat hij zoude moeten afgezet worden en ik  £4 REIZE in de BINNENLANDEN ik 'er niet zonder de grootfte pijn op ftaan konde; het lidteken zal ik a' mijn leven behouden. Terwijl ik hier nu als een gevangene zat, bragten mij philander en de andere Negers dagelijks allerhanden natuurlijke voortbrengzelen tot gefchenk; onder andere eens een geregt van bergkool , die onder de menigvuldige foorten van palm-kool de voornaamfte is. De boom wordt fomtijds vijftig voeten hoog; de ftam is bruin , hard, houtachtig, in korte gelederen afgedeeld en van binnen mergachtig, als vlier. Hij is dik naar evenredigheid, geheel regt, en loopt naar boven kegelvormig toe als een mastboom ; van boven breidt zig de boom uit en heeft eene groe»e kleur, die van de vaste huid , welke de takken maakt, koomt. Deeze loopen digt aan de kruin in eene horizontaale rigting van eikanderen , als de kroon van eene ananas. Aan beiden zijden zijn zij met fterke, getande bladeren bedekt, die omtrent drie voeten lang, donkergroen en fcherp gefpitst zijn, maar voor het overige zonder orde door eikanderen hangen en niet zoo fraai ftaan als de bladeren van veele andere foorten van palmboomen. Het'zaad is in eene bruinachtige foort van fcheede gefloten , die zig uit het midden der takken verheft; het hangt naar beneden en bellaat uit kleine ronde nooten , die niet ongelijk aan rozijnen , maar naar hunne grootte langer zijn. Tot  van SURINAME. 05 Tot hier toe was ik verfchoond gebleven van de befmetting, die reeds zoo veele onzer officieren weggefleept had; thans kwam de beun ook aan mij, en het fcheen als of ik flechts een klein uitftel voor hun vooruit gehad had; want den negenden wierd ik van dezelfde heete koorts overvallen en ook mijn quaco was zeer ziek. Den veertienden was ik genoodzaakt het bevel aan eenen anderen officier overtegeeven en van deeze ongastvrije plaats naar Paramaribo te vertrekken. Ik. kon ondertusfchen niet verder dan toe Goed Accoord koomen, daar ik den vijftienden mijnen dood wagtede. Eene oude Negerin wist mij wat karnemelk met garst en melasfe gekookt, te' verfchaffen; dat was het eerfte voedzel, dat ik genoot, zedert ik ziek geworden was, en het deed mij oneindig veel dienst; want den volgenden dag was ik weder in ftaat mij verder te laaten brengen; ook bevond zig mijn quaco ongelijk veel beter. Den vijftienden des avonds bereikte ik Fauconberg, daar ik een pakjen met zes of agt brieven van verfcheiden vrienden, benevensallerhanden gefchenken in pekelvleesch, gerookte tongen, Madera wijn , porter bier, rum , twee flesfchen voortreflijke citroenfap met fuiker en eenen fraaien hond vond. De beiden laatfte dingen kwamen van denzelfden c. ma cd on ald den Engelfchen fchipper , dien ik eens op de Hoop onverwagt eene  9«j REÏZE in de BINNENLANDEN eene kleine gedienfligheid bewezen had; tot vergelding daarvoor had hij mij nu dit uit Virginld medegebragt. Dit bewijs van des braaven mans dankbaarheid en edelmoedigheid, deeze kenfchetfende eigen fchappen van eenen Britfchen fchip per, gaf mij meer genoegen dan al het andere te zaamen; ik moet 'er egter twee brieven van uitzonderen , den eenen van den Heer lude te Amfterdam, en den anderen van den Heer de graaf, zijn' gemachtigden te Paramaribo, die mij eindelijk tot mijne innigfle blijdfchap naricht gaf dat de lievenswaerdige johanna en haaf kleine jongen mij zouden overgegeeven worden, maar voor niet minder dan twee duizend gulden, eene fom, die ik geheel buiten ftaat was bijeen te brengen. Ik was reeds over de vijf honderd gulden fchuldig , welke ik tot vrijkooping van mijnen quaco geleend had; maar johanna was voor mij onwaardeerbaar i en fchoon zij op het twintigst deel der gantfche plantagie, die voor veertig duizend guldens verkogt Was, wierd gefchat, kon voor eene jonge vrouw , die zoo veele voortreflijke eigenfchappen bezat, geen prijs te hoog zijn , als ik maar middelen gehad hadde dien tè feetaaien. Deeze brief maakte mij dan in het eerst zeer verblijd , maar toen ik begon te bedenken hoe onmogelijk het voor mij was zulk eene fom bijeen te krijgen, drong zig eene bittere zugt uit mij-  van SURINAME. 97 mijne borst. De gefchenken, welke ik ontvangen had, deelde ik alle, uitgenöomen de ham et! den hond , onder de nabeftaanden van mijne johanna in Fauconberg uit, die mij met dankzeggingen en liefkozingen overlaadden. Ik bevond mij nu, fchoon nog zeer zwak , egter zoo veel beter, dat ik den volgenden dag tot naaf Bergshoven afzakte , van Waar mij de opzigter in eene fraaie tent - boot met zes roeijers naar Paramaribo liet brengen; maar ik ftortede weder in en kwc.m naauwlijks nog leevende, des avonds van den negentienden in de ftad aan , na dat ik den voorigen nacht op het landgoed Jaloezy als dood doorgebragt had. Hier wierd ik bij den Heer de La mare gebragt en van mijne goede johanna zoo goed bezorgd en opgepast, dat ik langzaamerhand weder tot mij zeiven kwam én den vijf en twintigften reeds zoo verre herfteld was, dat ik uitgaan en bij Mevrouw gódefroy fpijzen konde. Op deezen maaltijd Ontbrak het niet aan gezonde en verfterkende fpijzen , die ik nodig had , en ik vond 'er de beste vrugten en wijnen. Onder de dingen , die men 'in dit land vöor bijzonder heilzaam houdt, behooren alle foorten van peper , die daar groeijen én de limoenen. Onder de eerfte is de Cica , de Lattacaca en de Dago -peper, die in Europa onder de naamen van Cayenne- Piment- en Sp-vinfche peper bekend zijn. Hier is een EüfoII. Deel. G peaan  98 REIZE in de BINNENLANDEN peaan niet ligt zonder dee.;e fpecerij, en de ïndiaanen bijzonder verflinden dezelve, mag ik wel zeggen, bij hoopen, niet alleen tot verkwikking, maar ook als een middel in bijna alle ziekten. De limoenen zijn zeer dun van fchil en zeer faprijk; derzelver zuur is voor de zieke foldaaten eene groote verkwikking. Zij wasfen hier in groote menigte in het wild , en het is jammer dat men die niet naar Europa kan brengen; ondertusfchen worden 'er geheele kisten van het fap uitgevoerd en de inwooners maaken die ook in en bewaaren dezelve in aarden potten. Den dertigften trof ik mijnen goeden Schipper, c. macdonald aan en, daar ik juist dertig gallons rum gekogt had, deed ik hem daarvan een tegengefchenk voor zijn' ham en zijnen hond, gaf hem 'er nog eenen fraaien kurkentrekker bij tot gedagtenis en beval hem den Kapitein aan, met wien hij den volgenden dag naar Virginia wilde vertrekken , die beloofde hem tot zijnen onderofficier te maaken. Den hond , dien ik van hem kreeg , behield ik egter niet lang ; zijn huilen hinderde mijne gebuuren zoo dat zij hem , voor veertien dagen verloopen waren , dood floegen. 2k moet over het algemeen aanmerken dat, zoo de Amerikaanfche honden niet blaffen , zij egter zeer luid huilen. Den derden Augustus kwam de Heer de graaf mar de ftad, na dat hij met den Heer lolkens, den  van SURINAME. 99 den laatften opzigter van Fauconberg, verrokend had. Ik wilde dan ook nu mijne zaaken met opzigt tot johanna en haar' zoon met hem op een' gelijken voet brengen en hem verzoeken mij zoo lang krediet te geeven tot ik den koopprijs van mijne foldij konde betaalen, waartoe, wel is waar, twee of drie jaaren zouden hebben worden vereischt, al wilde ik dan ook van water en brood leeven. Ondertusfchen zond mij de hemel door Mevrouw godefroy eene onverwagce hulp. Deeze voortreflijke vrouw was naauwlijks van mijne verlegenheid onderrigt, of zij liet mij ten eeten verzoeken en bood mij op de grootmoedigfte wijze twee duizend gulden aan. Ik itond bij deeze aanbieding als verfteend voor haar en was niet in ftaat een woord uittebrengen; maar zi: vattede mij bij de hand en zeide tot mij met eene hemelfche goedheid. „ Weiger gij, mijn vriend, het aanbod, dat „ ik u doe, niet uit eene overdrevene kieschheid; „ foldaaten en fchippers zijn lieden van weinig „ complimenten en alles wat ik van u verwagte „ is dat gij geen woord meer van de zaak fpreekt." Zoo dra ik van mijne verlegenheid bekoomen was, antwoordde ik „ dat ik buiten ftaat was mijne be„ wondering over zulk eene goedheid uittedruk„ ken. johanna, zeide ik, die mijn leven zoo „ dikmaal gered heeft, verdient mijne eeuwige t, liefde; maar mijne dankbaarheid jegens haar, Ga 5, die  ioo REIZE in de BINNENLANDEN „ die mij op eene zoo edelmoedige wijze in flaac „ Helde , deeze onwaardeerbaare vrouw ^it de „ flavernij te bevrijden, is niet minder, " Maai? ik voegde 'er bij dat ik thans geen fchelling aan geld had, maar dat ik morgen weder bij haar zoude kooien, en daarmede nam ik affcheid. Zoo dra ik t'huis kwam, verhaalde ik mijne johanna wat 'er voorgevallen was. Zij brak in traanen uit en zeide „ God zal de vrouw zege„ nen ! " zij flond 'er op dat zij Mevrouw godefroy zelve tot pand zoude dienen tot het geld betaald zoude zijn. Zij was zeer bezorgd voor de bevrijding van haaren zoon, en, zoo lang deeze niet gevolgd was, weigerde zij haare eigen vrijheid aantenemen. Ik zal mij hier niet beijveren om den tweeftrijd te fchilderen , die in mij tubfehen liefde en plicht ontftond ; maar regtuit zeggen dat ik de begeerte van dit lievenswaerdig fchepzel inwilligde, die zig door haare denkwijze mij nog waerder maakte. Ik nam dan terftond een blad papier en verklaarde dat johanna, volgens,haare eigen begeerte,- van deezen dag af Mevrouw godefroy zoo lang toebehoorde tot de laatfte penning der geleende fom betaajd zoude zijn en daags daaraan bragt ik haar, met toeflemming van haare nabelhanden (a _) in het huis («) Zonder bewilliging van ouders, broeders en zuster* worden1 geene: eerlijke flaaven' in Suriname verkogt.  van SURINAME. ior Ibuis van Mevrouw godefroy, daar zij zig met her papieren de hand aan de voeten van deeze onvergelijklijke vrouw wierp; doch deeze hefte haar op en had naauwlijks den inhoud geleezcn of zij riep uit: „Zoo dat zoo is, mijne johanna, „ koom dan hier , ik zal u aanneemen, maar niet „ als mijne flavin, maar als mijne gezellin; ik „ za! u een huis in mijnen tuin laaten bouwen, „ mijne eigen flaaven zullen u opwagten , tot de „ Voorzienigheid mij aflost, dan zult gij volkoo„ men vrij zijn, gelijk gij het reeds zijt zoo dra „ gij hec wenscht. Gij verdient dit even zoo „ zeer door uwe geboorte als door uw ge„ drag (a). " Op deeze verklaaring nam ik het geld aan en bragt het den Heer de graaf, johanna wierd nu van de ellendige plantagie Fauconberg onder de befchcrming van de eerfte vrouw veelligt van geheel Hoüandsch West-Indien , zoo niet van de gantfche waereld gebragc en zij bedankte mij daarvoor met een blik , die jalleen door het gelaat eens Engels uitgedrukt konde worden. De Heer de graaf fchreef mij omtrent de re- (tf) Ik heb reeds aangemerkt dat johanna de dogter van een niet onaanzienlijk man uit Holland was en dat het genacht ,yan haare moeder zeer aanzienlijk ia Afrika was, G 3  los REIZE in de BINNENLANDEN rekening het volgende : „ Mij koomen van „ deeze fomme twee honderd guldens toe als op„ zigter. Staa mij toe ook een klein deel aan „ deeze gelukkige zaak te hebben, en mijn aan„ deel niet aanteneemen; ik gevoel mij door het „ genoegen eene zaak bevorderd te hebben , die „ zoo veel tot het geluk van twee waerdige per„ foonen fchijnt toetebrengen , genoegzaam be„ loond. " Ik bedankte mijnen onbaatzugtigen vriend , terwijl ik hem trouwhartig de hand fchudde en gong terftond met de twee honderd Guldens naar Mevrouw godefroy, die zig met mij verheugde. Ik moet ook niet nalaaten, als een nieuw bewijs van het menscblievend karakter van deeze vrouw, op te merken dat , daar zij van den beklaaglijken toeftand der zieken in Maagdenberg hoorde , zij eene gantfche floep vol vrugcen , groenten en ververfchingen van alle foorten die in de volkplantingen waren , tot hunne verkwikking tot een gefchenk derwaarts zond. Daar mijn enkel nu tamelijk wel geheeld was, fchreef ik aan den Overfte fourgeoud dat ik binnen weinige dagen de eer zoude hebben bij hem te zijn. Deezen brief zond ik naar Barbacoeba, daar hij nog altoos vertoefde, terwijl de onverfchrokken en werkzaame H*er stoeleman met enige zwarte Vrijwilligers de bosfchen in eene andere ftreek doorkruiste; de laatfte  van SURINAME. 103 fle zond deezen dag vier gevangene rebellen naar Paramaribo Den tienden begaf ik mij op weg om mijnen vijfden veldtogt te beginnen en kwam den veertienden te Barbacoeba aan , daar ik den Overfte fourgeoud, die mij vriendlijk ontving, gereed vond om den volgenden dag optebreeken. Ik had de troepen nog niet zoo vergenoegd en bereidwillig tot den aanval, gezien. Dit fproot uit verfcheiden gronden; enige hoopten te plunderen , andere zig op de rebellen te wreeken , weder andere den oorlog ren einde te zien en dan ontbrak het, zoo ik geloof, ook gewis niet aan dezulke, die hun leven, onder aanhoudende aanvallen van ziekten en onder den harden dienst,, moede waren en hartlijk naar een roemrijk eind van hunne moeijelijkheden zugteden; want niets kan ellendiger zijn dan het leven van eenen foldaat, die onophoudlijk van natheid doordrongen , of door de zon gezengd , en in een onbegrensd woud in eene luchtftreek tusfchen de keerkringen ingefloten is. Den (<0 Deeze vrijwilligers hebben de gewoonte allen re« bellen-Negers, die zij' dooden, de regterhand af te houwen, voor welke zij vijf en twintig Guldens ontvangen, en voor eiken, dien zij levendig in handen leveren, krijgen zij nog eens zoo veel ; ontdekken zij eene ftad of eea dorp, dan krijgen zij duizend Guldens. G 4  lo4 REIZE in de BINNENLANDEN Den vijftienden Augustus 1775 hadden de re-: bellen de ftoutheid, of omdat zij door de laatfte Overwinning over Kapitein mayland en zijn corps moedig geworden waren, of omdat zij den Overfte fourgeoud wilden trotfeeren en zijne, troepen fchrik aanjaagen, alle hutten in brand te fteeken, die zijne patroeljes op twee verfcbillende plaatfen hadden laaten ftaan , en daarbij den geheelen nacht zonder ophouden te fchieten en te fchreeuwen , dat wij het hooren konden. Dit was egter maar eene terging tot den aanval en bragt onzen ouden Bevelhebber in zulk eene gramfchap, dat hij zwoer eene gedugte wraak te, zullen neemen. In deezen nacht veroorzaakte ook een groote Tyger een groot alarm in het leger, maar hij deed anders geene fchade. Een uur voor zonne-opgang was fourgeoud met zijne troepen marschvaerdig en men trok terHond het bosch in. Derzelver aantal beliep nu twee honderd Europeaanen, die tot den dienst in ftaat waren ; de overige waren ziek en onbruikbaar. Van de zwarte Vrijwilligers was nog niemand aangekoomen, fchoon men hen gewagt had. Zij waren, namelijk, over den Commandant zoo te onvreden, dat zij geheel wegbleeven. Dit gaf den ouden man aanleiding om hen openlijk voor een' hoop bloodaarts uittefchelden, en ik beken dat ik zelf over hun geheel agterblijven zeer verwonderd was, daar zij anders den vijand zoo vlug op  van SURINAME. 105 pp de hielen zaten en ook nu verklaard hadden hoe verheugd zij waren hunne kragten tegens hunne zwarte landsluiden in eenen beflisfende flag te beproeven. Den gantfchen dag namen wij onzen marsch regt oostwaarts en na dat wij agt mijlen voortgerukt waren , dat in een land , daar de pioniers? aanhoudend met bijlen den weg baanen moeten, geenen kleinen togt is, hielden wij halte en bouwden ons hutten. - Den zestienden zetteden wij onzen weg op eene foort van dijk of verhoogden grond, in dezelfde ftreek voort. Deeze dijken loopen , zoo ik mij niet bedriege, hier meest van het oosten naar het westen, even als de meeste moerasfen en poelen. Na dat wij eerder eenen korteren dan langeren weg dan te vooren afgelegd hadden, ontvongen wij bevel onze hangmatten uit te pakken en zonder dak te flaapen, opdat de vijand het geluid van het omhakken der boomen niet hooren zoude. Even zoo weinig wierd ons toegelaaten een vuur aantelleeken, noch een woord te fpreeken, en rondom het leger wierd fcherpe wagt gehouden. Deeze waren indedaad zeer noodwendige voorzorgen ; maar zoo wij niet van de vijanden ontdekt wierden , wïerden wij daarentegens van de wolken van muggen en muskiten, die uit een nabuurig moeras opvloogen, bijna opgevreeten. Ik ten minnen had hier meer uitteftaan dan yoqrG 5 heen  io6 REIZE in de BINNENLANDEN heen aan boord van de nodlottige barken op de Opper - Cottica , wijl wij geen' rook durfden maaken om hen te verdrijven. In deezen toeftand groef het arme volk met de bajonnecten gaten in den grond, ftak 'er den kop in, en dekte den ingang en hunne nekken met hunne hangmatten en lagen met den buik op den grond. In eene andere ligging te flaapen was volftrekt onmogelijk. De goede raad van eenen Neger verfchafte mij egter eene bekwaamer rustplaats. „ Klim, Mijn „ Heer," zeide hij, ,, met uwe hangmat in den „ top van den hoogften boom in het leger en leg „ u daar te flaapen. Geen eenige Muskiet zal u „ ftooren; die worden alle door de uitwaasft-min,, gen van het zweet der menfchen op de aarde „ aangetrokken." Ik beproefde het terflond en fliep bijna honderd voeten hoog boven mijne medgezellen, van welke ik door de millioenen muskiten , die onder mij zwermden , niets zien , noch door het onophoudlijk gegons niets hooren kon. Deeze dieren waren onze voornaamfte plaagen bij nacht, gelijk de vuur- mieren (om hunne pijnlijke beet zoo genaamd) bij dag, die ons dikwijls in groote zwermen aangreepen. De laatfte zijn zwart en zeer klein, maar Jeeven in zulke ontzagchelijke menigten bijeen, dat de aardhoopen, die zij opwerpen, ons dikwijls den weg belemmerden  van SURINAME 107 den en, ftapt men 'er over henen, dan zijn voeten en beenen terftond met ontelbaare van die infekten bedekt, die zoo vast in de huid bijten, dat zij zig eerder den kop laaten aftrekken, dan dst zij eens gevat hebben los laaten. De brandende pijn, welke hunne beet veroorzaakt, kan, naar mijne gedagten, niet enkel van dc fcherpte van hunne bijt - tangen koomen, maar moet uit een giftig vogt, dat in de wond dringt, voortspruiten. Ik heb gezien dat eene gantfche compagnie door hunne beet in de hoogte fprong als of zij met heet water beiprengd wierde. Den zeventienden liep onze marsch nog oostwaarts tot negen uuren, wanneer wij ons naar het Noorden wendden. Op deezen weg moesten wij veel over matakij - wortelen of trompetters klauteren , die een teken waren dat wij nu in laage ftreeken kwamen ; het duurde ook niet lang of de grond wierd zeer moerasfig; tot ons geluk hadden wij egter nu weinig regen, fchoon het in het nat jaargetijde was. Deezen avond floegen wij reeds om vier uuren ons leger op, wijl de Overfte fourgeoud eenen aanval van de koude koorts kreeg. Deezen nacht wierden wij bij eene fterke regenbui weder door het fchreeuwen en fchieten der rebellen opgewekt; daar hunne kogels ons niet bereikten en het ftik donker was, wisten wij niet wat zij voor hadden en geraakten in eene niet ge- rin-  io8 REIZE in de BINNENLANDEN -ringe verlegenheid. Deeze onrust duurde bijna tot den morgen; elk' oogenblik moesten wij verwagten aangetast te zullen worden en daarom zeer ïiaauwkeurige wagt houden. In den morgen maakten wij onze hangmatten bij tijden weder los en trokken noordwaarts naar de ftreek, van waar het gefchreeuw ons was toegefcheenen te koomen. Uit gebrek aan rust waren wij alle zeer moede, maar voornamelijk de Overfte fourgeoud, die zig naauwlijks voort kon fleepen , zoo zeer was hij door de koorts verzwakt. Wij hadden nog geene twee mijlen afgelegd, als 'er een rebellen - Neger voor mijne voeten uit defiruiken, waaronder hy geflaapen had, opfprong; daar wij egter geen bevel hadden op enkele herom zwervende menfchen te fchieten, ontkwam hij, loopende als een hert door het hout. Onze oude Commandant, welken ik de zaak berichtede, zwoer dat hij een fpion moest ge_ weest zijn, dat mij ook niet onwaarschijnlijk voor. kam, fchuddede zijne ziekte af, en verhaastede zijne fchieden met dubbelen ijver. Ons zoeken was egter ten minden voor deezen dag te vergeefsch; want omtrent een uur geraakten wij in een moeras, waaruit wij ons naauwlijks konden redden en waren genoodzaakt naar onze laatfte ftandplaats terug te keeren. Twee gemeene wierr den 'er van de troepen der Maatfchappij vermist, die waarfchijnlijk in het moeras omgekoomen waren. . Den  * a n SURINAME. 109 Den negendenden voegde zig tot onze groote felijdfchap een troep zwarte Vrijwilligers van honderd mannen , door den Heer vinsack aangevoerd wordende, bij ons. Wij waren na in het geheel drie honderd fterk. De Overfte foukglou» , die zig anders hield als of hij weinig werk van deeze zwarte foldaaten maakte, was egter nu over hunne aankomst zfeer verheugd , daar wij eenen vijand naderden , dien zij zoo wel kennen, en dien zij veel beter wceten bij te koomen dan onze zee - foldaaten. Ik ben overtuigd dat een eenige van deeze Zwarte hier meer uitrigt dan een half dozijn Blanken; want deeze bosfchen zijn als hun element, terwijl zij het verderf van de Europeaanen zijn' Wij trokken nu in drie reijen of kolommen ; het regiment van den Overfte in het midden, de troepen van de maatfchappij op den regter en de Zwarten op den flinker vleugel, alle zoo dat zij eikanderen, hooren konden, en rondom het gantfche corps waren nog enige flanqueurs. In den namiddag trokken wij over een biri-biri moeras , een zeer gemeen en gevaarlijk flag van moerasfen in deeze ftreeken. Het beftaat uit een diep flijk, dat van boven met een dunne vloer van zooden bedekt is, die op de meeste plaatfen eenen man draagen kan en buigt als men 'er over gaat; maar breekt hij ongelukkig door , dan is men terftond in het flijk begraaven en zonder redding ver  iio REIZE in de BINNENLANDEN verloren , als men 'er ni^c terflond uit gehaald worde. Zoo is het menigmaalen gebéurd dat menfehen voor de oogen van andere wegzonken en niet weder te voorfchijn kwamen , wijl het onmogelijk was hun te hulp te koomen. Drijfzand is minder gevaarlijk, wijl men flechts langzaamerhand wegzinkt, daar men integendeel door deeze moerasfen oogenbliklijk verflonden wordt. Wij zogten een ongeluk voor te koomen door zoo wijd mogelijk van eikanderen voorttetrekken; desniettegenflaande vielen 'er verfcheiden foldaaten door en wierden met moeite gered. De weg bragt ons over een paar oude Casfava velden , een teken dat wij de verblijfplaats der rebellen naderden. Korc daarop kwamen wij op Kapitein maylands fpoor, gelijk wij aan de tekenen , die in de boomen gehouwen waren, zagen. Daar het nu reeds te laat in den avond was om den vijand aantegrijpen, legerden wij ons weder enige mijlen van het moeras , in welk Kapitein ma yland met zijn volk geflaagen was, en wijl de troepen door den langen togt zeer vermoeid waren , ftond fourgeoud, tot mijne verwondering , toe dat 'er hutten gebouwd en vuur aangeftooken zoude worden, want anders plagt hij ons deeze verkwikking niet te vergunnen , als wij nog veel verder dan nu van den vijand verwijderd waren; ik nam de gelegenheid waar  va n S U R I N A M E. in waar en van mijn Sergiant enige duiven -boonen gekregen hebbende, die hij in een nahuurig veld geplukt had , verzogt ik hem ten eeten , gelijk ook eenen Neger-Kapitein annibal genaamd; wij wierpen alle drie ons pekelvleesch en onze biscuit in de ketel; wij roerden het om met eene bajonet en deeden eenen heerlijken maaltijd , ondanks eenen afgrijslijken nacht en den fterkften regen. annibal, mij gezegd hebbende dat wij den vijand voorzeeker des anderen daags zien zouden, vroeg mij of ik wist hoe de Negers onder eikanderen vegten. Ik zeide hem van neen, waarop hij mij het volgende verhaal deed, terwijl hij zijne pijp onder zijne hangmat zat te rooken. „ De „ twee partijen zijn geformeerd in compagnien „ van agt of tien mannen, onder bevel van eenen „ Kapitein , die eenen hoorn draagt, op welks .„ geluid zij alle hunne beweegingen verrigten en vegten of vlugten. Als zij vegten, fchei„ den zij zig onmiddelijk van een, zij gaan op „ den grond leggen en fchieten van tusfchen de „ boomen van zeer nabij. Elk foldaat wordt ge„ holpen door twee ongewapende Negers ; de „ een neemt zijne plaats in , als hij doodgefcho„ ten wordt en de ander fleept het lijk weg, „ opdat het niet in handen van de vijanden „ zoude vallen. " Zijn verhaal gaf mij een juist denkbeeld van L die  lis REIZE in de BINNENLANDEN die wijze van vegten, welke ik zedert gezien heb. Kapitein annibal. zeide mij ook dat men meende dat de berugte bonny in perfoon onder de rebellen in onze nabuurfchap ware. Dat opperhoofd , fchoon een Mulat, was in de bosfchen geboren, daar zijne moeder gevlugt was, om de kwaade behandeling van haaren meester te Ontgaan, bij wien zij zwanger was. Hij zeide mij ook de naamen van verfcheiden andere hoofden der rebellen , tegens welke hij dikwijls gevogten had. Het eerst van alle was qüammy, hoofd van eene afzonderlijke bende , die geene betrekking tot de andere muitelingen had. Hij fioemde mij vervolgens coromentyn, cojo, arico, en joli-coeur. De twee laatste waren vermaard om de onverzoenlijke wraak , die zij tegens de Blanken oefenden, en jolicoeur, van welken ik reeds gefproken heb, had 'er ook billijke reden toe. annibal geloofde ook dat de vermaarde baron thans onder het groot opperhoofd bonny diende. Hij gong vervolgens over tor de voornaamüe vastigheden der rebellen, van welke enige reeds vernield waren , andere in ons gezigt lagen, en van welke andere ons Hechts bij naam bekend waren. Zij hadden alle eene wezenlijke betekenis als: Boucou: dat zeggen wil: Ik zal tot een puinhoop worden voor ik genoomen word: Cado  van SURINAME. 113 Gado Saby: dat is, God alleen kent mij. Cofaay: dat is, Koomt als gij het hart hebt. Tesfy fy ■ dat is, Ruikt 'er aan, als gij lust hebt. Mele mij; dat is, Ontrust mij , als gij durft. Bonfy cray: dat is, Be bosfchen fchreien. Me Salafy: dat is, Ik zalgenoomen worden. Kebry my: dat is , Verbergt mij , Ö loof dat mij omringt. Quammy condre, naaf den naam van quam- my, hun opperhoofd. Pynenburg, naar de Pijnboomen, welke deeze vastigheden eerst omringden. Caro Condre, naar de veele maïs - velden , van welke zij omringd is. Reify Condre , naar de rijst - velden , die 'er om leggen. Den twintigften, ten zes uuren, braken wij op en een paar uuren daarna bevonden wij ons in dat vreeslijk moeras, daar wij tot den middel door moesten ; wij waren egter wel uitgerust tegens zulk eene ontmoeting als onze voorgangers onderzonden hadden. Na dat wij meer dan eene haHe mijl door het water gewaad hadden , bereikten wij de overzijde zonder den geringften wederftand- Maar hier hadden wij een gezigt, dat zelfs den onverfchrokkenften verfchrikken konde: de grond was met doodshoofden, beenderen en ribben, waaraan het vleesch gedeeltelijk nog zat, bedekt, en met het bloed der ongelukkige , die II. Deel. H on-  u4 REIZE in de BINNENLANDEN onder Kapitein mayland hier hunnen dood gevonden hadden, bevlekt. Deeze officier had wel middel gevonden om hen te begraaven, maar de rebellen hadden hen weder opgegraaven, om zig van hunne klederen enz. meester te maaken en de lighaamen in ftukken te houwen. Onder deeze was hetlot van m a y l a n d s neef, eenen veelbeloovenden jongeling, bijzonder aandoenlijk. Hij kwam van het Zwitfersch gebergte om eene officiers - plaats te hebben en vond terftond na zijne aankomst zijnen dood in een moeras van Suriname. In moed en onverzaagdheid geleek hij naar zijnen oom; hij ftelde zig vrijwillig aan het gevaar bloot en kende geene paaien. Dit was nu reeds de derde hoop menfchenbeenderen, die wij op onzen togt aantroffen, en ik beken opregt dat mij dat niet zeer aanmoedigde om met de Negers aan den flag te gaan 5 maar de gemeene foldaaten fpoorden deeze 'treurige overblijfzels aan tot wraak voor hunne vermoorde kameraaden. Wij volgden nu eene foort van voetpad , dat door de vijanden gemaakt was en ons'westwaarts voerde. Ten zes uuren (Heten wij op eenen kleinen hoop rebellen, van welke ieder eene groene korf op den rug droeg. Zij fchooten op ons, wierpen hunne bundels af en liepen naar hun dorp terug. Wij vernamen naderhand dat zij rijst naar ®ene andere woonplaats brengen wilden, om geen  van SURINAME. 115 geen gebrek aan levensmiddelen te hebben , als zij uit hun tegenswoordig verbijf Gado - Saby verdreven zouden worden , dat zij dagelijks vreesden , zedert zij door den braaven Kapitein mayland ontdekt geworden, waren. De groene korven , welke zij TVarimbos noemen , waren zeer aardig van Maricola - bladeren gevlogten, en toen ons volk die met den fabel doorhieuw, Hortte 'er de fchoonfte rijst uit, die ik nog gezien heb; zij wierd vernield en met voeten e;etreeden , wijl wij geene gelegenheid hadden die ïnedeteneemen. Kort daarop zagen wij eene ledige hut, waarin eene wagt ftond om bij de aannadering van het minst gevaar te waarfchuuvven; maar zij verliet ijlings haaren post. Wij verdubbelden nu onze fchreden tegens den middag, wanneer weder twee fchooten van eenen anderen voorpost van den vijand op ons gedaan wierden, die te gelijk voor hunnen aanvoerer bonny tot een teken van onze aannadering dienden. De Major medler en ik, benevens nog enige weinige van de voorhoede , en een kleine troep zwarte Vrijwilligers liepen vooruit en kwamen weldra in een fchoon veld met rijst en Indiaansch koren. Hier hielden wij ftil om onze overige troepen intewagten en bijzonderlijk om de agterhoede, van welke enige twee mijlen agter ons waren, tijd te laaten, om zig bij ons te voegen. Ondertusfchen had de vijand, die, gelijk wij naderhand H % za-  116 REIZE in de BINNENLANDEN zagen, het geheel veld , daar wij ons bevonden, omfingeld had , ons in ftukken kunnen houwen. Maar in een half uur was ons geheel corps bij malkanderen en wij begonnen nu terftond ons een eng pad door hec hout te kappen. Naauwlijks waren wij er in getreeden of daar begon van alle zijden een hevig vuur; de rebellen crokken terug en wij gelladig voort, tot wij op het fchoonfte rijstveld kwamen, dat de gedaante van een langwerpig vierkant had en ageer welk zig de rebellenftad als een amphitheater verhief, die door enige hooge boomen tegens de zon befchut, een betoverend en onuitdruklijk treffend gezigt opleverde. In dit veld wierd hec vuur veertig minuuten lang onafgebrooken gaande gehouden , en onze zwarte krijgers vogten met bewonderenswaerdige moed en bekwaamheid. De blanke foldaaten waren meest al te heet en vuurden onder eikanderen in het wild. Mij fchampte een vijandlijke kogel langs den fchouder af; den Luitenant decabanes wierden de riemen en den Serjeanc fowler de loop van hunne fnaphaanen in cwee gefchocen. Verfcheiden wierden gekwetst en enige doodlijk; maar tot mijne verwondering zag ik niemand op de plaats dood blijven; — waar dit vandaan kwam zal ik nader verklaaren. De vijand had het gantfche rijstveld , deels midden door , deels rondom met eene menigte dikke boom - ftammen en wortelen bezec, om ons de  van SURINAME. 117 de aannadering bezwaarlijker en gevaarlijk te maaken. Agter deeze verfterkingen lag hij te loeren en kon zeer juisc op ons mikken en met overleg los branden , terwijl hij enigermaate voor ons vuur gedekt was. Doch niettegenflaande alle hindernisfen rukten wij altoos verder voort en noodzaakten hem agteruit te wijken. Hij maakte meesterlijke beweegingen, maar ik moest medelijden met de menfchen hebben om hunne bijgeloovigheid. Een arme duivel in het bijzonder, die al te veel op zijn tover-middel vertrouwde en zig voor onkwestbaar hield , klom gedurig op eenen van de boomen, die niet verre van ons lagen, fchoot zijnen fnaphaan los, klom 'er weder af om dien weder te laaden, en kwam dan met hetzelfde oogmerk weder terug om regt voor ons gezigt los te branden. Eindelijk fchoot een van onze foldaaten hem de dije in twee; hij viel en kroop agter denzelfden boom, om zig te verfteeken; maar de foldaat liep naar hem toe en ftiet hem met zijnen fnaphaan den kop in , en zoo gong het meer van zijne landslieden , ondanks hunne tovermiddelen. Wij meenden in het dorp intedringen , maar een aanvoerer van de rebellen, die eenen ouden geboorden hoed droeg, had de domheid van te blijven flaan en met eene brandende flroo-bos, die hij greep, de huizen in onze tegens woord igheid in brand te fteeken. Het vuur verfpreidde 11 S zig,  n8 RETZE in de BINNENLANDEN zig , door de droogheid' van de gebouwen , in eenen oogenblik aan alle zijden, en ondertusfchen hield 'het fchieten uit het bosch langzaamerhand op. Deeze kloeke en meesterlijke daad belettede niet alleen het Aagten, waartoe de gemeene foldaat, in de hitte der overwinning , maar al te geneigd is ? maar verfchafte den vijand ook eenen veiligen terugtogt met vrouwen , kinderen en zijn nodigst huisraad; want aan de eene zijde hield ons de flodderende vlam terug, en aan de andere zijde belettede ons een onpeilbaar moeras , dat pns van rondomme omringde, hem natezetten. Ik moet bekennen dat, in het laatfte uur van dit gevegt , niets verfchriklijker kon zijn dan het aanhoudend musketten-vuur , het vloeken en brullen der Negers onder malkanderen, het kermen der gekwetste en ftervende in het ftof liggende en wentelende in hun bloed , de fchelle toon der horens, die zig van alle kanten lieten hooren, en het kraaken der brandende balken, in het vlammend dorp, terwijl de wolken rook, die ons omringden, de vlammen, die zeer hoog opfloegen, een tafereel vormden, dat ik niet kan befchrijven. Na dat wij ons van ftof, zweet en bloed gereinigd en ons door een dronk en eene beete broods verfterkt hadden, terwijl de vlammen langzaamerhand uitgingen , gongen wij heen om de rookende overblijfzelen te bezien en bevonden dat  van SURINAME. iio dat deeze plaats uit omtrent honderd huizen of hutten , van welke enige twee verdiepingen hoog waren, beftaan had. Wij haalden nog veeje kleinigheden van onder de gloeiende asch , dié dé vlammen ontkoomen waren , als zilveren lepels én vorken , die , gelijk wij uit het teken B. W. gisten, van dé plantagie Brunswyk aan de Cottica geroofd waren. Wij vonden ook enige mesfen, gebrooken porcelein en aardewerk; onder de laatste was een pot vol rijst en palmboom-wormen. Alzoo ik geen vuur nodig had om dit geregt gaar te maaken , en mijne eetenslust zeer fterk was, ledigde ik dien in weinige minuuten, en het fmaakte mij voortreflijk. Sommige vreesden dat de fpijzen vergiftigd zouden zijn; maar deeze vrees was tot mijn geluk ongegrond. f Wij vonden hier ook drie hoofden op ftaaken ftaan , de treurige overblijfzelen van enige van onze feraave lieden, die voorheen door de rebellen gedood waren.- Doch dat ons nog meer trof waren de koppen van twee jonge Ne*' gers, die nog versch fcheenen afgehouwen te zijn. Wij vernamen daarna' dat deeze Negers , in den nacht van den zeventienden, toen wij het gerugt en het fchieten gehoord hadden , door hunne landslieden afgemaakt waren , omdat zij in ons voordeel gefprooken hadden. Alle diergelijke overblijfzelen verbrandden wij te zaamen op eenen hoop , en toen keerden wij K 4 . naar  iao REIZE in de BINNENLANDEN naar de bovengenoemde hooge boomen terug , om 'er onze hangmatten aan te hangen. Maar onze zwarte foldaaten vermaakten zig nog met eikanderen de hoofden van onze verflaagen vijan* den toetekaatzen ; eindelijk fneeden zij dezelven de lippen, wangen, neuzen en ooren af, rukte» 'er de kinnebakken af en rookten die benevens de regterhanden om dezelve als gedenktekenen bunne vrouwen en hunnen kinderen t' huis te brengen. Ten drie uuren, terwijl wij van onzen arbeid •uitrusteden , wierden wij op nieuw door eenen aanval van eene vijandlijke bende in beweeging gebragt; doch zij wierden met enige fchooten terug gedreven. Dit onverwagt bezoek maakte ons ondertusfchen voor den nacht omzigtiger ; daar moge geen vuur aangeftooken worden, en da*ar wierden dubbele wagten rondom het leger geplaatst. Ik had nog geene twee uuren in mijne hangmat gelegen of ik wierd van mijnen getrouwen quaco opgewekt, die mij angftig toeriep: Masfsra ! Masfera ! booze Negro, booze Negro ! Daar ik tegelijk een levendig vuur hoorde, en de kogels door de takken fisten, dagt ik niet anders of de rebellen waren midden in het leger. Verfchrikt en nog flaapdronken fprong ik op, greep mijnen fnaphaan, en, daar ik liep zonder te weeten waarheen, liep ik eerst mijnen quaco overhoop en viel terftond daarop over twee of drie kae^  van SURINAME. 121 Raereis , die op den grond lagen , en welke ik voor dood hield ; de een wierd boos en vloekte : „ Vervloekte hoerekind, als gij u roert, zij t gij „ een kind des doods, fourgeoud heeft be„ vel gegeeven dat wij alle van nacht op den „ buik moeten gaan leggen en niet fchieten , wijl „ het kruid en loot gisteren grootendeels ver„ fchoten is. " Nu hoorde ik aan de ftem dat het een van onze grenadiers was, volgde zijnen raad en gong mij plat op den grond leggen. Zoo bleeven wij leggen tot de zon opging; mjddelar-* wijl voerden onze Zwarten met de ..rebellen zeer ftigtelijke gefprekken; zij vervloekten en dreigden eikanderen op de vreeslijkfte wijze. Zij noemden de onze bloodaarts en verraaders van hunne eigen landslieden en daagden hen tegens den volgenden dag tot een tweegevegt uit: Zij zwoeren dat hun eenigfte. wensch was hunne handen in het bloed van zulke fchurken te wasfchen, die aan de vernieling van hun bloeiend verblijf de meeste fchuld hadden. Onze Zwarten fcholden daarentegens de rebellen voor ellendige deugnieten, van welke zij elk twee voor hunne rekening wilden neemen , als zij het waagden hunne lelijke gezigten te laaten zien. Zij waren hunnen heeren ontloopen , enkel omdat zij te lui waren om te werken , en diergelijke. Hierop hieven beiden partijen eene foort van krijgsgefchrei aan, om eikanderen te beipotten , zongen viiftorie - liederen , en bloezen H 5 op  las REIZE in de BINNENLANDEN op de horens, tot teken van uitdaaging. De rehellen begonnen van nieuws af aan te fchieten en zetteden dat, beneve'ns hun gefchreeuw , den gantfchen nacht voort. Eindelijk liet zig de goede fourgeoud ook in eene zaamenfpraak in , waarbij ik en mijn Serjeanc fowler hem als tolken dienden. Hij beloofde den rebellen leven , vrijheid, eeten , drinken en alles wat zij nodig hadden. Zij antwoordden met een luid gelach , dat zij van hem niets nodig hadden , noemden hem eenen half uitgehongerden Franschman, die zijn vaderland ontloopen was, en verzeekerden hem dat, als hij het waagen wilde hun een bezoek te geeven , hij onverjet en met geenen ledigen buik zoude vertrekken. Zij beweerden dat wij meer te beklaagen waren dan zij, dat wij blanke flaaven waren, die ons voor vier ftuivers 's daags dood lieten fchieten , of uithongeren, dat het hun fpeet dat zij hun kruid en lood aan zulke ellendige kaerels moesten verfpillen, maar dat, zoo een planter of een (opzigter zig onderftond in het bosch te koomen , geen van hun levendig terug zoude keeren, zoo min als de trouwlooze vrijwilligers, die zig daarop verlaaten konden dat zij huiden of morgen nedergehouwen zouden worden. Zij voegden 'er ten laatsten nog bij dat bonny in korten tijd Gouverneur van de volkplanting zou worden. Hier-  van SURINAME. 123 Hierop maakten zij een gekletter met hunne wapenen, heften een drievoudig hoezee aan , dat door onze Zwarten beantwoord wierd, en verftrooiden zig tegen den morgen. Wij waren wel zeer afgemat, maar ons verlies was, ondanks het hevig fchieten van den vijand, egter zeer onbeduidend ; ik heb beloofd te zeggen waar dit van daan kwam. Het geheim klaarde op, toen de veld-heelmeesters de gekwetste verbonden : zij vonden , namelijk , zeer weinige looden kogelen, maar meest kei-fteencn, knoopen en ftukken geld, die ons weinig fchade doen konden, alzoo zij naauwlijks door de huid drongen. Wij bemerkten ook dat veele van de rebellen - Negers, die gebleven waren , Hechts fcherven van Seltzer water-kruiken , in ?plaatfe van vuurfteenen hadden, die onmogelijk behoorlijk dienst konden doen. A«,n deeze omftandigheden hadden wij het onbetwistbaaar te danken, dat wij 'er zoo goed af kwamen, ondertusfchen ontbrak het bij ons ook niet aan eene menigte gevaarlijke wonden en kneuzingen. Bij deeze gelegenheid moet ik aanmerken dat het bij de Negers over het algemeen* niet ongewoon is dat zij, als het hun aan een genoegzaam aantal fnaphaanen ontbreekt, kromme ftokken neemen , die het aanzien van fnaphaanen hebben, en zig daarmede onder de overige mengen. Deeze list heeft reeds menigmaal de uitwerking ge-  124 REIZE in de BINNENLANDEN gehad dat, als zij eene plantagie overvielen, de flaaven van dezelve , enkel door het gezigt van de, naar uiterlijken fchijn , zoo wel gewapende menigte verfchrikt, wegliepen en huis en haven ten beste gaven. Eene andere list was dat zij de rooden mutsjens , welke onze Zwarten , tot onderfcheidingtekenen , op hec hoofd droegen , zogten te krijgen en bij een gevegt opzetteden, waardoor ziJ niet alleen hun eigen leven beveiligden , maar zig ook des te ligter onder hunne vijanden konden mengen om hen te dooden. Onbegrijplijk zijn de menigerleie hulpmiddelen , die zij zig in de bosfchen weeten te verfchaffen , daar het hun , in tijden van rust, zoo zij zig beroemden, aan niets fchijnc te ontbreeken ; wanc zij zijn dik en vee, een minflen alle, die wij gelegenheid hadden ce zien. Ik moec niec vergeecen te zeggen dat zij wild door konftige vallen en fprenkels en ook visch in grooten overvloed weeten te vangen en door inmaaken te bewaaren, en hunne velden zijn met rijst, casfava , yams , pifangs enz. overlaaden. Zij bereiden uit de asch van den palmboom zout, gelijk de Gentoos in Oost-Indië, of gebruiken, in plaats van hetzelve, roode peper. Wij vonden hier bij eenen ouden boomflam een vatjen uicmuntende bocer verborgen, die, gelijk mij onze Negers zeiden , van hec vee van den Palm-  van SURINAME. ta$ Palmboom-worm gemaakt wierd, dat men fmok en zuiverde. Zij is zoo eetbaar als de Europifche botei en , naar mijn' fmaak , nog lekkerer. Ook geeft de piflachio of Pinda - noot hun door haare olieachtige zelfftandigheid een boter, die zij veel bij hunne foppen gebruiken. Palmboomwijn hebben zij in overvloed. Met een woord , zij weeten hunne behoeften van de natuurlijke voortbrengzelen des lands genoegzaam te bevredigen. De Overfte fourgeoud maakte nu zijn werk van de velden in den omtrek te verwoesten ea droeg mij zulks aan het hoofd van tagtig foldaaten en twintig zwarten op. Ik liet dan alle de rijst op de bovengenoemde velden afkappen en, toen dit gefchied was, ontdekten wij een derde , met welk wij eveneens handelden. In den namiddag wierd Kapitein hamel met vijftig foldaaten en dertig zwarten afgezonden om agter het dorp op kondfchap uittegaanen, zoo mogelijk, te befpieden hoe de rebellen door een zoo onpeilbaar moeras heen en weder gingen , daar wij niet in ftaat waren hen te vervolgen. Deeze officier ontdekte eindelijk eene foort van vliegende brug tusfchen de biezen , die van Mauricy - boomen gemaakt , maar zoo fmal was, dat 'er geene twee menfchen nevens eikanderen op gaan konden. Den volgenden morgen beval onze Commandant eene bende die brug over ce gaan om te onder-  it6 REIZE in de BINNENLANDEN derltaan waarheen dezelve bragt. Ik was 'er ook bij- Wij gongen dit eng pad van drijvende boomen zonder wederftand door en kwamen aan de andere zijde in een groot vierkant veld met casfava en yams, en omtrent dertig huizen, die nu ledig (tonden, en de overblijfzelen van het oude dorp Cofany waren. Hier deeldep wij ons in drie partijen, om het veld des te beter te kunnen doorzoeken, en ontdekten nu tot onze verbaazing dat de reden waarom de rebellen in den nacht zoo gefchreeuwd , gezongen en gefchoten hadden , niet enkel was om den aftogt van hunne vrienden te dekken , maar ook om te verhinderen dat wij niet bemerken mogten dat de hunne alle bezig waren Warimbos of korven te vervaerdigen en die met de fchoonfte rijst, yams en casfava tot hun onderhoud op de vlugt, te vullen , terwijl zij ons niets dan het afval en het kaf overlieten. Dit was indedaad een meesterftuk van een wild volk, op hetwelk wij zoo verachtlijk nederzien,dat eenen Europifchen Generaal eer aan zou gedaan hebben en veelligt onder befchaafde natieën zelden gevonden wordt. fourgeoud kon het niet verkroppen zig van eenen naakten Neger zoo misleid te zien en zwoer overluid zig te zullen wreeken en bonny tot het einde der waereld te zullen vervolgen. Ondertusfchen was onze krijgsbehoefte verbruikt en  van SURINAME. ia? «fi de voorraad verteerden, al ware dat ook zoo niet geweest, zou het tog te laat gev/eest zijn om 'er nu nog aan te denken den vijand intehaalen. Onze held bleef egter bij [dit onuitvoerlijk voorneemen en zond Kapitein bolts met honderd foldaaten en dertig vrijwilligers, benevens een behoorlijk aantal flaaven, om nieuwe krijgsvoorraad en voor eene week levensmiddelen van Barbacoeba te haaien; hij beval tegelijk dat de troepen op half rantfoen zouden gezet worden en dat zij zig in alle geval met rijst, erweten en casfava, welke zij zoo goed zij konden moesten klaar maaken , zouden behelpen. Dit was dan mijn lot, even als dat van de meeste andere officieren. Nu had men dikwijls het aartig gezigt van tien of twintig van ons met zwaare houten flampers, als apothekers jongens, rijst te zien Hampen : tot mortieren dienden ons Hammen van purper- hart-boomen, die door de rebellen tot dit .oogmerk konftig uitgehold waren. Want dit was het eenigfte middel, dat zij hadden, om de rijst uit de fchillen te krijgen. Maar voor ons was dit een zeer moeijelijk werk, bij hetwelk het zweet ons met flroomen van het lijf liep en water was toen onze eenigHe drank. Onze zwarte vrijwilligers , die op kondfchap uit geweest waren, kwamen den drie en twintigHen, des namiddags, terug en berichteden dat zij nog een rijstveld in het Noord-Ooiten ontdekt en  is8 REIZE in de BINNENLANDEN en vernield hadden, waarover fourgeoud eene groote blijdfchap toonde. In de avondfchemering befpeurde ik van verre verfcheiden gewapende Negers, die naar ons toekwamen; ik gaf'er den Overfte naricht van , waarop hij gantsch verfchrikt uitriep: wij zijn verloren! en beval dar. wij alle in het geweer zouden koomen. In weinige minuutenwaren deeze Negers zoo nabij, dac men hen duidlijk kennen konde en nu zagen wij dat verfcheiden van hun in hangmatten aan ftaken gedragen wierden. Daar is Kapitein bolts , riep fourgeoud , o kemel! hij is met zijnen geheelen troep terug ge/laagen ! en zoo wierd het ook bevonden. In hetzelfde moeras, in welk Kapitein mayland geflaagen was geworden, wierd hij aangevallen. De vijand ontzag de Europeaanen , maar woedde des te erger tegens de zwarte Vrijwilligers. Kapitein valentin, een braaf jong mensch, die tot de bende Vrijwilligers behoorde , verloor door een kogel zijn' hoorn , terwijl hij'er op blies, om zijne landslieden aantemoedigen,en zijn zak en hij wierd zelf op vijf plaatfen gevaarlijk gewond. In deezen toeftand vond hem zijn broeder, Kapitein avantage, en toen hij zag dat hij doodlijk gekwetst was, bewees hij hem eene broederlijke tederheid, dergelijke men zelden onder befchaafde volkeren aantreft; hij knielde nevens hem neder , neigde over zijn lighaam en zoog het bloed uit zijne wonden ; toen om-  van SURINAME. t%9 omarmde hij hem , gaf hem de manlijke verzeekering dat zijn dood aan zijne vijanden zoude gewrooken worden, en troostte hem met de hoop dat, zoo hij fneuvelde , zij eikanderen in eene betere waereld zouden wedervinden. Nu brandden onze vrijwilligers van woede en wraakzugt en lieten zig naauwlijks terug houden van den vijand ter/rond natezetten. Maar fo urCEouo.zag wel in dat hij zig door zijn dwaas ontwerp in gevaar gebragt had van eene volkoomen nederlaag te lijden, daar het ons geheel aan krijgsvoorraad en mondbehoefte ontbrak en alle toevoer ons afgefneden was. Hij begon dan eindelijk op eenen veiligen terugtogt bedagt te zijn, waartoe hem daarenboven het onophoudlijk en algemeen gemor der troepen, die niet alleen half verhongerd, maar ook door het rondzwerven bij dag en het wagt houden bij nacht fchriklijk afgemat waren, hem aandreef. Den vier en twintigften vroeg wierd 'er nogmaal eene bende van honderd en veertig mannen' naar Cofaay gezonden om de velden aldaar te verwoesten en toen deeze gelukkig van haaren togt terug kwam , nam het geheel corps des namiddags zijnen terugtogt naar Barbacoeba aan. Bij den togt door het berugt moeras gedroeg zig fourgeoud , om mij ten zagtsten uittedrukken, niet zeer roemwaerdig ; maar des te meer verdient een Waal, mattou genaamd, wegens zijne onverII. Deel. I fchrok-  ï3o REIZE in ee BINNENLANDEN fchrokkenheid en het goed voorbeeld, dat hij zijnen fpicsbroederen gaf, gedagt te worden. Den zes en twintigften des namiddags , bereikten wij eindelijk onze algemeene verzamelplaats , maar in eenen zeer treurigen toeftand; elk was door de uitgeftaane moeijelijkheden verzwakt, veele van honger uitgeteerd en andere doodlijk gekwetst. Alle flaaven wierden gebruikt om de zieke en kreupele in hunne hangmatten te draagen, fchoon zij zelve naauwlijks kragten genoeg hadden om zig voorttefleepen. Zoo eindigde de verovering van Gado - Saby. Op deezen togt wierd, wel is waar, geen eenige rebel gevangen gemaakt, noch enige buit veroverd; doch egter gefchiedde de volkplanting door -de verftooring van dit verborgen rebellennest een zeer wezenlijke dienst; want daar zij nu uit hun hoofd-verblijf verdreven waren, keerden zij, gelijk ik reeds heb aangemerkt, niet weder in dien omtrek terug; ja ik kon onze overwinning bijna volkoomen noemen ; ik zeg bijna ; want uitgezonderd dat de rebellen nog enige weinige plantagieën, deels om hun eigen onderhoud, deels om zig te wreeken, vernielden , waren zij egter door het verlies, dat zij nu geleden hadden, zoo ontrust en in zulk een' fchrik gebragt, dat hunne plunderingen van dien tijd af aan veel zeldzaamer wierden, wijl zij kort daarop diep in het bosch terug trokken, daar zij noch fchade doen ,  van SURINAME. 131 doen , noch de weggeloopen flaaven ligt naaf zig konden lokken. Wat den ftaat der dingen in Èarhacocba betreft , daar was hier naauwlijks nog zoo veel voorraad overig , als tot het nooddruftig onderhoud der uitgehongerde troepen nodig was , ik zwijge dat men nog iets van hier naar GadoSaby zoude hebben kunnen zenden, gelijk onze Bevelhebber gedagt had. Het aanhoudend eeten van rijst, yams , erweten en Indiaansch koren had nu eene hevige loop ten gevolge , wanÉ fchoon de Indiaanen en Negers met dit voedzel zoo fterk als paerden worden , kunnen de Europeaanen het egter niet lang zonder vleesch uithouden , en dit was toen ter tijd zoo zeldzaam , dat zelfs de Jooden onder de foldaaten van de Maatfchappij gezouten fpek aten, als zij het maar krijgen konden. Ik was intusfchen nog een van de weinige gezonden , dat ik, fchier voor een wonderwerk moest aanzien, daar ik uit gebrek aan een eigen voorraad zeer karig had moeten leeven. Ik hoopte thans mijne in de nabuurige plantagie Mocha terug gelaaten levensmiddelen te kunnen gaan haaien; maar fotjrgeoub verzeekerde dat hij mij geen' oogenblik misfen kon, zoo lang ik nog op mijne beenen ftaan kon. Ik moest dan geduld neemen en de karige portie van eenen gemeenen foldsat met mijnen zwarten jonl % gen  i3a REIZE in de BINNENLANDEN gen deelen, waarbij de hemel mij fomwijlen was palm - kool of palmboom - wormen, of zelfs wel een Warappa-visch toefchikte. Hoe liegt voor hec overige de arme flaaven 'er aan waren kan men omcrenc daaruic afneemen dac, coen zij eens een Coaica-aap fchoocen , zij hem mee huid en hair en mee de ingewanden braadden, hem mee hunne eanden van een reecen en hem , als kannibalen , eer hij nog half gaar was, opaten. Zij booden 'er mij ook een bouc van aan ; maar hoe hongerig ik ook was, kon egter dac wildbraad noch mijne maag, noch mijne tong behaagen. Onze ellende was nu zoo grooc, dac de zwarte Vrijwilligers hec leger weder verliecen en hun aanvoerer de Heer vinsack, hoe dapper en werkzaam hij ook was, zijne plaats nederlegde, even gelijk de Heer mongol op fourgeouds eersten veldcogc gedaan had. In hec begin van Sepcember woedde de roode loop zoo geweldig in hec leger, dac fourgeoud alle zieke, officieren en gemeene, zonder uitzondering , wegzond, maar niet naar Paramaribo, in het groot hospitaal, om weder te herftellen , maar naar Maagdenberg en Vredenburg, om daar aan den oever van de rivier te kwijnen en te fterven. Hij was thans over het algemeen zoo onmededogende dat hij zelfs den officieren, die zoo ziek waren, dat zij zig onmogelijk zelve helpen kon-  van SURINAME. i33 konden, geenen foldaat vergunnen wilde om hen opcepasfen, zij mogten betaalen wat zij wilden. Eindelijk wierd de Overfte zelf van deeze gruuwelijke ziekte overvallen , en zijn geliefde drank wilde niet meer helpen; egter hielp het rijklijk gebruik van rooden wijn en fpecerijen, waaraan hij maakte nooit gebrek te hebben, hem ;ras weder tot geneezing. Dit middel gebruikte zeeburg ook als een behoed-middel , fchoon hij 'er dikwerf zoo veel van nam, dat hij het gebruik van zijn verftand verloor. Bij deeze treurige omftandigheden en in deeze ellendige legerplaats had onze Bevelhebber nog de ijdelheid eene bezending aan de regeering in Paramaribo met gelukwenfchingen over zijne overwinning te wagten» Tot dat einde liet hij zig eene fraaie hut oprigten en fchaapen en varkens brengen om de afgevaerdigden te kunnen onthaalen; maar zij kwamen niet. Eindelijk wierden de dieren geilagt en , voor de eerftemaal van zijn leven , liet hij eiken man een pond , de beenderen en alles medegerekend uitdeelen ; maar daar waren thans maar weinige die van zijne mildheid nut konden hebben. Den zesden kwam 'er eene verfterking van honderd mannen uit Maagdenberg en bijna even zoo veel van de troepen der maatfchappij uit Vredenburg aan. Deeze verhaalden dat veele van het volk, die bij de verovering van Gado-Saby geI 3, weest  134 REIZE in de BINNENLANDEN weest waren, op den weg van Barbacoeba in de floepen geftorven waren. Te gelijker tijd liep 'er naricht in dat de geflaagen rebellen met vijandlijke voorneemens beneden Patamaca over de Cottica getrokken waren en hunnen togt naar het Westen genoomen hadden. Daar wierd dan terftond een Kapitein met vijftig mannen te water afgezonden om de oevers in de nabuurfchap van Pinneburg- Kreek te gaan opneemen , deeze kwamen den agtflen terug en bevestigden de tijding. Onze onvermoeide Bevelhebber nam dan het befluit hen terftond te vervolgen ; doch wijl hij de uitgehongerde flaaven naar hunne heeren naar huis gezonden had, om tegens andere verwisfeld te worden, die ons goed draagen konden, en deeze nog niet aangekoomen waren, moest hij deezen togt nog een paar dagen verfchuiven. Ik zal dan verhaalen wat ondertusfchen in hec leger voorviel. Den negenden wierd de nalaatenfchap van den overleden Vaenderig sirows op krediet aan de meestbiedende verkogt, waarbij de arme foldaaten , die naar geen' prijs zagen, en maar wat wenschten te krijgen om, gelijk men zegt, lijf en ziel bij een te houden , alles 700 ten honderd te duur betaalden , en deeze fchandelijke fchuld wierd hun naauwkeuiig in rekening gebragt ; zoo betaalde , bij voorbeeld, een gemêene foldaat drie gulden voor een pond drooge tabak , die naauw-  van SURINAME. ï35 naauwlijks een fchelling waerdig was, en voor een paar oude kousfen en fchoenen eens zoo veel als zij nieuw gekost hadden. Een zieke gaf eene guinie voor een paar magere jonge hoenderen, en een ander even zoo veel voor een gebrooken flesfchen - kiscjen om zijne rommeling in te bewaar en. Zoo wierden deeze arme half uitgehongerde lieden van hun weinigjen eigendom, dat zij met hun zweet en bloed zoo zuur gewonnen hadden , beroofd en hoe ligt zou men dat hebben kunnen voorkoomen , als men hun gegeeven hadde dat hun toekwam ! Gelukkig zond de braave Mevrouw godefroy weder eene geheele bezending verfche levensmiddelen voor de gemeene foldaaten, die ook onder hen uitgedeeld wierden. Ik ontvong ook iecs van mijne lieve johanna, waarvan, wel is waar, een gedeelte geftoolen en een ander gedeelte onder weg bedorven waren; maar het overige was mij zeer aangenaam en ditmaal gaf ik 'er den Overfte niets van. Toen de nieuwe flaaven aangekoomen waren, braken wij den dertienden 's morgens vroeg op en namen eerst onzen weg naar het voorheen zoo genaamd vlek Jerufalem. De pakkaadjen en levensmiddelen wierden 'er te water gebragt. Niets kan wreeder zijn dan de behandeling, welke de arme flaaven op deezen weg ondergingen ; zij waren I 4 niet  136 REIZE in de BINNENLANDEN niet alleen als ezels belaaden en kreegen weinig of niets te eeten, maar moesten zig nog van eiken gemelijken kaerel laaten afrosfen. Zoo zag ik, bij voorbeeld, fourgeouds zwarten lijfknegc gousary eenen armen Neger op den grond fmijten, omdat hij hem zijnen last niet wilde afneemen; kort daarop wierp hem zijn heer zelf op den grond, omdat hij het hem te vroeg afgenoomen had, en, toen de ongelukkige, die niet wist wat hij doen zoude, vanangstfchreeuwdeiO-Miwfera! Jefus Christus! wierd hij van eenen anderen ten derden maale op den grond geworpen, omdat hij eenen zoo heiligen naam had durven uitfpreeken. Den veertienden 's middags kwamen wij te Jerufalem aan, doornat van den regen, en veele in eenen ellendigen ftaat, door de flegte wegen, waarop zij dikwijls over wortelen en iteenen gevallen waren. Tot onze verwondering en ook tot onze blijdfchap vonden wij hier weder den Heer vinsack met honderd vrijwilligers. Hij had gehoord dat de rebellen over de Opper - Cottica gegaan waren, en had zig van den Gouverneur laaten beweegen het bevel weder op zig te neemen. Daar de plaats, waar wij gelegerd waren, met hoog gras bewasfen was, had een van de flaaven het ongeluk van eene kleine flang, die men in Su-  van SURINAME. 137 Suriname de Orookookoo-flang noemt (*) gebeten te worden. Zijne kameraaden doodden de flang en gaven hem de gal met brandewijn vermengd, te drinken, waardoor hij zig werklijkbeter fcheen te bevinden ; maar weldra kreeg hij weder ftuipen en hij moest naar zijnen heer teruggebragt worden, daar hij ftierf. Den zestienden zond de Overfle fourgeoud twee fterke benden op kondfchap uit. Zij bragten twee kanos mede, die zij aan geene zijde van de Cottica, beneden den mond van de KlaasKreek op den oever opgetrokken hadden gevonden. Dit deedt ons begrijpen dat de rebellen westwaarts uit planderen gegaan waren en hunne ledige kanos de Klaas-Kreek af, uit het RijstLand gebragt hadden, om die met den buit van de plantagieën, die zij plunderen wilden, belaaden, terugtezenden. In gevolge daarvan wierd alles gereed gemaakt om hen ijlings te vervolgen en nooit toonde onze held meer wakkerheid dan bij deeze gelegenheid, zweerende overluid dat hij zig nu, het koste wat het wilde, op alle wilde wreeken. Den (*) Zij is dus genoemd , omdat zij in kleur naar eene Uil gelijkt en ik geloof dat zij dezelfde is die bancroft de Kleine Labora noemt en van welke hij verhaalt dat een Neger in minder dan vijf minuuten van haare beet geftorven was, toen hij in Demerarie was, is  138 REIZE in de BINNENLANDEN Den negentienden September met zonne-opgang trok de Overfte zeeburg met honderd foldaaten en veertig zwarte Vrijwilligers uit. Ik was 'er bij en de Overfte gedroeg zig den ganrfchen tijd zoo vriendlijk jegens mij, dat ik niet wist aan welke omftandigheid ik zulks toefchrijven zoude. Onze weg gong over de Cormoetlebo Kreek, omtrent zuid-westlijk , -ot in de nabijheid van de Cottica, daar wij ons leger opfloegen. Den volgenden dag zetteden wij onzen weg langs den oever voort tot aan de Klaas-Kreek. Aan den mond van dezelve moest ik mij met enige vrijwilligers in eene hinderlaag leggen, tot het donker wierd. Doch ik ontdekte niets, uitgenoomen dat de Vrijwilligers dezelfde bijgeloovigheid hadden als de Rebellen, namelijk dat hunne Obias of tovermiddelen hen onkwetsbaar konden maaken. Zij verhaalden mij dat zij dezelve van hunne priesters kreegen en dat zij zelve de hunne van graman quacy, eenen beroemden en verftandigen ouden Neger , van welken ik op eene andere plaats meer zeggen zal , kogten. Toen ik hen. vroeg hoe het dan kwame dat egter zoo veele van hun, of van hunne onkwetsbaare vijanden dood gefchoten wierden , antwoordden zij : omdat zij, gelijk gij, Mijn Heer, geen vertrouwen op hunne Obias hebben. Deeze listigheid van den ouden quacy had ondertusfchen deeze goede uitwerking dat zij zijne vrije landslieden zoo buitengemeen  van SURINAME. 139 meen dapper maakte dat ik dikwijls over hunnen moed verfteld ftaa, en hij zelf geniet 'er, gelijk doorgaans bij zulk een ambagt het geval is, niet alleen achting en eer, maar ook rijkdom.en gemak van, dat bij eenen Zwarte in Suriname inderdaad iets zeldzaams is. Den een en twintigften kwam een afgezondene van den Overfte fourgeoud met tijding dat 'er alarm - fchooten aan de Pirica gedaan waren; wij trokken dan terftond over de Cottica, en de vrijwilligers benevens een gedeelte der zee-foldaaten kreegen bevel zig in hinderlaag te leggen, in hoop van de rebellen op hunnen terugtogt aftefnijden, als zij met hunnen buit over de Cottica zouden willen terugkeeren. Daar liet zig ook werklijk een rebel neger met eene groene korf zien; doch tabak ruikende, (want enige van de vrijwilligers rookten tabak ) bleef hij ftaan. Wij fchooten op hem, waarop hij de korf neder fmeet en weg liep. De korf vonden wij gevuld met een dozijn van de fijnfte fervetten, eenen hoed met goud geboord, en een paar vrouwen-jakken van de fijnfte Indifche Chits en andere klederen. Ik gaf alles aan mijne zwarte medgezellen en behield alleen de chitfen voor mij. Dit goed begin fpoorde de Vrijwilligers aan om met groote drift voorwaarts te rukken ; wij verfterkten ons nog met vier mannen en trokken tot eene mijl van het leger, daar wij veertien hutten ontdekten, in welke de  i4© REIZE in de BINNENLANDEN de rebellen, naar allen fchijn, nog maar weinige nachten te vooren geflaapen hadden. Gaerne zouden wij hen op deezen weg verder vervolgd hebben , maar een uitdruklijk bevel van den Overfte zeeburg noodzaakte ons naar hem terug te keeren. Hier vonden wij eene verfterking van zestig mannen Zwarten en Blanken, die zoo even van Jerufalem aangekoomen waren en die ons bevel medebragten den volgenden dag zeer vroeg alle ïaar de Pirica op tebreeken. Veelerleie onvermijdlijke hindernisfen maakten ondertusfchen dat het tamelijk laat wierd eer wij onzen togt aanvingen. Ik maakte met de vrijwilligers de voorhoede uit; de arme zee - foldaaten waren zeer bekaden, wijl zij hunnen leeftogt voor negen dagen zelve draagen moesten. Wij waren nog niet verre gevorderd, wanneer een hert, dat door deftruiken liep, een valsch alarm veroorzaakte; voor het overige viel 'er deezen dag niets merkwaardigs voor. Den volgenden dag moesten wij over een Biri-Biri moeras trekken, op welk ik met mijn volk, nu de agterhoede uitmaakende, drie uuren doorbragt, wijl het onder hunnen zwaaren last alle oogenblikken doorbrak. Aan de overzijde vonden wij verfcheiden verfche lijken van rebellen Negeren op den grond leggen,-welken de hoofden en de regter handen afgekapt waren. Wij beflooten hier uit dat 'er nog zeer kort geleden een  van SURINAME» 141 een gevegc tusfchen de rebellen en de troepen aan de Pirica moest zijn voorgevallen, en nu fpeee het mij te meer dat ik met de vrijwilligers den een en twintigften van onze vervolging teruggeroepen was geworden, naardien de vijand tusfchen twee vuuren zoude geraakt zijn, daar ons alsdan weinige zouden ontkoomen en hun gemaakte buit ons ongetwijfleld weder in handen zoude gevallen zijn. Terwijl een gedeelte van mijne belaaden foldaaten nog hun best deed om door het moeras te koomen, was de Overfte zeeburg met de andere troepen zoo verre vooruit geraakt, dat wijniets meer van hun zien of hooren konden. Daardoor geraakte de geheele agterhoede in gevaar,om niet alleen alle de pakkaadjen te verliezen, maar ook zelf in ftukken gehouwen te worden. Maar geen Europeaan van degeene, die bij mij waren, had nog kragten genoeg om de voorhoede intehaalen. Ik zag mij dan genoodzaakt mijnen luitenant het bevel overtegeeven en hen zelf nateloopen. Ik haalde hen ook, fchoon met moeite, in, deed den Overfte verflag van onzen toeftand en bad hem wat langzaamer te trekken ten minften tot hec volk door het moeras zoude zijn, wijl ik anders niet voor de gevolgen kon inftaan. Zijn antwoord was dat hij zig zoude nederflaan, als hij aan eene plaats zoude koomen, daar goed water ware. Ik keerde dan naar mijn volk terug en nadat de laats,-  i42 REIZE in de BINNENLANDEN laatste man eerst des avonds ten zeven uuren uit het flijk was gehaald, trokken wij langzaam voort tot wij bij het leger kwamen. Hier wierd ik terftond bij mijne aankomst in arrest gezet, omdat ik, gelijk men het in den dienst noemt, tegens ordre gehandeld had. De Leezef oordeele zelf hoe zeer ik mij daarover moest verbaazen en hoe onwillig ik moest worden, daar ik door mijne voorzorgen voor het mij aanvertrouwd volk en voor de pakkaadjen hoopen konde het bijzonder genoegen van den bevelvoerenden officier verdiend te hebben. Hieruit zag ik dat de vriendlijkheid , die hij mij tot hiertoe bewezen had, geveinsd was geweest en dat hij in zijne ziel mijn dood-vijand was. Ik moet 'er egter nog bijvoegen dat, fchoon ik een arreftant was, ik egter mijn' degen en de tekenen van den dienst tot nadere orde behouden moest. ■ Den vijf en twintigften had ik bijna een ongeluk gehad, dat nog erger zou geweest zijn dan alles wat mij tot hiertoe wedervaaren was. Terwijl ik , "namelijk , de agterhoede volgde , en , misnoegd over mijn lot, in diepe gedagten verzonken was, dwaalde ik ongemerkt van het volk af, en geraakte eindelijk gantschlijk in deeze onbegrensde wildernis verdoold, quaco had mij niet zoo haast gemist of hij liep in het bosch heen en weder, om mij te zoeken, daar hij mij ook eindelijk gelukkiglijk in de grootfte neêrflagtigheid en bij-  van SURINAME. 143 bijna in vertwijfeling onder eenen boom vond zitten. Deezen morgen had ik mij voor den ongelukkigften der menfchen gehouden en thans zou ik gaerne alles gegeeven hebben om maar weder in denzelfden toeftand te zijn. Goede God! van alle gezelfchap afgefcheiden, in een ontzagchelijk woud, van wraakgierige wilden omgeeven, terwijl 'er een ftroom van regen op mij nederftortte en ik mij tijgers, honger en allerleien nood en gevaar voor oogen ftelde. Vaarwel, vaarwel, Johanna ! — Dit was hetgeen mijne gedagcen mij voorftelden, toen ik mijnen jongen zag; ik iprong van den grond op en een nieuw leven verfpreidde zig door mijne aderen. Het gevaar was onderrasfchen nog niet voorbij, quaco vond zoo min als ik den terugweg naar de troepen en wij dwaalden nu te zaamen om, zonder te weeten waarheen. Mijn kompas had ik niet bij mij, en de zon liet zig niet zien. Bij geluk herinnerde zig mijn getrouwe gids dat de basten der boomen gemeenlijk naar het zuiden gladst zijn; dit teken volgden wij en gongen nu door dik en dun, wij, van honger en vermoeidheid afgemat, op den grond nederzonken. Eindelijk hoorden wij, bij de dood-ftilte, die hier heerschte, van verre een geruisch, dat, gelijk welras bleek, van onze troepen kwam. De blijdfchap , die ik bij het zien van dezelve gevoelde, is niet te befchrijven; ik wierd door de andere officieren allerhartlijkst ver-  t44 REIZE in de BINNENLANDEN verwellekoomd en zoo wel als mijn jongen op pekelvleesch en brandewijn en water onthaald. Eerst den zeven en twintigften kwamen wij, en wel in eenen beklaaglijken toeftand, aan de Pirica bij de plantagie Soribo aan en hielden hier Jftand. Niet lang na onze aankomst zogten verfcheiden officieren, door den Overfte zeeburg uitgezonden, mij ernftig overtehaalen dat ik zoude erkennen dat ik ongelijk had; want ik was nog altijd arreftant; dan zou ik terftond in vrijheid gezet en alles vergeeven en vergeeten zijn. Hiertoe kon ik egter geenzints befluiten, daar ik mijner on. fchuld bewust was. Het gevolg was-dat ik eene wagt kreeg en mij mijn degen wierd afgenoomen. Deeze behandeling verbitterde zelfs de foldaaten zoo zeer, dat zij overluid dreigden 'eene zaamenzweering ten mijnen behoeven te maaken en zij lieten zig daarvan alleen afbrengen doordien ik vei klaarde zelf tegens hen te zullen zijn, zoo zij zig iets onwettigs veroorloofden. Den agt en twintigften vernamen wij dat de rebellen enige plantagieën aan de Pirka geplonderd hadden, maar dat zij op de eene door de flaaven waren teruggeflaagen en daarop door de Zwarte Vrijwilligers waren vervolgd geworden. Deeze hadden hen den drie en twintigften ingehaald, verfcheiden van hun gedood en hun het grootste gedeelte van den geroofden buit weder afgenoomen. Eene andere partij der rebellen had eene kans op hec  Van SURINAME. i45 het kruid-magazijn in Hagenbosch gewaagd, maar i wierd daar insgelijks dóór den dapperen tegenweer van enige weinige flaaven tefuggeflaagen. Een deezer laatste maakte eenen gewapenden rebel gevangen en ontdekte daarop hun leger agter de plantagie van zijn' Heer, waarvoor hij wel beloond wierd. Uit alle deeze omftandigheden bleek nu zeer duidlijk dat, als wij op den een en twintigften niet door den Overfte zeeburg in hec doorzetten van ons plan waren belet geworden, dit geheel ongeluk verhoed zoude kunnen zijn geworden. Den dertigften September verlieten wij den oever van de Pirica, wijl wij daar niets meer te doen hadden en kwamen den eerften Oécober in Duivelshaven aan. Den dag te vooren had ik aan den Overfte fourgeoud gefchreven en hem gebeden zoo fpoedig mogelijk een krijgsraad over mijne zaak te beleggen. De Overfte zeeburg gong ondercusfchen zoo hard tegens mij te werk, om mij tot een gewillig vergelijk te brengen; dac zelfs een van de Zwarten aanmerkte dac, zoo de Europeaanen eikanderen zelve op die wijze behandelden, hec geen wonder was'dac zij 'er vermaak in fchepcen hen arme Afrikaanen zoo te kwellen. Daar hij mij egter onverzetlijk vond en tog wel zag dar hij ongelijk had , kwam hij den volgenden dag zelfbij mij, en bood mij, op alle voorwaarden die ik wilde, verzoening en vrede aan» II. Deel. K Ik  H6 REIZE in dê BINNENLANDEN Ik verklaarde daarop dat ik zijne aanbieding zoude aanneemen, mies hij, in het bijzijn van alle de officieren, bekende dat hij ongelijk had en mee eigen handen uit zijn Journaal alles uitfehrapte, dat hij 'er tot mijn nadeel in gezet had. Dit deed hij, ik kreeg mijn' degen terug en zoo waren wij weder geheel verzoend. Hij gaf nog eene fmul-partij ter eere van onze verzoening, waarop hij, na den maaltijd, tot mijne niet geringe verwondering , mijnen brief aan fourgeoud te voorfchijn bragt, dien hij, gelijk hij nu bekende, met opzet had onderfchept, om de zaak niet tot het uiterlle te laaten koomen. Den vierden braken wij weder naar het hoofdkwartier te Jerufalem op, daar wij den dag daaraan volgenden aankwamen; ik moest egter mijnen armen quaco, die zeer ziek was, in DuivelsHaven in de handen van den geneesmeester ageerlaaten. Den negenden kwam ook de Overfte fourgeoud , die zig ondertusfehen aan de WanaKreek geposteerd had, bij ons, nadat h'ij de helft van zijne bende, die ziek was, in floepen naar beneden had laaten voeren. Hier kwam nog eene groote menigte invaliden bij hen en nu wierden zij alle gezamenlijk in het zieken-huis te Duiveh-Haven gebragt, om daar — den genade-flag te ontvangen: De Zwarten namen ook hun affcheid en gongen met hunnen aanvoerér, den Heer  van SURINAME. 147 Meer v 1 n s a c k , aan de Pirica, om aldaar wagt te houden. Den dertienden kw*am mijn getrouwe quaco,' tot mijnê groote blijdfchap volkoomen herfteld, tot mij. Omtrent deezen tijd ontvongen wij bericht dat Kapitein stoelman met enige vrijwilligers eene nieuwe woonplaats der rebellen aan den opgaanden rook ontdekt, maar nog niet aangetast had, dat Kapitein friderici met eenen hoop; Zwarten eenen togt aan dé kust beneden Paramaribo deed, en dat niet minder dan twaalf hubfche Neger-flaaven van de plantagie Goud-Mijn weggeloopen waren, om zig bij de rebellen te voegen. Deeze narichten maakten onzen Overfte zoo' vergramd, dat hij befloot zijne vervolging van de vijanden niet te ftaaken. Wij gongen dan den vijftienden vroeg in het bosch, offchoon zijn klein leger zeer verzwakt en hij zelf niet zeer gezond was. Daags te vooren had hij eenen zijner landslieden, eenen vrijwillige, mathieü genoemd, begraaven; maar de dood was ons iets zoo gewoons," dat men bij hec verlies van eenen vriend of nabeftaande altoos eerst vroeg i Heeft hij geen brandewijn, rum of tabak nagelaaten? Onze marsch gong deezen en den volgenden dag noord-oostlijk en den zestienden tegens den avond troffen wij omtrent honderd ledige hutten aan, die fourgeoud bij zijnen laacften kruistogt aan de K 2 Wa-  r48 REIZE ïn de BINNENLANDEN Wana-Kreek ontdekt had en die , zoo als wi) daarna vernamen, van de rebellen nog voor hunne verdrijving uit Gado - Saby als eene toeviugt en voor een kort verblijf opgerigt waren en Boosfy Cry 'heteden. Hier namen wij ons nagt-verblijf. bonnys hut muntte bij de anderen uit. Zij was wat hooger verheven , met twee deuren,. opdat hij des te beter naar alle zijden zoude kunnen uitzien en voor eene verrasfching gedekt zoude wezen; zij gaf meer doortogt aan de lucht, en was meer tot bewaaring der gezondheid irsgerigt dan de andere, dat des te noodzaaklijker was, omdat bij in een van de laatste gevegten eene gevaarlijke wond in het onderlijf gekregen had, gelijk wij daarna- van eene gevangene Negerin hoorden. Naast zijn huis waren baden, waarin zijne vrouwen zig des morgens en des avonds baadden, wijl 'er geene rivier in de nabijheid was-. Den zeventienden troffen wij op onzen weg mieren - hoopen aan r die over zes voeten hoog en , zonder overdrijving, meer dan,honderd voeten in omtrek groot waren. Den agttienden kwamen wij op een voetpad, dat van Gado - Saby naar Boofy - Cry fcheen te loopen, en vonden hier eenen armen rebel Neger op den grond leggen,- met manicola - takken bedekt, en naauwlijks nog leevende. Hij had niets dan vel en beenderen en zijn een oog was hem bijna uitgefksgen, Ik hield mijne flesch met rum en wa- tep  van SURINAME.' 149 ter aan zijnen mond, hij dronk enige droppelen en kon naauwlijks zeggen: mij dankeu, Masfsra. fourgeoud liet hem in eene hangmat nadraagen. Den negentienden bereikten wij Gado-Saby, daar wij eene menigte rijst in vollen bloei vonden, die wij afmaaiden en verbrandden. Wijl wij zagen dat onze gevangene hooploos was, lieten wij hem hier nederleggen en, om hem niet levendig te begraaven, met mos en loof bedekken, en wij hongen onze hangmatten op. Den twintigften gongen wijnaar Cofaay en, daar ik vond dat de ongelukkige Neger nog leefde, wierd hij, op mijne dringendevoorfpraak, weder medegenooraen ; maar de flaaven , die zeer onvergenoegd waren dac zij hem draagen moesten, kwelden hem in mijne afwezenheid op allerhande wijzen, ftooteden. hem tegens wortelen en fteenen, en fleepten hem door flijk en water. Ten westen van Cofaay ontdekten wij vier fchoone velden mee Casfava, Yams en andere vrugcen,_die wij even zoo als die te Gado-Saby verbrandden. Hierop keerden wij naar Jertifalem terug, daar wij den vier en twintigften geheel uitgeput aankwamen, fourgeoud wierd zelf van eene heete koorts overvallen en moest zig in zijne hangmat leggen met weinig hoop van dien nacht te zullen overleeven. Hij behield egter altoos het bevel en iiet eenen foldaat ftokflagen geeven, oraK 3 dat  ï5o REIZE in de BINNENLANDEN dat hij fchoenen had verzogt, fchoon hij barrevoets ging en zijne voeten geheel opgefcheurd waren; een ander kreeg flagen, omdat hij gehoest had, fchoon hij eene fterke verkouwdheid had en een Kapitein wierd uit den dienst ontflagen en naar het fort Zeelandia verwezen, omdat hij zig veroorloofd had zonder zijn verlof vrolijk te zijn. Ziekte en dood woedden thans in het leger en alles was in de uiterfte verwarring. ' Om ons ongeluk te voltooien, liepen den eerden November vijf en twintig Neger-flaaven naar hunne heeren terug, wijl zij, het bij ons niet langer uithouden konden. Dit hadden te vooren nog zeven andere gedaan. Daar kwam te gelijk naricht dat men meer dan vijftig gewapende rebellen,omtrent eene fnaphaan - fchoot boven Barbacoeba door de Cottica had zien zwemmen. Ingevolge van dit bericht wierd de Overfte zeeburg met de weinige manfchappen, die nog in ftaat waren de wapenen te draagen, op kondfchap uitgezonden. Deeze arme lieden waren thans door honger en ellende zoo verre gebragt, dat zij hunne eigen officieren wel hadden willen aanvallen ; zij gevoelden het gemis van hun meest geliefde artijkel, dat hun in plaats van eeten en drinken dient-, de tabak, het meest en zogten het door graauw papier, gekauwde bladeren en leder, men kan denken hoe kommerlijk, te vergoeden. Ik was ?er toen ook zeer erg aan, wijl ik noch levensmidde-  van SURINAME. i5r delen, noch klederen had; ik was fchier naakt en half uitgehongerd en had daarenboven een etterend gezwel aan den voet. Om mijne ellende volkoomen te maaken, wierd mij het weinige bloed, dat ik nog had, twee nachten na eikanderen, door een vampijr (*) bijna geheel uitgezogen en daarenboven kreeg ik de tijding dat mijne johanna en haar zoon in Famaribo aan eene rotkoorts doodziek lagen. Den twaalfden des avonds kwam zeeburg van zijnen togt terug zonder het geringde gezien te hebben. Den veertienden wierd de Overfte fourgeoud zoo ziek, dat hij het bevel moest overgeeven en zig naar de ftad moest laaten brengen. Zoo wierd hij eindelijk, na dat hij al zijn volk opgeofferd had , zelf een flagtoffer van zijne onbegrensde eerzugt, en van zijne eigenzinnige halftarrigheid in deeze flegtfte van alle Jugtftreeken, in plaats dat zij met minder moeite en met eene betere levenswijs de volkplanting , zoo niet eenen grooter, egter eenen even zoo grooten dienst hadden kunnen doen. Daar wierd ook weder eene boot met zieke en ftervende naar Duivels - haven gezonden. Nu verviel het bevel op den Overfte zeeburg, die, dat vrij zonderling was, denzelfden avond van dezelfde ziekte wierd aangetast. De floep (*) Eene groote foort van Vledermuizen. .K 4  ï5a REIZE in de BINNENLANDEN. floep van den Overfte was naauwlijks weg of hij wierd van eene heete koorts overvallen. Hec klaagen was nu in Jerufalem van den eerften tot den laatften algemeen. Verfcheiden officiers zou7 den hun affcheid genoomen hebben, zoo zij het op eenen tijd dat zij werklijk in dienst waren, met eere hadden kunnen doen. Ik zelf zou gaerne voor enigen tijd naar Paramaribo gegaan zijn; doch daar men mij dit niet van zelf aanbood , fchoon alle andere, en zelfs de flaaven afgelost wierden, was ik te trotsch om daartoe aanzoek te doen zoo lang ik, nog op mijne voeten ftaan kon. Den negentienden wierd ondertusfchen mijn voet zoo erg dac de heelmeester mij voor onbekwaam verklaarde om dienst te doen ; ik moest egter in het leger blijven, fchoon ik 'ervan geen nut kon wezen. Den twintigften kwam 'er eene verfterking van verfche troepen , flaaven en levensmiddelen aan en nu wierd de Major medlar met honderd en vijftig mannen op nieuwe ontdekkingen uitgezonden. Onder andere plaagen, met welke het leger in deezen tijd bezogt wierd, was ook deeze dat de fpringhaanen in ontzagchelijke menigte om ons zwermden, die alles opvraten wat hun in den weg lag. Het was waarachtig als of de vloek des hemels ons hier in alle gedaanten treffen moest; want alle foorten van ongedierte was nu in zulk eene me-:  van SURINAME. 153 menigte voor handen, dat 'er geen middel was zig voor hetzelve te behoeden. De fpringhaanen waren bruin, zij vloogen niet, maar zij kroopen bij millioenen over tafels en (loeien, als wij aten, en liepen ons bij nacht bij duizenden over het aangezigt. Den. derden December keerde Major me dl ar na eene afwezigheid van veertien dagen terug en bragt eene rebel - Negerin met haaren agtjaarigen jongen mede, welke zij in een klein Casfava veld gevangen hadden. Het arme wijf was zwanger en in grooten angst, maar zij wierd van den major, eenen menschlievenden en braaven man, zeer wel behandeld. Ongelukkig had hij op dezen togt twee van zijne beste foldaaten verloren , die van den bitteren casfava-wortel gegeeten en zig daarmede vergiftigd hadden. Men houdt de Spaanfche peper met brandewijn voor een tegengift, maar daar was van het een zoo min als het ander voor handen. De zwarte gevangene verhaalden dat bonny gewond was en dat de arme Neger , dien wij halfdood gevonden hadden, izak heetede en voor dood agtergelaaten was; verder dat een Kapitein, met naame arico, eene nieuwa verblijf, plaats Fisfy-holle, niet verre van de kust, geitigt had en dat bonny de geftrengfte krijgstucht onder zijne troepen hield en met waarlijk despotiek geweld te werk ging. Niemand van zijn volk kreeg de wapenen in de handen , die niet eerst enige jaaren als flaaf gediend en ontwijfelbaare K 5 blij-  154 REIZE in de BINNENLANDEN. blijken van zijne trouw gegeeven had. Onder? tusfchen voegden zij 'er bij, zijn die maar weinige, in vergelijking van de talrijke menigte van onderhoorige, die alles zonder morren doen moeten wat hij hun gebiedt. Hij was egter nog meer bemind dan gevreesd wegens zijne onomkoopbaare rechtvaerdigheid en manlijke kloekmoedigheid. Den volgenden dag wierd de gevangene met haaren jongen door den vaendrig de cabaines, die haar gevangen had, naar Paramaribo gebragt. Hij had ook bijna een jong meisjen gevangen , jmaar zij flipte hem , wijl zij zeer behendig en moeder naakt was, uit de handen. Bij een geregtlijk onderzoek bevond men dac die vrouw voor veele jaaren door de rebellen met geweld was weggevoerd geworden; zij kreeg dan ook vergiffenis en keerde met haar kind naar de plantagie van haaren heer terug. Merkwaerdig is het dat, toen de jongen voor de eerfte maal een paerden eene koe zag, hij van fchrik bijna ftuipen kreeg; hij kon ook niet dulden dat een Blanke hem aanraakte; hij noemde hen Torika, dat zoo veel als duivel betekent. Om deezen tijd dreef 'er een doode zee-koe voorbij Jerufalem. (*) De Negers vielen 'er ter- (*) De Schrijver geeft dit dier op voor de Manati of l^amentin; zoo het waarlijk dit dier geweest is, zou dé Schrij-  van SURINAME. 15$ ïerftond op aan, als de raaven op een aas, zwommen om het dier herom , enige met verroeste mesfen, andere met hunne bijlen en ieder zogt 'er een ftuk voor zijnen maaltijd aftefnijden; eindelijk fleepten zij het geheel aan den oever, fchoon het reeds ftonk. Het was zestien voeten lang en fcheen een ontzagchelijke misvormige klomp vet, die naar agteren kegelvormig afliep en in eenen breeden horizontaaien ftaert eindigde. Het had eenen dikken ronden kop , eenen wat platten fmoel, witte neusgaten met fterke borftels aan den neus en aan de kin, kleine oogen en gehoor-gaten, in plaats Van ooren. In plaats van voeten had het, niet verre van den kop, twee uitwasfen of vleeschachtige vinnen, als de zee-fchilpad; met deeze zwemt het en beweegt zig, ongefchikt genoeg, om het gras van den oever te haaien , want het is een tweeflachtig dier. Deszelfs kleur was groenachtig zwart, de huid hard en ongelijk, met groote bulten, ronde rimpelen en hier en daar met enige ftijve hairen bedekt. Het had kiezen, maar geene voortanden en eene zeer korte tong. In de rivier der Amazoonen worden zij menigvuldig gevonden en hun Schrijver den Natuurkundigen dienst hebben kunnen doen met eene naauwkeurige afbeelding van hetzelve medetedeelen, welke men nog niet heeft. Vertaaler.  I5Ó* REIZE in de BINNENLANDEN. hun vleesch fmaakt, zege men, als kalfsvleesch en is eene goede fpijze; doch deeze was al te zeer aan het rotten om mijne tong te kunnen behaagen. Ik heb reeds gezegd dat ik wegens het ongemak aan mijnen voet door den wondheeler voor onbekwaam tot den dienst verklaard was. Den vijfden September moest een ander wondheeler en twee kapiteins benevens de adjudant mij, zoo wel als den Capitein perret, die ook ziek was, bezigtigen. De wondheeler verklaarde eindelijk dat wij niet in ftaat waren zonder gevaar te gaan, ik laat ftaan de ongemakken van eenen togt uittehouden. Egter wilde de Overfte zeeb urg, die nog altijd in eene heete koorts lag, dat wij terftond mede het bosch in zouden trekken, al zouden wij op kruiwagens medegevoerd worden. De arme kapitein perret, die 'er als een geest uitzag en naauwlijks gaan kon, liet het zig welgevallen mede optebreeken ; doch ik verklaarde met eenen hevigen vloek, dat ik den eerften, die zig onderftaan zoude mij op eene ongefchikte wijze aanteroeren, den kop in zoude flaan, waarop ik eene fchildwagt kreeg, die mij naauw moest bewaaken. Den elfden hoorden wij dat een aantal gewapende rebellen zig tegens over Duivels - Haven hadden laaten zien en wij vernamen naderhand dat zij van de Comewyne kwamen, daar zij het woonhuis van de plantagie Killeflein Nova, met den op-  v a i» SURINAAME. 157 zigter 'er in, verbrand, de geheele plantagie verwoest, drie en dertig vrouwen, gedeeltelijk gedood , gedeeltelijk weggevoerd en een Mulatten kind, uit wraak tegens zijnen vader, de beenen afgehakt hadden. De zwarte Vrijwilligers zetteden hen na. Kapitein friderici, die uit de troepen der Maatfchappij in het regiment van fourgeoud verplaatst was, kwam heden ook aan en bevestigde deeze treurige narichten. Nu kwam eindelijk ook , nadat ik vier maanden lang honger geleden had, mijn overige voorraad van Mocha aan , maar drie vierden daarvan waren verrot en door de motten bedorven;, dat nog goed was verdeelde ik onder de zieken. Nog aangenaamer was mij de tijding dat johanna en haar zoon weder buiten gevaar waren en in Paramaribo hunne volkoomene herftelling afwagteden. Deeze tijding maakte mij zoo moedig, dat ik mij den volgenden dag weder voor bekwaam tot den dienst opgaf, alfohoon ik het nog nieü was. Ik v/ierd 'er ook toe bewoogen door het gebrek aan verfche lucht, waaraan het mij in mijne gevangenis geheel ontbrooken had en die ik egter zqó zeer nodig had. Daar wij van den Overfte fourgeoud bevel kreegen ons leger te Jerufalem optebreeken en wederom naar de Wana-kreek te trekken, wierden eerst de zieken in barken naar het ziekenhuis gezonden, dat nu bijna vol was, terwijl veele aan  ,$8 REIZE in de BINNENLANDEN aan eene foort van trommelzugt, die hier Keek heet, ziek lagen , welke in eene buitengewopne hardheid en opgeblazenheid van het onderlijf beftaat en, zoo men gelooft, daardoor veroorzaakt wordt dat men flijkerig water zonder geestrijke drank 'er in drinkt, hetwelk den gantfchen tijd ons geval was. Den twee en twintigften vroeg braken wij op' en kroopen langs den oever van de Cormortiebokreek door een aanhoudend moeras. Een arme Neger, dien de kop ingeflaagen was, wierd door ons agter gelaaten en een ander viel uit eene bark in het water en verdronk. Deeze wierd door den geweldigen regen, die als een ftroom nederviel en die den oever onder water zettede zeer moeijelijkr daarenboven was het, ondanks de hitte, die over dag heerschte, egter des morgens zoo koud, dat men in de hangmatten bevroos, bijzonder als men in natte klederen fliep. Om het laatfte kwaad voortekoomen, liep ik bij- den dag half naakt, als de Zwarte, en ftak mijn hemd, als het regende, in eene omgekeerde ketel. Zoo wierd mijn hemd na den regen , ras weder droog, ik kon 's avonds droog linnen aantrekken en bevond 'er mij veel heter bij dan de andere bij hunne Europifche levenswijze.' Den vijf en twintigften kwamen wij eindelijk, na dat wij zonder ophouden door flijk en water gekropen hadden, aan de Jay'a-kreek, drie mijlen be-  van SURINAAMEN. 159 beneden de Wana- kreek. Den volgenden dag wierd ik mee eenen kiemen troep naar de Wana - kreek op kondfehap gezonden ; maar wij keerden des avonds , zonder het geringfte gezien te hebben, terug. Even zoo gong hec eenen anderen'troep , die den zeven en twintigften wierd uitgezonden. De plaats, daar wij thans gelegen waren, was indedaad onbefchrijftijk ellendig; het water ftroomde 'er aanhoudend over, zoo dat men alle krijgsen mond-behoeften op houten vlotten moest leggen , opdat zij niec zouden bederven; wij konden niec ttic onze hangmatten klimmen, zonder ten minften tot aan de knieën in flijk en water te zinken en de muggen en andere infekten vraten ons fchier levendig op. Het gevolg was dat 'er weder eene boot vol zieken naar Duivels-haven moest gezonden worden ; onder deeze bevond zig ook de Neger met zijnen verwonden kop, die den dag te vooren* in zijnen erbarmelijken toeftand, bij ons gekoomen was. Het drijvend knekelhuis ligtede het anker op den laatften dag van het jaar *775- Het nieuwjaar begon zeer gelukkig voor mij, wijl de Overfte zeeburg mij op hec vriendlijkfte ce gemoet kwam en zig omcrenc de kwaade behandeling, die ik ondergaan had, verontfchuldigde. Hij fchoof de fchuld op zijnen adjudant en fpion den Heer gibhart, nam mij daarop bij de hand en gaf mij, tot bewijs van zijne bijzon»  i6o REIZE in de BINNENLANDEN zondere achting, verlof om naar Paramaribo, of waarhenen mij anders behaagde , te gaan , om daar tot nader bevel voor mijne gezondheid te zorgen. Deeze onverv/agte beleefdheid verheugde mij zoo zeer dat ik terftond mijn laatfte dropjen rum haalde, 'er citroenen en water bij deed en mij met twee andere officieren nederzettede om alle voormalig ongenoegen in de vergetelheid te drinken, Ik nam dan nog denzelfden avond van mijnen nieuwen vriend en van het leger aan de Java-kreek affcheid en voer in den besten luim van de waereld in eene floep naar Paramaribo. Mijne Negers roeiden zoo wakker aan dat ik reeds den derden Januarij des avonds ten zes uuren in de ftad aankwam, daar ik mijne lieve johanna met haar kind in volkoomen welftand vond, nadat beiden meer dan drie weeken blind gelegen hadden. Wij huisvesteden te zaamen in het huis van mijnen vriend , den Heer de graaf, en ik bevond mij zeer gelukkig. Den volgenden dag at ik bij den Overfte fourgeoud, die nu zoo gezond als ooit was. De maaltijd beftond, als gewoonlijk , uit gezouten kost, maar hij ontvong mij daarentegens op een* ongemeen vriendlijke wijze. Hij verhaalde mij dat 'er twee nieuwe eompagnien van vrije Mulatten waren, dat de Seramica en Ouca - Negers de rebellen onderfteunden en begunftigden en arglistige fchurken waren; dat 'er enige rebellen aan d©  van SURINAME. i6x de Casfïwinica-kreek gedood geworden waren, dac hij hoopte Fisfy-hollo te ftooren, dac bonny en zijn volk in de bosfchen bijna verhongeren moesten, ondanks hunne plonderingen, die niec Jang meer^duuren zouden, en dac hij vast befloten had, al zoude hij 'er zijnen laatften man bij verliezen, deeze rebellen te dwingen zig overtegeeven, of hen zoo Jang zoude vervolgen, coc zij genoodzaakc zouden zijn de volkplanting ce verhaten. Ik vernam ook van hem dac een Franschman , die den coeftand van de vescing aan den Gouverneur van Cayenne verraaden had, de galg ontloopen was, dat hij den Kapitein tulling, die zig zonder verlof in het huwelijk begeeven had, vergiffenis gefchonken had, en dac de Overfte Luitenant de borgnes voorneemens was mee eene rijke weduwe, eene Mevrouw crawford, in het huwelijk te treeden. De Overfte was thans geheel het tegendeel van hetgeen hij anders was, en zijn gedrag zoo aangenaam, dat ik geen beter gezelfchap wenfehen kon. Maar hoe het toeging dat ik te gelijker tijd de lieveling van beiden de Bevelhebbers, die altijd mededingers en vijanden waren, wierd, is een geheim , dat ik niec heb kunnen raaden ; misfehien wilde ieder van hun mij coc zijne partij overhaalen. Doch dit moge zijn zoo hec wilde, ik maakce hec mij coc eene vaste regel de naauwkeurigfte onzijdigheid in acht te ueemen, gelijk ik ook tusfchen II. Deel. L hen  16*2 REIZE in de BINNENLANDEN hen en den Gouverneur deed, bij welken ik den volgenden dag op eenen maaltijd genodigd wierd, die niet uit pekel-vleesch beftond, maar die, als gewoonlijk, zeer pragtig was. Ik woonde ook een Mulatten bal bij; de rnuzijk, de verlichting, de dans, defpijzen en vooral de kleeding waren zoo vol fmaak en zoo kostbaar en daar, heerschte zulk eene fijne en ordentelijke toon, dat ik wenschte dat het fchoon en befchaafd gedeelte der inwooneren denzelven tot model name. De 'leden van hetzelve waren ook geene flaaven, maar vrije önafhanglijke volkplantelingen. -■• Niet minder vermaakiijk was in zijne foort een fchouwfpel, dat een hoop Indiaanen van de natie der Arrowaakas en enige Negers mij in het water gaven. Deeze menfchen toonden hunne bekwaamheid in het zwemmen en nooit heb ik eene zoo bewonderenswaerdige behendigheid in hec water gezien ais hier. Zij hielden een fpiegelgevegc, waarin zij mee zulk eene fnelheid heen en weder zwommen en dooken , dac men hec wacer voor hun eigen elemenc zoude gehouden hebben. Onder de Indiaanen bevond zig een jong meisjen, dat door haare bevallige gedaante alle mijne oplettendheid tot zig crok. Zij was van de fijnfte en regelmaatigfte geftalte , in alle haare beweegingen vertoonde zig eene natuurlijke bevalligheid en vlugheid en uit haare oogen blonk de beminnenswaerdigfte onfchuld. Zij kwam naakt uit het water.  '.NBIAANSCHE VBOITW VAK DE NATIE DER. AHOWOIIKAS.   van SURINAME. 163 ter, zonder iets aan te Hebben dan een fchortjen van glazen koraalen. Die fchoon meisjen fcheen . ook volmaakt gelukkig. Zij had eenen levendigen papegaai, die zij met eene flompe pijl had doen vallen en die ik van haar kogt voor een mes met twee lemmers. De Arrowaukas zijn zoo behendig op deeze jagt, dat zij een vogel in de vlugt kunnen fchieten. Dit volk leeft niet alleen in vrede met de andere Indiaanfche natieën, maar is vooral ook zeer verknogt aan de Europeaanen , welker achting het geniet. Ik zal een voorbeeld verhaalen van de dankbaarheid voor genoten weldaaden , waarin deeze Indiaanen uitmunten. Enige jaaren geleden kwamen twee hunner, man en vrouw, te Paramaribo. De vrouw hoog zwanger zijnde , gaf de Heer vanher mev zijnen dienstboden last hen beiden ten zijnen huize te brengen, hun een afzonderlijk vertrek te geeven en alles wat zij nodig mogten hebben, en toen wenschte hij hun goeden nacht. De vrouw beviel in den nacht en des anderendaags 's morgens, toen de bedienden binnen kwamen, om te zien of zij iets nodig hadden, vonden zij noch den man, noch de vrouw. Zij waren voor den dag vertrokken, om zig met hun kind weder vreedzaam in de bosfchen te begeeven. Men maakte toen verfchillende gisfingen over die zoogenoemde braafheid vande Arrowaukas ^ maar  i64 REIZE in de BINNENLANDEN agttien maanden daarna kwam dezelfde Indiaan den Heer van der mey vinden, eenen fraaien jongeling van de natie der Accawaus medebrengende, dien hij in een gevegt gevangen had gemnakt. Hij bood hem zijnen weldoener aan , hem Hechts zeggende. Dit is voor u en hij verdween zonder antwoord aftewagten. Men bood den Heer van der mey meer dan twee duizend guldens voor deezen flaaf, maar hij weigerde dat geld en behandelde hem zoo wel als of hij een vrij man ware geweest. Omtrent hec einde van de maand kwam ook de Overfte zeeburg, om zijne gezondheid, naar de ftad. Middelerwijl ontvong fourgeoud, zoo als hij voorneemens was zijne krijgs- verrigtingen weder op nieuw aancevangen en reeds eenen kleinen troep naar de Jooden- Savanna op kondfchap had uitgezonden, brieven uic den Haag, mee uicdruklijk bevel den veldcogc cerftond te eindigen en met de nog overig zijnde troepen zonder verwijl naar Holland terug te keeren. In gevolge van dit bevel wierden de transportfehepen terftond klaar gemaakt en alle officieren en gemeenen kreegen hunne bezolding, waarover zij zeer verheugd waren. Alles was nu in Paramaribo vrolijk en vergenoegd, een paar der inwooneren en mij zeiven uitgezonderd. Hoe flim ik 'er ook ook aan was met mijnen  van SURINAME. 155 nen voet, mijnen zweerenden arm, de brandende hitte en mijne van fcheurbuik waggelende tanden, beproefde ik egter, den veertienden Februarij, op krukken uktekruipen, met duizend Guldens in mijnen zak, die ik tusfchen fourgeoud [en Mevrouw godefroy deelde, en keerde daarop met eene ledige beurs weder naar huis. Hoe klein een gedeelte deeze fom van vijf honderd guldens ook was van mijne geheele fchuld, die agttien honderd guldens bedroeg, vernieuwde egter de edelmoedige vrouw haare aanbieding dat ik johanna met haar kind mede naar Holland zoude neemen. Doch johanna floeg dit ltandvastig af en verklaarde dat zij buiten alle andere tegenwerpingen, nooit het belang van haare weldoenfler aan dat van haaren weldoener zoude opofferen, dat haar eigen geluk en zelfs het mijn, dat haar nog liever dan het leven was, niet in aanmerking kwam tot de fchuld voor haare vrijheid door mij of door haare vlijt, tot den laatflen Huiver, betaald was, en, voegde zij 'er bij, zij hoopte dat nog eenmaal vervuld te zien: „ Onze fcbeiding" zeide zij, zal maar eenen tijd duuren, „ en het „ flerkfle bewijs , dat gij mij van uwe waare „ achting geeven kunt, is deeze kleine beproe„ ving van het noodlot als een man te draa„ gen, zonder zelfs eene zugt in mijn tegens„ woordigheid te laaten hooren." Dit fprak zij L 3 met  i66 REÏZE in de BINNENLANDEN met eene zagte lach, omhelsde haar kind, keerde zig eensklaps om en weende bitterlijk. Op dit tijdftïp wierd ik in des Heeren la ma hes huis geroepen, daar deeze mijn braave vriend zoo even geftorven was. Deeze omfiandjgheden met eikanderen deeden mij in de diepfie droefgeestigheid verzinken ; eindelijk befloot ik een of twee fnertlijke jaaren in verwijdering van mijne geliefde vrienden doortcbrengen. Ondemisfchen onvong de Overile fourgeoud weder brieven uit Holland, waarin het bevel tot onze terugreis ingetrokken en wij gelast wierdien nog zes maanden op onze posten te blijven. Hoe onaangenaam- en ontmoedigend die tijding ook voor de andere ware, zoo blijde was zij voor mij en ik nam nu voor mijne geheele foldij te fpaaren tot ik de fchuld voor johantja volkoomen voldaan had. • Den agttienden Februarij begon de ellende van ons arm volk van nieuw af aan, naardien zij weder naar Maagdenberg gezonden wierden, terwijl een groot gedeelte nog aan de JavaKreek bleef. De officiers waren nu zoo gemelijk en onverdraaglijk dat een zekere fis her tweemaalen in twee dagen met andere vogt en zijne tegenpartijders gevaarlijk kwetlte. Daar ik nog niet volkoomen herfleld was bleef ik nog enigen tijd te Paramaribo. Hier gag ik in het huis van den Heer reinsdorp eenen  van SURINAME. 167 eenen Portugeefchen Jood deszelfs kinderen in den Christlijken godsdienst onderwijzen en de opzigftcr van een huis van Chrisdijke liefdaadigheid de arme flaaven dagelijks zweepen, omdat zij Heidenen waren. Den zes en twintigften wierd een foldaat van de troepen der maatfchappij om muiterij dood gefchooten cn den agt en twintigften verbrandde 'er een fchip op de reede. Omtrent deezen tijd gong de beroemde Neger quacy, die de pro. pheet, priester en koning der vrije Negers was, naar Holland, om bij den Prins van Oranje zijne opwagting te maaken. Hij had aanbevelingsbrieven van fourgeoud mede, dien hij bij den Stadhouder even zoo zeer moest prijzen als den Gouverneur aanklaagcn dat hij den Overfte niet met de behoorlijke achting behandelde. Om deezen tijd wierd 'er ook een Neger geftraft, die een werk ontlopen was, dat te zwaar voor hem was. Men zettede hem een been af; Een paar andere Negers wierden tot de galg veroordeeld, omdat zij te zaamen weggeloopen waren. Het edel gedrag van eenen der laatfte op de geregtsplaats verdient in het bijzonder gedagt te worden. Hij bad dat men hem maar een paar minuuten zoude aanhooren en daar hem dat wierd ingewilligd, zeide hij. „ Ik ben in Afrika geboren, daar ik veg», tende voor mijnen Koning gevangen gemaakc L 4 „en  i62 REIZE in de BINNENLANDEN „ en op de kust van Guinea door mijne eigen lands- lieden voor flaaf verkogt ben. Een van uwe ,, landslieden, die nu onder mijne rechters zit, ,, kogt mij en in den dienst van deezen wierd „ ik door eenen opzigter zoo wreed behandeld, „ dat ik wegliep en naar de rebellen in het bosch „ ging. Hier wierd ik weder veroordeeld de „ flaaf van hunnen aanvoerer bonny te zijn, die „ mij nog harder behandelde dan de Europeaa„ nen gedaan hadden; ik ontliep dan andermaal, „ met een vast voorneemen van de menfehen „ voor altoos te vermijden en, zonder, iemand ,, te benadeelen, mijne dagen in het bosch in „ eenigheid doortebrengen. Twee jaaren heb ik „ deeze eenzaame levenswijze gevoerd onder de grootfte moeijeiijkheden en in eenen* aanhou„ denden angst, en zogt mijne dagen te verlen„ gen , enkel in de hoop van mijne geliefde „ vrouw en kinderen, die veelligt om mij hon,, ger lijden, in mijn vaderland weder te zien. „ Twee ellendige jaaren, zeg ik, waren 'er ver,, vlogen, toen ik door de Vrijwilligers ontdekt, ,, gevangen en voor deeze rechtbank gebragc ,, wierd, die ik nu de gefchiedenis van mijn on,, gelukkig leven verhaald heb en van welke ik nog alleen de genade affmeeke van toekoonien„ den Saturdag of zoo ras mogelijk geregt te worden." Deeze woorden fprak de Neger, een der fchoon-  van SURINAME. 169 fchoonfte nienfchen, die ik ooit gezien heb, met de grootfte hardvogtigheid uit. En wat antwoordde zijn voormaalige heer , nu een zijner rechters daarop? — ,, Schurk" daar vraagen wij u „ niet naar; maar de pijnbank zal u welras tot „ bekentenis van uwe fchelmerijen, die zoo zware „ zijn als gij zelf, brengen." Hierop hernam de Neger met een voorkoomen van de grootfte misnoegdheid en der diepfte verachting: „ lieer, de „ tijgers hebben voor deeze banden gefidderd „ (dezelve opheffende) en gij denkt mij mee „ uwe ellendige werktuigen te verfchrikken ? „ Neen, ik veracht de ergfte pijnigingen, die „ gij verzinnen kunt, even zoo zeer als den be„ klaagenswaerdigen ellendigen , die dezelve meent „ te gebruiken." En, dit gezegd hebbende, ftrekte hij zigzelven op de pijnbank uit en behield onder de gruwelijkfte martelingen een lagchend gelaat, zonder eenig geluid te laaten hooren; ook fprak hij geen woord meer tot hij zijn ongelukkig leven aan de galg eindigde. Den agtften Maart fpijsde ik bij den Overfte fourgeoud, daar wij den geboortedag van den Prins van Oranje vierden , bij welke gelegenheid de Heer re.insdorp alle de foldaaten onthaalde. Hier hoorde ik dac de zwarce Vrijwilligers thans alleen aan Wana-Kreek gelegerd waren, dac de pescachtige plaats Duivels-Haven eindelijk geheel verlaaten was, en dat de beiden L 5 laatst  j7o REIZE in de BINNENLANDEN laatst opgerigte compagnien zwarte Vrijwilligers enige rebellen gevangen en andere gedood hadden. Ik bevond mij toen veel beter;, doch alzoo ik egter nog niet geheel berfteld was, drong hij, die mij andefs zoo geftreng behandeld had, nu 'er op aan dat ik nog in Paramaribo zoude blijven; ja hij bood mij zelfs aan naar Europa te gaan, dat ik egter ronduit affloeg. Omtrent het midden van de maand was ik zoo gezond en wel als immer ia mijn leven. Ik verdreef mij met den Overfte den tijd met vlijtige bezoeken bij de Juffers, welker gedrag mij niet zelden eenen tegenzin tegens haar inboezemde. De Kapkeinen van guericke en fridfrici wierden met den Serjeant fowler naar de vrije Ouca en Seramica - Negers afgezonden,, om, zoo mogelijk, hunnen bijftand tegens de rebellen te bedingen, dien zij altoos, zoo lang' fourgeoud hun gefchenken gedaan had, beloofd, maar nog niet verleend hadden. Den zes en twintigften had ik weder gelegenheid eene arme fiavin van enige honderd flagen te bevrijden, die zij ftond te ontvangen, om het breeken van een dozijn kopjens, welke ik wederaanfehafte. Op dien dag wierd ook eene andere zwarte vrouw door eenen Franschman dood geftooken, die zig kort daarop uit wroeging den hals afiheed, terwijl zijn medepligtige een opziener zig verhing. Ik pakte nu mijn goed op om  /van SURINAME. 171 om den volgenden dag mijnen zesden veldtogt aantevangen en het bevel aan de Comewyne weder overteneemen. Mijne goedhartige vrienden verzorgden mij daartoe van levensmiddelen en met allerleie ververfchingen in overvloed. Den zes en twintigften Maart zeide ik dan de ftad en mijne johanna met haar kind vaarwel, en voer dien dag in eene tent-floep nog tot Sporks-gift aan de Matapica, daar ik twee dagen door den Kapitein m acne al met de grootfte gastvrijheid onthaald wierd; doch hier was ik door de uitwaasfemingen van eenen. hoop groene Kofiij, die op den grond van mijne flaapkamer uitgefpreid lag, bijna verflikt geworden. Den negen en twintigften vond ik op de plantagie Goud-mijn een Negerjongen en een meisjen van beiden zijden van een. hoog balkon aan een touw, dac aan hunne duimen vast was, afhangen. De duimen waren agter op hunnen rug bijeen gebonden, waardoor de fchouders geheel verrekt waren en de gruwelijkfte pijnen moesten veroorzaakt worden. Ik fneed deeze ongelukkige flagtoffers terftond, zonder omftandigheid en zonder verlof te vraagen, af. en zwoer den barbaarfchen opziener, die deeze nieuwe marteling uitgevonden had, op de plaats dood te zullen fteeken, zoo hij niet terftond beloofde hen van alle ftraf. te bevrijden, dat hij tot mijne verwondering in mijn bijzijn deed. Den  17» REIZE in de BINNENLANDEN Den dertigften , kort voor wij bij de Hoop Jandden, befpeurde ik dat alle mijne fuiker, benefFens het grootfte gedeelte van mijn rum weg was en ontdekte den dief door de volgende belagchelijke, fchoon niet door mij zei ven uitgevonden list. Ik zeide den Negeren, die zes in getal waren, dat. dengeenen, die de fchuldigfte was, binnen zes minuuten eene papegaaien-veder uit den neus zoude groeijen; ik fprak te gelijk enige niet te zaamenhangende woorden uit, befchreef met mijnen fabel eenen kring en floot mij in mijne tent op. Hier keek ik door het fleuteJgat en beloerde de roeijers met groote oplettendheid, zonder dat zij mij zien konden: ik bemerkte wel dra dat een hunner bij eiken flag van de ro:ifpaan zijne hand opligtede en aan de punt van zijnen neus voelde; terftond liep ik naar deezen toe en riep; ik zie de papegaaiveder, gij zijt de dief, fchurk! waarop de arme kaerel terftond antwoordde: ja Masfera, op zijne knieën viel en om genade bad. Ook de andere baden voor hem, waarom ik den bijgeloovigen dief en zijnen medepligtigen hunne misdaad vergaf; ja hunne opregte bekentenis bewoog mij nog hun een ftuk pekelvleesch en eene flesch goede rum met citroenfap daarenboven te fchenken. Terftond na mijne aankomst nam ik het bevel aan de geheele rivier over en was nu weder heer van  van SURINAME. 173 van de Comemjne. Ik liet mij een verheven paleis, op de wijze van dat van bonny te Boofy-Cry op twaalf fterke paaien bouwen. Deze luchtige wooning was des te noodzaaklijker, omdat bijna de geheele plaats onder water ftond en door verzuim een waar moeras geworden was. De foldaaten vond ik in eenen ellendigen toeftand, bijna gansch naakt en barrevoets, wijl zij hunne fchoenen voor eenen mondvol verfche levensmiddelen verkogt hadden. Dit ongemak wierd egter door mijne zorg en voorfpraak bij den Overile fourgeoud, wiens gunst ik thans meer en meer won , fchielijk verholpen, en de Hoop wierd in korten tijd een paradijs, in vergelijking van hetgeen het voorheen geweest was. Den veertienden April kreeg ik naricht van den Overfte dat hij voorneemens was weder eenen togt in het bosch te doen; ik moest dan al mijn volk en allen den voorraad, die ik misfen konde, naar Maagdenberg en de troepen der maat-, fchappij, die in Oranjeboom lagen, naar de Birica zenden. Dat deed ik en behield flechts twaalf kreupele in de Hoop en even zoo veel in Klarenbeek, zonder geneesmeester of geneesmiddelen; met deezen ellendigen troep trok ik egter dagelijks herom, zoo te land als te water. Den zes en zwintigflen bragt mij een van mijn volk eene flang, die hij even te vooren dood geflaagen had. Zij was omtrent vier voeten  i74 RE I-ZE in de BINNE NLANDEN ten lang en niec dikker dan een fnaphaansloop; maar ofntrenc in het midden befpeurde ik eene verhevenheid , dikker dan mijn vuist. Ik fneed haar daar in cwee en toe mijne verwondering kwam 'er een ontzagchelijke kikvorsch te voorichijn, levendig en onverlee, behalven eene kleine vlek agter aan den kop en den nek, die blaauw en flijmig wfas, als of zij daar coc rotting begon overtega'an. Om te zien hoe het met haar gaan zoude, bond ik haar mee een couwtjen aan de pooc op een graf-perk digc aan hec water vast; drie dagen daarna vond ik haar nog fris en levendig en gaf haar nu haare vrijheid met waarfchuuwing zig in hec vervolg becer in achc te neemen. Den agt en twintigften legde ik een bezoek af op Fair field bij den Heer p a L 'M e r , daar ik gelegenheid had mij over de billijke en zagte behandeling der flaaven te verheugen. Weinige plantagieën in de West-Indien konden ook in een bloeiender toeftand zijn dan deeze; zij is een fpreekend bewijs dat menschlievendheid en billijkheid jegens diegeenen, van welker vlijc de vrugtbaarheid des aardrijks afhangt, den eigenaaren der plantagieën meer voordeel aanbrengen dan het tijranniek gedrag, waardoor de meeste derzelve den zegen meenen aftedwinger). Bij mijne terugkomst aan de Hoop ontvong ik eenen  van SURINAME. 175 eenen brief van onzen bevelhebber, waarin hij mij naricht gaf dat de Heer vinsack mee zijne vrijwilligers verfcheiden rebellen gedood en elf van hun gevangen gemaakt had; doch eene andere partij der vrijwilligen waren van de vijanden overvallen en veele van hun in hunne hangmatten flaapende dood gefchooten. Bij deeze fchermutfeling gaf een rebellen-Neger een voorbeeld van tegenswoordigheid van geest, dat mij merkwaerdig genoeg toefchijnt om alhier aangehaald te worden. Een vrijwilliger had reeds op hem aangelegd en was op het punt van los te branden, wanneer de kaerel de hand in de hoogte ftak en riep: wat! gij wilt immers niet eenen van uwe eigen partij dood fchieten? De ander, die meende eenen verkeerden voor te hebben, antwoordde: God verhoede! en liet zijn geweer weder nederzakken; maar hij kreeg van zijnen tegenpartijder eenen kogel door het lijf, die hem doodde, en de ander verdween als eene pijl. Een der gevangenen verhaalde dat den avond te vooren een Neger, zijnde een oude weglooper van de plantagie Fauconberg op hevel van bonny was nedergefabeld. Den zesden kwam 'er een hevige orkaan op, verzeld van donder en blikzem, die eene menigte boomen met de wortelen uit den grond, floeg, en de meeste huizen in de Hoop of geheel ter nederwierp of van hunne daken beroofde. Mijn luchtig  i76 REIZE in de BINNENLANDEN' tig palcis bleef egter bij geluk onbefchadigd. Dit was mij des te aangenaamer, omdat den agtften mijne johanna met haar kind kwam en ik haar terftond in mijne wooning konde ontvangen. Wijl ik mij reeds tevooren mijne fchaapen en hoenderen had laaten brengen en mij ook een fraai tuintjen had laaten aanleggen, kreeg mijn gantfche huishouden thans het aanzien , zoo niet van dat van eenen Surinaamfchen planter, egter van dat van eenen kleinen boer, en ik beloofde mij van deeze aanwas een even zoo gelukkig, zoo niet nog gelukkiger leven dan ik in het jaar 1774 gehad had. Alles fcheen thans ook tot ons geluk te willen toebrengen , maar het wierd niet weinig geftoord door de tijding uit Holland dat de Heer kennedy kort na zijne aankomst aldaar geftorven was. Om mij wat te verftrooien, legde ik een bezcek af bij den Heer cachelieu op de plantage Egmond. Hier trof ik onder andere eenen Italiaan aan, zijnde een planter, met naame d'os, die maar eenen arm had. Des niettegenftaande had hij behendigheid genoeg om met denzelven aan tafel een mes opteneemen en , zonder de minfte uitdaaging van mijnen kant, van agter een ftoot naar mij te doen , zoo dat het geheel gezelfchap in verwondering en in beweeging geraakte. . Tot mijn geluk wendde ik de Heek af door  van SURINAME* 177 door zijne elleboog in de hoogte te flaan en door te maaken dat de punt van het mes over mijnen fchouder heen gong. Ik fprong egter op en wilde den kaerel op de piaats zelve zijn verdiende loon geeven ; doch wijl men mij zulks verhinder., de, daagde ik hem uit om met mij te vegten; ik Wilde mij eene hand op den rug laaten binden en gaf hem de keuze van de wapenen ; doch hij weigerde het; men joeg dan deezen laagen verraader uit het gezelfchap en zond hem naar zijne plantagie Hazard terug. Deeze man was van zulk een haastig temperament , dat hij korten tijd te vooren een arm Negerwijf , dat zig in de agtfte maand van haare zwangerheid bevond , zoo lang had laaten zweepen * tot de ingewanden haar uit het lijf kwamen, en dat enkel omdat zij een drink - glas gebrooken had. Eenen flaaf liet hij op de plaats dood fchieten, omdat hij ondernoomen had zig aan zijne onmenschlijke wreedheid te onttrekken en daar was, over het algemeen , geen flaaf op zijn gantfche goed, die niet van het hoofd tot de voeten met zweepen gemarteld was. Thans zond ons de Overfte fourgeoud eene behoorlijke verflerking van troepen benevens eenen wondheeler en geneesmiddelen ; onze verblijfplaats kreeg weldra daardoor een beter aanzien en gezondheid en tevredenheid begonnen op alle aangezigten te fchicteren. Onder andere fpoor- II. Deel. M de  iy8 REIZE in de BINNENLANDEN de ik het 'volk aan om visch te vangen, die hier in grooten overvloed was', en de Negers leerden hen fuiken en ftrikken daarcoe te zetten. Den zes en twintigften zag ik een bewonderenswaardig voorbeeld van behendigheid en moed in eène jonge Negerin, met naame clardina. Een hert, dat verdwaald was , kwam dwarsch ever hec voetpad geloopen en op het tijdftip als het 'er overfprong, greep zij het bij eenen agterpoot; doch het niet kunnende vast houden, liet zij zig een geheel eind wegs van hetzelve voortilêepen, en liet haaren buic niec eer vaaren voor zij gewond was. Omtrent deezen tijd ontvong ik een bezoek van eene Mevrouw de z - e , haaren broeder en eenen heer schats, die onlangs uit Holland aangekoomen waren. , Deeze dame wierd voor de bevalligfte en befchaafdfte -vrouw gehouden. Zij fprak verfcheiden taaien en was zeer bekwaam in de muzijk en fchilderkonst; zij danste fraai en zat zeer wel te paerd; zij kon zelfs uitmuntend fchieten en opdat haar nu'geen talent ontbreeken moge, bood ik mijzelven aan om haar in het zwemmen les te geeven ; doch zij vond goed mij met een glimlach voor mijn aanbod te bedanken. Een ander bezoek, dat ik wat laacer van eenen bekenden uic de nabuurfchap ontvong, gaf aanleiding toe eene aardige ontdekking, Naauwlijks Was de man,namelijk, in mijne luchtige wooning ge-  van SURINAME. 179 gekoomen, of hij fprong eensklaps van boven naar beneden,fchreeuwde als een dolle, wierp zig inheC Wacer en frak den kop onder. Ik zag hem met verbaasdheid aan, niet weetende wat hem deerde* wanneer ik de oorzaak van zijn ongeluk boven mijn hoofd gewaar wierd, namelijk een groot nest van wilde bijen. Om niet hetzelfde lot te ondergaan, liep ik terftond weg en beval mijn volk hetaanftonds wegteneemen. Zij hadden reeds een lap met teer gereed gemaakt en de ftooring zou aangaan, Wanneer een oude Neger tusfchen beiden trad en zig aanbood om de ftraf te lijden, die ik hem zoude willen aandoen , als eene van deeze bijën mij fteeken zouden. „ Mijn Heer, (zeide hij) „ zij zouden u langgeftooken hebben, als gij hun „ vreemd waart, maar wijl gij hun huisheer zijt, „ en zij op uwen grond gebouwd hebben, ken„ nen zij u en uw volk en zullen gcenen van hun ,, het minfte leed doen." Ik nam zijnan voorflag aan, liet hem aan eenen boom binden en beval mijnen quaco den ladder, met welken men in mijne wooning moest klimmen, naakt op te ftijgen. Hij deed het en wierd niet geftooken. Nü waagde ik het hem te volgen en ik verzeeker op mijne eer dat, zelfs toen ik het nest fchuddede, waarbij de bewooners van hetzelve mij om de ooren gonsden, egter geen eenige bijë ondernam mij te fteeken. Ik liet dan den ouden Neger weder los maaken en beloonde hem voOr zijn naricht M s mee  i8c REIZE in de BINNENLANDEN met eene flesch rum en vijf fchellingen. Ik lier de bijën dan ongeftoord, zij waren mijne lijfwagt, en dienden mij om menigen opzigter voor zijne wreedheid en ongerechtigheid een weinigjen te ftraffen. Diezelfde Neger, welken ik deeze ontdekking te danken had, verhaalde mij dat 'er op de plantagie van zijnen heer een oude boom was, op welken zig, zoo lang hem heugen mogt, een gezelfchap van vogelen en bijën had nedergezet, die te zaamen in de grootfte eendracht leefden. Zoo dra 'er een vreemde vogel kwam om de bijën te ftooren of optevangen, wierd hij van hunne gepluimde bondgenooten verdreven en als vreemde bijën het waagden de vogel - nesten te naderen, wierden zij terftond van den aldaar huisvestenden zwerm aangevallen en dood geftooken. Zijn heer en het gantfche huisgezin hadden , naar hij verzeekerde, zoo veel achting voor dit gezelfchap gehad, dat de boom als een heiligdom wierd aangezien en met geene bijl aangeroerd was, tot de alles vernielende tijd hem had omverre geworpen. Met het beginnen van het drooge jaargetijde begonnen ziekte en dood ons wederom te overvallen. Dagelijks ftierven van zes tot twaalf mannen aan de Java - kreek en in Maagdenburg en het volk onder mijn bevel (lonk bij het uur. De Overfte fourgeoud zelf wierd eindelijk deeze moeijelijke en verderflijke onderneeming moede; zijn ge-  van SURINAAMEN. 181 gezantfchap aan de Ouca- en Seramica - Negers was wederom vrugtloos geweest; de meeste verblijf-plaatfen van derebellen waren verftoord en de troepen uitgeput; hij befloot dan de geheele onderneeming te laaten vaaren en gaf den Stadhouder voorloopig bericht van zijn voorneemen. Den drie en twintigften Junij kreeg ik bepaald bevel mij gereed te houden om op den vijftienden van de volgende maand met alle de troepen onder mijn bevel optebreeken, den oever van de Commewyne te verlaaten en naar Paramaribo te koomen, daar de transport - fchepen, die ons naar Holland zouden brengen, in gereedheid gebragt waren. Dit bevel las ik het volk voor het front openlijk voor, zij hoorden het met eene groote blijdfchap en beantwoorden het met een drievoudig hoezée; ik alleen zugtte bitterlijk. Ach, mijne Johanna! ach mijn zoon ! Beiden waren toen gevaarlijk ziek. Hierbij kwam dat ik mij eenen fpijker dwarsch door den voet geftooten had. Dit alles te zaamen maakte mij zeer ongelcikkig. Ik wierd weldra weder herfteld door de bekwaamheid en zorgvuldigheid van eene oude Negerin; doch ik vond raadzaam mijn klein gezin naar de ftad te zenden en het daar te laaten geneezen, eer het te laat wierd. Den dertienden liet ik de troepen van Klaren* leek , daar voor de tweedemaal een ziekenhuis opgengtwas, af koomen; den veertienden kwam M 3 een  i32 REIZE in de BINNENLANDEN een officier van de troepen der maatfchappij mij in het bevel aan de Commewyne aflosfen, om de posten door zijn volk te laaten bezetten, en den vijftienden verlieten wij eindelijk de Hoop, na dac wij ons ten tien uuren hadden ingefcheept en ik door het losbranden van pen pistool het fein toe het ligten van hec anker gegceven had. Den agttienden kwamen wij behouden op de reede van Paramaribo ten anker, daar reeds drie transportfehepen gereed lagen ; ik fcheepte dan alle de troepen , die onder mijn bevel afgekoomen waren, aan boord van dezelve in. Hierop begaf ik mij aan wal naar den Overfte fourgeoud, om hem naricht daarvan te geeven en bezogt tegelijk mijne johanna, die ik met haarkjnd, tot mijne groote blijdfehap, veel beter vond. Den volgenden dag moest ik weder aan boord om de nodige toebereidzelen tot ons vertrek te maaken. Den een en twintigften wierd ons onze foldij betaald, maar in papieren geld, waarbij wij een aanmerklijk verlies leeden; ik bragt ondertusfchen mijn aandeel terftond aan Mevrouw godefroy, die bij deeze gelegenheid haar verzoek dat ik johanna en haar kind met mij naar Holland zoude neemen vernieuwde, maar te vergeefsch, wijl johanna onbeweeglijk bleef. Ik zogt mijn noodlot zoo ftandvastig als mogelijk was te draagen, offchoon hetgeen mijn hart gevoelde zig beter laat denken dan befchrijven. Den  van SURINAME. 183 Den drie en twintigften wierden de vaendels van, hec regimenc met veel plegtigheid aan boord gebragc en daarmede was onze krijgscogc geëindigd; doch zonder dac 'er een eenige kanon -fchooc van hec fort Zeelandia gedaan wierd; ja zelfs wierd de vlag niec opgeheist, toe grooten fpijc van onzen Bevelhebber. Doch in den grond was het zijne eigen fchuld, wijl hij den gouverneur geen officieel bericht van ons vertrek gegeeven had. Van de gastvrijheid en miiddaadigheid der inwooneren ontvongen wij bij deeze gelegenheid wederom nieuwe bewijzen, dewijl zij niec alleen de officieren vnet vrugten en allerhanden ververfchingen en vooraaad verzorgden,, maar zelfs een zekere Heer van heyst de foldaaten op drie honderd flesfchen wijn, vrugcen en andere levensmiddelen onthaalde. Den vier en twintigften begaven wij ons gemeenfchaplijk naar den Gouverneur om affcheid te neemen. Hij ontvong ons met de grootfte beleefdheid en gaf onzen Overfte te verftaan dat, zoo de vaendels nu aan boord gebragc wierden, zij voorzeeker mee de eerbewijzingen, die hun toekwam, zouden begroec zijn geworden. Hij zond alle de officieren van de maatfchappij naar het hoofd - kwartier om ons eene gelukkige reis te wenfehen. Alles was nu tot ons vertrek gereed, onze troepen juichten en dansten aan boord en niets kon hunne uitgelaatenheid e-venaaren, toen M 4 des  184 REIZE in de BINNENLANDEN. des anderen daags 's morgens bevel gegeeven wierd de ankers te ligten en in zee te loopen. Maar het was door het noodlot befchoren dat deeze blijde hoop en verwagting nog eenmaal zouden te leur gefield worden; want op hetzelfde tijd— flip dat wij onder zeil zouden gaan, kwam 'er een fchip dat brieven medebragt, welke een bevel aan het regiment inhielden, terftond weder in de bosfchen terug te trekken en zoo lang in de volkplanting te blijven tot het door verfche troepen uit Holland zoude afgelost worden. Daar wierd dan aan hec volk op het verdek van elk fchip voorgeleezen dat zijne Hoogheid de Prins van Oranje hun den opregtflen dank betuigde voor het manlijk en dappergedrag, dat zij, geduurende eene zoo lange beproeving en bij zoo veele en zoo groote zwaarigheden , en ongemakken gehouden hadden; doch daar men befloot met het bevel dat de troepen weder ontfcheept en nog langer in dien fchriklijken dienst blijven zouden , overmeesterde eene algemeene moedeloosheid en vertwijfeling alle gemoederen ; ik alleen, die even te vooren zoo neder-: geflagen was, nam geen deel aan deeze algemeene ontevredenheid. Midden onder dit treurig toneel wierd het volk ( bevel gegeeven een drievoudig hoezée aanteheffen, dat de foldaaten van een der fchepen volftrekt weigerden te doen. De Overfte zeeburg en ik wierden dan gezonden om hen daartoe te brengen. De  van SURINAME. 185 De Ovenle nam zijn ftok in de eene en een geïaaden piftool met den gefpannen haan in de andere hand. Ik beefde op dit gezigt, wijl ik zijne oploopenheid kende, en, om een ongeluk voor te komen, fprong ik in de floep, die aan het fchip lag, fprak de weinige manfchappen, die zig aan boord vertoonden, aan en beloofde den matroozen twintig flesfchen brandewijn, als zij het droevig hoezee wilden aanheffen. Toen kwam ik op het verdek en verzeekerde den Overfte dat het volk thans bereid was het bevel te gehoorzaamen; wij voeren dan met onze floep terug en, toen wij afvoeren, hadden wij het genoegen een luid drievoudig hoezée van de matroozen te hooren, waarin enige weinige foldaaten hen verzelden , maar met een zoo droevig gezigt en zwaarmoedig hart, dat het niet te befchrijven is; ondcrtusfchen was 'er ook bevel gekoomen dat alle bijzondere fchul, den der foldaaten aan de genees- en heelmeesters uit 's Lands kas zouden betaald worden, dat veel. ligt eene kleinigheid fchijnt, maar dat voor veelen officieren geene kleinigheid was. Zoo ontevreden de troepen waren over hun langer verblijf in de volkplanting, zoo verheugd waren 'er de meeste volkplanters over. De Overfte fourgeoud had indedaad flechts tweo dagen te vooren een verzoekfehrift ontvangen, dat van de voornaamfte inwooneren ondertekend was, waarin zij baden dat ons regiment tog nog langer daar M 5 zou-  iM REÏZE in de BINNENLANDEN zoude blijven, om de rebellen, die zij met zoo veel roem hadden begonnen te beftrijden , zoo lang met geluk vervolgd en ten deele verftrooid hadden, den laatften doodlijken flag toetebrengen. Deeze loffpraak was niet overdreeven, want ons regiment had, gezameiijk met de troepen der .maatfchappij en de zwarte Vrijwilligers, werklijk de meeste verblijfplaatfen der rebellen in de volkplanting vernield en hen zelve zoo verre teruggedreevcn dat hunne verwoestingen veel minder waren en dat de flaaven veel minder wegliepen dan bij onze aankomst en dat was reeds een grooter voordeel dan of men , gelijk voorheen , met de rebellen van de Ouca en Saramica eenen fchandelijken vrede gefloten hadde , dat waarfchijnlijk zoude gefchied zijn, als wij niet gekoomen waren. Als een voorbeeld van het onbefcboft gedrag van deeze Wilden, als zij geheel onafhanglijk zijn, zal ik 'een geval verhaalen , waaraan ik zelf aandeel gehad heb. Ik at eens in de ftad bij den kapitein mac-neyl, wanneer 'er een kapitein van de Ouca-Negers, onze vermeende bondgenooten, kwam en de vrouw van het huis om geld aanfprak; daar hij zeer lastig wierd, zeide ik haar in het Engelsch: Geef hem maar wat te drinken, dan zal hij wel heen gaan. De kaerel verftond het, riep mij buiten en vroeg mij, terwijl hij zijn' ftok met eenen zilveren knop ophief, of ik meester van het huis  vah SURINAME. 187 huis ware? en zoo neen, waarom ik mij dan met zijne zaaken bemoeide ?, Ik ben, zeide hij met eene donderende ftem , kapitein Fortune Dago-Só en als ik u bij mij in Ouca had, zou de aarde terftond uw bloed drinken. Ik trok mijn fabel en zeide hem: mijn naam is Stedman en ais gij nog een onbefchoft woord durft [pre eken, zal mijn fa. bel den kortften weg do°r uw lijf zoeken. Hij knipte daarop met zijne vingeren en gong; heen; denzelfden avond ontmoette .ik hem op de ftraat, hij bleef ftaan en zeide: mijn Heer, gij zijt een man, waarachtig een braaf kaerél, wilt gij nu_ den Ouca-kapitein niet wat geld geeven ! Ik floeg het hem trotsch af; daarop kuschte hij mij dehand, liet de tanden zien, tot teken, zoo hij zei-" de, van verzoening en beloofde mij een gcfchenk. van pistasjes nooten te zenden, dat egter niet volgde ; ook zou ik 'er gewis geene van geproefd hebben.^ Schoon wij nu nog langer in Suriname moesten blijven, kon egter onze toekoomende dienst de volkplanting weinig helpen, wijl obs getal nu zoo. klein geworden was, en zelfs van deeze nog negen officiers en over de honderd zestig gemeene, alle ziek en ongeneesbaar, naar Holland moesten overgevoerd worden. Ik was toen ook ziek aan de koorts en men bood mij daarom aan mij naar Europa te laaten keeren; ik weigerde het egter, wijl ik lust had, zoo mogelijk, het eind van den togt  188 REÏZE in de BINNENLANDEN togt aftewagten. De Major medlar was onder degeene die terugkeerden, waarom het mijne beurt wierd, bij zijne afwezigheid, zijne plaats waarteneemen. Dus kreeg ik hoop het regiment veelligt nog eens zelf naar huis te brengen, zoo fnel was het getal onzer officieren verminderd, en onder de weinige die terugbleeven, hadden egter nog twee den moed van een huwelijk met een paar Creoolfche vrouwen, beiden weduwen, te waagen. Alvoorens ik nu tot het verhaal van onzen nieuwen veldtogt overgaa, zal ik hier enige beknopte narichten over de Negers in Suriname ter neder Hellen, Wat de uiterlijke geftalte en vorm van de Afrikaanfche Negers betreft, deeze is van het hoofd tot de voeten aanmerklijk verfchillende van die der Europeaanen, fchoon,naar mijn inzien, in hes geheel niet flegter , zoo dra men de zaak maar zonder vooroordeel befchouwt. Hunne fterke trekken , platte neuzen , opgewipte lippen, uitfleekende wangen - beenderen mogen in onze oogen lelijk zijn; hun zeiven koomen zij als zoo veele fchoonheden voor en hunne fchitterend zwarte oogen en witte tanden zijn wij insgelijks genoodzaakt te bewonderen; een voordeel van de zwarte kleur dat niet te ontkennen is, is dat men de bleeke en zieklijke gezigtcn, die in Europa zoo gemeen zijn, nooit bij hen vindt en dat de rimpels en andere  van SURINAME. i8p dere tekenen van den ouderdom bij hen niet zoo in de oogen vallen. Ik moet egter bekennen dat, als een Neger regt ziek is, het zwart zijner wangen in eene zeer onaangenaame bleeke olijvenkleur verandert. Met opzigt tot infpanning en verharding overtreft hun lighaam zigtbaarlijk het ons; want naar den romp is het fterk en gefpierd, maar daarentegen naar de uiteinden te dun. Zij hebben meest eene zeer fterke borst en aan de heupen zijn zij rank; het agterfte fteekt bij hen meer uit en de nek is breeder dan bij ons; de beenen, gelijk ook de armen boven de elleboogen zijn fterk, maar boven de vuist en de voeten zijn zij zeer dun. Hunne kromme beenen koomen ontwijfelbaar daar van daan dat zij in hunne kindsheid door hunne moeders op den rug gedraagen en hunne nog tedere voeten ter wederzijde om haar lijf gebonden worden; ook leert men de kinderen niet loopen, maar men laat hen in het gras en zand omkruipen, tot zij van zelve lust en kragten krijgen om overeind te ftaan, dat zeer fpoedig gefchiedt; ondertusfehen wordt de houding van hunne voeten gantschlijk verwaarloosd; doch door oefening en het dagelijks baaden verkrijgen zij de kragt en behendigheid, welke wij aan hun bewonderen. Eene andere gewoonte, die, naar hunne meening, veel toebrengt om hen gezond en fterk te maaken, is dat de moeder geduurende de twee jaaren,  io<3 REIZE in de BINNENLANDEN ren, in welke zij haare kinderen zoogen ^ hufi dikwijls groote menigten water laaten indikken, en hen daarop dagelijks tweemaalen met groote hevigheid fchudden; zij vatten hen daarbij aan eenen voet of arm, en dompelen hen in het water, om hen van buiten tedeeg aftefpoelen. Deeze behandeling ondergaan dc meisjens zoo wel als de jongens , waardoor de vrouwen voor den mannen, uitgezonderd in de grootte, in het geheel niet behoeven te wijken, ja hen in het loopen, zwemmen, klimmen, worftelen en dansfen nog te boeven gaan. Deeze Amazoonen van de heete luchtftreek zijn niet minder merkwaerdig wegens haare vrugtbaarheid. Ik heb eene flavin met naame Efperanza bij den Heer de' graaf gekend, die in den tijd van drie jaaren negen kinderen ter waereld bragt, het eerfte jaar vier, hot volgende jaar twee en het derde drie; hec haaren gaat bij haar met geene fmerten verzeld en zij gaan, gelijk de Indiaanfche wijven, op den dag van haare bevalling, weder aan haare huislijke bezigheden. In de eerfte weeken zijn haare kinderen zoo fchoon, als enige Europeaan, uitgenoomen dat de jongetjens op eene zekere plaats eene fchaduw van zwart hebben, doch het geheel lighaam neemt eerst langzaamerhand deeze kleur aan. ' Merkwaerdig is het dat de Negers niet alleen de grootfte hitte, maar ook koude en vogtigheid be*  van SURINAAME. 191 beter dan een Europeaan verdraagen kunnen. Zij {liepen alle nachten gantsch naakt op het nat gras, zonder dat hen dit iets benadeelde, terwijl ik daarentegens blijde was onder mijne hangmat, bijzonder des morgens, nog een kolen - vuur te hebben en onze foldaaten, bij gebrek van hetzelve, van koude bibberden. Zij verdraagen ook honger en dorst en fmert of ziekte met het grootfte geduld. • De taal van de Surinaamfche Negers is een mengelmoes, van Hollandsch , Fransch , Spaansch, Portugeesch en Engelsch. De laatfte taal beminnen zij voornaamelijk en fpreeken haar daarom meest, waarfchijnlijk om reden dat de Engelfchen de eerfte Europeaanen waren, welke deeze volkplanting bezeten hebben. In deeze gemengde taal, van welke ik zelfs eene gedrukte fpraakkonst gezien heb, eindigen de woorden, gelijk in het Indiaansch en Italiaansch, meest met eenen klinker, en zij heeft zoo veel zagts en welluidends, dat de Europeaanen van den fatfoenlijkften ftand in Suriname zelden iets anders fpreeken ; ziet hier enige voorbeelden: een goed geregt fweety muffe: Ik zal u van gantfcher harte beminnen zoo lang ik leeve, Mee [al loby you langa alla mee hatty, fo langa mee leeby: Eene aardige gefchiedenis; ananas fy tory: Ik ben zeer verdrietig; mee hatty brun: klein; peekeen: zeer klein; peekeeneenee: vaarwel; adiofo: alle deeze voorbeelden moeten naar  102 REIZE in de BINNENLANDEN naar de uitfpraak van de Engelfche taal geleezere worden; men herkent 'er ook veele verbasterde Engelfche woorden in; maar zij beginnen in de nabijheid der hoofdftad meer en meer buiten gebruik te koomen , terwijl zij in de afgelegener plantagieën nog (tand houden. Zoo hoorde ik eens eene oude Negerin op Goed Accord aan de Cottica zeggen : We lobee fo lebee togeddere: wij leeven gaerne bij malkanderen; maar in Paramaribo zou datzelfde door wee looko for tanna macandera uitgedrukt worden. Hunne vocaal-muzijk is, gelijk die der vogelen, welluidend, maar zonder maat, en in andere Opzigten niet ongelijk aan het gezang van eenen geesdijke, die voor de gemeente zingt; want eerst fpreekt iemand enige woorden of eenen zin uit, dan bromt of zingt hij dezelve en daarop herhaalen de andere hetzelfde in choor; daarop wordt weder een zin uitgefprooken en het choor op nieuw aangeheven. Ik bemerkte dat zij den wilden katoenboom bijzonder vereeren, en toen ik naar de reden vroeg, zeide mij een oude Neger dat deeze boom hun op de kust van Guinea in plaats van eene kerk diende, daar zij van hunne priesters onderwezen wierden, wijl zijne takken hen tegens den regen en de brandende zonne - flraalen befchutteden, en dat hij daarom van het volk zoo geacht wierd, dat zij hem tot geen prijs wilden omhouwen. Geen  van SURINAME. 193 Geen volk kan bijgelooviger zijn dan de Negers. Daar zijn onder hen zekere foort van fibylJen of waarzegfters, die orakel - fpreuken geeven. Deeze wijven dansfen en draaien in het midden der verzamelde menigte met vcrbaazende fnelheid zoolang rond, tot haar het fchuim op den mond ftaat en zij onder ftuiptrekkingen nedervallen. Dac de waarzegfter in deeze (tuipen beveelt wordt door de omftanders heilig uitgevoerd. Daarom is dac gantfche fpel zeer gevaarlijk, wijl zij dikwijls beveelc dac de flaaven hunne heeren zullen ombrengen» of in de bosfchen vlugten en diergelijke. Om deeze reden is het in Suriname op zwaare ftrafFe verboden ; doch het wordt egter in het geheim verrigt, en is bijzonder onder de Ouca en Seramica Negers zeer gemeen, daar de kapiteins friderici en van guerike verzeekerden het gezien te hebben; het wordt daar /Winty-play of de dans der toveres genaamd. Zeer merkwaerdig is het dat deeze wijven de Ammodytes of Papau-(langen door haare (temmen van de boomen kunnen af toveren. Dit is eene bekende zaak. Ook wordt deeze flang door de Negers nooic gedood of haar leed gedaa'n , maar integendeel als hun vriend en befchermer aangezien, en zij hebben zeer gaerne dat zij in hunne hutten koomt. Als het dier van den boom afgetoverd is, wikkelt het zig gemeenlijk om de armen, den hals en de borst der toveres , als of het een genoegen in II. Deel. N haa.  ï94 REIZE in de BINNENLANDEN haare ftem vondc en zij ftreelt en liefkoost het mee haare handen. Men kan het ook als een gevolg van hunne bijgeloovigheid aanzien dat zij zekere foorten van vleesch -fpijzen, welke zij Tref noemen, niet eeten; dit is in elk huisgezin door een uitdruklijk verbod, dat van vader tot zoon overgaat, uitgemaakt en men zal niet vinden dac een Neger die aanroert. Hevige hartstochten zijn ruuwe volkeren eigen en onder deeze ftaat dè wraakzugt bijna boven aan* Dit is ook het geval bij de Negers Ik heb nooit gezien dac een Neger iemand, die hem ernftig beledigd bad , zulks ooit vergaf cn men verhaalt fchriklijke voorbeelden van de wijze, waarop zij hunne wraakzugt weeten te bevredigen. Bij den laatften opftand in de Berbice ontzagen zij zig niec hunne zwangere meesteresfen, zelfs in tegenswoordigheid van haare mannen, den buik op te mijden. Een Neger, die in een huis flegc behandeld wierd , flooc eens , in afwezigheid van zijnen heer, de deuren, klom mee de drie kinderen van het huis op het placte dak en wagtte daar tot zijn heer met zijne meesteres t'huis kwam. Toen deeze hem bevalen open te doen, antwoordde hij met het een kind van boven neder te werpen; zij dreigden hem en hij fmeet hec cweede van boven neder; zij baden, maar ce vergeefsch; ook hec derde moesc hetzelfde noodloot ondergaan en  van SURINAME. ic$ en zij lagen alle drie dood voor de voeten hunner ouderen; hierop riep hij hun toe dat hij nu genoeg gewrooken was en ftortte zigzclven naar beneden. Een ander doorftak eenen onfchuldigen echtgenoot, om zig aan deszelfs fchuldige vrouw te wreeken ; want, zeide hij, zoo ik u zelve doodde, zou het fchielijk voorbij zijn, maar alles wat u lief is te verliezen moet voor u eene altoosduurende fmert zijn, gelijk het mij het zoetfïe genoegen verfchaft. In het gift mengen zijn zelfs de Akkawaw-Indiaanen niet bekwaamer dan zij. Zij draagen het vergift onder hunne nagelen en behoeven flechts hunne vingeren in een glas water, dat zij het flagtoffer hunner wraak brengen zullen, te doopen, om het eenen langzaamen, maar zeekeren dood overteleveren. Geheele plantagieën, zoo wel als enkele familien, zijn op deeze wijze de flagt» offers van hunne woede geworden. Alle wilde en onbefchaafde volkeren hebben weinig regte begrippen van eigendom en men behoeft zig dan ook niet te verwonderen dat de flaaven , die in hunne eigene perfoonen de groffle fchending van alle rechten moeten dulden, tot wedervergelding geneigd zijn. Zij zijn daarom ook gemeenlijk diefachtig en neemen alles wat zij on* geflraft bekoomen kunnen. Hunne onmaarigheid, bijzonder in het drinken, is onbegrensd : ik heb eens een Neger - meisjen een' beker, dié twee flesN a fchen  l96 REIZE in de BINNENLANDEN fchen rooden wijn hield, in eene teug' zien uitdrinken. Ik moet niet vergeeten aantemerken dat de Gango-Negers voor menfchen - eeters gehouden worden. Onder de rebellen van deezen iïam vondt men, na de verovering van Boucou, enige potten met menfchen-vleesch te vuur; een van onze officiers had de nieuwsgierigheid bet te proeven en verzeekerde dat het zoo goed als rund- of varkensvleesch fmaakte. Naderhand beeft de Heer van gills, een ' Amerikaan, mij verzeekerd dat hij, op eene reis in het binnenfte van Afrika, op eene plaats gekoomen was, daar openlijk menfchen armen, beenen en dijen op vleesch -banken te koop hingen , gelijk bij ons het vleesch op de markt, en kapitein johan keene in dienst van de Sierra-Lèona compagnie heeft mij verhaald dat al het volk van hetfebip Nasfau, benevens deszelfs kapitein dunnigen door de Negers van Groot Drewin; omtrent dertig mijlen noordwaarts van de rivier St. Andrïes hedergehouwen , ingezouten en opgegeeten waren geworden. Ik zal thans van deeze affchuwelijkheden tot een aangenaamer onderwerp, tot de goede hoedanigheden der Negers, overgaan. Eene fchoone trek van hun karakter is de dankbaarheid, welke zij fomwijlen zoo verre drijven, dat  van SURINAME. 197 dat zij zelfs voor diegeene derven, die hun eene weldaad bewezen hebben. Niets overtreft hunne trouw en verkleefdheid aan degeene, die hen wel behandelen , dat een bewijs is dat hunne liefde even zoo fterk is als hunne haat. De Negers zijn in het algemeen goed van aart, bijzonderlijk de Coromantyn en Nago- Negers. Zij zijn ook vatbaar voor tedere hartstogten en de jaloezij heeft menigmaalen verfchriklijke uitwerkingen bij hen voortgebragt. Ook verdient hun welvoeglijk gedrag jegens perfoonen van het vrouwlijk gedacht geroemd te worden; ik herinner mij niet gezien te hebben dat een Neger eene vrouw in het openbaar gekust heeft. De moeders hebben eene groote liefde jegens haare kinderen en , geduurende de twee jaaren, die zij dezelve gewoonlijk zoogen, leeven zij in eene zekere afzondering van haare mannen, wijl zij de huwelijks gemeenzaamheid in dien tijd voor onnatuurlijk en voor de kinderen nadeelig houden ; het hier boven verhaalde geval van de Negerin FEfperanza maakt geene uitzondering , wijl alle die kinderen kort na hunne geboorte ftiérven. De zindelijkheid der Negers is niet minder aanmerkenswaerdig; zij baaden zig dagelijks meer dan drie maaien. De Congo- Negers in het bijzonder zijn zulke liefhebbers van het water, dat men hen niet onvoegzaam tweeilachtige dieren zoude kunnen noemen. De Negers zijn kloekmoedig en dapper, geN 3 dul-  io8 REIZE in de BINNENLANDEN duldig in ongeluk, en kunnen martelingen en den dood met eene verbaazende onverfchilligheid uitftaan; hun gedrag in den wanhoopigften toeftand is indedaad heldenaartig. Geen Neger zugt, fteent of klaagt, al is het dat hij midden in het vuur tot den dood gemarteld wordt. Ook kan ik mij niet herinneren gezien te hebben dat een hunner eene traan vergoten heeft, terwijl zij daarentegens allerootmoedigst om genade bidden, als zij eene ftraf ondergaan moeten, welke zij zigzelven bewust zijn verdiend te hebben. Doch als zij denken onrechtvaerdig geftraft te worden, brengen zij zig dikwijls terftond om het leven; dit doen voornamelijk de Coromantyn - Negers, die dikwijls, Onder de ftraf-oefening, hunnen kop agter over werpen en hunne tong indikken , waarop zij op het zelfde tijdftip voor hunne heeren dood op den grond vallen. Deeze foort van zelfsmoord heeft men onlangs in Suriname zeer menschlievend zoeken voor te koomen door hun eenen brandenden fakkel voor den mond te houden, waardoor niet alleen hun aangezigt verbrand, maar ook hunne oplettendheid van dit moorddaadig voorneemen afgetrokken wierd. Veele Negers gebruiken hec middel van gemeene aarde in te flikken, om daardoor hunne maagen onbekwaam te maaken om haare natuurlijke verrigtingen te doen; dan teeren zij uit en.fterven eindelijk, dikwijls eerstra een jaar, wel zonder fmerten, maar in den ellendig- ften  tan SURINAME. 199 ften toeftand. Tegens deeze aard - eeters zijn in de wetten de geftrengfte ftraffen bepaald ■> maar zonder groot nut, wijl men hen zelden op de daad betrapt. Thans koom ik tot den toeftand der Negers als flaaven. De leezer zal zig heiinneren dat ik hier boven reeds gezegd heb in welk eenen ellendigen toeftand zij in de Guinea's vaarers aan de Amerikaanfche kusten aanlanden ; ook heb ik aangemerkt dat zij onder de zorg van enige oude Negers weldra weder dik en vet worden en de taal der volkplanting leeren ; dan worden zij in het veld aan den arbeid gezonden , welken zij zig goedwillig onderwerpen. Egter heb ik ook verfcheidene maaien gezien dat nieuw aangebragte Negers volftrekt weigerden te werken en noch door fchoone beloften noch door belooningen, noch door bedreigingen , noch flagen daartoe konden gebragt worden; doch deeze waren Prinfen of ten minften lieden van den eerften rang in hun vaderland, die het ongeluk gehad hadden in den oorlog gevangen en als flaaven verkogt te worden , en welker heldenmoed hen den dood boven de vernedering der flavernij deed kiezen. Bij zulke gelegenheden heb ik de andere flaaven op hunne knieën zien vallen en hunne heeren fmeeken den arbeid voor hun, boven hunnen eigenen, te mogen doen. Somtijds wierd hun dit toegeftaan en zij beweezen fteeds den gevangenen Prinfen deN 4 zelf-  200 REIZE in de BINNENLANDEN zelfde achting, die zij gewoon waren hun in hun vaderland te bewijzen. Zoo dra deeze ongelukkige In hunnen arbeid verflappen , worden de zweepen, bullepeezen, bamboezen, touwen, boeijen en ketenen zoo lang gebruikt tot zij onder den druk ter aarde zinken. Bij enige heeren kunnen zij niet met hun werk klaar geraaken en moeten dag en nacht , den zondag zeiven niet uitgezonderd, arbeiden. Ik heb eenen jongen Herken Neger, Marquis genaamd , gekend, die eene vrouw had, welke hij beminde en twee hubfche kinderen; hij arbeidde vlijtig en had zijne taak, eene greb van honderd voeten lengte, gemeenlijk om vier uuren namiddags volbragt, ten einde nog enigen tijd overig te hebben, om zijn klein tuintjen te bebouwen, of visfchen en vogelen te vangen, om zijn geliefd huisgezin te onderhouden. Naauwlijks vernam zijn Christlijke heer zulks, of hij verklaarde tot zijne aanmoediging dat, naardien hij voor vier uuren vijfhonderd voeten kon graaven, hij voor zonneondergang voorzeeker zes honderd voeten klaar zou kunnen krijgen, en dit wierd van nu af aan de taak, waartoe de ongelukkige jonge man veroordeeld wierd. In Suriname gaan de flaaven bijna naakt en hun dagelijks voedzel beitaat uit weinig meer dan enige yams en plataanen, zij krijgen op zijn best twee maaien in het jaar nog eene kleine portie zouten visch  van SURINAME. 201 viseh en enige bladeren tabak, en dat is alles. Daarbij is bet voor hun ten hoogden verbitterend dat, fchoon een Neger met zijn vrouw in nog zoo groot eene eendracht leeft, zij, als zij fraai is, zig aan de walglijke omhelzingen van eenen overfpeeligen wellustigen opzigter moet overgeeven,of haaren man in ftukken moet zien kappen, als hij het weigert of zoekt te verhinderen. Deeze omHandigheid brengt hen dikwijls in vertwijfeling, en is oorzaak van veele moorden. Als een heer zijnen flaaf ombrengt en een Blanke getuigenis van de daad geeft ( want het getuigenis van eenen flaaf geldt niet) kan hij zig, gelijk ik reeds aangemerkt heb, door eene geldboete van vijf honderd gulden van de ftraf vrij koopen. Doch zij weeten deeze fom op veelerhanden wijzen tebefpaaren, en zig egter van eenen flaaf, die hun tot last is, te ontdoen, al ware 'er zelfs een van de magiftraats • perfoonen bij tegenwoordig. Zij neemen hem, bijvoorbeeld, mede op de jagt, zenden hem in de ftruiken, om het wild op te jaagen, en bij den eerften vogel, die opvliegt, fchieten zij den armen kaerel op de plaats neder. Dit heet dan een ongeluk en geen mensch vraagt 'er verder naar. Andere hebben nqg eene andere wijze om hen van kant te helpen. Daar wordt op eene vrije plaats eene paal opgerigt, en de flaaf wordt 'er aan vast geklonken; hier is hij den gantfchen dag aan de brandende zon N 5 bloot-  ao2 REIZE in de BINNENLANDEN blootgefleld en krijgt dagelijks Hechts eene kleine portie water en eene eenige plataan, waardoor hij eindelijk van honger flerft. Zoo iets noemt men egter geen' moord , wijl de heer verzeekert dat het hem tot aan zijn eind aan geen eeten of drinken ontbrooken heeft, en zoo wordt hij met alle eer vrij gefprooken. Nog affchuwelijker is het volgead middel, dat ook dikwerf gebezigd wordt. De flaaf wordt met de armen en beenen van malkandercn verwijderd naakt aan eenen boom in het bosch gebonden, onder voorwendzcl van zijne ledemaaten uit te rekken , en daar zoo lang gelaaten en gevoederd tot hij door de muskiten cn andere infckten in eenen eigenlijken zin dood gcflooken,wordt, voorwaar een helfche dood ! eene uitvinding van den Satan ! Eenen flaaf te verzuipen, terwijl men hem, met een gewigt aan de voeten, over boord werpt, wordt niet minder flechts een toevallige dood genoemd. Ik weet dat flaaven, op bevel van eene Vrouw, in het geheim ter dood gebrand zijn geworden , terwijl zij midden tusfchen brandende takkebosfchen geboeid nedergelegd wierden: Hun de tanden uittetrekken, als zij onderdaan een ftukjen fuiker-riet, dat zij egter zelve teelen, te proeven , of hun uit een geheimen wrok den neus open te fplijten of de ooren aftefnijden zijn maar kleinigheden, die niet verdienen aangehaald te worden. Door  van SURINAME. «03 Door zulk eene onmenschlijke behandeling worden deeze ongelukkige menfchen fomtijds tot eenen zoo hoogen graad van vertwijfeling gedreven, dat zij, om Hechts een einde aan hun leven te maaken, in den ketel met kookende fuiker fpringen en zoo hunnen tyran in eens zijne winst en zijnen flaaf beneemen. En kan men zig wel verwonderen dat zij eindelijk in drift geraaken en in vereenigde troepen in de bosfchen vlugten en naar wraak dorsten ? Welk nadeel met opzigt tot de vermenigvuldiging der Negers hieruit ontftaat, kan men ligt raaden. Men kan ftellen dat 'er omtrent vijf en zeventigduizend flaaven in Suriname zijn; rekent men de oude lieden en kinderen hiervan af, blijven 'er geene vijftig duizend overig, die tot den arbeid in flaat zijn. Nu worden 'er jaarlijks van zes tot twaalf Guineas-vaarers met den flaaven-, handel bezig gehouden, die door malkanderen twee duizend vijf honderd flaaven invoeren; zoo veele worden 'er dan jaarlijks vereischt om dat aantal voltallig te houden; dit maakt over het geheel een verlies van vijf ten honderd en bewijst dat de geheele menigte van vijftig duizend menfchen, die tot den arbeid bekwaam zijn, in twintig jaaren uitfterft. Om de waarheid hulde te doen, moet ik ondertusfehen herinneren dat deeze wreedheden niet 'op alle plantagieën doorgaande geoefend worden. Men  204 REIZE in de BINNENLANDEN Men vindc hier en daar nog uitzonderingen en ik heb ook in den loop van deeze gefchiedenis enige voorbeelden aangehaald van eigenaars, die hunne flaaven met menschlijkheid en goedheid behandelen. Tot befluit nog een paar woorden van hunne tijdkortingen, die zij zeer beminnen. Over het algemeen hebben alle Negers eene fterke gehechtheid aan malkanderen en zijn daarom ook zeer gaerne met clkanderen in gezelfchap. Een van hunne fpelen heet Soefa; het beftaat daarin dat zij tegens over eikanderen huppelen en met de handen op de maat in de zijden flaan ; dikwijls zijn 'er zes of agt paaren tegelijk daarmede bezig en zij doen het met zulk eene hevigheid, dat menig een het beftorven is. Het is daarom ook door de regeering van Paramaribo verboden geworden. Awaree is een ander onfchadelijk fpel, dat in hec werpen mee eene- foorc van groote knikkers beftaat, bij gebrek van welke zij Awanree-nooten of groote kei - fteenen neemen. De mansperfoonen vegten en worstelen ook gaerne met eikanderen, maar zij kennen bij onze boxers in Cornwall en Devon niet haaien; maar zwemmen is hunne geliefdfte tijdkorting. Dit doen zij twee of drie maaien daags, waarbij jongens en meisjens, gelijk bij de Indiaanen, onder eikanderen gemengd zijn en hier toonen zij eene verbaa* zende bekwaamheid en behendigheid. Ik heb een Ne»  va'n SURINAME. 205 Neger - meisjen met eenen kaerel de Commewyne om ftrijd dwarsch zien overzwemmen en van haar den prijs zien winnen en, toen zij aan wal kwam, daagde zij hem tot eenen wedloop uit en behaalde weder de overwinning. Ook behooren muzijk en dans tot hunne vermaaken. Eiken Saturdag avond fluiten de flaaven , die wel gehouden worden , de week met eene vermaaklijkheid van deezen aart, en elk vierendeel jaars wordt hun gewoonlijk een groot bal gegeeven, waarop de nabuurige flaaven genodigd worden. De heer vergroot dan hunne vreugde dikwijls door zijne tegenswoordigheid, of ten minden door een gefchenk van enige kannen verfche rum. Op deeze groote dans-partijen verfchijnen de flaaven zeer fraai gekleed, de vrouwen in haare beste Chitfen rokken en veele van de mannen in zindelijke fchippers-broeken. Zij zijn op deeze feesten zoo onvermoeid, dat ik voorbeelden weet dat zij den trommel van 's Saturdags avonds toe des maandags vroeg onophoudelijk hebben laaten flaan, en dus zes en dertig uuren onafgebrooken met dansfen, fpringen, vrolijk zijn, en handgeklap doorgebragt hebben. De Negers dansfen altijd paar aan paar ; de mannen maaken figuuren en huppelen, terwijl de vrouwen zig als tollen omdraaijen, waardoor hunne rokken als een zonnefcherm van eikanderen vliegen, en dit noemen  so6 REIZE in de BINNENLANDEN men zij waey-cotto; de daarbij Maande jonge lieden fchenken hun ondertusfchen de glazen vol en de meisjens wekken hen op om vol te houden en veegen hun het zweet van het voorhoofd en van het lijf af. Het is indedaad regt genoeglijk te zien welk eene vrolijkheid en welk eene ordentelijkheid 'er in dit gantsch dans-vermaak heerscht, waarin zij, gelijk ik reeds gezegd heb, zoo veel fmaak vinden, dat ik eenen nieuw aangekoomenen , dien een mededansfer ontbrak, twee uuren lang tegens zijne eigen fchaduw aan den muur heb zien dansfen. De muzijk, op welke zij dansfen, beflaat altijd uit eene heele of eene halve maat en zij dansfen 'er met even zoo veel vermaak als bekwaamheid op. Wat hunne fpeeltuigen betreft, deeze zijn alle zeer konstloos en worden van hun zelve vervaerdigd. Thans keer ik tot de bijzonderheden van onzen togt weder. Ondanks de herhaalde nederlaagen en de geduurige verilrooijingen der rebellen, kwam 'er egter den twaalfden Augustus tijding te Paramaribo dac zij in de plantagie Berg en Dal aan den Blaauwen Berg of Pornasfus- Berg eenen inval gedaan en alle de zwarte vrouwen weggevoerd hadden, 'doch zonder, gelijk gewoonlijk , enige wreedheden  van SURINAME. 207 den te begaan. Op deeze tijding wierd 'er terftond een troep zwarte vrijwilligers afgezonden, om hen te vervolgen en omtrent deezen zelfden tijd begon men ook het lang ontworpen cordon om de volkplanting door zeven honderd Neger - flaaven te flaan, en hem door behoorlijke piketten, die op behoorlijke afflanden' van eikanderen geplaatst waren, te verflerken, om zoo wel de plantagieën tegens verdere invallen van buiten te befchutten als het wegloopcn der flaaven van binnen voor te koomen. Zoo deN rebellen geene wreedheden op deeze plantagie bedreven , fteegen zij daarentegens ten top in de hoofdflad. Ik hoorde 'er geduurig het klappen der zweepen en het gefchreeuw van pijn van de Negers. Onder de geene, die hunne flaaven met de meeste kwaadaarcigheid kwelden, was eene Mevrouw Sp — n, welker huis in de buurt van dat van den Heer de graaf was en die ik eens uit haar venfler het barbaarsch bevel hoorde geeven van eene jtmge Negerin te geesfelen, voornamelijk op den boezem, een fchouwfpel, waarin zij het grooist behagen fcheen te fcheppen. Om mij wat te verzetten van den onaangenaamen indruk, welken dit toneel op mij gemaakt had, reed ik uit en het eerfte voorwerp, dat ik zag was eene andere Negerin, die bijna naakt van een zolder op een' hoop gebrooken flesfchen viel en zig ij slijk bezeerde. Des  ao8 REIZE in de BINNENLANDEN Des anderendaags zag ik drie Negers naar de geregcsplaats voeren; hun onverfchrokken gelaat trof mij, zoo dac ik hen volgde. Men las hun ^ het vonnis in het nederduitsch voor, dat die ongelukkige niet verftonden. De eerde wierd veroordeeld om met eene bijl onthoofd te worden, omdat hij een flaaf gedood had, die banannen was koomen fteelen op de plantagie van zijne meesteresfe; de waarheid was dat hij dien moord gedaan had op uitdruklijken last van die vrouw; maar de misdaad uitgekoomen zijnde, offerde zij haaren flaaf op, om haaren goeden naam ce behouden en de boete en fchadeloosftelling te fpaaren. De ongelukkige legde zijn hoofd koelbloedig op het blok en ontvong den doodlijken flag in eens. De tweede, zijn medepligtige, wierd onder de galg gegcesfeld. De derde, Neptunas genaamd, was vrij en een timmerman van zijn handwerk, maar, na een gefchil, den opzigter van de plantagie Altona aan de Para-kreek gedood hebbende, wierd hij met recht veroordeeld om het leven te verliezen. De bijzonderheden van zijne misdaad en zijne ftraf zijn aanmerkenswaerdig. Deeze Neger, die jong en welgemaakt was, een fchaap geftoolen hebbende om eene vrouw té onthaalen, van welke hij bemind was, befloot de opzigter, die van jaloezij brandde, hem te laaten ophangen; om hem voortekoomen fchoot Neptunus hem in een fuiker-veld dood.  van SURINAAME. aoo dood. Hij wierd daarom veroordeeld om levendig geradbraakt te worden, zonder den genadeilag te ontvangen. Oiiderrigt van den inhoud van dit fchriklijk vonnis, plaatfle hij zig bedaard op het kruis en ilrekte armen en beenen uit, die vastgebonden wierden. Een Neger nam eene bijl, hieuw hem de (linkerhand af en bragt vervolgens het overig gedeelte van het vonnis ter uitvoer; de touwen wierden los gemaakt en ik meende dat hij dood ware; maar toen de Schepenen heen zouden gaan, rigtte de gedrafte zig op van het kruis en viel op het gras neder, daar hij zijne rechters vervloekte en lasterde. Zijn hoofd vervolgens tegens het kruis leunende vroeg hij om eene pijp ta«< bak aan de omftanders, die niet alleen de wreedheid hadden hem die te weigeren, maar hem befpoogen en fchopten, dat egter door enige Amerikaanfche matroozen belet wierd. Hij verzogt toen, maar te vergeefsch, dat men hem het hoofd zoude afflaan. Eindelijk het eind van zijn lijden niet ziende, verklaarde hij dat hij den dood verdiend had, maar dat hij niet verwagc had zoo lang te zullen derven, maar, vervolgde hij, gij bereikt uw oogmerk niet; ik lach met uwe pijnigingen, al moest ik hier eene maand blijven. Die gezegd hebbende, zong hij,met eene heldere dem, twee liedjens agter een; in het eerde zeide hij zijnen vrienden en nabedaanden vaarwel en in het tweede zeide hij zijnen overleden maagen dat hij welII.'Deel. O haast  aio REIZE in de BINNENLANDEN haast bij hen zoude koomen in het verblijf der gelukzalige, dat zij bewoonden. Toen zij uit waren, fprak hij bedaard over zijn proces, en herhaalde alle .'....derhcdclilH/^, zeide hij in eens, ik. Je llllli'; v>'e'^ra ag* uuren is c • ■=f££Vf» ' ' t doenverpraa- ten. Een-.|j'fft' . . ' v; rid, in het oog gekre. §ÊSM'iff$M;;''':^ ' f$ÏÏProPos ■> m'in Heer. -- - SJïf ..."li :!en% die gij "ij ft>'' I^Bt ™**^*W vraagde de Jood. — §^^ÊMÊ A' „■,:..i- n ' ^ woorden a'gteruit gaaride, lachte hem de ongelukkige hanlijk uit. Den fchildwagt in een ftuk droog brood ziende bijten, vroeg hij hoe het kwame dat een Blanke geen beter ontbijt hadt? — Om das ik geen geld heb, zeide de foldaat: I-Fel nu, dan zal ik u wat geeven, zeide de Neger, neem de hand, die men mij heeft afgekapt, kluif die af; eet vervolgens mijn lighaam tot gij verzadigd zijt en dan zult gij ontbéten hebben gelijk het u past. Hij verzelde deeze fpot-redenen met een glimlach en hij gong zoo voort geduurende de drie uuren, die ik mij daar bleef ophouden. Het is verwonderlijk dat een mensch zulke pijnen kan wederftaan, dat voorzeeker niet gefchieden kan dan uit woede, hoogmoed, verachting en door de zeekerheid van weldra buiten het bereik van zijne beulen te zullen zijn. Eindelijk ontvong hij van  van SÜRINA M E. au vnn een medelijdende fchildwagt een flag met de kolf van zijn geweer die zijn leven eindigde. Ik herinner mij nog niet verhaald te hebben hoe de rebellen bij het overvallen van eene plantagie te werk gaan. Gemeenlijk verfteeken zij zig des nachts in de ftruiken, welke de plantagie, op welke zij het gemunt hebben, omringen, en kort voor het aanbreeken van den dag breeken zij in, vermoorden de Europeaanen, plunderen het woonhuis, fteeken het in brand, en voeren de Negerwijven mede; deeze moeten voor hun den buit draagen en zij worden met de grootfte hardheid behandeld, als zij het waagen zig daar tegens te verzetten. Den vier en twintigften wierd het contract met opzigt tot mijne johanna, die onveranderlijk op haar befluit bleef ftaan, in tegenswoordigheid van haare moeder en enige van haare nabeftaanden door de goede Mevrouw godefroy ondertekend ; zij 'verbond zig daarin haar aan niemand dan aan mijzelven overtelaaten, zoo lang zij" leefde en na haaren dood zou zij niec alleen haare volkoomen vrijheid , maar ook een ftuk land met een fraai huisjen 'er op krijgen, dat haar voor altoos toebehooren zoude. Zij gaf mij cegelijk mijn handfchrifc van de overige negen honderd guldens terug en fchonk johanna nog omtrent honderd dukaaten en een paar ftukken Oost - Indifche chits. Zij raadde mij ook mij over de vrijlaating van den 0 % klei-  aii REIZE in de BINNENLANDEN nen johannes bij de regeering te vervoegen; want dit was eene noodzaaklijke formaliteit, zonder welke ik niets uitregten konde, al ware ik in ftaat geweest de gewoonlijke borgtogt van drie honderd guldens te ftellen. Wij betuigden beiden deeze uitmuntende vrouw onzen innigften dank en ik gong bij den Gouverneur het avondmaal houden en overhandigde het verzoekfchrifc wegens mijnen zoon. Hij ftak het met de eene hand bedaard in den zak en drukte mij hartlijk met de andere, terwijl hij mij openhartig zeide dat hij het de Regeering wel voor zoude leggen, maar dat hij vast overtuigd was dat mijn zoon als flaaf zoude moeten derven, zoo ik niet in ftaat ware borg te ftellen, waartoe bezwaarlijk iemand zoude gevonden worden. Dus had ik dan, na zooveel tijd, moeite en kosten verfpild te hebben, nog het onuitfpreeklijk verdriet deezen lieven jongen, wiens vader en heer ik was, veelligt tot eene altoos duurende flavernij veroordeeld te zien. Wat johanna aanbelangt, deeze was thans volkoomen gered en dit gaf mij geen klein genoegen. Ik kreeg egter nog eenen troost ter regter tijd. Graman quacy, de Neger, van welken ik reeds melding gemaakt heb, was even uit Holland teruggekoomen en bragt de tijding mede dat 'er voornamelijk om zijnentwille, eene nieuwe wet gemaakt was, volgens welke alle flaaven zes maanden  van SURINAME. 213 den na hunne landing in Texel vrij zouden zijn; deeze tijd kon, op verzoek van hunne heeren, tot op twaalf maanden, maar op geenerleie wijze langer, uitgefteld worden. Daar ik nu hoopte nog eenmaal mijnen zoon, benevens zijne moeder over den Atlantifchen Oceaan medetevoeren, was deeze tijding mij zeer aangenaam. Den vijf en twintigften begaf ik mij, na een feest bijgewoond te hebben, dat de Gouverneur op zijne Indigo-plantagie gaf, naar de plantagie Catwyk, bij eenen Hollandfchen officier, den Heer goetsee, bij welken het aan geenerleie vermaaklijkheden ontbrak, en daar ik mij zeer zoude vermaakt hebben, zoo zijne vrouw niet zoo onbarmhartig tegens de flaaven geweest ware. Zoo wilde zij, bijvoorbeeld, een jongen laaten geesfelen, omdat hij de glazen niet fchoon genoeg gefpoeld had; maar de jongen onttrok zig aan de ftraf door zig met een gelaaden vogel - roer te ontzielen. Eene flavin had in boerterij gezegd dac haare vrouw zoo wel fchulden had als zij; hiervoor wierd zij naakt uicgekleed en door cwee fterke Negers op eene even zoo onbetamelijke als onmenschlijke wijze zoo lang gegeesfeld toe 'er aan haare ribben en beenen naauwlijks een ftukjen huid overig was en zij wierd daarenboven nog met de voeten in een zwaar ijzer gefloten. Vijf dagen daarna bragt ik hec wel zoo verre dac haar het ijzer wierd afgedaan, maar daar een ander wijf, O 3 eene  2i4 REIZE in de BINNENLANDEN eene Mevrouw van eys haar aanklaagde dat zij haar zuur aangezien had, wierd de ftraf nog dezelfde week zoo fterk herhaald dat ik meende dat zij op de plaats dood zoude gebleeven zijn. Niet veel beter vond ik het op een paar andere plantagieën, en ik was daarom blijde weder naar Paramaribo te gaan. Ondertusfchen moest ik hier terftond bij mijne aankomst hooren dat dertien van ons volk, die zig in eene kroeg dronken gezopen hadden, zoo fterk door de fpitsroeden geloopen , en dertien andere zoo dugtig geklopt waren, dat de meeste van hun Europa niet weder gezien hebben, verder dat men eenen quarteronjongen en eenen Hollandfchen fchipper aan den oever vermoord gevonden had en toen ik de eerfte maal uitging, ontmoette ik den Heer st - k - r, die mij verhaalde dat een van zijne flaaven voor enige dagen uit de derde verdieping gefprongen was, om eene dragt flagen te ontgaan; hij was egter van den val Hechts bedwelmd geweest en door middel van eene dugtige zweeping weder tot zigzelven gebragt geworden; daarop had hij hem, wijl hij zijnen heer van zijnen eigendom had willen berooven, en deszelfs vrouw een' fchrik op het lijf gejaagd had, naar het fort Zeelandïa gezonden , daar 'hij met den Spaanfchen bok geftraft was, hetwelk daarin beftaat dat men den lijder, na hem zoodanig gebonden te hebben dat hij zig riet roeren kan, meteen handvol kwastige tama- rh>  van SURINAME, 215 rinden takken op zijn ageerde (laat tot dat 'er geen fluk vel meer op is, waarna men de wonden met citroen-fap en buskruid wascht, om het koudvuur voortekoomen, en hem dan naar huis zendt. Korte dagen daarna was ik bij den Heer de rochetaux; de kok van deezen heef had zig de keel afgefneden, omdat hij eene ragout bedorven had en de ilraf vreesde; niet lang te vooren had de kok van den Heer van reynsdorp hetzelfde gedaan. Ik heb reeds gezegd hoe weinig hoop mij de Gouverneur met opzigt tot de vrijheid van mijnen zoon gegeeven had; des te meer wierd ik dan verrascht en verheugd, toen ik den agtflen Oclober het volgend bericht openlijk aangeplakt zag. „ Al ,, wie 'er met recht iets tegen heeft intebrengen „ dat johan stedman een quarteron-kind, „ zoon van eenen kapitein stedman, met de ,, vrijheid befchonken worde, gelieve zig aante„ melden voorden eerdenJanuary des jaars 1777." Naauwlijks had ik dat geleezen of ik liep met dit nieuws naar mijnen vriend den Heer palmer, die mij egter verzeekerde dac dit niets dan eene formaliteit was , die gefchiedde in onderdelling dat ik de nodige borgtogt' zoude kunnen dellen t waaraan men niet twijfelde , wijl mijn verzoekfchvift zulks fcheen te kennen te geeven. Zonder in daat te zijn een woord te antwoorden, zogt ik mijne johanna op, die mij met een glimlach O 4 ge-  aio" REIZE in de BINNENLANDEN gebood niet te wanhoopen; en zeide dat johnn y gewis nog eens vrij zoude worden. Ondertusfchen liet onze rustlooze bevelhebber niet na de weinige nog tot den dienst bekwaame foldaaten in geduurige beweeging te houden. Hij voorzag hen van nieuwe monteeringen, nieuwe fabels, bijlen enz. en zond hen weder, onder de onderofficieren, weg, om zig aan den mond der Casfepore-kreek, aan de bovenfte ftreeken van de Cottica te legeren. De ftaf- officiers en kapiteins kreegen bevel hen dra te volgen. Den zevenden November wierden wij door hem onthaald en wel voor de eerlle reis op een goed fiuk rundvleesch, dat hij van Amfterdam ontvangen had. Den tienden brak ik , in gezelfchap van meer andere officieren en bekenden, naar het leger aan de Casfepore-kreek op om mijnen zevenden veldtogt te beginnen. Deezen dag was de gantfche volkplanting vol rook, wijl het bosch niet verre van. de kust door het een of ander onbekend toeval vuur gevat had. Wij ontmoeteden den Overfte texier , die met eene bende volks van Vr edenburg aan de Marawyne kwam en ons verhaalde dat de rebellen, zedert het verlies van Gado - Saby, zig grootendeels aan de andere zijde van dien vloed begeeven en bij de Franfchen in Cayenne eene toevlugt gevonden hadden. Hij had een vrouwsperfoon en luitenant keen twee mannen gevangen en twee andere gedood en de nieuwe compagnieën  van SURINAME. 2i7 nieën zwarte Vrijwilligers hadden de eer van hun vaendel, dat zij met zeer veel plegtigheid uit han- ' den van den Gouverneur ontvangen hadden, zeer roemwaerdig gehandhaafd , naardien zij hcrbaaldlijk gevangenen van de kust van Paramaribo ingebragt hadden ; zij wierden hierin door de Indiaanen onderfteund , die den vijand ook aldaar meer dan eens van zelve aangegrepen en geflaagen hadden. Dus fcheen alles ons werk met eenen gelukkigen uitflag te bekroonen en eindelijk den vrede" en de rust in de volkplanting terug te brengen. Den dertienden kwamen wij gelukkiglijk op onze nieuwe post aan, en den twintigften wierd ik naar Gado - Saby op kondfchap uitgezonden. Deeze togt, die midden in het droog jaargetijde voorviel , dat dit jaar bijzonder heet was, wierd, door gebrek aan water zeer moeijelijk. Aan de overzijde van dat ongelukkig moeras, door hetwelk wij thans' droogvoets gongen , vonden wij een groot Yams-veld, dat wij vernielden en daarop legerden wij ons den twee en twintigften in Cofaay, zonder zedert onzen uittogt nog een' droppel water genoten te hebben. Onze Negers vonden middel ons hier iets te verfchaffen, dat egter zoo troebel en Hinkend was, dat wij het do or onze hemdsmouwen drukken moesten, om het te kunnen drinken. Op deezen weg leerde ik twee nog niet beO 5 fchre-  ai8 REIZE in de BINNENLANDEN fchrevene boomen kennen, den Canavatepy en den Berklack, die beiden zeer nuttig zijn. De eerfte is zeer fchoon, zwart en bruin geftreept, heeft veele overeenkomst niet het zoo genaamd Brazieliehout, en geeft, als het verarbeid wordt, eene reuk als nagelbloemen. De andere is bleek rood en levert ook zeer goed werkhout. Den drie en twintigften, als wij, na eenen kleinen togt in den omtrek gedaan te hebben, waarop wij niets van de rebellen vernoomen hadden, inG»?do-Saby zaten, en uitrusteden, verfcheen in eens midden onder ons een lange oude rebellen Neger, met eenen langen witten baard, een wit katoen laken, dat om zijne fchouderen gebonden was, en eenen gebrooken fabel in zijne hand. Zoo als ik deezen eerwaerdigen zag verfchijnen, fprong ik ineens op, verbood mijn' volk op hem te fchieten en nodigde hem vriendlijk bij mij te koomen ? met verzeekering dat hem geen leed gefchieden zoude. Maar hij antwoordde met groote kloekmoedigheid, neen, neen, neen, mijn Heer, en verdween in eenen oogenblik. Twee van mijn volk fchooten hem, tegens mijn bevel, agter na, maar misten hem, tot mijne blijdfchap, fchoon hij naauwlijks zes fchreden van hun vandaan was. Het is over het algemeen moeijelijk eenen Neger in het loopen met een kogel te treffan, wijl zij niet regt uic, maar met ziegezaagen loopen. Om mijnen last ter uitvoer te brengen, verwoest-  van SURINAME. 219 woestte \k Cofaay en de omleggende ftreeken nogmaals, offchoon tegens mijn hart, om den armen verlaaten Neger, die, van de zijne gefcheiden, zijn kommerlijk onderhoud uit deeze velden haalde. Na dat wij enige katoenboomen en pifangs, gelijk ook Altheas, erweten, maïs, ananasfen en rijst, die zedert onze laatfte verwoesting meest van zelve weder opgefchoten waren , omgehouwen hadden , konde ik het niet laaten voor eene kleine hut, daar wat verfche asch en bananen-fcbillen lagen, enig bifcuit en een goed ftuk pekel-vleesch benevens eene flesch verfche rum voor den ongelukkigen oude, die, naar allen fchijn, hier zijn verblijf hield, nederteleggen. Hierop gongen wij weder in de velden van Cofaay terug, en daar 'er nu in deeze ftreeken niets verder voor ons te doen was, nam ik den terugtogt naar deCasfïpore kreek aan, daar wij den zes en twintigften zeer afgemat in het hoofdleger aankwamen. De Negers hadden zig onder weg met de doode visfchen, die in groote menigte in de uicgedroogde moerasfen lagen, en eenen onverdraaglijken ftank verfpreidden , te goed gedaan. Ik voor mij kwam met de roos in het gezigt t'huis. Over het algemeen geloof ik dat, al waren wij daar ook twintig jaaren gebleven, 'er, zoo wij het leven 'er af gebragt hadden, egter aan de menigvuldige ziekten en plaagen geen einde zoude geweest zijn. Hier na wierd 'er eene afgezonden bende van vijf  a20 REIZE in de BINNENLANDEN vijftig mannen naar Jerufalem en in die ftreeken gezonden ; en den zesden December kwam het langverwagt transport uit Holland, dac tot onze aflosfing beftemd was, op de rivier Suriname ten anker. Het beftond uit drie honderd en vijftig mannen en had negen weeken en drie dagen op reis toegebragt, veertien dagen , geduurende welke het in Plymouth gelegen had , medegerekend: zij bragten de onaangenaame tijding mede dat kapitein jochem meyer, die eene aanmerkiijke fomme geld voor ons volk aan boord had, door de zeeroovers genoomen en met al zijn volk nanr Marocco opgebragc was, verder dac hec fchip Paramaribo , kapitein spruyt, dac met een gedeelce van onze zieken in hec begin van Augustus naar Holland vertrokken was, in het kanaal op de klippen van Ouesfant geftoten had en gezonken was , doch dat hec fcheepsvolk en de foldaaten met hulp van enige visfchers booten gelukkig gered waren. Door deeze fchipbreuk verloor ik drie kisten met lekkernijen ingemaakt goed en voorwerpen van natuurlijke historie , die voor mijne vrienden in Europa beftemd waren. Daar ik nu reeds meer dan eene maand in eene ellendige hut, die den wind en regen, die nu begonnen aantevangen, maar flegt kon buiten houden, doorgebragt had, en ik naricht kreeg dat wij, onaangezien de aankomst van de tot onze aflosfing beftemde troepen, nog eenen tijd lang in de  van SURINAME. 221 de bosfchen zouden moeten doorbrengen, was ik ernilig bedagc mij eene betere wooning te laaten bouwen. Deeze wierd ook zonder hamer of fpijkers in minder dan zes dagen klaar,' fchoon zij twee kamers, eene omtuinde voorplaats en eene kleine keuken benevens eenen tuin had. Mijn nabuur was kapitein bolts, die eene geit hield; andere hielden hoenderen en eenden en zoo leefden wij vrij wel. Haanen waren in ons leger niec te zien; want deezen armen dieren waren eersc de tongen uicgefneden, opdac zij niec kraaien zouden ; daarna hadden zij ook den kop moecen misfen. In korcen cijd hadden onze officieren eene geheele rei regc fraaie huizen gebouwd en cegens dezelve over wierden meer dan honderd groene hutten voor de nieuw aangekoomen troepen opgerigt; die maakte geene onaardige ftraat, fchoon men bekennen moesc dat derzelver bewooners niec veel meer dan wandelende geraamten waren. Aan mijne wooning was ook de ingang bijzonder merkwaerdig; hij gong, namelijk, noch door eene gewoone deur, noch door het veniler, maar eenig en alleen door het dak, door hetwelk ik uit en inkroop. Deeze uitvinding beveiligde mij tegens de menigvuldige gasten, die mijne eierkoeken rooken en met mijne eieren en hammen wat' al te vrij omgingen en mij nog daarenboven in het tekenen, fchrijven of leezen noorden. Over het algemeen moet ik bekennen dac die leger, alles bijeen  £o2 REIZE in de BINNENLANDEN een gerekend, tamelijk aangenaam was, maar de dampen , die aanhoudend uit den grond opfteegen, waren zoo fchadelijk, dac veele van ons door dezelve naar de andere waereld bevorderd wierden. De troepen van de maatfchappij, die haar leger aan de JVana-kreek hadden, braken, daar de regen-tijd zeer vroeg aanvong, thans wijstijk pp» trokken ons den zes en twintigften voorbij en gongen de Cottica. af, naar de plantagieën aan de Pirica-kreek. Doch wat ons betrof, wij waren» 'als gewoonlijk, veroordeeld om nog langer op onze verblijfplaats te kwijnen , terwijl fourgeoud het in Paramaribo wel had. De Officieren van deeze troepen bragten de tijding mede dat 'er weder enige rebellen aan de Marawyne gevangen geworden waren; wij daarentegens waren niet zoo gelukkig eenen eenigen gevangenen te bekoomen , "fchoon wij dagelijks dan herwaarts dan derwaarts op kondfchap uitzonden. Den twee en twintigften landden eindelijk zes barken met een gedeelte der verfche troepen, die ons aflosfen moesten, voor onze legerplaats aan. Ik kon mij niet onthouden van die lieden met medelijden aantezien, en wel te meer, omdac veele hunner reeds mee de fcheurbuik en andere flegte kwaaien behebt waren. Wij liecen ondertusfehen tigchels koomen en bouwden eenen oven om versch brood te bakken en diergelijke en deeden alles wat in ons vermogen was om die menfchen te  van SURINAME. 223 te vergenoegen. Ik had voor mij eene zekere hoeveelheid wijn ontvangen en onthaalde alle de officieren voor hunne welkomst en om hen vrolijk te maaken; maar deeze ongelukkige drank had op eenen van onze kapiteins, p-t genaamd, eene gantsch andere werking dan ik wenschte. Uic een misverftand daagde hij mij uit om terftond met hem te vegten. Doch zoo als wij ons een weinig van het leger verwijderd en onze fabels getrokken hadden, brak hij in een luidrugtig gelach uit, wierp zijnen fabel weg en bad mij de zaak daarbij te laaten, want dat hij zoo veel achting voor mij had, dat het hem onmogelijk was mij in het geringfte tcgenftand te bieden en daarmede omarmde hij mij zoo hartiijk, dat hij mij bijna verflikte. Ik moest nu insgelijks lagchen en na enig vriendlijk verwijt, bragt ik mijnen magtigen tegenpartijder weder bij het gezelfchap, daar wij het jaar zeer vergenoegd floocen. Den derden January 1777 kwamen 'er weder zes barken met het overige der troepen, die ons zouden aflosfen, aan, en onder deeze bevond zig een kapitein van de Schotfche Brigade c har les s m a l l. Naauwlijks had ik zulks vernoomen of ik voer hem in eene kano te gemoet, om hem te verwellekoomen, en vond hem iii zijne hangmat aan eene heete koorts ziek leggen. Wijl hij mij herkende, brak hij in traanen uit en vattede mij, zonder een woord te fpreeken, op het vriendlijk- fte  224 REIZE in de BINNENLANDEN fte bij de hand. Hoe zeer mij deeze ongeveinsde uiting van zijne gewaarwordingen roerde, maakte zij mij egter bedugt dat deeze ontroering zijne ziekte verergeren mogt. Ik bad hem dan zig ftil te houden en zig mijner geneezing aantevertrouwen; ik liet hem daarop in mijne kano leggen en voer met hem naar mijne wooning; in welke ik hem egter niet zonder groote moeijelijkheid kon binnen krijgen, wijl het gat in het dak niec voor zieken berekend was. Na dat ik zijne hangmat nevens de mijne had opgehangen, wat water gekookt en hem op warm water met citroen en gebakken bifcuit onthaald had, bevond hij zig aanftonds veel beter. Hij verhaalde mij daarop dac een van zijn volk onder weg verdronken was; dat de Overfte den officieren een bal had gegeeven, op welken zijn kok en een paai arme foldaaten gefpeeld hadden en dat zijne ziekte het gevolg van te veel dansfen was. Niet lang daarna verfcheen de Overfte zelf in het leger onder ons, en onthaalde ons op een muzijk van eenen anderen aart; hij kondigde ons, namelijk, de heuchlijke tijding aan dat door de laatst aangekoomene officieren verfcheidene van ons hunnen rang verlooren; dit was het loon voor dat wij ons over de vier jaaren lang door de zon hadden laaten verbranden, ons half dood werkten en van ftinkend vleesch en zwarte bifcuit leefden. Ja, om onze ergernis te vermeerderen, bevalen de heeren nog dac wij, in plaats  van SURINAME. 225 plaats van afgelost te worden, in de bosfchen blijven en hen eerst in hunnen nieuwen dienst onderwijzen zouden. Ik moest ook weder den dienst van Major doen , die toen zeer onaangenaam was, wijl men dagelijks genookzaakt was de foldaaten te ftraffen, die zig aan het magazijn vergrcepen , om den honger afteweeren, wijl zij in zeven dagen geen brood gehad hadden, alzoo de oven ingevallen was. Onder andere wierd een arme kaerel half dood geklopt, omdat hij een van des Overften faucijfen van Bologne geleend had, want ik moet aanmerken dat onze Overfte altijd zorgde, de algemeene nood mogt zoo groot zijn als zij wilde , zijne eigene dierbaare perfoon door ten minften een half dozijn fterke Negers, die met hammen, tongen, worsten, thee, koffij, fuiker, wijn, genever en diergelijke belaaden waren, op de been te houden. Den agtften kwam 'er eindelijk eene floep met eenen verfchen voorraad van levensmiddelen, waaronder een os en twee varkens waren, aan. Het was alles een gefchenk van den Heer titelman, die tegelijk met zijne vrouw bij den Overfte een bezoek kwam afleggen. De dieren wierden terftond geflagt en onder de vier honderd mannen verdeeld , waarbij men zig wel verbeelden kan dat de portieën, hoe gewenscht ook, egter niet groot konden wezen. De vreemde gongen met den Overfte de legerplaats rond, en toen zij aan II. De ei.. P mijn  226 REIZE in de BINNENLANDEN mijn huis kwamen en nergens in de rondte eene deur vonden; riep fourgeoud : Niemand fhuis ? waarop ik mijn' hoofd uit het dak ftak met eene eier-koek in de hand en aanbood de dames naar binnen te heisfen. Zij bedankten 'er zeer beleefd voor; en-in mijn leven heb ik den Overfte niet zoo zien lagchen ; hij bragt daarop het gezelfchap in zijne eigen wooning en verzogt mij hen derwaarts te volgen. Den twaalfden kreegen honderd en vijftig van het nieuw aangekoomen volk bevel op te breeken en om hen terftond tedeeg eene welkomst te geeven, moest ieder van hun, buiten zijnen fnaphaan en zijne hangmat, nog een' volgeftopte knapzak draagen. Mijn vriend smale was ook onder deezen troep en daar bij zoo dik als wijlen Falstaff was en zig bij mij zoo goed gedaan had, dat mijn laatst ontvangen voorraad van hammen, kaas, wijn enz. in agt dagen verteerd was, kon de arme man zigzelven ter naauwer nood draagen; ik ftelde dan den Overfte voor hem als een' ton te laaten voortrollen, en dus kreeg hij verlof zig van een gedeelte van zijne laading te ontdoen. Toen alles gereed was, brak deeze beladen roep, met den Overfte fourgeoud aan het hoofd, naar de Marawyne op. Hier moetik egter herinneren dat, hoe vriendlijk de Overfte nog altoos jegens mij was, hij zig daarentegens ten uicerften hard en tyranniek tegens de overige gedroeg^ Het  van SURINAME, 22? Het fcheen als of hij menschlievendheid en vriendlijkheid voor onbeflaanbaar met zijnen rang hield; over het algemeen wierd 'er thans in ons leger de geftrengfte krijgstucht gehouden; die het minfte gerugt maakte wierd nadruklijk beftraft en zelfs wel gedreigd dood gefchooten te zullen worden. Zelfs de fchildvvagten mogten de ronden Hechts door fluiten toeroepen en wierden op dezelfde wijze beantwoord. Den agttienden moest een hunner geflaagen worden, omdat hij luid gefprooken had; ik vond egter middel om genade voor hem te verwerven, toen hij reeds uitgekleed was. Den volgenden dag toonde ik egter dat ik ook ftraffen konde, als het te verre ging: ik zag een groot ftuk gekookt fpek voor mij voorbij vliegen cn daar ik bevond dac een foldaat het naar eenen anderen, met welken hij 'er over in twist geraakt was, gefineten had, beval ik hec oogcnblikiijk opteraapen, deelde het in twee deelen en liet ieder hunner de helft in mijn bijzijn met zand en al, zonder een ftuk brood of een dronk, opeeten. Zij verzeekerden naderhand dat deeze ftraf mijne verbeelding te boven ging en dac zij 'er al hun leven aan denken zouden. Den drie en twintigften ontvong ik weder eenen goeden voorraad van wijn en levensmiddelen uic de ftad en denzelfden dag kwam fourgeoud mee zijnen croep van de Marawyne cerug. Op deezen cogt had hij weder negen en vijftig huizen P i m  aa8 REIZE in de BINNENLANDEN en drie bebouwde velden ontdekt en vernield. Dit gaf den rebellen onbetwistbaar den laatflen (lag; want daar zij nu geenen voorraad aan deeze zijde van de rivier hadden, verlieten zij dezelve geheel en begaven zig in de Franfche volkplanting Cayenne. Ondertusfchen had het volk, voornamelijk de nieuw aangekoomene, op deezen bezwaarlijken togt, buitengemeen geleden; veele van hun wierden in hangmatten gedraagen en omtrent dertig waren aan de Marawyne ziek terug gelaaten; mijn vriend small was ten minden een half honderd ponden ligter geworden. Ook lagen omtrent deezen tijd meer dan honderd in het veld-hospitaal gevaarlijk ziek; men hoorde niet dan deenen en het gefchrei van den Uhu of Indiaanfchen Uil, die in deeze treurige nachten regelmaatig zijn bezoek aflegde. Die, welke nog in daat waren dienst te doen, wierden door krampen, die in Suriname zoo gemeen zijn, geplaagd en zoo had het gantfche leger een zeer droefgeestig aanzien. Hier zag men eenen van kop tot teen met bloedige builen bedekt, daar eenen anderen in diepe ilaapzugt, ongevoelig gemaakt voor het fteeken en knijpen van zijne kameraaden , daar eenen derden, van de waterzugt opgezwollen, die te vergeefsch de hulp van den heelmeester affmeekte. In het zieken-huis baden enige God met gevouwen handen overluid om hunne verlosfing; andere lagen daar nevensin heete koortfen, trok-  van SURINAME. 229 trokken zig de hairen uit, lasterden de Voorzienigheid en vervloekten den dag van hunne geboorte; in kort het was boven alle befchrijving fchriklijk en treurig. Van dag tot dag nam de fterfte onder ons meer en meer de overhand en, om onze ellende nog volkoomener te maaken , kwam 'er brand in een gedeelte van de legerplaats; egter wierden de vlammen, voornamelijk door de hulp en de onvermoeide poogingen der arme Negers nog gebluscht, eer zij aanmerklijke fchade gedaan hadden. Den zes en twintigften naderde mijne ellende haar einde, want de Overfte fourgeoud gaf mij uit zigzelven en zonder dat ik 'er hem toe aangezogthad, verlof om hem, als ik wilde, te verzeilen en van nu af aan in Paramaribo te blijven. Deeze aanbieding nam ik zonder bedenken met de grootfte blijdfchap aan. Ik gaf dan mijnen vriend kapitein small mijn huis en mijnen geheelen voorraad van verfche levensmiddelen totgefchenk, onthaalde daarenboven hem en enige andere officieren op een gerecht berg-kool en palmboom-wormen en een goed glas wijn, nam van alle te zaamen hartlijk affcheid en voer te middernacht met fourgeoud en nog twee andere officieren in eene fchoone boot met tien riemen de Cottica af.— En nu vaarwel, gij fchaduwrijke bosfchen , gij moerasfen en rivieren, even zoo rijk in fchoonheden en wonderen als in gevaaren en plaagen! P 3 Four-  53o REIZE in de BINNENLANDEN Fourgeoud verklaarde nu dat hij, daar hij nu het bosch in alle rigtingen was doorgekruisc en de rebellen over de Marawyne gedreven had, bedoren had niet meer derwaarts te keeren, maar aan deezen langen en moeijelijken togt binnen weinige weeken een einde te maaken. Wij voeren den geheelen nacht door en kwamen op het ontbijt bij het nieuw Cordons.an, niet verre van onze voorige post aan Duivelshaven; tegens den middag bereikten wij de plantagie la Paix daar wij bij den Planter, den Heer rivieres fpijsden en na den maaltijd zettede fourgeoud met zijnen adjudant de reis naar de ftad voort; doch ik gong met eenen anderen officier i naar de kust, om fnippen en andere water-vogelen, die hier in groote menigte zijn, te fchieten. Den volgenden dag vervolgde ik insgelijks mijne reis naar de ftad en kwam nog denzelfden avond behouden en vergenoegd in dezelve' aan. Mijne ■ vrienden ontvongen ons met open armen en met de warmfte gelukwenfchingen dat ik nog leefde, daar ik zoo veele gevaaren uitgedaan en zoo veel gebrek geleden bad, van doornen opgefcheurd, door infekten geilooken, door honger, hitte, natheid afgemat, door vermoeienisfen en wonden verzwakt , dikwijls zonder klederen , zonder rust ? zonder geld, zonder ververfchingen, zonder geneesmiddelen , zonder vriend geweest was en zoo me-»   PI .VI i/tufli trladp. i'/üru yyy. G1AMAN q_TJACIJ.  van SURINAME. 231 menig eenen braaven fpirsbroeder, dien nu de aarde dekte, verloren had. Zoo eindigde mijn zevende en laatfte veldtogt in de bosfchen van Guajana. Om niemand van mijne vrienden lastig te vallen , huurde ik een klein aardig huisjen, dat naaide zee-zijde lag, daar ik bijna even zoo gelukkig als op de Hoop leefde. Het eerfte bezoek dat ik kreeg was van den Amerikaanfchen kapitein lewis, die verhaalde dat de arme macdonald, die dankbaare matroos , op de terugreis geftorven was en hem in het laatst van zijn leven nog gebeden had mij denpaerlemoeren kurkentrekker, dien hij van mij gekregen had, benevens eene hartlijke groet, weder te overhandigen. Onder andere perfoonen, welke ik thans zag, moet ik in het bijzonder van den reeds meermaalen genoemden graman quacy gewag maaken, die mij zijnen fraaien rok, de gouden penning en andere dingen meer, die hij van den Prins van Oranje tot gefchenk gekregen had, vertoonde. Daar deeze man een van de merkwaerdigfte karakters is, zal het den leezer denklijk niet onaangenaam zijn dat ik enige narichten van hem mededeele. Deeze Neger, die op de kusten van Guajana geboren was, had zig door zijn' vlijt, door zijn verftand en door zijn fchrander gedrag niet alleen uit de flavernij tot den vrijen ftand verP 4 he-  232 REIZE in de BINNENLANDEN. heven, maar zig ook een zeer ordentelijk inkoomen geweeten te verfchaffen. Onder de gemeene flaaven verkreeg hij welhaast den naam van een' Lockoman of toveraar, t en nu wierd 'er geene misdaad van belang, bijzonder op de plantagieën , begaan of men zond naar graman quacy (dat zoo veel als de groote man Quacy beduidt) om den daader uittevinden. En hierin miste hij zelden, dat even zoo zeer aan het geloof aan zijne konst als aan zijne fcherpzinnigheid toetefchrijven was. Hij voorkwam daardoor menig een ongeluk en kreeg daarvoor dikwijls belooningen, die niet gering warenHet corps zwarte Vrijwilligers en alle vrije Negers, die ten oorlog gongen , waren hem cijnsbaar. Hij verkogt hun, namelijk, zijne Obias of tover-middelen, om hen onkwetsbaar, eri bij gevolg des te moediger in den ftrijd te maaken. Daardoor deed hij de volkplanting eenen wezenlijken dienst , vulde tegelijk zijne beurs en verwierf zig eene zoo groote achting onder zijne landslieden, dat zij hem als eenen Godvereerden. De ftof, van welke zijne tovermiddelen gemaakt waren, kostede hem niets; want zij beftond uit kleine fteenen, fchu!pen,afgefneden hairen, vischgraaten, vederen en diergelijke, die in kleine bonde! tjens te zaamengebonden en aan een katoenen band om den hals of een ander gedeelte van het lighaam gehangen wierden. Maar  van SURINAME. 233 Maar behalven deeze en enige andere voordeelige uitvindingen had hij het geluk in het jaar 1730 den voortreflijken wortel, die onder den naam van Quasfia-wortel bekend en naar hem zoo genoemd is, te ontdekken. Deeze wortel wordt, wel is, waar, thans in Engeland niet meer zoo hoog gefchat als voorheen , doch1, in veele andere landen wordt hij nog altoos, als een voortreflijk middel om de maag te verfterken en de eetlust te herftellen, gezogt. Hij is daarenboven zeer kragtig tegens de koorts en worde bijzonderlijk dan gebruikt, als de lijder eenen tegenzin tegens de kina heeft, dat dikwijls het geval is. In het jaar 1761 wierd de wortel den Ridder linnaeus bekend en deeze beroemde natuuronderzoeker heeft 'er naderhand eene verhandeling over gefchreven. Door dit geneesmiddel alleen had quacy rijk kunnen worden, als hij zig niec aan vermaaken en aan zijn geraak hadde overgegeeven; hec gevolg van deeze levenswijs was eene menigce zwaare ziekten , onder andere melaatsheid, die hier te land ongeneeslijk is; hij moet nogthans eenen hoogen ouderdom bereikt hebben, fchoon ik dien niet naauwkeurig kan opgeeven, want hij plagt dikwijls te verhaalen dat hij voor camboer gediend en dikwijls op de plancagie van zijnen heer alarm geflaagen had, roen de Franfche Commandeur jaquescassard in hec jaar 1712 de volkplancing brandfehaccede. P 5 Nog  234 REÏZE in de BINNENLANDEN Nog diezelfde week hadden wij een nieuw bewijs van de goede werking van quacys betoverende Obias, wijl een kapitein van de Vrijwilligers ,metnaamehannibal, de handen van twee rebellen Negers, die hij zelf aangegrepen en gedood had, bragt. Het bleek dat eene van deeze handen den berugten rebel cupido, die reeds in het jaar 1774 eens gevangen, maar ondanks zijne boeijen weggeloopen was, toebehoorde. Bij eenen van mijne vrienden, den Heer andries reynsdorp zag ik omtrent deezen tijd, eenen hoed, waarvan de knoop, die van dismanten was, en het koord, dat' 'er om was, over de twee duizend guldens gekost haddon, zoo groot is de pragt in Suriname. Een ander, de Heer d'ahl" berg toonde mij, bebalven eene gouden met brillanten bezetten fnuifdoos, die over de zes duizend guldens waerdig was, een paar kleine zilveren ftukjens geld, die in goud gezet en met diamanten omzet waren , met het omfchrift: Soli Deo gloria; toen ik mijne verwondering betuigde dat men twee fchellingen zoo groot eene eer had aangedaan, zeide hij mij dat zij zijne gantfche bezitting uitgemaakt hadden, toen hij uit Zweden, zijn vaderland, in Suriname gekoomen was. Gij hebt dan gewerkt? vroeg ik — Neen. — Hebt gij gebedeld? — Neen. — Ook niet ge ft'ooien, mijn Heer ? — Neen, maar, onder ons gezegd, ik fchreideen [peelde den enthuftast, dat fomtijds  van SURINAME. 235 tijds zeer nodig is , en mij draaglijker was dan de drie andere middelen, die gij opgenoemd hebt O). Ik antwoordde daarop: Uivc openhartige bekentenis , mijn Heer, herinnert mij aan uw gedrag jegens uwen flaaf'Baron, dien gij te Amfterdam zijne vrijheid beloofd hadt; het bewijst volkoomen dat gij zoo even gezegt hebt. Als 'een voorbeeld van de buitenfpoorigheid en dwaasheid van enige inwooneren zal ik nog dit een voorval aanhaalen : Twee hunner geraakten over eenen zeer fraaien en kostbaaren wagen, die uit Holland gekoomen was, in gefchil; zij vongen terftond een pleitgeding aan,'wien hij zoude toebehooren, en zoo lang het duurde, bleef de wagen in de open lucht op de ftraat aan den regen en het weder blootgefteld ftaan tot hij gantsch bedorven was en uit malkanderen viel. Den tienden Februarij, toen de meeste van onze officieren uit het leger in de ftad aangekoomen waren, gaf de Overfte fourgeoud ons allen een feest, gelijk hij het geliefde te noemen, waarbij een oude zwaare lantaern met gebrooken glazen over onze hoofden hing, dien ik elk' oogenblik vreesde dat in de fchotels zoude vallen. Hier maak¬ en) Men vergelijke dit roet het opfchrift: Solt Deo gloria, en men zal met mij oordeclen dac deeze heer zijne rol van huichelaar nog niet vergeeten was. VERTAALER.  236* REIZE in de BINNENLANDEN maakte, hij ons bekend dat hij zijnen krijgstogt wilde eindigen, daar het doel deszelven volkoomen bereikt was; hij had, en nog wel zonder veel bloed vergieten, een en twintig lieden of dorpen der rebellen vernield en twee honderd bebouwde velden verwoest en daardoor de rebellen genoodzaakt over de Marawyne terug te trekken; zij hadden zig naar Cayenne begeeven, daar de Franfchen'hen niet alleen opgenoomen, maar hun ook alles gegeeven hadden wat zij nodig hadden. Wij legden hierop onze hartlijke gelukwenfchingen bij hem af en dronken op het verder welzijn der volkplanting een drievoudig vivat. In het werk van fermin wordt fourgeoud met zijne troepen een paar maaien de redder der volkplanting genaamd en zij worden door den Abt raynal als een dapper en braaf corps geroemd, eene loffpraak, waarop zij indedaad aanfpraak hebben. Ook ftrekt het den Overfte tot eer dat hij, bij alle de hardigheid, waarmede hij zijne eigen foldaaten behandelde, geen' eenen rebellen Neger met voordagt liet ombrengen, en geenen, als hij het vermijden konde, in handen van het gerecht overleverde, wijl hij wel wist dat niet dan de gruwelijkfte behandeling en tyrannij hen tot muiterij gedreven had. En ik moet hem het recht doen, fchoon hij mij de drie eerfte jaaren met eene onophoudlijke geftrengheid behandeld heeft, te zeggen dat hij onvermoeid met opzigt tot zijn' plicht  van SURINAME. 237 plicht was en dac hij, fchoon niet veel tegenswoordighefd van geesc bezittende, in den grond egcer ongetwijfeld een onverfchrokken en zeer braaf officier was. Den zestienden at ik bij den Gouverneur en toonde hem mijne verzameling van tekeningen en waarneemingen over Suriname, die roe mijn groot genoegen zijne volkomen goedkeuring wegdroegen. Maar ik was zoo gelukkig niet met mijn aanzoek ten aanzien van de vrijlaating van mijnen zoon; ik gaf hem wel eene fchriftlijke verklaaring over, waarin ik hem op mijn woord van eer borg ftelde dat johnny stedman niet tot laste der volkplanting zoude koomen en bad hem dezelve de regeering voorteleggen; maar ik wagtte verfcheiden dagen te vergeefsch op een gunftig antwoord en moest dus befluiten, hoe zwaar het mij viel, de hoop optegeeven van den goeden jongen vrij te zien of hem mede naar Europa te neemen, dat zoo goed geweest zoude zijn als de moeder den dolk in het hart te ftooten. Middelerwijl wierd 'er bevel gegeeven dat de transportfehepen zig tegens den zes en twintigften gereed zouden houden tot hun vertrek en ik zelf wierd tot een der Commisfarisfen benoemd, die zorgen moesten dat zij behoorlijk uitgerust wierden. Den officieren wierd hunne foldij, die zij nog te goed hadden, betaald, maar weder in papieren geld, waarop wij honderd ten honderd ver- l00'  238 REIZE in de BINNENLANDEN hooren, dat de Overfte in zijn' zak ftak. Dertien mannen, die hun geluk in Paramaribo beproeven wilden , wierden op hun eigen verzoek omflaagen. Den eerften Maart kwam 'er een Sergeant uit het leger aan de Casfepore - kreekdaar de nieuwe troepen dagelijks fmolten, en bragt de bijna ongelooflijke tijding mede dat een van ons volk, die men zes en twintig dagen vermist had, weder gevonden was, na dat hij negen dagen van enige ponden bifcuit en zeventien dagen van niets dan water geleefd had. Hij was zoo verflapt en vervallen dac hij zijne ftem geheel Verloren had en coc een enkel geraamte geworden was; men had egter hoop hem in het leven te zullen behouden. Zoo dit naricht iemand overdreven en ongelooflijk moge fchijnen , die leeze wac Madame gaudin op haare reize door de bosfchen van Zuid-Amerika ondergaan heeft en hij zal 'er nier meer aan cwijfelen. In deeze ftreeken is de waarheid zoo zonderling dac men zijne Coevlugc niec coc verfieringen behoeft te neemen. Wie zoude, bij voorbeeld, gelooven dat eene bende van tagtig foldaacen, op eenen cogc door een dik bosch , zig alle inbeeldden over eenen groocen dwarsch over den weg leggenden boom te flappen, toe de gewaande boom zig eindelijk begon te beweegen en, gelijk nu bleek, niets anders dan eene groote Aboma-flang was, die, naar F O U R-  van SURINAME. 239 foürgeouds gisfing, tusfchen dertig en veertig voeten lang was? En egter is dit voorzeeker gefchied. Men liet het monfter gerust gaan, om niet door cenè pooging om het te dooden deszelfs toorn optewekkeh. Op eenen anderen tijd floeg een foldaat eene groote ratelflang, die onder fourgeouds hangmat lag, van malkanderen, op hetzelfde tijdftip dat zij op hem aanvallen en hem bijten wilde; het geluid van haaren ratel, had hem gelukkiglijk nog ter regter tijd zijn gevaar doen bemerken. Hier valt mij een voorval in, dat mij de Heer frans r o w e uit Philadelphia , een geloofwaerdig man, uit zigzelven verhaald heeft, en dat ik hier zal mededeelen. „ Ik reed,, zeide hij mij, „ op eenen dag uit om eerien goeden vriend te „ bezoeken , wanneer onder weg mijn paerd in „ eens van fchrik terug fprong , wijl het eene „ groote ratel-flang, die dwarseh over den weg „ lag, gewaar wierd. Ik neeg af om het dier „ voorbij de flang te leiden; doch ondertusfchen „ rigtede zij zig op, ratelde met haaren ratel, „ keek mij zoo ftijf in het gezigt en fchoot zulk „ een vuur uit haare oogen ,' dat mij het koud ,, zweet uitbrak en ik nog voor- noch agterwaarts „ dorst gaan. Ik had wel gehoord van het ver„ mogen, dat ratel-flangen hebben zouden om „ de dieren door haar [gezigt van de boomen af te „ toveren, en nu kwam het mij werklijk voor als ,1 of  *4o REIZE in de BINNENLANDEN „ of ik op deeze plaats vastgehecht ware; egter „ ontwaakte mijn verftand; ik deed mijzelven ge„ weid aan, gong op het monfter los en floeg het „ met eenen dugdgen flag den kop in." Den derden Maart gong de Heer de graaf naar Holland en nam johanna's jongften broeder hendrik mede, welken hij naderhand de vrijheid gefchonken heeft. Den tienden des avonds gong ik met kapitein bolts aan boord van de fchepen, om de toebereidzelen tot de reis op te neemen. Hier vonden wij dat de rotten zulk eene verwoesting onder onze levensmiddelen, met welke wij thans zeer rijklijk voorzien waren , aangeregt hadden , dat ik een half dozijn katten moest aanfchaffen om hen in toom te houden: Deeze nuttige dieren zijn in Suriname noch zoo talrijk, noch zoo goed als bij ons, maar traag en vadzig. Ik merkte ook op dat zij kleiner zijn en eenen aanmerklijken langen fmoel en fpitfe ooren hebben. Den dag daarna was ik boven alle uitdrukking getroffen en verontwaerdigd te zien dat de dogter van den onlangs overleden Heer de la mare, een beminnelijk Mulatten - meisjen van veertien jaaren, die in het jaar 1775. in de Christlijke gemeente aangenoomen en als een' vrouw van rang opgevoed was, met haare moeder en enige nabellaanden door eene foldaaten - wagt begeleid, in ketenen voor het geregtshof gefleept wierd. Ik had bij-  van SURINAME. 2-4* bijna beproefd haar met geweld vrij te maaken, wanneer zij mij zelve toeriep, en mij, onder de bitterde traanen, verhaalde dat zij nu van den Heef schouten, den Heer haarer moeder, ftond aangeklaagd te worden, omdat zij weigerde gemeen flaaven werk te doen, dat zij tog even zoo weinig in ftaat was teverrigten als zij, naar de opvoeding, die zij tot hier toe genoten had, hadde kunnen verwagten dac zij daar ooit toe zoude gedwongen worden. Naar de wetten van het land was zij niec alleen genoodzaakc zig ce onderwerpen, maar wierd, op vordering van haaren heer, ook veroordeeld, wegens ongehoorzaamheid, benevens haare moeder en alle nabeftaanden, die onderftaan hadden haaf in haare weigering te onderfteunen, binnens kamers gegeesfeld te worden en had de Heer wickers, die toen fiscaalwas, hec niec verhinderd, zou die fchandelijk vonnis gewis ter uitvoer zijn gebragc geworden. ' Dac was hec gevolg daarvan dac haar vader nieÉ bij tijds voor haare vrijheid gezorgd had. Moesten zulke voorbeelden mij niet voor mijn kind doen beeven? Gelukkig was mijne vrees niec van langen duur, wanc nog dienzelfden dag wierd ik door een zeer gedienftig beftuic van de regeering verraschc, waarbij zij mij, wegens mijne aan de volkplanting bewezene dienften , op de aangeboden borgtogt, zonder verdere omftandigheid en kos- II. Deel. Q t-ea  242 REIZE in de BINNENLANDEN ten de vrijheid van mijnen zoon van deezen dag af aan voor altoos verzeekerde. Van blijdfchap buiten mijzelven ijlde ik met dit naricht naar de móéder, die in traanen van vreugde en dankbaarheid uitbrak. De ontroering was des te grooter, hoe ohverwagter de blijde boodfchap kwam. Ik maakte terftond een testament ten voordeele van mijnen johannes, alfchoon ik niet veel te vermaaken had en ftelde mijnen vriend, den Heer robert gordon , en j. gourley tot executeuren van hetzelve en tot zijne voogden geduurende mijne afwezigheid aan ; ik Helde mij ook voor hem door den Heer sui derhans , eenen geestlijke in Paramaribo, in het Christendom te laaten inwijen (a). Den agttienden kwamen fourgeouds overige troepen van de Casfepore - kreek naar de ftad en nu waren alle de toebereidzelen tot ons vertrek (tf) Ik moet hier aanmerken dat alle vrijgelaaten flaaven in Suriname aan de volgende voorwaarden gebonden zijn. t. Zij ziju verplicht de volkplanting tegens 'alle in- en uitwendige vijanden te helpen verdedigen. 2. Zij mogen niet in rechten tegens hunne voormalige heeren verfchijnen. 3. Als zij fterven en iets nalaaten, het mag beftaan waarin het wil, koomt het vierde gedeelte van hunne nalaatenfchap hunnen voorinaligen heeren toe.  van SURINAAME. 243 gemaakt. De foldaaten waren thans zoo verheugd het land, daar zij zoo veel uitgedaan hadden, eindelijk te zullen verlaaten, dat zij zig niet wisten te maatigen en, daar zij hunne foldij ontvangen hadden, zig bezoopen en met de troepen van de Maatfchappij aan het twisten en vegten geraakten, dat niet ophield voor dat enige dugtig geklopt waren. De nog overig zijnde dagen bragt ik, op dringende bede van Mevrouw godefroy, in het huis door, dat zij in haaren fchoonen tuin onder de fchaduw der tamarinden en oranjenboomen voor johanna en haaren zoon had laaten gereed maaken. Het was met alle gemakken, die men wenfchen konde op het fierlijkst voorzien en een Neger-wijf en een meisjen waren tot bediening van mijne johanna bellemd. Hoe gelukkig hadd' ik hier mijne dagen kunnen eindigen , maar het noodlot had het anders befchoren. Den twee en twintigften gong ik met kapitein small, die met verlof in de ftad was, wegens mijn kind met den voorgemelden Heer suiderhans fpreeken; tot onze beider verwondering weigerde deeze man volftrekc den jongen in het Christendom aanteneemen , en wel, wijl ik naar Holland gong en dus niet voor de Christlijke opvoeding van denzelven inftaan konde. Wij antwoordden dat hij twee zeer wakkere voogden had; maar de groffmids zoon (want dat was de Geestlijke) bleef bij zijne weigering en wat wij hem Q a ook  244 REIZE in de BINNENLANDEN ook voorftellen mogten, hec was te vergeefsch; hij was 'er zoo doof voor als zijns vaders aambeeld en waarachtig zoo ledig als zijns vaders blaasbalg. Eindelijk wierd ik zijne dweepzugtige onbefchofcheid moede en zwoer dac ik den jongen liever als een heiden zoude zien flerven dan hem door zulk een' domkop tot het Christendom te laaten brengen en daarmede gong ik henen. Nu wierden 'er even zoo druk gastmaalen en vrolijke partijen in Paramaribo aangerigt als bij onze eerfte aankomst. In alle wijken van de ftad wierden groote middag- en avond-maaltijden gehouden ; de Gouverneur beflooc deeze toneelen van gastvrijheid en edelmoedigheid, welke deugden de bewooners van Suriname in eenen zoo hoogen graad uitoefenen, met een pragtig feest, en den vijf en twintigften wierd het goed ingefcheepc. Ontelbaar waren indedaad de gefchenken, die wij op reis ontvongen; ik in het bijzonder wierd met zulk eene menigte van flagt-vee, gevogelte, wijn, rum en diergelijke overkropt, dat ik voor eene reize rondom de waereld genoegzaam verzorgd zou geweest zijn. Den zes en twintigften namen wij alle gezamelijk affcheid van den Gouverneur en toen hierop de officiers van de troepen der maatfchappij ons in het hoofd-kwartier een tegenbezoek deeden, gaf de Overfte fourgeoud hun en ons nog eenen maal-  van SURINAME. 245 maaltijd, waarbij hij den besten drank fchonk, die 'er in Suriname te krijgen was. Bij deeze gelegenheid verzeekerde hij mij niet alleen hoe zeer hij mijn vriend was, maar hij zeide mij ook in vertrouwen dat hij niet voorneemens was met ons te vertrekken maar ons enigen tijd daarna met het overfchot der laatstlijk aangekoomen troepen zoude volgen, en dat hij mij dan alle mogelijke dienflen, die in zijn vermogen waren, doen zoude. Nog denzelfden avond nam ik van mijne vrienden en vriendinnen affcheid; de fcheiding van die mij zoo dierbaare perfoonen viel mijn hart zwaar, maar van geene zwaarer dan van haar, welke ik zoo gaerne tot beftendige gezellinne van mijn leven zoude gemaakt hebben. Ik bad haar nogmaals ernftig met mij mede te gaan en haare vrienden, zoo wel als Mevrouw godefroy onderfteunden mijne bede; maar zij bleef onbeweeglijk bij haar voorneemen en zeide dat zij, hoe hard haar ook eene fcheiding viel, die haar veelligt voor altoos van mijne zijde zoude fcheuren, het egter beter vond in Suriname te blijven dan mij te volgen; voor eerst, omdat zij, alles wel ingezien, niec over haare perfoon naar willekeur kon befchikken,. ten tweeden, omdat zij liever in haaren tegenswoordicen ftaat eene der eerfte van haaren ftand in Amerika wilde zijn dan mij in Europa tot last te wezen, gelijk niet misfen konde het geval te zijn zoo lang wij niet in ftaat waren vrij en onaf hanglijk te leeQ 3 ven«  o46 REIZE in de BINNENLANDEN ven. Hier wierd de goede vrouw innigst ontroerd, gong in haare kamer terug en weende. En wat kon ik daarop zeggen of daartegens doen? Ik bewonderde haare ftandvastigheid en onderwerping en befloot haar voorbeeld te volgen en mij mijn lot te getroosten, dat mij thans gebood van haar te fcheiden, en ach! veelligt voor altoos! Den zeven en twintigften 's morgens vroeg, moest het gantfche corps zig bij bet hoofdkwartier laaten vinden en wierd toen door den Overfte fourgeoud naar den waterkant geleid, daar de floepen reeds gereed lagen. Wij wierden terftond, onder eene algemeene begroeting van de vesting en de fchepen, op de reede ingefcheept. De Overfte fourgeoud at nog met ons aan boord van het vlagge-fchip en was' zoo beleefd mij na den maaltijd te nodigen met hem tot des anderen daags 's morgens naar de ftad te gaan; doch ik vond goed deeze aanbieding afteflaan. Hij nam daarop voor het laatst affcheid, wenschte ons allen eene gelukkige reize en vertrok, onder begroeting van negen kanon-fchooten en een drievoudig hoezee met kapitein van geurike, zijhen adjudant, terug naar Paramaribo. Den negen en twintigften Maart , te middernacht, wierd dooreen' kanon-fchoot het fein gegeeven en beiden de fchepen ligteden het anker, en voeren de rivier af tot het fort Nieuw Amfterdam , daar zij weder ten anker kwamen. Hier  van SURINAME. 247 Hier kreeg ik een bezoek van mijne twee vrienden , de Heeren gordon en gourlcy, de voogden van mijnen zoon, die mij dringend baden hen naar Paramaribo te geleiden. Mijn hart kon deeze tweede nodiging om hetgeen het zoo dierbaar was nog eens te zien niet wederftaao; ik gong mede en vond johanna, die in mijne tegenwoordigheid zoo groot eene ftandvastigheid getoond had, thans baadende in traanen en naauwlijks nogleevende, zoo zeer had zij zig van droefheid laaten overmeesteren. Zij had zedert mijn vertrek noch gegeeten , noch geflaapen, noch een enkel woord gefprooken, ja zig nog niet van de plaatsbegeeven, daar ik haarden zeven en twintigtien 's morgens vroeg gelaaten had. Vermits de fchepen eerst over twee dagen in zee konden gaan, hoopte ik dien tusfchen tijd bij mijne johanna en haar kind te zullen kunnen vertoeven ; maar helaas! daar waren naauwlijks twee uuren verloopen of daar kwam een matroos met de tijding dat de floep, naar mij wagtede om mij terftond aan boord te brengen. Hemel! wat gevoelde ik niet in dit tijdftip! johannas moeder nam haar het kind uit de armen en de onvergelijklijke Mevrouw godefroy hielp haar zelve. Haare broeders en zusters hongen aan mij, fchreiden en fmeekten den hemel overluid om zijne befcherming voor mij, terwijl zij zelve op mij ftaroogde en, onbekwaam om een woord Q 4 uit-  248 REIZE in de BINNENLANDEN uittebrengen, mijne hand greep en haar met de innigfte ontroering aan haar hart drukte. Ik floot haar in mijne armen, ik wilde haar het laatst vaarwel zeggen, maar mijne ftem begaf mij en mijn hart riep in ftilte de befcherming der Voorzienigheid voor haar in; het was te veel voor den geprangden boezem van de ongelukkige johanna, zij bezweek onder haare ontroering en zonk haare weldoeners beweegingloos in de armen. Hier raapte ik alle mijne kragten te zaamen, beval deeze dierbaare perfoonec de befcherming des allerhoogfte en vertrok. Vermits de floep nog enige oogenblikken vertoefde, gong ik nog naar fourgeoud, vattede hem bij de hand en vergaf hem in mijn hart allen den fpijt en het lijden, dat mij door hem was overgekoomen. Hij wierd bewoogen. Ik wenschte hem alles goeds en voer nu met de floep de rivier Suriname af. Eindelijk was alles klaar tot de reis en beiden fchepen ligteden, onder het bevel van den Overfte Luitenant de borgnes des morgens van den eerften April 1777 het anker en ftaken met eenen frisfen wind in zee. Spraakloos hong ik over den agterfteven tot het land uit ons gezigt verdwenen was. Na enige dagen wierd ik weder gerust, waartoe de gedagte niet weinig hielp dat ik drie onfchuldige menfchen, die door hunne geboorte tot de flavernij gedoemd waren, uit deezen drukken-  van SURINAME. 249 kenden ftand bevrijd had. Daarvoor was ik beloond geworden met het behoud van mijn leven, dat ik voornamelijk aan haare onophoudlijke zorgvuldigheid te danken had, terwijl zoo veele . rondom mij geftorven waren en nog meerdere , als flagtoffers van de luchtftreek en van den dienst, hunne gezondheid verloren hadden. Enige had den het gebruik van hunne ledenmaaten, andere hun geheugen verloren, ja fommige waren geheel van de kragten hunner ziel beroofd geworden en bevonden zig in eenen beklaaglijken en ongeneeslijken toeftand. Met een woord, van bijna twaalf honderd wakkere lieden keerden geene honderd tot hunne vrienden en naar hun vaderland terug; onder deeze waren misfchien geene twintig, die op eene volkoomen gezondheid roemen konden en ik kan mij over het geheel maar eenen eenigen herinneren, die in hec geheel niet ziek geweest was. Onder de dooden bevonden zig tusfchen cwincig en dertig officieren, onder welke drie Overften en een Majoor, en thans was ik de eenigfte, die van de ftaf uitgezonderd, die in het Jaar 1772 met het regiment naar Amerika gegaan was. Zoo verderflijk was de dienst in deeze luchtftreek voor de Europeaanen. In hec begin namen wij onze koers Noordlijk en omtrent den veertienden April, na dat wij de linie gepasfeerd en naar het Noord-Oosten gefleem 5 vend  250 REIZE in de BINNENLANDEN vend waren, kreegen wij ftilce. Zoo lang dezelve duurde, wierden wij dagelijks door geheele fchoolen vliegende Visfchen , Doraden en Dolphynen, die om hec fchip herom cuimelden , vermaakt. Den cwee en cwincigften veranderde hec weder aanmerklijk en alle de fchepelingen wierden door eene hevige verkouwdhcid en door hoest , en veele ook van koorts overvallen. Hec volk wierd daardoor zoo fterk aangetast, dat zij enige dagen daarna bijna buiten ftaat waren hun werk te verrigten en twee matroozen en een foldaat werkÜjk ftierven. De Overfte de borgnes bevond zig ook zoo ziek, dat hij mij het bevel voor enige dagen moest overdraagen. Ik was tot den eerften Mey aanhoudend mee bloote voeten en bloots hoofds gebleven, zonder verkouwen te worden; maar deezen dag kleedde ik mij niec alleen gelijk de overige, maar droeg zelfs alles dubbel en zelfs drie dik, dac mij zeer wel bekwam. Omtrent deezen tijd brak een Grifon\viverra vittata') welken een der heelmeesters aan boord had, om hem als eene merkwaerdigheid uit de Nieuwe Waereld mede naar Europa te neemen, 's nachts los en bragc alle deaapen, papegaaien, hoenderen en andere dieren , die op hec verdek waren, om hals, ja hij dreef zelfs de matroozen, die de wagt hadden, naar beneden, tot eindelijk een hun-  van SURINAME. 251 hunner hem mee een ftok eenen flag gaf, dat hij dood nederviel. Den dertienden dreeven eene gebrooken mast, raa en andere dergelijke nukken, de treurige over-' blijfzelen van eene fchipbreuk, voorbij ons fchip; wij vernamen naderhand dat zij van een, Hollandsch Oost-Indisch fchip waren, dat digt bij het eiland Terceira met man en muis vergaan was. Den veertienden kreegen wij een ftorm, die beiden de fchepen befchadigde en ons veel te doen gaf; maar wij wierden gelukkig uit het ge vaatgered en kwamen, zonder verder iets merkwaerdigs ontmoet te hebben, den zeven en twintigften zoo verre, dat wij den Hollandfchen wal in het gezigt kreegen en den agt en twintigften ten drie uuren kwamen wij op de reede van Texel gclukkiglijk ten anker. Enige dagen laater kwamen wij voor Amfterdam , daar de regeering ons, al* de verlosfers van haare geliefde, volkplanting , een aanzienlijk gefchenk van ververfchingen deed: dit en de gedagte dat wij binnen kort onze vrienden en bekenden weder zouden zien, maakten eenen ieder aan boord, uitgezonderd eenen , uit wiens hart alle vreugde verbannen was , ten uiterften vrolijk en vergenoegd. Den derden Juny wierden de troepen in zes fchuiten ingefcheept om naar 's Hertogenbosch in bezetting gebragt te worden. Het volk, dat ut de fte-  55* REIZE in de BINNENLANDEN {leden, door welke wij voeren, kwam toeloopen om ons te zien, fcheen mij toe niets dan eene laage hoop kwalijk gevormd en flegt gekleed gepeupel te zijn,, zoozeer waren mijne vooroordeelen door mijn lang verblijf onder de Indiaanen en Zwarten veranderd; hunne oogen kwamen mij als varkens-oogen voor, de kleur van hun gelaat als vuil linnen en zij zagen 'er uit als of zij geene tanden hadden en geheel met vodden en vuil bedekt waren. Dit oordeel trof ondertusfchen dit volk niet alleen , maar alle Europeaanen in het algemeen, als wij hen met desfchitterende oogen, y voir witte tanden, blinkende huid en uitfteekende zindelijkheid van degeene, die wij verlaaten hadden, vergeleeken. Het grappigfte van dit alles was dat ons op deeze reis niet eens inviel welke figuuren wij zelve vertoonden; wij waren zoo fterk door de zon verbrand en zoo uitgeteerd, dat onze lighaamen naar geraamten en onze huid naar droog perkament geleek. Hierbij kwam dat ons lang verblijf in de bosfchen ons het aanzien van Wilden gegeeven had; mij in het bijzonder gaf men met recht den naam van den wilden Engelschman. In deezen toeftand kwamen wij den negenden te 's Hertogenbosch aan, daar de troepen ontfcheept wierden. Aldus eindigde een togt, die veelligt onder de bijzonderfte behoort, welke door Europeaanen ondernoomen zijn geworden, en met welke alleen de  van SURINAAME. 053 de krijgscogten van de Amerikaanfche Vrijbuiters enige , fchoon zeer verwijderde, gelijkenis hebben. Bij onze aankomst vond ik den Overfte Luitenant westerlo, die in het jaar 1773 ziek naar Europa vertrokken was, nog niet geheel weder herfteld. Hij verzogt mij en enige andere des middags aan eene open tafel ten eeten. Hier klaagde enige Hollandfche officieren dat de fop naar de rook fmaakte, en dat het vleesch taai was, terwijl het ons nieuw aangekoomenen toefcheen dat wij nooit iets fmaaklijkers gegeeten hadden en daar zij hunne aardbezieën, kersfen en andere Europifche vrugten roemden, konden deeze onze tongen, die aan de.West-Indifche vrugten gewoon waren, niet behaagen, een bewijs 'dat alles in. de waereld Hechts bij vergelijking goed of flegt is. Den agttienden ontvongen de troepen hunne laatfte nog agterftallige foldij en ieder, die lust had, kreeg verlof om naar zijn voorig regiment terug te keeren. Veele van de gemeene hadden tusfchen drie en vier honderd guldens ontvanger* en nu wisten de kaerels niet wat zij met geld zouden aanvangen. Onder andere huur hunner drie wagens, om hem enkel doot zelfde ftraat heen en weder te rijden; in de plaatste hij een paar dronke fpeelmannen, in de tweede legde hij zijn' rantfel en in de derde gonghij zelf zitten van een paar liederlijke vrou den  S54 REIZE in de BINNENLANDEN den verzeld; maar zijn rijden nam een fpoedig en treurig einde, want de plaats-majoor liet de vioolen in ftukken flaan, de meisjens wegbrengen en den wilden losbol in de hoofdwagt zetten en daar zoo lang zitten tot hij wat bedaard was en een weinig tot nadenken gekoomen was. Den tienden Augustus kreeg ik mijn affcheid van het regiment van fourgeoud, waartoe ik terftond na onze aankomst in 's Hertogenbosch aanzoek gedaan had en de Prins van Oranje fchonk mij te gelijker tijd eene nieuwe kapiteins plaats in het Schotsch regiment, dat ik in September 1772 verlaaten had en in het welk ik thans met de fterkfte blijken van vreugde en van onveranderde vriendfchap weder wierd aangenoomen. - Den vijf en twintigften Augustus begaf ik mij naar het Loo, daar ik door den Overfte van het regiment den Erfftadhouder voorgefteld wierd, die mij niet alleen zeer gunftig ontvong en -aanmerkte dat ik, naar mijn voorkoomen te oordeelen, veel moest uitgedaan hebben, maar mij ook kort daarop tot majoor bij hetzelfde regiment bevorderde. Mijnen getrouwen en braaven quaco fchonk ik met zijne eigen bewilliging aan de Gravinne van rosendaal, aan welke familie ik zeer veel verplichting had. Deeze liet hem in het vervolg, wegens zijn ordelijk en goed gedrag, niet alleen in het Christendom aanneemen, en hem, op mijn ver-  van SURINAME. 255 verzoek, den naam van stedman geeven, maar maakte hem ook tot haaren mond-fchenker, en beloofde voor hem te zullen zorgen zoo lang hij leefde. Ditwas mij des te aangenaamer, omdat ik niet in ftaat zoude geweest zijn hem zelf zulke voordeden te verfchaffen. Ik kan mij niet onthouden alhier een voorval te verhaalen, dat van de uitneemende liefde en genegenheid van deezen goeden jongen tot mij getuigt. Ik deed eens alleen eene kleine reis, en vond eene kroon meer in mijn beurs dan ik wist daar in gehad te hebben: dit maakte mij verlegen en ik vroeg 'er derhalven qu aco bij mijne terugkomst naar. Toen bekende hij mij dat hij bedugt geweest was dat ik geld te kort zoude koomen, waar op men hier zoo veel fcheen te zien, en dat hij daarom dit weinige in mijne beurs geftooken had. En deeze kroon maakte quacos gantfchen rijkdom uit. Omtrent het einde van Oclober ontvong ik van de Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappij eene aanbieding om als Onder - gouverneur naar Berbice te gaan. Ik gong dan naar Amfterdam om de voorwaarden te hooren; zij booden mij, wel is waar, een grooter inkoomen en grootere voordeden aan dan ooit iemand voor mij in deeze plaats gehad had; maar ik ftond 'er op dat ik of de toezegging van de plaats van Gouverneur , of, na een zeker getal jaaren, als ik terug keer-  a56 REIZE in de BINNENLANDEN keerde, een ordentelijk penfioen moest hebben, en daar zij mij zulks niet konden coeftaan, floeg ik de geheele aanbieding af, wijl ik het voor verHandiger hield mijn leven gezond onder mijne Schotfche vrienden doortebrengen, dan mij nog langer onder de heete luchtflreek te laaten verbranden, zonder uitzigc van eene eervolle en behoorlijke verzorging in mijn vaderland te zullen erlangen. De arme fourgeoud genoot zijn geluk niec lang; naauwlijks was hij met de overige troepen in Holland aangeland of zijne geliefde drank wilde niet meer helpen; men vond. hem op eenen morgen dood in zijn bed. Hij wierd in den Hage met alle behoorlijke eerbewijzingen van zijnen rang begraaven. Ik bleef nog in dienst van de Algemeene Staaten tot het Jaar 1783, wanneer de oorlog tusfchen Holland en Engeland uitbrak. Toen wierd hec Schotfche Regimenc, van welk de gemeene chans uic volk van allerleie natiën beftond, genaturalifeerd, dat.is, in drie Hollandfche regimenten . veranderd. Dit bewoog mij en de meeste Opperofficieren ons affcheid te neemen, wijl wij niec tegens onzen koning en cegens ons vaderland wiiden dienen. Bij mijn affcheid wierd ik door den Prins met den rang van Overfte Lieutenanr begunftigd en daarop vercrok ik mee de andere officieren naar En*  van SURINAME. t# Engeland, daar wij, toe belooning van onzen getrouwen dienst, in de befcherming des Konings genoomen wierden en door een befluic van het Laager Huis de halve foldij , een ieder naar den rang, waarin hij werklijk gediend had, bekwamen. Eer ik mijn verhaal fluite, moet ik nog eenmaal den naam van johanna noemen en den Leezer zeggen: johanna is niet meer! In Augustus van het Jaar 1783 ontvong ik de treurige tijding van den Heer gourley, dac deeze uitmuntende jonge vrouw den vijfden November te vooren uit het leven was gefcheiden en wel, zoo men vermoedde, door vergift, dat haar door de hand der jaloezij en van den nijd, om de blijken van achting, welke haare uitfteekende hoedanigheden haar van de fatfoenlijkfte lieden van de volkplanting deeden ontvangen, was toegereikt, welk lot haaren broeder hen d rik, die zijne vrijheid gekregen had, insgelijks te beurt viel. Haar beminnelijke zoon wierd mij coegezonden mee een wisfel van bijna cwee duizend guldens, die mee de nalaacenfchap van zijne moeder op hem vervallen waren. Ik liec hem in Devm opvoeden, daar hij de beste hoop gaf en zeer groote vorderingen maakte. Hij bezat alle de goede hoedanigheden van eenen zeeman en deed twee reizen naar de West-Indien; in den oorlog tegens Spanje diende hij op twee van 's Konings fchepen met II. Deel. R eer  ê58 REïZE in de BINNENLANDEN enz; eer als zee-kadet. — Maar, aeh ! ook hij j niet meer! hij ftierf op zee aan de kust van Jamaica. Ik heb dan mijnen leezer niets meer te verhaalen omtrent het lot van die mij zoo dierbaar waren en zal alleenlijk zeggen dat ik in dit verhaal tfteeds de waarheid tot leidsvrouw genoomen heb; deeze, is de eenigfte verdienfle, waarop ik aanfpraak maak, terwijl ik voor het overige verwagt dat men de gebreken zal vergeeven, welke mijne pen ontfnapt en voor mijn oog verborgen zijn gebleven. ïinde van hbt tweede en laatste dee£»