X* X E XL Z JL W 6.   LIERZANG,- GRIGORT ALEXANDMO VIT SCH T"i? TKMKIN ^ly^enaa?nd TA. WM IE li enz. enz. enz . O K ZAK O W • W^A» faa?n vreemden zongen tot zijne eer, Geen catharina zou voor zijnen krijgsroem waaken, Geen Turken bukten voor hem neêr; Dan, Edle monarchin! thans tokkelt elk de fnaaren, Elk flenst zijn Zang; Hij ziet geboorte en rang, In t o T e M k i n aan trouw — aan moed — a*n Krijgsroem paaren! ♦ 4 Het  Vill O P D R A G T. Het land, dat voor een kluister grouwt s Waar Eendracht Vrijheids Speer in ftaalen vingren houdt j Het land, door Romen nooit in Sparta's boei' geklonken, Het land, dat eigen grootheid fchiep. Dat zetels heeft vergruisd — dat zetels heeft gefchonken, Dat vlijt uit zijn moerasfen riep ; Dat land, vorstin! vereert uw' Veldheer voor den zegen, Als Christen Oorlogsman, op okzakow verkregen ! En Ik? .... ik voel mijn hart gevoelvol- dankbaar fiaan — Ik voel, in 't vochtige oog, een ftille - zaalge traan,' Zij zij der Godheid toegeheiligd! Der Godheid, door wier macht uw heïrmacht zegepraalt, Der Turken trotsheid daalt, En 't Rusfifch leger voor verncdring wierdt beveiligd; Door»-  O P D R A G T. ix DooatucHTE v rouw ! zou niet mijn hart, Aandoenlijk deelen in der Rusfen vreugde of fmart; Daar hij, die mij, naast God, het aanzijn heeft gegeeven. Hij, dien ik als mijn' Vader min, Met F.chrgenoote en Kroost en heel zijn Huisgezin Door uwe gunst befchermd, in uw gebied mag leeven? ... Nooit knielde ik voor een ftervling neêr, Aan God alléén behoort deeze eer; Maar is de dankbaarheid een daad voor groote zielen, Dan mag ik nederknielen, Als zoon, die aan zijn plicht voldoet! ..,. Vorftin t hoe woelt mijn hart!.. .'k denk aan 't geluk mijn's vaderss En — val, erkennend, U te voet, Terwijl een dankbre drift bruischt door mijn kloppende aders! »5 ol Dat  I O P D R A Q T. o! Dat die Keizerlijke hand, Die altijd hulpe bied aan wijsheid — aan veifhnd, Die dierbre panden, door natuur en bloed mij waardig, Ter Schutsvrouw zij! Dat elk van hen haar gunst, door vlijt en trouw, rechtvaardig', En, aan 't geluk uw's lands, zijneerfle zuchten wij'; Op dat uw denkend oog, een reeks van grijze jaaren, Bezegeld door de gunst van 's Hemels oppeimacht, Moog' zien, dat eik van mijn gcflacht, De reinfte erkentnis in zijn boezem kan bewaaren! De Kroon - de Throon - noch 't Rijksgebied Verderen, cjtharinei U op den Zetel niet; Gij doet den Zetel glacs van uwe'daên ontvangen ; Uw' rijksftaf is — Rechtyaerdigheidl — De Kunstmin is uw Kroon! - De Deugd uw majesteit i Gij doet Verdienflen hulde erlangen 1 De Menfchenliefde is uwe vreugd, Die menfchenliefde, die eene edle ziel kan roeren. Als zij der ftervlijkheid verheugt, Of een verdicnstlijk man ten top van eer kan voeren ! Aan-  O P D R A G T. Aanvaar ook, in uw gunst, Vorstin! dit taksken van mijn kunst! De kleenfte gift is fchoon, als 't hart haar heeft gefchonken; 't Was heldendeugd — geen aucht naar loon, Die, voor Vorst pote mk in , mijn dichtvuur konde ontvonken! Hij wordt U aangehoón Als overwinnaar — als verövraar — veldheer — ftrijder — Als temmer van het Tutks geweld — Als onderdaan — als held — als fleren Staatsbcvrijder, Die uwen vijand paaien fielt 1 — Uw Majesteit alleen mogt ik mijn Zang opdraagen, Schoon in een nederduitsch gewaad j De moeder van haar rijk — der Rusfen toeverlaat, Vindt immers in den roem van zulk een' held behaagen? — Vorstin; moog 's Hemels oog, In zegen , van omhoog, *p U — op uwe Staaten ftraalen 1 . Regeer doorluchtig, groote vrouw; Uw' Onderdaan blijve U getrouw! Mooge een roemruchte Vreê der Turken trots doen daalen 1 — Dat Rusland in den voorfpoed bloei"! — Uw volk zij , door uw zorg, 't gelukkigst volk op aarde; — Dat zijne luister groei" 1 — Zijn welvaart zij uw werk — zijn luister zij uw waarde! .* 6 Dal  si! O P D R A G T., Dat catharina leev'! Dat zij op aller tongen zweev', Als 't fieraad haarer eeuw — de glorie der Vorftinnen, Die elk vól eerbied noemt — die ieder moet beminnen! —> Haar' lof klink' door alle oorden beên ! — Natuur doe nooit haar naam. aan'reind tiaars Ipvpns ftprran 6 Neen! — 2ij moet', den dood ten trots, de onfiervlijkheid verwerven! J. E. de WITTE juniob," ïn den Haage 4en ïSden van Zomermaand 1789,  LIERZANG, OP ZJJNE DOORLUCHTIGHEID vorst P O T E M K I N, bijgenaamd: de T A W R I E R3 GENERAAL VELDMAARSCHALK DER RUSSISCHE LEGERS. enz. enz. enz» Nd zijne veróvering der Turkfche Vesting O K Z A K O W. ff" ' III" I. LI I jj| Hoe? . . . heeft, in 't ftrijdbaar Nederland, De roem geen zetel meer, Buaavenl Is hij, door een verachte hand, Gedachteloos, in 't [tof begaven? —— Zou niet de fiere liatavier, Vol vuurs — verhevenheid — en zwier p Een edlen fterfling glorie geeven, Die, in het fpits der legermacht, Het ongeloov aan 't wijken bragt, En Turken voor zijn' arm deedt beeven? V(rt  ( 14 ) Verftorven krijgers \ die, weleer', Verfraaid, in (taaien wapentuigen, Als wreekers van der Christnen eer, De dwang, voor uwen kling, deedt buigen; Tilt, dappren! tilt uw' lijkfleen op! Voert potemkin ten glorie top' Hij ftrijdt, met zijne landgenooten , Voor de eer van catharina's throon! ■ Eugcên I erken, in hem, uw' zoon ; (a^ Als gij, uit vorstlijk bloed gefprooten! Uit vorstlijk bloed ? . . . verwijfde taal! . . . Een Ruitir, de eer der Batavieren, Zag nooit, door vorftelijken praal, Zijn wieg — zijn bakermat verfieren; Hij, fchoon in lagen Hand gebaard, Verbaasde, door zijn daaden, de aard; Natuur alléén moet helden vormen ! Natuur vormde alexandrowitsch, Natuur is, in het veld, zijn gids, Zij wakkert zijnen moed, bij 't ftormenü Acht C»5 e ugee n. Het is, geloov ik, overbodig, den kimd'aen bij deeze toefpeeHns, te zeggen, dat ik door eugefn. den Prins van Savooijen beioele; welke, in het begin dezer eeuw, als Keizerlijk veldheer, de Turken, in onderfchiiden vcldflagen, overwonntn heeft»  C ü ) Acht oorlogsroem een vorRen kroon? £iet hij naar Kruis of Ridderteeken? — Neen! — Dapperheid vermag den hoon Van Vaderland en volk te wreeken; Zij, zij alléén geleid 'den held, Die, op het rookencj oorlogsveld, 't Gefchonden recht zijns lands verdedigt! Zij glimplacht, vreeslijk, om zich heên', Zij hoort geen fchorre fmeekgebeên, Zoo lang men *t vaderland beledigt! Beledigtl . . . . 'k hoor een fliile zucht, 'k Voel fchaamte mijne wangen dekken; . . God! . . . moet, in Nederlamlfche lucht, Een zucht mijn nimph ten gids verftrekken ? . , «—Beledigt! , , . Edle landgenoot! 6, Helgen ! die uit helden fpnot! Gevoelt gij wat dat woord betekent? . . . . „ « —» VnJ, eens ontkluisterd Nederland ! Weleer aan zoo veel roems verpand, Nu? ... Hoe wordt nu die roem gerekend?... I  ( i« ) Mijn zangfter! hef uw hoofd omhoog! Blijv aan geen nietige aarde hangen, Treed op! — zie, met eer. waardig oog, Op meer verheven helden - zangen! Elk weezen, van den eerften ftand, Vindt overal een vaderland, Heeft recht op ieders liefde en achting! Een weezen, waar het evenbeeld Van Neêrlands ouden roem, in fpeelt, Veidient een waatdiger betrachting. GricoorI — doorluchtige tawrIES.1 (a) f>, Zuil van catharina's glorie! Vergun, dat een Baraavfche lier, Triumphen voegt bij uw Victorie! — Die lier zong eens held Romanzow; Thans vo!r>t zij u, in okzakow; (b^ Zij hoort uw fhijdklaioenen klinken ; Zij voert, in juichend maatgtfchal, U, op den neêrgcbeukten wal, En ziet den Turk den moed ontzinken < • IR- (a") Tawrier. — Haare Keizerlijke Majesteit, fchonk dieneertiaam aan Prins potemkin, wegens zijne betoonde htldendaaden, in het verdedigen van den Krim, en de. Liri'an, oudtijds qenaamd t a w r i e n, jegens de Turken- (b) O k z a k o w is eene Jlerke Stad aan de zwarte Zee, daar ik rivier de Dnieper in dezelve valt%  ( 17 ) Kinburn verheft u, toe den kring 00 Der grootfte — en fierfte Stedendwingren: Het maakt u meer dan fterveling, 't Doet lauwers om uw' fchedel flingren! — Hij die uwe oorlogsdaad beziet, Ontdekt den brozen ftervling niet; Maar wel den held — den wakkren ftrijder — Een god — fchoon in eens menfehen-fchijn, Een vorst — die minder vorst wil zijn, Dan onderdaan — en Itaatsbevrijder! — Rent, over Mavors veld, uw ros, Schuimbekkend, langs een bera van dooien, Din zien we uw' witten vcderbosch, (b) Elk krijger ter veróvting nooden! Elk fuldlirg is, als gij, gezind; Hij k.imt — hij ziet — hij overwint; En beunt zich aan geen laffe zuchten; Veracht, als gij, der Turken moed, Zijn oorlogswrok is niet geboet, Voor hij den Mithamed ziet vluchten ! t>, Ca- (ji) Kinburn, door Forst Potemkin, tegen ie Turk'.n verdc d!gd. (b) Witten Vfdkrbosch. — Ileur ik de vierde, van Frankrijk, hadt de gewoonte, bij den aanvang van een' yel-lfldg. tegen zijne benden te zegden; als ge uwe standaarts uit het oog verliezen mogt, let dan op de witte VEDKRVAfc Mijl» HOED; volg haar, gijzult ZE altijd OP oen weg der glorie en DER eer vinden. — Ook POtetpktn, draagt een witten pluim op zjn hoed als hij te velde Wekt. ik heb ésrbalven geene zwaarigheid gemaakt, dit toefpeeling te gebruiken.  ( 18 ) 6, Catharina! welk een glans Betaalt, door potemkin, uw grootheide Vorftinihij wreekt, met fchoonen kans, Der Turken euvelmoed — en fnoodheid! Uw hart, doorluchte-groote Vrouw! Gevoelig over 's Veldheers trouw. Doet hem in uwe glorie deelen. Driewerf gelukkig _ roemrijk oord, Alwaar verdiende alléén bekoort, Wil helden, de aard ten luister, teelen! — Volg — volg, mijne edle zangerin! Uw' Vorst op de afgeflormde muuren , Zie hoe zijn moed, voor's rijks Vorflïn, Den Turk zijn' wreevel doet bezuuren! Zie okzakow, door zijne macht, Op 't onverwachts, ten val gebragt; Die vesting, 't fchild der halvemaan en, Vergeevs door Jofcph's heïr beftreên, Bukt, voor c rigor i's eertropheên, En zwicht voor zijne legcrvaancn! 't ït  ( 19 ) 't Is weinig, met een weitfchen naam, Aan 't hof, in weelde en pracht, te pronken; Maar krijgsdeugd, wakker door de faam, 6, Helden ! moet nw borst ontvonken 1 Een veldheer, aan den krijg gewoon, Vindt overal zijn kansfen fchoon; Hij kreunt zich aan geen jaargetijden; Zijn moed doet voordeel met een —Nieti Een oorlogsoog , dat alles ziet, Valt aan — en — overwint in 't flrijden! Der Rusfen leger wierdt verftrooid — Door ziekte en andre tegenfpoeden, Daar 't bar faifoen de ellend voltooit, Hoort men den krijgsknecht morrend woeden ; GriCOOR neemt hier zijn kansfen waar; Hij toont zijn volk hoe men 't gevaar, Op éénmaal kan te boven ftreeven ; Spitsbroeders! (zegt hij) vliegt ten flrijd; Wint okzakow, of — wordt bevrijd. Van zulk een diep ellendig leevent Bukt  ( 20 ) Sukt deeze vesting voor uw ftaalt Dan .zal ons aller heil beginnen ! Valt aan — en flervt in zegenpraal, Of durvt den trolfchen Turk verwinnen l 't Is winter'. — dan, dit jaargetij, Zet onze wapens luister bij; Geheel Euroop' zal ons bewondren l Komt, Helden ! 'k gaa U rustig voor 11.,.. .... Eén gul: Hoezéé!! .... zijn heïr breekt ddrff, Men hoort de krijgstrompetten dondren! — Daar vallen ze op de vesting aan , In een der ftrengfte winternachten, De rustende Muhamedaan, Konde, in dit uur, geen' vijand wachten. Verfchrikt hoort hij het krijgsgerucht, Zijn woeste trotsheid neemt de vlucht, Hij beeft - hij brult, met vreeslijk loeien; De Rus rammeit de ladders op, Beklimt, vol moed, der muuren top, En kreunt zich aan geen zwaard noch boeien I Os  ( 21 ) De dood gonst, gnapend, om hem heêtn Het bloed — het vuur dêr oorlogsbommen , Verzelt, bij eiken tred, zijn treên , Hij hoort den nood, den moordkreet brommen! 't Gejuil — 't gekerm — het wrangst misbaar, Is in dit uur zijn' beukelaar; Geen ftem der menschheid klopt hem tegen, De nood vraagt bloed, in deezen ftand; Hij (lacht! -— Hij wreekt zijn vaderland! Verfchrikking is zijn' grootfte zegen! .... Hoof'! • • • hoor! hoe alles woelt en fclireit! Natuur ontzet voor zulk een fliij.len ! De dag wordt flechts op aard verfpreid, Om nieuwen prooij aan 't graf te wijden. Noch Rus — noch Turk — noch iemanti vlied; "t Is alles moorden waar men ziet! — De Muhamed fiiuift wraak, in 't woeden! Hij hoort geen vrouw — geen kinderbóe, De Rus voert duizend lijken mêe, Hij weet van fpaaren noch behoeden! t Gg-  ( 22 ) 't Gefchut beukt op den legerwal; De muurbres is gevuld met* duoden ; Held potemkin voorziet den val, En doet de Stad ter opgaav nooden. Zijn groote ziel voelt menschlijkheid, Hij denkt aan 't lot , de vest bereid, Zoo draa zijn benden zegenpraalen. Als okzakow, in zulk een fland, Valt, door verövring, in zijn hand, Wie zal zijn's legers woên fcepaalen ? — Der Rusten Veldheer, in den ftrijd, Huuwt menfchenliefde aan billijk wreeken ; Zijn moed is aan de deugd gewijd; Hij hoort haar in zijn' boezem fpreekenü Geen potemkin is moordenaar! Hij redt zijn leger in gevaar, Maar kan zijn benden krijgstucht leeren. De leeuw veracht een fchichtig lam, En , als hij 't ooit het licht benam , 't Was om zijn frerkte te doen eereni — V«-  ( 23 ) Vergeevs! ... de Bacha wijst hem af! Gehoonde grootheid kent geen perken; Grigoor bereidt zijns vijands ftraf, Doet hem, op ééns, zijn moed bemerken; H'j fmoort de (rem der menfchenmin ; Vliegt, ais een leeuw, ter ftormbres in, Aan 't hoofd van zijn bezoldelingen! Zij vellen alles — alles neêr! De moordkreet davert, heinde en veêr, Bij 't rookend bloed der (laaien klingen!! . . . Triumph! — ik hoor den trommel flaau! De Tutk ziet d'Oorlogskans verdraaijen : Ik zie der Rusfen legervaên, Van de overwonnen niuuren waaijen! —» Triumpbl de moedige tawrier, Verwervt een' nieuwen krijgslauwrier 1 Zijn leger trekt ter muurbres binnen; — Het machtig qkzakow bezweek! — De Turk, van fchrik en gramfchap bleek, Ziet Ruslands helden overwinnen ü Trhiinph !  ( 24 ) Triumph! juicht de eer der Christenheid, 6 Helden ! op uw zegenvieren .' Zij, en der Rusfen Majesteit, Vlecht kranten, die uw fchedels fierenj Triumph! held alexandrow its ch ! Die, wederom, in 't legerfpits, Uw' vaderland doet Zegenpraalen! Triump! ó vorst! — 6 Mavors zoonï Belchermer van cathrina's throon! Gij doet den Turk zijn* trots betaalen! Hoor, Fiere ftrijder! hoe uw moed Uw roem klinkt, door alle oorden heenen I Zie U, door eiken held, begroet, Zie ze allen tot uw lof veréénen! Gij, fchoon met brein en bloed befpat, Wordt nooit, in 't ftrijden, afgemat, Voor ge uwen vijand brengt aan 't wijken ; Kineurn _ geheel dekrim getuigt, Hoe alles, voor uw krijgsdeugd, buist, Hoe 't al voor U de vlag moet ftrijken!  ( 45 ) Te recht eert dan een Monarchin, Die waare grootheid kan waardeeren, Een' Veldheer, die zijn Rijksvordin, Op *t glorierijkst deedt tiiumpheeren! — Zag eerde peter, uit zijn graf, (a) In uwe vuist den veldheers daf, Hoe zou hij cat h ari n a roemen! Zij, die altijd verdienden loont, Die, van den throon, zich dankbaar toont, Mag potemkin haar glorie noemen.' Hoe edel woelt een groote ziel, Als zij, in weldaên, uit kan blinken! Schoon haar een kroon te heurte viel, Zij doet die kroon haar oog ontzinken ; Zoo draa zij heldendaaden zier, Voelt zij: 't ik wil! der Vorden nier, Dan om haar krijgers te vergelden '■ — Ze is de eerde die, hun dapperheid, Een krans van mirth en palm beieid ; Door, aan 't hdd!a', hun roem te melden; Ge- (a) Ik I/edoc/ Czaar Peter den eerden; grondlegger der Rusfifchn Zeden en Krijgskan Je , de /lichter der jegenswoordi«e Uoofdflai St. Petersburg. Denzelven die, eenige jaaren als een eenvsudig vcrksgezel, in nederland, ten nutte zijner onderdaanen, zich inde Scheepibouwkiinde, en andere vjeetsnfchsppcn, liet onderwijzen.  C 26 ) Gelukkig volk! dat, van den throon,, l'w grootfle welvaart kunt verwachten, Dat, zelvs bij 't fchittren van een kroon, Een vrijer ftaatsheil durft verachten ! — Gezegend volk.' gezaligd oord' Waar vleizucht nooit de deugd veriïnoort, Waar eer door weldoen wordt verkreegen! Roemt, Rusfen ! roemt op zulk een land, Befchermd door catharina's hand, Smaakt ge, in haar zorg, zo fier een' zegen ! — Zie, hoe die hoog verheven vrouw, Haar helden loont, voor 't dapper flrijden! Zie haar, de ftorm opokzakow. Vereeuwigt, aan hun glorie wijden 1 — Haar dankbaarheid behoudt geen maat; Elk* held — elk' hoofdman — elk' foldaat, (a) Ziet zich, door zijn vorftin, beloonen; Die edele moeder van haar rijk, Ceevt, elk, de tederfte achting blijk; En noemt haar Jieïr: — Mijn dappre zoonen! Dan fa) Ieder bevelhebber en foldaat, die bij de Veróvering van au2a|kow tegenwoordig Zijn geweest, hebben, ter belooning, zom. mige landgoederen in lijfland, en anderen, geene uitgezonden, gouden en zilveren medailles, van de Keizerin ontfangen!  ( *7 ) Daa, groote potemkin! uw' moed , Blijvt, door geen anders moed, in 't duister; Gij fchittert, bij uw' heldendoct, Gelijk een flar van d'eerden luister! Uw Monarchin is niet vernoegd, Dat ze aan uw kroon één lover voegt , Zij wenscht dat n heel de aard moog' achten;;.' En biedt eene eermunt aan die lier, (a) Die uwen naam, met edlen zwier. Bezegelt, aan baar nagedachten! 6, Vorst! gevoelt gij wat het is, Als U een catharina zegent? Ja, potemkin gevoelt, gewis, Hoe hem de onftervliikheid bejegent! De ondeiflijkheid is fchaars, op aard', Voor v/aart roem en deugd bewaard; Doch zij, zij moet U tegenzweeven, Wanneer een kruin, die kroonen torsent, U, met de waarheid op de borst, Vereeuwigt, als een held, doet leeven! Miirt fa) Ilaare Majesteit belaste, Ui eene bijzondere verordening . op der, 25 Meij 178^ , ttan den dirigeerende Senaat, een loffchrift uittevaardigen ter eerc van den Forst potemkin, wetfens de Herovering van okzakow, en, zijne dappere verdediging van kinbubn, tn, ter dezer gedachtenis, eene eermunt te laaien {laan.  ( 28 ) Mijn zangCtcr boogt niet op den prijs, Ter uwer glorie opgehangen; Geen eigenbaat kan eerbewijs Noch lofzang van mijn nimph erlangen ! —- Zij zingt , dewijl mijn hart mij leert, Dat gij der menschlijkheid vereert. Geene eermunt kan mijn oog verblinden; Uw deugd — uw dapperheid, o Held! Heeft mijne vrije lier gefield ; Geen Vorst zal me, immer, vleijer vinden! De flulp, zoo draa zij grootheid kweekt, Den fchaamlen, doet de roem hemblaaken, Den onderdaan, die deugden fpreekt, Moest 't ndgefhcht onfiervlijk maaken.' De Vorst heeft, fchoon de vleijer vleit Geen voorrecht op de onftervlijkheid, Ten zij zijn tlaaden dit getuigen \ De laffe ziel vergoodt een kroon; Haar wierook flrekt de deugd ten hoon. En kan geene edle harten buigen! Dan  ( 29 ) Dan, ftrijdbre potemkin! wat glans, Wat grootheid fiert uw' Vorstlijk leven! De dichter moet uw' roem één krans, Met Washington — en ruiter geeven, — (a) Gij ftaat, met hen, in éénen rang, U voegt éénzelfde glotiezang ■ — Welk voorbeeld geevt ge aan Vorflen-zielen! Aan Vorften, die geboorte alléén Befchouwen als hunne eertropheên. Maar voor den laaglten wellust knicien! Moog* Rusland, nog geruim een tijd, Op U, als rechtbefchermer, boogen! — Moog' lang uw kunde — uw Krijgsbeleid, t Prins! uw landgenoot verhoogen! Steeds lagch' de dankbaarheid uw daên, Met een gevoel, vdl grootheid aan! Zie fteeds de Turken voor U vluchten ! Dat, fiaag, uw naam hen fchrik verwekk'! Uw zwaard hen ter beteugling flrekk', Zoo vaak hun woên natuur doet zuchten! — Dasgt, (a) De Lierzangen op de ruiter en wash ington, door de Ueeren feith en Eükelens, vindt men, in de uitgegeevetrMen. gehverken van het Leijdfche Kunstgenootfchap, onder de Spr^.k: kunst word DOOR ARIiElD verkregen, het WdetX mRefittki belden met een gouden eerpenning bekroond- ~-  C 30 ) Daagt, fpoedig, 't licht der blijde vreê, Roemruchtig, door uw arm verkregen; Dan breng' 't uw ziel een kalmte meê, Die roozen (hooit op uwe weegen! Wees, ook Jan, gr0ote Helden-zoon! De deun van catharina's throon. Als ze, in die zachte fchaauw gezeeteu, . Haar volk regeert, met wijs beleid, Haar wetten geevt, vól majesteit, Schoon 'c wetten cener moeder heeten! — Naakt ge, ö Doorluchte! fpade, aan 't graf, Doet U natuur haar' tol betaalen, Eischt ze U, als mensch, der menscliheid af, Ziet RuslaBd U ter ruste daalen; Dan plengt, uw' frrijdbre landgenoot, Nog Iiefdetraanen,' om uw dood 1 Gij moogt, in 't (lof, zijn oog begeeven, Maar, uwe roem, beroemde Vorst! Blijvt in der Rusfen dankbre borst, Onflervlijk Oorlogsman ! gefchreeven, Nooit  ( 31 ) • Kooit noemt hij 't machtig okzakow, Kroit rolt kinburn van zijne lippen, Of, ieder Rus herdenkt uw trouw, En voelt zijn oog een traan ontglippen ! — — De iiilnecf zegt, aan 'r laatfte Kroost ; Gricjoor was, in den nood,