DE B O O D E u I T BESTAANDE IN SCHETSEN TOT EEN TAFEREEL V A H MENSCHEEYKE GELUKZALIGHEID.   DE B O O D E U i t THURINGEN* bestaande in schetsen TOT EEN TAFEREEL van menschelyke gelukzaligheid. DOOR C. G. SALTZMAN. UIT HET HOOODüITSCH VERTAALD» "T^wITe de deel. Te AMSTERD AM, hij O. kOOS en J. ten BRINK Gz» MDCCXCIJ,   DE BO O D E U I T THURINGEN. ZEVENENTWINTIGSTE GESPREK. de waard en de boode. de boode. JL/aar hebben wy 'er al weder een half jaar op voortgeleefd! — de waard. Ja wel! ja wel! en het is weder weggevlogen , of het 'er in 't geheel niet geweest was. Op myn eer! het komt my voor, of' het eerst een maand geleden was, dat ik my op Nieuwjaarsdag het wenfchen heb willen afleeren. dg boode. Willen afleeren ? Dan hebt gy ket u nog niet afgeleerd ? de waard. Toch wel een weinigjen! Ik ben toch van tyd tot tyd vergenoegdergeworden , en wensch, by myn weeten, zo veel niet meer, als toen. de boode. Ik hoop dat gy het u geheel II. deel. A 3 af  C6) af zult wennen, dan zult gy een veel geruster leven hebben, de waard. Ik wil zien, hoe ver of ik het brengen kan; echter ik zie wel dat men door enkel te wenfchen niets gedaan krygt. Daar was myn Vriend Baltzer, die heeft zich altyd niet meer gewenscht, als dat zyn Vrouws Vader derven mogt, en liet, op hoop van eene goede erfenis te zullen krygen, zyn geheele Herberg in het wild loopen. Duizendmaal heb ik het hem gezegd: Vriend! Vriend! verbeter uwe huishouding, neem den Akkerbouw beter in acht, gy zult het u beklagen dat ge dus voortgaat! Maar dan was het antwoord: laat my maar begaan! als myn Vrouws Vader eens zyne oogen fluit, dan zult ge wel wat anders zien! dan zal het wel anders gaan!_Gisteren heeft hy zyne oogen gefloten, en die van zyn Vrouws Vader zyn nog open, Wat heeft hem nu zyn wenfchen geholpen ? de boode. Dat is even zo, als 'er inden Bybel ftaat: de luiaart sterft over zyne wenschen Had de goede man niet naar den dood zyn's Vrouws Vader gewenscht en zyne Herberg beter waargenomen, dan zou hy van al de zorg en kommer niet gewee-  ten hebben, onder welken hy nu zyn leven heeft doorgebragt. de waard. Ja wel, ja wel! 'er gaat alzo de eene Schoolkameraad na den ander van my weg. Wanneer ik ze allen nadenk, dan zyn 'er niet meer als vier in weezen, de anderen zyn reeds allen geftorven en verdorven. de boode. Dit is zonderling, want gy zyt toch nog geen oud man. Mooglyk leefden zy allen nog wanneer ..... bewaard. Nu, wat wilt gy nu met uw wanneer? de boode. Wanneer zy geleerd hadden, hoe de Mensch zyn gezondheid en leven moet onderhouden. de waard. Dan zou men veel te leeren hebben. Wy kunnen toch niet allen op het Hooge School gaan. de boode. Dat is oök niet noodig. Ziet men dan de Harten op het Hooge School ? en toch weeten dezen haare gezondheid en haar leven te behouden. de waard. Dat is onwaar, want dan zou men van zyn leven geen dood Hart vinden, 'er zullen 'er wel doodgefchoteu worden, of in den Winter van honger fterven. de boode. Wel nu, 'er kon wel een geA 4 val  C 8) Val ónder hen komen, zo als de Pest onder de Menfchen is. bE waard. Men zóu zeggen, de Mensen tnoest nog beter zyn leven weten te onderhouden, want hy heeft verftand, en wanneer ik alles aandachtig doorzie, en ga alle de geaartbeden der Dieren na; Mollen. Veldrotten, Muizen, Haazen, Reën.'erzyn waarlykzo veeIe krankhedens niet onder hen, als onder de Menfchen. Waar komt dit toch van daan? de boode. Dat zal ik u zeggen: de Menfchen wenden haar verftand meer aan, om een beftaan , ais ter onderhouding haarer gezondheid en leden. Zy leeren Schoenmaken, Linnenweven , den Akker bouwen, Runderen , Schaapen, Paarden hoeden, Landkaarten en Uurwerken maaken, maar om zyneige gezondheid te behouden en zyn leven te verlengen, dat leert geen één Mensch. Zie daar, gaat in het Dorp by alle uwe Buuren, en vraagt hen, hoe gy Roggen, Tarwen, Gerst, en Haver, bouwen moet, zy zullen het allen zeker weeten. Maar vraagt hen wat gy doen moet, om geen kwaade Oogen , geen Jicht, geen Koorts en meer diergelyke ongemakken te bekomen. Zo gy 'er één lénigen in uw gantfche Dorp vind, die 'er u iets verftandigs op weet te ant-  co antwoorden, dart zal ik befchaamd fhan. Eu zo is het in u Dorp, en zo is het in alle Dorpen. In de Steden is het nog ruim zo flim. Daar zyn de Ziektens recht te huis, en de Lieden ftcrven 'er als muizen en maaden. de waard. Dit hebt gy wel recht; maar wanneer gy zo wys zyt, zeg my dan eens, weet gy dan waar mede de Mensch zyn gezondheid en leven behouden moet? de boode. Ja, dat weet ik federthetvoorige jaar. de waard, Waar by is het dan toegekomen , dat gy federt dien tyd op eenmaal zo wys geworden zyt? de boode. Dat zal ik u zeggen: Voorleden jaar moest ik een brief wegbrengen , en vond onderweg een beurs vol Louis d'Or, ik gdoof dat 'er wel over de honderd ftuks in waaren. de waard. Dat was de moeite waard ! als ik nu ook zo een vondst deed, dat zou my by het uittrouwen van myn Dochter goed te ftade komen. de boode. Ik ftak den beurs in myn zak, en ging myn weg, en wanneer ik des avonds in de Herterg kwam hoorde ik van n'ets fpreeken, als van den beurs met geld, welke een A 5 , voor-  C 10 ) voornaam Heer verlooren had. Ik liet niets merken, maar vraagde ftraks, waar die voornaame Heer logeerde? en toen men my berichte dat hy zyn verblyf in den eigen Herberg had, nam ik zyn lyfknegt waar, en liet my by hem brengen. Het was een Heer, zo fchoon als een Engel, zyn hairen waaren zo wit als een eerst gevallen fneeuw, en echter zag hy'er zo rood en zo frisch , als een man van veertig jaaren uit. Zyt gy, vraagde ik, de Heer, welken de beurs met geld verlooren hebt? Ja, zeidehy, die ben ik, kunt gy my daar iets van onderrechten ? Nu liet ik my zeggen, waar hy den beurs verlooren had, en welk zoort van munt dat 'er in geweest was. Wanneer hy dit nu alles gezegd had zo als het was, trok ik den beurs voor den dag, en vroeg: is hem dat? Waarachtig, zeide hy: dat is hy. Nu ben ik van harte verheugd! niet zo zeer, om dat het geld weder te recht is, maar om dat ik een ee-lyk man meer heb leeren kennen. Hy zou zich op het oogenblik aan de tafel zetten, en, 'er was geen praaten tegen , ik moest met hem eeten. Het eeten fmaakte my goed, dat kan ik niet ontkennen; maar de gefprekken, wel-  welken hy voerde, fmaakte my nog veel beter. Ja, myn Vriend, zo als hy fprak, heb ik myn leven noch geen Mensch hooren fpreeken. Hy nam een glaasjen Wyn en wenschte my gezondheid , en vervolgens alle braave Lieden: hier na zeide hy, lieve Vriend, wanneer een ander bet geld gevonden had, dan had ik 'er zeer waarfchynelyk nooit jets van weder bekomen. Maar uwe eerlykheid heeft het my wedergegeeven. Het is derhalven billyk dat wy het faamen deelen , — en hier mede haalde hy de beurs voor den dag. Laat hem blyven, zeide ik, want ik neem geen penning aan. En waarom niet? vraagde hy driftig. Om dat ik het geld, dat ik als een gefchenk kryg, niet veel agt, antwoorde ik; een halve Gulden, welke ik door myn vlyt en nadenken verwerf, is my meer waardig, dan 10 Louis d'Or welken my gefchonken worden. Man! man! zeide hy, en zag my fterk in myne oogen, zo veel verftand had ik in u niet gezogt. Gy hebt het by het rechte einde, dat kan ik niet ontkennen. Nu zweeg hy een weinigjen ftil, hier vatte hy  C *0 hy myn hand en zeide: nu—dewyl gy geen geld wilt aannemen, dan zal ik uw een gefchenk geeven , dat meer als een zak vol geld waardig is. Eerftelyk, zal ik u de kunst leeren, om zich immer zo veel geld als men gebruikt te verfchaffen, ten tweede, de kunst om altyd gezond te blyven. En toen fpraken wy daar over tot om ia uuren. de waard. Ik geloof dat het een Goudmaker geweest is. Maar zult gy my dan ook iets van zyne fchat laaten toekomen? dé boode. Na dat het Gefprek het medebrengt. de waard. Maar het moet beter proef houden als dat geen dat ge my van de Vlier gezegd hebt. Onze Predikant meende vier bloemen, en een pint water, waar te veel. Men had aan twee bloemen en een half pint water dacht hem genoeg. de boode. Dan hebt gy me niet goed verftaan. Ik zeide u niet, dat gy het geheele pintjen Vlier-thee zo maar in eene, zonde, verpoozing, zoud uitdrinken , ik zeide immers tegen u, dat men zich in 't gemeen beter bevond, als men een paar koppen ge. dronken had. Wanneer nu die twee koppen hel-  C 13 ) nelpen, dan verftaat het zich immers van zelf, dat men het overige maar weg doet. de waard. Ja, als dat uwe meening geweest is, dan is het wat anders. de boode. Zo is myne meening, myn Vriend! — ACT'  C '4) AGTENWINÏIGSTE GESPREK. de waard en de boode. de waard. INfrj, beeld u nu maar 20 veel niet in, met uw kunst, om de gezondheid en het leven te behouden! Heden weetik ook, Waar Abram de mostert haalt. de boode. Dat zal my lief zyn. Mag ik dat geheim ook weeten ? de waard. Daar heb ik in de voorige ■week een Boek gekogt, dat is een zeer heerlyk Boek; daar ftaat voor alles wat in; voot Hoofdpyn , Kolyk, Waterzugt, Koud vuur, fomma fomarum, voor alle krankheden vint men 'er raad in, zy mogen dan heeten, en naamen hebben zo als zy willen. de boode. En dat is u zo nut als een Kind een fcherp mes is. de waard. Gy meent dan zeker, dat gy de kunst, om de Menfchen by hun gezondheid en leven te bewaaren, alleen in pacht hebt? Nu zullen alle Lieden, wanneer iemand niet wel is, tot u moeten komen. Dat zal een rechte goudmyn voor u weezen!  C 15 ) de boode. Daar verzind gyu geweldig, Heer en Vriend! Maar ik wil u nu een gelykenis geeven- Wanneer u iemand de kunst wilde leeren om het Hooi zo te drogen, dat het in de fchuur niet befchimmelde; en een ander , daar en tegen, wilde u het geheim mededeelen, om befchimmeld Hooi zodanig te bewerken , dat het Vee het toch vreeten wilde, welk kunst was u nu het lieffte? de waard. De eerfte, dit verftaat zich van zelf. de boode' En waarom nu de eerfte ? Wanneer men met een hoop befchimmeld Hooiopgefcheept was, en gy niet wist wat ge 'ermede doen zoud, dan zou het u immers een buitengemeen vermaak zyn , wanneer gy een goeden Vriend vond, welke u raad gaf, hoe gy deze bedorven hoop u nog van nut kon doen zyn? de waard. Dat is alles wel waar. Maar beter is beter: befchimmeld Hooi word toch nooit zo goed als zulk, het welk niet bedorven is. de boode. Maar het is toch immers goed', wanneer men het befchimmeld Hooi nog gebruiken kan ? de waard. Is het dan niet beter, wanneer ik  C 16 ) Ik het niet laat bederven ? Dan heb ik immers al die moeite en koste nint? de boode. Het komt my eveneens zo voor. Maar, wanneer ik nu het Menfchelyk lichaam even ais een hoop Hooi voorftel? de waard. Neem het my niet kwalyk. Heer en Vriend, deze gelykenis fluit zo goed als een tang op een varken. de boode. Hy fluit zeker niet geheel, maar een beetjen toch wel! het Menfchelyk lichaam word krank , en het Hooi befchimmeld. Wat is nu beter, het Menfchelyk lichaam voor krankheid te behoeden? of het krank te laaten worden , en dat men het hierna weder ge» zond wil maaken? de waard, ó Je.' nu weet ik, waar gy heen wilt. Het eerfte is zeker het beste, wanneer dit mooglyk zy. de boode Niets is gemakkelyker dan dit. Ik maak my fterk, om gemakkelyker honderd Lieden gezond te houden, dan een' Waterzugtigen, of Teeringagtigen zyne gezondheid weder te geeven. de waard. Het zal my lief zyn, wanneer het waar is. Maar heden is het zo als het is. De ziektens zyn 'er nu reeds. Men magbyna aanzien wien men wil, elk fcheelt wat. — De Lie-  < 17} Lieden wfllen toch hulp hebben.) Zullen nu geene hulp zoeken? de boode. Wanneer zy .te krygen is, waarom dan niet? Maar niet uit Boeken. de waard. Ei, wat praat ge daar weder; Hebt gy dan niet. gehoord, dat de Gefprekken, welken wy met elkander houden, ook gedrukt -worden? Dit word in 't einde immers ook een Boek ? de boode. Dat is wel waar! maar gyhebt ook wel gemerkt, dat ik zeer fpaarzaam met geneesmiddelen ben. Toen uwen Dochters Kinderen de Pokken hadden, vergde zy mj ten fterkde dat ik haar geneesmiddelen aanpryzen zou, dan ik liet het 'er echter by bly ven. Een weinigje Rhabarber, dat is het al wat ik haar geraden heb, en, voor een paar weeken, prees ik u de Vlier aan. Maar wanneer gy denkt, dat uw Medicynboek zo voortreffelyk is, fla hetzelve dan eens op, en lees 'er my het eerfte, het beste, uit voör, dat u in de handen valt. de waard. Goed! Hoor dus: Voor de Hoofdpyn! Neem VeldPolij, doe het in een doekjen, en leg het op het hoofd! de boode. Genoeg \ genoeg! geen -woord ■II. deel. B meer!  f 18 ) .weer! Weet gy dan waar uit de Hoofdpyn ontftaat? ' de waard. Ei, dat gaat my niet aan, Wanneer ik ze maar geneezen kan. h de waard. En wanneer gy dat niet weet, dan kunt gy ze niet geneezen; Somtyds ontftaat de Hoofdpyn uit een flegte verteering; op een' anderen tyd ontftaat ze uit de dikheid van het bloed, en weder op een' anderen tyd uit verkoudheid, en wie weet uit welke andere oorzaaken de. Hoofdpyn nog ontftaat! Wanneer ik nu die oorzaaken der r.oofdpyn niet weet, hoe kan ik de pyn dan verdryven ? de waard. Wel ik leg Veld-Poli) op het hoofd. de boode. Hoor, ik wil u eens iets verhaaien, — 'Er waaren eens twee Gebuuren, welken des morgens uitgingen, oiu hunne weiden te bezien. Zy ontmoette beiden een treurig gezicht, wyl het den nacht tevooren zo fterk geregend had, dat hunne weiden gerheel overftroomd waaren. Beiden zogten zy hulpe. Kinz riep geheel zyn Huisgezin en alle zyne Daglooners byeen, liet een dam in de weide leggen, arbeide zich geheel buiten adem, maar.—het hielp niets. Wanneer men een ftuk  eerfte toont aan: hoe men vergenoeg» lee v e n kan. de waard. Dat is waarlyk zeer veel waard. Wat helpt my alles wat 'er in dewae» reld is, wanneer ik niet vergenoegd ben. de boode. Het andere toont: hoe men hyker kan worden. d£ waard. Wel nu daar ben ik toch be. geerig na. Wanneer ik zie hoe erbarmelyk zich een menigte Lieden behelpen moeten, en dikwyls meer zon dan brood in huis krygen; dan fmert het my altyd zeer. Het is zekerlyk, dat deze Lieden meestal de fchuld aan zich zelf hebben, dat zy ongelukkig zyn, wyl zy alles verkeerd behandelen; maar waar komt zulks van daan? Hetkomtflegts daar vandaan, dat hen niet geleerd word, hoe zy hunne huishouding inrichten en onderhouden moeten. Maar lees verder! de boode. De inhoud van het derde deel is: hulpmiddelen in de meeste noodlottigheden des levens, waat mede de Menfchen, onder Gods hulp en byüand, zich zelf helpen kunnen. de waard. Dat is weder goed. Wanneer men fomwylen in den nood komt, dan zou men dikwyls zeer gaarne het hembd van het B 4 ïyf  Cm) !yf geeven, als men maar een goéde raad bekomen kon. Maar hoe ftaat her met de uitvoering? Staat het' nu ook in het Boeksken zo als het de titel ons opgeeft? Is alles op dö proef goed? De boode. Wy zullen het zien! Sla het Boekjen zelfs eens op, op welken plaats dat gy wilt. (De waard flaat het Boekjen open) Laat my nu eens zien wat gy opgeflagen hebt! „ Maar daar het Menschlyk Lichaam zo kunstig geformeerd is , zo moet men niet denken, dat yder ziekte zich zo gemakkelyk laat geneezen even als de Snyder een lap op een gat zet. De Geneesmeester kan zyne geneesmiddelen niet altyd recht toe recht aan, aan het ongeftelde deel, by voorbeeld, aan de Long, de Lever in het bloed daar heen brengen. Dan zou hy fomvvylen het Lichaam moeten openfnyden; maar het geneesmiddel komt lerst in de maag, word daar naar vereischte gekookt, het beste daar van komt in de melkhuis, en daar uit in het bloed, en word dus, door den omloop van het bloed, dóór het geheele Lichaam en alle de gelederen omge^ vöerd; Het kan dus niet dan allengskens helpen, wylhet de fappen van tyd, tot tyd verbetert? even gelyk een zieke Boom niet op een-  c * > eenmaal te helpen is; maar wanneer men mest aan de wortel legt, het een goeden tyd duuren moet, eer die voedzaame fappen door de adertjes des Booms in de hoogte ftygen, en de telgen nieuwe krachten mcdedcelen. Moet men by een beenbreuk, of by een uiterlyke wond , dikwyls lang geduld hebben eerde geneezing volgt; de; te meer moet men by eene innerlyke ziekte geduld hebben , wyl de geneesheer, niet in het Lichaam zien kan; des te naauwkeuriger moet men zyn voorfchriften volgen, en niet daadlyk, wanneer de beterfchap vertoeft, naar eenen anderen Geneesheer loopen , of Inneemen, wat deze.ofgee-. ne Gebuur, Neef, of andere Vrienden, welke niets van de zaak verftaan, ons aanraaden. Daar by is nog op te merken, dat het met de gezondheid eveneens gefteld is als met een Molen; de Molenaar zal 'er voorzeker geen verbetering aan doen, dan wanneer 'er iets aan gebroken, of verrekt is. Alzo moet men ook geen Geneesmiddelen gebruiken, het zy van wat aart zy ook zyn , dan wanneer men ze hoognoodig heeft. En dus is het byzonder met het aderlaten en purgeeren of laxeeren gelegen. Het ader. t a t e n is een zeer^goed middel om by beB 5 toer.  O*) röerte, gevas;;yke wonden, ontfteeking ziekten, bl(jpdfpuwingejj en by andere gevaarlyke toevallen iet levsa te redden. Ook is het een voorbchoc. ings jnid ;el voor volbloedige Perfoonen. Wanneer !-y deze de pols den eenen tyd harder Tiaar als den ancercn tyd; wanneer ey zeer rood zien. een loomigheid en traagheid in hunne Ieders befpeuren, onrustig flaapen , dikwyls ontwaken. fmr.wylen met Hartklopping, Onm-'ichtighoid, Hoofdpyn, Hitte voor het Voorhoofd, of Neuloeden eekweld wórden ; of wanneer zydikwyl.s eene jeukt aan het lyf gevoelen , zonder dat zy het fchurft hebben; voor deze is een aderlating dienftig. Daar en tegen , heeft men ook gevallen, by voorbeeld, Rotkoorts, en Verzwakking, daar de aderlating zo goed zou zyn , als of men de Zieken met de hand dood floeg. In het begin eenerheete ziekte, en wanneer de Koorts niet met koude, maar met hetteaankomt, dan is het aderlaten goed: maar wanneer de ziekte reeds eenige dagen geduurt heeft, is het zeer gevaarlyk , en hetzelve m?g zonder voorweeten van den Geneesheer niet gefchieden. Daarom is het ook, dat op veele plaarfen, aan de Chirur.^yns het aderlaten in diergelyke gevalen verboden is. De gewoonte, dat gezonde Lie-  Ca?) Lieden zich 's jaarlyks eens of meermaalea doen aderlaten, naar dat zy dit in den Almanach gezien hebben, dat zulks goed zy; als ook, dat de Vrouwen zich geduurende haare zwangerfchap doen aderlaaten is zeer goed voor de Barbiers, welke daar 's jaarlyks een goede duit mede verdienen. Dan het waare veel beter, dat men hen dit geld om niet wegfehonk, dan dat men zich bet bloed onnoodig laat aftappen. Het onnoodig bloed afiaaten maakt oud en zwak voor den tyd, brengt Vloed en Waterzugt en anderen gevaarlyke toevallen voort. Maar het allcrminfte dient bet voor ouden , kragteloozen , bleekeo, of arme Lieden welken weinig vleesch eeten- He zulken is iedere aderlaating een nagel aan hun doodkist. Men moet dus daar niet toe over gaan. dan wanneer het hoognoodig is; of dat de Ge' neesmeester zulks voorfchryft. En eveneens is het ook met purgeeren of laxeeren gefchaapen. Dit moet ook niet alle jaaren, of op zekere gezette tyden gefchieden; maar niet eer voor dat de maag bedorven is, of wanneer het de Doaor by eene zieke voorfchryft. Hier geit wel degelyk het geen de Schrift zegt; Die gezond zy» hebben de me- di-  (28 ) DICTNME ESTER NIET VAN NOOÖENj MAAR DIE ZIEK ZYN. de waard. Dat is waarlyk voortrefFelyk, Wanneer de Lieden bedachten, dat de ziektens zich zo fchieiyk niet geneezen laaten, als de Snyder een lap op een gat naait, dan zou meenig een zyn gezondheid zo niet verwaarlozen. Ën aangaande het geen de Schryver van het Purgeeren en het Aderlaaten zegt, dat geloof ik, dat hy ook wel recht heeft. Ik heb zo veele Lieden gekend welke zich nooit deeden Aderlaaten, of Purgeerden, dan, wanneer het de nood ten hoogfte vorderde, en welken echter zo gezond en fterfc waaren, dat het een plaizier was om dezelve te zien; terwyl ik daar en tegen weder anderen ken, welken zich altyd op gezetten tyden doen Aderlaaten eri Purgeeren, daar ze zich daar en boven nog wel doen Koppen, en die 'er uitzien als een geest. Ik verheug my reeds tegen een Zondag! dan wil ik niet eer uit de kamer gaan voor dat ik het Boeksken doorgeleezen heb. ' de boodE. En wanneer gy het geleezen hebt, zo laat het uwe Gebuuren dan leezeh. Het goede moet men zo veel be- " vob=  ( 29 ) vorderen en zo veel verbreiden als het maar mooglyk is. de waard. Het verftaat zich van zelf dat ik zutks doen moet; maar is het waar, dat 'er 30000 Exemplaaren i van dit Boeksken gedrukt zyn ? dé boode. Ten miniten. de waard. Ei, gy Lieden! gy Lieden! Wanneer nu die dertig duizend, welken het leezcn, allen van hunnen nood.bevryd worden, wat-moet zulks voor den Saam entteller een vreugde zyn! de boode. Nu, dat zullen.vvy eens daar laaten. Het is niet genoeg, dat men het Boek. jen leest, maar men moet het ook naarkomen , dat 'er in ftaat. Dan 'er zyn veeien welken daar geen ooren naar hebben , en die men , wanneer men 1 hen een goeden raad -.geeft, hoort zeggen: Het is alles goed, maar ik - doe het.toch niet; dat is Bï ONS geen gebruik. de waard. Aan zulke L'eden zal het Boeksken zeker niet lulpen-; maar wanneer ik ?er nu , 3000 af neem, die 'er i:aar doen, en vergenoeg Heller. Zie, ik ga toch veel vergenoegder te bedde, wanneer ik des daags maar éen Mensch ten gevalle heb kunnen zyn. de boode. Daar hebt gy gelyk aan, en men kan daar uit zien, wat al goeds een mensch verrichten kan, wanneer het hem ernst is, goed te doen. de waard. Ik wou, voor den koekkoek, dat myn Vader my ook had laaten ftudeeren 1 de boode. En dat waarom? de waard. Dat :k dan ook zo veel goeds verrichten konde! de boode. Ha! ha! ha! Het ftudeeren doet niets af, myn Vriend! Warn-er fle;jts door het ftudeeren alleen het goede kon gefticht worden, zo moesten de Menfcbelyke elenden reeds lang oit de wacreld zyn, wyl 'er jaar, op jaar, ten minften tien duizend op de Duitfche Akademiën ftudeeren. Maar het komt alles daar'op aan, dathetiemanb ernst zygoedte doen. £n is dat zo, dan kan men in alle ftanden Goed ftichien. de w a > hd. Maar toch zo veel niet. Wan* neer ik nu ook een eerlyk Mensch aan een ftukjen brood help, wat is dat dan? de boooGod zegent ook het weinige, als 'wy het maar goed meenen. de eerlyke man,  C 31 ) man, welke gy aan 't brood helpt, word veel ligt daar door in ftaat gebragt om nu zyn leven lang goed te doen, en heeft misfchien onder zyne Kinderen 'er nog, welke daar door in betere ormtanjigheden komen. de waard. Ja, wanneer men het zo neemen wil. de boode. Zo moet men hetneemen, en zo neemt het de ;i  ( 3<5 ) mannetjen. By u mag alles wel niet al te recfttig zyn, dat gy de Hekmannetjens voor Infekten aanziet. Weet gy dan waar die Hekmannetjens uitgebroed worden? de boode. Tn de Mierennesten ontdaan deze Infekten gemeenlyk. hans. Al weêr met uw Infekten! Maar wie heeft u toch gezegd dat de Hekmanneties in de Mierennesten gevonden worden ? He! de boode. Myne oogen; ik wil uin myn plaats , alwaar men veele Mierennesten heeft, heden in July, in een dag een gantfche hoed vol zulke Goudvliegen byeen zoeken. ( hans. Ja; - dat hebt gy recht, in de Mierennesten worden de Hekmannetjen^ uitgebroed , dat heeft Jochem zaliger, van wien ik eene byzondere boezemvriend was, my eens, dat wv zaaten te fnappen, en hy wat te diep in 't glas gekeken had, gezegd. Dan, dat bet Infekten zyn, kom my daar toch niet mede voor den dag. de boode Wel wat noemt gy dan insekten? • hans. Dat heb ik u reeds gezegd: Luizen, Vlooijen, Weegluizen, Schorpioenen, en meer diergelyke tuig. Ik zal al die naamen nu nie opnoemen. os  ( 37 ) ij e boode. Ziet ge nu wel, daar hebt ge den knoop. Ik noem alle dieren Infekten, welken 6 of meer pooten hebben. Daar behooren dus zeker de Luizen, Vlooijen, Weegluizen en Schorpioenen ook onder,-maar ook uw Hekmannetjen. Tel eens de pooten van uw nobel Diertjen: i, a, 3, 4, 5, 6; ziet ge wel, uw Hekmannetjen heeft zes pooten. riet is dus niets anders als een Infekt. georgb, De Heer boode heeft gelyk. Hoor dus naar reden, Vriendjen, en fmyt doos. jen en Hekmannetjen te gelyk voor den koek» koek. hans. Maar niet te haastig, Vriendgeorge, zo ver zyn wy nog niet. Wanneer gy in de natuur zo verervaaren zyt, zo moet ge ook weeten, dat de groote Mieren geen levendige Diertjens in haare Nesten dulden, maar alles dood maaken. Dus ziet gy immers, dat het bovennatuurlyk is, dat zy met hunne Goudvliegen zo te vreden zyn. de boode. Maar het blaadjen eens omgekeerd; wanneer gy in de natuur zo ver ervaaren zyt, zo moet gy ook weeten, dat de Zwaluwen zich met enkele Infekten voeden, en deze toch grootte luizen aan hun lyf hebben, en 'er zich van byten laaten. God heeft de GoudC 3 vlieg,  ( 38) vlieg, haar plaats, daar zy ontdaan zou,een-, maal in de Mierennesten aangeweezcn, en de Mieren aanbevoolen, dat zy haar niet zoude dooden; even gelyk Hy de Zwaluw luis op de Zwaluw, de Menfchen luis op het hoofd, en de Wandluis in en nevens de bedfteden te woonen verordend heeft, en zo gefchied het dan ook; en daar ziet gy nu ook waarom zy u Hekmannetjes verdragen. george. Ha! ba! ha! Daar ga je heen met uw Hekmannetjen , Vriend hans! hans. Hem dat is toch zonderling! de boode. Ja, en wanneer ik u de rechte waarheid zeggen zal, dan hebt gy niet eens een echt Hekmannetjen; anders geeft men eigentlyk de toppen der Goudvliegen den naam van Hekmannetjes. hans. De Poppen! Wat zyn dat? de boode. Wanneer ik u dat terdeeg zeggen zal, dan moet ik een weinigje breed uitweiden. Zie, alle Infekten moeten vast 3 veranderingen ondergaan eer zy volkomen Infekten worden. Uit de Infekten namelyk, ontdaan rupzen, of wurmen, uit deze komen, poppen, of nymphen, en , uit deze komt dan eindelyk het volkomen insekt hervoort. Wanneer men deze verandering onder- zoe-  £ 39 > zoeken wil, zo behoeft men flegts de eerfte Rups.de beste te neemen, en die met het beste Kruid, waar op men ze vind, te voeden. De Rups zal, wanneer men haar alle dagen goed en frisch voedfel geeft, aanvangelyk haar gedaante afleggen, zich'in een eirond klompjen verwandelen, en zal dood fchynen. Maar na eenigen tyd wordt dit Klompjen, welke men een Pop noemt, een volkomen KappelletjenUit den eigentlyken aart, zo is het ook eveneens met de Vliegen, met de Beijen, met de Vlooijen. met de Kever, of Molenaar, en met uw Hekmannetjen gefteld, het wyfjen van uw Hekmannetjen legt. namlyk kleene witte Eijeren; het geen dat uit dezelve kruipt zyn kleene witte Rupsen, die men ook Wurmen, of Maden noemt. Deze leven nu zeer gaarne in de Mierennesten, en voeden zich daar in, van dat geen, dat de Mieren 'er m draagen , doch ook fomtyds van bladeren, halfverrotte telgen, en diergelyke dingen. In het einde van Juny maakt zich zulk een vermomming een bekleedfel van allerhande tuig tut het Mierennest, dat zy met een lym, hetwelk zy van zich geeft, vast te faamenkleeft, en in dit bekleedfel word zy tot een Popje- Dit is nu dat eigentlyke Hekmannetjen, dat men ook C 4 fom*  t4<0 fomtyds mierenkoning pleeg te noemen. Ui! deze Poppe krygt men in July de fchoone groene, en gelyk goud blinkende, Vlieg, die zich, wanneer hy uitgevlogen is, het liefst aan de Eiken, en by de fappen der Willige (lammen ophoud. Gy hebt flegts een kleene; maar 'er zyn 'er die zo groote als een Molenaar zyn. george. Dat Iaat zich zeer wel hooren.' hans. En dit dier heeft my toch geholpen! de boode. Ja, net zo veel, als de Slagter Jobfen, in Jochenhaufen , die ik hedèn, benevens zyn drie Hekmannetjens, die hy heeft, eene citatie, om voor het Ambtgericht te komen , ga brengen, wegens het aangeeven van zya boedel, het welk hy voorleden week gedaan heeft. hans. Wat? — Heeft de Slagter Jobfen bankroet gemaakt?—Dan fla de dit en dat het Hekmannetjen! Dé kaere! is my 60 Ryks' daalders fchuldig ^Daar, leg dan ontuig.' £Hy werpt het doosjen met de Goude Vlieg ■:

oca man verlooren heeft? de waard. Is het mooglyk! Ik geloof niet dat 'er veele Steden in Duitschland zyn, waar in 21,000 Menfchen vvoonen. de boode. Niet zeer veele. de waard. Wanneer nu zulke een Stad eens uitftierf, wat zou zulks niet een gerucht maaken. En in den oorlog word dit niet eens geteld. Ik kan my op dit uur nog niet begrypen , hoe de lieve God zulks toe kanlaaten. se boode. Wees zo goed, myn Vriend, C 5 en  142) en zeg my eens, waarom de Keizer zo lang draalt, eerhy Belgrado aanvalt en verovert? de waard. Ja, dat zal de Keizer een geringe Herbergier wel aan den neus hangen! de boode. Dat zal by zeker niet. Maar de goede God is toch meer als de Keizer —— en boe kunnen wy dan verlangen, dat hy ons rekenfchap zalgeeven, waarom hy zyne zaaken dus en niet anders befchtkt? Ondertusfchen daar het geoorloofd is, om over de onderneemingen des Keizers te oordeelen, zo is het ook geen zonde om zyne meening oVer de Regeering van den lieven God te zeggen. Herinnert gy u nog wel, goede Vriend, dat gy voorleden jaar zulk een verzweering had? de waard. Ja, dat zal ik zo ligt niet vergeeten. Dat kwam 'er op aan! voor den koekkoek lik kon in geen drie nachten eenoog toe doen. Eindelyk brak zy echter door, en 'er kwam zoveel vuile (lofuitdathetverfchrikkelyk was. Hier na bekwam ik rust, en onze Predikant meende, dat ik God wel danken mogt, dat ik dit gekregen had; om dat ik, wanneer die vuiligheden in myn lichaam gebleven waaren, wel ligt een heete ziekte had kunnen krygen. Maar vergeet niet waar wy met ons ge-  C 43 ) gefpek gebleven zyn , wy zouden van den Oorlog fpreeken. de boode. En de Oorlog komt my voor even als een verzweering te zyn! Even als ieder lichaam veele bedorven fappen opgeeft, zo geeft elk Land ook veele liederlyke Lieden, oagehoorzaame Kinderen, Zuipers, Dobbelaars, Hoereerders, Echtverbrekers, en Dieven op. Wanneer nu alle deze Lieden in 't Land bleven, dan kon het ten lesten geen Mensch meer uithouden, en het ging 'er alles over en onder. Dus heeft de goede God de inrichting zo gemaakt, dat zich de Deugnieten . even gelyk de onreine fappen te faamen fchoolen, eerst naar de Werfhuizen , van de Werfhuizen naar de Regimenten, van daar eindelyk, met den geheelen ftoet, naar het Leger—en zie daar den oorlog! Dus is het met deze historie eveneens gefteld als met eene verzweering; meer; en meer worden dus de onreinigheden in de Schermutzelingen en Veldflagen afgetapt, en het Land bevind zich wel, wanneer het een goed deel flegtdenkende Inwooners heeft uitgeworpen. de waard. Dan houd gy de Soldaaten voor kwaade fappen? En dus den Zoon van onze Edelman, den Heer Majoor ook ? als ook  C 44 ) ook den Zoon van myn Buurman Michel, welke zy het voorigen jaar onder de Rekruten namen ? de boode. Daar bewaare my de Hemel voor.' Men heeft onder de Soldaaten ook veele edelen, rechtfc.haape, braave Lieden. de waard. En deze worden zoweldoodgefchooten als de kwaaden. de boode. Ja, even gelyk 'er ook goed bloed weggaat, wanneer eene verzweering uitgedrukt word. de waard. De verzweering, waarvan gy fpreekt, komt my, met uw verlof, voor, eveneens te zyn, als het fchurft, het welk verder en verder invreet. Zelfs wanneer de Heeren Officieren allen goed waaren, dan kenden zy toch niet verhinderen dat 'er veele ongeregeldheden voorvielen, waar door een goed Kristen geërgerd moet worden. De jonge Lieden zien en hooren niet veel goeds. En het gaat in den Oorlog nog altyd: ♦£r word veracht en niet betrage JVat recht en loflyk is, de boode. Daar wil ik u nu wel gelyk in geeven. Dan, gaat het hier in Vredenstyd wel veel beter ? Wanneer alles voor den wind  (45 3 wind/ gaat, en 'er aan niets gebrek is, dan weeten onze jonge Lieden immers niet wat zy van brooddronkenheid doen zullen. Hebt gy my zelf niet verhaald, hoe dat het by u op de voorige Kermis is toegegaan? hoe zich de jonge Knapen en Meisjens ergelyk ge" dragen hebben? Konden het de Soldaten wel Dimmer maken? de waard. Dat is zekerlyk waar. de boode. En wanneer nu de Lieden, jaar op jaar, zo vol op hadden, zouden zy dan ten lesten niet lui worden en twist en vechteryen aanvangen? Maar wanneer'er tusfchen beiden nood en gebrek komt, dan komen zy weder tot zich zeiven en worden wys. de waard. Daar m hebt gy gelyk, de Mensch moet in onderfcheide tyden getuchtigd worden. Want anders word hy dikwyls zo trosch als een Paauw. Maar waarom ftraft de lieve God het Menschdom toch door den Oorlog ? Hy heeft immers nog wel andere roeden? dë boode. Dat heeft hy. Maar hy heeft ook de vryheid , om zodanige roeden te neemen, welken voor deomliandigheden het best gefchikt zyn. De lieve God wil dat de Menfchen immer wyzer zullen worden, maar dat wor-  f 46) \vorden zy voorzeker niet wanneer zy als Luiaarts op het dons blyven liggen. Dan, wanneer de vyand van alle kanten indringt, wanneer de kanonskogelen óm den kop heen gonzen, dan worden zy levendig,.denken na, en vinden een menigte kunstftukken , waar aan mislehien anders geen Mensch zou gedacht hebben. Wanneer men echte en zekere berichten had, by welke gelegenheden alle de kunsten, welken wy heden hebben, in de waereld gekomen waaren, ik wed, tien tegen één, dat het blyken zou, dat de Krygsnood 'er veelen heeft doen gebooren worden. de waard. Dus is het noodzakelyk, dat men den lievsn God, dag en nacht, op zyne kniën bidde, dat hy ons fomwylen een Oorlog doet toekomen. de boode. Weet ge wat, Heer en Vriend, wanneer gy my zulk ee'n fpytig antwoord wilt geeven, dan zal ik u geen woord meer zeggen Kort en goed, myne meening is: dat de goede God een genadig Heer is, en het recht heeft, om met ons te doen , wat hy wil, en dat wy daar niets tegen mogen zeggen, wanneer hy , fomwylen, ons wat hart aangrypt * dan moeten -wy nadenken, waarom zulks ge. schied, en daar door onze rust zoeken. Pt  ( 47 > de waard. Wat my betreft, ik ben volkomen gerust, zo lang de Armeen by Chochzim en Belgrado ftaan; maar wanneer de Oorlog naar Thuringen komt, dan zou ik my zeiven die te vredenheid niet kunnen verfchaffen. Oorlog is Oorlog, en blyft Oorlog, en in geheel myn leven zal men my niet overreden, dat Oorlog zo goed is als Vrede zy. En wanneer de vrede beter is als de Oorlog, dan vraag ik nogmaals, waarom de goede God ons niet beftendig by den vrede bewaard? Hy kon zulks immers doen. wanneer hy wilde. de boode. Hoor, ik wil u eenseene vertelling doen. — Zeker Edelman, wandelde eens in zynen Tuin , en zag dat deze nog veel kon verbeterd worden. Aan de eene zyde groeide niets, wyl het Land daar te hoog en te dor was; en aan de andere zyde groeide weder niets, wyl het Land daar te laag en te vogtig was. Ik wil, dacht hy, myn Tuin eens geheel verbeteren , :en beval aan eenige arbeiders, dat zy de hoogte aflpitten en 'er de laagte mede vullen zouden. Het gefchiedde. Dan, by d'e gelegenheid, wierd 'er een Mierenhol gefloor, en de Mieren liepen angfh'glyk heen en weder, Een riep den Edelman toe, en fprak hem in dezer voegen aan: Wat !heb-  ( 43 ) hebben wy u gedaan, dat gy zo veele onschuldige Mieren ongelukkig maakt? Gekjen, zeide de Edelman toen, ik ben niet alleen Heer van uw Mierennest, maar van den geheelen Tuin. En om den Tuin te verbeteren, kali het niet anders wezen, of ik moet u Mieren, eenige ongeruste dagen maaken. Ik geloof, wanneer de lieve God met een Hungaar, welke heden door den Kryg gedrukt word, fprak, dat Hy ook zoude zeggen: myn lieve Hungaar! Ik ben niet alleen Koning in Hungaryen, maar ook Koning des Hemels en der Aarde. En om Hemel en Aarde goed te regeeren, moet ik Hungaryen iets doen lyden. dewaard. Dat is geen onaardig ;voorbeeldjen! maar wy zyn niet Gods Mieren, maar Gods Kinderen. de boode. Des te beter. Wanneer nu de goede God verder wilde fpreeken, dan zqu hy denkelyk nog zeggen: en wanneer gy nu aan de eene zyde iets verliest, zo is'erreeds voor gezorgd, dat gy zulks aan de andere zyde weder zult winnen. , Maar op dat wy niet te diep in dit gefprek zoude komen, zo wil ik u heden iets uit de nieuwstydigen vernaaien, TWEE-  C40) TWEEËNDERTIGSTE GESPREK. de waard, dé boode, efl een burger* de waard. INÏu, Heer en vriend, heden kunt gy met uwe kunst, om alfyd gezond te blyven, een Godloon verdienen. de boode. Hoe zo? de waard. Daar is een goed Vriend uit de Stad by ons, deze zoud gy ongemeen ten gevalle zyn, indien gy 'er hem iets van wilde mededeelen. Hy zal uzelfzyn druk wel verhaaien. de burg ér .Ik ben een geheel arm Manl Het Huiskruis drukt my altyd., Ik hebvyflevendige Kinderen, maar geen één van hen is gezond. De eene heeft zeere Oogen, de andere een zeer Hoofd, de derde heeft de Koorts, en zy hebben allen een kleur als die van vuil linnen. de bo ode. Hebben zy nog gee'ne genees» middelen gebruikt? de burger. Dat zou ik denken, al het geld dat ik verdien krygt Dofter en Apotheker. Heden ben ik weder op weg, naar eenen' .II diii; D Doe-  C$o> Doctor, welke men zegt dat buïtengewoone kuuren doet. de waard. Ik dacht, eer gy verder ging, dat gy eerst myn Vriend zyn raad eenszoud vraagen. Heer en vriend, wat zegt gy 'er van, zou deze eerlyke Man niet te helpen zyn ? de boode. Dat weet ik niet. Ik heb'er my nog niet voor uitgegéeven, dat ik Zieken gezond maaken kan, maar wel dat ik de kunst verfta , om gezonde by hunne gezondheid te bewsaren. de waard. Nu zegt ons daar dan iets van, mooglyk kan 'er de goede Man gebruik van maaken. de boode. Dat kon hy mooglyk doen. Maar ik weet al dat hy zulks niet doen zal.; IVJyn recepten kosten geen geld, ik maak 'er ook geen ceremoniën by, en dus gaat het my even als de Propheet Eliza met naaman, ■welke de raad van den Propheet niet begeerde te volgen, toen deze hem raadde, om zich zevenmaal ln de jordaan te wasfen. de burger. In't einde baadde hy zich toch en werd gezond. Laat my dus hooren, wat gy my voor een raad zult geeven. wanneer hy goed is, waarom zou ik hem dan niet doen?  C |i ) ,o!t booSf; wy zullen het zien. In den voorigen week had ik een Brief naar schnsi» fenthal te beftellen. ... de waard. Is dat, daar zo veele Kinderen opgetoogen worden? de Boode. Juist daar. Wanneet ik nu daar was, zo verzogt ik aan het Knaapjen, het welk my den Brief afnam , of hy my het huis eens wilde laaten zien? Hy deed zulks gaarne,en daar hy my alles aantoonde, zo dacht ik, ik moet u de tong evenwel een weinig fchraapen, • hoe het in Schneifenthal wel met de gezondheid ftaat? Gy hebt my alles laaten zien, zeide ik, maar de Ziekenkamer hebt gy my nog niet aangeweezen. De Ziekenkamer ? vraagde hy my lachend» wat zouden wy toch met een Ziekenkamer doen ? By ons is het geen mode om ziek te zyn. Hoe is dat toch mooglyk ? vroeg ik verder, Ik kome op myne reizen, in zo veele huizen, en vind 'er zelden één, waar Kinderen zyn, daar 'er niet ten minften één van ziek is. Nu zyn hier zo veelerly Kinderen, en uit zo veeJi lerly Landen, en daar is'ergeenéénziekvanS Niet één èènigen, was zyn antwoord. Hebben zy dan bywylen geen Tandpyn, D a zee»  'zeers Oógen, zeere Hoofden, de Koorts', of iets diergelyken, vraagde ik verder. Van dit alles weten wy niets, antwoorde hy, en wanneer 'er al eens één is, welke iets mankeerd, deze is ook daadlyk weêr geion d. Maar zeg my nu eens, voer ik voort, waar zulks by toe komt? Daar kon ik u veel van zeggen, gaf hy my ten antwoord. — Onze gantfche levenswyzeis er naar ingericht, op dat wy onze gezondheid zoude behouden. Ons huis is, gelyk gy ziet, op eene vrye en open plaats gebouwd, alwaar wy van alle zyde lucht hebben, Daaglyks worden onze kamers geopend, op dat 'er de frisfche lucht kan doorwaaijen. Dan zulks is nog niet genoeg. Zo lang wy niet werken, of niet in onze leeruuren zyn, zo houden wyonsin het Bosch, of in het Veld op, en ademen daar de gezonde en frisfche lucht in, welke ons uit het Bosch en het Woud tegen komt. Hoe kunnen wy nu ziek worden ? Nu, myn lieve Vriend, voed gy uwe Kinderen ook zo op ? de burger. Zulk een opvoeding is voor myne Kinderen niet gefchikt. Myne Kinderen moeten fpinnen, en hun brood verdienen. BE  C 53 ) »t boo*de. Dat is zeer goed, maar welke Kinderen kunnen meer fpinnen,, de zieken , of de gezonden ? > . db burger. Zeker devgezonden. Maar myne Kinderen zyn nu niet gezond, hoe kan ik ze dan nu in de ffisXche lucht laaten ? de boode. Maar, wanneer de frisfche lucht het menfchlyk lichaam zo nuttig is, zo is zy de zieken nog noodiger als de gezonden. de burger* Ja, dat zyn praatjens, Voor de zieken is niets beter dan warmte» daar blyf ik by. de boode. En daar blyf ik niet by. In den voorigen week had ik eenige Foréllen heel geen frisfbhe lucht in de kamfer komen? de burger* ó JaI in heele heete dagen» maak ik de vengfters een , weinigjen open 5 maar anders zyn zy altyd toe. De warmte, daar blyf ik by, is voor den Mensch hetbeste. de boode. Zo, blyft gy daar by? de burger. En weet gy me anders geen raad te geevn? de boode. Nog een en ander. Dan, wanneer gy gelooft, dat de warmte voor den Mensch het beste is, dan zyt gy nochteraaden, noch te helpen. de burger. Dan behoede u God! dg boode. U insgelyks, lieve vriend'.Ziet ge nu wel. Heer en Vriend, welk een moeite de Menfchen zich geeven, om hunne Kinderen ongezond te maaken, en ze voor hun tyd naar het Kerkhof te doen dragen. De Visch is voor bet frisfche water beftemd, en wanneer ik hem daar lang uit houde, dan fterft hy. Dit leert ons de ondervinding; en ceen mensch is zo dwaas, dat hy denVisch, „it'het water getogen, echter gezond wil houden De Mensch is voor de frisfche lucht beftemd. Want was hy voor de kamerlucht geLapen, dan had hem de goede God gew,s eene kamer aan zyn iku»w »••«■ «"^ even  C 55 ) even gelyk de Slak haar huis, dat zy altyd by haar heeft, en 'er daadelyk in kan kruipen, zo dra zy eene koude lucht gevoelt. Maar zulks gelooven de minfte lieden. De meesten, wanneer zy zich zeiven eenigzins goed willen doen, kruipen in de kamer, en maaken al de vengfters toe, dat 'er niets van de frisfche lucht kan indringen, wanneer 't hem nu daar na. even als de Foróï, in het warme water, gaat; dan loopen zy om den doftor, den Ba-» hier, den Scherprechter, en God weet om wie nog, en die moeten hen dan helpen. Met zulke Lieden wil ik in 't geheel niette doen hebben. De frisfche en gezonde lucht is voor de menschelyke gezondheid, het eerfte en het noodwendigfte. Die zulks niet gelooft, deze geef ik verder geen;goeden raad. Hoop op beterfchap is voor hem verlooren. Zegmy eens, Heer en Vriend, gelooft gy wel, dat het mooglyk is, dat een Mensch gezond kan blyven, welke uit de mestput drinkt? de waard. Dat is onmooglyk. de boode. Dus is het ook onmooglyk, dat een Mensch gezond kan blyven, welke altyd in de geflotene kamerlucht leeft. Deze ftinkt even als de mestput, en is ook evenzofchaadelyk als de mestput. D 4 de  < 56) DE waard. Maar ik kan my niet begry. pen, hoe de geflotene kamer lucht, den mensch zo verfchrikkelyk veel fchade kan. 'Er komt toch immers niets van in zyn lichaam? de boode. Komt 'er niets van in zyn lichaam ? Zo dikwyls gy uw mond open doet en adem haalt, zuigt gy die lucht in uw lichaam. de waard. Wanneer ik het recht over* 3enk , dan hebt gy gelyk, en dan is het e,ven«? pens, of ik onrein eeten in myne maag kryge. be boode. Dat is eveneens. DRIE-  C 57) D RIE ENDER T/GSTE GESPREK. be schoolmeester, Nabuur michel, Da waard, en, daar na. de boode, >9;>w maklik! cob ïoov no . - "3vo MiCHEL. Och .'Meester, Meester, wat is dat een weder, hetis eveneens, of de Aarde vergaan zal. De Hemel doet zich alle oogen" blikken zo wyd open als onze Kerkdeur'de Blikfem fchiet ftraal, pp ftraal, en de Donder flaat flag , op flag.' — God zy onze arme Zondaaren gcnadigl — Ik weet waarlyk niet waar ik my bergen zal zo angftig ben ik, en beef over myn gantfche lichaam als een blad van een boom ; myn arme Vrouw ligt met het aangezicht op de tafel, en houd haan voorfchoot nog voor haare] oogen , om dat zy den Blikfem niet zien zou. Ach! michel, zei ze, loop eens gaaqw in de Herberg, en hoor eens wat de Lieden van het zwaare weder zeggen want ik geloof voorzeker, dat ons dejongftc dag voor de deur ftaat, de schoolmeester. Ja, m ; c ii e l, het is een zwaar weder! Dat de b oo d Ernaar hier waar', die goede Man zal 'er r.u midden in D 5 zyn;  CS») zyn; het deert my zeer, dat hy zulks nu treft; Ik dacht dat hy reeds hier zou geweest zyn, Want ik ben fiegts hier gekomen, om te höoren hoe 't 'er met Belgrado uitziet. de w a ar d. Zyt voorden BOODtnietbe. vreest, Meester, deze bekommerd zich weinig over den Regen, en voor den Bliksem weet hy zich zeer goed te bewaarén. — Zie daar, daar is hy al!—Welkom, welkom, Heer en Vriend.' de boode. Goeden dig,Meester,goeden dag Vrienden allen! Dat was een zwaareDonderbui, ik beri zo door en door nat, als een verzoopen Kat, de schoolmeester. Ja, wy hebben u daar op het oogenblik nog beklaagd- michel. Ik denk, dat gy heden het dis. puteeren toch wel zult vergeeten hebbent Heer boode! de boode, En dat waarom? Zulk een offer: moet men gaarne doen, want 'er worden een menigte Menfchen door geholpen. Het is waar, ik ben zeer nat geworden , en de Blikfem fchoot heen en weêr, om my heen. Dan ik morre daar omtrent niet; ftrafcs zullen myne klederen wéér droog zyn , en onderden blooten hemel behoeft mén voor den Blikfem niet  C 59 ) niet te fchroomen. Gelooft gy dan niet dst dit Onweder een groote weldaad Gods is? m t c h e l. Daar hebben wy het weêr! Zie eens aan, daar pryst hy het Onweder ! Het is eene ftrafFe Gods, en geen weldaad Gods, wanneer gy zulks weeten wil, Heer! Straks zal hy ons nog wel wys maaken , dat de Otters, de Uilen , de Sperwers, de Mosfen, de Meelwurmen, de Muggen, de Mieren, en hoe al het verdere ongedierten heet, ook weldaaden Gods zyn. Niet waar, het zyn allen rechtaartige en goede Diertjens ook? be boode. En waarom niet? Het zyn immers allen fchepfels van God , en al wat God gemaakt heeft, dat is goed, gelyk in denBybel ftaat. Wanneer wy maar altyd wisten, waar toe alles goed waare? de schoolmeester. Daar in hebt gy gelyk! Alles wat God gemaakt heeft is goed! En wanneer wy de dingen m de Natuur meer naarvorschten, dan zouden wy ook wel haast vinden waar alles goed voor was. u i c h e l. ja, ja, geef jy hem ookmaar gelyk in zyn grillen, daaalyk zal hy ons nog wel wvs maaken willen, dat wit zwart, en zwart wit is, en over lang of kort, doethy 'er  f 6e) 'er ons nog wel een lofreden op, dan God zy by ons! de boode. o michel.' michel.' Wat &S*CkS gy al wartaal! Waarom zou ik dan dat Onueder niet pryzen ? Wanneer gy het maar een weinigjeu wiHe nadenken, dan zoud gy ..daadlyk van zelf vinden, dat het een weldaad ^ïods is. Maar voor alle dingen, Heer en 'Vriend, is het mygeoorloofteenwelnigjen in uwen kamer te gaan, op dat ik myne natte klederen kan uittrekken, als dan zal ik Buur michel antwoorden. de waard. Zeer gaarne.(Zy gjan beiden binnen,) de schoolmeester. Maar, michel, zo veel zult gy toch wel met uwe tu ee oogen gezien hebban, dat God ons door het Onweder veel goed laat toekomen, Word de aarde daar door niet verfchut en vrugtbaar gemaakt? Maakt een warme regen niet, dat alles, Gras en Kruid, en Kooren , en Bloemen en Boomen, verkwikt en verfrist word 'ö .'Hoegroen zullen morgen de weiden zyn, hoe fraai zullen de Kruiden en planten ftaan , welken zo ftraks het hoofd nog lieten hangen! Dan zullen zy zo frisch ftaan, dat het een lust zal zyn , om ze te aanfcbouwen! Ènvan hoe veele fcha-  (ÓI ) fctiadelyke dampen, waar uit allerlei ziektens ontdaan , word de lucht nu gereinigd, en hoé frish en vrolyk word de Mensch naar een Onweder, terwyl hy te voören» zo flaperig en traag was, dat hy byna geen lid beweegen kön ! michel. Nü, dit alles kan wel zyn, maar" Waar blyft gy dan met den Hagel, waar wilt ge daar mede heen, die dikwyls onze gantfche Koorenvelden geheel en al plat maakt» en met den Blikfem, welke dikwyls Menfchen en Vee dood ter nederflaatien Huizen, ja Dorpen en Steden in de asfchelegt? de schoolmeester. Dat fchyntnu wel eene gewlgtige tegenwerping tezyn;maar wan. neer men hem by 't licht beziet, zo is het toch echter niets. Wanneer wy tot de zaak komen, dan is dit kleene ongemak niets tegen het groote goed, dat bet Onwedet te weeg brengt. Hoe veele platgehagelde Velden, en door den Blikfem afgebrande Steden en Dorpen, kunt gy wel in een jaar tellen? en kunt gy my wel een Dorp noemen , alwaar deLieden wegens het omver hagelen der Vrugten van honger hebben moeten fterven? Of weet gy een Dorp , dat door den ingeüagen Blik fem afgebrand is, en niet weder heeft kunnen op.  C Éji ) Opgebouwd worden, wel te verdaan, wanneer' de Lieden de handen niet over elkander ge* 5egd hebben, of enkel met brandbrieven liet Land herom gereisd hebben,zonderdatzy.nagedachten hadden, en gewerkt hebben. De inrichting van de Natuur, die niet veranderd kan worden, is nu eenmaal zo, dat .wanneer wy den onfehatbaaren zegen van het Onweder genieten zullen, wy ook fomwylen, Hagel en fchade van den Blikfem leiden moeten. Dan dat gy de Rivieren en de Moolens niet gaarne ontbeeren zou , dat weet ik toch voorzeker. m i c h e l. Dat verftaat zich van zelf, want waar zouden wy anders fomtyds. Visch van daan krygen, en hoe zouden wy meel, om brood en koeken te bakken, bekomen, wanneer wy geen Moolen hadden ? de schoot, meester. Goed ! Maar zyt gy dan verzekerd , dat niet een van uwe Kinderen in de Rivier of het water vallen zullen, en 'er in verdrinken. mIchel. Dat is waar. de schoolmeester. Maar eveneens is het Onweder, Het moet ons genoeg zyn, dat de goede God het zo gefchikt heeft, dat wy alle deze onheilen zeker kunnen ontwyken, of ons weder uit dien nood redden kunnen.— Toen  C 63) Toert my voor twee jaren de Roggen op het veld omhagelden, ploegde ik het om, enzaaide 'er Zomerkooren, wik, Haver en vlas op , en beplantte drie akkers met Aardappelen en Kruidplanten; en dus had ik al vast geen fchade van den Hagel; maar zy die zulks niet gedaan hadden, 6, myn lieve michel! deze klaagde ach en wee! over Gods tooren. En wanneer ik op het Veld ben, en 'er valt intusfchen een Onweder' zo loop ik niet dat ik my verhitte, ook tree ik niet onder eenenBoom, vooral niet als hy dorre takken heeft, wyl ik weet, dat de Blikfem zich altyd aan hooge dingen, als Boomen en Toorens, hegt, en dan heb ik, menfchelyker wyze , ook geen nood, om door denzelven verflagen te worden ; en wanneer ik ook van den Blikfem moetdoodgeflagen worden, dan weet ik dat ditde zagtfte en de fchielykfte dood is, welke een Mensch fterven kan, en tot zyn einde behoord men altyd bereid te zyn. En hoe men den Blikfem van Kerken en Huizen afhoud, dit heeft het menfchelyk vernuft ook reeds uitgevonden. Het ftaat nu zo, dat de rampspoeden, welken aan het Onweder verbonden zyn,maar kleinigheden zyn, tegen het veele goede, het welk daar aan verbonden is, daar de Mensch het  C 64 ) Fiet kwaade, wanneer hy opmerkzaam is, vast altemaal vermyden kan. de boode. ^Welke intusfchen weder geko-s men is.) Dat hebt gy recht, Meester! degoeoe God heeft de middelen , ter. hulpe, altyd zeer naby gelegd, wanneer by de uitdeellug zyner weldaaden fomwylen een zekerkwaadonvermydelyk is. Wanneer men niet wil dat de Kinderen in de Vyversj of Slooten zullen vallen, dan moeten wy 'er een hek om maaken, en wanneer de Lieden niet in 't water vallen zullen, zo meet de Overheid zorgen, dat 'er goede bruggen over gelegd worden, en wanneer ik niet uit den Peerenboom wil vallen en hals en been breken, dan moet ik, eer ik in denzelven klim, alle de fporten van de leer wel onderzoeken, of ze fterk genoeg zyn,en houde my aan geen dorre, of al te dunne takken vast. Zo floeg de Blikfem heden, wanneer ik door het "Ihuringer Bosch kwam, driemaal in de Booroen, welken aan den weg ftonden; wanneer ik nu geen acht gegeven had, waar de Blikfem, zich meestal, heenrichte, en niet geweeten had, dat het gevaarlyk is, by een zwaarOnwederonderdeBoomente gaan; zo was ik mooglyk doorden Blikfem ter neêrgellagen; voorheen floeg de Blikfem meest alle  C«5) alle jaaren in het oude Slot, of in den Kerktooren; maar heden hoort men daar niets van, federt dien tyd, dat de jonge Edelman een Afleider op het Slot en de Kerk heeft laaten zetten. MrCHEi,. Gij fielt het ons zo voor, dat ge 't ons haast zou doen gelooven; maar het beste moet niet vergeeten worden. Kunt ge my de ftreek , daar de Blikfem zo even ingeflagen heeft, niet een weinigjen naauwer be» fchryven, dan wil ik my zo daadlyk iets tegen het inflaan van den Blikfem haaien, dat heel wat beter is, als de jonge Heer van Denker zyn Blikfem afleider. de boode. En wat dan? michel. DeDo nd erspyen,welkedaar in de Aarde geflagen zyn, wil ik 'er uitgraaven. de schoolmeester. Gelooft gy dan, dat de Lieden met die Donderfteenen dat geen kunnen uitrechten wat zy 'er van voqrgeeven ? mic hel. Waarom niet? Dat zal my immers toch geen een Mensch ontftryden willen ? Geduld, gy zult daadlyk anders zingen. Buur chris t off e.-L heeft twee foorten vanDonderfpyen, welken hy heeft uitgegraaven, deze 11. deel. £ zal  C 66) ik gaan haaien , en gy Heeren zult dan zelf zien dat ik gelyk hebbe. (Hy gaat weg.) de waard. Dat is waar, by Buurman Mic hel is het Bygeloof te huis, het mag dan ook heeten zo als het wil. ' de schoolmeester. En hoe zal men zo een Man het onkruid uit den kop krygen , daar hetzelve 'cr zoo diep is ingeworteld. de boode. Zagtjens, zagtjens, Heer schoolmeester, ik wil toch onderzoeken , wanneer ik weder kome, of ik hem niet te recht kan brengen. micmel. (Uit zyn adem geloopen.) Zie nu hier, Heeren, wat is dat nu ? Heden is aan u nu evenwel de monden gedopt geworden. Zie dat is een rechter, en da: is een linker Donderfpey , met de eerfte flaat hy 'er warm in, en met de andere koud. Wel nu, wat zegt gy, ■legt uwe Geleerdheid nu ook in duigen ?(Zy lagchen allen.) de boode. Zo gaat het ook, michel; met den ccnen flag niet warm , en met den anderen niet koud. Het geen , dat ge ons daar gebrast hebt, zyn nietsanders als fteenen. De eerfte is eene foort van fteenen welken de Ouden uit de Keizelfteenen vervaardigden , om daar -mede hare vyahden te beftryden, en van  (^7 ) van deze foort vind men ook; nog fteene Byien, Hamers, en andere werktuigen, welke uit de aarde opgegraaven worden; wat nu de andere aangaat, dit is een zeker verfteend Zeef'chepfel. Deze laatfte aart van fteenen noemt men belemniten, Zy ontftaan uit den aart,'even als de verfteende Mosfeleny' en Slakken, welken men in de fteenbreuken uitgraaft, en gelyk de afgedrukte Visfchen, die men in de bergwerken in-de lei-fteeh vind. mic hel. Ha, ha, ha! welke praatjérisfHet had nog geleerder geklonken, wanneer . gy gezegd had, dat het eene een verfteende Lever, en het andere een verfteende Vinger' was- — Eet fmaaklyk ! Maak zulke histories' een andes wys. (Hy gaat met zyne Donder* fpyen heen.) de boode, (hem na roepende) Wanneerik weder kome, mic hel, dan zullen wy nader over de zaak fpreeken. Ik denk toch, dat ik hem nog wel bekeeren zal. E 2 VIER-  C 68 ) VIERENDERTIGSTE GESPREK- de boode etl christiaan. de boode. Zyt gy hier zo alleen, chris- tia a n? cHiiisTiAAN. Ja, myn Vader maakt reisbosfchen, hy heeft verzogt, of gy een half uur wilt wachten , dan zal hy zyn reis geheel gebonden hebben. de boode. Wachten wil ik wel, maar wat neemen wy nu in dat half uur onderhanden ? Wy hebben dat half uur in 't geheel niet te veel in ons leven, en in een halfuur kan men veel goeds verrichten. Ik heb een ouden Vriend, welke ook veel van een half uur houd. Deze hield eens een Kinderdoopmaal, alwaar men een halven dag aan de tafel zit, en allerlei zotheden moet aanzien , welkende gasten als dan uitvoeren. Hoe jammert het mij, dacht hij, dat men den kostelyken tyd hier zo verkwist. Met» uw verlof, myne Heeren ! zeide hy , ik wil een half uurtjen aan een zyde gaan, ging heen, en plantte intusfehen een half douzyn Appelboompjes. De Boomp- jens  C 69 3 jens zyn wel geflaagd, en nu reeds tot groote Boomen geworden, waar van hy, meest alle jaaren, manden vol Appelen bekomt. In het voorige jaar bekwam hy 'er dertig boorde volle manden van. Daar heeft hy nu altyd zyn pret meê. Wanneer hy zyne Kinderen een bort vol Appelen voorzet, dan zegt hy gemeènlyk: zie daar Kinderen, dat zyn de vrugten van één eenig uitgewonnen half uurtjen. christiaan. Het is jammer dat het heden geen tyd om te planten is. Anders had ik nog meenig een Stammetjen, die wy daadlyk planten konden. de boode. Wel nu! weet gy wat, wyl wy nu niet planten kunnen, zo willen wy dan planter fpeelen. ik zal de oude Vriend, engy, het Stammetjen zyn. Wilt gy? christiaan. En hoe zoud gy zulks dan maaken ? de boode. Ik zal u iets vernaaien, engy zult het aanhooren. christiaan. Ja! ja! dat doe ik! ik hoor u zeer gaarne vertellen. Maar is dan dat vertellen zo goed als planten ? de boode. Dat zou ik meenen. Wanneer gy nu een goed Stammetjen zyt, en bemerkt wat ik uw in het Kruiskopjen wil planten, zo E 3 zult  guit gy eenmaal meer vruchten dragen, als myn ouden Vriend van zyne Appelboomen bekomt. Hoor dus toe! In d lZesendertigste gesprek. de waard enDESoODE. de boode. Goede morgen, goedemorgen, Heer en vriend! de waard. Goede morgen! Wat hebt gy voor goed nieuws ? d e Bo ode. Heden breng ik ü eindelyk wat, dat gy reeds wel geheel zült vergeeten zyn; maar goede dingen wil men toch altyd wei hebben. de waard. Gy hebt de Landkaart toch rtiet? de boode. Dat denk ik. Hier is hy' — (Hy legt hem op de Tafel.) Zie, een eerlyk Man houd zyn woord.' — Kom nu hier, dan zal ik hem aan u uitleggen. (Zy zetten zich neder.) Zie eens, Heer en Vriend, het aangezicht van een Mensch laat zich zo'kleen affchilderen dat men het in een ring zetten kan en dan nog moet dat kleene aangezicht het groot, zo gelyk zyn als het hoenaerei aan het duiven ei is. Eveneens kan men ook de gamfche ee-  ftelheid eener ftad, met alle zyne draaien enz. op een klein ftukjen papier, in 't kleen, tekenen. Dan zulks is nog niet gehoég, men kan geheele - Landen , ja de geheele omtrek der Aarde, op eenen papieren'bol tekenen, en de Steden , Zeën , Bergen , Bosfchen enz. daar zo nevens elkander op tekenen, even gelyk de Schilder, oogen, ooren,mond en neus nevens elkander fchildert. Zulke tekeningen van Landden noemt men landkaarten. En zulk een ding is het nu, het welk ikuhierbreng, en waar een groot gedeelte van de Aarde op afgetekend is. Ik zal 'er uzulk eene duidelyke verklaaring van geeven als my mooglyk is, maar gy moet nu wel in'toog houden, datdeze tekening veele, veele millioenmaalen kleener. is, als dat ftuk Land is, het welk zy uvertoond. Deze Landkaart is geen voet groot, maar in dit groote Land zelf, leven meerala ,5o maal duizend maal duizend Menfchen , en deze Menfchen hebben allen nog plaats , voeden Zich 'er op, en verdringen elkander nog op lang na niet. De Landkaart is omtrent 7 duimen lang en breed ; maar dat groote Land zelf, is van het Zuiden tot het Noorden 550 Duitfcbe mylen breed, en van het Oosten tot het Westen wel. «co mylen lang. . De  De geheele Aarde, Heeren Vrimd, beftaat tJit land en water, en de goede God rteeft haar, even' gelyk de Zon , de Maan en alle de Sterren.: eeil gedaante ge^eeven, dat zy 'er als een Kogel, of liever als een Arp-I uit ziet, wyl ze op beide zyden iets platachtig» heeft, Meenig een zal denkerf, dat zulks onwaar zy , wyl de Aarde vol Bergen en Daalen is, en zy dus de gedaante van een Kogel niet hebben kan. Dan de Bergen en Daalen doen by de grootte der Aarde zo weinig af als de kleene gaatjens en holligheden in een Appel, of de kleene kuiltjens welke door het zand in den Kegelbal gedrukt-worden. In zyn geheel blyft de Aarde toch rond , even gelyk een Appel of Kegelkloot. Deze aardkloot, of de aarde, is ontzaggelyk groot; wanneer men 'er een touw om wilde fpannen, dan zou hetzelve 5 duizend en 400 mylen lang moeten zyn , en hoê veel duizend ponden mag zy wel Weegen! — Evenwel heeft de Almacht haar zo midden in de lucht geftelt, even gelyk de zon, de Maan en de Sterren , en"daar zweeft zy nu ten min•ften reeds 6000 jaaren, en beweegt zich jaar uit, jaar in, zeer geregeld. * » De  C8x) De geheele oppervlakte, der aarde is zo als ik u daadlyk gezegt heb, aarde en water. Het Water heet zee en meenig een Zee is zo groot, dat men wel icoo mylen wyd, in eene flreek daar op kan voortzeilen , en het land doet zich voor de Zeeën op, even als groote eilanden. Op alle kanten van den Aardkloot leven, in de Landen, Menfchen; als Witte, Bruine, Koperkleurde en Zwarten , of Mooren. Het groBtfte der vier Landen op de aarde,welke menWAERELD-ofA ard dee LEK noemt, is: europa, waar in de Hollanders, de Duitfehers , de Franfchen, de Spanjaards.de Portugeezen, de Italiaanen, de Engelfchen, de Deenen, de Zweden enz. woonen, wanneer wy van hier af reizen , tegen het Oosten in , dan komen wy naar azia, het Waerelddeel, daar Adam en alle Lieden gewoond hebben, welken ons de Bybel doet kennen , daar Jeruzalem ligt, daar de Perfen, de Arabieren,de Cinezen enz. woonen, welken 'er allen donker bruin uitzien. Tegen het Zuiden in, komt men over de Middelanfche Zee naar afri. ca, naar den Keizer van Marokko, naar AL £iers, Tunis, Tripoli, bgipten ook tot de Mooren en Hottentotten. Deze drie deelen de  t85) der Aarde liggen nevens elkander; maar /merika ligt gantsch alleen van hen afgezonderd. Wanneer 'er iemand van ons heen wilde, zo moest hy, wanneer hy den rechten weg neemen zou, van ons, tegen het Westen, door gantsch Frankryk reizen, zich aan het einde van Frankrylc ter' fcheep begeeven, en over een groote Zee 4—8 weeken lang, naar het Westen voortzeilen, eer hy 'erkonde zyn. De Menfchen zien 'er daar roodbruin, even gelyk rood koper, uit,leeven gedeelte, lyk nog geheel wild, en heeten Indiaanen. Ook heeft men daar zeer veele Engelfchen, Franfchen en Spanjaarden. Buiten dezeWaerelddeelen, heeft men aan geene zyde van Azia, naar het Zuiden , een groote menigte Eilanden. Zy liggen zo zeer ver van ons af, dat men voor weinig jaaren nogniets van dezelve wist. De Engelfchen en de Franfchen hebben ze ontdekt, en men noemt ze ZuidIndié'n. Nu Heer en Vriend, dit is een Kaart, op welke een dezer Waerelddeelen, namentlyk Europa, afgetekend is, waarom 'er ook Europa boven ftaat. Alles wat wit gelaten is, beduid Water, maar de gekleurde plaatsen, verwonen de F * Lan  Linden. En even gelyk. die witte plaatfen de,, gekleurde omvangen, even zo omvangen de Zeeën ook de verfcheidene Landen in £u- Al het gekleurde betekend dus, zo als is fezegd heb, la«q, en het bruingroene,dat onder naar het Zuiden heen ligt, is een deel Van Africa, alwaar de. Roofnesten alcieus, Tün ts en tripoli liggen, gelyk men daar op zyn plaats leezen kan. Aan den reGhter zyde, naar het Oosten, ligt van boven tot on» deien ook een bruingroen ftuk, het welk een deel van az ien is. Aües wat nu verder gekleurd is, fttlt zeer \c en is eur opa voor, met alle Landen da Hooïii lieden. De verfcheidene gekleurde, daadlyk roode, daadlyk geele, daadlyk groene plaatfen , beduiden , de verfcheidene lauden, en co roode linien toonen de grenzen tusfchen die Landen aan. De zwarte rukc ten, beduiden de Steden, welker naamen 'er by ftaan, en de zwarte linien toonen de rivieren aan. De vier Linien om den kant der Landen en Zeeën heen, beduiden de 4 hoeken der Waereld, of Waereliftreeken naaently-k het Noorden, of Middernacht, het Ooi*  Oosten, of Morgen , het Zuiden of Middag; en het Westen, of Avond. Nu iets van da Landen. Vyf daar van zyn rood gekleurd, en zyn: | » Eerstelyk; Boven naar het Noorden, zffEEDEN, het welk even krom om ligt als een Hoefyzer. Het is eenruwJJergachtig Land. In zyn Noordelykflc deelen, daar de Laplanders woonen , wast , wegens de groote koude, zelfs geen eene Koorenhalm. Dan in de beide Zuidelyke deelen, brengt het Land Graangewas voort Maar daar en tegen geeft dit Land weder zo veel te meer Houd op, en het Zweedfche Yzer is het beste, dat 'erbekend is. In dit Land liggen 104 Steden, van welken de grootfte s to k h o lm heet,gelyk gy op de kaart zien kunt. De rechter zyde des Lands, en vry de middaglykfte uithoek derzelven, heet fi nl a nd , het welk het Land is daar heden de Koning gustaaf de Derde met zyne leger, macht tegen de Rusfchen ftaat, en waar de ftad h elsingfors]ligt, welke nu zo dikwyls in- de nieuwstydingen voorkomt. F 4 1 EN  { 88 > Ten tweeden-. Aan den linkerhand van Zweeden, naar het Westen, liggen twee groote Eilanden , midden in de Zee, welken ook rood gekleurd zyn. Hettleenfte heet Ier lan d, enhetgrootfteGRoor«rittanje, en beftaatuit 2 Koningryken, namentlyk uit schotland, dat ten Noorden ligt, en uit het volkryke en vrugtbaare Engeland, het welk in het Zuiden ligt. In geen een Land word de Landbouw naarftiger en zorgvuldiger doorgezet als in Engeland. Men wend 'er ook alle moeite en vlyt aan, om paarden en Schaapen aan te fokken, ook zyn de Engelfche Paarden door geheel Europa beroemd, als ook de Engelfche Wolle, welke niet dan van de Spaanfche overtroffen word. Aan Steenkoolen heefc dit Land ook eene ongehoorde rykdom, ook ii het Engelfche Tin het beste van Europa. Schotland is vol Gebergte enBosfchen, in Ierland is 't eveneens, en vol van Moerasfen, en Weiden, waar door de Veefokkery hier /eer fterk onder deinwoonders gedreven word , welke 's , jaarlyks een groote menigte Vleesch en Boter naar elders verzeuden> In alk deze drie Landen heeft  C 8?) heeft men veele Steden, voornamentlyle jn Engeland, daar men ze in menigten heeft. Op de Kaart ftaat de ftad lön» den, in Engeland, aan de. Rivier de theems, in welke Stad de Koning van Engeland woond, welke over de beide Eilanden Koning is, en georoe de derde heet, in Ierland ligt dublin. Maar nu word het tyd, Heer en Vriend, dat ik uitfcheide, wanneer ik weder kome, zal ïk u verderen uitleg geeven. V 9 ZE-  (9° > ZEVENENDERTIGSTE GESPREK, de waard en de boode de boode. Goede morgen, Heer en Vriend, aaar hebt gy my weder. (Hy zet zich.) Waar js de Landkaart? dr waard. Wel nu, men kan upasgoe» den morgen wenfchen, zulk een drift maakt gyi de boode. Ja wy moeten maar daadeiyk beginnen. Kom aan! (o e w a ar d zet zich, terwyl hy de boode de Kaart geeft.) Van Zweeden en Engeland heb ik gefprookep. Het derde rood gekleurde Land ligt byna midden in Europa , en isnui t sc hr, and, ons Vaderland , dat onder alle de Landen in Europa wel het volkrykfie en hetmagtigfte is. Het is van 't Zuiden naar het Noorden 150» en van het Westen naar h^t Oosten 170 mylen lang , en bevat 26" duizendmaal duizend en 265 duizend Menschen. Het heeft 2300 Steeden, 80000 Dorden, en kan gemakkelyk 600 duizend man Solda-iten by elkander brengen. Op .- -de Kaart ziet gy drie Stroomen, nament- lyk  <9t ) lyk den don au, welke uitZwaben zyn oorfprong neemt, voorby Weencn, in een deel van Turkyen uroomt, en zich eindelyk in de Zwarte Zee ontlast. De e lv e ftroomt voorby Dresden en Hamburg, en verliest zich in de Noordzee, en de rhyn komt uit Zwitzerland, en loopt naar Holland. Vervolgens ziet gy op ae Kaart: de Steden hamburg, berl* x dresden, gotha, frankfuut, ert w e e n e n , en, die iets meer van Duitschland weeten wil, die leeze. het Nouden Hulpboekjen, bladz 240. her welk men voor een zeer geringe prys koopen kan ftfu komt eindelyk het vierd 8 rood gekleurde* Land , het welk geheel tusfchen het Zuiden en het Westen , doch het digst aan het Zuidwesten , ligt. Het heet (span. jen. Is een bergachtig, heet, ma;ir in veele ftreeken vrugtbaar Land, met gantfehe Bosfchen van Citroen, Oranjeappel Amandel, Vyg, Olyfboomen enz. Het heeft de beste Sehaapenfokkery in gantsch Europa , het levert thans 4 of 5 maal dujj zendmaal 1000 Schaapen, welker Wol als Zyde is. Het pond dezer Wolle kost ia Hamburg meestal een Kyksdaalder. Maar des  C 90 des te flegter is 'er de Landboaw. Geheel onder aan, op deze zelve roode plaats, vind men gibralter. (Deze Vesting behoord tegenwoordig aan de En. gelfchen.) en de groote Stad madrid in welken karel de derde, Koning van Spanje, woont. Daar had ik byna een Land vergeeten het welk ook rood gekleurd is. Het is het HertogdomcouRLA No,eenkIeen Lantjen, dat iets zydwaardsvan Zweeden ligt. Men bouwt 'er veel Kooren, Linnen, en Kommyn. Ook vind men ♦erBarnfteen aan het ftrand der Oostzee. De tegenwoordige Hertog heet beter, en woont in Mitau, het welk de Hoofdftad van het Land is , maar zy ftaat niet op de Kaart aangetekend. Drie Landen zyn op de Kaart geel gemaakt. Het grootfte daar van, dat van Duitschland ook naar het Noordoosten ligt, heet ros la Nb, een zeer groot Land; dat, waar in men, wanneer men van het Noorden af, naar het Zuiden reist, ten minften een weg van 700 uuren moet aflleggen. Van het Westen naar het Oosten is het ten hoogften 250 mylen breed. Maar dit is echter het gant- fche  C»3 ) fche Rusfifche Ryk nog niet, want het groot* fte deel daar van ligt door gantsch Noord. Azia heen, en maakt een ftreek Lands uit» welke 22 honderd uuren lang is. Wanneer men dus van daar,' waar men Petersburg op de Kaart ziet, wilde afreizen, en zich altyd naar het Oosten richte , dan zou men een weg van 2700 uuren moeten afleggen eer men het grondgebied van Keizerin catharina af wasj Wanneer dit Land zo goed bebouwd was als Duitsland, dan was 'er geen natie machtiger als de Rusfifche; maar niet alleen in de Azia« tifche, maar zelfs in de Europifche deelen» liggen zeergroote ftreek e» , welke nog geheel woest zyn, ook vind men in andere plaatfen. veel Bergen en Moerasfen, ter wyl het inliet Noordelykfte gedeelte zo koud is, dat het» geen Koorenhalm kan voortbrengen; De Winter is 'er ten uiterfte geftreng en duurt lang. Maar in het geheele deel van Europa is het Land toch vrugtbaar. Deftreken, welken van Petersburg naar het Zuiden heen liggen, leveren voornamentlyk veel Koorn, Tuinvruchten en Vee op. Visch heeft men overal in groote menigten. Op de Kaart ftaat de Stad peterssürg, daar onder moskou, daar onder pultawa, en nog meer naar beneden cher-  c 94 y CHERSON. Kort by Cherfo-:, een Weinl-f' rechts af j is een zwarte punct op de Kaart juist op de plaats daar kikiuen ligt, en waar* de naam byftaat. De Zwarte Zee befpoeltdeze ftreek, en hier was het dat de Prins van Nas. fouw op den 27 en 28 Juny 1788, dien gelukkigen Zeedag deed. Het kleene geele u it« hoekjen, dat in de Zwarte Zee ligt, is de waercldberoemde krik, de twistappel tusfchen de Rusfchen en de Turken. Boven Petershurg ziet men opde Kaart twee Zwar te plekken t tiet welk twee Zeeën verbeelden. Ter linkerhand, nevens de onderfte Zee, ftondeti in 1788 de Rusfchen tegen de Zweeden in '£ veld. De lange gekronkelde ftreep, welke door Rusland loopt, is de ftroom Wolga. Het tweede geel gekleurde Land, aan de rechterhand, nevens Duitscbland , behoord Keizer jozeph. Op de Kaart ftaat de naam hungaryen, maar eigentlyk liggen hierin dit geele plekjen, om Hungaryen, nog de Landen croatien en dalmatien, namcntlyk daar, waar men den naam Carelftad ziet, en recht tegen het Oosten, in de hoek, beeft mendeBUKowiNA en z f. venb e r. gen. Hungaryen is in het Noorden Bergachtig, en tegen het Zuiden is het deels Moerassig  ( 95) sig. In geheel Europa heeft geen Land zulke ryke Goud Bergmynen als hier, in den (treek, daar de naampREsBüR g in de Kaartftaat. Uit dit Goud is reeds menig Kremnitzer Ducaat ge. flagen. Paarden en Runderen zyn hierin groo» ten overvloed, als ookKoören en wyn. Op de Kaart ftaan twee Steden boven aan de grenzen van Duischland, aan den Donau, r r e s e u rg, en verder ben eden waards, karelstadA de Hoofdfteden in Croatiën. En hier is het nu» daarde Keizerlyke Armee in 1788, op dcgrenzen ftond, zo dat zy toen het groen gekleurde Land, na het Westen , en het Oosten liggende, het welke Turkyen is, voor zich had. Op de linkerzyde van Duitschland, dat is te zeggen , van Duitschland naar het Westen heen, ligt frank rvk, zo als het zyn naam op de Kaart sanwyst. Pet is een fchoon, warm en zeer vrugtbaar land, dat aan beide kanten aan de Zee ligt, en een overvloed van Wyn, Boomoly, Zyde enz. oplevert In het Zuiden ziet men 'er de fchoonfte Oranjeappelen, Citroenen , Vygen, en Olyven Bo^cben. Boven aan ligt de Stad'Parys. De Koning beet lodewyk de XV (de. in den uiterften uithoek, aan de linkerhand, of naar het Westen toe, ligt deProvintieBRETA ON£,we!ke te.  C90 tegenwoordig zo dikwyls in de tydingen voor* komt.-— Van Trankryk af, rechtonderwaards, ligt, midden in de Zee, het Eiland corsiCa, het welk tegenwoordig den Koning van Frankryk behoort, cn waarom het ook geel gekleurd is. Corfica is zeer Bergachtig, en heeft Bosfchen van Eyken , Pyn, Kastanje, Citrpen , Vygen, Amandel en Olyfboomen, en welken daar zeer gemeen zyn. Van de laatfte maaken de Corfen voortreffelyke Boomoly, Ook phnteu zy Vlas, Geerst, Kooren enz* De grootfte Stad van ditEilandheetBASTiA,Donker of gras g r o en.zyn gekleurd die Landen, welken links, of ten Noordwesten nevens Duitschland liggen, als, holland, recht nevens Duitschland, Poolen , onder Duitschland af, naar het Zuiden toe, geheel italien, benevens de Eilanden sar di nien en sicilie n , die nevens Italien liggen, en eindelyk geheel in 't Zuidwesten van Europa, nevens Spanjen , Portugal. Holland was voordezen niets als byna enkele Moerassen , maar de vlyt der Inwooners heeft het zo ver gebragt, dat men 'er tegenwoordig heerlyk woonen kan ; hetgantfche Land is gelyk één Tuin, welke vaneen ontzaggetyke menigte Rievieren doorfnedenis. De  '( 97 ) De eene groote Weide ligt 'èr nevens de m dere. Ook heeft men 'er fchoon Rundvee, Kaas en Boter in overvloed. En daar.ditLand aan de Zee Jigt, en de Hollanders in deOostindiè'n nog veele Landen bezitten, zohandelen zy zeer fterk, voornamentlyk in- Spece.ryen, Tahak , Suiker , Koffy .enz. Koorn en Hout ontbreekt hen echter; hetgantfcheLand is vol Steden en dorpen, en nergens in de geheele waereld, zyn de Steden en Dorpen zindelyker dan in Holland. Op de Kaart ftaat de Stad Amfterdam aangetekend, hetwelk een zeer volkryke Stad is. Dit Land behoord niet -aan een Koning, maar aan de Hollanders zel,ven. Zy laaten zich door hunne voornaamfte .Medeburgeren regeeren, welken de Generaale -Staten genoemd zyn, en dezen móéten altyd .voor 's Lands welzyn zorgen. Wat hetkrygs weezen aangaat, daar toe hebben zy ook een Perfoon. welke daar voorzorgen moet, zynde Willem de Vyfde, Erfstadhouder en Prins van ! Oranje.. Poolen, aan de Oostzyde van Duitschland gelegen , is ook een vrugtbaar Land, alwaar men veel Koorn , Vlas, Hennip en Hop teelt; ook gaat 'er de Vee, Paarden enBeijenteelt zeer fterk. Terwyl 't ook veel Houl II de Et. G en.  (98) opgeeft. De Hoofdftad heet Warlchauw, alwaar de Koning Stanislaus Augustus woont. Italun ligt van Duitschland af naar het Zuiden heen, en heeft in den omtrek de gedaante van een Laars. Dit Land is redelyk vrugtbaar in graan, Boomoly, Rozynen, Vygen, Citroenen, Amandelen enz. De Veeteelt is 'er op verfcheide plaatfen zeer goed. 'Ook verhandelen de Italiaanen veel Zyde aan de Franfchen. Dit Land behoord niet aan "éénen Heer, want 'er zyn'er veele welken'er eigendom aan hebben, als Keizer Jozeph -de Koning van Sardiniën Viétor Amadeus, de Hertog van Parma-Ferdinand , de Hertog van Modena Hercules, de Groothertog van Tosfcsno öf van Florence, welke des Keizers Broeder, Petrus Leopoldus, is; de Paus Pius de Zesde, en de Koning van Napels en Siciliën, Ferdinand de Vierde. Buiten dat heeft liet nog twee Republieken, Genua en Venetiën, welken geen Vorst, Koning, of eenige andere Regenten <,hebben, maar zich zelf door haare voornaamfte Medeburgeren doen regeeren.De voornaamfte Steden van dit Land zyn op de Kaart aangetekend,namentlyk.napels,rome, venetien en genua. By Napelsligt een fchrikbaarende vuurfpuwende Berg, v e s u. vi vsm  (99$ v i us'geheten , welke fomwylen asfche, gloeijenue en gefmolte fteenen enz. uitwerpt. Het Eiland Sicilijii bahoort den Koning Van beide SicilL'n, of de (Koning van Napels, het welk èèn is. Op dit ERand-is ook;een verfchrikkelyke vuurfpuwende Berg, aetna ge« heten. Maar dit Land is zeer vrugtbaar, voornamentlyk in Tarwe , met welke deze Eilan. ders zeer groote handel dryven. Voor het overige levert het Wyné Citroenen, Amandeen, Olyven enz. op. Men teelt 'er Zyde, ook is de Veefokkery 'er fterk, en Visch heeft men 'er in overvloed. Over 't algemeen is het zeer heet in dit Land. Sneeuw ziet men 'er des Winters, maar op den hoogen Berg Aetna, weike men verzameld en verkoopt, om daar mede den, drank te verkoelen. Eveneens doet men ook in Italiën, alwaar het ook zeer heet is. De Hoofdftad, welke niet op de Kaart ftaat, heet palermo. Wanneer ik wedérkome, myn vriend, daa zullen wy onzen taak vervolgen. Q • MQT*  C ioo) AG TEN DERTIGSTE GESPREK. de waard en de boode. de boode Gfoede morgen, Heer en Vriend! — Nu dat ftaat my aan. Zit gy reeds in de Kaart te ftudeeren ? (Hy zet zich ne■ven» den waard.) Zal:ik nu 'maar daadelyk de Kaart verder uitleggend de waard. 'Ja, ja, ga maar daadeljfk voort. j de boode. Ik fprak u het Iaatfte van het Eiland Siciliën. Iets verder naar het Noorden héén, ligt het Eiland s ar d i men, het wék Vi'ëtor Amadeus tot zyn' Koning heeft. Het is 'zeer bergachtig, brengt Wyn, Oly en Graan voort, en voed veel Vee. war.r door 'er veel KaaS gemaakt en ook verzonden word. De grootfte Stad van dit Eiland beet CagliarL Po rtuGal ligt^aanhetZuidwestelyke einde van Europa, tusfchen Spanje en de groote Waereldzee. Dit is-ook een zeer heetLand, even gelyk Spanje* Italien en Siciliën. Wyn Boomoly, Citroenen, Rozynen, Zyde en Zout, heeft men hier in overvloed, maar aan Graan ent-  C tor, > ontbreekt het hen. In de Iloofdftad lis sa; ion is het Koninglyk verblyf. i Nu zyn 'er nog ze *'en Landen over, welken helder, of blaauw groen gekleurd zyn. Namentlyk; i) Geheel boven in het Noordoosten ligt een Eiland , midden in de Waereldzee, Ysland genaamd , een bergachtig, ruw en zeer koud ysachtig Land, dat flegts aan de Zee bewoond word. In plaats van Oranjeappelen en Citroenen, heeft men hier Zeevisch, Rundvleesch en Boter; in plaats van Zyde , Schaapenwol, en in plaats van Wyn, Traan. Graan wast hier niet, ook word 'er zeer weinig brood gegeeten; maar 'er groeit hier een foort van Mosch, het welk men Yslanfche Mosch noemt, en die gebruikt men mede totvoedfel: Zout zou men hier uit het Zeewater genoeg kunnen krygen, maar het ontbreekt hier aan hout om hec zelve te zieden. Omtrent de 46 of 50 duizend Menfchen leven 'ervandeVeefokkery en Visfchery. Steden heeft men 'er niet, maar het zyn' flegts Eilanden , waar op men wooningen gebouwd heeft. Onder andere vuurfpuwende Bergen, is de hekla hier de bekenfte- Aan de NoordwestzydevanZweeden ligt G 3 a)  C 102 ) " a") Noorwegen, het welk vol Gebergten, Klippen , Velden en Bosfchen is. De Winter is 'er zeer ftreng. Graan wast 'er niet dan in de Zuideryke ftreeken ;'maar dit Land dryft fterken handel in visch, Hout, Traan enz. De Hoofdftad, welke op de Kaart aangetekend is, heet b erg en. —Onder Noorwegen ligt 3) Het Koningryk Denemarken. Het bestaat uit een ftuk van het vaste Land , het welk den naam van Jutlartd voerd, en uit twee Eilanden, waar van het eene, dat het naaste aan Zweeden ligt, Zeeland, en het andere, dat naar het Westen, tusfchen Jutland en Zeeland ligt, fijnen heet. Alle drie deze ftukken beftaan uit even vrugtbaare Landen De Graanteelt, eii Veefokkery maaken de rykdom van het Land uit. Én veele duizenden Osfen worden 's jaarlyks uit Jutland gedreven.—-Alle drie déze Landen, Ysland, Noorwegen en Denemarken, behooren onder den Koning van Denemarken. Christiaan den Zevenden, die op het Eiland Zeeland inde grootfte Stad, koppenhagen, zyne refidentie houd. De naam van deze Stad, is op de Kaart niet aangetekend. Van Denemarken af, naar het Oosten heen , tusfchen" Duitschland, Poolen en de Zee, ligt.  ( 103 ) 4) Het Koningryk r ruizen, met de Hoofcffad eonincs bergen. DePruisfcheri hebben overvloed aan Graan, Vlas, Hennip, Vleesch, Boter en Hout. Aan de Zee vind men voornamentlyk de bekenden Barnfteen, welken den Koning van Pruisfchen veele duizend Daalders aanbrengt. Als Keurvorst van Brandenburg, woont de Koning van Pruisfchen in! Berlyn, en heet Fredrik Wilhelm de Tweede.—Tusfchen Poolen en Hungaryen ligt 5) Het Koningryk Gal 1 sie n , het welk voordezen aan Poolen behoorde, maar in 1773, aan Keizer Jozeph is afgeftaan geworden. Door dit Land loopt een groot geberg. te, het Karpatifche Gebergte genaamd. 'De vrugtbaarheid 'is 'er niet zonderling, maar in de vlakke ftreeken, bouwd men Graan. De hoofdrykdom van dit Land beftaat in de 800 voeten diep, en byna onmeetelyke Zoutmynen, uit welken 's jaarlyks wel zesmaal honderd duizend ponden Zout gegraaven worden. Tot dézen arbeid worden wel icoo Menfchen gebruikt, van welken 'er veelen, geftadig, diep onder de aarde woonen, alwaar zy Kameren,: en zelfs Paardenftallen hebben. Terwyl men 'er ook Kapellen met Crufifikfen en heilige Beelden vind. De Hoofdftad dezesLands,heet C 4 l em»  C 104 ) l8 ms erg(. _ Verder, naar het Zuiden heen, op de Zuidzyde van Hungaryen, ligt 6) Tu rkye n. Op de Kaart ftaan de Steden ©kzakouw. jassy, bukarest, BEL- grado,,sophia, scutar i.endeHoofd» ftad constantinopoolen, welke, niet alleen in Turkyen, maar ook wel van geheel Europa, de grootfte Stad is. Zy is, zo men wil 16 mylen in haaren omtrek groot, bevat 4000 duizend Huüe» en duizendmaal duizend Inwooners. Het Land zelf is iets kleener, dan Duitschland, en hoe zeer dit voor de.n Türkfchen Keizer wel genoeg Was-, zo bezit hy echter, buiten Europa nog veele Landen. Dit Europifche gedeelte, is een zeer heet Land, het welk een overvloed ■ van Graanen» Wyn, Boomwol , Citroenen, Vygen, Olyven en Amandelen opgeeft. Hoornvee en Paarden zyn'erook in groote menigten. De Turkfche Keizer of. Groot Sultan heet selim de UL . Qp een anderen tyd , Heer en Vriend, denk ik. u van die Lapden meer te verhaalen, moog. lyk -beitel ik wel haast weder een andere Kaart wy zullen eens zien! -— Het laaide Landje is 7):Zw'iTZERLANa. Onder alle de Landen in Europa ligt dit het hoogde. Men heeft daar  ( 105 ) da3r bergen, welken'ongeveer van it tot 15 duizend voeten hoog, eu het Alphifche Gebergten geheten zyn, Zy fteeken hunne kruinen-tot door de wolken heen, en in het midden der Hondsdagen vindmen 'er nog geheele Bergen van Sneeuw en Ys op. In dit Land Jieeft men ook groote Rivieren, welken vol viich zyn , Wynbergen, en overal goed Bouw • land , daar niets hum e goede en hecrlyke Weilanden overtreft, welke het uitgezegde Rundvee voeden , waar tegen onze Koeijen flegts Geiten zyn; en waarom 'erook 'sjaarlyks veel Rundvee by ons uit Zwitzerland komt, om ons Rundvee te verbeteren. Ook verkopen de Zwitzers een groote menigtenBoter en Kaas Dit Land word door geen Vorst, of Koning, maar deels door de Inwooners zelf, en deels door de voornaamfte, door de Burgers aangefteld, geiegeerd. , Op de Kaart zyn van dit Land $een plaatfen aangetekend, echter gy zult wel weeten, dat in Zwitzerland, de Steden Zurich, Bazel, Bern, en nog veele anderen, liggen. Met de Landen hebben wy nu afgedaan, en nu zal ik nog iets van de Zeeën aanwyzen. Zie nu hier op de Kaart, Heer en Vriend! G 5 *f O  C 1065 1) Over Noorwegen, geheel in t Noor Jen, hebt gy de tsiei. 2) Tusfchen Denemarken, Z weeden, Ruschland, Courland, Pruisfchen en Duitschland, heeft men de oostzef, 3) Aan de Westzyde van Europa, links af, nevens Portugal, Spanje, Frankryk, Engeland, Jerland en Noorwegen, is de groote wae re ld of atlantis chi z ee; waar opmen 4, 6, 8 en meer weeken zeilen kan, eer men enkel naar het Zuiden in de breedte'er over naar Amerika kan komen. Boven byYsland, en nog verder naar het Noorden toe, als ook by Noorwegen, vangt men haaring, Stokvisch cn Walviifchen. 4) Een deel van deze Zee, en wel het geen dat tusfchen Engeland, Duitschland, Holland en Denemarken ligt. heet de Noordzee. 5) Tusfchen Spanjen , Frankryk , Italiën , Turkyen en Afrika, heeft men de midde. landsche zee, waar van het geene dat tusfchen Italiën en Turkyen ligt, de a d r 1 a* tische ze£!.Of deVENETIAANSCHE zeeboezem heet. 6) Tusfchen Turkyen, Ruschland, de Krim en Aziën,' heeft men de zwarte zee. Wat nu het gebruik der Kaart aanbetreft, myn  C 107 ) myn Vriend, zo moet py wel opmerken, dat gy de kaart zo op de tafel ligt dat gy de bovenlte of nooiidzyde naar het Noorden, en de onderfte of zuidzyde naar het Zuiden ligt. De West en Oostzydc liggen danvau zelf naar het Oosten en Westen toe. de waard. En waar toe moet datdienen? de boode. Dat zult gy daadlyk zien! Zet uw vinger eens op Duitschland, —— Goed! Schuif uw vinger nu eens naar het Noorden voort, (de waard doet zulks.) de waard, Wat zal dat rlttj helpen? — de boode. Geduld, myn Vriend! — Over welke Landen is u vinger nu heen gegaan, tervvyl gy uw vinger van Duitschland geheel naar het Noorden lchoof? de waard. Door de Oostzee, setj door Dsnemarken, door Zweeden en Noorwegen tot in de Yszee. de boode. Let nu wel op. myn Vriend, wanneer gy, even gelyk gy nu met uwen vinger gegaan zyt van Duitshland recht naar het Noorden, werkelyk heen reisde, zo kwaamt gy ook wezendlyk door de Oostzee, Denemarken , Zweden, Noorwegen, tot boven in de Yszee. —Kort en'goed, Heeren Vrimdl Wanneef gy de Kaart op deze wyze op de ta- fffl  C i°> ) fel ligt, dan kunt gy aan alle zyden zien, waar de Landen naar alle Waereldftreken heen 'liggen , naar welk oord van de Waeteld gy dan ook reizen moet, om naar deze of geene Landen te komen, fiy vooroeclri, yan Duitschland naar het o os ten toe , ligt Galiflén, Honga. ryen, Polen, .Couriand, Ruschland èa Aziën; naar*t noordoosten, Pruisfchen, Polen, Couriand en Ruschland ; naar 't z u 1 d o o s ten„ Honguryen, Turkyen, de Zee enz.; naar het zui den, ZwitzerLmd, Italien, Sardiniën, Corfika, Siciliën, de Middelanfche Zee en Africa, Zie, zo kunt gy op alle zyden te recht komen. de waard. En waartoe dient dit nu alles? de boo de. Om u te leeren, hoe of gy de Kaart gebruiken moet. Maar nog eens: Gy kunt ook op de Kaart zien, welke Landen aan elkander grenzen, en naar welk Waerelddeel zy heau liggen. Polen grenst, by voorbeeld, w e s t e lyk aan Pruisfchen en Duitschland, in 't n o o r den en 't oosten aan Couriand en Ruschland, in't zuiden aan Turkyen en Galifiën. Duitschland grenst aan Denemarken , Pruisfchen, Poolen, Galifiën, Hongaryen, ItaHën, aan Zwitzerland, aan Frankryk, Holland, en  en' viermaal aan de Zee. — Dat is weder- wat, maar nog eeni: Wanneer een .Schilder een aangezicht affchilderd', 20 kan hy hetvry.met al zyn deelen, zo groot, of zo kleen fchilde. ren als hy wil, en het aangezicht blyft, wanneer alles in order gedaan is, het voorwerp in alles gelyk;- Maar wanneer de neus , zo als de Latynen zeggen , naar proportie des monds, of de oogen , te groot getekend is, dat is te zeggen , wanneer de neus, naar den mond gerekend , te groot gemaakt is, dan heeft het geen gelykheid. Zie, Heer en Vriend, dus is het ook met deze Landkaart;- zy is wel veel kleender als Europa, zelf, maar het eene Land is, tegen het andere genomen, niet grooter als het zyn moet. Daar door hebt gy nu het voordeel, dat gy zien kunt, of het eene Land grooter is aisj het andere, Wanneer gy uw oogen maar* flegts te hulp neemt, zo ziet gy daadelyk, dat Pruisfchen, GaUifiënj Holland enz. kleener zyn als. Duitschland, dat Poolen en Frankryk elkander in grootte tamelyk gelyk zyn enz. — voor tegenwoordig heb ik niets meer van de kaart te zeggen. — Dus wy zul? len nu iets anders verhandelen.  I Ho; NEGENENDERTIGSTE , GESPREK, de waard en de boode de waard Nu! Waar lacht py zo om? de boode. Kent gy het Kreeftsboekjen? de waard. Daar heb ik myn leven nog n iet van gehoord. Staat daar dan in, hoe men de Kreeften kooken, of vangen moet ? de boode. 'Er Haat geen!woord van de Kreeft in. Het heet: Aanwyzing tot eeneonverstandige opvoeding der kinderen. de waard. Tot eene onverfhndige Opvoeding? Gy zult het mooglyk niet wel gelee- zen hebben, i Tot eene verftandige zai het zeker heeten. oe 10 ode. Neen! (Het Boekjen voorden dag haaiende^) zie daar lees het zelf! de waard. Wel Godbewaareons.'watzal 'er niet nog al voor tuig gefchreven worden! tot eene onveritandige Opvoeding? Ha' fis I ha! my dacht, dat de Lieden hunne Kinderen reeds onverftandig genoeg opvoeden, al bekwaamen zy 'er juist geen aanwyzing toe. db  f III) de bo o db. D?ar hebt ge 't nu ! Hy die dat Boekjen gsfchreven heeft, zal zeker gedacht hebben, 'er zyn zoo veele aanwyzingen om de Kinderen een verftandige Opvoeding te geeven, gefchreven, en. niemand heeft, 'ernaargedaan; wyl nu de Ouderen hunne Kinderen af en door onverftandig willen opvoeden, zo wil ik hen eens befchryven, hoezy dat werk recht moeten aanvangen. Nu geeft hv regelen op, hoe men het aan moet leggen, op dat de Kinderen zullen leeren liegen,.bedriegci,fteelen» enz. hoe men ze ongehoorzaam , twistziek, nydig, ziek en gebrekkelyk zalkrygen. Enby ieder regel verhaalt hy een Historietjen. de waard. Wat gy 'er oojcvan verhaalen moogt, dat Boek is echter niet meer waard dan het in 't vuur te werpen. de boqde. Nu, niet zo haastig, Heeren Vriend, lees hei eerst eens, en hier na zullen wy elkander fpreeken. Ik zal maar eens opflaan wat mv voorkomt. Hoor toe! Middel, hoe m*n de kihderbn leeren kan om sbooken te zien. Wanneer Meester Martyn heiligen avond gemaakt had, zo zette zich zyne Kinderen rondsom hem, en verzoeten hem, dat hy ze icti vertellen zou. Straks flopte hy zyn pyp, zet-  c M) zette zich by den kachel, en zyne Kinderen allen om hem heen, toen ving hy aan te vertellen, maar vast niets als van —■ Spooken. Deels, om dat hy niets anders wist, deels, wyl hy bemerkte dat zyne Kinderen niets lie ver als van Spooken hoorden vertellen. Hy wist vierentwintig plaatfen in zyne (treek op te noemen, daar het niet pluis was. Op de eene zou een Klooster gedaan hebben, waar zich heden, in den Advent, en de Vasten, een ISon liet zien. In 't riet, omtrent de groote Winterroos, Welke recht onder de Moolen itaat, zou zich een Man verdronken hebben, welke zich daar alle avonden«og kwam vertoonen. Fraai was het ook dat Jer zich alle avonden , zo als de klok elf uuren floeg , op het Kerkhof een zwarte Hond vertoonde, welke zeer groote vuurige oogen had, als ook.dat er zich.juist met de Klok van twaalf uuren, een Zweeds Hoofdman vertoonde, wel .e dan ook wéér in 't graf verdween. By deKloostertooren in de Voorftad was hem eens iets, eveneens, of het een Meelzak was, op zyn rug geploft, en dit had hy tot aan zyn huis moeten draagen. In geheel zyn leven, wilde hy dus in den nacht niet weêr voorby dezen Toofen gaan. Onder den  «en grooten (leen op de markt aan de rechter' hand, als men naar het School gaat, zou een grooten fchat liggen,welken'erdoor een zwarten Bok gebragt zoude zyn. Zyn Grootmoeder had hem eens verteld, dat 'er zich eens een paar Waaghalzen aan gewaagd hadden, om den fchat op te graaven, dat zy het geld reed* werkelyk hadden zien glinsteren, maar wyl de een geroepen had — daar is de fchat! zo was het alles weer verzonken. In het oude Slot, boven op den Berg, zou een Vrouwtjen woonen , het welk zich zelve verwenscht had , zich alle honderd jaaren in de gedaante van een Hagedis zien laat , en niet eer verlost kan worden , voor dat haar een geheel zuiver Jongman het hoofd afhoud enz. En wanneer hy van de Spookeryen in de oude Ruines, of van de] Gefchiedenis vanDr. Faustus verhaalde, dan was ,er]geen uitfcheiden aan. Oude Marie , de Meid -welke hyhad.en die een dom fchepfel was., behield hy enkel om dat zy de Kinderen ook zo veel fraais van de Spookhistories vertellen kon, want hec geen, dat hy vergeeten was, klapteu'eze de Kinderen voor. Door zulk een onderwys , bragt Meester li» deel H Mar-  C «4 ) Marfyn ssyne Kinderen in korten tyd zeer verre. Zy onthielden alles zeer wel, en bekwamen dus het hoofd vol Histories der Spooken» en wanneer de avond viel, dan wachte zy niets als verfchyningen. Hier door wierden zy zo voorzichtig gemaakt, dat zy in den donker geen eene trede buiten de deur dorften doen. Dreef hen de natuur naar buiten, dan moest de oude Marie met hen meê gaan, en zo lang nevens hen ftaan, tot zy hun gevoeg gedaan hadden, en gingen zy te bedde, dan moest Marie ook zo lang nevens hec bed zitten , tot zy vast in fiaap waaren, Moesten zy nu, toen zy groot geworden waaren, langs den weg, of op het Land gaan, zo zagen zy ieder boomvoer een' zwarteman. elk dWaallichtjen voor eenen vliegenden Vuurdraak, en ieder rot welke zy gewaar wierden, voor een ding aan, waar de Booze onder fpeelde. Peter, de oudfte Zoon, bragt hetonbedenkelyk ver. Schoon pas in zyn agtiende jaar zynde, wist hy reeds van zevenenzeventig Spookeryen te verhaalen , welke hy met zyne eigen oogen gezien had. Zyn Vader meende «lat zulks kwam om dat hy- een Zondagskind  was, en geloofde, dat dit Knaapjen nog een groot geluk befchooren was, . Wie weet ook, wat 'er met 'er tyd nog wel gefchied, fchoon hy reeds, door boozeMoedwilligen, in grootefchaade is gekomen. Hjf ging eens des avonds van een Dorpkermit naar huis, zag op den weg een pot met gloeijende kooien ftaan, hoorde uit een Bosch op een klagenden toon roepen, verlos myl verlos my! en in de vaste meening zynde, dat deze kooien een fchat was, zo wierp hy 'er daadlyk zyn bonte muts op, welke met een verbrand was. Een looze Kwant, metwelke hy in gezelfchap geweest was , had hem deze trek gefpeeld, en 'er den p ot met kooien neergezet, Zyn Dienstmeid, fpeelt ook allerhande Spookeryen ,.en befteelt hem zyn Spyskamer. Echter,met dat al, zo kan men nog niet weeten, waar zyn geluk nog liggen kan. Hy weet van goeder hand, dat op een zékere Kruisweg een groote fchat ligt,ten dat hy dien geen te beurt zal vallen, die een pikzwart Konyntjen, wel te verftaan, dat in zekere nacht geftolen is, ond er zekere Cerenw niën, op de plaats daar de fchat is, met drie kruisfneeden afmaakt. Hy heeft nu reeds by een zyner bekenden een zwart Konyntjen geH » zien.  Wen, en heeft vast befloten om het op den by hem bekenden nacht te fteelen. Nu moet men zien wat daar van komen zal. de waard. 6 Ho! nu begin ik iets te merken ! De Schryver heeft dit Boekjen zeker gefchreven, om de Lieden te doen zien, dat *er niemand de fchuld van heeft, dan de Ouders zelf, wanrteer zy flegte, of zieke Kinderen hebben. Is 't niet waar? de boode. Recht zo! dit is eigcntlykzyn meening. Ik heb 'er meenig een grapjenmede gehad, en het meenig een te lezen gegeeven; waar van 'er veelen my naderhand voorbedankt hebben. de waard. Maar waarom heet het, het* Kreeften Boekjen? de boode. Om dat 'er een Kreeft op gedrukt is. "** de waard. Maar om wat reden is 'ereen Kreeft op gedrukt? de boode. Dat zal ik u zeggen. Een oude Kreeft zou eens tegen zyne jongen gezegt hebben: gaat niet te rug, myn kinderen, niet tegenftaande dat hy zulks zeif deed. de waard. Zo! Nu verfta ik het! Kan men dat Boekjen niet te koop krygen? 01 i.ooDi ó, Ja wel, het is inalleBoek- win«  winkels te krygen. Die naby Gotha woont', kan het op het Postcomptoir krygen. Het kost twaalf goede Grosfchen; maar gy moet den Boode, welke het geld medeneemt, een drinkpenning' geeven; de waard. Dat wil ik my geen twee» maal laaten zeggen. Toekomende week zal ik het Boekjen zeker hebben. a 3 re er.  VEERTIGSTE CESP,RE.JC. michel, de boode. qn de wa aid. *f t c h e l. iMLar ik Iaat my dat niet uit het hoofd praaten, Heer boode. Gy kunt meer als brood eeten. de boode. Dat hebt gy wel, miche l, *k kan ook wel gezooden en gebraaden eeten als ik het maar eerst heb. michel. Dan verfta ik het my niet, ik kan maar niet begrypen, waar door gy zo wys geworden zyt, daar gy zo veele duistere zaaken kunt verklaren, de boode. Van groote wysheid zullen wy evenwel niet fpreeken, michel! maar het weinigjen dat ik weet heb ik aan myne opmerking, en voornamentlyk, aan verfcheide wyze Lieden te danken, welken ik op myne rejze, nu en dan, gefproken hebbe. michel. Die moeten niet gek geweest w zyn, want gy weet van alle dingen reden en antwoord te geeven. Ik weet van alle dingen , buiten mest, een kat, of paard, zo veel fis een koe van den Z,ondag. Wanneer het donder!,  I C "O dert, dan denk ik, de lieve God moet ook zo [ieti hebben, waar mede hy den Hemel rondratelt, even als wy met onze hooiwagen doen, als wy op een groote brug komen, en wanneer het fomwylen donderde, en de Blikfem de vengfters verbry zeide, en de balken van elkander fplytte, dan kon ik ook niets anders denken, als dat onze HeereGod, in der haast een bytel of een byl van den Hemel naar beneden wierp , wyl ik met diergelyke dingen het hout klooven kan. Maar weetje wat, ik geloof nu dat Buurman Christoffels donderWicgen niét anders zyn, dan een gefatsoeneerde fteen, en eene verfteening, en dat het flegts vertellingjens zyn wat 'er de Lieden van zeggen, namentlyk, dat die Donderfpyen in de aarde flaan , en alle zeven jaaren zodanig opkomen dat men ze vinden en 'er uitgraaven kan. Onze PredikantI heeft [my dit gezegd* Wanneer ik hem op den Kerkweg vertelde, dat ik 'er met u over gedisputeert had. de boode. Het verheugt my, dat gy bekeerd zyt. michel. Maar daar ik nu voor de vuist handel, zo moet gemy ook 2eggen , wat de bliksem en donder eigentlyk is, en waar door by zulke vreefelyke dingen verli 4 richt,  ( ÏSO ) richt, zonder dat nu die Donderfpyen byor» in 't fpel komen. de waard, ja, daar kan ik ook niet recht kloek uit worden, en dus wil ik ook wel toehoorder zyn, db boode. Dat ik heb, wil ik wel opdisfchen. Maar dat moet ikuzeggen, michel, het is geen gekfcheeren, oppasfen moet gy. michel. ó Ja, ik wil myne vyf zinnen by elkander roepen en opmerkzaam zyn. de boode. Dan aan't werk. Zie, wanneer ik yerklaaren zal, wat de Blikfem en de Donder in zich zelve is, zo moet ik u voor alle dingen iets van de electriciteit vertellen. | michel. Wat koekkoek is dat voor een ding ? de boode.Zie daar. dit pypjen zegellak zal ik een weinig met de punt van myn wollen rokvryven. Heifa! Zie nu weJ, m ic h el, zie je nu wel hoe die kleene ftukjens papier danfen, als ik 'er het zegellak op een kleene tusfchenwytte over heen laat gaan , hoe ze 'er dan naar toe,, en dan weder van af geftooten worden. michel. Ei, dat is toch aardig om te zien. de boode. Eveneens word zulks ook door het glas, aan de harst, de Zwavel en de Barn. Heen  ( 121 > fteen verricht, en het glas geeft in den donker licht van zich, wanneer het droog is en fterk gevreven word. Aan den Barnfteen heeft men het eerst bemerkt, dat hy kleene lichaamen naar zich trekt en weder te rug ftoot; daar de Latynen dit nu Eleftrum heeten, zo heeft men dus alle dingen, welken zulks doen Ele&isch genoemd. de waard. Dat laat zich hooren. de boode. Maar dat is nog niet genoeg. Niet alle dingen worden door het vryven Eledrisch. Gy kunt een ftukjen yzerzolang vryven als gy wilt, het zal echter het kleenfte ftukjen papier niet naar zich trekken, of, in het donker, licht van zich geeven. Dan legt men een ftaafjen yzer op het zegellak en laat het met het eene eind eene gevreevene glaze pyp, of fchyf beroeren, zo bekomt het ook de eigenfchap, om ligte dingen naar zich te trekken, en wanneer men'er met den vinger aan komt, zo fchiet 'er een vonk uit, en aan den vinger voelt men een fteek, als of men door een mug gedoken werd. michel. Dat is recht fraai. de bood e. Zulks doen alle Metaalen , na melyk, wanneer zy door een ander Elearisch lichaam, als glas, harst en zwavel, ookElec; H 5 "iscl1  <««) trïsch worden; En dus heeft men Iichaamen» welken uit zich zelf Eleftrisch zyn, en weder anderen die het door de mededeeling van de zo eeven genoemden worden. de waard. Nu 1 aat het zich gemakkelyk raaden wat de EleStrciteit is. Deze kan niets anders zyn , als die eigenfchap, die de Lichaamen hebben, het zy dat zy het van zich zeI« ven hebben, of dat het hen door anderen medegedeeld word. de boode. Niets anders. Maar daar by hebben het de Geleerden, die altyd verder zoeken, niet laaten berusten, maar zy hebben ook proeven met zulke Lichaamen in't groot gemaakt; het welk de oorzaak is, dat de Elettrizeer Machines in de waereld gekomen zyn. Zulk een Machine zult gy toch wel by den Heer Ambtman, of by den Predikant gezien hebben? de waard, ö Ja, die Blikfem Machines ken ik zeer goed , de Predikant heeft'er een öp zyn ftudeerkamer. michel. Ha! ha! Dat ding, waarmede hy de Lieden zö menigmaal nekt, daar zy een flag van bekomen, wanneer ze 'er maar aan raaken. se boode. Dat zelve. De voornaamfte (tuk-  ftukken van deze Machine zyn een glaaze fchyf, welke tusfchen een kusfen gevreeven wórd, en een menigte pypen, welken door het glas beroert worden. Draait men nu de glsésfchyf om, danword zy Elektrisch, en deelt haare Eleariciteit aan deMetaale pypenmede, komt ais dan iemand met den vinger 'er aan, zo vliegt 'er een vonk uit, en het is, of hy door een naald geftok'en word. Men kan ook groote glaaze flesfchen met zulke Eleftrike ftoffen vullen, en men is in ftaat om daar mede Buskruid en Brandewyn aan te fteoken, en 'er zelf een Os mede dood te flaan. In Casfel heb ik zulk een Machine gezien, waar van verhaald word, dat men 'er op de tusfchenwytte van een uur een Os mede kan dood flaan. michel. God bewaare ons! Dat moet zeer wonderlyk zyn om te zien! ik geloof als ik dat eens zien kon, dat ik daar voor een Os van myn ftal gaf. de waard, ó Dat is zo ongehoord niet. Ik weet dat men met de Machine van onzen Heer Ambtman ook Honden, Katten enz. kan doodflaani dus als gy 'er plaizier in hebt, michel, dan kunt ge uw beste Schaap door tleze Machine in een oogenblik zien fterven.  C»4) de boode. Ja, dat kunt ge wel gedaan krygen. michel. Dat ftuk is geheel onbegrypelyk. de boode. Omtrent zo onbegrypelyk,als het de Lieden voorkwam, die heteerfte Roer, dat met Buskruid geladen was, hoorden afllaan, daar zy niets anders als eenige zwarte korreltjens zaagen. Heden is het echter zo onbegrypelyk niet, al vliegen 'er nu bom. ben welke flaan dat 'er de gantfche aarde uev dreunt. ££N.  EENENVEERTIGSTE GESPREK. de waard. H a! gy komt net,of gy geroe* pen waard. Zo op het oogenblik dacht ik nog aan u. Nu wil ik u toonen, wat ik gisteren op myn Land gevonden heb, de boode. Ei kyk, dat is iets zeldzaams, hoe zyt gy daar aan gekomen.? de wa ard. Dat zal ik u zeggen. Ik groef gisteren eene diepe vore in myn Land, waar de nattigheid van den Winter door kan wegloopen, en zie, daar groef ik dit ftuk voor den dag. Wat denkt gy, dat het voor een ding zou zyn ? de boode. Hum! Zo ik het wel heb , dan heb ik zo iets diergelyks kortelings in Neunheilingen, een Dorp by Langenfalze , gezien. Daar heeft een Landman verfcheide zulke din» gen, als ook nog veele anderen, welken het fatzoen van een Dolk hadden, opg«graaveii. En daar heb ik gehoord, dat deze dingen onze Voorouderen tot wapens in den Kryg gcdient hebben, de boode en de waard  de waard. Ei wat voor praat! Hoe zou. den zy zich daar mede hebben kunnen verweeren ? Zy zyn immers niet grooter, als een bytel. de boode' Dat doet'er niet toe. Zymaak. ten aan deze dingen lange Hokken, en waar mede zy hunne vyandendan den kop inffoegen. de waard. Dat laat zich hoorenl Maar Zeg my eens, zouden dan die dingen van yzer zyn? Zy hebben eenen groenen roest, en op de plaats, daar ik gevreeven heb, glimt het even als koper. de boode. Het is koper» Ik zal u verhaaien, wat ik gehoord heb, by gelegenheid dat die wapens te Neunheilingen gevonden wierden. Onze Voorvaderen waaren, in dien tyd, even zo wild, als heden nog veele Volkeren in Azia en Amerika zyn. Zy hadden noch huis, noch akker, maar leefden inde Bosfchen onder tenten , en aaten Eikels, Wortelen, en verder die Dieren, welken zy op de jagt konden bekomen. Van zich te kleden wisten zy ook niet veel. Een koe- of Hartenhuid, of een Beerenvel, was hunne kleding en pracht, waar in zy zich behielpen. In de alleroudfte tyden, voor 's Heilands geboorte, wisten zy noch  < 127 > noch met yzer, noch met koper om te gaan. Wanneer zy ten oorlog wilden gaan, dan ver» vaardigden zy zich wapenen van fteen, het welk die dingen zyn, waar van wy laatst zeiden, die de eenvoudige Lieden voor Donderwiggen houden. Na dien tyd werden zy iets wyzer en leerden het koper bewerken, en maakten zich Wapenen van koper.. En, in laater tyd, wanneer zy met de Romeinen bekend raakten, gebruikten zy ook yzeren wapenen. de waard, Wel, dan zou men zeggen, dat men eer yzeren als koperen wapens moest vinden, wyl de yzeren van veel laater tyd dan de koperen zyn. de boode. Dat ii waar: Dan gy moet ook in 't oog houden, Heer en Vriend, dat hdt yzer veeleer door den roest aangegrepen word dan het koper. Het is dus zeer waarfchynlyk, dat de yzeren wapens , welke voor duizend jaar verlooren zyn geraakt, reeds geheel door den roest zyn opgegeeten. Nu, ik wensch u geluk met uwen vondst.' Ik ben 'er verheugd over. Dan wat zult gy 'er mede aanvangen? de waard. Ja, wat zou ik 'er mede aanvangen, Ik zal het laaten liggen tot ik eens naaf .  C 128 ) naar de Stad ga; dan wil ik zien, of de Koperflager het van my koopen wil. de boode. Dan zult gy'er ookalheelwat voor krygen. Op zyn hoogst vier of zes Grosfchen! Een fchoone belooning voor uw moeite, niet waar? en daar voor zultgyzuik een rariteit laten verfmelten? de waard. Het kan my toch van geen dienst zyn. - de boode. Dit zy nu zo. Maar ikbragt het toch lieer by een verstandig Man, welke 'er kunde van heeft. Deze geeft 'er u een Daalder en misfehien nog meer voor, en gy blyft by hem in een eeuwig aandenken: de waard, Of ik zot waare! wanneer ik ik het ding by een Kenner bragt, dan kon 'er de Vorst mooi agter komen, het my laaten afneemen, het in zyn Kunstkabinet laaten plaatfen , en dan kon ik het nafluiten. de boode. Maar gefield, dat de Vor st het te weeten kwam, en het u afnam, dan zou hy het niet, om niet van u verlangen te hebben. Hy zou het u voorzeker edelmoedig betaalen laaten. de waard. Daar heb ik toch geen gedachten van. Hebt gy dan niet gehoord, dat de  C 129) de Vorften zich alles toeëigenen wat hunna onderdaanen onder de aarde vinden? de boode. Ik wou wel eens weeten, wie de Lieden dat in 't hoofd had gebragt. Daar worden, jaar in, jaar uit een menigte rarieteïten, als wapens, munten enz. gevonden in plaats dat de vin ers dezen nu by Kundigen , Welken ze bewaaren, zouden brengen,zo verkopen zy ze voor een nietsbeduidend geld aan den Goudhof Zilverfmid, ofKoperflager. Met dat al, zo gaan alle deze zaaken, welken ons van de oude.tyden nog overgebleven zyn» verlooren, en onze Nakomelingen krygen 'er niets van te zien. Zulke oude zaaken zyn geen fchatten, maar het zyn rariteiten, en de goede Vorst zal niet verlangen deze om niet te be«i zitten. , de waard. Ja, weet je wat, om kortte gaan, ik wil u het gevondene fchenken. de boode. Braaf ook! maar om niet begeer ik het niet. Ik zal het by zeker Liefhebber , )^elke een Kunstkabinet heeft, brengen, en'wat'ik 'er voor bekom dat zult gy hebben; dewaariï. Hebt gy geen fmaak om een paar Appelen te eeten ? Ik heb voorleden week het ooft binnengehaald; zie eens welke roode wangetjens dat zy hebben. Zulke Appe» II. deel. x le£,  ( 130 ) fen zullen de Lieden die de oude koperen wa* pens voerden toch niet gegeeten hebben ! de boode, jawel! jawel! deze dankten God al, wanneer zy Houtappelen, Houtpeeren en Eikels hadden. Wanneer 'er nu zulk een oude Snorbaard opstond en Duitschland heden zag, dan zou hy zyne eige oogen niet gelooven kunnen. Waar voordezen deBeeren brulden en de Wolven huilden, daar graazen heden de Schaapen en de Runderen , en daar toen, jaar in, jaar uit, de Vorlchen kwakten, daar teelt men nu Roggen en Tarwen. de waard. En myn Tuin, daar tegenwoordig zulke fchoone vrugten groeijen,was toen misfchien een Bosch? ■ d e b o o d e. Zeer zeker was daar een Bosch. Geheel Duitschland is voordezen een Bosch geweest, en merk eens op, myn Vriend, wat Wy nu al weeten en weeten kunnen, wy kunnen huizen bouwen, doek en lynwaad weeven, lezen en fchryven. Wy zyn toch op myn eer geheel andere Lieden, als onze Voorvaderen waaren. de waard. Dat denk ik ook! en wy hebben *t ook veel beter! Ik geloof niet, dat die Lieden eens een fchoorfteen gehad hebben. de boode. Wel, Gekjen! hoe zouden zy « • ■ aan  cm ) aan een Schoorfteen gekomen zyn? Zyhaddefl niet eens huizen. de waard. Dan had ik hun gast niet gaarne willen zyn, want het zou my niet aan. geftaan hebben, om my by hunne erbarmelyka kost, de éogen nog van de rook te laaten verbyten. Ik erger my nu al, wanneer 'er een weinig leem van den kachel gevallen is, en wanneer ik daar door een weinig rook in da kamer kryge. de boode. En weet gy nu welwaar doos wy het zo veel beter hebben als onze Voorvaderen het gehad hebben ? de waard. Dat weet ik nu zo juist niet, maar ik geloof om dat wy wyzer gewordenzyn. de boode' Daar hebt gy *t! Hoe wyzer de Mensch word, hoe meer hy zyne omftandigheden verbeteren kan. Derhalve zeg ik tegen alle Lieden, waar ik kome: wat gy doet, leert toch nadenken en overleggen hoe gy uwe zaaken befchikken wilt, want wanneer u het een of ander niet gaat, zoo als gy het wel gaarne had, of gy dan al ftaatte ker. men en u agter de ooren krouwt, dit helpt niets 5 overdenk dus liever hoe gy hette recht zult brengen! Wanneer de Duitfcbers, af en door, zo dom hadden willen blyven, dan ha<1-< I a <3«f  1132} Hen wy heden nog wel Eikels moeten eeten, en onze oogen van de rook moeten laten verbyten. de waard. En ik geloof toch wel, dat die oude SnorrebaardeD terdeeg zouden gebromd hebben, wanneer deze of geene wat nieuws had willen aanvangen, of invoeren. de boode. Dat is zeker, want zy zullen .Wel op hunne oude gewoontens geftaan hebben. de waard. De man die het eerfte plantte moet toch zeker verder gezien hebben. de boode. Ja wel! ja wel! maar wanneer hy zich ook aan het knorren der Lieden had willen ftooren, dan was het planten wel agter gebleven, en wy moesten mooglyk heden nog Houtappelen eeten. Daarom, wanneer iemand iets nieuws voor den dag brengt, dan overdenk Ik, of het goed kan zyn; want, goede Vriend! al wat nieuw is, is juist niet altyd goed. Dan, — zie ik dat het nieuwe goed zy, dan doe ik het ook, en ik ftoor my niet aan het geklap der Menfchen. Wanneer ik, by voorbeeld, bemerk , dat het beter is een hoed te dragen, als een bonte muts, dan draag ik, af en door, een hoed, en laat de Menfchen praaten wat zy willen. Het is beter dat ik de menfchen laat praaten, als dat ik, om hen ftil te doen zwygen, tandpyn, Cf kwaade oogen hebbel TfVEE*  C 133 ) TWEEËNVEERTIGSTE GESPREK. de boode en de waard. de boode. "X^at dekfel is dat! hebt gy geen warmer kamer! Wie kan dat hier uithouden ? de waard. Wei nu wy hebben den vyftienden Oétober beleefd. Wanneer die 'er is, dan maak ik de kachel gereed. Het is tegen» woordig een weêr van ftorm en regen , dat men geen hond met een ftok de deur uit zou krygen. de boode. Tusfchen warm en warmis onderlcheid. Uw kamer is niet warm, maar heet. de waard. Ja, ik zal uzeggen, Heer en Vriend, ik ben tegenwoordig maar in 't geheel niet wel, ik heb zulk een pyn in myn hoofd, en dan ben ik koud en op het oogen» blik weder warm. Ik geloof, dat ik verkouden zal worden. de booöe. Zo! en daarom wilt gy nu in de heete kamer blyven ? de waard. Dat fprpekt van zelf. weet, myn Vriend, dat vtanders in 't geheel I 3 geen  C 134 ) geen vriend van in de kamer te zitten ben ; maat als men ziek is, dan Vil men toch zyn oppasfing hebben. de boode. Hum!zyn oppasfing te hebben is zeer goed. Maar ik denk, dat ge uzeiven de beste oppasfing zoudt geeven wanneer gy ■ in de open lucht gingt en u daar iets te eeten maakie. Het is, immers waar, dat de warmte flap, en de koude fterk maakt? He.' de waard. Aangaande de gezonde is zulks waar, maar ik ben ziek. de boode. Ziek? — Ha! ha! ha! een weinigjen hoofdpyn zou ziekte weezen! Uw Natuur wil zich zuiveren. Ik wil de Mensch niet by het vee vergelyken, maar als de Herfst komt dan is het toch, of Mensch en Beest zich reinigen wil. De Vogelen ruijen, de vier. voetige Dieren verhairen, en den Mensch word verkoud, Wanneer de reiniging nu een goeden voortgang hebben zal, is het dan niet beter, dat men de natuur door de koude verfterkt, als dat men ze door de warmte verzwakt? de waard. Met onderfcheid. Wanneer het heden maar een weinigjen koud was , wel O", dan ging ik ook buiten. Maar de gant. "> fchê  C i35 > fche lucht is thans vol damp en nevel J ja het regent. de boode, Des te eer moest gy naar bulten gaan. de waard. Ik geloof, dat gy alles nog wilt omkeeren. Dat heb ik nu toch in heel myn leven gehoord, dat men zich voor de nattigheid hoeden moet. de boode. Ja, ik heb dat, en nog veel meer van myn leven gehoord, en echter Was het niet waar. Het is op ver na niet alles waar, wat men wel hoort. Zie eens, hoe goed, dat God het gemaakt heeft. In den zomer is het heet, en in den Winter is het koud. Om dat wy ons nu langzaam van de hitte aan de koude gewennen zouden ,zoo liet de goede Schepper de Winter niet daadelyk op de Zomer, maar de Herfst 'er tusfchen beiden komen, welke noch heet, noch koud maar koel en vogtig is. Nu heeft men echter nog veele Lieden, welke zich niet aan de koude willen wennen, maar zich daadelyk terug houden en in de kamer kruipen. Het is dus geen wonder, wanneer de zulken geen de minfte koude kunnen lyden, en door de geringfte verkoudenheid ziek worden.'.Gisteren had ik myn pret nog met een voornaam 14 Heer  Heer In de Stad, welke ik een brief te brengen had. Toen ik onder aan de trappen was hoorde ik hem reeds hoesten. Ik klopte aan zyn deur, maakte ze open—yfelyk! welkeen hitte kwam my tegen! - Ik was niet in ftaat om in de kamer te gaan, maar moest aan de deur ftaan blyven. Hy zat in een armftoel, dronk thee, droogde zyn zweet af, fnootzyn neus u,t, hoe.te, rochelde, en had reeds een geheel kwispeldoor vol gemaakt. Ik vraagde hem , wat hem deerde? hy gaf my ten antwoord: ik wacht de verkoudheid af; ik heb om die reden myn ambt in geen agt dagen kunnen waarnemen, en ik denk dat ik myn kamer nog wel veertien daag zal moeten houden. Ik lachte en zeide: wanneer ik myn ambt f Zuik een IanSe" Üd "iet waarnam dan zou het 'er flegt voor my uitzien: als ik jaar in, jaar uit, niet als Boode reisde, dan had ik geen brood. De Heer werd op dit gezegde boos, en zetde: -k ben ook geen Boode! Hy zeide dit ao heftig, dat hy allerverfchrikkelykst aan 't hoesten raakte, hy wierd zoo rood als vuur in ^yn aangezicht, en het duurde wel een half fcwaruer uurs eer hy een woord kon fbreeken. Leze pasfagie was zeer goed voor my, want an-  C 137 ) anders had ik nog wel wat op de lappen gehad. Het fcheen , dat hy geen fcherts verftond.Zo dra ik myn boodfchap verrigt had nam ik dus myn atfcheid , en maakte my de kamer uit zo fpoedig als mooglyk was. Me: dat al zo ziet men toch, dat de Stand en de Geleerdheid djn mensch altyd niet wys maakt. Zulk een voornaam en geleerd Heer, behoorde een weinigje te overleggen, en by zich zelf te denken, de Boode uit Thuringen is zoo wel een Mensch als ik, en hy moet 'er echter altyd door. Hy mag verkoud zyn, of met, hy gaat echter, door regen en wind^ voort. Ik, daar en tegen, wacht de verkoud. beid .in myn kamer af, en werd daarby zieken elendig. Maar door dat veelen zulks niet nadenken, zo hebben zy beftendige plagen, dan faalt haar het een, en, op het andere oogen. blik weder het ander. Ik heb van zeer veele braave Lieden, aan welken ik brieven bragt wel hooren klaagen, zy hadden het Rhuematismus. de waard. Voor den koekkoek wat is dat toch voor een ding? de b o o d e. Het is Rhuematismus. Dan heeft men een ftyve nek, dan trekking in't hoofd, of in de fchouders, of in de kniën enz. en dat I s noe-  C 138 ) noemen ze een Rhuematismus. Lieve God! hoe kan het anders weezen! Wanneer ik een plant in de warme kamer zet, en breng ze daar na in de open lucht, zoo hangt hem het hoofd. Wanneer de mensch nu, dagen lang, in de warme kamer kruipt, en boven dat, daarnog warme dranken drinkt, dan moet hem voorzeker het hoofd hangen^wanneer hy in de frisfche lucht komt, en hem moet dan dit, en dan dat faalen. Zyn de Menfchen dus geen fraaije Schepfels, dat zy zich zelf zulke plaagen op de hals haaien! de waard. Hebtgynueindelykuitgepraat? de boode. Ik heb ten minde geen lust meer om van zaaken te praaten, die een Kind begrypen kan. de waard. Ik moet er u toch noch iets van zeggen. In de voorige week pasfeerde hier twee pasfagiers door, welken een fles Wyn by my dronken , en van de verkoudheid fprekende , zoo zeide zy, dat 'er heden een Engehche Doftor was, welke een Boek over die ftofle gefchreeven had, en dat deze de verkoudheid alsgevaarlyke ziektensaffchetstch. te; ja dat 'er, in Londen alle jaaren veele Menfchen aan ftierven. de boode. Dat-kan wel weezen, wanneer zy  C «39 ) zy zich zo gedragen, als dien voornamen Heer daar ik u zoo dadlyk van verhaald heb. "Wanneer zulk een Mensch voorde eerftemaal uit zyn broeikast gaat, dan is hy zeker in doodsgevaar. Door die verfchrikkelyke warmte, fmelt de Mensch byna te faamen als een kaars, die ik aan de kachel zet, hy fnuiit, en hoest, en niest zyne beste fappen weg. Wanneer ik nu dat fmeltende licht in de koude brenge , zoo ftalt het, de doorftraling houd op; en als ik een Mensch, welke neus, mond en alles dryft, in de koude brenge , dan houd die uitvloeijing op, 'er ontdaan opftoppingen, en dan kan 'er zeker niet veel goeds van komen. Sterven moetik, myn Vriend, dit weet ik. Maar myn naam is een Schelm wanneer ik aan een Cathar. of verkoudheid fterve. Wanneer de Mensch by de verkoudheid de HLsfche lucht niet fchuwt, zich niet in de warme kamer verbroeid, zoo fchaad hem de verkoud beid zo weiuig, als de hairen de herfens. * » * * * * • * DRIE*  C 140 ) DRIEËNVEERTIGSTE GESPREK. de boode. michel, en- d e waard. de boode. Goeden dag! goeden dag! dat verheugd my, dat ik de Vrienden heden zo by elkander aantreffe! Nu kunnen wy onsgefprek van laatst eindigen. (Hy legt zyn randfei neder) Wel nu hoe ffaat gy 'er mede, hebt gy nu door den Heer Ambtman een Schaap van u laaten dood Eleétriceeren ? michel. Neen. neen, toen de eerfte nieuwsgierigheid voorby was, toen kon ik er'niet toe overgaan, om 'er het beest aan te wagen, Want ik heb liever een levendig dan een dood Schaap , voornamentlyk als ik het niet in de pot kan fteëken; evenwel geloof ik heden alles wat gy my van de EleQricieteit verteld hebt. In de vöorige week moest ik my als Voogd over myn Vrouws Zuster in het Ambtbevest.gen laaten. Toen de Ambtdag voorby was, zeide ik tegen den Heer Ambtman, dat ik ge hoord had, dat hy zulk een fchoone Eledrifeer Machine had, waar doar men de werkin* van den Donder en Blikfem ontdekken kon, en vroeg  C 141 V vroeg hem tevens, of hy zo gped wilde zyn» om my daar iets van aan te toonen. Onze Heer Ambtman, die gy weet, dat een zeer goed Man is, welke elk ten gevalle wil zyn, en zich het allermeest verheugd, wanneer de Menfchen wyzer en gefchikter willen worden , zeide daadlyk: Ja wel. Komt ge alle maar in Lieden, riep hy, wanneer gy iets zien wilt waar over gy met mond en oogen wyd open zult ftaan, en nam alle de Lieden welken op den Ambtdag geweest waaren te faamen op zyn Studeerkamer. Daar ftond nu zyn Eleftrizeer Machine even als een Schaarefiypers wagen, midden in de kamer. Nu zult gy zien, zeide hy, terwylhy een bundel papiet en opzynlesfenaar leide, welk een kragt 'er in dit ding fteekt. Stelt u nu eens in een kring, en houd elkander hand aan hand vast, even of gyeen rondendans wilde doen. Goed! het gefchiedde; onze Heer Schout moest boven aan ftaan , en het kettingje in zyn hand nemen, het welk aan de Electrizeer Machine vast was. Ik ftond tegen hem over aan de andere zyde. Wilt gy nu een harde of een zachte flag hebben , riep de Ambtman, die , af en door, aan de fiinger draaide, waar mede bet glas tegen de kusfchens geyreven word. Geen flag, fch reeuw-  ( I4* ) fchreeuwde Vrouw Heimburgern, die het hart reeds van angst in de fchoenen zonk, en zich van daar wilde pakken; maar het hielp niets, zy moest blyven. Een harde flag, riep de Schout, die reeds van de zaak onderricht was. Nu gaf men my een koperdraad in de hand, waar mede ik de kopere pyp welke aan het glas ftiet moes aanroeren. Knap! ging het, een groote vonk vuur vloog 'er uit, en onze Vrouw Heimburgern knikte in elkander, geiyjs een oud knipmes. Al de Boeren ftonden zo (lom als een visch, ter wyl de een den anderen aankeek. Het was eveneens, of wy alien een flag met een ftok op onze arm gekregen hadden , en geen één van ons had echter een ftok gezien. Eindelyk, na dat wy ons van deze kleene fchrik en groote verwondering herfteld hadden, begonden wy allen overluid te lachgen, alwaar vronw Heimburgern ons gezelfchap in moest houden , terwyl de Heer Ambtman zyn buik vast hielt. de boode. Dat was braaf van onzen Heer Ambtman, dat hy u dit alles zo getoond heeft. michel. ó, Hy is een lief, een oprecht goed Man. de boode. Maar hebt gy den flag gehoord toengy met het koperdraad aan de pyp kwam? michel.  C 143 ) | fcuCHEL. 5 Ja, zeer duidelyk. de boode. Dat is nu by het Onweder de donder. En hebt gy de vonken gezien, die uit de pyp fchooten toen gy 'er met de draad aanroerde? michel. ó! 'Er fchooten zeer flerke vonken uit. de bo ode. Dat is de bliksem. En hebt gy den flag gevoeld. michel Ja wel; ja wel! de boode. Eene gelyke , maar zeer veel grooter werking doet de Blikfem , wanneer hy hier, of daar, in flaat, of wanneer iemand door hem getroffen word. Begrypt gy nu nog dat de lieve God den Hemel met een II ooiwagen rondratelt, wanneer het dondert, zeg michel? of dat hy een byle, of een bytel naar beneden werpt, wanneer de Donder ergens in flaat? michel. 6 Neen, toch niet'. Wy zaagen daar alles klaar en duidelyk. de boode. Zeer goed. Alles wat de Heer Ambtman hier nu in 't klecn gedaan heeft, dat doet de goede God by een Onweder ook loo in 't groot. de waard. Maar toch niet met een Electrieeer Machine, gelyk de Heer Ambtman? michel'.  C 144 ) ■ michel. Dat ons de hemel beware. -de waard. Maar hoe dan? Ik moet het nu eens recht en grondig weeten, Heeren Vriend! de bode. In de lucht zyn overal eleétrike doffen verdeeld. Deze verzamelen zich nu hier, en dan daar, maar vooral in de wolken. de waard. Heel goed. de boode Nu heeft men daar ook zeer veele brandbaare dampen, welke uit de Aarde in de lucht ftygen, en zich boven in de koude lucht digter te famèntrekken, en even gelyk de waterachtige dampen wolken vertoonen. Wanneer 'er zich nu veel eleétrike doffen in een wolk te faamen hebben getrokken, zo trekt deze de naaste wolken tot zich, en wanneer 'er nu onder deze eene is, die geen of zeer weinig ele&rike ftof, maar des te meer brandbaare dampen heeft, zo fchiet de electrike ftof gel)k een vuurklomp uit de ele&rike wolk en ontdeekt de brandbaare dampen. de waard. En dat is dan de Blikfem? de boode. Gewis! Wanneer de eleétrike ftof uitfehiet, en de brandbare dampen daar door ontdoken worden, zo zeggen wy het BLI KS EMT. BE  C 145 ) de waard. En de flag welke daar uit örttllaat, wanneer de elefitrike ftoffe, de brandbaare dampen aanfteekt, dat is de donder. de boode. En dat fterk en zeer Img gerommel j voorna'melyk in bergachtige ftreeken, Veroorzaakt de terugkaatzing van het geluid. richel. Nu is my dat raadfei opgelost.' In 't kleén, was de knap, welke des Ambtmans Machine gaf', wanneer ik met de draad aan de pyp roerde, de Donder, ren de vonken die daar uitvlogen, de Blikfem. de boode. Niets anders. michel. Mnnr dan moest het ook altyd met den lïlikfem gelyk donderen ; dit is toch zo niet? de Xvaaro. Dat vat gy niet recht, michel. Hebt ge dan nog van uw leven geen jager zien afvuuren ? michel. ója, zeer dikwy's. de waard. Wat gefchiede 'er dan? Zaagt gy dan de rook en het vuur niet veel eer als dat ge den flag hoorde? miche l. Voorzeker! óf wanneer men iemand van verre hout ziet hakken', dan hoord ■ men den flag eerst wanneer de Houthakker den byl alreeds we ief inde^hoo^te geheven heeft. de bo ode. Goed! Even zoo dondert het II. deel K OOk  ( I4<5) ook in het zelve oogenblik, in welken de elefirike ftoffe uit een der wolken fchiet, . maar wy hooren het nu later als wy den Blikfem zien, wyl de flag laater aan onze ooren , dan de Blikfem aan ons gezicht komt. michel. Maar het blikfemt toch ook zonder dat het dondert? de boode. ó Ja! Maar dat komt daar van daan, wyl.als dan, alles, wat ik u van den Donder en de Blikfem gezegd heb, in zulk een hoogte en tusfchenwydte van ons gefchied , dat wy den donder niet hooren kunnen. Zulks noemen wy weerlichten. de waard. Dan dondert het by het weerlichten ook? de boode. Voorzeker! Maar nu blikfemt het zoo vervan onsafdat wy den Donder niet kunnen hooren. Wy kunnen een matig Vuur immers veel verder z i e n , als wy den flag van een Kanon kunnen hooren. Wy zien, by voorbeeld , het groote vuur der Zon, dat zo veele duizende mylen van ons afis, en de gantfche Aarde verwarmt, maar daarom hooren wy het immers niet knappen of flaan; dan wanneer het zulk een vuur is, als wy op onze aarde hebben, zoo zou,het niet zonder ontza^gelyke knappen en flagen toegaan, VIER'  Cu?) VIERENVEERTIGSTE GESPREK. U dewalla, den ^den O&ober 1788. (DeStad Odewalla, welke een zeer fterke handel in Hout dryfr, eene goede Haven heeft, en alWaar men de Vis- en byzonder de Haringvangst fterk hanteert, ligt in Gothlandè —Zo noemt men het Zuidelykfte, of het Middaglykfteftuk Van Zweden. Aan de Westzyde ligt het aan de Zee, en niet ver van de Noorweegfehegrenzen. Iets benedenwaarts naar het Zuiden ligt de Stad Gottenburg, welke wyin't vervolg meer zullen aantreffen. Deze Stad is, na Stokholm, de grootfte in 't Konigryk Zweden. Z7 ligt regt tegen den Noordelyken uithoek van het Deenfche halfeiland Jutland, over.) Onze Stad Is van de Deenfche Hulptroepen ingenomen, echter wy worden van hen zeer goed beje* gend. Prins Carel van Hesfen, de Kroonprins van Denemarken Fredrik, en des Konings Broeder de Erfprins Fredrik, welken zich alnier bevinden, zeggen, dat zy hier niet als Vyanden zyn gekomen, masr enkel in bet K 3 ait Iets van den Zweedfchen Oorlog.  (148) uitzicht, om den Vrede tusfchen ons en de Keizerinne van Rusland te bevorderen. Zy betalen alles wat zy benoóch'gd hebben, en geen één Burgerlyk Perfoon word van hen gemoeid. Van Prins Carel van fïesfèh en den Kroonprins hebben wy niet alleen vryheid voor onze Scheepvaard verkregen, maar voor onze Koopvaardy, Haringsvisfchery enz. enz. ook fauvegarde bekomen. De Prins van Hesfen heeft onze Schepen daadlyk pasfen gegeeven, om yan de Deenfche en de Rusfifche Schepen eenen vryen doorvaart te genieten. De meeste troepen zyn met opgemelde Hee. ren naar Gottenburg gemarcheerd, om deze Over 't a gemeen hebben zich de Deenen, ( van dien tyd af, dat zy in Zweden inrukten , zeer menschlievend gedragen. Prins Carel van Hesfen, die hen aanvoerde, verzekerde, dat alle Zweedfche onderdaanen, by hunne bezittingen bewaard zouden blyven, en verbood zyne Soldaten het rooven en plunderen op het allerftrengue. De Zweden, welken ben den voortgang betwistten ,: werden niet daadlyk aangevallen , maar gewaarfchouwd, zy zouden terug trekken, op dat 'er niet zoo veel onfchuldig bloed zou vergooien worden. Vier» en  C Ï49 ) entwintig uuren werd hen gegeeven om zich te beraaden > maar toen zy na dien tyd niet wilde wyken , werden zy aangevallen, en 600 van hen gevangen^gemaakt. de waard. Zie, dat heet ik braaf gehandeld. Zulks gevalt my beter, als dat de Menfchen , even gelyk de wilde dieren, elkander aanvallen, het bloed als water vergieten, en als de Wolven , in huis en hof van den armen Boer inbreken, en allesrooven en plun» deren wat hun voorkomt. de boode. Het is zefcerlyk niet meer als, billyk, want wat kan de arme Landman het helpen, dat zyn Landheer met een ander verfchil heeft ? . de waard; Ja, de Soldaat heeft er ook even zo weinig fchuld aan. Deze moet marfcheeren en fchieten daar het hem bevoolen word. Heden zyn wy by voorbeeld, goede. Vrienden , Heer en Vriend , maar waanneer ik my by de Zweden, en gy u by de Deenen in den Soldaaten dienst begaf, dan moesten wy elkander, misfehien, over een paar maanden den hals breeken. de boode. Dat is zo! en dit moeten zo vèele duizenden Menfchen, in den Oorlog elkander doen, fchoon de een den ander moogK 3 lyfe  050 !yk nooït gezien, veel minder kwaad gedaan heeft, ja de beste vrienden moeten dikwyls op elkander houwen en fchieten, of zy bittere vyanden waaren. Het is dus zeker het beste, wanneer zy eens op elkander houwen en fchieten moeten, om elkander dan zoo lang tefparen als het mogelyk is , en niet eer te moor. den voor dat de hoogfte nood het vorderd. de waard. Het is maar hetfiimst, dat de Tegenparry dikwyls geen fcherts verftaat. Want als de Keizerlyken de Turken, by voorbeeld, verfchoonen wilde, zo zoude de Iaatftemooglyk niet lang draalen en hen maar daadlyk op den kop zitten eer de anderen het eens wisten. En op deze wyze kon hen hunne infchikkelykheid pn zagtmoedigheid zeer duur te ftaan komen. oe »o ode. Dit geloof ik niet, Heer en Vriend! men kan zagtmoedigheid en }Menm fchenliefde bewyzen , en echter tegen den vyand op zyn hoede zyn. Ook fchynt het my toe, dat men zyn vyand eer door Menfchenliefde dan door Wreedheid meester kan worden. Stel eens, Heer en Vriend, dat gy he« den tegen de Deénen in 't Veld ftond, datzy aanrukten, overal plunderden, branden en blaakten waar zf kwamen \ alle uwe Kameraaden,  C 15O den, die zy vonden., ter nederhïeuwen, het geheele Regiment van u, als razend, aanvielen, wat zoud gy dan doen, myn Vriend? de waard. Dat behoeft ge niet tevraagen. Ik zou 'er zo veel den hals breeken als mooglyk was, en wanneer ik zulk een Gaauwdief onder myn bereik kon krygen, ik fchoot hem voorzeker den kop plat. de boode. Maar wanneer deDeenennoch Burger, noch Boer eenig leed deeden, tegen de Zweden aanrukten, maar, eer zy een fchot deeden, hen lieten aanzeggen: lieve Vrienden! wy hebben bevel van onzen Koning om u hier van daan te dryven; het zal ons ten hoogfte leed doen , wanneer wy een man van u dood fchieten, zo gy het dus meent te kunnen verantwoorden , trekt dan liever te rug, op dat wy geen onfchuldig bloed moogen vergieten ? hoe dan Heer en Vriend? de waard. Dat zou een bedenkelyke zaak zyn, en ik zou niet weeten, hoe te handelen. Elke wonde, welke ik elk een kaerel toebragt zou my zeer doen, en evenwel ik moest toch fchieten, wilde ik zelf niet dood gefchoten worden. de boode. Maar wanneer 'er nu een te na kwam , en riep u toe: wil; gy pardon hebben? E 4  (1*1 > be waard. Ik geloof dat ik het geweer zo daadlyk zou wegfmyten en het pardon aanneemen, de boode. Ik zelf denk, dat gy dus handelen zoud. Wanneer men met Zagtmoedig-, heid en Menfchen liefde op zyn vyand afgaat, dan heeft men hem reeds half verwonnen. De andere Iaat het geweer vallen en is zo goed als ontwapend. Zyn vyand te vermoorden, dat is ieder Mensch opgelegt — maar zyn evenmensen, welke hem met liefde en zagtmoedigheid tegen komt, af te maaken , dit mag hem niet van 't hart. Wanneer ik u myne meening recht zeggen zal, dan geloof ik, dat 'er zich zoo veele Zweden hebben laten gevangen neemen , enkel om, dat de Deenen zo liefderyk tegen hen handelden. Wanneer het God wilde, dat ieder Mensch tegen zyn vyand dus handelde , zo als de Deenen hier tegen de Zweden gehandeld hebben, dan zou dat eeuwig twisten en procederen, dat zo veele duizenden ongelukkig maakt, welhaast een einde neemen. de waard. Maar neem my nietkwalyk, lieer en Vriend, altyd kan men toch dus niet bandelen. de b op de. En dat waarom niej? de  ^ C 153 ) de waard. Om dat men zich zyn recht altyd niet mag laten ontnemen. de boode. Dat wil ik ook niet. Maar wanneer men zich zyn recht niet wil laaten ontneemen, dan moet men, wil men wys handelen , zyn tegenftander met liefde en zagtmoedigheid behandelen. Ik zal u hier eens verhaaien , welk een grap ik voor eenige weeken, gehad heb. Zoo als ik tot u wilde gaan, kwam ik een boer tegen , welke 'er zo verftoord uitzag, of hy alles wat hem tegen kwam zou afmaken. Ik was juist in een zeer goede luim. Wat deed ik? ik gaf hem gulhartig de hand , en zeide: goeden morgen! goeden morgen, lieve Vriend! waar gaat dat zo heen? Naar het Ambtgericht, antwoorde hy my, verftoord. Naar het Ambtgericht, vraagde ik verder, wat wilt gy daar doen? Daar wil ik, zeide hy, myn Buurman,dien (ik wil al die fchemp- en fcheldwoorden die hy hier deed niet herhalen,) aanklagen. Begryp eens, daar maakt die kaerel in zyn Hof een Mestput, zoo na aan myn Hof, dat al de drek in myn Bron loopt. Myn Grootvader , myn Vader, en ik, hebben altyd water in deze Bron gehad, als kristal zo helder, en nu komt K s deze  C 154 ) deze infame Spitsboef en legt zyn Mestput'et zo kort by, dat de geheele Bron bedurven is. Maar wacht maar! het zal hem duur te ftaan komen! duizend Guldens waag ik 'er aan, de Mestput moet weg. Duizend Guldens, mooglyk gaan 'ertwaalf honderd Guldens mede heen, antwoorde ik, wanneer gy uw recht behouden wilt. Dan ik weet een beter middel, waar mede gy uw geld kunt behouden, en binnen vier of vyf weeken Dw Buurman zo ver zult brengen, dat hy de Mestput zal moeten weg doen. Hier zette hy een paar grootte oogen op , leunde op zynen ftok, en wilde met geweld, dat ik hem dit middel zeggen zou. Ca, op het oogenblik, zeide ik, weder naar uw huis, en neem u, in alles, in acht, dat ge uw Buurman, noch door gezegdens, noch door daadlykhedens reden tot klagen geeft. Wanneer hy u ontmoet, zo wenscht hem goeden morgen, of goeden dag, en fpreekt geen éèn woord van de Mestput. Toekomende week zal ik by u komen, en u'zeggen, hoe gy het verder moet aanleggen om uw Buurman Meester te worden. De Mestput moet weg, zo waar als ik voor u fta. k_Deze raad liet hy zich welgevallen, en keer-  e-mi keerde met my weder terug, de volgende week bezocht ik hem, enze'dehem,hoehy, naar myn begrip, de zaak moest aanvangen. Nauwlyks had hy my gehoord , of hy ging by zyn Buurman, gaf hem de hand, en zeide: Buurman Christoffel! wy hebben nu reeds zo lang met elkander in vyandfchap geleefd, maar waarom zullen wy langer twisten ? Ik heb m de voorige week, in myn drift, uw meening bits verwyt gedaan— maar vergeef my zulks, de zaak zal voor altyd afgedaan zyn. Maar bedenk nu ook! Ik en myne Kinderen hebben reeds zoo lang uit onze Bron gedronken, en nu laat gy de drek uit uw Mestput 'er-in loo» pen. Gy zyt een eerlyk en een rechtfchaapen man, Christoffel, en kunt gy dat verantwoorden dat ik en myne Kinderen door uw toedoen bedorven water moeten drinken? Waarom, zeide Christoffel, hebt gy in de voorige week niet op zulk eene wyze met my gefproken ? Ik was driftig antwoorde hy. Christoffel wreef zich het voorhoofd, gaf hem de hand, en zeide, hoor Buurman George, morgen zal de Mestput weg zyn, daar kunt ge u op verlaaten. Om zulk een drek wil-  ( i5«) willen wy.met elkander geen twist hebben, noch ons zelf het leven bitter maaken. de waard, Hetwas zeer goed, myn Vriend , als elk dat maar zo doen kon. Wanneer my iemand te na komt, dan flygt my 't bloed daadlyk naar 't hoofd, en alle myne leden beeven. Ik zeg u rechtuit, het is my niet mooglyk , dat ik iemand een goed woord geeven kan, wanneer hy my tot drift verwekt heeft. de boode Het is zeker niet gemakkelyk. Maar, daarom geve ik aan alle myne goede Vriendeti den raad, dat zy, wanneer zydrif.» tig zyn, tot niets befluiten, noch met hunne vyanden fpreken moeten; maar eenige dagen moeten voorby laaten gaan. dat zy meester van hunnen toorn zyn. Wanneer men zyn toorn eerst meesteris, geloof my, Heer en Vriend, dan word men ook ligt meester over zyn party.  C 157 ) VTFËN VEERTIGSTE GESPREK. be waa rd en de b0 ode v de boode. Z-4oud gy het wel immer gedacht hebben, Heer en Vriend, daar heeft zich te Grenoble (een Stad in Frankryk,) de Bisfchop het hoofd doorfchoten. de waard. De Bisfchop? — God bewaare ons! wanneer dit een Bisfchop doet, wat zal dan de genleene Man niet doen? Wat heeft hem dan toch gefaald ? Denkelyk hadhy zich in zwaare fchulJcn gedoken. Heden ten dage fchynt het toch een der qualiteiten van voornaame Heeren te zyn, dat zy veel fchu.1den hebben. de boode. In het geheel niet. Hy had 's jaarlyks iöo duizend Livres te verteeren, was zonder fchulden, en in zyne kasfe heeft men nog 80 duizend Livres baar geld gevonden. Dus dit hèeft het hem niet gedaan; maar hy had gedacht door het Volk tot Prefident gekozen te worden. Doch daar men hem verdacht hielt, dat hy zich door den Aartsbjsfchop van Parys als Spion liet gebruiken, 20 had-  C 158 ) had hy de liefde en trouw zyner Landslieden verlooren> het welk hy zich zo fterk heeft aangetrokken, dat hy zich een kogel door den kop heeft gejaagd. de waard. Dat is zekerlyk een tedre zaak. Ieder wil toch voor een eerlyk Man doorgaan. Wanneer men zich nu allerlei booze dingen op den hals ziet fchuiven, dat krenkt ons geweldig. de boode. Zeker krenkt het ons. Maar daarom moet men zich niet doodfchieten. Recht moet toch recht blyven. Wanneer men altyd als een eerlyk Man handelt, zo komt, in 't einde de blanke Onfchuld toch voor den dag, en de monden der kwaadfprekers worden geflopt. de waard. Ja, wanneer men als een eerlyk man gehandeld heeft, daar geef ik u gelyk in. Maar wanneer dat het geval niet is, wanneer men wasrlyk een bedriegelyk fpel gefpeeld heeft — hoe dan? de boode. Dan is het zeker flimmer. Maar daarom moet men noch in geen vertwyfeling komen. Wanneer ik zulk een Mensch een goeden raad fchuldig was, dan zou ik zéggen i hoor eens, lieve Vriend! Gy hebt verdiend, dat gy heden over de tong der Menfchen  C *59) fcaen gaat! Lyd dit nu geduldig, én laat het u ter waarfchouwing zyn! Neem u in acht, dat gy geene looze ftreken meer maakt, en leeft nu des te braaver, en doe des te meer goed. Meer en meer zal men dan uwe flegte daaden vergeeten, en van u goeddoen fpreken. de waard. Dit was heel goed, wanneer dit Mensch zich naardien raad wilde gedragen. Dan met veele Menfchen is het even, God bewaare elk: als of de Booze hen in zyn net heeft, en hen met geweld tot 't water, het pistool, of den ftrik voert. Daar hadden wy voorleden jaar een voorval van met onzen Buurman Kromfen, welke in 't water gefprongen was. Wanneer ik een oogenblik laater gekomen , en 'er hem niet zo daadlyk uitgetrokken had, dan had hy zeker weg geweest. Toen ik hem '^r uit had , vraagde ik hem: Ik bid u om Gods wil, Buurman, wat heeft u toch bewogen, dat gy u en uwe familie zulk een fchande hebt willen aandoen? En het antwoord ■was, dat het even geweest was, of hem iemand in 't oor fluisterde: verzuip u! doorfchiet ui fny u de keel af! — De Booze moet daar toch zyn fpel in fpeelen. de boode. Hoor eens, lieve Vriend, wanneer de mensch een kwaadepas gemaakt heeft, dan  C ito ) dan wil hy'erde fchuld niet van hebben. Altyd fchuift hy de fchuld opeen ander. En wan* neer hy niemand meer weet, dan fchuift hy het den Duivel op den nek. Dan ik ben altyd van gedachten, dat wanneer de Mensch tot zulke booze gedachten komt, de fchuld dan dikwyls op hem zelf ligt. By voorbeeld, wanneer men een verdorven maag heeft dan heeft men van het besten eeten en drinken een walg» Dus is het ook met andere dingen. Wanneer de Mensch dik bloed heeft, of flap van zenuwgeftel is, dan walgt hem alles. Ieder aas, tilt hy een pond zwaar, en het komt hem voor of er geen doorkomen aan waar, in 't kort, het is by hem even of alles het onderst boven gaat; hoe zeer alles ftaat, zoo als het te vooren geftaan heeft.' de waar d. Daar in moet ik u gelyk geeVen. Want zulks heb ik aan my zeiven wel bemerkt. Wanneer ik dikwyls zo volbloedig ben , zo ftaat nog ligt my niets recht,' ik heb een angst, dat ik op geen een plaats kan blyven. Wanneer het fchoon weder is, dan vrees ik dadlyk voör donder, gaat het my met de Herberg een weinig tegen, dan is het daadlyk of ik gebrek zal Jyden, enfpreektmy een mynerBuuren, maar nietzoo vriendlyk toe, afrik denk  C 16*1 3 denk dat hy doen moet, dan denk ik daadlyk dat hy myn vyand is; ja dikwyls ben ik het leven zo moede, dat ik wel zo in de aarde wou kruipen. de boode. Ën wanneer uw bloed weder in orde is, dan zyt gy weder met de gantlche waereid te vreden: is dit niet waar? de waard. Ik ben dan nietaüeen met de geheele waereid te vreden, maar ik verwonder my dan over my zclven , hoe dat my zulke malle grillen in den kop hebben kunnen komen. de boode. Daar omtrent zal ik u een goeden raad geeven, wanneer gy weder met deze zwaarmoedigheid gekweld zyt, denk dan maar, dat het nog eveneens in de waereid is, als hec altyd geweest is, en dat u niets faalt, dan de zwaarmoedigheid van u bloed. Daarom moet gy u wel in acht neemen, om niet altyd agter de kachel te zitten, en u allerlei zwarighe • den in 't hoofd te haaien, Want dat is de weg naar 't Gasthuis. Neem een vaars uit den Bybel of uit een Gezangboek in uwe gedachten , neem eene goede bezigheid by de hand, en, wanneer ik u nog iets raaden mag, zo is heit dit, dat ge in 't veld gaat en ziet hoe goed de lieve God alles gemaakt heeft. Dan zal u II. DEEt. I, &i  C i<& ) fle waereid voorzeker beter gevallen. Wan> neer men de waeréld altyd door de glasramen ziet, dan komt ze ons zeer dikwyls verkeerd voor; maar wanneer men in de vrye lucht gaat en de wondere werken Gods befchouwd, zo ziet men toch altyd, dat het een zeer fchoone waereid is. Wy hebben zo veele droeve dagen gehad , dat wy noch Zon,noch Maan zagen. Zy zyn voorby gegaan, en wanneer de wolken zich verdeelden, dan zagen wy, dat Zon en Maan 'er echter nog waaren. Dikwyls is het in 't hoofd zoo droevig als aan den Hemel, maar geduld .' het zal in 't hoofd ook wel haast weêr zo helder worden, als het aan den Hemel word. de waard. Het is zeker waar; wanneer de Menfchen zulks altyd maar in 't oog hielden. de boode. Daar valt my nu nog in, wat my voor eenigen tyd eens is voorgekomen- Ik ging in de Maanefchyn door een Bosch, ik: hoorde iets ruisfchen, en ik ging 'er naar toe om te zien wat 'er pasfeerde. — Lieve God I daar had een Man een ftrop aan een hoorn vast gemaakt, en was doende om zich deze over't hoofd te werpen. Goeden avond , lieve Vriend, zeide ik, wat moet dat hierworden? Ik wou dat  iSatgy was daar de Peper groeit, hernam hy> moest gy nu juist hier komen! Ik deed alle mogelyke moeite om hem tot «ndere gedachten te brengen, maar hy bleef echter daar by, dat hy in de waereid tot niets nut was. Toen ik nu zag, dat 'er niets aan hem te doen was, zoo dagt ik , dan moet ifc het werk eens van eenen anderen kant aan vatten, en zeide: hoor! wanneer gyopde wae» reld tot niets nut zyt, hang u zei ven dan, in Gods naam, maar op! Maar hebt gy 't nu wel overlegd, dat ge tot niets meer nut zyt? Hebt gy dan in 't geheel geen Mensch op de waereid welke gy eenigen dienst zoudt kunnen doen? Toen ftond hy als een tuinbeeld — wel nu? zeide ik, bezind gy u niemand ? Myn Broeder, zeide hy eindelyk, is voorleden week, wanneer hy de Schuur wilde dekken, van 't dak gevallen, en heeft een been gebroken. En is dat dak nu al gereed? Vraagde ik. Neen: zeide hy. Nu , dan bidde ik u, om des Hemels wille, voer ik voord, ga dan weder naar uw huis, en maak uw Broeders dak in orde. Hier na kunt gy dan nog altyd doen wat ge nu doen wilt. Hier op keérde hy met my te rug. Een paar dagen daar na bezocht ik hem weder, by bedankte La my  C 164 ) my duizendmaal voor den goeden raad, wek ken ik hem gegeeven had, en hy was niet in flaat, om de vreugde te uitten, welke zyn Broeder betoond had. Wilt gy u zeiven nu nog verhangen? vraagde ik toen. Neen, neen, zeide hy , nooit wil ik weêr aan zo iets denken; ik zie wel, dat men nog altyd goeds genoeg in de waereid doen kan, wanneer men maar wil. de waard. Terwyl wy nu van het zelfmoorden fpreeken, Heer en Vriend, wat dunkt 11 'ervan, zou de lieve God een Mensch verdoemen, die zich zeiven het leven beneemt? de boode. Daar voor laat ik de lieve God zorgen, Heer en Vriend , en houde my aan de Bybel, welke zegt: verdoem mt niet zo werd gy ook niet verdoemd! maar ik zal u hier toch een gevalletje verhalen. Omtrent twaalf jaaren geleden was myn Zusier zwanger- Zy hielp hooi oplaaden, en moet zich zeker te fterk geforceerd hebben; in 't kort, zy kreeg haar Kind eer de tyd nog daar was. Het kwam vry ■wel ter wereld, maar het is echter altyd een Zwak fchepfel gebleven. Waar zoudatnuvan daan komen, Heer en Vriend?  ( 165 ) de waard Dat is een fijne vraag. Wyl het te vroeg uit Moeders lyve gekomen is. de boode. Nu, ik denk dat wy zoo wel in den lyve, als daar wy heden zyn, onzen tyd hebben en volwasfen moeten worden. Ar. beid men zich te vroeg 'er uit, zo word 'er zyn leven niets goeds uit ons. Dat is myne eenvoudige meening. ZES-  I ZESENVEERTIGSTE GESPREK. Een landman, uit een naburig Dorp» de boode en de waard. X. andman. ~J"a, ik heb het al lang gedacht» dathetnogeen algemeene Oorlog zou worden. De goede God kan het ook niet langer aanzien, hy moet eens een weinigjen kasty* ding geeven, waardoor de Menfchen weder tam worden; zy waaren ook veel te hoogmoedig geworden. De zevenjaarige Oorlog en de duuren tyden waren zy reeds lang ver* geeten; onze lieve God moest nu weder een roede binden, weike tot op het been doorgrieft. de boode. Daar in hebt gy gelyk, dat veele Menfchen de weldaaden Gods vee? te ras vergeeten , en niet genoeg bedenken, hoe veel reden wy hebben om God te danken, dat hy ons weder zulk een ryken Oogst gegeeven heeft, en hoe veel beter wy het thans hebben , als die arme Kristenen in het Bannaat, wiens huizen tegenwoordig door de Turken worden afgebrand, terwyl die Barbaren alles wat  C 167 > wat tot dekfel en voedfel der arme Kristenen dienen kan, wegrooven. Echter moogenwy daarom de arme inwooners van het Bannaat niet verdoemen, en voorgeeven dat z) zulks, om hunne zonden wille, verdiend hadden. God heeft veelerly oorzaken, waarom hy zo iets toelaat, welken wy allen onmoglyk door. gronden kunnen, en waar van ik 'er myn Vriend reeds verfcheiden heb opgegeeven. DE WAARD. 6 Jal landman. Maar wat voor oorzaken zou het toch fomtyds hebben als ftraffen? Dat bewyzen immers zyne tekenen en wonderen, welken hy daaglyks geeft, en ik zal geen Hans George heeten, als 'er van dezen Winter niet nog Oorlog in 't Land komt. Denk maar aan my, boode! het woedend heir en de wilde ja6ïr zyn nu reeds drie nachten agter elkander, gints en herwaards'" door de lucht getoogen; ja 'er is zulk een gehuil en weeklagt aan de lucht geweest, als 'er immer in een veldflag tusfchen de Keizerlyke en de Turken zyn kan. Gister avond was in ons Dorp alles in alarm, over 't huilen en ker» men, dat zich in de lucht liet hooren. Onze Heer Schout, die maar in 't geheel geen gek is, kon het ook maar niet anders uitleggen L 4 daa  C 168 > dan voor een teken, dat God gaf, dat wy haast Oorlog in 't Land zouden hebben, 6, dat God zich over ons erbarme! dh boode. Zoo ver is het nog niet, Hans George! 'Er moeten nog eerst andere dingen gebeuren, als die van het woedende Heir, of den wilden Jager met alle zyne honden en jagtgefchrei. landman. Doet 'er waarlyk, het is eveneens, of gy alwetend zyt! want gy weet daadlyk de dingen beter als God. de boode. Dit zy verre maar uw' woedend Heir en de wilde Jager, dat wil 'er by my nog niet in; zulks is, dunkt my, een geheel andere zaak, als een Hemelfche Prophetie van den Oorlog. landman. Een andere zaak! Kunt gy u nog iets van den zevenjarigen Oorlog voortellen ? de boode. 6 Ja, zeer wel! Het is of ik nog heden de Franfchen door ons Dorp naar Rosbach zie marfcheeren, om den goeden Fredrik zaliger, met zyn handvol volk, geheel en al te verdelgen. lanoman.Nu, dan zult gy toeh welweten, dat de goede God toen ook een teke n aan den Hemel gaf,namelyk, dat men overaj vuu-  ( IÖ9 ) vuurige Zwaarden in de lucht zag, dat men des nagts van n tot 12 uuren altyd hoog in de lucht hoorde fchieten, en dat in den i'erfst van 175Ó, vast alle avonden en ochtenden het woedende Heir, lri den lucht, pinds en herwaards toog. Toen voegde men ons zulks ook toe. Dan de hairen reizen my nog te bergen, wanneer ik aan al cie droefheid denk. de boode. Maar óls ik u nu'verzekerde, dat ik alle jaaren het woedende Heir hoor trekken, en het ook fomwylen zie trekken , dat ik het voor 4, voor 5, voor 2 jaaren, en nog het voorige jaar, heb hooren trekken , terwyl 'er echter toch geen Oorlog by ons was, wat zoud gy dan wel zeggen? landman. 6 Ho! Trekken! de boode. Ja trekken! landman. Dat zegt gy wel! En waar is die trekking dan heen geweest? Of zy moest yoo een weinigjen naar den Turkfchen Oorlog geweest hebben. de boode. Naar ik hoor, zoo weet gy u fchoon te behelpen. Maar het komt my , onder uw welneemen, echter voor, dat gy eveneens handelt, als de Propheeten , welken het goed en kwaad weêr voorfpellen; wanneer deze een liegt weder voorfpeldhebben , en de L $ Zon-  C 170 > Zon fchynt op dien tyd, dan zeggen zy: ja, dan zal het wel op eene andere plaats gere» gend hebben. Neen, neen, myn Vriend, het* is mef die Lieden zo gelegen, zy hooren en zien de teekenen niet eer, dan dat zy reeds weeten waar op zy ze te huis zullen brengen. oe waard. Ik geloof wel, myn Vriend, dat gy den bal daar niet geheel misflaat. la c dm an. Zou de lieve God dan zulk een wonder vergeefsch doen? de waard. Wel, het mag ook wel geen wonder zyn. De boodb. Dit hebt gy recht. landman. Maar wat is het dan? de boode. Het zyn Kraanvogels, die heden naar een ander Land vliegen. landman. Ei, wat praatjens !'in onze ftreeken heeft men immers geen Kraanvogels? Mosfen, Meezen, Raaven, en Sperwers vind men hier wel, maar geen Kraanvogels. de boode,Ik zeg ook niet dat wy deze Beesten in onze (treek hebben, maar wel, dat ze 'et door trekken. land man. Ei, is het dat! Laaien zy altyd heen trekken. De Kraaijen trekken heden ook wel voort. Maar, van Waar komt dan al dat gefchrei van een Veldilag, en dat klagen en ker-  C W ) kermen der Gekwetften , het welk zo aklïg is om te hooren, dat een fteenen hart 'er zich over erbarmen zou? de boode. Dat maaken de Kraanvogels juist. Even gelyk de wilde Ganzen in de lucht gak gak gak gik gak roepen , zo maaken de Kraanvogels dat vreefelyk gefchrei, het welk gy voor het gefcrrei van het woedende fleir opgeeft. landman. Ja, maak gy dat een ander wys! dan zou ik wel doof moeten zyn, wanneer ik met beide myne ooren niet kon onderfcheiden, wat het gefchrei van Menfchen, of het gefchrei van vogelen was. Het is een groot onderfcheid het gefchrei van de Kraanvogel en dat van den wilden Jager. de boode. Ik heb een zwankoppige basterd Nachtegaal te huis, en deze fchreit, fomwyleh, natuurlyk als een Kat; wanneer gy nu deze agter de kachel hoorde fchreijen, dan zoud gy die mooglyk wel voor een Kat uitmaaken. landman. Ja, dat is eene geheel andere Historie. Deze zou ik toch kunnen zien, wanneer ik agter de kachel keek. tn wanneer ik de Kraanvogels zag en hoorde klagea en fchreijen, gelyk het doet, als het woedende Heir  C 172 ) Feïr trekt, dan wilde ik het ook wel ge« looven. de boode. Ik heb het. gezien. landman En ik en al de Lieden van ons Dorp hebben niets gezien, hoe zeer de Maan helder fcheen, en wy op allés zeer fcherp gelet hebben. de boode. Dat komt daar van daan, dat de Kraanvogels over *t algemeen zo hoog vliegen. Zy trekken zeer ver boven de Broeken heen, (die beroemden Berg zult gy toch wel ken. nen,) en de Broeken is toch wel 3000 voeten hoog. Gy kunt dus wel begrypen, dat'er een paar ongemeene oogen toe vereischt zouden worden, om des nachts zoo ver te zien. landman. Dat is toch wonderbaar. de waard. Het komt my niet onbegrypelyk voor; want men heeft Beesten genoeg welken 's Menfchen ftem volmaakt kunnen na* bootfen. Erinner u het Katten muziek van de maand Maart eens, Hans George, dan zultgy geen oogenblik meer twyfelen; is het geluid van die Dieren op dien tyd niet volmaakt gelyk aan het huilen van een Kind. P landman. Dat is waar. de waard. Wel nu, dus zal het ook met de Kraanvogels zyn. Maar dat moet gy ons toch  <: 173 *> toch eens verklaaren, Heer en Vriend, hoe het eigentlyk komt dat de Kraanvogels zulk een wonderlyke en vreeslyk klinkende ftem van zich geeven, de boode. Wanneer het Kermis is, Heer en Vriend, en men den Gans den hals affneid, dan zal ik u zulks aan haar gorgel zeer duidelyk toonen. de waard. Ik heb fomtyds nog al veel wonderlyke zaaken van de Kraanvogels gehoord. de boode. Deze zal ik u ook verhaalen wanneer ik weder kome de waard. Dan zal ik u ook iets van een ander woedend Heir verhalen, dat zich eens by Eisleben, alwaar D. Luther geboren is, zien liet. de boode. Ik zal het met vermaak aanhooren. ZE*  ( 174 ) ZEVENENVEERTIGSTE GESPREK. de waard en de boode. de boode. Ei, is het al weêr mis, ik dacht, ik zou het toch eens treffen, dat men uw Dochters Bruiloft vierde! de waard. Ja, ik had gedacht dat zy op St. IMichiel zou trouwen, maar nu is het weder tot den Advent verfchooven, de boode. Tot den Advent? Hebt gy 'er dan wel aan gedacht, dat men in den Advent «iet trouwen mag? de waard. Voordezen was dit zo, maar onze Kerkenraad heeft dit verbod opgeheven, en elk durf nu zo goed in den Advent trouwen als op St. Jan. de boode. Hum! Dat is toch wonderbaar! Heeft dan de Kerkenraad voor deze nieuwigheid geen reden gegeeven ? de waard. Zekerlyk heeft men reden gegeeven. De Kerkenraad meende, dat de tyd waar in de Zaligmaker gebooren is, de beu» gelykfte voor een Kristen moest zyn. Daar nu de trouwdag de heugelykfte voor den Mensch  ( 175 ) Mensch is, zo dacht men dat dit zeer goed te faamen kwam. Ook heeft men begrepen, wanneer een paar jonge Lieden elkander lief hadden, maar in den Adventtyd niet mogten trouwen , dat 'er dan ligt iets tusfchen beiden kon gebeuren, dat beter na dea tiouwdag komt. Gy yerftaat wel wat ik zeggen wil. de boode. Recht zo! Maar dan moet ik u toch zeggen, dat in Uwen Kerkenraad zeer WYze en verftandige Mannen moeten zyn. Dan , onder ons gezegd , de Goede God heeft het immers toch eenmaal gefield, dat de Mensch een Vrouw neemen, en met haar in den Echt leeven zal. Hoe kan het dan nu kwaad zyn, wanneer men Gods verordening volgt ? En is dan Paafche en Pinxter niet even zo heilig als de Advent? Wanneer het dus op Paafche en Pinxter geoorloofd is met een Bruid te bed te gaan, waarom dan ook niet in oen Advent? de waabd. Dat is wel waar! Voorleden Week had ik hier een Burger uir een nabuurig Vorftendom, alwaar nog alles op den ouden voet is, deze zwoer by kris en kras, dat fiy^naar den Kerkenraad zou gaan, en niec eer aflaaten voor dat m<'- zyn Zoon verlof gaf, om in den Advent te trouwen. DB  C 176 ) de boode. Och! Dat is nu niet goed, de Kerkenraad kan altyd niet zoals hy wel,wil, en, heeft ook altyd zyne inzichten, waarom hy dit zo en dat zo doet, welken hy altyd niet voor den gemeenen man openbaar kan maken ; en welke hem niet aangaan. Maar zeg my nu eens, wat toch de oorzaak is, dat gy de trouwdag van uw Dochter zo ver verfchuift? de waard, ik weet wel waar my de. fchoen wringt. Ik kan het geld nog niet uit» fchieten , het welk my het trouwen van myn Dochter zal kosten. de boode. Al vveêr met uw geld!Ik dacht als twee jonge Lieden elkander lief hadden , en zo veel by elkander konden brengen waar van zy een huishouding en huisgezin konden onderhouden, dat zy dan, wanneer de Ouders met hunne liefde te vreden waaren, trouwen konden , wanneer zy wilden, zonder zich deswegen in veel zorg te fteeken. Ik heb u immers reeds voor lang gezegd hoe gy den maaltyd kunt aanleggen, dat ze u niet veel geld zal kosten. Welke zorgen hebt gy nu nog? de waard. Gy oordeelt 'er over alt een Blinde over de kleuren. Wanneer gy een Dochter uit te trouwen had, dan zoudge'er ge-  C -77 ) geheel anders over praaten. Moet ik ze dart ook niet een Bruidsbed medegeeven? de boode. Voorzeker moet ge dat. Maar zeg my nu eens, waar dat bed uit beftaan moet?. de waard. Wel! dat is een fyne vraag. Daar behooreutoe; twee onderbedden, twee peuluws, twee hoofdkusfens en een dekbed» het welk alles met goede veêren moet gevuld zyn. de boode. Niets meer? de waard. My dunkt het is reeds genoeg; de boode. En ik ben van gedachten, als ik een Dochter moest uittrouwen, dat my het Bruidsbed dan heel wat minder zou kosten. In plaats van de twee onderbedden zou ik een groote zak neemen, en deze vol hooi floppen, in plaats van het peuluw zou ik even zulk een zak neemen, en diejgelyke kusfens daar op, het dekbed zou ik geheel agterlaaten, en lynwaad neemen, 'er zuiver gewasfen SchaapenWol tusfchen leggen, en d; t dan terdeeg laaten doorftikken. Zie daar het Bruidsbed gereed. de waard. Ik geloof dat ge, nu bezig Zyt, om den fpot met my te fteeken, Zuik een Bruidsbed geeft de Herder zyn Dochter niet mede. II. deel M PB  C 178 } de boode. Dat kan wel weezen ; maar by de Vorften is dat echter zo geheel ongewoon niet. Voorleden jaar moest ik een Brief by den Vorst in * * brengen. In den tusfchentyd dat hy denzelven beantwoordde, verzogt ik den Bedienden, om my het Huis eens te laaten zien; hetwelk hy deed. Ik kwam ook in de flaapkamer. Gymoogthet gelooven, of niet, maar de Prins had even zulk een bed, als ik u daar daadlyk befchreeven heb. Vervolgens kwam ik in de flaapkamer der jonge Prinfen, en deze hadden ook zulke bedden; maar, terwyl ik zulks met verwondering aanzag, kwam de Vorst juist in de kamer, en vraagde: wat maakt gy hier, boode? Ik fta in gedachten over de bedden der Prinfen, Was myn antwoord, wyl 't my voorkomt dat deze veels te hard zyn. De Prins Jachtte , en Zeide; wyl ik begeer, dat de Prinfen in der tyd braave Mannen zullen worden, daarom geef ik hen geen veder bedden. Gy gelooft immers wel dat ik deze wel zou kunnen be-, taaien ? de waard. Dat begryp ik my niet; de Mensch wil toch zyne uitwaafeming hebben. de boode. Die heeft hy beftendig. Maar wanneer hy in het heete vederbed flaapt, dan dwingt  ( '79 ) dwingt hy de uitwaafeming , en waafemt dan meer uit als hem dienftig is. En dat is juist de reden, dat men des morgens zo log is, wanneer men uit het vederbed komt, dat is juist de oorzaak waar uit zoo veele ziektens ontftaan. Want wanneer de Mensch bezweet in de open lucht komt, dan moet het zweet zeker te rug flaan , en daar uit moeten vast allerlei' ziektens 'ontftaan. de waard. Wel nu, dat laat zich hoorea; En wanneer ik volgens uw voorfchrift een Bruidsbed vervaardigde, dan kon ik het ten minfte 10 of 12 Ryksdaalders minder doen als anders. Dan ik vrees, dat myn Schoonzoo^ 'er niet zeer mede te vreden zou zyn de boode. Daar fta ik u voor in. Laat hem een bed volgens myn voorfchrift maaken , en binnen vier weken daar met zyn Bruid op flaapen , en wanneer hy dan een bed met veéV ren wenscht te hebben, dan zal ik 'er hem een laaten maaken, zo waar als ik een', eerlyk Man ben. Maar het hooi moet niet zo versch van het veld genomen zyn, dat men totbet vuJlen-Vaa een bed gebruikt; maar ten minften vier wee* ken in de fchuur gelegen hebben. Op verscft hooi te flaapen is zeer fchadelyk; doch in den Advent heeft men geen versch hooi meer M a AGT*  C rto-) AOTÈNVEERTIGSTE GESPREK. %u.' "gol o$ 8fT0^iorn Züd norn ttb . ~3bl9ï aft de boode en de waard. de waard. N u is het niet het Bruidsbed ■geheel in order. Ik heb met myn Schoonzoon over die zaak gefproken , en hy was 'er vol» komen mede te vreden. Hy zeide, hy had voorleden jaar eens op het Landgoed van den -Heer van Lichtheim gewerkt, en daar had hy gezien, dat de jonge Heeren allen op Hooivakken en onder Matrasfen' fliepen, en dus meende hy, wanneer de groote Lieden zich met zulk een flecht leger konde behelpen, dan kon het de gemeene Man ook wel doen. de boode. Dat is my zoo lief, als of gy my een Gulden gaaft. Gy behoud nu ten minften agt of tien Ryksdaalders in uw zak, en — wanneer u Schoonzoon en uw Dochter myn raad verder willen volgen , zie dan eens, of zy niet altyd gezond zullen blyven, en gezonde Kinderen zullen krygen. Want ik blyf er by, wanneer de, Mensch leeft, zoo als hy behoord te leeven, dan zal hy niet ligt ziek worden, en wanneer; hy dan al eens een kleene ocpas- fe-  C ï8r > ■felykheid heeft, deze zal dan ook al weêr fpoedig over zyn Och, lieve God! hoe is het mooglyk dat een mensch gezond kan blyven, welke alle avonden in de zweetkast kruipt? want de dikke vederbedden, welken de Menfchen gebruiken, zyn werkelyk niet anders dan zweetkasten, 1 de waard. Dit hebt gy recht! Ik heb met myn Schoonzoon wyd en breed over de zaaken gefprooken en hy heeft alles goed» gekeurd. Wy Boeren Lieden, moeten, jaar in, jaar uit, altyd, en in regen en wind, ónze arbeid verrichten , en dus kan het onmooglyk goed zyn wanneer wy ons te zeer aan de warmte gewennen. de boode. Ja wel; ja wel! Ook weet men niet wat 'er van zyne Kinderen komen zal. De een moet dikwyls reizen , den ander word dikwyls eeu jager, of moet als Soldaat dienen, en in dergelyke flanden kan men het vederbed overal niet meê neemen. Wanneer de Natuur daar nu eenmaal aan gewend is, en men moet dan geheele nachten op ftroo, of onder den blooten Hemel liggen, zie, dan komen hier na de naweenen. Dan word men zeer ligt verkouden, krygt de roode loop, rotkoorts, en diergelyke ziektens meer. Wanneer ikM 3 Brie-  Irfeveri beftel, dan denk ik dikmaals by my zelf; Dé lieve Boèrenftand is toch een recht fohoobèn ftand. Men heeft daaglyks zynen nooddruft, en men behoeft 'er niets voor te betaalen. Men ziet alle dagen de Zon opgaan, en leeft in den koelen morgenlucht, ziet hoe alles groeit en bloeitj men fpringt en zingt, eet zyrï brood, moes en ooft, dat men zelfheeft aangekweekt, fomwylen ook een ftuk vleesch, en kent die vreemde fpyze niet welke de gezondheid zoo nadeelig zyn. Zou men hu niét denken;de Boer moet altyd gezond zyn? eri echter is dit niet zo. Den een faalt het hier» en den anderen daar. En wat is daar de oorzaak van ? Zy weeten niet, hoe Zy hunne gezondbeid moeten onderhouden , draagen bonte mutfen, flaapen in dikke vederbedden , enftooken hunne kameren zo heet, dat men 'er hyna in verfmébrd. Ik zeg daaromtrent niets meer,eb denk: öifc riet höorèn wil, moet voelen. be waa rb; Wanneer gy meent, dat het vorfr my ook nuttig zou zyn, dan wil ik my ook een Hboizak en Matras bezorgen. be boode. Neen, Heer en Vriend, zulke raad ik u niet. Gy zyt reeds te oud, en te Isae aan het vedMbed gewoon. Men moet -öhEL ld , zulke  < 185 ) zulke dingen van tyd, tot tyd, zien af te wennen. Hoe ftaat gy nu met de Bruiloftsgasten ? Hebt gy dezen reeds allen verzogt ? de waard. By ons is het de mode, dat het haive Dorp te Bruiloft komt; maar dat .kost te veel. Daar gy nu altyd gezegd hebt, men kon een Bruiloft houden zonder veel 'kosten te maaken, zo ben ik voornemens, om niemand als de naaste Vrienden te verzoeken. de boode. Dat is wel bedacht! Dan zult gy op ver na zoo veel kosten niet hebben, en het Gezelfchap zal des te aangenaamer zyn: want, ik voor my, wanneer ik eens recht vrolyk wil zyn, dan ben ik het by myne naaste w Vrienden, deze verftaan fcherts, en neemen het niet kwalyk wanneer men, by geval, eens een woord te veel zegt. Maar heeft men te veel vreemden, dan heeft men flechts verdriet te wagten. Elk woord, dat men fpreekt, word door hen gewikt en gewogen , fchinipen op eeten en drinken, de een trekt de neus op, en de ander hangt de lip, en wanneer'er flegts een zot onder is, deze bederft in 't gemeen het gantfche Gezelfchap, ten minfte hy beneemt alle vreugde. M 4 DE  080 • de waard. Myn Buurman Christoffel zal ik toch verzoeken moeten. de boode. Wie? — Uw Buurman Christoffel? —- Deze past zoo goed op een Bruiloft als het vyfde wiel. aan een wagen. de waard. Ik weet al. waar gy heen wilt. Zyne fchertzery ftuitu, niet waar? de boode. Defcherts van hem is geheel onbetamelyk. Want het loopt alles daar op uit, wat man en vrouw, byzonder in 't huwlyk plegen 'Er mag een gerecht op de tafel komen, het zy zo als het wil, hy weet het alles daar ■op t'huis te brengen;- ja zelfs vaerfen uit den Bybel en Gezangboeken trekt hy daarheen. de waard. Ja, dat iszyn aart zo , ik laat hem praaten, en denk 'er het myne van. de boode. Ja, maar daar mede is het niet afgedaan. Dat een Man zyn vrouw bekent, dat is een natuurlyke zaak, welke zyn moet, .en welke de lieve God dus verordend heeft, maar een grapjen is het niet; neem my dat niet kwalyk. Het komt 'er zeer veel op aan hoe men zich in den echten ftaat gedraagt. Zy die ' den Echtenftaat voor fcherts aanzien, worden vaat in denzelven ongelukkig. Daar van daan zo veele ongelukkige huwelyken. De Man -verfpilt zyne krachten, by de Vrouw gaat het niet  C 185 ) niet recht, 'er komen zwakkelyke Kinderen, en beiden krygen aan elkander een walg. Ik heb reeds meenig Paartjen gekend, datelkan* der in de eerfte trouwdagen , van liefde fcheen te willen opeeten, terwyl het kort daar na n'et dan twist was, en men elkander by het hair rondfleepte En waar kwam zulks van daan? Enkel, om dat zy dachten . dat het huwlyk flegts een grapjen Mas, en 't hen niet inviel, hoe zy doen moesten, om hun geheel leven eenen vergenoegden Echt te kunnen hebben. de waard. Wat my nu van Christoffel's fcherts nog het meeste hinderd, is-, dathy 'er de jonge Lieden zo zeer mede gaande maakt. de boode. Dat is niet zonder reden! Het jonge Volk heeft vleesch en bloed. Wanneer het nu hoort, dat de ouden zulke gewichtige zaaken tot grapjens maaken, dan luifteren zy wat naauwer toe, fnappen alle woorden zuinig op, en waagen het in 't einde ook zelf eens Dan komen 'er daarna zaaken te voorfchyn, dat jong en oud de handen in elkanfter flaat; ja, dat u dikwyls de hairen te bergen ryzen van ze aan te hooren. Hoe veele braave Knaapen hebben zich daar door hun leven lang in het verdriet gebragt! Hoe meenig ÜefMeisjen kwam daar door ten val! ja, wierd M s daar  s het daadlyk bedorven- Gy kunt 'er de prosf van neemen. Neem eens een" glas voï water dat bevroozéri is, en zet het op dé kacheli knap! zeid het glas, eri het is kapot. Brengt een bevrozen appel in de warme kamer, en daadlyk is hy reuk eh fmaaak kw^t. Zet nien daar en tegen het zelve glas niet Watër in eeti 'kamef, alwaar de Warmte niét zoo fterk is, en legt men den bevroozen appelin koud watër, dan word het beider! bèhoudén. de reiziger. Dat is wel waar! maar myn voeten zyn gèen g?as Water, noch geen appel. ■ de boode. Döt is zó, maar daar is tóch eèn zekefe gélykhéid tusfchen beiden. In de Voorige wêek liet ik ëen Zwyn flagtcrf.bliés de blaas 'er van op , en Hing hem aan de kachel. Naauwlyks had hy eeri kwartier tftrs H. beet. O ge  C 210 ) gehangen, of hy zette uit, Het komt my dus voor, als of de warmte alles uitzet, of uitrekt. Wanneer nu het bevroozen gbis, of de bevroozene gelederen in de warmte komen , zo wordt alles uitgezet, het glas fpringt, en de gelederen bederven, 'er komt zeer dikwyls het koudvuur in, en ze moeten afgezet worden, ik houde het dus voor het beste, wanneer iemand een zyner leden bevroozen zyn, dat hy ze daadlyk in de fneeuw pf het koud water fteeke; vind ik een bevroozene, dan behandel jk hem zo, gelyk men in het Nood- en Hu-Ipboekjen befehreeyen vind, de reiziger. Gy wilt alles anders behandelen als myn Vader zaliger deed, de boqqe. Pat kan wel zyn. Maar daar |igt niets aan gelegen. Ik doe niet zo als myn Vader, en ook piet zo als myn Grootvader deed, maar zoo als het beste voor my \s. Myn Vader en Grootvader klaagden altyd , wanneer de eerfté fneeuw en ys viel, en ik ben niet vergenoegder, dan wanneer ik door fneeuw en ys kan gaan! in den Winter kan ik zo veel vreugde hebben als in de Lente en den Zomer, en mag daarom geen Poolfch§ muts dragen, of altyd agter de kachel Sit«  ( 211 > Zitten. Daar komt myn waardë Heer en Vriend , deze weet 'er by ondervinding van te fpreeken. Is 't niet waar, heeft men in den Winter ook geen goed leven? de waard. Err dat waarom niet? wanneer men gezond'is, en een vrolyk gemoed heeft, zo kan men ia ieder jaartydgoiedleven de b oode. Dat meen ik ookl — TPFEEËNFrFTIGSTE GESPREK. ■ ' c sfhsj e.': ïtesri asraiX jlo'/'. t>e waard en de,BOODE de waard. Dat is nu delaafte maal,dat wy elkander in dit jaar zullen fpreeken. mm Kinderen nog toe 1 waar gaat de tyd niet heen! Het is net evenseens of het flechts vier weeken geleden is, dat gy hier zat, en my het wenschen wilde afleeren., de boode. Wel nu, wanneer men altyd zo leeft, dat ons de vervlogen tyd niet berouwt, laat de tyd dan immer voordvliegen. Men wint daar by, word wyzer, en ftichi meer goeds, In het Dorp Griebftedt heeft men daaromtrent een aartige gewoonte. De Predikant al. daar  daar laM iederen laatften dag van't jaar de Gemeente by elkander roepen i en leest haar dari het goede voor; dat hy van elk vernoomeri heeft. Voorleden jaar was ik 'er by; en hoorde , by voorbeeld: Katarina Holzin heeft haar mans Moeder, een tagtigjaarige Vrouwi altyd trouw opgepast en bezorgd. Martyn- Hokiman verdiend lof wegens zyn goede Kindertugt, God lof! Fusztritt heeft zich in dit jaar, Bét onmaatig; drinken afgewend. Veit Kunze heeft hier de eerfte Spaanfche Klaver aangeteeld. ' Christiaan Kunze heeft op zyn eigen kosten een gat; waar voordezen veele Voerlieden in bleven liggen, met fteenen aangevuld, enz; In 't einde deèd de Predikant eene töepasfe* lyke redenvoering, en floot met de woorden i Laat ons gord doen, en zulks niet moede worden.want t« zyner tyd zullen wyook oogsten zonder öp- houden. Dit geviel my, en ik nam my voor, omvbof my zelf een Boekjen te maaken, waar in ik op ieder dag wilde optekenen, wat ik geleerd rii verricht had. Welk Boekjen ik den laat. Hén dag van 't jaar geheel.zal doorleesen.