d e INDIAANEN in ENGELAND* B L T S p £ &   Mijn vader! M$ '2>J. i,t0VM m — «Hl totW,4tM Notarijeit. staff, 3 tom, een Jongeling. Een Tolmsester. Het tconeel is, in tene Engelfche zeeplaats, in.ht% huïi van Sir föhn.  JHen zegTvhs dat f.ét onlangs uitg?geevene eerde deel deezsr verzameling van vertaalde Tooneeljlukken zoodanig is ontvangen , dat men voor het weïkoom zijn van dit tweede genie te grooti'-vreezs Zal behoeven te lubben. — Hot z-Mfaam. doet thans éin boekverkoopers mond zulk eens uitbraak l Wij, echter, mogten die van eiken onzer uitgeevers hoeren.  INHOUD, DE INDIAANEN IN ENGELANDehoorde de eerfte bezigheid van een kind te'zijn. Samuël is een fiüi'pért'j en Robert.... lid-  B L IJ S P E L. $ liddy; met veel deelneeming. Nu, Robert, lieve vader? John. Uw ocg gloeit, als ik hem norrn. Nu ja, Robert is beter dan zijn broeder; maar hij is een wildzang. 1. i d d Y. Hij mint u zoo teder! JOHN. In eene verwijdering van duizend mijlen heb ik den .henker van zijne liefde Daar kruist hij op onbekende zeeën, van het eene waerelddeel tot het andere, terwijl mij het podagra door alle leden kruist. Lr ddy. Waarlijk, om uwent wille, maakt hij zich het leven lastig. Veellicht koomt hij nu haast terug. Alle' morgen zie ik naar den weêrhaan; en als hij nu eens niet eene rijke laading terug koome, als hij ee ns on. ze armoede in welvaart verandere... Zie eens, lieve vader! dat vermag een zoon; dogrer moet te huis blijven , en kan niets verrichten, dan haaren kranken vader oppasfen. Joh h. ó, Dat is meer, dan Qf Rojbert mij de lekkernij.n van beide de Indien aanvoerde. Goede Licidy! wanneer uw zagtrogzoo deolneemende tot mij fpreekt, ik kan u niet befchrijven, hoe goed mij d it doet! Zeker denkt gij dik wij is, vader fluimen, wanneer A 3 ik  6 DE INDIAANEN in ENGELAND; ik zoo met ge.'lootene oogen op mijnen ftoel zit? — •5 Neen, Liddyl vader bidt tian voor uj liddy. Hoe zoet beloonende is dit oogenblik! (zij kuscht zijne Land.) Uwen zegen, mijn vader! {zij knielt voor hem.) John; de hand op haar leggende. De Hemel zegene u! en mogt bij mij nog zoo lang het leven fpaaren, om de vervulling van deezen vaderlijken wensch te zien. — De Hemel zegene u! liddy. En mijn' broeder Robert. JOHN. Ook heml liddy. En mijn broeder Samuël. John. Ik vloek hem niet. ' liddy. ' Maar uw zegen.. john. Hij heeft den zegen der moeder. liddy. Lieve vader! John. Nu dan! ik zegene beoj 1 doch niet als vader, maar als christen. Staa op. LID-  S L JJ S P E L. 7 liddy. Onzalige partijgeest, in zulk eene kleine familie! john. Wie heeft de fchuld ? uwe moeder! Wie kwelt mij arm man van den morgen tot den avond ? —Wie werpt mij mijn onfchuldig bankeroet, bij eiken fchraalen beet, voor? — Wie veracht mijne goede burgerlijke afkomst en verheft zich op haare Duitfche voorvaderen ? — Wie Iaat mij gebrek lijden? — Wie perst onzen huurlingen het geldt af, en verfpilt de kleine inkomften , die het bezit van deeze huizen mij nog liet? •— Hebt gij ft gehoord, hoe ik gisteren avond om een pijp tabak en een glas Porter bad? — Samuël reedt met uwe moeder naar den fchouwburg, en ik moest mijn' honger verfluimercn. liddy. Beste vader! het zal u heden aan niets ontbreken. John. Goede LiddylMogt toch de een ofanderebraaveen gegoede man u kennen, zoo als ik u ken! mogt hij u zijne hand bieden! dan ging ik met u, en gij zoudt mij tot mijn einde toe fpijzen. QEe?iigszins zagt, op de tegenSver zijnde deur wijzende.) De vreemde man fchijnt genoegen in u te vinden. lid dij; ontzet. In mij? Jon n. Zoo fchijnt het: dat zoude eene verzorging voor A 4 uwen  8 DE ÏNDIAANEN in ENGELAND; uwen ouden vader zijn. Nu, wij zullen het aan den tüd en het lot bcveelen. — ó Wee! daar trekt het mij reeds weder van den voet tot in de dij. 1.1 d i) y. Het veel fpreeken doet u nadeel. (Het nieuwspapier opneemende.) Zal ik voortvaarcn? JOHN. Doe dat. Misfchicn gelukt het mij een weinig te fhümeren. lid dy. Maar decdt gij dan niet beter, als gij u naar uwe kamer liet brengen ? Hier is immers een eindeloos geloop, een ecuwig flaan met de deinen, nu hier ba ons, dan aan den kant van den vreemdeling. JOHN. Neen, Liddy! ik blijf hier in de voorzaal, want gnts kijft mij uwe moeder den flaap uit de oogen. Wat is toch nu erger? laat hen loopen, en de deuren (laan, zoo veel als ze willen; men kan aan alles wennen , maar niet aan de item van eea twistziek vijf. liddy; leest. Parijs, den 16 Januarij. J o 11N. Of nog beter, lieve Liddy, plaats u aan het klavier, fpeel of zing mij wat voor, daar bij kan men infiuimeren. II O'  B L IJ S 1' E L. 9 liddy. Zeer gaarne. (Zy plaatst zich aan het'klavier, en J'peelt of zingt, zoo lang, tot zij ziet, dat haar vader Jlaapt.) Hij rust! — zagt zij uwe rust, en verkwiklijk uw ontwaaken ! — Nu fpoedig: Torn zal reeds, lang op de wacht (laan. (Zij Jluipt aan een venrjhr, en wenkt.') Hij verftaat mij reeds. (Zij koomt te rug , en zoekt uit haar bieizak een paar afgewerkte lobben.) Als moeder mij flechts niet verrasfe, of Sarouël, dia wantrouwige vraagcr. (Naar haaren vader jluipende.) of als zelfs mijn vader ontwaakte — ó Wee!;.,, dan ware ik recht in verlegenheid. TWEEDE T O O N E E L. john, liddy, tom. liddy; hem op te tconen tegcnjluipend'e, St.... zagt! — dtr oude heer fiaapt. tom. Gij hebt mij verbaasd lang laaten wagten, fchoone mifsl liddy. Nu, nu, gij zult 'er eene halve pence meer voor hebben. Daar, neem deeze lobben. t o Al. Weder verkoopen? liddy. Zeker. A 5 TOM»  ïó DE INDIAANEN in ENGELAND; tom. Hoe duur? liddy. Drie kroonen is de minfte prijs. Ik heb 'er vijf nachten aan gewerkt. tom. Daarnaar vraagt de koper niet. Als het fiechts goed in 't oog valt; of 'er vijf nachten of vijf minuten aan gewerkt zij, is hem onverfohillig. liddy. Praat niet zoo veel; de oude heer mogt ontwaaken. tom. Nu, ik gaa reeds. liddy. Wacht! ik heb u nog meer te zeggen. Als gij nu de lobben verkogt. hebt, gaa dan en koop één pond beste tabak. tom. 't Is wel! liddy. Voorts haalt gij eene kan goeden Porter, en dtt Cen en ander hebbende, plaats u dan weder op uwen post, tot ik u wenke. tom. Ik verftaa u. l r d d Y. Ku, loopl Tom.  b l iy s p e l : 11 tom. De Hemel behoede u, fchoonemlfs! (.fff)" vertrekt.) liddy. Goede vader! uw begeerten zijn zoo befcheiden, zoo bepaald — fpoedig weder aan 't werk ! (Zij krijgt naaiwerk.) Het is zoo zoet voor een' vader te arbeir den, en het gaat zoo glad van de hand! DERDE T O O N E E l. John, liddy, sjmuül; met hoed en rotting. liddy. Goeden morgen, broeder! s a m U ë l. Goeden morgen! (bij zich zeiven.) Hmf hm! IJf heb immers alles wél gefloten! laat ik naarzien - hier is de fleutel van de bureau, deeze van de koffer, die van het klavier,die van de kas;allesrichtig! (Hij wil vertrekken.) l i d d y, Ik vrees, dat gij het voornaamfte hebt vergeetcn.' s am V &L. Het voornaamfte? ik? _ Wat kan dat zijn?..J liddy. Uw hart, mijn waarde! Het koomt mij voor, al» of de jonge Indiaane hier in huis u den fleutel va» het zelve hebbe geitooien. 5A;  3i DE INDIAANENin ENGELAND; SiMllëL. Heb 'er geene zorg voor! Het is zoo, ik gevoele zoo iets, maar ik ben op mijne hoede. Ik heb in alien gevalle de verëischte behoedmiddelen getroffen. LIDDY. Behoedmiddelen tegen liefde? Ei, Iaat eens hooien! SAMUè'r.; met nadruk. Acht gij misfehien nodig, om 'èr u van te bedienen ? liddy; verlegen. Ik? S A MU ë L. Ja, gij! Denkt .gij, dat ik u niet doorzie?. De jonge zot van een Indiaan, die onzen broeder RoJ>ert met zich op zee rondfleept, en wiens lot hij zoo zorgvuldig verzwijgt, — ;n vertrouwen: die jonge lafaart heeft het hart mijner zuster Liddy met zich op reis genomen. LIDDY. Gij noemt hem een zot, een lafaart?. en Liddy ZOU op hem verliefd zijn ? S A M U ë L. Ja, toch: gij hebt u haten verblinden. _ Zie Hechts, zuster! als men daaglijks wel twintigmaal aan 't vengfter gaat, om te zien, of de arme knaap wel goeden wind hebbe.... LIDDY. Nu, dat doe ik, om broeder Robert! SA-  B L IJ S F E L. n SAMCEL. Broeder Robert heeft te vóóren ook veele reizen gedaan, en zuster Lid.!y heeft zich niet zoo treurig aangefteld, als de laatftemaal. Maar door mij niet. Als men vervolgens rood wordt, zoo dikwerf de een of an )er eenen zekeren naam noemt: als men een zeker filhouet in zijn' brieventas rond draagt; zoo vraag ik: is dat liefde? antwoord, jal LIDDY. En ik vraag: als men de brieventas van zijne zuster, zonder verlof, doorzoekt; is men dan een fchurk? antweord, jal s i m u ë L. Wiens fc'iuld is het, als anderen niet zoo voorzigtig met hunne brieventas handelen , dan ik met de mijne?... VIERDE T O O N E E L. JOHN, LIDDY, SAMUëL, MISTRISS SMITH, M. SMITH. Z-'er edel! waarachtig; als des middags de tafel £#• dekt is, dan zwerven ze allen hier htên, als de hommels; maar als ik 's morgens een gebedenboek in de hand neem, om mij met den Hemel te bevredigen^ dan loopt de een bier, de andere daar. S a m ü S i. Ambtsbezigheden, M.unai m. smith;  »4 DE INDIAA'NEN in ENGELAND; m. smitii; tegen Liddy. ■ En gij! liddy» Ik heb vader de nieuwspapieren voorgeleezen. m. SMITH. Ik heb u nochtans met eikanderen lang hooien dat ik hem wenschte te helpen, als hij misfchien ongelukkig ivas. gurli; ijl'.ings emjlig. Ongelukkig? s a m u ë l ; zeer nieuwsgierig. Ja, ja, ongelukkig: hoe is het daarmede? antwoord ? g u r l weenends. Ach! ja; mijn arme vader is ongelukkig. SAMUëL; ter zijde. Nu, daar hebben wij 't! gurli. En gij wilde hem helpen? daar voor moet ik l] kusfchen. (Zij geeft hem etn' kitsch.) s a m u ë l ; zeer verlegen. Ja, ik meende Hechts, wanneer het niet boven mijne krachten ginge. Helpen is wel zeer goed; maar men kan niet weeten, waar men het zelf nodig hebbe, SUR-  go DE INDIAANEN in ENGELAND; o ü r l r. Ach! gij kunt hem niet helpen; en de arme Gurli kan hem ook niet helpen. sa muclj ter zijde. De Hemel zij dank ! daar had ik mij haast aan eene bedelaaresfe vergaapt! [Overluid.) Ik hoop ondertusfchen, dat het nog niet zoo ver met hem gekoomen zij, dat hij de huishuur van de te verloopene maand niet kunne betaalen. - ó Geenszins om mijnen wilie, — maar mijn vader.. hij is een weinig fireng. gurli. De huishuur? SAMUëL. Ja, ja! de huishuur! ^ GURLI. Droomt gij? s a m u ë l. Waant gij, dat ik niet denke? gurli. Weet gij wat, goede vriend! als gij miin vader een goed woord geeft, zoo betaalt hij ü niet Hechts de huur, maar ook het ganfche huis; en nog eendouzijn Sfotten, als gij zijt, daarenboven. (Zij huppelt lageliende weg.) SAMUëL. Dat is heden reeds ten tweedenmaal, dat men mij voor een' zot fcfaelr. Doch het waren beide de kart ren flechts wijven - tongen; en het past eenen verftandjg man niet, om zich daaraan te ftooren. Z E,  B L IJ S P E L. Ji ZEVENDE T O O N E E L: SAMUëL, TOLMEESTER. TOLMEESTER. Goed, goed, dat ik u vinde! Liep ik niet, dat ik naauwelijks adem haal! — He! SAMUÖL. Nu, mijn lieve Tolmeester! Hebt gij aan mijnen last gedacht? Hebt gij met de verëischte voorzorg en behoedzaamheid gefondeerd. TOLMEESTER. Om u te dienen! Als een flinker ben ik rond gekroopen, heb hem van 't koffijhuis naar de opera, van Quay tot op de beurs vervolgd, en zoo heb ik, in allerijl, veel ontdekt. UMDÜL. Pro primo dan: met opzigt van zijn' ftand? TOLMEESTER. Ja, daarvan weet ik zoo veel als niets. Niemand kent hem, niemand weet iets van he:n. Een OostIndifche, daarover zijn de Hemmen eens, dewijl men het uit zijn' eigen mond weet. Maar, of hij van de kust van Malabar, of van Koromandel, of van Onxia is , dat heb ik, in allerijl, niet konnen ontdekken! Zoo veel is zeker, geen hierzijnd febip heeft hem overgcbragt. Hij moet, naar alle vermoeding, van Portsmouth, te lande, herwaarts zijn gereisd. SA-  32 DE INDIAANEN in ENGELAND; samuel. Profecundo. Betreffende zijn vermogen? t o lm e e s te r. Daaromtrent kan ik de eer hebben, 200 fpoedig als mooglijk is, u met volkomen naricht te dienen. Ih weerwil van de eenvoudige kleeding deezes mans, en alie zijne huisgenooten; in weerwil van den éénigen fchotel, welke dagelijks op zijne tafel komt; in weerwil van het klaare water, dat hij drinkt; houde ik hem, met uw verlof, echter voor eencn der rijkften in deeze aanzienlijke koopftad. s a m u ë l. Vrange: waarom? — antwoord? tolmees ter. Antwoord: daarom; wij! hij het geld, in. allerijli met volle handen het vengfter uitwerpt.' sauucl, Hoe zoo? tolmeester. Laat ik 't u ten fpoedigfte verhaalen , mijn waar (lid heer Infpe&or! In de vóórigc weck, ftond hctcomptoir van Braun en Belton op het punt van tefaïlleeren, men fprak 'er op de beurs reeds luid over, en, zoo als het dan gewoonlijk gaat, de een beklaagde, de andere haalde de fchouderen op, de derde fprak van zonnefchijn en regen. Kaberdar, wien ik, in allerijl, hafloop, ging van den eenen koopman naar den anderen, en ondeiv.ogt de hoadajjifhcid der orr.ffindlg- he-  B L IJ $ V E L. S§ heden. Toen hoorde hij overal, dat Braun en Belton, braave, eerlijke lieden waren, die door onfchuldige ongelukken In deezc verwarring waren geraakt. Wat doet hij? — In den grootfteu haast zet hij zich neder, en fchrijft een billet, van den volgenden inhoud, aan Braun en Belton: „ Als tien duizend ,, ponden fterling u kunnen redden, dan leene ik u ,, deeze fom, zonder Iriteresf n, voor zes maanden.! Braun en Belton, die den mari ncoit gezien hebben, zijn van verbaasdheid en verrukking binten zich zeiVen ; honoreeren hunne wisfels, zetten hunne fcaa-. ken, fpoedig en beknopt, ais gewoonlijk vooit, en achten den Oost-Indiër als een heiligeni s a m u ë ! . Hemel! welk eene onvoo:zieligheid ! De mart moest hoe eer hoe liever een fchoonzoon zoeken)» die voor bc-m in ftede van een' voogd zij; een' verftandig', voorzigtig' en welbedacht' man. — Maar, verder, mijn lieve Tolmeester! — Oy hebt mij nu> wel is waar, beweezen,dat deeze Kaberdar eens tien duizend ponden fterling had:; maar gij hebt mij tevens gemeld, dat de zot ze uit hst véngfter wièrp;i De vraag is derhalven... tolmeester; Of hij nog zoo veel overig heeft, om den aandacht van een' ordentelijk man tot zich te trekken ? Ookt deswegen zal ik, in allerijl, de eer hebben, u gerust te itelléiu Gij kent immers hel febootie land* C gótjj  14 DEÏNDIAANENin ENGELAND; goed Roggershal; zoo rijk aan visch en wild, aan veld- en tuinvrugten, en dat daarenboven het uitmuntend voorrecht heeft, dat men 'er zeer fpocdig koomen kan, dewijl het flechts twee mijlen van de flad ligt? — Dit fraaije landgoed heeft de jonge erfgenaam liederlijk doorgebragt, en onze Oost-Indiër ïieeft het, in allerijl, gekogt. SAMUël,, Hoe? is dat zeker ? TOLMEESTER. Ik zeg, ijllings gekogt, en fpoedig betaald. SAMUëL. Hm!, ei!.. Maar ik moet mij nochtans een weinig naauwkeuriger en omftandiger onderrichten. _ Wordt deeze aangenaame tijding bevestigd, dan kan Gurli eenen bruidfchat aanbrengen, die eenen fluijer over haare veelvuldige kwaade zeden dekt. Ik zal nu aanftonds naar de beurs gaan. Hebt gij mij nog iets Wegens dit punt mede te deelen ? TOLMEESTER. Niets van belang. Hij fpreektzeer weinig; hij kaauwt kruiden; hij heeft een' grooten eerbied voor koeijen; en zoo dikwerf 'er eene kudde wordt uitgedreeven, ontvangt hij ze met diepe onderdanigheid; hij baadt zich dagelijks; en zoo dikwerf als het nieuwe- of volle maan is, deelt hij aalmoezen uit. SAMUëL. Als ik Hechts eens zijn fchoonzoon ben, dan zal de  B L IJ S P E L. cte nevel deezer dwaasheden voor de zon van het verftand ras wijken. Ik zal hem bewijzen, dat eene koei geen meer aanfpraak op zijnen eerbied heeft, dan een ezel; ik zal hem bewijzen, dat het noch bij nieuwe maan, noch bij volle maan, noch in "t eerde noch laatfte quartier, geoorloofd zij, om aalmoezen te geeven. In 't kort: wanneer tic aankoop van Roggershal juist is, dan is het huwlijk met Guili ook juist. Inmiddels, mijn lieve Tolmcester! vaar wél I Wees 'onvermoeid, naarftig, werkzaam, en vooral voorzigtig, ftel uwe vijf zinnen allerwegen op de loer. Gij kent mijn dankbaar hart; en als 't ooit de vraag Zij: of ik u met büjdfchap weder wil dienen ? zod is het antwoord altoos: ja! (Hij vertrekt, na eene diepe buiging.) ACHTSTE T ü O N E E L. toimeisteb; alleen'. Als ooit de vraag zij: of ik kisthebbë, u, in allerijl, den hals te bieeken? — zoo is het antwoord al toos: jal — Voor zoo veele verrichtingen, mij met een paar ledige woorden af te zetten!.. Maar, zod gaat het in de waereld ! Men vindt niet ligt één' eerlijk' man in dienst, die' niet ecu' flechteren dan hij zelf is, boven zich kan hebben. — Wil men zijne beete broods in rust verteeren , zoo moet men zien even zoo voor domooien en dikbuiken bukC 2 kefi,'  56 DE INDIAANEN ih ENGELAND; ken, als de oude Kaberdar voor koeijen en osfen. (De Jchouderen opnaaiende.) Hij is mijn opperhoofd. Hij fluit dikwijls de oogen, ais ik mijne zakken opene; derhalven flechts weder aan 't werk, om hem te dienen. (Bij Jluipt aan de deur van Sir John, en legt zich met zijn oor aan 't fleutelgat.) Ik hoor van verre een geruisen, als of de hagel door een nieuw dak floeg. ..... Neen, neen: het is de ftem van de 3VIlstnTs Die verdoemde kanarievogels zingen zoo luid, dat men geene fyllabe duidelijk kan onderfcheiden. Spoedig! fpoedig! (Hij loopt naar de andere zijde, aan de deur van Kaberdar.) Daar is het ftil, als in 't graf. Maar neen; Gurli zingt een liedJ'en Dat zingen kan wel zeer fraai zijn, maar mijne nieuwsgierigheid wordt 'ernietdoor verzadigd. (Hij loopt weder naar de andere deur.) Hier is 't muisjen ftil geworden Thans begint Mifs Liddy te fpreeken Terftond heeft de duivel die verdoemde kanarievogels weder bij de Land. Ik kan dat geraas niet dulden : zoo dra zij één woord overluid fpreekt, fchreeuwen ze allen mede. (Hij loopt weder naar de andere zijde, doch naauwelijks plaatst hij zijn oor aan 't fleutelgat, of Mufaffery opent de deur, en loopt hem bijna omver.) N E.  B L IJ $ F E L. 37 NEGENDE T O O N E E L. tolmeester, musaffery. musaffery; (leeds zeer hejcheiden en droog. Wat gU» goede vriend? wien geldt uw bezoek? mij? tolmeester. Niet eigenlijk zoo geheel. musaffery. Of mijn' heer? tolmeester. Dat wilde ik juist niet zeggen. musaffery. Of de dogter van mijn' heer ? tolmeester. Als ik dat zeide, zoude ik liegen. musaffery. Derhalven de houten deur? want in dit vertrek woonen flechts drie menfchen: mijn heer, de dogter, en ik. tolmeester; allengs zich herjlelleude. Mijn eigenlijk oogmerk was, om u, gezwind, een' goeden morgen te wenfchen. musaffery. Goeden morgen. tolmeester. En u, in allerijl, naar uw' welftand te vraagen. C 3 mü-  53 DE INDIAANE N in ENGELAND* musaffery. Jk dank u. -4 tolmeester, Zeker gehee! gezond? musaffery. Gezond. tolmeester. Naar lijf en ziel ? musaffery., Naar lijf en ziel. tolmeester, Vcrftaa mij recht, hoog geachte vriend! men kan, yolkoomen gezond zijn, volkooinen; maar wat baat, bij voorbeeld, de lust tot ilaapen, wanneep«zorg om k lieve brood het hart als een molenfleen drukke ? Wat helpt dc gezegende honger den armen duivel, die geene beete broods weet te bekoomen ? Doch geen van beiden zal uwe omflandigheid zijn? MUSAFFERY. Neen! tolmeester, Gij hebt meer dan nodig is? musaffery. Ja! tolmeester.' Uw heer is rijk ? musaffery. Brama heeft hem veel gefchonken. tolmeesteR; zeer nieuwsgierig. Brama? Wie is deeze heer? Ik heb hem nooit hoo-:en noemen. Geeft hij zoo gaarne?  $ T. IJ S P E L. 39 musaffery. Brama geeft aan alle goede menfchen. tolmeester. Waarlijk? xvaar woont toch de heer Brama? opdat ik, in allerijl, tot hem fpoede- musaffery. Hij woont aan de oevers van den Ganges. tolmeester. . Dat is mij te ver. Uw heer is denkljjk van zijne familie? MUSAFFERY. Mijn heer ontfproot uit zijnen fchouder, tolmeester. . Eene wonderlijke vermaagfchapping. TIENDE T O O N E E L. g tolmeester, musaffery, kaberdar. kaberdar; eenigsziiu ruwWat is van uw begceren? tolmeester. . Niets ter waereid, mijn hoog geëerde heer! Ik, fpoedde hier voorbij, en kwam in haast voorbij, om naar den welftand van den hooggeachten heer Mufaffery te vraagen. Musaffery; zeer droog. Hij hadt het oor aan de deur, om te hooren, hoe ik mij bevond. C 4 ka.  0 DE indiaanen in ÊNÖELAnDj KABERDAR. Acht gi] misfchien mij, of mijne dogter, of mijnen ouden vriend Mufsffery voor contrabande? TOLMEESTER. Ja nu, mijn hooggeëerde heer! indien gij't mij, in allerijl, niet kwalijk wildet neemen; bijna! want wij weeten niet recht, wie gij zijt? wat gij zijl? van waar gij zijt? waarom gij hier zijt? — In 't kort, gij btótf zoo vrij wel alle cigenfchappen van contrabande waaren. KASEJDA». Ware ik naar Spat jen gcieisd, zoo zoude ik deeze taal voor de taal van eenen dienaar der inquifitie houden; maar in Engeland ken ik mijne rechten. Pak u ter deur git, TOLMEESTER. Ei, ci! mijn hooggeachte heer! roet welk recht.., K SEERDA R. Deeze kamers heb ik voor mijn geld gehuurd* TOLMEESTER. Maar deeze zaal is gemeenfchaplijk; ik kan zoo dikwerf, zoo fchieüjk, en-zoo haastig als 't mij gelieve , hier koomen , om met mijnen hoogverëerenswaardigen heer principaal den heere Smith, te fpreeken, te redeneeren, te overweegen, te verhaaien, te hooren, te vraagen, te antwoorden, te belichten; en geen mensch ter waereld mag mij daarin ver^  R L IJ S P E L. Ai verhinderen, al ware hij ook tienmaal nader dan gij met den hcere Brama vetmaagfehapt. kaberdar. Gaa! indien gij niet wilt, dat men u ter deur uitzette, tolmeester; allengskens naar de deur fiuipendeHoe? wat? mij ter deur uitzetten? mij? den vaardigden, werkzaamften en ijverigften man der gantfche ftad: een' man, die zijn rusteloos leven aan den dienst van oud Engeland onophoudelijk heeft opgeofferd 2 zulk een man wil men werpen? Wat verftaat gij door werpen? waar heen wilt gij mij werpen, mijnheerl kaberdar. Ter deure of ten vengfler uit- {Hij haalt zijn Horologie uit: zijn zak.) En wel, eer 'er drie minuten zijn verloopen. tolmeester. Hm.1 in allerijl? Jammer, dat beroepsbezigheden, ambt en pligt, in allerijl, mijne tegenwoordigheid eifchen, en ik daarom van uwe goedheid geen gebruik kan rnaaken; anders zouden wij zien, mijnheer bioedverwand van Brama! wij zouden zien! (Kaberdar gaat op hem toe,; de Tolmeester loopt weg.) ELFDE T O O N E E L. kaberdar, musaffery. musaffery. Gij, welSèr heerfcher over duizenden! vrugtdraa» C 5 Sei^  *a DE INDIAANEN in ENGELAND; gende boom, onder wiens fcbadtnv de ftammen van Indië legerden! wat is 'er van u geworden? Een ellendig wigt, uit den (l«m der Schutres, waagt het, oir) u te beledigen. — ó Rampfpocd! h-uicdar. Mii beledigen?... gij dwaalt, goede MufarTery. Ontdekt gij ontevredenlieid of toorn op mijn gezigt? musaffery. Om dat magteiooze toorn o niet past. Gij zijt geen Nabob van Myfore meer. Ach! kaberdar. Altoos het oude lied! Neen, ik ben geen Nabob yan Myfore meer, en wensch het ook niet weder te Worden. musaffery; verbaasd. Gij wenscht het niet? kaberdar. Spreek, oude getrouwe dienaar! Achtte gij mij gelukkig,, toen Franfchcn en Engelfchenmijne vriendfchap en mijn bondgenootfehap zogten ? Toen ik , ondanks mijnen wil, in hunne fhikken verward wierd? Toen ik nu deezen door neiging, geenen door dwang diende? Toen het mij alle oogenblikken aan geld ontbrak, pm mijne morrende foldaaten te betaalen ? Toen het hof van Dolbi kabaaien tegen mij vormde, en ik mij tot laage kunstgreepen moest vernederen, pm mijn gezag ftaande te houden? Toen Europeaanen en Indiaanen mijne bloeijende Provinciën verwoesten 4  B h IJ S P E L. 4J. ten, en heilige pagoden ontwijdden ? —■ Toen eindelijk het oproer mijner broederen tegen mij uitbrak, en ik zoo veele nachten, belast met waare zorgen, mij op mijne lcgerftede wentelde? — Spreek! was ik toen gelukkig? musaffery. Neen ! Maar voor u waasfemde nog de zoete bloem, der hoop: wat verlooren zij, om weder tc kunnen, winnen. kaberdar. En dat kan ik niet meer? musaffery. Als Brama geen wonder doet, zoo kunt gij nooiï weder Nabob van Myfore worden. kaberdar. En denkt Mufaffery dan, dat 'er geen geluk voor mij op deeze groote, fchoone aarde zij, zonder den fcepter van Myfore? musaffery. En welk? Vermoogt gij met den adem des levenjf de ligchaamen uwer vermoordde vrouwen en kinderen te bezielen? kaberdar. Helaas I neen! musaffery. Hebt gij ook flechts het vermogen , om hunne lig^ chaamen te vinden, om eene bekranste koe aan hun, graf te offeren?  44 DE INDIAANEN rN ENGELAND; kaberdar. Ach, neen! weelwee over mijnen broeder! Slechts geenen zoon heeft hij mij overgclaaten ! Veellicht onder onuitfpreeklijke folteringen alle de telgen van mijnen ftam vernietigd! of; wreeder dan de dood mijne kloeke zoonen des lichts hunner oogen beroofd! _ Ach! _ weg! weg leen gordijn voor deeze ontzettende fchilderijën! De zon dier dagen ging onder; hier ftaa ik, en verbeide haaren opgang! musaffery. Voor ons zal zij nooit weder opgaan! kaberdar. Waarom niet! offchoon niet aan de oevers van den Ganges .nochtans aan de oevers van den Theems. ~ Veel heb ik verlooren, maar veel blijft mij nog overig om te winnen; wéltevredenheid en rust verfierden geenszins de vorftentuinen van Myfore; zij zijn een kleinood, dat de Goden niet aan den ftam van Rajas toewijdden. Uwen wenk volg ik; gij zoete vreugde van den onbenijdden middenftand! Gaarne ftijgeiktot W af _ 0f op! _ Ben ik oud en krachteloos? Vermag ik geene zoonen te teelen? de blijdfebap mijner toekoomendc dagen? _ Getrouwe MufafFery! ik zal eene vrouw neemen, uit mijne geredde fchatten nog meerder goederen aankoopen; en gaarne den ■troon, langs welks trappen tien duizend oproerige flaaven kroopen, voor de vreedfaame heerfchappij over honderd ftifje Europeaanen verwisfelen. MU-  E L IJ S F E L. 4." MUSAFFERY. Eene vrouw neemen? waar vindt gij in Engeland j eene vrouw, die uit uwen ftam is voortgefprooten? KABERDAR. Ellendig vooroordeel! mijn vaderland heeft mg i verflooten, ik ben aan deszelfs gebruiken ontbonden.' Mijne oogen hebben gekoozen; mijn hart ftemt toe, en wacht alleen op de goedkeuring van mijn verftand. ' Mifs Liddy — (verrukt) haar blik is een zonneftraal, op welke de zielen in 't paradijs van VVischen gaan! Zagte wijsheid der Godin Sarvafuadi woont op haare lippen ; en deugd , gebooren uit de zagte borst van den God der goden, zit in haar hart ten troon! — ó Mamnadin! God der liefde! fluip gij 'er ook in! MUSAFFERY. Gij zijt verrukt! Hoed ul uw hart is een jongeling geworden, en zal moedwillig uw oordeel ontvlugten, dat in de gedaante van een' grijsaart hem naarfluipt. KABERDAR. Juist, oude! niets overijlt! Met uwe hartstocht looze oogen zal ik opmerken, met uwe koude omzigtigheid zal ik beproeven. Maar hoe?... wanneer de uitkomst aan de wenfchen van mijn hart beantwoorde, zult gij mij dan weder voor gelukkig houdenT MUSAFFERY; «3 fêfj/g ZWtjgen. Neenl ach,ginds, daar zich de Ganges door bloeijende rijstvelden kronkelt , daar alleen woont het  48 DE INDIAANEN in ENGELAND; geluk. Hier, in een vreemd /and, waar ik nooit een' mensch ontmoet, tot wien ik kan zeggen: „ her„ innert gij u nog den blijden dag vóór twintig jaaren , ,, toen wij daar en daar vrolijk waren?" _ Hier waar niemand mijne taal fpreekt; niemand mijne Go•den dient. — ó Kamp! kaberdar. Weet gij ook, MufafFery, dat gij mij door uwe klagten pijnigt, wier nooit te overwinnene bron immer zoo beet overftroomt?.. Berouwt het u, zoo veel liefde en getrouwheid aan mij te hebben bêweezen? berouwt het u, de éénige te zijn geweest, die zijnen heer niet verliet, toen met ongeluk bezwangerde blikfems om hem fisten ?(Zijne hand grijpende.) Ik kan dit vooizeker niet vergelden. Liefde alleen betaalt liefde! Slechts in mijn hart moet gij uw loon zoeken. musaffery. En heb het rijkelijk gevonden! Vergeef mij de onbefcheide klagt! Neen, ik wijk niet van u, tot den Idood! TWAALFDE T O O N E E L kaberdar, musaffery, gurli, mistri ss smith; binnen. ^ G u;{ l i; geeuyvende. Vader! Gmli valt de tijd lang.  B L IJ S P É L. ff kaberdar. Heb ik u geene wegen genoeg aangeweezen, om den tijd te verdrijven? — Naai jen, breijen, lee. zen. — gurli. Ja, vader! dat doet Gurli ook; maar Gurli is zoo onbekwaam; zij bederft alles. Als ik naai,dan breekt tcrftond de draad, nu de naald; als ik breije, laat ÜS ■de fteeken vallen; en ais ik lees, va! ik in flaap. kaberdar. Nu, vermoord dan uwen tijd mei praaten» gurli. Praaten? met wie zal Gurli prn.iten? Vader is zelden te huis; Mufaffery is ftom; de oude,lelijke moe* der ginds keft eeuwig; Samuël is een zot; en Liddy..* kaberdar; fchidijk invallende. Nu , Liddy 7 — g u r l t. Ach 1 ik bemin Liddy, als mijne zuster. Zij is zoo goed, zoo har tl ijk goed. — Zij is veel beter ^ dan Gurli. Maar zij durft niet veel met Gurli fpree-' ken< kaberdar. Waarom niet? guhl f> De lelijke moeder heeft het haar verboden. Maar indien Gurli ook den ganfehen dag bij Liddy zijn konde, — — 'er ontbreekt toch noch iets. ka-  %i DE INDIAANEN in ENGELAND 3' kaberdar. En wat? gurli. Dat weet Gurli zelf niet. kaberdar. Befchrijf het dan ten minften. gurli. Vader! dat laat zieh niet hefchrijven. Zomtijd* heb ik gedacht, dat mij een papegaai, of een kat ) ontbrake. kaberdar. Beiden hebt gij immers! gurli. Zeker heeft Gurli dat; maar dikwerf tast mij zulk een trek aan, dan neem ik nu dc kat, en dan de papegaai, en kusfche ze, en druk ze aan mijne borst, en heb ze zoo lief. En echter is 't mij altoos, als of l mij nog iets ontbrake. Vader zal nog wel eene kat voor Gurli moeten koopen. kaberdar; lagchende. Zeker. gurli. Gisteren ging ik wandelen, in 't kleine bosch, dat de menfchen hier Park noemen; daar zong een vogel, zoo fchoon, zoo treffend — kunt gij -t gelooven , vader! Gurli moest ueencn. Het was mij zoo angftig, zoo beklemd; het fteeg mij hier, bier zooomhoog; het was m-ij zoo brandend; ik zag geftadig naar iets  n L ij s P E L. j-> iets óm, en eindelijk — eindelijk moest ik een roosje plukken, en kusfehen, en duizendmaal kusfchen, en met mijne traanen befproeijen. Dit was toch fclugtig, niet waar, vader? kaberdar. Ja welt gurli. ' Vader zal wel zulk een' vogel voor Gurli moeten koopen. kaberdar. Wel zeker. RBRLIi Ach! Gurli weet zelf niet, wat haar deere. K4BERDAR. Wees gerust? Uw vader heeft meer ondervinding: hij merkt reeds, waarop dit uhkoomt. Nü van wat anders! Hebt gij mijn vcorïbg, dien ik u onlangs deed, overwoogen? g u r l i< Gij weet immers wel, vader! dar Gurli niet veel overweegt. Maar als vader oordeelt, dat het goed zij , zoo wil Gurli wel trouwen, kaberdar* Ja , vader oordeelt , dat het nodig zij , dat Gurli, hoe eer hoe liever, een' man zoeke. Is 'er u nog geen voorgekoomen , die u bijzonder babasgei D co».  50 DE INDIAANEN in ENGELAND; gurli. Neen : — Daar is Samuël, die zwetst en klapt van zijne liefde; maar zijne liefde behaagt mij niet. Doch, waarom moet het dan juist een mansperzoon zijn? Ik zal zijne zuster Liddy trouwen. kaberdar; verbaasd. Wie? zijne zuster? gurli. J* kaberdar» Liddy? g u r l i. Ja, ja! kaberdar. Die is immers eene vrouwsperzoon! gurli. Nu, wat doet 'er dat toe? kaberdar; lagchendel Neen, Gurli! dat kan niet gaan; dat veró'orloofc Brama niet.' Gij zijt een meisje, en moet een' man neemen. Liddy is ook een meisje, cn moet ook een' man neemen. g u r l r. Nu, dan zal ik Mufaffery trouwen. musaffery; tot hiertoe in diep gepeins geftaan hebbende , koovit tot zich zeiven, en antwoord eenigszins verlegen, maar met zijne gswoone droogheid. Mij? — Schoone Gurli! dat gaat niet aan! gur-  B L IJ S P E L. jt gurli; aartig l'OOS. Waarom niet? Waarom toch niet? gij zijt immers een man? musaffery. Dat ben ik wel.... guili. : Na ? m u s a f f e r y. Ik ben een oud man. gurli. Wat doet 'er dat toe? musaffery. Schoone Gurli! een .oud man moet met geen jong meisje trouwen. g u r l i, Waarom niet? musaffery. Dewijl dat, onbarmhartig, een roozenknopje on« der de fneeuw begraven ware. m. smith; van-binnen. Gij denkt zelf niet een weinig edel. Om dat gij •aelf een haringkooper geweest zijt, zoo wilt gij 'er uwe kinderen ook gaarne toe maaken. kaberdar. De Hemel bewaare ons! dc draak koomt nader.' Ik ben zoo gaarne in deeze zaal. (Naar 't venjier wijzende.) ik bemin het gc;:igt in de operie zee; en alD 2 toos  52 DE INDIAANEN in1 ENGELAND; toos jaagt mij die booze geest naar mijn éénzaam vertrek te rug. Koomt! gurli. Vader! Gurli blijft nog hier. Gurli wil om de oude lagchen. kaberdar. Voor mij! — Maar zij is nieuwsgierig. Zorg, dat gij het geheim van onzen ftand niet melde! Ik wil noch het voorwerp der nieuwsgierigheid, noch dat van 't medelijden zijn. (Hij en Mufaffery vertrekken.) c u r l r. Och neen! Gurli hoort flechts de oude gaarne fpreeken. Zij fpreekt zoo veel domheid. DERTIENDE T O O N E E L. gurli, m. smith. m. smith; uitkoomende, nog naar linnen keffende. Wat podagra.' een edel gemoed veracht het podagra, en fpot met de jicht. Alle mijne voorouderen hebben reeds in hun vijf- en twintigfte jaar het podagra gehad; maar geen hunner gedroeg "er zich zoodanig bij (Gurli ziende.) Ha, mifs Gurli! (Zij maakt voor haar eene diepe buiging.} C u r-  J5 L IJ S P E L. & curli; haar in 't aangeiigt uitlagchende. M. SMITH. Nu, fur mon homuur! fbortgelijke impèrtinenct is mij nog nooit voorgekoomcn. gurli* Wees niet boos, oud moedertje! M. SMITH. Oud moedertje? nog fraaijer! GURLI* Gurli lagcht gaarne; gij moet dat Gurli niet kwalijk neemen* M. SMITH. Steeds gij, om het derde woord. Mijn Hemel! waar en hoe mag toch deeze pauvre creature haare eeritc education hebben verkrecgen ? GURLI. Kunt gij ook dat gij niet verdraagen ? Nu, ik wil u dan u noemen. M. SMITH. Noem mij zoo als gij wilt! Eene vrouw van eene geboorte als de mijne, is boven elke belediging verre verheven. GURLI. Uit welk een' ftam zijt gij dan? M- S M £ T H. Uit dien van Quiriequitsch, D 3 GÜR-  #4 DE INDIAAN EN in ENGELAND; gurli. Ei, dien heeft Gurli nog nooit hooren noemen; dat moet een gansch oude ftum zijn. m. smith; verachtelijk. Oud ? Mijne goede mifs Gurli! doorloop vrij eeuwen met uwe gedachten, en gij zijt nog ver van den wortel. Ik zoude ook niet weeten waar gij gelegenheid mogt hebben gevonden, om oude familiën te leeren kennen. gurli. Ik? — Ik ben zelf uit een der oudfte Hammen in de v/aereld gefprooten. m. smith; verachtelijk. Gij? Ha, ha, hal gurli. Ja, ja! ik. Gurli is uit den ftam van R3j'a. m. smith; met opgetrokken neus. Raja? Raja? ik zal toch, uit fcherts, zoo dra ii: te huis ben, in Rupners geflachtbock opflaan, of de heeren van Raja ooit beftonden ? Die familie is mij geheel onbekend. gurli. De ftam van Raja is veele duizend jaaren oud. m. smit ii. Veele duizend jaaren? Htr, ha, ha! mijn goed kind! gij hebt vergetten dat de wacreld eerst duizend, zeven honderd en negentig jaaren oud is. Ha, ha, ha! Ik heb u altoos voor een weinig onnozel ge- hou-  m L IJ S f E L. houden, maar nu vinde ik, dat gij volmaakt zot zijt» (Zij maakt voor haar nogmaals eene diepe buiging, en vertrekt door de middendeur.) VEERTIENDE T O O N E E L. gurli; alleen. Ha, ha, ha! dat oude, zotte moedertje! welke gebaarden zij maake, hoe zij haar lijf verdraaije, en 'er zoo wreed bij uit ziet, als eene Baijadere. Wagtl dat moet Gurli eens uit kortswijl naarmaaken. (Zij treedt voor den fpiegel , en oefent zich in buigingen-) ó! Dat is om dood te lagchcn ! dat moet Gurli vader laaten zien. (Zij loopt weg.) Einde van liet eerfte bedrijf. D 4 TWEE  5<5 DE INDIAANEN in ENGELAND; TWEEDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. kaberdar; alleen. Steeds brengen mij mijne voeten, onwillekeurig, in deeze zaal; en ais ik 'er ben, zoo vestigt mijn oog zich onvrijwillig op gindfche deur. Het moet van het hart! dé last drukt mij. Maar wee! wee, als het gëene ik waag, mislukt. — Bedenk u wel, Kaberdar! gij zijt niet in de Indien, waar gij eene vrouw kunt ópfl'uitën, als zij u het leven verhittere; waar zij, zonder uw verlof, zelfs niet aan uwe zijde mag fpijzen. Gij zijt in Europa, alwaar men de vrouwen niet tot fpeeipopperi vernedert, waar 2ij zelfs een' wil hebben, en zelfs mogen denken _ als zij kunHen. — Maar dit meisje gaven de Goden een ligchaam, en der deugd eene ziel! — Doch', ftil! reeds weder in verrukking! — Ken ik haar dan? Heb ik haar reeds hing genoeg waargenomen? Is haare moeder niet een wijf, geteeld van Nixudi, den koning «Ier duivelen? en groeijen ooit roozen op een' dis. tel?... Mufaffery heeft gelijk. Haar teder oog kan bedrieglijk zijn; ik moet haar hart ontdekken. TWEE.  b l ij s p e l: st TWEEDE T O O N E E LI kaberdar, tom; met de lobben ïi de hand. tom. JEi, ik wil niet langer de zooien van de fchoenen loopen! Heden is 't een ongelukkige dag, ik kan die drommelfche dingen niet kwijt raaken. (Kaberdar ziende.) Nog ééne proef. Mijnheerl wilt gij lobben koopen? kaberdar. Neen. tom. Door fchoone handen gemaakt. kaberdar. Ik behoef ze niet. t o m. Goedkoop; drie kroonen het paar. kaberdar. Laat mij in rust! ik draag geene lobben. tom; de lobben onwillig optafel werpende. Nu, wie lust heeft, veile ze dm;(terwijl hij wil vertrekken.) Gij woont immers hier in huis? Als Mifs Liddy koomt, geef haar dan die lobben terug. kaberdar. Misf Liddy? Toef! — wat heeft Mifs Liddy met deeze lobben tz doen? D s tom.  52 DE_INDIAANEN in ENGELAND: tom. Zij behoord! haar immers. kaberdar; verbaasd. Haar?... tom; terug koomende\ Ja, Sir! het is haar werk. Beziet 2e flechts; zijn ze niet fraai? kooptt koopt ze! goedkoop; zeer. goedkoop; drie kroonen; en als gij mij niet wilt verraaden, zoo weet, dat de fchoone Mifs 'er vijf nagten aan gewerkt beeft. kaberdar. Waarom verkoopt zij ze dan? tom. Ja, nu , waarde heer! gij vraagt ook zter wonderlijk: zij heeft geen geld. kaberdar; fchielijk in zijn' zak tastende. Hoe duur, zegt ge? t o m. Drie kroonen, heer! Daar voor bezit gij een paar tobben, zoo als de prins van Wailcs alléén ze kan draagen, en gij ontvangt een Gods loon op den koop toe! kaberdar. Daar zijn drie guinies. t o m. Drie kroonen, mijnheer! ka-  B L IJ S P E L. 5* K a e e r d a e. •' Drie suinies, zeg ik u; breng dezelve aan Mifs Liddy. En hier is één kroon voor u, onder beding' dat gij den kooper van de Jobben niet noemt. Indien zij 'er naar vraagt, zoo zeg haar, dat gij ze-aan do beurs verkogt hebt, aan een'vreemd heer, dien gij Voor de cerftemaal van uw leven zaagt. tom; het geld, met genoegen, aan allé kanten, beziende. Ik verftaa u, mijn heer! ik verfta, en danke ul kaberdar; in zich zeiven. Dat is braaf van het meisje.dat ze zich nietfehaamt te arbeiden voor het dagelijkfche brood : dat is braaf! —• t o m. Zoo veel geld heb ik nooit gezien, vaarwé!, waard> fte heer! de Hemel beloone u! kaberdar. Waar wilt gij heen ? tom. Weg! kaberdar. , Maar het geld? tom. Dat heb ik in mijn'zak. kaberdar. En gij brengt het. niet aan Mifs Liddy ? tom,'  «in DE INDIAANEN in ENGELAND; tom. Neen, mijn heer ! Mifs Liddy heeft mij gelast een pond tabak en een kan porter te koopen. kaberdar. Wat? Rookt Mifs Liddy? tom. Kom, kom! — ik denk dat het voor haar* vader ïs. Die arme, oude man wil zich zomtijds wat te goed doen, maar vrouw en zoon geeven hem niets. kaberdar. „ Braaf, meisje, braaf!" — Ga, ga! (Tom vertrekt.') Dat bcflist. Zulk een hart maakt gelukkig! indien zij zelfs niet fchoon was, de kinderlijke liefde leent haar hemelfche aanminnigheid! Is zij arm; zoo is zij toch in ftaat, om vijf nagten lang voor haaren yader te arbeiden. — Het is beflooten. DERDE T O O N E E L. kaberdar, liddy. kaberdar; Liddy ontdekkende, II a! zij zelf!" — Goeden morgen Mifs! liddy; in 't voorbij gaan, buigende. Goeden morgen, Sir! (Zij gaat aan de deur, ziet naar buiten, koon.t terug, treedt naar 't venjisr, en Jchijnt naar alle zijden te zien.) kaberdar. Mifs Liddy vcrwagt denkelijk iemand? Ll£-  ■B T. IJ S P E L. 61 liddy; zich omkeerende. Ja, Sir! een' jongeling, welken ik met eene kleine boodfchap gelastte. Ik dacht voor eemge minuten hem hier in huis te zien gaan; maar ik moet gedwaald hebben. ([Zij ontdekt eensflags haan lobben in de hand van Kaberdar, en treedt een weinig terug.i) kaberdar; als of hij niets mtrke. Hier was een knaap; doch denkelijk die niet welken Mifs Liddy verwacht. Zie eens, Mifs! ik heb ean paar lobben gekogt. Wij mannen worden met foortgelijke waaren doorgaans bedrogen. Wat dunkt 'tl u van ? liddy; verlegen, Zij zijn zeer aartig. kaberdar. Hoe hoog fchat gij ze? liddy. Een paar kroonen zullen ze altoos wel waardig zijn» kaberdar. Ja, Mifs! kroonen zijn ze waardig! wie flechts kroonen hadt, om dezelven op 't hoofd van dat voortreffelijk meisje te zetten. Deeze lobben , Mifs! heeft, volgens het verhaal van den jongeling, eene dogter, met opoffering van haare nagtrust, vervaardigd , om hasren kranken vader laafenis te bezorgen. liddy; zeer verlegen. Zoo» KA»  Si. DE INDIAANEN in ENGELAND; kaberdar. ' Hoe veel denkt gij nu wel, dat deeze lobben waardig zijn? liddy. Zoo veel, als de vervulling van den pligt van een kind» kaberdar; haar bij de hand neemende. Mifs Liddy! ik ben een eerlijk man — wilt gij met mij trouwen? — liddy; buitengewoon verrascht. Sir! — mijn Hemel! kaberdar; haare hand los laatende; op een' goedhanigen toon. Herftel u! waarom fchrikt gij? Ik wilde u nietdoen fchrikken. Het kan zijn , dat uw hart reeds toegezegd is. Spreek vrij! het zoude mij leed zijn, maar ik blijf uw vriend: waarlijk, ik blijf uw vriend! liddy; verbijsterd. Sir' ik heb vader en moeder. kaberdar. Eerst met u; dan met uw' vader. Lieve Liddy! gij zijt verleegen; dat was mijn oogmerk niet. Denk eens, een paar vrienden wilden eene reis met eikanderen affpreeken: de een vraagt, de ander ant•woordt: „ Hebt gij ook plaats voor mij?Zijt gij niet veranderlijk of murmureerende? Verliest gij den moed niet, wanneer 't eens ftormt of onweert? Zult gij tot aan het doel naar geen.' anderen medegezel wen-  S L IJ S P E L. 63 wenfchcn— Gij kent mij, Mifs! Gij hebt mijn doen en laaten gade gefiagen. Zoo als ik heden ben, was ik gisteren, en zoo als ik gisteren was, zal ik morgen zijn. l id d t. Maar ik niet, Sir! Het weinig fchoons, dat misi fchien thans uwe goedwilligheid opwekt, zal morgea wcggebloed zijn. kaberdar. Mifs, die hand, welke deeze lobben naaide, zal ook dan nog waardig zijn om te Rusfcben, als zij', ontvlcescht en gerimpeld zijnde, naauwlijks in ftaai ■is om eene kruk te houden. liddy. Gij kent mij nog niet lang genoeg, en, — veroorloof mij, om mij van uwe openhartige taal te bedienen i— ik ken u ook niet lang genoeg. kaberdar. Welaan! beproef mij, flaa mij gade, zoo dikwerf en zoo lang als gij wilt. Ik vrees niet voor den blik der deugd. liddy. Voor eerst weet ik immers zelfs niet wie gij zijt! kaberdar. ó, Ik dank u, Mifs! dat gij u vernedert om daarnaar te vraagen. Dat bewijst ten minden, dat het antwoord op mijne verklaaring nog onzeker is. Gij zult wceten, wie ik ben. Tot hiertoe heeft geen hart in  U DE INDIAAN EN iU ENGELAND; in Engeland in het geheim van mijnen ftaöd en van mijn lijden met mij gedeeld. — Ik werd aan den oever van den Ganges in den fchoot van 't geluk gebooren, en opgevoed bij mijn' oom, den beheerfcher van Myfore, een edelman, wiens troon en wiens vijanden ik erfde. Toen ten tijde was ik naauwelijks zestien jaaren oud. Men gaf mij vrouwen, naardien zulks de zeden vorderden , en op den ouderdom van ruim twintig jaaren was ik vader van vijf zoonen en ééne dogter. Ik was gelukkig, want de mijne beminden mij ,■ Franfchen en Engelfchen achtten; vijanden en nabuuren vreesden mij; de vreede regeerde in mijn land, en in mijn paleis. Ik was gelukkig, want—dank zij der Voorzienigheid! — mensch is blind voor het toekoomende. Mijn wéldenkend hart vermoedde geenszins dat ik flangen in mijnen boezem kweekte; dat mijne eigene broeders mij naar kroon en leven ftonden en het zaad des opvoers onder mijne onderdaanen ftrooiden. De famenzweering brak uit; de fcepr.er van Myfore werdt in één' ongelukkigcn nacht mijner handen ontrukt; en, ach! mijne vrouwen, mijne zoonen werden een ïoof der bloeddorftige overweldigers. Slechts ik, mijne dogter, en een oude, getrouwe dienaar, waren gelukkig genoeg, onder duizend gevaaren , het ftrand der zee te bereiken. Daar lagen juist twee Engelfche fchepen zellreê, waarvan een van beiden ons innam, het anker ligtte, en ons in het vaderland van Liddy bragt,  B L IJ S P E L; r?5 •ragt. Wil Liddy mij vergoeden wat ik verloor, zoo was deeze de laatfte zucht over mijn ontvlooden geluk. liddy; Jlaat de oogen neder, na eenig Jtilzwijgen. Gij zijt dus geen christen ? kaberdar; na eenig Jlilzwijgen. 'Er is flechts een weg ten hemel, de weg der .deugd. liddy. Deeze weg leidt door de christelijke kerk. kaberdar. Onze Bramins zeggen: door dc Pagoden: doch dit zij hoe het wille, aan uwe hand zal ik mij daar van nooit verwijderen. — Nu, Mifs! nog meer bedenkingen: ik hoor ze gaarne; en zal ze gaarne beantwoorden, i liddy; altoos met maagdelijke fchaamte. Uwe vrouwen, zeidet gij, werden een roof der overweldigers. Dezelven zijn dus dood? kaberdar. Denkelijk. liddy. Hebt gij daarvan geen zeker bericht? kaberdar. Neen. liddy. Maar, indien ze nog leefden? E KA-  66 DE INDIAAN EN in ENGELAND;; KABERDAR. Zoo zijn ze nochtans voor mij dood. LIDDY. Hoe! gij kondet.... KABERHAR. Lieve Liddy! Meet mij toch niet naar den maatfhf der Europeaanen. Mijne vrouwen waren mijne flavinnen, die ik konde verflooten, zoo dra ik wilde. Maar, gefield zijnde, dat ik ze had bemind, gelijk... gelijk ik u bemin ; wat zoude mijne liefde en trouw, in eene verwijdering van eenige duizende mijlen, haar toch baaten? — Voor mij is mijn vaderland voor eeuwig verlooren; ik zal nooit weder in de gelukkige velden van Indië wandelen. LIDDY. Weet gij wel, Sir! welke fiuitreden ik uit deeze Helling zou kunnen trekken? KABERDAR. Nu?.. LIDDY. Indien gij eens Engeland mogt verlaaten, zoo zult gij weder een ander meisje trouwen , onder het voorgeeven, dat uwe liefde en trouw mij toch niets meer zouden kunnen baaten. KABERDAR. Gij hebt gelijk, Mifs! maar gij hebt ééne omflnndigheid vergeetcn. U zal ik getrouwheid zweeren, en nooit zal ik Engeland weder verlaaten. Li o.  fi L IJ S T E L. 67 LIDD Y. Wie zal voor dien eed inftaan? KABERDAR. De liefde. LIDDY. Och, dat arme, magtelooze kind! — .-' ' . - ■ KABERDAR. In onzen godsdienst is dit kind een God. • LIDDY. Gij fpreekt goed, maar gij overtuigt mij niet. KACERDA R. Ik wenschte dat gij deeze overtuiging uit mijn hart fchepte. LIDDY. Dringt mijn oog derwaarts? KABERDAR. Het zweeft in mijnen aanblik. Dcch, welaan I misfchien dat bijzaaken krachtiger bewijzen, dat giijn befluit om in Engeland te blijven mij waarlijk ernst zij. — Alles wat ik in dat ongelukkig tijdpunt 'van mijne fchattcn konde redden, waren mijne diamanten ; beuzelingen voor een' vorst: een aanzienlijke i'chat voor een' burger. Hier heb ik dezclvcn tot geld gemaakt, en 'er landgoederen voor gekogt. Is u Roggevshall bekend? LIDDY. Roggershall was een mijner lieffte wandelplaatsen; (met een halve zugt) toen wij koets en paarden hielden. E 2 KA-  m DE INDIAANEN is ENGELAND." KABERDAR. Het ftaat thans aan u, om 'er u in 't vervolg, zoo dikwijls en zoo lang te laaten vinden., als gij gelieft. Gij zijt onbepaalde meesteres op Roggershall j ik fchenk het u, als eene douarie. LIDDY. Neen, Sir! dat was de meening niet. Gefield ook, het kwame met ons beiden daar, waar het nog niet is; zoo zoudt gij mij toch nimmer overreeden, om uwe dogter te benadeelen. KABERDAR. Wees onbezorgd ! mijne dogter houdt nog eenen aanzienlijken bruidfchat overig. Ik ken mijne vaderlijke pligten; maar ik ken ook de pligten tot mij-zeiven. Nu, Mifs! heb ik alle uwe bedenkingen opgelost?.. Mag ik u een tafereel van een gelukkig, eenzaam leven afmaaien? — het vol gehot van alle huislijke gelukzaligheden? op eene bekoorlijke plaats, als Roggershall; aan de zijde van uwe gade, die zeker eens, zoo niet op uwe liefde, nochtans op uwe vriendfchap en genegenheid zal mogen rekenen; aan de zijde van mijne goede, vrolijke Gurli; (met neder, geflagen oogen) in den kring uwer kinderen; en, 'c geen u misfchien meer waardig is dan alles, in dc armen van uwen ouden vader, dien ik tot mij zal neemen, wiens laatfte dagen gij zult verzoeten, die door 't gezigt van onze weltevredenheid weder zal her-  B L IJ S P E L. M feerleeven. — (Hij breekt ijllings af, zwijgt, en ziet haar Jlaröogende aan.) liddy. Zij is zeer ontfteld; de traanen ftaan haar in de oo- \ gen; zij wendt zich van Kaberdar af; vouwt haare handen; wendt de oogen ten hemel, en blijft eenige oogenblikken in deezen ftand. Vervolgens keert ze zich tot hem, reikt hem haare hand, en zegt: Nu dan!.. kaberdar; haare hand in verrukking grijpende; zijnen arm om haaren hals jlaande, en haar kusfchende. Beste der dogteren! dc Hemel zegene onze verbindtenis; zij ismeteen getrouw, wélmeenend hart geflooten. ■liddy. Ja, waarlijk, is zij! kaberdar; zijnen ring haar aan den vinger ft:ekende. Vaarwél, lieve Liddy! — Weldra, zeer fpoedig mijne dierbaare gade! Mijn hart vloeit over van blijdfehap. — Ik moet mijnen ouden medgezcl Ma. faffery opzoeken; hij heeft den last der zorgen met mij gedeeld; thans zal hij uit den beker der vreugde met mij drinken. Vaarwél! — Deeze lobben draag ik op mijn' bruiloftsdag. E3 VIER-  ,70 DE INDIA A N E N ik ENGELAND; VIERDE T O O N E E L. liddy; alleen. Zoo heb ik dan der kinderlijke liefde een offer toegebragt.en koude den armen Fazir zoo ras veigeeten ?.. (Haare traanen afwisjchende.) Ja, deezen traan durft Liddy om Fazir Horten; maar hij zij ook de laatfte. Foei! geene romaneske dwaasheden!.. Kaberdar is een eerlijk man. Hem om eenen jongeling te willen verfmaaden, wiens hart ik flechts uit zijne "oogen ken; dat vvaie, op de reis des. levens, het kompas vooreen' vlinder te verruilen. Ach! onder alle de dwaasheden, welken een meisje begaat, is fteeds haare eerfte liefde één der grootften. V IJ F D E T O O N E E L. liddy, samuöl; te huis koe-mende. liddy. Broeder! gij kunt mij geluk wenfehen, s a m u ë l. Vraage: waarmede ? liddy. Antwoord: ik ben bruid. s a m u ë l, Gij? liddy. Ja, ja; ik! Indien gij mijne woorden niet wilt ge- ,l00'  U L IJ S P E L. ït looven, zoo geloof dan uwe oogen. (Zij toont hem den ring.) s a m u ë l; fcliielijk haare hand grijpende. Voor den drommel! laat zien! Naar den ring te oor" deelen , moet de bruidegom eerfte Lord vandefchatkamer zijn. Voor deii duivel, zuster! de ring is fchoon : ik moet u waarachtig de hand kusfehen. 1.idd y. Nu, dat is het eerst van uw leven. Wat een fchoone ring toch niet al doet! — s a m u ë l. Maar — zijt gij ook overtuigd, dat uw bruidegom, — dat hij deezen ring-.. liddy. Zelfs niet wel geftoolen hebbe? De ring fchijnt u nader aan 't hart te ligren, dan de bruidegom zelf. Gij vraagt niet eens naar zijnen naam. s a m u ë l. Zijn naam kan onmoogüjk zoo veel waardig zijn als deeze ring. Maar nu vraag ik billijk: hoe heet uw bruidegom? Antwoord! liddy. Kaberdar! samuöl; verbaasd. Gurli's vader? liddy. Antwoord: jal E 4- SA"  |B| DE INDIAANEN in F.NÖELAND; SAMUëL. De zot, wiens éénigst doe! behoorde te zijn, onr zijne moedwillige dogter eenen braaven verftandigen man te veifchatl'^n. liddy. Voor eerst, bidde ik u, in den naam van mijnen aanftaanden echtgenoot, mij van alle eertijtels te verfchoonen; en wat, ten anderen, uwe goedgunftige voorzorg voor Gurli aangaat, zoo behoeft gij immers haar ftiefmoeder Hechts een goed woord te geeven, indien gij misfchien wenscht SAMUëL. ó! 'Er is niets te wenfehen, dan na dat ik eerst heb onderzogt. liddy. Mijn Hemel! met uwe eeuwige bedenkelijkheid! Het meisje is goed, fchoon, rijk; wat wilt gij meer? — Indien gij haarer flechts waardig zijt. SAMUëL. Goed ? — deeze vraag kan Voor eerst nog onbeantwoord blijven. — Schoon ? antwoord: ja! _ Kijk ? hietömtrent moet ik billijk vraagen : hoe weet gij dat? Antwoord! l r o d y. Wonderlijk-mensch! ik weet het uit ziinen eigen mond, het blijkt uit zijne grootmoedigheid voor rhij. /i propos! Gij zijt een liefhebber van de jagt; aan- ftaan-  B L IJ S P E L. ?3 Landen herfst kunt gij bij mij, op Roggershall, haazen jaagen. s a m u ë L. Bij u, op Roggershall? l i n d \'. Om u te dienen, broeder! Dit zij u ten bewijze van Kaberdars rijkdom. Wie zijne aanftaande vrouwzulk een landgoed tot eene douarie afftaat, die zal toch waarlijk zijne dogter niet zonder bruidfchat laaten. S A M U ë L. Nu, daar hebben wij 't! Ik gaa en fluipe met de uiterfte behoedzaamheid rond, verzamele alom onderrichtende opmerkingen; ben op mijne hoede; zoeke mij aan alle kanten te beveiligen; dek mij hier en dek mij daar; kom te huis, en vind mijne onvoorzichtige zuster, die snbezo-gd voortleeft, als erflecn- en gereclusvrouw van Roggershall. Hier mogt ik billijk vraagen: noodlot, zijt gij rechtvaardig? LIDDY' Wonderlijk mensch! Kaberdar heeft zulk een' fchat aan diamanten medegebragt , dat Roggershul daarbij een keifteen is. S AMUëL. Deeze verzekering, indien dezelve, bij nader on. derzoek, wierJe bevestigd, konde Uurii nieuwe bö» koorlijkheden fchenken. li 5 lid"  JT4 DE INDIAANEN in ENGELAND; M D D Y. Zeker, zeker, broeder! wij zullen zoo gelukkig z'rjn om den welvaart in het huis van onze arme ouderen terug te leiden ! Hoe zal broeder Robert zich verblijden, als hij heden of morgen uit de West terug keert! S A II U ë L. Niet zoo haastig, zuster! wij zijn zoo ver nog niet. LIDDY. Voorzeker gij ,'niet — indien Gurli u niet wilde fiebben. SAMUëL; f[>utacktig. ■ Niet wil hebben? Hm! haast zoude ik vraagen: is Liddy bij haar verftand? antwoord: bezwaarlijk, LIDDY. Stil! Zij koomt. Nu kunt gij terftond een' ftorra Op haar h..rt wasgen. Zal ik u bijftaan? SAMUëL. Ik heb daartoe geene hulptroepen nodig. ZESDE T O O N E E L. LIDDY, SAMUëL, GURLI. GURLI. Vader zegt: mijne lieve Liddy wil met Gurli fpreeken. Goedéii morgen, lieve Liddyt(2ij kuscht kaar.) L I D<  B L IJ S P E L, 7* liddy. ■ Heeft uw vader niets anders gezegd? gurli. Neen, anders niets. liddy. Niets van mijn' broeder? gurli. ( . Van dat zotte mensch, daar? Geen enkel woordje!' zoo bij mij gezegd hadt, dat uw broeder ook hier was, dan ware Gurli hier in 't geheel niet gekoomen. SAMUëL. Ei, ei! vraage: waarom? antwoordl gurli. Laat mij in rust. Gurli wil met Liddy fpreeken. liddy: tegen Samaè'l. Zullen de hulptroepen aanrukken? SAMUëL. Met bedachtzaamheid. liddy; tegen Gurli. Uw vader zegt: dat gij trouwen wik. SAMUëL. Hemel! gij valt immers met de deur in huis. gurli; geeuwende. Ja, ik wil trouwen. liddy. Met wien? S A M U ë L. Ja, ja! met wien? antwoord!... GUR-  ÏS DE INDIAAN EN in ENGELAND; GURLI. Ach, lieve Liddy! dat weet GurJi nog niet. Geloof mij, het is eene zeer domme historie. Vader oordeelt ja, en Gurli oordeelt ook ja;maar datkoomt mij juist zoodanig voor,als of Gurli eene pifangvrugt wilde plukken, en in gansch Engeland groeit geene pifang. Wat haat daar Gurii's verlangen, en 's vaders wensch en wil? Gurli wilde met Liddy trouwen, vader zegt: ., dat gaat niet!" Gurli wilde met Mi|. faffery trouwen, Mufaffery zegt: „ dat gaat niet! ' LIDDY. Mufaffery is voor u te oud. G U K L I. J.3, ja; dat zegt hij ook. LIDDY. Maar, 'er zijn jonge, frisfche knaapen genoeg in de waereld. SAMUëL; poogt zich op het behaaglijkjle voor te ftellen. GURLI. Ja, lieve Liddy! maar daar is nog een vreemde omftandigheid. Vader zegt: als men trouwt, zoo moet men bij den man woonen. Bij voorbeeld : als nu mijn man in Bengalen woont, en mijn vader in 't land der Maratten, dan moet Gurli in Bengalen bij haaren man woonen. LIDDY. Voorzeker! GUR-  B L IJ S F E L. 77 GURLI. Neen, dat kan waarlijk niet gaan! Gurli bemint i haaren vader zoo zeer. (Zij wint.) Neen, Gurli kan baaren vader niet verlaaten. Gurli wil liever niet j huwen. LIDDY. Goed meisje! S A M U é' L. Maar hier ontftaat billijk de vraag: wanneer 'et een gezet, verftandig man ware, die met uwen vader in één land,.zelfs in ééne ftad woonde?.. GURLI. Ha, ha, ha! ja dat ware allerliefst. SAMÜÜL. Wat denkt gij dan, Mifs! zoudt gij, bij voorbeeld mij wel kunnen beminnen en trouwen? GURLI. Beminnen? neen. Maar trouwen? ja; indien het Liddy aangenaam zij, LIDDY. Zonderling fchepzcl! gij wilt trouwen, zonder te beminnen? GURLI. Waarom toch niet? moet men dan beminnen om te trouwen? I.IDD Y. Ik denk, ten minftcn hoogachten» G UR-  78 DE iKDIAANEN in ENGELAND; gurli, : Ik moet u zeggen , lieve Liddy! Gurli weet eigenlijk in 't geheel niet recht, wat trouwen voor een ding is. samuül, Dat Iaat zich wel vinden. Ik zal vervolgens wel gelegenheid hebben, om u daarïn eenige onderrichting mede te deelen. Vooraf hangt alles van eene duidelijke en bijzondere beantwoording deczervraage 'af: wilt gij met mij trouwen, Mifs? gurli; tegen Liddy. Hebt gij het gaarne? LIDDY. Nu, ja: hij is mijn broeder. GURLI. Top! ik zal u, dwaaze mensch! trouwen, onder beding, dat gij altoos zult woonen, daar mijn vader Jwoon t. SAMUëL; ter zijde. Zoude ik dit belooven ? Waarom niet! Voorde hand durf ik ftoutinoedig elk beding toeftaan. (O ver lui!.) Dc liefde, welke u, beminiijk fchepzell haast aan mij zal verbinden, is magtiger dan kinderlijke tederheid. Na blijft 'er nog cie vraag te beantwoorden: wanneer zal dan onze bruiloft zijn, fchoone Gurli? — gurli. Wanneer gij wilt. (Tegen Liddy) Zult gij blijde zijn, als het haast gefchiedt? LID»  8 L JJ S P £ L. 70 liddy. Van harten. GURLI. • Nu, dan wil ik u terftond trouwen. sAiiuêt; mrbeasi. Terftond ? Neen , daartoe ben ;k in 't geheel niet vóórbereid. (Tegen Liddy.) Het goede meisje heeft vuur gevat, maar men moet nochtans behoedzaam te werk gaan. liddy. Mijns oordeels, broeder 1 moest gij voor ditmaal met uwe behoedzaamheid te huis blijven en haar bij het woord houden , eer zij tot een ander befluit koome. s A m u ë l. Alles wat mij mpogjijk is, beftaat hieiïn : ik gaa naar een' notaris, en voorts naar nog een'anderen» en beftel hen beiden deezen namiddag hier. liddy. Beiden? waarom toch twee? s a m u ë l. De een konde ziek worden, een been breeken, zich 'smiddags aan tafel v,ol drinken, of 'er kon een ander bcletfel voorvallen. {Liddy lagcht.) Lagen zoo veel gij wilt! Ik zal daar tegen Hechts ééne vraag voordellen: kunnen foortgelijke zaaken te voorzigtig behandeld worden? antwoord: neen. Ik gaa, beftel hen beiden, laat door beiden een contract ontwerpen, vergelijk dezelven,verbeter dezclven,enkieze„ met  Co DE JtNDIAANEN is ENGELAND; met verëiscbte omzigtigheid, één van beiden. Inmiddels, fchoonc bruid! bidde ik om eene kuscb. , gurli. Foei! SAiwuëL; ontzet. Hoe ! gurli; tegen Liddy. Zou ik hem kusfehen? liddy. Doe het gerust. o ü R L i. Nu, daar! felende.) Weet gij reeds, Fazir.dat ik de bruid ben? fazir; zeer verfchrikt. Zóó! (dit woord lang uitdrukker.de. — Een lang zwijgen. — Liddy flaat haare oogen neder. — Fazir haar zijne hand biedende, zeer treurig.) Vaarwel, lieve Mifs! LIDDY, Waar wilt gij heen ?  q6 DE INDIAANEN in ENGELArND; fazir. Ik ? ik wil weg — op de zee, — en in de zee! Vaanvé!, lieve Mifs! (Hij houdt haar bij de hand; Zij zwijgt.) Ja, ik wil weg, — maar ik kan niet —i waarlijk, ik kan niet. (Eene wijl zwijgende.) Mifs Liddy is inderdaad de bruid? liddy» i Inderdaad! fazir. Zal de goede Liddy ook gelukkig zijn? liddy. • i Zij hoopt het! fazir. Nu, Fazir zal niet gelukkig zijn! Maar dat is niets; als Liddy flechts gelukkig is! — Mag ik den man kennen, die het hart van Liddy heeft gewonnen? — Neen, neen; ik mag hem niet kennen, ik haat nie. mand; hij heeft mij immers geen leed gedaan! Ach! ja, bij heeft mij zeer veel leeds gedaan! liddy; zeer getroffen, hem haaien mond om dien te kusjchen biedende. Blijf mijn vriend! fazir. Ja , lieve WifsiFazir laat zich voor u doodflaan. — Ach! het is anderhalve maand geleeden, toen hadden wij een' zwaaien Itorm; ik was voor 't fierven bang, want ik wilde Liddy nog gaarne weder zien. Ik was een  B L IJ S P E li, sf een zot, dat ik voor den dood vreesde; want het ware beter geweest, dat ik Liddy niet weder gezien had. LIDDY. Wilt gij mijn' vader en mijne moeder niet bezoeken? fazir. 6 Ja, Mifs! als 't ü behaage. Ik Wil alles doen, wat gij beveelt liddy' hem bij de hand neemehie. Koom! koom! Het is voor ons beiden niet goed, dat wij hier zoo bij eikanderen zijn , en over zaakea fpreeken, die niet meer kunnen veranderd worden. (Zij wil hem wegleiden.') DERTIENDE T O O N E E L. liddy, fazir, mi striss smith, robf.rt, jack. m- smith. Maar, mon filsl dat is in 't geheel niet nobel van u, dat gij uw zuur verworven eigendom zoo los hebt verfpild. robert. Vergeef mij, lieve moeder', het is het nobelfte dat ik ooit verricht heb. m. smit h. Waardoor zult gij nu uwen ftand eer* aandoen? Q aö*  93 DE INDIAANEN in ENGELANU; robert. Door mijne handelingen. m. smith. Juist, mon fi'.s! deeze gedachte was nobel; (Fazir ontdekkende.) Bonjour, Monfieur Fazir l je Juis charmé de vour revoir en bonne Janté. (Tegen Robert vervolgende.) Maar men moet de dehors niet negligeeren, de zon blijfc, wel is waar, fteedsdezon, offchoon zij zich achter een' fluijer van nevel cacheert; doch zij verblindt alleen het oog, als zij met alle haare ftraalen gedecoreerd verfchijnt, wat dunkt u van deeze allegorie ï robert. Zeer fraai, lieve moeder! maar ik bengeenezon, en wil de oogen der menfchen niet verblinden. m. smit h. Dan wenschte ik voor 't minfte, dat gij eenige warmte van haare ftraalen hadt ontvangen. Gij zijt niet onkundig, dat in dit huis het gebrek heerscht,dat wij uwe gezegende terugkomst met fmart toefden. robert; zijne fchouderen öphaalende. Bij mijne eer! dat dost mij leed. Maar al ware ik m dat oogenblik meester over een millioen geweest, zij ware tot den laatften fchelling toe uit mijn' zak gevloogen. liddy. Lieve moeder! ons gebrek zal in kort verdwijnen , als gij hwc toeftemming en uwen zegen mij niet wilt  B t ïj S P E L. 9$ M. SMITH. Zegen zoo veel gij wilt; maar toeftemming — waartoe '? indien het met de eer compatibel is. LIDDY. Ik denk zulks. Onze huurder heeft mijne hand gevraagd. M. smith; in een'' boegen fpottenden toon. Zool Liddy. Hij is een braaf man! M. SMITHi Zoo? LIDD Yi Rijk! M. SMITH. Zoo? jobeei; zijne hand aan Liddy biedende. Ik wensch U van harten geluk. fazir; met een zugt. Ik ook, lieve Mifs! Jack; ftrijkvoetende. Altoos fchoon weer en goeden wind op de vaart! M. SMITH. Niet zoo haastig, als ik mag verzoeken. — Liddy, gij kent mijne Jemimenten. 6i liö.  100 DE INDIAANEN in ENGELAND; LIDDY. Ik ken ze; maar als ik u bewijs, lieve moederr dat zijne afkomst onberisplijk is... M. SMITH. Dat zoude de zaak eene andere taurnure geeven. LIDDY. Gij zult het haast uit zijn' eigen mond hooren; hij beloofde mij, binnen weinige minuutcn bij u zijne opwachting te maaken. M. SMITH. Beloofde hij dat? dan moeten wij ons een weinig vóórbereiden om hem te ontvangen. Spoedig, Lid. dy! eer hij ons hier in de voorzaal verrasfche. Maar, dit zeg ik u , uwe moeder is eene kenfter. Aan de manier van zich in eene zoo delicate affaire te vertoonen, zal ik terftond l'homme de qualité weeten te onderfcheiden. Volg mij. VEERTIENDE T O O N E E L. ROBERT, FAZIR, JACK. ROBERT. Zij geeft mij zelfs geen' tijd, om mijne zuster den naam van ha-aren bruidegom te vraagen. JA CIC. Hij zal zich echter hoop ik niet fchaamen, om zijne vlag te toonen. FAZIR. Hij moet een goed man zijn, dewijl Liddy hem bemint. R0.  B L IJ S F E L. lot robert» Mijn broeder Samuël, buigt ook zijnen voorzigtigen hals onder het juk van den echt? Hm! zal ik dan alléén door de waereld zeilen! wat dunkt u, Jack? J 4 c. ie. Ik denk, Sir! dat gij het trouwen nalaatc. Wie aan een wijf ankert, die ligt op een' verwenschten grond, en kan op 't laatst het kabel niet ligten, al moest het hem ook het leven kosten. Zomtijds is een kleine afzetter goed; maar tot de levensreis moet men zich met geen wijf infchecpen; men gaat bij het eerfte onweer naar den grond. r o e e r t. Denkt gij ook zoo, Fazir? FAZIR. Ik denk , dat het beste zij te fterven. robert. Te fterven ? zijt gij dol ? -— Jack! wat deert onze jonge kameraad ? jack. Ik denk, dat hij eene te zwaare liefdevragt zal hebben geladen. robert. Raadt hij het, Fazir? FAZIR. Goede Robert! ja, ik min. robert. Naar den duivel! wij zijn immers naauwlijks een G 3 paar  joa DE INDIAAN EN is ENGELAND,1 paar uureu in de haven; gij vangt verduiveld ligt vuur! FAZIIl. ó, Ik beminde eer dan wij afreisden. robert. En hebt 'er mij nooit één woord van gezegd? fazir. Ik minde ftil , in 't verborgen; gij zoudt mij toch piet hebben verftaan. robert. Hoor, vriend, dat was dom! Als wij zomtijds,bij ftilte, op het verdek in den warmen zonnenfchijn lagen , en het fchip als vast gcfpijkerd op ééne plaats' lag, dan hadt gij mij wel kunnen vernaaien hoe de ftorm in uw hart woedde : of heeft Robert uw vertrouwen niet verdiend? Ben ik niet de éénige, die het geheim van uwen ftand weet? en heb ik u verraaden? Fazir; hem omhe zenae. Vergeef mij, broeder! het is geene ondankbaarheid : waarlijk niet! Gij hebt mij van den dood gered , mij , met gevaar van uw leven, der wreedheid mijner vervolgers ontrukt. Ik zal dit nooit ver, gceten; gewis, ik ben niet ondankbaar! robert. Goed! goed! ik poog geene dankbaarheid van u af te dringen. Vriendfchaplijk vertrouwen zoek ik. Wie is uw meisje ? FAZIR. Mijn meisje? Ach, ueeril Het meisje, dat ik bemin, heet Liddy. rq.  S L IJ S P E LI 1C3 robert. Liddy? wat drommel! mijne zuster? fazir. Ja, zij is '£. hoeert. Arme jonge! nu begrijp ik, waarom gij wik fterven. Gij hebt u wei zeer hartelijk over het wederzien verheugd, en vindt'haar als bruid. — Foei! dat is een leiijk ding. ik befpeur dat de huwlijkswind voor ons beiden niet gunftig is. Laat ons nog wat rondkruisfen , en, in ftede der liefde de vriendfehap tot ons compas neemen. Gij zult mijn fokkemast zijn, en Jack-'mijn bezaansmast. Zoo denk ik nog mecnigen ilorm met u te zeilen; maar, als gij mij verlaat, dan ligt allemijne takelagie over boord. JACK. Indien ik u immer verlaate, zoo moogt gij mij laaten kielhaalen. robert; tegen Fazir. Wakker, braave jónge! zuiver uw boegfpriet van het fpatwater en windt al uwe courage op, koomt, vrienden! hier in huis is het weêr deinziggeworden; wij zullen in de naaste herberg eeten, en de glazen op den wélvaart van Liddy leêgen. fazir. Ja, op den wélvaart van Liddy! koomt. Einde van het tweede bedrijf, G 4 DER-  104 DE IKDIAANEN in ENGELAND» DERDE BEDRIJF. EERSTE T O 0 N E E L. strüssel, staff; met veele complimenten inkoomende. STRUS sel. Onverwachte blijdfchap! STAFF. Aangenaame verrnsfching! S T K1 U SS Et. Den heer Staff op mijn' weg te ontmoeten. S t A F F. Den heer Strusfel hier te vinden! strus S e l. .. Ik bid, tree in! staff. 'i Zal niet gefchieden. STRUSSELi *t Moet gefchieden! 't moet gefchiedenJ ST.AFF. Ik ben zoo onbeleefd niet, en weet, dat de eerfte plaats onder de rechtsgeleerden, aan mijnen waardfgen vriend, Strusfel toekoome. STRUSSEL, Sprookjens! Sprookjens! Doch, waartoe deeze omftandigheden tusfchen twee zulke hartelijke vrienden! (Hij trekt hem met zich binnen.) staff,  11 L JJ S P E L. W s ta ff. Ja wel, hartelijke vrienden! (Zij fc kudden zich onderling de handen, en beiden zeggen, ter zijde.) Deduivel haal je! STRUSSEL. Hoe vaart het te huis? Alles nog wél? staff. Tot uw' dienst! Zoo dikwijls ik te huiskoome, vraagt men mij, of ik mijnen voortreffelijken vriend Strusfel niet gezien heb ? En hoe ftaat het bij u? hoe vaart mijn klein neefje Jakob? S T 8 U'S-S E l» Een fpotachtige knaap! — IK predik hem dagelijks voor, dat hij zich naar mijnen uitmuntenden vriend, den heer Staff moet vormen. (Beiden maaken beweegingen tegen eikanderen. 'Ier zijde.) Die ezel! • staff; ttr zijde. Die os! strussel; ter zijde. Wat zoekt hij hier? staff; ter zijde. Welke duivel heeft hem herwaarts gevoerd ? strussel. Mijn waarde heer Confrater, heeft hier dcnklijk bezigheden? staff. Genaden! En met mijnen waardigen heer Collega zal hst wel even zoo gelegen zijn ? Q 5 STRUS--  f$6 DE INDIAANEN in ENGELAND; strussel. Om u te dienen! Durf ik zoo flout zijn, om te Vraagen, welke foort van bezigheden ?... staff. Eene kleinigheid; een huwlijks-contraér. strussel;. heg innende hoos tt worden. Zoo? een huwlijks -contract? Ei, ei! fprookjens! ik ben om dezelfde reden hier. staf f. Ei, ei! zoo is immers dit huis recht gezegend? Ik ben hier door den heer Tol-infpeftor Samuël Smith ontbooden. strussel. Ei, ei! dezelfde heeft mij ook beftcld. staff. Ei, ei! aartig! en naauwlijks geloofbaar. str uss e l ; vuurig. Geloofbaar of niet, heer Staff! maar nochtans waarheid. staff. Gij zult dwaalen , heer confrater! strussel. Ik dwaal nooit, heer confrater! en, ééns zoo goed 3ls duizendmaal, heer confrater! gij zijt een man zonder geweeten, die 'er flechts op uit is, om zijnen i»pedemcnsch het brood weg te kaapen. staff.  B L IJ S T E L. 107 staff. Hoe, heer confrater! pij verftout u?... strussel. Ja, heer confrater! ik verftout mij... staff. Het zal u kwalijk bekoomen, heer confrater! strussel. Dat zullen wij zien, heer confrater! staff. Gij zult het beste doen, indien gij weder gaat, van waar gij gekoomen zijt. strussel. En gij zult het beste doen, als gij naar den duivel gaat! staff. Dan moest ik u naar huis volgen. strussel. Ik zou mij fchaamen, met 11 over de ftraat te gaan, staff. De menfehen zouden zich verwonderen , dat ze n éénmaal in een fatzoenlijk gezelfchap zagen. strussel. Ik ben altoos in fatzoenlijk gezelfchap , als ik flechts niet in 't uwe ben. staf f. Mijnheer! gij wordt grof. strussel. En gij zijt het reeds, STAFf.  %o8 DE INDIAANEN ik ENGELAND; staff. Zoo gij niet haast iosfer ihaaren fpant, zal ik u fliijne vuisten doen gevoelen. strussel. Als gij durft. Ik heb reeds lang gewenscbt eens met zulk een' windhond te bakfea. staff.. Voortreflijk! hoewel het mij weinig eer zal zijn, om zulk een mestzwijn onder den voet te treeden. (Zij werpen beiden hunne bovenkleederen en pruiken af, tnftellen zich in p fluur van twee vuistvegters.) TWEEDE T O O N E E L. 6trussel, staff, tolmeester. tolmeester; tusft hen beiden fpringende. Spoedig! fpoedig! wat duivel, mijne hecrcn! ik geloof, gij wilt, in allerijl, een weinig bakfen. strussel; op Staff wijzende. Gij zijt de befeherniënge! van dit mensch. staff; op Sti usfel wijzende. Hij is zijn leven aan u verfchuldigd. (Zij trekken hunne kleederen weder aan, en zetten hunne pruiken weder op.) strussel. Maar, wij vinden ons iveder, heer Staff! staff.  B L IJ S P E L. 105? staff. Ja, ja; wij vinden ons weder, beer Strusfel! tolmeester. Wilt gij wel de goedheid hebben, mij te ontdekken, waaröro gij hier, in allerijl, eikanderen den hals wildet breeken ? strussel. ^ (" Hij beweert, dat Sir Samuël Smith hem hier bcfteld heeft, om een huwlijks- contract, dat hij ~ mij alleen belastte te vervaardigen, en in alle c£ punten behoorlijk te claufuleeren. ^ jj: staff. S,*^ Hij is onbefchaamt genoeg, om te beweeren, ÈT Jat men aan zijne ongeoefende pen, een huwlijks - contract vertrouwe, welks voornaamen §" inhoud Sir Samuël Smith mij voor weinig uu§ j^ren dicteerde. tolmeester; zijne oor en toehozidende. ó Weê! mijne heeren! ó weê! het trommelvlies zal mij barften. DERDE T O O N E E L. strussel, staff, tolmeester, samucl.' strussel en staff; Samuël op 't lijf hopende. Hier is "t contract, Sir. SA-  «ro DE INDIAANEN in ENGELAND} SAMUëL. Voorzigtig! mijne heeren! voorzigtig! gij zult mij over hoop werpen. strussel. Verfchijn ik hier niet, op uw bevel? SAMUëL. ó Ja! staff. Hebt gij mij niet hier ontboden* SAMUëL. ó Ja! strussel. Hebt gij mij niet gelast, om voor u een huwlijks» contract te fteilen? samuöl. i> Ja! staff. Moest ik niet een huwlijks-contract voor u medebrengen? s a m u ë l. è Ja! strussel. Nu, heer Staff? staff. . Nu, heer Strusfel? strussel. Mag men vraagen, Sir! waarom gij twee der beroemdfte rechtsgeleerden tot éénezaak gebruikt, waartoe, in allen gevalle, een halve genoegzaam ware? sa-  $ L Ij S P E L. ïlï 'SAMüëL. Waarom? konde dan niet een van li een ongeval zijn overgekoomen , 't welk hem hadt verhinderd, ten beftemden tijde hier te verfchijnen? staff. Niet verftandig, Sir! niet verftandig! gij hadt daardoor bijna een' bloedigen twist tusfchen mij en mijnen waardigen confrater Strusfel veroorzaakt. strussel. Zeer onbedacht, Sir! een paar oude, hartelijke vrienden, zoo om niets in 't harnas te jaagen. staff. Indien wij beiden ons niet zoo zeer beminden..2 strussel. En zoo zeer hoogachtten !.. (Beiden zich de handen liedende.) Ha! ha! ha! het blijft toch bij 't oude? staff. Onze vriendfchap is zoo vast als eene rots. tolmeester. ITllings gebakst,en fpoedig weder bevredigd! Zuli eene vaardigheid is prijswaardig. SAMUëL. Waar zijn de contracten? beiden. Hier! SAMUëL. Ik verzoek dezelven langzaam en duidlijk te Ieezea. s T r u Sr  ii2 DE INDIAANEN in ENGELANDj strussel. Lees gij, heer Staff! jt STA Ff. Heer Strusfel! ik bid, dat gij leeze. strussel. i De hemel bewaare mij! ik ken mijnen pligt. staff. En ik den mijnen. strussel. Waartoe zoo veele omftandigheden! Een paar beroemde mannen, als wij zijn, kunnen immers een \ huwlijks-contr.iff. Hechts op éénc wijze (lellen; het ( is derhalven om 't even, wie het eerfte leeze. STAFF. Juist daarom. strussel. Nu, als gij 't volftrekt beveelt. (Hij zet zijii1 Ml op en leest.) ,, Koud cn te weeten zij hier mede een „ iegelijk, dien het te weeten nodig"... staff; in zijn contract ziende. Met verlof, heer confrater! het moet zijn : „ kond' „ en te weeten zij hier mede een iegelijk, dien daar- , „ aangelegen"... strussel; cpfluivende. Hoe zoo, heer confrater! s t a F F. Dewijl het geval kan zijn, dat het veelcn zeer no* c ,dig te weeten, en 'er nochtans geheel niets aan ge- 13 *  n L IJ S P È L. "3 legen zij. Integendeel, kan niemand 'er aan gelegen zijn, wien het ook niet nodig ware te wccten. strussel. Eene zeer fijne diflintlie l staff; opvliegende. Gewis niet voor elks herfenen. strussel» Gij zijt een weetniet, heer confrater! staff. Hoe! wat!... ik een domoor? Als ik mijne geleerdheid onder negen- en negentig menfehen verdeele, dan zijn zij allen zoo geleerd , als de heer Strusfel. • l strussel. Ja, als zij het reeds te vóóren waren. s a M u ë l. Vergeef mij, heer Strusfel! ik geloof dat heef StafF gelijk heeft. strussel. Hoe! hij gelijk? s am u 5 l. De voorzigtigheid beveelt, de allerbepaaldfte uitdrukkingen te verkiezen. strussel. Gij zijt een zot, met uwe voorzigtigheid» staff, samuöl Cn tolmeester; tegelijk. Ken zot? een zot? lompert! pak u weg! marschl den trap af! (Zij dringen hem naar de deur.) II s t r V <■  114 DE INDIAANEN tu ENGELAND- strussel; terwijl, men 'er heul uitfloot. En ik zeg, dat het weezen moet: „ Kond en te „ weeten zij hier mede een iegelijk dien het te wee„ ten nodig is." S A M u ë L. Nu, beer Staff! nu zullen wij gerust cn met verëischte voorzigtigheid het contract, konnen onderzoeken. Lees! staff; den bril opzettende, leest. „ Kond en te weeten zij hier mede een iegelijk, „ dien daaraan gelegen is... strussel - het hoofd door de deur Jleekende. „ Een iegelijk, dien het te weeten nodig is!" tolmeester; hem wegjaagende. Spoedig! fpoedig! Voort! voort! voort! VIERDE T O O N E E L. STAFF, SAMUëL, TOLMEESTER, KABERDAR. kaberdar; uit zijne kamer koomende. Neen, langer is het niet uit te houden: mag ik vraagen, Sir! of de booze geesten voor mijne deur fpeelen? TOLMEESTER. Zoo terftond hebben wij hem, in allerijl, buiten geworpen. KA-  8 t IJ S P E U tÜ kaberdar. Wie? den boozen geest? S t a r f. Jawel, boozen geest! Daemon! Cacodaemon! Spfritus infemalis! s a m u ë l. Wij zijn hier bij eikanderen, Sir! om over het geluk uwer dogter te fpreeken. kaberdar. Wat gaat u het gelui; mijner dogter aan? s a m u ë l. Antwoordt: zeer veel. Mifs Gurli gevoelde, dat zij eenen voorzigtigen, zijne woorden afweegendeh, en zijne fchreeden afmcetenden geleider op de glibberige baan des levens nodig hadt. Haare verftandige, prijswaardige en onberispelijke keuze viel op' mij; en nu is nog alleen de vraag: heeft Gurli's va. der ook iets tegen ons huwelijk? antwoord? kaberdar; ziet hem [Irak aan, fchttdt het hoofd, keert zich om, opent de deur van zijne kamer, en roept, Gurli. oürli; van binnen* Vadert H 4  116 DE INDIAANEN in ENGELAND; V IJ F D E T O O N E E L. staff, SAMUëL, tolmeester, kaberdar, gurli. gurli. Wat wilt gij, vader? (den Notaris ziende) ha, ha, ha! kaberdar. Ernftig, Gurli. g u r l i. Wat beveelt mijn vader ? kaberdar; op Samuël wijzende. Wilt gij met deezen man trouwen? ourli. Ik heb het Liddy belooft. kaberdar. Bemint gij hem? " , gurli. Ik bemin Liddy. kaberdar. Niet Liddy; maar hij wordt uw man. Gurli. Maar hij is Liddy's broeder. kaberdar; ter zijde. Dat is zijne grootfte verdiende! gurli. En hij zal altoos woonen waar gij woont. Gurli zal  B T. IJ S P E L. ïi? zal u nooit verlaaten, vader! en Liddy zal ook bij ons woonen. Niét waar, wonderlijke Samuël? 1 SlMl'ËL. Antwoord: jal kaberdar. Gij hoopt dcrhalven gelukkig met hem te worden? gurli. Met hem alléén niet; maar met hem, met u en met Liddy. kaberdar. Nu, de Hemel zegene u! ik heb 'er niets tegen. (Hij omhelst zijne dogter, en dawnn Samuël, die zich daar bij zeer vrolijk toont.) Sir! gij wordt te gelijk mijn zoon en mijn broeder. i s a m u ë l. Dubbele eere! dubbele vergenoeging! dubbele wél* tevredenheid! ka berdar. Als het namenlijk dubbel lukt. s a m u ë l. Ongetwijfeld. Zoo 't u flechts behaagde, om u het contract te laaten voorleezen ? kaber dar. 't Is mij om 't even: bet kan mij alleen in één punt aangaan, namenlijk omtrent het huwlijksgoed. s am o ë l. Daarvoor hebben wij plaats opc-ngelaaten. (Heit het contract tonnende.) H 3 ka-  |TS DE INDIA AKEN in ENGELAND; kaberdar. En we! zoo veel, dat men den titel van een groot koningrijk, met alle provinciën, die het bezit en niet bezit, 'er konde invoegen. Hebt gij mij voor zoo rijk aangezien,, Sir? s a m u ë l. Voor zeer rijk en zeer grootmoedig. kaberdar. Inderdaad! dan moet ik een zeldfaam man zijn; want rijk en grootmoedig vond ik nog nooit bijéén. Doch iedere deugd kan verbasteren, en zoo ook de grootmoedigheid. Gij weet, Sir! dat ik op het punt fta van weder te trouwen, en het is zeer mooglijk, dat nog een douzijn kinderen aanfpraak op mijne vaderlijke grootmoedigheid maaken. f s a m u ë l ; verlegen Ja. j tolmeester. Ei, ei! ( staff. Hm ! hm ! kaberdar. Hoe veel acht gij derhalven noodig, om met mijne dogter niet behoeftig en niet overvloedig, niet kaarig en niet verkwistend , te konnen leuven? s A m U ë l. Ja, nu,.. ;B zulke omflandigheden moet men altoos liever te veel dan te weinig berekenen. kaberdar. En als ons nu op den middenweg eene fomme van tien duizend ponden ontmoette? S Au  B L IJ S P E L, Ut samuël; vriendelijk. Ach! die zouden wij niet laaten voorbij gaan. ■ tolmeester; hem inluist erende. Spoedig ter zaake, fpoedig! staff. En bet getal derzelven in deeze opene plaats invoegen. s a m u è' l. Daarenboven vleije ik mij, 'met een gunftig antwoord, op de volgende vraag: als de Hemel onzen echt met kinderen zegene? GURLI. Ha, ha, hal Hoor eens! krijgen wij dan ook kinderen ? s a m u è' l. Ik hoop het. gurli. Dan zal Gurli ter deeg moeten lagchen. Gurli heeft nog nooit kinderen gehad. staff. Hora ruit: dat is, de edele tijd vervliegt. Behaagt het u, door de ondertekening der contrahenten, dit contract de veiëischte waarde, vastheid en onverbreekbaarheid te geeven? SAMUëL. Wél gezegd. Gaa, mijn lieve Tolmeester! en roep mijne familie. Wij moeten allen bij deezeplegiigheid tegenwoordig zijn.(De Tolmeester vertrekt^tlog ééne vraag H 4 zult  *iö DE INDIA ANEN in ENGELAND; zult gij de goedheid hebben mij roeteftaan : de telgen die uit deeze echtverbindtenis te wachten zijn, in welke religie zullen dézelven worden opgekweekt? Ancwoordt? — kaberdar; een weinig vmiritr. Kweek gij hen tot eerlijke menCchen op, en doe voor 't overige met hen, wat gij wilt. ZESDE T O O N E E L. samuöl, staff, kaberdar, gurli, john, m. smith, l i ddt, tolmeester. tolmeester. Zij koomenl Zij koomenl m. smith; na zij den aanweezenden een nalatig compliment heeft gemaakt; ras naar haaren zoon gaande. Monfils! gij ziet uwe moeder au dejejpoir'. wilt gij de barbaar zijn, die appelen op een perfikboom ent? SAMUëL; haar naar zich trekkende. Geene roos zonder doornen! (Zij fpreeken een' geruimen tijd Jlil razt eikanderen,) gurli; tegen Liddy. Nu, zusje! zijt gij nu met Gurli te vrede? l i d d y. Gurli is een goed meisje. John ;  B IJ S P E L: iar john; tegen Kaberdar. Sir! gij hebt een oud man in de filöfofie van zijn leven geheel van den weg afgeholpen. Indien men mij gezegd hadt: rijd naar buiten, op den gemeeneri weg, dien dagelijks duizenden langs gaan, daar zult gij eenen fchat vinden ; waarlijk! ik had het eer geloofd , dan een' rijk' man aan te treffen, die zich grootmoedig wil verbinden , met eene vervallene familie, zonder rang en vermogen. KABERDAR. ó Wee, Sir! welk een land is uw Europa, als't geene gij zegt, ernst zij ? — Bij ons broeit de heete zon zulk eene onzinnigheid niet uit. john. Uwe hand, Sir! Ik heb zoo lang den druk van de hand eenes eerlijken mans moeten derven. Gij zijt mijn arts; gij giet nieuwe kracht en nieuw leven in de aderen van een' grijsa.rt. kaberdar. Ik doe niets voor niet. Mijne belooning is een paerl, (terwijl hij Liddy tederlijk aanziet.) zoo als Ceilon, noch het gelukkige Arabië, Japan noch de Margaretha-Eilanden leveren. (JHij fpreekt Jlil met Liddy!) tolmeester; welke zag! met den heer btaff heeft gejpioken. ■ Alles goed; maar foortgclijke dingen moetenijllings en fnel verricht worden. H 5 staff.  Ï22 DE INDIAANEN in ENGELAND; staf f. Ja wc!. Voor alles raoeten de formaliteiten in 't . öog worden gehouden. Liefde, dan!;, gelukzaligheid, en waf foortgeiijke wisje wasjes meer zijn, vindt zich op 't einde van zelf. samuël. 'Maar, lieve moeder! indien gij zelfs uit uw' ftamboom eene ragout laat maakcn, zoo gaan wij nochtans eiken avond hongerig naar bed. m. smit h. Ei, mijn zoon! ik laate u vaaren, want ik zie dat de edele moedermelk, die ik u hebgegeeven, verfpüd is. gurli; achter hun gejloopen zijnde, Jïeekt haar hoofd tutjehen beiden. Wat praat gij daar zoo geheim met elkinderen? m. smit H. Eene befchaafde manier van leeven 1 Nooit zal ik durven wagen, om dit fchcpfel in een' briljanten cirkel in te leiden. kaberdar; een weinig gevoelig. Mevrouw! ik hoop, dat gij eens eene betere rol in den huislijken cirkel uwer kinderen zult fpeelen. m. t iéi th j fpotachtig. Zeker! eene goede huismoeder heeft ook verdiende, j o n n. In eiken ftand. Daarvan is onze koningin een verheven voorbeeld. £ a-  B L 1'J S P E £.. :i3 SAMllët. Wij verprsaten den edelen tijd. tolmeester. Ja wel, ja wel l gurli. Nu, maak dan voort! staff. Het contract is ter ondertekening gereed. SAMUëL. Welaan dan! hier is pen en inkt. (Terwijl hij het papier .recht legt.) Op deeze plaats gelieve Mifs Gurli haaren naam te fchrijven. gurli. Denkt gij, wonderlijk mensch! dat Gurli nietkunne fchrijven? — Geef hier! (Zij neemt de pen.) kaberdar; ongerust. Nog eens, mijne dogter! bedenk u wél! het geluk van uw leven hangt aan één éénig woord. Als gij ééns gefchreeven hebt, dan is uwe belofte onherroepelijk. gurli. Lieve! vader 1 Gurli wil altoos 'er op los fchrijven; zie flechts: Liddy ziet mij zoo weemoedig aan, en de oude man fchijnt het ook te wenfchen; de oude man behaagt mij; hij ziet 'er zoo eerlijk uit. k a b e R d a.r. In 'sHemels naam! het is uw vrije wil; den zegen uwes  12+ DE INDIAANEN in ENGELAND; mves vaders, en, — zoo 't den Hemel behaage -i een goede Engel zij met u! (Gurli ml fchrijven.)\ SAMUëL- Laat af! feboone Gurli! wacht nog éénoogenblik! ik word éénsflags zoo benaaawd. Is 'er dan ook vast niets vergeeten ? geen regel van nadenken ? geene voorwaarden'? staff. Niets, niets. Staff heeft voor alles gezorgd. JOHN. Mijn zoon! uw gedrag vertoont weinig teder gevoel. M. smith. , Misfchien zijn het de geesten van uwe voorouderen, die u in dit befiisfend oogenblik inluisceren... SAMUëL. Toch niet, ma diere Mtrel (Tegen Kaberdar.) De tien duizend ponden, Sir! waarvan gij gunftig melding maakte, zullen immers terftond na de bruiloft betaald worden '' liik te ontrooven? robert. Voor den duivel! neen! — neen, Mifs! ik kan' v. niet trouw; n. gurli; treurig.Niet? en waarom niet? robert. t Mijn broeder heeft vroeger aanfpraak op if. gurli. Uw broeder is een zot, Ia s*--  13» DE INDIAANEN in ENGELAND; SAMUëli. Zagt, Mifs! Hebt gij niet honderdmaal beloofd, üiij te trouwen? — Antwoord? cu«t,i, Of 't juist honderdmaal zij, weet Gurli niet; maar beloofd heb ik 't. SAMUè'L. Goed, waart gij niet zoo even voorneemens om "£ contract te tekenen? — Antwoord? gurli, Zeker was ik ; maar nu wil ik niet. s a m u ë l. Broeder! gij hoort, hoe de zaaken (tonden. robert. Dat hoor ik. Neen, Mifs! daarvan wordt niets. gurli. ïvlaar ik wil hem niet! ik wil hem niet! ik wil hem niet! ó Zotte Samuëll wat wilt gij met Gurli beginnen? Gurli wil u niet hebben. robert. Dat is mij om 't even, Mifs! Gij kunt doen, wat ü gelieve; maar ik ben zijn broeder; en ik mag u, haai mij de duivel, niet trouwen! gurli. Zeg mij, recht in ernst: behaag ik u? robert. Bij mijne arme ziel, gij behaagt mijt CU B-  B L IJ S P E L. 133' GURLI. Nu, dan moet gij mij trouwen. Liddy! zeg het hem. l JD D y. De zuster kan flechts raadgeeven en verzoeken; niet beveelen. gurli. Wie kan hem dan beveelen? (Tegen John.') Gij zijt vader; beveel hem! john. Weet Gurli niet van haaren eigen vader, dat men in zulke omftandigheden den kinderen gaarne hunne eigen verkiezing laatc? gurli. Nu, zoo bidt hem! Als mijn vader mij bidt, dan doe ik alles, wat hij hebben wil. Ja, ja, vadertjeV bidt hem! bidt hem! (Terwijl zij rondsom hem huppelt, en hem de wangen ftreelt, floot zij toevallig aan zijnen podagreufen voet.) john; luid Jchreeuwende. 6 iWee! ó Wee! mijnjbeen! mijn been! Dat u de donderdag!... ó Wee! ó Wee! gurli; verfchrikt en angftig. Wees niet boos! Gurli heeft het niet moedwillig gedaan. john. Liddy! help mij weg! help mij uit het gedrang! Hier zijn zoo veele menfehen rondsom mij, cn 'er koomt toch niets tot fland. I 3 ka-  tfSA "DE INDlAANEN in ENGELAND; kaberdar; tegen Liddy. Vergun mij, dat ik u geleide. liddy. Zeer gaarne. (Beiden rollen zij John weg) A G T S T E T O O N E E L. m, smit ii, gurli, robert, jack, samuöl, staff, tolmeester. o u r l i; zeer bedroefd. Ik heb den armen ouden man aan zijnen kranken voet "geftootcn. Gurli heeft het zeker niet opzetiijkgedaan. m. smit ii. Ha, ha, ha! Dc ontknooping der fcene heeft mij, pen weinig geamnfeerd. staff. Soortgelijke Jponfaiia zijn mij in de praktijk nognict VOorgtkoomen. tolmeester. Als men niet ijllings cn haastig andere maatregelen neemc... robert. Zoo wordt 'er van de ganfche zaak niets* jack; tegen Robert. Gij zijt hen dwars op 't touw gekoomen, en hebt hem in de vaart belet. s a m u c l. Het bloed is in mijne aderen gcftold. In welk een doolhof heb jk mij, door enkele voorzigtigheid,gebragt! gur-  S L JJ S P E L. 13? gurli; tegen Robert. Nu, zuurpot! hebt gij u bedacht of gij Gurli wilt trouwen? robert. Gij fchijnt mij een goed meisje te zijn. Gij bemint Liddy, als uwe zuster, niet waar? gurli. Ja, dat doet Gurli. robert. Voorönderffel dan eens! Liddy wilde gaarne een" goeden, braaven man trouwen , en gij naamt haaiden man zoo voor den neus weg. Zoudt gij dat kunnen? gurli. Foei! dat zoude Gurli nooit kunnen doen. robert. En nochtans vergt gij mij, dat ik mijn' broeder zulk een' trek zoude fpeelcn. gurli, Bemint gij dan den dwaazcn Samuël zoo fterk, als ik de goede Liddy bemin ? robert; cenigssins flatterende,. Hij is mijn vleefcheiijke broeder. gurli. Och! dat is droevig. Gurli moet wecnen. (Zy weent.) jac k. Het weer begint flecht te worden; de zee gaat hol. I 4 staff.  ?3S DEIN Dl AAN E'N is ENGELAND; staff. Uit het voorgevallene laat zich abjlraheeren en tmineeren, dat mijn dienst hier thans overtollig wordt. Ik gaa. SAMUëL. Wacht toch, wacht toch, heer Staff! STAFF. Ei, waarom? Ieder fiond voert goud in den mond. Het tegenwoordig verzuim (Tel ik u inmiddelsa conto, en heb dc eer mij aan het ganfche gezelfchap ten hoQgllen te recommandeeren. (Hij vertrekt.'). M. SMIT H. Ha, ha, ha! Dat is derhaivcn het einde van 't liedje. Zoo gaat het , als men noble denkwijze vcrloogchene. (Zij gaat in haar vertrek.) SAMUëL; na eenig zwijgen. Billijk ontftaat nu de vraag: wat moet ik beginnen? Antwoord: ik weet het niet! (Hij volgt zijne moeder.) JACK. De lucht wordt helder. (Op den Tolmeester wijzende, die nieuwsgierigJlaan blijft.) Maar zie daar nog eene hoqs. ROBERT. . Richt 'er uw gefchut op. Jack; tegen den Tolmeester. Goede vriend! zet eens uwe'takêlagié öp', en zei} d,e deur uit! • ï O Ly  B L IJ S F E L. i3t tolmeester. Mijn vriend! gelieft gij wel den mond te houden. Ik ben hier in mijne arrrp'tsvérriobtingènj robert. Amptsverrichtingen? Zedert wanneer is mijns vaders huis tot een tolhuis geworden? tolmeester. Verftaa mij wét, Sir! Het behoort ook tot mijne amptsverrichtingerii mijuen waarden principaal, den heer Samuël Smith , vaardig en fnel te bedienen.' Zoo dikwijls ik één vierde uurtje, of flechts één minuutje, of ook flechts één fecondetie uit het tolhuis kan fluipen, zoo dikwijls haaste ik mij, om fpoedig, fpoedig hier te koomen. robert. En thans verzoeke ik u, mijn heer! fpoedig, fpoedig van hier weg te fnellen. tolme ester. Als ik flechts konde ontdekken waarom ? Jack. Dewijl het mij zoodanig in de vuisten jeukten prikkelt, als of ik aan ieder punt mijner vingeren eene wonde hadde, die geneezen wilde. 1 ol meester. Nu, dati-zult gij het misfchien niet kwalijk nee-, men, als ik mij ijlüngs en fpoedig bij u aan bevcele? robert. Geenszins; hoe fpoediger, hoe beter. ([lij vertrekt.) I 5 NS-  *38 DE INDIAANEN in ENGELAND; NEGENDE T O O N E E L. GURLI, ROBERT, JACK. JAC R. Wat dunkt «, Sir! zal zich de oude Jack ook niet buiten voor anker leggen, en wagteo tot gij hem een Egnaal geeft? ROBERT. Neen, gij kunt blijven. ROBERT. Wat ontbreekt u, Mi's? ieuRLi; welke tot hiertoe in een' hoik jlond te weenen. Een man! SOBER T. Trouw dan met mijnen broeder Samuèjl. GURLI. Dien wil ik niet: ik wil ü hebben! ROBERT. En waaröm dan juist mij ? 1 GURLI. Dat weet Gurli zelf niet. Gij zijt een boos mensch, gij maakt dat ik weenen moet, en toch bemin ik ti. Zie flechts, broeder Robert! zedert veele wecken reeds, was *t mij altoos als of mij iets ontbrak; en toen zeide mijn vader, Gurli moete een' man neemen. Nu wilde Gurli dat ook gaarne doen, en toen vioeg mijn  11 L IJ S V E L. J3sr mijn vader mij, welken man ik wilde hebben? dat was Gurli alles een en het zelfde. Maar zints Gurli a heeft gezien, is 't haar niet meer een en het zelfde. robert. Bijna mij ook niet. gurli. Trouw mij dan toch! ik zal u meer beminnen, dan ik mijn' papegaai cn mijne kat bemin,en ik zal u voeden gelijk ik mijn' papegaai voede. r o b e r t. Lieve Gurli! door u geftreeld cn gevoed te worden, is zeker geen fiecht uitzigt in 't toekoomende. - gurli. ó, floe vergenoegt zullen wij met malkanderen lèeVen! gij en ik; mijn vader en mijn papegaai; Liddy en mijne kat l robert. Ja, ja, als flechts... verdord! het koomt mij voor, ais of 't niet recht eerlijk gehandeld zij. Uw zoet gefnap zal mijn geweeten in flaap zingen. Hoor eens, Gurli! kunt gij ook liegen? gjsli. Liegen ? wat is dat? robert. Anders fprecken dan gij denkt. g u r l i. Ha, ha, ha! Neen, dat kan Gurli niet. Maat5 indien 'er u dienst mede gedaan worde, zoo wil ik 't leeren. RO-  ï+<3 DE INDIAANEN in ENGELAND; ROBERT. De Herae! bewaare ons! Zeg mij oprecht; indien broeder Robert u volftrekt niet trouwt, zult gij dan toch broeder Sanne'! niet neemen ? gurli. Nooit! nooit zal Gurli den zotten Samuöl trouwen; Gurli kan hem nu in 't geheel niet meer verdraagen. rob E R T. Maar, — maar, bij den duivel! zijn' broeder den voet te ligteu, is toch fcburkSchtig! Jack! wat djmkt u? mag een eerlijk kaerel met een goed geweeten den prijs weg kaapen? Jack. Gij moet best weeten hoe diep uw fregat in 't water gaat. Maar, wat uw broeder bctrcffe, Sir! daar uit zoude ik mij minder maaken , dan uit cenebefchimmelde befchuit. Die pronkt op het dek , met een gecbamarreerden roken allerhande trararie; maar ik zoude 't geen braaf meisje raaden, om hem aan boord te laatpn koomen. robert. Dat denk ik ook, Jack! Het arme, onfchuldige meisje, zoude eene lelijke vaart hebben. ï'op, Gurli, ik trouw u! GURLi; aan zijn' hals. Nu zijt gij mijn lieve broeder Robert! nu zal Gurli Tfeder lagchen, en huppelen, cn fpring:n. R O-  B T. IJ S P E L. ut robert.. Wacht! rm zijt gij mijne bruid, en daarom moet ik u een' ring fchenken. Kij is zeker niet veel waardig, flechts van goud; maar hij betekent even veel, als de Pitt in den fchat van onzen koning. Daar neem! GURLI. Wat zal ik 'er mede doen ? ROBERT. Steel; hem aan uw' vinger: zoo. Dat betekent, dat ik u bemin. GURLI. Ha, ha, ha! gij klugtig mensch! ik zal voor u ook een' ring haaien, en dat berekent, dat ik u weder bemin; niet waar ? (Zij huppelt in haare kamer.) TIENDE T O O N E E L, robert, jack. robert. Jack! wat dunkt n? lig ik op goeden grond geankerd , of zit ik tusfehen de klippen? JACK. Om het te weeten, moet gij het peiilcod in uw eigen hart baten val'en. ROBERT. Maar, een fraai meisje, nietwaar? Zeg mij,Jack 1 hoe heeft dat kleine heksje het begonnen, mij zoo ras onder haar' fpiegel te brengen? Ja ck»  34* DE INDIAANÈN iw ENGELAND; jack. ■ Dat weet ik niet. Ik ftond niet aan 'troer, e» heb ook den koers niet gericht. ÜOIiEBT. Ondcrtusfehen, eerlijke kameraad! wil ik gaarne uwe meening naar derzelver lengte en breedte hooren; wij zijn in zoo veele bogten en hoeken bij malkanderen geweest; gij kent mij in- en uitwendig zoo goed als uwe hangmat; gij hebt mij op uwe armen tgedraageni toen ik nog geen kabel koude leggen; zeg mij, voor den vuist, wat dunkt u van de historie? Het meisje is lief, goed, en heeft tien duizend ponden fterling. j a c k. ]a, ja, het is een fraai, vrolijk meisje, dat haar' pompas verftaat; van boven wél opgetuigd, en ven onderen wel bevloerd; — maar... ROBERT. Nu, maar? fpreek uit! jac k. Li'eve Hemel! het is met de vrouwen zoo als het is; daar is geen' grond in te vinden. Zoo ik in uwe plaats ware, dan zoude ik zeggen : ik zie wei waar het land ligt, maar ik zal verlooren zijn, als ik de gilde Biet voorbij zeile. robes t. Ik kan niet, Jack! ik heb mijne cakelage verlooren. jack.  S L IJ S P E L. 143 Jack. 3 Dat is erg! r 03 ert. Ik vrees bijna, dat ik den kiel boven water zal moeten kceren. JACK. Dat is zeer erg! dan gaat gij zonder redding tij gronde. r o 8 e r t, Dat denke ik toch nier. Jack! ik hoop altoos nog eens in een ftil vaarwater te kooaien. Zie flechts; het meisje is braaf; haare ziel draagt zij in haar oog, cn in haar oog is geene valschheid; haar hart zweeft op haare tong , en haare woorden zijn als zuiverp nefctarj zoet, als het fap der kokosnoot. JACK. Maar een wijf is zoo weinig te vertrouwen als een draaikolk in zee. In 't begin is het een leven vol van gejuigch en hoezee; maar zeilt gij flechts eens tegen den ftroom haarcr neigingen, lerftond begint de ftorm te huilen, uit zuiden en noorden, uit westen en oosten, En bedenk dan eens, Sir! thans regeert gij uw fchip zoo als 't u gelieft; gij ligt het anker, wa-nnccr 't u behaagt; gij wendt het roer, werwaarts 't u lust: denkt gij, als gij een wijf aan boord neemt, dat gij het kabeltouw (leeds zoo lang cn vrij zoude behouden, als tot hier toe? r. o  tu DE 1NDÏAANEN in ENGELAND,- robert. Zwijg flechts, eerlijke jack ! ik merk wel, dat het i :en ernst was, toen ik ü om raad vroeg; want, in v'.örwil van al 't geene gij aanvoert, ben ik toch'van voorneemen om mijn cours voort te laveeren, al zoude ik flechts zes punten van den wind hebben! JAC ff. Geluk op de vaart! ELFDE T O O N E E Lt robert, jack, fazir. robert. Eindelijk, kameraad, krijgt men ti eens weder te zien. Waar duivel hebt gij gedoken, zints wrj deerzen middag het laatfle glas porter met eikanderen leegden ? ( FAZIR. . Ik was aan boord. Ik wilde in dit huis nooit weder koomen, en nu ben ik toch weder hier; ik weet zelf niet, hoe dat toegaat. ROBE li T. . Gij waart bij ons aan boord? is ons volk braaf vrolijk? 1 fazir. * Zdfs te vrolijk! Hunne blijdfehap dreef mij terug; Want ik kpndc mij niet mede verblijden. -l, i . r o-  B L IJ S P E L. »4j robert, Waaröm toch niet? fazir. Hoe gij ook kunt vraagen! Zie, Robert! het is zotternij om te verhaalen: ik ging in mijne kajuit in mijne hangmat ieggen en zag omhoog, tegen het dek, zoo als ik gsduurendc onze reis alle morgen, bij 't ontwaaken pleegde te doen. Toen hadt deftrik, waarmede mijne hangmat boven aan het dol; is vastgemaakt... maar gij moet mij niet uitlagchen. • robert. Ne.en, neen; gaa voort! fazir. Nu, het oog van den ftrik vormde eene L; het gelijkt juist naar eene L. Robert. Ja, ja; de liefde is in Haat om 'er het ganfche alphabet uit te maaken. fazir. Zoo dikwijls als ik 'smorgens ontwaakte, eh om. hoog naar deeze L zag, zoo verblijdde ik mij, mijne gedachten zweefden verder dan mijne oogen, en de L hield mij menig uur in 't bed, Ach! thans heeft de L 'er mij voor 't eerst uitgejaagd. robert. Arme jonge! Wat dunkt u, Jack! deeze is niet te helpen. JAC KI Hij heeft zwaar gelaaden. Hij moet de liefde over boord werpen, anders gaat hij naar den grond. K r a-  146- DE INDIAANEN in EN G E LAND; fazir. Lieve Robert! zult gij haast weder uitzeilen ? robert. Zot! ik heb immers nog niet gelost, en dan moet ik eerst weder voor nieuwe vragt zorgen. fazir. Hoe lang kan dat alles duuren? robert. Ten miniton zes weeken.. fazir. Zes weeken? Ach, Rohert! dan is de arme Fazir reeds lang dood! Waarom bleef ik niet in mijn vader, land? dan w.is ik toch te gelijk met mijne broederen geftorven ! Hier moet ik alleen fterven! Ginds zoude toch nog hier en daar eene goede ziel om mij geweend hebben; hier zal niemand om mij weenen. robert. Jonge! gij maakt mij het hare week! Wanneer udat kunne vertroosten, dat Liddy,naar allen fchijn, een' zeer braaven man trouwe... fazir. Dat moest mij zeker wel vertroosten , maar het vertroost mij echter niet! Ik ben ook braaf, niet waar? robert. Maar niet rijk. fazir. Foei, Robert! heb ik u niet dikwerf hooren zeggen: eerlijkheid is beter dan rijkdom? ro-  ' E L IJ S P E L. tlf ROBERT. Zeer zeker; maar de eerlijkheid knaagt Hechts aan de beenderen, die de rijkdom onder den dischwerpt» FAZIR. Het zij zoo! mij koomt het voor, als zoude ik aan de zijde van Liddy nooit hebben gehongerd. Erïnnerc ge u nog aan den armen negerflaaf, toen wij eens in Jamaica gingen wandelen? Hij arbeidde op zijne fuikerplantaadje; het zweet liep hem langs zijn aange* zigt; een waterkruik ftond naast hem, en nochtans zong hij moedig en blijde een' negerzang. Goede vriend! zeidee gij tot hem, dat is een zwaare atbeid. Ja wel, antwoordde hij, en wischte zich het zweet met de vlakke hand af. Nu haalde 't eene woord het andere. Wij vroegen hem, hoe hij onder zijn hard noodlot nog zoo wel te vreden konde lagchen? Toen wees hij ons een paar honderdfchreeden verder naar een bosch; in dit boscb zat eene zwarte vrouw, met drie kleine half naakte kinderen; het jongfte lag aan haare borst; en toen hij ons met den vinger derwaarts wees, zag hij 'er zoo inwendig vergenoegd uit., neen, zulk een iagenen verfierde nooit het gezigt van een' koning! _ Ach! indien Liddy flechts gewild hadde! Fazir zoude gewerkt hebben, gelijk deeze flaaf, engelagchen, gelijk hij. Robert; geheel vertederd. Kom! kom! wij zullen met malkanderen eene flesch wijn drinken. ' K 2 th.  143 DE INDIAANEN in ENGELAND; fazir. Ik kan niet. Ik kan eeten noch drinken. Ik zal mij dood vasten. TWAALFDE T O 0 N E E L. robert, jack. fazir, gurli. gurli; met een' diamanten ring in de hand, I\u, daar ben ik. (Zij ontdekt Fazir, blijft beweegloos [laan, en ziet hem Jlrak en fpraakloos in 't gezigt.) fazir; haar ziende ,Jlaat even zoo ver[lemd,en in zijne wilde, op haar gevestigde oogen zijn fchrik en verbaazing te leezen. robert. Nu? beert een blikfemftraai u beiden getroffen? gurli; beevende. Broeder Robert! ziet gij daar iets ftaan? robert. Ja, zeker! gurli. Ziet gij het waarlijk? robert. Ji, ja; ik ben immers niet blind. vazir. Robert! ziet gij dien geest? robert. Ik zie een zot; cn die zijt gij. t a-  P L IJ S P E Li 14a fazir. Lieve Robert! dit ligchaam was weleer dat van mijne zuster Gurli; vraag het, welke geest, zedert haaren dood 'er zij ingegaan V robert. Uwe zuster ? gurli. Ja, ja: Robert! deeze geest heette eertijds Fazir, en was mijn broeder — ach, mijn lieve broeder! robert. Ik begrijp het — kinderen! houdt uwe vijf zinnen bij eikanderen! eerst zulk een lcbrik: en'nu zulk eene blijdfehap! — Gij zijt geene geesten — kinderen! ik bid u, wordt niet dwaas! — omarmt u! broeder Fazir en zuster Gurli! fazir en gurli; te gelijk. Geene geesten ? (Zij naderen zich onderling met uit. gebreide armen. fazir. Leeft gij waarlijk, Gurli? gurli; te gelijk. Leeft gij, mijn Fazir? robert; zeer getroffen. Wat dunkt u, Jack ? Jack; één traan afwisfehende. Land! land! robert. Recht, Jack! dat heb ik nooit ondervonden, als ik, K 3 na  4>j» DEJNDIAANEN in ENGELAND; na eene lange, gevaarlijke reis, onverwacht land ontdekte! ■ faztr en gurli; ijllings tot uitgelatent blijdjchap overgaande, S Hij leeft! hij leeft! breeder Fazir! i Zij leeft! zij leeft! zuster Guilil (Hier kan de dichter den tooneelfpeeler niets voorje hr ij ven. Zij huppelen, danzen, fpringen. zing«nt lagchen en weenen beurtelings. Biijdfchap is altoos moeijelijk naar te volgen, vooral de blijdfchap van onbedorven menfehen der natuur. Robert en Jack Jlaan zwijgende, en jlreelenzich door het gezigt van dit verruklijk fchouwjpel.) DERTIENDE T O 0 N E E L. robert, jack, fazir, 8urli, musaffery. musaffery. Ik hoor uweftcm, Gurli! — maar... wat... fazir. Ook gij, Mufaffery! musaffery. Fazir! gij leeft! — (Hij drukt hem in vervoering aan zijne borst.) Hoe is 't mij ? — waar ben ik ? — mijn oude kop — ja, ja, hij leeft! — (buiten zich zeiven.) Wij zullen een Pongol vieren! wij zullen rijst met melk kooken! (Terwijl hij de handen omhoog heft, ?» zich uricmaal diep ter aarde buigt.) Brama zij geloofd! Bra-  B L IJ S V E L. 15* Brama zij geloofd! Waar is mijn heer? Waar is Kaberdar? — Wij zullen eene koei de hoorens befchilticren! wij zullen ze met bloemen bekransfen! fazir. Kaberdar! — wat zegt hij? — Gurli! leeft ook mijn vader nog? gurli. Frisch en gezond! frisch cn gezond ! Vader! Vader! fazir; buiten zich zeiven. Waar? waar?... Vader! Vader!.. VEERTIENDE T O O N E E L. robert, jack, fazir, gurli, musaffery, kaberdar, m. smith, sir john, samuël, die zijnen vader voortrolt, m. smith; inkoomende. del! welk een gemeenevolks-geraas! kaberdar; zijnen zoon ontdekkende. Hemel! wat is dat? fazir; zijne knieën omvattende. Mijn vadei! gurli en musaffery; rondsom hen huppelende. Hij leeft! hij leeft! kaberdar; zijnen zoon hartelijk omarmende. Gij leeft? — o Brama! kunt gij mij alle mijne twijfelingen en mijn morren vergeeven ? Mijn eerstgebooren leeft! ik druk hem in mijne armen! ik heb mijnen li 4 zoon  t5i DE INDIAAN EN ik ENGELAND; zoon weder! — wat is vorften goud, en de vorfteiijke kroon bij dit oogenblik? Musa ffeüï; diep ter aarde buigende. Wij danken u, Brama! wij danken u! v. a b e r d a e ; met de oogen en handen ten Memel. Ja, wij danken u, in fpraaklooze gebeden! J o ii x. Een zoet, vrolijk oogenblik ! fmartftillende artzenij! m. s m i ï ii. Een roman; een waare roman! s a m u ë 1.. Zoo koomt het mij ook voor. Ik twijfel nog zeer aan de waarheid. robert. Neem geene moeite, broeder! ik blijf 'er borg voor. kaberdar. Spreek, mijn zoon! door welk wonderwerk zijt gij onze moordenaaren ontkoomen? fazir. Ik zwierf lang dwaalende rond, maar-een goede engel geleidde mijne fchreden. Ik wist niet werwaards ik ging, noch wat van mij zoude worden. Overal werd ik vervolgd, zonder het te weeten; en overal ontkwam ik, zonder het te weeten. Brama heeft mij behouden. müsaffery,* diep buigende. Brama zij geloofd! f fa-  J] L IJ S P E L. fazir. Op den tienden dag mijner vlngt, toen honger en vermoeidheid mij fchier ter neder wierpen .beklom ik met moeite eenen heuvei.cn ijllings lag dc onbeperk. te zee voor mijne oogen. Een vieemd (chip waseveir. onder zeil gegaan , cn naauwlijks een kanonfeboot yan den oever verwijderd. Ach! dacht ik, was ik toch één uur vroeger aangeland, dit fehip hadt mij meegenomen, cn allen gevaaren voor altoos ontrukt. Terftond ontrolde ikmijn' tulband , liet het lij waad daarvan in de lucht wapperen , en weckte, en riep , zoo hard ik kon; doch te vergeefs; het fehip zeilde met goeden wind voort. Ik was der wanhoop nabij; de honger dreef mij op den ongebaanden weg voort, welken ik tot dus verre had bewandeld, tot beneden aap 't ftrand. Daar zocht ik zecflakken , onbekommerd zijnde of men mij zoude betrappen dan niet. Ijllings , welke vreugde ! zag ik agter den fpits van eenen rots nog een ander fehip, dat voor anker lag; de ka^ pitein van hetzelve was deeze braave man;0>P Robert wijzende) dien dank ik mijne redding en mijn leven,, en,mijne onderhouding tot hier toe. musaffery; zich diep buigende. Brama zij geloofd! gurli; naar Robert vliegende en hem omklzende. 6 Gij gocdaartig mensch! K s Rf»i  *54 DE INDIAANENin ENGELAND; robert. Kom, kom! kaberdar; Robert de handfchuddende. Sir! wanneer gij ook eens vader zijt, dan zult gij gevoelen . dat voor zuik eene weldaad de dankbaarheid eens vaders geene woorden heeft. R O B b K T. Eij den hemel! Sir! ik fchaairi mij: toen ik den jongeling innam, dacht ik noch aan dank, noch aan belooning. Ik volgde mijn hart, cn zie daar, ik heb voor mij zeiven een' vriend gered. j o n «. Omarm mij, mijn zoon! — Dc hemel zegene u! m. smith; hun haare hand, om te kusfehen, biedende. Mtnfilsl uwe noble denkwijze heeft, mij geheel verrukt. ROBERT. Lieve moeder! mijne denkwijze was in dat oogenblik zoo weinig nobel, dat ik zelfs vreesde dat 'er een weinig nijd en jaloersheid mede onder liep; des avonds te vóóreu hadden zich ook 'drie ongelukkigen op het fehip gered, dat naast mij ten anker lag, en, bij nrijne arme ziel! ik ergerde mij, dat het geval hen aan boord van mijnen buurman gevoerd hadt. K A B E R D A R. Deeze drie vlugtelingen waren wij. Die braave man redde den vader, de dogter cn den vriend; deeze iiraave man brengt mij ook mijn' zoon terug. * g u r-  E L IJ S V E L. 155 gurli. Niet waar, vader! Gurli mag met deezen goeden mensch trouwen. kaberdar. Als hij U begeere, van ganfcher harte. gurli. Als hij mij begeere! ó ja, hij wil!niet waar, goedeRobert! robert; tegen Samuè'l. Broeder, gij zult het mij niet kwalijk neemen, mijne grootmoedige weigering zoude u niets baaten,' want u neemt zij toch niet. ; g u li l i. Neen waarlijk niet, zotte Samuël! u zal Gurli nooit trouwen. samuöl. Hier ontftaat billijk de vraag: wat zal Sir Sarnuël Smith nu beginnen? antwoord: zich verhangen; als het dc voorzigtigheid flechts gedoogde. Wie weet, of hem niet elders nog een geluk verbeide. (Hij vertrekt.) kaberdar. 1 Alles vcrëenigt zich om mij te bewijzen, dat ik nie.ts won, toen het geval een' kroon op mijnen fchedel zette; en dat ik niets verloor, toen het lot mij denzelven ontrukte Goede kinderen! beproefde vrienden ! wat ontbreekt aan mijn geluk r eene braaye vrouw! en ook die heb ik gevonden. Mevrouw { uwe  ijrj DE INDIAANEN in ENGËLAND; uwe foeftemming ontbreekt mij nog. Ik bemin uwe dpgter Liddy. Ik ken wel is waar uwe grondbeginfclen en uwen eerbied voor oude famiüè'n, maar ik hoop aan alle uwe eisfchcn te zullen kunnen voldoen, als ik u verzekere.dat ik regeerend vorst van Myfore was, en dat mijne voorouderen toen reeds met eere de wapenen droegen, toen Alexander de grootclndië overweldigde. M. SMITH. Ik ftaa verbaasd ? — zulk een oud huis! Ik zal 't mij tot cere rekenen om u in onze familie met opens armen te ontvangen. FAZIR. Ach, vader! KABERDAR. Nu? FAZIR. Ach! lieve vader! KABERDAR. , Wat wilt gij, lieve zoon! FAZIR. Gij hebt mij het leven gegeeven, cn gij wik het mij weder ontneemen ? KABERDAR. Ik verftaa u niet. FAZIR. Ik bemin Liddy zoo zeer. KABERDAR. Zoo? — cn Liddy?... FA»  B L IJ S P £ L. JS7 FAZIR. Ik heb dag noch nacht rust. KA B K R t> A R. Hoor, lieve jonge! dat kan Liddy alleen beflisfen. Zeker, gij telt naauwlijks twintig jaaren, en frisfche jeugd bloeit op uwe wangen. Ik daarentegen het» mijne vijf- en dertig jaaren achter den rug. Ondertusfchen, zoo ver als ik Liddy ken, zal dat bezwaarlijk" haar befhiit bepaalen. Laat ons zien: wij zullen haar roepen. Spreekt haar hart tot uw voordeel , dan geef ik mij gewillig aan mijn lot over. ROBERT. Moedig, Jack! ligt het anker en zet Huur naar de kamer van Liddy. Zeg, dat wij haar bidden,om haa^ ren koers herwaarts te willen richten. JACK. Ja wel, ja wel! (Hij vertrekt.') GURLI. Vader! ik zal u zeggen wie van u beiden met Liddy zal trouwen. KABERDAR. Nu? GURLI. Mijn broeder Fazir.. KABERDAR. Van waar weet gij dat ? GURLI. Hij is mooijer dan gij. ka»  i53 DE IN D IA A N E N IM ENGE I; A N D; kaberdar. Ach ! meisje lief! Liddy is geen kind als gij. robert. ,Ik vrees, wat dit punt aangaat, dat de vrouwen eeuwig kinderen zuilen blijven. , John. Het gaa hoe het wille, zoo zie ik toch nog voor mijn einde twee gelukkige paaren. M. SMIT h. Recht, mon cher! deeze dag verzoent mij niet het lot, en zagtelijk zal ik eens tot mijne voorouderen overfluimeren. Samuëls lot alleen treft nüj no'. G U R L i. De arme, zotte Samuël! het fpijt mij toch! wat i dunkt u, Robert? ik wil hem ook trouwen. ROBERT. Twee mannen te gelijk ? Neen, Gurli.dat verzoek ik van neen ! GURLI. Nu, zoo als gij wilt. Gurli vindt daar geene zwaaligheid in. F IJ F T I E N D E T O O N E E L. ROBERT, FAZIR, GURLI, MUSAFFERY, KABERDAR, M. SMITIJ, SIR JOIlfg, SAMUëL, Jack, liddy. KüüKK r. Hei daar! zusjeljk (renten u geluk; gij zijt de bruid. ' LID-  E T. IJ S P E L. i59 liddy; nedergejlagen. Ja, ik. ben de bruid. robert. Maar met wien ? dat is nog de vraag. liddy. Met wien? bier, met deczen man; hier. (Op Kt& leraar wijzende.) robert. Hou , hou! niet zoo haastig! kaberdar. Mifs! ik ontflaa u van uwe belofte. Vader e# zoon Haan voor u. riDDï," verbaasd. Vader cn zoon? i kaberdar. Ja., deeze jongling is mijn zoon. Hij mint n. IJS? min u ook. Verkies vrij. gurli; tegen Liddy. i , Neem den zoon; hij is mooijcr dan de vader» kaberdar. Haar hart moet de uitfpraak doen. liddy; geheel verlegen! Mijn hart? ~ Ach!... fazir; met nedergeflagen oogen! Lieve Mifs! r o a e r t. I i JN'u, zusje! zal 't baast lukken! Ï.IDJ  tfo DE INDIAANEN irt ENGELAND. I liddy. Hoe kan ik! ik heb immers reeds mijn woord ge. geeveu. kaberdar. Indien gij derhalven uw woord niet gegeevcn hadt, ZOO zoudt gij?... (Liddy zwijgt.) Ik verftaa u. (Hij legt haare hand in die van Fazir.) De hemel zegene u, mijne kinderen! fazir; Liddy omarmende. Ach, lieve Mifs! , - musaffery; diep buigende. v Brama zij geloofd! kaberdar; eenen traan afwisfchende. Een éénige bittere traan! het is recht; de vreugdekelk was te zoet. Robert. : Nu, Jack! wat dunkt u? j A c K. Ik denk , dat ik mijn oud, bouwvallig vat flechts alleen in de-tvaereld moet voort boegfecren. Kruid en lood is verfchootcn ; het werktuig is verfleeten j wat zal van mij worden? robert. Gij zult bij mij blijven; en zoo lang ais ik één befcauit heb, behoort u de helft, tot gij eens uwe reis gelukkig eindigt, en in de hemelruimte wordt overgebragt. - jack. Ik dank u, Sir! ik dank u! Nu, ik wensch u allen ich^n weder, en goeden wind op de vaart! ' Einde van het derdt cn laatfit bediijf.