MOTIEF VOOR JOANNES JACOBUS CYRUS , Paftoor der Parochie van St. Matthys, JOANNES CUYPERS., Paftoor der Parochie van St. Nicolaas, en PASCAS1ÜS L.UDOVICUS DELRUELLE , Paftor der Parochie van St. Manen, Geim petreerdens en Gedaagdens, TEGENS Den PRIOR en CONVENTUALEN van het Predikheercn Cloofter, den GUARDIAAN en RELIGIEUSEN, van het Recolle&en Clöofter , den PRIOR en GEMEENTE, van het 'Auguftynen Cloofter , en den PRIOR beneffens de RELIGIEUSEN van het Beggarden Cloofter , binnen deze Stad Maaftricht IMPETRANTEN van MAINTENUE en EYSSERS. TE MAASTRICHT, Gedrukt by J. T. van Gulpen en J. H. Lantmeter.   INLEIDINGE. TeRWYL het Publiek eerng belang fchynt te hehben genomen aan den uitval van het Proces, waar toe dit Motief gedient heeft, zoo zal het aan hetzelve waarfchynelyk ook niet onaangenaam zyn, op eene beknopte en te zamen naukeurige wyze te vernemen, de waare oorzake, welke gelegentheid aan die merkwaardige Proceduure gegeven heeft, de omftandigheden, welke deszelfs aanvang vergezelfchapt hebben, en het gedrag welk de Paftoors zoo wel als de Monniken, gedurende den loop derzelve gehouden hebben. De EDEL MOOGENDE HEEREN, Commiflariüen Decifeurs van wegens HAAR HOOG MOOGENDE, aanwezende binnen deeze Stad Maaftricht in den Jaare 1780, hadde ecnc Ordonnantie uitgegeven, luidende als volgt : „ CommiiTariffen Decifeurs van wegens HAAR HOOG „ MOOGENDE binnen hare Stad Maaftricht, gezien en „ geëxamineert hebbende zoodanige Memorie als aan hun, „ voor den Brabandfe Vice Hoog-Schout de Jacobi de Cadier „ is overgegeven, daar by met meerdere te kennen ge„ vende, hoe dat de Monniken dezer Stad, dagelyks te„ gens de Mandementen en Ordonnantiën, fpeciaal tegens „ die van den 2 Augufti 1631 , CO met Proceffionaliter „ door de Stad te gaan, als anders komen te Pecceren, Ci) Moet zyn 1604. Aan deze verdoolinge heeft waarfchynelyk gelegentheid gegeven eene drukfeil, ftaande in Manigard torn. 3 fol. 44 in het Mandement van den Cardinaal Prins Jan Theodoor.  I N L E I D I N G E. „ en daarinne willende voorzien, Ordonneren en Statue„ ren, dat geene Mans - Cloofters zig zullen onderftaan , „ eenige Lyken hoe genaamt Proceffionaliter te gaan af., haaien, en ingeval eenige Borgers en Inwoonders haare „ Begraafplaatfe in hare Clooftcr-Kerken mogten veikoo- ren hebben, dat zy alsdan diergelyke Lyken tranquiel „ aan hare Kerk of Cloofter-poort zullen afwagten, alwaar „ haar dezelve door den Paftoor der Parochie zullen wor„ den overgegeven , dat de Erfgenamen der Overledene „ gehouden zullen zyn , zoo aan denzei ven Paftoor, als „ aan de verdere Geeftelyke en fuppooften der Parochie te betalen de Regten Lzvationis funeris & Crucis als na „ gewoonte, beftaande in vyf guldens, welke Regten ook „ betaalt zullen moeten worden, fchoon het Lyk met 5, Koetfen of Voituren word gehaalt, en ter BegraarTenifle ,, gevoerd, mits in dit geval den Paftoor vergezelt met zyg nen Koftcr het Lyk ten Sterf huyfe behoorlyk zal moe„ ten komen ligten. „ En zal hier van Copie aan den Vice Hoog-Schout en ■„ de refpeétive Mans-Cloofters binnen deze Stad worden „ terhand geilek. C Ondtrfond ) Gegeven binnen Maaftricht den 12 7brc 1780. {Was getekentj W. A. BARON VAN SPAAN. P. VAN DER GOES.  I N L E I D I N G E. Nauwelyks was deze Ordonnantie uytgefcomen of de Monniken begonnen luiderkeels te fchreewen, dat naar een openbaar ongeiyk gebeurt was', om dat zy niet verhoort waren. Ondertuflen wie heeft niet kunnen zien ? dat voorfz. Refolutie geen Vonnis Decreet of geregtelyke difpofitie is, door HAAR EDEL MOOGENDE op verzoek van eene twiftende partye gegeven , maar eene polidque Ordonnantie , welke de Reprefentanten van onze Souvereinen binnen deze Stad tot handhavinge van de goede Orden, Wetten of Seden, kunnen doen Publiceren zonder het advies of berigt intenemen, van. alle de gene welke daar tegens pleegden te Lndigen. Te meer dewyl gemelte Refolutie niets niews behelsde, maar alleen eene aanclevinge verniewinge of herhalingc was van verfcheide andere, zoo Geeitelyke als Politieke Mandementen en Statuten. Onder andere van de Biffchoppelyke Ordonnantie des Jaars 1756, en van het Decreet der Cardinalen des Jaars 1604 daar by aangetrokken. Item van de Archidiaconale Stututen van Hasbanien, en van eene Refolutie van HAA.R EDEL MOOGENDE , des Jaars 1764 waar by de Regten Levationis funeris & Crucis, zonder uitneminge van gevallen , bepaalt zyn op vyf guldens, welke de Paftoors ook metterdaad altoos getrokken hebben van alle Lyken, die door haar oyt gelige zyn geworden, en welke zy vervolgens ook altoos optimo jure hadden kunnen trekken, van alle Lyken, welke door haar vermogten of behoorden geligt te worden. De Monniken hebben gevolgentlyk ook al ongelyk gehad  INLEIDING E. van indien tyde door de gehele Stad te verfpryden, dat voorfz, Refolutie eene zoorte van niewe belaftinge op de Borgens en Inwoonders dezer Stad zoude bevatten, terwyi alle de niewigheid, welke in dezelve zouden kunnen te vinden zyn, hierinne beftaat, dat de jura Levationis funeris & Crucis door de Paftoors voortaan in perfoon verdient wordende, de Monniken, wilden zy oprcgtelyk handelen, daar voor in het vervolg niets meer, nog directelyk nog indireclelyk, nog in eenen byzonderen poft, nog in mafla met andere poften , in hare rekeningen zoude mogen plaatfen. Maar nivers in hebben de Monniken onregtvaardiger gehandelt, dan met de Publicatie van voorfz. Refolutie als een misdaad der Paftoors aan het publiek te doen aanmerken en haar ter dier gelegentheid., by hare Parochianen met eene hatelyke verwe te befchilderen, waar ontrent zy voorwaar dubbelt ongelyk hebben gehad. Eerftens om dat de Paftoors met dusdanige Refolutie by HAAR EDEL MOOGENDE aan te zoeken, niet anders, dan eene geoorlofde billyke en regtmatige zake zoude gevorderd hebben, waar door geenen Borger of Ingezetene dezer Stad in het minft konde beledigt worden. Tweedens om dat het vals en verdigt is, dat de Paftoors voor de Publicatie van gemelte Refolutie iets daar af gehoort of geweten hadden, men gefwyge dat zy eenige directe of indirecte middelen zoude hebben in het werkgeftelt, om dezelve te verkrygen, Immiddels hebben de Monniken kunnen geraden worden by Requefte haren toevlugt te nemen tot HAAR HOOG  I N L E I D I N G E MOOGENDE, de Heeren STAATEN GENERAAL, der Vereenigde Nederlanden , en te verzoeken dat hoogft gemelte Refolutie van Heeren CommilTariffen Decifeurs zoude gehouden worden in ftaat en furceantie, en aan haar verleent, Brieven van Maintenue in Communi forma contra omnes & quofqumqut met Committimus &c. Deze Brieven , zyn aan haar gratieufelyk worden toegeftaan „ in agt genomen ( zeggen HAAR HOOG MOOGENDE ) dat de Supplianten by derzelver Requeft " verfcheide redenen en gronden hebben geallegueert, waar " van de Heeren CommilTarilTen Decifeurs , by het nemen " van hunne Refolutie, niet fchynen geinformeert te zyn „ gewëeft. Zoo volgens hebben zy op den i July 1782 ter Rolle van Inftructie , binnen deze Stad verzogt, dagement ad valvas Contra omnes & quofcumque en op den 9de daar aan volgende overgegeven, Eys en Conclufie in pleno pojfèfforio, en in Materie van Recredentie, geconcludeert ter Rolle. Tot hier en toe waaren de Paftoors, in deze zaake in geenen opzigte bekent, maar terwyi zy hadden hooren zeggen dat in de Requeftc der Monniken aan HAAR HOOG MOOGENDE geprefenteert, om te bekomen Brieven van Maintenue , verfcheide feytftellingen opgeüooten waaren, welke met de waarheid , geenzints overeenkwamen, Terwyi zy niet wiften, of en in hoe verre het voorfz. mandement van Maintenue aan het voorfchrift van meer-' gemelde politike ordonnantie, tegenftrydig was, of derogeerde.  I N L E I DIN G E Terwyi het zeer waarfchynefyk was dat de Pafloraale Jurifdictie daar inne direételyk, cf immers inderectelyk konde gecompromitteert zyn, ja terwyi de Monniken zelfs zig in het publiek vleiden en ftreelden door het bekoomen van voorfz. Mandement eene zoorte van Zegenpraal op de Geeftelyke Herders der Parochiën te hebben behaalt. Zoo Oordeelden dezelve dat de voorzigtigheid vereyfde van eenen Procureur aan te flellen niet om tenens tegens de Impetranten van Maintenue partye te formeren en in oppofiue te treden , maar flegts om een wakend Oog te houden op haar gedrag en copie te vraagen , van alle het geene zy ter Rolle zouden proponeren of overgeven. Na dat de Paftoors op den i 2 July eene Conftitutie op den Procureur A. M. Gudi, ten dien eynde ter Rolle hadden doen nederleggen , hebben de Monniken in plaatze van enkelyk en alleen by wege van Citatoriale Brieven , ad valvas contra omnes & quofcumque voorts te gaan, de Paftoors in het byzonder beginnen uit te dagen en uit te tergen , mits dezelve op allerhande zoorten van onhebbelyke vóorwendzels zoekende te dwingen om zig aanftonds en zonder uitftel te verklaaren of zy tegens haren Eys en Conclufie gene cppofitie wilden formeeren. De Paftoors hebben tegens deze hevige en vuurige uitdagingen niet anders dan eene gepafte gematigheid tegengeftelt, welk voor gevolg heeft gehad, dat de Monniken tegens de Paftoors zedert den 9 July tot den 10 Oóiober 1782 te vergeefs gefparteld hebbende , eyndelyk aan dezelve tyd van beraad hebben moeten vergunnon, om in ruft en vrede met ryp belyd te overleggen, wat zy ter  I N LEI D I N G E. behoudenis van hare Parochiale voorrechten in dezelve behoorden te doen, terwyi ondertuffen de Monniken zig hebben moeten vergenoegen met hare citatoriale brieven ad valvas contra omnes & quosqwnque te laten voortsgaan. Immiddels hebben de Paftoors, nog geld nog arbeid gefpaart om de gronden, waar op de Monniken haren Eys en Conclufie gebouwt hadden, en de middelen van verweiringe, welke zy daar tegen vermynden te hebben door hun zelfs te overwegen en door andere ervarene Luidens te laten onderzoeken en nagaan. Zy hebben Advyzen ingenomen te Luyk, te Leuven, te Brusfel, zy zyn te rade gegaan, by Doétoors in de Godheid en in de Regten ,. by Pra&iferende Canoniftert en Advocaten, by zeer verligte en bequame Paftoors uit andere Steden , zy hebben op eene onvermoeielyke wyze laten opzoeken en doonnuffelen, al wat in de verzamelingen der Paufielyke Builen en in hare en andere Archieven met betrèkkinge tot het -voorhandig twiftpunt konde gevonden worden. Met een woord, dat men ons maar, iets aan wyze, welk zy veronagtzaamt hebben om alvorens in oppofitie te treden , van 'hare allenthalvige en ontwyffelbare gegrondheid verfekert te worden, om zig buiten alle verdenken van ligtvaardighheid, eigenzinnigheid , of ftyfkoppigheid te ftellen en om haar overzulks volkomentlyk kunnen te regt' vaardigen voor de. öogen van alle hare weldenkende Pa.-  INLEID!NGE rochianen, van hare navolgers, van het geheel publiek, ja van de Monniken zelfs, of.immers van degene ( want men gelooft dat onder haar miffchiens eenige zouden kunnen gevonden wordenJ welke bequaam zyn en van zig kunnen yerkrygen van de omftandigheden dezer zake ficgts voor een ogenblik met een onbevooroordeelt gemoed te betragten. Maar hoe zeer de Paftoors hier na van de regtmatigheid harer te doene..-oppolitic redelykcrwyze niet meer kondeu twyflèlen, des niettegenftaande maakden zy zig nog zells 'm haar gemoed , verfcheide andere moielykheden en becommerKüTcn welke haar kragtiglyk wcderhielden 'van zig met de 'Monniken in eenig pleyt-geding intelaten. Zy fchroomden voor de ontzaglykheid der keften, welke ay voorzagen te zullen moeten ontbuidelen, zender dat zy -eenig perfoneel voordeel uit het gewin der Procedure voor haar konden verwagten of te gemoed zien. Zy hadden onder haar oude Luidens, aan welkers hooge jaaren en kranke lighaams geftekenifle, de noodzakelyke onaangenaamheden en onaf cheidelyk hartzeer van een Proces tenemaal verderffelyk zoude geweeft zyn, en welke vervolgens in hare oude dagen niet anders als ruft en vrede verlangden. Zy vreefden ( en dit was wel hare byzonderfte bekommernilfe ) dat dufdaanig Proces of Gefchil eene verwyderinge, om niet te zeggen afgunftige gevoelens tuffen haar en de Monniken zoude verwekken.  INLEIDINGE Zy vreefden dat eene Procedure tuften de Paftoörs, welke den peys en vreede dagelyks aan hare Parochianen plegen voor te houden cn tuffen Monniken voor welke de plooyzaamheid en demoedigheid eene Staatspligt is aan het publik tot verargernifie zoude vcrftrekken. Maar alle deze bemerkingen en beweegredenen hebben zy naar een langduurig beraad cn ryp overleg, voor eene veel nadruklykere en gewigtigcre moeten ter zyde ftclien, namentlyk deze. Dat zy zïg aan de verfoei nge van hare navolgers en aan de veragcinge, befchimpinge cn befpottinge van een. groot gedeelte harcr Parochianen, zouden blootgefteld hebben, indien zy zig een wczentlyk gedeelte van hare Paftorale Jurisdicte met een eeuwig gezwyg hadden laaten ontnemen en te niet doen , zonder een woord te reppen en zonder zig gcregtelyk daar tegens te verzetten. Trouwens, de Monniken hadden met de Citatien ad valvas contra cmnes & qurfcumque tc doen afligeren en te infifteren op een eeuwig gezwyg, de Paftoors in de harde noodzakelykheid gebrog: of wel van te pleytcn of wel van zig een voorregt aan de Parochiale Kerke Sonneklaar toeftaande , ftilzwygens en flauwhertig te laten ontnemen. Dit laafte kon hare eer , hare pligt, hare gewiffen niet lyden, en vervolgens vonden zy zig tegens wil en dank genoodrukt van met de Monniken te treeden in >eenp Procedure aan welke zy nooit vry willig aanlydirige of gelegentheid zouden gegeven hebben.  INLEID I N G Ê.1 De'vervTyderinge welke dufdanig' Proces tuffen" haaien de Monniken zoude hebben kunnen vercorzaaken, behoorde- haar ook geenzints te weder houden , 'terwyi zy van haaren kant zig niets te verwyten hadden en ;zy zig van alle twedragtige gemoedsdriften ten opzigte vanhare Broeders , de Religicufe Geeliclykheid vry kenden. • Zy moeften ook niet bedugt zyn,-van daar door eenige verargerniffe- in de gemoederen van hare' Parochianen te verwekken, vermits zy het gefchil niet begon'ft hadden, maar integendeel niet anders voorhadden, dan wel hunne regten en geregtigheden tegens den Eys der Monniken met alle mogelyke betamelykheid en gematigheid , geregtelyk te verdedigen. Overmits alle welke, redenen en aanmerkingen de Paftoors eyndelyk goedgevonden cn beüoten hebben te litifcontefteren en op den 26 December 1782 te dienen van antwoord tegens'den Eys en Coriclufie door de Monniken genomen hier. inne beftaanue „ dat zy zouden gemaintineert ■„ worden,. in de Poflefiïe om publikelyk overal binnen „ deze Stad de Doode Lighaamen welke in,hunne Cloofter„ Kerken Begraven werden , zonder interventie der rek „ peóiive vier Paftoors , te gaan afhaalen _ &c. Dé Paftoors hebben daar tegens ftaande gehouden , dat het Rest van ligten,', af halen en vcrgezelfchappen. der' doode -Lighaamen, een' weientlyk deel van de Paiïorale Jurisdictie ":uitgeniai.kt, en dat de Monniken door gene naakte  I N L. E I D l N G E. of fchoon immëmorieele poffeffie hun kunnen beletten van by de BegraffenirTe voortaan te intervenieren. Ziet daar in het kort den gehelen ftaat der queftie, De Paftoors grondeden haar op het gemeene Regt, op menig vul gige Pauifelyke Bullen, Decreten der generale Conciliën , Biffchoppelyke Ordonnantiën, op de voorwaarden onder welke de Monniken binnen deze Nederlanden zyn aangenomen, op den ge^ft en einde van hare inftellinge &c, De Monniken daar tegens gebruykden fchier gene andere wapens, als wel hare gewaande poffcffie, welkers kragt. en uitwerkzel zy op eene oneindige'wyze zogten uittebreiden' door middel van verfcheide fcherpzinnige redenvoeringen , welke eerder konde dienen om de konft van eenen bedrevenen Advocaat, dan wel de gegrondheid van hare Hellingen te; doen doorftraicn. '. " En om niets onbeproeft te laatea, welk de gemoederen der Reötejis ten hare voordele zoude hebben kunnen bewegen, hebben zy ook niet nagelaten, de Paftoors in hare Communicatoire fehrifturen op de allerhatelykfte wyze te befchilderen, al of zy uit eenen geeft van lagen intereft, te Weten om van ieder lyk in de Cloofters begraven werdende vyf guldens ' te trekken , by den afgeleefden Vice Hoog-Schout zoude aangehouden hebben, ten einde -hy de Cloofters. dezer,,Stad door. middel van het voorfz. addres aan HAAR EDÊL MOOGENDE, in hare 'poffeffie zoude ftoren.  INLEIDING E. De Paftoors hadden tegens deze niet minder valffe als hardgrieveade verwytingen, alreeds by haar antwoort en Dupliek aangeboden, met dea allerpligtigften Eede» elk in het byzonder te verklaren, dat zy voorfz. Heer, nog direct nog indirect oyt dieswegens beweegt of aangefproken hebben. Maar hoe zeer dezen offer van Eede aan de Monniken volkomentlyk den mond hadde moeten floppen en hoe zeer die verwytingen aan de gegrondheid van haren Eys cn Conclufie, nog koud nog warm konden toebrengen, hebben zy eventwel niet nagelaten hare overige communicatoire fchrifturen, met. diergelyke ieveragtige cn nydigc beufeleryen aantevulleu. Het cenigfte doelwit, welk zy daar mede in het oog kunnen gehad hebben, is om aan de Regtcrs en 'aan het publiek te doen voorkomen „ dat de vuile baatzugtighcid en het gering gewin van voorfz. vyf guldens aan de Paftoors alleen tot fpoorflag zoude gedient hebben, om aan de Monniken hare poffeffie te betwiftcn. Edog het publick kan zig vry verzekert houden, dat hare denkwyze al te edelmoedig is, om door eenen zoo veragtelyken zugt tot diergelyke ondernemingen te werden gedreven. De behoudeniffe van hare Jurisdictie, welke zy befworen hebben te zullen handhaven, hare tegenwoordige ccr cn reputatie, en hare gedagtcuiffe in het gemoed van hare  IN LEIDING E navolgers, welke haar met reden zouden verfoeit hebben, indien zy uit fpaarzaamheid van moeiten en koftën, hare geregtigheden zouden hebben verwaarlcoft, zyn de eenigile oorzaken en beweegredenen, welke haar tegens wil en dank, en met verlies van hare eyge geruftheid genoodzaakt hebben, deze koftbaare en wydloopige Proeedure te beginnen. De voorfz. bittere verwytingen, waar mede de Monniken hare handelwyze in het gemoed van hare Parochianen hebben tragten te bevlekken, heeft inderdaad ook gene de minfte waarfchynelykheid. - want wie zal immer kunnen vermoeden, dat de Paftooi s, welke uit hare Paftorale inkomften een eerlyk be~ ftaan hebben, onder welke zig bevonden perfoonen van hooge jaaren, en welke volgens de bekentenifie van de Monniken , zelfs by den 12 4 Art. van trepliek, maar twee guldens uit voorfz. vyf, kunnen trekken, zo zware en verderffelyke Procedure zoude gewaagt lubben, alleen in hope en verwagtinge van een zoo gering en ten aanzien van haren ftaat, perfoonen en ouderdom, fchier nietig gewin. Kort om, de Monniken kunnen niet ontkennen, dat wanneer gedurende den loop der Procedure, de Heer De* latte Secretaris van de Heer Grooten Vicaris van Luyk, de gedienftigheid wel heeft willen hebben ^an het gelchil tuffen haar en de Paftoors in der minne te willen byleggen de laaftgenocmde, om te doen zien, dat de baatzugt geen het minfte deel in hare beweegredenen en handelwyze had,  1NLEIDINGE fond uit verklaart en aangeboden hebben, dat zy, indien de ïmpetra/iten van hare bekomene Brieven van maintenue wilden afzien , voortaan gene de minfte retributie zoude vragen, voor het ligten van alle Lyken, welke door haar of door hare Geeftelykheid in het toekomende zoude geligt, tot aan de Cloofter-Kerken, door haar gebragt en vergezelfchapt, en aldaar zonder haar door de Monniken begraven worden. Deze onbaatzugtige en edelmoedige verklaringe, heeft de Monniken niet kunnen beweegen, om iets het minfte van hare hardnekkigheid in het voortzetten van de Procedure te verminderen. Waar uit genoegzaam blykt dat zy ten onrcgte , tér kwader trouwe en tegens haar beter weten en gewiffen , aan de Paftoors verweten hebben en hebben blyven verwyten , dat de voorfz vyf Guldens de eenigfte oorzaak van de voorfz. Procedure zoude zyn geweeft. Indien desniettegenftaande aan iemant dieswegens nog eenigen twyfiel mogte overblyven, men verhoopt dat den zeiven door de overleilnge van het Motief in zake gedient, grondelings zal weggenomen worden. Het is onnodig den lezer tc waarfchouwen, dat ik Motief metter haaft en gelyk als met eene vlugtige penne vervaardigt is, en dat de laafte Hoofdftukken ter oorzake van den noodzakelyken fpoed niet hebben kunnen uitge-  INLEIDING E. werkt worden, vermits deszelfs onvolmaaktheid in 'allen opzigte zulx maar, al. te zeer zal doen bemerken. Desniettemin verhoopt men, dat den indruk welke het zelve op het publiek zal maken , zoo niet in het geheel immers ten dele zal beantwoorden aan het goed inzigt van den uitgever. Alle welmenende Borgers en Inwoonders dezer Stad, hebben belang om met hem te wenfchen, dat de Parochianen voortaan over de Paftorale geregtigheid van Ligten, afhal en, en vergezclfchappen der doode Lighamen niet meer oordelen, agtervolgens het verkeerd begryp, welk men haar daar ontrent heeft tragten in te boefemen, maar agtervolgens den geeft van de algemene Kerkelyke discipline en de BilTchoppelyke Ordonnantiën van deze Diocefe. Dat de Paftoors het Regt welk de gemene Regten en de Decreten der generale Conciliën haar ten dien opzigte verlenen, en welk door het Vonnis van HAAR EDEL MOOGENDE de Heeren Commiflariflen Decifeurs, van wegens HAAR HOOG MOOGENDE is worden beveiligt, altoos en in alle gelegentheden met eene gepafte en betamclyke gematigheid mogen gebruyken, en dat eindelyk, de Monniken met zig aan de BuTchoppelyke Mandementen ontrent het voorhandig onderwerp geëmaneert, octmoedelyk te onderwerpen , mogen tonen dat zy de lenen en voorbeelden van hare waardige en godvrugtige Inftelders nog niet vergeten zyn, maar dat zy dezelve naukeuriglyk «gtervolgende tot op den huidigen dage als  INLEIDING E. nuttige, dienftige en gehoorzame Ledematen van de Rooms-Chriftene maatfchaprjjge verdienen te werden geëert en aangezien.  MOTIEF VOOR De drie Roomfche Pastoors pro ut in a£tis gezamentlyke Opponenten en geimpetreerdens. TEGENS De vier RefpeéKve Cl oosters dezer Stad als in a£tis Impetranten. EDELE MOGENDE HEREN; JJeT Twiftpunt welk het onderwerp van UW EED. MOGENDE aanftaande uitfpraake moet uitmaaken, beftaat eenvoudiglyk hier inne. Of de Religieufe Ordens dezer Stad , ten dezen Impetranten na Regten moeten gemaintineert worden in de Poffeffie van zonder interventie der Paftoors de doode Lighaamen, welke in haare Cloofter Kerken begraaven werden uit den fterfhuyze Proceffies geweyze te gaan ligten en afhaalen; en of gevolgentlyk aan de Paftoors moet werden belet en verbooden, van met baar Cruys, en met byftand van haare parochiale Geeftelykheid de ligtinge te koomen voltrekken, het doode Lighaam te Benediceeren en vergefelfchappen tot op de Paaien der Parochie ? Dit gefchil zoude in den eerften oogenblik van al te kleen gewigt kunnen fchynen,. met betrekkinge tot het gemeene beft in het generaal, of tot ieders aangelegentheid in het bezonder,om de nieuwfehierigheid van het gemeen en eene opregte belangneeminge in het gemoed van belcliaafdere luydens op tc wekken. A 2. Maar  c4; Maar wanneer men overweegt de hoedanigheid der twiftende partyen ¥ waar van de eene door de deftigheid van hare zeden , en door de waardigheid van. hare publyke Amptsbedieninge, en de andere door lift en heimelyke Kuyperyen, en door de uitgeftrektheid van haren aanhang, en bloedverwandfchap de oplettentheid van het pyblyk op haar trekt, en de gemoederen verdeelt. . Wanneer men daar en boven de zaake van wat nader by betragtende befpeurt, dat de Impetranten by deze Proceduure ondernoomen hebben de Paftoors in hare eige Parochiën de oeftcninge van hare GeefteJyke bedieningen te doen verbieden, en dus de Paftorale Jurisdictie in eene van hare wezentlyke deelen te krenken. En wanneer men eindelyk in aandagt neemt, dat het gezag van onzen Prins BiiTchop in Eccleüafticis binnen deze Stad in deze zaake uit meer als eenen hoofde gecompromitteerd is. Dan is het gean wonder, dat UW EED. MOOGENDE Decifoire uitfpraake met eene algemeene nieuwfchierigheid en aangelegentheid word afgewagt. Immiddels durven zig de Geimpetreerdens vlyen, dat hare regtmatige oppofitie tegens den eifch der Impetranten de goedkeuringe van het grootfte gedeelte, der geletterde, ervarene en onzydige wegdraagt. Zy kunnen zig ook met redenen gelukwenfchen, dat zy in deze koftbaare en aanzienelyke zaake UW EED. MOOGENDE tot Regters hebben , welker verligtheid en ingeboorene regtvaardigheid, in een ieders mond is. Het eenigfte welk haar in deze omftandigheden zoude konnen bekommeren, is,°dat den ondergetekende aan welken het voorhandig onderwerp in fcmmigen opzigte nieuw is, zoo ter oorzaake van zyne onkundigheid als van den noodzaakelyken fpoed, niet zal gebruyk hebben, die naukeurigheid in de redevoeringen, die fuyverheid in de uitdrukkingen, en die gepaftheid in de bygebragte Regts-autonteiten, welke de eigenfehap der zaake te faamen met de hooge waardigheid van de Souvereine Regters, voor welke dezelve moet verhandelt worden , vereiiebt. , . Zy bidden vervolgens UW EED. MOOG. van aan deze oorzaaken maar niet aan de ongegrondheid der zaake zelfs, te willen toefchryveu indien onverhooptelyk in deze deductie eenig gebrek van bondigheid, eenig wanorden, of eene vervelende wydloopigheid mogte ontmoet worden. _, „ , Niets is; er bekwamer EED. MOOGENDE Heeren om de opJerrentheid 'van den Leezer, niettegenftaande de fchraalheid van den &yi in adem te houden dan wel eene gepafte verdeehnge der onclerv werpen,  ( 5 ) werpen , welke men agtervolgens de gewoonte genoodzaakt is ftylojuridico feu quafi didaStico te verhandelen. _ Derhalven hebben de Geimpetreerdens met ondienftig> geoordeeld deze Memorie in vyf Hoofdftukken, en ieder Hoofdftuk in afzonderlvke Sectiën te onderfcheiden. In het eerfte Hoofdftuk hebben zy voorgenoomen van alle oude tyden af tot op den huydigen dage op te haaien de Regten en Geregtigheden der Paftoors ontrent de Begraffeniffe, en het ligten der doode Lighaamen , en daar uit by wettelyke gevolgtrekkingen te bewyzen. Dat het Reet van de doode Lighaamen te ligten aan de Paftorale turisdictie op eene elTentieele, en onafscheidelyke wyze verknogt is. Dat de Religieufe Ordens ten geenen tyde een wettig begin van eene Paffeflie daar aan tegenftrydig hebben kunnen maaken. Dat zy van den beginne af grondelings onbekwaam zyn geweeft, en altoos zyn gebleven om die geregtigheid te kunnen bezitten. Dat die gewaande Poffeffie Cal hadden dezelve een begin kunnen neemen ) onopboudelyk zoude zyn worden onderbroken. En dat eindelyk het Rcgt der doode Lighaamen te ligten ten opzigte der Paftoors eene res mene facultatis is, ontrent welke geene GeelteIvke perzoonen of gemeente , door geene poffeffoire aften en door geen verloop van tyd eenig Regt van poffideeren of prefcriberen hebben kuunen verwerven- In het tweede Hoofdftuk zullen zy onderzoeken, en nagaan de oorzaak , aard en einde der inftellinge van de Religieufe Ordens en inzonderlyk de voorwaarden van hare aanneeminge binnen deze Nederlanden , en daar uit betoogen dat den geeft van hare inftellinge en aanneeminge hinderlyk en tegenftrydig is aan het jbezit Regt, waar inne zy ten dezen verzoeken gemaintineerd ie worden, en dat alle de posfeffoire adten door de Impatranten voorgewend, niet anders dan precario door haar zyn geploogen in de hoedanigheid van hand bieders en mede-helpers der Parochiale Geeftelykheid, welke de eige pligten van haare Ampten zelfs begeerende waar te neemen, de vremde behulpzaamheid van andere ten {allen tyde berechtigt is, te wygeren en te ftaaken. In het derde Hoofdftuk zal ter gelegehtheid van de Biffchoppelyke ordonnantiën waar by de ligtinge der doode Lighaamen aan de Religieufe Ordens verbooden is verhandelt worden over het gezag en Jurisdictie van den Biffchop op de bedelende Ordens, en van hare gewaande exemptien en Privilegiën, waar uit men zich vleyt te zullen doen zien, dat er na Regten niets zoo zeker en zoo ftandvaftig is, dan dat de Impetranten aan de Epifcopale Mandementen op het voorhandig onderwerp., en over alle diergelyke geëmaneerd ten allen opfigte op het eerbiedigde gehouden zyn te gehoorzaamen. Ju  r 6) In het vierde Hoofdftuk zullen de Geimpetreerdens op eene bepaal- dere wyze in overweeging brengen het Regt en de Poffeffie zoo door de gezaamentlyke Paftoors, als door de Impetranten binnen deze Stad zedert onheugelyke tyden ontrent het ligten der doode Lighaamen geoeffent, en daar uit tragten goed te maaken, dat alle uiterlyke oraftandigheeden, en blyktekens te zaamen met de grondbeginzelen van Regten in de vorige Hoofdftukken vaftgemaakt, over een komen om te doen gelooven, en befluyten dat de Religieufe Ordens der Impetranten zig in vroegere tyden binnen deze Stad nimmer het Regt hebben willen aanmaatigen van zonder interventie voorkennis en afwagtinge der Paftoors de doode Lighaamen te gaan ligten cn afhaalen, in dier voegen, dat wanneer zy ook metter daad de ligcinge hebben plegen te doen, zulks alken kan vermoed worden precario gebeurt te zyn, en dat des niet tegenftaande het jus levationis by de Parochiale Kerke gaaf en ongefchonden verbleeven is. Kortom de geimpetreerdens verhoopen by weege van eene gepafte herhaalinge der premiffen op eene overtuigende wyze te zullen doeiv blyken , dat de Impetranten nimmer het Regt der doode Lighaamen te ligten, maar llegts den aél der hgtinge precario of tamquam rem mer u , (Jap Terwyi dan onder andere geregtigheeden der Parochiaale Kerke ook moeten gerekent worden het Regt van de exequicn Uitvaarten en andere Lykdienften te bellieren en te cdebrceren en het Dood Lighaam den üeeftelvken Zegen te geeven, en laarten vaar wel te zeggen , en terwyi deze voorrcgten zeer verfchillende zyn van de bloote en naakte jjegraffmiife. Zoo is het allerklaar!! dat deze flegts aan eene Capelle of Cloofter vergunt zynde de andere geregtigheden aan de Parochiale Kerke niet kunnen vermoed worden ontnomen te zyn niet a'.leen om dat de privilegiën agtervolgens de baarblykenfte regels der regcsgeleerdheid op dufdanigen voet moeten werden uitgelegt, dat dezelve van de gemeene wetten op het minfte afwyken , maar ook om dat door voorfz, Qaüïulen Jalva ( t. ) Jure ergo ir.humationis comrnunicato alicui Ecclefiaj feu religiofo loco, falva teihilominus immanent Ecclefix Paroclvalis reliqua jura , quod &ipiiromani Ponnfiees fmnikcare intendunt privilegüs JÜ« quibus jus fepukura? concedunt h ferendo claufulam falva jujütia Ecclefite a quibus corpora ajjumuntur. Nee Credo ullam authenticam bullam pontificiam fupcr conceifioK liberse fepukurse pröfeiri pofle qus hac ciaufula careat. (2.) Per Ecchfias a quibus corpora ajfumuntar intelligi in hac ciaufula Ecclefias Parochjales e,idens eft exprimitque ipfa bulla fixtina jam c.tata traduinque omnes pakim Canoniftae &c. Per juftitiam Ecck-fiarum hic fgnificari jura Ecclefiarum non minus noiorium eft , eo quod ex juftitia eis competai , in qua figuifkatione in antiquis e.iani ïnonuinentis vox jultitia fhe jultiuai fepiusoccumc ut oftendit du cange in fuo gloiiano verbo jukitia , üeiffius quoque juka perfolvere defuncto dum jpfi per| lyirnus, qu» ^uie ei debentur unde Ciaufula i'alya jufticia fynonyuu eit huic faiyo jure &c  ( i.3 5) falva juftitia &c. De andere voorregten der Parochiaale Kerke uit- drukkeiyk voorbehouden zyn. Van Efpen Ibid. N. 5, 12, & 13. (1) Laat ons dan als twee onwrikbaare grondbeginfels vaft ftellen voor eerft dat kragtens de aiouIe gemeene Canonike wetten de- Paftoors alleen het Regt hebben om aan de Dooden , welke in haare Parochie geftorven zyn de BegrafFcniffe te verleenen en alle andere jujia te jjcrjolveren, dat is te zeggen ontrent het Lyk alles te doen wat na Regten , Conciliën, Synodaale ftatuten en goedgekeurde gewoontens vereyfëbt word. Van Efpen Ibid Cap. 5 Ar. n. (2) Tweedens dat voorfz. ftellinge der gemeene wetten nog heedendags. hare volle kragr en uitwerkfel moet hebben , in, foo verre niet kan beweefen worden , daar aan door latere wettelyke en Authentyke Reglementen uitdrukkelyk te zyn gederogeerd. By de volgende Sectiën zullen de Geimpetreerdens zonder eenige agterboudentheid en zelf met eene lborte van onpartydigheid onderzoeken, of en in hare verre door byfondere privilegiën der Paufen aan de Ordens der Impetranten in vroegere tyden vergunt van het voorfchrift der gemeene Wetten ontrent het voorfz. onderwerp is worden afgeweekeu en te gelyk met alle förgvuldigheid nagaan welke voorregten en geregtigheden de Paftoors en de bedelende Ordens federd den tyd van hare inftellinge tot op den huydigen dage met be.trekkinge tot de BegrafTeniffë , Uitvaarte en Ligtinge der Doode Lighaamen rcipectiveivk behouden en verkregen hebben. TWEEDE ( 1. ) Cum ergo nter jura Ecclefias Parochialis fint exequiae aliaque officia funeralia pro defuncto perfolveuda eaque a f.pultura five inbumatione plane diltinifta couft quens elt per conceflam liberam f pultUiam live facultatem fipelien Ji mortuorum cadaveva huc non ceuferi adempca quin Sc per adjeiftam daufuLm cum afiis juribu-s jpii Ecclefiae Parochiali confervata. ( 2. ) Dicimus quoque jufta perfolyere dcfundo dum ei perfolvimus quse jute eï debentur,  C 14 ) TWEEDE AFDEEL SE L. D EN Vreede aan de Kerke gegeeven en de Roomfehe Keyzérs zelf tot het Chriftendom 'bekeerd zynde zyn de publyke gebouwen tot den Godsdienft beftemt, deurgans op eene wondere wyze vermenigvuldigt. Van Efpen Tom. i, part. 2, tit. 16 , Cap. 2 , N. 1,2,3,6» 2. Maar van den beginne af heeft men een wefentlyk onderfcheid gemaakt tuffchen Parochiaale Kerken, en tuffchen oratorien en Capellen. Van Efpen Ibid. N. 5, 6. Boehmer Lib. 3 tit. 17 § 7 & § 13 & § 67. De Parochiaale Kerken hadden eene onderhoorige gemeente welke aldaar den publyken Godsdienft, en al wat daar toe betrekkelyk is moeiten bywoonen en ontfangen. Van Efpen Ibid N. 11 , (1) Maar de oratorien waaren privaate Huyzen of bedeplaatfen , gelyk ook de Capellen naaft de Cloofters gelegen , in welke geenen ordinariffen publyken Godsdienft mogte geoeffent worden , maar welke alleen aan de Gebeden en onophoudentlykc fangen der Monniken toegeëigend waaren. Van Efpen Ibid N. 6. (ï) Dierhalven vind men ook in de decretalen van Paus Gregorius den Negende eenen byzonderen titel de CapelUs Monachorum & aliorum religioforum, om dat die Capellen geenzints tot de by-een-komfte van het volk maar flegts tot eene vergaderinge der Monniken gefchikt zynde, niets gemeens hebben met de andere Porochiaale Kerken aan welke een zeker territorium en jurifdictie verknogt is. Van Efpen ibid IV. 7. (3) Het ( 1. ) Hinc & titulus in Decretalïbus de Capellis monachorum , & aliorum Religioforum eo quod monachorum Ecclefiai funt dumtaxat quafi oratoria primario non ad conventum populi fed monachorum dumtaxat deftinata. ( 2. ) Oratoria deinde difta funt facella monafteriis adjuncta quaz non erant omnibus pervia ut'i Ecclefue, & in quibus colleftas celebrare non licebat, fed erant tantum ad monachorum preces & affiduos cantus accommodata &c. ( 3. ) Nova Ecclefia Parochialis erigi nequit nifi una erigatur nova Parochia nee enim eflè potefl Ecclefia Parochialis fine populo qui communitatem feu Parocbiam conftituat.  (15 ) Het is vervolgens zeker en onbetwiftelyk dat by de oude Canones of Kerkelyke regels aan de Monniken en andere Religieufe ordens verbooden is geweeft allen publieken Godsdienft en inzonderlyk ook de Kerkelyke Begraffeniflè ten zy alleen voor de Monniken en haare gemeente. Hericourt Loix Ecclejiaft. de Trance analife da decret de gratiën part, 2 cauf. 16 queft. t, Boehmer Lib. 3 tit. 31 /V. 70, 71 & 72. OndertufTchen is het getal der Monniken , de verfchillentheid van haare inftellingen en gewaden en te gelyk haar gefag en invloed'op de gemoederen van de opperhoofden der Kerke oneindelyk aangegroeit. Dit is de oorzaak waar omme voorfz. aloude Kerkelyke regels by wege van particuliere conceffien en privilegiën allenskens en by verloop van eewen eenige veranderingen hebben ondergaan. Vervolgens hebben zy, welke te bevoorens genoodzaakt waaren de Mille in de Parochiaale Kerke uiterlyk des Sondags te gaan hooren, dezelve in haare eige bede-plaatfen met opene deuren beginnen te celebreeren, welk men leeft in Spagnien aireets in de fevende Eewe gebruykelyk te zyn geweeft. Boehmer didt. § 70, 71& 72 item § 77 Cap. 3 conc. tolet de anno 675 apud harduinum torn. 3 ConciU p- 1024. Voorfz. niewigheden zyn egter nooyt in de Roomfe Kerke met meerder gewelt en hevigheid ingedrongen geworden dan op het laafte der 12de of in het beginfel der dertiende Eewe wanneer de bedelende ordens haren oorfprong genoomen hebben en met particuliere gratiën en privilegiën in de Bullen van hare confirmatien ingelyft, door de Pau* ièn zyn worden begunftigt. Rieger Inft. jarijp. Ecclef. part. 3 tit. 38 § 542. Zy nebben daar by niet alleen het regt bekoo'men van Capellen of Bedeplaatfen ten dienfte van hare Cloofters te bouwen , Kerkhoven aan te leggen, hare overledene mede broeders aldaar te begraaven maar ook zelfs tot de Begraaffenifle te ontfangen de Doode Lighaamen der perfoonen welke verkoozen hadden van lig • in haren Cloofterlyken omtrek ter aarde te doen beftellen. Maar hoe groot ook de overdaad der Pauffen in het verleenen der privilegiën aan de bedelende Ordens in voorfz. dertiende Eewe geweeft is, zoo is het egter zeker, dat zy met betrekkinge tot de begraffeniffen aan dezelve niets meer vergunt hebben dan blootelyk en naaktelyk het regt van de Doode Lighaamen der perfoonen welke by haar begeerd hadden begraaven te worden in hare Cloofter-Kerken of Kerkhoven in de aarde te leggen zonder dezelve in eenigen deele of opfigte deelagtig te maken van het regt der Lighaamen te ligten, de uit- D vaarte  ( 16 ) ▼aarte te beftieren, de Lykftatien aan te lyderi, den laaften zégen en vaarwel te geven, alle geregtigheden welke aan de Parochiaale Kerke niet flegts ex devotione populi, maar de ntcejfi.ta.te & ex jure bannario competeeren, en welke de Paufen niet zoo ligtelyk zoude getragt hebben te verminderen of aan andere mede te deelen. Barbofa de Offic. & poteft. Parochorum. Boehmer ibid N. 78 e> 79 item de Sepulturis N. uit. ubi quid fit jus bannarium. Het is daarom dat in de Pauffelyke Bullen waar inne de - Ordens der Impetranten en van alle andere Monniken tot in de veertiende Eewe ingefteld, geapprobeerd, geconfirmeerd, of met privilegiën begunstigt zyn, en welke eenige betrekkinge tot het regt van begraaven hebben altoos gevonden word deze uitdrukkelyke Claufule. Salve juftitia illarum Ecciefiarum a quibus mortuorum corpora ajjii' muntnr Welk UW EEDEL MOOGENDE ten duydelykften zullen gezien hebben uit de annexen by eerfien Employ gevoegt van de Letter G. tot de Letter X en uit de voorfz. Leeringe van van Efpen torn. 1 part. 2 tit. 38 Cap. 5 N. 6, 7, 8, 9, 10 & 11. En terwyi wy ons durven ftreclen in de voorige fectie tsn regtsgenoegen te hebben bewezen dat de Paftoors tot de ligtinge en Begraffeniflè der Doode Lighaamen hunner Parochiaanen kragtens de gemene Regten bevoegt zyn. Terwyi niet kan werden aangetoont dat eenig van die voorregten aan de Parochiaaale Kerke zoude zyn ontnomen, maar tot hier en toe naaktelyk, alleen en by fpeciaale gratie aan de Monniken toegelaaten is van in den omtrek van haare Cloofters Grafsteeden voor vremde perfoonen te moogen aanleggen. Terwyi daar door de andere regten aan de Paftoors ten opzigte der Begraffeniflè jure bannario toeftaande in geenen deele gekrenkt of verkort zyn. Terwyi in tegendeel die Parochiaale geregtigheden in de Bullen felfs door welke de bedelende Ordens haren oorfpronk en exiftentie verkreegen hebben uitdrukkelyk en inzorderlyk voorbehouden zyn. Zoo durven wy met geruftheid en vertrouwen vaftfteilen, dat van den beginne van het Chriftendom geduurende twaalf Eewen tot op het einde van de dertiende Eewe de Monniken of Religieufe Ordens van wat foorte of hoedanigheid dezelve ook mogten geweeft zyn zig nimmer hebben moogen aanmaatigen het regt van buiten aanweezentheid van den Paftoor Lykdienften in hare Kerken in tegenwoordigheid van het Lighaam te houden, en nog veel wyniger Proceffies gewyze met opgeheven Cïuys de Doode Lighaamen uit den Sterfhuyze te gaan ligten  C 17 ) lieten afhaalen en vergefelfchappen, Uitvaarten houden, Lykftatien aanlyden, en diergelyke andere bedieningen oeffenen, waar inne het jus bannarium of Parochiale ontrent de Begraffeniflè der Doode Lighaamen wefentlyk beftaat zoo als wy in het' eerfte afdeelzel hebben aan°etoont, en hier onder op eene bequamere plaatfe breeder zal werden3 op^eheldert : immiddels ons eerbiedigft refereerende. tot het geene diefwegens beknoptelyk is aangehaald by Manigart praxis Pafioralis 'torn. 1 part. 2 Cap. 2 fol. 462. (1) Vervolgens zullen wy in de volgende feóhe de wiffelvalligheden welke de Parochiaale jurisdictie ontrent de Begraffeniffen in de veertiende en vyftiende Eewe ondergaan heeft uit de egtfte en merkwaardigfte gedenkfchriften van die tyden onderzoeken en nagaan, in zoo verre de kortheid van den tyd toegelaaten heeft dezelve ter hand te neemen en te doorfnuffelen. DERDE ( 1 ) Queritur , an, regulares poffint intrare Parochias proceffionaliter cum cruce fua ad levanda Sc efferenda corpora , fi contingat aliquos Parochianos in illorum Ecclcfhs liberé fuam fepukuram eligere ? Vide Bullam Leonis dam intra mortis, ubi vult pontifex , ne tranfeant fratres Parochias Proceffionaliter eura eruce nili monito Parocho cujus recufatione fada polfint cum cruce fua Parochias intrare fine ejus Sc ordinarii praqjudicio , habes Bullam apud piacefium in praxi 8c Bullarioobfervandum regulares pofiè ede in Proceifione funebri fine fua Cruce juxtairit Rom de exequiis ymm geftare crucem in fimilibus fundionibus denotat jurifdidionem , quam non habent regulares in Parochiis, Refp. non pofle regulares Proceffionaliter cum fua Cruce intrare Parochias , juxta Decretüm Cong. S. R. E. Cardinaüum negotiis epifcoporum & regulorum praspofita? anno 1604 12 Jan. ubi declaratur Sc fiatuitur regularibus nullo modo licere , etiam fpecialis alicujus confuetudinis praïtextu, Parochias cum Cruce Proceffionaliter, aut alias ad efferenda Sc levanda defundorum funera intrare, vel illa levare Sc efferre , nift vocato Sc expedato proprio Parocho, eoque ibidem prxfente : hoe eft Parocho fada afperflone aquze benedidse , Sc precibus recitatis , Corpus levante , Sc cruce praelata per Parochias deducente feu efferente, tune regulares , eapedato Parocho defundi , occurrere cum fua Cruce circa limites lui monafteri, Sc tum Corpus fubfiftit, 8c regularis presbyter illud afpergit aqua Benedida, 8c dido Miferere 8c de Profundis cum orationibus, juxta Parochiale noftrum, vel didis precibus, juxta Rir. Rom. vel juxa ufum fuum, levatur & eflertur in Ecclefiam ipforum, recedente defundi Parocho.  I 18 ) DERDE AFDEELSEL: treeden in de Hiftorie der tyden EEDELE MOOGENDE HEEK-EN wanneer de Pauffen de paaien en de pligten van haar vredensbewind vergeetende lig niet ontzien hebben de fakkels der Burgerlyke Oorlogen aan te fteeken, de onderdaanen tegens hare Souyereinen te wapenen en geheel Europa door den fchrik der bygeloovigheid te verwoeden en om verre te werpen, (i) De Hiftoriffche gefchiedeniffen van de elfde en twaalfde Eewe leveren ons reets fchier geene -andere vertooningen dan wel van afgeftelde en verjaagde Pauffen ter oorzaake van hare ongebondentheid en dwingelandye, van fchromelyke en ontaarde Oorlogen tuffchen het Ryk en het Priefterdom wegens de inhuldingen, van onophoudentlyke excommunicatien tegens de Biffchoppen, weereldlyke Priefters, aanfienelyke Princen, ja zelfs Gekroonde Hoofden, en alle de geene welke hare partye droegen, uitgeblixemt, van ongehoorde afperfingen, fimoriien, woeker, haat, nyd, vermetentheden, geweldadige overheerffingen, met een woord het Hof van Roomen fcheen in die ongelukkige tyden fchier geen denkbeeld meer te hebben van feden, eerbaarheid, wetten of grondbeginfels. Het is in deze fwarte en verfoeyelyke Eewen dat het gezag en de aanzienelykheid der Monniken wel haaft eene oneindige aangroeinge genoomen heeft. De Pauffen beftierden hare ftaatskundigheid byzonderlyk daar henen om die athleten te verheffen welker iever haar in die tydsomftandigheden zoo voordeelig konde weezen.. De oneenigheden en Oorlogen welke zy voerden tegens de weereldlyke magt en het ontwerp welk zy voorhadden van hare grootheid te verheffen met de Eiffchoppen te vernederen, de onmatige fchattingen welke zy aan de weereldlyke zoo wel als aan de geeftelyke willekeurig oplyden, alle omftandigheden, met een woord'beweegden haar om zig in ieder Staat, Provincie, Stad of Bifdom eenige perfoonen, genood- fchappen ( i. ) Alle deze Hiftorifche gefchiedenifle zyn getrokken uit MÜlot Elements d'Hift.oire generale, torn 6 & 7. En uit den Abbé de Condillac Hiftoke Moderne tome onzieme de Ion couis d'étude fol. 390. tom 12 fok 186 & fol. 338. . . ,ar.*a„. Mitsgaders uit van Efpen de jure Canonico covilfimo , eu juns EcUefialtur univerf. part 3 üt 12.  ( >9 ) fchappen of gemeentens toe te eigenen en te verknogten , welke haaf met vlyt zouden dienen en onafscheidelyk toegedaan zyn. Niemand was beter in ftaat om haar d en dienft te doen dan wel de Monniken en Religieufe Ordens, welke door haren uitmuntenden feveren^erigheïd in hei waarnemen der uiterlyke oeffemngen van den GodsdSnft en door de ftrengbeid van hare regels eene buitengewoone agting en een onbepaald gezag op de gemoederen van het byscloovis: volk bezaaten. . ., . , In der daad de Religieufe Ordens vervult met privilegiën en weldaden van bet Rooms Hof waaren de gewoonelyke werktuigen die het zelve gebruykde om tot zyn doelwit te geraaken het deed fe zonder onLfen vliegen van het een land na het ander, belaaden met orders en views om dezelve ten uitvoer te brengen, j v .. ■, . zTlicTer, n et naar de oppermagt van de PaulTen in alle gelegenthedeft n Toogftcn te doen gelden en voor deizelfs willekeurige excommunicatien te doen fwigten, de ongelukkige waar op dezelve vielen. Ook fa.- menie in het midden der inlandze bcroertens de Buigers ODhitfenf dezelve tegens eikanderen of tegens de oppermagt wapenen, Tm % Lut-moedelyk inwikkelen in die allergewigtifte Itaatzaaken, welke de vrve natiën en secroonde hoofden ontfchu.lden. In vergddinge v^ dien" onderfteunden haar de Pauffen met alle hare ponScalè magt in de gefehillen en oneemgheden, welke zy hadden met de weereldlyke geefteiykheid. De Bullen en excommunicatien onbraken haar nimmer. De Privilegiën, voorregten en exemptien , regenden op hare perzooncu , Kerken en Cloofters. . Maar de mildadigheid van.de Paufen bepaalde zig daar nog niet tot. In een Concilie gehouden door den Paus te Nimes herfchaapde hy dezelve in Engelen en Cherubinen en befchuldigde van dwaasheid de gene welke haar ongefchikt geloofden tot de oefteninge van den ordigtfbr publyken Goafdienltt m een ander Concilie ten zeiven tyde gehouden tot3 Romen, wierd vaftgefteld dat een kier zig zoude moeten hiaten het hoofd fcheeren gelyk het eenen Chriftenen betaamt, want hy anderfmts uit de Kerke foude gejaagt worden, _ Uit'dit alles is gemakkelyk aftemeeten hoedanig gewigt en invloed de Monachaale inbeeldingen in die donkeragtise tyden bekoornen hadden \ hoe heeviglyk de Pauffen dezelve voorftonden en veidedv den wat redenen haar daar toe bewoogen hebben, en welk denkbeeld wy in deze befchaafdere Eewe daar af heoben moeten. _ In het midden van die beroerteus en verwarringen hefde zig op Bonifacius den agde, trotfen en hoogmoediger» Paus, altoos ipieekende ■als meeiler der Croonen, heerlTende over de Koningen of dezelve ex-  ( 20 J> communiceerende, vermaard met een woord door de Bullen clerïcis laicoS) waar by aan alle Geeftelyke of Religieufe verbooden is eenige fchattinge zelfs niet onder den naam van don gratuit te betaalen op poene van excommunicatie van den gever en den ontfanger, en door de Bulle unam fantlam welke in het kort- gezeyd de geheele weereldlyke oppermagt het onderfte boven werpt. _ Dezen Paus is in zyn leven meer als eens van Simonie en Ketterye publykelyk befchuldigt geworden en na zyne dood, in het generaal Concilie van Vienne^wederom betigt zynde is hy alleen van het laafte onfchuldig verklaart, zonder dat de Vaders over de andere punten van belaftinge uitgefproken hebben. ( i ) Het zoude geenlints te verwonderen zyn, dat dezen en diergelyke Pauffen in zulke verfoeyelyke tyden het Roer der Roomfche Kerke beftuuxt hebbende van de aloude Kerkelyke difcipiine fyn afgeweeken om hunne aanhangers, hunne befchermers de Bedelmonniken onder andere exemptien ook te begunftigen met het Privilegie van de Doode Lighaamen proceffies gewyze met haar Cruys door de Parochiën te draagen zonder verzoek ofafwagtinge van de Parochiaale Geeftelykheid. Van dufdanigen inhoud zyn inderdaad de Bullen van Bonifacius den agde gegeeven "in dato den 9 augufti 1303, waar van de Impetranten extrad: gcvoegt hebben by haaren Snaaien Employ fub litt. B. en waar van gewaag gemaakt word in het caput 2 Clement: de jepulturis en in de Bulle van Benedietus den elfde, gegeeven in dato den 17 February 1304 geannexeerd by den zeiven Employ fub litt. C. en by dezerfyds eerftens fub litL Y. en welke te vinden is onder het caput 1, extrav. de privilegüs. Deze zyn de eerfte Builen of monumenten waar inne den ondergeteekende'na een ailernauwkeurigfte onderzoek eenig Privilegie, ontrent het ligten der Doode Lighaamen aan de ordens der Impetranten vergunt gevonden heeft. In diervoegen dat hy met geruftheid durft vaft ftellen dat wanneer de Pauffen in hare voorfz. Bullen zeggen te agtervolgen de voetftappen van hare voorgangers, zulks alleen kan verftaan worden betrekkelyk te zyn tot andere Privilegiën en Exemptien, waar van eenlgelyks in dezelve gewaag gemaakt word. Ondertullchen vind men in het Cap. 2 extrav. de fepulturis eene andere Bulle van den zeiven Bonifacius den agde gevoegt by dezerfyds eerften C t. ) Müht torn. 6, epoque óme Cap. 1 , 1, & 3. Alle de volgende Hiftorifche jefthiedeniffen zyn uit de ©pvolgeEde Capittels Vaa den zeiven Hiftorifchryver «ïdine getrokken;  ( 21 ) ecrfien employ fob- Litt'. Z. waar by aan de Religieufe Ordens" alleen is toegelaaten van doode Lighaamen ingevolge het gemeene regt tot de Begraffeniflè te ontfangen Qrecipere') maar geenfints van dezelve te gaan ligten en af haaien. Deze Bulle van Bonifacius den agde is naderhand nog beveiligt geworden door Clemens den vyfde geregeerd hebbende in den jaare 1305 en zulx wel uitdrukkelyk op aanhouden van het generaal concilie van Vienne zoo als getuygt het Decreet (taande in het 2 Cap. Clement de fepult. gevoegt agter voorfz. Employé fub Littera y}. si. Waar by hy niet alleen de eerltgemelde Bulle van Bonifacius den agde maar ook de andere van Benedictus den elfde plegtiglyk herroept, en zig in het geheel gedraagt aan den inhoud der laaftgenoemde Bulle van Bonifacius den agde, welke hy in zyn Decreet woordentlykheeft d"oen inlyven. Hier uit blykt dat indien deegtheid der eerfte Bullen van Bonifacius den agde en Benedictus den elfde buiten allen twyffel gefield was, en indien men ook al konde bewyzen dat zy op de vereyfde en behoorlyke wyfe deurgans het Rooms-Chriftendom waaren worden aangenoomen, dezelve eventwel nauwelyks twee jaaren in weefen gebfeeven zyn, en daarenboven geenfints een generaal privilegie voor alle Monniken , maar alleen voor de Dominicanen en Francifcanen behelfcn. Wy zouden den draat van onze Hiftoriflè verhalinge door eene al te wydlopige uitfpattinge afbreken indien wy aihier in overweging brogten, al wat er tot het bewys der egtheid en wettige publicatie van eene Biule vereyfcht word. . Derhalven zullen wy dit onderfoek tot eene bequaamere plaatfe referyeerende, ons ten dezen bepaalen op deze gewigtige aanmerkinge dat Bonifacius den agde door zyne eige wankekigtighcid en ongeftadighcid genoegzaam aangetoont heeft, dat zyne verleende privilegiën, al te zeer aankantendc tegens de gemeene regten , cn tegens de aloude Difcipline der Roomfe Kerke niet konden beltaan, maar "alleen tot voedzel dienen van oneindigen twift en tweedragt zoo als blykt uit de narratïe der voorfz. Bulle van Clemens den vyfde, gegeeven in het generaal Concilie van Vienne, welken dierhalven de buitenfporigheid der voorfz. privi'e* gien ad antiquam difclplinam reduceerende, ook alleen de ontfanginge' (receptïonem } maar geenzinrs de ligtinge en afhaalinge der doode Lighaamen aan de Ordens der Impetranten toegelaaten heeft. En op dat er geenen twyftèi ontrent de beteekeninge van het woord reapere, ontfangen. zoude kunnen ontftaan, werden. UW EEDEL MOOGENDE gebeeden hare dierbaare aandagtigheid te veftigen op de leere van Leurenius forum Ecclefiafiïcum feil, 3 Cap, 2 de pote3lau jurib. & emolum bene fin, quzft. 453 waar uit zy zulkn onder vinde» mt  ( 22 ) dat voorfz. woord recipere of receptie in verfcheide andere Bullen en Sce^eu^s gebkykti i« denzelven zm en tot dezelve betekeninge gelyk als wy hier vooren gezegt hebben. VIERDE AF DE ELS EL. ïw verder men voortgaat in de Hiftorie zoo veel te meer onderHoe veictei men vwjj^ , aanhangers de Monniken welke ^SaaSnW deh Vreede moeften ^^^Ê^m van oneenigheict meerendeels zelfs ge- SSenft, de», de ^i^^!^^ lyke OefFeningen der Religie waaren fchier mis^a^%^^„el ^e Stad SlSin, rees eensclaps tot ^^«K^ neer na de dood van Gregonus den ^J^^^^n00^m Pauffen de vermaarde Scheunnge van Avignon ^ ^ ^ | le_ ^Pauffen maakden ieder ^^005 gemeen niet wynig *^g«$^ & iB *0< jro itf Van Efpen rom i part. 3 ut. 12 4 Generaais en andere Het zoude een wonder zyn geweeft^ maien ^Generaals Hoofden van de Monmkeordens na gewoonte beene panyi. b koofen hebben. o n 5^ bygebragt Althans de Geimpetreerdens hebben te at en een 1 > >ö ö dat de Predikheeren of Domimcaanen ^^g^mUé de langens van den Paus BomifeemMen ^ ^ & mm zig f^f1 ^B^^gem Bonifacius den ^-^SS eevoegt by fmaalen Employ lub Litt D. waai m een  ( 23 ) zy die byzondere gratie ook door eene byzondere. toegedaanheid aaa den Paus moeten verdiend hebben. Wy hebben tot hier en foe geredencavelt in de veronderftellinge dat de egtheid van voorfz. Bullen buiten alle verdenkinge is, maar uit het vervolg zal blyken dat men zulk voordeelig denkbeeld daar af met geene geruftheid hebben kan. ; F al forum zegt Boehmer jus Ecclefiaftic. proteft. Lib. 5 tit. 20 § 1 falforum in Jcriptis Ecclefiafticis plena funt omnia, nullum enim crimen eft quod magis peragravit ea qu , . ^„ Tous ces grands projets de Reforme Eccleftaftique ( zegt denzelyen Millot torn 7. epoque 8 Chap. 9- ) du chef & des membre fetoient avinouis en fuinée. Quand même les Décrets de conftance & de Balt auroient attaqué le mal dans. fa raam l'execution en devoit etre nulle dés que les Puiffances ne s'en Melloiem point ; que peuvent contre les mceurs des loix qu\ine affemblee fait en paffant , & que les principaux Chefs de la legiflation ne veuillent pas mammir. Aufi l'Hiftoire reprefente felle ici, les Papes toujours occupes de leurs' intéréts & fort peu du bien de 1'EguJe. ^ Zoo volgens verhaalt voorfz. Auteur in het kort den levensaard van Calixtus den derde, Pius den tweede, Paulus den tweede en dan. komt hy tot Sixtus den vierden ontrent welken hy zegt. Sixte quatre s'eft trop fait connottre dans la conjuration de blorjnce ( NB. hy had mede gewerkt in den moord van de Medicis ; un de fes principaux foins fut d'amaffer deVArgentpoiu-Chaffer les Turcs, & d'employer fes richefes d lét.abhjfment de fa familie; les Romains villerent Jon Palais aprés fa mort. . ffidaai de Bullen van dien Sixtus den vierden van den jaare ,,7 4 gevoegt by den adverfen laaften employ onder de letters L en F en by deferzydfcn eerften onder de letters 13 B en CC,geven genoegzaam te kennen dat den geeft en de vooruitzigten van het hot van Roomen nog in geenen deele veranderd of verbeterd waaren. hS zynleze Bullen welke ter öorzaakè der oneindigheid der Privilegiën daar by aan de Monniken in pnejuditie van de Biffchoppen In Paftoors, en tot groote verargemiüe der geheele Kerke vergunt, door de Canoniften gemcenelyk Mare magnum genoemt worden. Onder den Chaos bder privilegiën , exemptien en immumtuten daar iniie b-reepen handelt hy ook in den 6 § over de Begraftemfien waar by h? onderneemt by weege van eene vevkUaringe te met te doen , cn buiten effede teW* de gewoonelyke cLulule Itaande in alle Bullen over dit onderwerp gegeeven Jalva jujutia Ecckjiarum a auibus mortuorum corpora afumuntur. im(1,nn 2 Hy wilt dat deze Claufule in dier voege voortaan zoude verftaan worden, dat de Monniken zonder iemants oorlof te vraagen cie 1 aroChien met haar Cruys Proceffies gewyze zoude mogen jptreedcn, de Lighaamen Ligten en tot haare Kerken .verbrengen alwaar ^ ^  ( 27 ) woonelyk is of wet den Paftoor ontrent de ligtinge vermaand zynde zulx weigerde te doen. Verders begeerd hy dat de Monniken of Vrienden van den Dooden zelfs niet op voorwendzel van eenige gewoonte zoude gehouden zyn de Doode Lighaamen na de Parochiale Kerke te brengen en aldaar eenen Dienft voor dezelve te laaten celebreeren , en verders gelyk als in het extra<5t gevoegt by dezerfydfen eerften Employ in den brede te fien is waar toe eerbiedigft relaas. Tot het begryp van dezen 6 § is het nootzakelyk voor af eenige gepafte aanmerkingen te maaken te weeten, dat terwyi agtervolgens de Riten der Roomfe Kerke het betaamt dat in de tegenwoordigheid van het Lighaam eene Mille ter ziele -laaffcnfle van den Doode Gecelebreert werde, de Paftoors voorheen altoos na het Lyk in den Sterfhuyze te hebben geligt en afgehaalt, hetzelve gewoon waaren neder te zetten in de Parochiale Kerke, en aldaar den gebruykelyken Dienft daar over te doen , waar na zy hetzelve wederom opnamen en vergefelfchapden tot aan de Cloofter-Kerken alwaar het den laaften zegen ontfong en aan d^ Rcligieufen overgegeven wierd ten einde om by hun te werden ter aarde befteld. Van Efpen toni. i part. 2 tit. 33 Cap. 5 ^ '3 r4 & feil- CO Verders moefte voorheen aan de Parochiaale Kerke van alle Lyken welke elders begraaven wierden, betaalt worden het derde of vierde gedeelte (quartam funerariani) der Keerfen en andere Lykregten giften en makingen het zy by tcftamcnte of onder den levenden ter gelegentheid van de Begrafteniffe aan eenige vremde Kerke of gemeente gegeven of gelaaten. Idem ibid N. 25, 26 & 27. ( 2 ) Sixtus ( 1.) Quia veró , uti fupra capite 1. diftum eft, convenit ut Mina funeralis celebretur proefente corpore , euam de jure competit Ecclefce Parochiali, ut corpus fibi prsefcntetur, atque eo prscfente Mina celebretur, quod non obftare libera electioni fepulturae jara pridem notavit gbolTographus ad dementinam duduin de fepultuns, verbo integrè ex joanne de imola : impiimis ubi eft eonfuetudo primüm portandi corpus defuncti ad Ecclefiam Parochialem pnusquam fepeliatur in loco ele&ae fepukuroe, hoec eonfuetudo fervanda eft, deinde ex eodera addit, quod ubi non eft eonfuetudo, etiam ene cadaver deferendurn , ut fic haberet MiQam in propria Ecclefia, & fic recipiat ibi ultimum vale a fuo curato, nee iftud (ait) clectio.ii fepuituuE repugnat fed concordat. ( 2. ) In Cap. x de fepult. poftquam poftüfex declaravit exemplo patriarchamm unumquemque in fcpulcln-o majorum ede fepeliendum, & ad exemplum Chrifti , nulii t^andam effi ek&ionem fepukuraï addit, fed &. quia dignus eft operarius G  d a8 ) •Sixtus den vierden in voorfz. Bullen veranderd |f^^|^ TTprVrlvke Difcioiine ontrent voorfz. onderwerpen, hy mad.i vulchei fj/neraria-en hv gebied uitdrukkelyk, dat voortaan niemand zaï pc Cuden zyn zelfs niet op vooiwendzel van eenige gewoonte eene Miffe KSSte het Lyk in de Parochiaale Kerke te laaL do nindien helzelve door de Religieufen ^gjgf^gjj ' Tot hier en toe is de difpofitie van genoemde Bullen icdelyk klaar maar het s iet op dezelve wyze gelegen ontrent het geene welk den Paus daar by heeft vaftgefteld met betrekkmge tot de hgunge, en afHvhz(£ drt de Monniken zonder iemants oorlof te vragen dé Parochiën met haar Cruys Proceffies gewyfe zullen mogen intreden, de Saamen ligten . cn tot haare Kerken ver brengen alwaar zulx gewoo, m yk is of wel 'den Paftoor over de hgtinge vermaand zynde zihX ^fz^'tSyiïelagtig of de partieuia of, vel in dezen fin moe, aangezien worden, als eene conjunctie of als eene disjuncte, terwyi m Sn niets gemeender is dan dat het woordeke vd genoomen word voor & voor faltem en voor diergelyke andere conjur.&ive uiten uk- kUManar zonder daar op verder te willen aandringen wilt men wel eens «urne verondeiitcikVdat daar.by aan de Monniken toegelaaten is van de Parochiën Proceiibs gewyze te mogen intreeden , en de doode Itgh^men teHgtenop cie plaatfen alwaar zy de fa£lo in de gewoonte waaren van zulx te mogen doen. Volgt daar uit dat den Paftoor welken in zync eige Parochie agtcrvolgeus de gemeene regten, en de aloude Kerkelyke difciphne tot de oetlniiïge van die jurisdiction^le aften bemagtigt is, daar oy tnet zal mnp-en tWenswoordig zyn , ,en intervenieeren. ■ Vol-t daar uit met een woord dat wanneer de Paftoors verre van thfcicÏÏe fua lerr.am mrtem fui judicii il'i Ecclefia dari cenfemus, in qua celefH •pTbuS rSfici confue^ ut juxta1 Apoftolum fint cor.folationum Ibcu , ut fuem* •ca'f onum , & fic demum ubicunque libitum fuent, el^ant fepu.turam, ■In Cap 2X eod. mandatur, ut quicumque amodó- in monalten; converti vofcerit , iivè in morte, fivè in vita, omnium rerum & polfctïionum, quas-pro W> kté animae decrevit difuonere, medletatcm Ccclefis, ad quam ri.gnoic.tur pem- STtTaar. 8 x eod. ftatuitur, ut I aliquem Paroch.anoram albi contigit ■cligere fepultuvam , de .teftamento ipQu* quaru portio reiinquatur, Iclicct feeoe* Jas-. Parochiale  < 29 ) de iigtinge wygeren te doen integendeel lig met hajar Cruys en ïflft hoörirïgë 'géeltelykhei'd ten'fterïhuife vervoegen en .aldaar haare Pa.lcoraale bedieningen door haar zelfs willen oefenen, dat, zegge ik, de Monniken in dat geval op voorwendzel van voorfz. .Privilegie haar daar af zoude mogen wederhouden en beletten. Men vertrouwt dat UW EEDËL MOüÜENDE indagtig dat de privilegiën ten allernauwfte moeten uitgelegt worden, byzonderlyk wanneer dezelve van het voorfehrift der gemeene regten'afwyken of wel in pnejucluium tertii verftrekken, met de Geimpetreerdens zuiien. van begryp zyn. dat de-byzondere gratie en concedie aan de Monuikcn ih deze Bulle verleend ,'geenzints als een verbot met betrckklnge tot de Paftoors kan werden aangezien, Rieger part. 2 § óo. (i) Dit is nogtans het geene de Impetranten in deze zaake hoofdzaakelylc ftaande houden cn waar toe zy by hare conclulien op den voet var* eyfch en rcplyk genoomen , weike de ziele van den Proceile zyn , uitdrukkelyk beflooten hebben , namentlyk dat zy zoude gemaintineerd worden in de pofteffie der-doode Lighaamen te ligten en af te haaien zonder interventie van de Paftoors met verbot op dezelve van'haar daar inne te ftooven. Maar de Geimpetreerdens durven zig vleyen dat het vervolg vandeze memorie y VV EEDEL MOOGENDE hoe langer hoe volkomen tlyker van de volfïrekte ongegrondheid der Impetranten zal overtuygen. ' Laaten wy derhalven ook al veronderftellen dat niet alleen aan de Monniken het regt is .gegeeven van de Doode Lighaamen der Perfoonen welke in den omtrek van baar Kioofter, begraaven wierden afte* haaien en te ligten 3 maar ook zelfs aan de Paftoors verbooden van zuix te doen Of daar hy te intervenieeren. . Welk voordeel zullen de Impetranten dog daar uit konnen trekken? UW EEDEL MOOGENDE weeten immers door welken Paus in welke 'tyden en uit welken geeft die wanfehapene Bullen voortsgeIprooten zyn. Zy zuiien ook in het vervolg ui: verfcheide Synodale ftatuten , fouvereyne gewyfdOmmen en uit de eenparige Leere van aile Canoniftcn ~o& vinden, dat die ongerymdheden geenfints voor eene Kerkelyke wet door de Souvereynen en Biflchoppen in hare relpedtive Staaten en Diocefen na vcreys van Regten zyn worden aangenomen, Sy zullen eindelyk overtuygd worden, dat de opvolgers in den Pauffelyken ( i. ) Verbis Privilegii ftricte eric inhterendum , quod allégaris pro fe &Upe* Sxhibere lenerur, nee ukra- ejus tenorem ad peribnas tót réi alias extendi poteli* et& eudem vel niajpr ratio pro ejus extenfione railkare vkkatur.-  ( 3° ) Paufelyken ftoel de buitenfporigheden in voorfz. Bullen vervat wei haait gematigt, of herroepen hebben. SESDE AFDEELSEL. l/E Paufen den Stoel van Romen na Sixtus den vierde bekleed Snóendeof fchoon anderfmts aan de Monniken niet wymg toegedaan, hebben « eventwel deszelfs onmatigheid in het verleenen van exemptien en Privilegiën niet kunnen goedkeuren. r i- j Dit ondervind men byzonderlyk in de Bullen van Juliusden tweeden en Leo den tiende gevoegt by eerften Employ fub. Litt. Ü, D, EE, en FF. Waar by dezelve de oude Kerkelyke Regels en Difciphne in eerbied houdende \ aan verfcheide nieuwe Ordens door haar geapprobcerd en geconfirmeerd het Regt van Begraaven niet andets f elCen dan overmits de Claufule en bepaalinge falyojure ü^arum Ecclefiarum a quibus ipforum decedentiuni Corpora atfumwitur, zonder daar by te voegen eenige de minfte verklaarmge, waar door gelyk m de Bullen van&Sixtus den vierden het jus Ecclefiarum Parociuahum in eenieen deele zoude kunnen gekrenkt worden. ffi evident dat deze ^u^^^^^ff voorzaat inderdaat de paaien van het goed Orden, Reden, Reöten, In bU Jkheid by zyne voorfz. Bullen was te buiten geg™. Maar de't/den waaren nog al te onbefchaaft en het Hot van Romen hadno« al tekm• noodie dl geeften der Monniken gade te (laan en te ontzfen om van netzefve alleen eene volmaakte beteringe en hervor- * li* zVeSse de Conciliën geweeft welke de genegentheid der Paufen ?ot het vernederen van de Bifehoppen en Paftoors en het verheffen van den Monach aaien ftaat in den toom gehouden hebben, cn, welke de bukenfporige concefnen, immuniteiten en exemptien tegens den geeft der alouae Regels der Roomfe Kerke aan dezelve verleend, van tvd tot tvd ad jus commune gereduceerd hebben. 7Wv hebben gezien hoe het Concilie van Vienne onder Clemens den vymeywe& heeft de onmatige privilegiën van Bomfaaus den agde en Benedictus den elfde. ... rmfhnce Vy hebben insgelyks aangehaalt hoe de Conciliën en Mie te niet gedaan hebben de Exemptien en imraunteitai geduu rende de fcheuringe van Avignon ingekoomen gehouden Het is wederom in het generaal Concilie van Late anen genoua^ «nder Leo den tiende in den jaare 1**6 dat de privilegiën door de  ( 3i ) yoorige Pauflèn en inzonderlyk in het mare magnum vr.n Sixtus dea vierde aan de Bedelende en andere Ordens vergunt, zyn worden of wel gematigt, of wel herroepen en te niet gedaan. De Bulle van Leo den tiende gegeeven in voorfz. generaal Concilie en by extract gevoegt agter dezerzydfen eerften employ voert in het Bulïarium Romanum voor opfchrift. Moderatio & declaratio indultorum quibuscumque mendicantium of aliorum Religioforum ordinibus & eorum tertiariis concejjbrum. Met betrekking tot de Begraffeniflèn is daar by in de vyftiende $ vaftgefteld, ' „ Dat geene Monniken met baar Cruys de Parochiën zullen mogen „ intreeden om de Doode Lighaamen te ligten welke in hunne huys„ Kerken en Plaatfen hare Begrarfeniffe verkoozen hebben ten zy „ na alvoorens den Paftoor te hebben vermaant en verzogt, en indien „ hy zulx niet wygerd en dan nog zonder -deffelfs of des BiUchops „ prejuditie ten waare dat hier ontrent aan de Monniken eene oude „ gewoonte, welke in volle gebruyk is, te baate kwam. By dezen merkwaardigen paragraphe worden de Paftoors herfteld in een groot gedeelte van haare aloude voorregten ontrent de Begraffeniflèn. Want voor eerft word daar by aan de Morrmken verbooden van de Parochiën met opgebeeven Cruys in te treeden om de Doode Lighaamen te Ligten zonder alvoorens daar toe van de Paftoors verlof gevraagt te hebben, waar door de Paftoraale Jurifdi&ie in den omtrek van zyne Parochie ten vollen erkent is, terwyi de draginge van een opgeheeven Cruys daar af een uiterlyk teken en de ligtinge een weez.ntlyk deel is. Barbofa & manigart locis ante citatis. 1 wee lens word aan de Paftoors ook de magt erkent, van het voorfz. verlof, om de Parochiën Proceflies gewyze in te treeden en de Doode Lighaamen te ligten, aan de Monniken te wygeren , welk een gevolg is van het eerfte qui enim habet veile etiam habet nolle. Derdens word daar by ook vaftgcfteld dat indien den Paftoor het voorfz. verlof niet wygerd, de Ligtinge en afhaalinge dan nog gebeuren moet zonder defzelfs of des Biflchops prejuditie. Het is ontegenfpreekelyk dat dene laafte periode betrekkelyk is tot de oblaciones & quartam finerariam vermits dit het eenigfte begraffenis regt is, waar inne de Biflchoppen te faamen met de Paftoors agtervolgens de oude Canones deelagtig waaren. Derhaiven moet het aan niemand wonder voorkomen dat den Paus Leo den Tiende of de Vaders van het Concilie van Lateranen die Regten en Geregtigheden der Biflchoppen en Paftoors in hare Bulle II niet  C 3^ > met woordentlyk bepaalt hebben, nademaal die Ohlaüones, quafta■ f*~nerarun en alle andere gelykzoortige geregtigheden welke daar oneer begreepen worden maar'flégts van de gevvoontens oer plaatfen afhangen en aan de prefcriptie longi temporis onderworpen zyn, waar uit loortskomt, dat op de eene plaatfe meer op de andere mm en op verfcheide niets liefwegens aan de Paftoors of aan ae Biffchoppen betaald word. Rieger part. 3 tit. a3 de fepuk. § 445. CO Van F/pen part. 2. tit. 3H Cap. 5 'H 36- £ " \ ,. * n„ Hier uit is dan ook gemakkelyk optemaaken waar toe de laafte periode van vooifz. § 15 der Bulle van Leo den tiende betrekkelyk is,. ten waare dat hier ontrent aan de Monniken eene oude gewoonte ', welke in volle gebruyk is te baate kwam nifi iifdem fratribus fuper „ hoe antïqua eonfuetudo qua fit in viridi obfervantia, cj cum paafl„ cia poffellione Juffragetur. ■ , ... , r Is het niet zeer natuurlyk dat deze Claufule alleen betrekking beeft tot de oblationes & quartam funerariam welkers exempue de MonmKen zonder tegenfpraak konnen poffideeren en prefcribeeren maar geenzints tot de ligtinge en af haalinge der Doode Lighaamen, welke junsuictioneele aften zynde door de Canoniften gemeenelyk voor inprefcriptibel gehouden worden.. Alle omüandigbeden en waarfchynelyke vermoedensbiyken loopen te zaamen EEDELE MOOGENDE ÏIEEREN om te doen gelooven dat deze eenvoudige uitlcgginge de waarheid tot grondllag heek. Voor eerft is het zeker en vaft dat de woorden hier ontrent, fuper hoe in zig eene bep-ialende kragt hebben. Waar uit volgt dat den Paus Leo den tiende dezelve op eene zeer ongepafte wyze zoude gebruykt hebben indien de Periode waar inne dezelve liaan niet flegts tot de onmiddclyk voorgaande maar tot den inhoud van den gehcelen paragraphe moefte beftrekking hebben Tweedens blykt uit den volgende aifte. paragraphe dat voorfz. Claufule nifi üfdém fratribus fuper hoe antiqua conjuetudo- Juffragetur geen rapport kan hebben tot den hoofdzaakelyken inhoud van eenen leheelen paragraphe maar flegts tot eene afhangelykc fehikkinge in deze of geene periode vervat, aangezien den Paus Leo den tiende of liever ( 1 ï Terda pars- Parochiali ËocleQs adjudïcatur in Cap. 1 H. T. media pars? in Cap. 2. eod., quana in Cap..S demum, Clemens III. Cap. 9 eod. decidi* adttndendutn efle au confuetütónes locomm 3 revera cum.' uius hujus- porroms tongiflimii. Temporis conflietttdiné tolh poliic (.Trid. L. C, ),de 10 pluriDUS- lou*ptnrnais^ fliblitai videuir;.  C 33 ) de Vaders van het Concilie in voorfz. § 21 uitdrukkelyk gewilt hebben, dat de Decreeten welke zy in de voorhandige Bulle tot de heritellinge der ingefloopene misbruyken hadden beraamt, zoude plaats hebben en agtervolgt worden non objlantibus conflitutionibus & ordina-tionibus Apoflolicis ac ftatutis & confuetudinibus dittorum ordinum jurainento confirmatione sJpoJlolica vel qualibet aha firmitate roboratis, privilegiis quoque & indultis ac litteris slpojlolicis contra premijja j'ew aliquid praniijjarum eijdem ordinibus concejjis etiam in mare magno contentis &c. Derdens indien uit- den kweftieufen paragraphe zoude moeten verftaan worden , dat de Monniken, om de Doode Lighaamen te Ligten en met het Cruys aftehaalen , alleen zoude moeten oorlof vraagen en de Paftoors alleen beregtigd zyn denzelven te wygeren op die plaatfen alwaar de Religieufe ordens geenzints in eene andere Poffeffie zyn, dan zoude alle de Canoniften Bullariften en Gloffateurs welke dë voorfz. Bulle van Leo den' tienden als- eene allenthalvige matiginge en hervorminge der vergunningen door de Paufiën en byzonderlyk door Sixtus den vierde in het mare magnum aan de Monniken verleend y hebben geinlcribeerd en uitgelegt in eene groove verdolinge gevallen zyn, terwyi in dat- geval de voorhandige Bulle geene moderatie maar flegts eene repetitie zoude zyn van het geene in die van Sixtus den vierde ontrent het voorhandig tvviftpunt vaftgeftekl was, te weeten ut jratres ipfi nullius Juper koe petitd licentia Parochias in quibus corpora pr&dicta forent, cum Cruce Proceffionaliter ingredi ac corpora ipja levare & ad eorum Ecclefias fepdienda deferre pojjint ubi hoe con/uetum foret vel prasbiten de levatione requijiti id jacere recujarint. Vierdens vermynen de Geimpetreerdens tot een peremptoir bewysvan de egtheki haarer uitlegginge te kunnen bybrengen de Decilie der Cardinalen van den Jaare 1604 waar by dezelve verftaan ,. dat vermits in het Concilie van Lateranen vaftgeftelt is, dat geene Monniken Doode Lighaamen uit de Porochien zullen mogen afnaaien en Ligten zonder toeftemminge van de Paftoors , de Religieufe ordens,, welke het tegendeel ftaande houden op voorwendzel van eene oude' gewoonte daar inne ongegrond zyn, en diensvolgens verbieden zy aan dezelve van op geenderhande voorwendzels zelfs niet op pretext vaneen fpeciaal gebruyk de Parochiën in te treeden, de Lighaamen te Ligten en aftehaalen zondervoorkennis en toeftemminge van de Paftoors 35 blyvende egter de particuliere gewoontens haar volle uitwerkzel hebben ten opzigte van de quarta funeraria en andere zoogenaamde Canonike gorden. Blykens dit alles uit het annex by eerften Emplou gevoegt" fub lit^W W waar van- hier onder brecders zal werden- verhandelt.- Voegp;  ( 34 ) Voe^t hier bv de getuygeniffe der vermaarfte Canoniften, welke zig grondende op het Concilie van Latéranen leeren dat de Monniken zelfs op voorwendzel van eene langduunge gewoonte de Parochiën Proceffies gewyze niet mogen intreeden en de Ligaaamen afhaalen of Ligten zonder toeftemminge van de Paftoors Precit. Manigart. Na dit alles durven zig de Geimpetreerdens verzekerd houden , dat UW EEDEL MOOGENDE den inhoud van den § 15 van het Concilie vin Latéranen op die wyze zullen begrypen gelyk wy hetzelve hier ^«nvS^S de eigen^hap deruitdrukkingen het opgevolgt lewyfdom der Cardinaaien, en het eenpang begrip der vcrmaaidfo Regts Schryvers hebben vertaald en uitgelegt. SEVENDE AFDEELSEL. $Edert het voorfz. Concilie van Lateraanen is de verminderinge van h?t gefïg en Invloed der Monniken in het Kerkelyk bellier allenskens •afSMSSdc. Letterkonfte en de verfehillentheidder meningenWelkeTin de vvftiende en feftiende Eeuwen opgerefèn zyn , heeft fe reSSLrdens befielt met eenen geeft van onderzoek en navonfmge weS&vo^fgevolg gehad heeft delnderfcheidinge der egte en onegte Canones Bullen, en gedenkfchriften der eerfte tyden de herftelhnge dprSelvke Hiërarchie op eenen beteren en bepaaderen voet, de JSródStoSSsdyt en onbeftaanbaare Privilegiën, Exemptien eSmunlS aan de Monniken verleend, in nadeel van het gefag der Biffchoppen en Paftoors. . np hev'zaame uitwerking van deze nieuwe geftelteniffe begmd men lyke bedieningen tuffen de Reguliere en Scculieie GaR^id ^ ftaande en inzonderlyk de geene over de preceden ie in het begraaven der Doode Lighaamen en het draagen der umbelle aan de ^lpraate de Biffchoppen allenthalvelyk onderworpen zyn niettegeMe^ voorgaandePPrivilegien en exemptien zoo van het mare™8»™ ± anderen en'in weerwil van alle daar tegens ftrydende gev,oontens öe bruyken en zelfs immemorieele prelcnptien. ConciL  ( 35" 3 Conti!. Trident. fefs. %$ Cap. 12, 13 & 22 de Rtgülaribüs, (1) (2) R'eger part. 1 tit. 33 § 405 , 406, 407 , 408 , & feqq. Men weet, dat de Paufen de Kerke onmiddelyk na het Concilie vat* Trenten geregeerd hebbende, over een groot gedeelte der gedaanc Refbr» matien zeer mifnoegt en ontdaan zyn geweelr. Maar wie zal gelóoven dat eenen Paus korte jaaren na het eindigen van het Concilie eene Bule zoude uitgegeevn hebben in meenigvuldige opzigten draatftrydig aankantende tegens^den openbaaren geeft en inzigt van hetzelve. Dit zoude men nogtans in den eerften opflag van het oog moeten opmaaken uit de Bulle van Pius den Vyfde waar van extract met betrekkinge tot het Ligten en afhaalen der Doode Lighaamen gevoegt is by dezerzydfen Eerften Employ fub Ik, H H. en een ander extract uit dezelve Bulle flegts betrekkei yk tot de quarta funeraria en oblationes by den tegenzydigen laaften Employ. Maar het is aan geene Canoniften onbekend, of fchoon de Impetranten zulx fchynen te ignoreeren, dat deze Bulle, van voorfz. Paus by fub en obreptie is worden Geimpetreerd , en dat dezelve met openbaare valsheden is aangevult gelyk te zien is by van Efpen in commentariis in jus canon, novifs. § 3 circa finem. ( 3 ) En ( 1. ) Controveffias omnes de prseccdentia , qnse perfaepe cum fcandalo oriuntnr iluer Eccicfiaftieas perlbnas, tam faeculares quam regulares, cum in proceffionibus pnbiicis , tum in iis quai fiünc in tamuJandis defunftorum Corporibus , & in deferenda u.nbella , & aliis fimiiibus , Epifcopus amota omni appellatione & non obftantibus quibufcumque componat, Exempti auiem omnes, tam clerici feculares quam Regulares, qukumque et.am monachi , ad publicas Proceffiones Vocati, accedere compellantur, iis tantum Exceptis, qui in itri&iori Claufura perpetuó vivunt. ( 2. ) Kfec omnia & fingula in fuperioribus Decretis contenta , obfervari fancta Synoius prajcipit in omnibus camobiis ac monafterüs, Collegüs, ac domibus quorumcumque monacnorum ac regu.arium, nee non quarumcumque fanctimonialium virginum ac viduarum , etiam fi lila? fub gubernio militarium , etiam Hierofolymitanaï, vivaiit & quocumque numine appellentur fub quaeumque regula vel conffcitutionibus , & fub cuftodia vel gubernatione vel quavis fubjectione aut anneftione vel dependentia Cujufqumque ordinis mendkautium vel non mendicantiurn vel aliorum Regülarium monachorum aut Canonicorum quorumque, non obitantibus eovum omnium & fu.gulorum privilegiis lub quibufcumque formulis verborum conceptis ac mare Magnum appellacis, euam inlundatione obcenris, nee non conltitutionibus & regulis etiam juraüs atque etiam confuetudenibus vel prcefcriptionibus, etiam immemorab.libus &c. ( 3. ) Prat'erea contingit non nunquam , BulLs pontificis aÜqua per Miniftros Curiae prater pontificis intenuonem inferi aut a pontirice per fubreptionem aut ob-  C ff • En om hier van ten vollen overtuygt te zvn moet men maar flegts met eene loopende oog overleczen de Bulle van Gregorius den dertiende opvolger van voorfz. Pius de Vyfde, uitgegeven in den Jaare 1573 en gevoegt agter dezerzydfen eerften Employ Jub lit. I I. waar by hy woordentlyk verklaard en getuygd. . ■ Dat de Bullen welke z:ynen voorzaat met betrekkmge tot de Privilegiën en exemptien der Monniken en byzonderlyk tot het regt der Sepuiture hadde uitgegeven, vol van moeieiykheden en twvffelagtigheden zynde tot nadeel van den Godfdienft en merkclyk ziel verhes verfterkt"hadden en dat hy(Pius den Vyfde) zelfs in zyn leven te meermaalen geklaagt heeft, dat verfcheide Hellingen in zyne Bullen waaren uitgedrukt en ingelyft, anders en in eene anderen fin als hy dezelve hadde voorgedraagen. Weshalve voorfz. Gregorius den dertiende na alle die twyüels en verfehillentheden rypelyk te hebben overwoogen wel uitdrukkelyk ordonneerd en ftatucerd, dat aangaande alien het geene welk in voorfeide en andere Bullen van zynen voorfaat ontrent de reguliere en bedelende Ordens is vaftgefteld. Voortaan het gemeene Regt of het Concilie van Trenten zoude agtervolgt worden alle voorgaande Decilien en Difpofitien daar toe reducecrende en abrogeerende, irriteerende en te niet doende al het geene daar tegens voorheen mogte zyn verbonden verklaard ofte bevoolen &c. Ordonneerende verders aan alle Biflchoppen Paftoors en Monniken deze zyne Bulle voor altoos ongekrenkt^ te oblèrveeren. ...» • ., a n Non obj! antibus pramifis ac conftitutiombus & ordinatwmbus sipojtolicis, nee non Ecclefiarum',monajieriorum conventuum, Domorum, Locorum &ordinum guorumcumque, juramento confirmatione slpojlohca vel quvais firmitate alia roboratis, flatutis & confuetudmibus, Pnvilegus quoque , indultis & literis Apoftolids , etiam Mare Magnum & Bulla aurea ■nuncupatis, dictis Ecclejiis ordinibus & congregatwmbus quomodolibet Quibus omnibus ( zegt voorfz. Paus Gregorius den dertiende ) etiamfi A« eorumaue tenoribus fpecialis, expreffa, individua & ad verbum ■* nrm reptionem Impetrari ,\ qua; vitia per relationem in praedicTs Collechonibus non purgantur auc fupplentur : neque relatio in Bullarium probat, Bulias eo viuo carere , exemplo fic Bulla Pii V. qua; incipit, etji mendicaniium inferta rom 2. Bullam tater Bulias hujus pontificis N. 2 , de qua Bulla teftatur ejus immed atus fucceflor Gregorius XIII in Bulla fua , qua; incipit in tanta, relata eodem tomo inter hujus po..t ficis Bulias Num. 9. Pium V. interdum cor.queftum efle , multa aliter alioque fenfu a fe pcolata fuiffe , quam Lkteris exprefla euènc,  ( 37 ) non autem per Claufidas generales idem importantes mentio feu quavis alia exprejjio habenda aut ahqua alia exquifita forma ad hoe fervanda foret tenoris huiusmodi ac Ji de verbo ad verbum ïnfererentur pr, Omnes [zegt hy] ^^^"^^^^1^^^ , dat voorfz. Bulle en opgevolgdeplaceet^5^? Impetranten , Orden der Predikhecren, en met aan de andue ^ns ^vermaafe en dan nog maar alleen voor den Lande van iQ waar onder" dc Stad Maaftrigt «^«^g^ piSn&N gerekent dezelve altoos door onze Genaadige ^ ^ van . le hare is geworden als eenen Staat en Provincie ondeilchua.n ^eceffeQ andere Staaten en Provinciën. ( 3. ) Refcriptum quodcunque gratie alidum' jukurn vcl^ubl. tel mm ^SS^K^ytó ut nullam .ïmretratum fit na in L. fin. C U contra j ac,verrum videatur , profe» • -xefciiptum quod geneiali juli vel utiljtau püttioe «tvtmm yatiantur.  C 41 ) Recefien dezer Stad Cap. 1. Rieger part. 2 tit. 3 N. 94. [ 1 ] . Sy zullen zig bepaalen op dit Peremptoir befluyt, dat indien voorfz. Bulle en Placeet voor de Stad Maaftrigt en voor die Ordens der Impetranten kragt van Wet hadde, hetzelve in dat geval verre van aan hun te baate te'koomen, in tegendeel de argumenten van de Geimpetreerdens op geene geringe wyze onderfteunt, in zoo verre daar uit blykt dat Keyzer Carel reets in den Jaare 1551 gewilt heeft , dat in zyne Staten de gemeene Regten alleen zoude Stand grypen in weerwil der Pauflèlyke Bullen en Privilegiën daar tegens door zyne onderdanen onwettelyk Geimpetreerd. Maar hoe zeer de Geimpetreerdens verzekerd zvn dat deze ftukken van dat figtpunt befchouvvt aan UW EEDEL MOOGENDE voor hun zeer voordeelig zullen fchynen , kunnen ly eventwel niet nalaaten rondborftig te bekennen, dat dezelve aan haar uit verfcheide hoofden zeer verdagt zyn voorgekoomen. Temeer dewyl fy aireets door van Efpen part. 3 tit. 12 Cap. 4 N. 34 & 35- C2] vermaand waaren hoe meenigvuidig de valsheeden en vervalfingen zyn in de Bullen welke door de Kloofters tot preuve van haare Privilegiën en Exemptien plegen voorgebragt te worden. Wanneer men nu die ftukken van wat nader by betragt , ondervind men. Voor eerft dat gemelde Bulle van Julius den Derde niet gevonden word in het groot Bullarium van Romen , en dat zy ter Aéten legt ontbloot van alle bewys harer autenticiteit, welk nogtans noodzaake' lyk vereyfcht word, byzonderlyk ontrent dufdanige Bullen flegts getrokken uit een Bullarium Ordinis gelyk wy hier vooren uit van Efpen commentar. in jus Novijf. § 2 hebben aangetoont. Het Placeet by voorlz. laaften Employ gevoegt behelft ook in zig verfcheide merkwaardige tekens van valsheid. öp de eerfte plaatze vermeenen wy dat den auteur van dat document gefondigt heeft tegens den ftyl in het midden der feftiende Eeuwe gebrul- ( 1. ) Enira vero refcrïpta Impetrantis dumtaxat non autem omnium intuitu jus faciunt ftriétimme igitur perrons & loca in iis expreiTa accipumur nèque ad alrerius ganeris feu res feu perfonas admittenda extenGo eft , etfi Ciaufula fo is by voorfz. Congregatie verklaart cn voor het toe- M komende  ( 4& ) komende vaftgefteld geworden, dat geene Monniken van wat Naam 5SSd?&lve mogen zyn op geenderhande voorwendzel van eene byzondere gewoonte in de Paiocnien ttoceriie* eewTzemet haar Cruys of anderfints zullen mogen verfchynen om de KSfL&ïinen tenten en te vertaen^zondg tofttoo» voorkennifle en aanweezen, ten waare den Paitoor zulx bewim&ae 01 gevraagt zynde niet wilde koomen &c. Hier uit blykt genoegzaam dat den geeft van voorfz. Congreptien de7CardinaalL ot>oph waar inne Dat „ eene Congregatie der Cardinaalen van den 23 April i6« od eene n Requefte der Monniken behelfende deze vrage auliclat cïïïi?Jal™ » WV* junbus Parochiahbus impedire contra voluntatem fueredum de" 3? rfrm reMlare* vocati adfunus, corpora defunEtorum ad quaf- vis Ecclefias deferenda una cum Parochis & cleris Procefjionalitir „ ajjouem geantwoord heeft Regulares in cafu propofitonon poiïh impedirl Hier uit blykt ontegenfpreekelyk dat in het geval wSaFaf voorfz. Bulle, foreekt zoo wel de Monniken die het Requefte geprefenteerd als de Cardinaalen, welke daar op uitfpraak gedaan hebben en den Paus welken dezelve m zyne Bulle aanhaald eenpaarlvk verftaan hebben. Dat hoe zeer de Monniken alleen geroepen zyn om het Dood Liahaam te vergefeifchappen cn hoe feer den Paftoor aan haar den daar toe vererfden oprlof niet kan wygeren, denzelven desniettemin bevoegt is om daar by met zyne geeftelykheid aanweezende te zyn en zyne gewoonelyke Paftoraale bedieningen over liet Dood Lighaam waar te neemen. Inderdaat niets is er billyker dan wel deze Decifie want wat reden of belang kan den Paftoor hebben om de Monniken te beletten van het Dood Lighaam tezaamen met hem en zvne Geeftelykheid te vergefeifchappen indien de vrienden magen of erfgenaamen tot vermeerdering^ van de Lykftatie en vergrootinge van de pleetfoheid zulx begeeren, indiervoegen nogtans dat hy niet werde veronaatzaamt en dat hy op zynen tyd vermaant werde om by de Begraffeniflè te affisteeren en de Ligtinge te komen doen. Het is zekerlyk ter oorzaake van 'déze rederen van billykheid dat gemelden Paus Urbanus het voorfz. Decreet der Cardinaalen op het piegtigfte beveftigt, en gebied dat hetzelve door iedereen wie zulx aangaat, zal mopten nagekomen worden „non obftantibus confiitutionibus „ 6" ordinationibus Apoptohcis ceterijque contrariis quibuscumque Men vind daarenboven in het Bullarium Romaniun eene Bulle van Clemens den Tiende van den jaare 1672 gevoegc by eerften Employ Jub ü Li. waar inne ftaat dat de Congregatie der Cardinaalen van den jaare 16Ó1 en eene andere van den jaare 1671 op Requefte van particuliere Religieufe ordens verftaan heeft dat de Paftoors ter gelegentheid van de vergefelfchappinge der Doode Lighaamen de Cloofter-Kerken niet mogen intreeden, maar dat zy dezelve gehouden zyn aftegeeven aan de poorten en aldaar het Lighaam te Benediceeren, en den laaften vaarwel te zeggen. Waar uit al wederom oogenfchynelyk volgt, dat de Monniken die voorla. Requefte geprefenteerd hebben , en de Cardinaalen die daar over geoordeeld hebben het regt van Ligten afhaalen en vergefeifchappen aan  ( 50 ) aan de Paftoors zonder tegenfpranke toe erkent hebben welk den Paus ook aldus do(r zyne BnUi beveiligt en gebied te werden geobferveerd , nonobftanfiibus conjHtatïombus & ordinatiombus Jpoftohas c te Publiceeren van den Grooten Jï^«W^Ï» af nS* XtS£ cn onder delett. N. by denzelven laai en Ernploy hebben zy nog een jn der Placeet gevoegt van Koning Philip van den ió Maart 105- v ent hetzelve Is het leene wy gevoegt hebben by eerften Employ Jub htu R R. Ontrent alle deze ftukken kunnen>wy wecken met regt aanmerken dat dezelve geene kragt van wet heboen %oor ue , om dat die Placeeten van den Koning ^M^Sëa^ mOOrieur zvn aan de overgcevihge v^^^^^^^^V GENDE, in den Jaare 1632 blykens dezer Stads Capitulatie. En om dat die Placeeten alwaren dezelve ook door onzen wettigen Souverejm of zynen Raade gegeeven zoo wymg al, den oorlot om  C 61 ) te Publiceren door den Groot^n Vicaris verleent, in het byzonder tot de Stad Maaftricht betrekkelylc en met onderling overleg van beide onze GENADIGE HEEREN en PRINCEN beraamt zyn, welk nogtans nöodzaakeiyk vereyfcht word om eenige Souveraine Ordonnantie of Statuut van dien aard binnen deze Stad in te voeren, gelyk wy hier vdorens uit de Receflen hebben aangemerkt. Vervolgens zullen wy ons de Moeite fparen van over de egtheid van voorfz. oorlof om te Publiceeren van den Grooten Vicaris, in eene wydloopige difcuffie te treeden. Te meer, dewyl het ftuk waar toe denzelven bctrekkinge heeft eerder onze intentie beveiligt, dan tegens dezelve volgens den zin der Impetranten verftrekt. Wy kunnen egter niet naarlaaten ontrent voorfz. Placeet van Koning Philip van den 16 Maart 1652 nog beknoptelyk aan te merken. Dat daar by, voorfz. excutoriaal van Profper Caffarellus werd aangemerkt, als een inhezief van gemelte Bulle van Urbanus den agde, en dat die Bulle daar by, te zaamen met hetzelve, op nieuws op verzoek der vier bedelende Ordens geplaceteerd wörd. Waar uit nog al meer en meer kan beweert tworden, dat de Begraffeniflè regten en inzonderlyk de regten van aflbciatie, Ligten en afhaalen, in voorfz. Decreet, niet anders zyn verftaan geweeft, dan in gemelte Bulle, welke dezelve aan de Paftoors uitdrukkelyk toe erkent. Wy zullen dit Afdeelzel eindigen met eene wezentlyke aanmerkinge welke UW EEDEL MOOGENDE by de overleezinge van deze Memorie, zekerlyk meer als eens gemaakt hebben, dat de Geimpetreerdens de Difcipline der Roomfe Kerke, ontrent het Ligten en afhaalen der Doode Lighaamen, voor het grootfte gedeelte gehaald hebben, uit de eige Requeften der Monniken aan de Paufen en Souvereinen geprefenteerd, uit Bullen op haar verzoek en ten haren voordeele gegeven, uit de Privilegiën zelfs door de Geeftelyke Overheden aan hare Ordens, en Cloofters verleend , met een woord uit meenigvuldige Decreeten en Placeeten, uit welkers inhoud iedereen moet belpeuren, dat de Wetgevers of Regters, daar by gebiedende en oordelende, aan dezelve niet wynig toegedaan waaren.. Waar uit volgt dat het regt van de Paftoors tot de oeffeninge van die  (6*2 volgt pf ) die Aften, wel op zeer klaare, onbetwiftbaare, onveranderlyke en alorame erkende fundamenten moet fteunen, terwyi de bewysftukken van d; Privilegiën en Exemptien der Monniken , zelfs te gelyk eene volkomen!? eetuigennTe van de voorregten der Paftoors m voorfz. opziEte uitleveren, en terwyi de openbaare genegentbeid, en ontzag van de Geeftelyke en Waareldlyke Wetgevers en Regters voor den Monachalen Staat in de voorlcedene Eewen, noyt eenige verdonkeringe, vergeet of afschaffinge van die voorregten heeft kunnen durven, of tragten'te weege te brengen. ÉLFDE  Ci>7) ELFDE AFDEELSEL. '•o _; .§ .0/1 ,8 . ... .;. . ;.. jjs tv fjy^ ,.j. j.nr,.--| ij^j' Ï3En Ondergetekende kan gemakkelyk uit zyne eige ongeduldigheid, m het opzoeken, uitleggen, te zamen Hellen, en commentariëren van voorfz. menigvuldige eensluidende diplomata, afmeeten, hoe ver* dnetig de lefture van deze drooge materie aan UW ED. MOGENDE moet voorgekomen zyn. Hy zoude vervolgens niets liever gehad hebben, dan wel deze onderwerpen op eenen logteren voet te overftappen, indien hy van den anderen kant niet bcdugt waare geweeft, dat zyne omiffien en redeenden, omtrent deze of gene byzondere pointen, voor gebrek van goede redenen, toegeving of verzuim zoude hebben kunnen aangezien worden. ■ Nog een oogenblik EDEL MOGENDE HEEREN, en wy treeden in eene andere baan, welke wy verhoopen, met wat meerder gemak, te zullen kunnen overloopcn. Ondertufrchen moeten wy, om te voldoen aan onze belofte, hier boven gedaan, en om de discipline der Roomfche Kerk , omtrent het ligten en afhaalen der doode Lighaamen, by de Monniken begraaven wordende, op de allervolkomenite wvze te doen doorftraalen, alhier nog aannaaien verfcheide fouvereine Gewysdommen en Canones van provinciaafe Conciliën; mitsgaders de eenparige Leering der vermaardfte Doctoren, die de voorhandige quseftie, niet incidcntelyk, of rranfeunter, maar ex profeffo, verhandeld hebben. In het geheel Koningryk van Vrankryk , worden de doode Lighaamen der Perfonen, welke haare begraafieniffen buiten de Parochie verkoozen hebben , niet flegts door den Paftoor geligt, en regt toe na de Klooftcr of andere Kerken gebragt, maar eerfl in de parochiale Kerk nedergezet, en eenen Lykdienft in de tegenswoordigheid van het Lichaam gecelebreerd. Van Espen^ toni. 1. part. 2. tit. 38. cap. 5. No. 15. v Beuvelet in zyne Inflruétien, fur le manuel par forme de Demandès & reponfes familieres pag. 379. édit. 1681, doet deze vrage, wat 'er moet gefchieden, quand un Paroifien défire iïêtre enterrê en un autre lieu, que fa paroife? en hy antwoord: le Clergé fur la parotfe, du quel tl eft décédê va lever le Corps, & Palam conduit dans la même parot fe, après y avoir dit la Mejfe pour le défunt, le Curé 'accompagné de fon Clergé , le va prèfenter au fupèrieur du lieu , oh il üvoït demandé d'étre inhumé. Claudius Henry lib. 1. cap. 3. qua ft. 10. geeft dezelve getuigenis omtrent het generaal, gebruik van Vrankryk, voegende daur by: Aa Ceft  O* ) Cefi ce qui fe pratique au ft partout: il eft bien jufte qu'un enfant rendeTh dernUdevoir a famere, & qM reconnotfe, en qutttant le monde, celle qui Va nourrie de fon Mt pendant fa ne Carel Fevrec in zyn Traétaat de abufu hb. 4. cap. 8. No. 5. ÖT 6. brengt verfcheide parlementaire Gewysdommen by , door welke de voorfz. leering beveftigt word: men vind onder andere in een Boek welk voor titel voert, Journal ^aad^^m^^^o^^ een Arreft van het Parlement van Parys des Jaars 1669. ^de^a volst • La Cour faifant droit &c. êmendant a mamtenu & ga™ ?> les dits Auguftins au droit & pofefion tVenterrer m leur Eghfe les Corpf défunts , quand il y aura éleclio» de fépulture; esquels CorpsZesdffLfeJt levés par les f^*&™^& dttes parot fes, ou ils feront décêdés, & portés a VEghfe parotftale, & condlsetftuite ei TEglife des dits Auguftins pour y être par eux recus De Mangin, Introdu&ion au Saint Miniflere torn 3. fol. 80 mpreffhn è. * Zegt: LorsqiVun dèfunt n'eft point inhumé dans l Lgltje paraWiak fur laquelle il eft décêdé, le Curé de la parotfe leve le Corps uf™ ZnsAgnfe pJroiftale&le eonduit avec fon Dortes de VEglife féculiere ou réguliere, ou le Corps doit être enterrt %TArrêtderJglenie.t du ^Mars ,6,6 Aut re du 7 Ma,,1646. Journal des audiences torn. % hv. 4. chap.f. & le meme fol. 85. 3 Le droit de lever les Corps & les prèfenter a VEghfe , de faire lesProcefflons & les Bènêdi&ions dans la parol fe, appartient auxCures a UXc™$n des RaUgieux & Moines nonobftant ^Mion c^re. Arrêi du Parlement de Grenoble du 17 Décembre 1668. Bajfe tom. i. Overeenkomffig met deze Vonniflen, heeft de Heer Le Qf^ 5^ dinaal, Aards-BiiTchop van Cameryk, in zyne Synodaale Statuuten tit.,. artN^tp^oXP^l%eine defuspenfe, & a tournes fouspeine Ivexcommunication, de tranfporter , Pour ' fol les Corps des fidèles, de la mai/on ou tls feront décédés , au lieu , & auron/choifi pKur leur fépulture, hors ^ f^f^.^ %é portés auparavant par le Curé a VEghfe P*"f*$ fj" pouront être tranfportés dans des carofes fans Clergé & fans Lunu naire ' ft Ton n'en a obtenu de nous la permtfion , & aftn que les Tonvois J1 fafent avec dècence, nous ordonnons, que le Clergé des paroTfes, aLipagnera les Corps jus qua la porte de l Eghfe, ou Ion ook aldus geobferveerd geworden, in de Ooftcnrykfche N Wettor' eerft blykt, uit eene Verkharing van den Jaare 16^  C 99 > door den Vicaris Generaal van Yperen, Sede vacante, gegeven, als te zien is, by van Espen loco antè citato No. 18. Gelyk mede uit een Vonnis van den Koninglyke Raad van Bergen, des Jaars 1656, luidende als volgt: Les gens &c. faifant droit dêclarent, que les Peres 'Kecollets devront fouffrir, que le Corps du défunt, qui aura choifi la fépulture en leur Eglife, foit porté par le Pafleur & Clergé en TEglife paroiffiale, pour recevoir avec décence la dernière Bénédiclion paftorale , & de Ik être conduit par le dit Pafleur & Clergé, fi celui requit en eft, jusqu'a la porte de TEglife des dits Peres , pour a leur fortie dlcelle, le même Corps leur être délivré &c. Vide van Espen, dicl» loco. No. 19. Et No. 10. alwaar hy nog een diergelyk Gewysdom aanhaalt, van denzelven Raad, tuffchen de Paftoors en Minderbroeders van Ath, des Jaars 165 a. Het provinciaal Concilie der Nederlanden , gehouden te Namen in den Jaare 1659, heeft verklaard, dat het aan de Monniken ongeoorloft is, in het geleiden der Dooden , buiten den omtrek van hunne Kloofters de Stole te dragen; dat is te zeggen het gewaad, met welk den Paftoor of Priefter, welke de Lykdienften doet, en het Lighaam benediceerd, en den laatften vaarwel zegt, gekleed moet zyn. Vide van Espen part. 1. tit. 38. cap. 3. No. 44. Het is vervolgens onbetwiftelyk , dat het regt der Paftoors tot het ligten en afhaalen der doode Lighaamen , welk agtervolgens de algemeene kerkelyke Wetten , alomme moet onderhouden worden , in Vrankryk, en in de Nederlanden in het byzonder, door het gezag van provinciale of fynodale Statuten, en van verfcheide eensluidende Gewysdommen is worden beftempeld. Maar men zoude ons miflehien kunnen vragen, hoe de voorfz. Gewysdommen ten opzigte van de Nederlanden overeenkomen , met verfcheide Pauffblyke geplaceteerdc Bullen en Decreten der Cardinalen , omtrent denzelven tyd gegeven ? waarby verboden is , dat het Lighaam eerft na de Parochiale Kerk zoude gebragt worden , alvorens hetzelve na de Kloofters te gelyden. Wy antwoorden ; dat offchoon, uit deze of gene byzondere redenen , zommige Steden of Parochiën, haare oude geregtigheden, dies aangaande behouden hebben, des - niettemin, in nakoming van voorfz. geplaceteerdc Bullen, op verfcheide plaatfen, het gebruik is worden ingevoert, van de doode Lighaamen regt toe na de Kloofter - Kerken te geleiden, zonder dat de gevvoonclyke Hoog-Miffb ten zclven dage in tegenwoordigheid van het dood Lighaam , in de Parochiale Kerke s&JÖ&ba 1 .... Aa 2 , ge-  C roo") «/nnjren werde. Vide van Espen dito loco No. hil cap. 5. g S JS by geene der voorfz. Bullen en Placeten, het Parochhal Relt vL Hefen, afhaalen en vergezelfchappen in twyffel« genrken gzoo volggt van zelfs dat voorfz. Gewysdommenm dus le-re hwe volle kragt en uitwerkzel hebben moeten behouden. IndeSdXe «oude het in de Nederlanden we en "lf bv het voorfz. Concilie van Namen is vaftgefteld, dat gene i Monn k buiten den omtrek van zyn Kloofter mag verfchynen, m d t gïwaad waar mede de ligting en afhaaling moet /ft*»»* ci^r , ****** iof ^ rf4farf^% fiiïf^P^ fSU^Sf&^^ parochi, in quo Mi jus SSf^^S^ ad territorL ipforu,n propnu, quod confiflit intra fepta &> ambitum monajletu.. • Il^Sy* cadavera,irrequifto parocho, non K^fj^** ne^uTams prtsbyteris f.cularibus congreg. «mm >» Mrtenfi * N7el%u\%ulares kabentes privilegiurn fi^^f^ 3fe #*ffi twnpe parochorum fit fttclar tatcrpretanon u ^ Aa 3 bus prxfcnptam disciplinair» Mifli runeraiis live , f j ut corpus Ito co.porc, una haud difficu ter g^ff^^f ^"««o Miffa £«* dcfunóti reftè dcfemtur ad locurn c^ ^ «pul\UfX • dmodutQ in nonnuUi«. Extquix pro defuodto in Patochia ctkbiatentur . cjuemaaiuu Eccktiis hodic obfevvari videmus.  C mt ) Het zoude niet alleen onnoodzaakelyk en vervcelcnde , maar zelfs fchier ondoenelyk zyn de eensluidende gevoelens van het oneindig getal der Regtsfchryvers , welke met ons van hetzelve begrip zyn , in deze Memorie woordentlyk in te lyven. Derhalven zullen de Geimpetreerdens op de voorfz. citatie uit Leurenius alleen laten volgen, de opinie van Manigart, in zyn Praxis Pastoralis part. 2. cap. 2. fol. ,61. Zy hebben dezen Auteur dies te minder willen voorbygaan , om dat hy de plegtigheden waarinne de ligting wezentlyk beftaat , zeer nauwkeurig befchryft , en om dat zyne Leering eene byzondere betrekking , met onze Dicecefe heeft. Hy doet deze vraag: An regulares poffint intrare parochias proceffionaliter cum Cruce fua ad levanda & efferenda corpora; fi contingat aliquos parochianos in illorum Ecclejiis liberè fuam fepulturam eligere? Alvorens te antwoorden, maakt hy eenige aanmerkingen, in voege en maniere als volgt: Vide bullam Leonis 10. dum intra mentis ubi vult Pontifex, ne transeant fratres parochias proceffionaliter cum Cruce ; nifi monito parocho, cujus recufatione factd poffint cum Cruce fua parochias intrare fine ejus & ordinarii prajuditio. Obfervandum regulares pojfe ejfe in proceffione funebri fine fua Cruce juxta Rituale romanum de exequiis; nam geftare Crucem in fimilibus funblionibus denotat jurisdiclionem, quam non habent regulares in parochiis. Dan komt hy tot de antwoord op voorfz. vraag, en zegt: non pojfe regulares proceffionaliter cum fua Cruce intrare parochias juxta Decret. Cong. S. R. E. Cardin. neg. Epijl. & Regul. prcep. Anno 1604 ubi dedaratur & ftatuitur nullo modo licêre etiam fpecialis alicujus confuetudinis prat ex tu cum Cruce proceffionaliter , aut alias ad ejferenda & levanda defunciorum funera intrare vel Ma levare & efferre non vocato & expe&ato proprio parocho eoque ibidem prafente, hoe eft parocho. fatld ajperfione Aq-ua; benedicl Vide Brrbofam Tratlatü de parochis part. 3. cap. ad. Ziet dau dan EDEL MOGENDE HEEREN, eene zoort vaa tó&tó^S«^ der wilfelvalligheden , welke de Paftoraa e JuriSromt^rde Scgraaffeniflèn /uitvaarten, igten af haaien en ™ Ifchapjen der doode Lighaamen , zedert de jongheid van het ChSdom tot in de voorhandige Eeuwe ondergaan heeft. 7oude men na een zoo langwylig en verdrietig verhaal UW EDEL MOGENDE wel durven bidden "van hunne dierbaare aandagt, voor eVvTbbbln ^S^dlTioe dat de begraafTeniifen deHoeVedat Z^nTZ^' aan de Chriftenen is worden «oye- W^mm^^^M^^^ wezentlyk verklnSVlfmT"inftellin-der bedelende Ordens, en na dat dezelve oneindig getal vair ?«5^^^^SrSSp^ en Paftoors, liere kerkelyke Hiërarchie, ^J^'^j^ der doode Lighaamen, SffigS m&m^ vyfüende E§euw een ^t^M Iffi^^t voorfz. hgting en afhaaling PCHoemdat d °o-ei"^^^ nConcihen welke" magt, boven die der Pausfen is ( O , en aan welkers (tellingen zy niets mogen veranderen.  C i°3 ) derzelver overdaad in het verleencn der Privilegiën aan de Monniken altoos hebben beteugelt en ingetoomt. Hoe dat in het byzonder het Concilie van Latéranen van den Jaare 1516 heeft vaftgefteld , dat geene Monniken de Parochiën procefïïes gewyze zoude mogen intreeden, om eenige'doode Lighaamen te ligten, ten zy na vermaaning, afwagting en toeftemming der Paftoors. - Hoe dat de Decifie van voorfz. Concilie, en de Bulle van den Paus Gregorius den XIII. waarby onder andere de exemptien der Monniken omtrent dit onderwerp ad terminos juris communis gereduceerd zyn, altoos naderhand door zyne Opvolgers op den Pauffelyke Stoel zyn worden agtervolgt. Hoe dat eindelyk de verfcheide Congregatiën der Cardinaalen, welker uitfpraaken , zig door de gehcele Roomfch - Chriftene waareld uitbreiden , de fouvereine Raaden , de provinciale Conciliën , de Biffchoppen in haare afzonderlyke Dioecefen , altoos naderhand in hunne Vonniffen, Ordonnantiën en Mandementen, het Regt van ligten, afhaalen en benediccren der doode Lighaamen , als een wezentlyk en onaffcheidelyk deel der paftoraale Jurisdictie hebben aangemerkt, en in nakoming van voorfz. Concilie en Bulle vaftgefteld en verftaan: Dat geene Monniken , zelfs niet op voorwendzel van eenige gewoonte, zouden durven ondernemen, de Parochiën proceflies gewyze, met opgeheeven Kruis in te treeden , om de doode Lighaamen te ligten en aftehaalen, zonder den Paftoor. van den overledenen behoorlyk te hebben gerequireerd, vermaand en afgewagt. Niets is vervolgens zekerder en ontegenfprekelyker , dan dat den Eisch en Conclufie der Impetranten draadftrydig aanloopt tegens de gemeene Regten, tegens den geeft der generale Conciliën, en tegens de ftandvaftige univerfeele Discipline der Roomfche Kerk, zedert de jongheid van het Chriftendom , tot op den huidigen dag onverbrekelyk gebleeven. Het Quam fententiam, & uoa fuperioritatem Concilii fupra Pontificem multis rationibus ex facra Icriptura, traditione patrum, & u(u Eccleüx «dftruic, idem Rieger Jurisprudeeüse Eccleiïalticae part. I. §. 290 & feqq. Ex quibus fatis intelligitur, quinam poteltate legislatoria in Ecclefia gaudeant cum enim fumma poteftas faera ipfi Ecclefrx a Chrilto fit concefia, quam Concilii univerialia reprefentant, & incer Episcopos omnes Principatum Romanus Episcopus obcineat, cui univerlx Ecclefioe cuTa & unitatis cuttodia eft commiffa du-« bitari non poteft, quin leges univeriales condere poQinc Concilia cecumenica nunc declarando dogmata, & ftabiliendo, nunc etiam uoiverfam disciplioam Saociendo fecundo Pontifex Romanus cujus esiidta pteniffimum habtre robur incipiuet, fi in dogmaticis expreffus aut tacitus Ecclefix conitnius, in disciplinaribus Episcoporum tamjuicn conredtorum uruverfx Eccielix receptio ac dtbiu promulgatio accelkiit. Idem Kieget pact. 2. §. 2$.  C 104 > Het blvft ons no<* overig, op eene gepafte en overeenkomftige wyze; met ons h er vooizen gemaakt Plan en verdeeling te handelen over de partLuhere discipline van het Bisdom, waar onder de Impetranten te zamen met de Geimpetreerdens gehooren. DÏ is hSt geene wy zullen tragten af te maken in de volgende Seftie. TWAALFDE AFDEELSEL. TTEt is Zcker en vaft, dat het de BiiTchoppen toeftaat in haare Di«cS, na1 Wch van ^Wc^^d^^g^ - te fta- mM^m st^^kheid vlo" n om daar uit een volltrekt bewys der ongegrondheid van den •tóran wVg-dSr-oor^ T g **** omcrenttet begraten der doode Lighaamen onder een ander z.gf ^ZÏÏlwZ**» of hoedde roepamng van alle voorf, Pauflelyke Bullen en Deereten, tor het KM» van Luyk,en vervol Het if el ontlgenfprel/elyk dat ^^l^^Z zyn , noodzaakelyk moet toegepaft worden aan den geeu cn ^ -(t) Plures Buil* in Tomis Bullani Romani contentx J™^^R^ÏÏ Regnumaut PnncïpKüi», velÜiüine5regul«e*umusRegmveH'iovmC»xi &  ( i°5 ) het Volk, mitsgaders aan de byzondere gefchapenheid en belangens van het Gemeene - beft, welk door dezelve moet beftierd worden. En terwyi het onmogelyk is, dat den Paus, zoo als hy zelfs bekend in cap. i. de conftit. in 6. altoos te Rome een geftadig verblyf houdende, volkomentlyk onderrigt zy van den inborft van alle RoomfchCh riften e Natiën , van de byzondere gefteltenis van haare kerkelyke Regeringsform, en van de particuliere relatien , voordeeligheden en bclangens van ieder Bisdom of Provincie; zoo zal niemand durven ontkennen, dat het zeer moeilyk en tegens alle waarfchynelykheid is, dat de generale PamTelyke Wetten te Rome uitgegeven , tot alle Staaten, Provinciën en Bisdommen van het Roomfch Chriftenryk zouden toegeëigent zyn, en nimmer tegens derzelver voordeel en waare belangens aankanten. Van Espen, ibidem. ( i ). En terwyi in tegendeel niemand beter door de ondervinding geleerd kan zyn, wat aan ieder Provincie toeftaat, betaamt en behoorlyk is, dan den eigen BhTchop , welken den toom van het kerkclyk beftier aldaar werkelyk in handen heeft. Daarom is het, dat in de meefte Ryken en Staaten van het Christendom, en byzonderlyk in de Nederlanden, geene, van dat oneindig getal der Bullen in de Bullaria en andere verzamelingen gevonden wordende, Kragt van Wet heeft; ten zy dat dezelve door de Biffchoppen aangenomen, en door hun aan het Volk voorgcfteld zyn. Van Espen, Dijfert. in jus ecclef. novifjhn. §. 4. Waaruit voortvloeit, dat indien men wil bevroeden , welke der onderfcheidene Pauffelyke Bullen, over zeker onderwerp uitgegeven, met den geeft van onze Provincie of Bisdom overeenkomen , daarin aangenomen zyn, en Kragt van Wet moeten hebben, men flegts B b nodig (1 ) Porro ufitatus receptusque jam pridem publicationis ritus eft, ut conftitutiones eccleuafticas populo a tuis respcótivè Episcopis, per Paftores aliove modo quo sd fingulorum notitiam venire queaDt proponantuf. Et (ar.e cum varia fiot hominum ingeoia & fumma circa ditciplinam txteriorem Provinciarum & Ecclefia'um varietss ac particulares occurrant in fingulis confuetudines (quarum fe ignaros elïs ultra fatentur Pontifices cap. 1. de Corfiit. in 6.) quis non fatebitur admodum Forc difficile imo quodammodo impoffibiie Legem generalem Piovinciis omcibus & Populis convenire & interdum non impirgere in publica commoda. Hinc omnibus pafiïm notum eft ex innumtris illts Builis qux p aeallegatis Bullariis Camprehendumur r.on alias hic vigêre aut obftiirgere Belgas rifi q- te s preek libus rtceptx populo ptopofitae funt nifi rortè quas dum in faroiüis Tegulatium iotra eortm fepta domeftica oblervantur q.ix dum in p-ubiicum ie non produnt etiam nihil id Publicos V!#j>iftratus fpj-éiant. Vide etiam Rieger, dicl. part. 2. 26. '  C 106- ) nodig heeft te raade te gaan, de Biffchoppelyke Mandementen en Ordonnantiën dieswegens uitgegeven: Want deze niet alleen een byzonder gewigt van de Directe Legislative Magt des Bilfchops in zyne Dioecefe aflenen , maar ook tefFens dienen tot compas of noordftarre om ons oordeel te bellieren , in de onderfcheiding der Pauffelyke Bullen , welke met den geeft , aart en nuttigheid van onze particuliere Dioecefe overeenkomen, en door de Biffchoppelyke aanneeming bekragtigt , aldaar voor Wet moeten gehouden worden. Den Biffchop kan ook niet verftaan worden , eenige Ordonnantiën of Mandementen, proprio motu, onder zyne jurisdictie, te hebben willen maken en afkondigen, welke tegens den geeft en discipline, van de univerfele Roomfche Kerk zouden ftryden; • Maar hy moet in tegendeel vermoed worden, die Pauffelyke Bullen, welke tot het wclzyn van zyne onderhorige Kerk konde verftrekken, in zyn Bisdom te hebben willen invoeren, en in gebruik brengen ; de andere, welke een tegendeelig uitwerkzel zouden kunnen hebben, aldaar buiten wezen laten, en in allen opzigten de eenigheid en eensgezindheid, de regtgelovigheid, en de generale grondflagen, waarop de discipline der univerfele Roomfche Kerk gebouwt is, mitsgaders de gemeene Wetten, in eere houden. Het is vervolgens zeker en vaft , dat de Biffchoppelyke Ordonnantiën , ons moeten tot regel dienen om te oordeelen, welke Pauffelyke Wetten met de byzondere Kerkelyke Regerings - forme van dit Bisdom overeenkomen, en welke aldaar voorheen fchynen aangenomen te zyn geweeft, of nog aangenomen behoren te worden. Laat ons vervolgens nagaan , wat omtrent het ligten , afhaalen en vergezelfchappen der doode Lighaamen , welke buiten de Parochiën in de Kloofters begraven worden, in deze Dioecefe vaftgefteld is. Voor eerft hebben wy geoordeeld , dieswegens by eerften Employ fub litt. XX. te moeten voegen een extraft, uit de archidiaconale Statuten van Luyk, van den Jaare 1655, waarin ftaat: Dat iedereen indagtig moeft wezen, dat dikwils door verfcheide Pauffen en door de Congregatie der Cardinalen van den Jaare 1604. verklaard en vaftgefteld is, dat aan niemand geoorlooft is, zelfs niet op voorwendzel van eene byzondere Coftume, in de Parochiën proceffics gewyze met het Kruis te komen , om de doode Lighaamen te liirten en te verdragen, ten zy met confent van den Paftoor. "Twcedens hebben wy gevoegt fub litt. YY. by denzelven eerften Employ , een extraól uit eene Ordonnantie van den Heere CardinaalBiffchop Jan Theodoor , van den Jaare 1756 , waarin men vind de volgende uitdrukkelyke woorden: In-  Inherentes Decreto facfa Congregationis de die ia Jan. 1604. decta^ ramus Regularibus, quorumcumque Ordinum & Congregationum Mendicantium, jive non Mendicantium nusquam lieer e etiam fpecialis aücujus privilegii aut confuetudinis pretextu extra clauftri fui fepta Parochias cum Cruce proceffionaliter vel aliter adire Parocho invité aut inexpe&ato ad efferenda aut levanda corpora defunciorum: Verders is ter Aften te vinden, by antwoord, fub. litt. D. een inhibitie, aan de Paters Predikheeren dezer Stad, over hetzelve onderwerp gedaan, door het Synode van Luyk den 6 Mey 1760. En eindelyk by hetzelve antwoord fub litt. E. eene jongere inha> fivc Verklaring , van Wylen den laaft overledene Prins-Biffchop, gegeven den 28 November 1780. Hieruit blykt vervolgens ontegenfprekelyk, dat de kerkelyke discipline van het Bisdom van Luyk , omtrent het ligten , afhaalen en vergezelfchappen der doode Lighaamen, teencmaal overeenkomftig is met de gemeene Wetten, met den geeft der generale Conciliën en met de fucceflive Paufelykc Bullen, en inzonderlyk met de geene in latere en hefchaafdere tyden gegeven. En dat de buitenfporige privilegiën, welke een en andermaal in oudere duiftere eeuwen, daar aan tegenftrydig, aan de Monniken mogten verleend zyn geweeft in dit Bisdoni , of wel nimmer zyn aangenomen, of immers aldaar, zoo weinig ftand hebben gehouden , als te Rome zelfs en in andere Staten van het Roomfch Chriftendom; tuigens de menigvuldige herroepingen, door de Pauffen en andere gceftelyke Overheden, daar tegen uitgegeven. Uit deze hiftorifche Deductie en uit de Autoriteiten daarby aangehaald, hebben de Geimpetreerdens, in de vcrdeelingen aan het hoofd van deze Memorie ontworpen, deze volgende wettige gevolgtrekkingen, vermeent te kunnen maken. Dat het regt der doode Lighaamen te ligten , aan de Paftorale Jurisdictie, op eene effentieele en onaffcheidentlyke wyze verknogt is. Dat de religieufe Ordens ten genen tyde, een wettig begin van eene Poffefïie daar aan tegenftrydig, hebben kunnen maken. Dat zy van den beginne af grondelings onbekwaam zyn geweeft, en altoos zyn gebleven, om die geregtigheden te konnen bezitten. Dat die gewaande Poficffie, al hadde dezelve een begin kunnen neemen, onophoudentlyk zoude zyn worden onderbroken : En dat eindelyk het regt der doode Lighaamen te ligten, ten opzigte, der Paftoors eene res mere facultatis is, omtrent welke geene gceftelyke Perfoonen of Gemeentens, door geene poifeffoire aften, en door geen verloop van tyd, eenig regt van pollideren of prescriberen hebben kunnen verwerven. Bb 2 Deze  Deze «gevolgtrekkingen hebben de Geimpetreerdens voorgenomen in de vofgende Afdeclfels , van dit eerfte Hoofdftuk, met voldoende beweegredenen en vereifchte regtsautoriteiten te bekleden en te beveiligen. DERTIENDE AFDEELSEL. _ri Et zoude onnodig en verveelende zyn , alhier breedvoeriger te bewyzen, dat het regt der Paftoors, om met dc gewoonelyke Plegtigheden te intervenieren, by de BegraaffenhTen van haare Parochianen; even eensgelyk het regt van deze, in de Chriftelyke Leere te onderwyzen, en de H. Sacramenten der Roomfche Kerk te vergunnen, een wezentlyk deel of pligt van haren Staat en van hare Amptsbediening uitmaakt. Alle Schryvers over dc kerkelyke Wetten komen daarin overeen, en wy hebben gezien, dat de gedenkfehriften der oudfte tyden, daar af eene onwederfprekelyke beveiliging uitleveren. Van Espen, part. i. tit. 3. cap. 1. No. 5. Gerfon Parif. Cancel. de poteft. ecclef. conf. ia. (1). De Roomfch-Chriftenc, agten zig niet weinig gelukkig, van door de kerkelyke begraaffenis deelagtig te worden aan de Gebeden, welke voor de overledene in dc Roomfche Kerken dagelyks gedaan worden, cn de weigering van die begraaffenis , word ook onder haar voor eene zware ftraffe cn fchrikkelvk ongeluk aangezien, waar door den Dooden van alle gemeenfehap in de Gebeden word uitgefloten. Van Espen, part. 1. tit. 38. cap. 6. . Ook word die kerkelyke begraaffenis, met de gewoonelyke plegtigheden niet toegedaan , ten zy aan Roomfch - Chriftene, welke hunne zonden belydende, boetveerdig in den fchoot van de Kerk geftorven zyn. Den Herder alleen, word vermoed zyne Schaapcn beft te kennen, en het is ook den Paftoor alleen, welken zyne Roomfch-Chriftene Parochianen , van alle andere moet onderfcheiden, en welken rekening moet geven van de innerlyke gefteltenis van hun geweeten. Het is vervolgens ook den Paftoor alleen, welken moet oordeelen, of ( r) Proinde meritö dicendum cum Pio Gerfonio P*rifienfi Cancelatio, Domini curati funt in Ecclefia mhores Vr ridicules, abufifs, non obftant quelquPofleflion, ou apparance de Titre qu'on puifTe aHéguer. Papon, en fes arréts. lm 13. art. 8. Du Laury, jurisprudence du Bays-Bas, arret. 1. No. 2. SKI apert notoirement, voir tant feulement, par quelque violents préjumption de droit, de rinjujlke de la poffeffton, feu de'non jurepoflèslionis , ty encore moins , iil fe traite des pojj'effions , juris improbi, ou des chofes ilhcttes ou défendues, iftius modi enim rerum nulla poteft efle poflefTio adeoque nee rennend» polTefllonis interdiftum. Du Laury, arret. 21. fol. 93. De Impetranten zullen niet nalaten, hier tegens by te brengen, alle de dopen , welke het vulgus interpretum aan de immemoricle Folleilie toefchryft, te weeten; quod talis poffeffto habeat vim tituli , eoncejionis privilegii, confiituti & quod locum habeat, etiam ubi jus refiftit poffefftoni & acquifitioni. . J Edog een leerling, welke de Regtsgeleerdheid, flegts van verre, gegroet heeft, gevoelt genoegzaam , dat vermits het eene onmooeelyKheid en eene formeele contradictie is , dat iemand wel en te reet poffideerd eene zaak, welke hy niet kan of mag poffideren, dat vervolgens zeggen wy gene civiele of canonike Pofleffie kan verftaan worden , in wezen te zyn of plaats te hebben , wanneer de pretenfe Bezitters radicitlis tncapaces zyn , en de gepoffideerde zaak , buiten haar commercie is, of wanneer ab initio van een contrarie Titel confteerd, en nog yeel weiniger, wanneer die gewaande Pofleffie, immiddels van tyd tot tyd , door de Wetgevers is worden teen onbekwamen of gebrekkigen Titel geweeft is. Tria hoe textu adjlruuntur, zegt Boehmer, ibidem %. 40. 11110. Prefcriptionem immemorialem habêr» vim Tituli & immunitatis impetrate, hoe eft non opus effe alium allegare Titulum, quam folam Vetuftatem, ex qua prefumptio jufti Tituli per fe nafcitur, quod, fcilicet pofjeffores res, quas poffident, olim juftè & legitimè acqutfmerint. Cc 2 «do  C tis > ido. Pojfejjbrem Mum probantem abfolvendum cffe nee docêre debêre Ce immunitatem, vel Jus olim legitimè acquifiviffe, quamvis tale fit, in quo alias editio Tituli defideratur. pio. Admittandam tarnen efj'e probationem in contrarium. Ouamvis enim ex Vetuflate violenta Prefumptio pro Titulo , olim legitimè confituto nafcitur, hec tarnen expirat, fi Probatio liquidisfima, que contra hanc Prefumptionem defideratur, in contrarium ab aclore produ&a fuerit. Sic enim evincitur non adeffe talem Vetuflatem cujus initn tnetnoria non exflat; fed probata origine poffeffionis, & modo acquirendi probata illegitima acquifttione tempus immemoriale deflruitur. Het is vervolgens na Regten cn Billykhcid zeker, dat de immcmoriele PoiTeffie alle hare kragt cn uitwerkzel verheft , zoo haaft men in regten kan bewyzen, dat het beginzel van die PofTeffie zonder Titel geweeft is, of dat dezelve met een gebrekkige Titel begonnen heeft,of wat meer is, dat den bezitter geen bekwaamc Titel heeft kunnen hebben. Men moet nogtans aanmerken, dat het, om de kragt van eene immemoriele Poffeffie , om verre te werpen , niet genoeg zoude zyn, flegts met documenten te bewyzen, dat den tegenwoordigen bezitter, over eeuwen niet in bezit is geweeft van die zaken en geregtigheden, waar over quadtie is; ten waare daaruit teffens blykt, dat hy ze in latere tyden niet heeft kunnen verwerven , of dat het beginzel , bevoorens, of naderhand, onwettig is geweeft. Boehmer, ibid. 41 «2? 42. Mcnchenii, Differt. de prefcrip. immem. per docum. elidendi §. 7. Uit deze grondbeginzelen is gemakkelyk op te maken, wanneer de immemoriele"Pofleffie na Regten eenig uitwerkzel moet hebben, en wanneer niet. Voor eerft, is het klaar en ontegenfprekelyk, dat dezelve_ te vergeefs zoude voorgewend worden, om iemand te doen handhaven, in de Poflcsfie van eene zaak, of geregtigheden, welke hy na regten niet kan, nog mag bezitten; want zoo haaft bewezen word, dat hy dezelve niet heeft kunnen bezitten , word ook teffens aangetoont , dat het beginzel van die Pofleffie noodzakelyk gebrekkig moet zyn geweeft ; offchoon den tyd van haaren oorfprong onbekend is. Ex hacletws dicfis fluit, zegt Boehmer, ibidem §. 43. No. 3. allegari non poffe hanc vetuflatem in iis rebus, que poffideri ab-allegante Tiequeunt; hoe enim ipfo quod poffideri ab Ulo nequeant, flatïm oflenditur illegitimè , olim ea ipfa effe acquifita , vel tnaximè fpecificata originls notitia & memorla deficiet. Tweedens, is ook onwederdenkelyk , dat de immemoriele Pofleffie geen plaats kan hebben, wanneer de gemeene Regten aan de Poflesïte zodanig tegenftrydig zyrr, dat de gepofiideerde zaak, niet in com" ^ mer-  C "7 ) mcrcio poffidentis, is; by voorbeeld; agtervolgens de Roomfch-ChriftcLeering; de bezitting van Beneficiën door wereldlyke perfoonen; dé oefening van paftorale Aften, door Monniken, die niet Paftoor zyn, &c. Engel, loco ante citato. Molinasus, torn. a. de jfu/lit. tit. 78. No. 6. Derdens, wanneer den bezitter zig grond op eenen Titel, welken bewezen word onbeftaanbaar te zyn: by voorbeeld; indien hy zig beroept op Privilegiën, welke herroepen zyn. Argum. Auguft. Barbofs, Summa apoflolicar. decif. coll. 441. No. 15 & 16. Vierdens, wanneer men kan doen zien, dat de immemoriele Poffesfic, nimmer een wettig begin heeft konncn necmen : by voorbeeld; wanneer men door eene aaneenfehakinge van een menigte verbiedende Wetten kan goed maken, dat de Wetgevers altoos een wakende oog, tegens de influiping van die Poffeffie, gehouden hebben. Men kan ook uit de voorfz. redenvoeringen gemakkelyk befluiten, dat de immemoriele Poffeffie , nog veel minder kragt en uitwerkzel kan hebben, wanneer goedgemaakt word, dat dezelve geïnterrumpeerd is geweeft: by voorbeeld; wanneer het de Wetgevers behaagt heeft, het gebruik van de gepoffidcerde zaak , aan de bezitters, door latere Wetten te verbieden, of te ontneemen: vermits daar door niet alleen alle vermoedens-blyken van eenen ouden vcronderftelden Titel, buiten wezen gefield worden, maar ook alle waaragtige voorgaande Titels zoude opgehouden en vervallen hebben , en te niet gedaan zyn geworden. Laat ons deze Grond-beginzels , van wat nader by , tocpaffen tot het voorhandig geval. En terwyi wy uit de kern der Regtsgcleerdheid, hebben doen zien, dat de immemoriele Poffeffie , niet anders uitleverd , als eene preefumptie van eenen ouden wettigen en beilaanbarcn Titel: laat ons onderzoeken , of de Impetranten , na Regten kunnen vermoed worden , eenen dusdanigen Titel , voor haar te hebben, kragtens welken zy beregtigt zyn, om de doode Lighaamen, zonder interventie of toeftemminge van de Paftoors, te ligten en afhaalen; dan of integendeel van deze zyde niet ten regtsgenoegen bewezen is , dat zy dusdanigen Titel niet kunnen hebben. Wy hebben hier boven goedgemaakt, dat het regt van ligten, afhaalen en vergezelfchappcn der doode Lighaamen, een wezentlyk deel der paftorale Jurisdictie uitmaakt. Deze zyn vervolgens jurisdiftionele Aftens , welke niet kunnen gegeoeffent worden , dan door perfonen , welke dusdanige Jurisdiftie hebben. Dus is het ontegenfprekelyk dat de Monniken , in qualiteit sis Monniken, onbekwaam zyn, om dezelve te kunnen waarnemen. Cc 3 Het  C "8 ) Het is wel waar, dat de religieufe Kerken, door byzondere Privilegiën der Paufen, in vroegere tyden, ter oorzaak van de fchaarsheid of ongelettertheid der wereldlyke Geeftelykheid, tot parochiale Kerken hebben kunnen verheven, en dus de Monniken tot parochiale Bedieningen , daarin aangenomen worden; waartoe betrckkelyk zyn de annexen, by den tegenzvdigen laatften employ gevoegt, fub litt. A & B. Maar het blyft des niettemin waar, dat de Monniken, welke geene parochiale Kerken hebben, en welke niet Paftoors zyn, geene paftorale Jurisdictie hebben, cn dat zy daarzonder onbekwaam zyn, om eenige Aften, aan dusdanige Jurisdictie wezentlyk verknogt, te oeffenen. En vermits het aan een ieder bekend, en buiten alle tegenfpraak is, dat de Impetranten, binnen deze Stad, zig nimmer de hoedanigheid van Paftoors hebben aangematigt , of haare Bede-plaatzen tot parochiale Kerken, hebben willen doen verheffen; zoo is onwederdenkelyk, dat zy zoo weinig, uit hoofde van haren ftaatbekwaam zyn, om de. ligting der doode Lighaamen te doen, als eenige andere wereldlyke Inwoonder dezer Stad, of als een particulier Borger, om op de perfonen van zyne Mede-borgers, hoogen of laagen regtsdwang te oeffenen. . En terwyi wy hier boven hebben aangetoont, dat dusdanige grondelingfe onbekwaamheid, alle kragt en uitwerkzel , van de immemoriele Poffeffie , en alle vermoedens - blyk van ouden Titel , daaruit voortfpruitende , wegneemt en ontzenuwt; zoo is 't evident, dat de Impetranten , ten dezen als radicitus onbekwaam zynde, moeten verftaan worden , zonder Titel nülhtcr en fine allo juris efeclu , te hebben gepoffideerd eene geregtigheid , welke teencmaal buiten haar bedryf was, en waar omtrent zy nimmer eenige wettige Poffeffie hebben konnen beginnen. De Impetranten zouden hier tegens kunnen opwerpen , dat haare incapacitcit, door middel van eene Pauffelyke Privilegie, hadde kunnen opgeheven worden, en dat zulks moet vermoed worden, terwyi de immemoriele Poffeffie in plaats van Titel en van Privilegie diend. De Geimpetreerdens willen, om deze opwerping te beantwoorden, niet onderzoeken, of en in hoe verre den Paus kan vermoed worden, aan het voorfchrift der gemeene Wetten, en aan de Regten en Geregtigheden der Biffchoppen en Paftoors, zoo binnen deze Nederlanden, als3 elders, te hebben konnen of willen derogecren. Maar dit ftcllen zy voor zeker, dat de mogelykhcid van dusdanige Derogatic, of Privilegie niet genoeg is, om de immemoriele Poffeiüe der Impetranten, beftaanbaar te maken. Deze ftelling zal aan UW EDEL MOGENDE allerklaar!*, voorkomen., wanneer zy flegts gelieven in aanmerking te nemen;  C "9 ) Dat , offchoon eene immemoriele Poffeffie , de kragt en uitwerking van een Titel heeft, dezelve evenwel geen Titel is, nog ook niet tot een onwederleggclyk bewys, maar flegts tot een Vermoedensblyk diend, dat een Titel van ouds in wezen geweeft is. Deze Vermoedens-blyk houd natuurlyker wyze op, door de radicale incapacitieit: want, zegt Engel, lib. i. tit. 4. No. 21. Ma regula queö traditur a glojfatoribus, quod acquifibile per prïvilegium pojfit etiam acquiri per confuetudinem, vel prcefcriptionem temporis immemorialis, tantum procedit in iis , in quibus non datur incapacitas poffeffionis, plerumque etiam concurrit ad impediendam tali cafu confuetudinem, quod ea rationabilis non fit, vel in detrïmentum ecclefiarum tendat. Dus is zeker, dat ingeval van radicale incapaciteit de immemoriele Pofleflie, op haar zelve, geen kragt van Titel, of Privilegie heeft; Maar , dat den Titel of Privilegie , eerft had moeten bewezen worden, eêr dat dezelve radicale incapaciteit, kan vermoed worden te zyn opgeheven , en dat insgelyks de opheffinge van de radicale incapaciteit , eerft moet ten regtsgenocgen aangetoont zyn, eer dat men kan veronderftellen, dat den bezitter een wettig en beftaanbaar begin van zyne PofTeflie, ab immemoriali tempore, heeft kunnen maken. En inderdaad, indien men zulks anders wilde begrypen, dan zoude daaruit noodzaakelyk, een circulus vitiofus, moeten volgen, by welke de immemoriele Pofleflie gebruikt word , om den Titel of Privilegie te bewyzen, en dan wederom den Titel of Privilegie, om te bewyzen de wettigheid van de immemoriele Pofleflie, en de bekwaamheid om, ab immemoriali, te hebben konnen poffideren. - Kortom, men moet veronderftellen, dat den bezitter, poffeffionis capax is, eer dat men door de immemoriele Pofleffie de wezentlykheid van eenen Titel of Privilegie kan vermoeden ; om dat, wanneer hy incapax poffeffionis is , de immemoriele Pofleffie , waaruit deze Vermoedens-blyk had moeten opreizen, geen begin heeft konnen nemen. Waaruit men befluken moet, dat de immemoriele Pofleffie wel genoeg is, om zaken, regten en geregtigheden te doen geworden aan perfoonen , welke de vereifchte hoedanigheid hebben, om dezelve te kunnen bezitten; maar dat de immemoriele Pofleflie alleen, aan niemand die hoedanigheden geeft, indien hy ze van den beginne niet gehad heeft. Dus dat ontegenfprekelyk is , dat de Monniken notoirlyk gene paftorale Jurisdictie hebbende , door gene immemoriele Pofleffie het regt hebben kunnen verkrygen, van paftorale Aclens aan die Jurisdictie efléntielyk verknogt , te oeffenen , zonder dat alvoorens door eenen fpecialcn cn validen Titel of Privilegie bewezen zy , dat zy tot het oeffenen van paftorale Functien , zonder paftorale Jurisdictie te hebben gewettigt, en bekwaam gemaakt zyn. Even  Even zoo weinig , als een Borger of Inwoonder, notoirlyk geene ttlagiftrale Jurisdictie hebbende, door geene immemoriele PoiTeffie het regt zoude kunnen verkrygen, om magiftrale Bedieningen waar te nemen ; of fchoon waar is, dat hy door een fpeciaal Privilegie van den Prins, hadde kunnen gewettigt en bekwaam gemaakt worden , om zonder eenige Jurisdictie te hebben, zommige jurisdiftionele Aftens, te oeffenen. Per L. 6. Cod. de Prafcriptione 30 vel 40 annorum. Iluber, ad ff. lib. 2. tit. 1. Aro. 9. Mean , obf. 292. No. 8. Waffenaar , cap. 12. No. ai. Maar wat hebben wy dog nodig, zoo diep in deze fubtiliteiten van Regten in te treden, terwyi wy uit de Titels zelfs , door de Impetranten voorgebragt, genoegzaam konnen aantonen, dat haare Poffeffie ongegrond, gebrekkig en onbefiaanbaar is. Welke zyn die Titels en Privilegiën, waarop de Impetranten, ter Aften, de wettigheid van haar Bezit-regt, geveftigt hebben? Het zyn weinige Pauffelyke Bullen, uit particuliere inzigten, in zeer donkere tyden , tegens den geeft en voorfchrift der Vaders van de generale Conciliën, uitgegeven. Deze Bullen zelfs, indien ook waar was , dat zy iets tegen de intentie der Geimpetreerdens behelzen, zyn kort na haare uitgeving, en naderhand zeer dikwils door andere, plegtiglyk herroepen. Wy hebben vervolgens niet nodig, EDEL MOGENDE HEEREN, van onze herifenen langer te breken , om de kragt der Vermoedcnsblyken, uit de immemoriele pofleffie refultcrende, op te wegen en te bevroeden, of zy in dit geval, eenen bekwamen Titel, voor de Posfeffie der Impetranten, kunnen voorbrengen. Wy hebben niet nodig met Vermoedens-blyken te werk te gaan, vermits wy de Titels zelfs , waarop zy zig ter Aften grondveften, onder de oogen hebben. Wy hebben ten vollen gelegentheid gehad , om die Titels rypelyk en nauwkeuriglyk, te onderzoeken; En wy durven ons ftreelen, derzelver onbeftaanbaarheid, hierboven zoo bondig te hebben goedgemaakt, dat het onbezonnc zoude zyn, diesWegen alhier nog in herhalingen te treden. Ziet daar dan EDEL MOGENDE HEEREN! het beginzel en den grondflag van haare Poffeffie, door de Impetranten zelfs ontdekt en blootgelcgt. Een beginzel , welk dusdanige omftandigheden en gevolgen heeft, dat alle de voordeelige pradumptien , welke uit eene immemoriele Pofleffie, voor de Impetranten zoude kunnen opreizen, daar door or.vermvdelvk vervallen: Wat  ( 121 ) Wat meer is , wanneer men rypelyk overweegt , allen het geene door de kerkelyke Wetgevers , omtrent het ligten, afhaalen en vergezelfchappen der doode Lighaamen , zedert de inftelling der Bedelende Ordens, tot op den huidigen dag, vaftgefteld is, zal men gemakkelyk ondervinden, dat het onmogelyk is, dat de Impetranten een wettig begin, van eenige hoegenaamde PoiTeffie, hebben kunnen maken, en nog minder, dat zy daarin wettiglyk hebben kunnen volharden. Wy hebben immers, na vereifch van Regten betoogt, eene aaneenfchaking van Pauffelyke Bullen, Decreten van Conciliën, Uitfpraken van Cardinalen, Synodale Statuten, Biffchoppelyke Ordonnantiën , waar by de oeffeningen van voorfz jurisdiftionele Aften aan de Paftoors toeerkent, of aan de Monniken uitdrukkelyk verboden is. Wy hebben doen zien, dat de univerfele difcipline der Roomfche Kerk, zedert alle oude tyden, aan den Eifch der Impetranten, tegenftrydig is geweeft. |? Dat men ons dan aanwyfe een tydftip , op welk dezelve redèlyker wyze, een Oorfprong van eene wettige en onverhinderde Bezitting, hebben mogen maken: En indien het ook al aannemelyk was, dat zy teeniger tyd, zonder, inbreuk of veragting der kerkelyke difcipline, zig de oeffening der qusftieuze Geregtigheden, hebben kunnen onderwenden: Blyft het dan nog niet waar en ontegenfprekelyk, dat de Wetten, Decreten en Conftitutien, daar tegens onmiddelyk gegeven, of naderhand uitgekomen , die nauwelyks begonne PofTeflie onderbroken of geïnterrumpeerd hebben. Terwyi niets zekerder in regten, en niets overeenkomftiger met de natuurlyke reden is , dan dat niet alleen flegts een nieuw ingevoert gebruik , maar zelfs de alleroudfte cn aJlerkragtigfte gewoontens , zoo wel als alle voorgaande Wetten door eene volgende latere Wet, geabrogeerd, ontruimt en te niet gedaan worden. Engel , lib. i. tit. 4. No. 20. ( ï ). - Welk dies te meer moet plaats hebben, wanneer in de latere Wetten (zoo als in verfcheide der gene, waar over ten dezen quseftie is) uitdrukkelyk is ingelyft, deze claufule; non obftante confuetudïne privilegio, jlatuto, ofwel, non obfl'antibus omnibus quibuscumque cor. trariis. Engel, ibidem ( 2 ). D d Waar (1) Tolütur eonfuetudo femel legitimè conftitura , & introdufta, non per unum folum Aftum contrarium, féd per confuetudinem, aut Ltgem contiariam. (2) Et quidem Lex generalis tollit coniuetudi>;em generalem contrariim, fed non par-  ( ff* ) Waar door dc Wetgever met des te meer nadruk , heeft willen inboezemen , dat zyne Wet zonder uitneming van perfonen , zakeft of gevallen , overal ftiptelyk zoude moeten'onderhouden worden. Uit welk alles voortvloeit, dat in aanzien van dusdanige latere Wetten, niet alleen alle generale of particuliere Voorregten, aan deze of gene perfonen en gemeente verleend, niet alleen de byzondere Statuten , Decreten en Conftitutien , door de Wetgevers bevorens uitgegeven , maar ook alle zoo generale als particuliere , alle oude of nieuwe Gewoontens, in alle Provinciën, Staten, Plaatzen of Diftricten , zonder uitneming vervallen zyn, en buiten wezen cn uitwerkzel, gefield worden. Engel, ibidem. Dit alles in aanmerking genomen , laten zig de Geimpetreerdens vaftelyk voorftaan, dat het aan UW EDEL MOGENDE zelfs wonder cn onbegrypelyk zal voorkomen , hoe de Impetranten zoo ftouc en zoo vermetel hebben durven zyn, van hare gewaande Pofleffie, welke niet anders is , als een gedurig attentaat tegens de wettige kerkelyke difcipline, onder het oog van HAAR HOOGMOGENDE haare Souvereinen, en van UW EDEL MOGENDE Hoogftderzelver P.cprcfcntanten, te brengen. Hoe is het mogelyk , dat die wederfpannige Ledematen van den Roomfchcn Godsdienft , voor de oogen van deze geheele Stad , niet flegts de alom aangenomene Decreten der generale Conciliën , en de Bullen der Pauffen hebben durven tegengaan, maar ook opcntlyk verfocijen en veragtcn het geeftelyk gezag van haren Biflchop , welk HAAR HOOG MOGENDE, zelfs binnen deze Stad, altoos en alleen erkent hebben. En zulks op het onbefchaamt en eerloos voorwendfel , dat de immcmoriele Pofleffie zoude moeten plaats hebben, etiam ubi jus refijjit: kan men geloven , dat zy zouden onbewuft zyn geweeft , dat deze Helling , indien dezelve in eenige gevallen plaats kan hebben , alleen betrekkelyk is tot voorgaande, cn niet tot opvolgende of latere Wetten: Of hebben zy zig kunnen verbeelden, dat een tuffchenkomend Decreet ticularem, qua in uno vt! altcro particulari loco viget, nifi id ipfum exprimat; probabiüter autem cenfetur, fatis exp-imere per cla;>iulam iiiam generalem nulla obltante confuetudine &c. ut enim ifta ciaufula habeat aliquem erTedurn, debet pofl: mie ligi non de confuetudine gencrali, utDütc qua etiam fine hac ciaufula per lêgem generalem abroêatur, fed etiam de pmiculari cum omnis conluetudo fit derogativa, ücut sm dicere folemus, qui omni dicit, nihil excïudit &c. quod tune minus dubu habere videcur fi Lex addat nulla obltante Confuetudtne Privilegio vel Statuto, tune emm cum Ststuii 'velPrivilegii (qua pmioslares & privsta Leges fint) quoque meminint, tuique ettatu confuttudioem paittcularum imellcxit, &c.  C 123 ) Creet of Verklaring van den Wetgever, minderde kragt heeft om eene PoiTeffie of Preefcriptie te onderbreken , als eene geregtelyke Citatie of Decreet van eenen fubalternen Regtcr; kragtens welke dezelve altoos en onvcrmydelyk geïnterrumpeerd word. Hebben zy zig kunnen verbeelden , dat zy, niettegenftaande de dikwils herhaalde Pauffelyke prohibitive Bullen en Biffchoppelyke Ordonnantiën, in haare feitelyke Poffeffie volhard hebbende, door die attentatoire en ffrafbare halfterrigheid zelfs, eenig meerder voordeel en wel een wettig Bezit-regt, zouden verkregen hebben, tegens de alom bekende regel van Regten, quod nemini Culpa fua prodejfe debeat. Hebben zy zig kunnen verbeelden, dat wanneer een Wetgever heeft goedgevonden een abuis (het zy, dat het zelve oud of onheugelyk was , of niet) uitteroeijen en te verdelgen , den genen , welke dac abuis pleegde te bcdryvcn , daarin zoude behoren gemaintincerd , genaak en gekerkt te worden, niettegenftaande eene jongs geëmaneerde prohibitive Wet. Indien de Monniken , zulks op dien voet begrepen hebben , dan zullen zy ook wel haaft, by gevolgtrekking , zonder dekmantel en ronduit ftaande houden , dat men aan een Wetgever kan betwiften , de magt van voorgaande Wetten, door nieuwe te abrogeren,- van oude ingevretene misbruiken te vernietigen, en zodanig te herftellcn, als de publike ruft , de gefchikte kerkelyke of politike order , en de goede zeden vereifchen. De Pauffen en Biffchoppen , door welkers Bullen cn Decreten , de oeffening van het regt van ligten , afhaalen en vergezclfchappcn , aan de Monniken onophoudelyk verboden is , hebben geen ander inziet gehad, dan wel, om eene goede cn betamelyke order, in de kerkelyke discipline, omtrent het begraven der doode Lighaamen, te herftellcn, en de paftorale Jurisdictie, tegens de onwettige inbreuken der bedelende Ordens, te handhaven. De Geimpetreerdens vertrouwen, dat UW EDEL MOGENDE, daaraf ten vollen overtuigt zynde, dc Uitvoering van dc Biffchoppelyke Decreten , en de paftorale Jurisdictie , omtrent voorfz. onderwerp , insgelyks zullen gelieven te maintineren. Wy hebben tot hier toe doen zien , dat de Impetranten , o-eene waare Bezitting of Bezit-regt , van de quadrieuze Geregtigheden, hebben kunnen verwerven , ter oorzaak van hunne incapaciteit van te poffideren: Dus blyft nog overig , tot befluit van dit eerfte Hoofdftuk , goed te maken , dat zy geen regt kunnen hebben , om in haare gewaande Poffeffie, tegens de Paftoors gemainteneerd te worden, om dat de quaïftieufe Geregtigheden, ten haren opzigte, niet anders dan res mer quia ubicumque caufa poffrffionis praelumitur p.ecsria aut gratuita, ubi eti^m alioquin aélus, ut illiciti, effent ftatuta pxna prohibiu, ut aiboium caefarum, colüitutioni neque akenus juris poteit ullatcnus dari iocus.  C 138 ) Weshalve de Geimpetreerdens in de gegronde hoope zyn , en het regtmatig vertrouwen hebben , dat UW EDEL MOGENDE dezelve middelen en redenvoeringen gelievende te overwegen , aan de Impetranten haren Eifch van Maintenue zullen ontzeggen; even eens gelyk den Raade van Braband, te Bruffel, zulks in diergelyke gevallen, aan andere Monniken gedaan heeft.  ( '39 ) DERDE HOOFDSTUK, EERSTE AFDEELSEL. hebben hier voor gezien , dat den Prins - Biffchop ran Luik, Jan Theodoor, in den jaare 1756. verklaard en geordonneerd heeft, „ dat het aan geene, het zy bedelende of andere Monniken „ geoorloft is, zelfs niet op voorwendzel van eene byzondere gewoon„ te, de doode Lighaamen buiten den omtrek van haar Kloofter, in de „ Parochiën proceffiesgewys of anderzints te gaan ligten en afhaalen, „ zonder oorlof en afwagting van den Padoor." Wy hebben gezien, dat het zelve ook te bevoorens by de archidiaconale Statuten van Luik, was worden vafr.gefr.elt, en nu onlangs door den voorganger van zyne Celfiffime Hoogheid, den tegenswoordigen Prins Biffchop, is worden beveiligt. Wanneer men in aanmerking neemt de nadruklykheid , en zelfs de jonkheid van deze verbiedende Wetten; Wanneer men in agt neemt, dat die geeilelyke Mandementen, directelyk van den Biffchop voortkomen, en voor zyne Dieecefe in het byzonder uitgegeven zyn; En wanneer men rypelyk overweegt, dat het gezag van onzen Prins Biffchop, in diergelyke gceftelyke zaken, zelfs met uitfluiting van alle andere Roomfch - kerkelyke Wetgevers , door HAAR HOOG MOGENDE, binnen deze Stad, onbepaaldelyk erkent is; Dan is het niet te bezeffen , hoe de Impetranten de vermetelheid kunnen gehad hebben, van het zelve zoo openbaarlyk te veronagten, en zig daar tegens zoo fchaamloos te verzetten , als zy in haar Replycq Art. 169 cn volgende, en Art. 109 en volgende van quadruplyk gedaan hebben; waarby zy hebben durven ftaande houden: Dat „ zy onder die Biflchoppelyke Ordonnantiën niet hebben kun„ nen begrepen worden." Dat „ zy door geene incompetente inhibitien kunnen e;edepoflideerd „ worden." 0 ' 5a!L " Seene geeftelyke Overigheid , aan haar eene immemoriele » kan afneemen, en bepaaldelyk, dat dc Ordonnantie van den „ Bifïchon van Luik , aan hunne Pofleflie niet heeft kunnen obftatief » wezen." Ff 2 Uit  Uit deze voorwendzelen U gemakkelyk te bevroeden EDEL MOGENDE HEEREN , dat het geeftelyk, en door HAAR HOOG MOGENDE erkent Gezag van onzen Prins Biffchop, onder welkers oogen de Impetranten zig alhier naby bevinden, en welke haare ongeregeJtheid zeer ligtelyk kan ontdekken en tegengaan, aan haar wat bezwaarlyk valt, en dat zy daarom zig gaarne in allen opzigte aan dezelve zoude willen onttrekken, en zig liever onmiddelyk onderwerpen aan eene verafgelegcnc en uitheemfche kerkelyke Oppermagt, den Paus van Rome. Dit geeft ons gelegentheid , om over het kerkelyk Gezag van de Biffchoppen in haare Dioecefen , en over de Exemptien , welke dc Monniken daar tegens wederregtelyk plegen voortewenden , alhier na den geeft van de Roomfche Kerk , wat nadrukkelyker te handelen, als wy in het eerde Hoofdituk gedaan hebben. De Biflchoppen zyn opvolgers van de Apoflelen, en hebben haare geellelyke Magt niet van den Paus , welken buiten en behalven zyn Primaatfchap, met haar gelyk is, maar immediatelyk van God ontfangen. Rieger, jurispr. ecclefiafi. in part. i. cap. 7. § 82. usque ad 92. Waaruit volgt , dat zy de magt hebben om kerkelyke Wetten te geven voor haare Dioecefe, cn dat alle, zoo gceftelyke als wereldfche perfonen, aldaar vcrblyf houdende, daaraan gehouden zyn te gehoorzamen. Rieger, part. 2. tit. 4. §. 30 & 40. De Biffchoppen oeffenen immers haare Jurisdictie in haare refpective Bisdommen, niet in de hoedanigheid van Vicariffen van den Paus, maar fiomine & jure proprio & cum potefiate plenarid & ordinarid. Rieger, part. 2. tit. 31. No. 238. En het is ingevolge van die ordinariffe en volkome Magt , dat de gceftelyke Politie doorgaans haar Bisdom aan haar aanbevolen is, en dat zy het regt hebben van Statuten te maken , Mandaten uittegeven , en de nodige Conftituticn te laten promuigcren. Rieger, ibid. §. 255. Fleuri, infiitut. jur. ecclef part. 1. cap. 13. No. 2. Met een woord, dc meefte cn beroemde Canoniften komen daarin overeen , dat den Biffchop dezelve magt , en het zelve gezag heeft om Wetten te geven , met betrekking tot zyn byzonder Bisdom, als den Paus te Rome , met betrekking tot de geheclc Kerk. Abbas , in cap. et der. 4. § de adult. Rieger, part. 2. §. 395. Met dat onderfcheid nogtans, dat de Wetten, door den Biffchop in zyne Dioecefe, behoorlyk gepubliceerd zynde, aanftonds haar uitwerkzel hebben; terwyi nogtans de Pauffelyke Wetten, flegts tot Rome uitgegeven , eerft in de particuliere Bisdommen moeten worden aangenomen, eer dat zy aldaar kragt van Wet hebben ; zoo als wy  wy hier vooren , in het eerfte IToofdituk , hebben aangetoond. Het is vervolgens ontegenfprekelyk, dat de Biffchoppen eene waare legislative magt hebben, en dat alle , zoo gceftelyke als wereldlyke Inwoonders van haare refpective Dioecefen, daaraan nauwkeuriglyk, volgens den geeft van de Roomfch-Chriftelyke Religie , in kerkelyke Zaken gehouden zyn te gehoorzamen. Wy zullen in het volgende Afdeelfel onderzoeken, of, en in hoe.verre daaraan, door de gewaande Exemptien der Monniken gederogeerd is, TWEEDE AFDEELSEL. JT)e eerfte Monniken, in de derde of vierde Eeuw, waren wereldlyke Perfoonen, welke teenemaal van den geeftelyken Staat afgezonderd waren, en welke, gelyk als alle andere Chriftenen, den parochialen Kerkdienft by woonden; weshalve dezelve ook in dien tyd, niet anders als alle andere wereldlyke Perfonen, aan de Jurisdictie des Bisfchops onderworpen waren. Rieger, part. i. tit. 33. No. 397. Boehmer, jus ecclefiafi. proteft. lib. 3. tit. 35. No. 4. Van Espen, part. 3. tit. 12. cap. i. Maar terwyi in de vyfde Eeuw, het getal der Monniken meer en meer begon aantegroeijen, en zig door eenen byzonderen levensaart van de gemcenfehap der wereldlyke Perfonen aftefcheiden, En terwyi zy te gelyk, door haare gedurige muiteryen, tegens de Bisfchoppen en Gouverneurs der Provinciën, dagelyks, al baldadiger en ontembaarder wierden, heeft men noodzakelyk gevonden, dezelve op eene volftrcktere wyze aan het gezag der Biffchoppen te onderwerpen, en aan deze een volmaakt bewint op haare Kloofters toe te vertrouwen, Rieger, ibid. §. 398. Boehmer, ibid. §. 5. Derhalve vind men, in den vierden Canon van het Concilie van Calcedonicn, de volgende Sanctie. Ouoniam autem non nulli monachico pretextu utentes ut ecclefias & nego'tia clvilia perturbent, & temer e citra ullam difcriminis rationem in urbibus circumverfantes, quin etiam monafteria fibi conjlituere fiudentes vifium efl, nullam usquam edificare ac conjlituere pojfe monafierlum vel oratoriam domum prteter fententlam ipfius civitatis Epifcopi, monachos autem, qui funt in unaquaque regione cj5 civitate, Epifcopo fubjetlos effe. Dezelve onderwerping der Monniken aan het gezag der Biffchoppen, Ff 3 heeft  C 14* ) heeft ook plaats gevonden in Occidenti; zoo'als blykt uit den 7 en 21 Canon van het Concilium aurelianenfe: alwaar ftaat, Abbates pro humilitate religionis in Episcoporum potejlate confifiant. In den 8 Canon Concilii epaönenfis van den jaare 517. In den 31 Canon Concilii aurelianenfis fecundi van den jaare 533. inhoudende; Abbates, qui Episcoporum pracepta defpiciunt ad Commutiionem nee penitus admittentur, nifi Contumaciam fiusceptd humilitate deponant. In den 2 Canon Concilii arelatenfis 5ti. welk in het generaal vaftftelt: zeggende; monafieria vel monachorum disciplina ad eum pertineant Episcopum in cujus funt territorio conftituta. Met een woord, een oneindig getal Canones van dien tyd, en van de agtfte, negende, tiende en elfde Eeuw, levert uit de allerklaarfte blyktekenen van de allenthalvige onderhorigheid der Monniken aan de Bisfchoppen; zoo als in den breede te zien is by Van Espen, part. 3. tit. 12. cap. 1. en in repagulo canonico, part. 2. cap. 1. regula 1. Den eensluidende inhoud van alle deze Canones, is ook door de civile Wetten, meer als eens werden beveiligt; zoo als te zien is ex l. 40. eod. de Episcopis, & clericis ex novella 67. en 123. cap. 21. Vide Boehmer ibid. No. 9. & fieqq. • Des niettemin vind men fommige Monniken of Monniksgezinde, welke leeren en aan haare Discipelen willen doen geloven, dat in de zesde Eeuw, reeds eenige voorbeelden van Exemptien, zouden in wezen geweeft zyn. Maar het nadrukkelyk onderzoek , en de eenparige getuigenis der vermaardftc en onzydigfte Canoniften, verzekert ons, dat de Privilegiën, in dien tyd aan de Monniken vergund, geene betrekkelykheid hadden tot het geellelyk Gezag der Biffchoppen op de zelve en op haare Kloofters; maar alleen tot andere voorregten daar van tcenemaal onafhankelyk: by voorbeeld; van zig eenen Abt of Ovcrften onder hun te mogen kiefen, wclkdanigc Privilegiën zelfs, aan haar in dien tyd nimmer vergunt wierden, dan door de Biffchoppen zelfs, of immers met haare voorkennis en toeftemming. Rieger,, ibid. §. 399., en Van Espen, ibid. cap. 2. cj? 3- Dusdanig is de difcipline der Roomfche Kerk, omtrent de Monniken geweeft, tot in de elfde Eeuw; want niemand eenig ouder gedenkfehrift kan bybrengen, waaruit zoude kunnen bewezen worden, dat de Exemptien, voor dien tyd, waarlyk en wezentlyk, in gebruik zyn geweeft. Rieger, ibid. §. 400. Wy durven vervolgens met verzekering en vertrouwen vaftftcllcn, dat voor dc elfde Eeuw, nimmer eenig onderfcheid tuffchen gccximecrdc cn niet gccximecrdc Kloofters in wezen is geweeft, maar dat alle de zelve voor dien tvd, generalyk en onbepaaldelyk aan het geeftelyk bewind des Bis-  C ï43 ) Biflchops, onderworpen waaren. Van Espen, ibid. cap. 4. No. ai. Wy hebben in het eerfte Hoofdftuk, met eene allezints ongeveinsde penne befchreven, de wanorders en buitensporigheden waarin de Roomfche Kerk, gedurende laatftgemelde Eeuw, gedompelt is geweeft. Wy hebben vermeend, tot ftaving van onze middelen van verweering, geenzints te mogen verdonkeren of te kunnen verzwygen , de belangens, welke de Pauffen in die ongelukkige en rampzalige tyden hadden, om de Monniken op eene onbepaalde wyze te begunftigen, en de voordeden, welke deze te vcrwagten hadden, met hun op eene allezints toegedaane wyze te dienen. Vide Boehmer, ibid. §. 30. & 31. Wanneer UW EDEL MOGENDE zig alle die omftandigheden en gefchiedeniffen gelieven te erinneren, zal het Haar niet wonder voorkomen, dat de Exemptien , waardoor het gezag der Biffchoppen in de Chriftene Staten en Provinciën verminderd wierd, en in tegendeel de Pauffen een oneindig getal van toegedaane aanhangers byworven, gedurende deze en de volgende Ecuwen , ftroomsgewyze in de Roomfche Kerk ingedrongen zyn: Het is als dan, dat de Monniken allerhande zoorten van Exemptien en Privilegiën, al of ze van den Hemel op hun regende, ontfangen hebben. De eene , of wel quo ad jurisdiclionem ordinarii, of wel a jure Cathedratico vel fynodico tantum de andere a lege Dicecefana; de eene op eene algemeendere, de andere op eene bepaalderc wyze; de eene voor een gedeelte, de andere voor het geheel. Van Espen, ibid. No. .2. & 3- Maar hoe zeer, deze haare buitenfpoorige pretenfien en pogingen, tegens de goede difcipline, tegens de algemeenc kerkelyke Zeden, ja tegens den geeft der Wetten en Canones der oude Conciliën, welke den Paus niet vermogte te krenken , draadftrydig aanliepen , betogen genoegzaam de generale verontwaardiging, cn het bitter geroep, welk zig tegeus die nieuwigheden van alle kanten, en van alle Ordens der Geeftelykheid eensklaps opdeed, en by vervolg aangehouden heeft. Een der ecrile, welken zyne ftemme ophefde, was den vermaarden Bernardus , in het beginfel der twaalfde Eeuw; hoe zeer den zeiven ook Monnik en Abt was. Dezen befchryft in verfcheide Brieven, zoo aan de Abten en Monniken zelfs, als aan den Paus Eugcnius den III. op de levendigfte en allernadruklykfte wyze de onuitfprekelykc wanorders , en omverwerping jn de kerkelyke Hiërarchie; de hatclykheden en tweedragt tuffchen de feculiere en reguliere Geeftelykheid; de geilheid en ongebondentheid der Monniken, welke uit het verlenen van zodanige Exemptien noodzakclyker wyze moede voortvloeijen. En om aan den Paus te doen gevoelen , dar de invoering van dusda-  C H4 ) danige nieuwigheden, waar door de Monniken aan het wettelyk gezag der Biflchoppen onttrokken wierden, als ftrydende tegen het voorfchrift der generale Conciliën, en tegens de Biffchoppelyke Jurisdictie, aan de zelve de jure divino toeftaande, aan hun ongeoorloft was, voegt hy'er ondrr andere by deze merkwaardige woorden: Tune tbi licitum cenfeas fuis Ecclefias muülare membris, confundere crdlnem, perturbare ter minos, quos pofuerunt patres tui? Si ju ft it ia efi jus cuique fervare fuum, aufferre cuique fua jufio, quomodo poterit convenire. Ten zeiven tyde dat voorfz. Bernardus aldus opentlyk klaagde in Vrankryk, liet den geleerde Petrus Blefenfis, Archidiaconus Bachonienfis, zig niet minder uit in Engeland. De Werken van Joannes Sarisberienfis Episcopus Carnotenfis , en van Petrus Cantor zyn niet minder vol van dusdanige klagten, welken laatften onder andere zegt: Cum quidibet provincia fuum habeat metropolitanum, qualibet Dim» eefis fuum Episeopum, abfurdum & enorme videtur Ecclefiam vel Abbatem effe in Episcopatu illius Diozcefis, non ei fubje&um Heet fit de Episcopatu & in Episcopatu illius. Mie deze Gedenkfchriften, van de geleerdlTe en vermaardlie luiden van die Eeuwen, tooncn wel aan, dat de Exemptien als dan, aan alle weldenkende, als onverdragclyke nieuwigheden zyn voorgekomen: Maar niet, dat haare eenparige en onophoudelyke klagten kragtig ge* noeg zyn geweeft, om aan den onzagelyken invloed van het Monnikendom , en aan de belangens der Pauffen te kunnen wederftaan; terwyi de klagt redenen in de beide Conciliën van Latéranen, onder Alexander en Innocentius den III. door de waareldlyke Geeftelykheid voorgebragt, ten vollen bewyzen, dat de oorzaak van klagen, in de dertiende Eeuw nog niet weggenomen was. Van Espen, ibidem No. 23. ufque ad 41. In de dertiende Eeuw zyn de bedelende Ordens opgekomen, welker deugdzame en ootmoedige inftelders, overwegende hoe groote wanorders, klagten en aanftotelykheden die verfoeilyke Privilegiën en Exemptien verwekt hadden, aan haare mede-Broeders, als een Wet of Regel hebben voorgefchrevcn, van daaraf nimmer eenig gebruik te willen maken, maar integendeel aan de Biffchoppen altoos onderworpen te blyven; weshalve zy haare Discipelen en navolgers ook niet hebben aangevoert en ingerigt als mededingers, maar in tegendeel als handbieders, Minijlers en fubfidiaire Coöperateurs der Biffchoppen en Paftoors. Van Espen, ibid. §. 41. Kortom, hoe verre de Exemptien van den geeft der inftelling van de Bedelmonniken af zyn, kan men genoegzaam opmaken uit het Teftament van den Heiligen Franciscus, inftelder van het Recollecten Orden, waarin ftaat: Pr te-  C 145 ) Pracipio firmiter fratribus univerfts per obedientlam, quod ubicumque fint, non audeant petere aliquam Litteram in curid romand, adeoque nee Litteras Exemptionis. Hoe meum & fratrum meorum efi Privilegium nullum habêre Privilegium fuper ter ram, fed omnibus obedire, fed inferiores nos omnibus reputare. Van Espen, ibid. §. 42. Maar de ondervinding leerc ons, EDEL MOGENDE HEEREN, en de voorhandige Procedure levert ons zelfs nog een Haaltje, waaruit men gemakkelyk kan opmaken, hoe zeer de Ordens der Impetranten, van het voorfchrift haarer oorfpronkelyke Inftelling, afgedwaald zyn. De Bedelmonniken, zyn de leer en vermaningen van haare ootmoedige en godvrugtige Inftelders, zoo haart vergeten geweeft, dat zy alreeds op het einde van de dertiende Eeuw, zig op verfcheide plaatzen, aan de Bisfchoppelyke Jurisdictie, niet zonder groote beroertens en verergerniffen, hebben tragtcn te onttrekken. Tuigens de klagt-fchriften van den Biffchop van Reims, het Concilie van Trenten, en de woorden van Alvarus Pclagius, in lib. 2. de plantlu Ecclefia cap. 66., aangehaalt by Van Espen, ibid. No. 43, 44, 45, 46, & 47. Edog, nimmer hebben de Exemptien en Privilegiën eenen groteren aanwas ontfangen, als ten tyde van de fcheuring van Avignon, zoo als in het eerite Hoofdftuk, omftandiger verhaald is ; waarin wy hebben aangemerkt, dat de Roomfche Pauffen, of de perfonen zig voor dusdanige gedragende, in die ongelukkige en verwarde tyden, alle haare Staatskunde daartoe beftiert hebben, om door het vergunnen van nieuwe Gratiën en Privilegiën, de magtigfte en aanzienlykfte Ordens; gelyk onder andere waren de Bedelmonniken, aan hun te verknogten, ten einde om door haare hulp en toedoen, zig op den Pauffelyken Stoel, tegens hunne medeftrevers te verdedigen, of dezelve te overwinnen. Van Espen, ibidem §. 48. Maar wanneer de misbrniken tot op het hoogfte toppunt geklommen zyn, dan begint een ieder de noodzakelykheid van eene bemiddeling en hervorming te gevoelen. Dit is het geen men ontwaar wierd, omtrent de monachale Privilegiën en Exemptien, op het laatft van de fcheuring van Avignon : Alle Ordens van den Staat, zoo Geeftclyke als Wereldlyke, riepen niet anders als, Concilie en Reforme. Wy hebben in het eerfte Hoofdftuk gezien, welfce daaraf fe gwolgen zyn geweeft, omtrent de Privilegiën der Monniken in h genen li ; maar in het volgende Afdeelfel zullen wy in het kort, en na mate van den tyd die ons overig is, handelen over de merkwaardige vcrande togen en hervormingen, welke na het einde van voorfz. fbheoringi Ojowrencde tno- G g na-  C' h6 ) nachale Exemptien , a jurisdicïione Episcopi, in het byzonder, plaats hebben gehad. DERDE AFDEELSEL. "\^^Y hebben gezien, hoe dat de twee generale Conciliën van Latéranen , onder Alexander en Innoccntius den III., en naderhand het Concilie van Vienne, te vergeefs getragt hadden, de buitenfporigheid der monachale Privilegiën te hervormen , en aan de onophoudelyke klagten der wereldlyke Geeftelykheid een einde te ftellen. Rieger, part. 2. tit. 33. No. 403. Dc fcheuring van Avignon, en de ongeregeldheden, welke gedurende dezelve heerfchten, waaren genoegzaam in ftaat, om alle goede maatregelen, door voorfz. Conciliën genomen, teenemaal om verre tewerpen. Het Concilie van Conftans, welk een einde aan voorfz. fcheuring geftcld heeft, is daar omtrent ecnigzints gelukkiger geweeft; Want offchoon het aan dc Vaders onmogelyk was, den invloed der Monniken, en den magttgen voorftand der Pauffen, eensklaps zodanig te overwinnen, dat zy de wortel der onecnigheden en misbruiken zouden hebben kunnen uitrukken en verdelgen; Des niettemin hebben zy het evenwel zoo verre gebragt, dat alle Privilegiën en Exemptien, gedurende het voorfz. Schisme verleend, en welke byna het grootfte gedeelte uitmaken , zyn werden geabrogeerd en teniet gedaan, en voor het toekomende vaftgcftelt, dat geene Exemptien meer zouden worden gegeeven, zonder de oorzaak te hebben onderzogt, en gehoord de geene, welke daaraan eenige aangelegenheid zouden konnen hebben.. Van Espen, ibid» §. 48. Naderhand heeft ook den Paus Leo den X. in het vyfde Concilie van Latéranen van den jaare 1515, door verfcheide middelen tegens de Exemptien tragten te voorzien. Boehmer, lib. 3. tit. 35. No. 34. Maar des niet tcgenftaande, heeft het kwaad nog al blyven aanhouden , tot den tyd van het Concilie van Trentc. Rieger, ibid. %. 405. In dit Concilie hadden de Biflchoppen van Duitfchland voorgeftelt, revocartdas omnes Exemptlones contra jura communia pa/Jlm concejj'as, Msftafteriaque omaia Jub Episcopi potefiate conflkuenda jub cujus funt Dixccfi. Maar dit goed cn heilzaam voorwerp, heeft niet ten vellen kunnen ten  C H7 > ten uitvoer gebragt worden, in dier voegen, dat het Concilie van Treaten, tegens die Exemptien, alleen door menigvuldige bepalingen en inkortingen voorzien heeft. Zoodanig nogtans, dat indien de Decreten, welke daartoe in voorfz* Concilie betrekkelyk zyn, nauwkeurig agtervolgt wierden, de byzonderfte redenen van klagen, wezentlyk en metterdaad uit den weg geruimt zyn. Rieger, ibid. §. 400. Van Espen, ibid. cap. 6. No. 4. & 5. Met betrekking tot het voorhandig gefchil, zyn daarby inzonderlyk drie poincten vaftgeftelt: Te weten, dat de Monniken, zonder onderfcheid, buiten den omtrek van haare Kloofters, aan de Correctie des Biffchops onderworpen zyn. Dat de Exemptien geene plaats hebben, in iis qua ad curam animarum ei? regimen Ecclefia fpeclent, En dat dezelve voortaan niet meer mogen werden uitgebreid, ad Leges Communes in mater ld communi; Zoo als in 't breede te zien is by Van Espen, part. 3. tit. 12. cap. 5. No. 42. ufque adfinem & cap. 6. per totum & pracïpue No. 31. ufque ad finem. Uit alle het geene in dit Hoofdftuk gededuceerd is, zullen de Geimpetreerdens, in het volgende laatfte Afdeelfel, eenige Regels opmaken, en dezelve tot het geval, welk het onderwerp van UW EDEL MOGENDE aanflaande uitfpraak is, op eene regtmatige wyze tocpaffen , om zoo volgens daaruit, met de allerwettigtte gevolgtrekkingen te bcfluiten, dat de Impetranten, in het voorhandig geval, niet alleen in conformiteit van haare Inftelling, en van de oude Canones, waarvan dc Pauffen niet hebben konnen derogeren , maar ook van de moderne kerkelyke difcipline, aan de Biffchoppelyke Ordonnantiën, in allen opzigte moeten onderdanig zyn.. VIERDE AFDEELSEL. D En eerften Regel is, dat den Biffchop eene gefundeerde intentie in Regten heeft, tot het bewind en opzigt van alle Kloofters, onder zyne Dioecefe gelegen. _ Dit blykt niet alleen uit den vooraangehaalden Canon van het Concilie van Calcedonien , welk door dc oude Chriftenen dusdanig in eere is gehouden, dat den godvrugtigen Gregorius, lib. 1. cpifl. niet getwyffelt heeft te zeggen, ficuti f'ancli Evangelii quatuor Libros, fic. Gg 2 , qua-  C «4» ) quatuor C^ncilia Nicoemnn, Confiantinopolitanum, Ephefïnum <£? Chatcedoncnfe fufcipere c}? venerari me fateor. ' Niet alleen uit de Decreten, van een groot getal der vermaardfre Conciliën, welke doorgaans de vyfde, zesde, zevende, agtftc, negende, tiende, ja zelfs de elfde Eeuw, het voorfchrift van voorfz. generaal Concilie van Calcedonicn, gevolgt hebben: Maar ook uit een Decreet van Bonifacius denVIII. zelfs, welk gevonden word in cap. 7. de Privilegiis in 6. alwaar ftaat de jure communi ordinariorum CEpifcoporum} intentie eft fundata quo ad jurisdiclionem. Waarop de Gloffa zegt ad Epïfcopum pertinet omnis Cura fua Dhecefts tam in Monafteriis quam aliis Eccleftis fcilicet de jure communi. Vide Van Espen, in repagulo nimia Exemptionum extenftoni objeclo. cap. 1. reg. 1. Uit dezen eerflen regel kan men verfcheide andere afleiden; Namentlyk-den tweeden, dat zoo lang als de vergunning van de Exemptien twyffclagtig is, den Biffchop zyne ordinaire Jurisdictie op de Kloofters kan oeffenen. Den derden, dat over dc Exemptien moet geoordeeld worden, uit den woordentlyken inhoud van de Privilegiën, cn dat deze moeten voorgebragt worden door den geene, welken voor geëximeerd wilt gehouden worden. Den vierden, dat de Exemptien, als uit haar natuur hatelyk, en flrydende tegens de gemeene Regten, op de allernauwlle wyze moeten uitgelegt worden. Welk alles brecdcr aangetoont en met regts autoriteiten beveiligt is by Van Espen, in dicto repagulo, regula ida. pia. & quarta, alwaar hy onder andere zegt: Ecclefia quippe fummopere defiderans ut facri Canones five regula pro direclione morum & cufiodia difciplina edita, exabliffimè ab omnihus obferventur, violentum at que odiofum reputat, omnem quem ob eert as rerum ei? temporum circumftantias quandoque tolerare cogitur a Regulis five Canonibus fiuls receffum. Hieruit volgt verder den vyfden Regel, dat iemand, welke twee hoedanigheden heeft, en onder de eene geëximeerd is, evenwel ten opzigte van dc andere voor dusdanig niet moet worden gehouden. Exemptus fub und quaütate non propterea efi exemptus confideratus fub alid qualitate. By voorbeeld; zedert dat de Monniken tot de oeffening van geefïelyke Bedieningen kunnen aangenomen worden, moeten dezelve onder twee zeer ondevfcheidene hoedanigheden aangemerkt worden; namentlyk, tamquam fub Statu religiofo en tamquam fub Statu clericali quorum disparata plane funt officia, zegt Van Espen, ia dief. repagulo regula 5. In-  C H9 f Inderdaad , als Monniken zyn dezelve ingeftelt, ut ampletrantur quïetem & intendant folum je junk & orationi; ita ut neque Ecclefia» fiicis neque publiek importuni rebus exifiant: diclum Concilium chalce» donenfe. Vide regul. \ma. ' Maar als Clerici, moeten dezelve zyn naarftige handbieders, en medehelpers der parochiale Geeftelykheid, onder het opzigt en bewind van den Biffchop en de Paftoors, Prelatis fcilicet vocantibus & annuentibus Subfidiarii & Coöperatores emittuntur & accipiuntur. Van Espen, ia di&. repag. parte 2. cap. 2. & 4. Waaruit volgt, dat dezelve zeer gemakkelyk als geëximeerd kunnen aangezien cn gehouden worden, van het gezag des Bifïchops, met betrekking tot haren religieufen Staat; dat is te zeggen, met opzigt tot de innerlyke difcipline van haare Kloofters, zonder dat daarom deExemptie kan of moet uitgebreid worden, tot die bedieningen, welke zy tamquam Clerici oeffenen, binnen of buiten den omtrek van haare Kloofters; gelyk als is Preken, Biegten, Miffe doen en Doode begraven, welke alle gceftelyke Bedieningen zyn, tecnemaal onafhankelyk van haren religieufen of monachalen Staat. Den zesden Regel is ook al een gevolg van de drie eerfte; namentlyk, dat uit de Bullen, waarin den Paus flegts eenige Kloofters onder zyne befcherming neemt, geene Exemptie kan verftaan worden, quia exemptiones tamquam odiofie ftri&iffima funt interpretatie-nis. Wy ftellen tot zevenden Regel, dat de Exemptien, niet anders^dan uit eene wettige oorzaak, tot noodzakclykheid of voordeel van de Kerk verflrekkende," hebben kunnen verleend worden, cn dat dezelve anderzints onbeftaanbaar, nietig en van onwaarde zyn. Dezen kan ook al zeer gemakkelyk, by wettelyke gevolgtrekking afgeleid worden uit dc voorfchreve Regels, waaruit wy gezien hebben, dat de Monnike - Kloofters, de jure communi & Conciliorum, aan het opzigt en bewind des Biflchops allezints onderworpen zyn ; Waaruit volgt, dat de Monniken daaraf niet hebben kunnen werden geëximeerd, dan by wege van difpenfatie. Maar het is in de magt van den Paus niet, de oude Regels en Canones der Conciliën te abrogeren, en zelfs omtrent derzelver voorfchrift te dispenferen, nifi ea interveniat Ecclefia utilitas & necefjitas, qua vul» nus canonibus per dkpenfationem infiiclum compenfare queat. Daarom zegt Fagnanus, ad cap. nimis 1. de filus presbyterum No. 8. ■isnanimis Confonantia Canorum, Conciliorum & interpretum efl quod caufa necejfitatis vel ut Uit at is in dispenfatione magna ejfe debet, feu quod idem efi major, maxima, jufta, evident, urgens&his ctxïmiles, quibus facri Canones utuntur tamquam Synonimis; alioquin fi ejusmodi caufa de/lt, non efl difpenfatio fed difilpatio. Gg 3 Dit  ( -50 ) Dit is ook het gevoelen van den vermaarden Bernardus, en van Gregorius den VII. lib. 6. epijl. 2. Privilegia fi quidem, zegt hy , non debent fan&orum Patrum autoritatem infringere, fed utilitati fancla Ecclefia prospicere. Vide Van Espen, in dié. repag. reg. 7. Den agtften Regel is, dat alle geëximeerde, ( hoe groot en hoedanig haare Privilegiën ook wezen mogten ) aan de Biflchoppen moeten gehoorzamen, in materid communi, dat is te zeggen, omtrent alle onderwerpen, welke geene byzondere betrekking hebben, tot haren monachalen Staat. En den negende en laatfle Regel is, dat uitterlyk en in alle gevallen, de Exemptien van de Biflchoppelyke Jurisdictie niet kunnen uitgebreid worden tot de hiërarchike Bedieningen , welke door de Monniken geoeffent worden. De redenen hiervan zyn, dat offchoon dc Monniken, in de hoedanigheid van Monniken, in het geheel van de Biflchoppelyke Jurisdictie geëximeerd waren, dezelve evenwel onder het Bisdom blyven woonen, en Ledematen van het zelve zyn. Waaruit volgt, dat zy, offchoon niet onderhorig aan de magt des Biflchops, in zoo verre haren monachalen Staat aangaat, des niettemin aan hun moeten gehoorzamen, in de hoedanigheid van Inwoonders van zyne Dicecefe, in zoo verre de discipline, de uitterlyke oeffeningen der geeflelyke Bedieningen, en met een woord, het gemeen beftuur zyner Kerk aangaat. Dit is het geene men zeer wel, volgens den geeft en voorfchrift van het voor aangehaald Concilie van Trcnten, uitgedrukt vind by Van Espen, jur. ecclef. univ. part. 3. tit. 12. cap. 5. No. 42. Regulares, zegt hy, quoque Exempti faam Exemptionem concludere debent ad ea, qua ipfis ut regularibus competunt quaque disciplinam & regimen regulare fpetlant, fi autem occurrat materia non exempta fiye qua ad regulares non ut regulares pertinet, ad hoe extendi nequit. Hieruit trekt den zelvcn Autheur verders deze gevolgtrekking, dat de ■ Exemptien der bedelende Ordens, hoe groot en onbepaald dezelve ook mogte zyn, nimmer kunnen uitgebreid worden tot de hiërarchike, dat is te zeggen, tot de Biffchoppelyke of paftorale Bedieningen, eo quod ha ad materiam non exemptam fpe&ant, non ad regulares ut regulares, fed fpeciali Titulo ut Episcoporum & Parochorum in hls funclionibus Coadjutores & Subfidiarios. Vide eundem Authorem, ibid. §. 43. Om deze gchccle materie nog in een klaarder dagligt te brengen, moet men maar flegts aanmerken, dat 'er agtervolgens de RoomfchChriftene Lc..e, eene univerfeele kerkelyke Hiërarchie, door God zelfs ingefteld is , beftaande uit de Biffchoppen , Priefters en verdere Minifters, Diakens, Subdiakens &c. Vide Concilium tridentinum, in fejf. 23. can. 6. In-  C 15* ) Ingevolge deze Leering der Roomfche Kerk, kan de onderdanigheid en onderwerping der fubalcerne Minifters aan de Paftoors of Prieftcrs, en van de Paftoors aan de Biffchoppen , niet gekrenkt worden, zonder de goddclyke Inftelling zelfs, en dus den grondflag van de geheele Roomfche Religie om verre te Werpen. Waaruit ontegenfprekelyk volgt, dat de Monniken, in zoo verre dezelve Priefters, Diakens of Subdiakens zyn, of wel priefterlykc of diaconale Functien doen; gelyk zyn Miffen leczen, Preken, Biegt hooren, Begraven &c. ( i ) nimmer, nog door den Paus, nog door wie het ook wezen mogte, aan het Biffchoppclyk Gezag, hebben kunnen onttrokken worden. Zoo als in den breede te zien is by Van Espen, in diclo repagulo, regula ona. waarin hy, na verfcheide Authoriteiten en Citatien van Heilige Vaders der Roomfche Kerk te hebben aangehaald, eindigt invoege als- volgt: Ex fententid igïtur & mente Ecclefia qua tum in Pontificum ac Conciliorum Decreth tum in ipfo Pontificali romano exprimitur ei? ma» tiifeflatur verifjima manet hac regula. „ Exemptio a jurisdictione Episcopi ad Funcliones hiërarchicas non ex„ tenditur, ne aliaEcclefiafticaHiërarchia, que eft ut caftrorum aciesbe„ ne ordinata, plane confundatur & diffolvatur." Geene materie is vrugtbaarder in texten en citatien als deeze, derhalvcn, indien den tyd het toeliet, cn den ondergefchrevene niet gevreeft hadde, al te langdradig te worden, zoude het zeer gemakkelyk zyn geweeft, de voorfz. Regels, door een oneindig getal regts authoriteiten te beftempclen, waaruit al meer en meer zoude gebleken hebben, dat de goddclyke Inftelling der kerkelyke Hiërarchie, en den geeft der oude Canones en generale Conciliën, aan de Exemptien, welke zig de Bedelmonniken durven toefchryven, tegenftrydig is: Dat ook altoos dc Roomfch - Chriftene Kerk, eenige Pauffen uitgenomen, voor dezelve eenen waren affchrik gehad heeft: Dat die Exemptien, welke fchier niet anders dan door flinkfche inzigten in de Waareld gekomen zyn, ook alleen door flinkfche machinatien, particuliere belangens, ja zelfs door middel van een oneindig getal valfche of vervalfchte Bullen, niet tegenftaande de opentlyke klagten van het geheel Roomfch - Chriftendom , zoo lang in wezen gehouden zyn. Vide Van Espen, part. 3. tit. 12. cap. 4. No. 34 & 35. Dat egter die zoogenoemde Privilegiën , zynde vrugtcn en voortbrengzcls van de onwetendheid en barbarie, aan de verligtheid van de latere en belchaafdere Eeuwen, niet hebben kunnen wederftaan. Dat (j) Van Espen, part. 1. tit. 3. cap. ï. No. 5.  C «5» ) Dat men vervolgens ondervonden heeft, dat na mate den geed Van onderzoek en navorfching, zelfs al zedert het einde van de fcheuring van Avignon , de overhand genomen heeft, de Exemptien ook te gelyk hebben begonnen afgefneeden, en ingekort te worden; tot dat eindelyk het Concilie van Tremen, den luider der kerkelyke Hiërarchie, en het gezag der Biffchoppen en Padoors deftiglyk herdeld, en de overblyfzels van die lang vervloekte Exemptien, in de paaien der Monnike-Klooders herbragt en ingefloten heeft. Het is onnodig, EDEL MOGENDE HEEREN, dat de Geimpetreerdens alhier een uitgebreid afbeeldzel maaken van den geed van het Roomfch-Chridendom, omtrent voorfz. onderwerpen, zedert het Concilie van Trenten en in de tegenwoordige tyden. De Edicten der Souvereinen, de padorale Brieven der Biffchoppen, de menigvuldige dagelyks uitkoomende Boekjes , ja zelfs de publike Nieuws-papieren, toonen genoegzaam aan, dat de Roomfch-Chridene Mogentheden, tegenwoordig niets zoo zeer betragten, dan wel het gezag der Biffchoppen te verheffen, en den invloed van het Hof van Rome, in haare Staten, in zooverre de Religie, en het Pauffclyk Priemaatfehap, genen inbreuk leid, te beteugelen: en ter volkomene beryking van dit doelwit, het al te groot getal der Monniken uitteroeijen, en de overblyvende allezints onder eene zekere difcipline, en onmiddelyk onder het Biffchoppelyk inlands Opzigt en Bewind, te dellen. Wy kunnen vervolgens, dit Hoofdduk-beiluitende, met gerudheid vaddellen, dat de Impetranten doorgaans het geheele Roomfch-Christendom, en dus ook binnen deze Stad, aan de quaedieuze Bilfchoppelyke Ordonnantiën, volgens alle Wetten, onvermydelyk hadden moeten gehoorzamen. En wy vertrouwen, dat UW EDEL MOGENDE, met ons zullen van begrip zyn, dat de Monniken, zig daar tegens wederfpannig verzet hebbende, eerder Strafte als Loon waardig zyn, en dus geenzints in haare wederregtelyke Poffeffie kunnen worden gemaintineert. VI EK-  C >53 ) VIERDE HOOFDSTUK, EERSTE AFDEELSEL. Jfj[ Et onderwerp van dit Hoofdftuk, beftaat fchier alleen in eenó herhaling der grond-beginzelen en bewyzen, welke wy , in dezerzyds derden Employ, omftandiglyk bygebragt hebben, desniettemin verhopen wy, dat het ons geoorlooft zal zyn, de materiën, welke wy aldaar hebben aangeraakt , nog. eens te befchaven, ten einde aan UW EDEL MOGENDE, in deze Memorie, een volmaakt Afbeeldfel der voornaamfte fundamenten, waarop wy ter Aften onze intentie gegrond hebben, te zamen, en onder een en hetzelve zigtpunt voor te dragen. Derhalven kunnen wy niet nalaten, alhier nogmaals in aanmerking te geven , dat uit de voorgaande Hoofdftukken , alreeds ten regtsgenoegen gebleeken is, dat in het begin, niemand dan de Paftoors, het regt gehad hebben , van de doode Lighaamen te begraven , en zulks op de parochiale Kerkhoven. Dat allereerft in de 12 en 13 Eeuw , de Monniken het regt hebben verkreegen , van dezelve ook in haare Kloofters en particuliere Bede-plaatzen te mogen inhumeeren, voorbehoudens nogtans het^ Regt der parochiale Kerk, van welke de doode Lighaamen geligt wier den. Dat egter bv vervolg van tyd, de Religieuze Ordens, nimmer zyn worden beguniligt met het regt, van de Lyken te mogen ligten , en vergezelfchappen, dan na alvorens oorlof te hebben verzogt, en aan den Sterfhuize te hebben afgewagt, de paftorale Geeftelykheid, aan welke het toeftaat, de laatlle Bcnediftie of Vaarwel aan het doode Lighaam te geven, en hetzelve, refto tramite, tot aan de deur der KloofterKerken , zonder of met de Ordens - Geeftelykheid, te geleiden, zoo dikwils dezelve goedvinden in perfoon by de uitvaarte tegenwoordig te zyn. Hieruit volgt , dat het agtervolgens de gceftelyke Wetten, en kerkelyke difcipline , van den wille cn goedvinden des Paftoors , altoos heeft afgehangen , de ligting cn vcrgezclfchapping der doode Lighaamen , nu cn dan, of ieder reize by te wonen , of wel dairby niet te verfchyncn , en de Monniken de ocffening van zyne paftorale Bediening en Geregtigheid, in zyne plaats te laten waarnemen , zoo H b lang  C 154 5 lang of zoo ctikwils hy niet begeerde daarby , door hem zelfs , of door zyne onderhorige Officianten, tegenwoordig te zyn. Het is vervolgens ontegenfpreeklyk, gelyk wy in de voorige Hoofdstukken beweezen hebben, dat de Paftoors met de ligting, en vergezelfchapping der doode Lighaamen,"" gedurende eenigen , ja zelfs eenen langdurigen tyd niet te willen bywonen, het regt niet hebben kunnen verliezen , van dezelve voortaan by te wonen, wanneer zy zulks begeeren ; ten waare de Impetranten hadden kunnen bewyzen , dat zy immiddels eenen Titel hadden verkregen , waar door dc Paftoors van die geregtigheid zouden zyn uitgefloten , welkdanigen Titel door de langdurigheid, of onheuglykheid van den tyd alleen , geenzints kan worden vermoed , om dat het verloop van eenen immcmorielen tyd, voor genen waren en wezentlyken Titel kan gehouden worden, maar alleen voor eene pradumptie der exiftentie van eenen antcricuren Titel , welke praefumptie ten vollen geclidcerd word door der Impetranten incapaciteit, en door dien dat gene res merce facultatis aan pra> fcriptie onderworpen is, pro at ante demonftravimus. Boven en behalvcn alle deze redenen en argumenten, zullen de Geimpetreerdens in dit Hoofdftuk tragten goed te maken, dat het Regt van ligten, afhaalen, en vergezelfchappen der doode Lighaamen, niet alleen yi It'gis, maar ook de fa&o en ex intentione partiam, aan de paftorale Jurisdictie altoos, en onophoudelyk tot op den huidigen dag verknogt is gebleven. Om welk te betogen, wy in dezerzyds derden Employ, voorafin aanmerking gegeven, en ten regtsgenoegen, met voldoende documenten bewezen hebben; Hat in de twaalfde, cn in het beginzel'der dertiende Eeuw, doorgaans de gehcele Stad, de paftorale Jurisdictie geöciTent wierd door de twee Capittels; namentlyk door het Capittel van St. Servaas op dc Brabandfche, en door het Capittel van Onze Lieve Vrouwe, op de Luikfche Perfonen en Familien. Dat naderhand in de dertiende cn veertiende Eeuw, de parochiale Jurisdictie van de Capittcls, met toeftemming derzclve, en van haare wettelyke Overheid afgefcheiden geworden, en overgegaan is tot de refpective parochiale Kerken dezer Stad, welke ten dien einde fucccffivclyk en op verfcheide tydftippen zyn worden opgeregt, cn wel laatftclyk de Parochie van St. Nicolaas in den Jaare 1343. Dat de Parochiën van het Capittel van St. Servaas, en van Onze Lieve Vrouwe, refpëctivelyk afgefcheiden, dc parochiale Jurisdictie onderfcheidentlyk behouden hebben, op de Luikfche of Brabandfche Inwoonders dezer Stad, op den voet zoo als dc voorfz. Capittcls dezelve voorheen geöeffeut hadden, tot dat eindelyk de EDEL MOGENDE HEEö * REN  C '55 ) REN Commiffariflen Decifeurs van beide onze Genadige Heeren en Princcn, by Refolutie van .. September 1587. goedgevonden hebben, de Parochiën in verfcheide diflriélen te verdeelen, en dezelve met vatte en zekere grenzen te bepaalen, zoo als dezelve hedendaags bepaald zyn. Wes vooraf in aanmerking genomen zynde, durft men vraagen, wanneer de religieuze Ordens in de PoiTeffie zouden gekomen zyn , van de doode Lighaamen , zonder interventie der Dekens , Plebanen of Paftoors te gaan ligten, afhaalen en verbrengen. Zekeriyk niet ten tyde de paftorale Jurisdictie by de twee Collegiale Kerken dezer Stad rclideerde. Om dat de voorfz. Dekens en Capittels, zelfs na de affcheiding der Parochiën, tot op den dag van heden, nimmer aan de Impetranten hebben toegelaten , eenige doode Lighaamen, niet alleen van haare Suppoften, maar ook van alle andere Inwoonders, immediatelyk onder de Parochiën gehorende, te ligten of zonder haare toeftemming aftehaalen , in den omtrek van haare clauftraie Jurisdictie ; welk genoegzaam bewezen is uit de Conden, gcvolgt op den 18, met en tot den as Artikel van dezerzyds derden Calengicr; byzonderlyk wanneer men de poinéten , waarover den eenen getuigen duiftcrlyk , en gelyk als het waare tegens wil en dank, en ongaarne gedeponeerd heeft, door de klaardere en opentlykcre getuigenisfen van de andere uitlegt , en in het volle dagligt fteld. Waaruit natuurlyker wyze volgt, dat terwyi de Capittcls, na de affcheiding der Parochiën , tot op den huldigen dag , niet toelaten, dat de Monniken de ligting en afhaling onder het bepaald diftrict, welk zy zig flegts gereferveerd hebben , zouden komen doen , het geenzints te vermoeden , ja zelfs teenemaal ongeloofbaar is , dat zy zulks zouden toegelaten hebben , ten tyde wanneer zy de parochiale Jurisdictie door haar zelfs oeffenden, en wanneer alle Inwoonders dezer Stad, onder hun geeftelyk opzigt, directelyk en immediatelykgchoorden. TWEEDE AFDEELSEL J J^Et is ongetwyflcld , dat na de affcheiding der refpecttve Parochiën , de Paftoors het zelve regt omtrent de ligting en afhaling der doode Lighaamen hebben blyven oeffenen , welk de Dekens en Plebanen der Collegiale Kerken bevorens geoeffent hadden. Nademaal die affcheiding in zig geene reden behelft, welke tot ee- H h 2 nige  ( '56 ) nige verandering omtrent de oeffening der parochiale Geregtigheden zoude hebben konnen aanleiding geven. De fchciding en bepaling der Parochiën in vafte en zekere Grenzen, heeft aan dc Religieuze Ordens nog weiniger eenige gelegenheid kunnen verfchaffen, om de geregtigheid te bekomen van jurisdiftionele Aften, buiten den omtrek van haare Kloofters in de refpeftive diftriften te gaan oeffenen. Terwyi zulks diametralyk tegenftrydig zoude geweeft zyn, tegens het doelwit, welk dc EDEL MOGENDE HEEREN Commisfarïsfen Decifeurs van beide genadige Heeren cn Princen, in haare hoogftgemelde Refolutie beoogt hebben. Nademaal Hoogftdezelve verre van te willen toelaten , dat eenige vremde feculicre of reguliere Geeftelykheid, eenige paftorale Aften in dc refpeftive Parochiën zoude mogen oeffenen , integendeel alle mogelyke zorge hebben aangewend, om weg te neemen, en te verhoeden, dc confufie cn misbruiken, welke door de indiftinfte cn ongelimiteerde oefening der paftorale Jurisdictie, zelfs door de Paftoors veroorzaakt wierd. En zulks, op dat ieder Paftoor of Herder, eene byzondere Jurisdictie op zyne Parochianen of Schaapen hebbende, dezelve dies te gevoeglyker zoude kunnen ,, regecren, en met en over dezelve alles doen, wat „ eenen goeden Paftoor en geeftelyken Heere toeftaat." • En op dat de Parochianen haren Paftoor, cn de Jurisdictie der parochiale Kerk dies te beter „ zouden erkennen, denzelven onderdaniglyk „ onderworpen zyn, ecren, en na behooren frequenteren, alle zyne „ II. Sacramenten, aldaar halen of ontfangen , alle Godsdicnftcn aldaar hoo„ ren en frequenteren, gelyk zulks na regt, generale of fynodale Statu- ten geordonneerd is, en bevonden word, bevoolen, en gebooden „ te zyn." Vervolgens is de intentie van Hoogftgemelde EDEL MOGENDE HEEREN Commiffariffcn Decifeurs geweeft, van de Parochianen met haare Paftoors, op alle mogelyke wyze te verknogten, haare Jurisdictie op dezelve te concentreeren, en diensvolgens ook te verhoeden, dat die Jurisdictie door de oeffening van paftorale Aften, door vremde reguliere of feculiere Geeftelykheid, binnen de paaien der Parochie zoude werden gekrenkt, bclccdigt, en in confufie gebragt, zelfs op dusdanige verregaande wyze, dat niet alleen vremde Priefters, fölemnele aften der paftorale Jurisdictie, in de Parochie zoude mogen oeffenen, maar ook den eigen Paftoor belet worden van by die Aften te interveniëren, en tegenswoordig te zyn. Met een woord, het is niet te vermoeden, dat Hoogftgemelde EDEL MOGENDE HEEREN, aan de religieufe Ordens zoude hebben willen toelaten, dc oeffening van piiblike jutisdicüonele Aften, in dc palen der Paro-  C -5? ï Parochiën, welkers exercitie zy, by dezelve Refolutie, tot voorkoming van wanorders, aan de Paftoors zelfs, buiten haare gelimiteerde refpeftive Jurisdictie, verboden hadden. Trouwens, het is aan eenen Paftoor ongcoorloft, de doode Lighaamen te gaan ligten en afhaalen onder de Jurisdiftie van den anderen t zonder deszelfs voorkennis en uiterlyke toeftemming; maar het is zyne pligt, het Lyk op de palen van zyne Parochie aftewagten, en hetzelve aldaar te ontfangen van den anderen Paftoor, onder welkers Parochie den Doden geftorvcn is, blykens de Conden, gevolgt op den 38 en volgende artikelen van dezerzyds derden Calengier. Ieder een zal dan met ons moeten bekennen, dat het geenzints te vermoeden is, dat het regt der doode Lighaamen te ligten, zonder interventie der Paftoors, aan de Religieufe Ordens zoude zyn toeërkent., voor of ten tyde der fcheiding, cn bepaaling der Parochiën. De Geïmpetreerdens durven zig vervolgens met gegronde redenen vlcijen, dat de Impetranten nimmer uit de oudheid zullen kunnen bewyzen, dat zy zig ooit het regt hebben aangemadgt, van de doode Lighaamen , zonder afwagting der Paftoors, in de Sterfhuizen te gaan ligten en afhalen , en nog veel minder , dat zy daartoe ooit door eenige wettigen Titel zyn worden beregtigt. De Impetranten hebben daarenboven zelfs de goedheid gehad, van hy haren zesden Employ te bewyzen, dat zy op het einde van voorleede Eeuw geenzints in de Pofleflie zyn geweeft van de doode Lighaamen in de Sterfhuizen te gaan ligten en afhalen , nademaal zy daarby hebben gevoegt verfcheide Extracten uit hare Dood-Regiftcrs., waaruit blykt; Dat zedert de vyftiende Eeuw, zommige Borgers cn Inwoonders dezer Stad, hare begraaffenis in de Kloofter - kerken verkozen hebben, e» dat de Religieufe dezelve aldaar begraven hebben, zonder dat in voorfz. Extracten een woord gerept word van ligting en afhaling met haar Kruis, ten zy aileen in het Extraft fub litt. D. rakende de Paters Beggaarden. En in dit Extraft vind men nog niet, dat voorfz. Paters dc doode Lighaamen, welke in haare Bede-plaatzen begraven wierden, ieder rcize hebben gaan afhaalen, maar flegts zomwylen, en van tyd tot tyd. , Ja wat meer is, daaruit blykt, dat wanneer zy ook al doode Lighaamen, buiten den omtrek van haare Kloofters, op het einde van voorleede Eeuw hebben vergezclfchapt, zy dan nog niet de ligting in den Sterfhuize gedaan hebben, maar flegts het Lyk tot aan den Sterfhuize, of tot in zekere ftraat te gemoed zyn gegaan. By voorbeeld, in voorfz. Extract ftaat onder andere, dat de Paters Beggaarden op den 4 February 1674. een Lighaam geleid hebben (N.B. H h '3 nke  ( '58 ) niet geligt) welk Lighaam zy met haar Kruis gehaald hebben voor de Poort van het GaiTbuis. Item, dat zy op den 16 September 1675. een Lighaam van eenen Chirurgyn Majoor van het Hospitaal, met haar Kruis gehaald hebben, neffen» de Predikheercn Kerk. Item,dat zy in September 1676.in haare Kerk begraven hebben zekere Joanna Yfermans, welke de geheele Stad heeft gaan afhaalen te Wyk &c. &c. Hieruit blykt vervolgens eerflens, dat de Monniken op het einde van voorfz. Eeuw, niet in de gewoonte waaren van altoos de doode Lighaamen te vergezelfchappen, maar dat zulks maar nu en dan gebeurde; ja zelfs zoo raar, dat zy zulks, als zynde byzondere gevallen, waardig oordeelden om in haare Regifters te worden aangetekent, in perpetuam rei memoriam. En tweedens, dat zy dan nog na alle waarfchynlykhcid, de doode Lighaamen nimmer of zeer raar pleegden te ligten, maar flegts te geleiden en te vergezelfchappen, en zulks nog niet door de geheele Stad, maar flegts van' zekere diftantie, en door zommige ftraaten, waarfchynlyk na goedvinden van den Paftoor, aan welken het na regten toeftaat de uitvaarten te beftuuren. Ondcrtuffchen kunnen wy niet ontkennen, dat in voorfz. Extraft ook wel eens aangetekent ftaat, dat dc Monniken een dood Lighaam gehaalt hebben in een huis; by voorbeeld „ dat zy op den 12 January „ 1674. begraven hebben, eenen Franfchen Officier, die zy gehaald „ hebben, in Heer Jan Cofyns huis, op den Vrythof." Maar de weinigheid van die gevallen , en de omftandige nadruk , met welke dezelve in de Dood - Regifters der Monniken aangetekend, en daarin van alle andere begraaffeniifen onderfcheiden zyn, toond aan, op eene oogenfchynlyke en overtuigende wyze, dat die byzondere gevallen, uitnemingen waren van de gewoonte in dien tyd, in het algemeen plaats hebbende, en dat dezelve niet anders kunnen werden aangemerkt dan tamquam cafus excepti, qui non trahunt ad confequentiam,'feu qui non faciunt regulam in cajibus non exceptis. Het is vervolgens meer als waarfchynlyk, EDEL MOGENDE HEREN , dat de Impetranten in vroegere, en zelfs in het midden van voorlede Eeuw, nog niet in de gewoonte zyn geweeft van de doode Lighaamen, met haar Kruis, in de Parochiën te gaan afhalen. Het is waarfchynlyk, dat dc Paftoors haar zulks eerft op het einde van laatftgcmelde Eeuw, zomwylcn precario hebben beginnen toetelaten. Het is waarfchynlyk, dat het gebruik van de Monniken, tot aan het Sterfhuis te laten komen, als dan en in het beginzel van deze Eeuw, sier weinig heeft toegenomen. Het  C 159 ) ■ Het is waarfchynlyk, dat zommige Paftoors onagtzaam in dezen opzigte, zig de moeiten ieder reize niet willende geven, om ook met tiaar Kruis, te zamcn met de Monniken aan het Sterfhuis te komen, aan de zelve precario toegelaten hebben, van dc ligting te doen in haare afwezenheid. Het is waarfchynlyk, dat zulks langzamerhand op dien voet in gebruik is gekomen. Het is waarfchynlyk, dat dit gebruik, door verloop van tyd, genoegzaam generaal geworden zynde, de Monniken in haare private aantekeningen geen onderfcheid meer gemaakt hebben, zoo als zy op het einde van voorlede Eeuw pleegden te doen, tuffchen de Lyken, welke zy met oorlof afgehaald, of maar flegts in haare Bede-plaatzen begraven hadden, met dien nafleep, dat de Impetranten hedendaags van eene precaire toelating en oogluiking, zig eenen Titel, een Regt willen maken, om de Paftoors, welke voor haar die toegeventheid gehad hebben, van de oeffening van haare eige bediening en geregtigheid uittefluiten. De waarfchynlykheid van dezen tocdragt van zaake, word al meer en meer beveiligt, wanneer men in aanmerking neemt, dat tot op den huldigen dage, nimmer eenige Lyken, door de Impetranten uit den Sterfhuize geligt pleegen te worden, ten zy na dat daaraf alvoorens aan den Partoor der Parochie kennis, gegeven zy, en na dat denzelven door hem, of door eenen van zvne Bediendens, aan de Cellebroeders, welke de Lighaamen binnen deze Stad gewoon zyn te dragen, heeft laten aanzeggen , dat zy dezelve ten geflclden dage kunnen gaan afhaalen. Het zvn ook de Bediendens of Kofters der Parochie, en geenzints der Monnikë-Klooftcrs, welke doorgaans de Stad, de dood plegen bekent te gaan maken, en ter Lykc te bidden. Ja wat meer is, de Kofters der refpective Parochiën zyn gewoon, wanneer er na den dag der begraaffenis nog Dienften gedaan worden, welke men quarantaine noemt, de Lyken tot in de Kerk der Monniken te vergezellen, en aldaar de Lyk-luidens daaraf voor den Autaar, wanneer dezelve ten offer gaan, te vermaanen, of dc Dienften aan te zeggen. Welk alles ten duidelykften bewcezen zynde, door de eenparige getuigeniffen, ingenomen op den 50 en volgende Artikelen van den derden Calengier, zoo volgt van zelfs; Dat het regt van de Lighaamen te ligten, en de beftuuring van de Uitvaarte, al nog tot op den dag van heden de fa&o aangemerkt is geworden, als een regt en geregtigheid, aan de Paftoors privativelyk toeitaande, terwyi tot op den dag van heden nimmer eenig dood Lighaam, zonder haare voorkennis en toeftemming, door andere heeft mogen geligt, en afgehaald worden. "Waaruit"volgt, dat zy ook geenziats kunnen belet worden daarby te  C 160 ) interveniëren , zoo wanneer en zoo dikwils als zy zulks goedvinden* Immers niet op voorwendzel van de gewaande Pofleffie, waarin de Impetranten vermeenen te weezen. Om dat die Pofleflie van allen wettigen en habilen titel, om de Geimpetreerdens van haare geregtigheid te priveeren, noodzaakelyk moet ontbloot zyn , zoo lang het regt, waartoe die feitlyke Pofleflie betreklyk is, by de Geimpetreerdens evidentelyk heeft blyven refideren. En om dat alle uiterlyke omftandigheden, gelyk als met de vingers aantonen , dat het paftoraal Regt van de doode Lighaamen te ligten en te begraven, offchoon door dc Pafloors, zedert eenigen tyd, niet perfonelyk zynde worden geoeffent , evenwel by hun gaaf en ongcfchonden is verbleven, en dat vervolgens de Monnikken niet fibi maar alt er i five Pafiori, en niet fuo maar alt er lus five Pafioris nomine, de ligting der doode Lighaamen hebben waargenomen. Alle uiterlyke blyktekenen , te zamen met de grondbeginzelen van regten , in de voorige Hoofdflukken vaftgemaakt, komen vervolgens over een, om te doen geloven en befluiten, dat de religieuze Ordens der Impetranten, zig in vroegere tyden, nimmer het regt hebben willen aanmatigen , van zonder interventie, voorkennis en afwagting der Pafloors , de doode Lighaamen te gaan ligten en afhaalen , in diervoegen , dat wanneer zy ook naderhand metterdaad de ligting hebben plegen te doen, zulks alleen kan vermoed worden precario te zyn gebeurd , en dat des niettemin het jus levationis ,. by de parochiale Kerk, gaaf en ongefchonden verbleven is. DERDE AFDEELSEL J)e Impetranten hebben hier tegens, by haren zesden Employ, zig beroepen op haare Rekeningen, gevoegt by dezerzyds Schrifture van antwoord, waaruit blykt, dat zy telkens, wegens Kloofter-Lyken, dc jura levationis in rekening hebben gebragt en genoten, waaruit zy willen aflyden en befluiten , dat zy niet alteri maar fibi gepoffideerd hebben. Hier tegens hebben wy in de communicatoire Schrifturen alreeds beknoptlyk geantwoord : Dat het geenzints vremd of wonder is, dat zy door de Inwoonders dezer Stad verzogt wordende om Lyken te vergezelfchappen , voor dien arbeid zyn worden betaald, welken arbeidsloon zy in haare Rc- kenin-  ( 161 ) leningen, zeden cenigen tyd, impropriè, jura levationis & crucis % kunnen genoemt hebben. Het zoude zelfs geenzints vremd en wonder zyn, dat, vermits de Paftoors aan de Monniken toegelaten hebben, van de Lighaamen buiten haare aanwezendheid op te nemen , en weg te dragen , zy ook geenzints hebben willen beletten, dat de Pvcligieuzen de regten daartoe ftaande, zouden trekken; nademaal niets billyker is, dan dat den geene, die het werk doet, ook den loon geniet. En nademaal niets gemeender cn triviaalder is , dan dat Subftituten of andere precaire en fubfidiaire Bediendens , de dagelykfche emolumenten van het Ampt, welk zy namens een ander waarnemen, wegdragen , zonder dat zy daarom kunnen vermoed worden , het zelve proprio nomine te poffideren , en zonder dat zy daarom eenig regt verwerven , om aan den eigenaar van dusdanig Ampt, zelfs de oeifeniog van zyne eige funftien te beletten, zoo haaft hy verklaard geene hulp of vremde Bediening meer nodig te hebben. Uit alle de redenen en argumenten , in dit Hoofdftuk opgefloten, kan men ook gemakkelyk afmeten, hoe groot ongelyk de Impetranten hebben, van eenige befcherming te zoeken in den derden Artikel dezer Stads Capitulatie des Jaars 1632, waarin vaftgefteld is, „dat alle ,, geeftelyke cn religieuze Perfonen zouden blyven gemaintineerd wor,, den in haare refpeftive Goederen, Privilegiën, Vryheden, Exemp,, tien, Jurisdictiën, Bedieningen, Gebruiken, Poffeffien, &c." Want voor eerft hebben de Impetranten nergens ter Aften kunnen bewyzen , dat zy in of omtrent den Jaare 1632 in de Poffeffie zyn geweeft , van de doode Lighaamen te gaan ligten en afhaalen, zonder interventie der Paftoors ; terwyi het tegendeel door de Geimpetreerdens, in dit Hoofdftuk, meer als waarfchynelyk is gemaakt. En al waare het ook dat de Impetranten , ten tyde van Voorfz. Stads Capitulatie, in die wederregtelyke Pofleffie waren geweeft, dan zoude het evenwel onwaar blyven, dat zy daarin altoos zouden behoren gemaintineerd te werden. Nademaal het zeker, vaft en ontegenfprceklvk is, dat de Intentie van HAAR HOOG MOGENDE in voorfz. Capitulatie niet is geweeft , de Religieuze of andere Geeftelyken te ftaven en te fterken in haare onregtmatige ufurpatien, wederfpannigc tegenftrevingen, onverdraaglyke attentaten &c. maar flegts alleen in dusdanige Gebruiken en Poffeffien, welke met de difcipline der Roomfche meede - heerfchende Religie binnen tleze Stad, overeenkomen. Met een woord, indien men den voorfz. Artikel der Stads Capitulatie , volgens den zin der Impetranten wilde uitleggen , dan zoude men moeten zeggen , de Intentie van HAAR. HOOG MOGENDE li ge-  C 16** ) geweeft te zyn , dat de Religieuzen zouden mógen volharden in het oeffenen van alle de geweldigheden en ufurpatien , welke zy in dien tyd gewoon waren te bedryven. Voorwaar eene uitlegging, welke zodanig merkteken van dwaasheid en onredelykheid met haar draagt , dat de Geimpetreerdens onnodig oordeelen , verdere redenvoeringen te gebruiken , om dezelve te wederleggen. Temeer, dewylhet in allen gevalle zeker en vaft is, dat HAAR HOOG MOGENDE, de geeftclyke en religieuze Perfonen binnen deze Stad, gencralyk in haare Poffeffien maintinerende, ook geenzints hebben willen krenken de Jurisdictie van den Biffchop, en deszelfs Regt van in difciplinaribus voor het toekomende te ftatueren , en te ordonneren, zoo als het tydelyk welzyn van zyne Dicecefe vereifcht, en het aan eenen goeden Biffchop toeftaat. Of zoude de Impetranten ons miffchien gaarne doen geloven, dat zy moeten verftaan worden gemaintineerd te zyn , in alle haare inkruipingen en ufurpatien , ftrydende tegen de oude kerkelyke Wetten cn goede difcipline , maar dat integendeel den Biffchop niet zoude gemaintineerd zyn , in het regt van die abuizen en inkruipingen tegen te gaan, en daar tegen te gebruiken, de Legislative Magt, aan hem, volgens alle kerkelyke Regels en Wetten, toeftaande. Dit is al wederom eene al te klaare abfurditeit, om ernftig te worden tegengegaan. Niets is vervolgens zekerder, dan dat onzen Heere Biffchop, door den inhoud van voorfz. derden Artikel dezer Stads Capitulatie, geenzints heeft konnen belet worden, van omtrent het ligten, afhaalen , en vergezelfchappen der doode Lighaamen te disponeren en te ordonneren, zoo als het hem goed, oirbaar, en nuttig voorkwam, en dat dc Monniken, aan zyne Mandementen, dieswegens uitgegeven, op het eerbiedigde moeten gchoorzaamen, gelyk zy inderdaad aan diergelyke Mandementen, over gelykzoortige difciplinaire zaken, altoos gehoorzaamt hebben; blykens het voorbeeld in het Annex en de Conden, dieswegens by laatften Calengicr uitgeftoken. Na alle de Redenen, Motieven , en Aanmerkingen, in deze vierHoofdftukken vervat, houden de Geimpetreerdens zig verzekerd, dat het aan UW EDEL MOGENDE niet weinig vremd zal voorkoomen, dat de Impetranten, na eenen grooten ophef by HAAR HOOG MOGENDE gemaakt te hebben, om de Refolutie van UW EDEL MOGENDE Prcdeceffeurs in furfeantie te doen houden, en om in fpyt der zelve te bekoomen Brieven van Maintenue, zig op niets anders hebben weeten te grondveften, dan op eene ongegronde, onregtmatige, en door geene bckwaame Titels onderfteundc Poffeffie: Pos-  ( 163 ) PoiTeffie, welke draadftrydig aanloopt tegen de aloude kerkelyke discipline , tegen den geeft en inftelling van haare Ordens, tegen het voorfchrift der generale Conciliën, tegen de Mandementen', Ordonnantiën, en geeftelyke Discipline van dit Bisdom in het byzonder, en van de Nederlanden in het generaal. ( i ) Ja zelfs tegen de grondregels der Regtsgeleerdheid, getrokken uit de fucceflive Bullen, Decreeten en Sandfien, van wegens het Hof van Rome geëmaneert, en in de Ryken, Staaten en Provinciën van het Roomfch - Chriftendom aangenoomen: PofTeflie, waar door zy nimmer het regt hebben kunnen verkrygen, om aan de Paftoors te verbieden de geregtigheid van de doode Lighaamen te ligten, aftehaalen, en te vergezelfchappen, om dat die oeffeningen ten haren opzigte res merte facultatis zyn, welke nooit door eenig verloop van tyd kunnen werden gepraïferibeerd: Poffeffie, welkers beginzel, vervolg, en volharding altoos precair is geweeft, of van den wille, en toegeventheid der Paftoors heeft afgehangen, en welke vervolgens na derzclver beliefte, en goedvinden altoos , en tot op den huidigen dag hcrroepelyk is gebleven: Poffeffie, welke de Impetranten niet namens en voor haar zelfs, maar namens en in behoeve der Paftoors geöeffent hebben, en door welke zy vervolgens het bczit-regt, niet voor haar, maar voor de Paftoors zelfs behouden hebben: Poffeffie, welke wy, boven en behalven alle haare andere gebreken, in dit laatfte Hoofdftuk hebben aangetoont, geenzints te wezen immemorieel, waar door alleen de byzonderfte argumenten, waarop de Impetranten haren Eifch gebouwt hebben, vervallen, en te niet gedaan zyn geworden. De Geimpetreerdens vleijen zig vervolgens met die gegronde hoope, dat deze redenen aan UW EDEL MOGENDE meer als voldoende zullen voorkomen, om aan de Impetranten haare Conclufie in materie van Maintenue , op den voet van Eifch en Replik genoomen , te ontzeggen. Ii 2. * VTFBE (i) Hier wierden de EDEL MOGENDE HEEREN Comreifftrtffen Decifeurs gebeden , haare aandagt te willen veftigen op het Advies van voorname Regtsgelterden, pradtilerende voor den Raade van Braband te Bruffel, welk de Geimpetreerdens de vryheid genomen hadden, by dit Motief eerbicdigfb tc voegen.  C "«4 3 VTFDE HOOFDSTUK. jf.\ dit Hoofdftuk hadden wy beraamt, te zamcn te ftcllcn, de middelen van vcrweering, welke de Parochie van St. Marten te Wyk, in het byzonder raaken. Maar terwyi de Geimpetreerdens vernomen hebben, dat UW EDEL MOGENDE reeds zeer verre in de overlezing der Aften gevorderd zyn , en wy ons daar en boven durven ftrelcn, het goed regt der Paftoors, met betrekking tot de vier Parochiën in het generaal," met allen vcreifchden nadruk te hebben vaftgemaakt, zoo zullen de Geimpetreerdens dc vryheid nemen, omtrent dc Parochie van St. Marten in het byzonder, met de volgende weinige aanmerkingen te eindigen: Tcweten, dat dc Geimpetreerdens in het generaal, door verfcheide eensluidende getüigenifien van overoude Lieden, mitsgaders door verfcheide oude Dcclaratien, door de dood der Declaranten beveiligt ( i ) aangetoont en beweezen hebben, dat dc Paftoors te Wyk, altoos in de gewoonte zyn geweeft van de doode Lighaamen uit de Sterfhuizen te gaan ligten en vergezelfchappen, tot op het midden der Maasbrug, alwaar zy dezelve aan de Monniken overleverden. Dat ook wel zomwylen de Monniken, tot aan den Sterfhuize clandcphielyk gekoomen zyn, maar dat de Pafloors ook daarby altoos aanwezende zyn gewcell, cn het Lighaam mede vergczclfchapt hebben. Hier tegen hebben dc Impetranten niet anders tragten te bewyzen , dan eenige weinige (ingulicre gevallen, waaruit vervolgens (indien dezelve ook al inderdaad beweezen waaren,) geene onverbrokene Pofleffie voor haar zoude kunnen opgemaakt worden; Ter- ( i ) Si longinqua peregrinario teftium aur mortaütas irrpedimenro fuerit, quomirrus {olemnem ftciapt in judicio depofiticmis fua; juunmque repttitionem, mors pro confiranatione *c repetiïione habetur pati {ere ratione, qua & libros mereatorurn morte fiimari ia prascsdcad Tituio diftura futrat. Voet, ff. lib. 22. tit. §. No. 15. Circa  ( i«5 > Terwyi het niet genoeg is, van zomwylen eenige»pofiêffoire Aften te hebben bedreven, om in eene gewaande Pofleflie te werden geftaaft en gefterkt, maar integendeel vereifcht word, dat die Pofleffie gedurig, gelykformig cn niet onderbroken zy. Welkdanige Pofleffie, de Impetranten zelfs niet zouden beweezen hebben, indien het waar was, dat zy de ligting en afhaiing, in alle de gevallen, door haar in de Aften beroepen, zonder eenige tuflehenkomft of tegenfpraak , of met volkomen nitfiuiting van de Pafloors | gedaan hadden. Waar het zoo verre van af is, dat uit haare eige Conden genoegzaam blykt, dat 'er geen een geval geëxifteerd heeft, waarin zy zonder tusfchenkomft, beletzel of tegenfpraak der parochiale Geeftelykheid, dien paftoralcn Act hebben geoeffend. Uitgenomen alleen in een geval, welk plaats gehad heeft in den Jaare 1748. wanneer de Paters Beggaarden, tot aan de Wyker-poort, op byzonder Bevel van den doenmaligen Franfchcn Gouverneur den Graaf van Louwendal, hebben gaan afhalen zekeren Aldenhoven, welken als Verklikker was worden opgehangen. Alle deze omflandigheden blyken ten regtsgenoege uit het Stuk, fub litt. D. gevoegt by der Impetranten zesden Employ. Waaruit te gelyk confteerd, dat dezen voorval, zoo ter oorzaak van zyne fingularitcit, als van zyne byzondere circamftantien, tegen de Pafloors tot geen gevolg kan verftrekken. De Geimpetreerdens zullen kortheidshalve, en om fpoed te maken „ zig niet uitbreiden over ieder poinct van de refpective dezcrzydze of adverfc getuigeniffen en Emploijcn in het byzonder, zig verzekerd houdende, dat UW EDEL MOGENDE dezelve met haare gewoonelyke aandagtighcid oveiieezcn , en te zamen in overweeging genoomen hebbende, genoegzaam zullen ondervonden hebben, dat daaruit geene continucele en ongeïnterrumpeerde Pofleflie, ten voordeelc van de Impetranten op te maken is. Zy zullen zig derhalvcn dieswegens finaalyk bepaalen op de twee volgende aanmerkingen. Eerflens, dat die Calengiercn en Vraagartikelen, aan een ieder allezints captiëus cn trouweloos moeten voorkomen, waarby de ImpetBan- li 3 ten,  C 166 ) ten, om te bewyzen haare gewaande Pofleffie, doorgaans de geheele Stad, aan haare Getuigen in het generaal voorhouden, „ of de ligting „ en aflbciatie met haar Kruis, niet altoos zonder iemands contradictie „ door de vier Parochiën gebeurt is. Terwyi zy in haare communicatoire Schrifturen rond uit, ja zelfs in het vervolg van haren eigen Toon, alwaar zy over de Parochie van St. Marten, in het byzonder handelen, meenigvuldige voorbeelden erkennen , in welke de Pafloors in de Parochie van Wyk de ligting gedaan, en het dood Lighaam tot op de paaien der Parochie vergczelfchapt hebben. Waaruit volgt , dat zy zig zelfs tegengefproken , en haare Getuigen trouwlooflyk mifleid hebben , wanneer zy van haar gevergt hebben, dat dezelve haare gewaande Pofleflie, indiftinételyk door de vier Parochiën, met haare getuigeniflen zoude beveftigen. Tweedens, dat zommige eenvoudige Getuigen, het woord ligten niet verftaan hebben, en hetzelve genomen hebben voor op de fchouder te neemen en wegdragen; terwyi hetzelve nogtans eene teenemaal daaraf verfchillende Plegtigheid is, welke UW EDEL MOGENDE, hier voor in den breede befchrecven, gezien hebben uit Manigart. Hieruit zullen UW EDEL MOGENDE kunnen bevroeden, dat wanneer zommige Getuigen zeggen „ dat de Monniken de doode Lighaamen geligt hebben," zulks niet anders kan verftaan worden, dan dat zy aanwezende zyn geweeft, wanneer de Cellcbroeders het Lighaam op hunne fchouder hebben genomen, en weggedragen. Welke uitlegging dies te eerder moet aangenomen worden, om dat tcgelyk uit de Condcn van dezelve Getuigen blykt, dat de Paftoors met haare Geeftelykheid, daarby inden Stcrfhuize aanwezende zyn geweeft, welke zckerlyk aldaar niet te vergeefs gekoomen waaren, maar ongetwyffelt om de paftorale Plegtigheid der ligting te doen, en het Lighaam te vergezelfchappen en overteleveren. Daarblyft ons niets anders over, EDEL MOGENDE HEEREN, dan alleen eenige korte aanmerkingen te maken, over de koften van deze zwaarc Procedure. En terwyi wy, in aanzien van alle de vooraan gehaalde bondige redenen en argumenten, verhoopen, dat aan de impetranten hunnen Eifch ten principalen zal werden ontzegt; Zoo  C 167 ) Zoo haten wy ons voortaan, dat UW EDEL MOGENDE gene zwarigheid zullen maken, van dezelve ook te doemen in alle koften, agtervolgens den generalen Regel van Regten, dat den overwonnene aan den winnaar de koften moet herftellen. Dezen regel is voor eerft gegrondveft op de Wet 13. §. 6. cod. dt judiciis, alwaar den Keizer zegt: - Omnes Judices, qui fub Imperio noftro conftituti funt, fciant vitlum in expenfarum caufd vitlori ejfe condemnandum. En verders op de Wet 79. ff. de judiciis, in welke den Jurisconfulc zegt: Eum qui temerè adverfarium fuum in judicium vocaffe conffitit, viatica litisque fumptus adverfario fuo reddere oportebit. De ftelling van deze laatfte Wet, komt zeer wel overeen met de grondbeginzelen legis aquilia, welke voorfchryft, dat den genen, welke oorzaak, en aanleiding tot den fchaade gegeven heeft, gehouden ■is denzelven te vergoeden. Ille, qui damnum dedit, Mud refarcire tenetur. Hetzy dat men de merites dezer zaak in het generaal befchouwt, hetzy , dat men ieder gedeelte van deze Procedure in het byzonder .in aandagt neemt , zal men ondervinden , dat de Monniken alleen oorzaak en gelegentheid tot de aanzienlyke koften , welke in deze zaak gerezen zyn, gegeven hebben. Zy hebben vooreerft door haare citatoriale Brieven , op poene van eeuwig gezwyg , de Paftoors in de noodzakelykheid gefield van in tegenweer te komen, wilden zy haare eige Regten en Geregtigheden niet ftilzwygens verwaarlozen, en daarom aan de verfoeying van haare navolgers , en van alle befchaafde en verligte Parochianen , blootgefteld worden. Het is vervolgens zonder twyffel , tegen haren wil en dank , dat zy drie arme Paftoors , welke van haare Inkomflen niets meer dan een burgerlyk en fatzoenlyk beftaan hebben, genooddrukt zyn geworden-, eene zoo bezwaarlyke Procedure uit te houden , tegens de vier magtige Ordens der Impetranten, waarvan zommige, offchoon zy alle, in conformiteit van haare Inftelling, bedelende Ordens genoemt worden, zeer deftige en aanzienlyke Goederen bezitten, welke door eenen oi> noe-  t ) noemélyken en on telbaren aanhang van Bloedverwanten , Devoten en andere onderheunt worden, welke door de andere Kloofters, onder den zelvcn Provinciaal ftaande , ja zelfs door de omliggende Provinciën gemeenlyk, in diergelyke gelegenheden, geholpen en bygeftaan worden. De Paftoors hebben integendeel geene andere hulp, als de oogenfchynlykheid van haar goed regt , welk zy tegen den onregtmatigen aanval der Monniken, door middel van eene buitengemeene fpaarzaamheid in haare domeftikc zaken, hebben moeten tragten te verdedigen. UW EDEL MOGENDE hebben gezien, hoe ongegrond den aanval der Impetranten , en hoe regtmatig het tegenweer der Geimpetreerdens in deze zaak geweeft is. Daar is vervolgens geene reden bedenkelyk , wanneer men dc merites dezer Procedure in het generaal befchouvvt , uit hoofde van welke de Impetranten, van de Condemnatie in alle koften, zoude konnen vrygefproken worden. Terwyi in tegendeel haare allerklaarfte en allenthalvige ongegrondheid , en haare trotze en openbaare wederfpannigheid tegen haare wettige Overheden, meer als eene reden uitlevert, om haar in alle Koften te doemen. Deze redenen worden nog merkelyk termeenigvuldigt , wanneer men flegts een oog flaat op haar gedrag, in den loop der Procedure , > en byzonder in het afleggen van haren Toon, welken zy zonder eenige noodzakelykheid, en op eene vervelende wyze, in een-cn-twintig Schrifturen verdeelen, en met welken zy meer als negen maanden gebezigt hebben. UW EDEL MOGENDE moeten flegts eene vlugtige oog op de Verbaalen laten vallen, om aanftonds te ondervinden, dat de Impetranten het wezentlyk vooruitzigt gehad hebben, eensdeels van de koften te vermenigvuldigen, om de Geimpetreerdens daar door af te fchrikken, en anderdeels van den loop der Procedure te vertragen, ten einde de zaak ten principalen, na dat zy eene voordcelige uitfpraak, in materie van recredentie hadden wceten te bekoomen (hadde het moogelyk zweeft) buiten Deciiie te houden, en te vereeuwigen. Het is dan verre van daar, dat 'er in de Aften eenige beweegreden zoude opgefloten zyn , om de koften dezer Procedure te compenfereu, en om af te wyken van den gencralen regel, quod victus viclori In ex-  C i«9 ) expenfas fit condemnandus, welke geene uitneming leid; ten zy in de allerzwaarfte en allerdruklykfte omftandigheden , zoo als niet alleen by de Romeinfche Wetten, maar ook door alle latere Wetgevers, ten allen tyde verftaan is geworden, en onder andere in den 9de Art. van het eeuwig Edict van Albcrtus en Ifabella des Jaars iön., alwaar uitdrukkelyk aan alle hoogc en laage Regters aanbcvoolcn is , om eenio-zints te bedwingen de ligtvaardigheid der Pleiters., nimmer te gebruiken Compenfatie, maar wel Condemnatic van koftcn, tot lafte van den "-eene die ten principale zal verliezen, ten zy nogtans om zeer groote oorzaakcn, waar mede zy de geweetens der Regters bekaden. Overmits welke Motiven, en Argumenten, de Geimpetreerdens het regtmatig vertrouwen hebben, dat UW EDEL MOGENDE de Impetranten zullen doemen in alle koften. In en op alles, UW EDEL MOGENDE Officium Nobile op het ootmoedigfte Implorerende. ( was getekend ) P. BANENS. N.B. De groote haaft, waarmede dit Werk heeft moeten gedrukt worden, is oorzaak, dat er hier en daar Druk-fouten in gevonden worden. De gunftige Leezers worden verzogt, dezelve aan de Drukkers te willen vergeeven, gelyk mede het abuis in de Paginas; alzoo pagina 97, waarmede H. J. Landmeter zyn Werk begint, maar na giszing genomen is. '■  VONNIS DECISOIR IN ZAKE De refpeclive Kloofters dezer Stad, pro ut in ABis, Impetranten, TEGEN De drie Roomfche Paftoors dezer Stad*, pro ut in ABis, Geimpetreerdens. GEZIEN,Geleezen en Gcëxamineert alle Verbalen en Decreeten, Stukken , A&en en Munimenten in zake gehouden , gegeven en geëxhibeert, alle onder behoorlyken Inventaris, aan ons gefurneert, en op alles gelet , waarop in dezen eenigzints te letten ftonde ofte konde moveren : Commissarissen Deciseurs van wegens HAAR HOOG MOGENDE de HEEREN STAATEN GENERAAL der Vereenigde Nederlanden 3 binnen haare Stad Maeiirichü, ten  ten Decifoiren Regt doende , verklaren de Impetranten in haare Conclufie, zoo als zy dezelve in pleno Poffefforio op den voet van haren Eifch den 9 July 1782 genomen hebben, niet te wezen gefundeert nogte ontfangbaar , met Condemnatie van dezelve Impetranten in de kosten zedert den 24 Maart 1783 in zake gerezen, ter Taxatie en Moderatie van onze CommifTariffen In{tru£l;eurs;de overige bevorens gerezene kollen om redenen compenTerende. Aldus gefentcntieert binnen Maeltricht den 15 September 1784. ( Was getekend) H. W. VAN AYLVA. J. A. VAN KNUTH.