TOÖNEELSPEL. 31 AC AT HA. Waarom dat juist ? DRAVE. Om dat.... hoe wonderlijk kunt gij fomwijlen ook vraagen? A Ö AT HA. Ik zou, wat mij betreft, ook niet gaarne mijn* zoon dikwijls in het huis des Canceliers zien: alleenlijk thans - wie kan het hem misduiden? de man vermag veel! DRAVE. Thuis liederlijk gezelfchap; bij den Cancelier bon ton, geveinsdheid, boosheid en ongevoeligheid! — uit het gezelfchap zijns opgeblazenen zoons, afgemat door de kunstgrepen zijner coquette dochter, laat men den jongen Heer aan ons over: mijn vreedzaam, ftil huis moet, alle die glinsterende eigenfchappen ten beste, verwilderd; mijn goed, argloos meisjen bedrogen — vervoerd worden! ja, dit zeg ik u, als mij iemand dit meisjen ongelukkig maakt! dan — dan bewaare de Hemel mij voor een' misftap. AG iTHA. Gij voorziet ook altoos zo veele rampen en onheilen ! DRAVE. Ik heb zo veel gezien; reeds zo veel beleefd...! AGA-  32 DE M.INDERJAARIGE WEEZEN, AGATHA. Dat gij tegenwooordig het goede niet meer genieten kunt. DRAVE. Nu; ik ftel eens vast, het geen gij mij van deeze liefde zegt — zo zal ik den aartigen Heer Samuel nog van daag mijn huis verbieden. AGATHA. Waarom dat nu weêr? DRAVE. Verbieden, volftrekt verbieden. AGATHA. Maar DRAVE. Ik bid u; dwing mij niet, meer over dat onderwerp te zeggen! wat nut geeft het gezelfchap van een' zot ? de fentimenteele grillen kunnen genoeg bederven — ik moet noodzaaklijk uitgaan, kan derhalven tegenwoordig zelfs Auguste niet fpreeken: zo dra ik te rug kom, zal het gefchie- den — wapen haar intu'sfchen tegen alles zeg haar, dat ik mijn leven gaarne voor haar geluk wilde ten beste geeven — dat haare keus de mijne zijn zal dat ik echter, (wierd zij immer door eeni fchurk bedrogen,) mijn wraak tot op de trappen des troons vervolgen zou. (Hij vertrekt door een buiten - en Agatha door een binnen - deur.~) Einde van het eerftt bedrijf, TWEE-  TOONEELSPEL, 33 TWEEDE BEDRIJF. EERSTE T O O iV E E L. auguste: zij zit te leezen; Jlaat het boek toe, en droogt haare oogen af: intusfchen komc Agatha in. agatha. Weêr gelezen! en ook weêr geweend! auguste. Waarlijk niet, lieve moeder! agatha. Zo uwe betraande oogen u niet tegenfpraken! — gij moet zo dikwijls niec alleen zijn u bezig houden — geloof mij; het verlfrooit de gedachten meer — Ik zal u eenig werk laaten haaien. auguste. Willen wij niet naar mijn kamer gaan? agatha: zij fchelt. Om de menfchen te ontwijken? (Tegen Fredrik , die op het/hellen binnin gekomen is.) Lifette moet u het borduurwerk vair» de Jufvrouw geeven. (Fredrik vertrekt.) Hier is 't luchtiger , levendiger: uw donkere kamer is voedfel C voor  34 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, voor uwe grillen: weet gij wel, dat wij ons haasten moeten, willen wij tegen zijn' verjaardag gereed zijn? auguste. Zeker wel — ik heb er federt eenigen tijd niet veel aan gedaan. (Fredrik brepgt het borduurraam.') agatha. Als ik u niet help, zult gij bezwaarelijk klaar komen. auguste, terwijl zij gaan zitten. Ik geloof dat de tekening niet kwaad is —— zij zat hem bevallen. agatha. Allezins: de tekening is zelfs zeer fraai: alleenlijk vind ik dat de kleuren wat eenvoudig zijn. auguste. Juist dat gevalt mij: die groote witte vlek en dan dat zachte groen — o dat geeft zulk een vriendlijk gezicht! ag a tha. Goed; maar fta mij evenwel toe, dat een kleine roozetak het groen oneindig zou verlevendigen. auguste, ter zijde. Een roozetak! ( Haar moeder met een zuclib tanziende.) Geen roozetak! agatha. Waarom niet'? au  TOONEELSPEL. 43 philip, een treê terug doende. Ik maak onderfcheid tusfchen bekenden en vrienden. samuel. Waarom Haat gij naar geen ambt ? philip. Om dat ik er nog geen open vond, welks vereischten ik vervullen kan. samuel, op een' kwaadaartigcn toon. Neen, neen, mijn lieve vriend! gij ver waarloosdet hooge vriendfchap, zocht geene befcherming. philip. EU — prijs mij in mijn bijzijn niet! samuel. Ten minften.... daar gij tog een fraai vermogen hebt — waarom koopt gij niet een' titel, of rang? want.... philip. Om dat — maar mijn antwoord is in uwe vraag opgefloten. samuel. Hoe zo? philip. Om dat deeze dingen te koopen zijn. samuel, eenigzins verlegen, doch lagchende. Dat is eene fraaje zedenleer — wel nu, Mijnheer Brook flecht weg, klinkt ook zo onaartig niet.  44 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, (Hij lacht andermaal.') Hoe gevalt u dat, Dames ? ('telkens lagchende.) Slecht weg! — Mijnheer Brook flecht weg! philip. Hoor in zeker opzicht — vind ik eenen titel en rang, al zijn zij gekocht, zo flecht niet. s am uel. A ha! hij begint al anders te praaten! bravo! bravo! philip. Een gekochten titel geeft het meeste genoegen ^ aan één' domoor. jam del. Hoe zo? philip. Om dat geen weldenkend mensch hem vraagen zal: vriend waarom Haat gij op dien post? samuel, zeer verlegen. Niet kwaad gezegd. philip. En rang ? — o die is dikwijls, dit weet gij , een beproefd middel, om den fchurk te beveiligen. (Tegen Agatha en Auguste.) Vergeeft mij dit drooge gefprek! (Hij wil vertrekken.) samuel, lagchende. Bravo! (Hij houdt Philip te rug.) Bravo Mijnheer Shr.ch Brook! bravo.' (Hij lacht weder.) phl.  TOONEELSP&L. 4$ philip. Kent gij Sirach? samuel. Ja. p h i l i p. Hebt gij hem misfchien gelezen ? samuel, telkens lagchende. Meer dan ééns! en ik hoor hem thans weder. philip. En gij zijt echter één zijner kernfpreuken vergeten? samuel, ah vooren telkens lagchende. Welke? wélke? phi lip. Een wijze glimplacht —- maar een zot? een zot, Heer Samuel! lacht overluid. VIERDE T O O N E E L. agatha, auguste, samuel. samuel. 'X is recht jammer, dat hij heen ging! — hij berooft ons van het voornaamlte der klucht. agatha. Gij hebt, wat u betreft, zeer weinig reden om te lagchen. s a-  46 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, samuel, die aanhoudend telkens lacht. Om dat hij mij de beste replicauen door zijne vlugt benomen heeft! maar - Sirach Brook! hoe gevalt u dit, Dames ï „ Sirach Brook!" - zo zullen wij hem in 't vervolg' noemen als ik dit aan zijn'broeder vertel, nikt hij gewis van lagchen — maar daar had ik u , door onzen philofoof, waarlijk, fchier den almanach vergeeten te katen zien, dien ik gisteren van... VIJFDE TOONEE L. De voongen, drave. drave. Goeden morgen, Heer Samuel! SAMUEL. Uw gehoorzaamfte dienaar, mijn waarc]e j g,j zijt, hoop ik,nu volkomen van uwe laatfteonpasfclijkheid herfteld ? drave. O ja. samuel. Ik neem er het hartlijkfte deel in. drave. Ik bedank u. SA-  TOONEELSPEL. 4? samuel. Ik wensch, dat gij bij aanhoudendheid drave. Zeer verpligt. (Stil tegen Agatha) Ga met Auguste naar beneden! agatha, Auguste wenkende, en in ,t heengaan tegen Drave. Slechts toch bedaard! ZESDE T O O N E E L. samuel, drave. samuel: hij wil Agatha en Auguste volgen. Ik zal,met uw verlof.... drave. Blijf Mijnheer! ik heb u iet te zeggen. samuel. Met het grootfte genoegen. drave. Mijnheer! gij doet federt eenigen tijd mijn huis de eer en het genoegen aan, van het zeer dikwijls te bezoeken. samuel. Ik bid u, de eer en het genoegen daarvan zijn ten hoogften aan mij. dra»  TOONEELSPEL. 49 SAMOEL. Hoe! gij verwondert mij ten hoogden — hoe! ik DRAVE. Vergeef 't mij de vaderlijke ?org dringt mij op zulk eene wijs te handelen. SAMUEL. Maar zeg mij toch , wat hebt gij tegen mjj, wanneer er ook geene vereeniging volgde? — waarom zoude ik voortaan uw huis mijden? D RAVE. Om dat het meisjen , (aan het gevlei der minnaars gewoon) , daardoor eens den pligt eener vrouw verwaarloozen konde. SAMUEL. Voorwendzels, Mijnheer Drave! voorwendzels! om er de eene of andere opvatting mede te bedekken. DRAVE. O mijn zoon! ik heb geene de minfte opvatting tegen u. SAMUEL. Ja , ik merk het, die hebt gij! (Zeer driftig ) maar dat raade ik u.... DRAVE. Gij gevalt mij niet: gij ziet ook, dat ik dit in 't geheel niet bedek. D SA*  52 DE MINDERJAARIGE WEEZÉN, drave, ten hoogjlen verwonderd. Het doet mij leed, dat ik altoos genoodzaakt word met drift die misdagen weder goed te maaken, die gij welbedacht begaat? agatha. Zo! — waarin heb ik mij dan in dit geval misgrepen? drave, met toenemende aandoening. Onder ons gezegd, mijn fchat! ftreelde het niet uwe moederlijke ijdelheid , uwe dochter van een zwerm minnaars omringd te zien ? had uwe eigenliefde u nimmer eenig bijzonder deel doen neemen aan de oplettendheden, vleierijen, en complimenten , welke uwe dochter gezegd werden zo ware dit alles niet gebeurd. agatha. Dit verwijt.... drave. Zo hadt gij het gezelfchap van zulke domoorea rtiiet dulden kunnen. agatha. Maar Auguste! drave. Mint er één'! —— waartoe de overigen ? om door overdrevene liefdensverklaaringen haaren hoogmoed ilreelen ? — door dat nietsbeduidende fentimenteele haar hart te bederven ? — wat is er nu reeds van het meisjen geworden? — fpreek zelve: is het  TOONEELSPEL. 61 wij — waarom zou ik het lochenen ? — waren in een gefprek, dat «... philip. Ik geftoord heb? ik meik het, en zal.... agatha. Neen, blijf! ik kon het niet vervolgen; mijn hart is te vol — ik — ik... philip. Hebt gij eenig ongenoegen gehad? agatha. Neen Mijnheer! philip. Of misfchien eenig verdriet waaraan ik in *t getieel geen deel kan neemen? agatha. Ook dat niet. philip. Echter hebt gij geweend? laat mij hier blijven; elke treurige heeft een aanfpraak op mij — en wanneer gij treurt; (tederlijk;) wanneer ik uwe traanen zie, mijn lieve Auguste!.... auguste. 'T zijn dankbaare traanen, Heer Brook! — traanen van een dochter over de liefde haars goeden, goeden vaders. philip, vrtlijk. Vreugdetraaneo? — ja, ja Auguste — hm! die  62 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, die traanen te zien, was federt langen tijd mijn deel niet: gelukkig hij, over wien ze geweend worden. agatha. Ja, wel gelukkig. philip, bewogen. - Hij zal een graffchrift kunnen ontbeeren. a gatha. O zo niet, Heer Brook! philip. Hoe? agatha. Gij brengt ons in eene zwaarmoedige gedachte! philip. Zwaarmoedig? ik ben van harten vrolijk elk zo geheel genegen, als men het zijn kan ■— het moest weezen, dat Auguste weder haaren treurigen dag beleefde. augus te. En gij verwijt mij zulks ? p hilip. Met grond — waarlijk; ik durf 't u verwijten; wie u kent, fchat u , bemint u; gij zijt fchoon, jong — waarom treurt gij ? a gatha. Vergeef 't mij, dat ik het woord mijner dochter herhaale — dit moest gij ten minften niet berispen. PHI-  TOONEELSPEL. 6} philip. Waarom niet? agatha. Vraagt gij dit mij nog ? philip. Zekerlijk! want dat het algemeene denkbeeld ook het uwe is geloof ik niet. agatha, verlegen. Mijnheer Brook! philip. Gij ontwijkt mij? één van beiden; of gij denkt zeer veel goeds, of zeer veel kwaads van mijl agatha. Zijt verzekerd, dat wij in u een' man vooronderftellen. philip. Ik bid u, maak mij geen compliment van welleevendheid; zeg de waare meening uws harten agatha, zeer verlegen. Offchoon wij ten opzichte van eenige Hukken verfchillend denken.... philip. Nu? agatha. Maar Mijnheer Brook, wij fpraken over iet, dat van dit gefprek te veel verfchilt en dit oogenblik.... PHI-  64 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, PHILIP. Smeek ik u, mij te fchenken niet in elk oogenblik, niet aan elk mensch wil ik rekenfchap afleggen heden — en tegen u gevoel ik mij gedrongen het te doen. AGATHA. Maar ben ik thans tot een koud onderzoek..., PHILIP. 'T is geen koud onderzoek, waarom ik Cmeek: (gevoelig:) een innige deelneeming uvvs menschlievenden harte: (tegen Auguste; met nadruk:) weiger uw' vriend eenige oogenblikken uwe aandacht niet Auguste! —— ik bid om uw geduld. AUGUSTE. Liefile Heer Brook! PHILIP. Om uwe deelneeming wat mijne levenswijs; wat mijn' bijzonderen aart van denken betreft, laaten wij die overflaan — heb ik hier in gewoonten aangenomen, die u niet bevallen , zo gefchiedde het uit toeval er was im¬ mers niemand, dien het eenig genoegen verfchaft zoude hebben, zo ik anders gehandeld hadde. AGATHA. Dit alles fla ik over ; offchoon uwe handelwijs dikwijls zeer met de gezelligheid ftrijde. PH I.  66 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, auguste, fchielijk. Neen, beste Heer Brookf philip. Als ik in dien post, waartoe ik gefchiktzijn zou, mijne beiere overtuiging tot een gelegener tijd uitgelteld zie; mijne innige deelneeming aan het lot mijns ongelukkigen Natuurgenoots, voor het ongevoelig eigenbelang wijken moet — ben ik dan te berispen, als ik daar niet naar ftreef ? agatha. Zeker niet. philip. Daar ik nu zo menigmaal mijne begeerte om nuttig te zijn , moest intoomen ; daar brandende ijver miskend , misduid werd; daar ik de handelingen mijns harten van duisterheid, van vooroordeel moest berispen laaten vernietigen; daar ik zag, dat alles, wat men met het fnelle vuur der jeugd tegen ijlt, om het te bewonderen — niet zelden — bijna immer, vermomming is — dat onder den heerlijken fchijn van menfchenliefde het onedelfte zelfbelang woekert ■—■ daar dit alles zo was, zonderde ik mij af, en gaf de fchoone droom van mogelijk éénmaal het algemeen nuttig te zullen zijn, op — wel haast — in een gelukkig oogenblik, hoop ik, jegens mijn gedrukt Vaderland mij van mijnen pligt als burger te zullen kwijten: in een oogenblik. zeg ik in een enkel oogenblik! — maar ééne daad ook, zal mij  fo DE MINDERJAARIGE WEEZEN, het leven mij weder lief geworden — en ook dit gelukt mij niet ? — wel aan! ik zal in eenzaamheid mijn' weg vervolgen, zwijgen, lijden — en mij verheugen, als het einde daar is! (Hij vertrekt mot drift.') AUGUSTE. Nog maar één woord! (Te gelijk zegt,) philip, vertrekkende. Leef gelukkig.' agatha. Hoor mij, Brook! hoor nog maar ééns! (Zij volgen hem.) Einde van liet tweede bedrijf. DER»  TOONEELSPE^L. 71 DERDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt de kamer van Flesfel, uit het eerfte bedrijf. EERSTE TOONEEL. jacob; constantia, in den diepften rouw, en zeer armoedig gekleed, zij is in het opkomen met Jacob in gefprek. constantia, Jacob volgende. M aar goede Hemel....! jacob. Maar en maar! — en maar hier, en maar tiaar het kan niet! constant ia. Ik bid u! jacob. Gij kunt mijn' Heer thans niet fpreeken, constantia. Slechts vijf minuten! jacob. Het kan niet: Mijnheer is bezet — nu! vertrekt gij haast? — ik heb óók wat te doen, en kan daar niet... (JHij fnuift.) E 4 COH-  ?% DE MINDERJAARIGE WEEZEN, constantia. Heb medelijden met mijn" toeftand — weduwe —» drie nog onopgevoede kinderen... jacob. Och ! maal mij zo niet aan de ooren — anders laat jk u nooit weder in: men heeft zijn' tijd nodig — en zo ieder.... constantia. Maak flechts dat ik hem fpreek' — ik wil u immers u-iv' dienst beloonen. jacob: hij gaat heen en weder voorbij Conjlantia. Zo ais ik u gezegd heb —^- 't zal bezwaarelijk Vijlen. constantia, zij neemt eenig geld uit een klein beursjen. Daar» neem dit aan als een bewijs mijner erkentenis. jacob, haar aanziende. Drie kinderen hebt gij? ja, mijn Hemel! ik wilde alle menfchen wel helpen, (zig op 4e temen om hoog heffende, met de handen op den rug,) zo 't aan mij ftond : (Hy blaast, met eene zichtbaar» inbeelding van zigzelven , de fnuif van zijn' rok ;) ik ben niemand in den weg maar (Hij neemt nog ,ren fnuif jen.) Wilt gij ook niet een fnuifjen? con s tan ti A. Ach Hf mei, neem het toch aanj JA-  TOONEELSPEL. 73 jacob: hij neemt het geld aan, en fleekt het, zonder het te bezien, en zonder de minjle beweging, in zijl? zak. Plaats u flechts hier aan deeze deur; de lieer Flesfel zal aanftonds uitgaan. constantia. Denkt gij dan dat ik iet zal uitrichten ? jacob. Hm! — naar dat Mijnheer gehumeurd is. constantia. Ik zou wanhoopend zijn, zo ik deeze keer weder ongetroost naar huis moest! jacob. En — wat ik zeggen wilde! fluks voor hem op de knieën gevallen .— en: ,, Genadige Heer!" — Dit fpreekt van zelf! constantia. Maar hij wordt er altoos zo boos over ? jacob. Maak hem boos! constantia. Hij heeft mij nog onlangs berispt, dat ik... jacob. Maar aanftonds op de knieën gevallen, en —. „Genadige Heer!" (Hij geleidt haar met eenfoort van vertrouwen tot voor op het tooneel, en zegt tegen haar op eenen inneemenden toon.) Lieve Hemel! als wij zulke Heeren niet kenden; wie zou ze dan kennen? — E 5 bij  74 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, bij het aankleeden, bij het uitkleeden, over tafel achter den fToel — bij het desfert, zodra het gezicht dan purperkleurig wordt, weeten wij reeds hoe laat het is dan is zulk een Heer, even als wij — even als wij. TWEEDE TOO N E E L. De voorigen. flessel. flessel. Het rijtuig vóór, Jacob! (Jacob vertrekt.) constantia. Genadige Heer I ontferm u over mijn ongeluk! (Zij knielt voor hem.) flessel, met een geveinsde drift. Waar toe dat genadige Heer ? — waar toe dat knielen ? De Hemel is genadig — voor hem moet gij knielen; niet voor een mensch! — wat begeert gij ? constantia. Dat gij de genade hebt, van mijne elende te verzachten! deeze elende, en de verdienfte mijns overledenen mans, die al het zijne bij den oorlog infchoot, zijn u te wèl bekend — dit fchrift behelst een verzoek, om één mijner drie nog onopgevoede kinderen in de ftadsfchool aanteneemen. FLES  TOONEELSPEL. 75 flessel, koel. Geef hier! constantia. Ik bid nogmaals om uwe gunst! flessel. Maar — zeg tog eens — waarom hebt gij ook om de voorfpraak des Heeren Geheimenraads van Stralheim verzocht? gelooft gij misfchien, dat ik tot zulk iet niet in ftaat ben? zeg? constantia. Die goede Heer had zo veel medelijden met mij. ne omftandigheden — ik dacht, dat de Heer Flesfel de voorfpraak van zulk één der roemenswaardigfte lieden deezer ftad, als een getuigenis van billijkheid mijns verzoeks zoude aanmerken. flessel, kwaadaartig. Zeer goed: ga maar heen. constantia. Zou ik zo ongelukkig geweest zijn? flessel ; een wenk met de hand naar de deur geevende , ' onder de zkhtbaarjle blijken van eene kwaadaartige vriendlijkheid. Ik zal antwoorden. constantia. Nogmaals bid ik u....! flessel, op den voorigen toen, maar Jlerker. ik zal antwoorden. CfftT  76 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, constantia. Ik zou uwe genade zo lastig niet vallen, zo ik een klein capitaal van vijfhonderd Rijksdaalders, «lat bij den Heer Drave ftaat, afgelost konde krijgen. flessel. Kunt gij dat niet krijgen ? constantia. Neen — 't is de tijd van de Mis; en ik zou den goeden man..., flessel. Wat Mis! — wat tijd! weduwen en weezen gaan vóór — breng mij eene fchriftlijke aanklagt, benevens een bewijs, dat gij uw geld niet krijgen kuntl constantia. Maar die goede man heeft mij nog altoos van het capitaal vijf per cent interest betaald, alleenlijk om mij in mijne omftandigheden te hulp te komen — ik heb hem zo menig weldaad ,te danken... flessel. Geef het mij maar! wij zullen dan zien of u nog let helpen kan! constantia. Neen, genadige Heer! liever arm dan ondankkaar ! DER.  78 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, ward toegegaan zijn, om dat Drave juist toen ter tijd die groote aflevering had hij is niet ge- rechtlijk gemaakt. flessel. Zo! nu, dan zullen wij hem wel krijgen — ik heb Brook een beklag over deezen inventaris doen ondertekenen des is alles in orde dit volk moet met huid en hair de ftad uit. walter. Zo zulks maar niet te veel opfpraak maakt! niemand zal juist veel zeggen durven —— maar de geheimraad Stralheim — zijne Patriotfche gevoelens.... flessel: hij lacht. Zijn harsfenfehimmen. walter. Daar bij fchijnt hij zeer in 'sVorften gunst te ftaan: nog laatst heeft hij een geheel uur alleen met hem in gefprek geweest. flessel. Pah! ken ik onzen Heer niet reeds jaaren lang? vrees niets! de kaerel moet voor zijne lasterende taal over mij, getuchtigd worden! is hij de ftad uit, zo drijven wij den garenhandel alleen; en winnen, ik zal maar weinig rekenen, voor 't minst tweeduizend Daalders jaarlijks. walter. Dit is zeker. fles"  94 DE MlNDERJAARIGE WEEZËNS l o d e w ij k. Ongelukkig vooroordeel tegen ons gedacht! CSpotachtig O waarvan gij mij, hoop ik, uitzon, deren zult? auguste, op een beledigenden tooi:, Zoude ik durven? lodewijk. Zekerlijk — o ik ben.... augus te. Nu ja; de oprechtheid, de flandvastigheid zelve. l o d e w ij k. Hm! ja, dat ben ik. auguste. En daar even — (Op de deur wijzende, welke Li> zette uitging.) dit was één der proeven van uwe ftandvastige trouw. l o d e w ij k , lagchende. Maar gij zijt ook.... auguste. Bij geluk was ik flechts tegenwoordig ; manr wat meent gij, wanneer het meisjen uws harten 'e eens gezien hadde? lodewijk, vleiende. Zij zou mij verontfchuldigen. auguste. Maar, zo zij u eens hartlijk beminde? j.o-  TOONEELSFEL. gs lodewijk. Zo veel te meer zou zij zulk eer.e kleinigheid over 't hoofd zien. auguste, met deelneeming. Uwe losheid zou haar echter verdrieten, denk ik. lodewijk: hij lacht. Zo ware 't eene rechte liefde van den ouden tijd., auguste, met aandoening. Van den ouden tijd! lodewijk. Ja. a uguste. Hoe meent gij dat? lodewijk. Ik meen, (eenen emjligen toon aanneemende,) eene liefde, gelijk er thans geen meer zijn; eene oprechte, hartlijke liefde. auguste. Hebt gij grond om te denken , dat er thans zulk eene liefde niet meer is? lodewijk. Te veel, te veel. auguste. Gij denkt misfchien dat men u bedrogen heeft? lodewijk. Ontelbaare maaien deed men zulks, en men zal niet nalaaten het weder te doen,  g6 DE MINDER] AARIGE WEEZEN, auguste. Dat 's Hecht. lodewijk. In mijne eerde liefde ó, en ik was raazend verliefd! — verliefd, gelijk ik naderhand niet meer geworden ben in die eerde liefde verftrekte ik, tot loon der fmartlijkfte opofferingen, mijne Godin ten pronk — ik zuchtte, verteerde, wanhoopte; zag eindelijk wat ik deed, en werd voor altoos genezen zo dacht ik — en geloofde echter nog eens eene andere —nu, en? zie daar — ik diende mijne dierbaare minnaares tot niets anders, dan om de drift des begundigden aantezetten. auguste. Wie weet, of... lodewijk, fchielijk en op oenen nadrukkelijken toon. Een andermaal vond een bevallige Engel goed op mijne hand te rekenen; daar was ik weder..., maar ik zou u verveelen, zo ik u alle de gevallen verhaalde, waarin mijne erndige liefde het fchoone gedacht tot een pop verdrekte. (August e zucht) Ja waarlijk, tot een pop verdrekte zij de vrouwen: zij hebben haar aangekleed, opgefchikt, weggefloten, veranderd, weggeworpen, verruild alles; gelijk het haar goeddacht. AU-  ZÖONEELSPEL. g? a UG US te. Als dat zo is, beklaag ik u. l o d e w ij k. O waarlijk! ik heb , door dit aartig Tpel eens bijna doodHjk krank aan een heere koorts gelegen; (emjlig,) maar toen was 't ook uit ! (vrolijk) federt... aucuste. Oefent gij het recht van wedervergelding* lodewijk, lagchende. Wel nu... . auguste. Gij herinnert u dan niet, hoe menigmaal gij de rust van een goed meisjen geftoord hebt? l o d e w ij k. Hm — dit is 't geval niet — want.... auguste. Hoe veelen gij ongelukkig gemaakt hebt? lode wijk. Voorzeker geen een l (Met goedhartigheid.) Voor eerst houd ik mij, zo als ik hier fla, niet voor zo een , die een meisjen behaagen kan , dat in eene ' zachte verrukking denkt voordteleeven: ik deu" daar niet toe! de taal der Verzekeringe kennen ia,! mers de meisjens reeds van haare poppen af? en verzekeringen van fchoonheid zijn nog geen liefden*verklaanngen, G AU-  $>8 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, AUGUSTE. Ach Hemel! LODEWIJK. Een edeldenkend meisjen fchnt deeze dingen op haare rechte waarde, en wordt er zeker nooit een flachtoffer van: en de anderen hebben geene harten ! dat oord ligt dor; en tegenftrijdige vruchten groejen onder dien heeten luchtfcreek — berouw over verwaarloosd vertrouwen; beproevingen, om den verraader met koelheid te ftraffen; beproevingen, die door de gloejende wangen, de tintelende oogen vernietigd worden; in de raazendfle woede; het gevoel haarer zwakheid — en dan , komt men haar flechts het minst te gemoet, volledige vergiffenis voor den geliefden booswicht — o dat zijn heerlijke gevoelens, d'e de arme mishandelde tot vergelding hebben mag; zo zij kan! AUGUSTE. Maar hoe gaat het 't ongelukkige meisjen, dat waarlijk oprecht bemint? LOD E w IJK. Oprecht? hm! AUGUSTE. Slechts één' bemint geen' ander' beminnen kan, zo zij bedrogen wordt? LODEWIJ K. De liefde fterft flechts met die oprecht beminnen , en niet met het veranderen der gevallen: men  T00NEEL8PEL. & men kan genoodzaakt zijn, zig tot verbetering zijner omftandigheden, en niet naar zijne neiging te verbinden - dit aiies is mogelijk! maar wat wil dit zeggen? — verbintenis? huwelijk? — Hemel! wat overeenkomst heeft zulk een economisch contraft der liefde, met mare liefde? deeze blijft in alle opzichten zig zelve gelijk , verwelkt niet, vermindert niet, (met nadruk) blijft getrouw tot in den dood! — maar wat deert u? auguste, zig met moeite Jlaande houdende. O niets van belang. lode wjjk. Maar... Auguste. Gij vernieuwt in mij de herdenking aan eene mijner vriendinnen, die ook zo bedrogen werd, en nu... lode wijk, Nu auguste. Eindeloos ongelukkig is. (Zij vertrekt.) lodewijk. De duivel haal mij!- zo hartlijk heeft mij nog geen meisjen bemind! bemint mij er geen ooit we, derl — als ik aan mijne lieve toekomende denk, zoude ik haar naloopenl - maar vrijheid! gulden vrijheid! neen, ik mag niet!  16© DE MINDERJAARIGE WEEZEN, TIENDE T O O N E E L. lodewijk brook, drave. drave. Goeden dag, Heer Brook! lodewijk. Ach! dra ve. Ik heb u van daag reeds tweemaal te vergeef* gezocht. lodewijk. 'T fpijt mij dan, dat... drave. Hoe zijt gij weder hier verdwaald? lodewijk. Als of ik zo zelden hier kwame! drave. Bij mij ten minften zeer zelden. Lodewijk. Ik vrees u in uwe ernftige bezigheden fdaar gij tog zo goed zijt, van mij te willen misfen ,) te zullen ftooren. d rave. Bezigheden? die moesten zeer gewigtig zijn, zo zij  TOONEELSPEL. 105 lodewij k. Sedert een geruimen tijd —> drave. Wat? lodewijk. Ik wil mij geheel u toevertrouwen, maar wan. neer gij thans hard tegen mij zijn wilt, dringt gij mij tot het uiterfle! drave, zachtmoedig. Nu, fpreek Hechts eerst! lodewijk, vleiende. Meer dan voogd — gij moet thans geheel vader zijn willen, om mij gelukkig te maaken ik — ik min — en alleen de vereeniging met dat ichoone meisjen kan mij gelukkig maaken. drave. Brook! (JVa een oogenblik hem fcherp aangezien te hebben.') Brook! (Met aandoening.) Bemint gij dan het meisjen waarlijk? l o d e wij k , op een declameerenden toon. Zonder fentimenteele drift, maar des te redelijker. drave, ernftig. Waarachtig! l 0 d e w ij K. Waarachtig. drave. O ware het zo! «5 tfc  tdo" DE MINDERJAARIGE WEEZEN, L ODE WTJK. Waarom twijfelt gij er aan? DRAVE. Brook! — zelden was ik op eene bruiloft, dat mij de gedachte niet inviel: „ Gij helpt eenen dag van ongeluk plechtig vieren!" Brook! Brook! *t is iet fchrikkelijks , ongelukkig gehuwd te zijn! LODEWIJ K. Dit alles heb ik rijplijk overwogen. DRA VE. De hulpmiddelen tegen dit kwaad zijn in hunne gevolgen dikwijls veel verfchrikkelijker, dan het kwaad zelf. LODEWIJK. Dit is, helaas! te waar: waarom echter ftelt gij hem deeze rampen voor, hem wiens keuze goed is? DRAVE. Waarom? o!mogte ik al het rampzalige van mislukte huwelijken; de wanhoop van oude bedrogene ouders ; de fchandelijke uitfpatting van oeide zijden; het ongeluk der kinderen, die onder haat en traanen opwasfende, het fchandelijk voorbeeld volgen, voor het edelfte gevoel het hart gefloten hebben! — o! konde ik dit alles u met de levendigfte kleuren afbeelden, u zo voorfchetfen, dat uwe geringde twijfeling een onoverwinnelijkfte hindernis wierd eer gij u ongelukkig maakt; en het deerniswaardig fchepfel... Lö-  TOONEELSPEL. icf lodewijk. Gij bekommert u te vergeefsch : de liefde —zij, die zo veele groote dingen bewerkte — heeft ook mij gevoelens gegeven, die mij gelukkig maaken moeten. drave. Heeft zij ? .— o zeg mij, hééft het meisjen die ommekeer bij u bewerkt ? lodewijk. Volkomen. drave, hem omarmende. De Hemel zij dank! — zo zijt gij beiden geluk» kig! lodewijk. Daarom ben ik juist hier gekomen, om uwe bewilliging te verzoeken. drave, Ja? werklijk? <— maar waarom fpraakt gij er mij niet eer van? lodewij k. In de onzekerheid — om de verwarring mijner omftandigheden.... drave, op den toon van een zachtmoedig verwijt. En hoe kunt gij van de voorfpraak des Canceliers bij mij gebruik willen maaken? lodewijk. Ik begeerde ze niet, hij drong ze mij bijna op. DRA.  108 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave. Aha! — nu ja — ik begrijp het reeds! maar dit 's nu afgedaan. lodewijk. Gij geeft mij dan uwe toeltemming? drave, met eenige kijken van zelfjïrijd. Ja! — maar met traanen bid ik u — geef geen gehoor aan de ingevingen uwer losheid,maar alleen aan uwe betere overtuiging! lodewijk. Gewis! gij zult vreugd aan mij beleeven — elke uitfpatti ig zal zig in bedaardheid veranderen. drave. Heb ik niet altoos gezegd : uwe aanlagen zi'n goed, zo maar het tijdilip kwame, dat zij ontwaakten! de Hemel zij geloofd! die tijd is gekomen! ik zwoer uwen vader aan zijn koude verftorvene hand, voor uw geluk te zullen waaken — en nu kan ik er zelfs iet aan toebrengen! lodewijk. Ook baan ik mij door dit huwelijk den zekerften weg tot de aanzienlijklte eereposten. drave. Door dit huwelijk wel juist niet, maar.... lodewij k. Gewis door dit huwelijk' kent gij iemand , wiens invloed grooter is dan die des Canceliers? dra  TOONEELSPEL. 109 drave. Ja — die zal thans wel aan u denken! lodewijk. Ei — thans meer dan ooit! drave. Hoe zo ? — thans ? lodewij k. Om dat ik nu zijn dochter trouw. drave. Wat zegt gij ? lodewijk. Ik zeg —- om dat ik nu zijn dochter trouw. drave. Wie trouwt gij? lodewijk. De dochter van den Cancelier. drave. Neen —— die trouwt gij niet! lode wijk. Hoe! waarom niet? drave. Neen — waarachtig niet! die trouwt gij niet! lodewij k. Onbegrijpelijk! — gij gaaft mij zo even uw» toeftemming! DRAVE. Ik neem ze te rug,  TÖÖNEELSPEL. 113 dóór den kop. ( Een oogenblik zwijgens, daarna wgt hij zijn voorhoofd af, en gaat vervolgends eene trede te rug.) De zaak is afgedaan den Hemel bevolen, Heer Brook. LodéwrjK, hel. Wat derhalven mijn huwelijk betreft..... drave. Na den middag zal ik u deswegen laaten roepen. lodewijk. Waartoe dat ? gij gaaft mij immers uwe toeftemming? DRAVE. Na den middag zal ik u deswegen laaten roepen. LODEWIJK. Zeer wei. f ELFDE TQONEEL. DRAVE. Zo! — nu kan ik gemaklijk mijne elende overzien. (Hij valt op een' floel neder.) Hoe! — is dat mijn hoop? - Hoe zal ik in ftaat zijn haar te redden! H TWAALF-  114 DE MINDERT, AARIGE WEEZEN , TWAALFDE T O O N E E L. roze, drave. roze. Vergeef mij, lieve Drave! drave. Beste vriend! — ik ben verzekerd, dat het u een hartzeer zijn zou, wanneer gij dwang bij mij be- merktet daarom, ronduit — thans komt gij mij niet gelegen. roze. Helaas! ik kom u niet gelegen — en gaf er alles om, zo ik maar niet komen moest — hoor mij! drave. Ik kan niet —— mijn hart is verfcheurd ik kan niet. roze, met grme Aandoening. Vriend in nood! • hoor mij ongelukkigen i drave. Zo uw ongeluk grooter dan het mijne is ■ ja, dan zal ik u hooren. roze. Gij kent mij als een gegoed rijk man? drave. s.0-  TOOVEELSPÊL. „5 roze. Ik ben *t niet meer. drave. Wat zegt gij ? roze. Ik ben arm. drave, Onmogelijk! roze. Door een Amfleldamsch bankroet — dood arm. drave. Kan ik het verhinderen F-—u helpen? — u herHellen, liefïte Roze? — gij zijt meefter van h« weinige dat ik heb. «oZe, driftig. Ach Hemel! —— gij vergeet.... drave. Wat? roze. Het groote capitaal uwer pupillen is onder mij. drave. Hemel! Hemel! ROZE. Gij, ongelukkige! zijt borg voor mij gebleven! brave. Mijne familie! — mijn kind! roze. Ik heb hen te gronde gebragt. Ha b r a-  ÏSO DE MINDERJAARIGE WEEZEN, ROZE. Alles heeft mij verlaaten en gij redt mij, gij dien ik te gronde hielp gij bewaart mij voor zelfmoord. DRAVE. Hoe? ROZE. Ja, voor zelfmoord. • mijn ontmenscht kind zou het hebben moeten verantwoorden. (Hij wil de hand. van Drave kusfchen) DRAVE. Mijn vader! ROZE. Man! wanneer eens uwe oogen breeken, zo fterke u deeze daad — gij hebt veele kranken verkwikt -— veele traanen gedroogd 0p den grooten dag der vergelding heeft u ook d?e. ze daad een kroon bsreid. (Hij vertrekt) DRA VE. Vallen moet ik — dat is zeker • alleenlijk Wil ik alle voorzichtigheid gebruiken die ik kan - en mijne ongelukkige familie, tot alles voorbereiden. DER-  TOONEELSPEL. m DERTIENDE T O O N E E l. DRAVE, FREDRIK. FREDERIK. Een gerichtsdienaar bragt dit zo even. DRAVE. Ik zal er zo ftraks op antwoorden. (Fredrik vertrekt.') Hm! voordvaarende rechtspleeging! dit is waar l Hij roept Fredrik , die daarop weder binnen komt , m Drave vervolgt tegen hem:) Roep mijn vrouw! (Fredrik vertrekt weder.) Ik heb van daag zeer veel verloren veel- ligt alles -— ik ben diep gevallen — maar mij» moed is echter nog niet geheel gezonken of mij het hardfte treffen zal moet ik nog afwachten. Zo ik mij bedrogen hadde! (Op zijn hart wijzende.) Zo gij gewond wierd! zo ik vrouw en kind niet vonde, gelijk ik moest —— Hemel! maak dan een einde aan mijn leven! H 5 VEER-  I2i DE MINDERJAARIGE WEEZEN, VEERTIENDE T O O N E E L. agatha, drave. agatha. hebt mij laaten roepen? drave. Ja — en Auguste? waar blijft Auguste? agatha. Zij zal denken dat ik bij haar kom— ik was ook beneden Fredrik roept haar — de oude Roze is van daag reeds verfcheideuiaaleu hier geweest — h«bt gij hem gefproken? drave. }a — 'T is goed dat gij daar van fpreekt — hoor — ik heb iet voorgenomen iet gewigtigs — mijn vermogen is naauwlijks toereikend zal het gelukken, zo moet ik ontzachlijke uitgaaven doen: mijn handel is niet in ftaat, mij zulk eenen voorraad van penningen te bezorgen — ik moet mij derhalven door groote bezuinigingen van een aanzienlijk capitaal verzekeren agatha. Van harte gaarne. drave. ja? ■ ik heb er reeds mijn woord toe gegeven van u en Auguste hangt het af, of ik inii mogelijk verrekend heb. AGA-  ZOONEELSPEL. 123 agatha. Wat ons betreft, kunt gij gerust op alles rekenen • bepaal zelf wat u best dunkt.' drave. Gij zult zeer veel moeten misfen. agatha. Zo 't u noodzaakelijk fchijnt, en genoegen baart — alles. drave, Beloof niet te veel! VIJFTIENDE TOONEEL. De voorigen. auguste, op lizette leunende. mzette. Een'ftoel, Mevrouw! drave. Hemel! (Te gelijk zegt) agatha. Wat is dat? (Zij zetten Auguste op een" Jloel) lizette. De Juffrouw kwam uit haare kamer, en weende -zij gingde trappen op -rot op de helft gekomen zijnde wilde zij mij roepen, en viel fchier inonmagt neder. Air-  124 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, auguste, die meer door haare driftige beweeging , dan door zwakheid verhinderd wordt te fpreeken. Is 't waar, mijn Vader?— zeg — is 't waar? drave. Wat mijn kind? auguste. O gij weet het,lieve moeder! zeg gij het mij! agatha. Wat deert u toch ? auguste. Trouwloos! ■— befpot! — en ik minde hem zo hartlijk! drave, tegen Lizette. Is zij uit geweest? lizette. Neen. auguste. O, 't is waar.' agatha. Wat toch? drave, driftig tegen Lizette. Was er niemand bij haar? lizette. De Hofraad. auguste. Hij huwt. lieve moeder! »p.a.  TOONEELSPEL. 125 DRAVE. Zijt gij van uw ongeluk reeds bewust? AUGUSTE. En ook van mijn einde — van mijn dood. DRAVE. Weet gij 't? — ja, 't is waar — Brook liuwc de dochter van den Cancelier het burger- meisjen word uitgelagchen — Weet nu ook het mijne — de eerlijke Roze is gefailleerd — ik was zijn borg — ik ben derhalven bedorven. AGATHA. Goede Hemel! AUGUSTE. ' Ach! — en zij mint hem niet! — zij mint hem niet, gelijk ik DRAVE. \ Betaalen moét ik, en alles wat ik heb, is ïiaauwlijks toereikende. AUGUSTE» Waarom leerde hij mij gevoelens kennen, die mij vreemd waren? waarom bezwoer hij mij met de dierbaarfte eeden eeue liefde, die hij niet gevoelde? DRAVE. Heeft hij u liefde gezworen? AUGUSTE. Ach! — ontelbaare keeren. DRA VE. Zo zal ik den meineed taffen, of... AU-  is6 DE MINDERJAARIGE WEEZETJ, auguste. Wat wilt gij doen? (Te gelijk zegt) agatha. Gij zult immers niet...? drave. Ik zal, Vrouwen! — ik zal! auguste. O mijn vader! laat alle elende op mij nederftorten — Iaat mij door fmart omkomen ~ wreek u aan mij—- flechts niet aan hem! — neen niet aan hem! drave. Hoe? augus te. Ach! —— is hij niet ongelukkig genoeg? - — laat hem met vreden i drave. Goed, hij leeve! worde op roozen gedragen! — ipotte met uwe onnoozelheid lagche met uwe burgerlijke liefde! de ftad noeme u eene verleide — ga in haaren dienst reik haar de borden aan — wees getuige haarer liefkoozingen —»—- de vader de verneder de —. de rampzalige ik! zal mij in jam. mer krommen, en voor haar deur aelmoefen bedelen - genoeg, uw tederminnend hart is bevredigd— uwe romanique gevoelens zijn voldaan. agatha. Houd op1 verfchoon haar' toeftand! dra.  TOONEELSPEL. 127 DRAVE. Wie verfchoont den mijnen? wie troost mij? auguste. Kan ik ongelukkige. drave. De fleun uwer ouderen zijn? dit 's eene verheven gedachte! — der welberaden liefde fteeds verzeilend en heilig vergeet gij voor eenen booswicht uwen oudften vriend — ftelt gij u meet in de bres voor een' fchurk, dan gij uwen vader mint zo ga ! weeklaag in de maane- fchijn — mijmer in uwe zoete romanwereld ~terwijl uw vader troostloos bedelt. Einde van het derde bedrijf. VIER.  128 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, VIERDE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt huishoudkamer in het huis van Drave. EERSTE TOONEEL. AGATHA, AUGUSTE, FREDRIK*. (Auguste is bezig met het inpakken van een" klein ■ koffertjen: Fredrik brengt eenige vrouwekleeleren, van weinig waarde, aan : Agatha helpt Auguste: op een tafeltjen , vóór in den hoek des tooneels, Jlaat een ledige en een halfledige wijnfiesch, met eên glas) FREDRIK. H ier, Mejuffrouw. A U G UjS TE. Goed. (Fredrik vertrekt. ~) AGATHA. Hier is ook nog linnen. AUGUSTE. Geef hier t AGATHA. Ik weet niet, wat ik doen zal — Nu befiuit S 1 1 ik  TOONEELSPEL. u$ ik den Vorst onze elenden te klaagen — dan berouwt het mij — in het ééne oogenblik hoop ik — in't andere wanhoop ik aan alles — intusfchen gaat mijn arme man ten gronde, en ik doe niets — weet hem zelfs niet eens te troosten, daarover dat Brook 20 laag zijn kon! auguste, haar gezicfit verbergende. Zwijg daarvan, lieffte Moeder! agatha. Uw' vader van het maaken eens valfchen inventaris te verklaagen ! — dit's een nooit gehoord gruwelftuk! a uguste. Ook buiten dit waren wij arm •— men wil ons verdelgen— wij moeten ongelukkig zijn —waartoe ware het anders noodig zig zo te fpoeden? — ik houde het niet uit — de lieden, die voorbij gingen en het gerecht zagen komen — zagen verzegelen — vergaderden zig bij hoopen; eenigen beklaagden ons „ Wie weet", zeiden ande¬ ren, en haalden de fchouders op — „ of zij haar' vader door haar opfchik niet ten gronde geholpen heeft" — zo fpraken de meesten. agatha. Hemel! en uw vader is zo bedaard! lijdt met eene voorbeeldige gerustheid van geest, geeft alles over — en men behandelt hem zo hard - zo aijdig-—met zulk een vernederend mistrouwen! — I zo  TOONEELSPEL. ,3i drave. Neen. commissaris. Geen behangfeldeur? — of andere drave. Neen. commissaris. Geene effeóten hier? drave. Gelijk gij ziet. commissaris. Noch briefwisfelingen ? drave. Neen. commissaris. Opengedaan! drave, opent een Kas. Hier. (De Commisfaris drinkt, en doorjnuffelt alles) Zacht Mijnheer! 't zijn quitantién, naar de jaaren gerangfchikt. c ommiss aris. Gij kunt ze immers weder zamenzoeken! — hê ? wat is dat? — (Met drift) Rekeningboeken? hoe! agatha. Slechts van mijne huislijke uitgaaven. commissaris, dreigende. i Waarheid? 1 « dra-  133 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave. Gij hebt ze immers in handen. commissaris, tegen de Gerechtsdienaars. Legt ze bij de overigen, en komt terug! (Hij drinkt nogmaals: intusfchen vertrekken de Gerichtsdienaars, doch komen kort daarop weder.) drave. Is hier nog iet anders? com miss ar is. Geduld! (Hij zet zig neder, waait zig met papieren , en droogt zijn voorhoofd af.) 'T zal van daag recht heet zijn geweldig warm! ■— Wat is dat daar ginds in dat koffertjen. a uguste. Nietsbeduidende kleinigheden, Mijnheer! commissaris. Opendoen! agatha. Slechts vrouwenklederen, en het noodige linnen. commissaris. 'T onderst boven keeren, op dat men zien kan , wat er onder is. drave, het Jlot openbreekende. Mijnheer... (Auguste wenkt hem te zwijgen; terwijl Agatha tusfchen beiden gaat ftaan.) commissaris, opflaandt. Wat is 't? B RA*  TOONEELSPEL. 133 drave, bedaard. Moet dat zijn? commissaris,zonder Drave aantezien,/mijt hij het koffertjen omver. Wat zullen die vodden? — hemden ? — nu — maar van het overige kan nog wat voor 't geheel afgenomen worden: (hij geeft het een en ander aan de Gerechtsdienaars.) De bureau weg! op de zaal bij het overige — Allonsl dr ave. Eén oogenblik! -— vergun mij deeze te mogen houden voor mijn fchrijfgereedfchap, en om eenige dingen te kunnen wegfluiten! commissaris. Wat wegfluiten ? — het wegfluiten zult gij denkelijk in het vervolg niet veel meer noodig hebben ■— daar ftaat een dennenhouten fervante boven, brengt die naar beneden. (De Gerechtsdienaars draagen de bureau weg.) Zol (Hij drinkt weder.) Op uw gewisfe! — is hier anders niets verborgen of verftoken ? Neen DRAVE> ziS met moeite bedwingende. commissaris. Bij lijf en leven, dat ik niets verborgen vinde! — niets achtertehouden! — gij zoudt u zeiven een deerelijk ongeluk op den hals haaien. I 3 (Dr«.  134 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, (Drave gaat heen en weêr; terwijl vervolgt de Commisfaris.') Nu aan de goederen van uwe pupillen, waar zijn de papieren der voogdijfchap ? drave. Beneden, in het cabinet, in de roode kamer. commissaris. Opengemaakt! — ik zal ze van u overneemen — dat alles maar recht toega — zo in troebel water gevischt is, (vertrekkende,) zal u de donder. ... (Drave volgt hem.) DERDE TO O N E E L. -agatha, auguste; na eenige oogenblikken, fredrik. agatha, hen mede volgende, roept. Fredrik! fredrik. Mevrouw! agatha. Breng hem zijn' wijn na; misfchien is hij dan wat handelbaarder. fredrik, tegen Auguste. Ik heb alles gedaan zo als gij mij bevolen hebt — hij zal komen. AP-  TOONEELSPEL. 135 AUGUSTE. Zal hij ? AGATHA. Wie? F RED RIK. Hij zal welhaast hier zijn, want hij zocht aanftonds degen en hoed op. (Hij vertrekt met den wijn.) AUGUSTE. Ik heb den Hofraad laaten verzoeken bij mij te komen. AGATHA. Hoe? AUGUSTE. Dat zulks u niet verwonderd ik wil alles doen om mijn' vader te redde-n: ga gij heen! wees geen ooggetuige van deeze vernedering! AGATHA. Maar zulks zal uw' vader.... AUGUSTE. Ach, dat het maar gelukte! — Ik hoor iemand komen Vertrek moeder! AGATHA. Dat het ongeluk uwe redenen kracht bijzette. I 4 VIER-  JJ5 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, VIERDE T O O NE E L. auguste: na eenige oogenblikken toevens, samuel, samuel. ("rij hebt bevolen.... auguste, tederhartig, echter niet weemoedig. Gebeden — gebeden heeft u een ongelukkige. samuel. Offchoon Mijnheer uw vader mij van daag op de onwellevendfte wijs behandeld hebbe vergeet ik echter alles om dat gij mijn wederkomst begeert — nu, wat is er van uw' dienst, fchoone ongelukkige? auguste. Gij hebt mij dikwijls gezegd, dat gij mij bemint gij neemt derhalven deel in mijn lot — 't is eene der ongelukkigften ! — handel, als ten man van eer! — help ons. samuel. Zo het van mij afhangt —— zult . gij geholpen worden. auguste. De val van het Rozenfche huis fleept mijn' vader fflêda —~— hij is een eerlijk man! — billijkheid — {fachtmoedighejd, (yleienae,) verfchooning! sa-  TOONEELSPEL. 137 samuel. Ja, lieve Hemel! auguste. Hij wil betaalen — hij kan betaalen! — flechts niet op éénmaal — flechts niet op heden! flechts van tijd tot tijd. samuel, Lief kind! dit zijn dingen waaraan ik in 't geheel niets doen kan. auguste. Ontferm u! ontferm u! mijn vader is een eerlijk man. samuel , peinzende. Laat zien! (Ernftig.') Maar ik heb geen item of zitting in de weeskamer. auguste. Echter vermogen, om het hart uws vaders voor ons te beweegen. samuel. Ik ben er waarlijk zeer verlegen mede — ik wilde u niet gaarne iet afflaan — ik wilde gaarne uit achting voor u... auguste. Uit medelijden! •— uit barmhartigheid! — zijt grootmoedig! samuel. En daar bij zijt gij zulke eene fchoone fmeekfter r— zo fchoon — dat men — waarlijk het ongeluk I 5 roe-  13'S DE MINDERJAARIGE WEEZEN, roemen moet, 't welk uw gelaat nog meer bekoorlijkheids bijzet — maar met dit alles —— uw vader heeft zig te veel vijanden berokkend al te veel! ■— daar zal niets aan te doen zijn. auguste. In naam der menschlijkheid, zijt grootmoedig! samuel. Lief, fchoon kind! thans moet men het laaten gaan zo als 't wil. auguste, •wanhopend. Hemel! Hemel! s amuel. Misfchien zal er zig, na verloop van eenigen tijd, nog wel iet goeds opdoen. (Hij wil vertrekken.") auguste. Blijf! blijf! — ik moet u nog wat zeggen. (Zij weent.) samuel. Nu, wat dan ? auguste, weemoedig. 'K weet het niet —- ik kan u niets zeggen, dan dat wij ongelukkig zijn — volftrekt ongelukkig — ik omarm uwe knieën — immers is uw hart niet gevoelloos? Barmhartigheid! s amue l. Lief kind! wij ftaan allen in de hand des Hemels — grijp moed — ween zo niet — fta op — ik ben waarlijk verlegen door u in deeze houding voor  TOONEELSPEL. 139 voor, mij te zien. (Hij heft haar op.) Alles kan vrij beter uitvallen dan gij denkt; mijn hart is van medelijden doordrongen' konde ik u redden! dan waart gij gewis zo ongelukkig niet - vaarwel! (Met eene trotfche vriendlijkheid.) Ik zal voor u zorgen — voor uwe aandacht omtrent mij, ben ik u zeer verpligt. auguste. Zo mislukt mij dan ook dit! VIJFDE TOONEE L. auguste, agatha, drave, philip brook:. agatha, zij komt fchielijk linnen looptn. Nu is 't gedaan! — wij zijn verloren. auguste. Wat is het dan ? drave, treedt linnen: Philip Brook volgt hem Neen, al had het mij op de plaats zelve het le' ven gekost. auguste. Spreek toch! wat is er ? ac a th a. Ach Hemel! prii lip. Wees flechts bedaard, Mevrouw! flechts bedaardhet doet u waarlijk zo veel kwaad niet. dra-  Ho DE MINDERJAARIGE WEEZEN, DRAVE. Elendig, ondeugend kaerel! die niet waard' is dat een eerlijk man zig aan hem itoore. AGATHA. Zig aan de Overheid te vergrijpen, dat moet een fchrikkelijk einde neemen. PHILIP. Wees bedaard! ik was getuige dat hij uw* man kwalijk bejegende. DRAVE. Reeds de laatfle maal, toen hij hier was, kon ik mij naauwlijks bedwingen; maar, toen hij van het terughouden van weezengeld fprak ■— van tuchthuizen voor voogden, die hunnen pligt vergeeten hebben ja toen! {Tegen Philip') waarom hieldt gij mij te rug? PHILIP. Wij moeten thans geen tijd verliezen — derhalven •— vooral om het voornaamfte uit den weg te ruimen , gebruik mijn vermogen, als het uwe. AUGUSTE. Grootmoedig man! DRA VE. Neen. PHILIP. Ik kan daarbij immers niet verliezen? DRAVE. Dat kan men niet weeten ? PHI-  TOONEELSPEL. 141 philip. Gij zijt een weldenkend man. drave, Een koopman —- en des het noodlot, van anderen onderworpen. philip. Maar, mijn Hemel!. . . drave. Het noodlot, dat mij ook thans tot een' bedelaar maakt. philip, terwijl hem een traan ontrolt. Is dit het loon uwer vadertrouwe voor ons ? drave. Mijn loon — waarlijk! — dat ontneemt mij niemand. philip. Of gelooft gij, dat Ik mijne aanbieding niet van gantfcher harte doen? drave, met nadruk. Ik ben van u verzekerd — gelijk bij mij het gevoel van de pligten eens weidenkenden voogd3 geene huichelarij — mijne tegenswoordi .e wei. gering geen hoogmoed is — het zelfgevoel alleen verheft iemand boven het ongeluk. agatha. O best mensch! auguste. Maar vader, gij bedenkt niet dat uwe naderend*, grijsheid.... DRA-  142 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave. Armoede kan lijden, maar geene onredelijkheid — de tijd vergaat — Brook! help mij mijne papieren in orde fchikken — Agatha! — lieve vrouw! — wilt gij iet voor mij doen, zo overleg, hoe wij in wederzijdfchen arbeid het leven zullen doorbren. gen grijp moed! — hier op fteunt al mijn troost — zeg, Brook! — maakt het ongeluk mij ongevoelig, of onderlleunt een hoogere hand mij? — 'k weet het niet maar deeze verandering treft mij niet veel — kom! -— waarom zo verdrietig? zo in gedachte? philip, ernftig. Gij begeert mijne hulp niet ? dr a.ve. Ik durf ze niet begeeren! philip. Volftrekt niet? drave, hem zacht de hand drukkends. Neen. philip. Gij zijt man en vader. drave. Zo mijne vrouw en dochter niet gevoelden wac ik thans gevoel — waren zij arm — ook als ik haar alles naliet, wat ik thans verlies. ZES-  ï$o DE MINDERJAARIGE WEEZEN, samuel. Waarom ?— zij kan allerhande vrouwlijk handwerk — ookmuziek! fransch! —'t is een heerelijke gelegenheid voor haar! — 's middags eet zij met haar Heer en Mevrouw aan tafel — als er geen vreemden zijn, dat verftaat zig. LODEWIJK, Een meisjen als Auguste , huishoudfter! —-» fchaam u! samuel. Echter beter dan door elende tot eene ongebon* fiene flechte levenswijs te vervallen. l o d e w ij k. Wat? daar zou zij toe kunnen komen? ■— door mijn toedoen? — daartoe? samuel. 'T gaat u als het de kinderen gaat; men moet hun fpeeltuig in de handen floppen , opdat zij niet fchreeuwen, lodewijk. Haal mij de duivel! dat is echter rechtftreeks on, eerlijk. samuel, hij lacht. De eer eens mans van aanzien is zeer onder, fcheiden van die eer, welke inen anders zo noemt; en , 't geen in de burgerlijke zamenleeving met den naam van redelijkheid beftempeld wordt; daarmede zou men 't in het cabinet, waarachtig, niet ver brengen. (Ie-  ï5* DE MINDERJAARIGE WEEZEN, lodewijk. Mijn broeder? samüe l. Ei, de drommel! walter. Diende zig aan, wilde ik zeggen; want hij is ze» onder in de zijkamer. (Tegen Samuel.) Wilt gij eens hooren , of het Mijnheer uw* vader gelegen komt ? samuel. Ja, ja! — wel duivelsch! (Hij vertrekt fchielijk.) l o d e w ij k. Mijn broeder hier! — hier in huis ! — dat kan ik niet begrijpen. w a l t e r. Ik beken dat het mij ook bevreemd; intusfchen *en ik nieuwsgierig naar hem — ik heb hem nog nooit gefproken. samuel, terug komende. Hij zal hem afwachten. lodewijk. Zo? (Waker fchelt, -waarop Jacob binnen komt.) walter, tegen Jacob. 'T zal veeleer zijn ! (Jacob vertrekt.) lodewijk. ja — dan zou ik hem hier liefst niet aantreffen — want  TOONEELSPEL. 153 wan# — den Kemel zij dank! wij hebben elkander bijna in geen drie maanden gefproken. walter. Zo! LODEWrjK. Ons denken over verfcheide dingen is zo verfchillende, als nacht en dag; daarom is gewoonlijk, om zo iet niet op het tapijt te brengen , onze bijeenkomst zeergeformalifeerd, en ons affcheidzeer koel. SAMUEL. Ga dan intusfchen bij mijn' vader! gij Mijnheer Walter zult zo goed zijn, hem zo lang te onderhouden; mijn vader houdt zijn bezoek voor een pooging, om de zaak in der minne te fchikken; winnen wij Hechts tijd, zo heeft alles reeds zijn volkomen beflag. walter. Dit komt recht van pas , waarlijk! ik ben verlangende naar dat zonderlinge mensch. samuel. Ha! — hij komt! — ja waarachtig! — Allons voord! (Hij gaat met Lodewijk in 't cabinet, en H alter gaat op de helft des tooneels aan de zijde Jlaan.~) % S ELF-  154 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, ELFDE T O O NE E L. walter, philip brook - deeze wordt door Jacob binnen geleid , zodanig , dat hij, voor hem buigende, natuurlijk maakt dat Philip , zonder Haleer te zien, tot voor op het tooneel komt. jacob. Heb flechts de goedheid in deeze kamer te treeden. (Hij vertrekt.) philip: zonder iemand te zien of te hooren, gaat hij driftig heen en weder: dikwijls blijft hij fiaan : men ziet dat hij in een groeten Jlrijd is — de volgende woorden zijn elke reis de uitbarjling van een vuur dat niet meer te bedwingen is. Dan ware ik!.... ja - als gij _ nu is a„es hetzelfde zo of zo - flechts gemaatigdheid! — verfchrikkelijk! verfchrikkelijk! walter. Mijnheer Brook! f hilip. Ach! ik bid om verfchooning ik wist niet dat er iemand in de kamer was. walter. Dringende bezigheden verhinderen den Heer Cancelier, de eer uws bezoeks oogenblikijk te Can-  TOONEELSPEL. i53 genieten - hij zaj zig intusfchen haasten om u te fpreeken. phtlip. Zeer wel! (Heen en weder gaande; de handen,met den hoed daarin,op den rug; na eenige oogenUikken zegt hij, met een koele wellevendheid.') Mijnheer!.... walter. Ik ben het toeval zeer verpligt, daar het mij 't genoegen geeft, u te leeren kennen. philip. Hoe lang, denkt gij, zuiien deeze bezigheden duK-ren? 't wordt laat, en ik heb haast. walter. Niet lang meer, denk ik — neem plaats, Mijnheer Brook! (Zij gaan zitten.) De betrekking waarin dit huis met het uwe zal komen... philip. Hoe zo ? walter. Door het huwelijk van de jonge Juffrouw met Mijnheer uw' broeder.... v i mr, x PHrLip* verbaasd. ! (Wellevend.) Ik heb daar niets van geweten walter. Is door de vermaagfchapping met u zo veel te... philip, op zijn horologie ziende. 'T wordt laat! 't wordt laat — Denkt gij dat hij nog lang zal wegblijven ? walte r. Neen — maar zijt gij genegen.... ? phi-  156 DE MINDERJAARIGE WEEZEN , philip, opfpringende. Verfchoon mij — ik kan niet zitten — (Terzijde.) ' Mijn bloed, mijn bloed! walter. Scheelt u iets? ph rLip. Ja -— o ja. Walter. Zijt gij.... philip. Neen — denkt gij, dat hij haast komen zal? walter, zeer misnoegd. Mijn gezelfchap fchijnt Mijnheer niet zeer aangenaam te zijn ? p h 1 lip. Alle gezelfchap niet! Is dat het vertrek? zo wal te r. Vergeeft mij; ik zal den Heer Cancelier van uwe haast onderrichten. (Hij vertrekt met een geveinsde buiging, die echter van Philip , door zijn heen- en wedergaan niet gezien wordt.') philip. Hemel I Hemel! fchenk mij bedaardheid! koud bloed! —in deeze kamer — in deeze zelfde kamer '—hier! daar! daar! —o ik kan mij niet langer wederhouden ! — daar heb ik voor mijn' goeden Oom, voor zijne vrijheid gebeden — gefmeekt de handen gewrongen! en werd naar buiten ge- fleept! — ik was een kind! nu ben ik een man! moet weder voor de mishandelde mensch •  TOONEELSPEL, 157 menschheid fmeeken —- mijn Oom lijdt nog —— is mogelijk dit oogenblik troostloos! — elendig l — wanhoopend! — laat mij bedaard zijn! — Hemel! — laat mij bedaard zijn! — ik ken mij zeiven niet meer — laat mij bedaard zijn! walter, terug komende. De Heer Cancelier zal binnen weinige minuten hier zijn — intusfchen.... (Hij wijst naardejloeien om te gaan zitten ) philip. Vergeef 't mij — ik deug tot geen onderhoud — ik zal daar buiten zo lang in de galerij heen en Weder wandelen; men zal mij wel roepen, als... (Hij vertrekt; en buigt zig flaauwlijk.) walter, die hem een geheelen poos naziet. Zonderling! — zeer zonderling! TWAALFDE T O O N E E L. walte e , s a mu8l. samuel, inkomende. T is zo Uil! — is hij weg? walt e r. Hij wandelt in de galerij, en wacht tot men hem roept. samuel. Ga in 't cabinet -ik zal hem haaien. (Walter vertrekt) DER.  158 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, DERTIENDE T O O N E E L. samuel, philip brook. samuel. Duizendmaal vergeeving, Mijnheer Brook! — maar gij weet.... philip. Wordt ik nu binnengelaten ? samuel. Zo aanftonds , zo aanftonds! ■— gij weet dat men menigmaal bezigheden heeft, die.... philip. Nu, gij hebt mij geroepen. sa muel. Bezigheden, die dringend zijn. r hilip. Hij zal zeker daar zijn. (Hij gaat naar 'f cabinit, tn komt Fles/el aan de deur tegen.) VEERTIENDE T O O N E E L, De voorigen. flessel. flessel. Uw ontmoedige dienaar, Heer Brook! — ftoelen, Samuel!  TOONEELSPEL. 159 samuel, terwijl hij de ftoelen zet. Een recht zeldzaame eer, den Heer Brook bij ons te zien. p hilip. Mijnheer de Cancelier, ik wenschte u alleen te fpreeken. flessel. Als 't u gelieft! (Met een veel beduidende wenk.) Breng het gezelfchap in 't chineesch cabinet — laat ons alleen, Samuel! VIJFTIENDE T O O N E E L. flessel, philip brook. flessel. Nu, wat is er van uw' dienst? philip. Ik bid, dat gij een eerlijk man van zijn verderf redt. flessel. Hoe zo? wien kan ik helpen? fpreek flechts, mijn waardlle 1 philip. Den koopman Drave. f l e s s e l. A ha! (Als bedenkelijk.) Zo! dien? PHI-  TOÖNËELSPEL :6i philip'. Heb ik hoop voor Drave? flessel.- Ik zal de eer hebben u te zeggen —. In dit geval is het, zonder gerechtlijke bewilliging, uitgezette groote capitaal uws broeders, den heere Drave niet flechts als een peccatum omisftonist maat ook als een peccatum commisfionis aanterekenen. philip. Het huis van Roze was het gegoedfte huis der geheele ftad. flessel, boosaartig lagchende. En 't is echter gefailleerd! philip. Drave moet, door borg te blijven, de fchadg vergoeden. flessel. Dat 's klaar — hier aan houden wij ons ook — üw broeder kan geen fchade lijden. philip. Goed, zo Iaat hem verder met vrede, en ftel Drave weder in vrijheid. flessel. Hm! — hij wordt deswegen alleen niet gevangen gehouden — ofl'choon men de berekening zijner voogdijfchap ook nog moet nazien — er is geen wettige inventaris gemaakt. philip. Mijn vader heeft hem daartoe volmagt gegeven, k FLES-  TOONEELSPEL. 160 verantwoording als Rechter voor den Hemel — wilt gij van befluit veranderen ?— ik beloof u . onder eede, flilzwijgendheid wilt gij van befluit veranderen? flessel, toornig. Neen, philip. Ik kan u in rechten aantasten — ik heb u in handen — ik zal u een vreeslijk vijand zijn Wilt gij van befluit veranderen? (iVa eenige oogenblikken zwijgens.) Wilt gij niet? — Gij wilt niet? flessel, woedende. Neen! neen! philip. Thans flaat het uur mijner beftemming ■ "fc gevoel 't ik gevoel 't in alle mijne aderen het gelde! flessel, Goed! philip. Dat breeke wat breekeu kan! Gij vallen, of ik in de gevangenis! Gij ontmomd tot den verachtelijkflen fpot ontmomd! 0f ik aan de kaak als de boosaartigfte pasquilmaaker. flessel. Dat kan uw deel worden, knaap! P hilip. 'T zij zo! - 't lot is geworpen — in mij fpreekt de goede znak: de gedachte aan de ellende mijns L 5 Ooms  i;4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, l o d e w ij k , van binnen. Laat mij er uit. philip. Lodewijk! voor de laatftemaal! lodewijk. Ik kom! (Hij floot de deur met geweld open) Wat wilt gij? (Samuelen Walter komen mede binnen, enneemen door hunne beweegingen zichtbaar deel aan 't geen er omgaat — vervolgends komen ook de Cancelarij'dienaars weder binnen.') flessel, tegen Philip. Booswicht! gij klaagt tegen uw' broeder? . . voert hem weg! philip. Hier, neem deeze brieventas! (JPijfmijtde brieventas neder, en Samuel neemt dezelve opj) flessel. Uw ongeluk wil hij! hij wil u onterfd zien! philip, terwijl zij hem wegbrengen. Lodewijk! uw Oom! denk aan uw' Oom! (Lodewijk wil hem volgen, en trekt half dtn degen.) flessel: hij houdt hem te rug ; waarin ff'alter hem kan helpen. Broedermoord! ——- twee broeders moord! geweld! broedermoord! FAnde van het vierde bedrijf. V IJ F  TOONEELSPEL. 175 V IJ F D E B E D R IJ F. Het tooneel verbeeldt een kamer in 't huis van Drave. EERSTE TOONEEL. auguste; kortdaarna lizette en agatha: verder fredrik. auguste, met een billetjen in de hand gaat zij naar een cabinet — Terwijlkomt Lizette in. Waar is mijn Moeder? lizette. Hier in de kamer. auguste. In het voorhuis ftaat iemand — hij bragt dit briefjen . zeg hem, dat hij wachten moet.' (Lizette vertrekt, doch komt terftond weder: Aga. tha komt mede binnen , en Auguste vervolgt tegen haar:) De huisheer van den oudften Heer Brook zend dit brief jen hier. AG A*  176 DE MINDERJAARIGE WIJEZEN, agatha, zij breekt het billet fchielijk open — na gelezen te hebben. Booswicht! auguste. Wat is 't, lieve Moeder? ag a tha, leest. >% Zo even komt Samuel en eischt den neutel der „ kamer van den Heere Brook — ik weiger hem „ dien — en hij laat de kamer openfteeken — zo „ ook de bureau . hij neemt ef alle papierea „ uit, waarmede hij nog bezig is ■ — ik ver- „ moed, niet zonder grond, dat deeze papieren van „ het grootfte gewigt zijn — Hij maalt ijsfelijk „ - fpreekt van woelzieke geesten, van pasquil- „ fchrijvers van ongelukken, die Brook's „ aanhang treffen zullen — . ik weet mij van „ angst niet te bergen." lize tt E* Er is niemand meer, Mejuffrouw! agatha. Wat konde ik er ook op antwoorden ? (Lizette vertrekt.) auguste. t Dat wij den b'aaven Brook in ons ongeluk wikkelen, hem de wraak van magtige vijanden moeten overlaaten o! dat is fchrikkelijk! fredrik. De jongde Heer Brook! a v  TOONEELSPEL. i77 auguste. Hemel! (Te gelijk zegt,) agatha. Wat? fredrik, met eene wèlgeplaatfte ontevredenheid, Ik heb hem reeds twee maal weggezonden. agatha. Zeg hem de laaghartige waagt nog zig hier te laaten zien! — zeg hem — dat wij met hem niets ~ volftrekt niets te verhandelen hebben. (Fredrik vertrekt.) auguste. Zijn naam alleen heeft mij zo verfchrikt, dat ik naatiwlijks fpreeken kan! (Brook treedt binnen, Auguste geeft een"fchreeuw, en vertrekt.) TWEEDE T O O N E E L. lodewijk brook, agatha. l o d e w ij k, inkomende. Jk moet ze fpreeken, zeg ik u. (Hij loopt met drift tot in 'f midden van de kamen een oogapjlag van Agatha treft hem: hij gaat langzaam voord, zonder digt bij haar te blijven flaan.) agatha, die haare gramfchap met eene zichtbaare moeite bedwingt, roept: Fredrik! M (Fr*  i;8 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, (Fredrik komt binnen , tegen men Agatha vervolgt:') Hebt gij deezen Heer mijn antwoord niet gebragt? LODEWIJK. Ja Mevrouw — maar — ga Fredrik! ga been! — Mevrouw.... (Fredrik vertrekt.) AGATHA. Wat wilt gij? hebt gij nog iet te vorderen ? — van mij in 't bijzonder te vorderen? (Zij trekt haarefchouders op.) Ik zal u niet kunnen voldoen- want —— ziet gij?— men heeft reeds alles weggenomen. LODEWIJK. Ik fchijn hier als een booswiert voor u te Haan! dit ben ik echter niet; daarom laat mij u de verklaaring. .... AGATHA. Waartoe eene verklaaring? deeze ledige kamer ■— ©nze elende —. zie daar; dit is de verklaaring van uwen wil! LODEWIJK. Ik zal u oogenbliküjk bevrijden van mijne tegenwoordigheid, die u zo haatelijk is: flechts deeze verzekering zij mij nog geoorlooofd te geeven: naamlijk dat de eerde dag mijner meerderjaarigheid u weder in het bezit van het uwe dellen zal: hier is de fcariftlijke belofte, vast en bondig. (Hij legt een papier êp de tafel:) hiermede durf ik hoopen uw geluk we-  TOONBELSPEL. ifr weder gegrond, en mijne losheid verbeterd te hebben: laat het verdriet, dat ik den Heere Drave aangedaan heb, tegen zijne zorgloosheid overflaan — zo is de rekening gefloten. (Hij wil vertrekken.") agatha. Heer Brook ! nog een oogenblik. (Hij komt terug, Sij gaat naar de tafel; neem het fchrift op , en na het geheel gelezen te hebben, zegt zij:) Gij geeft ons alles te rug? l o d e w ij k. Ja. agatha. Alles? Alles L ° ° E W 'J K' °P em' vem}iertndtn toon> agatha. Wat gij ons ontnomen hebt? l O d e w ij k. Ja- agatha. Ook het vertrouwen op menfchen? eer? — detf Vrouw haar fchier van verdriet geltorven' man? den vader zijne bijna begraven dochter? (na eenige oogenblikken.) dit alles geeft gij ons weder? geeft gij ons op dit papier weder? lodewijk. Mevrouw! dat gij alles op mijne rekening ftelt is ongerechtigheid, en dwingt mij te fpreeken. Ma a G a-  i8o DE MINDER]AARI GE WEEZEN, agatha. Spreek I lodewijk. Ik beken dan vrijwillig, dat ik,het geen ik doe, uwenthalve, en om Auguste doe; dat ik het voor den Heer Drave niet doen zoude: want waarlijk, een half vermogen in eigene uitzichten te verroekeloozen; Qop een Jlijgenden toon;) ontwerpen om den eenen broeder door den anderen te verderven dat fchreeuwt! — de Hemel zij mijn getuige, ik vermoedde niets van *t geen gefchied is; maar ik ben mensch ik heb gedwaald mij dunkt echter dat ik weder vergoed wat ik immer mis. deed. agatha. Dit vordert antwoord — de man , die door deeze geldieening, aan het grootfte beste huis, zijnen losbandigen pupil rijklijken onderftand bezorgde; zig tot deszelfs zekerheid, vrijwillig, met haave en goed als borg verbond; deeze borgtocht zelf aangeeft , en thans met het verlies van al het zijne, voldoet — is eên weldenkend man. lodewijk, buiten zig zeiven. Borg bleef? agatha. Vaderlijke zorg, vaderlijke angst over een aan» vertrouwd kind ■— beloont zig zeiven — een man, die, gelijk Drave, de hand op het hart leggen,  TOONEELSPEL. 181 gen, en nanr zijnen Iaatften rechter gerustlijk durft opzien •— kan , zo hij alles verloor (Zij gaat een trede achterwaard! , doet een fcheur door het papier, en laat het vallen-) ook zulk een pasquii op zijn verlies niet achten. l ode wijk. Ik kan tot mij zeiven niet komen de Heer Drave is voor Roze borg gebleven ? AGATHA. Ja, borg gebleven. lodewtjk, befchaamd en ap een bitteren tton. Dan heeft men mij verkeerd onderricht! AGATHA. Wij hadden niets meer te fpreeken, maar de zekerheid, dat wij elkander niet wederzien, vordert van mij, u iet te herinneren — gij hebt plechtig van mij de hand van mijne dochter gevraagd lodewijk. Mevrouw.... AGATHA. 'T is voorbij — eene belogene moeder, eene bedrogene zottin , meer of minder ; zulks maakt in den naam eens mans van den hedendaagfchen fmaak geen vlek; demeisjens weenen ;de moeders zijn gemelijk ; de mannen lagchen over de galanterij ~ niet waar, Mijnheer! zo is 't? na, dan zijn wij ook niet uitgezonderd. M3 1.0.  TOONEELSPEL. 183 (Zij Jlaat haar oog ten hemel, en vervolgt met innige aandoening.) Ik bid, dat ook Hij u alles vergeeve! (Zij wU fchielijk vertrekken.) lodewijk, haar aan de kamerdeur terug houdende. Ware uw man zo hard niet geweest, ik leefde thans gelukkig met Auguste — ach! ik minde haar, en zweer u.... agatha. Verneder mij niet meer! grootmoedigheid of medelijden zocht ik niet in u optewekken; dat weet Hij, die mijn hart kent: wilt gij iét goeds doen, zo geef mij mijn' man weder! l o d e w ij k. Ik vlieg. agatha. Zo.... lodewijk. Alle mijne krachten.... agatha. Zo red uwen broeder van de fchandelijkfte behandeling voor de edelfte daad. lodewijk, verbaasd. Edelfte daad ? welk zijner fchurkenftukken kunt gij daar voor opgeeven ? agatha , ten hoegflen verbaasd; gelijk doorgaands in de volgende helft van het tooneel, haare gewaarwordingen eenetoeneemende kracht moeten behouden, door het meerdere licht dat zij in de zaak verkrijgt , 29 wel als door de mogelijkheid van hulp. Wat 's dat? M 4 LO'  *& de Minderjarige weezen, niet fterk genoeg — Nu hand aan't werk!— fchrijf een billet aan uwen vader — fchrijf hem, dat zijn gezin in elende gedompeld is dat hij gewigtige dingen ontdekke: fchrijf hem, dat hij kome vlie. gend — hier — hoort gij? -— hier moet hij komen. samuel, woedend. Nimmer. lode wijk. Schrijf! s a muel. Al kostte het mijn leven — ik fchrijf niet. lodewijk. Schrijf; of in twee minuten zijt gij een lijk! fchrijf! samuel: hij zet zig wanhoopend neder en fchrijf i— Lodewijk, met den ontbloten degen leest het na als Samuel gedaan heeft, neemt Lodewijk het papier, en Jleekt zijn' degen weder op , waarna Samuel zegt: Ik merk alles — (hij lacht; ) — maar zegepraal niet te vroeg. lodewijk, op een dreigenden toon. Dat ik u onder dit lagchen niet aan uwen duivel «vergeef — zulks hebt gij aan onze oude vriendfchap te danken: mijn fchuld redt u: wat wij echter nog met elkander te doen hebben, zal zig wel fehikken — Alons , voord I  t ïitijii liarl" . t   D E MOEDERLIJKE ONZEKERHEID > Ó F" D E ONMOOGLIJKE KEUS, T O ONEELSPEL. IN ÉÉN BEDRIJF. KAAR HET FRANSCH GEVOLG-S.  VEKTOONERl Mïï». BE »»AHV4i; roKoieouRT, haar Schoonbroeder* dar mans, Procureur. AUGUSTUS, 7 >'Jongelingen van emtrend 17 rarttii THEODORUS,} Etn Kntgti Het Sfil /peelt te Parijs.  Ö E MOEDERLIJKE ONZEKERHEID „ 0 7 DE ONMOOGLIJKE KEUS,- TOONEËLSPEL. ÉÉRSTE T O O N E E L. Het tooneel verbeeld een kamer. MEVR. DE FRANVAL, een KNEGT. MEVR. DE FRAMVAL, Hebt gij hen gevonden? DE KNEGT. Mijnheer uw fchoonbroeder heeft mij op een zeef önvriendelijken toon gezegd, dat hij heden morgerr komen zoude. Zijn voorkomen is zo innemend niet als het uwe, mevrouw; alle bloedverwaadten gelijken zich niet. MEVR. DÉ FRANVAL. Zai Darmans zich insgelijks laten vinden ? DE KNEGT. Hij heeft mij gezegd, dat bij binnen een kwartier tturs bier zal zijn. O deze man bezit wat minder trotsheid; en fchoon hij flechts een procureur zij, A 2 „ejjj  4 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, welk een onderfchsid ! zijn voorkomen is goedaartig, zijne antwoorden zijn vriendelijk, zijne genegenheid voor u is onbepaald; maar wie tog zou u niet genegen zijn? gij zijt zó goedl mevr. de franval. Maar zeg mij eens Durfiont, waar zijn beide mijne kinderen? ik heb hen lieden morgen niet vernomen, en dit verwondert mij. de knegt. In hunne kamers. mevr. de franval. Zo laat? dat is buitengewoon. de knegt. Gij fchijnt dezen nagt gewaakt te hebben f mevr. de franval, ter zijde. Hoe zou ik hebben kunnen flapen! ó noodlottige, onzekerheid 1 de knegt. Zij hebben dezen morgen niet veel gerucht willen maken, uit vrees van uwe rust te ftooren. Ach! zij geven elkander in liefde voor u, niets toe; ik wed dat gij hen ook beiden, even hartelijk, bemind. mevr. de franval, ter zijde. Arme kinderen! de knegt. Ik ga hen terflond zeggen, dat Mevrouw opgeilaan is, en dat zij kunnen uitgaan. TtVEg*  TOONEELSPSL, 5 TWEEDE T O O N E E L. MEVR. DE FRANVAL, alken. Ik ben van beiden even zeer bemind; ik bemin hen met gelijke tederheid, en echter is één van hen mijn kind niet! Wie van hun is aan mij het leven verfchuldigd? Wonderlijke gebeurtenis! ik weet het zelf niet. Dit fchrikkelijk geheim heb ik voor hun verborgen gehouden, op dat zij elkander als broeders zouden beminnen; de enige wensch van mijn hart is vervuld: zjj leven als ware vrienden. Helaas! ik was gelukkig in mijne onzekerheid; maar de ver. foeilijke eerzucht van een wreden fchoonbroeder, kwam gisteren mijne rust verftoren en mij van mijn geluk beroven; hij begeert dat ik een geheim, 'twelk de Hemel alleen beflisfen kan, zal ontwikkelen. Nimmer heb ik van twe kinderen, die ik van der jeugd af aan heb opgevoed, kunnen onderfcheiden welke... Daar komen zij: hunne tegenwoordigheid geeft aan mjjn hart duizend kwellingen. DERDE T O O N E E L. MEVR. DE FRANVAL, AUGUSTUS, THEODORUS, T H E O D O E U S. Goeden morgen, Mama, goeden morgen, AUGUSTUS. Omhels ons hartelijk. A i MEVR.  6 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, mbvh. de franval, hen beurtelings aan. ziende, en hen met gelijke tederheid omhelzende. Goeden* morgen, lieve Augustus, goeden morgen' lieve Theodorus. augustus. Gij zijt van daag zo bleek, deert u iets? Mevr. de franval. Niets, mijn kind. theodorus. Gij moest u vroeger ter rust begeven, het wakeijt is u nadelig. augustus. De geringde onpasfelijkheid zou ons den hevigHen fchrik veroorzaken; want wij fmaken in uw bijzijn de ftrelendfte genoegens, die het volmaakst geluk ons kan aanbieden. theodorus. O, dat is wel waat! wij zijn zeer gelukkig; en zouden wij het niet zijn, daar niets aan onze wenfchen ontbreekt? Wij bezitten ene tedere moeder, die wij beminnen! .... augustus, de hand van mevrouw dei Franval kusfchende. Deze liefde is onmooglijk uit te drukken • ook wil ik haar nooit verlaten. theodorus. En ik ook, ik wil altoos bij haar blijven. 4fi  TOONEELSPÈL. ) , augustus. Een geluk te meer, dan leven wij als broeders. theooorus, zijn broeder de hani gevende. Voorzeker. mevi. de franval, Edele zielen 1 augustus. Verdriet, vermaak , ja zelfs geld delen wij te zamen. theodorus. En wij beminnen u ook met gelijke tederheid, liefde mama. augustus. Gij hebt twe kinderen J maar het is als of g§ 'er flechts één had. mevr. de franval. Ach! gij zijt mij beiden wél dierbaar! ter zijde. Wat is mijne ziel ontroerd ! theodorus. Maar waarom vestigd gij geftadig uwe oogen da» pp mijnen broeder en dan weder op mij T augustus. En met zo veel bekommering. mevr. de franval, terzijde. Helaas! een knegt, MnsicntMt. Mijnheer Darmans. A 4 M8»R.  f DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID; MEVR. DE FRANVAL. Wij hebben iets te verhandelen. . , Laat ons alleen, mijne lieve kinderen. VIERDE T O O N E E L. MEVR. DE FRANVAL, DARMANS. MEVR. DE FRANVAL. Ik verwagt van u , mijnheer, enen heilzamen raad; kan het zijn, herftel de rust in bet hart van ene bekommerde moeder, welkers toeftand, buiten twijffel, vreemd en enig is. Verleen mij, bid ik u, uwen aandacht, en gij zult 'er van overtuigd worden. DARMANS. Spreek, Mevrouw, mijn ijver is u bekend. (Zij gaan zitten.) MEVR. DE FRANV AL. Toen mijn echtgenoot ftierf, droeg ik onder mijn hart het pand onzer wederzijdfche liefde; wij waren op reis, en ik haastte trrij om naar Parijs terug te keren; maar mijn toeftand noodzaakte mij, om in ene herberg op een dorp te blijven, en aldaar mijne verlosfing af te wagten. Er bevond zich daar ter plaatfe ene vrouw, die te gelijker tijd met mij van een zoon beviel, en vermids de bezigheden van haar , die ons hulpe bood, door deze gebeurtenis zeer vermenigvuldigden, en zij flechts bij afwis - ft.  TOONEELSPEL. 9 feling, dan bij de ene, en dan weder bij de andere, een ogenblik kon vertoeven, had zij de onvoorzichtigheid beide de kinderen op één bed te leggen, en daar door ene vermenging te veröorzaaken» DARMANS. ó Hemel! MEVR. DE FRANVAL. Oordeel, mijnheer, hoe ik te moede was, toen men mij op het ogenblik , dat ik naar mijn kind vroeg, om het aan mijn hart te drukken, antwoordde : kies, een van beiden is het uwe ! Te vergeefs wilde ik deeze keus onderftaan; ik befchouw, omhels hen, beiden beantwoorden zij mijne tederheid met een onfchuldig lachje, en mijn hart gevpelt zich voor beiden even zeer genegen. DARMANS. En wat deed de andere moeder? M E VR. DE FRANVAL. Voor een weinig goud Hemde zij in mijne begeerten ; haar behoeftige ftaat wierdt daar door enigzins verligt, en ik had in plaats van één, tse kinderen. Ik bad 'er belang bij, dat zij dit geheim zorgvuldig bewaarde; zij zwoer mij ook het voorgevallene aan niemand te zullen openbaaren; maar ene zekere vrees heeft haar waarfchijnelijk aangezet, 0111 qphaar doodbed, alles aan mijn broeder te ontdekken. En deze wreedaart begeert, dat jk van een dezer A s kin-  10 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, kinderen vrijwillig aflland doe, of dat de Overheid beflisfe. darmans. De fubjlitutie van alle uwe goederen ontrust zijne fchraapzucht; en tot overmaat van ongeluk beneemt n deze wrede clauful de middelen om hem die goederen, waarop zijne gierigheid hoopt, op te offeren. mevr. de franval, opftaande. Wel nu, mijnheer! wat moet ik dan doen? maar laat hij zich niet beloven, dat ik ooit ene keus doen zal. darmans. Heeft de natuur in dit geval u dan, nimmer, door enige beweging van voorkeur, hare fiem doen, horen ? mevr. de franval. Nooit, mijnheer, nooit. Ach! waarom gevoelde ik hare inrpraak niet, in dat ogenblik van droefheid en verrukking, toen de moederlijke tederheid zich voor beiden evenveel verklaarde! toen zij, door een zelfde beweging aan mijnen boezem het behoud van hun leven zogten! toen mijn onzeker hart, fchrikkerfde voor de keuze, die mij te doen Hond, hen beiden aannam! Ik betwist aan de natuur de onfeilbare uitwerkzelen, die men haar toefchrijft, niet; zij kunnen waar zijn, maar zij ontbreken aan mijne gefchokte ziel. Beiden delen zij in mijne gene-  TOONRELSPEL. 11 negenheid; zij genieten, van mijnen kant, dezelfde goedheid, dezelfde opvoeding; van hunne zijde bezielt hun dezelfde begeerte om mij te behagen, en dit alles, gevoegd bij de gewoonte ener lange vereniging , geeft mij genoegzaam recht om hen als mijne kinderen te befchouwen, en gelijke liefde te bewijzen. Neen, neen deze gevoelens kunnen niet ijdel, niet bedrieglijk wezen; zij alleen doen zich aan ons hart verdaan, ik gevoel beuren invloed, en ik moet 'er mij aan overgeven. DARMANS. Ik beklaag u, mevrouw. MEVR. DE FRANVAL. Maar, mijnheer, zeg mij, zou ik iets van de wetten te vrezen hebben? DARMANS. Neen, zij worden nimmer betrekkelijk gemaakt tot gevallen, die men niet heeft kunnen voorzien, en het uwe, mevrouw, is zonder voorbeeld; maar een rechter heeft fomtijds ene wijze van zien die. . . MEVR. DE FRANVAL. Een rechter? DARMANS. Ja, indien hij zijnen plicht betrachtte, zou bij flechts het werktuig en de uitlegger der wetten zijn; maar helaas! ik kan het u niet ontveinzen, dikwerf vermeten zich die heren te fpreken daar, waar de wetten zwijgen. Intusfchen zouden zij, met eni-  1» DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, enigen fchijn, het recht der ware ouders kunnen aanvoeren , die toch nimmer, met enige billijk, heid, tot flachtöffers ener zo Ichreuwende onvoor. zichtigheid kunnen gemaakt worden. MIVS, DE FRANVAL. Gij doet mij beven.. DAB MANS. Ik geloof niet, dat men ooit aan den rechter een neteliger zaak ter beflisfing hebbe overgelaten, en hare aangelegenheid maakt juist haren uitflag twij, leiachtig; ik zou ten minften voor de goede gevolgen van een zo zonderling rechtsgeding, niet gaarne in liaan. MEVR. DE FRANVAL, Ach ! mijnheer, gij doorgriefd mij de ziel. DARMANS. 'Er is flechts éne hoop voor u over, mevrouw. Laat ons zien , of wij uw fchoonbroeder kunnen bewegen. MEVR. DE FRANVAL. Ik verwagt hem heden morgen. DARMANS. Het geluk van mijne ondernemingen heeft mij dikwerf gevaarlijke zaken doen voorkomen; misfchien gelukt het mij ook ditmaal. Intusfchen is het nodig, dat ik hem alleen fpreek, de tegenwoordigheid van een derde zou misfchien. . . MEVR.  TOONEELSFEIu ti mevr. de franval. Ik hoop op u, mijnheer, en ik zal u alles verfchuldigd zijn, indien gij. . . • d a r mans. Hoedanig is zijne geaaitheid? Mevr. de FranVal. Een pachter is altoos ingenomen met zich zeiven, en ongevoelig voor het leed van anderen. darmans. Heeft bij kinderen? me Va. de franval,' Neen. darmans. Zo veel te beter. mevk. de franval. Ik hoor hem. Ach! mogt u edel en zuiver hart het zijne voor de indrukfelen der liefde en der mejifehelijkheid vatbaar maken! V IJ F D E T O O N E E L> dasmans, alleen. We. aan! laat ons nochmaals middelaar zijn; bet is ene zo edele en ftrelende bezigheid, de enige, die ten minften de verdrietige geftrengheid van mijne bediening verzagt. Geef, o Hemel! dat de nieuwe poging, die mijn hart zal, gaan aanwenden, wel gelukke < ZES»  U DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, zesde to o n £ e l. dorgicourt, darmans. dorgicourt. Wel nu; wat begeert men van mij? darmans. Mevrouw uwe zuster, die mij tot raadsman heeft verkozen. . . . dohgicoürt. Dat verrukt mij; ik zie gaarne den procureur van JiJjn tegenpartij : want ik ben altoos gewoon ene fpoedige fchikking met die heeren te maken. darmans» In dat geval zou het mij zeer verwonderen, mijn. heer, lttdlen wxj ook onze zaak niet ras vereffend hadden^Niets is gemakkelijker, en bet hangt alleen dorgicourt. Gemakkelijk, ja, 't „ m het ^ ö! ik ken dien toon. darmans. Voor eerst, mijnheer, zal ik u zeggen dorgicoürt, een beurs met geld wijzende. Daar, mijn vriend,daar is goud. (Hem opdenfehouder kloppende.) Mijn zaak is goed, niet waar? VVeJ nul Hoe ! _ wordt de man een kind ? (tmd- tn zich henen ziende.) Mms misfehien befpiedtmenons. bar-  tOOtfBÊJLStgL. i| daïmans. Neen, mijnheer. dorgicourt. Ik ben verwonderd darmans. Men behoeft juist niet van iemand gezien te Wofden, om te weigeren, hetgeen de eer verbiedt aan te nemen. dorgicourt. Maar ik heb mij misfehien bedrogen, zijt gij dan geen procureur? darmans. Ik ben het, of liever, ik heb de eer zulks te zijn, dorgicourt. Hoe is alles in dit land verandeid! Voor mij ik weet niet meer, hoe 'er de dingen lopen; want ik heb mijne zaken altoos op deze wijze gewonnen. (Hem nogmaals de beurs wijzende) Ik moet dan dit onbetwistbaar bewijs van de deugdelijkheid mijner zaak weder bergen? Bezie dit goud ter deeg Bedenk u wel. . . . darmans. Hou op mijnheer. dorgicoürt, verbaasd. Dit geld te weigeren, is het mooglijk! Gij bederft het ambacht, mijnheer de procureur. DARMANS. Men kan zeer wel een procureur, en tegelijk een eerlijk man zijn. dok*  U DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID ■ dorgicourt. Ik wil het niet tegenfpreken : het is mooglijk, ja, maar het is zeer moeilijk. darmans. 'Er is geen ftand in de waereld, die men beledigen moet, om dat elk afzonderlijk aan de maatfchappij, min of meer, nut toebrengt. De vooroordelen tegen dezen of genen ftaat zijn eindelijk vernietigd, meer verlichte menfchen hebben deze dwaasheid ingezien, en denken thands redelijker. Ja, de rede heeft onze verdediging op zich genomen, en zij wreekt ons genoegzaam van ene dergelijke belediging. dorgicourt, vtilïenie vertrekken. Ik beledig u, meend gij ? . ... Wel nu! dan heb ik afgedaan, en ik vertrek. darmans, hem terug houdende. Nu, ik bid u, mijnheer, vertrek niet. Ik geef geen acht op ene belediging, die ik niet verdiend heb; ik verdraag alles met moed, indien 'er mijne cliënten flechts het minfte voordeel door genieten. Deze eer ftelt mij rijkelijk fchadeloos. dorgicourt. Zeer wel gezegd. darmans. Maar Iaat ons van dit onderwerp afftappen, en van uwe zaak fpreken. dor.  TOONEELSPEL. 17 DORGICOURT. d, Dat kan met één woord gefchieden. De erfportie moet, na de dood van mijn rechten neef, mij te beurt vallen. Zou ik niet dwaas zijn een zo aanzienlijk voordeel te verwaarlozen ? Ik ben niet bekwaam om, zo als gij,'een goed te weigeren, dat zich, als van zelf, komt aanbieden. DASMANS. Maar welken rechter, welke wet zal kunnen'beilisfen, wie van beiden uw neef zij? DORGICOURT. Men kieze zo als. men wil, dat raakt mij niet? mijne zuster, of wel een ander, moge daar voor zorgen. Ik weet mijn zaak, ik weet dat mijn over. leden broeder,(God nebbe zijns ziel') dien Ik nauirlijks gekend heb, mij bij zijnen dood, flegts één neef naliet. Let wel , dat ik zonder dezen erfgenaam al zijn goed zou hebben gekregen, terwijl Ut nu, helaas! van alles verfloken ben,en men kan nog daarenboven goedvinden, mij, door ene onvergeeflijke, en met mijne belangen zo zeer ftrijdende, onvoorzigtigheid, twe neven optedringen. Het komt mij voor, mijn heer , dat mijn zaak duidelijk en kiaar is. DARMANS. Indien gij in de uitvoering uwer zaak geen gevaar, geen hindernis voorziet, waarom trachtte gij dan B mij-  i8 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, mijne eerlijkheid door den glans van het goud te verleiden ? DORGICOURT. Om dat het altoos mijne gewoonte was een weinig goud te zaijen, om veel goud te kunnen inoogften; en het is u daarenboven, even als mij, bekend, dat de beste zaak twijfelachtig is, indien men de gerechtigheid niet koopt; het geven is, in zodanig geval, een wezenlijk voordeel. DARMANS. Maar mijn heer , fchoon gij al in uw voornemen gelukkig Haagde, zo is het, naar den gewonen loop der natuur, niet waarfchijnlijk, dat gij uwe neven, die flegts den ouderdom van zeventien jaren bereikt hebben, zult overleven. Wat dunkt u? DORGICOURT. Waarom niet? Maar ik moet waarachtig om uwe aanmerking lagchen. Weet, dat ik mij, buiten de aanvallen van jicht en podegra, volmaakt wel bevind dat ik vrolijk, opgeruimd en vermakelijk ben, en altoos met de jeugd dans en fpring. Ik ben haast verzekerd, dat ik nimmer zal fterven. Maar, bovendien, mijne kinderen ? DARMANS. Gij hebt er immers geen- DORGICOURT. Dat is waar; maar als mijne vrouw in bet hoofd kreeg.  T00NE9LSPéEL. if kreeg , om er mij eindelijk eens enigen te geven , wat dan? DARMANS. Zonder u te beledigen, mijn heer, zou ik durven zeggen, dat dergelijke gebeurtenisfen, op uw jaren, niet zeer gemeen zijn. DOR GICOURT. Och ! dat kan van den enen dag op den anderen komen, 't zij dan dat het hare, of wel onze fchuld zij; onze vrouwen fpelen ons dikwerf van die trekken. DARMANS. Laat ons daar afftappen, mijn heer. Gij hebt gewis een gevoelig hart, raadpleeg het; vertegenwoordig u de grievende fmert, die gij uwe fchoonzuster zult aandoen; verbeei u de ijsfeUjkheid van het lot, 't welk deze twe jongelingen zal te beurt vallen, indien gij, uw voornemen uitvoerende, hen on'rukken wilde aan de gerustheid , in welke zij zich , onder het genot der moederlijke tederheid en wederzijdfche genegenheid , zo gelukkig achten. Bedenk ; maar waar toe meer drangredenen aangevoerd ? Neen, mijn heer, het is onmooglijk, gij kunt niet langer onverbiddelijk blijven. DORGICOURT. ó, Zeer wel. D A R M A N S. Neen, neen mijnheer, de ongevoeligheid is den mensen, niet aangeboren. Nimmer heeft de natuur B 2 de  40 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, de menschheid enen dergelijken hoon kunnen aan» doen: zij is voor deze dwaling niet vatbaar. De oir deugden, het belang, de hoogmoed, de valfche eer doen ons maar al te dikwijls de gevoeligheid van ons hart miskennen; maar, dén ogenblik, één woord is genoeg oin haar over deze boze hartstogten te doen zegepralen. En gij, mijn heer, indien gij ongelukkig genoeg waart, om van haren heilrijken invloed vervreemd te wezen , dan is het waar geluk , het ftrelendfte genoegen u nog onbekend. Geloof mij, de mensch is minder flegt, dan hij denkt te wezen. dorgicourt. Het kan zijn! gij fpreekt als een boek; maar mijn heer de redenaar, fchoon ik van uwe welfprekendheid de zeer onderdanige dienaar ben , zo wil ik mij echter aan de dagelijkfcbe gewoonte houden. darmans, ter zijde. De rede vermag niets op dit verhard mensch. Als de twe jongelingen zich eens aan hem vertoonden; misfehien zou hunne tegenwoordigheid ja (tegen Dorgicourt) Onder uw gunftig welnemen, mijn heer, ga ik aan mevrouw uw befluit mededélen. Ik kom terftond weder. dorgicourt. Om de zaak aftedoen ? d a r m a n s. Ja, mijn heer. Z E*  TOONEELSPEL. ar ZEVENDE T O O N E E L. dorgicourt, alleen. Die mijn heer Darmans is een wonderlijk procureur; er is tusfchen hem en zijne confraters geen de minfte overeenkomst, onder het ellendig voorwendzei van de eer, een aanzienlijke fom geld te weigeren, is waarachtig onbegrijpelijk! Die man zal voorzeker nooit mijne zaken waarnemen , ik zou mij naar zijne grilligheid niet kunnen fchikken , hy is van mijn volk niet. Wij, lieden van fortuin, wij hebben een ander foort van zedekunde; al die grote gevoelens, die men met zo veel vuur ten toon fpreidt, zijn bij ons zo welkom niet. Zonder dit bttaamelijk wantrouwen itonden wij bloot aan de gedurige bedriegerijen van fchuldenaars, die niet dan van de goede trouw prevelen, om ons te beter te misleiden; wierden wij geftadig verrast door het kunstig , maar valsch gevleij van een hoop zogenaamde geleerden , die , om een ampt of bediening te verkrijgen, ons deugden en verdiensten toefchrijven, welke wij nimmer bezaten; en lieten wij ons telkens weg» liepen door de betoverende, maar verderflijke liefkozingen van een aantal fortuinzoekflers , die , onder den fchijn van ons te beminnen, welhaast onze beurs zouden hebben uitgeput , indien wij dwaas genoeg waren aan haar firenen - gezang het oor te lenen. Ik wil mij derhalven ftandvastig houden, en alle verzoeB 3 kfflg  sa DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, king wederftaan. Men predikt ons de tederheid van ziel, om dat men met onze zwakheid zijn voordeel doet; ik zelf heb mij dikwerf in gevallen bevonden, dat ik mij haast zou hebben laten overrompelen: zo even nog had het verheven gezwets van die Darmans miJ biJ'na Maar daar komt hij, geloof ik. AG TS TE TOON È El, DORGICOURT, AUGUSTUS, THEODORUS. AUGUSTUS. Ach! mijn waarde oom, wat heb ik vernomen? T HEODORUS. Mijn hart is er v.m ontroerd. DORGICOURT. Wat is het dan? Wat deert u? AUGUSTUS. Mama heeft ons gezegd, dat een van ons beiden uw neef niet is. DORGICOURT. Dat is ook zo ! En waarom zou zij u langer verzw.jgen, het geen men u noodzaaklijk, vroeg of laat, zou moeten ontdekken? AUGUSTUS. Maar gij zijt te goed, dan dat gif haar zoud willen dwingen om één onzer te verttoten , daar zijons beide met dezelfde tederheid , van onze eerfte kindsheid af, heeft verzorgd en opgevoed.  TOONEELSPEL. »f theodorus. Wij fmekcn u , redt ons uit dezen kommerlijken toeftand. dorgicourt. Ik heb mijne begeerte reeds te kennea gegeven. augustus. Laat uw eigen mond ons gerust Hellen. theodorus. Wij zouden minder bij u aandringen , indien gij zelve kinderen had; maar gij zijt geen vader. augustus. Ach! wildet gij de onze zijn ! wij zouden u als uw eigen kinderen, en veel meer nog beminnen. theodorus. Ja, zonder twijfel, veel meer; want de dankbaarheid heeft op een welgefteld hart oneindig meer vermogen, dan de gevoelens van liefde, welke de nauwe betrekking, die wij op onze ouders hebben, ons als enen pligt heeft opgelegd. dorgicourt, ter zijde. Laat ons vertrekken; ik heb hen reeds te lang aangehoord. theodorus, hem volgende. Mijn' oom augustus, hem insgelijks volgende. Mijn waarde oom.... Ba por-  -4 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, dorgicourt. Kwel mij niet verder. Jk heb meer zaken te verrigten, ik kan niet langer bij u vertoeven. theodorus. Ach ! wij bidden u, wees! augustus, hemde hand vattende. Onze redder. . theodorus, hem mede de hand vattende. Onze vader. dorgicourt. Vaartwel, mijne heeren, vaartwel. augustus, theodorus, te gelijk. Verftoot ons tog niet. ^ dorgicourt, zich van hen ontjlaande. Laat mij met vreden, ik moet voort. NEGENDE T O O N E E L. augustus, theodorus, sVz een zeer bedrukte houding terug komende. augustus. Wat zullen wij nu beginnen ? theodorus, Helaas! Na een lang en fprekend zwijgen, vat Augustus de hand van zijnen broederen deze beweging gefiMedt met de allerlevendigjie blijken van tederheid. Mij ij  TOONEELSPEL. 2S Mijn goede vriend, wij zijn geen broeders meer. Na een korter, maar niet minder nadrukkelijk zwijgen, vliegen zij in elkanders armen augustus, met vuur. Wij zijn het nog, wij zullen het euwig blijven. THEODORUS. En wie, wie tog kan die waarde banden verbreken, die zo noodzakelijk voor ons hart, reeds zedert onze* tederfte jeugd, het geluk van ons leven hebben uitgemaakt? AUGUSTUS. Maar is het dan zo volftrekt nodig, dat broeders hun aanwezen aan dezelfde moeder moeten verfchuidigd zijn? THEODORUS. Neen , wij zijn broeders , ons hart zegt het, en dat kan niet liegen. AUGUSTUS.. De ftrelende overeenkomst van gevoelens heeft op het zelve meerder invloed , dan de betrekking, die het bloed doet geboren worden. THEODORUS. Wat men er ook van zeggen moge, het is de oprechte vriendfehap alléén, die ware bloedverwandteo maakt. AUGUSTUS. Maar onze moeder!.,.. Is zij dan de mijne? B S THï"  a<5 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, theodorus. Helaas ! misfehien is zij flegts de uwe. AUGUSTUS. Wat is deze onzekerheid voor haar en voor ons niet verfchrikkelijk! theodorus. Hoe tog zal men tusfehen ons kunnen kiezen? TIENDE T O O N E E L. mevr. de franval, augustus , theodorus, darmans. mevr. de franval. Welnu! mijn lieve kinderen (beide geef ik u enen naam, op welken gij .ondanks alles, een gelijk recht hebt) heeft uwe tegenwoordigheid het hart van uw oom kunnen vermurwen ? Ach ! ik lees in uwe ogen zijn befluit, en ons ongeluk. augustus. Zijne ziel heeft aan het vuig belang alles opgeofferd. theodorus. Hij heeft ons zonder medelijden verlaten. mevr. de franval, zich in ene~ houding, die hare verjlagenlieid te kennen geeft, nederzettende. Het is dan afgedaan? er blijft dan geen hoop meer over? dar'  TOONEELSPEL. DARMANS. Hou moed, mevrouw , uw broeder is misfehien nog niet ver van hier; ik ga AUGUSTUS. Hoe ! gij vleid u dan nog.... THEODORUS. Mijn heer!.... MEVR. DE FRANVAL. Vergeeffe zorgen ! neen, neen , hij zal niet wederkomen , en zijn huis zal voortaan voor ons gefloten zijn. DARMANS. 't Is nog niet hooploos,mevrouw; de enige wensch van zijn hart is, dat zich deze zaak naar zijn goedvinden beflisfe, zonder dat hij zich aan het onzekere en moeilijke van een rechtsgeding behoeve bloot to ftellen. Deze hoop zal hem fpoedig weder herwaards voeren. Ik ijl hem na. ELFDE T O O N E E L. MEVR. DE FRANVAL, AUGUSTUS, THEODORUS» MEVR. DE FRANVAL, Zittende. Komt, mijne kinderen! dat ik mijn overflelpt gemoed in uwen fchoot ontlaste! Ik vrees, dat mijne verzwakte en ontfteidc zinnen mij, in deze verfchrikkelijke ogenblikken , geheel begeven zullen. Mijn zoons,..»  i* DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, zoons... Mijn zoons.... Uw bijzijn geefc aan mijn gemoed de aangenaamfte gerustheid. Beiden zijt gij voor mijn geluk even noodzakelijk; mijn hart kent geen voorkeur, (na een ogenblik zwijgens, terwijl de jongelingen voor kaar nederknielen.) Masr helaas! indien de wettige vrugt van mijn huwelijk het onfchuldig en rampzalig flagtoffcr van een onrechtvaardig oordeel wierdt (met ontroering) Kan ik dan niet weten?.... (de hand van Augustus vattende.) Leg uw hand op mijn hart. augustus. Welk ene ontroering verfpreidt zich op uw gelaat 1 «EVii. be franval , de hand van Augustus loslatende, en die van Zijnen broeder grijpende. En gij ook, leg uw hand op mijn hart. theodorus. Hemel! wat wilt gij doen? mevr. de franval, opflaande , en als wanhoopend heen en weder wandelende. Kan ik dan niet weten van welke ik moeder ben? Mijn hart klopte op dezelfde wijze, en hunne bevende handen deden mij dezelfde gewaarwording ondervinden. (Hen met een ftarend en verwilderd oog aanziende.) Te vergeefs befchouw ik hen. theodorus, met ijzing. Zoud gij willen kiezen? AU-  TOONEELSPEL, H Augustus. Welke ook uwe keus zij! theodorus, met levendiglieid. Ach! ik verfta u. Maar bedenk, dat ene keus ons van verdriet zai do.en fterven. mevr, de franval, hen in hare armen drukkende. Vergeef, vergeef deze wrede beproeving aan de dodelijke ontroering , die mijne rede verbijftert; neen, nimmer zal ik ene keus doen. ó Dat ik u te zamen in mijne armen verënige! dat ik u aan dezen boezem, die u beiden met gelijke tederheid gevoed beeft , drukke ! Menfchen ! wat zeg ik ? ontaarte monfters! hoe kunt gij zulke zuivere vermaken ftoren! hoe kan uw hart, helaas! zó wreed zijn, dat het deze ftrelende genoegens zou miskennen! Maai ik hoor gerugt. augustus. Ja, men komt. theodorus. Zij zijn het zeiven. TWAALFDE EN LAATSTE TOONEEL. de vorigen, dorgicourt en dar ma ns. dorgicourt. Wel nu! is het om een einde te maken ? want dat gaan en komen verveelt mij. Ha ! mijn' zuster , vei-  30 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, vergeef, ik had u niet gezien; ik maak u mijn compliment. mevr. de franval, zich bedwingende. Ji, het is om een einde te maken Na dit onderhoud dorgicourt, ter zijde. Ha, ha, zij zijn allen bij elkander, dat gelijkt veel naar een zamenzweering. Ik moet mij ftandvastig houden. mevr. de franval. Ik wil geenzins uw belang beftrijden. dorgi court. Gij ziet ook wel, dat het van mijnen kant geen grilligheid is; ik ben voor de vuist, en begeer flegts iccht. mevr. de franval. Kunt gij dit van het geval verwagten ? dorgicourt. Als het zo moeilijk te vinden is, dan zal ik het zo goed zoeken als ik kan. mevr. de franval. Maar zult gij het vinden ? dorgicourt. Dit raakt niet 1 ik wil recht. darmans, ter zijde. Welk een mensch 1 mevr. de franval, ter zijde. VergeefrV moeite! dor-  TOONEELSPEL. 31 dorgicourt. Beken evenwel, dat gij in een geval zo ongunftig voor u , nimmer een redelijker man zoud hebben kunnen vinden; er is geen fchikking, waaraan ik mij niet onderwerpen wil, indien men flegts kan goedvinden mijne begeerten intewilligen. mevr. de franval.) ter zijde. Hemel! dorgicourt. Ik haat den omflag van een rechtsgeding ; maar, t fchoon ik het lot van deze heeren zeer beklaag, moet echte* de zaak een einde hebben. Kort en goed, mevrouw ! gij, of de wet moet kiezen. mevr. de franval. Kan ik een keus doen, ik? dorgicourt. Waarom niet? mevr. de franval. En gij kunt mij deze vraag doen? gij durft mij ene zo twijfelachtige keus voorfchrijven? Veron- derftel dat mijn mond durfde beflisfen, en dat mijne keus zich niet tot mijn wettig kind bepaalde , wat dan? Befeft gij niet hoe vreeslijk het lot .zou zijn van een kind, dat door zijne eigene moeder verworpen , zonder heul of troost, misfehien in de akeligfte armoede, zou moeten omzwerven ? Siddert uwe ziel niet op liet enkele denkbeeld, dat ik ene iris. daad zou kunnen begaan , die de verfcheurendfte wroe»  3- DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, wroeging in mijn hart zou agterlaten ? De Hemel ge» doogde deze dwaling, ik ben er niet verantwoorde, lijk voor, en het kan zijn wil niet zijn, dat ik mij zou vermeten in dit ondoorgrondelijk geheim intedringen. Neen, neen, het moeder-hart kan zich nimmer aan deze roekeloze keus fchuldig maken. DORGICOURT. Dan zal de wet kiezen. DARMANS. '• De wet kan insgelijks , zonder zich aan ene gevaarlijke dwaling bloot te Rellen , in deze zaak niet befiisfen. De Hemel wil dat zij ene verborgenheid blijve, en heeft daardoor, aan de opperfte magt der wet, palen gezet. Het vermoeden- van enen rechter kan, 't is waar, zomttjds hare plaats bekleden; maar in dit geval zou mij deze vermetelheid zeer verwonderen. En indien hij uit gouddorst of uit eigenzinnigheid, door het uitfpreken van een vonnis , het wettig kind dorst verwerpen, dan was hij flegts de medepligtige van ene onrechtvaardigheid, die gij, door het inroepen van zijne magt, tot fchande der menfchclijkheid, zoud hebben ingevoerd. DORGICOURT. ó, Mijn geest is daaromtrend zeer gerust. Hij, dien men kiest, zal de rechte zijn. Vaart wel mevrouw! ik vertrek. Wij zullen onze zaak, naar ik zie, nooit in 't vriendelijke fchikken. MEVR.  TOONËELSPEL. 33 mevr. de franval, met verwarring. Hoor mij ... . weet Mijne ontroering belet mij Ik weet niet meer wat ik wil* wat ik zeg .... darmans. Gij ziet hoe de droefheid hare zinnen beroert, en gij kunt nog onverbiddelijk blijven? mevr. de fran val. Ach ! ja.... mijn heer Darmans, onderfteun mij. dorgicourt, ter zijde. Ik moet onverzettelijk blijven. darmans. Wees edelmoedig, mijn heerl laten zij beiden gelukkig zijn, vermits bet tog onmooglijk is om in dit zonderling geval te beflisfen. dorgicourt. Ik zelf zou liever kiezen, dan het allerminst van mijn recht afflaan. Men moet aan mijn verlangen voldoen. mevr. de franval, met zeer veel kragt en nadruk. Wat heb ik gehoord 1 gij zoud kiezen! en hoe, mijnheer, hoe zult gij het kunnen doen? Hoe zal uw' mond, als de tolk van een hart, dat ongevoelig voor rede, pligt en menfchelijkheid, onze vurigfte finekingen verwerpt, aan ene moeder, met overtuiging, durven zeggen : zie daar uw wettig kind ! terwijl de Hemel, dien ik te vergeefs om bijftand heb aangeC 10e-  34 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID, roepen, dit geheim voor onze harten wil verborgen houden. (Na een weinig ftüzwij'gen) Hij, dien men durfde uitfluiten, zou dan mijn Zoon niét zijn, mij niet meer befban? Ik zou hem dan voortaan, voor het oog van de ganfche wereld, 3ls uit een ander bloed gefproten, kunnen aanmerken? Ik zou mij dan eindelijk, zonder de heilige rechten der natuur te fcheni den, aan hem door den band des huwelijks mogen verbinden ? Het geen de wet ons als betaamlijk veroorlooft, kan zij ons niet als ene misdaad toerekenen. En indien enige magt. augustus. Ach, mama! theodorus. Grote Geden! dorgicourt, mtt ontroering. Hemel! darmans, tegen Dorgicouri. Uwe ziel is getroffen. dorgicourt. Ach ! verlaten wij deeze plaats. mevr. de franval, hem terughoudende. Ja, mijnheer! .... Indien men de verfchrikke. lijke duisterheid van dit geheim niet eerbiedige, dan ben ik bekwaam oin alles te doen, wat immer de uiterfte vervoering van wanhoop het moederlijk hart heeft ingeboezemd. Ik zal uwe hpop en uwe wenfchen bedriegen. Ja, zo er ooit ene magt in de we. reld  TOONEELSPEL. 3j reld gevonden wierdt , die wreed genoeg was, om een van hun beiden uittefluiten, dan zweer ik u, dat ik hem, indien hij zulks toeflemme, terftond ais mijnen egtgenoot zal aannemen. (De beide jongelingen bij de hand nemende, dezelven Dorgicourt aanbiedende, en met den doordringendjlen toon vervolgende) Kies nu... kies... indien gij moeds genoeg hebt! (met ontzetting terug tredende) wat heb ik gezegd! .... ik beef er van darmans, tegen Dorgicourt. En zo dit huwlijk misdadig is, dan zult gij voor dit wanbedrijf alleen boeten .... gij-alléén ! gij verbleekt. De beide jongelingen werpen zich aan de voeten van Dorgicourt. augustus. Mijn oom! theodorus. Heb medelijden . . - . . darmans, tegen Dorgicourt, die zich uit Jchaamte verbergt , om enige tranen aftewisjchen. Uw' ziel wojd aangedaan! . . . . Och ! laat u bewegen. Schaam u deezer tranen niet : zij zijn de overtuigendfte kenmerken van een groot en edelmoedig hart. mevr. de franval. Ach ! mijn broeder .... Ach! mijnheer. C 2 dor-  3<5 DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID* dorgicourt, zijne zuster omhelzende! Behoud hen beiden, (de jongelingen insgelijks omhelzende) En gij, gij zult voortaan beiden mijne neven zijn. darmans. Ik heb het u wel gezegd , dat een mensch, hoe wreed hij ook moge fcbijnen, onmooglijk altoos ongevoelig kan blijven. mevr. de franval. Na zo veel angst en droefheid doet gij mij het zoetst geluk ondervinden. dorgicourt. Ik ben u, mijn waardfte zuster, oneindig meer verfchuldigd; want ik heb eindelijk, dopr u, de edelfte gevoelens van mijn hart leren kennen !  ff.^a".-X. i/JV. jïouïL f -'iijii lieer » . . Iiouii. i x>r, ^ocxn- o.it, iMSSif w.'te. xrmï'£Teion ƒ  ■  D E LOGEN OM BEST WIL, TOOJSJEELSPEL, i IN TWEE BEDRIJVEN, KAAR HET ENGELSCH VAN DEN HEERE G A R R I C K*  PERSOONEN. v x ij d o r p. marianne rijkhof, zijne Minnaares. van buikschoon, Landraad. van liefhout. Mevr. van liefhout. Mevr. van oudhof. trouwman, ah Kok. c a t r ij n , Kamenier van Marianne, hendrik, Knecht van Vrijdorp. Een Tante van Mevr, Oudliqf, en verder gezet» fchap. Eenige Koksknechts,  D E LOGEN OM BEST WIL, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het tooneel verbeeldt een kamer in de woonmg van den Heere Vrijdorp. EERSTE TOONEEL. V R IJ DORP, HENDRIK, HENDRIK. Morgen zal dèn het huwelijk gefloten worden*— Hoor Mijnheer; 'k geloof nog altoos dat gij met uw onderdaniger, dienaar den gek fcheert. V R IJ D O R P. ' Waarlijk Hendrik! 't is zo als ik zeg: gisteren avond kreeg ik het jawoord; en de Freule heeft reeds den gelukkigen dag op morgen bepaald. H E N D k I K. Dat heeft de Freule recht van pas gedaan, want anders^ had het 'er morgen ellendig met ons uitge2icn ga 't zelf maar eens na, Mijnheer! —. A 2 geld  4 DE LOGEN OM BEST WIL, geld hebt gij niet meer; uw meubelen zijn'verpand, zo dat gij zo goed als dood arm zijt, terWijl uw onderdanige knecht bijkans van honger fterft; om kort te gaan; wij hadden 't geen twee dagen meer kunnen uithouden - zo * nu de Freule Rykhof ernst is, 2;g met u in den echt tc begeeven, en daar door ons, anders onvermijdelijk, bederf, te verhoeden, wil ik mij aanftonds met het ganrche vrouwhjk geflacht verzoenen, nimmer weer met het huwelijk fpotten, alle gerieflijke meisjens verwenfchen „ en zelf naar een andere ik uitzien. Maar Hendrik- als ik tevens bedenk, hoe ik mijn Marianne bedrogen heb, zou ik 'er bijna toe over. gaan , om haar te voet te vallen, mijne omftandigheden voor haar bloottcleggen, haar om vergt ving te bidden, en medelijden aftetmeeken. HENDRIK. Dat >s naderhand nog tljds genoeg; en dan mag ik het gaarne lijden; kat echter voor het tegenwoordige uw geweten en uwe eer niet zo zeer over de armoede, die ons thans drukt, en over het gezond verftand zegepraalen, dat gij naderhand nietLoudt overhouden waarop gij fteunen kunt,-dan iet dat waarlijk met veel te betrouwen is, het medelij-  , TOONEELSPEL; $ lijden naamlijk, en het goede hart van een jong meisjen. v R ij d o r p, Daar ik haar grootmoedige ziel ken, durf ik rhjj gerust op haare denkwijze verhaten; of moet ik, om dat ik arm ben, ophouden, als een. man van. eer te handelen ? hendrik, Ja, dit moet gij, Mijrheer! — of ophouden mij uw gehoorzaame knecht te noemen — één van beiden , uwe eer of uw' knecht moet gij den zak geeven : want ik moet eeten ; en wel binnen kort — gij" •weet immers zowel als ik, Mijnheer.' dat Mevrouw Eer even zo min u de eetenskas eens rijken renteniers openen, als mij één enkel pond geborgd rundvleesch bezorgen kan ? vrijdorp. Wat kan ik doen ? hendrik. Niets, zo lang u het een of ander bedenkelijk voorkomt. vrij d o r p. Ach! laat mij alleen. hendrik. Alleen ? en zo verdrietig ? dat kan ik niet over mijn gemoed krijgen— maar waarlijk , Mijnheer! ik moet bekennen, dat gij een der grootfte wij> A 3 ge©.-  6 DE LOGEN OM BEST WIL, geeren onzer eeuw zijt - zo zedelicvend te denken, cn nog zo treffelijk over eer en geweeten te fpreeken ; offchoon gij zeer wel weet, dat de gerechtsdienaars alle oogenblikken in uw huis ftaante vallen, en gij geen dukaat bezit, om die honden aftewee» ren! zeker 't gaat mijn begrip te boven. VRIJDORP. Zwijg zot! ik heb niet nodig te weeten wat gij begrijpt, maar wat gij mij raadt. HENDRIK. Nu, wees dan ook zo verfïandig dat gij mijn* raad opvolgt: in ernst, Mijnheer! gij zijt immers zelf overtuigd, dat alle uwe goederen verlpild zijn? en borgen kunt gij ook niet meer ; zulks bewijst uw beurs en mijn maag — uw Vader wil van u niets meer hooren— alle uwe vrienden, bchalven ik, hebben u verlaten, en daarvoor zou ik met u van honger verfmachten! — Rel u nu eens een oogenblik voor, dat gij de Freule Rijkhof trouwt, welke, de Hemel zij dank! nog niet weet hoe elendig het met ons gefehapen ftaat, en op die wijs meer gelds bekomt, dan gij verfpild hebt; dat gij vervolgends als een braaf man van uwen rang leeft, zo kunt gij weder gelukkig worden, wanneer uw. vader u gewis niet onterven, en des de freule 'er niets bij verliezen zal. —noemt gij dit nu niet verftandig gefproken, Mijnheer! V R IJ-  TOONEELSPEL. 7 v r ij d o r p. Ook alleen met dit oogmerk heb ik Marianne's hart getracht te winnen; en, heb ik mijn goed, juist niet op de beste wijze, weggeholpen, ik ben 'er echter wijzer door geworden. hendrik. Nu zo toon het daarmede, dat gij hoe eer hoe beter, dit huwelijk aangaat: gij ziet, mijn rok is reeds geheel verlieten; als de nood aan den man komt, moet de uwe 'er aan; cn dan kunnen wij fraai in huis blijven, en van honger iterven — Hoor Mijnheer! ais gij naar geen' raad wilt luisteren, zo lang gij een' rok aan uw lijf hebt, moet ik mijn fortuin elders gaan zoeken, terwijl ik nog loopen kan, en nog niet geheel naakt ben: ik hoop derhalven .Mijnheer! dat uwe wijsgeerteuin alles troosten en gerust zal itellen; ik echter — heb de eer, uw onderdaanigfte dienaar te zijn. (Hij wil vertrekkend) v r ij d o r p. Waar heen, Hendrik ? gij zult mij evenwel niet verlaaaten ? hendrik, Mijnheer! zo waar als ik een eerlijk kaerel ben, en een eerlijke maag heb, is het mij onmogelijk langer honger te lijden. A 4 vrij-  8 DE LOGEN OM BEST WIL, v r ij d o r p. Nu, ik zal dan een foort van bedrieger worden, en, daar ikvastlijk heb befloten, mijne levenswijze te veranderen, wensch ik van harte, dat het bedrog gelukke: zo veel ten minsten weet ik.... hendrik. Dat het ons niet erger gaan kan, als 't ons werkelijk gaat. v R ij d o R ?, 'Er fchelt iemand. hendrik. Waarfchijnely'k één uwer oude vrienden, die u den bijzonderen dienst gedaan heeft, van geld tegen vijftig percent te bezorgen, te helpen verteeren, en u nu eiken dag lastig valt, en leert begrijpen hoe dwaas gij gedaan hebt, fchurken te vertrouwen, Hechte gezelfehappen bijtewoonen, en mijn welmeenenden raad in den wind te flaan. vrijdorp. Zwijg onbefchaamde! zie wie 'er fchelt, en zo het één mijner fchuldeilchers is, zo zeg dat mijn huwelijk zeker is, en bid hem vooral, dat hij nog een paar dagen geduld hebbe: vergeet 'er niet bytevoegen, dat zijn belang, zo wel als het mijne, medebrengt van mijne omftandigheden niets te laaten blijken. hen-  TOONERLSPEL. S hendrik. O heb daar geen vrees voor, Mijnheer! uwe fchuldeisfchers zijn zo zeer uwe vijanden niet, dat zij u eenig kwaad zouden willen berokkenen; want zij weeten wel, dat het met hun dan ook niet zeer voordeelig afloopt. v r ij d o r p. Maar, Hendrik! wanneer het iemand van Marianne's bedienden is, zo zeg, dat ik niet t' huis ben , ten einde zij, op het zien hoe jammerlijk het 'er hier uitziet, geen argwaan opvatten. hendrik. Zeer wel, Mijnheer! — doch hoe armzalig tegenwoordig onze zaaken gefchapen Haan, zullen zij, denk ik, aan mijne ingevallene wangen wel zien kunnen. TWEEDE T O O N E E L. v r ij d o r p. D e kaerel heeft gelijk: juist die fchurken , -welken mij zo onophoudelijk martelen, zijn oorzaak van mijn ongeluk geweest: zo lang het mij wèl ging waren zij van mij niet afteflaan, en gedroegen zig als mijne beste vrienden. A 5 DER-  IQ DE LOGEN OM BEST WIL, DERDE T O O N E E L. v r ij dorp, hendrik, catrijn. hendrik, aan de deur. T is gelijk ik u zeg, juffrouw Catrijn.' - Mijnheer is niet t'huis. catrijn, van buiten. En ik zeg u , Hendrik! ik wil en zal uw' Heer fpreeken. v R ij d o r p, Hm! wat hoor ik? Marianne's kamenier? ook die mag mij niet lijden, om dat ik arm ben; zij heeft gewis niet veel goeds in den zin: als men geen geld heeft, heeft men ook geen vrienden — zij komt naar binnen, dunkt mij - wat zal ik doen? 'k zal in de zijkamer gaan, en luisteren. VIERDE T O O N E E L. hendrik, catrijn. c a t r ij n. Ik wil en moet weeten waar uw Heer is, onbe* iehaamd fchepfcl. hendrik, ter zijde. Ja ; dat zal ik u aan den neus hangen, (Overluid^ Ik ?cg  TOONEELSPEL. u zeg u immers mijn lieffte Catrijn, dat hij niett'huis is: hoe kan ik weeten, waar hij fteekt; gij denkt evenwel niet, dat ik hexen kan? catrijn. Dat niet, maar wel dat gij verfchrikkelijk liegen kunt: nu, neem u maar in acht.' mijn Freule zendt mij hier: gij weet wel, wat 'er morgen middag gebeuren zal? hendrik, Wel zeker.' — en ook wat 'er morgen avond gebeuren zal; nietwaar, mijn fchat? c a t r ij n , ter zijde. Met mijn' wil gewis niet. (Overluid?) Maar zeg mij toch, Hendrik! waar is uw Heer? want ik moet hem volftrekt fpreeken. hendrik. Zeg mij toch, mijn lieve Catrijn! wat denkt gij wel van het huwelijk van mijn' Heer met uwe Freule? c a t r ij n. Wat zal ik 'er van zeggen? niet veel bijzonders,, als dat wij 'erallen mede geholpen zijn: uw Heer krijgt geld, en dat, geloof'ik, komt hem niet te onpas: mijn Freule krijgt een' man, en dit denk ik, zal haar ook niet te onpas komen: gij zuit het  I» DE LOGEN OM BEST WIL, het genoegen hebben, mij iomwijlen te onderhouden, en ik — zal het genoegen hebben , ude oo« ren te verzetten , wanneer gij het te bont maak:. h 2 n d r i k. Ik dank u recht zeer, mijn Schoone! maar gekheid aan een zijde, Catrijn! wat mij betreft, kan ik u verzekeren, dat dit huwelijk niet zeer naar mijn' zin is ; want had ik het vermogen, dat Mijn* heer c at rij w. Hebben moest, niet waar? zo zoudt gij mijn Freule trouwen, om aan zulk een vermogen te geraken: maar zeg mij toch eens, Hendrik! waar drommel liggen toch alle de goederen van uw' Heer. hendrik, ter zijde. Wel duivels! welk eene misfelijke vraag? (Overluid.) Waar die liggen? — wel die liggen, — ja, hoor Catrijn! dat laat zig zo niet zeggen: zij liggen zo verfpreid , hier en daar, en ik weet niet waar — zijn rentmeester zelf kan 'er te nauwcrnood wijs uit worden. c a t r ij n. 1 Dan weet ik het wel — doorgebragt zijn zij ? en waar zijn alle uwe meubelen gebleven? het ziet 'er hier zo leêg uit! HEN*  TOONEELSPEL. t$ hendrik. Dat heeft zijn natuurlijke reden; want zo dra Mijnheer het jawoord van de Freule bekomen had . liet hij alle de meubelen van deeze zaal naar boven brengen, om dat hij den dag na de bruiloft hier een bal wil geeven, en 'er bij gevolg plaats om te danfen zijn moet. c a t r ij n. Dat heeft uw Heer recht fchoon gemaakt: mijn Freule wil den avond vóór de bruiloft hier eeten en danfen, en heeft mij deswegen hier heen gezonden. hendrik, ter zijde. Die vrouw heeft den duivel in 't lijf! c a t r ij n. 'T zal juist geen groote partij zijn; 'er zullen Hechts agt of tien paar goede vrienden genodigd worden. hendrik, Meer niet? c a t r ij n. Neen, meer niet, maar ik zal uw' Heer verzoeken toch geene kosten te fpaaren. hendrik, Dit Jpreekt van zelf, CA*  14 DE LOGEN OM BEST"WÏLj c a t r ij n. Een douzijn wèl aangerechte fchotels, en een cierelijk defert; daarmede, denk ik, zal de Freule te vreden zijn. hendrik, ter zijde. Dat u de drommel haal' met u te vreden zijn. c a t r ij n. En welk een Inval, denkt gij wel, dat ik bij deeze gelegenheid gehad heb? hendrik. Wel nu? c a t r ij n. Ik heb de bedienden van den Baron Vrijdorp bij ons te gast genodigd; want wij zullen onder ons ook een bal geeven: zal uw Heer met deezen inval niet in zijn fchik zijn ? hendrik. Zeer zeker! c a t r ij n. Nu, zo maak, dat gij uw' Heer, hoe eer hoe beter vindt, en al het nodige bezorgd worde; want, gij hebt geen' tijd te verliezen — Maar nog iet, Hendrik ? wat fcheelt u ? federt ik u gezien heb \ zijt gij zo mager geworden! hendrik, ter zijde. O dat ik mijn gedaante niet veranderen kan! (Overluid.) Niets, mijn lieve Catrijn .' ik bevind mij zelfs  TOONEELSPEL. t5 zelfs zeer wè]; mijn maag is zo graag als ooit, en mijn bloed is zo warm, dat ik u te gelijk,.. (Jiij wil haar omhelzen.) C A T R IJ N, Zo als gij daar ftaat ? met uw barmhartig gezichtjen? dat gaat niet, Hendrik.' neen dat gaat niet.hiaar om bij ons gefprek te blyven, zo zeg mij toch, wat voor lieden het zijn, die hier geftadig rondsom het huis zwerven? mij dacht, toenikaanfchelde, te kunnen bemerken, dat zij niet veel goeds in den zin hadden: zij wilden, geloof ik, ook gaarne uw' Heer fpreeken. HENDRIK. Hm.' ja, zij zullen hem misfehien fpreeken willen — o ik weet het reeds! 't zullen pachters zijn, die hem geld brengen. c A T R IJ N. En die lieden laat gij zo voor de deur ftaan ? HENDRIK. Dat is hunne eigen verkiezing: ze zijn goede eerlijke zielen, komen zelden in de ftad, en, gebeurt dit al eens, zo ftaan zij bij alles ftil, en gaapen elk ding met verwondering aan. c A T R IJ N. Ik durf niet langer blijven: tot wederzlens , Hendrik ! zorg toch vooral, dat wij heden avond iet goeds  16 DE LOGEN OM BEST WIL, goeds te bikken hebben; zo iet, daar men dèeg van heeft; een ham bij voorbeeld, of een goed ftuk kalfsgebraad , of iet anders, dat u het best dunkt — wij zullen ons eens recht vrolijk maaken : draag zorg, dat 'er geen tafels of ftoelen in den weg ftaan: als men danst, moet men plaats hebben. hendrik, ter zijde. Hier hebben wij van zelf al zorg voor gedragen. c a t r ij n. Ik kan niets minder lijden, dan dat men bij het dansfen zo gegeneerd is : nu Hendrik, zo als gezegd is, tot wederziens: ik fterf van ongeduld, als het te lang duurt. (Zij vertrekt.) hendrik. Mijnenthalve, fterf; de Hemel geeve'er u zijnen zegen toe! V IJ FD E T O O N E E L. vrijdorp, hendrik. vrijdorp, uit da zijkamer komende. Hendrik! HENDRIK. Mijnheer! VRIJ-  TOONEELSPEL. vj v r ij d o r p. 'T is met ons gedaan. hendrik. Dat heb ik reeds lang geweeten. vrijd o rp. Agt of tien paar vrienden! een bal! een douzljn wèlaangerechte fchotels! een behoorelijk desfert: de bedienden van den Baron van Hoodorp! ham en kalfsgebraad! hendrik. Zeg mij niets meer: op het gehoor alleen krijg ik reeds lust om te eeten: mijn maag behoeft waart lijk door zulke kunstgroepen niet aangemoedigd te worden. v r ij d o r p. Verdoemd noodlot! wat zullen wij doen? hendrik. Ons ophangen: ik zie geen andere uitkomst, ten ware gij een middel wist, hoe men, zonder geld, een bal, en een foupé geeven kan, zonder dat'er gegeten worde. v r ij d o r p; Ongetwijfeld zal de Freule 'er achter gekomen weezen, hoe flecht mijne omftandigheden zijn en dat tot een middel gebruiken, om mij haar af' icheid te geeven. B hen-  ig DE LOGEN OM BEST WIL, hendrik. Dat kan ik, met uw verlof, niet denken. v r ij d o r p. Niet ? waarom of Catrijn dan zo flipt naar mijn.' toeiland vroeg ? hendrik. Uit een dubbelde en zeer natuurlijke oorzaak: voor eerst, uit nieuwsgierigheid; die haar daar van daan komt, dat zij een vrouw is: ten anderen om het genoegen te hebben van met mij te praaten; en zulks is ook zeer natuurlijk; vermits het meisjen niet dom is, en fmaak heeft. v r ij d o r p. Laat toch alle gekheid vaaren! hangt ons gantsch geluk thans niet aan een enkelen zijden draad? hendrik. Zekerlijk: echter behoeft men geen groot wjjsgeerte zijn, om die gantfche zwaarigheid van onzen hals te fchuiven: geloof mij, eer 't een half uur verder is, zal ik u zonneklaar overtuigen dat de Freule Rijkhof in 't geheel niet weet hoe flecht het met ons gefchapen ftaat: behalven dat moet ik u nog iet zeggen: zij zal hier deezen avond niet komen; en echter morgen uw vrouw worden. vrij-  TOONEÊLSPËL. tg v r ij d o r p. Hoe drommel kunt gij dat maaken, Hendrik ? hendrik, naar zijn voorhoofd wijzende. Zeker niet zo't mij daar haperde! maar, daar zit het.' daar zit het! wakker derhalven Hendrik! het ijzer gefmeed, terwijl 't heet is.' — wees gij intusfchen gerust, Mijnheer, en zo vrolijk als men maar zijn kan, wanneer men Verliefd is, en geen geld in den zak heeft; want ik meen in den Erfbrtfchen Robinfon gelezen te hebben: Wie 't hart van eene vrouw naar zijnen zin wil roeren; Zij in 't verzinnen loos, enjlout in 't uit te voeren. En dat ik zulk een ben, daaraan, hoop ik, zult gij niet twijfelen. v r ij d o r p. In 't minste niet; maak Hechts dat gij voordkomt. Hendrik. O ik zal fchielijk genoeg weder hier zijn, 8 a ZË$*  20 DE LOGEN OM BEST WIL, ZESDE 7 O O N E E L. Het tooneel verbeeldt een kamer in 't huis van Marianne Rijkhof. MARIANNE, CATRIJN. M A R I ANNE. D at verwondert mij, Catrijn! Vrijdorp niet t'huis? zijn knecht verfchrikt! geen meubelen in de kamer! vóór het huis lieden, die niet veel goeds in den zin fcheenen te hebben ! dit 's een raadzel • C A T R IJ N. 'T welk zig zeer gemaklijk laat oplosfen. MARIANNE. Nu, zo los het op , en laat mij niet langer in de onzekerheid. c A1 R IJ N. 'T is 'er dus mede gelegen: Mijnheer van Vrijdorp iteekt tot over deooren in fchulden ; de Freule is tot over de ooren verliefd; morgen wordt zij zijne Gemaalin ; overmorgen betaalt Mijnheer de Gemaal zijne fchulden van haar geld; en in het vervolg teert Mevrouw van Vrijdorp met haare kinderen van het overfchot, zo goed als zij kan. M ARI ANN E. Zó laag kan Vrijdorp onmogelijk handelen, CA-  TOONEELSPEL. ai C A T R IJ N. Geloof mij, Freule! geen een man deugt: g'j zijt nog jong, en kent de mannen niet: ik ben juist ook niet zeer oud; maar heb echter wat meer ondervinding: o ! ik ken de mannen! ik heb 'er wel honderd bemind, en elk op de proef gefield ; en wat heb ik 'er mede geleerd ? — niets! dan dat zij allen flecht, trouwloos, en bedriegers zijn, en ons, arme meisjens! gelijk de duivel behekfen kunnen. MARIANNE. Zo mogen die verachtelijke booswichten den. ken, die u in hunne netten gevangen hebber»: maar Vrijdorp.., c A T R IJ N. Is een man, Freule! MARIANNE. En ware hij dat niet, ik zoude zeer hartlijk voor hem bedanken. C A T R IJ N, T zy zo! — ik heb u mijn meening openhartig gezegd, en nu ftaat het aan u , te doen, het geen gij verkiest. MARIANNE, Ik bedank u wel zeer voor uwe goedheid, Catrijn ! — met dit alles heb ik voor uwe meening B 3 zo  23 DE LOGEN OM BEST WIL, zo veel achting, dat, indien ik verzekerd ware, dat Vrijdorp zo laag zou weezen catrij n. Dat hij dood arm is, daarvan kunt gij op honderderleie 'wijzen overtuigd worden; wat ik ten minden ondervonden heb, bewijst het tegendeel niet, marianne, by zig zelve. Ha ha! — nu weet ik al waar het touwtjen aan vast is. Ca t r ijn. Dat hij mij voor al mijn heen en weder loopen niet betaalt, dat kan nog door den beugel; maar dat hij mij door zekere kleine welleevendheden niet zoekt in een goed humeur te houden, dat is onvergeevelijk : als een verftandig man moest hij immers, 't geen hij aan de eene zijde verbruit, aan de andere weêr goedmaaken ? QEr wordt geklopt?) marianne. Zie wie daar is. ZE-  TOONEELSPEL. 33 ZEVENDE T O O N E E L. MARIANNE. Ik moet op mijn hoede zijn , dat dit meisjen mij niet in haare meening brenge — Vrijdorp zal zekerlijk met haar zo niet gehandeld hebben, als zij wel wenschte; en daarom zoekt zij hem zwart eg maaken. A G T S T E T O O N E E L. M'ARIANNE, HENDRIK, CATRIJN, MARIANNE. Zijt gij 't, Hendrik? hebt gij uw' Heer ge. vonden ? is 't bal en het foupé befteld ? HENDRIK. Gelijk de Freule bevolen heeft; alles is befteld; ik kom flechts vraagen, of 'er misfehien nog iet van uw' dienst Ware ? MARIANNE. Mijn compliment aan uw' Heer; en ik za] ten zes uuren met het overig gezelfchap hier zijn; want wij zullen vooraf thee drinken, en een partij tj en fpeelen. CATRIJN. En dat zullen wij met onze gasten ook doen, Mijnheer Hendrik! B 4 HEN-  24 DE LOGEN OM BEST WIL, HENDRIK. Zo als de Freule het beveelt. MARIANNE. Maar hoe komt het toch, Hendrik! dat gij zonder rok uitgaat? het is waarlijk nog zo heet niet, of gij kunt nog zeer wel een' rok verdraagen. C AT R IJ N. O Freule! Mijnheer Hendrik is van natuure zeer heet. (Zij lacht?) HENDRIK. En, al ware ik van natuure ook zo koud geweest, als een geboren Groenlander, zou ik, door het geen mij onder weg gebeurd is, wel heet gewerden zijn — maar dit is nu zo. MARIANNE, Wat is u dan gebeurd ? HENDRIK. Freule! vraag mij dat niet; vraag mij liever iet anders! ik wil u gaarne wat anders vertellen. CATRIJN. El vraag het hem toch! liefde Freule! vraag het hem toch! (Ter zijde) Ik barst van nieuwsgierig* heid. MARIANNE. Hoor, Hendrik! ik wil weeten wat het is; en, zo wij goede vrienden zullen blijven, moet gij 't mij vertellen, HEN'  TOONEELSPEL. 25 hendrik. Zo Mijnheer'er eens achter kwam'! in waarheid, Freule ! ik durf niet. marianne. Op mijn eer, Hendrik, uw Heer zal'er niets van weeten. hendrik. Maar is de Freule verzekerd dat dit meisjen 'er niets van zeggen zal? Catrijn. O deswegen kan hij vrij alles opbiegten wat hem op 't hart ligt. m a r i a n ne. Ik fta voor haar in, hendrik. Om dan kort te gaan, Freule! — ik durf het niet zeggen. marianne. Gij zult mij evenwel voor uw gekkin niet hou-* den, hoop ik? hendrik. Ais de Freule het dan volftrekt beveelt, zal ik het zeggen — ik héb mij den rok van het Jijf verdedigd. marianne. Hoe.' B 5 HEN-  36 DE LOGEN OM BEST WIL, HENDRIK. i Ja, ja, mij den rok van het lijf verdedigd. M A RIA N N E. En wat hebt gij dan verdedigd ? HENDRIK. Uw' goeden naam, Freule! MARIANNE. Mijn' goeden naam? HENDRIK. Ja, uw' goeden naam, en ik kan u verzekeren, dat ik mij voor denzelven zo dapper in de bres gefield heb, dat ik zeer twijfel, of ik voor mijn' eigen' naam wel zo veel zou gewaagd hebben. MARIAN N E. Spreek toch duidelijker! HENDRIK. De Freule zal zig zeker wel herinneren, dat zij mijn' Heer meteen bezoek vereerdet, toen'er memand bij was MARIANNE. Als mijn Kamenier. HENDRIK. Juist zo veel te erger! want die, dacht men, was daar, om mij. CATRIJ N. Om u, zotskap? HEN-  TOONEELSPEL, 2? HENDRIK. Ja, om mij; en men hield haar voor even zo fchuldig met mij, als de Freule met mijn' Heer. MARIANNE. Hoe meent gij dat? HENDRIK. Hoor flechts — Van daag zond Mijnheer mij uit, om tegen deezen avond alles te heitellen — niet verre van ons huis woont een Procureur, en, zo als ik daar voorbijgaan wil, roept de vrouw mij aan — „ Hei, hei! Hendrik! " fchreeuwt ze; „ gij kunt uw' Heer zeggen, dat mijn man eerstt, daags het ergerlijke leven, dat gij en uw Heer p leidt, bij den Rechter zai aangeeven." 'MARIANNE. Het ergerlijke leven.' HENDRIK. Net zo, zeide ik ook— het ergerlijke leven.' zeide ik ? ik geloof niet dat iemand in de geheele buurt zo Ril en ordentelijk leeft, als ik en Mijnheer, gelijk ook:waar is — „ Stil en ordentelijk!" riep het wijf — „ja, goede nokken', als ik niet uit mijn „ vengfter in de kamer van uw' Heer zien konde.' „ en ik zou niet weeten, dat 'er voorleden dingsdag „ eenvrouwtjen bij hem geweest is, die'erzoenzo «, uitzag" — Hier befchreef zij u, Freule! van het hoofd  28 DE LOGEN OM BEST WIL, hoofd tot de voeten — „ En ik zou niet gezien heb„ ben...." MARIANNE. Gezien! onbefchaamde! wat gezien? HENDRIK. De eerbied doet mij zwijgen. MARIANNE. Hebt gij dit niet tegengefprok.cn? HENDRIK. Zekerlijk heb ik— ik zeide: dat's een vervloekte logen, zeide ik; want de drommel haal mij, zeide ik — zie, ik was zo boos, dat ik vloekte als een ketter— ik weet zeker, zeide ik, dat mijn Heer en die Dame veel te verftandig zijn, zeide ik; en dat, zp zij elkander al eens een zoentjen of twee hadden willen geeven, zij wel het vengstergordijn toegehaald zouden hebben, zeide ik. MARIANNE. Hoe! hebt gij niets meer gezegd? — hebt gij dan het wijf niet bewezen dat zij verkeerd gezien heeft, en dat het een onbefchaamde logen is? HENDRIK. Zij zwoer 'er zo verfchrikkelijk op, dat ik niet meer doen kon, dan fchelden en vloeken; en ziet; op dat geraas kwam de man mij met een' Hok zo onzacht op den rug, ja floeg mij zo onbarmhartig, dat  TOONEELSPEL. S9 dat ik van angst en pijn, als een zinnelooze alles opbiegtte. MARIANNE. En wat biegtte gij dan ? HENDRIK. Dat gij met Mijnheer voor den Hemel getrouwd Waart, en dat Juffrouw Catrijntje en ik, ons ook al eens, nu en dan, bij gelegenheid, gekoppeld hadden. C A T R IJ N. Gekoppeld! gekoppeld! Freule! zie ik 'er niet recht gekoppeld uit? HENDRIK. En in deeze harrewarrerij werd mijn rok, zowel als de goede naam der Freule, aan duizend Hukken gefcheurd. MARIANNE. Zo merk ik dat gij mij braaf hielpt lasteren? HENDRIK. Zeg mij, om's Hemelswil, Freule! wat zou ik doen? de. kaerel floeg'er zo verfchrikkelijk op los daar, daar kunt gij het nog zien — mijn hoofd ligt vol pleisters; en wie zou niet liever zeggen dat 'er geen een eerlijk meisjen op de wereld is, dan zig 't hoofd aan gruis te laaten flaan? MARIANNE. Goed, goed. — Ik zal wel weeten mij te wreeken— Maar wat zeide uw Heer daar van? HEN-  3u DE LOGEN OM BEST WIL, hendrik. Denkt gij dat ik 't hem gezegd heb? fa; dat ware 't rechte geweest: Mijnheer is veel te driftig, en veel te hevig verliefd: als ik 'er hem maar het minste van gerept had, zouden 'er, dat weet ik vast, de helft van de Procureurs aan gelooven moeten. ' marianne. « *T is wel — Het bal van deezen avond bij uwen Heer is af. hendrik, ter zijde. Dank zij den Hemel, en mijn onbefchaamd Voorhoofd! Catrijn, tegen Marianne. En waarom dat? gij hebt immers niets kwaads gedaan, en kunt derhalvcn elk vrij onder de oogen zien. hendrik, ter zijde. Dat drommelskind zal alles weder bederven. (Overluid) Dit kunt gij ook, Freule! hoe men het ook neeme. Het ergfïe gefield; wat kunnen die lieden toch doen? misfehien een paar glazen infmijten! — kom maar! kom maar, Freule! wij zullen 'er een rechte grap van hebben. Ik heb t'huis nog een grooten ouden hellebaard, en mijn Heer heeft een voortreffelijken hartsvanger; daar zul*  TOONEELSPEL. 3r zullen wij dat vervloekte gefpuls zodanig den hals meê breeken, dat de Freule zig half dood zal lagchen. MARIANNE. Hoe! moord en doodflag? C A T R I j N. Wees gerust, Freule! daar Hendrik bij is,loopt de hals voorzeker geen gevaar. HENDRIK. Noemt gij dit moord, en doodflag? — 't is niets dan een verdediging, waartoe de nood ons dringt; bulten dien blijven 'er bij foortgelijke gelegenheden zelden, meer dan twee of drie menfchen — en voor een oogenblik gefield, dat wij de gantfche. buurt op 't lijf kreegen — als wij 'er maar een ftuk of zes onder den voet hebben, loopen de overigen van zeiven. MARIANNE. Gij moogt zeggen wat gij wilt, Hendrik ! ik kom niet; dat 's mijn vast befluit. c A T R IJ N. Zo de Freule dan volftrekt niet wil, was het dan wel kwaad dat het foupé hier gcbragt werd? 't zou immers recht jammer zijn, dat Hendrik alles vergeefs befteld had ? HENDRIK, Gij hebt gelijk, Catrijn: maar ik kan aanftonds heen  82 DE LOGEN OM BEST WIL, heen loopen, eri alles weder afzeggen: daar is zo veel tijds niet toe noodig. marianne. Maar hoe zal ik mij bij uw' Heer verontfchuldigen? het zal hem ongetwijfeld zeer onaangenaam zijn, als ik niet kom. hendrik. Dat kunt gij zeer ligt begrijpen , Freule i doch daar valt mij iet in — zo ik eens zeide, dat gij plotslings hoofdpijn of vapeurs gekregen hadt? of gij behoeft flechts marianne. 'K laat aan u over, om mij bij uw' Heer, zo goed als gij kunt, te verontfchuldigen — Zie daar een ducaat , maak Hechts dat alles wèl uitvalle! hendrik, ter zijde. Een ducaat! ik heb in langen tijd zulk een fchooJie munt niet tusfchen de vingers gehad — ik herinner mij naauwlijks meer, hoe zij 'er uitziet — Hendrik! Hendrik.' welk een genie zijt gij! — gij redt tiw' Heer uit de verlegenheid; bedriegt zijne lieffte ; fpelt de Kamenier, die 'nog al meent dat zij fchrander is, logen bij logen op den mouw, en wordt als de eerlijkftekaerel betaald!.... maar de blijdfehap moet mij niet verraaden. (Overluid.) Uw onderdaniglle dienaar blijft u ten hoogden verpligt /  TOONEELSPEL. . 33 pligt. (Vertrekkende) Hoe heerlijk is het niet wanneer men veritand heeft, en onbefchaamd is. NEGENDE T O O N E E L. marianne, catrijn, catrijn. lagchende. H oe kan de kaerel niet liegen of het gedrukt is, met zijn hellebaard en hartsvanger, Procureurs en halsbreeken; — Is de Freule nu eindelijk overtuigd; of verlangt zij nog meer bewijzen, dat... ? marianne. Dat gij een onbefchaamd meisjen zijt, nietwaar ? — en dit, merk ik, wilt gij mij gaarne meer en meer doen zien. c a t r ij n. Freule 1 marianne. Ik merk zeer wel waar u de fchoen wrinn Gij zoudt den Heer Vrijdorp gaarne bij mij &in een kwaadblaadjen brengen, om dat hij u de dienften niet betaalt, die gij hem zeer gewillig bewezen hebt. c  34 DE LOGEN OM BEST WIL, c a t r ij n. Mij niet betaalt? Ik kan hem Immers niet kwalijk neem en dat hij met mij even eens handelt, als met alle anderen ? marianne. Laster zeg ik u; enkel laster! hy is een man van eer, en gij zijt... c a t r ij n. Niet verliefd; o ja! daar voor dank ik den Hemel- marianne. Gekkin! c a t r ij n. Ik ben voorheen ook wel eens verliefd geweest, maar thans ben ik 'er te wijs toe. m ar ia n n e. Zwijg fnapfter! c a t r ij n , ter zijde. Dit gebod is al te hard. marianne. Laat mij alleen! catrijn, vertrekkende Dat heet ik eerst, tot gek wordens toe, verliefd zijn. 7 I E N-  TOONEELSPEL. 85 TIENDE T O O N E E L. marianne. jNaauwlijks kennen onze bedienden onze zwakheden , of zij worden onze vertrouwden, vervolgends onze gelijken, en eindelijk onze raadgeevers — hoewel ik mij hield, als of ik Hendrik's gedrag niet bemerkt hadde, doet mij hetzelve echter dingen vermoeden, die mij doen fidderen; en, al fcheen ik mij over Catrijn's raad te ergeren, begreep ik echter, dat zij misfehien in den grond gelijk konde hebben. ELFDE T O O N E E L. marianne, catrijn. c a t r ij n. fpreeken, Freule? marianne. Scheelt het u in de hersfenen ? wat wilt gij ? c a t r ij n. Er is iemand aan de deur, die naar de Freule Rijkhof vraagt, en eenen brief van den HeereOeriteii Vrijdorp brengt, waaraan, zegt hij, zeer veel gelegen ligt. C * ma-  3<5 DE LOGEN OM BEST WIL, MARIANNE. Van den Overften Vrijdorp ? — waar is 't mensch ? c A T R IJ N. Beneden inde zijkamer. MARIANNE. Ik zal hem zo aanftonds fpreeken. (Vertrekkende?) Hoe klopt mijn hart! TWAALFDE T 0 O N E E L. C A T R IJ N , IVfcisjcn, meisjen! dwaas meisjen! gij zult uwen Vrijdorp niet ontloopen. Als zij, zo goed als ik, wist, hoe arm hij is, zo ... maar een dofis liefde werkt heviger dan een dofis nieskruid: als ons die naar't hoofdt vliegt,{zij niest) wordt het vernuftigfte meisjen de onnoozelfte zottin. Daar loopt zij nu heen, en zal haare dertigduizend dalers wegimijten; en wat zal zij er voor krijgen ? — waarachtig niet veel meer, dan — niets • een man, en dat zal alles zijn ; en de Hemel weet, dat een man, dieniet dan een man is, een elendige troost is. Einde van het eerj)e Bedrijf TWEE-  TOONEELSPEL. 37 TWEEDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeldt een kamer in het huis van den Heere Vrijdorp. V R IJ DORP, HENDRIK. V R IJ D O R P. 'Cjekheid aan een zijde; Hendrik.' zijt gij waarlijk zo gelukkig geweest? HENDRIK. Zo gelukkig als wij zouden kunnen wenfchen. In 't kort; ik heb alles zo kunftig weeten te draajen, dat de Freule even zo weinig eenige argwaan wegens onze omftandigheden kan opvatten, als vermoeden, dat ik haar eenige Iogens op den mouw gefpeld heb. V R IJ D O R P. Maar hoe drommel hebt gij mij toch wegens het bal verontfchuldigd ? HENDRIK. Boven alle verwachting Mijnheer.' — Hierech-* ter moest ik de waarheid te hulp ncemen, en openhartig bekennen, hoe het met onsgefchapen ilond: ik zeide haar derhalven dat mij de tijd niet meer C 3 geheug-  38 DE LOGEN OM BEST WIL, geheugde, wanneer wij s'middagsofs'avondsgasten gehad hadden ; dat ik des zorg draagen moeit, dat ons het tracteeren niet te onhandig afging"; en , terwijl ik zo van tracteeren fprak, begon mij op ééns de maag zo jammerlijk te knijpen, dat ik gedwongen was te bekennen, dat wij reeds menigen avond hongerig naar bed gegaan waren. VRIJDORP. Plaagt u de iatah ? fchurk! mij zo te verraden! hebt gij mij zo even niet gezegd, dat de Freule geene de minste argwaan had ? HENDRIK. Die kreeg zij ook eerst, toen ik begon te bieg. ten. V R IJ D O R P. En dit was dan uw kunftig draajen? HENDRIK. Gij laat mij niet uitfpreeken — mijn elendig verhaal, en het bedrukt gezicht, waarmede ik het vertelde, werkte op haare grootmoedige ziel zo fterk, dat zij u alles vergeeft, wat 'er gebeurd is, VR IJ DORP. Alles vergeeft? HENDRIK. Ja! en u op het vriendlijkst verzoekt, nooit Weder onder haare oogen te komen , en ten einde zulks  TOONEELSPEL. 36 zulks u niet al te hard valle! zendt zij u. hier een'dukaat. — zie daar. v r ij d o r p. Wat zegt gij ? hendrik. Ik zeg, dat wij den dukaat verteeren, en ons eens lustig vrolijk maaken zullen. v r ij d o r p. Schurk! gij hebt mij volkomen ongelukkig gemaakt. hendrik. Zo! daar ik u geld breng, wanneer gij in 's Hemels wijd uitgeftrckte wereld geenen fchelling meer bezit ? Nu nu; ik zal u weldra weder gelukkig maaken. Ik zal den dukaat voor mij alleen behouden , en wensch flechts, dat iemand den inval hadde, mij met zulke ongelukken te overhoopen. (Hij Jleekt den dukaat in zijn' zak.) v r ij d o r p. Gij lacht mij nog uit? ichurk! hendrik, Zou ik niet lagchen ? mij niet half te barsten Iagchen ? (Hij lacht Jlerk) Laat dit u tot een regel (trekken, Mijnheer! om in 't vervolg nooit meer te twijfelen, ot Hendrik, wanneer hij ééns iet aangevangen heeft, het wel zal doorzetten; daar C 4 ik  40 DE LOGEN OM BEST WIL, ik u zelfs, hoe goed gij mij ook anders kent, deeze keer knollen voor citroenen verkocht heb ! — Hoor, Mijnheer! — ik maakte haar het hoofd zo warm, dat zij naauwlijks wist, of zij een meisjen of een jongen ware. VRIJDORP. Uw gantsch verhaal was derhalven.... HENDRIK. Van het begin tot het einde, niet dan eene aanéénfchakeling van logens. VRIJD O.R P. Gij hebt mij dan waarlijk bij haar verontfchuldigd ? HENDRIK. Dat zo zeer niet— maar de Freule gaf mij deezen dukaat, om haar bij u te verontfchuldigen; en in plaats van te denken dat wij haar bedriegen willen , denkt zij, dat zij en ik u bedriegen zullen. V R IJ D O R P. Gij zijteen voortreffelijk kaerel, Hendrik.' HENDRIK. Nu flechts geen tijd verloren, en gemaakt dat gij uit het huis komt—achter uit is, geloof ik, het zekerfte. Stel u intusfchen over de boodfehap, dat gij het geluk niet hebben zult de Freule hier tc zien  TOONEELSPEL. 41 zien, zeer verwonderden verdrietig aan: meer behoeft gij niet te weeten — Maak nu maar dat gij voordkomt. v r ij d o r p. Maar wat nu, Hendrik ? -— daar is dat fatanfclie meisjen weder. hendrik. Ja wel dat fatansche meisjen ! ik wenschte dat zij hier honderd uuren van daan ware; want, zo lang dat ding mij in den weg is, zal ik drommels veel werks hebben om mijn doel te bereiken. TWEEDE T O O N E E L. De voorigen. c a t r ij n , c a t r ij w. Ik vond de deur open, en was zo vrij, van, onaangediend, naar binnen te gaan. vrijdorp. Het doet mij zeer leed te hooren, dat uw Freule zo fchielijkonpasfelijk geworden is. c a t r ij n. Vapeurs\ Mijnheer Vrijdorp! vapeurs\ niet anders. Hendrik zal zekerlijk mijne Freule reeds verontfchuldigd hebben. v r ij d o r p. En mij gezegd, dat ik deezen avond de eer C 5 niet  42 DE LOGEN OM BEST WIL, niet hebben zal de Freule hier te zien — ik had alles reeds befteld; dan dit is 't minste. Hendrik zal de overige gasten gaan aanzeggen, dat het foupé uitgefteld is. catrijn. Om 's Hemels wil niet, Mijnheer Vrijdorp! want terwijl mijne Freule zeer ligt begrijpen kon , dat alles reeds befteld was, wil zij de overige gasten hun vermaak niet beneemen, offchoon zij 'er zelve niet tegenwoordig zijn kan - gij weet Mijnheer, welk een goed hart zij heeft. hendrik. Mij dunkt dat het toch beter ware, zo Ik de overige gasten afzelde. (Hij wil vertrekken?) c a t r ij n , hem tegenhoudende. Ik heb 'er reeds geweest, en hun gezegd, dat mijne Freule hun ook vriendlijk verzocht te komen, en zulks hebben zy allen aangenomen — gij behoeft derhalven niet bang te zijn, vergeetTche kosten gemaakt te hebben. vrij d o r f. Daar echter de Freule niet medekomt, vordert de welleevendheid, het foupé uitteftellen; en bulten dien, de genoegens waarin zij niet deelt, vermaaken mij weinig. Ca-  T O ONEELSPEL. 43 catrijn. Hierin heeft Mijnheer gelijk: maar kan ik 'er vóór weezen, als mijn Freule het zo hebben wil ? Mevrouw van Oudhof zal oogenbliklijk hier zijn: 't zijn twee of drie koetfen vol. hendrik, ter zijde. Zo is Mijnheer, in fpijt van mijne talenten, verloren. vr ij dorp, ter zijde tegen Hendrik. Nu is 't met ons gedaan, Hendrik! hendrik, ter zijde tegen Vrijdorp. Gedaan, Mijnheer. vr ij dorp, als vooren 'T is om razende te worden. Wat zal ik doen? hendrik, als vooren. 'Tbeste is, daar onze kamer 'er wat wonderlijk uitziet, het gezelfchap aftewachten in de kamer des Capiteins, die hier naast woont, endaar een partijtjen te maaken. Zo intusfchen de Capi» tein mogt t' huis komen, zal ik het bij hem wel goedmaaken. catrijn, ter zijde. Ik merk, dat hun dit een fchreefjen buiten het boekjen is: ik moet mij echter nog een weinig met hun vermaakcn, (Overluid.') Ik bid u, Mijnheer Vrijdorp, maak toch niet al te veel omflag! 't is immers flechts een vriendlijk bezoek ? hoe meer om-  44 DE LOGEN OM BEST WIL, omflags hoe minder welkom, is het fpreekwoord; dit weet gij wel, derhaiven, Mijnheer Vrijdorp doe geene groote onkosten. .Zo ik u ergens in van dienst kan zijn; hebt gij maar te beveel en. Mijn Freule heeft mij met dat oog. merk hier heen geftuurd. Hendrik kan buiten 's huis al het noodige beltellen, en, wat hier te doen is, zal ik wel bezorgen. (Tegen Hendrik.) Wilt gij maar zo goed zijn , van mij den fleutel van het Bufet te geeven? HENDRIK. O zeer gaarne, maar wat daar in te doen was, is reeds gedaan. (Er wordt gefcheld.) C A T R IJ N. De Hemel zij gedankt! daar zijn zij reeds. Ik zal ze maar inlaaten, en hier brengen. DERDE T O O N E E L. VRIJDORP, HENDRIK. HENDRIK. Ais gij ze in de Zuiderzee bragt, en achteraan fprongt, dat ware noch waard' dat men den Hemel dankte. V R IJ D O R P. Dat 's niet uitteftaan HEN-  TOONEELSPEL. 45 hendrik. Maar moed gefchept, en niets laaten blijken zo hoop ik u tog nog op eene gefchikte wijze uit de verlegenheid te helpen. VIERDE T O O N E E L. Mevr. van oudhof, van buikschoon vanliefhout. Mevr. van liefhout, v r ij d o r p. jMjjn waardite Mevrouw van Oudhof. (Hij omhelfi haar?) van oudhof. Het is u zeker recht aangenaam, Mijnheer Vrijdorp, dat wij gekomen zijn? hendrik, terzijde. Voor ditmaal bedriegt gij u, geloof ik. van oudhof, De Heeren en Dames, welke ik de vrijheid genomen heb mede te brengen , zullen u waarichijnelijk niet allen bekend zijn: mijn Tanten, Mijnheer Vrijdorp. vrijdorp een compliment maakende tegen de Tante van Mevr. van Oudhof Men kan het aan haare levendige oogen zien, dat zij van uwe familie is. van'  46 DE LOGEN OM BÉST WIL, - van oudhof. De Heer Landraad van Buikfchoon. van buikschoon. tegen Vrijdorp Hm ! hm ! offchoon ik de eer niet hebbe, u in peN foon te kennen; heb ik echter op aanhouden van Mevrouw van Oudhof, zonder vooraf kennis gemaakt te hebben, niet kunnen, mogen of willen afzijn, den Heer Vrijdorp, wegens zijn aanftaand huwelijk, bij deeze zo welmeenend als onder danig te komen gelukwenfchen. v r ij d o r p. Ik ben u, offchoon met minder woorden, echter niet minder welmeenend, even zeer voor uwe goedheid verpligt. van oudhof. op de Hf. en Mevr, van Liefhout wijzende. Mijnheer, en Mevrouw van Liefhout! |k had waarlijk geene gefchikter Dames voor uw bal kunnen uitzoeken, Mijnheer Vrijdorp! want Mevr. van Liefhout danst twaalf uuren achter een zonder moede te worden. van liefhout. Mijn waardfle Vrijdorp! Ik heb reden om op u te kijven: uw bruiloft zo na op handen! en mij er geen enkel woord van te reppen! dit is al te erg: misfehien dacht gij, dat ik er mede korts- wijlea  TOONEELSPEL. 47 Wijlen zou', en zulks ware ook zeer mogelij kgew eest, had Mevrouw van Liefhout mij niet al lang den moed benomen, om met het huwelijk te kortswijlen. Mevr. van liefhout. Ik u den moed benomen? Foei van Liefhout; fchaamt gij u niet ? catrijn. Verkiezen de Heeren en Dames niet in de zijkamer te gaan, en een partijtjen te maaken? Hendrik zal hier intusfchen de tafel in gereedheid brengen. van oudhof. Eer ik het vergeet, Mijnheer Vrijdorp! mijn Neef, gij hebt hem nog nooit gezien, is even uit Parijs gekomen, en ik heb mijne bedienden bevolen, hem te zeggen, dat ik hem hier wachten zal. vr ij dorp, Gij doet mij zeer veel eer aan, Mevrouw! hendrik. Verkiest Mevrouw eerlt te fpeelen, of eerst te foupeeren ? v r ij d 0 r p te zijde. Te foupeeren! is de kaerel dol ? vam  4& DE LOGEN OM BEST WIL, van buikschoon O eerst foupeeren! Ik heb federt van middag niets zonderlings gegeten. hendrik, ter zijde. En ik niet federd drie weeken. v r Ij d o r p. Hebt de goedheid van in dezijkamerte treeden£7>gen Hendrik?) Maak dat alles in gereedheid zij, en de muzikanten op den geftelden tijd komen! hendrik, ter zijde. Bravo, Mijnheer! Bravo! (Zij gaan allen in de Zijkamer, uitgenomen van Buikfchoon). V IJ FD E TO ON E E L. van buikschoon. hendrik. van buikschoon Hoor, Vriendfchap! maak, dat wij haast iet te fchranfen krijgen! Maar zeg eens; wat zal ik intusfchen doen? Ware het wel kwaad, zo gij mij een glas oude Hochmer gaaft, en een pijp? dan had ik inmiddels iet om handen. hendrik. Of zo gij intusfchen eens een uiltjen knaptet ? In ginds kabinetjen flaat een allergemaklijkfte canapé. van  TOONEELSPEL. 49 VAN BUIKSCHOON. Dat zal ik gaan doen, maar hoor, Vriendlchap! vergeet mij niet te roepen, als 't eeten op tafel is- ZESDE T O O N E E L. HEN DRIK. Ja, ja! blijfmaarflaapen — Deeze keer is mijn Heer tog drommels in de klem! ik heb beloofd er hem uittehelpen; doch het ziet er zo bedrukt uit, dat ik zeer twijfel of ik wel mijn woord zal kunnen houden : maar 't is waar: het geen men het minst zoekt, zal men het eerst vinden, is een oud fpreekwoord ; en zulks moet hier plaats hebben , of wij zijn onherftelbaar verloren. ZEVENDE T O O N E E L. VR Ij DORP, HENDRIK. V R Ij D O R P. Eindelijk zitten zij, en fpeelen. Hendrik! wat nu gedaan ? HENDRIK. Mij valt daar iet in , dat ongetwijfeld lukken zal. De dikke Landraad van Buikfchoon is op de caD na-  'ëo DE LOGEN OM BEST WIL, napé, in het kabinetjen, een uiltjen gaan knappen, om de fpijsverteeiing wat te bevorderen , ten einde uw foiipc eer te kunnen aandoen: was het nu wel kwaad, als die Landraad het gelag betaalde? v r ij d o r p. Hoe meent gij dat? hendrik. Ik meen of het wel kwaad zoude zijn, wanneer ik zijne zakken eens doorinuffelde , en mij ongelukkig zijne geldbeurs in handen viel? vrij d orp. Gij zijt een voorbeeld — intusfchen is het niet zeer raadzaam, want vvierd hij eens wakker hendrik. Wel nu, zo behoef ik hem flechts de keel toete. knijpen, en dan moge 't hceten, dat hij aan eene indigestie overleden is — hij zou waarlijk de eerile ftaatsman niet zijn, die zig op deeze wijs uit de wereld hielp. vrijdorp. Spreek eindelijk eens ernftig! — de oogenblikken zijn kostbaar — kunt gij niets verzinnen om het gezelfchap van onzen hals te krijgen? hendrik. Ja wel, ik zal 't huis in brand fteeken. VRIJ-  TOONEELSPEL. st VRIJDORP, Dat u dc duivel haal' met alle uwe gekheden! — Ik weet hoegenaamd niets te bedenken. HEN i> R IK, Ik wel — Zei Mevrouw van Oudhof niet, dat haar Neef hier zou komen ? v R IJ D o R P. Ja zeker 1 HE N D RIK, Meer heb ik niet te weeten — ga gij nu maar Weder naar het gezelfchap , en zo ik 't niet uit het huis krijg, zal ik het ten minften den eetlust verdrijven: en als mij dit mislukt, zal ik nooit weêr iet Dnderneemen, en voortaan gelooven alleenlijk te weeten dat een ander weet. VRIJDORP. Hoe zal ik dat vergelden! HENDRIK. Wees maar gerust, en doe het geen ik zeg —* fpoed u flechts weder naar 't gezelfchap ! A G T S T E T O O N E E L, HENDRIK. Nu, mijn allerliefllcMevrouw Fortuin! wees mij nog deeze eenige keergunltig! ontferm u overeen D 2 aJ-,  51 DE LOGEN OM BEST WIL, armen drommel; (hij valt op zijne knieën ,) die zW niet alle zijne talenten voor u nedervverp — thans is het tijd, om uwe vijanden te fchande te maaken, en de wereld te overtuigen, dat gij geene eigenzinnige blinde Dame zijt, gelijk men u affehildert — help mij, en doe ieder zien dat gij fomtijds zo wei lieden van verftand als zotten begunftigt, en in uwe befcherming neemt: (Jiij rijst op:) maar genoeg gebeden: nu braaf geraasd en gelogen. (Hij gaat achter defchermen en roept zo hard hjkan.) — elp! heip! help! Mijnheer Vrijdorp , hcip ! moord ! brand ! help ! help! NEGENDE T O O N E E L. v r ij d o 3 p: (hij komt met hetgantfchegezelfchap uit de zijkamer aanloopen, met de kaarten in de hand,) hendrik; die weder terugkomt. v r ij d o r p. "Wat is 't ? wat is 't ? hendrik/ Wat het is ? — zo gij en de Heer van Liefhout niet aanftonds heen loopen, is de neef van Mevrouw van Oudhof zeker een kind des doods — want ik heb zeer duidelijk gezien, dat vier kaerels hem ginds  TOONEELSPEL. 53 ginds op den hoek aanvielen , en zo gij hem niet te hulp kom:, is 't met hem gedaan. van oudhof. Om 's Hemels wil, Mijnheer Vrijdorp ! loop toch, loop toch, mijn waardfte van Lief hout! (Ter zijde) Ik fiddcr voor de Freule Rijkhof — dit grapjen kan haar duur te ftaan komen. vrijdorp. Trek van leer, Mij nheer van Liefiiout, en volg mij! TIENDE T O O N E E L. De voorigen , uitgenomen vrijdorp en Mevr. van oud 11 of. van eie fho u t. Dat zal ik wel laaten: ik meng mij nooit in de zaaken van een ander — dit heeft mij al genoe°gekost — behalven dat, heb ik Mevrouw van Liefhout mijn woord van eer gegeven, om nimme weder den degen te zullen trekken; en, vooral kon het tegenwoordig naadeelige gevolgen hebben, als ik mijn woord niethield. hendrik. O toef niet lang, Mijnheer! intusfchen kan de de Jonge Heer 'er al om koud zijn. D 3 VAN  54 DE LOGEN OM BEST WIL, van liefhout. En dan zou het hem tog niet helpen — maar ik zal uw'zin doen, ik zal er na toe gaan, en, (ter zij de,~) van verre kijken. ELFDE T O O N E E L. van b iii k s c ii o o n , h e n d r i k. van BuiKsciiooN, wakker wordende. "Wat is dat voor een leven ? ii e n d r i k. Daar ginds op den hoek is iemand doodgeftoken. van buikschoon. Is 't anders niet! ik dacht, bij mijn ziel, dat de tafel met eeten omgevallen was.' dat u de drommel haal'met al uw leven.' in een uur is mijn maag niet weêr op zijn ftel. TWAALFDE T O O N E E L. De voorigen , vr ij d o r p , Mevrouw van oud ii of, marianne rijk ii of, in mansgewaad. van oud hof tegen Marianne TT . is geenletzelgefchied, hoop ik, beste Willem? U ,v  T OONEELSPEL. 53 mar ianne. Niets, dan dat die vervloekte wegen mij de knokken uitéén gefchud hebben. van o u d h o f. Hendrik heeft ons een rechte fchrik op 't lijf gejaagd: hij kwam, en zeide: gij waart van vier kaerels aangegrepen; twee dier fchurken had gij den degen door 't lijf gejaagd, en waart met de twee overigen aan den gang, toen hij 'er voorbij ging; wij zouden u zo op het oogenblik hulptroepen gezonden hebben, toen gij voor aan de deur ons tegenkwaamt. marjan n e. Ja, ik had daar une petite rencontre, met een half dozijn fchurken ; naauwlijks e liter zagen zij dat ik ftond, of waren zo voorzichtig van het hazenpad te kiezen: een paar daarvan, geloof ik, heb ik getekend. (Hij legt de hand op den degen?) hendrik, ter zijde. Tot mijn geluk, laat dat malle windmaakertjen mij niet in de pekel zitten — maar daar valt mij juist iet in, dat te beproeven ware, wanneer het jonkertjen even zo dom als onbefchaamd is, van oud ii o f. Wij hebben derhalven onnodige voorzorg gebruikt, en nu, Mijnheer Vrijdorp, neem ik de vrijheid , u mijn' Neef aantebieden. D 4 vrij*  S<5 DE LOGEN OM BEST WIL, vrijdorp, tegen Marianne. 'T is mij zeer vee] eer, met u kennis te mo. gen maaken. marianne. Ik hoop, dat wij elkander nader zullen leeren kennen. van buikschoon. Brengt gij ons ook iet nieuws uit Parijs mede? marianne. Van ftaatszaakcn niets bijzonders — ik heb geen tijd gehad mij daar mede te bemoejen; want ik bragt den meesten tijd.... v r ij d o r p. By de Dames door, niet waar? marianne. Helaas.' a] te veel — ik was niet Philofoof genoeg , om haare avances te wederftaan — ik ben gelijk gij ziet.... vrij dorp, ter zijde. Een gek in folio. (Stiltegen Hendrik?) Dit onbefchaamd figuur maakt mij nog meer in de verlegenheid, dan ik was. marianne, ter zijde tegen Mevrouw v. Oudkof. Arme Vrijdorp! wat uitvlugten hij nu weêr zoeken zalI ik beklaag hem, ik kan hem niet langer in  TOONEELSPEL. S7 in de verlegenheid laaten: ik moet hem alles ontdekken. van oud ii of. Niet voor dat de comedie uitgefpeeld is: hoe meer Vrijdorp nu lijdt, hoe meer hem naderhand de ontwikkeling zal verheugen. van l i e f ii o u t. Zullen wy de touren niet uitfpeelen ? ik heb een /blo met drie matadors, die moeten wij ten minfien afdoen. Mevr. van liefhout, m van oud hof te gelijk. Zo als gij verkiest. marianne. Zo als gij verkiest! — allons donc. (Terwijl zij heen gaan, trekt Hendrik Marianne bij den arm.) DERTIENDE T O O N E E L. marianne als vooren, hendrik. hendrik. Een woordjen maar, Mijnheer! flechts één woordjen ! - Hebt gij onderweg niet een' wisfel gevonden ? marianne. Een' wisfel? — tusfehen hier cn Straatsburg mogelijk? D 5 HEN-  g8 DE LOGEN OM BEST WIL, HENDRIK. Zo ver niet; maar twintig of dertig fchreden hier van daan? MARIANNE. Zijt gij dronken , vent ? HENDRIK. Dronken! neen Mijnheer.' maar een ongelukkig kaerel ben ik; dat kan ik u verzekeren. MARIA' N N E. Hoe meent gij dat? HENDRIK. Hoor flechts!— Voor omtrent een quartiergeeft mijn Heer mij een' wisfel van vijftig dukaaten, om bii zijnen Bankier 'er geld voor tc haaien: ik hoor ongelukkig eenig leven op ftraat, en loop'er naar toe, hoor degens kletteren, en zie vier kaerels tegen één vechten : terwijl ik nu wist dat gij een man zijt wien het niet gemaklijk valt zonder handfehoenen aantetastcn, dacht ik aanftonds dat gij het waart, loop derhalven uit al mijn magt te ru"-, om mijn' Heer te roepen, en toen ik een oogenblik naderhand na den wisfel voel — weg is hij, geftolen of verloren, is hetzelfde, althans hij is weg, en zo ik mijn' Heer het geld niet bezorg, jaagt hij mij ongetwijfeld voord weg, en ik zal nog bovendien bij elk voor een fchelra te boek ftaan. MA"  TOONEELSPEL. 59 marianne, ter zijde. Ik kan mijn lach naauwlijks bedwingen. (Tegen Hendrik?) 'K zal er uw' lieer over fpreeken, en, ais een goed woord helpen kan.... hendrik. Ja, dan kent gij mijn' Heer nog niet. MA r i a n n e. Ik ken hem zeker niet, maar heb echter gehoord dat hij een zeer goed mensch is, hendrik. O! zulks heeft men mij ook gezegd, maar ik heb wel het tegendeel ondervonden: een goed Heer, ja! zo ik er met een bont en blaauw geflagen rug, en een paar gaten in het hoofd afkwam', dan was ik gelukkig. Marianne. Is dit waar , goede Vriend ? hendrik. Zie Mijnheer, ik geloof, dat gij goed zijt, en 't hart op de rechte plaats hebt — in uw gezicht ftraalt iet edelmoedigs, openhartigs, en manlijks door — gij ziet er net uit als een tenger verwijfd ftrojonkertjen — ik durf u gerust vertrouwen — Zie Mijnheer! (zijn hoofd toonende,) zie maar eens wat goed mensch myn Heer is. Mi,  60 DE LOGEN OM EEST WIL, marianne, ter zijde. Welk een onbefchaamde kaerei! (Overluid.') Maar •waarom blijft gij dan bij hem, als hij zo ilccht met u handelt? hendrik. Hij heeft geld als water; en als hij dronken is — en dit gebeurt alle dagen ten minden ééns — doet hij alles wat ik wil — echter, zo dra de bruiloft voorbij is, zal ik marianne. Zal uw Heer dan trouwen? hendrik. Ja, en wel morgen: maar, onder ons gezegd, hij neemt een vrouw alleen om het geld. marianne. Nu dat 's goed. hendrik. Ja ja! daar is echter een maar bij. marianne. Hoe zo? hendrik. Maar gij moet mij niet verklappen. marianne. Zo dom als een mof. hendrik. De Freule drinkt gaarne. UK-  TOONEELSPEL. 6t marianne. Drinkt gaarne! hendrik. Zo als ik zeg — maar ltil — gij moet weeten f dit hal is alleen om haaren wil aangericht, deezcil middag echter werd de Freule aan tafel zo vrolijk, dat zij de deur van haar huis niet meer vinden konde ; zij zondt derhalven haar kamenier, die, zo als gij denken kunt, haar niet veel voorgeeft, hierheen, en toen was het: de Freule had vapeurs, en't was haar zo wonderlijk; Mijnheer! ziet gy, daar, (op zijn voorhoofd wijzende?) daar zo wonderlijk — gij verftaat mij wel ? marianne, ter zijde. Dat's bijna niet uitteftaan. (Overluid?) Ik heb wel meer gehoord, dat de Freule Rijkhof zo wat wonderlijk is. hendrik. Zo wonderlijk als een Vrouw zijn kan, en, onder ons gezegd, in lang na zo goed en verftandig niet, als anderen — maar, zo als ik gezegd heb, het geval van den wisfel marianne. 'T is tog wonder dat, daar gij zo lairgbijuw' Heer gediend hebt, gij om zulk eene kleinigheid gevaar loopt, bont en blaauw gellagcn te worden: hen-  : 11 15 A M «ij ILGAR X MAN, %T.TXX3UNDEI^u J.W.SMIT, si n c c x c iii .   Dit gedeelte deezes Zedelijken Schouwburg* , voornaamlijk ontjlooten door Duitsdilands grooten Jffland en BrHtanjes glorie , Garrick , den man van eer en van gevoel, niet minder dm het moederlijke hart, waardig, zij béiden welkoom , en ■— der Jongeling. Jchap, vooral, — ter emjlige bezing aanbevolen!  INHOUD. DE WINDERJAAE.1GE WEE ZEN. DE MOEDERLIJKE ONZEKERHEID. DE LOGEN OM BEST WIL.  Zie mij aan „_ kef uw luuotA op —   D E MINDER JAARICE WEEZEN, TOONEELSPEL, IN VIJF BE DR IJ VEN, DOOR W. A. I F F L A N D.  PERSOONEN. flessel, Cancelier. S a m u e l , Ztjn ZOOIU DRAve, Koopman. agatha, zijne Vrouw. auguste, zijne Dochter. > Minderjaarigen. lodewijk brook. J rooze, Koopman. constantia. servaas. walter. gruner. tUmmUfaris. jacob, bediende van den Cancelier. fredrik, bediende van Drave. lis et te, kamenier van Auguste* Gerechtsiedienden.  O £ MINDER JA ARIGE WEEZEN, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TO O N E E L. Htt toonetl verbeeldt een kamer in 't huis vim Flesfil. SAMUEt, tODEWIJK BROOK. Z\j zitten aan een vorstlijk ontbijt. Naderhand jacob. l o de w ijk. Nog een glas! — ik bid u, mijn waardftè! —* nog maar één! SAMUELi Onmogelijk, onmogelijk! LODEWJJK. Kom, nog maar één — en dan ook waarlijk niet meer — Allonsl de liefde! SAMUEL. Bravo! haar loon ! (Zij klinken met de glazen; A a m  4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, en na gedronken te hebben, zingt Lodewjk: een oogenblik daarna fchelt Samuel, waarop Jacob binnen komt.') jacob. Wat belieft Mijnheer? t AM UIL. TSJeem weg — maar neen mijn vader: mis- fchien dat mijn vader... is hij nog niet te rug? jacob, terwijl hij de gebruikte borden wegneemt : hij laat een ongebruikt Jlaan, als mede het ontbijt. Ik zal 't zien Mijnheer. s a M u e l , opjlaande. Wij zaten lang. (Hij befchouwt zig met een zicht' laar genoegen.) l ode WIJK. Dat vind ik niet! wij hebben ook flechts burgerlijk ontbeten. s amuel. Ah cie\\ — Ik ben geheel troostloos over mijn imbonpoint! lode WIJ K. Voor een' minnedichter ziet het zekerlijk niet te best uit. samuel, ernjlig. Men verliest al het bekoorelijke der onachtzaamheid. 10-  TOONEELSPEL. 5 l ode wijk; den ernst van Samuel op eene, belagchelijke wijze nahootfende* Al het verrukkende eens zuchtenden minnaars l samue L. Onze Dames zijn meer dan ooit daarmede vooringenomen. LODRWlJK. A propos! van Dames gefproken : hoe (laat gij met Auguste? SAMUEL. Hm! flecht. Uw dierbaare voogd en zijn geheele familie zijn zo fijn, en vol angstwekkenden omflag, dat het niet uitteftaan is: komt men niet aanftonds met een huwelijk op de baan, zo is er in 't geheel niets uitterechten ik heb mij reeds van een' logen bediend, en echter tot heden geen vriendlijken opflag van het meisjen bekomen. lo de wijk: hij lacht. Gij fpeelt den zwijger! SAMUEL. Waarachtig niet! L O d e W ij k: En zijt de gelukkige! SAMUEL. Neen — die zijt gij! LO DE wijk. Mijnenthalve behoeft gij u niet te bekommeren, A 3 «  4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, te meer ,• (op een fchertfenden toon ;) daar gij van Mijne brandende liefde voor uwe zu ter bewust zijt; maar voor mijnen zwaarmoedigen, eenzinnigen broeder — o voor dien moet gij u in acht neemen. samufl. Ik moet lagchen; als of zulk een eenzinnig menfehenhaater iemand behaagen konde — ik laat ftaan een meisjen. lode w ijk. Hm! oyer den fmaak is niet te oordeelen! wie weet... daarenboven is mijn geftrenge Heer voogd zeer met hem vooringenomen. s a m u b l. Tot uwe groote fchade! lode wijk. Ja ongetwijfeld. («MUIL. Er is niemand in de ftad, die u zo belastert als uw broeder. Lobswiji, Ik weet het! ik weet het! S A MUEL. En hij wordt geloofd, om dit hij een huichelaar is, en zijne gebreken bedekt — Gij weet niet... L O DE W IJK. Wat niet ? — hoe hij dat artijkel in mijns vgders tsstament wil doorzetten.? — alles weet ik! uw  T O O N E F. L S P E L . e w ij k. Wat het geweeten betreft ? — daar gij mijn* ouden oom bij zijn volkomen verftand voor zinneloos hebt doen verklaaren, en geduurende vijftien jaarsn zijn vermogen zo behooielijk en christelijk beftuurd hebt zult gij nu evenwel hoop ik, u in het minst niet bedenken, om aan zijn' rechtmaatigen erfgenaam deszelfs gerechtig aandeel te doen geworden? samuel. Gij hebt u daar over al vrij fterk beledigend 'tegen ons uitgelaten! lode wijk. Nu nu, met die zinneloosheid was het evenwel niet zo als 't behoorde; de oude patroon was fomtijds volkomen bij zijn verftand. S A II DE L. Volkomen zinneloos, zeg ik u! volkomen zinneloos ! l ode wijk. Waarachtig , het doet mij fomwijlen aan. samuel, met een zucht. Dat zijn de fchikkingen des Hemels! A 5 L°-  io DE MINDERJAARIGE WEEZEN, l o db wijk. Wij' zuilen ons hier niet verder inlaaten — onderzoek uw eigen hart; alleenlijk, neem u in acht voor mijnen zedigen broeder; dat hij uw fpoor niet ontdekke! — hij vermoedt buitendien niet veel goeds, en heeft overal zijne verfpieders: daarbij weet gij, dat men u federt het laatst voorgevallene met dat koren ,zeer in 't oog houdt: federt dien tijd laaten zig verfcheidenen openlijk hooren, die te vooren in onderdanigheid verftomden. SAMUEL. Dit zij zo! wij kennen ons vrij. T IV E E D E T O O N E E L. De voorigen. f l e s s e l. samuel. Goeden morgen, mon cher Perel lodewijk, zig buigende. Mijnheer de Cancelier! flessel. Goeden morgen, mijn zoon! — uw ootmoedige dienaar, jonge Heer! lodewijk. Zo vroeg reeds in de bezigheid? flessel. Moet ik niet? lieve Hemel!moet ik niet? lo-  TOONEELSPEL. n LODEWIJK. De Staat is u zeer veel verpligt. FLESSEL. Het wordt niet erkend, wat ik doe! (Hij geeft zijn hoed en rotting aan zijn zoon, die beiden in het zijvertrek brengt.') Men flaat er geen acht op! I ODE"' IJ K. Vergeef mij — ieder weet.... FLESSEL. Niets voorgevallen, Samuel ? SAMUEL. Neen, «20» cher Perel F LSSEEL. Hoe kom ik toch zo moede? — zo verhit f SAMUEL. Gij hebt ook nog niet ontbeten. FLESSEL. 'T is waar mijn zoon ; ik ben nog nuchteren. (Zig tmkeerende.) Breng eens hier! (Lodewijk zet de tafel voor hem; waarna Fiesfel vervolgt.) Al te vriendlijk, jonge Heer! — al te vriendlijk! plaats u. (Onder het uitzoeken der Jpijzen.) Op die koude marmeren vloeren in het flot wordt men gantsch afgemat. (Hij eet) Kan ik u nergens mede dienen? LOOS WIJK. Zeer verpligt. FLES-  12 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, FLESSEL. Zonder complimenten! wees flechts zo goed van toetetasten — Ik ben een eerlijk Duitfcher — -— zonder complimenten! (Hij eet voord.) Van daag heb ik weder nieuwe proeven van de goedheid van mijn genadigen Vorst omtrent mij, zijn geringen dienaar, bekomen (De flesch tegen den dag luw iende.) Is het mallaga wijn, zoon ? SAMUEL. Hongaarfche, mon clier pere. FLESSEL. Eh hienl (Hijfchenkt in, en drinkt.) Gij zult ze. kerlijk reeds gehoord hebben — van het jongstle- dene fpeéiakel... hoe een der armbezorgers homo quidam ex infimet, plebel ■— bij de vruchtlevering voor de armen , zig vermeette mij van een Mus te befchulcligcn ? L O D E W»I J K. Ja ik heb er van gehoord. • FLESSEL. Ik geloof, dat de Heer Drave mij daar mede een pots zocht te fpeelen! maar de Hemel zal hem.... S A MUEL. Nu, wat was de uitfpraak van zijne Doorluchtigheid? FLESSEL. Nademaal mij niets konde bewezen worden; (Samuel en Lodewijk knikken elkander toe;) heeft zijne Door-  T O O N E E L S P E L. 13 Doorluchtigheid den verraetelen, tot herftel mijner eer , naar verdiende geftraft. samuel en lodewijk, te gelijk. Hoe dan ? flessel. Gisteren was het reeds ondertekend. QHij drinkt.") Gecasfeerd — en voor infaam verklaard! — Samuel, fnij dat boutjen eens voor mij af. lodewijk. Zo wedervaart dien booswicht recht! flessel. Ja wel! — Geef mij het fervet eens! Ik heb, (zijne hemden afveegende,) om genadige verzachting van het vonnis gebeden; zulks mogt mij echter niet gelukken; vermits zijne Doorluchtigheid zulke lasteraars zijner getrouwe dienaaren niet wil koesteren en aankweeken. l o d e w ij k. Wanneer ook foortgeiijke eervergeetene aanrandingen geduld wierden, verkoos ik liever achter den ploeg te loopen, dan den Staat te dienen. flessel. Zo is 't! — Aan uwen voogd, den Heer Drave, heb ik reeds weder gefchreven. l ode wijk. Al te veel goedheid! inderdnad! flessel. Ik verlang naar antwoord — het laatfte dat ilr van hem bekomen heb, was volftrekt afflaande. 1.0-  14 DE MÏNDERJAARIGË WEEZEN, LODBff IJK. Dorst hij dat doen? — welke een verfchrikké lijke ftoutheid! flessel. Het baarde hem ook geen roozen, mijn waarde! (Hij laclf.) neen, waarlijk niet! hij moest mij aanftonds, een in den handel geleende fom van agtduizend Rijksdaalders terug geeven — ja, ja! uw vader zaliger heeft zig waarlijk wel uitgeflo ,fd, met zulk een paar jongelingen, vol verwachting, en van de voordeeligfte begaafdheden , aan zulk een mensch toetevertrouwen! L0 de w ij k. Zekerlijk niet zij waren zeer goede vrienden ; en des dacht de goede man zijne kinderen niet beter te kunnen verzorgen. FL fSSL. Wat ik nog zeggen wilde: (hij neemt vol gedacheii een fnuifjen:') heeft men den man nog nooit rekening zijner befluuring afgevorderd? l o d e w ij k. Neen. flessel. Snmuel, fchrijf het op! — aanftonds zal het gefchieden — ik he'~> er heden reeds op uit geweest — men moet tog zorgen, dat de jonge Heeren niet al het hunne verliezen.  TOONEELSPEL. 15 lodewijk. Wat dat betreft, geloof ik tamelijk zéker te kunnen zijn. flessel. Weest trouw, en vertrouwt niemand, plagt Ik altoos tegen mijne kinderen te zeggen. lodewijk, eenigzins/pottende. Ja wel, ja wel! f les se l. Heeft de jonge Heer, volgendsaffpraak,den ftatus zijns vermogens bij zig? lodewijk, geeft hem een papier over. Hier is hij. flessel, hst papier doorziende. Zo —— zo zo zo. (/ ergenaegi glimplagchende.') Ja, ja! een fchoon vermogen! hm! hm! sooco Rijksdaalders bij Rooze — welk» Rooze is dat? lodewijk, JohaH Fredrik Rooze. flessel. Johan Fredrik Rooze, is 't die? l o d e w ij k. Ja. flessel. Geef mij het potloot eens, mijn zoon! f/flf fchrijft.) Zo! zo , Mijnheer Drave ! aan Johaa Fredrik Rooze ?  16" DE MINDERJAARIGE WEEZEN, L O D E W IJ K. Mag ik zo vrij zijn van ce vraagen, waarom die naam u zo verwondert? FLESSEL. Om gewigtige reden. L O D E W IJ K. Gij gelooft.... FLESSEL. Dat heter tegenwoordig bij den Heer Rooze juist niet al te breed uitziet — en uw capitaal daar zeer onzeker is. L O D E 'V IJ K. Zo konde ik het dan verliezen ? FLESSEL. Gij niet' maar uwen Heervoogd zou men bij die gelegenheid de wieken wel een weinig kunnen korten laatst kostte het hem al veel moeite, om mij die 8000 Rijksdaalders te betaalen: alles, zeide hij, zat in den handel — zo Mijnheer Drave! aanftonds zal ik u eene bezending op den hals ftuuren — aanftonds zal men alles nazien. (Hij (laat het blad om.) Ei ei! 't zijn ook verfchrikkeüjke uitgaaven! —- De jonge Heeren zijn geen mconomisten merk ik. LODEWIJK. Helaas! tot op dit oogenblik was ik het niet. FLESSEL. Waarfchijnelijk ook nu en dan van uwen Heer voogd  TOONEELSPEL. 17 voogd eens braaf medegenomen? hè? wel nu ik ben een eerlijk man! — zeg mij maar alles rond uit — van de aanzienlijke nalatenfchap van meubelen — van zilver —- van dit alles, zie ik , is geen gerechtlijke inventaris gemaakt? lodewijk. Neen. f l e s s ë l. Gij moet u deswegen beklaagen. lodewijk, fchroomachtig. Ja maar — flessel. Alleen om dat het zo behoort! — onderteken gij mij Hechts een klein verzoekfchriftjen tegen deezen wederrechtelijken inventaris — alleen om dat het zo behoort! — de jonge Heeren zijn te goed! verftaat gij mij? te goed! geeven alles weg! een prijswaardige oppervoogdijfchap laat zig geen rad voor de oogen draajen! verftaat gij mij? — kom , wij zullen naar mijn kamer gaan, en uwe zaaken nader onderzoeken. l o d e w ij k. Al te veel goedheid ! maar ik zal 't ook niet gedoogen — gij komt zo eerst van den arbeid, en wilt u weder in bezigheden als begraaven. flessel. Wat ik beloof, kom ik altoos na : ik ben een eerlijk man _ nog van den ouderwetfchen trant! — Zijn er veele papieren gekomen, Samuel? B S A"  ï8 DË MINDERJAARIGE WEEZEN, SAMUEL. Veelen — maar geenen van aanbelang: zij liggen feea's op uw tafel; behalven eenige weinigen — hier zijn zij: eene memorie van den pachter Zeeveld om ontflag ... FLESSEL. Gekheid! — hij moet betaalen — gij kunt het bevel zo aanftonds afzenden. SAMUEL. De amtman Ebermeyer verzoekt om de beloofde betaaling der federt den oorlog nog onvoldaan geblevene fom. FLESSEL. Dit wordt adrefe- (hij geeuwt.) rendum aangenomen. SAMUEL. Eene ootmoedige dankzegging van de gemeente ie Ufftad,voor het, op onze voorfpraak, bekomen «ntflag van fchatting. FLESSEL. Deeze kan den Serenisfimus overhandigd worden. SAMUEL. Verder F L E S S E L. Genoeg! — wij zullen nu uwe zaaken eens ter hand neemen. (Hij wil vertrekken; doch lacob komt in en geeft hem een' brief ever, waarop FlesJel vraagt Q Aan mij?  TOONEELSPEL. 19 ja co 13. samuel; terwy' Flesfel leest, . Jacob, neem het ontbijt weg. flessel. Hm! — hm! — Larifari! — niets! — word afgeflagen! — niets daar van! samuel. Wat is 't, mon cher pere ? flessel. Over den hoogwijzen Heer Secretaris met zijne vooifpraak om den twee broeders fchelmen, die gehangen moeten worden, toeteflaan, affcheid van elkander te neemen. < l o d e w ij k. Van wien fpreekt Mijnheer? samuel, lagchende. Waarfchijnelijk van die twee post-roovers, dit onlangs op heter daad betrapt en gevangen zijn? flessel. Ja: maar heb ik het niet gezegd? — Daar hebben zij mij weder zulk eenen nieuwmodifchen, fen- timenteelen Secretaris toegevoegd! daar ze^r. hij.... lees het toch eens, Samuel! samuel; hij leest. „ Ik dacht de menfchlijkheid vorderde"..... flessel. Menschlijkheid? — domheid! B a «a-  ao DE MINDERJAARIGE WEEZEN, samuel. „ Deezen ongelukkigen broederen het buitendien „ zo fmartlijk affcheid niet te weigeren; vooral, „ daar hun hard noodlot. flessel. Gekheid! — houd op — zij zullen voor het laatst geen fchelmftuk meer zamen affpreeken — het vonnis moet aanftonds ten uitvoer gebragt worden. (Tegen Jacob.) Ik zal wel antwoord zenden. — (Tegen Lodewijk) Neem mij niet kwalijk, dat gij zulk tuig mede hebt moeten aanhooren. l o d e w Ij k. O in 't geheel niet! het was voor mij zelfs zeer onderhoudend. flessel. Daar ziet gij 't zo gaat het den eenen dag vóór, en den anderen na! — nooit rust! altoos werk! Ik denk wel eens: post nubila Phoebus! (Vertrekkende.") a, propos'. Gij zult het deezen middag bij ons voor lief neemen ? l o d e w IJ k. Als 't u zo belieft, dan.... flessel. Wat de kok fchaft: een foep, en een goed glas wijn — ik ben zulk een eerlijk Duitfcherl D E R*  T O ONEELSPEL. at DERDE TO ON E EL. Het tooneel verbeeldt een kamer in 't huis van Drave? drave: (hij zit te Schrijven,") daarna frebrik. Drave, roept. . . Fredrik! (Fredrik komt binnen, tegen wien hij vervolgt.) Is de knecht van den Cancelier nog vóór? fredrik- J*- drave. Hij moet wachten — ik ben zo aanftonds gereed, VIERDE TOONEEL. drave, agatha, fredrik, die af en aangaat» ag atha. Goeden morgen! krijgt men u van daag niet te zien V drave: hij geeft haar de hand, zonder optezien ; fchrijft voord, en zegt kort af. Goeden morgen! AGATHA Ik kom u mogelijk zeer ongelegen? B 3 DRA-  14 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, DRAVE. Thans niet. AG AT HA. Gij hebt bezigheden, die.... DRAVE. Afgedaan zijn.. (Hij ondertekent het gefchrift en Jiaat op.) A G ATHA. Gij zijt opgeruid! hebt gij eenïg verdriet gehad? DRAVE. Ja- A G A T H A. Zo? DRAVE. Ik heb mij geërgerd, over.... AG AT HA. . Over wien? DRAVE. Over mijn dierbaaren pupil, Lodewijk Brook — om dat het mij tegen de borst ftrijdt, liederlijk — 'gemaakte fchulden te betaalen, zo dwingt het fchepfel mij met den Cancelier, dat.... AG AT HA. Nog al ? - ei! DRAVE. Daar word ik gebombardeerd met hooge betelen om te betaalen? AG A-  TOONEELSPEL. 23 AG ATB JU Nu, en....? DRAVE. Behoudens de eer van het hooge bevel — ik betaal niet. AOATHA. Alles goed! — maar.... DRAVE. Daar krijg ik op het onverwachtst een billet van den Cancelier: (zeer driftig) ik zou deezen nadenmiddag tot zijnent komen, en de rekening mijner gehouden voogdijfchap ter nazieninge medebrengen. A GA TH A. En wat denkt gij te doen? (Drave geeft haar het billet dat hij gefchru ven heeft, en gaat, intusfchen zij het zelve leest, driftig heen en weder — Agatha leest.) ,, Hoog- Wel-geboren Heer!" „ Dat ik geweigerd heb, de fchulden mijns pupils te betaalen, vorderen de omftandighe„ den, mijn geweeten, en mijn pligt — van dit „ alles zo wel als van mijne zorgvuldig gehou„ den beftuuring, ben ik bereid op de behoorelijke „plaats rekening afteleggen: anders echter, ,, wanneer men uit eene loutere laakbaare eigen„ zinnigheid mijne redelijkheid in twijfel trekt! „ ben ik niet gehouden mij te verdedigen." B 4 DRA-  s4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave; hij vouwt het billet toe. Wel nu? aoath a. Mij dunkt — ik zou het den Cancelier toch niet afllaan. drave; alles laatetide liggen; driftig. Waarom niet? zeg mij om 'sHemels wil, waarom niet? a g a t h a , met nadruk. Hij is een vermogend man. drave. Dat doet niets ter zaake. aoatha. Hij haat ons! gij weet zelf, dat hij de minfle getegenheid niet laat ontflippen , waarin hij ons eenig nadeel kan toebrengen — hij vermoedt, dat gij den fchrijver aangehitst hebt, welke hem onlangs van bedrog befchuldigde; hij heeft het u maar al te duidelijk doen bemerken: daar bij weet gij, dat zijn haat onverzoenelijk is: waarmedezoudt gij zijne arglistige laagen kunnen beltrijden ? drave. Met eerlijkheid — met mijn hart ~ met mijn goed oogmerk! ag atha. Ik zou mij evenwel hier niet tegenkanten — en liever met de rekening bij hem gaan. dra-  TOONEELSPEL. 25 drave. Eerst door het misbruiken zijner achterlijke waardigheid mijn geweeten folteren en, als dat niet helpt, mijn eer krenken! — dat is te Hecht 1 agatha. Dit alles is waar maar.... 't is zeker waar — 't is zo. drave. Daar bij is het geld , waarvoor hij zig in de bresfe fielt, zijn geld; tegen Joodfchen woeker door de derde hand aan Brook geleend. agatha. Slecht genoeg! intusfchen vermag hij veel; en zo hij zig wreeken wil drave: hij roept. Fredrik ! QDeeze komt terjlond binnen.') agatha. Gij wilt dan volftrekt? Ik wensch, dat het goed zal afloopen! drave, het billet toegezegeld hebbende, tegen Fredrik. A anMijnheer den Cancelier. (Fredrik vertrekt.) agatha. Ware alles flechts wat bedaarder toegegaan! gij weet, hoe hij nog onlangs, alleen om uw drift, w dat groote capiiaal opzeide, en.... B 5 dra-  26* DE MINDERJAARIGÉ WEEZEN, dbavi, Om mijn drift! neen — om het tegen hoogeren interest bij een ander uittezetten; om het ook deezen , ter ongelegener tijd, weder aftevordcren, en zo eindelijk alle goede handelhuizen ten gronde te helpen, om des te meer voor zig zeiven te kunnen woekeren. agatha. Dit aan een zijde; zo wenschte ik — gij dwingt mij het te zeggen — zelfs om des jongen Brooks wille, dat alles wat bedaarder toeging — het veroorzaakt naderhand fomwijlen zulke onaangenaamheden — en hij fchijnt federt eenigen tijd voor Auguste niet zeer ongevoelig te zijn. drave, getroffen. Zo! en Auguste? agatha. Bemint he:n zeer. drave, met drift. De Hemel erbarme zig! agatha. Wat fcheelt u ? drave. Heb ik het niet gedacht! heb ik het niet vermoed! daarom llentert het meisjen zo geftadig om mij heen, als of haar iet op 't harte lag ! daarom is zij, of zij mij in het geheel niet toebehoorde, — heeft die rampzalige voogdijfchap mij niet al genoeg  TOONEELSPEL. 27 noeg gekost' heeft zij mijn leven door zorg en verdriet niet genoeg verkort ? heb ik haar geen genoegen genoeg opgeofferd ? moet ik haar ook nog mijn eenig kind opofferen? AGATHA. Ik begrijp niet, hoe... DRAVE. Juist! juist! anders ftondt gij daar zo gerust niet A GAl HA. Nu, wat is het dan, dat u zo zeer bekommert? dat hij levendig is ? fomtijds wat wild? — wel nu , hij is jong. DRAVE. Levendig? wild? — jong? — redenloos, uitfpattend, geveinsd — zo is Lodewijk Brook! en die is de man voor mijn,kind? dien laat ik mijne Auguste, wanneer ik uit de wereld ga?-hem?— Agatha! — gij hebt mij een verfchrikkelijk nieuws gebragt! A GAT HA. Gij befchouwt ook alles van de kwaadfte zijde! hij is los — zeer los, dit is waar! ook zal ik aau geene verbindtenis denken, zo lang hij zulks is: de liefde echter kan zijne verbetering bewerken, en dan.... DRAVE. Verbeteren? hij? A G A'  28 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, a g a tha. Dit zou ik eerder van zijne losheid denken, dan van het norsch charakter zijns broeders. DRAVE. Van mijnen goeden eerlijken Philip Brook? — o laster hem niet! ■—- ja, hadt gij mij de tijding gebragt, dat Auguste hem minde — Hemel! — onze geheele bezitting wilde ik haar medegegeven hebben! wij waren de gelukkigfte ouders geworden ! agatha. Nu waarlijk, daar zie ik evenwel ook zo veel heils niet in, wanneer wij ons meisjen aan zulk eenen zemelknooper koppelden. drave. O, hij is zulk een goedhartige zemelknooper ! agatha. Losheid en een goed hart baarenmeer geluks,dan zulk eene norfche deugd — zo men het een deugd noemen kan. drave. Ik ben over beiden niet te vrede: ongelukkig genoeg voor mij i den oudlten liet ik zonder er zeer nauwkeurig acht op te (laan, zijnen weg vervolgen, omdat ik deeze voor de onfchadelijkite hield — en hij werd norsch — vol ernst een menfehen- faaater het heerelijkfle talent ligt begraven, in  T-OONEELSPEL. 29 in zig zelf gekeerd; terwijl hem, in werkeloosheid, de zucht naar daaden en roem verteert. AGATHA. 'T is zo! en de vrolijkheid des jongften wordt te rug gedwongen. PR AVE. Onderdrukt! want zij werdt uitfpoorig. AGATHA. In plaats van der Natuur haaren loop te laaten, wordt hem het eenzaame leven zijns norfchen broeders, als een voorbeeld ter navolginge, aangeprezen: lieve man! ik vrees, dat gij eenig verwijt verdient , als de broeders elkander haaten, of als men Lodewijk van geveinsdheid befctiuldigen, kan. Ti H A V E. Haaten? de oudfte haat zijn' broeder niet: haat zijn broeder hem? — erg genoeg! AGATHA. Beminnen kan hij, bij zulk een behandeling, waarlijk niet: hij haat hem niet — maar hij is koel; zij hebben tegen elkander nu reeds federt een vierdendeel jaars niet gefproken. DRAVE. Dit moet een einde hebben! zij moeten elkander fpreeken, zig onderling verklaaren, en alles zal goed zijn — Lodewijk houdt veel van u: overreed hem, dat bij ziju' broeder vriendlijk ontvange, ik zal  30 DE M1NDERJAARIGE WEEZEN, zal welhaast eene zamenkomst tusfchen hen beraamen. AGATHA. Goed — maar nu het tog zo ver is, wat deukt gij, omtrent Auguste, te doen ? drave, zig bedenkende. Ha! nu kan ik alles begrijpen , wat mij federt eenigen tijd bevreemdde — ik merk derhalven, dat haare liefde al te e nftig is, dan dat er nog veel aan te doen zij: dwingen zal ik haar niet — maar van Brook's neiging moet ik mij eerst overtuigen. agatha. Dit zal u zeer gemaklijk vallen: zijne verklaaring was duidelijk genoeg. drave. Als dat zo is. agatha. Had gij nu maar dat fataale briefjen niet weggezonden — Brook is in kennis met den Cancelier. drave, met een veü beduidend air. Dit weet ik! agatha. En die kennis.... drave. Wenschte ik afgebroken te zien, als voogd, en zou ze volftrekt verbieden, als — als — (mismoedig,') als er van de bewuste zaak iet worden inogt. a ga-  TOONEELSPEL. 35 auguste, met eenige aandoening. Hij zoude mij niet gelukken. agatha. Welk eene hoogmoedige nederigheid! auguste. Is een roozetak geen zinnebeeld van vreugd ? agatha, Auguste bij de hand vattende, met nadruk. Groen is de kleur der hoope. augus te. Beter; dat ik lij de , dan dat ik reeds gtond tot hoopen hadde. agatha. De grootlte zwaarigheid heb ik heden uit den weg geruimd! auguste. Zo! agatha. Ik heb uw' vader van uwe liefde onderricht. auguste. Om 'sHemels wil! lieve moeder wat hebt gij gedaan! agatha. Dat wij reeds lang hadden moeten doen: weet gij iemand wien uw geluk naauwer aan 't hart ligt dan ... auguste. Alles waar! alles! maar eerder had ik deeze liefde moeten tegengaan: dan — daar ik eens... ■ C * i SA-  35 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, agatha. Tegengaan? als of gij zulks nog kondet! ik ken den toeltand uws harten beter dan gij zelve: ik heb voor u gezorgd, daarom wees gerust: kwel u met geen lot, waar voor uwe liefde niet te vreezen heeft: uw vader is tot alles bereid wat uw geluk bevorderen kan. auguste, vrolijk. Wat zegt gij? — mijn vader...! agatha. Zal zig in zijn befluit niet overhaasten; en zulks moet gij ook niet doen, best meisjen! maar gij kunt alles van dien vader hoopen — indien Brook u flechts waarlijk mint. auguste. Indien? — ach lieve moeder! dit indien kost mij reeds onuitfpreekelijk veel — zo hij mijne oprechte liefde verraadde! hij fchijnt veranderlijk. agatha. Ten minften zeer los. auguste. Hij fpot met gevoeligheid. agatha. Als de gevoeligfte man moet gij hem u zeker, lijk niet voortellen. auguste. Zo! gelijk hij thans leeft, moet zijn gevoel wel vsrdooven. AG A»  TOONEELSPEL. Z7 agatha. Alles wel; echter moest hij niet vergeeten dat het oordeel.... a u o u s t e. Slecht is hij niet. agatha. Dat juist niet. auguste. Als hij geheel aan zig zeiven overgelaten is, doet hij zeer veel goeds. agatha. O ja. auguste. En altijd met zo veel hartlijkheid! — geheel zonder er den fchijn van te willen geeven. a gatha. Dat's waar. auguste. Een man kan voor alles zo weekhartig niet zijn als wij ; gevoelloos is hij echter ook niet — hij verflaat zig niet te wèl met zijn' broeder —• dat doet mij leed. agatha. O! deswegen ontfchuldig ik hem gaarne! wie kan met dien ftijfkop over weg? auguste. Nu ; ziet gij en des niet tegenftaande, wat aandeel nam hij niet aan zijne krankheid! hoe C 3 on-  33 DE MIN DERJAARIGE WEBZEN, onvermoeid was hij voor zijn gemak bezorgd! — O hij is niet flecht! hij is waarlijk niet flecht! agatha. Intusfchen, al ware nu alles waar en goed ■"' ■ maar — want men moet op alles denken — zo hij nu met dit alles.... A UG ü STE. Voor mij niet goed ware ? — ach! ik ongelukkige! en ik bemin hem zo teder! zijne gebreken zelfs bemin ik; want de ergften ontfproten uit eene neiging tot de heerelijkfte hoedanigheden. TWEEDE T O O NEE L. De wangen, samuel. SAMUEL. Schoone Dames! ik kan niet langer wachten met u mijne opwachting te inaaken! auguste. Heer Samuel...! agatha. Wij hadden u zo vroeg niet verwacht. SAMUEL. Ik ben op mijne eer fchier raazend geworden, dat de welvoegelijkheid mij niet eer veroorloofde herwaards te fpoeden men bevindt zig al te wèl hier in huis -— eu bij u, mfn Schoone.... aü-  TOONEELSPEL. Z9 auguste, tegen Agatha» Daar moet nog groen lint naast u liggen. agatha. Hier, mijn kind. samuel. Wie is toch de gelukkige, voor wien dit allerlieffte werk beftemd is ? agatha. Voor mijn' man. samuel. Waarlijk, niemand, dan de vader van deeze engel, moet het waagen, dit fmeesterftuk van fijnen eleganten fmaak aan zig te laaten fchitteren. agatha. Ei, ei, Heer Samuel! gij zijt van daag weder genegen.... samuel. Dat zweer ik; leefden wij nog in de gulde eeuw, of waren uwe aanbidders Vorften, en één hunner was zo gelukkig van met dit gefchenk vereerd te worden — inderdaad; bloedige oorlogen zouden er uit voordfpruiten! auguste. Gij kunt onmogelijk gelooven , dat dit oyerdrevene de vrouwen behaagen kan; waarom derhalven. ... samuel. Overdrevene ? dit overdrevene zegt gij ? — Is niet de gunst der Schoonen.... C 4 DER-  4o DE MINDERJAARIGE WEEZEN, DERDE T O 0 NE E L. De voorigen. philip brooit. philip. Goeden morgen, Mevrouw! (Hij buigt zig met eene vriendlijkelwuding voor Auguste , die hetzelve even verpligterd beantwoordt.') Is de Heer Drave niet t' huis ? — goeden morgen Heer Samuel! AGATHA. Neen hij is.... (Zij trekt hem aan een zijde, en geeft haar verdriet over het gezelfchap van Samuel te kennen: terwijl beziet Philip deezen op eene honende wijze, van 't hoofd tot de voeten, en antwoordt Agatha met alleenlijk zijne fchouders optetrekken: intusjchen samuel. Mejuffrouw Auguste! — gij zult een aartige grap bijwoonen. AUGUSTE. Hoe zo? f A M U E L. Dien moet het gelden! — zweeten zal hij van •ngst! AUGUSTE. Ik verzoek van neen. AGA.  TOONEE LSPEL. 41 AGATHA, haar gefprek eindigende. Van daar wacht ik mijn' man aanftonds weder t'huis. PHILIP. Het zou mij zeer lief zijn. SAMUEL. Mijnheer Brook! ik heb de eer u mijn compliment te manken. phihp, zig fchielijk omkeerende, en hem Jlerk aanziende. Waar over? SAMUEL. Over — ei! — hm! over daarover, dat ik het vergenoegen heb van u te zien. philip. Dit was eene goede definitie van een compliment. (Tegen Auguste.) Hoe komt het, dat gij met uw' arbeid nog niet verder zijt ? AUGUSTE. Daar is 't mooje weêr de oorzaak van — huislijke bezigheden ■— dagelijkfche bezoeken SAMUELi tegen Philip. Ik heb de eer, met uw' Heer broeder in eene zeer nauwe vriendfehap te ftaan. PHILIP. Zeer naauw? SAMUEL Zeer naauw 1 Cs PHl-  42 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, phi lip. Dat is de eerfte maal, dat ik mijns broeders naauwe vriendfchap hoor roemen. samuel. Maar zeg mij toch eens, waardfte Heer Brook! zeg mij toch eens, hoe men u zo zeldzaam ziet? p h 1 l i p. Op dat men mij niet te veel zien zoude. SAMUEL. Dit alles is zeer prijslijk en goed! maar, mon cherl gij fluit u in huis op, als een heremiet; dit ftrijdt met uwe jaaren — met uwe beflemming | philip, zeer eenvoudig. Vindt gij dat? samuel, trotsch. Allezins. p h t l i p, op eene onderdanige wijs. Gij hebt derhalven over mijne beflemming gedacht ? Samuel, als vooren. Pah! wat behoeft men daar veel over te denken! Op den eerfteu opflag ziet men reeds , dat gij dezelve niet vervult. philip, met nadruk. Waarlijk? samuel, nog als vooren. Gewis! _ gij leeft bij voorbeeld in het geheel in geen vertrouwen met uwe vrienden. phi-  48 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave. Zonder vleierij! wat het genoegen betreft, dat ( het is mij leed, zulks te moeten zeggen,) is juist aan mijne zijde niet. samuel. Ei 1 ~ Mijnheer Drave! •■- ik wil niet hoopen.... drave, Om ronduit te fpreeken , ten einde wij elkander verftaan — de reden uwer bezoeken is eene genegenheid, welke gij voor mijn dochter toont. samuel. Allezins. drave. Is het dan uw oogmerk , zo 't u mogelijk ware, mijn dochter te trouwen? samuel. Ja zo maar — ziet gij ——■ o ik? — wat mij betreft.. .. drave, fcherp. En een andere hebt gij gewis niet! — zo moet ik u zeggen mijn dochter kan aan dit uw oogmerk niet beantwoorden : op een huwelijk is derhalven aan beide zijden niet te denken: ik verzoek u des op het vrienielijkfte, tot bewaring van den goeden naam mijner dochter , (ten uiterjien beleefd,') mijn huis voortaan niet meer te bezoeken. sa-  50 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, samuel. Nu (preek ik niet meer van mijne genegenhei d; maar zeg u, dat er volftrekt mijn eer aan gelegen ligt, om uw huis verder te bezoeken. drave. Zeg dat ons gezelfchap u tegen de borst lrrijdt ik geef er u mijn woord op, dat ik het nooit zal tegenfpreeken. samuel. Dat zal voor u en uwe dochter een fraaje roem zijn! Drave, glimplagchende. Ik weet zeer wel hoe veel ik waagen kan. samuel. Mijnheer, gij zijt ondraigelijk! —maar —ik raade u welmeenend — bedenk wien gij voorhebt! drave, hem van boven tot onderen beziende- Ik heb zulks van ftuk tot ftuk bedacht. samuel. Het konde u berouwen — gij weet het niet! — het konde u vreeslijk berouwen l drave. Dat denk ik niet. samuel. Nog een uur geef ik u tijd, om u te bedenken, of gij uwe impolitesfe weder wilt vergoeden — zo niet ? — dan zal ik u toonen.... DRA"  TOONEELSPEL. 5i< Drave, toornig. En ik, Mijnheer! geef u twee feconden tijds om w te bedenken, of gij mijn huis verhaten wilt — zo niet ? (Hij neemt uit verfcheidene Jleutels éin, en legt denzelven op een Jloeh) dan is hier de neutel; fluit de kamer toe, als gij heengaat. (Hij wil vertrekken.') SAMUEL. Blijf: ik ga, Mijnheer! ik ga -.— maar dat zweer ik u heilig — gij zult u dit oogenblik, zo waar ik leev', beklaagen! drave, hem eenige treden volgende. Hoe !— gij mij dreigen.' — ik wilde waarachtig.., hm! — laat hem gaan — ik geef hem vrijheid om alles t'huis te vertellen. ZEVENDE T O O N E E L. DRAVE , asatha. acatha, haaflig. ' Hemel! gij zult evenwel niet...! DRAVE. Wat? AGATHA. Samuel vloog mij woedend voorbij, de trappen af, en zonder een woord te fpreeken het huis uit! DRAVE. Die kwast! ik gebruikte nog al een gefchikt yoorwendfel, hield mij langer in dan noodig was. agatha, op een gevocligen en verwijtenden toon. Dat is weder een van uwe driftige nukken! D a DRA-  TOONEELSPEL. 53 het mijne opvoeding , die mij thans bekommert maakt ? — of wiens is zij ? uwe! agatha, mei nedergejlagene oogen. Maar.... drave. Maar, immer fielt uwe eigenzinnigheid onze beste ontwerpen te leur; en, als gij met uwe zwakheid en ijdelheden alles bedorven hebt — wie moet het weder in orde brengen? de man! de vadert — en dan; gelukkig genoeg, wanneer men hera dat nog toelaat! agatha. Gij fpreekt ook, als ware alles reeds verloren! als ware.... drave. Genoeg verloren! genoeg! — hoe dikwijls heb ik u voor die fentimenteele romans gewaarfchouwd! hoe veel moeite gaf ik mij niet, om die ziekte mijn huis niet te doen befmetten! ik bezorgde u nuttige boeken, en een aangenaam onderhoud — alles vergeefs! — het ftreelde u, Auguste een aantal elendige ftelregels te hooren opzeggen; het verrukte uw' hoogmoed , wanneer een romanescq opftel van het meisjen zamengefianst en u voorgebazuind werd! ik fprak, ik waarfchouwde, ik bad, en werd niet gehoord, niet geacht, ja — uitgelagchen. D s AOA-  54 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, agatha. De Natuur heeft haar met een teder gevoel begaafd: wanneer gij elk gevolg van hetzelve voor iet fentimenteels verklaaren wilt, zo.... drave. Met onderfcheid: de Hemel gaf het meisjen een hart, dat waarlijk edel denkt; tegen geen elende tan den evenmenfch gehard is — daarbij hadt gij het moeten laaten berusten: maar dit was niet genoeg! — en zo werden de verhevenfte gevoelens met het dwaaze fentimenteele verwisfeld. Agatha, als met tegenzin. O dit is het geval niet. drave. Gij zult het nog wöl eens ondervinden! de Hemel bewaare haar Voor eene ongelukkige liefde! maar dan eerst zult gij het zien — het omdwaalen in de maanefchijn het bezoeken van kerkhoven dit alles is het natuurlijk gevolg deezer krankheid: (taderhartig:) van mij trekt zij zig geheel af. agatha. Gij verfcheurt mijn hart met deeze befchuldiging. (Zij zet zigneder.) drave, zeer bewogen. Ik zie het, helaas.' al te'duidelijk —ik weet ook fcniér zelf niet meer, hoe ik met u fpreeken moet: uw hart lijdt! elke raadgeeving is verdrukking en wreedheid! alles is elende; en waar geen elende is >  TOONEELSPEL. 55 is, fmacht zij om elendig te zijn: ik gaf mij te veel moeite om haar de wereld te leeren kennen, gelijk ,zij is; haare ziel zodanig te vormen, dat zij zig het noodlot gewillig konde onderwerpen •— in plaats hiervan, fielt zij zig eene wereld voor, gelijk er geene is — een man , die er niet zijn kan, niet zijn moest — zeg mij, welke vrouw zal zij voor haar' man worden ? welke moeder voor haare kinderen ? die voor eene ingebeelde elende immer traanen, en voor ware genoegens nooit een enkel glimplachjen overheeft? AGATHA. Wat zal ik u daarop antwoorden ? ik zie tog dat ik u onmogelijk gerust kan Hellen. DRAVE. Dit kunt gij ook niet: ik befpeur duidelijk, hoe haare bloejende jeugd verwelkt en afneemt; ik zie, hoe haar goed hart naar gelukzaligheid reikhalst f en weet, dat zij dezelve nimmer op dien weg vinden kan. (Met de grootjle Jmart.) Wat kunt gij hier tegen inbrengen? woorden? (Schier buiten zig zelven.) Ik zie , dat zij haar' vader , weleer haar vriend.' mijdt — vliedt! —- wanneer zij zig onder de aarde gejammerd, en geweend zal hebben ; wanneer ik kinderloos op haar graf traanen zal plengen wat zult gij mij dan kunnen geeven tot verzachting mijner wanhoop? D 4 dGT-  56 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, A GTS T E T O O N E E L. De voorigen. auguste. drave. Kom, meisjen, kom! ik verlang naar u. (Een trede terug doende.) Wij hebben tusfchen ons beiden zeer veel afterekeneu. (Hartlijk.) Omhels mij! (Auguste omhelst hem, doch eenigermaate koel;waarna hij met zichtbaare blijken van fmart en woede , vervolgt.") Neen! zo als weleer. ( Zij valt in zijne armen.") Zo! — recht van harte! (Hij kuscht haar.) Zo! (Hij laat haar zachtjes los ) En al uw fchuld is uitgewischt. auguste. O mijn vader! drave. Gij zijt federt eenige weeken zeer koel tegen mij geweest: 't is gewis mijn fchuld niet; de Hemel weet het; dag en nacht zorg ik voor uw welzijn. auguste. O lieffte vader! (Zig een weinig van hem verwijderende.) Uwe Auguste is een ongehoorzaam meisjen. VR.A"  TOONEELSPEL. 57 drave. Waarom? — om dat gij mint? — neen, meisjen ! daarom zijt gij niet ongehoorzaam, de HeraeJ geeve flechts dat uwe liefde gelukkig zij! augu s t e. Maar om dat ik mij aan u niet vertrouwde. drave, driftig. Dat was onrecht! •— groot nrecht aan mij. auguste. Ach! en ik bemin echter niemand zo hartlijk dan u en mijn moeder — zeg gij, beste moeder ! hoe dikwijls de betuiging mijner liefde in uw bijzijn op mijne lippen zweefde. drave. Nu!maar waarom fpraakt gij dan niet? auguste. Nimmer trof ik zulk eene gelegenheid, als ik wenschte. drave, driftig. Dat's de fchuld van die verdoemde boeken. agatha. Lieve man! wees toch drave, gemaatigd. Voorheen was het zo niet! — voorheen kwaaait gij met een open hart bij njij. auguste. Ik wil in 't vervolg weder altoos zo handelen, mijn goede vader! D 5 DRA-  5« DE MIN DERJAAR1GE WEEZEN, drave. Elk oogenblik zoek ik u de zichtbaarlte blijken mijner liefde te geeven— altoos zorg ik voor u; het geringfte zelfs doe ik niet, zonder mij te vraagen: is dat goed voor mijne Auguste? nooit fluit ik mijne oogen, zonder voor mijn kind te bidden — no^oit verheug ik mij over de aannadering des dageraads, dan om voor u te kunnen zorgen , dan om aan mijn kind vreugd te beleeven: en deeze, voor wie ik alles doe — zoekt oogenblikken om goed en oprecht tegen mij te, zijn! auguste. O mijn moeder! (Zij kunt op den fchouder van Agatha.') agatha. Houd op, bid ik u' drave. Waarom wendt gij u naar uwe moeder? mij hebt gij beledigd: kom bij mij ! ik heb het u immers vergeeven? (Auguste valt hem om den hals.) Zijt flechts vriendlijk, oprecht, en openhartig! — meisjen: dit moogt gij gelooven: in alle uwe boeken, vindt gij geen' vader, die .zijne dochter zo hartlijk mint als ik u. auguste. O ware ik dood, zo verfcheurde geene verdenking van ondank mijn hart! dra.  TOONEELSPEL. 59 drave. Hemel! nten , niet dood! — dan had ik u immers niets te vergeeven?—nu — ik ben met mijn kind weder verzoend! waar leeft een mensen, die gelukkiger is dan ik? al de hoop mijns levens fluit ik in deeze armen! (Hij omhelst haar, en beiden blijven eenige oogenMikken in dien ftand.') agatha, na eenige oogenblik' ken toevens. Hoor ik er niet bij? drave, fchielijk. Vergeeft mij! — vergeeft mij! wat ware mijn leven zonder u ? Wie konde zig met mij zo hartlijk over mijne Auguste verheugen, als zij, welke 2e mij gaf! thans wil ik uw' vlugteling opzoeken — Hemel! laat mij hem zó vinden , als dit meisjen hem verdient! dan fchenkt gij mij de grootile gelukzaligheid, waarvoor een fterveling vatbaar is. (Hij vertrekt; doch keert zig fchielijk naar Agatha toe, en zegt:) Ik ben niet weekhartig —» maar dat ik u vergat , verdient een' traan van berouw ! agatha, hem fchielijk volgende. Laat mij dien traan wegkusfehen. NE-  *o DE MINDER]AARIGE WEEZEN, NEGENDE T O O N E E L. agatha, auguste. agatha. Lieve dochter I grooter zegen kan ik u niet wenfchen , dan dat uw toekomende echtgenoot hec hart uws vaders hebben moge. auguste, met nadruk. Dat gevoel ik. agatha. Hij is driftig — in een huisgezin niet zelden de oorzaak van kleine verfchillen — ach! en elk verfchil eindigde daar mede, dat het onze harten nog nauwer vereenigde. TIENDE T O O NEE L. De voorigtn. philip brook. auguste, die hem hort aanhmen, Oenade nu! philip. Mevrouw! a ga th a. Mijnbeer Brook! — wij — vergeef het ons — wij  TÖÖNÈÊLSPEL. '65 philip,- met drift. Gezelligheid? — ik heb een hoog denkbeeld vafl gezelligheid. agatha. En echter oefent gij die deugd niet uit t philip. O daar treft gij iet.... agatha. Sluit ü op, als een rnenfchenhaaïer. PHILIPj O mogt gij mijn drift, mijn genegsnheid voof' het menschdom kennen, gelijk de Hemel die kent! Ik *— jammer genoeg, dat de nood vordert zo Van mij zeiven te fpreeken ! maar met Waarheid, met gerustheid mijns harten zég ik ü — ik bemin mijn evenmensen; wanneer echter verachting, om dat het lot eens ongelukkigeu, mij als mijn eigen lot ter harte gaaf wanneer een misbruik mijner edellte gevoelens fiiij, nu en dan , fchuw maakte — ben ik daaronl een menfehenhaater f agatha. Mijnheer Brook! PHILIPj Als mijne begrippen van gezelligheid gelouterd, als zij waar zijn — te verheven, dan dat ik ze in den lasterenden kring van fdiaamtelooze vrouwen, of ftaatzuchtige domooren, zoude kunnen uitoefenen ben ik daarom ongezellig? E AU.  TOONEELSPEL. ê? ififj doen kennen: tot dien tijd, wil ik in het verborgen doen, Wat ik kan — alle mijne poogingen aanwenden om vergenoegd en vrolijk te zijn -"-eri de heerlijke oogenblikken genieten, die overtuiging en vriendfchap fchenken, zonder mij noch aan da denkwijs van het algemeen, noch aan de fpotteruij van een laaghartig middenfoort te itooren. agatha. Ik heb u miskend; vergeef 't mij l auguste. Ik gevoel, dat gij gelijk hebt: o mogte huislijke vergenoeging u dat geen vergoeden , wat gij in de wereld niet vindt! philip. Wenscht gij mij zulks, Auguste? auguste. Edel man! ik wensch het, en heb, behalven de achting voor u, nog menigen grond om het hartlijk te wenfchen. philip, verheugd. Ja ? (Na een oogenl/lik swijgens.') Mijn geluk is bijna zonder weêrgaê; mijne omfïandigheden veroorlooven mij, menig een goed te doen ; ik heb een' vriend; wij genieten de vreugd des levens, wij deelen onze innerlijke fmarten — dit alles ech. ter verkrijgt thans meerder bekoorelijkheids, door het genoegen der liefde. AGATHA. Gij mint? E a jfUJ*  «8~DE MINDERJAARIGE WEEZEN, p h imp. auguste. Is uw liefde gelukkig, beste man? philip. 'K weet het niet — zo als ik ben, zal ik m» wel blijven: mijne liefde voor dat beminnenswaardig fchepfel kan wel vergrooten, maar niet verminderen. (Eene treê nader doende , met nedergejlagene oogen , en eene zachte beevende flem.) Auguste! ik min u. auguste. Hoe! (Te gelijk zegt,) agatha. Mijn Dochter! philip, in dezelfde voorgemelde houding ea op denzelfden toon, maar dringender. Maak mij gelukkig! gij kunt het doen. auguste. Dit's te veel! — goede Hemel! dit's te veel! philip, haare hand fchielijk aanvattende, en op een hartlijken toon. Spreek — ik raaskal niet; (metflerke aandoening;) maar ik ben thans in een geweldige beweeging — eindig gij bedaardlijk, Auguste! auguste. Hemel! (Zij vak met drift in de armen haarer m$e- der.  TOONEELSPEL. 69 der: Brook blijft haare hand nog vasthouden.) O mijn moeder! (Tegelijk zegt,) agatha. Hoe? zou ik... - auguste, met alle mogelijke infpanning van krachten. Ik bemin uw' broeder! philip, verfchrikt. Ook niet ? (Zijne oogen opjlaande.) Ook dit niet? (Hij laat haar hand los en wil vertrekken.) Wees gelukkig! agatha. Brook! om 'sHemels wil....! auguste. Goede — bewonderenswaardige Ongelukkige! waarom moest gij in mij.... philip. Laat mij vertrekken! auguste. Verlaat mij niet zonder den troost, dat alles, wat een broeder en zuster voor u doen kunien, u eenigermaate troosten zal; dat.... philip. Ik kan niet meer! auguste. Dat gij weet, hoe zeer ik uwe waardij gevoeL philip. Op u was al mijn hoop gevestigd; ia u ware E 3 het  TOONEELSPEL. 77 DERDE T O O N E E L. FLESSEL , WALTEJt. WALTER. Het gaat alles boven verwachting Mijnheer. flessel. Zo ? en hoe dan Heer Secretaris ? walter. Zo even heb ik den Boekhouder van Drave gefproken,- van dien weet ik, dat hij wegens het capitaal van Brook voor Roze borg gebleven is. flessel, verheugd. Zo!zo! , walter. Dat, wanneer hij die (om op (taanden voet moet geeven, hij ontwijfelbaar failleeren moet. flessel. Op (taanden voet moet hij het bezorgen, om das Brook's fchuldeifchers onhandelbaar beginnen te worden—ik heb derhalven den Jood Nathan de nodige orders daartoe reeds gegeven — zo echter de kaerel het geld bijéén wist te fchraapen walter. Niet mogelijk — ook zou bij het opmaaken der inventaris van Brook's nalaatenfchap alles zeer verward  TOONEELSPEL. 79 flessel. Daarom, voordgegaan! kan hij niet betaalen, nog heden den weg van rechten ingelhgen zijne goederen verzegeld — zijn huis en hof uit! de kaerel heeft mj menigmaal geërgerd , dat mij de lippen blaauw werden J — vergeet flechts niet den ouden Oom natefpooren! walter. Men zegt van daag hier een oud man gezien te hebben, die hem zeer geleek. flessel. Om 's Hemels wil....! walter. Verlaat u op uw' dienaar Mijnheer. VIERDE T O O N E E L. De voorigen. jacob. jacob. De knecht der Sociëteit — men vraagt, of Mijnheer gelieft te tekenen? walter. Tekenen? wat? fless el. Wat is het dan? hm br hm br — tot het maaken van den prachtigen toren der  8o DE MINDERJAARIGE WEEZEN, der Kerk van St. George ■ wordt verzocht — hm -— hm (Hij jïaat een oogenblik in gedachten.') WALTER. Zult gij tekenen Mijnheer? flessel , met de handen op de borst. Allezins! (Met zekeren eerbied.) Ter verheerelijking van den Heere des tempels,en zijnen dienst: ik geef vijf piftoolen. walter. Ik twee. flessel, hij telt de vijf pijlooien op tafel. Daar! Walter, geeft twee pijloolen. Hier! (Jacob het geld opgenomen hebbende, wil vertrekken.) Hé, Jacob, hé! jacob. Wat belieft u Mijnheer? flessel. Vergeet niet mijn' naam en dien van mijn' Secretaris Walter er onder te zetten. jacob, Zeer wel. (Hij vertrekt.) flessel, Jacob naroepende. Elk bijzonder! (Tegen Walter,) Als dat volk uit ie voeten is, zit ons niemand meer in 't vaarwater. WAL-  TOONEELSPEL. SS walter. Den oudiïen Brook vertrouw ik ook niet veel. flessel. Komt er tijd, er komt raad! — gij hebt immer* den jongden Brook doeri belooveii, aan Drave niets te laaten blijken, van 'tgeen er omgaat? walter. •Wat dit betreft, is alles bezorgd. flessel. Maakt het te veel opfpraak i of komen er te veel aanzienlijken voor hem op — nu — zo bezorgt men hem een paar daalers jaarlyksch inkomen» walter. Dat's ook waar. flessel. Maar 't Zal het bedelaarstuig op den hals komen, als een donderdag in den nacht. (Hij lacht.) jacob. 'T rijtuig is vóór, Mijnheer. flessel. Naar de oude Mevrouw Van Diep"eudaJ, jacob. Zeer wel. walter. Naar de oude Mevrouw van Diependal? — is sr reeds tijding van haar' zoon, den Gezant? flessel. Neen — ha! 't is van daag bij haar bedeltond. (Hij vertrekt.) walter. A ha| zo! zo.' F jrjyp.  82 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, VIJ FDE T 00 NEE L. Het tooneel verbeeldt de kamer uit het eerfte too» neel. drave, philip brook: zij komen zamen fpreekende in. drave. IN een, beste Brook! ik ben bij al de liefdeniet blind voor u — uw broeder weet zeer wel, dat ik uw opfluiten, uwe werkloosheid haat en ik zeg u nog eens — liever wilde ik een ander gebrek aan u befpeuren , dan werkeloosheid. philip. Houdt gij mij dan voor zo werkeloos ? drave. Gij hebt indruk gemaakt op die menfchen, waaronder gij leeft; men belooft zig veel van u; het gemeenebest heeft aanfpraak op u ■— dit alles bepaalt uwe beftemming; de roemrijklte die ik ken — zig weeken lang' in 's Grootvaders bibliotheek optefluiten, en over verfchillende Ieezingen zweeten, heet niet aan óte befiemming beantwoorden. PHILIP. Hoe gaarne wilde ik u uwe begeerten ontzeggen s zo flechts....,  TOONÊÊLSPÊL. 8$ drave. Geloof mij 5 het valt ligter over de verdorvenheid der menfchen te klaagen , dan aan hunne verbetering: te arbeiden — men maakt goede menfchen, als med derzelver welzijn behartigt, en hen zulks doet opmerken — de norfche befpieder des kwaads kweekt booswichten — wie altijd proeft, geniet nooit. philip. Ben ik het voorwerp uwer tekening geweest, zo fchildert gij mij met te harde verwen. dra Ve. Geenszins ■— flechts eenige jaaren ouder! PHILIP. Ook wanneer.... DRAVE. Waarin onderfcheiden zig mijne gevoelens omtrent ü beiden ? uw broeder maakt mij verdrietig — gij bekommert mij — uw broeder lagcht met alle eras* tige pligten — fpot met allen ijver eens itaatsburgers voor 't welzijn van het algemeen, en eene edele bloem verwelkt onopgemerkt — uw krachten fluimeren voor eene verkeerde inbeelding — voof een beginfel van eigenzinnigheid — gij doet niets* om dat gij niets fchitterends doen kunt i, of, het geengij doet, is met een vooruitzicht op dingen, die hier of in 't geheel niet, of flechts zeer zeldzaam te vinden zijn: rampzalige uitfpatting aan beide uiterfie einden! zij is het vaderland en 't msnschdorfJ F « evetf  «4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, even fchadelijk, als boosheid en vooroordeel — verrtandelooze mode van onzen tijd! veredeld door het logenachtig motto, wijsgeerige denkwijs — gij maakt ons arm aan nuttige burgers, om het getal der ongezelligen te vergrooten — hoe menig vader hebt gij zijn bloejende hoop vernietigd.' ook mij beneemt gij de vreugd mijns ouderdoras! philip, zig fchielijk naar hem toekeerende. Zo waarlijk ik mijn' Oom hartlijk liefheb; zo waarlijk hij onfchuldig en onbefchrijvelijk lijdt; zo waarlijk mij de menschheid, en de banden des bloeds verpligten, mijne poogingen in het werk te ftellen, om mijne medeburgers uit hunnen zig aangewend hebbenden flaap optewekken , hen ijveriger op hun. ne rechten te doen worden ■— zo waarlijk zal het geen, dat gij thans werkeloosheid noemt, mijn vaderland welhaast heilzaam weezen. drave, met gevoel. Ja, zo gij daarom.... philip. Daarom, en alleen met dit inzicht konde ik den fchijn van werkeloosheid dulden! ik heb reeds de noodige hulpmiddelen tot mijn voorneemen in handen — dat niet minder is dan mijn' Oom weder in zijne rechten te herftellen , en het monfter in zijn eigen gif te doen verflikken — ik verzamej reeds federt lang bewijzen tegen hem; heb den Minis-  TOONEELSPEL. 85 nister reeds bij voorraad onderricht; ik heb allezins befcherming en gerechtigheid te hoopen, wanneer mijne bewijzen onwederfpreekelijk zijn — het bestfte echter verwacht ik nog. DRAVE. Dat is? PHILIP. Mijn Oom zeiven — ik heb zijn vlugt van den commandant gekocht <— ik zond hem eenige lieden achterna'—zij hebben hem niet kunnen opfpooren'— hij is weg — ik weet niet waar heen ? — de Cancelier laat hem opzoeken — ik mede is hij hier, dan doe ik de mijn fpringen — van daar het draalen. dr ave. Onbegrijpelijk is de zwakheid , waarmede de Vorst — die anders een goed mensch is — zij. ne onderdaanen aan dit fchandelijk fchepfel ten prijs geeft. PHILIP. Eerst verkeerde dankbaarheid , wegens het groote proces, dat hij voor het Hof won ; nu ge. woonheid. F3  m- DE MINDERJAARIGE WEEZEN, ZESDE T O O NEE L. De voorigen. lodewyk brook, drave, Zie daar — er komt iemand met wien gij iet te verhandelen hebt! (Hij gaat naar de deur , keert %ig om, en treedt tusfchen hen beiden, blijken geevende van groote aandoening.') De zegen uws vaders was i Zijt éénig. (Hij vertrekt.) lodewijk, eenigzins verlegen. ïk ben verheugd — waarlijk recht aangenaam vmaschc! philip. Zijt gij? (Ter zijde.) Aangenaam? (Tegen Lodewijk,) zijt gij het waarlijk? lodewijk, met eene geveinsde belangneeming. Het fpreekt van zelf— 't is reeds zeer lang, èn wij elkander niet gezien hebben. philip, zuchtende. Helaas! lodewijk, eenigzins luchtig. De menigvuldige beletfelen — men is tog geheel van zijn' ftreek , als men van de Hooge- fchool  TOONEELSPEL. S- feliool komt — daarna moet men zo veel nieuwe kennisfen maaken.... philip. Dat men er de ouden door vergeet? lodewij k. O ik heb nooit.... philip. Dan, helaas! ik durf niet zeggen: de hartlij ijlen l lodewij k. Waarom niet? philip, na een oogenblik zwijgens, met eene veel beduidende gebaarde. Leeven wij als Broeders? lodewijk. Zo niet alles onder ons is, gelijk het behoord», is 't waarlijk uw fchuld alleen! <— Uwe eisfchen zijn te groot! philip. Mijne eisfchen? broederlijke liefde? uw geluk? — is dat te veel gevorderd? lodewijk, verlegen. Ja, zo gij.... philip. Of valt het te zwaar, den aandrang mijns harten op deeze vorderingen te dulden? — men maakt, dat wij elkander ontmoeten! — 'T is ver gekomen i En deezen? (Zeer teder) zal zij mijn hart een gelukkigen dag veroorzaaken ? F 4 1.0.  8$ DE MINDERJAARIGE WEEZEN, lodewijk, met een zweem van welleevendheid. O ik — wat mij betreft.... philip. Lodewijk! ik heb 't u hartlijk gevraagd j en op uw gelaat is geen enkele trek van hartlijkheid — geen 't minde gevoel hebt gij voor mij, dat mij op eene welmeenende verzekering doet hoopen. l o D e W ij k. Dit 's overdreven! ,— ik ben in tegendeel tot verzoening hartlijk geneigd. philip. Zo?— ik dacht niet, dat het zo ver gekomen W*S, l ODEWrj K. Hoe neemt gij dat nu weder op? p hih p. Tegen drift had ik mij gewapend — verwijtingen had ik verwacht; maar koelheid? — koelheid doet mij zeer! — 't zij zo! verdenk mij — misken mij — doe mij onrecht! mi n hart verandert piet — wij zijn broeders — dit hebt gij vergeten verzoening kan derhalven tusfchen ons geen plaats grijpen! LODEWIJK. ïk wil daarmede niet zeggen..., p h r l r p. *T was de zegen van onzen Vader over ons • Zft IQ,  TOONEELSPEL. 89 LODEwrjK, ongeduldig. Goede Hemel! dat zijn wij immers ook! . P HI L1 p ; hij. treedt eenige fchreden te rug, gaat naar het einde van 't vertrek, keert zig vervolgends naar Lodewijk, en zegt tederlijk. Verwijdering kan uw' vriend onverfchillig doen worden; eigenbelang hem u doen verlaa ten; liefde uw lot veranderen — maar geen ongeluk berooft u van uwen broeder! — komt eens het oogenblik, waarin gij al het vertrouwen op menfchen verliest - febier eik mensen beleeft ééns zulk een oogenblik! flechts dan vergeet mij niet! vest uwe hoop gerust op mij! dit hart, dat gij thans van u floot, is openhartig en broederlijk voor u, tot het niet meer flnan zal. ZEVENDE TOON EE L. LODEWIJK BR OOK. Weg gaat hij — en laat mij ftaan, als hadde ik hein ten hoogden beledigd! — zag men wel ooit aan een booswicht zulk een fchaamteloos voorhoofd? — zachtmoedigheid in het aangezicht, zedelesfen op de lippen, en het hart vol grouwelen! Heeft zijne welfpreekendheid mij weder overbluft ? — wat moeten anderen denken ? Broederlijke F 5 lief-  90 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, liefde en gevoel! gevoel en broederlijke liefde! — en met het vrooms rot zamen ingefpannen om mij te verderven.' moest ik tot hier toe lijden? — nu is 't uit!— hebt gij voorheen ergernis aan mij gezocht — nu zult' gij ze vinden — gij zult vergolden worden; ik fla er borg voor. AG TS T E TO O NE E L. lodewijk brook, lizette. lize tt e. Wel nu — mijn beste Heer Brook, zijt gij 't waarlijk ? wist ik niet — konde ik wel gelooven — dorst ik mijne oogen wel vertrouwen...,? Lodewijk. Wat niet ? — Wat wist Lizette niet ? wat kon zij niet gelooven? waarin haare oogen niet vertrouwen? lizette. Gij hier? waarlijk zelf hier? lodewijk. Nu, daar ik er nu ben? lizette. Is 't mij van harten lief, dat gij ons nog niet geheel vergeten hebt! (Zij wil vertrekken.) l o d e w ij k. Waar zo fchielijk heen?  TOONEELSPEL. 9l lizette. Ik wilde zien, of de Heer Drave hier was. De Comptoirbediende van den Heer Roze is er reeds driemaal geweest die Heer zelf ook al eens. Hébt gij den Heer Drave nog niet gezien ? lodewijk. Voor een half uur , ja. lizette, Nu, dan zal ik fchielijk.... lodewijk. Wat? lizette. Gaan zien, waar hij is. lodewij k. O! laaten die ouden elkander zeiven zoeken! ge» noeg, dat wij elkander gevonden hebben. lizette. Altoos weet gij iet verpligtends te zeggen, en 't is u echter nooit ernst. NEGENDE T O O N E E L. De voorigen. auguste. lodewijk. Niet ernst, lief meisjen? (Hij kuscht hm) LI-  92 DE MINDE RJAARI GE WEEZEN, lizette. Mijnheer Brook! ei! Mijnheer Brook! (Zij keert zig naar Auguste, en vertrekt, na eene boertige neiging.') lodewijk. Ah! zie daar, mijn fchoone Auguste! (Hij kuscht haar hand.) auguste. Ditmaal is mijne tegenwoordigheid ti niet zeer welkom! l o d e w ij k. Niet zeer welkom? — de tegenwoordigheid waar naar ik reikhals? auguste. Intusfchen.... lodewijk. * Hm! — Het offer in 't voorhof van den tempel der liefde. aucuste. Gij waart in lang niet hier. lodewijk. Sederd vijf dagen niet — Gelukkig voor mij, zo o dit hng dunkt. auguste, verlegen. Ik heb intusfchen ook mijn' arbeid weder voor den dag gehaald ; (zij neemt de papieren van haar borduurwerk af,) en ben waarlijk zeer veel gevordcr j. LC  TOONEELSPEL. 93 lodewijk. Ach! heerelijk!voortreffeijk! — mijne tekening durf ik bij uw borduurwerk niet laaten zien Schoon! godlijk! gelijk alles wat gij maakt. auguste. Te veel lofs is fcherpe berisping , Heer Brook! (Zij legt de papieren weder op hst borduurraam.') lodewijk. Te veel lofs ? (Hij neemt er de papieren weder af.) Daar zie deeze fchaduwen eens hoe he- melsch! — deeze groene knoppen — zij leeven! en die losheid waarmede alles gemaakt is! — o 't is de volkomenfte nabootfing! — de Natuur zelve! auguste. Ik fcheen u de herhaaling uws complirnents, geloof ik, afgedrongen te hebben. lodewijk. Noemt gij 't een compliment, als ik de waarheid zeg? auguste. Waarheid! •—■ Uwe waarheidsliefde bij de vrouwen — is waarlijk uwe beste hoedanigheid niet. lodewijk. Hoe zo? auguste. Over 't algemeen, de beste hoedanigheid der mannen niet! lo-  TOONEELSPEL. 101 zij mij niet eenige oogenblikken voor mijne pupili overig lieten! LODEWIJK. Al te goed! maar dan nog... drave. Zo even gebruiktet gij het woord ernftig -— zeker ja — ik ben u te ernftig : het doet mij leed genoeg , dat ik het uwenthalve zo dikwijls zijn moet; want, de Hemel zij dank! •— ik konde, wat mijn lot betreft, vrolijk en levendig zijn: maar gij maakt mij bekommerd: ik zorgde altoos voor het mij aanvertrouwd goed, meer dan voor mijn eigen. lodewijk, gedwongen. Gij hebt mij altijd zeer goed behandeld — daar ben ik ten vollen van overtuigd. drave. Dit 's niet waar. lodewijk. Hoe? drave. Daar zijt gij niet overtuigd van. l o d e vv ij k. Zijt gij verzekerd, dat.... dra v e. Dwing u zeiven geen betuiging van wellevendheid af, ik begeer zulks niet: gij kunt, wat ik voor u doe, niet nagaan; niet weeten waarom ik G 3 het  »02 DE MIN DER JAAR IGE WEEZEN , het doe; derhalven mij niet hoogfchatten om het geen ik doe-— het fpijtmij.en niet zelden doet het mij innig leed! maar ik haat u daarom niet — gij kent de wereld niet — goede grondbeginzels, maar bedorven door kwaad gezelfchap; eene verkeerd ingerichte leiïuur, en voordgang in gevoelens, die niemand wèl doen, zelden voegen .. dit 's uw ongeluk! gij ziet dat ik u niet voor flecht houde; maar daarop moet ik tog aandringen, dat gij van zulk eene denkwijs afftaat, en e.erj rechtfchapen, weldenkend man wordt. LODEWIJK. Zeker wel. DRAVE, Wat is de oorzaak, dat gij u vopr mij verbergt? over misilappen der jeugd, wanneer zij niet vol» harden, veracht ik niemand ; zwakheden kan ik overzien — maar geveinsdheid dat 's waar, die kan ik niet dulden, die... LODEWIJ K. Ik hoop nigt, dat gij gelooft, met mij in dit geval te zijn? DRAVE. Hm! LODEWIJK, Hoe! DRAVE. Overtuig mij, dat het zo niet is, en gij zult mij egn' dienst doen, L0-  TOONEELSPEL. 103 lodewijk. Hoe kan ik; daar ik het ongeluk heb, van door u altoos verdacht te worden? drave, gevoelig. Overtuig mij, dat gij het met mij en mijn huis wèl meent! lodewijk. Bij den Hemel! drave. Geene eeden! — overtuiging! — ik zal u thans op fcherper proef Hellen dan ooit — en 't is mogelijk, dat ik u echter ligter gelooven zal, omdat ik u zo gaarne gelooven wilde. lodewijk. Mij dunkt, reeds daardoor, dat ik u mijne verlegenheid ontdekte, zou ik u vrij meer dan een algemeen vertrouwen bewijzen. drave. Dat 'siets, 't welk ik zou laaten gelden,maar..., l 0 d e w ij k, Drave plotsling in de rede vallende. Maar? drave. Gij wildet geld van mij hebben; dit werpt allee omver— jongeling! weenen zoude ik overu! zulke aanlagen, en gij misbruikt dezelve! lodewij k. Veelerlei goed ontwikkek zig flechts met den tijd, en wordt do.or de ondervinding gevestigd. G 4 DRA-  i©4 DE MINDERJ AARIGE WEEZEN, drave. Dit is nog het eenigfte, het welk mij doet hoopen : eene duure ondervinding zal u welhaast duidelijk doen zien, dat de weg , dien gij bewandelt, de rechte niet is - maar 't is meer dan tijd! gij hebt die jaaren bereikt, waarin gij op eenen ltand in de wereld denken moet. l o d e w rj k. Daar raakt gij juist het punt waarom ik hier gekomen ben — meer dan ooit gevoel ik mij gedrongen, dit losfe leven vaarwel te zeggen. drave. Dis Hemel zij geloofd! lodewijk. En naar een amt te liaan. drave. Eindelijk dan! ik ben deswegen met uwen broeder zo weinig te vreden, als ik het tot op dit oogenblik met u geweest ben nu, dat verheugt mij! — 't kan u niet mislukken want waarlijk; het ontbreekt uwe hersfens niet aan dat geen, het welk - zo - hier en daar uw hart te ontbreeken fchijnt. lode w tj k. En te meer denk ik zodanig, om dat ik - «.. DRAVE., Nu? U9»  ÏIó DE MINDERJAARIGE WEEZEN, lodewijk, koel. Allerzonderlingst ! waarom gaaft gij ze mij dan? drave, zonder zig te bedenken. Ik verftond u niet. lodewij k. Zo? — ei, hoe fijn! gij maaktet mij der- halven eerst zeker... drave, zig bedwingende. Weas zo goed van mij alleen te laaien. lodewijk, driftig. Zo recht trouwhartig.... drave. Laat mij alleen, bid ik u! lode wijk. Om mij des te beter uittehooren! drave. Ga, bid ik u om 'sHemels wille! l o d e w ij k. Een fraaje daad van dien man , die mi| •Itoos zijne openhartigheid vóórpredikt! drave. Mijnheer ik raad u.... lodewijk. Zijne weldenkendheid tot een voorbeeld bijbrengt, en echter, zijne vroomheid ten fpot, dingen doet... DRA-  r O O iV! £ I I P ! t lil DRAVE. Mensch! mensch! LODEWIJK. Dingen, welke geen van ons zondaaren zig behoefde te fchaament Hoor, Mijnheer ! reedi federt lang vertrouwde ik deeze fchijnheiligheid niet meer;reeds lang ftreedt mij deezen jongensdwang, welke mij fap- en kracht-loos maakte, tegen de borst: nog derdehalf jaar hebben wij met elkander te fchaffen — *t ftaat aan u aanftonds deezen last van uw' hals te fchuiven •— wilt gij ? —. goed, zo dank ik u hier mede voor de genomene moeite! DRAVE. Ondankbaar, affchuweüjk fchepfel! — o mijn kind! —— ik rampzalig vader! LODE w IJ K. Hoe! waar raast gij toch over? DRAVE. Over dat gij leeft, adder! — dat het meisjen n zag — dat gij voor mij ftaat! ga! zeg ik u, ga heen! LODEWIJK. Zo? — hadt gij misfchien andere oogmerken met mij? DRAVE. Duivels! — ja — ik had ze! — mij kind wilde ik aan u opofferen — aan «.' zij mint u — ga, pronk daarmede in de ftad! fchandvlek haaren naam — en den mijnen er bijl  «2 DE MINDER] AARIGE WEEZEN, lodewijk. Het doet mij van harten leed, dat...1. drave. Zeg, dat ik ze u aangeprezen — aangeboden heb! — o, ik kortzichtige dwaas! mijne ongelukkige Auguste!--Weg, uit mijn huis! — voorduit .mijn gezicht! •— uw vervloekte minnehandel kan u duur te Haan komeu ! lodewijk, fchielijk. Voor het overige verzeker ik u, dat ik met de grootfte achting aan Mejuffrouw Auguste denk, maar dat zij.... Drave, met vervoering. Het meisjen is deugdzaam, en behoeft de getui • genis eens.... uw getuigenis niet. LOD e WIJK. Ik verzeker u.... Dbave, hem fchielijk invallende. Ik vorder geene verzekering maar vorder, d; t gij in 't geheel van haar niet zult fpreeken — in 't geheel niet, zelfs niets goeds — hoort gij 't? beloof mij dit plechtig — heilig'. LODEWIJK. Ik.... drave. Stil! 't is evenveel — zo gij den naam mijner dochter te na komt — een hair breed te na komt! ik ken u — maar zo gij dat doet — een kogel door  U6 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, drave, wanhopend. Veracht en tot den bedelzak! roze. Ik heb u gezocht en niet gevonden — ik heb Brook gezocht en insgelijks niet gevonden — thans is alles reeds bij mij mij verzegeld. (Luidruchtig wennende.) Ik heb u ongelukkig gemaakt! drave, bij zig zeiven. Hemel! gij vernedert mij diep. roze. Dat houde ik niet uit. (Zijn aangezicht bedekkende, gaat hij ter zijde.) drave. Als een gegoed man ftond ik op — als bede. laar leg ik mij neder. (Roze weent /nikkende ; e» Drave vervolgt met grootmoedigheid.) Zo als de Hemel wil. roze, fchielijk naar hem toekomende. Uw lot is hard, en echter, de Hemel weet het — het mijne is harder — wat ik heb? — zo als ik hier voor u ita ■— dit is mijn alles. drave, zachtzinnig. Ook mij zal niet meer overig blijven. roze. Mijne nog onopgevoede kinderen zijn zonder brood. »RA-  TQONEELSPEL. 117 DRAVE, Mijne dochter insgelijks. roze. In zo verre zijn wij gelijk— maar gij hebt echter geen huisgezin, dat in elende gedompeld is — gij zijt een ongelukkige ik heet een bedrieger — die gedachte kan, kan ik niet verdraagen — Hoor — groote nood — en de redding eens eerlijken mans ontfchuldigt alles Brook is rijk — dat hij ééne helft verlieze — en betaal dan in 's Hemels naam de andere — wij zullen de borgtogt lochenen. drave. Neen. roze. Ik voor mij wil niets — een' ftok in de hand — en de wijde wereld is mijn huis •—dat uweelenden alleen , mij flechts bij eiken waterdronk niet vervolgen ! - o doe dat toch l drave. Nimmer. r o-ze. Om 'sHemels wil! doe het! de Cancelier haat u — anders ware bij mij alles zo haaftig niet verzegeld — ik weet het van goeder hand — haastul drave. Ik wil niet ook kan ik immers niet? - ik ben ftrafbaar, dat ik het geld mijner pupillen H 3 zon-  IiS DE MINDERJAARIGE WEEZEN, zw heb V0°rkemiS dCr °PPerv°ogdijfchap uitge. Maar lieve Hemel! mijn «mptolr fcheen zo ze. ker als de landskas! neen, onmogelijk, men kan u niet veroordeelen. drave. Men kan mij alles ontneemen; en ik ben verzekerd, dat men zulks ook niet zal nalaaten — zo nog maar alles toereikend is. roze. Uwe verwenfchingen moeten-gewis mijn deel zijn! drave. Zijt mijnenthalve gerust - ik kan werken en kan ik niet meer - de Hemel beveel ik vrouw Ten ~* laatfte hUiS m°et mij toSgewor- roze. Gij zult mij vervloeken - en mijn fmart verzachten ach! ik kan mij van u niet verwijde, ren b.j u bevinde ik mij nog het best — ik heb hulp gezocht bij mijne vrienden - doch zeen troost gevonden — en mijn dochter _ ach' mijn dochter... drave. Ga bij haar - eindig uwe dagen bij uw kind! roze. Neen! neen! dra-  TOONEELSPEL. u9 drave. Waarom niet? roze. Ik ging bij haar mijne Charlotte was altijd mijn geliefdst kind ik gaf haar een vorstlijk uitzet — ach! gij weet het — een vriendlijke blik van haar kan mij het leven geeven —— Ik kwam van den Cancelier — ik had wat veel gefproken — de fchrik de angst ik was verhet en had dorst ■ ik wierp mij in haare armen — ach ! Lotje! zeide ik — Lotje een dronk! —— geef mij een' dronk! ik zocht troost in haare .armen — en zij verweet mij mijne verkwistende huishouding. drave. Schrikkelijk! — fchrikkelijk...! roze, hem fchielijk in de reden vallende. Zij ging — mijne kleinkinderen hengelden om mijne zakken heen, vraagden gefchenken, als eertijds — ik kon hun niets geeven —• een knecht bragt mij een* dronk en nam de kinderen van mij weg. drave. Kom in mijne armen! —— rampzalig man! mijne Auguste verfmaadt u niet o, ik ben niet arm —ik ben rijk—ik ben een nog een kind der weelde tegen u mijne Auguste zal u verzorgen — wat over ons befchoren is, zullen wij gemeenfchaplijk draagen, en onze fmarten deelen — onzen troost en de laatfte beete broods. H 4 r.0-  130 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, zo maar de booswicht niet hier komt ik fta voor niets in — ik heb om zijn' broeder gezonden Stil.' — mij dacht ik hoorde iet — zij zullen haast gedaan hebben . dan komen zij ook hier — zij zijn 't! TWEEDE TO O N E E L. De voorigen. drave. Een Commisfaris. Twee Gerechtsdienaars. (Agatha en Auguste gaan eenige treden achterwaards.) commissaris, langzaam, maar met een Jïerke ftem. w at is dit voor een kamer ? drave. Mijn huishoudvertrek! COMMISSARIS. Hoe? drave. • Mijn huishoudvertrek. commissaris. Zo? — No. 14. (Na hij iet op een lijst aangetekend heeft, zegt hij tegen de Gerechtsdienaars:) No. 14. Allons! aantekenen. (De Gerechtsdienaars zetten een merk met krijt op de deur) COMMISSARIS. Geen verborgen deur? DRA»  TOONEELSPEL. 143 ZESDE TO O NE E L. De voorigen. fredrik. fredrik. Om 's Hemels will', Mijnheer I buiten ftaat een wacht om u in verzekering te brengen. drave. Wie? fredrik. U, Mijnheer. drave. Op wiens bevel? fredrik. Op bevel van den Cancelier. (Hij vertrekt.) drave. Dat 's te veel. (Te gelijk zegt) philip. Van den Cancelier! drave. Dat's te veel. PHiLrp. Teveel? te veel? — genoeg! juist genoeg! — o! den Hemel zij dank! (Koel) Ga in vrede. drave. Zo openlijk? — dat 's te veel — vermogeneer —  144 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, eer — leven — alles op éénen dag! — nu, zo neem het, en de Hemel vergeeve u! — Brook! blijf bij mijn vrouw en dochter. auguste.. O mijn vader! agatha. Arm! ongelukkig man! drave: hij omarmt Agatha en Auguste, terwijl hij ze beiden fterft tegen zijn borst drukt, zijn oog ten Hemel jlaande. Gij kent mijn hart! — gij ziet deeze traanen «— gij ziet dat de menfchen onzen val bedoelen — wanhoopend heffen wij de handen naar u op — gij zijt rechtvaardig! (Tegen Agatha en Auguste) Wij zien elkander fpoedig weder — ( Hij rukt zig los en vertrekt.) Brook! zorg voor deeze ongelukkigen! ZEVENDE T O O N E E L. agatha, auguste, philip brook. ■ auguste. O, mijn vader! (Te gelijk zegt) agatha. O, mijn man! (Zij wil hem volgen.) philip, haar wederhoudende. Gij moet uwe wanhoop, uwe traanen maatigen. ag a-  TOQNEELSPEL i4S agatha. Kan ik? philip. Gij moet ! — ga naar uw kamer! — beloof mij, volftrekt er niet af te zullen komen! agatha. Wat vordert gij ? philip. Ik moet voord. Doe , zo als ik gezegd heb. Vaarwel! — ik kom rasch weder. agatha. Waar wilt gij heen ? august"?. Om 's Hemels wil, waar wilt gij heen ? philip: koel, terwijl hij op zijn horologie ziet. Binnen drie quartier uurs ben ik weder hier denk ik .— en ben ik er niet.... maar ik ben er zeker. a gatha. Hemel! verlaat^' ons toch nietl philip. Ik kom weder. (Hij neemt heiden bij de hand, en vertrekt met kaar.) Ik kom vast weder. K AGT-  146 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, AG T S TE TO O N E E L. Het looneel verbeeldt een kamer in het huis van Flesfel. samuel, een weinig daarna jacob. samuel: hij komt uit een cabinet, en roept. Jacob! jacob. Mijnheer 1 samue l. Er moeteen Cancelarij-bode hier komen. (Jacob vertrekt Samuel ziet eenige papieren na; en vervolgt:) Zo! — daar tegen kan hij niets inbrengen —— en dat Brook de aankhager zijn moet, beneemt aile verdenking — wij laaten den klaager Hechts recht wedervaaren. (Een Cancelarij-bode komt in, tegen wien hij vervolgt.) Ach, mijn goede vriend! breng dit toch aanftonds naar het gerecht! — ik zal nog vóór den avond de eer hebben in perfoon aldaar te verfchijnen. (De bode wil vertrekken.) Gij moet vooral niet vergeeten — dat er groote haast bij is. (Dê  T ÖONEELSPÈL. Hf (De lede wil weder vertrekken.") Hoort gij ? — de grootfte haast. (De bode vertrekt.) Mijn goede Heer Drave! zo te vergeefs en om niet ontzegt men geen menfch zijn huis ■ zijÉ gij dit gewaar geworden? NEGENDE T O O N E E L. SAMUEL, LODEWIJK BROOKi SAMUEL. Waar drommel fteekt gij dan ? de zaak tegen Drave is reeds in vollen gang. LODEWIJK. Zo ? —• nu al ? SAMUEL. Wel zeker! ~ maar ik vind het fraai! gij woont er in huis, en weet het niet! LODEWIJK. Ja, ik woon er in huis; maar hoe? zo, dat ik zeer dikwijls in drie dagen naauwlijks t'huis flaap — ik was bij Paülino, in goed gezelfchap — tij heeft overheerlijken Cipri-wijn gekregen. SAMUEL. Hoor beste! ik wilde dat gij uw goed gefelfcnapen Cipn-wijn voor eenigen tijd liet vaaren — K 2 gjj  148 DE MINDER] AARI GE WEEZEN, gij moet u tegenwoordig niet veel openlijk laaten zien;ten einde men u niet uitvraage, tot fchikkingen zoeke overrehaalen, en zo voords hoor dan! lodewijk. Moet ik dan hooren? samuel. Zeker! zeker! lod ewijk. Maar denk, om 'sHemels wil eens: uit zulk een gezelfchap tot uwe verveelende gefprekken! — vaa Cipri wijn tot uwe rechtszaaken! samuel. Drave heeft zijne verklaaring aanflonds ingegeven. lodewijk, zig op zijn' ftoel telkens keerende, en geeuwende. Nu! en die behelsde? samuel. Dat hem de betaaling onmogelijk was — dat hij een eerlijk man was — dat hij hoopte , men zoude zulks niet uit het oog verliezen — men zoude hem tijd gunnen. lodewijk, als vooren. Nu! en? samuel. Het fpreekt van zelf, dat uwe vordering aanftonds moest verzekerd worden! — men heeft derhalven nog heden tot de verzegeling moeten overgaan. LO-  TOONEELSPEL. 149 lodewijk, verfchrikt. -Zo ? (ernftig;) dat 's mij niet lief. samuel. Volftrekt noodzaakelijk! — volftrekt! lodewijk, driftig. Maar hij wordt daar door geheel geruïneerd. samuel. De Hemel bewaare hem! (In vertrouwen.") Zijt verzekerd, dat er met uw geld bij Roze genoeg gewoekerd , genoeg achterom gehaald is: de geheele wereld weet het — en wij weeten 't zeker. l 0 d e w ij k, weder vrolijk. Hm! — als dat zo is! — tuchtiging kan den zedenleerenden dweeper niet fchaaden. samuel. Weet gij dan ook, dat ik langs deezen weg het oogmerk mijner liefde beter bereik? lodewijk. Hoe zo ? samuel. Ei! wat zal Juffrouw Auguste beginnen? — als zij recht ongelukkig is, moet zij 't verwerven van mijne gunst nog voor een geluk achten:«ik zai haar bij mijne nicht te Ehrenburg, als huisjjoudfter zien te plaatfen. lodewijk. Foei! fchaam u.' K 3 sa.  TOONEELSPEL. 151 (Lodewijk, veracht hem met eenige gebaarden.") Apropos! de rekeningen der gehoudene voogdijfchap zijn bij mijn' vader gebragt — hij zal ze aanftonds nazien, en dan zal de bommel welhaast breeken. lodewijk. Zeer goed! — maar Auguste? —> hoor; dat de vader aangetast worde, dat koelt mijn' moed — dat 's heerelijk! —■ maar moeder en dochter! TIENDE TO O N E E L. De voorigen. walter, daarna jacob. walter. Mijne Heeren zo even liet zig iemand bij den Heer Cancelier aandienen — en raadt eens wie? lodewijk. Raaden? — ja, wien? walter. Iemand bijzonders — iemand.... maar, men zal even zo weinig op volftrekte zekerheden wedden, als halve onmogelijkheden laaten raaden. samuel. Nu? walter. Uw Heer broeder liet zig aandienen. K 4 Ld'  160 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, PHILIP. Voor hem bid ik en zal alles wat gij doet als eene genade vereeren. FLESSEL. Zo, zo! — gij meent den koopman Drave! — ïa — »> Van 't verderf redden", zegt gij — hoe zo dan? PHILIP. Van het fchrikkelijkfte verderf; van wanhoop, waarin de letterlijke uitfpraak der wetten hem onvermijdelijk Irorten moet; en waaruit het agtflaan op den eerlijken man, op zijnen levenswandel, op de mogelijkheid van, des niettegenftaande, de gerechtigheid te zullen geuoeg doen — hem alleen redden kan! FLESSEL. Mijn kind —— de gerechtigheid moet gehand-haafd wordeH. PHILII*. Dat zal zij daarom bid ik om gerechtigheid bid ik als Rechter, als 's Vorfien gun- fteling bid ik u! — verhinder, dat de eerlijke marl niet onderdrukt worde! FLESSEL." Gij zijt een braaf jongman , naar ik zie —— van de edelfte gevoelens — van eene christelijke Vaderlandfche denkwijs ! ( Hij drukt hem de hand.) 'T verheugt mij, bij deeze gelegenheid het genoegen te hebben, met u kennis te maaken. PHI-  162 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, flessel. Deeze volmagt blijkt uit het testament niet — en een ander fchrift is er niet voorhanden. philip. Niemand der erven beklaagt zig over Drave? f les se l. Integendeel! — alzins! philip. Wie dan ? flessel. Uw broeder. philip. Neen! — neen, niet mogelijk! flessel. Volgends zijn eigen handtekening. philip. Goed! — gij i{unt echter ailes jntrekkerr — verzegeling en arrest alles! — en Drave ia vrij! (Hijftaat op en zet zijn ftoel weg.~) flessel, na hij ook zijri ftoel weggezet heeft. Vrij! —. waarom? hoe? philip. Ik blijf borg voor hem. flessel. Zeer prijslijk! .— recht weldenkend! — waarlijk zeer christelijk! — maar 't gaat niet. philip. Waarom niet? ÏLES,  TOONEELSPEL. I#J flessel. Gij zelf zijt nog niet mondig; kunt zelf ef door geleden hebben: de Overheid, als een van den Hemel den Weezen gegeven vader, moet ook uw welzijn ter harte neemen. Philips hij ftaat als verftomd. Zo hef ten minften de verzegeling op! flessel. Ik kan niet' C Philip werpt zig weder op een' ftoel.) 'T is een volftrekt onvermogen om te betaalen 5 door meerdere omftandigheden vergroot. philip, opspringende. Gij beneemt den man credit, brood, eer! flessel. Hm! — hij kan het nog weêr te boven komen! philip. Brengt vrouw, kind en vader tot den bedelzak ! flessel. Ja, lieve Hemel! — het doet mij van harte leed! — maar wat kan men doen? philip. Vergun een eerlijk burger, uit gerechtigheid, da: uitftei, dat men hun , die den Staat en Vorst bedrogen, voor fchandelijk geld overbodig doe: genieten. La fles"  164 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, flessel. Heeft men anderengunilig behandeld, zo is zulks ten hooglten onrechtvaardig, en zou, op gegronde aanklagt, voorbeeldig geftraft worden— maar hierin kan men niets doen — 't zal zelfs een geluk zijn, wanneer men, wegens onnutte verkwisting, losfe nalaatigheid in het uitzetten van de gelden zijner pupillen, den heer Drave niet tot verantwoording noodzaaken moet. philip, met bitterheid. Zo? flessel. Ja — ik zal u zeggen — Het vermogen is zeer groot — had veel beter aangewend kunnen worden — wij hebben reeds voorbeelden genoeg gehad, dat, wegens zulke den Weezen toebragte fchaden, menig voogd tot eene levenslange gevangenis veroordeeld is. philip. Mijnheer! gij hebt dan beiloten deezen weg tegen den heer Drave te vervolgen? flessel. Den weg der gerechtigheid. philip. Drave ten gronde te helpen ? flessel. Ei! Mijnheer Brook! philip, driftig. Gij pleegt eene ongerechtigheid! fles»  TOONEELSPEL. 165 flessel, toornig •wordende. Ongerechtigheid! (Pktslings fchijnende te bedwen, lacht hij.) Jongeling! jongeling! philip. Ik waarfchouw u daar voor! flessel, op een boosaartigen toon. Zeer verpligt! philip, telkens meer driftig wordende. 'T is nog tijd! flessel. Zo? — hm! (Snuif neemende:) en wanneer is 't geen tijd meer? philip, op zijn horologie ziende: zijne oogen wijd open fpalkende. Na een half uur niet meer! (Fles/el lacht) Terg mij niet I om uw eigen geluk! — terg mij niet! ZESTIENDE T O O N E E L. De voorigen. auguste, daarna jacob. auguste: zij komt fchielijk binnen, en valt den Cancelier te voet. Genade! barmhartigheid! genade! philip. Wat doet gij? (Te gelijk zegt) ,lr . flessel. Wat wilt gij?  166 DE MINDER JAAR I GE WEEZEN, auguste. Mijn Vader! mijn arme Vader! geef hem mij weder! (Opvliegende.) Daar ligt hij flaaploos en zonder krachten — ten prooje van het hoonendst, ge'ach geef hem ons weder! p hilip. Bedaar, Auguste! bedaar" auguste. Wij zullen aanftonds de ftad verlaten! — ik weet, dat gij ons niet kunt dulden ■■— maar wij gaan aanftonds voord! flessel. Waarom heeft hij een Magiftraatsperfoon mishandeld? philip. Ik was er getuige van .—■ getuige dat men hem wederrechtlijk befchimpte; dat de menschheid in hem ter verdediginge aangehitst werd — ik zweer u bij den Hemel! Drave werd ontmenscht getergd! flessel. Hij kon zig immers beklaagen? philip. Goed — hij heeft misdaan — onderzoek alles, ftraf hem, verfchoon niets! alleenlijk wees mensch! snaak allen met hem niet ongelukkig! auguste. Al mijn geluk wordt door uw huis vernietigd — 4lt zij zo! red flechts mijn' Vader — ik omhels uwe  TOONEELSPEL. 167 uwe knieën — wees weldaadig — menschlijk! ontferm u onzer! flessel. Er is niets aan te doen. philip. Sia uwe oogen neder — zie, hoe zij met doods.angst uwe knieën omvat! flessel. Mijnheer Brook! bemoei u niet met de zaaken van een ander niet! philip. Van een ander? — ik bemin het meisjen haar Vader is mijn voogd een eerlijk man! als zoon fpreek ik voor hem — ik waarfchouw u zulke eene ontmenschdheid te laaten vaaren, zulke eene chicane! flessel. En ik, Mijnheer! waarfchouw u insgelijks, zulk s:n taal te (haken. philip. De taal der onderdrukte menschheid! — eindelijk moet gij ze,hooren! (Fles/el lacht.) Lang genoeg hebben de redelijken onder de dwangzucht eens grouwelijken despoots gezucht! hier! deeze jammerende onfchuld zal hen verlosfen! zij heeft iemand, die voor haar fpreeken zal — 't ontbreekt deezen aan geen' moed—aan geen kracht! L 4 FLES-  l6S DE MINDERJAARIGE WEEZEN, flessel, En die is ? philip. Ik. flessel, Zo zo! ei f ei! philip. Uw antwoord! •— wilt gij van befluit veraa» deren, of niet ? auguste. Ach, Hemel! Mijnheer Brook! flessel. Moet ik antwoorden? philip, Waarachtig, gij moet. flessel. Zo ga in vredesnaam naar huis, en wacht de uitkomst af — Vaarwel! houd u ordentelijk flil! philip, op een vreeslijken toon. Zo als gij wilt. (Hij ml vertrekken.') auguste hem tegenhoudende. Om 's Hemels wil I wat doet gij ? philip. Mijnheer de Cancelier! ik heb niet gaarne den jfehijn van voor Don Quichot te willen fpeelen üog eens — in den naam der goede zaak jn tien naam van uw geweeten van uwe zwaare ver"  170 DE MIND ERJ A ARI GE WEEZEN, Ooms ftookt mijn vuur aan! ik — gij moogt het wel weeten • ik was het, die onlangs den weidenkenden fchrijver aanzette, dat hij tegen u fchreeve ik was het, die hem onderfteunde. FLESSEL. Waart gij 't? PHILIP. Hij werd overweldigd — gij waart nog niet rijp ik heb, in het heimelijk, de volled.glte bewijzen verzameld van uw bedrog in den korenhandel, van de godvergeten handelwijs met den Broeder mijner Moeder, dien gij, voor zinneloos, hebt gekerkerd: (geheel luiten zig zeiven:') zinneloos, zeg ik, om hem te plunderen antwoord hier op ! FLESSEL. Jongen! (Hij fchelt, waarop Jacob linnen komt: Fles/el /preekt Jlil tegen deezen, waarna hij weder vertrekt.) AUGUSTE. Vergeef't hem! Brook! Brook! wat doet gij? (Zij leidt hem ter zijde, waardoor hij verhinderd wordt op Fles/el acht te geeven) PHILIP. Laat mij begaan! —»- ik heb volledige bewijzen van zijne fchandelijkheid, te gelijk met de ellende der Vaderlanderen , en het gefchrei van ongelukkige Weezen, zal ik ze den Vorst voor oogen leggen. FLESSEL. Vertrek, domme grootfpreeker! j— beproef uwe krachten. ?HI-  TOONEELSPEL. 171 PHILIP. Dat zal ik! dat zal ik! FLESSEL. Beproef wat uwe mode-waan, die 't laage gemeen eigen is, zal uitwerken.' PHILIP, De Vorst komt heden nog te rug! ■ hij is 's Lands vader hij is mensch! ■ hij zal mij hooren.' wat beveiligt u bij uwen roof, dan de zwakke keten der ceremonie! — ik breek dien! (Fles/el lacht.) Bij den Hemel, ik breek dien' —als een vrij burger draag ik hem in de taal der wanhoop de zaak van het reeds meer dan half uitgemergeld Land voor; en , eer de zon ondergaat , roept gij wee over u, en uw huis. (Hij rukt Auguste naar zig toe, en vertrekt met haar — Flesjel gaat eenmaal heen en weder ■ vervolgends fchielijk naar de deur, die Brook ukging blijft jlaan —— gaat naar het midden van de kamer - van daar, zig bepaald hebbende, naar de tafel, en fchelt) Z E'  172 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, ZEVENTIENDE TOONEEL. flessel, philip brook, van vier Cancelarijdienaars omringd, zonder hoed en degen: daarna, lodewijk brook, samuel, walter. flessel. Nader, Heer Brook! (Tegen de dienaars) Vertrekt gij tot ik fchel. (De dienaars vertrekken.) Wel nu? philip, op een vasten toon. Wat wilt gij van mij ? flessel. Verfchrikt? — bleek? . groote oogen? ——. zo fchielijk verpletterd, werelddwinger? gij hebt het masker afgelegd — ik zal 't nu ook doen. (Naeenige oogenblikkentoevens)]or,geïmgi.mve krachten zijn niet toereikei.d, om mij een grijn van deeze magt te beneemen - een grijn is te veel, om u in 't verderf te (tonen. Wilt gij met een waar berouw om vergeeving fmeeken, en ftilzwijgendheid zweeren? zo haast u vertrek uit het land, en alles'zal vergeeten zijn. philip. Neen ! f l e s s e l. Gij, die mij een half uur tijds van bedenking gaaft, wilt gij dat nu? of wilt gij voor de laatfiemaal het daglicht gezien hebben ? PHI-  TOONEELSPEL. 173 philip. Ban en boei helpen u niet! — uw gezworen vijand leeft overal — moorden moest gij mij, en daartoe zijt gij te lafhartig de Hemel ziet u en mij , hij breekt kerker en ketens uw loopbaan is beperkt; buiten dat perk kunt gij niet. flessel. Worm! ik heb ü in mijn hand of ik u verpletter dan u doe kruipen wie zou er zig aan gelegen laaten liggen? wie zou het verantwoorden ? ik! de ziel der magt, de hand van den Vorst! — wat blijft u overig^ — ft0f! philip, verheven. Mijn hart! FLESSEL. Nu dan ga ■ fmacht in ketens! droom daar van wraak, terwijl uw wijzer broeder u hier uitlacht. PHiLir. Mijn broeder! ha .' thans mogelijk! (Hij reept.) Lodewijk! Lodewijk! QHij wil mir de deur kopen.) Lodewijk! hoort gij niet? flessel: hij doet de deur op Jlot. Razend mensch ! PHILIP. Lodewijk! Lodewijk! ik roep de ftem des bloeds in u op! te hulp ! te hulp! flessel, hij fthelt. Houdt hem te rug! L©-  ï«2 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, lod e wij fc. Spreekt gij daar van. (Driftig.) Dat is (Biddende.) Mevrouw! agatha. Gij, die ons nog nimmer een vrolijk uur bezorgd hebt, hebt ons in één oogenblik ongelukkig gemaakt ; maar uw gevoel van eer is verdorven, en met dat gevoel elke tedere gewaarwording — hoe ware het anders mogelijk, uwe Voogdes als bedelaarfter , bedelaarfter door den zoon haarer boezemvnendin, voor u te zien ftaan. lodewijk, fterk aangedaan. Ach! daar ik.... agatha. Gij hebt het meisjen liefde voorgehuicheld, gij hebt haar trouw voorgelogen: zij mint u, zij zal u eeuwig minnen — gij verlaat haar als eene fchandvrouw'—langzaam uitgeteerd zal zij ten grave daa. !en; ten grave, dat wij voor haar moeten af bedelen, lodewijk, Hemel! houd op! agatha. Gij wordt man -- gij wordt vader: wanneer gij *ens, vol hoops, op uw kind nederzien zult wanneer gij eens oogenblikken zult beleeven, gelijk ik heden;'op een verheven toen) zo kome geene herinnering deezer oogenblikken in u op! (Bedaard.) lkontfla u »an alle uwe beloften! vergeef u alles;en , (met nadruk,) ffift deezen wensen zullen wij voor eeuwigfcheiden, (Zij  l«4 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, LODEWIJK. Dien zou ik vrijheid bezorgen , die de mijne beneemen wilde? agatha. Hij! hij u de vrijheid beneemen? LODEWIJK. Mij als een doorbrenger mijner goederen, voor Onmondig te doen verklaaren; dit was zijn elendig voorneemen; hierop drong hij nog deezen morgen bij den Cancelier aan; en toen het hem niet gelukte, vergat hij het vroome masker, en fpeelde den raazenden duivel; riep zelfs, toen men zijne vermetelheid ïtrailen wilde, mij te hulp. agatha. Daarom —- daarom? wie fpelde u deezen logen op den mouw? — om dat hij onze zaak behartigde, de boosaartigheid des Canceliers trotfeerde, ge. hermen dreigde te verraaden; om dat.... daarom zit hij gevangen! Hemel! mijn dochter was er bij! LODEWIJK. In zijne brieventas ligt het gantfche ontwerp, met bijeenverzamelde bewijzen en getuigenjsfen van fchanddaaden, welken zij mij aantichten, a gatha. Hebt gij ze gelezen? LODEWIJIf. Neen, maar.... ASA.  TOONEELSPEL. 185 AGATHA. En gij gelooft het? LODEWIJ K. Qm dat de Cancelier.... AGATHA. De zelfde is, die uwen Ooin liet opfluiten! Brook! red uw' broeder — ik bid u, als broeder als mensch — hij is waarlijk onfchuldig! LODEWIJK. Goed — Men zal mij die brieventas geeven — maar gij zult zien.... AGATHA. Niet zo ■— ga in uvvs broeders huis! — de Hofraad is daar bezig met zijne papieren te doorzoeken — haast u! aanftonds! LODEWIJK. Des te beter! 't is niet ver van hier ik wil zelfs den Hofraad onder een voorwendfel herwaard* brengen — hier, in deeze kamer.... AGATHA. Ik bid u.... LODEWIJK. Ga in de zijkamer — wees overtuigd, hoe ik onderzoek, en wat ik vinde >— zo zeker echter de waare deugd uit geen ftemmig gelaat optemaaken is, zo zeker is mijn broeder een fchijnheilige duivel. (Hij vertrekt.~) M 5 DER.  186 DE MlNDERJAARIGE WEEZEN, DERDE TO O N E E L. agatha, auguste: daarna lodewijk brook en samuel. auguste, die, op het toeflaan der deur, fchielijk komt inkopen. Is hij weg? agatha. Men heeft hem met een aaneenfchakeling van logens en boosheden geblinddoekt; zeer moe jelijk zal kij te overtuigen zijn — ik twijfel er met recht aan; en dan zijn wij allen geheel verloren, en zijn broeder ook — dit ongelukkig misverftand ■ fchijnbaare voorkeus , die zijn' broeder gegeven Wordt — ik vrees altoos van die zijde. auguste. Er gaan zeer veele lieden voorbij — de meesten blijven flaan en zien naar het huis zo eveH hoorde ik duidelijk onzen naam noemen —— zo maar niet.... agatha. Wat? auguste. Een nieuw ongeluk — of — ach mijn Vader! <— mijn arme Vader! sa-  TOONEELSPEL. 187 samuel, van buitent Ik kan waarlijk niet! l o d e w ij k. Ei, talm dan niet! agatha, Zij zijn 't; laat ons gaan? auguste. Wie dan, lieve Moeder? agatha. Volg maar. (Zij gaan m het cabinet.) l 0 d e w ij K, trekt Samuel binnen. Het wordt mij anders te laat, zeg ik u. samuel, een groote brieventas onder den arm hebbende Te laat? dat 's zonderling! -— als ik u nu in het geheel niet ontmoet ware? lodewij k. Zo had ik u gezocht. samuel: hij wil vertrekken. Kom tea minften op uw kamer! lodewijk. Wij zijn nu hier. samuel. Zeer ongaarne, zeg ik u — zeer ongaarne — denk maar eens, bij deeze omftandigheden! de lieden vervolgen, en beangftigen ons met klaagen, bidden en jammeren.  188 DE MINDERJAARIGE WEEZEN» LODEWIJK. Pah! J S A M U E L. Daar bij heb ik ook zeer veel haast: mijn Vader wacht naar mij. LODE WIJK. Slechts twee woorden — gij hebt dan, op mijn' naam, de klagt tegen Drave ingeleverd? SAMUEL. Ingeleverd? (Hij lacht,) en best bezorgd! L O D E W IJ K. Goed: zo haast ik meerderjaarig ben, geef ik Drave alles te rug. S AM UEL. Daar zal de Hemel u voor bewaaren, hoop ik. L O D E W IJ K. Dat hij dan op zijn gemak betaale! maar zeg mij toch eens wij verlieten heden elkander zo fchielijk, dat ik niet weet, hoe — Waarom zit zit mijn broeder gevangen ? SAMUEL. Om dat hij u voor een doorbrenger wilde laaten verklaaren, zig tegen uw huwelijk verzette5 en zig, volgends het artijkel uit het testament, zig tot u voogd wilde opwerpen. L O D E W IJ K. Die zachtmoedige duivel! — goed maar waarom wilde uw Vader mij niet in de kamer jaaten ? SA.  TOONEELSPEL. 189 samue l. Kent hij uwe drift niet? mijn Hemel! zulks had immers een bloedbad tusfcuen de beide broeders kunnen aanrechten? 1 lode w ijk. Waarom gaf men mij die verdoemde brieventas niet ? samuel. Die brieventas ? — zij is door den haast vergeten geworden gij kunt ze krijgen: zij bevat de ftiptfte aantekening uwer dwaalingen , maar zeer zorgvuldig tot misdaaden verdraaid; bewijzen tegen u van de hoogefchool; getuigfchriften en klagten des reftors tegen u in 't kort ; de gronden , waarop het fchoone ontwerp gebouwd was. lodewijk, woedend. Hel en duivel! geveinsde fatan! — kom, laat mij ze zien. (Zig naar de deur van het cabinet keerende.) Nu, niet waar? (hij lacht,) zulk een' verdedigt gij nog? ■— Toon mij zijn hand! —- Ik wil deeze echte bewijzen van de boosheid eens dweepzuchtigen broeders laaten drukken. (Hij wil hem medeneemen.) Kom! laat ze mij aanftonds zien! kom! samuel, verlegen, en op zijne plaats jl aan blijvende. Als mijn Vader maar t' huis is! lodewij k. Hij wacht u immers? «A-  ioo DE MINDERJAARIGE WEEZEN, samuel. Dan zijn het ook nog maar de aflchriften want de oorfpronglijken.... Lodewijk. Zult gij waarfchijnelijk wel bij u hebben, daar gij zijne bureau hebt opengebroken I — laat mij deeze papieren zien! samuel. Niet te driftig — de oorfpronglijken — zijn —• hier — niet onder. l o d e w ij k, verwonderd. Niet? samuel. Neen. l o d e w ij k , koel en langzaam. Wij zullen zien — toon mij de papieren! samuel. Ei, wat zoudt gij daar aan zien? lode wijk, ernftig. Wees zo goed!.... samuel. Wie kan die thans doorzien ? 't zijn louter kleine ftukjens papier — uittrekfels — mengelingen Oden op de onderdrukking van tirannen treurdichten op de geftorven vrijheid —. 't is de moeite niet waardig dat gij er uw' tijd mede doorbrengt. l o d e w ij k , met de amen over elkandergeflagen. Dat is een zonderlinge weigering. SA-  TOONEELSPEL^ m samuel, gebelgd. Heb ik u niet zonneklaar genoeg overtuigd? lodewijk. Voleind! samuel, driftig. Hebt gij mistrouwen op mij ? lode wijk. Deeze vraag kon het mij geeven» samuel; hij doet de brieventas open, neemt, onder voorwendfel van de papieren op de tafel uitéén te fpreiden , handig een zamengebonden pakjen van twee vingers dik, uit den hoop, en verbergt het onder zijnen rok. Daar ~ hier — en daar — en dit nog! _ zo! nu is 't alles: zijt gij nu overtuigd? lodewijk, die het wegfteeken van 't pakjen hoewel viugcig, bemerkt heeft. Hm! - waar! - ja ja.'c zijn verzen_ fentimen. teelegekheden-b\\]km van poëtifche woede -waarlijk, dit is 't alles _ ik deed u onrecht - vergeef het mij! samuel, met eenen zekeren hoogmoed. Ik moet u zeggen, dat dit gedrag mij ten uiterften beledigt. l odewijk. Vergeef mij mijne twijfeling. samuel. Dnt ik zeer ernliig verzoek dit in het vervo'g natelaaten.  102 DE MINDERJAARIGE WEEZEN, lodewijk. Laat ik u flechts beduiden.... samuel, driftig. Dat een ander waarlijk iet foortgelijks niet ongeftraft doen zou. lodewijk. Zeker niet maar denk ook eens dat mij de gantfche ftad een booswicht noemen zoude, als ik, zonder overtuiging, tegen mijn' Broeder handelde; daarom : (opééns eenen vasten toon aanneemendeO geef mij ook dat bondeltjen! samuel, doodlijk verfckrikt, en geheel zonder beweeging. Welk bondeltjen? lodewijk. Dat gij hier uitnaamt, en daar inftaakt! geef! samuel, geheel buiten zig zeiven, echter ernftig en zacht. Maar... l o d e w ij k. Hier! samuel. Ik lodewijk, woedend. Hier, zeg ik! SA»  TÖONEELSPËL. ip-j (Samuel, geeft hem het pakjen; herfielt zig geduw rende dat Lodewijk leest, en men ziet hem vervolgends weder met een fehaamteloos voorhoofd.) (Lodewijk, leest.) Oorfpronglijke Hukken, betreffende mijn voor„ neemen: een affchrift hiervan is bij den Heer „ Arends; het andere in mijn roode brieventas." A ha! nu zal alles aan den dag komen! (Hij opent het pakjen, en leest verder.) „ Getuigfcbrifc van den Licentiaat Aarbach, we„ gens den Oom Servaas." „ Aan de poort der Eeuwigheid, doch volko., men bij mijne zinnen, bekent mijn angflig ge,,' weeten, dat ik uwen Oom Servaas, op hoog „ bevel, volgends bijliggende oorfpronglijkeftukken bedriegelijk gediend heb: door het koopen van „ valfche getuigfchriften werd hij voor krankzinnig „ verklaard, het welk hij echter nimmer was: hij is als „ een misdaadiger gehandeld: ontferm u over zijne „ grijze hairen! en vergeef mij, geiijk de Heme, * m,j vergeeft, voor wiens gericht ik nu wel haast i, verfchijnen zal." AARBACH. (Hij doet een ander papier open ) Mijns Ooms beeltenis! hij was de lieffte broeder fijner moeder. (Hij droogt zijne traanen af.) Nu de oorfpronglijke bijlagen? (Hij doorbladert e enige N hiêJ  *P4 DE MINDÉRJAARIGE WEEZEE, Meven.) Duivels! —brieven van uws vaders eigen hand, opgevuld met omkoopingen! verder: ( Hij leest een opfclmfi ) „ Brieven van den koopman Virrini te Peters», burg, waaruit bij quitantie blijkt, dat delaattlein„ koop van koorn voor de armen.fleehts 2oocoRijksd. „ bedragen heeft." Verder: „ Bewijzen van de Vorstlijke Rekenkamer, dat „ de inkoop van koorn den Vorst tegen 38000 Rijksd. „ aangerekend is." Wat's dat? ( Terwijl hij een ander opfclfrift ziet."} „ Mijn testament, in gevalle ik onvoorziens „ kwame te llerven." (Hij doet het open, leest een tijd lang Bit, en vervolgends overluid.) „ Onder beding, dat hij mijnen ouden Oom „ redde, wanneer ik het nog niet doorgezet mog„ hebben, zij mijn eenigfte erfgenaam, mijn broe^ „ der Lodewijk Brook." (Hij ftaat een wijle tijds verftomd; gaat voords met wijde flappen naar Samuel, en zegt op een' toon , welke de hoog/ie wanorde des harten te kennen geeft:) Zie mij aan! ■ samuel, koel en overluid. Wel nu? l o d e w ij k, op een klimmenden toon. Merkt gij niets aan mij ? samuel. Wat dan ? (Opmerkzaam.) Neen.  TÖONEELSPEL. 195 LODEWIJK. Hebt gij ook geen voorgevoelen? SAMUEL. Waar van ? LODEWIJK. Gefchiedt er geen teken in de Natuur als eerï goede Engel zig des zondaars weder erbarmt? Ziet gij niets aan mij? — zo kom, voel! voel hier — voel, hoe dit harr (laat — berouw — berouw —— bitter berouw voor mijn' broeder - wraak en verderf over ui samuel: na den growwzaamllen Schrik» Wat zegt gij ? tOD EWIJK. Gij zijt gevangen, fatani gij zijt verloren — door uwe makkers —— door mij! samuel, half tér zijde. Vervloekt! ■— vervloekt! lodewijk. Van fouten hebt gij mij tot dwaaling; van' dwaaling hebt gij mij tot misdaaden gebragt; thans wüdet gij mij tot gruwelen vervoeren! uwe boosheid heeft het op mij gemunt; de gantfche ftad veracht mij, de fnoodfte booswicht fchaamt zig mijner. SAMUEL. Gij hebt beloofd lodewijk. Wee mij, dat mijns Ooms lijden mijn hart niet beroerde! -— maar broedermoord ~~~ neen, mensch! tot broedermoord waren mijne zenuwen nog N a nier.  TOONEELSPEL. 197 (Hij voert hem bij den arm de kamer uit: dit weg gaan meet intusfchen van de zijde van Samuel niet lagchende gefchieden.) VIERDE T 00 NEE L. agatha, auguste, daama servaas, van buiten. agatha. Dat is te fchandelijk.' deeze gruwelen zijn te Eonneklaar: is Brook te lafhartig, om van deeze bewijzen gebruik te maaken, zo begeer ik zelve bij den Vorst aangediend te worden. auguste. Ach,lieve Moeder! de elende zijner onderdaanen kan hij flechts uit papieren kennen, en die blijven ongelezen in zijn* zak. agatha. De ftad is in gisting; 't hof is buitendien reeds federt eenigen tijd in beweeging; de kabaal flaapt niet — ais vrouw, als moeder, tot het uiterfte gedreven, heb ik niets meer te vreezea: zij zullen ondervinden, dat wanhoop dikwijls zeer vermogend \u (Servaas klopt aan.) AUGUSTE. Wat was dat? N-3 A«A-