X> E S C H 1 M y a V B O C A T I U &   wh- % e SCHIM BOCATIUS; of d k geneesmeester ZWAARMOEDIGER Verhandelende een menigte zinryke, [chertzsnde en fnaakfe Invallen, Geestige Vertellingen, Leerzaame Fabelen, Kortswylige Graffchriften, vernuftige Vraagen, alwaar de Boer en Boerin fliepen, welke laatfte met haar agterfte bloot ten bedde uitlag. De Student niet anders meenende, of het was een zyner Maats die op den uitkyk lag naar de Bry, hieldt de Pollepel vooruit, zeggende: Ha daar! est nu, ais 't op is , zal ik ntttr baaien. De Boerin mid;  C 5 ) midlerwyl een fterkc wind ontïHegende, voer hy voort: Hos leg je zo te blaazenï De Bry is immers lang koudl Slok maar Vinnen* of ik fla je de lepel met zatat de Bij in je irtnie. Ziende dat 'er evenwel niets van kwam, en 't wagten hem beginnende te verdrieten, riep hy: Let dan voor dia Drommel1, en kletfie terzelver tyd de lepel met Bry de Boerin tegen haar agterkwartier, dat hem de brokken om de oor«n fpatte. Doch welhaast zyne misflag bemerkende, maakte hy zich fchielyk weg en kroop op handen en voeten naar zyn* legerfteê De Boerin des morgens iets Ongewoons aan haar agterdeel ontwaar wordende, meende niet anders, of zy had zich bevuild, en gaf zulks haar Man te kennen; die haar daarop te gemoet voerde: Ja Knuw, dat geloof ik we/, gywoudt die arme duivels gijieren, avond geen eeten geven* daarvoor zyt gy nu geftraft geworden, dat u dt Bry van nacht weder ontlosten is. A 3 Jfe  C 6 ) f~— — 1 ——. De fchrandere Kuiter. By de laatfte Revue in Silezië.i wierdt een gemeene Pruisfifche Ruiter zeer fchielyk in eenOflicier herfchcpt;het welk hy aan zyne vlugheid van geest te danken hadde. Deez' Ruiter veele Lidtékens in 't aangezicht hebbende, vroeg hem de Koning: In welke Herberg hy dit gelag wasfchuldig geblezen? Te Collin, antwoordde de Ruiter, alwaar uwe Majefteit die groole Maaltyd betaald heeft gehad. Dit Houtmoedig antwoord behaagde den Koning, die van hem wegreed en zeide: Adie Heer jUitmeefter 1 • Met of zonder Equipa- gief riep hem de Ruiter na: — Met JEquipagiel voerde hem den Monarch weder te gemoet; die deeze tweede Kwinkflag aier wciniger dan de éérfte be« viel. ö3»  ( 7 ) Gepast Antwoord. Een vetgemefte SmulbroSr, een zyner goede Vrienden vraagende; of zyn' Landheer laatstmaal groote Zwynen op de ]igt gevangen hadde ? kreeg fluks tot antwoord : Ja log, Myn Beer* zy ware» vau beloop zo groot als gy. De Geregelde Huishouding. In een zekere voornaame Stad, floopeens heimelyk een Dief in een aanzieniyk Huis, met oogmerk, om iets van zyn gad ng te befchaaren. Doch, terwyl hy op de derde verdieping daarmede bezig was» wierdhy op de daad betrapt, en met goede Rottingolie tot op de tweede verdieping geëscorteerd, alwaar hy een evenredig-onthaal van de verdere huisgenoten ontfing, waarmede hy tot de onderfte verdieping wierd begeleid, daar hem op nieuw een rykelylee portie ftokflagen wierden toegeA 4 deelt,  ( € ) deelt en met een warme huid de voordeur uitgedreven. De Dief op ttraat gekomen zynde, keerde zich om, zag het huis van boven tot beneden, met de grootfte verwondering aan, zeggende overluid: Zü'lk ten? geregeld» Huishouding, had ik m$ nooit durven inbeelden, dat bier in agt genomen ■wierdt. De Belagchelyke Wedding, of dé Gewaande Stommen Een jong gehuwd Man, die een fraaije Vrouw had, woonden te zaaien in ecn huis op het Land, 'c welk aan de weg uitkwam. Het gebeurde eens op een avond, dat zy vroeger als naar gewoonte te bed gegaan zynde, de voordeur onwetende hadden laaten open ftaan. Wanneer zy nu een poos te bed hadden gelegen, vraagde de Man aan zyne Vrouw, of zy de deur wel had toegedaan? Deze antwoordde van neen, denkende, dewyl hy 't laatfte te bed was gekomen, dat hy ze gefloten foadt, verfoekende dieshalvén, dat hy zoude ep-  ( 9 ) ©pftaan om ze te fluiten. De Man zeide, dat zy 'er de naalte toe was, dewyl zy vooraan in 't bed lag. Na hier over nog veele woorden te hebben gewisleld, kwamen zy eindelyk tot het befluit; dat de geen die het éérst zyn mond weder zoude open doen, verplicht z^ude wezen, de deur te gaan fluiten. De Man, om zyn woord te beter te houden, kroop van (tonden aan heel diep onder de dekens, en zweeg ais een muis. Intuslchen een Reiziger voorbykomende, die in zyn weg verdwaalt was, dit huis open ziende, trad ter deure in, om naar den regten weg te vraagen; doch niemand beneden ontmoetende en geen gehoor krygende, hoe luid hy ook riep, nam de vrymoedigheid en liep de trappen op, 0:ii te zien, of hy boven in huis geen volk zoude aantreffen, en kwam al roepende en fchreeüwende tot in de kamer, daar de gewaande Hommen te bed lagen. Door behulp der Maanefchyn de Vrouw eindelyk in de bedfteê gewaar wordende, vraagt hy haar naar de weg; doch deze gaf geen het rninfte antwoord , offchoon zy met de oogen open lag. Hy A 5 treed  C ip ) treed nader by, vat haar aan, fchud haar by den arm , en hernieuwd andermaal zyn vfirfoek, maar krygtal geen befcheid. Dit ftilzwygen maakt hem nog itoutmoediger, en doed hem de vryheid gebruiken, van haar te kusfen; het welk zy zonder 't geringde tcgenfpreken komt te dulden. Hy gaat vervolgens by haar op de bedplank zitten, betast en bevoelt haar naar zyn welgevallen. Ten laatften legt hy zich by haar in 't bed, en verricht by haar het werk van haar Man ; al het weike met het volkomenfte gedult verdragen wierdtWanneer zich onz -n Reiziger genoeg met haar vermaakt hadde, ryst hy van haarzyde op, gaat ter deure uit en vervolgt zyn' weg. Zo dra hy vertrokken is, zegt de Vrouw tot haaren Man: Hoe is 't mogelyk, kind lief, dat gy alles met zo veel lydzaamheid hebt kunnen dulden? Ha\ Ha! riep de Man, ik bekdeWedding. febap gewennen! Gy hebt bet éérst gtfproken, hygevolg, moet gy de voordeur toemaaken. Het Vrouwtje ftond vergenoegd op, en gehoorzaamde haaren Man. De  { II ) De Eenvoudige Boodfchapper. Een onnozele Boer, wiens Vader, op *t uitterfte lag, wierdt in den nacht geftuurd om de Priefter te haaien. Méér dan drie uuren voor 't huis der Gceftelyke geftaan hebbende, tegens wiens deur hy van tyd tot tyd zagjes aanklopte , ftonden de huisgenoten eindelyk van zelfs op, en lieten hem in. Toen hy by den Paftoof kwam, zeide hy tegen dezelve; dat hy langer als drie uuren voor de deur had Haan fchilderen: Waarom hebt gy niet harder aangeKlopt ? vraagde hem den Paftoor: Ik was bang dat ik u Eerwaarde zou wakker maaken, antwoordde hem de Eenvoudige Boodlchapper. Wat wilt gy dan hebben ? hernam de Priefter: De Boer voerde hem weder te gemoet: Myn Vader ligt op 't uitterfte, en ik kwam u verrocken, hem de laatfte Kerkgeregten te willen toedienen.— Als hy reeds over drie uuren op 't gypen heeft gelegen, zeide de Priefter, zal hy nu gewis al dood zyn, en gevolglyk is myne te-  < y tegenwoordigheid overbodig. Gantfcb nietï fprak de Boer, myn Buurman beeft my beloofd, dal by hem xo lang aan de praat zal houden, tot gy komt. De Beflreden Aanvcgtingen. Een jong Meysje, dat de gewoonte had, altoos voor de zegen uit de Kerk te gaan, wierdt op een tyd, van den Paftoor daar over beftraft. Zy vraagdehem, waarom zy op de zegen zoude wagtcn ? Deze antwoordde haar; het gefchiedde alleen, om dat zy van de booze aanvegtingen zoude bevryd blyven. Het Meysje merkte dit op, en kwam by vervolg, eer zy uit de Kerk ging, een kruis voor haar vcorhoofd, een op de borst cn een zeer groot op haar buik te maaken. De Paftoor zulks m3êr dan eens opgelet hebbende, vraagde haar weder: Waarom zy op die plaats zulk een groot kruis maakte? Acb\ Heer Pafoor, zei ze, '/ gefebied, cm dat ik aldaar ds grsoifle Aanvegtingen bebfo. Het  ( 13 ~) >—< . , .... — ., Het Gelukkig Kaart/pelen. Wanneer zeker dapper Veldoverfte, die te gelyk een zeer kortswylig Man was, eens in de tegenwoordigheid des Keizers Maximilidan, met meêr andere voornaame Officieren op de kaart fpeelde, terwyl de Keizer bezig was, in diepe gedagten door de Zaal te wandelen, gebeurde het, dat deOverfte drie Koningen kreeg. En, dewyl hy zyne Majefteit, gaarne aan zyn diepzinnig gepeins wilde onttrekken, riep hy onverwagts overluid: Myn Heerenl Ik bib vier Koningen ! Hebben die niet alles gewonnen ? De Keizer dit hoorende, ging naar hem toe, om zyne kaarten te zien; en doordien de anderen zyne vraag met ja hadden beantwoord, vatte hy den Keizer by de Rok, wierp zyhe drie Koningen op tafel, en zeide: Hier beb ik de vier del De Keizer, die hembyzonder wel mogt lyden, vond deze fireek, waarmede hy hem van zyne treurige befpiegelingen had weeten' afceleideu, zo voldoenende, dat hy hem op' flaande voet tot Generaal verhief.  De aangenaams Kafïyding. Zekere Bruidegom, by Huwelykfche 1 Voorwaarde van zyn toekomftige Schoonvader, tienduizend Daalders tot een Bruidfchat verfproken zynde , begaf zich na de voltrokken Egt tot denzelven, om dat geld in te vorderen; doch wierd van tyd tot tyd met de betaalir.g uitgefceld. Wanneer hem nu zulks begon te verdrieten , zeide de jonggetrouwde Man tegen zyn Schoonvader: Zo gy my geen voldoening geeft, zal het uwe Dochter misgelden. Hy ging hierop naar huis, ontbood zyn Vrouw by hem in de kamer, beval haar, zich moeder naakt uittekleedcn; het welk gefchied zynde, zeide hy tegen haar: Uw Vader betaald my niet, daarvoor zal ik u ftraffen, en kaftyde haar op eene wyze, die haar alleraangenaamst was. Des anderendaagi, en ook eenige volgende dagen , vervoegde hy zich weder by de Vader ; _ doch niets bekomende , moest zyn Wyfje telkens de meergemelde ftraf ondergaan. Dan de betaaling al te lang vcr- traa-  C «5 ) traagende» wlerd hy het Kaftydcn moedeen na.n zyn gemak. De jonge Vrouw,met zeer te vreeden, dat zy zo met rust wierdt geiaaten, zeide eindelyk tegen haar Man, Myn F ader moet u zeker lyk betaald hebben: wyl ik zo veelt dagen geene kaflyding van u bebbe ontfangen. De Herdoopte Tabakrooker, Een perzoon uit vreemde Landen, als Lakei in dienst komende by een voornaam Heer, dat een fterke Liefhebber van tabakrooken was; doch welk tyd verdry f de knecht zyn leeven niet meêr gezien hadt, noch zeifs niet wist, wat eigentlyfc tabak was, kwam onvoorzienst in de kamer, alwaar zyn Heer een pyp tabak z&c te rooken. Zodra hy de damp uit de mond van zyn meefter zaakomen, verfchriktehy geweldig, en verbeelde zich niet anders, of zyn Heer ftond van binnen in volle brand, liep dus zeer fnel uit het vertrek, haalde fluks een emmer met water, en goot ze zyn Heer over de kop; die nier, we-  C *6 ) wetende wat hem overkwam of zulks re beduiden hadde, overend fprong en luidkeels riep: JCerèü ieat drommel dotd gy? — Ogl Myh Heer, gaf den Bediende met half fchreijende oogen ten antwoord, ik meende dit u ganfeks fyf van binntn in de vlam ftond, en tragtte dezelve nog by lyds te ktfeben. Welk' drinkgeld den onnozele hals hiervoor bekwam, ken men zich lietelyk voorftellen. Be Langs Slaaper. T^cn Man had twee Zoonen, waarvan deri JU cc"en zeer vlytig, en den andere zeer traag was. De éörfte ftond s'morgens heel vroeg op, en den ander fliep meest tot den middag. Nu gebeurden \ op een morgen , dat de naarftige Zoon een beurs met geld op de ftraat vond, die hy met groote blydfchap by zyn' Vader bragt. De goede Man verwonderde zich niet weinig over den vond, en kwam met de beurs in de hand in de kamer van zyn' oudften Zoon, welknog te flaapen lag. ziet eens, gy luijaard J zei-  C 17 ) zeide hy, wat uwen Broeder al zo vroeg gevonden heeft! Dit zyn de vruchten van de naarftia;heid en 't vroeg opftaan: Gy zoudt wel hondert Jaaren te bed leggen , zonder noch een duit of een penning te vinden. De pas ontwakende, begost eens te geeuwen, Wreev zyne oogen en zeide heel koeltjes: Ja, ja, myn lievt Fatierl als de Man, die de beurs verkoren beê/t, z» wys was geweest, als ik, en by bad tot op demiddag toe te bed b'.yven leggen, zo zou myti Broeder zyn Goudbeurs gewis niet gevonden hebben. De welbetaalde Nieuwsgierigheid. lïvenManzieke Juffer, vraagde onder anderen eens aan een olyke Schalk, die zy met haar gedurig vraagen byna half razende had gemaakt, wat Nieuws 'er in de Stadt was? Niets anders, zeide hy, als dat men befloten heeft, om de Juffertjes, die kleine mondjes hebben, Twee Mannen te geven. Is 'f mogelyk! riep de nieuwsgieB lig»  ( 18 ) rigfte Vraagfter, en trok haar mond zo nauw toe, als zy maar kon, vraagende wyders : Maar wat zullen dan die geenen hebben , die wyde monden hebben ? Die zal men Drie Mans geven, hernam den ander. Fluks fpert zy haar mond, met een hartelyk gefchater van lagchen, tot aan haare ooren wyd open, op hoop van ook Drie Mans te zullen krygen: Zie daar ds Vrouwelyke begeerlykheid! — De Vaderlykc Voorzsrg. _Een Vader zynen Zoon willende uithuwelyken op zyn agttiende Jaar, wierd daarover van een zyner goeden vrienden berispt, die hem zeide; dat het noch te vroeg was, zyn' Zoon een Vrouw te geven, en dat het beter ware, daarmede te wagten, tot dat den Jongeling zyne Jaaren van onderfcheid zoude hebben bereikt. De Vader antwoordde : Gy bedriegt u , myn Vriend, myn gejlagbt moet voortgeplant worden, en veagt ik lot myn Zoon wys wordt, vrees ik, dal èy wit zal willen trouwtn.  C 19 ) De Dubbelde Eed. X~\js eens eenige Burgers den Eed zouden, afleggen, gebeurden hec,dat een onderden hoop, zyne beide handen opftak. Wanneer hem gevraagd wierdt, waarom hy zulks deed? gaf hy ten antwoord: Afjj» Buurman is ziek , ik zal maar ma een vot zyn Meeseer om te do;n was; dieshalven neerad deze een lepel, roerd alles weder onder een, en draaic de fchotel om en weérom. Hier over wordt de Snyder zo obftinaat kwaad s dat hy de fchotel met moes vierkant ten verifiëren uitfrnyt. Dc knecht dit ziende, neemd fluks het tafellaakcn, met alles wat 'er op is, rolt het in elkander en werpt het de fchotel na, zeggende: Ze Baas \ zullen wy van daag in den tuin eeten ? De Snyder zyn gemoed niet kunnende koelen, iiep vei noord de deur uit, cn ging naar de Kroeg, daar hy zich donken zoop — Een fraaije voldoening voor een Man van gezond oordeel.' Het Verbeelde Spook. T? _LL/en Man, die met een boosaardig Wyf was opgelcheept, fliep eens op een nacht alléén, wanneer hy zich verbeelde een Geest of Spook voor zyn bed te zien; waarover hy in den éérften opfiag niet weinig ver-  C 2« ) verfchrikte. 'Eindelyk zich herftellendc, vroeg hy: JVie zyt gy ? doch geen antwoord bekomende , vervo'gde hy even ftoutmoedig: Zo gy een Engel zyt, zult gy my geen leed doen*' en zyt gy een Duivel, vertrouw ik, dat gy my ook niet zult misdoen, dewyl wyaan malkander zyn vermaagdfcbapt* want ik ben met u Zuster getrouwd. De Smit met zyn Hond. Een Fabel, X Iet verdroot zekere Smit, die altoos even naarftig was, als hy zag, wanneer hy in zyne Smeedery bezig was met arbeiden, dat zyn Hond gedurig by hem lag, en fiiep, echter tcrftond ontwaakte en overend fprong , zo dra de Smit zyn hamer nederlei en naar binnen ging om te eeten; verwagtendc den Hond als dan zyn aandeel van de maaltyd , even als of ze hem in wettigen eigendom toekwam. Toen de Smit nu zulks op een tyd weder met groot mis- noe-  noegen aanzag, zeide hy: Loop hein, lutje Hond, gy zyt niet wa*rd, dal gy leefd, ■want terxeyl ik viytig 'fiae te werken om een ftukje brood, verjiaapt gy uw kostelyke tyd; »n zo baast rammeid de deur myner eetenskast niet, oj gy ontfluit uwe vaakerige oogleden, kwispelt met uw ftaart, bunkert al rondsom my been , en verwagt, dat ik u de vruchten myner zuuren arbeid home medetedeelen. —— Deze Fabel leerd ons, dat die ioort van mentenen, welke zich met het zweet hunnes Evennaasten zoeken te geneeren, en geen vlyt betoonen, om zelfs hun levensonderhoud te zoeken, niet verdienen onder het getal der redelyke Schepzelen geteld te worden. De Belagchelyke Nedrigheid. li/en mooije jonge Dame wierd eens van een Heer het Kompliment gemaakt, datzy de fchoonfic Vrouw was, die hy ooit in ayne leeftyd had gezien; waarop zy hem zeer vriendelyk ten antwoord gaf: êGeen- ftnts  C 30 ) fints\ Myn Heer gelieft met my ie fclertfen. Hy vervolgde met te zeggen; dat hy een goede gezichtkenner {Pbytionomtst') was, en aan- haare oogen wel konde zien, dat zy veel verftand bezat, ö Geenfinn! Myn Heer gelieft met my te fcbertfen, gaf zy hem weder tot befcheid. Vervolgens voegdds hy 'er by, dat hy verheugd was, zulk een deugdzaame Dame, met zulk een braaf Man, en die zo tederlyk van haar bemind wierd, gehuwd te zien. Haar antwoord Was echter als voeren: 6 Geenfints\ Myn Heer gelieft met my te fcbertfen. De Gekroonde Brievenhefleller. f JL^oen de Koning van Zweden, Guflavus de III. van zyne Krygsverrigtingen te Abo kwam, waren aldaar verfcheide Perzoonen, die hem fmeekfehriften overhandigden. Een oude Vrouw, die dit aanzag, meenende dat het altemaal Brieven waren, die de Koning moest medenemen, kwam ook met een' Briev aan haaren Zoon te Stok- boim,  ( 31 3 Mm* te voorfchyn, overreikfe dezelve den Vorst, met verzoek, hy wUdedietog ter degen heitellen, dewyl 'er heel veel aangelegen was: Gy kunt" 'er van verzekert zyn Moedertje, gaf haar dien goeddaardigen Monarch ten antwoord, ik zal myn boodfibap teel verrigten\ welke betuiging, de arme iloov gerust ftelde. Het Welgelykend Portrait. Een Heer, welke zeer zwart van baard en wenkbraauvven was, en daarenbovea ongemeen taanig van vel door het Reizen was geworden, liet zich by een geestig Schilder eens afmaaien; doch niet by kas zynde om het op de befproken tyd te ontfangen , liet hy het Portrait ettelyke maanden langer by den Schilder blyven. Deze, dit verwylen moede wordende, ging eindelyk naar zyn huis, zeggende: Myn Heer, als gy uw Portrait niet komt afhaalen, zal ik verplicht zyn, het te verkoopen, om aan myn geld te komen. —«  Aan wien zoude gy het toch kwyt raa3 ken ? zeide den Heer, wie zou myn Psrtrait willen hebben ? Kom J kom! dit is maar een voorwendfell Gantsch niett hernam den Schilder, ik heb 'er werkelyk gelegenheid toe om het my afhandig te ynaaken. De JVaard in de Morekop beeft 'er my om verzogt, dewyl by een Nieuw Uithangbord moet hebben* en uw Afbeetfel 'er lyzonder naar gelykt. De Trotfche Bedelaar. jEen Bedelaar, in den omtrek van Madrid* vroeg een voorbyganger eens heel nadrukkelykom een Aalmoes. Dezeantwoorde hem: Schaarnd gy u niet, zulk een veragtelyk beroep te hantteeren , daar gy immers gezond en fterlt zyt, om voor de kost te arboiden? De Bedelaar hernam: Myn Heer, ik vraag u om geld en niet om raad, en keerde hem hierop de rug toe met alle de trotsheid eens Castillianers. Eet  C S3 ) Het Cefïolen Lynwaat, of de Kloojter* lyke Èrffchap. JEen arme Vrouw bekende eens in haar Biegt, da: zy eenig Linnen geftolen hadde. De Pater, die haar de Biegt afnam, zeide, dat zy het weder terug moest geven: Niemand houdt my deswegen verdagt, antwoordde de Vrouw, en als ik het nu wed^r terug geef, loop ik gevaar van myne eer en goede naam te zuilen verliezen. Wel aan dan, hernam den Gees- tèlyke zielbezorger, bfengd my het geftolene hier, ik zal maakcn, dat het wederom aan den regten Eigenaar komt. De arme Sloov vond dit middel voortreffelyk goed, en bragt omtrent een uur daar na, een digt gefloten Mandje by den Pater, met de nodige onderrichting-, deze nam het aan» en de Vrouw ging heen. 's Middags aan de maaltyd zullende gaan, nam zyn Eerwaarde het mede in deSpyskamer, om zyne Medebroederen te overtuigen van zyne wenderbaare groote vermogens, om d© C vér-  ( ü ) verdoolde gemoederen tot inkeer te brcn. gen Zie daar, iprak hy, wyzende op het Mandje, weder een' myner Cbristetyke■werkenl Doch op 't zelfdfe oogenblik dat hy dit zeide, liet zich daaruit eene ftem hoort-n, zweemende naar die van een Kind. Het Mandje witrd hierop terftOnd ontfloten, als wanneer men tot groote verbaastheid van alle de Monniken, en tot nog grooter verwf-zenheid des goede Paters» daarin, een nog zeer Jonggebooren Kind vond leggen; voor welks opvoeding het gantfche Klooster, zich in de verpligting bevond, van te moeten zorgen, en het als eene verkregene Erffchap aan te merken. Het Hmvelyks ■ Gebed. Een paar jonggetrouwde lui, de éériïe nacht met elkander naar bed zullende gaan, op 't welke de Bruid zich bereids had nedergelegt, terwyl den Bruidegom nog bezig was met zich te ontkleden, zeide het ]onge Vrouwtje, dat voor Godvrezend wild*  C 35 ) wilde doorgaan» tegens haaren Man: Ach t myn lief, laaien wyónzen Egten lïaat met den Gebede, gelyk Tcblas gedaan heeft, infteilen. De Bruidegom, die gancsch anders gezind was, en ditmaal van geen bidden wilde hooien, gaf haar tenantwoord: Ja\ Jal uoagt maar, ik ze/ji Tobiasfèn , laat ik myn Broek maar uitgetrokken hebben ! Sprong hierop fluks te bed , en maakte welhaast, dat zyn Jonge Vrouv? het bidden vergat. De Zaag. Een Raadfel. Schoon ik geen voeten heb, ik ga toch heen en weer; Hoe nuttig dat ik ben, ik haak naar twee- fpalt zeer; Al 't geene dat ik eet, dat valt my door de tanden; De fpys, dien ik verteer, is goed om te verbranden. Nochtans heb ik geen mond, geen lippens noch geen tong, , En maak toch groot geraas, door op en; nederfprong. C a V*  C 3<5 ) Be Grootfprekende, of Bedrogen Waardin. «Zekere Waardin, wiens mond met de koude van 't jaar 1740. niet toegevroren was, en zich dorst beroemen, dat zy noch nimmer bedrogen was geworden, en daar voor in 't toekomende ook wel zorg zoude dragen, kwam volgender wyze niet onaartig aan haar meesters tafel te gast. Een looze Schalk., van haar gantfchen handel onderricht, kleedde zich in 't gewaad eens Koopmans, en ging by deez' Waardin logeeren, tot tyd en wyle hy de kans fchoon zoude zien, om haar grootfpreken te befnoeijeh. Onder meer andere gefprekken dien hy met haarhieldt, vertelde hy ook, dat hy de kunst bezat, om een vat witte wyn eens zo goed te maaken als het was, en uit dit zelfde vat, door middel van twee kraanen, allerbeste roode en witte'wyn te tappen; doch het vat, zeide hy, moest tot aan de Bom toe vol zyn. De Waardin , zo nieuwsgierig sis 'er een Waardin «hondert uuren in den omtrek- konde gevonden worden ,' wensch  ( 37 ) wenschte wel een proef van dit Kunstfluit te zien , en was den gewaanden Koopman dagelyksch aan boord, dat hy toch zyne belofte eens zoude voldoen-, die haar zulks ook eindelyk verfprak. Een Dag of drie daar na-, bood zich hier toe de gelegenheid aan, de Waardin met den Koopman maar alleen thuis zynde, als wanneer hy. tot haar zeide: Kom aan, Bazinne, dewyl wy nu met ons beiden alléén zyn , zo komt met my in de kelder, en wyst my een vol vat met wyn, dan wil ik u myne kunst leeren, mits gy my beloofd, van het aan niemand te zullen openbaaren. De ligtgelovige Waardin verfprak hem zulks, en bragt den Koopman in de kelder, daar zy hem een groot vat, dat nog vol was, aanwees. De Koopman, die een Boor had medegenomen, boorde aan de eene zyde een gat, gebiedende aan de Waardin, dat zy het zelve met haare duim zoude toehouden ; vervolgens aan de andere zyde van het vat, mede een gat boorende , 'ê welk zy op dezelfde wyze moest verzorgen ; zo dat zy haar armen al vry wyd moest uitftrekken, en zich in een zeer koddig poftuur houden, geen erg hebbende van «t geene haar zoude wedervaaren. Mid. C 3 Ier-  ( 33 ) terwyl vroeg de Koopman om een wynroerner: De Waardin zei, dai. hy 'er boven wel een zoude vinden, als hy de moeite maar wilde doen, om 'er een te haaien. Waarom nietl gaf' hy haar ten antwoord, houdt de gaten zo lang maar ttr degen toe , iot dat ik wederkom* ik zal ter zelvertyd eenpair tappen fnyden, om in de boor/els te kunnen ftieken. Hier mede ging hy de keider uit, kreeg zyn hoed en itok, benevens zyn overige plunje, en flapte ten huize uit naar zyne goede kennisfen, met welken hy zich om deez' klucht braaf vrolyk maakte. De Waardin, ondertusfehen ongeduldig wordende wegens zyn lang vertoeven, fchrceuwde haar keel byna heesch naar den Koopman, die echter niet kwam opdagen; en hoe veelrqden zy had, om geloof aan het gepleegd bedrog te liaan, zy dorst evenwel haar duimen niet loslaaten en de kostelyke wyn iaaten loopen, maar was verpligt, in dit grappig postuur te blyven Haan, tot dat haar Man thuis kwam; die, hoewel hy zyn buik van lagchen moest vasthouden , haar niettemin wakker de gordynmis las, terwy! zy van elk, wien deze pots bekend wierdt, hartelyk befpot en uitgejouwd wierdt om haar greotfpreken. JJS  ( 39 ) De Muis en de Roofvogel. Een Fabel. Als eens een gocdnarcligcn Muis, een Roofvogel in de gefpreide Netten eens Vogelaars gevangen zag, betoonde zy medelyden met zyn lot; en, oflehoon zy een gezwoore vyiindin van de Roofvogel was, begaf zy zich echter tot denzclven , en knauwde de ftrikken in Hukken, waardoor dezelve gelegenheid bekwam om weg te vliegen. Doch dien ondankbaaren Vogel, zag zich zo haast niet in de vryheid of hy vergat de kortelings ontfangene weldaad, greep met zyn begeerlyke klauwende goedhartige Muis, en at ze op. Dusdanig zyn ook de ondankbaare Menfchen gewoon, de geenen te beloonen, die hun goede dienften hebben beweczen. C4 ^  £ 4° ) De Vorfielyke Gelykenis, J_ en tyde van Kcfeer Oclavius, kwam 'er een Reiziger te Romen, welke den Keizer zo wel gelykende was, als of hy uit zyn aangezicht was gefneden. Wanneer men deez' Vreemdeling voor hem bragt, verwonderde zich den Vorst , vragende denzelven: Is avce Moeder bier ooit te Romen geweest? Den ander bemerkende wat den Keizer hiermede te kennen wilde geven, antwoordde fluks daarop: Och neen! uwe Majefteit, nooit niet* maar myn Vader wel. Graffchrift op een kwaad Wyf% J\^om Wandelaar, kom hier, befchouw Hier leid een allerbooste Vrouw: Een flangenvel, van 't fiegtftc Ras; Die erger als de Duivel was. De  ( 4* 3 De Mislukte Sprong, of de Rekening zonder de Waard. Twee hongerige Swaben, eens met elkander reizende, kwamen in een Bosch, alwaar zy een Inkhoorntje gewaar wierden , 'cwelk zy voor een goed ftuk Wildbraad aanzagen, en naliepen om het te vangen ; doch het Diertje redde zich met de vlucht op eenen boom. Broeder, zeid den eenen tegens den ander, ik kan goed klimmen , ik wil |het navolgen, gaat gy onderwyl naar 't Dorp en haald vuur, op dat wy het kunnen braden,— Goed zo, antwoord hem den ander, ik wil gezwind heen loopen; doch als gy 't hebt, eet het niet rauw op, gy mogt somtyds ziek worden. Zo haast deze weg was, klouterd den ander op den Boom, en hoe nader hy by 't inkhoorntje komt, hoe hooger dat het klimt; tot dat het niet verder kunnende komen , fluks op eenen anderen boom i'prong. Den Swaab dit ziende, riep zo hard hy kon: Haltl halt! gy moet 'er toch aan C 5 ge-  ( 4* ) gelooven, ik kan zo knap fpringen , als ?y, want myn henen zyn vul langer als ie uweHierop fprong by naar den anderen boom, doch dezelve mislende, viel hy zo gevoelig van boven neer op de aarde, dat hy het opftaan vergat. Zyn Maat, ondertusfchen no:; altyd beducht, dat hy het Diertje rauw zoude opeeten, liep al wat hy loopen konde, om maar fpoedig terug te zyn. Wanneer hy echter op de beftcmde plaats kwam, vond hy zyn Makker levenloos leggen: Zit je wel, jou Gulzigaard, zeide hy, heb ik bet niet gedag t, dat gy bef rauw zoudt opfcbransfen\ Nou leg je daar dood, met bet rauwe vletscb in ie rnaag\ Hy ftak hem hierop de vinger in de keel, pp hoop dat hy 't weder zoude uitbraaken, maar te vergeefs; hy was en bleev dood liggen. De Echo. Een Raadzel. Ik leef 'en heb geen lyf; ik hoor en heb geen ooren; Ik fpreek en heb geen mond > en ben in de lucht gebooren. m  C 45 ) Be Onkefchaamde Moeder. Een Jonggehuwde Vrouw , beklaagde zich eens regens haare Moeder, dat haar Man zich meêr met zyne Boeken, als met haar bemoeide, waarom zy niet langer by hem wïlde blyve^.' De Moeder bragt haaf echter weder naar huis by de Man, en dewyl zy hem juist in de' ftudie bezig vond, vroeg zy hem, in welk Boek hy ftudeerde? In \ Corpus Juris, gaf hy ten antwoord: Hierop ÜRtte de Moeder de rokken haarer Dochter op. zeggende: Ziet bier het waare Corpus Juris, 'twelk gy vlyilg door en door ftudeeren moet. De Wyn. Een Raadfel. Elk lagcht myn vriend'lyk toe •, men flokt my gretig binnen-, 'k Vlieg op en nederwaarst, en maaK"e" rooide zinnen.  C 44 ) Het Kaartspel. Een Raadfel, Ïk ken een Ryk, in vieren ondcrfcheiden; Een ieder heeft zyn Vorst, dien hv moet ieiden. Doch eer dat elk hiervan krygt zyn be» ftaan, Moet 't alles eerst , het onderst' boven gaan. Dan gaat het op een fmyten , en een fteeken ; Geen Vreemdeling mag in 'tGevegt iets ipreeken. 'Er geld geen Vroomheid, Eer, noch ook geen Recht; Vaak valt de Prins ter neêr, vaak valt de Knecht. De Vrouw die geeft de Man heel dikwyls flagen, • En mag haar daar de reden niet van vragen. Dit Ryk, kortom, heeft; als men 'twel . betragt, k\ meenig Mensen in zyn verderf gebrast. D»  C 45 ) De Onnozele Leidsman. Een eenvoudig Jongeling, welke nooit verder als zyn Moeders keuken was geweest, zoude op een avond een Jonge Juffer, van een Gezellehap naar huis geleiden; doch niet wetende waarmede hy haar onderweg aan de praat zoude houden, zeide hy eindelyk met een fchsamtelyke bloöheid tegens dezelve: Hoeveel Sterren meend gy wel, Mejuffer , dat 'er aan den Hemel zyn? — Bat is my onbekend, hernam het Juffertje, maar zeg my eens, Myn Heer, hoe veel Onnozelen 'er wel in dtze Stad zyn? Dit antwoord gaf hem een kleur tot aan zyn ooren. De Gekken krygen de Kaart. E)en voornaame Dame, had een Zoon; die in allen opzigte zeer dom en onnozel was,'  C $ 5 was, cn alle de tekens had van immer een Botmuil te zullen blyven. Zy begaf zich op' een tyd by een beroemd Rechtsgeleerde, die in zyn Jeugd mede een heel eenvoudig Mensen was geweest, doch thans voor een zeer fchrander en geleerd Man doorging. Deze vroeg zy om raad, hoe zy bet met haar domme Zoon zoude aanleggen , op dat hy ook verftsndig mogt worden ? Og ! Mevrouw, gaf den Jurist haar ten antwoord, laat u Zion blyven de geen dien by is; de Gekken hebben meest» geluk op de Wereld* dit bebbe ik by eigen ondervinding- want toen ik op zyne Jaar en en zulk een domkop was, als by, bad ik vry meir fertuin, dan nu men mj voor zo gtleerd tn wys verfiyt. Be Dubbeld Geblinde. V X-^en voornaam Heer, bad niet alleen het ongeluk, dat hy maar uit één oog konde zien, maar ook dat hem zyne Gemalin met het fchild van MSêön verfkrde. Deez'  ( 47 ) Deez' goede Man, om eenige noodwendige zaaken buiten de Stad moetende, overviel de Vrouw» by afwezigheid van haar Gemaal, zulk een angstvalligheid, niettegenftaande het op den klaaren dag was, dat zy zonder manvolk onmogelyk één oogenblilc in huis konde duuren; dus zond zy terftond om iemand van haar kennis, die haar wat mogt vertroosten, en de benauwdheid, uit 't hoofd praaten. Dat deze had nauwelyks de fchroomhartige Vrouw de vlooijen uit het hemd gezogt, of haar édnoogige Wederhelft kwam weder thuis, en wel zo onverwagt, dat het zyn gedienftige Vriend, niet mogelyk was om onvermerkt weg te komen. De doortrapte Vrouw, had echter roet 'er haast een list bedagt, liep haar Gemaal by 't inkomen van de voordeur heel blyhartig te gemoet, houd hem het oog, waaruit hy konde zien, met haar hand digt toe, en zeide: Myn lieve Man, ik heb in myn namiddagflaapje een zeer goede droom gehad. Ik droomde, dat gy uit het ander oog weder kost zien. Nu wil ik 'er de proef van nemen, of het waar is Zeg my eens, hm gy onze Knecbt wel zien, die bier voor u banen gaat? Dü Man, die geen arg-  C 48 ) argwaan van iets hadde, antwoord haar heel eenvoudig; Og\ [neen, hartje lief, ik kan 'er noch niets uit zien. ïn deze tusfchentyd ontvloog hem de vreemde Doffer van hec til. De Schoenlappers Vrouw. Over ecnige tyd geleden, wierd in de Crim een Booswigt op een koehuid gefpannen, met gloeijer.de nyptangen het vleefch van het ligchaam afgeknepen, en vervolgens van onderen op levendig gerabraakt, ter belooning van meêr dan 22 moorden, ontalryke Dieveryën, en andere gruwelyke feitelykneden, onder welks laatfte getal hy ook het volgende bedreven hadde. Hy bejegende op den weg eens een Vrouwsperzoon, welke in een nabuurige Stad, èen voorraad van fchoenpennen, voor haar man, die een Schoenlapper was, had gekogt. Onder het houden van een en andere.gefprekken, kwam het ook op de praat van de onveiligheid der wegen, van zyne Beiï-  ( 49 5 Bende en zelfs van zyn eigen Perzoon, alé hen hoofd daarvan zynde. Ja, zei de openhartige Vrouw, die geen 't minfte agterdenken voedde, die Schobbejak zou ijk mei plezier kunnen zien r&braaken. De Boos* wigt verbeet zo veel mogelyk zyne fpyt., tot dat hy, onder voorwendfel van de goede Sloov de naaste weg te wyzen, haar op een afgelegen en éénzaame weg kwam te troonen, als wanneer hy ze nakend uifcfchudde, aan een Boom bond, en zeer ftrengelyk met döornftruiken kwam t« geesfelen, lardeerende vervolgens tót befluit, haar agterfte met de voorraad van fchoenpennen die zy voor haar Man had opgedaan, ïn deze Jammeriyke, doch tevens belagchelyke toeftand, verliet hy haar; tot dat zy eindelyk door haar bitter gekerm , het medelyden van de daaromftreeks reizenden, verwervende, nog by tyds voor een rampzalige en elendige dood behoed wierdt. Ondertusfchen heeft de ongelukkige Sloov het genoegen gehad, haare voormaals gèdatme wenfch vervuld te zien; alhoewel zy nog fteeds geduurig aan dien Booswigt moet gedenken, wanneer zy zich Komt neder te zetten. tS D*  ( 50 ) De Rampzalige Kloosterdwang. Eene waare Gefchiedsnis. ~\^an hoe veel noodzaaklykheid, de toeziet des Wereldhken Rechters op het inwendige huishouden der Kloosterlingen is» kan men afmeeten uit het volgende Geval, 't weik zich eenige tyd geleden. in een zekere Stad van Duitschland heeft toegedragen. Een Rykbefturven Dochter, die vroegtyds haare Ouderen, had verlooren, en daar door onder de Voogdyfchap van een gierigen vrek van een Oom was geraakt, die, wanneer zyn Nicht ongehuwd mogt komen te fterven, in alle haare bc* zittingen moest vervallen, wist door menigerlei listen en lagen, kunst en vlieg, werken, haar het Kloosterleren zo aangenaam vcor te preeken , dat zy tot het aanneemen des witten fluijers kwam te befluiten. Dit onnozele Meisje, deed hier op de onherroepelyke gelofte, op eenen ouderdom, waarin zy noch geen begrip had van de zwaaren Eed die zy kwam te doen}  doen; doch de tyd wierd wel haast gcboorcn, dat haar de vliezen van de oogeiï afvielen , en zy berouw kwam te tooneru Zy overpeinsde haar droevig lot, en vond. goed haar leed te klagen aaa een Nagebuur, die altoos haar bcfluit tot den Kloosterftand had wederltreefd gehad, maar met wien zy zedert haare gelofte, niet meêr zonder getuige mögt fprceken. Echter wist hy «en gunftig oogenbiik te verwerven, doch zy wierden verrast, en onze Jonge KJoosternon tot een flrenge tucht verwezen; die zy zonder morren ónderging, doch haar daarom evenwel van geen gedagten deed veranderen. Want zy vond ten tweedemaale gelegenheid, met die Nagebuur te fpreken, dewejke haar raadde, dat zy haarè in. de onnozelheid gedaane gelofte, zoude wederroepen; biedende haar verder van zyn kant, alle mogelyke hulp en onderltanj aan. Nochtans wierden zy op nieuw in deze zamenkomst geltoord > en hec ongelukkige Nonnetje in een onderaardsch Gewelf opgefloten; alwaar zy naar alle waarfchynlykheid zeer zwaar gtilraft en mishandelt wierdt, dewyl haar jammerhartig gefchrei en bitier gekerm tot op ftraat wierd D a ge-  C 5* ) gehoord. Men onderzogt daarvan de reden J doch men bekwam tot antwoord, dat het een krankzinnig gewordene Zuster was, die zo veel alarm verwekte; ondertusfchen dat men ze uit het Gewelf nam, en boven in den tooren van het Klooster kwam te kerkeren, en aldaar zorgvuldig vastbond. Wanneer nu op Pinxterdag alle de Kloosterlingen in de Hooge Misfe tegenwoordig waren, geviel het, dat de Gevangene zich wist los te maaken van haare boeijen, en uit den tooren op het dak te klouteren, roepende den voorbyganger om hulp. Een menigte Volks vergaderde zich hierop voor 't Klooster, waardoor de Nonnen de voorgenoomen vlucht ontdekten, en de AbtdisfetweeLekezusters naar bovenzond, om de ontfnapte weder te vangen. Nauwelyks echter zag het arme Meisje haar vervolgfters naderen , of de vrees voor nieuwe ftraffen, doet haar het desperaat befluit nemen, om zich van boven neêr te werpen; gelyk zy dan ook op ftraat dood nederviel en aldaar vermorzeld bleev leggen. Dit rampzalig Geval, had evenwel geene gevolgen, want de Nonnen bleeven by fcaar gezegde, dat de verpletterde Zuster zin»  ( 53 ) zinneloos was geweest, en zy wierden geloofd , niettegenftaande alle het geene daartegen wierd ingebragt, niets konde baaten, haar roekeloos beftaan was het bedryf van een krankzinnige , en daarmede was het wel. — Zie daar de beklaaggelyke gevolgen der Klooster!yke dwang en geweldpieeging over het Menlchelyk geweeten, door toedoen der hebzugt en zelfsbelang veroorzaakt! De Belezen Soldaat. JEen Priester vraagde eens aan een Soldaat, wat het Eérfte Gebod was? Deze antwoordde; Qy zult niet telen. Dat hebt gy kwalyk, zei de Friester. De Soldaat bewees het echter uit den Bybel, zeggende: Dit Gebod is onzen Vader Adam in '/ Parades gegevm geworden, en de Tien Geboden xyn eerst ettelyke bondert jaar en daarna ingtjiild; met welk antwoord de Priester zich kwam te vergenoegen, dewyl hy 'er niet op wist te antwoorden. D 3 Z>«  C 54 ) De Onweetendc E-ïechter Een domme Weetniet kwam eens ter Biecht: De Pater vroeg hem; of hy wel konde bidden? Ogl niemmdal\ gaf hy ten antwoord. De Biechtvader vervolgde: Of hy dan ten miniton het Onze Vader niet kende? Neen toch nietl zeide den ander. Dat is niet goed, hernam de Priester. Ja, daarom heb ik bel ook niet willen leeren, gaf den Onweetende tot befcheid. De Schielyhe Verkoudheid. ÏCen Burger Man had onlangs een mooije Jonge Vrouw behuwelykt, welke evenals Rachel tegen haaren Man zeide, hem geltadig aan de ooren lelde, verfebaft my Kinderen, of ik fterve. Met dit nieuw huismeubeltje , reed hy eens uit fpeelevaaren naar zeker Dorp; waaneer zy voorby een* Boeren wooning komende, een Henne zagen tre-  C 55 ) treden door eenen Haan. Het jonge Vrouwtje dit ziende, vroeg haar Man, wat dit beduidde, en wat de Haan deed? Waarop hy kortswylende antwoordde: De Hen heeft haar niet wel gedragen en zich eenen wind laaten ontfehieten, waarvoor de Haan haar nu ftrafr. De Vrouw hieldt dit in gedagten: Wanneer zy nu 's avonds met elkander te bed kwamen , gedroeg zy zich eveneens als de Hen, zeggende: Kind lief, hebt gy niets gehoord ? De Man begrypendc, waarop dit zag, gaf haar ten antwoord : Wel nu, dan moet ik u daar voor ftraffen , en deed vervolgens het geen den Haan de Hen gedaan hadde. Dit was de Vrouw niet onaangenaam, dus zy na verloop van een kleinen tyd, zii.tar been, zei den andare, waren 'er Zes niet genoeg, veel minder zullen Drie vol/laan kunnen! De Drie Voornaamfle Vilders. ^Zekere Spotgeest, op een tyd de Markt over wandelende, zag in een kleinen omtrek, een  C 59 ) ccn Waard, een Artz, en een Beul r.aby elkander traan, waarop hy zeide: Zieduar de Drie voomaamfis Vilden , die 'er cp de Wereld zyn. Hoe zult gy dit bewyzen? vroeg hem een bedaart Man, die dit aanhoorde. Hoor, gaf hy ten antwoord; de Waarden villen de Gezonden* de Artzen de Zieken* en de Beuk de Dooden. Graffchrift op een" Advocaat* H ierleid een Advocaat, die'tkromme, regt kost maaken, En 't regte weder krom , volleerd in Ichurf- te zaaken; Die menig' Balie door zyn fchreeuwen dav'ren deet: Den Burger, Boer en Menfch, van galg cn rad afpleet. Deez' Flonkerftar, ligt hier te rotten en te ftinken, En zal voortaan nu geen Proccsfen meêr verminken. SCHERP-  SCHERPZINNIGE V R A A G E N ANTWOORDEN. De Beste Bruidfchat. E)en fchamele Juffer wierdt eens gevraagd ; wat zy haar Bruidegom tot Bruid* Ichat zoude geren? De Kuisheid, gaf zy ten antwoord , die ik van myne Foorouderen nog bebbs geërft gebad. De Aangenaamfie Muzyk. j^L's eens een Schaapherder gevraagd wierd ; welke de aangenaamfte Muzyk was ? gaf hy ten antwoord: De Kikvors, foben Muzyk; want als men die boord, is bet een teken, dat de Winter voorby, ett de Zomer voor banden is, De E N  De Gnfwykende Overlatt. JS/Iéh vraagde eena aan . iemand; wat men doen moest, om van de Menfchen geen overlast te lydén ? Dewelke antwoordde: Men msei de ryke luiden maar om geld vraagen* en de arme luiden geld letnen, zo zullen ze ons bet den fcbuwen als de ftsU Het Zwaarfie Houdt; We, k is het zwaarfte Hout om te dragen? Antwoord: De Bedelfiaf. Het Fermakelykfte en V Gezondfie. Zekere Vrouw vraagde eens haaren Man, op welke tyd het Venusfpel aan 't beste was? De Man antwoordde; 'savonds is 't vermaaklykst, doch 's morgens het gezondfte. Wel nu, zei de Vrouw, laaien uiy dan 's avonds fpeelen voor tns pleziir s 6h morgens voor de ge%Qndbeidx Df  ( Sd ) JDc Hemden •kamer. 'Jti/r wierd eens opeen tyd, in een Gezelfchap gevraagd; waar aan men het kost weeten; wie onder het Vrouw volk, een Vryster, een Nonnetje of een getrouwde Vrouw wa^? Fluks wierdt 'er op geantwoord, Aan da Hemden; want de Nonnenhemden waren aan de kniën. de Vryfterhemden van vooren, en Vrouwenhemden van agteren, 't meest verfieeten. Be Onnozele Onnozelheid. JEen onnozel Meysje, die in 't Minneipel heimelyk befpied was geworden, wierd gevraagd: Of zy nakend by haar Buurvryer had gelegen.? Wel neen iki zei z« heel eenvoudig, ik had myn Nachtkapje zoel degelyk opgehouden. Be Grootfie Kunst. "Vi^elke is de grootfte Kunst ? Antwoord: De StiUwygmbn'd' Vron-  c 63 y Vrouwen Huisraad. \^at voor Huisraad gebruiken de Vrouwen wel 't meest? Antwoord: De Tong % want die houden %y zelden ftil. Hei Nuttigfte Ambagt. E)en zeker perzoon gevraagd zynde \ wat het nuttigde Ambagt of Handwerk was? gaf tot antwoord: Dat der Schoenmakers , dewyl alle Menfchen op fchoencn en muilen moesten loopen. Ds Spraakzaamfte Msnfchen. ï~Aoe komt het, dat de Podagreufen ipraakzaamer zyn, als andere Menfchen ? Antwoord : Om dat zy niet kunnende gaan^ hunne long in plaats van hunne voeten gibruiken. Het Gevaarlykst Gebed. "ViZelk is het gevaarlykst gebed ? Antwoord : Voor den Eeten, Wam dan leggen de Mesftn voor de band.  C «4 > Recêpt om vet te worden. JEen Boer vraagde eens aan een Doctor; waarvan daan het kwam, dat veel Menfchen, niet vet wierden, hoe lekker zy ook aten en dronken? Om dat de eene fpys de andere verderft, antwoordde den Artz: Een Varken blyft by éène Kost* en daarom word bet vet. Verfchil in de Natuur. ^^aarom heeft de Natuur, de Vrouwen zo wel geen Baard om den mond gegeven , als de Mannen ? Antwoord : ffyi ze zo tang niet.zouden hebben kunnen zwygeti, dat ze gefcbooren wier den • , Het_ Gemakkelyht Verlies. "V^at is wel het gemakkelykst en 't figtst te verliezen? Antwoord: Het Geteugen.  De Ontjleelbaare Schaft X^at voor een Schat kunnen de Die* ven ons niet ontfteelen? Antwoord: Een ■Ssrlyke Naam. De Wederfpróke Moogïykheid. JVÏsn vroeg eens aan een zeker iemand » die op alles gevat wilde weien; of mea eerder een Huis konde afbreken ,of opbouwen? Deze antwoordde, dat bet veel ligtcr aftebreken als op te bouwen was. Een Schalk, die zuiks van verre aanhoorde, fchoot toe, en zei:, Dat 's omvaar! Want een Huis moet eerst gebouwd zyn, isi^ men het afbreken. De Herfcheppingt "W^at maakt verltandige Mannen tot dwaezen? ..Antwoord: Itet Ge,'d, d$ Wyn en ds Vrouwen. t  < te ) De Oprechte Biegt. fCen Biegtvader handelde met een Jong Meysje.in de Biegt over de Tien Geboden, en als hy aan 't Zevende Gebod kwam, vraagde hy; of zy iemand ook iets beftolen of ontvreemd hadde.? Zy gaf ten antwoord : Da: zy onlangs een groot fruk Linnen had befchaard. De Priester zeide: Foei/ dat is te grof! Ja, Eerwaarde Heer, fprak het Meysje, ik-meende ook wat fyner te nemen, en bet grove te laaten leggen, maar het geschiedde ia den donker en met zulk een haast, dat ik de lyd niet had om een goede keuze ts doen. De Papegaai. Een Fabel. .Als eens een Fapegaai uit de Jndiè'n naar Europa was overgebragt, kwamen hem alle tndere Vogelen van rondfomme bekyken, en  C 67 ) vroegen: Hoe bet kwam, dat hy hier 'te Land, boven hen in zulk een groote agting en aanzien was? Want, zeiden zy, men geeft u een pragtig Huis om te bewoonen, van fraai.Ebbenhout gemaakt en met Elpenbeen , yvoir of filver ingeleid ; dagelykswordt gy van de uitgelezenfte fpyzen verzorgd, en by allerlei ■flach van Menfchen in hooge waarde gehouden; daar men, in tegendeel, ons nauwelyks wil aanzien. Gy moet u daarover niet verwonder en, antwoordde de Papegaai, men geniet in zyn Geboorteland, nooit dié Eere 'die men verdient. > Geleerde en vernuftige lieden verwerven zelden.dat aanzien tot hunnent, 't welk zy in andere Gewesten erlangen, ingevolge het Spreekwoord: Men Profeet wordt zelden in zyn Vaderland geëerd.' De Dansmeester. E<-en Dansmeester te Londen, ging eens om 200 Guinjes, een Weddingfchap aan, dat hy vyf mylen in twee uuren tyds, op zyne handen zoude afleggen. Lieven belpl E 2 riep  C ét J riep 'er jiemand die zulks hoorde, tot kunfiig moet die Man op zyne Voeten dan niet zyn, a/s by op zynt banden,, daar men even" we! niet op danst, zulke wondere dingen kan doen! Heer Peil in Engeland, dat groote Vleesch Magazyn, wiens ligehaam na zyn dood, 480ponden woeg, is zekerlyk deez' Dansmeester niet geweest. De Afgetrokken Pctruik. jEen Handwerksman in zeker klein Steedje, die tot een Geldboete was verwezen, ging by de Burgemeester van de plaats, om ware'tmogelyk, van dezelve vry gelproken te worden; doch de redenen waarop hy zyne onfchuld grondde, waren zo krag< teloos, dat zy geene de minde indruk op het gemoed des Rechters maakte, maar hem, in tegendeel, een harder bejegening op den hals laadde. Nochtans hield hy niet op met bidden en fmeeken, en vertoornde den Burgervader zo geweldig door zyn ydel Sefnap, dat deze hem var. baloorigheid de Pa-  C ^9 ) Paruik van 'tHoofd trok, en op de grond fineet. De Bekeurde raapte ze weder va» de vloer, zeggende onder het opzetten van dezelve met een vry luidrugtigen fiem : Gantsch bloedt Myn Heer, gy zoudt my dat over twintig Jaaren niet gebakken hebben 1 — Waaromniet? Onbefchaamdel vroeg de Rechter; wie zou my zuiks hebben konnen beletten? Wel, Myn Heer, antwoordde hem den Cliënt, om dat ik toen ter tyd geen Paruik droeg! De Befliste Twist. D e Kardinaal Mazarin met een der Groo ten van het Hof Piquctten fpelende, kreeg met denzelven deswegen verlchil. Onder die woordcnwisfeling , kwam de Hofnar des Konings de Zaal in; welke de Kardinaal zo heftig hoorende twisten, daar alle de omftanders een diep ftilzwygeij hielden, hem in de reden viel, (zeggende: Uwe Eminentie heeft ongelyk. Hoe kond gy dit zeggen, antwoordde hem de Kardinaal, E 3 daar  C' 70 ) daar gy op 'toogenblik eerst binnen komt en nergens van weet? ja! Ja! Genadig fle Heer, hernam de Hofnar, deflilzujgendbeid van alle deze Heer en geeft my licht genoeg in de zaak; want ah uwe Eminentie gelyk had, zo zouden zy voor uwe belangen nog veel barder Schreeuwen, ais gy zelfs doei. Het Onberadc Meysje. Een Jong Meysje, dat door de al te fterke reuk der Mannen, zomtyds aan eenige naauwtens onderhevig was, die haar bekommerd maakten, nam haare toevlugt rot «en Wondheeler, met verzoek, haar daar voor te willen aderlaaten. Deze, die een looze vos was, en de oorzaak dezer Meysjenskwaal wel begreep, vraagde haar met een eflène tronie: Of hy ze de Vryfterof Vrouwen .ader zoude openen ? Want, zeide hy, zo ik de regte ader niet trefïe, geraakt gy in lecvensgevaar; daarom, om alle zwarigheden te vermyden , zo zegt ï*>y, wat ik moet doen. Het Meysje, maar.  C 7i ) maar al te wel van haare toeftand bewust, flond langen tyd in twyffel, niet weetendewaartoezy zoude belluiten'; dan, dewyl de vrees voor fterven, haar te zeer beknelde, ftapte zy alle verdere bedenkingen over, en zeide op een cordaate toon tegen den Wondartz: Myn Heer, ik geltof dat de veiligfie weg zal wezen, om my de Vrouwenader te openen, de Vry fier ader mogt my zomtyds doen fterven. Leer om Leer. Xl/en Boer in de Paltz, qen ftuk Laken voor hem en zyn huisgezin by een Laakenkooper in de Stadgekogt hebbende, bevond by zyne thuiskomst, dat 'er verfcheide gaten in waren; weshalven hy het weder terug bragt en niet begeerde te hebben. De Koopman echter, zeide tot hem: Myn lieve Vriend, koop is koop, waarom hebt gy >t vooraf niet nauwer bekeeken ? Het hiet by myn, oogen oopen, en kykt ter degen t met welk antwoord hy den Boer afE 4 fcheep-  < 7.8 ) fch?epte. Wanneer nu den Koopman inde Herfst tot den gemelde Boer kwam, enter invordering van de fchuld voor, het ftuk Laken, Wyn (e koopcn, liet den Boer met ?er haast een vat met twee derde water aanvullen, en leide het vlak ónder de buis waaruit de Most gepompt wierdt, bragt vervolgen* den Koopman in de Kelder, en gaf hem van die Most te proeven, welke ónmiddelyk in het vat met water liep. Deze de. Most goed bevindende, wierden zy het met den koop van 't bewuste vac eens-; het welk hierop door den Koopman zelfs toegemaakt en verzegeld wierdt en oogcnblikkelyk naar de Stad verzonden. Na dat het zelve een geruimen ;tyd gekeldert had gelegen, noodde de Koopman een deel gasten, met oogmerk, om ze eens helder van zyne nieuwe Wyn te befchenTten, welke hy ongemeen prees; liet het Vat ontfteken, doch vond aich by 'tgebruik, merkelyk in zyne meening bedrogen. Hy ontbood hierop 'sanderendaags 'smorgens vroeg den Boer, zeggende, dat zyne Wyn niet deugde, en hy ze niet begeerde te houden; deze echter gaf hem ten antwoord : Myn Heer, Koop is Koop, waar-  c 73 y waarom hebt gy niet beter uitgekozen ? het hiet by myn mond open. en proef iir degen. Met dit antwoord moest zich den Koopman vergenoegen, want hy was betaald met Leer om Leer. De Drukpers. Een Kaadfel. jEen Moeder lag te bed, gantfeh naakt en bloot Op haa ei rug geftrekt, met open fchoot. Terwyl kwam een' dit meubel aan te fchouwen. En neömd zyn wapens fluks, met goed be. trouwen; Springt haar te lyf gezwind , met haïr en huid, En geeft haar fchoot op fchoot, met deugd- zaam kruid, Van Pief! poef! paf! en meenig felle ftoo- ten Van ond'ren op, die beider vreugd' vergrooten, E 5 Et  C 74 ) En hart en ingewand verkwikken zeer; Tot dat, in 't end, hy leg de wapens neêr, Dewyl ze niet meer deugden tot het dryden. Toen ging hy heen met lust cn groot vcfblyden, En dekt de Moeder toe met een wit dek , Wel digt op haaren buik gedrukt, heel krek. Wanneer zy nu ontwaakt', was ik gebooren: Raad dan, wie 'k ben ? Van ieder uitverkooren, Een Moeder en een Kind, in agting groot» Die vaak' nog Ecuwen leeven na hun doot ? Het Vcrmaakebjk Vergryp. In een voornaame Stad, woonden eens twee Gezusters, die eikander zo volkomen gelykende waren, als het eene Ei het andere. De oudftc dezer beide, kwam onmiddelyk te huwen aan een beroemd Advocaat. Op de Bruiloftsdag kleedde zich de beide Zusters, hoewel zonder erg of voor- be-  C iS ) bedagtheid, in eenerlei gewaad. De ongetrouwde in de kelder gegaan zynde om iets te krygen, trof daar toevallig haar nieuwe zwagerbrocder aan. Deeze haar in de fchemenng voor zyne Bruid aanziende, viel hasr om den hals, kustte ze, en kreeg trek, om eens uit hethuwelyks liefde vat te drinken. Dan, in plaats dat de gewaande Bruid hem zyn vergryp onder 't oog kwam tc brengen en by het regte vat te leiden, was zy zo wel opgeruimd, zo vrolyk en welgemoed, dat zy zich ffil hield en de Bruidegom liet begaan. Doch midden onder het plukken der verbodenc vruchten, kwam de Moeder der twee Gezusters in de Kelder, zag wat 'er omging, verfchrikte geweldig, en riep: jou olyhe jnoeper , wat doei gy? Het is uw Bruid niet, maar baar Zuster l . Hoe het Myn Heer den Jurist op dit berichc te moede was, kunnen de geenen, die mede wel eens uit verkeerde Vaten gefnoept hebben, best getuigen. Ondertusfchen ontichuldigde zich den Bruidegom zo goed hy konde, en zwoer, hy bad wegens de overeenkomst van perzoonsgeftalte de gelykheid van kleeding, zyne zwïgerin voor zyn Bruidje aangezien, en dus gemeend, baar vry  C 76 ) vry te mogen', liefkoozen. Hier op viel een gantfche plasregen van fcheld woorden, uit de mond der vertoornde Moeder op haare ligtvaardige Dochter neder; door welk geraas, eenigen van 't Gezelfchap naar de kelder kwamen toefchieten, om te vragen, waarom de Oude Mama zo keev? Dan, dewyl zy zich niet verplicht agtte, een ieder het voorgevallene juist op de neus te moeten hangen, als misfchien wel weetende, welk vleefch Myn Heer den Advocaat Rond in de kuip te krygen, gaf zy het volgende ten antwoord : Ei wat! zou ik niet kyven ?, Myn Schoonzoon, dien domme» duivel, is in de kelder gegaan, om een Vat te'ontjleeken , heeft het verkende hy de kop gevat, en het eene voor het andere genomen; zou ik my daar over dan niet hoos maaken? De Bruiloftsgasten , die dceze verklaaring van zaaken, voor goede munt aannamen, tragtte de Moeder zo veel docnlyk te bevredigen, met te zeggen: Wat zwarigheid. Mama'. H tis uit misver/land gefebied, en bet eene vat zal misfchien zo goed zyn als het andere'Ondertusfchen flachte den Advocaat, de Boer zyn Uil, hy zeide niet veel, maar dagt niet minder. De  ( 77 3 De Kat en de Muis. Een Fabel. JEenige Muizen de nieuwsgierigheid hebbende, om uit hunne hooien eens te gluuren wat 'er in de Wereld omging, zagen in 't midden eens vertrek, een Kat zitten , met haare oogen zeer ernstig naar de grondt geflagen. Zy zeiden hierop tegens elkander; Dit Dier kan 20 wreed niet zyn, als men 'er van voorgeeft, want deze houding doed blyken, dat ze van een' zeer tedere en medelydende gemoedsaart is, en roeér genegen tot vreede dan tot bloedgierigheid, gelyk wy ons daarvan hebben verbeeld gehad. ■ Ik wil eens een praatje mee haar gaan houden, zei 'er een van den hoop en zien, of wy geen verbond van Vriendichap met haar kunnen aangaan. Dewyl alle de Muizen tot deze loffelyke onderneming zeer geneigd fcheenen, begaf zig hee' Muisje op de vlakte; doch zo haast dezelve de Kat naderde, keerde zich deeze om, wier«S>  C 73 j wierd het Muisje gewaar, fprong het te lyf, zeide Uap\ en vrat het op. Zo dra de andere Muizen het droevige lot van hunnen Afgezant zagen, kropen zy met fchrik en angst in hunne holen terug, en onderflonde zich niet meêr, te voorfchyn te komen. —- Deze Fabel leerd ons, dat men de Menfchen niet naar hun uitterlyk voorkomen, maar naar hunne handelingen moet beöordeclcn ; want dikwyls zyn 'er onder de Schaapenvagten, verfcheurende Wolven verbergen. De Mensch. Een Raadfcl. JÜet is uit de Aard' gemaakt, en kan geen Aarde ontbeeren ; Het leeft van de Aard', en moet ook weêr tot Aarde keeren,  C 79 ) De Gedienjlige Lakei. 2Een ry ken Edelman, zekeren avond met zyne Wederhelft op de kaart fpelende, vroeg deze hem alvoorens , waarom zy fpelen zouden ? Wel om een goude dubloen, antwoordde de Jonker. Neen! zei de Vrouw, wat behoeven wy ook om geld te fpeeien, laaten wy een ander accoord maaken. Als ik het fpel verlies, zal ik my zes weeken lang van uwe omhelzing fpeenen, en als ik het win, zult gy u de aanftaande nacht, driemaal van de Huwelyksplichten kwyten. Den Edelman, die juist geen groote Voorvegter in 't fchool der Mingod was, fchudde het hoofd, en zeide, hy durfde die koop niet aangaan. Een Ecdiende, welke de Mevrouw langen tyd gekend hadde, en juist toevallig agter haare ftoei ftond, zonder dat zy het wist, vatte hierop het woord, zeggende: Slae de koop maar geruit toe, Myn Heer, als gy bet deez' nacht maar ééns komt te doen, is '/ we/; de twee andere kieren^ wil ik gaarne voor mjn rekening  ( So ) ning neemen. Des Edel mans vrouw, wierdc over dit gezegde zo fchaararobd, dat zy van haare ftoejl oprees, en 't vertrek uitging. De Hoedekoper. Een eigenzinnige Engelschman te Paryr komende, begeerde zich aldaar een Hoed te koopen. Onder de geenen die men hem liet zien, koos hy 'er een uit, en vroeg, hoe veel? Agt Livres'. zeide de Koopman. Den ander antwoordde hem; Hoe.' Myn Heer, meend gy, dat iK ceen goede Hoed kan betaalen ? Wie kan zulk een lompe Agt Livres Hoed op de kop, dragen? j*s zo! hernam den Koopman, ik heb bet al begreepen; Milo'd wil van die jyne Engelfcbe Guinjes Hoeden? Kier heb ik 'er, d;e u wel zullen aanftaan, en gaf *er hem een van 'tzelfde alooi als. de vo-, rigen, en liet 'er hem een Guinje vooi; betaalen: Toen was den Engchtchnian te vrecder.. it Gé-  C $x 3 Geweetens - Kenmerk. JVÏen verteld, dat zeker Engelfch Kancelier, eens tegen een Getuige, die een ongemeencn grooten Baart had, voor de Baiie zeide: A's uw Geweeten zo groot als uwen Btarx is, zokan'cr wel een koets met zes paarden in omkecren. —— Milord\ antwoordde hem de Getuige; als gy bet geweeien naar de Baart afmeet, moet ik u zeggen, dal gy in 'tgeheel geen Gem'sfi hebt. Men behoefc niet te vraagen, of de Kancelier een Baart hadt ? « -— —— " '4 De Twee Pagies. Ziekere Vorst had onder zyn Gevolg, twee Pages, die elkander telkens een pots fchuldig waren, en zich maar toeleiden, om d'cen den ander te bruijen. Op eet  C 04 > tyd dat de Vorst op Reis was, en dezè twee olyke fchaiken had mede genomen, liet zich den eenen onbedachtelyk ontvallen , dat hy 's nachts zyn Kameraat een klugtige rots wilde fpeelen, met hem zyn laarzen braaf vol te fausfen. Dit wierdt den andere heimelyk overgebrieft, op dat hy 'er zich tegen zoude konnen wapenen. Wanneer zy nu des avonds in een en dezelfde kamer, doch ieder in een afzonderlyfc bed , zich tot flaapen nederleiden, Rondden geenen die gewaarfchuwd was, ftilletjes op, terwyl den ander heel vast te ronken lag, neemd deszelfs laarzen, zet die voor zyn bed, en de zynen voor des anders ftaapfteé. Als deze nu in 'tmidden van de nacht ontwaakte , en zyne klucht wilde aanvangen, vervoegd hy zich naar 't ledikant van zyn Makker, neemd onweetende zyn eigen Laarzen, doed 'er zyn gevoeg in, en zet ze vervolgens weder cphun plaats. Den ander, die de haaze Raap hieldt, had zo dra niet bemerkt dat zyn Makker wederom was ingefluiïnerd, of hy haald zyn eigen Laarzen terug en zet de gebalzemde voor des eigenaars bed. Toen nu den dag aanbrak, en de tyd  C s3 j tyd van opftaan gekomen was, fpririgé deze vol rnocds ten bedde uit en kntcïd zich inwendig van blydlchap , dac h-^ra zyne grap zo wel geflaagd is, trekt zyne kousfen aan, en duuwd ze in de laarzen, dat hem de fan met den brey om de oorea fpuit. Hy ontzet zich en kan niet be0 grypen, hoe dit misverftand heeft plaats gehad ! Ik moet gedroomd hebben, of de. drbmmé' fptdd 'cr mei, zeide hy by zicli zeiven; echter yorid hy best geraden, om ftil te zwy gen, ten einde van een ieder niet nirjela^chen en met de vinger nageweezen te werden. De Gefauste Visch. JEen jong onnozel Meysje , gehuwd zynde aan een oude afgeleefde Cryzaard , Eiet wien zy geen de minlie huwnlykswellusten kwam te fmsaken , .verbeelde zich , 'dat alle Yrouwrn desgelyks Mragd, by haare Manaen bleven. Het geluk echisr wilde, dst den oude knorrepot kwam F i te  c 84 y •te fterven, en zy Weduwe wierdt. Waaneer nu, na rerloop van een Jaar, zier* weder een andere Vryer opdeet, en haar ter huwelyk verzogt, iloeg zy hem bot af, zeggende: Ik kan my niet begrypen wac voor vermaak in den Egtenftaat gelegen is, ik leef thans zo vergenoegd als of ik een Man had; doch toen haar Pretendent daartegen inbragt, dat tusfehen een jong en een oud Man, een groot verfchil was, cn de waare huwelyksvreugde by een jeugdige alléén plaats hadt, gaf zy ten laatften haare toeftemnüng. De éérfte nacht dat deze Jonge luidjes nu by elkander te bed. lagen, beftond de Bruidegom haar wakker te ftreelen en te liefkoozen. Het Vrouwtje ongewoon aan alle die zoetigheden, vroeg hem, wat zulks te beduiden hadde? Wel! zei hy, heeft u vorige Man, dit ook mee gedaanï Och neen.' myn Lief, antwoordde zy, hy ftreek my wel eens met de hand over de buik, en zeide ,«*>•« visje \ myn visjëi maar daar bleev het by, en wy gingen dan gerust liggen flaapen.—i Wel nu, fprak de Jonge Man, dan wil ik je nu de faus 'er van geven, die u overleden Man vergetsn heeft gehad 'er by te doen Hier-  ( «5 ) Hierop kwam hy, tot groot genoegen van zyn onnozel Wyfje, haar gevoel van de Huwelyksplichten te geven; na welks verrigting, hy vroeg» hoe haar zulks behaagd hadde? Ocb\ zei ze, ik moet bekeneten, dat de Saus my nog duizendmaal beter, gefmaakt beeft gehad, els ds Visch ooit beeft gedaan. De Zwangere. Een voornaame Dame, die op 'tlaatst haarer zwangerheid was, een groot Gezelfchap aan haar huis hebbende , en de Gezondheden over tafel uittellende, geraakte eindelyk in twyffel, of zy ook iemand mogt hebben overgeflagen, waarom zy vroeg: Heeren en Dames, ben Ik rondt En alle de genodigden antwoordde: Ja, Mevrouw t E l Pi  De Broederlyke Gelykheid. JL wee Gebroeders, die te zamen in een en?tzelfde huis woonagtig waren,geleeken elkander zo natuurlyk, dat hunne Vrouwen zelfs, 'er zich in zouden vergist hebben, zo zy ze niet aan eenige byzondere e'genfchappen in de ommegang gekend hadden. Bovendien voerde ze ook ééncriei naam, en waren meestal eveneens gekleed. Zekeren dag iemand daar aar* huis gekomen zynde, om een dezer Broeder* te fpreken, vroeg hem de Knecht; wie van de twee By moeit hebben? De Raadsheer, antwoordde de perzoon. Zy zyn het beide; zei de Knecht — Wtl, de geen die kwaade «ogen heeft, hernam den ander, Zy hebben alle beide kwaade oogen, wedernam de Bediende De Getrouwde moetik fprteken, zei de perzoon. . Zy zyn het beiden, fprak de Knecht, IVel, die een mooi je Vrouw leeft, hervatte den ander. — Zy hebben beide raoojje Vrouwen • gaf hem de Bediende  ( s7 ) de ten antwoord. W** drömm:l\ zei de perzoon , die ongeduldig begost te worden; ik moet, lusfcben onsgtitgi, de Hoorndrager /preken. Op myn Eer, voerde hem de Bediende weder te geraoet, ik geloof, zy zyn het beide, —-— Jndirdaat een" fraaije Broederlyke CtlylbtidX Be Bedziehe Vrouw. Een Geleerd Man, gehuwd zynde aan een Vrouw die wat heet \zn Comfleziesms* en hem 'savonds graag met de hoenders naar bed wilde hebben , terwyl hy daartegen gaarne'laat in zyn Studeerkamer zat, om te beter te kunnen arbeiden als alles in de rust was, kreeg eenmaal van haar een bezoek, waarin zy zich wat ongeduldig aarjftelde, zeggende: Gy ligt gtftó*£ met lyf en ziel op de Boeken ; ik wens ebt e waarlyk wel* dat ik ook een Boek was.' — Ik wou, kind lief, gaf hy haar ten antwoord , dat gy een Almaa&cbwaart'• dan bad ik alle Jaartn verandering. ■ V 4 G/gf*  C «8 ) Graffchrift op een'' Schryver. flier rust 'tgebeent' van een, die Boeken konde fchryven, En in zyn leeven nam, een tal van Driepaar Wyven. De Eerfte was een feeks, heel ryp van tong en mond; De Tweede die zag fcheel, en was ftaü"ongezond; De Derde die heeft zich in brandcwyn verzoopen; De Vierde is. hem fluks met een Galant ontloopen; De Vyfde was heel knap met vinger en met hand, En floeg den armen hals vaak 't aangezicht in Brand. Nog bleev hy even zot, en wou een Zesde huwen: Deez' wist hem ras, onder deez' zark te duwen»  C 89 ) Het flegt Geheugen. Een Man, die de gewoonte had, van a.'les wat hy voornemens was te doen, in zyn Memorie Boekje op te i'chryven, om het niet te vergeten, fchreev, onder anderen, toen hy den Bruigom was: NB. Niet te vergeten, om aanftaande Donderdag myn Huwtlyk te voltrekken. — Ken ander Perzoon, die, fchynt wel, meê wat kort van geheugen was, en een zeer langen en wydloopigen Brief aan zynen Vriend had gefchreven, yocgdde 'er de volgende Post Schriptum by: Myn P~riend\ ik zoude baalt vergelen hebben, u te melden, als dat myn Trreuw omtrent twee uuren geleden, overleden is. Voorwaar, wel een overtuigend bewys van een liegt geheugen! t J. F s De  C oo ) De Ezelskop. Te Leypzig kwam eens een Boer op de Misfe of Jaarmarkt, en ftond niet weinig: verwezen, wegens allé het geene by zag. \ Gints en herwaarts rondfnuffblende, rol- ' gens de Boeren gewoonte, kwam hy aan een Gewelf, waarin hy evenwel het hart niet had van te gaan kyken. Doch iemand van binnen den nieuwsgierige Boer gewaar wordende, riep hem toe: Kom maar gerust in Vadertje; wat is?er van uw dienst? Den Boer trad hierop na binnen, en vraagde: Wat is hier dan te zien'? — Wel ziet gy 'tnietP antwoordde hem den ander, ' •. altemaal Ezelskoppen. — St. Jut! riep de Boer , gy moet den we! een goede Markt gehad hebben, dat gy op één na uiiverkegt zyt; meenende hiermede de kop van den Spotter zelfs. • De  C 9« ) De Tabakspyp. Een RaadfeL Ik kan niet vlcljen, noch niet ftreeien, noch niet prasten; Nochtans ben ik aiorn gea^t in doen en laaten. De Mannen dragen my zorgvuldig in de Broek, En myn gebruik frrmakt hen gewis als zoetckoek. 'r. Een langer als een fpan, en heb een kop van vooren» En maakt het vcelen bang, met in hun lyf te booren. Men fteekt my in een gat, omwasfen met ' veel haar. Daar ik my lufüg kwyt en brand als een altaar: Kortom, myn ipys die kan 'er menigten belezen , Ei! Meisjes, zeg? wat vooreen Ding mag ■ik tock wezen. Mm  C n ) Het Vadcrfchap. 3Een Weesjongen met cenige ftraatjongens verichil gekregen hebbende over het fpeelen, wierdt van een derzelven met deze woorden toegefnaauwd: Loop jongenl JVaar ■wilt gy van praaien ? Gy hebt niet eens een Vadert Den ander over deze kleinagting geraakt, antwoordde hem heel vinnig: J?al Ja\ ik wed, dat ik nog meerder Vaders heb gebad als gy! De Geleerde Begroeting., \y anneer den beroemde Voltaire eens een Gedicht wierdt voorgelezen van een Jong Poëet, met verzoek, van zyn oordcel daarover te willen ftryken, nam Vol*aire* onder het lezen, verfcheidemaalen zyn zwart fluweel Mutsje af; den ander dit  ( rt ï dit opgemerkt en hem daarvan dé redes gevraagd hebbende, antwoordde hem Vol- ta;re: ik groette myne goede Vrienden dien ik én uw Gedicht hebhe aangetroffen gebad, waarmede hy te kennen wilde geven, dac den Dichter zyn Gedicht uit andere Schryvers had zamcngefteld , die allen by Vol-, taire bekend waren. De Stervende Gierïgaart, D e beklaaggelyke Opinius, een waakzaame Herder voor zyne verborgene (chatten, waarvan ons Horaiiut veel wonders verteld; een Man, die op de "Werkdagen water, en op de Zon of Feestdagen, dunnebier dronk * viel in eene krankheid, welke een langwyUge flaapziektc ten gevolg hadt. Zyne Erfgenamen dit vernemende, maakten zich terftond meester van alle de Hcutels, op hoop, dat hy nimmer weder zou verryzen. Den' Doftor, die over hem ging, dezen handel bemerkende, oordeelde, dat 'ergeen beter middel was, om den Kranke uit zyne flaap. zugt  C 94 > zugt tc doe» ofttwaaken, dan wanneer men een zak met geld voor zyn bed op een tafel kwam uittefchudden. Hieromtrent bedroog by zich ook niet, want nauwelyks rammeide men met het geld, of Opinius fperde de oogen wyd open. Leer? ik nocb> vroeg hy: Wat is dat voor geld? ja, zekerlyfc leefd gy, voerde hem den Artz te gemoet; en als gy geen zorg voor het uwe draagt, zuilen uwe begeerige Erfgenaamen u van alles berooven. Is *tmogèlyk\ riep de ziekc ' " Het is zo en nic; anders, antwoordde den Artz, draag maar zorg voor uw leeven. , é Hemd\ bers: hy nset gevouwen handen uit, wat mm ik dan doen otn myn leeven te verlengen* ~ Gy moet goed voedfel gebruiken op dat gy kragten bekomt, fprak den Doótor; ziet bier een Kuikentje, dat ik voor u heb medégebragt laat zulks voor u klaar maaken. - Wat kott kei? Is iet duur ? vraagde Opinius met een zwaarezucht. Og! neen, zeide den Artz, het kost maar agt fchellingen. —— fprak ^e franke, wat kanmy dit kaaien ? Js bet voor my niet bet zelfde, of ik. van de Ziekte, of van de Armoede, «aam my deze onnodige kosten zoude flor-  ( SS ) jtorit», kom te j!erven? Inderdaat! defchrik voor de uitgaave ter bevordering zyner welftand; deed hem weder tot zyne vorige flaapziekte vervallen, die Opinius onmiddelyk naar de andere Wereld deed verhuizen, en zyne verlangende Erfgcnaamen aan 't grabbelen bragt. GRAFSCHRIFT OP EEN ZïLFMOORDSR. Hier leid in 't zelfde Graf, den Klager en Beklaagde, De Rechter en Getuige, dien hy ondervraagde, En hy die 't Vonnis ilocg; nochtans zo blykt het k:aar, Dat hier, in plaats Yyf, maar één Lykis, voorwaar. De  < 96 > De Onderftelde Waarheid. Een zekere aanzienlyke Dame, had zulk een welgeleerde Papegaai, dat dezelve alles wist na te klappen, wat men hem voor zeide. Op een tyd dat zy zich met deeze Vogel voor 't opene raam vermaakte, ging 'cr een bekende, Docler voorby, tegens dewelke de Papegaai zeide : Dag Heer Carnutu ! De Dame begost hierop geweldig tc lagchen, het welk den Dodtor bemerkende, tegen haar deed zeggen: Weet gy wel Mevrouw, waaromuw Papesaai my een Cornuut ef Hoorendrtger noemd? > Hy meend, dut gy myn Vrouw zyt. Zonderlinge Manier am de Meysjes aan den Man te helpen. T e Babikniën, zegt men, was eertyds ten Wet, dat niemand ongetrouwd mogt bly-  ( 97 ) blyven. De Regeering nam het uithuwelyken der Vrouwsperzoonen op zich, en bragten ze op dc volgende wyze aan den Man. Zo dra. 'er een genoegzaam getal volwasfen Meysjes voor handen was, veterden zy op een openbaare plaats of Markt, ten. toon gefield, en ft uk voor ftuk verkogt. De mooifte wierden 't eerst geveild , en, aan de meestbiedende afgeleverd. Wanneer nu op die manier alledemooije aan den Man waren, wierd het daarvan gekomene geld, aangewend, om de Lcelyken uittehuwclyken, en een genoegzname fomme gclds, by wyze van trekpenning, op ieder van dezelven gefteld , en aldus afhandig gemaakt. Van dit zonderling gebruik, fchynt nog iets tot onze tvden te zyn overgebragf, als men geloof mag flaan, aan »t geene 'er van de Scbêrmerbornfe Fryftermartt wordt verhaak). Ondertusfchen is het zeker, dat by ons te Land de mooije Meysjes gemak* kelyk aan den Man komen, en de Leelyken wanneer zy braaf geld hebben. 04  Dk Wolf en de Gemeste Hond.' Een Fabel. O p een tyd, dat een Wolfin den vroege morgenftond, een' Hond op 't veld bejegende, vraagde hy denzei ven: Hoe het kwam, dat hy zo dikgemest en vet was? Ik draag zorg, antwoordde den Hond, het huis van rnyn Meester, 's nachts voor inbraak te be-. veüigen, en als ik zo gelukkig ben, een Diev te ontdekken en zyn oogmerk te verydelen, werde ik den gantfchen dag van 't huisgezin geftreeld, en kryg zo veel lekker eeten en zo veel beenen te knabbelen, als ik maar lust. Op deez' wyze wordt ik vetgemest, en bovendien gekoefterd in een warme legerfteê, onder een goed dak, en flyt alzo myn leeven in vergenoegen. ■Achl Broeder, zeide de Wolf, wist ik daar ook toe te geraaken, dat ik, zonder my zeiven te vermoeijen , my 's nachts medé gerust kon nederleggen, en met een vollen buik gaan flaapen. Wel nu, her-  ( 1=1 ) hernam den Hond, als gy daartoe gezind zyt, en gy u roofcugtigen aart wat wilt temmen, zo gaat met my, ik twyffel wet, of ik zal u wel in myn 's Meesters gunst wceten te brengen. Wanneer nu deze twee goede Vrienden» onder zulk een zoet praatje met elkander voortgingen, begost den dag aan te breken, en naar mate het lichter wierdt; ontdekte den Wolf, hoe het haïr van des Honds hals cp zommige plaatfen was afgefchuurd. D>t dcszelfs nieuwsgierigheid gaande gemaakt hebbende, vroeg hy: Zeg eens Broeder, wat draagt gy toch om den hals, dat zulke leclyke lidtekens nalaat? : Wel, zei den Hond, om my tb grimmiger te maaken, Buit men my den gantfehen dag aan een ketting vast, en met den avond laat men my weder los, op dat ik myn Meesters huis voor alle onraad behoede. — ■ Toen de Wolf dit hoorde; zeide hy :' Btev lang gelukkig in utoe zogenaamde vreedzaame fiaat, doch ik voer my, wil liever tnyne vrybeidgenieten* ik ga* waar heen ik zuil, en beb geen keten die my gekluisterd houdt: lk -wandel over Bergen en Daaien, Vddtn en Bosfchen, naar mé welbebaagen: Jk eet van de eèlfle LamG 3 tm-  ( 102 ) nairm e» Sehapm* die ik g'ints en herwaarts züt de kudden en kooijen hefbaar, en weet door myn* aangeboren itstgbeid, de mede des jagen en kunne Honden, te leur te feilen, Vaarwel dan, hljft in 't aangenaam genot uwer geliefds Slaverny, ik wil ondertusfchen by myns vorige leevensWize volberden, en tayne dier. iaare vry hei d behouden. • Deze Zedelcs leerd ons, dat alle de Schatten des Welelds, ran nul en geener waarde zyn, wanneer men zyne vryhtid moet misfen. Want, het zy in de Dienstbaarheid ; het zy in de Gevangenis , de Menfch ziet zich fteeds verftoken van het w»are genoegen dat hy anders zoude .genieten. Nochtans, hoe trotfeh iemand ook op zyne vryheid kan zyn, hy is toch altoos, in de .een' of andere betrekking, aan eenige dienftbaarheden onderworpen. Wie van ons is niet een Slaav eenigcr hartstogt of van eenige ligchaSms zwakheden? Een iegelyk hangd af van de wetten der Natuur of van de gewoontens des Lands, in 't welke hy woonagtig is, en de Dood voerd haare heerfchappy over het gantfche Aardryk. Zo dat men met recht zeggen kan , datniemand van de Dienstbaarheid vry is, - ende waare Onalhangkelykheid geroet. De  ( i03 3 De Doctoraale Boer. Een Doctor, een Bocre Hoeve gekogt hebbende, begeerde aldaar als Heer en Voogd te gebieden, en de Boeren dan toe het eene en dan tot het andere werk te gebruiken. Dan dcwyl zy hem altemsal jur?t niet goedvonden te gehoorzsamen, zeide hy op een tyd in zyne toorn, tegens dezelve: Ik heb altoos boeren zeggen, dat de beste Boer maar een Schelm it\ —- Dat 'sook waar, antwoordde 'er een uit dea hoop, en wy hebben u altyd voor de beste gehouden. De Hwte Maarfchalk. JEen voornaam Hoveling, die niet zeer bemind was, door een Maarfchalk van Frankryk beledigt zynde, aeide tot denzelven: Öf fchoon ik geen Maarfchalk ben, zo.ben G 4 iic  ik toch van het zelfde hout daar men ze van maakt. De Maarfchalk antwoordde: Myn Vriend, gy bebt gcljk, en zo 't gebeuren mogt, dat men ze van Hout tnogt komen 1e maaktn, zal ik niet nalaaten om u aan te dienen. De Snoepzieke Tildert JEen eenvoudige Molenaar van zeker I>orp, die een mooije Vrouw hadt, welke buiten haar Mans weeten, rret de Secretaris eens Edelmans van zeker nabuurig Kasteel, gantfch geen kwaade vrienden was, doch welke Geliefjes weinig gelegenheid .hadden, elkander in vryigheid te fpreken , wierd op de volgende wyze niet onaartig doorgeftreken. De Secretaris, die met den Molenaar zeer gemeenzaam bekend was, bedagt de volgende list ter bereiking van zyn oogmerk Hy maakte hem wys , dat hy heel fterk was en ongemeen zwaar konde tillen, en met hem de Weddingfchsp wilde aangaan, om hem, zyn-Vrouw en een  ( 105 ) een groote zak vol koorn, te gelyk van de grond op te tillen. Dan dewyl d;t de Molenaar onmogelyk toefcheen, topte hy gewillig de Weddinglchap om een ftpop wyn. Wanneer zy nu de bepaalde tyd hadden vastgefteld, gebood de Secretaris, dat den Molenaar zich plat op zyne buik zoude ncderleggen, fleepte vervolgens de zak met koorn boven op dcnzelven, boven op dewelke hy toen het gedienttige Vrouwtje pederlei in eene ftand, die tot do volvoering van hun ontwerp best fchikte-, waarna zich dc Galant bo^en op zyne Schoone uitfpreide, en onder een' dippere liefdensbeweeging, met zyne handen den Molenaar omvatte, als of hy zyne vragt wilde optillen. Doch het was te vergeefs zulks te beftaan, en de Secretaris moest na een vermoeiden arbeid, die hem juist niet onaangenaam was geweest, van zyn gewaand voornemen afzien. Ik heken, Willem Baas, zeide hy tegen de Molenaar, gy hebt de mddinSfchap gezvomen, ik dagt, dat ik al heter kost luim. Den onnozele hals, die £sen lont rook van 't geenc 'er was omgegaan, kroop als een flak onder de Koornfak van daan, klapte van blydfchap in zyne ham-  ( 106 ) handen, en zeide tegen de Secretaris: Ja* Ja* Myn Heer jylui Steêpopp.en da kt, dat de Bosre menfchen zo gemakkelyk aan de kost kom-m* maur zy moeten in 't zweet bunnes aanfebyns wel werken. — Dat heb ik daar «i even ondervonden* antwoordde hem den ander, en groette den Molenaar tot op een ander tyd; keerende zeer vergenoegd en wel te vreeden naar 't Kasteel. Hes Ontbeerde Ganzemleesch-, JEen piepjonge Monnik, die, zo 'tfcheen, noch niet wist, dat 'er tweederlei foort vaa Mentenen in de Wereld waren, (hoewel een zodanige onwetenheid vry zeld. zaam osder dergelyke perzoonen is,) dan noch nooit uit zyn Klooster was geweest, had den Prior dikmaal* gebeden, hy zoude hem toch eens medenemen , op dat hy mogt zien , hoe het in de Wereld toeging. Hierin bewilligde eindelyk den Prior* en nam hem mede. Wanneer zy nu aan een Dorp kwamen, bejegende hen eenigeaar- di-  C 107 ) dige Jonge Meisjes, die, wyl het fterk geregend had-, hunne Rokken zo hoog hadden opgefcoerd , dat men hunne raooije blanke bennen volkomen konde zien. Den jongen Monnik bemerkte heel ras, dat dit een byzonder loort van Vleesch moest zyn, w;srom hy den Prior vroeg: Wat dit voor Gediertens waren ? Het zyn Ganzen myn Zoon, gaf deze ten antwoord: Ocbl Vader, fprak de Jongeling, hadden wy in ons Klooster ook zulke Ganzen} Den Prior voerde hem hierop weder tegemoet: Ja,ma*r zulke Ganzen kosten te vee! van onderhoud, anders zouden wy ">er een mede nemen. Hiermede moest zich den jongen Monnik vergenoegen, en voor ditmaal zyne lust tot bet Ganzenvlccsch laaten vaaren, hoe veel trek hy 'er ook toe gevoelde. Het Geborgde Aangezicht, Zieker Officier verzogt eens aan den Krygsminifter, ara betaaling zyner tegoed hebbende Soldy, wyl hy anders gevaar liep  ( io8 ) liep van honger te zullen fterven. Den Minifter, ziende dat hy een dik, vet en blozend Aangezicht had , zeide tot hem: Myn Vriend , uw voorkomen getuigd, dat gy dit gevaar niet zult ontloopen, uw aangezicht is my daar Borg voor.— Gy bedriegt a, genadige Beer, antwoordde hem den Officier; dal Aangezicht behoord niet aan my, maar aan myn Kosivrorw, welke my daarop méér ais een Jaar geisrgt beeft gehad, en bit tot beden mg werhiyk op haan ktsten onderhoud. RAADSEL. IVÏyn Vader is myn Kind; 'k kan my zyn' Moeder noemen. Myn'hart met recht op zuivre trsanen roemen. Myn borst ontblooten vry; waaraan dit dierbaar Kind, In zyne hoogftc nood , zyn Lcevcnsvocdlei vind. Ds  ( 109 ) Be Gecureerde Moederplaag. jEen zeer fnoepig Jong Wyfje, veinsde óp een tyd, of zy een felle Buikpyn, of wel de zogenaamde Moederplaag hadt, dewyl haar Man wa: fpaarzaam in de Bedarbeid was. Deze zond aanftonds om den Doctor, dewelke by zyne komst voor 't bed wierdt gebragt en de Vrouw de pols voelde. Een olyke Snaak daar by tegenwoordig , zeide: Heer Doctor! gy hoord dat het deez' Vrouw niet aan den arm, maar in de Buik fchort, daarom, laat den arm daar,en voeld maar naar de Buik, misfchien zal het haar ligtcnis geven. • Og , Ja ! myn lieve Vriend, fprak het Vrouwtje, dat heb ik ork al gidogt; tvaarJyk, ik zou u myn ziele lyf beter aanbetrow zoen, als deez1 onweetenden Deëtor ! Nam ook, zo als de Hiltorie zegt, in 'tvervolg haar toevlugt tot deez' meêr ervaarene Artz; die 't onfeilbaare middel fcheen te weeten, om haar van ds Moederplaag te cureeren. D*  De Aandagtige Kerkgangers. C3p een Zondag namiddag, een Prediker bezig zynde met prediken, bemerkte, dat tegen hem over, een Mansperzoon zat (e flaapen, en twee nevens der.zelven zittende Vrouwen, het heel druk met praaren hadden; waarop by van de Prcdikltoel hard Op Zeide: Mejuffers, praat toch zo luid niet, gy >»ogt zomtyds die» Heer, die daar by u zit, in zyn /Jaap fieoren. De Papiere Maaltyd. JEen Boer in Noorwegen, ontfing op een' tyd van zyn Koopman, een Bankbriefje van 50 Daalders in plaats van geld. Deze ftak hy, volgens Bocre gebruik, voor in zyne borst, op dat het wel bewaard zoude zyn. Vervolgens eetiïge zoetekoek gekogt hebbende voor zyne kinderen ,  ( ut ) ren, bergde hy die roede op de zelfde plaats, en ftapte zo voort naar huis. On. der weg honger krygende, at hy de koek, aan welke het Bankbriefje onmiddelyk was vastgekleeft, gaande weg op, en merkte eerst by het opeeten van 'tlaatfte brokje, dat hy ook papier geknauwd hadde. Hy keerde hierop weder te rug, verhaalde den doch deze ontfchuldigde zich deswegen, met te zeggen, dat hy die zelfs niet maakte, maar dat ze in Kcppenbagen wierden gefabriceert, en zyn verlies dus onherftelbaar was. De Boer ging met deze fiegte troost naar zyn Dorp, vervloekende de heele weg over de Papiere Geldmode, waardoor hy , onaangezien hy dien dag' niet anders als zoetekoek en papier had gegeten, nochtans een maalty d van 5-0 Daalders had gedaan. DePerftooken Ring. 2iekere Boer met zyn Bruidje naar de Kerk zullende gaan em te trouwen , had des- Koopman zyn wedervaaren, en verzogt, dat hy hem een ander Briefje wilde geven;  C ) deszelfs Trouwring in zynen gordel cf nestelen zyner BrOck vastgemaakt, vértrouwende, dat dezelve aldaar het beste bewaard zoude zyn, In de Kerk zynde, denkt den goede flokkert met eerder aan zynen Ring, dan toen de Priefter zeide, dat zy elkander de hand geven en van Ring verwisfelen zouden. Wanneer hy zulks hoord, wil hy dezelve gaan los maakenj ontknoopt zyn Rok en wammes, en begint aan zyn Broek te peuteren. De Pastoor zulks ziende en niet wetende,, dat hy dezelve op dusdanige plaats ter bewaaring had verftoken, vraagt hem: Wat hy doen wilde.? Wel ik moet 7 er hem immers uitbaukn\ antwoord den Kinkel. De Bruid naar hem omziende, krygt erge gedachten, en meend, dat hy wat anders in 't zin heeft, keerd zich om en loopt heen. De Priefter roept haar agter na, waar zy raar toe wil? Acbl Eerwaarde Heer\ zegt zy, als by op die wys beginnen wil, weet ik al wat 'er gaande is. De riester, bemerkende dat 'er haast by 't werk was, verkortte zo veel mogelyk de plcgtigheid en fcheepte hen fchielyk af. Bi  De Ferwonderaar. 'Zieker iemand liet onder het verhandelen van aloude zaaken, zyn verwondering eens blyken, dat Sim/in met één enkel Ezels* kinnebakken zo veele menichen had dood- geflagen! My ook.' antwoordde een Spotvogel, gy btbt 'er wel twee, en kunt 'ei' zulke wonderen noch niet mede doen \ „ ■ ■ r.i ,-rf Het Noodzaaklyk Hmvelyk. Een welgegoed Man hadde twee Dochters, waarvan de Jongde ten huWely k wierdfc gevraagd. De Vader hield de Vryër 's middags ten eeten, en zeide over tafel; dac zyne Dochter nög veels te jong was om te trouwen, dewyl zy nauwelyks de 14 Jaaren had bereikt. De Dochter dit hoorende, antwoordde ftuks daar op: Mi\ lieve Vader, H gy  C i'4 > wfjg-fr* »; ** 14 enl% dagen! De Vader hernam hier op; dat, of lchoon zulks-zo mogt zyn, men volgens gebruik, de oudfte toch altyd Het voorgaan. En waaremdat? voerde hem het jonge Meysje weder te gemoet; het men niet altoos de jongfle Kinderen bet éérst naar bed? De Vader wel merkende, dat zyne Dochter manziek was, gaf zyne toeftemming tot het huwelyk ter verhoeiing van alle flegte gevolgen. Zie daar een wys en voorzigtig Vader! Het Edcïmans Celeof. \Aj?r\ DuitOch Edelman, welke den Kömng van Spa-jen landen tyd gedient hadde, konde echter geene betaaling bekomen. De Koning, welken hem ook gaarne kwyt was, ïoad tws* Mo nikkef) op hem af, om hem in zyn Geloof te ondertasten, meenende, hy zou zich Luther^ch verklaaren, en zulks gelegenheid geven, hem ten vuure te doemen. Wanneer zy nu by hem kwamen, en  en vraagde; wat hy geloofde? gaf hy ten antwoord : Dat de Koning hem kon betaalen als hy maar wilde. De Monfrikken vraagde verder; of hy geen ander Geloof hadt? In Span/en niet, gaf hy hen tot be- fcheid. — Wel, dan zult gy in Span jen ook nooit zalig worden! voerden zy heai weder te gemoet. De Olyke Maagd. F • J_ven jonge Maagd wierdt onder anderen m de Biecht gevraagd; of zy zomwylen met wel eens om een Bruidegom bad ? fa toch! antwoordde zy: En, hoe hiet dat gebed.? vroeg de Pater: Om daaglyk: brood geeft ons beden, zei ze. Hier word no:htans van geen Bruidegom gewag gemaakt! voerdde haar de Pater weder te gemoet: Dat kan vul zyn, hernam de olyke Maagd ; maar] wat is daaglyks brood anders dan betgeene tot nooddruft en verkwikking val iemands lyf verf rekt ? H i Hei  ( n6 ) Het Vervallen Vonnis* Eren doortrapte Spitsboef, die het in zekere yoornaame Koopftad geweldig vetkurven hadt, wierdt by Vonnis veroordeelt, om beide zyne Ooren afgefneden te worden. Wanneer nu de Scherpregter zich gereed maakte tot de uitvoering van 't zelve, bevond hy dat den Patiënt geene ooren hadde; waarop hy hem met een gantfch forsfe ftern vroeg: Kerel! waar zyn uwe Ooren f Den ander antwoordde: Wie kan voor zulke bapfcbeeren, ais gy lui zyt, zo lang zyn ooren hewaaren ? Be Tweemaal Verdronkene, Een dronke Kerel met cenige andere luiden in een Schuit geftapt zynde, om over- se  C "7 ) tevaaren, begost zo geweldig te zuifebollen, dat hy buiten boord viel, De anderen riepen de Schipper toe, hy zoude bydfaaijen, op dat men de bedronkene mogte redden; dan de Schipper hielde zich, of hy het nier. hoorde. Doch de Pasfagiers hierop nog fterkerbeginnende te fchreeuwen, ving hy aan telagchen, zeggende: jylui bend toch wonderlyke Menfchen , dat gy u verbeeld, dat de Kerel zal verdrinken! Zy zeiden; dat hy 'er voorvast zyn leeven by zou lafchieten, zo men hem niet gauw te hulp kwam. iVeg\ IVegl riep de Schipper, de Kerel is zo boordevol van den drank, dat 'er geen droppel water by kan. De Goedkoope Purgatie. E/en onkundig Menfch kwam op een tyd voorby een Apotheek, alwaar kortelings te vooren, een Bok zyn keutels voor de deur had laaten vallen. In de verbeelding, dat den Apotheekcr Pillen hid verlezen, raapte H 3 hy  hy eenige dezer Keutels op, en flikte ze in; zeggende: Ik ben ttr goeder uur bier viorby gekomen, om een goedkoope Purgatie te krygen voor mynt verftoptheidl En Hapte vervolgens wel te vrceden voert. De Ontpluimde Exter. Een FabeU JLLen Ester zich eens met Pauweveeren opgefierd hebbende, was zo trotfeh cri hoogmoedig, dat ze het zich tot fchande rekende, met andere gemeene Vogelen van haar foort te verkeeren, maar vermengde zich met de Paauwen. Doch zo haast dezelven het bedrog ontdekten, plukten zy den Exter alle de geftolene verderen van 'tlyf, en lieten ze nakend loopen. Deze Fabel fchildert ons zodanige onbedagte Verkwistallen af, welke, luiden van hun eigen itand veragtende, naar eene grootheid ftreeven, die zy onmogelyk kunnen ftaande houden, hen tot verval brengen, en  eh naderhand in fchande cn oneer doen keven. Dit leerd ons , dat wy met eens ari-' ders eigendommen niet zullen praaien, maar ons vergenoegen met het geene wy bezitten en evenredig onze ftaat is, kortom, niet te pronken met kakelbonte geleende vederen, die ons niet toekomen, en ons naderhand, tot fchande onzer belagchélyke pracht, met fpot, befchimping en verwyt, v/erde afgenomen liet Bedekt Geraamte. jEen' zeer zwaarlyvige Dame, eens by eenhaarer Vriendinnen tegasuynde, kwam toevallig te zitten, naast een heel oud uitgeteerd Man, die meêr een geraamte da» een menfch geleek. Deze vroeg dc dikke vette Mama, onder andere kortswylige Discourslen; wat zy met zo veel vlcefch aan haar lichaam deed ? Myn Heer, gaf zy hem ten antwoord, om ytr um mogen heenen mede tc bedekken. H 4 De  ( mo ) i"-* • : *—-~ De Gewaande Vilder. ."Een zekere Kloostermonnik, verliefd ge■worden zynde op een Burgers Dochter, ■wierd van de Vader, die niet lyden kon, dat deez' Paap zo dikwyls by hem in en uitliep, zyn huis verboden. De Monnik echter, welke op dit lekker ftukje vleefch, zo belust was, dat "er hem de tanden van waterde, f'mecd allerhande ontwerpen, om het zelve magtig te worden. Wanneer hy eens op een laaten avond des Burgers huis voor"by gaat, ziet hy zyn Liefje aan de deur ftaan, ïoopt naar haar toe, en verfoekt haar, dat zy met hem een kuijertje wilde doen, hy had haar iets van aangelegenheid te zeggen. Het Meysje, dit rcdelyk verfoek van den Gcestelyke, niet welvoeglyk kunnende affjaan, trekt de deur op 't Hot en volgt den Monnik; Intusfchen dat zy met elkander onder een zoet praatje dus voortwandeldeh, hooren zy van verre de nachtwagt aankomen, waarover zy beide niet weinig verfchrikken.  C «21 ) Dc goede Pater neemd nochtans een fchielyfc befluit, fchorst zyn lief Zusje op den rug, en begint overluid te roepen: Uit den weg\ Uit den wegl ik ben de Vilder \ Ik beb bür een flinkeadms\ Zo dra de Wagt Uit hoord, wykt dezelve ter zyden af, fpoegd hem na, en roept: Foeil jou rakker* pakje voort! De Monnik ditmaal zo nauw op 't punt van Eer niet ziende, gaat met zyn lekkere Buit naar 't Klooster en brengd het Meysje in zyne Gei,- daar zy de Pater, op haar beurt, de gunst bewees, van hem te dragen, doch op een veel aar.gcnaamer wyze. Indiervoegen kwam-den olyke Monnik, de vruchten van zyne fnedige uitvindingen te plukken. De Man naar de Watreld. ^Z^eker ryk gehuwd Edelman, naar dc fmaak der Groote Wereld, een Minnares houdende, wierd daar in nagevolgt, door zyn Hoefpachter. De Vrouw van den Hoevenaar , die voornaarac leevcnstrant H 5 i niet  ' ( 122 ) niet van haar finaak, vee! weiniger noch 'er haare rekening by vindende, bezwaarde zich. deswegen by den voornoemden EJclman, hunnen Landheer. Deze lier, den Hoevenaar by hem komen, beltrafte hem op 'tfcherpfte zyn manier van leeven,zeggende, dat het alléén aan de Grootea geöorlofd was, Macresfen te houden,en geenfints voegende aan zynen ftand, dat het maar een groote ergernis gaf,en zo doende, alle Boeren Bywyven zouden willen hebben, voor 'toverige, hem bevelerde, van zyn flonsje aftefchafFen. De Hoevenaar beloofde het hem, en vertrok, doch met het vaste voornemen, van die belofte niet natckomen. Ondertusfchen vond hy evenwel goed, zyn Macresje uit zyn Vrouws oogen te verwyderen , en vervoerde haar naar een afgeleegen Hoeve, dien hy mede in pacht hadde. Hy zette met dit oogmerk, haar ecnige dagen daarna, agter zich op zyn paard en reed met haar heen. Onderweg bejegende hem den Landheer, die naar de Stad ging, zittende in zyné ftaatfiewagen, met zyne Schoone naast zyne zyde. "Den Edelman liet het rytulg ftil houden: Wat zie ik I zeide hy tegen den Hoe-  c 123 y Hoevenaar, hebt gy uwe Slons nog by u ? Weet gy niet, wat gy my hebt beloofd » — Ja toett genadig* Heer, antwoordde hem den Hoevenaar , doch ah ik bet vermogen bad, om zulk ten fraaije koets te houden, ge- De Geërgerde Devotie. j\_\s zeker Marquis te Parys eens inde Kerk kwam, om zyne Godsdienst te verrichten, en dat hem aldaar onvermerkt zyn goude fnuifdoos ontfutfeld wierdt , zeide . hy, zulks gewaar wordende: Ik ml wel dit en dat wezen, zo ik 'otit wiêr in di Kerk kom, dewyl ik befptur , dat 7er mik* eervergeten fchelmut tn gauwdieven verkttren\ Dt lyk gy, *-ou men 'er zo min, als dt uwe, myne Slons in zien.  I '24 ) De Onverfchrokke Veldheer. jEen zeker dapperen Veldheer, door zyne Vyandcn in 'mauw gebragt zynde, beroemden zy zich, hem met zyn Volk in een zafe te hebben;dan dezen listigenKrysman, middel gevonden hebbende, hunne handen heimeiyk te ontkomen, zeide hy : Myne Vyanden hadden my in ten zak , maar zy hebben vergeten gehad die toe te binden. GRAFSCHRIFT op een Bedelaar. H ier rust een Bedelaar heel moedernaakt, Die zyn Nalatenfchap dus heeft vermaakt. Aan zynen Zoon, zyn Staf, Nap enMesfen, Kaarten, Dobbelfteenen, Pyp en Flesfen, Aan  C 1*5 > Aan zyne Vrouw, zyn gantfche Bedelpak, Met Naalden, Lappen, Gaaren zamt de ZakZyn Hond Fripon, 'tovergelchote Brood, 'tGcen hem wierd toegeduwt in zyne nood. De Gryze Baard* Een Jonge Juffer wterd van haaf Ouderen uitgehuwelykt aan een hoogbejaard Man met een gryzen Baard, tegen haar wil en dank-, dan het gebeurde, dat den Oude Saggelaar, op derï dag der huweiyksvoltrekking, zyn' Baard kwam zwart temaken, om zo veels te Jeugdiger te fchynen. Deez' omftandigheid maakte zich de Juffer te nut, zeggende : lk beb mym trouw verfprcken aan ten Man met een gryzt Baard en niet met een zwarte, en kan a/zogeen twee Mannen nemen; zeide dus voor de Predikftoel ftaande, Neen, in plaatfe dat zy ja moest antwoorden : Op die wyze bleev haar Huwelyk agter wegen , en den Gryzaard moest zich troosten met zyne blauu* we fcheen* Wt  < I2Ö > ■i-t. 11 -■ «■ i ..„in... De Bevreedigde Twyffeling. Een oude Mama, die niet deed als babbelen en praaten, viel in 'c byzondcr baar Biechtvader telkens lastig, met te zeggen, dat zy aan haare zaligheid twyffclde. De Priester mogthaar gerust ftelien zo veel hy wilde, 'tkoii alles niet helpen. Ten laatften ongeduldig wordende, zeide hy tegen haar, doed uw mond eens wyd open! De oude Mama gehoorzaamde, en fpalkte haar tandelooze mond zo wyd open als een Bakkers oven. Hebt goede meed! riep de fchertzende Geestelyke,£jf zytgeivis zalig ! Want in de Hel is niet als tveenen en kners, fingen der tanden; en deuyl gy geen tanden bekt, kond gy niet knersfen, gevolglyk zult gy in de Hel niet komen, maar zekerlyk ten Hemel vaaren. Op deze vaste grond', bevredigde zich de oude Bes, en liet voortaan de Priester met vreeden. bi  C "7 > De Afgevergde Onmooglykheid. _/\js ATe'xdnder den Crooten de ïndiaanfche Gezanten by hern ter gehoor toeliet, gaf hy hun de vryheid , om van hem te verloeren, het geene zy begeerden. Aanüoncis waren zy raet hun artwoord gereed, zeggende : Geev ons de onlterflelykheid! Alexa'idtr verfchoonde zich deswegen : De Onfterffïjtykheid kan ik niemand geven, zeide hy,dewyl ik zelfs een fterflyk Mensen. ben. Wel., als gy fterflyk zyt, hervatte de Gezanten , waarom brengt gy dan dt gantfebe Wereld in zulk een rep en roer, en. vergenoegd u met met uw eigen Koningtyk ? De Goede Voorzorg. Imfmd fpotte eens met een zeer zwaarlyvijr. Man, die een verfchrikkelyke uitpuf-  C «8 ) lende Buik hadt. Andere Menfchen, zeide dien Spotter, dragen hun Pak op den rug, doch gy op de Buik. Dat geloof ik loei! antwoordde hem den Dikbuik, als de Dieven iemand zo na op 't lyf komen, mot* men wel zulk een voorzorg gebruiken. De Reizende Spanjaard. jEen Spanjaard in de Winter door de Nederlanden reizende, kwam door een Dorp, alwaar de Honden hem geweldig nabaften en vervolgden. Hy bukt zich om een fteen op te raapen, en ze daarmede van hem te verjagen ; dan dezelve was wegens de uer_ ke Vorst, zo vast aan de grond gevrooren, dat den Spanjaard ze onmogelyk kon los krygen: St. jagol riep hy overluid, wat een boos Land is dit, daar men de Henden vry laat hopen* en de Stsenen anti kettingen legtl Di  ( Hf ) De Beteugelde Bbgeerlykheio; Een Vertelfeh Z-;ker Vorst op een tyd op d« Jagt zynde, kwam langs een' Akker, alwaar eea Man en Vrouw bezig waren met fpitten en delven, en het ongemeen druk met praaten hadden. De Vont, nieuwsgierig om ■te hooren wat zy zeiden $ vêrlchool zich agter een dikke haage, daar zy hem niet konde zien. Onze Moeder Eva moet wel belust geweest zyn, naar dien Appel, zei de Vrouw; had zy hem maar laaten hangen, behoefden wy nu to zwaar niet té werken. Dat 's waar, antwoordde de Man, maar at was zy nu al zoo'n begeerlyk? Vraat, wat behoefde sU*m zich"daar aan te kreunen > Had ik in zyn plaats gégeweest, zou ik haar een wakkere muilpeer hebben gegeven, en ze dat plukken, wel verleerd hebben. _ Ja, Ja, hernam de Vrouw, ik denk dat je 'er meê al ran l Z9ird:<  ( 330 ) Houdt hebben gebeten. Gantfch nietï zeiden Boer, ik beo zoo'n Vreetwolf niet, dat zou je eens zien, als ik in de vcrfoeking wierdt gebragt, hoe ftandvastig en hardnekkig dat ik me zou toonen j De Koning fchoot hier op toe: Gy moet dan wel bitter fukkcien, naar ik hoor; goeije luidjes? fprak hy: Och! ja, Myn Heer, gaven zy hem al zugtende ten antwoord, we tobben van den morgen tot den avond, en wurmen ais Ezels, en kunnen noch maar pasjes een droog ftukjc brood haaien. ■ Wel nu, zei de Yorst, die zwarigheid is ligt te verheipen, gae met my, ik zal u de kost verzorgen, zonder dat gy iets behoeft te doen. Zy wierpen hierop, fpa en fehop tegen den grond, en volgde den Vorst; doch ftonden niet weinig verwondert, van zich in 't Paleis des Konings gebragt te zien.' Zy wilden weder te rug gaan, maar de Vorst hieldt hen tegen, zeggende, dat hy zyne gedaaae belofte begeerde r.atekoinen. Zy wierden terftond van pragtige klederen , lekker eeten en een talryke ftoet voorzien; cn leefden dus een geruimen tyd in de weelde en de wellust. Toen dit .ettelyke dagen geduurt had, wierdt  c »3i ) wierdt 'er onder een menigte andere Gerechten, een groote overdekte fchotel op 't midden van de tafel gezet, met een llreng verbod , van dezelve niet aantetasken, veel minder te openen, voor en al eer 'er zyne Riajefteit last toe gaf. De Vrouw ten h ogiteo nicuwcgierig wat 'er in deze fchoteL moge zyn, begeerde dat dc Man zc zoude openen, maar deze verlangde zulks niet te doen, zeggende, dat hy de bevelen des Konings niet zogt te overtreden. Dc Vrouwbegost te pruilen, begeerde niet te eeten, bitsl-de fr.ot en kwyl, en zeide, dat zy haar zelve zoude verhangen of verzuipen, a's hy fret dekfel niet van de fchotel nam; hec geen , zei ze, gemakkelyk kon gefchisdent dew*l 'er niemand der Bedienden in of omtrent de kamer was. De Man medelyden met hzzr krygende, cn haar niet gaarne töt wanhoop wiiiende zien overflaun, ligtte heel voorzigug het dekfel af , na evenwel! verfcheidem'aalen overal te hebben rond gekeeken, of men hen niet begluurde. Zo ïas was bet dek iel niet opgeljgtj of'er vloog ccn Vogeltje onder van daan, 't welk aunftonds ten venfteren uitvloog en deszelfs vryheid in de open lucht zogt; caidierwyl I i d«  ( 132 ) de Koning op dit zelfde paj , ter kamer intrad. Wat hebt gy gedaan ? vroeg hy: Och! Sire, zei de Man, ik heb tegen wil cn dank myn Vrouw moeten vergenoegen, uit vreeze, dat zy zich anders van kant zoude hebben gemaakt. Ei'. EU fprak de Koning, zyt gy dien hardnekkige en ftandvastige Man, die zich wel eens op de proef -veilde gefield zien, en Eva een muilpeer zoude hebben durven geven voor baart nieuwsgierigheid en hegterlyke heblust' lieer weder Ongelukkiger,, naar uwen Stulp, beploeg*in 'I zweet uwes aanfebynsy uwen Akker, en wyt Adam en Eva nitt meer , dat gy zo zuur uw brood moet winnen, dewyl gy u züvtn aan een evengelyk vsrgryp , aligy bun te laste legt* hebt fchuldig gemaakt. De Beproefde Eerbaarheid. Zieker Duitfch Graaf, kortswylende met zyne Hofnar, zeide tot hem, gaat heen, en houdt u, of gy op myne Gemalin verliefd zyt, cn mee haar eene Minnery wilt aangaan.  C «SS ) gaan. De Nar deet zulks, ging by de Gravin, fpcelde de Galant by haar, knicld , i'meekt en regt allerhande verliefde kuuren by haar uit, zeggende zelfs, dat hy wel eens een Nachtje by haar wenichte te flaapen. De Gravinne alles aangehoord heb* bende, vroeg hem: Kerel', hebt gy wel geld, want zonder dat, zoudt gy niets by my te boapen hebben? De Nar keerde hierop al huppelende van blydfchap tot den Graaf, zeggende : Uwe genade, de Boer heb ik al, ah ik nu maar geld haat! De Graaf fchudde het hoofd, en beklaagde zyne begaane fpotterny. Een Kreeft. Een Raad/el. ÏV.lein van mond en zwart van oogen, Van een harde huid omtoogen; Fraai van gelaat en rood van wang, Fyn van gebeent' en d'armeu lang, Glad van rug cn plat van Buik ; Gewis! Ei.' raad eens, wat voor een ding het is? I 3 Z)#  C i?4 ) Afkeer van Muizen. Jcvehige goede Vrienden, waaronder 'er zich een bevond, die een verichnkkelyke afkeer voor Muizen had, zaten eens by malkander, wanneer een van 'tGrzelfchap om den Muizevyhnd te bruijen, een jong wit Muisje in zyne zak had mede ge'oragt» welke op het zien van 't Diertje, geweldig bcgost tc (chreeuwen, en in een hoek van de kamer kroop. Een ander hem zyne bloöhartigheid verwytende en w:l!ende toonen , hoe onverl'chrokken hy was, neemd het Muisje en fleekt het in zyn mond dan, ter aller ongeluk, hem uit de hand ontflippende, fchoot het bem ylings door den hals in 't lyf. Goede raad was duur, de perzoon kreeg oogenblikkeJyk hevige ftuipen. en ftrief twee dagen daarop ïn de grootüe krankzinnigheid. Een Spotboef, die het geval hoorde verhaalen , zeide: Waarom bem geen Kat laaien inflikkent die zett de Muis ml gevangen bobben? Dit  C '39 ) De Verwaande Paardefmit. iZcker Doftor een Paard hebbende, 't welk bevangen was geraakt, zond het naar de Smit, om hetzelve daarvan te genezen; gelyk hy deed. Wanneer nu den Doftor by de «Smit zond, om te vraagen, wat hy hem daarvoor moest betaalen? liet dezf hein antwoorden: Dat hy 'er niets voor pretendeerde, dewyl zy Luiden van éénerlpj. Beroep en beide Confraters waren. De Beklaaggelykjïe Menfchen.. Een zeker perzoon zeide eens in een Gezelfchap, dat 'er geen elendiger noch beklagelyker Menfchen waren, dan die gecnen, welke met Schulden waren overladen. Waarom dat ? wierd hem gevraagd: Om dat zy zo dikwyls van kleur moeten veranderen, zeide hy, dan eens bleek en I 4 dan  C W ) dan weder fchsamrood worden. TP'ant zvord*n zy gemaand ^ Jlraks verfcbieten zy zo rood als bloed itt hu» aangezicht; e» zien zy de geemn van verre aankomen* dis zy fcbaldig zyn, ttrfiond tcorden zy zo bleek ah dt dood* ei? dat zy vreezen van gemaand te zullen worden. / De Gedwongen Gezondheden. Zieker Profesfor, in de tegenwoordigheid eens Cardirjaals, gedwongen zynde, om met twee groote boordevolle Bocaalen, de gezondheden van DoBor Luiker en den Paus tc drinken , gevoelde zich een oogenblik daarna zo misfelyk , dat hy alles weder moest overgeven: Daar leid uw Paus, zeide by* want Hy en Luther kunnen zich onmogelyk in myn Etangelifcb* maag met elkander verdragen, ik ben vtrb'.yd, dat ik den tenen vast kwyt ben' Het  ( '37 ) Het Vuur.. Een Raadzel. G een Mensch, wien hy ook zy, diemy iteeds kan ontbeeren; Doch kan ik ieder een verderven en verteeren. Ik eet, wat men my geeft, cn weet het niemand dank, En fterf, als men my dwingt tot overmaat van drank. Het Verkoren Kalf. Een Boer, die zyn Kalf verlooren hadt, klom op een hoogenBoom, en keek overal in 'trond, of hy 'tzelve niet mogt opfpeuren. Midlerwyl kwam 'er een jong Heer met zyn Liefje uit de Stad jewandelt, en zette zich onder dezen Boom neder, zonder den I 5 Broe  ( IJS ) Boer tc zien. Dit verliefje Paar, verhandelden met elkander, alies wat by zodanige gelegenheden tusfchen vier oogen p'.aars heeft. Onder anderen, zeide den Minnaar in zyne diepfte verrukkingen; Ja, myn Engel, ik wil my laaten villen, zo gy niet ruim zo veele fchoonheden en bevalligheden bezit, als eenige Princes ter wereld ; want al is het dat ik uwe bekoorlykheden maar ten halven zie, zo kan ik 'er my de volmaaktheid toch inwendig van voorftellen; weet , dat ik by verbeelding alles kan zien.... O.' dat ''s goed, Fleer fcbcp, riep den Boer van boven uit den Boom; dewyl je alUs hmt zien, kyk dan ook erais in je verbeelding, of j* myn verkoren Kalf niet ziet? De Jagers en 't Melkmeisje. T JL wee Heeren op een vroege morgen ter jagt gaande, bejegende een Boeremeisje, 't welk naar melken ging. Een dezer Heerert, dat een Spotvogel was, zeide tegen hét  C 139 ) Bet Boerinnetje, ziende dat zy blnotvoets en maar een lustig kort rokje aan badt: Kind lief, als ty die kousten verlieten hebt, zal ik u een paar andere koopen. — Dan tnwgt gv u wel haasten* Myn Heer, antwoordde het gauw gevat Meysje ,want tan havutt begint 'er al een gat in t$ komen. Het Testament. ïj>en Man van groote middelen, krank geworJen zynde, wierd niet alleen zeer flegt bedient maar geheel veronagtzaamd en verwaarloosd , of (choqn hy een mcenigte Dienstboden hadt. Om in deze nalaarigheid te voorzien, cn zyn Volk geen verkeerde rekening te doen maaken, ontbood hy een Notaris, en maakte een Testament; waarin hy onder anderen liet invloeijen, dat zyne Bedienden, ingevaüehy mogt komen te fterven, buiten hun alsdan te goed hebbende huurloon, niets zouden hebben, doch by'aldien hy weder kwam te her-  ( Kp> -d herfteüen, als dan een ieder van hen, pro rato de post dien hy bekleedde, voor een gefchenk zoude genieten, een zekere fomme gélds, het een of ander ftuk huisraad , klederen enz. verzoekende te gelyk aan de Notaris, om eenige der Bedienden in vertrouwen opening van dit zyn Ttstamm te willen geven; gelyk gefchiedde. Van dit oogenblifc af, wierd geen Zieke ooit beter opgepast, dan hy, dagen nacht zwerfden zy rondom zyn bed , luifterden «aar 't klokkeflag om hem zyne drankjes in te geven, en waren als om ftryd'bezig, wi? van hen hem de meeste hulp zoude bewywn, op dat hy niet zoude fterven. Op dusdanige wyze geraakte den Kranke welhaast weder tot voorige welitand, cn wist niet, of hy aan de Artfenyën, dan wel aan zyn gemaakt Testament, zyne herftelling te danken hadde. De Verliefde Ver gis fing. <£_jcker jong Heer, die een liefhebber van Mooije Meisjes was, eens op een tyd een wel-  welgemaakte en aartige galante Juffer voor hem'ziende heenen gaan, verdubbelde zyne ichreeden om haar in te haaien; dan, haar 0? zyde gekomen zynde, fiond hy gantsch verweezen te kyken, dat zy zo verfoeijeiyk leelyk en mismaakt van aangezicht was/ Deez' vergisflng niet konnende verduwen, zeide hy tegen haar: Mejuffer, waart gy van vooren zo fraai geweest als vanagteren, zoude ik de vryheid .genomen hebben u een kusje te geven: • Wel nis, Myn Heer, gaf zy hem ten antwoord , kust my dan daar gy meend dat ik fraai ben; keerende hem terzelvertyd haar agterfte toe. ' Terwyl de Pis kookt fmelt de Boter. JLl/en paar goede Vrienden met elkander op een Zondag morgen vroeg, naar hunne Buitentuin gaande, in voornemen, om aldaar een Visje te eeten, ontmoette onderweg een juffertje hunner kennis, diezy tot  C 142 ) tot gezel fchap mede namen. Dan, dcwyl zy maar met hun driè'n waren, moesten zy zelfs voor kok en keukenmes fpeelen en alles gereedmsaken. Een van hun btiden de zurg van bot' Viskooken op zich gcjjöreen hebbende, hiddt zich heel druk inde keuken op, roidlcrwyl den ander kjtusr ichen in de kamer de tafel zoude dekken, de glazen fpoclen en de boter fox-ken. Deze die een beminnaar van de Vrouwen was, maakte zich het afwezen van zynen vriend te nut, en bepraatte bet JufFertjc, om in deez' tusfchentyd, ter wyl de Vi» kookte, met hem de Boter te heipen fmelten; doch óp een gantsch verfchillende wyze eis het zich zynen vriend verbeeldde; dit; met de fchotel met Vit aankomende, niet weinig verwondert ftond op te kyken, van de twee Geliefjes elkander zulk een behulpzaam handgebaar te zien vcrleenen, zeggende : Dit biet met richt de Bom fmthem, tarwyl dt Fis kookt! En moest zich alzo met het Nagerecht vergenoegen.  C '43 ) De Hoopeïoofe Vergiffenis. Ttéocriet by den Koning Amigoms in ongenaden gevallen zynde, wierdt van zyne Vrienden getroost; hy zoude maar goede moed houden, zy twyffelden niet, zo dra hy de Koning onder de oogen konde komen, of hy zou hem begenadigen. Dat 'szo veel te zefge, antwoordde Tmerm% dat ik nooit vergiffenis zal verwerven; want bos kan ik de Koning onder de oogen konten, daar by 'er maar één beeft ? De Verdronkene Vlieg. Een Fabel. A ls een Vlieg, die in een pan met braadvet gevallen was, zag, dat ze voWrekt verdrinken moest, en langen tyd te vergeefs gefparteld hadde, om uit de Pan tegeraa- ken,  ( M4 ) ken, zei ze eindelyk met een wel te vre•den gelaat: Nu ik zo /makelyk gedronken* zo likker gefmult, en ze aangenaam my gebadet bebbe, kan ik deze onrustige Wereld met blfdfcitap verlaat en en vergenoegd fterven, — Een wys Man, iyd met gedult, net geen hy onmogeljk vermydcn kan. De Verbrande Vissen. Een Fabel. "Waanneer op een tyd een Kolc cenige Vislen in den olie wilde braden, befloten dezelve met eenparigheid van Hemmen, om altemaal te gelyk uit de pan te fpringen, op hoop un daardoor hun leeven te behouden , wyl zy anders in dit fraeerig lop moesten verftikken. Dan, terwyl zy zich dit roekeloos onderwonden, vielen zy allen in 't vuur en verbrandde. Toen klaagde en kermden zy op een erbarmelyke wyze: j4cb[ ons cugelukkigtn! Wy zouden geuit zulk  C Hf ) zulk een fmerttlyke dood niet gehad hehlen, ali hy in de olie waren gebraden geweest* dan ntt wy in deze woedende vlammen omkomenI —> Een Menrch moet zo veel mogelyk zyn tegenwoordig ongeluk vermyden, op dat hy zomtyds niet m neg veel erger vervalt. De Dubbelzinnige Kerkroof. In Zwitferland kwam kortelings een Mart tot zyn Pastoor, aan wien hy te kennen gaf, dat hy onlangs iets van den Altaar had medegenomen, waarvan hy groot berouw zeide te hebben, en ondtrzogt, ofhy het niet weder te rug konde geven ? De Priester kapittelde hem'braaf over 'tgeval, en vermaande hem tevens, hy zoude door eene ootmoedige teruggaaf, zyn vcrgryp tragcen te boeten. Heel goed! zei de Man p ik heb het in de tegenwoordigheid dei* gantfche Gemeinte weggenomen, en wil het derhalven ook voor hun aller oogen weder te rug brengen. Maak 'er ftaat op, K Heef  C 146 ) Heer Pastoor, aanftaande Zondag na de Predikatie zal ik. myne getofte naarkomen; gelyk gefchiedde. De Man kwam met zyn "Vrouw voor den Altaar, en zeide overluid : Het is niet lang geleden dat ik tt de. zer plaatje, zy, die nevens my ftaat, tot Vrouw bebbe genomen. Ik heb een deugdzaam en goedaanig JVyf begeerd, dccb een tweede Xantippe bekomen, en my dus kragtdadig bedrogen gevonden. ' Neemd ze derbalven goedwillig te rug, of ik doê myn beklag aan Goddelyke en tVereldlyke Recbters. Deze openbaare omftandigheid veroorzaakte, dat de Priester, wyl hy de Man tot de wenergaaf had geraden, dit oneenig Paar weder moest onttrouwen Dit behoefd zo zeldzaam niet te fchynen, daar het Egtfcheiden, thans een Mode geworden is! Het Geleerd Bezoek. jEen fchrander Poëet, een zeer geleerd Man een bezoek komende geven , klopte onvoorzienst heel driftig aan; her. welkden Geleerde, die maar alléén thuis was en vly tig aat-  C 147 ) zat te ftudeeren in zyne Boeken, groctc» Jyks belgde, zeggende in 't naar vooren komen, zonder eigentlyk te weeten wie 'er zo heftig geklopt hadt; » «w tee/ c-fif ■witten, welk onderfcheid 'er was, tusjcbtn een -Ezel en zulk een onhefchofte klopper ? De Poëet, die buiten ftond en zulks hoorde ? zeide hier op: Myn fleer, ik ween, de deur is maar alleen bet onderfcheid tusfehen heide. 2o dra den Geieerde dezelve had open gedaan, begosten de twee Geieerde vrienden eens hartelyk tegens elkander te lagchen. GRAFSCHRIFT op een Bakker. H ier leid begraven, Hans Jurgen Lei: Hy bakte Brood van Haver en Klei. "Wie moet van zulk bedrog niet gruwen? Èn kan die Schelmery verduwen? Geen Lucifer," dit feit verfchoonen zal, Komt hy met Carons boot maar eens aan wal. K 2 Bi  < 14$ > De Beloonde Plicht. T e Nap'is , bcal eens een voorraam Heer, zyn koetfier, om hem met de koets op de St. Murkusolaats, alwaar eigentlyk geen Rytuigen zich mogen ophouden, te blyvcn inwagten. De Koetfier gehoorzaamde zyn Heer, doch bekwam van de Patrouille braaf Hagen. Den Heer begeerde voldoening voor dei hoon aan zyn livrei g' daan, en deet zyn beklag aan de Koning. Be Vorst vraagde hem : Of hy geld by z'ch hadt? Den ander overreikte terilond d.. Koni'ngzyn goudbeurs ; welke 'cf twee ducaten uitnam , cn dezelve den Sergeant, die de Koetfier gtHagen ha Jt, gaf, met deze woorden: Gy bebt de koetfier van deez* Heer ge/lagen, daar voor vereerd by «, wyl gy uw7 pttebt betrapt beh, in mvn byzyn, '/wee Ducaaten ; en ik vertrouw . dat, als by thuis komt* h zyn koer/Ier, die hem uit o»vrflcnd gehoorzaamd kte~i. mede wel een paar Ducaaten, tot vergoeding der omfangene fagen , zal vnteren. De  De D o o r>. Een Raadfel. A- s iemand meend, dat ik zeer ver te zoeken ben, Zo ben ik digt by hem, offchoon hy my niet ken; Nochtans ben ik 'er wei, al wil my niemand kennen: Elk moet zich naar myn wilj 't vroeg of laat, gewennen. De ' Belagcheïyke Hoogmoed. r\ wee Dame? van den Eerfïen Adel uit Parys, ltonden zo geweldig op hunnen Rang , dat zy elkander met hunne koetfen in een' zeer enge ftraar ontmoetende, d&ar de een voor den ander zoude hebben moeien, terug wyken, zy dezelve deeden ftU K 3 hou-  ( JtSP ) houden, en van 'smorgens ten 9 uuren tot t'avonds ten 5 uuren aldaar bleven vertoeven; midlerwyl.de Koeiziers hunne paarden voederden, en de Lyffcnöchts hunne Mevrouwen het middag eeten in dc koets kwamen brengen. Zonder twyffel zouden zy ze ook hun nachtgewaad en bedden hébben moeten haaien, indien de Commisfaris van de Wyk, om een einde aan deez' bèlpottelyke Hoogmoed te maaken, niet een gevoegiyk middel had weeten uit te denken, om hen te bevredigen, en ze met hunne koetfen nevens elkander te gelyk uit de llraat te geleiden; als wanneer ze naar hun welgevallen, hunne voorgenomene Reize kwamen te vervorderen. De Kerkelyke Vifitatie. 2/ekere Bisfchop, op een tyd Kerkelyke Viiltatie houdende, kwam onder anderen op een Dorp, alwaar hy een Boere Meysje vraagde: Hoe veel Goden 'er waren, en uit hoe veel Perfoonen de Godheid beftond ? Het  ( is: ) Het Meysje gaf een antwoord; dat zy het niet wist, waarover hy haar wakker doorhaalde. Toen hy gedaan had met fpreken, vroeg het meisje, of zy mede we) eens een, vraag mogt doen? het wélk haar wierd toegeftaan: Zeg my eens, Myn Heer, zei ze, hoe veel Ellen Linnen men wel ui; een pond vlas kan maaken? Myn Kind, antwoordde den B:sl'chop, die moet gy u Moe» der vraagen, die zal u daar beter onderrig- ting van kunnen geven, als ik: W'l «»,'hernam het Meysje, zo behoefd, gy wegens Godheden onze Pastoor maar ie vraagen , die zal het u beter weeten te teggeh, ■ dan ik. Hiermede moest zich den Bisfehop vergenoegen, hoewel niet zonder de zorgelooze opvoeding der Ouderen te beklagen. De Uglgeloovige Weduwe. E/en Vrouw naar de Wereld, haar Man verlooren hebbende, had hem echter zq lterk niet gehaat, of zy was nieuwsgierig te weeten, waar hy zich moge bevinden; K 4 en  C 152 ) en de wyl zy w&c ligtgeloovig viel, en gaarne wenschte verzekert te zyn, dat het hem na zyn dood wel niogt gaan, begaf zy zich naar een zogenaamde Waarzegfter, wen zy verzogt, van haar te willen zeggen , waar zich haar geftorvene Man ophielde? Na een voorafgaande rykelyke betaaling, maakte de YV jarzegfter een groote Cirkel, waarin zy verfcheide Toverkarakters fchreev, Geesten bezwoer die niet kwamen, en duizend andere malligheden kwam te bedryven , om het oog der ligtgeloovigen flegts te verblinden. Vervolgens, na eenige onverflaanbaare woorden te hebben gepreveld, die zy zo mm als iemand anders verftond , floeg zy h^nr Toverboek open, en zeide tegen de D;me: Mevrouw, uw Mvti is niet in djn Hemel —• Dan zal hy misfchien noch in 't Fagevunr z?n, antwoordde de WVduwe. De Kol liet zich op nieuw bttaa'en, zag alles breedvoerig na, en verzekerde, dat hy ook niet in 't Vagevuur was. — Nou, dan is by in de Hel, hernam de Weduwe; doch hiervan wil ik ook verziering hebben: Op dit zeggen, begost zy bitter te fchreijen, want hoe boos en vuilaardig een Vrouw ook  ( 153 ) ook is, zy wenschc haar Man toch niet graag voor den Duivel. De Waarzegtter liet zich ondcrtuslchen wederom geld geyen, zag andermaal haare Documenten na, en zeuie: Dat ">sraar\ in de Hel vin,! ik bem mede niet. —- Wat drommell èaar mag bv dan gebleven z\n? zei de onverduldige Weduw , by moet evenwei ergens w- zen! De Waarzegster zeide, zy wou hem nochtans gaan zoeken, hieuw haare hand nogmaals op om. geld te ontfange--, herhaalde met nadruk alle haare vorige Cer^mon,éi, en riep tan laatften, na eenige bedcnkelyfcheid, met groote blydlchap uit: Nu beh ik bem gevonden! Waar is bv dan? vroeg d e'Wed uwe: De Toveres antwoordde: Hy /iaat aan 'f zy deurtje van den He~ mtl Waarotn gaat hy 'er niet in} we- dernam de Weduw: De Wuarzegfter viel haar in de reden , zeggende: Oc >! lieven help, Mevrouw, hy beeft zulke vreesje'.yke Hoornen op zyn hoofd, dat hy onmogelyk door de deur km ! ■ Dan moet hy 'er hutten blyven) zeide Weduwe geheel gramltong, ik kan bal niet gebeteren'. K5 GRAF-  C 154 ) GRAFSCHRIFT iriier onder deze fteene brok, ' Leid begraven Brwiel de Kok, Die van alles lekkertjes kon kooken, Als hy maar veel had om te fmooken. Dit Ventje klein, en zomtyds groot, Krom en geboggeld, naakt en b oor. Wat heeft hy met zyn kunst verworven, Daar hy in 't Gasthuis is.geftcrven? De Getergde Goedaardigheid. Z^ker Heer, die de naam had van zyns gelyken in.goedaardigheid niet te hebben, en van wien ajie zyne Dienstboden, zeiden dat zy hem nimmer onvergenoegd, veel weiniger noch, kwaad hadden gezien, be-' kwam eens een Lakei, die voorgaf, dat hy wel op een-Kok.  ( 155 J wel een middel wist, om zyne goedaardigheid zodanig te tergen, dat hy wel boos zoude worden. Hy ging hierop een Weddingfchap niet de andere Bedienden aan, en nam de éérlte gelegenheid voor de beste waar, om, zo hy zeide, zyn Meester eens van kwaadheid uit zyn vel te doen fpringen. Terwyl deze een tourtje te paard was gaan ryden, leid dc Knecht, offchoon het in 't midden der'hondsdsgeh en fmoór heet was, een vuur aan van meêr dan een ton tui f? en maakt tegen dat zyn'Heer weêrom zoude komen, dat het in de fellte gloed van branden is. Den Heer thuiskomende, ftygf van 't paard en gaat naar binnen ; doch is zo haast niet in de deur der Eetzaal, ofhy krygt het vuur in 't oog, ftaat een oogenblik als verwezen, ftapt naar den haard, ligt zyn' rok op en gaat met de rug tegen het vuur ftaan, zeggende met een glimlachend gelaat: Ho! zoo'» lekker vleugje? dat 'sgoedl Het vuur is tocb op alle tydèn vin V Jaar niet kwaad!. Dit was de gantlche verftoordheid van den Heer, en de Knecht bad zyn Weddingfchap met kosten en al verlcoren. Dt  De Magere Troost. J—/en jonge knaap zyn kameraat bejegentJe, die voornemens was naar School te gaan, zeide tot denzelven: Gy behoeft zo hard niet te leopen, hu School is a'gebrant Den ander vraagde ; of de Schooi meester mede verbrand was? Neen ƒ antwoordde hem zyn makker. O! dan hebben wy 'er ook niet veel aan! hernam de andere Jongen. De Vos, de Haan en de Honden. Een Fabel. J_L/en Vos, die door den honger geperst wierdt, kwam op een Haan en zyne Hoenderen los; welke zu'ks bemerkende, altemaal het gevaar op eenen Boom ontvloogen. Doez'  C 157 ) Deez'onvermoedenaftogt, geviel in geenen deele de Vos-, die, dewyl hy z^g, zyn oogmerk ma te kunnen bereken, van maatregelen veranderde, en met groote eerbied naderde, om te vraagen; waarom zy zo vreesagtig waren, en of zy de b.yde tyding noch niet gehoord hadden ? Ik weet van niets, antwoordde den Haan, veel minder van de tyding, daar gy vjn fpreekt. Bet is een znak, her¬ nam de Vos, die u geenfints onaangenaam zal zyn; en ïtc kom met voordagt hier, op dat gy deel aan myne vreugie zoudt nemen. Gy moet weeten, vervolgde de Vos, dat op eene groote Vergadering, die men ten algemeens beste gehouden heeft, een" Eeuwige Vreede rustenen a;le Dieren is befloten geworden-, zodanig, dat wy van ftonden aan , ontheven van alle vrees, nyd en afgunst, voortaan met elkander zullen leeven als Broers en Zusters; daarom kunt gy maar gerust afkomen/op dat wy dezen gelukkigen düg met vreugde mogen vieren. Den Haan, welke deze dubbele list van de Vos bemerkte, zeide: Is 't mogelyk, dat gy ons zulk een gewenfehte tyding brengJ! Teuelvertyi rekte hy den hals uit zo hoog hy  fcy kon, en fcheen ergens naar te kykeri dat nog zeer verre verwydert was De Vos vroeg hem, waar hy zo yverig rraar keek? Ik zie, fprak de Haan, een paar Honden aankomen, die cp een drafje loopen, en naar alle gedagten afgezonden zyn, om de gefloten Vreede alhier te komen afkondigen. Nou, ik 'groetje Haanneef, zei de Vos, leeft wel, ik durf my hier niet langer ophouden, ik moet op myne veiligheid bedagt zyn.—. Waarom dat.? vroeg de Hsan, wat vreesd gy voor gevaar, daar 'er immers een afgemeene Vreede, zo gy zegt, getroffen is? —'jï waar, hernam de Vo», 'izoude zomtyds kotwen gebeuren, dal deze Honden nocb geen kondfebap hadden van bet tekenen des Verbond;. Deze Fabel geeft ons te kennen, dat men geftadig op zyne hoede dient te zyn, en zich door geen fchoonpraatcn moet laaten misleiden, maar t'allentyde list met list moet trachten te keer te gaan. Dt  ' De Malthezer Geloften. Iemand prees eens op een kragtdadige wyze de Orde der Malthezen, dewyl ze zulke voorcreffelyke fterke Gelofténs deeden. Dat 'swaar, zeide'er een ander op; doch vielen van die Ridders, houden de Gelofténs van kuisheid, ah zy in de Kerk zyn, de Gelofténs der milddadigheid zo lang zy bidden, en de Gelofténs van gehoorzaamheid, als men ben gebied te drinken. De Verrezene Schat. JNIiet wyd van Éaïïe in Saxen, bevond zich op zeker Dorp een gierige Vrek van een Pastoor, die zich zeiven en zyn Volk nauwelyks te eeten gunde, en al het geld dar hy bekomen konde, zorgvuldig byè'en fchraapte, waardoor hy mettertyd een fraai Ka-  ( i6o ) Kapitaal verzameld hadt. Om 't zelve veilig te b,waaren, floot hy hu in een klem Kastje, en zetten 't in de Kuk, ter plaacle daar men gewoon is de Sacramentszaak en weg te fluiten •, en op dat men geen erg 'er van zoude opvatten, ichreev hy op de voorzyde van het Kastje: De Heers h ie ézer flaatfe. Wanneer nu eens op een tyd, een looze gast in de Kerk kwam, die gewoon was, om wel iets weg te nemen, 't geen hy zelfs met neêrgelegt had, wierdt hy onderanderen ook hu fchrift van dit Kastje gewaar. De nieuwsgierigheid om onzen lieven Heer eens te zien, deed hem 't zelve opvatten, en 'er geld in hoorende rammelen nam hy 't zonder eenig bedenken mede naar huis, en fchreev ter plaatfedaar het kastje geftaan hadt: De Hetre is ver. rezen en niet meir bier. Wanneer de Pastoor deez' Diefftal bemerkte, verichnkte hy niet weinig, en befloot, nimmer zulke Klinkende Goden meêr in de Kerk te bewaaren te leggen. De  ( i6i ) De Gehangene. T wee Boosdoenders gevangen genomenen van hurme misdaajen overtuigd zynde, wierdt den eenen veroordeelt om gehangen , en den ander om gegeesleld te worden. Wanneer deeerfteop deladder ftond, vroeg Hem zyn Maat: Wat zal ik aan uw' MoeJer zeggen, als ik thuis kom? Zeg baar. zeide hy , dat ik met de Dochter van een Touw/lager getrouwd hen, en dat gy op myn Bruiloft braaf gedanst bekt. De Jubelpreek. 13 v gelegenheid dat het Jubel jaar te Leift. xtg wierdt gepredikt,zette zich een o'yke Schalk met voordagt in een Regeeringsbank, en fcheen alle zyne aandagt naar de Predikatie te leenen, ofkhoon hem nu en dan in de ooren wierdt geluisterd, dat het L al.  ( 162 ) aldaar zyn plaats niet was, en hy uit de Bank zoude gaan. Ten laatften zich gebelgt toonende, dat men hem in zyne Godsdienst dus verftoorde, zeide: Ho» kunt gy dit zo kwaiyk nemen* Myn Hieren* tkzit bier immers alle Jubel] aareii, doch ik zat wel zorg dragen, dat gy my toekomende Jubeljaar niet weêr zult hinderen! De Stervende. TT JLL/en éénoogig Man, die in een zwaare krankheid was vervallen, waarvan hy niet fcheen te zuilen opkomen, wierd vaneen zyner goede Vrienden, een Bediende toegefchikt, die hem zoude bewaaken; welke dan ook zo lang by hem bleev verroeven , tot hy hem de laatfte fnik had zien geven. De Bediende keerde vervolgens weder naar huis, en berichtte zynen Heer, dat hy derzelfs Vriend had zien fterven. Den Heer vraagde hem, of hy ook een zwaare Dood had gehad.? Och, neen» ant-  antwoordde de Knecht, het gïng by heiit veel gemakkelyker in zyn werk, als by anderen , dewyl by maar één oog behoefden toé te toen. De Schraate Likkehroêrs ÏLenige vrolyke Zwierbollen, wier beur* zen tot op den boaem wartn uii geteerd , den tyd met ftraatflypen en v andeien verflytende, kwamen onder anderen op een Dorp ;in een deftige Uitfpanmng, in voornemen, om den Hospes zyn tanden eens te doen wateren, en traden met groot gedruis het huis in. Hebt gy goede Watervis Casteiein? vroegen zy : Weergaloos, Myn Heeren! antwoordde deze-, Baars, Snoek, Karper, Zeelten Paling, kortom van alles wat gy kunt begeeren ; bragt hen zelfs by de Bun, daar hy ze de allerêeifte Vis liet zien. , Zo\ dat 's goed*. zeiden zy: Hebt ey ook lekkere Wyn? vroegen zy verder, maar zy moet voortrcffelyk goed wezen, want flegtc kunnen i a wy  wy onmogelyk drinken? —— By uitgeiezenheid* Myn Hoeren, gaf den Hospes toe bèfcheïd, R'HXie, Witte, Rhyniche, ja zelfs Bourcooje en Champanje, daar moet geen b( ter Wyn in 't gsntfche Land wezen, als ;k heb ! Zo\ dat 's goed.' zeiden zy alweder: Kunt gy voor ons Zesfen een maaltydje klaar hebben tegens twee uuren? vroegen zy vervolgens. Ja Wel, Myn Heeren, gaf de Castelein ten antwoord, ik zal rr>aiken,dat 'er niets ontbreken zal! Zo\ dat's goed! was weder het gezegde : Maar hebt gy goede morjten Wyn? was andermaal ée vraag: — Ja, Myn Heere'n, zei den Hospes; wat wilt gy voor uwe ontnuchtering? ik heb Frontinjak , Mallaga, Kaapfe en ahdere morgenwynen. —— Zo\ dat 's goedl zeiden zy wederom : Geef ons eins voor een fiufaer Genevir, wy kernen zo datelyk weêr, dan fpreeken wy ma'.kander nader ! Terzelvertyd floopen zy als Hoenderdieven , de een na den ander, de deur uit, en de Hospes zag hun met een bedrukt gelaat en half fchreijende oogen na. Hel  C 165 ) Het Verboden Vleesch. Een zeker Iemand, die zyn kapitaal wat te rykelyk op het Gasthuis van Vrouw Venüs had uitgezet, en daardoor in de omftandigheid was geraakt, dat hy aan den Intrest moest gaan kwynen, wierdt hierover van een Juffer zyner kennis geweldig geplaagd ; die'hem vroeg: Wat hem deerde, dat hy telkens zo veel ipuw in de mond hadt ? Hot 1 Mejufcr , antwoordde hy onverkgen , zouden iemand de tanden nitt waterig worden, wanneer men zulk een lekker ftukje Vleesch voor zich beeft, en dat men 'er niet van mag gebruiken' Het Genezen Slaapgebrek. O p een tyd kwam een Fransch Edelman by een Duitfche Waard, hem verzoekende, om een vryc fiaapkamer, op dat hy L s nie-  c m > niemand most hinderen , dewyl hy het gebrek hadt, zeide hy, dat hy vsnachts in de 11 aap buiten zyn weeten opJtond, en wonjerlyke kuuren uitritte. Dan de Waard antwoordde hem, dat hy geen vrye kamer hadt, doch dat hy zoude zien hem by een Voerman te flaapen te Jeggen, die hem deze zwakheid nitt kwalyk zoude nemen. Wanneer den Edelman in >t vertrek kwam, lag de Voerman reeds te bed. Den Edelman groette hem heel feesteiyk met allerlei Franfcbë Complimenten, cn verzogt verfchoomng.zo hy hem met de nacht eemge ongeiegenheiü rnogt aandoen. /« 't minjfe titei < antwoordde hem den ander ; doch Myn Heer ftoort 'er zich ook niet aan, -wanneer ik zomtyds in myne jlaap, myfti Paard-n wat bardtoefpreek. Tegen middernacht overviel den Edelman zyne gcwoone kwaal, ftond uit het bed en maakte een hoope misbaar op de vloer. De Voerman zag deze klucht by demaanefchvn een poos met het grootfte gedu'.t aan, doch wanneer het naar zyne mecning lang genoeg geduurt hadde, fprong hy mede ten bedde uit, en ging met zyne zweep lustig «3J? den Edelman los, dien hy braaf afroste 3!?  ( i«7 ) | als of hy zyne paarden voor hadt. Dea ander gevoel beginnende te krygen van dit onthaal, kroop nulletjes weder naar bed, daar hy tot 'smorgens toe zeer gerust il>ep, zonder dat hem zyne kwaal meerder overviel. De Goede Rekenmeester. Irnand trad by een Heer in huis, ^ie een, gantlche tafel vol gasten had genood, en zette zich mede aan den dis. Den Tractanc i dit bemerkende, klopte hem op den fchoui der, zeggende: Myn Vriend, gy zyt hier teveel. Och neen! antwoordde hemden ander heel bedaart, vangt by my maar aan Jte tellen , zo zult gy bevinden, dat ik 'er niet te veel ben. L 4 Do  C i gylom my  ( I7i ) my van daag zeer ongelegen, ik hel te veel te doen en geen tyd om u te woord te ft~aan\ komt op een andermaal eens weder. Dan wanneer den Boer antwoordde,op devraag, waar zyt gy geweest? By de genadige Vrouw, die ik een fchok Eijeren bebhe gebragt, zo zeide den Amptman: Zo\ zo! Hans\ nu, ik heb uwe zaak reeds geknord, het zal alles wel gaan , gy zult zonder twyftel recht bekomen. Verteld bet my nog eens: J» zekeriyk, fprak hy gedurig onder 't verhaal , 'i kan niet misfen, gy moet bet we! winnen,'laat alles maar op my /laan. En door die weg kregen zy altyd gelyk. De Dorstige Drinker. X^anneer een groote Likkebroêr, van een zyner goede Vrienden berispt wierdt over zyn veelvuldig drinken , zeide hy: Wat drommel! gy fpreekt altyd van myn drinken , maar van myn groote dorst, daar zwjgt gy geheel van ftill i D2  C i7s ) Dag in db JN/icht. een Kaadfel. Ik ken een Paar, 'tis Man en Wyf; Die beide hebben maar éen Lyf. Zy zyn vee! ouder als de Menfchen: Wie zou het ooit zo kluchtig wenfchen? Het Wyf is Bruin, dc Man is Blond. Geen urooter flaapkop in de grond, Dan deze Vrouw. De Man daartegen, Is naarftig, vlytig, onverlegen; Da3rorn zyn zy nooit éénsgezind, En van elkander niet bemind. Ais d'eene komt, gaat d'ander fbyken, Zy kunnen zich niet vergelyken. De Vrouw, die meerder oogen heeft, Dan alles wat op Aarden leeft, En welkers glansch met heldre ftraalen Zy op de Mensch doet nederdaalen; Ziet nochtans minder als de Man , Die maar één oog gebruiken kan. Ds  ( 173 ) De Kortswytigs Wraak» Dodtor Ktnk en Profesfor Taubman, van wegen de Scad Wintnberg, Afgevaardigden naar den Landdag te Dresden, waren d'ecn en d'ander altoos bedagt, elkander een pots te fpeelen Doftor Keek ging mee dit oogmerk eenige uuren vroeger op reis, en zeide onderweg in een Herberg, alwaar zyn Confrater mede moest pasfeeren: De Scherpregter van Wmenberg zal datelyk hier komen, gy moet hem, volgens gebruik, een kan zonder lit of dekzel. voorzetten; duidende den Profesiqr zo natuurlyk uit, dat men zich onmogelyk kon misgrypen, en hem dus by zyne aankomst deze ftreek wedervoer. En wanneer hy naar de oorzaak van deze veragtelyke behandeling vroeg, kreeg hy tot antwoord; dat hy moest weeten wien hy was. Taubman onderzogt de zaak op 't nauw keu rigite, en verftond, dat Doctor Koek hem deze pots had gefpeeld. Terftor.d was hy op wederwraak bedagt, en  C '74 ) cn was nauweïyks te Dresden aangekomen of ny klaagt Dodter Koek ais Echtbreker by den Keurvorst aan, zeggende, dat hy by zyn Keukenmeid had gefiapen. Waarop hy terftond ingedaagt, en als een Echtbreeker by den Fiscaal wierd opgeroepen. Doaor Koek loogchende het ftuk, en beriep zich op Profesfor Taubman: Deze wist wel, zeide hy, dat hy met zulke zonde niet behebt wap. - : Hoe kunt gy zulks ontkennen, voerde hem deze te gemoet, daar gy niet ééns, maar wel bondetd maal by uw' Keuke. meid hebt geflaapenf TVqnt dewyl gy Koek het, moet z'kerlyk uwe Trouw Kockin bieten ± en Kokkin en een Keukenmeid ij bet zelfde. Op deze wyze wreekte zich Taubman, en de arme Doctor kwam met de fchrik vry, Wierdt weder op vrye voeten gefield, en moest bekennen , dat de Profesfor hem dea baas was. Dt  C «7* > De Naarbootfing, of de Éénvoudige Disciplienfier. ^Ergens in Duitfchland een groote Jvei~ Proctifif gehouden wordende, wdke- vcele Vreemdelingen derwaarts had gelokt, was 'er mede een oude Vrouw van een rabuurig Land, daar naar toegekomen, om die Plegtigheid te zien en by te woonen ; dewyl men die tot haarent nimmer zag gefchieden. Aldus ftond deez' godvrezende Sloov met al haar verftand dit werk aantekyken, en zich onderwylen braaf te kruisfen en te zegenen, wanneer zy onder anderen gewaar wierdt, dat 'er verfcheidene waren die zich zei ven met touwen floegen. Niet wetende wat dit beduidde, vroeg zy aan eenigen die by haar nedergeknield lagen, wat zulks te kennen wilde geven? Men zeide haar, dat het een Order van Monnikken waren, die hun vleefch kastydde voor hunne zonden. Fluks ryst hee oude Grootje van de ft raat op, loopt in de eer-  eerffe winkel dc beste, en koopt een lange heaeoi,. waarvan zy mee 'er haast een Roode maakt en den train der Procesfie volgt, van tyj tot tyd haar pak van agteren opligtende, en zich met de roeJe lustig geesfËlende, om alzo ook hasre r>evot;e te doen blyken, zeggende: '/ Is nodig da-, ik mm vleefcb mede kastyde. dewyl ik m,4 vry al wtt zonden in myne letfeyd gedaan bebbe gebad. De Vos en de Wolf. Een Fabel. JEen Wolf op een tyd langs een Waterput heen komende, ho; rde uit dezelve eene ftcm op hulp roepen. Zyn kop in de Put ftekende om te zien wat het was, zag hy daarin een' Vos, welke by ongeluk daarin gevallen was, en gevaar liep van te verdrin. ken. De Vos verzogt hem, om zo fchielyk als hy maar kon, eer. touw te haaien, en 'er hem uittetrekken. Dit beloofde de Wolf, doch hieldt de Vos ondertusfchen op  ( '77 ) op met praaten, en vroeg: Door welk; toedoen hy in de Put gevallen was? — Dat zal ik u daar na vod verbaaien, antwoorde hem de Vos,, be'pt my maar eerst uit dit gevaar, dan kan ik u degantfcbe Historie.beter 0p myn gemak vertelled, Wanneer een Menfch in groote nood of Leevensgevaar is, moeten wy de tyd met geen onnutte praat verflyten , noch hem zyne onbedagtzaamheid en fpoorioos gedrag verwyten; maar hem zo (chieiyk mogelyk onze hulp verleenen, om hem van de dood te bcvryden. Middel om zich van een Kwaad Wyf te ontdoen. Zieker Advocaat te Parys, had zulk een bousaardig Wyf, waarby het geen duiveL uit de Hel, veel' minder" haar eigen Man s kon harden. Dit deed deez' Rechtsgeleerde een' list bedenken, om gevocglyk van haar ontüaagen te worden; nemende daar  c m ) toe de tyd waar, dat zy zich met haar gebuurtjes buiten eens zou gaan verlugten. En, dewyl zy gewoon waren, elk een Muilezel te nemen, liet den Advocaat de zyne, drie dagen lang dorst lyden. Wanneer nu de Vrouw met haar Gezelfchap uitreed, en buiten de Stad aan eene Beek: kwamen, zette het den Fzel op een drafje daar naar toe, en fprong in het water om te drinken; waardoor des Advocaats Vrouw uit de zadel geraakte, in den ftroom viel, die zeer fterk was, en oogenblikkelyk verdronk, zonder dat het mogelyk wss haar te rodden. De Ezel. kwam echter weder thuis en liep naar zyne Heer; die hem met groote blydfchap verwelkomde, en hem een dubbeld voer liet geven om dat hy hem zulk een groote dienst had gedaan, en hem van een kruis verlost hadt, 't welk hem al te zwaar wierdt om te dragen. GRAF.  ( »7» ) GRAFSCHRIFT eens Hoorndragers. H ter leg ik arme Msn! Een regte Jobs gedult! Die van zyn Vrouw, zo vaak, erbarmlyk wierd getuit. Zyt kv myn Zweer niet, wilt dan die Graflcnrift Lzen: 't Geen gy nog worden moet, heb ik niet meêr te vreezen. ■ i hui 1 Het A. B. C. JEen zekere Perzoon teelde in zynen hoogen Ouderdom by zyn Jonge Vrouw, een Zoon, dien hy Adam liet noemen. Een Spotter dit hoorende, zeide: Als die Man, bet gantfcbe A. B. C. moet uitwerken* beeft by b*op, van nog ettelyke bo-ndert Jaarm té zullen leeven, en ééns zo oud als Methufalem te wordenl M 2 Z>«  C 180 ) De Twee Gebuuren. Twee Buurlui, de eene een Hoedemaker en de an kre een Snyder, op een tyd met elkander in gefprtk komende, zeide onder anderen de éerfre tegens de laatfte: Wei Buurman, kan ik geloof flaan aan de praatjes? Men zegt, dat gy uw Vrouw dikwyls braaf afklopt ? —— Dat'swaar, antwoordde de Sn\ër, ik geef haar nu cn dan "wat flagen, dan het gefchied alleen, om hierdoor myn vleefch wat te temmen, want Man en Vrouw is één. Ja maar, hoor eens Buurman, fprak de Hoedemaker, ik weet wel dat de Wyven zomtyds wat moeten gekastyd worden, doch men moet 'er de lust niet uitllaan Op myn Eer, Buurman, hernam de Snyër, ik flae myn Vrouw altoos met maate, wam ik gebruik 'er gemeenlyk de El toe. De  C 181 ) De Welgepaste Scherts. B f gelegenheid dat 'er te Bresden KrygsraaJ gehouden wierd qver een Soldaat die op zyn Overfte gelchoten hadt, en daarvoor de regterhand zoude afgekapt worden, geviel het, dat een zekere fna kfche Spotvogel , die zeer gezien aan 't Hof des Keurvorst was, aan tafel zeide: Dat het nu te laat was, om de Soldaat de hand afte kappen, daar hy 'er reeds mede gefchoten hadt: Men moest zulks bevoorens gedaan hebben, zeide hy, dan bad by niet kunnenfcbisten. Door deze fchertzery behield den Misdadiger de hand, en boete de fchuld in de plaats met zyne rug. De Koning der Gekken. Een voornaam Ryk Man, die een Knecht had, welke niet al te fnedig was, wierdt M 3 van  ( 182 ) «ran zyn' Heèr altoos met de naam van de Honing der Gekken gedoogt, Dee^' 'by naam de Knecht beginnende te verveelen, zeide op een tyd half gramttong: Gave God! dat ik de Koning der Gekken was , 'er zoude geen matiger Vo'st op den gantfeien Aardledem zyn, dan ik, en gy, Myn Heer, waart dan mede een myner Qnderdaanen. De Kraai en de Vos. Een Fabel. JEen Kraai, welke ergens een Roof befchaard haJde, vloog daarmede op den top eens booms, alwaar dezelve een groot geweld maakte. De Vos haare blydfchap ziende, naderde den Boom , cn zeide: Ds Vos wenfebi de Kraai veel gezindheid en welvaar en. Ik hevinde nu, dat de geruchte» valfcb en onwaar zyn; want men heeft my alloos gezegt. dat gy zwarter zyt als pek, en naar ik zie, zyt gy witter als f ieeuw, ja zelfs overtreft gy, naar myne meening, de Zwaan, tn Zyt veel 'raaijer als het witfie flpenketn. Als ttwt $em zo voorireffe/yk is als uwe Vederen zyn9  C i«3 ) zyn, moet men » voor de Koningin elkr Vb' gelen houden. De Kraai, welke zich door deze Loffpraak liet verblinden, ving aan te zingen, als wanneer haar de gemaakte Buit uit de bek viel, van welke zich de Vos aanftonds meester, maakte onder een hartelyk ge lach, waarover de Kraai zich zo zeer kwam te ergeren, dat zy zich lctiaamde van met het verliezen haarer Roof, noch zo listig doorgeftreken te worden, Menigten Menfchen zyn zo gloriezugtig, dat zy zich tot hunne fchade en fchande, door vleitaal laaten vcrftrikken. Dan, wanneer men zorg draagt allen roem te vermyden, zullen ons de Vleijers niet befchaamen; maar zyn wy hoogmoedig en verwaten op talenten die wy niet bezitten, zal het ons aan geen listige Piuimftrykers ontbreken, om ons de kap te vullen. M 4. Da  ( »*4 ) De Brillenmaaker. E/en looze Schalk aan zeker Hof om een Aalmoes vraagende, onder voorgeven. dat zyn Handwerk hem niet rw êr konde voeden, vroeg een der Hovelingen: Wat dan eigentlyk zyn Handwerk was? Ik ben een Brit/emi.ker, antwoordde hy, doch niyne Waar heeft geen vertier meêr, zeden dat de Vorjlen door de vingeren k)kcn. De Listige Non. Eene Klooster Gefchiedenis. In een zéker Klooster in Frankryk, was een Nonnetje, die om haar fraai zingen en voortrefe'yke ftem, van elk wierd geroemd en geprezen; doch inzonderheid van zeker Officier der Bezetting, die by de Portierfter va ti  C »S5 ) van 't Klooster, alle moeite aanwendde, om deze.fchoone Zangeres te fprtken te krygen. Door groote gitten en gaven, die de ftugfte gemoederen kunnen week maaken, haalde hy dezelve over en kreeg van haar te raad; hy zou zich in vrouwenklederen fteken en hem voor een Koopvrouw uitgeven , door welk middel hy haar dan ook te fpreken kwam. Zy waren het ras eens, en zwoeren elkander eeuwig te zullen beminnen, beramende de tyd op welke den Officier haar zoude komen fchaaken want men moet weeten, dat deze jonge Bloem, tegens haar wil in deze Geestelyke tuin was geplant geworden. De Minnaar verzuimde niet, op een bckwaame afitand een ryruig gereed te houden , en kwam, terwyl alle de Kloosterlingen op 't Koor waren, zyn Liefje, welke door zich ziek te veinzen, in haare Cel was gebleven, af haaien. Deze, die inmiddels voorgenomen had, om haar Minnaar op de proef te ftel. len, ten einde van zyne oprechte Liefde verzekert te zyn, bragt hem by zyne komst in een Grafkelder, alwaar eenige dagen te voren, een geftorven Nonnetje was byge. zet, zeggende; Byaldien gy m\ zo zuivtr M f  C U6 ) bemind, al: gy voorgeeft, en begeerd dat ik u volgen zal, moet gy dit doode lichaam in myne Cel dragen. Een affchrik voor dooden is nier, meêr als natuurlyk en alle menfchen eigen; weshalven vroeg haar de Minn;;ar, waar toe zulks nodig was, en wat het te beduiden hadde? Doch zy het niet af én begeerde volftrekt gehoorzaamd te zyn, zonder hem eenige opening van zaaken verder te geven. Wat wilde hy doen? Om haar te overtuigen van de grootheid zyncr Min, nam hy het Lyk op zyne fchouder en droeg het in 't bed zyner Minnares. Deze zette hierop de brandende kaars digt aan de gordyncn, op dat ze in brand konde geraaken, en nam vervolgens met haar Minnaar de vlucht Onderweg ontdekte zy hem de reden , waarom vj deze proef van hem verlangt en deze list bedreven hadr. Nu zal bet bed met alles wat in de Cel is* zeize, verbranden, en als men de vlam zal gebluf ebt btbben. en men vind gebeenderen van menfchen, zal ieder een denken, dat ik mede in myne flaap verbrand ben, en wy alzo getne vervolging te duchten hebben. Dit bleek ook» want de rwee Gelieven zettede hunneReize onbekommerd voort, cn vereemgden zich  ( 187 ) zich in eene voornname Stad van hun Vaderland in een wettelyken Echt; die aücZins gezegend zyRdc, de herfchepte Non deed befluïten, ore de Abdis'edes Kloosters, kondlchap van alles te geven, cn de wereld te coonen, dat men maar verliefd behoefd te zyn, om hsten uutedenken. De Hooffche op - en Ondergang. ï\.oninginne Elifahttb van Engeland, eens op het Clayecimbet fpeelende, begos. ten de Graaf van Qxfort cn andere voornaa. me Hovelingen, die by haar ftonden, te lagchen. De Koningin, die zulks bemerkte, begeerde te weeten, wat de reeden daarvan was? Waarop de Graaf van Oxford zeide: Uwe Majefleit, ik moet lagchen, om dat ik zie hoeaeTagentenir. deboogte/pringen, als de Clavieren naar de laagte gaanl verwytende hiermede op een bedekte wyze aan de Koningin, dat zy de Grooten des Ryks vernederde en geringe perzoonen in hunne plaats aanftelde; als hebbende zekere  ( m kere Raleigb, een Man van gemeene afkomst en geboorte, tot hooge waardigheid verheven. De Qpen Maag. Imand van een Rechtsgeleerde gevmagt wordende, hoe het kwam dat hy zo hongerig was? gaf ten antwoord; Myn Maag jlaat altoos open. gelyk de Beur: van een Advocaat , die nimmer genoeg betft, en die, boe méér 'er in is, boe meer by gaapt om nog meer te bebben. De Voorzigtige Raadgeving. Imand zeide eens tegens 'een zyner goede Vrienden, die een deel huwbaare Dochters hadt: Als gy uwe Kennen niet by tyds een Nest maakt; vrees ik, dat zy bunne Ey. eren by de Buuren zullen leggen. Dt  C i»9 ) De Magiftraale Vergelegenheid. X^anneer in zekere Stad voor 10 duizend Man, die 'er rustdag zouden houden f Brood wierd aanbefteed, en men zulks van het Raadhuis kwam af te lezen, zeide een der Öeèren.üit de Rechtbank: Lieven Hémel\ Tien duizend man\ IVjar krygen wy tien duizend lepels by malkander, daar die goeije luidjes.de Soep meê zuLen eeten"! De Ongeduldige Schilder. _ D en beroemden Schilder, Andries Mo' riena, Schilderde eens voorden Paus Innocentius de VII. een Kapel in het Vaticaan, en meende dat zyn Heiligheid dus zyn Zoon voor eenig ander perzoon zoude begunftigen. Dan hier kwam niet van, en den Paus begeerende, dat hy de Zeven Hoofd gebreeken zoude afmaaien, deet hy zulks  { 103 ) zulks, doch voegdde'er de Ondankbaarheid nog by Pen Paus zeer ligt de zin caarvan vattende, beval hem, hy zoude ook de daartegen overgeflelde Hoofddeugden fchilderen; doch, zeide de Paus, gy moet vooral bet Gedult daar by niet vergeten te fielten l H ier leid ons Pieter Baas in 7e groene gras, Die een Vreetop en groote Zwelger was. Hy was een Vraat en kon niet minder zuipen, 't Moest alles leeg, eer hy naar bed ging kruipen: Hy dronk Genevcr, Bier en alle foort van wyn. Nu is zyn likken uit, en lyd niet meerder pyn. GRAFSCHRIFT op een Likkebroêr. Dt  r 191 > De Droom Uitlegger. In zekere Vorftelyke Rondemie, droomde eens een Man, dat by een vers Ey had gegeten. Den volgenden dag begaf hy zich tot een bekende Droomuitlegger, hem vraagende, wat zulks beduide? Deze antwoordde: Het wit van 't Ey, beduid zilver, en het doijer goud;, het welk hy beide eerlang zoude bekomen. Het geviel ook» dat deez' Man korten tyd daarop, een aanzien! yk en vöordeelig Ampt van 't Hof bekwam, waardoor hy in 't bezit van veel goud en filver geraakte, Hy ging toen naar den Droomuitlegger, en befchonk hem» tot dankbaarheid voor zyne goede voorzegging, met een Speciedaalder. Deze bekeek dezelve met-aandagt en zeide: Heel Myn Heer, ftbiet 'er tihts voor '2 goud overig ? Deez' vrymoedigheid, den Heer indagrig makende; dat hy hem een dubbele Voorzegging had gedaan, vereerden hem bovendien nog met een Ducaat. Dt  C i9» ) De Noodzaaklykheid der Paruiken. jEen zekere Paruikmakcr, die niet veel te doen hadt, en echter met zyn Vrouw en agt Kinderen toch dagelykfch moest eeten, kreeg de inval, ten eir.de zyn handwerk meerder nooJzaaklyk te maaken, en liet een Uithangbord fchilderen, waarop hy Ahsaiom deed verbeelden, d'e met zyne haïren aan een Eikenboom bleef hen. gen en van Jnab met een lpies doorkoken wierdt; In 't verfchiet David ftaande , met het volgende Byfchrift" Ab/aloml Ab. falom! Myn Zoon! had zy een Paruik gedragen , gy waart aldus niet om U leeven gekomen. De Boeken. Een Raadfel. \^7y hebben geenen mond, en kunnen and'ren leeren. Die niets van ons onthoud, kan ons doch niet ontbeeren.  De Eerlyke Straatroover. ÏEen zekere Straatroover Hond zo flipt op 't punt van Eer, dat wanneer hy iemand, plunderde of dc beurs het uitfchudden, hy nooit meerder als de helft nam van 'tgeen dezelve bezat. Op een tyd bejegende bent een Kramer, die met koopwaaren langs de deur omliep, by wien hy zeeven daalders aan geld vond. Hy nam 'er drie voor zich af, gaf den Kramer 'er drie, en zeide: Nu is 'er nog ééne daalder overig. Mynentlialven kunt gy hem wel behouden, fprata de benarde Kramer, maar verlangende om van dien eerlyken man ontflagen te zyn. Neen! Neen! hernam de Straatroover, ik begeer een andermans goed mei, gy moet 'er de helft van hebben, die komt u regtvaardig toe.  t '94 5 Jonas in du Walvisch. Een Raadfel. Ik leef, of fchoon dat ik leg in een Graf. Ik heb geen aarde op nry tot myne ftraf. Ik fprcek, zonder dat ik behoef de lucht te fcheppen. Ik keer my om en om. Ei, raad! en wilt n. reppen. De Harde Verdumng. Zieker Burger man, die al het zyne op een flegte wyze verdaan, vervreeten en ■verzoopen hadt, moest van een Schalk hooien, welke van hem zeide: Die Man moet tstl een gezonde Maag hebben, dat by fleene ■Huizen beefi komen vtrduwen\ Het  C téè ) Hei Geestelyk Gebod. HK JL wee Monnikken, de eene een Dominikaner , en de-andere een Barrevoeter,, reizende met elkander, kwamen aan een klein Beekje, 't welk zy moesten doorwaden; dan den Dominikaner, zich volgens de regelen zyner Orden, niet mogende ontfclioeijen, verfogt den Barrevoeter, hy zoude hem door het water dragen; hec welk den ander deed. Wanneer zy nu omtrent midden in de Beek waren, vroeg den Birrevoeter zyn maat, of hy ook geld by zich hadt? Deze zeide van Ja; Ja* zeide den Barrevoeter, myn Order laat niet toe, dat ik geld mag dragen, en wierp alzo den Dominikaner van zyne rug af in 't water. 2\T 2 D t  C i9« 3 De Baardfchrapper em de Boef. JlLen Barbier vraagde eens aan een Boer, die met een Ezel brandhout in de Stad kwam brengen: Wat hy hem geren zoude voor 't geene zyn Ezel opgeladen hadde ? De JJoer deed een etfch, welke den Baardfchrapper hem beloofd te zullen geven. Wanneer nu den Boer het hout had afgeladen, en het geld zoude ontfangen, begeerd de Barbier ook den Zadel, dewyl den Ezel dezelve ook opgeladen hadt. Na eenige woordenwisfeling, liet den Boer ze ook volgen; dan op een ander tyd weder in de Stad komende , vraagde hy den Barbier, hoe voel geld hy betaalen moest, als hy hem en zyn Gezel de baard liet fcheeren f De Barbier vraagde hem een halve fchellirg. Wanneer nu de Boer gefchooren wa», leidde hy zyn Ezel naar binnen en begeerde dezelve mede gefchooren te hebben, zeggende, dat deze zyn Gezel was. Door dit middel bekwam den Boer zyn zadel weder, alzo den Barbier geen lust had den Ezel te bedienen. Jong  C 197 ) Jong en Ryk genoeg. Een perzoon gevraagd zynde, hoe Oud hy was? zeide: Ik ben Jris en gezond. En. hem vraagende, hoe Ryk hy was? gaf ten antwoord: Ik ben niemand iets fcbuldigs. Hier mede te kennen gevende: Datdengecnenn jong genoeg was, die gezond,en ryk genoeg was, die geen fchulden hadde. De Hond en de Ezel. een label. ^vX^anneer eens een Hond zyn Heer en Mevrouw allerlei vriendfchap bewees, en zy denzelven daar voor ftreelden, verdroot zulks merkelyk den Ezel, die daar over een diepe zucht loosde, en verdriet in zyn keven deed krygen; houdende het voor N 3 een  C 198 ) een onregtvaardigez?ak, dat den Hond van ellc geliefd wierd: ,en van zyn Mt etters tafel allerlei lekkernyé'n bekwam, het welk hy flegts door wat nuppeien en kwispelltaarten verwierf, daar hy Ezel in tegendeel een zwaare last moest torsfehen , rnet de zweep geflagen wierdt, fchöoh hy nooit te lui of te traag was, en doch by elk gehaat was. Dan de wyl rnen door flrcelen en liefkoozen zich bemind konde maaken, bt. floot den Ezel deze vJrijery naar te aapen. Om hiervan een proef te nemen, liep hy zyn' Heer, op een tyd thuisKomende, te gemoet, ip.i'ong hem op 'tlyf met de pooten om den hals en wilde hem ftreclen en likken; doch den Heer begost zo vreesfelyk te fchreeuwen, dat alle de huisknechten kwamen toeichieten, en dén dommen Ezel, die jn de verbeelding was, dat hy zich wonder wel had gekwecten, braaf dc huid vol flagen gaven. Alle dingen zyn niet voegzaam voor ieder een: Eik moet naar zyne ftaat of ftand, dat geene verrichten, het welk hem geenc fchande 0f ondank kan toebrengen.  ( 199 ) Be Wyn in de Man, de Wysheii in de Kan. Pbyrrus, Koning van Epirien, gehoord, hebbende, dac eenige Perzoooen by gelegenheid eener maal tyd ,oneerbiediglyk van hem gefproken hadden, liet dezelve by hem ontbieden, en vraagde; of het waar was* het geen men van hen zeide ? Een der fchranderfte van den hoop, bemerkende dat men hen verraaden hadt, zeide zeer ftoutmoedig: 6 Ja, myn Vorst, bit is aUes waar, en had bet ons niet aan Wyn ontbroken , zouden wy misfchien nog vry meerder gezegt hebben, doch dezelve was te vroeg uitgedronken. Dit vrymoedig antwoord, veranderde de gramfchap des Konings in een hartelyk gelach. N 4 9th.  C 200 > Solons Bedaartheid. X^anneer Solo», volgens zyne gewoonte, in een Gezelfchap de ftilzwygentheid behield,'zeide een verwaande' Snapper tegcns hem: Hy durfde njtt-meê praaten, wylhy een Gek was. Solon gaf hem [hierop, zonder eenige biyk van gramfchap, bedaart ten antwoord : Men beeft noch nooit ten Gek gezien , die beeft kunnen zwyge*. De Vastenavond • Gek. Een Gemaskerde liep met de Vastenavond de gantfche Stad door en overal in en uit, cn wüde ook in 't huis eens Dodters zyn, dan deze was in de voorbaat, en riep van boven uit de venfter: Men laat hier geen Gekken binnen: fVat drommel', antwoord hem den Gemaskerde, m zytgy dan in buis ^mnf 's Mem •  *s Menschen Handen. Een Raadfd. lEen tafel vol van Proffiifyën, Die veel' bedroeven en verólycn; Gehegt aan eenen dikken fteel: In wonderdaan heel groot en veel. Kan menig fchaden en verryken, En met veel ftompe fpitfen pryken; Waaar meê het voed een Iderman, Wyl het veel hondert kunften kan. Be Man met zyn kaak Hoofd. O P een tyd dat een Man met een kaal Hoofd, welke een Paruik drceg,van een' Her• berg wegreed, kwam 'er een dwarlwind op, die bem dezelve wegfloeg. Deomftandersdie N 5 hem  C 202 ) dus met zyn kaale hooft te paard zagen; konden zich niet onthouden van lagchen. In plaats dat hy gebelgd zoude zyn, keek hy om, en lagchte met hun: Het is geen toonder, zeide hy, dat deez* geleend» bairen my begeven, daat die, welke my met myne geboorte in eigendom toekwamen, my reets al over lang begeven bebbenl Men moet zich niet beklagen over verloeren goederen; want het geene wy van de Natuur zelfs ontfangen, kunnen wy niet altoos behouden. De Vrys mi. li/en Soldaat op een tyd door de fpitsroede loopende, wierdt van iemand'gevoerd, waarom hy zo langzaam voortging, hy zoude wat harder loopen, om des te eerder uit de pyn en fchande te zyn. Den ander antwoordde hem: Ei\ wat kan u zulks fcbeelen ? Als gy eens gegeesfeld wordt, loop dan zo gaauw als gy wilt, Ik wil kopen zo als 'en mooi jong Boerinnetje een Ezel voortdryvende, ontmoette op de weg een iooie Schalk, die zich met haar in een gefprek inliet, en onder anderen naar zeker Boeren Meysje vroeg, of zy die wel kende ? Zy zeide van ja. Hierop wilde hy haar een Kus geven, met verfoek, ofzy die wel van zynentwegen aan 't bewuste Meysje wilde overbrengent Eil Myn Heer, zie ze, geeft die liever aan myn Ezel, want die zal s&dtr thuis wezen, als ik. Be  C 205 ) De Billyke Verantwoording. ICen Stads Prediker, wat ftout uitgevaaren hebbende op de Regeering, wierdt by een'der Magiftraat ter maaltyd genodigt, alwaar de meeste van hen tegenwoordig waren; als wanneer den Tractant over tafel tegens hem zeide: Uw' Eerwaarde heeft ons van de morgen al vry wat fterk aangegrepen! Vergeef bet my, antwoordde den Prediker, daar is niemand van de Heeren, die zeggen kan, dat by iets beledigents uit myne mond geboerd beeft, want geen' der Regeering komt by my bel gantfebe Jaar ooit ter Kerke. Zy moesten altemaal lagchen, en den Tractant zeide: Heb ik bet niet gedagtl Wy kunnen niets met bem uitregten, zyne verantwoording is altyd k/aarl De Doortrapte Waart. Een zekere grootfpreker, die voor zeer kloeken verltandig wilde doorgaan, kwam in  C 20Ö ) in een Herberg, daar hy onder een talryfc GezeHchap zyne Geleerdheid wilde toonen cn van de Platoni/cbe Stellingen (prekenAls de Waard hierop de kamer inkwam, en met open mond en ooren, raar dit verhaal kw-im te luisteren, zeide dezen Blaaskop: Het gaat vast en zeker, dat wy over duizend jaaren, nog zo jong en in die zelfde itand zullen zyn als tegenswoordig, en ook wederom in dit zelfde vertrek te zaroen zullen fpyzen. Toen hy nu heen zoude gaan, en zyn gelag betaalen moest, zeide hy tegens de Waard: Hy wilde hem borgen, dewyl hy geen geld byzich hadt, én konde ftaat maaken op het geene hy dién morgen gezegt hadde, nadien zulks vast ging. Neenl Nten\ antwoordde hem de doortrapte Waard, /** betrouw u gezegde niet tneêr, want over duizend jaaren geleden, waart gy ooi bier, en hadt meede geen geld inu zak , en zyt toen insgelyk: uw gelag fcbuldig gebleven; betaald my 't zelve nu eerst af, dan zal ik u weder lot over duizend jaat en borgen.  De Eerlyke JVaarfchuwing% iZeker Kapitein, eeri Soldaat in zyne Compagnie hebbende, dien hy wegens zyne ïpotboevery byzondcr mogt lyden, doch óp wien hy fteeds een mistrouwend oog had , dat hy 't eenigertyd zoude deferteeren, onderhield den zei ven dikwyls daarover, zeggende: De IVimer, (zo als dien Soldaat wierd genoemd ) ik vrees, dat gy my nog eens zult foppen, en blazen ftilletjes den aftogt. — Og, neen 1 Heer Hop' ■man , antwoordde deze kortswylende , ik zil u van te voor en eerbjk waar/cbuiesn, daar kunt gy ftaat op maaken. 't Gebeurde nu in de Voortyd, dat het ongemeen fraai Weer was, en hy met zyn Kapitein de Hoofdwagt hebbende, zy te zamen een praatje hielden, terwyl de Soldaat op fchildwagt ftond en de Kapitein voor de Wagt wat wandelde; als wanneer deeze tegens den Soldaat zeide: Wy hebben van daag fetioon Weer de Winter ! . Ja Heer Km  ( 208 ) Kafn'.tin, antwoordde den ander, dat Js vaar, de Zomer komt aan en de Winter gaat been. De Kapitein geen erg in dit zeggen hebbende, was niet weinig verwondert, drie dagen daarra te vernemen, dac don Soldaat 'de Wtnter gedeferteert was! Die vervloekte Kerel! zei de Kapitein, by zou my eerlyk waarfcbuwen, was zyn zeggenaltyd, maar by beeft het wel vergeten! — S Neen! viel hem een Korporaal te gemoet, die by 't geval was geweest, herinner u maar Kaphein, wat by u onlangs op de hoofd' wagt heeft gezeid. Inderdaat, de Kapitein bragt zich die dubbelzinnige woorden te binnen, en (prong byna uit zyn vel, dac hy op dien tyd zo dom was geweest;doch moest den Soldaat het reent laaten wedervaaren, dat hy hem Eerlyk gewaarfchuwd badt. He*  ( 209 ) Het gevolg der Stilzwygendheid. jEen Nonnetje dat bezwangerd was geworden, ont'chuldigde zich, met te zeggen . zy was 'er toe gedwongen geweest. De Abdisfe vroeg: Waarom fchreeuwde gy niet om huip? Ocbl antwoordde het Nonnetje, bet gefebiedde juist op diea tyd, dat gy my tot jfraf ae ftilzwjgendheid bad opgekgt. De ïVaanwyze Griek. Een Italianer en een Griek, met elkan* der over verfcheidene zaaken disputeeren^ de en ten laatften met feharpe woordeit uitvaarende, zeide den waanwyze Griek: tegens den Italianer op een trotfen toon: Hoe! tegen wien meend gy datgy fpreekt? Weet gy niet dat ik een Griek ben, en # das  ( 2ID ) dat alle Kunsten, Wetenfchappen en Wysbeid, uit Griekenland van daan zyn? — Zekerlik weet ik dal', antwoordde hem den Italianer , en dit is de reden, dal 'er buiden len dage, niets van dat alles aldaar meêr te vinden is \ ^Zieker Burger Man, een mooi en aartig Vrouwtje hebbende , welke op een tyd voor de huisdeur een ftraatlucbtje fchepte, zittende met haar beenen redelyk wyt van elkander en haar Man zeer vriendelyk toelonkende, zeide deze tegens haar: Myn Kind, zo gy niet bekeurd wil worden, irooadgy u kraam vry toelluiten, wyl het Feestdag is en 'er niets rnag openftaan. Waarop het Vrouwtje hem fluks ten antwoord gaf: Dan moet men de geenen ftraffen, ih 'er de Jlsutel van beeft, en ze niet toef uil. De Open Kraam. Dt  i 211 ) De Onnozele Bruid. Een zeker bejaard Man, de zottigheid begaan hebbende, met een piep jong onnozel Meysje in 't huwelyk te treden, gebeurde het, dat als zy te zamen te bed waren gegaan, en de Bruidegom haar wat begost te ftreelen, zy 'er onvoorzienst uit-' fprong en boos wegliep. De Bruidegom, niet wetende wat zulks te beduiden hadde, gaf haar de zoetfte woordjes van de wereld , maar dit mogt niet helpen ,-*7y wilde niet weder te bed komen ; dus hy haar eindelyk in de koude liet ftaan. Als dit een geruiraen tyd had geduurt, en de Bruid bemerkte, dat haar Bruidegom geen woord meêr fprak, en zy van de koude begost te trillen" en te beven, kreeg zy berouw, en zeide* Wat wed gy, dat gy my niet vind ? ■ En wat wedgy, antwoordde den Bruidegom s dat ik u niet zal zoeken f O 2  Den Haan en de Diamantsteen. Een Fabel. Een Haan op een Mesthoop bezig zynde met wroeten, vond eene Diamantfteen ,op dewelke hy een veragtelyk oog wierp, zeggende: fVat voor een glinflerendding zyt gy ? Ware een Juwelier , die uwe waarde kend, zo gelukkig geweest van u te vinden , 'by zoude ztcb verheugd hebben, want moge» lyk bad gy bem ryk gemaakt. Dan, wyl gy my van geen nut zyt, zo veragle ik u, en bad veel liever een garftekorl gevonden , als alle de Dl amant ft eenen van de Wereld. — Door deze Diamantfteen kan men de kennis der Kunsten en Wetenlchappen verftaan , en door den Haan , een onwetend Mer-fch, welke geen lust tot het beoeffenen derzelven heeft, door dien hy 'er de nuttigheid en waarde niet van kend. Dt  C 213 ) De Schoolmeefler van H Dorp. Een kortswylig Man, welke veele Jaaren Koster en Schoolmeester op zeèker Dorp was geweest, beitelde op een tyd een Lyk ten grave, by welke plegtigheid , onder anderen, zich mede een Burger uit de naastgelegene Stad, tegenwoordig bevond. Op 't Kerkhof komende, keek den Bureer naar de klok, en bemerkte, dat de eene "Wyzer op n. en den andere op 12. uuren ftond. Als nu het Lyk begraven was, en zy'te zamen in 't Sterfhuis waren wedergekeerd , vraagde deez' Burger aan de Koster: Hoe het kwam, dat de eene Wyzer op n en de andere op 12 uuren wees? Hoor; Myn Hier, zei de Koster, de Wyzer dieagu ji wyst, is voor de Boeren, die op de Be? graaffenis blyven, en die op 12 xvysl, is voor de Burgers, die by tyds naar de Stad moeten, dewyl zy ons anders te veel Bier uitzuipen, O 3 HET  C 214 ) Het Merg in de Beenen. Een Raadfel. ISFiemand die zonder my één oogenblik kan leeven. Een ieder draagt, my mcê, doch niemand ziet my aan : Ook niemand denkt aan my, als wen'k hem gi begeven; Want neem ik eens de vlucht, zo is 't met hem gedaan. Het Mannelyk hewys. Xnand gevraagd zynde, waarom hyzoo'n zwaare en langen Baard droeg? gaf tenantwoord : Als ik deze myne buïren aanzie, hreng ik my te kinnen , dat ik geen jonge mlkmuil of mmmelys beat maar een Man. De  ( mj ) De Eerzugtige Filofoof. ï*V.eizer Antonius Pius, den Wysgeer Appolonius naar Romen ontboden hebbende, om zyne Zoon, Marcus Antonius te onderwyzen, liet hem by zyne aankomst ten Hove haaien, Doch Appolonius liet zeggen: Het was billyk, dat de Discipel by de Meester kwam. De Keizer zuiks te kennen gegeven zynde, zeide: Ik zie wel, dat deez' Filofoof gemakkelyker uit zyn Land vaar Romen, dun uit de Herberg naar 't Paleis te krygen is. De Frouwelyke Hervfirming, .Zeker Geestelyke van zyne Religie sfge* vallen zynde, en te Romen om een vute Abtdy verfoekende, kreeg tot antwoord: Gy hebt immers een Wyf? Dat's waar, O 4 zei-  ( 2»ö ) zeide hy, by myn vorig Geloof was zy myn» Vrouw, doch by myn tegenwoordig Geloof, zal ik haar flegts voor myn Byzit houden. Een Spotvogel dit hoerende, zeide : Zo ziet men, boe de Eerlyke Vrouwen tot Hoeren gemaakt worden, als de Mannen van Religie ver ander en\ De Leeuwin en de Vos. Een FabeL X^'anneer een Vos aan een Leeuwin verweet , dat zy niet zeer vruchtbaar was, dewyl zy telkens maar één Jong te gelyk voortbragt, antwoordde zy: Dat's waar , maar als ik iets voor den dag breng, dan is let ook e:n Leeuw\ - . De voortreffelyk- heid eener zaak, beftaat niet in de menig, te, maar in de aangelegenheid deszelven. Een  C 2I7 ) Een Schryfveder. een Raadfel. ï^om, zoete Juffers, kom, treed eens wat nader by, En raad (och eens, wat voor een aartig Ding dit zy ! Het groeid aan vlcefch en been, maar heeft noch geest noch leeven ; Doch kan het jufferfchap, veel troost en vreugde geven, 'tls lang, ook rond en ftyf, de Meysjes lieven 't zeer, En eisfchen 't vaak weêrom, het geeft hun groot begeer. Dan, wanneer men dit Ding, met lusten zal gebruiken, Neemd men het in de hand, en doed het nederduiken, Tot dat men 't heeft geftoken in een vogtig gat; "Waar na 't zyn werking doet, zeer zoetelyk en glat. Nu Meysjes, zo gy 't raad, wil ik zoo'n Ding u lchenken, Op dat ge fteeds aan my , zeer gunfrig moogt gedenken. O 5 De  C £18 > De, Erffems. 17 JL/en ryke Koopvrouw te Döle in Frankryk, haare Dochter ontervende, om dat zy tegins haar wil en dank een h_wel\k hsd aangegaan, vermaakte alle haare go^dëren es bezittingen aan een Koopman te Befanzm, met wienzy véele Jaaren bekend was geweest, en altoos bevon.ién had , een braaf eerlyk man te zyn. De Koopvrouw overleden zynde, wierd het Testament geopend, en den benoemden Erfgenaam belchreven; die zeer Ipoedig overkwam. By zyne intrede in 't Sterfhuis , ontmoet hy de onterfde Dochrer. welke hem bad, dat hy haar niet wilde verftooteh, maar de tyd gunnen om een ander verbiyf, voor 't geen zy tot hier toe in haar Moeders huis bewoond hadt, te gaan opzoeken. Dat behoede den Hemel; riep den Erfgenaam', behoud niet alken uw kamer, maar ook het gantjche huis ; ik heb geen Recht op de Nalaatenfcbap üwer Moeder, en geloove 'ook'niet, dat zy u beeft  C 0!9 ) leeft willen onterven; zy beeft u maar bang willen maaken, en betrouwde op de Eerlyklei* baarer benoemde Jir 'genaam. Zy bad ook gelyk, myn Dochter, behoud gy baar gamjcbe Nalaten/cbap; ik wederroep- het Test iment. Inderdaad deez' grootmoedisren Man deed gerechtelyk afitand van de Erfienis, en liet de oacrfde Dochter in >t voile bezit deszeiven • Zulke uitmuntende voos beelden van belanggeloosheid vind men zelden, dewyl het thans een ieder maar om het geld te doen is, hen niet fchamende, om zich met eens anders wettige Eigendommen te verryken en veele ongelukkige huishoudens en Familliè'n te maken; dezelve gelegenheid gevende, van een fchreeuwende wraak over de ontaarde handelwyze hunner geftorven Bloedverwanten te moeten uitroepen/  C 240 ) De Kwaïyk beloonde Dienst. ÏCen Doctor in Engeland had eens een wondcrlyke ontmoeting. Des avonds door een zekere ftraat gaande,, bejegende hem een zeer deftig gekleed Man, die uit al zyn adem naar hem kwam toe geloopen, hem biddende, terftond mede re gaan om zyne op den oever des dooJs liggende Vrouw, eenige hulp toe te brengen, met by voeging» dat hy hem te vergeefs aan huis had gezogt» Den Do&or geene de minfte arg hebbende, vroeg, wat de arme Vrouw toch fcheeldc ? Och! 'zei de Man, zy heeft zulk een geweldige ftorting gekregen, dat zy byna geheel leêg geloopen is. Den Artz ging hierop mede, dan toen hy in 't vertrek kwam, daar de vrouw moest te bed leggen, floot de Man de deur op 't flot, kreeg twee gelade pis tooien en "een geldz'ikvoor den dag, zeggende: Deze leege zak is myn huisvrouw, welkt door een' al ie overtollige uit. ftorting, van haare meeste krachten ontzenuwd ist  C 2ZI ) ffi en wanneer den Heer DoSlor baar niet op flaande voet een vtrfterkend middel ingeeft, zal by zich moeten getroosten, dat ik bem deez' twee hode pillen voor de hardvogtigbeid dei innemen. Den gedienftige Artz zich overmeesterd ziende, gaf de zieltogende Patiënt, zonder gebruik van de pillen, terftond Elf en een halve guinje in, en maakte zich oogenblikkelyk ter deure uit, wordende door den Man met veele dankbetuigingen voor zyn weergaloos onfeilbaar hulpmiddel, tot op de ftoep uitgeleide gedaan; als wanneer denzei ven r.aar een goed heenkomen omzag, midlerwyl den al te bereidvaardigen DocW, onder duizend vervloekingen en verwenfehingen van zyn te groot vertrouwen en llgtge!oo'»igheid, al morrende en grommende naar zyn huis keerde. De Rentmeester Even fchraapzugtige Rentmeester vaneen voornaam Landfchap, by 't inzamelen der Cynfen, groote fommen Gelds onwettiglyk naar zich getrokken hebbende, wierd voor  ( 222 ) yöor deRegeering opgeroepen, om verantwoording zyner ingevorderde Rechrente komen doen; en als men bevond, dac hy zyne plicht wat verre te buiten was gegaan, wierd hem geboden, om de Bo. ren het hunne wjder te geven i dan dewylhy zulks met veel tegenzin en zeer fchoor^oetende deed, zeide een der Rechters: Onzen Rentmeester is gelyk as Vrouwen, die, wanneer zy ziek laaten bezwangeren, zulks ■ met een onuitfprekelyk vermaak en genoegen doen. dan, zo dra motte» zy de Kinderen niet ier JVereld brengen, of 't gefebied met bet grootfie verdriet, kommer en ontevredtnhid. De Gefïorven Waarheid. iZekere Vorst zeide eens over tafel, hem ontbrak niets meêr aan zyn Hof. Noch één ding evenwl, antwoordde hem zyn Hofnar: "Wat dan? vroeg denVorst: De Waarheidieide de Nar, want die is over duizend jaaren al zonder Nazaalen ge/torven I De  ( 4*3 De Kat en de Papegaai. Een Fabel. jEen Man een Papegaai gekogt hebbende ,< bragc dezelve naar huis, en zette hem in een Kooi, alwaar hy terftond begost te zingen en te klappen, dat 'er het huis van daverde. Wanneer de Kat dit hoorde, vroeg zy: Wie zyt gy ? ■— Ik ben een Vogel, antwoordde de Papegaai; Myn Heer kogt my van daag en heeft my zo even hier gebragt — O! gy ingebee'd gedierte , fprak de Kat, 't welk daar gy pas in dit huis gekomen zyt, de onbefchaamdhéid. hebt van zulk een verfchrikkelyk misbaar te maakenf Als ik, daarik in dit huis gewonnen en gebooren ben, op zulk een wyze te werk ging, zou myn Meester liever alle de meiden en knechts en zelfs de honden op my- aanhitfen, da.n te dulden , dat ik zo veel ontrust verwekte, daar gy, in tegendeel, als een bezetene raasd en tierdj en nochtans geen tegen- fptafé  C 224 ) fpraak lyd. —- Met u welnemen juffrouw Poesje, hernam de Papegaai , myne fl . i ■' ■ »»ca De Snedige Boodfchappefi JEfopus op bevel zyns Meesters heen geftuurd wordende, om te vernemen, of het Bad voor hem in gereedheid was, bejegende onderweg den Stadhouder van de plaats, welke hem vroeg-, waar hy naar toeging ? Efopus antwoordde; dat hy. zulks niet wist. Dit koel belcheid den Stedehouder .mishagende , en als een bewys van kleinagting voor zyn perzoon aanmerkende , gebood, dat men Fjopus naar de Gevangenis zoude brengen; welke hierop zeide : Ziit gy wel, Myn Heer, dal ik uwe vraag naar iebooren beantwoord bebbe, dewyl ik immers niet wi;l, dat ik naar de Gevangenis zoude gaan? Dit antwoord behaagde den Stedehouder zo wel, dat hy begost te lagchen, en den armen hals ongehindert zynen weg liet vervolgen'. P 2 &  ( aa8 ) De Slaapzieke Student. Zieker Profesfor had by hem in de kost een Student, die veel liever fliep, als de Collegiën bywoonde. Van deze zeide hy eens over tafel'Er zyn maar twee dagen in 't Jaar dat deez' Student niet gaarne ftudeert, deze hieten Zomer en Winter. Waar blyft hy dan met de Herfst en de Lente? vroegen de andere over tafel zittende Studenten: Deze, antwoordde den Profesfor, rekend bf vior de nachten, om te flaapen Deze flaapzielcte fpaarde ondertusfchen veel glazen aan den Burger. De Bedekte Aardbezie. Een foort van Filofoof, op een dag in zekere Vorfteiyke Tuin in Duitfchland wandelende, zette zich langs een belommerde Jaage neder om wat te rusten. Terwyi hy te  C 229 ) te dezer plaatfe, alwaar hy van niemand konde gezien worden, bezig was met het maaken van veelerlei zedelyke Befpiegehngen, zag hy een' der Hofjonkers met een jonge Dame aankomen, die elkander met allerhande verliefde gefprekken onderhielden, en door onzen Filosoof met veel opmerkzaamheid wierden beluisterd. Onder anderen kwamen zv met elkander over een, wyl de Aardbeziën toenmaals op 'r rypen ftnnden, dat de geen, die de éérste zoude vinden, van den Shder daar vooreen kusje tot vergelding zöüfje bekomen. F- ïii ieder van hen ging met alle vïy't nnn 't zoeken ; dan den Edelman een bovenmatige groote Aardbezie viri&end'e, Met dezelve van blydfchap ftsan, leidc zyn hoed d82r over been , om de Dame de eer te gunnen van ze zelfs afteplukken, en daar voor van haar de beloofde vergelding te ontfangen. Hiertoe ging hy haar in den tuin opzoeken, midlerwyl onzen Filofoof, de jonker een poets fchuldig zynde, van zyne rustplaats oprees , en , na de bedekte Aardbye t^ hebben afgeplukt en opgegeten, in deszelfs plaats zyn gevoeg kwam te doen, des jonkers hoed 'er wedef over heen lag, en zich ? 21 aan  tfn zynen rongen oord verfcbool, om te *ien hoe deez' klucht zoude afloopen. Zo haast de Hofjonker de Dame aangetroffen had, leidde hy ze met groote vreugde en in ftaatfie by de hand naar zyn' hoed, en vertelde haar ondertusichen, wat voor een pvetfchoone en fmakelyke Aardbezie daar onder verborgen was, welke zy met haare poezelige handjes zoude afplukken, en daar anede haare zagte en zuiker zoete lipjes vergasten. Wanneer nu de Dame de hoed opligtte, gaf de onaanzienlyke en geenfints verwagtende geftalte van den zo hooggeloemden Aardbezie, tevens ook zulk een vunze reuk en ftinkende waaslem van zich, dat de Dame niet alleen den appetyt verding, maar zy twee vergramde blikken op den Jonker wierp, en hem zeer befchaamd en verlegen liet ftaan; ftampvoetende hy van kwaadheid en vervloekende den geenën die hem deze pots gefpeeld hadt; onmiddelyk na zyn vertrek, onzen Filofoof, hartelyk lagchte, dat hy zich zo Toortrcffelyk gewrooken hadt.  ( «3« ) Be Koelbloedige. yZcker Profesfor te WUtemberg, op fterven liggende, zeide: Nu wil ik my haast in myn rustkas neder leggen, en de W urmen op 'c Kerkhof' een goed ftuk vleefch cc knabbelen geven. l£n als zyne Vrouw en Kinderen, daar over hartelyk begoscen ce weenen , om dat zy een goede Broodwinner Honden te verliezen, zeide hy: Weeft zo mistroo'tig niet, .de Wurmen mjgen ook viel eens een lekker maal doen. Be mioje Mond mei tanden. Jn een Gezel fchap van meestal Vrouwen, alwaar verfchrikkclyk geklaagd wierd over de Tandpyn, die veelen met de nacht leeden als zy met het hoofd in 't kusfen kwamen j&ide zekere Dame, die een raooije mond P 4 met;  C *3* ) fliet tanden vertoonde; dat zy by de nacht «o min als by oen dag re: tandpyn geiwe'd was: Dat geloof ik welï kwam 'er Jiaar Gemaal on te gcmoet, die juist op dit ©ogenblik de Kame; intrad, myn Vreuwleid Wok alk avonden kaar tanden voor 't bed neder af een tafel, dus kan zy met de nacht geen 1&ndpyn hebben I P e Slaap, Een Raadfeh A wat maar Vrouwlyk is, neemd my in bed graag meê. 3k leg ze onder my, en val dan op hen neder; Doch hoe ze my ook altemaal fteeds minnen teder, Zy fchamen zich, als ik ter Kerke mex hen treè\|  C 233 ) Be Kostbaare Spyzing. In Denemarken verklaarde eens een Priefter het Evangchum , aiwaar de Heere met 5 brooden , vierduizend menfchen gefpysc hadde, doch verlprak zich, en zeiue: De Heere tie.fr met 4 duizend brooden, Vyf Menfchen g-efgyst. Ken Schoenlapper, die on.ïer '1 gehoor zat, riep overluid: Beer Pastoor, dat kan ik ook\ doch moest deswegen twee vette Osfen aan den Amptman tot ftraf geven. Een jaar daarna, predikte de Pastoor dit zelfde Evangelium , doch zeide zo als 'r was; echte» vroeg hy overluid onder de Predikatie aan den bewuste Schoenlapper, die 'er juist weder tegenwoordig was: wei, Meester Maarten, weet gy nu iets op de fpyzing te zeggen ? — Neen 9 antwoordde hem de Schoenlapper, « zeiven dit Jaar, bet voorige btb ik u gtffyst, P 5 D*  De .Zeug en de Wolvin-. Een Fabel. Een Zeug in barensnood zynde, wierd van een Wolvin op de volgende wyze toegei'proken: Gy kunt veiliglyk uwe jonge werpen, myne Zuster, ik zal u in uwe nood niet alleen alle mogelyke byftand en hulp bewyzen, maar zelfs voor o en uwe jongen zorge dragen De Zeug antwoorc, dac hy alt* zo doólfoiaffeJde* Ik zoek uw tong Vkéuwije Hefi zeide hy, doch ik ben b/y dal ik ze wedergevonden bebbe, en biies hieroo de kaars uit. De Koekkoek en de Sperwer. Een Fabel. IX Sperwer verweet eens op een verao-. tclyke wyze aan den Koekkoek, dat, daar hy hem in grootte en koleur niet ongelyk was, hy zich nochtans vergenoegde, wanneer hy flegts wurmen , muizen en ander ongedierte Konde bekomen tot voedfel, en waarom hy niet liever vogelen ving, gelyk hy deede. Dan eenige dagen daarna, het geval willende, dat de Sperwer jagt makende op een' Duive, door een Boere knecht morsdood gefchootên en voor een Molik in den tuin gehangen wierdt, tot een afTchrik voor andere Ro fvogeien. Wanneer nu de Kokkoek zag, hoe het met de Sperwer was vergaan, zeide hy: Acb! tos beier waar bet  C 241 5 let voer u geweest, dat gy u met wurmen «4 muizen had vv genoegd, en u op geen andere vogelen verlekkerd hadt, dan waart gy tot zulk een fmadelyke dood niet gekomen. ; De geenen, welke met eere en vlyt door de Wereld zoeken te komen, zyn gelukkiger als zulken, welke van dc Roof van anderen begecren te leeven. Een ieder het Zyne. Eene Gefchïedenis. ■Een Pruisfich Officier verviel Kortelings 'te R ... in een doodelyke krankheid. Wanneer hy nu voelde dat zyn einde naby was, 'zeide hy tot zyn Huisbaas: Ernestus, hier is de Oeutct van 't Rcisvaliesje, dat gints in dien hoek ftaat, 'er zyn zes Duizend Daalders aan geld en myne Werfbriev in ; brengt het zelve in Perzoon raar myn Regiment; daar zal men u zeggen, wat gy verder doen moet en u wel beloonen. Den Officier ftierf: Ernestus, wiens huis zeer zwaar belast was, konde van dit geld gebruik maken , en niemand hem verdenq ken-  ( 242 ) ïeen —_ Maar neen ! hy wederftond alle verzoekingen, leende by een goed Vriend myn Vriend, zeide den O/erfte, den Ka puein van N.... heeft reeds van overlang Sl e n^egimenCafgerekend' bre"Sd het zelve naar zyn eénige Zuster te M in Pornrneren Den eerlyke Emestus reisde vervolgens al wyder voort, en vond die Da- Mdjóor verbonden. Zy verbaasde over zulk een doorflaande blyk van Eerlykheid ' Die Man verdient dat ik dit geld met bem deele, zei zs, zte daar, braave Emestus, vervolgde zy, zyn duizend daalders, beuevens myne oprechte dankbetuiging voor uwe deugdzame bandeloze, leef gelukkig, menfchen, gelyk gy , verdienen bet te zyn , £del moedigheid en Deugd, blyven zelden on" beloond, al is het dat wy de vergelding des zeiven in ons binnenfte geweeten moe ten zoeken. 6 Hemel! geef ons meêr zul" ke Schilderingen van Deugd, die zo veel Eer aan de Menlchelykheid doen, te befpiegelen.' ' Hef  C 243 ) Het Bloedyerwandfchap. J2jen Bedelaar by iemand komende, verzogt een Aalmoes uit hoofde hunnes Bloedver wand fchaps. Deze vraagde hem; waarvan daan dezelve herkomftig was? De Bedelaar gaf ten antwoord: van Adams wege. Hierop vereerde hem den ander een groote leege zak, wierp een Huk geld in dezelve, en zeide: Laat nu ieder een, die met u van. Adams wege vermaagd is, nok zooveel geven, dan zal de zak kaast vol, en gy eerlang fcbatryk zyn. De fPytiproevers. Twee vrolyke Bollen, die zelden geld in de zak hadden en echter gaarne goeda cier maakten, op een tyd met een hongerige buik en een drooge keel in zekere Stad komende, wisten niet op wat wyze zy deze twee onrustige Schuldenaars zouden te vreeden ftellen. Dan eenderzelven zich te binnen brengende, dat hy nog eenige Oude kennisfen aldaar woonagtig hadt, die Q 2 hem  ( 244 ) hem wel eer in een sanzienlyke ftaat hadden gekend, trokken zy hunne ftoute fchoenen aan, en kwamen juist op de maaltyd by een derzelven te belanden, die hen zeer vriendelyk onding, en vroeg, of zy mede wilden aanzitten ? Zy waren zo voorzigtig, van zulks niet afteilaan en fchooven by de tafel, daar zy hunne leege randfcls braaf met fpek en aardappelen opvulden, dat zy byna niet. hygcn konden. Echter wenschten zy wel eens hartig toe te drinken; ten' welken einde zy zich in den agtermiddag naar een bekende Wynkoper begaven, tegens dewelke, na de afgelegde pligtplegingen ,den een zeide .• Dat hy niet kon nalaaten, deez' by zich hebbende Heer, een Vriend van hem zynde, aan hem te recommandeercn.als hebbende denzelve eenige Commisfiè'n van Wynen, vóór zyne goede vrienden aangenomen te verrichten, welke hy niet kon nalaaten ter uitvoer te brengen. Op het woord van Commisfie, 't welk de grootfte trekader der vriendfehap eens Koopmans is, floeg den Wynkooper groote oogen op: Jk bid u, kom binnen, myn Hoeren, zei-  ( 245 ) zeide hy, kom toch binnen \ Styntje geej eens (loeien, typen en tabak, de Heeren zullen wel eens rooken : Kom Pietcr , vervolgde hy, /poel eens drie roemers, en /y Harmen , kryg uit de rakken van No. 6, 7, 8, £«9. van elk eens een fles. Eer zy hunne py pen ge flopt hadden, waren de kurken routfen al afgetrokken en de glaazen vol gefchonken. Kom Heeren, zei den tractant, wilt maar eens proeven, met een natte mond is 't goed aanflecken. — Wut zeg je van die wyn ? -r— Hê\ dat's Nektar, niet waar? De Gasten vonden ze inderdaat goed, en deeden de Revue van verfcheide Nommers hunne keelen pasfecren; waarna men befloot, toe meerder bewys van de zaak, alle de goedgekeurde Nommers. merken en pryzen, ineen Memorieboek je ftipt aantetekenen, en den Koopman nauwkeurig optegeven de quantiteitcn van 't gcene 'er van elk nommer, merk of prys, zoude ontboden worden, en al ettelykeOxhoofden bedroeg. Vervolgens bleev men voor zich zeiven by de best fmakende, waarvan onze twee Likkebroêrs, onder het dampen van eenige pyden tabak, al verfcheiden flesjes kwamen te kraaken; waarna zy ten laatften hun afQ 3 fcheid  ( 24<5 > fcheid namen, na dat zy hunne verfchroel. de keelen braaf hadden gefineerd, met her~ naaide aanbevceling der verdere gunst van wegens den Koopman, dog met het vaste voornemen van wegens onze Wyn proevers, om hunne opgegevene Commisjiên, nimmer te doen agtcrvolgen. De Hongerige Honden. Een Fabel. w W anneer eenige hongerige Honden een bioedig Aas in 't water zagen leggen, 't welk daar eerst vers ingeworpen was, en geen kans ziende, om het 'er uittekrvgen, befloten onder clkanderen, het water van de Rivier eerst fchoon optedrinken, om het aldus gemakkelyk te bekomen. Oan eer zy hun oogmerk hadden volvoerd, hadden zy reeds zo veel water ingezwolgen dat zy borften en dood neervielen, devvyl de droom telkens weder aanwies en geen droppel verminderde. Roekelooze Ondernemingen vallen zelden wel uit, en gedyen veeltyds tot ondenrang der geencn die dezelve beftaan. 'c Is alzo beter, tè berusten by zodanige zaaken, welke nies boven onze kennis en wetenfehap gaan aan met Ikarm te hoog te willen vliegen. * TOE-  ( 2|7 ) TOEGIFT. Frase: Welke zyn de grootfte Kunftenaars? "Jtófoï De Stalknegts; want die fluiten de Paarden, het water uit en in. Vrage: Wat heeft de grootfté magt op de Wereld i Amw: Het Geld. Vrage: Onder wier handen komen de meert e Dieven ? Antvoi Onder die der Baardfchrappers, want die handteeren Molenaars, Snyders, Weevers enz. Vrage: Waardoor kan men zich by dc Menfchen bemind maaken ? Jtntw. Met hun naar de mond te praaten. Vrage: Hoe veel kwaade Wyven zyn 'er in de Wereld ? Aniw. Maar Eéne ; want elk Man gelooft, dat hy ze heeft. V'age: Wat is 'er te gelyk bitter en zoet? ziniw : De Liefde. Vrage: Waar kan men de Waarheid het beste hooren ? 4mw. In de Kerk, van dronke luiden, van Kinderen, van Zotten, en daar gekeven wordt. Vrage:  Parage: Hoe veel Vader Onzer bidden dé Nonnetjes in 't Klooster? AntwMaar één; want daar zyn 'er geen meêr. Vrage: Welke Baarden verdienen de meefte eerbied ? Anivi: Die der Vrouwen; want voor dezelve moeten zich Ryke en Arme, Koningen en Bedelaars op de knien nederbuigen. Vrage'. Welke lieden dragen de voeten in de hand, de tanden in de zak en de oogen in de tas ? Antzo: De Stokouden , die op krukken moeten loopen, het eeten meteen mes moeten klein fnyden, en alles door een bril zien moeten. Vrage' Wie heeft de Eérlte Maskerade gemaakt ? Antw: De Duivel', welke zich vermomde in een' Slang. Vrage: Wat voor Wyn (maakt het beste? ^Antw: Die.men niet behoefd te betaalen ? Vrage: Wat is het bezwaarlykfte in dit leeven ? Antw: Zich zei ven regt te kennen , zyn Evennaasten niet, te veroordeelen, en te zwygen -wrat men niet zeggen moet. F. Y N D E.