R E I Z E DOOR DE M A J O R IJ ▼ A W 's HERTOGENBOSCH.   11 E I Z E / ]) O O B BE M A J O 11 IJ "VAN p II E 11T O G E NB O S C H, IX DE TT .1 AA HE \JQ 8 . Ila Briev enJj MET PI.AATÏK. 3 ij iet IbelViiou.-.vi'ii va 11 dit g'elnuurw tlaclit ik: „Akliot* muur en. J dooaTclie eellcn!.'.... Bladz.31. T(* AMSTELBAM, 3? ij A.B . SA A KK Sr   FOORREDE. „ Eene Reize door de Majorij ! Dit is 5, een vreemd verfchij nfel! ! —— Wat belangrijks „ kan dezelve opleveren?!" —— Dus denkt, dus vraagt misfchien iemand, die den titel van dit Werkjen leest. —— — In deeze dagen kan een Reisjen door de Majorij veel, ja zeer veel opleveren , het geen onze aandacht duhhel waardig is; en, zoo ik mij niet bedrieg, dan zullen deeze Brieven nog al het een en ander bevatten, het geen veelen mijner Landgenooten geheel en al onbekend is. —— Men ziet 'er ten minflen in de denk- de handelwijze en onverdraagzaamheid der Roomschgezinden , zoo als die tegenwoordig aldaar plaats grijpt; ieder redenlijke Belijder van den fchoonen Godsdienst van Je sus, moet dezelve met afgrij* s zen,  lv VOORREDE. zen , doch tevens met een medelijdend en Hoedend hart, befchouwen Het is moogüjk, dat de Schrijver misfchien hier of daar eene uitdrukking gebruikt heeft, welke aan fommigen eenigzints hard zal voorkomen, doch men durft ieder een verzekeren, dat dezelve niet opzet/ijk, om iemand te beledigen gebruikt zij, en ook — dat 'er geen hairbreed van de waarheid word afgeweeken, ten mnfttn zoo veel den Uitgeever bekend is; en welk: redenen zouden 'er ook voor kunnen weezen, om onwaarheid op te disfehen. De Uitgeever durft zich , als een warme Vriend der waarheid, gerust hierop beroepen, dat hij ieder een uitdaage, om deeze Brieyen van opzetlijke leugenen te befchuldigen; zelfs verzoekt hij zeer emjlig , om hem wanneer de Schrijver ergens in gefeild heeft, zulks vrijpostig onder het oog te brengen , zeer gaarne zal hij zulks dan aan het Publiek bekend maaken, of wanneer 'er eens eene tweede Uitgaave deezer Reize mogt vervaardigd worden , dan zal hierin eene verandering gemaakt worden. . froorSi word ieder een vriendlijk verzocht, om , zoo hij eev.i-  FOORREDE. v eenige bijzonderheden nopens de Majorij bezit , welke den Schrijver ontglipt zijn , dezelve aan den Uitgeever onder omflag aan den Drukker te zenden , zullende van dezelve , bij eene tweede Uitgaave of bij wijze van Aanhangfel, een dankbaar gebruik gemaakt worden. —— Misfchien zou het meer geloofwaardigheid aan deeze Brieven bijzetten , wanneer de Uitgeever zijnen naam aan het hoofd derzelven plaatfte; doch niet de naam van den Uitgeever of Schrijver, maar de zaaken 'er in ver- \ vat , en de eenvouwige waarheid , die 'er in begreepen is , moeten eiken Lezer overtuigen. ■ Men moet 'er niet op zien, wie iets fchrijft, maar wat 'er gefchreeven is. ——«■ Lees dan , wie Gij ook wc zen moogt , deeze Reize met een onbevooroordeeld hart — met een hart zóó vrij van vooröordeelen en partijzucht, als waar mede deeze Brieren gefchreeven zijn. — Wanneer deeze Brieven mogten ft'rekken, om de Belijders van den Roomfchen Godsdienst in de Majorij (ik wenseh met geheel mijn hart, dat de¥ 3 zei-  ▼i VOORRED E. zelve deeze Brieven met aandacht moogen leezen en onderzoeken) met eene edele fchaamte, over hun tot hier toe gehouden gedrag en onverdraagzaamheid , te bezielen ; wanneer zij 'er door mogten worden opgewekt, om, door liefde en verdraagzaamheid jegens anders denkende Ver'èerers van het Opperwezen , hunne voorige fouten uit te wisfchen ; ja! wanneer het Lot der Hervormden in de Majorij 'er eenigzints door verzacht mogt worden , dan zal de Uitgeever de oogenblikken, aan het verzamelen deezer Brieven befteed, zegenen, en hij zal dit, als de beste belooning voor zijne moeite , aan dezelve ten koste gelegd, befchouwen. — Nog ééns. Lees deeze Reize onbevooroor¬ deeld , en denk , dat dezelve met geen ander oogmi rk ondernomen is , dati om zich, na veelvuldige bezigheden , eenige uitfpanning en verademing te bezorgen, en dat dus deeze Brieven gefchreeven zijn niet op eene wijze , zoo als de waare Menfchenvriend wel gaarne alles zag , maar zoo als alles zich in de Majorij nu federt weinige jaaren in de daad  VOORREDE. vu dftad heeft toegedraagen, en nog daadlijk is ; dan zult Gij het juiste doelwit des Schrijvers getroffen hebben , en Gij zult dan, alle vooröordeelen afleggende , dit moeten toeftemmen: dat zij niet uit partijzucht , maar enkel om der waarheid hulde te bieden, gefchreeven zijn. Men heeft bij deeze Reize eenige Majorijfche Gezigten gevoegd, welke alle, zoo de Uitgeever zich niet bedriegt, zeer naauwkeurig zijn get eekend, en zeer wel met de zaaken, die zij verbeelden moeten, overeen komen. Deeze moeten zeker aan dee¬ ze Brieven een bevalliger voorkomen bijzetten , en ook is het een bijzonder genoegen voor eiken Lezer, wen hij, met een deelneemend hart zijnen Reiziger volgende, die plaatzen in plaat, zeer juist naar hes leven gefchetst , ziet afgebeeld, welke in zulk een Land het merkwaardig/ie zijn ; dit verlevendigt de verbeelding _ dit zet, als het ware, geest en leven bij , om zich alles duidelijker voor te fiellen; tot dat einde is 'er sok een naauwkeurig Kaartjen hier bij gevoegd, het welk den Lezer jn een klein bejlek de  vin VOORREDE. de geheele Majorij voor oogen fielt, en waardoor hij dus in ftaat gefield word, om zijnen Reiziger op den voet na te treeden. — Men heeft, in het vervaardigen van hetzelve , alle naauwkeurigheid gebruikt , en 'er alle voornaame plaatzen ingebragt, zoo veel het klein beftek toeliet. ■— Dat ook deeze Gezigten, dit Kaartjen den Lezer mooge bevallen, en zijne goedkeuring mgdraagen , is de wensck van den Uitgeever. VERBETERING. Bladz. 16 regel 19 ftaat: die Alea hem men leeze: die Alba tegen hem  EERSTE BRIEF. Waarde S ! Gij weet, mijn Vriend! dat 'er altijd eene fterke drift, om eens eene reize te ondernemen, in mijnen boezem geheerscht heeft. Reizen, dacht ik, is toch regt aangenaam; men ziet clan onbekende menfchen, vreemde landen, afgelegene Qorden, met één woord — alles moet ons dan vreemd voorkomen. Deeze begeerte tot reizen ont¬ brande reeds in mij in mijne vroege jeugd, en nog is dezelve niet geheel uitgebluscht. Zoodra ik eenigen finaak in het kezen begon te krijgen, was mijn geliefkoosd boek mijn Robin son Crusoü ; deeze man had zoo veel ondervonden, en leefde, naar mijne gedachte, zoo aangenaam op zijn onbewoond eiland, dat mij niets wenfchelijkers voorkwam, dan zulk eene levenswijze, ja! — had ik mijnen zin kunnen volgen, ik was voorzeker geen kleiner zwerver geworden, dan mijn goede Cru- soë ó mijn Vriend! nog kan ik met genoegen denken aan de oogenblikken mijner jeugd, waarin A ik  C 9 ) ik, met mijnen Rolinson in de hand, mij zeIven het ontwerp fmeede, om even als hij bijna de Kehecle waereld rond te reizen; en tevens moeMk lagChen dat ik mij toen ter tijd niets minder voorlelde, dan een groot man, naamlijk een beroemd roziger (grooter man kende ik toen niet), te wor den, aan wien men allen eerbied zou betoonen en voor wien men geheel gehoor zou weezen, als hy, na het volbrengen zijner reizen, in een gezelicuap zijne lotgevallen zou vertellen, want Wanneer men eene reize cloetr Dan kan men wat vernaaien. Ee'ie nve«ïe, en geene geringere oorzaak, waaróm ik gaarne wilde reizen, was deeze: ik zou alles, wat mij ontmoetede, naauwkeurig aantekenen, en, na het volbrengen van mijnen togt, zou ieder een mijne aantekeningen met geen minder genoegen leezen, dan ik ondervond bij het doorbladeren van den bekenden CRusoe — een Reiziger en een Schrijver! welke grootfche naamen" De ei genlief.ïe, en de gedachte van de bewondering onzer natuurgenooten weg te kunnen draagen zifn twee drijfVeeren, welke zeer fterk op ons, vooral m onze tedere jeugd werken, om deeze of geene zaak uit te voeren Nog js de M tM ^ zen m mij niet geheel uitgebluscht, en ik fchriif deeze begeerte, grootendeels, toe aan de boeken, welken ik in mijne jeugd las, en waarvan ik nog een groot liefhebber ben, naamlijk: Rmbefchril vingen en Gefchiedenisfen. Leer hier ^ rmjn Vnend, om wel toe te zien (Gij hebt Kinderen; ,  ( 3 ) ren), welke Boeken Gij uwe lieve kleinen eens in handen zult geeven, want van het leezen in onze jeugd (ik fpreek uit eigene ondervinding) hangt zeer veel af, ten opzigte van onze gemoedsneigingen, in eenen meer gevoorderden ouderdom. Maar verder. — Is deeze (telling waarheid; zouden Ouderen dan hunne Kinderen niet veel gemaklijkcr, tot de eene of andere zaak, kunnen opleiden ? zouden zij niet meer genegenheid tot de eene of andere handteering en leeröefleningen, in hun kroost kunnen doen gebooren worden, indien zij hunne telgen juist Boeken, die over zulk eene zaak, (de Boeken moesten dan naar de vatbaarheid der jeugd in eenen aanlokkenden Mijl gefchreeven weezen) , waartoe men hen wilde opleiden , handelden , in handen gaven; en wen de Ouderen dan hierover met hunne kleinen van tijd tot tijd fpraken , en met die Boeken medewerkten, ó dan kon het niet misfen, of zij zouden een Kind kunnen opleiden, waartoe zij wilden , en Dan — waar dwaal ik heenen? ik fchreef u over mijnen trek tot reizen, en ben nu al bezig over de Opvoeding der Kinderen ; als ik zoo voordfehrijf , kom ik nooit ten einde , derhalven weêr op het oude fpoor. Een niet ruim beftaan heeft mij verhinderd , om mijne genegenheid te kunnen bot vieren; nu wil ik evenwel een klein reisjen beginnen, in de Majorij van 's Bosch, (voor eenige jaaren zag ik een gedeelte van die Landftretk, en zij beviel mij nog al taamlijk), want deeze reize heeft nog nooit iemand in dat Land met opzet ondernomen. Morgen denk ik te vertrekken, en alles wat mij ontmoet, zal ik A a U,  ( 4 ) U , gelijk ik U bij ons laatfte gefprek beloofde , van tijd tot tijd melden, het mooge zoo gcringweezen als het wil, zeer veel gcwigtigs zal ik 'er denk- lijk niet ontdekken. Ik ben, gelijk altijd , uw oprechte Vriend L. J. A. TWEEDE BRIEF. Beste Vriend! Thands ben ik, na twee en een' halven dag reizen s, in V Hertogenbosch. Mijne reize is dus niet voorfpoedig geweest; en dit kon niet anders, want wij hadden het tegen den wind en den ftroom. Nu ik mij wat ververscht heb, wil ik deezen avond doorbrengen, met aan U te fchrijven. -— Mijn gezelfchap op het Schip was deels goed en gedeeltelijk verveelcnd. Een taamlijk bejaard man, die mij wel beviel, trok door zijne gezegdens mijne aandacht het meest tot zich, hi/fprak weinig, doch verftandig. Eenige jonge Heeren , of zoogenoemde Petit Maitres , zochten hem wat voor den zot te houden, doch zijne welgepaste antwoorden en aartige zetten, doch die raak waren, decden hen fchielijk begrijpen , dat hij de man niet was, aan wien zij hunne laffe en zoutelooze fpot- ternijën zouden kunnen kwijt worden. Ik kree°- wijl mij hunne losfe en dikwerf vuile gezegdens fterk  ( 5 ) fterk begondcn te verveelen, mijnen Iloogduitfchen Ossian voor den dag, om door het leezen den tijd te verkorten en mij voor zelfsverveeling te behoeden. Eén dier lafbekken zeide daarop tot mij : „ Mijn Heer fchijnt een Liefhebber van de lectuur „ te weezen wat leest mijn lieer? " Tot ,, de andere twee in ftilte, doch zoo hard, dat ik het duidiijk hoorde: ,, Het zal wel het een of an- „ der vroom christlijk boek weezen," hier glimplagchte hij met een foort van verachting. — Tot mij: ,, Wat boek is het'? moogen wij het wel eens zien?" ,, ó Ja! het is terwijl ik het „ hem overreikte de beroemde Caledonifche ,, Bard, de voortreflijke Dichter Ossian! .—- " Dit zeide ik met eene foort van deftigheid, om hem eens te beproeven. Hierop zeide hij tot de anderen , denklijk om aa" tig te willen weezen : „ Wie bl heeft ooit van eenen kaaien donder- ,, fchen baard, of van eenen Poëet Rofliaan ge,, hoord"—? — ■■ — Hij floeg den titel open—. „ ö ho ! het is in die duivelfche moflentaal ge„ fchreeven, die lees ik nooit, of ik wil verd.... ,, weezen." —— Vlugs (meet hij het boek met eenen verachtlijken blik op de tafel, terwijl de anderen in een luid gefchater uitbersteden. Ik zweeg mijn oude Reisgezel wierd moeilijk , en gaf zulks niet onduidelijk te verdaan. — Hierop gingen die jonge luidjcns, al zingende, naar boven, en lieten ons alleen in de roef. ——■■ ' Zoodra wij van dat lastig gezelfchap ontflagen waren, begon mijn oude braave Heer fpraakzaamer te worden : —r 55 Is het niet beklagenswaardig , als A 3 men  c i ) „ men zulke jonge luiden ziet? zeide mijn Oude „ Niets verftandigs komt 'er van han voor den m dag; ik ken deeze knaapeu, zij zijn luid- » jes , die geld hebben ; zij fpreeken gebrekkig « ft^nscjtj, danzen redelijk wel, en wecten maar „ |i te wel met het fchoon Geflacht te verkeevcn; „ die zijp luiunc verdienden. . Hunne kunde h is 8eteaUl uit het llechtlle foort van Romans. — „ Hoe ongelukkig zijn dezelve, als zij eens man?, oen, als zij vaders, als zij bejaard worden! —!! — * En aan Wien hebben zij hun bedorven hart, „ hunne denk- en levenswijze te danken ? immers tt ailee" m» hunne Ouderen. Aan jonge lui- „ den moeten Ouderen waare kunde, liefde voor „ het fehoonc en goede, en vooral een deugdzaam „ hart inplanten, dan word 'er eerst aan den pligt „ der Ouderen voldaan." Ik fprak vervolgends met hem over de Majorij, en zeide hem mijne voorgenomen reize, Hij vraagde mij, of ik ooit iets over de Majorij geleezen had, ik beantwoorde zulks met men, hieiv.p hervatte hij, dat, om eenige kennis van de lotgevallen van die landdreek te krijgen, ik moest leezcn Oudenhoven, een Schrijver van het midden der voorigc eeuw, bij wien ik zeer veel bijzonders zou aantreffen, en dan ook iwsHeurn' deeze beiden, zeide hij, waren de beste Gefehied- fchrijvers in dat vak. Omtrent het Geögra- phifche vond men geen' bijzondere Schrijver, , B,\chïene had in zijne Geograpkie der zeven Provinciën , eene gebrekkige befclirijving gegeeven vau de Dorpen enz, in de Majorij, en deeze was ook overgenomen in de uitmuntende Aardrijksbefchrij-  ( 7 ) ung van Busching; dit is alles, voegde hij'er bij, wat mij omtrent dit alles bekend is. Goede Kaarten van de Majorij zult Gij niet vinden, de oude zijn niet noemenswaardig; de onlangs uitgegeven Kaart van Verhees, in vier bladen, is prachtig uitgevoerd, doch ook niet vrij van zeer groove en domme fouten. Zommigen hou¬ den de Majorij voor het oude Toxandria, fchoon anderen hierdoor Zeeland verdaan, veelen ook houden dezelve voor het land der oude Menapïèrs, doch alles fchijnt mij vrij duister en onzeker. Vervolgends gaf hij mij eene uit eigene ondervinding opgemaakte, doch niet zeer gunftige befchrijving van derzelver inwooners , echter was zijne fchets gemaatigd; hij beklaagde het, dat 'er bijna geen dommer en bijgeloviger natie onder de zon gevonden wierd. De tijd zal mij, denk ik, leeren , of mijn oude Reisgezel waarheid fp ak, en dan zal ik U zulks mededeelen. —— Toen hij op het godsdienftig gevoelen der Majoriiënaars (hij hedoelde de belijders van den Roomfchen Godsdienst) kwam, wierd hij geheel vuur, zeggende: „ Welken Godsdienst gij belijdt, is mij om het even , want ik heb achting voor eiken Gods„ dienst, die liefde en verdraagzaamheid omtrent „ anders denkenden predikt en uitöeilent. Ik ben „ een Proteftant bij overtuiging, doch zoo ver„ draagzaam als ik plagt te weezen, zoo onver„ draagzaam zou ik bijna worden , als ik over,, denk , met een bloedend hart overdenk , hoe „ men nu federt eenigen tijd in de Majorij met de „ Proteftanten gehandeld heeft." Hierop verA 4 haal-  ( 8 ) haalde hij mij zoo veel ftaaltjens van onbezonnen en bijgeló'ovigen Godsdienstijver, dat ik bijnaberouw kreeg, mijne reize naar dat land ondernomen te hebben; evenwel wil ik mijne voorgenomen reize volvoeren , doch ik wil naauwkeurige zorg draagen, dat men niet weete wie ik ben, of welken Godsdienst ik belijde , misfehien zal alles (hier mede vlei ik mij ten minften) zoo niet weezen als mij verhaald is. l„ deeze Stad zal ik mij eenige dagen ophouden, en zoodra ik alles hier befchouwd heb , dan gaa ik verder de Majorij in ; verwacht eerst nog eenen brief van mij. die U het voornaamfte van deeze Stad zal opgeeven, en U zal zeggen wanneer ik vertrekken zal. ' Intus- fchen blijve ik altijd enz. DERDE BRIEF. Geachte Vriend.' Deezen dag wil ik voor het grootfle gedeelte befteeden, om U eene korte Befchrijving tegeeven, aangaande deeze Stad. Ik heb reeds het merkwaardig™ van 's IJertcgenbosch gezien, want het is al eenige dagen gcleeden, dat ik hier ben aangekomen; ik heb nu en dan mij naar het Coffiehuis en andere rlaatzen, waar de Bosfchenaars gewoonlijk famenkomen , begeevcn , om mij met hunne denk- en levens.', ijze cenigermaate bekend te maaken. — DeC-  C 9 ) Deeze Stad is, gelijk bekend is, eene fterke plaats, voorzien , behalven de buitenwerken , met eenen fchoonen wal, welke zeer veel bezocht word om te wandelen, en welke op veele plaatzen zeer fchoone g zigten over het Bosfche Veld, op de nabijgelegene dorpen oplevert, dan — de fterkte deezer Stad ligt voornaamlijk hierin, dat dezelve rondom onder water kan worden gezet, omdat het land om dezelve , het welk gewoonlijk het Bosfche Veld genoemd word, zeer laag is; 'swinters ftaat hetzelve altijd onder water , dit gebeurt ook wel eens in den zomer bij eenen Herken regen , of ook wanneer de Maas hoog is, zoodat de Dleze zich niet wel kan ontlasten , en dan veroorzaakt dit veele fchade aan bet gras en hooi-gewas. — — Gij weet, dat 'ïHertogenbosch, bij de belegering door de Franfchen in 1794, zich fchiclijk neeft overgegeeven, het beleg duurde maar omtrent drie weeken. Toen de Franfchen het beleg begonnen, was 'er zeer weinig water rondom de Stad, zij waren dus zeer digt tot dezelve genaderd, doch had het de Stad nog eenige weinige dagen uitgehouden, dan hadden de belegeraars moeten opbreeken, ten minften te rug trekken, want het begon toen fterk te regenen, de loopgraven wierden vol water, zoodat zij fchielijk onbruikbaar zouden geweest zijn. De Stad heeft bij die belegering weinig geleccien, de meeste huizen waren wel een weinig befchadigd, doch Hechts twee zijn 'er afgebrand; het éérte zou men, zegt men, weihebben kunnen redden , wijl het door het andere wierd aangeftooken , indien 'er geene partijzucht en godsdienst-verfchil had plaats geA s grce"  ( ïo ) greepen; de man was een Hervormde, en dit was genoeg om geenen behoorlijken vlijt ter redding van^jnhu.saantewenden, dan - ik geef dit, zoo als ik het ontvangen heb. - De werken der Stad hadden geene fehade bekomen, doch zij leedenzeer veel m den daarop volgenden winter , door het hooge water, wijl hetzelve bijna nooit hooier is geweest in die plaats dan toen; de geheeleStad uitgenomen de markt en eenige weinige ftraaten' was overftroomd, de inwooners moesten zich op' hunne boven - vertrekken en zolders bergen 'er wierd toen zeer groot gebrek vooral van de armen geleeden. Laat ik U nu iets van de Stad zelve zeggen. _ Zij is eene fchoone en luchtige plaats, voorzien van vier land- en twee water-poorten, welke men de groote en kleine hekel noemt, benevens de haven — Men vind 'er veele fchoone gebouwen, doch het uitmuntendfte is de groote of zoogenoemde St. JansKerk , zijnde in oude tijden aan Johannes den Dooper toegewijd; zij is de grootftc en fchoonfte van ons geheel Vaderland , en de befchouwing van icdcreu vreemdling dubbel waardig. — In deeze Kerk vind men nog eenige merkwaardigheden, welke ikU met eenige trekken zal fchetzen. Aan de zuidzijde der Kerk, digt bij den tooren, ziet men een groot koperen vat uit één nuk gegooten, het dekfel van hetzelve, is ook gegooten "en gaat pijramiedswijze op, zijnde alles vercierd met klein gegooten beeldwerk, dit ftuk weegt zeker eenige honderden , misfchien wel eenige duizenden ponden, want het dekfel word met eenen ijzeren arm, die in den  ( " ) den muurvast zit, 'er afgedraaid wegens zijne ontzagfjke zwaarte; dit vat , bet geen eenigen ver- keërdlijk voor eenen doopvont houden , verrichte (dus fpreekt het bijgeloof en de ovcrleevering) wonderen in oude tijden, alle mismaakten, kreupelen , lammen , enz. , die 'er in gewasfchen wierden , wierden heriteld; op het voetihik liaan eenige losfe gegooten koperen beelden , ieder omtrent één en een halven voet hoog, alle zijn zij mismaakt; deeze zouden beelden zijn van die menfchen , die door dit wonderdoend vat heriteld zijn; het dekfel vertoont ook veele historiën van wonderen, die hierdoor verricht zijn. — Aan de noordzijde, ook bij den tooren, ziet men een kunstPcuk, verbeeldende het jmgfle Oordeel; hetzelve wierd door vederen of raderwerk gedrceve.i, de dooden kwamen uit de graven, engelen blaasden op bazuinen enz. doch thands, Raat het Uil, want men verhaalt, dat den maaker van hetzelve de oogen wierden uitgeftoken, uit vrees, dat hij ergens elders ook een dergelijk kunstftuk zou vervaardigen , en dat hij toen een enkel draadjen doorknipte, waardoor alles zoo in de war raakte, dat het nimmer kan heriteld worden. — In het Choor vind men nog de banken der oude Kanonniken van St. Jan , zijnde verfierd met zeer zonderling beeldwerk ; in hetzelve ftaat ook nog eenen marmeren altaar, en het beeld van den laatllen Bisfchop van 'sBosch, G. Masius ; ook ziet men nog in hetzelve, aan beide zijden der deur, de afbeeldingen van Luther en Calvin, zijnde eenigzints verheven in hout gebijteld, doch allerijslijkst in de gedaante van duivelen, — Voor het Choor  C ia ) Choor is een Orchest, rustende op marmeren pilaaren; voor hetzelve Haan zeer fchoone marmeren beelden, doch welke veel, benevens het ander beeldwerk deezer Kerk, geleeden hebben in de beeldlforming der zestiende eeuw, nogthands ziet men in dit prachtig gebouw genoegzaame gedenktekenen der beeldhouwers, welke, gelijk Martiket ook aanhaalt in zijne Waereldhïstorïe, de duidebpvlte blijken opleveren van de ontucht der Geestlijken in die tijden, dan _ de eerbaarheid verbied imj om dezelve te fchetzen5 uw door ontfiicht worden, en mijn hart gruwt voor dezelve. - Achter het Choor ligt, onder eenen koperen zerk , of eigenlijk onder eene koperen plaat eene Non van Oorfchot, begraaven, welke na haa' ren dood wondere gencezingen zou verricht heb ben. - Deeze Kerk pronkt ook met een zeer groot en fchoon Orgel. - _ De Kerk wierd gefficht in het einde der dertiende eeuw; de arbeidslieden ontvingen, zegt men, keren geld, en de Opperbouwmeester had tot zijnen dagloon tien duiten of éénen braspenning. Men verhaalt ook, dat zijne vrouw hem '5 middags erwetcn voorzettede, welken hij we«fchopte, zeggende: Wat! - ben ik een man, die erweten moet eet en, en alle dagen eenen braspenning verdien?! men ziet, en dit, dunkt mij, maakt dit verhaal niet onwaarfchijnlijk, aan de noordzijde der Kerk het afbeeldfcl van eenen man, die eenen pot met zijnen voet wegfehopt , zoo dat 'er de erweten uitrollen. — Behalven deeze Kerk zijn 'er nog drie anderen, naamlijk: de Franfche, eertijds aan St. Anna toegewijd; de Kruisbroeders -  ( 13 ) en de St. Geertruid - Kerk , welke ook wel de Haven of Orthcn-Kcrk genoemd word; deeze twee laatften zijn thands onbruikbaar, omdat zij, kort na de inneeming der Stad, door de Franfchen voor bakkerijen en magazijnen gebruikt wierden. • De markt is een groot driekant — aan deszelfs zuidzijde ziet men het Stadhuis, zijnde een fraai gebouw , beftaande uit gehouwen fteenen, en voorzien met een fchoonen tooren en een zeer goed klokkenfpel, zijnde veel beter dan dat van de groote Kerk. — Aan de noordzijde. ligt de Hoofdwacht, en in het oosten de Gevangen- of eertijds de Leuvenfche-poort , thands dienende om misdaadigers op te bewaaren, men heeft 'er aklige gevangenisfen op, zegt men, doch de lust bekroop mij niet, om deeze plaatzen der ellende te befchouwcn. _ Ook vindt men nog opdemarktdeVleeschhal, of het Gewand-huis, zijnde, volgends het mij gegceven verhaal, het oudfte huis der Stad, doch dit gebouw en eenige huizen, die 'er aan vast (laan, geeven eenen lelijken misftand, en ontiieren de geheele markt , welke anders eene der fchoonfle markten onzer Vadeiiandfche Steden weezen zoude. Bij den overgang van 's Bosch aan de Staaten in 1629 , hebben de Roomfchen de Vleeschhal , in plaats van de groote Kerk gekoozen , zoodat 'er volsends de gemaakte voorwaarde geen een Gereformeerd {lager met zijn vleesch in mag komen , hiervan is het, dat men ook in 'sBosch, en dit is iets zonderling , geen eenen flager van den Hervormden Godsdienst vind. — Achter het Stadhuis ligt een groot oud ijzereu Kanon , de booze Griet genoemd ,  C 14 ) noemd, welke als iets bijzonders bewaard word • op hetzelve ftaat dit versjen, zeide men mij, want ik heb het zelfs niet geleezen: „ Ben ik gehaden met een vollen hooren, „ Dan fcliict ik te Bommel door den tooren; „ En ben ik gelaaden vol en zat, „ Dan febiet ik te Bommel door de Stad." deeze Stad en Bommel zijn drie fterke tmren van elkanderen gelegen. In de vnchterftraat treft men de zoogenoemde bninen °f ^ achterpoort aan, en boven dezelve de Rantelt- en Kunstkamer ■ ik bezocht dezelve, doch alles is, het geen jammer is, ellendi* verwaarloosd en vervallen, 'er zijn nog eenige zaa^ ken op die aartig zijn ; ik zag'er onder anderen op een ftnjen leeren geld, waarvoor de groote Kerk gebouwd is , den krijgsrot van Gekard Abrahams bijgenoemd Lkkkkrbeetten , den ftnjdhamer van Keizer Karel enz.; ook wierd mi? vertoond één der zilverlingen , waarvoor jhdas den Hcere jesus verkocht heeft enz. enz. - Men wilde alles, wat tot deeze Rariteit-kamer behoorde »n 1794 verkoopen, wijl alles vervalt, doch dit is tot nog toe, wegens tijdsomflandigheden, blijven Ztfde hgt de Parade-plaats, zijnde een fchoon vierkant gedeeltlijk met lindenboomen omplan b deeze plaats ten zuiden ligt het Hervormd 'eesUUS; voof - een Klooste,der Cellebroeders.Z In deeze Stad is voor weinige jaaren ook een Roomsch  ( 15 ) Roomsch Weeshuis gedicht. Men ziet onder de openbaare gebouwen ook het geweezen Gouvernement , een fchoon gebouw , wordende eertijds door de Jefuiten gebruikt. — ïlet Commandement, zijnde het huis van den Bisfchop — verder het Geef huis; het groot Gasthuis; het Dolhuis; benevens nog veele andere Gasthuizen en Godvruchtige gedichten. — De Latijnfchc School is geheel vervallen , en men heeft thands een ander gebouw 'er toe uit moeten kiezen. Aan de noordzijde der Stad ligt, vlak bij de haven , de derkte Paapen-bril, thands het Kasteel genoemd. — Voor dezelve ligt eene aangenaame vlakte , ten deele met boomen omzet. In 1794. wierp men op deeze vlakte , gewoonlijk het Plein genoemd, eenige werken op , om in tijd van nood, als de Stad was ingenomen, dezelve te befchietcn, en zich nog te verdeedigen, doch zij zijn nergens toe gebruikt, en thands, fchoon zij 14,000 guldens gekost hadden , weder met den grond gelijk gemaakt. — Op den Paapen-hril heeft men voor eenige jaaren eene nieuwe gevangenis voor de Soldaaten gebouwd, zijnde fchoon en derk, wijl de oude , doorgaans het Geweldiger genoemd, zeer ongezond en bouwvallig was. 's Hertogenbosch draagt thands bij veelen de naam van vRUTvs-bosch, en men heeft deezen naam aan deeze Stad gegeeven, fchoon men niet weet, waarom, of van welken Brutus men denzelven moet ontkenen, want men is hier over het algemeen zoo onervaaren in de gefchiedenisfen , vooral de Roweinfche, dat men niet eens weet, dat 'er meer dan één  C 16 ) één Brutus geweest is, dit weet ik bij ondervinding; doch men wilde bijzonder weezen, geloof ik. De Franfchen noemen deeze Stad nog, gelijk altijd; Bots le Ditc, en zijn dus wijzer. Eertijds had men hier eene kamer van Redenrijkers, bekend onder de zinfpreuk van: De Herige Doom , de plaats waar zij verzamelden word heden nog de Rhetorij-kamer genoemd. — 's Bosch mag zich beroemen op de geboorte van den lofwaardigen Hendrik de Wilde ; van de Geleerden : Agijl/Eus , Macropedius , van Oudenhoven, van Heurn en anderen; van den beroemden Pourtrait-Schilder, GuSltherus Geldorp; ook kan het boogen op den Vadciiandfchen Held, Herman «fe Rui ter, die, als een Monnik verkleed, delterkte Loevenftein den Spanjaarden ontweldigde in de wintermaand van 1570, doch , toen hij het met zijne vier en twintig mannen, die hij bij zich had, tegen drie honderd Spanjaarden , die Alba hem afgezonden had, niet langer koiide houden, wijl'er reeds eene bres gemaakt was , zich , door het in brand fleeken van het buskruid, met alle de zijnen en ook zijne vijanden in de lucht liet fpringen. — Een Vaderlandsch Dichter heeft de gedachtenis van deezen held door deeze regels vereeuwigd: „ De Vrijheid is het eerst in wallen, „ Waarop zij noö haar aanfehijn wend; „ Met bloed gereezen en gevallen, „ Door Ruiter naauwli.iks meer gekend. „ Die naam fchijnt in uw bloed te fmooren, „ Maar zal met rijker fchitt'ring glooren, •,, 6 Rui-  : ' „6 Ruiter! in een vólgende eeuw; „■ Wanneer de Theemsgod op zijn ftranden, „ Zijn Vlag in Chattam ziet verbranden „ Door dapp'ren Batavier en Zeeuw." Men vind thands in deeze Stad nog eenige waarlijk Geleerde Mannen, doch voornaamlijk onder de ■Proteftanten, want de Roómfchen kunnen hier niet op roemen, alleen vind men onder dezelve eenige weinige goede Rechtsgeleerden en Geneesheeren. — Ik mag hier ook niet met ftilzwijgen voorbij gaan, dat men hier in het jaar 1664 een boekjen gedrukt heeft, het geen men onder de zeldzaams Boeken mag rekenen, getiteld: Taxa Cancellarite Apostolicce, dat is: Schattinge van de Cancellarie en Penitentie-kamer van den Paus te Romen. Het zelve bevat allerlei foort van zonden, en voor hoe veel ieder derzelve kan afgekocht worden. . Ik heb één exemplaar gezien, het geen ten teken van echtheid , uit naam der Regeering, ondertekend was door den Secretaris der Stad in dien tijd ]. van der. Meulen ; ik zag in het zelve gruwelijke fnoodheden, waarvoor 's menfchen hart te rug beeft, aangetekend , welke nogthands voor eene bagatel konden worden vrijgekocht. — Onder de Roómfchen, welke hier ver het <*rootfte gedeelte uitmaaken, heerscht veel onverdraagzaam- en bitterheid, fchoon dit ook waar is, dat 'er onder dezelve, vooral onder de voornaamften ook eenigen zijn, die dit afkeuren; dit is ondertusfchen zeker, dat veelen van dit Kerkgenootfchap het met fcheele en nijdige oogen aanzien, dat de B Her-  ( i8 ) Hervormden nog de groote Kerk in bezit hebben , en geen wonder! want deeze Kerk rekent men, wat de inwendige waarde belangt, eene halve millioen waardig, doch dit is bet mmfte, maar zij is eene bisfchoplijke en dus gewijde Kerk, dit doet bij eenen dornmen R.oomfchen alles af, want wat zou men toch niet willen ge.ven voor zulk eens heilige Kerk, als men dezelve maar in bezit kon krijgen. Het Opperweezen (dus denkt het dom bijgeloof) fcbcpt meer behagen in eene gewijde dan ongewijde Kerk , of zouden de Teelden meer zin in eene heilige Kerk hebben ? dit moet zoo weezen-, want God kan overal , en wil ook overal in geest en waarheid gediend worden, dan genoeg! Ik meld U dit alleen, mijn Vriend! op dat .Gij zien.zoudt, hoe dwaas het dweepzuchtig bijgeloof denkt, en hoe fchaamteloos het zijne gedachten openbaart. Hier fehiet mij iets te binnen, het g.en ik niet mag noch moet vevgeeten, om U te melden; luister derhalven met beiden uwe ooren vlijtig toe hier is het geval , zoo als het gebeurd is: Eene zekere Jufvrouw in deeze Stad had gedroomd (anderen zeggen, dat zij eene Godlijke openbaaring in den droom gehad heeft, of dat het haar voorzegd was) dat in de groote Kerk weder fpoedig dot r eenen Bisfchop de Misfe zou geleezen , en alles weder , wat den Godsdienst belangde , 'zou heriteld worden als voor den jaare j6:q , alle Geuzen zouden dus de Stad moeten ruimen: haar jongde Zoon , die reeds werklijk voor Priester ftudeerde , zou de eerde Bisfchop weezen. Zij ver-  ( 19 ) verhaalde die gewigtig en onfeilbaar nieuws aan anderen ; het wierd met blijdfehap aangehoord , met verrukking geloofd , en met vreugde voord verteld , want wie kon dat zwijgen ; mpar wat loopt het raar, zeide de man, en hij had eene Krab aan een touwtjen, ja wat gebeurt 'er ? onze aanftaande Bisfchop , die de gaaf der onthouding , noch der kuischheid niet bezat; bezwangerde een meisjen; hij kon dus geen Priester veel min Bisfchop worden , maar trouwde met hetzelve , en alle mooië plans vielen dus in duigen. De Roómfchen , die hier over zich reeds Berk verheugd hadden, fchaamden zich nu geweldig , doch den Hervormden gaf het de ruimfte ftof tot fpotternij, die ook eens hartlijl- met den nieuwen Bisfchop lagchten. In 'j Bosch heerscht zeer veel pracht, en de kleeding is voornaamlijk onder de Sexe, vooral bij de Roómfchen zeer zwierig. —- De zeden zijn bier over het algemeen zeer flecht erf geweldig bedorven. De gezelfchappen zijn niet gefchikt voor iemand, die denkt, die beter en wijzer wil worden ; meest altijd worden 'er andere luiden in over den hekel gehaaid; dan dit is ook waar , dat men 'er wel gezelfchappen kan aantreffen , waar dit geen plaats heeft , doch deeze zijn zeldzaam, en zij beftaan dan altijd voor het grootfte gedeelte uit bejaarde lieden. Bij de Pro* teftanten vind men de beste gezelfchappen. ■ Bij fchoone avonden is de ganfche Bosch de deur uitgeloopen, en is op ftraat, ieder ftaat dan tot tien of elf uuren voor zijne deur, en babbelt Ba .met  C 20 ) In het Coffijhuis en andere Herbergen word ;JtJjd ' V00rSI ^onds gefpedd; dan ziiTde f Lenaars; er moet dan 00,.? eQ ^ ^ ^ zuve, een glaasjen geledigd worden. — ó Welk een ra.np.alig ^verdrijf, fpeelen en drinken!!- t o . gmen op zuJk eenew..ze ^ J en tijd, die, eens voorbij gefneld zijnde, niinner te rug keert, den hals breeken. Gij kun Q dus wel begrijpen, hoe verveelend mij het Coffiï fefprek gevoerd; ook nu en dan (ik moes?2* nakijken; heb ik andere herbergen bezocht. H vond ik men chen van geringere foort en mi d opvoeding, derhalven was het daar, gelijk v» zelve volgt, nog veel erger, — docJf^ £ zyn kaarten en drinken de eenigfte geliefkoosde bezigheid. ' Nu en dan heb ik ook eens eene wandeling bui-  ( 21 ) buiten deeze Stad ondernomen, ik wil U derhalVen alles opgeeven, wat ik bij mijne wandelingen heb opgedaan. Buiten de Stad liggen vier Dorpen , naamlijk Orten , Hintham , Dungen en Reut , welker Inboorlingen ook Bosfche Burgers zijn, en ook dezelfde voorrechten genieten ; men noemt derzelver Inwooners dus Buitenburgers Aan de noordzijde der Stad buiten de Orten-poort ligt Orten, oulings Ortduinen; voorheen was dit een groot Dorp , doch thands maar eene kleine Buurtfchap, want in het jaar 1672 wierd het geheel afgebrand. Dit Dorp is veel ouder dan 's Bosch, want die Stad noemde men in vroegere tijden in het latijn: Civitas de Ortduno, of: Nova civitas apud Ortdunum. Tusfchen dit Dorpjen en de Stad ligt de Ortenfchan:. De Bosfchenaars gaan dikwerf naar Orten een luchtjen fcheppen , wijl het maar een vierde van een uur van de Stad ligt. — Van Orten wandelde ik naar Hintham , gelegen oostvvaards van 's Bosch ; het beftaat Hechts uit weinige huizen ; eertijds was hier een Pesthuis, doch hetzelve is door de Oorlogen geheel vernield. Buiten den kleinen Hekel meer oostvvaards dan Hintham ligt Dungen , zijnde een welvaarend en vruchtbaar Dorp ; de Kerk en tooren zijn zeer net gebouwd , zijnde gefticht in 1569. De Inwooners deezer plaats brengen daaglijks veele groentens , fruit en tuinvruchten naar 's Bosch, en deeze draagen zij meest op den rug ; de afftand van 's Bosch is een klein uurtjen. Te B 3 Dun-  ( ) Dungtn worden zeer veele kinderen gedoopt van andere Dorpen , wijl zij dan worden aangemerkt als geboorene Bosfchenaars, en ook dezelfde voorrechten genieten. Aan den zuidkant der Stad buiten den groeten Hekel, plagt eertijds eene Schans te liggen , de Pettelaar-fchans genoemd; doch deeze is thands gedecht. Iets verder dan die Schans gelegen heeft ligt eene herberg , nog de Pettelaar genoemd ; dervvaards wandelen op Zon- en feestdagen veele Bosfchenaars, doch van het geringde foort, welke hier dan op hunne wijze braaf vrolijk zijn ; 'er zijn hier bij deeze herberg ook aangenaame wandelwegen, welke echter, zoo als het mij toe- fcheen, weinig bezocht worden. Ik wandelde , wijl het mij te vol was op den Pettelaar (het was juist de een of ander heiligendag) voord, om eens een geruimen tijdvrij inde open lucht te kunnen ademen, en kwam, na een groot uur wandelens, te St. Michiels-Geflel. Dit is een zeer fchoon Dorp, zijnde zeer aangenaam aan de Dommel gelegen ; het heeft eene fchoone Kerk en eenen uitmuntenden tooren , ook treft men 'er zeer veele mooië buitenplaatzen aan. St. Michiels-Geflel heeft eenen ftraatweg , en het is 'er zeer levendig , wijl het zoo digt bij de Stad ligt, en zeer veelen , die uit de Majorij naar 's Bosch moeten, hunnen weg over dit Dorp neemen. Dit Dorp,, zijnde eene heerlijkheid, behoort aan den Keurvorst van den Palts, deeze fielt 'er alle ambtenaaren aan, Hij vergeeft ook de Predi- kants-  ( *3 ) kants-plaats, en, zo ik niet mis, desgelijks hel Schoolmeesters-ambt — ten minften — zóó plagt het te weezen. — — Buiten de Vuchter-poort, omtrent één vierde van een uur van de Stad , lag eertijds het dorpjen Reut , zijnde thands het Fort Ifabel; deeze fterkte is vrij groot, en word bewoond; 'er ftaat eene kleine Koepel-kerk der Hervormden op ; voorheen wierd in dezelve door een vast Predikant alle Zondagen den Godsdienst verricht, doch dit houd federt eenige jaaren op ; iets digter bij de Stad, aan de regte hand, als men naar dezelve wederkeert, ligt de Schans St. Antonie, en van verre aan de linke zijde , een half uur buiten de St. Jans-poort, ziet men dan ook het kleine dorpjen of liever de Buurtfchap Deuteren, beftaande flechts uit eenige geringe huizen. — Dewijl ik van de St. Jans-poort fpreek, moet ik, als in 't voorbijgaan, U zeggen, dat men mij verhaalde, dat outijds op dezelve deeze twee latijnfche versfen , waarin men JoSnnes den Dooper , om beveiliging van haardfteden , altaaren en burgers fmeekte, las: JJaitc portam, civeiqut tuos , tr.osqut, focotau* Cuftoii dileïle Deo Patreue JoaNNES. Hier hebt Gij nu eenen langen brief. g Gij ziet 'er uit, dat ik mijnen tijd hier niëtyvërbeuzeld heb ; ik zal nu deeze plaats fchielijk verlaaten , want het begint mij hier te verveelen — Morgen — ik verheug mij reeds bij voorraad — morgen gaa B 4 ik  C 24 ) ik , bij het openen der poort, de Stad uit, en zoodra ik ergens aanland, waar ik mij eenige dagen denk optehouden , dan kunt Gij weêr eenen brief van mij verwachten. - Ik ben onveranderlijk geheel uw Vriend. V IE R D E BRIEF, Hoog Geachte Vriend! Tegenwoordig ben ik. te Èindhoven. - Eergisteren ging ik > morgens., bij het openen der Poort uit den Bosch. ~ De morgenllond was verrukkend fehoon , en ik beloofde mij zeiven eene aangenaame wandeling, doch ik was in het onzekere , naar welke ftreek der Majorij % mij het eerst zou begeeven. - Kom , zeide ik bij mij «e ven - ,k zal den zoogenoemden Steenweg, die zal m,j toch wel ergens brengen,maar volgen! Eer, re.szak met eenig linnen; mijn 0SSUN; eene Kieine Mverfaria, die ik meestentijds, aIs ik uitgas bij mij draag; een paar zakpistoolen ter lij sbeveahgmg, en ook eenig geld, dit fpreekt van zelve, was mijne geheele vracht, veel kon ik niet mede neemen, omdat mijne reize voor het grootje gedeelte te voet zal moeten gefchieden Ik befehouwde mij zeiven nu als een wezen , waarin niemand belang zou ftellen, doch ook tevens  ( =5 ) vens als iemand, die thands van niemand afhing, ilï was grootsch op mij zeiven, want ik kon nu bijna zeggen , gelijk de Griekfche Wijsgeer Bias : Omnïa mea mecum porto ! dewijl ik ook al het noodige bij mij had. Naauwlijksch was ik het Fort Ifabel voorbij, en dus ruiten de werken van de Stad, of ik zag voor mij het Dorp Vucht y en aan mijne regte hand de Vuchtfche heide, zeer bekend in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen wegens het gevecht van Gerard Abrahams bijgenaamd Lekkereeetjen. — Van verre befchouwde ik dus de plaats , waar bij die gelegenheid , voor omtrent twee eeuwen , Breauté wierd gevangen genomen. — Bij de befchouwing van'die plaats herinnerde ik mij aan het gezegde van onzen Martinet , dat bijna elke handbreedte des gronds van Braband (en hiertoe* behoort ook de Majorij) met menfchenbloed bezoedeld is ; eene kille huivering ging over mijne beeneren, toen ik mij voorlielde, dat misfchien iedere trede, die ik deed , gefchiede boven de reeds lang vermolmde becneren mijner natuurgenooten, welke in voorige oorlogen omtrent den Bosch gefneuveld zijn , en welke eens bij den jongflen der dagen wraak zullen roepen over hen, die hen ter flachtbank voerden. — Onder deeze gedachte kwam ik te Vucht —■ dit is een levendig Dorp, want bijna alles, wat uit de Majorij, Maastricht en Luik naar 'sBosch gaat en weerom, moet door deeze plaats reizen — Ik zag hier niets merkwaardigs, dan alleen de ruïne van eenen tooien , die in vroegere tijden een kunstfluk van bouwkunde moet geweest zijn. — B 5 Vucht  C a6 ) Vucht heeft ook eenfge buitenplaten, bijna M 1 ngs den gelegen, doch ^ J* fiaai genoemd worden, de fchoonfte van allen iJd V bragt mij Va" Zdfs te MM hief *m in,jnrrrgen-ontbiit en beftelde cagmaal. Jk ,vas nUj ^ fc fa EÏt?* Zoodra ik ontbeete; had Ïoot i nCine - ^/is een 1,gt "t —maakh-Jlc aan de rivfer «noet Sten" f !f °°k de Kerk ' ™*neen ziin 1 .g-00t £n }iracht;S gebouw geweest Z!J" ' d0ch Z'J « gedeeltelijk ingefrort • 'er rts °/meri-"™rdig in dezelv:, danf t;]Ie rn g f °UdC 2f3nken ****** van S; g de toeren ftaat thands van de Kerk afgefehehCn,' V onl en i'^" ** Mn kI°kk»^ * Pronken. M,j wICrd verhaald, dat Lookvvvk de 7; ' Tn h]rsBoSch belegeren wilde, tot BokA/voordgetrokken zijnde, op deezen tooren klom en met eenen verrekijker die Stad en derzelver" ^estmgen naauwkeurig begluurde, doch dat hif alles wel bezigtigd hebbende, niet verder met zijn leger durfde voordrukken. — Mijne wandelin* genmhgd hebbende, begaf ik ml? aan den maal! tijd ; intusfehen kwamen 'er verfcheidene imvooners van dit Dorp bij mij zitten, en wilden gaarne weeten wie ik was, de een zeide: „ Wie is mijn „ Hetrƒ - Ren ander: „ Waar gaat de Uur» ger naar toe?" VUJ Een derdc . „ Hebt . „ hier ook kennisfen?» enz. enz. Al dit vraa- gen  s' HERTOGEN BOSCH, Van de oostzijde te Kien,buiten de Hintlianier poort .   C 27 ) gen maakte mij gemelijk , ik antwoorde niets , maar at om te icheuren, om maar fchielijk van die Atheniënfers ontflageu te zijn. — Ik ging,zoodra ik gegeeten had, naar Eindhoven; nu zag ik een w»g voor mij van eene ontzaglijke lengte, en zoo regt als een bezemltok. — Het eenzelvige van dit vergezigt verveelde mij geweldig. — Ik bevond mij dus in dezelfde verdrietlijkheid als Martinet, welke ook al klaagt, in zijnen Katechismus, dat hem deeze weg altijd verveelde , als hij dien ging of reed; doch hoe lang mij deezen weg viel, zoo verveelde hij mij toch zoo veel niet, als de nieuwsgierige vraagen te Bokftel. • Waarom wilde men toch weeten , wie ik was ? 'er lag toch geen voordeel , geen nut voor iemand der vraagenden in geleegen? en als ik al eens gezegd had: zóó is mijn naam ! dan had men toch nog niets geweeten; doch zoo gaat het. Veelen zijn nieuwsgierig naar zaaken, die hun niet aangaan, vooral zij , die weinig of niets te doen hebben. Het vraagen naar dingen , die geene betrekking altoos op ons hebben, of waardoor wij niet beter noch wijzer kunnen worden, is bij mij iets, dat ik met verontwaardiging befchouw. Een mensch, die veel vraagt naar dergelijke zaaken is of bedilzuchtig ; of fnapachtig; of iemand, dien de tijd verveelt; of een Nihil-fech , een doeniet. — Dan -- laat mij wederkeeren tot mijne reize _ 1 _ Onder weg bejegende mij nu en dan eene kar, een rijdtuig, een postwagen of een wandelaar, die even als ik zijnen weg op zijne Apostel-paarden vervolgde. — Zommigen gingen mij voorbij, an-  C a8 ) anderen haalde ik in doch tb onder hen, die mtf £ ■■. ^ gee"e Weze"s 0^ mij fc*SÏ5!ï f ^ n, Eindelijk tdSSiTL**1* ^ * katen- ~* f^S^ *? »fchen, zeide bi/7* H" GlJ ~ de hij _ tiet ging nog al, hadden " 2 "T reli-fe ^had, dochT zij'Wennooft * of maakten nooit een heili* kruis 17 » «n de Ketters of Geuzen hebben net zulk e nè " f glC als Volontair cVox.taire) , dit ^ „ mensch gehoord." - 0 WeIk een£ ^ welk een bijgeloovige menfchenhaat !J _ Hervormde en een Voltairist hetzelfde * i is dit «oogbjkM doch kunncn blinde leidslieden anders denkende vereerers van den God der Lief de , mboezemen? - ik beklaagde i„ mijn hart" djen man , e„ ging Tchlelijk van hem heene Mijne gelaatkennis had mij misleid, en zeifin deezen man den grooten Lavat-r gen hebben, want: avater bedroo- De veéren doen ons ligt der voogden foort gewennen V/aarïn natu«r flechts « ba* menfc„e„ WeI te tenneB Verent vee. grootcr' v«jt, ervaaring, kunde en ^ ' Want iimi,U, HtoUtf, „iet de aang£booren ^ ' Vf rand'ren y.ak de ziel — «1 ' Ik  C 39 ) Ik begon te twijfelen , of mijn oude braave reisgezel geene waarheid gezegd had, doch ik want hoopte nog geenzints (dit was ook nog wat vroeg) om met den tijd hier of daar eenige weinige braave, kundige en menschlievende belijders van den Roómfchen Godsdienst aan te treffen — In deeze verwachting , met deeze hoop verzeld , landde ik, tegen den avond, hier aan in eene goede Herberg. Bij de naaste gelegenheid iets over dit Stadjen — Ik ben uwe oprechte Vriend. V IJ F D E BRIEF. (In den voorigen ingeJJooten.') GeSchte Vriend! Dewijl de post nog niet vertrekt voor morgen vroeg, zoo wil ik zien, of ik nog het een en ander aan U fchrijven kan, dan fluit ik deezen, in dien van gisteren morgen. —- Mijne Herberg is zeer goed, en het is 'er niet duur; ik betaal eiken morgen ; en dit zou ik icderen Reiziger in mijne omftandigheden aanraaden, want als inen, gelijk ik, wat fober moet reizen, dan moet men, volgends het oude fpreekwoord, de teering naar de neering (tellen , ja dan kan men , eiken dag betaalende, best de rekening opmaaken, hoe lang men op ééne plaats  C 30 ) Plaats kan vertoeven — zie zoo! daar hebt  C 50 ) grijpen , en zij fcheenen zich over hun bijgeloof of ongeloof te fchaamen. Eindelijk hield het op, ik bedankte deeze arme bijgeloovige menfchen voor hunne huisvesting, gaf hun wat, zeggende: „ zie daar , dit geeft u een Geus ! " dit trof hen. ik ging heenen. De lucht was nu geheel verkoeld , het losfe zand was vast geregend , en de ganfche Schepping fcheen verjongd te weezen. Ik wandelde nu veel gemaklyker en aangenaamer, en kwam zonder eenige ongelukken te Falkenswaard. Dit is een zeer fchoon Dorp, en draagt zijnen naam van de Valken , die hier weleer tot de Jagt wierden afgerigt, want in voorige tijden hadden hier alle Valkeniers van alle Vorsten in Europa hun winterverblijf, en leerden hier hunne Vaiken , dit bragt zeer veel voordeel aan aan dit Dorp. Men zegt, dat een Valk allee» dat wild vangt, waarop hij afgerigt is; de volgende anekdote, welke mij verhaald wierd , fchijnt dit te bevestigen: Eén der Koningen van Frankrijk had een Valkenier, die hem veel geld koste; des Konings Biegtvader, een Monnik, die geen vriend was van deezen Valkenier, raade den Koning, om dien man den zak te geeven, wijl hif te veel koste , en dit vermaak te veel tijd wegnam. Dit hoorde de Valkenier gevallig en begrijpende , dat hij , als dit doorging , zijn beftaan kwijt was , zoo dacht hij op middelen , om dit den Biegtvader betaald te zetten, 's Winters t'huis komende, leerde hij eenen Valk, om op eene Monnikskap , in welke hij eenige fpijs voor dien vogel geftokea had, te vliegen. — Weêr in Frankrijk  ( St ) ryk gekomen zijnde verzocht hij den Biegtva* der, om toch de eerde jagtpartij bij te woonen». deeze bewilligde; doch zoodra de Valk losgelaatert zijnde, h.m zag, viel hij op hem aan, mishandelde den afmen Monnik geweldig met zijnen krommen bek en fcherpe klaauweh , en z-ou hem buiten twijfel de oogen uit het hoofd gehaald hebben, wen de Valkenier hem niet gered had* De goede doch domme Monnik Biegtvader meen* de dat dit eene rechtvaardige ftraf des hemels was , wegens zijn voorig gedrag omtrent den Valkenier ; hij raadde derhalven om Voor zijne misdaad te boeten , den Koning zoo fterk aart , als hij het van te vooren had afgeraaden, om toch den Valkenier, wijl de Valkenjagt een geheel on* fchuldig vermaak der Vorsten was , bij zich te houden. ln dit Dorp is het levendig, en men hooft tneï veel nieuws , dewijl de postwagen van '| Bosch Op Maastricht en te rug hier door moet rijdeni «■■ Veele inwooners , door nieuwsgierigheid gedfeeVen, vervoegen zich bij deil post Vftgett, die hief altijd ftilhoud , vr. agende de reizigers , en hief doof gebeurt het, Vooral als een dei' reizenden wat grappig is, dat de vraagefs belaaden met leugens te rug keeren , Welke zij dan weéf Voor echte Wflar uitventen. Door dit Dorp loopt ook den weg op Luik* Men had voor eenige Weinige jaaren het plan , offl dert fteenweg van *s Bosch * die maar vier uureii Vef bettfaat is, verder voord te leggen tot de grenzen van Luikerland* Dr£ Werk bleef ftëekeii 5 doch de bedding Van dién D d wig  C 5* ) weg en de noodige fteenen bruggen zijn reeds gemaakt. In het Luikfche is die weg reeds voltrokken , jammer is het , dat die weg niet voltooid is; het zou een zeer fchoone weg geweest zijn van '* Bosch naar Luik , en dus meer dan twintig uuren lang. Van Fr.lkenswaard gxng ik, wijl het zeer warm was, met eene kar naar Geldorp. Eene kar is een rijdtuig van ge¬ duld , het ftaat op twee wielen , en is overdekt met een linnen zeil, dat men hier.eene huif noemt; eene kar word getrokken door één paard , hetgeen ftapvoets voordgaat, en de voerman dendert 'er te voet aan de linke zijde nevens, hij regeert zijn paard met de woorden hot en haar, dat is regts en lings. Ilct verwondert mij , dat MarïJnét zegt de betekenis deezer woorden niet te weeten; Melis Stoke kon hem Ieeren, dat haar betekent hier , want ik lees bij deezen ouden Dichter: Des com'ncs broeder, ionghe Floretts, Lach itt den dunen , haer en gbens, Mtt finen vrienden —— — ,- Iraer is dus bier of lings, wijl de voerman aan de linke zijde gaat van het paard , hetwelk op bet woord haar naar hem toekomt. II0t moet misfehien hor weezen , en dan betekent het volgends den grooten Huydecoper bij Stoke zoo Veel als weg! deeze betekenis is zeer natuurlijk, omdat het paard op het woord hot van den voerman afwijkt. Misfehien is djt woord neg oud Cel»  C 53 ) Celtisch, cn dan is ot , hot zoo veel als goed en dus regt, dan ik geef dit om een beter. —• Eindelijk kwam ik te Geldorp. Dit Dorp , het geen vrij rcgelmaatig, tegen de overige Majorijfehe Dorpen gerekend, doch met veele zeer Hechte huizen bebouwd is , vind zijn beftaan in het maaken van wolle lakenen , welke 'er vrij goed geweeven , cn dikwijls voor Leidfche lakenen ver* ko ht worden. Geldorp zou een welvaarend Dorp weezen, wanneer de Inwooners 'er beter orde op hunne zaaken Helden , doch de cofiie en jenever (mannen en vrouwen gebruiken deeze dranken zonder onderfchcid in eene vrij groote hoeveelheid) verflinden hier ontzaglijk veel tijd en geld. -*»• Het Kasteel van deeze plaats is niet fchoon, doch het fchijnt oud te weezen. Men ziet op hetzelve een klein kamertjen, waarop de laatfte Bisfchop van den Bosch, M s >•., ) 3vi ieeze Stad door Fredrik. Hendrik was irgenomen , in het geheim zijne fchuilplaats hield; hij had hier ook eene foort van Kapel, waar hij daaglijks in ftilte de mis las. Hij is diezelfde Masius die zich liet uitfchilderen, ftaande tusfchen Jesus en Maria, met dit bijfchrift: In medio pofitus, %uo ms verlam nescip. Een ander , die beter dacht, dan deeze Bisfchop , fchreef 'er onder: Zet! kier u tot God!! D 3 Me»  C 54 > Men vind ook, in het Choor der groofe Kerk te 'x Bosch, een beeld levensgroote, verbeeldende deczen bijgeloovigen Twijfelaar, zittende geknield Voor een outer , gekleed in zijn Bisfchoplijk ge* waad, — Bij dit Kasteel ftaat ook een zwaare vierkanten tooren , doch door eene gragt 'er afgefcheiden, welke in oude tijden verfterkt is geweest , want men kan nog boven op denzelven de plaatzen zien, waar het gefchut plagt te liggen, De Kerk met deszelfs tooren is een groot gebouw, In de voorigc eeuw ftorte deeze tooren , welke toen zeer hoog was en ver hoven de Kerk uitftak, gelijk ook nog tegenwoordig, in, en viel juist op de Kerk, toen de Priester de mi'sfc las; meer dan vijfhonderd menfchen Wierden hierdoor zo'd verpletterd , dat men de lijken niet onderkennen kon , maar dezelve met manden in de graven moest draagen. Men treft hier zeer aangenaame kunstlooze Wandelwegen aan , vooral als men naar het Dorp Heeze gaat, waar men ook fchoone Bosfchen van dennenboomen vind, die ik zeker als fentimenteel zou befchouwen, als ik een vriend was van het fentjmenteele, doch ik haat het als de pest, dit weet Gij.. — Deeze Wandeldreeven , deeze Bosfchen, fchoon zij eigenlijk behooren onder Heeze, zou, den mij bijna uitgelokt hebben , om mij eenigen tijd tc Geldorp optehouden ; doch het charakter der Geldorpenaars vervee'lde mij geweldig ; hun onöphoudcndlijk zweeren en ijslijk vloeken kon ik «let verdraagen , veel minder hunnen haat tegen d§ Proteftantendie ik dikwijls moest hooren j al-  ( 55 ) altijd fchimpte men op de Geuzen, als ik 'er hij was, denklijk omdat men dacht, fchoon ik alles vermijde; „ deeze is ook een verdoemde Ketter.'"— Geus, Ketter en dergelijke naamen hebben een ea dezelfde betekenis bij de Roómfchen. — 6 Mijn Vriend! het griefde mij geweldig, dat ik zulk een fterken haat onder de Roómfchen , (zij noemen zichzelven altijd Katholieken , als zij met elkanderen fpreeken) tegen de Hervormden aantrof; hoe kan de menschlievende Godsdienst van Jesus zoo misbruikt, miskend worden, die leert immers liefde jegens allen , zelfs onze vijanden. — Welk een verfchil, welk een onderfcheid tusfchen vcrëerers en verëerers van Jesus Christus ! ! Alle Proteftanten prediken liefde des naasten zelfs tegen belijders van eenen anderen Godsdienst, de Roómfchen integendeel haat, vervolging, vervloeking tegen alles wat buiten hunne Kerk is, zelfs den dood; en dit heeft men zelfs trachten te bewijzen , in de domme eeuwen voor de hervorming , uit Tit. III: 10. , waar de Vulgaat kest Hareticum devita! dat is : mijd eenen Ketter, maakende hiervan drie woorden, naamlijk: H&reticum de vita ! of: de Ketter uit het leven. ~— Wanneer ik dit alles overweeg, en den nog niet verftorvenen haat der Roómfchen overdenk, dan ftaa ik verwonderd, en zeg dan bij mij zeiven: ,, Kan „ deeze wel de Godsdienst van den Menfchen- „ vriend Jesus zijn ? " Ieder, die zich ee« Christen noemt, die moet met zijn geheel hart kunnen zeggen: D 4 v» h»! —  ( 56 ) „ Hoe! — zon ik nog mijn medebroed'ren haaten? » Vo°t Wfea c'i zelf het leven liebt gelasten „ Neen! — 'k ftort voor hun, die mij vertreedcn, „ Zelfs mijn gebeden." „ Tk zal geen haat met wcderhaat vergelden, „ Hem, die mij feheld, niet fmaadend weder fcheldenj „ Gij, Hoofd der Kerk! waar daartoe veel te teder, „ Schold ook niet weder!" Ik ging dan, na mij een 'dag drie vier te Geldorp opgehouden te hebben , over Mierlo , waar niets aanmerkenswaardig als een gedeeltelijk vervallen oud Kasteel te zien is , naar Helmond — Ik volbragt deeze reize van Geïdorp over Mierlo naar Helmond per pedes Jpoftolorum, of gelijk de Roómfchen in de Majorij zeggen : op den wagen van St. Franciscns, want-het weder was fchoon, 'er waaide een frisch koeltjen , zoodat ik het wandelen zeer ver verkoos boven het rijden op -eene kar; want eene kar fchokt geweldig , en daarenboven kon mijn geduld het langzaam voordfleepen van eene kar niet verdraagen , wijl ik , fchoon ik langzaam ging , veel fchielijker kon wandelen, dan eene kar rijd. Hier te Helmond zal ik mij weêr eenige dagen ophouden, en ook de nabij gelegene Dorpen eens bezoeken. Gij weet nu weêr waar ik ben, en waar Gij mij be» fehrijven kunt, ik verwacht dus ten eerften eenen brief van U, die mij eenig bericht geeft aangaande den welftand van U, uwe braave Echtgenqote en lieve Kinderen , en in die zekere verwachting iwig ik mij noemen geheel de Uwe. Na-  ( 57 ) Nafchrift, Ik vergat U te melden dat te Geldorp twee groote moolens zijn , die door het rivicrtjen de Rul of kleine Dommel gedreeven worden. — Zij ftaan aan beide zijden van deeze Beek, de eene dient tot het maaien van graanen , de andere is een olie- en volmoolcn ; deeze laatfle heb ik met oplettendheid en met genoegen befchouwd , wijl in deezen moolen te gelijk door éénen man deeze beide zaaken , het olie /laan en het vollen , eigenlijk vullen , worden waargenomen, — Vaarwel Beste Vriend!! — NEGENDE BRIEF. Vriend S ! Bijna veertien dagen heb ik mij reeds hier te Helmond opgehouden, en nog heb ik geenen brief van U ontvangen. — Hoe komt dit toch, lieve Vriend! ik hoop niet, dat 'er eenig ongeluk met U of de uwen is voorgevallen. — Ik durf niet langer wachten, dus wil ik de pen opvatten , in hoop, dat ik op den eerstkomenden postdag eenige letteren van U zal ontvangen. — Ik wil U dan , in deezen brief het een en ander , dat ik gezien heb, en mij bejegend is, optekenen. —— Ik wil U dan D 5 I. Het  ( 58 ) U Het merkwaardige van het Steedjen Helmond melden; dan wil ik * U de nabijgelegene Dorpen doen kennen; en eindelyk 3. Wat zeggen van den aart, en het cbarakter der Inwooners. Zie zoo! dit gelijkt bijna naar de verdeeling van eene preek. _ Helmond is niet groot, en binnen zijne gragten kleiner dan Eindhoven, en ook veel onaanzienlijker, doch buiten liggen nog zeer veele landerijen en ook nog veele , herwaards en derwaards verfpreide , boeren wooningen en andere huizen , zoodat de uitgebreidheid van het grondgebied van Helmond vrij groot is. Het ligt aan de rivier de Aa , welke zoo groot niet is als de Dommel, welke voorbij Eindhoven ftroomt. Helmond, is in voorige tijden verflerkt geweest, lelijk men duidlijk zien kan en aan den wal welke 'er rondom gelegen heeft, doch thands met den overigen grond ge'ijk gemaakt is , en aan twee poorten , waarvan de ééne, de donkere poon genoemd, nog bijna in haar geheel is. — De Kerk is een groot gebouw, zij moet, vooral van binnen, zeer fchoon geweest zijn , doch thands is zij zeer vervallen. In den jaare 1795. hebben de Roómfchen van dit Stadjes en van andere Dorpen 'er al den huisraad, dat is boeken, kusfens enz der Hervormden in vernield , enkel en alleen uit baldaadigheid en religiehaat. De tooren is niet onaartig en voorzien met een ellendig klokkenfpel. — De Roómfchen hebben hier eene prachtige,  ( 59 ) ge , fchoone en groote Kerk , voorzien met een zeer goed Orgel, en evenwel willen zij den Hervormden de groote Kerk , fchoon veel Hechter , ontneemcii; denk hier, mijn Vriend! dat die Kerk in voorige tijden ook door eenen Bisfchop is ingewijd geweest , en Gij hebt het raadfcl ontknoopt. Een gewijde Kerk mag , dit is een algemeene ftelregel, niet in de magt van de Geuzen blijven. — Aan de zuidzijde van dit Stadjen ligt een Kasteel, hebbende in voorige tijden gediend tot verdeediging en befcherming van hetzelve ; het is een fterk , oud en prachtig gebouw , het geen in de menigvuldige Oorlogen tusfchen de Hertogen van Gelder en Braband nog altijd onbefchadigd is gebleeven, want Helmond is in die Oorlogen tweemaal bijna geheel verbrand; de eene reis bleef niets bevrijd van den brand als de Kerk, het Kasteel, en één huis , het geen 'er , zo ik wel heb , nog ftaat. In één der vertrekken van het Kasteel vind men het volgend , eenigzints raadzelachtig opfchrift op deeze wijze: O QVARE QVIA DEO BE BIS BIA OSA. Dit opfchrift laat zich gemaklijk oplosfen, als men tusfchen de woorden , die boven malkanderen ftaan , het woordjen fuper dat is : hoven 'er invoegt, en dan leest men : O fuperbe! quare fu~ perbis ? quia fuperbia Deo fuperofa. Het laatfle onlatijnsch woord , denklijk door den eenen of anderen Monnik gefmeed , om toch het fuper té kun-  ( 6o ) kunnen behouden, moet dan betekenen: zeer ge- haat, en dan is alles duidelijk. Ik moet U hier ook met een paar woorden herinneren , dat Helmond de geboorteplaats is van den beroemden Historie-Schilder Lucas Gasfel. — Even buiten dit ftadjen ligt een aangenaam Bosch , behoorende aan den Heer van deeze plaats, men noemt dat Bosch hier het Park , hetzelve is de algemcene wandelplaats der Helmonders , vooral des Zondags ; ik heb in hetzelve reeds verlcheiden uuren zeer aangenaam doorgebragt. Eén groot half uur van Helmond ligt het Dorp Aarle; oulings, zegt men, wierd dit dorp Adelree genoemd, wegens den Adel., die zich hier ten tijde der oude Hertogen , welke dikwijls op het Kasteel van Helmond zich bevonden, ophield, om dus digt bij het Hof te weezen. Men telt bij en rondom Aarle nog eenige Kasteden , fchoon 'er reeds verfcheiden geheel vernietigd zijn, die outijds door den Adel bewoond wierden. Elk Dorp in de Majorij bijna heeft een Kasteel, doch op deeze plaats zijn 'er verfcheiden, en dit kwam, zegt eene oude overlevering, hier van: Voor onheuglijke tijden (toen moet dit immers zeker gebeurt zijn) reisde de Duivel, met zijnen ledio-en tijd geenen weg weetende , met eenen z k vol Kasteden door de Majorij , en hij zettede op elk Dorp één Kasteel ter neder , toen hij aan ieder Dorp 'er één gegeeven had (de Duivel was toen wel mild) , kwam hij met het overfchot (hij had zeker 'er eenigen voor het breeken mede genomen) te Aarle, waar hij het restjen neêr fmeet.  - ( 6i ) ftneet. Ik zou liever denken , dat 'er , wegens de zwaare vracht , een gat in den zak was gefleeten , waardoor hij ze hier alle , die hij nog ovefg had , ver1 oor , want 'er zijn eenige Dorpen hier digt bij , die geene Kasteden bezitten. De Kerk van Aarle is een zeer net gebouw; men vind hier ook een Kapel , welke thands dient voor eene School cn Raadhuis , deeze was voor omtrent twee eeuwen zeer vermaard wegens een zoogenoemd miraculeus Lieve Vrouwen-beeld. Bisfchop Masius , van welken ik U reeds iets gemeld heb , fchreef een geheel boekjcn over de wonderwerken, door het Mariabeeld te Aarle, verricht; dit boekjen word altijd zeer duur gekocht en verkocht van de Roómfchen, en van hun geloofd als een Euangelie. — Voor eenige jaaren heeft men dit beeld naar 'sHagc gevoerd, omdat mén niet ophield, om bij deeze Kapel vede bijgeloovigheden te pleegen , deeze gaan thands weêr bun' gang; 's avonds en zelfs bij dag vind men hier véél Volks , ook van andere Dorpen , die om deeze Kapel, onder het prevelen van Pater - netten én Avè-MA ia's , op hunne knieën rondkruipen. Te Aarle hebben de Roómfchen meer dan eens de Kerk der Gereformeerden geflooten ; zij befmëerden de deur met menfehendrek ; hebben zélf in het midden der Kerk hun gevoeg gedaan, en fmeeten met fteenen dóór de glazen onder het verrichten van den Godsdienst. Order 'Aarle behoort ook het Dorpien Rikflél, hebbénde eene bijzondere Kerk; in aêloÜdé tijden vond men hier een Kioostcr deiTem-  C 6a ) Tempelieren ; de Ridders van Maltha bezitten hier nog eene groote boeren hoeve en eenige landerijen De Roómfchen eifchen op deeze Dorpen ook de Kerken der Hervormden, fchoon hunne Kerk oneindig beter en ook beter gelegen is. — Ik heb een ftuk gezien door een' Advocaat opgefteld, om het recht der Roómfchen op de Kerken te bewijzen ; nooit zag ik een rampzaliger opflel, ffijl, taal, fpelling, bewijzen, alles was armhartig en hing aan malkaêr als heet zand ; ik hoor , dat alles wat die man fchrijft , altijd zoo ellendig is , en evenwel doet hij zijn best; doch als men doet wat men kan, en daarbij eene groote verbeelding van zich zeiven heeft, dat is immers genoeg. - Van Aarle wandelde ik door een aangenaam dreefjen van berkenboomea naar Beek, en vervolgends naar Lieshout. Deeze twee Dorpen hebben niets merkwaardigs . Aarle , Beek cn Lieshout zijn in oude tijden en nog berucht geweest wegens het Hecht charakter der Inwooners ; hiervan is nog het oud gezegde bekend : ° Lieshout zonder dieven'. ■Beek zonder moordenaars ! Aarle zonder hoeren ! Dan zal de waereld „iet tang meer ioennl* Van Lieshout wandelde ik wederom naar Hel mond langs het Kasteel van Krooi; hetzelve is een oud gothisch gebouw, het is zeer wel onderhouden, ligt zeer aangenaam digt bij een klein Beekjen,  C 63 ) jen, en vertoont zich zeer fchoon voor den nieuwsgierigen vreemdeling. Men vind bij hetzelve ichoone Bosfchen, en aanlokkende door kunst aangelegde Wandeldreeven, met zeer veel genoegen befchouwde ik dezelve , en na dezelve, zoo veel mij de tijd toeliet, doorkruist te hebben, kwam ik gisteren avond zeer vermoeid (ik had ook eene groote wandeling gedaan) weêr hier. — Ik moet hier eindigen , want het loopt naar den middag ; en ik wil eerst nog naar het Park wandelen. Heden na den middag gaa ik weêr uit, om nog eenige andere Dorpen te zien , en na dezelve bekeeken te hebben, fchrijf ik U verder. Vervolg. Ik heb ook het Dorp Stiphout gezien, doch 'er n:ets merkwaardigs aangetroffen. Met eene foort van huivering betrad ik den grond van dat Dorp, wjl hier voor een jaar twee drie een geval is voorgevallen, dat bijna alles in ontmenschtheid te boven gaat. Dit geval fproot ook al voord, even gelijk de andere gevallen, die ik u verhaald heb, en die alle federt één jaar zijn gebeurd, uit eenen verfoeiëlijken Godsdiensthaat. — De Drost, een Gereformeerd man van ruim zeventig jaaren, moest hier eenige zaa1 en , die zijn ambt medebragtcn, verrigten; op het Raadhuis bij de Schepenen gekomen zijnde , wierd hij door vier belhamels overvallen, deeze ontnamen hem zijn goud horoio -''e , deeden hem tagtig guldens betaalen , fchsurden zijnen rek in Hukken , floegen hem eeni-  C 64 ) eenige gaten in het hoofd en eenige tanden nit den mond; vervolgends fmeet men hem op den grond, en eene tafel omgekeerd op hem, waarop zij gmgen liaan danzcn; toen gaven zij hem jenever met zijn eigen bloed te drinken, en deeden hem, wijl hy een geuze bl.... m was, een kruis maaken, m kort — dit, gelijk ik in dien tijd uit de nieuwspapieren , waarin dit geval, „0g eenigzints verzacht , verhaald word, overtreft alles in wreedheid; Iaat mij dus alles, wijl mijn hart voor zulke barbaarfche tooneelen gruwt , verder met een diep ffilzwijgen bedekken , en 'er alleen bij voegen; dat die man na dien tijd nooit meer gezond geweest is , maar eindelijk aan de gevolgen van die mishandeling geftorven is. Even buiten Helmond, op den weg naar Stiphout, ligt ter linkehand een huis (eigenlijk behoort het onder Mierlo'), genoemd het Apostelkuis, zijnde gedicht aan het riviertjen de Mierle, omtrent het midden der XYhie eeuw , door eenen Kardinaal Enckevoirt , geboortig van Mierlo, voor twaalf oude mannen boven de vijftig jaaren oud; dit huis had eenige voorrechten, vergund door Paus Clemens VII. cn Keizer Karel V. Ik ben ook te Nunen geweest. Dit Dorp is groot en vertoont zich niet oniiartig; de Kerk en tooren zijn gedeeltlijk ingeftort, zijnde dit veroorzaakt , door dat de tooren voor weinige jaaren, herbaalde reizen, door den blikfem zeer (ierk getroffen wierd. Men heeft met levensge- varr 1 e kl ikken uit den half ingeftorten tooren gehaald , vooral wijl de oudfte en grootfte eene g^- ■  ( 65 ) gewijde klok was. — Men leest op dezelve een bijna onleesbaar opfchrift, zijnde met Monniken letters in Monniken latijn gefchreeven. Hier is het : Jbs Maria Johamics ° -\- ° En cano voce pia q dicor fes Maria ° Ad n:ea festa ver.i qui vis de mortc tueri £ Signat rn cc c c decem noviesqs o Annum quo Nnenen veisientis J"» alior 0 0 Alles is met kleine letteren gefchreeven, uitgenomen de eerfte letteren van Jus , Johannes en jAN. _ zie verder over dit opfchrift de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen voor 1796, (Mengelw. bl. 454 en 55.) waarin één mijner Vrienden hetzelve, verzeld van eenige aanmerkingen, heeft laaten plaatzen. — De tweede klok heeft niets van aanbelang. — Op de derde leest men met groote latijnfche letteren: KVNQVAM CONFVSVS SI DEO CONFISVS. Ook ziet men nog in het overgebleeven (tuk van den Wester-muur van den tooren, op eenen witten fteen , het volgend opfchrift met groote latijnfche letteren: hier rvst s. qvirinvs. Deeze Qutrinus is de befchermheilig van Nunen, en ligt hier ook, volgends de oude overlevering begraaven. Aan bijgeloovigen word E doox  C 66 ) door den Priester ook nog het zoo genoemd St. Quiryn r water verkocht ; hetzelve zou zeer goed weezen voor zeere hoofden en kwaade bee- nen Van Nunen ging ik naar Zon en Breu- ge!. Deeze beide Dorpen worden door de rivier de Dommel van malkandcren gefcheiden. De toorens deezer plaatzen zijn zeer fchoon en voorzien van hooge fpitzen, welke zeer wel naar eikanderen gelijken , en dus denklijk door eenen bouwmeester geflicht. De Kerk 'van het laatfte Dorp is een groot gebouw en eene regte Kruiskerk zonder een eenigen Pilaar en dus een kunstdruk. Het gewelf, dat bcfchilderd is, pronkt met eenige in Monniks-latijn en met Monniken-létters gefchreeven opfchriften , doch voor het overige zijn die van weinig aanbelang. — Buiten Zon °ten westen treft men een geheelen keten van bergen of liever heuvels aan, welke zich zeer ver uitbreiden. Eén deezer heuvels is bekend onder. den naam van .Fotjens-berg , welke zeker de oplettendheid van ieder Natuurkenner waardig is, want in het midden van deezen heuvel of berg treft men eene laagte aan , zoodat , als men in dezelve is, men over de randen van den heuvel niet kan heen zien ; deeze laagte is bedekt zelf vrij diep met een geelachtig, doch zeer naar het wit hellend , za&nd op de oppervlakte van hetzelve vind men ftukjens , het een grooter dan het andere van allerlei gedaante, fommige vrij regelmaatig, beftaande uit eene foort van Oer of Ijzererts; eenigen deezer dukjens zijn hol als een klein bakjen of kopjen; de kinderen verzamelen dikwijls dezelve, om 'er  ( 67 ) 'er mede te ipeclen , doch van tijd tot tijd groeien 'er weêr nieuwen ; wegens deeze wonderbaars vorming draagt die berg den naam van Potjensberg. — Ik keerde van Zon over Nunen -weder te rug naar Helmond, bezag nog eens de ruïne van de Kerk en tooren op het laatlte Dorp, en zag op het Kerkhof (dit heb ik nog nergens, zoo ver ik weet gezien) bij ieder graf een paai, waarop de naam van den Overledenen en de tijd van zijn Overlijden gefneden is , en fomtijds 'er bij : Bid voor de Ziel. ■— Sommige graven waren verfierd met drie groene kroonen , en op één graf zag ik een witten vierkanten doek liggen, waarop aan de vier hoeken vier fteenen lagen: „ wat of rt dit toch betekent ? dit moet ik toch weeten!" zeide ik bij mij zeiven. — Den eerften man, die mij niet ver van het Kerkhof ontmoetede, vraagde ik wat dit toch was. —- ,, Dit betekent zeide „ hij , het graf van eene Kraamvrouw , en zulk „ eene vrouw word ook altijd door vrouwen ge„ draagen en begraaven; de vrouwen hebben dan ,, ook altijd 'den voorrouw." — Gij moet weeten, dat in de Majorij zoo wel vrouwen als mannen het lijk ter begraaving verzeilen. — Wat 'er geheimzinnigs of bijgeloovigs in dien vierkanten doek was , dit koude of wilde (Hij fcheen zich te fchaamen) hij mij niet zeggen. De met kroonen verfierde graven waren van ongetrouwden. — De ongehuwde ftaat is heiliger dan de gehuwde, dus moesten die dooden ook in uitmuntender graven liggen, maar — Het huwelijk is bij de Roómfchen een Sacrament, en dus moet het E s ze-  C 68 ) zeker iets heiligs zijn , en hij die dat Sacramentgeniet is onheiliger, dan die het niet gebruikt. Hoe ftrookt dit te famen ? Ik meende , dat een Sacrament bij de Roómfchen altijd bij den gebruikmaaker iets heiligs uitwerkte , en hier &is juist het tegengeflelde. Bij het befchouwen der graven op deezen Kerkhof reezen gedachten der eeuwigheid op in mijnen boezem. — Hoe veclen liggen 'er hier, op welker graf heuvel men dit vers, uit de Mes/lade van den onvergelijkelijken Klopstock, wel mogt plaatzen: Zaad van God gezaaid, om ten dage des Oogftes te rijpen tl Hoe gerust fluimert hier het kind en den grijsaard , ouders en kinderen , vrienden en vijanden. Ik herinner mij hier eene fchoone plaats uit de liederen van Selma van Ossian: '/ Slaapen van de dooden Is een vaste jlaap — t Kusfcn, daar z' op rusten, Ligt in 'e diepfte ftof. Ik geef U hier de vertaaling van den kundigen van de Kasteele , tevens met dien hartlijken wensch , dat hij fpoedig zijne vertaaling (zij is waarlijk een meesterltuk) van Ossian voltooië — Dan waar dwaal ik heên. Ik moest U nu ook nog wat zeggen van den aart en het charakter der Inwooners van Helmond en andere Majorijënaars, doch dit fpaar ik, want mijn brief  C 69 ) brief is evenwel groot genoeg, tot eenen volgenden brief, en blijf intusfchen met een fterk verlangen naar eenen brief van uwe hand, altijd uw Getrouwe enz. TIENDE BRIEF. Geliefde Vriend! N og heb ik gecncn brief van U! ik wil dus al verder aan U fchrijven, en mijne belofte, in mijnen voorigen gedaan , om U iets over het charakter der Majorijënaars te fchrijven, vervullen; doch deeze brief gaat niet heen , voor ik tijding van U krijg. Ik zit deezen te fchrijven in een afgelegen hoek van het Park onder hooge beuken boomen, en dus vrij romanesk, neen! ik vergis mij, dan moesten het cijpresfen, of honderdjaarige eiken weezen, of ruifchende dennen, nu — deeze laatften treft men hier ook veelen in dit Bosch aau, het is dus uitgemaakt: ik zit hier vrij romanesk! — Ik verkies deeze plaats, wijl ik hier ongefloord aan U kan denken en aan onze vriendfchap, en wijl ik hier bevrijd ben van het lastig gezelfchap der Helmonders. Ik hoop fchielijk eenen brief van U te ontvangen , want ik kan hier eer miet weg. — Dan ter zaake 's Saturdags is het hier weekmarkt , en dan hebben hier deE 3 zelf-  ( 7o ) zelfde gebruiken plaats als te Eindhoven. — Veele Helmonders gaan alle avonden naar het Stadhuis , om hun kannetjen (hier noemt men het : om ten pint jen gaan) bier te drinken. De gefprekken , die ik dan hoorde (ik heb ook eenige reizen om een pin/ja: geweest) waren ellendig verveelend , zelfs de taal en uitfpraak der Helmonders is iets, dat alleronaangenaamst voor het ooivan een Hollander is. Veelen zitten dan ook met kaarten te fpeelen, (een allerellendigst tijdverdrijf voor een denkend weezen) onder het drinken van hun bier. -— Zoo dikwerf 'er iemand inkomt word zijne gezondheid gedronken bij het eerde gbasjen , dat iemand der tegenwoordig zijnde drinkt. — Men verhaalt, dat Keizer Karel V. eens op dit Stadhuis een kannetjen bier eischte de waard gaf het hem over, doch hield het hand! vatfel zelfs vast, daarop belaste de Keizer , dat hij eene kan met twee ooren zou brengen , dit gei'chiede, doch de ftomme hemel van een waard hieldze vast met zijne beide handen , zoodat de Keizer ze niet konde aanvatten , daarop gaf hij een bevel, van hier altijd kannen met drie ooren te hebben , of dat anders ieder een de vrijheid zou hebben , om dezelve in ftukken te fmijten. Dit Steedjen beftaat grootendeels uit zijne Weeverijen: en de goederen, die hier geweeven worden , worden hier hontjens genoemd , omdat zij uit gekoleurde gaarens worden famengefleld , zij dienen tot Halsdoeken, Schortelkleeden, Matroo- zen-hemden, enz » Nergens in de Majorij treft  ( 7i ) treft men meer bedelaars aan dan hier, zij loopen fomtijds drie of vier uuren ver om te bedelen; 's Dingsdags gaat 'er eene geheele Karavaane naar Eindhoven. Men heeft hier voor een jaar of twee eene Latijnfche School opgèrigt, en ook te Eindhoven; de Praceptors (hier noemt men ze allen ReEtors) zijn gevlugte Brabandfche Priesters, de eene is een Capucijn ; zij onderwijzen de Latijnfche Jongens (deeze worden hier Studenten genoemd) zeer fchielijk in het Latijn, doch dan is het 'er ook naar, dat is: ellendig Hecht of Monniken -latijn. De Studenten (ik fprcek op zijn Helmondsch) draagen, ter onderfcheiding, blaauwe mantels, in kort: alles in deeze School is in- gerfgt volgends den Roómfchen trant. Het geen nu volgt, heeft zijne betrekking op alle Majorijënaars en dus niet alleen op de Helmonders. Ik heb, zoo ver ik koude, alles zeer naauwkeurig naargefpoord; doch heb ik ergens in mis, ik zal, zo ik beter onderricht word, U dan in het vervolg zulks opgeeven. Gaarne wilde ik, als Menfchen vriend , U een gunftig *a%eel van de Majorijënaars ophangen , doch de liefde tot de waarheid verbied mij dit. — In het Godsdienftige zijn zij, dom, bijgeloovig, dweepachtig en zoo onverdraagzaam , dat het onbegrijplijk is, zelf van den voornaamlten tot den geringlten toe. 6! Hoe fmert mij dit!! Een belijder van eenen anderen Godsdienst moet altijd, fchoon de liefde des naasten hem dit verbied , eenen Roómfchen als zijnen vijand befchouw^n. — Doch laat mij E 4 al  C 72 ) 4 verder gaan. - De Hervormden zijn over het algemeen befchaafd , hun Godsdienst is redenlijk doeh zeer cenvouwig , zij zijn thands ook zeer onverdraagzaam, en waarlijk een Proteflant, die in de Majorij woont moet het wel worden , al ware hy van te vooren de verdraagzaamheid zelve. „ De Roomfche Godsdienst, zeide mij ie- mand, mag goed weezen in een land, waar " T" geencn a«de«n kent, doch waar Prote- Kanten zijn, moet hij onder den duim gehou,, den worden, zo de laatften ten minftcn vreedzaam zullen keven.» - Dic raan had myn hart moest hem, naar het geen ik reeds on-' deivonaen heb, tceltemmen, fchoon ik zulks zeer ongaarne deed. - Onder hunne Predikanten zijn hier zeer kundige luiden, en zeer lieve Prediker «d* ik- reeds, toen ik voor eenige jaaren i„ de' Majon, was, ondervonden heb; een Predikan kent hier het ftijve niet als h .ffl^ bevalt m,j bij uitneemendheid. Onder Roómfchen is volflreh geene geleerdheid < den. Over het algemeen zijn de Advocaaten zeer onkundig, en de Donors in de Medicijnen Z s Bosch maj misfehien een enkel kundig Advo c at of Doder zijn) enkele Pradici, en hot Z dit ook anders , wijl zij allen op de ellendig Akademie van Leuven gefiudcerd hebben _ï De Roomfche Godsdienst is hier bejammerenswaardIg, mets van het Christendom kan men > r m bemerken, als alleen den naam, dat zy" zien Katholle Christenen noemen, en nogthands is hier  ( 73 ) hier en daar nog een enkel Proteflant, die in deeze dagen dien Godsdienst tegen beter weeten aan , doch enkel uit eigenbelang, aangenomen heeft. — De Priesters zijn bijna (ik heb 'er echter ook eenige weinige braavcn onder gevonden) zoo onverdraagzaam en zoo dom als hunne Leeken, en hun prediken allerrampzaligst. Ik hoorde 'er eens eenen, die zeide, terwijl hij over het lijden predikte: „ Aan de doome Kroon waren twee „ en zeventig doornen , toen dezelve Jesus (bij „ het noemen van deezen naam boog hij zich en „ ook zijne geheele gemeente) was opgezet,floegen „ de Soldaaten met ftokken op zijnen kop, zoodat het bloed en de hersfenen (NB.) 'er uit, fprongen." De letteren boven het kruis J. N. R- J- 5 welke hij uitfprak inri betekenden Jesus Nazarenus Rex Jud/eorum , dit was goed ; doch zij betekenden ook : Immicorum nok recordari iniurias, en dit vertaalde hij met eenen Brabandfehen accent: Ik en wil niet gedenken yuai mijner vijanden de imjuriïn ! — Men vind onder • het gemeen hier ook eene voorzegging, men noemtze hier de Propheetfij ; zij is een allerlafst en zot (luk, en evenwel word zij heilig geloofd; zij moet haare betrekking hebben op de tegenwoordige tijdsomflandigheden. Plet volgende flrekke uit dezelve tot een flaaltjen : De Ridders van Maltha zullen komen en de Majorij herwinnen , alles zal dan weêr Spaansch worden, en dan zal de Roomfche Godsdienst, die thands onderdrukt word, in allen luister herfleld worden, enz. enz. — Hun eenigst gebed is het Pater-r.oster met een AveE 5 M v-  ( 74 ) Maru Al bidden zij, daaróm ftaat hun werk met ft, ; i,c heb gezien, dat zij eieren kookten op het bidden van twee Pater-nosters of het Onze lader, en als zij dezelve gepreveld hadden, wam ze gaar. De doorgeleerde Nieuvvland «reeft dit ook op in zijne Verlustigingen,IV** Deel Joch hy feheen te denken, dat dit fchandelijk misbruik geen plaats meer had, doch in de Majorij houd hetzelve wel degelijk ftand. Ook heb ik 'er kin deren om zien fpeelen; die het fpel verliest moet een.kruis maaken , een ^,-Maria of een Onze Vader bidden voor die wint. De bedelaars prevelen ook, met eene vrij luide ftcm, aan de hui zen en op ftraat het Onze Vader, en dit is een teken , dat zij een aalmoes begeeren - De Majorijënaars, Cik bedoel de Roómfchen) zijn zoo verflaafd aan oude gevvoontens, dat zij geene verandering, al is zij n0g 200 goed, willen maaken, b. v. in den Landbouw. De Heereh van Helmond, Kroot , Heeze en anderen leggen zich zeer fterk toe, om den Landbouw te verbeteren, en flaagen hier zeer wel in , doch meent Gij, dat ben boe; ti,t bier wil naarvólgen, neen mijn Vriend' zijn Vader, Grootvader enz. hebben den kost-e' had , en die hebben ook zoo gewerkt als hii derhalven moet dit niet veranderd worden • op deeze wijze héb ik meer dan éVnéh boer nooren redeneeren , en ook (voeg 'er dit bij) van eenen Geus moet men niets leèren, onze Lieven Heer zou hen hier voor ftraffen. Dat de reize Tan van der Heim, volgends opgaaf van Marti-  ( 75 ) tinet in zijn Verèénigd Nederland , anders het Vllltte Deel van zijne Historie der Waereld, veel nut aan den Landbouw in de Majorij toegebragt heeft, dit is zoo niet , ten ffiihften weet men 'er hier niets van. — 'Er zijn op veele Dorpen reeds veele nieuwe Landerijen van heigronden aangelegd, en die flaagen zeer wel, mits zij wel omgegraaven en bemest worden; dan — zeer lang heeft het bijgeloof ook deeze nuttige onderneeming gedwarsboomd, want, door het verkoopcn en bebouwen van heigronden, wierd het recht van den ongeboorenen verkort ; d^ch wat recht heeft een kind , dat nog niet gebooren is, op een onbebouwd ftuk gronds. Hét -bijgeloof heeft ten deezen opzigte veel van zijne kracht verlooren, fchoon men zelfs met geweld zich op fommige Dorpen heeft verzet tegen het uitgeeven van heigronden. — De grond der Majorij is over het algemeen zeer zandig. Men treft op eenige Dorpen zeer veel Oer aan, waaruit zeer goed ijzer zou kunnen gefmolten worden. Te Aarle cn Nünen vond ik fchoon blaauwfel, Martïket fpreekt maar alleen van Fegckel, waar het zou gevonden worderu Op fommige plaatzen treft men ook een fotft van bruinen Oker aan , die goed zou zijn om te verwen , als ook geel zand het geen vlakken geeft in kleeren, zoo fterk verwt het. Men vind ook water , dat vitriöolachtig is , want als men er thee onder doet, mits het niet gekookt is, krijgt het eene zwarte koleur. Een kundige Natuurkenner zou in de Majorij veel kunnen aantreffen, om de  C 76 ) de Natuurlijke Historie van ons Vaderland te vér meerderen, mogt men dit eens beproeven - n« taal der Majorijënaars is zeer lomp , en, bijna op veele plaatzen (nergens treft men zoo veel verchiilende diaïekten aan als in de Majorij) aftik y te Helmond onverftaanbaar voor een' Hollander; ik geloof nogthands, dat het beftudeeren derzelve ons nog veele oude woorden , die thands bijna geheel in onbruik geraakt zijn , zou keren Zie hier welken ik 'er heb opgezameld I al etnskens , allengs : berg en dag , hoog en laag : edenkken, herkaauwen : **, deed hij . koud zijn: fiets, laf: fluiten.. }m]ie ' geflooten : lelijk begaaden , vuil maaken : haer hier: hemelen,- ten hemel gaan of flerven: ophemelen, opfieren: mer, men 'er: 0p en neer, heen en weder: uitfteeken, uitzonderen: vaaren, riidmvries, vorst: herd, herder: hadder, had 'erkatijvig, ellehdig. - Men vind hier ook eenige Hoogduitfche en verbasterde Franfche woorden vooral hebben de Majorijënaars federt i795 mees' terhjk op zijn Fransch keren vloeken en fehclden fchoon zij niet weeten , wat zij zeggen — Het' word tijd, dat ik uitfeheide met fchrijven , want het is avond, de Zon is reeds onder en verwt de wester-kimmen met goud en purperglansfen. — a Verruklijk gezigt ! De vogeltjens zoeken hunne fchuilplaatzen op , om den balzemenden flaap te genieten op de fchommeknde takken. De kikvorsch begint reeds te brikwrakken , hier en daar fremt bj reeds zijnen fcherren klank , om alk zijne mak-  C 77 ) makkers tot rikkikkikken aan te moedigen; ik gaa dus ook weêr fladwaards , op hoop dat ik morgen vroeg , dan komt de Post aan , eenen brief van U zal ontvangen , en dan vertrek ik overmorgen. — Zo ik eenen brief kryg, dan vervolg ik deezen verder, om denzclven U nog voor mijn vertrek uit deeze plaats toe te zenden. Vervolg. Mijn wensch is vervuld — ik heb eenen brief van U — zoodra ik wakker wierd, fprong ik uit mijn bed, ging terftond naar den Postbode, en vraagde naar eenen brief voor mij — met eene beevende hand brak ik hem open. Ik zag 'er uit, dat Gij gansch niet wel geweest zijt, en dat dit U verhinderd heeft om eer te fchrijven, doch , Gode zij dank! dat Gij weêr bijna geheel herfteld zjjt. Uwe vraagen, die Gij mij doet omtrent de Majorijënaars, zijn gedeeltelijk beantwoord in het begin van deezen brief; ik fchreef u over die zaaken, eer ik wist, dat Gij mij 'er over vraagen zoudt, de anderen wil ik nu beantwoorden. Over het Staatkundige zal ik mij nu omtrent de Majorij niet inlaaten , misfehien hierover iets in het vervolg, of — ware het niet beter, dat wij, als wij ons weêr zien, dit mondeling afhandelen? wat dunkt U ? — Al wat ik van de geleerdheid in de Majorij zeide raakt alleen de Roómfchen , want onder de Hervormden treft men kundige luiden aan; weinige Roómfchen kunnen goed leezen veel min- .  C 73 ) minder fchrijven. - Het bijgeloof is hier onbegnjplyk fterk , bij voorbeeld: De donder is eene uitwerking van den duivel. Voor fpooken vreest men geweldig. Verfchijningen van dooden worden heilig geloofd. — De Godsdienst-haat is onbefeunjihjk groot. Het grieft mij ten fterkften, dat ik U, mijn dierbre Vriend! zulk eene flechte denken handelwijze der Roómfchen heb moeten fchetzen; als Mensenvriend fchreef ik dezelve met een bloedend hart ter néér, doch als waarheidminnaar mogt ik dezelve niet voor U verzwijgen ^ Voor de fchoone kunften zijn zij niet berekend , en aandoenlijkheid voor het fchoone in de natuur , of voor edelmoedige daaden kennen zij met. -Gij vraagt mij ook, waarom ik mijne Adverfaria mede draag ? 0m mij het geen ik geleezen, gezien en gehoord heb, te kunnen herinneren , om nu en dan aantekeningen te maaken over zaaken, die anders fchielijk mij door de hersfenen zouden vliegen • anders kon ik TJ nu en dan ook niet een link en brok van een vers opdisfehen , of het te pas komt of niet noch ook den eenen of anderen Schrijver aanhaa ïen, want dit ftaat immers mooi, en Gij zoudt dan immers bijna zeggen , dat ik een Gele-rde was ; maar ftü ! Gij kent uwen Vriend te wel dan dat hij met eenen naam , die hem niet toe! komt, zou willen praaien. _ Eer ik deezen ein dig, en eer ik Helmond verlaat, moet ik U no* het volgende vernaaien: - 'er bevind zich hier een man, die hier enkel bekend is onder den naam van:  C 79 ) van : de Heilige Willem. Wie hij is , dit wil hij niet zeggen, denklijk is hij een Duitfcher; hij fchijnt eene vrij goede opvoeding genooten te hebben ; hij verftaat het Fransch, en ook, zo ik wel heb, het Latijn; hij is Roomsch, doch leest Gellert en andere Proteftantfche Schrijvers , en echter is hij bijgeloovig; 's morgens zit hij reeds zeer vroeg in de Roomfche Kerk om te bidden tot tien of elf uuren ; hij maakt kleine wasfche beeldjens of ook bloemen voor Kerken enz. verkoopt die, en geeft het geld, fchoon hij niets heeft, aan de armen ; is 'er een zieken , dien gaat hij oppasfen; hij leeft voor het overige allerfoberst, zoodat h'j, wegens zijn fober leven , 'er bleek en ongefteld uitziet; zijn kostgeld word door twee Inwooners deezer Stad betaald. Wat dunkt U van zulk een man? Zou hij door zulk een leven ook den hemel zoeken te verdienen ? Hij heet ten minften al de Heilige Willem. Zie zoo! nu heb ik alle uwe vraagen beantwoord! Komt U nog iets meer in den zin fehrijft het mij , en ik zal zien of ik ook hetzelve beantwoorden kan. — Morgen vertrek ik uit dit aklig Stadjen, doch deezen avond gaa ik nog eens om een pint jen. Vaarwel, dierbre Vriend ! vergeet mij nimmer , en weest verzekerd , dat Gij niet zult vergeeten worden van uwen L. J. A. ELF-  ( 8o ) ELFDE BRIEF. Allerbeste Vriend! IVlijnen laatften brief hebt Gij reeds voor langen tijd ontvangen, dus kunt Gij wel begrijpen, dat ik mij thands niet meer te Helmond ophoude, doch waar ik ben, dit is voor U een raadfel. — Ik ben tegenwoordig te Gemert. Ik heb verfcheiden Dorpen bezocht, doch ik zal U van die allen geene befchrijving geeven, dewijl U dit niet veel vermaaklijks zou opleveren ; alleen waar ik iets uwe aandacht waardig ontmoet heb , daar zal ik uwe aandacht bezig houden. Ik verkies Gemert, om 'er eenige dagen te blijven. Hier ben ik veel geruster, veel veiliger dan in het midden der Majorij , want door de Franfchen, die deeze plaats thands in bezit hebben , word alle dweepende vervolgzucht in teugel gehouden. — Laat mij (ik heb van alles, dat mij federt mijn laatfle fchrijven ontmoet is , korte aantekening gehouden) U alles in deezen en eenige volgende brieven melden , en wanneer mij het hier begint te verveelen, dan wandel ik al weêr verder. — 's Avonds voor mijn vertrek ging ik neg eens om een pintjen op het Stadhuis te Helmond , doch merkte niets 'er op , dat uwe aandacht waardig fcheen, ik verveelde mij fchielijk onder een niets betekenend ge-  ( 8i ) gezelfchap , dat niet anders deed dan zoutelooze gefprekken te voeren, rooken, drinken of fpeelen, en ging dus fpoedig heenen. Gevallig kwam ik nog dien zelfden avond in gezelfchap van eene Roomfche Burgeres, Jufvrouw of Mevrouw (wat weet ik het wie zij was) ; zij legde haare verfoeilijke vervolgzucht zeer duidelijk aan den dag, zeggende: ,, Dat men de Geuzen moest dwingen, om „ Katholijk te worden." ,, Neen , zeide eene „ andere , dit behoeft niet, zij moeten met 'er ,, tijd wel van zelfbij ons in de Kerk komen." — De eerfte hervatte: „ Dit is zoo ! zij raaken nu ,, alle hunne Kerken kwijt , hunne verd ,, Predikanten krijgen na derdehalf jaar geen trac,, tement meer, dan gaan zeker alle Geuzen heen, en dat zal eerst plaifierig zijn , om niet meer „ onder dat vee te zitten." — „ Hola !" zeide ik (mijn geduld liep ten einde) eenigziuts glimplagchende , „ gij zult misfehien eer bij de Geuzen in de Kerk moeten komen dan zij bij . u." — Zij : ,, Nog veel liever wilde ik mij „ met vier paarden laaten van één rukken , dan „ dat ik Geus zou worden." — Ik: ,, Waarom „ wilt gij niet veranderen ? en gij wilt anderen „ dwingen , om tot uwen Godsdienst over te „ gaan ; overtuig de Geuzen , dat uwe Religie „ beter dan de hunne is , en zij zullen de uwe ,, dan gaarne omhelzen, doch dit kunt gij niet, „ want waarlijk alles in uwen Godsdienst ftrijd „ tegen het gezond menfchenverfland." — Terftond kwam 'er Kilte, en ik ging heen, want ik F kon  ( 8a ) kon in znlk een haatlijk gezelfchap niet langer bhjven. - Hoe affchuvvlijk is niet een vromvliik wezen m welks hart wraaklust tegen anderen heerscht, zulk eene ontëert haare eigene Sexe, ja is een affchuw in de oogen van Hem, die gezegd heeft: Mtj komt de wraak toe! ik zal het ver gelden!! Al hadden de Hervormden in voorige tij. den, gehjk men voorgeeft, doch nog nooit beweezen heeft, de Roómfchen onderdrukt, geeft dit npn recht, om nu hunnen haat en wraakgierigheid zoo duidlijk aan den dag te leggen? _ 's Anderen dags 's morgens gi„g ft „aar Deume , doch eerst bragt ik mijne pistooleu in order , wijl bengt was, dat de weg, welken ik nu te wandelen had , niet zeer veilig was. Deeze weg is zeer eenzaam, en gaat door eene heide linea recta van Helmond naar even gemelde plaats De af Hand is twee «uren. Bijna op het midden van dien veg ftaat een allerellendigst hutjen, zijnde tevens een kroegjen; ik kocht hier een borrel (een dropjen, zegt men in de Majorij) , dit was nnj aangeraaden wijl de bewooners van hetzelve de eerhjkfte lu.den met weezen zouden, doch mij bcjegeule b,, deeze arme luiden, die mij vriendelijk behandelden, niets. — ft ging ^ gerust voord , vergenoegd en wel te vreden be reikte ik Deurne. 6 Mijn Vriend ! met een rein geweetcn , fchoon ons zelfs gevaaren omringen kunnen wij altijd vergenoegd zijn ! Op deezen eenzaamen weg herinnerde ik mij aan de volgende regelen van eenen mij onbekenden Dich- ter,  ( 83 ) ter , welke zoo geheel met mijn hart over één kwamen: „ Hier gaa ik veilig en vergeeten. „ Mijn' Godfpraak is een rein geweeten; „ 't Wil fpreeken, als ik vraagen wil, „ En vraag ik niet, dan zwijgt het (til — „ Het voed en laait me uit reiner bron, „ Dan zij, die van vertroosting reppen. Het kan voor mij een' hemel Scheppen, „ En fchijnt zoo zuiver als de Zon. 't is waan en veinzerij te boven „ 'k Zal u, ó mijn Geweeten! looven, „ En roemen uw' opregten vlijt, „ Omdat ge een Vriend der waarheid zijt." — Over Deurne , zijnde , zo ik wel heb, de geboorte-plaats van J. F. Martinet , zal ik U veel fchrijven kunnen, dat uwe aandacht niet onwaardig weezen zal. — Dit Dorp is zeer groot, en ftrekt zig ontzaglijk ver uit langs de grenzen van Opper-Gelderland, wordende van hetzelve gefcheiden door een moeras , hetwelk de Peel genoemd word , en van veelen voor de moerasfen der oude Menapïèrs word gehouden. De Peel dient, om uit dezelve Turf te graaven, die op veele plaatzen zeer goed, vooral in bijzondere ftreeken zoo hard als fteenkoolen, is. Dit moeras neemt zijn begin in het land van Ravenftein , en ftrekt zich , bij wijze van een bijna halven cirkel langs de grenzen der Majorij uit tot aan het Dorp Maarheeze , dus beF a vat  C «4 ) vat dit moeras veele uuren in zich. De Peel bettend ouhngs uit Bosfchen , gelijk men duidelijk kan bemerken uit den Turf, welke niets anders dan verrot hout is, ook vind men 'er nog veele boomen in die niet verteerd doch zeer hard zijnzij is denklijk ontflaan door eene Overftrooming ! verzeld van eenen fterken ftorm , die alles om ver fmeet , dewijl alle de boomen , die men 'er uitgraaft, West- en Oostwaards liggen ; dat dezelve door den Kimberfchen vloed veroorzaakt is fclnjnt mij een verdichtfel te weezen, doch het is al opmerklijk, dat deeze Peel, fchoon op het allerhoogfte der Majorij gelegen , een moeras is waardoor men niet kan gaan , veel min rijden als alleen over de, door dezelve aangelegde, wegen, of het moet zeer droog zijn ; wanneer men behoorlijke waterleidingen maakte , cn den Turf van vooren tot achter wel weggraafde, zou men hier met een tijd goede Bouw- en Weilanden kunnen knjgen, doch nu graaft men den Turf uit ronde Kuilen waarin altijd het water moet blijven Haan blijvende tusfchen beiden veel zitten, dat men 'er ncoit meer uit kan haaien. • P,,Eer uü]F,um Va" dk DorP vind me" eene Buurtfchap (hier zegt men een gehucht) de Z,/berg genoemd, omdat hier in aêloude tijden Sche jpen zouden gevaaren hebben , doch dit is ongelooflijk; de grond is hier bezaaid met keifteentjens waaronder zeer fraaie, zelfs doorfchijnend mar! mer , zijn. In deeze Buurtfchap vind men ook eenige Pottebakkerijen, en men bakt 'er ook dakpannen en vloerileencn , die men hier plavuizen noemt,  ( «5 ) noemt, de klei, hiertoe noodig , delft men hier uit den grond , en men vind 'er ook dat geele zand, dat zoo fterk verwt ; men gebruikt het, om de pannen, fchoon ik geloof, dat het 'er weinig toe doet, rooder te maaken, want de kunst, om dezelve blaauw te maaken verftaat men hier niet, fchoon zij zeer bekend en gemaklijk is. — — De Kerk van Deurne is een groot en fchoon gebouw, voorzien van eenen hoogen tooren, welke nog niet oud is , wijl hij voor eenige jaaren in het midden Van den winter door den blikfem wierd aangeftooken en af .rande, doch de Kerk ontkwam dit gevaar;' deeze tooren is reeds meer dan eenmaal door den blikfem getroffen. —-— Aan de Oostzijde van dit Dorp , vlak aan het einde , liggen twee Kasteelen , het nieuwe en het oude , thands het groot en klein Kasteel genoemd. — Zij liggen fchuins tegen eikanderen over, zijnde Hechts door de (Vraat van eikanderen verwijderd; een klein riviertjen uit de Peel voordkomende ftroomt 'er langs , en 'er dus niet tusfchen beiden door, gelijk zulks in de nieuwe Kaart van Verhees , welke ik voor weinige dagen eerst zag, zeer verkeerd word opgegeeven. Het klein Kasteel zou in oude tijden Hechts de poort geweest zijn van een zeer groot gebouw, het geen bij hetzelve gelegen heeft, doch waarvan geene overblijffelen meer te zien zijn. Gaarne fchreef ik U nog meer , doch ik durF niet langer wachten , Gij moet weeten , waar ik thands ben, anders wierd Gij zeker ongerust over mij, want de Postbode vertrekt zoo terftond. — F 3 Ver-  C se ) Verwacht binnen kort eenen grooteren brief, ea gebof dat * onveranderlijk voor U blijf, die ik altijd was, naamlijk uw getrouwe Vriend. TWAALFDE BRIEF. Lieve Vrie-nd! T Ik heb U in mijne voorige letteren Deurne leeren kennen ten opzigte van deszelfs merkwaardigheden nu moet ik U ook iets zeggen van deszelis bewooners , want dit behoort immers Z0° \~T, D°m bijSeI°0f en bittere onverdraagzaamheid heerscht hier zeer fterk, vooral is nit mm meer verbitterd tegen de Hervormden dan de Priester, zijnde een domme, bijgeloovige lom Pe kaerel, en wegens deezen zijnen bitteren haat is h,j door de geheele Majorij zeer berucht, zelfs veracht bij eenigen zijner Ambtgcnooten on andere Dorpen die meer verdraagzaam handelen dan hij. _ Deeze Priester wil volftrekt de Kerk der Hervormden hebben , fchoon de Roomfche Kerk voor een jaar zes zeven geheel vernieuwd en zeer fchoon ,s. Zijne gemeente heeft hij geheel en al op zijne zijde, wijl hij zich niet ontziet, om haar den t,jd te bepaalen , wanneer zij in gloria de eerfte plegtige Misfe in de groote Kerk zal vieren , en hij «en plegtig Te Detm zal laaten zin-  C 87 ) zingen ; doch tot nog toe is her dien (lommen bijgeloovigen Kerkbaas mislukt, nog, fchoon hij geweldig 'woelt, vloekt en fcheld (dit heb ik hem zeer fterk hooren doen) i heeft hij zijn oogmerk niet bereikt: echter heeft hij reeds veele ornamenten , bij voorbeeld : Predikftoel, altaaren, biegtftoelen en andere kostbaarheden in de uitgerooide Kloosters in Braband laaten koopen, en dezelve tegen wil en dank in de Kerk der Hervormden laaten plaatzen , dit doet hij alles maar op eigen gezag , wat dunkt U hiervan mijn Beste S 1 _ Ook heeft hij eenen (leen gekocht, welken de Apostel Petrus als een oorkusfen gebruikt heeft, die (leen, dit verzeker ik U, is wat waardig; vooral heeft hij als een groot heiligdom ook een mirakel-bed, dat wonderen doet, aldaar gekocht , doch welke wonderen het verricht, dit heb ik niet kunnen verneemen, en dit bed bewaart hij als een onfchatbaar heiligdom in zijn huis. — ó Welk eene domheid! welk een bijgeloof!! Doch het zij zoo het wil, dit bed zal in het vervolg zeker wonderen doen in de beurs van den Priester en van zijne Leeken , de eerfte zal 'er door gevuld en de andere 'er door geledigd worden , w*nt wie zal niet gaarne geld aan Heeroom geeven , als hij dit bed eens mag aanraaken of kusfen, want om 'er op te flaapen , dit zal niet moogen gefchieden. Te Deurne bevinden zich thands ook veele Nonnen uit een vernietigd Klooster, zij hebben aldaar een huis gehuurd, en houden eenen Pater bij zich; in één der vertrekken hebben zij , zegt men , eenen altaar en de F 4 Pa-  C 88 ) Pater verricht aldaar de Misfe. Ik heb ook hier en daar in de Majorij gevlugte Monniken en andere zoogenoemde Geestlijken in het openbaar zien bedelen, veelen houden zich aldaar op, wanten vergunt alles in de Majorij aan een Roómfchen Geestlijken, fchoon ftrijdig tegen voorige en ook tegenwoordige wetten, daar men integendeel eenen Hervormden naauwlijks eenen teug waters verent maar hem op allerlei wijze vervolgt, gelijk Gif reeds uit zoo veele iïaaltjcns gezien hebt, die ik U naar waarheid , doch nog veel verzacht , heb m:fZ"-r-0p — snelde plaats'heeft men meer dan eens den Hervormden in hunne Godsdienst oeffening trachten te Itooren, doorTe mden^ der klo ken en het begraaven der' dooden ja ook k,am 'er dikwijls eene groote menigte * de Kerk verwekte een ijslijk leven, zelfs ontzag men z,ch niet, om twist en kijverijën te veröorzaaken , enkel en alken , om den Geuzen hunne vereenng van het Opperwezen te verbitteren , en dit kwam nergens anders uit voord , dan dat het Volk met kon dulden , dat het de Kerk, welke hun volgends verzekering van hunnen Priester toekwam , niet fchielijk genoeg naar zijnen zin in zijne magt kon krijgen. Het is immers ook hard ffitjn Lieve Vriend! eene gewijde Kerk in het be-' zit van yerd.we Ketters te zien? niet waarVDeurne ,s altijd zeer bitter geweest tegen de Her vormden. In de voorige eeuw vermoorde men hier deneerflen Hervormden Schepen, enkel omdat hijGereformeerd was, gelijk zijn graffchrift op eenen zerk, voor het Choor i„ de Kerk gelegen , zeer dui-  ( 89 ) duidelijk aantoont. Ik heb dat graffchrift afgefchreeven, doch kan het thands onder mijne aantekeningen niet vinden, misl'chien heb ik het verboren, doch zo het mij in handen valt, zend ik het U bij eene andere gelegenheid. — Alle Roómfchen denken zoo , Geuzen zijn maar Ketters , dus mag men hen veilig van het leven berooven. Dat een Hervormde en Ketter dezelfde zijn, kunt Gij zien uit het Fransch Woordenboek van den Abt Danet, die het woord Huguenot overbrengt door Heretique, Cahmiste. De anderzints geleerde Jefuit , Petavius , noemt den Grooten Luther een' Opper ketter en den Vader der Opperketteren , andere Hervormers fielt hij ook op de Ketterlijst. Ik moet U ook nog eenen dommenbij- geloovigen trek der Roómfchen te Deurne, die alleen op onkunde zich grond , fchetzen. — Men ziet in de Peel, wijl zij een moeras is , en de moeraslucht zeer ligtlijk ontvlamt, dikwijls dwaallichten , hier Stalkaarfen .genoemd , deeze houd men voor ongedoopte kinderen en beklaagt altijd derzelver ongelukkig lot, wijl zij tot den jongften dag, omdat zij niet gedoopt zijn , omzwerven: ook ziet men 'er wel eens groote vuurklompen of pilaaren , uit eene phospborifche ftof beflaande , zweeven , deezen noemt men gloeiende mannen, men houdze voor verdoemde menfchen , die tot ftraf hunner misdaaden moeten omzwerven ; zij komen, zegt het bijgeloof, van het Kerkhof, doch zijn dan zwart of onzigtbaar, maar zoodra zij in de Peel zijn , moeten zij branden , wanneer men dezelve ziet, tekent men zich met een kruis, als F 5 een  door bet RoomfH, f , ' elke M|"W* «r. j . UJJöc'oor, hittere vervo o-ynrht ^dtr Ro^„ »- * SM - Droom vrÜ, «5 Menfchen - vriendl „m * vriend! om Roómfchen te vWandW " Dle dzepers op te fchrand'ren; " De domhcW te hervormen; * Vervolgzucht te beltonnen; «Droom vrij, hen te overtuigen; * ïenRoomfehegaatziJ„gang3gecnGcilskanhemoo.tfci!.gen>i he^W ^ °phie,d ' heb * ook eens thands £'SSTJT^ °°\het ^of zich ten tnr°on verheven. Men vind hier eenP Kape, d* „og 2eer onlangs door de Her ™d n gebruikt wierd, doch hun thands ontnomen"' en met recht, want wie zou eene heilige k"' voorheen vermarrl door een wonderdoendXLVrouwen-heel 1, i„ de bezitting van ^ !' ten, dit was eene Doodzonde. In oud tl den r ï-r een geloofwaardig mirakel!) de d een S h ^ Per, die op zee door eenen vlJeTenZl "' v "en wierd, aan deeze Lieve-Vrouw °Vei'om hier, indien * Ka-  ( 9i ) Kapel te [lichten; de ftorm bedaarde eindelijk, en dit was verricht door onze Lieve Vrouw te Ommelen. De Schipper hield woord — nu! dit behoorde zoo, want belofte maakt fchuld — en ülchte eene Kapel ter eere van dit wonder. Deeze gebeurenis wierd ook ter eeuwige gedachtenis aan de buitenzijde der Kapel afgefchilderd (men ziet 'er thands nog eenige trekken van), op dat ieder voorbijganger dit wonder zou verëeren. Het domme Volk zit hier thands geduurig voor die Kapel te knielen en te kruipen, prevelende intusfchen eenige Pater -nosters en ^vc?-Maria's. Dit wonder-verrichtend beeld zou in de allervroegfle tijden gerust hebben in of onder eenen grooten Lindenboom, die nog tusfchen Asten en Ommelen langs den weg ftaat , en hierdoor geheiligd is ; men bid ook dikwijls onder deezen boom , en kruipt 'er geduurig op de knieën rond, gelijk men duidelijk zien kan ; elke Roomfche , die deezen heiligen boom voorbij gaat, neemt zijnen hoed eerbiedig voor denzelven af. In Holland zijn wij zoo beleefd niet, om boomen te groeten. — Digt bij Asten in de Peel ontfpringt de rivier de Aa, die, na een groot deel der Majorij doorllroomt te hebben , zich in 'f Bosch met de Dommel veréénigt , en dan , onder den naam van dtDiezebï) Crevecoeur in de Maas valt. Van Deurne ging ik herwaards over Bakel, zijnde wel het hoogstgelegen Dorp van de geheele Majorij. Nergens vindt men dommer Inwooners dan hier, en zoo dom als zij zijn, zoo bijgeloovig en tevens ook zoo h'aatdraagend zijn zij te-  C 9a ) tegen de Hervormden. Nergens dm* „, zijn best, om van de Geuz n " n ■ " nen, en derhalven om WoT ÏfI fchen te maaken dan fc^ ^ dan ook nog al eens tólut ' , nu en in de RoomfcheTerk een ;Tn°g " Hervormden en rn ^ te VM eene» aen' en tQt rust van zijne ziel w;;i ha voorweinigejaaren, kort voor zijnen dood' ' J zeer hoogen ouderdom, de rZ?^ r' helsde; doch dit braden vznl^ LÏ™ °* deezen afgevallenen Geus is dun r ■ ? »ant zulk een gaat ^^-„r^ Hervonnde in de Matii n Tp" "* ^ 660 heeft omhelst, J £ffj^ geloof roemen, of hij deedt ^S f^? belang, en hoe opregt dan ^ k , , eige"" **' ■» -der ,igtlijPk it/re ^ men ook al hemel en aarde J fT' bWeegt hunne Kerk te JJ£7^*^™** dus weder een' brief, Wefte U We* Bi6t °Phou^' altijd aan U te" tn / onveranderlijk nw Vriend te blijven. 1^eÏ  ( 93 ) DERTIENDE BRI, EF. Waarde Vriend! Nu iets van Gemert, alhoewel het in den eigenlijken zin niet tot de Majorij behoort. — Gemert is eigenlijk eene vrije Rijks-heerlijkheid, waarvoorheen (thands is het in de magt der Franfchen) een Landcommandeur van de Duitfche Order het hoogst bewind bezat. - In het jaar 1662 wierd dit Dorp door Hun Hoog Mog. verkocht voor de fom van 40,000, mits dat de Landcommandeur den Hervormden eene Kerk enz. zou bezorgen, dat hij 'er een Predikant en Schoolmeester aan zou {tellen , doch dat dezelve door de Hoog Mog. zouden worden goedgekeurd; dat de Hervormden aldaar volle vrijheid van Godsdienst zouden.hebben; dat 'er geene Kloosters mogten weezen, en dat de Inwooners het recht van Appèl in 's Bosch hadden, zoo dat Gemert wel niet eigenlijk tot de Majorij hoort, doch de Hoog Mog. hadden 'er evenwel veelte zeggen. Wegens deeze overéénkomst hadden Roómfchen en Hervormden- hier de volle vrijheid , om elk in het zijne zijnen Godsdienst vrij en onverhinderd, zoo als hij goedvond, uit te oefténen. Nergens plagt de Roomfche Godsdienst met meer pracht en bijgelovigheid uitgeöeffend te worden dan hier, doch thands is dit wegens de Franfchen geheel veranderd, geen Godsdienst mag 'er meer op  C 94 ) op ftraat worden uitgeöeffend, of eenige plechtigheid vertoond, die daarop betrekking heeft - Laat ik U hier eens eene fchets geeven hoe het hier met den Roómfchen Godsdienst gelegen was : Overal zag men langs de ftraaten een beeld van eenen zoogenoemden Heiligen of een Kruis ftaan. De Pries ters gingen hier altijd in hunne Miskleederen over ftraat, als zij naar de Kerk of naar eenen zieken gmgen, met het Fenerabilem de hand, alles knielde voor dezelve. Op zommige dagen gefchieden Waards, of eigenlijk „aar de Lieve Vrouw van Haandel (Haandel is eene Buurtfchap van Gemert en het Maria-beeld aldaar weinig minder beroemd dan dat van Kevelaar of Scberpenbeuvel) Bedevaarten uit alle Dorpen van de Majorij, het Land van Ravenfiem, Opper - Gelderland, Kleefsland enz. 'er vloeiden dan eenige duizende menfchen naar toe zelfs heb ik 'er, toen ik voor eenige jaaren een Gedeelte der Majorij en ook Gemert zag, eene geheel» Bedevaart van Rotterdammers en ook andere Hollanders gevonden. Men hield 'er dan plegtige Omgangen ofProcesfien, doch die allergodlasterlijk en aklig om te zien waren. Zie hier mijn Vriend ! de wijze, hoe zich dezelve toedroegen. — Een man die een Kruis in de hand droeg ging vooraf, on! der het roepen van eenige woorden, die ik niet verftond, doch denklijk om de komst der Procesfie aantekondigen, de klokken wierden geluid, en ieder die in huis was, begaf zich op de ftraat; dan volgde den geheelen trein, beftaande uit eene groote menigte van mannen, vrouwen en kinderen, welke alle zongen of baden ter eere van Maria. Eente meis-  ( 95 ) meisjens droegen eene mand met bloemen, ftrooiënde dezelve over de ftraat voor de Procesfie heen. Hierop kwam een man bekleed met een Purper Kleed en eene Doorne Kroon, wiens gezigt, handen en beenen (hij ging barrevoets) met eene roode verw, als bloed, bellreeken waren; hij had een groot rood houten Kruis op zijnen fchouder, en fleepte hetzelve in eene houding van iemand, die zeer krom gaat en geduurig onder den last dreigt te bezwijken, van Haandel tot naar Gemert in de Kerk, hij verbeelde den perfoon van Jesus; eenige anderen, gewapend met fnaphaanen en fabels, waren de Krijgsknechten, en hadden hem aan een touw, om zijn midden gebonden, vast, trokken hem dan hier dan daar over de ftraat, floegen met fabels op het houten Kruis, het geen een' doffen doch akligen klank, wijl het hoi is, veroorzaakte, en fchreeuwden geduurig : voord! voord!! op fommige plaatzen viel hij neder, als of hij bezweek, en men liep dan uit een nabuurig huis met eenigen drank, om onzen Heer (dus drukte men zich uit") te laaven ; als hij nederviel knielden duizenden van menfchen voor hem neder. Achter den Kruislleeper volg 'e de Priester in zijn Misgewaad met de Ciborie of gewijde Ouwel, gaande onder een verhemelte, dat door vier perfoonen gedraagen word , en dan volgden andere Geestlijken ook in hunne Staatfie-kleederen. — Nooit heb ik eenen Omgang met meer afgrijzen befchouwt dan hier te Gemert, doch het was 'er dan zeer levendig en vrolijk, want op eene Bedevaart word alles gekocht en verkocht, het is dan  ( 9« ) dan als eene kermis; de huizen zijn alle verfierd «et volk,] men danst en fpringt 'er lustig, men zu.pt om te Scheuren, en ook pleegt men 'er veele flechtigheden. Welk een famenmengfel onder eikanderen! Bijgeloof, eerbied, Godsdienst, danzen, zuipen enz. De man, die het Kruis fleepte, moest, fehoon het een moeilijk werk is dit voorrecht nog wel van den Priester koopen , en geen wonder, want het geeft eene bijzondere eer heihgHeid en vergeeving van zonden. Bij het herdenken deezer bijgeloovige plegtigheden mag men wel met den Heidenfchen Dichter P£RSIU* uitroepen: O curvM in. urra, a„,W, tt coehftiu,* welken regel van PERSius ik dus zeef ichoon omfchreeven vinde: „ Verminde zielen! die u laag naar de aarde kromt, » En ledig zijt van 't goed, dat uit den hemel komt!!» Thands hebben deeze fchandelijke Omgangen geene plaats meer, wijl zij door de Franfchen yerbooden zijn, echter gaan nog veele Majorijënaars infhlte aldaar Bedevaart houden, dit, dunkt mij moest verhinderd worden , wijl hierdoor veel gelds uit het land word gebragt , veel tijds verkwist en het dom bijgeloof en haat 'er door word aangeftookt. Gemert is een zeer groot en fchoon Dorp, doch het heeft voor weinige jaaren zeer veel geleeden door  HEI3IO N D. tKaftecl en Kerk ie GEME1T.   C 97 ) door een' zwaarèn brand , alle huizen zijn nog niet weer opgebouwd. — 'Er ligt in het midden van het Dorp een zeer fchoon Kasteel, zijnde een prachtig gebouw. De groote Kerk behoort aan de Roómfchen, en de Hervormden , welke maar uit we'nig zielen beflaan, bezitten Hechts een klein Kerkjen, fa Kapel genoemd, zijnde in voorige tijden een Klooster geweest. Ook hier heeft het haatlijk bijgeloof getoond, hoe het gezind is; want de Roómfchen hebben alle de glazen in deeze Kapel ingefmeeten , en veröorzaaken dikwerf onder den Godsdienst der Hervormden (deeze word 'er flipt alle Zondagen in uitgeöeffènd) een verfchriklijk leven. Zoo onverdraagzaam als hier de Roómfchen zijn , zoo verdraagzaam zijn de Hervormden. Laat mij U hiervan een ftaaltjen , het geen waardig is , dat het der vergeetenheid ontrukt word, vernaaien: Een koopman uit Am* fteldam, zijnde een Doopsgezinde van belijdenis , houd zich hier thands wegens onpaslijkheid op , om zijne gezondheid wat te herftellen; hij woont altijd vlijt;g den Godsdienst der Hervormden bij : toen het Avondmaal bij dezelve gehouden wierd , wierd hij ook van een nabuurig Predikant , die hier den Predikdienst waarneemt (Gemert heeft thands zelf geen Hervormd Lceraar) aan de tafel genoodigd , en ontvong van denzeiven, als een broeder en medechristen, het brood en wijn. — Wat dunkt U hiervan ? Mag deeze daad, mijn Vriend I zoowel niet vereeuwigd .worG dena  C 9§ ) den, als de handelwijze der Hervormden en Doopsgezinden te Holwerd in Friesland, welke door ons, onder den titel van : Bijdrage tot de gefchtedenis der verdraagzaamheid in ons Vaderland, geleezen is in de Atgevu Vader!. Letteroef. voor 1794. De Hervormden in de Majorij bezitten zeer veel verdraagzaamheid jegens andere Proteftanten, zij befchouwcn dezelve als broeder*, die, fchoon zij in eenige ftukken verfchillen , nogthands in die groote zaak het eens zijn , om naamlijk God in geest en waarheid te dienen. — Onder de Inwooners van Gemert zijn veele armen , en men treft 'er zeer veele bedelaars aan, die eiken vreemdling, onder het bidden van hun Pater -noster en AveMaria, om een aalmoes aanfpreeken , geeft men hun wat, dan is hunne dankzegging deeze: God loont! — li zal wel voor u bidden , doch zoodra men hun den rug toegekeerd heeft, zijn zij hunne belofte vergeeten; geeft men aan eenen, fchielijk fteekt een rndere ook de han1 uit , om wat te hebben. — Op dit Dorp zijn veele Linnen -weeverijën. De Jnwooners zijn over het algemeen groote liefhebbers van jenever cn .bier; 's avonds vind men veele Hérbergen altijd vol Volks, die hier hun kannetjen bier ledigen; dit heeft overal in de Majorij pkats, waar veele Ambachtsluiden woonen. — In vr orige tijden waren de Roómfchen hier veel verdraagzaamer ómtréi t de Geuzen, dan tegenwoordig', en dit komt, omdat zij merken, dat de Hervormden hiex nog zoo vrij als van te voo.  C 99 3 vooren leeven , en dit had men niet gedacht; daarenboven moogen zij thands niets meer buitcii hunne Kerk, even zoo min als de Geuzen , verrichten, dit floot hun, want zij zijn niet gaarne Ketters gelijk gefield;'ja het is opmerklijk, gelijk ik reeds meer dan eens heb opgemerkt, dat de Roómfchen niet kunnen dulden, dat iemand daar vrijheid van Godsdienst geniet, waar zij denzelvcrt oeffenen, doch ais men met hun fpreekt, fchijr.eu zij vrij verdraagzaam , alhoewel huu hart geheel anders is , dit kan een oplettend toehoorer hunner redeneeringen zeer gema dijk opmaaken. — -— Voor het overige is Gemert geen onaangenaam Dorp voor eenen vreemdeling , om 'er zich eeni* gen tijd optchouden , want hij kan 'er zich nog al wel vermaaken, wijl men 'er aangenaame wandelwegen vind ; hij 'er veele nieuwspapieren kali kezen, en'er altijd, to hij zich met luidm.htige en weinig beduidende gefprekken kan vermaakens gezelfchappen kan aantreffen. — Ik heb LT ver* geeten te melden, dat hier ook eene Franfche en Latijnfche School is, op welke laatfle de jongelingen , die tot Priester fludeeren, in het Monniken»! latijn onderweezen worden; thands is dezelve geheel in verval. — Daar hebt Gij alles , wat ik XJ over dit Dorp kan zeggen, morgen vroeg verlaat ik hetzelve , en begeef mij naar. ... ja ! ik weet het zelf nog niet , doch zoodra ik ergens kom, waar ik eenen dag uitrust, Zult Gij wederom eenen brief, bet zij groot of klein , van mij ontvangen j intusfehen verzeker jk U * dat ik niet / G % op»  C xoo ) ophoude aan U en de Uwen geduurig te denken, en derhalven dat ik met alle recht mij noeme , geheel de Uwe. VEERTIENDE BRIEF» Hooggeschatte S ! D e Zon had gisteren morgen naauwlijks de Oos"terkim veriaaten, of ik zeide Gemert vaarwel. De weg,welken ik geheel alleen,onder het vormen van allerlei gedachten, wandelde, was eenzaam, geen levendig fchcpfel ontmoetede mij; de weg verveelde mij geweldig , te meer wijl ik niet wist (ik had geen plan gemaakt, om naar deeze of geene plaat* te gaan), waar ik belanden zoude. Eindelijk, na twee ui ren gewandeld te hebben , kwam ik te Erp; hier hield ik mijn morgen ontbijt , en vernam 'er niets als alleen , dat de Roómfchen ook hier de groote Kerk (zoo noemt men overal in de Majorij de Kerken der Hervormden) wilde hebben. Dit Dorp fcheen mij ook niet belangrijk genoeg, om 'er m'j lat.g optehouden , ik flapte dus, na ontbeeten te hebben, zachtkens voort naar VegcheL Deeze plaats beviel mij, want z:j is een uitmuntend, groot en fchoon Dorp; men heeft hetzelve, voor weinige jaaren, voorzien met eenen ftraat- weg  ( ioi ) weg en lantaarnen, zoo dat het eer een Vlek dan een Dorp gelijkt ; het pronkt met eene fchoone Kerk en mooie tooren , die nog nieuw is, zijnde de voorige door den blikfem afgebrand , ook is 'er een fraai Raadhuis. De rivier de Aa ftroomt zeer vermaaklijk langs dit Dorp , en de wandelwegen , die de korte tijd mij toeliet te bezigtigen, beviekn mij zeer wel. In dit Dorp wierd de bexoemde Ingenieur C. J. Krayexhof gebooren. Deeze kundige Man is zeer bekend door het aanleggen en voltooien van het Qanaal Imperiaal in Spanjen , zijnde , gelijk men weet, eene fchoone vaart ; niemand in Spanjen had kennis genoeg, om dezelve te delven, om te waterpasfen, fchutfluizen enz. te bouwen , deeze eer komt alleen toe aan een' Vaderlander ; ik vraagde hier naar deezen Man, doch niemand wist, wie hij geweest was of dat hij hier was gebooren, dit ergerde mij; doch de Majorij is het land niet, om kunde en verftand der vergeetenheid te ontrukken; ware hij Roomsch geweest , en had hij iets tot het bijgeloof toegebragt , of de dweepzucht aangevuurd , dan ware zijn naam zeker niet in vergeetenheid geraakt , doch fchoon Fegchel en de Majorij zulken grooten Man onwaardig was , de gefchiedenisfen hebben reeds zijnen naam vereeuwigd , en hij zal gewis, zoo lang het Canaal Imperiaal annwezig is, in Spanjen in geheugen blijven. — Na den middag ging ik naar Schijndel, en kwam 'er eerst tegen den avond aan , wijl ik van den regten weg wis afgedwaald ; ik was zeer vermoeid, en had dus G 3 geen*  ( 102 5 geen' lust, om iets te bczigtigen, maar ging vroeg naar bed, met voorneemen, om heden eens alles te bekijken, gelijk ik ook gedaan heb. — Sc'rijndsl is groot , fchoon en levendig, wijl 'er dagelijks veele karren en menfchen, die naar 's Bosch Wtlle'n, hier door gaan. De Kerk is een fraai geb.uw, en het Raadhuis, het geen nog nieuw is, is het prachtigfïe van de geheele Majorij. De Roomfche Kerk is groot cn zeer fchoon. Men ^ ind hier veel houtgewas en boomen , en ook fchoone landerijen, zoodat hierdoor de wandelingen niet onaangenaam , in tegendeel zeer vermaaklijk zijn; de Imvooners moeten zich hier fterk toeleggen , om het hout voord te kweeken , dewijl zij hetzelve zoo noodig hebben, om te branden, en ook omdat bier veele houten klompen of holsblokken gemaakt worden, die van 's Bosch met geheele fcheepsladingen naar Halland gevoerd worden, H>er woont thands ook de Roomfche Vicarius of Bisfchop der geheele Majorij, zijnde, zoo als ik hoor; een gefebikt Man, wien alle vervolgzucht tegen de Hervormden zeer mishaagt, want hij beeft zelfs ook verbooden , om op zommige plaatzen , waar men de Kerken met geweld ingenomen heeft, 'er Misfe in te leezen, fchoon dit over het algemeen niet word opgevolgd; hij draagt hier den naam van zijn'Hoogwaardjgen.—» Schijndel mag zich beroemen op de geboorte van Jan van A^istft. ; Bij was een boerenzoon uit dit Dorp , die uit vrees voor ftraf, omdat hij het paard van gijnen Vader kreupel had gerceden, zig weg begaf, ein=  ( 1^3 ) éinctelijk te Amjleldam dienst nam als jongen op een Oorlogfchip , waarop hij zich zóó braaf gedroeg, dat hij daarna één der beste Kapitei ns onder den grooten M. de Ruiter wierd. D't geval leest Gij ómftandig in Martinet's ver'éétiigd Nederland. Ik was zeer nieuwsgierig , om zijn graffchrift , door den Vader der Ncderlandfche DicMèrs, Vondel, vervaardigd, te leczen, en ik vond boven zijn graf in de Kerk, op eenen blaau#en zerk, dit tienregelig vers: Hier rust de eer der Amfelheeren, D'e Turken men, en ook'den Zweed i Hielp met kracht de Puiten keeren, En GuSTAVUS Zeemagt fleet. Tromp de hand hoed tweepaar dagce, In den /lag met Brittenland Zwaar gewond, maar nooit verflaageo Stierf voor de eer van *f Vaderland. Loof dien vroomen Zee - befchermer! Schrijf zij» naam in duurzaam marmer! Ik was ook zeer begeerig, om zijne ouderlijke wooning, waarop hij de bezemen, ten teken, dat hij de Zee gezuiverd had , plaatfte , met eene foort van eerbied te befchouwen , doch niemand wist mij zulks, fchoon Map..tinet zegt, dat 'er dat huis nog ftaat, te berichten; ik zag hier dus weder bewaarheid: De Majorijënaars zijn niet berekend , om deugd , braafheid en dapperheid in hun geheugen te vereeuwigen. Dit ftond mij, ge' . ' G 4 : lijk  C 104 ) lijk Gij mijn Vriend! ligtlijk begrijpen kunt, zeer tegen de borst. — Morgen gaa ik zeer vroeg, want ik zal dan eenen langen weg af te leggen hebben, naar Tilburg, daar denk ik mij eenigen tijd op te houden, en de andere daarbij gelegene Dorpen ook eens te bezoeken. Ik zend deezen brief morgen, dan gaat 'er van hier een Bode op 's Bosch, weg, om U te berichten waar ik thands ben , waar ik blijf, en waar Gij mij das befchrijven kunt. — Vaarwel, mijn Geliefde! en denk nu en dan eens aan uwen wandelenden V R I E N Do VIJFTIENDE BRIEF. Waarde Vriend! T X oen ik SchlfnM verliet was het een uitmuntende fchoone dag, om te wandelen. Het was niet zeer warm , en vooral in den vroegen morgenftond niet, want het waaide een koel windjen, en het aardrijk was bedekt met eenen Herken daauw, welken eenen zeer aangenaamen geur verfpreide ; ik vermoeide mij nu veel minder, dan wanneer het heel heet geweest ware. Het eerfle Dorp, dat ik bereikte, was Bok/lel, doch ik hield inij hier thands niet langer op , dan om mij een weinig te verfrisfchen, want ik gedacht nog aan het  ( 105 ) het begin mijner reize , toen men mij hier zoo ijslijk door nutlcoze vraagen verveelde. Vervolgcnds wandelde ik al verder voord naar Oosterwijk, zijnde een aanzienlijk Vlek, naar het welk een gedeelte der Majorij bet Kwartier van Oosterwij k genoemd word. Hier at ik mijn middagmaal, Hiep 'er e_n weinig, om wat uit te rusten, en kwam met het ondergaan der Zon te Tilburg. — Onderweg , tusfchen Bolftel en Oosterwijk wierd ik door eenen man achterhaald, met wien ik het volgend gefprek hield; Hij. Gij fchijnt hier wel vreemd te zijn (jk vraagde hem naar den regten weg). Ik. Ja ! dit is zoo ! Hij. Wie zijt gij dan, en waar komt gij van daan? Ik. Dit zeg ik noch aan u noch aan iemand an "ers. Hij. Ut denk toch niet , dat gij een Hechte mensch zijt, en dat gij het daarom niet zeggen wilt. Ik. Wat dit aanbelangt — Neen ! maar ik vertrouw hier de menfchen niet. Hij. De menfchen zijn hier heel goed, en doen niemand kwaad , of het moest een Geus zijn , als men die eens kan betrekken, daar is niets aan gelegen. Ik. Zijn die dan ook geen menfchen, of beledigen zij iemand? HïJ, Neen dat niet! maar het zijn Ketters, G 5 die  C ïoS ) die geene Religie hebben, en die men daarom niet behoeft te ontzien, want aan eenen Ketter is toch niets gelegen; zij zijn toch allemaal verdoemd. Ik. Dit laatfle is wel ongelukkig voor hun. Maar moest men hen dan niet liever, wijl deKetters na dit leven verdoemd zijn, beklaagen, en hun dit leven zoo aangenaam maaken als men kon, in plaats van hen te haatcn. God zelf verdraagt de Geuzen, en Hij geeft hun zoo wel alles in dit leven , als aan de Pvoomfchen , Hij maakt dus geen onderfchcid , en waarom zouden wij het dan doen? Maar waarom zijn zij verdoemd ? — Hij. Dit zegt onze Pastoor. — De Geuzen zijn geen Christen -menfchen; zij bielden onzen Lieven Heer, of onze Lieve Vrouw, of de Heiligen niet aan; zij zeggen dat onze Religie maar aaperij is (God vergeef mij de zonden); zij zijn nog erger dan de Duivel (God bewaar ons en alle Christen - menfchen voor hem), want die heeft nog fchrik voor het teken van het H. Kruis, en xvij kunnen 'er hem meê verjaagen , maar eenen Geus of Ketter niet. Ik. Dan zijn zij veel verftandiger dan de Duivel , en ook zoo bang niet, om dat zij 'er niets om geeven. Hij. Ja! ja!! Ik wou rnaar , dat wij alle Geuzen hier kwijt waren, en dit wenfehen wij allemaal ; men heeft ons dit wel wijs gemaakt, doch zij zijn nog niet weg; als de Franfchen maar Katholijk geweest waren, wij zouden ze dan wel weg  C 107 } weg gckrcegcn hebben, maai/ die waren ook wel meer dan half Ceus. Ik. Gij dacht dan , dat de Geuzen zouden weggejaagd zijn, als de Franfchen kwamen. Hij. Ja Zeker wel! want hadden wij geweeten, dat die verdoemde Ketters niet weggejaagd zouden zijn geworden, en dat wij zoo veel moeite om de groote Kerk hadden moeten doen , of dat wij geene Procesfien hadden moogen houden , dan zouden wij Katholijken niet om de Franfchen verlangd hebben , zij hadden dan wel weg moogen blijven. — Dit gefprek begon mij te verveelen, wijl ik een afkeer gevoelde van zulk eenen bitteren Gods-, dienst-haat, als deezen man bezielde; ik geliet mij dus, om van hem ontflagen te zijn , als of ik zeer vermoeid was, en ging, even of ik wat uitrusten wilde, onder eenen boom zitten; hij ging heenen , en ik fchreef terftond dit gefprek op , om het, zoo veel mooglijk , U woordenlijk toe te zenden. Hoe is het mooglijk , dat men zulke beginfelen eenen m.nsch kan infeherpen, dat men dus denken kan : ,, Een mensch is na dit levert „ ongelukkig, dus mag men hem ook in dit le« „ ven ongelukkig maaken." — Eergisteren kwam ik hier. — Ik heb Tilburg al eens doorgeloopen. Dit Dorp is het grootfte van de geheele Majorij, en ook dén der grootften van onze geheele Republiek; hetzelve is als eene Stad aangelegd , in het midden ligt een groot Markt'  C 108 ) Marktplein, ook vind men 'er eene fchoone Kerk en een fraai Kasteel. De ftraaten zijn belegd met keifleenen. — Ti/burg draagt grooten roem 'er cp , dat voor eenige jaaren één van deszelfs Inboorlingen , als Primus van de Leuvenfche Akadenue alhier wierd ingehaald , deeze plegtigheid gelchiede met allen pracht cn luister , hij wierd bijna als eenen hafvëii God , als een mensch , ver boven an'eren vooral in kunde uitmuntende, vereerd ; zijne inhaaling wierd bijna op dezelve wijze verricht, als men leest, dat de oude Redenrijkers hunne intogten in de een of andere Stad hielden; men maakte bij die gelegenheid ellendige rijmen, vooral jaarfchriften , want deeze zijn de geliefkoosde rijmen der Brabanders. — Zie hier één der besten , die ik 'er van gevonden heb, en dan kunt Gij over de anderen ligtlijk oordeelen, hoe fchoon zij geweest zijn: eCCe t Is Voorzeker en geVVIs Dat Van gILs prIMUs Is. Wat dunkt U van dit vers ? men lapte 'er een latijnsch woord bij, om toch het zoo geliefd jaartal te kunnen vinden. — Hier weeft men , even als te Ge/dorp, veele wolle lakenen, welke Weverijen hier de hoofdfabriek uitmaaken; de lakèn.e»» die men hier vervaardigd , zijn zeer fchoon, en 'er worden duizende ellen van verkocht onder den naam van Leidfche , fchoon zij Lelden nooit gezien hebben. — Het is tijd , dat ik mij naar bed begeef, want het is reeds laat, dus laat ik dee-  OOST EB.WIJK. T ILBU B. G o   ( 109 ) deezen liggen , om morgen hem verder te voltooien, of zoodra ik tijd heb. Vervolg. Hoe meer ik Tilburg befchouw , hoe meer ik de-zelfs Inwooners op den keper bezie (ik ben nu al eenige dagen hier geweest , en heb mij toegelegd, om ten deezen opzigte hunne denkwijze te doorgronden), hoe fterker ik in het gevoelen verfterkt word, dat de eigcnfchappen der Roómfchen zoo hier , als op andere plaatzen der Majorij, zi;n: Domheid, dweepzucht, bijgeloof en onverdraagzaamheid. De haat der Roómfchen tegen de Proteftanten is overal geweldig fterk, fchoon de laatflen den eerden, vooral in deeze dagen , niet het minst ongelijk aandoen , zoo dat men den Roómfchen in de Majorij wel deeze fchoone regels van den braaven Gellert (want al hun haat komt uit verfchil van Godsdienfdge gevoelens voord) mogt voordellen, als hij dus zegt: Gij! die den Christen fmaad ! enz. doch ik wilde dit dan op deeze wijze veranderd hebben: Gij, die den Geus verfmnad! weet gij iets in zijn leere, „ 't Geen met de reden ftrijd, cn God niet ftrekt tot eere? Verdient die leer uw' haat, verdient ze uw' fchimp en fpotf „ Toon ons volmaakter heil en een' volmaakter God „ Dan ons de Schrift doet zien: kom toon ons fchooner pligten; „ Meer aandrang, om ons fteeds naar Gods berel te rigten; „ Meer deugd tot zeü'beitier en nut van 't algemeen." — Men,  C no ) Wen heeft hier te Tilburg voor eenigen tijd eene Latijnfche School opgerigt, op welke ook alles, wat ik van de Helmondfche School gezegd heb, toepashjkis; dus kunt Gij begrijpen, welk fchoon en verheven Latijn 'er in geleerd word. _ Onze Latijnfche Schooien hadden , over het algemeen wel wat verbetering noodig, doch zulk Hecht Latijn als 'er in de Roomfche Schooien geleerd word , dit gaat alle verbeelding te boven. Mij dunkt , behoudens beter, oordeel, dat men den lust tot keren wat meer op onze Schooien moest trachten optewekken, en dit kon, dunkt mij best gefchieden , als bevallige en voor de jeugd -efdnkte historietjens, aardige en fncdige gezeg deus enz. uit de beste Schrijvers wierden opgezameld, en men die der jeugd in handen gaf, om overtezetten , op dezelfde wijze moest men haar ook de regels keren, in kort: het geheele onderwijs moest meer de jeugd vermaaken , en meer naar derzelver vatbaarheid ingerigt worden. Dunkt U dit ook niet? Lieve Vriend! — Ik zal deezen brief voor het tegenwoordige niet verder uitrekken, maar wil alles fpaaren, tor dat ik hier weder kom, want morgen of overmorgen ben ik voorneemens, om eens eenen grooten uitftap te doen, en dan eenige nabij cn verder afleggende Do-pen te bekijken, als ik dan weder hier kom, zal mijn ! tijd , dien ik voor mijne reize bepaald had , wel bijna ten einde weezen , ik kom dan denklijk fchielijk weêr bij U , want hier verlang ik reeds zeer fterk naar , intusfchen hoop ik , bij mijne terugkomst op deeze plaats, eenen brief van U te  ( III ) te vinden, die mij verzekert, dat Cij cn de Uwen nog welvaart , en ook dat Gij mij niet vergeet, maar dat Gij bij aanhoudendheid voer,1 gaat met te denken aan uwen rekenden en wandelenden V r i e n d. P. S. Gelieft mij, zo Gij nog het een of ander, aangaande de Majorij of derzelver Inwooners, te vraagen hebt, ten eerden zulks te melden, opdat ik gelegenheid kan-zoeken, om, zo mij iets, dat Gij mij vraagt, onbekend is, 'er bij den een' of andereu deskundigen nader onderrigt over te vraagen. ZESTIENDE BRIEF. Zeer Geachte Vriend! Ik ben, na eenige dagen ömwandelens, eindelijk weêr hier aangekomen. — Zoodra ik mijne Herberg binnen trad , vraagde ik naar eenen brief voor mij , de waard overhandigde mij terftond uwen laatften. Ik was zeer blijde, dat dezelve mij uwen welfland , als ook die van uwe braave Echtgenoote cn lieve Kinderen verzekerde , ik zag 'er uit, dat doch eer ik denzelven beantwoord , wil ik eerst U mijne verdere reize , fchoon zij niets belangrijks oplevert, vertellen. —— Van  ( na ) Van Tilburg ging ik over Goirli, hier gewoonlijk Gooi genoemd, naaf Hilvarenbeek. Dit Dorp is zeer fchoon bebouwd, en gansch niet onaartig, wijl de huizen rondom een groot vierkant Plein zijn geitgen ; het pronkt met eene fchoone Kerk en fchoonen tooren , welke met een Klokkcnfpel voorzien Is, dit is al iets, waarop mijne aandacht viel , dewijl ik mij niet kan herinneren, dat 'er ergens een Dorp is , het geen een Klokkenfpel bezit. Tc Hilvarenbeek wierd de geleerde J. Goropius geboren. Denklijk ontleend dit Dorp zijnen naam van een aartig beckjcn of riviertjen , het welk 'er langs ftroomt, en de Hilver of Huiver genoemd word. — Van hier wandelde ik over Laage Miirde naar het fchoone Dorp Bladel, niet ver van de Brabandfche grenzen gelegen. Dit Dorp zou, volgends onzen Martinet, het oude Bladellc zijn, het geen door Keizer Karel den Eenvoudigen, in de tiende eeuw aan Dirk, Graaf van Holland, wierd gefchonken. — In de Rijinchronijk van Melis Stoke leest men ook: Cbegeven in ons tieren saer debte boniert en daer naer Driwerf twinticb en drie mede, Tote Bladele tere flede, Dat een Dorp is ende fo beet, Heghen dagbe, als ment weet, Voor middc zomer jinte Jans deci, Als Jint gbeboernesfe lach. Doch  C 113 ) Doch de kundige Huydecoper wil hier niet het Dorp Bladel in de Majorij, maar eene zekere Bladoldi villa in het land van Beauvais verdaan hebben, fla mijn Vriend! eens zijne aantekeningen over het eerde boek van Stoke op, en zie dan, wie gelijk heeft, want ik zal dit verfchil niet be- flisfehen. Bladel verlaatcnde , wandelde ik eenige kleine en ellendige Dorpjens door, waar ik mij , wijl ik 'er niet merkwaardigs aantrof, niet ophield, want deeze drcek is de dorde en armde itreek , ten minden zoo kwam het mij voor, van de geheele Majorij ; eindelijk , na deeze aklige plaatsjens doorgewandeld te hebben (ik zal U derzelver naamen niet noemen , Gij zoudt 'er toch niets aan hebben) , kwam ik te Oorfchot. Hier vertoonde zich een geheel ander tooneel. Een prachtig Dorp het welk zeer uitgedrekt is, overal beplant met allerlei foort van boomen en houtgewas, en dus zeer fchoone Wandeldrccven opleverende. Het praalt met eene der fchoonde Kerken in de Majorij, en de tooren is de hoogde, fchoon hij zonder fpits is , die men in de Majorij aantreft , in de fchoonheid van bouworde wijkt hij ook voor weinigen. Het Kasteel van dit Dorp ligt zeer vermaaklijk bij het riviertjen de Beerfe. Men vind 'er ook eene Kapel, welke men thands gebruikt, om op de Marktdagen 'er de boter in te weegen. De wandelingen , die ik hier deed , bevielen mij uitmuntend, gaarne zou ik hier langer gebleeven hebben, dan een dag of twee, om eens alles naauwkeurig te befchouwen , doch ik kon niet, deels — wijl de tijd, die ik aan mijne U rei-  ( "4 ) reize kon beiteeden, begint op te korten; deels — wijl mij ook hier de haat, dweepzucht en bijgeloovige grillen , welke ik hier zien en hooien moest, geweldig verveelden. — Ik ging derhalven, na mij hier een dag of twee opgehouden te hebben, over het Dorp Moergeftel weêr naar het aanzienlijk Tilburg. De weg, welken ik te wandelen had , was vrij eenzaam ; Hechts een enkel Man van Oorfchot, welke naar Moergeftel ging , ging denzelfden weg , dien ik betrad , ik &fpr&ak met hem, en wende ons gefprek juist op die zaaken, welke ik gaarne wilde weeten , hij voldeed gedeeltelijk aan mijne nieuwsgierigheid, om naamlijk veele zaaken , het bijgeloof betreffende , mij te zeggen; zommige zaaken kwamen mij zeer befpctlijk, anderen weder zeer ongegrond voor, doch overal liet hij zijnen haat tegen de Proteftanten , als hij maar eenige gelegenheid meende te hebben, doorblinken. Mij ontmoetede derhalven niets op deeze wandeling van Tilburg en te rug, dat veel voor U opleverde , als alleen, dat ik overal blijken van het domfte bijgeloof, en van verfoeiëlijke ontevredenheid , omdat men in zijne meening bedroogen was , aantrof; want had de wensch der Majorijënaars zijne vervulling nu federt een jaar of drie gekreegen, nergens zou dan de Roomfche Godsdienst met meer pracht uitgeöeffend zijn geworden dan onder hen; ja dan waren reeds alle Proteftanten in de Majorij uitgerooid; hun naam was dan reeds lang van de aarde verdelgd, zelfs was 'er dan reeds het ijslijkst anathema uitgefproken over hem, die onderftaait durf-  C "5 ) durfde , om den naam van Geus uit te fpre«ken. Laat mij nu uwen brief, en de vraagen in denzelven vervat, zoo goed als ik kan, beantwoorden; ik heb op alle Dorpen, waar ik geweest ben, zoo veel mooglijk, de denk- en levenswijze der Majorijënaars naargefpoord. - Over het algemeen is de kost en drank der Inwooners zeer fober , doch niet uit verkiezing maar uit noodzaaklijkheid, want hun ontbreekt en het vermogen en ook de kunde, om hunnen kost we! te bereiden , de gewoone fpijze zijn Aardappelen. Hunne veelvuldige Vastendagen maaken, dat zij weinig vleesch of fpek kunnen eeten, en geld om boter tf koopen bezitten zij niet , zij eeten dus de Aardappelen gewoonlijk met een weinig lampolie; thands echter vergunt de Vicarius aan hun, wijl alles zoo duur is, om in den veertigdaagfchen vasten voor Paafchen vleesch en vet te moogen eeten ; doch 'er zijn veele fijnen onder dezelve, die van deeze vergunning geen gebruik willen maaken , om den H. Vasten niet te breeken. — Onder de Majorijënaars heeft zeer veel morsfigheid plaats, en het verfchil is hier, omtrent de zindelijkheid, met Holland grooter dan dag en nacht; ik ben in veele huizen , vooral bij boeren , geweest, waar ik op geenen ftoel durfde gaan zitten; het is wonder, dat deeze morsfige levenswijze niet meer ziektens veroorzaakt ; doch de gezonde lucht , en misfehien ook de magere doch gezonde fpijs , brengen veel toe, om de gezondheid te bewaaren. — Wat zal jk U, mijn Vriend J zeggen omtrent de HuwelijH a ken,  C 116 ) ken , waaromtrent Gij mij eenige vraagen voorftelt? Meestal gronden zij zich hier op het geld ; ieder ziet uit naar eene Vrouw , die iets bezit en die goed werken kan voor het overige komt deugd en verftand 'er weinig in aanmerking, zoodat men deeze versién van Pieter Langendyk wel op de Majorijënaars mag toepasfen : „ Men mint om 't goud, 't geld is de liefde alleen. „ Men acht verftand, noch aangenaame zeden, „ Men vraagt naar kunst, noch öelheid van 't gemoed*; „ Maar naar 't genot van fchatten, geld en goed." Hier van is het ook, dat men geene waare huwelijks-liefde tusfchen Man en Vrouw aantreft; zij befchouwen eikanderen altijd geheel onvcrfchillig, want zoodra het Huwelijk voltrokken is, dan neemt ook de liefde een einde, zoodat men op de Bewooners der Majorij dit volgende wel mag toepasfen ; On illt, qtie Caniaur Kt dure qiïun jvur Dans lt mariage. Een boer in de Majorij heeft in het gemeen meer overig voor zfjn Paard dan voor zijne Vrouw: zoo ras het eerde ongedeld is , dan loopt hij te post naar den Paarden-Doftor; doch word zijne Vrouw ziek, die zal van zelfs wel beter worden. Ik vraagde aan eenen boer, wat hij wel het liefst wilde misftn zijne Vrouw of zijn Paard, en ik kreeg  C **l ) kreeg ten antwoord : Mijn Heer ! een Paard kost zoo veel geld! ik kon dus zijne denkwijze gemaklijk raaden, fchoon hij veel werk van zijne Vrouw fcheen te maaken. — Ja ! het is zoo , als Gij mij vraagt omtrent de Schoolmeesters. Men heeft 'er eenigen afgezet, doch niet omdat zij iets misdreeven hadden, of omdat zij niet kundig genoeg waren, fchoon 'er zeker wel onder zijn, die kundiger behoorden te wcezen , doch eenig en alleen, om eenen Roómfchen te hebben, die de kinderen in Roomfche boeken, gelijk op zommige Dorpen gefchied, zoude onderwijzen, en op deeze wijze kunnen de Proteftanten hunne kinderen niet wel School zenden. Onder de nieuw aangeftelde Roomfche Schoolmeesters zijn ellendige breekebeenen. — Met medelijden moet een Proteflant hier zijne Geloofsgenooten, fchoon over het algemeen braave luiden, befchouwen. Op veele plaatzen zijn zij hunne Kerken kwijt, en moeten nu hunnen Godsdienst in eene kamer bij hunnen Leeraar verrichten, dus dat Gij hen te recht beklaagt , mijn Beste l en wat zal 'er van die ongelukkige Leeraars der Hervormden in de Majorij worden V Hebben zij geen geld , geloof vinden zij niet , en misfehien worden veelen (want men wil hun ook de huizen ontneemen) met Vrouw en Kinderen op ftraat gezet. Mijn hart krimpt weg van weedom, als ik alles overdenk, wat een Proteflant in de Majorij te lijden heeft, en misfehien nog zal moeten lijden, en wel van zulken, die zich ook Christenen noemen, dan — laat mij verder voordgaan , en U, terwijl ik met een H 3 bloe-  ( "8 ) bloedend hart een billijken traan aan die arme, vervolgde , gehaatte en gevloekte luiden toewij, verder fchrijven, om daardoor mijne treurigheid, die mij op deeze gedachte aangreepeenigzints te verdrijven. — Gij vraagt mij ook: „ Is het een „ algemeene ftelregel der Roómfchen in de Majorij : „ eenen Ketter behoeft men geen geloof te hou„ den, en al doet men eenen valfchen eed in be„ trekking tot eenen Geus , doet dit wel iets ,, af?" Ik antwoord : ja ! want dit brengt hunnen Godsdienst mede , ook heeft een Priester de magt, om hen van eenen valfchen eed te bevrijden ; ik zou ten minften , in zaaken van gewigt tusfchen eenen Roómfchen en Hervormden in de Majorij , eenen Roómfchen getuigen altijd voor partijdig houden, ja! wanneer het op eenen eed aankomt, dan heeft het een Geus altijd verloeren, als naamlijk de Roomfche zweert; Volgends den kundigen Ra bene r is een eed bij veelen niets anders, dan een Compliment, dat zij Gode maaken , doch bij eenen Roómfchen is een eed een middel, om alles juist naar zijnen zin te kunnen k»ijgen. — Hier hebt Gij , mijn Vriend! Uwe vraagen beantwoord. Nu zou ik U nog wel het een en ander over eenige gebruiken , en bijgelovigheden der Majorijënaars kunnen melden, doch dit wil ik liever fpaaren voor mijnen volgenden brief, die denklijk de laatile weezen zal welken Gij van mij uit Tilburg, zelfs uit de Majorij, ontvangen zult , want ik hoop binnen kort dit land, het geen Gij zeer juist noemt: een Baijert van verwarring — een middenpunt aller ver-  ( H9 ) vervolgingen, en een warnest van bijgeloovigheden, te verhaten. — Nog éénen brief behalven deezen zult Gij van mij ontvangen , en dan volg' ik denzelven zeer fpoedig , om U en de Uwen weder te omhelzen; ik verheng mij reeds in het voor mij ftreelend vooruitzigt , dat ik binnen weinige dagen den Vriend van mijn hart zal weder zien , en noem mij in die zekere verwachting uw' beftendigen en onveranderlijken Vriend. "ZEVENTIENDE BRIEF. Hartlijk Geliefde S. ! „ INfog één brief — zeide ik in mijnen voor„ gaanden — en dan hoop ik U fpoedig weder „ te zien." Hier is hij. Als Gij denzei» ven ontvangt , ben ik reeds op de reize naar U toe. Ik moet U in deezen nog eenige ge- woontens en bijgeloovigheden der Roómfchen (alles wat ik U gefchreeven heb, heeft zijne betrekking alleen op dezelve) in de Majorij fchetzen , en dan zal ik met een vrolijk hart zeggen: Adieu Majorij! — Als iets bijzonders kan ik U melden, dat de runderpest , waardoor Holland en andere Provinciën zoo dikwerf en fterk geteisterd is , bijna nooit in de Majorij geheerscht heeft, en als zij 'er al eens enkel gekomen is , woede zij 'er H 4 zeer  ( 120 ) zeer weinig. Ik geloof, dat men dit vooral hcbbe toetefchrijven hieraan , omdat men de Beesten 's nachts en ook op liet heetfte van den dag altijd op den ftal houd: zij zijn dus bevrijd voor de brandende hitte der Zonftraalen , welke een Beest zeker eenigzints moeten verzwakken, en ook voor de koude des nachts , en vooral ook voor de kwaa.le dampen en nevels welke des nachts vallen , en die dan door de Beesten in het open Veld worden ingeademd, of, op het gras gevallen zijnde, mede worden opgegeetcn. Men weet ook, dat befmetlijke ziektens , zelfs onder de menfchen 's nachts zich het meest verfpreiden. Zou dit dus niet een nader onderzoek van deskundigen waardig zijn, en zou, door het naarvolgen deezer gewoonte, niet veel kunnen worden toegebragt , tot het beteugelen van de ijslijke runderpest, wanneer wij (het geen de Goede Hemel verhoede) eens door die ftraf overvallen wierden. Hetzelfde heeft hier ook plaats met de Schaapen, welke hier ook minder dan in Holland aan ziektens onderworpen zijn. Op elk Dorp is het <_éns kermis in het jaar, en dan is alles (ik heb hier en daar eene Majorijfchen Boeren-kermis bijgewoond) in beweeging en vrolijk. Men zit dan geheele dagen in de Herberg, en drinkt om te bersten. De ongetrouwden, zoo Mannen als Vrouwen, danzen dan op het geluid van eene Fiöol , welke op eene rampzalige wijs gefpeeld word; het danzen is jammerhartig. Men zingt dan ook dikwerf met eene dronken keel , doch dit geluid is om raaeend te worden. Ik heb in  ( 121 ) in de ganfche Majorij, waar ik geweest ben, nog bijna niemand gevonden , die goed zingt, de Majorijënaars fchijnen hier voor niet berekend te weezen. In de Herbergen vrijt men dan ook, om te fcheuren, doch dit gaat dikwerf met eenen dronken kop, en dus al vrij flordig, ik zal hier geen ander woord gebruiken, genoeg. — Gij begrijpt mij wel. _ Men fthiet dan bij zulk eene gelegenheid ook naar eenen houten vogel of papegaai, op eenen hoogen ftaak (men noemt dien hier eenen Schutsboom) , en hij, die hem 'er affchiet is Koning, en word, ten teken zijner waardigheid, met eene menigte zilveren Schilden of Plaaten , omhangen. Zijne Boeren-majefteit moet dan, voor deeze eer, ook eene Plaat , met zijnen naam gegraveerd, 'er ten gefchenke aanhangen. — Bijna elke Roomfche, het zij Man of Vrouw, behoort onder een foort van Genootfchap, aan den eenen of anderen Heiligen toegewijd, en hij is hierdoor verpligt, om op eenen bepaalden dag, ééns in het jaar , een geheel uur lang , vooral , ais het gefchieden kan, in de Kerk te bidden ter eere van dien Heiligen, uur en dag is bepaald, en moet ook ftipt worden waargenomen, gelijk ik gezien heb, uit een gedrukt blaadjen papier, waarin alles , wat hij doen moet, en alle de nuttigheid, die hier uit voordvloeit, word opgegeeven; in zulk een blaadjen word den naam van den perfoon ingevuld, en het word, ten teken van echtheid door den Priester ondertekend. Dit is iets, dat bijna aan niemand der Hervormden, die over H 5 den  C iaa ) den Roómfchen Godsdienst gefchreeven hebben . bekend rs ten minden heb ik het nog bij geen eenen Schrijver aangetroffen. Fan Emdkk , die nog onlangs over de Gezindheden in on* Vaderand fchreef, wist 'er ook niets van, anders had «ij het zeker wel opgegeeven. Op de muurén der meeste huizen ziet men groote witte Kmisfen met kalk gewk ^ oo], wd ^ men kleine houten kruisjens boven op de daken, opdat de huizen dus voor den duivel en alle kwaad zouden beveiligd zijn. Elk Vrouwsperfoon draagt ook een gouden of zilveren Kruis aan den hals ; dit ftrekt deels ten fieraad, deels ten bewaarmiddel tegen tooverij, bezweeringen enz., en dus komf dit zeer wel over één met de Przbia der oude Romeinen ik heb ook dikwerf bij mij zeiven moeten lagchen , als ik zag, dat zij nooit een fluk van een nieuw brood affneeden , of zij fchrijven met het mes een kruis op hetzelve, denkhjk om het brood te zegenen, alles moet gekruist en gezegend worden , zal het goed weezen , het groot^li5 d£eZen °PZigte onbefchriJflyk Het bijgeloof en fchrïk voor fpooken, hekzen weerwolven, toverijen enz. enz. is ontzaglijk fterk in de Majorij, 'er is geen een Dorp, of 'er vertoont zich, volgends het voorgeeven der Invvooners, het een of ander fpook, het geen men over het algemeen eenen grauwe! noemt; maar vooral is het bijgeloof der Roómfchen onuitfpreeklijk groot omtrent Kerkhoven; zij zullen nimmer 's avonds1  ( "3 ) 's avonds over een Kerkhof gaan , ten zij in de allergrootfte noodzaaklijkheid, en dan nog tekenen zij zich van te voorcn met het teken des kruis ; want hier is het , dat de geesten en fpooken , vooral 's nachts om twaalf uuren , vrij hof houden. Wat men hier tegen inbrengt, niets kan hen van deeze dwaasheid te rug brengen. — Als men denkt , dat een zieken fterven zal , roept men alle de nabuuren te famen , om eenen Roozenkrans, dat is eenige Pater-Kosters en AveMaria's voor den zieltoogenden lijder te bidden, is dit verrigt, dan gaat ieder weêr naar huis, onder het fterven geeft men hem eene gewijde brandende kaars in de hand, dit bevordert eenen zachten dood; zoodra hij geftorven is, fluit men de vengfters digt, zet eene brandende Lamp bij het Lijk, en men waakt 's nachts bij het zelve; ook bid men dan voor de rust der ziel van den Overleedenen. Men luid ook terftond over eenen dooden , zoodra hij geftorven is , dit verdrijft den duivel , en de geenen , die dit hooren , kunnen dan voor de ziel van den geftorvenen bidden; bij de begraaving legt men de lijken altijd oost en west in het graf; ftopt het graf digt; maakt drie kruisfen in het zand op het graf; en dit verricht zijnde, gaat de ganfche lijkftaatfie eenige reizen al biddende rondom het graf, en als men heen gaat, buigt men zich een weinig voor hetzelve. — Wanneer 'er in de Majorij minder bijgeloof en meer verdraagzaamheid , minder dweepzucht en meer fchranderheid, minder haat en meer liefde je-  C 12+ ) jegens anders denkende GodsdienfHge Gezindten heerschte onder de Roómfchen, dan zou dat land zeer aangenaam zijn, om te bewoonen, doch dit alles maakt het leven aan eenen Proteflant hier geweldig bitter. Doch hoe zal men alle die bijgeloovigheden, dien haat, en dweepzucht uitrooien ? dit is hier de groote vraag. Mij dunkt (dan ik geef het alleen als eene be- fchouwing op en niet als iets zekers) , dat men hier zeer veel toe zou kunnen bijdraagen, als men het bijgeloof trachtede te verminderen ; als men omtrent de Kerken andere fchikkingen had gemaakt, en men ieder in het gerust bezit der zijnen had gelaaten; of ook als men thands gelaste, dat alle Heiligen , als tegen de gelijkheid ftrijdende , uit de Kerken moesten worden weg gedaan: want als men zerken, waarop niets anders dan de naam des Overleedenen ftond , uit de Kerken heeft gefmeeten, gelijk zulks op fommige plaatzen gefchièd is , als ftrijdig zijnde tegen de gclijkheid&, doch eigenlijk omdat zij aan Hervormden toebehoorden, dan mogen 'er ook geene beelden van Heiligen , want zij waren toch ook maar menfchen, in pronken, veel minder aangebeden worden. De Majorij levert fchoone gezigten op , en de tekenpen zou hier veel werk kunnen vinden , wanneer men dezelve (zoo als ik U thands eenige tekeningen zende) in plaat wilde brengen. Eenige weinige Kerken en Kasteden heb ik in plaat gezien, doch die zijn niet te vergelijken bij de gezigten, die' de Dorpen, voorjil de Natuur opleveren. — Ein-  ( 125 ) Eindelijk geef ik U hier nog eenige weinige eude woorden, die in de Majorij in gebruik zijn: gaderen , vergaderen : hoeven , behoeven : goor, moerasfig : fchoer , regenbui: door, gek: weet, kennis , weetenfchap : wareit , waarheid : licht, misfehien: infteeker, oorblaazer: doe, toen: deder, deed 'er: broed, broedfel. Denklijk worden in deeze ftreeken nog veele andere oude woorden gebruikt , welken mij of ontdacht zijn , of die ik niet heb opgemerkt. Hier hebt Gij nu, Lieve Vriend! mijnen laatften brief. Ik heb gedeeltelijk mijne reize met gejioegen , doch nog meer met verdriet volbragt. Ik beklaag in mijn hart de Proteftanten, vooral hunne Leeraars , die zich hier bevinden. Ik betreur met een bloedend hart het bijgeloof, den haat, de dweepzucht, de onkunde der Majorijënaars , en wensch. niets vuuriger, dan dat eens de waare verlichting hen alle mooge beftraalen , dat liefde en verdraagzaamheid hen mooge bezielen. — Ik heb U alles naar waarheid , doch zoo onpartijdig opgegeeven , als mij moog1'jk was, en nogthands zult Gij in mijne brieven zaaken hebben aangetroffen, welke eiken andereu lezer als fcherp, als partijzuchtig zouden toefchijnen, doch Gij kent mijn hart ; Gij weet, hoe zeer het voor alle partijzucht gruwt, doch dat ik tevens, als Vriend der waarheid, geene llechtigheden voor U konde noch wilde verbergen. Hoe gaarne zoude ik U een gunftig tafereel aangaande de Majorijënaars ontworpen hebben, doch de  ( 126 ) de waarheid verbood mij dit. Betreur dan met mij die ongelukkige Inwooners, en vooral de Hervormden onder hen, dit is alles wat wij 'er thands aan doen kunnen. - Als wij elkander ipreeken, zal ik U over het een en ander iets meer zeggen 20 de tijd en mijne bezigheden, die reeds op mij wachten , zulks toelaaten , anders fchrijf ik U dezelve in ledige oogenblikken, die mij van mijnen tijd overfchietcn Binnen ee„ , ' Vier hoop ik U te zien. Overmorgen wandel ik van hier over Udenhout en Hehoirt naar 's Bosch om mij dan 's anderen dags fcheep te begeeven' is mij den wind dan gunftig, dan ben ik fchie-' lijk by U. O ! hoe verlang ik reeds naar het oogenbhk, om U mijn Vriend ! weder aan miin hart te drukken; ik tel reeds de uuren, die mij na zulk eene lange afweezendheid, weder bii U zullen brengen. Als Gij deezen ontvangt, hoop ik niet ver meer van U af te zijn, en hij zal U verzekeren, dat Gij binnen kort een' kus der heihgfte vriendfchap zult ontvangen van uwen onveranderlijken en getrouwen Vriend. ACHT-  C i»7 ) ACHTTIENDE BRIEF. Allerbeste Vriend! .Ach! hoe zeer ben ik in mijne verwachting ten leur gefield, mijn Vriend! ik meende heden mijne reize naar '*Bosch voord te zetten, om dan morgen van daar ten fchepe naar U heen te reizen , doch kort , nadat ik mijnen voorigen aan U had weggezonden, wierd ik onpaslijk; dit wierd misfehien veroorzaakt, omdat ik mij, op mijne wandeling naar Hilvarenbeek enz. , wat al te fterk vermoeid had; ik kreeg nog denzelfden avond eéne fterke koorts verzeld met hevige hoofdpijn, welke mij den geheelen nacht bijbleef, zoodat ik 'er zeer door verzwakt wierd. — Ik zit deezen, want ik ben nog niets beter, dan dat mij dé koorts thands verhaten heeft, in mijn bed te fchrijven. Stel U intusfehen gerust; mijne ziekte is, of 'er zouden onvoorziene toevallen bij moeten komen , naar alle waarfchijnlijkheid niet doodlijk, doch zo ik mij erger begin te gevoelen , zal ik U terftond fchrijven of laaten fchrijven — denk ondertusfchen: geene tijding, goede tijding. — Ik zal mij heden ftil in het bed houden, en dus de les van den grooten Celsus , die wij reeds, als kinderen in onze Sijntaxis leerden , opvolgen , en zien of ftilte en rust mij weder op de been kunnen brengen , hij immers zegt:  C 128 ) Multi tntrgni morbi cttrantur abftintntia et quiet*. Ik moet eindigen, want alles fchemert mij reeds voor de oogen. — Zend mij ten eerften een klein Wisfeltjen, want zoo ik nog eenige dagen hier moet blijven , zal het weinige geld , dat ik nog overig heb , fchielijk gevloogen zijn. — Ik ben, enz. NEGENTIENDE BRIEF. Waards te S ! Cjod lof! ik ben weder veel beter,rmijn Lieve Vriend! dan ik geweest ben; ik voel mijne krachten, fchoon met langzaame treden , te rug keeren , doch ik kan thands , bij tusfchenpoozen , leezen, aan U denken, en aan U fchrijven. — Ik wierd , nadat ik mijn laatfte brief jen aan U had afgezonden, veel erger; mijne ziekte vermeerderde — de koorts hervaucdc ,&ii_h fterker en — ik had altoos geene gedachte , om U aan deeze zijde van het graf weder te zien, want alles fcheen mij eenen nabijzijnden dood aan te kondigen. Dan — ik beefde niet voor den dood — ó neen! Ik heb mij altijd met de gedachten des doods zoeken gemeenzaam te maaken , cn hierdoor kwam hij mij minder aklig voor, doch hard, zeer hard viel het mij, dat ik, zo ik fterven moest, den jong-  ( 129 ) jongften affclieidsgroct niet op uwe lippen kohdê drukken, ik trooste mij echter, dat de dood ons niet eeuwig zoude fcheiden. — „ De dood ," dacht ik met E. M. Post in het Land, „ De -„ dood kan Vrienden fcheiden , maar de Vriend» ,, fchap zelf duurt tot in het ander leven." — En ik herinnerde mij deeze' fchoone regels uit dè voortreflijke Ode van R. Feith over de Vriend* fchap: „ Vriendfchap, die den dood doorwaad, „ Kafl zich, fchoon 't Heelal' vergaat, „ Veilig achten — „ Vriendfchap, aan de DeugU gepaardj •„ Kan, op 't rookend puin der aörd, „ Ed'ler waereld wachten." « ,, Sterf ik," dus redende ik hij mij zelveii. 5, Sterf ik , en zie ik hier mijnen Vriend niet ,, weder, eens toch zullen wij eikanderen weder* >, zien, want „ De eigen hand, die hier mijn hart ., Hem wiT"ill> "rpiied en fmart, „ Drukt Hem weder ~■„ De eigén lippen van 't gevoel i, Aêmcn, voor Gods rechtefftoel, „ Vriendfchap even teder." -* Eer ik verder fchrijf, wil ik U het Graffchrift, dat ik te Deurne affchreef, doch niet weder kon-> de vinden , gelijk ik U reeds gemeld heb , en l dal  ( 13° ) dat gemaakt is op den eerden Hervormden Schepen, die aldaar, om den Godsdienst,in den avond verraderlijk wierd doodgefchooten, gelijk blijkt uit het onderftaand vers , dat hij met een roer (een Majorijsch woord betekenende een fnaphami) wierd gewond, letterlijk opgeeven , zoo als ik hetzelve op eenen blaauwen zerk, liggende voor het Choor in de Kerk , las. . Ik had hetzelve in mijne Adverfcnia gelegd , en dewijl ik dezelve thands , om den tijd te korten, van vooren tot achter eens weêr doorblader en herlees, vond ik hetzelve, tot mijne groote blijdfchap weder. — Hier is het: Om trovbijt voor Godts moordt, om iver voor bet recht, Zijn lagen onder -weg aen Jacop Govrts geieebt, Als bij vijt Jijn beroep quant in den avoent ftont; F.tn maorder met een roer hem doodelijck beeft gewonde. Ter eeren Jij gbedaebt den naam van defen Man, Die om Gcdts vioort in 't recht de doot af ■wacbven kan. Het randfehrift om den zerk is het volgende: Hier licht begraven Jacop Govrts van der Horst, in fijn der tijt Schepen der Heerlijchijt Deurne en desfelfs Dinghbanck , die op den 28 Mij in den Heere is ontflapen 1670. Het verwondert mij, dat men deezen zerk, gelijk men op veele plaatzen met de zerken gedaan heeft, niet uit de Kerk heeft gefmeeten, te meer wijl deeze zerk ten getuigen ftrekt, dat de haat der Roómfchen tegen dt Hervormden reeds in de voo-  C 131 } voorige eeuw zoo wel woede als tegenwoordig. — Laat mij de pen nederleggen , want ik voel, dat ik duizelig begin te worden. Morgen fchrijf ik verder. Vervolg. Heden morgen wierd mij uw antwoord met het ingeflboten Wisfeltjen overhandigd. — Hartlijk dank voor de bezorging. — Stel U gerust, want zoo fchielijk als mij de ziekte overviel, even zoo fchielijk herflel ik, en als het zoo voordgaat, ben ik binnen weinige dagen weer bij U. — Ik ging deezen namiddag een weinig wandelen , om eens versfche lucht in te ademen , doch wijl ik vermoeid wierd, ging ik wat onder eenen boom zitten rusten , hier kwam een redelijk bejaard Man voorbij, die mij aanfprak, en mij vraagde, wat ik daar maakte, ik zeide hem, dat ik niet wel was geweest, en mijne krachten thands nog niet terug gekreegen hebbende , hier wat moest zitten rusten. — Hij fcheen eene fijne Roomschgezinde te weezen, en het volgend gefprek viel, zoo veel ik mij kan herinneren, tusfchen ons beiden voor: Hij. Waart Gij niet bang, dat gij fterven zoudt? want de dood is toch ijslijk. Ik. Neen! want de dood is niet verfchriklijk, als alleen voor hem, die zich hier aan veele flechtigheden heeft fchuldig gemaakt , en die op geen heter leven te wachten heeft. Hij. Dat is alles wel; maar dacht Gij dan niet aan de miferiën van het Vagevuur? I 3 Ik.  C l& ) Ik. Ik ken geen Vagevuur, en al ware 'er hetzelve , wat zoude het dan nog zijn, want men word toch eens uit hetzelve verlost. Hij. Ik merk wel, dat gij ook een ongeloovige Ketter zijt, want de Geuzen gelooven 'er niet aan, omdat het niet in hunnen valfchen Bijbel ftaat; zij zullen het wel zien, als zij verdoemd zijn, na dit leven. Ik. Ik heb U nog niet gezegd, of ik Geus of Paapsch ben. — Maar is het Vagevuur zoo erg? Hij. Ja ! de pijn van het Vagevuur is erger dan de pijn der Hel, want de Zielen worden in hetzelve gebraaden; in den olie gekookt; in Hukken gehouwen; van Serpenten, Slangen en Padden verfcheurd, en nog op veelerhande wijzen gemartelarizeerd. Ik. Maar hoe weet gij dit? hebt Gij het gezien , dat de Zielen ligchaamen hebben ? Hij. Zeker zijn zij ligchaamlijk , en ik weet alles uit een Boek, dat ik heb , en de Troost der Zielen in het Vagevuur hiet. — Doch gij zult het niet gelooven, want ik weet zeker, dat gij ook al een verdoemde Geus zijt. — Goeden dag! — Hij ging heenen , en liet mij, vol medelijden over zijne bijgeloovige domheid en haat, ernftig bij mij zeiven alles nadenken. — „ Ach ! hoe „ veel domheid" zeide ik in mijzelven — „ hoe „ veel haat! <— hoe is de eenvouwige Godsdienst „ van Jesus misvormd!! — Ach! wanneer zul„ len domheid, haat en bijgeloof hier vernietigd „ wor-  c i33 ) ,, worden ?! " Welk recht had deeze Man , om mij te verdoemen? — Waarom wierd hij boos op mij ? Ik had hem niet beledigd, maar ik verfcheelde van hem in denkbeelden omtrent den Godsdienst, en dit alleen was genoeg.— Ik moet hier, als in het voorbijgaan, bijvoegen, dat het zoo even gemeld Boek: de Troost der Zielen enz. een lhikjen is , dat men voelen en tasten kan , en fchoon het de alleröngerijmdiTc dingen bevat , nog veel dwaazer dan de befchrijving, die de oude Heidenen van den Tartarus gaven, zoo is het echter van de zoogenoemde Roomfche Geestlijkhcid goedgekeurd , en bijna ieder Roomschgezinde in de Majorij bezit 'er een exemplaar van, het geen hij heiliger dan het Euangelium gelooft. — O Temporal O Mores!! Tweede Vervolg. Dewijl ik deezen brief niet voor morgen kan wegzenden , zoo wil ik U , mijn Lieve Vriend 1 nog het een en ander fchrijven, en U nog eenige bijgeloovige denkbeelden, die hier onder het Volk heerfchen, met eenige weinige ruwe trekken fchetzen; ik kan U verzekeren, dat ik in de fchets, die ik U van dezelve zal geeven, even weinig van de waarheid afwijke, als ik in mijne voorige brieven gedaan heb; dan zou ik U misleiden, en nimmer zou mijn hart mij vrij laaten van het knaagend zelfsverwijt , dat ik mijnen Vriend bedroogen had. Alle Roomschgezinden in de Majorij verzekeren I 3 ftel-  C 134 ) Heilig, dat hunne Priesters de magt bezitten, om, zo 'er ergens brand ontftaat, den wind van (treek te doen veranderen, en dus de vlam naar zulken kant te doen overflaan , waar men wil, en waar zij het minde fchade kan doen, of andere huizen kan aanfteekcn, dit noemen zij: den wind verzetten. — Ook kennen zij hunnen Priesteren het vermogen toe, om iemand , die hen wilde aanranden , vast en- onbeweeglijk op ééne plaats , als een beeld , te doen blijven liaan, zoo lang als het hun goeddunkt, dit noemt men: ft ijf maaken; hiervan heb ik veele gevalletjens hooren verhaalen , die men bij kris en kras bezwoer, dat zij echte waarheid waren. — Nog fchrijft men denzelven de magt toe, om iemand, wien zij will n, onkwetsbaar te maaken, en dit word van hun beflempeld met den naam van: hard maaken. Met een woord: de magt der Priesters is, volgends de gedachten der Roomfche Majorijënaars, niets minder dan de Almagt. Ik gaf aan eenen Roómfchen hieromtrent mijn ongeloof te kennen, doch hij zeide: „ Zou een gewijde ,, Priester, die uit eenen ouwel eenen Christus ,, kan Scheppen , ook deeze dingen niet kunnen ,, doen? wat is meer, naar uwe gedachte? " De fabel van den onfterflijken Jood (men noemt hem in de Majorij den wandelenden Jood) word hier ook nog, als een Huk dat onfeilbaar zeker is, den Volke in de hand geflopt, en hetzelve neemt deeze leugen, als eene gewisfe waarheid, greerfg aan. Voor weinige jaaren zou hij zelfs , gelijk men mij verhaalde, in deeze Landftreek gezien zijn. —  C i35 ) zijn. _ Ik heb hier een klein Boekjen gezien , waarin men zijn geheel leven belchrijft; hij word in hetzelve Ahasuërus, zijnde een Schoenmaker van handwerk, genoemd. Bij andere Schrijvers draagt hij, gelijk Gij weet, den naam van Josepii of Kartaphilus , ook wel dien van Johannes Buttadeus. Dan genoeg! ik wil deezen Wandelaar maar laaten wandelen door de domme hersfenen der ligtgeloovige bijgeloovige Roomfche Majorijënaars. De haat , dien de Roómfchen den Hervormden toedraagen , grond zich niet alleen op de domheid, bijgeloof en dweeperij, welke geweldig fterk zijn in de Majorij, gelijk Gij uit mijne brieven gezien hebt , maar hij word ook nog daarenboven zeer fterk aangevuurd door de zoogenoemde Martelaars-boeken, welken men hier en daar aantreft.— Ik heb 'er gezien , waarin men de ijslijkfte martelingen door de Geuzen den Katholijken aangedaan , fchoon alles niet anders dan enkele leugens , die men voelen en tasten kon , waren, op eene önbefchaamde wijze niet alleen befchreef, maar ook dezelve in bijgevoegde plaaten • zóó wreed afbeelde , dat men 'er medelijden mede moest hebben op de enkele befchouwing derzelve., wanneer zij waare gebeurenisfen afmaalden. Hoe kan het dus anders , of het dom bijgeloof, dat alles voor goede munt aanneemt, wanneer het maar te Antwerpen of op eene andere Roomfche plaats gedrukt is , moet door zulke leugenachtige fchriften geweldig tot haat tegen de Proteftanten I 4 op-  ( 15« ) opgewonden worden , wijl men aan dezelve or,r, menschtheden tóefchrijft, waarvoor, zelf' een Nero zou gegruwd hebben; even hierdoor is het ook, dat een. Roomfche geene pijnigingen , geene verVolgingen voor eenen Geus te wreed acht, om naamlijk aan hem betaald te zetten, wat zijne voorouders (zoo als men zeker gelooft) aan de Waare Katholijken gedaan hebben. Men mag du* Wel van hunnen ingekankerden haat zeggen met Jeremias de Decker , ah hij van Rome's ouden ijver zingt: p Waar vind men zoo onmenfchelijke ftukken, „ Zoo woest en onbefcheid, „ Daar bijgéloovigheid „ Des menfchen hart niet toe en kan verrokken?" Of men zou deezen laatflen regel wel op deeze wijze moogen leezen, als men den vervolgzieken haat der Roomfche Majorij-bewooners in aanmerking neemt; „ De Roómfchen in dat Land niet toe weet te verrukken." Men fpreekt hier thands ook fterk over de Vaar. ten, die 'er door de Majorij zullen gemaakt worden , doch men voegt 'er tevens bij, dat 'er geen één Landmeeter is in die Landftreek, welke genoegzaame kunde bezit , vooral om behoorlijk te waterpasfen, cn dus om aantetoonen, waar langs men de Rivieren, die tot Vaarten zouden gemaakt worden , het best, het kortst en het min kost- baay-st  ( 137 ) baarst zou kunnen verleggen. —- Veelen zien 'er niet veel nut in voor het algemeen, fchoon anderen 'er hoog van opgeeven. Nog eene derde foort redent 'er op dusdaanige wijze over: „ Vaarten „ zijn goed in een Land, waar vlijt, naarstigheid „ en lust tot verbeteringen woonen, en waar men „ gaarne oude vooröordeelen vaarwel zegt , om iets beters aantcneemen, doch dit — heeft dit „ in de Majorij wel plaats. Onze Vaders, Groot,, vaders. Over*grootvaders en Over-over-groot„ vaders hebben den kost gehad zonder de Vaar„ ten, waartoe hebben wij dezelve dan noodig? — „ Als men Vaarten delft, of de Rivieren eenen ?, anderen loop doet neemen , zullen veele bij,, zonderc perfoonen 'er door lijden , welker lan„ derijën 'er door verërgerd , of ook wel geheel „ zullen weggegraaven worden. — Mag men al„ gemeen nut doen , zonder hetwelk onze voor„ ouders beftaan hebben , als 'er bijzondere per- „ föonen door lijden of door arm worden?" Op deeze wijze denkt men 'er over, doch het ftaat niet aan mij , om deeze redenecringen der Majorijënaars te beöordeelen, maar mij dunkt, dat wel ingerigte Vaarten , die niet een bijzonder gedeelte, maar een geheel diftrict doorfnijden, altijd veel voordeel kunnen geeven , mits dat het Volk van zulk een Land voor verbetering vatbaar is en dezelve gaarne wil gebruiken , maar — hoe opus, hic lahorl Morgen nadenmiddag , zoo ik mij zóó wel bevind , als tegenwoordig, vertrek ik met den PostI 5 wft.  C 138 > wagen (deeze rijd viermaal in de week van ys Bosch naar Breda en ook weder te rug, en neemt altijd zijnen weg over Tilburg) naar *ƒ Bosch, want ik durf het, omdat ik nog niet volkomen herfteld ben, niet ondernecmcn, om den wog op mijn aangebooren rijdtuig afteleggen; ik ben dan, zo 'er geene verhindering voorvalt, morgen avond in de evengemelde Stad, en gaa dan overmorgen ten fchepe naai- U toe, want in die Stad verveelt het mij geweldig; ik blijf 'er niet langer, dan noodzaaklijk voor mij is ; en kon ik eer vertrekken , eer zeker verliet ik dan ook eene Stad, waar zoo wel domheid , bijgeloof en vervolgzucht op den throon is , als buiten op het Land. ik zend deezen brief, zoo als hij is, terftond weg, Gij zult hem denkiijk fchielijk ontvangen; hij zal U niet alleen de verzekering geeven, dat ik weder ten naasten bij herfteld ben , maar ook , dat ik binnen drie of vier dagen , zoo weg , weder en wind mij dient , en dus alles naar mijne vuurige wenfehen uitvalt , bij TJ zal vveezen. Gij kunt U niet voordellen , hoe fterk ik verlang , om dit Land te verhaten, maar vooral om U weder te zien, en U te verzekeren: dat mijne reize en mijne lange omwandeling ondereen dom, dweepachtig , bijgeloovig en onverdraagzaam Volk geene de minde verandering gemaakt heeft in de beftendige vriendfchap van uwen ^veranderlijken Vriend. TWIN-  C 139 ) TWINTIGSTE BRIEF. Geachte Vriend! TTocn ik, na het volbrengen mijner Majorijfche reize bij U was , en ik , na zulk eene lange afweezigheid , weder het genoegen had , om mij met mijnen Vriend te onderhouden , fpraken wij flechts ter loops over het Staatkundige in de Majorij , wijl mijne tegenwoordigheid volftrckt ten mijnent verëischt wierd; ik beloofde U tevens bij mijn aftchéid , dat ik na niet lange dagen bij U zoude weder komen , en dan eenigen tijd bij U zoude doorbrengen , om alles eens te bepraaten. —■ Dan — mijn afweezen heeft veele zaaken doen ftilftaan , en mijne bezigheden zijn hierdoor zóó vermenigvuldigd , dat ik geen enkelen dag van huis kan. Ik wil U derhalven alles in de weinige ledige oogenblikken , die mij overig zijn , fchrijven, en TJ in deezen brief alles melden, wat ik 'er van weet, doch eerst wil ik uwe vraagen, die Gij aan mij deed , zoo ver ik mij dezelve kan herinneren , beantwoorden. — Gij vraagde mij: 1. „Is het wel verftandig geweest , dat de „ Majorij zich als eene Provincie opwierp , en „ dat zij niet alles van den tijd afwachte?" De Majorij fchijnt niet berekend te weezen voor eene  C 140 ) eene Provincie, wijl zij natuurlijk meer moest opbrengen als Provincie , dan als een Generaliteit*-land , zoo als men het plagt te noemen , want zij is geen Land, dat zwaare belastingen kan draagen , en altijd heeft zij geklaagd, dat zij te veel moest opbrengen. 2. ,, Hoe is men op dat denkbeeld geko„ men ? " —. Eenige luiden , die even zoo weinig wisten van Regeeren, van 's lands Historiën, enz. als eene Koe van fkflraan eeten , gelijk men in de Majorij zegt, wierpen zich op als Volksvertegenwoordigers, namen hunne zitting te Tilburg , gaven daar wetten, en het Volk was dwaas genoeg, verbeeldende zich het nu gewonnen te hebben, (want eene Provincie te zijn, klinkt mooi; om dezelve als zijne Regeerers te erkennen. Hadden die luiden zich toegelegd , om de misbruiken, waarvan zij zoo hoog opgaven, weg te neemen; of om knevelaarijën , waarover zij/als zij bij het Volk waren , zoo fterk fchreeuwden, weg te ruimen waren dan hunne poogingen niet lofwaardig geweest —? . 3. ,, Zijn de Majorijënaars wel gefchikt, om „ hunne eigene Vertegenwoordigers of Regeerers tc „ kiezen ? " Op dit ftuk kan ik veel antwoorden , want ik heb dit ftuk naauwkeurig onderzocht. — Neen! zij zijn 'er niet toe gefchikt, want de verëischtens , waarop zij alleen zien , zijn de volgende: dat iemand die verkoozen word, wel moet kunnen zwetzen, en eene groote opgaave doen van de onderdrukkingen , in voorige tijden  C 141 ) den ondergaan — dat bij veel praat van Verbeteringen, die 'er komen zullen, en die hij zeker zou ten uitvoer brengen , als hij eens in de Regeering was — dat hij , en dit moet geenzints uit het oog verlooren worden , bitter en onvervalscht Roomsch is. Deeze zijn de drie voornaame vereischtens. Hier van komt het ook , dat men in het begin gekoozen heeft Schoenlappers, Koekebakkers , Zadelmaakers. Boeren, Priesters en Docters, welker eerften zeker niets wisten wat Regeeren was; en welker twee laatften, behalven veele bijgeloovigheden cn bitterheid , geene de minfte kunde altoos bezaten , dan om de Mis te leezen en wat te kwakzalveren. —■ — Ook komt bij de ftemming veele keukelaarij ter pasfe* want veele ja zelfs de meeste Majorijënaars kunnen leezen noch fchrijven, een ander, die fchrijven kan, fchrijft dus de meeste flembriefjens, en zet 'er op die hij wil; heeft men nu zulk eenen op de hand , die fchrijven kan, dan heeft men veel gewonnen, ja! men is altijd zeker, dat men zal gekoozen worden ; men weet ook altijd van te vooren bijna met zekerheid te zeggen, wie Vertegenwoordiger worden zal. — 4. „Is men in de Majorij thands te vreden ? "— Neen ! alles is , naar veeier gedachten verkeerd uitgevallen. Zie hier wat men zich had voorge- fteld. Men zou geene of weinig lasten be- taalen. — Men zou de groote Kerken (dit is een voornaam artikel) bezitten , zonder 'er iets voor te geeven. —— Men zou de Geuzen kwijt raa-  ( ) raaken, geen déne zou 'cr meer in de Majorij over moogen blijven. Men zou alle Geuze Ambtenaars afzetten en oprechte Katholijken aanflellen. — Men zou den Roómfchen Godsdienst in alle zijne koleurcn moogen uitöeffenen, want een Land, door Ketters (Geuzen) bewoond, kan nimmer gelukkig zijn. Alles valt dus tegen de verkeerde denkbeelden, die men zich gevormd had, int. _ Vraagt men iemand, hoe het thands gaat, dan is terftond zijn anLwouia . „ noc zou het gaan? het is neg niets beter dan van te vooren, wij moeten nog net even veel betaalen." Hier ziet Gij uwe vraagen, die Gij mij deed, Oen minden zoo veel ik mij kan herinneren) beantwoord , nu wil ik 'er nog het een en ander bijvoegen. In dc Majorij zou veel te verbeteren vallen, als men alles op de regte wijze aanlegde. — Men Icon belastingen , die drukkend en onbillijk zijn affchaffen en anderen, minder nadeelig voor het gemeen, indeden, bijvoorbeeld: bijna ieder een moet betaalen in de dranken , gelijk men het daar noemt, dat is: ieder Dorp weet, hoe veele belastingen het jaarlijks moet opbrengen voor het °-e, bruiken van Bier, Wijn, enz. deeze fom word dan door de plaatslijke Regeering verdeeld over de Ingezetenen ; dus betaalen 'er veelen in die fom, welke nooit geen Wijn of Bier gebruiken De lasten op noodzaaklijke dingen , die men met ontbeeren kan, moesten of geheel worden afgelchait, of ten minden, zoo veel mooglijk, vermin-  C 143 ) rainclerd worden ; daar cn tegen moesten zulke zaaken , die tot de weelde (ook deeze heerscht meer dan te veel in de Majorij) hehooren, zwaar belast worden. De magt der Roomfche Geestlijken is over het algemeen daar veel te groot. Zoo als de Priester gezind is , denken ook zijne Leeken 3 dit veroorzaakt veele zaaken, die wel anders konden en mogten weezen , doch om dit veranderd te krijgen, daartoe weet ik geenen raad. —- Zoo lang de geweetensdwang plaats grijpt ; zoo lang een fterfling heerscht over de zielen van zijne natuurgenooten , zoo lang hij achter alle geheimen weet te komen ; zoo lang hij het in zijne magt heeft, om hun hunne zonden kwijt te fcheiden onder eene voorwaarde, welke hij goed vind, even zoo lang moeten ook die zoo genoemde Geestlijken meer dan te veel invloed op alles , wat het ook weezen mag , bezitten. Men zegt, dat te 's Bosch een ambt, doch welk — dit is mij ontdacht , ledig was , de Regeering meende het aart' een' Hervormden te geeven , doch de Priesters kwamen 'er tusfchen beiden , cn .zeiden , dat dit niet behoorde, eenen Kertpr mogt men niet begunftigen ; zij gaven dus dat ambt aan een' Roómfchen , fchoon öhëinÖig minder bekwaam en 'ettoe gefchikt, dan de Hervormden, die'er 0111 gevraagd hadden. Zoo gaat het ook op andere plaatzen. — „ Is het Staatkundig, om die lui,, den zulke magt te laaten, en dezelve zoo fïil„ zwijgende mede te laaten Rcgeeren?" — Dus wierd mij gevraagd, toen ik in de Majorij was, en  ( 144 ) ên mijn antwoord was — ftilzwijgen, want Ik Wist niet, of het wel veilig voor mij was , hier op iets te zeggen. — Roomsch te weezen gaat boven alles. — Laat iemand de deugd zelfs weczen , en de wijsheid van Salomo bezitten, zoo hij een Proteflant is, is hij nogthands een verfoeifel in de oogen van de Roómfchen. —— Ik weet, dat men tegen eenen Hervormden , bij gelegenheid dat 'er Vertegenwoordigers zouden pekoaxaa wofiïéB , 7.eide i „ Het is jammer dat Gij niet Katholijk zijt, dan „ wierd Gij zeker gekoozen , en Gij zoudt alles „ kunnen krijgen, maar nu Gij Geus zijt, gaat. „ dit niet! — " — Hoe kan men dan daar immer goede Regeerers krijgen , want het is zoo zeker als tweemaal twee vier is, dat 'er in de geheele Majorij, 'j Bosch uitgezonderd , geen één eenig Roomfche geweest is , of tegenwoordig nog is, die in ftaat is, om alleen een Dorp te Regeercn, ik laat ftaan , om als een Vertegenwoordiger van een gansch Volk optetreeden. Ik heb zelfhooren zeggen in de Majorij: „ Een Volksvertegenwoordiger „ behoeft geen verftand te bezitten, als hij maat „ braaf is." — Dat is: nis hij maar bitter Roomsch is. Ik wil hier nu ook iets (doch dit had ik al eer moeten doen , dan — het is beter laat dart nimmer) van den naam van dit Land bijvoegen. Wat dan den naam aangaat, van die Landftreek, waarin ik mijne reize gedaan heb , daaromtrent heb ik U, mijn Vriend ! niet veel te zeggen. — Men noemt ze, gelijk Gij weet , Majorij of Meierij. — Zommigen willen deezen naam afleiden  ( H5 ) tien van het Latijnfche woord Major , grooter , doch zonder grond. Anderen met meer Avaarfchijnlijkheid van het woord Major, Meier, of het Fratlfbhe 'Maire\ betekenende: eenen Hoofilfchout , zoodat het zoo veel zou zeggen als: het Hoofdfchout-ambt van 's Bosch, doch de vraag is of de Majorij wel altijd gerechtlijk onder die Stad gehoord heeft, wijl andere plaatzen in vroegere tijden meer uitmunteden in grootheid en magt dan de laatstgenoemde, want men leest nog in oude papieren: De Stad Helmond ende het Stedeken den Bosfche. Of zou men deeze beriaaming niet moogen afleiden van het Hoogduitfche Maijer of Meijer, betekenende eenen Boer of Landman, zoo dat het te kennen geeft eene Landftreek, die door Boeren bewoond is rondom V Bosch?— De Majorij verdeelt men in vier deelen of zoogenoemde Kwartieren, welke in rang dus volgen: Peelland, Kempenland, Oosterwijk en Maasland. — Peelland heeft zijnen naam van de Peel, welke ik U boven reeds befchreeven heb, en deeze naam ontleend men van het Latijnsch Palus een moeras , of van het Hoogduitsch Pfuhl, waarvan ons Poel en eindelijk Peel ontdaan is. —— Kempenland word zoo genoemd volgends fommigen van de oude Kimberen, en dan zou het zoo veel weezen als Kimberland; anderen leiden het af van Kampen, Kempen, ftrijden; nog anderen van het Latijnsch woord Campus een Veld, of Vlakte; of van het Majorijsch woord Kampen of Kempen betekenende Landen met eenen aardwal, die met hakhout beplant is, omgeeven; of men zou het misfehien beter van het Latijn afleiK den,  ( ) den, in welke taal het woord Campi Landdagen betekent ; om dat in dit Kwartier dikwijls de oude Koningen en Vorsten hun verblijf en Landdagen hielden. — Oosterwijk word dus genoemd naar een Dorp van dien naam, en Maasland, om dat het langs de Blaas ligt. — Ieder Kwartier munt in iets bijzonders uit ; zoo noemt men Peelland het grootfte; Kempenland het heerlijk/le, wegens het verblijf der oude Vorsten aldaar ; Oosterwijk het fchoonfte ; Maasland het vetfle. — Thands draagt de Majorij benevens de andere Generalitcits-landcn , den naam van Bataafsch-Braband, ter onderfcheiümg van Oostenrijksch-Braband, maakende thands een gedeelte uit van het tegenwoordig Belgi'èn, dan — ik zie geene noodzaaklijkheid in deeze naamsverandering. —— Men heeft deeze Landftreek in latere tijden de Majorij van 's Hertogenbosch genoemd, (deeze naain wasoulings onbekend), omdat deeze Stad door den tijd de grootlte en voornaamfte geworden is, en men aldaar het hoogfte Gerechtshof geplaatst had. — Zie daar, mijn Vriend! alles wat ik U aangaande het Staatkundige kan mededeelen. Het kan U eene ruime ftof ter befpiegeling aan de hand geeven. — Meer wil ik 'er niet van zeggen, maar laat alles aan uwe eigene overdenking over. — Laat intusfehen ook deezen brief U ten getuige ftrekken , dat de ondergetekende zich met alle recht uwen waaren Vriend kan en mag noemen. L. J. A.    De Plaaten dus in te voegen: *s Hertogenbosch, van de Oostzyden te zien, buiten de Hinthamerpoort. I tegen over f bladz. 26 Vucht. • J Bokstel. 7 V . . • 30 ElNDHOVEN.J Helmond. 7 i . 96 "t Kasteel en Kerk te Gemert. i Oosterwijk."! ^ Tilburg. S De gefneeden Tytel, waar op eene afbeelding van het Klooster Tz^ Hage , agter de Franfche Tytel, En De Kaart van de Majorij van 's Hertogenbosch geheel agter aan , aan de regterzijde , buiten het Boek, uitflaande, en ten dien einde hej Wit 'er aan te laaten.   I