co Het leed of kwaad, fchyrtd min onëel; Zal 's oplets oogen, minder bind'ren; Dat yder ziet, ontiticht te veel, En voegd gantfch niet aan Weeshuis Kind'ren. m Haar Speel Vriendinne, ziet dit meê; » 't Kantaatje fchrikt, voor 't Speel Kornuitje! CDucht, zy.zal z;nlcen "in die zee) „Waarfchouwdhaar ftil, (voor 't zinkend Schuitje5) „ Waar in zy, als. verraén, befpied, K Haar eer' verduift'rend , zou verliezen ; „ Maar zy voer voort, en hoorden niet, (En hield zich aan haar lofle biezen;) „ Belecsden zelv' den andre ook ; „ Ja overtuigden haar, zo krachtig, „ Dat ze ook haar hield, aan deezen ftrook , „ En Jongens Vleitaal, wierd haar machtig. „ Zy buigden, Danftcn, dronken daar, „ En zongen; Vader zelve en Moeder, „ Hpude ook eens Kermis in het Jaar! „ En lachten; (wis door 't natte voeder.) „ Gaat met uw beide ftil na Hois; „ Weeft zedig Kindcrs; gy zult kermen, J Gefchrei! gekryt/ zal, komt gy thuis, „ Uw wagten, vreemd van het ontfermen : ,, 't Zal uw berouwen al te laat, „ Het Kerm;s-Spel, onnoos'ie Meisjes, „ Door uw eens geoefend, dreigd uw kwaad, (Uw Lotery, verdiend die prysjes:) „ Het hoold te kiouweiv', dat kan gaan; Men fprcek' „ van 't blanke vel te (herpen;" Maar dat men meld, van 't Billen fiaan, Moet men waarfchynelyk verwerpen: w Het villen", zweemd naarHierarciy; „ Verfoeilyk, zyn de onëerbre zeden; „ Maar 't Bil vertoonzel'', fchaam zich vry, „ En gloeid, naar hette", zonder reden; „ Naar 't Wezen, van een Phari/èen": Vol wallen Meisjes, daar te ftraffen, Geloof men nimmer, loop! loop heen/ „ Die naaktheid kict'ling", ftemmen maften: . Hy bad voorheen op zulk een plaats, „ Daar punt gebooden, met vennaakiiig;" Geef  (7) Geef Kindren, zulk een Sinter Klaas, Maar gy, fungeerd die noote kraaking: Te onrecht, lafterd gy dien Man, Die veels te vroom is, m zyn Wandel; Hy is niet grynsziek, wreed, noch Kan Niet fchuldig zyn, aan kwaaden handel. „ De dartelheid der Meisjes, wierd _ Met orden, in't huis, befchuldigd; Zy hadden te onrecht, ook gezwierd, Straf fpaaring, die vermeenigvuldigd De zucht tot ongebonden heen; Dat men geen „ voorfpraak" het ontbreeken, Toond , dat „ Regenten" m 't gemeen, „ Met Regenteiïe", billyk fpreken; Of wel gefprooken hebben; maar _ In dit Geding, geheel verleegen" , Niet alle ftrèeken op één fnaar, En men tot zachtheid, was geneegen. Maar wie vertrouwd-doch, dat men dacht/ Die misdaên, zyn niet ftraffens waardig , Ofwel gering;" den gantjeben JSacht Zyn ze uit gewtejï. verteld men aardig, 'Zy deeden „ openbaar, dit feit": Hoe zou het bier, Regente fmaaken, Wanneer zy op de Kcrmistyd, Hun Weezen, zagen pasfen maaken, In Groote of Kleine Oliphant? Zou zulks geene Ergermslé geeven? Zou men gehengen deeze Tchand, Van die van onzen almoez' leven ? A Liet men zulks vo'ilagen vry; _ Van Geesfelflagen, wil men zwygen; , Volwasf'ne, voegd den Paal ot Plei, „ Of diergeiyke ftraf te krygen:" Maar liet me oogluikende, alles gaan , Hy zy dan Meisje, of 't zy wel jongen, Het onverdrasg'lyk flikkers flaan In 't Speelhuis, diend vooral bedwongen; De„ Geesfelflagen," opde.rug; Dat ligt'iyk ook gefchied zal weezen, Maakt traage voeten, rap en vlug, En kan het dart'le vleeich gencezen. A 4 Droeg  (9) a Met een deel Mannen, ('t fpyt dien 't fpyt,) „ Tot fchaamt' der Maagden, geiden deedcn; „ Weêr andre Heeren, keurden 't af, n En zeide,- dat het niet betaamde; n Niet was een Vryfterlyke ftraf, v Die o,^ een plaats, zo kiefch, zich fchaamde: „ De Voeten, hadden V kwaad begaan, „ Dies moeft men ook een Vonnis vellen, * Daar band of keten aan te flaan, „ Of wel. geblokt, daar aan te knellen: v, Dus, wierd 't voorgaande kwaadbetreurd, „ f7/e/ Het Volk opruijen, tegen hunnen Magittraat; a Zuiks is wel eens gefchied, dat deezen, niet eens zeker » En veilig waaren, voor eene al ten ftouten Preeker": Maar gy ö Heeren! gy, hebt al te veel verftand, Om zulk een vryheid, te gedoogen, in dit Land! „ Men moet, (zecht zy weer) op die fyne Broeders n letten, n Die Burgeryen Graauw, daartegen op durft zetten, „ En roemen durven, op eene eign'ne heiligheid; „ Die elk verdoemen, heet naar bloed, en doodb'ren n nyd, n En onverzoenelyk, geen andre willen lyden, ^ Of Armiaam , of Roomfcb , de Dortjcbe ftelling , „ myden; n De Meimomten ook, en dien niet Orthodox v Gelooven:" zy fpreekt wel, als een Vriendin van Fox: Maar 't was te wenfehen, dat in Room/cbe Heerfcbappyë/i, Men dulden onzen Leer, zo als wy hunnen lyjen : Al wat niet Ketterlch is, laat gy den Kerkdienft vry; Doch haar Armimaanfcb en Santhorfeb Schildery , (Dat ze ongebonden, en zeer ver van 't vreedzaam dénken, En van gehoorzaamheid; dien zy , te Hout durft krcnkuij Ver-  ( *9 ) yercierd, al te onbefchaamd, met Handband, Lts- JJenaar, Met Scbrift, met Boekenkift, en met het Lokje Haar ; Betoond genoeg, hoe zy de paaien ftreeft te buiten, Van t'eeren, dien 't behoord, en buitens Huis, durft muiten: Zy zecht, al 't geen zy denkt, en wil een Prozerpynt Een boozen_ Pbedera, en Hechten Scilla zyn : Zy fchend 't Cara&ir, onzer teergeliefde Vaad'ren, En wil het vredegoed, der braave Zoorfs, benaad'ren ; Zy noemd den Tuchtroe, fcherp; verdraaid 't gebruik daar van; Verklaard voor Meisjes Beul , een zeer zachtzinnig Man. B Een jongens koftfchool, moeft hy, met deez Recht» geleerden n Opzetten; (na haar dunkt): Daar Hierarby ontbeerden , » Wierd daar, door hun vereend, ten hoogften top „ gevoerd, „ Daar men den Baas fpeeld, en de plak en roede „ voerd: „ Maar laat, (roept zy tot u,die loffelyk Regeer en,) n Uit dat heerszuchtig School, nooit van den Kanzei w leeren, „ Een, dien daar als Pupil, frivool, abfurd en flecht, „ 't Werk der onfeilbaarheid, aan andren onderrecht! i, Laat hun in Weeshuis, noch ook in het goed der w Armen , „ Met Geesflen ftraffen, noch met pen gefteek verfl warmen ! „ Zy deeden, dat gy hun nooit vry liet om te doen: „ Neemt gy hun in uw Raad, laat de Onderdaanen „ bloên, „ Door zulke Beulen"; maar zy meend de Onderdaanen, Dien me als ftraffehuldig, met kaftyding moet vermaanen: „ Want zy zyn des geleerd''; hier mede wil zy, dat Gy haaren Raad volgd, en die voor Oraaklen fchat. Maar gy zyt veels te wys, om naar een dwaas te hooren, B a Die  ( 20) Dié ons Hervormd Geloof, zoekt liftig té verftooren; Gyziet, Roemruchtige ! hoe ze oude Rechters fmet, En 't Predikamt befpot; én, tegens reên en wet, De mindre Leden, zoekt heel fchuuw 'er van te maaken; Grootachtbre! ziet dan toe!als de Pylaaren kraaken, Is 'c zceker,dat 't Gebouw welhaaft den valverwagtj Dit 's thans genoeg gezecht! Vaart wel.' Ik heb gedacht.    890 Roskam,voor den zogenaamde ^_ Groninger üeer,opsteller en schryver van het ongelovelyk uichtstuk,getiteld; Heeroom met de Gard,en de hoerewaardir Twee Anecdoten,uit den zelfde hoek,als de Menuet en uominees Pruik, enz. 102 A   J Z3VVJ. lOSKAM^ voor den ZOGENAAMDE GRONINGER HEER* OPSTELLER en SCHRYVER van het ONGELOVELYK DICHTSTUK, GETITELD; HEEROOM met de GARD, E N D E HOERE WAARDIN, Twee Anecdoten, uit den zelfde hoek, als de Menuet en Dominees Pruik , enz.  Aan dm Berispir Momus. Dat gy de deugdlyke en de vroome Prkflerfebaaren, Als onverbiddelylc en fcutryk, niet wild fpaaren, Maar'crype en groene,als een ftrenge ftraffer krenkt, Bewylt,datgy doorgaans,iets rasferdoec ,dandenkt: Deez' Kam, zal uw misfehien, ten ltrenge Rosser weezen; Me is fchuldig, als Doftoor s uw ziekte te geneezen: Het bitter, diend zomtyds ter prikk'ling van de maag, Leerd eeten, werkt aptyt, en maakt den Maaltyd graag. Aan de Tuchtmeefters der Schuldige. De Strengheid en den Tucht, weet men dat noodig is; Daar 't Zwaard van recht verroert, groeid rasverderif'enis: 't Gemeen, zal doorgaans, naar den fchyn, een Vonnis vellen, Die zich daar op beroept, fchynd oproer voor te ftellen;' Al wie uw onderdrukt, fchend een te hoog gezag, En torft aan zaaken, daar hy niet aan tillen mach; De Wet zelf, pleit voor uw; vaar voort, en wilt niet wy ken; Wie denkt ooit, dat gy zult een onrecht Vonnis ftryken?  R O S K A voor den zogenaamde GRONINGER HEER, FABRIKEUR van het DICHTSTUK, GENAAMD; HEEROOM met de GARD, enz. Alles fthynd berifping waard -, 't Zy in 't Drinken, 't zy in 't Eeten, Loop te voet, of ry te Paard; Altyd, zal me 'er wat op weeten, Zeggen kunnen; 't is een (jelc; Of wil men 'er veel befpotten, Met eene onbefchaafd gefprek, Z^en kunnen: Dat zyn Zotten: Ugt, is dus 't berispen; maar De verbeet' ring, valt zeer zwaar. Myn Vriend en Heer! 'k I^en zeer misnoegd; Tk heb uit uwen Briefgeleezen, f Dat yder oordeele of zulks voegd,) Gy Vrouw, voor Man geacht wild weezen. Gy fmeede een Dkhtftuk naar ik betuig Dat uwe Menuet en Pruiken, My fchyne een Porcelyne duig Die naar het Sandig kenmerk ruiken: A 2 1X0  (4) Den Raad, fmct even als de Naam; Hoe me ook op heter'daad mach lieven, Me geeve een fchyn, fchende and'rens Faam, En plooije't ituk, en noeme 't Brieven, c Met recht, (met krom recht,) of men geev' Een tooizei, voor die niets en weeten; Men zeg; „ 't Is alles goed;" maar 'k beef. Dat gy de flagen, kwaad durft heeten! —ZOO, ZOO, en ZOO, baard uw gelach; . Gy, nypt den Zangberg, maar vvy moeten Behaagen, aan 'Apols gezag; ■Want word hy boos, hy maakt ligt voeten. Is Sinte Pieter. ketjes Vriend? Word zy van elk geacht vol zweeren ? Een Tegenwryter, die verdiend iV'cn met den Bullcpee1 te fmeeren ; Hy klage en zwets, by dit en dat! Befchik. of maak al uwe zaaken; Het werk; dit weet men, is zo wat, Om nooten, ongetand te kraken. Gy maakt een pas, d\c ymant niet, Maar nymant, kikkend zaï gevallen; Uw Boekgefchenken, aan uw Piet, Zyn dankens waard, alleen voor mallen. Lw Bygezet, (Byzit, op 't laatft,J) Bedenkt: ,, ik wil doch aflrontceren:" Uw pret en Bet, maakt veel verbaaft; Uw Schriever, durft 'onecht diaeeren. Uw Mi/Ma van Zwartrok A B; Uw Roebeminnaar, Slagtoedriever s Eerloos ? Critica, Heer zuchtig meê, Zyn fproókjesvoor een Grolleliever. Al wat men van Broer Kneus meid, Is tienmaal beeter te gelooven; Maar gy , herfeherpt het Trentifch geld , Dat hier ongangbaar, is verlchooven: Gy ftrooid uw Sant , op Dortfche munt," En wild den eerften tyd herroepen; 't Gebilde Wapen, zy gegund Van Klop, of van Bagyn te fnoepen; Zy teeren zacht, en Gees'len vry, Die als Broer Knelis, abzolveeren; Den  ( 5 ) Den Biegt is hier gedrukt, en gy Durft onwaarfchynlyk redeneeren: Met harde Roeden, zoude een Man, Zo ftrengdoen kwisp'len eerbre Maagden, En deerlyk bloeden doen ? wie kan Gelooven, dat hy dit ooit waagden? Men zou doorfnyden vel en yleefeh Een tweetal Meisjes? die zo teist'ren? Gy, byt Pylaren, werkt my vrees; Neen, dit zyn flechts Confyte pleift'ren : Gy, licht te fterk ; Sint Pyterd, flecht, En zet een Kaars, voor donk're oogen; Verteld een Wet, die tegens recht, Is waar fchoon, uit uw duim gezoogen. Dat men naar my , eens ooren leên : Men heeft een haat op braave Mannen , Zoekt hunn' verdienfte, te vertrcên; Is daar Foraanfcb, toe aangefpannen. Een Palias, z:t op 't Weefgetouw; . Daar Stookebvanden, Spoelen maaken. En een gebekte fVo/f, die zouw Hun, dien hy haat, wel willen kraaken. Men zecht:„ 't Gefchieden in deez' Stad, „ (Dit 's Groningen,') dat jonge Knaapcn „ Wanneer men 'er left Kermis had, „ Uit Liedjes, zochten vreugd te raiDcn; „ Waar onder dat den Fiuit ook klonk; (Het zal misfehicn den Fidel weezen,) „ Een zedig, zoet Weesmeisje, jonk; „ Niet afgerecht op fluip minn'; deezen, n Nooit afgetrecn van 't eerbre fpoor, (lioe kan de Scbryoeres dit weeten ? ) „ Lekt me in den Herberg; by gefchoor; Hoe droeskop, zal men 't andere heetcn?) i, Daar, dantten zy, in 't openbaar, „ Voor het geklank eer Vedellnaaren, „ Een Menuet''''; dat 'seeü'le waar! Dat 's braaf, 't zo openbaar te klaaren! Indien zulks bmnens huis gefchied, Niet opentlyk, voor yders oogen, Gewis, aan (chaad het zo veel niet, Dan was 'c noch eerder te gedoogen; H 3 Het  ( s ) Droeg nooit een Meisje zulk een ftraf? Was die „ onthaal, zo hart'' dan te aenten? Dat Pra/ès, kracht aan „ Wetten" gaf * En om geklach en kermen lachten; „' En zich aan de oude ftelling hield,'' Die voor zoo'n iprong, was aangeteekend; Heeft niet, in 'c minft zyn lof vernield, Noch word niet tyranniek gereekend. Met klaare woorden vond me 'er ftaan „ Dat aan zulk doen de jongens fchuldig, Men voor den Geesfelpaal moeft flaan, „'Mits oud genoeg; (ichoon ongeduldig;) n Daar me anders,- hun een bilflag geeft, „ En opfluit in een donkre Kerker, „ Daar hy te brood en waater leeft; „ (Naar luid den ftraf, der onrecht werker : „ Maar Meisjes, die men Yryfters heet, * Daarvan, was geen bericht te vinden ; " „ Dus bleef den'Bil ftraf, nog gereed:'' Dus, wil men.ziende, de oogen blinden: Ik kan daarin geen „ voordeel zien "Voor „ de Gevang'ne,'' waar zou 't fteeken, De oude wetten, kan me, indien Ze onhebb'lyk luiden , vry'lyk breeken. ' 't Cachot alleen dacht niemand om ; Pastoor;- wyl zy hem dus wil heeten, Was nooit zo onbefchaamd en dom, Fat/ben en order te vergeeten ; De Letter van een ander Woord, Of Wet, naauwkeurig op te zoigen, Spyt tegenfpraak, fpyt wraak en moord, Spyt Ligtmis, Ketter; hoe verbolgen Spyt Guitjes-Maat, of zyn Maatin; Men moet van Profes, niet vertrouwen, Dat, hield hy veel van Venus min, Hy van 'er Maagden ftraf z ju houwen. „ Zat daar doen Vrouw? zat daar doen Man? „ Verzuft, verbaasd, fchoon achtbre Lieden? „ De Vrouwen, trokken die 't zo an, „ Dat zy de Vryfters hulpe bieden? - „ Advoca'.ccrden tegenpieit? „ Die Peter Paus, (wat ydle reeden!.) „ Met  C n ) „ Te mallen, (zy fchreeuwd in beur Droom! „ De Laüerzucht, kan haar bekooren.) „ Broer E ,(Maar zy zwygd van vriend T....) _ Met fteenen , wel gewoon te ha-ia'len, „ Niet fchuuw van vieefch, was wel te vree ; „ Hield 't hoofd:" (zo vent zy voor Amandelen, Dat werk'tyk, kwaade nooten zyn; Zy kan doorgaans, niet anders kraaken;) „ Hy hoorden 't kermen, zonder pyn, „ 't Geklach der Wees, kon hem niet raaken. „ Meêdoogendc, die zsgen 'tmeè, „ Terwyl de Vader: want de Moeder, „ Die anders dit aan Meisjes deê, „ Had dit geweigerd; als veel goeder, „ Schoon ze anderzïnds wel familjaar, „ Kan als Vriendin van Heeroom leeven. „ (Zy ziet weer op den Pnsfès) maar, „ Men zegt zo ; heeft ze dit gefchreeven.) „ Den Vader, üoeg dan ftrenglyk toe, „ Terwyl veele oogen, traanen plengden, „ Wiens boezem, bang om dit gedoe, „ Zy raad tot wyking, toe durft brengen ; • , (Noemd de andren) Vent, en Dweepers, en „ Ook Veinsaarts, die om 't weenen lachten, „ En onbefchaamd, deez' Kuifchheids fchen, „ Men gratis, moet Roe waardig achten. „ Men zegt (zcid zy al wederom) w Die zvn hun aangebragt van buiten" ; Maar 'k vat de reen niet, dien zy krom En ongerymd, zoekt uit de kluiten. Zy lchud het gantfche Bet, verkeerd; „ Zy wil de Pbarheers, (dit is wat duifter,) „ En des Diak'nens rug gefineerd, „ Genoeglyk klinken aan den kluifter; „ Met meer genoegen, zou zy dien , „ Dan de allerërgfte Plug, tracteeren"; Maar moog'lyk, tienmaal liever zien, Eene andre plaats, om die te fmeeren: Van 't Tankjes fnuif, fchynd zy niet vielèh, De Doos, daar zulke pillen fchtulen, Die plaats, fchynd haar zo teer en kiefch, Dat daar haar Roeizucbt, om zou huilen; lk  C 12 ) Ik meen, om het gemis daar van; Want zy, fcbynd my niet zeer verleegen, Voor zulk gehuicbel van een Man , Of voor de ftcek, van zulk een Degen. „ Zo niemand wou, zy zelf, (dunkt'haar,) „ Zou 't ampt van Beul, "(als een Beuimne,) „ Het ftrykampt, met de byje fnaar, „ Tot hun geneezing, wel beginnen: n Zy, zou het hun berouwen doen, „ En deeze reden, wel verkeren ; „ Ol'deeden hun Poeëten, bloên, „ Zy wenfchten meer, zulk baftoneeren ; „ Die Geesfeling, was na haar fmaak, „ Wyldie noch fcherpcr, 't hart zou raaken,* * Zy zag hunn' Naamen, met vermaak, » Gebrandmerkt, yder kenbaar maaken; „ Alsdan, ontfprong geen eén zyn itraf; » ó 't Zou haar zo veraangenaamen; „ Als mén hun, zulk een (chuuring gaf! „ Zy gunt ze aan hun, van harten, t'zaamen: n Dus heeft ze eenvoudig, het Geval, „ Een Vriend van haar, dus toegezonden, w En opgcgeeven, breed en fmai, „ Om 'tdus, befchreevcn, te verkonden. „ Zy hoopt , dat deeze omftandigheid , „ Naauwkeuriglyk werd uitgezongen; „ Een geeft'g Lied, in korten tyd, B Wenfeht zy, voor ouden en voor jongen; „ Zy wil, dat men noch beter leerd, „ En zal, in het vervolg, betoogen, „ Hoe Peter, het Bordeel zelffmeerd"; Dat wy hierna, behand'len moogen: Dit 's ftukje van de Hoerwaardin, ■ En Raad, aan de Overheid gegeeven, Dien zy, IVelmeenende van zinn'; Zy meend vuilaardig, heeft befchreeven ; Maar dat elk, wei gewaarfchouwd zy, Om oogen in het zeil te houwen; Haar EU verhaal, is jokkerny, Wild dit van 't andren ook vertrouwen» HE-  I '3 i HEKEL, VOOR DE ZAMENFLE NZER O F ZAMENFLENSTER, VAN D E TWEEDE ANECDOTE: GENAAMD DE HOEREWAARDIN. Die zulk een ftuk durft zaamenstellen, En hier voor Mesjteres, dus (peeld, Word doezen Hekel toegedeeld , Men kiefch haar dicht, voor d;t vertellen: Voor. deeze onëedele Matroon, In alle gekheid, uirgelaaten, Voegd, in de fteê van goude plaaten, Ea voor dit, te belach'lyk praaten, Een Knoflooks, of een Uye Kroon. „ I^Wprt na 't verloop der Geesfeling, „ In's Weeshuiszaal, (na haar verhaalen; Waarin zy niet verdwaald gering) Kwam uit de Magdalenen-dalen, Van taal en gang, een zeer brusk Wyf, „ Den Kinderbeul, (zecht zy) op 't lyf. » Dit  C H ) „ Dit Vrouwsperzoon, formeerde Actie ; .Zocht heul by de Advocaten; zwoer, ,,. Zy had" ; dien zy noeirid Fyn van factie} En dien zy eerft heet Piafes Broer, n Te bed gebragt, zelv' in haar woning, „ Met een bol Meisje , (zoet als honing.) ,- Zy fmulden eerft'Iyk; doch, daardoor, ó Was hy, noch zeven gulden fchuldig, „ Zy, wilde daar betaaling voor; (En was in de etfch zo ongeduldig) „ Dat zy ging naar een Pleiter toe", En maakten die, met talmen moe, „ Die reden, deeden hem ontzetten! „ En hy ontving des onderricht,(Men moeft die logentaal beletten,) • Doch was daar over niet gefticht; ■ a Hem dacht, de heele Stad zou waagen . „ Van deeze Teef, haar vuil beklagen. „ Hy fch roomden voor des Preekers naam, „ Ën ondernam Ttraks haar te fusfen". Let eens op zu'k een vuile blaam; Een Preediker, zou Hoeren kusfen! En gaftereeren by zoo'n beeft! 't Is Vrienden! nooit gebeurd gevveeft.? Hy fprak, verhaald zy, deezen reden: „ Zon zwkgt as een muus zoJlil, „ Zei moaken, ten duit toe te vreden; ('k Weet niemand, die 't gelooven wil,) „ jt wel zult roaken an den geiden, S) Goa moor noa haus toe: (zy, vertelden.) n Goa, Luttemuei"', fnakt zy al voort, Heeft deezen Advocaat, gefprooken; „ Zy ging, en hy dacht op accoord, „ Ter fmcjnng deezer ftank, te ftooken. „ Wanneer hem in de zinnen fchiec: „ Dat men 't de Ridder wee ten liet. n Dia  C i5 ) „ Die Heer, is een van Roê-liefs Vrienden! „ Ik zal hem toonen, hoe dit Wyf, (Schryft zy , die zelv' 'de roe verdienden,) „ Haar w reeken zai; en dit bedryf, „ In 't openbaar, voor yders oogen , „ Met een zeer flecht gevolg, betoogeru w Zo heeft hy, hem dan aangeport, . , „ Om Peter, van die zaak te fpreken; j, Dat hy Geld geeven moeft, in *t kort, _ Om Konkels lange tong, te breeken, „ De Ridder deed dit met 'er haait"; De Schryffter, ons in de ooren biaasd. Zy wil n dat Heeroom dit ontkende"', En fprak: B Ik groet ze; loop Confreer, „ Bedrieging, my, zo ligt nooit fchende; (Zo fchend zy braave lui hunne eer ; « 't Zyn niet te heiten Kynderfpullen, * Een halven Riedcr, te verfmullen. ■ „ De Ridder, dien het ftuk bedacht, _ Betoogden zyne Medebroeder ; „ Dat zo 't gerucht van's Vrouwmenfch klacht, _ Noch verder ging, het Volk, dan vroeder, „ Hem, met den vinger wyzen zou": Maar onwaar loochen zo '1c vertrouw. „ Zy wil » dat zulks al van te vooren . Gefchyd was, om die zelve zaak, „ En dat, hoe min 't hem kon bekooren, w Hy 't geld geteld heeft, met gekraak; „ Om grooter fchande, aldus te weeren"; Zo komt ze ons grollen aan te fmeeren. w Inmiddels, zwol hem 'thart van fpyt, „ Om dat het Advokoats College, „ Kon proaten van de ontuchtigheid"; Ze is als gevaarlyk zeer te vreeze, Die Mannen, van zulk een fatzoen, Zo onbedacht, durft fchand' aan doen. „ De  ( 16 ) rif heek Stad, weet van diefchennis! * Enfvraagd ze,) zou die Knaap aan 't Y; /Ik Ie" haar lo^cntaal. in kennis,) Niet beetcr voegen ? daar hy vry , " NoP 'rFranfchePad, en KolgatJanzen, " In Kroeg en Hoerekit, kon danken? Het laat berouw, kon hy aldaar, '■ Met liefde en met de trouw, inltampen.' » Ze is gek; dit 's zeeker, vaft en waar, Wees-Meisjes voelen zelfde rampen " Van zyne wrevel; wyl hy beur, "„ adv?een Beeft, bragt m 't getrc-ur. Die Hocrenknevel, Schyndeugdminner, • Zo ftug van Geeft, moeit op 't hout' Paard , Daar kienen, zyne huid verwinner, " En naakte Lichaam, wierden waard; Maaien moeft haar, met zulke boonen, Voor haare eer' berooving, loonen. Noch vaart zy voort en zeid te ftout: 7vn Kvker, zou te pas hem komen, " yr«,t zien, wie 't meelt van 't goorjen houd, Hv moeft betaald, (leid zy te droomen), Hy Voor dat hy iieêft door 't Glas getuurd, • Doen 's Vryfters billen zyn gefchuurd. Nu roepe ik Mannen, ende Vrouwe , Tnr ruiee, van die lafteitaal! Of 00 t een Predikant, een Glas zou houwen Een Glas voor de oogen"! welk verhaal! Ên tuffchen 's Vryfters beenen kyken, " Geduurende het Roede itryken! Een Paaps Hiftorie ziet gy daar, T& vu is, (durft zy echter zeggen,) D,C De Frommen Pnddekant! Pt is klaar, Dat men den lafter, moet weerleggen;) 03 Die Glorie, in de fchanden fteld, ^ vin Stad en Land"; zo zy verteld. Noch  C 17 ) Noch flaat zy door: „ Zy doen zich hooren: „ Laatyder kallen, acht zulks niet; ii Nooit vallen waare uitverkooren"; Zy doold; 't verval is nooit gefchted. „ Zou Dordrecht! Advocaat, hem ftyven ? „ Dien 't werk als Baas, dus door durft dryven? „ Wie zou niet haaten zulk gefchryf ? n Hy heeft 'er nochthans by gewonnen, „ Een Beul". Dat elk wel de oogen wryf. De Predikanten, die als Zonnen, Uitfchitteren, voor elks gezicht, Die hoond zy, door dit valfch bericht. ALLERONDERDANIGST VERZOEK aan den REGEERINGS RAAD, Ter uitroeijinge der Lafterzuchtige eerfchending der waare Religie, en Eerwaarde Verkoiïdigers der zelve. (jroo-achtbre Vaders, die roemruchtig ons beftiren, En Vrede Wimpels,doen van onze Tranzen zwieren: Doorluchte Mannen! het is tyd en meer dan tyd, Dat gy Befchermers, van de Predikanten zyt: Dat ge onze zoeten ruft, doorandre, niet laat iTooren, Die, buiten onzen Kerk, moetwillig gaan verlooren. En Wet, en 't Voorrecht van het Synodaale Licht, Verduift'ren willen, met een feheemerend gezicht. Handhaaf krachtdaadig, die de waarheid ons verkonden , En duld niet, dat hunne eer', word onbedacht, gefchonden: Weer den vergifte Draak, die, wringende als een Slang; Hun te verflikken zoekt, met quakerende zang. Zorg, zorg, datzy niet meer de Hemeltolken laft'ren, Noch ligtgeloovige, door haare taal verbaft'reii. B Zy