SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. FEERTIENDE DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOON E E LSTU KKE IV, BYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TA ALEN VAN EUROPA. MET NIEUW-GEINrENTEERDE KONST' PLAATEN VERSIERD. VEERTIENDE DEEL. Te AMSTERDAM, By d'Erven P. MEIJER & G. WARNARS. M DCCLXXXVI.  INHOUD van het VEERTIENDE DEEL. I. KlNG en trueman, cf de MEN- schen-Proef. . . ehd2> r II. EuP hemie. . . III. De Onverwagtr Ontmoeting, op de Verzamelaar va(j natuur. LïKE zeldzaamhkden. 24j   xjrsro. verdedig u moiifter.  KING en TRUEMAN, OF DE menschen-proef. TOONEELSPEL. XIV. Dbkl. A  VERTOONERS. Graaf van Worthington. Gravin van Worthington. Lady Fanny Bubble, haare Nicht. Sir Artiiur Bubble, Man van LadyFannv. Lord Walsingham, een der Lords van de Admiraliteit.Lord Bellasiy. George King. -1 twee Luitenams van de Richard Trueman. j Vloot. Ellis, eigenlyk Wilson geheeten. Miss Louise Winning, Minnaares van King. Mistress Sara Spencer, Zuster van King. Mistress Wotton, Zusters Dochter.van Sir Artiiur Bubble. Billy, Zooritje van Mistrés6 Wotton. Smuk, Glitter,» twee jonge Heeren. Mistress Vellum, eene Galanterie Koopfler. Mistress Cukningham. Griffin, een Woekeraar. Kelly, Kamerdienaar van den Graaf. Stanton, Kamerdienaar van Sir Arthur. Een Dienstmeid. De Historie valt te Londen voor. Het Tooneel is te Londen ; het eerde, tweede, en vierde Bedryf in St. James park; het derde in eene kamer in Bed. fort-toat; het vyfde in eene zaal van het huis van den Graaf van YVorthington.  JBliidz, 3 KING en TRUEMANj OF D £ MENS C HEN-P ROEF. T O O ff E E L S P B L. EERSTE B E D R T F. Het Tooneel verbeeldt St, James Park. EERSTE TOONEEL. Lord Walsinchüm, Graaf van Worthington, Lord Bellamy. Lord Walsingham, Ja, Mylord, ik verlang met al myn hart naar den uitflag van die zonderlinge Proef, en ik beloof u myne kleine rol net naar uw voorfchrift te zullen fpelen; ik zal geheel en al Minister zyn. Ik ben thans in de noodzaaklykheid van het inderdaad te zyn, en moet rny daarom van de eer van uw byzyn berooven, vaar wei tot wederziens. Graaf van Worthington, Vaar wel Mylord ! Wy zullen nog wat wande, len. A2 TWE&  4 King en Truemam. T W EEDE TOONEEL. Güaaf van Worthington, Lord Bellamy. Lord Bellamy. Uwe werkzaamheid, Mylord, is inderdaad zo zonderling , dat ik twyffelen durf, of men, ik zeg niet in Londen, maar, in het geheele Koningryk iemand zal aantreffen, die u hierin gelykt. Graaf van Worthington. Mylord; Gy weet dat ik een vyand ben van Hofkruipen ; Ik heb geboorte , ik ben ryk , en begeer dus onafhankelyk en vry te leeven, maar dat is niet te zeggen, dat ik my zoek te ontflaan van de verplichting om der burgerlyke maatfchappy van nut te zyn; Neen myn waarde Bellamy, ik ben een Engelschman, en ik bemin derhalven myne Natie; maar men kan op verfcheidene wyzen goed doen; Moedeloozen op te beuren, onbekende verdienden uit de duisternis te voorfchyn te brengen; verdrukte onfchuld by te fpringen, wankelende deugd te dutten , dit alles kan een man van myn vermogen, van myne verbindtenisfen, en, mag ik het zeggen, van myne werkzaame geaartheid, doen , zonder dat hy daarom Minister behoeft te zyn. Dit alles nu is by my eene foort van bezigheid of tydkorting geworden. Ik laat anderen hunne geld verflindende Parken , hunne kostbaare jagten, het vernielend fpel, en hunne nog vemielender liefde - intrigues, zo zy hen vermaaken kunnen; Ik me°n op myne wyze meer pret voor myn geld te kunnen kppen; Elk heeft zyn fpeel- pop;  Eerste Bedryjt. 5 pop; de myne js een gedeelte myner inkomflen te bededen om de beste menfchen in alle klasfen op te fpooren en wél te doen. Lord Bellamy. Maar zyt gy zeeker, Mylord, dat gy de besten aan. treft? Graaf van Worthington. Ja! myn Vriend! Ik neem daar proeven van; Ik Iaat hen niet fpreken maar werken; en hunne bedryyen bepaalen myn oordeel. De kleine Roman, welke ik heden voorheb te vertoonen, en waarvan gy in myne gefprekken met Mylord Walfinghom reeds een gedeelte hebt kunnen bemerken, zal 'er u een volledig denkbeeld van geven, indien gy, even als hy, een kleine rol in dezelve wilt meêfpeelen. —- Gy zult dan zien , dat myne methode van de menfchen te beproeven niet wel kan bedriegen. Ik del myne lieden in de volftrekte noodzaaklykheid van niet Hechts zig tot eene keuze of daad te bepaalen, maar ook om dat plotfelyk te doen; Tot beraatflagen, tot overleggen, geef ik geen ryd; myne proef-verrichtingen zyn meer het werk van het hart dan van het vurdand, en men kan zig daar oneindig beter op verlaten dan op de bedudeerde tooneelen en gerepeteerde komedierollen van vaardige en listige geniës, waar door onbedrevenen zo dikwils verleid worden. ~ Zeff s^rc°nkheb"i°i'nwryf™°>i; Lord Bellamy. Van harte gaarne; zo uw Lordfchap my myn rol A 3 be.  6 King en Trueman, betrouwt. Dat moet wel een leerzaam Drame zyn. Graaf van Worthington. Ja Mylord! veelen hebben Romans gefchreeven, maar Romans vertoonen .... ey zie daar komen juist een paar hoofd - afteurs van de myne aan. Lord Bellamy. Zy fchynen een paar vrolyke bollen. Graaf van Worthington. Dat zyn zy ook; Een paar echte Zeelieden, zo als ik wenschte dat zy allen waren. Hun wezen is zeeker niet heel fyn, en hunne taal nog minder; maar ik bedrieg my zeer of hunne denkwyze is zodanig, dat zy den besten man in de wereld geene oneer zoude aandoen. Dog men zal hen nader en fterk toetien. Laat ons wat ter zyde gaan; Ik zal u onderwyl nadere opening van myn ontwerp geven. DERDE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellam y, (op een bank achter op het Tooneel zittende te praat cn) King en Trueman zetten zig op een andere bank voor op het Tooneel aan een verfchillenden kant. King. Neen het is my niet mogelyk te ontdekken, waar myne Louife gebleven zy. In dit ftuk, Trueman, zyt  Eerste Boe; f. 7 zyt gy toch gelukkiger dan ik; gy weet ten minsten waar zy is, die gy bemint. Trueman. Ja myn lieve King, en ik weet ook, dat zy my bemint, en zal blyven beminnen, 't mag duuren zo lang het wil. King. Zo men haar maar niet doet trouwen, Trueman! Trueman. Neen jonge! Zy zal naar Engeland komen, zodra Tante haar anker geligt zal hebben. De oude wilde volftrekt, dat zy met een ryken planter trouwen zoude; die haar alles aanboodt. —. King. En myn zuster wilde zig niet vast touwen laten ? Trueman. Om de donder niet! Sally King wist beter wat haar leek. De kaerel was zulk een zwaar zeiler als een Hollandfche Fluit. Hy dogt net zo veel om te trouwen, vooral met zo een lieve jonge meid, als een lek ichip om naar de ftraat van Magellaane te ftuuren. Maar hy was ryk. King. En al die rykdora denkt gy dat zy voor zulk een zeiler als gy zou afgeflagen hebben? Trueman. En waarom niet? Zy kon by my vinden, dat zy A 4 by  8 King en Trueman. by den Negerplaager met al zyn geld vergeefsch zoeken zou. Zeekerlyk ziet 'er de Takelafie wat Hecht uit, maar de romp, kaerel! is goed. Gy weet ik ben niet van die knaapen, die ydere reis door den Doftor moeten gekalfaterd worden. King. Maar zeg my eens wat is dat voor eene kennis, daar Ellis u aan geholpen heeft ? Ook een hubfche meid * Trueman. Eene eerfte fchoonheid .'twintig jaar aan ftuurboord, en twintig aan bakboord ! Zy ziet 'er uit als een Juffer-kop achter op het roer van een Hamburger Galjoot; en als zy (preekt verbeeldt men zig een Noorman in flormweder te hooren praaijen. Maar zy heeft ook, zo zy zegt, drie duizend pond fterling na den dood van haar Man, een Schotsch Doflor; en daarenboven heeft zy een Neef die Baronet is, en die veel by de Grooten vermag. King. Hoe heet zy dan ? Trueman. MiftrefT Cunningham. King. En woont? Trueman. Dicht by Pallmal. King. ó Die kenne ik! De Baronet is even weinig haar Neef  Eerste Bedry f. 9 Neef als Hyder AH. Hy is de voogd van myne Louife, en heet Sir Arthur Bubble; Eer hy trouwde was zy zyn Galjoot, maar nu kaapt zy rechts en links. Zy houdt hem evenwel nog onder het bereik van haar gefchut. Trueman. Dan moet Ellis haar niet kennen; want hoe kon hy my anders zulk een Brander toeftuuren ? — Maar daar komt hy zelf aan. VIERDE TOONEEL. Graaf van Worthington, en Lord Bellamy tcrzyde: King, Trueman, Elljs. Ellis. Zie daar King! Of ik ook gelyk had met naar 't Post-comptoir te willen gaan? Hier is de brief, daar gy zo naar verlangde ! Ten minsten ik hoop dat het de rechte zal zyn. King, (hem den brief ontrukkende). Ja van haare eigen fchoone hand. —— lk moet hem op myn gemak gaan lezen. Ellis. Ja maar wy gaan meê; wy moeten 't ook weten. King. Dat zult gy lieden zeekerlyk. A 5 VYF-  io King en T r u s m a n. VYFDE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellamy. Graaf van Worthington. Die met de geftreepte vest is Luitenant George King, die de Kotter de Bafiliskus gevoerd heeft. Hy is altyd voor een kundig Zeeman en dspper Officier geroemd, tot dat hy voor een halfjaar het ongeluk hadt van by den Admiraal Balfour belasterd te worden, en den naam kreeg als hadt hy uit byzondere oogmerken een valsch bericht gebragt. Lord Bellamy. O is Hy dat ? Ik heb gehoord, dat hy den Admiraal zou geraden hebben Brest te verlaten, om de Franfchen lucht te rnaaken. Graaf van Worthington. Verfchoon my Mylord, de zaak wordt dus verteld King, en nog een Luitenant, Coxburn, kruisten met hunne Kotters op kondfchap ; King zou een Hollandsen Esquader, ontdekt, en den Admiraal bericht gebragt hebben , dat hy een fchoone Coup konde doen , maar Coxburn , hem onmiddelyk volgende, zou beweerd hebben; dat hetneutraale Schepen waren, die zy gezien hadden. De Admiraal zou dit laatfte, zonder onderzoek, aangenomen, en om debefchuldiging van King by jde Lords van de Admiraliteit voor te komen, hem derwyze by dezelve aangeprezen hebben, dat hy op de halve Zoldy werdt gelteld. LoRfl  Eerste Bedryf. ïi Lord Bellamy. Maar waarom vordert King geen Krygsraad? Graaf van Worthington, Balfour vertrok terftond weder naar Amerika en nam de beide Kotters mede. Hy moet dus wachten. - Dog dit is zyn eenigfte verdriet niet. Hy bemint eenefchoone Juffer, die, onder voogdy van mynwaardigen neef Sir Arthur Bubble, door hem ergens op het land wordt bewaard, zonder dat iemand weet, waar zy is ? Lord Bel lam y. O! zeide hy daarom ftraks, dat het hem niet mogelyk was te ontdekken, waar zyne Louife gebleven ware? wie is de ander? Graaf van Wo&thington. Ook een Luitenant op halve Zoldy: Richard Trueman; een even braaf Officier; Maar Hy heeft met een Portugeesch Schip geflagen; Hy heeft bewezen, dat de eer onzer vlag dit van hem vorderde; men dankte er hem inwendig voor; nam liet hem kwalyk in het openbaar; ftelde hem op halve Zoldy; Met beloften — daar men nooit weder aan denken zal. Lord Bellamy'. Dat verftaat zig; Wie is de derde? Graaf van Worthington. _ De gewezen Tooneelfpeler Wilfon, die zig als' Officier voordoet, en onder dat Masker een gemeenzamen om-  ia King en Trueman. omgang met myne beide Luitenants heeft. Ik heb hem in myn dienst genomen, en door hem weet ik alles wat hen betreft. Lord Bellamy. Hy was eerst een Akteur te Edinburg; waarom heeft hy het Tooneel verlaten? Graaf van Wor thin gton. Theater-kabaaien maakten 't hem moede. Hy kwam naar Engeland. Lord Bellamy. De rest laat zig begrypen. Hy wierdt den Graaf van Worthington aangeprezen; Die is ryk en edelmoedig, enfin Maar Sir Arthur Bubble Graaf van Worthington. Daar komt hy aan wandelen! — Gy zult hem ras leeren kennen. ZESDE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellamy, Sir Arthur Bubble. Sir Arthur Bubble. Mylords! Ik heb de eer van u een onderdanigen goeden morgen te wenfchen. Graaf van Worthington, (totLord Bellamy.) Het is dat kruipend Hofgedierte niet genoeg zig -zeiven te verlasgen; Zy zouden ook de Natuur zo zy kon-  Eerste Bedrtf. ij konden, wel onderdaanig willen maaken. (tot Sir Arthur Bubble.) Gy behoorde ten minften die on. derdaanige goede morgens voor Hof-lieden te bewaaren: die zyn aan Nonfem gewoon. Sir Arthur Bubblk. Eene fyne aanmerking, Mylord! Hoevriende. lyk en gemeenzaam! O wat beklaagt zig de Minister, dat uwe Lordfchap zo weinig ten Hove ver- fchynt! Ik heb de eer gehad van het laatfte Bal by te woonen: Hy zocht u daar met groote oogen; Vyfhonderd Perfoonen. — Het was fchitterende. Graaf van Worthington. Veele vergulde Automates, die alle hunne waarde aan hun kapzel en kleed te danken hadden ! niet waar? Sir Arthur Bubble. Uwe fcherts is onbetaalbaar Mylord! Daar waren evenwel ook veele Perfoonen, die het Vaderland eer aandoen. Graaf van Worthington. Omdat zy zichtbaare bewyzen zyn van den goeden fmaak onzer Kleermaakers, en van het taey geduld onzer Winkeliers? Str Arthur Bubble. Edel gezegd 1 —— vergun my echter. Lord  14 King en Trueman. Lord Bellamy. Sir Arthur vergun my, dat, ik u tusfchenbeiden eens vraag, hoe het kome, dat gy uwe fchoone Pupille niet aan den Luitenant King wilt toeflaan? Sir Arthur Bubble. Maar Mylord! dewyl de Oom van de Juffrouw, toen hy haar tot zyne erfgenaame heeft verklaard. my tot voogd heeft aangefteld, buiten wiens vergunning zy niet mag trouwen zonder de erfenis te verliezen, zo kan ik immers volgens myn plicht en Confcientie haar niet aan een Luitenant van de Vloot geven; anders is hy immers niet! Graaf van Worthington. Sir Arthur! een waardig Luitenant van de vloot mag de hand van Miff Winning op beteren grond verzoeken, dan de meeste Hof-jonkers, of Hof-Jankers. Lord Bellamy. Luitenant van de Vloot, Sir Arthur! — Is onze Zeemacht niet onze beste, ja eenigfle, borstweeriug? Sir Arthur Bubble. Verheeven gedachte, Mylord! Mag ik evenwel aanmerken , dat 'er eenig onderfcheid is tusfchen Admiraal en een Subaltern Officier! Graaf van Worthington. Zeekerlyk! zo als tusfchen de hand en de vingers. De beste Admiraal of Generaal zal zonder goede Subalternen niet veel uitrichten.  Eerste Bedry f. i5 Sir Arthur Bubble. Graaf van Worthington. JS S 77 Zy" Vader nam ««een Fregat V*« zes-en dertig nukken een Vyandlyk Linie Schi» 2k het te Portfmouth binnen. Geeft dat geen adel" St Str Arthur Bubble. Ja, Mylord, zo het betaald wierdt! < mw wat heeft zo een arme duivel ? - Lord Bellamy. Sir Arthur, dat is eene ongepaste vraag! Zo laag het «dat een man van vermogen trotsch is oP zyne nïï deen, zo ha teIyk k het ee„ ^ j> om zijne" bekrompen mkomfren te verachten! j)e S bepaalt de zoldy van een Officier; en 't is de Fer dta een braaf Officier moet bedoelen; niet het Geld- an den zal de Held terftond vallen zodra de vyand met göuden kogelen fchiet. y *\ Sir Arthur Bubble. „Met gouden kogelen fchiet." Dat is verwonder- lyk fchoon! Was een Zee- Officier maar niet zo ruw; Waren zyne fentimenten niet zo grof! Graaf van Worthington. Zou Sir Arthur ook verlangen, dat de Officiers van de Vloot, zo wel wegens hunne fyne aandoeningen als wegens hunne bekwaamheden en goed gedrag onder-  t6 King en Trueman. derzoeht werden ? Eene Academie van fyne feminienten i niet waar? Sir Akthur Bubble. Ja! Mylord, gy leest in myn hart; eene Akademie van de fyhe fentimenten !Dat ishetwataan hetmenschdom ontbreekt. Sentiment is het begin van alle deugd en voortreftelykheid; Ach! konde het Menfchelyk gedacht recht voelen, hadt het fyne gewaarwordingen t dan zouden wy gelukkig. Graaf van Worthington. Èn de wereld zoude een Paradys van wellustige leeglopers zyn. Het komt my voor Sir Arthur dat gy, en uwe Collegen in de fyne fentimenten, de deugd op dezelfde wyze waardeeren als de Champagne wyn; Hoe bruifender hoe beter; Gy lieden (hapt veel van uw zedelyk gevoel, en uwe fyne ge. waarwordingen! Maar weet gy wel, dat het waarlyk goede hart ftil, dat de recht edele ziel ftom, is? en dat zy zig alleen door daaden zoekt te verklaa. ren? — Gy neemt my myne vryheid niet kwalyk Sir Arthur? — Gy komt van avond op de Maskarade, niet waar? Sir Arthur Bubble. Welke Maskerade Mylord? Graaf van Worthington. Kunt gy zwygen ? Sir Arthur Bubble. Zwygen, Mylord? zwygen als de middernacht. Graaf  Eerste Bedryf. \j Graaf van Worthington. Hoor: Een Hertog geeft van avond eene Maskerade ; Om niet overlopen te worden, houdt men het ftil; De Party zal klein maar uitgelezen zyn. Twee honderd Perfoonen, alle van den hoogen adel, de bui. tenlandfche Ambasfadeurs, en de vreemde Prins; Lord Bellamy komt ook; en ik heb een Billet voor 11 — dat my veel mosite gekost heeft. Sir Arthur Bubble. Een billet voor my! ó Mylord kon de ik u de aandoeningen vertoonen, die myne geheele ziel doorftroomen. Graaf vak Worthington. Kom van de middag maar by my eeten; dan zullen wy de Maskes overleggen; - Het uwe moet karakteristiek zyn; het moet uw karakter uitdrukken; , fyn gevoel; een warm hart. — Sir Arthur Bubble. Ja Mylord, dat is goed. Maar mag ik vragen wie is de Hertog, die.... Graaf van Worthington. Ik zal het u eerst aan tafel zeggen; want ik vrees nog altyd, dat gy niet zwygen kunt. Sir Arthur Bubele. Mylord! (Tom als een graf. Myn hart is wel warm, maar geheimen!— Maar waar kryg ik myn billet? XIV. Dlel. B Graaf  lS King en Trueman. Graaf van Worthington. D*t heb ik ftraks uwen kamerdienaar gegeven. — Om 's Hemels wil neem het toch wel in acht. Sir Arthur Bubble. Dan moet ik gaan om alles wél te bezorgen. Graaf van Worthington. Nu ik wacht u! — maar vooral bouche clofe ! Sir Arthur Bubble. (Jn"t weggaan.) Onder myne andere deugden is zwygen niet de minde. ZEVENDE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellamy. Lord Bellamy. Hoort deze Maskerade ook tot uw Roman? Graaf van Worthington. Ja. Dat Maskerade Billet moet zyne fyne gevoelens van eer en plicht ontwikkelen. Maar de Weduwe, daar ik u van gefproken heb, zal, verbeeld ik my, nog duidelyker doen blyken , waar toe de verwaandheid een laaghartig man, die Hechts zo veel van edele gevoelens praat om zig van edele daaden te ontdaan, kan vervoeren. Gy moer uwe rol maar wel by dezelve fpeelen; Gy behoeft het geen zo dikwils in ernst gefchiedt, flechts natuurlyk na te bootfen. Lord  Eerste Bedryp. ip Lord Bellamy. Maar zo doende moet die vrouw immers ook eene alierzwaarile proef doorftaan! Graaf van Worthington. _ Waarom niet Mylord? Daar is ook nog eene jonge Dame, die op de proef moet; het is eene van de eerfle fchoonheden van het Koningryk. Lord Bellamy. Zal die proef ook hier gefchieden ? Graaf van Worthington. Neen; het is die Dame, waar voor ik u gezegd heb, dat ik een kamer in Bedfortflraat heb gehuurd: Met één woord, het is Miff" Winning, de pupil van Sir Arthur. Ik heb haar zelf van 't Land gaan haaien; Ik heb haare oppaster beduid wat van de zaak ware; Enfin, de Dame is federt gister avond hier. Alles zal zig wel fchikken. AGSTE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellamy, Kelly. Kelly, (tot den Graaf). Mylord! De beide Dames wandelen reeds in 't Park, en Lady Fanny febynt my te zoeken; Zy ziet zeer gramftqorig; Maar de Gravin heefteen bedrukt en neerflachtig voorkomen. Graaf van Worthington. De brief heeft dan zyne werking gedaan! Zyt gy op het Comptoir van de Evening Post geweest? B 2 Kel-  20 King en Trueman. Kelly. Ja Mylord; 'Ik heb het blad reeds. De Uitgever wilde daar eerst niet aan; Zyn Courant, zeide hy, was akyd de item der Waarheid geweest; liet was de eerlte reis van zyn leven... Graaf van Worthington. Dat hy zo veel geld voor eene onfchuldige verdichte tyding hadt ontvangen. Hebt gy de Weduwe en de Galanteriekoopfter ook befteld?, Kelly. Ja, Mylord, zy zal ftraks hier zyn, vol hoop op Sir Arthur. Graaf van Worthington. Vergeet nu den anderen brief voor Ellis niet. Kelly. Dien heb ik. Naar den Poëet en den Woekeraar heb ik ook gezonden; De Hospes van den Luitenant is ook in beweging, en ik heb zyn Bootsman op het fpoor daar van gebragt; en hem het gevaar vertoond ; De goede man zweet van angst voor zyn tweeden vader, zo als hy den Luitenant noemt. Graaf van Worthington. Ik hoop ook al nader kennis met hem te mnaken, —— Van Sir Arthur hebt gy nog niets gehoord ? K e l l y. ója! Mylord! Hy fpanzeert ginds door het Park, en  Eerste Bedryf. 2ï en houdt alle Heeren en Dames (Taande om hen van de Maskerade te vertellen. Ik ben reeds eenigen ontmoet; die naar Mylord vroegen om Billets te bekomen. Graaf van Worthington. Dan is het tyd van te gaan Mylord! Blyf gy hier Kelly, op dat de beide Dames u mogen vinden, en gelegenheid hebben u te ondervragen. Ik gaa my verkleeden. NEGENDE TOONEEL. Kelly, de Gravin van Worthington, Lady Fanny. Kelly, (JU). „ Zo ik my niet bedrieg komen,daar de Dames aan! » Ia gewis; Lady Fanny ziet myookal; Zy „ komt al op my aanrennen. Staa nu vast „ Kelly!" Lady Fanny. Daar is de Knaap! Nu zal hy die geheele fchandaleuze Chronyk moeten oplezen: — Waar -hebt gy dat Vrouwsperfoon gelaten, Monfleur ? Kelly. Wat Vrouwsperfoon? Mylady; —— Voor wien neemt gy my? Lady Fanny. Speel den fchynheiligen niet, raad* ik u; wy weten alles. De Graaf is eergisteren met u naar 't land gere. B 3 den,  22 King en Trueman. den, en gisteravond met een Vrouwsperfoon te rug gekomen, dat gy ergens hebt gaan verfteekèn; Wy moeten op 't oogenblik weten waar? Of gy zult ondervinden wat ik doen kan. K e l l y. Maar wat gaat dit alles Lady Bubble aan ? Heeft die recht om my te ondervragen wegens het geen ik op order van myn Heer al of niet moge gedaan hebben ? Lady Fanny. Ja. Ik doe het uit naam van zyn Gemalin, en gy •zult het my aanftonds zeggen. Kelly. De geheimen van myn Heer aan u vertellen ? Mylady! Gravin van Worthington. Gy zult op die wyze niets uit hem krygen; Laat my met hem fpreken. — Hoor eens, myn goede Kelly; lk heb eene byzondere reden, waarom ik het verblyf van die jonge Juffrouw, die gister avond met Uwen Heer is overgekomen, gaarne wilde weten. Ik beloof u , dat ik u niet zal beklappen, en gy zult my plaifier doen met het my te zeggen. K e l l y. Ik eerbiedig uwe bevelen Mylady, en vertrouw volmaakt op uw woord. -— Ik zal u niets verbergen. Zy logeert in Bedfordftraat, in het wapen van Esfex. Lady Fanny. Genoeg! — Wy hebben u niet meer noodig; Gy kunt vertrekken. NE-  Eerste Bedryf. 23 NEGENDE TOONEEL. Gravin van Worthington, Lady Fanny. LadY Fanny. Nu zult gy zien, Coufine, hoe ik dat ichepzel veegen zal! Zy zal God danken, dat zy daar mede vry komt, dat zy ylings Londen ruime. .Maar hier toe moeten wy onze karakters verwisfelen. Gy kunt myn naam aannemen, ik moet als de Gravin van Worthington fpreken. — Kom wy moeten 'er terftond naar toe. Gravin van Worthington. Neen ik moet eerst nog eens t'huis aanryden om myn beklemd hart door een vloed van traanen lucht te geven. Lady Fanny. Malligheid! Wy moeten ons op eene betere wyze dan door traanen wreeken. Allons ma Chere. Einde van hst Eerjle Bedryf. B 4 TWEE-  *4 Kino en Trueman. TWEEDE B E D RT F. (h dit, en in het vierde, Bedryf ziet men van tyd tot tydden Graaf van IVorthington , verkleed, het Tooneel van achteren dwars overtrekken. Hy wandelt langzaam , en fiaat zomtyds ftil, als om ergens naar te kyken , om dus zyne Proevelingen te beter te zien en te hooren.) EERSTE TOONEEL. Ellis, King (meteen briefin de hand, die Ellis hem gebragt hadt.) Trueman. Ellis. Nu weet gy dan waar uwe Louife beland is, en kunt op Haar verblyf aan ftuuren. King. Voor de haven te kruisfen, wat kan my dat helpen ? Ellis. Gekheid King! De haven iri, Man!Haar aanboord nemen, en in Schotland opbrengen! King. En wat dan verder? Ellis. Dat behoef ik u wel te zeggen , niet waar ? Zo dra gy met haar geankerd zyt, zyt gy dan geen meester van uw Prys ? King.  Tweede Bedryf. 25 King. Gy zegt, dat gy myn vriend zyt, en kunt zulk een ontwerp voordellen ? Ellis. Welk eene kiesheid! Wel zy zal zelve wenfchen dat gy 't anker kapt, de ftilte verhelpt, en haar in 't bruidsbed boegzeert. King. En waar op lïeunt dat geloof? Ellis. Op haar eigen brief; Gy hebt het uraks zelf gelezen 1 Maar zo zyn de verliefden; De harfens altyd in de war. Geef hier uwen brief! (hy leest). „ De plaast heet Burlington, op den weg naar Bristol „ dertig mylen van Londen; by een Prcdikants We' „ duwe; Zy gaat fmiddags flapen, dan wandel ik al„ leen in den tuin, die, met eene laagehoute fchuttin-'„ aan den weg uitkomt" enz. Betekent dat niet. wilt gy my hebben zo neem my, en zodra een meisje dat zegt, moet men haar by haar woord vatten. Trueman. Hoor Ellis, die vaartuigen, die zo yder zeil, dar zy praeijen kunnen, toeroepen; gy kunt my nemen, zo gy wilt; zyn dikwils het fleeptouw niet waard. Ellis. Ik fpreek van geene oude afgelegde Galeijen, maar van eene fchoone jonge Meid. B s T.tua-  &6 K j n g en Trueman. Trueman. En daarom geloof ik nooit dat die fchoone jonge meid zig zo verre vergeten hebbe. Ellis. Gy hebt het nu tweemaal uit haar eigen brief hooren lezen. Trueman. Ik verftaa het niet, maar dit kan haare bedoeling niet zyn. King. En zou Ik haar ongelukkig maaken ? En om mynentwil dertig duizend pond doen verliezen ? Ellis. Maar gy zyt haar meer dan honderdduizend pond waard? Wat vraagt een meisje, dat bemint, naar geld? King. Zy mag 'er veel of weinig naar vragen, Ik moet haar niet ruineeren. Ellis. Daar kryg ik een anderen inval. De oude Cunningham vermag alles by den Voogd; beloof haar tien duizend pond, zo zy hem weet te belezen om u Louife te vergunnen ; Zy zal 'er hem vyf van bieden, en de zaak zal gelukken. King. Foey Ellis! zo gy van daag in ernst fpreekt, zullen wy  Tweede Bedryf. 27 wy moeten fchciden. lk zou haar kopen! En dat met haar eigen geld! En haar dat ont¬ velen ! Trueman. Bravo King! Geene lorrendraeijerijen! Onze harten moeten , zo als onze kogels, den rechten weg gaan. Ellis. Alles fchoon en wel! Maar erken evenwel, dat de omwegen dikwils beter zyn om zyne oogmerken te bereiken! Wat vrienden of Patroonen vindt gy toch, myn Broeder, aan 't einde van uwen rechten weg ? King. Hier van binnen is by my Alles Vriend! Hier is myn Patroon! Maar zie daar den Voogd van myne Louife! Laat ons op gindfche bank gaan zitten met den rug naar hem toe; ik kan den meedogenloozen hypokriet niet onder myne oogen zien. TWEEDE TOONEEL. Sir Arthur Bubble, Simmons. Sir Artiiur Bubble. Ja myn waarde Simmons, uw dichtftuk over het zedelyk gevoel heeft my zeer bevallen; onze tederfte aandoeningen worden daar door op het fterkts geroerd; Ik vvenschte u myne erkentenis te kunnen toonen * want ik  ïS Kins en Trueman. ik ben geheel dankbaarheid; maar ik weet de edele Dichtkunst laat zig niet betaalen. Simmons. Sir Arthur! Gy zoudt my tegenwoordig een blyk van uwe Goedheid kunnen geven; Ik... Sir Arthur Bubble. Hartelyk gaarne! Zoekt gy eenige bediening; een pennoen ? Ik zal voor u fpreken. S i m m o n s. Verfchoon my ;Ik ben myn kleermaaker vyftien pond fchukiig; en hy dreigt my naar de gevangenis te laten Heepen, zo ik niet betaal. Sir Arthur Bubble. Heeft dan die kerel geen zedelyk gevoel? Geene aandoeningen van Menfchelykheid ? Hoe heet die barbaar? Ik zal hem voorhouden, wat het te zeggen is een Mensch te zyn! S i m m o n s. Ach! Sir Arthur! dat kan niets baaten; Ik ben verloren, zo gy niet de edelmoedigheid hebt Borgvoormy te blyven. Sir Arthur Bubble. Myn waarde Heer Simmons, dat kan ik niet; dat heb ik onherroepelyk verzegd. Simmons. Hoe kan een edel hart, met zulke tedere gevoelens, een plicht van menfchenliefde onherroepelyk verzeggen ? Sir  Tweede B e d r y f. 29 Sir Arthur Bubble. Ik kende toen die verrukkelykegewaarwordingen van een menschlievend hart nog zo wel niet als tegenwoordig. Simmons. Mag ik dan hoopen, dat gy deze kleine fchuld voor my betaalen zult? Sir Arthur Bubble Met vermaak, myn Vriend, met vermaak zoude ik u met deze kleinigheid helpen, moest ik het niet om de gevolgen laaten; want door dat voorbeeld zoude ik de onbarmhartige fchuldeisfchers helpen aanlokken om des te fterker op betaaling te dringen. Simmons. Zeg liever, dat uw voorbeeld in een ongelukkigen te helpen, die onder armoede en kommer verzinkt, anderen zal aanfpooren om ook. menschlievende té zyn. Sir Arthur Bübble. Ik beklaag u hartelyk, myn waarde fleer! Myn hut b.oedt voor u; - Maar fchryf iets dat wel aan den man wil; Ik zal ondertekenaars voor u oplopen. S i m m o n S. En zo ik onderwyl in de gevangenis verkwyne? Sir Artiiur Bubble. O daar hebt gy des te meer tyd om tefchryven; Gy tfeeren Gemes werkt niet genoeg; — Zo zal de on-  3° King en Trueman. onbarmhartigheid van uwen kleermaaker nog ten nutte van het Publiek gedyën. — Myn tyd is ten einde. Vaar wel. DERDE TOONEEL. Simmons, Trueman, King, Ellis. Simmons, (in eene houding van wanhoop, terwyi de andere hem op een zekeren efjïand waarnemend) Moniter van ongevoeligheid! — En gy hebt myn gedicht gelezen ! — Alles loopt my tegen! — Geen ïïraal meer van hoop! — Wel aan dan! De Vriendelyke Theems heeft zo vcelen geholpen; — Schielyk maar; (Hy wil weg lopen.) Trueman (toefchietende vat hem hy dm arm.) Wat deert u Man? Waarom wilt gy fterven? Simmons. Ik ben een rampzalige, die, zo ik my niet verdrink, van jammer en gebrek moet fneeven. King. Wel hebt gy dan niets geleerd? S i m m o n s. Myne Ouders hebben my laten (tudeeren, fchoon zy zig deswegens elendig behelpen moesten; maar ik, in plaats van my op eenige ftudie toe te leggen, heb al rnyn tyd aan Werken van Genie beueed, en myn best gedaan om zelf een Genie te worden. Trie-  Tweede B e d r y f. 31 Trueman. Een Genie ? Wat duivel is dat? Ellis. Een Mensen, die zoo veele fraaije zaaken geleerd heeft, dat men hem nergens toe gebruiken kan. Trueman. O dat zal dan zo een ftuk van Poè'et zyn. Nu hy moet daarom niet van honger fterven, hy is toch een Mensen. Daar Vriend, daar is een halve kroon; gaa daar een goede maaltyd voor doen, want cy ziet 'er uit als een fchim; drink 'er eene halve fles Poorter by; en, zo gy dan nog zin hebt om u te verzuipen dan zeg, dat ik 'er niets van weet. En zo uw huiswaard u mogt willen zetten, zo kunt gy voor eerst by my logeeren. Kom tegen den avond maar in TotteringsCourt, dicht by de zeven zonnewyzers, en vraag naar den Luitenant van de Vloot Trueman. Simmons. Ik kan niet befchryven.... Trueman. Wel wat duivel gy behoeft ook niet te befchryvenGaa maar eeten en drinken. VIERDE TOONEEL. Trueman, King, Ellis. Trueman. Maar King, de Plans van Ellis verwerpt gy met recht als onwaardig; het myne, zegt gy, fe onuit- voer-  32 King en Trueman. voerlyk; ik vrees het ook; maar wat zal 'er dan ondertusfchen van uw Meisje worden ? K i n g. Dat weet God! Kon ik haar maar eens fpreken; al ware het dan — o Hemel! — Ja! — om affcheid te nemen 1 Maar zulk eene reis kost geld; etl ik heb waarachtig geen ichelling. Trueman tot Ellis.) Dat kan ik op myn ziel niet verdragen; Hebt gy geen geld? Ellis (haalt geld uit zyn zak?» Niet dan deze weinige Sixpencen. T r u e m a n. Zo veel heb ik niet eens. Wy moeten hem evenwel "helpen. Hoor George zyt gy met een half douzein Guinees geholpen? King. O Broeder! zo veel had ik niet noodig: Maar waar zou dat geld van daan komen ? Gy hebt het zo min als Ellis. Trueman. Ik heb het niet by my maar loop heen, befcel een paard,maak over een uur wéér hier te zyn,en gy zult het geld hebben. King- Neen Broeder! Ik weet uwe omfiaudigheden zo goed  Tweede Bedryf. 33 goed als myne eigen; waar zoudt gy zes Guinees bekomen ? Trueman. Dat is myn zaak; Ik heb u immers wel eens meer uit den nood geholpen. King. Dat hebt gy; maar toen hebt gy ook alles fchoon uitgeveegd. Trueman. Nu kort en goed; Gy moet het geld aannemen of wy fcheiden. Verfnap uw tijd niet; over een uur weer hier! VYFDE TOONEEL. Trueman, Ellis. Trueman. Nu moet gy my raad geven Ellis, hoe ik het geld bekome, eer hij weer hier is. Ellis. Ik weet geen beteren raad als dat gy na Cunning. ham gaat; Zy zal u met vermaak.... Trueman. Ja met vermaak! Neen Vriend! zig van een wyf te laten onderhouden is nog erger dan van 'tfpel te leeven. XIV. Deel. c Ellis  34 King en Trueman. Ellis. Onderhouden! — Wel dat wordt op de rekening der liefde gezet, en Liefde is de geduldigfte Crediteur van de wereld. Trueman. Een oude Kaper geeft niet veel voor niet; zo 't haar eens in't hoofd kwam om haar geld weerom te vragen? Ellis. Dan is 'er altyd een middel, indien gij maar zo kiesch niet wilt zyn. Trueman. Ik verfiaa u; daar zal niets van wezen! — Ik mag het vrouwmensch niet lyden, en daarom wil ik haar niet fchuldig zyn. Daar is niets harder voor een braaf kaerel dan verplichting te hebben aan iemand, wien hy niet beminnen kan. Ellis. Nu dan met een paard en een paar pistoolen naar de heide; daar zullen ons wel van die jonge heertjes ontmoeten, die het hart t'huis vergeten hebben. Trueman. Zo ik dacht dat gy ernftig fprak,zoude iknzeggen, dat myn Vriend George King te braaf een Man is om van een fchelm geholpen, of door een fchelmftuk gered, te worden. Ellis. Hebt gy dan niets meer te verkopen? Trueman.  Tweede Bedryf. 3j Trueman. Niets ter wereld dan myne halve Zoldy. Weet gy niet een eerlyk kaerel, die dezelve met my deelen wil? Ellis. Ja ik ken wel een zekeren Griffin, die verlegene Officiers helpt, maar hy deelt wat al te broederlyk,en neemt zyne honderd procent. Trueman. Patiëntie! dan heb ik ook geene verplichting aan hem. Laat ons hem terftond opzoeken. Ellis. Ik heb hem hier in 't Park gezien; zit maar een öogenblik; ik zal hem, dunkt my, wel vinden. Trueman. Dat zou een geluk zyn; Dan was ik fchielyk geholpen. * ZESDE TOONEEL. Smirk, Glitter, Trueman. Smirk, (zig naast Trueman op een bank nederzettende,) Ja myn lieve Glitter, hadt hy zyn but bereikt, hy zou, Parbleu ! den Admiraal van zyn post afgelokt hebben. Glitter. Hy heeft zig misfchien door de Oppofitie-party laten omkopen om een valsch rapport te geven. C 2 Smirk  36" King en Trueman. Smirk. Sans doutel an pauvre Diable\ Trueman. Vrienden! Ik duld niet, dat een Officier van de Vloot in myn byzyn zonder bewys als een fchelm wordt afgefchilderd. Glitter. Maar terwyl men niemand noemt, weet Gy immers niet of hy 't verdient ? Trueman. Omdat gy hem niet noemt befluit ik , dat hy 't niet verdient; Die kwaad van iemand ipreekt zonder hem te durven noemen is of een lasteraar, of een bloodaart, of beiden tevens. Smirk. O Parbku wy durven den Man wel noemen, daar wy van fpraken; het is de Luitenant King, die de Bafiiiskus gevoerd heeft* T r u e m a n. En zulk een braaven Officier durft gy fchandvlekken! Schaamt u.... Glitter. Niet zo heftig myn Vriend. Trueman. De Duivel mag uw Vriend zyn! Een paar (tinkende branders, welken elk braaf Kapitein moet fchuwen. Smirk.  Tweede Bedryf. 37 Smirk. Wy dragen ook een degen, Mynheer de Zee-Officier , zo wel als gy. Trueman. De myne zal zig niet vernederen met tegen zulk een paar vlasbaarden, als gy zyt, te ageeren: zie hier hoe men met ftoute jongens leeft. (Hy vat hen beiden by de bont, floot hen eenige reizen tegen malkander, en werpt hen achter de fchermen.) ■ -— Weest nu voorzichtiger, of ik zal u de pomp zodanig verzetten, dat zy wee en ach, in plaats van lasteringen tegen een braaf Officier, zal opgeven. Hemel daar is de oude Kaper 1 ZEVENDE TOONEEL. Mistres Cunningham, Trueman. Mistres Cunningham. Goeden morgen, myn lieve Luitenant! Hoe gaat het al, myn waarde? Heer! hoe ziet gy er zo gramïtoorig uit? T r u e m a n. Het is een Nietmetal. Mistres Cunningham. Neen, gy hebt zeeker iets op 't hart; ik kan 't in uwe oogen lezen; En waarom zulks voor my ver- borgen? En dat, daar ik het reeds weet. 'T is toch wegens uwen Vriend King dat gy u kwelt; C 3 — en  38 King en Trueman. en kwaad maakt. —— Niet waar myn haastige Zeeman ? Trueman. Zeekerlyk geeft het my ongenoegen, . dat zulk een braaf man en waard Vriend in alles zo ongelukkig is. Mistres Cunningham. Maar wat geeft gy my, myn beste Trueman, zo ik King aan zyn meisje help? Trueman. Alles wat ik — u geven kan. Mistres Cunningham. Myn lieve jonge, ik verlang niets dan — u zeiven. — zo ik nog heden u de vergunning van Sir Arthur Bubble voor uwen Vriend George King bezorg, om MiiTLouife Winning te trouwen, zult gy my dan uw hand geven ? Trueman- Laat eens hooren hoe dat gaan zou ? Mistres Cunningham. Ja, ja, myn beste,dat zal heel wel gaan. Gy moet weten, dat ik een Maskerade billet in handen heb we. ten te krygen, dat voor hem gefchikt was. Nu heeft hy eene razende begeerte om die Maskerade bv te woonen ,en zonder billet kan hy 'er niet komen. Zie daar dan een ruiling van het billet tegen eene fchrif. telyke vergunning van MiflT Winning! Jk verzoeker u, hy zal blyde toe zyn. True-  Tweede Bedryf. 39 Trueman. Voor een elendig Maskerade billet zou hy.... Mistres Cunningham. Met vermaak, zeg ik u! Gy kent hem niet! Om de eer te hebben van met den hoogën Adel te (preken zou hy lyf en ziel overgeven. Maar wat zegt Gy daar toe? Trueman. Wat zal ik zeggen ? Zal ik meer belooven dan ik geven kan? Mistres Cunningham. O zodra ik u de fchriftelyke vergunning toon? Kom tegen eetenstyd by my, dan zal zig alles (poedig redden; Ik moet nu gaan. — Adieu myn waarde! tot ftraks. AGSTE TOONEEL. Trueman, Griffin, Ellis. Ellis. Uier, broeder! ziét gy den goeden Man, die verle. gene Officiers helpt. G r i f f i n. Ik doe het uit zucht voor myn Vaderland; Braave Zee-Officiers zyn deszelfs (levigfte zuilen. Ik heb .net Gods hulp veelen uit den nood geholpen, en dat verftrekt my tot een innig zielsgenoegen. Waarin kan ik C 4 de  40 King en Trueman. de eer hebben u van dienst te zyn, voortrefFelyke Heer? Ik ben met hart en ziel;.... Trueman. Houd op! houd op! Ik moet toch yder woord be- taalen Hoor dan kortelyk Ik ben op halve Zoldy gefield, en een maand is van het halfjaar reeds verlopen. Wilt gy my nu met een draagelyk verlies geld tegen overgifte van myn billet verftrekken? G r i f f i n. Luitenants halve Zoldy is, meen ik, drie pond en vier fchellingen, niet waar? Trueman. Ja, tien fchellingen worden ons afgetrokken. G r i f f i n. Dus kan ik op uw billet Hechts ontvangen; Driemaal zes is agttien pond, en viermaal zes is vierentwintig fchellingen, maakt een pond en vier fchellingen, gevoegd by agttien , bedraagt in't geheel 19 pond en 4 fchellingen; dus kan ik daar voor geven 6 pond en agt fchellingen. Trueman. Myn God dat is maar een derde; en een maand is reeds verlopen. G r i f f i n, Wel nu Heer Luitenant! en ik geef twee maanden. Ik leg 'er die heele maand uit menfchen liefde en uit achting voor uw perfoon by; want zo gy morgen komt  Tweede Bedryf. 4i komt te nerven, kan ik niet meer dan ééne maand by de Admiraliteit ontvangen; En het beflag op uw boedel zou dan ook niet veel betekenen, denk ik. Ellis (tot Trueman). Laat den Bloedzuiger loopen. Vier honderd procent ! — En in den tyd van vyf maanden heeft hy zyn geld weerom. Trueman (tot Ellis.) Maar hier is geen tyd te verliezen; Ik heb myn woord gegeven, en dat zal ik houden al zou 't myn leven kosten, (tot Griffin). In Gods naam dan! —Geef hier uwe zes pond. G r 1 f f 1 n. En agt fchellingen. God bewaare my, dat ik iemand een duit te kort zou doen! Neen zulk geld heeft geen zegen: — Schoon 'er de fchellingen wel af mogten blyven, want ik geef te veel. Maar 't is zo gezegd. Trueman. Laat ons dan maar fchielyk een einde maaken. G r i f f i n. Zo gy flechts de goedheid wilt hebben van in het Admiraliteits-Konyhuis by my te komen, zullen wy de zaak in een oogenblik afdoen; Ik verlang om zulk een braaf Officier met zo veel fpoed als mogelyk is te dienen. Cs' NE-  42 King en Trueman. NEGENDE TOONEEL. Trueman, Ellis, Mistres Wotton. Mistres Wotton. Heeren zyt gy ook toevallig eenen Sir Arthur Bubble ontmoet? )k heb hem driemaal aan zyn huis gezocht , en men heeft my herwaards gewezen. Ellis. Hy is hier geweest, maar ik weet hem thans niet aan te wyzen. Trueman. Ellis laat ons geen tyd verliezen. TIENDE TOONEEL. Mistres Wotton, Billy. Mistres Wotton (zo als Billy komt aanlopen). Wel kind! Hebt gy uwen Oom nergens gezien? B i l l y. Nergens Moederlief! Ik heb overal rond gekeken. Mistres Wotton. Wy moeten evenwel nog een weinig wachten; de bediende zeide immers fieliig, dat hy hier was. B i l l y. O Moederlief, daar zie ik hem! Die daar met den blauwen rok. Mis-  Tweede Bedry f. 43 Mistres Wotton. Loop hem te gemoet! — God fterke my in de zwaare proef, die thans voorhanden is. Mocht de edele Graaf kwalyk gepropheteerd hebben! ELFDE TOONEEL. Mistres Wotton, Sir Arthur Bubble, Billy. Mistres Wotton. Myn waarde Oom, ik herhaal by monde de bede, die ik u lchriftelyk gedaan heb; Neem my weder in genade aan; bedenk in welk een toeftand het ongelukkig lot myns mans my en myn kind.... Sir Arthur Bubble. Myn lieve Nicht al uw lopen en bidden is vergeefse*; — Uw Moeder heeft zig eerst aan een ZeeKapitein weggeworpen; en nu hebt gy u weder met een Zee - Luitenant verbonden; 't is beneden ons fatfoen; Nu moet gy ook zien hoe gy 't met hem maakt? Mistres Wotton. Ach! Oom , weet gy dan niet, dat gy zyne weduw voor u ziet? —■ Hy is voor 't Vaderland gefneuveld. Sir Arthur Bubble. Ja in de gevangenis, onder des Fiskaals vervolging; een roemryke dood! Mistres Wotton. Barbaar! dat gy my, de dochter van uwe Zuster, een  44 King en Trueman. eene Weduwe, eene geheel verlaten Weduwe, troost en hulp ontzegt; dat gy doof zyt voor de ftemme des bloeds; dat gy de Natuur verfmoort; dat alles moest ik van uw karakter verwachten; en de Wetten geven my daar geen hulpmiddel tegen; Maar dat gy de gedachtenis van zulk een dapper Officier, alsmynbraave Man was, zoudt fchenden, zal ik in eeuwigheid niet dulden, en hier tegen zullen my de wetten behulpzaam zyn. Het is onwaar, dat de Fiskaal ooit actie tegen hem gemaakt heeft,- maar om dat hy , in de hitte des gevechts, meer dan zyn plicht gedaan, en, om een vyandlyk fregat te helpen nemen, zig een oogenblik buiten de linie begeven, hadt, wierdt hem arrest op zyn fchip aangezegd, waar op hy daags daarna aan zyne wonden overleden is. -7- De Krygsraad is reeds bezig met hem rechtte doen, en KapiteinsWottonsWe duwe zal eerlang over alle de lasteringen van — haaren Oom, —— en zyus gelyken, zegepraalen. Sir Arthur Bubble. En onderwyl met haar kind van honger fierven ? Mistr,es Wotton. Dat vermaak zult gy niet hebben; De Hemel heeft, hoe zeer gy uw hart tegen de Natuur verhardt, edele zielen op 's werelds rond vcrfpreid, die.... Sir Arthur Bubble. Dan kunt gy niet beter doen dan u daar aan te ver voegen ; Ondertusfchen kan uw voorbeeld tot een nutte les flrekken voor alle jonge Juffrouwen, die beneden haar fatfoen willen trouwen. —«— Vaar wel. BlI.ly.  Tweede Bedryf. 45 Billy. Och! myn lieve Oom! gaa toch niet heen; zie eens, hoe bitter myne lieve Moeder fchreit; en dat heeft niet opgehouden federt Vaders dood; En ik heb met haar gefchreid, en dan heeft zy my altyd getroost dat Oom Arthur Bubble ons leet zou verzachten; en dan wierd ik weêr vrolyk. Nu Oom, nu moet gy ook niet kwaad op ons zyn. Sir Arthur Bubble. Daar heb ik reden genoeg toe. Uw Moeder heeft my.... Billy. O neen oom! neen oom! myne moeder geeft nooit iemand reden om kwaad op haar te zyn; Zy doet ieder goed, zo zy maar kan; en als wy niet te eeten hebben ïpyt het haar meer om my dan om haar zelve. (Hy vat Jrthurs hand) Dus myn lieve Oom moet gy ook niet kwaad op myne moeder zyn. Sir Arthur Bubble. (zyne hand los rukkende.) Uit den weg jongen! ziet gy niet, welk een Heer daar aankomt? TWAALFDE TOONEEL. Mistres Wotton, Sir Arthur Bubble, Billy, Lord Bellamy. Sir Arthur Bubble. Mylord ik ben uw ootmoedige Dienaar. Lord  King en Trueman. Loiid Bellamy. Myn beste Vriend, ik vind u hier in aangenaam gezelfchap. CF/y trekt hem wat ter zyde af.) Wie is die bevallige Blonde? — Zeker eene bonne fortune Sir Arthur! Op myn eer gy hebt een goeden fmaak. Sir Arthur Bubble. Van een goeden fmaak durf ik my beroemen Mylord! Het is eene behoeftige Weduwe, die... Lord Bellamy. Ja, ja, ik verdaa u; Nu hoor; Ik benyde u dat Friand morceau. Maar zy fchreit geftadig; o Foey Sir Arthur, gy hebt haar zeekerlyk niet wél behandeld ; Gy zyt haar niet waard. Sir Arthur Bubble. Mylord, het is eene Officiers Weduw, zy begeerde Lord Bellamy. Jaldatgy haar Patroon zoudt zyn. Dat is zeer natuurZyk; Zy heeft van uwe aandoenlyke ziel en edele gewaarwordingen ongetwyffeld gehoord. . Wie heeft daar van niet gehoord? — Maar nu moetgy my de gunst doen, dat Ik voor haar moge zorgen; Gy zult 'erechter alle de verdiende van hebben ; Gy hebt 'er my aan geholpen; en het zal een prikkel te meer voor my zyn om myn ontwerp voort te zetten; want kort en goed, Sir Arthur. gy moet op grooter Tooneel verfchynen; Gy moet in 't Parlement zitting hebben; Daax  Tweede B e d r y f. gg Daar kunt gy het Vaderland van nut zyn, daar hebben wy denkende hoofden, en gevoelige harten, noodig. S i r Arthur Bubble. Denkende hoofden en gevoelige harten hebtgynoodig, Mylord )a gy hebt den vuurigften wensch van myn hart geraden. Ik verlang niets erndiger dan myn Vaderland van nut te zyn; maar de zvvaarigheden 1— Hoe die te overwinnen ? Lord Bellamy. Ja Sir Arthur, gy hebt uwe benyders, gelyk alle groote geesten en edele harten die hebben; Dog uwe fchi terende verdienden aan de eene, en myne onvermoeide poogingen aan de andere, zyde zullen zegepraalen Maar wy moeten een goed verdrag farnen maa. ken, Sir Arthur. Sir Arthur Bubble. Een verdrag met Mylord ! welk eene vriendelykheid! Myn hart bezwykt door zo veele tedere gewaarwordingen. Lord Bellamy. Geene betuigingen onder goede Vrienden: — Ja een verdrag moeten wy fluiten, en die fchoone Blonde moet het preliminair artikel daar van zyn; zo dra wy het daaromtrent eens zyn zal het overige zig gemaklyk laten vinden. Sir Arthur Bubble. Ik zal haar een woord toefpreken (tot Mistres Wotton fiii.) Myne lieve Nicht! alles kan nog te  a8 King en Trueman. te recht komen; kom morgen ten tien uitren weer hier, dan zal ik zien hoe ik u op de eene of de andere wyze helpê? Mistres Wotton. Verkoope, wilt gy zeggen... Sir Arthur Bubble. _ Neem toch de hulp aan, die u wordt aangeboden; —— Kiesheid is thans uwe zaak niet. Mistres Wotton. Verachtelyk ziel! gy verdient geen antwoord. Billy. Myne lieve Moedér, waarom benje boos op Oom? hy fprak immers van u te helpen. Mistres Wotton. Myn Zoon! Door uwe Moeder en u te berooven van 't eenigfte dat haar overfchiet, haare Eer en Deugd. Billy. Neen dat niet, Mama, dat niet! Ik zal u befchermen. Qzy omhelzen malkander.) Lord Bellamy. Adieu Sir Arthur; Ik verwacht u nader te zien. Sir Arthur Bubble. Mylord! Ik verzoek de eer te mogen hebben van uwe Lordfchap ten miniten tot aan uw Rytuig te mogen vergezellen. DER-  Tweede B e d r y f» ^s DERTIENDE TOONEEL. Mistres Wotton, Billy, King, Trueman. King. Ware Ellis nu maar hier, zoude ik terftond afTcheid nemen» Hoe naar ziet 'er die dame uit, Trueman! bitter, bitter bedroefd! — Myn God'wat zie ik ! Mistres IVotton zyt gy het ? Hoe vindt ik u in zulk een Haat ? . Uw Man is toeh niet dood hoop ik. Mistres Wotton. Ja helaas! Lees zelf! Dat is zyn aflcheids brief; Gy zult zien, dat hy zyne vrienden in zyne laatfte uuren niet vergeten heeft. ( King in Trueman lezen famen Jlfl.) Trueman. Neen zeeker heeft hy ons niet vergeten! Ily was onze beste Vriend! Wy hebben beiden met hem gevaren ; Ik meer dan eens. — Hy was de beste Zeeman , die ooit fchip gevoerd heeft. — Hy heeft my de Siuurmans-konst geleerd, en in de gronden van Zeemanfchap onderwezen. Hy was een vader over zyn Volk, maar elk moest ook zyn plicht betrachten; verzuimen duldde hy niet, en zo iemand niet oppaste... King. Welken troost hebt gy by de Admiraliteit gevonden ? XIV. Deel. D Mis-  5s King en Trueman. Mistres Wotton. Geenen ! Myn man is in arrest geftorven! Dus kan men zyne zaak niet onderzoeken , en derhalven voor de weduwe niets doen; — Althans voor eerst niet. King. Hebt gy dan niemand, die voor u frreekt ? Mistres Wotton. Geene leevendige ziel! — Ik had nog eenige hoop op myn Oom Sir Arthur; maar die heeft een hart. .. King. Ik ken het; Maar wat zult gy dan nu aanvangen ? Mistres Wotton. Geen uitzicht! God alleen kan my helpen. King. En wat zal 'er op die wyze van dien lieven jongen worden ? Mistres Wotton. Ik wenschte wel, dat hy in zyns Vaders voétft*appèn treden, en een braaf Zeeman worden, mocht: Had ik maar eencn vriend, die hem konde voort helpen. King. Maak van hem wat gy wilt; Maar geen Zee-Ofïïcier! Oy ziet uit het voorbeeld van Kapitein Wotton zaiiger, uk dat van Trueman, uit het myne, en dat van zo veele «mieren,hoe veel werks men van braaveZee Officieren maakt.  Tweede B e d r y f. 51 maaier. Geene braafheid, maar vleijery, gunst kabaaien Mistres Wotton. Ik zie het, helaas t myn waarde vriend ; Maar heeft dat zelfde kwaad niet in alle beroepen plaats ? Niet de zeedienst, maar het zeden-bederf onder Groot en klein moet gy deswegen befchuldigen. Ik ben dochter van een zee-oflicier; zuster van twee zce-ofiicie. ren, en Weduwe van een zee-officier; zy zyn allen als braave lieden voor hun Vaderland gefneuveld; Dit kan ook het lot van myn liilly zyn; maar ja . dan vind ik hem met zyn Vader, en Grootvader, en met zyne oomen — in den Hemel weder; _ Ik zal met dien troost fterven, dat ik — alles — aan myn Vaderland gegeven heb, wat ik koude. T r v e m a n. Maar hebt gy 'er zelf zin in Billy ? Bn,t y. o Ja Heer Luitenant, ik zou zo gaarne worden wat myn Vader geweest is;Ik zal vechten als een Leeuw; lk zal de Franfchen uit zee flaan, al zou het nog zo gaan; Dat deedt myn Vader ook. Trueman. Jongen; ik moet n een zoen geven ; Gy zyt da eigen Zoon van William Wotton; Gy hebt niet hechts zyneoogen, maar ook zyn hart. K 1 n g. Ja geef my ook een kus (hy jleekz hem iets in de O 2 hand.)  $ï King en Trueman. hand). Zie daar kaereltje, daar heb je iets tot een degen. Mistres Wotton wy zien malkander wel eens weder; Neem niet kwalyk, dat ik u zo ras verlaten moet. (tot Trueman) Wy moeten zien of Ellis kome ? Trueman (in V weggaan). Ja'maar wy moeten evenwel hier omflreeks blyven, of hy zoude ons mislopen. VEERTIENDE TOONEEL. Mistres Wotton, Billy. Billy. Kyk eens, Moeder, wat de Heer Luitenant King my tot een degen heeft vereerd! Mistres Wotton. Wat is dit? — Groote God! zes Guinees. Billy. O Moeder, dat is vast eene verzinning; Hy heeft gedacht dat hy fchellingen gaf;,Ik zal hem nalopen. Mistres Wotton, Neen blyf, lieve kind! Uw degen is maar het voorwendzel, het is de nood van uwe arme Moeder, welken zyn edel hart heeft zoeken te verzachten. Billy. Daar Moeder is het allemaal; Maar ik moet evenwel een degen hebben als ik op de Vloot kom, niet waar? Mis-  Tweede Bedryf. 55 Mistres Wotton. Ja kind ! — Laat ons nu naar huis gaan, en God danken, die ons deze onverwachte uitkomst bezorgd heeft. Daar komt de Bediende van Sir Arthur aan; laat ons hier afwenden , om hem niet te ontmoeten. VYFTIENDE tooneel. Kelly, Stanton. Kelly. Pas toch nu wel op, dat gy uw les niet vergeet, en goede Contenance houdt, op dat hy niets bemerke. Doe al wat mogelyk is, om hem tot genade te bewegen , wanneer hy u wil wegjagen. Stanton. Dat zal hy zeeker, want hy heeft een hart als een keyfteen. — Zo ik my maar op de beloften van uwen Heer mag verlaten ? Kelly. Als op een rots. ■ Gy zult 'er vast by winnen. Maar daar is hy. Ik zal hier dicht bybly- ven, om te zien hoe het aflope ? ZESTIENDE TOONEEL. Stanton, Sir Arthur Bubble. Sir Arthur Bubble. Wat hadt de Kamerdienaar van den Graaf u te zeggen ? D 3 Stan-  54 King en Trueman. Stanton. Ach Mynheer hy bragt my een boodïchap, diémy wanhoopig maakt. — Dat zyn Meer u op de Masquerade hoopt te zien, maar verzoekt uw billet mede te nemen, dewyl zonder dat niemand, wie hy zy, zal toegelaten worden. Sir Arthur Bubble. Wel nu, waarom maakt u dat wanhoopig? Ik ben zeer voor goede orde. -— Geef op het billet, dan loop ik geen gevaar van het te vergeten. Stanton. Ach Mynheer! Dat maakt my troosteloos, dat ik het ongeluk gehad heb het billet te verliezen. Duizendmaal vergiffenis! Sir Artiiur Bubble. Zottcrny! Gy kunt het billet niet verloren hebben. Geef op, zeg ik u. Stanton. Ach ! Ik ben het waarachtig kwyt. Sir Arthur Bubble. Nooit heeft myn ziel zo veel verontwaardiging, fpyt, toorn, woede, gevoeld als thans tegen u! Monffer! en zo myn hart niet zo menschlievend, cn myne gevoelens zo edel, waren als zy zyn, gy zoudt van myne handen fterven. Nu pak u uit myn gezicht, en betreed nooit weder myn drempel. Hemel moest ik dat verdriet beleeven? Stam-  Tweede Bedryf. 55 S t a n t o w. Ach genade Mynheer! Sir Artiiur Bubble. De Hertog van IYorthumbeiland geeft het Bal! De Hertog van Northumberland! — Voort uit rnyn gezicht. Stanton. Ach Mynheer! het is een ongeluk; denk om myn vorigen trouwen dienst. Sir Arthur Bubble. Twee honderd perfoonen van hoogen adel! Stanton. Genade, Mynheer! het zal nooit wéér gebeuren. Sir Arthur Bubble. Gaa, zeg ik, in hemel of op aarde, of waar het te vinden moge zyn, maar ik moet myn billet hebben, of gy zyt een man des doods. — Draalt gy nog! — (Hy vat Stanton by de borst; die ontwykt, terwyl hy hem met een fterken tred nazet.') ZEVENTIENDE TOONEEL. King, Trueman. King. Ja! Zy zyn auen weg. Trueman. Dan is 't ook beter dat wy hier wachten, om Ellis niet te misfen. D 4 Kixg.  5«> King e m T r u e m a «. King. Ik bid u nogmaals myn Vriend, neem het my toch niet kwalyk; Ik konde het, by myn ziel, niet wederftaan, en al had ik driemaal zo veel gehad, ik zou hef hebben moeten geven. Trueman. Geloof my, King, gy zyt my nooit waarder geweest dan op het oogenblik, toen gy het den lieven jongen in de hand Hopte. Zeekerlyk komt gy nu vooreerst niet by uwe Lieffte; maar.... King. Daar verlies Ik by;maar de Weduwe,en den Zoon, van onzen besten vriend uit een nypenden nood te redden kan dat verlies wel vergoeden. Maar Trueman ; Dat is een fortuin! Daar komt Mylord Walfingham aan ; by dien is misfehien voor haar wat uit te werken. Trueman. Ik zal u naar myn vermogen onderfleunen. AGTTIENDE TOONEEL. King, Trueman, Lor;d Walslngham. King. Mylord! permitteer, dat wy u een oogenblik ophouden. Lord Walsingham. Myne Heeren; Ik weet wat gy zeggen wilt; maar  Tweede Bedry?. Sa¬ maar ik kan u niets anders zeggen dan het geen ik u gezegd heb; daar is nog niets voor u te doen King. Mylord, mag ik u édnie vraag doen ? Hebt gy nog eenige achting voor ons V Houdt gy ons nog voor een paar braave Zee-Officiers? Erkent uw hart niet, dat ons ongelyk is gedaan ? Lord Walsingham. Heer Luitenant! Gy vergeet met wien gy ipreekr. King. Neen Mylord! Ik vergeet myn plicht niet. Ik heb de eer van den eerden Lord der Admiraliteit te inreken ; dog ik vraag niet hoe gy ons als Minister be. fchouwt?Dat hebben wy, helaas,ondervonden;Neen, ik vraag u als een man, die dezelfde uniform draagt, welke wy dragen; die ook gediend hebt gelyk wy;die u in uwen post van Luitenant als een Officier van eer gedragen, die altyd een edel en voortreffelyk hart bezeten, hebt, ik vraag u of gy ons voor braave eerlyke Officieren houdt ? en of uw hart niet bloedde, toea gy ons als Minister ons pcnfioen moest affnyden? Lord Walsingham. Luitenant King!... King. Of de toedand, waarin dit onverdiend befluit van den Raad ons gedort heeft, u niet in de ziel fnart? En of gy ons niet gaarne plaifier zoudt willen doen daar gy kondt? D 5 Lord  58 Kino en Trueman. Lord Walsincham. Ja Mynheeren, ik kan niet ontkennen, dat ik u hartelyk beklaag, en ik wenschte u daarvan te kunnen overtuigen; maar ten opzichte van uwe zaak kan ik nog niets doen, en ik zie zelfs nog niet, wanneer zig de gelegenheid daar toe zal aanbieden? Trueman. O! Mylord daar is fpoedig gelegenheid om ons plai> fier te doen; Zo het u gelieft nog heden. Lord Walsingham. Ik begryp zeer wel, dat'er alle oogenblikken gele. genheid is om u in uwe geborneerde fituatie dienst te doen, en ik zou daarvan reeds gebruik gemaakt hebben, had ik kunnen denken Trueman. Ik vraag vcrfchooning Mylord; de dienst, dienwy van u verzoeken wilden , is zo beftaanbaar met onze eer als met de plichten van uw ampt. King. Ja Mylord, het is alleen voor de ongelukkige Weduwe , en den jongen zoon, van den braven Kapitein Wotton, voor welken wy uwe gunst afbidden. Alles wat gy voor die troostelooze-vrouw, en dat hulpeloos kind, doet, zullen wy aanmerken als weldaaden aan ons bewezen. Trueman. Ach Mylord! kondet, en wildet, gy diebeklagens. waar-  Tweede B e d r y f. 59 waardige Weduwe aan een jaarlyks penfioen helpen, en haaren zoon een plaats als Kadet in het kweekfchool voor de Marine bezorgen, wy zouden u uit grond onzer harten danken, als of gy onze eigen zaak bevorderd hadt. Lord Walsingham CJliL') „ Myn God welk eene edele denkwyze!" Gy zoudt dan met uwen eigen toeftand te vreden zyn, zo deze Weduwe Hechts geholpen wierdr? King. Ja Mylord! Wy zyn Mannen; en gehard tegen wederwaardigheden ; wy kunnen ons zeiven redden; want zo wy hier aanhoudend hardheden, om niets meer te zeggen, in plaats van bevordering,ontmoeten, ftaat de wereld voor ons open, en wy vleien ons, dat men overal de brave kaerels niet even eens zal wegwerpen,als in Engeland; maar eene arme verlatene Weduwe met een hulpeloos kind, waar zal die heen? Lord Walsingham. Maar waarom neemt gy zo veel deel in de belangen van die Weduwe? Trueman. Mylord, haar overleden man was niet flechts een der waardigfte Zee-Officieren, maar ook onze wel» doener. King. Ja! hy is ons in onze jeugd als een Vader geweest, hy heeft ons tot rechtfehapen zeelieden geformeerd, en ons  6o King en Trueman, ons met raad en daad bygeflaan. Wy wenschten aan de weduwe en den zoon te vergelden 't geen de man en vader ons bewezen heeft; maar helaas! wy kunnen niets voor hun — dan bidden. Lord Walsingham. Gy weet, dat ik voor Kapitein Wottons familie niet doen kan, wat voor die van andere braave Officieren nog misfchien mogelyk zou zyn. Hy heeft eene fout begaan. die de vreesfelykfte gevolgen in den Dienst kan hebben: De fubordinatie is zulk een teder ftuk dat men daaromtrent een exempel ftatueeren moet. King. Evenwel niet aan Weduwe en Kind.. Des Vaders roemryke dienst van dertig jaaren pleit hier fterk genoeg voor hun, om hen niet in deszelfs fout van e'én oogenblik te beirekken. Lord Walsingham. Ik kan hen thans niet helpen; zo de gelegenheid verandert zal ik om hen denken. Uw Dienaar Heeren. Trueman. Goede God! hoe kan een menfchelyke ziel zo hard worden! Zonder aandoening zo maar weg ; „ Ik „ kan hen thans niet helpen." Myn hart krimpt. NEGENTIENDE TOONEEL. King, Trueman, Ellis. Ellis. Nu denk ik, dat wy een beteren rol zullen fpeelen, — Zie daar, broertje, een anderen brief! hy is met een  Tweede Bedryf. ^nem naar de fttirjftafel leidende.) Teken dan uwe bewilliging; en laat ons voor het overige zorgen. (Sir Arthur zet zig neder om te fchryven.) TWAALFDE TOONEEL. De Vorige n, Kelly. Kelly (tot den Graaf.) Twee Zee-Officieren, Mylord! Ellis, en Trueman. Mistress Spencer, en King (te gelyk.) Trueman ? Graaf van Worthington. Laat hen binnen komen. Mistress Spencer, Qerwyl zy ter ^ gaat.) Mylord ik verlaat my op uwe beloften. DERTIENDE TOONEEL. De Vorigen, Trueman, Ellis. Ellis, (tot den Graaf.) Verfchoon onze vryheid, Mylord; Wy verlangen vtrurig om een goede tyding te brengen aan een ongelukkigen Zee-Officier, die men ons bericht heeft, dat hier is. ' Trueman. O ja! daar is hy, Mylord I (Hy omheht King.) Geluk raya  Vyfde Bedryf. 133 myn Broeder; Zie daar eene fchriftelyke vergunning om uwe Louife te mogen trouwen. King. Hoe komt gy daar aan myn 'Vriend? Trueman. Daar zyt gy weder met uwe vraagen! Ik ben 'er eerlyk aangekomen. Ik heb het papier gekocht. Ellis. En dat duur genoeg! Trueman. Dat behoeft hier niet verhandeld te worden; Ik ben blyde dat ik het bekomen heb. Vaarwel George; Gy zyt gered. King. Wat wil dat duur kopen zeggen? Trueman! Verberg my niets, of ik fcheur.... Trueman. Doe dat om Gods wil niet! Daar heeft het my inderdaad te veel toe gekost. Ik zal dan liever alles vertellen. De oude Kaaper hadt dit papier in eene Entering aan Sir Arthur afgedwongen, en hem daar voor een Maskerade billet, dat aan hem gegeven, en in haare handen gekomen, was, te rug gegeven, en gouden bergen beloofd: Het bevat, gelyk gy ziet, eene vergunning aan Milf Louife Winning, om te mogen trouwen met de naam was in blanco gelaten. Ziende dat ik in doodelyke verlegenheid was over myI 3 nen  t3+ K i nc en Trueman. nen Vriend, boodt zy my aan dezen vergunning brief aan my te geven, mits ik belooven wilde haar te trouwen. De uiterfte nood drong, myne Sara is dood; Ik nam derhalven het voordel aan,vulde uwen naam in, myn Vriend, en zie daar u tot myn onuitfprekelyk genoegen gered. Graaf van Worthington. Het is een edelmoedig bedryf, Heer Luitenant! Het fpyt my maar, dat gy buiten noodzaaklykheid zo veel hebi: opgeofferd. Trueman. Buiten noodzaaklykheid! Mylord? Graaf van Worthington. Ta zeeker;Daar is de Voogd van de Juffer bezig met de vergunning te fchryven, die gv zo duur gekost hebt . ö Trueman. Dat bonte fpook, Mylord, is dat haar Voogd? Graaf van Worthington. Ja, dat is hy. Gy hebt niet flechts u zeiven ongelukkig gemaakt, maar ook eene beminlyke Weduwe die van Jamaika gekomen is.... Trueman. Sani King is immers dood, Myjord! King. Myne Zuster is immers verdronken? Graaf  Vyfde Bedrvf. 235 Graaf van Worthington. Hier ftaat zy in eigen perfoon, en in volkomen welftand. Mistress Spencer, (te voorfchyn komende..) Ja myn Trueman! Ja myn George! Ziet hier uwe gelukkige Sara! Trueman. Myne Sara, myne lieve Sara, nog in leven! En hier! King. Hoe? Deze Lady Maxwel myn Zuster! Miss Louise. Ja zy is het. Ik ben dit fints eenige uuren ontwaar geworden. Zy is voorleden maandag te Londen gekomen , en Mylord heeft haar verzocht zig bedekt te houden. King. En niemand uwer heeft my met die ontdekking verblyd! Dat is te wreed. De Gravin. Maar hoe was het mogelyk, dat Broeder en Zuster malkanderen niet herkenden. Mistress Spencer. O Mylady , wy hebben malkanderen federt twintig jasten niet gezien. I 4 Graaf  136" King e n Trueman. Graaf van Worthington. Heer Traeman nu hadt elk gelukkig kunnen worden, hadt gy flechts i die akelige verbindtenis niet aangegaan; Dat bederft alles. Trueman. Mylord! Ik voel wat ik verloren heb; Maar ik heb myn plicht jegens myn vriend betracht; Hy moest van elende en verdriet vergaan, of ik moest die party kiezen. Graaf van Wo rthington. Gy zyt evenwel nog niet getrouwd? / Trueman. Zo goed als getrouwd, Mylord; Ik heb myn woord gegeven. Graaf van Worthington. Ja uw woord, aan zulk eene Dame als Cunningham! En misfchien zonder getuigen of fchrift? Trueman. Mylord! Na dat ik my zeiven onder eene verbind, tenis gelegd heb, vraag ik niet meer, wie, of wat;of waarom? maar ik poog myn woord zonder uitvluchten na te komen. Getuigen of fchrift maaken geene verandering in myne verplichting. Maar die verplichting flrekt zig niet verder uit dan tot het trouwen, zodra dat gefchied is, verlaat ik haar terftond, dat heb ik haar vooraf gezegd, en daar heeft zy ook in bewilligd, want het is haar Hechts om myn naam te doen; En ik  Vyfde Bedryf. 137 ik begeef my aan boord van liet eerfle Kaperfchip dat ik vinde. Graaf van Worthington. Maar volgens de wet is dit verdrag niet verbindend. Trueman. Wat helpt my dat Mylord? Ik moet geen fchelm worden, fchoon ik de Wet kan ontduiken. De Gravin. Maar zal dan onzer aller bede, zal de liefde voor uwe Beminde, die voor u als uit den doodc verryst, niets te wegebrengen? T r u e m a n. Mylady 1 Uw verlangen zon my eene wet zyn, in alles wat van my afhangt; Maar dit is niet in myne macht, om dat myne eer en plicht het my verbieden. God alleen weet, wat my de opoffering van myne Liefde kost; Maar zou de Beminde myner ziele, welker goedkeuring my boven alles dierbaar is, zoudt gy zelve, Mylady, my niet met eene heimelyke verachting moeten aanzien, zo ik befluiten konde, myne heilige belofte te verbreken, en, uit welke inzichten ook, meineedig te worden ? Mistress Spencer. Ach! Gy zyt dan onbeweeglyk! Mylord! Mylord! Wat hebt gy gedaan. Welk een rampzaligen uitflag heeft uwe Proef! Ons beider onherftelbaar ongeluk is daar het gevolg van. I 5 1 G.'.aaf  138 King en Trueman. Graaf van Worthington. Ik geef den moed nog niet verloren. VEERTIENDE TOONEEL. De Vorige n, Kelly. Kelly. Eene MistrefT Cunningham verlangt den IleerTrueman te fpreken. Graaf van Worthington. Laat zy binnen komen. Sir Arthur Bubble. (Jlil.) „ o Ware dat Serpent in 't middelpunt der aarde." VYFTIENDE TOONEEL. De Vorigén, Mistress Cunningham. Mylord! Ik vraag nederig verfchooning, dat ik hier een Deferteur kom zoeken. Graaf van Worthington. Gy kunt hem niet als Deferteur aanmerken, zo lang hy zyn eed voor het Vaandel niet gedaan heeft. Maar kan men hem niet los koopen? Zeg maar wat zyn ontflag kosten moet. Mistress Cunningham. Neen Mylord; Dat ontflag is voor geen geld te koop. Ik vorder zyn perfoon. Myn Trueman! Ik weet dat uw  Vyfde Bedryf. 139 uw woord by u heilig is. Alles is gereed, en de tyd is verftreken. Trueman. Ik moet my dan aan myn noodlot — als een Man — onderwerpen. (Hy maakt eene ftille buiging om te vertrekken.) Mistress Spencer. Groote God! Mylords! Lady Fanny. Zal zulk eeue ichepzel triumfeeren ? Graaf van Worthington. Ik heb voor den uitflag gezorgd. — (tot Cunningham.') Verachtlyk mensen! dewyl gy dan den knoop niet wilt laten losmaken, zal ik dien moeten doorhakken. (Hy opent eene deur.) Gritfin! Ellis. Mylord! Ik heb hem belast in het Kabinet te gaan; fk zal hem met uw.believen haaien. ZESTIENDE TOONEEL. De V o r i g p. n. G r i f f 1 n. Mistress Cunnincham. Ach! ach! Wat zie ik! (Zy valt op een jloel in onmacht.) Graaf van Worthington. Griffin! Ik heb u thans noodig; en dat zal uw behoud  14° King en Trueman. houd zyn, zo gy my kordaat antwoordt. Gy hebt eene vrouw gehad? G r i f f i n. Ja Mylord! Om myner zonden wil. Zy was het ondeugendfle fchepzel, dat. Gods aardbodem ooit gedragen heeft. Ik heb alles gedaan wat een braaf man konde en moest doen, om haar te regt te brengen; Ik heb haar dagelyks afgêrost; Maar in plaats van zig te beteren, liep de Duivelin weg, en nam alles mede wat ik door myn vlyt gezameld had. O mocht ik den dag beleven van haar eens te doen wedergeven wat zy my ontliolen heeft. Geaaf van Worthington. Ik zal haar met alle haare bezittingen in uwe handen leveren, zo gy wilt aannemen u terftond met haar naar Frankryk te begeven. G r i f f i n. Nog dezen avond een plaats in de Postkoets naar Doevres, Mylord; Maar ik moet myn geftolen goed weerom hebben. Graaf van Worthington. Daar is zy; Neem haar, Zy heeft thans meer dan zy u heeft kunnen ontvreemden; Maar draag zorg van u fchielyk met haar weg te pakken, of het zal U zo wel als haar zuur opbreken. G r i f f i n. Zyt gy daar myn zoete lieve wyfje; Waar hebtgy het goed geborgen; Dat gy my ontftolen hebt? Mis-  Vyfde Bedryf. 141 Mistress Cunningham. {veder bekomende.) Kaerel ik heb u niets ontftolen; Ik ken u niet. Graaf van Worthington. Furie! Gy weet, wat gy verdiend hebt! Pak u fchielyk voort met uwen waatdigen gemaal, of bereid 11 tot de gevangenis en het fchavot. Mistress Cunningham. Ik zal vertrekken. Daar zal te Parys ook wel de een of andere aandoenlyke zotskap met edele gevoelens en fyne gewaarwordingen te vinden zyn. G r 1 f f 1 n. Terwyl een goede ftok u voor grovere aandoeningen wel gevoelig zal maaken. — Maar niet ter zyden afdraeijen! Karonje, niet weglopen! Graaf van Worthington. Pakt u terftond weg; En draagt zorg, dat gy geen van beiden ooit weder uwen voet op Britfchen grond zet, of verwacht uwe verdiende flraf. ZEVENTIENDE TOONEEL. Graaf van Worthington, Sir Arthur Bubble, Lord Bellamy, De Gravin, Lady Fanny, Miss Louise Winning,' Mistress Spencer, King, Trueman.' Graaf van Worthington. Wat zegt gy nu van myne Experimenten. Mis-  142 King en Trueman. Mistress Spencer. Mylord! Ik ben befchaamd over myn wantrouwen. Trueman. " Verwondering en vreugde beletten my te (preken. De Gravin. Wie kon zulk eene weibelegde en aangenaame uitkomst vermoeden? Lord Bellamy. Ik wil wel bekennen dat het myne verwachting verre overtreft. Lady Fanny. Ik zou dat lieve paar in handen van de Juftitie hebben overgeleverd. Graaf van Worthington. Zo zy zig niet beteren, zullen zy hunne ilraf niet ontgaan. AGTTIENDE TOONEEL. De Vorigen, Lord Walsingham. Graaf van Worthington. Mylord Walfingham, hooit konde my de eer van uw bezoek aaugenaamer zyn dan tegenwoordig. En het zal ook voor u een byzonder vermaak zyn, twee waardige Zee-Officiers te zien, die op dit oogenblik zo gelukkig geworden zyn, als zy op halve gage worden kunnen. Lord  Vyfde Bedryf. i43 Lord Walsingham. Mylord ! Ik hoop, dat 's Konings dienst hun geluk vermeerderen zal, en daar toe kwam ik hier. Heer Luitenant King, ik heb ileeds uw gedrag niet alleen voor onberispelyk gehouden, maar ben ook al lang in het zeekere onderricht, dat uw verflag maar al te waar is. Mylord Worthington, die zig uwe zaak op het fterkst heeft aangetrokken, heeft zelfs nog getuigen uit Holland laten komen, die het zelve bevestigd hebben ; Dog ik konde niets in dit werk verrichten, voor dat de Admiraal uit Amerika te rug was. Hy is voorleden week eerst opgekomen. Hy heeft reeds erkend, dat hy u onrecht gedaan heeft, en het berouwt hem zeer. Lord Bellamy. Maar waarom geloofde hy den Luitenant King minder dan deszelfs party? Lord Walsingham. Ily hadt door een brief van een onbekenden eene waarfchouwing gekregen, dat hy zig voor den Luitemant King moest wachten, dewyl die door de Oppofitie- party was omgekogt, om hem van zyn post af te lokken, en daar door de hoop van het Ministerie te verydelen. Ik konde hem niet weigeren het onderzoek der zaake tot de terugkomst van den Luitenant Coxburn uit te Hellen. Hy is eergisteren aangekomen, en de Admiraal heeft hem terüond zo ernlh'g aangetast, dat hy meer bekend heeft dan deze verlangde. De Traiter heeft den brief zelf gefchreven. King»  144 King en Trueman. King. Hoe is 't mogelyk? Mylord! Maar wat heeft hem tot deze valsheid bewogen? Wy zyn voormaals de beste vrienden geweest, en hy heeft zig anders een dapper Officier getoond. Lord Walsingham. Dat is door eene kwalyk beffierde Liefde veroorzaakt. Hy was inderdaad een jong Heer daar wat goeds van te verwachten was; Maar hy was heimelykuw medeminnaar, en gy waart hem in den weg. Hy heeft verklaard iieeds eene naare wroeging over zyne verraadery gehad te hebben, en heeft zig, een uur na zyne bekentenis, door den kop gefchooten. King en T r u e m a n. Ongelukkige Coxburn! Trueman. Hoor King, gy moet hem de Iaatfte eer aandoen by zyne begrafenis, op dat elk zien moge, dat gy niet tot die lafhartigen behoort, die zelfs na het ongeluk blyven haaten. King. Maar Trueman, zullen kwaadaartigen daar geene aanleiding uit nemen, om te zeggen, dat ik over een gevallen vyand wil zegepraalen ? Lord Walsingham. Uwe beider aanmerkingen, myne Heeren, zyn gegrond, en dit klein verfchil vermeerdert myne achting voor  Vyfde Bedryf. Voor beiden, en verlevendigt nog het genoegen dat ik ondervind in u als Kapiteinen van de Vloot geluk te wenfchen. Wat u in 't byzonder betreft, Kapitein King , het hangt van u af, of gy liever een Fregat voeren, of op cle Vitibfia, commandeercn, wilt onder den Admiraal Balfour, die op het zelve zyne Vlag heeft opgeheist. King. Mylord! Ik betuig u,met vermaak, myne hartgrondige dankbaarheid voor uwe goedheid;En,daar gy de keus wel aan my wilt laten, zal ik met den Admiraal varen. Lord Walsingham. Die keus doet u eer, Kapitein ! Men ziet uw oogmerk met den eerften opflag. Gy wilt den Admiraal een bewys van uw vertrouwen, en derhalven van uwe achting, geven. Gy kunt verzeekerd zyn, dat hy, van zyn kant, ook alles doen zal wat hy kan om u wegens het voorledene vergoeding te bezorgen Het bedoelde Fregat, Heer Trueman! zal dan op u wachten. Trueman. Mylords! ik voel my aan u beiden ten hoogden, verplicht. Graaf van Worthington. Heeren! leert beiden Mylord Walfmgham recht kennen. Hy zoude u reeds lang uit uwen verdrietigen toeüand gered hebben, had ik hem niet overgehaald om in de Proef van uwe deugd es eer te bewilligen. XIV. Deel, K Lord  146 King en Trueman. Lord Walsingham. Ja, gy kunt u niet verbeelden, hoe veel het my dezen morgen kostede, dat ik my moest houden, als of ik my noch u, noch de Weduwe en Zoon van uwen ongelukkigen Vriend, wilde aantrekken. Graaf van Worthington. Daar hoort gy lieden de betuiging van mynen waardigen Vriend; Ik zal u zyn hart nog nader vertoonen. (met eene luide fiem.) Mistreff Wotton kome nu getuigen wat zy aan Mylord Walfingham verfchuldigd is. NEGENTIENDE TOONEEL. De'Vorigen. Mistress Wotton. Mistres Wotton. O! Mylords! Ik heb u eene tyding mede te deelen, waar over ik weet, dat gy u hartelyk verheugen Zlllt- " Myn Man leeft, en is aan de beter hand. — Hy is uit zyn Arrest ontflngeu. — Zyn Admiraal is weder zyn Vriend; Hy is reeds in Engeland. Het Schip is te Bristol ingelopen. — Hy heeft my terftond dezen brief gezonden. (Zy geeft Mylord Walfingham den brief over.) Goede God! Hoe zal de Man zig verheugen, als hy hoort, wat men voor zyn Vrouw en Kind gedaan heeft! —Lieve Heer King, die zes Guinees, die gy myn Billy dezen morgen gaaft, hebben den zegen des Hemels tot zig getrokken. Eer ik nog uit het Park was, liet Mylord Walfingham my by zig op dcAdmiraliteit ontbieden.  Vyfde Bedryf. 147 bieden. Hy deedt my de toezegging van een goed penfioen, gaf myn zoon een plaats in 't Militair Kweekfchool, en zondt my een nieuw Kadetten uniform te huis. Graaf van Worthington. Hy moet zig in het zelve komen vertoonen. Mistres Wotton. Zo het uwe Lordfchap behaagt. (Zy gaat hem haaiend) TWINTIGSTE TOONEEL. De Vorigen, Billy (in Uniform.) Trueman, Kleine fchehn, gy zyt een heel Zeeman geworderL Nu kunt gy op de Franfchen losgaan. Billy. Ja hier heb ik een Sabel, een degelyken Sabel; Ik zal hem ook gebruiken op zyn tyd; dat wil ik wel belooven. King (tot Lord Waljingham.) Mylord! Gy hebt ons heden onbetaalbaare verplichtingen opgelegd, maar deze is niet de minde. Graaf van Worthington, (tot Sir Arthur, die onbeweeglyk aan de fchryftafel zit.) Wat zegt Sir Arthur tot dit alles? K 2 Lord  14 8 King en T r u e M a n. Lord Bellamy. O! Hy heeft het met zyne Zusters dochter zo wel voorgehad, dat zyne vreugde zeekerlyk de zoetfte gewaarwordingen in hem verwekken moet. Sik Arthur Bubble. JaMylords! het zoetfte, zuiverde, edelfte, genoegen fmaak ik door de gelukkige verandering vanhaaren bedrukten toef!and. Myn hart verwydt zig, en flaat -fterker door dankbaare vreugd. Lord Walsingham. Maar Sir Arthur in deze dragt! Wat heeft dat te beduiden ? Graaf van Worthington. Gy ziet hier de leevende aandoenlykheid, dienaar het Bal wil. Lord Walsingham. Eii waar zal dat zyn? Sir Arthur Bubble. By den Hertog van Northumberland , Mylord • Slechts voor twee honderd perfoonen, maar allen van den eerften Adel, met de buitenlandfche Ministers en den vreemden Prins. Lord Walsingham. Daar heb ik niets van gehoord. Graaf van Worthington. hadder/8 °°k w ukvMiaS> die wy noodig Sir  Vyfde Bedryf. 149 Sir Arthur Bubble. Eene uitvinding? Lord Bellamy. Ja Sir Arthur, het kwam in de proeven van den Graaf zo te pas. Ik heb ook eene proef met u genoomen; Ik ben een huiverend getuige van uw edele gevoelens en fyne gewaarwordingen geweest; Ik heb uw hart met fchrik leeren kennen. Gy hebt u niet Hechts tot het fchandelyk beroep eens koppelaars, of hoerenwaards, vernederd, maar gy hebt uw voordeel willen doen met den deerniswaarden toetland eener verlatene Weduwe. Gy hebt eene braave vrouw tot wanhoop willen brengen, om haar te noodzaaken van in uwe helfche bedoelingen te bewilligen; En gyhebt alle die fnoodheid jegens uwe eigen Nicht, de dochter van uwe eigen zuster, gepleegd. Gy zyt een Monfter in de zedelyke wereld, Sir Arthur! Lord Walsingham. Dat toonde zyn aandoenlykPatriotismusinhetPark! Hy heeft waarlyk eene ziel zo zwart, .zo haatelyk,als ik nog nooit ontmoet heb. Graaf van Worthington. Ik ken zyne fraeye gevoelens, Mylords, en ik maak geene zwaarigheid om Sir Arthur te bevelen, dat hy terflond dit vertrek, en vervolgens, met allen rnogelyken fpoed, zo dra een draagftoel zal gehaald zyn, myn huis zal hebben te verlaten, en, zonder fpeciaal verlof, nooit weder zyne voeten over den drempel te zetten. K 3 Lord  n$d King en TrüemÏn. Lord Bellamy. Ik doe u dat zelfde verbod, Sir Arthur, voor myn huis. Lord Walsingham. Ik insgelyks. Lady Fanny. Heb ik het u niet duizendmaal voorfpeld ? Zo gy nu nog een druppel eerlyk bloed in 't lyf hebt, zo gaa u teittond ophangen, of door den kop fchieten. Sir Arthur Bubble, (vertrekkende.) o Welk een droevig Bal! alle die fchoone uitzichten weg! Nooit is myne aandoenlykheid op zulk eene proef gezet. EEN-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. Graaf van Worthington, Lord Bellamy, Lord Walsingham, Lady Fanny, Miss Louise Winning,Mistress Spencer, King, Trueman, Kelly. Kelly (aan King een verzegeld papier overgevende.) Een Zeeman verzocht my u dit papier te behandigen. King, Met verlof Mylords en Dames! (hy breekt hei eegel.) Myn God wat zie ik? De rekening van myn Hospes gequiteerd! Dat komt ongetwyffeld van myn eerlyken Bootsman. Graaf  Vyfde Bedryf. 151 Graaf van Worthington (tot Kelly.) ïs hy al weg? Kelly. Neen Mylord! Ik wilde hem niet laten gaan, voor dat ik orders ontvangen had. Graaf van Worthington. Laat hem hier komen. TWEE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. De Vorigen, Jack Steady. Graaf van Worthington. Wel myn goede Bootsman,gy moest zo nietheenen gaan zonder ons het vermaak te geven van zulken eerlyken braven Man te zien. Jack Steady. Mylord! is dan een eerlyk man by de Grooten zulk een zeldzaam verfchynzel , dat men nieuwsgierig is hem te zien, als of het een Meermin ware? Graaf van Worthington. Dat zy zo 't wil! Wy waren nieuwsgierig om een Zeeman te zien, die zo denkt en handelt als Jack Steady ten opzichte van zyn geweezen bevelhebber gehandeld heeft. Jack Steady. Wel Mylord, zo zou elk in myn plaats gehandeld -icebben! Zo beuaan wy Zeelieden allemaal. K 4 Lord  152 King en Trueman. Lord Walsingham. Maar dacht gy niet, dat uw gewezenKommnndeur, de Luitenant King, hier wel konde geholpen worden ? Jack Steady. Ik heb daar niet over gedacht, Mylord; maar my dunkt, dat ik,by myn ziel, daar zo veel recht toe heb als iemand, al is hy nog zo groot. Myn Kapitein heeft my, God help my, altyd goed gedaan, en zou dan een braaf kaerel voor een ander moeten wyken in hem, op zyn beurt, ook eens een kleinen dienst te Dewyzen? Om de donder niet! Lord Bellamy. Noemt gy het een kleinen dienst, myn Vriend? Jack Steady. Een kleinen dienst, by myn ziel, dat ik eenige guinees voor hem belteede, die ik anders gevaar liep van te gaan verrinkelrooijen! King. Hoe het zy Jack, nu zult gy ook het plaiiïer hebben van myn bruiloft by te woonen ! Daar Haat myn bruid; Wat zegt gy 'er van? Jack Steady. Dat zal dan die zyn, die aan fluurboordszydeftaat? Nu dat is waarachtig een taille van een vrouwmensen zo als 't behoort; en de liefïle tronie die ik van myn leven gezien heb. Nu MiiT! gy krygt ook een Man aan hem zo als gy hebben moet. Hy is niet een van die  Vyfde Bedryf. 153 die zwakke zeilers naar de mode, die met eene fraaije Takellafie pronken, maar geen gaaf kromhout in den heelen romp hebben. Neen wacht gy hem zo goed af, als hy de Heftor van Duinkerken deedt, dan zullen wy haast een kleinen vluggen Kadet van u lieden zien voortkomen, onder wiens bevel ik hoop nog eens een tocht te doen. Ik zal den zoon liefhebben om zyns Vaders wil, en hy zal my ook liefhebben. King. Neen Jack! Gy hebt lang genoeg gezworven; 't wordt tyd dat gy rust neemt. Jack Steady. Rust nemen Kaptein? Met moed en gezonde leden aan land verkwynen ? Neen, de duivel haal, zo lang ik my roeren kan, zal ik vaaren! Mocht ik het maar met u doen? v Lord Walsingham. Wel nu Jack, ik prys uwen yver en trouw: Gy zult uw verlangen hebben; Ik zal zorg dragen dat gy als Bootsman op het Admiraals-Schip komt. Jack Steady. Mits dat 'er myn Kapitein ook op geplaats worde. Lord Walsingham. Dat verftaat zig, myn goede Kaerel, hy zal daar op commandeeren. Graaf van Worthington (tot Lord Bellamy?) Nu Mylord! hoe los gewaagd myne proefnemingen u K 5 moch-  154 King en Trueman. mochten voorkomen, ziet gy dat zy evenwel naar wensch zyn uitgevallen! En ik ben wederom door dezelve van die groote waarheid overtuigd, dat eene voorgewende deugd, die haar zelve in woorden verfpilt, niet te betrouwen is, dat aandoenlykheid van hart en fyne gewaarwordingen, die zig met den mond aankondigen, valsch en bedriegelyk zyn, en dat eene edele ziel in ftilte werkt, en zig alleen in bedryvcn vertoont. Lord Bellamy. Men mag 'er deze leering, als een gevolg uit uwe proeven voortvloeiende , byvoegen , dat die edele zielen zig niet tot rang of ftaat bepaalen, maar ook by laagere klasfen van menfchen gevonden worden, terwyl hoogere hunne geboorte, zo wel als de menfchelyke natuur, onteeren. Lord Walsingham (tot den Graaf van Worthington.') Maar ik kan niet begrypen, Mylord, hoe gy dat geheele werk uwer proeven zodanig hebt kunnen dirigeeren, als of het een Tooneelftuk ware, waarvan gy de perfoonen onder uw bellier hadt. . Graaf van Worthington. Toevallige omftandigheden hebben my gediend, en jk heb daar myn voordeel mede gedaan, maar ik moet den Hoofd-Afteur van myn gelukkig Drame nog vertoonen. Hy was inderdaad de bellierder van veele Tooneelen, fchoon hy fleeds achter de fchenneu bleef, zelfs in 't oog van hun, welken hy ten tooncele voerde. Lord  V y f d e Bedryf." 155 Lord Walsingham. Dat begryp ik niet. Graaf van Worthington. Gy zult hem zien. (Hy fckelt.) DRIE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. De Vorigen, Wils0n (in burger-kleederen.) Graaf van Worthington. Heeren Kapiteins, ziet hier uwen ouden vriend! Trueman. Hoe Ellis in dat gewaad? King. Geen Uniform? Vriend. W i l s o n. Neen, Mynheeren! Ik ben niet meer die Ellis, wien gy met uw vertrouwen vereerde. Ik heb nooit de eer gehad uws gelyke te zyn. Op begeerte van Mylord, heb ik my alleenlyk voor een Zee - Officier uitgegeven, om zyne Lordfchap in zyne proeven behulpzaam te zyn; Proeven die zo zeer tot uwe eer zyn uitgevallen. King. Dan hebt gy uwe rol verwonderlyk wel gefpeeld; Ik heb u inderdaad voor een Zeeman gehouden. True-  156* King en Trueman. Trueman. Van daag evenwel heeft hy ons een en anderen raad gegeven , die geen rechtfchapen Zeeman een braaf Officier geven kan. Dat begon vermoedens by my te verwekken, en ik had befloten nader onderzoek naar hem te doen. W i l s o n. Ik moest u zodanig raden, en dat moet gy den Schouwfpeler te goede houden. Voor dezen is de ondeugd te ontmaskeren , en de deugd haare verdiende beioonïng te helpen toebrengen, dè aangenaamde bezigheid. Dit was het oogmerk der edele proeven van Mylord; Dat oogmerk poogde ik te bevorderen, zelfs toen ik u kwalyk fcheen te raden. Myn geweten (preekt my vry,en gy!myne deugdzaamevrienden , zult het, vertrouw ik, ook doen. Ik zal met u, en elk die verdienden waardeert, den waaren Menfchenvriend, Mylord, Graaf van Worthington, bedanken, die zo veele uitmuntende Karakters in hunnen waaren luister heeft doen kennen, en zo veele deugzaame harten door wederkeerige hoogachting aan malkanderen heeft weten te verbinden. EINDE.  JWf dan !   E U P H E M I E. TREURSPEL. I N VYF BEDRYVEN.  VERTOONERS. Antonio Contarini. Theresia, zyne Gemalin. Euphemie, haare Dochter. Emilie, vertrouwde van Euphemie. Nicolo, een Bediende. Henrico. Rinaldo. Giacomo Malvezzi. Het Tooneel is te Mantua, in het huis van den Heer Contarini. De vier eerfte Bedryven gaan om in eene zaal, het Iaatfte Bedryf in de kamer van Euphemie.  Bladz. 159 EUPHEMIE. TREURSPEL. EERSTE B E & R T F. EERSTE TOONEEL. Henrico, Rinaldo. H e n r i c o. Ja Rinaldo! myne geheele ziel verzet zig tegen dit denkbeeld; Onverdraaglyk! — Ach! van Euphemie afgefcheurd! voor altyd afgefcheurd! — Dit zoude het vonnis zyn van myne vernietiging. Neen, ik moet haar weder zien. Haar als de Myne weder zien. Rinaldo. Maar hoe kunt gy u daar mede vleien, Henrico, daar Contarini u niet flechts haar geweigerd, onherroepelyk geweigerd, maar ook een langer verblyf in zyn huis volrtrekt verboden, en zelfs belast heeft om u vooreerst daar in niet weder, en nooit weder op den voet van Minnaar van zyne dochter, te verwonen? Hoe kunt gy u vleien, daar hy, na dit volftrekt bevel, dezen morgen de (rad veriaaten heeft, zonder  lóo Euphemie. zonder u met eenig affcheid te verwaardigen? —— Nog eens, wat kunt gy hoopen? Henrico. Ja Vriend! men hoopt lang, wanneer zig aan de andere zyde der Hoop eene geheele vernietiging vertoont! Bezit ik niet Euphemies hart? En zal ik dat niet eeuwig behouden? Rinaldo. Maar wat kan u de bezitting van haar hart baaten, wanneer Contarini haar dwingt een ander haare hand te geven? Henrico. Dat kan hy niet; Neen Rinaldo, zo hy een vaderlyk hart, zo hy flechts een menfchelyk gevoel, heeft; zal hy haar niet dwingen; Zy bemint my te teder, en de traanen van zulk eene dochter als Euphemie moeten hem vermurwen. Rinaldo. Maar zo hy zig daar tegen.kon verharden? Henrico. • Dan zal myn dood daar het onmiddelyk gevofe van zyn. Rinaldo. Uw dood? Henrico. Ja! Ja! myn dood! Rinaldo! Hel; fterven is niets in vergeiyking van haar te verliezen. TWEE-  Eerste Bedryf. i Gy hoopte ftraks zelf haar eens weder te zien; haar als de Uwe weder te zien; waarom zoudt gy nu die hoop laten varen? Henrico. Ach! ware die hoop beter gegrond ! Maar dit he.nelsch gewrocht , dit evenbeeld van alles wat de menfehelyke natuur, naar ziel of lighaam, ooit XIV. Deel. L vol-  162 'Euphemie.' volmaakt te voorfchyn bragt, te moeten verlaten, en enkel te hoopen haar weder te zien! • - - Euphemie! hoe zal myne ziel in weedom verzinken , wanneer bergen ons fcheiden, en zeeën tusfchen u en myloeijen! Hoe akelig zal myne eenzaamheid zyn , als ik, in fom'bere bosfchen omdwaalende, uwen dierbaar'en naam niet dan door de weêrgekaa'ffte klaagftem der droevige Echo hoore! Hoe donker en naar zal zig alles voor myne blind gefchreide oogen vertoonen, als ik u niet meer ziej Rinaldo! Zo gy die hemelfche wel¬ lust kondet fmaaken, welke ik genoot op het denkbeeld, dat zy voor my gefchapen was; dat ik haar in alle eeuwigheid bezitten zoude; gy zoudt myn ongeluk , zo wel als ik, bejammeren. Rinaldo. Gy zyt overtuigd, dat ik het doe; vergun my evenwel eene aanmerking, die u met uw lot moet verzoenen; Uw hart gevoelt thans niets dan liefde, en is voor alle andere aandoeningen gefloten ; maar dit is het gevolg alleen van eene eerfte overweldigende hartstocht; De Rede, de Natuur, zal haare rechten hernemen, en gy, die thans de fcheiding van Euphemie als het toppunt van alle mogelyk onheil befchouwt, zult u misfchien t'eeniger tyd gemaklyk troosten kunnen, dat Contarini u haare hand geweigerd heeft. Henrico. Zwyg ontaarde! Ik heb u, en gy hebt Euphemie, nooit gekend. Ei-  eerste e-edryt. 163 Rinaldo. Niet zo haastig myn dierbaare Vriend! Befchouw de geheele zaak eens in haar verband. Gy zyt met fterke recommandatie-brieven, van aanzienlyke Lieden, aan Contarini hier gekomen; Gy hebt hem dezelve gebragt; Hy heeft daar aan op de volkomenfte wyze willen beantwoorden, en u zyn huis aangeboden:Zyne Dochter heeft u op het eerfle gezicht ten fterkften getroffen, en die zelfde uitwerking vermoede ik, dat by Euphemie wederkeerig heeft plaats gehad; Haare Moeder,zo het aan deze fiondt,zoude ook volkomen in uwe belangen zyn, misfchien byna zo fterk als Euphemie zelve; Maar wat kan dat alles baaten? Uw Oom, van wiens goedheden wy geheellyk afhangen, weet nergens van ; en hy, die zo vaderlyk voor uwe opvoeding gezorgd heeft, hy, die met zo veele tederheid u in alle gewichtige zaaken heeft geleid en befluurd, zal, terwyl hyu eerlang van uwe lange reizen te rug verwachtede, ongetwyffeld reeds naar eene Echtgenoote voor u hebben uitgezien; en ik houde my verzeekerd, dat de oude Heer u, zodra gy te rug komt, voorflagen desaangaande doen zal. Henrico. Maar heb ik hem niet reeds den toeftand van myn hart gefchreven? Heb ik hem niet reeds gemeld, dat Euphemie Contarini.... Rinaldo. Ja, maar hy heeft 'er u niets op geantwoord. Henrico. ' Dat is een blyk zyner goedkeuring. L 2 Ri-  164 Euphemie. Rinaldo. Een zeer zwak blyk waarlyk ! Zo het tegendeel eens waar was, zo hy u zyne toetlemming tot deze verbindtenis weigerde, zoudt gy dezelve dan zonder die toeftemming begeeren aan te gaan ? Zoudt gy het kunnen doen ? Zoudt gy de verzeekerde hoop op die aanzienlyke bezittingen laten varen, voor Henrico. Spreek niet uit; noch ontheilig den naam van Euphemie ! Wat zyn de aanzienlykfle bezittingen tegen Euphemie? Myn hart is aan haar, en, gy weet dit, geenzins aan 't geld gekluisterd; Ook zoude dit verlies nog te minder by my in aanmerking komen, om dat de goederen van den Heer Malvezzi dus op u, myn Vriend, als na my zyn naasten erfgenaam, grootendeels vervallen zouden. . Ach,mocht gy daar t'eeniger tyd bezitter van zyn, en ik my Hechts in 't bezit van myne Euphemie verheugen! Rinaldo. Henrico, uwe hartstocht.... Henrico. Noem het zo gy wilt! Boven alles wat gy my zeggen kunt, voel en geloof ik myn eigen hart. Neen Rinaldo! zo onze achtenswaardige oude Man, onzer beider weldoener, zig tegen myne verbindtenis met Euphemie mocht verklaaren, zal ik hem fmeeken haar te gaan zien, en hy zal van belluit veranderen; En zo het mogelyk ware, dat hy ook zelfs die proef kon we-  Eerste Bedryf. t6g wederftaan, en zig ongunftig voor myne liefde verklaarde, dan wil ik alles, wat my op aarde dierbaar is, dan wil ik myn beftaan zelf, liever opofferen, dan de laatfte oogenblikken van rnynen weldoener ontrusten ; Maar dan zelfs zal myn hart, door het gemis van Euphemie verbryzeld, zyne laatfle ftervende flagen niet dan door haar aandenken volbrengen, en het laatlte geluid, dat myne halfverftyfde mond zal uitftamelen , zal de naam van Euphemie zyn. Zie daar myn hart, Rinaldo ; dat voel, dat weel ik; -— De rust van myn tweeden Vader, niet zyne fchatten Rinaldo. Daar komt Emilie aan. Henrico, Weenende helaas! VIERDE TOONEEL. Henrico, Rinaldo, Emilie. Emilie, Arme Euphemie! Ach Mynheer! zy is ziek; zo veele aandoeningen hebben haar overmand! Zy heeft den nacht weenende doorgebragt: Dan befchreide zy haar eigen verdriet, dan de zielskwellingen, die gy zoudt lyden: Dan eens wenschte zy om u, dan badt zy dat gy zonder haar mocht gelukkig zyn: Dan jammerde zy over de hardheid van haaren Vader; dan befehuldigde zy zig dat zy zig niet gelatener aan zynen wil kon onderwerpen. Dit laatfte verwekt L 3 haM  i66 Euphemie. haar een grievend zielsverdriet, en ik heb haar Terfcheiden vuurige gebeden hooren uitstorten, dat God haar deze onwillige ongehoorzaamheid moge vergeven; 'want eindelyk zy betuigt, dat, zo men haar dwingen wilde haare hand aan een ander te geven, het graf..,. Henrico. Houd op Emilia; uw bericht doorboort myn hart. Ach! mochten wy dan ten minden in het zelfde graf vereenigd (Hy blyft met faamgevomven handen onbeweeglyk op den grond ftaaren-.) Rinaldo. Is Signora Therefia al by de hand Emilia? Kunnen wy affcheid nemen? Emilie. Haare dochter is by haar; Ik konde dat gefprekniet langer verdragen; Euphemie zeeg met haar aangezicht op Mevrouw neder, en haare traanen vloeiden in den boezem dier tederhartige Moeder, die over de fmart van haare dochter insgelyks bitter fchreide, en haare eigen traanen met die van myne Meefteres vermengde. Rinaldo (tegen Henrico.') Kom aan; laat ons vertrekken! Hoe langer gy hier blyft, hoe meer gy uwe kwaal vergroot, Wy moeten affcheid nemen. Henrico. Wreede! —— Is Signore Contarini al terug gekomen, Emilie? Emi-  Eerste Bedryf. 167 Emilie. Dien zult gy vóór uw vertrek niet tveder zien; ik geloof zelfs dat hy zyne reis voordachtelyk zo gefchikt heeft, dat hy uw affcheid vermyden konde. Henrico. Harde Vader! Kunnen dan myne zuchten en gebeden, kunnen de traanen van zulk eene dochter als Euphemie , zelfs door haare waardige Moeder onderiteund Emilie. Aan dit alles heeft by zig, geloof ik, niet durven waagen. Henrico. Neen Emilie, hy haat my — en dat waarom ? Om dat ik zyne dochter bemin ! —- meer dan myn leven bemin. Emilie. Hy is, denk ik, verre van u eigenlyk te haaten; Maar zyn ontwerp is gemaakt, en gy weet, dat hy zig daar nooit laat afbrengen. Henrico, Weet gy niet, Emilie, wie de gelukkige Man is, dien hy voor Euphemie fchikt? Emilie, Neen Mynheer, dat weet niemand onzer; Signore Contarini zegt niets anders, dan dat een oud Vriend, L 4 op  i6"8 Euphemie, op wien hy onbepaald vertrouwen heeft, aan hem ge. fchreven, en Euphemie voor een jong Heer, wien hy onder zyne proteftie neemt, verzocht heeft'. Die jonge Heer moet zeer ryk, en een modél van bevallig, heden en goede zeden tevens, zyn. Hy moet Euphemie eens gezien hebben, en terftond op haar verliefd geworden zyn; Dat is al wat ik'er van weet, en wat 'er, geloof ik, iemand in huis van weet. Henrico. Ach! ik ben verloren onherftelbaar verloren! — Maar, Emilie! heeft hy dan dezen gelukkigen Onbekenden, of deszelfs patroon,al eenige hoop gegeven? — al toezegging gedaan? Maar ach ik ben verloren! Waarom wroet ik de grondeloo- ze kolk van myn verdriet nog dieper open? Emilie. Ach! Mynheer, wy befchouwen de zaak als genoeg zaam afgedaan; en ik denk dat hy zynen Vriend te gemoet gereden is, en met denzelven, en den geluk kigen Minnaar, te rug zal komen. Henrico. Wat zegt gy? o Rinaldo! Ja kom; Wy moeten affcheid nemen, eer die Gelukkige aankome , en myne ininyver my tot een wanbedryf vervoe- re! Emilia, waar is zy? waar is myn Euphemie? Emilie. Ik liet haar by Signora Therefia. Hen-  Eerste Bedryf, iop Henrico. Vergun my eenige oogenblikken, Rinaldo, eergy komt; en zie ondervvyl, of alles voor ons vertrek gereed zy? Ik ben onbekwaam tot eenige bezorging. (In 't weggaan.) 6 Myn God? Hoe zal ik dit affcheid kunnen wederftaan! Het verfcheurt myn hart, VYFDE TOONEEL. Emilie, Rinaldo. Emilie. Ongelukkige braave Heer! Ach Mynheer! ver. zuim toch niets om hem te troosten. En myne arme Meefteres! Ach wat zal zy by deze fcheidinglyden! Hoe kan een Vader de traanen zyner dochter zo zien vlieten, daar het in zyne macht flaat die te doen ophouden! Ach zy zal het bederven, zo men haar dwingt aan een ander haare hand te geven; het denkbeeld alleen! Hoe ziet zy 'er nu reeds uit! «— Welk een nacht heeft zy doorgebragt! Ach! Heer Rinaldo, ik moet weder na haar toe; Ik moet by haar zyn —— dat beminlyk hart. (Zy vertrekt fchrcicnded) ZESDE TOONEEL. Rinaldo, alleen. Ben ik eindelyk alleen, en kan ik den haatelyken dwang afleggen, daar uwe tegenwoordigheid en die van Henrico my onder gehouden hebben? Ik word L S ook  i"o E op he m i t. ' ook gefolterd. (Hy gaat eenige treden onrustig heen en weder.) tk moet mede j Vervloekt noodlot, dat my aan Henrico verbindt! Wierdik door de armoede niet belet, de banden van bloedverwantfchap zouden my niet lang weerhouden. Al evenwel.... maar zal men myne oogmerken niét vermoeden? Euphemie! Ach! had ik unooit gezien ? Henrico moet u zo wel als ik verla¬ ten! Dat is eene kleine, vertroosting; Ja! maar de onbekende komt terltond in zyne plaats! ■ . 0 dat de afgrond der helle hen beiden verzwolg! — . Neen! — Maar wien dan? Ja! Hy houdt my voor onbaatzuchtig; en voor zyn Vriend; Hyzal zig wel laten leiden. Maar ik moet hem evenwel zo leiden, dat hy denkt alleen te gaan. Dat zal ik; en... Ja! terwyl zy malkanderen aanvallen, en de een den anderen nederlegt; dat is in allen ge¬ valle buiten myn fchuld! — Ha! moge deonbeken. de vallen! Dan heeft Henrico om wat anders dan om zyne liefde te denken; Zyne veiligheid vor¬ dert.... Het fpyt my, dat ik dit ontwerp niet vroeger gemaakt, en Henrico geraden heb te blyven. Dog het is nog tyd. Welaan. (Hy gaat driftig naar het einde van het Tooneel, dog blyft daar flaan en komt langzaam te rug.) Maar zal ik op die wyze myn oogmerk bereiken? — En zo Henrico eens lheefde? . Wel nu, dan word ik de erfgenaam van den ouden Heer; dan ben ik ryk; en Euphemie zal in my Henrico meenen te beminnen,- zy is Vrouw, en 't is elke Vrouw maar om een Man te doen. Maar Contarini ? 6 de onbekende moet dan de vlucht nemen 0f ik zal ook hem zeiven uit  Eerste Bedryf. 171 uit den weg ruimen. Hoe het zy, al zou al. les t'onderfte boven keeren! — Ja de Hel zelve kan my niet verfchrikkeu. — Ach! daar is zy; hoe jammerlyk vervallen! ZEVENDE TOONEEL. Rinaldo, Euphemie. Euphemie, (in 't opkomen.') Misfchien zal ik hem hier vinden. (Zy ziet Rinaldo in reisgewaad.) Hoe! Rinaldo in reisgewaad. Gy zult evenwel heden nog niet vertrekken? Neen Rinaldo; Gy moet Henrico bewegen om nog eenen dag by ons te blyven; zeg hem dat Ik het verlang; dat myne Moeder het verlangt.—ja Rinaldo , zeg hem alles, wat hem bewegen kan om te blyven. Rinaldo. Dierbaare Euphemie! Herinner u het bevél, het yolltrekt bevél, van uwen Heer Vader; Hoe kunnen wy dat overtreden? Hoe kunnen wy tegen zynen wil hier blyven? Euphemie. Ach! gy hebt gelyk; Hoe ben ik zo laag gevallen ! Moet ik leeven om myn Vader ongehoorzaam te zyn ? Rinaldo. Neen edele Jonkvrouw, dat zyt gy niet; Signore Contarini verbiedt u de verbindtenis met Henrico, en die  Ï7* E V t h e m i E. die zult gy zonder zyne bewilliging nooit voltrekken j Maar de liefde kan hy u niet verbieden, en die kunt gy zelve uit uw hart niet weeren. Liefde heerscht onbepaald, en buigt de geheele ziel onder haar jok, zodra het haar gelust haaren throon daar in te vestigen. Is het dan ongehoorzaamheid, dat geene niet te doen, het geen niet in ons vermogen is te verrichten ? Euphemie, Neen Rinaldo, vlei my niet! Wat was de oorzaak, dat ik dat vermogen verloor? Ben ik het niet zelve? Ja! ik had de eerde indrukzelen dezer liefde zo diep niet moeten laten indringen; Ik moest de Rede en myns Vaders wil.... Neen, wat gy ten mynen voordeele pleiten moogt, ik ben eene ongehoorzaame Dochter. Help my, ó God, myn hart te dwingen, en myn Vader gewillig te gehoorzaamen! Rinaldo, (met yver.) Zoudt gy het willen dwingen? Zoudt gy kunnen poogen om Henrico niet meer te beminnen? Zoudt gy- • • • Euphemie. Wreede Rinaldo! Kunt gy my vragen, of ik deedelfle en zuiverde ziel, die ooit de Godheid.... Ach! kan ik die onverfchillig befchouwen ! Maar waar is toch Henrico? Waarom vind ik hem niet hier? R i N A l b o. Hy heeft my voor een korte poos verlaten, om Me-  Eerste Bedryf. 173 Mevrouw uwe Moeder te gaan zien. Ik vermoede dat hy u by haar dacht te vinden ; Hy heeft uitdrukkelyk begeerd, dat ik eenige oogenblikken zou laten verlopen eer ik hem volgde. Euphemie. O dan heb ik hem gemist, omdat ik myn kamer ben doorgegaan, om herwaards te komen: maar het oogmei k van zyn bezoek, Rinaldo ? Rinaldo. Om affcheid te nemen, Mejuffrouw. Euphemie. Affcheid! Goede God! Affcheid!van Henrico!—. en dat voor altoos! — Ach myn Vader! uwe lieve dochter te dwingen... Myn hart fcheurt.... (Zy werpt zig op een fopha.) Rinaldo (/li/.) „ Vervloekt zy uw geluk Henrico." (tegen Euphemie.') Edele Jonkvrouw, geef u niet aan de akeligfte vooruitzichten over; misfehien.... Euphemie. Ach Rinaldo! verlaat ons maar heden niet; Eén dag kan zomtyds groote veranderingen maaken. Rinaldo. Ik bid u Mejuffrouw, onder welk voorwendzelkunnen wy, tegen het bevél van uwen Heer Vader aan, hier  • 74 Euphemie. hier blyven? Geef zelve, zo gy kunt, een mid¬ del op, waar door onze eer beveiligd worde. Euphemie. Ach! Rinaldo. Onderwyl beloof ik u, dat ik Henrico zal poogen te bewegen om fpoedig weêr te komen; Maar zeg hem, bid ik, daar niets van. (flil.) „ Dat zoude my in myne oogmerken misfchien hinderen." Euphemie. Dat geeft een flaauwen troost, Rinaldo! ja! maar... Rinaldo, {haar de hand kusfende.~) Wees ondertusfchen fteeds verzeekerd, edele Jonkvrouw, dierbaare Euphemie, dat, gelyk uw geluk myn hoogfte wensch is, ik ook niets verzuimen zal, waar door het zelve kan bevorderd worden. — Ja ik vleije my u haast vrolyk weder te zien. Euphemie. Vrolyk, Rinaldo? — Myn Vader verandert nooit van befluit, na zig eens ftellig verklaard te hebben. Rinaldo. Daar komt Henrico, ik gaa zien, of alles voor ons vertrek gereed zy ? Hy heeft my de zorg bevolen. —Ik hoop u nog te zien, beminlyke Euphemie. AGTSTE  Eerste Bedryf. 175 AGTSTE TOONEEL. Rinaldo, Euphemie, Henrico. Henrico, ( met drift komende inlopen, werpt zig fchielyk voor de voeten van Euphemie.) Ach, myn Euphemie! — E uphemie, (die hem aanftonds doet opftaan.) Henrico! Is het waar? Zie ik u thans vï>or de laatfte maal? Is het eene affcheids-groet, die gy my komt brengen ? Henrico. Wat kan ik doen ? Myn waardde! Wat kan ik doen ? Zal ik de triumf van den Gelukkigen, die misfchie» nog heden venvacht wordt, helpen vieren? Ja myne dierbaare Euphemie! Ik moet u verlaten! Ik moet! — Wreede Contarini! — Euphemie. Zacht Henrico! zacht! Het is myn Vader daar gy van fpreekt. H e k r i c o. Dierbaare Euphemie! In fpyt van alles, wat zig tegen onze liefde aankant, zal ik u beminnen — zal ik u beminnen tot op den oever des grafs; zal ik met uwe liefde derven. Ja met uw beeltenis in myn hart, zal ik niet fchroomen voor den opperden Rechter te  176 Euphemie. te verfchynen. ~- De Deugd zelve te eeren, te beminnen, kan nooit misdaadig zyn. Euphemie. Ach Henrico! Waarom zo erndig? Gy neemt immers geen affcheid voor eeuwig! . Gy wilt my ten minden dezen dag.... Henrico. Deze dag zou myne wanhoop kunnen voltooijen, en my misdaadig kunnen maaken. Dezen dag zoude ik te lang kunnen blyven. . Vaarwel, beste Euphemie! Euphemie. Hoop ten minden Henrico ! —. Wat ook myn Vader vermoge om onze vereeniging te beletten, hy zal ten minden my niet dwingen, om een ander wie hy ook zy.... Neen myn heete traanen de tusfchenkomst myner tederhartige Moeder —— Ja Henrico! mag ik u myne hand niet geven, ik zal die aan geenen anderen Minnaar behoeven te geven; Ik zal u dus in myn hart onfchuldig mogen beminnen, en zo lang ik adem.... Henrico. Zeg niets meer Euphemie; Ik ben van uwe liefde even zeer als van de myne overtuigd; Niets dan de dood kan onze harten fcheiden, maar 't is ook die fcheidsman, wien ik voor ons beiden vreeze,zo onze perfoonen gefcheiden.... Eu-  Eerste Bedryf. 177 Euphemie. Dan zullen zig die zuivere harten voor Godi Throon vereenigen, en eeuwig... Vergun alleenlyk dezen dag.... Henrico. Neen myne waardde! Deze ééne dag zou onherdelbaare rampen brouwen ; —Hy kon onze vereeniging voor eeuwig onmogelyk maaken; - Zo ik hem, die my al myn heil zoekt te ontrooven, aantrof, zoude ik my kunnen weêrhouden? Ik moet, ik zal, uw edelmoedig voorbeeld volgen; en my bereiden... Vaar wel myne Euphemie! (Hy omarmt en kust haar.) Euphemie. Myn waardde... Ach! — Elk uwer treden zy van Gods zegen vergezeld! Hy geleide u! En byaldien ons alle hoop in dit wisfelvallige leven mogt ontglippen. ... Henrico. Voleindig niet Euphemie! Euphemie. Ja! dan bid ik, dat ten minden een zachte dood u in een zelfde graf.... Maar niet voor dat myn vermolmd gebeente reeds veele jaaren in het zelve... Ach! Vaarwel! (Henrico kust haar, en gaat fchielyk tot aan het einde van het Tooneel, daar hy nog eens omziet, de handen famenjlaat,en meteen ach! ach! vertrekt. XIV. Deel. M NE-  ï?8 Euphemie NEGENDE TOONEEL. Euphemie, alken. O God! verleen my uwe onderfteuning om my gehoorzaam aan mynen Vader, getrouw aan mynen IJenrico, en gelaten onder uwe Voorzienigheid, te gedragen! Einde van het Eerfle Bedryf. TWEE-  Tweede Bedryf. 179 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Euphemie alleen. (Zy komt langzaam en weenende op het Tooneel.~) Ja! Hier moet ik eens lucht fcheppen; Hier was het, dat hy myn zwoegend hart voor de laatftemaal aan zynen boezem drukte. Henrico! waar zyt gy thans? myn Henrico! O! dat myne plichten my veroorloofd hadden u te volgen! barre heiden, zandige woeflynen , fcherpe klippen, fieile bergen, zouden my in uw gezelfehap liefelyke velden, bloemryke va!cyen,zyn geweest Vaar wel! Dat woord was het laatfte, dat in zyn mond beftierf! meer kon hy niet uitbrengen .. Goede God! Zou dat dan het laatfte vaarwel, zyn ! zou 'er dan geene hoop meer overig zyn ? Zouden myne traanen myn Vader niet vermurwen? Onwaardige Dochter! moet uw Vader dan zynen wil naar den uwen regelen? Is 't niet uw plicht Hem te gehoorzaamen ? Ja! in alles wat van my afhangt; ik zal myn hand niet aan Henrico geven, zo hy 't my verbiedt; Maar 't is my onmogclyk die aan een ander te geven! Ik kan onder den dwang fterven; maar..., Ja! ik zal eer myne gefolterde ziel uitblazen, eer zulk een meineedig Jawoord over myne lippen vloeije. Maar heeft myn Vader recht om my hetzelve af te dwingen? Moet — mag — ik meer doen dan myne verkiezing aan zynen wil opofferen ? M 2 En  180 Euphemie. En zou het der Godheid aangenaam zyn, dat ik my in een poel van jammer, misfchien in eeuwig verderf ftortede, omdat myn Vader in zulk een flap myn geluk meent te vinden? — Ongelukkige die ik ben! Van alle kanten ongelukkig! Myn Vader beflraft myne ongehoorzaamheid; Myne Moeder zucht en fchreit omdat zy my lyden ziet;En Henrico ! Ach • Wat is myn lyden nog by dat van Henrico! (Hier komt Therefia in, die de laatfle woorden hoort?) TWEEDE TOONEEL. Euphemie, Theresia. T h e r e s i a. Ach myne lieve Euphemie ! Geef u toch zo niet geheel aan uwe droefheid over. Euphemie. O myne Moeder! Myne beste Moeder! (Haar omhelzende.) Theresia. Ween niet langer myne Dochter! Uwe traanen zyn my bitter. - Ach zy „rekken my tot verwyt. Heb ik uwe liefdeniet gebillykt, toen ik dezelve zlggebor worden ? Heb ik u niet met hoop gevleid v« Vader te zullen overhaalen? Henrico is een voomeffelyk jong Heer uwer liefde volkomen waardig uw Vader erkent dit zelf; Maar, he¬ iaas! de gewoone hinderpaalen; gebrek aan geld! Iaa- ger  Tweede B e d r y f. 181 ger geboorte! Onverwinlyke zwaarigheden by uwen Vader! Euphemie. Ó myne lieffte Moeder! Ik ben alleen de oorzaak dat gy zo wel als Ik, en als Henrico, en als myn Vader, en als wy allen, ongelukkig zyn. Ik had deze liefde in haaren oorfprong moeten t' onderbrengen ,- Ik had Henrico moeten vlieden. maar is 'er uu ganfchelyk geene hoop meer over? Theresia. Deze traanen moeten voor my antwoorden. Gy kent uwen Vader. Euphemie. Nu dan: zyne en Gods wil gefchiede! Maar dewyl 'er dan niets te hoopen is, zo vergun my ééne bede. Theresia. Vraag alles, myn dierbaar kind! Gy kunt my niets vraagen, dat ik niet gereed ben u te vergunnen. Euphemie. Altyd dezelfde liefderyke, tederhartige, Moeder! — Ik bid u dan om uwe vergunning, en om uwe voorfpraak by myn Vader, indien ik Henrico niet beminnen mag, dat ik ten minften vryheid hebbe, om van alle andere liefde ontflagen te worden, en het fluijer te mogen aannemen. M 3 The-  182 E u P H e m 1 e. Theresia. Myne lieve Euphemie! dat kan . Euphemie. Waardde beste Moeder, ontzeg my myne bede niet; bet is het eenigde dat my myne verloren vrolykheid Neen myne verloren vrolykheid kryg ik nooit weder; — maar dat my ten minden in eene draagelyke kalmte.... Ik hoop dat de Godsdienst die uitwerking hebben moge. Theresia. Ik kan het niet toedaan. Laat deze gedachte, bid ik, vaaren; De droefheid benevelt thans uw verdand, en het pynlyk gevoel uwer fmarte doet u het toekomende even akelig en naar als het tegenwoordige befchouwen. Laat de tyd werken, en verdraag uw leed met onderwerping. Euphemie. Myne lieve Moeder, het is geen voorbygaand onbedacht voordel; Ik heb 'er lang voorheen myne gedachten over laten gaan, maar Henrico heeft die overleggingen afgebroken. Henrico bedaat voor my niet meer, ik keer tot myne vorige overleggingen weder. —- J-k vleide my dat hy de Man was, wien God in zyne gunst.... (met een diepe zucht) Maar ach! hy is voor my verloren. Theresia. '. niets van uwe Moeder, Euphemie, dat zy niet m Haat is u te vergunnen. Alles wat ik kan is uwen Va-  Tweede Bedryf. 183 Vader bidden, dat hy zig niet verhaaste met uwe hand weg te fchenken. Euphemie (met drift.) Myne hand weg te fchenken! Bejammerenswaardig Slachtoffer, veroordeeld om na de felftemartelingen den fmartelykften dood te fterven! Wat baaten my eenige dagen uitftel ? Zy dienen flechts om den dolk te wetten, die myn hart doorbooren zal. O myne Moeder, hoe rampzalig is uwe dochter! zy moet, gehoorzaam of ongehoorzaam, van verdriet fterven. Vergun my dat ik in myn kamer door traanen en gebeden myn boezem mag ontlasten DERDE TOONEEL. Theresia, alleen. Konden myne traanen, kon myn dood, u uwe rast wedergeven, myn dierbaar kind, hoe gewillig zoude ik fterven! Te voren altyd vrolyk — de vreugde van ons geheele huis - fchuldeloos in zulk een druk gedompeld! — Geld, geboorte, wat is het by geluk! — Uwe belofte aan uwen Vriend! ó myn Echtgenoot, moest gy dan eene belofte doen die uwe Dochter in jammer dompelde, en moogt, kunt, gy die belofte houden ? — Ik zal myn Gemaal knielende , en met traanen, fmeeken; en — zo hy niet te bewegen is, zal ik zelfs den Heer Malvezzi en zyn onbekenden Neef bidden myne Euphemie niet te bederven. —. Ik fidder voor het antwoord. —. M 4 VIER-  " ïfy Euphemie. VIERDE TOONEEL. Theresia, Emilie. Emilie, (fchielyk komende aanlopen..) Signora; Op het oogenblik is Mynheer met een vreemd Heer terug gekomen. Theresia. Ach Euphemie! Nu zal uw lyden eerst aangaan! " Is 'er maar dén vreemd Heer gekomen? Emilie. Een oud Heer, Mevrouw. Theresia. Het is my onmogelyk hem thans te ontvangen; Myne fchreiende oogen zouden hem te kennen geven. dat hy my onaangenaam is. Ik zal naar Euphemie gaan. Weet gy of zy in haar kamer is? Emilie. Emilie. Ik heb haar zo aanftonds met wringende handen derwaards zien gaan. Theresia. Dat lieve kind! VYFDE TOONEEL. Emilie, alleen. Welk eene fmart voor myne goedhartige Meefteres, van den Beminden haarer ziele afgefcheurd, en in de ar-  Tweede Bedryf. 185 armen van eenen onbekenden geworpen te worden. Eenen onbekenden zonder bevalligheid, zonder tederheid, zonder bezef van haare waarde; Want hadt hy iets van dit alles, zoude hy dan op deeze wyze zyn aanzoek komen maaken? ■ Ach! daar komen zy ZESDE TOONEEL. Emilie, Contarini, Malvezzi. Contarini. Hier zullen wy haar verwachten; Ondertusfchen nogmaals welkom myn oude Hartvriend; hoe lang heb lk niet gewenscht u eindelyk eens weder te omhelzen; en... Malvezzi. Even fterk, myn vriend, heb ik verlangd by u te zyn , en onzen vroegeren gulhartigen omgang... Nu de toekomftige dagen, zullen ons vergoeding voor het gemis der vorigen verfchaffen; Wy Zullen in dezelfde Stad te famen woonen , malkanderen dagelyks zien, en ons te famen over het geluk onzer kinderen verheugen. God geeve daar zyn zegen toe! Emilie, (die zig een weinig afgefcheiden hadt, nu naar Contarini tredende.) Mynheer, ik heb hier een oogenblik willen wachten , of gy my ook eenige orders hadt mede te geven? M 5 CoN'  i86 Euphemie. Contarini. Neen Emilie; Ik wacht myne dochter en haare moeder hier. Malvezzi. Emilie! hoe vaart uwe Meefleres? Emilie. Niet wel, Signore; Zy verteert van verdriet; Zv weent.... 3 Malvezzi. Verteert van verdriet ? weent ? hoort gy het Contarini? Contarini. Ontrust u niet, myn Vriend! Dat weenen zal haast ophouden; Het zyn traanen van een onbedreven meisje, dat zig verbeeldt met haaren eerften Minnaar alle waardige Minnaars te verliezen; Zo dra uw Neef zi" aanbiedt.... E m i l i e. Ach! Signore!.... Contarini. Emilie! Gy kunt haar zeggen... Malvezzi. Dat is een droevig bericht voor my, myn Vriend! Indien Euphemie reeds bemint, zo zal myn Neefmisfchien haare hand bekomen, maar nooit haar hart winnen;  Tweede Bedryf. 187 nen; Zy zal hem misfchien achting, maar geene liefde, toedragen, en dit huwelyk zal nooit gelukkig zyn:—— God verhoede, dat ik het ongeluk van zulk eene uitmuntende jonge Juffer, door myn aanzoek zou bevorderen! Neen Heer Contarini, zo uwe wyze en deugdzaame dochter reeds bemint, zo zal haar minnaar haare keuze waardig zyn, en gy moet Haar en Hem door eene gelukkige verbindtenis... |a, myn Vriend, het is beter dat myn Neef alleen ongelukkig is, dan dat de beide gelieven de flachtoffers van onze verkeerde fchikking zyn. Contarini. Dat zullen zy niet zyn; geloof my, zy zullen beiden gelukkig wezen. Indien uw Neef zo is, als gy hem befchreven hebt, zal hy Eupheraie's treurigheid wel haast verdryven. Emilie! is 'er niet een vreemd Heer geduurende myn afwezen hier aan huis geweest? Emilie. Neen Signore. Malvezzi. Dat verwondert my toch! Hy moest myn brief al voor meer dan veertien dagen ontvangen hebben. Ik heb hem gemeld, dat ik u reeds over de verbindtenis had gefchreven, en ik heb hem zo veel te kennen gegeven , dat ik my met een goeden uitflag dier poogingen by u dorst vleien; en dat ik hem hier dacht aan te treffen. con-  "88 Euphemie» Contarini. Op zulke groote reizen als die van uwNeefkanmert ligt eenige vertraagingen ontmoeten; Men is nietaltyd meefler van zyn bellek; Ondertusfchen zal hy, zo hy de rechte minnaar is, wel al doen wat hy kan; En wie weet of hy niet nog wel heden komt opdaagen ? Malvezzi. De rechte Minnaar is hy wel;Hy heeft niets minder dan een koud geitel; En hy heeft my op zulk eene wyzevan Euphemie gefchreven, dat ik niettwyffel, of hy zal wel allen mogelyken fpoed aanwenden, om haar zyne opwachting te komen maaken. Contarini. Nu dan zal hy ook wel haast hier zyn. ■ Maar myn vrouw en dochter blyven langer weg dan ik gedacht had; Wy zouden onderwyl die papieren eens kunnen nazien. Malvezzi. Zo 't u belieft; lk zal die dan gaan haaien. Contarini. En ik zal onderwyl naar myn kamer gaan ; ■ _ Emilia, zeg aan Mevrouw, dat zy my daar vinden kan. ZEVENDE TOONEEL. Emilie, alleen. Arme Euphemie! Hoe weinig kent haar Vader haar hart, dat hy zig kan overreden, dat hetzelve zo ligt zal  Tweede Bedryf. 189 zal veranderen! Omdat Malvezzi daar met een ryken Neef te voorfchyn komt, zou zy Henrico.... Neen! Henrico zal nooit vergeten worden. Eer zal zy in een klooster... Of... (Zy gaat weg, Therefia komt haar met een [nellen tred tegen.) AGTSTE TOONEEL. Emilie,Theresia. Theresia. Emilie! Zy is niet in haar kamer. Emilie. Myn juffer zal misfchien in den tuin gegaan zyn, Signora. Theresia. Myn arme Euphemie! Ik beklaag haar hartelyk.—— Zy weet niet waar zy het zoeken zal, om haare fmart te verzachten. —r— .Waar is myn Gemaal ? Emilie. Die is in zyn kamer, Signora; hy heeft my belast u te zeggen, dat gy hem daar vinden kunt, zo gy hem verlangt te fpreken. Theresia. Hebt gy ook kunnen ontdekken, Emilie, of hy nog even fterk by zyn -voornemen, omtrent dat gedwongen huwelyk, blyft? • Emilie. Ta Mevrouw! Signore Contarini is even on verbidJ de-  100 E u P H e M i e. delyk, niettegenfïaande de vreemde Heer barmhartigheid wilde betoonen. Myne ongelukkige, beste , Juffrouw! Ach Signora! fpaar toch niets om haar te redden! — Haar met geweld aan dien Onbekenden te verbinden is het zelfde als haar in 't graf te ftooten. Theresia. Ik zal 'er alles by opzetten om hettekeeren; Ik heb myn leven veil om het haare te redden. » Myn Gemaal zelf! ■ Laat ons alleen, Emilia. NEGENDE TOONEEL. Theresia, Contarini. Theresia, ^naar hem toelopende en hem omhelzende.) Welkom myn lieve Gemaal.... Contarini. Welkom ? en gy ontvangt my weenende ? Of vlieten deze traanen (leeds om de wederfpannigheid eener ongehoorzaame dochter te begunftigen ? Theresia. Ach myn waarde Echtgenoot! Gy doet my en onze dochter tevens onrecht; Euphemie is niet wederfpan- nig, is niet ongehoorzaam. Gedraag u als Vader jegens haar en heb medelyden... Contarini. Zy is ongehoorzaam en dwaas te gelyk, en verdient geen  Tweede Bedryf. 191 geer, medelydcn Wat verliest zy toch by de wis- feiing, die ik haar vooritel? Volgens de befchryving van myn ouden Vriend is zyn Neef een bevallig, wel opgevoed, jong Heer, die het grootfte gedeelte zyner aanzienlyke fchatten moet erven. Van de afkomst en bezittingen van Henrico weten wy niets; Hy heeft daar van niet verkozen te fpreken; en dat kwanswyze uit zedigheid ; maar dat is geen goed teken ; Ik maak Haat, dat de nieuwe Minnaar ons welras van de zyne wat meer vertellen zal, om dat'er wat meer van zal te vertellen zyn. Theresia. Eens toegegeven zynde, dat hy bevalliger, van hooger geboorte, en ryker, is, dan Henrico, wat kan dat helpen , zo de Liefde... Waarlyk de Liefde laat zig niet dwingen; en Euphemie... Contarini. Zal Fuphemie dan dwaas genoeg zyn, om dat geen te verwerpen, wat tot haar best dient? Ik zal haar die hoofdigheid.... Theresia. Waardfte Man! Verban toch niet alle medelyden; denk om het teder hart van uwe lieve dochter ; Dreig of dwing haar toch niet. Is zy uwe lieve Euphemie niet meer? Zyt gy niet meer haar Vader? Contarini. Dat ben ik; en als haar Vader zorg ik voor haar best. The-  192 Euphemie. Theresia. Maar — Is geld en goed dan de eenigfle bron van genoegen? En kan men niet zeer ryk en zeer ongelukkig. .. Contarini. Geene Maar'sl geene wysneuzery! Ik heb Malvezzi myn woord gegeven; en dat woord te breken, zal noch door uw geteem, noch door de listige traanen eener ongehoorzaame dochter, worden uitgewerkt. Theresia. Listige traanen! Heeft Euphemie ooit eenige list jegens eenig mensch in de wereld gebruikt ? Is zy niet altyd de openhartigheid , de oprechtheid, de deugd zelve geweest? Heeft zy zig ooit, van haare vroegfte jeugd af, ongehoorzaam aan uwe bevelen getoond ? Maar dit kan dit kan, zy niet doen. Contarini. Dit kan zy niet! Theresia. Neen, Mynheer, dit kan zy nier. Ach! dat gy hoorde, hoe bitter zy zig beklaagt, dat zy zig uwen wil niet gelykmoedig kan onderwerpen! Hoe veel zy zich zeiven verwyt! Welk een geweld zy zigzelve poogt aan te doen! Uw hart zou gewis vermurwd worden. C ontarini. ;. Breek af; Ik heb myn wooid gegeven, en zal het niet herroepen. The-  Tweede Bedryf. 193 Theresia. Zo moet dan aan dat woord uwe eenige lieve dochter opgeofferd worden ! Ach! wy zullen haar verliezen, wy zullen haar gewis verliezen. • ■ ■ — Haare fmart verteert haar; Zy is verwelkt als een bloem voor de middag-zon; Eenige weinige uuren hebben haar byna onkenbaar gemaakt. Dat vriendelyk oog is blind gefchreid; die liefelyke blos op haare wangen — is door de traanen uitgewischt. ■ Zy zal haare liefde tot Henrico in haaren boezem poogen te fmooren, dwing haar flechts niet; — zulk een teder — beminnelyk karakter. - Contarini. Ik bemin en beklaag myne dochter, Therefia! Maar dat is ook alles wat ik kan. Gy weet dat wy den Neef van myn Vriend alle oogenblikken hierverwachren; Hy moet en zal als de aanftaande bruide¬ gom van Euphemie ontvangen worden: Verzet 'er u niet langer tegen; Ik kan myn woord niet intrekken. Theresia. Ja! Gy kunt het intrekken; Zo wy de zaak aan Malvezzi en zynen Neef voordragen, zy zullen u gereedelyk ontdaan. Zou de Minnaar eene gedwongen hand zonder het hart —begeeren? Dan zeeker ware hy Euphemie onwaardig; dan zou zy rampzalig met zulk een man zyn. Contarini. Hou op Therefia ; Ik zal hem gaan vinden, en zien wat ik behoudens myne eer doen kan ? XIV. Deel. N The-  104 EupHEMlF. Theresia. Gy kunt alles, zonder die te krenken. Contarini. Waarom komt Euphemie niet op ? Ik moet haar zelve fpreken. ■—. Theresia. Ach lieffle Gemaal, verfchoon haar... Contarini. Ontrust u niet. (in V weggaan^. Ik moet ten minnen eens zien, of zy het eenigfte meisje zou zyn, die eenen vorigen Minnaar niet zoude kunnen vergeten , wanneer zy eenen nieuwen, en rykeren in de plaats krygt? TIENDE TOONEEL. Theresia alleen. Eene eenige Dochter! — Zulk een beminlykkind! voor 't welk ik God dagelyks als een byzonderen zegen gedankt heb! dat zo bitter te zien lyden, en niet te kunnen helpen! Wreede folteringen voor het hart van eene Moeder! — Dog ik geef het nog niet op. (in 7 weggaan.) Ik zal niets onbeproefd laten. Einde van het Twttde Bedryf.  Derde Bedryi. *95 DERDE B E D R 1 F. EERSTE TOONEEL. Euphemie alleen (overal omziende en luisterende.) Het is alles uil; ook in de kamer van myn Vader. Nog eenige oogenblikken kunt gy onverhinderd vlieten myne traanen! Zodra myn Vader komt, en my dwingt myne hand, voor Henrico gefchikt, eenen Onbekenden te geven, — ach ! dan zult gy, onder de grievendfte ziels - fmarten, opdroogen, en vergeefs, vergeefs, zal myn geprangd hart zig door uzoe> ken lucht te maaken! (Zy ziet naar de Pendule.) Het is nu middag. —— Dezen morgen nog omhelsde hy my; en nu, hoe veele nydige heuvels verbergen hem reeds voor myne oogen? Misfchien flaat hy op dit oogenblik de zyne terug naar den oord, daar hy zyne Euphemie verliet! — Misfchien vlieten de zuchten, die uit zyn overkropten boezem dringen , met den wind herwaards aan! Misfchien Waarom floort gy my Emilie? TWEEDE TOONEEL. Euphemie, Emilie. Emilie. Waar zyt gy dan geweest ? Mejuffrouw! Ik heb u overal gezocht; in uwe kamer, in den tuin. ■ N a Eu-  _ i0£> Euphemie. Euphemie. Ik heb achter in de Hermitage wat gezeten, (gil ^ Ach had ik daar niet gezeten! ó Droom!" Waarom hebt gy my gezocht? v^arom Emilie. Om u te zeggen, dat Mynheer uw Vader is weêrgekeerd, en u verlangt te fpreken. Euphemie, Arme ongelukkige Euphemie ! Uwe vorig» fmarten waren wellust, in vergelyking van het geen nu flaat te volgen! Zeg my fchielyk, Emilie, zeg, zyn 'er vreemden mede gekomen? Emilie. Slechts één oud Heer. Euphemie. , En die moet in zyn ouden dag nog de wreedheid hebben van myne hand af te dwingen, en myn hart te verfcheuren. Emilie. Neen Mejuffrouw, de Minnaar die voor u beflemd is... Euphemie. Zwyg Emilie i Henrico of de dood is my beltemd.' De dood ! Ja! die is thans myn hoogfie wensch; Ik zie geene andere redding; Ik word misdaadig met myn Vader te gehoorzaamen, én met hem niet te gehoor-  Derde Bedryf. 197 hoorzaamen. ach Henrico! Maar waarom is dan die wreede Minnaar niet meê gekomen? Emilie. De oude man meende hem aan te treffen, en ver. wondert zig dat hy nog niet hier is. Euphemie. O! dat hy op zynen weg... Maar zacht! Ik mag zelfs myne ergfle vyanden geen kwaad toevvenfchen. Neen, ik wil het ook niet. Hoe ongelukkig ben ik ondertusfchen , Emilie! Emilie. Wilt gy niet naar uwent Vader gaan, lieve Juffrouw? Hy zal u met ongeduld verwachten. Euphemie. Emilie! ik kan niet. —. Maar ik moet. Wel aan dan om myn ftrafvonnis te hooren! ö myn God! Wat is dat? Wat is dat? Waak of droom ik? DERDE TOONEEL. Euphemie, Emilie, Henrico, Rinaldo. Euphemie, (op een ft oei nederzygetide.) Myn Henrico... Henrico. Myne Euphemie! — o Welk een wellust u weder te zien! N 3 Eu.  ro8 Euphemie. Euphemie. Voor myne voeten! Neen rys myn waardde Vriend. (Zy 'ryzen beiden op.) Henrico, (haar omhelzende.) Myne Euphemie! . , Rinaldo, (/lil.) „ Dat is niet te verdragen!" Euphemie. Ik meende, dat gy reeds veele mylen van my verwyderd waart; Hoe is het dat ik u hier wederzie? Henrico. Een brief, myn waardfte, waar uit.... Euphemie (hem invallende) Maar weten myne Ouders dat gy hier zyt? Henrico. Zy weten het nog niet; dog ik hoop.... Emilie. Daar komt Mynheer uw VaderJ Euphemie. O! myn GodJ —- VIER-  Derde Bedryf. 109 VIERDE TOONEEL. Euphemie, Emilie, Henrico, Rinaldo, Contarini. Contarini, (blyft in het opkomen, zodra hy Henrico en Rinaldo ziet, een weinig flaan, en vervolgt met drift.) Hoe gy zyt weder hier? — Wat is hiervan de bedoeling? Ik hoop immers niet om my myne dochter te ontvoeren ? Emilie! Ras! roep bedienden. Emilie. Maar, Signore! Henrico.' Mynheer! Hoe kunt gy my dit onrecht doen ? Heb ik my ooit aan eenige laagheid ichuldig gemaakt? — Ik heb een brief ontvangen, die my veel te laat in handen is gekomen, en die my doet vermoeden, dat een misverftand myn geluk verhinderd, ja my zelfs de gevoeliglte fmart veroorzaakt heeft. Mag ik 11 bidden , Mynheer 1 my den naam van den Vriend te melden , die de hand van Euphemie voor zyn Neef verzoekt? Contarini. Den naam van myn Vriend? En waartoe zoude ik dien aan u melden? Henrico. Omdat gy my daar een zeer grooten dienst mede N 4 zoudt  200 Euphemie. zoudt kunnen doen, Signore; Zonder uw nadeel- VVaarfchynlyk hebt gy daar zelf veel grooter belang by dan gy vermoedt. Contarini. Wel nu; Ik zal hem u dan noemen, Giacomo Malvezzi is.... Henrico. Dan ben ik de gelukkiglte man van deWaereld. Contarini. Wat! wat! Hoe zo... Henrico. Die zelfde Heer Malvezzi... VYFDE TOONEEL. Euphemie, Emilie, Henrico, Rinaldo, Contarini, Malvezzi. Malvezzi (intredende, blyft op eenige n af ft and met verbaasdheid /laan.) Ja hy is het! Myn Neef, Henrico! — Henrico! Henrico (loopt ylings naar hem toe.) Myn Oom! myn dierbaare Oom! och! God zy ge. dankt! Ik zie u weder!—en gezond! (Zyomhelzen malkander) myn Vader! Nog eens,God zv gedankt! Mal.  Derde Bedryf. 201 Malvezzi. Jonge laat my bedaaren! — Ik heb u in twee jaa- ren niet gezien ; Oude lieden hebben ook hunne aandoeningen. (Ily geeft hem de hand.) Ja! welkom myn goede jonge! —- Hartelyk welkom ook myn lieve Rinaldo ! Gy zyt fteeds de trouwe makker van uwen Henrico. Dat ik ook u omhelze ! Rinaldo. Myn hooggeëerde Neef! Henrico is myn hartvriend; En uwe weldaadigheid verbindt my nog nader aan hem. Contarini. Ik ftaa verbaasd! — gansch verbaasd! — Henrico is uw Neef, Malvezzi? Die Neef waar over gyiny gefchreven — waar voor gy d? hand van Euphemie.. Emilie. Ik moet dit heuchelyk nieuws terftond aan Mevrouw gaan overbrengen. Hoe zal zy zig verblyden. . Gy hebt toch altyd diep in haare gunst gedeeld, Heer Henrico! (Zy loopt fchielyk weg.) Contarini. Dat hebt gy ook in de myne gedaan, Heer Henrico! en ik vraag u duizendmaal om verfchooning. Maar hoe konde ik my verbeelden, inderdaad, MynheerMalvezzi; Gy hadt my veele kwelling, en'myne dochter, en haare moeder, en Henrico, veele traanen kunnen befpaaren, zo gy my vroeger den naam van uwen Neef gemeld hadt. N 5 Mal-  £02 Euphemie. Malvezzi. Hoe! .— Dat verftaa ik niet. Henrico (tot Euphemie.') ó Myne Euphemie! Wy zyn gelukkig! Wy zyn gelukkig! Wie hadt dat durven denken? ó myn Oom! myn Vader! Gy zult my helpen om voor hem te bidden, nietwaar Euphemie? Euphemie. Staak, ftaak, Henrico! Ik kan niet meer.... (Zy onderfteunt zig met haare handen op den fchouder van Henrico te leggen.) Rinaldo (ftil.) „ Zulk eene tederheid! — Henrico beef!" Contarini, Gy weet, dat gy my reeds voor een geruimen tyd gefchreven hebt, dat gy eerdaags met uwen Neef by my zoudt komen, om voor hem de hand van myne dochter te verzoeken , gelyk gy niet twyffelde, of hy zou door zyn goed karakter,en befchaafde zeden, haar hart wel winnen ; Dat gy my ondertusfchen by onze oude vriendfchap badt, haare toezegging, aan wie het ook wezen mógt, uit te (lellen, tot dat zy uw Neef gezien, en gy my gefproken hadt, . . . Henrico (Jlil.) „ Altyd werkzaam voor myn geluk!" Contarini. Kort daarna komt Henrico by my, met voorfchry- vings  Pep. de Bedryf. 203 vings brieven van Panna; Ik ontvang hem als een Vriend; Hy ziet myne Dochter; Zy ziet hem: Wat zal i k zeggen ? — Myn vrouw, die even weinig als myne dochter van uwen brief wist, was zeer bekoord van het karakter en gedrag van Henrico, en was dus verre af van zyne liefde te dwarsboomen; lk was de eenigue, die... maar was ik 'er niet toe verplicht? Waarom, Henrico! hebt gy u ook niet meer geopenbaard? Henrico. Signore! Op het eerde oogenblik, als ik Euphemie zag, wierd ik onweérftaanlyk van haar bekoord; Ik befloot echter myne hartstocht, zo veel mogelyk, te bedwingen, tot dat ik de toeflemming van dien eerbiedwaardigen man ( op Malvezzi wyzende~) verzocht en verworven had; maar ach! myne oogen, myn toon, myn fpreken en myn zwygen, alles verriedt my. Euphemie van haaren kant.... Ja! ik meende my te mogen vleijen, dat ik haar ook niet geheel onverfchiltig was; En haare oplettende moeder ontdekte ras de denkwyze van ons beiden. — Ik wilde die niet voor haar verbergen; Ik verklaarde rondelyk wat ik te derkvoede, om het te kunnen heelen;dog voegde'er by, dat ik brieven verwachtede, die my in daat zouden dellen, om haare dochter van haar en haaren Echtgenoot op behoorlyke gronden te kunnen affmeeken. Ik had aan u, myn Oom, gefchreven; uw antwoord bleef achter; Signore Contarini verboodt my zyn huis; Hoe dierbaar my Euphemie was haar Vaders bevel... Ach gezegende brieven! die my eindelyk den gelnkkigden der dervelingen maaken! gezegende traa-  *°4 Euphemie; traanen, die in zo veele vreugde veranderen! (fh ■kust de hand van Euphemie met drift.) " Malvezzi. Hoe fpyt het my, Mejuffrouw, u deze kwelling veroorzaakt, en den brief aan myn Neef een verkeerd adres gegeven, te hebben. Nu myn waarde Contarini , moet gy my helpen om myne fout zo veel mogelyk te herflellen, en de jonge lieden moeten deSÖte fpoediger verlof hebben om hun geluk door eene ge- wenschte verbindtenis te volmaaken. Gy kent myn ftaat en karakter; Ik heb den jongen altyd als myn zoon behandeld, ik zal ook in deze gelegenheid Vader zyn. Contarini. Ik heb 'er niets tegen;Ook was ik in vroeger tyd altyd gewoon uwen raad te volgen. Welaan dan myn dochter uwe moeder zal 'er toch ook niet tegen zyn. — (Hy neemt de hand van Euphemie en legt dezelve in die van Henrico? Zie óm Myn'. heer Henrico, ontvang,met deze hand, myne eenige lieve dochter! Lieve dochter inderdaad; Leeft gelukkig famen! Des Hemels zegen vergezelle u beiden tot in uwen hoogden ouderdom! bemin haar teder Henrico! Zy verdient het Ik word te veel geroerd — (Henrico en Euphemie werpen zig voor zyne voeten.) E ü p h e m i r. Myn beste Vader! — myn.... ó myn hart... kan... Hen-  Derde Bedryf. 205 Henrico. Myn gantfche leven zy u , Mynheer! — en u fnyn weldoener! myn Vader! (zig tot Malvezzi wendende)..,. Verfchoont my beiden! geene woorden kunnen myne aandoeningen uitdrukken! Ik omhels uwe kniën. Euphemie (hem volgende.) o Myn Vader! —— Contarini. Staat op myne lieve kinderen! Gy zoudt my week maaken. (Hy reikt hun elk eene hand, die zy kusfen; Hy omhelst hen) weest gelukkig tot in den hoogden ouderdom. Rinaldo (JU.) „ Dat is te veel! — 't Is onverdraaglyk!" • (Hy ylt weg zonder dat iemand het merkt.) Malvezzi. Ik zwyg! — maar deze traanen kunnen u zeggen wat ik gevoel. Dat ik u omhelze, myne lieve dochter! — Al wat ik van u gehoord heb,bevestigt gy reeds door uw voorkomen. — Ja Henrico,ik bemin haar nevens u! Zy zal de vreugde myns oud'er- doms zyn.. Euphemie ik wil by ublyven woonen! — Ik zal u in iiaat dellen om daar geene bezwaaring van te hebben. —„ Henrico zal een goed uitzet hebben; maar myn geheel vermogen —. myn lieve dochter! zal voor u.... Eu-  206* Euphemie. Euphemie. Goede — goede — edelmoedige Vader! —--— hoe zal ik .... Malvezzi. Stil Euphemie! Gy hebt my niet te bedanken ; Ik werk uit eigen belang; Myn eigen genoegen dryft my aan. Wat voordeel geeft my myn vermogen, zo ik daar mede myne kinderen niet gelukkig maake? Ik voor my zeiven kan weinig genieten; . Ook ben ik met weinig te vreden; Maar welk eene wel¬ lust zal het voor myne ziel zyn, dat ydere morgen uwe tederheid vermeerdert, en dat gy yderen avond malkanderen dierbaarer zyt! Ik mag immers wel by u inwoonen, myne Dochter? Euphemie. ó Henrico! help my! Welk een man is onze tweede Vader! Henrico Hoe kan ik u helpen myne waardde, die myne verplichting nog zo veel fterker moet voelen! Edelmoedige Oom! Deze traanen vertoonen u flauwelyk de aandoeningen van myn hart; eene beftendige eerbied, eene kinderlyke gehoorzaamheid, moeten u in het vervolg toouen... Tegenwoordig kan ik niet —- Malvezzi. Het geen ik Rinaldo by myn laatften wil had toegedacht, wil ik hem nu.... Hen-  Derde Bedryf. 207 Henrico. o Myn Oom, geef het hem van het geen gy my thans hadt toegedacht; Hy heeft niets buiten uwe gunst. — Eu wat heb ik geld of goed van nooden, daar ik myn dierbaare Euphemie —— alle myne gelukza. ligheid —— dierbaare Euphemie! Euphemie (tot Malvezzi.) Signore! myn Vader is ryk; Ik ben zyn eenigst kind; — Rinaldo is de vriend en makker van Henrico: — ó maak hem gelukkig! —■ Verfchoon my myn Vader! Contarini. Neen Euphemie, gy hebt gelyk! . 'T is of ik een heel ander mensch word. _ Ja ik verzoes het ook. -— Maar waar is hydan, die Rinaldo? — Hy was ilraks nog hier.-—Waar loopt hydan nu naar toe? — Nu was het zyn tyd om hier te zyn. ■ Nu was het zyn tyd. Euphemie. Mynheer Malvezzi, ik heb nog ée'ne bede! Malvezzi. Ik beloof u alles myne dochter. Euphemie. Gy moet het gefchenk, dat gy my moogt hebben toegedacht, zelf voor my bewaaren. — Niet waar, Henrico ? Con-  20$ Euphemie. Contarini. Kom! het is middag; Iaat ons naar de eetzaal gaan, daar kunnen wy alles met myn Gemalin... Malvezzi. Welaan. Zo men van vreugde vermoeid konde worden , zoude ik zeggen, dat ik het ben; Ik moet bedaaren. Henrico. Wy volgen ras. ZESDE TOONEEL. Henrico, Euphemie. Henrico (haar omhelzende.) Lieve Euphemie! — myne Euphemie!—Dank zy den Hemel, de myne mag ik u thans noemen.— Alle hindernisfen zyn weg — alle vrees verdwenen - ■ Myne geheele ziel is vreugde! Gy weent myne waardite! — Laat my die traanen wegkusfen! Onfchatbaare traanen! — Streelende bewyzen uwer tedere liefde! — Welke zaligheid verfchaft gy aan myn erkentelyk hart! Euphemie! ■' ■ ■ Euphemie. Vergeef my deze zwakheid, myn Henrico! — Ik moet u een oogenblik verlaten. Hen-  Derde Bedryf. 209 Henrico. Neen myne Euphemie; Gy moet niet. Beroof my niet van 't licht des levens, mat dat is my uw byzyn ja! zonder dat byzyn, is 'er voor my niets op aarde.... Euphemie. Het is vergeefs, dat ik my voor u zoek te verbergen ; Gy ziet myn hart in myne oogen , en uwe wenfchen waren al lang de myne; Maar myn waardite Vriend! Ik moet het u bekennen, het is niet de vervulling dezer wenfchen , die ik eindelyk zo nabyzie; het is niet de vreugde alleen, die my deze traanen uit de oogen doet vloeijen; maar eene zekere gefieldheid van geest of lighaam, ik weet niet , waar ik de oorzaak zoeken; moet eene zekere fomberheid, die zig met de crnftige befchouwing myner aanftaande plichten vermengt. En, zal ik het alles aan nfyn waarden Vriend bekennen? Zo iets als een voorgevoel, daar ik te voren altyd om gelagchen heb, en dat ik echter nu niet van my weeren kan. Alles is misfchien het uitwerkfel van een droom, die my dezen morgen geheel onthutst heeft , en waar van myne ontftelde verbeelding nog de gevolgen lydt. Koit voor uwe terugkomst, myn Henrico, viel ik, na lang, in eene naare verwarring van gedachten, door den tuin te hebben omgezworven, door flaapeloosheid van den vorigen nacht afgemat, in de Hermitage, achter de Cascade, in flaap , en flraks in een naaren droom, die my federt onophoudelyk voor de verbeelding zweeft. Gy zat, dacht my, naast myne zyde; Gy omarmde my; Gy herhaalde my uwe betuigingen van eeuXIV. Deel. O vvi-  2ïo Euphemie. vvige liefde; Gy vorderde eene verklaaring, wanneer ik u gelukkig zoude maaken ? Ik wees u op myn Vader, die ter zyde de Cascade ftondt; Hy glimlachte vriendelyk, en riep: Hy is uw bruidegom! Maar op het eigen oogenblik kwam een akelig monfler, fcheurde my van u af, lïiet my een vlammend zwaard door 't hart. - Ik zonk in eene grondelooze diepte. — Gy zeegt gevoelloos op deszelfs gaapenden rand neder. — Myne Vader gilde. — Ik ontwaakte. — Ach! ik fidder op het verhaal; Alle myne leden beeven. — Verfchoon myne zwakheid, Henrico! Ach 1 wy zyn nu gelukkig, maar hoe lang zullen wy het blyven ? Zou 'er iets voorfpel.'ende in dezen droom kunnen zyn? Henrico, Men moet droomen,zegt men altyd ,van den tegenflrydigen kant verklaaren, myne waardite, en zo 'er voorfpelling in den uwen ware, zouden wy 'er eene lange en gelukkige vereeniging uit voorfpellen moeten. . Dog laat ons redelyk denken. — Uw droom was een natuurlyk gevolg van den toeliand, waarin uwe ziel zig op dien tyd bevondt; en, fchoon het een even natuurlyk gevolg is, myne lieve Euphemie, dat uw lighaam en geest beiden door dien naaren droom ontfteld zyn, zo vergun my echter u te mogen bidden, die naare gedachten, zo veel mogelyk, te verdryven. Hoe moeten die verrukkelyke uitzichten, welke zig thans voor ons vertoonen, u daar in behulpzaam zyn! Hoe lacht het geluk ons toe, myne Euphemie! Welke waarfchynlyke, welk billyke grond van vrees vertoont zig? —:— Neen, myne Euphemie! laat ons liever in voor-  Derde Bedryf. 211 voorraad overleggen, hoe wy yderen dag, naarmaate wy malkanderen dierbaarer worden, onze erkentenis aan uwe ouderen en mynen weldoener levendiger betoonen zullen. Euphemie. Gy beurt my weder op, reyn Henrico! -— Jaik vind my gefterkt; Ik wil, met uwe hulp, die angftige indrukfels myner ontftelde verbeelding poogen uit te wisfchen. — Maar wy hebben ons te lang opgehouden ; laat ons te famen myne lieve moeder gaan opwachten , en met haar naar binnen treden. Henrico. Daar komt zy zelve ons vinden! die beste, te- derhartige moeder. ZEVENDE TOONEEL. Henrico, Euphemie, Theresia. Euphemie. Zegen my, myne dierbaare moeder; Zegen uwe gelukkige dochter! (tcrwyl zy na haar toeloopt, en haare eene hand aanvat en kust.) Uwe zegen ontbreekt alleen om myn geluk te volmaaken. Henrico (haare andere hand kusfende.) Ja zegen uwe gelukkige kinderen! Theresia. Weest gezegend! Weest eeuwig gezegend! En geO 2 ze"  212 E u p h e m i e. zegend zy yder oogenblik, dat fk u gelukkig zie! Uw geluk duure nog, wanneer uwe aframmelingen u om uwen zegen bidden ; En dan, bid ik, dat gy alle uwe zegeningen aan hun in dezen wensen zult kunnen befluiten, dat zy zo gelukkig mogen zyn als gy geweest zyt! Dat ik u aan myn boezem drukke, myne lieve kinderen! Euphemie (haar fchietyk omhelzende.) Myne lieve moeder!hoe goed— hoe goedzytgy! Henrico. God vermeerdere de jaaren der beste moeder! Dubbeld dank zy der liefderyke Voorzienigheid! Ik heb myne moeder nooit gekend; Ik heb haar vroeg verloren; God heeft my in zyne gunst eene eerbiedwaardige, eene tederhartige, moeder weergegeven! Theresia. Maar wat heeft u toch zo fchielyk te rug gevoerd, myn lieve Henrico? Henrico. Een brief, waarde moeder, van myn Oom Malvezzi, die verkeerd geadresfeerd was geweest,om dat hy dien op Parma gezonden hadt, van waar zyn vriend denzelven, onder een nieuw adres, aan my herwaards fchikte; Hy kwam my op het Post-comptoir in handen, terwyl ik daar order ging nellen op de brieven, die aan myn adres alhier komen mochten. Theresia. En bepaalde die brief van uw Oom u, om zo teritond herwaards te rug te keeren ? Hen-  Derde Bedryf. 213 Henrico. Ja Mevrouw; Myn oom fchreef my, dat hy Signore Contarini van zyne jeugd af gekend hadt, en dat myne keus hem zeer behaagde, gelyk hy my mondeling nader ophelderen zoude, want dat hy hoopte den 10 of 11 van deze maand hier te zyn , en niet twyffelde van my te vinden. Dus... . Theresia. Ja i dus begryp ik, dat gy op liefde-vleugelen herwaards zyt gefneld. ■ Hoe gemaklyk kunnen wy allen het vorig leet vergeten , daar het door zo veel blydfchap wordt uitgewischt! — Maar hebt gy onzen Rinaldo niet meégebragt? Hy plagt u doorgaands te verzeilen. Henrico. Hy is ook zo aanflonds nog hier geweest; Daar valt my in , dat hy misfchien bezig zou kunnen zyn met de bezorging van iets, dat nu niet nodig is. 1— Vergun my, voor één oogenblik ,. AGTSTE TOONEEL. Theresia, Euphemie. Theresia. Gy zyi: altyd een voorbeeld van eene tederhartige dochter geweest, myne Euphemie; Gy zult, fchoon uw hart van liefde voor uwen waardigen Echtgenoot gloeije, evenwel nog ruimte genoeg in dat teder hart O 3 over  214 Euphemie. over hebben, om uwe moeder te bergen ? Niet waar myne waardite? Euphemie O verfchoon my, myne lieve, beste moeder! Ik heb heden te veel aandoeningen op malkander. Ik kan niet meer. Uwe vraag... o ! gy weet, dat ik niet dan met myn laatften levensihik zal kan ophouden u te beminnen, als het dierbaarite voorwerp ach! verfchoon my (Zy valt haarfchreien- de om den hals.) Theresia. Gy maakt my ook week, myne waardite! Laat ons leeren ons geluk bezad^d te dragen! (Zy kust EuDheiuie en gaat' weg.) NEGENDE TOONEEL. Euphemie, alleen. „ Ons geluk!" (Zy zwygt in eene zeer peinzende houding.) Zyn deze aandoeningen, welken ik, tegen alle myne poogingen aan, blyf voelen, uitwerkfels van e;ne al te groote blydfchap , of zyn het voorboden van een naakend onheil? -1» Myn altezwak hart, wat beduiden toch uwe heftige klop. pingen! Gevolgen van myne verbeelding, door myn naaren droom omiteld, en uitwerkfels van de wanorde in myn zenuwgeitel, daar door veroorzaakt! Ja ! zo heeft my myn lieve Henrico gezegd. 't kan ook niet anders zyn; En die fchielyke overgang van de bitterfle droefheid tot de grootfte vreugde  Derde Bedryf. 215 vreugde kan myn geitel ook wel een fchok gegeven hebben. — lk wenschte maar volmaakt wel en vrolyk te zyn om Henrico's wil. Ja myn Hen¬ rico ! alle myne vreugde, al myn geluk, zy u gewyd! Voor u zal ik leeven. (Hier komt Rinald», dog blyft, op 't hooren der laatfte woorden, met tekenen van woede achter op het Tooneel ftaan.) TIENDE TOONEEL. Euphemie, Henrico. Henrico, (eene andere deur inkomende.') Myn lieve Euphemie! men wacht u aan tafel. —- De dag van heden, myn dierbaarlte hartvriendin! Ja nog deze dag — zal my den gelukkiglteu aller mannen maaken. Euphemie, (teder.) Myn Henrico. ——— Henrico, {haar omarmende.) Hemel! Dat ik , zo 't niet anders mocht kunnen zyn, alles verlieze, maar myne Euphemie Hechts benoude ! Euphemie. Moge het wreedltc ongeluk my liever myn leven dan myn Henrico ontrukken. ( Zy vertrekken hand aan hand.) O 4 ELF-  *16" Euphemie. ELFDE TOONEEL. R i n A l T) o, (woedend voorwaarts tredende ) Ik zal u beider wenfchen verydelen! — — Dat heb ik in myne macht en ik zal ik moet die macht gebruiken. Helfche kwellingen, die ik ly- de 1 Gy zult ook lyden, Henrico! Heden nog de zyne? — triumfeer niet te fchielyk!— Zo lang dit hart nog flaat, zal Euphemie de uwe nipt worden! Maar hoe? - - Ja ik moet! . Haar m zyne armen te zien, zou my gewis den pynlykften dood veroorzaaken ; En zo ik in myn ontwerp flaage -,heb ik kans om Euphemie te winnen . Wat ook gebeure, ik zal my van Henrico gewroken hebben. ja Henrico! Gy moet fterven. Heden nog aan tafel! In uwen wyn —- drinkt gy den dood. Maar, wanneer het vergif zyn hart be¬ gint door te kangen., en hy zyne irervende oogennovnendelyk op u werpt, Rinaldo, om u zyn laatften zegen te geven; Wanneer hy u als zyn vriend opruit —- met bleeke fidderende lippen den laatfte aflcheids kus geeft; en afvordert; — en fterft- _ Hoe zult gy dan , Rmaldo? — O ! alle gy helfche geesten helpt my! . Dit beeld fs fc ( Hy gaat eenige treden verward 'op en neder ) — Het brandt,my van binnen ! - Daar brandt hét my. (op een heftige» toon.) Satan! hebt gy my dit ontwerp «igeftort, zo geef my ook moed om het uit te voeren (Hy loopt Jchielyk weg.) (Einde van het derde Bedryf) FIER-  Vierde Bedryf. 217 VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. R is a l d o, alken. (Hy komt langzaam, met faamgevouwen kanden en neerge(lagen oogen, op ket Tooneelwerpt zig op een ftoel, naast de tafel'ftaande, neder;onderfleunt zyn hoofd met den arm op de tafel; zit dus eenigen tyd onbeweegelyk ; vliegt eensklaps op ; ziet ver' wilderd rond, en [preekt met eene heftige flemd) Spalk u open, Aarde! Verzwelg het molliter dat gy draagt! (Hy gaat eenige treden voorwaards en komt fidderende te rug.) Zy treffen my! • treffen my ! —- jammer! geene redding! — vergeefs! (met eene klaagende ftem.) —Is het dan eeuwig jammer? -— Genade! Ontferming! (hy ziet wild om.) Verdoemde, wat durft gy vragen! — Nacht! -— Nacht! Geen licht meer voor u In welk een afgrond verzink ik! (Hier flaat hy lang onbeweeglyk met de oogen op het Tooneel; eindelyk ziet hy een degen ftaan, vliegt Ier na toe, en zet dien ontbloot op zyne borst met deze woorden.) Zie daar uw flagtoffer, Satan! (Hy blyft weder eenige oogenblikkén onbcweeglyk ; zyn hand valt zachtjes neder;) — Verdoemeling! — eeuwig knarfetanden! . O 5 TWEE-  2i8 Euphemie. TWEEDE TOONEEL. R i n a l d o, Henrico. Henrico, (Rinaldo met den blooten degen in de hand ziende, loopt fckielyk naar hem toe , en ontrukt hem den zeiven.) Wat hebt gy voor, Rinaldo? Rinaldo. Laat een Rampzaligen ten minden de vryheid van te fterven. (hy poogt hem den degen weder te ontwringend) Henrico. Rinaldo! myn vriend! Welk een naare wanhoop heeft uwen geest zo geheel vermeesterd ? Rinaldo, (hevig.) Het is de Satan, aan wien ik reeds overlang toebehoorde. Henrico, (doet een ftap achterwaards.) Goede God! Wat is dit? Rinaldo, (fteeds hevig.) Henrico! geef my gy zult ; gy moet my vervloeken; geef my den moorddolk weder, of floot dien zelf door myn eerloos hart! Verlos de aarde van het grootfte monfter, dat zy ooit gedragen heeft Wreek u! Wat fiddert gy! Ik heb  Vierde Bedryf. 219 heb het verdiend; duizendmaal verdiend! ( Hy rukt zyne kleederen los, en flact zig op de borst.) Daar, daar is de oorzaak van uw ongeluk; daar zit de (lang des verderfs! doorboor dat verdoeme- lyk hart! Gy wilt niet? Verzadig u dan aan myne onverdraagelyke (mart; Ja ! uwe wraak is rechtvaardig. —— Ontmenschte die ik ben! Henrico. Rinaldo! Myn waarde Rinaldo! — zulk eene wanhoop! — Myn God! wat hebt gy gedaan? Rinaldo. Gedaan? — Al wat ooit afgryslyk gedaan is, verdwynt voor 't geen Ik gedaan heb! En alle deflraffèn, die oit de fnoodfte booswichten geleden hebben,zyn niets by 't geen ik verdien, en lyde Den dolk Henrico! (Hy zoek: hem den degen weder te ontwringen.) Henrico. Rinaldo ! Een zelfmoord! denk om 'tgeen na dit leven (iaat te volgen! Uw eeuwig hei! R i m a l d o. Myn eeuwig heil is lang verloren ! Ik ben altyd een booswicht geweest, maar nu een monfler. — Ziet gy de hel niet op my vlammen? Kan een moordenaar! die al wat hy liefs: op aarde hadt zelf vermoord heeft, om heil in dit leven, of in eeue verfchrik- lyke eeuwigheid ? deuken. Hen-  220 -Euphemie. Henrico. Groote God! wat hoor ik! Gy een moordenaar? Rinaldo? Rinaldo. Ja eerrtVIoordenaar((Na een kortfiilzwygen,in een toon van wanhoopige dolheid.) Zyn dan alle uwe donders vastgeketend, Wereldrichter? Of wilt gy my uit wreedheid niet treffen? Te rug, te rug Henrico! daar komen zy! hoort gy hen niet rollen? Door alle de pylen des Almachtigen getroffen ziet gy ziet gy — (Hy valt Henrico in de armen.') o red — red my Henrico ! (Hy recht zig veder op.) Neen ontwyk my ! Een bode des eeuwigen doods, van den God der wraake ge zonden! — (Hy ftaat fpraakeloos.) Henrico. Hemelfche macht! wat zal ik hier beginnen ? . Rinaldo! Vriend! Hoor my! Rinaldo, (ylt na de deur, juist zo als Euphemie inkomt.) ó Daar is zy! Eene Engelin by een Monfter! 6 a'le gy Elementen, vereenigt u om my te verdelgen! DERDE TOONEEL. Heneico, Euphemie, daar na Nicolo. Euphemie. Henrico! wat moet ik van dit alles denken ? Ri-  Vierde Bedryf. 2.11 Rinaldo vlucht? En gy met een blooten degen! Ik beef van fchrik. Henrico, (gaat naar de deur en roept.) Nicolo! Nicolo! N i c o l o. Wat is 'er van uw bevel, Signore ? Henrico. Zoek ylings Rinaldo op, en blyf by hem; Geef wel acht op al wat hy zegt en doet. Ylings! vlieg! Hy moet niet alleen zyn. Nicolo. Ik heb hem ftraks gezien; Ik zal hem ras vinden. (Hy loopt heen.) Henrico. Welke zonderlinge geheimen, myn waardite! —Ik weet niet of gy onder het defert hebt opgemerkt, dat Rinaldo eensklaps verbleekte, beefde, en,zonder een woord te fpreken, wegging. Ik zag het en maakte het voorwendfel, van myn knecht over het afhaalen van een brief te moeten fpreken, om hem te volgen, zonder dat het opmerking baarde. Ik vond hem hier met de wanhoop in 't gezicht, en dezen degen in de hand; Ik ontrukte hem denzelven. Hy begint zig teritond te vervloeken, noemt zig een moordenaar, een monfter; raast,■ allen te gelyk. Euphemie! Euphemie, (met eenige kleine levendigheid) Het is weêr over. Nu voel ik niets meer. Aan U heb ik ook nog eene bede, myne beste moeder Dit goede meisje heeft my zo lang en zo trouw gediend; Laat zy myne erfgenaame zyn. Kom hier Emilie. (Emilie gaat naar haar toe.) Wees altyd wys en deugdzaam, dan zult gy gelukkig denk eens aan my een kus fteeds deugdzaam Emilie. Beste •— allerbeste... Euphemie, Qeen poosje /lil gelegen hebbende.') Al myn bloed is in vuur veranderd, . Hoe fmar-  V y f D e B E 0 r y F. 23^ fmartelyk zyn deze voorboden des doods! maar de dood zal my verlichten: Hy nadert; Ik voel het. Welhaast zal het voorhangfel vallen. Uwe zegen, myulieffle, myn beste, moeder! » eeuwig —— eeuwig heil! Theresia. Neen myne dochter! Vergeefs. — Ik —— U — verlaten! Neen! Ik moet met u fterven. .. Ik moet met u fterven. (Zy valt in flaauwte neder; Emilie en Malvezzi fchiet en toe , en onderfteunen haar. Contarini en Henrico zyn in de troosteloostfte houding?) Euphemie. ó God der ontferming, vertroost haar. Wees gelukkig myn vader! Ook U dank ik voor alle weldaaden, voor alle liefde; God vergelde U dezelve. Contarini. Dochter, lieve dochter! Ik kan niet... Euphemie. Uwen zegen, Vader, uwen laatften zegen! Contarini. De gantfche Hemel opene zig om heil over u uit te (tonen! -— Ik zink weg. (Hy gaat ■waggelende achter-waards.) Henrico, (met een toon van wanhoop.) Geene gerrade! —. Neen! — (keert zig om, om  23<5 Euphemie. om weg te lopen.) Dood in uwe armen! — Met myne Eurhemie! Euphemie, (vat zyn kleed.) Myn waardite! myn Henrico! by onze liefde, by de ho' p op uw eeuwig heil — hoor my (onder dit gefprck begint Therefia tot haar zelve te komen, en ziet verwilderd om.) Malvezzi. Laat ons haar wegbrengen, Emilie. (Zy brengen Theiefia weg) TWEEDE TOONEEL. Euphemie, Henrico. Euphemie. Ach! myn Lief! Ik beef voor u ftel my gerust ! — Laat my niet fterven zonder hoop van met u, in de verblyfplaats der gelukzaligen, weder vereenigd te zullen worden: Bedenk u wel; een zelfmoord, of eenige fthuldige bevordering van uwen dood, zoude ons voor eeuwig ■— eeuwig fchei- den. Zoudt gy voor altyd van my gefcheiden willen zyn? • Zoudt gy uwe Euphemie in de verblyfplaats der eeuwige vreugde niet wenfchen weer te vinden? By die tedere liefde dan, die gy my toedraagt, beloof my, dat gy leeven, dat gy myn fterven met eene Christelyke gelaienheid verd-agen, — en u onder Gods ilaande hand Hy is onze Va-  Vyfde Bedryf. 'a'f Vader;Hy weet wat ons best is.—Wilt gy dat doen, Henrico ? Mag ik met deze hoop fterven? Henrico. Fuphemie! . Engel! — Ik wil Ik wil alles! — De Godsdienst onze zalige hereeni- gi''g- Euphemie. Nu een kus, myn lief! — den laatften. . H e n r i c o (haar kusfende ) Ach mogt myne ziel met u dezen bangen kerker— ontvluchten, en naar de zalige velden —— van het Hemelsch Euphemie. Vergeet nooit wat gy uwe Euphemie beloofd hebt —— met een kus verzegeld ; terwyl zy met den dood worftelde, die haar van u affcheurt. Hoe moeyelyk rukken die banden los! Had ik u maar ééne maand de volheid myner liefde mogen wonen! —— Vergeef my dit beklag, ó barmhartige Vader! — Ik onderwerp my. Uw wil, niet de myne. Wy zullen malkander weder zien, Henrico! — Daar wederzien. Daar zal geen dood ons feheiden; geene fmarten. Zy verzwakt geheel, en krygt trekkingen.) H e n r i c o. Zy fterft. ó God ! zy fterft. Ouders! Iv.r.ilie! (Hy valt neder, en fpringt weèr ip.) Emitie! ——— Eu.  S33 Euphemie, Euphemie, (weder tot zig zelve komende.) Henrico! hoor! het is weêr over - kom nog eens by my — blyf by my. Ik wilde myne ouders nog eens Het is haast voibragt Geef my uwe lieve — hand. Henrico. Ik houde uwe hand in de myne, myn lief! Euphemie. Ik voel haar niet. — Dat is goed — myne hand is dan reeds geftorven 6 Zo zal wel haast de dood een zachte flaap gelukkige overgang gy ook myn beste vriend—ja gy zultbymyzyn. ■— Henrico. Waarom mag ik heden niet met u.... DERDE TOONEEL. Euphemie, Henrico, Contarini, Malvezzi. Contarini. Hoe is 't myn kind? Euphemie. Waar zyt gy Vader? (Hy neemt haare hand.) Kom by my. Ik kan u niet zien door den nevel die myne oogen dekt. Uwe hand, Vader myne heve Moeder — is zy hier? — ongelukkige Moeder! Con.  Vyfde Bedryf. 439 Contarini. Wy hebben uwe Moeder bewogen om zig te bedde te begeven, myn lieve dochter; Zy hadt dat grootelyks noodig... Euphemie. ó Ja, ja. Is de Heer Malvezzi ook niet hier? Malvezzi. Ja dierbaare Lyderes! Ik ben hier voor uw bed. Euphemie. God zegene u, achtenswaarde man ! Ik dank u voor uwe goedheid. Myn Vader nu myn beste Vader, nu heb ik haast myn ftryd getreden. . De wereld ( Zy krygt weder ftuiptrekkingen.) De laatfte fmart! — en dan eeuwige hemelvreugde ! ó God wat zyt gy goed! onuitfpreeklyk goed zyt gy! — Nooit nooit fmaakte ik uwe vriendelykheid zo als in dit oogenblik, dat my voorheen zo vreeslyk toefcheen. Dood waar is uw prikkel! , De Hemel zweeft my voor 't gezicht! Die gjans elendige pracht der wereld ! Schaduw; minder dan fchaduw. — Hoe zult gy uwen God met die zalige hemelgeesten looven! Hoe fchoon Ja ik kom; haastelyk; — welke harmoniëii! — Deze wereld wat is zy! —— (Zy verliest allengs de fpraak.) Vaar wel Henrico myne Moe — der — myn Va —— (Zy fterft onder het half uiten van dit laatfte woord. Malvezzi en Contarini gillen hunne droefheid uit. Henrico valt neder, en blyft in een ftaat van gevoelloosheid liggen ) VIERDE  AIO E V P H K M I B. VIERDE TOONEEL. DeVorigen, Theresia, Emilie. Theresia. Neen Emilie! kan ik thans rust genieten 7 — Ik wil, ik moet haar zien myn kind myne Euphemie. ó God van Hemel en Aarde, wat zie ik 1 myne dierbaare Euphemie weg! -— Ach! moest u lieder liefde my beletten haar in haar uiter» fte by te liaan v-oor haar — met haar te fterven! (Zy werpt zig op het lyk) myne dochter uw doode mond myne dochter ontvang myne ziel by de uwe. (Zy ligt bewegenloos.) Henrico, (met een verwilderd gezicht rondom ziende.) Zy is weg! weg! en ik leef! Ik moet leeven ! Ik mag niet — Zy heeft het my verboden! leeven zonder Euphemie! Malvezzi, (met eene edele fiandvastigheid.) Waarde Vrienden , dat wy toch ons zeiven niet begeven! Lieve Contarini! Ik bid u, hoor naar my; Wees een man! herftel u zie daar uwe Gemalin! Zy is onmachtig, en heeft onze hulp noodig. Kom aan, laat ons voor haar zorgen; Zy moet hier niet blyven. (Hy wil Therefia oprechten.) Theresia. Myne dochter! myne dochter! (Zy blyft het lyk omarmen.) CON-  V v f de- B ï'd r y f; S4{ . . Contarini. - Myn eenigst eenigst kind! —— Malvezzi. Kom Emilie, dan moet gy u zelve vermannen en my helpen. — Mevrouw moét naar haar kamer; en dan zal ik myn Neef bewegen om zig naar de myne te begeven. (Zy helpen Therefia op een ftoel,omhaar weg te brengen?) VYFDE TOONEEL. De Vorige n. Rinaldo. Rinaldo (met de hevigfte woede, en een blooten degen in de hand; de kamer invliegende?) By Haar moet ik fterven! — Haar offer —— Malvezzi. Rinaldo! ontzettelyk. Contarini, (op Rinaldo inlopende?) . Monfter! met uw eigen zwaard zal ik u..... Rinaldo, (keert hem met zyn degen.) Staa ongelukkige Vader! — met myne eigen handen! Euphemie'» offerhande — (wildomzien' de) waar is zy? Waar —- Ha! dood! — Dan moet haar fchim verzoend! —- fterf dan! —— (Hf ■ XIV. Deel. Q ftott  245 Euphemie. floot zig den degen in V hart, en valt neder onder het mten van deze woorden.) Gy zyt gewroken Euphemie! Henrico, (zig een weinig oprichtende) Rampzalige Rinaldo! Malvezzi. Ongelukkige! Moest ik u daar toe opvoeden, om zo veel jammer aan u te beleeven ? Om door u van alle myne zoetfte hoop... Rinaldo, (op den grond worflelende.) Kan ik dan niet fterven? Satan ! ja gy zelf fiddert Vervloekt zyt gy! Vervloekt ik» — Vervloekt deheele wereld! ó ware ik het ver- achtelykst gediette! Ware ik een worm! , Ware ik nooit in wezen gekomen ! — Konde ik my vernietigen ! In eeuwigheid deze angst! Een geflreng Rechter - een gloed van toorn! een ge. rechte wraak! Verdoemd! Malvezzi. Rinaldo! laat ik uw bloed fluiten! — Bedaar' misfchien is uwe wonde niet doodelyk. God is barmhartig; Wy.... Rinaldo. Niet barmhartig voor my! Ik ben een verdoe- meling; Geen genade! De duivels! De nacht des eeuwigen doods! — De Hel! — Help! help  Vyfde Bedryf. 243 ]ieip 1 — ( Hy fterft met geweldige bewegingen en gillen.') Contarini. ó Hemel moest ons dit alles overkomen! — Welk een fterven! Malvezzi, (op het lyk van Euphemie wyzende ) Zo ftierf een deugdzaam Christen! (op dat van Ri< naldo.) Dit is het einde van een Booswicht 1 EINDE. Q ft    Xu.Preule.nu zult ge mj ten minjfteu.aJi Vadei- beminnen, J  D E ONVERWAGTE ONTMOETING, D F DE VERZAMELAAR VAN NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. E L Y S P E' L. Uit het Hoogduitsch overgezet. Q 3  VERTOONERS, De Heer Waarmond, een Edelman, die aan 't Hof een' aanzienelyken post bekleedt. De Heer Busch, een Land - Edelman. Ka rel, Zoon van den Heer Waarmond, onder dernaam Van S ch afstadt. Henriette, Dochter van den Heer Buschi Hanna, Kamenier van Henriette, Bedienden. Het Tooneel is op het Landgoed van den Heer Busch.  Bladz. 247 D E ONVERWAGTE ONTMOETING, of de VERZAMELAAR VAN NATUURLYKE ZELDZAAMHEDEN. B L r S P E L. EERSTE TOONEEL. Busch, Waarmond. Busch. Ik ben uitermaate verblyd over de gunst, die uwe Excellentie my door de eer van uw bezoek bewyst. ■ Waarmond. Weg met de komplimenten, Busch! Ik ben nog de oude Waarmond. Spreek gemeenzaam , gelyk voor dezen. Myn rang heeft my zo niet bedorven , dat ik de jaaren van onze kindschheid vergeet. q 4 Busch.  248 De Verzamelaar van Busch. Om dat ge 't dan zo beveelt, genadige Heer! — Waarmond. Ik ben met dien tytel niet gediend; Myn naam is Waarmond. B u s c h. Gy zyt dan ook niet meer boos op my. O! ik weet nog wel, dat wy over zes jaar in twist van elkanderen fcheidden; en federt heb ik my niet onderwonden. Waarmond. Ik had reden om boos op u te zyn; en ik ben 't nog dewyl ik weet dat ge niet wyzer geworden zyt. Busch, Hoe zo, Mynheer? Dit doet my leed, W a a r m o n d. My ook. Gy hadt toen de zotheid van u met dingen te bemoeien, die gc niet kent. Gy liet u door een' verloopen' Apotheker, een kabinet van natuurlyke zeldzaamheden aanfineeren; 't kostte u 6000 ryksdaalers, die ge hadt kunnen gebruiken om vry wat fchulden, waarmede uwe goederen belast zyn, af te losfen, daar ge u nu federt nog veel dieper in fchulden geftokcn hebt. Busch. Maar, neem 't my niet kwalyk; Zou ik zulk een' fchat  natuurlyke zeldzaamheden. 249 fchat uit myne handen laaten gaan? De verzameling van horens, fchulpen, infekten, en verfleende lighaamen was zeker aanzienelyk; en gy weet niet.... Waarmond. Ik weet alles; ik weet, dat uwe zotheid zig nog verder uitgeflrekt heeft. Gy hebt zo lang verzameld, gekogt, proeven gedaan, gezaaid, geplant, geöekonomizeerd, dat uwe eigene oekonomie eindelyk te gronde gegaan is. Busch. Myne oekonomie? 't Is immers myne fehuld niet, dat myne proeven ten deele mislukt zyn. Waarmond. Ja, uwe verkeerde proeven. -— Gy hebt immers zuik fchoon houtgewas aangeleid, hoor ik ? Busch. Die proef is mislukt, Mynheer; De graanen waren laag in prys; Ik voorzag dat het hout door de groote vermindering fchaarsch en duur zou worden; Ik bezaaide dus myne akkers met houtgewas. ó! Wat zou ik, indien dit naar wensch was uitgevallen, over vyftig jaar.... Waarmond. Over vyftig jaar! Denkt ge dan nog te leven? Wel nu! 't Is althans voor de ezels gelukkig; Want zo ik hoor, brengen uwe akkers kostelyke distels voort —» O.' ik weet alle uwe zotte onderneemingen; de verQ 5 ' au-  250 De Verzamelaar van anderingen van vyvers in weiland r, en van weiland in vyvers; uwe proeven van 't water tegen den berg op te leiden , en de denne- en pynboomen in de vallei te planten: ik weet, dat gy fchaapen uit Engeland hebt ontbooden, en uwe eigene fchaapen laaten verhongeren; dat gy tot het fpinnen van garen brandnetels gezaaid, en uwe goede linnen fabriek verwaarJoosd; vreemde eieren uitgebroeid, en geen nuk inlandsen gevogelte gekweekt hebt. Dit alles is my bekend; 't heeft my geërgerd; en dit is juist de reden, waarom ik u in zo veel jaaren niet heb willen zien. Ik zou 'er tegenwoordig zelfs nog even weinig lust toe hebben, indien ik niet gehoord had, dat gy door't groote verval van uwe zaakenbyna buiten flaat geraakt waart, om zulke gekheden nog te begaan. Busch. Maar Mynheer , gy zyt ook al te boos ! —-■ Doch ik denk, als gy myne nieuwe uitvindingen, en myne fraaije verzamelingen eerst eens ziet, zult gy.... Waarmond. Spreek my van geene verzamelingen en nieuwe vindingen. Ik zou 'er my maar over ergeren. Gy hebt van die dingen, zo wat in 't wild gehoord en geleezen, en bezit geen verfland genoeg, om 'er nut uit te trekken. Ik ben openhartig.... B V s c. h. Ja, dit zie ik; Maar, met uw welnemen Mynheer! Gy hebt myne kundigheden omtrent die zaken nog niet onderzogt. Ik ken alle vlinders en rupzen  natuur lyke zeldzaamheden. 251 ïupzcn by naam; en in myn houtkabinet is geen© foort.... Waarmond. Dit kan een kleine jonge ook, als gy 't hem laat van buiten leeren. Maar ik wil niets onderzoeken ; ik wil niets weeten; met één woord Busch. Maar waardoor zal ik uw verblyf by my aangenaam maaken? Weet gy, wat? Ik heb een' jongen beer aangefokt; Wy zouden hem wel eens kunnen laaien vegten. Dan moeten wy hem eerst braaf farren. Waarmond. Zyt gy gek? — Foei! — Men moet flimmer dan een beer zyn, als men de wreedheid kan hebben van een dier zo te martelen. Slaa hem dood, en verkoop de huid; dan hebt gy 'er nog wat van. Busch. Ik kan 'er toch zo veel niet voor krygen, als hy my gekost heeft. Waarmond. Zo veel te erger. Hadt gy uw geld liever aan de armen gegeeven! ■■ Busch. Ja , dat is zeer goed ; maar, Mynheer, de armen zyn immers geen beeren. Nu! laat my dan ten minften eenige buuren verzoeken; ik heb een Chi-  3J3 De Verzamelaar van Chineesch vuurwerk gemaakt; dit moeten wy t' avond affteeken. ■ Waarmond. Vaarwel, Busch! -— Ik dagt op het land myn verdriet eens te vergeeten; maar ik zie, dat ik uit den regen onder den drop gekomen ben, een mooi onderhoud voor verftandige menfchen! Vuurwerken! — Kinderfpel! — Erger, dan kinderfpel! . Hier kom ik niet te pas. Busch. Wees tog zo wonderlyk niet! Zeg maar, hoe gy 't hebben wilt. Ik ben met alles te vreden. Waarmond. Hoe ik 't hebben wil? Ik wil op 't land myne vryheid hebben; Ik wil alleen zyn, wanneer 't my behaagt, en u zien, wanneer 't my behaagt. Ik wil eifcher., wat ik van nooden heb; en gy moet my geene beleefdheid opdringen. Des Middags moet gy my een paar geregten, en 's avonds een goed bed geven. Myn' wyn en tabak breng ik mede. Wilt gy my dit toeflaan, dan blyf ik een' dag of agt hier, en anders... Busch. Indien gy 't niet anders hebben wilt. —— Maar uw flaat, uw karakter. Waarmond. Wat flaat, wat karakter! Ik ben op 't land gekomen , om den last daarvan in de ftad te laaten. Ik ben  n.atuurlyice zeldzaamheden. = 53 .ben een mensch; dit is de eenigfte tytel, daar ik my wat op inbeeld. De eenzaamheid is alleen in (raat om myn verdriet.... Busch. Gy ipreekt gedmirig van verdriet. .—Hebt gy aan 't hof.... I Waarmond. Neen; men weet aan 't hof, dat ik een eerlyk man ben; en men beloont my rykelyker, dan ik verdien • en was dit zo niet, dan verwagte ik niets verder. Ik weet, wat het hof is, en heb het te vooren reeds geweeten; ik zoek myn' Vorst getrouw te dienen, en veragt de vleijers; krygen zy de overhand, en geeft hy my myn affcheid, dan ftraft hy zig zeiven, en my niet: ik gaa dan vergenoegd heen, om dat ik aan myn' phgt voldaan heb: roept hy my weêrom, dan kom ik, en bekommer my meer om 't algemeene belang, dan om het myne;meer om 't welzyn van anderen, dan om eene kleine byzondere wraak; en dus gaa ik myn' gang, zonder my te laaten fiooren. Busch. • Wat verdriet kunt gy dan hebben ? Durf ik my ver■ ftouten.... Waarmond. .1 Wat verfhouten? Gy kunt, als een vriend, eifchen, dat ik het u zeg, al kunt gy my niet helpen. Ik beoordeel alles naar zyn' aart. Wanneer gy of een ander my beleedigt, ftoor ik 'er my niet veel aan. Ik heb u met  254 De Verzamelaar" van met uwe ontwerpen laaten begaan, om dat gy naanny niet wilde luilteren; 't was genoeg, dat ik het myne gedaan had. Maar wanneer myn zoon my niet gehoorzaamt , verbeeld ik my het regt van een' vader te hebben. Busch. 't I« dan uw zoon , die u verdriet aandoet ? Ik heb evenwel zo veel goeds van hem gehoord. Waarmond. 't Kan zyn; Maar hy is ongehoorzaam; en de gehoorzaamheid is de eerde pligt van een' zoon met betrekking tot zyne ouders. Hy is zes jaaren afwezig geweest; hy komt t'huis; en ik verheug my , om dat hy wat goeds geleerd heeft. Ik wil hem een meisje geeven, dat verftand, rang en goederen heeft. Hy wil niet; hy heeft eene andere lieffte, die niets bezit', die ik niet ken. Het laatfte is zo ftrafwaardig, als het eerfte. Ik heb hem gebooden uit myn gezigt te gaan; Ik heb gezwooren, hem te zullen onterven; en ik zal 't ook doen; ik zal myn woord houden. — De jonge is weggeloopen ; eene nieuwe misdaad! Hy heeft een ampt, dat wel nog niet veel zeggen wil; maar 't was genoeg, dat hy 't had ; zyn pligt verbond hem om te blyven; en als ik hem kryg , kan 't wel gebeuren, dat ik hem ergens Iaat brengen, daar hy zo gemakkelyk niet zal kunnen wegloopen. Busch. Gy zyt ook al te ftreng. Een jong mensch....» Waar.  natuurlyke zeldzaamheden. 255 Waarmond. Wat, jong mensch? Hy heeft verftand genoeg om zyn gedrag te beöordeelen. — Busch. Wanneer ik aan myn' zoon denk... Waarmond. Uw zoon is een ligtmis; en gy hebt hem door uwe toegevendheid bedorven, «t Is nog gelukkig, dat hy in dienst is ; misfchien wordt hem eens een kogel door den kop gejaagd. Busch. De Hemel verhoede het! — Eén verzoek heb ik nog aan u. Waarmond. Zeg het maar zonder omwegen! Wat wilt gy hebben? Busch. Dat myne dogter haare opwagting by u raag manken. Waarmond. Wat is 't voor een meisje? Busch. 't Is een zeer goed kind; zy is by haare tante aan 't hof opgevoed. —— Waar-  a$6 De Verzamelaar van ; Waarmond. Dan zal ze wel eene gekkin zyn? Busch. Haare grootfte gekheid is, dat zy zig te veel met myne huishouding bemoeit. Daar ik eene proef met Oostersch koren neem, raadt zy my vlas te zaaien; van myne moerbei -plantagie wil zy een' fruitboomgaard gemaakt hebben; in plaats van myne kostelyke paauwen, en poule-peintades, wil zy hoenders, ganzen en eenden hebben? Is dit niet raazend? _ Waarmond. Ik wil ze zien. Zy moet meer verfland hebben dan haar Vader. — Nu gaa ik wat in 't boschje wandelen. — Busch. O .'daar moet ik u eenige aartige dingen laatenzien, die ik aangeleid heb; een' vyver met vierderhande foort van uitlandsch watergevogelte; een grotwerk van vreemde boomfchorsfen en fchulpen. — Waarmond. Ik zal my wel wagten ze te zien; 't zou my maar ergernis geeven. —- Ik wil alleen gaan; Gy kunt uwe dogter zeggen, dat ik ze fpreeken wil, als ik wederkom. TWEE-  natuurlyk e zeldzaamheden. 257 TWEEDE TOONEEL. Busch, (alleen?) t Is onverdrangelyk! zo veel nieuwsgierigheid niet te hebben! — Ily is en blyft nog de oude Waarmond. Ik dagt dat het hof hem wat verbeterd zou hebben. Maar als hy alle myne dingen eer;t eens gezien heeft, — mogelyk verfchiet hy my dan ook eenige penningen; en kryg ik weder geld, dan zal ik zaaken onderneemen, die my rykdom en eer genoeg zullen verfchaffen. DERDE TOONEEL. b u s c ii , h a n n a. Busch. Waar is myn dogter? H a n n a. In haare kamer, Mynheer. b u s c 11. Heeft zy de rupfen en vlinders uitgezogt naar de lyst, die ik haar gegeeven heb ? h a n n a. Die verwenschte rupfen! Zou 't wel te verwonderen zyn , als men zelf in eene rups veranderde ? Voorleeden week'hebben wy de horentjes en de «eentjes uitgezogt; nu zyn we met de ruplen bezig; dan zul- VXIV. Deel. R len  258 De Verzamelaar van len wy aan de eieren van padden en kikvorfchen komen; en eindelyk... Busch. Zwyg! Gy weet 'er wonder wat van! — Laat ze hier komen. H a n n a. Zy heeft geen' tyd, Mynheer. Busch. Zy moet tyd hebben, wanneer ik wil. —< Waarom heeft zy geen' tyd? H a n N a. Myn neef (gy kent immers Mynheer Schafïladt wel;) is uit de ftad hier gekomen , en heeft eenige nieuwe muziekftukken mcdegebragt, die hy haar voorfpeelr. Busch. Uw neef is een Iompert. Waarom laat hy zig niet eerst by my aandienen? Hy is anders een jongman, dien ik wel lyden mag. Hy bragt my laatst een paar roooije (lukken van verfteeningen mede; — daarby beloofde hy my toen nog verfcbeidene vreemde wormen en een uitlandsch vogelnest. — Weet gy ook, of hy die dingen medegebragt heeft? H a n N a. Ik geloof het niet; of hy moest een' worm in 't hoofd hebben , die tot uwen dienst was. In zyne rok-  NATUURLYKE zeldzaamheden. 250 rokzakken is ten minften niets; want die doorzoek ik telkens. De vogel heeft 'er altoos gebrande amandelen en banket in. Busch. Hy mogt zig wel met verftandiger zaaken ophouden. Zeg, dat hy by my komen moet. Hy (prak laatst van eene zeldzaame zoort van boomwol; 't zou de vraag zyn, of 'er geene kans was om hier zo iets te vinden. ——— II a n n a, En moet de Freule ook medekomen ? Busch. Neen; zeg haar, dat zy den Heer van Waarmond hier moet opwagten. Ik ben in myn Kabinet te vinden, i—— VIERDE TOONEEL. Hanna, Henriette, Schafstadt. I I a n n a. Gy komt juist van pas. Ik heb aan u beiden bevelen te brengen. Gy Freule, moet den ouden Heer Waarmond hier opwagten; en gy, myn waardfte Neef, moet den Heer van Busch wat van die zeldzaame boomwol vertellen; hy zal 'er denkelyk iets van willen laaien fpianen, misfchien wel nieuwe pruiken. Hebt gy ook wat ouds opgedaan ? Want als myn geëerde Neef niet ten minften een paar fteentjes medebrengt, is 'er R 2 Yoor  s6o De Verzamelaar van voor hem geene kans meer, om by de Freule de rol van natuurkenner te fpeelen. S c ii a f s t a d t. Och! zeg maar, — zeg maar, dat ik reeds weder henengegaan ben. O! als myn vader my hier overviel! - H a n n a. En als de Heer van Busch u overviel, en gy nog hier waart? schafstadt. Wel nu! zeg dan — wat ge goedvindt. Ik ben in zulk een' angst, dat ik niets bedenken kan. Henriette, (tegen Ilanna.) Gaa! Pas wat op, dat niemand ons hier verrast. H a k n a, (tegen Schafftadt.) Ik moet u den angst by de Freule maar wat Iaaten uitzweeten, en ondertusfehen voor u denken. Heer neef, Heer neef! hoe zal dit afloopen ? ( Zy gaat weg.) VYFDE TOONEEL. Henriette, Schafstadt. Henriette. Maar weet gy wel, dat ik zeer onvergenoegd over u ben ? 't Is waar, ik bemin u maar ik heb u myne be-  natuurlyke zeldzaamheden. 2öi bewilliging gegceven onder voorwaarde , dat gy die van Mynheer uw' Vader hadt. Gy hebt my die vast toegezeid; en wihy ons de onverwagte eer van zyn bezoek geeft, beeft gy voor hem? Wat moet ik hiervan denken ? ik ben buitendien over uwe verkleeding nooit voldaan geweest; ik haat alle bedriegery; en fchaam my telkens voor myn' Vader, wanneer 'er van u gefproken wordt. S C h a f s t a d t. Dierbaarfte Henriette, maak my niet nog ongelukkiger, dan ik reeds ben. Gy weet nog niet geheel, waarin myn ongeluk befhat, en wat ik van een' Vader, als de myne is, te vreezen heb. Henriette. Maar hoe ftrookt dit met zyn karakter, waarvan gy zelf my eene fehets gegeeven hebt? Ik zie myne fout wel, ik heb my door uwe goede eigenfehappen te ras laaten inneemen, toen ge aan 't Meklcnburgfche Hof verkeerde; en gy zoudt, in weerwil van myne neiging, nooit eene bekentenis van my gehoord hebben, zo myne Tante toen niet eenfiemming met u geweest was. Veel minder wist ik, dat myn Vader door zyne. verkeerde huishouding zig in zulke omftandigheden gebragt had, dat my niets overblyft om aan u te gceven, behalven myn hart. He party is thans ten aanzien van 't vermogen ongelyk; en ik voorzie, wat Mynheer uw Vader Schafstadt. Ora 's Hemels wil, Henriette! hoor my! — ik R 3 wil  262 De Verzamelaar van wil niets van myn ongeluk voor u verbergen; en gy zult zien, dat ik meer te beklaagen dan te befchuldigen ben. Hen riette. Ik kan uw gedrag niet overeenbrengen. Gy hebt my althans in één ftuk zekerlyk misleid. Wel nu ? — schafs tadt. Ik wil 't niet geheel ontkennen; maar misfchien is 't de liefde, die my bedroogen heeft. Myn Vader is een flreng en driftig, maar tevens een goed, billyk en grootmoedig man. Dewyl ik altoos myn best gedaan heb , om zeer flipt aan zyne bevelen te voldoen, is hy my ook nooit in myne wenfchen tegen geweest. Hy heeft my altcos veel werk laaten doen, en wetten voorgefchreeven , die misfchien een ander jong mensch al te hard gevonden zou hebben; maar hy heeft my daarvoor ook geen geoorloofd vermaak geweigerd, en my rykelyk beloond. Zyne oploopendheid heb ik telkens door wat geduld overwonnen; en in de meeste gevallen vond ik, dat hy gelyk, en ik ongelyk had. II e n r i e t t E. Misfchien zult ge dit in het tegenwoordige geval ook vinden. Goed! Ik geef u uw woord weder. schafstadt. Hoor my verder! Wat kon ik dus van zyn' kant anders vervvagten, dan dat hy my in eene zaak, waaraan het hoogde geluk van 't leeven hangt, niet on-  natuurlyk e zeldzaamheden. 263 , ongelukkig zou willen zien? Dagelyks nam ik voor, myne liefde aan hem te openbaaren; maar zyne ernsthafdgheid fchrikte my telkens af, wanneer ik flegts van verre iets aangaande dit ftuk liet merken; en hy maakte my nog befchroomder door zyne grondltelling, die ik te vooren zo niet gekend had, naamelyk: „ dat de ouders altyd voor hunne kinders kiezen ,, moeten." Henriette. Hy heeft u dan verbooden my te beminnen ? —— Ach! myn liefde Waarmond! Dit heb ik wel ge'dagt! - 1 — S c H a f s .t A O t. Neen; hy weet zelfs niet, dat ik u bemin; maar, drie dagen geleeden, liet hy my 's avonds roepen, en zeide my met een zeer beflisfend gelaat: „ Karei, ,, 't is nu tyd, dat gy trouwt. Ik heb eene party „ voor u uitgezogt, die u volmaakt gelykt. Ik heb „ den Vader van 't meisje gefproken, en ik eisch „ uwe bewilliging." Henriette. En gy hadt geen' moeds genoeg, om u tegen hem te verzetten, en bewilligde dus in zyn voorltel ? Beken het maar. Sciiafstadt. Hoe kunt gy my zo kwellen, liefde Henriette? — Neen, ik zogt my te ontfchuldigen door te zeggen, dat ik nog weinig neiging had om te trouR 4 wen.  264 De Verzamelaar van wen. Hy antwoordde my met eene fiern , die my geheel ontftelde: „ Gy moet! Ik wil 't zo lubben; „ ik heb bet reeds voot u klaar gemaakt; en gy kunt „ u gereed houden om morgen uwe bruid op te wag„ ten." Henriette. Och! — waar ben ik? ■ Sciiafstadt. Ik befloot, hoe ontfleld ik ook was, hem een opregt verhaal van myne liefde te doen. Ik wierp my aan zyne voeten: „ Ach! myn Vader!" zeide ik; „ 't is my onmogelyk! Al wilde ik, 't is te laat! ik „ ken eene Dame," Hy liet my niet uit- ïprceken, geraakte in de uiterfte woede, dreigde my te onterven, en verbood my ooit weder onder zyne oogen te komen; ja, ik geloof, dat hy zig arm my vergreepen zou hebben, als ik my niet aanftonds voortgefpoed had. Denk eens, in welk een' toeftand ik was! — 'k fieeg wanhoopig te paard, om my by u te verbergen. —— Henriette. Tot wat einde? Gy zult immers uw' vader gehoorfaamen; gy zult trouwen, en eerlang uwe Henriette vergeeten. T.Iaar ik zal de prooi van fmart en van eene ongelukkige liefde zyn ; en my daarenboven moeten kwellen met het verwyt van dit alles door myne onvoorzigtigheid verdiend te hebben. Schaf-  natourlyke zeldzaamheden. 265 Schafstadt. Gy doodt my, Henriette, door zulke onregtmaatige befcliuldigingen. Nimmer, nimmer zal ik u verlaaten. Hy ma:; my alles onttrekken; maar den roem van een' getrouw' en beltendig' minnaar zal hy my niet ontroovcn Eerder wil ik.... Henriette. Dit alles is vergeefs. Waar wilt gy van leeven? Had ik tykdom, dan kon ik u fchadcloos houden; Schafstadt. Maar de liefde zal my middelen aan de hand geeven.... Henriette. ó! Ik weet, hoe de liefde zig doorgaans vleit Neen, Waarmond! Gy moet zulk een' goeden Vader niet beleedigen. Schafstadt. Hy bemind my; ik ben zyn éénige zoon; als de zaak gefchied is, zullen wy hem wel kunnen verzoenen. Laat ons naar uwe Tante vlugten. Henriett e. Neen, ik zal dit nooit toestemmen. De eer moet eene jonge dochter dierbaarder zyn dan het leeven. Bedenk,welke fchande ik my op den hals zou haaien, indien ik met een' jong' Heer van uw' rang en vermogen de vlugt nam! Zou uw Vader my niet met regt R 5. voor  z66 De Verzamelaar van voor de verleideres van zyn' zoon houden? Zou hy geene reden hebben om de wetten te hulp te roepen, en my met zyn' vloek te vervolgen ? Nog meer! hy heeft ook de magt. Ach! ik beef! wie weet waarom hy hier gekomen is; waarom hy my begeert te zien? Zedert zes jaaren heeft hy myn' Vader niet bezogt; ik weet zelfs, dat hy zeer misnoegd tegen hem is, wegens zyne zonderlinge verkwisting. Misfchien heeft by de geheime bezoeken van zyn' zoon vernomen; misfchien komt hy.... Schafstadt. Gy jaagt my een' ysfelyken fchrik aan! — Ach! lieffte Freule! HenriJette. Neen, Waarmond! 't Is beter dat één van ons ongelukkig wordt, dan dat wy beiden ons in 't verderf ftorten; en 't is beter dat ik, dan dat gy ongelukkig wordt. Ik zal dan ten minften hierin troost vinden, dat ik.... Schafstadt. Och ! jammerlyke troost! Liever wil ik duizend kwellingen.... Henriette. Wat wilt gy anders doen? Schafstadt. Wat? wat? — Ik wil ZES-  natuurlyke zeldzaamheden. 267 ZESDE TOONEEL. De Vorigen, Hanna. H a n n a. Breek af! breekt af! fchielyk! De oude Heer Waarmond komt. Verberg u aanftonds! Schafstadt. O Hemel! Waar vlugt ik henen? — Ik ben verlooren! Myn Vader zal my H enriette. Wat raad, Hanna? Help ons tog! —— H a n n a. Schielyk, Heer neef! in myne kamer! onder de bedlteê! Of het venfter uit, zo ge lust hebt om de beenen te breeken, ——• (Zy fieept hem door eene deur.) ZEVENDE TOONEEL. Waarmond, Henriette. Waarmond. 't Is my lief kennis aan u te krygen, Freule! ik heb veel goeds van u gehoord, en wensch — Henriette. Dit is zeer gunftig voormy. Ik merk het aan als de grootfte eer, die myn' Vader en ons huis. Waar-  £08 De Verzamelaar van Waarmond. Geene komplimenten! Ik fpreek de waarheid. Ik kan wel niet zeggen , dat ik ooit iets anders van u gehoord heb, dan 't geen uw vader my, zo hy dagt, tot uw nadeel zeide; maar dit gaf my terfiond een gunftig denkbeeld van u. Henriett e. Ik weet niet, waar mede ik myn' Vader heb kunnen beleedigen. Ondertusfchen is uwe goedheid een geluk voor my. Waarmond. Spreek van geene goedheid, noch van geluk, 't Is een geluk voor u, indien gy deezen lof verdient. Henriette. i Maar 't is een geluk, door perfoonen van uw' rang hooggeacht te worden. Waarmond. De rang is niets. Men vindt gemeen volk ten aanzien van 't hart, zo wei onder voornaame als onder geringe luiden; en het aanzienelyke graauw is deste veragtelyker, dewyl het eigenlyk veel minder reden tot laage fentimenten heeft, en des te meer genoodzaakt is de wereld door kunftenaary te misleiden. Henriette. Laat my dan zeggen, Mynheer, door perfoonen van uwe bekende deugd. Waar-  NATUURLYKE zeldzaamheden. £Öp Waarmond. 't Geen ik niet ben, tragt ik te worden. -— Uw Vader beeft my gezeid , dat gy zyne huishouding niet goedkeurt; en dit is een bewys van uw goed veritand. II en riettf. Ach! Mynheer! wie zou die kunnen goedkeuren? Hy heeft veel geld bedeed aan een natuurkabinet, dat voor hem althans van geen nut is. Hy doet proeven, waaiin de natuur hem baarblykelyk wederdreeft; en verzuimt den oogst, van 't geen zy hem gewillig aanbiedt. Ik heb, zedert myne wederkomst van 't Hof, alle bedenkelyke moeite gedaan om onze huishouding fiegts een weinig weder in orde te brengen, en ons te voorzien van de noodigde dingen, die wy, fchoon wy ze in overvloed konden hebben, van onze buuren moeten koopen. Maar.... Waarmond. Ik weet, dat uw Vader geen man van overleg is. Hy zal door fchade wys moeten worden. Henriette. Ik wenschte wel, dat ik u kontegenfpreeken;maar ik zie den afgrond, waarin hy zig en zyn huisgezin zal dorten; en misfchien zyt gy, Mynheer, door uw aanzien in daat Waarmond. Ik zal zien, wat ik op hem vermag. U verzoek ik, Freule, (ik weet trouwens niet, ofgeu, we-  270 De Verzamelaar van wegens uwe hooge geboorte, wel met de keuken bemoeit;) dat gy geen geregt meer laat klaar maaken , dan naar gewoonte; volftrekt niet meer! indien ge begeert dat ik hier eenige dagen blyf. Henriette. Ik zal aan uw bevel voldoen, Mynheer. Ik weet het myne Tante, by welke ik opgevoed ben, dank, dat zy my ook huisfelyke zaaken heeft Iaaten verrigten. Hierdoor ben ik aan bezigheden gewoon geworden; en nu ik verpligt ben voor eene vervallene huishouding te zorgen, merk ik zeer duidelyk, dat zy my zulk eene groote weldaad op verre na niet beweezen zou hebben, indien zy my alleen de kunften der befchaafde wereld had laaten leeren. Waarmond. Dit is braaf, 't Zal u dan aan 't hof zekerlyk ook niet behaagd hebben? Henriette. Ik beklaag my niet, Mynheer, dat ik het hof gezien heb, en geloof ook; dat bet voor een jongmeisje , wanneer ze vaste gronden van godsdienst en deugd heeft, niet nadeelig is, om fraaiere zeden, befchaafdheid, beleid, en zekere wellevendheid te leeren;maar ik geloof tevens, dat het voor de meeften van myne fekfe eene gevaarelyke plaats is. Ik heb het hof gezien, om de ydelheid en dwaasheid, die daar in zwang gaan, te veragten; en 't is geene huichelaary, dat ik verklaar , nooit gelukkiger geweest te zyn, dan wanneer ik weder alleen en aan my zelve overgelaaten was. 't Staat  natuurlyk e zeldzaam iiED en. 2/1 Staat my zelfs niet voor, dat ik in 't hooffche gewoel ooit zulke aangenaams oogenblikken genooten heb, als ik tegenwoordig in deeze eenzaamheid geniet, . waar ik myn' tyd nuttiger bedeed, en my met veel onfchuldiger vermaaken beloon. — Verfchoon myn gefnap, Mynheer! ïk bemerk nu eerst, dat ik van my zelve gefproken heb. Waarmond. Neen, neen! Gy redeneert wél; en ik mag dit gaarne hooren. Men is de gekheden der vrouwelyke fekfe zo gewoon, dat het een' eerlyk' man pleizier moet doen, ook redelyke wezens daaronder te vindem Gy zyt fchoon! (Zy neigt.) Nu, nu! ——• Men kan u dit zeggen; want fchoonheid zonder verfiand is niets waardig; en als ge geen veritand hadt, zoudt ge voor my onverdraagelyk zyn. Deed zig daar nooit eene party voor u op? Henriette. Ik kan zonder waan zeggen, dat het my hieraan niet ontbroken heeft. Maar ik bedagt, dat myn Vader, zig met eene huishoudder behelpende, verder geheelenal aan zig zelvcn overgeladen zou zyn;. dat diergelyke luiden doorgaans eene onbedagtzaame verkwisting meer bevorderen, dan verhinderen , om zig zeiven zo veel te meer te verryken; dat ik hem zou kunnen verbidden om deeze en geene wonderlyke ontwerpen te (baken , of, als dichter, ihagt had om zelve onder de hand Meer tot zyn voordcel te doen. En deeze bedenkingen maakten, dat ik aan geen'voordel van écnig' minnaar het oor kou leenen. Waar-  272 De Verzamelaar van Waarmond. Dit is loffelyk, Freule! Gy verdient een' braav' man. Ik zal zelf zien, dat ik 'er u een' verfchaf.— Henriette. Ach! de bedroefde omtlandigheden van myn' Vader, — (want het kan u niet onbekend zyn, dat hy zyne goederen met groote fchulden bezwaard heeft.) — Waarmond. 't Spreekt van zelf, dat het een man weezen moest, die genoeg bezat, ook dat hy uw'vader wat onder den duim hield, en hem beter leerde huishouden. Zyne fchulden konden binnen eenige jaaren afgelost worden, als hy maar op een' goeden weg was. Henriette. Ik twyfel, of myn Vader een' fchoonzoon zo veel magt zou geeven. ——— Waarmond. Nu, nu! Als hy de magt der fchuldeifchers voelt, zal hy wel gedwee worden. Uw omgang behaagt my, Freule! Kom! gaan wy zamen wat in den tuin! Of hebt gy iets te doen ? Zeg het dan vry. Ik wil volftrekt niemand in zyne bezigheid Hooren. Henriette. Neen, Mynheer; voor 't middagmaal is reeds gezorgd. Ik weet, hoe gy over de brasfery denkt, en behoef dus geen' omflag meer te maaken. 't Is een  natuurlyke zeldzaam héden. 2"3 een geluk voor my , dat gy my vergunt u eenige oogenblikken te onderhouden. Waarmond. Nu! kom dan! ■ (Zy gaan weg.) AGTSTE TOONEEL. Schafstadt, Hanna. Hanna. Nu kunt ge weder ademhaalen! Is uw hart nu niet veel ligter; — Dat moet een booze Vader zyn! Schafstadt. Ja wel, myne lieve Hanna! Hy heeft my van jongs af zo in de vrees gehouden, dat één woord van hem my de tong verlamt. Help my maar weg |—-- Hanna. Maar wat zal 'er dan van worden? Wat zal de Freule zeggen, als gy ze verlaaten wilt? — Neen, gy moet blyven. Gy hebt ons immers altoos zo veel van zyne goedheid voorgepraat. Wat is 'er dan nu te doen? Schafstadt. Myn Vader wil my uittrouwen. Hanna. Dat moet hy laaten. Gy zyt hier uw woord kwyt. Hebt ge hem dit niet gezegd? XIV. Deel. S Schaf-  274 De Verzamelaar van schafstabt. Als ik het hem gezegd had, zou hy, geloof ik, II a n n a. En ik geloof, dat hy 't evenwel weeten moet. Want ge begrypt immers wel, dat ge uwe lieffle niet voor een' enkelen dag kunt trouwen. Schafstadt. Hy moet het zekerlyk weeten; maar zyne drift moet eerst bedaaren ; of de Freule moet met my voortgaan, en heimelyk met my trouwen. Hanna. Heer Neef! met alle eerbied gefproken; Gy zyt zinneloos. Denkt ge, dat wy met een' landlooper te doen willen hebben? Dat zou mooi zyn! Gy verfiaat de kunst van verfleende lighaamen voor myn' Heer te bakken, om onder zyne befchenning den minnaar te fpeelen. Kunt ge ook niet een' kwakzalver verbeelden, om met de Freule en my op de kermisfen te reizen, en daar den kost te winnen ? , \ Kan immers niet gelukken. Schafstadt. Ach! myne lieve Hanna! Befpot my zo onbarmhartig niet! Ik heb nog middelen om op eene vreemde plaats myn brood te winnen, al moet ik myn Vaders onderfteuning ontbeeren. Ik kan immers dienst neemen ; ik kan.... H a n n a. Kunt ge geld maaken ? Als ga dit niet kunt , kunt ge nietmetal. Schaf-  natuurlyke zeldzaamheden. 275 Schafstadt. Ik zou zekerlyk eerst wat tyd moeten hebben. -— Hanna. ' Ondertusfchen wordt men oud, en verliest den lust om te trouwen. Neen, neen! Geene barmhartigheid! ïk zal met handen en voeten werken, om te maaken dat de Freule u vaarwel zegt. Wy hebben Jonkers genoeg hier digtby. De Heer van Hagel, de Baron Springhaan, de Landkamerraad Paardshoofd.... Schafstadt. O! myn lieve Hanna! ik bid u, om alles wat in de Waereld is, myn vermogen, myn leeven— Hanna. Uw vermogen! Gy hebt immers niets. En wat zouden we met uw leeven doen ? Waart ge een zeldzaam dier, dan konden we u nog opftoppen, en in 't Kabinet van myn' Heer bewaaren. Schafstadt. Ik bid flegts om een weinig uittrel. Hemel! wie komt daar? Och! als het myn Vader was! ■■• H anna. 't Is myn Heer. Hy heeft u nu reeds gezien, 't Wegloopen kan niet helpen. Gy moet blyven. —— Als ge hem niet wat fpeelgoed mede gebragt hebt, zal 't 'er flegt uitzien. > S 2 NE-  276 De Verzamelaar van NEGENDE TOONEEL. De Vorigen, Busch. Busch. Ha! ha! Mynheer Schafftadt! 't Is my lief, dat ge ons weder eens bezoekt. Wel! Wat brengt ge my mede ? Niet wat nieuws voor myn Kabinet ? Niet wat nieuws van uitvindingen ? Hanna. Ik heb Mynheer immers reeds gezeid, dat myn Neef niets medegebragt heeft. Ik heb hem al braaf uitgefcholden. ——. Gy moet het my niet kwalyk neemen, Neef! Schafstadt. Vergeeft my, Mynheer! Ik heb eene kleinigheid; maar uw Kabinet heeft zulke rykdom- men.... Busch. Ja, ja! myn Kabinet is zekerlyk al vry wat waardig! — En ik wed, dat de eene of de andere Akademie het mettertyd van my koopen zal. 't Moet ten minften zo goed zyn, als dat van Hans Sloane in Londen. Maar laat eens zien, wat ge hebt. Schafstadt. Hier is nog iets van myne reizen; een ftukje van zeker Oortersch hout. Gy ziet, het is zwart gefpikkela. (Hy geeft hem een ftukje hout.) Busch,  natuurlyke zeldzaamheden. 077 Busch, (hy beziet het met aandagt.) Ha! dat is een merkwaardig ftuk! Hanna. Waarlyk! 't Is weêrgaêloos mooi! Waar krygt men deeze foort van hout ? Busch. (hy ruikt ''er aan.) Het ruikt, als inkt, en fchynt zeer week te zyn. Hoe wordt dit hout genoemd ? Schafstadt. De Hebreen noemen het Kadarchur. Onder de Grieken heeft het den bynaam van Leukomelan. Busch. (hy likt ''er aan.) Ik moet den fmaak ook eens onderzoeken. Schafstadt. Voorzïgtig! Om 's Hemels wil! Men meent, dat de tygers die het zeer gaarne belikken, daarvan hunne zwarte vlekken krygen. Hanna. Ai, foei, Mynheer! Als ge zwarte vlekkenkreegt, wie weet, waar onze jaager u dan voor zou kunnen aanzien ? Busch. Deeze eigenfchap brengt my op aartige gedagten. Gy hebt wel geleezen van Jakobs bonte kudde? S 3 Hanna.  278 De Verzamelaar van Hanna, (ter zyde.) Straks zal hy ons nog den bybel uit dit hout verklaaren. Busch, (een fchryfboekje uit zyn' zak haaiende?) Ik moet den naam vooral opfchryven, om het in myn Kabinet te plaatzen. Hebt ge niets anders? Schafstadt. Niets, Mynheer, behalven een ftukje wortel van eene plant, die, zo men zegt, in de Roode Zee groeit, waarvan hy misfchien den naam ontleent. (Hy geeft hem een ftukje roodgeverwd hout.) Men noemt hem crydra rhiza. Busch. Hoor, hoor, myn goede vriend! Gy hebt deeze dingen zekerlyk eens uit het Kabinet van een' groot' Heer gekaapt. Zo veel te beter! Ik kreeg ze anders niet. Hanna. Ei! Als die groote Heer u eens had laaten by den kop vatten en ophangen? Ik zou my aan zulke prullen niet vergrypen. Busch. Zwyg! Gy praat naar uw verüand. Hoe is de naam? Schafstadt. Kadarchur. ■ ■ » B'jsch.  natuurlyke zeldzaamheden. 279 Busch. Nog eens! Karchur? Schafstadt. Neen. Kadarcliur. Busch, (hy fchryft, en noemt de woorden.) Kadarchur en crydra rhiza. — Hebt ge niets anders ? Schafstadt. Neen, Mynheer. Maar ik heb nog geleezen van twee nieuwe uitvindingen. ————• Busch. Wel nu? Schafstadt. Eene foort van kagchels, die men in den zak kan draagen, Busch. Ei! daar zou ik wel gaarne een model van willen hebben. II a n n a. Dit zou weêrgaêloos zyn. Dan kwam ik getrouw in de kerk. Schafstadt. De andere uitvinding is een lugtfchip van osfeblaazen. S 4 Busch.  280 De Verzamelaar van Busch. Hoe dit gemaakt kan worden, begryp ik. Men ■ zal ze denkelyk met wind vullen. Ja, dit laat zig begrypen. Hanna. Maar als 't alleen op den wind aankwam, moest, dunkt my, menig een van ons kunnen vliegen. Busch. Gekkin! Tusfchen moreelen en phyficaalen wind is nog een weinigje onderfcheid. — Wel! Hebt ge niet wat agt gegeeven op de manier van deeze kunstwerktuigen te maaken? Men zou 'er eene kleine proef van kunnen neemen. Schafstadt. Ik weet het niet regt; maar ik zal maaken, dat ik bet journaal wederkryg, waarin ik het geleezenheb. Busch. Nu! Ik ben met dit te vreden; en tot een blykvan myne dankbaarheid, zal ik van daag nog middelen in t werk Hellen om uw geluk te bevorderen. Schafstadt. O! dit is al te veel gunst. Ik begeer het niet, en ben met myn tegenwoordig lot volmaakt vergenoegd. Busch. Zyt gy 'er mede vergenoegd, ik niet. Luiden van ver-  natuur lyk E zeldzaamheden. 28l verdienden moet men voorthelpen. De gelegenheid biedt zig hiertoe ongemeen gunflig aan. Ik heb deezen dag een bezoek gekreegen van een' ouden vriend, die veel, zeer veel by 't hof vermag. Schafstadt, (verlegen, ter zyde.) ó Hemel! Wat komt my over? Hanna. Myn neef is wat bló. Hy bedankt u voor deze gunst. Busch. Ei, ei! Dit past een'jongman niet. Ik moet en wil hem aan myn' Vriend prezenteeren. Men moet zulke gelegenheden niet verzuimen. Hy kan hem eene Sekretarisplaats bezorgen. Schafstadt, (heimelyk tegen Hanna.) Ik ben verlooren! Help my voort, lieve Hanna! Hanna. Mynheer! hy zegt, dat hy niet fchryven kan. — Busch. Houd uw' mond! Wilt ge uw' eigen' neef benadeeIen? Als of ik niet genoeg van zyn fchrift geleezen had. Schafstadt. Vergun, Mynheer, dat ik affcheid neem! 't Is my onmogelyk, langer te blyven. —— S 5 Busch.  z$2 De Verzamelaar van Busch. Gy moet en zult blyven. ~ Uw geluk gaat my te 2eer ter harte. —— Hanna. Maar, Mynheer! Wie dringt iemand zyn geluk op? Myn neef wil geen geluk hebben. Busch. Hy moet. Ik kan niet ondankbaar weezen. (jnen hoort iemand komend) Stil! (lil! Ik geloof, dat myn aanzienelyke vriend komt. Laat ons hooren, wat hy zegt; daarna kunt ge gaan, waarheen 't u goeddunkt, als ge by ons van daag volftrekt niet wilt blyven eeten. Schafstadt. Hanna, ftaa my by! (Hanna neemt hem by de hand, en wil hem fchielyk in haare kamer trekken ; doch de Heer Busch houdt hen by zyt! rok vast.) Busch. Gy zult en moet blyven. — Drommelfche meid! wilt ge hem wel loslaaten? Heeft hy tyd om in uwe kamer te blyven , dan heeft hy ook tyd om hier te blyven. —— Hanna. Gy zyt een verftandig man Mynheer; en kunt ge niet zien, dat het hem in de hersfenen fchort? (Zy rukken zig eindelyk los, en loopen fchielyk de kamer in. De Heer Waarmond komt, en ziet ''er nog iets van) Busch,  natuurlyk e zeldzaamheden. 283 Busch. Hy moet ook waaragtig geheel mal zyn! Zulke bloheid heb ik nooit aan een' jongman befpeurd, zo oud als ik ben. Nu! Ik zal hem evenwel dienst doen, al wil zy 't niet hebben. ——. TIENDE TOONEEL. Busch, Waarmond. Waarmond. Een zonderling tooneel! Wat is hier te doen ? Busch. 't Is een mal jong mensch: Hy weet veel van de natuurlyke hiftorie, en heeft groote bekwaamheidmaar hy is ysfelyk bid. — Ik wilde de vryheid neemen van hem aan uwe zorg te beveelen; maar toen ik hem myn goed voorneemen zeide, wilde hy volltrekt niet blyven. Hy heeft myn Kabinet reeds met verfcheidene zeldzaame ftukken verrykt; maar of hy wil of niet, gy moet en zult hem zien. Waarmond. Ik denk, dat het een bedrieger is, die zig doormy niet wil laaten ontmaskeren, en u om den tuin leidt. Busch. Ik weet het wel beter. My om den tuin leiden? My? — Eilieve! zie deeze zonderlinge foorten van hout eens, die hy my ftraks gegeeven heeft! Dit is tyger-  2|6| De Verzamelaar van tygerhout, en dit een wortel van eene plant uit de Roode zee. (Hy geeft hem de ftukjes hout over.") (Waarmond neemt beide de ftukken aan , zonder een woord te zeggen, beziet ze, haalt een mes uit zyn" zak en fpoudt ze.) Busch. ó Hemel! Wat doet ge? — Ik ben verboren! Waarmond. Ik wil u bewyzen, dat hy een bedrieger is, en dat gy een gek zyt, die zig laat bedriegen. Zie eens! Dit is een ftukje lindenhout , met inkt gevlekt; en dit is een brokje bischwortel , met Braziliehout geverwd. Daar! breng ze in uw Kabinet. Ik heb wel meer zulke ftaaltjes van uwe gekheid gezien. ■ Busch. Die fchehu! Die bedrieger! Ha! was hy daarom zo bang? Ik moet hem hier haaien. —— Hanna! Waarmond. Zwyg! Gy verdient berisping. Indien gy niet bedroogen wilde zyn , zouden 'er geene bedriegers opkomen. Hy verdient ftraf; maar tegenwoordig heb ik noodiger zaaken met u te verhandelen. — Busch. Neen, neen! De gaauwdief mogt my ontfnappen. Gy  natuurlyke zeldzaamheden. 285 Gy moet my de andere dingetjes, die ik van hem gekreegen heb, ook helpen onderzoeken. Waarmond. Is u daaraan meer gelegen, dan groet ik u. (Hy ■wil gaan.) Busch. O! neem 't my niet kwaalyk! —Maar diefchelm! 't Is goed, dat 'er yzeren traliën voor de venlterszyn. Waarmond. Geen woord meer! Gy kent my! Ik doe geen verzoek tweemaal. Gy moet my nu hooren. Ik heb u iets gewigtigs te zeggen. ■ Busch. O! Ik zal hem wel krygen! Ik heb my geërgerdi Waarmond. Nu! voor 't laatst! Wilt ge my hooren, of niet? Busch. Ik hoor, ik hoor.... Waarmond, Hebt ge iemand, aan wien ge uwe Dochter denkt te geeven? Heeft zy neiging voor iemand? Wiltgy ze laaten trouwen? Busch. Myne Dochter ? (ter zyde.) Die verdoemde kerel!  286 De verzamelaar van kerel! —— Ja, myne dochter? —— Neen; 't is waar, men kan voor 't hart van een meisje niet inflaan; maar federt dat ze van 't hof gekomen is, heeft ze byna geen' mansperfoon gezien. Of ik ze wil laaten trouwen? Och! liever van daag, dan morgen! Zy maakt maar veel ongeregeldheid in myne oekonomie; en 'er gaat geen dag voorby, of wy, twisten met elkanderen. • Waarmond. Uwe dochter is wyzer, dan gy. Zy heeft veel veriland, en oordeelt over alle zaaken zo juist, dat ik het korte beiluit gevat heb van haar te trouwen.— Busch. Gy, Mynheer! Is 't mogelyk ? Kan ik het geluk hebben van zulk een' vooruaamen en geachten fchoonzoon te vinden? Waarmond. Geene komplimenten! 't is mogelyk, devvyl ik het van zins ben. ■ Busch. Maar hebt ge 't wel overdagt ? Een arm meisje van 't land? Waarmond. Waartoe die vraagen? Gy kent my. Ik heb nooit lang beraad by eene zaak van nooden gehad, om tot een beiluit te komen. Het meisje is verilandiger, dan men van haare jaaren en van haare fekfe zou verwagten; en dit is my genoeg. Zy houdt veel van ftilte,  natuurlyke zeldzaamheden. 287 ftilte, van huishoudelykheid en goede orde. 't Is waar, wy zyn in jaaren ongelyk; maar de jaaren doen 'er niet toe. Menige vrouw is in haar vyftigfie jaar eene trotfche en wellustige gekkin. Myn oogmerk is niet, kinders by haar te teelen of malligheid aan te vangen. Ik begeer eene goede en verflandige huishoudfter in haar te vinden; zy kan de dienstboden en het huis regeeren; zy kan my, wanneer ik het verlang, met een aangenaam gefprek vermaaken. Dit kan zy. Tot hier toe heeft myn zoon dit laatfte gedaan; maar dit houdt nu op; en ik moet gezelfchap hebben. Ik ken my en myn karakter; ik ben ernftig, driftig, ftreng, en zou, indien ik aan my alleen over- gelaaten was , eerlang een menfcbenhaater worden. Stemt zy het toe, en zyt gy 'er mede te vreden, dan is het goed. Busch. , Ik ben uitermaate verheugd over deeze gunst; — maar.... W a a r m a n. jd. Ik weet, dat het van haar' kant altoos een offer is. 't Zou dwaas zyn, als ik my verbeelde, dat een jong man, roet de voordeeleny die zy misfchien vanmy te wagten heeft, haar niet beter aanflaan zou. Ik weet ook, dat zy in my meer een' Vader, dan een' echtgenoot beminnen moet. Maar ik ben ook billyk genoeg om niets meer van haar te vorderen; dan Busch. O! zy zal over zulk een onverwagtgeluk.... Waar-  288 De Verzamelaar van Waarmond. Laat my uitfpreeken! Voor dit offer zal zy niet alleen rykelyke bezorging by my vinden; dit zou niets zyn: maar zy zal, indien zy zig in 't karakter van myne vrouw zo gedraagt, als ik verwagt, al myn goed, op eenige legaaten na, erven. Ik onterf myn' zoon wegens zyne ongehoorzaamheid; dit is beilooten; hy kan genoeg leeven van 't geen ik hem niet ontmaaken kan. Sterf ik in 't kort, dan kan zy, myn goed bezittende, een' man naar haar' zin kiezen ; want ik begeer de natuur niet te dwingen. — Spreek 'er met haar over. Ik heb haar niet aanftonds willen verrasfen;maar ik moet nog vóór 't middagmaal weeten, hoe 't met de zaak is. Ik houd van geen lang beraad. Maar dwing haar niet. Men moet elk' vryheid gunnen. Ik weet, dat ik veel verlang; daarom zal ik ook zonder tegenzin een weigerend antwoord aanhooren. Ik zal u wat tyd geeven; maar ftraks ben ik weder hier. — (Hy gaat weg.) ELFDE TOONEEL. B v s c h, alleen. Ik ben zo verbyfterd, dat ik niet weet, of ik my over myn en myn Dochters geluk verheugen, of over den fchelmfchen Schafftadt ergeren zal. Die fchurk! —— Ik moet hem voor den dag haaien. (Hy wil naar de kamer van Hanna gaan. > Maar Waarmond zeide, dat hy ftraks weder hier zou zyn. 't Is een haastige kop, ik moet de zaak maar eerst afdoen. Ha! daar komt ze juist! —— TWAALF-  natuurlykezeldzaamheden. 289 TWAALFDE TOONEEL. Busch, Henriette. Henriette. Ik kom vraagen, wanneer Papa verkiest, dat wy eeten? Busch. Daar is nu aan 't eeten niet te denken. O! Dochter! ik heb u een geluk aan te kondigen, dat my eenigermaate de fchelmery van Schafïtadt doet vergeeten. —— Henriette. Wat heeft Schaffladt u gedaan ? Ik dagt.... Busch. Ik dagt ook; maar ik zie wel, dat het oude Ipreek- woord waar is, dat wyze luiden niet denken. Doch waarom vraagt ge niet eerst naar't geluk, dat u, zo als ik zeide, te wagten Maat ? —- Henriette. Om dat ik my wegens onze omflandigheden geen groot geluk belooven kan. Busch. Ha! wilt ge weder moralizeeren ? Maar ik zeg u, dat onze omllandigheden in 't kort een geheel ander aanzien zullen krygen. (Hy fnuit zyn" neus.~) De Heer Waarmond, die zulk een' hoogen XIV. Deel. T rang  200 De Verzamelaar van rang aan 't hof en zulke aanzienelyke ampten bekleedt, kiest u tot vrouw. (Henriette verandert van kleur.') Wel nu; 't Is zekerlyk een buiten gewoon geluk, zulke gunst.... Henriette. De Heer Waarmond! Papa meent het immers niet? Een man van zyn verftand, van zyne jaaren.... Busch. Juist om dat hy veriiandig is, en u voor verftandig aanziet, (hoewel gy menigmaal fupra — verftandig zyt;) denkt hy dat gy zult kunnen befluiten. —— (Ha, ha, ha! ■ Tot dit befluit zal wonder veel overleg van nooden zyn!) om uwe hand aan hem te geeven. ■ ■ Henriette. Maar Papa, bedenk.... Busch. Maar Dochter! gy komt weder met uw fupra - fyii verfland voor den dag, en wilt het beter wceten; niet waar? ■ ■ 't Is nu niet anders! Henriette. Ik merk het zekerlyk aan als eene gunst, als eene alte goede verbeelding, die de Heer Waarmond van my heeft; maar ik zou evenwel verzoeken.... Busch. Ei! wat? wat? Daar valt niets meer te verzoeken. Gy zult al zyn goed erven. Gy zult na zyn' dood, wan-  n atu u rl y k e zeldzaamheden. &öi wanneer ge wilt, een huwelyk naar uw' zin mogen aangaan , als 't u iuist om een' jongen likker te doen is. ■ — Ha ' Wat zal ik dan fchoone verzamelingen aanleggen! En proeven neemen! - Henriette. Hy is veel te verflandig, om my niet eenigen tyd... Bus c h. Hy zal op 't oogenblik weder hier zyn. — Vóór 't middagmaal moet de zaak geheel afgedaan weezen. Ik gaa hem het jawoord brengen; en daarmede is 't liedje uit. Henriette. Ach! myn lieve,goede Vader! Vergun ten minften, dat ik zelve hem eerst fpreek. Busch. Ja! goed! gy zult hem fpreeken. Maar ik moet hem ftraks uw jawoord brengen. I ly kan geene malligheid verdraagen, en heeft een' wonderlyken kop. Ik zal ondertusfchen den jonge onder handen neemen.— (Hy wil in de kamer van Hanna gaan, maar vindt dat de deur van binnen gegrendeld is.) Hei! doet open! Kom 'er uit bedrieger! ik zal u leeren ! (Hy rammelt aan de deur, en beproeft allerhande middelen , om ze te openen.) Henriette, (terzyde, ingrooteontfleltenis.) Hemel! Wat zal ik doen ? — De Vader van myn' T 3 min-  202 De Verzamelaar van minnaar! — Wat zal ik zeggen? Ik heb en weet geene uitvlugt. — Is't mogelyk, dat een vei Handig man zulk een voorbaarig befluit kan vatten? — Och! hadt ik niet getragt heter te fchynen, dan ik ben! — Een geheim liefdebeiiand met zyn' zoon... Busch. Hanna! Hanna! Doe open! Zal 'er wat van koomen? . Henriette. Hoe befchaamd, hoe vernederd zal ik zyn! Ik moet my aan zyne voeten werpen, en, met zyn' zoon, eenerlei vonnis afwagten, ■ Busch. Kom ik binnen, dan moogt ge den Hemel wel voor u en uw' neef om genade fmeeken! Myn koetfier zal hem met de zweep de deur uitrosfen. Hanna, (van binnen.') Ei! Dan moesten we wel gek zyn, als we open deeden, Mynheer! Hoe kunt ge dit van ons verwagten? Busch. Nu! ik zal hem niets doen; ik beloof het u. Henriette. Lieve Papa! de Heer Waarmond zal u wagten. Hanna. Mynheer! op 't oogenblik roept de tuinmans jonge uit  natuurlyke zeldzaamheden. 293 uit het venuer, dat een van de arbeiders eene wonderfchoone rups op een' braambezieftruik gevonden heeft. Busch. Is 't waar? Of is 't weder een fchelmfche vond van uw' neef? II a n n a. Wis en waaragtig. ——— Busch. Nu! dan moet ik 'er fchielyk op af. Maar ik zal u wel krygen, ai zou ik de deur met een' byl laaien open hakken. (Hy wil henen gaan) Henriette. Papa, ik bid u, om alles in de wereld, maak dat de Heer Waarmond zyn beiluit verandert! Geef hem de allerongunfügfte gedagten van my. B u s c h. Gy zyt gek. Wat fchort u? Zulk een' man! —— Neen, neen! Hy heeft myne toeftemming, en de uwe dus ook. -— (Hy gaat weg.) Henriette. , Ach! myn Vader! T 3 DER-  De Verzamelaar van DERTIENDE TOONEEL. Hanna, Henriette, Schafstadt. Schafstadt. 6 Myn liefde Henriette! Ik ben in doodsangst. Wat zullen wy doen?Ik ben 't ongelukkigfte mensen onder de zon ; verraaden , verlooren, door myn Vader ver» üooten, onterfd! En dit alles zou ik met geduld verdraagen; maar dat hy my ook wil berooven van 't geen my in de wereld het liefde is, — neen, dit kan ik niet ovcrlecven. Henriette. Gy hebt«dan alles gehoord, wat 'er gaande is? — En wat hebt ge met myn' Vader aangevangen? — Hanna. Die verwenschte flukjes hout! Ik wenschte wel, dat ge met alle uwe fraaie zeldzaamheden aan dcRoode zee zat, en erydra rhiza graaven moest! Schafstadt. Hebt gy zelve my 'er niet toe verleid? Henriette. Is het bedrog eindelyk ontdekt? Hanna. Ik weet niet, welke zwarte'geest uwen Vader na zes jaaren tyds hier brengt? Als het wel.gelukt, kom ik hier door nog in 't fpinhuis. Die man verdaat geheel geene kortswyl, Hen-  natuurlyke zeldzaamheden. 295 Henriette. Zeg my, wat zal ik aanvangen? Ben ik minder ongelukkig, dan gy? Ik beleedig myn'Vader! Ik maak hem ongelukkig! Ik verlies u! Ja, ik ben in gevaar van aan eeuwig verdriet en aan altoosduurende fchande blootgefteld te worden, indien de vermomming ontdekt wordt. Hadt ge overlang goede maatregels genomen, en op eene regtmaacige en betaamelyke wyze my ten huwelyk gevraagd, dan zou ons lot ten minften zo beflist zyn, dat ge u en my niet te gelyk ongelukkig maakte. Hanna. En ik? — Waar zyn alle die fchoone beloften van goudene bergen, die ik door myne bemiddeling verdienen zou? Ze zyn gefpleeten, gelyk uw fraai tygerhout Ku wil ik gaarne nog zien, hoe 't met de verfteende konyntjes en zwaluwen afloopen zal. Schafstadt. Om 's Hemels wil! overlaadt my niet met verwytingen, indien ge my niet aan uwe voeten wilt zien fterven. Hanna. Sterf maar! Dan komt 'er fchielyk een einde van ons verdriet. Henriette, (Zy loopt een wyl met de grootfle ongerustheid heen en weder.) Ik moet het ergfte afwagten! Myne éénige hoop ■ 'tZyzo! — Ik zal myne fout belyden, en 'er voor boeten. - T 4 Schaf-  2q(5 De Verzamelaar van Schafstadt. ó ! Verraad my flegts niet aan myn' Vader! — « Gy kent zyne ftrengheid niet. Hanna. Wel vooral niet! Ons mag men het vel over de ooren haaien? Een klugtige minnaar! Was 't om de Freule niet geweest, dan was de misdaadige reeds uitgeleverd. Zonden wy de kafianjes uit het vuur haaien, om den aap zyne pooten niet te laaten branden? Schafstadt. Och! lieve Hanna! Hoe kunt ge zo onbarmhartig zyn? Henriette. Zvvyg, met uwe gekkerny, Hanna! Hanna. 't Is waaragtig geene gekkerny. Myn hart klopt zo wel als het uwe. 't Zal hier weezen: mee gevangen, meê gehangen. Stil! (Men hoort iemand kamend) Henriette. Schielyk! Verberg u! — O liefde! ftaa ons by! (Schaffladt en Hanna gaan weder in de kamerd) VEER-  natutjrlyke zeldzaamheden. 297 VEERTIENDE TOONEEL. Waarmond, Henriette. Waarmond. Wel nu, lieve Freule ? Uw Vader heeft my gezeid, dat hy myn beiluit aan u ontdekt heeft. Misfchien komt het u alte haastig voor. Maar ik ben niet anders. Alle vertraaging flaat my tegen, als de dood. Gy zyt yerftandig; dit heb ik aan uwe geiprekken, en aan uw gedrag gemerkt. Ik verlang niet, dat ge my zo vuurig beminnen zult, als of ik een jongman was. De natuur laat zig niet dwingen, 't Verfchil van onze jaaren is my bekend. Ik zoek flegts eene verftandige Vrouw, om voor myne huishouding te zorgen; en kan ik deeze wel een waardiger karakter geeven, dan wanneer ik myne regten en myne titels met haar deel? Dit kan eene jonge vrouw by een' oud man genieten, 't Komt 'er flegts op aan, dat zy niet aan buitenfpoorigheden en wellust overgegeeven is. Het huwelyk brengt altoos plichten genoeg mede, waarvan zy zig kan kwyten. Zy kan eene goede beftierderes van 't huis, en eene beminnenswaardige gezellin zyn. En dat gy dit zyn kunt, wanneer gy maar wilt, weet ik zeer wel. Wat zegt ge 'er van? Veins niet! Henriette. Ik erken uw genegenheid met den hartelykflen dank; ik geloof, dat ge gelyk hebt; maar mag ik mynezwaarigheden even vrymoedig aan u ontdekken? Waarmond. Spreek maar! Spreek maar! T 5 Hen-  2o8 De Verzamelaar van Henriette. Gy verordent my tot eene foort van huishoudfler. Gy denkt, dat ik in dit opzigt eenige verdienden heb. Maar gy ziet in welke omdandiglieden myn Vader door zyne zonderlinge iiefhebbery gebragt is. Hy kan het zelfde van my, als Dochter, vorderen, dat gy van my, in 't karakter van uwe echtgenoote, verwagt. Zou ik hem berooven van de hulp, waarmede ik hem misfchien tegen zyn' wil kan byftaan ? Ik denk altoos dat het een pligt is. ■ Waarmond. Dit zou 't zyn, indien 't een middel was om hem te redden. Henriette. Maar 't is ten minften een middel om hem in 't vervolg eenigermaate te weerhouden, 't een en 't ander weder goed te maaken, dat nu verbrod is, en. . . . Waarmond. Ik heb hier voor nog beter middel, 't Zal flegts op uwe bewilliging aankomen, of de zaaken van uw' Vader weder in orde gebragt zullen worden, 't Staat zo flegt met hem, dat de fchuldeifchers hem misfchien welhaast in zyn goed zuilen vallen. Ik wil de betaaling der fchulden op my neemen; hy zal daarvoor, geduurende zes jaaren, zyne goederen aan my overlaaten. Ik weet de w^ardy; ik weet, wat ze opbrengen, als men 'er wél mede te werk gaat. Hen.  natuurlyke zeldzaamheden. 299 Henriette. Maar waarvan moet myn Vader ondertusfchen leeven ? Waarmond. Daar voor zorg ik. Hy zal een vast inkomen hebben. Wil hy zig dan mei beuzelaary ophouden, zo mag hy het doen. Maar hy zal, denk ik, over zes jaar wel wyzer zyn. Kortom, hy zal geen gebrek lyden; hy zal fatzoenelyk kunnen leeven. Henriette. Waarlyk! uwe goedheid doet my zeer leeveudig aan. Waarmond. De uwe zal nog grooter zyn, indien ge my uwe hand geeft, ik weet wel, dat een meisje van 20 jaa. ren,(gy zyt denkelyk niet veel ouder,) nietgemakkeJyk befluiten kan, met een man van 56 jaaren te trouwen. Zo oud ben ik. Tot vergelding hier van maak ik U al myn goed. Henriette. Mynheer!.,. Waarmond. Niet anders. Gy kunt ook gelooven, dat myn beBuit vast is, zo dra gy't verdient; en dar gy't verdienen zult, lydt geen' twyfel. Uw hart is 'er my borg voor. — — Henriette. Myn hart, zegt ge, Mynheer! — 't Loopt over van  300 De Verzamelaar van van dank voor uwe grootmoedige genegenheid; —— maar hebt ge niet een' Zoon ? en zou ik niet onregtmaatig handelen, indien.... Waarmond. Ik heb een' Zoon; maar hy is een onwaardig en ongehoorzaam mensch. Myn vloek ligt op hem; en ik kan hem niet beter ftraffen. Henriette. Durf ik my onderwinden, u te vraagen, waardoor hy uwen toorn zo zeer op zig gelaaden heeft? Rea jongman kan dwaalen; maar hy kan zyn' misrtap verbeteren; en indien hy zulk een edel hart heeft, als zyn Vader, zal hy het zekerlyk doen. Waarmond. Ontfchuldig hem niet! — Ik heb hem een goed huwe'yk voorgetteld; maar hy wilde niet. Nog meer! hy heeft zig buiten myn' wil en weeten aan een ander meisje verloofd. Henriette. Dit is zekerlyk draf baar; maar hebt ge hem wel tyd gegund om zyne fout te befeffen en te beklaagen ? Waarmond. Ik heb hem gebooden uit myn gezicht te gaan. Hy heeft dit naar de letter volbragt; hy heeft de ftad verlaaten. Henriette. Inderdaad, dit verdient geene ontfchuldiging, fchoon het  natuurlyke zeldzaamheden. 301 het eerfte naar myn oordeel een menfchelyk gebrek was. Waarmond. Hoe kunt ge 't verdeedigen? Moet een zoon niet gehoorzaamen, wanneer zyn vader hem ie s beve lt? Of kan hy denken, dat ik in myne keuze zyn eigen best niet beoogd heb? Henriette. Hieraan twyfel ik geen oogenblik. Maar. Mynheer, ik vrees, dat ons hart niet altoos naar de bevelen van ons ve ftand te werk gaat. Mynheer uw zoon heeft, zo ik gehoord heb, te vooren eenige jaaren gereisd. Hy wist uwe goede voorneemens niet Hoe ligt was het mogelyk, dat een waardig voorwerp zyn hart innam ; dat hy beminde, eer hy de gevolgen daarvan zag; dat hy ten minnen tyd van nooden had om deeze liefde weder te vergeeten, als zyn Vader onverbiddelyk was? Waarmond. 't Is waar, ik had hem tyd kunnen geeven; maar ik was myn woord kwyt. De zaak leed geen uitftel. De Heer, die zyn Schoonvader zou werden, moest, wegens zaaken van 't hof, binnen drie dagen op reis; en dus was 'er haast by 't werk, Henr iette. Maar ftel eens, dat Mynheer uw zoon ook zyn woord aan eene jonge Dame gegeeven hadt! — Waarmond. Dat mag hy zonder myne toeftemming niet doen. Hen-  302 De Verzamelaar van Henriette. Maar ftel, dat hy deeze fout evenwel begaan hadt; zoudt ge hem dan niet voor eene onwaardige wispeltuurige ziel houden, Mynheer, indien hy eeden en verzekeringen verbrak"*; indien hy op 't eerfte woord zyn hart aan eene andere overgaf, of door blinde gehoorzaamheid zig en 't arme meisje tevens ongelukkig maakte ? Waarmond. Geen van beiden wordt daar door ongelukkig. De keuze, die ik voor hem gedaan had, was in alle opzigten zeer goed; en in allen geval verdient een fchepfel, dat jonge luiden verleidt, buiten weeten van hunne ouders zig verlooft,... Henriette. Kent ge zyne Heffee ? — Waarmond. Neen; en ik heb ook niet gewenscht, dat ik ze kende. — Henriette. Maar genomen dat het een goed eerlyk meisje was, Waarop, ten aanzien van de famielje, niets te zeggen viel; dat uw zoon, verwagtende,de toefiemming van zyn' waardigen Vader ligt te zullen krygen, haar eenige hoop op eene naauwere verbintenis gegeeven had; dat haare neiging jegens uwen zoon door zyne goede eigenfehappen te wecge gebragt was; en dat zy zyne betrekkingen en verpligtingen in de volle uitgeftrektheid niet kende? Waar.  natuurlyke zeldzaamheden. 303 Waarmond. Och! indien 't zulk een perfoon geweest was. . Maar ik ken de fchepfels reeds, die zig aan jonge luiden verilingeren. Zy deugen gemeenelyk niet veel; want ik denk altoos: waar 't aan voorzigtigheid en goed beleid ontbreekt, is de rest ook gebrekkig. Henriette. Zou dit geene uitzondering lyden, Mynheer? De ondervinding geeft eerst beleid ; en hoe menigmaal ontbreekt het een jong mensch hieraan! Wanneer ons hart ingenomen is, laat ons verffand zig zeer ligt bevredigen ; het merkt alle kleine waarfchynlykheden op, en befchouwt ze, als ontwyfelbaare waarheden; en terwyl het wenscht, vleit het zig gemeenelyk met de vervulling zyner wenfchen. In den aanval van fterke misnoegdheid zien wy aan een' perfoon niets, dan 't geen ongunftig is. — Waarmond. Gy hebt gelyk! Ik zie, waar' ge henen wilt. Ik heb eene fout begaan; en ik fchaam my nooit dit te belyden. Ik had myn' Zoon zekerlyk eerst moeten vraagen, wie het voorwerp van zyne verkeerde liefde was? Ik kon dan altoos nog met hem gehandeld hebben , gelyk ik nu gedaan heb. Henriette. Indien het hart van het jonge meisje grootmoedig en edel genoeg is, hadt ge haar zelve misfchien tot middelaarfter kunnen kiezen, om Mynheer uw' Zoon zyn' pligt te binnen te brengen. W-1ar-  304 De Verzamelaar van Waarmond. Het fpyt my. Ik wil myn fout weder tragten goed te maaken, als hy over dé zyne berouw heeft. Henriette. Hy zal dan ook niet onterfd worden? Neen, dit kuntge onmogelyk over uw vaderlyk hart brengen! Waarmond. Inderdaad, Freule, hoe meer ik u hoor, des te meer ben ik verwonderd over uw verftand en grootmoedig gedrag. Maar hoe zou ik u dan het gefchenk van uwe hand kunnen vergelden? 't Is waar, ik zou u goederen genoeg nalaaten, om den rang te kunnen ophouden, dien ik met u denk te deelen; maar niets fchynt my van genoegzaame waarde te zyn. —— Henriette. Och Mynheer! Hoe zeer zoudt ge my moeten verachten, indien ge kost denken, dat myn hart voor eer en rykdom te koop was! Hoe kwaalyk zoudt ge in uwe keuze te werk gaan, indien ik u myne hand flegts aanbood in hoop van groot en aanzienelyk te worden, of na uw overlyden een' jongen minnaar aan te lokken! Met 'zulke gevoelens bezield zynde, zou ik niet op de eer van uwe liefde en achting te bezitten , maar op den titel en op het geld hoogmoedig zyn: ik zou my alleen, en niet u , zoeken te behaagen, of, ten hoogden,uit louter dwang,uit baatzugt, vriendelyk jegens u zyn. Ja, uw leeven zelf —— ysfelyke gedagte! uw leeven zelf zou by zulk eene Vrouw in gevaar zyn. Waar-  natuurlyke zeldzaamheden. 305 Waarmond. Ik fchaam my, Freule, dat gy edeler en belangeloozer denkt, dan ik. Myn aanbod was nogthans wel te ontfchuldigen ; doch ik begryp het gevaar ook. — Maar hoe ? Zoudt ge dan myn voorflel alleen wegens myn' perfoon kunnen aanneemen, indien deeze voordeelen 'er niet by waren? Henriette. Ik zou dit kunnen doen, ach! —— indien myn hart vry was! Waarmond. Wat zegt ge? Is uw hart dan niet vry? Mynheer siw Vader heeft my evenwel gezeid.... Henriette. Ach! Mynheer! ik beef! —— Nu zult ge my verachten. ——■ Waarmond. Neen! Zou ik een' perfoon, als gy zyt,verachten? Ik ben een vyand van dwang. Ik heb de oorzaaken van myn voorflel vrymoedig aan u geopenbaard; gy kunt de oorzaaken van uw weigerend antwoord even vrymoedig aan my ontdekken. Ik ben geen verliefda gek; en ik neem myn woord even gerust weder te rug, als ik het gegeeven heb. Kom! laat ons naar uw' Vader gaan! Ik heb nog even groote ag- ting voor u. XIV. Deke, V Hen-  3o6 De Verzamelaar vak Henriette. Nog één woord, Mynheer! Ik heb uwe voorfpraak, uwen byfland van nooden. Zult gy ze my vergunnen? Waarmond. Geene komplimenten! Henriette. Ik ben by 't verdeedigen van Mynheer uw' Zoon zo belangeloos niet geweest, als gy wel gemeend hebt. Waarmond. Hoe? Zoudt ge.. , Henriette. Och ja! Ik heb de zelfde fout begaan. — Myne historie is de zyne. Toen ik aan 't Meklenburg- fche hof by myne Tante woonde, zag ik dagelyksaan haar huis een' jong', voornaam' en ryk' edelman, die my, zo wel wegens zyne goede eigenfchappen, als wegens het uiterlyke vanzyn'perzoon.beminnenswaardig voorkwam. Ik was in dien tyd agttien jaaren oud. Hy won myne neiging door zyne grootmoedigheid, door zyne edele gevoelens, zyn verftand en zyn'fmaak, eer ik zelve het gemerkt had. Waarmond. Wel nu? Henriette. Hy bood my zyn hart aan. Ik wees hem eerst naar de  NATUUItLYKE ZELDZAAMHEDEN. 307 de bewilliging van zyne Ouders; hy fchiiderde die zo grootmoedig zo beminnenswaardig af, dat hy my eindelyk op hunne toeftemming deed hoopen , fchoon ik niet de geringfte omftandigheid ten aanzien van myn vermogen voor hem verborgen hield. Waarmond. O! 't Verwondert my niet. Gy bezit in uw' perfoon fchatten, waar tegen eene wereld vol rykdom- men niet kan opweegen. Ik vlei u niet. Henriette. Ik gaf myne Tante kennis van alles. —— Maar zy fprak den jongman voor, en raadde my, zulk eene party niet uit myne handen te laaten gaan, indien ik eenige neiging jegens hem had; ik kon hem myne hand belooven, tegen dat hy de toeftemming van zyne ouders kreeg. Ik deed het; en dit was myne fout; eene onvergeefelyke fout! Ik verloofde my aan hem, zonder de bewilliging van zyne Ouders eerst af te wagten. Ik bedagt niet, dat met ons hart niet te fpeelen is, en dat men 't geeven en wederneemen kan, zo als men 't goedvindt. ~ Waarmond. En hebben zyne Ouders hunne toeftemming geweigerd ? Dan moeten 't zeer onverftandige fchepzels zyn. — Henriette. O! houd op, Mynheer! Zy kenden my niet, en zouden dus even veel tot hunne regrvaardigingkunnen inbrengen, als gy ten aanzien van uw'Zoon. — fVIaar V 2 ik  3o§ De Verzamelaar van ik fpreek thans alleen van myne misdaad. Ach! ik heb myn' Vader ook niets daarvan gezeid. Hy ziet nu de voordeden, die uw grootmoedig aanbod hem en my zouden verfchaffèn. Hy zal myne weigering aanmerken als weêrfpannigheid,hardnekkigheid, eigenzinnigheid en ondankbaarheid jegens hem. Hy zal my even zo flraffen, als gy uw' Zoon ftraft. Ik zal ongelukkig zyn, zonder u gelukkig te maaken! W a a r m.o n d. Hy zal 't wel laaten! Ik zeg hem, dat ik my anders beraaden, en vrywillig van u afgezien heb. — Maar wie is de jongman, waarvan gy fpreekt? Wie zyn zyne Ouders? Misfchien kan ik iets in de zaak uitvoeren. Of hy uwe liefde verdient, vraag ik niet. Gy kunt geene flegte keuze doen. Henriette. ó! Mynheer! indien gy dit wilde doen! eeuwig, eeuwig zou ik u daar voor zegenen! - Ach! hy is hier in huis. Waarmond. En Mynheer uw Vader weet 'er niets van ? . Dit behaagt my niet. Henriette. Ik ben 'er even min over voldaan, 't Is, geloof ik, uit vrees voor zyne Ouders gefchied. Hy (loop verkleed hier in huis, eer ik 'er een woord van wist; merkte myn Vaders zwak, en verfchafte zig hier door den vryen toegang. Ik heb het hem zeer kwalyk genomen ,  natuurlyke zeldzaamheden. 309 nomen, en hem verfcheidene maaien zyne bezoeken, en het huis verbooden; maar — ach! ik beken myne zwakheid! 't Is my tot hier toe onmogelyk geweest hem te verraaden. Wees myn raadgeever en myne voorfpraak! Raadt ge my, hem niet meer te zien , zo moet hy terllond uit myn gezigt gaan- Ik zal beproeven , of ik myn hart geweld kan aandoen, al zou 't my het leeven kosten. Waarmond. Ha! dit zal, wed ik, de groote natuurkenner zyn, dien Mynheer uw Vader my zo fterk aanprees. — Hy moet zekerlyk geen domoor zyn. Ik wil hem zien. Wat doet hy? Heeft hy geftudeerd? Heeft hy eene bediening? Of woont hy op 't land? Henriette. Mynheer, hy zal op dit alles zelf best kunnen antwoorden. Ach! zo ik uwe genegenheid door myne groote vrypostigheid maar niet verlies? —— Doch gy zult myn regter zyn. Waarmond. Waar is hy? Henriette. Hy zal aanftonds hier verfchynen. (Zy gaat in de kamer van Hanna.) V 3 VYF-  jio De Verz.imelaar van VYF TIENDE TOONEEL. W a a r m o n d (alleen.') Ik ben nieuwsgierig, om dien borst te kennen. Als Ik hem naar de befcheidenheid en wysheid van 't meisje beoordeel, moet hy verlrand hebben, ó! Was myn Zoon zo verltandig in zyne keuze geweest! ZESTIENDE TOONEEL. Waarmond, Henriette, Schafstadt, Hanna. (Henriette leidt den verkleeden jongen HeerlFaartnoni by de hand. Zy werpen zig beiden aan de voeten van den oudea Heer.) Schafstadt. Ach! myn Vader! Henriette. Mynheer! heb medelyden.... Waarmond. Wat zie Ik? -— Myn Zoon! — Zyt gy 't, of bedrieg ik my? Och! nu begryp ik het geheele raadzei! Laat u omhelzen, myne kinders! Ik ben gelukkig, — buitengewoon gelukkig; en ik bedank u, Freule, dat ge my zo gelukkig maakt. Uwe fout is vergeeten, Karei! — Vergeef my myne drift; ik hoop 'er my voortaan nooit door te laaten vervoeren. Ik zie nu, dat ik u door al te groote haast had kunnen bena-  natuurlyke zeldzaamheden. 311 benadeelen! Den Hemel zy dank, dat ik zulk eene goede party voor u gevonden heb, als Henriette is! Nu, Freule, nu zult ge my ten minften, als Vader, beminnen , daar ge my, als man, op 't hoogfte flegts achting hadt kunnen loedraagen. ó! Welke vreugd! —— Henriette. Ik fterf van blydfchap , dankbaarheid en liefde, eerenswaardige, beste man! Schafstadt. En ik ben over uwe goedheid zo befchaamd, myn Vader, dat ik naauwlyks de oogen durf opflaan! Waarmond. 't Is eene byzondere voorzienigheid , dat ik op zulk eene zeldzaame wyze uwe Bruid heb leeren ken. nen. Zonder dit geval, zoudt ge myne toeftem¬ ming niet ligt gekreegen hebben. — Nu moogt ge zien, hoe ge den Heer van Busch verzoent. Uwe bedriegery verdiende nog wel wat ftraf! Schafstadt. O! laat de liefde my ontfchuldigen. 't Was 't eenigfte middel om op dit dot te verfchynen, zonder "aan u verraaden te worden. Ik gaf my voor een' neef van dit meisje uit. H A n n A. Ja, Mynheer! Ik heb in deeze zaak ook verdienfleu. V 4 VVA 'R-  312 De Verzamelaar van Waarmond. Dit dagt ik haast. Eigenlyk ftaat op zulk? verdienden het tugthuis; maar dewyl ik met de zaak te vreden ben, zal 't nu zo naauw niet genoomen worden. Eigenbelang is toch by zulke fchepzels altoos de voornaamde dryfveer. H Anna, (ter zyde tegen Schafjladt.) Foei! Uw Papa is een lelykaart! Ik dagt, dat hy eene gefpekte beurs uit zyn' zak zou haaien. . Schafstadt. Ja! om dat ge my op 't laatst zo gemarteld hebt. — (tegen zyn" Vader) Ik heb Henriette reeds eenige jaaren gekend. Toen ik de hoven van Duitschland bezogt, had ik het geluk... Waarmond. Ik weet de Hidorie reeds. — Leeft gelukkig, myne kinders, en bemint eikanderen! ' Henriette. O! zouden wy niet gelukkig zyn, daar wy zulk een' man tot Vader hebben?, (Zy willen weg gaan. Ondertusfchen komt de Heer Busch met twee bedienden ; de eene bediende draagt een'' byl, en de andere een' knuppel.') Schafstadt. Staa my by, Papa! Ik zie, dat deeze wapenrusting op my doelt. Indien gy 'er niet tusfchen komt... ZE-  natuurlyke zeldzaamheden. 313 ZEVENTIENDE TOONEEL. De Voorigen, Busch, twee Bedienden. Busch, (tenvy! hy binnentreedt) Ik zal den fchelm betaalenl Waarmond. Nu , Kaerel, nu hebt ge een digt pak flagen te wagten. Busch. Ha! Mynheer, zyt ge bezig, den fchelm te verhooren? Hoe drommel hebt ge hem 'er uitgekreegen ? De fchurk wilde 'er te vooren niet uit; maar ik had den fleutel nu mede gebragt. (Hy wyst op den byl.) — A propos! Wat dunkt u van deezen verfteenden kikvorsch en kreeft? —— (Hy haalt een paar zulke flguuren uit zyn1 zak, en geeft ze den Heer Waarmond over.) Waarmond, (Hy wryft de gewaande verft'eenfeh aan- gruis) Hebt ge dit voor verfteende ligchaamen gehouden ? Henriette. Ach! Papa! Busch, (tegen Henriette.) Wat Papa! (Tegen Waarmond) Waarom z ju ik het 'er niet voor houden? De fchelm heeft het 'er V 5 my  314 De Verzamelaar van my voor gegeeven; en 't gelykt immers meer naween' kikvorsch en kreeft, dan naar een' olifant. — Waarmond. Nu! gy zyt dan waardig, dat men u bedroogen heeft. Ik geloof, dat uw Kabinet uit groote zeldfaamheden beftaat. Busch. Kom, Stoffel! kom, Johan! brengt den knaap weg, en fineert hem de huid braaf! Ik zal u leeren! (De Bedienden willen hem aangrypen.) Hanna. Och! Myn arme neef! —Busch. Ja! — Ik zal u ook neeven! 't Zal uwe beurt haast worden; ik moet u die rups nog inpeperen. Henriette, (Zy floot de Bedienden te rug) Laat af! Gaat heenen! Schafstadt. Myn lieve Vader! maak, bid ik u, een einde van myne benaauwdheid! Busch. Wat? Wat? Vader? De kaerel is, geloof ik, dol! Wat is dat voor manier, Henriette, dat ge de bedienden weg zendt ? Had ik niet te veel refpect voor Heer  natuurlyk e zeldzaamheden. 315 Heer Waarmond, ik liet dochter en meid en neef altemaal van daag in 't dolhuis zetten. —- (Hy ziet Waarmond lagchen.) Maar , met allen onderdaanigen eerbied, Mynheer! Uw lagchen ftaat my gantsch niet aan. Ik ben hier niet, om.... Waarmond. Bedaar, Busch! Ik wed, dat ge myn verzoek niet van de hand wyst, en de Freule aan deezen jongen natuurkenner tot vrouw geeft. Ik ben verzekerd, dat uw Kabinet 'er wél by vaaren zal. Schafstadt. Och! Mynheer! weiger ons uwe toeftemming niet! Gy zult my 't gelukkigfte mensch van de wereld maaken. Ik wil u op myne knieën duizendmaal om vergiffenis van myne misdaad fmeeken. > Busch. Hoe is 't? Houdt ge my voor den gek?Ik meende, dat gy ons de gunst wilde bewyzen van haar te trouwen ; en die kaerel... Waarmond. 't Zal u, denk ik, onverfchillig zyn, of ge ze aan my, of aan myn' Zoon geeft. ■ Hanna, (ter zyde.) Ons zal de Zoon nog liever zyn. > Busch. Is 't dan uw Zoon? Neen; in goeden ernst! federt wan-  3l6 De Verzamel aar va n wanneer? Ik dagt, dat hy u ontloopen was, en dat ge hem tot ons voordeel wilde onterven. Henriette. Ach, Papa! hier is list gebruikt; en ikfchaammy, dat ik 'er deel aan gehad heb. 't Is inderdaad de jonge Heer Waarmond; hy floop, dus verkleed, hier in huis, na dat hy overlang reeds myne liefde verworven had. Zyn Vader heeft het hem vergeeven; hy bewilligt in ons huwelyk. Doet gy dit insgelyks? Waarmon d. Ja, Mynheer! 't is myne ernflige begeerte, 't Zal geene fchade voor u zyn, indien ge 't doet, en myn' raad volgt. Busch. Gy moet het niet kwaalyk neemen, Jonker, dat ik u een pak flagen heb willen laaten geeven. Maar 't is uwe eigene fchuld; en 't was evenwel ook niet mooi gedaan, met uw kadarchur en uwe erydra rhiza. Schafstadt. O! ik ben geheel befchaamd, en zal, zo lang ik leef, my bevlytigen.... Busch. Zulke verlteenfels maar niet weder te bakken! —— Gy zult nu ook zo goed zyn, Heer Schoonzoon, en helpen my den drek' wegruimen, waar mede gy myn Kabinet verfierd hebt. Waar-  nattjurlyke zeldzaamheden. 3I7 Waarmond. My dunkt, gy moest alle die prullen maar weggooien , en uwe huishouding weder in orde brengen. Doch 't is nu eetenstyd. Wy zullen naderhand breeder hier over handelen. —— Henriette. Kom, Mynheer! alles is gereed. — Gelukkige dag voor my! Schafstadt. Ja, de gelukkigfte van myn leeven! (Hy kust haar de hand.) Busch. Gy hebt my van daag Ieelyke trekken gefpeeld. 't Is nog een geluk voor my, dat ik myne Dochter zo goed aan den man gebragt heb; maar, maar.... Waarmond. Nu, kom dan! Ik denk u nog grootere dienften te doen, indien ge u als een verftandig man wilt gedraagen. (Zy gaan henend) Hanna. Myne vergelding komt niemand in gedachten. — ■ Ondank is en blyft 's werelds loon. EINDE.