SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. ?TFTIENDE DEEL. I   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOONEELSTU KKE iV, UYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TA ALEN VAN EUBOPA. MET NIEUlf-GEINyENTEERDE KONSTPIAATEN VER.SIER.D. VTFT1ENDE DEEL» Te AMSTERDAM, By d'Erven P. MEIJER enG. WARNARS MDCCLXXXVII.  INHOUD van het VYFTIENDE DEEL. I. Desormes en Klementine» Eladz. j II. Karel en Louise , of de Dubbele EcHTVERBINDTENIS. , . 107 III. De verbeterde zoon. , «, l5j   3>s s'A^tiw^tx. Hy is liet ! lïy is liet i  DESORMES en KLEMENTINE, TOONEELSPEL. i n V Y F B E D R Y V 'È N. XV. Deel. A..  VERTOONERS. De Sirvan. Valville, Zoon. ~) Klementine,Dochter. iVan de Sim"De Franval. De Franval, Zoon. Desormes, Intendant van den Heer de Sirvan. Julia, Gezelfchaps-Juffer van Kiementine. Germain , een oude Huisknecht; Bediende van Val- ville. Karel, T l0dewyk.iBedienden de S™ Twee Landhoevenaars. Een Onderschout. Dienaars van den Onderfchout. 1 Eenige Bedienden. J Stom-  Bladz. 3 DESORMES en KLEMENTINE, TOONEELSPEL. EERSTE B E D R T F. {Het Tooneel vertoont een fraay gemeubileerd vertrek, dat op den tuin uitziet; en waarin een bureau , of fekretairc, ftaat. Aan de rechterhand is eene deur die naar Kiementine's kamer leidt; aan de linkerzyde eene andere, om te gaan naar de kamer, die voor den Hr. de Franval gefchikt is, welke vertrekken evenwel ook nog eene andere in- en uitgang hebben : achter ziet men eene porte brifée, waar door men uit de middelgang van V huis in het Tooneel- vertrek komt. EERSTE TOONEEL. Desormes, alleen, voor de Sekrctaire zit. tende te fchryven, legt de pen neder.~) Ik weet nauwelyks wat ik doe! Wreed be- fluit! — 't is echter noodzaaklyk. — 't Is volftrekt noodzaaklyk. — Ik moet haar ontvlieden ! — Kiementine ontvlieden? Ja ik moet... (Hy vat de pen weder op.) Myne Liefde zelve verplicht'er my toe; Ik moet haar niet ongehoorzaam doen worden aan de bevelen van haaren Vader; Ik moet haar niet A 2 on"  4 Desormes en Klemehtine. ongelukkig inaaken. Neen Desormes, daar worde van u wat wil, gy moet voort. —- Ik kan niet fchryven. Ook weet ik dat myne zaaken in goede orde zyn. (Hy pakt eenige papieren , onder het [preken , [amen.) — De opoffering is afgryslyk, maar ik ben die aan myne eer, aan myn plicht, aan Kiementine, verfchuldigd; — Moge zy flechts gelukkig zyn... TWEEDE TOONEEL. Desormes, Julia. J u l i a, (droevig.) Mynheer Desormes, myne Meesteres laat vragen , of gy haar een oogenblik kunt komen zien? Ach Mynheer Desormes... Desormes, (met ongerustheid.) Wat is 'er Julia? Julia. Kiementine!... Ach! zy is in een naaren toeftand! myn hart breekt 'er van. Desormes. Helaas! Julia. Haar vader is zo aanftonds van haar vertrokken. Ach f Desormes. Haar Vader ? Wel nu ? Julia. Hy heeft haar de komst van haaren bruidegom, zo noemde  Eerste Bedryf. 5 noemde hy hem, aangekondigd. De vader van dien jongen Heer wordt zelfs dezen avond nog verwacht. Desormes, (met eene belemmerde fiem.) Ja dezen avond, Julia! Ik weet het.... (Hy ziet tp zyn orlogie.) Het is zeven uuren, In een uur zal hy hier zyn. En morgen.... morgen komt de Zoon! Julia. Mynheer de Sirvan heeft Kiementine verlaten om zyn ouden vriend te gemoet te ryden. De traanen zyner dochter; liaare redenen tegen een huwelyk daar zy een afkeer van heeft; haare gebeden; haare wanhoop; niets heeft hem kunnen vermurwen. — Daar is geen hoop meer! Zie daar dan de twee te- derfte harten voor altyd gefcheiden! Desormes, (met een diepe zugt.) Voor altyd? Julia!.. Julia. Ik heb het wel gevreesd! — Ach! waarom heb ik myn plicht niet beter betracht? Toen ik uwe liefde bemerkte, waarfchou'vvde myne Rede my terftond, dat dezelve door duizend gevaaren gedreigd wierdt; rang, middelen, geboorte, alles moest zig tegen u verklaaren; alles riep my toe, dat ik uw geheim en dat myner meesteresfe openbaaren moest. Ik heb het evenwel bewaard; Myne tederheid voor de beminlyke Kiementine, welke ik heb opgevoed, haare traanen, haare betuigingen; De genegenheid, A 3 welke  6 Desormes en Kl ementine. welke ik, van 't eerfte oogenblik, dat ik u zag , voor u heb opgevat; de achting,'welke uw ka-akter my vervolgens heeft ingeboezemd; -— Wat zal ik zeggen? de zwakheid of goedhartigheid myiier fexe; — Alles verzettede zig tegen myne Rede; Ik Melde uit, ik wankelde, ik hoopte; Gy zelf fcheen my toe die hoop nu en dan door zekere uitdrukkingen wegens uwe geboorte te voeden ,• Kortom my.i hart heeft zig laten begochelen. — De uitkomst verdryft die begocheling, en doet my myne fout op eene fmartelyke wyze voelen. Ik zal my dezelve eeuwig verwyten; Kiementine en Gy moeten my dezelve verwyten; Met een enkel woord had ik u beiden kun • nen fluiten op den rand des afgronds, waar in gy nu ffiisfehien flaat neêr te ftorten. Inderdaad, zo dezelve zig onder uwe treden opent, het is myne zwakheid alleen, aan welke de fchuld daar van te wyten is. Desormes. Wees niet onrechtvaardig tegen u zelve, Julia! -— En veroordeel my insgelyks niet ongehoord! Ik ben- van eene geboorte en rang, die, zo het nood. lot my niet zo wreed vervolgd hadt, my veroorlofd zouden hebben, om naar Klementine's hand te mogen liaan, zonder dat zy hadt behoeven te bloozen den naam van myne Echtgenoote te dragen. Ik kan my niet verder verklaaren. — Maar gy hebt gelyk: Alles fcheidt ons van malkander. Ik zal my aan myn noodlot onderwerpen. Ik, Ik, zal lyden, ik ben daar toe gedoemd. Maar weet men reeds voor wie Kiementine — ach! gefchikt is? Julia.  Eerste Bedryf. 7 Julia. Dat is nog een geheim; Wy weten niets meer dan dat het de zoon is van een Prefident in het Parlement van Grenoble. Desormes. Van Grenoble, zegt gy. (ftil.) „ Vlucht, Desor„ mes! geen uittlel! de ontdekking.... Julia. Hoe! Mynheer.... Desormes, (verward.) Julia, zeg aan uwe Meesteresfe zeg haar.... dat ik de eer zal hebben haar te komen opwachten. Julia. Ach! Mynheer, ik vrees dat de uitfiag dezer gebeurtenis noodlottig voor haar zyn zal. Gy kent Mynheer de Sirvan; Hy bemint zyne kinderen, maar hy is geweldig in zyn toorn; Hy ftaat dan nergens voor; en zyne vervoeringen.... Desormes. • Hy is oplopend, ja; maar hy herkomt fpoedig; en heeft een goed hart... Julia verlaat Kiementine met; Zy heeft uwe hulp noodig. Julia. Gy vermoogt alles op haar hart. ?t Is aan haar geluk dat gy eene liefde moet opofferen,die voorubeiden' niet dan eene onuitputtelyke bron van verdriet A 4 kan  3. Desormes en Klementine. kan zyn. Spreek gy haar zelf; Doe het haar begry. Pen- Gy zyc immers overtuigd van de onmoge- lykheid van te kunnen flaagen. Mynheer Desormes! ter liefde dan van Kiementine.... D e s o r Al e s. Ik zal myn. plicht betrachten. DERDE TOONEEL. Desormes, alleen. (Hy ftaat,met een ontroerd gelaat, enfaamgevouwen neerhangende handen, eenige oogenblikken onbcweeglyk; valt op een ftoel neder, en ryst, na een diepe zucht, met drift weder op.) Neen! Ik zal geen ooggetuige zyn van de zegepraal myns medeminnaars!.. Gelukkig fterveling!... Grenoble heeft hem zien geboren worden !.. Zyn Vader brengt hem herwaards!... om hem Kiementine te fchenken... Kiementine ! Het meesterftuk van alles, wat de Natuur ooit fchoon en beminlyk heeft voortgebragt. —Ach! myn Vader! zonder uwe rampzalige verblinding had ik die begunftigde minnaar kunnen zyn: Ik had uit uwe handen een Goed kunnen ontvangen , in vergelyking waar van alle geluk op aarde een louter niets, ja zonder het welk my myn leven tot een last, is... Kiementine 1... o myn God, geef my kracht om dit verlies onderwerpelyk te dragen ! Verfterk my tegen my zeiven! —. En weerhoud fteeds den arm, die al meer dan eens tegen  Eerste Bedryf. 9 tsgen my zeiven was opgeheven! Godsdienst, Eer Plicht... (Hy valt weder op een ft oei.) VIERDE TOONEEL. Desormes, Lodewyk. Lodewyk. Mynheer Deformes daar zyn die twee Landlieden, die gy ontboden hebt, met geld. (Desormes met zyn arm op den rug van den ftoel, en zyn hoofd op zyn arm, liggende, ziet of hoort niets, tot dat Lodewyk hem aan V oor toer*ept;) Mynheer! Desormes, (als ontwaakt.) Wat is 'er? Lodewyk, (ftil.) „ Wat ziet hy 'er onrustig uit!" Daar zyn die Huislieden aan welken gy gefchreven hebt. Desormes, (in verwarring.) Ja... wel nu... dewyl zy daar zyn... (hy zig zeiven komende.) Laat hen binnen komen; Ik zal hen ontvangen... (ftil.) „ Hoe verberg ik de onrust myner „ ziel!" Lodewyk, (na hem een oogenblik met aandacht aangezien te hebbend) (ftil.) Ik weet niet wat hem federt eenigen tyd „ in 't hoofd maalt? Maar hy lydt veel." (Hy doet eenige treden om heen te gaan, dog komt te rug.j A 5 Weet  io Desormes en Klementine. Weet gy, Mynheer, of de Heer Valville al weer t' huis is? Zyn Vader vraagt naar hem. Desormes, (afgetrokken.) Wie? Valville? de broeder van Kiementine? Lodewyk. Ja de broeder van Juffrouw Kiementine.... (/lil.) „ Steeds verward!" Desormes. Ik heb hem van avond nog niet gezien. Lodewyk. Hy zal denkelyk naar de ftad zyn; het is dicht by, en dus kan hy voor den eeten nog wel t' huis zyn. (Ziende dat Desormes hem niet antwoordt?) „ lk „ begin bang te worden dat zyn hoofd van ftel zal raaken." (tot de Landlieden.) Komt binnen,Vrienden , komt binnen; de Heer Desormes zal u helpen. VYFDE TOONEEL. Desormes, twee Landhuurders. De eerste Landhuurder. Uw Dienaar, Mynheer Desormes; Wy brengen u de huur wat laat; Dog wy wisten niet, dat'er haast by was; Gisteren heeft uwe brief ons daar van eerst verwittigd, en wy fpoeden ons om aan uw verlangen te voldoen. Des-  Eerste Bedryf. ii Desormes. Het was ook eerst gisteren, rnyne vrienden, dat de Heer de Sirvan my gemeld heeft dat hy de zom, daar ik u lieden om gevraagd heb, van nooden hadt. Tweede Landhuurder. Wy hebben dezelve medegebragt, Mynheer; Daar zyn twee duizend guldens. • Eerste Landhuurder. En daar zyn twee duizend twintig, Mynheer; dat maakt te famen net de zom, die wy fchuldig zyn. (Desormes ziet het na in zyn boek, en zet zig om de quitantie te fchryven.) Wy hadden wel eenigen afflag, ten minften langer uitftel, mogen hebben, Mynheer Desormes, het jaar is gantsch niet gunftig geweest. Tweede Landhuurder. Zonder hulp van vrienden zoude het ons onmogelyk geweest zyn aan uw verlangen te voldoen. Desormes. Hadt het aan my gelïaan, vrienden, gy zoudt nog wel wat uitftel gehad hebben. Eerste Landhuurder. Ja dat weten wy wel;Gy zyt goedenmedelydend; Zo gy ooit ryk wordt, en landeryen bezit, hoe gelukkig zullen dan uwe Bruikers zyn! Gy zult de menigvuldige tegenfpoeden in aanmerking nemen, waar voor  ia Desormes en Klementine. voor een landman is blootgefteld; inzonderheid lieden in onze omttandigheden, die voor zulke groote huuren moeten inftaan. Want hoe dikwils wordt de hoop eens landmans te leur gefield! Hoe dikwils lopen den Boer, na dat hy den grond met zyn zweet bevochtigd heeft, de jaargetyden en het weder tegen! Gy zult in zulke gevallen van hun, die dien grond beteelen, niet vergen u veel op te brengen, daar zy niets ontvangen hebben. Gy zult de weldoener, de Vader, zyn van uwe Bruikers; Ach mogten alle ryke Heeren naar u gelyken! Desormes Ik bedank u, vrienden; maar gy fchildert daar juist het portret van den Heer de Sirvan ; Ongelukkig kon hy thans dit geld niet wel misfen, om dat hy 'er een vriend mede helpen wilde. Tweede Landhuurder. Nu ben ik des te meer in myn fchik, dat wy zo lpoedig hebben kunnen komen. Desormes. Zie daar uwe quitantie vriend. Tweede Landhuurder. Grooten dank. Desormes. Denkt gy van avond nog weer te vertrekken? Tweede Landhuurder. Neen, 't is te laat; Morgen met den dag. Eer-  Eerste Bedryf. Eerste Landhuurder. Maar wy houden Mynheer Desormes op; vrees ik. Tweede Landhuurder. Gy hebt gelyk, broeder. . Wy beveelen ons in uwe gunst; Mynheer Desormes. Desormes. Goeden nacht, Vrienden! Vaart wel. ZESDE TOONEEL. Desormes, alleen. (Hy laat de zakken op de Sekretaire liggen, zonder dezelve te /luiten, en ftaat eenige oogenblik. ken te peinzen.) Ik zal Kiementine niet gaan zien... Zy weet niet dat ik dezen avond moet vertrekken.— Ik zou de kracht niet hebben om haar dit te verbergen.... Zy zou het in myne oogen lezen; — In myn hart lezen; . En haare droefheid, haare traanen... Neen ik zal haar niet fpreken; Zy zal geen getuige zyn van myne wanhoop ; Deze Brief... Hemel! wat zie ik! Kiementine! ó verfchtiklyk affcheid! ZEVENDE TOONEEL. Desormes, Klementin f. Desormes, (Hy gaat haar te gewoet. Zy weent, en wendt haar hoofd af om kaare traanen te verbergen.') Kiementine! hoe naar ziet gy 'er uit! Bedaar myne waardfte; Uwe droefheid doorgrieft my. Kle-  14 Desormes en Klemkntibe. Klementin-B, (na dat zy is gaan zitten) Ach! Desormes gy verlaat my! Gy geeft my aan de doodelykfle fmart ten prooy! Gy duldt dat men my opoffere, en gy zwygt! Gy hadt my evenwel gezegd , dat gy volgens uwe geboorte naar myne hand mogt flaan. Desormes. Ik ben de zoon eens Vaders, die een onderfcheiden rang in eene der eerfle fleden van het koningryk bekleedt. Ik ben Edelman, en de naam myner voorouderen ftaat met roem in de gefchiedenisfen aangetekend: maar ach! —— met dit alles ben ik ongelukkig. Klement ine. Waarom my fteeds den oorfprong uwer kwellingen verborgen? Waarom u niet aan myn Vader ontdekt? Hy zoude u dienst hebben kunnen doen. Desormes. Ik was verplicht te zwygen; Ik moest myn leet in ftilte dragen, en geen geheim openbaaren, waar van de ontdekking hem, wien ik het leven verfchuldigd ben, met fchaamte zou bedekken. ■ Eene on- billyke fliefmoeder heeft al myn leet veroorzaakt; Myn vader aanbadt haar, en ik was het flachtoffer van die liefde. Men kon my niets anders verwyten dan eenige onbedachtzaamheden , die in myne jaaren ligt te verfchoonen waren. Myne fliefmoeder, om een zoon,  Eerste Bedryf. 15 zoon, die de eenige vrucht van haar huwelyk was, te bevoordeelen, ftelde onophoudelyk myn gedrag in een haatelyk licht aan myn vader voor. Hy geloofde zyne vrouw; en ik wierd deswegen fcherp berispt. Te fier om toe te geven, verdedigde ik myne onfchuld en myne rechten; zeekerlyk met wat te veel drift; Men maakte my van de haatelykfte bedoelingen verdacht, men tygde my allerhande misdaaden aan ; Myn vader, door alle die valfche berichten verbitterd, en door de onophoudelyke poogingen zyner vrouw gedrongen , offerde my, zonder onderzoek, op aan zyne eigen rust, en verbande my uit zyne tegenwoordig» heid. Klementin e. Kan een vader zig zeiven zo vergeten! Desormes. Ik vernam van ter zyden , dat men voorhadt my myne vryheid te ontnemen, en ik moest derhalven myne geboorteplaats verlaten. Na langen tyd omgezworven te hebben, kom ik eindelyk hier; Ik zie u, ik aanbid u op 't eigen oogenblik, en vergeet al myne kwellingen. De post van Intendant in uws vaders huis, hoe weinig met myne geboorte ffrookende, wordt aanzienlyk in myne oogen om dat zy my gelegenheid zou verfchaffen u te zien. Door een waardig Officier, die my genoeg kende om voor my in te (laan, aan den Heer de Sirvan voorgefïcld, had ik het genoegen dat hy my in zynen dienst nam; Ik hoopte fteeds, dat mynen vader eindelyk de oogen zouden open gaan , en dat ik dan naar uw bezit... Ach ongelukkige Desormes! Ik heb vergeefsch gehoopt. Klf-  i6 Desorm es en Klementin e. Klementine. Maar waarom geene middelen gezocht om u by uwen vader te rechtvaardigen? Waarom ten minften niet gefchreven? Desormes. Myne ftiefmoeder wist myne brieven te onderfcheppen, en alle de poogingen myner vrienden te verydelen. Ik wierd eindelyk moedeloos, en wilde geene vruchtlooze poogingen meer doen. Sints zeven jaaren heb ik niets van myne familie gehoord; en 't zal haast elf jaar worden, dat ik myns vaders huis heb moeten verlaten. Klementine. Met zo veele deugd zo ongelukkig! Desormes. Schoon de Deugd ons geene uitwendige voordeelen bezorgt, brengt zy toch haar eigen belooning in ons harte mede. 't Is myne groote vertroosting dat ik onfchuldig Iyde. — Uwe finart is my eene kwelling die myne krachten te boven gaat. Ik befchuldig my zeiven als oorzaak dier fmart; Dat maakt die pyn onverdraaglyk. Kunt gy het my vergeven, Kle¬ mentine, dat ik u zo veel Lyden.... Klementine. Een Lyden, dat niet dan met myn leven zal eindigen; Maar het is onbillyk, dat gy u zeiven des wegen befchuldigt. Des-  EttRSTE BEDRYF. '7 Desormes. Niet dan met uw leven! Acli Klementine gy verfcheutt myn hart. — Niet dan met uw leven ophouden! Neen leef gelukkig! Gelukkig buiten my; — Ik kan toch nooit de uwe worden! (met groote levendigheid?) Neen dat kan ik niet! Klementine; En dat zegt gy aan My, Wreede! Gy hebt gelyk; Herhaal het; gewen my aan de wanhoop! — Maar door welke begocheling hebben wy ons dan laten verleiden ? Konden wy niet voorzien? 1. Dog ik verwyt u niets; En gy hebt u zeiven niet te verwyten. Myn hart voorkwam het uwe. Ik ben alleen de fchul- digé. Myn Vader heeft het bepaald. In drie dagen..;. Ik heb een vriend noodig, Desormes, die my eene behulpzaame hand biede; 't is uwe byfland, dien ik verzoek: Geleid myne afdwaalende rede op 't rechte fpoor te rug; Wees myn raadsman en befchermer; Geef my de wapenen tegen ü zeiven ih handen. Ik kan de uwe niet zyn! - Welaan dan, genees myn hart van eene liefde, die voorheen myn grootfte geluk heeft uitgemaakt. Het is Desormes alleen, die my aan my zeiven kan wedergeven, en door zyn moed den mynen doen herleeven. D Es o r si es. (meteen zeer moeijelyke pooging?) Klementine! de afwezigheid, de tyd, de Rede zullen uwe gevoelens allengs doen verflaauwen, en zachtelyk overbrengen tot het voorwerp, 't welk uwe XV. Deïl. B plicht  18 Desormes en Klemïntine. plicht u zal aariwyzen; Die overgang zal dagelyks gemaklyker worden, en de gewoonte zal het werk der deugd voltooijen, Klementine, (hem flerk aanziende.') Zo zal dan Desormes ook wel middelen vinden om over zyne liefde te zegepraalen. Desormes, (driftig.') Ik ophouden u te beminnen? Nooit! (hedaat- der.) Maar ik bedenk niet wat ik zeg. In drie dagen, Mejuffrouw, zal een ander Recht hebben op uwe genegenheid. Klementine, (levendig?) Recht! Noemt gy Dwang en Geweld dan Recht? Desormes. Neen! De ziel is vry; Maar zy kan een gedeelte haarer vryheid opofferen aan plichten van overeenkomst , wanneer het geluk der burgerlyke maatfchappy daar in betrokken is; (let is eene edele pooging zyne hartstochten in zulk een geval te overwinnen; Het toont eene verhevene grootmoedigheid, dat men over zig zeiven kan zegepraalen. De pooging, ik erken het, is moeilyk, maar de gelukkige uitflag daar van brengt eene heerlyke belooning mede. Hoe zoet is het tot zig zeiven te kunnen zeggen, ,, al wat my omringt „ is zyn geluk aan my verfchuldigd; Dat geluk heeft „ my ftryd gekost, maar ik ben dien nu te boven, „ en aller liefde is het gevolg van myne deugd." Zie daar wat Mejuffrouw de Sirvan haaren echtgenoot, haareu  Eerste Bedryf. i9 haarerl vader, haare kinderen, gelukkig rondom zig ziende, tot haar zelve met een ftreelend,ziels-genoegen zeggen zal! Zy zal dan, in eene kalme gefteldheid, zig Desormes herinneren, en die herinnering zelve zal haar genoegen vermeerderen, omdat zy met een goedkeurend gevoel van wederzydfche achting, voor haar zelve en voor hem, aan hem denken zal. Klementine. Gy mist uw oogmerk, myn Vriend; Gy poogde myne fmart, met verzwaaring van de uwe, te verlichten; Maar gy hebt myne achting voor u vermeerderd zonder myne liefde in 't minst te verzwakken. Desormes. Mejuffrouw! Klementine, (met 'een zichtbaaren dwang.) Ik zal alles doen wat ik kan om my te overwinnen. —— Ik voel 'er de onmogelykheid van; maar ik zal ten minden myn best gedaan hebben , en behoef my dan verder niets te verwyten. — (met de teder/Ie deelneeming ) Maar gy, myn Vriend ? Gy... Wat zal 'er van u worden ? Desormes. Een eerlyk man vindt altyd middelen tot eenige nuttige werkzaamheid. De oorlog is verklaard; Ik heb reeds gediend , ik zal my weder in den Dienst begeven. Ik weet dat men in het militaire geen fpoedig fortuin maakt, en dat die fortuin veelal B 2 meer  20 Desormss en Klementine. incer fchitterende dan wezenlyk'is; Ik weet ook, dat de braafheid dikwils vergeten wordt; maar het is en blyft fchoon en edel zyn Vaderland dienst gedaan te hebben, al zoude men hetzelve naderhand van ondankbaarheid mogen befchuldigen. Klementine. In Gods naam! — Verwyder u van hier; ontvlucht myn byzyn; dien uw Vaderland; maar fpaar, zo veel gy kunt, uw leven! — Het zal my fteeds dierbaar zyn. Denk aan Klementine, die u nooit vergeten zal. — Vaar wel Desormes! Vaarwel. Groote God! Uwe geboorte is de myne gelyk ; Het huwelyk zoude ons hebben kunnen verecnigen, zo de onrechtvaardigheid van een verblinden vader.... Maar geene klachten! Ik heb beloofd grootmoedig my zelve te be- ftryden! Myne ftryd zal ten minflen niet lang duuren! De algemeene verlosfer der ongelukkigen zal my welhaast ontdaan. Nog eens vaar wel! (Zy gaat met een langzaamen tred weg, en ziet telkens om. Desormes ftaat als bedwelmd en onbeweeglyk, tot dat hy zig, zo als hy Klementine uit het gezicht verliest, wanhoopig in een ft oei werpt?) AGTSTE TOONEEL. Desormes, alleen. ó Deugd! 6 Plicht! Zyt gy voldaan! Is de opoffering groot genoeg? Is zy volkomen? —Het is dan gedaan! Ik heb haar voor eeuwig vaarwel gezegd; Ik heb haar tegen my zeiven gewapend! Zy moet evenwel myn affcheidsbrief lezen om haar in haare poo-  Eerste Bedryf. 21 poogingen te verflerken ? ■ Julia zal haar den. zeiven wel getrouwelyk in handen nellen, nadat ik zal vertrokken zyn. Dezen nscht! Helaas! — Dan zal ik hier niet meer zyn. Ongelukkige Des - onnes! Hoe ras zal elk, behalven Klementine,u vergeten. Ik moet dit geld nog bergen. Myne rekeningen zyn alle in orde; En zodra ik Julia myn brief heb overgegeven.... Ja ik moet my verwydaren eer de Heer de Sirvan, met den vader van den aanftaanden Echtgenoot.... ó Hemel! — Ik zal den fleutel van myn Sekretaire verzegelen en mede aan Julia geven, om aan den Heer de Sirvan ter hand te Hellen; en dan... NEGENDE TOONEEL. Desormes, Julia. Julia, (fckielyk komende aanlopen ) De Prefident is aangekomen; Hy flapt zo uit het rydtuig af. Deze kamer heeft de Ik. de Sirvan voor hem gefchikt; Hy zal in een oogeublik hier zyn; Gy zult hem zien .. Desormes. (Hy fiondt voor de Sekretaire om het geld weg te nemen , dog werpt fckielyk de Sekretaire toe, zonder den fleutel uit te trekken.*) Ach! myn God! — Neen t lk kan niet... Julia! .. Doe my de vriendfchap, Ju» lia! van dezen brief aan Juffrouw de Sirvan.,. B 3 Julia.  22 Desormes en Klementine. Julia. Aan Klementine? Desormes Ja! Ja! Julia. Terftond? Desormes, (met fteeds toenemende ontroering.') Neen! Neen! — Ach Julia! Ik fineek u.... Ja dezen avond ., dezen nacht.... geef haar denzelven niet voor morgen. Julia. Morgen? 't Is wel. Desormes, (zeer droevig.) Vaar wel Julia! Julia. Hoe! denkt gy dan te vertrekken ? Desormes, ([nikkende.) Verlaat haar niet Julia! Heb medelyden met haar; Vertroost haar. Ik zal zo veele vrien- delykheid, als gy voor my gehad hebt, nooit verge- ten. Zeg haar - dat zy nooit een oogenblik uit myn hart.... dat ik tot den dood ... Ach Julia, vaarwel... Myne traanen zeggen u genoeg. Maar ik moet, ik moet! TIENDE  Eerste Bedryf. n TIENDE TOONEEL. Julia, alleen. Ja Desormes! uwe traanen zeggen my genoeg! — Ongelukkige Klementine! Zy zullen malkande¬ ren niet weder zien! ELFDE TOONEEL. Julia, Germain. G e' r m a i n. Waar is toch Mynheer de Valville, Julia ? zyn vader heeft al over een uur naar hem gevraagd. Julia. Ik weet het niet. Dat is nu al verfeheiden reizen dat hy eerst laat 's avonds t' huis komt ,• Dat plagt hy zo niet te doen. Uw meester wordt ongeregeld, Germain. Germain. Zo Mynheer de Sirvan het wist, daar zou een huis leggen ! Wy weten hoe haastig hy is! Daarom fpreek 'er. maar niet van. — 't Is de losheid van de jeugd, die zig ligt laat verleiden. En vooral zo men de jonge lieden geeneordentelykevryheidvergunt! — Eene overmaatige ftrengheid doet hun al zo veel kwaad als eene al te groote toegevenheid. Julia. Wat hadt Mynheer de Sirvan hem te zeggen ? B 4 Ges-  s4 DüSORMES en klementine. Germain. Hy moet morgen ochtend ten vyf uuren met my vertrekken, om zyn aanftaande fchoonbroeder, den Heer de Franval, de Zoon,te gemoet te ryden;Want eindelyk weet men den naam van dien zo lang onbekenden minnaar. Een tweegevecht hadt hem verplicht zig fchuil te houden ; De zaak is gevonden, en hy verfchynt weder openlyk; Nu is de geheimhouding niet meer noodig. Maar de bel luidt; men zal aan tafel gaan. - Tot weerziens Julia l Julia. Vaar wel Germain. (alleen.) Ik loop terftond naar Klementine; Ik moet het aandoenlyk hart van die lieve ongelukkige Dame met voorzichtigheid behandelen, en haar langzaamerhaud bereiden tot den zwaaren üag\ welken ik in de verdrietige noodzaaklykheid ben van haar te moeten toebrengen. Einde van V eerfle Bedryf. TWEE-  Tweede Bed r y r. 35 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Klemb-ntine, Julia. Juli a, Hoe! Gy ontwykt my? Klementine. Ach! laat my gaan; laat my gaan. Julia. Elk heeft, aan tafel, uwe droefheid bemerkt; Wat zal men 'er van denken! Klementine. Wat verfchilt my het oordeel van anderen! Men offert my op; men maakt my rampzalig; Zou ik dan ten minfïen geene vryheid hebben van traanen te lïorten! Julia. Maar gy zult op die wyze onder uwe droefheid bezwyken. Klementine. Eat ik fterve! ach! dat ik fterve! Julia. Klementine! Leef! Leef voor hun die u beminnen! Leef voor uwe Julia; Aan welke gy weet dat gy zo B 5 dier-  z6 Desormes en Klementine. dierba?r zyt, die u heeft opgevoed; die u als haare dochter befchouwt, en die gereedelyk haar leven voor u zoude opofferen. — Ben ik dan niet langer by u die zelfde, aan wie gy,na den dood uwer moeder, zo dikwils den tederen naam van Moeder hebt gegeven? Gy kent myne liefde, en gy bemint my; Hoe zoude het u dan van 't harte kunnen, my, ter vergelding myner moederlyke zorgen, in de naarfte wanhoop te ftorten? Klementine, (kaar omhelzende.) Myne vriendin ! Myne waarde vriendin ! (met eene zachte flem en èefchroomd.) Hy heeft van avond niet hier gegeten, Weet gy niet waar hy is ? Julia. Neen. Klementine. Hebt gy hem niet gefproken, Julia ? Julia. Ja, Mejuffrouw. Klementine. Heeft hy u niet gezegd, waar hy heen ging? Julia. Ik heb het hem niet gevraagd. Klementine. Zoude hy reeds vertrokken zyn? Jum.  Tweede Bedryf. 57 Julia. Ik denk ja. Klementine, (na een langfiilzwygen ; onder het welk zy Julia fterk aankykt.) Ik merk het wel Julia , ik zal hem niet weder zien. (Zy werpt zig in de armen van Julia.) Julia. Lieve Juffrouw.... Klementine, (verwilderd.) Men wil my dwingen om de Franval te trouwen! — Morgen komt zyn Vader! Binnen drie da¬ gen zal men my naar 't Altaar fleepen ... Julia. Gy zult tot dat huwelyk moeten befluiten, Mejuffrouw ! Klementine, ( met luider ftem. ) Nooit, noojt! Ik ben wanhoopig.(zachter.) Desormes hadt my doen bedaaren. De deugd heeft zo veel vermogen op eene rechtgeaarte ziel. — De myne heeft zig niets te verwyten. (meer en meer verbyfterd.) Ik weet niet, wat daar in myn hart omgaat ? yder oogenblik vergroot myne fmarten. Julia. Bedaar Klementine! Laat de Rede ten minflen zo veel invloed op uwen geest... Kle-  ut Desormes en Klementine. Klementine, (opftaande ! en op een fterken en zeer fchielyken toon.) Die de Franval! Waarom komt dïe hier ? Wat recht heeft hy op myn perfoon ? De Liefde kan hem tot geen voorwendzel ftrekken; lk ken Hem niet, en hy heeft My nooit gezien. Waar grondt hy zig dan op? JVlyne toeftemming fchynt daar toe althans niet in aanmerking te komen. ■ 6! Wat raaken hem ook myne gevoelens! Dat is een onverfchillig ding voor zyne kiefche denkwyze! Welk een barbaarsch vermaak een zwak meisje te verdrukken, dat geene andere verdediging heeft dan gebeden en traanen! —' Waarom een hart verfcheurd, dat men niet winnen kan! Waarom eene ongelukkige naar 't outer gefleept, die Hemelen Aarue tot getuigen durft nemen, dat het haar onmogelyk is te voldoen aan de geloften, die men'haar wil afdwingen! Is eene jonge Juffer dan een flachtofter, dat men onmeedogend mag opofferen? Komt ons geluk dan geheel niet in aanmerking in 't huwelyk? — Zyn wy de flavinnen der mannen ? Zyn deze de dwingelanden , welker bevelen wy blindelings moeten volgen ? Julia. Daar zyn edelmoedige mannen , Klementine; De Heer de Franval kan 'er een van zyn, en zal geen misbruik willen maaken van uws vaders gezag, om daar zyn voordel mede aan te dringen. Klementine, (wat meer bedaard.) Wel nu; Ik zal my dan vleijen dat hy medelyden zal  Tweede Bedryf. 49. zal hebben met mytie fmart, dat hy iny niet tot Wanhoop zal brengen; Dat hy myn vader zal verzoeken om eene verbindtenis te breken, of ten minden uit te (lellen, welke ik niet dan met afgryzen kan befchouwen. Myn broeder is nauw met hem verbonden; Dat heeft hy my zelf gezegd; Zy hebben malkander van der jeugd af gekend, Helaas, Valville wist ongetwyffeld niet, dat men my aan zynen Vriend wilde opofferen; hy zoude gewisfelyk anders zyn invloed op denzelven hebben aangewend , om hem deze verbindtenis te ontraden. Valville kan my hier veel dienst doen. En hy zal dat geredelyk willen doen. — ik zal hem bidden om de Franval myn ongelukkigen toedand bekend te maaken; orn hem te zeggen, dat ik een tegenzin heb... Is myn broeder nog aan tafel? Julia. Ja Mejuffrouw^! Hy fcheen my toe zeer droevig té zyn. Klementine. Myn Vader is zo flreng! Hy bemint zyne kinderen, maar hy is zo driftig, en in zyne drift zo verfchriklyk, dat hy ons altyd meer vrees dan vertrouwen heeft ingeboezemd. — Ach! ware hy minder geweldig geweest, hadt hy zig door myne traanen Jaten bewegen, zoude ik my in dien afgryslyken daat niet bevinden... Want waarlyk, Julia, ik voel dat myn daat afgrystyk is. Het is my niet mogelyk Desormes te vergeten ! Nooit kan een ander zyne plaats in myn hart vervullen; En nooit kan het my der-  3« Desormes en Klementine. derhalven vryftaan de heiligde verbindtenis aan te gaan, terwyl myn boezem gloeit van eene vlam, die door die zelfde verbindtenis misdaadig zoude worden. Julia. Ik moet u recht doen, Klementine ! Gy hebt in den grond der zaalte gelyk. Gy hebt eene zeer gevoelige ziel , en zyt van een ernilig karakter, dat naar het droefgeestige overhelt; de indrukzels zyn by u onuitwischbaar; Gy zyt niet gefchikt voorde verandering; en het geen eens het voorwerp van uwe tederfte verknochtheid is geweest, zal u niet ligt 011verfchillig worden. Desormes zal dus altyd een plaats in uw hart blyven bekleeden , maar hy zal die als een waard vriend bekleeden. De aanhoudende tederheden van uwen aanflaanden Echtgenoot zullen uwe genegenheid meer en meer winnen ; Desormes zal een dierbaar Vriend; Hy een waard Echtgenoot, zyn; En 't geen de gehoorzaamheid van de Dochter begonnen heeft, zal de plicht van Vrouw bevorderen, en die van Moeder voltooijen. Onderwerp u dan aan uw lot Klementine, doe Hechts den eerden dap, die is de moeijelykfte; liet overige zal van zelf volgen, zo gy erndig wilt. Klementine. Dezelfde verleidende taal, welke Desormes my reeds voorgehouden heeft! —— Ik heb het beloofd, maar ik voel het... Nooit... Julia. Men fchynt van tafel opgedaan te zyn; Ik zie daar iemand  Tweede Bedrtf. 31 iemand hier naar toe komen ; My dunkt het is Mynheer uw vader! Klementine, (verfchrikt.) Ja! het is myn vader! Ik hoor zyn (Tem. Ik beef; Nooit heeft zyne komst my zo ontroerd. TWEEDE TOONEEL. Klementine, Julia, De Heer de Sirvan, de Heer de Franval. De Sirvan. Men heeft Desormes niet gezien; Weet men niet waar hy is? Julia. Neen Mynheer. De Sirvan, (aan de Franval.) Het is myn Intendant. Gy hebt het geld van avond niet noodig; Morgen ochtend zult gy de gehcele fom hebben. Desormes zal u dezelve ter hand (tellen; Hy moet 'er van daag een gedeelte van ontvangen hebben. De Franval. Daar is geen haast by; Morgen, of overmorgen, 't is het zelfde, myn vriend. De overdragtvan dat Landgoed ligt my na aan 't hart, dewyl my dit verblyf nader by u zal brengen; maar eenige dagen vroeger of laater kan daar geen verfchil in maaken. (Hy treedt naar Klementine.) Mejuffrouw, ik ben uw  32 Desormes en Klementine. uw Dienaar: Hoe gaat het? Gy fchynt niet al te wél te zyn. De S i r v a k; ó! Dat is niets, dat is niets. —- Gy kunt wel naar uw kamer gaan dochter. De Franval, (terwyl Klementine vertrekt) Haar gezicht boezemt tevens achting en genegenheid in. DERDE TOONEEL. De Sirvan, De Franval. De Franval. Ik ben inderdaad bekoord van Mejuffrouw Klementine ; Gy hebt 'er my niets te veel van gezegd myn vriend! Dat kan niet misfen van een goed hu- welyk te worden! Klementine is al beminlyk wat men zien kan ; Myn Zoon is zachtaartig en teder; Hy zal alles doen, wat hy kan, om haar gelukkig te maaken, en ik ben verzeekerd, dat hy het met haar zal wezen. De Sirvan. De verandering van ftaat ontrust haar wat; Maar de Franval is een bevallig jong Heer; Hy zal haar deze verandering welhaast aangenaam weten te maaken. De  Tweede B e d r y f. 33 De Franval. Ik vley my, dat hy haar behaagen zal. Hy was verplicht den Minister te gaan bedanken; en, welken " fpoed hy raochte maaken, konde hy echter niet te gelyker tyd met my hier zyn. De Sirvan. Ik hoop morgen ochtend het vermaak te hebben van hem te omhelzen. Maar gy zyt vermoeid; — Volkomen vryheid; — Daar is uwe kamer; —■ Zal ik fchelle»? D e F r a n v a l. Dewyl gy 't my wel wilt vergunnen, zal ik geene complimenten maaken. De Sirvan, (fchelt.) Ik heb begrepen, dat het u aangenaamer zoude zyn een vertrek gelyks gronds te hebben, dan te moeten klimmen. VIERDE TOONEEL. De Sirvan, Df. Franval, Valville, Germain, (trut twee blakers met brandende kaarfen.) De Sirvan, (tot Germain.') Geleidt Mynheer naar zyn vertrek! De Frawval. Myne Heeren ik wensen u een goeden nacht. XV. Deel. C De  34 Deïormes en Klementine. De Sirvan, (tot Valville?} Gy zult morgen ochtend ten vyf uuren te paard zyn met Germain; Geen verflapen Jongen heer! Valville. Ik zal uwe bevelen Hipt volbrengen, Vader. De Sirvan, (tot Germain die te rug komt?) Germain! breng myn kaars naar myn kamer, (tot 'Valville?) Goeden nacht Zoon! VYFDE TOONEEL. Valville, alleen. (Na eenige oogcnblikken zeer ontroerd op en neder gewandeld te hebben?) Ik kan 'er niets op uitdenken! ■■ Niets hoe genaamd. Ik kan evenwel ook niet nalaten te be- taalen! Ik heb 'er myn woord van eer voor verpand. Ach ! daar ik nooit die noodlottige drift voor het fpel gehad heb, waarom heb ik my tot het zelve laten verleiden? Ledigheid, verbindtenis- fen, die ik had moeten ontwyken ! — Ik had de beginzelen van het kwaad moeten tegengaan; dat had ik kunnen doen; toen was het in myne macht; maar nu, nu ik het heb toegegeven, heeft het my overweldigd , en belet het my te rug te treden. ■ Kan ik my uit den afgrond , waar in ik gevallen ben, Hechts voor deze reize, redden, nooit, nooit, zal ik my die fout weder behoeven te verwyten. —. ■Hy  Twee d e B e d r y f. 35 ITy moet morgen vroeg Vertrekken ! o Hemel wat zal ik aanvangen! Wat middel van redding is hier te vinden? ZESDE TOONEEL. Valville, Germain, (met een kaars in de hand', en eene zachter ftem dannaargewoonte) (De zachtere ftem moet gcduurende het geheele Tooneel in acht genomen worden , om de Perfoonen, die zig te bedde begeven hebben , niet te ontrusten ; en zelfs dan, wanneer de toon derfpeleren wat hooger ryst, moeten zy eene zekere vrees toonen, van in de naastbyzynde vertrekken gehoord te zullen worden) G e r m a i n. Gy verkiest zeekerlyk ook terflond naar bed te gaan, Mynheer ? Morgen ochtend-, ten vyf uuren, moeten wy te paard zyn! Valville, (onrjstig heen en weder gaande.) Dat weet ik. Germain, (hem met verwondering befchouwende) Wat deert u, Mynheer ? V a l v i l l Ei Niets. Germain. Niets? — Niets? — Gy ziet 'er evenwel zo droevig uit; Gy hebt van avond byna niets gegeten! Gy hebt iets op 't hart, dat gy niet zeggen wilt. C 2 Val-  36* Desormes en Klementine. Valville. Neen zeg ik u; Ik ben heel wel. (Steeds onrustig ep en neder wandelende, en in zig zeiven prevelende.) Ëlk oogenblik vermeerdert myne verlegenheid! Ik moet echter myn woord geuand doen, of ik verlies myne Eer. Germain, (de kaars met eenige drift op de tafel zettende, en naar Valville tredende.) Gy verliest uwe eer, Mynheer ? Verklaar u nader. Valville, (Germain by de handvattende.') Myn Vriend! Germain. Mynheer! Valville. ♦•• Ik ben in een ysfelyken toefland'! Germain. Mynheer, gy doet my beeven! Wat f 'er dan gebeurd ? Hebt gy gevochten? Moet gy vechten? fpreek toch op, Mynheer; Wat is 'er? Valville. Ik heb gefpeeld. —— Ik heb verloren. Germain. Veel? V a l v' i l l «. Zes honderd Louifen, Ger-  Tweede B e d r y f. 37 Germain. Ach Mynheer! zes honderd Louifen! Valville. Ik had 'er maar honderd by my; Voor de overigen heb ik myn woord van eer verpand. Germain. En hoe zult gy het maaken? Valville. Ach! Daar zit de zwaarigheid ! Ik weet geen middel.... G e r m a i n. Zes honderd Louifen, Mynheer! En zo Mynheer uw Vader dat wist! Valville. Om 's Hemels wil, Germain, verraadt my niet! Gy kent myn Vader. Germain. Ik zal zwygen; Mynheer de Sirvan, die zulk een frerken afkeer tegen het fpelen heeft, en het als de verachtelykfte van alle driften befchouwt, zou het u nooit vergeven... Maar inderdaad Mynheer, was het uwe zaak ook zulk eene groote fom te waagen ? Gy weet dat gy afhankelyk zyt van een Vader, die de dwaasheden der Jeugd met geene zeer toegevende oogen befchouwt. Valville. Men begint met eene kleine fom; men verliest, C 3 men  3? Desormes en Klementine. men verhardt 'er zig tegen; hoé meer de fortuin u tegenloopt, hoe hardnekkiger men aanhoudt, om haac te dwingen; en de hoop van het vorig verlies te herftellen voert u fteeds verder voort, en ftort u eindelyk in een volftrekt bederf. —— Zie daar myne hiitorie! Germain. En hebt gy beloofd.... Valville; Ik heb myn woord van eer gegeven; Ik kan dat niet verbreken zonder een eerlooze bedrieger te worden. Germain. En wie heeft dit geld van u te vorderen? Valville. Een vreemd Officier, die morgen ochtend ten vier uuren vertrekt, en aan wien ik beloofd heb, dat het voor drie uuren by hem zou zyn. Germain. Is 'er geen middel om uitftel te verwerven? Valville. Van een Man die vertrekt? Van een vreemdeling, wien ik mogelyk nooit weder zien zal? Germain. Maar hoe of van waar zulk eene groote fom te bekomen? — Ik heb één honderd Louifen; Myne  Tweede Bedryf. 39 Myne geheele bezitting! — Ik bied u die van gantfcher harte aan — maar 't is flechts één honderd. Valville. Ach myn Vriend, wat kan dat helpen ? Germain. ]k erken het, maar ik heb niet meer. Valville. Wat zal 'er van my worden! Eerloos! Infaam! Germain. Hoor Mynheer, ik weet maar één middel; ——• Uw Vader kan nog niet in flaap zyn; Gaa by hem; Beken hem alles.... Het zal een vreefelyke ftorm zyn, ja; Maar daar is niets anders op. Valville, (zeer driftig.) ó Hemel! Myn Vader te melden!... Wie weet waar toe zyne drift hem zou kunnen vervoeren ? Germain. Wat kunt gy anders aanvangen? Valville. Ach ! dat weet ik niet! > Maar gy kent myn Vader,' en gy kunt my dit middel voordellen! Daar zyn geene uiterften, daar hy in zyne eerde drift niet bekwaam toe zoude zyn!... Neen! Neen! zyn toorn is te geweldig. G e r.m a i n. Hoe ik my pynig, ik kan geen middel uitdenken om de zaak te redden. C 4 Val'  4» Desormes en Klementine. Valville. _ ó Hemel wat Iyde ik! — Jk heb een fout begaan, ja.... Maar wat word ik 'er voor geilraft! (Hy valt in een armfloel, die by de Sekretaire ftaat; Zyne hand floot toevallig tegen den fleutel; hy ziet verwonderd; flaat op, opent de Sekretaire; ziet de zakhn met geld; fluit de Sekretaire fchielyk weer toe; gaat 'er van af; ' treedt 'cr weer naar toe ; en, na eenige oogenblikken in de zicht baarfle ont roering doorgebragt te hebben, wendt hy zig tot Germain , die onderwyl in een diep gepeins heeft geflaanJ Germain! Germain, (als ontwaakende.) Mynheer! Valville. Kan ik my op u verlaten? Germain. Twyfelt gy daar aan, Mynheer? Valville. Neen myn Vriend. Maar beloof my echter dat wat ik u ook moge zeggen, gy dar,r nooit van ipreken zult. Germain. Dat beloof ik u, Mynheer. Valville. Luister. Ach ik fchrik om het „ re zéggen daar is in deze Sekretaire.... Ger-  Tweede Bedryf. 4* Germain, (van Jchrik te rug wykende.) ó Mynheer! Valville, (met veel drift.') Hoor my toch, bid ik, eer gy my veroordeelt. Myn Vader's oog komt nooit in deze Sekretaire; Desormes werkt 'er zelden aan dan 's avonds na den eeten. Ik zal het geld, dat 'er in is, daar uit lieten, en aan" myn Officier brengen. Daar op vliegen wy de Franval re gemoet, wien ik myn geval vertellen zal. _ Hy heelt kortelings de erfenis van zyne moeder ontvangen ; Zyn voornemen is om zig hier te komen nederzetten; Het Landgoed, dat zyn Vader hier gekogt heeft, -— dat alles maakt het meer dan waarfchyrJlyfc dat hy geld by zig zal hebben; Hy is te veel myn Vriend om my in zulk een hagchelyk tyd.sgewricht zyn byftand te weigeren ; Hy zal my zo veel geven als ik noodig heb; daar houde ik my van verzeekerd,- Ik zal de fomme brengen, daar ik die gehaald heb morgen voor den avond zal zy daar zyn, en men zal nergens vermoeden op hebben. Germain. Daar zal ik nooit in bewilligen, MyiTlieer! — De gedachte alleen moest u doen bloozen. Valville. Alles rechtvaardigt my; De fchrikkelyke verlegenhe'd, daar ik my in bevinde; dc geftrengheid van myn Vader.... C 5 Gea-  42 Desormes en Klementine. Germain Niets, Mynheer, niets kan u rechtvaardigen; Hebt gy uw woord van eer gegeven, dat mogt gy in dit geval niet doen. Een eeiiyk man geeft nooit zyn woord, wanneer hy niet voorziet het te zullen kunnen houden: Dit was uw geval; Gy hebt kwalyk gedaan; Gy hebt voidrekt kwalyk gedaan. Valville. Ik erken het, maar het is nu gedaan, en niet te herroepen. Germain. Doe dan wat u belieft; Maar ik gaa; Ik zal ten minden uwe medeplichtige niet zyn. Ik ben maar een Bediende, maar ik ben een eerlyk man. (Hy doet eenige treden om heen te gaan) Valville, (hem te rug houdende.") Germain, myn Vriend, verlaat my niet. Germain. Neen, Mynheer, neen; Gy kunt doen, wat u belieft , maar ik zal 'er u de hand niet toe leenen; Ik gaa uw Vader kennis geven. Va l v i l l e , (met de grootfle drift.) Germain, wacht u van my wanhoopig te maaken! Ik ben tot alles bekwaam. Germain. Gy kunt my doordeken, Mynheer, maar gy zult my niet dwingen misdaadig te worden. Val-  Tweede Bedryf. 4$ Valville. Vrees niets voor uw leven, zo gy my verraadt; Ik ben geen monfter, — maar ik ben bedorven, ik ben wanhoopig; — Zo gy het aan myn Vader openbaart. .. Ik ilaa dan nergens voor... Het is/»j» dood, dien gy u zult te verwyten hebben. Germain, (met fchrik.) ö Hemel! Maar Mynheer, Mynheer, hoe durft gy 't zeggen! Valville. De tyd verloopt; Het wordt laat. Gy kunt my behouden of bederven. Germain. Ik val u te voet: Myn waarde Heer: Om der tedere zorgen wil, welken ik, van uwe kindsheid af, voor u gedragen heb, heb medelyden met my! Heb medelyden met u zeiven! Gy bederft u, gy onteert u. Valville, (een tred doende om heen te gaan?) v Gy wilt dan niet? Germain, (de ftem verheffende fteeds op zyn kni'én, en Valville weêrkoudende.) Myn Meester.... Val;  44 Desormes en Klementine. Valville. Zwyg toch ! zwyg; — Wilt gy door uwe luidruchtigheid myn val verhaasten? Germain, (fteeds op de kniën, en Valville , die weg wil gaan, tegenhoudende.') Myn waarde Heer... Valville, (zigpoogende los te maaken.) Laat my vertrekken... Germain. Wat wilt gy? Valville, (zig van Germain ontflaande.) My door den dood ontrukken aan de misdaad daar ik my anders van den eenen of anderen kant aan fchuldig maaken moet. Germain, (zig weder voor Valville ft ellende.) ó God! Wel nu, wat moet ik doen? —— Gy bederft u zeiven ; Gy bederft my.... Valville. Ja myn Vriend! Ik (leep u mede in den afgrond, daar ik my zeiven in ftort; Maar het is niet te vermyden! - eene noodlottigheid!... Ik zal alles herftellen; alles. (Hy trekt kern naar de Sekretaire.) Germain, (weérftan'd biedende) Hoe klopt my 't hart! Ach! Mynheer wat beginnen wy! Val-  Tweede B e d r y f. 4.5 Valville, (de hand op den fientel leggende.') Afgrysiyk gevolg van eene vorige misdaad ! (Hy epent de Sekretaire, en deinst een weinig achterwaards , zyn aangezicht met zyne handen bedekkende.) .. ■ Germain, (op het gezicht van de geopende Sekretaire zig omkeerende en daar van afgaande.) Myn God de Sekretaire is open. (In de eene hand heeft hy een kaars, en met de andere fluit hy Valville.) Neem 'er toch niets uit! . Neem 'er Biets uit. V Ai v 1 l l e, (hem de hand op den mond leggende) Zwyg toch! Zwyg toch! Germain, (zyn Heer flerker wederhoudende) Gy ftort my in 't verderf! Valville, (beevende als een blad moet zig aan de Sekretaire vasthouden) Ach! Ik kan geen adem haaien! — Myn toe- flaud is ten minden zo afgrysiyk als de uwe! - G e R m A i n. Staak dan nog, Mynheer... 't Is nog tyd! Om fchande te ontgaan , maakt gy u waarlyk eerloos! Gy dompelt u... Val.  46 Desormes en Klementine. Valville. Zwyg, zeg ik! Het moet 'er nu door! — Alles voor myne rekening! Morgen by tyds zal alles herfteld zyn; en niemand zal hier van ooit iets ontwaaren. —— Daar , vat aan! (Hy legt hem onderwyl eenige zakken geld op den arm.) Germain. Het is genoeg, dat wy zelve het weten. Ik zal geen gerust uur meer in myn leven hebben. Valville, (een rol goud opnemende) (ftil.') „ Het is zo, Germain! 'Tis of ik gejaagd „ worde." Laat ons nu terftond aan myne belofte gaan voldoen. (Zy gaan zachtelyk weg.) Einde van het Tweede Bed^f. DERDE  Dehdi Bedrïi. 47 BERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Klementine, Julia. Tufckm dit en IkS vorig bedryf is het dag geworden. Julia. Kan dan inyne vricodlchap niets op u verwinnen? [tl micht in traanen gefleten, en i .1 mor alles, wal ik a ter uwer vertroosting heb gy u zeiven afgemarteld! Ik had mj iet e :n1j \x\ MfflK uitwerking van den morgenftond en de versndcriii-; van vertrek gevleid; Maar neen; Vergeefich vervrolykt de Zon de geheele Natuur, uwe ziel blyft even zeer in eene troostelooze üiwc.lviJ feCvIouiiviJ; Gy verwerpt alle myne opbeuringen; Ik moet u dan uwe plichten herinneren; . Ik moet u te binnen brengen, dat uw Vader.... Klementine, (met den brief van Desormes in de hand, en eene zichtbaare ontroering in haare geheele houding.) Ik zal hem dan niet weder zien! Julia. Ach! waarom moest ik u dien brief overgeven? Klementine, (nèergefagen.) ITet is dan gedaan! ■ ■ 't Is alles verloren! JüLIA.  48 Desormes en Klementine. Julia. Laat ons weder naar uwe kamer gaan. —— Men zoude ons hier kunnen overvallen, en getuige worden vnn de naarc ontroering , die in uw hart zichtbaar heerschr. Klementine, (fteeds met eene afgebroken ftem.) Die brief behelst myn doodvonnis! Hy zegt my vaarwel voor eeuwig! -Ik kan, ik wil, dit niet overleeven. Julia. Uw Vader kan yder ogenblik hier komen, om den Heer de Franval te ontvangen,- Wat zal hy zeggen, zo hy zyne dochter in dezen flaat aantreft! ■ Gy kent uwen Vader. Klementine , (zig op den boezem van Julia werpende.) Ja! Ja! Ik ken myn Vader! Ach myne lieve Vriendin, buiten u heb ik niemand meer in 't Heelal; Desormes is weg! —— Hy is voor my verloren j — jyjyn Vader verftoot my; — Alle harten, myne Julia , behalven het uwe , zyn voor my gefloten ; Gy zult de wreedheid niet hebben, zo als alle de anderen, die my omringen, van te fpotten met myne fmart. — Myn lyden zal niet lang duuren; Niet lang zal ik uwe tederhartigheid met myn geklag vermoeijen! Blyf toch bymy; Zo gy my verlaat ; wie zal dan myne laatfte fnikken ontvangen! —~ Wie zal myne oogen fluiten! ■ Julia.... Julia.  Derde Bedryf. 49 Julia, (inet een teder me de lyden.) Ik, myne Klementine.' u verlasten? Ik geen medelyden hebben met uwe fmarten ? En zoudt gy zelve my die vrees durven te kennen geven? Neen myne waardde; Maar wat grond heeft die wanhoop, waaraan uw hart zig zo volllrektelyk overgeeft ? Hoe! uwe dierbaarfte beginzelen, uwe verftandige opmerkingen, welken zo dikwils over menfchen en zaaken gemaakt hebt; dat voorzichtig zelfbeftier, dat gy over alle andere driften (leeds zo wel Wist te handhaven; met één woord, uwe rede, uwe wysheid, alles wykt voor eene onberedeneerde hartstocht ! Bedenk toch, dat alles u van Desormes affcheidt; Dat gy malkanderen nooit weder zult zien. Klementine. Neen! Nooit! Dat is het ysfelyke. Julia. Bedenk, dat een ander welhaast het recht zal hebben van zig te beklaagen over gevoelens, die hem beledigen , en welken gy niet kunt koesteren zonder misdaadig te zyn. Klementine. Zie daar dan myn lot! Ik moet clendig, en tegen wil en dank misdaadig, zyn, want ik kan of wil niet bloozen over myne liefde; Ik kan het vuur, waarvan myn boezem gloeit, niet verbergen; Ik heb het zelfs niet poogen uit te dooven. Ik moet dan misdaadig worden, of — derven! —— welkome dood! XV. Deel D Julia,  50 Desormes en Klementine. Julia. Daar komt iemand aan. Het is Mynheer de Sirvan. Ach! zo 't mogelyk is, verberg uwe traanen voor Hem. TWEEDE TOONEEL. Klementinf, Julta, de Sirvan, Lodewyk. De Sirvan. Te vertrekken zonder my te fpreken! ——- Weg te blyven zonder de reden daar van te melden! Dat is zonderling. — Den geheelen nacht niet t'huis gedweest, zegt gy? Lodewyk. Sedert gister avond Mynheer , kan ik niet ontdekken dat iemand hem gezien heeft. Ik ben ongerust over hem. Klementine, (zacht tot Julia) ■,, Men fpreekt van Deso'mes." Julia, (zacht tot Klementine.) „ Bedwing u toch!" De Sirvan. Dat verwondert my inderdaad; Hy is waar- fchynlyk naar de eene of andere boerdery, om order te fteilen; Maar waarom my daar niets van gezegd ? Lo-  Deedi Bedeï». 51 Lodewyk. Niemand weet waar hy naar toe is.De Sirvan. Maar waar is het geld, dat hy gisteren moet ontvangen hebben? Lodewyk. Hy zat voor de Sekretaire, toen uwe Landhoevenaars het kwamen brengen, hy heeft het daar zeeker- lyk ingelegd; Maar hy zag 'er gister avond zo zonderling uit; Hy was zo droevig; zo mymerende; Ik heb hem nooit in zulk eene ontroering gezien. D f Sirvan. Ik heb al federt eenige dagen opgemerkt, dat zyn gedrag niet was zo als te voren, Hoe laat is myn zoon vertrokken? Lodewyk Vóór vier uuren was de Heer Valville met Germain reeds te paard. De Sirvan. Weet gy ook, of de Heer de Franval al op is? Lodewyk. IJy is al op, Mynheer. De Sirvan. Ik gaa naar zyn kamer. D 2 DER-  52 Desormes en Klementine. DERDE TOONEEL. Klementine, Julia, de Sirvan, Lodk* wyk , ka rel. k a r e l. De Heer Desormes is vertrokken , Mynheer. De Sirvan. Hoe? Klementine, (zacht.) „ Ach! Waarom ben ik hier?" Julia, (zacht tot Klementine.) „ Blyf toch u zelve meester!" K a r e l. Ja Mynheer, ik heb hem ftraks gezien. Klementine, (zacht.) „ Hy heeft hem gezien!'' K a r e l. Maar hy is vertrokken, Mynheer, om niet wederom te komen. Dat heeft hy zelf gezegd, ik heb het met myne eigen ooren gehoord. De Sirvan. Vertrokken ? Dat kan niet weezen — zonder my te fpreeken ? Neen! Zyn goed is immers nog hier, niet waar, Lodewyk? Lo-  Derde Bëdryf. 53 Lodewyk. Zyn kamer is in de zelfde orde als te voren. K a r e l. Mynheer, ik heb hem voor myne oogen gezien, zo als ik de eer had u te zeggen. Ik kom uit de ftad, en hy is een oogenblik voor my daar uit vertrokken. Hy nam affcheid van een Vriemi; Hy zag 'er verwilderd uit, en was zo vervallen, dat men hem naauwelyks herkende. Klementine, (op Julia leunende?) Ach! KlRIli Verwonderd van hem op dien tyd, en in dien toeftand, aldaar te zien, verborg ik my in een plaats, daar ik alles kon hooren zonder gezien te worden. „ Maar waarom, zeide zyn Vriend tot hem, vreest „ gy van ontdekt te worden? Uw gelaat isfedert elf „ jaaren zodanig veranderd, dat gy zelfs voor het oog „ van uwen Vader onkenbaar zoudt zyn; Wat de be„ weegreden betreft, die u doet vluchten, die is niet ,, voldoende; Ook beveiligen de maatregels, die gy „ genomen hebt, u voor alle gevaar. JJlyf, zeg ik „ u nogmaals; Duizend voorvallen kunnen eene gun„ ftige verandering in uwe zaak maaken. Keen, myn „ Vriend, hernam Desormes, ik moet my aan't ge- „ vaar onttrekken; het omringt my allerwegen; — „ Vaar wel! Zy zullen my nooit weder zien! „ Zo gy wist hoe ik heb moeten worflelen! Hoe „ ik my aelven moest bedwingen,.... Ach een enD 3 „ keld  54 Desormes en Klementine. „ keld woord, een opflag myner oogen, konde myn „ ontwerp veriedelen, en het liefst,dat ikopaarde..." Hier konde hy niet meer fpreken. Hy omhelsde zyn Vriend, vertrok en ik verloor hem uit het gezicht. Klementine. (zacht.) „ Ach Julia, ik lyde onverdraaglyk. De Sirvan. Wat betekent dit alles? Zo handelt geen eer- lyk man. — Men vlucht niet; Men verbergt zijniet. (Hy ziet naar de Sekretaire.) De fleutel in de Sekretaire , in plaats van die aan my te zenden! Heme! mogen myne vermoedens ongegrond zyn! (Hy gaat naar de Sekretaire, opent dezelve, en trekt eenige kleine laadjes open.) Ach! De rampzalige! Ik vreesde het al. Kar. iü Wy moesten hem allen riaryden, Mynheer! —— Zonder tyd te verliezen ! Wy moesten allen een verfchillenden weg nemen; Dan.... De Sirvan. Neen! Neen! Laat den Elendigen elders de biüyke draf voor zyne laagheid ontvangen. Ik wil my liever dit verlies getroosten dan hem op't Schavot voeren.— Hy kan dat niet ontgaan, maar hy moet 'er door my of de mynen niet op komen, (tot zyne Dochter ) Wie hadt dit ooit kunnen denken! Een man, wien ^k voor de deugd zelve hield, op wien ik myn geheel vertrouwen flelde, my zo te behandelen! Kle- '  Derde Bedryf. 55 Klementine, (die by het openen van de Sekretaire in een armfloel is neergevallen ,. en met het hoofd voor over, de oogen ftyf op de vloer gevestigd, in haar zelve zit tepraaten.~) Neen; Men kent hem niet. De fnoodaarts, die hem befchuldigen, zullen hunne lasterflitfen op hun eigen kop zien nederdaalen; Ik zal myn vader gaan fpreken. De Sirvan. Wat zegt zy? Klementine, (fteeds in dezelfde houding.') De waaiheid zal hem ras overtuigen De Sirvan, (haar met verbaasdheid aanziende.) Klementine! Klementine, (fchielyk opftaande ah iemand, die overvallen wordt.) ■ Zyt gy daar Vader? Gy verdenkt evenwel Desormes niet? Gy bcfchuldigt hem niet? -—- lk zie het in uwe oogen. De misdaad, daar men hem mede durft betichten, is te laag, dan dat gy hem daar van ooit verdacht kunt houden. Gy weet, dat hy daar onbekwaam voor is; Duld dan niet dat men hem vermetel veroordeele. Wy verdienen. beide uwe achting; Niemand verdient die meer dan Hy; En ik zweer, voor uwe voeten, die ik met myne traanen befproey... • D 4 B\  5* Desormes en Klementine. De Sirvan. In welk eene deerlyke verwarring! Gy zyt ziek myne dochter! De koorts.... Klementine, (geeft in haare verbyftering aan haaren Vader den brief van Desormes,') Zie daar den brief, dien hy my fchreef; —~— Met is een deugdzaam man. Ik behoef my niet te 1'chaamen. De Sirvan. Wat betekent dat papier? Julia, (ftil.) ,, ó Hemel 1" Klementine, (een weinig tot haar zelve komende, poogt den brief weerom te hebben) Vader, ik bid u.... De Sirvan. Myn God wat lees ik daar! Is het droom of waarheid ? , Ik verwyder my voor altyd van u, myne „ waarde Klementine! Ik moet dit doen." (Hy flaat een fchrikbaarend gezicht op zyne dochter, en vervolgt.^ „ Vaar eeuwig wel!' Vergeet my. ■ „ Het kan niet anders; Uwe rust hangt 'er van „af; Gy mogt u met geluk vleien; Maar myne „ vernedering;... Gy weet het; — Uwe beeltenis ,, zal fteeds in myne ziel leeven; — Steeds zal ik s, het beminnen, aanbidden, tot aan myn laatften » fnik!  Derde B e d r t f. S7 Ihili! ——— Die kan niet verre af zyn. Ik „ lyde te veel; En ik lyde dubbeld, om- „ dat ik uw hart zo wel als het myne verlcheur. — ,, Nog eens dan vergeet my, myn waarde Klemen„ tine, het kan niet anders. — Vaar eeuwig wel!" (De Sirvan zier met vuurige blikken rond, knarfetandt, flampvoet, en zegt eindelyk met een opgeheven vuist.) Neen neen, Knaap! uw laatfle fnik kan niet verre af zyn! Nu zult gy uwe dubbeld verdiende ftraf lyden ! Karei, Lodewyk, rent hem na! laat u van al ons volk vergezellen — brengt hem leevende of dood! Ik ftaa voor alles in. VIERDE TOONEEL. Klementine, Julia, de Sirvan. De Sirvan. Zo ik myne gekwetle eer gehoor gaf; en myn billyken toorn volgde ... In uw bloed, zoude ik uwe verachtelyke drift uitblusfchen. Klementine, (haar aangezicht in den boezem van Julia verborgen , en op haar geleund, hebbende, richt nu haar hoofd op, fteekt haare armen uit, en valt ter zelfder tyd aan haars Vaders voeten neder.) Myn Vader! De Sirvan. Ik uw Vader! Dat ben ik niet! Nooit heb ik het leven gegeven aan een verachtelyk fchepzel, D 5 die  58 Desormes en Klementine. die haare liefde fchenkt aan een fchelm; aan eenen die gefchikt is, om zyn leven op een Schavot te verliezen. Klementine, (driftig opryzendc en verwilderd heen en weder lopende.') Waar is hy! Waar is hy! Hy verfchyne! Hy worde gehoord! Hy zal zig verdedigen; Hy zal de monfters befchaarnen; Hy kan ïnyns niet onwaardig zyn. De Sirvan, (verwoed.) Hoe! In myne tegenwoordigheid durft gy bekennen. ... Julia, (phtfelyk toefchietende.) Ach Mynheer! haar verftand is verbysterd; In 's hemels naam bedaar! De Sirvan, (in een armftoel vallende) De wanhoop.... Ach ik kan niet langer. Klementine, (fteeds verward en met eene fterke ftem.) Hy zal komen! Hy zal zig rechtvaardigen. — Ik neem den Hemel tot getuige van de zuiverheid zyns harten; Neen, nooit heeft de Deugd haar ver- blyf in edeler ziel gehouden! ■ Ik zal hem by myn Vader brengen: Die zal hem lief hebben. —— Ja ik vlieg 'er met hem naar toe. Wat weder- houdt gy my wreedaarts! Vreest gy, dat hy 't gekerm  DekdeBedryf. 59 zyner bedroefde dochter zal hooren ? Dat hy de ftem van de Natuur, en van het medelyden, en van Desormes, zal hooren, en hem herftellen in de eer, die gy laster-tongen hem zocht te ontrooven. Ver- geefsch weerhoudt gy my; Ik wil naar myn Vader.... (Zy wordt den Heer de Sirvan gewaar,rukt zig van Julia los , en ylt naar hem toe.) God dank! Ik zie u dan weder myn Vader! ja gy zyt het. — Zy wil' den my beletten, die wreedaarts, my naar u te begeven ; Zy misgunden my uwen byftand! In uwe armen kan ik het gevaar trotfeeren!.— Befcherm my tegen de Barbaaren, die Desormes zoeken te onteeren! Verdedig de onfchuld. (Zy valt op den boezem van haaren Vader neder; die haar ontvangt, en va eenige traanen zachtelyk in de armen van Julia, overgeeft.) De Sirvan. Zy verfcheurt myn hart. VYFDE TOONEEL. Klementine, Julia, de Sirvan, Lodewyk. Lodewyk. Eenige boeren uit de buurt, Mynheer, hebben zo aanftonds Mynheer Desormes voorby het kasteel zien gaan. 't Is niet meer dan een kwartier uurs geleden. De Sirvan. Hoe! Durft hy zig nog vertoonen? De  6~0 DftSORMES en Klementine. Klementine, (fteeds verbyfterd.') Wat zegt gy Lodewyk? Wat zegt gy? De Sirvan. Kondet gy lieden hem niet vatten? Lodewyk, Karei, met de andere Bedienden, zit hem achterna; Zy zullen hem zeekerlyk opbrengen. Klementine, Wie toch moet opgebragt worden ? Wie. De Sirvan, (tot Julia.) Breng haar uit myn gezicht.! Julia. Ja laat ons gaan, Klementine. Klementine, (zig daar tegen verzettende.) Neen! Neen! Ik zie het wel; Ik ben verloren. ZESDE TOONEEL. Klementine, Julia, de Sirvan, Lodewyk, de Franval. De Franval. Wat is 'er dan gebeurd ? Hoe is 'er zulk een vreesfelyke beweging door 't geheele huis ? De  Derde Bédryf. 61 De Sirvan, (heftig) Gebeurd? Al wat men ysfelyk kan begrypen. —-— Een monder, een fchelm, Desormes, heeft de heiligde plichten gefchonden; alie wetten van eer en deugd vertreden! — Nooit was een Vader meer te beklaagen! Nooit wierdt een mensch fnooder bedrogen. Julia, (tot Klementine.) Kom toch myn kind! Kle MENtine, (Julia afwerende en naar haaren Vader lopende) Ruk my het hart uit den boezem! De Sirvan, (zig in de armen van de Franval werpende) ó Myn God! De Franval. Wat is 'er dan toch gaande ? Klementine, (de armen naar de Sirvan uitftrekkende.~) Myn Vader! Julia. Genadige Hemel! Klementine. Barbaar! Zyn dood is het vonnis van den Mynen. Da  6"2 Desormes en Klementine. De Franval, {tot de Sirvan.) Kom myn Vriend, gaa met my. (Hy leidt hem naar zyn vertrek) Julia. Gy moet my volgen, Mejuffrouw! (Zy trekt haar zachtelyk voort.) (Einde van het derde Bedryf.) VIER-  Vierde Bedryf. 63 V I E R D E /? & D R T F. EERSTE TOONEEL. De Franval, De Sirvan. De Franval. Is hy waarlyk al zo fchielyk achterhaald en gevat ? Ik kan niet zeggen, dat het my genoegen geeft. -— Althans bid ik u, dat gy hem niet in handen van 't Gerecht overlevert voor dat gy van zyne misdaad ten vollen overtuigd zyt. Denk door welke wroegin* gen gy fteeds zoudt gefolterd worden.... De Sirvan. Wees gerust! Hoezeer alles tegen hem getuigt, ik zal uwen raad in acht nemen; Men zal hem aanftonds hier brengen; Ik zal hem met alle mogelyke bezadig- heid hooren. Maar myn Vriend, al konde hy zig van de diefftal vry pleiten; al konde hy zig dus aan de doodftraf onttrekken, hy blyft toch een laaghartige verraader! — Zal hy zig ook wegens her verleiden myner dochter kunnen rechtvaardigen! De Franval. Gy hebt my zelf erkend, dat hy zig altyd betoond heeft een eeilyk man te zyn; Dat hebt gy zo veele jaaren lang ondervonden; Zou hy dan in één oogenblik tot zuike haatelyke misdaaden kunnen overflaan ? —— Dat is niet in de Natuur. —— Myn Vriend men  (*4 Desormes en Klementine. men heeft nooit berouw van zyne wraak uitgefteld te hebben: Maar nadat men die eens heeft opgevolgd, is 'er geen herroepen aan. TWEEDE TOONEEL. De Franval, De Sirvan, Julia. Julia, (uit het vertrek van Kle. mentine komende, in de grootfie ontfteltenis) Ach Mynheer!... Klementine!... Alle myne poogingen by haar zyn vruchteloos!... De naarfte wanhoop heeft haare ziel overmeesterd!... Haar verfland is geheel verbyfterd ; Zy kent niemand meer; kom; gaa by haar; uwe tegenwoordigheid alleen kan haar' weder tot haar zelve doen komen. De Sirvan. Myn dochter? Gerechte Hemel! Ach myn Vriend! myn Vriend! De Franval. Ik zal u niet verlaten. (Zy gaan naar de kamer van Klementine ; onmiddelyk daar op komen verfcheiden bedienden aan met Desormes, die 'er deerlyk ■mishandeld en vervallen uitziet) DER;  VlERDB B E d R Y F. Ö5 DERDE TOONEEL. - Karel, Lodewyk, Desormes, eenige B li d 1 e iM u e n. Kar e l, (wat vooruit.) Hier! Fier! — Mynheer zal wel aanftonds komen — brengt hem hier binnen. Lodewyk. Het imart my hem te zien. In zulk een Ihaat! Desormes. Laat my los gaan, zeg ik u. ■ Hebt ten minften deernis met myn ongeluk. . Karel. Wat deernis! Gy verdient dat niet, Lodewyk. Ja laat hem los! Desormes, (van de Bedienden losgelaten , valt in ten leuningjioel neder.) Groote God! Lodewyk, (op een medelyderiden torn.) Gy Mynheer! Gy! Karel. Ja! wie zou dat ooit van dien Sinjeur verwacht! hebban! XV. Deel, E ?>£ Dbs-  €S Dïsormes en Klementine. Desormes. Ik kan nauwelyks adem haaien. Ik weet niet wat ik hoor of zie! Wat heb ik toch misdaan. Vrienden ? Karei. Wst gy misdaan hebt? Desormes. Ja; waarom behandelt gy my zo wreed? Karel, (/pottende.) Wat gy misdaan hebt?... Lodewyk , (Karei met een zachte ftem invallende) Houd op ! Laat hem met vrede ! Gy hebt geea recht hem te hoonen; Al was hy fchuldig; Hy is ongelukkig; Gy moet medelyden met hem hebben. Desormes. Maar waar aan zoude ik dan fchuldig zyn ? Wat wanbedryf is 'er ten mynen laste? Karel. Een wanbedryf, waar van het vermoeden op ons allen zou hebben kunnen vallen, maar daar wy allen onbekwaam toe zyn; Dat wy verfoeijen. — Beken het, Mynheer, gy zyt by de ftukken overtuigd ; het ontkennen kan u niets baaten. Desormes. In 's Hemels naam 1 Zo gy nog eenig gevoel van men-  Vierde Bedryf. 6> menfchelykheid over Inbt, laat my met Mynheer de Sirvan fpreken! Ik hen een mensch, ik ben ongelukkig, ik heb recht op uw medelyden. Gy lieden legt my misdaaden te last, daar ik niets van begryp; Gy mishandelt my zonder dat ik 'er eenige reden van uitdenken, of zelfs vermoeden, kan! Ik verlies my zeiven in de ysfelykheid van myn onverdiend lot! (op een zeer driftigen toon) Waar is de Heer de Sirvan? Lodewyk. Hy is by zyne Dochter;die misfchien op ditoogenblik in zyne armen derft. Desormes, (met een gil van wanhoop.) Barmhartige God l VIERDE TOONEEL. De Sirvan, Julia, Desormes, Karel, Lodewyk, verdere Bedienden. De Sirvan, (tot Julia) Ik moet lucht geven aan myn overkropten boezem; Ik kan dat fchouwfpel, dat my 't hart doorboordt, niet langer aanzien ; Maar Gy moet haar niet verlaten! Gaa terdond weder naar haar toe ; Houd u met my niet op; Bedeed alle uwe zorgen aan myne ongelukkige dochter. (Julia vertrekt?) Desormes, (naar den Heer de Sirvan lopende) Mynheer! E s ft.  68 Desormes en Klementine. De Sirvan. Monfter! Antwoord mylWaar mede heb ikditr.an u verdiend; Myn huis fchandc aan te doen, en niy in wanhoop te ftorten! Ik zwyg nog van het wanbedryf, waarmede gy u zeiven hebt bezoedeld! Desormes, (met de grootfte verwondering) Gy insgelyks?De Heer de Sirvan is ook onder myne befchuldigersKGy? Gy'? Mynheer! De S i r v'a n. Uw fchandelyk wanbedryf is niet hetgeen my meest verbittert; Hadt het den Hemel behaagd dat dit uwe eenige misdaad ware, ik zoude u hebben veracht; ik zoude u hebben laten zwerven , en aan andere handen den wreeden plicht overgelaten van u uwe welverdiende ftraf te doen ontvangen.... Desormes. Is het de Heer de Sirvan, wien ik hoor. ... Myn God 1 wat is hier gebeurd t De Sirvan. " Maar gy ontrooft my myne Dochter! Uwe ver'eidingen hebben haar wederfpannig tegen haaren Vader gemaakt; Zy heeft, zonder my te kennen, over haar. hart ter gunfte van het verachtelykfte voorwerp befchikt;Het zal haar het verftand, misfchien het leven, kosten; Dat zal ik u nooit vergeven! Dat zal ik doen ïïraffen! Ja uwe fchan.de, uwe folteringen, moeten  Vierde Bedryf. 6) my wreeken, — geftrenp'elyk wreeken,van de onceeri.rjg,die gy myn huis, en van het leec, dat gymy, hebt aangedaan; Van het onherftelbaar verlies, daar gy de oorzaak van zult zyn, en dat my het leven kosten zal. Des ormes, {verflagen?) Gerechte Hemel! De Sirvan. Noem uwe medeplichtigen! Gy hebt die zee- kerlyk. Wie is de man, daar gy onmiddelyk vóór uwe vlucht mede ftondt te praaten ? In wiens misdaadige handen hebt gy het geld, dat gy my ontftolen hebt, vertrouwdV — Spreek! Spreek! — Gy zult dat eerst bekennen! en dan —- dan — met fchande overdekt fterven onder de ftraf, die gy dubbeld verdiend hebt. Desormes, (met greote deftigheid.') Ik kon dergelyke mishandelingen nog eenigzins ver- fchoonen in Bedienden zonder opvoeding onverftandig ■ opgehitst door even dwaaze als haatelyke lasteringen. Maar dat Mynheer de Sir¬ van my op dien toon aanfpreekt; Dat die my van die- very durft verdenken; zelts befchuldigen; dat die een eerlyk man met gerechtelyke ftraften dreigt, dat gaat alle begrip te boven. De Sirvan. Gy een eerlyk Man! E 3 Des-  70 Desormes en Klementine; D e s o rt m e s. Ja! dat ben ik ! En die bewustheid berftelt my, en geeft my moed en krachten om my op te heffen in weerwil van alle de lasteringen, waar onder het On« verfland of de lïoosaariigheidmy meenden te verpletten. —— Men kan een fchurk vervaaren, maar de Deugd wordt door 6ods hand, hier van binnen ,onderfleund; Zy voelt die hand, zo dra zy op haar zelve te rug ziet; zy heeft een ondoordringbaar fchild tegen alle lasterflitfen ; Zy ftaat derhalven pal; Zy vreest, zy vlucht, niet; — Zy tast integendeel de leugen onbefchroomd aan, en poogt den laster in zyne duistere fchuilhoeken op te fpooren. Waar zyn, Myn¬ heer! myne befchuldigers; wat is 'er ten mynen laste? Welke blyken.'... De Sirvan. Zeer veele! —- Alles pleit tegen u! Vergeefsch trachtte gy de vermoedens af teweeren,doordcnfleutel in deze Sekretaire,als 't ware, te vergeten,en dus de fchuld van de diefilal op de bedienden te doen vallen! Zo handelt geen eerlyk Man; die neemt be> hoorlyk aflcheid, die verantwoordt zyne rekeningen, die geeft zyne fleutels over in de handen daar zy be- hooren. Uwe onrustige houding; Uwe ïnyme. ringen, eenige woorden, die u ontfnapt zjn, uwe vlucht, uw gefprek met uwen medeplichtigen in de ilad ,alles verfchaft bewyzen, waarop elk rechtvaardig rechter u zal veroordeelen. Desormes. Myn hart is zuiver; en die Rechter, die onzer al. Ier  Vierde Bbdryf. 71 !er daaden en gedachten beoordeelt, die Rechter, voor wien wy allen eenmaal verfchynen moeten , die zal my ten minden niet veroordeelen. — Verwacht voor het overige nier, dat ik my zal verlaagen, om my tegen eene aantyging van diefllal te verdedigen.— Neen, Mynheer de Sirvan, bloos gy, die de laagheid hebt om die aan my voor te werpen! Maar zo myne liefde voor Klementine eene misdaad in uwe oogen is, zo gy niet anders begeert dan dat ik dezelve met myn leven boete; Wel aan; neem het, ik ben gereed om het u te fchenken. Ik heb het fmts veele jaaren meer als een last, waar van ik my niet ontdaan mocht, voortgeüeept, dan genoten; De opoffering zal my dus niet zwaar vallen; alleenlyk moet ik, gelyk ik een eerlyk leven geleefd heb, zo ook een eerlykcn dood derven. Gy moet my niet op een fchavot (kepen; Ik heb een Vader, die van hartfeer in 't graf zou dorten, zo hy vernam, dat zyn Zoon een fchandelyken dood ondergaan hadt; En ik zou gevaar lopen van myn bedaan wanhoopig te verwenfchen, op het denkbeeld van het einde te verhaasten van Hem, die my het bedaan gegeven heeft. — Ik zou veelHgt den vloek myns Vaders.... De Sirvan. Dat hy u vloeke! Dat uw naam in afgryzen zy! Ik verlies de beminlykde Dochter; lk verlies haar door u alleen; Zy was my dierbaar,- Ik zal haar niet overleeven; maar ik zal niet ongewroken derven. Desormes, (verwilderd op en neder wandelende ) Klementine! —— Rampzalige DesormesI > E 4 Waar  DpSORM"S en Kl*M 'ntine. Waar is zy? — Breng my by haar! — Dat ik aan haare voeten 'Terve! De Sirvan. Gy myne T~och'er zien! tVyk weg, Barbaar' Ik verwensen het oogenblik , waarop gy haar voer de eerde reize hebt gezien. VYFDE TOONEEL. De Strvan, Desormes, Klementine, Jij. lia, ot Franval, Kabel, LoDtwYK, VEkpene Bediende.n. Klementine, (met hangende hairen, verbleekt en ongedaan, zig wanhoQ' pig uit de armen van Julia en van den Heer de Franval losrukkende.-) Gy zult my niet weerhouden! _ Wy moeten fa men (terven. (Haar Vader aantreffende , 0p een deftigen en ftand -astigen toon) Myr Vader! Hebt sv uwe wraak gekoeld! _ Daar is nog een'flaehtoffer d:-t gy o >k het hart doordoren moet; Het daat voor uwe ou^en. De Sirvan. Wreeden! Waarom brengt sy haar hier? (bant dan alles famen om my te martelen! Dts o> mes, {pp een toon van wanhoop.') Klementine! Kle-  Vierde Bfdhyf. 73 Klementine, (rond ziende.) Wat Tem hoor ik daar! TTrt was de Zyne. (Zv ziet Desormes, geef- een gil, en valt haaren Vader in de armen.) Ach! Daar is !ly. De Sirvan, (Desormes. die Klementine wil naderen, te rug potende) Wyk Ra baar; Wik gy haar in haars Vade.-s arm ju doen fterven! De Franval, ( Desormes by dn arm nemende om 'tem van de Sirvan te verwyderen) Verwyder u! Verg 001 de fmarten niet, die gy veroorzaakt hvbt! Desormei, (door deze Hem getroffen, keert z;g om , ziet hem aan, en herkent hem, geeft een gil, en verbergt zyn aangezicht met zyne beide 'tanden.) Wie fpreekt my dnar toe? — Hemel, zou het moge'yk zyn! — Ja! Ja. Hy is het. ->—- Groote God ! De F r a n v « l. Wat zegt hy? Welk eene ontzetting zo als by my ziet! Klementine, (verwilderd, op en nedergaande, met eene fterke ftem., Neen! fa weerwil van alles wat teren hem fchynt te getuigen, Desormes is niet in Itaat ojj zig met eiiE 5 veldaaden  74 Desormes en Klementine. veldaaden te bezoedelen! — Vrees niets Klementine! Zyne ziel is zo zuiver al* de uwe. —— Befcbaam hen Desormes, wegens hunne fnoode vermoedens. — Gy, welken een onrechtvaardig noodlot hem thans voor rechters geeft, laat hem fpreken ! — Snydt hem ten minden zyne verdediging niet af! —— IVIaar neen ! Gy hebt zyn val gezworen! — Hy bemint my, myn ziel kleeft aan de zyne; Dat is zyne misdaad. !>at is de misdaad, die hy zal be¬ kennen, daar hy zyn roem en geluk in dellen zal! — Dat doe ik ook! De Liefde onderwerpt zig aan geen vaderlyke dwang... (Zy valt machteloos in een armftoel neder.) Desormes, (beurtelings de Franval en Klementine aanziende, met oogen, en in eene houding, waarin zig de verfchillende bewegingen , daar zyne ziel door geroerd wordt, fc kil der en , barst eindelyk , na een oogenblik fti/zuygens, uit.) 't Is te veel! • De wreedheid duurt te lang! ■ 't Is boven myne krachten die gerekte folteringen te verdragen! (tot de Franval, die hem jlerk heeft aangekeken.) En Gy! Gy, wiens oogen gedaag op my gevestigd, uwe ongerustheid over myn noodlot fchynen aan te duiden, dank het geheim, dat u deszelfs afgryzen voor een gedeelte verbergt! Ik verzoek om den dood als eene weidaad; Vereenig uwe poogingen met myne bede! Kan het u zwaar vallen myn verzoek te onderfteunen? Ach! ftcl my niet bloot om het oogenblik myner geboorte, en de eerfie ftichters myner fmsnen,tevens te vervJoe- ken!  Vierde Bedryt. IS ken! —— Stel my niet bloot om te morren tegeri den Hemel, om dat hy my met zynen donder niet verplet! — Bewaar my voor wanhoop , woede, en..„ De Franval. Onzinnige! wat taal durft gy uitflaan! Keer van uw wanbedryf te rug; toon berouw! beter u... De Sirvan, {tot Klementine, in diepe droefheid.) Klementine! Myne dochter! — Myne lieve dochter! Het is uw Vader, die u in zyne armen drukt. Klementine, (tot haar zelve gekomen, maar zeer verzwakt.) Myn Vader hoor my, en gy, die hier tegenwoordig zyt, hebt medelyJen met myn ongelt k. „ De Deugd en Vaderliefde huisvesten in myn hart; Ik ken en eerbiedig myne plichten; Ik kan, ik wil, in alles gehoorzaam zyn, maar de liefde.. eene zuivere liefde, voor zulk een edele ziel!... Waarlyk een edele ziel, Vader! Hy is niet iehuldig ; "y kan niet fchuldig zyn ; Hy is voor geene laagheden vatbaar. Wacht u van zyn zaiver bloed te ver' gieten ! Het zoude in het laatfte gerichte wraak tegen u roepen; en uw vruchtloos berouw zou hém geen leven wedergeven , dat door moorddaadige handen verkort ware. ( Zy wil zig aan haares Vaders voeten •werpen, dog valt in het opryzen zydelings over, en wordt door Julia gevat, en weder op den ft oei geplaatst.) U vooral, myne Julia, bezweer ik.... Ik kan niet meer ! Breng my van hier! Ik moet niet  7Ö Desormes en Klementine. 'niet in zyne tegenwoordigheid fterven. Dat zoude.,. (Zy valt in ontnacht.) De Sirvan. Kiementine! Klementine! myne Dochter! Julia, (wenkt twee bedienden , die haar met de ftoel wegdragen , terwyl Julia daar achtcrgaande, haar vasthoudt.") Haare krachten worden deerlyk uitgeput! Desormes, (naar Klementine lopende, en door de omftanders gefluit.) Belet my niet haar naar 't graf te vergezellen. De Sir van, (zyne handen wanhoopig op de fehouders van de Franval leggende) Zy gaat fterven, myn Vriend! ■ ó God ! Ik zal haar verliezen! De Franval. Ik beklaag u, al te ongelukkige Vader! De Sirvan. Ja! dat beu ik. Maar ik zal.... De Franval, (Hem by de hand vattende.) Ik zal u verzeilen. De Sirvan. Neen, laat my gaan. De Franval. Wy zullen te famen naar uwe dochter gaan. De  Vierde Bedry f. 77 De Sirvan. Om haar te zien" fterven ? —— Neen! Ik Iaat my door niets meer wederhouden. ■ Laat my gaan! (aan de Bedienden , op Desormes wyzende.) Past op Hem! zo hy ontfnapt, ik zal 't op ulieden vernaaien. (Tot Desormes op een toon van woede en wanhoop.) Gy doet my alles verh>zen, Monfier! -—— maar de wraak zal my niet ontdaan. De Franval, (zig fteeds tegen het vertrek van de Sirvan verzettende.) Vat wilt gy gaan doen? De Sirvan. Hem aan alle de geftrengheid der wetten overleveren! — My wreeken, en fterven! De Franval, (zo als de Sirvan zig losrukt en vertrekt.) Blyf! Blyf! Ach! Daar is geen houden aan! - (tot Desormes.) Ongelukkige! (ftil ) „ Ik be- „klaag hem, ondanks my zeiven!" {tot de Bedienden.) Laat ons eenige 00'genblikken alleen, Vrienden, ik verlang hem afzonderlyk te fpreken! Karel. Gy ftaat 'er dan voor in, Mynheer, dat hy niet zal ontfnappen? De Franval. Ik geef myn woord van eer. ZE-  78 Desormes en Klementine. ZEVENDE TOONEEL. De Franval, Desormes. De Franval, (ftil.) „ Myne ziel is doorgriefd ! Hoe deert my zyn beklaaglyk lot!" (Tot Desormes, die op een ftoel zit in droefheid verzonken ) Wy zyn alleen, en ik geef gehoor aan de hartelykfte deelneming, welke gy my, myns ondanks, hebt ingeboezemd Ik wenschte u te redden! Schuldig of onfchuldig, zeg my al. les, wat gy oordeelt, dat dit oogmerk bevorderlyk kan zyn! Desormes, (blyft onbeweeglyk zitten^ en antwoordt niets.) De Franval. Gy zwygt! Bedenk dat 'er geen tyd te verliezer* ïs, en dat één verloren oogenblik uwe zaak onherflelbaar bederven kan. Desormes, (een droevig oog op de Franvai flaande antwoordt weder niets.) De Franval. Welk een verdrietig ftilzwygen! Is dat de erkentenis wegens het geen ik voor u poog te doen? Desormes, (ziet den Hr. de Franval aan; loost eene diepe zucht; en keft oogen en handen ten Hemel.) DB  Vierde Bedryp. -/p De Franval, (eenige beweging van bedienden in de gang hoorende, [preekt met eene zachtere ftem.) Ach ftondt het In myne macht uwe onfchuld te bewyzen! Alles getuigt tegen u! En even¬ wel ik kan het van myn hatt niet verkrygen u te ver. laten. Ach! had ik myn woord niet gegeven! ' Dan zou ik u aanraden te vluchten. Desormes, (opftaande ,met degrootfte verontwaardiging.') Ik vluchten! De Franval. Maar bedenk toch.... Bedenk, dat de doodrtraf U befchoren is, zo gy wordt overgeleverd. Desormes, (valt weder bewegenloos op zyn ftoel neder.) De Franval. Al ware het niet om u zeiven; al kond gy den dood *n de fchande trotfeeren, zo denk evenwel om uwe familie! misfchien hebt gy Ouders? Desormes, (begint te [cWeijen, en verbergt zyn aangezicht met zyne handen?) De Franval. Ja gy hebt ouders; Uwe traanen — uwe fchaamte overtuigen 'er my van! Wel nu, wat zal  Sb Desormzs en KlEM"NTISE. zal 'er van hun worden! Zy zyn voor eeuwig ontcerd: zy belleiven het veehigi van haftfeer. Desormes, (/raaf driftig op; loopt verwilderd heen en weder; 'taateen oogmLlik ftil, werpt zie op de horst van den Heer de Franval, en befproeit die met zyne traanen.) De Franval, Gy fchreit! Ik iroet het met u doen.—-Ik ben m myne z;el rret u begaan; Myn hart fmelt in medelyden ; Het voe't al uw leet. * Ik moet, ik zal, u redden. Ik zal de Sirvan opzoeken! Ik zal hens fpreken ; Hy zal my vergunnen dat gy vlucht 1 Desormes. Ik vluchten! De Franval. Wilt gy dan fterven! DesoüMes, ' zig ■'■oor zyne voeten werpende*) Ik lyde cnbefchrjfl k» De Franval. Ov ctofiefêt m\re knier! — Desormes — - V e k een teder medeh den dooidringt meer en meer mvne geheele ziel! - Een nvdelvde» ïr aN ik rroit te voren voelde ■— alles, alles ïpicckt hiel van binnen voor u, De*-  Vierde Bedry f. 81 Desormes, fde handen van de Franval aanvattende, en onder het fiorten van traanen kusfende.) De Franval. Leeft uw Vader nog? Desormes, ([nikkende.) De Hemel die my verlaat -— heeft hem ■ my gefpaard. De Franval. Bemint hy u? Desormes. Hy heeft het my al te laat verklaard! —... . Ik flerf evenwel geruster, om dat hy't my verklaard heeft. De Franval. Wie zyt gy? Desormes. Ken my liever niet! De Franval. Gy weigert my dat te melden? Desormes. Dat moet ik doen. De Franval. Ken ik uwe ouders? XV. Deel. F Des-  82 Desormes en Klementine. Desormes. De Franval. Waar woonen zy? Desormes. Verfchoon my.... De Franval. Neen, zeg my van waar gy geboortig zyt? Desormes. Van Grenoble. De Franval. Hoe! van Grenoble? Desormes. Ach! laat my onbekend fterven! De F r a k v a l. Antwoord my Desormes! Antwoord my als uwen Vriend! Uw Vader leeft nog; Waarom hebt gy zyn huis verlaten? Desormes. Om dat hy my haatede. De Franval. Wat was daar de oorzaak van ? Desormes. Om dat ik myne rechten tegen eene onverzoenbaare fliefmoeder verdedigde. Ds  Vierde 13 e d r y f. 83 De Franval. ó Myn God! —— Zie my aan! — Uwe wezens trekken... Desormes. Kunnen die , door den tyd en de wanhoop misvormd, nog kenbaar zyn? De Franval. Hemel! zou het waar zyn? — De Franval! -— Hoe! zoudt gy Desormes.... Ach! Spreek! — Antwoord my. Desormes. Wat wilt gy weten? De Franval. Of ik de rampzaliglte Vader ben Desormes, (op zyne kniën vallende.') Vergeeft gy 't my? De Franval, (met een luide gil.) Ily is het! Hy is het! Desormes, (nog op zyne kniën liggende, en zyne borst ontblootende.) Uw flacht-offer is gereed, zo gy my niet kunt beminnen! De Franval, (hem doende op/laan.) Rys op, myn Zoon; Myn lieve Zoon! ( hem omhelzende.) Dat ik u aan myn boezem drukke! F 2 Djis-  84 Desormes en Klementine. Desormes. Dank zy de opperde goedheid ! Ik vind ïnyn Vader weder! Klementine! Nu volg ik u me: eene bedaarde ziel in 't graf! Nu derf ik... De Franval. Rampzalige ftaat! Nu het berouw eener dervende fliefmoeder u van alle vroegere aantygingen by my heeft vrygefproken; Nu ik myne onrechtvaardigheid jegens u erken, en wensch te verbeteren;Nu bereidt men mogelyk uwe openbaare ftraf; en de fchande wordt uw en myn deel! Desormes. Ik heb my nooit aan ecnig fchandelyk bedryf fchuldig gemaakt; en verdien die ftraf even weinig, als ik te voren uwen haat en de vervolgingen myner fliefmoeder verdiende. De Franval, (in angst en wanhoop.) Gy verfcheurt myn hart! ■ Myne eigen wroegingen verfcheuren het! ó Myn Zoon! - Myn waarde Zoon! Maar myn God! in dit oogenblik is men bezig met u te befchuldigen! Men fpant tegen u famen. Ik moet geen tyd verliezen. Blyf gy hier; — Ik vlieg naar de Sirvan. Hy weet niet.... O myn Zoon! Ik ben het alleen die u in dezen afgrond geftort heb.! Desormes. Myn Vader... . ACHTSTE  I e r d e bedryf. SS ACHTSTE TOONEEL. De Franval, Desormes, Karel, Lode* wyk, eenige bedienden. Karel. Neem niet kwalyk, Mynheer, dat wy uit hoofde van de flipte bevelen van Mynheer de Sirvan. Gy hebt die zelf gehoord, — uwe nadere orders komen vragen of wy ons nog langer afwezig moeten houden? De Franval, (op een toon van droefheid?) Gy betracht uw plicht; Maar deze ongelukkige, myne vrienden! is myn Zoon! Behandelt hem met den eerbied, die hem toekomt. — Hy zal u niet ontvluchten; Ik ftaa daar voor in. Hy is niet fchuldig! — Het zal blyken.— Hy verdient uw medelyden! -— Uwe liefde. ó Hemel mocht ik het geluk hebben van nog tyds genoeg te komen! Einde van 7 vierde Bednf. F 3 VTFDE  8<5 Desormes en Klementine. V r F D E B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Julia, Lodewyk. Lodewyk, (tot Julia, die uit het vertrek van Klementine kómt.) Wel nu Julia, onze Juffrouw.... Julia. Het is nog niet hoopeloos. Lodewyk. Het zou een zwaare dag voor ons allen zyn, zo wy haar verloren! Mynheer de Sirvan.... Julia. Zy is weêr by haar kennis gekomen; en haar geest fchyiH meer bedaard ; Wy hebber, echter nog het einde van de ziekte niet, en haar toefland blyft zeer gevaarlyk. Zy weigert alle vertroosting; Zy gebruikt geen het minde voedzel; Zy weigert zelfs de medicynen. Dan fchreit zy, en noemt gedadig Des¬ ormes ; Dan weder houden haare traanen eensklaps op, cn zy dort in eene diepe mymering, waar uit zy niet herkomt dan om weder den naam van haaren minnaar te noemen en te fchreyen. Dit fchreyen brengt haar verlichting aan. Lodewyk. Ik heb u iets gewichtigs mede te dcelen , het welk , met  Vyfde Bedryt. 87 met voorzichtigheid bekend gemaakt, veellicht wel eene goede uitwerking op onze Juffrouw zou kunnen hebben. De Heer de Franval is den Heer de Sirvan gaan opzoeken. Hy was in de grootfte ontroering. Hy was een tyd lang met den Heer Desormes alleen geweest; Wy kwamen weder binnen, omdat wy zeer llrikte orders hadden 0111 op hem te pasfen; Hy hoorde ons met vriendelykheid, fchoon bitter bedroefd; „ Deze ongelukkige, myne Vrienden! zeide hy, is „ myn Zoon! Behandelt hem met den eerbied „ die hem toekomt; Hy is niet fchuldig;Hy verdient ,, uw medelyden, uwe liefde." Hier mede vertrok hy; terwyl de traanen langs zyne wangen biggelden. ' Wat.dit alles betekene, weet ik niet, en nie¬ mand weet het; Maar 't geen ik u zeg is waar. Julia. Zyn Zoon? Desormes zyn Zoon ? Lodewyk. Ik verzeeker u, dat hy het ons zelf gezegd heeft. Julia. Lodewyk, dat zoude ons inderdaad naar het einde van onze rampen kunnen leiden! Maar ik zal my wel wachten van 'er den geest van Klementine voor als nog mede in beweging te brengen ,• Het mogt eens een misveritand zyn; Wy moeten eerst meer licht in dezen hebben, L o d e w y k. Daar komt Germain aan. F 4 TWEEDE  88 Desormes en Klementine. TWEEDE TOONEEL. Julia, Lodewyk, Germain. Julia. Al weder te rug, Germain ? Ge r m a i n, (in een ryd-kleedje, gelaarsd, en met een zweep in de hand) Ja; Myn Heer, en de Jongeheer de Franval, zullen ooit fchielyk komen opdaagen; Ik ben voor uit gereden; Binnen het halfuur verwacht ik hen. Julia. Sedert uw' vertrek is 'er in dit huis al vry wat voorgevallen; Klementine is op den oever des doods geweest; En zy is nog gansch niet buiten gevaar. Germain. Ik kwam na haar vernemen. De Hemel bewaare ons dat wy Haar verliezen zouden! Julia. En zoudt gy het ooit gedacht hebben ? Desormes. ... Germain. Wat is daar van ? Men heeft my niets onderfcheiden gezegd. Julia. Daar was in deze Sekretaire een groote fomme gelds;  Vyfde Bedryf. 80 gelds; —■ Dat weet men met zeekerheid; Hy hadt die gisteren ontvangen; Hy is 's nachts verdvveenen, en heeft al het geld mede genomen. Germain. Wat zegt gy daar, Julia? Geloof dat nooit;, ~— Dat is onmogelyk. Julia. Hoe! De Sekretaire is open en ledig gevonden; daar lopen eene menigte omftandigheden famen, die niemand anders dan hem doen verdenken. Allés getuigt tegen hem; en niemand twyffelt 'er aan. Germain, (ftil.) „ Rampzalige Germain, wat hebt gy op 't hart!" En dat durft men van Desormes denken ? Dien man befchuldigen ?... Julia. Befchuldigen? ;—— Men zal hem welhaast in handen van 't Gerecht overleveren.... Germain, (zeer verfchrikt, met luider ftem.) 6 Rechtvaardige God bewaar hem! (ffy vertrekt fehielyk.) F 5 DERDE  po Desormes en Klementine, i DERDE TOONEEL. Julia, Lodewyk. Julia. Hos fterk getroffen! Geheel ontroerd! — En welk een verhaast vertrek! Ik verlies my zelve.... L o d e w y k. Julia! Ik peins nog al, of gy het niet aan onze Juffrouw moest bekend maaken ? Indien Desormes eens niet fchuldig was.... Julia. Ik weet niet langer wat ik denken of raden zal?— Het geen gy my gemeld hebt, Lodewyk; De fchrik, de verlegenheid, van Germain , zyn verhaast vertrek, alles brengt my in nieuwe verwarring, alles vergroot myne onzeekerheid! Ik zal my terftond naar Klementine begeven; Zo de tyding,dat Desormes een Zoon is van den Heer de Franval, mag bevestigd, en vooral zo Desormes onfchuldig mocht bevonden, worden, moet zy gewisfelyk de eerde zyn, die deze heuchelyke berichten moet vernemen; Maar.... Lodewyk. Daar komt Mynheer Desormes aan! In welk een naaren ftaat! Hemel hoe ziet hy 'er uit' Julia. Verzacht, zo veel mogclyk, zyne- droefheid! moedig hem aan om niets onbeproefd te laten, wat tot zyne  VyfdëBedrtf. 9i zyne rechtvaardiging kan fïrekken; Dezelve is voor ons allen zo noodig als voor hem zeiven. VIERDE TOONEEL. Desormes, Lodewyk. (Desormes langzaam naderende, bleek, vervallen , in droevige gepeinzen ; Hy flaat nu en dan de oogen ten Hemel, en ftaat een oogenblik ftil; Lodewyk gaat hem, na hem met eene droevige ver* wondering befchouwd te hebben, met den hoed in de hand een tred of twee te gemeet, en fpreekt hem met eene hartelyke deelneming aan) Lodewyk. Mynheer Desormes! —— Mynheer... Desormes. Zyt gy daar Lodewyk! Ik zag u niet. Ach, myn Vriend , ik durf u niet ondervragen ; en evenwel ik verlang zo vuurig naar eenig bericht! —— Ach Lodewyk! Kunt gy iets melden? Lodewyk. Vraag onbezorgd, Mynheer; Vrees niets van my! Denk niet dat ik u befchuldige! Ik verdenk u zelfs niet; Neen ik zal nooit gelooven.... Desormes. Ach Lodewyk, 't is niet over my zeiven dat ik bekommerd ben; Ik dacht daar niet aan; ■ Maar uwe  92 Desormes en Klementine. uwe Juffrouw, Lodewyk?—Juffrouw de Sirvan? ó Verberg my niets! Is alles verloren? _ Is 'er niets meer te hoopen? Lodewyk. Zy leeft nog, Mynheer. Desormes. God zy gedankt! Dat zy my overleeve! . Ik zal geruster fterven. Lodewyk. Och Mynheer, gy zult gerechtvaardigd worden !De Hemel zal niet dulden, dat men u op enkele waar- fchynlykheden veroordeele Wy eerbiedigen, wy beminnen, u allen; Geen onzer , die u niet eenige weldaad te danken heeft! En zo veel goedheid, zo veel menschlievenheid, huisvest niet in een gemoed , dat voor laagheid of misdaaden vatbaar is. Desormes. Uwe achting beurt my op. Ik heb u altyd on- derfcheiden. Zo Klementine niet beftondt, ware uw hart het eenige geweest, dat my recht gedaan zou hebben. -— Hemel wat zie ik! VYFDE  Vtfde L e d r y f. 53 VYFDE TOONEEL. Desormes, Lodewyk, Klementine, Julia. Klementine, (onder het opkomen met Julia [prekende; zy is niet in zulk eenegroote wanorde als te voren; ook minder zwak ■ en haare krachten nemen zelfs ,geduurende dit tooneel, trapsgewyze toe.) Neen, neen, uwe gisfingen hebben grond ~ zy kunnen niet valsch zynJ Neen Julia! Ik ge¬ loof uw verhaal, en myn voorgevoel verfterkt 'er my in. —*. Desormes ik zocht u.... Desormes, (ftil.) „ God zy geloofd! Zy is veel beter." Gy wilt dan een ongelukkige nog eens de gunst doen van hem te komen zien! Klementine. Waarom drukt gy u op die wyze uit Desormes ? Zyn myne dagen niet met de uwe verbonden ? Kunt gy denken, dat ik een oogenblik den flag, die u trof, overleeven zoude? Maar wat heeft Julia my daar gezegd! - — Zy heeft my van den Heer de Franval, van uwen Vader, gefproken ; » Het verband.... Ach myne denkbeelden zyn nog zo verward!.. Welke betrekking heeft de Heer de Franval met uwen Vader? Des-  94 Desormes en Klementine. Desormes. Het is myn ongelukkig lot verdriet te veroorzaaken aan allen die my waard zyn! Die Vader, onder wiens onverdienden toorn ik zo lang gedrukt ging, die nu wegens de befchuldigingen, welke denzelven veroorzaakten , beter onderricht, my zyn vaderlyk hart weder opent, en my alle zyne tederheid als te voren fcheukt; — Die Vader is Mynheer de Franval. Klementine, (na een oogenblikftilzwygens, met eene heldere ftem.) Hy zal niet nerven! (tot Desormes.) Uw lot zal veranderen! Een Vader zal zyn Zoon, al ware hy dan fchuldig, niet verlaten; Hoe veel te meer zal uw Vader zynen valsch betichten Zoon bevryden! Desormes. Ach! Zal hy het kunnen doen? Hy is den Heer de Sirvan gaan opzoeken, om de gerechtelyke vervolging te voorkomen. — Hy keert niet te ru°\» Hy zal waarfchynlyk te laat gekomen zyn; —1- De aanklagt zal reeds gedaan zyn ,• ■ De fchyn veroordeelt my; — Ik heb geene blyken om myne onfchuld te bewyzen; en, zo de Hemel my niet op eene byzondere wvze befchermt, ben ik verloren. Een onteerend vermoeden is het minst.... Klementine. Neen; Ik voel my geheel bemoedigd; God heeft My het gebruik van mynerede,enUuwen Vaderweér- gegeven;  Vïfde Bsdsyf, 55 gegeven; Hy zal ons verder begunftigen; De hoop herleeft in rnyn hart; • Dat troostend voorgevoel is my niet gegeven om my te bedriegen; De ramp. fpoed loopt naar 't einde; De Hemel heeft u willen beproeven; Gy zult zegepraalen! Als goud, als gelouterd goud.... Desormes, (met fchrik,) Maar welk een gedruisch!... Klementine, (met eene fterke ftem.) Wees gerust, onze rampen zyn haast ten einde. ZESDE TOONEEL. Desormes, Lodewyk, Klementine, Julia, deSirvan, vergezeld van een Onder fchout en twee Gerechtsdienaars; en verder gevolgd van eenigen zyner Bedienden. De Sirvan, (tot den Onderfchout, op Desormes wyzende.) Daar is hy, Mynheer; daar is hy; (op zyne Bedienden wyzende.) Daar zyn myne Bediendeu, die u van verfcheidene omllandigheden opheldering en bevestiging kunnen geven , zo gy zwaarigheid mocht maaken hem te vatten. Klementine, (loopt naar deSirvan met de armen uitgeftrekt.) Wat wilt gy, myn. Vader; In Gods naam gaa niet voort, (tot/len Onderfchout.) .Staak, zeg ik u!.... Des-  $6 Desormes en Klementine. Desormes, (tot de Sirvan?) Geloof tenmin(ten,datik aandiefflalonfchuldigbeu! Schandvlek geene Familie, die de uwe evenaart! De Sirvan, (tot den Schout.') Gy moet uw plicht betrachten. De Schout aarfeit een weinig, dog nadert tot Desormes, wien hy op het punt is van aan te tasten.) Verfchoon my, Mynheer.... ZEVENDE TOONEEL. De Vorigen, de Franval, fchielyk komende aanlopen. De Fra'nval. Wat wilt gy doen? Staak! gaa niet verder, waar- fchouw ik u! Geene Schouts handen aan myn Zoon! Desormes, (zig in de armen van de Franval werpende.) Myn Vader! Myn Vader!.., De Franval, (tot den Schout, die nog al hlyft hengelen om Desormes.) Vermetele! Wacht u! Wilt gy myn Zoon zelfs in myne armen fchaudvlekken ? — Het zal u  VyfdeBedryf. 97 u kwalyk hekomen! (tot de Sirvan. ~) Ik dacht, Mynheer dat gy niets zondt uitvoeren zonder my nader gehoord, en rhy voldoende overtuiging gegeven, te hebben ; Gy fchynt zonderling werkzaam om een onfchuldigen te bederven! De Sirvan. Zyn Zoon? Waak ik? of is 't een droom? Zeide hy niet „ myn Zoon?" Wartaal! Begocheling! (tot de Franval) Hy heeft my van myne Dochter beroofd! Zyne dievery moet onderzocht worden ! Ik zal hem vry (preken, zo hy onfchuldig is; Maar het moet onderzocht worden. ACHTSTE TOONEEL. De Vorigen. De Franval, de Zoon, Valville, Germain, (in Rydgcwaad te gelyk komende inlopen.) De Franval, de Zoon. (zig met ontbloeten degen tusfchen den Schout en Desormes werpende) Geen onderzoek tegen myn broeder! . Hy is aiet fchuldig! Hy is myn broeder! De Schout. Mynheer!... IVlyn Karakter.... Het Gerecht.... De Franval, de Zoon. Nader niet, zeg ik u, of dit daal zal uw hartdoor- booren! . 't Is myn broeder. XV. Deel, G Val-  $>8 D esormes en Klementine. Valvillf, (tot de Franval de Zeon.) Voorzichtig, myn Vriend! (tot den Sc kout.) Steek geen hand uit! (zig aan de voeten van zyn Vader ■werpende.) Vader! Germain heeft ons van alles onderrecht op 't oogenblik als wy aankwamen, en wy vliegen herwaards om u van verdere onrechtvaardigheden te bewaaren! Ik, Ik.... Germain, (zig insgelyks voor de voeten van de Sirvan werpende) Ora 's Hemels wil, Mynheer, hoor my 1 hoor my! Valville, (nog aan de voeten van zyn Vader.) Ik ben het, Vader! Hy is onfchuldig; —— Ik ben het. De Sirvan, en de Franval, (te gelyk.) Genadige Hemel wat is dat? Wat zegt gy, Mynheer Valville? Valville en Germain, (te gelyk.) Ja! Spaar den onfchuldigen! — Ja, Ik ben bet, Mynheer! Valville. Zwyg Germain! — Hoor my Vader! Ik alleen...... Desormes is niet misdaadig. - - Uw Zoon alleen.... De Sirvan. Myn Zoon! — Gy? Val-  Vyfdk Bedryf. 99 Valville. Ja! dezen nacht, toen elk te bed was.... Germain. Ach ! Mynheer! hoor my, ik heb meer fchuld dan Hy! De Sirvan. Spreek op Valville! Verberg my niets! Verberg my niets! De zaak is nu in dien ftaat, dat zy openlyk moet behandeld worden. (tot Ger¬ main.) U zal ik ftraks hooren. Valville. Vader myn misdaad is groot; en ik verfoey dezelve in 't binnenst myner ziel; Maar nooit konde ik evenwel de ysfelykheden voorzien, die daaruit, te myner ftraffe, geboren zyn! Ik heb gisteren ge- fpeeld, en veel meer verloren dan ik betaalen konde. Ik beefde op het denkbeeld van het u te open- baaren; —~ Ik had echter myn woord van eer gegeven om de geheele fom, vóór vyf uuren, te betaalen aan den Officier, die op dat uur vertrekken moest. Ik was wanhoopig, en nam meermaalen in beraad om my zeiven te doorfchieten; toen ik, hier met Germain alleen zynde, deze Sekretaire ongefloten vond. Ik heb dan eerlyken kaerel, in weerwil zyner fterkfte tegenkantingen, gedwongen my in het wegnemen van het geld behulpzaam te zyn; en ik zou daar nog niet m geflaagd hebben, zo hy niet gezien hadt, dat ik, by aanhoudende weigering, op 't punt was van wanhoo- pige handen aan my zeiven te flaan. Hy is v G s ™'  ico Desormes en Klementine. onfchuldig; Ik alleen ben de misdaadige. — Ik vleide my alles te zullen herdellen, eer myn wanbedryf ontdekt wierdt; Ik ging dan vóór vier uuren myne fchuld van Eer met Germain betaalen. Wy degen vervolgens te paard om den Heer de Franval te gemoet te ryden. Ik heb hem myn verlies, myne wanhoop, myne misdaad, verteld; Zyne edelmoedige vriendfchap was, gelyk ik my gevleid had, gereed om alles te herdellen; Wy fpoeden ons tot dit oogmerk met dubbelen yver herwaards. Maar Hemel! op het oogen¬ blik onzer aankomst bericht Germain my, in eene wanhoopige ontroering, alles wat hier voorgevallen was; bericht my dat Desormes... Wy vliegen toe om de onfchuld te befchermen. — . Gy ziet Vader, tot wien zig uwe wraak moet bepaalen. — Myne eerde misdaad heeft reeds al te lang twee perfoonen, my zo waard als myne Zuster en Desormes, doen lyden,- — Gy hebt recht om my ook deswegen te draffen; — om een Zoon te draden die u tot fchande verdrekt; , om een hart te doordoo- ten, (fnikken.de.) het welk reeds door wroegingen verfcheurd.... Ja, zie daar myne borst! Ik zal de hand kusfen die my treft. De Sirvan. Ongelukkige ! aan welke verfchrikkingen hebt gy uwen Vader, hebt gyuzelven, blootgedeld; . 1 (tot Desormes.) En gy, die byna het flachtoffer daar van geweest waart! Aan wien Ik de krytendfte onrechtvaardigheid heb aangedaan.... Klementine, (op een zegepraalendentoon.) Heb ik het niet gezegd? ó! Ik kende zyn hart Des-  V y f b E B E d r y F. 101 Desormes, Cover ft elpt?) Mynheer!... ó Myn Vader!... ó Klementine! myne dierbaare Klementine.... (Hy valt door overmaat van aandoening op een ftoel neder, en is eenige oogenblikken buiten zig zeiven.) De Franval. Myn Zoon! ■— Deze onvoorziene omwenteling overmant hem.... De Franval, de Zoon. Herkom myn Broeder! Het is de Franval, 't is uw broeder, die uwe handen houdt! De Sirvan. Ach! herkom Desormes, dat ik u myn leet betuige over al het kwaad, dat ik u gedaan heb. Desormes, (Hy komt weder tot zig zeiven en ziet oplettend rond, ah om iemand te zoeken ) Klementine!... Zy hadt het my wél voorfpeld! _ Daar is zy! (eerst naar de Franval, en on- ■middelyk daar op , naar Klementine gaande.) Daar is zy Vader! Zy is om mynentwil op den oever des doods geweest. ■ Klementine!.... Klementine, (tot de Sirvan) Was Klementine wel zo fchuldig , Vader! als gy haar befchouwde? — Zoudt gy haar nu nog kunnen veroordeelen? ■ Zoudt gy Desormes..,. De Sirvan. Ik erken dat ik het grootfte ongelyk van de waereld heb gehad, en ik voel daar eene hartelyke fpyt over. G 3  io,2 rr 'Desormes en Klementine. (tot Valville!) 't Is ondemisfchen alles een gevolg van uwe verkeerdheden, jonge losbol! Zie in welk een afgrond van yslykheden gy op het punt waart my te Horten , en zelfs reeds gedeeltelyk geftort hebt! Het is om uwentwil, dat de braave Desormes als een verachtelyk misdaadiger is behandeld geworden! Ik zwyg al het overige. Gy ziet, gy voelt alle die verfchrikkingen; Of ik zoude u niet langer voor myn Zoon kunnen erkennen. Maar, dewyl het eigenaartige gevolgen uwer dwaasheid en misdaad zyn, zo is het niet genoeg dezelve te erkennen, te voelen, te willen verbeteren; Gy moet 'cr u zeiven over ftraffen! Dit vorder ik als eene voorwaarde, zonder welke gy vruchtloos vergiffenis van my verzoeken zoudt. Gy zult uw wanbedryf zelf openbaaren; Gy zult het openbaaren in dat zelfde huis, waar in gy door het fpel tot die vreesfelyke gevolgen als met de hand geleid zyt; en uwe edelmoedige bekentenis zal niet flechts dienen, om u in uw allerheiligst opzet, dat gy zeekerlyk alreeds hebt opgevat, van nooit weer te ipelen, te verfterken, maar ook om anderen,door uw voorbeeld aan te moedigen, dat zy dien weg de» verderfs verlaten. Maar Germain ! —- Gy in dit wanbedryf te bewilligen! Germain, (fchreiende.) Ach Mynheer! Ik heb hem gezien toen hy pas geboren was, konde ik nu zonder medelyden zien, dat by zig zeiven uit wanhoop ombragt! De Sirvan. Waarom hetmy niet te kennen gegeven? — Dog ik  Vtfde Bedryï. 103 ik zie uwe iroefheid, en ik geloof dat dezelve op- recnt is. Ik zal het u vergeven. — Gy zuit u zelveu alles zeggen, wat Ik u zou kunnen voorhouden. Germain. Ja Mynheer! Al hadt gy my nog zulk eene zwaare ftraf opgelegd, zy zou nooit zo pynlyk zyn geweest, als 't geen ik federt dit misdryf hier van binnen reeds geleden heb. De Sirvan, (tot FatviUe.) Ik hoop, dat gy niet minder gevoeld hebt, Valville! Het is eene verfchriklyke les, die een onverdelgbaaren indruk op u moet maaken. Valville. Ach Vader! Ach Desormes! Niets evenaart myne fchaamre, myn berouw, van u zo' veel verdriet aangedaan , en my zeiven zo veel verlaagd te hebben. (tot Desormes.) En de wroeging byzonderlyk van de eerlykheid van een Man, wien'ik de hoogfte achting toedraag, wien ik bemin, een oogenblik in verdenking gebragt te hebben dat is een grief.... ''weder tot zyn Fa der.) Ja wel zal het een onverdelgbaaren indruk maaken, Vader! Desormes. Vergeet het geen my betreft? Het is aan deze fout, welke uw hart u met zo veele geftrengheid verwyr, dat ik het geluk te danken heb van myn Vader en Klementine te hebben weêrgevonden. Laaten G 4 wy  104 Desormes en Klementtns. wy ons vorig ongeluk daar laten ; het is a's een droom voorby. De Sirvan, fwA Franval op Desormes wyzende,) Myn Vriend! Ik geef u uwen Zoon weder. DeFkanval. Hoe fchuldig heb Ik my, boven allen, ten zynen opzichte gemaakt! Hoe veele onrechtvaardigheden heb ik te herftellen! Myn Zoon! myn waarde Zoon!... Desormes.- Myn Vader! Gy haat my niet meer ;Gy bemint my; Wat kan ik meer verlangen. — Haar hebben zig, al den tyd, dien ik u niet gezien heb, myne vuurigfre wenfchen naar uitgeftrekt; God zy gedankt! ik heb dat geluk verkregen ; alle vorige rampen zyn vergeten; En ik zoude de gelukkigfte aller menfchen zyn.... (Hy keert zig een weinig om , en ziet beurtelings de Sirvan en Klementine, met een eerbiedigen fchroom,aan ) Zo ik ook uwe achting, Mynheer De Sirvan. Zeg niets meer! Laat my het vermaak.... Ik heb ook ongelyk te herftellen, myn Vriend Ik ' eb u geduurende mynefchuldige dwaa'ing wreedelyk vervolgd; zal Klementine u myne onbillykheid doen vergeten ? (Hy vat zyne Dochter by de hand, zonder evenwel van plaats te veranderen.) Dei-  Vyfde B e b r y f. 105 Df so me, (Hy valt op zyne kniên.) Ach Mynheer! ó Klementine! Ver- fchoont my, ik kan niet fpreken. De Sirvan. (tot de Franval.) Gy (temt het toe, myn Vriend ? — (tot de Franval, de Zoon ) Ik denk niet, dat ik u beledig, Mynheer ' Ik was onkundig wegens hunne wederzydfche liefde; Gy weet de geheele toedragt der zaa- ke; Ik heb reeds blyken van uwe edelmoedigheid gezien; en vertrouw.... De Franval, de Vader. Myn zoon weet, wat hy aan zyn Broeder verfchuldigd is. De Franval, de Zoon. Zeg, bid ik, Vader, wat hy aan zyn Vriend verfchuldigd is! Dit gevoelen verilerkt nog de infpraak der Natuur, en do.t my in het betrachten van myn plicht een waaren wellust fmaaken. (Hy gaat naar Desormes, wen liy oprecht, en omhelst.) 6 Myn Broeder! geniet een geluk, dat gy zo duur verworven , en daar gy zo veel recht op, hebt: (tot Klementine.) Me'uffrouw! bemin in my den Vriend van uwen Echtgenoot; terwyl ik u als Zuster zal beminnen. Van dir oogenblik af (Tel ik het my tot een myner heiligde, zo wel als aangenaamde, plichten voor, uwe achting, en zyne tederheid,te winnen , en in de bevordering van uw wederzydsch geluk het myne te vinden. Valville, (Desormes omhelzende) Mynheer Desormes! — Broeder! VTyn Vriend heeft met zyne betuigingen die van myn hart uitgeflort; Gy zult daar in voortaan als broeder leeven! G 5 De  ioi Desormes in Klementine. Desormes. Broeders! Myne traanen moeten voor my antwoorden. .,. De Sirvan, (doet nu met Klementine die zeef ontfteld is, een tred naar Desormes , die insgelyks beeft, en legt haare hand in de zyne.) Myne kinderen'.... God zegene u!... Nu word ik ook overmand 1 — Nooit —— zulk eene aandoening — ala deze,... Klementine en Desormes , ft aan eenige oogenblikken fpraakeloos by malkander. Klementine, (met eene tedere ftem.) Desormes! Desormes, (pp den zelfden toon.) Klementine! De Franval. Komt myne w:arde Kinderen! Rit is een dag vaa verfchrikking geweest, haasten w' ons om hem met vreugde te ein, igen • D Ë S i R v a n. Ja! En dat hy van veele gelukkige dagen gevolgd worde' (tot de Frawal) Gy moet op uw Buiten komen W«onen,myn Vriend! (tot Desormes.) En gy zult in myn huis wöoftên! • Wy znllen famen leeven! Ik zal srlies her°elien, en myne liefde zal u al het vorige do^n vergetén. E INDE.   VKiXXCSH, de £etm . Zie daar Moeder uw Kind! «112  KAREL en LOUIS E, of Dl DUBBELE ECHTVERBINDTENIS. TOONEELSPEL. i n drie bedryven.  VERTOONERS, Walleb. Karel Wall er, de Zoon. Hermina, Karei Waller's Vrouw. Herman, Hermina's Vader. Baron van Rudlof, Louise van Rudlof, zyne Zuster. Karoline, een Kind van 9 jaar. Lodewyk, Bediende van Rudlof. Lisette, Kamenier van Hermina. Adolf, Ko rptoir-bediende van de Heeren Waller» Bediende in derzelver huis. De Schout. Een Gerechtsdienaar, ftom. De Historie valt te Lelpzig voor. Het eerfie en tweede Bedryf gaat om in het huis van de Heeren Waller; het derde in de herberg van van Rudlof en zyne Zuster.  Bladz. 100 KAREL en LOUIS Ea of de DUBBELE ECHTVERBINDTENIS. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Waller, de Vader. Waller, de Zoon. H e r m in a. Waller, de Vader; (Hy zit in een armftoel; zyn Zoon drukt zyne hand tusfcken zyne beiden handen; Hermina ftaat 'er by met eene onverfchillige houding, en maakt alleen eene kleine neiginv) IH aüelyk dank myn Zoon, en ook u myne Doch. ter, voor uwe genegene wenfchen; God vergunne ons derzelver vervulling! Dog zo als het Hem behaajge. — Is het zyn wil myn leven nog wat te rekken, :en my die dankbasre vrolykheid, die thans myne ziel ivervult, te laten behouden, ik zal 'er hem voor bly■ veii zegenen zo lang ik leef, en Amen! zeggen, wanmeer hy my oproept. Maar, lieve Karei! Gy mist, dunkt  iio Kakelen L o ü i s e. dunkt my, uwe vrolykheid! Gy fchynt my droefgeestig, peinzend; Wat hapert 'er? W a l l e r, de Zoon. De dag van heden is my altyd dubbeld plechtig en opmerkzaam; Hy gaf myn Vader en my het leven; en zo dikwils hy wederkomt, verwekt hy een zeker ernftig nadenken in myn' gemoed; en dat gevoel neemt tóe naarmaate ik ouder word, W a l l e r , de Vader. Gy hebt voor zo verre geen ongelyk Karei! De dag, die ons het leven gaf, moet ons, op het minfte nadenken, als een zeer plechtige dag voorkomen. Het oogenblik, waarop de goede Voorzienigheid ons onze loopbaan voor eene eindeloo'ze eeuwigheid deedt beginnen.... Inderdaad die dag, en de dag des doods, zyn de gewichtigfte dagen des menfchelyken levens; Dog droefgeestig moet die herinnering ons evenwel niet maaken. Maar, myn lieve Karei! ik heb U nog geen geluk gewenscht: Nu gy weet, dat uw Vader dit dagelyks doet, en dat hem niets zo na aan 't'harte ligt als uw geluk. — Ja! zegen over u, myne kinderen! Gods dierbaarlk zegen; en toekomende ;aarj ja kinderen, zo lang wenschte ik nog wel te keven', dat gy my op myne verjaardag met ee» Kleinen op den arm kwaamt geluk wenfchen. W a l l e r, de Zoon. Myn lieve Vader! Waller, de Vader. Wat zucht gy;toch, myn Karei? Gy zyt altyd een goede  Eerste Bedrtf. iu goede zoon, een zoon van vreugde, voor my geweest, fchoon uwe eerde verfchyning in deze wereld van de grootde verdrietelykheid vergezeld ging, die ik in myn leven ondervonden heb. Uw moeder.... Hechts twee uuren na haare bevalling! ach!... Dog wy moeten heden geene denkbeelden roeren , die zwaarmoedigheid zouden kunnen verwekken! —— Wy moeten vrolyk zyn op onzen geboortedag, Karei: het kan de laatfte zyn, dien wy lameu vieren. Waller., de Zoon. Ik beloof u, Vader, ik zal 'er myn best toe doen ; Het is ook myne verkiezing niet, dat zig zulke ernffige denkbeelden voor myn geest vertoonen. II e r m i n a. Het is zeeker ook niet aangenaam voor eene vrouw haare jeugd met zulk een ernftigen Philofooph te moeten flyten! TWEEDE TOONEEL. Waller, de Vader. Waller, de Zoon. een Bediende. Bediende, (jot PFaller de Zeon.J Mynhser, daar is een vreemd Heer, die u verlangt te fpreken. Waller, de Zoo». Zyn naam? Be-  i!* Karel en Louis e- Bed iende. Dien verkoos hy niet te melden. W aller, de Zoon. Ik wenschte, dat men my heden niet ftoordc. -— (tot den Bediende.) Vraag of hy morgen kan wederkomen ? Waller, de Vader. Het raakt misfchien gewichtige bezigheden ; en dan de oude regel! Het geen heden kan gefchieden niet tot morgen uit te Hellen. W a l l e r, de Zoon. Laat hem dan*hier komen. DERDE TOONEEL. Walier, de Vader. Waller, de Zoon. Hermina, van Rudlof. van Rudlof. Ik vraag verfchooning, zo ik ongelegen kome. W a l l e r, de Zoon. By een Koopman komt men zelden ongelegen.—Het zyn dcnkelyk Affaires, die my de eer verfchaffen van u in ons huis te zien?. van Rudlof. Affaires? Ja, myt heer, en wel zeer gewichtige; — Het zullen onde'-ti.ifchen. zo gy Karei Waller zyt, tevens zeer aangenaame affaires zyn. Wal-  Eerste Bedril 113 Waller, de Zoon. Het zou my ook byzonder fpyten, dat de dag van heden door onaangenaame voorvallen geftoord wierdt. — Maar wien heb ik de eer van te (breken? van Rudlof. Myn naam zal u tevens het onderwerp myner komst aankondigen; (Hy ziet fValler den Vader, en byzonderlyk Hermina ,fteri aan.) Maar ik diende eerst te weten, Mynheer...: Waller, de Zoon. Of zaaken van belang hier in dit gezelfchap verhandeld kunnen worden? Ik weet de zaaken niet, waarover gy my verlangt te fpreken, dog zo myn Vader en myn Vrouw geen beletzei in dezen verIfrekken, zo zyn wy alleen. van Rudlof, (Hermina met verbaasdheid aanziende.) "Dit uwe Vrouw, Mynheer? W a l l e r, de Zoon. Sedert vier weeken ben ik met haar getrouwd. van Rudlof, (neg al belemmerd.) Sedert vier weeken met haar getrouwd? Waller, de Zoon. Ja! En uwe bezigheden by my ? XV. Deel H van  h4 Kabel Er-' Louis e. van Rudlof. Ik rhoet u alleen fpreeken , Mynheer! Waller, de Vader. Kom dan, myne Dochter; wy willen geene verhindering voor dezen Heer verftrekken, om zyne zaaken te verhandelen. Hermina. Welke zaaken kan een Man hebben, die zyn Vrouw niet zou mogen weten? Ik vind het wel zeer onbefcheiden van dezen Vreemdeling.... Waller , de Vader, (haar by de hand vattende.) Ey neen! Gy moet my voor dit maal vergezellen; Dat gaat zo al eens by Kooplieden. Hf.rmina, {tegen JValler de Zoon) Ik vertrouw ten minden, Mynheer, dat gy ons niet naar u zult laten wachten! • Dan zoude ik ook ligtelyk myne geheime bezoeken kunnen krygen. W a l l e r, de Zoon. Ik beloof u allen mogelyken fpoed te maaken. {JValler de Vader en Hermina maaken eene reverentie voor Van Rudlof; Deze ziet Hermina nog eenige oogenblikken peinzend na ) VIERDE  Eerste Bedryf. 115 VIERDE TOONEEL. Waller, de Zoon. van Rudlof. Waller, de Zoon. (Van Ruilof uit zyne mymering wekkende) Nu, Mynheer, wy zyn alleen. van Rudlof. Ach ja! —— Dus ter zaake. Maar de zaak is veel van natuur veranderd. ■ Gy zvt my van eene perfoon, welke ik boven alles bemin, als een waardig man afgefchilderd; Ik zelfbeminde ucens. — Waller, de Zoon. Gy my? van Rudlof. Laat my uitfpreken. Ik zelf beminde u eens, en dit was eene nieuwe dringreden , waarom ik/ er «-ereedelyk den last op my nam, welken ik gehoop. had, dat ik met beteren uitflag zou hebben kunnen volbrengen. Maar helaas! Ik begeef my met een wa n, verlangend, hart naar u toe; Ik verheug my by voorraad over de verrukking, welke myne komst en boodfchap in uwe edele ziel zou veroorzaaken, en ik vi .d u eenen onwaardigen, laaghartigen, woord- en eed. breeker, die... Waller, de Zoon. Mynheer gy hoont my! Ik eisch.... H 2 van  ïi6 Karel en Louis e. van Rudlof. Gy hoont my nog veel fterker! Ik eisch nog veel meer. Waller, de Zoon. Waar wil dit alles heen ? Wie zyt gy ? Wat voert u hier ? van Rudlof. Kent gy my niet meer?Herinnert gy u niet ooiteen gelaat gezien te hebben, dat naar het myne geleek? 't Is waar, ik was toen nog een jong knaapje, maar zo veel kan ik, dunkt my, niet veranderd zyn. Waller, de Zoon. (koeltjes.) Ik herinner my niet het gelaat van den man, die my zo onbefcheiden in myn huis komt overvallen, ooit meer gezien te hebben. van Rudlof. Uw geheugen zal misfchien te zwak zyn om u iets te herinneren, van 't geen gy voor tien jaaren deedt, en dus zal ook myne Zuster... W a l l e r, de Zoon. (verbaasd) Myn God ! Wie zyt gy dan! van Rudlof. De Baron van Rudlof. Waller, de Zoon. (Hem aanvattende.) _ De broeder van myne Louife ? Die beminlyke Jongeling,  Eerste B e d r y f. 117 geling, dien ik myn kiemen Vriend plagt te noe. men, en die zo aan my verknocht was? van Rudlof. Die ben ik. Waller, de Zoon. Dat ik u omhelze! — Waar is uwe Zuster ? Waar is myne Louife? Leeft zy ? Is zy gezond? Is zy ook hier? Zal zy... van Rudlof. Zy leefde nog om u te zegenen; Om u vol liefde aan haaren boezem te drukken. — Maar ach! Welhaast zal zy leeven om u te vervloeken. Waller, de Zoon. Neen! dat zal myne Louife niet. Waar, waar, is zy? Ik vlieg na haar toe, om in haare armen myn verloren geluk weer te vinden; om haar de heiligde eeden eener onfchendbaare liefde te herhaalen. van Rudlof. En gy zyt getrouwd! Waller, de Zoon. (ftort eensklaps in de diepfte droefgeestigheid,') Ach! my rampzalige! van Rudlof. Gy verdient het te zyn, gy ftichter van haar en uw onherdelbaar onheil! Eene Juffer ontrouw te worden , die alles, alles , aan u heeft opgeofferd! Het H 3 fchreeuwt  n8 Kabel en Louis e. fchreeuwt om 's Hemels wraak. Tien jaaren lydens hebben de liefde myner zuster niet een aas vermin» di' d , maar gy!.. met welk een naam moet ik u noemen? W a l l e r, de Zoon. Maar waar heeft zy zig onthouden? Waar zig verborgen? Waarom ontvloodt zy myne liefde? van Rudlof. Het was de toorn van onzen Vader alleen, die u myne Zuster ontvoerde. Gy weet, dat hy, fchoon zeer misdeeld aan den kant van de Fortuin, en niet in ftaat om den luister zyner voorouderen op te houden, zyne aanzienlyke geboorte boven alles waardeerde, en om geen wereldsch goed zyn huis door de verbindtenis met een Burger verlaagd zoude hebben. Oordeel dan tot welk eene hoogte zyn toorn rees, toen hy den toertand myner Zuster ontwaarde, en tevens vernam, dat haar minnaar geen Edelman was. Allerhande ontwerpen liepen door zyn hoofd, 't zy om zyne onwaardige dochter te ftraffen, 't zy om haare fchande te verbergen, toen wy de gezegende tyding kregen, dat eene Bloedverwante, die in haare jeuj;d een oud Edelman na Ierland gevolgd, en van hem , by uiterften wille,met een aanzienlyk landgoed begiftigd, was, het zelve op gelyke wyze aan myn Vader toegedacht en nu met den dood ontruimd, hadt. Myn Vader verzocht en verkreeg Groot Verlof; Deedtons opdeplechtigfte wyze zweeren, u niets te doen weten, en vertrok eerlang naar Holland, daar hy welhaast gelegenheid vondt om zyn reize verder voort te zetten. Zyne nieuw*  Eerste B e d r y f. 119 nieuwe bezittingen overtroffen zyne verwachting, en bevestigden hem in 't voornemen om in Ierland zyne dagen te eindigen; Al hadden wy de belofte van dilzwygendheid niet gedaan, zou 'er evenwel geene mogelykheid geweest zyn om u te fchryven. Waller, de Zoon. Ach myne Louife! van Rudlof. Niet dan op zyn doodbed, en na de aanfpraak van een waardig Geestelyken, vergunde Vader aan myne zuster om u haare hand te geven, fly dierf; Wy verzetten , uit aanmerking dezer vryheid, ffraks de droefheid over het verlies van eenen Vader, wien wy, in alle andere opzichten, reden t' over hadden om hoog te fchatten en te beminnen. Wy vliegen herwaards, met harten brandende van verlangen om u te zien, en Gy, Foey Waller! Dat ik dit onder¬ vinden moet van een Man, voor wien ik zo lang zulk een eerbied en liefde heb gekoesterd!... Waller, de Zoon, Ach! kondt gy niet ééne maand vroeger komen! van Rudlof. Kondt gy niet ééne maand langer getrouw blyven aan eene Dame, aan welke gy door de duurde eeden verbonden waart ? aan eene Dame , by welke tien jaaren lydens nog niets van haare eerde liefde verminderd hebben? H 4 Wal-  120 Karel en Louis e. Waller, de Zoon. Waar, waar is zy? Kom! fpoeden w' ons. . , van Rudlof. Waar heen? Bedenkt gy wel, dat gy thans de Man van eene andere vrouw zyt? Dat gy myne Zuster niet meer toe behoort? Dat gy u zeiven tegen recht en eed en plicht hebt weg gefchonken ? Waller, de Zoon. Weggefchonken ? Haar niet meer toebehooren ! Neen Louife is de myne, en ik de haare; Die banden zyn vroeger dan alle andere; als dood heb ik haar beweend, nu zy leeft moet ik voor haar leeven. van Rudlof. Ydele woorden! Het is te laat; Gy kunt niet meer voor haar leeven! Waller, de Zoon. Voor niemand anders! Ik moet haar zien. van Rudlof. Gy moet haar niet zien; Gy hebt de banden tusfchen u en haar verfcheurd;lk gaa haar de noodlottige tyding mededeelen, die haar misfchien het leven kosten zal! Dog, hoe ditzy, ik ben verplicht haare eer in haares fchenders bloed te wreeken. Ik Iaat u de keuze der Wapenen, maar ik bepaal den tyd binnen vierentwintig uuren ; tyds genoeg om de noodlge fchikkingen te maaken. VYF-  E e r » t e bedryf. 121 VYFDE TOONEEL. Waller, de Zoon. van Rudlof, Hermina. Hermina. Hoe lang moeten die afzonclerlyke gelprekken nog duuren? Het moeten wel gewichtige geheimen zyn, daar zo veel over te handelen is! Ondertusfcheii wenschte ik wel, dat myn Man begreep, dat het niet billyk is dat de Vrouw en het Gezin naar hem moeten zitten wachten. Die Vreemdeling.... van Rudlof. Die Vreemdeling zal u met zyne tegenwoordigheid niet langer verveelen, Mevrouw; Maai- (tot fVdllcr) u zie ik nog eens, Mynheer, volgens af'fpraak. Einde van V eerfte Bedryf,  125 Kakel én Louis e. TW E ET) E B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Louise, Karoline, van Rudlof. L o u i s e. Ja! myn lieve Broeder! hoe zeer Karei my fin eekte , hoe zeer myn hart neigde om aan zyne begeerte te voldoen ,ik zoude echter , zonder uwen aandrang, nooit tot het befluit gekomen zyn om hem in zyn eigen huis te gaan zien, en het is tegen myn en zin, dat ik het zelve ter uitvoer breng. Wat kan de gunst :van zyn Vader in dezen uitwerken? Ik ben niet meer het agttien jaarig meisje, dat ik was, toen, met deze ongelukkige liefde, myn ramp begon; En daarenboven, of myn voorkomen den ouden Heer al of niet behaage, wat doet dit tegen een wettig voltrokken huwelyk? Neen Rudlof, myn leet is onherdelbaar. van Rudlof. Louife ik heb ,toen hy u kwam zien, in zyn hart gelezen , ik btn overtuigd, dat hy niet het agttien jaarig meisje, maar Louile van Rudlof, zo als zy is, bemint ; Ik ben overtuigd, dat het uwe ziel, dat het uw karakter, is, die zyn eerbied en liefde boeijen. Ik erken, de Vader kan hier even min in doen als de Zoon; Maar laat ik tcri minden den troost hebben van aan my zeiven te kunnen zeggen, dat wy alles gedaan hebben wat wy konden, eer ik tot het uiterfte ben  Tweede Bedryf. ben gekomen; want dit is myn van befluit, Louife, dat, zo Waller zyne huwelyks verbindtenis met zyne tegenwoordige Vrouw niet wil verbreken, zyn bloed of het myne ftroomen zal; Ik zal, ik moet, uwen fchender draffen. L o u i s e. Myn God, welke voornemens, Rudlof! Heb ik nog niet genoeg geleden ? Zult gy de man zyn, die myn verdriet ten top zult voeren? Zyn tegenwoordig huwelyk verbreken, is ónrriogelyk, dat begrypt gy zelf, en daarom hadt gy aan myne bede moeten voldoen, en my terftond van hier weg brengen; ja! gy hadt my dit hard beduit moeten helpen uitvoeren. — Welke herdeUing van eer kan het my en u geven, dat gy Karei vermoordt? Of hoe zal het myne eigen wroeging verminderen, dat gy het (lachtoffer wordt vai uwe genegenheid voor eene Zuster die zig dezelve door haare fout zo weinig waardig hadt gemaakt? Neen, myn Broeder, gy zyt rein van misdaad, iaat my alleen over aan het zelfverwyt van myn eiyen hart, en aan de verachting, die ik moet vinden by allen, die my kennen; Ik heb die verdiend. van Rudlof. Wat 'er van uwe fchuld moge zyn, uw verleider heeft daar het grootde deel in, en dezelve moet op zyn kop nederkomen, zo hy u niet in uwe eer her- (telt. Ja ! dan moet Ik hem draffen; dat ben ik als Broeder, en als Edelman, verplicht; en geene menfehelyke macht zal my hier in te rug houden. " Louise.  124 Karel ï n Louis e. L o u i s e. Ga dan; Dompel uwe Zuster in nieuwe elende, of liever doorfloot haar,reeds zo deerlyk geteisterd, hart! Beroof haar kind van den eenigen fteun.dien het inde wereld heeft! Maak u zeiven verachtelyk by elk, die de waare eer en deugd kent! Zwerf als balling'sla'nds, zo gy overwint, of, zo gy fneuvelt... Groote God! Hoe zult gy na zulk eene daad voor een rechtvaardigen Opperrechter verfchynen? van Rudlof. Geen woord meer Louife; Myn befluit is genomen ; God noch Mensch kunnen my ten kwaade duiden, dat ik, als een rechtfchapen Edelman, de eer myner familie wreeke, TWEEDE TOONEEL. Louise, van Rudlof, Karoline, Waller, de Zoon. W a l l e r , de Zoon. Welkom duizendmaal! Welkom Beminde myner ziel! Ja! ik heb onderwyl myn Vader verwittigd, dat ik hoopte u hier te zien; Hy zal ftraks komen! Maar hoe zyt gy zo verbleekt? Hoe beeft gy zo? Vreest gy dan zo zeer om myn Vader te zien ? Hy is een goed man; Hy is nog dezelfde als toen gy hem zo hoogfchattede, en by u zyne Dochter plagt te noemen, Louise.  Tweede Bedryf. 125 Louise. Ik ben ontfteld, Karei! Ja; maar dat komt. Wat zal ik toch hier doen ? Karei is voor my verloren. My blyft maar één weg over. van Rudlof. Ja! maar één weg is 'er over, zo Karei voor u verloren is. Waller, de Zoon. En die weg, Louife? i L 0 o 1 s e. Is te vertrekken. Waller, de Zoon. (Karoline omhelzende?) Myn lief, myn dierbaar , Kind! ■ Hoe kan myne Louife die wreede gedachte uiten in de tegenwoordigheid van dit onfchatbaar pand onzer onver, breeklyke liefde? Louise. Dat onfchatbaar pand maakt inderdaad myn befluit moeijelyker in de uitvoering. (Zy omhelst Karoline.) U te verlaten myne Karoline, — of — u deelgenoote myner onherftelbaare fmart te maaken, — beide verfcheurt myn hart. Ach! hoe wenschte ik, dat gy gelukkig waart, en dat ik alleen, in de eenzaamheid, Kareis ontrouw mogt beweenen. Wal-  i20* K a r r l en Louise. IVauej, de Zoon. Kareis ontrouw ? Zeg dat woord niet ten tweeden maale Louife! Louise. Het (Iaat u kwalyk, Mynheer, een dreigenden toon tegen my aan te nemen! Heiinner u myn,en uw,gedrag, Mynheer! Waller, de Zoon. Verfchooning myn waardfte! Ach! Ik weet zelf niet wat ik doe of zeg; Maar welk een toon nam daar myne Louife aou! als van eene vreemde tot een vreemden, niet zo als haar Karei van haar gewend is. Louise. Stil Karei, niet uwe Louife; Wy moeten fcheiden, dat is klaar; Ik ben de uwe niet, Ik kan dat niet zyn; Uwe verbindtenis is heilig; Ik wil die niet verbreken. Waller, de Zoon. Louife bemint gy my dan niet meer? Louise. Vraag niets Karel. W a l l e r , de Zoon, Antwoord my Lorife; of uw ftilzwygen zal my •net een donderende ftem toeroepen - ,, Louife be„ mint u niet meer!" en dan.... Louiss.  Tweede Bedryf. "7 Louise. Wat kan ik u zeggen. Gy ziet ten minden, dat Louife haare eeden zo fchielyk niet vergeet als Karei! DERDE TOONEEL. Louise, van Rudlof, Karoline, Waller, de Zoon. Waller, de Vader. W a l l e r, de Zoon. Ach! myn Vader! help my verfchooning van myne Louife verwerven. Waller, de Vader."(Na eene vriendelyke buiging.) Met fmart my in myne ziel, Dame, u, na zulk eene lange afwezigheid, op geene aangenaamer wyze te kunnen ontvangen. Louise. Ik vraag verfchooning over myne komst, MynheerUw Zoon heeft 'er my op zyne kniën om gebeden; Myn broeder heeft die bede met al zynen invloedon« derfteund , en 't is op deszelfs begeerte , dat ik hier verfchyn. Vre s echter voor geene nieuwe onaangenaamheden; Ik kom enkel om de verzeekering, welke ik aan uwen Zoon gegeven heb, in uwe tegenwoordigheid te herhaalen, namelyk dat alle banden tusfchen ons verbroken zyn. Waller, de Zoonr Wat zegt gy Louife! Alle banden verbroken, (Hy vat  128 Karel e n L o u t s e. vat Karoline, en voert haar plotfelyk voor Louife.) Zie daar Moeder uw Kind! Zie daar myn Kind! Zeg nu nog,zo gy durft, dat alle banden tusfchenon» verbroken zyn! Louise. Ach wreede Karei! waar aan herinnert gy my? Waller, de Zoon. Aan uwen plicht! Kunnen Vader en Moeder heiliger plichten hebben dan Vaderen Moeder voor hunne kinderen te zyn. (tot Waller de Vader.) Zie daar Vader, myne Dochter! Zegen myn kind! Gy draalt! — Zult gy de lieve Engel niet zegenen? — ö myn Vader, uw ftilzwygen doorboort myne ziel en deze angftige blik uwer oogen doet uwen Zoon vervloeking leezen. (Hy leidt Karoline nader tot Waller de Vader) Treed toe myn kind, mis- fchien zal uw onfchuldig gelaat het hart van uwen Grootvader voor u en uwe ouderen bewegen. Waller, de Vader, (tot Karoline.} Kom myn lief kind, dat ik u aan myn boezem drukke ! Ach konde ik u de volheid myner liefde toonen! Ach! Louife van Rudlof.... Waller, de Zoon. Die is myne Vrouw, is de moeder van myn kind, is uwe dochter. Waller, de Vader. Bezadigd Karei ! Gy begrypt immers dat dit niet kan, niet mag, zyn. Louisi.  Tweede B e d r y f. 125 Louise. Ook begeer ik het niet, Mynheer; Ik eerbiedig uws Zoons verbindtenis; Ik vergenoeg my, dat myn Dochtertje haaren Vader gevonden heeft, en zal haar vroegtydig leeren haare gebeden voor zyn geluk met de myne te verbinden, en te finnen Gods dierbaarfte zegeningen over u en uw geheele gezin te fmeeken. Karoline. Moeder lief! Gy hebt my gezegd, dat die Heer myn Vader is; Waarom 'fchreit gy dan nu weder zo, nu gy hem ziet? En de vorige keer ook; En gy hebt zo verlangt om hem te zien. W a l l e r, de Zoon. Myne Louife! —— Louise. Voor de laatftemaal, Mynheer, dien tederen naam! Gy kunt niet meer de myne, ik niet de uwe zyn; — Ik verlaat u voor eeuwig. ■ Ja myn lieve Karoline! Gy hebt een Vader gevonden; zo niet in dezen, (op fValler de Zoon wyzende) dan in dien waardigen man! (wyzende op ff'aller de Vader) Hadt heiden Hemel mogen behaagen, dat gyzyne wyze Iesfen hadt mogen hooren, om, voor de valftrikken der Liefde beveiligd, bedachtzaamer zo wel als gelukkiger dan uwe Moeder te worden! Vaarwel Karei! Wall e r , de Zoon. Louife! — 6 myn God! XV. Deel. I Louise  130 Karel ek Louise. Louise. Ik gaa my in myne vorige eenzaamheid verbergen. (tot Waller de Vader!) Dit fmeek ik van u alleen , waardige Man, dat gy, nadat wroeging en fmart myne fchreiende oogen zullen gefloten hebben, myn broeder ten helper wilt verflrekken, om myne Karoline voor verleidingen te befchutten. (tot Waller, de Zoon?) U vergeef ik alles, (tot Rudlof.) Vertrekken wy myn Broeder! Waller, de Zoon. (vat met de eenehand die van Louife, en met de andere die van Karoline, en valt dus zynen Vader te voet.) Vader kunt gy dit lyden van uwen Zoon verduu- ren? Moet ik zulk eene Vrouw, zulk een Engel, verliezen? Met flaar verlies ik de geheeie wereld. — Zonder Louife is my myn beflaan niets! - Louife of den Dood! van Rudlof, (ftil.) „ En dezen man moet ik, of hy moet my, door„ fleeken! Ach!" Waller, de Zoon. (zyn Vader onderwyl fchrelend hebbende aangezien) Kunnen myne traanen u niet roeren ? Ook niet de traanen der onfchuld, die voor uwe voeten fchreit? Gy zyt altyd zulk een goed Vader voor my geweest, behalven in dit geval, dat myn lyden veroorzaakt! — Dit rampzalig huwelyk! — Dog dit is uw oogmerk niet  Tweede Bedryf. niet geweest, lieve Vader! — Weet gy my nu niet te raaden? Kunt gy my niet helpen? Waller, de Vader. Myn Zoon! — Myne kinderen! — Myne ziel verfmelt voor u; Maar in uwe bede is niets te doen. ■— Ach! ik kan niet meer. (Hy valt met uitgeftooken handen op de fchouders van JValler, de Zoon. Louife fchiet toe om hem te onder ft euncn, waarop hy fterk begint te weenen.) VIERDE TOONEEL. Louise, Karoline, van Rudlof, Waller, de Zoon. Waller, de Vader. Herman. Herman, (in het opkomen ftil.) „ Een fraay bericht, dat ik daar ontvangen heb! „ Maar ik zal Mynheer myn Schoonzoon, en zyne „ Minnaares, wel mores leeren; Ik verllaa de Rech„ ten, en daar weten zy niet een bruy van!" Ik kom hier wel zeer ongelegen, Mynheeren, zo ik merk! De Vader fchynt mede te ftemmen in de razerny van den Zoon; Zo zullen de Geliefjes hoop fcheppen; Maar het zal hun deerlyk ontfehieten. — Hoe ftaan de zaaken Heer Waller? Waller, de Vader, (zeer geroerd?) Ik kan u in oprechiigheid betuigen, dat ik zelf niet weet wat ik doen of denken zal? Ik ben overftelpt. I 2 Her-  >32 Karel en Louise. Herman. Wat gy doen en denken moet, zal uw verftand u fpoedig zeggen; Maar wat gy doen zuIt,z?A. Ik u ontdekken. Gy zult u door het geteem van een paar wellustige lievertjes laten bedotten ; gy zult even zot worden als zy; eu allerhande harfenfchimmen maaken, om aan hunne dartele begeertens te voldoen; Maar gy moet wél in 't oog houden, Heer Waller, dat ik'er ook ben; en dat ik Advokaat ben; en dat ik wetten verfiaa; en die zullen myne lieve Dochter befchermen! Waller, de Zoon. Uwe lieve Dochter! Zo gy uwe Dochter inderdaad beminde; zo gy een menfchelyk hart in uwen boezem hadt ; zoudt gy ons ten miniten beklaagen , en gy zoudt myn eerwaardigen Vader niet hoonen. Herman. Gy zyt de man, voorwaar, om lesfen uit te deelen, met deze Dame op zyde! Zeg my maar, waar is myne Dochter? Waller, de Zoon. (op een fpytigen toon ) Op haar kamer, denk ik. Herman. Belpot my niet! Ik ben een Man! Myne dochter, zeggen de Bedienden, is niet te vinden. W a h u e r, de Zoon. Niet te vinden? Her-  Tweede B e d r y f. 133 Herman. Befpot my niet, zeg ik! Schoon in de armeneener Eyzit, kan het u niet onbekend zyn, waar uwe wettige Vrouw.... Waller, de Zoon. Byzit! Geen woord meer, of*ik vergeet wie gy zyt! ■ Bewys eerbied aan de Deugd! Herman. Ik doe dit gaarne! Zulk eene onbelproken Maagd, die reeds zulke groote blyken haarer deugd kan aantoonen , (op Karoline wyzende?) verdient elks eerbied. (Louife valt op een ftoel neder; Karoline begint te Je hrei jen.) Waller, de Zoon. (op een verhitten toon.) Om Gods wil! Niets meer! Ik ben op het uiterfte gebragt. Her m a n. Ik zal wel zwygen. Lever my myne Dochter maar! Zy zal by my haar verblyf houden, tot dat de Juftitie uwe deugdzaame familie (op Louife en Karoline wyzende.) beloond zal hebben. Waller, de Zoon. Gy zult baar hebben, (tot Louife.) Ik bid toef flechts een oogenblik! Ik vind u aanftonds weder. I 3 Her-  j34 KAREtBNLOUI se. Herman. Zorg niet Zy zal u niet ontlopen. van Rudlof, {tot JValler, terwyl die weggaat.) Ik wacht u ook fpoedig te rug! Gy verftaat my. VYFDE TOONEEL. Louise, Karoline, van Rudlof, Waller, de Vader. Herman. Herman. Hoe Madame! zo peinzend? Het gaat immers naar wensch! Myne dochter zal plaats maaken. Louise. Wreedaartig Man» watbefpot gy eene ongelukkige! Hebt gy my nog geen fchimp genoeg toegeduuwd? Karoline. Wat heeft u myne Moeder gedaan, Mynheer? Zy is zo bedroefd, en evenwel ziet gy haar met zulk een vreesfelyk gezicht aan! Schrey met myn neve Moeder, laat ons liever ten eerften , met Oom, van hier weggaan. Herman. ja met Oom\ Een zeer begutóigd Broeder van uwe Moeder! van  Tweede Bedryf. 135 van Rudlof. Verachtlyk Mensch! Ik bedwing my om de wet • ten der gastvryheid, in dit eerwaardig huis, niet te fchenden, en vooral de tegenwoordigheid van dezen respectabelen man niet te beledigen. Maar neem my nu niet kwalyk , Mynheer, (zig aan Waller de Vader vervoegende!) dat ik oogenbliklyk uw huis verlaate; Ik ben een mensch, en voel, dat ik my zeiven niet langer zou kunnen weerhouden.... Herman, (ftil.) „ Over die nieuwe belediging fpreken wyjnalkan„ deren ook al nader voor het Gerecht, Kameraad! Schelden! Bedreiging van geweld! — „ Twee acties!" W a l l e r, de Vader. Geen wonder, Mynheer, uw ongenoegen is rechtmaatig! En ik wenschte, Heer Herman, dat gy ten minden bedacht, dat gy in myn huis zyt, waar in nooit iemand voordachtelyk beledigd wordt; En by zonderlyk verklaar ik u, dat ik geene beledigingen van u, of iemand, tegen deze Dame, of dezen Heer, zal dulden. Herman. Eene zonderlinge Kundenaares! Tenvyl zy de grootde onrust in het huis dicht, geniet zy de befcherming van het Hoofd ! Maar Gy moogt haar voorfpreken zo veel gy wilt, het Gerecht zal 't beter weten: Ik ben Vader van myne Dochter! Die zal 'er in blyven! En deze zal 'er uit, I . Louise.  I3Ö Karel en Louise, Louise. Man! zo gy een oogenblik . befcheiden waart gedweest, zoude ik u, van den beginne af,metdegrootfte oprechtheid betuigd hebben, dat ik niets vuuriger wensch dan dat Karei in zyn hu elyk gelukkig zy! Dat ik, wel verre van onmin te willen ltichten , zonder het vereenigd verlangen van Karei en myn Broeder, mvne voeten in dit respeftabei huis niet zoude gezet hebben ; en dat ik my aan derzelver vriendelyken dwang heb overgegeven, alleen met oogmerk, om by die gelegenheid eene plechtige verklaring te doen, dat ik van alle aanfpraak op de bezitting van Kareis hand voor eenwig afzie. ' tot JValler, de Va¬ der) Die verklaaring, Mynheer, herhaal ik thans in uwé handen; en verzoek voorliet overige verfchooning wegens de verwarring, welke onze komst, tegen onzen dank, en buiten onze fchuld, in uw huis heeft, doen geboren worden. Myn Broeder! van Rudlof. Insgelyks verfchooning, Mynheer! Vaarwel. ZESDE TOONEEL. Waller, de Vader. Herman. Herman. Welk een wonderlyk Vrouwsperfoon is dat! In een èogenblik wcêt zy my ter neer te zetten; Zelfs tot medelyden te bewegen. Nu verwondert het my  Tweede Bedryf. 137 tny niet, dat zy Karei zo heeft weten te bekooren. Maar daarom heb ik te meer reden om haar te haaten! Ja! ik wil haar vervolgen. en haaten; en dat moet gy ook doen; Gy zyt het aan myne dochter verfehuldigd. Waller, de Vader. Wat voordeel kan dan uwe Dochter uit myn haat trekken ? Ik erken haare rechten, en zal haar d?ar in handhaaven, maar moet ik daarom eene ongelukkige Juffer, van zulk eene geboorte en afkomst,en voora! van zulke uitmuntende verdienden, haaten ?Neen ! Heer Herman , terwyl ik Hermina befcherm , beklaag ik Louife. H e r m a n. Ik bemoey my niet met die hairkloveryen; Al wie my in den weg ftaat, haat ik; En al wie ik haat, zoek ik door de wetten te verpletteren. Waller, de Vader, (pil in V weggaan.) „ Hy wordt ondraaglyk!" ZEVENDE TOONEEL. Herman, W a l l e r , de Zoon. Waller, de Zoon. (door eene andere deur fchielyk inkomende.) Hermine is nergens te vinden! Ik heb het geheele huis doorgezocht; Ik heb alle de Bedienden onderI 5 vraagd;  I38 Karel en Louise. vraagd; Niemand weet iets van haar te berichten! Wat heeft dat in? Herman. Nergens te vinden? En gy weet niet waar zy is? Gy weet dat niet! W a l l e r, de Zoon. Zo waar ik leef, ik kan haar verblyf zelfs niet gisfen. Herman. Myne Dochter niet te vinden! (Na een kort ftilzwygen.) Ha! Daar komt my een verdoemde gedachte in den kop! Waller, de Zoon. Waar is Louife? Herman. Zo zig dat bevestigt! Waller, de Zoon. Waar is Louife? Herman. Gy wilde wel van Haar af, en nu niet te vinden! Wal-  Tweede Bedryf. 139 W a l l e r, de Zoon. Waar is, in Gods naam, Louife? Herman. Van u vorder ik myn Kind, Schoonzoon! ■ zo die vervloekte gedachte waarheid is! ■ Waller, de Zoon. Wat wilt gy toch! Wat vordert gy van my? Waar is Louife? Herman. Het wordt helder in myn verftand. — Myne dochter voort! ——— De Matres hier! Haare toege- venheid! ■ Maar ik zal het welhaast ontdek¬ ken, (op een geweldigen toon.) Man! waar is uw Vrouw ? W a l L e r, de Zoon. Ik betuig u nogmaals, ik weet het niet. Herman. Dan zal ik haar zelf gaan zoeken! - En Ik zal haar wel vinden. Maar beef! W a l l e r, de Zoon. Myn Hemel! Wat wilt gy toch van my? Gy raast 1 . Ik moet u verlaten, tot dat gy bezadigder zyt. —. Ik moet Louife gaan zoeken. Her-  ï4« Karel en Louise. Herman. Ja! gaa heen, en doe wat gy wilt; Maar zo het waar is, dat gy myne Dochter hebt laten vervoeren, om plaats voor de Matres te maaken, zal ik haar vinden en te voorfchyn brengen, en u met het Lie- vertje doen flraffen. Verdoemd! Dat zal lk doen. Einde van het Tweede Bedryf. DERDE  Derde Bedryf. i4i BERDE B E D 11 T F. (In de herberg van Rudlof en Louife.) EERSTE TOONEEL. van Rudlof, Lodewyk. Lodewyk. Neen Mynheer! De Heer Wallsr was niet t'huis, en ik heb hem dus niet kunnen fpreken. van Rudlof. Dan moest gy hem elders opgezocht hebben. Hy zoekt zig misfchien te verbergen, omdat hy geen moeds genoeg heeft om my, als een man van eer, onder de oogen te zien; Hy zal dat echter moeten doen, het gaa zo 't wil. Lodewyk. Men zeide my, dat hy was uitgegaan, onmiddelyk nadat gy vertrokken waart; En de Kastelein heeft my bericht, dat hy naar u gevraxgd heeft, een oogenblik voor dat gy te rug gekomen waart. Dus vliedt hy u iniet. Maar gy moet dat gevecht volftrekt uit uwe geI dagten Hellen, tot dat gy Hermina nog eerst eens zult gefproken hebben. van Rudlof. Hermina! Heb ik haar niet gefproken? Heb ik haar niet alles gezegd? Lo.  i42 karel en l o u i s e. Lodewyk. Waarfchynlyk niets van 't geen gy haar hadt be- , 1 te zLen. Neem my niet kwalyk, MyTee" ik meen grond te hebben vanzo tefpreken. van Rudlof. Dat hebt gy niet; Ik heb haar alles voorgehouden, vv-a?eene vrouw in zulke onhandigheden hadt moeten beweïn Ik heb haar voorgehouden, dat haar etgen vórderde, om in eene Huwelyks-fche.dmg met SSïSSueeni * heb haar d°en °pmerken' I zv zig nTi konde vleijen met de liefde van een baar niet uit eigen verkiezing, maar op aanTl Ie famUie, getrouwd hadt; Vooral niet, nu ^ffiSTwefte hy veronderfteldedoodtezyn, h^Z^tevonden, gefproken, de verzeekeringen van ^ -«en, en zyn beminlyk kind gezien, en omhelsd, hadt. Lodewyk. Vergeefsch I van Rudlof. iv hfh haar gezegd, dat zy, met zig tegen de hu\?fcheiding aan te kanten, zig een bron van 2Sï2rSS« openen, en haar huis tot^en iammerpoel van twist en wrevel maaken, zal. STzv aan den anderen kant.... Dog zy wa doof r .lies- Zv voer geweldig uit tegen zulke losbanIXS 'tegln onechte kinderen ; fprak van uchte EnSik, om nieuwe verwarringen voor te U-  Derde Bedryf. 143 men, verliet haar fchielyk met alle de verachting, die haare ongevoeligheid verdiende. Lodewyk. Wy zullen haar wel krygen; Mynheer! van Rudlof. Hoe dan? Lodewyk. Door te toonen, dat men haar kent voor 't geen zy is. van Rudlof. Dat is te zeggen? Lodewyk. Ik vind my verplicht u de geheele zaak te ver- tellen. Gy weet dat uw vriend Goedherz, in den tyd, toen ik by hem diende, een liefde-gevalletje heeft gehad met eene jonge Juffer van vermogen. van Rudlof. Ik heb 'er niet dan verwardelyk van gehoord; Fiy zelf heeft 'er my nooit iets van gezegd, Lodewyk. Ik moet u de geheele zaak vertellen. — Zy was Penfionaire in het kostfchool te Kirschfeld, en woonde als Nicht van den Heer Schonberg, wiens landgoed d!cht by dat dorp ligt, de meeste partytjes by, die,  144 Kapel en L o u i s e. die by' gelegenheid van 't huwelyk van dcszelfs Zoon gegeven wierden. Myn Heer, die aan dat huis logeerde, hadt gelegenheid f over om,... wat zal ik zeggen? - De verfchrikkende gevolgen van eene-al të groote gemeenzaamheid deeden zig allengs bemerken ; Maar toen wierdt zy tegen Hem verbitterd, en verweet hem met woede, dat Hy haar ontëerd hadt. Zy eischtè middelen om haare vrucht af te dry ven, en Myn Heer,om den moord van het kind ;dien, misfchien , van Haar zelve, te voorkomen ,vondt zig verplicht alles aan de Gouvernante van het kostfchool te openbaaren.Men deedt haar een weinig bedaaren-. Tot trouwen wilde zy echter nog niet bewilligen; Inderdaad om geene andere reden, dan om dat Zy rykwas, en Hy niet. Men moest dan zulke fchikkingen beraamen, waar door de zaak, zo veel mogelyk, geheim mogt blyven. van Rudlof. Welk een haatelyk Schepzel 1 en Goedherz hadt d« laagheid van haar te blyven aankleeven? Lodewyk. Hy befchouwde haar gedrag als het gevolg van die foort van krankzinnigheid, die haar op de ontdekking haarer zwangerheid overvallen hadt, Maar allengs haar beter leerende kennen, verwenschte hy haar. Onderwyl hadt hy zyne inkomften voor haar uitgeput, en bleef belast met de bezorging van zyn kind, dat zy, federt haare bevalling, niet gezien, en voor welks onderhoud zy nooit een duit gezonden, heeft; Zo dat hy verplicht is geweest alles te verkopen; my  Derde Bedryf. 145 my te verzenden , en zig naar een klein Landgoed te Hirtzberg te begeven ,daar ik geloof, dat zyn voornaamfte beziiting in beftaat, en daar ik vrees, dat hy.... van Rudlof. Maar wat hebt gy voor met de historie van zulk een monfter? Lodewyk. Dat Monfter, Mynheer, is Hermina. van Rudlof. God van Hemel en Aarde! Neen Lodewyk s gy zult haar met eene andere verwarren. Lodewyk, Gy begrypt, Mynheer, dat ik haar wél moet kennen ! Even eens kende zy my op het eerfte gezicht toen ik haar uw voorftel tot een afzonderlyk gefprek ging doen. Men bragt my by haar in den tuin; Zo als ik haar zag ontroerde ik; en zy verbleekte als een doek, en wierdt vervolgens zo rood als vuur. —— Het fpeet my geweldig, dat ik u myne ontdekking niet konde mededeelen eer gy na haar toeging, maar gy weet, dat was toen onmogelyk. Nu is 'er niet anders op dan uw gelprek met haar te hervatten, maar op een geheel anderen trant. van Rudlof. Ik verftaa u niet. Lodewyk. Gy moet haar doen begrypen dat Gy haare geheelehistorie weet, en gy moet haar belooven dezelve geheim te zullen houden, indien zy tot eene huwe'yksXV. Deel. K fchei-  146 Karel en Louise. fcheiding wil befluiten- en daarentegen dreigen van die zelfde geheimen by het Gerecht gebruik te zullen maaken om haar daar toe te dwingen, zo zy weigert te bewilligen. Dat zyn dringredenen, Mynheer, die op haar zullen werken! Voor andere is haare ziel onvatbaar. van Rudlof, (ftil.) „ Hy heeft waarachtig gelyk!" Gaa dan Lodewyk, en zie, of gy eene nadere Conferentie voor my be. werken kunt? Lodewyk. Ik zal myn best doen, Mynheer; Ik hoop maar dar ik haare Kamenier zal te fpreken krygen. TWEEDE TOONEEL. van Rudlof, alleen. Dat ontwerp is oneindig beter. Zulk een fchepzei door bedenkingen van eer, menfchenliefde, of plicht, te willen overhaalen , is moeite en tyd verlo-en; Maar dit.... DERDE TOONEEL. van Rudlof, Lisette. L i s e t t e. Mynheer! Mevrouw wenschte u nog wel eens te fpreken. van Rudlof, (ftil.) ,» Uit haar zelve! Dat voorfpelt wat goeds." Uwe bood-  Derde Bedrit. 147 boodfchap is my zeer aangenaam. Juffrouw; Maar zeg my eens in vertrouwen, of gy iets weet van het onderwerp, waar over zy my wenscht te fpreken ? —— Ja gy weet daar wel iets van, en ik verzeeker 11, dat het zyne nuttigheid voor my kan , en voor u zeekerlyk zal, hebben, zo gy my wat onderricht. L i S i t t i, Zy is de Dame niet, Mynheer, om haare zaaken metmy te overleggen; Dit weet ik alleen, dat zy my deze orders met veele ontroering gegeven heeft. van Rudlof. Was zy angftig? Was zy ongerust? Was zy boos? Ik bid u, zeg het my, om 'er myn gebruik van t« kunnen maaken. L i S e t T e, Zy was dat alles, Mynheer. Van Rudlof, (ftil.') „ Zy is ongetwyffeld in een zelfftryd: De Menfche,,'lykheid borrelt op; Voorzichtigheid waarfchouwt, „ Plicht begint te fpreken ;en eerlang zal zy, zomen „ haar wat helpt, haare worftelingen te boven zyn, „ en haare waare belangen, in dit netelig tydsgewricht, „ leeren kennen ;Zy zal haaren eerften Minnaar weder „ zoeken ; Zy zal Moeder worden over haar kind; „ en, na eene viywillige fcheiding van dit, halfge„ dwongen, huwelyk, zal zy een ander aangaan,daar „ haar eer, plicht, en waar belang haar gelykelyk M toe dringen."—-— Kom Juffrouw Lifettel haasten K 2 w' ons  148 Karel en Louise. w' ons om aan het verlangen van uw Meesteres te voldoen. L 1 s e t t e. Ook heeft zy uitdrukkelyk begeerd, Mynheer, dat gy niet te laat zoudt komen; althans niet na dat de Maan is opgegaan; Zy is niet in huis, en wil niet «lat haar verblyf ontdekt worde. van Rudlof. Gy zult dan de goedheid hebben my derwaards te geleiden. VIERDE TOONEEL. van Rudlof, Lisette, Louise, Karoline. Louise. Onze kleine bagagie Haat gereed, Broeder; Myn brief kan na ons vertrek op de post belleld wq.rden; Zouden wy dus van avond niet nog wel kunne-n vertrekken? Al vorderen wy maar een Station - Ik zal ten minden de vcrligting hebben van my niet meer hier te bevinden. Het is my onverdraaglyk langer in deze plaats te blyven. Karoline. . Ja myn lieve Oom, Mama heeft den geheelen tyd onder het pakken gefchreid, en haare brief wierd nat van haare traanen, en als ik haar aaniprak was 't nog erger,  Derde Bedryf. 14? Louise. Ach! zwyg beminlyk kind! Gy breekt my 't hart. — Zult gy order geven tot ons vertrek, Broeder? van Rudlof. Wy moeten nog niet vertrekken, Louife! Onze zaaken zyn van gedaante veranderd; Mevrouw Hermina is veranderd van gevoelens; (fluisterende? , Ook „ heb ik haar, om zo te fpreken in de macht." Ik heb Lodewyk na haar toe gezonden om haar een nader gefprek voor te Maan, en onderwyl komt Juffrouw Lifette my dien zelfden voorflag van haarentwege doen. Ik beduit hier uit, dat zy zig zal laten vinden; Ik gaa ylings na haar toe, zy heeft dit uitdruklyk verzocht. L o u 1 s f. Ach myn broeder, hoe is het moogelyk, dat gy u met zulk eene harfenfchim kunt vleien? -—- Waarin kan zy zig laten vinden? Zy is onfcheidbaar aan Karei verbonden! Want verbeeld u nooit, dat, welke voorfiagen zy mocht goedvinden te doen, ik myne eer ten koste van haar geluk en de eer van Karei, of met ■ verbreking eener wettige huwelyksverbindtcnis, zou wille» bevorderen. Neen! Ik heb misdaan, 't i is biilyk dat Ik lyde. Ik had gehoopt myne jeugdige 1 onbedachtheid door myn tien-jaarig lyden geboet te . zien; Het behaagt den Hemel anders, en ik onder' werp my; Gun my alleenlyk de vertroosting vanfpoe1 dig te vertrekken , en my zelfs zo ras mogelyk nt 1 onze vorige afzondering te mogen begeven. K 3 VAN  150 Karel en Louise. van Rudlof. ïk heb u in allen gevalle myn byfland beloofd, en zal u nooit verlaten. Maai bedenk, Louife, de gevolgen, zo Karei uwe eer niet herllelt! — ongelukkige Karei! en evenwel 'met drift) uwe eer Louife, moet herfteld, of gewroken, worden 1 Louise. O myn God! nog al die verfchriklyke denkbeelden in uw hoofd! Nu dring ik te meer aan op een oogenbliklyk vertrek; Ik fmeek 'er u om. van Rudlof. Vaar wel tot ftraks. Ik kom haastig weder; En dan zal ik 'er u misfchien geheellyk over laten befchikken; Maar dan zullen de tydingen misfchien... Juffrouw (tot Lifette.) ik ben tot uw dienst. VYFDE TOONEEL. van Rudlof, Lisette, Louise, Karoline , Lodewyk. Lodewyk, (door twee menfchen onderfteund ,met zyn neusdoek om zyne dije geknoopt.) God zy gedankt, Mynheer! dat ik hier ben; Had ik gedacht, dat het my zo zwaar zou gevallen hebben, ik had het niet gewaagd my te voet herwaards te begeven. Ka-  Derde Bedryf. 151 Karolinf, (tot Louife, die in diepe gepeinzen ftaat.) Hé Mama! Lodewyk heeft zig gekwetst, daar komt bloed uit zyn been. van Rudlof, (opziende.) Gerechte Hemel! Lodewyk wat deert u? Het bloed vloeit u na. Al weder nieuwe rampen. Louise, (tot Lodewyk.) Zet u toch! Lodewyk, (Hy zet zig neder, en legt zyn been op een anderen ftoel.) Goede menfchen, (zig tot de twee geleiders keerende.) Wilt gy aanftonds een Chirurgyn bezorgen ? Komt morgen ochtend weder hier, op dat ik u myne erkentenis toone. van Rudlof. Lodewyk meldt ons toch, hoe gy in dezen toeftand gekomen zyt? Zyt gy gevallen? Zyt gy gedoken?- Lodewyk. Gefchoten, Mynheer; met een pistool gefchoten. Ik geloof, dat ik het doodlyk uitwerkzel van de fchoot door eene tydige beweging heb afgewend; Dit kon echter niet beletten, dat ik plotfelyk ter neder viel.— van Rudlof. Kondt gy den booswicht onderfcheiden, die..., K 4 ZES-  I5-- Karel en Louis*. ZESDE TOONEEL. Van Rudlof, Lisette, Louise, Karoline, Lodewyk, Herman. H e r m a n , (fchielyk influivende) Wraak! Wraak! Recht en Gerechtigheid! Wraak! - (tot Louife.) Zo , Dame! was dat de Conditie, waarop gy van alle aanfpraak op uwen Minnaar wilde afzien? , Wie is hier de moordenaar? •——- Wie heeft myn Schoonzoon vermoord ? (tot Lodewyk.) Ha! knaap, hoe zit gy daar zo bebloed? Gy hebt dan wederftand gevonden! — Myn Schoonzoon te vermoorden! Myne dochter weduw te maaken ! eer dat 'er nog een kind is! — Geen duit voor ons van de erfenis! Wraak van Hemel en Hel — Myne onverzoenbaare wraak, zal den Moordenaar treffen; Hy zy wie hy zy! Treffen, vermorzelen, en allen die deel hebben in dit komplot. Gy zult allen fterven. Karoline. ó Moeder lief, wat is dat een lelyk man! Waarom doet Oom hem niet heen gaan? ZEVENDE TOONEEL. De Vorigen. Waller, de Vader. Waller, de Vader. Welk eene allerysfelykfte maar is my daaraangebragt! Myn Zoon is federt verfcheiden uuren niet te vindea  Derde Bedryf. r5? vinden geweest;en nu vertelt nier. alom,dat hydoodgefchoten is, en wel voor ons huis. Louise. Groote God! Moest dit leet nog by myn vorig lyden , om den beker der bitterheid tot den rand te vullen? Dit overtreft alles! (zig voor Waller de Vader op haare kniën werpende.) Ik fineek u, Mynheer, verzwyg niets; Ik ben tot alles bereid. Waller, de Vader. Laat ons alle hoop nog niet volfïrektelyk opgeven Freule! (tot van Rudlof.) Men befchuldigt uwen Bedienden , en zommigen noemen zelfs u , Mynheer! Het is zeeker dat 'er een pistool gelost, en bloed geftort, is, en dat men uwen Bediende op de hoogte van ons huis gezien heeft; fchoon 'er nog geen lyk is gevonden. Gy lieden zult opheldering in deze akelige duisternis kunnen geven; Spoedig bid ik. Ben ik rampzaa- lig? Of is 'er nog hoop? Hermin. Niemand van dat volk zal ontkomen ! Zy zullen allen geftraft worden! Ik heb 'er al order op gefield. Hunne goederen verbeurd verklaard! — van Rudlof. Ik wenschte in fiaat te zyn, Mynheer, u eene volkomene opheldering te geven;.Maar het voorval is my even duister als u, zie hier alles wat ik, voor als nog, weet.11 ■ K 5 ACHT-  154 Karel en Louise. ACHTSTE TOONEEL. Van Rudlof, Lisette, Louise, Karolina, Lodewyk, Herman, Waller, de Vader. Waller, de Zoon. Louise, (zo als zy JValler dc Zoon ziet!) Geloofd zy de eeuwige goedheid! Karei is behouden. Waller, de Zoon, (zyn Vader ziende!) Dank zy den Hemel! Vind ik u hier myn Vader! Een verfchriklyk gerucht loopt van mond tot mond, en onze Adolf verfterkt het yder oogenblik. Hy loopt als een dolleman door de Had, verwyt zig met de ysfelykfte vervloekingen, dat hy Waller doorfchoten heeft, vertoont zelfs het piftool, waarmede hy het heeft gedaan. Ik ben niet in huis geweest; maar alle onze bedienden verzeekeren, dat 'er een (iiaphaanfchoot voor onze deur gehoord, en bloed geftort, is. . Louife ! myne Louife ! Gy zyt deerlyk ont- field; NEGENDE TOONEEL. De Vorigen. Schout, Adolf, met een Gerechtsdienaar. Herman. Zie zo! Paar is de Schout. Nu heer Schout, Ik ben de Man, die u heeft laten haaien ! Hier is een moord gepleegd. Nu moei gy al die vreemdelingen maar  Derde Bedrit". -55 maar opbrengen; ——— En hunne meubeltjes in be-flag nemen, zo veel en zo weinig als het is. van Rudlof, Zwyg Onverlaat! (tot den Schout.) Heer Schout, wees zo goed van ons te melden.... Adolf, (die onderwyl al op zacht er en toon blyken van wanhoop gegeven heeft.) Bergt my, bergt my, daar komen de Duivels weder aan om my met ketenen weg te (kepen! Daar brandt het ysfelyk vuur! Ik heb myn weldoener vermoord! d:e my uit het ftof hadt opgenomen. (De Ce* rechtsdienaar leidt hem wat ter zyde af, en /preekt ftil met hem.) van Rudlof, (tot den Schout.) Waarom brengt gy dezen krankzinnigen hier? Schout. Door den Heer Herman henvaards ontboden om het huis te bezetten, vind ik hem hier dicht by in eene vlaag van wanhoop, en met een pifïool in de hand, waarmede hy zig tegen den Duivel meende te verweeren , die hem, zo hy zeide, wilde wegliepen, omdat hy zyn weldoener, den Heer Waller, vermoord hadt. Met hem voor dit huis komende hoor ik met vreugd, dat de beide Heeren Waller hier zyn, en vond ik dus noodig by hen eenige opheldering te komen zoeken. van Rudlof. Wat is 'er dan van deze historie ? (tot Herman.) Wat  l$6 Kakel en Louise. Wat weet gy 'er van ? Waarom komt gy hier zo woest iniruiven? Spreek op. Herman. De tyd zal 't haast leeren. W a l l e r , de Vader. Het is ongelukkig, dat men met dien Man, (op Adolf wyzende!) niet fpreken kan. Adolf, (zig van den Gerechtsdienaar losrukkende!) Is het waar? Ja ik zie het, — dat myn Weldoener nog leeft? Zou 'er dan nog Zaligheid voor my zyn ? En zou het Gerecht my ook genadig zyn ? W a l l e r, de Vader. Wanhoop niet aan het een of ander, mits dat gy ons de waarheid oprecht belydt. Adolf. Dat kan ik niet doen, Mynheer! Dat kan ik niet, daar myn Patroon by is, Schout. Dat moet gy doen, of ik neem u terftond mede, fn zet u in de boeijens. Adolf. Genade , Mynheer! Ach! Mevrouw heeft 'er my toe verleid. Waarlyk zy heeft my eerst aangezocht. Schout. Wie heeft u eerst aangezocht. Adolf.  Derde Bedrïf. Adolf. Hermina. Schout. Waar toe ? Om te moorden ? Adolf. Ja, maar dat was nu eerst op het laatst. Schout. Waar toe dan eerst? Adolf. Om haar te wille te zyn. Eerst beweestzymy veele vriendelykheden. — Ja! ik had dat moeten weder, (laan, ik erken het; maar ik ben gevallen, ik ben fchuldig geworden. Ik kreeg veel prefenten, en zy verklaarde my gisteren, dat ik den knecht van dien vreemden Heer moest nedervellen , of dat zy myne vyandin zou zyn. Dat ik hem moest waarnemen , terwyl hy zyn Heer, dien zy zoude ontbieden, in *{ komen of vertrekken, vergezellen zoude, terwyl zy den uitflag in het pakhuis naast ons huis zoude afwachten , en my dan morgen duizend gulden en een goud orlogie vereeren. -— Zy gaf my zelve het pistool; en, ö myn God! ik heb iemand onder den voet gefchoten; Dog, zo ik derven moet, is het my ten min. ften nog een troost, dat myn Patroon nog leeft. Zo de Duivels my maar zo niet vervolgden. Hermak. Gy zyt eea drie dubbelde vervloekte fchurk, eö lasteraar,  158 Karet, en Lottin. lasteraar, en moordenaar; en gy moet opgehangen, eri verbrand, en gerabraakt, worden. Schout. Stilte Mynheer, of ik moet u doen vertrekken.— (tot Adolf) Voor de Duivels zullen Wy u bewaaren, en het Gerecht z"t u genadig zyn, zo gy bekent. Wien hebt gy gefchoten ? Adolf. Ik meende op den knecht van dezen Heer... (Zo als hy zig naar van Rudlof keert, ziet hy Lodewyk.) Mvn God die zit daar ook al leevende! Heb ik u dan ook al niet doodgefchoten, Vriend? Ik heb evenwel iemand voor mvne voeten mors dood zien nedervallen; Ik meende dat gy het waart. Ik was eenige flappen van daar gelopen-, Ik ftond raadeloos en wanhoopig, zo als ik van twee voorbygangeren hoorde , dat de Heer Waller, de Zoon, voor zyn huis was doodgefchoten. Toen wierd ik dol, en zou my zeiven doorftoken hebben, hadt de Hel met alle de Duivels zig zo niet vertoond. Ik weet niet wat ik federt gadaan heb, noch wat my gebeurd is ? L o d e w v k. Terwyl ik nog ter aarde lag, hoorde ik insgelyks hen, die my ophielpen , deze woorden uitgillen; Groette God I Het is de Heer Waller. Waller, de Vader. De gelykheid van ftatuur, en de nabyheid by ons huis, heeft die verzinning misfchien uitgewerkt. T.o-  Derde Bedryf. 15$ Lodewyk. Ik kwam juist uit uw huis, Mynheer, daar ik vrucht» loos gepoogd had eene boodfchap te doen aan Me. vrouw, die niet t' huis was. » Waller, de Zoon. Dus zou dit een zekeren zamenhang fchynen te hebben; Maar waarom befchuldigt gy (zig tot Adolf kegrende.') myne Vrouw, als of die deel hadt in dat heilloos opzet? Adolf. ö Myn genadige Heer, dat is zo waar als dat ik een zondaar ben, omdat ik my door haare liefkozingen , en dreigementen, en beloften, heb laten overhaalen. Ik heb draf verdiend, dat erken ik, maar dit zal my evenwel nooit ten jongden dage worden toegerekend , dat ik het uit eigen beweging gedaan heb. Waller, de Zoon. Wat zou zy kunnen bedoelen, booswicht! met u daar toe te noopen? van Rudlof. Dar zou, geloof ik, wel te beantwoorden zyn, Heer Waller; Dog laat ons alle die akeligheden voor eeuwig verbergen ; en gezamenlyk het lot van den gevangenen poogen te verzachten! TIENDE  i6o Karel en Louise. TIENDE T O O N E E L. Van Rudlof, Lisette, Louise, Karoline, Herman, Waller, de Vader. Waller,*de Zoon, Schout, Adolf met den Gerechtsdienaar. Bediende. Bediende, (tot van Rudlof.!) Mynheer! Mevrouw heeft my belast dezen brief aan u eigenhandig te bezorgen. Wallek, de Zoon. Hoe Jan ! Is Mevrouw in huis ? Bediende, Zy is eenige oogenblikken in groote ontroering t5 huis geweest, Mynheer, maar iiraks weder weggereden. Herman. Gy zult my zeggen, waar myne dochter naar toe ■gereden is, of ik zal het u leeren. Bediende. Dat is my onmogelyk te zeggen, Mynheer! Mevrouw fprak geen woord, maar was bylter ontroerd. van Rudlof, (die onderwyl met veele aandoening heeft gelezen!) Myne Heeren! deze brief is om zo te fpreken, eene  Derde Bedryf. ïói eene gemecne zaak voor ons allen; Vergunt my dat ik u deuzelven voorleze. „ De laffe Adolf heeft „ my door zyne beevende hand myn Coup doen rois„ fen! Gy zyt zeekerlyk nu reeds meester van myn „ geheim, en be/ig met alles aan Karei Waller te ver„ tellen. Myne Mededingfter zegepraalt, en ik ont„ vlied een verblyf dat ik verwensch! Ja, ik ben verli, trokken eer gy dezen ontvangt; Maar waar ik my „ ook bevinden moge, dat van Rudlof, of Louife, „ zo min als haar gevloekte Minnaar, zig nimmer vei„ lig waaneu voor de getergde wraak van „ Hermina." Herman. Booswichten met malkander ! Gy hebt te fameu een komplot gemaakt om myne dochter te bederven! Maar ik zal u allen doen ftraffen. Daar is recht in 't land! Recht! wraak! de geheele familie van Waller moet verdelgd,en dat vreemdgebroedzelopgehangen, worden. (Hy loopt weg.) ELFDE TOONEEL. van Rudlof, Lisette, Louise, Charlotte, Wal Ier, de Vader, Wallek, de Zoon, Schout, adolf, met den Gerechtsdienaar. Schout. Hy is bekend voor een zot. De bedreigingen van den Vader zyn evenveel als die van de dochter te vreezen. f XV. DfiEL. L • Wal-  i6z Karel en Louis eJ Waller, de Vader. Ik vrees inderdaad zyne bedreigingen niet, maar dit geval.... Waller, de Zoon. Dit geval, Vader, befchouw ik als het gelukkigffe, dat my ooit in myn leven is gebeurd! (met verrukhing.) Louife! (Hy vat haare hand.) W a l l e r, de Vader. Dat verwondert my niet Karei; Dog dit begon ik aan te merken, dat dit geval van zulk een aart is, dat de betaamlykheid vordert om het, zo veel moogelyk, geheim te houden. De Hukken en bewyzen moeten' op hun tyd, den Rechter onder 't oog gebragt worden , maar laat ons de zaak, zo veel wy kunnen, buiten kennis van het Gemeen houden.Ik verzoek,Heer Schout, den Gevangenen, in plaats van in de boe'ijens, ten mynen koste , in eene gemaklyke Gyzelhig te zetten, (zig tot Adolf keerende.) Wy zullen verder voor U doen wat wy kunnen; Daar is gelukkig niemand geiheuveld, en het gerucht van den mandag zal terdond vervallen, (zig weder tot den Schout richtende.) Na deze verrichting, Mynheer, verzoek ik u, met deze waarde Vrienden, (op van Rudlof, Louife', en Karoline wyzende) een eenvoudig avondmaal by ons te komen houden; en met ons te overleggen wat verder best te doen? S c h o -u t. Ik zal aan uw verlangen voldoen. VAft  Derde Bedry». 163 van Rudlof. Met welk eene vreugde Mynheer, neem ik dezo eer aanl ■ Lodewyk Iaat terliond een ChirurIgyn haaien, die goede menfchen moeten het vergeten hebben. Waller, de Zoon. Tot weerziens dan myn Broeder! — Myne Louife i lieve Karoline! dat ik u geleide. EINDE L x    Mevrouw, de-wyl jy nou. myn Moeder oent, enz II  DE VERBETERDE ZOON. T O ONEELSPEL. DRIE BEDRYVEN.   BERICHT AAN DEN L E E Z E R. De bedoeling van dit ftukje is eenige Iesfen over de opvoeding der Kinderen voor te dragen, en byzonderlykdat, zo gemeen, en ik mag zeggen zo natuurlyk, gebrek, de bevooroordeelde liefde en al te groote toegevenheid der Moeders aan te wyzen, en zo veel mogelyk te verbeteren. Dit fcheen my toe zo een waardig onderwerp voor onzen SpeftatoriaalenSchouwburg te zyn, als gepast voor een ouden Philofooph; wiens jaaren ondertusfchen ter verfchooning vertrekken zullen, dat het zelve niet levendiger is uitgevoerd, fiet is genomen uit eene der Fabelen van den Hr. Abt Aubeut , welke ik gevoegelyk geoordeeld heb hier te plaatfen , naar de vertaaling of navolging, die een myner Vrienden de goedheid wel heeft willen hebben op myn verzoek daarvan te vervaardigen. Zie hier dezelve: CLOË en FANFAN. Ik heb de ondankbaarheid gemaald, Waarmee Perrette zich door Fanfau zag betaald; Perrette, die den knaap, in de eerfte levensdagen, Uit hare borften had gevoed. 'k Zong hoe de trotschheid van gemoed, L 4 Toe»  i68 Bericht aan Toen hy den kwyldoek nog moest dragen, Zich toonde in daden en gelaat. Men zag zyn1 fpeelgenoot, den jongen Klaas, veriinaad. Toen Fanftn gr^otcr werd, zag elk zyn' hoogmoed groeien ; Zyn moeder Cloë zocht, door liefde en zorg en trouw, Die haarlyke ondeugd uit zyn jeugdig hart te roeien; Maar ach! geen poging daagt naar wensch der fchrandre Vrouw Zyn moedwil wekte eerlang elk huisgenoot tot klachten. En wat vond Cloë goed tot zyn verbetering? Zy dorst van wyze list een goed gevolg verwachten. Haar list hervormde in 't eind den wederfpanneling. O Kind! zo ving zy aan op zekren dag te fpreken, Verneem wat wederwaardigheid Het billykst lot u toebereidt. My is een groot geheim gebleken: Ik ben uw moeder niet. Perrette en haar gemaal Bezorgden u, door list, myn moederlyk onthaal. Zy waren laag genoeg om u aan my te geven, 'k Weet niet om welke réén men hiertoe overfloeg? Of 't hart misfchien voor Klaas de grootde liefde droeg, Dan of men door den tyd in ruimte dacht te leven Van fchatten, die u 't huis van eene ryke Vrouw, Schoon tegen recht, verfchafFen zou ? Althans zy vonden goed, dat ge, in uw kindfche dagen,  ben Lezer " iö> Den naam van raynen zoon zoudt dragen: Dat gy verandren zond; van Haat, En by die wisf'ling ook van erfrecht en gewaad. Doch eindlyk deed berouw de rust van 't hart verdwynen. Ze ontdekten my hun fchehnfche list. Nu is de gantfche zaak befiist: 4 Gy , Fanfan, zyt hun zoon; ik zie in Klaas den myne.n. Ik eisen van daag hem nog van zyne voedfter af, Om hem in al zyn recht te Hellen: En gy moet uit myn huis, hoe zeer u zulks moog kwellen! Uw trotsch. gedrag verdient die flraf. Vaar weh'k heb lang gemerkt, dal Fanfan Klaas moest wezen: De (tem van 't bloed is nooit voor u by my gerezen» De jonge Fanfan hield, ontroerd en (lom van fchrik, Op zyne moeder 't oog geflagen; Hy hoorde niet van Klaas gewagen Of zuchtte en fchreide op 't oogenblik. Maar Cloë, om de zaak volkomen door te zetten Vond best niet op zyn fmart te letten; Zy wendde de oogen van hem af: Ze ontnam hem zyn gewaad , met zichtbaar ongenoegen;Waarna zy andre kleeren gaf, Die in een Dorp by boeren voegen. L 5 De  ï7<3 Bericht aai* De jonge loosde zucht op zucht; De tranen vloeiden langs zyn kaken: Hy fprak in 't eind : Mama , wat zultge van my maken ? Ik leven in de buitenlucht! Met grove fpys, met flechte kleêren ! En als een zoon van Piet met boerenvolk verkeerqn! Wat zal ik ongelukkig zyn! Is waar, zei Cloë', maar ik weet geen raad te fchaften; De Hemel wil, naar allen fchyn, Uw onbefcheid en hoogmoed flrarTen. Gy hebt uw moeder, en myn' zoon, verfmaad. Gy wilde nooit, met woord of daad, Het lot der arme lui verzoeten, Die om te leven dienen moeten; Maar handelde al myn volk onvriendelyk en hard! Nu zult gy leeren hen beklagen. Gy ziet reeds dat een mensch, in blyde levensdagen , Moet vrezen dat zyn heil verandren zal in fmart. Erken het kwaad, door u bedreven. Wat dorst ge al blyken van uw dwaze heerschzucht geven! Wat zotidtge zeggen, zoo myn zoon U óp zyn beurt verfmaadde, en, met een' trotfehen toon.... ? Die taal deed Fanfan fchier bezwyken. Hy  den Lezer. Ifi Hy knielde ontroerd voor Cloë neêr. Doe, fprak hy, door vervvyt, myn trotschheid verder wyken! Mevrouw, ik zal uw' zoon fteeds dienen-als myn' Heer. Ik zal myn' eerbied hem bewyzen, En onderdanig zyn in al wat hy gebiedt. Meer wenschte 't edel hart der wyze moeder niet. 't Gevoel' van tederheid kon thans niet hooger ryzen. Ze omhelsde haren zoon: haar ftuursch gelaat verdween : Hy hoorde nu den naam van Fanfan als voorheen „ En werd om zyn berouw geprezen, 't Gevolg voldeed aan haren wensch; De onhandelbare knaap werd een befcheiden mensch. Hein werd de rechte weg, in tyds, met vrucht, ge. wezen. Verder heb ik niets te zeggen, dan dat ik myne Lezeren wénsch wel te varen. C. V. E. VER-  VERTOONERS, De Heer de Beaufonp. Mevrouw de Beaufond. Charles de Beaufond, hunne Zoon. De Abt Flacourt, Gouverneur van Charles de Beaufond. Juffrouw Du Mokt, Kamenier van Mevrouw d« Beaufond. La Fleur, Huisknegt van Mynheer en Mevrouw de Beaufond. Jacques, hunne Tuinier. Marretj e , gewezen Minne van Charles de Beaufond. Klüs, Zoon van Marretje, Zoogbroeder van Charles de Beaufond. Be Koetfier en drie Meiden, zwygende.  Eladz. 173 ,PE VERBETERDE ZOON. OONEELSPEL. EERSTE B E D R T F. (Het Tooneel is in Frankryk op het Land, en vertoont een vertrek, dat op den tuin uitziet, met een kabinetje daar aan. By het ophaalen ven de Cordyn zyn Mevrouw de Beaufond en de Abt Flacourt in gefprek, terwyl Jufrouw Du Mont met een vrouwelyk handwerk bezig is.) EERSTE TOONEEL. ' r Mlvrouw de Beaufond, De Abt Fla-, cobrt, Juferouw Du Mont. Abt Flacourt. INJeen Mevrouw! Ik heb reeds te lang gedraald mee u myn voornemen bekend te maaken; maar ru ik het eindelyk gedaan heb, moet ik 'er by blyven; Myne rust hangt 'er aan. Mevrouw de Beaufond, Maar Heer Abt....  j/4 ^ e verbeterde z 0 o n4 Abt Flacourt. Verfchoon my, Mevrouw, myn befluit is genomen; Ik ben eindelyk moede van fleeds myne moeite en zorgen te verfpillen aan de opvoeding van een Jongeling, dien ik nooit tot eene gezette betrachting van zyn plicht kan brengen, en die alle myne poogingen: met verachting, dikwils zelfs met befpotting, be. taalt. Mevrouw de Beaufond. Neen, Mynheer, gy moet myn Zoon nog niet verlaten; Hy, en Wy hebben uwe hulp te zeer noodig; — Gy behoort ten minflen te wachten tot dat gy met myn Man zult gefproken hebben; Zyne te rug komst is, denk ik, nader by dan wy eerst vermoed hadden. Abt Flacourt. Dat verblyf van Mynheer zal zeekerlyk, als te voren , van korten duur zyn, en dan ben ik op nieuws weder geheel belast met de beftierhag van een Jongeling die my fchar.de aandoet. Mevrouw de Beaufond. Schande aandoet, Mynheer de Abt? Abt Flacourt. Ja Mevrouw! Wat eer kan ik hebben van een knaap, die nergens om geeft, nergens voor ftaat.... Van alle beroepen is misfchien dat van Beftierer en Leermeester van jonge lieden,in zyn eigen aart, het eerwaardigfte, omdat het, wél waargenomen, het gewichtigfte is, en het karakter voor het geheele leven bepaalt; en onder  èerste B i d r ? f, ondertusfchen is dit beroep thans het ondankbaarfte dat ik ken; Doet een Eléve voordeel met onze lesfen, al de lof is voor hem; Het is aan zyne gunffige zielsgefteldheid, aan zyne beminlyke geaartheid, aan zyn vlyt, dat de ontwikkeling zyner talenten wordt toegefchreven; Is hy daartegen onwillig, baluuurig, kan zyn logge geest de voorgedragen' lesfen niet bevatten , verhindert zyne luiheid of fpeelziekte die verder te bewerken, het is zyn Gouverneur, die daar de fchuld van dragen moet, en de Jongelingzoude, zo wel in kundigheden als in eene edele denkwyze, grootere vorderingen gemaakt hebben, zo hy wél onderwezen ware. Mevrouw de Beaufond, Maar, Mynheer , gy- zult My ten minden van deze onrechtvaardigheid, hoop ik, niet befchuldigen. Myn Man heeft u, als zyn vriend, verzocht de zorg over de opvoeding van onzen Zoon op u te willen nemen; Ik verheugde my reeds in die keuze, op de gunftige befchryving, welke Hy my meermaalen van uw karakter hadt gegeven, en de omgang, welk ik zedert met u gehad heb, heeft my in de gegrondheid vart i zyn oordeel fteeds bevestigd , en myne hoogachting 1 voor u vermeerderd; Ik heb u dus niet als Gouverneur van myn Zoon maar als Vriend befchouwd :en behandeld; Ik had gehoopt, dat gy hem, geduu■ rende de menigvuldige en lange afwezigheden van zyn i Vader, tot een tweeden Vader zoudt verflrekken; Ik igeef ook die hoop nog niet verloren; Hy is levendig, by heeft geest, een goed hart.... Abt  176 De verbeterde Zoon. Abt Flacourt. Mevrouw! bedrieg u niet, zyn hart bederft, zyn karakter verbastert; H y wordt trotsch, verwaand.kwaadaartig, en.... Mevrouw de Beaufond. Kwaadaartig, Mynheer! Abt Flacourt. Ja! Hy heeft voor niemand achting, heeft geen medelyden met zyne minderen, zyne trotsheid verdooft alle gevoelens van meufchenliefde. Mevrouw de Beaufond. Gy beoordeelt hem onbillyk! in zo verre kaa myne moederlyke liefde my niet bedriegen. Abt Flacourt. Ach! verfchoon my, uwe moederlyke liefde verblindt u waarlyk! Vraag het alle uwe bedienden. —— Vraag hen, of uw Zoon hen niet als flaaven behaudele? Hy maakt zig by yder een gehaat. Mevrouw de Beaufond. Hy is jong ; Hy heeft eene levendige geaartheid; daar by eene zekere fierheid, ik erken het; —— Maar heeft die zelfde fierheid u niet de ftreelendfte 'hoop doen opvatten, dat gy 'er t' eenigen dage een braaf Man van zoudt maaken? Abt Flacourt. Ook zand» ik. buitenu, Mevrouw! daar in mogelyk gefiaagd zyn. Mevrouw  EersteBedryf. 177 ft Mevrouw de Beaufond. Buiten my? , Abt Flacourt. Ja! Wilt gy my wel vergunnen, dat ik u de waarheid onbewimpeld voordrage ? Mevrouw! Mevrouw de Beaufond. Gy zult 'er my mede verplichten. Abt Flacourt. Dan moet ik u zeggen, dacGy het zyt, die my alle de vrucht myner lesfen doet verliezen; dat Gy zelve myne poogingen verydelt; met één woord, dat gy zelve hem bederft, zo ik dan recht uit mag fpreken. Mevrouw de Beaufond. Uwe befchuldiging is zwaar, Mynheer de Abt! Maar bedenk toch, dar, zo ik wat te veel zwak voor myn Zoon mogt hebben, hy de eenige vrucht is uit een allergelukkigflen echt, door de liefde zelve geformeerd; dat hy als twee druppelen waters gelykt op zynen Vader, wien ik aanbid, en wien ik maar weinige weeken in het jaar het genoegen heb by my te zien; dat hy my deszelfs beminlyk beeldtenis, in zyne uitbottende trekken, dagelyks levendiger vertoont, en dat zelfs zyne wildheden, ja zyne berispelyke bedryven, my het karakter herinneren, waarvan myn eerbiedwaardige Man in de eerile jaaren van ons huwelyk nog eenige kleine overblyfzels plagt te hebben; Hoe natuurlyk is het, na dit alles, XV. Deel. M dat  17S De verbeterde Zoon. <* dat ik my zelve vieye, dat hy eindelyic wel naar :-yn Vader zal gelyken; Hoe natuudyk dat ik geene ftcrkte genoeg heb om hem misfchien met de noodige ftrengheid te behandelen! Abt Flacourt. Vervvyder hem dan van u, Mevrouw! Mevrouw dï Beaufond. Onmogelyk, Mynheer de Abt, onmogelyk! Hy is de lust myner oogen; Ook is hy, zelfs in zyne uït(pattingen, fteeds werkzaam om my vermaak te doen; Ik moet hem houden. Abt Flacourt. Dan moet Ik hem verlaten; En dan moet Hy, vrees ik, verloren gaan. Mevrouw de Beaufont. Neen, Mynheer! Ik zal my op dit oogenblik met alle mogelyke ftandvastigheid wapenen ; Ik zal hem op nieuws verklaaren , dat ik alle myne rechten in uwe handen ftel; en dat hy U als My en zynen Vader moet eerbieden en gehoorzaamen. Gy zult over my voldaan zyn. Abt Flacourt. Ach! Mevrouw, het is niet over uwen wil, dat ik my beklaag; Ik eerbiedig uw hart; maar.... Mevrouw de Beaufond. Gy zult in alles te vreden zyn. (Zy fchelt.) TWEE-  Eerste Be.dry r. 179 TWEEDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond. De Abt Flacourt. Juffrouw Du Mont. La Fleur. La Fleur (by het inkomen) Wat is 'er van uwe orders Mevrouw? Mevrouw de Beaufond. Haal myn Zoon, La Fleur. Wat doet hy? La Fleur. Ik weet 'er niets van, Mevrouw. Mevrouw de Beaufond. Hoe? Gy weet 'er niets van! La Fleur. Neen Mevrouw; Nadat zyn Dansmeester hem heeft veriaten, heeft hy my driemaal laten beginnen met hem te kappen, en driemaal doen uitfcheiden, omdat hy telkens wat anders in het hoofd kreeg; Zo ging het ook met kleeden; Naauwelyks hadt hy het eene kleed aan, of ik moest het hem weer uittrekken en een ander 'aanhelpen; Eindelyk haalde hy met een geweldigen ruk het lint van myne queu af, met een party hair daar by, en liep lagchcnde weg. Abt Flacourt. Dat is zo het gewooae bedryf, Mevrouw! Op die wyze behandelt hy uwe Bedienden! M 2 Me-  i8o De verbeterde Zoon. Mevrouw de Beaufond. O! dat zyn zo wat grappen van de jeugd. Abt Flacourt. Men zou daar misfchien voor als nog dien naam aan kunnen geven, by aldien die grappen niet zo dikwils kwamen; By aldien zy niet altyd op kwelling van anderen uitliepen; By aldien men in des Jongelings hart eene evenredige neiging befpeurde om die kwellende poetfen op andere tyden door eenige blykcn van vriendelykheid goed te maaken. Mevrouw de Beaufond. Neen Mynheer! Hoe zeer ik voorheb myn zoon te beftraffen, moet men evenwel zo naauw niet zif. ten; Hebt gy ooit een jongen van geest gezien, die zig niet vennaakte met poetfen te fpeelen. Abt Flacourt. Ik heb 'er ook niet tegen, Mevrouw, dat de jeugd zig nu en dan het vermaak geve van haar vernuft te toonen, door anderen op eene geestige en onfchuldige wyze te bedotten; Eene luchtige vrolykheid, een levendig vernuft, is het gelukkig deel dier jaaren; Maar wat vernuft fteekt 'er in alle zyne grillige verkiezingen op te volgen ? Zyn Minderen met kleinachting te behandelen? En, daar zy, voor hunne infchiklykheid, met reden eene heufche behandeling verwachten , hun pyn, ten minnen kwelling, te verwekken V Me.  Eerste Bedryf. iSi Mevrouw de Beaufond. Gy zyt van daag wel ernfHg Mynheer de Abt! Gy beoordeelt die beuzelingen wel geftreng! Abt Flacourt. Mevrouw, die beuzelingen verdienen waarlyk meer oplettenheid dan gy vermoedt; Zy kunnen, onder de gezegde voorwaarden, onfchuldig, althans verfchoonJyk, zyn, maar zelfs dan moeten zy niet te dikwijs worden ingevolgd. DERDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Flacourt, Juffrouw Du Mont, La Fleur, Jacques. La Fleur, (tot Jacques, zo als deze inkomt.') Hebt gy onzen jongen Heer gezien, Jacques? Waar kan ik hem vinden? x Jacques. Onzen jongen Heer! Onzen jongen Heer! La Fleur. Wel ja onzen jongen Heer! den jongen Heer de Beaufond, den Zoon van onze Mevrouw! Droom je? Of fflaap je ? Of ben je mal ? Jacques. Saprement! al droomde ik, of al fliep ik nog zo vast, zo was toch die jonge Heer by gevolg de knaap M 3 wel  182 D e v er. beterde Zoon. wel om me wakker te maaken ! En al was ik nog zo mal kon hy me by gevolg niet erger trakteeren! Een wys mensch moet raazend worden, zo hy met zulkp jonge Heeren te fchafFen het. Kérel je moest myn tuin maar eens zien! La Fleur. Is hy dan in den tuin? — Zeg my dat maar kort 5 Wat heb ik met al uw geknor te doen! Ik moet zelf genoeg van hem lyden. Jacques. Saprement? Zei jy me ook nog ribbezakken! Myn tuin omgevroet, en nog venvyten van jou toe! Wat meenje wel kameraar! Neen ik zei 't by gevolg niet langer verdragen. Mevrouw de Beaufond. Wat is dat Jacques? Juffrouw Du Mont. La Fleur, Mevrouw heeft u belast den jongen Heer hier te brengen; Gy moest hem haaien, (ftil-') „Dat „ zal anders te hoog lopen tusfchen die twee." La Fleur. Juffrouw ik heb reeds gezegd dat. ik niet weet, waar fey is? Het is een wild zoeken. Jacques. In den Tuin, Kerel, is hy, om alles te vernielen; dat  Eerste Bedryf. 183 dat heb ik jou reeds gezegd. ■■ Breng hem maar gaauw hier, by gevolg zei Mevrouw het dan uit zyn eigen mond hooren. VIERDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Flacourt, Juffrouw du Mont, Jacques. Mevrouwde Beaufond. Wat is 'er voor zwarigheid Jacques? Gy fchynt ganfch buiten uw humeur. v Jacques, (zyn hoed tusfchen zyne handen knypende en draaijende.) Dat loof ik wel, Mevrouw! Ik ben de goeiste Kerel van de wereld,. maar by gevolg een mensch is geen blok. Mev|r'ouw de Beaufond. Wel neen Jacques! Een mensch is geen blok, maar wat doet dat tot myne vraag? Jacques. Hoor, Mevrouw, elk moet baas in 't zyne wezen; Niet waar? Mevrouw de Beaufond. Wel nu, ja! maar al verder? Jacques. Welja, al verder! alverder! Neen niet verder !T, zeg nog eensj Ik ben de goeifte Kerel van de weM 4  184 De verbeterde Zoon. reld, maar by gevolg ik (laan op myn refpect; en niemand moet my te na komen. Juffrouw Du Mont. Maar Jacques dat alles weet Mevrouw wel; Zeg haar Hechts kortelyk de reden van uw ongenoegen. Jacques. Maar Juffrouw ben ik hier geen Hovenier? Juffrouw Du Mont. Wel ja, Jacques, Jacques. Moet ik dan geen baas zyn in myn Tuin ? Juffrouw Du Mont. Wel ja, Jacques! zo al» 't Mevrouw belieft. Jacques. Zo als 't Mevrouw blieft! Wel heb ik dan Mevrouw niet wel gediend ? Mevrouw de Beaufond. Ja Jacques, ik ben wel met u te vreden. Jacques. Mevrouw het myn ook altyd goede kost en loon gegeven. Mevrouw de Beaufond. Dat meen ik ook Jacques. JAC-  Eerste Bedryf. 185 Jacques. < En by gevolg gy hebt me ook nu en dan een prefentje gegeven; en gy fpreekt met vriendelykheid, en dat is my nog meer plaifier als uwe Prefenten; want kyk, zo bedaan wy dienstboden, wy willen ook wel gaarne eens ondervinden dat wy niet dienstbaar zyn; en de Prefenten! ja, dat is wel goed, maar wy worden daar nog al dienstbaarer door; Kyk Mevrouw ! op een vriendelyk woord gaat het werk veel beter voort dan met al dat kommandeereu en knorren; dat moog je wél gclooven Mevrouw. Mevrouw de Beaufond. Wel dat geloof ik, Jacques; maar wat hadt gy te zeggen ? Jacques. Te zeggen? Te zeggen? wel ik heb veelte zeggen; Want by gevolg of men nu al goed werk doet, en dar het werk wel fpoeit, het moet gevierd worden; want dat kan je ummers klaar begrypen, of ik nou al vroeg opftaa Mevrouw de Beaufond. Maak een einde Jacques; waar toe dient dit alles ? Jacques. Wel by gevolg dat het my fpyt dat ik u verdriet Hioet doen. Mevrouw de Beaufond. Waarom zoudt gy my verdriet doen, Jacques. M 5 Jac-  i85 De v e r b e t e r d e Z o o n. Jacques. Wel neen, je hebt het niet aan me verdiend, enby gevolg moet ik vertrekken, want het doet my leet; Ik kan zo niet blyven. Mevrouw de Beaufond. Ik ben wél met u, gy zyt wél met my.te vreden, en gy moet vertrekken? gy kunt zo niet blyven? Ik begryp daar niets van. Jacques. Ja! en ik ben maar bly, dat ik dat groote woord gefproken heb. Ik zag 'er byfter tegen aan; by gevolg ik wist wel dat het u verdriet zou doen; maar dat kan ik niet helpen! Mevrouw zal me myn loon wel geven. Mevrouw de Beaufond. Uw loon; Ja wel; maar is 't u waarlyk ernst te vertrekken ? Ik begryp heden niets van uw bedryf. Jacques. Dat is om dat men alles zo niet zeggen kan, maar by gevolg heb ik wel goeje redenen, Mevrouw, voor 't geen ik doe of laat; want ik zal het altyd achter je rug zeggen, jy bent de goedheid en de vriendelykheid zelve; en ik zou van men leven geen beter Mevrouw begeren; ik zou flecht doen als ik anders zei, en by gevolg moet ik je geen verdriet doen, want yder een in huis is zo niet als gy. Me  Eerste Bedryf. 187 Mevrouw de Beaufond. Wat hapert 'er dan in huis ? maaken de huisbedienden het u iastig? Jacques. Neen neen! daar hapert het niet, de huisbedienden plaagen den Hovenier niet als de Mevrouwen goed zyn: en by gevolg jy bent een beste Mevrouw. Mevrouw de Beaufond. Spreek dan recht uit; Nu begin ik te veimoeden, waar gy het oog op hebt. Jacques. Ja, dewyl gy dat zegt Mevramw, en dat ik by gevolg nu al zo ver ben gekommen , dan moet het 'er nou alles uit; Ik was ftraks al te haastig tegen La Fieur, ïr.aar ik zei het jou bedaard zeggen, want je Zoon, onze jongen heer.... Mevrouw de Beaufond- Wel nu myn Zoon? Jacques. Dat is een flechte knaap! Abt Flacourt. (ftil.) „ Dat gaat te ver, maar hy zal het , vrees ik , „ worden , zo men 'er geen orde op ftelle." Mevrouwde Beaufond. Wel Jacques gy meent het niet? Wat heeft hy u dan gedaan? Jac-  iSS De verbeterde Zoon. Jacques. Gedaan? Het geen hy alle dag doet. Mollen, konynen, haazen, kippen, honden, en een heel School jongens kunnen met malkanderen zo veel kwaad niet doen in een tuin als hy, dagelyks, in den mynen doet. Hy klimt over de fchuttingen en breekt de leyboomen ; hy gooit met kegels en breekt de klokken; hy jaagt naar vlinders en loopt over de lesfenaars; Om een jonge mosch te vangen , haalt hy myne ertrys om ver! En dan die groote hond! en die begint maar ter deeg zyn tanden te laten zien ; Ik heb het dier gisteren nog met een mestvork naar den kop gefmeten, hadt die hem getroffen, hy zou, geloof ik, nooit weer myn tuin omgekeerd hebben; want zie de kop wordt een mensch wel eens warm; en by gevolg een mensch is geen hond, en die moet niet behandeld worden als een hond. Mevrouw de Beaufond. Behandeld worden als een hond? Jacques. Wel ja! 't geduld raakt ten einde; Ik zeg hem, jongen heer zo jy zo een duivelfche ravage in myn tuin wilt maaken , zo moet je daar faprement uit blyven; je vernielt myn bloemperk; je vertrapt myn kool; je bederft alles; gaa by je Mama in haar kamer, of by Juffrouw Du Mont, en trap daar met jou hond alles fluk en klein, en kyk eens hoe haar dat behaagen zal; Wat zou Mynheer de Abt daar van zeggen, als hy het zag! Weet je wat ik ten antwoord kreeg, Mevrouw? —— Een flag in myn ge'  Eerste Bedryf. 189 gezicht, dat 'er my de oogen van verdrseiden in den kop! en by gevolg is dat niet heel plaifierig Mevrouw ? Abt Flacourt. Geen mensch zal langer met hem kunnen leeven. Mbvrouw de Beaufond. (tot den Abt.) „ O het is zo erg niet als het lykt, Mynheer." Abt Flacourt. Het zal zo erg worden, Mevrouw, dat het niet meer te herftellen is. Mevrouw de Beaufond. Gy hebt gelyk, myn goede Jacques, maar gy moet niet vertrekken; ik zal orde (lellen, dat myn Zoon u niet langer moeite berokkene, en vooral dat hy uniet mishandele. Jacques. En dat de groote hond niet los kome! Mevrouw de Beaufond. Ik zal hem en zyn hond beiden den toegang tot uwen tuin verbieden. Jacques. Ik zou hem met vermaak de mooyfle bloemen uitzoeken , zo als ik hem verleden jaar, toen hy nog een zoete jongen was, dikwils van myn beste fruiten heb ge-  ipo De verbeterde Zoon. gegeven-; maar by gevolg moet hy niet overal de hand aan (laan eu doen wat hy wil. VYFDE TOONEEL. Mevrouw dev Beaufond, de Abt Flacourt, Juffrouw Du Mont. Mevrouw de Beaufond. Hy wordt al te wild; ik zie het; Het is wel gëene kwaadaartigheid; maar evenwel 't gaat te ver. Juffrouw Du Mont. Mevrouw! ik ben nu verplicht u nog een bericht van denzelfden aart te melden, het welk ik liever ge. wenscht had dat gy van een ander hadt vernomen. Mevrouw de Beaufond. Ook al van myn Zoon ? Juffrouw Du Mont. Het fpyt my zeer, Mevrouw, dat de jonge Heer dezen morgen myn Cysie, dat gy weet dat zo gemeenzaam met my geworden was, heeft laten vliegen , en den armen Pierrot doodgeflagen. Mevrouw de Beaufond. Myn Papegaay? Juffrouw Du Mont. Ja Mevrouw. Abt Flacourt. \ Is dit ook al kinderachtigheid? ook al losheid, Me-  Eerste Bedryf. 191 Mevrouw? Hier vertoont zig reeds de eerfte trap van kwaadaartigheid, die, ik voorfpel het u, fteeds toenemen zal , zo men het niet krachtdaadig tegen gaa. Juffrouw Du Mont. O Mynheer de Abt, wy zien daar dagelyks zo veeJe trekken van; Hy plagt een heel ander jongheer te zyn. Mevrouw de Beaufond. Ziet gy daar dagelyks zo veele trekken van, Juffrouw Du Mont? Wat doet hy dan toch, waarmede hy zig uwe ongenade zo byfter op den hals haalt ? Juffrouw Du Mont. Ik was op dit oogenblik niet genoeg bedagt,Mevrouw, dat myne befchuldiging uwen Zoon betrof'; -— Verfchoon my.... Mevrouw de Beaufond. Niet fpytig Doortje! Gy weet, dat ik u genoeg bemin, om u geene befchuldigingen, zelfs tegen myn Zoon, kwalyk te nemen. Ik verzoek u, fpreek vry uit. Juffrouw Du Mont. Zoudt gy uw Toilet om verre te werpen, de poeder over het Tapyt te ftrooijen, de Esfences uit te ftorten-, myn werk te bederven, en my op honderd andere dergelyke wyzen te plaagen, voor .trekken van vernuft, of voor kwaadaartigheid, houden j Mevrouw? Me-  102 De verbeterde Zoon. Mevrouw de Beaufond. Maar dat zal immers myn Zoon niet gedaan hebben? Juffrouw Du Mont. Dat doet de jonge heer dikwils, Mevrouw, dat heeft hy nog dezen morgen gedaan. Mevrouw de Beaufond. Het is niet goed; het is al te dartel. Juffrouw Du Mont. En Mevrouw! zo gy de antwoorden hoorde, welken hy my op myne vertoogen daar tegen geeft.... Mevrouw de Beaufond. Maar waarom het my niet vroeger te kennen gegeven? Juffrouw Du Mont. Ach, hoe dikwils heb ik het poogen te doen! maar de jonge heer weet zig altyd gelyk te doen geven; In plaats van verbetering, wordt hy des te flimmer tegen my, en ik verlies uw gunst. Mevrouw de Beaufond. Laat hem maar komen, gy zult zien of ik hem gelyk geve? ■ Dat gaat te ver; Myn Pape- gaay dood te liaan? Ik zal hem fpreken als hy komt! My dunkt La Fleur moest hem al gevonden hebben. Juf-  Eerste Bedryf. 103 Juffrouw du Mont. Ik wenschte dat hy fchielyk kwam; want anders... ZESDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Fl&coukt, Juffrouw du Mont, La Fleur. La Fleur, (zig de fckeenen wryvende, met een bedrukte ftem.) Hy zal zo aanftonds komen, heeft hy gezegd. Mevrouw de Beaufond. Wat fcheelt 'er aan, La Fleur ? La Fleur, (fteeds met dezelfde ftem.) Dat geloof ik wel; als iemand een rotting op de beenen wordt ftuk geflagen, dan lacht hy altyd of hy tandpyn hadt.. Ik fpreek goedfchiks met den jongen Heer! Hy grauwt my weg; Ik dring hem om uwe order op te volgen, hy dreigt my; Ik verzoek, dat hy my ten minften antwoorde; ja, of neen! en hy geeft my met zyn Badine een flag voor de fcheenen, dat ik vast zou denken, dat het ding in tweën zal wezen. Mevrouw de Beaufond. Wat kwaade geest bezielt dan dat Kind van daag ? . Maar Mynheer de Abt! Gy moest hem eens ftraf onderhanden nemen. XV. Deel. N Abt i  I$4 ^ e VERBETERDE EooN, Abt Flacourt. Mevrouw! Ik ben overtuigd, dat men eens kinds karakter door grommen zelden verzacht , of door (haffen beter maakt. Zo lang kinderen nog geen reden machtig zyn, moeten zy enkel door een wys ge • zag geleid worden. Ik heb meermaalen de vryheid genomen, Mevrouw, u voor te dragen, dat gy uwen Zoon te vroeg door redeneering, door bewyzen van betaamlykheid, door beloften, of wat gy hem verder mogt voorhouden, tot het betrachten van zyn plicht poogde te brengen; Uwe heilige wil hadt toen tot zyne eenige wet moeten verftrekken, en moest nog het groot richtfnoer zyner daaden zyn. Hadden wy thans dat heilig gezag te baat, zo konde men hem met een woord (luiten, of liever het (luiten zou dan niet noodig zyn geweest. Thans zouden kastydingen en flraf heden, vooral van my.zyn hart verbitteren , zonder zyn geest te verbeteren. Hy is te vroeg gewend geworden van zig zeiven alleen af te hangen. Mevrouw de Beaufond. Maar zo myn gezag by hem niet geëerbiedigd wordt, dan blyft 'er niets over dan ftraffen ! Ook heeft hy die dubbeld verdiend. — Zy moe ten zelfs zwaar zyn ! Nooit ben ik in zulken toorn tegen hem geweest. Myn Papegaei.... Abt Flacourt. Maatig u, Mevrouw! Wacht u om van eene overmaat van zachtheid tot eene uiterfte geftrengheid over te gaan! Geloof my, niets is gevaarlyker dan de kinderen  Eerste Bedryf. 195 deren niet toom te berispen; Niets nadeeliger dan hen inet verbolgenheid te kastyden. Mevrouw de Beaufond. Gy moogt gelyk hebben, Abt; maar nog eens; Wat vangen wy dan met den jongen aan? Abt Flacourt. 't Is hier misfchien het geval, om de wyze kunstgreep te gebruiken, die Roufleau ons in zyn Emile leert. Mevrouw de Beaufond. En die is? Abt Flacourt. Hem de nadeelige uitwerkfels te doen ondervinden , die uit zyne fouten onvermydelyk moeten voortvloeien; Dat zal hem aan 't liaan brengen, en zyne uitbottende Reden, door zydelingfche onderrichtingen geholpen, zonder dat hy bemerke dat men hem dezelve voordachtelyk geve, zal hem allengs doen begrypen, dat hy anderen vermaak moet doen, om zelf vermaak te ontvangen , en niemand voordachtelyk verdriet toebrengen, om zelf aan geene kwellingen bloot gefield te worden; Dus moet hy, in de eerde plaats, naarmaate hy uwe bedienden behandele, van hun behandeld worden. De weg is wat lang, ik erken het; maar het is thans misfchien de eenige goede om hem grondig te verbeteren. N 2 M«-  i$5 De verbeterde Zoon. Mevrouw de Beaufond. Ik zal een korter met hem inflaan ,• ■ Ik wenschte maar, dat hy op dit oogenblik verfcheen. Ik bezit my zelve niet. Abt Flacourt. Daar komt uw Zoon! Voorzigtig en bedaard! Juffrouw du Mont. ó Mevrouw! Ik fpreek voor hem. La Fleur. Ik insgelyks. ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Fla. court, Juffrouw du Mont, La Fleur, Charles deBeaufond. Charles de Beaufond, (fraai gekleed komt huppelende in, en loopt toe om zyne Moeder te omhelzen!) Gy hebt my doen roepen, Mama! Wat is 'er van uw bevel? Wat ziet gy 'er wel uit, Mama! Myn lieve Mamaatje! Mevrouw de Beaufond. Wyk van my ; Ik omhels geen deugniet; Ik erken u niet langer voor myn Zoon! Weg! Char-  Eerste Bedryf. 197 Charles de Beaufond. Deugniet! Mamaatje! Ik een Deugniet? — uit uwen mond? Wat heb ik dan gedaan? Mevrouw de Beaufond. Durft gy my dat nog vragen ? Durft gy uwe oogen opflaan voor allen die hier tegenwoordig zyn? Zult gy den eerlyken Jacques ooit weder durven aanzien ? . Myn arme Pierrot omhals te brengen! Charles de Beaufond. Ik merk dat men my al heel zwaar by myn lieve Ma ma befchuldigd heeft; Maar men heeft alles verkeerd aangebragt. Mevrouw de Beaufond. Zwaar befchuldigd! Ja zeeker zwaar befchuldigd '■> En met reden; Gy maakt u by-elk gehaat. Charles de Beaufond, Wat heeft men dan gezegd, Mama? Ik heb zeeker geen kwaad gedaan. Ik heb u altyd zo lief als* ik maar kan, en ik wil u altyd gehoorzaam wezen. Vergeef het my dan Mama, maar ik heb waarlyk geen kwaad gedaan. Mevrouw de Beaufond. La Fleur haal Jacques aanftonds weêr hier. Ik wil alle de getuigen tegen u by malkanderen hebben ! Ik zal u doen verdommen; en dan zal ik... La Fleur. Mevrouw daar komt Jacques net van pas aan; N 3 AGT  ipJS De verbeterde Zoon. ACHTSTE TOONÊEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Flacourt, Juffrouw du Mont, La Fleur, Charles de Beaufond, Jacques. Jacques. Ja Mevrouw; Bygevolg wilde ik je eens over het uitroeijen van die oude arbre-nains fpreken om de aarbeyen lucht te geven; dat had ik Itraks vergeten. — Zo jongen Heer! vind ik je nou hier? Nou zelje wel fchikkelyker zyn, vertrouw ik, nou je Mama daar by is ; Nou zei ik voor geen rnuilpeeren behoeven te vreezen. Charles de Beaufond. Zo Mama alle de onbefcheidenheden wist, die ik zo dikwils van u verdragen moet, zou zy, geioof ik, oordeelen dat gy 'er wel een verdiende. Mevrouw de Beaufond. Nu hoor ik uwe woestheid; Knaap ! ik zal u vinden. Charles de Beaufond. Mama ik leg hem geen ftroo in den weg, en hy plaagt en dreigt my altyd. Jacques. ; Het roept tot Gód in den Hemel! Wanneer heb iï een mensch in de wereld geplaagd of gedreigd? En by  Eerste Bedryf. by gevolg is myn tuin f onderstboven te keeren, en myn parterre te vertrappen, maar niet met al ? Antwoord daar maar eens op! Myn beste bloemen weg! Charles de Beaufond. Is het niet verfchriklyk, Mama, dat ik nooit een bouquetje voor u mag maaken, ja niet een enkeld bloempje plukken, of aanftonds roept my die knorrepot toe; „ Voorzichtig daar! voorzichtig ! je meugt ,; daar niet aanraaken!" Nu die dan , Jacques ?„ Neen „ daar moet ik zaad van winnen." Nu dan eenige roozen, Jacques? „ Dan zal ik ze offnyden; Je „ neemt altyd myn knoppen meê, en dan worden myne heggetjes kaal!" Door alle die onheusheden vermoeid , wil ik voortaan zelf de bloemen teelen, om u aan te bieden; Ik kies, in gevolge van dit voornemen, een fuikje gronds uit, daar ik myn tuin van denk te maaken; Ik gaa aan 't fpitten, maar naauwelyks heb ik begonnen, of hy komt met een wreede houding naar my toeloopen; „ Wat doe je daar jon.ren Heer! Ik heb daar Uyen gezaaid £ Ik loop weg, en'Mes een ander ftukje gronds, dat ik , met behulp van Leenden, omfpit. Terwyl wy nog bezig zyn komt hy ons van verre voorby gaan, ai fchreeuwt uit al zyne macht: „ Zie jelui dan niet, dat aaar Spinafie groeit!" Ik had het voor onkruid aangezien, 'en betuigde hem dat; Maar de arme Leenden!dien dreigde hy met een vreesfelyken flag om de ooren; „ jy, vlegel, zeide hy, wist ten minnen wel beter." Dat konde ik niet hooren, en ik ftak myn hand uit om den jongen te befchermen, en dat raakte een N 4 wei'  200 De verbeterde Zoon. weinig in zyn gezigt. Ben ik dan verplicht om al de groentens te kennen? Of bedryf ik zulk een groot kwaad met de aarde te bewerken ? Mynheer de Abt heeft my dikwils gezegd, dat de eerwaardigfte Mannen, in vroegere dagen, daarin hunne bezigheid vonden , en dat nog heden de fatzoenlykfte lieden zig daar eene uitfpanning- van maaken... Meveouw de Beaufond. Dat is allemaal wel,maar gy moest Jacques zyn werk niet bederven. En hem te liaan!.... Charles de Beaufond. Mama! ik ben nog onbedreven in de Tuinierdery, en hy floot my, als ik ergens aan wil komen, zo onbefchoft te rug! -— 'T kan wel zyn, dat ik het een of ander door fchielykte of onkunde bedorven heb, maar Mama, ik zou zulk een vermaak hebben in u een bloem aan te bieden die ik zelf had laten groeijen, dat, zo Jacques myn hart kende, en wist "hoe veel ik van myne lieve Mamaatje houde, hy my zyn geheelen tuin zou afflaan. Mevrouw de Beaufond. Kan ik u van ónbefchoftheid vry fpreken Jacques, daar gy met een Jongeling van zulk een lief karakter op zulk eene ruwe wyze leeft? Jacques. Zie daar by gevolg de trant hoe een braaf Kaerel hier behandeld wordt! Me-  Eerste B e d i y r. 201 Mevrouw de Beaufond. Maar ziet gy niet dat myn Zoon niets anders bedoeld heeft dan wat te leeren,en my eenig vermaak te bezorgen? Ik vind het inderdaad zeer onredelyk hem daar in te verhinderen. Jacques. Cy behoeft daar niet bang voor te zyn , Mevrouw! by gevolg mag hy den tuin t' onderst boven keeren ! Het zei myn geen zeer meer doen ; want by gevolg van myn lyf moet hy af blyven! Saprement dat moet hy. Mevrouw de Beaufond, (tegen Jacques, terwyl die weggaat.) Ik zal u nader fpreken Jacques. NEGENDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond, de Abt Flacourt, Juffrouw du Mont, La Fleur, Charles de Beaufond. Juffrouw du Mont. (ftil tegen Mevrouw de Beaufond.) „ Spreek maar niet van het Cysje en van de Papegaey, bid ik u, Mevrouw." Mevrouw de Beaufond , (overluid.) Van myn Pierrot niet te fpreken! Wel dégelyk zal ik hem daar over onderhouden. . Charles, ik wil u de verwarringen, welken gy in den Tuin N 5 hebt  soa De verbeterde Zoon. bibt aangerecht, ten beste houden ; maar nooit kan ik het u vergeven, dat gy dat lieve Cysje, daar Tuffrouw Du Mont zo veel werks van maakte, hebt laten vliegen; lk hield pok veel van het beestje. Maar dan de Papegaey! Dat is afgrysiyk. Myn lieve Pierrot dood te flaan! in koelen bloede dood te flaan! dat gaat alles te boven! Gy zyt een Mon¬ fter! Charles de Beaufond. Gy zoudt in beide gevallen het zelfde gedaan hebben Mama! Zo gy gezien hadt, hoe het arme bees'tje, toen ik 'er maar wat dicht by kwam, en myn vinger iude kooy Hak,met zyn kopie tegen de traliën vloog zekerlyk om 'er uit te komen, en by zyn moeder troost te gaan zoeken. —Toen zeide ik, kom beestje vlieg in vryheid naar uwe moeder toe; Ik weet hoe ik te moede zou zyn, als ik niet by myn lieve Mama kon komen. Mevrouw de Beaufond. Maar myn Papegaey? Dat is moorddaa- dig! Charles de Beaufond. Mama, ik fpeelde goedfchiks met hem, en hybeet my zo geweldig in myn vinger, dat 'er het bloed by neerliep, en, zo als ik hem dat wilde afkeren, zou hy Juffrouw Du Mont in 't gezicht hebben gevlogen, en dat zocht ik hem te beletten, en ik gaf hem een klap  Eerste Bedryf. 203 klap, daar hy by ongeluk van ter aarde viel, en hy was dood; Kon ik dat helpen? Mevrouw de Beaufond. Wat hadt gy zo hard te flaan? Charles de Beaufond. Ja Mama, ik was wat al te haastig, maar ik was bang voor Juffrouw Du Mont, want hy ging nee op haar aangezicht los. Mevrouw de Beaufond. Ik vind het niet zeer dankbaar van u, Juffrouw! Juffrouw du Mont, Mevrouw.... Mevrouw de Beaufond. Laat 'er ons afflappen! Op die manier zyn 'er altyd wel befchuldigingen tegen een Kind te vinden, , Maar, Charles, waarom La Fleur, toen hy u mynentwegen kwam zeggen, om by my te komen met uwe badine voor de fcheenen te flaan ? Wat zyn dat voor onbefcheidenheden ! Charles de Beaufond. Pet kwam harder aan, Mama, dan ik dacht; Maar ik had juist een mooye Kapél gevangen, en die flakik met een fpeld vast in myn doosje. Dat talmde hem te lang; en ook noemde hy het wreed erf flecht, en nam  204 De verbeterde Zoon. nam myn netje op, kwanswys om dat voor my te dragen; Myn rottingje hing aan myn hand; Dog 't was maar eventjes, dat ik 'er hem mede aan. raakte; om hem van myn netje af te houden, ik zocht hem niet zeer te doen. Mevrouw de Beaufond. Beminlyke geaanheid van het Kind! Hy zocht hem niet zeer te doen! Hoort gy lieden dat wel? —- Waarlyk gy moest u fchaamen van met zulke befchuldigingen tegen myn Zoon te voorfchyn te komen! Juffrouw du Mont. Maar Mevrouw.... Mevrouw de Beaufond. Ja Juffrouw Du Mont! Is niet het ongeluk, aan myn Papegaey overgekomen, veroorzaakt om u te bewaaren ? En moest Gy de eerfle zyn.... Juffrouw du Mont. Maar Mevrouw! Bedenk.... Mevrouw de Beaufond. Zwyg! Want ik voel dat ik driftig wortL La Fleur. Nu Mevrouw, ik twyfel niet, of Jacques zal wel aan den jongen Heer verfchooning komen verzoeken wegens alle de ravages, welken deze heeft goedgevonden , en in het vervolg zal goedvinden, in zyn tuin aan  Eerste Bedryf. 205 aan te rechten, en voor de muilpeer, waarmede hy hem wel heeft willen begenadigen! En zo zal ik hem ook onderdaanigst bedanken voor de eer, die hy my gedaan heeft van my het hair uit den kop te rukken, en zyn rottingje op myne fcheenen (tuk te flaan» Mevrouwde Beaufond. La Fleur gaa uit myne tegenwoordigheid; Ik kan u niet langer zien. La Fleur. Uw wil wordt zeer gereedelyk volbragt; Mevrouw. TIENDE TOONEEL. Mevrouw de Beaufond. De Abt Fla> court. Juffrouw Du Mont. Charles de Beaufond. Charles de Beaufomd. Mama! al zyn zy wat hard tegen my geweest, gy moet ze al evenwel nog niet weg jaagen; Het zyn anders goede menfchen, en ik kan 'er op andere tyden meê doen wat ik wil; Gy moet het hun vergeven. Mevrouw de Beaufond. Ik zal het dan op uwe voorfpraak doen. (tegen den Abt Flacourt ftil.) „ Gy ziet, Mynheer de Abt,welk „ eene beminlyke geaartheid het Kind heeft I Ik bid ,» u,  to6 De verse terdeZöon. u, beoordeel hem toch niet zo ftreng als gy daar „ ftraks gedaan hebt." Abt Flacourt, (tegen Mevrouw de Beaufond!) „ Mevrouw! Ik beoordeel hem misfchien minder „ ftreng dan ik u doe; En zo ik myn hart recht uit ,, mag fpreken, befchouw ik u.... Verfchoon my, ,. uwe al te groote tederheid,... Wy zien de voorwer„ pen , daar wy liefde voor hebben, door geheel andere „ middelftoflen, dan die wy haaten, of die ons onver„ fchillig zyn; en de moederlyke liefde in 't byzon„ der...." Mevrouw de Beaufond, (tegen den Abt Flacourt, ftil.) „ Mynheer, men moet ook niet al te geftrengzyn." (tegen Charles de Beaufond.) Gy ziet, Charles, hoe ik werkzaam ben om uw latfoen by de Dienstboden op te houden ; Ik wil, dat zy u met respect behandelen; Maar ik vorder ook, dat gy hen met zachtheid en vriendelykheid behandelt. Het zyn ook Menfchen, zo als Gy. Charles de Beaufond. Zo als ik, Mama ? Act Flacourt. Ja, myn kleine Vriend, zo als-Gy; zo als Gy. Zy bezitten geene rykdommen ; Zy kunnen het Geval voor geene aanzienlyke geboorte danken, noch met den luister hunner voorouderen praaien ; Maar zy kunnen talenten en goede zeden hebben; en hebben het een en  Eerste Bedrïe. zof en ander niet zelden in een hoogere maat dan zy, die hen, uit hoofde eener toevallige geboorte, met verachting befchouwen. Ja! houdt, in uw gedrag met uwe minderen, deze waarneming wél in gedachten, dat het goud en de zyde doorgaands meer ondeugden bekleeden, dan de grove py of linnen kiel. Charles de Beaufond. Ja Mynheer de Abt! Ja Mynheer de Abt. Mevrouw de Beaufond. Tracht u by yder een bemind te maaken. Charles de Beaufond. By ydereen, Mama? Mevrouw de Beaufond. Ja Charles! by ydereen, by Groot en Klein. Charles de Beaufond. *t Is altyd by my zo; Indien Mamaatje my maar lief heeft, is myn hart te vreden. Mevrouw de Beaufond. Ik kan niet altyd by u zyn, myn lieve Kind! Gy ziet dat gy ook met andere menfchen.... Charles de Beaufond. Die andere menfchen zullen weten, dat ik uw Zoon ben, dat gy my lief hebt, en zullen my eerbieden. Abt  -208 De verbeterde Zoon. Abt Flacourt. Die eerbied is veel minder aangenaam dan hunne erkentenis en vriendfchap. Dat laatfte geeft ons een lieflyk gevoel dat wy zelve goedhartig zyn; en wy genieten het geluk, dat wy aan anderen bezorgd hebben. Charles de Beaufond, (tegen Mevrouw de Beaufond.) Mynheer de Abt fpreektalseenBoek;Is 't niet waar, Mama? Maar wat heb ik met de erkentenis van myne Minderen te doen? En Vriendfchap begeer ik niet van Hun. Abt Flacourt. Zie daar grondregels, Mevrouw, die, zo een jong mensch dezelve aanneemt en volgt, niet kunnen mis» fen hem mettertyd zo verachtlyk als ongelukkig te maaken. Zult Gy dan alleen in de wereld lee¬ ven, Jongeling ? Welke trouw of verknochtheid zult gy verwachten van hun, wier lief of leet u onverfchillig is? Welk deel zal uw yskoud hart ooit in den algemeenen welvaart nemen, zo gy niemand dan u zeiven bemint? Of zult gy uw eenigst vermaak in grooven, dierlyken wellust zoeken ? Geloof my, gy zult dan weinig vermaak op deze wereld vinden. ■ Om voor zigzelven genoegen te fmaaken, moet men anderen genoegen poogui ie bezorgen ; Zo heeft God het gewild; Zo vordert het onze plicht; Geen duur-  Eerste Bedryt. 209 duurzaam geluk, zo wy onverfchillig zyn omtrent het geluk van anderen. Charles de Beaufond. Is dat waar, Mama? Mevrouw de Beaufond. Hoor Kind! Zo gy my lief hebt, moet gy met de lesfen en wyze raadgevingen van Mynheer den Abt uw voordeel doen; Hy weet die dingen beter dan ik; en gy zyt Hem meer verfchuldigd dan zelfs aan my. Aan uwe Ouderen hebt gy het leven te danken, maar hy formeert uwe talenten, en zoekt u deugden in te prenten. Ik geef al myn gezag, alle myne rechten, aan hem over; Eerbiedig en bemin hem als uwen Va. der. (/lil tegen den Abt Flacourt!) „Nu, Myn„ heer, wat zegtgy nu? Zyt gy voldaan?" Charles de Beaufond. Ik wil hem wel eerbied betoonen, Mama; Maar wat de liefde betreft, die kan ik hem niet belooven. Mevrouw de Beaufond. En waarom niet, Charles ? Charles de Beaufond. (haar de hand kus/inde.j Om dat ik alle myne liefde aan myne lieve Mama gegeven heb. XV. Deel. O Me-  mo De verbeterde Zoon. Mevrouw de Beaufond. (hem met de grootfte tederheid omhelzende!) Bekoorlyk Kind ! (tegen den Abt Flacourt.) „ Vooroordeel my, Mynheer, zo gy kunt, van zo „ veel werks van hem te maaken." Einde van 'f eerfle Bedryf, TJVEE-  Tweede Bedryf. 211 TWEEDE B E D RTF. EERSTE TOONEEL. De Abt Flacourt, Charles de Beaufond. Abt Flacourt. Gy zoudt een ondankbaar fchepzel zyn, zo gy een Vader, die u zo teder bemint, het verdriet kost doen, van niet aan zyne verlangens te beantwoorden. Charles de Beaufond. Ik ben het met u eens, Mynheer de Abt. Abt Flacourt. En zo gy derhalven uwen tyd niet naarftig poogde waar te nemen. Charles de Beaufond. Zo meen ik het ook, Mynheer. Abt Flacourt. Hebt gy dezen morgen wel eene les van uwen fchryfmeester genomen? Charles de Beaufond. Neen, Mynheer! Die man mishaagt my byster; Ik zal nooit van hem leeren. Abt Flacourt. Wat zegt gy, Charles! Wat reden is daarvoor? O 2 Chae-  212 De verbeterde Zoon. Charles de Beaufond. Buiten u ken ik niemand van zulk een ernflig figuur als hy. Abt Flacourt. Gy zyt onbefcheiden! De man heeft een uitmuntend karakter, en is gul van aart; Maar hy is ongelukkig geworden: en zyne tegenfpoeden hebben hem genoodzaakt een fraat te aanvaarden, waar voor hy niet gebo'en was. De Hemel bewaare u, dat het ook uw lot niet t'eenigertyd moge worden! Charles de Beaufond. Myn lot? Myne ouders zyn ryk genoeg! Endaarom heb ik hem alle myne kaartjes te gelyk willen geven ; Maar hy heeft 'er nooit meer dan e'én tevens wil. Jen aannemen. Abt Flacourt. Daar aan herken ik weder den braaven Man; Daar gy integendeel.. Maar is uw Dansmeester by ugeweest? En hebt gy eene les genomen? Charles de Beaufond. O ja, dat verzuim ik zelden. Myn Dans¬ meester! daar houde ik veel van; Hy is altydvrolyk; Hy vertelt my altyd kluchtjes en grappen, die jonge lieden hebben aangerecht. O! hy is zo aartig; hy weet yder een na te bootfen, zodat men zig verbeeldt dien perfoon zeiven te hooren en te zien ; Zo heeft hy uzeiven dikwils vertoond, Mynheer de Abt, met uwe ftreng-e  Tweede Bedryf. 213 ftrenge. houding, uwen deftigen gang, uwen kouden toon ; Daar ontbreekt niets aan; 't Is om te fchateren van lagchen; Ook zyn my zyne lesfen altyd te kort. Abt Flacourt. Dus verliest gy liever den kostelykften tyd uwes levens in beuzelingen en zotternyen, dan denzelven aan iets wezenlyks te befteeden! Hoe zult gy het u in 't vervolg beklaagen! — Zelfs het fchryven leeren, zelfs het dansfen, fchynt u dan reeds te zwaar. zo het door geene laage kluchten wordt verlevendigd. Charles de Beaufond. Ik moet myn vermaak nemen, Mynheer; dat brengen myne jaaren mede, dat zegt Monfieur Le Sant my alle dagen. Abt Flacourt. En groeien als een weetniet op ? . Tot hoe verre hebt gy in de Romeinfche Historie gelezen? En wat hebt gy daaromtrent te vragen? Charles de Beaufond. Ik heb niet gelezen. Abt Flacourt. Gy hebt niet gelezen? Charles de Beaufojnd. Neen , Mynheer. O 3 Abt  214 De verbeterde Zoo». Abt Flacourt. Wel zo kunnen wy evenwel niet met malkanderen Ieeren! Waarom hebt gy niet gelezen? Charles de Beaufond. Omdat ik my altyd doodelyk verveel terwyl ik lees; cn omdat ik het toch niet onthouden kan. Abt Flacourt. Het een en ander is een akelig, fchoon natuurlyk, gevolg van uw gebrek van yver, en van uwe eeuwigduurende verdrooijing. Nooit vordert gy uwen geest eenige pooging af; nooit vestigt gy uwe aandacht op iafs erndigs! Hoe zoude op die wyze het lezen , zelfs van de Romeinfche Historie , u niet verveelen! Hoe zoudt gy op die wyze iets daarvan onthouden kunnen! Charles de Beaufond. Maar wat heb ik met de Romeinfche Hiitorie te maaken ? Dat is al zo oud. Abt Flacourt. De - Romeinfche Hidorie zoude u de verhevende karakters doen kennen; zoude u, als in een tafereel, veele uitmuntende mannen doen zien, welker grondregels en gedrag uwen eerbied zouden wekken, terwyl andere perfoonen uw hart met een billyk afgryzen voor hunne dwaaze of fnoode bedryven zouden vervullen, gelyk ik meermaalen gepoogd heb u het een en ander te doen voelen. Dit zoude het eerde uitwerkzel van het lezen der Romeinfche, en inderdaad van  Tweede BedRyt. 215 tan alle wél gefchreven Historiën zyn; Vervolgens zoudt gy uit het beloop der IMorien in 't algemeen leeren.... Charles de Beaufond. Maar zeg my eens, Mynheer de Abt, waar toe is al dat leeren dan noodig? Abt Flacourt. Om een respectabel man, een man als Mynheer uw Vader, te worden. Charles de Beaufond. Ik heb nog wel wat tyd eer ik zo oud ben als myn Vader. (Hy loopt fchielyk weg.) TWEEDE TOONEEL. De Abt Flacourt, De Heer de Beau. fond, de Vader. De Heer de Beaufond, de Vader. Ik heb alles aangehoord, myn Vriend; Zo ik niet vooraf reeds uw bekend karakter, en uwe oprechte vriendfchap voor my en myn huis, in aanmerking had genomen , zoude ik inderdaad vermoed hebben, dat gy uwen plicht als Gouverneur van myn Zoon zeer gebrekkig moest hebben betracht; zo weinig voldoen zyne geringe vorderingen , geduurende de laatst verlopen zeven maanden, welken ik hem niet gezien heb , aan de hoop , die ik daarvan had opgevat. En evenwel ontbreekt het hem niet aan talenten •, Ook heb ik my altyd gevleid, dat hy uitteraart zeer O 4 g°ed"  2i6 De verbeterde Zoon. goedhartig was; Maar in den omgang van verfcheiden uuren, welken ik fints myne terugkomst reeds met hem gehad heb , vind ik noch het een noch het ander. Abt Flacourt. Ik moet het tot myn grievend leerwezen erkennen, Mynheer! En, dat my nog meer fmart, ik zie geen middel ter verbetering. De Heer de Beaufond, de.Vader. Wat! Hoe is dat zo? Abt Flacourt. Vraag my, bid ik, geene verdere ophelderingen! Myn plicht verbiedt my dat onderwerp met U te achtervolgen. Vergun my allecnlyk, Mynheer, my van myn post te ontdaan, gelyk ik reeds aan Mevrouw verzocht heb. De Heer de Beaufond, de Vader. Myn Vrouw heeft my daar een woord van gezegd, tot myn groote fpyt. Gy zult uw beduit echter niet volvoeren, myn Vriend,- Wy moeten daar iets op vinden. Maar zeg my, gebruikt gy wel de noodige kastydingen ?... Abt Flacourt. Van kastydingen , Mynheer, zelfs van fterke of menigvuldige berispingen , gelyk ik nog gisteren aan Mevrouw gezegd heb,moet een Leermeester zig, myns inziens, zo veel mogelyk wachten. De eerde begmzels der wetenfchappen en kunften zyn het on-  Tweede Bedryf. 217 önaangenaamfte gedeelte van dezelve, niet flechts omdat de jeugd het' nut niet begrypt van de eerfte gronden, daar men hunne aandacht op moet vestigen, maar ook omdat hunne ziel nog weinig geleerd heeft zig ergens betlendig op te vestigen, en de infpanning, op wat het ook zyn moge, haar reeds een lastig, en verdrietig, werk is; Zy willen even als de Kapellen, zonder oogmerk of verordening van het eene bloempje op het ander zweeven , alles bekyken , niets betrachten; De Leermeester moet hen het betrachten leeren, en, doet hy dat met ftrengheid, zo maakt hy den taak, welken hy op zig genomen heeft, dubbeld verveelend, en der Kinderen hart afkeerig.... De Heer de Beaufond, de Vader. Nu begryp ik te meer, waarom myne Vrouw uook zo byzonder wegens uwe zachtheid geprezen heeft. Abt Flacourt. Ondertusfchen is 'er eene zekere geftrengheid noodig om het gezag vroegtyflig te vestigen en te bewaaren. Zonder gezag is een kind niet te leiden: En de al te groote toegevenheid van Mevrouw.... Wat zal ik zeggen? De Heer de Beaufond, de Vader. Ik heb al flraks bemerkt wat gy niet zeggen wilt! Het is by myne Vrouw, dat de oorzaak is te zoeken van de weinige vorderingen, die myn Zoon in zyn oeffeningen maakt! Zy heeft hem haare liefde altyd wat fterk doen blyken, maar nooit heeft zy dat zwak, O 5 en  Sl8 DE''verbeterde zoon. en eene onbeperkte toegevenheid, zo verre, dunkt my, uitgeftrekt, als ik fints myne terugkomst van deze laatfte afwezigheid bemerk. Abt Flacourt. Naarmaate hy ouder wordt, Mynheer, begrypt hy beter, hoe hy 't moet aanleggen, om alles naar zyn hand te zetten ; en nooit heeft hy zyne Moeder zo fterk gevleid als tegenwoordig. De Heer de Beaufond, de Vader. Maar hoe komt zyn hart zo veranderd? Hy heeft het zelfde karakter niet meer. Abt Flacourt. Is het wel mogelyk, Mynheer, dat een Kind, aan 't welk men alles inwilligt, niet grillig; dat een Jongeling, die nooit beftraft wordt, niet trotsch zoude worden? Zal hy niet eene verachting voor de bedienden, en voor zyne Minderen in 't algemeen, opvatten ? Zal hy niet allen, die niet van zyne wenken vliegen willen haaten ? En zal hy, terwyl de oorzaak van al dit kwaad aanhoudend blyft voortwerken, die hartelyke deelneming in de belangens van onzen Medemensch, welke de Natuur in onze harten gelegd heeft, niet verliezen? Moeten onrechtvaardigheid, wreedheid, en verwaarloozing van alle plichten , hiervan niet de natuurlyke gevolgen zyn? Ds  Tweede Bedryf. 219 De Heer de Beaufond, de Vader. Duidelyk, myn Vriend! en men mag van de al te groote toegevenheid der Ouderen zeggen, dat zy, voor de Kinderen , een wortel van alle kwaad is. Die wortel derhalven diende uitgeroeid te worden, om de verbetering van dit jong, en uitteraart buigzaam, hart uit te werken. Abt Flacourt. Daar durf ik my nauwelyks mede vleiien , Mynheer ! Mevrouw zal nooit befluiten om hem van zig te verwyderen ; Ik heb daar reeds vruchtloos een woord van gerept; En onder haar oog is 't onmogelyk.... De Heer de Beaufond, de Vader. Ik ken myn Vrouw; Haar hart kleeft, en met reden , aan haaren eenigen Zoon, vooral geduurende myne lange afwezigheden; Maar desniettegenflaande zal zy befluiten tot alles, wat ik haar ernftig verzoek. Ik gaa 'er haar terftond over onderhouden , en hoop u eerlang den gelukkigen uitflag myner poogingen mee te deelen. Maar zie daar is de knaap, ik had hem reeds vroeger belast te komen. DERDE  220 DE verbeterde zöon. DERDE TOONEEL. De Abt Flacourt, de Heer de Beaufond, de Vader. Charles de Beaufond. Charles de Beaufond. Papa! gy hebt my onder het ontbyt gezegd, dat ik ten tien uuren by u moest komen; Wat hadt gy my te zeggen? De Heer de Beaufond, de Vader. Ten tien uuren, heb ik gezegd, en 't is nu reeds meer dan half eif; Wat is de reden van die vertraaging? Charles de Beaufond. Hé Papa! dat verfchilt maar een halfuur. De Heer de Beaufond, de Vader. Maar wat heeft u dien plicht een half uur doen verfchuiven ? Charles de Beaufond. Hé Papa! dat is wonderlyk! VIER-  twerdé bedrvf. 221 VIERDE TOONEEL. De Vorigen. Mevrouw de Beaufond, (op eenigen afftand) gevolgd van Marretjë en Klaas. Mevrouw de Beaufond, (tgen den Heer de Beaufond, de Vader) Mynheer! Ik kom u Gasten brengen, oude kennis ; Zo gy haar nog kent. De Heer de Beaufond, de Vader. Zoude ik onze Marretje niet meer kennen? Welkom, goede Vrouw! Hartelyk welkom! ■ En is dit uw Zoon? Uw Klaas? Is 't niet Klaas? Mar retje. Duizend dank Mynheer ! Wel ja, je kent ons nog. Nou Klaas, fpreek jy niet? Dat is nou Mynheer; Klaas. Duizend dank, Mynheer, goejen dag. De Heer de Beaufond, de Vader. Wel Marretje, uw1 Zoon is fchoon uit de kluiten gegroeid. Marretje. De jonge Heer ook, Mynheer! Ik moet hem nog eens aan myn hart drukken; Ik ben zo bly, dat ik hem zie. (Zy wil hem omhelzen,') Char-  222 DE verbeterde Z O o n. Charles de Beaufond, (weg lopende.) Mama! Wat beeldt haar dat Vrouwsperfoon wel in ? Zy wil my omhelzen. „ Marretje. O Hy kent zyne Minne niet meerl Wy kommen «vel alle jaar nog eens kyken; Klaas vraag hem eens; Jy kent hem immers nog wel? K l a a s. Ken jy myn niet? Chabi.es de Beaufond. Neen. Klaas. Ik ken jou wel. Jy bint myn Zoogbroer; en myn Moeder het my gezeid, dat zy jou zo liefhad als myn. Kyk, ik breng jou een liruif meê, die zy alleen voor jou gebakken heeft. Jongen! met eijeren en fuiker! Kyk, ik heb 'er geen fier of genomen, daar broertje, kenje myn nou? Charles de Beaufond. Ik geloof van ja; Geef op uw firuif. Marretje. Omhelst malkanderen ; Je mot mekaar altyd Kef hebben; Want ik hebje ook altyd lief, alle bey. (Zy brenglze. by malkanderen.) Char-  Tweede Bedryf. 223 Charles de Beaufond, (Klaas te rug ftootende.) Een boeren jonge, Mama! De Heer de Beaufond, de Vader. Gy behoorde u te fchaamen, Charles ! Ik had verwacht , dat gy hem een weder-gefchenk zoudt hebben aangeboden! Charles de Beaufond. Een wedergefchenk, Papa! De Heer de Beaufond, de Vader. Ja een wedergefchenk ; met uwe vriendfchap. Ik had gehoopt, dat de erkentenis u van zelf daar toe zou hebben aangenoopt. Charles de Beaufond. Daar is dan een Livre. Klaas. Neen, 't is uw geld niet, dat ik begeer; Ik heb dat niet noodig! Charles de Beaufond. Ik moet evenwel uw ftruif betaalen. Klaas. Heb ik ze jou dan voor geld gebrogt? Dan had ik ze liever opgegeten. De  224 De verbeterde Zoon. De Heer de Beaufond, de Vader, (ftil tot den Abt Flacourt!) „ Ik lyde! Is dat myn Zoon ?" Mevrouw de Beaufond. Neem, op myn verzoek, dit gefchenkje van my aan, Klaas; Breng het aan uw Vader; dien kunt gy daar mede in zyn arbeid verligten. Klaas. Dan wil ik het wel aannemen. Daar Moeder! jy moet het bewaaren. Marretje. Wat is de jonge Heer fchoongegroeid, Mevrouw! wat ziet hy 'er mooi uit. Mevrouw de Beaufond, (tegen Charles de Beaufond.) Gaa, leid uwe Minne en Zoogbroeder naar de keuken;. of neen; laat de Keukenmeid eerst eenig ontbyt voor hen klaar zetten. Charles de Beaufond, (op een géme ly ken toon.) Is La Fleur dan niet hier? Marretje. Neen myn Kind! Hy is onze Flip op ftal gaan brengen, en wat hooi geven. Me-  Tweede Bedryf. 225 Mevrouw de Beaufond. Loop gy maar eens heen; en help de goede lieden war. te recht. Charles de Beaufond. Begeert gy dat zo, Mama? Mevrouw de Beaufond. Ja gy zult 'er my vermaak meé doen. Charles de Beaufond. Wat moet zy dan dat Boerenvolkje voorzetten? Mevrouw de Beaufond. Al wat hun aangenaam is. Klaas. Kom, ik zal met u lopen en u helpen. Mevrouw de Beaufond. Dat is goed, dan leert gy lieden malkander betsr kennen; En zo kunnen Wy nog wat praaten , Marretje, tot dat de kleine disch aangerecht zal zyn. VYFDE TOONEEL. De Abt Flacourt, de Heer de Beaufond, de Vader. Mevrouw de Beaufond, Marretje. Mevrouw de Beaufond. Dat treft gy nu byzondcr gelukkig, Marretje, dat Mynheer thuis is. XV. Deel. P Mar-  aa6] De verbeterde Zoon. Marretje. Ja, duizend dank, dat had ik niet durven hoO' pen. De Heer de Beaufond. Hoe gaat het inet uwe zaakjes, Minne? Marretje. Duizend dank, Mynheer, heel wel, heel wel. De Heer de Beaufond, de Vader. En hoe vaart Pieter? Is hy nog zo dik en vet ? Marretje. O ja wel, om jou te dienen. De Heer de Beaufond, de Vader. Dan heb je 't wel in uw huisgezin? Marretje. Als een keuningin, Mynheer, als een keuningin duizend dank. En onze Margot heeft ons van nacht een kuis-kalf gebrogt, zo fchoon als je met oogen zien kan; Je leven geen mooijer kalf! o dat is een zegen van den Heer! Ook heb ik vyf vaatjes wyn gewonnen; Hy is wel wat zuur! Maar hy huppelt als men hem drinkt; als je maar eens belieft te komen ik zal 'er je van fchenken zo veel als je maar lust. Mevrouw de Beaufond. Hebt gy dienzelfden Knecht nog? Mar-  Tweede Bedryf. 227 Marretje. Ja,duizend dank, hy werkt voor diie, want Pieter wordt oud; Kyk, Maar hy is jong en tterk;ÏIy drinkt wel eens een knip,' maar zelden anders als zondags; en, kyk , dan is 'er toch niet veel te doen. Ook heeft hy een goeden dronk. De Heer de Beaufond , de Vader. En Klaas maakt het wél, niet waar? Marretje. Kyk Mynheer, Ik wil niemand verachten; daar bewaar my^God voor; maar dat is een jongen! Mynheer! Datleestje al in groote boeken; dat zingt je al meê in de Kerk; en dat doet je vraagen, daar zelfs de koster niet op weet te zeggen. En werken ook! Ja die jongen is met geen goud op te wegen. De Heer de Beaufond, de Vader. Wel dat is my hartelyk lief, Marretje. Dat hy zig verder wel blyve houden ,• Ik zal zorg voor hem dragen. Marretje. Ja Mynheer, 't is niet omdat het myn1 «un is, maar, duizend dank, je zelt 'er eer van hebben. ^ Mevrouw de Beaufond. Daar komt hy aan; Maar hoe ziet hy'er zo verdrietig uit? Abt Flacourt. Daar is vast rune geweest met onzen .onS^g  32& Dh Verbeterde Zoon. ZESDE TOONEEL. De Abt Flacourt, de Heer de Beaufond, de Vader. Mevrouw de Beaufond, Marretje, Klaas. Klaas, (Hy komt keel rood, en met een gezwollen gelaat, in , loost van tyd tot tyd zwaare zuchten, en droogt zig de oogen met zyne vuiften, . ftil.') „ Zulk eene behandeling!" Marretje. Wat fcheelt 'er aan Klaas? K l a a s, (op een droevigen toon.) Niemendal moeder. Marretje. Heb je gevallen? Klaas. Neen. De Heer de Beaufond, de Vader. Wat is u dan gebeurd, Klaas? Klaas, Niemendal Mynheer, (zyne Moeder by haar jak trekkende.) Laat ons heen gaan, Moeder. ^ Abt Flacourt. Waar is uw makker? Klaas  Tweede Bedryf. 229 Klaas. In den Tuin. ■ Laat ons heen gaan, Moe¬ der. Mevrouw de Beaufond. Wat doet hy daar? Klaas. Ik weet het niet. ■ Laat ons heen gaan, Moeder. Marretje. Maar wat wil je dan, myn Kind? Klaas. Dat wy heen gaan, Moeder. De Heer de Beaufond, de Vader. Maar waarom fchreit gy dan Klaas ? Ik zie het. Klaas. O neen! Mynheer, als wy maar heen mogen gaan. Mevrouw de Beaufond. Waarom toch zo fchielyk, Klaas? Verveelt het u hier dan zo fterk? Klaas. Ja- Abt Flacourt. Ik doorzie dat heele werk: Heeft uw zoog-broeder u niet geflagen? P 3 Me-  330 De verbeterde Zoon. Mevrouw de Beaufond. Hoe zou dat mogelyk zyn! Klaas. Ja zeker, zeer mogelyk! Mevrouw de Beaufond. En heeft hy je zeer geflagen? Klaas. Het is niet het zeer; Als ik gewild had, zou ik hem wel betaald hebben; maar wat ik hem nooit vergeven kan, is het geen hy my toegeduuwd heeft. Abt Flacourt. Wat heeft hy je dan gezegd, Klaas ? Klaas. Dat ik maar een bocrekinkel was; en een lompcrt; en dat myn Moeder maar een flechte boerin was, en hy een Heer, en dat wy hier niet meer moesten komen. Marretje. Wel onnatuurlyk Kind! jou Minne en jou Zoogbroeder zo te behandelen! Ja wel Klaas, wy gaan heen! Na ons dorp! Daar flaan wy malkander niet;' daar hebben wy achting en liefde voor malkander in onze geringheid;en wy bidden te faam voor onzen Landheer; Maar zyn Minne te fchelden en zyn Zoogbroeder te flaan! 'T is nooit gehoord! God kan hem niet zegenen. De  Tweede Bedryf. 231 De Heer de Beaufond, de Vader. Bedaar Minne! men zal 'er onderzoek naar doen. Marretje. Ja Mynheer, maar zo dikke Pieter het wist, wac 'er voorgevallen was, en dat wy nog hier bleven; Hy zou 't my kwalyk nemen. Mevrouw de Beaufond. Maar Minne, misfchien heeft Klaas wel eerst begonnen. Klaas. 't Is niet waar, Moeder; Wy hadden geen fier rufie ; Ik wou hem helpen, ik zeide Broer; „ Wie, „ broer jy? zei hy, en hy gaf my een flag aan de kop. ' ■ Marretje. Die onbefchofte! Abt Flacourt. • Gy ziet reeds de gevolgen, Mevrouw, welken ik u meermaalen voorfpeld heb! Dat zal van kwaad tot erger voortflaan. Ik ben verplicht, u myne vroegere waarfchouwingen te herinneren , om my voor Mynheer te rechtvaardigen. Mevrouw de Beaufond. Ik zie het kwaad, Mynheer; En, om recht uit te fpreken, ik heb het lang gezien en gevoeld; Maar myne moederlyke tederheid heeft telkens myn oordeel P 4  232 De verbeterde Zoon. bedwelmd! ik wenschte dat ik meer heerfchappyover my zelve had! Nu zie ik weder het kwaad, maar hoe fluiten wy het? Abt Flacourt. Door U voor ecnigen tyd van uwen zoon te berooven, om hem verbeterd te rug te ontvangen. Mevrouw de Beaufond. O Mynheer de Abt, gy weet, niet, Gy kunt niet voelen, hoe zwaar het middel is, dat gy my voorflaat'. De Heek. de Beaufond, de Vader, Mevrouw, gy behoort evenwel.... Mevrouw de Beaufond. Ach myn dierbaare Echtgenoot! Ik onderwerp my aan alles, wat gy begrypt best te zyn; Doch hem niet te zien, zal my zwaar vallen. De Heer de Beaufond, de Vader. Marretje, flel u gerust, u en uwen zoon zal voldoening wegens den ontvangen hoon gefchieden. Gaa nu naar de keuken, en nuttig uw ontbyt; Ik zal u ftraks nader zien •,' thans moet ik afzonderlyk met Mevrouw en met myn Vriend fpreken. ZE-  Tweede B r d r y f. 233 ZEVENDE TOONEEL. De He r de Beaufond, de Vader. Mevrouw de Beaufond, de Abt 1 Flacourt, De Heer de Beaufond, de Vader. Mevrouw! Ik heb daar over dit voorvalletje, in zyn verband en gevolgen, daan peinzen; Ik vind u. thans gefchikt om u eens ernffig te onderhouden over een ond rwerp, dat my, en zekenyk ook u, boven alles ter harte gaat. M vrouw de Beaufond. Myn waarde Man! ik heb 't u reeds gezegd, ik onderwerp my in alles aan uw welbehaagui, dat ik eerbiedig. De Heer de Beaufond, de Vader. Ik wenschte dat gy zelve overtuigd waart.... Mevrouw de BeaufoN'. Ik ben overtuigd, la! dat ik my van zyne tegenwoordigheid zal moeten berooven; en ik getroost het my; Maar 't valt my zwaar. De Meer de Beaufond, de Vader. Daar is misfchien nog hoop, dat een middel,datik heb uitgedacht, gelukken zai; en flaagt het niet terllond, het zal u vast uwen zoon fpoediger en beter wedergeven , dan eenige andere afwezigheid zou hebben P 5 uit.  334 De verbeterde Zoon. uitgewerkt. Maar het is een harde proef, myne waardfte, bereid u wél, en wees ftandvastig. Mevrouw de Beaufond. Ik beloof het u heilig. De Heer de Beaufond, de Vader. Myn verblyf bepaalt zig weder Hechts tot weinige dagen, gelyk gy weet; Hierom heb ik, ter verbetering van onzen Zoon, gezogt naar een middel, dat zyne ziel ten fterkften trerfe, dat alle zyne gevoelens, dat zyne geheele denkwyze, ploifelyk verandere. Dat middel meen ik gevonden te hebben; het zal, misfchien terftond , zeekerlyk eerlang, zyne uitwerking voort ■ brengen; zo gy maar zorg draagt om het in het vervolg te onderfteunen. Mevrouw de Beaufond. Dat is in myne reeds gedaane belofte begrepen. De Heer de Beaufond, de Vader. En dat gy ten dien einde de geheele beitiering van uwen Zoon, zonder eenige uitzondering, aan onzen waardigen Vriend overlaat. Mevrouw de Beaufond. Ik neem het nogmaals plechtig aan. De Hefr de Beaufond, de Vader. Eene geduurige involging onzer verkiezingen moet het  Tweede Bedryf. 235 het beste karakter bederven. Altyd voor den wind te zeilen, maakt de menfchelyke ziel trotsch en wreed; Tervvyl de tegenfpoed dezelve verzacht enonderwerpelyk maakt. Men moet de vernederingen in eigen perfoon gevoeld hebben, om in die van anderen deel te leeren nemen. Mevrouw de Beaufond. Dat is zeker. Dus moet ik onzen Zoon meer tegenfpreken; Ik erken het. De Heer de Beaufond, de Vader. Hy moet eene vernedering ondergaan, en een tegenlpoed lyden, die hem, om zo te fpreken, door merg en gebeente dringe. Mevrouw de Beaufond. O Hemel! Maar moet het zyn, ik onderwerp my. De Heer de Beaufond, de Vader. En dezelve moet zo lang duuren, tot dat zyne trots gebroken, zyn hart geleenigd, is. Mevrouw dk Beaufond. Ach ! Ik verzeeker u, zyn hart is uitteraart goed; Hy plagt een zacht, vriendelyk, kind te zyn, van elk geliefd. De Heer de Beaufond, de Vader. En dat moet hy weder worden; En 't is niet onmogelyk, dat hy het binnen weinige uuren,althans dagen,  436" De verbeterde Zoon. gen, weder worde. Zie hier het middel daar roe! Ik twyffel niet, Mynheer de Abt, ofgy zult 'er ook uwe ftem toe geven. Wy moeten Marretje overhaalen om voor te wenden, dat zy ons b drogen, en haaren Zoon in plaats van den onzen gefteld beeft; Charles moet dus overreed worden, dat hy het kind van zyne Zoogmoeder, en dat Klaas onze Charles,is. Die overreding is zeer gemaklyk,zo Marretje haar rol wel weet te fpelen, en Gy u ftandvastig kunt houden. Abt Flacourt. O voortreifelyke inval! Mevrouw de Beaufond. Ik voorzie, geloof ik, uwe bedoeling; het is een zwaare taak, dog ik geef nogmaals myn woord tot alles, wat myn Man zal goedvinden. De Heer de Beaufond, de Vader. Ik zal het u nader voorftellen, en gy moet beiden uw best doen om Marretje te bewegen. Einde van 7 tweede Bedryf. DER-  Derde Bedryf. s37 BERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. De Abt Flacourt, Marretje. Abt Flacourt. Ja Minne! gy moet daar toe befluiten ; Gy moet dit zelfs voor uwen Zoon verbergen: Gy moet hem aan Mevrouw de Beaufond alshaarenZoon overgeven,en onzen jongen knaap als den uwen ontvangen ; De eerfte moet hier blyven, de laatfte u naar 't land vergezellen, ten zy zig eene merkelyke verandering in zyn hoofd en hart,vóór zyn vertrek, deedt befpeuren; daar ik my zo wel als Mynheer de Beaufond vry wat mede vleye. Marretje. Zou ik Mevrouw, die myn weldoenfter is geweest, van haar Kind berooven, en myn eigen kind veriaten? 't is tegen de Natuur, Mynheer de Abt, en, kyk, gy behoorde my dat niet voor te lezen. Abt Flacourt. Maar gy veinst dat alleenlyk Minne , om den Zoon van uwe weldoenfter te verbeteren. Marretje. Neen Mynheer de Abt, ik mag niet veinzen of niet liegen! Wy zyn arm, maar! kyk, wy zyn eerlyk;  438 De verbeterde Zoon. lyk; en ik zoek niet dan met oprechtheid door de wereld te komen; Dit is bedrog. Abt Flacourt. Een bedrog, Marretje, waarvan Gy u duizendmaa len hebt bediend om uwe kinderen voor gevaaren te hoeden. Marretje. Wat je leezen moogt, Mynheer de Abt, ik zou dikke Pieter niet durven t'huis komen met hem een vreemd kind aan te bieden, en het myne achter te laten. Abt Flacourt. Ik zal zelf, nog dezen dag, uw Man bericht van alles geven, en hem in ons ontwerp doen bewilligen, TWEEDE TOONEEL. De Abt Flacourt,Marretje,Mevrouw de b e aufond. Mevrouw de Beaufond. Wel, Mynheer, hebt gy de toeftemming van Marretje verworven? Abt Flacourt. Nog niet geheel, Mevrouw. Me-  Derde Bedryf. 23? Mevrouw de Beaufond. Gy begrypt Minne, dat het maar eene onderftelling is. Marretje. Onderftelling zo veel gy wilt, het zougatitschniet tot myne eer zyn, maar tot fchande. Mevrouw de Beaufond. Niet in 't minde, dat verzeeker ik u. Marretje. Kyk, Mevrouw de Beaufond! Gy krygt zo veel eer, dat gy u aan zulke fmetten niet doort; Want ik heb wel gehoord, dat al deugt een groote Dame niemendal, dat zy evenwel een groote Dame blyft; zo dat ik wil zeggen, dat de ryke lieden zig aan de fchande zo veel niet dooren als wy boerinnen; Wy moeten onze eer bewaaren. Abt Flacourt. Myn lieve Minne; Wel verre van u verachtlyk te maaken, zal elk u daar over pryzen, dat gy een middel in s'Hoogden hand geweest zyt om uwen zogeling in zyne woestheid te duiten, en hem verbeterd aan zyne moeder weêr te geeven. Marretje, (fchreiende.) Dat is wel waar; maar onze jongen! Myn arme Klaasje, die van'dit bedrog niet weet! Me-  240 D é verbeterde ZoON. Mevrouw de Beaufond. Die blyft hier; Ik zal hem als myn Z0011 behandelen. Daarover behoeft gy u airhans niet te bekommeren. Hy zal 't goed hebben. Marretje. Ik geloof wel, dat hy het hier goed zal hebben, maar, kyk, wy zien hem ondertusfchen niet. Mevrouw de Peiufond. O! Minne, dat is om een dag of acht te doen. Marretje. Ja! maar in die acht dagen zou hy door zo een mooy huis, en zulke kostelyke kleeren , en zulk lek' .ker eeien en drinken, wel meer zin mogen krygen om by u te blyven woonen, dan na dikke Pieter en .arretje te rug te keeren; en, kyk, als dat gebeurde... Ja dan ftierven wy van hartzeer. Abt Flacourt. Dat zal, dat kan , niet gebeuren, Minne; Integeiv deel hy zal reikhalzen, om, hoe eer hoe beter, weer by Vader en M oeder te woonen: Daar ftaa ik u voor in, en dat neem ik, zo wel als Mevrouw, op my; En gy zult 'er Haar en Mynheer een grooten dienst mede doen. Marretje. Nou, ais je my dat beiden belooft, dan zal ik het, om je te believen, nou eens doen; Maar, kyk, het moet niet lang duuren; want ik zal in al dien tyd geen  Derde Bedryf. 241 geen gerust oogenblik hebben; want het is toch maar bedrog en niet anders. Mevrouw de Beaufond, {opent een deur, en roept.) Juffrouw Du Mont! DERDE TOONEEL. De Vorigen. Juffrouw Du Mont. (uit het kabinetje komende,) De Heer de Beaufond, de Vader, (van achteren optredende.) Juffrouw Du Mont. Wat is 'er van uwen dienst, Mevrouw? De Heer de Beaufond, de Vader. . Wel nu; Is alles geregeld? Mevrouw de Beaufond. Ik geloof ja, Mynheer! Juffrouw du Mont, wees zo goed van de beide Jongelingen eens te zoeken en hier te brengen. Juffrouw Du Mont. Onzen jongen Heer, Mevrouw? en Klaas? Mevrouw de Beaufond. Ja; Wy hebben een zeer gewichtig nieuws aan bei den te melden. ——- Zy zullen waarfchynlyk beiXV. Deel. Q den  142 De verbeterde Zoon. den in den tuin zyn, maar misfchien aan verfchillende oorden. Laat La Fleur, of Jacques, u maar aanwyzing doen; want zy moeten fpoedig komen. Juffrouw Du Mont. 'T is goed, Mevrouw. VIERDE TOONEEL. De Abt Flacourt, de Beaufond, de de Marretje, Mevrouw Heer de Beaufond, Vader. Abt Flacourt. Nu beloof ik my veel goeds van onze proef, zo Mevrouw zig maar ftandvastig houdt. De Heer de Beaufond, de Vader. Ja, myne waard.le, nu moet gy my belooven, dat gy u met eene mannelyke dapperheid zult wapenen: want, zo onze proef mislukte, zouden wy inderdaad achter uit gewerkt hebben. Mevrouw de Beaufond. Maak ftaat op my; Ik heb nooit zulk eene levendige overtuiging gehad, dat 'er iets krachtdaadigs ter zyner verbetering moet aangevangen worden, als ik tegenwoordig heb. De Heer de Beaufond, de Vader. Dat is volftrekt noodzaaklyk. De gereedheid, welke  D e r d e Bedryf. 243 ke hy allerwegen voor de involging zyner grillen heeft gevonden, doet hem zyne minderen als werktuigen befchouwen, alleen gemaakt om zyne driften te voldoen; Dit doet hem dezelve nu reeds met eene trotfche verachting, ja met wreedheid, behandelen; Gy ondervindt het; en dit zal hem, ouder wordende , tot de akeligfte uiterlten vervoeren om zyne toomelooze driften te voldoen. Mevrouw de Beaufond. Ik zie het, myn waardfte Vriend; En ikverzeeker u nogmaals, gy zult van my te vreden zyn. Abt Flacourt. Maar zyne traanen, Mevrouw! Mevrouw de Beaufond. Ik zal my g'eduurig herinneren, dat die traanen zyn waar geluk bevorderen moeten. Abt Flacourt. Zyn gevlei en gefmeek? Mevrouw de Beaufond. Hoor Mynheer; Gy kent myn zwak voor hem; Het moederlyk hart zou de wysheid weder verrasfen en verleiden kunnen, gelyk zo dikwils het geval Is geweest; fchiet als dan terftond ter myner hulpe toe; En zodra gy bemerkt, dat ik begin te wankelen, geef my een teken, en ik zal my ftraks herftellen. Ondertusfchen zult gy de goedheid hebben, myn waarde Man , om my het eerfte voorftel te befpaaren. q 2 de  244 De verbeterde Zoon. De Heer de Beaufond, de Vader. Het fpyt my, dat ik u in dat verzoek niet mag voldoen. Hy befchouwt my nu reeds met min gunftige oogen, omdat hy my min gedienftig en toegevendë ondervindt; Zyn verblind hart verzet zig tegen eene geflrengheid, zo als hy 't befchouwt, daar hy my naderhand wel om zal beminnen en zegenen, dog die hem nu, zo het eerfte voorliel door.my gefchiedde, onwillig zou maaken om het te gelooven; terwyl het, voorgedragen door eene Moeder, welke hy aanbidt' met alle de kracht der waarheid op zyne ziel moet werken. Mevrouw de Beaufond. Welaan dan! Ik zal my ook hier aan onderwerpen. Ach, daar komen zy reeds! Minne, houd gy u ook maar ftandvastig. Marretje. Wees gerust; Kyk, nou ik het beloofd heb, zal ik het ook volbrengen. God vergeeve my het bedrog! VYFDE TOONEEL. De Vorigen. Charles de Beaufond, Klaas. Charles de Beaufond. Juffrouw Du Mont heeft my gezegd, Mama! -— Hé! Scheelt 'er iets aan, myn lieve Mama? Zyt gy wél? Me-  DERDE BEDRÏF. 345 Mevrouw de Beaufort?. Charles de Beaufond. Gy ziet 'er toch anders uit als anders, Mama! Mevrouw de Beaufond. Geef my niet langer dien naam, die my uit uwen mond niet toekomt. Charles de Beaufond. Wat wilt gy zeggen, Mama? Mevrouw de Beaufond. Jongeling, ik moet u een tyding melden, die u het hart doorbooren zal; Maar gy moet die weten. Gy zyt myn Zoon niet' Die begoocheling verdwynt; En gy keert tot uwen oorfpronkelyken ftaat te rug: Marretje is uwe Moeder. Charles de Beaufond. Marretje myne Moeder? Wel ja! Ik bedank 'er hartelyk voor! Maar wat beduiden alle die grappen? Abt Flacourt. Grappen! ik twyffel of gy het wel als grappen zult aanmerken,wanneer men den jongen Heer flraks uwe kleederen, en u de zyne, aantrekt, en gym zyne plaats met uwe waare moeder mederydt, om by haar te blyven woonen. Q ^ ^ HAR"  24<5 De verbeterde Zoon. Charles de Beaufond, (fckreiende.) Ben ik dan uw Zoon nier, Mama ? Mevrouw de Beaufond. Noem my toch niet langer met dien naam. Gy gaat t'avond met Marretje mede. Abt Flacourt. Daar is een gewichtige ontdekking gedaan, die, hoe zwaar zy u tegenwoordig moge drukken, uw waar geluk zal bevorderen, dewyl zy u tot een goeden jongen zal maaken , daar gy thans een kleine dwingeland, een dartele leegloper en trotfche weetniet waart; Dat ryk zal nu uit zyn, Kameraat; Gy zult nu als Zoon van Marretje welhaast leeren uwen tyd naarftig waar te nemen, en alle braave menfchen te achten en lief te hebben. Het Lot is u gunftiger dan gy denkt. Charles de Beaufond, (nog meer fckreiende) Welke ontdekking? —— Wat heb ik dan gedaan? De Heer de Beaufond, de Vader. Ik zal u de geheele zaak, melden, Jongeling. Marretje en haar Man hebben beiden onze tederheid bedrogen, en hebben, door alte groote, of verkeerde, liefde voor u verleid, u in de plaats van onzen Zoon gefield en overgegeven. Misfchien heeft zucht tot grootheid, of de hoop op eigen voordeel, uit, uwe  Derde Bedryf. 247 uwe rneerdete bezittingen opgevat, hier mede deel in gehad ; Dog wy behoeven dat niet meer te on. derzoeken;'t Is genoeg, dat zy, door wroeging gedrongen, hunne fchuld komen belyden, en ons onzen waaren Zoon brengen, om u, haar eigen Kind, in deszelfs plaats weder mede te nemen. Charles de Beaufond. Papa. ben ik dan uw Zoon niet? ? De Heer de Beaufond, de Vader. Uw Zoogbroeder Klaas, die boerenkinkel, zo als gy hem in uwe verwaandheid noemde, die u metniogt genaaken, en wien gy zelfs de onbefchoftheid hadt fan te flaan, die is onze Zoon; — Moet hy u „u ook niet op dezelfde wyze behandelen? Charles de Beaufond. Och neen, neen; Ik voel het wel, ik voel het Wel; Ik heb heel flecht gedaan; Ik zal het nooitweêr doen. abt Flacourt. Gy zult 'er nu ook niet veel gelegenheid meer toe hebben; de jonge Heer blyft hier; Gy gaat by Marretje woonen. Charles de Beaufond, (zeer fiert fckreiende.) By Marretje woonen? _ Q 4  243 De verbeterde Zoon. Marretje. Het is zo; By my woonen. Mevrouw de Beaufond, (Klaas om. helzende.) Maar gy, myn Zoon, zult by my blyven; Gy komt in zyne plaats. Klaas, (zyne Moeder aanvattende.') Neen Mevrouw, neen, ik blyf by myn lieve Moeder! Ik gaa met u meê, niet waar, Moeder? Marretje. Neen Kind, dat is onze Zoon! Mevrouwde Beaufond. Gy zyt ondankbaar en onbedacht, dar gy die Vrouw boven my tot Moeder verkiest. Mooije kleeren, fpeeltuig.... Klaas. Neen! neen! ik moet by myn Moeder blyven; die heeft myn zo lief, en ik heb haar zo lief. .. Abt Flacourt. Maar begryp, dat Mevrouw uw Moeder is; Gy kunt niet by Marretje blyven. Klaas, (in de bitterfle droefheid.) Dan ben ik ongelukkig! Ongelukkig. (Mievrouw de Beaufond neemt hem by de hand.) Kom gy moet andere kleeren aan hebben. ZES-  Derde Bedryf. 259 ZESDE TOONEEL. De Abt Flacourt, Marretje, Charles de Beaufond. Abt Flacourt. Houdt toch op van fchreien , Klaas, en fchik u naar uwen (laat. Charles de Beaufond, Ik zal myn best doen. Marretje. Ja! Jongen, kyk, zo j'e wel oppast ,en naarftigbent, en gehoorzaam, en vriendelyk 'tegens alle onze dorpelingen , zal ik je zo lief hebben, als Mevrouw de Beaufond. Charles de Beaufond. Zy is evenwel myne Moeder niet meer! Marretje. Wel is uwe waare Moeder niet zo goed als eene ingebeelde? Je zult by ons zulke mooije kleeren niet hebben; Of zo een mooy huis; Of geen knecht om je te bedienen; Maar wy hebben 't evenwel goed; en, kyk, wy hebben nog al wat over om arme lieden meê te deelen, en dat is het grootfte vermaak voor dikke Pieter. Wat zeg je kind? Charles de Beaufond. Ja, Moeder, ik zal myn best doen, en heel vrien- q 5 de'yk  250 De y e r b e t e r b e Z o o n. delyk zyn, en mede deelen aan de armen, maar dan moetje my ook lief hebben. Marretje. Ja! Ik gaa zien, of Flip wel bezorgd is, en gedronken heeft? De tyd nadert dat wy moeten vertrekken. ZEVENDE TOONEEL. De Abt Flacourt, Charles de Beaufond. Abt Flacourt. Hebt gy geen fpyt, Klaas, over uw vorig gedrag? Charles de Beaufond. Ja, Mynheer de Abt, een hartelyken Ipyt; Want had ik my wél gedragen, dan zoude yder medelyden met my hebben, en nu zal elk my befpotten. Abt Flacourt. Hebt gy het 'er niet naar gemaakt? Hebt gy de Dienstboden, hebt gy den gewaanden Klaas... Charles de Beaufond. O Mynheer! Ik heb hen zo behandeld, dat, zo zy op die zelfde wyze met my leeven, ik de ongelukkigfte jongen van de wereld ben. Abt Flacourt. En met welk eene verachting hebt gy myne lesfen en vermaaningen ontvangen ? Char-  Derde Bedryf. S51 Charles de Beaufond, (fchreiende.") Ach! ja Mynheer; Had ik daar beter naar gelui- ftcrd? Abt Flacourt. Ja, nu voelt gy,hoe weinig men op gewaande grootheid kan betrouwen, zo men niets in zich zelven heeft! Charles de Beaufond. Och ja! konde ik nu maar fchryven en cyftereu! Abt Flacourt. Nu moogt gy u met uwen Dansmeester troosten! Charles de Beaufond. Hoor, Mynheer de Abt! die Dansmeester is de oor' zaak van alles; Hy onderwees my byna nooit; maar hy hadt allerhande kluchtjes; En dan moest ik een fles Perfiko onder uit het Buffet voor hem krygen, om hem te laten drinken; En hy moest huishuur betaalen, en ik gaf hem myn goudbeurs, en zeide aan Mama, dat ik die verloren had. ——• Maar gy moet dit niet aan Mama vertellen. Abt Flacourt. Ik zal het wel degelyk aan Mevrouw de Beaufond vertellen. Charles de Beaufond. Och ik wenschte zo gaarne, dat zy my nog wat lief bleef hebben. Abt  252 De verbeterde Zoon,; Abt Flacourt. Zy heeft, ongetwyffèld ,nog veel genegenheid voor u, en zy zal die behouden, zo gy uwen plicht voortaan betracht; Maar zy heeft nu een gezicht gekregen , hoe Hecht gy te voren met haar gehandeld hebt.... Charles de Beaufond. Ach Mynheer! Spreek voor my, fpreek voor my! Abt Flacourt. Welaan! Ik zal het terftond gaan doen. ACHTSTE TOONEEL. Charles de Beaufond, Juffrouw du Most, La Fleur, met eenige kleederen. Juffrouw du Mont. Dieuaresfe; Mynheer Klaas La Fleur. Dienaar, Mynheer Klaas! Mogen wy de eer hebben u aan te kleeden. (Zy trekken hem zyn rok uit, om hem dien van Klaas aan te trekken.) Dat kleed zitje fchilderachtig. Juffrouw du Mont, (hem een boe- < ren hoed opzettende!) En die hoed ! ——— Zult gy my nu nog zo behandelen , Jonker, of gy my van de (haat hadt opgenomen? La  Derde Bedryf. 353 La Fleur. Zal ik nu nog de eer hebben van genadige rottingflagen op myn fcheenen te krygen? Charles de Beadfond, {bitier fckreiende.) Ik heb wel verwacht, dat elk my#zo befpottenzoude; Ik heb het ook verdiend; ja, ik erken het; Ik heb niet wel met u lieden geleefd, maar vergeeft het my. Juffrouw dd Mont. ) Zo Ipreekt men, nu men in de laagte is; Maar hadt men nog de macht in handen! Wierdt men nog door Mama onderiteund!... Charles de Beaufond. Nooit van myn leven heb ik myne fouten zo wéï gevoeld! O Hemel! Had ik dat geweten, hoe hard het valle in zyn geringen ftaat veracht te worden,.. Juffrouw Du Mont. 'T was toch in zyn hart geen kwaadaartige jongen! La Fleur. Die duivelfche Dansmeester bedierf hem! Charles de Beaufond. O het is myn eigen fchuld! Ik behoefde niet naar hem te hooren. Had ik de lesfen van Myn¬ heer de Abt gevolgd, dan zoude ik nu gelukkig zyn. Maar ik bid, dat gy het my allen vergeven wilt. NE-  354 DE VERBETERDE Z o o n. NEGENDE TOONEEL. Charles de Beaufond, Juffrouw du Mont, La Fleur, Jacques. Jacques, Ja waarlyk da'ar ftaat hy! Het is dan waar, dat hy niet onze jongen Heer is, maar Klaas? Wel nou by gevolg beklaag ik hem evenwel, al heeft hymynogzo veel kwaad gedaan; Als iemand ongelukkig wordt, dan moet men al het vorig kwaad, met muilpeeren met al, vergeven en vergeten. La Fleur. Ja wy beklaagen hem ook, dien armen jongen; Nu zal hy vroeg en laat moeten werken; en hy is daar niet aan gewend. Juffrouw du Mont. En zwart brood moeten eeten! ■ Die Mar« retje hadt wel t'huis mogen blyven met die wonderlyke ontdekking! La Fleur. Die misfchien wel eene nieuwe bedriegery is! Ik weet niet, wat ik 'er van denken moet? Charles de Beaufond. Ik bid u lieden, hoont myne nieuwe Moeder niet! Zy is nu myne Moeder; Zy is arm, maar 't is eene braave Vrouw. JAC-  Derde Bedryf. 255 Jacques. Wel Kameraat, nu kryg ik je lief, en by gevolg zo gy niet de Zoon bent van onzen braaven Heer de Beaufond,'ik zou haast zeggen, dat je't verdiende te zyn. Charles de Beaufond. Myn goede Jacques; Zult gy my ook al myn bedreven kwaad.... Jacques. Dat heb ik al gezeid. Als je nou maar wel oppast , dan zei ik je alle zondag komen bezoeken, en je wat meê brengen van myn beste hoornen. En ik heb by gevolg ook nog een paar mooye nieuwe klompen, die zei ik je ook vereeren; Zyzyn voor myn wat klein, maar jy kent 'er in groeyen; Je moet ze alleen maar zondags dragen. Charles de Beaufond. Gy hebt meer goedheid voor my, dan ik verdien. Jacques. Ja! en gy moet maar goeden moed houden; want daar is by gevolg goed by kwaad in de wereld : want je zelt je nou zo wél vermaaken als te voren, als je maar aan je ftaat gewend bent; en, in plaats van te lanterfanten in den tuin, en je zeiven, zo wel als myn te komen verveelen, zei je nou je werk met lust doen, en dan zei je een pret hebben, die je by gevolg nog nooit te voren gekend hebt; Rust. O 't is zo plaifierig te rusten na gcdaanen arbeid. Char-  256 De verbeterde Zoon. Charles de Beaufond. Ik zal getrouw myn best doen; Maar zult gy lieden my dan nu en dan wel eens in de goede gedachten van Mevrouw de Beaufond aanbeveelen ? Juffrouw du Mont, (en de anderen te gelyk.) Ja, Ja, dat beloof ik u. ■ Maar op het na¬ deren van die vertooning, die daar aankomt, is het onmogelyk zig van lagchen te weêrhouden ! Laat ons gaan. TIENDE TOONEEL. Charles de Beaufond, Klaas. Klaas, (wet de kleederen van Char> les aan, en zyn hoed met pluimen op.s< Dag Broertje! Charles de Beaufond. Gy zyt zeer vriendelyk! Gy denkt, dan niet meer om myne fout? Klaas. Wel jonge, zou ik daar nog om denken? Ik kom je deze Hukken goud geld brengen, die u toekomen, want ik heb ze in je kamezoolzak gevonden! daar! Waar  Derde Bedryf. s57 Charles de Beaufond. '. Waar zal ik nu geld toe noodig hebben? Klaas. Ja wel; Neem aan; Heb jy het niet noodig, onze arme Moeder en Vader hebben het dikwils noodig; Want die verdrietige Collecteurs komen het dikwils vragen, eer de goede Man het heeft, en dan is hy doorgaands verdrietig ; want die Collecteurs zyn zulke harde menfchen, en zy fpreeken zo fors; niemendal vriendelyk. Charles de Beaufond. Nu wel aan,dan zal ik deze Louifen aan myn nieuwen Vader tot een welkom t' huis brengen. ELFDE TOONEEL. Charles de Beaufond, Klaas,Mevrouw de Beaufond, De Heer de Beaufond, de Vïider, De Abt Flacourt, Marretje. Mevrouw de Beaufond. Zo Kinderen! Dat zie ik met vermaak, dat gy zo goede Vrienden famen zyt. Blyft dat altyd! Klaas. ]a! Hy is niemendal boos op my, dat ik zyn kleeren aan heb, en zyn hoed... (Hy neemt zyn hoed af, en bekykt dien met genoegen.) . XV. DfiEL. R CH1R.  *S8 Dl verbeterde Z o o n. Charles de Beaufond. Myn broeder heeft my ook alles vergeven, en my zelfs die drie ftukken gelds vereerd , die... Mevrouw de Beaufond. Ik weet het, en ik weet aan wie gy voor hebt dezelve te brengen. Daar zal fpoedig gelegenheid toe zyn; Alles is voor uw vertrek gereed; Wy zouden u nog wel een dag gehouden hebben, maar uwe Moe. der zegt my, dat zy van avond t' huis moet zyn, en wil terltond afreizen; Vaarwel dan Klaas! Wees een braave Jongen; en betracht uwe plichten, Charles de Beaufond, (weder fckreiende.') Dat zal ik doen; Ja dat zal ik doen! Maar Mama... Mevrouw! (Hy valt op zyne kniën) Zoude ik u wel ééne bede mogen doen ? Als ik braaf oppas , zoude ik dan alle Zondagen by u mogen komen, en den heelen dag blyven, zo myn Vader en Moeder my konden misfen? Klaas, (Mevrouw de Beaufond by de hand vattende) Mevrouw, dewyl jy nou myn Moeder bent, zo wees het ook van myn Broeder; Scheid ons niet van malkander; Wy zullen altyd als broeders leeven. Marretje, (tot Mevrouw de Beaufond. ftil.) „ Dat tast my in 't hart, Mevrouw; Ik kan hét „ niet langer uithouden.''' TWAALF-  Derde Bedryf. 25* TWAALFDE TOONEEL. De Vorigen. Juffrouw du MoNT, ^i. van La Fleur, Jacques, den Koetfier en drie Meiden. Juffrouw du Mont. Mynheer en Mevrouw! Vergunt my dat ik uitnaam Van alle uwe Bedienden kome verzoeken om den vorigen Charles uwe guust te betoonen; Het kan niemand onzer van 't hart hem zo te zien vertrekken; De kleine verfchillen, die wy met hem gehad hebben, 2yn geheel vergeeven ; liet waren gevolgen van losheid; Hy is altyd te voren een goedaartig Jongheer geweest, eu wil dat weder zyn. Abt Flacourt. Ik voeg 'er myne hartelyke bede by. De Heer de Beaufond, de Vader. Wat zegt gy, Klaas? Charles de Beaufond. Ik ben verrukt over de edelmoedigheid dier braave lieden; en myne fmart vernieuwt tevens, dat ik hen dikwils zo trotsch en onvriendelyk behandeld heb; Maar zo verre durf ik myn verzoek niet uitftrekken van hier te blyven; Dewyl ik nu eene arme Moeder heb, moet ik die niet verlaten; Ik zal haar trouw helpen ; Vergunt my flechts, dat ik Zondags by Mama.... by Mevrouw, mag komen. Ra De  s6o De verbeterde Zoo». De Heer de Beaufond, de Vader. Op dat antwoord hoopte ik; Antwoord my nu verder zo als 't u op 't harre ligt. Zoudt gy, zo gy ooit weder tot vorig aanzien mogt komen, uwen tegenwoordigen ftaat wel fteeds in gedachten houden? Charles de Beaufond. Dat zoude ik hoopen, Mynheer. De Heer de Beaufond, de Vader. Zoudt gy uwen tyd, uwe vlyt en aandacht, fteeds gevestigd houden op die bezigheden en plichten, die u door uwe beftierderen wierden voorgelegd? Charles de Beaufond. Mynheer neem 'er de proef af; en zo ik wéér tot luiheid of lanterfanten overflaa, onthoud my myn grootfte wcnsch, van Zondags by Mama Mevrouw, te mogen komen. De Héér de Beaufond, de Vader. Zoudt gy byzonderlyk uwe Minderen met behoorJyke achting en liefde.... Charles de Beaufond. O Mynheer, zo gy voelde , welke verwytingen ik jny zeiven hier omtrent doe, gy zoudt my het verdri;t van die vraag befpaaren. De  ÖtKDE ÜEDRTF, fitfi. De H?er de Beaufond, de Vader. Nu dan Charles! Omhels Klaas als uwen Broeder; Omhels alle de Bedienden als uwe voorfpraaken en Vrienden; En wees weder onze Zoon ! Charles de Beaufond. Uw Zoon! Mynheer? Uw Zoon! Mama? (Hy kust hen beiden de handen!) Mevrouw de Beaufond. Onze Zoon, zo lang gy uwe plichten betracht. Klaas. . Dan ben ik ook weêr uw Zoon, myn lieve Mo* der? dan gaa ik weer met u mede ? Charles de Beaufond. Zo aan myne plichtbetrachting het geluk hangt van by u te zyn, loop ik geen gevaar van wéér verzonden te worden. Mag ik u beiden myne ernlliglte beloften vernieuwen, myne dierbaare Ouders? (Hy etnhelst hen.) en my ook met uwe volkomene vergiffenis en aanhoudende gunst vleien, myn geëerbiedigd Beftierer? (Hy omhelst den Abt Flacourt.) . en ook met uwe beltendige genegenheid , myne waarde voorfpraaken en Vrienden? (Hy geeft de mannelyke bedienden de hand, 'en de vrouwelyke pen kus.) > Ik zal dat onverwacht en onwaardeerbaar geluk, waar voor ik God uit grond myns harten dank, geheel anders gebruiken dan te voren. (tot den Abt Flacourt.) Ik zal uwen raad in alles innemen en volgen, Mynheer. R 3 Abt  De verbeterde Zoor?; Abt Flacourt. Mogten alle Moeders wél begrypen, dat haare Kinderen zonder menfchenliefde en deugd niet gelukkig kunnen zyn! En dat zy het ten grooten deele in haare hand hebben, om de zaaden daar van in de jonge harten aan te kweeken of te verflikken! EINDE,