3>  SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. ZEVENTIENDE DEEL.   p -' " De Vaandrig. TWEEDE T O O. N E E L.. De Baron, alken. (Hy puit de Bureau toe; krygt zyn Hoed en Stok, gaat naar de Kamerdeur, maakt die open, houdt haar een oogenblik,peinzende, in de hand;fluit liaar weder toe, en zegt in 't voortgaan ) Ja het moet een losfe knaap zyn! Ily heeft ongetwyffeld een heimelyken minnehandel! O onbedachte Ton- geling! (Hy bergt Hoed en Stok; Trekt zyn Japon aan, en opent zyn Bureau?) Ongelukkige Karolina! ■—— DERDE TOONEEL. De Baron, Juffrouw Dalem. Juffrouw Dalem. Het Rydtuig wordt ingefpannen, Mynheer. De Baron. Het Rydtuig? Voor wien? Waartoe? Juffrouw Dalem. Mynheer ? — Cy hebt immers aan Jacob belast, terftond te laten infpannen. Hy heeft my, terwyl hy zyn Rok ging aantrekken, en pas. fant verzocht u te melden dat het ftraks gereed zou zyn, om dat gy haast fcheent te hebben. Ook zeide gy ons, onder het ontbyt, voornemens te zyn om den Generaal te gaan fpreken. De  6 DeVaandr ic. in hem zo veele tederhartigheid met zo veele wysheid en braafheid gepaard; Maar ach! Al wederom verloren! Nu heb ik niemand. . . Juffrouw Dalem. Al weder de oude zwaarmoedige luimen, Mynheer? Hebt gy niet uwe Sophie? De Baron. Sophie zal het zelfde lot als Karolina hebben; Zy zal ook door een Schurk... . God is rechtvaardig; ■ ' ■ ■■ Ach ongelukkige Karolina! — Ik moet fchryven. Juffrouw Dalem, (7?//.) „ Konde ik toch eens uitvinden, wie die Karolina „ is, die hem fteeds zo ontrust! Ik moet zyne ge„ dachten zien af te wenden." Weet gy, Mynheer, dat 'er heden morgen vroeg,niet verre van ons Huis, zo een ongeluk gebeurd is ? De Baron. Een ongeluk! Wat dan? Juffrouw Dalem. Een onvoorzichtig Koetfier heeft een Kind overreden. De Baron, (verfchrikt.) Overreden! Is het Kind dood ? Juf-  Eerste Bedry f. 7 Juffrouw Dalem. Het is nog niet dood; Men heeft zelfs hoop, dat het 'er nog van op zal komen; Maar het 7al veel tyds en groote onkosten vereifchen. Het is een Kind van onze Mie de Schoonmaakte. Zo Mynheer konde goed vinden haar eene kleinigheid toe te fchikken, het zoude haar wonder wél komen. De Baron. Dat is de oude Zang! ■ T is of men eene famenzweering heeft gemaakt om alles vau my te willen hebben. Juffrouw Dalem. Och Mynheer, daar is gebrek aan alles. De Baron. Ik geloof dat heel wél; Maar (fpytig) bezorg my eerst vergoeding voor 't geen men my onder valiche voorwendzels, en met bedrog, heeft afgetroond,dan kan ik geven; Maar nu.... Joffroüw Dalem, (/?//•) „ Onbegrypelyk, dat een Man , voormaals zo , goedaartig, nu zo hardvochtig kan zyn' 't Is een „ zonderling Karakter! " Mynheer, gy moest van de morgen uw hoofd niet met fchryven vermoeiieu. De Baron, (die onderwyl een Boek gekregen heeft Jchryft daar in, prevelende.) „ Het Kind van Mie de Schoonmaakte overre. den.» a + VIER-  8 De Vaandrig. VIERDE TOONEEL. De Baron, Juffrouw Dalem, Sophie. Sophie, (fiil tot Jufrouw Dalem.) Hoe vaart Papa van daag? Juffrouw Dalem. Dat is maar tamelyk. Zeer «waarmoedig. Sophie. Goeden morgen Papa. De Baron. Góede morgen Sophie. Hadt gy iets te zeggen ? Sophie. Ik kom vernemen, Papa, hoe gy dezen nacht geflapen hebt, en hoe gy u thans bevindt ? De Baron. Ach! plaag my met geeue vriendelykheden! — Ik verdien die niet! Van geen mensch ter Wereld, Sophie. Ach Papa! Konde ik met myn leven u van die zwaarmoedigheid verlosfen! Ik zoude. . . . De Baron. Zwyg, Meisje, So-  Eerste Bedryf. 9 Sophie. Ik kan, ik mag, niet zwygen; • Ik ben door een zekere Weduwe Walner, die beneden op antwoord wacht, belast met eene boodfchap, die ik verplicht ben aan u over te brengen. De Baron, (verwonderd.) Walner? (toornig) Wat is dat? Wat wil zy hebben? Sophie. Zy badt my met traanen in de oogen u te vragen, waar door zy het ongeluk gehad heeft van uweinaandelykfche onderfteuning te moeten derven. De Baron. Waar praat gy van ? Wie heeft haar maandelykfche onderfteuning gegeven ? Heb ik dat gedaan ? Sophie. Zo heeft zy my gezegd. De Baron. Het is een Snapfter, die u door haare verdichtzelen tot eene verkeerde barmhartigheid heeft zoeken te belezen: Gy weet wel, dat ik my met geene Maandelykfche, of Weekelykfche, of eenige, onderfteuningen bemoei. Doe haar terftond vertrekken. . , . Sophie, (zuchtende.) o Myn God! (Zy vertrekt.) A 5 De  io De Vaandrig, De Baron. SopMe! Sophie! (Zy komt te rug.) Lang my uwe Geldbeurs! — Gy moet haar niets geven! — Sophie. Daarismyn Eeurs, Papa. De Baron. Is dat uwe geheele Schat, Meisje ? Sophie. > De Baron. Dan is 't wel. Nu kunt gy vettrekken. (Zy gaat fchreiende weg.) VYFDE TOONEEL. De Baron, Juffrouw Dalem. De Baron, (fckryft in een Bock, prevelende?) „ De Weduwe Walner," (luid) 't is zonderling van den Doctor! Juffrouw Dalem, (fiil.) „ Gevoel van eigen leet, zou men zeggen, dat de Man medelydig moest maaken." De Baron, (zig fchielyk onikeerende.) Zyt gy daar ? Ik meende dat ik alleen was. Juf-  Eerste Bedryf. ii Juffrouw Dalem. Ik wilde u niet alleen laten, Mynheer; Maar beveelt gy dat ik vertrek De Baron. ja! , . Neen wacht eens. (Hy ftaat fchielyk op.) Bemint Sophie den Vaandrig. Juffrouw Dalrm. Hoe kan ik dat beantwoorden ? Mynheer de Baron? De Baron. Waarom niet zo gy wilt? Of hebt gy ook al tegen my faamgefpannen ? Bemint zy hem? vraag ik. Juffrouw Dalem. Ik heb daar niets van gemerkt. De Barok, (na een oogenblik peinzens,) Waar of de Vaandrig toch fteeken mag? Juffrouw Dalem. Dat weet de Hemel! Maar, zo Mynheer het goedvondt, zoude men in der ftilte iemand kunnen afzenden om hem onverwacht te verrasfen. De Baron. En hem dus zyn geheim te ont.lelen, dat hy recht heeft te bewaaren ! — ■ Zoudt gy, in een gelyk geval, zo wenfehen behandeld te worden, Juffrouw Da-  II De Vaandrig. Dalem? ■ Ik had betere gedachten van u, Juf¬ frouw! Maar 't is ook zo als de rest. ... Nauwelyks geef ik myne onfchuldige nieuwsgierigheid te kennen, of gy komt aanitonds met flinkfche ftreeken voor den dag,om de uwe, die niet zo onfchuldig is, te voldoen. Juffrouw Dalem. Het is niet ter voldoening van myne* nieuwsgierigheid; Maar gy zoadt misfchien, door eene tydige ontdekking,den Jongman behouden kunnen: i ■ Zyn geluk hangt 'er mogelyk van af. D s Baron, (pi.) „ Ja konde ik zyn geluk bevorderen!" (heftig) Maar wat raakt my zyn geluk ? Wat heb ik met hem te doen? ZESDE TOONEEL. De Baron,Juffrouw Dalem,De Doctor. De Doctor, (een Karaf met water en eene Lepel* in de hand hebbende , zet het een en ander op Tafel neder?) Goeden morgen, Heer Baron! De Baron, (gemelyk.) Dien geef ik u niet Doctor! tot Jufrouw Dalem) Ik wenschte met den Doctor alleen te zyn, ZE-  Eerste Bedrt f. if De Baron. Vertoornd waart? Ik ben nog op a vertoornd; Omdat gy my een kvvaade poets gefpeeld hebt. De Doctoö. Nu bedaard! Welk eene poets? De Baron. Waarom hebt gy de Weduwe Walter my doen kennen ? De Doctor. Omdat gy my, by het eerfte gefchenk, dat ik haai bragt, nog niet belast hadt te zwygen. De Baron, (zig bedenkende.} Dat kan waar zyn. Maar waarom hebt gy haar haar Maandgeld nog niet bezorgd? De Doctor. Omdat ik het van u nog niet bekomen heb. De Baron. Dat is onmogelyk. dat is onwaar; —- Eene uitvinding om uw verzuim te verbloemen 1 Dat zal ik onthouden. De Doctor. Geduld, geduld, Baron! Gy weet, dat gy alle de weldaadigheden, welken gy my voor uwe Cliënten geeft, in uw Boek aanfchryft.' Zie nu uw Boek maar na, ' De  15 De Vaandrig. De Barok. Daar ftaat het in! — Duidelyk en klaar. De Doctor. Bedaard! Ik bid u, flaa het op ! De Baron, (flaat zyn Boek op; ftaat een oogenblik verbaasd, en vat den Doctor by de hand.") Verfchooning, myn Vriend! Maar neen ! Geen verfchooning; Waarom hebt gy my het geld niet liever verfchoten, dan de arme Vrouw ongerustheid en verlegenheid, door het wachten, te veroorzaaken? De Doctor. Een gebrek van myn Geheugen, niet van myn Wil! — Maar waarom heeft de Vrouw zig niet vroeger tot My vervoegd? De Baron. Zy heeft misfchien gedacht. . . . Dog dat zy zo 't wil; Daar is het geld; maar beveel haar boven alles de flriktfte geheimhouding!—En nu, Doctor, is 'er nog een ander liefdewerk te bezorgen. Het Kind van onze Schoonmaakfter is overreden, en zal de Moeder veele onkosten veroorzaaken; Breng haar deze tien Dukaaten. De Doctor. Schryf het aan, zo 't u belieft, Baron. Da  Eerste Bedrtf. \y. De Baron., (in een Boek fchryv end e.) Maar om Gods wil (tilzwygen, Doftor! Een diep ililzwygen. Bt begeer geen dank van men, fchen; Ik tref toch geene menfchen aan, die waar- lyk goed zyn. ■ Trouwens ik ben nog de ergr fte van allen. . Ik moet ten minden doen wat ik kan, om de Goddelyke Barmhartigheid voor my te verwerven; — Die zal hen, en my, hoop ik, eiride- lyk tot goede menfchen maaken. Ach mocht de Goedertierene God zig Myns ontfermen! Maar nogmaals Zwygen, Doctor! Want zo men wist, dat ik weldaadig poog te zyn, zoude ik vari allé kanten beltormd worden; Ik zou geene voorwerpen naar myn zin voor myne liefdegaven kunnen kiezen ; En men zoude my weder naakt uitkleeden, zo als men reeds tweemaal gedaan heeft. De Doctor, (op en neder ■wandelende.) De menfchen zyn niet anders; Zy begeeren altyd meer, naarmaate zy kans zien om meer te krygen; En gy zyt zwak. . Het blyve door myne han¬ den gaan. De Baron. Den — den ■— den hoeveelften fchryven wy ? De Doctor, (/leeds wandelende.) Den 28ften Augustus. . Is 't nu in orde, Heer Baron? *■ Zeg my nu eens, hoe hebt gy van de nacht geflapen ? Ik vermoede zeer onrustig; Gy hebt volttrekt beweging noodig. • Bewe¬ ging en verflrooijing van gedachten, dat zyn uwe bes- XVII. Deet.. B te  1* De Vaandrig. te Medicynen. —■■ (De Baron fchryft voort) Wat fchryft gy toch zo lang? (Hy gluurt in ""tBoek, en leest.') „ Kom te voorfchyn , dierbaare Karolina! „ En vergeef..." Heer Baron! Nu is het geheel van den weg! De Baron. Wat is 'er dan? De Doctor. Wilt gy uw Journal tot een Copyboek, of liever tot een Concept-boek, van Brieven maaken ? De Baron, {ziet heen en weder, en (laat het Boek toe.) Ach! Ik ongelukkige! Maar ik verdien het. (Hy ftaat verwilderd op.) De Doctor. Kom, wy moeten een Tourtje ryden; Gy hebt het ntfodig. De Baron. Maar ben ik wel zo fchuldig? Keiaas! Waarom lyde ik dag en nacht? Waarom komt geen iluimer in myne oogen? Waarom drukt my het Heelal op 'thart? Waarom ben ik ziek, en vind ik alles zwart in de Wereld? ■ Omdat ik een Mensch was, en eene Drift involgde, die ik my zeiven niet gegeven had. De Doctor. Lieve Baron! Het zy verre van my uw geheim te wil-  EfiRSTE Bedryf. ai ACHTSTE TOONEEL. De Baron,De D octor,Juffrouw Dalem. Juffrouw Dalem. De Overfte Alting verzoekt u te mogen opwachten. De Baron. Tegenwoordig niet! — Ik heb geen lust om te antwoorden. De Doctor, (Jlil tot Jufiouw Dalem.') Juffrouw! Mynheer moet niet weder zo lang alleen gelaten worden• Ik heb het ulieden al zo dik* wils gezegd. Juffrouw Dalem. De Freule heeft my opgehouden. De Doctor. Niets moet u van uwen eerften plicht aftrekken. NEGENDE TOONEEL. De Baron, De Doctor, De Overste. De Baron. Daar komt hy evenwel; Ik zal hem op myn ziel niet antwoorden. De Overste. Gehoorzaame Dienaar, Heer Baron! — Uw Dienaar, Heer Doctor! ■ Mag ik u vragen, hoe gy •u bevindt ? B 3 Ds  32 De Vaandrig. De Baron. Zo wat, zo wat. De Overste. En de waarde Freule? De Baron. Ik weet het niet. De Overste. De Vaandrig is denkelyk weder niet t' huis ? De Baron. Ik weet het niet. Di Overste. Heeft UEd. hem van daag nog niet gefproken? De Baron. Ik weet het niet, (ftii) ., Lastige Kaerel!" De Doctor. Mynheer de Baron is vermoeid. De Overste. Hebt gy van het voorval gisteren op de Parade al gehoord? De Baron. Neen, D  24 De Vaandrig. Generaal, om u Luitenant te maaken; Men dient het u wel zeer duidelyk en nauwkeurig voor te dragen, dunkt my. Dat is een gevolg, gaf de Vaandrig den Generaal te houden, van vroegere te loorflellingen; TJwe Excellentie neme het my des niet kwalyk, noch onttrekke my haare gunst; Maar ik heb reeds driemaal het verdriet gehad van met de beste kans van de Wereld, en de ftreelendfte toezeggingen ter bevordering, voorby gegaan te worden; En.... Gy zult het dan nu voor de vierdemaal hebben, fprak de Generaal, en keerde hem den rug toe. De Baron, (JU/,) „ Hy zal het Meisje hebben?" Is het verhaal mi uit, Heer Overlie ? De Overste. Gisteren middag heeft de Generaal zig zeer over de Impertinentie van den Vaandrig beklaagd. De Baron. Verdoemd! Omdat hy niet kruipt, en vleit? Omdat hy een Officier van eer is ? De Overste. Myn lieve Heer Baron! Het is met bravoure, en met nauwkeurigheid in den dienst,alleen niet te doen; Ik zoude, fchoon ik lang genoeg gediend, eu insgelyks myn plicht wel betracht, heb, mistchien ook nog Vaandrig zyn, had ik niet by den Kamerdienaar van den Generaal op eene zekere wyze myn hof gemaakt. De  Eer stb Bedryf. 25^ De Baron. Jk wenschte om uwent wil, dat gy nog Vaandrig waart. , De Overste. Ik niet. — Trotsheid en Armoede zyn geene goede Kameraars. De Baron. Sinrs wanneer is Trotsheid het zelfde ding als Edelmoedigheid geworden? De Overste. Sedert den Zondvloed, zodra de beurs ledig is. _ Waarom zoekt de Vaandrig niet voort te komen? Hy h .tic immers nog wel Vrienden. De Barqn. Een Man met eene ledige beurs en een edel hart Vrienden ? — Ik wil fterven zo hy 'er één heeft. De Doctor, (op een fpottenden toon.) Of het moest de Overfte zyn. De Overste, ik ben het inderdaad; En, dewyl ik het ben, zo ergert my zyn gedrag jegens den Generaal. De Doctor. Vei gun. my evenwel te mogen zeggen, Heer Overfte, dat een waar Vriend zig de belangen van zyn Vriend wat anders aantrekt dan door zig blootelyk-te ergeren! By voorbeeld, zyne fchulden. .... B 5 De  a$ De Vaandrig^ De Overste. Die had ik gaarne betaald; Maar ben ik meester van zyne vaifche delicatesfe ? De Baron. Gaarne betaald? — lk durf daar aan twyffelen, Heer Overfte. De Overste. Dat is een twyffel, die myne eer beledigt! —— Vraag den Vaandrig, of ik hem niet gegeven heb, wat hy verlangde? De Baron, (/?*'/ tot den Doctor.') „Betaal gy voor den Vaandrig." — Wel zo, Heer Overfte! De Doctor. Hy verlangde waarfchynlyk maar eene kleine fomme ? De Overste. Gy zult my boos maaken , Doctor! — Hy vorderde vyftig Dukaaten, en hadt die op 't oogenblik. De Doctor. Wees zo goed, Heer Baron, van my de fom tot van avond te ieenen. De Baron. Zeer gaarne. (Hy fchryft in zyn Boek, en telt Vyftig Dukaaten, die hy hy zig {leekt.) DE  30 de Vaandrig; TIENDE TOONEEL. De Baron, De Doctor, De Overste, Jacob. Jacob. Juffrouw Dalem zendt my, om aan Mynheer te vragen, of het Rydtuig, met dit mooije Weder, niet ingefpannen moet worden? De Doctor, (fiil.) „ Myne vermaaning heeft effect gedaan by Juf- „ frouw Dalem; Nu dat is goed." Gy moet zeekerlyk eens gaan ryden, Mynheer; Ik raade het u flerk. De Baron. Nu laat het Rydtuig dan terffond klaar gemaakt worden, Jacob. ELFDE TOONEEL. De Baron, De Doctor, De Overste. De Doctor. Hebt gy het aangetekend, Mynheer? De Baron. Wat? De Doctor. Die vyftig Dukaaten, die gy my leenen zoudt. De  EiR.STlBEDU.yf. 31 De Baron, (in zyn Boek ziende.") Ja zy zyn aangefchreven. De Doctor. Maar het geld? De Baron. Ach plaag my niet meer; Dat hebt gy immers al lang. . . . De D o c t o i. Gy vergist u, Mynheer; Ik heb nog niets. De Baron. Ik heb het u immers.... (in zyn zak voelende) lk heb het by my gedoken! — Daar! De Doctor, (het geld ontyangende.) Hier, Heer Overde! De Overste, (Hem den fVisfeltoe* reikende) Zou de Vaandrig het nies kwalyk nemen? De Doctor. Zeekerlyk niet, want hy zal het niet weten. Db Overste. Gy gaat waarfchynlyk den Generaal eene vifite geven, Heer Baron? De Baron, (JU.) „ Verwenschte Vrager I" De  34- De Vaandrig; De Doctor, (zachf tot den Baron.) Maak u toch niet moeijelyk, De Overste. Gy zult zyne Excellentie denkelyk over den Vaandrig gaan fpreken? De Baron, (ftil.) Wat raaken hem toch myne zaaken?" Nu moet ik ook eens eene beurt hebben met vragen, Heer Overfte! — Vindt gy het Weder van daag niet zeer fchoon? De Overste. Zeer fchoon. De Barok. Heeft het gisteren niet geregend? De Overste. Gisteren? Neen; Want ik ben. . . De Baron. Zyt gy een liefhebber van de Jagt? De Overste. Ja! Ik ben 'er gisteren nog op uit geweest. De Baron. Hebt gy van daag de Couranten al gelezen? De Overste. Ja! Hebt gy gehoord van die affaire d'honneur, die. . . _ De  EérsTeBebryf. 33 De Baron, Sints hoe langen tyd zyt gy al in militairen dienst geweest? De Overste. Sedert myn veertiende jaar. - Maar die affaire.:.. De Baron. Wanneer hebt gy de Wacht? De Overste. Overmorgen. — Men fchryft van Parys. . . .7 De Baron. Drinkt gy 's morgens Koffie of Thee? De Overste. KoAie. Men fchryft van Parys. . . 2 De Baron. Waar eet gy van de Middag? De Overste. Aan myn Huis. — Het Artikel van Parys meldt: De Baron. Gy hebt zeekerlyk al eene Campagne meé ge. daan? de overste, (JfAj n Cat verdoemde vragen!" Dat verftaat zig; Want. . . . XVII. Deel, C  54 De Vaandrig. De B a r o if. Eet gy doorgaands aan uw Huil, of in een Ordinaris? De Overste. Aan myn Huis. —— Maar laat ik u toch vernaaien. . . . De Baron. Hebt gy de gewoonte van op een Bed of op een Matras te flapen ? De Overste. Op een Matras, (ftil) „ Dat is om averechts te worden." TWAALFDE TOONEEL. De Ï5 aron, De Doctor, De Overste, Juffrouw Dalem. Juffrouw Dalem. Het Rydtuig ftaat klaar, Mynheer. De Baron. Moet het dan zyn? De Doctor. Ja! Gy hebt my beloofd een uurtje te gaan ryden. De Overste. Mynheer wilde naar den Generaal, niet waar? Juf.  Eerste Bedryf. 35 Juffrouw Dalem. Mynheer heeft beweging uoodig voor zyn lichaamsgeftel. De Doctor. En rust voor zyn geest. De Baron, (ftt'I.) „ Rust voor den geest van een Verrader!" Laat my blyven! Ik moet myne ftraf dragen; Dat is billyk. De Overste. Mynheer de Baron moet in deze gefteldheid niet uitgaan. De Doctor. Mynheer moet uitgaan. —— Moet ik als Doctor niet beter weten wat Myuheer diene, dan iemand anders ? De Overste. Dan moet ik Mynheer evenwel eerst ééne gewichtige vraag doen, daar ik om gekomen ben. — Mag ik my vleien, Heer Baron, met de eer, daar ik u al meermaalen om gebeden heb? De eer van u als Schoonvader te begroeten? De Baron. Hebt gy Vermogen? De Overste. Twee Landgoederen, die my jaarlyks zes duizend C 2 Gul-  36 De Vaandrig. Guldens opbrengen, en die ik byna vry bezit; — Slechts met tien duizend Daalers bezwaard. De Baron. Verkoop de Landgoederen; Betaal uwen Hypothekaris; Verlaat uwe post, en werp al het overfchietende geld in Zee. De Overste. Dan was ik een Bedelaar. De Baron. Een Bedelaar kan alleen myn Schoonzoon worden. De Overste. Dat is zonderling! —— Waarom dat? De Baron. Omdat ik dan misfchien nog eenige flauwe hoop op zyne erkentenis en liefde zou mogen hebben. De Overste. Meent gy dan, Mynheer. . . . De Baron. Ik meen, dat ik uw eeuwigduurend vragen moet ontgaan! Die ftraf heb ik zo weinig verdiend, als zy ter voldoening myner Karolina kan (trekken! De Doctor, (ftil.) „ De Molen zou weer door de Vang lopen; Hy n heeft ftilte noodig!" Kom aan Mynheer,gaan wy. DER-  38 De Vaandrig. De Overste. Duizend dank voor zo veel eer! Mag ik u vragen, Freule, hoe het met uwe gezondheid is? Sophie. Dat is maar tamelyk. De Overste. Maar, tamelyk? Bat fpyt my van harte. —Hebt gy hoofdpyn? Sophie. Neen! De Overste. Tandpynen, misfehien? Zinkingen? Sophie. Neen. De Overste. Een Koortsje, mogelyk? 't Gaat tegen 't Najaar. Sophie. Neen. De Overste. Beklemming van hart? Zo iets van Vaders ziekte? Sophie. Neen. De O t s i s t e, Mag ik dan vragen, wat 'er eigenlyk hapere? Sb-  Eerste Bedryf. i». Sophie. Ik heb niet uitgeflapen. (Jlil tot Juffrouw Dalem) Heet dat nu eigenlyk fcavoir vivre, dat niyn Vader my zo dikwils als het gevaarlykfte wapen van de Galants affchildert? De Overste. Ik beklaag u van harte. —— Mag ik vragen, wat uwen flaap heeft geftoord? Waren het zwaare droomen? Sophie. Neen. De Overste. Misfehien rufie in de Buurt? Sophie. Neen. De Overste. Of het geraas van Koetfen ? Sophie. Neen! Ik ben laat te bed gegaan. De Overste. Zo, zo! Mag ik vragen, wat was daar de oorzaak van? Gy zyt waarfchynlyk in gezelfchap geweest? Sophie. Neen. De Overste. Of daar was gezelfchap ten uwen huize? C 4 So'  Eerste Bsdryf. S o p h i Ei Omdat ik den Vaandrig een veritandig en aangenaam Man vinde, volgt, dunkt my, niet, dat myn hart niet wél gefield is. Juffrouw Dalem. Geene draeijen of bewimpelingcn voor my, lieïïte Freule! Ik heb het geen ik u thans zeg, al lang vermoed, fchoon ik het den Heer Baron uit hot hoofd heb gepraat; Geene Moeder kan meer belang nemen in het geluk van haar Kind, dan ik in het uwe; Gy zyt daar van overtuigd, en moet my dus uw vertrouwen fchenken. . .Sophie. Ach! lieve Dalem! Juffrouw Dalem. Wees tegen uwe hartstocht op uwe hoede, myne dierbaaré Sophie! Van alle hartstochten, die het menfchelyk gemoed beftormen, is geene zo te duchten als de Liefde; Te duchten in haaregeweldigeaanvallen ; maar even eens, ja nog meer, te duchten, terwyl zy eerbiedig vleit, en zig fchynt te onderwerpen. De oprechtheid van uw hart, uwe afgezonderde opvoeding, uwe levendigheid en geest, en, waarom zoude ik het niet zeggen, uwe fchoonheid en natuurlyke bevalligheden, (lellen u nog meer dan andere jonge Dames voor deze gevaaren bloot. Ik begryp zeer klaar, dat de Overfte geen Man voor u is; Zyne vermogens zyn te zwak dan dat hy ooit uwe ach-  De Vaandrig» achting zoude kunnen winnen of u gelukkig maaken; Maar, aan den anderen kant,de Vaandrig? — Wat zal ik zeggen? — Hecht uw hart niet aan hem! Wy kennen hem rog niet genoeg; Zyn gedrag is tot nog toe raadzelachtig; Dog hoedanig zyn waar kafakter ook wezen moge.he, komt my onmogelyk voor, dat hy ooit de uwe worde: üws Vaders genegenheid voor hem neemt dagelyks af; en zyne gangen blyven een even diep geheim. Sophie, Is het onmogelyk dat hy loffelyke bedoelingen daar in hebbe? Juffrouw Dalem. Loffelyke bedoelingen in fchulden te maaken? Sophie. Zyn geheim zal zig nog eens tot zyne eer ontwikkelen; Myn hart zegt het my. Juffrouw Dalem. Uw hart,lieve Freule is een waarborg,daar ik niet veel op durf betrouwen. Sophie, Zo myn Vader zyn geduld maar niet verliest. Juffrouw Dalem. Dat is het juist, wat ik vrees. So-  Eerste BeDRïf. 4? Sophie. flat is de Melankolie, die hem zomtyds als buiten zig zeiven voert- Hy is dan een geheel ander Man* en die ongefteldheid fchynt niet te beteren. Juffrouw Dalem. Integendeel zy fchynt toe te nemen; En ik voorzie, dat hy in zulk een ongemaklyke luim den Vaandrig nog eens buiten de deur zal zetten. ■ De Baron heeft een geheel ander karakter, dan toen ik my voor eenige jaaren aan hem verbond om zorg voor U te dragen; Hy is altyd wel droefgeestig en mymerende geweest, maar hy was menschlievende, weldaadig,- vriendelyk, in eene hooge maate; Maar nu.... Een zekere Brief, dien hy eens heeft gekregen, en die hem in woede bragt, fchynt veel deel aan die ongunflige verandering gehad' te hebben. Sophie. Hy is myn Vader, en het past my dus niet zyn gedrag te bcoordeelen ; Eéne byzotïderheid in het zelve heeft, omdat zy my zelve onmiddelyk betreft, myne opmerking dikwils gevestigd; En ik erken het met fpyt. ik heb dezelve altyd ongunflig beoordeeld. Was het niet eene vreemde gril voor een. Heer van die geboorte en middelen zyne eenigfle Dochter tot in haar tiende jaar in een boeren-ltulp, zonder opvoeding of onderwys, als in 't wild te laten opgroeijen? XVII. Deel. D Jur-  jo [D e Vaandrig» Juffrouw Dalem. Misfehien was het uit al te groote, of kwalyk beredeneerde, zorg voor uwe gezondheid. Sophie. Maar dan moest hy die gebrekkige opvoeding, welke hy zelf verkoos, my niet zo dikwils als eigen fchuld verwyten! Zodra hem het hoofd niet Wél Haat, en ik zyne gedachten niet juist weet te raden, is het terftond: „ Lompe Boeren-deern! Wat „ doet gy onder befchaafde menfchen!" Juffrouw Dalem. Ja; Tegen wien vaart hy op die wyze niet uit? Hy maakt ons allen ongelukkig, omdat hy van een «nnafpoorlyk verdriet verteerd wordt. ZESTIENDE TOONEEL. Sophie,Juffrouw Dalem,De Vaandrig. De Vaandrig, (met eene bedremmelde houding inkomende ) Ik vraag u verfchooning, Freule; Ik meende den Heer Baron. . . : Sophie. Hy zal aanftonds wederkomen; Hy is met den Doctor een tourtje gaan ryden. ■ ■ ■■ Wilt gy niet' gaan zitten? De  Eerste B e d r y f. t5* De Vaandrig. Zo ik geene ongelegenheid zal maaken. Sophie. Wat doet u zulks vrezen"? De Vaandrig. Een ongelukkige vreest altyd het ergfte. Sophie., Ongelukkige? (fiÜ tot Jufrouw Dalem.) Lieve Dalem' Ik moet eens beproeven, of ik zyn geheim niet ontdekken kan. Juffrouw Dalem, {flil tot Sophie.) Draag maar zorg, dat Hy het Uwe niet ontdekke. Sophie. Gaa toch zitten! Kom wy willen het alle doeili . Gy noemt u ongelukkig? De Vaandrig. Ik ben het Freule; Ik ben het; En thans meer dan ooit, daar ik alle hoop verloren heb. Sophie. Hoe zo? Wat is u wedervaren ? De Vaandrig. Ik heb gisteren den Generaal als. een Man van eer geantwoord, en nu ben ik zeeker van hier nooit bevorderd te zullen worden. D a So"  53 D- Vaandrig, Sophie. Nu; Hier is de heele Wereld niet; Zodra msn a elders kent. . . . De Vaandrig. Ja! Voor my is hier de gantfche Wereld; Ik mag dezen oord niet verlaten. Sophie. Gy moogt niet? De Vaandrig. En kan ook niet, al mogt ik. Sophie, (Jïil tot Juffrouw Dalem.) Dat gaat my waarfchynlyk aan. Juffrouw Dalem, (Jlil tot Sophie.) Ik denk veeleer, dat het op zyne heimelyke gangen ziet. Sophie. Indien gy u aan myn Vader openbaarde ? De Vaandrig. Wat zal ik hem openbaaren? Sophie, Het geen gy Ongeluk noemt. De Vaandrig. Freule! — Welke Ongelukkige vindt zig door uwen Vader getroost? So-  Eerste Bedryf. 53 Sophie, (Jlil.) „ Ach! konde ik hiér ruimer op antwoorden!" Waarfchynlyk zult Gy eene uitzondering in zyn gewoon gedrag maaken• —— Hy is droefgeestig. De Vaandrig. Waarom zoude Ik eene uitzondering maaken? Sophie. Omdat hy deel neemt in uw geluk; Zyn verdriet zelfs over uw geheimzinnig gedrag toont dit genoeg. De Vaandrig. Geheimzinnig gedrag? Sophie. Gewisfelyk! zo punktueel op uwe gezette uuren uit te gaan, zonder dat men weten mag waar heen ? - Hangt de reden, waarom gy dezen oord niet moogt verlaten, niet van u zeiven af? De Vaandrig, (zyn hoofd omwendende?) Ach! ach! Sophie. En waarom gy diea ook niet kunt verlaten, al mogt gy? De Vaandrig. Neen, by God, Freule, die reden hangt niet van my af. D5 SO;  54": De Vaandki. g. Sophie. ' En zo gy dit geheimzinnig gedrag niet hieldt? De Vaandrig. Dankonde ik even weinig vertrekken. {Hy ftaat op) Sophie, (Jlil tot Jufrouw Dalem) Ach myne lieve Juffrouw, dat ziet gewisfelyk op my. Juffrouw Dalem. Vergeet u zelve niet. Sophie. Ik wenschte uwe vertrouwde te zyn, Vaandrig! De Vaandrig. O myne dierbaare — Dame! — Hoe gaarne zoude ik u daar' toe verkiezen. Ware het my geooriofd u myn hartsverdriet te ontdekken! Stondt het my vry.... (Hy wendt zig van haar af.) Juffrouw Dalem, (/lil tot Sophief) ' Breek af, Freule! Gy zult u zelve verraden. Sophie. Ontdek uw verdriet, lieve Willem, eer bet uw' hart doorknaage! Denk, dat gy met eene Zus. ter fpreekt. Juffrouw Dalem. Freule! So-  Eerste Be o ry f. 50 Juff rouw Dalem. Wie? 1 Wel zo het eens uw Vader ware. Sophie. Gy geeft my een fteek in 't hart. Juffrouw Dalem. Wel zo het dan eens uit die geheime winkel kwam, die wy vergeefsch wenfchen te kennen. Sophie. Ja wenfchen te kennen: Mocht men hem maar iemand nazenden, wanneer hy uitgaat, men zou welhaast zyne gangen ontdekken; Maar daar zal ik niet ligt toe belluiten. Juffrouw Dalem. Ook zoude dit by uwen Vader, zo die zulk eene nafpooring te weten kwam, eene misdaad zyn, welke hy nooit of nooit vergeven zoude. Sophie. Daar komt myn Vader met den Doctor. TWINTIGSTE TOONEEL. Sophie, Juffrouw Dalem, De Baron, De Doctor. De Baron. Is de Vaandrig t'huis ? Juffrouw Dalem. Ja, Mynheer. Sa-  oo De Vaandrig. Sophie. Hoor eens, Papa! Hy heeft daar een Brief gekregen van een Onbekenden, met een Wisfel van honderd Louifen, die hem prefent gezonden wordt. De Baron. Honderd Louifen? Wat gy my vertellen zoudt! Wie zou hem zulk een gefchenk doen ? Sophie. Een onbekende. De Doctor. Dat is zeeker een zonderling geval. Sophie. Maar wy hebben een fteik vermoeden.,.. De Baron. Op wien dan? Sophie. Op u, lieve Vader? De Baron. Koe komt het u in 't hoofd, Sophie! ■ Ik zou honderd Louis d'or weggeven zonder my te noemen ? — En dat aan een Jongman, wiens verdachte levenswyze my reeds lang geërgerd heeft. ■ Wien ik de deur zal laten wyzen, zo hy my niet haast betaalt, (//y hangt zyn Hoed en Rotting op.) So-  Eerste Bedryf. €i Sophie, (Jiil tot Jufrouw Dalem) Hoort gy dat wei? Juffrouw Dalem,'(jlil tot Sophie) Het komt uit de verborgen winkel, Sophis, (Jlil.) Zwyg toch lieve Dalem! De Barok. Juffrouw Dalem, verzoek den Vaandrig dezen middag met ons te willen eeten. Juffrouw Dalem, (flil.) „ Een zonderling mensch!" EEN-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. Sophie, De Barok, De Doctor. De Doctor. Misfehien is die geheele historie eene uitvinding van hem? Wie heeft den Brief gezien? Sophie, (driftig.) Dien heb ik gezien, Doctor! —— Zelfgezien. De Doctor. Dan is het zeekerlyk een gefchenk van die onbekende Familie, welke hy zo heimelyk bezoekt. Sophie, (ftil.) „ Weet hy daar ook al van!" De  . - Onmogelyk. De  Tweede Bedryï. j£ De Doctor. Dat moet evenwel waar zyn. —- Zoude uwe Weldoener zig niet in gevaar (Tellen van bekend te - worden , zo hy dubbelde wegen infloeg tot een oogmerk, dat hy volftrekt geheim wil houden? De Vaandrig. Dat zy zo 't wil! Maar gy hebt den Overfte gezegd , dat ik Bloedverwanten in Zweden heb; Wat is daar van ? De Doctor. Ifc kan, ik mag, op die vraag niet antwoorden. De Vaandrig, (heftig.) ' Ik bezweer u, Doctor, Gy moet daar op antwoorden; Het geluk van éen perfoon, die my dag en nacht de bangfte zuchten afperst, is daar in betrokken. De Doctor. Heer Vaandrig! Verklaar u duidelyk, en ik zal fpreken. De Vaandrig. Ik kan niet; Ik mag niet; Een Eed bindt myne tong; .. O! Mocht ik fpreken! Uwe traaneu zouden met de myne vloeijen. ■ Nu dan! Heb ik Bloedverwanten in Zweden? ■ Dan kan ik misfehien het lot van eene my altyd dierbaare perfoon verligten, die thans (hy fehreit).o God! Heb ik ook reeds te veel gezegd ? Ds  p(f - De V a a S d r i s. ? De Doctor, (/?//.) „ Nu moet ik fpreken." Neen Vaandrig! De hulp komt van een rechtfchapen Inwooner dezer Stad! Ik lprak flechts van uwe Zweedfche Bloedverwanten om den Overfte alle fpoor van vermoedens te beneemen. De Vaandrig, (gemelyk) Zo moest het wezen! Daar moet geenfchaduw van hoop voor den Ongelukkigen overblyven! De Doctor, (jlil.) „ Ik vrees dat de Baron gelyk heeft; Eenheime„ lyke minnehandel ftort hem mogelyk in 't verderf!" Ik hoop gy zult niet altyd ongelukkig zyn. De Vaandrig. Wist gy alles, gy zoudt my ten minden nu als zodanig beklaagen. De Doctor. Vergeet uwen onbekenden Vriend niet! De Vaandrig. Gy hebt gelyk, Mynheer: -• > - Vergeef het my; , En dat de goede God, die my dezen Weldoener heeft toegefchikt, het my vergeve! — Onbedachte Dwaas, die ik was! Op 't punt van morren, daar ik vuurig behoor te danken. Mocht ik dat flechts doen! Hebt gy geene 'vryheid my mynen Weldoener te noemen? De Doctor. Neen. De  T w e é d fi Be» r f> v. $? De Vaandrig. ( Dan moet de opperfte Zegenaar hem vergelden! „ ED) wii hy geen dank van my ontvangen, dan zal ik, 'op 't gezicht van eiken Menfchenvriend, by my zeiven denken; Dat is misfehien de Man! En ik zal myne ftille gebeden tot God voor hem opzenden. De Doctor. Misfehien ontdekt hy zig fpoedig aan u. ■■ Wilt gy my nu ook eene vraag veroorloven ? De Vaandrig. Welke? De Doctor. Gy weet ik ben Doctor; En uw welzyn gaat my ter harte; Zyt gy ziek? — Of zyn de Medicynen, welken gy uit de Stads-Apotheek krygt, met voor u gefchikt ? De Vaandrig. Neen. (ftit) » o God!" De Doctor. Genoeg. Verfchoon myne nieuwsgierig¬ heid ; Zy bedoelde een goed oogmerk. De Vaandrig. Ik ben daar van verzeekerd; Dog zwys toch , bid en betuig ik u; Myne rekening is betaald. n De XVII. Deei» °  98 De Vaandrig. De Doctor. Hebt gy voor uwe Medicynen een Geneesheer noodig, zo verlaat u op myn y /er. De Vaandrig, (opeen zeer droevige» loon.) Misfehien moet ik eerlang myne toevlucht tot u nemen. ZESTIENDE TOONEEL. De Vaandrig, De Doctor, De Baron, Sophie, Juffrouw Dalem, De Baron. Ha! Daar vind ik u by malkanderen! Dat is my recht aangenaam. —— Doctor, ik heb daar een heel gerust flaapje gehad; Ook heb ik my in la:)g zo wél niet bevonden. De Doctor. Een gevolg der beweging; Houd daar toch dagelyks mede aan. De Vaandrig. Het is my hartelyk lief Heer Baron! (flif) „ Zou „ hy het zyn ? De Doctor is zyn Vriend." De Baron. Ik bedank u, Heer Vaandrig! ■ Maar waar¬ om zo betrokken ? Zo in gedachten ? Ds  Tweede Bedryf. 99 De Vaandrig. Ik peins onophoudelyk om myn Weldoener uit te vinden: (Hy ziet den Baron fterk in 't gezicht,) De Baron, (fiil.) „ Hy zoekt my uit te hooreu," Het is een goeden Hals, daar blyf ik by; Maar zyne dwaasheid heeft juist van pas voor u gewerkt! De Vaandrig. Heer Baron! Ik bid u.... Het valt my zwaar u dus te hooren fpreken. De Baron. Ey! Wat heeft hy vóór met zig zo te vermommen? , 1 Waarom berooft hy zig van het genoegen van zyne weldaad te zien werken? ■ • En daarenboven zo hy niet ryk genoeg is om het werk zyne kni'ên vallende.) Welk een geluk, dat ik u alleen vinde, Heer Baron ! Myn hart dringt my om naar u toe te fnellen, en u knielende te komen bedanken voor het allerdierbaarst gefchenk, waarmede gy my vereeren wilde. De Baron. Rys op! Rys op! Een Officier moet nooit knielen. De Vaandrig, 'T Ts niet de Officier, 't is de Mensch, die den grootmoediglien zyuer Medemenfchen komt bedanken. De  Derde Bedryf. 121 De Baron. Cy verlangt derhalven naar het bezit van't Meisje? De Vaandrig. Groote God! Is 'er een ongeluk, dat naar het myne gelykt? De Baron. Wat nu weder? De Vaandrig. Wanneer u op de openbaare wegen een elendiga ontmoet, die naakt of uitgehongerd, of met verlamde Ledemaaten u om een aalmoes bidt, zo noem hem vryelyk gelukkig by my. De Baron. Antwoord my recht uit; Wilt gy Sophie? De Vaandrig. Ik kan niet. Ik mag niet. De Baron. Vervloekt! En gy neemt myn aanbod aan? De Vaandrig. Konde ik dan denken? .... Konde ikvermoeden?.... Zyt gy beledigd, myne elende zal u wraak verfchalfen. De Baron. Hier is een opgebroken Billet! Maar verdoemd moet gy zyn; En eik, •—— die my daar toe bekwaam oordeelt • Sophie heeft het in de verwarring haarer gedachten gedaan. H 5 De  h2 De Vaandrig. De Vaandrig, (zietde Ondertekening, en [leekt het in zyn Zak.) 't Is myn fchuld niet. De Baron. Zo bedaard? De Vaandrig. Waarom niet bedaard by de onverfchüligfi'e zaak van de Wereld? De Baron. Voor my nietonverfchiilig! God help my! Gantsch ïiiet onverfchillig; Dat miferabel Schepzel is de oorzaak van myn hoon en fchimp! De Vaandrig. Welk Schepzel? De Baron, Uw Lotje, dat niet te troosten is. De Vaandrig. Rechtvaardige Hemel ! Eene verdenking van dien aart ontbrak 'er nog om myne vernedering te voltooijen! Zyt gy niet meermaalen aan 't Huis van den Hofraad Brenner geweest, Heer Baron ? De Baron. De Vaandrig. En herinhert gy u dan niet meer, dat 'er twee Kinderen, Carel en Lotje, in dat huis zyn. De  D e e d e Bedryf. 123 De Baron. Dat weet ik zeer wél. De Vaandrig. Wel au! De Baron. Wel nu? De Vaandrig, (op een ft erker toon) Wel nu; Om niet nutteloos in myn leven te zyn; om geene weldaaden te genieten daar ik niet aan beantwoordde; Om op eene eerlyke wyze door de, wereld te komen ; heb ik deze Kinderen onderwys gegeven, (met drift.') Voor Geld! Ja! Nadat men my eerst door onverdiende weldaaden hadt verplicht ; En onder belofte van geheim! —— Want ben ik geen Edelman en Officier? En ben ik niet verlaagd zo het bekend wordt? < Het is een Burgerlyk beroep, en ik heb niets dan de Rede en myn Plicht voor my om my te verfchoonen. —• Maar van myne Mede-Officieren Geld te Ieenen, en, wanneer zy het weerom vorderen, hen voor den Degen te eisfehen; Grof te fpelen om grof te bedriegen; En het fnood genoomen Geld In ongeregeldheden door te brengen, dat zou myn adel bf rang van Officier niet benadeelen, omdat dit zo ongewoon niet is onder hun die dezen rang bckleeden. De Baron. Kort en klaar! Gy kunt Sophie niet trouwen ? De Vaandrig. Ach konde ik het! De Engelen zouden myn geluk benyden. De  Derde Bedryf. De Baron. Nog eens! Zoekt gy my, voor alle de liefde, die ik u getoond heb, tot een Moordenaar te maaken? De Vaandrig. De Vlasbaart, die nog geene tanden hadt toen gy het Buspoeder hebt geroken, zal u een taffen bloodaart noemen, zo gy niet terftond pointeert. De Baron, Noem my zo gy wilt; Gy kunt my thans niet meer driftig maaken ; Myne dwaasheid is voorby, en de uwe zal ook eerlang wyken. Wees myn Zoon! Vertrouw my uw verdriet, het zal ook het myne zyr». De Vaandrig, (den Degen wegwerpende.) Dat is onweêrftaanbaar! De Baron. Zelfs zonder Sophie zult gy myn Zoon zyn; Ik zal voor u doen wat eens een Vreemdeling voor my gedaan heeft-, Ik vergeef gaarne uwe drift, verfchoon de myne; en vertrouw my uwe kwelling. De Vaandrig. Dat kan ik niet doen; Ik ben door een eed ge-, bondeni D e b a r ö n. Dien hebt gy reeds verbroken; Ik weet de perfoon te vinden, die my alles verktaren kan. I a 'Da  Derde Bedryf. 133 De Baron. Wiens Vloek? De Vaandrig. Van die perfoon , om welker wil gy my van een heimelyken Minnehandel hebt befchuldigd; Om welker wille ik fchulden heb gemaakt; Om welker wille ik geneesmiddelen te borg heb moeten kopen; Om welke te onderhouden ik voor geld onderwys heb moeten geven; ■ Die perfoon, Mynheer! d.e perfnon is myne Moeder! En haare vloek fcheurt my voor eeuwig van Sophie. De Baron, (het Adres nalezende,.) Mevrouw Hollbein ? De Vaandrig. Een valfche naam! De Baron. En gy wilde nerven om haar gelukkig te maaken ? „ Verkeerd, woest, mensch! My wilde gy een Moordenaar maaken? Aan den rand des Grafs myne fchuld vermeerderen ? Myn Lyden nog meer verzwaaren? De Vaandrig. Myn Vader! De Baron. God vergeeve het u! Dat zyn de gevolgen van uw zogenaamd Potat d'honneur! Reeds  134 De Vaandrig» overlang hadt gy myn vermogen met my deelen kunnen. ■ Maar misfehien Neen! Dat is onmogelyk! Gy fchaamt u uwer Moeder niet? De Vaandrig. Aanhoor de gefehiedenis myns lev'ens. — Myn Vader ftierf vóór myne geboorte. Sints den tyd, dien ik my herinneren kan , heeft myne Moeder,door haarer handen arbeid zigzelven en my koinmerlyk onderhouden. Een oud arm Officier, met wien wy in één huis woonden, was onze eenigfti Vriend; Aan hem moet ik het dank weten, dat ik zo jong in den dienst ben gekomen, Kort na zyn dood wierdt ons Regiment naar een anderen oord verlegd. ■ Myne Moeder, die de onmogelykheid inzag om Haar zelve, en My, eenigzins overeeiikomftig onze gebo'orte te onderhouden, vorderde van my, dac ik haar niet meer Moeder zoude noemen; Zy zelve verwisfelde haaren naam met dien van Hollbein, en volgde my van het eene Guarnifoen naar het andere. Op die wyze fukkelden wy in de uiterfte bekrompenheid voort, tot dat de laatfte oorlog uitborst, en ik genoodzaakt was my van haar aftefcheiden. Ziek verliet ik hr.ar, en Bek vond ik haar weder. De weinige buit, weiken ik met eer in 't Veld gemaakt had, Helde my in Haat om haar, nutweejaaren geleden, herwaards to brengen; (.veenende) Sedert heeft de ongelukkige Vrouw zelden haar Bed veria, ten. Ik leerde u, myn Vader, by den Hof¬ raad Brenner kennen , en wierd eindelyk, door uwe verplichtende aanbieding, uwe Huisgenoot. ■ ]k beminde Sophie van het eerfle oogenblik af, dat ik haar  Derde Bedryf. fJ5 haar zag, maar ik was nooit vermetel genoeg my met uwe toeftemmiug te durven vleien. Gy verraste my daar mede; Gy zaagt myne vreugde, myne verrukking. . ■ Ik vlieg naar myne Moeder; Maak haar myn geluk bekend; Maar, o Hemel! Zy valt in onmacht, en, toen zy weder by haar zelve kwam, verbooat zy my, mee de fterkftebetuigingen , om ooit of ooit aan een Huwelyk met Sophie te denken. ! Ik was wanhoopig; Wierp my aan haare voeten? Smeekte om de reden van dit af- gryslyk verbod te mogen weten; — ,, Na myn „ dood zult gy het te weten^komen, fprak zy, en „ gy zult my daar voor zegenen! " Meer wilde zy niet zeggen. De Baron. Vervloekt! —— Zonder de reden te melden? — Het moet haat tegen My zyn! Uit hoofde van myne gewaande hardheid De Vaandrig. O God! Hoe etendigben Ik! ■— Hier eene Moeder op den rand des grafs; Daar eene Sophie, welke ik onuitfpreeklyk bemin! Hier de vloek eener Moeder, die my voor eeuwig van haar fcheurt; (des Barons hand vattende) Daar de liefderyke poogingen van een edelmoedigen Weldoener, die de traanen des kommers van myne wangen wil afdrogen, en het niet vermag! De Baron. Kom aan! ■ Ik zal uwe Moeder gaan zien, en haar overhaalen om. . . . I 4 De  !36" De Vaandrig» De Vaandrig. Neen, Mynheer! Het gezicht van een vreemd Heer, van een Heer als Gy —— zoude haar een al te fterken fchok veroorzaaken; —En myn eed. . . . De Baron. Gaa gy dan na haar toe; En ontdek haar, dat gy dieu eed verbroken hebt; Dat gy hem op eene edele wyze verbroken hebt. Dring haar om u de reden van haaren tegenzin tegen het Huwelyk te meldni; Zeg haar, dat ik u, zelfs zonder dpt Huwelyk, als myn Zoon befehouw; — Zeg haar, dat, zo myne gewaande hardvochtigheid my haatelyk by haar gemaakt heeft.... Hier in zullen my veele behoeftigen recht doen; — En myne vertrouwdfte Vrienden zullen voor my getuigen, dat ik het my finti verfcheiden jaaren tot myne eenigfle bezigheid gemaakt heb het leet van anderen , zo veel mogelyk, te verligten. De Vaandrig, (zyn Degen opfie kende.) Ik gaa; En zal alles aanwenden wat in myn vermogen is, om dit wreed geheim uit te vorfchen. —. Gy, myn Vader! Gy, die de kinderlyke liefde wilt beloonen, houd uwe belofte in gedachten! — Aan deze zyde van het graf; In deze Wereld; ——— ?s voor my maar één geluk ; ■ En dat is het bezrt van Sophie. TIEN-  De Vaandei e. Juffrouw Dalem, (/?//.) Dat nooit in 't licht verfchynen zal!" Het is moeielyk eens anders Boeken te lezen; Dat moesten de menfchen toch begrypen. De Baron. Men zegt zeekerlyk ook, dat ik grillig, en wonderryk, ia zomtyds geheel verward in myne gedachtes , ben ? Juffrouw Dalem. Ja, genadige Heer! De Baron. Dat kan waar zyn, maar nooit tot iemands nadeel. Juffrouw Dalem, Zo gy het my niet kwalyk nemen zoudt, Mynïieer.... De Baron. Wel nu, fpreek op! Juffrouw Dalem. Zoude ik u op dit oogenblik aan eene verwarring van gedachten herinneren. • Uwe Uniform.... De Baron. Gy hebt gelyk! Ja! Ik zal het weder uittrekken; Het was door verwarring van gedachten, dat ik het aantrok. Juffrouw Dalem. En uwe bloote Degen op Tafel! De  Dijde Bedrïf. i|i De Baron. Uit dezelfde «orzaak. Juffrouw Dalem. Zal ik uwe Japon hier haaien? De Baron. Neen! Gy zoudt zelve verward kunnen zoeken, en die niet vinden. — Ik gaa hem aandoen, (//y neemt zyn Degen en gaat in 't Kabinet) TWAALFDE TOONEEL' Juffrouw Dalbm, alleen. Zo veele jaaren zulk eene Rol te (pelen ? "r Is zonderling! Ondertusfchen heb ik hem nooit zo helder gezien als tegenwoordig. De Hemel geve, dat het van duur moge zyn! — En dat de mildheid van het Boek dan eindelyk ook aan ons eens moge blyken! DERTIENDE TOONEEL. Juffrouw Dalem, Sophie. Sophie. Is de Vaandrig al lang weg geweest? Juffrouw Dalem. Omtrent een vierendeel uurs. Sophie. Lieve Dalem! hebt gy niet kunnen ontdekken.... Jtrr.  142 De Vaandrig Juffrouw Dalem. Wat? ' ' Spreek op. Sophie. O! gy verflaat my immers wel; ■ • • Hoe myri Vader jegens hem gezind is? Juffrouw Dalem. Ik denk; Heel wél. Sophie. God dank! Maar waar fteunt uw gevoelen op? Juffrouw Dalem. Omdat ik uwen Vader in langen tyd zo gul en vrolyk niet gezien heb. Hy heeft my laten oplezen , hoe het Publiek over hem dacht? En hy toonde veel belang in deszelfs gevoelens te ftellen. Sophie. Ja dat is een gunffig teken! Niet waar, lieve Dalem? Juffrouw Dalem, (lagcnende.) Ja daar houde ik het ook voor. De gehei¬ me winkel zal misfehien zo gevaarlyk niet zyn als wy denken. Sophie. Dat heb ik altyd geloofd. Juffrouw Dalem. Hy heeft u evenwel gezegd, onderftel ik, dat hy nooit de uwe worden kan ? Sa.  Derde B e d r y ry i0 Sophie. Juffrouw Dalem, gy zyt onvriendelyk! ■ ■ ■ Ik had byna gezegd, kwaadaartig! Juffrouw Dalem. Hoe zo? Sophie. Eerst wakkert gy myne hoop op, en ffraks daarna (laat gy dezelve plocfelyk neder. ■ - Ik moet het rechte befcheid daarvan hebben ; En gaa eens vernemen. .... VEERTIENDE TOONEEL. Juffrouw Dalem, Sophie, De Doctor. De Doctor. Gehoorzanme Dienaar, Dames. ■■ Waar is de Heer Baron ? Juffrouw Dalem. In zyn Kabinet. De Doctor. Hoe vaart hy thans ? Juffrouw Dalem. Heel vrolyk; Maar de Hemel weet, waar zyne gedachten waren? Hy hadt zig in de verwarring zyner verbeelding zynen ouden Zoldaaten ftaad herinnerd, en een Uniform aangetrokken. Dl  144 DeVaANDRIG. De Doctor. Een Militair Uniform? Juffrouw Dalem. Ook lag een bloote Degen voor hem- — Waarfchynlyk heeft hy den Vaandrig zyne vroegere heldenftukken willen wyzen. De Doctor. Dat is niet goed! (Hy wendt zig naar het Kabinet.) Ik moet hem zien. Juffrouw Dalem. Daar komt hy al aan. VYFTIENDE TOONEEL. Juffrou.w Dalem, Sophie, De Doctor, De Baron. De Baron. Ha! Zyt gy hier Doftor! De Doctor. Hoe bevindt gy « tegenwoordig? » De Baron. Wél; Heel wél; Veel beter dan fints langen tyd. De Doctor, (jlil tot den Baron.) Hoe is uw gefprek met den Vaandrig afgelopen? De  Derde Bedryf. 145 De Baron, (fliltot den Docüor.) Op eene zonderlinge wyze. (Daar wordt aan Kamerdeur geklapt.) Treed binnen. ZESTIENDE TOONEEL. jffrouw Dalem, Sophie, De Doctor, De Baron, De Overste. Dr Baron, (flil) „ Dat bezoek had ik wel kunnen ontbeeren." De Overste. Uwe gehoorzaame Dienaar, Dames en Heeren, De Baron. De uwe, Heer Overfte. De Overste. Mag ik u vragen, hoe het met uwe gezondheid is? De Baron. Heel wel. De Overste. [s de Vaandrig niet t'huis? Sophie, Neen. De Baron, (flil) „ De Drommel geeft den Man alle die vragen in."' XVII. Deel. K De  144 De Vaandei c. De Doctor. Een Militair Uniform? Juffrouw Dalem. Ook lag een bloote Degen voor hem, — Waai fchynlyk heeft hy den Vaandrig zyne vroegere hel denftukken willen wyzen. De Doctor. Dat is niet goed! (Hy wendt zig naar het Kab ■net.) Ik moet hem zien. Juffrouw Dalem. Daar komt hy al aan. VYFTIENDE TOONEEL. Jüffrou;w Dalem, Sophie, De Doctof De Baron. De Baron. Ha! Zyt gy hier Doftor! De Doctor. Hoe bevindt gy " tegenwoordig? De Baron. Wél; Heel wél; Veel beter dan fints langen tyd. De Doctor, (flil tot den Baron.) Hoe is uw gefprek met den Vaandrig afgelopen? E  Derde Bedryf. U7 De Overste. Zeer zeeker. De Barok. Gy moet het zeer flim overlegd hebben om daar achter te komen. De Overste. Och neen! Het is zeer eenvoudig. De Doctor. Dat geloof ik ook; Zulke Nieuwtjes lopen gemeenlyk van zelve in den mond! De Overste. Juist zo Doétor ! Gy herinnert u, Heer Baron, dat ik naar de Asfemblée by den Generaal ging, toen ik u verliet? De Baron. En gy herinnert u, fPer Overfte, dat ik niet zeer voor het vragen ben in de Gezelfchappen. De Overste. Door vragen moet men 'er achter komen. ■ » Op de Asfemblée zag ik den Geheimraad druk in gefprek met den Generaal; Ik voegde my zo dicht by hen als ik konde; En hoorende, dat het den Vaandrig betrof, mengde ik my in het gefprek. — Inderdaad, Heer Baron! Geen Vader kan de belangen van zyn Zoon yveriger ter harte nemen dan de Geheimraad toonde die van den Vaandrig voor te ftaan. Ik voegde daar myne beden by; ■— In 't kort, de Generaal gaf ons zyn- woord, dat hy Luitenant zou worden. K 2 De  De Vaandrig. De Baron. Zo! Zo! En daar uit befluit gy, dat de Geheimraad de onbekende Weldoener is? De Overste. Gedeeltelyk; Maar ik heb nog een krachtiger bewys. Ka eenige andere redenen verhaalde ik de Historie van de onbekende weldaad ; De Geheimraad vroeg met een toon van bevreemding; Is de Vaandrig in zulke ongundige dmflandighedeni? „ Gy „ zyt de Man!" zcide ik; Hy wierdt rood; En ik was meester van 't Geheim. De Baron. Omdat hy rood wierdt? De Overste. Ja maar die tyd en wyze van rood worden! De Baron. Hier by valt my eene Historie in, die ik eens i« vroeger tyd gehoord heb. — Zeker Jongman wierdt van diefflal befcbuldigd en voor 't Gerecht gefield. Hy ontkende ftandvastig daar deel aan te hebben, en men kon hem niets bewyzen. De Voorzitter in dit Gerechtshof, wiens gelyke in bekwaamheid nog moet geboren worden, fprak tot de overige Rechters; Laat my begaan, myne Heeren; Ik zal hem wel brengen daar hy wezen moet. — Hoor Knaap! vervolgde hy tot den Gedaagden, met een forfche flem, om hem fchrik aan te jagen; Al uw ontkennen is vergeefsch; Uwe Medeplichtigen zyn reeds gevat, en hebben ü aangegeven als Deelgenoot in de  •52 De Vaandrig. De Vaandrig. Ik weet alles; - Maar hoe zal ik het ontdekken? Zo gy my eens weder verftiet? — De Baron. Zo waar ik leef, ik verftaa u niet. De Vaandrig. Wreede Vader! —— Gy kondt het van uw hart verktygen om myne Moeder te verftopten! De Baron, (hem flerk aanziende ) Uwe Moeder? De Vaandrig. Ja! Gy kondt het van u verkrygen Haar aan de Armoede, de Elende, de Schande, over te geven! My Basterd te maaken! De Baron, (zeer verbaasd.) Groote God! Zou Karolina nog leeven? De Vaandrig. Zy leeft. —- Zy vordert door my, haoren Zoon, recht van U; Zy vordert herftelling haarer eer. De eenigfte vergoeding voor ten twee-en-twintig jaarig lyden! / De Baron, (beevende.) Karolina leeft? De Doctor, (met Jufrouw Dalem den Baron in een Armfioel zettende.) Heer Vaandrig! Voorzichtig! ■—- Dit bericht... De  154- De Vaandrig» „ en eene Familie, die gy voor de Wereld gefchand„ vlekt hebt, in haare eer; En geef uwen Zoon zyne „ billyke rechten weder. ——■ Vaarwel! „ Kan het tot uw geluk dienen, zo weet, dat ik „ nooit heb nagelaten den Albeftierder om zynen , zegen over u te fmeeken; ,En dat het aandenken '„' aan die liefde, welke ik u eens heb toegedragen, „ nu nog alle tegenflrydige aandoeningen weert uit „ het hart van „ Uwe Karolina van Harrwits." De Baron, (Jpringt op, en valt den Vaandrig om den hak.) Myn Zoon! Myn lieve Zoon! — Aanftonds myne kleêren! — Ik vlieg naar Karolina. ■ JMaar myne Karolina! ■ Myne kleeren! De Vaandrig. Dan erkent gy ons? De Baron. Wat erkennen? Ik heb u altyd erkend. Ter- ftond naar uwe Moeder! Zy moet weten, dat ik iïnts dat fnood en ongelukkig uur nooit een oogenblik rust genoten heb. Zy moet dat weten , en zy zal my alles vergeven. De Vaandrig. Gy erkent ons? o Myn Vader! De Baron. In Gods naam helpt my! Ik moet haar gaan zien. De  Derde Bedryf. 155 De Vaandrig. Men moet haar voorbereiden tot dat bezoek; Ik vrees anders, dat dieflerke aandoening.... De Doctor' Gewisfelyk! De Vaandrig heeft gelyk; De Vrouw is ziek en zwak; Dat bezoek konde haar doodelyk zyn; Gy moet het tot morgen uitftellen. De Baron, (in zyn Stoel nedervallende.) Zyis ziek! Arme, ongelukkige, Vrouw. De Doctor, (halfluid, tot den Vaandrig.) Heer Vaandrig! Uwe driftigheid hadt den Baron ook ten hoogden nadeelig kunnen zyn; Hy was niet befluitenloos, maar de vreugd overmande hem. De Vaandrig. Ach ! Ik onvoorzichtige ! God vergeve my! Sophie, (op een droevigen toon tot den Vaandrig?) Gy zyt dan myn Broeder! De Vaandrig, (op denzelfden toon.) Ja myn lieve Zuster. De Baron. Karolina leeft! — Doctor! Doctor! Myn hoofd is geheel verward. Die vreugde is te fterk. De  ,55 De Vaandrig» De Doctor. Ik dank God, dat gy u nog zo wél bevindt. Sophie, (fleeds wat droevig.) Ik verzoek uwe Vriendfchap. De Vaandrig, (eveneens.) De innigfte Broederliefde zy u toegewydl De Baron. Zo veel vreugde te gelyk! ■ Nu leef ik zeekerlyk niet lang meer! De Doctor. Nog lang ten troost en vreugde van uw gezin! — Of de zegeningen en gebeden van zo veele Armen, djegy gered hebt, zouden niet wel aangeland moeten zyn. Sophie, (als te voren.) Myn hart heeft het my altyd wel gezegd, dat ik met u verwantfchapt was. De Vaandrig. Ook myn hart zeide my.... De Baron. Dat zy uwe Vrouw worden zoude? 1 Dat zal zo zyn, myne Kinderen! Binnen veertien dagen viert gy uwe Bruiloft. Sophie. Met myn Broeder? De  Derde Bedryf» 157 De Vaandrig. Met myne Zuster? De Baron. Gy waart myne Dochter niet, Sophie; Nu eerst zult gy het worden. Sophie, (vrolyk.) Ik was uwe Dochter niet ? De Vaandrig. Zyt gy dan niet in Frankryk getrouwd ? De Baron. Neen myn Zoon. De Vaandrig. Dat heeft myne Moeder evenwel altyd geloofdDe Baron. Ik heb uwe Moeder altyd als myne rechtmaatige Gemalin befchouwd; Maar hoor het geval. ■ Terwyl ik geheel Duitschland doortrok,om myne Karolina weder te vinden, kwam ik in een Dorp, alwaar ik een Boerenftulp in lichterlaeije vlammen vond; Ik fprong van myn Rydtuig; hielp redden wat ik konde ; en had het geluk van een kind uit het vuur te behouden. En dat, kind zyt gy! —-— Zo als ik u in myne armen had , dacht ik; Dat kind heeft God my gegeven om in hetzelve het onrecht, dat ik Karolina heb aangedaan, te vergoeden ; Uwe arme Ouders, die nu al dood zyn, moesten u zeggen,  158 Dh Vaandrig. gen , dat Ik uw Vader was, en dat ik u Hechts by hen ter opvoeding had befteld. God zy geloofd voor dezen inval! Want ik heb eene Schoondochter naar myn harte groot gemaakt. • Sophie. Eeuwig geloofd? — Wat zegt gy Willem? De Vaandrig. Ja! Eeuwig zy zyne goedheid, en die van onzen Vader, geprezen! Sophie! — Dierbaare Sophie! (Hy vat haare hand, en valt te gelyk met ha aiop zynckniën.) Uwen zegen myn Vader! Sophie. Uwen zegen myn Vader! De Baron. Myn Kinderen! Nu zal God ons allen zegenen; Ik kan niet meer. EINDE. DE  DE TWEE ZUSTERS. TOONEELSPEL. IN V Y F BEDRYVEN.  VERTOONERS. De Heer Grasman. Mevrouw Grasman. Juffrouw Margarietje. Juffrouw Jansje. De Heer Pressó. De Heer Flegm e. Ferdinand,' een oude Huisbe-1 van Mynheer diende J en Mevrouw Debor a, de Werkmeid J Grasman. Joris, Knecht van den Heer Flegme. Het Tooneel is in eene Stad van Duitschland; Hei eerfte, tweede,derde, en vyfde Bedryf is in de Eetzaal met gefloten deuren; In het vierde alleen ftaat de deur, waar door men uit de gang van het Huis in dezelve komt, open.   3>G£S03L~1,. Juffrouw, ik kom u goede tydiiig brengen; enz.— ZVCS€' willen uitvorfchen; Maar dewyl uwe droefgeestigheid dagelyks toeneemt. . . . De Baron. Neen Doctor! Myn Geheim zal met my nerven. —- Ik was een Booswicht, en lyde daar voor. De Doctor. Gy verzwaart, denk ik, uwe fchuld, en de raad en troost van een Vriend konde mogelyk De Baron. Raad! Troost! ■ ■ — Bezorg my een braaf Man voor myn Meisje! Dat zy uwe Raad! -— Voor geen anderen Raad of Troost ben ik vatbaar. De Doctor. Ik meende eene byzondere genegenheid voor den Vaandrig by u te befpeuren. ■ De Baron. Die had ik ook; Maar zal ik het Meisje aanetn Man overgeven, van wiens Karakter geene leevende ziel eeuig begrip kan maakent De Doctor. Ik kan zelf niet begrypen De Baron. Hy heeft een verboden, heimelyken, Liefdehandel j Dat is de geheele zaak; Van daar zyne fchulden;Van daar zyne verborgene gangen, en geduurige afwezenB * heid!  3o De Vaandrig.7 heid! —— Myn God, wat was ik in myn fcbik, toen ik het Mensch eerst kennen leerde! De Doctor. Neem dan de aanzoeken van den OverfleAltingaan. De Baron. De Overfte Alting? Dien eeuwigen Vrager? God bewaare my! De Doctor. Hy is, met dat al, een verflandig en braaf Man. De Baron. Hy is, met dat al, onverdraaglyk! De Man vraagt in een half uur meer dan men hein in een heelen dag kan beantwoorden; Ik zou daarom alle verkeerin" met hem al overlang afgefneden hebben, indien hy niet zo braaf ware. De Doctor. Zyn gebrek moet men hem afkeren. De Baron. Onmogelykj —_ Ook is hy te ryk. De Doctor. Hoe! Te ryk? — Dat is een zonderling gebrek. ACHT-  Eerste Bedry?. as De Overste. Dat verwondert my; Heeft de Vaandrig het u niet verteld? De Baron, (zig omdraeijetide.) Neen! Neen! (fiit) „ Ach! was hy maar weg!" De Overste. Hebt Gy 'er ook niets van gehoord,Heer Doctor? De Doctor. De voorvallen op de Parade komen zelden ter myner kennis. De Overste. Nu, Gy weet evenwel, Heer Baron, dat de Luitenant'Lembach, van ons Regiment, eergisteren geftorven is? De Baron, (/?/'/.) „ Loop naden Duivel met uw eeuwig vragen!" Neen! Neen! Neen! De Overste. Nu dan moet ik het u vernaaien: De Generaal fprak met eenige Officieren over den fchielyken dood van den Luitenant; En zeide by die gelegenheid tot onzen Vizar; Nu Heer Vizar, Ik hoor, gy hebt fchul. den; Daar zou nu gelegenheid zyn.... Hier zweeg hy; Waar toe? uwe Excellentie! Vroeg onze Vaandrig; Wel, moet ik 'er dat nog byvoegen? hernam de B 4 Ge"  Eerste Bedryf. 27 De Overste. Hoe! Wat! •— Ik wil het van u niet ontvangen, Doctor! De Doctor. Gy zult wél, zodra ik u zeg, dat het gefchiedt op last van een Bloedverwant, De Overste. Bloedverwant? Heeft de Vaandrig nog Bloedverwanten ? De Doctor. I». De Overste. Hier te Lande? De Doctor. Neen. De Overste. Waar dan? De Doctor. In — In — Zweden. De Overste. In Zweden ? Hy heeft waarfchynlyk een anderen naam aangenomen? De Doctor. Daar weet ik niet van. Da  28 De Vaandrig. De Overste. Waarom heeft die Bloedverwant zig zyns niet eer aangetrokken ? De Doctor. Omdat — omdat hy niet wist, waar hy zig onthield! ? De Overste. En dat is hy door U te weten gekomen? De Doctor. Hebt gy den Wisfel by u? De Overste. Ja, maar die vervalt eerst over veertien dagen. De Doctor. Dat maakt geen verfchil; Het is best dat werk nu maar af te doen. De Overste. Zo de Vaandrig het maar niet kvvalyk neemt, dat ik u die zaak verteld heb. De Doctor. Daar behoeft de Vaandrig niets van te weten; Althans va» my zal hy het niet vernemen. De Overste. Ik begryp nu wel, dat het onvoorzichtig van my was. .. . De  Ebrsts B e d r y 7. sp De Doctor. Dat begryp ik niet. —— Het is een goede Wis. felbrief; En de Vaandrig is een braaf Man. De Overstf. Ja! En aan wien ik groote verplichting heb. De Doctor. Gy aan den Vaaudrig, Heer Overfte? De Overste, Door hem ben ik met den Baron bekend geworden; Door hem heb ik de Freule Sophie leeren kennen ; Door hem hoop ik eerlang de gelukkigfle Man van de Wereld te worden. De Doctor. Dat laatfte verftaa ik niet. De Overste. Dat verftaat gy niet? Wel indien Sophie myn deel wordt, wat ontbreekt 'er dan aan myn geluk? De Doctor. Gy hebt haar zeekerlyk al gevraagd? De Overste. Gevraagd, ja; Maar ik heb tot nog toe, noch van haar, noch van den Baron, eenig antwoord gekregen. De Doctor. Dan zoekt gy nog naar uw hoogde geluk? —— TIEN.  Eerste Bedry f. 37 DERTIENDE TOONEEL. De Overste, alleen. De goede Man is weêr niet by zyne pofitiven, en Ik wil daarom op zyne onbeleefdheden geen acht geven. Even weinig als op de andere wartaal, die hy heeft uitgeflagen •, Anders zou my die zotte uitdrukking verdoemd zwaar op de Maag lig. gen. „ Een Bedelaar kan alleen myn Schoonzoon worden-" Wat kan dat toch betekenen! Dat past verwonderlyk op den Vaandrig. Zou dat even¬ wel moogelyk zyn? Ja, die de fortuin op zyn hand heeft, leidt de Bruid naar bed. Ik zal even¬ wel myn best doen; En verlies ik het fpel, zal ik my daar mee troosten, dat het een beste Jongen is, die het wint. Eh voor wien een ryk Meis¬ je noodiger is dan voor my. VEERTIENDE TOONEEL. De Overste, Sophie, Juffrouw Dalem. Sophie, (in het optreden tot Jufrouw Dalem.) Een lastig bezoek! Eeuwig duurend vragen! Juffrouw Dalem, Gy moet maar Ja of Neen antwoorden; en zo hy het te grof maakt, zal ik u helpen. Sophie, (zo ah de Overfte zig omkeert.) Mynheer, uw Dienaares. Myn Vader heeft my herwaards gezonden om u niet alleen te laten. C 3 DE  4'o Di Vaandrig. Sophie. Neen. De Overste. Eene Serenade heeft waarfchynlyk, . . . Sophie. Neen, ik heb Iaat met myn Vader zitten fpelep, dewyl die geen zin hadt om naar bed te gaan. De Overste. Gy hebt gefpeeld; Mag ik vragen; Wat? Fiquct? Sophie. Neen. De Overste. Triktrak? Sophie. Neen. De Overste, Heeft Juffrouw Dalem de derde hand vooreen Omberpartytje verfchaft. Juffrouw Dalem. De Freule zou, door uw oneindig vragen, ziek moeten worden, Heer Overfte, al deerde haar uiers anders. (met eene zeer luide fteni) Wy hebben gefchaakt. De Overste. Gefchaakt? Dat had ik wel eens willen zien; Byzonder terwyl de Baron zyne vlaagen heeft. Ha, ha, ha. So-  Eerste Bedry f. 41 Sophie. Het is myn Vader, Mynheer, daar gy van fpreekt; Jk verwacht zulk eene uitdrukking niet ten tweede maal. De Overste. Ik vraag duizendmaal om verfchooning; —- Maar, om op een anderen text te komen, fchoone Freule! mi>g ik vragen, of gy uwe gedachten al eens hebt laten gaan over die vraag, welke ik voor eenige dagen de yryheid gebruikt heb u te doen ? Sophie. Keen. De Overste, Neen? ——- Dat is hard' Mag ik vragen waarom niet? S o p ix t e, Dewyl ik het geluk heb van in één gefprek een douzyn vraagen drie vier, allen even gewichtig, van u te hooren, zo mag ik op myne beurt vragen; Welke vraag gy meent? De Overste. Welke? Welke! Ik heb maar ééne groote vraag; En dat is, of ik my vleien mag met het geluk van de Uwe te zullen worden? Sophie. Die vraag kan Ik u niet beantwoorden. C 5 DB  42 De Vaandrig. De Overste, Mag ik vragen, waarom niet ? Sophie. Ik heb een Vader. De Overste. Indien ik zo gelukkig mocht zyn, van deszelfs toeflemming te verkrygen, zal dan de Uwe volgen? Sophie. Ik beantwoorde niets vóór den tyd. (Jlil tot Juf. frouw Dalem.) Verlos my toch van dien Man. De Overste. Denkt gy niet, dat gy met my vergenoegd en gelukkig zoudt kunnen leeven ? Juffrouw Dalem. Eet is mooy Weder van daag, Heer Overfte! De Overste. Gy antwoordt my niets, Freule ? Sophie. Ware ik een Mansperfoon, ik zou, met zulk Weder, niet in Huis blyven zitten. De Overste. Zoude eene andere neiging mynen wensch in den weg ftaan ? Juffrouw Dalem. Dat is een groot voordeel voor de Heeren. So-  Eerste Bedryf. 43 Sophie. Te kunnen — uitgaan, wanneer zy het verkiezen ? Juffrouw Dalem. Om de Schoone Natuur te genieten. Sophie. En lastige bezoeken te ontgaan. De Overste. Mag ik op geen antwoord op myne vraag hoopen ? Sophie. Myn Vader heeft het wel begrepen, dat hy een Tourtje is gaan ryden. De Overste. Moet ik myn affcheid nemen, waarde Freule? Sophie. Uwe D'enaares, Heer Overfte! De Overste. Waar mede heb ik deze verachting verdiend? Freule! Sophie. Verachting? Gy fpraakt immers zelf van uw affcheid te nemen. De Overste. Zó niet, Freule, zó niet! So-  ^4 De Vaandrig. Sophie. Verfchoon my dan. —— Dog ik mag u evenwel herinneren aan 't geen ik u, by myne eerfte intrede, met waarheid zeide, dat ik niet wél ben ; En dat my dus een al te larig gerekt bezoek zou vermoeijen. De Overste. Op een ander tyd dan. Mag ik vragen Dog hiervan nader, uw gehoorzaame Dienaar. VYFTIENDE TOONEEL. Sophie, Juffrouw Dalem. Sophie. Eindelyk zyn wy van dat lastig mensch ontflagen. Juffrouw Dalem. Gy hebt hem duidelyk genoeg doen merken, dat hy u verveelde. Sophie. Hy verveelt my altyd; En zo lang hy die zotte gril, van naar myne hand te ftaan, blyft behouden , ben ik altyd in vrees voor zyne herhaalde bezoeken. . Jufkrouw Dalem. Die van den Vaandrig zyn zeekerlyk veel aangenaamer. Sophie. Men moet die twee méhfchen niet in eenen adem noemen, dan om het algeheel verfchil van beider ka- rak-  Eersïe BedrVf. 45 rakters te doen opmerken; De een is een befchaafd, verftandig, tederhartig, Man, die niet flechts met u fpreekt, maar ook met u denkt; en die behaagt zonder dat hy dit bedoele; Maar de ander! Wat zal ik zeggen? Een groot Kind. ] uf frouw Dalem, (/til.) „ De Baron heeft wel gelyk." De Vaandrig is zeekerlyk behaaglyker Man dan de Overfle; Maar.... Sophie. Maar ? Hebt gy weder befchuldigingen tegen hem gehoord ? Verdiensten fchynen toch vyanden te moeten maaken. Juffrouw Dalem. Gy weet, dat ik zyne vyandin niet ben; Maar uw Vader was van de morgen zeer over hem t' onvreden. Sophie. Myn God! Hoe zo? Juffrouw Dalem. Wegens zyn ondoorgrondelyk gedrag. Sophie. Ja! Het is zonderling, dat hy altyd zo op zyne bepaalde uuren uitgaat, zonder dat iemand kan te weten komen, waarheen? Juf-  ^ DkVaandrig. Juffrouw Dalem. Uw Vader denkt, dat een heimelyke minnehandel daar de beweegoorzaak van is. Sophie, (ytrfchrikt?) Minnehandel? Hemelfche goedheid! Juffrouw Dalem. Die het hem geene eer zou doen dat bekend wierdt. Sophie. Afgryslyk! Juffrouw Dalem. En tot welker heimelyke voortzetting hy zig in ichulden fteekt. Sophie, (jw ctnig ftilzwygcn, op een droevigen toon?) Neen myne lieve Dalem, dat geloof ik niet. Juffrouw Dalem. Sophie! Sophie! Het is niet richtig. Sophie. Waar mede? Juffrouw Dalem. Met uw hart. Se-  Eerste Bedryf. 55 Sophie, (gemelyk.~) Wat wilt gy? Juffrouw Dalem. U herinneren, dat die zusterlyke vertrouwelykheid aan uwen Vader misfehien zeer mishaagen zoude. De Vaandrig. Gy hebt gelyk Juffrouw Dalem! —— Vaarwel, Freule! Juffrouw Dalem. Maar uwe tegenwoordigheid zal Mynheer de Baron evenwel niet onaangenaam zyn, als hy te rug komt, Sophie. Neen zeeker met, Mynheer, blyf nog wat. ZEVENTIENDE TOONEEL. Sophie,Juffrouw Dalem,De Vaandrig, J acob. Jacob. Een Brief aan u, Heer Vaandrig. De Vaandrig. Van de Post? Jacob. Neen! Een Onbekende heeft hem gebragt. D4 DE  56 De Vaandrig» De Vaandrig, (flil.) „ Het zoude ook de eerde in myn leven geweest zyn! " Wacht hy op antwoord? Jacob. Neen! Hy is terftond heen gegaan. De Vaandrig. Dan is 't wel. (Hy fteekt den Brief in zyn zak) AGTTIENDE TOONEEL. SppHiE, Juffrouw Dalem, De Vaandrig. Sophie. Lees uwen Brief hier, Vaandrig! Ik neem in uw verdriet en in uwe vreugde even eens deel; . En myn hart voorfpelt my wat goeds. De Vaandrig. Edele Dame! Uwe goedheid doordringt myn binnen ite. ——— Met verlof dan. (Hy (eest den Brief ft i(.) Juffrouw Dalem, (Jlil tot Sophie.) Leer uw hart toch dat waarzeggen af! —,— Gy verraadt u zelve te veel. Sophie, (ftil tot Juffrouw Dalem ) Gy tiit te zwaar; Ik zeg hem enkel onfchuldico dingen. De Vaanprig. Droom ik, of ben ik waakende? Sa*  e e e s t e b- e d r ¥ f. Sophie. Nu is 't niet waar? De Brief behelst wat goeds? De Vaandrig. Verbaazend! Hoor Freule. (Hy leest) „ Tot „ verligting van uwe om Handigheden fehenkt u een Man, die even weinig dank verlangt als hy die „ verwacht, deze kleinigheid." Myn God! Myn gezicht moet my bedriegen! ■ Een gefchenk van honderd Louis d'or van iemand die geen dank verwacht of begeert! —— En wy fchryven evenwel 1788. Sophie. Ziet gy lieve Willem, dat gy nog Vrienden hebt? De Vaandrig. Wie kan dat zyn? (peinzende) Zoude Mynheer uw Vader. . . . Sophie, (zuchtende.) Mocht ik het kunnen onderflelien! De Vaandrig, (peinzende, flil.) „ Of de Hofraad? Maar neen! Even on« „ waarfcbynlyk." Sophie, (Jlil tot Juffrouw Dalem?) Van myn Vader komt het zeekerlyk niet, lieve Dalem! D 5 J UF-  5g De Vaandrig. Juffrouw Dalem. Dan eer van den grooten Mogol. De Vaandrig. Zoude ik my ook in het opfchrift vergist hebben? .. . Neen zo waar als ik leef, het houdt aan my. , Vergun my, Freule, dat ik u verlaate. Myn hart is te vol. Nu; Juist nu, daar ik Honderd Louis d'ori Van een Man die zig niet noemen wil; Die geen dank begeert; — En dat in 1788. NEGENTIENDE TOONEEL. Sophie, Juffrouw Dalem. Sophie. Lieve Dalem! De arme Vaandrig moet weinig goede menfchen in zyn leven aangetroffen hebben, dat hy zo opgetogen is van verwondering; ■ En God weet, .zo ik het had. ... Juffrouw Dalem. Dat gy heel fchielyk zo veel geven zoudt, dat gy welhaast zelf gebrek ?oudt hebben. Is 't niet waar? . De Middelmaat, myne lieve Sophie! . In alles de Middelmaat. Sophie. Wie in de Wereld mag toch die edelmoedige Man zyn? Juf-  Eerste Bedrvp. 03 De Baron. Der Henker! Waarom vallen my nu geene meerdere vraagen in? DeDoctor. Eene gewichtige zaak had ik byna vergeten. ■ In het uitgaan, terwyl gy nog met den Overfte bezig waart. .... De Baron. Ja, toen had ik eene menigte van vraagen, maar tegenwoordig. ... De Doctor. Ging ik hier naast by den Apotheker aan; Hy vertelde my in vertrouwen, dat de Vaandrig, federt een half jaar, Medicynen van hem gekregen, maar nog niets betaald, hadt: —— Uit de Recepten zag hy, dat zy voor eene Borst-ziekte gefchikt waren. De Baron. Goed! Ik zal hem vragen, of hy eene Borstziekte heeft? En daarom zo weinig fpreekt? De Doctor. Gy moet my niet wél verftaan hebben, Heer Ba ■ ron! De Baron. Ach neen! Ik geloof, dat ik u niet wél verftaaa heb. ■ Betrof het niet den Vraager? De Doctor. Neen I Den Vaandrig. De  $4 Dë Vaandrig; De Baron. Ik zal hem vragen, of hy, toen hy ter Wereld kwam, niet terftond heeft begonnen te vragen, hoe kom ik hier? De Doctor, {jlil) , Al weder verward! Dog eene vrolyke verwarring is nog beter dan eene droevige." DRIE-EN-TWINTIGSTE TOONEEL. DeBaron,De Doctor,Juffrouw Dalem. Juffrouw Dalem. De Overfte is in de Eetzaal, Mynheer; Zal ik laaien opdisfchen? De Baron. Ja! Ja! Ja! - Nu, Kameraar, zal ik eens zien, of ik u dat vragen niet kan afkeren ? - Kom Doctor, (hy neemt hem onder den arm) gy moet my helpen vragen, (zy gaan weg.) Juffrouw Dalem, (hen op eenigen afftand volgende.) Zo luchtig! Zou de Man veeg zyn? Einde van het eerfte Bedryf. Tl FEE-  T % e e d e DêBÜ TWEEDE B E D RTF. (De Eetzaal.") EERSTE TO ON E E L. De Barok, De Overste, De Doctor, Sophie, Juffrouw Dalem, Jacob. Df« «i een Bediende nemen de Tafel af. De Baron Wiegt op zyn Stoel; De Doctor en de Overjte wandelen heen en weder, Sophie en Juffrouw Dalem ftaan hy de Tafel malkanderen aan te kyken. Juffrouw Dalem. Ziet toch nog eens ter deeg! Het kan immers niet weg zyn. Jacob. Mvn Hemel, dat hèb ik al wel tienmaal gedaan. Juffrouw; Ik zeg u, dat 'er een Servet en een Lepel mist. De Baron. Gy waart dan niet op reis, Heer Overfte! Dn Overste. Neen! (flil tot den .Doctor) Dat vragen is fehriklyk lastig! Ik gaa heen. v De XVII. Deel. *  0E Va adbkic. De Doctor. Blyf nog wat, Heer Overfte! Praaten. en Vragen maakt afwending in zyne gedachten, en is heilzaam voor zyne gezondheid. De Overste. Maar voor de myne is het antwoorden zeer nadeeligi Het vermoeit my de harfens. De Baron. Bet gy liever by den dag, Overfte, ofby de kaars? De Overste, (Jlil tot den Doctor.') Hoor my nu zulk eene ongerymde vraag eens aan ! De Doctor, (Jlil.) Antwoord toch! De Overste. Sy de kaars. De Baron. Gaat gy na den eeten llapen of wandelen? De Overste. Wandelen. —— Ik ben uwe gehoorzaame Dienaar. De Baron» Wilt gy al vertrekken?  Tweede Bbdryf. 6> De Overste. Ik gaa den Tuin eens op en neder wandelen; Ik zal ftraks de eer hebben van u weder te zien, (Jlil) „Dat vragen heeft geen einde." (Hy vertrekt, gevolgd van Jacob èh den anderen Bedienden Wet het Tafel-goed.) TWEEDE TOONEEL, De Baron, De Doctor, Sophié, Juffrouw Dalem. Sophie, (Jlil tot Jufrouw Dalem, die, terwyl de Baron op zyn Stoel blyft wiegen , yverig met haar /preekt.) Zwyg, Juffrouw Dalem!Dat is een fchandelyk vermoeden. Juffrouw Dalem. . * Het kan evenwel van zelf niet verdwynen. D e B a r o n. Wat hebt gy daar onder malkanderen ? Juffrouw Dalem. Daar wordt een Lepel en Servet vermist. D s Baron. Van de Tafel? E 2 lor-  é$> De Vaandrig» Juffrouw Dalèm. Ja! En dewyl niemand, buiten Ons, hier geweest is.,,. De Baron. ; Zo heeft eene van u beiden.... Dat is klaar. Juffrouw Dalem. Boertery daar gelaten, Mynheer! Het is my ernst. ■ Niemand heeft zig fchielyk van Tafel weg- gepakt dan. . . . De Baron. Dan, wie? Sophie. . Dalem! Dalem! Juffrouw Dalem. Dan de Vaandrig. De Baron. Foey! Foey! Hoe durft gy het denken? ■„ Maar evenwel hy is een Mehsch; Het is mogelyk. De Doctor. Neen Heer Baron! Voor den Vaandrig wil ik myn hoofd verpanden. Sophie. Ik waarlyk ook! •. . . Zeer gerust. Juffrouw Dalem. Wyst my dan maar het geringde fpoor aan, hoe het kan toegegaan zyn ? ■ De  Tweede Bidryf. £9 De Doctor. Daar weet ik niet van; Maar de Vaandrig is daar niet bekwaam toe, dat weet ik wel. De Baron. Hy is een Mensch; En een Mensch is tot alles be. kwaam. De Doctor. En juist nu! Daar hy honderd Louifen heeft! Juffrouw Dalem. Die haast, om zyn Wisfel te gelde te maaken, kwam my evenwel zeer onnoodig voor. Sophie. Foey Juffrouw Dalem! Nooit had ik zulk eene lief. delooze denkwyze van u verwacht. De Doctor. Meer dan liefdeloos; Onrechtvaardig! Las- terlyk! — Zo hy nog drukkende Schulden hadt, die om betaaling riepen. . . . Juffrouw Dalem. ja! Ja! - Ik laat dat aan zyne plaats. De Baron. Maar hebt gy wel ter deeg nagezien? Juffrouw Dalem. Ontallyke reizen. De Baron. Het is onwaarfchynlyk, maar evenwel mogelyk. i E3 De  7» D e V a a n d r i &„ myne ondervinding, gy zoudt anders over de menfchen denken. . , De Doctor. Tot dien prys verlang ik niet uit myne dwaaling, zo ik dan dwaalen mocht, getrokken te worden. — Taar myn lieve Baron, uwe woorden en daaden itryden met malkander! Gy fpreekt als of gy een Mifanthrope waart, en ondemisfchen zyp gy (leeds bezig om de menfchen wél te doen; Gy zoekt allerwegen de ongelukkigen op. . . . D e Baron, Omdat ik een dwaas ben; Omdat myn hart zwakker is dan myn verftand! Met dat' alles heb ik myne gelofte redelyk wél gehouden om geen mensch onmiddelyk goed te doen. De Doctor, En u zeiven dus van veele zalige oogenblikken beroofd. De Baron. Is de dankbaarheid in der menfchen natuur? Neen Vriend! Eer wil ik hun alle de andere voortreffelyke hoedanigheden toeitaan , welken de verhitte verbeelding van Dichters en Romanfchryvers op het papier vertoont, dan deze deugd van dankbaarheid; Die hebben zy niet, eh, wanneer zy die voorwenden , liegen zy. Waarom zoude ik my dan als Weldoener bekend maaken, daar ik geen[dank verwacht ? En. daar ik zelfs, door my te vertoonen, gevaar loop van bedrogen te worden? Kom aan, Doctor! Gy, die  76" De Vaandrig. De Baron. Ach Mynheer! Zy — is myne Dochter. — Ja j —— Haar voor het rampzalig lot van Karolina te bewaaren; Haar een braaf Man te geven, is myne eenigfte zorg. De Vaandrig fcheen my toe die Man te zyn. Hy is arm; Dat gaf my recht op zyne dankbaarheid! — Helaas! —— Foey, die Laaghartige! VIERDE TOONEEL. De Baron, De Doctor, Jacob. Jacob. Heer Doctor! De Geheime Raad verzoekt u by hem te komen; Ily bevindt zig gantsch niet wel. De Doctor. Terflond. (Jacob vertrekt') —. Behoud uwe Menfchenliefde! Mynheer! —— Veroordeel niet op dat gy niet veroordeeld wordt! — Ik ben ftraks weder by u. De Baron. Ik hield myn Broeder ook voor een eerlyk Man, en evenwel was hy een verdoemde Schurk. . Menfchenliefde! o Goede God! Menfchenliefde! Braafheid! VYF-  Tweede B e d r * ï. ifc De Baron. Onmogelyk? Ik zal u een geval verhaalen, dat my in myne jeugd bejegend is. Voor omtrent achttien jaaren kreeg ik kennis aan een jong Heer, die ——> die een Advokaat was. Hy zwetfte veel van braaf- heid en rechtfchapenheid; Was behoeftig; . Kortom, ik kreeg hem lief, nam hem in my¬ ne befcherming, en fchonk hem een ring van waarde; En op denzelfden dag, terwyl hy by my at, ontftal hy my een orlogie. Wat zegt gy daar Van ? De Vaandrig. De vraag was. Heer Baron, of iemand, die weet, dat menfchenliefde de eerfte aller menfchelyke deugden is, die derhalven by overtuiging zyne plichten kent, en gevoel van menfchenliefde heeft; of zo een mensch zig op eene laaghartige wyze kan gedragen ? De Knaap, dien gy bybrengt, was een verachtelyke guit. ' De Baron. Ondertusfchen deedt hy zig wonder mooy voor, en de Snoodaart fprak onophoudelyk van edelmoedigheid en deugd; Het vertrouwen derhalven. . . • Wat duivel is datl —— (Hy wil zyn zakdoek gebruiken , en haalt een [Servet uit zyn zak, daar een zilveren Lepel uit valt; werpt het Servet aan Juffrouw Dalem toe, omhelst den Vaandrig vuurig, Jlaat zig zeiven voor het voorhoofd, en wykt in zyn Kabinet.") XVII. Deel. F ACHT-  De Vaandrig. ACHTSTE TOONEEL. De Vaandrig, Juffrouw Dalem. De Vaandrig, (Den Baron met verwondering naziende.) Wat is dat, Juffrouw Dalem ? My dunkt gy moest Mynheer volgen. Juffrouw Dalem, (Het Servet en de Lepel fchielyk op. raapende, vat hem fchreiende by de hand, die zy drukt.) Verfchooning , myn waarde Heer! Duizendmaal verfchooning! ' NEGENDE TOONEEL. De Vaandrig, alleen. Goede Hemel! Welke wonderlyke vertooningen? Van den Baron verwacht men vreemde verfchynzel3, wanneer zyne droefgeestigheid de overhand neemt, maar is de oude Vrouw ook aan die toevallen onderhevig? Dat heb ik nooit bemerkt. . Eu zelfs dan laat zig niet alles verklaaren! Zulk eene zonderlinge aanfpraak! Zulk eene plotfe- lyke overgang! En Juffrouw Dalem laat hem alleen vertrekken! (angftig) Wie weet of hy niet misfehien. . . . De deur is niet toe; lk moet eens  Tweede B e d r y f. 53 ,eens gluuren. (Hy kykt in V Kabinet) —~ Met het hoofd in de hand. — Hy fchynt bedaard. Ik wil hem evenwel liever niet aanfpreken. TIENDE TOONEEL. De Vaandrig, Sophie, Juffrouw DaleM. De Vaandrig. Uwe gehoorzaame Dienaar, Freule! Sophie. Lieve Vaandrig! Mochteik.... Konde ik.... Ik moet naar myn Vader toe. (flil tot Jufrouw Dalem) Ziet gy nu, onbedachte! Wat leet gy berokkend hebt! (Zy gaat in het Kabinet.) De Vaandrig. Verklaar my eens die verwarring van ftraks, bid ik. . Wat was 'er toch gaande met den Baron? •— My dacht, gy waart 'er ook in betrokken. Juffrouw Dalem, (verwarden verlegen?) Heer Vaandrig! — gy kent — den toefland van den Baron; — Het geval, dat hy u verhaalde, treft hem, — omdat de ondankbaarheid ... en ik neem zo veel deel in dat geval, omdat — ik geloof,da; zyne ziekte alleen uit dergeiyke ongelukkige ontmoetingen geboren is. De Vaandrig. Maar van éèn mensch tot allen, en van kwaade F a men  fa De V a a n d r i 6- menfchen tot goede, te befluiten! Dog, he. laas 1 Het is niet eene van de minde zwakheden der menfchelyke natuur. (Jufrouw Dalem gaat fchiehk in V Kabinet, terwyl de Over/Ie aankomt.) ELFDE TOONEEL. De Vaandrig, De Overste. De Overste. Mag ik vragen, waar de Freule is ? De Vaandrig. By haaren Vader. De Overste. Hebt gy met haar gefproken ? De Vaandrig. Neen! Zy pasfeerde hier flechts door; ■ " Ik geloof, dat de Baron weder niet wél is. Lieve Heer Overfte, gy zyt zo goed geweest van my, vóór eenige weeken, uit eene groote verlegenheid te helpen; Ik ben ten hoogften in myn fchik, dat ik myn woord by u houden kan. De Overste. Mag ik vragen, wat gy daar mede meent? De Vaandrig. Gy hebt my vyftig Dukaaten geleend, welken ik verzoek u met de levendigfte erkentenis weder ter hand te mogen ftellen, (Hy telt het geld uit.) Ds  Tweede Bedsh. 8$ De Overste, (Jlil.) „ Wat duivel is dat? Nu ben ik deerlyk in de war. Had ik toch myn bek gehouden." - Zo het niet onbefcheiden is, wilde ik wel vragen,... De Vaandrig. Hoe ik aan dat geld gekomen ben? O myn lieve Heer Overfte, vraag vryelyk; Van gant- fcher harte; — Vriendenen Vyanden, —— Bekenden en Vreemden, wil ik het vertellen; Dus moet eindelyk myn Weldoener myn levendigen dank te weten komen; Eindelyk moet zulk een edelmoedig bedryf den lof verwerven, dien het verdient, en andere groote zielen worden opgewekt. . . . De Overste. Gy maakt my zeer nieuwsgierig; Mag ik vragen... De Vaandrig. Heden morgen, terwyl ik by de Freule was. . . . De Overste. Waart gy alleen by haar? De Vaandrig. Neen! Juffrouw Dalem was 'er by. ——— Heden, met den aanvang van de maand, door myne Schuldeisfcheren gedrongen, zonder geld — zonder Crediet; Heden, daar ik het een en ander zo hoog noodig had, fchonk my een onbekend Weldoener honderd gouden Louifen, door een Wisfel in een Brief. F 3 De  Tweede Bedryf. 87 De Overste. Ik heb uw Recipis niet by my. De Vaandrig. Dat is niet met al; Gy zult het wel fcheuren zodra gy te huis komt. De Overste. Ik wil het geld niet aannemen. De Vaandrig. Heer Overfte! Ik ben Officier, gelyk gy; Ik wil even weinig in fchulden blyven als van Aalmoesien leeven. TWAALFDE TOONEEL. De Vaandrig, De Overste, Juffrouw Dalem. Juffrouw Dalem. Wat zachtjes Heeren! De Heer Baron fluimert. De Overste. 'is de Freule by hem? Juffrouw Dalem. J^ De Overste, Zal zy niet hier komen? F 4 ï°r-  gt De Vaandrig. Juffrouw Dalem. Neen! De Baron moet niet allen blyven , en ik heb bezigheden. DERTIENDE TOONEEL. De Vaandrig, (het geld in de hnnd genomen hebbende.) Ik verzoek nogmaals, heer Overfte. . . De Overste. Ik dat geld Maar, wat drommel! Zo is het toyn plicht u de gehaele zaak te ontdekken. ■ Gy verlangt den Vriend te leeren kennen, die u de honderd Louifen gefchonken heeft, niet waar? De Vaandrig. Hoe! Gy weet dan De Overste. Geduld! Dezen morgen vertelde ik aan den Baron het voorval dat gy gisteren op de Parade hebt gehad; En ik berispte u om u de waarheid te zeggen , dat gy den Generaal zo kort afgezet, en u daardoor den weg ter uwer bevordering gefloten, hadt. De Vaandrig. Hy moge myn geheele leven lang gefloten blyven eer ik hem door laagheden openen zal. De Overste. Noemt gy het laagheden I t De  Tweede B e d r y p. $p De Vaandrig. Verfchoon myn ongeduld, Heer Overfte! — Tejc Iloofdzaake zo 't u belieft. De Overste. Daar ontviel my een woord van die vyftig Dukaaten. De Vaandrig. Dat was niet edel, Overfte! De Overste. Op myne eer het gefchieddc uit geen kwaad oogmerk ! Dat voorval van gisteren, gelyk ik u zeide.fpeet my; Ik beklaagde u;— Kort; De Doetor heeft my vyftig Dukaaten opgedrongen — opgedrongen; En hy heeft my gezegd, dat hy van uwe Bloedverwanten order hadt om uwe fchulden heimelyk te betaalen. De Vaandrig. Bloedverwanten ? De Overste. Nu zult gy, dunkt my, ook wel raaden kunnen, van waar die honderd Louifen komen? De Vaandrig. Neen, waarachtig niet! Zo min als ik raaden kan naar meer dan eenen Bloedverwant, die nog armer, en veel ongelukkiger, is dan ik zelf. F 5 De  yfle Dochters beide indien ouderdom, d« zy alle dag gevraagd kunnea worden .... P r e s s é. Het was ook juist myn oogmerk u om de jongtte van uwe Dochteren te vragen; Ik heb haar dikwil* gezien; En, fchoon ik nog geene gelegenheid tot verkeering met haar heb gehad, heb ik zo veel tot haar lof gehoord.... Grasman. Daar kunnen wy daar na van fpreken, Advokaat; voor tegenwoordig moeten wy ons tot de geldzaak bepaaten. L 2 pres- /  ï5£ De Twee Zusters. P r e s & é. Ga dan maar voort bid ik. Grasman. Om naderhand door die Huweiyks-giften voor myne Dochters, die voor een Koopman aityd lastige uitkeeringen zyn, en die zyn handel dikwils ftremmen, niet belemmerd te worden, heb ik een ontwerp gemaakt om dat ftuk vooraf in orde te brengen; en ten dien einde de gemelde pretenfies, by wyze van donatie , op elke van myne Dochters over .te dragen. Begrypt gy 't wel? P r e s s é. Zeer wel! 'T kan gefchieden; Wy moeten maar terftond aan 't werk. Grasman. Neen.' Gy begrypt het nog maar half. . Een Kop Koffy Advokaat. P r e s s é. Ik heb 'er onmogelyk tyd toe. (Hy neemt de Kofy aan, en drinkt die, terwyl Grasman vervolgt) Ik wilde aan myne oudfte Dochter de pretentie van twaalf duizend , en aan de jongfle die van vyftien duizend, donateeren;Zo moeten de Brieven gefchreven worden. P r e s s é. De jongfte verdient alle uwe liefde in de hoogde maate. Gras-  Eerste Bedryf. 165 Grasman. Dat is de zaak niet; Zy zyn beide myne Dochters, en my even naa; maar zy is de jongde, en zy zal, denk ik, eerst aan den Man komen, en daarom mag zy wel wat minder hebben. P r e s s é. Gy drukt u kwalyk uit. Grasman. Ik druk my zeer wel uit. Die Weduwe Raavens en Zoon zyn Hechte betaalers; Ik maak ftaat, dat 'er een groote brok van die pretentie zal afvallen , eer ik aan myne penningen kome; En daarom fchat ik die minder waard dan de eerfte, want die houde ik voor zeer liquide. — Nu een Soesje 1 (Hy houdt hem het Bord toe) P r e s s é, (neemt 'er een Soesje af) Ik kan waarlyk zo veel tyd niet misfen! - ■ Wy zullen die Weduwe Raavens en Zoon wel achter de vodden zitten; Ten eerften maar dagvaarden! Zy kunnen nog wel betaalen. Maar, Myn¬ heer Grasman , gy zult my uwe jongde Dochter fchenken? Grasman, Veel Eer! Maar bezorg my eerst het Geld; dan ztftleh wy over dat ander artikel fpreken- -■ ■ Nu nog een Soesje ? L 3 Pres-  \66 De Twee Zusters. Ftisié. Ik rnoec volftrekt voort! (Hy neemt 'er een van 7i Bord en eet het.) Gy behoorde my de papieren te geven die tot uwe pretenfies behooreu. Grasman. Ja hier zyn zy; {Hy krygt twee dunne pakjes papieren uit eene lade.) Ik heb die van elke zaak afzonderlyk by malkanderen gebonden. Deze behooren tot de twaalfduizend, en die tot de vyftien. — Red het nu zo goed als gy kunt; Zo als gy altyd gedaan hebt. P r e s s é, (doorloopt de papieren.) O dat is alles zeer klaar. Ik gaa oogen- bliklyk naar de beide huizen, en zal u van daag nog antwoord brengen. Grasman. Vooraf moet ik u nog verzoeken, dat gy 'er myne Dochters niets van bemerken laat. P r e s s é. Aan Juffrouw Jansje ook niet ? Grasman. Niets ter wereld! Het ftrydt met myne principiën. 't Is evenwel al moeijelyk genoeg om een Vrouw en twee Dochters in orde te houden , al hangt men haar niet alles aan de neus; Daarom moet gy 'er aan myne Vrouw ook niets van laten blyken ! <—■—■ Daar bomen zy aan: bouche clofe. DER-  168 De Twee Zusters.' Pressó, (kust Jansje de handen) Zy zyn bekoorlyk. Jansje, Verfchooning, Mynheer! Myne Gouvernante zou kyven. (Zy haalt eenig werk uit den zak) . . Margarietje, (bits) Wie noemt gy uwe Gouvernante ? Jansje. U! Zyt gy dat niet van den morgen tot den avond? Margarietje. En hebt gy het niet van den morgen tot den avond noodig? Gy moest my bedanken, dat ik wat toezicht op u heb. „ Myne Gouvernante." Zulk ee. ne befpotting ! Het Juffertje heeft het gehoord, dat men haare handjes fchoon vindt; Zy werdt 'er trots op. Jansje. Vcrfchoon my, ma Bonne! Ik ben gehoorzaam als een Kind. Gy ziet ik ben reeds aan 't werk. Margarietje, (haar het werk uit de hand rukkende ) Is dat werken zo als 't behoort? Fout by font! — .Maar terwyl men de Galante Heeren begluurt, die zo aartig weten te vleijen, is 't niet vreemd dat het \verk in de war raakt. Jaks-  Eerste Bedryf. 169 Jansje. Ik zal my beteren, Ma Bonne ! Befpaar my de roede. Margarietje, (zeer geweldig) Gy verdiende die! Grasman, (die -onderwyl gegeten en gedronken heeft.) Houdt toch vrede Kinderen ! (tot Presfé.) Zie dat gaat zo den geheelen dag ; Dat Vrouwvolk kan in geene rust leeven, maar ik bemoei 'er my niet mede. Dat is tegen myne principiën. PREssé, (Grasman ter zyde leidende.) My dunkt gy moest aan de jongfte de beste pretentie toefchikken ; Zy verdiént het beter dan de andere. Grasman. Wy weten nog niet, wat 'er van de andere komen zal ! Dan dag en raad. Kinderen komt uwe Moeder niet haast ontbytcn ? Margarietje. . Daar komt Mama aan. L 5" VIER-  j/o D* Twee Lusters. VIERDE TOONEEL. Grasman, pRESsé, Mar c arietje, Jan». je, Mtvisouw Grasman, met een trotfe houding inkomende , beantwoordt de groete van den Advokaat met een kleine hoofdbuiging, en zet zig, zonder te fpreken, aan de Ontbyt-Tafel. P r e s s é. Mevrouw ik heb daar eene alleraangenaamste ken» nis in uw Huis gemaakt. Mevrouw Grasman, (ziet hem eenige oogenblikken fterk in 't gezicht, zondereen woord te fpreken, en tapt zig een kop Kof fy; Tot Margarietje.) Wat zegt hy? P r e 5 s é. Ik heb Mejuffrouw uwe Jongde Dochter eenige keeren gezien, maar ik had nog nooit de eer gehad van haar te fpreken; Dat geluk is my heden ten deel gevallen; Ik ben bekoord van haare aanvalligheden. Mevrouw Grasman, (ziet hem op dezelfde wyze aan als fitraks, en eet ondertusfchen. ftil.) „ Die Zot." Mar-  Eerste B t 9 » ï *7< Margarietje. Onder andere aanvalligheden,Mama,heeft zy zulke fchoone handen, dat het zonde zoude zyn haar iets daar mede te laten verrichten. P r e s s é. En evenwel befchouw ik haare fchoone handen als de minde van haare verdienden; Zy verbindt zo veele befcheidenheid met zo veel geest , en haare vriendelykheid is van zo veele zedigheid vergezeld, dat zy tevens eerbied en liefde inboezemt, en alle welgeplaatde harten noodwendig moet bekooren. (Mevrouw Grasman , ziet hem al weder fterk iu "t geaic/it cn drinkt) Grasman. Hoort gy wel, Jansje ? Alle die mooije dingen hebt gy waarfchynlyk zelve nog niet geweten. Margarietje. Althans wy hebben die nog niet geweten. Jansje. Ik wet Papa, wat ik daar van houden moete? De Heer Presfé heeft de Vriendelykheid van My te pryzen om U vermaak te doen. Grasman. My, of U! —— Troef en Troef weerom! hs, ha, ha. Pres-  17a De Twee Zusters. P R E s S é. En gy, Mevrouw, verheugt u ongetwyffeld ook over zulk eene Dochter? MirsoDV Grasman, (ziet hem aan , maakt een fchimpende lach, en eet. jlil!) „ Die «we vent." P i e i s é. Het fpyt my maar, dat ray de tyd zo dringt, en dat ik zulk een aangenaam gezelfchap (Jansje aan. kykende) zo Ichielyk moet verlaten. Ik gaa terftond uwe zaaken boeorgen , waarde Heer Grasman, en zal n, zo ras mogelyk, bericht brengen. . Ik za3 het als myne eigen belangen beharti¬ gen , daar kunt gy van verzeekerd zyn. Grasman. Gy znlt 'er my vriendfchap mede doen, PEESïé, (maakt zyn Compliment aan allen ; Mevrouw Grasman beantwoordt het zittende, met eene kleine buiging des hoofds; Margarietje geheel niet: Jansje jlaat op en neigt.) Uwe gehoorzaaane Dienaar, Dames! (tot Grasman, vMr de kamerdeur) • Gy geeft my dan uw woord? - Bh-f binnen. G r a S m a N. Wy zullen zien. >—— Ik zal u uit geleiden. V YF-  Eerste' Bedryf. 173 VYFDE TOONEEL. Mevrouw Grasman, Margarietje, Jan sjE. Margarietje. Ik moet dat aartige Meisje, dat Jansje met tere mooije handjes, nog eens bekyken. Jansje. Zuster! zo gy kondt befluiten om vriendelyker té zyn zoude men u ook fchooner vinden; Era gy zoudt dan minder reden hebben om my te benyda. Margarietje. Benyden? Ik benyde u uwe Coquetterïe niet; En ik begeer u daar niet in na te volgea. Jansje. Dat moogt gy ook niet; Eene Gouvernante moet een goed voorbeeld geven. Mar6arietje. Komt gy weder met uwe Gouvernante voor den dag? Jansje. Gy doet my dat karakter zo hard voelen, dat ik 'er wel om moet denken. Margarietje. Hebt gy die fpitfe antwoorden uwen nenswyzen Advokaat al zo fchielyk afgeleerd? Jans.  174 De Twee Zusters. Jansje. Ik verzoek onderdaanig verfchooning, zo ik in mijn eerbied jegens u ben te kort gefchoten. Margarietje. Wilt gy wel terftond ophouden zo bits te antwoorden? Jansje. Zodra myne Zuster ophoudt my als haare Slavin toe te fpreken. Margarietje. Mama belast Jans toch, dat zy zwyge. Mevrouw Grasman, (op een troffen toon.") Zwyg jans! ZESDE TOONEEL. Mevrouw Grasman-, Margarietje, Jansje, Grasman. Grasman. Zulk eene (lilte onder u ? Wel dat is een wonder. Jansje. Het onweder is zo even bedaard, Papa. Grasmak. Dan is 'er rusfchen beiden evenwel weêr een Dondei vlaagje geweest ? Mar-  Eerste Bedryf. 175 Margarietje. Ja, Papa , dat is ook geen wonder; Waar dat Meisje is door de vieieryen, welken haar die Advakaat heeft toegeworpen , zo trots geworden , dat 'er geen huis meê te houden is'. ■ ■■■ — (vleiende) Gy hadt zeekerlyk den Advokaat befleld? Niet waar Papa lief? Grasham. Ja Kind-, Zo gy wist waarom? M a rg AK.W.T]E.fhem de liattd op den Schalt* der leggende. Waarom dan Papatje? ..m. "t Was immers niet om Jansjes wille? W Grasman. J* wel, Dochter. Margarietje, (hem wat te rug plotende.) Cm haarentwil? QlilliK Om uwentwil ook. Margarietje, (hem kusfende.) Onn my neut wil? Hoe dan Papa? Zeg het my toch lieve Papatje. Gras-  176 De Twee Zusters. Grasman. Tk heb voor u beiden gezorgd, dat uwe Mans u niet met niet met al zullen behoeven te nemen. MARGARiEfjE, (Jiem weder kusfende) o Allerlicfftc Papa, hoe hebt gy dat dan gemaakt? Grasman. Zie! Gy watertandt terltond, zo als gy van een man hoort! Margarietje. Papa uwe goedheid roert my! • Hoe hebt gy dan voor ons gezorgd? b Grasman. Dat zal ik u zeggen. Eén Koopman kan nooit geld uit zyn handel nemen; Daarom heb ik u lieden toegefchikt twee fchuldvorderingen, welken ik eenigen tyd heb moeten laten rusten; En die heb ik aan den Advokaat, met de papieren daar toe behoorende, ter hand gefteld, om de penningen in te vorderen, waarna ik dezelve aan u beiden denk te donateeren. Margarietje. Gy zyt toch de beste en liefderykfte Vader van de Wereld: Met traanen van erkentenis zeg ik u dank voor de zorg, die gy draagt voor myn geluk. Welke'Vader doet zo veel voor zyne Dochteren! Hoe groot is de lom> Papa? Gras-  -Eerste BeprTv 17? G e a s m a' n. Dat zult gy niet weten, Dochter.; ■ ; ::. Margaiuetje, {leidt hem wat tergde) Zeg het my ftilletjes, opdat ik uwe goedheiden haare volle uitgettrektbeid leere kennen! Zeg hetmy, Engelachtige Papa! Het zal niet over myne lippen gaan. 1 >- '' ' '. Grasman.' Twaalf duizend voor U; e.fvyftien duizend voor uwe Zuster. . ,' • \ • • a Margarietje, (looptmetzichtbaarentoom naar haare Moeder, waar " * mede zy met zachter fiem, dog met Jlerke bewegingen fpreekt.y 'T is waar Mama, wat ik u zeg; Hadt gy dat ooit van hem gedacht? ■ Grasman, (tot Jansje!) Gy zegt 'er niet met al op; 'T is of het u niet ■aanging. ] a n s j e; Papa! Gy hebt my zo veele goedheden bewezen..... Grasman. Dat is hier de vraag niet , kleine Huichelaares! Het raakt hier het Huwelyk; En daar verlangt gy zo wel na als -uwe Zuster. XVII. Deel. M Jans-  ï8&. D s- T W't ï" Z Ü s t-e 6 K Margarietje. • Heeft zy u wel een' erkentelyk woord toegéfprbken ? Zit zy daar niet als een blok ? (>/ Jansje) Gy ondankbaar Schepzel! Gy behoorde u te fcbaamen, dat gy zo weinig gevoel hebt van de gunden van uwen Vader. Jansje. Scheld my niet in uwen toorn! Zo dikwils myn Vader my gunden bewyst,zal myn hart hem danken, al zweeg zelfs myne tong. ' 1 Margarietje. Hoort gy wel Papa ? Gy hebt haar dan nog geene gunden bewezen !' Zy behoeft u nog niet té danken. Grasman, (tot Jansje.) . Meisje! Hoe kuat gy zo onerkentelyk zyn? Is eene goede opvoeding dan geene aanhoudende gunst? Gy zyt allen te famen niet waard, dat ik zo veel voor u doe; En gy byzonderlyk zyt een domkop? Jansje, (weenende.) , Maar myn lieve Papa ! Waarin toon ik dan zulk eene berispelyke onverfchilligheid? Grasman. Waarin? Hieldt gy u draks niet, als of myne weldaad u in 't minde niet betrof? 'Jansje. O! hadt gy myn hart gezien! ■'«a>* Gras-  1*2 De T w e b Zusters. Margarietje. Die geen acht flaat op de liefde en dankbaarheid zyner oudfte Dochter. Mevrouw Grasman. Een Man zonder eenig gevoel ... Grasman. Houd om Gods wil op!... (lly loopt weg; Zy vervelgen hem, fcheldencle, tot aan de deur.) ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw Grasman, Margarietje, Jansje. Margarietje. Ik kan hem geene liefde meer toedragen. Mevrouw Grasman. Ik haat hem met al myn hart. Margarietje. Zulk een Barbaarfche Vader! Mevrouw Grasman. Zulk een Dwingeland! Margarietje*. Wy hebben 't hem fchoon gezegd. Mevrouw Grasman. Hy zal zo ligt niet wéér komen. Mar-  Eerste Beb8ïi.' Margarietje. By denkt, dat men maar alles voor Hef moet nemen. Mevrouw Grasman. Zulk eene Zottin ben ik niet. Margarietje. Hy moet maar weêr zyne lieve Jansje voorflaan. Mevrouw Grasman. Myne vyftig duizend Gulden troffen hem fterk. Margarietje. Het geen Ik hem wegens Haar zeide,deedt ook goede uitwerking! Zy is de oorzaak van al het kwaad. , [tot Jansje die fcjtielyk op/laat.) Waar wilt gy heen Kind? Jansje. Ik kan uwe onbillykbeid niet langer verdragen. Margarietje. Mama belast haar .... Mevrouw Grasman. Gy zult zwygen, en hier blyven, Vryfter. Jansje. Mama! Waarom mag ik myn lyden niet ontgaan? Myne Zuster houdt my enkel te rug om my te piaa, gen. M 4 Mar'  1'84 D e T w f. e Zusters. Margarietje. ■Te plaagen? Hoor dat eens aan Mama! Ik plaag Jansje! . -Jan s j e. . . Wat doet gy anders.?. H - Den gamfchen dag flookt gy haat en twist tegen my Margarietje. Ik ? Neen dat is Uw bedryf! Niet wajar, Mama? Mevrouw Ge/sman. 'T is haar fchuld, dat wy weer dien twist hebben met haar Vader. Jansje. j Beoordeel my bilfyk, Mama! Ik verklaar u, dat ik nieis weet van 't geen Papa voor my gedaan heeft. M a r g. a ft i e t j f. _Wel neen, die enfehuidige Santinne weet immers mets! Hebt gy het Papa niet ingegeven om uwen Galant Presfö hier te laten komen ? Jansje. Ik laat my door myne Zuster op geene interrogatori'in hooren. Mevrouw Grasman. , Is Presfé haar Galant? Hy kan die moeite wel fpaaren, tot dat hy myne toeftemming zal gevraagd hebben! —Heeft hy inderdaad uitzichten op u? Dochter! . Jans-  E e r s t e B e d r y f. i;85 Jansje. •■ Daar kan ik niets van zeggen, ik heb hem gisteren voor de eerfte reis gefproken. Margarietje. Voor de eerfte reis ? Ja die dat geloofde Jansje. Die zoa de waarheid gelooven. ——- Ik heb hem zelfs niet das op de publieke wandelingen gezien , en daar.... Mevrouw- Grasman, En daar hebt gy zin in hem gekregen? Beken het. Jansje. Dkt heeft hy my mcermaalen gegroet op eene wyze, "die my op hem deedt acht geven, maar hy heeft my nooit toegefpróken. Mevrouw Grasman. Maar nu hebt gy hem evenwel te woord geftaan? En dat vërbiede ik u in 't vervolg Dochter! Want ik heb- byfter veel tegen al dat Volkje, dat naar geleerdheid riekt. Jansje. Maar wanneer hy hier aan huis komt, Mama, en jny aantreft,... Mevrouw Grasman, Dan kant gy zwygen, of Ja en Neen antwoorden; Gy behoeft met geene Mansperfoonen te fpreken. M 5 Mar"  ii6 De Twee Zusters. " Margarietje. Zo een Nufje zig met Galants op te houden! Arbeid Vryfter! Dat is veel beter tydverdryf voor u; Wanneer gy verftand zult gekregen hebben, zal het vroeg genoeg zyn om aan het Manvolk te denken. (tot Mevrouw Grasman.') Kom Mama! Laat ons Papa nog eens opzoeken; Want ik vermoede, dat zy een komplot met hem gemaakt heeft. Mevrouw Grasman. Ja,dat is goed; Hy heeft my datgefprekvanflraks ook te fchielyk afgebroken. Margarietje. Gy moet het hervatten, (tot Jansje.) Wat ftaat gy daar te mymeren ? Vat uw werk aan, zeg ik u. Mevrouw Grasman. Gy zult u niet hebben te verftouten om een voet uit dit vertrek te zetten. ACHTSTE TOONEEL. Jansje alleen; (in traanen uitbrekende.) Zulk een leven is niet langer te verdragen! Elk valt my aan, en ydere redelooze twist, die zy onder malkanderen hebben , moet ik ontgelden. ■ En wat misdoe ik hun ? Ik lyde al te geduldig; dat is myn groot gebrek. 1 Ik moet my daar van ontdaan! Ik wil, ik kan, niet langer lyden. ■ Zodra het donker is, zal ik dit moordhol ontlopen! Honger, gebrek, lyfsgevaar, zyn my verdraaglyker dan  EersteBedryp. ify dan zulke mishandelingen 1 Maar wenvaards zal ik myne toevlucht nemen ? Alle verkeering is my verboden! Nergens liaan my de armen der Liefde of Vriendfchap open ! Het zy zo 't wil, ik moet dit huis verlaten, NEGENDE TOONEEL, Jansje, Flegme, F l e g m e. Ik kom uit myn adem lopen; Uw Papa heeft my laten verzoeken dat ik hu. ra eens zou komen zien; maar wat vroeg; En daarom heb ik my uittermaate gehaast. Jansje. Papa is evenwel al uit, zo ik my niet bedriege, F l e g m e. Het is een ongelukkig noodlot, dat my (leeds vervolgt , nooit den rechten tyd te kunreu treffen: Altyd te laat! Ik meende nu net van pas te komen. Het blykt evenwel, dat 'er niet veel aan hapert met Papa ? Jansje. Hy klaagt dikwils over de Borst. F l e g m e. Maar my dunkt, Gy ziet 'er gantsch niet wél uit, Juffrouw Jansje 1 Gy zucht; En gy fchynt gefchreid te hebben! Gy moet niet fchreien, Juffrouw; Dat is kwaad voor de oogen. Jans»  lS8 De Twee Zusters. Jansje. Maar gy kent ons Huis, Doktor! F l e o m e. Ja ! Ik weet dat 'er hier gelegenheid genoeg is om te zuchten en te weenen ;. Maar wil ik h eens een goeden raad in uwe omftandigheden geven ? Laat alles maar ter zyde u neder, rollen T en wees wel te vreden en vrolyk. Jansje. Dan zoude ik wat meer of wat minder dan een ■Mensch moeten zyn, Doktor! Neen,daar moet eenig 'ander middel gezocht worden, of ik bezn-yk onder myn lyden. Ik heb 'er een bedacht; Zo gy my behulpzaam wilt zyn, is het zeer uitvoerlyk. Flegme. ' . • Dat wil ik wel, mits dac 'er niet by te peinzen of te werken valle. Jansje, (met eene zachte Jlem.) Gy behoeft ai.leenlyk dezen avond, wanneer het donker is, my vóór ons huis te wachten ,tot dat ik by u kome , en my dan by uwe Nicht voor één nacht huisvesting te bezorgen. Flegme. Ik hoop 'er om te denken. (Hy legt een ftukja papier in zyn Snuifdoos.) Dat zal 't my in gedachten houden. Jans-  £'e r-s t e B'El r Y f.' ?.~ I89I Jansje. Ik behoef u de itüzwygenheid niet aan te bevelen.,. Doktor; Dat fpreekt van zelf. Flegme. O Kind, ik ben niet"voorliet vertellen van geheimen, omdat ik noodelooze moeite haat ; Ik loop meer gevaar van uw geheim te vergeten, dan van het te openbaaren, want ik heb heden veel te doen. Jansje. Adieu dan, Doktor! . —■ Men mogt ons hier befpieden, want men is altyd tegen my in de weer. TIENDE TOONEEL. J a n s j e ■ alleen. O Hoe klopt myn hart, als of ik het fchuldigfta., bedryf ging beftaan ! -——• Maar is het ook niet een fchuldig bedryf? Het Vaderlyk huis te ontlopen V Ik ontloop een.huis van .marteling! • Ik moet 'er uit! Ik gaa wat kleêren en linnen famenpakken, en dan van avond! ■■ Ja> nec_ Noodlot voere my Waar het wil! ■ Hier blyf ik niet langer. Einde van het eerfte Bedryf. ..... TIVEE.  ico De Twee Züstehi. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Grasman, Margarietje. ;... Grasman, (optredende, terwyl Margarietje hem vleiende aan den arm houdt.') Laatmy in rust; Ik doe het niet, het is tegen myne Piincipiè'n. Margarietje. Lieve Papa! Het raakt u zei ven zo veel, en meer, dan my en ons allen. G r a s m a n. Maar ik zeg u, dat ik de dienstboden niet tot myne vertrouwden wil maaken; Dat is voltlrekt tegen myne Principiè'n. Margarietje. Dan wilt gy het Meisje liever laten doorgaan, en 2ig zelve, en de geheele Familie, onteeren? Grasman Dat zal Jansje niet doen; Dat heeft zy in haar zin niet. Margarietje. Waar toe zou zy dan een Pak van Linnen en Kleederen maaken ? Gras-  Tweede Bedetf. 19 Grasman. En wie zegt, dat zy dat gedaan heeft? Margarietje. Dat heb ik zelf gezien. Een wit Deshabillé, zo klein faamgevouwen, dat men het in den zak fteken kan; En Hemden, Koufen, Hals- en Zakdoeken, en . . . Grasman. Dat hebt gy zelve gezien? ■ ' ■ Dat is evenwel zonderling I Margarietje. Ik bid u, myn lieve Papa, laat Ferdinand haar befpieden en oppasfen, het is hoog tyd. Grasman. Maar waarom zou zy myn huis verlaten ? Ik doe haar immers geen leet. Marsarietje. Neen, daarom behoeft zy het niet te doen; Maar wat hadt de Advokaat dezen morgen by haar te doen? Grasman. Wel dien had ik omboden. Margarietje. Ja, maar zo vroeg! Gras-  jo^r' De. T w e e - z ü s t e b S Gras .m.a.n.' Dat is zyn- trant. Hy zou wei-met .het-aanbreken van den dag willen komen , indien men zo vroeg wilde opftaan om hem af te wachten. ■ Margarietje.. ; O Papa, hoe beklaag ik u, dat gy u zelveri zo bedriegt! Eftfdt'gy dan den Advókhat laten zeggen,dat hy juist heden morgen komen móést? G r a s m a n. Neen! tk liet hem verzoeken om eens aan te komen als hy voorbyging, M a 'r g a r i e t j e. " Ziet gy wel? Hy en Jans verftaan malkanderen; Zy hebben een komplot ; En dat ware misfehien nog niet ter uitvoering gekomen , zo gy hem niet hack laten ontbieden; Maar toen was Mynheer Presfé op den eerften wenk gereed. En voor uwe oogen hebben zy hunne vlucht door tekenen geregeld. . .. , » ; . . ;.. Grasman. Ik herinner my nu, dat hy my zo een woord of twee gezegd heeft , dat my toen geen erg verwekte- . Dat zou evenwel een verdoemde poets zyn. Margarietje. Hoe zullen zy u uitlagchen ,' dat gy zelf hun de gelegenheid verfc haft hebt! . .- Gras-  Tweede Bedryf. ,193 Grasman. Hy heeft alle de papieren,tot mynefchuldvorderin'gen betreklyk, mede* Zo hy eens fchielyk een akkoord met die Menfchen trof, en het geld ontving; , - ■ Dat zou een duivelfche ftreek zyn. Margarietje. Gy ziet wel dat het alles overlegd werk is. Grasman. Ik zou my waarachtig nog welmoeten ftil houden, want elk zou my uitlagchen, dat ik hem zelf de middelen verfchaft had. (Hyfchelt.) Ik moet Ferdi- nand eens ondervragen; — Ik had nooit zulk eenfluk van dat Meisje vermoed; Maar hy zal 'er wel eenig meerder licht in kunnen geven. TWEEDE TOONEEL. Grasman, Margarietje, Ferdinand. I Grasman. Ferdinand! Hebt gy niet wel gemerkt, dat de Advokaat Presfé in 't geheim hier nu en dan aan huis gekomen is? Ferdinand. Soortgelyk is my nooit voor 't gezicht of ter ooren gekomen. G r A s m a n. Ook niet dat 'er heimelyk Brieven" zyn gebragt? XVII. Deel, N F eb-  •04- De Twee Zusters. Ferdinand. Soortgelyk even weinig; Noch Perfoon, noch Kief. Margarietje. Dat heeft Ferdinand niet kunnen merken ; Daar zullen zy het veel te fyn toe overlegd hebben. Ferdinand. Met uw verlof, Juffrouw Margarietje! Ik zie nog al redelyk fyn, zonder dat ik de Bril behoef op te zetten. Grasman. Daar zal Ik een proef van nemen. Ferdinand. Zo 't u maar belieft, Mynheer! Maar gy herinnert u nog wel, dat gy op onze reis naar Kasfel uw Koffer zoudt verloren hebben, maar dat ik de eerfte was die bemerkte, dat het los raakte en vallen zoude. Grasman. Ja dat was eene groote fchranderficid, terwyl gy achter op de Wagen ftondt en het Koffer onder uwe voeten hadt! — Maar myne Dochter Jansje.... Ferdinand. Ja die is nu het Koffer! Grasman. Zo gy wilt; En wy zyn op reis. —i—— Nu moet gy den geheelen tyd oppasfen, of iemand dat Koffer weg  Tweede BiüBïfr 195; weg haale? — Vooral vart Avond! — En zo dra dat gebeurt, moet gy my waarfchouwen. Ferdinand. Ik zal foortgelyken doen. GrasMAN.- Maar vooral aan geen Mensch daar iets van te lateri merken. Ferdinand. „ Die veel kalt dien veel ontvalt!" Is myne Zin- fpreuk! (hy gaat weg.) Margarietje, (01) „ Ik moet' hem nog eëns nader onderrichten.'* DERDE TOÖNEEL. Grasman, J a n s j e. Grasman, (0.) Die aSözienlyke Sommé Gelds, die hier in betrokken is, ontrust my het meest ; ■ Ik zal „ eens naar de beide huizen gaan, daar nryne Preten„ fles op houden, en vernemen daar. ... (Jansje komt in.) Hoe myne Dochter, wat hadrgy myté zeggen ? Hoe ziet gy 'er zo pynryk uit ? Jansje, (bedrukt.) Lieve Papa! ik kwam hier onr ueen verzoek te doen. Ns Gras-  lotf De Twee Zuster?. Grasman. Wat is dat ? Jansje. Het geen gy flraks gezegd hebt, doet my vermoeden , dat gy voor my gezorgd hebt tegen dat ik eens mocht komen te trouwen. Grasman. . En dat wilde gy terftond hebberr? Jansje. Het zou geen gunflig gevoelen wegens my onderfiellen, Papa, zo gy dergelyk iets in goeden ernst van my kondt vermoeden. Neen! Maar ik kan uit het gedrag van myne Zuster bemerken. dat gy uwe voorzorg voor my wat verder hebt uitgefirekt dan voor haar. Grasman, (Jlil.) „ Wat zal daar uit komen?" Jansje, (weenencle.) Ontneem my dit voordeel! Het moge beftaan waar in het wil, en geef het aan myne Zuster, opdat zy niet langer reden, of voorwendzel, hebbe om my te benyden en te plaagen! Of, zo die vermeerdering haai- nog niet mocht voldoen, geef haar dan alles, wat gy my hadt toegedacht. Ik wil liever niet trouwen, of jk wil liever arm zyn, dan langer zulk een voorwerp van haat en verdrukking van myne Zuster, en, ach! Gy weet het van wie meer, te blyven* Gras-  Tweede Bedryf. i§? Grasman. Meisje, waar moet ik u voor houden ? Voor eene Geveinsde ? Jansje. Zo dierbaar my myn eer en geluk zyn, zo waar. achtig draag ik u de echte gevoelens .van myn hart voor. Grasman, (flil.) „ Ik verlies my zeiven hierin." (hy wil gaan.) Jansje. Beloof my, lieve Papa, dat gy myne bede zult verhooren; En, zo uwe tyd het toelaat, wenschte ik wel, dat gy myne Zuster, eer gy uitgaat, wegens uwe veranderde fchikking verwittigde. Grasman. Jk heb niets te veranderen. (Hy fchelt.) Ferdinand Ik gaa uit. Gy verftaat my. VIERDE TOONEEL. Jansje alken. Heilige Kinderplicht verfterk my! Hoe kan ik uwe wet langer volgen? In myne vroege Jeugd was myn Vader te beminnen myn hoogst geluk ; Maar nu! Ach! - Is dat myn Vader, die my door zyn voorbeeld Wysheid leeren zal? Die zig door myne Moeder en Zuster laat omvoeren als een veer door den wind! Die de edelfte poogingen van een deugdN 3 zaam  jpS De Twee Edsteu. zaam hart met huiehelary verwart, terwyl hy een blind geloof flaat aan de valfghe betygingen myner Zuster, Gewis! Anders zou de goede Man my zp Wreed niet behandelen. — Maar geene wet kan een vry Mensch tot fljverny veroordeelen, en yder flaaf heeft recht om zyn Heer te ontvluchten, VYPDE TOONEEL. Jassje, Ferdinand. Ferdinand, (den fcfiyn mankende van , iets te zoeken) Waar is het dan ? Jansje. Zoekt gy iets? Ferdinand. Verloren dingen moet men zoeken tot dat men die vindt. Jansje. Zo het noodig is dat men die vindt! Feedinand. Soortgdyke dingen zyn juist zo noodig niet, Juffrouw. Jansje. Nu dan heeft dat zoeken ook geen baast; En dan wenschte ik wei dat gy iets voor my wilde ver- F er-  Tweede Bedryf. 159 Ferdinand. Gaarne Juffrouw, Gaarne; Want ziet, men moer ■wel alle de hoofden van het Huis ten dienst flaan, maar eene foortgelyke Juffrouw als U dien ik met al myn hart. Jansje. Op myn Kamer, op de Laêtafel, ligt een Pakje Boeken, die by Juffrouw Leonora, de Zuster van deh Doktor. wezen moeten; En, deWyl gy weet, dat men altyd wat te bedillen heeft op de Boeken, die ik lees, 'zoude ik gaarne zien, dat gy die heimelyk aan haar kondt bezorgen. Fer dinand. Ja! Ik weet het nog aan die Werkjes van Wieland, hoe fcherp die Inquifitie waakt! Dat was een geweld over die Werkjes. Jansje. Juist daarom moet 'er geen Mensch van weten. Zo dra gy eens uit moet gaan, zo loop het Pakje maar haaien, en verberg het zorgvuldig. Ferdinand. Wees gerust, Juffrouw I Het Pakje zal aan Juffrouw Leonora zo incognito ïn handen komen, als of het onder den grond gereisd hadt. N 4 ZES-  200 De Twee Zusters. ZES DE TOONEEL. Jansje, Ferdinand, Margarietje.. • Margarietje. Vind ik u nu weder hier, in plaats van aan uw werk? Gy zwerft het gantfche huis door! Zeekerlyk om alles te beipioneeren. Jansje. Zo als de waard is vertrouwt hy zyne gasten. ZEVENDE TOONEEL. Ferdinand, Margarietje. Margarietje, (na Jansje met de vuist bedreigd te hebben.') Ferdinand , het is my lief, dat ik u hier vinde; Heeft myne Zuster met u gefproken ? Ferdinand. Ja zy heeft foortgelyke gedaan. Margarietje. Wat wilde zy dan? Ferdinand. Niets; Wy lpraken maar zo wat pour pas/er k iems. Margarietje. Slimme Gauwdief.' Gy wilt het my niet zeggen. s '■- ï A » Fer-  Tweede Bed e v f. soi Ferdinand. Die niets te zeggen heeft moet zwygen. Margarietje. O gy zyt een fchrandere kop! Men kan u overal toe gebruiken. Ferdinand. Wat met den kop te doen is, ja! Maar voor arbeid met de handen bedank ik; Soortgelyke.... Margarietje. Het komt hier op uwen dimmen kop, en op behendigheid aan, en het een en ander hebt gy in eene groote maate. Ferdinand. Nu beu ik volkomen tot uw dienst. Spreek op. Margarietje. Ik heb een klucht voor met den Advokaat Presfé, er. gy houdt ook wei van een kluchtje. Hy zal dezen middag by ons eeten, en waarfchynlyk de beide zakken vol papieren hebben, zo als altyd; Haal die papieren behendig uit zyne zakken, en deek die my toe. Maar daar moet niemand van weten, of dege- heele klucht zou gebroken zyn. Doe my dat vermaak, het zal u geene fchade zyn. Ferdinand. Zo gy 'er in allen gevalle voor wilt uitkomen, dat gy zelve de papieren uit zyne zakken getoverd hebt. N 5 Mar-  203 De Twee Zusters. Margarietje. Dat neem ik aan, zo dra de klucht zyn beflag heeft. ■■ Zult gy het doen? Ferdinand. Een kluchtje is geen zonde. Ik zal foortgelyke doen zo als gy het verlangt. Margarietje. Daar komt Papa aan. Vertel hem toch niet, al vraagt hy u, wat wy gefprokeu hebben. Ferdinand. Wat ik niet zeggen wil dat zwyg ik. (Margarietje fluipt heimelyk weg.) ACHTSTE TOONEEL. Ferdinand, Grasman. Grasman, (met hoed en ftok inkomende flil) „ Zou myne Vronw niet wel mede in het komplat „ zyn?" Ah, zyt gy daar Ferdinand? Ferdinand. Wat men ziet, behoeft men niet te vragen. G g a s u a n. Geef wel acht, of myne Vrouw en myne jongfte Dochter heimelyk met majkanderen fpreken, en meld my dat terftond. FfiR-  Tweede Bedryf» 203 Ferdinand. Soortgelyke zal niet ligt gebeuren ; Mevrouwen Juffrouw Jansje fpreken malkanderen in V openbaar meer dan ik geloof dat een van beiden lief is. Grasman, Dat zy zo 't wil; Gy moet haar beluifteren, en my vertellen wat zy gefproken hebben? vlaar daar komt myn Vrouw aan! Ik moet uit, en laat haar met u alleen; wees voorzichtig 1 Ferdinand. Die den ftrik ziet zal daar niet in lopen. NEGENDE TOONEEL. Ferdinand, Mevrouw Grasman. Mevrouw Grasman, (in V opkomen) lïoe droog gaat hy met een enkeld „ Ik moet „ uit, Kind! " Daar heen ; 'T 'm wel van u begrepen , Man! Gy waart my hier te veel. Ferdinand , weet gy ook waar myn Man heen gaat? Ferdinand. Neen. Mevrouw Grasman. Is de Advokaat Presfé hier niet geweest? Ferdinand. Ik heb Soortgelyke niet vernomen. Me-  2©4 13 s Twee' Zusters. Mevrouw Grasman. Myn Man heeft hem dezen middag ten eeten genodigd ; En ik vermoede , dat dit eene byzondere reden heeft. Zo zy met malkanderen alleen fpreken, 't zy hier of in myn Mans Kamer, moet gy (uitteren, of gy iets van hun gefprek verdaan kunt? en my dan terdond bericht geven. Ferdinand. Die beluistert, Mevrouw, heeft geen goed geweten. Mevrouw Grasman. Altyd met uwe Wysheid! Gy luistert voor my, niet voor u zeiven. Ferdinand. Maar zo ik ontdekt werd? Mevrouw Grasman. Gy zyt flim genoeg, om u daar voor te wachten. Ferdinand Slimheid redt uit het gevaar; Ik zal foortgelyke voor u doen. Mevrouw Grasman. Maar gy moet my oogenbliklyk zeggen wat gy gehoord hebt? En aan myn Man of Dochters niet vertellen, dat ik u op de wacht gefteld heb. TIEN-  Tweede Bedryf. 205 TIENDE TOONEEL. Ferdinand alken. Veel werk aan de Winkel ! Indien dat tot dezen avond zo voortgaat, moet ik nog een paar Memoden, leenen. Maar ik weet raad, en hier komt my¬ ne flimheid al te pas. (Hy memt [pelden onder van zyn Kamizool , en fteèkt die op zyne Röks mouwen.) Hier op de linker opflag is de BoekKommisfie van Juffrouw Jansje. Daar onder by den tweeden Knoop is de Dieve-last van Margarietje. Hier op den rechter Arm zullen Vader en Moeder zitten om te ldisteren, de een tegen den ander'. — Het gaat hier gekkelyk toe! Eeuwig twisten en janken! Soortgelyke zou myn vermaak niet zyn indien ik zo veel geld had als zy. ELFDE TOONEEL. Ferdinand, PREssé, Margarietje. P res s é, (zo als hy in het Vertrek komt, biyvende /laan, flil.) ,, Myn God ! Zou ik nu al te laat komen! Ik j, zie geen toeftel tot het middagmaal." (Hy haalt een Pakketje Papieren uit den Zak, ziet het eyen in, en /leekt het weer by zig.) Ferdinand. Met uw verlof, Heer Advokaat! Gy wilde mogelyk den Heer Grasman fpreken? Hy is niet t'huis. Pres-  $o6 De Twee Zusters. PREssé. Niet t'huis? Hy heeft rny dezen middag by hem ten eeten genodigd. Kom ik dan te vroeg? Margarietje, (fchielyk naar hem toetredende. ~) Hartelyk welkom , Heer Advokaat! Aangenaam Gezelfchap komt nooit te vroeg. Ferdinand, (poogingen doende om dettAdvokaat zyne Papieren te ontflelen!) Daar is een fteel, Mynheer! PRESSé. Het is myn noodlot , dat ik nooit den rechten tyd treffen kan ; Ik ben altyd bang dat ik te laat kome. Margarietje. Dat is een voordeel voor uwe Vrienden! ■—■ - Mag ik vragen? — Gy hebt zeekerlyk zaaken met myn Vader? PRESSé. Ja! Twee van verfchillenden aart; De eene is al klaar; Maar de andere. . . . Margarietje. Wat hebt gy eene zonderlinge vaardigheid! In zo korten tyd de Papieren gelezen , die myn Vader u dezen morgen gaf. Pres-  Tweede B e d r y j. 307 P r e s s é. O dat is niet veel; Ik moet dikwils in korter tyd wel grootere Pakketten doorlezen, en verbeeld u, dat alles zo verward is gefield. . . . Margarietje, (wenkt Ferdinand, die een Paket uit den Zak haalt.) En, ik denk, meest in 't Latyn? PRESSé. Ja zo het dat nog ware; maar 't is dikwils een Barbaarfche taal, die men byna omcyfferen moet. Ferdinand, (/// tot Margarietje.) „ Ja! Ja! (Hy haalt het andere Pakketje uit den Zak, geeft het Margarietje over, en neemt een fpeld van zyn mouw.) Margarietje. Maar verliest gy van zo veele Papieren niet wel eens eenige? P r e s s é. Neen! Dat is my nog nooit gebeurd. Daar draag ik wel zorg voor. 1 TWAALF-  soS De Twee Zusters. TWAALFDE TOONEEL» PREssé, Margarietje, Jansje. J ansj e, (terwyl Margarietje de Papieren bergt.) " ik had u hier thans niet verwacht; Mynheer. Margarietje. Weet gy dan niet, dat Papa hem ten eeten ge> vraagd heeft? Hy heeft zig een uur of twee in den tyd vergist, en is daarom wat te vroeg gekomen; Maar aangenaam Gezelfchap komt nooit te vroeg; Zyt gy het daar in niet metmy eens Zusje? Jansje. Natuurlyk; Gy neemt my het Kompliment uit den mond. Margarietje, (heelvriendelyk.) Ik dacht Zusje, dat gy kwamt om den Heer Advokaat by Mama te brengen; Gy weet, hoe aangenaam haar zyn Gezelfchap is. Jansje, (glimlagchende ) Aan Mama? Margarietje. Zal de Juffer terftond believen te doen, wat men haar zegt? Jansje. Wees toch vriendelyk, lieve Zuster. Mar-  Tweede Bedryf. 200 Margarietje. Ik zeg het u nog eens Jansje. Niet zo geweldig, Zuster! Bedenk wie wy beiden zyn? . Heer Advokaat! Gy moet het ten goede houden, zo myne Gouvernante my zumtyds eens wat hard aanfbreekt; Zy is wat oplopende, maar zy meent het zo kwaad niet. P r e s s é. Onze tegenwoordigheid fchynt de Juffrouw thans lastig te zyn. (tot Jansje.) Men moet zyne Gouvernante gehoorzaamen. Wees zo goed van my by uwe Mama te brengen. Jansje, (tot Margarietje in V weggaan.) Gy ziet ik ben een gehoorzaam Kind, Ma Bonne, prys my toch ! DERTIENDE TOONEEL. Margarietje, alleen. Trotfche Wysneus! Ik zal u wel vernederen; en u ook zotte Advokaat! Ik zal die vryagie wel fluiten; Ik heb vast de papieren, zonder dat iemand my dat kan bewyzen. Ik zal Ferdinand een goeden brok in den bek gooijen, en dan zal hy wel zwygen; — Dan akkordeer ik in ftilte met de Schuldenaaren, voor de helft van de foffl, en ik lever hun alle de bewyzen tegen hun in handen ; Met die helft gaa ik met myn Leonard op een pad, en dan XVII. Deel. O moet  aio Dë Twee Zusters. moet myn Vader ons Huwelyk wel toedaan, ofhy wil of niet; Dus heb ik het vermaak van Hem te dwingen , van zelve te trouwen, van myn Zusters Huwelyk te breken, en dien Aap, die haar boven my verkozen heeft, te ftraffen, —- te bederven. Maar waar berg ik die papieren? ■ In geene kasfen of laaden , want myne listige Zuster heeft fleutels, die daar op pasfen; En de Karonje zal alles duorfnuffelen VEERTIENDE TOONEEL. Margarietje, Grasman, Ferdinand, (een weinig laater opkoomcnde.') Grasman. Gy maakt my maar vervloekt wantrouwig! Ik meende alles was verloren ; en ondertuslchen ik heb daar de kamer van uwe zuster door gezocht, en ik vind niets, dat naar een pak kleeren gelykt. Margarietje. Ja! Ik moet u wel weder leugens verteld hebben! Grasman. Gy zyt altyd tegen dat arme Meisje in de weer; Al wat kwaad is tygt gy haar aan. Waarom zou zy toch met den Advokaat doorgaan? Ik heb haar zyne verkeering niet verboden; En den Advo- kaat zyn verzoek ook niet afgeflagen. Het is opdoken, anders niet, en gy moet my in 't vervolg met zulke berichten niet weder aan boord komen. Dat is tegen myne pflncïpïën. Mar-  Tweede Bedryf. 211 Margarietje. Gy vergeldt myne liefde voortreffelyk ; Ik meen grooten dank te behaalen en word zo bejegend! Ferdinand, {dicht by de deurftaande te hoeft eH; met zachter ftem) Mynheer! Mynheer Gra5man! > (ftU) ♦> Hy „ begrypt het niet; Hoe kryg ik haar weg? ., Ja ! Ja! 't kan lukken." (Hy gaat verder op.) Juffrouw, ik heb daar iemand aan de deur gehoord, 'die u verlangde te fpreken. (Margarietje gaat naar de deur, en hy kt rondom.) Mynheer! De Advokaat en de Juffrouw zyn by Mevrouw; Ik heb hen beluisterd. Grasman. En wat hebt gy gehoord? Ferdinand. Niets; Zy moeten heel zacht gefproken hebben, want ik zie fcherp, en ik hoor fcherp. Grasman. Heel zacht gefproken? (flil.) „ Myn Wyf is vast „ mede in het komplot." Ferdinand. Heel zacht; Men kon niets hooren. (Hy neemt met groot e deftigheid, een ipeld van zyn recater «p/lag ) O 2 Mar"  aia De Twee Zusters. Margarietje, (knorrig.) Gy lykt wel gek; Daar is geen Mensch omtrent. Ferdinand. Ik heb zomtyds ruizingen en zuizingen der ooren. Margarietje. Maar wat hebt gy daar onder uwen rok? Ferdinand. Juffroww, ik weet niet hoe ik foortgelyke vraag moet beantwoorden? Margarietje. Geene Wysheid; (Zy vat hem aan.) Hier hebben wy het Papa! Hier is het Pak van Jans; Geef op. Ferdinand. Myn Heer, gy zult my niet kwalyk nemen, dat ik my tegen foortgelyke behandeling verzet; 'T is nee als of ik een Dief was. Grasman. Laat hem in rast; Ik zal het zelf onderzoeken. Aan wien behoort dat pakje Ferdinand? Ferdinand. Aan my, en niemand anders. Grasman. Wat is 'er in? Fer-  Tweede' Bedryf. 213 Ferdinand. Linnen, dat ik te wasfchen wil brengen. Gy zoudt misfehien denken , dat het Boeken waren , die ik ftilletjes bezorgen moest, maar neen! Ik houde my daar niet mede op; Het heugt my nog, welk eene beweging over die werkjes van Wieland is voorgevallen. Grasman. Laat het my eens zien ; (hy bevoelt het, terwyl Ferdinand het met beide handen vast houdt) Ja het is Linnen. Margarietje. Maar Papa! Grasman. Laat hem met vrede! Ferdinand zal my niet verraden; (Jlil) „ Hy is °P mYne zyde" Margarietje. Heeft myne Zuster met dat pakje niets te maaken ? Ferdinand. De Nieuwsgierigheid is het deel der Vrouwen; Maar dat der Mannen is de Wysheid. Margarietje. Papa» Ik heb het ftapeltje Kleederen, Linnen, en Koufen, voor myne oogen op haar Kamer zien liggen ; Gaa maar met my. ik zal het u toonen. q 3 Gras-  214 De Twee Zusters. Grasman. Wel aan dan; Maar wy zullen nee zo veel vinden als toen ik alleen zocht. VYFTIENDE TOONEEL. Ferdinand, alleen. Dat heet ik half gezengd het vuur ontlopen! • Welk een geluk, dat Jansje de Boeken in zulke zachte dingen gepakt hadt, dat men op het gevoel geene Boeken ontdekken konde. Myne flimheid heeft my evenwel het meest uit den nood geholpen, (hy neemt eene Speld van den linker op/lag.) Dat is weder een fluk werks, dat ik niet zal vergeten. Nu heb ik nog eene Beluifter-Kommlsfie overig. Het een na het ander; Ik zal nu eerst de Boeken weg brengen. Einde van het Tweede Bedryf. D E Bi*-  Derde Bedryf. 215 DERDE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Grasman, Press é. Grasman. Zo hebt gy dan al wat aan myne zaaken gedaan ? PREssé. Wegens de post van twaalfduizend is geene zwaarigheld ; Men'bedingt alleenlyk op termynen te betaalen, en ontflag van Interest. Grasman. Veel afgedongen! Ik ben wel niet geldgierig, dat is tegen myne Principiën , maar evenwel den Interest diende ik te hebben. P r e s s é. Daar zal het niet wel toe te brengen zyn; Daar zyn inderdaad ook verfcheiden bedenkingen tegen .. Grasman. Dan moeten wy op de helft akkordeeren; En willen zy daar ook niet toe komen dan moeten wy pleiten. O 4 Pres-  2i<5 De Twee Zusters. PRESSé. Stel dat uit zo lang als mogelyk is; Gy zult wegens de andere post, vrees ik, genoeg te pleiten hebben ? Grasman. Ziet het daar zo ilecht mede uit? P r e s s é. Ja! daar zyn gaapingen in die papieren; Ikxzal 't u toonen. (Hy tast in zyne rokzakken, en doet van fchrik een fprong achter uit.) Hemel en Aarde! Waar zyn de papieren? (Hy loopt ronden zoekt op alle Tafels en Stoelen ) Grasman. Gy hebt ze denkelyk t'huis laten liggen. PRESSé. Neen , ik weet zeeker, dat ik ze by my geftoken heb. Grasman. Dan zult gy ze ook wel weder vinden; Waar kunnen zy zyn? v P R E S S é. Zy moeten hier zyn ; Want hier heb ik ze nog ingezien. TWEE-  Derde Bedryf. 217 TWEEDE TOONEEL. Grasman, Mevrouw Grasman, Ferdinand. Grasman, (terwyl Mevrouw opkomt) „ Indien ik ergdenkend was, zo was hier grond , en reden! ■ Maar ergdenkend of niet, ik " moet my het lystje van alle de Hukken, zo als ik ^ 'er hem een by gegeven heb , eens weder herinne", ren en fchryven-, dan kan ik in allen gevalle nauw', keurig aanwyzen , wat ik van hem te.vorderen , heb," (hy zet zig aan een Tafel en fchryft) Mevrouw Grasman, (langzaam en met eene trotfche deftigheid voortgaande.) Wat beeldt zig die lompen wel in ? Een Vrouw van myn fatzoen zo tegen 't iyf te loopen! Ik zal hem mores feeren. Wat is 'er met uw Ad¬ vokaat te doen, Man? Wat hebt gylieden voor? Grasman. Huisvrouw laat my met vrede; Stoor my niet in myn fchryven ; Het is een gewichtig ftuk; Ik zal ftraks met u fpreken. Ferdinand, (komt fchielyk inlopen, en Mevrouw Grasman gaat hem tot halverwege het Tooneel te gemoet; hy fpreekt ■ met een zachtere ftem dan naar gewoonte?) Mevrouw, ik heb u achter,en boven , gezocht; Ik O 5 heb  218 De Twee Zusters. heb my treffelyk van uwe beluilter-Cemmisfie gekweten : Zo als zy te famen waren, lag myn oor aan 't Sleutelgat. Mevrouw Grasman, Bestig Ferdinand! Wat hebt gy gehoord ? Ferdinand. Sis, fis, fis, fis, dat is alles wat ik gehoord heb. -' Dat fleutelgat is voor foortgelyke beluifterCommisfies niet goed; Zo gy in 't vervolg meer wilt laten beluiftercn, moet gy Franfche Sloten in uw huis laten maaken. Mevrouw Grasman. Hebt gy dan met alle uwe wysheid niet een woord gehoord? „ Trouwen" Jansje „ Huwelyksgoed" of zo iets. Ferdinand. Sis, fis, fis, fis, fis, dat is al wat ik gehoord heb; Maar eindelyk riep de Advokaat. „ Hemel en Aar „ de waar zyn de papieren!" Dat kon ik hooren, want hy fchreeuwde of hem de Booze by'thairhadt, en liep toen heen met foortgelyk geweld, dat ik werk genoeg, bad om van het fleurelgat weg te komen, (Hy neemt de laat ft e fpcld van zyn mouw) Nu ben ik Quite. Mevrouw Grasman., Quite? Met wie? Fer-  Derde Bedryf. 219 Ferdinand. Met my zeiven, en met u, en met allen die van dezen huize zyn. — (Zyne opflagen toonende.) Dit zyn myne Memorieboeken ; Ik heb de laatfte Conto gefaldeerd , en geliquideerd , en nu ben ik Quito. Grasman. Zie Zo! {het papier in zyn zak /lekende.) Deze Lyst kan my byua voor een gerechtelyk bewys tegen den Advokaat verftrekken , zo de papieren niet te recht mochten komen. (hy gaat naar zyne VroiM en Ferdinand.) Wat hebt gy hier te bezorgen, Ferdinand? En wat hadt gy te vragen, Mevrouw ? Ferdinand. De rekening van huis-uitgaven , en foortgelyken, moet ik aan Mevrouw ophelderen, eer wy liquidecren; Wy doen dat alle week. Mevrouw Grasman. Wat bewoog dien Advokaat om my zo woest tegen het lyf te lopen? En, in plaats van myte groeten, als een onverlaat toe te roepen , „ Habtgy de „ papieren niet gezien, Mevrouw?" Hadt hy naar antwoord gewacht, ik zou hem geantwoord hebben, dat het hem geheugd hadt. Grasman. Och de Man mist papieren , en is in angst. Me-  220 De Twee Zusters. Mevrouw Grasman. Dat moeten dan papieren van belang zyn? Grasman. 'T zyn zeeker geene Papillotten-papiertjes» —_. Zo zy niet te recht kwamen, zoude ik eene zwaare aftie tegen den Advokaat hebben. Mevrouw Grasman. Dan behooren zy u? —— Waarfchynlyk Geldzaaken ? Grasman. Ja wel Geldzaaken! • Men weet tegenwoordig niet, wien men betrouwen mag? Mevrouw Grasman. Geen Mensch! Gy moet niet denken, dat die papieren waarlyk verloren zyn. Grasman. Hy was evenwel in een fchriklyken angst, Mevrouw Grasman. Als of men geen angst kon voorwenden! ■■ Die Loon-geleerden zyn op alles afgericht. Grasman. Gy doet hem ongelyk; Zo maar rerfïond iemand van dievery te verdenken! Dat is tegen myne principiën. Me-  Derde Bedryf. aii Mevrouw Grasman. In Geldzaaker. betrouw ik geen Mensch buiten my zelve; En vooral geen Loon-Geleerdeu. Grasman: Zyn zy dat niet allen? Krygt niet yder Profesfor, yder Predikant, yder Doktor, yder Advokaat, yder Schry ver, zyne betaaling? Heeft dat zelfde niet plaats met alle Staats-amptenaaren? Werken wy Kooplieden niet om loon, even als onze bedienden? Zoudt gy daarom een Menseh van Schelmery verdenken! Mevrouw Grasman. Nu ik wil hoopen, dat het wél aflope; Maar onderftel evenwel eens, dat hy maar voorwendt uwe papieren verloren te hebben; Zy zyn denkelyk tot invordering van Schulden betrekkelyk? Grasman. Ja, zy behooren tot die pretenfies van twaalfduizend, en vyftienduizend, waarvan ik voor onze Kinderen eene donatie maaken wilde. Mevrouw Grasman. Daar hebben wy het al, die arme Meisjes zullen daar veel van trekken! Grasman. Maar myn God hy was zyn lyf geen unr zeeker, zo het uitkwam. Hy is 'er aanipraaklyk voor; Daar flaat Galg en Rad op. Me-  2s2 De Twee Zustess. Mevrouw Grasman. Dat kan ü veel helpen! Dan zweert hy, dat hy niets van u ontvangen heeft; Een eed meer of min zal zyn Advokaaten-Confcientie niet veel benauwen. ■ Of hy gaat voort; Wat heeft hy te verliezen ? Geld en fyne Waar neemt hy mede ; En uit zyne Mcubilen en Boeken moogt gy de onkosten der Executie betaalen, indien zy zo verre flrekken. Grasman. Gy zet myn hart tusfchen fchroeven ? Fcr ■ dinand! Wat Haat gy toch met dat Boekje te talmen? Ferdinand. Mynheer ik maak myn balans op; Grasman. Terfiond uw balans en alle fnorrepypen in de zak, en loop als een Postpaard om by den Advokaat te vernemen , of hy myne papieren gevonden heeft; En, zo hy niet thuis is, zoek hem* op in de huizen daar hy is; en zeg hem, dat ik binnen een kwartier uurs, op zyn langde, myne papieren hebben wil, en hebben moet. ■ En kom ten eerden weêrom. DERDE TOONEEL. Grasman, Mrvroüw Grasman, Margarietje. Margarietje. Ik heb myn Breywerk hier laten liggen,Mama. Gras-  Derde Bedryf. 223 Grasman. Wat Breywerk! Hebt gy geene papieren zien liggen ? Margarietje, (yerfckrikt.') Ik ? Wat voor papieren, Papa ? Grasman. Twee paketjes papieren met rood band faamgebonden. Margarietje. Neen lieve Papa! Zyn zy u ontvreemd? Grasman. My niet, maar den Advokaat Presle. Margarietje. Zyn het dan die papieren, waarover de Advokaat het geheele huis zo in oproer gebragt heeft? Dat is niet mooy van hem! Hy wordt hier als Vriend ter Tafel ontvangen , en zyne erkentenis is, dat hy ons ingewikkeld voor dieven uitmaakt. ■ ■ Wie zou hem zyne oude dokumenten ontvreemden? Grasman. Gy lacht zo fchamper; gy weet daar gewis van. Margarietje. Ik Papa! Houdt gy my dan vooreen zakken-rol- fter? Gras-  224 Dn Twee Zusters. Grasman. Hoor! Zo gy daar een poets meê gemaakt hebt, beken het; Geef ze weêr; Ik zal 'er u niets om zeggen. Margarietje. Wat zou ik weêr geven ? Ik heb niets genomen. Mevrouw Grasman. Gy brengt het arme Meisje in angst; Zy heeft de papieren niet, dat ziet gy wel! — Schrei daar niet om, myn Kind! Uw Vader meent het niet. Margarietje. Het is evenwel niet vriendelyk van myn Vader,dat hy my van dievery verdenkt. Grasman. Wees niet Kinderachtig! Wie fpreekt van dievery? (Hy flrykt haar over den wang.) Ik zie wel datgy ze niet hebt. Mevrouw Grasman, (haar kusfende.) Stel u gerust; Uw Vader verklaart immers, dat hy x\ niet verdenkt. Margarietje. Het was evenwel een wreed zeggen! Grasman. Malle meid! « Kom geef my ook een zoen! . Alle kwestie dood en te niet! • Haat dra-  Derde Bedryf. 225 dragen is tegen myne Principiën. ———- Hoe komt gy dien Scherts zo kwalyk te nemen ? Margarietje. Om dat 'er Presfé in betrokken is; Het bloed vliegt my naar het hoofd , wanneer ik dien Mensch hier zie verfcbynen. Mevrouw Grasman. Het blykt wel, dat gy myne Dochter zyt; Wy hebben dezelfde aandoeningen, (tot Grasman) Gy zult ook zien , dat hy u bedriegt; Uwe papieren krygt gy nooit weder, Margarietje, (met gemaakten fchrik.) Behoort het u Papaatje, wat de Advokaat voorgeeft verloren te hebben ? Mevrouw Grasman. Het raakt u wel het meest, myne Dochter; Het zyn papieren betreklyk die twaalf duizend Gulden, daar uwe Vader u eene donatie voor een aanftaande Huwelyks gift van maaken wilde. Margarietje. O! Dan verwondert het my niet, dat de Advokaat die verloren heeft; Hy zal daar liever voor zyne Jansje met haare mooije haudjes gebruik van maaken. Gr a s m a n. Ik word daar ook alle oogenblikken banger voor; . En evenwel wat kan hy doen ? Het ftaat niet XVII. Deel. P aan  226 De Twee Zusters. aan Hem te beoordeelen, welk gebruik daar van gemaakt zal worden? Dat hangt van My af. Margarietje. Maar kan hy de papieren niet zelf geftolen hebben ? ■ Ondervraag myne Zuster eens, of zy zig zo goed rechtvaardigen kan als ik? Mevrouw Grasman. Och lieve Kind, daar brengt gy my op eene gedachte; Zy hadden het zo druk van de morgen, en luisterden malkanderen in, en lachten, en wenkten; Toen hebben zy vast het komplot gemaakt om u van uws Vaders gifte te berooven, en alles in hun eigen nest te fleepen. Grasman. Men wordt zo wantrouwig by u, dat men niet weet wat men denken zal? —— Zou Jansje met een vreemden een komplot tegen haar eigen Vader maa. ken? Margarietje. Haar eigen Vader heeft minder by haar te beduiden, dan die Vreemde. Grasman. Neen! Dat kan niet waar zyn: Het Meisje bemint my; Ik Iaat my niet tegen Jansje opftooken. Men moet om het eene Kind te gelooven niet het ander veroordeelen; Dat is tegen myne Principié'n. Me-  Derde Bedryf. 227 Mevrouw Grasman. Maar rnen moet ook van het eene Kind niet alles verwerpen, om dat men het ander meer bemint. Margarietje. Laat Papa maar begaan; Hy zal het gelooven als het by de Hukken blykt. Grasman. Zo als het van de morgen by de Hukken bleek, toen wy het pak met Kleederen zochten, en niets vonden. Margarietje. Dat geloof ik wel; Het pak was weg,- Wy kwamen te laat. ——— Maar ondervraag myne Zuster eens, Papa, zo als gy my gedaan hebt; en zie dan of gy by dezelfde gedachten blyft ? Grasman. Welk een ongelukkig Vader zoude ik zyn, zo ik door myn eigen Kind beftolen werd! —— Gaa heen, en zeg haar dat zy hier kome. ■■ Maar zie ik haar daar niet? VIERDE TOONEEL. Grasman, Mevrouw Grasman, Margarietje, Jansje. Jansje. Papa ik kom u een brief brengen, die zo aanftonds befteld is. P 2 Mar-  228 De Twee Zusters. Margarietje. Hoe ftreelende ! Als of 'er niets gebeurd ware! Maar het vervolg van het Verhoor zal u wel anders doen piepen, Vryfter. Grasman. Biegt maar recht op, dochter, en beken fchuld; • Zonder omwegen! J a n s j e , (zeer ontfteld.) Lieve Papa! — Ja! ■ Ik beken fchuld! Grasman, (op een forfchen toon.) Zo hebt Gy het dan gedaan ? Jansje, ([nikkende.) Ik weet — niet — wat gy meent — Vergeef het my — liefflePapa! Ik kan het niet langer — wederflaan. Mevrouw Grasman. Ziet gy wel? Zy is door dien Kerel verleid. Grasman. Vrouw, ik wenschte dat gy my liever nooit een Kind ter Wereld gebragt hadt, dan my zulk eene hui. chelaarfter, zulk eene vervloekte bedriegfrer, te geven , die haar eigen Vader verraadt! Karonje, wat bedoelde gy daar mede? Leedt gy ergens gebrek aan ? Of had ik u iets geweigerd ? . Waarom moest gy myn huis zo fchandelyk onteeren? Jans.  Derde Bedryf. 229 Jansje. Genade, Papa! Hjb medelyden met.... Grasman. Medelyden met zo eene Dochter? Ik heb u altyd tegen uwe Moeder en Zuster verdedigd , wanneer die, zo ik meende, onbillyk over u dachten; Maar ik zie, gy waart een Wolvin in Schaapskleederen. Wat heb ik al liefde voor dit Kind gehad! (half weenende) En nu beloont zy my op zulk eene wyzei Waar hebt gy de pakketjes? Jansje, (van fchrik op een Stoel nedervallende.) Het Pakketje... Grasman. Beken op dit oogenblik! Is alles nog onder u? Of hebt gy het al overgegeven ? Jansje. Weg-ge-zonden; — Gelyk ik beloofd had. Margarietje. Gelyk zy beloofd hadt. Grasman. Dus is alles waar! (tot Mevrouw Grasman en Margarietje.') Waarom hebt gy beide my niet eer ge waarfchouwd ? Mevrouw Grasman. Omdat het altyd tegen uwe Principiën is ons te gclooven, P 3 Mar-  230 De Twee Zusters. Margarietje. Het was tegen uwe Principiën, het eene Kind te gelooven om het ander te veroordeelen. Grasman. Hoe konde ik zulk eene fnoodheid gelooven? (tot Jansje.) Gaa uit myne oogen , en vertoon u daar nooit weder voor! ■ (Jansje ziet verwilderd rondom.) Gaa zeg ik u. Jansje, (met een diepe zucht haar Va* ders, en vervolgens haar Moeders , hand kusfende.) God zegene u! VYFDE TOONEEL. Grasman, Mevrouw Grasman, Margarietje. Grasman. Wat betekent dat Handkusfen , met dat „ God ze„ gene u!" 'T is als of zy affcheid name. Mevrouw Grasman. Dat zal zyn om haar misdryf te vergoelyken, en medelyden te verwekken. Grasman. Dat verwekt zy my ook! ———- En evenwel het is een zwaar vergryp. Ma r-  Derde Bedryf. 531 Margarietje. Het is eenonvergeeflykwanbedryflEeuSchelmftuk. Grasman. Zo befchouw ik het ook in den Advokaat; Die heeft haar verleid. Mevrouw Grasman. Verleid? Zy moest zig niet laten verleiden. G r a s m a n. 'T is uw eigen fchuld! Hadt gy haar betere opvoeding gegeven , zo zou zy beter geweest zyn. Mevrouw Grasman. Het is uw Kind zo wel als 't myne. Grasman. Gy hebt haar groot gebragt; ByU is de eeifte oorzaak van al het kwaad! Mevrouw Grasman. Gy zyt een Dwaas, en een Barbaar! Beink de oorzaak? Ik kan u niet langer onder myne oogen zien. (Zy vertrekt fchielyk.') Grasman, (zyn hoed en rotting ne. mende.) Bulder vry uit! lk gaa onderwyl zien, of- ik zelfden Advokaat kan belopen; Zo Ferdinand onderwylen komt, Margarietje,laat hy my hier wachten. P 4 - ZES-  232 De Twee Zusters. ZESDE TOONEEL. Grasman, Margarietje, Flegme. Flegme. De Barometer ftaat op Orkaan , Mynheer ! Het ftcrmde vreesfelyk daar buiten. Ik fprak van 'familiaar by u te komen eeten; Dewyl ik myn ontbyt verlopen heb; Maar o wee! O wee! Hoe kreeg ik den wind voor in! Ik dorst van Juffrouw Jansje niet eens reppen. Grasman. Wat hadt gy met Juffrouw Jansje te doen, Doktor? Flegme. Wel ik ben de nette affpraak van onze wandeling, dezen Avond, vergeten; Ik weet wei,dat het in den donker moest zyn; Maar.... Margarietje. Van avond in den donker — met dit Weder gaan wandelen? Flegme. Ja! Maar dan moest ik haar ook ergens heen brengen; En het is my vergeten waar? Margarietje. Hoort gy dat wel Papa? Gras-  Derde Bedryf. 233 Grasman, Maar het is immers nu geen wandel-weder, Doktor! Wat betekent dat? En waarom geeft gy u daar in? Flegme. Ja ik had 'er ook al geen zin in; Maar Juffrouw Jansje heeft my bedeld; Ik moet haar voor de deur opwachten. Grasman. En waar zult gy dan met haar naar toe ? Flegme. My dunkt naar myne Nicht Sage, maar dat fchikt toch evenwel ook niet; Ik wenschte, dat ik het ter deeg wist. Ik mag 'er myn hoofd niet mede breken: Wilt gy zo goed zyn Juffrouw Margarietje van het haar eens te gaan vragen. Grasman. Ik zal u een ander voordel doen. Laat zy van uw tegenwoordig bezoek niets ontwaaren; Kom hier aan huis, of voor de deur, net zo. als gy voorhadt te doen ; Wanneer zy verfchynt zo geleidt haar werwaards zy verlangt, en, zo dra gy haar daar gebragt hebt, zo heb de goedheid van my daarvan te verwittigen. Daar zult gy my dienst mede doen. Wilt gy? Flegme. Dat kan wel gefchieden. P 5 Gras-  834 De Twee Zuster». Grasman, (Jlil tot Margarietje!) „ Myne Dochter, zeg nu aan Ferdinand, dat hy, van 't oogenblik af dat hy terugkomt, op de deur „ past, of zy mocht uitgaan;" ■ (Hy maakt zyn Kompliment aan Flegme.) Gy zult my niet kwalyk nemen, Mynheer; Ik moet uitgaan. ZEVENDE TOONEEL. Margarietje, Flegme. Flegme. Gy weet, Jufrlouw; Ik kom altyd myn toevlucht by u nemen in den nood. Ik kwam hier het middagmaal zoeken. Margarietje. Myn lieve Doktor! Het is al een uur of twee geleden , dat de Tafel afgenomen is; Wy zullen ftraks Thee drinken. Flegme. Al weêr te laat ? Ik wenschte wel dat ik ooit eens den tyd kon treffen; Het is een byzonder gebrek in myne geboorteftar, dat zy te laat is opgegaan! Maar het noodlot vervolgt my heden al te fel; Geen ontbyt! Geen middagmaal! En in den donker te moeten wandelen! ■ Ik blyf uw Dienaar Juffrouw. ACHT-  DerdeBedrVf. 235 ACHTSTE TOONEEL. Margarietje, Ferdinand. Ferdinand. De Advokaat is nergens te vinden. Margarietje. Dat zou Papa niet behaagen. Ferdinand. Neen! — Maar zeg my eens Juffrouw, die papieren, die alle deze beweging maaken, zyn dat dezelfde, als die, welken ik dezen morgen den Advokaat uit den zak heb moeten rollen ? Margarietje. Neen! Het zyn andere; Maar evenwel moet gy u van die, welken gy hem uit de zakken geligt hebt, dood flil houden, want.... Ferdinand. Dood flil houden ? Uw gehoorzaame Dienaar! Soortgelyken doe ik niet; Ik zal het terflond aan uwen Papa openbaaren; want ik wantrouw dat werkje. Margarietje. Houd u flil, zeg ik u, want ik heb het goed mét u voor; Gy kunt Ferdinand. Ik doe foortgelyken niet, Juffrouw! Myne reputatie is my te waard. Mar-  236 De Twee Zusters. Margarietje. Wees niet dwaas! Gy kunt duizend Guldens met zwygen verdienen ; Met enkel zwygen. Ferdinand. Een braaf Man zwygt niet daar hy fpreken moet! ■ Myne Reputatie! Margarietje. Uwe Reputatie zal meer lyden met fpreken dan met zwygen ; want ik zal u alles heeten liegen; En dan zal men My meer dau U gelooven. Ferdinand. Zo gy zelve niet van het tegendeel overtuigd waart, zoudt gy my zo gereedelyk geene duizend Guldens voor het zwygen prefeuteeren. Margarietje. Ik zal U van de dievery befchuldigen! Ferdinand. Daar door zoudt gy u des te meer ten toon ftellen, want ik gaa de dievery openbaaren. Margarietje, (Jlil.) „ Die vervloekte Vent! Ik wenschte dat hy verzonk!" Nu zie ik, Ferdinand, dat gy evenveel deugd als wysheid hebt! Het is alles maar Spel; De Advokaat heeft zyne papieren al weder. Ferdinand. Wanneer hebt gy hem die dan te rug gezonden? Mar-  Derde Bedryf. 237 Margarietje. Daar ftraks; Toen ik zag, dat de zaak zo veel beweging maakte, wilde ik hem niet langer in de benauwdheid laten ; Zeg nu maar aan Papa, dat de papieren weder te recht gekomen zyn; Dat wilt gy wel doen, niet waar? Gy bedoelt toch niet om my by Papa in ongelegenheid te brengen? Ik dacht niet, dat de zaak zo ernllig lopen zoude. - —— Gy neemt dit dan aan myn lieve Ferdinand? Ferdinand. Soortgelyken wil ik u ten gevalle nog wel doen; Maar op een anderen tyd, Juffertje, zo verkies een ander Subjeclum voor die Steel-Kommisfies, want het Predikatum zou daar niet weder aan beantwoorden. Myne eer en reputatie zoudeu daar den hals mede kunnen breken. Margarietje. Ik zal my in 't vervolg voor zulke kluchten wachten ; De Menfchen verdaan die niet, zo als ik zie. —— Ik heb nog een boodfchap van Papa, om aan u te zeggen , dat gy nauwkeurig acht zult geven.... Ferdinand. Ja! Ik heb Papa onder weg gefproken; ik moet op Jansje acht geven, en, zo dra zy uit den huis is gegaan , moet ik naar Papa toekomen, en melden het. Maar zeg my eens, wat voor eene genoegzaa- me reden zit daar in? En wat bedoelt het? Mar-  038 De Twee Zusters. Margarietje. Zy wil weglopen. Ferdinand. Soortgelyken moet gy my niet wys maaken! Dat valt in Jansje niet; Al hadt zy 'er de grootfte reden van de Wereld toe. En zo zy dan nog al een foortgelyk befluit genomen hadt, zou zy het u niet vooraf ontdekken. By gevolg; Gy befpot my. MaAGARIETJE. Zy wil heimelyk gaan wandelen in den donker; en Papa wilde haar gaarne betrappen. Ferdinand. Waarheid gelykt naar waarheid, maar, maar.... Margarietje. Het is de zuivere waarheid. Pas maar nauwkeurig op de deur, en de ondervinding zal'er u van overtuigen. Ferdinand. Soortgelyke zal aan my niet haperen; Wat de Heer beveelt, doet de Dienaar letterlyk; Dat is myn Zinfpreuk. N E-  Derde -Bedryf. 239 NEGENDE TOONEEL. Margarietje, alleen. Kan ik hem niet geheel winnen, ik heb hem nu ten minden zo verre,dat hy,door zyn valsch bericht aan myn Vader, zig zeiven zal verwarren; En die eens een leugenaar is verliest zyn geloof voor altyd. Ik zal hem wel verder verwarren; Dat heeft geene de minde zwaarigheid. —En in allen gevalle hy kan my nooit iets bewyzen. Ik flap van de papieren nu niet af ——• Myn Leonard gy zult 'er mede van ge. nieten, en Papa zal ons, zo dra de eerfte verbolgenheid over is, laten te rug komen, en, willens of onwillens, moeten onderhouden; even of wy niets bezaten. —— Dat zal myn Mamaatje voor haare Margarietje wel uitwerken. Einde van het derde Bedryf. FIER.  240 De Twee Züstees. VIERDE B E D R T F. Het Tooneel verbeeldt de vorige Zaal, maar met een open deur uitziende in een gang, met deuren aan weerskanten , en alleenlyk verlicht door een Lantaarn, die in 't midden aan de Zolder, of het Plafond, hangt. Ferdinand ftaat achter de deur. en laat zig niet dan ter fluip van de Aanfchouwers bemerken. De Zaal is niet verlicht, <— De Kamer van Grasman is de naaste aan de Zaaldeur. EERSTE TOONEEL. Jansje, (alleen, met een Blaker en eene brandende Kaars in de hand, opkomende.') Ik moet hier nog eens zoeken! — Zo ik het hier niet vinde, is het eene uitgemaakte zaak, dat Ferdinand het pakje Kleêren weggenomen , en aan myne Vriendin gebragt heeft. Hoe zou Leo¬ nora flaan kyken, wanneer zy in plaats van de Boeken, welken ik haar beloofd had te zullen zenden, myne kleine Reis-Equipage ontving! Maar hoe red ik het! Ik vind het Pakje vast ner¬ gens. (Zy beziet en bevoelt onder deze alleenfpraak de Tafel, Sekretaire, en itoelen.) Goede Hemd!  VlEEDE B E D R ï I. 24» De tyd verloopt, èn ik kan evenwel niet zonder eenige verfchooning vertrekken. —— Ware ik niet verraden, en had ik den Doktor niet befteld, ik (taakte nog myn voornemen , of (leldehet ten minften uit; Maar men heeft ongetwyffeld kennis van myn pakketje; De harde aanfpraak van myn Vader heeft het my doen voelen ; Nu is 'er met myn Zuster volftrekt niet te leeven ; Nu zal dit huis voor my een flangen- hol zyIU Ja ik moet voort, het gaa zo 't wil# - Ach myn Vader! Ach myne Moeder! * ik moet evenwel in dezen hoek by de Sekretaire nog eerst eens zoeken; misfehien.... TWEEDE TOONEEL. Jansje, {met haar licht ter zyde de Sekretaire,) PRESSé. P R E s S é. Is hier niemand in de Zaal? (dieper tredende.) Juffrouw Jansje ik verheug my u hier te vinden. Jansje. Uwe Dienaares Mynheer; Ik had niet verwacht, dat thans iemand my hier zoeken zoude. P r B- s s é. Verfchoon my! Ik moet tot u myn toevlucht nemen. Jansje. Tot my ? helaas! XVII. Deel. Q Pr8*"  242 De Twee Zusters. P r e s s é. Ja! Ik dien u noodzaaklyk te fpreken. Jansje. Zachtjes dan, op dat wy niet gehoord worden. P r e s s é. Ik kom u om uwe voorfpraak by uwen Papa bid den. De papieren zyn nergens te vinden; Zy zyn my ontwyiïelbaar uit de Zakken gefiolen , en wel hier in huis ; Daar houde ik my van verzeekerd maar ik kan niets bewyzen. Ik ben in doods' angst, en weet niet wat ik zal aanvangen? Uw Papa is woedende tegen my, en dreigt my de wet tegen my te zullen doen gelden. - - ... j£n weet gy wel, dat de wet hier ter flede Lyfflraf, ja in zommige gevallen, den dood, bepaalt tegen een Advokaat, die papieren ontvreemdt, welke hem door zyne kliënteu zyn toevertrouwd; Nu heb ik aan verfcheiden menfchen moeten te kennen geven, dat ik die papieren heb gehad, en ook dat ik ze niet weder overgegeven heb; Derhalven de bewyzen van uwen Papa tegen my zyn klaar; en zo hy wil voortvaren , ben ik een bedorven Man. Poog gy nu, door uwe tusfchenkomst het daar heen te fchikken, dat hy zyne atfie tegen my itaake; Ik zal Hemel en Aarde zoeken te bewegen om zyne papieren te rug te krygen, maar op het oogenblik is 't my onmogelyk. Jansje. Ik durf myn Vader niet voor u bidden, want ik durf het niet voor my zelve doen. - . Hy heeft my van zyn gezicht verftoten. Pres-  VierdïBedryf. 243 P r e s s é. U vcrftoten? Hoe is dat mogelyk! Waarom toch? Jansje. Myn Vader heeft my veroordeeld zonder my myne misdaad eigenlyk te melden; Hy was zeekerlyk opgezet, het is zyn eigen werk niet; • He zaak is dus; De dagelykfche fmaad, welke ik van myne Zuster moet lyden, drukt my zozwaar, dat ik eindelyk het befluit heb genomen om het Ouderlyk huis te verlaten, en my, ik mag byna zeggen, op Gods genade elders te begeven. P r e s s é. Wat hoor ik! Myn lieve Juffrouw! Ik zag wel, dat uwe fituatie verdrietig was, maarzo akelig had ik die niet vermoed, dat Juffrouw Jansje zulk een befluit konde nemen! Jansje. Niet alleen myne rust, myn genoegen, Mynheer, maar myn leven is 'er in betrokken; Ik kon niet langer. Ik had, om myn voornemen uit te voeren, een klein pakketje gemaakt van eenige verfchooning, die ik mede wilde nemen, en dat pakketje heb ik reden van te denken dat in myne Zusters handen is gevallen. P r e s s c. Dat is zo fataal als met myue papieren! • Welke Duivel heerscht hier in huis 1 1 Hoe komen myne papieren uit myn zak? En hoe komen zy uw pakje te ontdekken? q 2 Jans-  244 De Twee Zusters. Jansje. Wegens het laatfle is de fchuld gedeeltelyk by my Ik moest een pakje Boeken zenden aan Leonora, diè dezelve verlangde, en aan welke ik beloofd had die heden te bezorgen. Ik had dit pakje , tevens met myn Reisgoed,gereed gemaakt, en, zo ik meende, op myne Toilet-tafel klaar gelegd; Maar inde gemoeds-ontroering, waar in ik was, heb ik de Boeken weg gefloten, en myne Reis Equipage gereed gelegd. PRESSé. En dat pakje heeft uwe Zuster gezocht en gevon. den ? Jansje. Ik belastte Ferdinand, dit pakje Boeken, zo ik meende, heimelyk te haaien, en aan Juffrouw Leonora te bezorgen; en die goede ziel heeft genomen wat daar lag, en zo is het in myne Zusters handen geraakt. PRESSé. Wat nu te doen? Jansje. Ik kan nu niet blyven; Ik moet het geweld ontlopen ; Het noodlot voere my waar het wil, maar hierblyf ik niet. Honger, armoede, den dood, alles getroost ik my liever dan de mishandelingen myner Zuster. Pres.  Vierde Be d"r y r. 4*3 P R E s s é. Lieve Jansje; Gy wilt ontvlieden; Vertrouw u aan my; Ik zal u geleiden; Vergeefsch heb ik op uwe voorfpraak gehoopt, gelyk ik nu klaar begryp ; Ik moet dus ook voor my zeiven zorgen; Ik heb eene Zuster, eene beste Zuster, te Oosterhout, die zig in ruime omftandigheden bevindt; Gy weet het is flegts twee uuren van hier; Zy zal ons met liefde ontvangen, en u met die achting behandelen, die uw beminlyk karakter elk, die u ziet, inboezemt. Jansje. Ik ben u verplicht. Maar ik heb den Doktor beÜcld dat hy my, wanneer het donker was, zoude opwachten om my naar zyne Nicht Sage te geleiden. P r e s s é. Gy weet de Doktor komt altyd te laat; en vergeet de helft zyner zaaken; Gy kunt tot, middernacht op hem wachten, dat gy hem nog niet voor uw huis vinden zult; Gy fielt u zelve in gevaar; De tyd dringt; Ik bid u... Jansje. Wel aan ! Ik volg u als een Redder! - Ik heb nu geen den minften voorraad, maar de vrees voor geweld, de zegepraal myner Zuster, de verblinde drift van myn Vader, de wrok myner Moeder, met één woord, een ondraaglyk lyden, rechtvaardigt een flap, welken ik niet dan gedwongen doe. ■ Maar vooraf ééne verzeekering, Mynheer Presfé Ik heb u altyd voor een eerlyk Man gehouden.... Gy moe:.... q 3 Pres-  24<5 De Twee Zusters. PRESSé. ... Ik verffaa u Mejuffrouw! £ rk doe u de hei- ligfte belofte , op myn eer en geweten, dat ik uw vertrouwen niet misbruiken zal. Ik zweer het U. Ik zal zelfs, om uwe reputatie onbefmet te bewaaren, myn verblyf niet in het zelfde huis met u nemen; Myne Zuster heeft gelegenheid genoeg om my een ander verblyf te bezorgen. ~ Maar geloof my, 't is ons beider zaak de woede van uwen Vader, uwe Moeder, en vooral van uwe Zuster, te ontwyken. Jansje. Ja Vader, Moeder, Zuster, gy zyt allen Tyranneu over my! Gy verfcheurt de banden der Natuur! Gy zelve dryft my uit het Vaderlyk huis! Myn plicht vordert eerbied en liefde jegens u, maar geen plicht kan ooit Slaverny voorfcbryven, .Ach! Mochten , door myn vertrek, uwe hanen voor de liefde en billykheid geopend worden! ■ God zegene u allen! (Zy vertrekken.') DERDE TOONEEL. Ferdinand, Grasman. Ferdinand, (tegen de deur van Grasmaifs Kamer met den Vin. ger kloppende.) Mynheer! Nu kan ik u bericht geven. Gras.  Vierde Bedryf. 247 Grasman, (zyn Kamerdeurmet de Kaars in de hand openende.) Wat hebt gy my voor bericht te geven ? Is 'er iets gebeurd? Ferdinand. Ja, Mynheer, zy zyn nu vertrokken. Grasman. Wie? Myne Dochter? Ferdinand. Ja! Juffrouw Jansje, en de Heer Advokaat. Grasman. Welke Advokaat. Ferdinand. Soortgelyke als dezen middag hier gegeten heeft. Grasman. Hoe! Presfé? Het is onmogelyk. Ferdinand. Wat myne oogen zien is niet onmogelyk ; Dat, is myn Ziufpreuk. Grasman, (met luide ftem.) Wel Schaapshoofd, kondt gydan, toen uwe oogen het zagen, my niet terftond komen waarfchou. wen, eer zy vertrokken waren ? Q 4 Fer-  248 De Twee Zusters. Ferdinand. Met uw verlof, Mynheer, gy hebt my foortgely. ken niet anders belast dan ik gedaan heb. Grasman, (nog luider.) Heb ik u dan belast, dat gy wachten zoudt tot dat zy vertrokken waren ? Ferdinand. Gy hebt my belast, en laten belasten, zo dra zy vertrekken , bericht het my. Soortgelyken heb ik nauwkeurig volbragt. Zo dra zy den huis uit waren, ben ik uit myn hoek te vaorfcbyn gekomen, en heb aan uwe Kamerdeur geklopt om u bericht te geven. Grasman, (op eene geweldigen toon.) Gy hebt altyd gelyk, al begaat gy de domite zotheden ! Waar vind ik hen nu ? VIERDE TOONEEL. Grasman, Ferdinand, Mevrouw Grisman, op de hielen gevolgd van Margarietje. Mevrouw Grasman. Wat is hier te doen? Is 'er een ongeluk gebeurd? Grasman, (in eene onrustige beweging.) Een ongeluk gebeurd? Noemt gy dat dan geen ongeluk? Onze Jans is met Presfé doorgegaan. (Hy geeft Ferdinand het licht over en loopt de Zaaldeur uit) V Y F-  Vierde Bedevf. 249 VYFDE TOONEEL. Ferdinand, Mevrouw Grasman, Margarietje. Margarietje. Nu ziet Papa, of myne vermoedens gegrond waren? Het is my recht lief, dat het zo gebeurd is; Op een anderen tyd mag hy wat meer geloof aan myne gezegdens geven. Mevrouw Grasman, (tot Ferdinand.) Hebt Gy dan al dat alarm gemaakt? - Wie vergde u dat? Gy hadt haar immers kunnen laten lopen 1 Zo zy denkt, dat zy het elders beter krygen kan dan hier, laat haar dat bezoeken. Ferdinand. Och! Het is maar een klucht. Mynheer maakt eene beweging, als of 'er de geheele Wereld mede gemoeid ware, en het zal op eene beuzeling uitkomen. Mevrouw Grasman. Dan wenschte ik wel, dat Mynheer vooraf wiide waarfchouwen , wanneer hy zulke kluchten ging aanvangen 1 Is dat een leven maaken! 11 Ik ben tot de dood ontfteld; Ik dacht dat het gan:fche huis in den brand flondt. Ferdinand. En ik, als of ik de grootfte misdaad had bedreven, ben uitgefcholden, dat de honden geen brood van Q 5 ™y  250 De Twee Zusters, my eeten zouden! Juffrouw Jansje heeft ee- ne wandeling willen gaan doen, ik denk om zo wat fnuisteryen te gaan kopen, en Mynheer fchynt dat kwalyk te nemen, omdat zy 't hem niet gevraagd heeft; Zo begryp ik het fluk; en nu zal hy haar wat verfchrikken, en zy zullen famen weerom komen,en uitgelagcheu worden, dat is het al. Mevrouw Grasman, Om een onbezonnen Meisje uit te lagchen, behoefde 'er zulk eene beweging niet in huis gemaakt te worden; Margarietje. Geloof het niet, Mama ,zy is met haar Galant doorgegaan. Ferdinand, Gy doet uwe Zuster onrecht met foortgelyke befchuldigingen; Dat kan in Juffrouw Jansje niet vallen. Margarietje. Als of Gy het beter wist dan Ik! Dat zou in Jansje niet kunnen vallen, Mama? — Wel zeekerkan dat in haar vallen. Ferdinand. Dat men niet weet moet men niet zeggen; dat is myn Zinfpreuk. Mevrouw gy moet nergens ongerust over zyn! Het is een klucht en anders niet; Jansje zal nooit befluiten om met een Vryer door te gaan. Mar-  Vierde Bedryf. 351 Margarietje, (tot Mevrouw Grasman.) Al wat het VVyshoofd 'er van weet, heeft hy van My: Ik zeg u, dat zy voort is. De tyd zal 'tleeren. Mevrouw Grasman. Het konde nog wel zyn, dat uw Vader hen betrapte. Margarietje. Hy is 'er zeekerlyk op uit om het Lievertje wéér te krygen; Maar waar zal hy hen zoeken of vinden? Mevrouw Grasman. O dat zie ik niet in als zeer bezwaarlyk! Zy moeten immers een Rydtuig hebben; Zo hy maar op de gedachte is gevallen om zig naar den Stalhouder Ligtvoet te begeven, kan het niet misfen, of hy treft hen daar aan , want het Rydtuig ftaat zo oogenbliklyk niet gereed. Margarietje, (/?/'/.) „Die opheldering fpyt myduivelsch." O zo Papa haar weerom brengt, wat zal ik haar hartelyk uitlagcheu! Mevrouw Grasman. Zy hebben meer verdiend dan enkel uitgelagchen te worden. Margarietje. Wel zeekerlyk! Maar daar zal ook wel wat meer op volgen, verwacht ik. Papa zal zig evenwel van dat Meisje zo niet laten befchimpen! ■ En anders zult gy 'er wel orde op ftellen Mama? ■ Komen zy daar niet aan ? Z E S-  252 De Twee Zuster ï. ZESDE TOONEEL. Mevrouw Grasman, Margarietje, Ferdinand, Grasman, leidende aan de eene hand PREssé, en aan de andere Jansje, die haare Neusdoek voor haar aanzicht houdt. Grasman, (op eenigen afjlandvande Zaal.) Ja gy moet 'er in Advokaat, gy hebt het geheele gezin beledigd, zy moeten allen getuigen zyn.... PRESSé. Ik heb u terftond gezegd, doe met my wat gy wilt; Ik zal u niet ontlopen ; Alleenlyk mishandel uwe' Dochter niet. Grasman. Ik zal my zeiven recht weten te verfchafTen tegen Haar en tegen Ui Jonge Meisjes uit haars Vaders huis te vervoeren, en daar mede op een pad te gaan ! Konde ik ooit zulke ftukken van U verwachten! (tot zy. ne Vrouw en Dochter.) Daar zyn de Reizigers terug! Margarietje, (terwyl Grasman hen wat dieper in het Vertrek, en voorby kaar leidt, fchimpig lagchende en in de handen klappende.) Zofpoedig al weérom, Mynheer en Juffrouw ? Dat is een korte reis. Pres  Vierde Bedryf. 23S PRESSé. Vergunt my, bid ik, dat ik een woord tot myne verdediging , en vooral tot verdediging van de Juffrouw, zeggen mag. Grasman. Hier helpt geene verdediging! De zaak fpreekt,en daar zyn eene menigte getuigen voor handen. Ik heb u myne papieren toevertrouwd, gy zyt de Man, door wien ik dezelve ben kwyt geraakt, en van wien ik ze derhalven weder vordere. Gy hebt my myne Dochter ontvoerd, en ik heb u op heeter daad betrapt; Dat is weder niet te verdraaijen of te plooijen! Ik moet Satisfactie hebben. PRESSé. Maar hoor ten minfren, hoe het is toegegaan? Grasman. Ik wil niets van U hooren; Ik zal alles van den grond af onderzoeken. Gy kunt my morgen ochtend nader komen fpreken ; en moet daaromtrent niet in gebreke blyven, of gy zoudt u geheel bederven. —— Vertrek nuterftond! ——— Ferdinand laat hem uit. ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw Grasman, Margarietje, Grasman, JXnsje, Grasman, (tot Jansje,) En gy, onwaardige, eer-vergetene Dochter, die myn  254 ^ E Twee Zusters. myn huis hebt gefchaudvlekt, en u zelve de kroon van 't hoofd gerukt, U zal ik ook richten ; niet als uw Vader; Neen ! Gy hebt geen Vader meer; Gy hebt u zyn gezag en zyne liefde beiden onttrokken ; Ik kan u niet meer als myn kind erkennen; dat is tegen myne Principiën. Mevrouw Grasman. Zulk een verachtelyk Schepzel wil ik ook niet voor myne Dochter erkennen. Margarietje. Ik fchaam my, dat ik ooit zulk eene ondeugende Zuster heb gehad! En gy kunt ook verzeekerd zyn, wegloopfrer , dat ik u den naam van Zuster nooit meer geven zal, Jansje, (zig fckreiende op de kniên werpende) Hier lig ik voor uwe voeten in het flof gebogen; Stort den hoorn van uwe gramlchap ten vollen over my uit! Voldoet uwe wraaklust! verzadigt uwen haat ! Hoont , befchimpt, vertrapt my! Ik ben dat alles fints langen tyd gewend, maar gy myn Vader, die my altyd nog liefde in uw hart hebt toegedragen, doe my r.u ten minften de gerechtigheid van my niet fchuldiger te befchouwen dan ik ben! Ik zoek my zelve niet vry te pleiten , maar waarlyk deuitwendige vertooning is te veel tegen my , en ik ben minder fchuldig dan ik fchyn. Mar.  Vierde Bedryf. 255 Margarietje. Zy is eene Heilige! ■ Die Veinzeres! Grasman. Wat! Zoudt gy nog de onbefchaamheid hebben van uwe onfchuld te beweeren ? Tegen de duidelykfte blykcn aan? Jansje. Niet myne onfchuld Vader; Maar gy doet my ongelyk zo gy gelooft, dat ik met den Heer Presfe- heb zoeken door te gaan ! — Gy doet hem te kort; Zo gy hem daar van vermoedt! ■ Vergun my flechts u de geheele zaak voor te dragen, en gy zult overtuigd worden... Grasman. Ik wil voor tegenwoordig niets hooren. ■ Vertrek. Margarietje. Zy heeft zelve erkend de pakjes papieren aan Presfe gezonden te hebben, en nu gaat zy met hem door; Het is een zeer onfchuldigMeisje! Jansje. Ik bedoelde in myn antwoord .wegens een pakketje, . het pakje Boeken, dat ik aan Juffrouw Leonora beloofd, en gemeend had te zenden, maar ongelukkig... Grasman. Vertrek, zeg ik; gaa in uwe Kamer, en draag zorg van 'er geen voet buiten te zetten zonder myn uitdrukkelyk verlof. ACHT-  asö De Twee Z u s t e s i. ACHTSTE TOONEEL. Mevrouw Grasman, Margarietje, Grasman. Margarietje. Zy mocht wel eenigen tyd te water en te brood gezet worden; Dat zoude haare verliefdheid wat doen bedaaren. Mevrouw Grasman. Zulk een onwaardig kind, dat haare Moeder gee. ne achting of liefde toedraagt! Margarietje. Gelooft gy my nu Papa? (Zy lacht.) Grasman. Het is my verdriet genoeg, dat ik u moet ge- looven; Ik begryp evenwel den famenhang van het werk nog niet ter deeg; Ik heb lelyke vermoedens op Ferdinand; en dan zouden Zy beiden, Jans en Presfé, minder fchuldig kunnen zyn. Margarietje. Minder fchuldig ? Ferdinand is in het komplot; Daar is geen twyffel aan; Hy heeft de papieren geflolen voor Jans.... Mevrouw Grasman. Ja hy is altyd op haar hand; Ik heb het daar ftraks nog gehoord.^ Mar-  ; Vierde Bedryf. jj7 Margarietje. En Jans heef: die aan Presfé gezonden; dat heef: zy erkend.... Grasman. Ik had my eer voorgefteld, da: de Hemel vallen, dan da: myne Dochter zig zo verlopen, zou. Mevrouw Grasman. Omdat gy geen onderfcheid tusfchen uwe Kinderen weet te maaken; Om dat gy naar geen goeden raad van uwe Vrouw wilt luiiferen. Margarietje. En ik kom altyd met valfche berichten Papa! My moet gy vooral niet gelooven! Mevrouw Grasman. 'T is net zo als 't behoort, dat gy voor uw wantrouwen geftraft wordt. Margarietje. 'T is my lief, dat uwe gunfteling zig zo gedragen heeft. Mevrouw Grasman. Hoe mooy komt gy nu uit me: uwe Principië 1 • G r a s m a n. Wat Duivel zoude ik die dan ook verlaten? Gy kwelt my, dat my het zweet van benauwdheid uitbreekt. XVII. Deel. R NE-  258 De Twee Zuiteu NEGENDE TOONEEL. Mevrouw Gr asman,Margarietje, Grasman, Ferdinand, onmiddelyk gevolgd van, Joris. Ferdinand. Mynheer! daar is Joris met een boodfchap van den Doktor, of van Juffrouw zyne Zuster. Grasman. Wel Joris? Joris, {uit een reiszak, dienhyon. der den arm hadt, een pakje te voor/chyn haaiende.) Mynheer, de Juffrouw laat haar Kompliment maaken , en zendt dit pakje te rug; Zy gist, dat het verkeerd befteld is In plaats van een ander pakje, dat zy van Juffrouw uwe dochter verwacht hadt. Grasman, (Jlil) „ Van Jans?Dat kan misfehien opheldering geven 1" Wie heeft dat pakje gebragt Joris ? Joris. Ferdinand. Grasman. Maak myn Kompliment weérom. Ik heb tegenwoordig niets anders te zeggen. TIEN-  Vierde Bedryf. S5S TIENDE TOONEEL. Mevrouw Grasman,Margarietje, Grasman, Ferdinand. Margarietje, (die onderwyl met Mevrouw Grasman het pakje heeft losgemaakt ) De Juffrouw haar Deshabille ! Ziet gy Mama ? — En met verlof ook een kleine voorraad van hemden, en koufen. Mevrouw Grasman. Ja het is alles van haar! Margarietje. Ziet gy nu wel Papa ? Dat is het pakje daar ik u van gefproken heb, en dat wy niet vinden konden; *■ 1 ■ Maar dat moest ik ook al liegen 1 Grasman. Ik ftaa verflomd ! —— Ik word , vrees ik, van alle kanten fnood bedrogen. Ferdinand J Hebt gy dit pakje naar het huis van den Doktor gebragt ? Ferdinand, (het van buiten beziende.") Ja- Grasman. Wie heeft u dat belast? R 2 F er-  afiö Di Twee Zusters. Ferdinand. Juffrouw Jansje. G r a s ai a n. Dan behoort gy mede onder het komplot ? Ferdinand. Niets van foortgelyken! Ik heb het pakje eerlyk en trouw bezorgd als een braaf bediende, die alles doet wat men hem zegt. Grasman. Zo ik u dan belastte naar den Duivel te gaan , zóudt gy het dan ook doen ? Ferdinand. Indien het met eene plichtmaatige boodfchap was, ja Mynheer. Margarietje. 'Gelooft gy my nu Papa ? Straks wierdt de Heer Ferdinand maar zo terflond tegen my geloofd., Mevrouw Grasman. Hoe fraay heeft de wyze Man met zyne Principiën zig van zyn Bedienden laten foppen. Grasman, (tot Ferdinand.) Hoe dorst gy zo fchaamteloos liegen, dat het pakje Linnen van u bevattede ? F er.  Vierde Bedryf. 261 Ferdinand. Soortgelyken is geen liegen, want daar wierdt niemand door benadeeld ; en dat is het karakterftuk van Liegen, Grasman. Wat? Keerel! Ferdinand. Ja! Het was maar onwaarheid fpreken, daar Goed uit voortkwam. Margarietje, Om Jansje's misdaad te bedekken, Ferdinand. De Moralisten onderfcheiden foortgelyken wel zeer zorgvuldig. Grasman. Keerel! ik zou u uit myn huis laten gaan, zo ik u niet nog van nooden had. Ferdinand. Gy krygt zo een knecht niet weder als my; Maar zo als 't u belieft; Want wat men my belast , dat doe ik; Dat is myn Zinfpreuk. Grasman. Kondt gy dan geen onderfcheid maaken... R 3 . Fer-  26"i De Twee Zuste r s. Ferdinand. - Onderfcheiden is 't werk van hun, die de bevelen geven; Uitvoeren dat van hun. die dezelve ontvangen. Juffrouw Jansje zeide my , „ het is een „ pakje Boeken, welken ik beloofd heb aan Juf„ frouw Leonora te bezorgen;" en als zodanig heb ik het weggebragt. Grasman, (Jlil.) ,, Ey! Dat komt net over een! Ik moet dat ge„ heele werk eens nader onderzoeken." Dochter bezorg, dat wy wat te eeten krygen: Wy kunnen over Tafel nader fpreken ; en dan zal ik myn befluit nemen. Einde van het Vierde Bedryf. vm  Vyfdi Bedryf. 363 VT F D E B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Grasman, Ferdinand. Grasman. Na alles onderzocht te hebben , blykt bet my klaar, Ferdinand, dat geen mensch de papieren kan hebben dan Gy; en gy moet die geven. Ferdinand. Mynheer, die niet heeft kan niet geven; Dat is myn Zinfpreuk. -% k Grasman. Geene Zinfpreüken, kameraat, maar papieren! Gy moet die geven! Ferdinand. Waarom wilt gy die toch van my hebben Mynheer ? Kan de Advokaat die niet op ftraat verloren hebben? Grasman. Dat is onmogelyk ! Hy heeft met voordacht in eiken zak van zyn Rok één gedoken , omdat zy tot verfcheiden partyen behoorden. Die van de twaalf duizend in den rechterzak , en die van de vyftienduizend in den linkerzak, R 4 Eer-  2Ö4 De Twee Zusters. Ferdinand. Dan is hy rechts en links ongelukkig geweest. Grasman. Niet ongelukkig, zeg ik u, hy is beftolen; ——Ontwyffelbaar beftolen; — Hy heeft de papieren , toen hy reeds in dit Vertrek was , nog ingezien; en daar was hier niemand anders in de Zaal dan Gy en myn Dochter. — Beken alles; dan beloof ik u uw vergryp te zullen vergeven; Maar anders.... Ferdinand. Mynheer! Ik zocht het te verbergen, omdat ik dat beloofd had; Maar dewyl ik wel zie, dat'er toch geen verbergen aan wezen zal, zo wil ik het maar bekennen. Ja; Ik heb den Advokaat de papieren uit de zakken geligt; Maar gy moet het my niet kwalyk nemen, want het is een klucht; Het is in alle eer en deugd gefchied. Grasman. Keerel! is bet Domheid of List, die u zo doet fpreken ? Of leest gy de tien geboden verkeerd ? Ferdinand. Neen Mynheer, maar als een trouw Dienaar doe ik wat my belast wordt , en uwe oudfte Dochter heeft het my belast. Grasman. Myne oudfte Dochter? Durft gy 't zeggen? Fer.  Vyfde Bedryf. 265 Ferdinand. Het is de zuivere waarheid , Mynheer! Hadt zy my gezegd, dat de papieren voor goed wegraaken , en weg blyven zouden, en dat het heele huis daar door op fielten zou ftaan , zoude ik gezegd hebben ; „ juffrouw, dat zyn geen lintjes of lapjes! Het be„ hoort uw Vader toe; Ik wil niet fteelen." Maar ik meende niet, dat de zaak zulke gevolgen zou hebben als ik nu befpeur. Grasman. Maar hoe kunt gy dan nu nog zeggen, dat het maar eeu klucht is? Ferdinand. Dat ik niet anders weet dat zeg ik niet anders. Uwe Dochter heeft my dat gezegd dat het een klucht was; en ik vertel u net-wat ik van haar gehoord heb; Wat kan een goed Dienaar anders doen? Grasman. Gaa heen, en roep haar hier! TWEEDE TOONEEL. Grasman, Ferdinand, Margarietje. Margarietje. Papa! Daar heb ik weêr eene ontdekking gedaan, welke ik u moet mededeelen. II 5 Ga as-  atfS' De Twee Züstbrs. G r a s m a n. Ja! Ik heb ook eene ontdsklu'ng gedaan, die ik u moet mïdudeeiea. Myne papieren! — —— Want die twbt gy f En die moet gy my ten eerden opdokken, of ik zal weten wat ik met u te doen heb? Margarietje. Papa! Nu kwam ik weder met zulk een liefde en yver tor u lopen, en altyd valt gy my zo hard! Wat heb ik u toch misdaan? Grasman. Myne papieren, Meisje! Of de Duivel zal de kaars houden. Margarietje, (Jlil.) „ Zou dis oude Hondsvot ook geklapt hebben ?" Wat kaa ik van uwe papieren zeggen? Papa! Grasman. Zeggen? Waar gy die gelaten hebt, nadat Ferdi. nand, die op uw bevel, uit de zakken van den Advokaat gellolen heeft ? Margarietje. Leeven 'er zulke Godlooze Menfchen ! En is Ferdinand zuls een lasteraar! (Jlil.) „ Hy kan my niets „ bewyzen." ■ Foey! Gy behoorde u te fchaa- men Fsrdicand! Fer-  Vyfde Bedryf. sfJ? Ferdinand. Die zig niets te verwyter, heeft, behoeft zig niet te fchaamen ; Dat is myn Zinfpreuk. Het is aües voor uwe rekening Juffrouw! Gy hebt het my belast ; en ik heb alles aan u overgegeven zo ais ik 'er aankwam. En toen ik u naderhand zei. de , dat dit werkje niet langer een fpel was , en dat 'er myne eer en reputatie by lyden zoude,hebt gy my geantwoord, dat gy de papieren al weder aart den Advokaat hadt toegefchikt. Hebt gy dat dan niet gedaan ? Hoe kan daar nu nog zo eene beweging over zyn? Grasman. Breng alles te voorfchyn Dame! Of ik laat u beiden gevangen zetten; en met malkander confronteeren voor 't Gerecht. Margarietje. Ach! Ach! Wat overkomt my! Mv voor een Dief uitte maaken! En dat doet myn eigen Vader! Ach! (Zy valt in onmacht, ah 't ware, neder) Grasman. Zet haar op den ftoel Ferdinand; haal dan een emmer water, en giet het haar over den kop , dat haar die flauwte vergaa. Margarietje, (zo als Ferdinand wil heen gaan, met woede, opfpringende,) . Oude Domkop! Wordt gy dan raaz-ende! Ik zal u... Gras-  a68 De Twee Zuiters. Grasman. Kostelyk ! Nu leer ik myne Dochter eerst recht kennen! Studeert gy ook in flauwtens, Vryfter ? — Nu kort en klaar, wat bewoog u tot zulk een boos bedryf? En waar hebt gy de papieren gelaten ? 'T is voor 't laatst dat uw Vader het u vraagt! Gy zult by myn ziel achter de traliën zo gy 'niet bekent. Margarietje. Lieve Papa! Het is Grasman. Het is fnood en ondeugend, van wat kant men het bezie; lk had het zo wél met u voor; Ik had u de kleinfte fom toegefchikt om dat die zeeker wa- ; De twaalfduizend waren van nu af reeds te ontvangen;.... (7/y koest onder het fpreken.) Margarietje, (/?//.) „ Dan zullen zy ook ras ontvangen worden; Ik „ geef myu voordeel nog zo ligt niet over!" Grasman. Maar de vyftienduizend zullen niet dan met Procesfen te haaien zyn, en dan valt 'er veel af; Dat was het Deel voor uwe Zuster; aan welke gy haare portie zo onzusteriyk benydde ! Gy wilde verandering hebben; Ik zal nu ook alles veranderen. Jansje krygt voor haar Huwelyks-gift zo wel het een als het ander; Gy hebt niets noodig; Ik zal u naar uwe  Vyfde Bedryf. 069 viwe Tante Bloksberg zenden, daar moogt gy eene oude Vrylter worden! Ik kan geen eerlyk Man met 11 bezwaaren; en Ik dulde u niet langer in myn huis; —- Maar eerst myne papieren weerom! Margarietje. Het is wreedheid my iets af te vorderen dat ik niet heb; en (haffen te dreigen over eene misdaad, die ik niet heb begaan. DERDE TOONEEL. Grasman, Ferdinand, Margarietje, Mevrouw Grasman. Mevrouw Grasman. Ik kom eens hooren wat hier omgaat? Margarietje. Och, God dank, myne lieve Mamaatje, dat gy hier komt! Papa behandelt my op eene barbaarfche wyze. Mevrouw Grasman. Wat doet gy haar dan? Man! Grasman. Wat zy verdient, Vrouw! Heb ik niet, buiten myn fchuld, den goeden Heer Presfé een vlak aangewreven , welke hy zo gemaklyk niet zal kunnen afveegen ? Heb ik hem niet openlyk van dievery befchuldigd ? En ondertusfchen zit al het kwaad in myn  «7o Db Twee Zusters. myn eigen huis! En by myn eigen Dochter! En die durft nog hardnekkig ontkennen! . En dat alles is uwe fchuld ! —-— De uwe zó wel als de haare! Mevrouw Grasman. Wat hebt gy nu weer in 't hoofd gekregen ? Grasman. Vraag dat uwe Lieveling, waarvoor gy altyd party trekt! Ja gy zyt nog flimmer als uwe Dochter; En gy verdiende wel dubbelde ftraf als Moeder. Mevrouw Grasman. Gy wilt my wel het huis uitjagen, geloof ik. Grasman, Dat hadt gy verdiend ; en dat kan 'er ook wel op lopen , zo gy u niet betert! Gy doet my alle myne Principiën verliezen ! Ik zal my zeiven ver- grypen. . Ferdinand, loop gy onderwyl naar den Advokaat, en zeg hem , dat de papieren te recht zullen komen; Want nu ik weet, dat Zy die heeft, zal ik ze wel weten weérom te krygen, of zy bekennen wil of niet. VIER-  Vtfdi Bedryf. 27. VIERDE TOONEEL. Grasman, Margarietje, Mevrouw Grasman. Margarietje. Ach myne lieve Mama! Ik weet van geen rapieren; en Papa vordert die evenwel, met een onkiistelyk geweld, van My. Help my bier uit, of ik verdrink my nog van deren avond 1 Naar Tante Bloksberg wil hy my voeren ! Ik fpring onderweg van den wagen, en ftort my in de Beek. Vervloekte Ferdinand, aan u zal ik my wreken! Myzo valseh te befchuldigen! Grasman. Ik zal u ftraks wel anders leeren piepen, Karonje! Mevrouw Grasman. Meisje, het wordt my groen en geel voor de 00gen ; Zeg my toch wat wil hy dan ? Margarietje. Zo gy my niet helpt, Mama moet ik het beft erven 1 Ja Ik zal van fpyt en verdriet fterven. • Zo onlchuldig voor een Dief gebonden te worden! Naar Tante Bloksberg! Met JioeTen .Vleiden te leeveu! Den geheelen dag gekatechizeerd te Worden 1 VYF-  ajra De Twee Zusters. VYFDE TOONEEL. Grasman, Margarietje, Mevrouw Grasman, Debora. Debora, {haastig en vrolyk komende aanlopen , met twee dunne paketjes pa* pieren in de hand; en zig tot Margarietje richtende.) Juffrouw, ik kom u goede tyding brengen; Ik heb de Koffie dubbeld verdiend! Ik denk althans dat het die dingen zullen zyn, die zo veel opfchudding in huis gemaakt hebben ; En myn kameraad zegt het ook, en die kan lezen. Zie daar! ik (tel zeuterhand, omdat gy my het traktementje beloofd hebt; Het klokje kan ik niet vinden ; — Maar 't zyn wel uws Vaders papieren. Margarietje, (die geduurende deze aanfpraak enheweeglyk ge/laan heeft, flil.) „ Verdoemd Vrouwmensch ! Waart gy door den grond gezonken toen gy u herwaards begaaft!" Wat? Grasman, (haar de papieren uit de hand rukkende.) Myne lieve papieren! (hy drukt die op zyn hart.) Heb ik u dan weder? ■ Ja ik dacht wel, dat rui zy by Haar waren, zy my niet ontlopen konden! .. Maar Debora! Hoe komt Gy daar aan ? De-  Vyfdï Bedkyf. 3-73 Debora. Op uwe Dochters Kamer gevonden, Mynheer. Grasman. Myne Dochters Kamer? Nu breekt de heele bommel uit myne Dochter! Ferdinand hadt ze voor u geflolen, en aan u overgegeven; Gy maakt liern wys, dat gy ze den Advokaat weder tüegefchikt hebt; By my wist gy evenwel nergens van; Gy had: ze met. Fraeije fluitjes Karonje ! Verdient gy met voor al uw leven tusfehen vier rhuuren opgefloten te worden?. Maar Vertel gy my eerst eens De¬ bora, hoe zyn die papieren in uwe handen geraakt? Debora. De Juffrouw hadt een goud klokje van de ketting van haatÖrlogie verloren, en dat meende zy; dat op haar kamer daar van afgevallen was, en zy hadi my gisteren de Koffy en eenSesthalf beloold , zo u het vond: lk had toen geen tyd; maar van daag ging ik de kamer iri alle hoeken en winkels mtftöffsn; Ik Haalde zelfs het bed van zyne plaats, en toen vona ik ondet de Matrasfen de papieren, welken ik terftond vermoedde de rechte te zyn; en dat zy nu eene " erap door iemand hier onder gelegd waren, of misfehien door het omkeeren van het bed daar onder geraakt; althans ik was blyde dat ik ze vond, om da.t 'er zo veel onrust om was in huis. Grasman. Geen wonder! Zulk eene Som! — Myne He- XVII. Deel. s  274 Dé Twee Zusters. ve papieren! —— Gy zult van my voor uw vin. den en opbrengen deftig beloond worden, Debora! wanneer ik de rekening met myne Dochter vereffen; Gaa nu maar heen; Ik zal u nader fpreken. ZESDE TOONEEL. Grasman,Margarietje,Mevrouw Grasman, PREssé, Ferdinand. P r e s s é. Ik kom uit myn adem lopen, Mynheer! Is't waar wat Ferdinand my zegt ? Zyn de verdwaalde Schaa. pen weêr gekeerd? Grasman. Zeg maar recht uit; „ Zyn de gefiolen goederen „ weêr gevonden en opgebragt?" PRESSé. Opgebragt. Neen Ferdinand heeft my wel verteld dat de Heeler zo wel als de Steeier ontdekt is, maar dat gy het geroofde nog flechts hoopte machtig te worden. Grasman. Wat Heeler en Steeier! Wat hoopen machtig te worden! Alles is ontdekt; en de papieren zyn in myne macht. (Hy haalt die uit zyne Bont.) Zie daar heb ik die 1 Vergeef my myne befchuldiging; De fchyn heeft my bedrogen. Pres-  Vïfde Bedryf. 375 P r e s s é. Ik ben hartelyk verheugd dat myne onfchuld ontdekt is, maar ik ben in myne eer beledigd, en moet daar vergoeding voor hebben. Grasman. Gy moet daar niet op dringen ; Gy weet we!, dat gy myne Dochter hebt willen ontvoeren! Dat is ook ontdekt; Het is Aaie tegen Aaie. P r e s s é. Ontvoeren? Dat is nooit myne bedoeling geweest! Maar de vrees voor provifioneel arrest, wegens uwe befchuldiging, deedt my het befluit nemen om my voor eenige dagen te abfenteeren; u alles door een brief op te heideren, en daar door uwe woede te ftillen. Grasman. Ondertusfchen zou door dat weglopen, zo het ruchtbaar was geworden, uwe reputatie Veel geleden hebben. Laat ons dan maar quito (pelen. P r e s s é. Ik ben te vreden; Ook bedoelde ik eigenlyk eene andere Aaie te vervolgen; Gy weet myne precenfie! - Gy hebt my van de morgen hoop gegeven! > Uwe Dochter Jansje! Gy verflaat my. Grasman. Myn goede Man, denk toch om geen trouwen, S 2 want  2?£ja. v*&3>r.rnT*0in,.  ■ IMadz. 21p DE WYZE HUISVADER. TOONEELSPEL, EERSTE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Dorsini, Andrc. D o r s i n i, H oe! Mevrouw niet t'huis, op dit uur ? A n d r é. Ik geloof, Mynheer, dat zy eenige nieuwe Galanteriën wilde gaan bezichtigen. Dorsini. Des- middags ten twaalf uuren ;. Cp 't heetst van den dag; In dezen tyd van 't Jaar? Het is zonderling! . Maar nu, Juffrouw Rofalie zal dan ten minden te fpreken zyn, denk ik; ■ . Die is immers t'huis ? A n d r é. Ja, Mynheer! Die is t'huis, maar zy is in haar Kabinet, en gy weet, dat haar gewoonte niet is.... ■XVII. Deel. T Dor-  apo De Wyze H i> i s v i d s i, Dorsini. Wel haar Broeder dan? A n d r é. Zo lang Mynheer afwezig is geweest, hebben wy Hem niet te zien gekregen; Althans is dat geluk my fjnts Eergisteren avond niet bejegend. Dorsini. Denkt gy dat Mevrouw fpoedig te rug zal keeren? Dan zal ik haar wachten. A n d r é. De hitte zal haar ongetwyffeld naar huis dryven; ■ Ook zult gy niet alleen behoeven te wach¬ ten ; Ik zie daar den Heer Dermont aankomen, die zeekerlyk u gaarne wat gezelfchap zal houden. Dorsini. Dermont? TWEEDE TOONEEL. Dorsini, Dermont de Zoon. Dorsini. Ha myn Vriend! Gy wist ook, dat Mynheer naar Buiten was ? En gy wilde gebruik maaken van den tyd? Dermont de Zoon, Corfini! Geene verdenkingen! Dojt-  Eerste Bedryf. api Dorsini. Ik meende u een Compliment te maaken; ■ Zouden wy ons voordeel niet doen met deze gelukkige oogenblikken, en alle mogelyke vermaaken verzamelen in een buis daar de overvloed heerscht, en daar alles ons nodigt om ons te verlustigen? O! ware de Man maar altyd op 't Land, daar hy betuigt zo veel fmaak voor te hebben, dit huis zou voor ons daar niets by verliezen. - Het zou daar voor my grootelyks by winnen; want hy is toch maar een Styfkop, een Philofooph, of een Oudvader van, ik ■weet niet welke, zonderlinge Sentimenten « Erken het Dermont! Daarenboven hy haat my perfoneel; Ik zie het duidelyk onder alle zyne valfche vriendelykheden; Ja ik geloof dat ik hem groot plaifier zou doen met hier nooit te verfchynen. En fchoon ik my daar zo weinig, als mogelyk is, aan ftoore , is het evenwel zeer onaangenaam voor Mevrouw, en voor het geheele gezin. Dermont de Zoon. Weet gy ook waar Mevrouw naar toe is ? Dorsini. Ha! het was u dan ook om Mevrouw te doen! • Daar kwam ik ook om. Dermont de ' Zoon. Stel u 'gerust; Gy hebt van my niets te vreezen. Dorsini. Gy hebt u evenwel zelf tot lof van Mevrouw fterk uitgelaten. Ta Der-  29a De W y z e H v 1 s v a t> e r. Dermont de Zoon. Ik heb haare Schoonheid wel eens erkend, maar..." Dorsini. Hoe kan hier een Maar te pas komen? Zy is 011getwyfeld fchoon, jong,beminlyk; Metéén woord.... Dermont de Zoon. Met één woord het Beminlyke hangt van den fmaak af. Jong is zy buiten tegenfpraak; Zo iemand daar aan twyfelen konde, haar gedrag zou 'er hem fpoedig van overtuigen. Dorsini. Laat ik u mogen zeggen, myn waarde Dermont, dat het belagchelyk is in uwe Jaaren den Cato uit te hangen, en zo gereed te zyn met zyne berispingen. Waar in misdoet toch Mevrouw Cour. val? Zonder Kinderen; Van Schatten en Schoonheid rykelyk bedeeld; En ten hoogflenvyfentwintigjaaren oud, behoort zy zeeker wel vryheid te hebben om de wereld te genieten, om zig te vermaaken, om te behaagen ! Zou men haar dat tot misdaad rekenen? Zou men begeeren , dat zy, in 't best van haaren leeftyd, zig zeiven en ons beroofde van de vreugde, die zy in alle gezelfchappen aanbrengt, en zig levendig by een oud Man ging begraven ? Dat zyn.,.. Dermont de Zoon. Ik zou begeeren, dat zy een gedeelte van haare Vreugd befpaarde voor haar Man en voor haar Huis. Dor-  Eerste Bedryf. 203 Dorsini. Moet haar Man het niet tot een byzonder geluk rekenen , dat zulk eene beminlyke Vrouw nu en dan eens de Honeurs van zyne tafel wil ophouden ? En vooral dat zy zyn huis zo dikwils doet vereeren, door Heereu en Dames du Bon ton, die zonder Haar zig nooit verwaardigen zouden haare voeten daar binnen te zetten ? Want zeekerlyk zouden zy het om den Heer Courval zeiven niet doen. Dermont de Zoon. Dat geloof ik ook niet; Maar aan den anderen kant meen ik ook het karakter van den Heer Courval genoeg te kennen, om te mogen zeggen, dat hy zig even weinig met die Lieden du Bon ton vermaakt als zy zig met hem vermaaken. Elk behoort evenwel in zyn eigen huis zyn eigen fmaak te mogen volgen; De zyne zou zig, geloof ik, meer tot eenvoudigheid dan tot het tegenwoordig gewoel, met welke naamenook vernist, uitftrekken;enhyzou het huisfelyk geluk boven de flikkeringen der fraaije wereld verkiezen. En inderdaad die verkiezing, dié fmaak, is in Hem zeer natuurlyk; — Hebt gy zyne eerfte Vrouw gekend, Ridder? Waart gy toen al te Bourdeaux? Dorsini. Neen! Hy ftondt reeds op het punt om met de tegenwoordige te trouwen, toen ik hier ben gekoomen. ' , T 3 Der.  ao4 De Wyze Huisvader. Dermont de Zoon. Het was eene Dame van zeer zonderlinge ver dienften, die vorige vrouw; welke ik, zelfs in myne toenmaalige jeugd niet kon nalaten even zeer te eerbieden als lief te hebben ; Zy wist altyd de bevalligheid met de deugd, de plicht met het vermaak, te verbinden; Haare Echtgenoot was haar hartvriend; de zorg voor haare Kinderen haare geliefdfie bezigheid ; en haar huis haar aangenaamst verblyf. Zy zelve was de Gouvernante haarer beminlyke Dochter , en die kiefche fmaak, dat keurig oordeel, die onderfcheiden talenten, die gy zeekerlyk met elk billyk beoordeelaar in Rofalie erkent en bewondert, is het uitwerkzel van de wyze en tedere zorgen haarer Moeder. Dorsini. O Dermont! Dermont! Ik merk wel... Dermont de Zoon. Welk een verfchil met de tegenwoordige Dame van dit huis! Welk eene geduurige verftrooijing 1 Welk eene pracht! Welk een toevloed van gezelfchappen, allen aan .Mevrouw gericht! Ik bef'cbuldig Mevrouw Courval van geene wezenlyke misdaaden; Ik geloof integendeel, dat haar karakter in den grond goed is; M aar zulk eene levens wyze! In 't kort, zo ik. ooit befluiten konde om te trouwen, zoude ik een Vrouw begeeren, in welker gezelfchap ik my kon verlustigen , en die zig met My konde vermaaken. Dor.  Eerste Bedryf. 995 Dorsini. Met één woord Rofalie is uwe zaak; en gy toont Wel, door het vuur van uwe loffpraak, dat gy haare zonderlinge Talenten , naar derzelver volle waarde weet te fchatten. lk had inderdaad nooit ver¬ moed i dat gy zo verliefd waart. Dermont de Zoon. Ik! ■ Verliefd? Dorsini. Het is niet vreemd! Eene jonge Schoonheid van zulk een kiefchen fmaak . zulk een keurig ooi deel, en van zulke onderfcheiden Talenten , welke men federt een maand vier of vyf, dat zy uit het Klooster is gekomen, dagelyks gaat zien, boezemt natuurlyker wyze liefde in. Dermont de Zoon. Ik ben te voren even eens,byna dagelyks,hier gê. komen ; Van onze vroegfte Jaaren af hebben haar Broeder en ik als Broeders geleefd; en onze wederzydfche Vaders zyn door de hartelykfle vriendfchap verbon. den. Dorsini. Eene reden te meer! Dermont de Zoon. DeRkt gy dan in ernst.... T 4 Do*-  ïoö De Wyze Huisv a.ü> e r. Dorsini. Zy zal honderd duizend Ryks-Daalers mede ten Huwelyk brengen; Het is nog al de moeite waard. > Dermont de Zoon. Een Huwelyk om het Geld aan te gaan is, naar myn gevoelen , een bron van wederkeerigen tegenzin; De Man, die zig ryk zoekt te trouwen, moet, zo dra hy de befehikking van het geld heeft, af keerig worden van eene perfoon, welke hem door haare tegenwoordigheid en vorigen eigendom die befehikking fchynt te betwisten, ten minden dezelve met hem te moeten deelen;En, om zyn hart recht op te haaien,moet hy wenfchen zyn fchat alleen te bezitten. God bewaare my voor zulke voordeden' Dorsini. AI weder de Zedenmeefler! Dermont de Zoon. De Zedenmeefler daar gelaten, ik wil niet trouwen; Onafhankelykheid is de eenige grondflag van het weinig geluk, dat de mensch fmaaken kan; En om dat weinigje vermaak, dat ons lot moge zyn,te genieten , moeten wy ons in geen flaverny Horten. Neen ik denk my even zeer van het Huwelyk als van Ampten, of eenig ander Beroep, te onthouden. DER-  Eerste B e d r y f. 207 DERDE TOONEEL. Dorsini, Dermont de Zoon, Beaufond. Beaufond, (tot Dermont.) Ik heb U overal gezocht, myn Vriend , en ben blyde u hier te vinden; Ik heb uwe hulp grootelyks van nooden; Buiten dezelve ben ik ongelukkig. Dermont de Zoon. Gy weet, zo uw geluk van My afhangt.... Dorsini. (flil.) „ Ha! Wy hebben hem al beet! De Brief „ aan Julia heeft gewerkt." Wat is 'er te doen, Beaufond? Kan Ik u ook van dienst zyn? Beaufond. Ja, Myn Vriend! Gy kunt, gy moet, my beiden helpen ; ■ Ik zal u de oorzaak van myne ver¬ legenheid melden. ■■■ Gy weet, dat debekoorlyke Julia fints twee maanden myne geheele Ziel aan haare Schoonheid boeit. ■ Dermont de Zoon. (Jlil.) „ Helaas! ik weet het." Wel nu? Beaufond. Dezen morgen by haar komende vond ik haar geheel neerflachtig; Geene de minfie flikkering van haare gewoone vrolykheid ; - Stil- zwygende, peinzende. ■ Ik vroeg haar naar de oorzaak van het verdriet, dat haar gelaat en houT 5 ding  2?8 De Wize Huisvader. ding haares ondanks openbaarden. Zy zocht nog at te ontveinzen, maar ik drong haar, ik wierpmyaan haare voeten; en eindelyk borst zy met een vloed van traanen uit; ,, Zie daar een Brief, dien ik zo „ even ontvangen heb, lees den zeiven, en gyzult u niet langer over myne naare droef heid verwon„ deren." Ik las, en ftond als een Zoutpilaar. Daar is dezelve. Dorsini, (neemt den Brief aan , en leest.) „ Myn geduld is ten einde ; en zo de driehonderd Louifen morgen niet betaald zyn, zal een „ Deurwaarder myn recht komen uitvoeren in ge„ volge van een vonnis, dat ik reeds tegen u ver„ kregen heb." Het gevolg, Beaufond? Beaufond. Zb dra ik my van de eerfte aandoeningen herfteld had . poogde ik haar gerust te ftellen door de verzeekering, dat veelen myner Vrienden my gereedelyk onderfteunen zouden om de noodige fom te vinden. Ik heb gepoogd dat geld op te nemen; ik heb 'er goede renten van beloofd; Maar ach! al wat ik gedaan heb is vergeefsch geweest. Dermont de Zoon. Een natuurlyk gevolg van uwe verfpillende levenswyze! —— Oog het is thans de tyd niet van moralifeeren, wy moeten geld zoeken te krygen; —Ik kan u deze vyftig Louifen aanbieden; (hy reikt hem zyne Goudbeurs toe.) Ut-  Eerste Bedryf, &99 Beaufond. Ach Dermont! Neen! Dat kan, dat moet, ik niet aannemen. Laat ons andere middelen zoeken. Dorsini. Het fpyt my zeer, dat Ik u op dit oogenölik. ook geen bewyzen van myne volvaardigheid ten uwen dienst kan geven; Maar 't is my onmogelyk, myn waarde Vriend, u met penningen by te fpringen; Zo dra myn Oom op Martinique, van wien ik alle zyne Schatten moet erven , belieft af te trekken.... Hy is oud, en zwak, Beaufond, Maar daar is oogenbliklyke hulp noodig; Dezen avond is de tyd van uitftel om! Hïbt gy niet iemand, Dermont, die ons in dezen dringenden Bood zou kunnen helpen ? Dermont de Zoon. Ik zal het beproeven. ——— Ik wil borg voor a biyyen; Ik wil de penningen voor my zelven opnemen; Ik wit alle myne bezittingen zelfs vcjpasdea om u aan geld te helpen, maar alles onder deze voorwaarde , dat gy, zo als ik u meermaalen geraden ïreb , uwe levenswyze zult veranderen; En vooral dar gy die kluifters zult verbreken, die u bederven ca met fenande overlaaden. Ik vlieg ter1 uwer hulp. VIER-  300 De Wyze Huisvader. VIERDE TOONEEL. Dorsini, Beaufond. Beaufond. Welkeen edel hart! —- Ach! ware ik in Haat zyne wyze lesfen en uitmuntend voorbeeld te volgen! Dorsini. Ja, hy meent het wél, maar hy is inderdaad een welmeenende Knorrepot; Hy heeft altyd wat te bedillen. Beaufond. Hy heeft in den grond gelyk in zyne berispingen over myn gedrag; Ja mocht ik daar aan maar kunnen beantwoorden! Maar, na Julia te hebben leeren kennen , is dat voor my onmogelyk; Myne kluisters, zo als hy het noemt, zyn onverbreekbaar. Dorsini. V/at kluisters! — Zo de Liefde boeiensfmeedt, het zyn ten minften zachte, het zyn lieflyke, boeiens, daar de Natuur zelve ons voor fchikt; welken yder in uwe jaaren zoekt, en die een edel hart tot eer verftrekken. Beaufond. Ach! ware Julia maar gered! Dorsini. Ik verbeeld my, dat Ik u uit uwe verlegenheid zou kunnen redden. Beau.  Eerste Bedryf. 301 Beaufond. O myn Vriend kondt gy dat! Het is door U, dat ik Julia, Julia, in wie ik alleen leeve , heb leeren kennen ; Aan u ben ik dat geluk verfchul. digd; Voltooi uw werk, help haar en my. Dorsini. Gy moet het geld by uwen Vader opnemen. Beaufond. Hoe ! Kunt gy u verbeelden, dat myn Vader my driehonderd Louifen geven zoude? Dorsini. Neen ; Maar gy moet 'er hem ook niet om vragen, Beaufond. Ik begryp u niet. Dorsini. Moet men u dan alles met duim en vinger beduiden? ■ Gy kent den Man, wien uw Vader in veele zaaken gebruikt; Ik weet dat hy gisteren nog eene aanzienlyke fomme gelds voor hem ontvangen heef:; Hy is, eer de erfenis van zyn Neef hem in flaat (Telde om zyne eigen zaaken te doen, uwsVaders bediende geweest , en zal dus wel te winnen zyn , want een gewezen knecht is altyd te winnen; Vervoeg u aan hem; Hy kan u de benodigde fom, en meer daar toe, byzetten. Beau-  jpa De Wyze Huisvader. Beaufond. Maar hy zal daar nooit toe befluiten; Hy is een zeer braaf en eerlyk Man. D ols tUi Braaf, eerlyk ! Ik moet om u lagchen. Beaufond. Ook moet by rekenfchap doen, zo dra myn Vader terugkomt. Dorsini. Dat zal hy doen; Maar uw Vader moet tot heden agt dagen uitbiyven; en ik weet middel om de bedoelde fom aanftaande Vrydag te bekomen; die geef ik u, en gy kunt dus den Agendaris vroeg genoeg in fiaat ftellen om zyne ontvangst te verantwoorden. Beaufond. Maar waarom my de penningen dan maar niet terftond bezorgd? Dan kan 'er de Agendaris buiten blyven. Dorsini. Myn Vriend is tegenwoordig ook op't Land; Dog hy komt morgen te rug; Ik ben zeeker, dat hy ons helpen zal: En dan zoude ik wel eens willen weten, hoe uw Vader het minfte fpoor van dit geheele bedryf zou kunnen krygen ? Bea v-  Eerste Bedryf. 303 Beaufond. Neen Dorfini, myn hart komt daar tegen op; — Ik weet niet hoe het zy, maar ik kan tot dat middel niet befluiten. Dermont zal my misfehien kunnen redden. —— Daar is Mevrouw Courval! VYFDE TOONEEL. Dorsini, Beaufond,Mevrouw Courval, Mevrouw Courval, (tot Beaufond.) Waar gaat dat zo fchielyk heen ? Beaufond. 'T is my onmogelyk, Mevrouw, thans langer te blyven. Mevrouw Courval. Juist nu ik t'huis kom? . Een oogenblik» Beaufond. Ik kan waarlyk niet. ZESDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval. Dorsini. Ik heb my verwonderd, Mevrouw, U zo vroeg reeds niet t'huis te vinden. Me-  304 De Wyze Huisvader. Mevrouw Courval. 'T was om eene zaak van belang. » » Nieuwe hoeden, die van Parys gekomen waren, en die fchielyk weg zullen zyn. ' Een geheel nieuw fatfoen; Ik had wel gewenscht, dat gy by my waart geweest; Elk doet recht aan uw fmaak. Dorsini. Ik mag my vleien, daar iets van te hebben, Mevrouw, dewyl ik de goedkeuring heb van zulk eene volmaakte kenfter als Gy. Mevrouw Courval. Gy zyt een vleier! Dorsini. Uwe bevallige houding, de natuurlyke juistheid en gemaklykheid van alle uwe bewegingen, dat betoverend voorkomen, dat ieder treft en lokt, by zulk een fynen fmaak in uwe kleedy gevoegd, zouden reeds uwe veroordeeling wederfpreken, zo de bekoorlykheden van uwen geest niet nog flerker voor my getuigden, dat ik u niets meer dan recht doe met u een volmaakte meefteres in den goeden fmaak te noemen. Mevrouw Courval. ' Hoe ftaat het met Rofalie? Dorsini. 'T was over Haar, dat ik u wenschte te fpreken. ■■ 1 Zy blyft fteeds weigeren; Zy ontwykt my vol-  Eerste Bedryf. 30$ volftrekt; Moet ik alle hoop opgeven ? Of moet ik blyven hoopen, en —— blyven lyden ? Mevrouw Courval. Blyven lyden? Gy zult my niet willen beduiden , Ridder, dat haar Huwelyks-goed niet het eigenlyk voorwerp is, dat gy bedoelt. Dorsini. Men kan haar evenwel Schoon noemen, Mevrouw! . Overal waar gy flechts niet tegenwoordig zyt. Mevrouw Courval. Ik weet niet waar die Schoonheid zit? Haare houding. .. Dorsini. Is elendig ftyf, in vergelyking van de Uwe! Mevrouw Courval. Haare Zedigheid.... D o r s 1 n 1. Is boersch! Maar enfin... Mevrouw Courval. Maar enfin zy brengt honderd duizend Ryksdaalers mede ten Huwelyk, en ik zal myn best doen , dat gy haar bekomt; Laat 'er myn Man flechts buiten, hy denkt al te burgeriyk. Dorsini. Ik vrees maar voor Dermont. XVII. Deel. V Me-  30Ó* De Wyze Huisvader. Mevrouw Courval. Voor Dermont? Dorsini. Eene menigte dingen werken by Rofaüe tot zyn voordeel. En hy zelf vergeet zyne onverfchilligheid, en zyne Philofophie, zo dra men van haar fpreekt. Mevrouw Courval. Ontrust u niet! Gy hebt wereldkennis en ondervinding; Gy overtreft hem in alles, wat Rofaüe behaagen moet; En gy hebt Myne hulp. ■ Verlangt gy een gefprek met haar? Dorsini. Gy zult 'er my door verplichten. Mevrouw Courval , (fchelt.) Ik verlang voor my zelve, zo wel als voor haar, u door dit Huwelyk des te nauwer aan ons huis verbonden te zien. ZEVENDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, André. Mevrouw Courval, (tot Andrè.") Zeg aan Rofalie, dat ik haar gezelfchap voor eenige oogenblikken verzoek. ACHT-  Eerste Bedry ti go? ACHTSTE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, Dorsini. Het Is juist ook een der groote aangenaamheden, welke ik my in deze verbindtenis voordel, Mevrouw, dat ik het voordeel zal hebben van tot uw huis tebe-» hooren, en U des te meer te zien; Dat vermaak inderdaad. .., Maar daar komt Rofaüe al aan. NEGENDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, Rosalie, Dorsini, (Rofalie te gemoet gaande) Waarom zo veele bekoorlykheden voor ons verbor. gen? Waar toe die afzondering, Mejuffrouw? Zyn die oogen dan voor Boek-blokken, die handen voor het Borduur-raam , gemaakt ? Rosalie, (tot Mevrouw Courval.) Men brengt my een last van uwentwege, Mevrouw, om by u te komen. Dorsini, (tot Mevrouw Courval, zacht.) My zelfs met geen opflag van het oog te verwaar. digen J Mevrouw Courval, (zacht tot Rofalie.) Antwoordt gy niet, wanneer men tot u fpreekt? Va Ro-  jog De Wyze Huisvader. Rosalie, (met haare gewoone flem.} Ik meende dat ftilzwygen in myn tegenwoordig geval het meest uitdrukkend antwoord was. Mevrouw Courval. Gy meende zeer kwalyk; Verachting is geen gepast antwoord in de fatfuenlyke wereld ; Maar mis¬ fehien geven uwe Boeken u tegenftrydige regels van befchaafdheid aan de hand? Rosalie. Tot wat oogmerk hebt gy my eigenlyk ontboden Mevrouw ? Mevrouw Courval. Om u eens te fpreken over een onderwerp, dat u myne zorg en liefde ten duidelyklten moet doen bly- ken. Gy weet, dat uw Vader niet anders voor u bedacht is dan om uwe middelen te vermeerderen , die geene vermeerdering noodig hebben. — Hy bedoelt misfehien om u zin in 't Klooster te doen krygen, ten einde Beaufond met uwe erfenis te verryken. Rosalie. Geloof het nooit Mevrouw! Ik ken myn Vader; Zyne tederheid tusfehen myn Broeder en My gelykelyk verdeelende, verlangt hy niet fterker naar het geluk van den een dan naar dat van de andere zyner Kinderen. Mevrouw Courval. Daar komt iemand aan; Wy zullen dit onderwerp op een anderen tyd achtervolgen. TIEN.  Eerste Bedryf. 309 TIENDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, Dermont de Zoon, Dorsini, (terwyl Rofalie in v weggaan Dermont groet, (lil.') ,, Hy komt verfchriklyk ontydig. ■ Welk ee« ,, ne vriendelyke groet! " Dermont de Zoon. (flil.) „ Ik ben verward, ik verlies my zeiven zo dik,) wils ik haar zie!" Mevrouw Courval, Gy fchynt in gepeins, Mynheer Dermont! Dorsih1, (zacht tot Dermont) Wel nu hebt gy redding voor Beaufond gevonden? Dermont de Zoon. (zacht.) Niets! De Man, van wien ik het hoopte te ontvangen, is voor tien of twaalf dagen uit de Stad om zyne Moeder te gaan bezoeken. Dorsini. (flil.) „ Dat fchikt my niet met al! Wie duivel „ zal dan onze dringendfle Schuldenaars betaalen!" Voor zo lang ? Mevrouw Courval. Met malkanderen te fluifreren , Heeren! » ■ Mag ik het u herinneren? V 3 Dor-  3 to De Wyze Huisvader. Dorsini. Verfchooning, Mevrouw! Wy fpraken over de vermaskert van een klein foupé, met Lucile, en de Mavquife, welken wy u wilden voorflellen om dezen avond te nodigen. Mevrouw Courval. Ik moet van avond by Orphife foupeeren. Dorsini. By Orphife? Is het ernst? Mevrouw Courval. Ik heb het moeten belooven; Zy is myn Nicht; • Ik heb twintigmaal bedankt; ea.... Dorsini. Men kan dertigmaal bedanken. Dermont de Zeon. Ik h.'b evenwel altyd gemeend, dat onze Bloedverwanten zekere rechten op ons hebben. Dorsini, Die rechten fleunen op belang of vermaak; Maar Orphife is niet ryk; En haare Soupés zyn doodelyk verveelende, hen I af Nieuws , eene geeuwende Zedeleer, of op zyn best een antiek partytje Wisk, is het gewoon amufement vóór den eeteu; En aan Tafel? Wee den Heer, die van de Bonton is, en wee de Dame, die hem wat te vriendelyk aankykt of wat toegevend behandelt.. ELF-  Eerste Bedryf. 311 ELFDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, Dermont de Zoon , And Ré. A n d r é. Mevrouw! Dat is onverwacht! —— Ik heb het echter zelf gezien.... Mevrouw Courval. Wat is 'er dan? A n d r é. Mynheer is daar t'huis gekomen. Ik heb hem uit het Rydtuig zien flappen. — Ik moest het u komen zeggen, dacht my. TWAALFDE TOONEEL. Dorsini, Mevrouw Courval, Dermont de Zoon. Dorsini. Ik gaa ftilletjes afdruipen. Mevrouw Courval. Waarom dat? Dorsini. Om dat ik bang ben voor jaloerfche Mannen. V 4 Me-  312 De W y .ze Huisvader; Mevrouw Courval. Daar behoort myn Man evenwel niet onder. Dorsini. Hy is 'er ten minden fchriklyk tegen, dat wy te famen zyn, En vooral zo vroeg! Pas middag! Mevrouw Courval. Ik verzoek, dat gy blyft. (tot Dermont de Zoon.) En gy insgelyks, Mynheer! Dermont de Zoon. Ik heb geen reden om eenig mensch, en vooral niet den Heer Courval, te ontwyken. Mevrouw Courval. Daar komt hy reeds. DERTIENDE TOONEEL. Do«sini, Mevrouw Courval, Dermont de Zoon, De Heer Courval, André. De Heer Courval, (vrolyk inkomende geeft Hoed en Rotting aan André) Goeden dag! Goeden dag! Is't hier alles wel? Is elk gezond en fris. Ha, Mynheeren! Ik ver- zoek verfchooning; Ik ben uw dienaar. (Zy. ne Vrouw by de hand vattende) Hoe vaart myn Wyfje federt Dingsdag? Me-  Eerste Bedryf. 313 Mevrouw Courval. Ik ? — Ik ben tamelyk — wél. De Heer Courval. Hoe varen de Heeren? (aan Dermont de Zoon de hand gevende) Hoe vaarc myn Vriend? en Mynheer uw Vader ? (tot Mevrouw Courval.) En myn Zoon en Dochter? Mevrouw Courval. Beiden wel. - - Maar gy zelf, Mynheer? Want die onverwachte wederkomsc verwondert my ; Gy zeide by uw vertrek, dat gy acht dagen zoudt uit. blyven. De Heer Courval. Dat was myne gedachte; Maar een gedeelte van 't geen ik Buiten dacht te doen, moet nog deze week in de Stad volbragt worden. Dermont de Zoon. Ik gaa myn Vader tyding brengen van uwe aan. komst. De Heer Courval. Neen ! Ik zal iemand zenden. ■ Gy moet by ons blyven eeten. (tol Dorfini ) Op u kan ik ongetwylfeld ook ftaat maaken. Dorsini. Ik moet voor die eer bedanken. • V 5 De  SH De Wyze Huisvader. De Heer Courval. U op dit uur hier vindende verbeeldde ik my, dat myn Vrouw u ter maaltyd genodigd hadt. Mevrouw Courval. ' De Heeren kwamen my flechts eene korte vifite.... De Heer Courval. Ongetwyfeld ! Maar dan neemt een goed Vriend ligtelyk de familiare portie aan, en blyft wat langer, Dorsini. Gy zyt al te vriendelyk! (/?//.) „ Listige Duivel!" Mevrouw Courval.) Ik moet my gaan kleeden, Myne Heeren! Gy zult my veroorloven u te verlaten ? Dorsini. Het betaamt ons niet, Mevrouw, u langer op te houden! Ik gaa.... VEERTIENDE TOONEEL. Dorsini, Dermont de Zoon, De Heer Courval. De Heer Courval. Nu zo fchielyk te vertrekken? Dorsini. Eene zekere ff hikking.... De  Eerste Bedryf. 315 De Heek Courval. Dan wil ik u niet ophouden, (aan Dermont de Zoon de hand gevende.) Adieu, tot wederziens! Dorsini, (Courval terug houdende, terwyl deze wil mede gaan) Neen ! Gy moet ons niet uitgeleiden. De Heer Courval. Verfchoon my Heer Ridder! Ik weet wat ik aan Lieden van uwen rang verfchuldigd ben. Einde van het Eer[le Bedryf. TfVEE.  3i6 De Wyze Huisvader. TWEEDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. De Heer Courval alleen. en ! Ik moet niet langer uitftellen ; Gy moet uit myn huis blyven, Mynheer Dorfini! Ik wantrouw uwe afkomst even zeer als uw Zedelyk karakter! En wat ook van een en ander wezen moge , gy maakt verwarring in myn geheele gezin ! ;— Gy bederft myn Zoon! Hy is , federt dat hy met u verkeerd heeft, geheel ontaard. Myn Vrouw gaat, door die zelfde oorzaak, dagelyks met harde fchreden achter uit; En myne Dochter! — Ik merk uwen toeleg; Maar hy zal niet gelukken. TWEEDE TOONEEL. De Heer Courval, Marcelin. i m a r c e l i n., Ik kwam u verflag doen, Mynheer, van 't geen in uw afwezen is voorgevallen. Ik he'j dat geld ontvangen ; Het ligt in de Bureau; Daar is de Sleutel. Maar de Notaris .... De Heer Courval. Wy zullen daar op een anderen tyd van fpreken. — Maar  Tweede Bedryf. 3i? Maar hoe komt het, dat ik myn Zoon nog niet gezien heb? Zelfs niet aan Tafel? Marcelin. Mynheer! om u de waarheid te zeggen, hy is dezen nacht , cn den vorigen nacht, niet t'huis geweest. De Heer Courval. Hoe? Wat zegt gy my daar? Marcelin. Ja, maar gy moet het hem evenwel ook niet al te kwalyk nemen; want, houd het my ten goede Mynheer, my dunkt het is aan U zeiven al zo veel als aan Hem te wyten. De Heer Courval. Marcelin! Marcelin. Ja Mynheer 1 Ik vrees kwalyk gedaan te hebben met het te zeggen ; Maar ik kan het nu niet weder innaaien, al moest het my eenig ongenoegen by u verwekken. De Heer Courval. Spreek vol uit, en met vertrouwen, myn Vriend; Gy hebt geen ongenoegen te vreezen ; Ik ken uw goed oordeel, en uwe verknochtheid aan myne belangen ; ■ Een oud dienaar, die zo veele blyken van zyne trouw en yver heeft gegeven, mag ten minden zyne gedachten onbewimpeld voordragen , zon-  318 De Wyze Huisvader. zonder gevaar te lopen, dat men 't hem kwalyk zal nemen. Marcelin. Hoe vind ik (leeds myn vorigen toegevenden vriendelyken , Heer, in myn tegenwoordigen Patroon en Weldoener weder! Dk Heer Courval. Gy verdient dat volkomen. Maar (preek op; Wat is myn ongelyk ? Marcelin. Dewyl gy het dan begeert, Mynheer, zal ik myne gedachten onbewimpeld voordragen: —- Ziehier dan hoe ik meermaalen by my zeiven geredeneerd heb! ■ Dat Mynheer de Beaufond, wetende, dat zyn Vader ryk is en flechts twee Kinderen heeft, zig, in een ouderdom van twintig Jaaren , aan zyne vermaaken overgeve, dat hy fpele, dat hy geld verteere en opneme , dat is de tegenwoordige trant der jonge Lieden , die zig in zulke gunftige omftandigheden bevinden; Ik blyf echter fleeds hoopen , dat zyn vroegere opvoeding, de lesfen zyner eerbiedenswaar- dige Moedor, en zyne natuurlyk goede geaart- heid hem, vroeger oflaater, van die ongeregeldheden zullen doen herkomen. Dat Mevrouw Cour¬ val, in haafen ouderdom van vyfentwintig Jaaren , zig insgelyks door den tegenwoordigen ftroom late wegfleepen, en meer werks maake van haar Toilet dan van haar huishouden; Dat zy haare gezelfchappen tot diep in den nacht voortzette, en eerst des morgens na  Tweede Bedryf. 319 na haar huis wederkeere, om haar volgenden dag niet dan op den middag te beginnen 5 Dat zy haaren Echtgenoot vermyde, een fleep van allerhande Lieden dagelyks by haar ontvange; en zulken onder dezelven, die haar het meest over haare Schoonheid weten te vleien, vriendelyk toelagche , of met eenehedendaagfche gemeenzaamheid aanfpreke , dit alles verwondert my e\ en weinig als het eerfte; Het is weder in het gewoon beloop van zaaken; Het is het gebruik onder de Dames du bel air, en de Heeren du bon ton- , Maar Mynheer ! De Heer Courval. Wel nu vervolg; Schroom niet, zeg ik u nogmaals. Marcelin. Wel dan; Dat Mynheer Courval dien leeftrant in zyn huis kan dulden; Dat een Heer zo beroemd wegens zyn verftand, zo wel als edele gevoelens, ■ by elk daar voor erkent, — die bel-airerie en bonton' nerie, met alle haare ongeregeldheden , niet verbanne; Dat hy zyn Vrouw en zyn Zoon in dezelve kan zien volharden ; Zie daar wat myn verftand te boven gaat; "■ Niemand kan u immers beletten meester in uw huis te zyn. De Heer Courval. Ik ken het kwaad, en ik ben verre af van 'er onverfchillig voor te zyn; Integendeel, ik voel het op eene zeer fmartelyke wyze; Maar, om 'er my van te bevryden, moet ik het met\eene voorzichtige zachtheid behandelen ; Buiten dat zou het ongeneeslyk wor-  3io De W v z e H ü i s v a d £ b. worden; Alles moet zo veel mogelyk bedekt worden gehouden , en de achting van myne Vrouw en myn Zoon moet bewaard blyven, om myne eigen achting niet te verliezen en alle myne poogingen vruchtloos te maaken. Zodra ik dien Dorfmi , die my fchriklyk verveelt, en wien ik als de voornaamfte werkoorzaak van alle de' tegenwoordige wanordes in myn huis befchouw, al te zwaar of ontydig aantastte, zou zyne geraakte hoogmoed allerhande verfchooningen ten mynen .nadeele opzoeken; Die verdedigingen buiten 's huis komende en door den mond van vriend en vyand gaande, zouden ligtelyk befchuldigingen tegen my worden; Men zou my als Ityfhoofdig, als bekrompen, als knorrig, als jaloersch affchilderen; Dorffii byzonderlyk zou geene zwaarigheid maaken van myn karakter en gedrag, in het haatelykst licht te flellen , om aan zyne bedoelingen een glimp te geven, en die, ware het mogelyk, te rechtvaardigen; Dus zoude ik myne achting, na zo veele Jaaren zorgs tot derzelver verkryging en behoud befteed te hebben, noodeloos verliezen, zonder dat ik de fchuldigen, dieikwenschte te winnen, nu, ja misfehien ooit, zou kunnen te recht brengen; Neen Marcelin; Nog eens, 't is geene onverfchilligheid, gelyk gy zoudt kunnen vermoeden, 't is een beredeneerd uitfiel ; 'T is eene noodige voorzichtigheid, die my op eenige gunftige gelegenheid doet loeren om met vrucht te werken. Marcelin. Ik voel hier weder, dat gy gelyk hebt, Mynheer! zo als ik jn zo veele vroegere gevallen gelegenheid gehad heb uwe wysheid op te merken en te ondervinden.  Twbedb Bedryf. 32* den. — Een Vader zyn Zoon, een Man zyn Vrouw, voor de Wereld ten toon te ftellen, neen dat kan, dat moet , niet gefchieden Hy zou zig zeiven het eerst ten toon ftellen, de Wereld zou hem ongelyk geven, en de Schuldigen zouien onverbeterlyk worden. Ik had ongelyk, Mynheer, verfchoon my. De Heer Courval. Geene verfchooning ! Gaa voort my met denzelfden yver te dienen; Ik zal 'er een nuttig gebruik van maaken. Maar daar is de Heer Dermont. DERDE TOONEEL. De Heer Courval, Dermont de Vader. De Heer Courval. Welkom myn oude Vriend, dat ik u omhelze! Dermont de Vader. Ik heb daar ftraks uwe wederkomst vernomen; — Gy hebt een kort verblyf op uw Buiten gemaakt I De Heer Courval. Omdat de opdracht van het eene ftuk, dat ik aange. kogt heb, niet dan hier gefchieden kan; Dat wist ik vooraf niet. —— Hoe ftaat Gy met uwe groote zaak? Dermont de Vader. Ik heb gefloten: Alles is naar myn wensch geflaagd, en ik zou my thans regt gelukkig kunnen noemen. ... XVII. Deel. X De  322 De Wyze Huisvader. De Heer Courval. Ik behoef u niet te zeggen, hoe zeer dit my verheugt 1 Dermont de Vader. Ta maar myn koppige Jonge verbittert al het genot van myn voorfpoed, en fielt alle myne tederheid te loor. Ik heb het u meermaal geklaagd, ver- fchoon my; Maar in wiens boezem kan ik myn hart beter dan in den uwen ontlasten ? De Heer Courval, Weêrhoud u niet, myn Vriend, gykent my. ■ - Oudertusfchen kan ik u by voorraad tot uwen troost zeggen, dat ik uwen Zoon altyd als de bezadigdheid zelve heb befchouwd ; Ik zie hem gaarne by Beaufond. Dermont de Vader, Hy is inderdaad geen Loshoofd , geen Speler. ;k weet niet welke ongeregeldheid ik hem zou kun. nen verwyten; Maar ondertusfchen verydelt hy alle myne ontwerpen ? De Heer Courval. Alle uwe ontwerpen? Dermont de Vader. Ja alle myne ontwerpen, die hem zeiven betreffen. Ik heb hem in den Dienst, ik heb hem in de Raadzaal, in de Rechtbank, zoeken te plaatlën; Ik heb hem de gemeenfchap in myn Comptoir aangeboden; Maar hy is even ongevoelig voor den Krygs - roem  Tweede b e iï j r r, 333 roem en voor de Staatzucht als voor het voorcfeel van den Handel. In een ftille rust re leeven elk naar zyn vermogen wél te doen, en van niemand af te hangen, dat, beweert hy altyd, fs de gelukkigfte ftaat , daar elk naar ftreeven moet » en hy. is daar zelfs zodanig van overreed, dat hy niet fchynt te willen trouwen. —-— Geheel op zig zeiven.... De Heer Cour vat. Dat laatfte is de grond vair alles by de meesten onzer Jonge Lieden; Ik geloof, dat uw Zoon het iri een redelykcn zin verftaat, maar die haatelyke grondregels worden in deze eeuw inderdaad byna algemeen door de Modifche Jeugd, in een zeer verderfeiyken zin, voorgefraan1, en zelfs met den naam van Philofophie vereerd. Zy zonderen zig op zig zeiven. af, en fcheuren de banden , waarmede de Natuur hen aan tederhartige ouderen, aan waardige Vrouwen, aan lieve Kinderen, aandeBurgerlyke Maatfchappy, poogt te fnoeren, en, niets dan hun eigen belang , en wel hun oogenbliklyk vermaak, in aanmerking nemende, worden zy nutteloos in alle betrekkingen met hunnen medemensch, en ver. nielen het vermaak , daar zy alle hunne plichten aan opofferen; Maar uw Zoon.... D b r m q n t de Fader. Ja myn Zoon is, Goddank, afkeerig van dieafgryslyke Philofophie der Betits-Maitres,. en Chcva'. iiers dlndufirie-; Hy is inderdaad meêwaarig; hy zoude een goed Burger, een goede Zoon, een goed Man, een goed Vader zyn, maar die geest van onX 2 af.  334 De Wyze Huisvader. afhankelyVheid! —— Van alles los te zyn! —— Op zyn gemak te leeven! ■ De Heer Co urval. Ik geloof dat het hem zwaar begint te vallen dit ontwerp te volgen, en ik heb dikwils zyne uiterffe belemmering opgemerkt by een voorwerp, dat wél gefchikt is om het in de war te helpen. Dermont de Vader. En dat voorwerp is? De Heer Courval. Ik gis myne Dochter; En ik hoop wél gegist te hebben. Dermont de Vader. Wat hoor ik ? Ik gaa terftond.... De Heer Courval. Waar wilt gy heen ? Dermont de Vader. Grootmoedige Vriend 1 ■ Ik gaa al myn ge- aach als Vader.... De Heer Courval. Masr wacht toch! Ik heb uw Zoon nauw¬ keurig waargenomen; Hy is een uitmuntend karakter : Ik acht en bemin hem ; . . - Hy zal van zelf.... Dir-  Tweede Bedryf. 325 Dermont de Vader. Neen! Laat my gaan om hem eens ter deeg voor te nemen ; Ik ben buiten my zeiven van vreugde! ■ Mag Hy op Rofaüe hoopen? De Heer Courval, Gy befchouwt haar dan.... Dermont de Vader. Als aanbiddelyk ! Volmaakt! - Myn God welk een geluk voor myn Jongen! Zo hy zig een oogenblik dorst bedenken , ik zou hem onterven! . Vaar wel. VIERDE TOONEEL. De Heer Courval, Dermont d* Vader. Mevrouw Courval, Mevrouw Courval, (tor Dermont de Vader.) Gy ontvlucht my ? Dermont de Vader. Mevrouw ik kan onmogelyk blyven. Dk Heer Courval, (tot Dermont ) (/?//)„ Stel het hem voor, maar op eene zachte wy„ ze!" Zal ik u wachten myn Vriend, voor onze wandeling ? Dermont de Vader. Ja ik zal u komen afhaalen, X 3 VYF-  32Ö Dl WïZÏ HUISVADER» VYFDE TOONEEL. De Heer Courval, Mevrouw Cookval, De Heer Courval. Nu zyn wy alleen, Mevrouw; Ik wilde wel eens met u fpreken, Msvrouw Courval. Ik kwam met hetzelfde oogmerk van myn kant.' De Heer Courval. Gy kunt beginnen; Wy zullen daarna tot myn onderwerp komen. Mevrouw Courval. Het is van daag laat zien —— de twaalfde. De Heer Courval, Ik begryp het al; Gy hebt verfchoc op het volgende vierendeel jaars van uw fpeldegeld noodig; En hier aan heb ik het zonderling geluk van uw bezoek te danken ! Ik zal u daaromtrent niets verwyten; Zeg my maar hoe veel gy behoeft? • Spreek openhartig met uwen besten Vriend, en vertrouw uwe geheimen gerust aan den Man, die, boven alle andere Mans op den aardbodem, genegen is om uw waar genoegen te bevorderen. Daar is myn beurs , betaal terfbnd uwe fchulden, want ik vermoed , dat gy die zult hebben; Blyf vervolgens  Tweede Bedryf. 327 gens het vermaak van uwe Jaaren met geruster harte genieten ; Maar bepaal u, bid ik u om u zelf wille, binnen de grenzen van betaamlykheid en plicht. Mevrouw Courval. Heb ik die ooit overtreden? De Heer Courval. Gy doet het dagelyks, Hortenfe 1 ■ Laat 'er •ns bedaardelyk over fpreken ; Het onderwerp is van belang. Mevrouw Courval. (flil.) „ Maar fchriklyk verveelende." Wel nu ? De Heer Courval. Laat ons gaan zitten! (Hy fchuift haar een Stoel toe , en zet zig ook neder.) Mevrouw Courval. (flil.) „ Was dat lastig onderhoud al ten eiude!" De Heer Courval. Hoe lang zyn wy nu getrouwd geweest? Mevrouw Courval. Drie Jaar. De Heer Courval. Herinnert gy u nog uwe toenmaalige ftille levenswyze? X 4 Me-  3i8 De-Wyzb Huisvader. Mevrouw Courval. Die herinnering is niet moeijelyk! De Heer Courval. Maw herinnert gy u insgelyks ons onderhoud, terwyl de Notaris ons Huwelyks verdrag zat te fchryven. Mevrouw Courval. Myn God! Zoude ik daar nog om denken? De H eer Courval. Wel nu , Mevrouw , dan zal ik u kortelyk de hoofdzaaken te binnen brengen. Ik zeide u , dat het de Liefde alleen niet was, die my deedt befluiten u tot Vrouw te nemen ; Dat ik , dewyl myne Dochter nog te jong was om myn huis te bellieren, en ik dikwils uit de Stad moest zyn , eeae wyze bezorgder myner huifelyke belangen en voorvallende zaaken noodig had. Dat ik ryk zynde my tot eene fatzoenlyke, fchoon weinig bemiddelde, familie konde en mocht bepaalen; en dat ik dit verkoos , omdat ik my het geluk van een Goed Huwelyk altyd als een huisfelyk geluk had voorgelield; Gy waart toen met my van dezelfde gedachten. Mevrouw Courval. Heb ik het u naderhand ooit wederfproken ? De Heer Co urv al. Uw dagelyksch gedrag weérfpreekt het Hortenfe! Ik  Tweede Bedril 3*9 Ik heb u beloofd, dat gy. in eene genoegzaame ruimte, alles zoudt genieten wat het leven aangenaam kan maaken; Ik heb myn woord, en meer dan myn woord, gehouden; Maar ik heb gevorderd, en gy hebt beloofd , dat wy van weêrskanten ons geluk vooral in ons huis zoeken, dat wy de uithuizige vermaaken zo veel mogelyk te famen genieten, en dezelve niet in die hoogte bejaagen, zouden, dat onze zaaken daar door in de war geraakten, en het wezenlyk geluk uit ons huis verbannen wierdt; Hebt gy daar in ook uw woord gehouden? ■ Zulk eene levenswyze! ■ De menfchen daar gy mede verkeert, Mevrouw Courval. Zyu alle fatzoenlyke Lieden! De Heer Courval. Ik zal dat thans niet onderzoeken; Ik.... Mevrouw Courval. Mynheer!..,.. De Heer Coürval. Laat my vervolgen: Ik zie u ingewikkeld in eene yerkeering, die juist gefchikt is om alle denkbeeld van Plichten uit te dooven; Ook fchynt gy daar niet meer om te denken; Gy ontvliedt my; En, Vreemdelinge in uw Huis, fchynt gy geene andere dan woelige en verfpillende vermaaken meer te kennen. Ik heb die ongeregeldheden lang met een opgekropt verdriet bel'chouwd.... X 5 Ma-  330: De Wyze Huisvader. Mevrouw Courval. Ongeregeldheden, Mynheer, dat gaat te ver! (Zy ftaat driftig op.) De Heer Courval. Blyf zitten. Ongeregeldheden ten opzicht van myn huis, myne beurs, myne achting, en vooral myn Geluk. Ik befchuldig u voor als nog van geene wanbedryven ; Maar ik befchouw u, Hortenfe, met angst voor U, en voor My zeiven; Eene Vrouw zo fchoon, zo jong, met zo veele bevalligheden van geest zo wel als lichaam, kan, vrees ik, in zulk «ene levensvvyze niet altyd onfchuldig blyven. Mevrouw Courval. Wat wilt gy dan Mynheer? Moet ik my zelve opfluiten ? De Heer Courval. Dat zoude zo ftrydig zyn met myne verkiezing als het met uwe Jaaren weinig ftrooken zoude. — Ontvang gezelfchappen aan uw huis, of woon dezelve ten huize van anderen by; — Ook van Jonge Lieden; Ik wil gaarne in die vreugde deelen; ■ ■ ■ Schitter in dezelve naar uwen ftaat en talenten, ik zal 'er ook myn beurs voor openen , mits dat het onbefproken menfchen zyn; Maar dat een Dorfini, dat Vrygeesten, valfche Speiers, lasteraars van uwe Sexe; dat Vrouwen even zedeloos als de gemelde Sinjeurs, 'het gezelfchap van myne Vrouw zouden uitmaaken, dat ziet gy, dat uwe achting en de myne in den grond moet helpen! (Hy ftaat op.) Schik u derhalven naar myn raad, en voorkom ernftiger befluiten. ZES-  Tweede Bedryf. 33i ZESDE TOONEEL. Mevrouw Courvrl alleen. Welk eene behandeling. Dat is onverdraaglyk! —> Mag ik dan zelve myne gezelfchappen niet regelen? ■ Hoe laag ben ik vernederd! - Ik zal, zonder my aan die ernfliger befluiten te ftooren.... Maar zacht, Hortenfe! Bedenk u wél, en fïel u aan geene grootere gevaaren bloot ! — De Heer Courval, is in eene aigemeene hoogachting; Groot en Klein eerbiedigt en bemint hem. - Daar moet dan in myn gedrag een grond voor zyne berisping zyn! Ja gewisfelyk; Ik heb die finar- telyke vernedering my zelve op den hals gehaald; " De levenswyze, welke ik fints eenigen tyd gehouden heb, is niet zo als Hy recht heeft te vorderen ; "■ Eu ik zou, na deze ernftige vermaaning van myn edelmoedigen Echtgenoot , dubbeld dwaas zyn met daar langer in voort te vaaren , omdat zy hem mishaagt, en om dat ik 'er het waar genoegen nog nimmer in gevonden heb, Ik verdoof myn beflaaii zonder het wezenlyk te genieten; en ik jaag naar vermaak, dat my fteeds ontvliedt. ■ Welaan fpoedig tot myne opvoeding en vroegere levenswyze weergekeerd! Rustig myne plichten weder opgevat! Maar hoe maak ik my, zonder gerucht, van die onwaardige verkeeringen los? • Dorfini! Dorfini! Gy hebt 'er my ingefleept,- Ware ik flechts van u ontflagen! De overigen zyn minder te vreezen. " 1 • Maar wat voert Beaufond thans herwaards ? ZE-  33* De Wyze Huisvader. ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw Courval, Beaufond. Beaufond. Mevrouw, ik kom tot u myne laatfte toevlucht nemen ; Ik ben in de uiterfte verlegenheid om geld! Nooit ben ik in zulk een toeftand geweest; Ik heb het overal vruchtloos gezocht. .. Maar my dunkt gy zyt ontroerd, Mevrouw! Mevrouw Courval. Dat ben ik Beaufond. Beaufond. Mag ik zonder onbefcheidenheid naar de oorzaak vragen? Mevrouw Courval. Uw Vader.... Beaufond. Myn Vader? Mevrouw Courval. Ja! Hy heeft my daar (Iraks aangefproken op eene wyze zo als ik nooit te voren van hem ontmoet heb; En evenwel.... Bea ufond. Daar flraks Mevrouw ? Myn Vader is immers Buiten. Me-  Tweede Bedryf. 333 Mevroüw Courval. Hy ii dezen morgen onverwacht te rug gekomen," Wist gy dat nog niet ? Beaufond. O Hemel! Dat werpt myn geheel plan, het eenigat middel van myn behoud, ora verre. ■ Maar neen! Daar valt my In; .. Ja ik mag nog blyven hoopen, zo Gy my flechts helpen wilt. Mevrouw Courval. Gy weet dat ik zeer gereed ben om u alle dienden te bewyzen , die van my mogen afhangen. Beaufond. Ja, daar vleie ik my mede; En dan zullen wy het geld ook wel vinden. Mevrouw Courval. Het geld? Hoe veel hebt gy noodig? Beaufond. Byfter veel, ach! Mevrouw Courval. Wel nu? Beaufond. Niet minder dan driehonderd Louifen. Mevrouw Coorval. Hoe gaarne ik u wilde helpen, zo veel heb ik op ver-  334 De Wyze Huisvader. verre na niet: — Zo veel heb ik zelfs nooit by malkander gehad. Beaufond. Gy kunt my op eene andere wyze helpen, Mevrouw ! Gy hebt my meermaalen gezegd, dat Marcelin zig zeer aan u verbondt. Mevrouw Courval. Dat heb ik u naar waarheid gezegd; Hy heeft my altyd veel eerbied en bereidvaardigheid-getoond; Hy heeft my zelfs meermaalen kleine dienften bewezen; en ik heb daar te meer opmerking op geflagen, omdat hy zulk een byzonder gunfleling van uwen Vader is, gelyk gy weet, waarop Lieden van zyne foort zig anders ligtelyk verhovaardigen. Beaufond. Op den invloed, welken gy op hem moogt hebben , is alle myn hoop gevestigd. Mevrouw Courval. Ik begryp u niet. Beaufond. Marcelin heeft eene aanzienlyke fomme gelds voor myn Vader ontvangen ; Dat weet ik met zeekerheid; Zo gy hem nu kondt bewegen om my die penningen te leenen... Ik zal hem dezelve, eer Vader het te weten kan komen, met dank weder ter hand ftellen. Mevrouw Courval. Ik heb u immers gezegd, dat uw Vader reeds weder in d'e Stad is. Be-  Tweede Bèdryf. 335 •Beaufond. Ja! Maar Marcelin heeft zeekerlyk nog geene rekenfchap gedaan ; en kan daar nog wel wat mede draalen; Het is flechts voor drie dagen; Dan kan ik het geld by een Vriend krygen, en dan ftel ik het Marcelin terftond weder ter hand. Mevrouw Courval. Ik houde my volkomen verzeekerd, dat Marcelin daar nooit toe komen zal; Dog onderftal dat hy te verleiden ware; Zoudt Gy dan inderdaad, Beaufond! Gy zelf, tot dit middel befluiten kunnen? ■ En My daarin gebruiken willen? Beaufond. Ach! Ik ben wanhoopig; Myn leven hangt 'er aan! Mevrouw Courval, Uw leven? Beaufond.' Ja ! Julia is myn leven! In haar leef ik. Mevrouw Courval. Ik vermoedde al dat het voor die Julia zou zyn! Nu mag ik de vraag, welke ik u firaks deed, met meer nadruk herhaalen. Zoudt gy,om Julia drie honderd Louifen te laten verfpillen , U zeiven en My voor altyd verachtlyk — misdaadig —. willen maa. ken? Beaufond. Ach! Gy martelt my. Me-  33o De Wyze Huisvader. Dorsini. Nog een oogenblik, en gy zult die begrypen. —— „ Om uwe overtocht gemaklyker te maaken, voegt ,, de Intendant daar by, kunt gy u vervoegen by den „ Heer Courval, die in uwe Stad woont, en die ,, uwen Oom zeer wel kent; Die zal u de fpoedig„ fte en veiligfle fcheepsgelegenheid verfchaffen kun„ nen, en zo veel geld verfchieten als gy tot uwe „ reis mocht noodig hebben; Ik fchryf hem met dat „ zelfde fchip, waar mede gy dezen moef ontvan» gen." Mevrouw Courval. Mynheer Courval? Dorsini. jjy zeif. , Hoe komt het u voor? Mevrouw Courval. Maar. . . . Dorsini. Dat 'er een adder onder 't gras fchuilt; Niet waar? Mevrouw Courval. Zo veel ik het kan nagaan. . . , Dorsini. Ziet gy duidelyk dat het bedrog is? Mevrouw Courval. Dat kan ik niet zeggen; —— Maar kent gy de hand niet? Dor-  Vierde Bedryf. 361 Dorsini. Neen; Ik heb nooit fchrift van die hand gehad. Mevrouw Courval. Hoe is de Brief tot u gekomen ? i Dorsini. Een zeker Kapitein Albert, die my zeer onbekend is, moet hem hebben mede gebragt: Kortom , Mevrouw, Ik word in myne vermoedens bevestigd door het geen gv my wegens het mishaagen myner bezoeken gemeld hebt; en ik moet den Heer Courval over dezen brief fpreken. Mevrouw Courval. Onderwyl zoude ik u raden de reis te doen; Gy hebt my meermaalen gezegd, dat uw Oom verlangde u by zig te hebben, maar dat Gy nog niet kondet befluiten om u op Martinique levendig te gaan begraven; Ik heb evenwel dikwils gehoord, dat men zig in de Nieuwe Wereld ook weet te vermaaken; En in allen gevalle een bericht van dat belang, als 't geen thans in aanmerking komt, verdient wel dat gy het op de plaats zelve gaat onderzoeken. Dorsini. Op Martinique gaa onderzoeken ? Mevrouw Courval. Gy kunt 'er weinig mede verliezen; En, zo het bericht waar is, kunt gy fpoedig met eene oneindig ryke erfenis te rug keeren. Z 5 Dor-  36» D 1 Wyze Huisvader. Dorsini. Hoe het zy, Mevrouw, Ik verzoek uwen Man te inogea fpreken. Mevrouw. Courval. Ik zal 'er u gelegenheid toe poogen te verfchaffeu ; Maar ik verkies 'er niet by tegenwoordig te zyn. (In het weggaan, flil.) „ Gelukkig dat myn Man „ ons niet te faamen heeft aangetroffen." TWEEDE TOONEEL. Dorsini, alleen. Ik zal welhaast bemerken, of Courval de Snaak is, die my dezen trek zoekt te fpelen. ,. Hy zal zig zeiven wel ontdekken; Hy zal my ongetwyfeld een zyner fchepen aanbieden om de Reis mede te doen; Hy zal my het noodige geld voor dezelve aanbieden ; 1 — Het laatfle zal welkom zyn; Dat neem ik aan; Maar om het op eene geheel andere wyze te gebruiken. Niet om in Amerika te gaan kwy- nen; Dat zal hem niet gelukken! — Maar daar komt hy reeds; Nu zullen wy komedie fpeelen. DERDE TOONEEL. Dorsini, De Heer Courval. De Heer Courval. Waar in kan ik u van dienst zyn, Mynheer? Dor-  Vjl erdb bbdryf. 363 D o r ? i n i. In eene zaak van eenig belang, van welken kant rnen die ook befchouwe. De Heer Courval. Spreek op, en maak ftaat op myne volvaardigheid om. . . . Dorsini. Die volvaardigheid zal zig misfehien enkel behoeven te bepaalen tot het ophelderen van een bedrog, want als zodanig vermoede ik dat ik den Brief, waar over ik u kwam fpreken, befchouwen moet. Gy zyt daar in betrokken? De Heer Courval. Ik daar in betrokken? Dorsini. De Brief zelf zal het u nader verklaaren. Daar is dezelve. (Hy geeft hem een Brief over) De Heek. Courval, (na ddn Brief een •veivig ingezien te hebben) Ach! Myn goede vriend Erbains! ——— Dat fmart roij, a Uit zulk een toeftand fchynt het geheel hoopeloos dat hy herftelle. Dorsini. Zo men dit bericht mag gelooven.,.. De  364 De Wyze HuisvaBer. De Heer Courval. Ongelukkige ftaat! ■ Wy waren byzonder goede Vrienden. Dorsini. (ftil.~) n Byzonder goede Vrienden." Is 't waar! Waar hebt gy hem leeren kennen? De Heer Courval. Collegie-makkers te Parys! ■ Inderdaad het 1'mart my. Dorsini. Dat toont Gy. De Heer Courval. Het was een goed karakter! ■ Altyd gereed om zyne Vrienden plaifier te doen. D o r s i n i. (Jiil.) „ Wat is hy leep!" Dat heb ik meer van hem gehoord. De Heer Courval. Kan ik zyn Neef van eenig nut zyn? Dorsini. (ftil.) „ Nu begint hy zig evenwel te ontdekken;" Ja Mynheer. De Heer Courval. Waar in? Dor.  y i i r d e Bedryf» 36^ Dorsini. (flil.) „ Hy is ongetwyffeld de Man!" De Brief zal het u melden,zo gy flechts belieft voort te lezen. De Heer Courval. Zeer wel. (Hy leest den Brief verder.) Dorsini. (ftil.) „ Hy is ontdekt, in weerwil van alle zyne „ fynheid; Nu is 't myn tyd!" Gy ziet, dat men my wil doen overkomen; En wel met allen fpoed. De Heer Courval. Dorsini. Ik moet aanflonds een Schip zoeken. De Heer Courval. Dat zie ik. Dorsini. Ik heb vooraf eenig geld noodig voor myne reiskosten , en om myne zaaken hier op een effen voet te brengen. De Heer Courval. Dat laat zig ligt begrypen. Dorsini. Wel nu, Mynheer, gy hebt uw naam in den Brief . gelezen ? De  3 aan geld te komen ? Ik heb 'er hen in rypere jaaren wel eens om zien lagchen; ■ Alfchoon ik van hun grootelyks verfchilde. Dorsini. Ik lach 'er ook niet om; - En bedank u niet voor zulk een onthaal. VIERDE TOONEEL. De Heer Courval, alken. Nu denk ik boven alle vermoeden te zyn. ■ ■ Geen ander mensch kan in verdenken vallen. —. Hy mag zig overreden, dat de Brief van den Intendant aan my is blyven liggen, of verloren geraakt, eu dan kan de Brief aan hem echt fchynen, ■ Hy zal tot de reis befluiten. ■ Goed! Hyont- eert toch zyne Familie ; —— boort zig zeiven inden grond; bederft een aantal jonge lieden van goe- de beginzelen, en voert verkwisting, en ongeregeldheid in met alle derzelver heillooze gevolgen, in alle huisgezinnen daar hy wordt toegelaten. Myn Zoon! Gy zyt ook reeds gedeeltelyk zyn Slachtoffer! ——— Ach moge de Natuur, moge uwe Opvoeding , zegepraalen over de onwaardige drift door hem antftoken en gevoed. - XVII. Deel. As VYF.  r3?o Dn Wyze Huisvader; VYFDE TOONEEL. De Heer Courval, Marcelin. Marcelin. Mynheer ik heb den Notaris gefproken, ■ Morgen namiddag. . . . De Heer Courval. Marcelin! Het is my heden onmogelyk om my in die zaak in te laten; ■ - Kom morgen ochtend vroeg in myn Kabinet by my; lk heb meer met u te verpraten. Thans gaa ik uit. ZESDE TOONEEL. Marcelin, Beaufond. Beaufond. Weet gy ook myn Vriend, of myn Vader. . . . Marcelin, Die is zo oogenbliklyk uitgegaan. Beaufond. Gy zoudt my dan terftond kunnen helpen. Waarom zoudt gy my niet dan ten halven verplichten? . Ik bid u, neem het geheel op u. Marcelin. Dat doe ik niet; lk heb u den Sleutel gegeeven; Gy  VtERDE Bedryf. 371 Gy moet weten welk een gebruik gy daarvan maaken wilt? Beaufond. Dan kan ik 'er geen gebruik van maaken. ■■ ■< Ik zal myne handen niet bezoedelen. — o Godl myn Vader zelf! ZEVENDE TOONEEL. Marcelin, Beaufonb, De Heer Courval. De Heer Courval. Marcelin ik heb flraks vergeten u dit papier voor den Notaris ter hand te ftellen; Bezorg het hem ten eerften, want zonder hetzelve kan hy niets in orde brengen, ACHTSTE TOONEEL. Beaufond, De Heer Courval. Beaufond. Ik verheug my, Vader, u in z® goeden welfland te zien. De Heer Courval. De uwe fchynt zo gunlïig niet te zyn. Beaufond. Een weinig hoofdpyn; Anders hapert 'er niet aan myne gezondheid. Aa 2 De  572 Di Wyze Huisvader: De Heer Courval. . Gy verkwist dezelve; Een fteeds kookende geest en een fteeds vermoeid lichaam kunnen niet dan een zeer nadeeligen invloed op de gezondheid hebben. Beaufond. Wel Vader ik leef zo als andere jonge lieden; En ik weet niet. . . . De Heer Courval. Tk weet wel, myn Zoon , dat uwe Ievenswyze, gy moogt daar zo veele medgezelien in hebben als gy onderftelt, zeer verderfelyk is voor de gezondheid , voor de goede zeden, en zelfs voor het vermaak, dat gy bedoelt, maar voorby jaagt en vernielt. Altyd te zwerven , altyd in gewoel, altyd in partyen, die u beletten uw eigen beftaan te voelen , en u zei ven te genieten, is gewisfelyk, hoe zeer gylieden het tegendeel moogt waanen, geen middel om waar genoegen te vinden. En wat betekenen toch vermaaken, zo gy 'er het genoegen affuydt? Zig aan fterke driften over te geven, alle de hartstochten op het hoogst te voeren, den nacht aan tafel, of.... ik zwyg de rest; Den dag te paard door te brengen; Drinken, fpelen, naar Bals te gaan en daar te geeuwen of te flapen; Wakker te worden en zig doodelyk te verveelen, terwyl men zegt dat men zig verlustigt,moet een geftel van yzer en ftaal vernielen, zo wel ah het vermaak, ik herhaal het, verbannen; En zyn bart ten prooi der fchandelykfle verbindtenisfen te laten, * zyne beurs uit te putten, zig door woekeraars den voet op den nek te laten zetten, wat most dat voor uit-  Vierde Bedryf. 873 uitwerkzelen voortbrengen, myn Zoon ? Ik laat het aan uw eigen oordeel over. Beaufond. Aeh! Ik heb het dikwils gevoeld, Vader! . ■ Ook verwardelyk bedacht, maar men wordt met den ftroom weggefleept! De Heer Courval. Myn Zoon, ik ben geen vyand van verlustigingen; De Natuur dryft daar toe in uwe jaaren; Maar men moet geen Spel Ipelen, dat ons noodwendig moet bederven; Men moet in alles, van welken aart het wezen moge, eene wyze zuinigheid betrtchten; ?»'len moet zig vóór zyne dertig jaaren niet (lok oud, en voor de jeugdelyke verlustigingen onbekwaam maaken ; ■■■ En men moet, boven alle deze we- zenlyke p'ichten, de welvoeglykheid betrachten, dat is een plicht op zig zeiven. Beaufond. Ik hoop niet dat ik daar tegen zondige, Vader? De Heer Cour val. Grof! ■ Wat is dat voor eene verwaarloosde kleedy, by voorbeeld, die gy daar aan hebt! —— Des avonds ten zeven uuren! Men moet z« wel betaamlyk gekleed zyn als zig wysfelykgedrajen. Beaufond. Ik beloof u Vader, dat ik uwe vermaaningen zal trachten te onthouden, en 'er my zo veel mogelyk naar Aa 3 te  374 De Wyze Huisvader. te gedragen , fchoon ik voorzie uwe toegevenheki fteeds noodig te zullen hebben. De Heer Courval. Ik begryp zeer klaar, dat de flaat uwèr finantiea, hoe ruim, en meer dan voldoende, die anders mogen zyn , tegenwoordig in dé war is geraakt ; Wacht u wel myn Zoon van derzelver herftelling by iemand anders dan by my te zoeken! Laat Ik uwe Vertrouwde zyn; Befchouw uwen besten Vriend in uwen tederhartigen Vader. Beaufond. O myn liefderyke Vader! Ik heb uwe gunst.,.. De Heer Courval. Ik zal myne beurs weder voor u openen; Gy zult daar uit nemen wat gy noodig hebt; Maar, om 's Hemels wil, vervoeg u tot niemand anders om herlrel te zoeken. (flil) Hy is fterk geroerd! Ik „ zal myn Zoon weder winnen." Gy antwoordt niet Beaufond ? Beaufond. Vader! uwe goedheid is te groot! De Heer Courval. Hoe veel hebt gy noodig? Beaufond, (Jlil) „ Zo veel geld te vragen, zonder het ge. „ bruik daarvan te zeggeu!" Neen! Myn inkomen is groot genoeg, Vader. De  Vierde Bedryf. 275 De Heer C our val. Dat is waar, maar gy zyt thans misfehien in verlegenheid. Beaufond. (flil) ,, Zo veel goedheid! 'T is my onmogelyk „ hem te bedroeven!" Neen Vader ik heb niets noodig. De Heer Courval. Houd evenwel myne aanbieding in gedachten. (Ti* V weggaan flil.) „ Ik kan niet langer." NEGENDE TOONEEL. Beaufond, alleen. Welk eene goedheid! Zy verbryzclt myn hart! Neen! Noit zal ik uw vertrouwen verraden, beste der Vaderen! Noit uwe liefde mat zulk eene haatelyke ondankbaarheid beantwoorden ! •■ Nimmer, daar gebeure wat wil, een Verra¬ der worden! ■ De Stem van het Geweten doet zig hooren; De Deugd zal zegepralen! TIENDE TOONEEL. Beaufond, Dorsini. Dorsini. Ik zag uw Vader daar ui.t gaan, en ik haast my om u te berichten, dat Julia de Dienders in huis Aa 4 heeft  376 De Wyze Huisvader; heeft gekregen, en waarfchynlyk nog dezen avend naar de gevangenis gevoerd zal worden. Beaufond. o Hemel! Dorsini. De nood is dringende; Geef u echter aan geen wanhoop over! Herroep integendeel uwen moed, en fpan alle uwe krachten faam, om dat verpletterend onweder af te wenden. Beaufond. Myn God! Wat kan ik doen? , Geef my m:ddelen aan de hand. ... Dorsini. Zo gy de wringingen haarer wanhoop zaagt, my« nend ! -■ . Zo gy haare jammerklachten hoorde! ... , Beaufond. Ach! Ik hoor, ik zie, alles! Dorsini. Zy lydt onbefchryflyk. De angften des Doods zyn m.nder verfchriklyk dan die rampzalige toeftand, waar m ik haar gelaten heb om IJ op te zoeken; U tot wien zy zo lang de overmaat van flnart haar het gebruik haarer Rede en Spraak vergunt, als tot haaren Verlosfer fchreit; Wien zy als haaren BewachT maroePt» van wien alleen zy hulp ver. Beau-  Vierde Bedryf. 377 Beaufond. Noemt zy my ? Dorsini. In de gunftigfte oogenblikken; Maar welhaast verbyftert de wanhoop weder alle haare vermogens, en zy wordt volftrekt krankzinnig. Beaufond. Ach Julia ! Myne Julia! — Neen! Niets moet my langer wederhouden. Dorsini. Waar wilt gy heen? Beaufond. Laat my gaan en volg my niet. Dorsini. Ik volg hem. — Nog een kleine floot es u wy zegepraalen. ELFDE TOONEEL. Mevrouw Courval, Dorsini. Mevrouw Courval, (Hem tegenhou. der.de.) Ik vind u juist van pas; Ik heb zo even geruchten tot uw nadeel gehoord, waar tegen uwe eer volftrekt vordert dat gy u verdedigt; lk wil gelooven dat zy valsch zyn; Maar. . . . Aa 5 Dor-  378 De Wyze Huisvader. Dorsini. Eene zaak van het uiterfte gewicht, Mevrouw, dringt my om u oogenbliklyk te verlaten. Mevrouw Courval. Neen laat ik u eerst gelegenheid verfchaffèn om u zeiven te rechtvaardigen. Dorsini. Het is my onmogelyk voor tegenwoordig een 00genblik langer te blyven, TWAALFDE TOONEEL. Mevrouw Courval, alleen. Zodra ik Dormene gefproken heb zal ik alles nauwkeuriger weten; — Hy bedoelt ongetwyffeld Beaufond aan Julia te koppelen! God weet welk een ■Schepzel die Julia — welk een deugniet hy zelf, is; . ,— Zodra ik het met eene genoegzaame klaar- jia ontdek, zal ik hem alle de verachting doen voelen , die hy verdient; Die hy van my vooral verdient, ■ Hy is de oorzaak, dat ik my de bülyke verwyten van myn Man heb op den hals gehaald; Üat ik deszelfs achting, en ongetwyffeld ook die van andere brave menfchen. . . . Ach! dat denkbeeld martelt my! ~ De achting van myn Man. . . . Maar in welken ftaat verfchynt Beaufond! DER-  Vierde Bedryf. 2,79 DERTIENDE TOONEEL. Mevrouw Courval, Beaufond. Beaufond, (zig op een Leuningfioel ünderfteunende.') Myne heetten knikken my onder 't Iyf; Myne krt.cht begeeft my. . . Mevrouw Courval. Hoe Beaufond! Wat is 'er ? Beaufond. My My moet de Donder treffen, zo die ooit een fchuldig hoofd getroffen heeft! Mevrouw Courval. Myn God! Gy doet my yzen Beaufond! Wac deert u? Beaufond, V%t my deert? Wat my deert? Een onwaardig, — een fchandelyk, een fchuldig, leven; ■■■ ■» Ik moet iTerven! Myn Va¬ der. . . . Mevrouw Courval. Wel nu? Spreek uit! Beaufond. Weet alles. Me-  380 De Wyzb Huisvader. Mevrouw Courval. Weet uwe voordellen aan Marcelin om u liet geld van uwen Vader te leenen? — , - Rechtvaardige Hemel 1 Waar berg ik my? Beaufond. Weet veei meer; Weet alles zeg ik. — Ik ben dool-fchuldig: Gy zelve, Mevrouw! kent myne fnoodheid nog niet. Mevrouw Courval. Om 's Hemels wil fpreek; Gy zet door uw zwygen myn hart en het uwe tusfchen fchroeven! Beaufond. De Booswicht, dien gy hier voor u ziet, Mevrouw, heeft in zyne wanhoop kunnen befluiten om gebruik van den Sleutel te maaken, en zou het geld heimelyk hebben kunnen wegnemen, zo niet een onvoorzien beKtfel .. «k begeef my naar de Eetzaal; Ik nader beevende tot de Sekretaire; Het klamme zweet breekt my uit; Myne oogen fchemerenf Ik blyf echter nog verhard genoeg om myne fnoode onderneming voort te zetten ; En het eerfte voorwerp dat my na het openen van de Secretaire treft, is een Billet. Hier heb ik dat doodelyk Billet! Met een opfchrift; „Aan myn ongelukkigen Zoon." 1 Mevrouw Courval. O Hemel! Ik moet gaan zitten : . Ik kan niet langer; ■ ■ Vervolg toch! Beau-  Vierde Bedryf. 381 Beaufond. Ik open het Billet en lees daar in ; ,, Dewyl eene noodlottige verbindtenis zo veele bekoorlyk„ heden in uwe verbyfrerde oögen heeft, dat gy „ by aanh-udenheid de achiing voor u zeiven daar „ voor veil hebt, wil ik u ten minden eene euvel. „ daad btfpaaren. Ontvang, maar Steel niet." Mevrouw Courval. Hemelfche Goedheid! Welk een Billet! Welk een Man! —■ Die Hap vermorzelt ons beiden. Beaufond. Als door den blikfem getroffen; Trillende van my zeiven zo fnood te vinden; Bedwelmd; Angftig, wilde ik deze verfchriklyke plaats ontvlieden; Maar zodra ik my omkeere Dat gezicht vergeet ik nooit; Het d^edt my in het diepst van den afgrond nederzinken;.... Ach! Mevrouw Courval. Ach Beaufond voleind; Ik lyde te lang. Beaufond. Ik zag het portret van myn Vader! < Mevrouw Courval. Ja! Dat is daar gisteren geplaatst! ■ Wie kon dat vermoeden! Beaufond. Het was het eerfte voorwerp dat my trof! Zyn vrien •  38a De Wyze Huisvader. vriendelyk gezicht, anders myne hoop en troost, vernietigde my nu; ■ Het vervolgt my nog; . Ik word gejaagd! Waar verberg ik my voor dat gezicht, dat ik niet kan ontvlieden. . En al konde ik dat, waar ontvliede ik voortaan myn eigen hart ? (Hy vertrekt wanhoopig.) VEERTIENDE TOONEEL. Mevrouw Courval alleen. En hoe Uil ik de verwytingen van het myne, dat ik dat ontwerp om van Marcelin geld te leenen niet volftrekt belet heb! Hoe ftil ik de verwy¬ tingen van het myne, dat ik zulk een Echtgenoot een oogenblik verdriet heb kunnen geven! Edelmoedig Man! Tederhartig Vader! Hoe groot, hoe voortreffelyk! Maar hoe gering aan den anderen kant, hoe berispelyk, ben ik I ———■ Ach mocht ik nog eens in ftaat geraaken om uwe achting, grootmoedige Echtgenoot, weêr te winnen! Einde van het vierde Bedryf. v r f-  385 FT F D E B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Rosalie, Constantia. Constant ia. Ja myne Vriendin! Ik durf u dat Huwelyk gerustelyk aanraden; Ik ken myn Broeder; Een verkeerd begrip van zyn geluk in eene volftrekte onafhankelykheid, en vryheid van alle verbindtenis, te moeten zoeken, was de eenige oorzaak die hem verhinderde van myn Vader in deszelfs Handel te helpen, of eenig ander beroep by der hand te vatten; Zodra hy van dat denkbeeld herkomen is zal hy zyne zaaken met yver waarnemen, want hy is van geen log geitel , en gansch niet onverfchillig voor plicht en betaamlykheid. Rosalie. Maar het Huwelyk, Conftantia, vordert wederzydfche opofferingen; En die verbindtenis kan niet gelukkig zyn, ten zy elk der partyen een gedeelte zyner vryheid afftaa; Zal nu een Man, die zo lang gewend is geweest zig tot zig zeiven alleen te bepaalen, tot dien afftand befluiten ? Constantia. Die afftand zal hy wel haast voelen dat een gedeelte,  3S4 De Wyze Huisvader» te, en wel het lieflykfte gedeelte, van zyn genoegen uitmaakt; De grond van zyn karakter is menschlievend, maar voor zulk een karakter zou het onmogelyk zyn genoegen te fmaaken, zo Zy, daar hy ten nauwften mede verbonden is, die hem geduurig byzyn, door zyne verwaarloozing of fchuld ongelukkig waren; En daar uwe bekoorlykheden, Rofalie, hem na een blykbaaren zelfflryd, zo als gy zegt, en dus na voorafgaande redeneering, hebben kunnen overhaalen om zyn ydel ontwerp te laten varen, en u zyn hart aan te bieden, hoe veel meer zullen die zelfde oorzaaken in ftaat zyn om dat hart te vestigen, nadat hy zyne harfenfchim van onafhankelykheid heeft laten varen. Rosalie. Ik voel, dunkt my, de waarheid uwer aanmerkingin, maar myne vrees wederhoudt my; ■ Om tot een befluit te komen moest ik kunnen hoopen, dat ook myn Broeder zig met hoop van goeden uit. flag, by u zou mogen vervoegen. Constantia. Uw Broeder? ■ Daar is een tyd geweest, dat ik hem met achting kon befchouwen; Maar hy is geheel veranderd; Hy is Beaufond niet meer. Rosalie. Hy zal het weder worden, Conftantia! Hy zal wederkeerenl ... • Con-  Vyfde Bedryf. 3S5 Constantia. Neen Rofalie, de ligtmisfery vernielc den zedelyken finaak, en verdooft alle edele gevoelens; a'le gevoelens van zelf-waarde, in de verlaagde gemoederen; Cy vorderde flraks, tot een gelukkig Huwelyk, wederzydfclie opofferingen; Ik vorder, dat Man en Vrouw hun geluk in dat van malkandercn zoeken en vinden; Maar is dat te verwachten van een Man, die. . . . Rosalie. Het zal allengs beteren. Constantia. Niet allengs; De zedelyke fmaak, eens vernield, herftelt zig zelden! Zulke jonge lieden trouwen niet om, door de wederzydfche vermenging der harten, dat edel genoegen te fmaaken, dat de menfchelyke natuur zo zeer verheft, maar zy zoeken eene Vrouw om hun huis te beflieren, of om voordeel , of uit fïaatzucht, of met nog grovere bedoelingen. Rosalie. Zo gy dit op myn Broeder wilde toepasfen, zoudt gy hem te flreng beoordeelen. Constantia. Ik denk het niet! Zulk eene levens wyze, als ik hoor dat hy leidt Hadt hy eene gevestigde lief¬ de , al ware die dan berispelyk; ■ al ware het Meisje verre beneden hem; ——— Al ware zyne XVII. Deel. Bb ver-  386 De Wyze Huisvader. verkiezing onbedacht, ik zou dit als een ongeluk befchouwen, waarvan hy te recht gebragt kon worden; Maar een zwervend genot van gehuurde Schepzels!... Verfchoon my van dat haatelyk denkbeeld aangeroerd te hebben! Nog eens, dat vernielt den zede- lyken fmaak. Rosalie. Uwe eerfte onderflelling is juist het geval, waarin myn Broeder zig bevindt; Hy is, gelyk gy weet, van een toegevend, misfehien van een al te toegevend, karakter; Dorfini heeft zig daar meester van gemaakt, en hem by eene zekere Julia ingeleid, die door haare bevalligheden en geveinsde liefde een onbegrensden invloed op zyn geest heeft weten te verkrygen; Zie daar de bron van alle zyne verftroojingen! Was 'er kans om hem van die ongelukkige liefde te genezen, gy zoudt welhaast zyne bemin lyke geaartheid en voortrefFelyke opvoeding haare rechten zien hernemen. ■ Maar Hemel daar komt hy zelf aan! Hoe fchikken wy dat? Constantia. lk ontwyk zyne tegenwoordigheid. TWEE-  Vyfde Bedryf., 3Ü7 TWEEDE TOONEEL. Rosalie, Beaufond. Rosalie. Beaufond! Gy hebt my eene wezenlyke ongerust heid veroorzaakt. Twee dagen weg ti blyven zonder dat men u kome te zien! Wat is dat? Beaufond. Vrees niet lieve Zuster, dat dit andermaal gebeuren zal! Noch verwyt my een verzuim, daar ik reeds dubbeld voor geleden heb. ■ ■ Zeg my flechts hoe vaart Vader? Rosalie. Ik vond hem flraks flil, peinzende ; Hy fchynt eenig verdriet te hebben , dat zyne gewoone vrolykheid verdooft , en zyne igeheele ziel overweldigt. Hy trachtte te fpreken, maar zweeg flraks weder, en zuchtte; Hy worflelde daar tegen, maar de traanen bevochtigden zyne oogen , terwyl zyn mond poogde te lagchen. Beaufond. Welk een verfchriklyk fchildery! Myn hart krimpt weg op dat akelig gezicht? - Myne lieve Ro¬ falie gy weet niet wat ik lyde! Rosalie. Hoe! Zoudt Gy dan de oorzaak zyn van zyn verdriet? Bb 2 Beau-  390 De Wyze Huisvader. hem durven aanzien ? - - En zo verachtelyk heb ik myzeiven vrywillig gemaakt! Tot die laag. te heb ik my met ryp beraad vernederd ! — Ryp beraad? Neen! Dit recht mag ik evenwel myzeiven doen; lk zou 'er zonder de verleidingen van een valfchen Vriend nooit toe gekomen zyn. „ Hy fchilderde my Julia af als de Deugd zelve, die met de akelig^e rampen wanhoopig wor (lelde! Zy vertoonde zig ook zo voor een oogenblik; — Maar zodra ik haar te kennen gaf dat de Eer en het Geweten o hoe haatclyk klonken by haar die woorden! Hoe haatelyk wierd ik zelf toen zy vernam dat ik geene Louifen had! —— Maar daar komt myn Vader aan; O God onderfteun my! VIERDE TOONEEL. Beaufond, De Heer Courval. Beaufond, (zig voor de voeten van zyn Fader werpende.) Hier, voor uwe voeten,moet ik myn lyden op de eene of andere wyze eindigen! —— Grootmoedige Vader! De Heer Courval. Myn Zoon. . . . Beaufond. Ik kom hier om den Dood cfuwc Genade te vinden. De  Vyfde Bedryf. 391 De Heer Courval. Rys op Beaufond! Beaufond. Ik opryzen! ■ In uwe tegenwoordigheid? -„ Terwyl zulk een haatelyk wanbedryf. . . . De Heer Courval. Voleindig niet, myn Zoon! Ik leg u een, eeuwig ftilzwygen op over dit oogenblik van Zelf■ Vergeting, — door eene onbedachte liefde en wanhoop voortge- bragt. . De oorzaaken van uw ongeluk zyn my niet onbekend; Gy alleen waart niet in ftaat om zulk een fchandelyk ontwerp te fmeeden; Het was beneden uwe opvoeding en karakter; Een bedrieglyk Raadsman moest het in uwen eerlyken boezem ftorten ; Eene dwaaze liefde uw verftand begochelcn; En wanhoop het werk voltooien. Beaufond. Ik had dit alles moeten vermyden; Myne is de fchuld 1 lk ben niet waardig. . . . De Heer Courval. Nog eens, rys op. lk zie,ik ken,uw hart; Daar durf ik op betrouwen, en alles is gezegd. ——> Laat ons dit onderwerp, dat,terwyl het u doetbloozen, my zeiven met gelyke fchaamte voor myn Zoon moet vervullen, althans voor tegenwoordig, verwyderen: Waar toe thans een gefprek voortgezet, dat ons Bb 4 be-  3P2 De Wyze Huisvader. bedroeven zoude zonder eenig goed voort te brengen ? Uwe diep getroffen ziel verzeekert my dat de vroegere beginzels in dezelve herleeven; Geef voortaan flechts acht, wat 'er van binnen in u omgaa? De beste Raadsman is een wél overtuigd geweren. Beaufond. Ach! Had ik dat gevolgd, nooit zouden de bedriegelyke aanfpooringeu van een Verleider my het pad van Eer en Deugd hebben doen verlaten. — Zy fprak duidelyk genoeg, die Stem van binnen, maar ik verdoofde haar; —- Dit pynigt thans, dit verfcheurt, myne ziel; Dit moet my myn geheele leven lang met fchaamte op my zeiven doen nederzien. De Heer Courval. Nogmaals myn Zoon laat ons een onderwerp afbreken dat voor ons beiden fmartelyk is! Jk vergeef u van harten dit rampzalig oogenblik ; Ik beklaag 'er u over. Beaufond. lVlyn geheel gedrag zal u voortaan doen blyken hoe gevoelig ik ben voor uwe liefde. Ik zweer u. . . De Heer Courval. Geene Eeden! Het Geweten, Beaufond! En, om dat fteeds te volgen, moet gy uwe tegenwoordige verbindtenisfen afbreken; Men moet de gevaaren voorkomen zo men niet vroeg of Jaat in dezelve wil nederflorien; Ontwyk de gelegen- he-  Vyfde Bedui. 393 heden, fchuw de voorbeelden, vrees voor u zeiven. _____ De fterkfte deugd verzwakt door den omgang met ondeugenden, en de wankelende haalt nieuwe krachten uit de verkeering met braave menfchen. Maar daar is nog een ander onderwerp, waarover ik u wenschte te fpreken. Beaufond. Meld myuw welbehaagen volkomen; Uwe raad en voorbeeld zullen my voortaan geheel bellieren. De Heer Courval. Wenscht gy voortaan gelukkig te leeven ? Beaufond. Of ik dat wenfche ? De Heer Courval. Dan moet gy trouwen, Zoon! Beaufond. Vader. . . . De Heer Courval. Het Huwelyk is de ftaat, waarvoor de Mensch oorfpronkelyk gefchikt is; Het is de bron van het zuiverfte genoegen; De Natuur zelve leidt 'er ons toe. .—. Ons beftaan wordt door de vereeniging met eene beminlyke Vrouw als uitgebreid; onze ziel veredeld door de voortreflyke hoedanigheden van haar, die wy als een deel van ons zeiven befchouwen; en Bb 5 al  394 De Wyze Huisvader. al de eerbied en genegenheid, die wy haar toedragen , keert met een lieflyken wederftuit op ons zeiven te rug. Beaufond. Ach Vader De Heer Courval. Even eens is het met de diensten , met de opofferingen, die men aan, of voor, malkanderen doet; Men geniet terwyl men geeft, en het afftaan wordt de grond van winst, omdat 'er ons hart by wint, en de wederzydfche liefde door vermeerderd wordt. - Nu heeft men een vast punt, daar alle on¬ ze bedoelingen, alle onze zorgen, alle onze neigingen , te famen lopen; Het geluk onzer Wederhelft zonder 't welk wy zelve niet gelukkig kunnen zyn'; Nu bedaaren die ziedende hartstochten, die ons te voren zo deerlyk martelden; Nu rollen onze dagen in het genot van een geregelden wellust zachtelyk voort; En nu geven plicht en vermaak malkanderen de hand. Beaufond. Het vermeerdert grootelyks myne wroegingen en fpyt, dat ik my door de kunftenaryen van eene Verleidfter van de beminlyke Conftantia heb laten aftroonen; Myn hart was tevoren aan haar gehecht; En is het nog; . Zoude ik mogen bidden aan haar myne hand. . , De  Vyfde Bedryf. 395 De Heer Courval. Ik moet thans voor u kiezen, Zoon; Gy moet daar afzien; En ik zal u myne keuze op zyn tyd bekend maaken. Daar komt de Heer Dermont aan; Ik verlang met hem alleen te zyn. VYFDE TOONEEL. De Heer Courval, Dermont de Vader. De Heer Courval. Ik hoop, myn Vriend, dat gy, zo laat hier komende, my goede tyding komt brengen? Dermont de Vader, Ja! Ik heb gemeend u zonder uitflel te moeten gaan melden, dat alles wél gedaagd is, en dat de Dame. zal vertrekken. De Heer Courval. Kostelyk? Dermont de Vader, Dezen nacht zelfs; En verre van hier. De Heer Courval. Heerlykj . is het inderdaad zulk eene ge- vaarlyk Meisje? Dermont de Vader, In den hoogden graad; Men heeft daar niets te veel  -o5 Ds Wyze Huisvader. veel van gezegd; Eene Brunet van de eerfte Schoonheid ; Nooit heb ik tintelender oogen gezien; Dat zy een fyn vernuft heeft, hoort men terftond uit haare aanmerkingen; En al wat zy zegt, of doet, is van eene ongemeene bevalligheid vergezeld. De Heer Courval. Gy zyt dan gerust, dat zy de Stad verlaten zal ? Dermont de Vader. Ja! Maar 't was niet gemaklyk haar daar toe te bewegen. De Heer Courval. Zo veel Goud moet fterk by haar gewerkt hebben ? Dermont de Vader. Gewis; Zy heeft alles beloofd wat ik vorderde Zy vertrekt dezen nacht, zonder daar van aan onzen jongen heer iets te berichten; Maar myn Vriend' Het heeft grof geld gekost! De Heer Courval. Eenige Louifen meer of min is een gering voor- werp m dezen. ik keur alles goed. Wu moet ik u over Dorfini fpreken; Daar moet gy my ook in helpen; i ïk heb de toebereidzels al gemaakt. . Mzzr myn Vrouw op dit uur! Dat is wat ongemeens. ZES-  Vyfdb Bedryf. 397 ZESDE TOONEEL. De Heer Courval, Mevrouw Courval, Dermont de Vader. Mevrouw Courval. Mynheer Dermont nog hier! Dat is een gelukkig toeval. De Heer Courval. Mevrouw Courval reeds hier! Dat is een Mirakel. Mevrouw Courval, Mevrouw Courval is niet meer dezelfde, daar gy haar misfehien nog voor neemt; - Gy hebt uwe wyze lesfen en vriendelyke waarfchouwingen niet vruchteloos gefpild. De Heer Courval, (zachi tot Mevrouw.) Bedenk dat wy niet alleen zyn. Mevrouw Courval. Uwe aanfpraak heeft my myne fchuld doen voelen; De herinnering van uw geheel gedrag, in vergelyking van het myne, heeft myn hart verbryzeld, en my voor my zelve doen bloozen; • En dat Billét dat verwonderlyk Billet • heeft myne bekeering, zo durf ik het noemen, voltooid, De  398 De Wyze Huisvader. De Heer Courval, (weder zacht.) Weerhoud u toch in 't byzyn van een Vriend. Mevrouw Courval. Gelukkig uw Vriend te mogen zyn! , Wel- ken Vriend hebt Gy, Mynheer Dermont! — • Nu eerst begin ik 's Mans waarde te leeren kennen. De Heer Courval. Mevrouw! Mevrouw Courval. Welk eene edele ziel! Welk eene flerkte van geest met zo veele goedheid verbonden! —— Beaufond met my! Wy eerbieden hem bo¬ ven alle Stervelingen. Dermont de Fader. Hoe? Beaufond met u? De Heer Courval. Ik bid u myn Vriend. . . . Staak toch uw ge- fprek, Mevrouw. Bedenk. . . . Ook wordt het laat. Dermont de Fader. Ik ben uw Dienaar. , ft zie dat ik u balemmer. Mevrouw Courval, (Hem tegenhoudende.) Neen, Mynheer! Neen! Ik heb 'er gansch niet ■ te-  Vyfde Bedryf. 1395 tegen, dat een Vriend als gy hoore wat ik zeg; Ik wensch u zelfs tot getuige te hebben van de vernieuwde verplichtingen, die ik op my neem, en welken ik nu geen gevaar zal lopen van ooit weder uit het oog te verliezen! ■ Ik beloof dan. . . . De Heer Courval. Befpaar u die moeite! Ik verg dat immers niet! -——- Ik vertrouw van uw goed hart. . . . Ik begryp uw tegenwoordig gedrag niet wél; (zacht) Weerhoudt u toch. Dermont de Fader. Vaart wel, ik moet gaan. Mevrouw Courval. Neen blyf! ■ (tot den Heer Courval.) Weet dan Mynheer, dat die Dorfini zig eindelyk geopenbaard heeft voor 't geen hy is; Dat hy verkleed, en met een ftille trom, vertrokken is, en dat al zyn gebrom van zyne hooge afkomst op eene fchandelyke vlucht uitloopt; ■ Een verachtlyke Avantu- rier! Dermont de Fader. Is hy zeekcr vertrokken? Mevrouw Courval. Ja Mynheer! Hy heeft het hazenpad gekozen ,• met eene dier haatelyke Schepzels by zig, die zo veele jonge lieden bederven, Damis, die hen heeft zien vertrekken. , . Dhr-  4oo De Wtze' Huisvader. Dermont de Vader. ■ Oh! Oh! Moge he: die Julia zyn! - Het zou my zeeker niet verwonderen. Mevrouw Courval. Juist, Mynheer! Julia noemde men haar. De Heer Courval, (tot Dermont de Vader, zacht) Voorzichtig. Dermont de Vader. Een vrolyk Nieuws! De Heer Courval. Niets te laten blyken, bid ik! Mevrouw Courval, (tot Dermont de Vader) Gy fchynt daar van te weten. Dermont, «fe Vader. Ik Mevrouw? Ik weet niets. Mevrouw Courval. Gy noemde my evenwel zo onmiddelyk haar naam. De Heer Courval. Laat ons afbreken; Het is hoog tyd,dat de Heer Dermont vertrekke; Hy overtreedt zyn gewoonen tyd  Vyfde Bedryf. 401 tyd van foupeeren. ■ Hebt gy een Bediende hier, myn Vriend? Dermont de Vader. Neen! De Heer Courval. Dan zal ik u laten brengen. Mevrouw Courval, (tot Dermont de Vader.) Uw Zoon is nog hier, geloof ik. De Heer Courval. Wat heeft hem hier zo laat gehouden ? Mevrouw Courval. Het zelfde beloop van zaaken dat my alreeds deedt verfchynen. Ik was by Nicht Orphife op een Soupé genodigd, en hadt daar voor laten bedanken; Om evenwel door al te plotfelyke verandering geen ongenoegen te geven had ik beloofd eene vifite by haar te doen, voor dat ik, zo als ik voorgaf, elders ging foupeeren , en beitelde de koets ten negen urnen; Ik vond 'er den Jongen Heer Dermont, en deze weigerde volftrektelyk my alleen te laten vertrekken; Hy vergezelde my tot in huis, en trof, zo ras hy weder weg gaun zoude, zyn Vriend Beaufond aan. - ■ Zy waren beiden opgetogen van die ontmoeting, en Beaufond verzocht Dermont hem naar zyne Kamer te volgen. ■ De Heer Dermont heeft het nieuws XVII. Deel. Cc met  402 De Wyze Huisvader. met my te gelyk gehoord ; Ik 'heb gedacht, dat ik het mét allen fpoed moest mededeeien. Wy krygen meer bezoek ! ZEVENDE TOONEEL, De Heer Courval, Mevrouw Courval. Dermont de Fader. Rosalie, Constanti a. Rosalie. Vader! daar vertelt ons Andrd , zo als ik hem binnen fchelde, met volkomen zeekerheid gehoord te hebben , dat tegen onzen gewaanden Ridder Prife de Corps verleend is; En dat hy nog de?en avond ftaat gevat te worden. Ik meende u dit terftond te moeten komen melden ; En dewyl myne Vriendin van den zelfden André vernam, dat dellen Dermont nog hier was, haalde ik haar ligtelyk over om my te verzeilen. Constantia. Ik heb deze gelegenheid willen waarnemen, Myn. heer, om U myn Compliment te maaken, en met myn Vader te vertrekken. De Heer Courval, (tot Conftantia.) Ik had my inderdaad niet gevleid, Mejuffrouw, met de eer van u dezen avond nog hier te zien. (tot Meviouw Courval.) Dit ftrookt volmaakt wél Mevrouw, met het bericht, dat gy ons wegens zyn ver-  Vïf^di Bedryf. 403 verhaast vertrek , of zyne vlucht, gebragt hebt, en bevestigt het zelve grootelyks. Hy is by my altyd in eene zeer ongunftige verdenking geweest. Dermont de Vader. Daar is geen twyfel aan! Hy heeft naar alle gedachten de lucht van die Prife de Corps gekregen , en, het effect daarvan willende voorkomen, heett hy haar medegenomen, omdat zy nu geld hadt: —Gy weet dat ik geen gunfliger gevoelen dan gy van den knaap heb gekoefterd. Daar komt waar- lyk myn Zoon nog aan —— met den Heer Beaufond! Dat is eene zonderlinge ontmoeting! . Ik brande van nieuwsgierigheid. ACHTSTE TOONEEL. De Heer Courval, Mevrouw Courval, Dermont de Fader, Rosalie, Constantia, Dermont de Zoon , Beaufond. Dermont de Zoon. Vernemende dat deze Dames hier waren , kom ik (tot den Heer Courval) uwe vergunning, Mynheer ! En uwe goedkeuring en hulp, myn Vader! verzoeken, om het hart en de hand van Juffrouw Rofalie te verwerven. Beaufond, (op zyne kni'èn vallende.)) En ik , edelmoedige Vader en Weldoener! kom u eerst vergiffenis affmeeken , dat ik niet beruste in Cc 2. het  404 Di Wyze H u i s v a d e b. bet geen gy my gezegd hebt van voor my te zullen kiezen , en my uwe keuze te zyner tyd bekend te maaken; Ik heb dat aangenomen, maar met my daar aan te onderwerpen zal ik het geluk van; myn leven derven, Het voorwerp voor het welk'gy my gefchikt hebt, mag alle mogelyke verdienden hebben , het is Conftantia niet; Conftantia, die ik altyd in myn hart heb aangebeden, en die ik, zo dra het zelve zyne verachtelyke boeijens heeft afgeworpen, daar in wedervinde. — Ja ik vinde haar weder in alle haare waarde; Ik herken haar, nadat ik de Deugd weder heb leeren kennen, en de ondeugd verfoeijen; En ik aanbid haar met te grooteren eerbied, naar maate ik thans haare voortreflykheid levendiger dan voorheen befef. ■ (zig tot Conflantia wendende) » Ja Mejuffrouw, Gy ziet hier niet langer dien verachtlyken •Beaufond, die zig zeiven onteerde en zyns Vaders huis tot fchande firekte; die zig door eene bedriegIter liet begochelen; wiens hart zig in haare firikkeu verwarde; Gy ziet een verdwaalden, die van zynen verkeerden weg herkomen is; die uw beminlyk karakter eerbiedigt, uwe Schoonheid aanbidt, en door u alleen kan gelukkig zyn. De Heer Courval. Beaufond! Conflantia was het voorwerp, dat ik bedoelde voor u te kiezen; Ik wilde u verrasfen.... Beaufond. O myn God! Eeuwig dank aan uwe Goedheid ——en aan die van mynen Vader! De  Vyfde Bedryf. 40? De Heer Courval. En nu Mejuffrouw durf ik myns Zoons bede, na de bekentenis, die gy van hem gehoord hebt, onderdennen; Maak hem gelukkig! Myn geltik on. zer aller geluk, is daar in betrokken. Dermont de Fader. (tot Rofalie?) Ik doe dezelfde bede voor myn Zoon , Meiuffrouw: Ik verheug my in myn hart zyne fiere onafhankelykheid vernederd te zien! ■ ■ Diegewaan. de onafhankelykheid was het eenigfte gebrek in zyn karakter, en nu hy daarvan herkomt zal al het overige zig zeer wel fchikken, want ik verzeekere u, hy is in zyn aart een goede Jonge; Ik ftaa voor hem ia. De Heer Courval. Myne Dochter heeft myne toefteinming, dit weet Dermont de Fader. En aan de myne geef ik die tegenwoordig met heeler harte. Hoort gy het Conftantia ? Constantia. Myn Vader! De Heer Courval. Mejuffrouw! Uw Vader en Ik hebben, In de vaste hoop van u beider goedkeuring, juist het zelfde ontwerp beraamd, het welk een gunftig beloop van zaaken nu van zelf, om zo te fpreken, uitvoert, —— Cc 3 Be-  406 De Wyze Huisvader. Bekroont, bevestigt, gy beiden de algemeene wensch en bede! Mevrouw Courval. Vergunt my , lieve Vriendinnen , myne bede by die van mynen dierbaaren Echtgenoot te mogen voegen, (tot den Heer Courval.* Ja Mynheer! De gevoelens , die ik u betuigd heb, en die ik met de grootfte oprechtheid herhaal, geven my recht tot de- zen flap; Myne denkwyze is veranderd; Ik ben niet langer de verftrooide Hortenfe; Uw Huis is weder het Myne geworden; Vergun my dan ook my. ne vorige plaats in uw Hart, gelyk ik u myn geheel hart aanbiede. De Heer Courval. O myne Hortenfe! ■ Ik vinde u weder — voortreffelyker, dierbaarer, dan ooit! O welk eene vreugd! {Hy omhelst haar.) Dermont de Zoon. En die vreugde haarer Ouderen zal gewisfelyk myne Rofalie, door haare weigering niet willen Hooien. Rosalie. Ik heb Conflantia reeds ten voordeele van mynen Broeder gefproken, en myne toeflemming met de haare veibonden, Der.  Vyfde Bedryf. 407 Dermont de Zoon, En myne Zuster zal wel evenveel voor my willen doen , als Rofalie de goedheid wilde hebben voor haaren Broeder te doen. De Heer C ourval. Inzonderheid daar het verzoek door myne Vrouw en my wordt onderileund. Beaufond. En door uwen Vader, Conftantia! Dermont de Vader. Ja Meisje! Ik verzoek het u ten allerfterkften. Constantia. Ik heb nog nooit een verzoek van myn Vader afgeflagen. Beaufond. , O Hemel! Vreugde! Verrukking? De Heer Courval. Ja! Onze vreugde is volkomen. - -. ■ Ik zal u allen, zo veelen als gy hier zyt, afzonderlyk geluk wenfchen en omhelzen; Maar het is reeds laat; Gy zult  4o8 D- Wyze Huisvader. zult allen myn eenvoudigen maaltyd wel voor lief willen nemen ; De vrolykheid zal het gemis van gerechten vervullen , en wy zullen zo vergenoegd en gelukkig aanzitten, als wy ooit in ons leven gedaan hebben. EINDE.  «Seat 2\/l2~/$it