c    SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE T O ONEELST UKKEN, J5YEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAA LEN VAN EUROPA. MET NIEUW- G.EI NV ENT EERDE KONSTP LA ATEN VERSIERD. NEGENTIENDE DEEL. Te AMSTERDAM. % d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C.  INHOUD van het NEGENTIENDE DEEL. I. Egmont. . * » Bladz. 3 II. Het Weeskind. . • l67 III. Het Huisselyk Geluk Hersteld. 261  Ë G M O N TREURSPEL. t N VYF BEDRYVEN. Uit het 'Hoogduittch; van den HEER GÓETHE. tCIX. Deel; A  VERTOONERS. margahetha van parma, Dochter van Kareï deu Vijfden, Regentes der Nederlanden. Graaf van egmont, Prins van Gaure.. Willem, Prins van Oranje. Hertog van Alva. Ferdinand, zyn natuurlyke Zoon. Machiavel, in dienst der Regentes. Rtchod, Geheimfchryver van Egmont. Silva. ? Yer[r0UW(jen van Alva. Gomcz i KLAAkTjE, Beminde van Egmont. jmoeder va» KlAAPTJE. Brakbnburg, Zoon eens Burgers. Soest, een Kramer. "~) Ietter , een Kleermaker. I _ 3 ' VBrusfelfche Burgejs, Timmerman. j Zeepzieder • J B u v k , Soldaat onder Egmont. R u y s u m , een doove Invalide. Vausen, een Schryver. Volk. Gevolg. Wachten, enz. Het Toonttl U in Brusftt,  Bladz. 3 EGMONT. EERSTE B E D R Y F. Het fchieten met de handboog. Soldaaien en Burgen met handbogen. j etter, Burger te Brusfeï, een KlecrY maaker, treedt op en fpant de handboog. Soust , een TVinkelier, Burger te Brmfel. Soest, Schiet toeh maar toe, dat wy gedaan krygen! Gy zult het my toeh niet ontneemen ! Drie zwarte kringen ? zo hebt gy nog nooit gefchooteu. Ik denk dat ik van dit jaar wel meester zal wezen. j t t i e », Meester, en daarenboven ook nog Koning, Wie zou het u niet gaarne gunnen ? Gy zult 'er het gelag ook dubbel voor betaalen ; gy zult uwe bekwaamheid betaalen, dat ook maar zo behoort. A a BuYK«  ^ Egmont Buik, een Hollander, Soldaat onder ëgmost* j et t er. Laat my uwen fchoot op halve winst over, dart zal ik de Ileeren bntbaalen: ik ben hier al zo lang geweest , en heb zo veel beleefdheid genooten, die my tot een fchuldenaar gemaakt heeft. Schiet ik mis, dan is 't zo goed alsof gy gefchooten had. Soest. Daar zou ik wel wat tegen kunnen hebben: wanc ik verlies 'er eigenlyk by. Doch, het kan my niet fcheelen, B uvk ! fchiet maar toe ! B u y k , fchiet. Welnu, gekje! je dienaar! Eén! Twee! Drie! Vier! Soest. Vier kringen ? Welnu! het is goed. Allen. Lang leeve de Koning! hoezee! hoezee! hoezee! B u v K. Ik bedank u, Heeren! Meester? —— dit zo» al te veel weezen. Ik bedank voor deeze eer. j e t t e r. Deeze eer hebt gy u zeiven te danken. Rdïsum, een Fries, een doove Invalidt, . Laat ik n zeggen ! Soest. Wat zult gy zeggen? oude mant  Eerste B i d n r,' R o y s u M. Laat ik u zeggen ! Hy fchiet als zyn Heer, hy fchiet als Egmont. B u y k. By Egmont ben ik maar een beuling. Geen mensch in de waereld zal met de fnaphaan zo goed treffen als hy. En dit niet alleen by geluk , of wanneer hy wel gehumeurd is; neen | zo als hy aanlegt fchiet hy recht in het zwart. Zekerlyk heb ik veel van hem geleerd. Het zou warelyk ook al een lompen moeten weezen, die onder hem dient» en niets van hem leerde. Doch laat 'er ons niet over heenen praaten , Heeren ! Een Koning moet zyn volk voeden ; en nu , moet hier wyn weezen; voor rekening van den Koning! J b t t e 1. Wy hebben onder ons afgefprooken, dat elk.... B u y k. Ik ben hier vreemd en Koning; ik ben aan uwe wetten en gebruiken niet gebonden. J et te h. Wel, gy zyt waarlyk nog erger dan de Spanjaard ; die heeft ze ons tot hier toe nog moeten laaten. R u y s u M. Wat is dat ? Soest, overluid, Hy wil ons trakteeren, en niet toeflaan dat wy famen iets toeleggen, en de Koning alleen dubbel betaalt. A 3 Rw*'  Egmont R u y s u M. Laat hem maar begaan ! Evenwel onder beding dat 'er een ander niet aan gebonden is! Zo doet zyn Heer ook; hy is magtig gul, en laat het maar rollen , daar hy ziet dat het wel hefteed is; (Af Ja, verfta je? Hy ging uit, hy reed uit, zo «Is 't hem in het hoofd kwam, en had flegts weinige bedienden by zich. Als kinderen hebben wyallcn gefchreid , toen hy de regeering van de-Nederlanden aan zynen Zoon afftond zo als ik zeg, verfta je die is toch heel anders; die draagt het hoofd vry wat hooger. J e t t a a. Toen hy hier was, liet hy zich nooit zien, dan met veel ftatie, en in Koninglyk gewaad. De menfchen zeggen dat hy zeer weinig fpreekt. Soest. Hy is geen Heer voor ons Nederlanders. Onze Vorften moeten vrolyk van aart en vry weezen , gelyk wy, zy moeten leeven en laaten leeven. Wy willen niet veracht noch verdrukt weezen , hoe goedaardige gekken wy ook zyn. J e t t e r. De Koning zou naar myne gedachten wel een goed Heer zyn, had hy maar betere raadslieden. Soest. Neen! neen! hy heeft geen hart voor ons Nederlanders, hy heeft voor het volk geen genegenheid, en bemint ons niet, hoe kunnen wyhem dïm beminnen? Waarom is Graaf Egmont by de geheele A 4 wae-  g B o m e. s f waereld zo bemind ? Waarom zouden wy allen net» wel op onze handen willen draagen ? Omdat me» het hem in de oogen leest, dat hy genegenheid voor ons heeft: omdat de vrolyklieid , het vryë leven en de goedhartigheid op zyn gelaat gefchilderd is; omdat' hy niets heeft, of hy deelt 'er den behoeftige» iets van mede; zelfs geeft hy aan zulken, die het niet noodig hebben. Lap.g leeve Graaf Egmont! JJuyic' nu is 't uw beurt om een gezondheid in te Hellen! Laat het op de gezondheid van uw Heer weezen. B u y k. O ja, met hart en ziel; lang leeve Graaf Eg» MONT, hoezee! R u y s u m. Overwinnaar by St. Quintin ! B u y k. De Held van Grevelingen! Allen. Hoezee ! R u y s u M. De veldflag by St. Quintin was de laatfte, dieq ik mede bygewoond heb. Ik kon naauwlyks meer voort, ik was byna niet meer in ftaat om myn geweer te fleepen. Evenwel brandde ik den franschroan nog eens op de huid, en tot affcheid kreeg ik een fcliampfchoot aan het rechter been. B u y k. Grevelingen! Vrienden! daar ging het frisch van dé hand! Wy alleen hebben daar de overwinning befenald. De Italiiianfche honden hielden door ge- h?e}  Eerste Bedry?. $ heel Vlaanderen fchrikkvlyk huis met blaaken en branden. Maar ik verzeker u dat wy 'er ook by waren. Hunne oude, dappere kaerels hjelden ons lang tegen, en wy drongen op hen in, en fchoor ten en hieuwen. dat zy Icheeve bekken trokken er. hunne gelederen gebroken wierden. Egmo t wierd het paard onder het lyf dood gefchooten , en wy vochten lang over en weêr, man tegen man, paard tegen paard , troep tegen poep , op het breede vlakke zand langs de zee. Eensklaps kwain het, als een donder uit den hemel, van den mond der rivier, paf' paf! met het kanon onder de Franfchen. Het waren Engelfchen, die onder den Adr miraal M lin , terwyl ze van Duinkerken afzakten, by geval voorby zeilden. Veel hiilp hebben ze ons niet toegebragt; want zy konden (legts met de kleinfte fchep n naderen, doch niet na ^enoeg komen; zy fchooten ook wel eens onder ons. • En evenwel was het van een zeer goede uitwerking. De gelederen der vyanden raakten uit malkander , en wy kreegen nog al meer moed. Dat was krik' krak! pver en weêr! Alles wierd dood ge (lagen, alles in 't water gejaagd. De kaerels verdronken , als zy maar het water proefden; en wy Hollanders 'er al achter her. Wy, die zo goed i» het water als op het land kunnen leeven, wy tierden eerst recht in het water, gelyk de kikvorfchen ; en zonder genadj wierden ze in de rivier neêrgefabeid, of dood gefchooten als endvogels. Wat 'er nog door kwam, floegen de boerewyven onder 't vluchten met greepen en homveden dood. Toen moest zyn Franfche Majefteit welhaast poot aan A 4 fpe.«-  3o Egmont fpeelen en vrede maaken. En deezen vrede moet gy ons dank weeteu,dengrooten Egmont dank weeten. Allen. Hoezee! lang leeve de groote Egmont! hoezee! hoezee! hoezee! j s t t e r. Had men hem toch, in plaats van Margaretha van Pa.'.m i, tot Regent by ons aangefteld! S o i s t. Neen , dat niet! Wat waar is, dat blyft waar! Ik mag van Margarltha geen kwaad hooren. Nu is t myn beurt. Lang leevo onze genadige Vrouw! Allen. Zy zal leeven! Soest. Ik moet zeggen, zo als de waarheid is, dit Huis levert uitmuntende Vrouwen op. Lang leeve de Regentes! j e t t tl. Zy is verltandig en gemaatigd in alle haare handel wyzèn; was zy toch maar niet zo fterk aan de Paapen gehegt! Zy is toch ook mede oorzaak , dat wy de veertien myters in het land hebben. Waartoe zullen die toch dienen ? Zekerlyk om de beste bedieningen aan vreemdelingen te geeven, waartoe tevooren de Abten uit de Domkapittels verkooren wierden, En ons maakt men wys, dat het om de religie is. Ja! ja! het mag wel wat anders weezen. Wy hadden aan drie Bisfchoppen genoeg : alles ging goed en wel. Nu moet toch eok elk van hen zich houden alsof hy 'er noodig was  ElUTS SEJÏÏf. U ivas • en daardoor ontftaat alle oogenblikken moeijelykheid en krakkeel. En hoe meer gy het roerc en ichudt, deste troebeler wordt het. (Zy drinken.-) Soest. De Koning vond dit nu zo goed; zy kan 'er niets by of af doen- J e t t e r. De nieuwe Pi'almen mogen wy ook niet zingen. Zy zyn indedaad zeer fraai berymd , en op zeer ftichtelyke zangwyzen gefteld. Die mogen wy niec zingen ; maar wel flegte liedjes , zo veel als wy maar willen. En waarom? Zy zeggen, dat 'er ketteryën , en God weet, wat al voor dingen m zyn. Ik heb ze evenwel ook gezongen; het is nu wat nieuws, ik heb 'er niets in gezien. B u y k. O' dat zou ik hen wel vraagen! ja; in onze Provintie zingen wy wat wy willen. Maar Graaf Egmont is ook onze Stadhouder, die houdt zich met zulke dingen niet op. In Gent, Iperen en geheel Vlaanderen zingt ze elk, die het goed vindt. Imet verheffing van ftem.-) Onfchuldiger is 'er immers wel niets, dan een geestelyk lied? Is 't niet zo, Vader? R u Y s u m. Wel ja, zekerlyk! Het is immers een Godsdienst en zeer ftichtelyk. J e t t e r. Ja! maar zy zeggen, dat het zo de rechte manier niet is, het is niet op hunne manier; en gevaarlyk is het toch altoos, hierom doet men het Kever niet. Dö  3£ E « M O N T pe bedienden van de Inquifitie gaan overtil in 'l geheim rond en pasfen op; menig braaf man is reeds ongelukkig geweest. De geweetensdwang ontbrak ons nog! Mag ik niet doen, wat ik wil, dan kun* nen zy my toch wel laaten denken en zingen, wat my goed dunkt, S O I S Ti De inquifitie zal geen veld winnen. Wy zyn niet gefchikt, als de Spanjaarden, om ons geweeten met geweld te laaten dwingen. En de Adel mag 'er ook wel fchielyk by weezen, om haar te kortwieken. Jutter. Het is toch zeer ongelukkig. Wanneer deeze knaapen het in de harsfens krygen, om myn huis in te ftormen, en ik zit aan myn werk, en brom in my zeiven juist een franfchen pfalm, en denk 'er geen kwaad noch goed by, maar zing hem binnens monds, omdat hy my in de keel zit; aanftonds ben ik een ketter en word in de gevangenis geworpen. Of ik ga door het land, en blyf ftaan by een hoop volks, dat een nieuwen Leeraar hoort preêken , dat is te zeggen een van die geenen, die uit Duitschland gekomen zyn ; aanltonds moet ik een oproermaaker weezen, en loop gevaar van myn hoofd te moeten verliezen. Hebt gy ooit een van die knaapen hooreu prediken? Soest. Allerbeste menfchen zyn het! Onlangs hoorde ik »er een fpreeken voor duizenden van menfchen. Dit was andere praat, dan wanneer de onzen op . den  Eerste Bidet f. ij den kanfel wat trommelen, en de menfchen aan Iatynfche brokken doen Mikken- Die fprak frisch van de lever weg; hy toonde hoe zy ons tot dus verre by de neus geleid, en dom gehouden hadden, en hoe wy beter verlicht konden worden. — En dit alles bewees hy uit den Bybel, J etter. Daar zal wel wat aan weezen. Ik heb het altoos gezegd, en die zaak wel eens overdacht. Het heeft my lang in den kop rond geloopen. B u y k. Al het volk loopt hen ook na. Soest. Dat geloof ik wel, wanneer men wat goeds erj wat nieuws hooren kan. J e t t e e. Wat wil het ook zeggen ? Men kan immers elfe »p zyn manier laaten prediken. B u y k. Komaan , Heeren! frisch ! door al dat praateis vergeet gy wyn en Oranje. J e t t e b. Dien moeten wy niet vergeeten. Hy is om zo to fpreeken, een rechte borstweering: wanneer men Üegts aan hem denkt, meent men ook zich achtef hem te kunnen verfchuilen, en dat de duivel zelf ens daar niet zou van daan haaien. Lang leevs Willem van Oranje t- Hoeze* I n ALLEIfi  T4 E e ii o » r Allen. Hoezee! Hoezee! Soest. Nu, oude man! Stel gy uwe gezondheid ooit fa. R u y s u M. Alle Soldaaten ! Alle Soldaaten ! Lang leeve de oorlog! B u y k. Bravo, oude Vader! Alle Soldaaten! Lang leeva de oorlog! J é t t ê r. Oorlog! Oorlog! Weet gy ook, wat gy foëpt? Dat gy 'er ligt overheenefi praat, is wel natuurlykj maar ik kan u niet zeggen, hoe wy daarby op' de neus ftaan te kyken. Het geheele jaar door het getrommel te hooren; niets anders te hooren , dan dat hier een bende in aantogt is, en daar een ander; dat zy eenen heuvel over trokken en by een moolen halte hielden; hoe veel hier gefneuveld zyn, hoe veel daar; hoe zy op eikanderen indringen, en de één wint en de ander verliest, zonder dat men ooit recht begrypen kan, wie wat wint of ver* liest; dat 'er een Stad ingenomen wordt, de burgers vermoord worden, en hoe het de arme vrouwen en onnozele kinderen gaat. Dat is angst en benaauwdheid: men denkt ieder oogenblik: „ daar „ komen zy! zo zal het ons ook gaan !" S p e s t. " Hierom moet ook een burger altoos in de wapenen geoefend zyn. Jet- 0t* _ «»  Eerste B e d e t ft V ] e t t e r. Ia Wel! da-ar Is wat te oefenen, als men vrouw en kinderen heeft. En toch hoor ik nog liever van Soldaaten, dan dat ik ze zie. B u y k. Dat neem ik zeer kwaalyk. J e t t e k. Ik meen 'er u niet mede, Landsman! Toen wy de Spaanfche bezetting kwyt waren, fchepten wy weder adem. Soest. Is 't niet waar, die lagen u magtig op het hart? J e t t e r. Maak u niet driftig. Soest. Zy bielden by hunne inkwartiering bitter by n huis. j e t t e r. Hou ie mond! Soest. Zy hadden hem ver>agd uit keuken, kelder, kamer en - bed. (Zj lagchen.~) J e t t £ r. Gy zyt gek ! 3 1 Bui, Vrede, Heeren! Moet dan nu de Soldaat vrede xoepen.? Welnu! Wanneer gy van ons nieïs wilt hooren , ftelt dan ook uwe gezondheid in, een burgerlyke gezondheid. Jet*  Jg E O M O N T jf E T T ER. Goed, dat zullen wy doen'. Veiligheid eri rust! Soest. Orde en vryheid! B u y k. Bravo ! dat doen wy ook meê; (Zy klinken met de glazen en kerhaalen op eeneri blyden loon de'ze woorden, echter zo, dat ieder een ander woord roept, en het geroep wel naar een Ka* nonfchoot gelykt. De oude man luistert toe, en Jiemt eindelyk mede in.) Allen. Veiligheid en rust! Orde en vryheid* Het Paleis van de Regentes. Margaretha van Parm.a in Jagtgewaad % Hovelingen, Pagi6n Bedienden. Regentes. Stelt de jagt uit, ik zal heden niet ryden. ZegS Machiavell dat hy by my moet komen. {Zy vertrekken alleni) De gedachte aan deeze fchriklelyke gebeurtenisfen beneemt my alle rust. Niets kan my vermaaken, niets daarvan aftrekken; deeze beelden, deeze zorglyke omftandigheden zweeven my altoos voor de oogen. De Koning zal nu zeggen, dat dit de gevolgen zyn Vari myne goedaardigheid, van myne-  Eerste Bedrtf. 17 toegeevendheid: en evenwel myn geweeten zegt my elk oogenblik, het raadzaamfte, het beste gedaan te hebben. Zou ik dit vuur vroeger door den ftorm der gramfchap hebben moeten aanblaazen en alom verfpreiden? Ik dacht hetzelve in te fluiten en in zich - zeiven te doen uitdooven. Ja , wat ik myzelvcn zeg, wat ik zelve wel weet, ftelt my voor my-zelve gerust; doch hoe zal myn broeder het opneemen? Want kan het wel ontkend worden : de trotschheid der vreemde Leerjiarên klimt dagelyks hooger; zy hebben ons heiligdom gelasterd , de ftompe zinnen van het gepeupel beroerd, en den tuimelgeest onder hen gebragt. Onzuivere geesten hebben zich onder de oproerigen gemengd, en'er zyn fchrikkelyke daaden gepleegd , waaraan men zonder ontzetting niet denken kan, en die ik nu afzonderlyk aan het Hof berichten moet ; en wel fchielyk en elk in 't byzonder, opdat het algemeen gerucht my niet voorby loope, en de Koning niet denken mooge , dat men iets voor hem zou willen verbergen. Ik weet geen middel , het zy Itreng of zacht, om het kwaad tegen te houden. O wat zyn wy Grooten op den golvenden ftroom van het menschdom? Wy meenen over hetzelve te heerfchen, en het llingert ons op en neêr, ginds en herwaards. Machiavell, treedt binnen. Reüentes. Zyn de brieven aan den Koning in gereedheid? XIX. Deel. B Ma-  jg Egmont Machiavell. Binnen den tyd van één uur zult gy ze kunnen ondertekenen. Regentes. Hebt gy het bericht breedvoerig genoeg opgefteld ? Machiavell. Breedvoerig en omflagtig, zo als de Koning het gaarne heeft. Ik heb daarin verhaald, hoe dat de beelden 11 orraende woede eerst by St. Oraer losberst , hoe een razende menigte, voorzien van knuppels, bylen, hamers, ladders, touwen, verzeld door weinig gewapende mannen, eerst Kapellen, Kerken en Kloosters overvalt, de aandachtigen' verjaagt, de geflooten poorten openbreekt, alles het onderst boven keert, de altaaren omver rukt , de beelden der Heiligen aan fplinters flaat, alle fchilderyën bederft, al het gewydde en geheiligde , dat hen voorkomt, vergruist, verbreekt, vertrapt. Hoe de hoop allengs aangroeit, de ïn•wooners van Iperen hen de poorten openen. Hoe zy den Dom met een ongelooflyke fnelheid verwoesten, de boekery van den Bisfchop verbranden. Hoe een groote menigte volks zich over Menin, Comines, Verwich, Lillo verfpreidt nergens tegenftand vindt, en hoe de ontzagchelyke famenzweering byna door geheel Vlaanderen m één oogenblik verklaard en uitgevoerd wordt. Regentes. Ach, welk een fmart overvalt my op nieuws by uwe herhaaling! Met deeze gaat de vrees gepaard, dat  ë e r s ï E ë e D R Y F. 10 dat liet kwaad al grooter en grooter zal worden» Zeg my uw gevoelen, Machiavell ! Machiavell. Uw Hoogheid gelieft het niet kwaalyk te neemen, myn gevoelen gelykt zeer naar grilligheid; en fchoon gy altoos over myne dienden zeer voldaan waart, hebt gy mynen raad evenwel zelden willen volgen. Dikwyls hebt gy al boenende gezegd i t, Machiavell ! gy ziet te verre , gy zoudt ges, fchiedfchryver moeten weezen: wie handelt, die i, moet zorg draagen voor 't geen hem het eerst: „ voorkomt." En evenwel, heb ik deeze gefehiedenis niet vooraf reeds verhaald? Heb ik niet alles Vooraf gezien? Regentes. Veele dingen zie ik ook vooraf, zonder deze!-' ven te kunnen veranderen. Machiavell. Eén woord zo goed als duizend: gy zuk niet iri ftaat zyn , om de nieuwe leer te onderdrukken. Sta ze toe; zonder haare aanhangers af van de rechtzinnigen; geef hun kerken, neem ze mede op onder de burgers, bepaal ze binnen zekere perken; dan zult gy de rust onder de oproerigen op eenmaal herfteld zien. Alle overige middelen zyn vruchteloos, en gy zult het land verwoesten. Regentes. Hebt gy dan vergeeten , met wat afkeer myn broeder zelfs de vraag verwierp, of men de nieuwe leer dulden kon? Weet gy, met welken yveT hy my in eiken brief de behoudenis van het waar geloof B a aan.  30 Egmont aanbeveelt ? dat hy de rust en eendragt met te» kóste van den Godsdienst wil herfteld hebben i Heeft hy niet zelfs in de Provinciën befpieders, die wy niet kennen , om te ontdekken , wie. tot het nieuwe gevoelen overhelt? Heeft hy ons met, tot onze eroottte verwondering deczen en geenen genoemd1, die zich in 't midden van ons in t ge.veim aankettery fchuldig maakten? Belast hy niet met alle ftretfèheid en fcherpte te handelen? Ln ik zou met zachtheid te werk gaan? Ik zou voorflagen doen, dat hy infchikkelyk en verdraagzaam zal weezen < Zou Ik niet al zyn vertrouwen in my verbeuren? Machiavell. Ik weet zeer wel, dat de Koning het u beveelt, dat hy u zyne oogmerken bekend maakt. Hy be«eert dat gy de rust en vrede herftellen zult, door Sen middel,dat de gemoederen nog meer verbittert, dat het vuur des oorlogs in alle plaatfen onvermydelyk zal aanblaazen. Bedenk wel, wat gy doet. De groottte kooplieden zyn befmet, zo ook het volk en de Soldaaten. Wat baat het, om onverzettelvk op zyn {tukte ftaan,wanneer alles van rondom een andere keer neemt? Mogt toch een goede geest Philip ingeeven, dat het eenen Koning veel beter betaamt, om burgers van tweeërlei godsdienstige gevoelens te regeeren, dan den een met den ander te vernielen» Regentes. Laat ik zulke woorden nooit weder van u hooren. Ik weet wel dat de ftaatkunde zelden trouw en woord kan houden; dat zy openhartigheid, goed-  Eïssti BtDSïf.' 2r aardigheid, toegeevendheid uit onze harten verbant. In waereldfche aangelegenheden is zulks, helaas! maar alte waar; doch moogen wy ook «iet God fpeelen, gelyk wy onder eikanderen doen? Mooeen wy onverfchillig weezen jegens onzen beproefden Godsdienst, voor welken zo veelen hun teven hebben opgeofferd ? Dezen zouden wy opofferen aan de nieuwigheden , die hier overgewaaid, onzeker zyn, en zich zeiven tegenfpreekeu? Machiavell. Ik verzoek daarom van my niet ongunftiger te dinken. R e ö e N t e s. Ik ken u en uwe trouw; ook weet ik, dat iemand een eerlyk en verftandig man zyn kan fchoon hy den naasten besten weg tot zyn zretheil gemis leeft Daar zyn nog andere mannen, Macmavf.ll! die ik hoogachten en tevens laaken moet. Machiavell. Wien bedoelt gy daarmede ? R g g e N t h s Ik kan niet ontkennen , dat Egmont my heden een zeer grievend verdriet heeft veroorzaakt. Machiavell. Waardoor dan ? R e « b n t e f. Door zyn gewoon gedrag, gepaard met onverfchilligheid en losheid. Ik ontving de fchnkkelyke tyding, juist toen ik, van veelen en ook van hem vcrzcld, uit de kerk kwam. Ik kon myn veranet B 3 mcc  aa Egmont niet verkroppen , ik beklaagde my overluid , en riep, terwyl ik hem aanfprak: ,, Zie eens, wat'er „ toch in uwe Provincie omgaat! Gy laat zulks „ toe, Graaf! van wien de Koning zich alles be„ loofde?" Machiavell. Eö wat antwoordde hy daarop ? Regentes. Even alsof het niets, alsöf het een zaak van geen belang was, antwoordde hy: waren dc Nederlanders maar eerst wegens hunne fiaatsgelteldheid gerust gefteld; het overige zou zich wel fchikken. Machiavell, Mogelyk heeft hy meer de waarheid, dan wel voorzichtig en vroom gefprooken. Waar zal vertrouwen van daan komen , hoe zal het • zelve bevestigd worden, wanneer de Nederlander ziet, dat het meer om zyne bezittingen, dan om zyne welvaart en om het heil van zyne ziel te doen is? Hebben de nieuwe Bisfchoppen meerder zielen behouden , dan wel vette inkomften verteerd, en zyn de meesten niet vreemdelingen? De Stadhouderfchap» pen worden tot nog toe aan Nederlanders begeeven; maar geeven de Spanjaarden niet duidelyk genoeg te kennen, dat zy onwederltaanbaar op deeze vette brokken belust zyn ? Wil een volk niet liever op zyne manier van de zynen geregeerd worden, dan van vreemdelingen , die eerst in het land bezittingen zoeken te verkrygen , en wel ten koste Yau alle 4e inwooneren, yan zodanigen, die huu  Eerste Bed ry f. -13 eigen richtfnoer medebrengen, en onvriendelyk en zonder de minfte deelneeming heerfchen ? Regentes. Gy helt naar de zyde van onze tegenparty over. Machiavell. Met het hart gewisfelyk niet; ik wenschte flegts dat ik met het verftand volkomen naar de onze kon overhellen. Regentes. Op die manier wierd het misfchien wel noodzaakelyk myn bewind aan hen af te liaan; want Egmont en Oranje vleiden zich zeer met de hoop., om deeze plaats te bekleeden. In dien tyd waren zy myne party; thans zyn ze aan my verpligt, zy zyn myne vrienden , onüffcheidelyke vrienden geworden. Machiavell. Twee gevaarlyke lieden. Regentes. In oprechtheid gefprooken; Oranje is voor my geducht, en Egmont baart my vrees. Oranje bedoelt niets goeds, zyne gedachten loopen altoos i.11 het verre toekomende vooruit, hy is achterhoudend, fchynt alles goed te keuren, foreekt nooic tegen, en met den diepnen eerbied, met de grootlte voorzichtigheid doet hy wat hy wil. Machiavell. Egmokt is het juiste tegendeel; hy gaat vry en rustig voort, alsóf de geheele waereld hem toebehoorde. B 4 Re-  24 Egmont Regentes. Hy draagt het hoofd zo hoog , ahöf de hand der Majefteit niet boven hem zweefde. Machiavell. De oogen van het geheele volk zyn op hem gevestigd , en de harten zyn aan hem verkleefd. Regentes. Nimmer heeft hy zelfs den fchyn gemyd, alsöT hy aan niemand rekenfehap verfchuldigd was. Nog -voert hy den naam Egmont. Hy fchept 'er vermaak in, zich Graaf Egmont te hooren noemen; alsof hy niet wilde vergeeten, dat zyne voorvaderen bezitters van Gelder waren. Waarom noemt hy zich niet Prins van Gaure , 't welk hem toekomt? Waarom doet hy zulks? Wil hy misfehien verlooren rechten wederom doen gelden? Machiavell. Ik houd hem voor een getrouwen knecht van den Koning. Regentes. Indien hy wilde, welke verdienften zou hy zich omtrent de regeering kunnen verwerven! in plaats dat hy ons nu reeds, zonder zich-zelven te bevoordeelen, onnoemelyk veel verdriet heeft veroorzaakt. Zyne gezelfchappcn, gastmaalen en byëenkomften hebben den Adel meer aan hem en onder zich-zelven verbonden, dan de gevaarlykltc geheime byeenkomften. Door het inftellen van zyne naiienkelyke gezondheden, zyn de gasten in eenen onüphoudelyken roes en een bedwelming vervallen, die  Eerste Bedryt. 25 die nimmer verdwynt. Hoe dikwyls maakt hy door zyne boert de gemoederen des volks gaande, en hoe ftond het gemeene volk verfteld over de nieuwe livereiën , over de zotte tekens van zyne bedienden J Machiavell, Ik ben wel verzekerd dat hy daarmede niets heeft bedoeld. Regentes. Misfchien. Ondertusfchen is het zo als ik zeg: hy benadeelt ons, en hy heeft 'er zelf geen voordeel by. Ernftige zaaken behandelt hy als voorwerpen van boert; en wy, om niet werkeloos en onachtzaam te 1'chynen , moeten deeze voorwerpen van zyn boert ernftig behandelen. Zo hitst de één den ander op; en 't geen men zoekt te weeren, wint dan eerst recht veld. Hy is gevaarlyker, dan een bekend hoofd eener famenzwcering; en ik zou my zeer bedriegen, zo het Hof zich niet eens daarover op hem wreeken zal. Ik kan niet ontkennen, dat by my geduurig moeijelyk , zeer moeijelyk maakt. Machiavell. Het komt my echter voor, dat hy in alle opzichten naar zyn geweeten handelt. Regentes. Zyn geweeten fchynt niet zeer teder. Dikwyis beledigt hy door zyn gedrag. Somtyds gedraagt hy zich, alsöf hy volkomen overtuigd was, He^r van den lande te weezen, en dat hy het uit beleefdheid ons flegts niet wil laaten ondervinden, eu ons zo B 5 aan-  9 befchouwt. Soest. r Daar komen de zeven Wyzen uit Griekenland. Zeepzieder. Ik weet, dat 'er veelen zyn , die het met da Kalvinisten houden, die de Bisfchoppen lasteren, en den Koning niet ontzien. Doch een getrouw < onderdaan, een oprecht Katholyk! fVaa tyd tot tyd voegt zich allerlei volk by den hoop en luistert toe.~) V a u s e n , (voegt 'er zich medé^bj.') Goeden dag, Heeren! Wat nieuws? Timmerman. Bemoeit u met hem niet, want hy is een flegte knaap. J e t t e r. Is hy niet Klerk by Doctor Wiets? Timmerman. Hy heeft al vry veel Heeren gehad. Eerst was hy Klerk, en nadat hy wegens zyne guite-ftuk:en, niet lang by één Heer kon huisvesten, maar telken* weg gejaagd wierd, beunhaast hy thans als Notaris en Advokaat, en is daarby een genever - broer. (Het volk rot al meer en meer byèen , en ftaat by troepen op de ftraat.') V a u s e n. Cv zvr nnk al famemrekomen. en fteekt de hoof-  jjj Egmont den by elkander. Met is toch ook wel de moeit* waardig, om 'er van te fpreeken. Soest. Dat denk ik ook. v' a u s e n. Indien maar de één of de ander moeds genoeg had, en de één of de ander verftand genoeg bezat; wy zouden de Spaanfche ketenen op eenmaal kun-, nen vergruizen. Soest. Zo moet gy niet fpreeken , Mynheer ! Wy hebben eeneu eed aan den Koning gedaan. V a u s e n. En de Koning ook aan ons. Hou dat in het oogv J e t t e r. Dat laat zich hooren! Zeg ons uwe gedachten. E enige And eb en. Luister toe! die heeft kennis van de zaak, Die heeft kneepen. V a v s e n. Ik diende een oud Patroon , die bezat perkamenteii en brieven , van oude ftigtingen , verbonden en rechten ; hy hield veel van raare boeken. In één van dezelven was onze geheele Staatsgefteldheid befchreevcn: dat wy Nederlanders in den beginne door afzonderlyke Vorfteu geregeerd wierden , doch altoos naar de oude rechten , privilegiën en gewoonten; dat onze voorzaaten allen eerbied hadden voor hunnen Vorst, wanneer hy hen regeerde zo als hy moest; en dat zy terftond een oog  Tweede Bedryf. 43 pog in 't zeil hielden, wanneer hy de paaien wilde te buiten gaan. De Staaten waren aanftonds in de ïveer: want elke Provincie , hoe klein ook , had haare Staaten , haare Landftanden. Timmerman. Spreek daar niet van: dat heeft men reeds voor* Jang geweeten! Ieder braaf burger is van de Staatsgefteldheid onderweezen, zo veel hy daarvan noodig heeft te weeten. j e t t e r. Laat hem toch fpreeken ; men leert 'er altoos wat uit. Soest. Ily heeft volkomen gelyk. Anderen. Verhaal maar verder! verhaal maar verder ! zo wat hoort men alle dagen niet. V a u s e n. Zo doet gy Burgerluiden ! Gy laat viöolen zorgen; en net zo, als gy uwe handteering van uwé ouders hebt overgenomen, laat gy ook de Regeering naar welgevallen handelen zo als zy wil en kan. Gy vraagt niet naar de coltumen, naar de hiftorie, naar het recht van een Regent; en door dit verzuim hebben u de Spanjaards het touw om de hoornen geworpen. Soest, Wie denkt daaraan? Als iemand maar het dagelyksch brood heeft. Jet-  E O M O H 1 J e t t e r. Wat weergaê! Waarom doet zich dan niet ook iemand op, als het tyd is, en zegt ons zo iets? V A u s e N. Ik zeg het u nu. De Koning van Spanje, die alle de Provinciën door een gelul: by_ eikanderen bezit , mag 'er evenwel niet anders in doen en laaten, dan de kleine Vorften, die deze!ven eertyds afzonderlyk hebben bezeeten. Bcgrypt gy dat wel? J e t t e li. Geef daar eens een uitlegging van. V a u s ii N. Het is zo klaar, als de zon. Moet gy niet naar pwe landrechten geoordeeld worden ? Waar komt d>t van daan ? Een Burger. Wel zekerlyk! V a u s e n. Heeft de Ürusfelfche burger niet een ander repht dan de Antwerpenaar, en de Antwerpenaar een ander dan de Gentenaar ? Waar komt dit dan vati daan ? Een Ander Burger. Waarlyk, dit is zo ! V a u s e n. Maar wanneer gy alles zo wilt laaten den ouden gang gaan, zal men u welhaast nog anders op den tabbaart zitten. Foei! 't Geen Karel de Stoutu» Fhedrik de Oorlogsheld, Karel ;:e Vyfde niet ioen konden, doet Philip door een vrouw. Soest, i ■  Tweede BeDrtjf. 45 Soest. Ja, ja! De oude Vorsten hebben het ook al eens beproefd. V a u s e N. Zekerlyk ! —— Onze voorzaaten pasten op. Wanneer zy over een Heer misnoegd waren , dam zochten zy zyn zoon of erfgenaam in hunne handen te krygen , hielden hem by zich , en gaven hem niet, dan onder de beste voorwaarden, wederom over. Onze vaders waren mannen! Zy wisten hun voordeel te behartigen! Zy konden iets begrypen en bepaalen ! Rechte mannen waren het! Doch daardoor zyn onze privilegiën ook zo duidelyk, en onze vrydommen zo verzeekerd. Zeepzieder. Wat praat gy daar van vrydommen ? Het Volk. Van onze vrydoinmen , van onze privilegiën f Verhaal nog wat van onze privilegiën. V a u s e N. Vooral wy Brabanders, hoewel ook alle de overige Provinciën hunne voorrechten hebben, zyrt 'er het best van voorzien. Ik heb alles geleezen» Soest. Geef op! J e t t e r. Laat hooren ! Een Bubgee» Ik verzoek vriendelyk.  a<£ Egmont - V a u s e n. • Daar ftaat vooreerst gefchreeven: de Hertog vart Brabant moet voor ons een goed en getrouw Heer weezen; Soest. Goed! Staat 'er dit zo ? J etter. Waarachtig ? Staat 'er dat ? V a u s e N. Zo als ik u zeg. Hy is aan ons verpligt, everi als wy aan hem verpligt zyn. Ten tweeden: hy mag hoe genoemd, geen willekeurig geweld tegen öns oefenen * hy mag 'er niets van laaten blyken, of gedoogen , dat het gefchiedt. J e t t e r. Voortreffelyk ! Heerlyk! geen geweld oefenen. S .'> e s t; Niet van laaten blyken. Een Ander. En niet gedoogen, dat zulks gefchiedt! Dit is de hoofdzaak. Aan niemand, op wat wyze ook,' zulks toelaaten. V a u s en. Met uitdrukkelyke woorden. Tetter". Bezorg ons dit boek. Een Burger. ja , dat moeten wy hebben» An-  twêédë BEDRTï. .47 Anderen. Hét böek ! het boek ! Een Ander. Wy zullen met het bock by de Regentes gaan. Een An der. Gy zult het woord doen, Dokter! Zeepzieder, O, die onnozele halzen ! Anderen. Nog iets uit het boek! Zeepzieder. Als hy nog Cén woord fpreekt, zal ik hem de tanden uit den mond flaan. Het Volk. Wy zullen zien , wie hem iets doen zal. Zeg ons nog iets van onze vrydommen! Hebben wy oog meer vrydommen? V a u s e n. Nog zeer veele, die zeer goed en heilzaam zyn. Daar ftaat ook: De Landsheer mag den geestelyken Stand niet verbeteren of vermeerderen, buiten toeflemming van den Adel en de Standen! Merkt dit wel op! Hy mag deil Staat van het land niet veran-< deren. Soest. Is dit zo? V a u s e n. Ik zal het u gefchreeven tóonen , van twee* driehonderd jaaren herwaards. Bua«:  ^ E o m o h t B u r g e e. En wy dulden de nieuwe Bisfchoppen ? 'Dé Adel moet ons befchermen, laat ons maar een begin maaken ! Anderen. En wy laaten ons door de Inquifitie den mond (hoeren ? V a u s é k. Dit is uw eigen fchuld, Het Vol k. Wy hebben Egmont en Oranje nog! Die draa> gen zorg voor ons. V A o s e N. Uwe broederen in Vlaanderen hebben het goede werk begonnen. Zeepzieder. Hond ! (Hy (laat hem.) Anderen, (houden hem tegen en roepen:) Zyt gy oök een Spanjaard ? Een Ander. Wat ? dien braaven man ? Eek Ander. Dien geleerden man? (Zy vallen op den Zeepzieder aan.) Timmerman. Wat ik u bidden mag, bedaart toch! * (Anderen mengen zich mede in het gefchil.) . Tm*  Tweede B e d é r f* 49 Timmerman. Burgers! Hoe zal dat afloopen? (De jongens fluiten, werpen met fleemn , hitzen dt honden aan, de Burgers blyven toezien, het volk rot meer en meer te [amen , anderen gaan bedaard op en neêr, nog anderen maaken allerlei grappen , fchreeuwen en juichen?) Anderen. Vryheid en voorrechten! Voorrechten en vry- heid ! Egmont, (.nadert verzeld van bedienden?) Bedaart, bedaart toch, vrienden! Wat is 'er gaande? Vrede! Scheidt ze van elkander. Timmerman. Genadige Heer! gy komt als een Engel van den hemel. Stilte! ziet gy dan niets? Graaf Egmont! Ontzag voor Graaf Egmont. Egmont. Vind ik u ook hier? Wat wilt gy toch beginnen? Burger tegen burger ! Kan Zelfs de nabyheid der Koninglyke Regentes deeze razerny niet fluiten? Gaat uit eikanderen ; gaat aan uw werk. Het is een kwaad teken, als gy op werkdagen niet arbeidt. Wat was 'er toch te doen? (Het oproer bedaart allengs , en allen flaan rondom hem?) Timmerman. Zy vechten om hunne privilegiën. XIX. Deel. Ö Ee-  Egmont. Die zy nog volftrekt zullen vernielen. - ■■■ En wat zyt gy voor menfchen ? Gy fchynt my toe welmeenende lieden te zyn. Timmerman. Dit trachten wy te weezen. E g m o w Ta Wat is uw beroep ? Timmerman. Ik ben een Timmermans baas. Egmont. En gy? Soest. Een Winkelier. Egmont. En gy? J e t t e e. Een Kleérmaaker. Egmont. Het fchiet my in de gedachten , gy hebt mede aan de livereiën voor myne bedienden gewerkt. Uw naam is Jetter. J e t t e r. Ik reken het voor een gunst, dat gy u mynen naam herinnert. Egmont. Het zal zelden gebeuren dat ik iemand vergeet, dien ik eens gezien en gefprooken heb. Lieve menfchen ! doet wat gy kunt, om de rust te bewaaren; gy zyt met een zwarte kool getee- ken&r  TffïïfiE ÈEDSïi; 51 iterid. Tergt den Koning niet nog meer; hy heefc toch, als het 'er op aan komt, de magt in handen. Een ftil burger, die op eene eerlyke en naarftige wyze zyn brood wint, heeft overal zo veel vryhsid, als hy noodig heeft* Timmerman. Dit is wel de waarheid; maar het is tevens or.s ongeluk ! De dagdieven , zuipers , leêgloopers (uw Excellentie gelieft het niet kwaalyk te neemen) zoeken rafie uit tydverdryf, en grypen uit honger naar privilegiën* en fpelden de nieuwsgierigen en ligtgeloovigen leugens op de mouw, en om geld voor een kan bier te bejaagen, beginnen zy oproer te maaken , waardoor veele' duizend menfchen ongelukkig worden. Dit is juist hunne bedoeling. Wy houden onze huizen en kisten alle wel geflooten; zy zouden ons gaarne door brandy fiigtiög daaruit willen verjaagen.Egmont.Gy zult alle mögelyke hulp vinden; 'er zyn reeds maatregelen beraamd, om het onheil krachtig tegen te gaan. Staat pal tegen de vreemde leer, en waant toch niet, dat men door oproer de privilegiën kan bekrachtigen. Blyft t'huis; gedoogt niet,dat zy op de ftraat famc-nrotten. Verfiandige lieden kunnen veel doen. (Middelerwji it het volk meest verhopen,') Timmerman. Wy bedanken Uw Excellentie zeef voor de goede gedachten, die gy van ons hebt 1 Wy zullen D 2 alk»  5i Egmont alles doen wat in ons vermogen is. (Fgmqnt vertrekt.) Een braaf Heer! Een waare Nederlander! Hy heeft geen druppel Spaansch bloed in zyn lyf. J etter. Was hy toch maar onze Regent! Men zou hem gaarne volgen. Soest. Dat zal de Koning wel laaten. Het Regentfchap draagt hy altoos aan iemand uit zyn Familie op. J e t t e r. Hebt gy het kleed gezien? Dat was recht naar de nieuwfte mode, in den Spaanfchen finaak. Timmer man. Een fchoon Heer! J e t t e r. Zyn hals zou een goed kluifje weezen voor den beul. Soest. Zyt gy raazend? Wat komt u toch in de harsfe- nen ? J e t t e r. Erg genoeg, dat iemand zo iets in de gedachten komt. Het is met my zo gefield. Wanneer ik eenen fchoonen langen hals zie, dan moet ik terftond tegen wil en dank denken : die is goed te onthoofden. Die gevloekte terechtftellin. gen! Men kan ze maar niet uit de gedachten krygen. Wanneer de jongens zwemmen , en ik zie een naakten rug; aanflonds komen my by dozynen in de gedachten, die ik heb zien geesfelen. Ontmoet  Tweede Bed rtf. 53 moet ik een zwaarlyvig ménsch , dan zie ik hem reeds aan den paal hraaden. Des nachts in den droom is 't alsöf my alle de leden geneepen worden ; men kan geen uur vergenoegd weezen Elk vermaak, elke grap is by my fchielyk vergeetcn; die vreesfelyke vertooningen zyn my altoos voor de oogen. Het Huis Van Egmont. Geheim.chryveb. (zittende aan een tafel met papieren ; hy ftaat onrustig tp.) Hy komt nog nl niet! en ik heb reeds twee uuren gewacht, met de pen in de hand, en de papieren voor my; en ik zou heden evenwel gaarne fchielyk willen heenen gaan. Ik ftaa op hcete kooien. Ik kan van ongeduld niet harden noch duuren. „ Gy moet 'er op het uur weezen," dit belastte hy my nog, eer hy heen ging; en nu komt hy niet. 'Er is zo veel te doen, dat ik niet voor middernacht zal gedaan hebben. Hy ziet zekerlyk welëens iets door de vingeren. Doch ik zou liever zien, dat hy ftreng was, en iemand ook op het bepaald uur weder liet gaan ; dan kon men 'er zich naar fchikken. De Rj gentes heeft hy reeds voor twee uuren verhaten ; wie weet wien hy onderweegs heeft aangeklampt. Egmont, (treedt binnen.) Hoe ftaat gy 'ar meê? » 3 G E'  '54 " E ö m o h ' GeHEIMSCHRYVER. Ik ben gereed , en drie boden wachten op be» fcheid, Egmont, Ik ben u wel te lang uitgebleeven; ik kan u de gemelykheid in de oogen leezen, Gehe imschrï ver. Om uwe bevelen te gehoorzaamen, heb ik reed? lang gewacht, Hier zyn de papieren! Egmont. Donna Ei.vira zal boos op my worden, wanneer zy hoort, dat ik u opgehouden heb, G e h e, i m S c iiR y V e r. Gy boert, Egmont, Neen , neen ! Gy behoeft u niet te fchaamenr Uwe fmaak is goed. Zy ziet'er wél uit; en het is jny zeer aangenaam , dat gy eene vriendin op heï Kafteel hebt, Wat behelzen de brieven ? Geheimschr yver. Veelerlei, maar weinig goeds. E g m o n t. Dan is 't immers goed , dat wy het genoegen |in huis vinden, en niet noodig hebben, om hetzelve eerst nog van buiten te verwachten. Is 'er veel gekomen ? Geheimsciiryver, Genoeg, en drie booden wachten op ttitwoord, Egmont. jS$|F dan het noodzaakelykfte op, Ce-  Tweede Bede?*. 5» Geheim? chryver. Daar is niets, of het is noodzaakelyk. E c m o w t. Het één eerst, en dan het ander, fchielyk! GEHEIMSCHRYVER. De Kapitein Breda zendt een verhaal, wat 'er vervolgens te Gent en in de omliggende landftreek is voorgevallen. Het oproer is meest geftild. • Egmont. Hy zal nog wel iets van de één of andere buitenfpoorigheid en dollemans daad fchryven? GEHEIMSCHRYVER. Ja wel! Hy heeft nog veele byzonderheden aan» geflipt. E g m o n t. Verfchoon my daarmede. GEHEIMSCHRYVER. Zes zyn 'er nog in hegtenis genomen, die by Verwich het beeld van de heilige Maagd hebben omverre gehaald. Hy vraagt, of hy deeze ook, even als de overigen, zal laaten ophangen? Egmont. Ik ben het hangen moede. Dat men ze geesfele en dan laate loopen. GEHEIMSCHRYVER. 'Er zyn twee vrouwen by ; moet hy die ook laaten geesfelen? D 4 Eg-  E o U o n t Egmont. Deezen mag by ernftig waarfchouwen en dan laaten loopen. geheimschryver. Brink , uit de Compagnie van Breda , wil gaarne trouwen. De Kapitein wenscht, dat gy liet Item mogt weigeren. 'Kr zyn zo veele wyven by den hoop, fchryft hy, dat het, wanneer wy uittrekken, meer gelyken zal naar een hoop heidens, dan naar eenen uitmarsch van Soldaaten. Egmont. Brink is een fchoon, jong kaerel; ik zal 't hem maar toeftaan! Hy verzocht 'er my zo hartelyk om, eer ik vertrok. Doch in 't vervolg zal zulks aan niemand nuer toegelaaten worden; fchoon het my zeer leed doet, deeze arme drommels, die buiten dien genoeg geplaagd worden, het grootfte genoegen te weigeren, geheimschryver, Twee van uwe Soldaaten, Seter en Hart, hebben een meisje, de dochter van eenen herbergier, zeer mishandeld. Zy namen ze alleen , en het meisje kon zich niet tegen hen vervveeren, Egmont. Zo het een eerlyk meisje is, en zy geweld gebruikt hebben ; moet hy ze drie dagen achtereen met roeden laaten geesfelen , en zo zy nog eenig Vermogen htbbeh, moet hy hen zo veel doen betaalen, dat aan het meisje daarvan een huwelyksgoed kan gegeeven worden, Ge-  Tweede Bedrtt. 5? geheimschryver. Een van de vreemde Leeraars is in 't geheim door Comines gegaan en ontdekt. Hy zweert voornee. maïs te zyn naar Frankryk te trekken. Volgens plakkaat moet hy onthalsd worden. Egmont. Zy moeten hem in ftilte tot aan de grenzen brengen , en hem beduiden, dat hy 'er zo goed niet af zal komen , als hy voor de tweede maal betrapt wordt. geheimschryver. Een brief van uwen Ontvanger. Hy fchryft, dat 'er weinig geld inkomt; dat hy de geëischte fom deeze week niet wel zal kunnen bezorgen; dat het oproer alles heeft in de war gebragt. Egmont. Het geld moet 'er weezen ; hy moet zien hoe hy 't by elkander krygt. geheimschryver. Hy zegt, alles te zullen doen, wat mogelyk is; dat hy Raymond , die u reeds zo lang is fchuldig geweest, in rechten zal vervolgen en in de gevangenis laaten zetten. Egmont. Die heeft immers beloofd, om te betaalen. geheimschryver. De laatfte maal heeft hy zelf verzekerd, in veerti»n dagen zyn fchuld te zullen afdoen. D 5 Eg-  j8 Egmont Egmont. Men geeve hem nog veertien dagen tyd daarfsy; en dan mag hy ftrenger maatregelen tegen hem aeemen. Geheimschryver. Gy doet zeer wel. Hy wordt niet door onvermogen verhinderd; maar het is by hem een kwaad opzet. Hy zal 'er wel zyn werk van maaken , wanneer hy ziet dat het ernst wordt. ■ Vervolgens zegt de Ontvanger, dat hy een halve maand gagie van de oude foldaaten, de weduwen en eenige anderen, die een penfioen van u trekken, zal inhouden; men moest middelerwyl raad fchaffen; en deeze lieden moesten zien, hoe zy het maakten. Egmont. Wat kunnen deeze menfchen zien, hoe zy het maaken? Zy hebben het geld noodiger dan ik. Dit verfta ik volftrekt niet. geheimschryver. Waar beveelt gy dan, dat hy het geld vandaan zal haaien? Egmont. Daar moet hy op denken; het is hem in den vor> rigen brief reeds gezegd. geheimschryver. Hierom doet hy voorflagen, Egmont. Zyn 3 voorflagen deugen niet. Hy moet iets anders uitvinden. Hy moet voorflagen doen , die aanneemelyk zyn , en vooral moet hy het geld bezorgen, g e-  weede bedkyf, geheimschryver. Ik heb den brief van den Graaf Oliva weder voor de hand gelegd. Neem my niet kwaalyk, dat jk 'er u weder aan herinner. De oude Heer verdient vooral een uitvoerig antwoord. Gy zoudt immers zelf aan hem fchryven. Warelyk, hy bemint u, als een vader. Egmont. Ik kan 'er niet toe komen. En onder veele hea. telyke dingen, is het fchryven voor my het haatelylifte. Gy kunt myne hand immers zo goed riff maaken ; fchryf in mynen naam. Ik verwacht Oranje by my. Ik kan 'er niet toe komen; doch wenschte ik , dat hem iets gefchreeven wierd, waardoor hy over zyne zwaarigheden volkomen gerust gefield kon worden. geheimschryver. Zeg my maar ten naasten by uwe gedachten; ik zal het antwoord opftellen, en u hetzelve toonen, Gefchreeven zal het worden, dat het zelfs voor de rechtbank voor uwe hand zou kunnen doorgaan. Egmont. Geef my den brief. (Nadat hy V in gezien heeft) Goede , braave Grysaard ! Zyt gy in uwe jeugd ook wel zo voorzichtig geweest? Hebt gy nimmer eenen wal beklommen ? Zyt gy in eenen veldflag wel ooit achter aan gebleeven, zelfs wanneer het zeer raadzaam was? Die trouwe, zorglyke man! Hy begeert, dat ik leeven en gelukkig zyn zal ; en denkt niet, dat hy reeds zo goed als dood is, die enkel voor zyne veiligheid leeft,  6o Egmont leeft. — Schryf hem , dat hy niet behoeft te vreezen; dat ik doe, zo als ik moet, en dat ik. my wel zal in acht neemen ; hy mag van zyn aanzien by het Hof ten mynen voordeele gebruik maaken , en van myne volmaakte dankbaarheid verzekerd zyn. GEHEIMSCHRYVER. Niets meer? O, hy verwacht nog meer. Egmont. Wat zal ik meer zeggen ? Gelieft gy meerder woorden te bezigen , dat ftaat aan u. Alles loopt op dit ééne ftuk uit: hy wil dat ik leeven zal, zo als ik niet kan leeven. Dat ik vrolyk van geest ben, ligt over de zaaken heen ftap, alles lhel uitvoer', dit is een geluk voor my, dat ik niet verruilen wil voorde veiligheid, die men in een grafkelder vinden kan. Ik heb volttrekt geen geneegenheid voor de Spaanfche leefwyze; ik heb ook geen lust, om myne 1'chrcden naar de nieuwe voorzichtige hof-maat af te pasfen. Zou ik leeven, alleen om op het leven te denken ? Zal ik het tegenwoordige oogenblik niet genieten, opdat ik van het volgende verzekerd weezen kan? En dit wederom met zorg en verdriet doorbrengen? GlïHEIMSCHRYVER. Mynheer! ik verzoek u.wees toch niet zo norsch en trotsch tegen deezen goeden man. Gy zyt anders immers vriendelyk jegens iedereen. Zeg my één aangenaam woord, Cat dien edelen vriend kan gerust (tellen. Zie eens, hoe zorgvuldig hy is, hoe hcusch by u behandelt! Es-  T W E X D E B E D R T I. 6l' E G M O N T. En altoos evenwel roert hy deeze fnaar. Hy weet van oudsaf, hoe zeer ik zulke vermaaningen haat; zy brengen my van myn ftuk , en dienen toch nergens toe. Wanneer ik een nachtwandelaar was. en op den gevaarlyken top van het huis heen en weêr wandelde: zou het dan met de vriendfchap ftrooken, my by den naam te roepen en te waarfchouwen , my wakker te maaken en den hals te breeken? Laat elk zynen gang gaan en ieder voor zichzelven zorgen. GEHEIMSCHRYVER. Uwe zaak is het zekerlyk niet, om te zorgen; maar wie u kent en achting voor u heeft Egmont, (in den brief ziende.) Daar warmt hy wederom de oude fabeltjes op, van 't geen wy op eenen avond in een vrolyke luim in gezelfchap by een glaasje wyn gedaan en gefproken hebben; ook welke gevolgen en bewyzen men daaruit door het geheele Koningryk afgeleid heeft. ■ Wel nu! Wy hebben gekskappen mee fèhelletjes, en arlequins pakjes op de mouwen van onze bedienden laaten flikken, en hebben dit dolla verfierfel naderhand in een bundel pylen veranderd j een nog gevaarlyker zinnebeeld voor alle de geenen, die uitleggen willen, waar niets uit te leggen valt. Wy hebben zo wel de één als de andere, zotheid in een vrolyk oogenblik ontvangen en gei baard; wy hebben de fchuld, dat een geheele edele; ifchaare, met bedelzakken en eenen zelf verkooren ! bynaam, den Koning zynen pligt met een fpottende oot-  4$fl Ë O si O K T Ootmoedigheid in 't geheugen bragt; v/y hebbeij de fchuld — wei, wat is dat dan nu alles* Is eea vasten-avondsvermaak dan aanfionds hoogverraad? Kan men ons de kleine , boute vodden niet wel gunnen, waarmede een jeugdige moed, een ontvonkte verbeeldingskracht , fomtyds de fcnamele naaktheid van ons leven bedekken wil ? Wanneer gy het leven van een alte ernftige zyde befchouwt, wat is 'er dan in, dat het minfee bekooren, kan ? Indien ons de morgen niet opwekt tot nieuwe geneugten , en 'er des avonds geen hoop op vermaak Voor ons overfchiet 5 is het dan wel de moeite waardig van zich aan- en uit te kleeden ? Schynr. heden de zon voor my, om te overleggen 't geen gisteren gebeurde? en cm te gisfen en te verëenigtn, wat niet gegist, niet verëenigd kan worden, nasmelyk, het lot van eenen volgenden dag? Val my met zulke bespiegelingen niet lastig; wy zullen ze aan fcholieren ea hovelingen overlaaten. Laaten deeze denken en uitvinden, wandelen en fiuipen, gaan waar zy kunnen komen* door list verkrygeri wat zy kunnen, • Kunt gy van dit alles eenig gebruik maaken, zonder dat uw brief tot een ge. heel boekdeel aangroeit; ik mag het gaarne lydcn^ De goede oude man tilt alles veel te zwaar. Zo drukt een vriend, die onze hand lang in de zyne gehouden heeft, dezelve nog eens wat fcerker 3v.'anneer hy ze wil los laaten.- GüHüIM.-iCHltTVER. Neem my niet kwaalyk. De voetganger word: duizelig, die eenen man met eeu verbaazende fchielykheid ziet heenea ryden. Eg-  Tweede Bedrite. 6$ Egmont. Kind! Kind! hou! niet verder! Even als docf onzichtbaare geesten gezweept, gaan de paarden der zon met den ligten wagen van ons lot op hol; en voor ons blyft niets over, dan rustig aantegrypen t de teugels wel vast te houden, en de raderen rechts en links, hier van eenen fteen , daar van een kuil af te draaijen. Waar het hecnen wil, wie weet dat ? Naauwlyks weet men meer, waar het var* daan kwam. Geheimschryver. Mynheer! Mynheer! Egmont. Ik fta hoog, en kan en moet nog liooger klirrf-' men; daartoe vind ik hoop, moed en kracht in my. Nog heb ik het toppunt van mynen wasdom niet bereikt; en fta ik eerlang op den top, dan zal ik vast, niet benaauwd daan. Moet ik vallen; dan mag een donderdag , een ftormwind , ja zelfs een mistred my naar beneden in de diepte doen dorten; daar lig ik dan met veele duizenden. Nimmer heb ik geaarzeld, met myne goede fpitsbroeders om een kleine winst het bloedige oorlogs-lot ta werpen; en zou ik dan fchroomen, nu het de geheele waardy van het vryë leven betreft? geheimschryver. O, Mynheer! Gy weet niet, welke woorden gy daar fpreekt! God bewaare u ! Egmont. Raap uwe papieren fanen. Oranje komt. Maak het  f+ Egmont het noodigfte gereed, op dat de boden kunnen vertrekken vóór dat di poorten geflooten worden. Het overige heeft tyd. Laat den brief aan den Graaf toe morgen liggen; vergeet niet Elvire te bezoeken , en groet haar van my. Verneem naar den welftand der Regentes; men zegt, dat ay niet wél is, fchoon zy het verbergt. (De Geheimfqhrjver vertrekt.') Oranje, {komt.) Egmont. Welkom, Oranje ! Gy fchynt niet recht opgeruimd. Oranje. Wat zegt gy van het gefprek, dat wy met de Regentes hebben gehad? Egmont. ' Ik vond niets buitengewoons in de manier, zo als zy ons ontvangen heeft. Ik heb haar wel meer zo gezien. Zy fcheen my niet alte wéi te weezen. Oranje. Hebt gy niet opgemerkt, dat zy achterhoudender was ? Eerst fcheen zy ons gedrag by het nieuw oproer van het gepeupel met bedaardheid goed te keuren; doch daarna merkte zy aan, in welk een verkeerd licht hetzelve ook zou kunnen befchouwd worden j zy kwam in haar gefprek wederom op haar gewoon onderwerp : dat men haare liefderyke goede denkwyze, haare vriendfehap voor ons Nederlanders , nooit genoeg erkend , en te los behandeld had; dat zy niets, hoe genoemd, een ge- wensca-  Twééde Bedryf, 65 wenschte keer zag neemen, dat het haar eindelyk wel eens kon verveelen, 'en de Köning andere maar regelen neemen moest. Hebt gy dit gehoord ? E o m ONT. Niet volkomen ; ik dacht juist op iets anders. Zy is een vrouw , lieve Oranje ! en die zouden altoos gaarne zien ; dat alles gewillig onder haar zacht juk bukte ; dat ieder Herkulcs de leeuwenhuid aflei, en haar gefpan vermeerderde,- dat, daar zy vredelievend is, de gisting, die onder een volk ontftaat, de ftorm, Welken twee mededingers tegen eikanderen verwekken, door een vriendelyk woord mogt tot bedaaren gebragt , en de tegenftrydigfte elementen voor haare voeten tot een zachte eendragt verëenigd worden; Dit is haar geval; en omdat zy het zo verre niet brengen kan, is 'er voor haar geen andere weg over, dan geemelyk te worden, over ondankbaarheid en onverftand te klaagen, met fchrikkelyke uitzichten in het toekomende te fchermen, en te dreigen dat zy vertrekken zal. Oranje. Zoudt gy dan nu nog niet denken, dat zy haar bedreiging zal vervullen? Egmont; Neen, nobit! Hoe dikwyls heb ik haar reedsreisvaardig gezien ? Waar wil zy dan heen ? Hier is zy Stadhouderesfe, Koningin; gelooft gy dan, dat zy het uithouden zal, om aan het Hof van haarea broeder haare dagen zonder de oogen op zich te XIX. Deel. E trek-  66 Egmont trekken, door te brengen? of naar Italië te gaan, en by de oude familie rond te zwerven? Oranje. Men verbeeldt zich, dat zy dit voorneemen niet uitvoeren zal, omdat men haar heeft zien famraelen , omdat men haar van befluit heeft zien veranderen; evenwel denk ik, dat het wel eens ernst zou kunpen worden; nieuwe omftandigheden fpooren haar aan, om het lang uitgeftelde voorneemen ter uitvoer te brengen. Oudertusfchen, als zy eens vertrok, en de Koning zond eens een ander? Egmont. Wel nu, laat hem komen; hy zou hier ook werk vinden. Hy zoude met groote plannen, ontwerpen en gedachten komen, hoe hy alles zou herftellen, onderwerpen en by malkander houden; hy zou zich heden met deeze, en morgen met geene kleinigheid moeten bezig houden , overmorgen deeze hinderpaal in zynen weg vinden , de ééne maand met ontwerpen , de volgende met verdriet over te leur gefielde onderneemingen , een half jaar in zorglyke gedachten over een enkele Provi. cie doorbrengen. Zo zal ook zyn tyd heene gaan, het hoofd zal hem rond loopen, en de zaaken zullen, gelyk tevooren-, haaren gewoonen gang gaan, zo dat hy, in plaats van uitgeftrekte zeeën naar een voorgefchreven lyn te doorzeilen , God danken mag , zo hy zyn fchip in deezen ftorm maar van de klip kan afhouden. Oran-  Tweede Bedeyf. Oranje. Wanneer men dan nu den Koning aanraadde eert 'proeve te neemen ? Egmont. Dit was ? Oranje. Om te zien , wat de romp zonder hoofd zou beginnen. Egmont. Hoe dat? Oranje. Egmont ! Sedert veele jaaren reeds hebben my 'onze betrekkingen zwaar op het hart geleegen. Ik fta altoos als by het fchaakbord , en acht geen 'éénen trek van party gering; en gelyk menfchen, die veele ledige uuren over hebben , de verborgendheden der natuur met de grootfte zorgvuldigheid nafpooren, oordeel Ik het de pligt en het beroep der Vorften te weezen, om de denkwyze, de aanflagen van alle partyé'n te kennen. Ik heb redenen eene uitbersting te vreezen. De Koning heeft lang naar zekere grondbeginfelen gehandeld , hy ziet, dat het niet vlotten wil; wat is waarfchyhelyker* dan dat hy het langs eenen anderen weg beproeft ? Egmont. Ik geloof het niet. Wanneer men oud wordt i, en zo veel beproefd heeft , en dan ziet dat men evenwel zyn oogmerk niet bereiken kan, dan moet men het eindelyk immers wel opgeeven. E n Oran-  Egmont Oranje. Eéne zaak heeft hy nog niet beproefd. Egmont. Dat is ?1 Oranje. Het volk te fpaaren, en de Vorften te bederven. Egmont. Hoe veelen hebben daar reeds lang voor gevreesd ! Geen zwaarigheid! Oranje. In den beginne was het flegts een zwaarigheid; van tyd tot tyd is het waarfcbynelyk, en eindelyk zeker geworden. Egmont. En heeft de Koning getrouwer dienaaren , dan wy zyn? Oranje. Wy dienen hem op onze manier; en onder ons kunnen wy wel bekennen, dat wy de rechten des Konings en de onzen zeer wel weeten te fchiften. Egmont. Wie zou zulks niet doen ? Wy zyn hem gehoorzaam , en ftaan tot zynen dienst gereed , in dat ^eene, wat hem toekomt. Oranje. Maar indien hy zich nu meer toeeigende , cn als trouwloosheid befchouwde 't geen wy noemen: onze rechten handhaavcn ? E g m o n t. Wy zullen ons kunnen verdeedigen. Laat hy de Rif!-  Tweede B e d r y f. 69 Ridders van het Vlies byëen roepen , wy zullen ons laaten oordeelen. Oranje. En wat zou een vonnis weezen vóór het onderzoek? eene ibraffe vóór het vonnis? Egmont. Een onrechtvaardigheid , waaraan Philip zich nimmer zal fchuldig maaken ; en een dwaasheid, welke ik van hem en zyne Raadslieden niet verwacht. Oranje. En indien deezen eens zo onrechtvaardig en dwaas waren? Egmont. Neen, lieve Oranje! dit is niet mogelyk. Wie zou het waagen, de handen aan ons te flaan? De onderneeming, ora ons in de gevangenis te werpen , zou verlooren en vruchteloos weezen. Neen! zy durven het niet waagen, om de banier der dwingelaudy zo hoog te planten. De adem des winds, die deeze tyding in het land verfpreic'de, zou een ontzagchelyk vuur outfteeken. En waar konden zy dan heen? Vonnisfen en verwyzen kan de Koning alleen niet; en zouden zy ons het leven op een verraaderlyke wyze beneemen ? Zulks kunnen zy niet in de gedachten neemen. Een fchrikkelyk verbond zou het volk in één oogenblik verëenigen. Haat en eeuwige affland van den Spaanfchen naam zouden geweldig losberften. E 3 Oran-  7© Egmont Oranje. De vlam zou in dit geval op ons graf woeden 9i en het bloed van onze vyanden zou als een ydel zoenoffer vloeien. Laat ons denken, Egmont! Egmont. Maar op wat wyze zouden zy zulks beginnen? Oranje. Alba is op weg. Egmont» Ik geloof het niet. Oranje. Ik weet het. Egmont. De Regentes wilde 'er immers niets van weeten. Oranje. Deste meer ben ik 'er van overtuigd. De Regentes zal hem plaats maaken. Ik ken zynen moordlust, en hy brengt een heir mede. Egmont. Om de Provinciën nieuwe lasten op te leggent Het volk zal zeer morren. Oranje. Men zal de Hoofden in verzekering neemen. Egmont. Neen! Neen! Oranje. Laat ons vertrekken, ieder naar zyne Provincie. Daar zullen wy onze party verfterken; hy zal met openlyk geweld niet beginnen. E«-  Tweede Bedryf, 71 Egmont. Moeten wy hem niet verwelkoomen, wanneer hy komt? Oranje. Dit moeten wy uitftellen. Egmont. En wanneer hy ons uit 's Konings naam by zyne komst ontbiedt? / Oranje. Dan moeten wy uitvluchten zoeken. Egmont. En wanneer hy 'er op aandriugt ? Oranje. Dan moeten wy ons ontfchuldigen. Egmont. En wanneer hy 'er dan op blyft ftaan? Oranje. Dan verfchynen wy althans niet. , Egmont. Dan is de oorlog verklaard, en wy zyn de Rebellen. Oranje ! laat u niet verleiden door voorzichtigheid; ik weet dat de vrees u niet doet wyken. Bedenk den ftap, dien gy voorflaat, wel. Oranje. Dien heb ik wél overlegd. Egmont. Bedenk het, zo gy u mogt bedriegen, waaraan gy u fchuldig maakt; aan den verderftelykften oorE 4 log,  7,a Egmont log, die immer een land verwoest heeft. Uwe. weigering is het fein, dat de Provinciën eenrklaps in de wapenen roept, dat elke wreedheid rechtvaardigt, waartoe Spanje ten ailen tyde gaarne een voorvvendfel gezocht heeft, 't Geen wy met langduurige moeite geftild hebben, zult gy met éénen wenk tot de fchrikkelykfte verwarring ophitzcn. Denk aan de Steden , de Edelen , het volk , aan den koophandel, den landbouw , de bandteeriagen ! en bedenk de verwoesting, het moorden ! — In het veld ziet de foldaat wel met bedaardheid zynen fpitsbroeder naast zynen zyde fneuvelen; maar de lyken der burgers, der kinderen , der vrouwen zullen u op de rivier te gemoet zwemmen, zo dat gy verbaasd ftaan , en niet meer weeten zult, wiens zaak gy verdeedigt; terwyl zy ondertusfchen vernield worden, voor wier vryheid gy de wapenen opvat. En hoe zult gy te moede weezen , wanneer gy tegen u - zeiven zult moeten zeggen : het was voor myn veiligheid dat ik ze opvatte ? O r a n j e. Wy zyn niet bloot menfchen op ons zeiven, Egmokt! Betaamt het ons, om ons voor duizenden op te offeren; dan is het ook betaamelyk, om ons voor duizenden te fpaaren. Egmont. Wie zich-zelven fpaart, moet zich-zelven ver< dacht houden. Oranje. rWie zich-zelven kent, kan gerust vóór- en achiérwaards gaan.. Eg.  Tweede Bedrtï. 73 Egmont. Het onheil, dat gy vreest, wordt door uwe. daad berokkend. Oranje. Verflandiger is het, een onheil dat men toch niet vermyden kan, te gemoet te treeden. Egmont. By zulk een groot gevaar komt de minfte zweem van hoop in aanmerking. Oranje. Wy kunnen niet den minften flap meer doen , de afgrond ligt voor onze voeten. Egmont. Is de gunst des Konings dan zulk een fmal pad ? Oranje. Zo fmal niet, maar glibberig. Egmont. Waarlyk men veröngelykt hem. Ik kan het niet dulden, dat men laag van hem denkt. Hy is de zoon van Karel , en niet in ftaat om een laagheid te begaan. Oranje. De Koningen begaan nimmer laagheden. Egmont. Men moest hem beter leeren kennen. Oranje. Juist deeze kennis raadt ons aan , om een gevaarlyke proeve niet af te wachten. E 5 Eg  74 Egmont Egmont. Geen proeve is gevaarlyk , waartoe men flechtis moed genoeg bezit. Oranje. Gy raakt in drift, Egmont ! Egmont. Ik moet toch uit myne eigene oogen zien. Oranje. O dat gy thans flegts met de mynen mogt zien! Vriend ! omdat uwe oogen open ftaan, verbeeldt gy u dat gy ziet! Ik vertrek! Wacht gy Alba 's komst af, en God zy met u. Misfchien zal myne weigering u redden. Misfchien zal de draak meenen niets te vangen, wanneer hy ons niet beiden tevens verflinden kan. Misfchien fammelt hy, om zynen toeleg dieste veiliger ter uitvoer te brengen; en misfchien ziet gy middelerwyl de zaak in haare waare gedaante. Maar dan ook, fpoedig! fpoedig! Red u redu! Vaarwel! Dat uwe oplettend¬ heid niets ontga ! hoe fterk de bende is , die hy mede brengt, hoe hy de Stad bezet, welk gezag de Regentes behoudt , wat uwe vrienden voor moed hebben. Geef my van dit alles bericht Egmont! Egmont. Wat wilt gy hebben ? Oranje, (hem by de hand vattende.) Laat u overhaalen ! Ga mede! Egmont. Hoe ? Traanen, Oranje ! Oran-  Tweede Bedrye. 7S Oranje. Het is ook mannelyk, eenen verloorenen te beweenen. Egmont. Verbeeldt gy u, dat ik verlooren zou weezen ? Oranje. Gy zyt verlooren. Bedenk , wat gy doet! De tyd is kort. Vaarwel! (vertrekt.-) Egmont, (alleen.) Hoe kunnen toch de gedachten van andere menfchen zulk een invloed op ons hebben ! My was het nooit in de gedachten gekomen; en deeze man brengt zyne zorglykheid in my over. —■ Weg! — Dit is een vreemde droppel in myn bloed. Goede Natuur! ontdoe'er u van! 'EÏ is immers nog wel een vrieudelyk middel , om de peinzende rimpels van myn voorhoofd weg te veegen. Einde van het tweede Bedryf. DER.-  Egmont DERDE B E D R T F. Het Paleis oer Regentes. Margaretha van Parma. Had ik het ooit kunnen denken ? Ha ! Wanneer men in moeite en arbeid zyn leven flyt, dan denkt men altoos, alles wat mogelyk is gedaan te hebben ; en hy die het van verre aanziet en bevelen geeft, verbeeldt zich , niets te begeeren , dan 't geen mogelyk is. O, de Koningen! Ik had niet kunnen gelooven, dat het my zou kunnen ver veelen. Het heerfchen kan iemand zo bekoo- ren! En afftand te doen? ik weet niet, hoe myn vader het doen kon; doch ik zal 'er ook toe overgaan, Machiavell, (yerfchynt in V ver fchiet?) Regentes. Kom nader, Machiavell! Ik laat myne gedachten gaan over den brief van mynen broeder. Machiavell. Mag ik den inhoud weeten ? Regentes. Zo veel tederhartige oplettendheid voor my, als zorgvuldigheid voor zyne Staaten. Hy pryst de itandvastigheid, de naarftigheid en de trouw, waarmede ik tot dus verre voor de Rechten van Zyne  Derde Bedrtf. 77 Zyne Majefteit in deeze landen gewaakt heb. Hy beklaagt my, dat het losbandige volk my zo veel moeijelykheid veroorzaakt. Hy is van myn doorzicht en kundigheden zo volkomen overtuigd, over de voorzichtigheid van myn gedrag zo buitengemeen voldaan, dat ik byna zeggen moet: de brief is voor een Koning alte vleiende gefchreeven, vooral voor eenen broeder. Machiavell. Het is de eerfte maal niet, dat hy U zyn biilyk genoegen betuigt. 11 e g e n t e s. Maar de eerfte maal, dat het een enkele pligtpleeging is. Machiavell. Ik begryp u niet. Regentes. Gy zult my wel begrypen. Want na deeze inleiding meent hy, dat ik hier zonder manfehap, zonder een kleine armee, altoos een onaanzienclyke rol fpeelen zal; hy befchuldigt ons kwaalyk gedaan te hebben, dat wy op dé klagten der invvooneren onze Soldaaten de Provinciën hebben doen verhaten. Hy oordeelt , dat een bezetting , die den burger op den hals ligt , denzelven door haaren zwaaren last belet veele kromme fprongen te maaken. Machiavell. Dit zou de gemoederen ten hoogften verbitteren.  78 Egmont Regentes. Maar de Koning meent, luister toe! — hy meent, dat een bekwaam Legerhoofd , zodanig een, die in 't geheel geen redenen verfraat, het volk, den Adel, burger èn boer zeer fchielyk zou kunnen overmeesteren; — en tot dat einde zendt hy met een groote krygsmagt den Hertog 'van Alva. Machiavell. Al va ? Regentes. Verwondert u dit? Machiavell. Gy zegt: hy zendt. Hy zal mógelyk vraageni, Of hy zenden zal ? Regentes. De Koning vraagt niet'; hy zendt wel degelyk. Machiavell. Dan zult gy een bedreeven krygsman in uwen dienst hebben. Regentes. In mynen dienst? Spreek rechtüit, Machiavell-. Machiavell. Ik zou u niet gaarne willen voorüit loopen. Regentes. En ik mag voor u niet gaarne veinzen. Het Is 'my verdrietig , zeer verdrietig. Ik wenschte wel, dat myn broeder fprak 5 zo als hy 't meent, liever, dan dat hy formeele brieven onderteekent, die een Staats-fekretaris opftelt. Ma-  Derde Bedrye. 7* Machiavell. Zou men niet begrypen.... Regentes. En ik ken ze door en door. Zy zouden gaarne zien, dat het recht gezuiverd en fchoon gevaagd wierd ; en omdat zy-zei ven geen hand mede aan het werk flaan , vindt een ieder vertrouwen , die met den bezem in de hand komt. Ik kan my zulks zo levendig voordellen , alsof ik den Koning en zyne raadslieden op dit behangfel zag afgemaald. Machiavell. Zo levendig ? Regentes. •* Tot den minden trek toe. 'Er zyn zekerlyk goede menfchen onder. De braave Rodrich, die zo bedreeven en gemaatigd is in zyne denk en handelwyze , de fnaaren niet te hoog fpant, en zich evenwel niets laat ontneemen ; de oprechte Alonzo , de naarftige Freneda , de flandvastige Las Vargas, en nog eenigen, die de goede party toegedaan zyn, en medewerken, wanneer dezelve boven dryft. Doch daar zit de holöogige man uit Toledo met het koperen voorhoofd en met de vuurfchietende oogen , prevelt binnen's monds van goedhartigheid der wyven , ontydige toegeevendh: id , en dat zekere vrouwen zich wel van afgerechte paarden laaten draagen , maar zelve flegte ftalmecsters zyn, en diergelyke grappen, welke ik wel eens van de Staatkundige Heeren heb moeten lanhooren1 Ma-  j0 E B M O K T Machiavell. Gy hebt voor deeze fchildery een goede verfdóöj gekoozen. Regentes. Is het niet zo, Machiavell! In myne geheeld fchakeering, vvaarüit ik misfchien zou kunnen verwen, is geen kleur zo vaalbruin, zo gitzwart, als Alva's gelaat, en de kleur, waaruit hy fchildert? Een ieder is by hein terftond een godslasteraar; een majefteits-fchender: want uit dit hoofdfhik kan inen ze allen zonder veel onderzoek rabraaken, fpitten , vierendeelen en verbranden. Het goede , dat ik hier gedaan heb , komt, op eenen verren afftand befchouwd , in geen aanmerking , juist omdat het goed is. Daar blyft hy ftaan öp elk guiteftuk, dat voorby, herinnert aan elke beroering, die geftild is; en de Koning ziet voor zyne oogen zo veel muitzucht, oproer en doldriftigheid, dat hy in het denkbeeld vallen moet, alsof de menfchen elkander hier opëeten, wanneer eene fchielyk voorbyfnellende ongereegeldheid van een woest volk reeds lang by ons vergeeten is. Hy werpt dan eenen hartelyken haat op deeze armé menfehen; zy komen hem rechtverfoeijens waardig, ja als wilden dieren, als gedrochten voor; hy ziet uit naar vuur en zwaard, en waant menfchen daardoor te temmen. Machiavell. t)it is wat fterk , gy tilt de zaak alte zwaar,* Blyft gy niet Regentes ? R £-  Derde Bedryé. 81 Regentes. tk Weet wel hoe dat gaat. Hy zal eenen lastbrief medebrengen. Ik ben in flaatsbézig. heden oud genoég geworden , om te weeten boe' inen iemand uit het zadel ligt, zonder hem zyne afte van aanftelling te beneemen.. Eerst zal hy eenen lastbrief hebben , die onbepaald en dubbelzinnig is; hy zal van tyd tot tyd al verder gaan , want hy heeft de magt in handen; en wanneer ik daarover klaag, zal hy voorwenden geheime bevelen te hebben; wanneer ik deeze zal begeeren te zien, dan zal hy my zand in de oogen ftrooijen; wanneer ik daarop aandring, zal hy my een papier toonen, dat geheel iets anders behelst; en wanneer ik my daarby niet kan gerust ftellen , dan zal hy op myne woorden in 't geheel geen acht meer' flaan. Middelerwyl zal hy 't geen ik vrees< gedaan , en 't geen ik wensch , verydeld hebben. Machiavell. Ik wenschte dat ik u kon tegenfpreéken* Regentes. Dat geen wat ik met het taaist geduld tot be; daaren heb gebragt , zal hy door Strengheid eil wreedheid wederom aan het gisten helpen ; voor myne oogen zal ik myn werk verlooren zien, en daarenboven nog zyne fchuld moeten draagen. Machiavell. Verwacht Uw Hoogheid zulks? Regentes. Zo veel magt heb ik wel over ïhy-zelvent dat XIX. Deel. F &  82 ê g m ó n t ik fti! zal zitten. Laat hy flegts komen ; ik za! hem op de beste wyze plaats maaken, vóór dat hy my verdringt. Machiavell. Zult gy zo ras dien gewigtigen ftap doen ? Regentes. Het valt my fnoeïjelyker, dan gy misfchien denkt* Wanneer iemand, die gewoon is om te heerfchen, en 'er aan gewend is het lot van duizenden eiken dag in zyne handen te hebben, van den troon afftapt, dan is dit even zo goed alsof hy in het graf daalde. Doch liever zó nog, dan gelyk een fpook onder de levenden te blyven, en met een niets • be« duidend gezag een plaats met geweld te willen handhaaven, welke een ander van hem geërfd heeft, en nu bezit en geniet. De Wooning van Klaartje. Klaartje, Moeder. Moeder. Nimmer heb ik de weérgaê gezien van BrakenBurg's liefde; ik heb my verbeeld, dat ze alleen in romans te vinden was. Klaartje. {Gaat in de kamer op en neer, prevelende een lied binnen"! wonds.') Zalig is het hart dat mint, MOK'  D SRDE B e ö r y F. 33 Moeder. Hy heeft de lucht gekreegen van uwe verkeering met Egmont; en ik geloof, zo gy hem wat vriendelyker behandelde , hy zou , indien gy 'er genegenheid voor had , nog wel met u in 't huWelyk treeden. Klaartje, (zingt.) Vol gedachten, Maar wajir liefde, Vol verwachten \ Die om griefde, Is het hart . Voedfel vindt , Dat verlegen, Daar is zegen Allerwegen ' 'Allerwegen: Ducht voor fmart. Zalig is het hart dat mint. Moeder. Schei uit met uw gezang. Klaartje. Veracht het niet; het is een krachtig liedje. Ik heb 'er reeds meenig groot kind mede in flaap gewiegd; M o e'd e h; Gy hebt toch niets anders in het hoofd dan uwe liefde. Zo gy maar niet alles daardoor vergat ! Brakenburg behoorde gy in eere te houden, zeg ik u. Hy kan u nog wel eens gelukkig maakeri. Klaartje. Hy* Moeder. Ja, zekerlyk! 'er komt een tyd! Gy kin¬ deren denkt niet verder, en acht'op onze ondervindingen niet. De jeugd en de fraaje liefde, alles F 2 neems  Egmont neemt een einde; en 'er komt een tyd, dat men God danktwanneer men zich ergens bergen kan. Klaartje, (trilt, zwygt en ftuift op.) Moeder! laat deezen tyd komen, gelyk de dood. Schrikkelyk is 't, om 'er vooraf aan te denken! — En wanneer hy dan komt! Wanneer wy moeten -1- dan zullen wy 'er ons zo goed in fchikken, als wy kunnen — Ègmont! ik zou u misfen! (De traanen vullen haar langs de wangen.) Neen! dit is niet mogelyk, voiftrekt niet mogjyk! Egmont, {in eenen ruiters mantel, met den hoed in de oogen.') Klaartje ! Klaartje, (geeft eenen gil, en deinst terug.) Egmont! (zy fnelt naar hem toe? Egmont! (zy omhelst hem, en legt haar hoofd op zyne borst.) O beste, lieve, zoete! Komt gy? Zyt gy hier? Egmont. Goeden avond , Moeder! Moeder. Wees welkom, Mynheer ! Onze Klaartje was radeloos, dat gy zo lang zyt uitgebleeven; zy heeft den geheelen dag niets anders gedaan , dan van u gefprooken en gezongen. Egmont. Gy hebt immers deezen avond we! wat voor my te eeten ? Moeder. Dit is alte veel goedheid. Wanneer 'er maar wat is. Klaar-  Derde Bedrïf. 85 Klaartje. Zekerlyk is 'er wel wat! Wees maar gerust, Moeder! ik heb 'er alles naar gefchikt, en iets gereed gemaakt. Gy moet my niet beklappen, Moeder! Moeder. Het zal fchraal genoeg weezen. Klaartje. Wacht maar! Daarenboven denk ik: wanneer hy by my is, dan heb ik in 't geheel geen honger; dus moest hy ook geen grooten eetlust hebben , wanneer ik by hem ben. Egmont. Zoudt gy dat denken? Klaartje, (flampvoet en keert zich misnoegd om.) Egmont. Wat fchort u ? Klaartje. Hoe zyt gy toch heden zo koel ? Gy hebt my nog niet een zoen gegeeven. Waarom hebt gy de armen in den mantel gewonden , als een kraamkind. Het voegt geen foldaat noch minnaar , de armen omwonden te hebben. Egmont. Somtyds, Liefje ! Somtyds. Wanneer de foldaat op de luimen ligt , en met list iets van den vyand winnen wil, dan krimpt hy ineen, (laat zyne armen famen, en laat zynen aanflag eerst recht ryp worden. En een minnaar... F 3 Moe-  E o m o » T Moeder. Gelieft toch te gaan zitten ! ei! neem tpch. uw gemak. Ik moet in de keuken gaan; Klaartje denkt aan niets, wanneer gy by haar zyt. Gy zul^ voorlief moeten nee'men. Egmont. Uw goede wil is de beste fpecery. (De Moeder vertrekt.') Klaartje. En wat zou myne liefde dan weezen % E g m o n t. Wat gy wilt. Klaartje. Vergelykt dezelve, zo gy durft. Egmont. Vooreerst dan. (Hy ontlast zich van den megtr. tel, en verfchytjt in een prachtig kleed.) Klaartje. O hé ! Egmont. Nu heb ik de armen vry. (Hy kust haar.) Klaartje. Laat my gaan. Gy zult uw kléed bederven. (Zy treedt terug.) Hoe fraai! Zo durf ik u niet aanraaken. Egmont. Is het nu goed? Ik beloofde u, om eens op zyn Spaansch te komen. Klaart.  Derde B e d r y e.' 87 Klaartje. Ik heb 'er u lang niet meer om verzocht ; ik dacht gy zoudt het niet willen doen. Ach, en dit gulden vlies! Egmont. Daar kunt gy 't nu zien. Klaartje. Heeft de Keizer u dat omgehangen? Egmont. Ja, Kind! en deeze keten en dit teken geeven hem , die ze draagt, de dierbaarfte voorrechten. Op den geheeleu aardbodem erken ik geenen rechter over myne daaden, dan alleen den Grootmeester van de Orde met het vergaderde Kapittel der Ridders, Klaartje. O, gy zoudt de geheele waereld over u kunnen laaten oordeelen. Het fluweel is overheer- lyk, en het pasfement-werk, en het borduur- feU Men weet niet, waar men beginnen zal. E g m o n t. Bezie het maar zo lang als 't u gelieft. Klaartje. En het gulden vlies! Gy hebt my de gefchiedenis daarvan verhaald, en gezegd: dat het een teken was van al het groote en kostelyke, wat men met veel vlyt en moeite verdient en verwerft. Het is zeer kostelyk Ik kan het met uwe liefde vergelyken, Deeze draag ik even zo in myn hart en vervolgens „ F 4 Eg.  83 E G M O W T Egmont. Wel, wat wilt gy zeggen ? Klaartje. Vervolgens kan deeze vergelyking ook niet doorgaan. Egmont. Hoe zo? Klaartje Ik heb dezelve niet met vlyt en moeite verworven en verdiend. Egmont. Met de liefde is 't iets anders, Gy verdient deZelve , omdat gy 'er niet om aanzoekt en meestal verkrygen alleen die menfch.n de liefde, die ze niet trachten te bejaagen. K l a a « ï J £. Neemt gy dit by u-zei ven af? Hebt gy deeze trotfche aanmerking over u zeiven gemaakt, gy, die van het geheele volk bemind wordt? E g m o n t. Had ik flegts iets voor het vplk gedaan! Kon ik iets voor hetzelve doen ! Het is hun goede wil, dat zy my beminnen. Klaartje. Gy zyt zekerlyk heden by de Regentes geweest? Egmont. Ja , ik ben by haar geweest. Klaartje, ls zy u geneegen ? E g-  Derde Bedeyf. 89 E g m o n t. Ten minnen, het fchynt zo. Wy zyn vriendeJyk en dienstvaardig jegens eikanderen. Klaartje. En in het hart ? Egmont, Heb ik veel achting voor haar. Ieder heeft zyne afzonderlyke oogmerken. Uit doet niets tot dezaak. Zy is een voortreffelyke vrouw, zy weet, wie zy voor heeft, en zou diep genoeg zien, indien zy niet ook achterdochtig was. Zy maak? het zichzelven met my moeijelyk , omdat zy in myn gedrag altoos geheimen zoekt> en ik geeue geheimen heb. Klaartje. Jn 't geheel niet ? Egmont. Welnu! een klein achterdeurtje. Elke wyn zet met den tyd wynfteen aan in de vaten. Oranje kan haar altyd toch beter onderhouden; hy is voor haar altoos een nieuw raadfel. Hy heeft haar in het denkbeeld weeten te brengen, dat hy geduurig geheime zaaken voorheeft ; en hierom begluurt zy altoos zyn gezicht, wat hy wel denken, en be-. fpiedt zyne" fchreden , waarheenen hy die wel richten mogt. Klaartje. Veinst zy ook ? F 5 E°.-  $0 Egmont E g m o n t. Zy is Regentes, en'dan kunt gy deeze vraag hog doen? K l a a h t j e. Neem my niet kwaalyk, ik wilde vraagen, of zy valsch was? Egmont. Niet meer en niet minder, dan elk , die zyne oogmerken bereiken wil. Klaartje. Ik zou my in de waereld niet kunnen fchikken. Zy heeft ook eenen mannelyken geest, zy is een ander foort van vrouw, dan wy naaifters en kookvrouwen. Zy is groot, kloekmoedig en onver» fchrokken. Egmont. v Ja als het niet alte erg loopt. Zy is thans even* wel een weinig in de war, Klaartje. Hoe zo ? Egmont. Zy heeft ook een klein kneveltje op de bovenlip , en fomtyds wel eens eenen aanval van het voeteuvel. Eene rechte Amazone ! Klaartje. Eene vrouw vol majefteit! Ik zou voor haar niet durven verfchynen. Egmont. Gy zyt anders toch zo befchroomd niet. Hec zou ook geen vrees, maar flegts maagdelyke fcbaamte weezen. Klaaut-  Derde B e d e y f» Klaartje» (Slaat de oogen néér, vat zyne hand, en leunt op hem.) Egmont. Ik begryp, wat gy zeggen wilt, Meis:e lief! gy durft de oogen op Haan (Hy kust haare oogen.) K l a A r t j e Laat ik zwygen! Laat ik my aan u houden! Laat jk u onder de oogen zien; en daarin alles yirjden, troost, en hoop, en vreugde, en fcóhimer [Zy 'omhelst hem en ziet hem aan.) Zeg my! Zeg toch, ik bid u , ik begryp het nog niet! Zyt gy Egmü ,t? de Graaf Egmont ? de groote Egmqnt , die zo vermaard is, waarvan de nieuwspapieren vol zyn, dien de Provinciën aankleeven ? Egmont. Neen, Klaartje! die ben ik niet. Klaartje. Hoe? Egmont. Ik zal het u zeggen, Klaartje ! Laat ik gaan zitten! (Hy zet zich neder; zy knielt voor hem op een voetbankje , legt haare armen op zyne knieën , en ziet hem in '/ gezicht.) T>z Egmon dien gy meent, is een ftuurfche, ftyve, koele Egmqnt, die achterhoudend moet weezen, geduurig zyn gelaat veranderen, geplaagd, belasterd, ontevreden met zichzelven, wanneer de menfchen hem voor opgeruimd en vrolyk houden ; bemind van een volk, dat niet weet wat het wil; geëerd en verhoogd door  as Egmont door eene menigte, waarmede men niets ban uitvoeren ; omringd van vrienden, waarop hy niet durft vertrouwen; befpied van menfchen, die hem gaarne eenen kuil zouden willen graaven ; onder veel arbeid en moeite, dikwyls zonder bedoeling, meestal zonder belooning ó laat ik maar zwygen , hoe het dien Egmont ga t, hoe hy te moê is. Maar, Klaartje! deeze is gerust, openhartig, gelukkig, bemind en gekend van het beste hart, dat hy ook volkomen kent, en met alle liefde en vertrouwen aan het zyne drukt. (Hy omhelst haar.) Dat is uw Egmont. Klaartje. Zó laat my fterven J De wacre.'d heeft geenen geneugten boven deeze. Einde van het derde Bedryf, FIER.  Vierde Bedryp. P3 VIERDE B E D R T Ft De Straat. Jetter, Timmerman. J etter. Hei! psf! hei; buurman! een woord! T i m M e r m a n. Ga uwen weg, en houd u (lil. J e t t e r. Maar één woord. Is 'er niets nieuws ? Timmerman. Niets, dan dat ons het fpreeken op nieuws verboden is. J e t t e r. Hoe ? Timmerman. Laat ons op zyde gaan. Wees voorzichtig! De Hertog van Alva heeft terftond by zyne komst een hevel gegeeven, waardoor twee of drie, die op de ftraat famen praatert , zonder verder onderzoek, aan hoogverraad zullen fchuldig verklaard worden. J e t t e r. O wee! Timmerman. Op ftraffe van eeuwige gevangenis is het verboden van Staats-zaaken te fpreeken. Jet.  .'§4 Egmont Je t t e r. O, onze vryheid ! Timmerman. Fn by ftraffe des doods mag niemand de handel» Wyzen der regeering afkeuren. J B t t e r. O , onze hoofden ! T i m m p. n m a n. En onder groote beloften worden vader, moeder, kinderen, nabeftaanden, vrienden, dienstboden uitgenoodigd, om alles, wat in den fchoot van een huisgezin omgaat , by een byzonder daartoe aangeftelde rechtbank, te openbaaren; J etter. Laat ons naar huis gaan; •Timmerman. En den geenen, die gehoorzaamen zullen, is beloofd , dat zy noch aan hun ligchaam, noch eer,' hoch vermogen in het minde zullen benadeeld worden. Je in 1, Hoe gunftig! De Hertog was zodra niet in de Stad, of het viel my geweldig zwaar op het hart. Sedertdien tyd komt het my voor, alsof de hemef met een zwart floers betrokien is, en zo laag neerhangt , dat men bukken moet, om 'er zich nier; aan te ftooten. Timmerman. En wat denkt gy van zyne foldaaten ? Nu! dit 15  VlÉKDE B e D r y f. t)i is een ander foort van kreeften, als wy gewoon waren. J e t t E r. Foei! Het hart krimpt famen, wanneer men zulk een bende de ftraat af ziet marcheeren. Zy gaan rechtop, als een kaars, met ftyve oogen , één enkele ltap, hoe groot de hoop ook is. En ftaan zy op fchildwacht, en gy gaat een van hen voorby; dan is 't, alsof hy li door en door wilde zien, en toont zulk een ftyve en norsfe tronie, dat gy aan alle hoeken eenen tuchtmeester meent te zien. Zy behaagen my maar in 't geheel niet. Ons krygsvolk was toch vrolyk; zy namen al veel vryheid, (tonden met de beenen van elkander, hadden den hoed over de ooren getrokken, leefden en lieten leeven: maar deeze kaerels zyn als machienes, waarïh een duivel zit. Timmerman. Als zulk een kaerel roept: ,, Halt!" en aanlegt» meent gy, dat men het zou uithouden? J e t t e r. Ik zou het aanftonds befterven. Timmerman. Laat ons naar huis gaan S J e t t E r. Het neemt geen goed einde. Vaarwel! Soest, (voegt zich hy hen.") Vrienden! Kameraars! Timmerman, Stil! Laat ons gaan. Soest.  5 (Jiem naarbwtfendei) Ih' Oh1 Uh! Verwondert u het geheele ABC door.' Het is en blyft zo. God bewaar- hem ! J e t t e r. Ik fchrik over uwe onbefchaamdheid. Zulk een edelmoedig,braaf man zou iets te vreezen hebben? Tijm w. De fchurk heeft alles in zyn voordeel. Knielt hy, om onthalsd te worden, dan fteekt hy met den beul de gek; op den rechterftoel maakt hy den gevangen door zyn ondervraaging met vermaak tot eenen kwaaddoener. Ik heb eens zulk een protokol moeten aflchryven , waardoor de kommisfans veel lof en geld van het Hof ontving, omdat hy eenen braaven eerlyken hals , dien meu aan kant wilde hebben , door ondervraagen tot een fchelm maakte. Timmerman. Dit is wederom grof geloogen. Wat willen zy 'er dan, door ondervraaging uit krygen, wanneer iemand onfchuldig is ? V a u s e n. Domoor! Waar door ondervraaging niets uit te brengen is, daar brengt men 'er wat door in, Eerlykheid maakt onvoorzichtig , zelfs wel eens trotsch. Men vraagt eerst eenvoudig weg, én de gevangene is trotsch op zyn onfchuld, gelyk men het noemt, en zegt alles ronduit, wat een verftandige verbergen zou. Dan vormt de onderzoeker uit de antwoorden wederom vraagen, en let q - naauw-  102 E O M 0 If T naauwkeurig op, of'er niet de één of andere tegenftrydigheid te voorfchyn komt; daar bindt hy dan zyn touwtje aan; en laat de domme ezel zich betrappen, dat hy hier iets te veel, en daar iets te weinig gezegd, of ook zelfs wel, God weet om welk eene grilligheid, een omftandigheid verzweegen heeft, ook wel door het een en ander zich heeft laaten benaauwd maaken; dan zyn wy op den rechten weg! En ik verzeker u, dat de bedelaarstere de oude vodden niet met meerder zorgvuldigheid uit de vuilnis zoeken, als zulk een fchurkenmaaker uit kleine, verkeerde, verdraaide, verwrongen, verdrukte, opgemaakte, beleedene, ontkende aantooningen en omffandigheden, eindelyk een ellendigen vogelverfchrikker famenflanst , om ten minden den ondervraagden in zyn beeldtenis te doen ophangen. En de arme drommel mag God we( danken, wanneer hy 'er nog met hangen afkomt, J e t t e r. Die kaerel kan praaten! T 1 m Al e r m a N. Met vliegen mag dit wel gaan. De wespen lagchen wat met uw fpinfel, V a u s e h. Dat is al naar dat de fpinnen zyn. Zie, de lange Hertog gelykt zo net naar een kruis-fpin ; niet naar een diklyvige, die zyn minder kwaad maar paar een langbeen met een dun lyf, die van het eeten niet dik wordt, en recht dunne draaden trekt, welke echter dieste taayer zyn. Jet-  Vierde Bedryt. 103 Je tt e Ea Egmont is Ridder van het gulden vlies; wie zou ian hem de handen durven (laan? Hy kan niet, dan van zyns gelyken , van de geheele orde, gevonnisd worden. Uwe lastertong, uw kwaad geweeten verleiden u tot zulk geklap. V a u s e n. Mag ik hem daarom niet lyden « Wat legt 'er my aan geleegen. lly is een voortreffelyk Heer. Twee van myne goede vrienden, die elders reeds zouden gehangen zyn, heeft hy met een pak Hagen laaten loopen. Nu maakt, dat gy weg komt! gaat! ik raad het u zelf aan. Daar komt wederom een Ronde aan; zy zien 'er niet naar uit, alsöf zy voor eerst nog een glaasje van vriendfchap met ons willen drinken. Wy zullen het afwachten , en ftille aanfchouwers zyn. Ik heb een paar nichten, en een vriend, die herbergier is: wanneer deeze hen onder handen hebben gehad, en zy worden dan nog niet tam; dan zyn het gevleesde duivels. Het Kuilenburgsche Paleis. Verblyf van Hertog Alva. SlLVA en g0mez. (ontmoeten elkander?) S I L V A. Hebt gy de bevelen van den Hertog volbragt? G 4 Go-  joa E g m o w t G o m e z. Stiptelyb.' Alle de dagelykfche Ronden zyn gelast, om op eenen bepaalden tyd op onderfcheider» plaatfen te komen, die ik hun aangewezen heb; inmiddels gaan zy naar gewoonte door de Itad, om de rust te bewaaren. Geen éón weet iets van den ander; ieder ftaat in het denkbeeld, dat het bevel hem alleen aangaat, en in één oogenbjik kan het kordon getrokken, en alle toegangen naar het paleis bezet zyn. Weet gy de reden van dit bevel? S I L V A. Ik ben gewoon blindeling te gehoorzaamen. En wien gehoorzaamt men liever , dan den Hertog a vermits de uitkomst weldra toont, dat zyne beve-. kn recht geweest zyn ? G o m e z. Goed! Zeer goed! Het verwondert my ook niet, dat gy zo geflooten en kort van uitdrukkingen wordt, gelyk hy , omdat gy altyd by hem moet weczen. Wy komt zulks vreemd voor, dewyl ik aan den lugtiger Italiaanfchen dienst gewoon ben, In trouw en gehoorzaamheid ben ik nog de oude ; maar ik ben het praaten en redeneeren gewend. Gy-allen zwygt, en zyt nimmer recht vergenoegd. De Hertog gelykt naar een yzeren tooren, zonder poort, waarvan de bezetting vleugels heeft. Onlangs hoorde ik hem over tafel van een blygeestig, vriendelyk mensen zeggen: dat hy dien vergeleek by een gemeene kroeg, welks uithangbord het verkoopen van brandewyn aankondi.t, om ledigloo,pers, bedelaars en dieven ie lokken. S I L-  Vierde Bedü". V>$ S i l v a. En heeft hy ons niet zwygende hier naar toe Sebragt ? G o m e z, Daar valt niets op te zeggen. In waarheid, wie een "ge is geweest van zyn beleid, waarmede hv d Armé uit Italiën herwaards beeft geleid , dfe heeft vry wat gezien, Hoe i hy met door vr end en vylnd, door de Franfchen door de Kol nglyken en Ketters, door de Zwufers en Bondgënooten, genoegzaam als doorgefioopen; heeft hy Set de urengfte krygstucht gehouden en eenen Jogt, dien men zo gevaarlyk oordeelde, zo gemakkelyk en zonder aanlloot weeten te volbrengen, Wy hebben wat gezien, en wat kunnen leeren, S i l v a. Hier immers ook. Is niet alles ftil en bedaard, alsöf 'er geen oproer geweest was ? G o m a z. Ja, maar het was ook reeds meest in rust, toe* Wy hier kwamen. J S i l v a. In de Provinciën is het veel geruster geworden} en al maakt de één of ander nog eenige beweeging, dan is het enkel om te vluchten Doch ik denk, dat hy deezen welhaast het ontvluchten beneemen zal. G o m e z. Nu zal hy eerst de gunst van den Koning Winnen. G 5 Sil-  105 Egmont S i l v a. En niets is voor ons van zo veel belang, dan om in de zyne te handhaaven. Komt de Koning herwaards, dan zal de Hertog zekerlyk hier blyven, en een ieder, dien hy den Koning aanbeveelt, zal beloond worden. Gom ?.. Gelooft gy, dat de Koning komen zal? S 1 l v a. 'Er wordt zo veel toeftel gemaakt, dat het zeer waarfchynelyk is, G o m e z. Ik kan het niet gelooveu. S i l v ii Spreek 'er dan ten minden niet van. Want al was het ook des Konings oogmerk niet om te komen; zo is het evenwel zekerlyk zyn oogmerk, dat men het gelooven zal. Ferdinand, (natuuriyke zoon van Al va.} Is myn vader nog niet hier? S i l v a, Wy wachten hem. Ferdinand. De Vorften zullen welhaast hier zyn. G o m e z. Zullen zy heden komen ? Ferdinand. Oranje en Egmont. Go-  VlKRDE BEDRTF. lOf, Gomez, (zacht tegens Silva ) Ik begin iets te merken. S i l v a, Houd het dan by u. Hertog van Alva {Terwyl hy linnen komt, treeden de overige terug.) GovezI ' , \ Gomez, (treedt nader.) Mynheer I Alva. Hebt gy de wachten verdeeld en bevelen go. geeven ? Gomez. Stiptelyk, De dagelykfche Ronden. .... Alva. Genoeg! Gy moet in de Gallery wachten. Silva zal u het oögenblik zeggen, dat gy ze byëen trekken en de toegangen naar het paleis bezetten moet. Het overige is u bekend. Gomez. Ja, Heer! (vertrekt.) Alva. Silva ! S i l v a. Hier ben ik. Alva. Alles wat ik altoos in u gepreezen heb, moed, vaardigheid, onverzettelykheid inde uitvoering, toon my dat heden, SiL-  io3 E e. m o » T Silva. Ik dank tl, dat gy my gelegenheid geeft, om te toonen , dat ik altoos nog dezelfde ben. Alva. Zodra de Vorften by my binnen zullen weezen, vertoef' dan geen oögenblik, om den Geheimfchry» ver van Egmont gevangen te neemen. Gy zult zekerlyk alle fchikkingen gemaakt hebben, om de overigeii, die op de lyst ftaan, in verzeke ing te brengen ? Silva. Vertrouw op ons. Hun noodlot zal hen , gelyk eene vvelbereekende zonsverduistering, in allen deele en tot hun fchrik treffen. A l v a. Hebt gy hen naauwkeurig in het oog laaten houden ? Silva. Allen; vooral Egmont. Hy alleen is het, die, federt dat gy hier geweest zyt, zyn gedrag niet veranderd heeft. Den geheelen dag van het ééne paard op het ander; hy noodigt ga ten , is altyd vrolyk en weet zyne vrienden over tafel wel te vermaaken, dobbelt, fchiet en fluipt des nachts by zyn meisje in. Daarentegen hebben de overigen eene merkelyke vetandering in hunne leefwyze gemaakt; zy blyven voor zich-zelven; voor hunne deur is 't, alsof 'er een zieke in huis was, Alva. Dus moeten zy verrascht worden , eer zy tegen onzen wil weder geneezen. Stl-  VllBDE BeDRYÏ. log Silva. Ik zal ze u leveren. Op uW bevel ovetfaadert wy hen met dienstvaardigheid en cerbewyzingen ; zy yzen daarvoor; ftaatkundig bedanken zy ons met benaauwdheid ; zy voelen, dat het raadzaamlte weezen zou te ontvluchten. Niet één van hen durft den minnen flap doen , zy fammelen , zy kunnen het niet eens worden; en afzonderlyk eene Itoute daad te onderneemen , daarvan wederhoudt hen hunne onderlinge verkleefdheid. Zy zouden gaarne alle verdenking ontgaan , en maaken zich van tyd tot tyd nog meer verdacht. Met blydfchap Zie ik reeds uwen aanlhg zo goed als uitgevoerJ. Alva. Ik ben alleen verheugd over het gebeurde , en ook daarover nog niet zonder eenige huivering» want 'er blyft altoos nog veel over, dat ons overleg en onze zorgen verëischt. Het geluk heeft zyne nukken , om niet zelden het gemeene , het nietswaardige te bekroonen , en welberaaden daaden door een Hechte uitkomst te ontëeren. Vertoef tot dat de Vorften komen; dan geef Gomez bevel, om de ftraaten te bezetten, en ga zelf in aller yl Eö: mont's Geheimfchryver , en de overigen die gy op de lyst hebt, gevangen neemen. Is dit verricht, kom dan hier , geef 'er mynen zoon kennis van , opdat hy my daarvan de tyding in de Raad brenge. Silva. Ik hoop my deezen avond voor u te durven laaten zien. Al-  ;IIO £ o m o k t Alva, (gaat naar zynen zoon, die tot hier. toe in de gallery heeft geflaan.~) Silva. ik durf het niet zeggen; maar myne hoop Wankelt. Ik vrees , dat het zo niet zal afloopen, als hy zich verbeeldt. Ik zie geesten voor my, die ftil en peinzende het lot der VorlLn en van veele duizenden op zwarte fchaalen afweegen, Langzaam beweegt zich het tongetje aan den evenaar, heen en wéér; de Rechters fchynen in diepe gedachten weggezonken te zyn ; eindelyk zinkt deeze, en ryst geene fchaal, onder de aanblaazing van het eigenzinnige noodlot; en zie, het is be« ftist! (vertrekt.) Alva, (met zynen zoon Ferdinand optreedende.~) Alva. Hoe vindt gy de ftad ? Ferdinand. Alles houdt zich ftil. Ik reed, als voor tydkorling , de ftraaten op en neêr. Uwe welverdeelde wachten weeten de vrees zo ingefpannen te houden, dat zy het niet durft waagen, te lispen. De ftad gelykt een veld, wanneer het onweder de blik. fem in 't verichiet laat zien; men ziet geen vogel, geen dier, dan 't geen fchielyk naar de fchuilplaats fluipt. Alva. Ii u niets anders ontmoet? Fsa-  Vierde Bedrtf. iir Ferdinand. . Egmont kwam met eenige anderen de markt op ryden; wy groetten elkander; hy had een onge. dresfeerd paard , dat ik om zyn fraaiheid pryzen moest. „ Laat ons fpoeden , om onze paarden wel „ te dresfeeren , wy zullen ze welhaast noodig „ hebben!" riep hy my toe. Hy zou, zeide hy, my heden nog wederzien , en kwam op uw bevel , om met u te raadpleegen. Alva. Hy zal u ook wederzien. Ferdinand. Van alle de Ridders, die ik hier ken, behaagt hy my het meest. Het fchynt dat wy goede vrienden zullen zyn. Alva. Gy zyt altoos nog te driftig en niet zeer voorzichtig ; altoos herken ik in u de onbedachtheid van uwe moeder, die my haar, zonder de minfte voorwaarde, in myne armen leverde. De uiterlyke fchyn lokte u alte voorbaarig tot meenige gevaarlyke verbintenis. Ferdinand. Uw wil vindt my immers altoos buigzaam. A l v a. Ik vergeef uw jong bloed deeze onbedachte ge» negenheid, deeze onberaaden vrolykheid. Alleenlyk vergeet het werk niet, waartoe ik gezonden ben, en hoe veel deel ik u gaarne daaraan zou willen laaten neemea. Fee;  tt4 È o M O » T Ferdinand. Geef my Hechts een' wenk, en ontzie my niet» wanneer gy zulks noodig oordeelt. Alva, (na een kleine verpoozing.) Myn zoon ! Ferdinand. Myn vader! Alva. De Vorften zullen fpoedig hier Weezen. Oranje en Egmont komen. Schryf het niet toe aan wantrouwen , dat ik u nu eerst ontdek, wat 'er gebeuren zal. Zy zullen van hier niet Wederkeeren, Ferdinand. Wat bedoelt gy daarmede ? Alva. Het befluit is, om ze vast te houden. Gy ontzet! Luister, ik zal u zeggen, wat gy te doen hebt; de redeiien zal ik u zeggen, als het gefchied is. De tyd laat niet toe, om d.zelven uitteleggen. Ik wenschte de grootfte, de geheimfte maatregelen met u-alleen te beraamen; een fterke band verbindt ons aan eikanderen; ik draag u zeer veel geneegenheid en liefde toe; in u zou ik gaarne alles willen verëenigen. Het is de gewoonte om te gehoorzaamen niet alleen, die ik u wel zou Willen inboezemen ; ik wenschte ook het vermogen, om uwe gedachten wél uit te drukken, om te beveeien eh door te zetten, in u voort te planten; u een groote erfenis, en den Koning eenen nuttigen dienaar natelaaten; u met het beste, dat ik heb, uit te rusten-, op-  Vierde D e d ft y r. iij' opdat gy u niet behoefde te fchaamen onder uwe' broederen op te treeden. Ferdinand. Wat ben ik n niet verfchuldigd voor deeze liefde ,> die gy my-alleen toedraagt, tervvyl een geheel-ryk voor u beeft i Alva. Hoor nu, wat 'er moet gedaan worden. Zodra de Vorlten zullen binnen gekomen zyn, heeft men alle toegangen naar het kalteel ook reeds bezet. Dit heb ik aan Gomez opgedraagen.- Silva zal fpoedig Egmont's Geheimfehryver en de geenendie het meest verdacht zyn, gevangen neemen. Gy moet de wacht aan de poort en in het hof in Orde houden. Vooral moet gy ae vertrekken hier haast met de getrouwde mannen bezetten; en wacht dan op de gallery, tot dat Silva terug Ró'mt, en breng my het een of ander papier, evenveel wat', binneu, ten blyke dat hy myn bevel heeft uitge. voe'rd. Blyf vervolgens zo lang in de voorzaal, tot dat Oranjs gaat; volg hem; Egmont zal ik hier hotrden, alsóf ik hem nog iets te zeggen had. Vraag dan , aan het einde van de gallery, OüaNje zynen degen af, roep de wacht, en neem fchielyk den gevaarlyliften man in verzekering; Egmont zal ik hier vast houden.- Ferdinand. Vader! ik zal uwe bevelen gehoorzaameri. Voor de eerde maal met een zwaarmoedig hart en meïzorg. XIX. Deel. *ï  Egmont Alva. Ik neem het u niet kvvaalyk ; het is de eerffe groote dag, dien gy beleeft. Silva , (komt binnen?) Een bode van Antwerpen. Hier is een brief van Oranje ! IIy komt niet. Alva. Heeft de bode dat gezegd ? Silva. Neen , maar myn hart zegt het my. Alva. Uit u (preekt myn booze geest. (Nadat hy den brief geleezen heeft, geeft hy beiden eenen wenk, en zy gaan terug in de gallery. Hy alleen blyft.) Hy komt niet! Tot het laatfte oögenblik toe fielt hy het uit, om zich te verklaaren. Hy onderftaat zich om niet te komen! Zo was dan voor deeze maal buiten verwachting de verltandige verftandig genoeg, om niet verftandig te weezen! De ïyd nadert! De uurwyzer heeft nog flegts eenen .korten weg te loopen, dan is een groot werk gedaan of verzuimd , onherftelbaar verzuimd: want 3iet kan niet hervat, noch geheim gehouden worden. Reeds lang had ik alles wel rypelyk overlegd, en ook dit geval onderfteldi ik had befloolen, wat my ook in dit geval te doen ftond; en nu het uitgevoerd moet worden, kan ik naauwlyks beletten , dat niet het voor en tegen my op nieuws door de hersfeiien loopt. Is het wel raad¬ zaam, om de overigen te grypen, zo hy my ontkomt ?  Vierde Beörye. ti$ fcfWttf Stel ik het uit, en laat Egmont met- de zynen, met zo veelen ontvluchten, die nu, misfchien heden maar alleen, in myne handen zyn? — Dus overwint het noodlot ook u , gy onöverwinnelyke! Hoe lang overdacht , hoe wél voorbereid, hoe groot, hoe fchoon was het plan! Hoe naby zag de hoop het doel! En nu op het oögenblik der beflisfing, vindt gy u tusfehen twee kwaaden ; als in een lotery grypt gy in de duistere toekomst; 't geen gy grypt is nog famengerold, niet weetende of het een prys of een niet is. '(Hy luistert, als iemand, die iets hoort, en treedt aan het venfter?) Hy is 't! Egmont ! Droeg uw paard u zo gemak- kelyk herwaards, en was het niet fchuuw voorde bloed-reuk, en voor den geest met het glinfterend zwaard, die u aan de poort ontvangt? Klim afi Nu zyt gy reeds met éénen voet in het graf, en op het oögenblik met beiden! Ja ftreel het maar, en klop het voor de laatfte maal voor zynen moedigen dienst aan den hals. Nu ik heb geen keus. In de bedwelming, waarmede Egmont nu nadert , kan hy zich niet voor de tweede maal in uwe handen leveren! Hoort hier t Ferdinand en Silva, (komen fchielyk by hem.) Doet 't geen ik u belast heb ,■ ik verander myn voornemen niet. Ik zal, hoe het ook ga, Egmont ophouden , tot dat gy my van Silva's verrichtingen verzekert. Blyf dan in de nabyheid. Ook u berooft het noodlot van de groote verdienfte , om 'sKonings grootften vyiind met eigen handen geil 2 van-  irö Egmont vangen te neemen. (Tegens Silva.) Haast u! (7V■gètts Ferdinand.) Ga hem te gemoet. ("Alva blyft eenige oogenblikken alleen , en gaat zwygende op en néér.) Egmont, (treed binnen.) Ik kom, om 's Konings bevelen te verneemen; om te hooren, welken dienst hy van onz j trouw begeert, waarop hy altoos kan ftaat maaken. Alva. Hy wenscht voornaamelyk uwen goeden raad te hooren. Egmont. Waarover? Komt Oranje ook? Ik daeht hen» hier te vinden. Alva. Het doet my leed , dat hy nu in dit gewigtig uur juist niet hier is. De Konhg wenscht uwen raad, uwe mening te weeten, hoe de rust in deeze Staaten kan herfteld worden. Ja hy hoopt , dat gy krachtig zult medewerken, om deeze beroerten te doen bedaaren, en de rust in de Provinciën volkomen en op den duur te bevestigen. Egmont. Gy kunt beter wee ten , dan ik, dat alles reeds in rust is, ja nog beter in rust was, voor dat de komst der nieuwe Soldaaten de gemoederen wederom met vrees en zorg vervuld heeft. Alva. Gy fchynt te kennen te geeven, dat het raadxaamlte zou geweest zyn, wanneer de Koning, my in  VlïRDE B E D R y F. H7 fm 't geheel niet in het geval gefteld had, om u te kunnen vraageu. E o m o n t. Neem niet kwaalyk! Of de Koning de krygsbenden had moeten zenden, dan of niet veelmeer de magt van zyne aanzienelyke tegenwoordigheid al. leen van meerder uitwerking zou geweest zyn, dit is myne zaak niet om te beöordeelen. De benden zyn hier, hy niet. Doch wy zouden zeer ondankbaar en cervergeeteu moeten handelen, zo wy ons niet altoos te binnen bragten, wat wy aan de Regentes verfchuldigd zyn. Wy moeten bekennen, dat zy door haar zo verftandig als kloekmoedig gedrag, de oproerigen met. geweiden gezag, met overreeding en list tot bedaaren, en een rebelleerend volk, binnen weinige maanden, tot verwondering van een ieder, tot zynen pligt heeft doen wederkeeren. Alva. Ik ontken het niet. Het oproer is geftild , en elk fchynt binnen de paaien van gehoorzaamheid weder gebragt te zyn. Maar hangt hep niet af van ieders willekeur , om deeze paaien te buiten te taan ? Wie wil het volk beletten, om er door te breeken? Waar is de magt, om ze te wederhouden? Wie is 'er borg voor, dat zy in 't vervolg getrouw en onderdaanig zyn zullen? Hun goede wil is de geheele verzekering, welke wy daarvan hebben. Egmont. En is de goede wil van een volk niet het ze. kerst, het dierbaarst pand? By God! Wanneer kan H 3 een  ui E o m o jsr t een Koning zich veiliger achten, dan dat allen voor <5én,en één voor allen indaan? Wanneer is hy veiliger tegen inwendige en uitwendige vyiinden ? Alva. Gy begeert, denk ik, toch niet, ons te willen overreeden, dat het thans hier zodanig gefield is? E g m o n t. Laat de Koning een algeineene vergiffenis afkondigen , en de gemoederen gerust dellen ; dan zal men welhaast zien, dat trouw en liefde, gepaard met vertrouwen, wederkeeren. Alva. Dan zou een ieder, die de Majefteit des Konings, die het heiligdom van den Godsdienst gefchonden heeft, vry en onbelemmerd heen kunnen gaan! Zyn leven zou anderen ten voorbeeld drekken, dat doemwaardige euveldaaden draffeloos moogen gepleegd worden! Egmont. En moet een euveldaad, begaan in zinneloosheid en dronkenfehap, niet liever over het hoofd gezien, dan met wreedheid geftraft worden? Vooral wanneer men vast hoopen en volkomen vertrouwen kan, dat de wandaaden niet zullen hervat worden? Zyn 'er geen Koningen , die dit volkomen bevei. ligde ? Worden zy niet van de waereld en het nagedacht gepreezen-, dewyl zy eene belediging van hunne waardigheid vergeeven, beklaagen, verachten konden? Worden zy uit dien hoofde niet Gode gelyk geacht, die veel te groot is, dan dat elke lastering tot hem reiken zoude ? Al-  V i e r d e B e d r y f.' H9 Alva. En juist daaróm moet de Koning voor de waardigheid van God en Godsdienst, wy moeten voor het «ezag des Konings ftryden. 't Geen de Opperheer te gering acht, om af te wceren, moeten wy volgens onzen pligt wreeken. Naar myn inzien moet geen fchuldige zich ongeftraft verblyden. Egmont. Verbeeld gy u, dat gy ze allen magdgen? Hoort men niet dagelyks dat de vree, hen hier en elders heenen het land uitjaagt De rykden zullen hunne goederen, zich-zelven, hunne kinderen en vrienden, door de vlucht uj veiligheia brengen; de arme zal zyne nuttige handen den nabuur aanbieden. Alva. Dit zullen zy zekerlyk, zo men zulks niet beletten kan. Hierom begeert de Koning raad en daad van eiken Vorst, ernst van eiken Stadhouder, niet üegts een verhaal, hoe het gefteld is, hoe het worden kon, wanneer men alles liet zeilen en dryven. Aanfchouwer te weezen van een groot kwaad, zich met hoop ftreelen, alles aan den tyd overlaaten, fomwylen eens daaronder flaan, als by een vastenavonds-vermaak, dat het ratelt, en men evenwel iets fchynt te doen, wanneer men mee gaarne iets doen wilde; heet dit niet zich verdacht maaken, alsof men vermaak fchepte in het oproer, dat men wel niet verwekken, maar voeden wilue- H *  "ï2o Egmont Egmont. (Gereed om op te ftuiven, maar hy bedwingt sich , en zegt, na een korte titsfchenpooziug , zeer bedaard :) Niet elke bedoeling is voor elk bekend, en het oogmerk van meenig mensch kan kwaalyk uitge. legd worden. Men moet immers van alle kanten geduurig hooren , dat 's Konings toeleg niet zo zeer i"s, om de Provinciën naar eenvoudige en duideIyke wetten te regeeren, den luister van den Godsdienst te beveiligen , en aan zyn volk eenen algomeenen vrede te bezorgen ; dan wel veelmeer om hen den voet op den nek te zetten , van hunne oude rechten te berooven, zich meester te maaken van hunne bezittingen , de dierbaarfte voorrechten van den Adel te befnoeijen, fchoon de Edele hem alleen om deeze voqrrechten dienen, en lyf en Jeven aan hem opofferen kan. De Godsdienst, zegt men, is flegts een prachtig vqorhangfel, achter het welk men eiken gevaarlyken aanflag dieste gemakkelyker kan uitdenken. Het volk ligt geknield, en bidt de heilige tekens aan, terwyl de vogelvanger van buiten loert, om hen te vangen, Alva. Zulks moet ik van U hooren ? Egmont. Dit zyn niet myne gedachten. Het is alleen wat hier en daar, van grooten en kleinen, verftandigen en dwaazen, gefprooken en overal verfpreid wordt. De Nederlanders vreezen voor een dubbel juk, en ^vie verzekert hen van hunne vryheid? At'  Vierde B e d r y f. ï-ï Alva. Vryheid? Een fraai woord, indien men het maar recht verftond. Welke vryheid begeeren ze? Wat is de vryheid van den vryften mensch? — Recht te doen i en die zal de Koning hen niet be¬ letten. Neen ! neen ! zy rekenen zich niet vry, wanneer zy niet zich-zelven en anderen kunnen benadeelen. Was het niet beter het beftier neder te leggen, dan zulk een volk te regeeren? Wanneer buitenlandfche vyfinden indringen , waaraan geen burger denkt, die zich fiegts met de naaste vyanden bemoeit, en de Koning eischt hulp; dan worden zy onder eikanderen oneens, en gaan genoegzaam een famenzweering met hunne vyanden aanVeel beter is het, om ze binnen naauwe paaien te bonden, opdat men ze als kinderen behandelen, en als kinderen tot hun eigen best opleiden kan. Geloof vry, dat een volk nimmer oud, nimmer vei* ftandig wordt; maar altoos kinderachtig blyft, Egmont. Hoe zelden gebeurt het, dat een Koning verftandig wordt 1 En zullen veelen zich niet liever aan veelen, dan aan één toevertrouwen? en niet eens aan dien één, maar aan de weinigen van dien één, te weeten de lieden, die hunnen Heere altoos naar de oogen zien. Dit geeft misfchien alleen het recht, om verftandig te worden, s Alva. Mogelyk juist om die reden , dat het niet aan gich.zelven overgelaaten is. H5 E°'  t2a Egmont Egmont. En dat daarom ooit niemand gaarne aan zich zcf ven overlaaten zal. Men mag doen, wat men wil; ik heb uwe vraag beantwoord, en herhaal het andermaal: Het gaat niet! Het kan niet gaan! Ik ken myne landgcnooten. Het zyn mannen, waardig, om Gods aardbodem te betreeden; ieder is een man voor zich-zelven, een kleine Koning, ftandvastig, gerust, vatbaar, getrouw, verkleefd aan oude zeden. Het valt moeijelyk, hun vertrouwen te winnen; maar gemakkelyk, om hetzelve te behouden. Zy ftaan pal! Zy kunnen wel gedrukt, doch niet onderdrukt worden. Alva, (die middelerwyl eenige maaien heeft omgezien.') Zoudt gy dit alles in de tegenwoordigheid van den Koning durven herhaalen ? Egmont. Het ware zekerlyk nog erger, indien zyne tegenwoordigheid my kon affchrikken! Doch dieste beter voor hem en voor zyn volk, wanneer hy my bemoedigde , wanneer hy my vertrouwen inboezemde, om nog veel meer te zeggen. Alva. 't Geen tot nut verftrekt, kan ik eren zo wel hooren als hy. Egmont. Ik zou hem zeggen: de herder kan gemakkelyk een geheele kudde fchaapen voor zich heenen dryven , de os trekt zynen ploeg zonder tegenkanting; maar het edele paard, dat gy ryden wilt, moet gy zyne  Vierde B e n r y f. i*S zvne gedachten afloeren, gy moét niets onverftandigs ook niets op een onverftandige wyze van hetzelve begesren. Om die redenen wenscht ds burger zyne oude ftaatsgefteldheid te behouden, van zyne Landgenooten geregeerd te worden, omdat hy weet, hoe hy geleid wordt, omdat hy van hen onbaatzuchtigheid en deelueeming aan zyn lot verwachten kan. Alva. En zou de Regent niet de magt hebben , om deeze oude gefteldheid des Staats te veranderen? En zou niet juist dit zyn grootfte voorrecht weezen-> Wat is in deeze waereld beftendig? En zou een ' Staatsgefteldheid dezelfde blyven kunnen? Moet niet in een reeks van jaaren elke betrekking veranderen, en moet niet uit dien hoofde een oude Staatsgefteldheid de oorzaak van duizend rampen worden , omdat zy voor den tegenwoordigen toe. ftand des volks niet gefchikt is ? Ik vrees, dat deeze oude rechten daarom zo aangenaam zyn, dewvl zy fchuilhoeken opleveren, waarin de verftandige, de magtige, • ten nadeele van het volk, ten nadeele van het Geheel , zich verbergen eu ontwyken kan. Egmont. En zyn deeze willekeurige veranderingen, deeze omVperkten inbreuken van het hoogfte gezag, nieVd voorboden, dat Eén wil doen, wat du, z „de* niet zullen doen? Hy wil zich-a Un v;v maaken, om alle zyne wenfchen ^ bevr d gen o ■ aUe zyne gedachten te f0\l ware't ook, dat wy ons aan hem als een g .  U4 Egmont veiftandig Koning, geheel toevertrouwden, kan hy dan ook borg weezen voor zyne nakomelingen? Ook daarvoor, dat niemand van hen willekeurig, zonder iets te ontzien, regeeren zal ? Wie zal ons dan tegen de volflaagen dwingelandy beveiligen, wanneer hy ons zyne dienaareu zendt, zulken die hem omringen, die zonder kennis van het land en deszelfsbehoeften, naar goedvinden doen en laaten, wat zy willen, geen tegenftand vinden, en voor geen verantwoording vreezen. Alva, (die inmiddels weder omgezien heeft.) •Niets is natuurlyker, dan dat een Koning door zich - zeiven denkt te regeeren , en zyne bevelen liefst aan die geenen opdraagt, die hem het best verftaan , verftaan willen, en zynen wil onbepaald uitvoeren. Egmont. En even zo natuurlyk is het, dat de burger van die geenen wil geregeerd zyn, die met hem gebooren en opgevoed is, die met hem hetzelfde denkbeeld koesteren van recht en onrecht, dien hy als zyne broeders befchouwen kan. . Alva. En evenwel heeft de Adel met deeze zyne broederen zeer ongelyk gedeeld. Egmont. Dit is reeds federt geheele eeuwen gefchied; en wordt thans zonder benyding geduld. Doch zo 'er nieuwe menfchen zonder noodzaakelykheid gezonden wierden , die zich voor de tweede maal ten koste der Natie wilden verryken, dan zou men zich bloot  Vierde B e d ft y f. n j bloot gefield zien aan een ftreng, vermetel, onbe- ' paald eigenbelang ; zulks zou een gisting veroorzaaken, die zich niet ligt in zich-zelven zou ontbinden. Alva. Gy zegt my't geen ik niet diende te hooren; ik ben ook vreemd. Egmont. Dat ik 't u zeg, is een blyk, dat ik u niet bedod' Alva. Behalven dit, zo wenschte ik liet niet van u te hooren. De Koning zond my in de hoop , dat ik hier door den Adel zou onderfteund worden. De Koning wil zynen wil volbragt zien. De Koning heeft na een ryp overleg begreepen. wat voor het volk goed is; het kan niet zo blyven en gaan, als tot hier toe, 's Konings oogmerk is , om hen tot hun eigen best binnen zeker paaien te brengen, hun eigen welvaart, indien het zo zyn moet, hen op te dringen, de fchadelyke burgers op te offeren ten einde de overigen rust vinden en het geluk van een wyze regeering genieten kunnen Du .s zyn befluit; ik heb bevel, om dit aan den Adel bekend te maaken; en ik vraag in zynen naam raad, hoe zulks kan ter uitvoer gebragt worden ; niet wat: want dit heeft hy beflooten. Egmont. Uwe woorden bewaarheden, helaas! de vrees van het volk, de algemeene vrees! Zo bcett hy dan bedooten, wat geen Vorst behoorde te bedui-  iïö Egmont ten. De kracht van zyn volk, hun gemoed", het denkbeeld , dat zy van zich zeiven hebben , wil hy verzwakken, onderdrukken, vernielen, om ze gemakkelyk te kunnen regeeren. My wil het inwendige merg van hunne eigene geaardheid bederven; zekerlyk met het oogmerk, om hen gelukkiger te maaken. Hy wil ze vernietigen, opdat zy iets worden, iets anders worden zullen. O, indien zyne bedoeling goed is, dan wordt dezelve misleid! Men kant zich niet tegen den Koning; men verzet zich flegts tegen dien Koning, die de eerfte ongelukkige flappen op eenen verkeerden weg gedaan heeft. Alva. By uwe denkwyze fchynt het een vruchtelooze pooging te weezen, om ons te willen verëenigen. Gy denkt laag van den Koning, en vera'chtelyk van zyne raadslieden, wanneer gy twyfelt, of ook allesv/el overdacht , gewikt en gewoogen is. My is niet belast, om al het voor en tegen andermaal te ontvouwen. Gehoorzaamheid eisch ik van het volk: en van u, gy Eerften en Edelften! raad en daad, als borgen voor deezen oubepaalden pligt. Egmont. Eisch onze hoofden; dan is het op eenmaal uit. Of de nek onder dit juk bukken, dan of hy zich onder de byl neêrleggen zal, dit is voor eene edele ziel hetzelfde. Vruchteloos heb ik zo veel gefprooken ;■ ik heb de lucht in beweeging gebragt , maar an. ders niets gewonnen. Fer-  Vierde Bedrtf. 127 Ferdinand, (komt.) Neemt my niet kwaalyk , dat ik u in uw gefprek kom ftooren. Hier is een brief; en de brenger wacht met fmarten op antwoord. Alva. Vergun my , dat ik zie , wat dezelve behelst. (Treedt op zyde.) Ferdinand, (tegens Egmont.) Het is een fraai paard , dat uwe bedienden gebragt hebben, om u af te haaien. Egmont. Het is juist het flegtfte niet. Ik heb het reeds eenen tyd lang gehad ; ik denk het my kwyt te maaken. Zo gy 'er behaagen in vindt, dan zullen wy misfchien de koop wel eens worden. Ferdinand. Goed , wy zullen zien. Alva. (Wenkt zynen zoon, die terug gaat.) Egmont. Vaarwel! ontfla my: want ik zou waarlyk niets meer weeten te zeggen. Alva. Gelukkig hebt gy uzelven belet, uwe denkwyze nog meer ten toon te fpreiden. In onvoorzichtigheid ontzwachtelt gy de plooijeu van uw hart, en befchuldigt u veel ftrenger, dan uw haaiende vyiind u zou kunnen doen. Egmont. Deeze befchuldiging treft my niet, ik ken niy- zet-  lag Egmont zeiven zeer wel , en weet, in welke betrekking' ik tot den Koning fta; deeze is veel naamver? dan die van veelen , die in zynen dienst zich zeiven dienen. Ongaarne eindig ik dit gefchil, zonder hetzelve bygelegd te zien, en' wcnsch flegts, dat de dienst van onzen Heer , de welvaart van het land , ons fpoedig mooge verc'enigen. Mogelyk zal een herhaald gefprek , de tegenwoordigheid der overige Vorften, die heden niet hier zyn, in een gelukkiger oögenblik dat geene uitwerken , wat heden onmogelyk fchynt. In deeze hoop verlaat ik u. Alva. (Die tevens zynen zoon een fcin geeft.) Hou, Egmont! Uwen degen! (De middeldeur opent zich; men ziet dc gallery met een wacht bezet, die pal blyft /laan.) E g m o n d. (Die als in verbaasdheid weggezonken eenen tydlang ge»weegen heeft.) Was dit uw oogmerk ? Hebt gy my daarom geroepen ? (Grypende naar den degen, alsóf hy' zich verdedigen wilde.) Ben ik dan weerloos? Alva. De Koning beveelt het, gy zyt myn gevangen.(Tevens treeden van beiden zyden gewapende mahfieti binnen?) Egmont, (na een poos zwygens.) De Koning ? Oranje ! ó Oranje ! (Na een tusfehenpoozing zynen degen overgeevende.) Daari Neer»  / fJeem hem dan ! hy heeft veelmeer de zaak des Konings verdedigd, dan deeze borst befchermd. (Hy vertrekt door de middendeur: de gewapenden „ die in het vertrek zyn , volgen hem ; ook de zoon fan Alva. Alva blyft ftaan ; het gordyn valt.) Ëinde van het vierde Jïedryf* iix. deil. i rT&  Jij8* Egmont VT F D E B E D RTF. t Een Straat. Avond- fchcmering. Klaartje, Bkakenburg, Burgers. Brakekburg. O m Gods wille ; myn Lief! wat zult gy beginnen ? Klaartje. Kom mede, Brakenburg! Gy moet de menfchen niet kennen; ik vertrouw, dat wy hem bevryden zullen. Want wat kan hunne liefde jegens hem «venaaren? Een ieder, ik zweer het u, gevoelt ïn zichzelven een blaakende begeerte, om hem te ledden, het gevaar van zulk een dierbaar leven af te weeren, en den vryften man de vryheid weder te geeven. Kom! Hier ontbreekt alleen de ftem, die hen famen roept. De bewustheid van 't geen zy aan hem verfchuldigd zyn, doorftroomt nog hunne ziel, en dat zyn magtige ann alleen het verderf van hen afweert, is hen niet onbekend. Om zynentom hunnent wil moeten zy alles waagen. En wat waagen wy ? Ten hoogfte ons leven, dat niet de moeite waardig is om te behouden , wanneer hy ons door eenen geweldigen dood ontrukt word. '■ ' s ": 1' Bra.  w^r. mrvrrrri, i u. il ■... l^y ^ .. — ■ i n ■ Wie zyt ^j", die itiy oiivi'iendeJjlr den ilaap uit de oog«n jaagt—   VYFDE è e d iï y f, i^s B R A E E n b u e g. Ongelukkige! gy kent het geweld niet, dat ons In yzere banden gekluisterd houdt, \ Klaartje. Dit geweld komt my niet onöverwinnelyk voor. Laat ons den tyd niet met nuttelooze woordenwisfeling verfpillen. Hier komen nog van de oude( braave, wakkere mannen ! Hoort, Vrienden! Buu- ren! hoort! Zegt my toch, hoe is het mei Egmokt ? Timmerman. Wat wil dat kjnd hebben ? Laat haaf toch zwy» gen ! Klaartje. Treedt nader,- laat ons zacht fpreeken, tot dat wy het eens, en fterker in getal zyn. Wy moeten geen oögenblik verzuimen ! De gevloekte dvvingelandy , die het waagt , om hem in ketenen te liaan, trekt reeds den dolk om hem te vermoorden. O Vrienden ! met het voortgaan der fehemering neemt ook myne benaauWdheid toe. Ik vrees voor deezen nacht. Welaan! wy" zullen ons verdeelen; roepen wy in alleryl van huis tot huis de burgers uit. Elk moet zyne oude wapenen opvatten. Op de markt komen wy wederom byëen, ea onze ftroom zal eiken burger met zich fleepen. De vyanden zien zich omringd en overmand en geeven den moed op. Hoe zou een handvol flaaven ons kunnen wederftaan? En hy keert in heï midden van ons weder, vindt zich verlost,- efi kan? mn eenmaal danken , die zo veel aan hem vefI * fobuS*  i32 E g m O H t fchuldigd zyn. Hy ziet misfchien ja hy zie; vast, den dageraad aan den vryën hemel weder. Timmerman. Wat fchort u , meisje ? Klaartje. Begrypt gy my niet? Van den Graaf fpreek ik! Ik fpreek van Egmont. J e t t e r. Noem toch deezen naam niet! Hy is doodelyk. Klaartje. Den naam niet noemen ? Hoe ? Deezen naam ritet noemen? Wis noemt hem niet by elke gelegenheid? Waar ftaat dezelve niet gefchreeven? In deeze fterren heb ik hem met alle zyne letteren dikwerf geleezen. Niet noemen ? Hoe moet dat ? Vrienden ! Lieffte Buuren ! gy droomt ; bedenkt u. Ziet my zo ftyf en benaauwd niet aan ! Laat uw oog niet zo befchroomd regts en links vliegen. Ik roep u immers flegts op tot 't geen een ieder wenscht. Is myne ftem niet de ftem van uw eigen iart? Wie zou zich in deezen benaaawden nacht, vóór dat hy nog zyn onrustige legerftede beklimt, niet op de knieën nederwerpen, om met een ernftig gebed, zyn behoud van den hemel af te fmeeken ? Dat het de één den ander, dat het elk zich-zelven vraage! en wie fpreekt niet met my deeze woorden : „ Egmont's vryheid, of den dood!" J e t t e r. God bewaare ons! Dat zal 'er uitzien! Kl aar.  VlFD! BlDïff. IJS Klaartje. Blyft hier! Blyfc hier! en duikt toch niet weg op het noemen van zynen naam, dien gy weleer zo gaarne en met zo veel blydfchap hoorde noemen ! Als het gerucht zyne komst aankondigde, als men riep : „ Egmont komt! hy komt van Gent!" dan achtten de bewooners van de ftraaten, die hy moest doorryden , zich gelukkig. En als gy zyne paarden hoorde trappelen, wierp elk zyn werk weg, en debetrokken aengezichten, waarmede gy uit het venfter zaagt, klaarden op door één blik van vreugde en hoop in zijn gelaat. Dan tilde gy uwe kinderen aan de deur op, en zeide tegen hen: Zie, dit is Egmont, de grootfte van allen! Hy „ is het! Hy is't, van wien gy eerlang beter ty„ den verwachten kunt, dan uwe vaderen beleef„ den." Laaten toch uwe kinderen u niet eenmaal vraagen: „ Waar is hy? Waar zyn de tyden, die „ gy ons beloofd hebt?" En zo wisfelen wy flechts woorden, zyn werkeloos en verraaden hem! Soest. Schaam u; Brakenburg! Vier haar den teugel niet! Weer het onheil! Brakenburg. KlaartJe lief! wy zullen gaan! Wat zal de moeder zeggen ? Misfchien... Klaartje. Meent gy, dat ik een kind, of krankzinnig ben? Wat kan misfchien? Van deezé fchrikkelyke zekerheid zultgy my door geen hoop aftrekken. — I 3 Gy  ï§4 Gy moet My hooren, en gy zult het doen: want ik zie, gy zyt verflaagen, en kunt u in uwen eigen boezem niet weder vinden. Slaat , door het tegenwoordig gevaar genoopt, flegts een oog op het voorledene, op het kort voorledene. Vestigt uw aandacht op het toekomende, Kunt gy dan leeven, zult gy leeven, wanneer hy te grond gaat? Met zynen adem ontvlucht de laatfte fnik der vryheid. Wat was hy niet voor u Voor wien ftelde hy zich bloot aan het zorglykst gevaar? Zyne wonden bloedden , en geneesden voor u. De groote ziel, die u-allen fchraagde, is in den kerker opgeflooten, en de verfchrikkingen van een verraaderlyken moord zweeven rondom hem, Hy denkt misfchien aan u, hy hoopt op u, hy, die flegts gewoon was hoop te geeven, te vervullen. Timmerman. Kom, myn vriend! gaan wy! Klaartje. En heb ik geen fterkgefpierde armen, geen merg, gelyk gy; ik heb echter 't geen u-allen ontbreekt, moed en verachting van 't gevaar. Kon myn adem u ontvonken. Kon ik u, aan mynen boezem ge» drukt, verwarmen en bezielen! Komt! In 't midden van u, zal ik gaan, Gelyk een' vaandel, op zich-zelf weerloos, nogthans een edel heir krygslieden al wapperende aanvoert, zal myn geest uwe hoofden ontvlammen, en liefde en moed zal het befluitelooze, verftrooide volk tot een geducht heir verëenigen. Jet-  Vyfde B e » b ï f. J e t t e e. Breng haar weg, ik heb medelyden met haar,j (D O gy handen ! die aan de hoeden tastten, aan het zwaard kunt gy niet tastten Brakenburg , en wy ? . Zullen wy hen verfoeien ? ■ Deeze armen , die hem zo dikwerf vast hielden , wat doen zy voor hem ? ■ List heeft reeds zo veel in de waereld uitgewerkt. Gy kent de wegen en paden, kent het oude Kafteel. Niets is onmogelyk, geef my flechts een aanflagaan de hand. Brakenburg. Was het niet beter, dat wy naar huis gingen? Klaartje. Goed ! Brakenburg. Ginds aan den hoek zie ik de wacht van Alva J I 4 geef  ïjg E O M O N T geef toch gehoor aan de ftem der reden. Meent gy dat ik lafhartig ben? Gelooft gy niet, dat ik om uwent wil zou kunnen flerven? Hier zou het van ons beiden dolheid weezen, van my zowel, als van u. Ziet gy hier niet de onmogelykhejd? Bedaar toch ! Gy zyt buiten u - zeiven. Klaartje. Buiten my zeiven ! Veib .azend! Brakenburg! gy zyt buiten u-zeiven. Wanneer gy den held met een luide ftem eerbied betoonde, hem uw vriend > befchermer en hoop noemde , hem een. Vivat'■ toeriep , wanneer hy kvyam ; dan ftond ik ju mynen hoek, het venfter half opgefchooven , yerbergde my al luisterende, en het hart fipeg my fterker dan ü-allen. Thans (laat het my wederom fterker dan u-allen ! Gy verfchuilt u, nu de nood jan den man komt, verzaakt hem, en gevoelt niet, dat gy vergaat, wanneer hy omkomt ? Brakenburg, Kom , gaan wy naar huis! Klaartje, Naar huis ? Brakenburg. Bedaar toch! Zie eens op! Dit zyn de ftraaten, die gy niet dan des zondags betradt, die gy zedig naar'de kerk doorwandelde, waar gy zo deftig uwen toorn over my uitliet, wanneer ik my met een vrisndelyke groet by u voegde. Gy ftaat en fpreekt, gy handelt openlyk voor de oogen der waereld; bedaar toch , myn Beste! wat baat het ons ? Klaas-  V y r d e B e » a T f- ?37 K l a a u t j e. Kom, naar huis! Ja ik kom tot my-zeiven. Naar kuis , Brakenburg ! Weet gy , waar ik woon? B' ' (Vertrekt,) De Gevangenis, Deer een tamp verlicht, met een rustbed in '/ verfchiet. Egmont, (alleen.) Oude vriend ! altoos getrouwe flaap ! vliedt gy my ook gelyk myne overige vrienden? Hoe gewillig daalde gy neêr op myn vry hoofd en verkoelde myn aangezicht als een fchoone mirtekrans der liefde' Midden onder de wapenen, op de woeste baaren des levens, rustte ik zacht-ademende, als een opluikend knaapje, in uwe armen Wanneer de ftormen door takken en bladeren bliezen, aam en kruin kraakten, bleef echter dé bmnentte kern van het hart onbeweeglya. Wat beweegt u nu? Wat fchokt het vast en getrouw gemoed? Ik voel't, het is de klank van de moordbyl, die aan mynen wortel ligt, Nog lta overeinde, en een innerlyke rilling doortrekt my, Ta het verraaderlyk geweld overwint; het ondermynt den vasten verheeven aam, en vóór dat no& de fchors verdort, valt kraakend uwe kruin verbryzelt wat zy raakt. .... Waarom dan nu, gy die zo dikwerf gewelj» I 5 8  jjg Egmont zorgen als waterbellen van uw hoofd hebt weg geblaazen, waarom zyt gy nu te magteloos, om het voorgevoel te verdryven , dat met te groot geweld in u op en neder loopt? Sedert wanneer komt de dood u vreesfelyk voor ? de dood , met wiens wisfelende beelden, even als met de overige gedaanten der gewoone aarde, gy met bedaardheid verkeerde? Ook is hy 't niet, de fbelle vyand , tegen welke de gezonde borst pal ftaat; de kerker is het, een voorbeeld des grafs, hatelyk zo voor den held als voor den lafhartige. Zelfs viel het my ondraaglyk op mynen bekleedden (loei, wanneer de Vorften in de plegtige vergadering, dat geene , wat gemakkelyk te voldingen was, in herhaalde gefprekken ©verleiden, en tusfehen duistere muuren een er zaal-de balken van't verhemelte my drukten. Dan fnelde ik voor:, zodra het mogelyk was, en frisch op het paard, met ruime ademhaaling , en ras naar buiten, waar wy behooren , in het veld , alwaar elke weldaad der natuur uit de aarde opftygende , en alle zegeningen van 't geftarnte de lucht doorzweevende, ons omringen; alwaar wy ons, gelyk reuzen uit de aarde gebooren , door het aanraaken van onze algemccne moeder, krachtiger verheffen ; alwaar wy de menschheid geheel , en menfchelyke begeerte in alle aderen voelen ; alwaar het verlangen om door te dringen , te overwinnen , aantegrypen , zyne vuist te gebruiken, te bezitten , te veroveren, de ziel van den jongen jager doorgloeit; alwaar de foldaat zich zyn aangebooren recht op de geheele waereld met fnelle fchreden aanmaatigt, en in een ge-  VtfdeïSedryf. ï39 geduchte vryheid, gelyk een hagelbui, door weide en veld en bosch al vernielend doordraaft , eit geene paaien kent, door meufchenhanden neer gezet. O Gy zyt Hechts een fehets, een herinnerende droom van het geluk , dat ik zo lang bezeeten heb; waar heeft het noodlot u verraadeilyk heenen gevoerd? Weigert het u, den nimmer gefchroomden doodvoorhet aangezicht der zon te vinden,ten einde den voorfmaak van het graf in de akelige verrotting voor u te bereiden? Zyn walglyke adem blaast my uit deeze fteenen aan. De leden verfty. ven reeds , en de voet fchrikt even zo voor het rustbed als voor het graf. O zorg ! zorg ! die voor den tyd den moord begint , wyk ! Sedert wanneer is Egmont dan alleen, zo geheel alleen in deeze waereld ? Uwe twyfeling,niet het geluk,maakt u gevoelloos. Is 's Konings rechtvaerdigheid , waarop gy altoos vertrouwde, is de vriendfchap der Regent s, die byna (dit durf ik immers zeggen) byna liefde was; zyn deeze eensklaps als het beeld van een glinfte. rend vuur des nachts verdweenen, en laaten ze u alleen op een duister pad? Zou Oranje,-aan het hoofd uwer vrienden, geen middelen beraamen en iets waagen ? Zou niet een volk vergaderen , en met een aangroeijende magt den ouden vriend redden 1 O muuren , die my omringt! weert het welmeenende aandringen van zo veele geesten niet van my af; en de moed, die uit myne oogen tevooren zich over hen verbreidde, keere nu wit kun hart weder in  jao Egmont in het myne. O ja, zy geraakten by duizenden in beweeging! zy komen! Haan aan myne zyde! Hun vroome wensch fiygt dringende ten hemel , hy iïneekt om een wonder. En daalt 'er geen Engel neder tot myne verlosfing ; dan zie ik hen lans en zwaard aangrypen. De poorten fplyten , de traliën bersten, de muur vak voor hunne handen oraverre, en Egmont gaat de vryheid van den aanbreekentien dag vrolyk te gemoet. Hoe meenig bekend gelaat ontvangt my met gejuich! Ach, Klaartje! waart gy een man; ik zou u zekerlyk ook hier eerst zien, en u dank weeten, 't geen men zo zeldzaam jian eenen Koning te danken heeft — de vryheid. Het Huis van Klaartje. Klaartje, (Komt met een lamp en een glas water uit de kamer : zy zet het glas op de tafel, en treedt aan het venfter.') Brakenburg? Zyt gy het? Wat hoorde ik dan? Nog niemand? "Er was niemand! Ik zal de lamp aan het venlter zetten, opdat hy zien kan dat ik nog wakker ben , en hem wacht. Hy heeft beloofd my tyding te zullfcn brengen. Tyding? Afgrysfelyke zekerheid! — Egmont gevonuisd! — Welke rechtbank durft hem voor zich daagen ? En zy veröordeelen hem ! Veroordeelt hein de Ko. Hing ? of de Hertog ? En de Regentes onttrekt zich .! Oranje aarzelt, en alle zyne vrienden! Is dit de waereld , van welker wisfelvalligheid en trouwloosheid ik veel gehoord, en niets onderyon- defc  V f F r> E B 1. T) r y F. t^t den heb? Is dit de waereld? Wie zon boos¬ aardig genoeg weezen, dien dierbnaren te haaten? Zou de boosheid wel magt genoeg bezitten , om den algemeen-beminden fchielyk te doen neder - ftorten ? En evenwel is het zo het is zo O Egmont! ik oordeelde u veilig by God en men. fcheh, even als in myne armen! Wat was ik voor u? Gy hebt my de Uwe genoemd: myn geheel leven wydde ik aan uw leven toe. Wat ben ik nu ? \ ruchteloos fteek ik de hand uit naar den ftrik , die u vast houdt. Gy hulpeloos , en ik vry! Hier is de fleutel van myne deur. Wil ik gaan, wil ik komen, zulks hangt van myne willekeur af, en Voor uben ik van geen nut! —— Ö boeit my, opdat ik niet in wanhoop wegzink ; en werpt my in den diepften kerker, opdat ik het hoofd tegen vogtige muuren ftoote , oni vryheid kerme , droorae hoe ik hem zou willen heipen, indien de ketenen my niet verlamden , hoe ik hem dan helpen zou. Nu ben ik vry ! En de vryheid doet my de benaauwdheid van een flaauwte gevo;len. —In goede bewustheid buiten ftaat om eenen vinger tot zyne hulp te roeren. Ach! helaas ! ook het kleinfte gedeelte van uw wezen , uw Klaartje is gevangen , even als gy, en fpant by de fcheiding van u, in de ftuiptrekkingen des doods, flegts haare laatfte krachten in. ■ Ik hoor iemand aanfluipen , hoesten. Brakenburg hy is't! Ellendige, maar goede man ! uw lot blyft altoos hetzelfde ; uw liefje opent u de deur by den nacht, en ach! tot welk eou rampzalige byè'enkorast! Br a.  141 E g m o n t Brakenburg, (treedt binnen.') Klaartje. Gy verfchynt zo verbleekt en onthutst, Brakenburg! Hoe is 't? Brakenburg. Door omwegen, en bloot gefteld aan gevaaren, zoek ik u. De groote ftraaten zyn bezet; dooï fteegen en hoeken ben ik heimelyk hier gekomen. Klaartje. Verhaal my, hoe is 't? Brakenburg, (zet zich neder.) Ach, Klaartje ! laat my weenen. Ik beminde hem niet. Hy was de ryke man , en lokte het eenige fchaap van den arme in zyne betere weide. Nooit heb ik hem gevloekt; God heeft my getrouw en aandoenelyk gefchaapen. Myn leven verliep onder de bitterfte fmarten , en eiken dag hoopte ik te verfmachten. Klaartje. Vergeet dit, Brakenburg! vergeet u-zeiven. Spreek my van hem ! Is 't waar ? Is hy veroordeeld ? Brakenburg. Ja! hy is veroordeeld. Ik weet het met zekerheid. Klaartje, En leeft hy nog? BrakenbubC Ja! hy leeft nog. Klaart-:  V ï f D E B e D r T F. 143 Klaartje. Hoe kunt gy my daarvan verzekeren? Da wreedheid vermoordt in den nacht den uitmuntenden; voor alle oogen verborgen vloeit zyn bloed. Het bedwelmde volk ligt in eenen benaauwden flaap , en droomt van verlosfing , droomt van de vervulling van zynen onmagtigen wensch; terwyl zyn geest met misnoegen over ons de waereld verlaat. Hy is weg 1 Bedrieg my niet , en u-zeiven niet. Brakenburg. Neen , indedaad ! hy leeft ! En de Span- jaard maakt, helaas! toeftel tot een vreesfelyk fchouwfpel voor het volk, dat hy vertrappen wil, om met geweld elk hart, dat naar vryheid hygt, voor eeuwig te vergruizen. Klaartje. Ga voort en fpreek mee bedaardheid ook myn doodvonnis uit! Ik nader al meer en meer de zalige gewesten ; de troost uit het land des vredes waait my reeds te gemoet. Spreek! Brakenburg. Ik kon het merken aan de wachten , uit de gefprekken, die hier en daar gehouden wierden, dat op de markt in 't geheim een fchriktooneel opgericht wierd. Ik (loop door zy-wegen , door bekende fteegen , naar het huis van mynen neef, en zag uit een achter-venfter naar de markt. Hier en daar flikkerden toortfen, in eenen ruimen kring van Spaanfche foldaaten. Ik fcherpte myn 011-  f44 Ê- o a* ö h "F oubcdreeven oog, en uit den nacht rees een zwsff -evaarte cv,, dat ruim en hoog was ; ik ysde p dfe gezicht. Veele handen warén rondom bezig, om het houtwerk , dat nog wit en zichtbaar was,. met zwart te bekleeden. Eindelyk bedekten zy de trap ook met zwart, ik zag het duidelyk. Zy febeenen een afgrysfelyk offer als ter voorbereiding feestelyk in te wyën. Een wit kruisbeeld , dat door den nacht gelyk zilver blonk , wierd aan de ccne zyde hoog opgericht. Ik zag de fchromelyke zekerheid van tyd tot tyd zekerer. iNog flikkerden hier en daar eenige toortferi; allengs verdweeneit zy en gingen uit. Op eenmaal was het affchuwelyk gebroedfel van den nacht m dert fchoot zyner moeder terug gekeerd. Klaartje. Stil, Brakenburg! Wees nu ftil! Laat deeze fluiier op myne ziel rusten. De fpooken zyn verdweenen; en gy, vriendelyke nacht, leen uwen mantel aan de aarde, die in haar ingewand gist; zy draagt den affchuwetykeu last niet langer, ryt haare diepe klooven brullend vane"en , en trekt het moordfehavot al kraakend in den afgrond, bn God , als getuige van hunne woede , God door hen ontëerd, zendt zynen Engel; grendels en banden , door den heiligen bode aangeraakt , iprin, een los , en hy omftraalt den vriend met eenen zachten glans ; hy leidt hem ftil door den nache tot de vryheid. En ik ga ook heimelyk in deez,» duisternis, hem te gernoet. Br*-  VfFDE ï I D B t f i Brakenburg, (houdt hem tegen?) Myn kind! waar heeü? Wat zult gy beginnen? Klaartje. Zacht, lieve Vriend! dat niemand ontwaake! dat Wy ons-zeiven niet doen ontwaaken! Kent gy dit flesje, Brakenburg? Ik heb het u al fchertfende ontvreemd , toen gy dikwerf met ongeduld dreigde uwen dood te zullen verhaasten. En nu, myn Vriend! Brakenbvrg. By alle heiligen! - Klaartje. Gy kunt my niet tegen houden. De dood Is myn deel ; en gun my den zachten fnellen dood, dien gy voor u bereid hebt. Reik my uwe hand! — In het oögenblik, dat ik de duistere poort open, waarüit men niet wederkeert, kan ik u door deeze handdrukking zeggen: hoe zeer ik U bemind, hoe zeer ik u beklaagd heb. Myn broeder Wierd my jong ontrukt; ik verkoor u , om zyne plaats te vervangen, uw hart kantte zich daartegen, en kwelde zich-zelven en my 5 gy reikhalsde vuurig en telkens vuuriger naar 't geen voor u niet gefchikt was. Vergeef my, en vaarwel! Laat ik u broeder noemen! Dit is een naam, die veele naamen in zich bevat. Pluk de laatfte fchoane bloem der fcheidende met een getrouw hart neem dee« zen kusch De dood verëenigt alles, Bra« xenburg! ons dan ook. XIX. Deel. K Bra-  Brakenburg. Laat ik dan met u fterven! Deel, deel met my! Het is genoeg, dat het leven van twee geëindigd wordt. Klaartje. Blyf! gy moet leeven , gy kunt leeven. Onderfteun myne moeder, die buiten u in armoede vergaan zou, Wees gy voor haar, wat ik niet ineer voor haar wezen kan; leeft by elkander, en beweent my. Beweent het Vaderland en hem , die hetzelve alleen behouden kon. Het tegenwoordig gedacht wordt van dit jammer niet bevryd; zelfs iï de woedende wraak niet in ftaat om het uit te delgen. Leeft, armzaaligen ! nog den tyd over, die geen tyd meer is. Heden ftaat de waereld op eenmaal ftil; haar omloop is geftremd, en myn pols flaat nog maar eenige weinige minuuten; vaarwel! Brakenburg. O blyf met ons leeven, gelyk wy voor u-alleen! Gy doodt ons in u; ö leef en lyd! Wy zullen pal ftaan aan uwe zyde, en de liefde zal altoos met de uiterfte oplettendheid u den besten troost in haare leevende armen bereiden. Wees de onze ! de Onze! Ik durf niet zeggen, de myne. Klaartje. Zacht, Br.'.keneurg ! Gy gevoelt niet wat gy aantast. Waar gy hoop meent te vinden, daar vind ik wanhoop. Brakenburg. Deel met de leevenden in de hoop ! Vertoef aam  aan den rand des afgronds, zie neder, en fla dan uwe oogen weder op ons! K l a a r t j e. Ik heb overwonnen, roep my niet wederom op tot den ftryd. Brakenburg. Gy zyt bedwelmd; door den nacht bedekt < zoekt gy de diepte. Elk licht is nog niet uitge» bluscht, nog meenige dag.,, Klaartje. Wee ! wee over u ! wee ! Met wreedheid verfcheurt gy het voorhangfel voor myne oogen. Ja* de fcheinering van den dag zal aanbreeken, vruchteloos zal hy alle nevelen rondom zich famentrek* ken en tegen zynen wil fchiineren. Bedeesd ziel' de burger zyn venfter uit, de nacht laat een zwarten vlak achter; hy ziet, en met het licht groeit het fchrikkelyk moordfchavot.- Op nieuw» lydende , flaat het ontwyde Godsbeeld het fmee* kend oog omhoog naar den \ ader. De zon waagt het niet, om te voorfchyn te'komen; zy wil het uur niet aantoonen ,- waarin' hy fterven zal.- De uurwyzers gaan traaglyk voort, en het ééne uur flaat na het ander. Hou! hou! nu is het tyd! het voorgevoel van den morgen jaagt my in het graf,(Zy (reedt aan Let venjter , alsof zy 'er uit zag& en drinkt heimelyk.~) Brakenburg. Klaartje ! Klaartje f K 2 &LAA»i  ■1^ Egmont Klaartje, (gaat naar de tafel en drinkt het water?) Hier is het overige! Ik verzoek u niet om my te volgen. Doe , wat gy durft doen , vaarwel! Blusch deeze lamp ftil en oogenblikkelyk uit, ik ga ter rust. Sluip ftil weg, trek de deur achter u toe. Zacht! Maak myne moeder niet wakker! Ga, red u! Red u , indien gy niet als myn moordenaar wilt aangezien worden. (Zy vertrekt.) Brakenburg. Zy laat my voor de laatfte maal in den zelfden toeftand, als zy altoos gedaan heeft. O kon toch «en menfchelyke ziel voelen, hoe zy een minnend hart verfcheuren kan ! Zy laat my ftaan, aan myzelven overgelaaten; en dood en leven zyn by my «ven gehaat. Alleen te fterven! Weent, gy die bemint! Daar is geen harder noodlot, dan het myne. Zy deelt den druppel des doods met my, en zendt my heenen , zendt my van haare zyde weg. Zy trekt my tot zich , en ftoot my terug in het leven. O Egmont ! hoe pryzenswaardig is uw lot.' Zy gaat vooruit, den krans der overwinning ontvangt gy uit haare hand, zy brengt u den geheelen hemel te gemoet! En moet ik volgen? wederom achter ftaan? den onüitblufchelykeu nyd in gindfe woningen overbrengen ? - Op de aarde is voor my geen verblyfplaats meer , en hel en hemel bieden beiden de zelfde kwaal aan. Hoe welkom zou de fchrikkelyke hand der vernietiging voor den rampzaligen weezen! - (Bra-  Vtpdk B e » r 7 ïJ 249 <"BrakeM»Rg vertrekt: het totneel blyft eenigen tyd onveranderd. Men hoort een treurmuzyk, ten blyke van Klaartje's dood; de lamp, dte Brakenburg vergeeten heeft uit te blusfchen, flikkert neg een en andermaal, vervolgens gaat zy uit. Spoedig veranderd het tooneel in de Gevangenis. Egmont ligt op het rustbed te jlaapen. "Er ontftaat een geraas met feutels, en de deur wordt geopend. Soldaaten met toortsfen treeden binnen; Ferdinand de Zoon van Alva, en Silva , volgen , verzeld van gewapende mannen. Eg? mont ryst uit den flaap op.) Egmont. Wie zyt gy, die my onvriendelyk den flaap uit de oogen jaagt ? Wat komen uwe trotfche onzekere blikken my aankondigen? Waartoe deeze fchrikbaarende vertooning ? Welk een fchrikdroom komt gy de halföntwaakte ziel voorliegen? Silva. De Hertog zendt ons, om u uw vonnis te verkondigen. Egmont. Brengt gy den beul ook mede, om hetzelve te voltrekken ? Silva. Verneem het, dan zult gy hooren , wat gy te verwachten hebt. Egmont. Dit past zeer wel voor u en uw fchandelyk geK 3 d"K1  t|a l£ o m o v t drag , in den nacht uitgebroeid en in den nacht Toltrokken. Zo kan deeze roekelooze daad der ongerechtigheid verborgen blyven! Tree vry toe, gy die het zwaard bedekt onder den mantel draagt; hier is myn hoofd, het vryfte hoofd, dat ooit de dwingelandy van den romp geflagen heeft, Silva. Gy dwaalt! Rechtvaardige rechters zullen, het geen zy befluiten, voor het aangezicht van den dag niet verbergen. Egmont, Zo gaat de vermetelheid alle begrippen en ge* dachten te boven, Silva, (ontvangt het vonnis van iemand, die naast hem flaat, opent het, en leest?) „ Uit naam van den Koning, en uit kracht van. „ de byzondere door Zyne Majefteit aan ons op„ gedraageue magt, om alle zyne onderdaanen, van „ wat ftand zy ook moogen weezen, en tevens de „ Ridders van het gulden Vlies, te oordeelen» v verklaareu wy... Egmont. Kan de Koning die aan een' ander opdraagen? Silva. „ Verklaaren wy , na voorafgegaan naauwkeu* rig en wettig onderzoek, u Hendrik Giaaf Eg„ mont, Prins van Gaure, fchuldig aan hoog ver' „ raad, en fpreeken het vonnis uit: dat gy vroeg, met den aanbreekenden morgen, uit den kerker >? °P  £ op de markt gebragt, en aldaar voor het aange-1 „ zicht des volks , ter waarfchouwing van alle verraaders, met het zwaard ter dood zult gebragt ',' worden." Aldus gedaan te Brusfel den (dag en jaar worden onduidelyk geleezen , zo dat de aan» fchomver het niet verfiaat.~) „ Ferdinand, Hertog van Alva, „ Voorzitter van het Gerechts* „ hof der twaalve." Gy weet nu uw noodlot; weinig tyd blyft u flegts over, om u daaraan over te geeven , uw huis te befchikken , en affcheid van de uwen te neemen. Silva, {vertrekt met het gevolg. Feudinand blyft met twee flambouwen ; het tooneel is fomber verlicht.)Egmont. (Heeft eenen tydlang peinzende flil geftaan, en Silva laaten vertrekken , zonder *m te zien. Hy meent alleen te weezen , en de oogen opflaande , ziet hy den zoon van Alva.) Gy ftaat daar en blyft? Wilt gy myne verbaazing, myne ontzetting, door uwe tegenwoordigheid nog vermeerderen? Wilt gv misfchien uwen vader nog de blyde boodfchap brengen, dat ik verwyfd wanhoop? Ga, zeg hem, zeg hem, dat hy noch my, noch de waereld beliegt. Hem , den roemzuchtigen, zal men het eerst over de fchouderen zachtK 4 }•»  15* £ d M O K T 1 jes in het oor fluisteren, vervolgens overluid, ea van tyd tot tyd met een fterker ftem zeggen, en wanneer hy eerlang van deeze hoogte nederploft, dan zullen duizend fteminen hem toeroepen: Niet de welvaart van den Staat, noch de waardigheid van den Koning, noch de rust der Provinciën hebben hem herwaards gevoerd. Uit eigenbelang heeft hy den oorlog aangeraaden , opdat de krygsman zich in den oorlog kon doen gelden. Hy heeft deeze gevloekte verwarring beftookt, opdat men hem niet kon ontbeeren. En ik val, ik ben een flagtöflër van zynen laagen haat, van zynen armhartigen nyd. Ja, ik weet, en durf het zeggen, de ftervende, de doodelyk gewonde durft het zeggen: de verwaande heeft my benyd, lang reeds heeft hy 'er op gedacht en overlegd, om my van kant te helpen. Reeds toen wy , nog jonger van jaaren , met dobbelfreenen fpeelden, en de menigte goudltukken het één na het ander, van hem my toevielen, ftond hy verwoed, veinsde bedaard te weezen, en inwendig wierd hy door verdriet verfcheurd, meer over myn geluk, dan over zyn verlies. Nóg denk ik aan den vuurftraal , dien zyne oogen op my fchooten, aan de bleekheid van zyn gelaat, die de gefleldheid van zyn gemoed verraadde, toen wy op een openlyk feest, in de tegenwoordigheid van veele duizend menfchen, tegen elkander fchooten. Hy riep my daartoe op, en beide de Natiën ftonden daarby; de Spanjaarden, de Nederlanders gingen weddeufchappen aan,en voegden daarby hunne wenlchen. Ik overwon hein; zyne kogel miste, de  V y f o e Bedrïf. 153 tfe myne trof; de-lucht weergalmde van een vreugde-gefchreeuw dtr mynen. Nu treft zyn gefchut my. Zeg hem, dat ik het weet, dat ik hem ken, dat de waereld elk zegeteken met verachting befchouwt, 't welk een laage ziel op een flinkfche wyze voor zich opricht. En gy, indien het een zoon mogelyk is van de handelwys des vaders af te wyken, gewen u bytyds aan de fchaamte, terwyl gy u fchaamt voor hem, dien gy gaarne hartelyken eerbied zoudt willen toedraagen. Ferdikand. Ik heb u gehoord, zonder u in de reden te vallen. Uwe bcfchuldigingen vallen als knods-flagen op eenen helm ; ik voel den fchok, maar ben gewaapend. Gy treft my wel, doch brengt my geene wonden toe; alleenlyk gevoel ik de fmart, die my den boezem verfcheurt. Wee my 1 wee 1 Ben ik voor zulk een gezicht opgegroeid? lot zuuc fchouwfpel gezonden ? Egmont. Gy klaagt? Wat deert, wat bekommert u? I» het naberouw , dat gy aan de fchandelyke famen. zweering uwe handen hebt geleend? Gy zyt nog jong, en hebt een gelukkig voorkomen. Gy waart zo vertrouwelyk , zo vriendelyk jegens my. Zo lang ik u gekend heb, ben ik met uwen vader verzoend geweest. En even zo geveinsd, ja nog meer dan hy , lokt gy my in het net. Gy zyt een verfoeijelyk mensen! Wie vertrouwen in hem fielt, mag het ten zynen perykel doen ; doch wie kon het minfte gevaar voorzien in. u te vertrouwen ? K 5 Ga!  154- Egmont Ga! ga! Beroof my niet van de weinige oögenblik* ken! Ga! opdat ik, in my-zei ven gekeerd, de wae« reld, en u eerst kan vergeeten! Ferdinand. Wat zal ik u zeggen? Ik fta en ftaar op u, en zie u niet, en heb geen bewustheid van my-zelven. Zal ik my by u ontfchuldigen ? Zal ik u verzekeren, dat my niet, dan zeer laat, zelfs op het allerlaatfte,myns vaders bedoelingen wierden bekend gemaakt; dat ik als een gedwongen, een levenloos werktuig van zynen wil handelde? Wat baat het, hoe gy van my denkt? Gy zyt verlooren; en ik «llendige fta flegts hier, om u daarvan te verzekeren, om u te beklaagen. Egmont. Wat zeldzaame ftem, welk onverwachte troost voor my op den weg naar het graf? Gy, een zoon van mynen grootrten, mynen byna eenigen vyand! gy beklaagt my, gy behoort niet^mede onder myne moordenaaren ? Zeg , fpreek ! Waarvoor moet ik w aanzien ? Ferdinand. Wreede vader! Ja ik ken u in dit bevel! U was myn hart, myne neiging bekend , die gy zo dik» werf een erfdeel van een tedere moeder genoemd hebt. Opdat gy my naar u zoudt vormen, zondt gy my herwaards. Door deezen man aan den rand van het gaapende graf, in' de magt van eenen willekeuriger! dood te zien , noodzaakt gy my , om de diepfte fraart te gevoelen, doof voor alles, en ge-  VïfdeBedryf. ISS gevoelloos te worden , wat my ook mag over* komen. Egmont. Ik fta verbaasd! Eedaar! Sta, fpreek als een man» Ferdinand. O dat ik een vrouwelyk fchepfel was! dat men tegens my zeggen kon: wat deert u? wat komt u, over? Zeg my een grooter, een vervaarlyker onheil, maak my tot getuige van een fchrikkelyker daad; ik zal u danken , ik zal zeggen : het was niets ! Egmont. Gy zyt verbyfterd. Waar zyt gy ? Ferdinand. Laat deeze hartstogt raazen, laat ik myne klagten den ruimen teugel vieren! Ik begeer niet Hand» vastig te fchynen , terwyl alles in my verfcheurd wordt. U moet ik hier zien? U? het is ysfetyk! Gy begrypt my niet! En moet gy my wel begrypen? Egmont! Egmont! (ffy valt km tm den hals.) Egmont, Ontwikkel my het geheim. F;erdinand. Geen geheim. Egmont. Hoe kan het lot van een' vreemden u zo g<5? voelig treffen? Ferdinand. Geen vreemden! Gy zyt my niet vreemd. Uw naam  156 E B M O N T naam was het, die my iu myue eerfte jeugd, gelyk een ftar des hemels, in de oogen ftraalde. Hoe dik» wyls heb ik geluisterd , wanneer 'er van u geIprooken wierd, hoe dikwyls naar u gevraagd! De hoop van het kind is, om jongeling, van den jongeling , om man te worden. Zo zyt gy my voorgegaan', altyd voorüit, en zonder nyd zag \\ u voorüit ftappen, ik volgde u van Map tot flap. Nu hoopte ik eindelyk u te zien, en zag u, en myn hart vloog u te gemoet. ■ U had ik tot myn modél gekoozen, en verkoos u op nieuws, toen ik u zag. Nu hoopte ik eerst by u te zyn, met u te verkeeren, u by de hand te vatten, u Dit alles is my nu afgefneeden, en ik zie u hier! Egmont. Myn vriend! indien het u tot genoegen verflrekken kan , ontvang dan de verzekering , dat myn gemoed in het eerfte oögenblik genegenheid voor u gevoelde. En hoor my. Laat ons met bedaardheid een woord met eikanderen fpreeken. Zeg my! Is het de ftrenge , ernftige wil van uwen Vader, tny te dooden ? Ferdinand. ó Ja. Egmont. Zou dit vonnis niet een fchrikbeeld weezen, om my angst aan te jaagen, door vrees en bedreigingen te flraffen, my te vernederen, en my dan door de Koninglyke genade weder op te beuren ? Ferdinand. Neen ! ó neen! In den beginne ftreelde ik my met  Vyfde B e d e y f. IJ7 met deeze belovende hoop; en evenwel ondervond ik ook daarby angst en fmart, om u in deezen toeftand te zien. Nu is het zeker, en onvermydelyk. Neen, ik ben my-zei ven niet meester Wie verleent my hulp, wie eenen goeden raad , om het onvermydelyke te ontgaan? Egmont. Luister dan. Wanneer uwe ziel zo geweldig genoopt wordt, om my te redden, wanneer gy de overmagt verfoeit, die my in de boeijens gekluisterd houdt, red my dan ! De oogenblikken zyn dierbaar. Gy zyt een zoon van hem , die alles vermag, en zelfs veelvermogend. Laat ons vluchten! Ik ken de wegen; de middelen kunnen u niet onbekend zyn. Het zyn flegts deeze nuturen , flegts weinige mylen, die my van myne vrienden verwyderen. Maak deeze banden los, breng my by hen, en wees de onze. Geloof vry, dat de Koning u nog eenmaal voor myne verlosftng danken zal. Thans heeft men hem verrascht, en misfchien is hem alles onbekend. Uw vader waagt het; en de Majefteit moet het gedaane goed keuren , al ware het ook dat zy daarvoor ontzette. Gy ftaat in diepe gedachten? O denk eenen weg uit, die my de vryheid bezorgen kan! Spreek, en voed de hoop der leevende ziel. Ferdinand. Zwyg! o zwyg! Gy vergroot met ieder woord myne wanhoop. Hier is geen uitkomst, geen raad, geen vlucht mogelyk. ■ Dit kwelt my, dit tast, als met klaauwen, myne borst aan. Ik heb  iS$ E G M O H T heb zelf bet net toegehaald; ik weet dat deszelfs knoopen onöplosfelyk zyn , dat alle de wegen , welke de ftoutmoedigheid of list zouden kunnen inflaan, geflooten zyn; ik gevoel, dat ik met u en alle de overigen gebonden ben. Zou ik wel klaagen , zo ik niet alles reeds beproefd had ? Aan zyne voeten heb ik geleegen, gefprooken, gefmeekt. Hy zond my hier, om alles , wat my nog zucht tot het leven , wat my nog vreugde inboezemen kon , in dit oögenblik te vernielen, Egmont. En is 'er dan geen verlosfing ? Ferdinand. o Neen! geene hoe genoemd! Egmont Qftampvoetend.') Geen verlosfing! Bekoorlyk leven.' bevallige vriendelyke gewoonte van beftaan en werkzaamheid! u moet ik derven: Zo in de ftil te derven: Niet in het gewoel van den veldflag, noch onder den klank der wapenen, noch in de verftrooi* jing van het gedruis, roe-pt gy my een vluchtig vaarwel! toe; gy neemt geen verhaast affcheid, ver» kort niet het oögenblik der verwydering. Ik zal uwe hand aangrypen , u nog eenmaal onder de oogen zien , uwe i'choonheid, uwe waardy recht levendig gevoelen, en dan my volvaardig los rukken, en zeggen: vaarwel! F £ lt d I n A N D. Eli ik moet daarby ftaan , ooggetuige zyn , U niet behouden, uwen ondergang niet beletten kunnen?  Vtidi Bedryf. 159 «en? O waar vind ik de ftem, die geëvenreedigd is aan myne klagten ? Welk hare zou zich niet aan dit jammer ontrukken ! Egmont. Bedaar 1 Ferdinand. Gy kunt bedaard blyven , gy kunt u onderwerpen, om den zwaaren ftap aan de hand der noodzaakelykheid , als een held , te doen. Wat kan ik, wat moet ik doen? Gy overwint u-zeiven en ons,- gy ftaat het door; ik overleef u en my-zeiven. By de vreugde van het gastmaal heb ik myn licht, in het gedruis van den veldflag myn vaandel verlooren. Laf, verward, fomber fchynt de toekomst voor my te zullen weezen. Egmont. Jonge vriend ! dien ik door een zonderling geval tevens win en verlies, die voor my de fmarten des doods ondervindt, voor my lydt, zie my in deeze oogenblikken; gy verliest my niet. Was myn leven voor u een fpiegel, waarin gy u gaarne befchouwde; laat het myn dood ook weezen. De menfchen zyn niet alleen famen verbonden , wanneer zy by elkander zyn; ook de afweezige, de overleedene leeft voor ons. Ik leef voor u, en heb voor my-zeiven genoeg geleefd. Geen dag» of ik verheugde my; geen dag, of ik voldeed met eene vaardige werkzaamheid aan mynen pligt, zo als myn geweeten zulks van my eischte. Nu eindigt het leven , gelyk als het vroeger., vroeger reeds op het zand van Grevelingen , had kunnen ein-  K5o Egmont eindigen. Ik houd op te leeven ; doch ik heb geleefd. Zo leef gy dan ook, myn vriend! gaarne en met genoegen , en fchroom den dood niec. Ferdinand. Gy had u-zeiven voor ons kunnen en moeten fpaaren. Gy hebt u-zeiven gedood. Dikvvyls hoorde ik verftandigc mannen van u fpreeken; vyanden, vrienden , zy ftreeden lang over uwe waarde ; eindelyk verëenigden zy zich , niemand dorst ontkennen , ieder moest bekennen: ja, hy bewandelt eenen gevaarlyken weg. Hoe menigmaal wenschte ik u te kunnen waarfchouwen! Had gy dan gcene vrienden ? Egmont. Ik was gewaarfchouwd. F e k d i n a n d. En vond ik ni t alle deeze befchuidigingen ftuk voor ftuk wederom in de aanklagte , en uwe antwoorden ? Goed genoeg, om u te verfchoonen; doch niet bondig genoeg , om u van fchuld te bevryden. Egmont. Laat ons dit ter zyde Hellen. De mensch meent zyn leven te ftieren , zich-zelven te leiden; en zyn gemoed wordt op een onwederftaanbaare wyze naar zyn noodlot getrokken. Laat ons daarover niet peinzen; van deeze gedachten kan ik my gemakkelyk ontflaan ■ niet zo gemakkelyk van de zorg voor dit land; doch ook daarvoor zal wel zorg gedraagen zyn. Kan myn bloed voor veelen vloei-  VïFBE B E » KI f. l6t vlóeijen, kan het myn volk den vrede bewerken, dan vloeit het gewillig. Dit zal, helaas! het geval niet weezen. Doch het betaamt den mensch, niet meer te peinzen, wanneer hy niet meer werkzaam zyn kan. Kunt gy de vernielende hand uws vaders tegenhouden of leiden ; doe het. Maar wie' Zou zulks künn'en doen? Vaarwel* Ferdinand. Ik kan niet gaan. Egmont. Myne bedienden draag ik aan uwe zorg op. Zy allen zyn goede menfchen. Draag zorg, dat zy niet verftrooid, niet ongelukkig worden! Hoe ftaat het met Richar», mynen Geheimfchryver ? Ferdinand. Hy is u voorgegaan'. Men heeft hem als een medepligtige aan hoogverraad onthalsd» E- ü m o n t. ' Arme ziel! Nog iets, en dan vaarwel! ik kan niet meer. Hoe geweldig de geest ook wordt bezig gehouden , de natuur eischt evenwel' eindelyk haar recht op eene onwederltaanbaare wyze; en gelyk als een kind , omwonden van de flang, den verkwikkenden (laap geniet , zo legt de vermoeide zich nog eens voor de poort des doods neder, om nog eens recht uit te rusten, even alsof hy eenen verren weg te gaan had. — Nog iets — lk ken een meisje; gy zult haar niet verfmaaden, MX.. Deel. L om*  iö2 omdat zy de myne was. Nu ik ze u kan aanbe* veelen , fterf ik gerust. Gy zyt een edelmoedig -man; een vrouw, die zulk een man vindt, is behouden. Leeft myn oude Adolf nog ? Is hy vry? Ferdinand. De vlugge grysaard, die u altoos te paard ver* zelde ? Egmont. Dezelfde. Ferdinand. Hy leeft, hy is vry. Egmont. Hy weet, waar zy woont; laat hy u derwaards leiden, en beloon hem tot aan zijn einde, omdat hy u den weg tot dit kleinood toond. • Vaarwel! Ferdinand. Ik ga niet. Egmont, (fchuift hem naer de deur?) Vaarwel! Ferdinand. O laat my nog! Egmont. Vriend! geen affcheid. (Hy verzelt Ferdinand tot aan de deut', rukt zich daar van hen los; Ferdinand bedwelmd, gaat fpoedig heenen.) Eo  Egmont, (alken.) VySndige man ! gy dacht niet, my deeze weldaad door uwen zoon te bewyzen. Door hem ben ik verlost van alle zorg, fmart, vrees en beangstheid. Zacht en dringend eischt de natuur haaren laatften tol. Het is voorby, het is beflooten! en hetzelfde, dat in de onzekerheid op myne legerftcde den flaap van .my verwyderde, fust nu myne zinnen met een onwederltaanbaare zekerheid, in flaap. [Hy legt ziek neder op het rustbed. Men hoort Muzyk.) Zoete flaap! Gy komt als een zuiver geluk liefst ongeroepen, ongebeden. Gy ontftrengelt de knoopen der flrenge gedachten, vermengt alle de beel. den van vreugde en fmart; de kring van innerlyke famenflernming loopt onbelemmerd voort, en gewonden in behaaglyke ylhoofdigheid zinken wy en houden op te zyn. (Hy valt in Jlaap; de muzyk verzelt zyne fluimeri.ig. jicht er zyne leger ft ede fchynt de muur zich te openen , terwyl een blinkende gedaante zich in V verfchiet vertoont. Dc vryheid gedoscht in hemelsch gewaad , omflraalt van eenen klaaren glans, rust op een wolk. Zy heeft de wezenstrekken van Klaartje , en daalt neder tot den flaapenden held. Zy geeft een gevoel van deernis te kennen, zy fchynt hem te beklaagen. Doch zy bedaart fchielyk , en met een aanmoedigend L a g*'  r<54 Egmont gelaat toont zy hem de famengebondene pylon, vervolgens de [peer met den hoed. Zy wekt hem tot blydfehap, en hem aantoonende , dat zyn dood de vryheid aan de Provinciën verfchafen zal, verklaart zy hem voor overwinnaar en reikt hem eenen lauwer- krans. Terwyl zy met den krans het hoofd nadert, maakt Egmont eene beweeging, als iemand, die zich in den flaap roert, en wel zo, dat hy met het gezicht naar boven tegens haar «ekeerd, ligt. Zy houdt den krans zwetsende boven zyn hoofd: van verre hoort men een oorlogs-muzyk van trommen en pypen : by het eerfte geluid daarvan verdwynt het verfchynfel. Het geluid wordt flerker. Egmont ontwaakt; de gevangenis wordt een weinig door den morgen verlicht. Zyne eerfle beweeging is naar het hoofd te tasten : hy ftaat op en ziet rond, terwyl hy de hand op het hoofd houdt.) Verdweenen is de krans ! Bevallig beeld ! het licht van den dag heeft u verjaagd! Ja, zy waren het zy waren vereend, de twee zoetfte gencug. ten van myn hart. De goddclyke Vryheid ontleende haare gedaante van myne beminde; het bekoorlyk meisje kleedde zich in het hemel-gewaad van de vriendin. In een ernftig oögenblik yerfchynen zy verëenigd, meer ernftig, dan beminnelyk. _ Met bebloede voeten verfcheen zy my , de waa.jende plooijen waren met bloed bevlekt. Het was myn bloed , en het bloed van veele Edelen. Neen, het wierd niet vruchteloos geftort. Stap door, braa-  V ï ! C E C E D B, ,T F. 16$ braave Natie ! De godin der overwinning ftaat aan rvw hoofd ! En gelyk de zee uwe dammen door» breekt, zo verbreek gy den val der dwingelandy en ruk hem omver'v, en fpoel haar van haaren grond weg, dien zy zich aanmaatigt. (De trommen komen nader.) Luister! Luister! Hoe dikwerf riep deeze klank my tot den vryè'n flap in Int veld van ftryd en overwinning ! Met welk eene fierheid betraden de Spitsbroeders de gcvaarlyke, roemryke baan! Ook ik ftap uit deezen kerker eenen roemruchtigen dood te gemoet; ik fterf voor de vryheid, voor welke ik leefde en vocht , en waaraan ik my thans al lydend opoffer. (De achtergrond wtrdt met een rei Spaanfche Soldaaten bezet, die hellebaarden draagcu.) Ja, laaten zy flegts byëen rukken! Houdt uwe gelederen geflooten, gy kunt my geen fchrik aanjaagen. Ik ben gewoon voor fpeeren tegen fpeeren te ftaan, en van alle zyden van den dreigenden dood omringd , om het kloekmoedige leven met eene vermeerderde fierheid te gevoelen. (De trom wordt geroerd.) Van alle zyden wordt gy door den vyand ingeflooten! De zwaarden blinken; vrienden! verdubbelt uwen moed ! Achter u hebt gy ouders, vrouwen , kinderen! (Op de wacht wyzende.) En deeze worden door de ruuwe ftem van den L 3 ge- 16S  ï6fj % « M O N T. gebieder, niet door hun gemoed, gedreeven. Beveiligt uwe goederen ! En om 't geen u het lieffte is, te behouden , fneeft blymoedig, gelyk ik u met myn voorbeeld voorlicht. (De trom wordt geroerd. Terwyl hy naar de wacht en de achterdeur trekt, valt het gordyn: het muzyk begint, en eindigt het geheele ftuk met een Cymfonie , die overwinning aankondigt.) Einde van het vyfde Bedryfi, HET  HET WEESKIND. B L r S P E L. IN TWEE BEDRYVEN. Gevolgd naar het Fransch van Lambrecht. L 4 VER-  VERTOONERS. De Bjron van Marbach, Kolonel. Amai.ia van Heeresteen, een jonge Weduwe Nigt van den Kolonel. Louis e, een Wees, door den Kolonel opgevoed, zestien jaaren oud. De Graaf van Sevnsberg, Kapitein en Pupil van den Kolonel. Dc Heer van Siero.au, Raadsheer, Charlotte, Dienstmaagd van Am al ia. Christiaan, Bediende vari den Kapitein van S e yns bur g, Jan, Bediende van Mevrouw van Heeresteen. Het Tooneel is op de Buitenplaats van den Baron v.,n Marbach, een rayl van de Stad.  H E T WEESKIND. EERSTE B E D R T F. Eén groot e zaal, meteen kanapee, borduur - raam , klavier, muzyk-tafels en ftoelen. EERSTE TOONEEL, A m a l i a , alleen. Ligt in een luchtig morgengewaad uitgeftrekt op de kanapee , in eene losfe houding. Zy richt zich op, legt zich wederom neder, geeuwt. Ongeduld en tydverveeling toonen zich allezins. Dat is voor éénmaal een Rechtsgeleerde bemind, en nooit weder! Men kan geen ftaat op hem maaken. Altoos en eeuwig heeft hy andere dingen in liet hoofd. Misfchien is thans dit fraaije Heertje bezig met een fchoone Dame, voor welke hy eeu rechtsgeding onder handen heeft; terwyl ik hier in de eenzaamheid zit, en een fchat van tyd heb , om de prachtigfte kafleelen in de lucht te bouwen! Om zynentwil verlaat ik zo vroeg het zachte dons; ftel my bloot aan het gevaar van verkoudheid en kolyk! En wie niet komt, is hy. (Zy ziet met ongeduld vu op het horologie, en dan naar de deur?) 't Is «lf uuren! ——— Ik moet bekennen, hy maakt het L 5 heel  170 Het Weeskind heel fraai! De kleine zottin komt ook niet wéér. Die zal zich wel wachten van my een vergenoegd oögenblik te verfchaffen. TWEEDE TOONEEL. Amalia, Louis e. Amalia, (zodra zy Louife ziet?) Eindelyk! Wel? talmachtig fchepfjl! L o u i s e. Mevrouw ! ik heb hem niet gezien. Amalia. Had Mejuffrouw maar de moeite willen neemen, om haare oogen recht open te doen, ik geloof... L o u i s e. Ik heb alle paden , alle hoeken van het bosch doorfnuffeld. Gelieft Mevrouw bok dat ik nog eens zal gaan zoeken ? Amalia, (knorrig.) Neen ! Ga zitten. L o u i s e. (Gaat zitten aan de linkerzyde van de kanapee, en begint een fervet te zoomen.) Amalia. Het fchynt wel dat gy byziende geworden zyt, federt dat de Graaf van Seynsburg vertrokken is. L o v i s e. Zyne roode liverei viel reeds van verre in het oog.  Eerste B e d r y f. 171 oog. En kwam hy alleen te voet, dan kende men hem terftond aan de uniform, aan zyne geftalre, aan den gang (met een onfchuklige verrukking) hoe edel was toch zyne geheele houding! Amalia. Zwyg! Ik heb verbaazende hoofdpyn! —: Hebt gy dan geen mensch gezien ? L o u 1 s e. Geen fterveling — doch — ja — ja — aan het einde van de groote laan; maar geheel aan het einde ! Amalia. Wel ? Schielyk ! Wie dan ? L o u 1 s e. Hy geleek zekerlyk niet naar eenen Raadsheer. , Zo ik het wél heb, was het de ryknecht, die uit de ftad komt. Amalia. Daar zal uw gezicht u weder bedrogen hebben. L o u 1 s e. Dit is wel mogelyk. Amalia. Neen, het is wel zeker. (Zy gaat aan het borduur, raam zitten.) Myne fchaar. . L o u i s e. Mevrouw heeft ze daar by zich liggen. ten onfchuldig genoegen.) 't Is de fchaar van den Graaf. A M A-  jj2 Het W e e s k i m d Amalia, Dit is my zeer pnyerfchülig. L o u i s e. Gelieft gy ook de gouden fchaar te hebben ? Zy is in het etui" van Mynheer den Raadsheer op uwe kaptafel. Amalia , (gemelyk.) Neen Het zal niet lang duuren, of gy zult aan al myn huisraad eigene naamen geeven. L o u i s e. Ik vraag excuus, Mevrouw! ik dacht... Amalia. Herdenken is juist niet noodig. (Zy borduurt, tornt het weder los, en ziet Leuife aan.) Hoe ellendig zyt gy gekleed! L o o i s e. Ten minften toch zindelyk. Amalia. O, zeer fierlyk ! L o u i s e. Eenvoudig, zo als het voor my past. Amalia. Hoe bleek ziet gy ! L o u i s E. Het is immers nog niet lang geleeden, dat Me. vrouw my te rood vond. Amalia. Ja, cmnanieriyk rood; uw gezicht is gezwollen van  Éérste Boüïf, 173 van gezondheid hoe dikwyls heb ik u niet verzocht, om blanketfel te gebruiken.» ik ge¬ loof, dat gy u-zei ven zeer behaagt; en 'er een eer in fielt, om de rol van zonderlinge te fpeelen? L o u 1 s r. Mevrouw weet immers wel, dat uw Oom geen blanketfel veelen kan. Ik heb toch alles aan zyne goedheid te danken; en dewyl myn eenige wensch is, om hem te behaagen Amalia, (Mts.') De Juffrouw wil mogelyk daarmede zeggen, dat ik de geheele waereld wil behaagen, omdat ik blanketfel gebruik ? Hoe fyn ! Het fcheelt niet veel, of gy noemt my ronduit een coquette. L o u 1 s e. Neen, indedaad niet, Mevrouw! een coquette? , Dit woord is my in 't geheel niet bekend. Amalia. Dat zotte kind gelooft misfchien, dat de Natuur haar zo overvloedig bedeeld heeft, dat zy de konst zeer wel ontbeeren kan ! Gy meent misfchien dat het verfierfel uwe fchoonheid benadeelt ? Louise, (openhartig.) Mevrouw verzekert my immers dikwyls, dat ik niet fchoon ben, en niemand heeft dit nog tegengefprooken. Amalia. Heeft men u het tegendeel nooit gezegd? Loui-  »74 H E T Weeskin b L o u i s e. Dat ik weet, niet. Amalia. In oprechtheid , Louife! L o u i s e , (zeer trouwhartig.) Uw Oom heeft my menigmaal gezegd, dat ik een aartig meisje, een goed kind ben, dat hy my beminde als zyne dochter, maar nimmer heeft hy my gezegd, dat ik fchoon ben. Amalia. Maar Mynheer de Raadsheer? Wat had die gisteren met u te verhandelen, terwyl ik boven met fchryven bezig was ? Verzekerde hy u niet, dat gy verrukkelyk fchoon waart? L o u i s e. « Och neen! ja die ■ die zeide: —— ik was een. klein hartediefje , voor een gemeen meisje zag ik 'er nog al aardig uit; ik had, zeide hy, een klein opgetrokken neusje, een gevaarlyk voorkomen , >fqhelmfe oogen , die hem ik Weetniet wat geltoolen hadden, en duizend zulke miferabele dingen meer. Amalia, (op de lippen bytende.) Heele miferabele dingen , waarachtig — —: en djed hy anders niets? L o u i s e. Hy wilde met mynen halsdoek fpeelen. Amalia. En verder? Louf  Eerste Bedryf. 175 L o u i s e. Ik verzocht hem, dat hy my zou laaten naaijen. Amalia, En hield hy zich toen ftil? L o u i s e. Hy lagchte luidkeels. Ik geloof zelfs, dat hy my voor de gek hield. Amalia. Anders niet? L o u i s e. Wel ja! In de ftad, zeide hy, moest ik komen, daar kon ik een veel beter leven hebben, dan hier op het naare land. Paarden, wagens, bedienden, alles, wat myne oogen zagen, en myn hart wenschte, zou ten mynen dienüe zyn. Veele Dames, die meenden fchoon te weezen, zou ik de loef afftee- ken , en wanhoopig maaken. Maar wat hy met dit alles eigenlyk heeft willen Zéggen, begryp ik niet. , Amalia. Zo het my voorkomt, begreep gy den Graaf Seynsburg beter ? L o u i s jt , (trouwhartig.) O ja, Mevrouw! dien begreep ik zeer wel. Amalia. Die zeide ook niet, dat gy hem iets had ontftoolen ? L o u i s e. O neen; ik hoorde uit zynen mond;niets, dan ' alles goeds. Ama-  J70 Het Wêeskikö Amalia. ,Mag men wel weeten, wat dit dan was ? LauiSE, (onrustig en zuchtende.) De oorlog heeft nu reeds twee jaaren geduurd, Amalia. Ondertusfchen zult gy het misfchien wel vergeer ten hebben? L o u i s e. O neen , Mevrouw! ik weet alles nog op een hajr , hy zeide: ik had een bekoorlyk gezicht, ■ een teder voorkomen , een bevallige ftem, ik fpeelde het klavier voortreffelyk , en had een mooije hand. Amalia. Allerliefst en bleef het dan ook alleen by woorden? L o u i s e. O neen! hy drukte my wel eens de hand; ja menigmaal kuste hy ze ook. Amalia. Warelyk ? L o u i s e. Het is wezenlyk waar! Zyne lippen waren daarop als vast gehegt; zy gloeiden recht. Amalia. En deed hy dan anders niets? L o u i s e. O ja! hy drukte myne hand aan zyne borst. O hoe lloeg zyn hart! A m a •  Eerste Bedkyf. 177 'Amalia. Gf hebt hem dan niet verzocht, dat hy u niet zou ftooren in uw naaiwerk ? L o u 1 s e. Hoe kon ik dit doen, Mevrouw? ik zat immers aan het klavier. . Amalia. Dat teder tooneel eindigde daarmede zekerlyk nog niet ? L O U i S e. O neen! hy zag my aan. Amalia. Hoe zag hy u aan? L o u 1 s e. Hy zag my aan zo als men iemand aanziet; Amalia, (hard.) Ik vraag u, hoe? Louisï, (onthutst.) Byna zo , als Mynheer de Raadsheer u gisteret aanzag, Mevrouw ! Amalia. Onbefchaamd ding ! L o u 1 s e. Neen, neen , ■ zyn lonk was veel door» dringender; hy zuchtte. Amalia. En gy? L o u 1 s e. Ik zuchtte ook. Myn hart was zo benaauwd, XIX. Deel. M klopte  178 Het Weeskind klopte zo lievig. Ach, hoe droevig was het voor my, traanen in zyne oogen te zien! Amalia. Mededoogende ziel! Zeide hy u ook niet, dat ;hy u hartelyk beminde? L o u i s e. Hoé kon ik dat van hem begeeren ? Ik wist immers wel, dat hy u bemint, Mevrouw! en dat gy hem weder bemint. Amalia. En hoe wist Mejuffrouw dit? L o u i s e, Zo ik het wel heb , zeide Mevrouw het hem in iet kleine boschje. Ik bragt juist bloemen; de Giaaf maakte daarvan eenen ruiker, en Hak dien op uwe borst. Amalia. Zwyg, kleine fnapfter! — Weet gy dan reeds twat beminnen is ? Louise. (Riet neêrgejlaagen eogenJ) Niet volkomen, Mevrouw ! Amalia. Eenvoudig kind ! nog iets , fpeelde den ;Graaf nooit met uw halsdoek ? L o u i s e , (levendig.') Neen, warelyk niet. De Graaf had te veel achting ... Amalia. ja ? Denkt gy dan , dat uwe perfoon zo ge-  Eerste B e d r y f. 170 gewigtig is? — Een onnozel fchepfel van zestien jaaren , dat vader noch moeder , dat haavc noch goéd heeft; een opgeraapt meisje, dat van de barmhartigheid van anderen leeft. Louise, (met een gloeiend gelaat.) Maar uw Oom... Amalia. Ach , dien hebt gy altoos op de lippen! Nu, myn Oom? Louise. De Heer Baron zegt my dikwyls: om achting by anderen te hebben , is het genoeg, dat men achting voor zich-zelven heeft. Amalia. Die wysneus ! Ik geloof zelfs , dat gy u verftout, om my lesfen te geeven Kleuter! Se¬ dert eenigen tyd hebt gy begonnen, vry grootsch ' te worden. Louise. Wees toch zo goed , Mevrouw ! en zeg my, wat het is; grootsch te weezen: gy hebt my die reeds dikwerf vervveeten. Amalia. Eene grootschheid, die my zeer mishaagt. Louise, {treedt naar, Amalia, rat haare hand trouwhartig, en ftreelt dezelve.) Ik u mishaagen , Mevrouw! Zou ik zo ongelukkig zyn? Wat moet ik doen, om uwe gunst te behouden? M 2 Ama«  l8o HetWeeskiwd Amalia. Gy moet altoos uwe afkomst indachtig weezen ; U binnen de paaien houden, en alle grootfche gedachten vaarwel zeggen. Louise. Grootfche gedachten ? Heb ik die ooit gekoesterd? Neen, Mevrouw! deeze zyn my onbekend. Amalia, (yrietidclyk.') Louïfe! ik zal als vriendin met u fpreeken; gy zult vinden , dat een jonge wees , als gy , dat geene, wat ik u zeggen zal, nooit genoeg kan behartigen. Wanneer een voornaam Heer u zegt, dat gy fclioon zyt, geloof hem niet; wanneer hy u ftreelt, dan heeft hy fchandelyke oogmerken; wanneer hy u van zyne liefde verzekert, zucht en zweert, dan wil hy u verleiden en ongelukkig maaken. Louise. Ik beef. Amalia. Geloof my: zulk een voornaam Heertje reekent het hedendaagsch voor eene eer , wanneer hy de eenvoudigheid van een trouwhartig meisje weet te verfchalken. Uit hoofde van zynen ftand, van zyne geboorte, ziet hy met eenen geheime verachting op de ongelukkige neder; en wanneer hy zich van eene beminnelyke zydevertoont,dan is het alleen , om haar opteofferen aan alles, wat fchande en wanhoop fchrikkelyk met zich brengen. In de ftad zyn  Ijjsti Bejiti ï8i zyn 'er duizenden , die haare ligtgeloovigheid betreuren; er, met bioedige traanen haare verloorene eer beweenen. Zo verregaande is de roekeloosheid in onze eeuw. Louise, (beevende.) O die verfoei elyke eeuw ! Die lelyke jonge Heeren ! Beveilig gy my tegen hert', Mevrouw! Amalia. Arm, lief meisje! zo uw rust, uwe eer, uwe deugd u dierbaar zyn , geef hen dan geen gehoor. Louise. Ik zal 'er my voor wachten. Amalia. Met hoe meer tederheid zy hunne harten fchynen uitteltorten, deste affchuwelyker zyn de wallagen , die zy in hunne harsfenen vormen. Zo. dra zy maar merken, dat gy genoegen vindt in hun gekaakel , dat uw hart zich laat wegfleepen, zyt gy reeds een verlooren meisje , een ongelukkig, beklaagenswaardig -flagtöffer. Lodi-e, (vreezende er. beevende.) O, beste Mevrouw' Nimmer zal ik het iemand, dan u en mynen weldoener bekennen: dat ik hem. bemin. {Zy verbergt haar gezicht in Amalia's boezem.) Amalia. Stil! Wees gerust. (Men hoort iemand gaan, en Louife gaat weder aan haar werk.) Ja, het is zyn gang, hy is het zeker. (Naar binnen.) Zyt gy daar eindelyk ? Ma DER'  i3l Het Weeskind DERDE TOONEEL De Voorigen, Charlotte, Charlotte. Ja, Mevrouw! ik ben het. Amalia, (verdrietig.) Niemand anders , dan gy ? Hebt gy dea Raadsheer niet gezien ? Charlotte, Niet eens zyne fchaduw. Amalia. De Poortier heeft zekerlyk alleen de fchuld, hy zal weer te veel gedronken , en kwalyk gehoordhebben. Charlotte. Dat plagt hy anders toch niet te doen. Amalia. Dit zyn de' gevolgen , wanneer men de dienst* boden te veel hunne vryheid geeft. Van den morgen tot den nacht zyn ze vol, Charlotte. Lieve hemel ! Zy hebben naauwlyks het lieve brood ; waar zouden zy het geld voor drank van daan haaien? Amalia. Dat heet myn geduld recht tergen! Den gantfchen nacht heb ik geen oog toe gedaan ; en zo voor piets, louter voor niets ten tien uuren opteftaan! C h a fr-  Eerste B e d u y f. 18-3 Charlotte. Dat fchreeuwt om wraak ! Het is nog pas zes uuren dag geweest! Kan het u «enigszins troosten , Mevrouw ! dat de ryknecht zo op het oögenblik het nieuwe kleed mede uit de ftad gebragt heefc ? Amalia, (vrolyk.) Ja ? Heeft hy het medegebragt? Welnu, wat zegt gy 'er vau ? doet het myn tinaak geen eer aan ? Charlotte. Niets kan fraaijcr weezen! En dan de hoed; hoe: allerliefst is die gegarneerd ! in welk een fmaak! O, myn hemel, in welk een fmaak! Voor* treffelyk! Al dat fraais verwart myne harsfenen zodanig , dat ik geheel vergeeten heb u deezen brief te geeven. Amalia. (Rukt haar den brief met drift uit de hand.) Mynheer de Raadsheer heeft zekerlyk belet gekrecgeu? Goed, wy zullen zien', of het voldoende is om zyn wegblyven te verfchoonen. {Nadat zy hèt opfchrift bezien heeft, met gemelijkheid.) Maar ik geloof warelyk, dat het een brief is van mynen Oom. Charlotte. Zo? Is de brief maar van uwen Oom? Ondertusfchen, om den tyd te verdry ven, laat ons toch den brief eens leezen. M 4. A m a-  tg* Het Weeskind Amalia, (opent den brief.) Zeldzaam! De brief is niet uit het leger gedagteekend ; hy fchryft my uit de ftad. Louise. ( Levendig.) Uit de ftad ? Hy is dan in de ftad ! Zo naby ons I O hoe verheug ik my hierover! Amalia. (Koel.) Ik ook. Charlotte. Wel, Oom! Oom! Wat durft gy beftaan? Zonder verlof van ons te hebben, het leger te verlaaten! Hoe zult gy dit kunnen verantwoorden? Amalia. (Leopt den brief fchielyk door ; men ziet wel aan haar gezicht, dat deszelfs inhoud haar mishaagt.) Nog deezen avond wil hy hier weezen —— en bovendien dit is fchrikkelyk! Louise. (Amalia fchielyk in de armen vliegende.) Deezen avond nog? O hoe gelukkig! Hoe gelukkig! Amalia. Die zottin! hoe fielt zy zich aan! Louise, (verbaasd.) Hoe? Verwekt zyne onverwachte komst by u niet de zelfde verrukkende blydfchap ? C h a k l 'o t t e. Alsof 'er geen andere dingen waren , die eene Nigt nader aan het hart liggen, dan een Oom. Lom-  Eiiste Bedryf. 185 Louise. De Nigten legt dus niet veel aan haare Ooraes geleegen? (Zuchtende) Ach, was hy myn Oom, ik zou hem daarom niet minder lief hebben. Amalia. Gy hebt 'ér zekerlyk reden voor. Buiten hem zou uw lot niet beter zyn dan dat van eiken anderen vondeling. Charlotte. Mevrouw ! heb toch medelyden met myne nieuwsgierigheid. Laat ik hooren , wat uw waarde Oom fchryft. Amalia, (leest.) „ Eindelyk nadert het gelukkig oögenblik, dat „ myn verlangen zal voldaan worden. De flilftand „ van wapenen is geflooten, de vrede naby; en ik „ vertoef niet, om van het ontvangen verlof ge. „ bruik te maaken , en de moeijelykbcden van „ den veldtocht met fnïle, huisfelyke geneugten „ te verwisfelen. Deezen avond nog zal ik u en „ myne Louife omhelzen. Myne Louife, zeg ik; „ want dit is zy , zo lang als zy zich vroom en „ verftandig gedraagt: en ik zal in myne verwach„ ting van dit lief, goed meisje niet te leur gefteld „ worden, indien zy de grondbeginfelen van myne „ opvoeding getrouw blyft. Ik hoop , gy zulc „ niet vergeeten hebben , wat ik u by myn vertrek „ belastte, dat gy haar als uwe zuster zoudt behan. ,, delen, dat gy haar...." (Zy leest dit laatfte met veel bitterheid, werpende cp Louife eenen v er licht elyM 5 km  186 Het Weeskind ken blik,') Ik geloof zelfs, het arme fchepfel zal zich eindelyk nog wel in het hoofd brengen, dat hy haar als zyn kind zal willen aanneemen! Louise. (Slaat de oogen neder en zwygt.) Charlotte. (Ter zyden.) Zulks zou in fpyt van de genadige Vrouw wel kunnen gefchieden. (overluid) Ik bid u, den brief 1 Amalia, (vervolgt met kezen.") ,, Gewigtige bezigheden verëifchen tot na den „ eeten myne tegenwoordigheid in de ftad. Ver- wacht' een bezoek van de Graavin van Weiier; en hou alles in gereedheid, om haar op de beste „ wyze te ontvangen. Ik zal flegts één enkel uur vroeger by u kunnen weezen , dan zy. „ Zoek haare achting te verdienen , daardoor zult „ gy verpligten ,, Uwen „ geneegen Oom. De Graavin van Weiier? Is die niet de zelfde, by welke hy reeds federt twintig jaaren, zo dikwyls als hy in de ftad was, geduurig zyn hof maakte ? Hy zal immers wel niet.... Charlotte. Met haar willen trouwen? In zyne oude dagen! Amalia. O Charlotte! indien hy huuwde! Hoe fchrikkelyk zou ik dan misgereekend hebben! Char*  Eerste B e d r y f. 187 Charlotte. Dan was het: vaarwel honderd duizend guldens; vaarwel fraaie buitenplaats! - Mevrouw! zal ik tot onze vertroosting, het airtje van het melkmeisje zingen ? Amalia. Gy kunt nog fpotten? Charlotte. Ik ben van kwaadheid buiten my - zeiven. Amalia, Dat zou my duur te ftaan komen. G h. a r lot t e. Die feldrementfehe Graavin? Louise. Charlotte! wanneer gy haar kende, gy zoudt wel anders van haar oordeelcn. Zy was zo goed , zo vriendelyk jegens my, toen zy my in het klooster bezocht; alle de l'iëfkoozmgen gingen haar van harte ! Myn hart vloog haar te gemoet, A M a l I a. Zwyg toch, onnozel fchepfel, van uw vliegend hMt! Maar, Charlotte wanneer ik alles wel overdenk, dan kan ik toch niet begrypen, waarom myn Oom juist tot nu toe zou gewacht hebben, indien hy wezenlyk het voorneemen had, om de Graavin van Weiier te trouwen. Charlotte. Dit weet ik wel: wanneer ik eens trouwen zal, dan gaat het rep je, fcheer je; in het eerfte oogen- blik,  iS8 Het Weeskind blik, of in 't geheel niet. — Het is immers onbegrypelyk , dat de Graavin nog eenen man zou kunnen verdraagen, die reeds een vierde van eene eeuw naar haare .choone oogen fmagt. Amalia. Gy hebt gelyk. Twintig jaaren het zelfde gezicht ! --it was immers ondraagly!;. Wanneer ik alle deeze omftandigheden in overweeging neem, dan denk ik zo, en dan weer anders, en.... Chaklotte. Weet by flot van rekening zo veel als in het begin? Ja, juist zo gaat het my ook. Ik heb zo veele muizenesten in het hoofd. Amalia. En by my komt de gal boven. Als myn Oom trouwt, dan gefchiedt zulks alleen , om my eenen lelyken pots te fpeelen. C karlotte. Uit kwaadaardigheid, trouwen wy dan ook maar op hetzelfde oögenblik! Amalia. , Even alsöf dit onder zulke omftandigheden zo gemakkelyk kon gcfchieden. Charlotte. En waarom niet ? Gy hebt imm rs den Raadsheer aan het lynte. Trouwen trouwen! Daar is anders niets op , dan trouwen ! en wel fchielyk, vóór dat hy iets merkt. Ama»  Eerste Bedryf. igo Amalia. Stil! Hoort gy hem niet komen ? Hy is 't. (De rimpels van gemelykheid verdwynen , en een bevallige glimplagch komt in de plaats.) Wel, wel, de lieve Juflitie gaat toch altoos met loode fchoenen: gy hebt lang naar u laaten wachten. VIERDE TOONEEL. De Voorisen, De Raadsheer va» Sierdau. Raadsheer. Wachten? Dat gelieft gy zo te zeggen, myne waardfte ! Hoe betooverend vind ik u deezen morgen! Zulk een voorwerp heb ifc warelyk noodig, welks geestigheid myne bedwelmde harsfenen weder m aan het bedaaren helpt, en myne kwaade luimen verltrooit. Myne menigvuldige bezigheden zouden my tot eenen knorpot maaken, zo myn geest in uwe tegenwoordigheid niet telkens nieuwe krachten opdeed. (Jegens Louife?) Goeden dag, kleine ! Louise. (Neigt en werkt voort?) Amalia. Ik heb den geheelen nacht niet geflaapen. Ik moet'er uitzien, als een fchiin, die uit het graf opgedaan is. Raadsheer. Gy ziet 'er verrukkelyk uit! Deezen liefFelyken lonk kan ik oninogelyk wederltaan ! Maar be-  f igo Het W e e s k ï n d befchouw my eens , hoe afgemat ik ben .' Alles werkte mede, om de leüën en rooz^i van myn gelaat te verjaagen ! Drie vierde gedeelten van don nacht heb ik aan de fpeeltafel doorgebragt en heb myn geld verlooren. Ik ging ten vyf uuren naar bed, en kon geen oog toedoen. (Eenen tederen lonk op Amalia werpende) Kunt gy niet wel raaden , welk een geest om my zweefde , en my flaap en rust benam ? Ik flond op met het voorneemen , om op de vleugelen der liefde her» waards te fnellen ! — Maar, — ach! dat de drommel alle die lastige menfchen haalde! Ten negen uuren was myne deur reeds als beleegerd.' ' Amalia. Dit is juist de zaak; men kan nooit ftaat op u maaken. Gy zoudt ten gevalle van my uwe praktyk ook wel kunnen opgeeven. Raaosheer. Mevrouw! waar zou dat heenen ! Myne praktyk doet my eer aan; en elk woord, dat uit mynen mond gaat, is een zegen voor myne beurs. Ik ben daarby .zekerlyk aan duizend onaangenaam» heden bloot gefteld; zy, wier zaaken ik in handen heb , vermoorden my fchier. Amalia. Die lastige menfchen! R 4adsheer. Men moet zich evenwel houden , alsof men aandachtig hoorde, wat zy te zeggen hebben —dit verèischt onze ftand zo. . ChaR'  Eerste Bn»nï-r. i9t Charlotte, (Ter zyden.) Waarin hy uitmunt. Raadsheer. Men heeft my thans benoemd , om zekere zaak voor de balie voortedraagen. Charlotte. Die ongetwyfeld zeer verward is ? Raadsheer. Worden my dan wel andere dan verwarde zaakea opgedraagen? Myne Heeren Collega's zyn immers . zulke onnozele halzen. Amalia. Misfchien het befaamde pleitdooi van de Bar», nesfe van TannenV Raadsheer. O neen! het betreft maar burgervolk, dat geen hoofdbreekeu waardig is. Wat weet ik 't; — eene wees, geloof ik, die voorgeeft van haaren voogd voor zestig of zeventig duizend gulden bedroogen te zyn. Charlotte. Een kleinigheid ! Amalia. En Mynheer de Raadsheer had de beleefdheid van my aan deeze wees opteöfferen ? Raadsheer. Wel, ik heb het niet inde gedachten genomen! Ik liet haar zeggen , dat ik gewigtiger bezigheden had. C har-  101 Het Weeskinb Charlotte. Dit antwoord was zeer vriendelyk. Raadsheer. Haar Advokaat had zekerlyk veel te zeggen, en fprak veel van pligten. Doch , my wierd het hoofd warm, ik zeide tegens hem: dat hy een dweeper was, en zelf niet wist, wat hy begeerde; dat zyne redeneeringen zot waren, en 'er geen gezond menfchen-verftand in gevonden wierd; dat hy een gek, een domoor, een rechte weetniet, een fchreeuwer was; en dat hy zich als Schryver by een Procureur moest gaan verhuuren! De arme drommel ftond of hy verfteend was. Ha! ha! ha! ik heb 'er my recht mede vermaakt. Charlotte, (ter zyden.) De menschlievende man! Hoe onüitputtelyk is hy in zyn uitdrukkingen! Raadsheer. Ik wist hem , waarachtig , niets beters te zeggen. Waarom moest hy my berispen? A propos ! Weet Mevrouw reeds het gewigtig nieuws ? Amalia. Dat is ? Raadsheer. De ftilftand van wapenen is gemaakt, en de vrede zo goed als geflooten. Amalia. Zo even heb ik het geleezen in deezen brief van my-  Ëjbüe Bid» ff, ïqj mynen Oom , dien ik nog deezen avond bief verwacht. Raadsheer. Ei? Zo fchielyk? En waarom? Amalia. Althans —— hy komt —— Waarom zon ik het voor u geheim houden? —— hy komt ■ • om my uittehuuwen. Charlotte, (Ter zyden.) De hengel is in 't water. Raadsheer. (Als roereloos.') Uittehuuwen ? -— Is 't mogelyk! Ê» aan wieii ? —i— aan wien ? Amalia. Men zou zekerlyk aan zyne oogmerken nog we! een anderen draai kunnen geeverf. (Hem toelonken, de.) Het zou 'er op aan komen, als gy 'er uw werk eenigzins van maakte. —— Zo een ander u niet in het vaarwater zat, dan,.. RiABSBïï «. (Met verrukking Amalid's hand neetuende.) Dus zal dan deeze fclïoone hand de myne zyn,Charlotte, Qfer zyden.) Hy bye. Amalia. Zonder te aarzelen zou ik ze u zo aanltonds geeven; doch myn Oom ik vrees gy zult eenen zwaareti post hebben (Op eenen lagshenden toon.) Hy is een fchrander man ! XIX.. Deel. N Raads-  3$4 Het Weeskim Raadsheer. . Zo veel gerechtigheid laat men my ook wedervaaren. Amalia. Hy denkt daarby zo ouderwetsch, dat hy den man «lleenlyk naar zyne verdienften fchat. Raadsheer. Ik denk, dat het my daaraan mede niet ontbreekt. Amalia. Naar zyn verftand. Raadsheer. By een goed vernuft, kan men dit des noods ontbeeren. Amalia. Zedigheid en befcheidenheid zyn zyne geliefde deugden. Raadsheer. Wy zullen volkomen aan zyne verwachting beantwoorden. Amalia. Men weet ook , dat hy een wysgeer is. Uw hoofd zal eene zwaare proeve moeten doorftaan. Raadsheer. Ik wil 'er op wedden, dat hy in 't geheele land daartoe geen beter zal vinden. Amalia. Hy heeft de waereld en de menfchen leereH . kennen. Ra ads«  Eerste B e d r t f. 195 II a a d s II e e r. Dieste beter; in my vindt hy de vlugheid vaii den Franschman, de deftigheid van den Engelsch' man, de fynheid van den Italiaan, en de bedaard» heid van den Hollander, verè'enigd. , Amalia. Ik wenseh zeer dat gy hem moogt voldoen. Raadsheer. Geen zwaarigheid, ik zal met hem fpreeken, ik zal hem verrasfchen , en hy zal niet weeten wac bem overkomt. Hoe veele bondige en wel doorgedachte zaaken zullen niet deezen avond het onderwerp van het gefprek zyn, wanneer ik , de Heer Kolonel en de Graaf van Seynsburg Amalia. Hoe! de Graaf van Seynsburg! Louise, ( zachtjes.-) Seynsburg, Seynsburg. (Eene overmaat van blydfchap en verrasfching h in haare oogen te kezen; zy blyft werken, doch men ziet duidelyk, dat haare oplettendheid op een ander Voorwerp gevestigd is.) Raadsheer. (Tegen Amalia.) Weet gy dan nog niet, dat de Graaf het leger ook reeds verlaaten heeft ? A m a l i a. Neen , daar weet ik niets van. (Zy kan haare aandoening niet verbergen , en rfiakt. in diep gepeins.) N § Ga ar-  196 Het Weeskinb Charlotte. (Ter zyden.) Dat was zeer onvoorzichtig, Mynheer de Raadsheer ! Gy zult het ondervinden. Raadsheer. Ik heb hem gezien; een uur voor myn vertrek kwam hy in de ftad. Ik weet dat uw Oom hem zeer geneegen is ; maar ik zal hem wel uit den zadel ligten. ( Hy befchouwt Amalia met een ver. genoegd gelaat.) Gy flaat de oogen neêr ? Gy bloost? Ik boud' Zeer veel Van zedigheid en zulk een vrolyke fchaamte! Zy zyn voor my een gelukkig voorteken! Ik zal maar bezorgen, dat 'cr een Notaris komt! (Staat op.) Amalia. (Als uit diepe gedachten ontwaakende.) Blyf toch} wat zult gy doen ? Raadsheer. (In een vrolyke houding.) Myn geluk en het uwe bevestigen, aanbiddelyke Amalia! Amalia, ( Zeer koel.) Zo warelyk ! Zyt gy gek ? Ik verzoek , my hiervan , ten minften vooreerst, niet te fpreeken. Ik zal hetu morgen of misfchien overmorgen , laaten zeggen , wanneer wy om een Notaris zullen denken. Raadsheer- (Ten uiterften verbaasd.) Wat is dat? Zo op het oögenblik was 'er niets gewigtigers voor u! —— Hebt gy niet zelve gewenscht, dat ik..,. Am a.  E [ 1 s t E B e d r t fg ij? Am a l i a. Hebt gy aan mynen toon niet kunnen merken, dat het geen ernst was ? Raadsheer. (Op de .lippen bytende.) Een fraaje pots ! Wie kan de luimen van de vrouwen doorgronden.? C harlotte , (Zacht.) , De weerhaan draait; wy hebben ftorm en regen te wachten. Amalia. Het trouwen is een ernftige zaak, en verdient wel overlegd te worden. Raadsheer. (Zyn misnoegen onder eenen boertenden toon willende verbergen.) Overleggen? Gy overleggen? Sedert wanneer is u zulks in het hoofd gekomen? Is dit een gevolg van de landlucht? Amalia Men kan zo gemakkelyk niet gefcheideu , als wel door een huwelyk aan elkander verbonden worden. Raadsheer. Het redeneeren ftaat u voortreffelyk. Amalia. (Met een fpytigen glimplach.) Rondhorftig gezegd , ik kan met de rechtsgeleerde Heeren niet te recht komen. Zy leeven van de chicane , die my magtig tegen de borst is; en dit boezemt my ook eenen afkeer tegens u in. N 3 Raads"  ïtjè. Het Weeskind Raadsheer. (Levendig.) -Mevrouw! ik ben aan het Hof zeer gezien, en door my zoudt gy mogelyk binnen korten tyd,... Amalia. Een Regenten vrouw kunnen worden ? Foei ! foei ! die naam klinkt walgelyk in myne ooren. Raadsheer. (Gémefyk en driftig.) Hebt gy niet gisteren nog met de duurfte eeden.... Amalia. Dat is wel mogelyk. Maar wat zal dat nu? Gy befchuldigt my van meinëedigheid, en ik lagch 'er hartelyk om. Raadsheer. Hoe, Mevrouw! gy zoudt kunnen... Amalia. Ja, ja! Mynheer de Raadsheer! ja, ja! ik zou kunnen. En waarom niet? Dit is de mode, Raadsheer. Dit zou een hart te kennen geeven, dat..., Am Al ia, (Spytig.) Waaraan gy een voorbeeld behoorde te neemen! Luister: Eer ik nog het geluk had, van u te leeren kennen, was dit hart reeds aan een ander gefchonken. Ik wierd trouwloos , toen ik u beminde. Myne eerfte geloften waren de vuurigfte, en deeze zal ik nu houden. Raadsheer. (Ferfchriht.~) Dat is om te fterven, (Met eene flotterende ftem )  Eerste Bedeyf. 109. ftem") Mevrouw! ■ Wanneer de liefde! —— rje eer.' Beef! Ik ga! ( Ter zyden) Ach, ik weet zelf niet, wat ik zeg. Ch ar lotte. Gy Haat juist gelyk de Advokaat, dien gy ze uitgefchuijerd hebt. — Nu! hou maar moed! — Amalia. Vindt gy bet niet prysfelyk, dat ik zo naauwgezet ben ? Raadsheer. Dat is fchrikkelyk! Trouwlooze! ik ga; ■ ik ga!' — ik ga! om u een pro¬ ces aantedoen , dat... Charlotte. Welk een heldenftuk! Amalia. Dit zou toch alte kwaadaardig weezen. Raadsheer. Dat kan niet helpen. Amalia. Gy zult 'er geen droog brood aan verdienen. Gy moet het noodzaakelyk verliezen. Raadsheer. Ik win het proces! By dit en dat, ik win het, of 'er moest geen recht meer in de waereld zyn. Ik zal het zo verre weeten te brengen, dat gy tot de kosten en mifen verweezen wordt. Charlotte. Geluk met uw voorneemen! N 4 Ra a.ds-  zoo Hit ffHissiKD Raadsheer. (Hy wil heetten gaan, bh ft flaan neemt een fnuifje , en fchynt wat te bedaaren.) Mevrouw! wezenlyk, ik beklaag u! — Want, zo ik het wél heb, heeft de Graaf van Seynsburg u de harsfenen gekrenkt? Amalia. Hoe net kunt gy toch alles raaden! Raadsheer. ( Mede op eenen fpijtigen toon.) Fraai! voortreffelyk I Een fchoone grap! Hoe zal ik lagchen, wanneer ik... (Houdt zich alsof hy wil heenen gaan) Vaarwel, Mevrouw! > (Al lagchende in het heengaan.) Die allerlief" fte echtgenoot! O, indien gy wist..., Amalia. (Staat op.) Indien ik wist? Wat dan? Raadsheer. O niets, niets! Die allerlieffte echtgenoot! (Hy dwingt zich om te lagchen.) Dat zal een heerly» !te vertooning geeven ! Louise. (Verdubbelt haare oplettendheid, en is zeer ongerust.) Amalia. (Insgelyks ongerust.) Spreek dan! Heeft hy misfchien eenen minnehan. del gehad? Of is hy zelfs reeds gehuuwd? Raadsheer. (Zeer geheimzinnig.) Neen, dit is het niet. Het wil ook niets zeggen, in 't geheel niet! Lour  E'e r s t e B e d e y f. 80ï Louise (Ter zyden?) Ik beef. —— Wat of het toch wel is, Amalia. (Bedaard?) Wees toch geen kind. Wanneer hem iets overgekomen is, waarom zoudt gy dit voor my willen verbergen? Raadsheer. Welnu , zekerlyk ; gy moet het toch eenmaal weeten , Mevrouw ! Het ééne been is hem door een kogel verbryzeld! Dit is het al, Louise. Hemel ! Seynsburg ! (Haare verbaasd' fieid, ontroering en fchrik is zeer blykbaar?) Amalia. ( Ontveinst haare verwarring.) In ernst ! Raadsheer. Zeer zeker! 't Is waar, men heeft hem dit verlie» door eene Compagnie vergoed. Charlotte. De drommel haal* zulk een vergoeding! ■ < Een been meer of minder dit zegt hier nog al zo iets! Een hinkende egtgenoot, foei , foei! Amalia. (Die zich ondertusfchen her fielt.) En het is u wezenlyk ernst, om my een proces aantedoen, ingevalle ik met den Graaf mogt trouwen ? Raadsheer, ê Neen! Ik wensch u den zegen des hemels. N 5 Ama-  ao2 Het Weeskin» Amalia. Gy hebt my toch daarmede gedreigd. By mynen afkeer van de juftitie, kunt gy ligtelyk oordeelen, hoe af keerig ik van procesfen moet weezen. Raadsheer. Wel, wat zegt dat dan nu? Wat zwaarig¬ heid, Mevrouw! wanneer gy met den Graaf trouwt ? Misfchien een puntdicht? Amalia , (hem toelonkende.') Om uwentwil zou men zich met de juftitie wel wederom kunnen verzoenen. Raadsheer. Vaarwel, Mevrouw! Ik ga de bruilofts-gedichten voor u beftellen. ( Hy gaat.) Charlotte. (Ter zyden, tegens den Raadsheer , dien zy tegenhoudt. ) Om een nietsbeteekenend krakkeel zoudt gy honderd duizend guldens willen opofferen? (Overluid.) Gy komt toch weëröm ? Raadsheer. Neen ! In dit gevloekte kafteel zal my niemand meer zien! En wanneer ik ooit weder kom, dan — Amalia. (In eene zeer tedere houding.) • Gy zoudt my zo kunnen verlaaten ? En wel voor altoos! Raadsheer. (Trotsch.) Nimmer zult gy my weder in de val lokken. Spaar deeze verfleeten kunstgreepen ; "zy maaken geen indruk op myn hart. (In het heengaan.) O dat toch  Eerste B e d r y f. 203 toch de (landvastigheid de vrouwen in zulk een hoogen graad eigen was, als de liefde! (Onder een feliciterend gelagch valt Amalia neer op de kanapé; de Raadsheer ftaat ftil, zyn bloed kookt. Charlotte zet beide 'haare handen in de zyde , en lagcht mede luidkeels.) Raadsheer (Bedremmeld.') Steekt men hier met my den gek ? Amalia (Dwingt zich nog al, om te lagchen.) Kunt gy u zo laaten verfchalken , Hoogwyze Heer Raadsheer! Kostelyk! Aan wien is nu de beurt om te lagchen? — (Met den waaier hem op de wangen khppende.) Het best zal weezen, dat wy ons verzoenen. Onze Komedie is tot het losmaaken van den knoop toe uitgefpeeld. Gy hebt zekerlyk uwe rol niet heel fraai uitgevoerd. Raadsheer. II wil fterven , zo ik 'er iets van begryp. Amalia. Juist dit doet my zo hartelyk lagchen. Bedaar maar. Kyk my zo zuur niet aan. Schie- lyk , plooi uwe tronie weer tot lagchen, vraag my wegens uwe drift, om vergiffenis. Ik ben een goede ziel! Zie, ik maak my nu in ernst gereed, om een Regenten - vrouw te worden. Raadsheer (Befluiteloos.) Gy wik my dan indedaad wys maaken, dat... A m a l 1 A. Dat ik my alleen met uwe ongerustheid heb wil. len diverteeren. R a a d s-.  234 Het Weeskind Raadsheer (Verlegen, doch niet toornig?) Zo zyn de vrouwen ! Wie zal het in de gedach. ten neeraen, om ze te willen doorgronden? P?een, neen! onmoogelyk kan ik gelooven . . . Amalia. Gy begrypt dan myne waare bedoeling by deeze grap niet ? (Op Louife wyzende , die in traanen weg fmelt, en het gezicht met haar voorfchoot bc~ dekt.) Befchouw dit tedere herderinnetje, die fmoorlyk op den Graaf verliefd is. Om haar wan. hoopig , en u jaloers te maaken , heb ik deeze klucht met u beiden willen hebben. Moet gy niet bekennen , dat het my vveêrgaeloos gelukt is V Raadsheer, (Ruimer ademende.) Dan was ik eigenlyk de gek! Amalia! zult gy het my vergeeven? De Dames vergeeven zodanige razernyè'n der liefde immers zeer gaarne» (Aan haaren voeten?) Amalia! Charlotte. Daar heb je 't! De vyand geeft zich over, op genade en ongenade ! Schielyk , Mevrouw! maak ■vrede, ik zal denzei ven guarandeeren. Amalia. (Koeltjes?) Hy zal genade hebben. Charlotte (Zacht tegens Amalia?) Door deeze koele bejegening maakt gy hem wanhoopig , Mevrouw ! De hemel bewaare ons, zjo de Raadsheer eens het raazend befluit nam, zich om hals te brengen, i Het gelykt 'er volkomen na;  Eerste Bedryf. aos na » en voor ons zou het ook zo genoeglyk niet weezen; wy zouden 'ermede gefopt zyn. Amalia. Welaan dan - Alles zal vergeet en en vergeeven zyn! Nooit zal 'er van het gebeurde weêr gefprooken worden' Weg met het ztmre gezicht, dat bid ik u. (Frelyk) Ik ben begeerig om myn nieuw kleed te zien , dat zo even uit de ftad gekomen isj Ook verlang ik te moogen weeten, of myn fmaak uwe goedkeuring wegdraagt? Raadsheer. Kunt gy daar nog aan twyfelen, Mevrouw? —■ Uw fmaak, die ... . Amalia. Gy, als myn aanftaande , zult denzelven in 't vervolg bepaalen. (Zy geeft hem al boertende de hand.) Raadsheer (Kust haare hand driftig, en in eene verrukking van blydfchap.) De goedaardigheid was toch altoos het erfdeel der bevalligheeden. (Zy vertrekken helden.) - VYFDE TOONEEL. Charlotte, Louise. Charlotte. En tegenwoordigheid van geest het erfdeel der Vrouwen! Wie van hen beide wordt wel het meeste gefopt? ■ Doch, de arme Graaf! ■ Zou  i06 Het Weeskind Zou hem indedaad zulk een fchrikkelyk ongeluk overgekomen zyn ? (Zy befchouwt Louife, die door fmart geheel gevoelloos fchynt te zyn.) Het goede kind is 'er zeer door getroffen. Was hy toch maar zeiven hier, om haar te troosten. Louise, (komt langzaamcrkand van haaien fchrik hy, en geeft door zuchten lucht aan haar beklemd Aart.) Charlotte. Wel, lieve Louife! hoe is 't met u? Louise, Ach, Lotje ! ik weet het zelve niet. Myn me- delyden met het droevige lor van den Graaf. Charlotte. Medelyden? Anders niets? Louise. .Lotje! Zou deeze fterke gewaarwording ■ zou dezeh'e ik beef om het te denken Chaelott e. {Haar aanziende.') .. Lieve kind! alle tekens getuigen van liefde. Louise, (y.erfckrikt.) Liefde? Zou het warelyk liefde weezen? — Helaas !■ ■ dan was ik immers voor altoos ongeluk- Jcig! Lottje lief! zeg my toch, wat moet ik doeti, om my daartegen te verzetten ? Charlotte. Ik zie wel, dat zy haaren zetel in uw hart reeds gevestigd heeft. Hebt gy dan niet opgemerkt, wanaeer zy haare intreede by u deed? Lot'  Eerste B b o k r r« $07 Louise. Ach neen! wanneer zy 'er reeds in huisvest, dan is zy 'er ongemerkt ingefloopen. Charlotte, Ja , de goede liefde houdt zich gemeenlyk incognito. Louise. Is dit gevoel dan wezenlyk zo ftrafwaardig ? De geheime neiging, die my aan den 'Graaf boeide, fcheen my zo onfchuldig toe ; en ik voelde een zachte fiddering , wanneer hy myne geringe bekwaamheden met zyne goedkeuring vereerde. Was de hartelyke deelneeming in den lof van zyne bevalligheid, befcheidenheid en zyn goed hart, dan een misdryf?! Denkt gy ook niet, lieveCiiar- j.oite! dat deeze tedere neiging geen ondeugd is? Charlotte. Wel neen! Zy kan 'er flegts toe opleiden.' Louise. Wat zegtgy?— (Trouwhartig.) O neen., Lotje! wanneer ik den Graaf bemin, dan wil ik hem niet verleiden, niet ongelukkig maaken. Charlotte. Maar hy u misfchien. Louise, {beangst?) Dan moet hy my niet verder beminnen, Charlotte. Ze dit zich maar zo laat doen —— Lot!*  aa8 Het Weeskind Louise, (bedaard.) Hy kan my immers ook niet beminnen. Hy i$ aan Mevrouw van Heerette.n verloofd. Het ongelukkig toeval, dat zyne waardy nog vermeerdert, kan haar immers niet van hem ontllaan. Charlotte. My dunkt dat gy zo op het oögenblik het tegendeel gezien hebt En wanneer de Graaf van Seyns. burg vóór zyn vertrek naar de Armée by Mevrouw van Heerefteen zyn hof maakte , dan was dit mogelyk alleen uit achting voor uwen Oom ; misfchien meer om hem zeiven en om uwent wil, om dieste meerder gelegenheid te hebben, u te zien en te fpreeken. Gy hebt zekerlyk zyn hart veel meer bekoord, en naar het fchynt is hy fmoorlyk op u verliefd. Louise, (met een blykbaare onrust.) Ach, dan zou ik immers in het verderf weggefleept worden! Amalia zeide: wanneer een aanzienlyk Heer my bemindde , dan lei hy het *er op toe, om my te verleiden, om my in de oogen der waereld en in myne eigene oogen veraehtelyk te maaken. Charlotte. Maar wanneer hy u eens trouwde? L o u i s n. My trouwen? My ? Een arm onbekend meisje? ■ Hy, wiens rang en geboorte... c h a I'. l o t t e. Een verliefde wysgeer is boven dit alles verhee- ven;  •HSII BEDlïf. 109 Ven; en ik wil wel wedden, dat het hart van den Graaf zich in de wapenkunde niet geoefend heeft. Louise. Lieve Charlotte! dit zou immers zyne eer, zyn geluk benadeelen , en deeze zyn my te dierbaar. (Zeer tederhartig.) Neen, waardfte Graaf! al wara uwe liefde ook fterk genoeg, om u om mynentwil zo te vernederen ,. ik zou evenwel •— Wat zeg ik? . Goede hemel! Hoe zou ik moeds genoeg kunnen hebben, om dit eenigfte dit hoogfte goedteverzaaken? — Ramp/alige' Kuntgy u nog wel op uwe deugd verlaaten ? (Zy verbergt haar gezicht met de handen , en gaat troostloos heenen.) ZESDE TOONEEL. Charlotte. (Roept haar na.) Ingevalle myn Heer de Graaf een ligtmis was, dan zou het zo wat weezen. Laaten wy nu ook eens ons dagwerk met bedaardheid onderzoeken. (Zy gaat op de kanapee liggen.) Ach! ach! Hier is '1 kostelyk tc liggen! Lang leeve de ledigheid! — Wie toch zo zyne dagen in vreugde en vredo doorleeven kon! En waarom niet? Ik heb immers uitzichten genoeg, om myn geluk te verbeteren! - Laat eens zien! (Zy leunt met haar hoofd op de hand? De Graaf bemint Louïfe; dit is zeker! ik heb een paar gezonde oogen, en men kan my mee bedriegen. Te vergeefs verzocht hy my niet ze fterk , om hem geduurig van alles, wat haar betreft, al waren het ook de geringfte kleinigheden, XIX. Deel. O  210 Het Weeskind ten naauwkeurigfte te berichten. Hy droeg het aan my op als een geheim. De minnaars hebben geheimen. Hy beloofde my, Christiaan tot zynen kamerdienaar te maaken, en my tot een' man te geeven , indien ik aan zyne verwachting ftiptelyk voldeed. Dit alles is een blyk van waare en oprechte liefde. Dus, wanneer Louife met den Graaf trouwt; dan zou ik ook eenen man hebben! NB. eenen man! Bygevolg numero i, om gemakkelyker te kunnen leeven. — Aan den anderen kant gevoelt Mynheer de Raadsheer eene vuurige genegenheid voor de honderd duizend guldens , die Mevrouw van Heerefteen eerlang van haaren Oom erven zal. — Ja, hy moet haar hebben , want hy heeft my daarö? ver geraadpleegd. (Peinzende) Hy is wel een volflaagen gek , maar dat zegt niets! Voor Me¬ vrouw is hy juist zo als het hoort; hy maakt met haar een waar contrast. Daarenboven heeft hy my een huwelyks-goed beloofd! NB. een huwe- lyks-goed! Dit is numero 2. En dan zou ik myn geluk immers gemaakt hebben! — De lelyke historie van deezen morgen, heeft aan myn plan niets veranderd. De Graaf kon op geen gepaster tyd voor kreupel verklaard worden. Wat indruk maakt toch een verpletterd been, niet aanftonds op het hart van een coquette ? Ik beklaag den armen Graaf, doch het kan nu niet anders; dat hy hinkt, komt nu zeer goed in myn plan te pas. Amalia zal niet meer naar hem omzien. Louife is een goedaardig meisje , tot aan de ooren toe op hem verliefd, die zal daar zo naauw niet naar kyJten. ——. (Zy tverlegt) Dus, het huwelyk numero  llRSTI BïDSTÏ. JIJ ïo i geeft my eenen man , en numero 2 een uit. zet, dan leeft Charlotte heerlyk en in vreugde; rekt zich gemakkelyk uit op een zacht leger, en —Wie weêrgaê ftoort my daar? - (Zy ftaat onthust «p , en houdt zich alsof zy de ftoclen op haare plaats zet.) ZEVENDE TOONEEL. Charlotte, Christiaan. Christiaan. Ah! goeden dag, Lotje! Charlotte (Fan haaren fchrik bekoome-nde.) ö! Christiaan! zyt gy het? C h r 1 s t 1 a a Kr Die kleine toverheks 1 Hoe blyd is zy, dat ze my weder ziet! (Haar lief hozende) Hebt gy w ook in dien tyd wél gedraagen? Charlotte. Dat denk ik! Maar wie brengt u hier? Christiaan. Myn goede engel. Charlotte. Gy komt my zeer vermagerd voor. Christiaan. Voor den drommel! ik zal nooit vet worden. In het veld ellende, en in de ftad de liefde, laaten die iemand wel zo verre komen ? Charlotte. En, uw Heer ? O a Chri*ï  a.a Het Weeskind Christiaan. Heeft my voorüit gezonden , om hem aan te dienen. Charlotte. Die arme man! Kan hy nog wel gaan? Christiaan. Of hy nog gaan kan? Wat vraag is dat? Charlotte. Evenwel met de kruk ? Christiaan. Wat drommel zou hy met de kruk doen? Charlotte. Zonder kruk? Christiaan. By myn keel, myn lieve meid, gy raaskalt! De blydfchap over het wederzien van uwen lieve» Christiaan heeft u zekerlyk de harsfenen gekrenkt! Charlotte. Ja, de Graaf moet evenwe! mank gaan , of de drommel moest 'er mede fpeelen. Christiaan. Als het nog langer duurt, dan word ik boos , hoor! < Charlotte. Hoe, heeft hem dan geen kogel.... Christiaan. • Waartoe dient al dien ophef! Ja een kogel raakte zyn been een weinigje. Maar is't wel de moeite waardig, van een enkelen fchampfchoot ook zelf m  Eerste Bedrye. 213 te fpreeken, die hem daarenboven nog eene Compagnie bezorgd heeft? Charlotte. Heeft hy een Compagnie, en twee gezonde beeneu? Dat fmaakt my weinig. Christiaan. Waarom dat? Als ik u raaden mag dan is 't best, dat gy 'er u altoos zeer aan laat geleegen liggen, om hem te dienen. Charlotte. Nu, en juist uit yver voor zyn belangen, wenschte ik wel dat hy een been minder had. Christiaan. Kostelyke wensch! Ik bedank u voor dien yver! Zo gy hem een been minder wejischt, wat moet ik dan wel minder hebben ? ik, die door den Graaf ter belooning van uwe getrouwe dienften voor u gefchikt ben? Charlotte. Een magere belooning! Christiaan. En evenwel gy zult en moet de myne weezen Wat heb ik nietal om uwentwil uitgedaan ! Gy weet,ik was altoos een welleevend, vrolyk borst, bemind van vrouwen en meisjes. De ftadlucht behaagde my ongemeen ; ik had by myn' Heer de gemakkelykfte dagen. Ik ging alleen op myn vermaak uit, en liet Gods wa. te* over Gods akker loopen. Ik dacht aan het bidden anders niet, dan wanneer ik den dood bezwoer, dat hy toch de goedheid hebben, en geheel en al O 3 ver'  ST4- Het Weeskind. vergeeten mogt, dat ik nog in de waereld ben. Zo dat gy gemakkelyk kunt begrypen, hoe onnozel ik ftond te kyken , toen men my zeide: dat moet naar den oorlog. Op het oögenblik wilde ik myn' Heer verlaaten. Doch, hoe kon ik langer wederftaan, toen hy zeide: Christiaan! Jonge lief! verlaat my niet, blyf in mynen dienst, de vrede zal welhaast geflooten wordeif; na den regen volgt zonnefchyn, en dan zult gy alle ongemakken en kommer in de armen van uw Lotje vergeeten. Charlotte, (Overluid lagelietide.') Daar heb je den gek weer: Christiaan. Uw naam deed wonderen, die herfchiep eenen haas in een held, en veranderde ys in eenen gloed" Deeze fchelmfe oogen , die myn geheele bloed aan het kooken bragten; dat gaauwdiefje van een voet, die flanke taille, deeze roozemond , dit zeker iets, dat de verbeeldingskracht van den aandoenelyken Christiaan voor den gek houdt, dit alles haalde my over tot het heldhaftig befluit, om Mynheer tot den dood toe getrouw te blyven, q ^ a r lo t t E , (Neigt zeer diep.) Myn Heer Christiaan ! gy zyt verfchrikkelyk galant, Christiaan. Ondertusfchen moest ik alle nachten op ftroo kampeeren. En alle morgen ontving ik van de vyandelyke kogels geregeld een bezoek; men fchoot op my zo goed , als op den Veldmaarfchalk. • Eens midden in den nacht, dat ik nog harder fnork. te  Eerste Bedrye. 515 it dan de donder der kartouwen, kwarn eene bom .... Charlotte. Nu laa: die bom maart'huis, en zeg my liever, of de Graaf altoos zeer verlangde naar de brieven van Mevrouw van Heerefteen? Christiaan. O, magtig! Want hy maakte 'er papillo¬ ten van! Charlotte. Best! ■ En myne brieven ! Christiaan. O die kuste hy hartelyk, drukte ze met drift aan zyne borst. Wezenlyk, hy deed die brieven veel meer eer aan , dan ik dat gefchryf waardig oordeelde. Charlotte. Kunt gy my wel een breedvoerig bericht geeven van alles, 't geen de Graaf federt zyn vertrek heeft uitgevoerd ? Christiaan. Wie kan dit, by ongeluk, beter dan ik? Ik was immers, helaas! altoos by hem, Het was by hem eene gewoonte geworden! my als een hond te behandelen ; en geregeld roste hy my dagelyks tweemaal. Zoudt gy zulks wel van dien zachtzinnigen , vredelievenden man hebben kunnen geloo- ven ? In de winter-kwartieren komende,. dacht ik: nu zal het beter worden. Ja wel! Als hy t'huis kwam, vloekte hy gemeenlyk op my, O 4 °P  aiö Het Weeskind op den rylcnecht en op den oorlog; dan beltudeer-' de hy de krygskuhst; dan ging hy over tot de vvysbegeerte, dan wierp hy die weêr onder de tafel, om brieven te fchryven; dan verbrandde hy brieven en ging aan een treurfpel werken; dan fcheurde hy dit aan flarden , ora eene Aria uit den Deferteur te zingen ; dan was hy ftil als een muis, om verfchrikkelyk te kunnen zuchten. Charlotte. Gy verfmoort my in alle uwe dan's, waar gingen alle die zuchten heen ? C li k i s i 1 a a n. Lieve kind ! dewyl de zuchten geene brieven zyn, hebbeu zy ook geene adreslen. Charlotte. (Peinfende?) Hy zong uit den Deferteur, zegt gy ? Christiaan, (Begint erbarmelijk te zingen?) „ Vaarwel wel, fchoonftc Louife enz,'' Charlotte. Hou op, miferabele zanger! (Vertrouwelyk) Zoudt gy ook niet denken, dar hem dit lieve kind veel meer aan het hart ligt, dan myne Mevrouw? Christiaan, (Met deftigheid?) Zie eens, Mynheer heeft juist myn humeur: wanneer hy bemint, dan bemint hy raazend, en dan heeft hy de kuur om juist, zo bemind te willen weezen. Alleen in dit geval kan men op zyne geheele verknochtheid ftaat maaken. Van deeze zyda moet men het befchouweii, om te weeten, of uwe Mevrouw, dan of Louïfe... Ch as..  Eerste Br. hkyt. 217 Charlotte, (Mede zeer deftig.) Welaan! Dat hy kome, en zich zeiven daarvan ovenuige. Wacht! daar fchiet my iets te bin¬ nen, Hy moet hinken, als hy komt. Christiaan, (Verwonderd.) Hinken? Charlotte. En wel zeer zwaar! Christiaan. Malligheid! hinken ! Charlotte. Geen woord meer! Ik wil het, en daarmede afgedaan. Gy moet den Graaf verhaalen , welke geruchten hier ten zynen koste loopen; hy zal my w;l begrypen. Christiaan. Maar hoe zal ik Mynheer zulks aan het verftand brengen? 1 Charlotte. Dit is uw zaak. Christiaan. Maar de vrouwen zullen troostloos weezen. — Waarom zal men ze zo bedroeven ? Waarom moet hy hinken ? Charlotte. Omdat ik die grap eens hebben wil. Christiaan, Maar hoe! de Graaf... r O 5 Chai.  .jtiS ÏI e t Weeskind Charlotte. Maar hoe! maar wanneer! maar waarom ! maar dit! maar dat! ik zeg hem myne vriendfchap op, zo hy niet hinkt. Christiaan. Hy zal hinken! Hy zal hinken! Pharlotte. Laat hy niet meer onder myne oogen koomen, zo hy niet hinkt. Christiaan. O, hy zal hinken, en wel als gy het beveelt, met beide> zyn beenen. Charlotte, (Daar werdt geluid.') Ah! men gaat aan tafel! Aanftonds na den eeten zal hy audiëntie hebben. Christia an. Nu vaarwel, myn tortelduifje! myn hartedief. je! licht van myne oogen! (Hy gaat, maar komtweerom.) Moet ik ook niet hinken ? charlotte. Gek! waarom zoudt gy het doen ? Christiaan. Om de vertooning nog zielroerender te maake*. Charlotte. Loop; je bent een aap. .Christiaan. Dag, Aapinnetje! Einde van het eerfte Bedryf. ^ TWEE-  Tweede B s d e t r. ag TWEEDE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. amalia. (Fraai gekleed) raadsheer, louise. (Die terjlond aan haar werk gaat.) ^ Charlotte. Raadsheer, (Nadert onder een fchaterend gèlagch.) Myn Heer de Pvidder van der kruk is dan werke5yk aangekomen? Charlotte. Zie daar in de groote laan ftaat zyn rytuig. Het zal geen twee minuuten duuren, of hy is hier. Amalia. Dit zal een verveelend bezoek weezen. —— Als hy komt, laat hem dan maar aanftonds binnen. Charlotte. (Binnen.) Raadsheer, (Met een belagchelyk zelfge. noegen.) Maar heb ik dan niets te vreezen? Amalia. Ik geloof, dat gy gelieft te boérten. Gy hebt my anders nog wel eenigen fmaak toegefchreeven. Meent gy, dat ik een kreupel man als mynen aan. öaan»  zio Het Weeskind ftaanden in de galante waereld zou willen vercoonen V Raadsheer, (Houdt z 'ch als of hy vertrek' ken wil.) Ik verzoek, dat ik 'er buiten mag blyven. Amalia. Laat my toch niet over aan zulk een treurig ge* Jprek tusfehen ons beiden. Gy zult 'er een klucht van zien, hoe ik hem zal ontvangen. Myne koelheid zal hem alle bedaardheid doen verliezen. Raadsheer. Goed! Ik zal dan deezen geduchten mededinger onder de oogen zien. Amalia. Hy zal eene armhartige figuur maaken. Ik zal hem in het naauw brengen , Zyne geheele Philofophie zal hem welhaast verlaaten.' Hy zal raazen, tieren; en wy zullen 'er recht pret iu hebben. (Tegens Louife, die gaan wil.) Mejuffrouw! heb de goedheid te blyven , gy hebt 'er ook eene rol in. Louise. (Zet zich wederom neder; zy is in dit en het vtlgend ttoneel zeer aangedaan?) Raadsheer. Maar, wat drommel, zal ik dan voor eene rol fpeelen ? Amalia. De rol van het Parterre- Wees onrustig; fchar- rel  TWEEOE BED'RTF.' S2I rel met de voeten, hoest, rochel met de keel, nies, fchuur met de voeten langs den grond, val den fpeeler in de reden , wanneer hy in vuur is, en ftamp met den rotting, tot dat hy heenen gaat. Raadsheer. Als ik de waarheid zal zeggen, ik heb niet gaarne wat te doen met de Heeren van den degen. Zy ve/ftaan doorgaans geene grappen. T WE EDE TOONEEL, DeVoorioen, Charlotte. Charlotte. Mevrouw! daar is Mynheer de Graaf! Amalia. Schielyk neem plaats. Raadsheer. Die vreugde - bederver! {Amalia gaat aan het borduurraam, de Raads. heer plaatst zich naast haar op eenen fioel; nadat Amalia eenen wenk gegeeven heeft, opent Charlotte de deur.) DERDE TOONEEL. De Voorioen, Graaf Seynsburg. (Seynsburg in uniform, jas en laarzen; hy leunt dp zynen rotting, en houd zich, alsof het gaan hem bezwaarlyk valt. Zy ftaan allen op, Amalia groet hem met veel deftigheid. Louife gaat aan haar werk.) Graaf,  221 II £ t Weeskind-' Graaf , (Friendelyk tegen Amalia.) Ik verzoek niet kwaalyk te neeraen , dat ik in deeze kleeding by u verfchyn,, Mevrouw' De menigvuldige beleefdheden, die ik altoos in dit huis genooten heb, maakten my het uitftel van elk oögenblik ondraaglyk; en ik kom 1 Amalia, (Met eene koele beleefdheid, op, den Raadsheer wyzende.) Ik befchouw uwe welleevendheid, zo als het behoort. Dit is Mynheer den Raadsheer van Sierdau. Graaf. Ik verheug my, Mynheer de Raadsheer... Raadsheer, (Koel.) Ik ook. (Zy zien elkander eenige oogenblikken aan, zender fpreeken.) G r a a f, (Ter zyden.) Hoe koel! —— (Gaat naar Louife, eenigzins èe. dremmeld.) En hoe vaart myne kleine vriendin ? — Wel, hoop ik ? Louise. (Als vuur zo rood: groet hem , met neérgefaagen oogen.) Graaf. (Bukt zich , en fchynt haar werk te befehou. wen.) Altoos zo bezig met huishoudeiyke zaaken? Louise, (Zeer gedwongen?) Ja, Mynheer de Graaf! Ama«  Tweede Bedkyf. 223. Amalia, (Spytig?) Hoe vindt gy haar? Heeft zy niet een bevallig gezicht? Een tederen opflng van oog? Hebben haare bekoorlykheden zich niet geduurende twee jaaren fchoon ontwikkeld? Graat, (Nog al Louife aanziende?) Ik vind, Mevrouw! dat gy gelyk hebt. — Amalia. Het ftaan moet u lastig vallen. Een ftoel voor Mynheer den Graaf. Charlotte , (Zet hem naast Louife eenen ftoel, en vertrekt?) (Men zit. De Graaf fchynt ver/eegen te zyn. Amalia lagcht fpytig, en ziet den Raadsheer aan ; deeze plooit zyne lubben ; biedt Amalia een fnuifje aan en zingt binnens monds eene aria, terwyl hy de overigen befpiedt.) Raadsheer, (Na een vry lange tusfehenpoozing fpytig tegens den Graaf.) Uw kwetfuur fchynt mede op uwe tong te werken. Gy zyt immers niet (lom geworden! Ontfronfel toch uw voorhoofd! Graaf. Het grappenmaaken laat ik gaarne aan anderen over. Raadsheer, (Neemt een fnuifje?) Wat nieuws brengt gy ons uit de armee mede? Graaf. Niets. R aa ds-  224 Het Weeskind Raadsheer. TNjiets! Dat is verbaazend weinig! ■ Hoe vaart myn broeder ? Graaf, (Houdt zyne oogen altoos op Louife gevestigd; verleegen.) Hy vaart ik heb de eer niet van hem te kennen. Raadsheer. Hy dient by uw Regiment, en gy kent hem niet? Den Kapitein van Sierdau , kent gy jjiet? —_ een beroemde genie! Graaf. Hy vaart wel. Raadsheer, (Ter zyden.*) Die man is zeer kort van ftof. (Het gefprek wordt wederom eenen tydlang ge. fiaakt.) Amalia, (Neemt de proef om het weder aan den gang te helpen.) Uw ongeval heeft ons veel bekommering veroorzaakt. Graaf. Dit is van geen belang geweest Mevrouw! Men vindt menfchen , die nog ongelukkiger zyn, en die het minder verdienen te weezen , en ook minder troostgronden hebben. Amalia. Hoe' van geen fcelaug \ Wonden en lidteekens 7vn evenwel kenmerken van waare verdienften. ^ Graaf,  Tweede Bedeyf. 22^ Graaf, Niet altyd. Want de kogel treft fomtyds eenen poltron , die 'er voor vreest; en verfchoont een braaf man , die dezelve duizendmaal trotzeerde. Amalia. Ten minften men heeft gemeend, u door eene' Compagnie fchadeloos te moeten ftellen. Graaf. Ik geloof niet, dat ik deeze gunst aan zulk eert ïigte kwetfuur te danken heb. Amalia. Gy hebt zekerlyk by meer dan ééhe gelegen»leid uitgemunt. R a a d s 11 e e f,Uw naam pronkte zelfs in de nieuwspapieren. Graaf. ' De giinst vafi mynen Koning, waarvan hy my'ia' eenen eigenhandigen brief by myn avancement verzekerde, beloont my meer, dan dit alles. R a a- d s h e e r , (Spytig.*) Ja; men beedelt om de gunst der groote Heereff,- en als men ze heeft f is het doorgaands wind.- Graaf, (Met eene deftige hmding.y Hebt gy dan nog nooit het genoegen gefmaakt f dat met de pligtsbetrachting gepaard'gaat; deeze in-' nerlyke bewustheid, waaraan men met blydfchap,zonderop belooning te zien,, alles opoffert? Raadsheer. Gy zult my toch niet willen overreedeu , dat het ' XIX. Deel. F vwi  ■ i26 Het Weeskind vermaakelyk is, om geduurende ons leven te hinken? Dit is juist, als de vos in de fabel, dien de Haart... Graaf, (Met nadruk.) Mynheer de Raadsheer! gy vergalloppeert u ! Ik ben Soldaat. Raadsheer. (Is bedremmeld, en houdt zich alsóf zyn aandacht op iets anders gevestigd is , om zyne verlegen' heid te verbergen.") Amalia. Indedaad, Mynheer de Graaf! uw ongeval heeft Indruk op my gemaakt, Graaf, (Met nadruk.) Dit merk ik, Mevrouw 1 Amalia. Eenen indruk, die op het zien.., Het ftaat toch niet fraai, wanneer men zo hinkt. Graaf. Mevrouw fchynt daarvan zeer veel gevoel te hebben. Amalia. In zyn een- en twintigfte jaar reeds kreupel te weezen? Raadsheer. Driemaal zeven! ——— O dat is een van de noodlottige jaaren, en deeze zyn altoos gevaarlyk. Amalia. Zulk een toeval moet voornaamelyk grievende zyn  Tweede Bedryf. 227 zyn voor een man, die gewoon was de lieveling der Dames te zyn. Graaf , (Met nadruk.) En rekent Mevrouw het dan voorniets, dat dit toeval my de Dames leert kennen? Raadsheer , (Ter zyden tegens Amalia?) Wat man is dit! Hoe bedaard! Hy raast en tiert niet. Hy bederft ons geheele fpel. (Men zwygt eenen geruimen tyd. De Raadsheer neemt boert ende het borduur-raam, en begint met een gouddraadje te borduuren. Amalia nadert hem, en ziet hem werken; zy praaten [amen zeer drok. De Graaf befchouwt Louïfe met eene tedere oplettendheid, die in èene bekoorlyke verlegenheid zit, haare oogen pp het werk gevestigd: nu en dan flaat zy dezelven heimelyk op den Graaf, en wanneer hunne oogen elkander ontmoeten , dan bloost zy , en flaat ze beangst neder.) Amalia, (Tegens den Graaf.) Een Raadsheer, die borduurt! Is dit nies allerliefst, Mynheer de Graaf! Graaf. Men ziet het zekerlyk niet alle dagen'. Raadsheer, (Met zelfgenoegen.)' Gy borduurt dan niet myn vriend ? Graaf. Neen, Mynheer! (Ter zyden) Myn vriendt' die gek! P 2 Raads»  22S Het Weeskind Raadsheer. Ik ken evenwel Officiers genoeg, die zich met vrouwenwerk bezig houden. Het is de mode. +• Graaf. Het kan zyn. Ik ben reeds van myne jeugd daarvoor bedorven. (Het gefprek is wederom eenigen tyd afgebrooken.~) Amalia. Het zal u ongetwyffeld niet onbekend zyn, Myn. heer de Graaf! dat myn Oom deezen avond hier komt ? Graaf. Ik weet het, Mevrouw! en ik zal hem verwachten. VIERDE TOONEEL. De voorigen. Charlotte. Charlotte. Mevrouw! zo even is Vrouw la Blonde met eenen geheelcn voorraad van bloemen , pluimen enz. enz. uit de ftad hier aangekomen. Amalia, ( Stil tegens den Raadsheer?) Den hemel zy dank,dat ik dit verveelend mensch met fatfoen verhaten kan. {Overluid en opfiaande) Mynheer de Raadsheer', daarby zyt gy recht in uw element; gy moet myne keus bepaalen. Raadsheer, (Biedt haar den arm) Tot uwe ordres. (Stil tegens haar) Het heeft "my  Tweede Bedryf. 229 my zeer verveeld, en ik ben doodsbenaauwd geweest. Amalia. Neem niet kwaalyk, Mynheer de Graaf! Ik denk, dat u by het gezelfchap van de Juffrouw den tyd niet lang zal vallen , terwyl wy u voor een poos verlaaten. Louife ga aan het k'a- vier; gy fpeelt immers voortreffelyk, en hebt daarby eene aangenaame ftem! Mynheer de Graaf zal uwe begaafdheeden bewonderen ; en gy zult na eene tweejaarige fcheiding voor de eerftemaal wederom hooren , dat gy eene fraaie hand hebt. (Neigt diep voor den Graaf, en gaat met denRaadsheer lag. chende en fiuisterendeheenen. Charlotte volgt hen.) VYFDE TOONEEL. Graaf. Louise. Louise. (Legt haar werk neer; gaat aan het klavier, doorbladert met verlegenheid haar muzyk, begint eene aria te fpeelen, grypt mis, en begint verjcheide maaien op nieuws.) Graaf. (In den beginne geheel in gedachten weggezonken , wordt daardoor oplettend, leunt op den ftoel van Louife, en zegt, in de tusfehenpoozingen van het fpeelen, het volgende?) Zy betoovert niet minder door haare zedigheid, dan door haare bekoorlykheden! Welk eene ontroering! — Zy bloost — haare hand beeft! — p 3 Hoe  230 Het Weeskind Hoe verleegen is zy! (Langzaamerhand komt hy meer tot zich zeiven, en in die levendigheid welke hem figen is.) Louise. (Doet het boek toe: haare verlegenheid vermeer* dert.~) Graaf. Is uw klavier ontfteld, Mejuffer? Louise. Myn hoofd! Mevrouw van Heerefteen ontving u niet, zo als zy had moeten doen; dit maakt my ongerust, want ik zag, dat het u griefde. Graaf. De koelheid van Mevrouw is my indedaad zeer onverfchillig. — Eene beleefdheid, die de wellee- yendheld verëischt is verre van liefde! Zo> ik my weleer verbeeld mogt hebben haar genee. gen te zyn, begryp ik thans wel, dat ik my be- droogen heb. Eén ander, veel zachter en tederer gevoel dat ik toen niet kende is lie.'de. Louise. (Ter zyden.) Hy bemint haar niet, en bemint evenwel. Graaf. Is 'er iets, dat ik waardig keur te wenfchen, het is dit, dat de tedere vriendfcbap, waarvan gy my in uw dertiende jaar verzekerd hebt, nog in uw hart mogt huisvesten: dat ik u thans als een man even zo waard zyn mogt, als ik nog een kind zynde was. Dit zou my myn droevig lot zeer verdraaglyk maaken. Louise  Tweede BiDiifi 23r ■ Louise. Gy herdenkt de jaaren van onze kindschheid, en twyfelt aan myne vriendfchap? Gy twy- felt of myn hart u nog zo geneegen is? In dien tyd was ik de vertrouwling van uwe bekommering, deelde in uwe geneugten; gy hield my voor uwe eenige en beste vriendin , en gy kende geenen argwaan , ik hoorde toen van u zulke verwytin- gen niet. \ G it a a. f. (Oplettende.) Alles is aan de verandering onderworpen. Louise, (Steeds vuuriger.) Wat heb ik federt onze fcheiding, en by de berichten van het gevaar, wuaraan gy bloot gelteld geweest zyt, niet al geleeden! Dan alleen bezielde my blydfchap, zekeren trots en een onuitfpreekelyk genoegen, wanneer men van uwe dapperheid , van uwen moed en heldendaaden fprak. Ik ftelde my mynen vriend voor, met eer en roem gekroond van het fiagveld wederkeerende, even zo gewaardeerd van zynen Koning en het vaderland, als van my' Had gy gezien, hoe ik fchrikte, toen ik hoorde, dat gy gewond waart! O, hoe zeer wenschte ik'by mynen vriend te zyn! Myne handrei¬ king , myne tederheid zouden zyne fmart verzachthebben; deeze handen zouden het verband op zyne wond gelegd, en met de fterkfte deelneeming zou ik voor zyn leven gewaakt hebben. (Neêrjlagtig) En deeze vriend beloont my thans met argwaan en verwytingen! — Ik vergeef het u, lieve Seynsburg, Gy weet niet, dat ik met vreugde myn leven voor P 4 u  Ml JIet Weeskïnb H zou opgeofferd hebben, zo ik uw ongeluk daar* door had kunnen voorkomen. Graaf, (In de grootfte verruk, king.) Welke belydenis! Ik wordt byna van fmart en fehaamte verfcheurd, dat ik u flegts één fmartelyk oögenblik heb kunnen veröorzaaken 1 Lief, beminnelyk, openhartig meisje; zo zuiver van gezicht als onbefmet van ziel! hoe kon ik u nog langer eene dwaaling doen koesteren, waardoor gy 7.0 veel geleeden hebt ? Ik ben niet ongelukkig. Het was maar een ligte wond, die ik ontvangen beb; het gerucht alleen maakte dezelve gevaarlyk; jk wierd fpoedig wederom geaeezen. E o u i s e . (Opgetoogen van blydfchap.) Den hemel zy gedankt, die voor u gewaakt heeft ! Graaf. Vergeef my deeze geveinsdheid, beste Louife! Ik zou het my-zeiven niet kunnen vergeeven, ware 't niet, dat ik de ontwikkeling van Amalia's karakter, en het zaligst gevoel, het diep gezicht in uwe fchoone ziel, aan haar te danken had, ■—. En evenwel. juist dit gezicht wordt het niet voor my een bron van onüitfpreekelyk lyden ? Louise. Hebt gy een lyden, dat gy yoor myne vriend fchap kunt geheim houden? G r a a f. Ach! dezelfde yriendfchap .,. Louise,  Tweede B e d r v f. .233 Louise, (Ontrust.") Myne vriendfchap ? Graaf. Berooft my van verftaud, geluk en rust. Louise, (Neêrjlagtig.) Myne vriendfchap? G 8 a a f. Louife! Indien gy my niet mogt bemin. «en .... Louise, (Bevende ter zyden,) Hemel! Graaf. Indien gy my niet even zo fterk bemint, als ik u, dan ben ik het allerrampzaligfte van alle gefcha. pene wezens. Louise, (Zeer ongerust.) •Gy bemint my V Graaf. Denkt gy , dat ik zou veinzen een gevoel te hebben , dat niet uit het binnenst van myn hart opwelt ? Louise, (Met een tedere aandoening.) Neen, Graaf! gy bemint my niet. Wees zo barmbartig, waardfte Graaf! en bemin my toch niet! Graaf, (Driftig.) Wreede! Kan ik myn hart gebieden? Ach! ach! Louise, (Ter zyden met eene toeneemendeaan* doening.) Hy zucht. Graaf. Toen ik affcheid van u nam, meende ik uit dit P 5 Je-  234- Het Weeskind ie ven re fcheiden. Uw beeld zweefde voor mynen oogen ifi 't midden der verichrikkingen van den veldflag. Wanneer ik, zelfs met gevaar van myn leven, naar roem en eer dong; dan voelde ik daarby geen ander denkbeeld, dan dit: Louife zal liet verneemen , zy neemt deel in myn lot, ik word haar hart daardoor nog dierbaarer. Het ftreelend denkbeeld van u te behaagen, u te verdienen, deed my elk gevaar vergeeten. Louise, (Teder.) Neen, Seynsburg! beminnen moet gy my niet. Graaf. Nimmer keere de rust in myne ziel weder! Ongeluk en verderf zy myn lot, zo ik ooit ophoude u te beminnen! Louise, (Ter zyden.) Hy zweert! O hemel 1 Wanneer Amalia eens recht had, dat hy my wilde bedriegen. (Tegens den Graaf met traanen in de oogen.) Verleid my toch niet 1 Maak my niet ongelukkig ! Bemin my niet, ik bid u! Graaf, (Met ontzetting terug treedende.) Kan uw hart my tot zulk eene fchandelyke daad bekwaam oordeelen? Kan uw mond my befchuldi- gen? Louife! herdenk de zalige oogenblik- ken vóór myn vertrek! — Ik hield u in mynen arm gekneld, en meende in uwe oogen de ongeveinsde uitdrukking van zuivere tederheid te leeven. Ik bad u aan ! Ik blaakte van liefde! Dit gevoelde ik in het binnenst van myn hart! — Ik vertrok en zweeg. —— Onüitfpreekelyk is 't wat  Tweede B e d r y i. 23| y.'at ik geduurende deeze tweejaarige fcheiding ge* ieeden heb. Deezeu dwang kon ik niet lan¬ ger verdraagen ; ik moest myn geprangd hare lucht, yerfchaffeü ; ik moest u zeggen, dat ik alleen voor u leeven wil! En, nu ben ik voor u gevaar? tykf> Nu houdt gy my voor uwen vyand*' Louise. (Zeer ontroerd, bedekt haar gezicht met haar handen , al [nikkende.') Graaf. Gy antwoordt my niet? O hoe ftreng! . Hoe wreed is dit zvvygen! Gy keert uwe oogen van my af ! Louise. {Ziet hem albeevende aan, met traanen in de oogen.) Graaf. (IFanhoopig.) Gy haat my , Louife! omdat ik u bekende dat . . . . Louise. Wreedaard! Gy zyt my dierbaar. Graaf Uwe oogen vloeien over van traanen; ik ben ij dierbaar, zegt gy; en gy bemint my niet? Louise. Ach, Seynsburg! wat vergt gy van my? Graaf. Slegts één woord! een enkel woord! Louise. Ach! Zo ik u niet beminde! Graaf  23<5 Het Weeskind.' Graaf, {Drukt haar aan zyne borst, kust haare hand by aanhoudendheid, in verrukking.) Gy bevestigt het geluk van myn leven! Louise. Myn hart is voor my een raadfel geworden. Ik kuchte in uwe afweezighcid, en ik zucht ook nu in uwe armen! Ik befpeur by my zeker iets, dat ik niet uitdrukken kan, dat ik te voortn nimmer gevoelde. Ik gevoel, dat ik , met u verëenigd, het beste genoegen des levens fmaak, en {terwyl zy zich uit zyne armen rukt) dat gy my zult ongelukkig maaken. Graaf. TJ ongelukkig maaken? u? wie? ak? Louise. Ik was zo gelukkig, zo gerust. Gy maakte my deelgenoot van uwe gewaarwordingen, en traanen zyn het lot myner toekomende dagen. Graaf, (Driftig.') In myne armen zult gy uwe dagen doorbrengen! Myne kusfchcn zullen uwe traanen afdroogen! ■ De Heer van Marbach komt heden nog hier. Hy is myn voogd, myn vriend, en voor ons beiden meer dan vader. Hy zal ons verëenigen. Louise, (Zacht en ernftig.) i Graaf! ik ben een ongelukkig kind, zonder naam, zonder genacht. Welk een affland, die ons beiden van elkander fcheidt! Graaf.  Tweede Bedryf. 137 Graaf. Om uwentwil zal ik het gevoelen van den groo. ten hoop verachten. Louise. Gelooft gy dan , dat ik myne toeftemming zal eeven ? Bedenk toch , wat gy aan uwe» rang, aan uwe geboorte, aan uwe familie verfchuldigd'zyt. De haat van uwe familie zou my vervolgen. Trotsch op haaren ouden adel, zou zy met verachting op my nederzien. U zou mèi da- irpivks met de billvkfte verwytingen overftelpen. En indien dan eerlang het berouw over de liefde zegepraalde? Neen, Seynsburg! laat ik my verwyderen! Uwe eer en rust zyn my dierbaar. Voor deeze wil ik my met vreugde opofferen! — De tyd zal myn gedachtenis... Graaf. Genoeg, wreede! genoeg, om my te baderven? Ik? ik zou u ooit vergeeten? — Nimmer. meeri Gy wilt u van my verwyderen? Ere waarheen dan, daar ik u niet zou volgen? Geene vryë fchuilplaats zou my te heilig weezen, om u niet aan dezelve te ontrukken ! Ik fchrik, wanneer ik in het toekomende zie, en my een reven buiten u voorftel! Louife! verlies ik u, dan zal ik de waereld en menfchen haaten, verfoeijin. Myne geboorte en mynen rang zal ik vervloeken. De verfchrikkingen der wanhoop zullen myn hart verfcheuren. Myn leven zal een duizendvoudige dood zyn; en gy zult gepynigd worden door  238 Het Weeskind door de gedachte , dat gy de oorzaak van myne ellende geweest zyt! (Een vloed van traanen ft roomt uit zyne oogen s Louife valt zwak en verbleekt op eenen ftoelneêrs Be Graaf werpt zich aan haare voeten, en legt zyn gezicht op haare hand.) ZESDE TOONEEL. Graaf. Louise Amalia. (Nadat de Graaf een poos fpraakloos geleeger. heeft , komt Amalia fchielyk te voorfchyn; de Graaf fpringt op , en loopt in de verwar* ring rond.) Amalia. (Verbaazing en woede beletten haar in den beginne het fpreeken.') Is dat die kreupele man? Ha, bedrieger! Louise. (Befchaamd, bedekt haar aan-' gezicht met den doek, en gaat binnen.) Amalia. (Ziet haar met een woedend gezicht na.) Veinzend fchepfel! Graaf. (Dreigende.^ Heb eerbied voor haar! Amalia. Ik zal my wreeken! (Gaat woedend heen?) ZEE-  Tweede Bedryf. 23c? ZEEVENDE TOONEEL. Graaf (Alken.) (Loopt angflig en verward in V rond. Hy [preekt enkele woorden, die zyne [mart te ken. nen geeven , waaronder men voornaamelyk den naam van Louife onder[cheidti Hy ftaat ftil, en geeft alle blyken van wanhoop?) Waar is zy? Louïfe! Verlaat zymy, dan ben ik verlooren! Kan die wreede my Vergeeten ? • Kan zy dit doen , ö dat zy my dan ook dit verfoeijelyk geheim leere! (Hy valt neêr op eenen ftoel, met het hoofd voor over t flaat de armen over elkander, en zinkt weg in een diep gepeins?) AGTSTE TOONEEL. Graaf. Amalia. Amalia. (Treedt ongemerkt op ; zy is bedaard , en nadert den Graaf met een teder en bekommerd gelaat.) Seynsburg! Seynsburg! Graaf. (Beurt het hoofd op, maar draait het met verontwaardiging weg, op het zien van Amalia?) Amalia. Nadat gy my zo misleid, na de onwaardige list, Waartoe gy u verlaagd hebt, en na 't geen ik zo even  aio Het W e f, s k t n b even zag, zult gy u verwonderen,1 my weder hief te zien. (Zeer zachtzinnig.) Ik zal u niets verwyten; ik zal u niet befchaaraen , of doen bloo- zen; neen, ik zal u om \ergiffenis bidden' ik zal . . . Graaf. (Ziet haar verwilderd aan.) Amalia. De uiterlyke fchyn getuigt tegen my; ik heb u ontvangen met eene koelheid, die ik indedaad niet meende. Hoor my aan ,. gy zult het my vergeeven, my beklaagen; gy zult vinden, dat ik uwe achting niet onwaardig ben ; gy zult zien , dat gy my veel te ftreng beoordeelt. (Zy neemt tederhartig zyne hand) Gy zult zien , dat myn hart... Graaf. (Trekt zyne hand met irotschheid te- mg , ftaat op, en gaat verwoed heen.) Ik heb genoeg gezien 1' Genoeg. NEGENDE TOONEEL. Amalia. (Alleen.) Zinnelooze !' gy verfmaadt my! Om eene bade. ïaarfter, om een fchepfel, dat door het zotie mededoogeii van eenen dweepiichtigen Oom uit hef laagfte ftof gehaald is! Gevloekt zy het vonkjevan liefde , dat in my opkwam , en my op het oögenblik tot zulk eenen laagen ftap verleidde om myne zwakheid te belyden. En deeze ramp¬ zalige! —— Wat heb ik niet nog van haar te- vre&-  Tweede B e d e y F> a<.k vreezen ? Door haare geveinsdheid ontfta! zy my her hart van dien trouwloozcn; zal zy daardoor niet den Oom ten eenemaal begoogchelen? . Hoe! indien deeze eens zwak genoeg was, om zich boven alle zwaarigheden van fland en eer te verheffen, haar met den Graaf' door een huwelyk te verëenigen, en een gedeelte van zyn vermogen te geeven , het welk evenwel volgens het recht der natuur my alleen toekomt ? ' Dit moet ik beletten, haar verwyderen of ten min¬ den trachten haar by hem verdacht te maaken. TIENDE TOONEEL. Amalia. jan. (Zeer haastig). J a n- Mevrouw ! Mynheer de Baron ! Mynheer de Baron! Amalia. Hoe? Is hy reeds hier? J A N Hy Hapt zo op het oögenblik uit het rytuig. Mynheer de Graaf kwam hem te gemoet, anders zou hy reeds hier weezen. Amalia. Waar is Louife ? Heeft zy hem reeds ge. zien ? Jan. Deeze fchynt hooren en zien geheel vergeeten te hebben. Zy ging een poos geleeden op haar kamer. Daar zit zy waarfchynlyk en huilt. JHX. Deel. q Ama,  a^S Het Weeskin» Amalia. Jan! ik weet, dat ik op u vertrouwen kan. Zeg aan den Koetfier, dat hy de postchais gereed houdt. Maar trekt eerst den fleutel uit de deur van Louïfe's kamer, opdat zy dezelve niet eerder verhaten kan, dan ik het goed vind. Ik hoor iemand komen —— fchielyk hier door. Maak ftaat op my¬ ne belooning! (Jan vertrekt door een zydeur.) ELFDE TOONEEL. Amalia. Baron van Marbach. (Terwyl Amalia den Baron wil te gemoet gaan, treedt hy op. Hy fchynt haar naauw- lyks te bemerken , en ziet in het vertrek rond.) Baron. Hoe, ook hier is myne Louife niet? Amalia. O , myn beste , waardfte Oom! Welk een geluk, u zo onverwacht aan de gevaaren van den veldflag ontrukt, en gezond enblymoedig wederom by ons te zien! Baron. Voor die blymoedigheid fchynt gy wel gezorgd te hebben dat ze my benomen wierd. Uwe aangezichten geeven niet veele blyken van vreugde , om eenen lieven, waarden Oom, na een tweejaarig afweezig te ontvangen. De lieve, waarde Nigt had my ten minften wel aan het rytuig kunnen op-  Tweede B e d n ï 44.3 opwachten , terwyl zy rny hier in haar vertrek verwacht. Amalia.Ik zou het my-zelven niet kunnen vergeeven, indien... Baron. Over 't algemeen weet ik niet, wat ik vanulieden denken zal! De Graaf ftuift als wanhoopig den trap af, valt my om den hals ,en kan van fchreien en fuik ken geen woord uitbrengen, dan enkel: Louïfe 1 Louife ! Spreek gy met haar! Zy begeert mynen dood. En daarop loopt hy terftondin den tuin. Amalia. Ach, myn lieve Oom! zo gy wist 111 Louïfe ? Baron. Waar is ze dan ? Waar is dat lieve meisje? Amalia. En de Graaf... Baron. Ik wil weeten, waar Louïfe is. Waaröm kwam zy my niet te gemoet ? Amalia. Zal zy wel ooit haare oogen weder vooru durven opflaan ? Baron. Waaröm niet? Wat is 'er dan gebeurd? O 2 AMA.  Ï4f Het Weeskin» Amalia. Ik heb haar zo even verrascht. (De oogen zedig neêrflaande.) Ik verzoek zeer, Oom! verg my niet... Baron. Wel nu, zegt het my dan! Wat is 't? Amalia. In —— de armen van den Graaf. Baron. Zo! —— En toen zy u zagen ... Amalia. Stond Louïfe befchaamd, weende en liep weg. De Graaf braakte vloeken en fcheldwoorden tegen my uit, die ik echter gaarne aan eene hollende hartstogt vergeef. Zelfs vergeef ik hem zyne trouwloosheid. Want hoe kon hy het net ontgaan, dat met zo veel kunst gefpannen was ? Baron. (Ernftig.') Sedert dat Louife uit het klooster geweest is, heeft zy altoos onder myn opzicht geleefd. Van my heeft zy niet geleerd netten te fpannen. Geduurende deeze tweejaarigen veldtogt is zy aan uw opzicht toevertrouwd geweest; en gy zult myne Louïfe immers by my niet willen verdacht maaken ? Amalia. (Eenigzins bedremmeld?) Haar ondraaglyke hoogmoed verleidt haar, om «ene hoop te voeden... Baron, 'Er is een edele trots, die van den hoogmoed zeer  Tweede B e d & y k 245 zeer verfchilt, die alleenlyk de hoogachting vordert, welke men aan de deugd niet weigeren kan. Maar de kunstgreepen, die zy gebezigd heeft, om my het hart van den Graaf te ontfteelen. Baron. j Zy heeft het u niet ontftoolen [; want het is nooit voor u gefchikt geweest. Amalia. Ik heb derhalven beflooten , om myne hand aan den Raadsheer van Sierdau te geeven. Baron. Aan dien man? En wel om die redenen? Gy fcheen anders niet veel genegenheid voor hem te hebben. Zou het ook uit mis¬ noegdheid gefchieden; bedenk dan de gevolgen! _ Amalia. Dat niet. Scheen ik hem weleer niet zeer genegen te zyn, het was alleen , dewyl ik my verbeeldde, dat een Officier u misfchien aangenaamer was, dan een Rechtsgeleerde. Baron. Zyn ftand is eerwaardig. Ik wenschte dat ik het zelfde van den man kon zeggen! Ten uwen perykel neem hem! Maar roep my nu Louife. Vaarwel! Amalia. (Gaat langzaam tot aan de deur.) Baron. (Die zich verbeeldt alleen te zyn.) Die Raadsheer is een volfiaagen zot; zyn' ftand Q 3 niet  34<ï fÏËT wéeïkind niet te na gefprooken ! Een ellendig weezen, dat met een laf gekaakel, en zogenoemde geestige invallen iemand aan de ooren lelt; die (In hel «p* en neergaan ziet hy Amalia.') Wat is dat? Wat moet gy nog hebben ? Amalia. Nog één dringend verzoek , nog ééne gunstj myn lieve Oom! B a r O n. Voor wien ? Amalia. Voor Louïfe. Het goede, deerniswaardige meis« je; , Veroorloof haar te vertrekken. Baron. (Driftig.) Te vertrekken ? Waar heenen ? Amalia. Naar het klooster. Baron. Waaröm ? Am ft l i a. Na het geval met den Graaf, waarvan ik ooggetuigen was moet zy immers haare fchaamtQ en berouw zoeken te verbergen, Baron. Dit kan zy doen, nadat ik haar eerst zelf zal gefprooken hebben; want buiten dit veroordeel ik niemand. (Wantrouwig.) Zou dit ook misfchien gefchieden op uw aanranden? Ama-  Tweede Bedeye, 247 Amalia. Neen, warelyk niet, Oom! Zy heeft my ver. zocht, om een goed woord voor haar te doen. B a k o 'if. Ik wil haar zien, ik wil zelf met haar fpree« ken, Zo zy dan zelf nog daarop gefield is . ■ dan ... Amalia. (Kusckt den Baron de hand, en zegt op eenen verzoekenden toon?) Zy zal uw gezicht niet kunnen verdraagen. Heb raedelyden met haar, waarde Oom! zy is zeer neêrflagtig. (Zy fchreit met gemaaktheid.) Baron. (Haar met ernst befchouwende.) Is het niet de jalouzy, die door u fpreekt? Amalia. Verre van jaloers te zyn, heb ik die trouwlooze reeds geheel vergeeten. Baron. Daar hebt gy zeer wel aan gedaan. Want eens vooral, deeze trouwlooze zou nooit de uwe geworden zyn. (Na eenig overleg.) Gy zyt niet jaloers, gy hebt hem vergeeten, en dringt 'er evenwel op aan, dat Louïfe vertrekken zal? — Nigt! Nigt! Jalouzy zou ik over 't hoofd zien; maar in- dien 'het eens nyd was? Nog eens, ik wil Louïfe fpreeken. Ga, roep haar. (Hy keert haaiden rug toe, en gaat op en neer. Terwyl H ziet, dat Amalia nog aan de deur blyft ftaan , zegt hy Q 4. met  lA$ Het Weeskind met drift.') Kan ik dan van ü in 't geheel niet ontflaagen worden ? Amalia. (Fe r le e gen.) Ik wilde u flegts vraagen, Oom! De Graa¬ vin van Weilcr komt deezen avond toch hier ? Bak o n. Ja , deezen avond ; ik heb het u immers gefchreeveu. Amalia. Wanneer zy zich hier eenige dagen mogt ophouden . . . Baron. Dit zult gy dan wel zien. Amalia. 'Er zou in dit geval toch eenige fchikking gemaakt moeten worden. Baron. Ik denk, dat deeze fchikking reeds gemaakt is. Amalia. (Langzaam gaande.) Ik begryp niet, waaröm de Graavin.,. Baron. (Ongeduldig.) Ik ook niet. Nu! is het lied uit? —— Adieu! Nigt! Adieu! Laat Loui'fe by my komen. (Hy fchuift haar de deur uit.) TWAALFDE TOONEEL. Baron, (Alleen.) Eeirleelyk karakter! De coquetterie begint met de harfenen te krenken, en eindigt met een bedorven  Tweede BëdrYt. 24$ ven hart. Wat moeite deed zy, om Louïfe by my zwart te maaken! Indien de Graaf na een tweejaarige afweezigheid niet eerst voor eenige uuren hier was aangekomen ; indien ik niet het karakter van Louïfe en het zyne naauwkeurig meende te kennen, of indien ik tot argwaan genegen was, dan zou zy my ligt kwaade gedachten in het hoofd kunnen brengen! Doch wat zal het weezen? , Ongetwyfeld niets, dan dat de jonge lieden elkander beminnen! en dan zouden zy immers mynen wensch zyn voorgekoomen. DERTIENDE TOONEEL. Barok. Charlotte, (In kaast.) Charlotte. Mynheer! ach red toch Juffrouw Louïfe. . Nyd en jalouzy trachten haar van u te verwyderen. Baron. Van my te verwyderen ? Wie wil zulks doen ? Charlotte. Mevrouw van Heerqfteen , die haar liet opfluiten, zodra zy van uwe komst verzekerd wierd, en omdat haare lasteringen by u geen ingang vonden , de post-chais reeds befteld heeft, om haar in een klooster te zenden. Baron. Dat ondeugend fchepfel! Wat begint zy? (Hy fchelt, waarop eenige bedienden verfchynen.) Sluit de poort. Belet het vertrek van Louïfe. Brengt haar by my. Ik eisch haar van uwe handen. (De Q 5  250 Het Wïuxihö' Bedienden vertrekken?) Zyn dit de huisfelyke geneugten, die ik verwachtte? Verdriet ep onrust van alle kanten'. En zelfs Louïfe! zonder my te zien, te omhelzen, wil vertrekken? Charlotte. O , Mynheer! Mevrouw van Heerefteen heeft haar gezegd , dat gy ten uiterften vertoornd waart over haare liefde jegens den Graaf; dat gy haar niet weder wilde zien ; en uit vrees voor uwe gram. fchap.... VEERTIENDE TOONEEL. De voorigen. Graaf. Louise. Bedienden. (Die haar verzeilen?) Graaf. (Achter de fchermen?) Neen, Louife! Het is enmogelyk! Kom en zie hem; hy bemint u. (Hy treedt driftig op , met de fchreijende Louïfe aan den arm , die treurig en wêrfagtig aan de deur blyft ftaan, Hy valt den Baron in de armen?) O, myn vriend! myn vader! Indien myn geluk , myne rust, myn leven u dierbaar zyn, verander dan van voorneemen. Baron. (Geeft eenen wenk. Charlotte en de bedienden vertrekken. Hy ziet Louïfe aan.) Louïfe ! Hemel , welk een verandering! Waar is dat lieve meisje, dat weleer zo vrolyk en blygeestig in myne armen huppelde? Word ik zo ontvangen , nadat ik twee jaaren onder veele gevaaren afweezig geweest ben ? Lou-  il Jkon niyn geTOel niet langer tegsnEtaan.  LB  Tweede B e d r y f. 251 Louise. (Omhelst bcevende zyne knieën en weent.) . Graaf. Heer Baron! Zy is onfchuldig! De wreede Amalia ! Baron. Wees gerust, myn kind! Verlaat deeze vernederende houding, kom in myne armen. Louise. O, myn weldoener! goede, beste vader! Schrikkelyk was de'gedachte voor my, uw huis te moeten verlaaten , belast met uw ongenoegen. ~— Doch by alle de liefde, die gy my ooit hebt toegedraagen, bezweer ik u, my te vergunnen , dat ik myne overige dagen in de eenzaamheid mag door. brengen. Baron. Gy wilt my dau toch verlaaten ? Louise. (Legt haar hooft op zyne hand.) Baron. Ondankbaar kind! gy zoudt my willen verlaaten ? Graaf. Neen, neen, Louïfe! dat zou my het leven kosten. Baron. Louïfe! (Op eenen ftrafren toon.) heb ik uwe liefde, uw vertrouwen verlooren ? Louis/;. Ik zou eerder fterven, dan ophouden u lief te hebben. 1 Maar dit zwakke hart. (Zy werpt eenen  252 Het Weeskind tenen teder en lonk op den Graaf.) Red my, myn vader! van de drifc van deezen man; geef my krachten , om myn eigen hart te kunnen wederftaan. (Zy verbergt haar gezicht aan zynen boezem.) Baron. Is dit de oorzaak van uwe bekommering, wees dan maar gerust, myn kind! Wat Amalia u ook gezegd heeft, gy kunt verzekerd zyn, dat ik u thans niet minder lief heb. Mynheer de Graaf! bemint gy Louïfe? G b a », t O hemel! of ik haarbemin?— Zy was de fpeelgenoot myner jeugd. Ik zag haare bekoorelykheeden ontluiken; ik zag dit goedaardig hart, deeze zedigheid, deeze onfchuld, waarin zy boven alle overigen van haare fekfe uitmunt, ik mogt dagelyks met haar verkeeren, en zou gevoelloos daarby ge- bleeven zyn ? Beiden wierden wy onder uw oog gevormd , Heer Baron ! Louïfe beminde u. even gelyk ik. Deeze genegenheid, deeze teder, hartigheid, deeze eerbied voor u , drukten de eerfte trekken van deeze onöverwiunelykc hanstogt in myn hart. Baron. Ik vertr uw volkomen op uwe oprechtheid, Graaf! dat gy niet zult bedoelen , om haar aan de fchande ten prooi te geeven. Doch zoudt gy wel moeds genoeg hebben, om met een geheel onbekend meisje te huuwen? Weet gy niet, wat gy aan uwen ftand en aan uw geboorte verfchuldigd zyt ? Gn 4 * f.  TWEEDE B t D J T f; 15} Graaf. (Driftig.) ' Myne liefde verheft myn hart boven deeze vooroordeelen. Hebt gy my niet zelf in myne jeugd' geleerd, my niet te moeten verhovaardigen op deeze voorrechten, die alleen van het geval afhangen? Baron. Maar 'er zyn betrekkingen, die eerwaardig zyn. Graaf. Zo eerwaardig , dat men uit hoofde van dezelve het geluk zyns lévens, zou moeten opofferen ? Zouden haare fchoonheid, haare deugd, haar voortreffelyk hart niet kunnen opweegen tegen eene armhartige omftandigheid, die het werk van een blind geval is ? Verdienen de eerfteu niet vooral onze achting, waar men dezelve vindt? Louise. (Zachtzinnig?) Om my deeze achting waardig te maaken, moet ik my van 11 verwyderen, Mynheer de Graaf! ik moet uwe liefde daardoor rechtvaardigen. Door deeze opoffering alleen kan ik dezelve verdienen, en u een bewys geeven, hoe fterk de myne is. Graaf. (Driftig ) U van my verwyderen ! U van my verwyderen! • Eu waaröm? Waaröm, zo gy my bemint? Louise. (Met zekeren ernst?) Hoe veel het my ook kosten zal; hoe fmartelyk het ook voor myn hart valt; heb ik evenwel daar, toe kunnen befluiten , omdat gy my dierbaar zyt. Ba.  «54 Het Weeskinb Baron. Seynsburg! welk eene les voor u! Welk een voorbeeld van zegepraal, die men over zyne harts- togten kan beliaalen! Volg gy haar ! Hoe ftandvastig ook uwe liefde elke proef doorltaat: zou ik als uw Voogd nogthans nimmer gedoogen, dat gy uwe familie door een huwelyk met een on» bekend meisje zoudt ontëeren. Graaf. Goede Hemel! kan myn vriend zulke taal voeren ? Baron. De vriend van uwen vader. Op zyn fterfbed beloofde ik hem, dat zyn zoon de myne zyn zou. Ik heb myn woord gehouden, toen ik u heb opgevoed. Ik houd nog myn woord daar ik u thans met myne dochter verëenig. (Hy legt de hand van den Graaf in die van Louïfe.) Gy ftaat verbaasd'? Gy ziet myne vreugde-traanen, omdat ik u zo edel , deugdzaam en myner waardig vind. Komt in myne armen 1 Louise. O, myn vader! dit onverwachte geluk! Graaf. Deeze onverwachte blydfchap! Baron. Tevooren was ik genoodzaakt om dit geheim te verbergen; en nu had ik my tot deeze geheimhouding door eene belofte verpligt, welke ik uwe moeder had gedaan, die zich voorbehouden had, om zelve u uw geluk aan te kondigen. Doch, zy moet  Tweede Bede.* f. 255 snoet het my vergeeven; ik kon myn gevoel niet langer tegenftaan. Louise. En deeze moeder is ?... Baron. De Graavin van Weiier. Louise. Die my zo dikwyls in het klooster bezocht; wel» ker beeld altoos zo levendig voor mynen geest zweefde, en die ik altyd met een verrukkend genoegen zag! — Indedaad,myn hart zou geen andere moeder gekoozen hebben ! o myn vader! o Graaf! Graaf. O Louïfe ! welke een dag van zegen en blydfchap ! (Zy werpen zich beiden in de armen van den Baron , hy buigt zich over hen, en verdubbelt zyne tederheid; hunne traanen vermengen zich met elkander.) VYFTIENDE TOONEEL. De Voorigen. Amalia. Raadsheer.' Amalia. (Staat hy deeze verrasjtng ver* leegen.') Gy vergeeft het hen? —— Indedaad dit is my zeer lief! (Zy bedaart, en zegt op eenen lagchenden toon.) Terwyl gy toch bezig zyt, lieve Oom, om menfchen gelukkig te maaken : zo vertoont zich hier nog een paar. Ba-  450" Het Weeskind.' Baron. (Tegens den Raadsheer.) Myne Nigt heeft my uwe oogmerken ontdekt, Mynheer de Raadsheer... Raadsheer. (Met veel zwier.) De eer, van uwe familie ingelyfd te worden, en het geluk, de beminnelyke Amalia te bezitten, zyn my' onüitfpreekelyk dierbaar! Gy zult my zonder verzekering wel willen geloovcn, dat zy aan my een goed huwelyk doet. Welk een paradyzi«- leven zullen wy niet hebben: Ik zal de gedienfti°fte egtgenoot, en ons huis in de ftad zal naar den nieuwften fmaak ingericht zyn. Zy zal als Koningin in hetzelve heerfchen. Het fpel, de fraaakelykfte foupee's, leven cn vreugde zullen ons tegen tydverveeling beveiligen. r Daarenboven zyn ook myne vooruitzichten de flegtfte niet. Myn broeder, de Majoor, is een zwak mensch; daarby een zogenoemde fraaije geest, dien zyn gevoel mat en ziek maakt en dus wel geen gezeegend huwelyk te wachten heeft, of waarfchynelyk wel in 't geheel geen huwelyk aangaan zal. Nog kan ik ftaat maaken op eenen ouden Oom, die het voeteuvel heeft, die een vrek, en zo ergerlyk van humeur is, dat fenyn en gal hem welhaast van alle droefenisfen deezes levens verlosfen zullen. B a r o n (Ter zyden.) Ik geloof, hy maakt ook al ftaat op my. (Overluid.) Het doet my leed, dat ik uwe blyde uitzichten voor een oögenblik ftooren moet, Mynheer de Raadsheer! (Tegens Amalia.) Gy kent immers de Graavin van Weiier wel ? Am k.  Tweede Bedrïf. 257 Amalia. 'Ter zydeii.) O hemel! Wat zal dat beduiden! Baron, (Amalia fterk aanziende.) Gy zoudt het immers niet kwaalyk neemen, wanneer zy uwe Tartte wierd ? 'Amalia* (Verleegen.) Dit hangt zekerlyk alleen van u af, Oom! ik vlei my evenwel, dat gy zulke gedachten — in uwen ouderdom ! Baron. In mynen ouderdom, lieve Nigt! doet men, t geen men goed vindt. Voor het overige mag het 1* fmaaken of niet; maar zy is 't reeds fedeft zeventien jaaren. A m a l 1 &. Sedert zeventien jaaren? Baron. Onze zielen waren reeds lang door de tederfte' bande» der liefde en achting verëenigd; het oögenblik was naby, waarin wy onze wenfchen zouden vervuld zien, toen myn Broeder het ongeluk had, den Oom van de Graavin in een tweegevecht te dooden. De zaak wierd wel niet gerechtelyk vervolgd, maar de vriendfchap tusfchen onze familiën wierd verbrooken. Dus bleef'er vooröns niets anders over, dan ons door eenen geheimen band te verëenigen. De geboorte van dit waarde kind maakte my myne é ,l j ,r jr, „ [ rukkende blydfchap.) Graaf. I J1 rJ En de myne. J Baron. (Tegens Amalia?) Weg met die bedrukten gezichten! (Hy breidt zyne armen uit, en alle vier omhelzen eikanderen?) Komt1 blydfchap en geluk verwachten ons in haare omhelzingen. Einde van het laatfte Tooneel.  HET HUISSELYK GELUK HERSTELD. TOONEELS PEL. VER.  V E R T O O N E R S, De Heer d;e Florvule. Mevrouw de Flokville. AüGusTuSjOudomtrent i2jaaren. ') Kinderen van > tien Ilr.enMev, Juli a,: omtrent 8 jaa^n. ) de Florville. Cabdck, Vader van Mevrouw De Florville. Ambkoeius ,'oude huisknecht van den Heer Dg FlorvJlleiv «t l X S a Vi 0 0 T Lizette , kamenier ^ van Mevrouw - La Fleur, huisknecht JDe Florville, Twee Dienstboden, zwygende. Het Tooneel is ten huize van den Heer De Florville, pp een Landgoed, een halve myl van Parys, m* ië het  HET HU IS S ELYK GELUK HERSTELD. TOONEELSPEL. EERSTE B E D R T F. Het tooneel verbeeldt eene fraai gemeubileerde saai. EERSTE TOONEEL. de Florville. Ambrosius. de Florville. Hoe fchoon gy ook praatenmoogt ,myn lieve Ambroüus, gy zyt de eenigfte van myne oude dienstboden ' welken myne vrouw heeft gehouden: vóór myn vertrek bezat gy al myn vertrouwen en ik twyfel niet, o^ gy zyt hetzelve nog waardig; dus is het by u dat ik zekere dingen kan verneemen, die van zo veel gewigt zyn voor myne rust; in 't kort, het is van u alleen dat ik kan weeten wat 'er in myn huis, geduurende myne tweejaarige afweezigheid, is omgegaan. Ambrosius. Myn lieve meester... R 4 De  2ö"4 het HuiSSELTfK GELUK HERSTELD. de F eo rvi l l e. ïk ben hier flechts fcdert twee dagen; maar ik l eb reeds genoeg gezien , om my te overtuigen, iat'er eene groote verandering is voorgevallen, en zo ik my tyd wilde geeven om alles nategaan, zou ik welhaast uwe ophelderingen niet meer noodig hebben, Ambrosius. Wel nu, Mynheer, waarom ftaat gy 'er dan zo fterk op om die van my te verneem en V.,, de Florville. Omdat men het kwaad nooit te ras kan vernee* men, om 'er tydig hulpmiddelen tegen aantewen. den ; daarenboven zal myne vrouw niet weeten dat gy my gezegd hebt.,, Ambrosius. QLeevendig.~) Ik zelf zal het weeten, Mynheer, en dit is ge* noeg voor my. de Florville, Welke hoofdigheid! Wel verre datgy Mevrouw de Florville zoudt verraaden, door my van haare misrtappen te onderrichten, zult gy in tegendeel haar dienst doen, door my middelen aan de hand te geeven, om haar tot haaren pligt te doen weder, keeren. Spreek, zeg my uit goedheid, uit erken, teuts, 't geen anderen my uit belang zullen zeggen; ik kan geen tyd verliezen: óf gy moet my alles ontdekken, óf ik ga een' der bedienden van myne vrouw roepen, doe het goud in zyne oogen fchittcren, en 't geen de reden en myn verzoeken op UW hart niet konden te weeg brengen , zal myne beurs  Eerste Bedrye» 2öJ beurs op het hart van een verachtelyk fchepfel uitwerken. Ambrosius. (Hem tegenhoudende,) Ach ! myn meester, wat wilt gy doen.? welk een middel!... Bedenk dat hy uwe echtgenoote by u ligt zwart kon maaken, de laster vermengen met de waarheid, die, helaas1 maar alte fmartelyk is; en hoe meer leugens en fnoodhed'en hy u verhaalde, hoe beter hy 'er zyn rekening by zou denken te vinden. Wie een knecht betaalt om zyn' meester te verraaden, is altoos zeker van maar alte wel gediend te worden, de Florville. Wel nu, Ambrofius, maak gy dan dat ik geene maatregelen behoeve in 't werk te (tellen , die zo ftrydig zyn met myne gewoone wyze van handelen. Ambrosius. Voor alles moet gy mybelooven, dat gy, van 't geen ik u zal zeggen, geen gebruik zult maaken om myne meesteresfe verdriet aantedoen. de Florville. Gy kent myne gevoelens omtrent myne echtgenoote, en gy kunt denken... Ambrosius. Vergeef het my; maar ik wilde liever fterven, dan dat ik onëenigheid in uw huisgezin zou ver* wekken- de Florville. Om u dieswegens gerust te ftellen, beloof ik li heilig , dat ik u de middelen zal toevertrouwen; die ik zal beproeven ,om haar te recht te brenR $ ge«»  asius. 'Zy maaken het nog erger dan Mevrouw. Ik alleen heb hem , als men 't my vergunde , myn dienst aangeboden. de Florville. Ik verftaa het: al deeze verandering verklaart y.ich van zelve. Toen Mevrouw de Florville my naar Süu Domingo zag vertrekken , om eene aan. zienlyke erfenis te gaan ontfangen , heeft zy gedacht dat het nu welvoeglyk was , zekere leefwy#e en manieren aan te neemen, die overeenkom» •flig waren met onze nieuwverkregen fchatten; in gevolge hiervan heeft zy gezelfchap gehouden met eenige geadelde burgervrouwen , die altoos verwaander zyn dan de geboren adelyken, heeft idei'zelver trotschheid, coquetterie, en alle andere .gebreken overgenomen; zy heeft haare oude dienstboden laaten gaan , omdat die te ouderwetsch en .te .ftyf waren yoor eene vrouw van middelen, en haare kamenier, omdat die haare kinderen te burgerly.k opvoedde, en zy heeft haaren vader met onverfchilligheid behandeld , omdat zyne goedhartigheid en gulle oprechtheid haare verwaandheid te veel deeden affteeken. Beken, myn goede Ambrofmi, of dit het gedrag van myne vrouw niet was, ledert myn vertrek , tot op myne terug komst ? Ambrosius. Mynheer.., De  Eerste Bedryf. 2C9 de Florville. Voeg hierby, dat myne te rug komst haar mogelyk eenige verlegenheid heeft veroorzaakt. Inderdaad, welk een man voor eene vrouw naar de mode, een goed, openhartig, en gevoelig burger, die zyn' voorigen ftaat niet vergeet, en de ge fchenken der fortuin Hechts aanmerkt als zo veele middelen om de geneugten zyns levens te vermeerderen, door zyne weldaaden te vergrooten! Ambrosius , (vuurig.~) Ach! myn lieve meester! gy gaat te verre. Me. vrouw heeft kunnen dwaalen ; maar haar hart is ten dien opzichte niet veranderd: zy heeft geduurende uw afweezen, by alle gelegenheden, van u gefproken-, ik heb haar fomtyds uwe brieven hooren voorleezen aan de dames van haar gezelfchap, en, na deeze leezing, voegde zy 'er altyd by: Ik verlang dat hy te rug komt, om hem u te vertoonen, en al het goede, dat ik u van hem gezegd heb, te bevestigen! de Florville. Als men zyne kinderen verwaarloost, bemint men zelden zyn' echtgenoot, 't Is misfchien de verwaandheid alleen... Men komt. Ambrosius 't Zyn uwe kinderen. TWE E-  i-jo Hét- Huisselvk Gei.uk Heksteld. TWEEDE TOONEEL. de Florville, Ambrosius, Augustus, Julia. Julia. Goeden morgen , vader; hoe hebt gy dcezeri nacht gerust? Augustus. Goeden morgen, lieve vader. de Florville. (Beiden kusfchehdèTj Goeden morgen , lieve kinderen. Gy zyt vans daag wat laat opgeftaan. Augustus. 't Is onze fehuld niet; wy kunnen niet opiTaan vóór dat men 't ons vergunt. — Goeden morgen, Ambrofius. de Florville. En waarom verzoekt gy niet om alle dager, vroeg te mogen opftaan? dit zou gezond voor u zyn. Augustus. 6! Moeder zegt dat wy haar verveelen; en wy maaken evenwel niet veel geraas, want wy blyven den gantfchen ochtend ia de kamer van onzen grootvader, of wy wandelen met hem in den tuin. de Florville. Hebt gy uwe moeder reeds een' morgenkusch gegeeven?  Eerste Bedrtf, 9,}i Julia. {Verlegen?) Vader... de Florville, Dit is zeer flecht. Wat deert u, Augustus? gy weent, geloof ik. Au cusTUS. (Bedremmeld?) Lieve vader... de Florville. Welk leed heeft men u gedaan, myn kind? Augustus. (Schrei]end?) Toen wy aangekleed waren , zei ik tegen myne zuster : Kom, Julia , laaten wy moeder goeden morgen gaan wenfchen. Wy zyn frilletjes in haare kamer gekomen om haar te verrasfchen ; zy was aan haar toilet; en terwyl ik my in haare armen wierp om haar een kusch te geeven, heb ik eene van haare hairlokken wat verhavend, en... de Florville. Wel nu? .... Augustus. En moeder heeft my toen een' gevoeligen klap gegeeven, zeggende dat ik een malöor en lompert was. de Florville, (Ter zyde?) Welk eene buitenfpoorigheid! ... Ambrosius, (Zagt?) Mynheer, bedwing u, bedenk... de Florville. (Zich bedwingende?) Op een' ander' tyd moet gy voorzichtiger zyn... Au-  272 Hei Huisselyk Geluk Hbrsteld. AuOOSTOf. 't Is niet om den klap, dien moeder my gegeevêh heeft, dat ik fchrei, maar ik vrees dat zy my nu den geheelen dag niet zal willen zien, omdat ik weet, dat, wanneer men haar kapfel een weinig in wanorde brengt, zy dan zeer gemelyk is. de Florville. Vrees niets; ik zal haar wel met u verzoenen. Julia. Ambrofius, weet gy ook waar myn lieve grootvader is? Ambrosius. Ik denk, dat hy nog op zyn kamer is. Augustus. Goed, wy zullen hem opzoeken, en dan allen drie in den tuin gaan ontbyten. de Florville. Gaat, lieve kinderen , gaat, en omhelst hem ook voor my. Augustus. Ja, vaderlief, dit zal hem zeer aangenaam zyn. de Florville. Nu, Augustus, denk 'er niet meer om.... Ga<, ga. Augustus. (De hand van Ambrofius vattende.) Dag, Ambrofius; zie, ik heb u zeer lief, omdat gy ook zo veel van myn grootvader houdt. Ambrosius. Die arme kinderen! welk eene goede inborst! DER-  Eerste B e d r y n DERDE TOONEEL. de Florville, Ambrosius. de Florville. (Ontroerd.') Gy hebt het gehoord, Ambrofius! Al had gymy : 'pok niets, gezegd , zou deeze trek van onverI fehiiligheid en coquetterie genoeg zyn, om my de i oogen te openen omtrent het gedrag van myne 1 vrouw. A m b. r o s. i u s. Ik heb uwe ontroering gezien, en vreesde dat gy i üw ongenoegen zoudt doen blyken... de Florville. Neen, neen; ik kan my wel bedwingen, en heb I befloten alles in 't werk te Hellen om haar te veri beteren. Ambrosiuf, Denk Aan 't geen gy my beloofd hebt. de Florville. 't Komt my voor, dat myne kinderen geen andere uitfpanningen of vermaaken.hebben, dan die, ' welken myn vrouws vader hen bezorgt. A m a r o s. i u s. 't Is waar, en federt dat hy hier is, zyn zy zo ' veel niet te beklaagen: Mevrouw... flaat op hen, i geen acht; de kamenier mishandelt hen; maar zy vertroosten zich wegens alle deeze kleine onaan; genaamheden , als zy alle avonden heimelyk met: I hem mogen fpeelen. XIX.' D e Et, S D'E'  ft?4 Het Huisselyk Geluk Hersteld. de Florville, (Verwonderd.') Hoe dan? Ambrosius. (Geheimzinnig?) Men doet hen zeer vroeg naar bed gaan, om zö veel te fpoediger van hen ontflaagen te worden •, maar de kamenier is naauwlyks weg gegaan, of zy ftaan weder op, gaan hem opzoeken , en fpeelen dan kleine fpelletjes in zyne kamer, tetwyl men denkt dat zy in bed zyn. de Florville.^ Gy fpot 'er mede? Ambrosius. Neen, Mynheer, ik heb hen meermaalen in deeze aangenaame bezigheid verrascht, maar ik heb beloofd te zwygen; dus moet gy my niet verklappen. de Florville. Gy hebt niets te vreezen. De goede vader Candor begeeft zich dan ook zeer vroeg ter rust? Ambrosius. Gelyktydig met de kinderen; en deezen avond, wil ik wel wedden , dat zy nog vroeger dan gewoonelyk naar bed gebragt zullen worden , uit hoofde van het feest, dat Mevrouw ter eere van v geeven zal. de Florville. (Zeer verwonderd.) Een feest ..? Ambrosius. Hoe! weet gy daa niet,,? Vergeef het my, ik moest  Eerste B e d r y f. zfs tnoest 'er niet van gefproken hebben, zy wilde « misfchien verrasfchen. de Florville. Gy kunt nu wel voortgaan, dewyl gy, zonder het te willen, my 'er toch reeds kennis van gegeeven hebt. Ambrosius. Wel nu! ik weet dat Mevrouw alle de perfoonen, die haar gewoone gezelfchap uitmaaken, verzocht heeft op een' grooten maaltyd , dien zy deezen avond geeft, om uwe gelukkige wederkomst te vieren , en dat 'er bal, muziek en vuurwerk zal zyn; maar terwyl gy dit verhaal van my vordert, beneemt gy u zelf het vermaak der verrasfching. de Florville. (Peinzende.) Integendeel... Ik bedenk... 't Ontwerp is zeer goed... Ja, ik kan voorwenden... Ambrosius. Mynheer, gy moet niet zeggen... de Florville. Neen , Ambrofius , ik zal geen kwaad gebruik maaken van alles wat gy my gezegd hebt; ftel u gerust... Zeg aan myn' koetzier dat hy tegen ag'c uuren moet infpannen. Ambrosius. Maar, Mynheer, het feest dat Mevrouw... de Florville. Gyzelf moet, doch zonder gemaaktheid , onder S s 't buis-  ay6 Het Huisselyk Geluk Hersteld. 't huisgezin vertellen, dat ik deezen avond te Psrys sa eeten. Ambrosius. Bedenk, Mynheer... de Florville. ik denk op alles... Als gy gedaan zult hebben het geen ik u belast heb, moet gy my in myne kamer opwachten, en ik zal myne belofte volbrengen door u myn ontwerp mede te deelen. Men komt: het is zeker myne vrouw ; draag zorg dat zy u 'niet ziet. (Ambrofius vertrekt?) Laat ik my bedwingen, en veinzen dat ik deezen "avond eene party gemaakt heb , die ik onmogelyk kan uitftellen. VIERDE TOONEEL. Mevrouw de Florville. in haar kapgevtaad. de Florville. de Florville. Ik was voornemens by u te gaan, myn waarde Vriendin; toen men my zeide dat gy aan uw toilet waart. Mev. de Florville. Ik heb my deezen morgen wat vroeg gekapt, om gereed te zyn tot het ontfangen van het gezelfchap, dat u met uwe gelukkige wederkomst zal komen geluk wenfchen. j de Florville. Ik wacht geen mensen af: myn vuurig verlau. gea  Eerste Beert t. 277 gen om myne vrouw en kinderen weder te zien, deed my van Bourdeaux te post voortreizen, op den zelfden dag toen ik daar aankwam, en ik heb nog geen tyd gehad om myne vrienden van myne aankomst te verwittigen. Mev. de Florville, Daar zyn 'er eenigen, aan wien het noodeloos zou zyn hiervan kennis te geeven, en die ik, geduurende uwe afweezigheid, niet heb gezien... hunne omltandigheden ... de Florville. Zyn zonder twyfel de zelfde als vóór myn vertrek, en myn hart is ook nog het zelfde. Mev. de Florville. Ja, maar gy weet dat 'er onder zyn, wier gering vermogen... de Florville Ach ! de vergrooting van het myne maakt het my tot een' pligt hen met meer vriendfchap dan voorheen te onthaalen. Zou ik hen verlaaten, wanneer ik hen nuttig kan zyn? Neen, myne waardfte.'hy, die ons in den burgerlyken ftand beminde, is de waare vriend. Mev. de Florville. Hoe vindt gy de meubelen van de groote zaal ea van uwe flaapkamer? de Florville. Gy hebt ze gekozen, en dan moet het wel van myn fmaak zyn; ik voor my zou 't echter wat eenvoudiger begeerd hebben. Dit huis is, indeS 3 daad,  278 HetHuisselyk Geluk Hersteld, daad, niet meer dan een halve myl van Parys, maarliet word echter voor een buiteuverbiyf aangemerkt, hierom was het ouderwetfche huisraad , fchoon wat eenvoudig, daarvoor goed genoeg. Ach! zodra ik in myne kamer kwam, heb ik opgemerkt, dat men, door het maaken van veranderingen, iets weder daarin had vergeeten te plaatfen, 't geen het fchoonfte fieraad uitmaakte. Mev. de Florville. Wat dan? de Florville. Het portrait van myn' vader; ;t verwondert my dat dit verzuim u niet in 't oog is gevallen. Mev. de Florville. Ik heb het weg laaten ncemen, omdat het zo , flecht was gefchilderd, en in een kleeding... de Florville. Het was zeer gelykende , hy had het my gefchonken, dit is genoeg om my deeze gebreken te doen vergeeten, en dit fchildery voor my dierbaarer te maaken, dan alle die beuzelachtige prenten, die gy in de plaats gehangen hebt: gy zult my verpligten met het daar weder te doen plaatfen... Mev. de Florville. La Fleur zal het by een' bekend' fchilder brengen , om de kleeding te doen verfchilderen. de Florville. Neeii, dit zou het verminderen , en in myn oog veel van deszelfs waarde beneemen: 't eenvoudig kleed, dat hem dekt, fchetst zyne oprechtheid, zy-  Éérste Bedryf. 273 zyne openhartigheid; en in plaats van in dit tafereel een' achtenswaardig' man, een' goed' huisvader te ontdekken, zou men 'er alleen in befchouwen een' van die nieuwerwetfche gryzaards, van die zestigjarige Narcisfusfen, wier belagchelyke opfchik ten fpot van de jeugd en tot eeu hoon voor den verftandigen ouderdom verftrekt, Mev. de Florville, Welk een denkbeeld! de Florville. (Ter zyde.) Volvoeren wy ons ontwerp. (Overluid.) Wat ik zeggen wilde, ik weet niet of ik u reeds gezegd heb, dat ik deezen avond te Parys eet? Mev. de Florville. (Op eene inneemende wyze.) Deezen avond?... Hoe!... Naauwelyks aangekomen na twee jaaren afweezigheid , wilt gy... Ach! de eerlte week behoort geheel aan my, en dit is eene gril... de Florville. Ik heb het op myn woord van eer beloofd. Mev. de Florville. o! Gy kunt wel denken dat ik van myne rechten niet zal afftappen. de Florville. 't Is een verlof, dat ik 11 verzoek , en 't geen gy my niet weigeren kunt, want het is my onmogelyk... S 4 Mev.  S8o Het Huisselyk Geluk Hersteld. Mev. de Florville. (Met vriendelykZieïd.) Onmogelyk? 't kan zyn; maar ik zal 't u niei; toeftaan, en gy zult hier deezen avond eeten. de Florville. Voor de eerfte reis zult gy het my niet kwalyk neemen, dat ik u ongehoorzaam ben; daarna zal 't O vryftaau my veertien dagen achtereen by u te houden. Mev. de Florville. Er zyn geen verbindtenisfen van dien aart, of.men kan ze wel uitftellen. de Florville. Het kan geen uititel lyden, en ik heb myn woord gegeeven. Mev. de Florville. Gy vergroot myne nieuwsgierigheid; wat is dit dan voor een bezoek , daar zo veel haast by [is ? de Florville. 't Is my niet geoorloofd u de perfoon, by welke ik ga eeten, te noemen; maar het is eene jonge vrouw, die in een afgelegen hoek der ftad leeft, met haare kinderen erf haaren vader, die haar vertroosten over de afweezendheid van een' echtgenoot, dien zy hartelyk lief heeft, en die om eene zaak van eer verplicht- is geweest de zee over te fteeken. Ik maakte kennis met deezen jongen man , by een' zyher bloedverwanten te Saint Domingo , en by myn vertrek verzocht hy my . aan zyne vrouw tyding van hem te brengen, en haar eenig  Eerste B e n r y f. 28t eenig geld ter hand te ftellen, dat zy met ongeduld verwacht. Ik gaf hem myn woord, dat'er geen twee dagen, na myne aankomst, zouden verloopen, of ik zou my gekweeten hebben van deezen last, die zeer vleijende voor my was. Zodra ik aan'land kwam, heb ik aan de jonge vrouw gefchreven, en zy verwacht my deezen avond. Mev. de Florville. Wel nu! gy moet haar dan nu wéér fchryven dat gy morgen zult komen. de Florville. Ik heb haar myn woord gegeeven, en, al had i!^ ook Hechts eene eenvoudige b.lofte gedaan , zou zy echter niet minder heilig zyn ten opzigte van een' vriend. Mev. de F-;lorvrlte, Maar, Mynheer. . . de florvil le Stel u in zyne plaats, myn waarfte! Zo die jonge man vóór my in Frankryk was gekomen, en ik liern gelast had u tyding van my te geeven, ik Hel alte veel' vertrouwen in uwe vriendfchap , om niet te gelooven dat het minfle uitflcl van zyn' kant u eene gevoelige fmart zou veroorzaakt hebben. Mev. t) f. F l o r v i l l e. Laat die vergelykingen daar! Gy zult hier van avond blyven eeten. de Florville. Gy weet myne redenen; ik heb niets meer te zeggen. S 5 Mev.  282 Het Huissel!tk Geluk Hersteld. Mev. de Fl u e v i l lE. Mynheer de Florville!... dit is wel eene hardnekkige weigering voor een zaak van zo weinig belang. (Met drift.) Maar hoor... Ik heb myn geheele gezelfchap verzocht op een feest, dat ik ter uwer eere geef, en gy zult, denk ik, zo onbeleefd niet zyn , van u daar aan te onttrekken? de Florville. Waaröm my uw geheim gezegd? Dit denkbeeld zal het vermaak verminderen ,'t welk ik my beloofd heb deezen avond te genieten. Mev. de Florville. Dat wil zeggen , dat gy, in weêrwil van dat alles, naar Parys zult gaan. de Florville. Ik heb 't u reeds gezegd, en ik geloof, dat de perfoonen, met welken ik deezen avond eeten zal, myne te rug komst met meer hartelykheid zullen vieren, dan die , welken gy genodigd hebt , en die my naar alle waarfchynelykheid niet kennen. Mev. de Florville. Geen fpotterny, als "t u belieft. de Florville. Neen; ik fpreek in ernst. Bedenk dat ik deezen avond zal fpyzen met de vrouw, den vader, en de kinderen van myn' vriend; dat ik daar zyne plaats zal bekleeden ; dat zy zich verbeelden zullen , hem door mynen mond te hooren fpreeken; dat elk  Eerste B e d r y f. 283 elk woord , dat eenige betrekking op hem heeft, door zyn geheele gezin, 't geen op hem verzot is, greetig zal opgevangen worden. Kunt .gy eene fchooner rol bedenken, zo het niet die van den echtgenoot zelv' is ? Mev. de Florville. Dit gaat te verre. Onder deeze weigering fchuilt een geheim; en zo gy nog hardnekkig blyft..". (De Heer Candor en de Kinderen komen binnen.) VYFDE TOONEEL. de Florville. Mevrouw de Florville. De Heer Candor. A gustus en Ju 1.1 a. (by de hand houdende.) Mev. de Florville. (Met fpyt , doch zonder bitterheid.) Ach ! vader, gy komt in een oögenblik... Candor. (Willende heengaan.) ■ Ik zal wel weêr heengaan. Komt , kinderen, laaten wy naar den tuin te rug keeren. de Florville. (Hem tegenhoudende.) Neen, myn Vader, neen, gy kunt by onze gesprekken nooit te veel zyn. Myn fchat !■ ;:y hebt geen beter vriend dan hem, die u het leven gegeeven heeft. Candor. Gy leest in myn hart, Mynheer de Florville. .' ' De  a84 Het Huisselyk Geluk Hersteld. de Florville. Noem my uw' zoon , of ik zal gelooven dat gy misnoegd op my zyt. Wel nu, gy komt met uwe lieve kleinkinderen uit den tuin? ik wil wel wedden, dat zy 't u wat te drok gemaakt zullen hebben. Augustus. Ach 5 hemel, neen ; wanneer wy by grootvader, zyn, gedraagen wy ons altoos zeer ordcntlyk, Candor. Dit is waar. Pedert ik hier ben , ga ik , alle ochtenden , met hen in den tuin; dan houden zy de ladder vast, en ik pluk vruchten voor hen^ wy ontbyten famen, en ik eet met den grootfteu fmaak. De Florville. Zy geeven u waarlyk veel moeite. Candor. Moeite ? de Florville. (Schertfende.) Ja , myn vader: hunne moeder is altyd bezig met allerlei huishoudelyke bezigheden , en heeft geen tyd om een oog over hen te houden. Mev. de Florville. (Zagt.) Bedenk, Mynheer... de Florville. De kamenier is aan het toilet van haare meesteres , en zy kan niet... Mev. de Florville. (Zagt.) Mynheer de Florville... De  >• Eerste B e d & y f. 53$ de Florville. Gy, gy alleen geeft u de moeite om hen uitfpanning te bezorgen , hen te vermaaken ; maar ik hoop , wanneer ik uit de beflomraeringmynerzaaken zyn zal, deeze moeite met u te deelen. Candor. En noemt gy dit moeite? Gy weet dat de ouderdom en de kindschheid elkander gelyken, èn ik moet, bekennen dat ik nooit zo wel in myn' fchik ben, dan wanneer zy by my zyn; zy alleen zien myn kleine gebreeken over 't hoofd, of bemerken die niet: hoe nader men by Parys komt, hoe meer de ouderdom veracht wordt; de jeugd alleen betoont denzelven eene vriendfchap, die met achting gepaard gaat, Moeite ? Ach ! myn zoon , gy zult t'eeniger tyd gevoelen dat het een groot vermaak is. de Florville. Wel nu , ik hoop dit vermaak binnen weinig da. gen met u te deelen. Candor. (Verdrietig.') Binnen weinig dagen, i. Dan zult gy het alleen genieten. de Florville. (Verwonderd.) Verklaar u nader. Mev. de Florville. (Verlegen en verdrietig.) Myn vader wil zeggen, dat dit buitenverblyf, 't welk zo dicht by de poorten van Parys is, te woe. lig voor hem wonh:, en dewyl ik befpeurd heb dat het hem  286 Het Huisselyk Geluk Hersteld hem hier verveelt, en dat hy bovendien gekomen is om hier Hechts veertien dagen te vertoeven. Candor. (Treurig.) 't Is waar... en die veertien dagen zyn morgen ten einde. Augustus. (Tegen den Heer Candor?) Morgen? en gy hebt ons dit niet gezegd? Mev. de Florvil-le. (Met fpyt en binnen'$ monds.) Zwyg, Augustus. de Florville. (Zagtzinnig.) Hoor, lieve vriendin: uw vader is hier veertien dagen komen doorbrengen alleen om u te zien. Mev. de Florville. En... tot uitfpanning. de Florville. Gy dacht niet dat ik in dien korten tusfchentyd Zou te rug komen ; maar in 't einde heeft de He" mei het zo gewild, en ik dank hem daarvoor... Zo uw vader lust had om nu nog eens veertien dagen om mynentwil te blyven. .. C a n d o b. (Puurig.) Ach! indien myne dochter... p 3 Florville. (Leevcndig.) Kom, kom, dit is reeds zo vastgefteld! Tegen zyne vrouw , op eene vrolyke deck eenig- zins fckertfende wyze. Nu dan, vader zal blyven. Te-  Eerste B e d r y r. 287 Tegen den Heer Candor. En wanneer gy, na verloop van dien tyd, aart deeze landftreek gewend zyt, zult gy'er blyven zo lang 't u behaagt. Julia. Hoe beminnen wy u, vaderlief! Augustus. Gy zult blyven zo lang 't u behaagt. Ach, blyf altoos: gy ziet hoe lief vader u heeft. Candor. (JLeevénatg.) En uwe moeder, myne kinderen, heeft my ook zeer lief... Ik zal blyven zo lang gylieden 't goed vindt. Augustus en Julia. ó, Altoos! altoos! Candor. Die Zoete kinderen ! Wie zou hen niet moeten lief hebben ? Mev. de Florville. (Ter zyde, gémelyk.) Welk een verdriet! zy zullen niet heengaan. Augustus. (Zagt.) Vaderlief, hebt gy reeds met moeder vrede voor my gemaakt? de Florville. Wees gerust: zy is niet meer boos op u. Augustus. Moeder? ik beloof u een' anderen keer beter «ptepasfen, en dat ik my wel zal wachten... Mev.  288 Het Huisselyk Geluk Hersteld. Mev. de Florville. (By zkhzelven komende.) Wat wilt gy; wat zegt gy, kind? Augustus. Dat ik, wanneer gy aan uw toilet zit, ü nooit zal komen... Mev. de Florville. 't Is goed , 't is goed.. (Ter zyde, droevig.) 't Is om raazend te worden. de Florville. (Tegen den Heer Candor.') Myn Vader, indien gy deezen morgen geene be. zieheden hebt, zullen wy faamen een wandelingetje doen naar den kant van 'e kleine bosch... Augustus. (Frolykï) Daar wy gisteren heengingen? by dien oudeii muur, waar een nest met jonge exters is ? ó, ik zal de plaats nog wel kennen. de Florville. Ja, recht zo. Ga uw' hoed haaien, en dan zuilen wy allen famen gaan. Augustus gaat fpringende heen. Candor. 't Is wat verre, en myne dochter zal daar denkelyk niet komen? de Florville- (Schertfende.) Neen; zy geeft deezen avond een' maaltyd, en heeft niet veel tyd;.: Mev.'  , Eerste B e d r y f. 289 Mev. de Florville. (Met eene fpyt die zy tracht te verbergen.} Neen, vader, ik zal daar niet heengaan. de Florville. Ga vooruit . vader Candor, ik zal u volgen, ea wy zullen tot eetenstyd wandelen. (Julia loopt fchielyk heen, en de Heer Candot volgt haar). ZESDE TOONEEL. de Florville. Mevrouw de Flor. v i l l e. de Florville. Gy , lieve vriendin , draag zorg dat alles ge. reed is om uw gezelfchap wel te ontfangen; dat myne afweezigheid het feest niet ftoore. Ik zal misfchien nog wel te rug weezen, eer hetzelve geheel is afgeloopen. Mev. de Florville. Nog een oögenblik, Mynheer. Denk toch hoe groot myne vernedeiing zal zyn: bezef dat aan het geheele gezelfchap zal blyken , niet alleen hoe weinig vermogen ik op uw hart heb , maar ook hoe weinig achting gy hebt voor de perlöonen, die hetzelve uitmaaken. de Florville. Gy moet my verontfchuldigen door hen myne redenen medetedeelen. XIX. Deeu T Mev.  ?90 Het Huisselyk Geluk Hersteld.- Mev. de Florville. (In vervoering?) • Men zal denken, dat het flegts voorvvendfels zyu, en ik zal geen redenen kunnen vinden fterk genoeg om u te ontfchuldigen ; zy zyn 'er inderdaad pok niet. dl Florville. Ik heb myn woord gegceven. Mev. de Florville. Die reis over zee heeft u veranderd, Mynheer, en befpeurt gy niet dat uwe wyze van handelen omtrent my... de Florville. (Bedaard.) De zelfde is als vóór myn vertrek, en myne gevoelens omtrent u kunnen niet veranderen. Mev. de Florville (Driftig.) Vrees echter my argwaan te verwekken... de Florville. (Altoos met bedaardheid?) Uw hart is onbekwaam om aan 't myne te twyfelen, maar ik ga my vervoegen by uw' vader en onze kinderen, en by onze wederkomst hoop ik dat gy zult vergeeten hebben... Mev. de Florville. (Droevig.) Ik zal 't myn geheele leven niet vergeeten. Eén Woord nog... de Florville. (Minzaam en zagtzinnig.) Dit zou vruchtelops zyn... Vaar wel! gy weet dat zy my wachten. (Hy blyft een oögenblik achter op het tooneel ftaan, en toont blyken van genoegen.) ZE-  Eerste B e d r y f. z§l ZEVENDE TOONEEL. Mevrouw de Florville. (Alleen.') Welk eene koelheid! ik kan my hierin niet bedriegen. Hy is de zelfde niet meer. Hy behandelde my zo niet vóór zyn vertrek... Zou de afvveezigheid Zyn karakter veranderd hebben?... Ik ftelde 'er een vermaak in hem te v'errasfchen; myne eigenliefde genoot reeds vooraf de gelukwenfchingen, die ik zou ontfangen : men heeft de Florville' altyd voor een beminnelyk man gehouden... hy is het nog omtrent myn' vader, en omtrent zyne kinderen... Neen, 't is fiechts omtrent my alleen. Zou ik myzelve iets te vervvyten hebben V... (Met vervoering.) Ach! ik zóu alles aanwenden oiri de tedere liefde' ^an myn' echtgenoot te verdienen... Maar wat is 'er toch van dit dringend bezoek, van die bekoorelyke vrouw, van dat huisgezin?... Zou het een Verdichtfel zyn , of zou deeze jonge vrouw ook...? (Droevig.) Ik ben niet jaloers van myn' man, maar indien' hy voor my zo weinig achting had, om my eene' medeminnares toetevoegen die vernedering: zou my het leven kosten. (Zy werpt zich in een" armftoel.) T o' A G T4  ao2 Het Hüisselyk Geluk Hersteld. AGTSTE TOONEEL. Mevrouw de Florville. Lizette. Lizette. (ScHelyk inkomende?) Mevrouw... Mev. de Florville. Wat is 'er, Lizette? Lizette. De naaister heeft zo even uw kleed gebragt, dat gy deezen avond moet aandoen: 't ftaat bekoorelyk! alle de vrouwen zullen jaloers op u zyn , en... Maar wat deert u?... Dit droevig voorkomen... Mev. de Florville. {Bedrukt?) Hebt gy Mynheer de Florville ook gezien? Lizette. Hy is op 't oögenblik met den ouden Heer Candor en de kinderen uitgegaan; en zag zeer ver genoegd. Mev. de Florville. Hy eet deezen avond niet t'huis. Lizette. En het feest, dat gy geeft om zyne wederkomst te vieren , en waarop gy zo veel menfchen vertzogt hebt..? Mev. de Florville. Hy zal 't niet bywoonen; ik heb 'er hem niet toe kunnen overhaalen; hy heeft beloofd te Parys te gaan eeten by eene jonge vrouw, en... Lizette. (Leevendig?) By eene jonge vrouw?... En hy heeft zelf u dit gezegd?... Mev.  Eerste B e n r y f. 293 Mev. de Florville. Ilyzelf. Lizette. Dit heet eerst verzekerd te weezen omtrent de denkwyze van zyn vrouw !... Maar fchertst gy niet? Mev. de Florville. (Treurig) Ik heb daar waarlyk geen lust toe. Lizette. Heeft hy u ook haar' naam en woonplaats gezegd? ... 't Zal zonder twyfel eene vrouw zyn die hy te Saint Domingo heeft leeren kennen, en die mei hem op 't zelfde fchip naar Frankryk zal zyn gekomen. Mev. de Florville. Op 't zelfde fchip, zegt gy ? ... Maar... indedaad dit komt my waarfchynelyker voor, dan 't geen hy my heeft gezegd; hy heeft haaren naam en woonplaats voor my geheim gehouden , en my alleen gezegd dat zy in een afgelegen gedeelte der ftad woonde. Lizette. 't Is zeer klaar, zo als alle eerelyke vrouwen. Mev. de Florville. In ernst, Lizette, denkt gy..? Lizette. Ik, Mevrouw, ik denk niets. Mev. de Florville. Gy moogt openhartig fpreeken. Ik heb den Fleer de Florville altoos bemind en hooggeacht, maar T 3 nooit  294 Het Huisselyk Geluk Hersteld. nooit heb ik de dwaasheid gehad om de minfte ja„ loezy op te vatten. Lizette. 't Is zeer wel gedaan; dus zal dan deeze avond? party, dat afgefprokcn bezoek ... Mev. de Flokville, Dat afgefproken bezoek, Lizette? Lizette. Wat zoudt gy van deeze weigering denken? Mev. de FloivVilli. Hy geeft voor dat het eene zeer dringende zaak js; dat hy zyn woord heeft gegeeven... Lizette, Daar is geen zaak, geen woordgeeving van dat belang. Ik wilde wel eens zien dat myn man, (zq ik 'er een' had, wel te verftaan,) my, om een uitvlugt te zoeken, na twee jaaren op reis te zyn geweest , wysmaakte, dat hy bezigheden en avondpartyen had, en dat nog wel op denzelfden dag dat ik my bemueid had gezelfchap te nodigen op een feest, dat ik alleen om zynentwil zou geeven... Ik wilde wel.... Hy zou, misfchien. even als uw .ongetrouwe, toch gaan, maar ik zou 't hem , zq lang my de oogen opeultonden, niet yergeeven. Mev. le Flokville. (Droevig.) Gy opent my ?t gezicht. Ik durfde myne ver. moedens geen voet geeven; maar ik zou welhaast gelooven dat zy maar alte wel gegrond zyn. Li,  Eerste Bedryp. 295 Lizette. Gy weent, geloof ik?... Ik hoop dat dit uit fpyt . .. Mev. de Florville. Rekent gy voor eene beuzeling de fchande van my veracht te zien ? Denk dat dit by de waereld bekend kan worden... Ach! myne lieve Lizette , help my dat ik myzelve overtuige van de ougetrouwheid van de Florville! de onzekerheid maakt wanhoopig. Lizette. Laat ons zien..,. Hoe zullen wy dït aanleggen? Mev. de Flo.rv ille. (Met drift.) Zoud gy la Fleur niet kunnen overhaalen, even of gy 't uit uzelve deed, om e>.n paard te neemen, het rytuig van verre te volgen , en te' verneemen naar den naam van haar, by wie hy hem zal zien afltappen? Lizette. Ik wil alles doen om u te verpligten. Wees gerust: gy weet hoe fchrander la Fieur is: vóór middernacht zullen wy tyding van hem hebben. Mev. de Florville. Ik maak 'er ftaat op. Lizette. Verban alle droefgeestigheid en denk Hechts om b te vermaaken. Mev. de Florville. Wat myn' vader en de kinderen betreft... T 4 L»  2q<$ Het Huisselyk Geluk Hersteld. Lizette. Laat my begaan: zy zullen alle drie reeds vóór zonnenöndergang te bed zyn. Mev. de Flokville. (Terzyde, en droevig.) Ach! Mynheer de Florville! Lizette. Ja, ik weet dat het hard valt zich bedrogen te zien, vooral in uwe jaaren. Kom, Mevrouw, bedwing u , totdat hy vertrokken is; en deezen avond zal het gezelfchap, de maaltyd, het bal, u genoeg afleiding verfchafren. Mev. de Fi-ouviLLE. (Heengaande.") Gy ftaat my in voor la Fleur. Lizette. Hy zal hem volgen; gy kunt hier ftaat op maaken. (Alleen, en heengaande?) Waaröm brandt men om iets te weeten, waarvan men altoos onkundig moest willen zyn ? Einde van het eerfte Bedryf. TIVE £.  Tweede Bedhyf. 297 TWEEDE B E D R T F. Het tooneel verbeeldt eene eenvoudig gemeubileerde kamer; in 't v er fchiet, en in de achterfte hoeken aan de rechter- en flinker zyde, zyn twee deuren, gaande naar de flaapvertrekken der kinderen; ter linker zy de, vooraan op het tooneel, is de kamer van den Heer Candor, De akteurs komen van de reeftterzyde. 'Er is eene tafel vooraan op het tooneel geplaatst, By het opkaalen van V gordyn , ziet men de kinderen aan eene kleine tafel, die in 't verfchiet van het tooneel flaat , hun avondmaaltyd houden. Lizette flaat by hen ; en een knecht bedient. EERSTE TOONEEL. Augustus, en Julia, ectende. Lizette. een Bediende, la Fleur, een oögenblik na het ophaalen van het gordyn 'op het tooneel koomende. Lizette. (Met la Fleur tot voor op het tooneel komende.') Hoe! zyt gy Mynheer de Florville niet gevolgd? la fleuu. ( 't Is meer dan een half uur geleden, dat hy ver. T 5 trok-  SOü üet hujsselyk G'LUK hersteld, ■trokkeu is; het was nog klaar dag, en Ambrofius, die achter op het rytuig ftond , zou my hebben .kunnen ontdekken. Lizette. Wat zal Mevrouw zeggen? la Fleur. Gy ziet dat het niet uit gebrek van goeden wil is, daar ik gelaarsd en gc-fpoord ben;; doch behalven dat, lieve Lizette, maakte dit eenige wanorde jn ons fraai ontwerp. Mynheer de Florville, die op een party.tj.e uit is, zou my misfchien geheel Parys hebben doen rond dwaalen, en het zou dus voor ons een verloren avond zyn geweest, dien wy nu met vermaak kunnen dooibrengen. Champagne en la Jeunesfe zyn in de zykamer, om de verwachte perlöonén te'ontfangen, men zal welhaast gaan fpeelen; gy zult vry zyn; men denkt dat ü te Parys ben, en wy kunnen faamen praaten: ik heb u zeer veel te zeggeri, Lizette (Tegen Julia.) Kom, Mejuffrouw, haast u wat. la F l e u ». De komst van den Heer de Florville maakt eenige verwarring in onze middeltjes van beftaan; hy heeft een gefchikt en huishoudelyk voorkomen; bovendien zal die oude Ambrofius, wien Mevrouw, in 't afzyn van Mynheer, zo onvriendelyk behandelde , weder in gunst geraaken; dus, zo gy myn' raad wilt volgen, moeten wy deezen dienst verlaaf.en. Waar de meesters verftandig zyn, daar valt yoor  Tweede B e d r y fl tpf •voor de dienstboden niet veel te haaien ; wat deukt gy 'er van, Lizette? Lizette. Ik «'eloof dat gy gelyk hebt, myn lieve la Fleur, ïa, Mynheer is naaowlyks weêr te rug gekomen, ol"'t is uit met lpeelpartyen, bals, en groote maallydeo. l a Fleur. Gevolgelyk ook geen verval. Indien de fom^ die gy van tyd tot tyd vergaêrd hcbt,,zoaanmerkelyk is als de myne, zullen wy genoeg hebben, en... Lizette. Wel , ik wil wel wedden dat die twéémaal zo 9 grysheid zoekt de ftilte, de jeugd het gewoel;en op uwe jaaren bemint men den opfchik , het (pel, en de gezelfchappen. Geloof my , ga weder naar binnen, en denk noch aan de trouweloosheid van uwen echtgenoot, noch aan de laffe gefprekken van dien ouden vader Candor. Mev. de Floevulr. Lizette, gy gaat te verre.».. Welaan, ik zal beproeven of ik my wat afleiding van gedachten kan bezorgen; waut federt dat Mynheer de Florville weder hier is, heb ik geen aangenaam oögenblik gehad, dan dat van zyne aankomst. (Zy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. ■Lizette. (Alleen.") Myne arme Mevrouw ! men zou byna zeggen dat zy jaloers is... jaloers van haar' echtgenoot! Wel nu! zy wil zich zelve dan volftrekt ongelukkig aiaaken. (Zy gaat naar de deur van de kamer van Augustus , vervolgens naar die van Julia, hen met eene zagte ftem roepende?) Augustus. Julia. Zy flaapen reeds;. goed. Gaan wy nu zien hoe het met la Fleur is afgeloopen. (Zy neemt de kaars mede.) ¥3 Z E-  *lo Het 'Huisselyk Gelu:: Herstelb, ZEVENDE TOONEEL. (Het tooneel is duister.') Augustus. Julia. 'Augustus, (De deur van zyne kamer een weinig opendoende.) Zy is weg; kom, zusje! Julia. (De haare mede wat opendoende?) Zyt gy wel zeker dat Lizette..? Augustus. (Zagt fprechcnde.) Ja, zy heeft de kaars medegenomen; zy denkt \ niet meer aan ons. Kom, laaten wy r.an grootva- j ders deur gaan tikken... Geef my een hand. (Zy gaan al tastende naar de zyde waar da deur is?) Julia, . Naar wat kant? Augustus. Aan den rechterkant.., Kom dan. Julia. (Augustus onder aan zyn kleed vasthoudende?) Ha! nu heb ik u. ■ Die goede grootvader ! Hy zag zo bedroefd toen hy in zyne kamer grog; ik vrees dat hy van avond niet zal willen fpeelen. Augustus. Ja, hy zal wel: ó hy is zo goed! (By de deur komende?) ÏVacht, ik geloof dat ik 'er ben.  Tweede Bedrtf. git (Hy klopt zagtjes ann.) Lieve grootvader! lieve grootvader 1 C a n d o e. (Fan binnen) Een oögenblik, een oögenblik , lieve kinderen. Augustus. (Zeer vrolyk.) Dat 's goed. Hoort gy 't wel ? hy zal komen. Julia, Die goede grootvader! het doet my altyd leed. als moeder hem zo toegraauwt. Augustus. En my dan ? Zo even zeide hy tegen ons: Goeden nacht, lieve kinderen! de traanen kwamen my in de oogen; maar ik heb my weêrhouden, omdat moeder daarby was. (Hy luistert.) Wees ftil... Ja... Ik hoor hem. AGTSTE TOONEEL. ' De Heer Candor. Augustus. Julia. Candor. (Met eene kaars in de eene, en. kaarten en eene geldbeurs in de andere hand.) Wel nu, kinderen ! gy komt dan om te zien of ;y uw verlies weerom kunt haaien? Ik heb u gisteren avond veel geld afgewonnen. (Julia fchlkt de tafel.) V 4 Au.  *jr2 Het Hüisseltk Geluk Hersteld* Augustus. Ja, maar dat is om 't even; wanneer wy met meer hebben, geeft gy ons geld. Candor. »r • En zo gy my dan bankroet fpeelt? zo..? pasop, dat gy u niet bezeert, ... zo gy my niet betaalt? Julia, Zo wy u niet'betaalen?... Wel nu! gy zult geen hartzeer daarover zetten, omdat gy niet gierig zyt, meen, toch niet. Augustus, breng hier den Jeuningltoel voor grootvader. Augustus. (Den /loei by de tafel plaat, fcnde.) Kom aan , ga zitten ; gy moet zeer vermoeid zyn, want wy hebben u deezen ochtend wel aan den gang gehouden. Candor. (Zich nederzettende.) 't Is waar, maar dat is gezond voor my. —— Ziedaar, ik heb niets vergeeten : hier zyn de kaar. een, en daar is ons fpeelbeursje. Julia, daar is uw geld. Augustus, dit is het uwe; en zie, hier is myn aandeel. Ik zal de kaarten rondgee' ven; neem af, Julia: gy zult my gelnk aanbrengen. (Zy neemt de haart af) Kom, kinderen, laaten wy nu inzetten. (Zy zetten in.) Augustus. (Terwyl hy de kaart geeft.) & *t Is wel een lief fpel, dit baiaille: ik houd 'er veel  Tweede B e n r y f. 313 veel meer van dan van dat, *C welk moeder met den Keer Dorval fpeelt, Julia. Zy noemt ketjiauetten i ik begryp 'er niets van. Augustus. Zy maakt zich altoos moeijelyk als zy dit f>el fpeelt, en wy, wy lagchen altyd, wanneer wy het onze fpeelen, dus is 't onze het beste. Candor. (Zyne kaarten opnemende?) Gy hebt gelyk, lieve kinderen; gy moet het fpel nooit anders befchouwen dan eene tydkorting. Indien gy onder het fpeelen Hechts één oögenblik u gémelyk had betoond , zou ik het fpel terllênd geftaakt hebben. Augustus. (Spcelende.) Gémelyk? en dat waaröm? — Neem uwe kaarten op, zuster. Of ik verlies en of ik win, het blyft toch altoos uw geld. Bataille. Bovendien fpeelen wy alleen om het vermaak te hebben van by onzen grootvader te zyn. Gy snoet fpeelen, Julia. Julia. (Spee7endc.) Ruitenaas, dat is voormy. C a n d o r. Lieve kinderen! Zult gy, als ik vertrokken ben, ook met eikanderen 's avonds fpeelen ? Au c u s t u s. Hoe kan men zonder licht fpeelen? Ha! bataille van hearen. En behalven dat, al V5 'had-  314 Het Huieselyk Geluk Hersteld. hadden wy licht, zouden wy echter niet alleen durven fpeelen ; want als moeder ons eens ver. jraschte . . . Candor. En, zo zy ons nu eens verraschte ? August u s. Hit zou ons zeer fpyten; maar, met dit alles, weeteti wy wel dat wy geen kwaad kunnen doen, wanneer wy by u zyn. Candor. Uwe moeder doet u zeer vroeg naar bed gaan , alleen omdat zy denkt dat dit goed voor u is; en ik geef myne toeftemming om alle avonden met u ce fpeelen , enkel omdat ik weet dat gy niet gerust kunt gaan flaapen, wanneer ik u niet gekuscht heb. Schoppenheer. Julia. Neem, Augustus. Augustus. ó Ja ! dat is ook waar , en daarby , denkt gy dat wy ons zo ftil naar bed zouden laaten brengen , indien wy geen hoop hadden van ons met u te vermaaken, als Lizette heen gegaan is? Speel dan zusje. Vraag het maar aan Ju. lia; wy hebben ons nooit zo gefchikt gedraagen, als federt gy hier zyt. Julia. ó Ja; en zo gy wilt dat wy ons altoos zo gedraagen zullen, dan moet gy ook hier altoos blyven. (Zy omhelst hem.) C a n,  Tweede B e d r y f. 315 Candor. (Ter zyde.) ■ Die aanvallige kinderen ! welke harten! mogten zy nimmer door de zeden deezer eeuw bedorvcu worden! dat hunne moeder. .. Augustus. Gy weent, lieve grootvader! Candor. 't Is van genoegen, van tederheid. (Ter zyde.) Hunne liefde alleen kan my de onverfchilligheid nryner dochter draagelyk maaken... (Overluid.') Ja, myne kinderen, zonder u zou ik van droefheid fterven. (Augustus fchrelt van aandoening?) NEGENDE TOONEEL. Candor. Julia. Augustus, de Flor. ville. Ambrosius. (met eene overdekte mand.) de Florville. (Zagtjes.) Zy zyn by eikanderen; verfchuilen wy ons aan deezen kant. Ik geloof niet dat men ons gezien heeft. Ambrosius, (De mand nederzettende.) Neen Mynheer.  3i6 Het Huisselyk Geluk Hersteld.' de Florvtll e. Laat ons luisteren. Zy denken niet dat ik zo fiaby ben. (Zy blyven -achter op het tooneel.') C a n f.  ëweede èedry'Fé- de Florville. (Ter zyde) De naam én woonplaats der Juffer..? Hoe! zy" fead achterdocht ! (Overluid.') En gy hebt de froutheid gehad my te volgen? gy heb gezien , dat ik aan 't einde van het dorp afftapte, met Ambrofius door den tuin te rug ging, en gy' hebt myne vrouw gezegd...? la Fleur (Öp ê'en' deftigen ioori.) Neen, Mynheer, ik weet te wel wat achting ik: myn' meester verfchuldigd ben, om... Neen» Mynheer i ik ben u niet gevolgd. de Florville. Ik wed dat het enkel uit luiheid geweest U.*4 Maar wat hebt gy myne vrouw gezegd? wat ant« woord hebt gy haar.gegeeven ? la Fleur. Daar ik my niet anders kon redden , heeft my Lizette geholpen om een klein galanterietje te ver* dichten .. l-e Florville. Hoe, fchurkl gy hebt de onbefchoftheid gehad..?1 la Fleur. Myn hemel ! Mynheer, itê.1 u in myne plaatsï *t was immers beter dan weggejaagd te worden... de Florville. Onbefchaamde leugenaar ! zodat myne vrouw" Zich, door uwe gedienftighèid, verbeeld, dat ik op dit oögenblik aan de voeten van de eene of an. dere coquette lig te zuchten ? i. a F l- e u r. Wanneer men de waarheid niet kan zeggen', tracht X 2 Hieni  324 *1eT Huisseltk Geluk Hersteld, men voor 't minst eene waarfchynelyke leugen t verdichten; en wie duivel zou hebben kunnen den ken , dat, terwyl wy dachten dat ge u te Parys vrolyk maakte, gy hier waart om een fomber avond, gerecht met Mynheer uw' fchoonvader en uwe kin deren te genieten? ee florvill F, - Geen onbefchaamde vlegel, die altoos gebreke» vooronderftelt in zyne meesters. la Fleur. Zo dit de belooning is... de Fl. oüville. Ik beloon nimmer om de waarheid te fpreeken;, maar ik weet te ftraffen, wanneer men my leugens op de mouw fpelt. Ga naar uwe kamer, zonder het minde gerucht te maaken ; Ambrofius zal bin» nen weinig tyds uwe rekening opmaaken... en zo gy een enkel woord fpreekt.... la Fleur. Mynheer .. de FLO b vt L i.e. Gy kunthier in huis niet vernachten: ga, ga, zeg ik lï, (La Fleur vertrekt.) ELFDE TOONEEL. Candor. Augustus. Julia, de Florville. Amdkosiu;. de Florville. (Ter Zyde.) Myne vrouw verdenkt my! Zy veronderdelt dat ik eene mimaary aan de hand heb! Ik ben. i be-  Tweede Bedrye. 325 bevreesd dat zy niet zal komen... 0! Ik heb een zeker middel aan de hand, om.haar onder een fchynbaar voorwendfcl naar deeze plaats te lokken, en zo zy langer draalt... Ik hoor gerucht... Indien zy het ware... Gaan wy weder zitten. (Hy zet zich.) C A n d o r. Gy fehynt ontroerd. Mev de Florville. (Van binnen?) Wat wil la Fleur zeggen ? Zyn voorkomen is zo verwilderd... Lizette. (Van binnen?) Mevrouw , ik weet het niet... Mev. de Florville. (Van binnen?) Ik ben in eene rusteloosheid.,. (Haare ftem verheffende tegen de dienstboden?) Breng kaarfeu. ■ Kom, Lizette5 ik begryp. *er niets van... LAATSTE TOONEEL. Candor. Augustus. Julia, de Florville. Ambrosius. Mevrouw de Florville. Lizette. twee knechts. (Met licht in de hand?) (De Heer Candor en de kinderen ftaan op, de Heer de Florville blyft alleen zitten?) Mev. de Florville (In verwondering,met fcherpheid vermengd?) Hoe! myn vader, en myne kinderen! wat heeft iit te beduiden?... X 3 CM*  2,%6 Het Huisselyk Geluk Hersteld. (Met grooter verwondering en zeer ontftelcf.') Hemel! myn echtgenoot! Lizette. Hy is het zelf! jlk kan niet begrypen.., de Florville. (Bedaard.) Waaröm verwondert gy u dusmyne lieve vrierb dinV Gy ziet uw' vader, en uwe kinderen, in't geheim, deel neemen in het vermaak dat myne we-; derkomst u geeft, Mev. de Florville, Hoe, Mynheer! en uw maaltyd by.dio dame, naar' vader, en haare kinderen...? de Florville. (Opfta'ande.j) Op die dairie na, heb ik u geen onwaarheid ge- 2egd. , Hebt gy kunnen geloovcn, dat ik het gezelfchap van eene vreemde vrouw zou verkiezen boven dat van myne echtgenoote? Neen; het gezelfchap van myn' vader, van myne kinderen, kon alleen opweegen tegen het vermaak dat my uw by? zyn fchenkt. Mev. de Florville. (Met fchaamte.) Hoe ! zou men my misleid hebben! de Florville Gy bedriegt uzelve, myn waardfte fchat: ik zal 't u toonen: myn vader en myne kinderen wierden niet toegelaaten by het feest, 't welk gy geeft om myne wederkomst te vieren; en, nadien zy, buiten XL, myne beste vrienden zyn, was het billyk dat zy die ook vierden. Ik heb hun gering avoudgeïgcht gekozen boven uw gastmaal; omdat de waar- feejd  TWEEDE g E d 5 y f, 3ï7 fteid en de openhartigheid hier de tafel verficrden , en de lastige etiquette yoorzat by het feest, dat gy hebt gegeeven; alleèö ontbrak aan het myne maar ééne perfoon, om het tot het aangenaamftc myns levens te maaken, Mev. de Florville, Ik ben geheel befehaamd... Welk eene verfchrikkelyke les! (Zy bedekt haar aangezlgt.) Candor (Leevendlg.) Ach! nu begryp ik.,. Hoe! deeze avondparty...? Ik weet niet of de traanen, die my ontrollen door droefheid of door blydfchap veroorzaakt worden, de Florville. (Zagt tegen Ambrofius.) Ambrofius , breng de kinderen weg , en bedek voor hen de verlegenheid van hunne moeder. (Ambrofius gaat met de kinderen heen ; de bedien. ■ den laaten het licht ftaan, en vertrekken.) Mev. de Florville. En ik heb kunnen vermoeden...! Ik durf de oogen niet opfiaan, de Florville. Bloos niet over uwe dwaalingen: uwe befehaamd. • heid zegt my dat gy alles zult herftellen, Mev. de Florville, Kan ik dit ooit ? de Florville. 't Is nog tyd. Uwe kinderen beminnen u: verdubbel voor hen uwe tedere zorg, en zy zullen u aanbidden. Wat uwen vader betreft, zyne traanen zeggen u, dat gy nooit uit zyn hart zyt geweken. X 4 Mev,  3i8 Het huisselys Geluk Hjhsteld. Mev. de Florville. Ben ik niet fchuldig genoeg? de Flokville. Neen ,■ gy zyt flechts zwak; gy hebt het gevaarelyk voorbeeld nagevolgd van zulke vrouwen, die, door de ydele vermaaken van een luidruchtig leven weggefleepr, vergeeten wat zy aan haare vaders, haare kinderen, en echtgeuooten verfchuldigd zyn. Wees weder 't geen gy te vooren waart, en ken het waar geluk. Mev. de Florville. Hoe! ik kon geloof liaan aan het valfche aanbrengen van myne dienstboden! ik kon gelooven..! Wat zeg ik? hunne Leugens zyn minder affchuwelyk dan myn argwaan. (Tegen Lizette.) Kom niet wéér onder myne oogen, dan om uw loon te ontfangen. Lizette. Mevrouw... Mev. de Florville. Verdubbel uwe onbefchaamdheid niet door u te willen rechtvaardigen : vertrek. (Lizette gaat heen. Tegen den Heer de Florville?) Zult gy my vergiffenis fchenken? de Florville. Ik heb nooit aan uw hart getwyfeld ; zelfs toen ik deeze beproeving ontwierp, was ik zeer zeker dat dezelve wel zou gelukken, Mey*  ■PPS - .... . ,, I IMJ——^M^^M^^^^I Hemel! rajn echtgenoot.!   Tweede B e d r y f. 329 Mev. de Florville. (Met tedere beangst. heki rondziende.) ik zie myne kinderen niet. de Florville- (Leevendlg.) Maatig uwe lief koozingen; dat zy niet befpeuren dat gy hen verwaarloosde; hergeef hen uwe tederheid... by trappen;... teneinde zy, in een' meer gevorderden leeftyd, kunnen zeggen : zy heeft ons altoos lief gehad. (Mevrouw de Florville befpeurt dat haar vader zyne traanen verbergt ; zy wil zich voor zyne voeten werpen; hy houdt haar legen en ontfangt haar in zyne armen ; zy gaat weder naar haar* echtgenoot, die, zyne traanen afdroogende , op een'' vrolyken toon , zegt...) Maar, dat daar gelasten; wat zal uw gezelfchap zeggen? Mev. de Florville. Ach! wat ligt my daaraan gelegen ? ik ben gelukkig. Het genoegen , dat ik geniet door het bekennen van myne misdagen, is alleen zuiverer en aangenaamer dan alle de vermaaken , die ik geduurende uw afzyn heb genoten. Eene coquette verbystert zichzelve; maar haare geneugten zyn even valsch als de bevalligheden, welken zy van de kunst ontleent. Myne kinderen zullen voortaan al myn wellust zyn; hen op te voeden en te onderwyzen, zal myu eenigde en waar vermaak uitmaaken, en hunne oogen zo wel als de uwen zullen de fpiegel zyn, waarin ik elkeu dag zal zien of ik vergenoegd mag weezen. X 5 c a n-  330 Met Huisselyk Geluk Hbesteld". C A N d o lt. Myne dochter! hoe wél weet gy ons het verdrieï te doen vergeeten! Mev. de Florvill-:. Ik zal u die perfoonen, welken u onbekend zyn aanbieden ; daar zyn 'er onder,die uwe vriendfchap waardig zyn. Kom, myn vader, ik wil u aan onze vrienden doen kennen; laaten wy de kinderen medebrengen ; het bal is reeds begonnen: zy zullen zich vermaaken. de Florville. Ja. Maar zo myn' zeemans voorkomen, zo' de openhartigheid van uwen vader, de vrolykheid uwer kinderen, die groote Mevrouwen eens mis-, haagden ? Mev. de Florville. Wel nu! laaten zy dan heengaan: wy zullen hef feest dan met ons gezin vervolgen , en het zaldaarom niet minder aangenaam zyn. de Florville. Ik herken u. Zie daar de waare moeder , die aiet gelukkig is dan met haar' vader, haare kinderen en haaren echtgenoot. Nu kunnen wy ons gaan vermaaken. (Met vergeneegen.y Jk befpeür dat myn klein avondgerecht ai de niswerking heeft gehad, die ik daarvan verwachtte. E ï N D E«