SPECTATORIAALE SCHOUWBURG TWINTIGSTE DEEL.   SPECTATORIA.ALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER. BESTE ZEDELYKE T O ONEELS TUKKEN, JÏEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW-GEINVENTEERDE KONSTP LA ATEN VERSIERD. TWINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MD C C X C I.  INHOUD van het TWINTIGSTE DEEL I. Het Mislukt Bedrog. . Bladz. ir II. Karel van Spartau. . . 231 III. Woestheid en Grootmoedigheid. 347  VOORBERICHT, Hetzelfde oogmerk, dat onze verdien■fielyke 'volrsaZ ger, de kundige Heer Pieter Meijer, met de „ügav,' d-'r Negen eerfle Declen van den Spectatoriaal Schou» burg bedoeld had, hebben wy om ook , „a des-elf dood, wet het vervolgen van dit werk, voorgefteL om, nametyk, onzen Landgenoten met de beste Too«eelfiukken der Franjehen , Engelfohen en Dultfchers en inzonderheid met zodanige», welke federt eeniZ jaaren, onder den naam van Drames, of Tafereelen van het ÊUrgerlyk leve,, zyn te voorfehyn gekomen, Ukend te maakeu; waarmede ny, zo wy ons vleijen durven, den Nederdultfehen Minnaaren van het Tooveel geen" geringen dienst gedaan hebben. Immers, gelyk het den Liefhebbers der Teken- en Schilderkunst aangenaam is, de verfeheiden manie, ren m het behandelen der Tekenpen en van het Penceel te keren kennen , om daaraan vervolgen hunne kundigheden te oefenen, en die meer en meer uittebreiden; zo zeker is het ook, dat het den NeJerduitfchen minnaaren der Tooneelhuist niet onaan genaam kan zyn, den verfeheiden fnaak "dcr Buitenlanderen hieromtrent waarteneemen. Men gelieve dit vooral als ecne der hoofdbedoelingen van p» Spekton-aaien Schouwburg in het oog te hou. den,  j V O ORBERICHT. 'den en ook hierin de reden te zoeken, waarom wy nu en dan flukken plaatsen, die wy anders, wegens eene te groote uitvoerigheid, of het vreemde Natiemale, niet voor anderen zouden gekozen hebben. Van dien aart waren, by voorbeeld, in het twaalfde Deel: de nieuwsgierige Vrouwen; in het negentiende Deel: de Egmond; en in hetlaatjle of twintig/Ie Deel; het mis. lukt bedrog en Karei van Spartau: terwylondertusfchen inheteerstgemeldeftuk, de ongemeene levendigheid^ het tweede, de uitmuntende ontwikkeling van het ftrydig «edragin Egmond; in het derde, het kunflig contrast lan gefeepen bedriegery , en zo wel misleide ah medeleidenswaardigegoedhartigheid; en in het laat/Ie het eenvoudige natuurlyke (dat men Jlechts op het Tooneel behoeft te befchouwen) terwfl, zeggen wy, alle deeze goede hoedanigheden den oordeelkundigen Leezer het gemis van andere vereischten rykelyk vergoeden. Daar nu dit werk reeds tot eene aanmet'kelyke „rootte van twintig Deelen gevorderd is , en het liet onvoegzaam fchynt, de voortgezette werken van eenige uitgebreidheid , met zeker getal deelen te fuiten ; zyn wy te raade geworden, zo wel om die geenen , welke gaarne bezitters van dit werk zouden willen worden , doch voorwicn het geheel tef kostbaar h\ 'te getoet te koomen; als om de zodanU gen  VOORBERICHT. lu gén genoegen te geeven, die dit werk niet langer verkiezen te vervolgen , by de uitgave van dit een~ en-twinftigfle Deel, dubbelde Titels aftegeeven, die wy voorneemens zyn by elk der volgende deelen te voegen; de eerfte, voor de geenen die het geheek werk bezitten, en de andere, onder de beuaaming. van Nieuwe Speétatoriaale Schouwburg , Eerfte Deel , voor hen die dit werk op nieuw willen aanleggen. Voorts zullen wy in deezen Nieuwen Speftatoriaalen Schouwburg onzen Leezeren nu en dan eens een oorfpronglyk flukje van inlandsch maakfel aanbieden, waarvan in dit eerfte deeltje de Montroze of de Dankbaare ten voorbeeld ft rekt; terwyl wy voor het overige het oude voetfpoor volgende, onzen Leezeren van tyd tot tyd de belangrykjle Tooneelftukken zullen mededeelen., die de genie der Buitenlanders ons oplevert; en, fchoon men nü en dan, voor of na onze uitgave, vertaalingen van dezelfde ftukken uit andere handen heeft zien te vooifchyn komen, het geen reeds by den aanvang van dit werk plaats had; kan men echter verzekerd weezen, alle zodanige ftukke i als de goedkeuring van des kundigen wegdraagen, in deezen Bundel altyd te zullen aantreffen; terwyl wy ook niet in gebreke zullen blyven , om, zo veel ons mogelyk is , door eene fpoedigcr uitgave, den yveri* 2 gen  VOORBERICHT. $en wèetlust onzer Landgenooten te voldoen. Ten bebefiuite zullen wy hier nog alleen by voegen, dat de beroemde Vinkeles, wiens fraaije door hem zei. ■ven geïnventeerde Kunstprenten, voor iederTooneelfluk van deezen onzen Schouwburg geplaatst, den lof van alle kondigen hebben weggedragen, ons by aanhoudendheid de behulpzaame hand zal bieden, om dit werk door zyne kunst geenen geringen luifier bytezetten.  HET MISLUKT BEDROG. TOONEELSPEL. IN V Y F BEDRYVEE door F. W. G O T T E R. Captes aftutus ubique Tetfamenta fenum: neu, fi vafer unus & ai£er Infidiatorem prarofo fiigerit hamo , Aut fpem deponas, aut artem 'illufus omittas. horat. XX. Deel.  VERTOONERS. Ge rhar», een ryk Burger Sternberg, Advocaat en Neef I ^ ^ de Weduwe Onweder, niclu ^heer ger. Weinhold, Neef ' rd> ] ust i u a, Huishoudfter I Benedictus, Knecht J Mevrouw Anker, Weduwe van deu Luitenant Anker. Therese, haare Dochter. Bieder, een Landgeestelyke. Pistokius, een Apotheker. De gefchiedenis valt in eene aanzienelyke bia. nenlandfche Stad voor.  IETS OVER HET UITERLYKE DER PERSOONEN. G e r h a r d. Eene eenkleurige japon met een fjcrp ; eene witte muts met een bonten ftrik ; eene witte da, met lange franjes; breede jlyve manchetten; eene bonte zyden zakdoek in den gordel hangende; zwarte padagristen flopkouzen; eene bonte zyden handfchocn aan de rechte hand; een handkrukje; eigenzinnige zindelykheid in zyne geheele kleeding ; een hypochonderachtig gelaat; half gryze hairen en Wenkbraauwen ; een ziekelyke toon en langzaame «itfpraak , welke zich echter in drift, r.aar evenrcdigheid verandert; in V geheel vol complimenten; weinig beweeging ; veele veranderingen en fyeelingen in zyne wezenstrekken. Sternberg. / Een frak met een bont kamifool en zwarte of ge. kleurde broek , eenvoudig, maar naar den fmaak -y weinig gekapt; hoed en fok; een leevendigl toon; kort van uitfpraak; bedaard en jlemmig van gelaat. Weduwe Onweder. In den diepen rouw , r.aar de mode ; eene dorvieufe en een groote zwarte hanger die het gezicht A 2 half  iv Iets over het Uiterlyke der Persoonen. half bedekt: halsdoek , waai] er , fchoenen, handfchoenen , alles zwart ; eenige overblyffelen van fchoonheld ; een fmeltcnde toon ; gemaakte fpraak; eene eigenzinnige houding , in de gefprekken met Weinhold , en in het vyfde bedryf, eene leeven. dige en eenigermaate vertrouwelyke houding , een fckerpe toon, en een rasfe int fpraak. Weinhold. Eene donkere overrok , toegeknoopt; een ongepoederde paruik , die, voorovergekamd, natuurlyk krullend hair moet verbeelden ; een ronde hoed met een gekleurd lint ; een doornen ftok ; zwarte wenkbraauwen ; een dojfe , feepende toon ; deftige fpraak; geheimzinnige houding; in de gefprckken met de Weduwe Onweder en in het vyfde bedryf opgeruimd, en iets lomps in zyn gedrag, foldaaten toon, onachtzaame taal; in het laatfle tooneel in uniform , net en knapjes; jeugdiger gelaatstrekken ; gefrifeerd. J u s t i n a. Eenvoudige, witte, huisfelyke kleeding, met een zwart voorfekoot en halsdoek ; niets van zyde of floers; eene kleine dormeufe, of in V aangezicht gekamd haïr,met een lint om het hoofd gebonden; armniofjes;fchalkachtige toon ; radde fpraak; bezige houding ;  Iets over het Uiterlyke der Persoonew. y ding; in de tooneelen met Stemberg, en in de tweede helft van het vyfde bedryf, een zagte toon , na. tmirlyke fpraak, en edele houding. Benedictus. Afgedraagene burgerlyke kleeding , een zwart kamifool; witge. oederd flyfgebonden kdir ; een bonte halsdoek; pedantig in toon, fpraak en houding; als Notaris , een groene rok met goud, lang, wyd en tocgeknoopt , dat hy zyne voorige klcedlng bedekt; een dik opgeftopte buik; witte das; oudmodifche zak- paruik ; een pleister in het aangezicht; veranderde flem en uit fpraak, het welk hem onkenbaar maakt; hoed, fok en kleine degen; ook kan hy 'er nog mank hy gaan. Mevrouw Anker. Een kleed van oud-modifche ftofnaar de mode ge. ■maakt; een galante maar fmaakelooze muts en hals. doek; een groot linten ft rik voor de bofst; groot en waai]er; een gouden horologie met eene ketting naar den ouden fmaak; bonte handfehoenen ; grove gelaatstrekken ; mannelyke toon ; zwaar befpraakt; een fyve deftige houding. T h e r e s e. Een kleed van ééue kleur, zonder Jleep ; zwart A 3 vosr-  1ti lüTS OVER HET UlTERLYKE DER PeRSOONEN. voorfchoot, halsdoek en hoed, zonder bloemen of veêren; gryze handfchoenen; kleine waaljer ; in de tooneelen met de moeder zagt var, toon , fchuuwc dans* fchoolachtige houding; met Gerhard, zonder de moe' der, een kinderachtige toon, fchielykc fpraak, onnozele houding; met Stemberg, en in het vierde en vyfde bedryf, een vrolyke toon , lecnigc fpraak; eene leevendige en edele houding. Bieder. Een gryze frak ; zwarte onderkleederen ; eigene hairen, rond gekapt; hoed en [tok; eenvoudige houding ; zagte toon; nadrukkelyke uiffpraak, zonder gemaaktheid. PlSTORIUS. Eene zotte bonte burgerlyke kleeding; kleine gespen ; kleine degen; kleine hoed; bonte handfchoenen; zakparuik; zwarte zyden halsdoek; koperkleurig, en zeer lyvig ; fchreeuwende toon; bulderende gemecne fpraaï; rusteloos en opdringende van houding. H E T   "Wed. o&rwc&cai. De doode Oom!  HET' MISLUKT BEDROG. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRY F. Het tooneel verbeeldt het vertrek van Gerhard, zynde rene kamer met ééne deur in het midden en twee zl deuren. Door de middendeur gaat men In het voorhun - de eerfte zydeur aan de rechte hand leidt in een fpreekvertrek, de tweede in Gcrhards fchryf. kamer. Het vertrek is voorzien met ouderwetsch huisraad; op den voorgrond ziet men een' leun. ftoel, voorzien met eenige beddekusfens; voor denzelven een klein tafeltje met medicynflesjes , potjes, lepeIs, een' zilveren beker, een" tafelfchel ' en eene rol pergament. Aan den wand hangt een thermometer, l'erder ziet men nog een tafel waarop eenige boeken en een breiwerk. EERSTE TOONEEL. Benedict v s, alleen. (Hy ftaat en ziet op de thermometer.') Was 'er een kruid tegen den dood gewasfen, da» had Mynheer het reeds lang gehad. Waarop hy A 4 niet  1 HetJMislukt Bedxoc. niet valt, dat brengen hem zyne zogenaamde goe. de vrienden in het hoofd. ——- Hm ! Wie weet hoe hy gelachen heeft, die u heeft uitgevonden? Maar wie u aan Mynheer gegeeven heeft ■ die overwyze Luitenants Weduwe hier tegen over « die heeft aan my de hel verdiend. Voor¬ heen knorde hy alleen maar als hy de koorts had. Nu heeft hy de koorts als dat ding daalt. En klimt het maar een hair breedte boven dien rooden ftreep daar boven , dan meent hy eene beroerte te kry. gen. Men kan hem waarê'ntig niet meer uit den hoek van den haart krygen. Alle dagen weer nieuwe plaagen! en evenwel jaar uit jaar in, het oude loon ! TWEEDE TOONEEL. Justina.Benedictus. J u s t i n a , door de achterjle zydeur aan de linker zyde, inde kamer rond ziende. Zyt gy hier, Benediftus? Benedictus. Goeden morgen, Juffer Justyntje! Justina, in dezelfde houding. Gy moet aanftonds naar de Apoiheek gaan en de groetenis doen aan Mynheer Pistorius , en zeggen dat Mynheer laat om de druppels verzoeken, waarvan hy gefprooken heeft. B e.  Eerste Bedryf. 3 Bekedictus, haar by de hand vattende. O, koom toch een weinig nader! J u s t I M A. Ik heb geen tyd. Bekedictus, trekt haar in de kamer. Steel den tyd, zo als ik ook doe! Justin a. Men kan het wei aan de tafel zien , dat gy liever luiert dan opruimt; is dat orde? QZy gaat hem voor. «>t, veegt af, ruimt op , piaasts alles op de tafel tn. orde, enz.) . J Bekedictus, vertrouwehk. Juffertje! J u s t i N A, nog op de gemelde wyze bezig. . Houd u maar niet op! Benedictus. vajen* "^v6" °°k ^ Vliege0 in eene kIaP J u s t i n A. Dat heet: uw zwai;ke ma in de . tneek, met een aqua vitae verflerken? Benedictus. Neen, dat heet een' tescamentfahriekeur beftellen. J u s t i m a. ó Ste!t dat maar uit ulieder gedachten. Bened ictus, Uiieden ? Wie verihat gy daarmede? A 5 Jus.  4 Het Mislukt Bedrog. J rj s"t i N A, Mynheer Sternberg en u. Bekedictus, verbaasd. Wat raakt my de heer Sternberg ? Justin a. Loop, loop! Laat w zo niet in de kaart kyken! Gv Heden gaat zo zagt, dat men , het geheele huis door, n ka" hoorcn ftaPPen- De oude heett u al zo go'ed in den neus als ik. Benedictus. Dat is my te geleerd. J u s t j k A. Gv wilt van hem erven. Maar wees op uwe hoede! hy ^Pt * E" ik zal de cerfte zyn dlC " u'ulagcht. . , Benedictus, ah verftomd [taande. Zo? __ Ta, gy hebt goed lagchen. Die zulk een' witten voet by den ouden heer heeft als gy! J u s t 'i n A, Dat kan elk en een ieder hebben, die zyn' pligt d0gt' benedictus, [pottend. rjlgt ? _ En nog iets daarenboven ! Justina, trotsch. Wat babbelt gy ? Benedictus. Zal het haast Mevrouw zyn ? mag ik u geluk wenfehen ? J U £-  Eerste Bedryf. 5 JüSTl na, koel. Loop naar de Apotheek. Benedictus, in het geen gaan, fiil hy xich zeiven. Het moet niet waar zyn; want anders zou zv zich boos houden. (Hy blyft fiaan en zucht.) Juffertje* t u s t i n a Wel? benedictus. Welk kwaad heb ik u dan gedaan ? „ J u s t i n a. Waarom ? Benedictus, haar naderende. Cm rï\ bCgif Ware" wy EdHte S°ede diende». J u s t j n a , tenvyl zy de hand terug trekt ■ Goede vrienden? Die eere is te groot. Lieve Hemel! Ik^Hlel immer^el weeten, dat gy van hooger afkomst zyt dan ik. Mynheer uw papa .was een Predikant, c„ de myne maar een Schoolmeester Maar oP het laatst rtammen wy 2 Jen toch van Adam af, als her tf/w * VV hier hol klinkt. ^ <* *S* ™V j u s t i n a. Onuoozele bloed! Benedictus Ik kan de woorden wel zo fraai niet byeen krv gen als gy. Maar daarom ben ik ook noveen onnoozele bloed. Ik ben een verfche weduwnaar; cn  <5 Het Mislukt Bedrog. en als de nood aan den man koomt dan ftaa ik raynen man, zo goed als één. J u s t i n a , fchertzende. Hier in buis kennen wy flegts de artzenynood, en daar in laat de heer Pistorius ons met Iteeken. Benedictus. Met uwe invallen fnydt gy iemand geduurig den pas af om u een woordje te zeggen. Maar, zie daar, het moet 'er nu uit. Als mynheer Sternberg, J 1 deWyi gy zelve daar van toch begonnen hebt te fpreeken als hy univerfeele erfgenaam wordt, dan bekoom ik vyfhonderd daalders; dat is reeds zo goed als uitgemaakt. Met minder durft hy waarlyk u ook nie. afzetten. Dit geaddeerd, en met een klein buitenkansje gemultipliceerd, — zou men daarvan niet kunnen leeven ? rcndO Ik zou 'er niet bang voor zyn, al kwam het «rite huisraad ook dubbel en driedubbel, — he he he! Justina, emftig. Monfieur Benediftus! Dit is de laatfte reize dat wy te zarnen fchertzen. DERDE TOONEEL. Sternberg, de voorigen. Sternberg. (De middendeur inkomende ; in het binnen treeden.') Goeden morgen, kinderen! zo alleen? zo ledig? J o ■■  Eerste Bedryf. 7 Jdsiikj, neigt. Benedictus. Niets minder dan ledig. Wy maaken projeften. J u s t i n A. En verkwisten den tijd. (Zy draait hem om.-) daar is de weg! Sternberg. Welke projeéten waren het dan, Justyntje? Benedictus, zich weder omkeerende. Zo als men die in onze jaaren maakt, Mynheer Sternberg! eerst te erven en dan te trouwen. J u s t 1 n a. Wiltgy « wel heenfcheeren of niet? of zal ik u by den ouden Heer aanklaagen? B e n E f) i c t u f. Nu, nu! Wat genadig, Mejuffer de huishoudfter! (hy houdt zich ah of hy gaat.) Sternberg, tegen Justina: Hoe gaat het onzen oom ? Justina. Zeerwel, Mynheer Sternberg! Benedictus, in het weeromhomen. Geloof haar geen enkel woord! Zy is omgekogt, (hem in het oor luisterende.') Gister lag hy weer voor zyn laatïïe anker. Sternbebo. Gy doet my fchrikken. B s-  8 Het Mislukt B e d r o g. Benedictus, hem ftyf aanziende. Hoe ziet gy er dan uit, als gy vcrfchrikt zyt? Justina, terwyl zy hem voortduuwt. Marsch! marsch! Bénédictus , weigerende te gaan. Noch één woordje maar! Mynheer Stern¬ berg! op die wyze zullen wy het nooit meester worden ; wy moeten op de parforcejagt, of het wild gaat ons uit de wildbaan. Juffer Justyntje voorfpelt ons niets goeds; en ik heb deezen nacht zo wonderlyk gedroomd, zo wonderlyk! Justina. Geen wonder! als gy zo droomt gelyk als gy waakt. Sternberg. Nu? laat eens hooren! Benedictus, tegen Justina. Mag ik? Justina. Als het den Heer Stemberg zo behaagt. Benedictus. De oude heer lag op de doodbaar. En even als de fpringhaanen, kwamen geheele zwermen neeven en nichten aangevloogen. Dat was eerst een fpektakel! Zy verdeelden niet den boedel, maar zy plunderden dien. En denkt eens! ik was 'er ook by; en dat wel van rechtswegen! Ik had my mede in den fiamboom laaten inenten; want uw vader, zaliger ik meen de oudfte broeder van den heer Gerhard . die zich gelyk gy toch wel  EehsteHedhyf. g wel meer gehoord zult hebben, die zich ,met refp^ft gezegd doodgebocaald heeft myne mo^e hadde de eere zyne keukenmeid fe ay„ Z ongeluk ftond die goede heer met zyn' eenen volt rëld l-e kmd' l°% k £erSt £Cn °°g in de ™ ■ re d Leek En toen viel zyne fchoone heer. Iykheid m de kluiven van onzen ouden brombeer. — Maar memchen. die zich hem nog, zo «>ed als 2LfT' k™"~en, hebben my verzekeid, dat myn neus juist zo uitziet, als-of ze int zyne tronie gefheeden was. -L. En op deeze„ grond, en op myne dorftige lever, die ik ook met h m gemeen heb zou ik kunnen beweeren, alsT /li, "J' W die"aar My"Heer en Neef' (Ift loopt weg door den middendeur.) K 7 Steenberg, hem na dreigende. Schurk, ik zal u leeren ! VIERDE TOONEEL. Steenberg, Justina. Justina. De gek gelooft ons allen voorby te zien, en is 11 f !fn/yne Z3ak' dat ^ «<* ^ my zo aanftonds daadelyk als myn' vryer heeft opge- S t e i( N 3 e « g. tolT. !£ne beeStachti£e domheidi Maar gy hebt Jus.  I0 HET mislukt B e d E o g. Justina. De fiere gefpeeld? Wel zekerlyk! maar ook niet meer dan de afftand die tusfchen eene tauishoudlter en een' huisknecht plaats heeft, of beter - ~ d Staatkunde vordert. Want het fP«ekwootd zegt: Wie ons niets baat, kan ons ligt lchaaden. Sternberg. Maar fpoedig, zuster! Hoe is het daar binnen gefield V Justina. De oude zang. Geiteend, gehoest, geen oog toegedaan, en met het dienstboden plaagen voortgegaan, waar hy gisteren ophield. Sternberg. Myne arme Justina! Maar als gy zelf "her/vraagt, dan heeft hy als een' roos gefiaapen. Sternberg. Is hy te fpreeken? (Hy ml binnengaan) Justina, hem vasthoudende. Hy wil geene ftatieufe bezoeken ontvangen. Sternberg. Dat verbod gaatmy niet aan. Justina. Juist u. Sternberg. Wat? J u »•  Eeiisti Bedbïï. Justina. Ja, ik meen het in ernst. Sternberg, verwonderd. Justina! Justina. Gy maakt het dagelyks by hem hoe langer hoe erger. Sternberg. Waarmede? om 's hemels wil, waar mede? Schik ik my niet geheel en al naar zyne grillen ? Verdraag ik niet alle zyne luimen? Verzuim ik wel eene gelegenheid, hem myne onderdaanigheid te toonen? Justina. Men kan ook te veel goeds doen. Gy kent hem langer dan ik — en kent hem zo weinig. Meent gy dat ik zyne gunst zo lang zou hebben behouden wanneer hy wist dat ik hem zo na beftaa, en als ik hem niet alle uuren toonde dat my aan zyneit dienst zo weinig gelegen legt, als aan een plaats in zyn testament? Sternberg. Gy zegt hem fomtyds ook dingen... Justina. Een wantrouwige vergeeft eer beledigingen das vleijeryen. Sternberg, opvliegend. De duivel haale zyn wantrouwen! Justina. Heeft hy niet genoeg van de boosheid der menfchen geleeden? Hebben niet zyne naafte bloed. XX. Deel. b vri  H'i H e T Mislukt Be de o e. vrienden hem op Met ondahkbaarile behandeld? Een zwager die op zynen naam fchulden maakte; ten neèf die met zyn kas doorging; een nichtje dat hem zelfs door vergif wilde van kant helpen. Een... Sternberg, haar in de reden vallende. ■ Moet hy daarom onrechtvaardig zyn tegen arfderen, die hem nooit eenige redenen tot misnoegen agaven ? Justina. Beklaag hem, lieve broeder! Hy boezemt my waarlyk medelyden in. Zestig jaaren lang heeft hy nu reeds byeengefckraapt, en nu weet hy met voor wjen. Hy gevoelt eene zekere ledigheid dien hy niet 'weet'aan te vullen: Hy zou nu gaarne een begin maaken met het genot van het zyne, en heeft daar \oè noch moed noch krachten: Hy zou gaarne eene bepaaling omtrent zyn vermogen maaken —— en 1y beeft als hy 'er aan denkt, dat hy het misfchien ïn verkeerde handen zal brengen. By deezen eeuwtóen ftryd met zich zeiven, van de voorboden . des doods geplaagd te zyn , en bezeten van den temon der hypochondrie ! Kreupel naar de ziel en naar het ligchaam een invalide! Kan men zich jjvel een' beklaaglyker toeftand verbeelden? Sternberg. Ach' als ik niet beminde -*— dan mogt de vrek zyn geld mynenthalven maar in het graf mcdeneemen. Justina. Mynentwegen ook ■ als gij 'er niet waart* Stern-  Eerste Bedryï. m Sternberg, met vuur. Neen , ik kan het niet langer uititaan, dat gy offi ftynentwille dient. J u s t t n A. Maar wacht toch zo lang, tot dat ik 'er over klaag! Myne tederheid voor den ouden, verligt my de moeijelykheden deezer betrekking. En , Maurits! (Zyne handdrukkender) Zusterliefde overwint ook alle zwaarigheden. Sternbe r g, haar omhelzendei Myne beste zuster! Gy en myne Therefe, ö welke uitmuntende wezens zyt gy! Het is als of Mevrouw Anker in het geheel niet tot uw genacht behoort. Hoe koomt het toch , Jus- tyntje! dat de moeders al tyd maar op 't geld zien ? Justina, zeer vertrouwelyk t Alle overige lust der oogen heeft hen verhaten* Sternberg. Ik zal haar den raad geeven, dat zy liever zie'b Zelve voor erfgenaame laat verklaaren. Justina. Wie weet wat zy in het fchild voert? Sternberg. Malligheid! Justina. Om niet is zy niet in de buurt komen wooneil. Om niet bezoekt zy ons niet by wind en weêr, by •dag en by nacht. Om niet zendt zy ons niet allerhande lekkernyen. Om niet heeft zy niet voor elk B 2 toe-  Het Mislukt Bedrog. toeval een huismiddeltje in gereedheid, noch ontbiedt voor ons, zelfs op haare eigene kosten, elk kwakzalvers arcanum, dat de Hamburgfche Couranten en andere nieuwspapieren, als een onfeilbaar jniddel uitbazuinen. Sternberg. O, dat gefchiedt uit liefde tot Therefe; dat alles geichiedt om den ouden oom ongemerkt op onze zyde te brengen. Justina. Maar weet ik het niet uit uw eigen' mond, dat zy zich welêer, als Juffer Hanneman, ter dood toe af- Hoofde, om hem in de knip te krygen? Sternberg- Zy beproefde het op alle mogelyke wyzen, met kwaade en goede woorden, met vleijeryen en pro. cesfen; en evenwel ontvloog haar de vogel. Justina. Kan de oude vryer geen aanval van berouw krygen? Kan de bevroozene liefde niet weêr ont- dooijen? , , Sternberg, lagchende. En de verdorde ftam weêr groeijen en bloeijen ? Justina. In ernst, broeder! waarom word ik zedert eenige dagen aanftonds weggezonden, zo dra zy in de kamer treedt? Waarom maakt zy my zuure gezichten, als ik binnen blyve ? Waarom luistert zy....? Stil! (Zy hoort Gerhard hoesten en [preekt in eenen anderen toen voort:) Ja, daar hebt gy gelyk m, het  Eerste Bedryf. ïj< het is geen wéér om te wasfchen, maar Mynheer heeft het bevolen: en niemand van ons moet daar. om aanftonds een' kop toonen, als het weêr en de Wasch niet met eikanderen overeenkomen. VYFDE TOONEEL. Gerhard. de voorigen". Gerhard, die door de achterfle zydeur inkoomt. Nü, waarom laat men my dan alleen? Hy ziet Stemberg.') Ha! zo.' de Juffer heeft aangenaam ge. zei fc hap. Sternsfrc, eene buiging maakende. Goede morgen, Mynheer en oom! Gerhard, terwyl by even aan de muts tast : Uw gehoorzaame dienaar.' Justina! Laat den Heer Schrupel eens hier haaien! Weet gy waar hy woont? Justina. Dea Notaris of den Koster? Gerhard. Den Notaris. Justina. Op de Breedftraat? Gerhard. Ei, neen! In het groote hoekhuis aan de markt, dat is zyn eigen huis. Hy was 'er naauwiyks in' komen woonen, toen ik en de toenmaaiigen Juffer Hanneraan, als peeters over zyn kind iionden. B 3 Jus.  »s5 Het Mislukt B e d r o 8. Justina. De Notaris Schrupel is nog ongehuwd. Gerhard, ongeduldig. Gy wilt alles beter weeten ; eeuwig en altyd preekt gy my tegen. Sternberg. Oom! die Schrupel, dien gy meent, is reeds tien jaaren dood. Gerhard, verwonderd : Dat is nietmogelyk! Ja, ik koom zo zel¬ den by menfchen: Ik bekommer my zo wemig om het Stadnieuws: Ik hoor en zie mets. Justina. Mynheer Pistorius is immers onze dagelykfche pos:ryder, maar. zo iets kan men ligt vergeeten. Gerhard, bits. Zeden wanneer ben ik dan vergeetelyk? Ik klaag tegenwoordig veel minder over myn hoofd , dan voor deezen , (tegen Sternberg:) Al tien jaaren dood! Ei, Ei! die jonge man! Sternberg. Hy was reeds diep in de vyftig. Gerhard, driftig. Waarom niet liever zestig! Wy hebben op de fchoole in eene clasfls gezeten! Sternberg, zagt, . Dat had ik niet gedacht. Gil»  55 Eerste B e n r y v. - rjs, Gerhard. Nu, Hy mag ook wel. een jaar of twee ouder zyn, dan ik. Justina, Dus de levende Heer Schrupel moet komen. ■ Sternberg. Hy is ook Notaris, en een zoon van den ouden. Gerhard. Maar toch niet myn peetekind? Zulk flag van volk maakt anders aanftonds aanfpraak.... Sternberg. Hy heet Kilian lluprecht. Gerhard. En myn peetekind is na my genoemd. Let % wel op, Justine.' dat men den rechten beftelle! , Justina, in het heen gaan, flil tegen Sternberg: ■ Wat of dat betekent!' {gaat heen door een mid-: 'dendeur.') ZESDE TOONEEL. Gerhard, Sternberg. Steeneer g. Wilt gy niet gaan zitten, oom ? (hy fchuift hem den ftoel naderby.) Gerhard. ó Geef ugeen moeite! (gaat zitten.) Sternberg. « Ik ben verblyd dat ik u zo opgeruimd zie. B 4 Ges»  ffc Het Mislukt Bedrog." Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Gaa ook toch zitten. Sternberg, gaat naast hem zitten. Ik hoop dat gy het nu zult gewonnen hebben. Gerhard. Ik hoop het ook. Sternberg. Maar evenwel als gy u aan eenen bekwaamen Doétor toevertrouwde! Gerhard. Heb ik niet onze vriend Pistonus? Sternberg, verachtelyk. O! die Kwakzalver! Gerhard, driftig. Kwakzalver! Kwakzalver! Ik verzoek dat gy zo niet fpreekt. Het is een bekwaam man, al is hy niet gepromoveerd. Hy kent myn geitel. Hy is goedkoop. En juist om dat hy by zekere lieden niet in de gunst is, zal ik hem behouden. Sternberg. De Hófmedicus dien ik gisteren op eene zekere piaats ontmoette. verfchrikte, toen ik hem uw laatfte toeval, en de handelwyze van den heer Pistorius verhaalde. „ Uw arme Oom' »> (r>eP h "'*) die man heeft hem vermoord*" Gerhard. My vermoord? En ik leef nog} Sterk»  r Eerste B e d r y r. 19 Sternberg. Uwe natuur heeft u gered. Raadpleeg ten min» ften ook den Hofmedicus ! Het is een man van grootë ondervinding. Gerhard. Veel koks bederven de brei. Sternberg. Hy heeft my zyne behandeling van even zulk een' patiënt als gy zyt verhaald, waar door dezelve in den grond geneezen is. Gerhard, driftig. Hoe veel zou dat wel kosten? Sternberg. Het bad mede gerekend, op zyn hoogst, honderd dukaaten. Gerhard. Honderd dukaaten! Ja, die heeren Lyfart- zen denken altyd maar aan de vorftelyke fcliatkamer. Uw gehoorzaame dienaar Mynheer de Hofmedicus! Honderd dukaaten. , Sternberg. Maar , Oom ! Wat baat het geld , zonder ge« zondheid? Gerhard. Het huis is de reparatie niet waardig. Of meent gy dat ik de honderd dukaaten heb , om ze zo maar weg te werpen ? Ik moet een penning in den nood bewaaren. Men weet niet hoe lang men leeven zal; B 5 eu  2p Het Mislukt Bedrog; en honger in den ouden dag doet • zeer. Tegenwoordig heb ik wel aan iets anders te denken. ZEVENDE TOONEEL. j u s t i n a , de voorigen. Justina. Ik heb iemand naar den rechten heer fchrupel gezonden, en Mynheer Pistorius wil de druppels Zélf brengen. Gerhard. Hoor eens , Neef ! Gy zyt myn naaste bloedvriend , en het is billyk dat ik u het eerfte myn voorneemen openbaare. Justina. Eene openbaaring! Daarby ben ik toch wel overtollig ? (Wil heen gaan.) Gerhard, vrolyk. Of gy ons aanhoort, of beluistert ! Justina. Dan zal ik maar toehooren. (Zy plaatst zichachter Stembergs fioel.) Gerhard. Ik ben, helaas! van heinde en verre met volk gezegend, die my' de eere bewyzen, van my den Tytel van oom en' neef te geeven, die my de beeten in den mond tellen en alleen daar¬ op rekenen, dat zy, zodra ik koud ben, het bed onder my zullen weg trekken. Stern.  E e h s ii Bedryf. 21 Sternberg. Zouden 'er zulke laage zielen zyn? Gerhard, ó ! Ik ken die honden; ik ken ze. Maar ik zal my op hun wreeken; ik zal hun een kool ftooven, dat zy van fpyt zullen berden. Ik zal my in lee» ven en dood rust bezorgen. — Om kort te gaan, ik heb my zeker iemand in myn hart verkooren, die ik wil gelukkig maaken. Sternberg. Oom! daar doet gy wel aan. Justina. Ja, dat deed ik in uwe plaats ook. Zulk een iemand is dankbaar, Het boedcltje blyft dan zo aartig by malkander. De naam van den testamenteur blyft daarby altyd in een gezegend aandenken. Een prachtige grafzerk vermeldt den kindskinderen zyne voorbeeldige menscMievendheid met hoogdraavende woorden. Maar. bloedvrienden Mynheer Sternberg! ik wil geen meusch te na koomen ■ bloedvrienden , hoe minder zy met ons vermaag. fchapt zyn, zo veel te meer houden zy onzen goeden wil voor eene verpügting. Gerhard. Wel gezegd. Sternberg,/» een [pottende toon. Zeer verpligt voor die fchrandere aanmerking. Justina, met eene toeneemenae leevendigheid. Geen grootere klugt dan de opening van een tes* fa,  £2 Hu Mislukt Bedrog. ta-ment onder een legioen van zulke hongerige erf- genaamen. Ik ben 'er eens by geweest. Daar (tonden zy als arme zondaars, ftyf en onbeweegelyk, en konden wegens het wachten op dingen die gebeuren zouden, naauwlyks ademhaalen , en gluipten en keeken eikanderen door en door. Toen kwam de donderdag ! Nu was de drommel los, Eene algemeene herfchepping van gezichten ! Een gemompel en gedruis als by een oproer! Deezen groeide de krop; geene wierd zo wit als een linnen doek; hier (tampvoette 'er een, daar beet 'er een zich in de lippen! anderen konden zich niet onthouden van te huilen dat zy (nikten. En eindelyk vertrokken zy eveneens als verjaagde dieven, met een Ipitze kin en eene neus — zó lang Mynheer Gerhard! Kom gy, om die Comedie aan te zien, eens uit de andere waereld te rug! Gerhard. Ik ben nog lang niet daar! Ik houde het met vroeg te zadelen en laat te ryden. Myn uiterlyk aanzien bedriegt. Laat my eerst de kruk maar eens weg gooijen ! Ik gebruik dien nog maar zo pro forma. Justina, loos. Ei, met een' gladgefchooren baard, en een gepoederde krulparuik op, dan ziet gy 'er niet ziekeiyker uit dan ik. Gerhard, ir.ct een" vergenoegden glimplach. In ernst, Justyntje? Jus-  Eerste B e d r y r. 23 Justina. Welk een jeugdig vuur ftraalt uit die oogen! Gerhard. Babbelaarlter ! {Tegen Sternberg zagt, echter dat wen het kan hooren.) By alle haare gebreken, is het nogthans geen kwaad meisje. Ik zal haar ook gedenken. Maar het gewigtigfte eerst. Overluid, in eenen anderen toon. Gy kent, zo als ik hoor, myne buurvrouw, de Luitenants Weduwe, Anker V Sternb erg, onthitst. Ja, ik heb de eere van haar te kennen. Justina, tegen St tinberg, fluisterende. Merkt gy 't al ? Gerhard. Gy bezoekt haar nu en dan ? Steenberg. Ja nu en dan eens. Gerhard. Het is eene braave vrouw! Biet waar? Sternberg. ó , Eene uitmuntende vrouw. J ustina, als vooren. Het is al zo laat. Gerhard. En wat zegt gy dan van haare dochter Therefe. Sternberg, langzaam. Zy is eene fchrandere eene aanga. Eaame dame. G e e-  24 Het Mislukt Bedrog. Gerhard. Niet meer dan aangenaam ? Allerliefst, zou ik denken, allerliefst! Ik heb haar wel nooit anders dan voor het venfier gezien , maar haare moeder heeft my zo veel tot lof van haar gezegd, en hoe dat zy alle de eigenfchappen eener goede huishoudfier bezit. Sternberg, met drift hem in de reden vallende. ó, Alle eigenfchappen voorzeker, om een' eerlyk' 'man gelukkig te maaken ! G e r h a r d, voortfpreekende. En om dat zy myne oudfte en beste vriendinne is, zo heb ik dan eindelyk, naa voorafgaand vasten en'gebed, het bcfiuit genomen om met haar een Christelyk huwelyk aan tc gaan. Sternberg, die van vreugde opfpringt en hem by de hand vat. Met Mevrouw Anker ? Gerhard. MetTherefe, haare dochter. Sternberg, keert ziek haastig ter zyde, als om te niezen, en houdt zyn neusdoek voor het gezicht. Justina, terwyl zy hem den ft oei weg trekt ,fnel en zagtjes. Wees'bedaard! billyk en prys het! Wensch hem geluk. G e e-  Eerste Bedryf. 25 G e r h a s d. Nu ? Gy fpreeju beide geen woord ? Sternberg, eene diepe buiging maaibende, om ■zyne verlegenheid te verbergen. Vergeef het my , Oom ! Ik kan geene woorden vinden. —— Om u myne deelneeining myne blydfchap. —— Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Gehoorzaame dienaar! Justina, lagcht. Ha, ha, ha! Gerhard. Waarom lagcht gy? Justina. Om Mynheer Sternberg. Sternberg, Om my? Justina. Om dat gy zo ligtgeloovig zy't. Sternberg en Gerhard, beide te gelyk. Ligtgeloovig ? Justina. Merkt gy dan niet, dat Mynheer ons beiden voor den gek houdt ? Gerhard. Hoe zo ? {Sternberg gaat aan zyn rechter zyde.") Jus.  ac5 Het Mislukt Bedrog. Justina, Op nieuw lagchende. Mynheer Gerhard zal trouwen ! Mynheer Gerhard ! Gerhard, lagchende tegen Stemberg. Zy gelooft het niet. Wel dat is wel kluchtig. Sternberg, zich dwingende om te lagcben. Het is om zich dood te lagchen. Justina die Gerhard op de fchouder klopt. Loop heen, daar toe zyt gy veel te wys. Sternberg, [pottend ernftig. Maar is het dan eene dwaasheid , dat Mynheer myn Oom zich met eene beminnenswaardige gezellin wil verbinden, die zyne huishouding beftuurt, en hem pleegt en oppast als een fchoothondje? Gerhard, meesmuilende en hem de handdrukkende.Niet waar, neefje? Justina, neemt dceze oogenblikken waarom achter Gerhards rug Sternberg door wenken haare goedkeuring te kennen te geeven. Sternb erg. Is het eene dwaasheid , dat hy uit zyn bloed eenen erfgenaam van zynen naam en van zyn vermogen , wenscht te bekomen ? Gerhard. Niet waar neefjelief ? Sternberg. Kan 'er wel een fchuldeloozer genoegen worden uit-  Eebste BedryïV aj? uitgedacht, dan zich van kleine, lieve wichtjes te laaten liefkoozen en papa noemen? En zyn kinderen niet een gefchenk van den hemel ? Heeft men niet voorbeelden ? . . . Gerhard , met eene merkelyk toeneemende blydfchap. Niet waar, Neefjelief? (Hy ftaat op en omhelst hem.) ó, Dat verheugt my, dat gy zo verftandig over de zaak denkt. Nu, het zal u ook geen fchade weezen. Ik zal u daarom niet vergeeten. — Nu Justyntje ! Gy kunt maar het bed in orde brengen. Justina. Het paradebed. Gerhard. Welk een lompe fcherts 1 Justina. Waarom fchertst gy met uwe huishoudfter? Gerhard, verdrietig. Ik fcherts niet. Heden avond wordt het huwelyk -aangetekend over acht dagen is de bruiloft. En zo luisterryk als mogelyk! Ik wij dat 'er niets gefpaard zal worden : wat men hier niet bekomen kan , dat moet ontbooden worden. Justina. Ontbiedt gy het noodigfte. (dit, en het geen volgt, in den fpotachtigften toon.) Gerhard. Dat is ? XX.. Deel, C Jus-  «8 II e f Mislukt I? e d r o g. Justina. Jeugd en gezondheid. Gerhard, driftig. Justine! ik ■■ ik wil meer ontzag hebben, Justina. ó, Zo veel als gy maar eischt. Gerhard. Als de vrouw in huis koorac, dan moet gy u verbeteren , of . . • Justina. Verbeter gy u maar. Gerhard, fchreeuwcnde. Onbefchaamde feeks! Justina. Verg uw long niet te veel. Gerhard, flameknd. Als ik _ als ik my durfde ergeren — dan zou ik • Sternberg, hem tot bedaaren willende brengen. Oom! Justina. 'O laat hem maar! Ily durft zich niet ergeren. ■ Gerhard, woedend. Gaa uit myne oogen! Justina, niet eene diepe neiging. Hoe eêr, hoe liever. O * • . G B r-  Eerste B e d u t Gerhard. Pak uwe biezen! Justina. Betaal my myn achterftallig loon. Gerhard. En zorg dat 'er niets mede ingepakt worde. Justina. Ik ben geen' vriendin van antiquiteiten. (Zy gaat naar den achtergrond van het tooneel.') AGTSTE TOONEEL. Benedictus, de voorigen. Benedictus. Mevrouw en de Juffer Anker komen hun compliment afleggen. v Gerhard, verheugd en verlegen tevensi Hun compliment afleggen? 6, de grootfte eere voor myf! Lieve hemel!'Zo vroeg? — Het grootfte vergenoegen! — Ik ben in het minst nog niet in ftaat. . . . Benedictus,/;? het heenen gaan* Mevrouw Anker neemt het zo naauw niet. Gerhard, roept. Justina! Justina, van agter de fchermen* Zy is voort. Ca G e r»  Het Mislukt b e d r o g. Gerhard, verlegen. Myn krulparuik. Sternberg, loopt in het kabinet. Justina. Zy pakt haar goed. Gerhard, vol ongeduld. Myn krulparuik wil ik hebben. Sternberg, uit het kabinetje kooniende met de paruik in de hand. Hier is zy reeds. Gerhard, verfchrikt, zich naar de middendeur keerencle. Wie? Mevrouw Anker? Ora's hemels wil! Sternberg. Neen, de paruik. Gerhard. Ach, welk een goeden neef! •■ Daar! ontlast my ook van dat ding! (Hy geeft hem den jlok.neer.it hem de paruik af en gaat zitten.) Nu, Justina! (Hy houdt in de eene hand de muts, in de andere de paruik.) Wilt gy wel zo genadig zyn? Sternberg, zet intusfchen den jlok aan een' kant. Justina. Gy hebt my immers in genade myn affcheid gegeeven. Gerhard. Zottinnetje! Geef my de hand! Jus-  Eerste Bedryf. 3ï Justina, [pottende. ó Dat zou tegen den eerbied dryden. Ik zal myn kamerdienaarsampt voor de laatde reize waarneeinen. (terwyl zy hem de paruik opzet.) maar zie dan naar eene andere om. Gerhard. Gy zult hier blyven, zeg ik u. Ik wil u aan myne bruid voordellen. NEGENDE TOONEEL. Mevrouw Anker, Therese, Benedictus, de voorigen. Mevr. Anker,/;; het binnentreeden. Uwe dienaaresfe, Mynheer Gerhard! Gerhard. Ha, Gehoorzaame dienaar! Gehoorzaame die. naar! Mevr. Anker. Gy hebt my de vryheid gegeeven om u myne dochter voor te dellen. Gerhard. Eene groote eere en veel genoegen voor my. Therese, koomt nader en neigt voor hem. Gerhard. Gehoorzaame dienaar! (De overige per[oonen groeten elkander ftllzwygende. Mevrouw Anker ftaatig ; Stemberg met eene koele beleefdheid; Justina overeenkomftlg C 3 , haa-  ja Het Mislukt Bedrou. haare rang ; Therefe zonder de oogen op te flaan. G e r h a e d. Stoelen! [Justina en Benediötus zet de ftoelen. Benediüus vertrekt,-) Gerhard, zynen leunfloel aanbiedende. Mevrouw! Mevr. Anker. ó, Ik verzoek vriendelyk. (Zy neemt den naasten ftoel.) Gerhard. Zal ik dan ftaande u opwachten ? Mevr. Anker. En zal ik weêr na huis gaan? Gerhard. Als gy my zo dreigt. ' (Nu begint hy met Therefe complimenten te maaken?) Maar Mejufl'er uwe dochter. ■ Mevr. A'n k e r. Leid het meisje niet in verzoeking! Gaa ?itten, Therefe! (Allen neemen plaats ; Therefe naast haare moeder ; Sternberg naast Therefe ; beiden koeren elkander half den rug toe, maar zien fomwylen de een na den ander om. Mevrouw Anker let naauwkeurig op beiden , waarnaar zy hun ftom fpel moeten fchikken.) Gerhard, terwyl hy gaat zitten. Mevrouw! gy maakt my befchaamd. Mevr.  Eerste Bedryf. 33, Mevr Anker. Ik heb tot myn leedweezen. vernomen dat gy niet wel geflaapen hebt. Gerhard. Wie? Ik? Men kan niet beter flaapen. (Toorn, flig op Justina ziende.') Maar 'er zyn lieden die my liever den eeuwigen flaap zouden gunnen. ' Mevr. Anker. 1 Gy ziet 'eruit, zo vlug, zo levendig! Gerhard. Zulk een fclioon geselfehap zou eeneu dolden kunnen opwekken. Mevr. Anke r. Beantwoord dat compliment, Therefe! Therese, zich buigende. Vergeef het my , Mama lief! Dat compliment ging u aan. Gerhard. ö Gehoorzaame dienaar! Het betrof u beiden. Therjj'e, neigt en neemt weder plaats. Mevr. Anker. Mynheer Gerhard! Ik heb myne dochter omtrent uwe gunftige genegeuheid voorbereid,en wy achten ons gelukkig. . . . Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Al het geluk is aan myne zyde. Mevr. Anker. Enkel en alleen aan de onze. . C 4 Gn<  4i Het Mislukt Bedrog. 'G e u h a r d. 6, Gehoorzaame dienaar! (Hy tast, by alle deézê pligtpleegingen , uit gewoonte en verlegenheid', nu en dan na de paruik, als of hy eene muts op heeft, e» verfchuift dezelve. Justina , die agter hem ftaat, zet ze telkens weder te recht.) Dus wilt gy my heb' ben, myn fchoone bruidje? Mevr. Anke r , met nadruk. Therefe! Therese , neigt zeer diep, en gaat wedei zitten, ** Gerhard, half opflaande. ó Gehoorzaame dienaar! (legen Mevrouw Anker.) Zy zege noch ja, noch neen. Mevr. Anker, Zy doet myne opvoedinge eere aan. In zulke gevallen moet de moeder maar alleen fpreeken. Gerhard. Ik mag my dus vleijen , dat Mevrouw nwe dochter .... Mevr. Anker. Het is nog een week wasch, dat ieder indrukfel aanneemt. Zy zal zich geheel naar uw welbehaagt.n fchikken. Gerhard. ó Uw gehoorzaame dienaar! (Schertzend.) Wie zou zulks voor agttien jaaren gedacht hebben, Mamaatjelief? Mevr. Anker, met eene gedwongene vriendelyk' heid. Ja wel, myn zoo» ! G e Br  Eerste Be d"r y^e. 1 !S!t 35 G e r ii a r n. De huwelyken worden in den hemel geflooten. Mevr. Anker. Wat weezen moet, moet weezen. Gerhard. Hoe aartig koomt het nu, dat ik de trouwringetjes van dien tyd nog bewaard hebbe. Mevr. Anker, [pottende. Die zullen waarfchynelyk niet zeer nieuwmodisch Zyn. Gerhard Zodra als de Heer Notaris Scrupel komt, zal ik hem het Inltrument opgeeven. Mevr. Anker. En ten aanzien van den uiterlyken vorm, myn zoon ? Gerhard, haar in de reden vallende. Blyft het by uwen raad, Mama! Gy hebt recht Gy ziet verder dan ik. De wil van een mensch is' veranderlyk. Een testament kan aangevalleu worden ; maar huwelyksvoorwaarden ftaan vast. Mevr. Anker. Ook is het woord testament op zich zeiven reeds zo ter nederflaande voor eene bruid. Gerhard. Mejuifer de bruid weet toch reeds de hoofdpointen? Myne geheele nalatenfchap , zo wel van roerende als onroerende goederen zal CS ' u  3ó'Het Mislukt Bed r o c. n eenige kleine legaatjes uitgenoomeu, eens als Weduwe geworden. Sterk berg, naa dat hy intusfchen met den hoed gefpeeld, en tegen Therefe allerhande gezichten getrokken heeft. Tot dien tyd toe hebt gy eene leevende mumie ten man. Gerhard, Wel te verdaan wanneer de huwelykszegen mogt agterwege blyven. Sternberg, als vooren. 6 Welk een hardbreekend flot! Therese, flil tegen Sternberg. Gy mortificeert my. Sternberg, wat luider. Valfche! trouwlooze! WJevr. Anker, die alles merkt, zachtelyk. Schik wat nader hier heen, Therefe! {Therefe gehoorzaamt.) Gerhard, tegen Mevrouw Anker. Wat zegthy? Mevrouw Anker. Hy heeft de beleefdheid van haar geluk te wen. fchen (jlaatig.) Ik beveel myne dochter in uwe vriendfchap, Mynheer de Advokaat! Sternberg,*'» eenen /pottende toon. Uw cnderdaanige dienaar, Mevrouw! Mevr.  Eerste Bedryf. 37 Mevr. Anker. Ook u, Juffer Justina! beveel ik haar aan. Justina. Mevrouw! my gebied men flegts. Mevr. Anker. Dat kleine ding heefc , gelyk ik zeide , nog onderrechting noodig , en ik weet dat niemand verftandiger , niemand kundiger in de huishouding, niemand aangenaaner in de verkeering is,-dan Juf. fer Justina. Justina. Te veel lof is .... befpotting. Mevr. Anke r. En dat niemand den finaak van den lieer Gerhard beter weet te treffen. Justina, kort er, bits. Niemaud minder. Mevr. Anker. Te veel befcheidenheid is .... hoogmoed. Het ontegenfpreekelykst bewys uwer verdienden is Justina, fchielyk invallende. Myn affcheid. Mevr. Anker. Affcheid ! (verwonderd tegen Gerhard.} Is dat fcherts ? Gerhard. Zo als men 't neemen wil. De dame is neuswys; ik ben' driftig. Het eene woord haalde het  3S Het Mislukt B e d ft o e. het andere uit. Maar dewyl ik zie dat het haaf leed doet my te verhaten Justina, valt hem lachende in de reden. U te verhaten ? Neen waarlyk niet! (Zy begint te fchrcijen en wel hoe langer hoe fterker.) Maar dat gy u niet vergenoegt met my de deur te wyzen dat gy my ook voor een wysneus uitmaakt, en my daar door den weg tot myn bevorde. ring toefluit dat grieft my f flikkende.) dat is onehristelyk, Mynheer Gerhard! G er ha 8 n, met ongeduld. Ik wil u immers weêr houden. Justina, trots. Herroep eerst uw neuswys! Gerhard, toegeevend. Nu, dat ontviel my zo ja toch ik heb ongelyk. Sternberg, opftaande en zich driftig veinzende. Neen , Oom ! Justina heeft ongelyk. Wat behoefde zy in uw huwelyk te fpreeken? Justina, graauwende. Ik kan noch huichelen , noch vleijen. ^ Gerhard. ó, Kyf niet met elkander! Sternberg, fmaalende. Gy zyt wel geen Hercules maar kraaken- de wagens duuren dikwyls het langst ; en alle uwe overvallen zyn in de daad niets anders ■ neem  Eerste Bedryf. 39 neem het my niet kwalyk <■ dan inbeelding. Justina, Sternbergs toon naabootfende. Zyne kolieken , by voorbeeld inbeelding! > Zyne lamme zyde inbeelding! zyne zinkingen inbeelding! zyne Gekharu, geërgerd opflaanden en haar den mond toehoudsnde O , ó , ó ! (Mevrouw Anker en Therefe ftaan eok op.) Sternberg. . Gy zyt wel geen Adonis maar zou een eerbaar en het fchoone gedacht van ouds zeer toegenegen jong gezél geene vrouw neemen , om dat hy in de zestig is? G e r li a k d , opftuivende. Is! is! te St. Jan zal ik eerst zestig worden. S t e r n e eb g , tegen Justina Daar hoort gy het ! Hy wordt eerst zestig. Is dat een ouderdom in de oogen van een welopgevoede Juffer? Is dat een voorwerp der befpotting? Mevr. Anker, niet meer in ftaat haare ergernis te verbergen, tegen Sternberg. Maar kan men daarover zo kibbelen ? De huishoudfters zyn immers gepreviligeerd zich over de huwelyken hunner heeren te verlustigen. Justina. Ik voel den fteek Mevrouw! maar ik mag 'er niet op antwoorden. Ge r-  40 Het Mislukt Bedrog, Gerhard , die zich inmiddels het benaauwde zweeet afgedroogd, en aan een balzemdoosje geroèken heeft, lluipt ftil ter zyde en roept. Justina ! Justina, hem volgende. Mynheer Gerhard! Gerhard, op de agtergrond van het tooneel ,fleu- nende op eenen leunftoel. Ziet gy niet, dat ik flaauw worde? Justina. Inbeelding! Gerhard, met toeneemenden angst*. Neen, neen! dat ftaan, dien dwang, die afwisfelende gemoedsbeweegingen. (Hy houdt met eene hypochondrieke houding zyn hoofd vast.) Heb ik myn hoofd nog? Justina. Recht vast zit het niet meer. G e r h a h d , zwaar ademhaalende, Welk eene kelderlucht is hier in de kamer? Justina. Schep eens verfche lucht! Gerhard. Hoe zou dat pasfen nu daar ? justina. Wilt gy dan uit wellevendheid van u zeiven vallen? {Geduurende dit zygefprek gaat het ftotmne fpel der  Eerste Bedryf. 41 der overige perfoonen zynen gang. Sternberg luistert Therefe nu en dan een woord, vol verliefd misnoegen, in het oor. Therefe voegt zich naar het gelaat haarer moeder, om Sternberg of den rug toe te keer en, of hem met vei liefde lonken en een fmeèkend gelaat te antwoorden. Mevrouw Anker verdeelt haare oplettendheid onder de beide partyen.) Mevr. Anker, om zich uit deeze verlegenheid te redden. Misfchiea zyn wy u lastig, Zoon! Gerhard, gaat weder naar voor en. Ei, daar bewaar my de hemel voor, Mamai (Stamelend.) Ik —— ik had alleen ik vroeg Justina maar dat heeft nog tyd de post de post rydt laat Mevr. Anke r. Moet gy brieven fchryven? ó, Iaat u door ons niet verhinderen. Gerhard, met eene tocneemcnde verlegenheid. Nu .als Mevrouw Mama als gy het niet kwalyk zult neemen ? Mevr. Anker. Wy zyn uwe dienaaresfen. Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Maar neen, zo niet. < Neef Sternberg bekleed myne plaats! Ik zal aanftonds weêr de eere hebben. . . . Mevr.  42"Het Mislukt Bedrog. Mevr. Anker. Uwe dienaaresfe. Gerhard,»;'/ heen gaan, ter zyde. Justina! Myn ftok! Justina, brengt hem den flok onder haar voorfchoot. Gerhard, ftil. Volg my! Maar onder een voorwendfel, met fatfoen. (Gaat in zyn fchryfkabinet.) Justina, hem naroepende. ' Belieft het u eene kaars te hebben ? [zy volgt hem.) TIENDE TOONEEL. Sternberg, Mevrouw Anker, Therese. Sternbebg, zingende Een knorrige oude vogel hop , ^ Kreeg eens het trouwen in zyn kop. En hy vryde een Zwaluw jong en teer. Een Zwaluwtje geviel hem zeer. In eenen flekelig fehertfende toon. Kent gy dat liedje Mevrouw? Het heeft nogmeer vaer ie, De oude zwaluwe komt 'er ook m voorO dat is eene booze, baatzuchtige moeder, vol va„ lïst cn bedrog; volkomen zulk eene tooneelmama. Gy verftaat my toch? Plevr,  Eerste B e d r t r: 3 j Mevr. Anker , ee» e s e. Geen zaal in huis! Maar waar zal ik dan het bal by de bruiloft geeven? Justina, f Het bruiloftsbal? (Zy zien Gerhard, L malkander bedenkelyk aan.) Therese. Ja , by myne vriendinnen moet ik myn woord houden. Het is een onderlinge belofte van twaalf jonge Juffers, die te famen op de dansfchool gaan. En my treft de eerc een begin te maaken. Gy danst toch Papaatje? Gerhard. De hemel bewaare my daar voor! Therese, hoe langer hoe derteler. Hoe kan men niet dansfen? Gerhard. ' Voor deezen was ik een eerfte dansfer. T h e r e.s e. Ei "wat? Een bruidegom fpreekt nooit van voor deezen. Wat hy- eens was, moet hy nog weezen. J »*•  Eerste Bedryi. oi Justina. De juffer heeft gelyk. Gy moet dansfen. Gerhard. Ik heb in dertig jaaren niet gedanst. Therese. ■ Door oeffening komt de lust weêrom. Neem 'er eens de proef van. Gerhard. Ik worde zo ligt duizelig. Therese. Dik bloed! Gy moet dansfen. Gerhard. Ik heb de kramp in de rechte zyde. Therese. Gebrek aan beweeging! Gy moet dansfen. Vat aan , Justynije ! allons! Justina en Therese, vatten Gerhard aan, fpringen met hem in een' kring om, en zingen. De may! De may! Is fchoon , en geeft ons vreugd; Des laat ons allen vrolyk zyn. ó Lieve jonge jeugd! Gerhard. fchreeuwt tusfehen heide. Genade ! genade ! Ik kan niec meer. — Qiy verliest, onder het rond fpringen, zyn paruik.') E 2 VEER.  61 Het Mislukt Bedrog. - VEERTIENDE TOONEEL. Sternberg, de voorigen. Sternberg, die geluisterd heeft, loopt tusfchen beide. Gy ondeugende meisjes' Wat doet gy daar met Mynheer , myn Oom ? (Hy redt hem uit hunne handen, leidt hem naar den leunjloel, en zet hem de paruik op.) Therese, zich houdende als of zy boos is. Dat gy ook juist moest komen. Justina, houdt zich ook als boos. Vreugdverftoorder. Gerhard» kugchende in de leunjloel. Ach! ik ben dood Therese, Gerhard het gezicht en de handen ftreelende. o, Papaatjelkf, zeg het maar niet weêr aan moeder! Wilt gy ? Zy zegt buiten dien reeds dat ik van dc tanantula geftoken ben, om dat ik contre. dansfen by myn werk zing, en tusfehen beiden de groote agt om de (loeien maake. S t e r' n b e b g. Juffer.! ik heb de eer u den man der mannen aan te wyzen. T ii e r e s e, op Gerhard wyzende. Hier is myn man! Sternberg. De andere is ook niet om te verachten. Hy is de Godfpraak der mode, de Minister der bevalligheden,de erfv-yaud van den huisfelyken vreede by veeleu. Jus-  Eerste Bedryf. 63 j u !t1m, In onze een vouwige moedertaal — de kieêrmaaker. Sternberg. Hy wil u de maat neernen van het bruidskleed. Therese, huppelende. Het bruidskleed! het bruidskleed' Tot wederziens , Papaatje! De kieêrmaaker mag niet wachten. Schik u intusfchen wat op. Gy ziet 'er uit als fteenen Roeland. S i-r r k b e e g , haar zyne arm aanbiedende. Mag ik de eere hebben, Juffer! Therese. Kyk eens! Dat jong tnensch wordt befchaafd. Bravo, neef! Als gy zulke vorderingen maakt, dan maak ik u misfchien tot myn hoe heet zulk een ding, dat aan eene fchoone vrouw ov.ral den arm geyft ? Stern b er 0. Cicisbeo. Therese. Juist! Allons, Mynheer cicisbeo! (Zy vat hem hy den arm en gaat , maar keert weder te rug.) Beloof my nog iets, Papaatje! Maar zonder vraagen! (Zy neemt zyne rechte hand.) Top! Koets en Paarden! Myne vriendinnen zul¬ len meenen uit bun vel te fpringen, als ik met myne eigene equipage vifites doe. (Zy bootst eene v) ouwen ftem naa.) Christiaan ! Wiens koets is daar voor de deur? (Eene mans ftem naabootzende.) Mevrouw Gerhard koomt een bezoek geeveu. (De E 3 w  Ca Het Mislukt Bedrog. voorige ftem.) Mevrouw Gerhard ? In haare eigene koets? Die zottin! Niet by de hand! (Haare eigene ftem.) Voort! Ryd toe koetzier ! (vertrekt met Sternberg.') VYFTIENDE TOONEEL. Justina, Gerhard. Justina. Mynheer Gerhard! De eene herroeping verdient de andere. Ik bidde u even zo hartelyk om verfchooning wegens myne onbeleefdheid , als ik u. geiuk wensch. Gy hebt eene heerelyke keu¬ ze gedaan. Gerhard, half overluid. Ik ben te vreede. Justina. Het opgeruimdfte meisje van de geheele ftad. Gerhard. Slaaperig fchynt zy niet te weezen. ' . Justina. Die zal u de kramp, verkoudheid, en zwaarmoedigheid weglagchen. Gerhard, ftil. Of wegërgeren. Justina, met eene toeneemende levendigheid. Lof en dank zy uwen goeden inval! Nu luik ik ook weer op. Nu legt myn kook en braadkunst niet meer braak. Nu kryg ik over dag andere gezichten .. te  Eerste Bedryf. 53 te zien , dan dien bals, onzen Benedictus,en uwen kooperkleurigen Apotheker. Nu hoor ik des avonds betere rmizyk, dan myn fpinnewiel, uw (horken en het fpinncn van onze oude kat. Nu heet het: justina hier' Justina daar! Justina in alle hoeken! Hoezee! (Zy fpringt op en wil heen gaan.) Gerhard. Waar wilt gy heen? Justina. Huppelen wil ik van de eene kamer in de andere. Den ban wil ik aanzeggen aan ons wormfteekig huisraad Eene gelieele ommekeering aan de oude barak; oo uwe geldkist wil ik kloppen, en den gevangenen toeroepen: verblydt u ! Zy die u bevry den zal is naby. Gerhard. Zyt gy raazende ? Justina. Zonder raazerny. Ik zal volk beflellen dat ons klooster in een paleis der vreugde zal herfcheppeu. {Zy wil gaan.) Gerhard, Blyf hier. Justina. Myne nieuwe meesteresfe heeft het my bevolen. Gerhard. Uw oude meester gaat voor. Justina, .. Hebt gy het niet gehoord? E 4 Cu-  óo* Het Mislukt Bedroo, Gerhard. ' Men moet alles niet hooren. Justina, zingende. Men koor' noch zie op alle dingen. Dit is 't geheim, dat de echtenjlaat Geluk verfchaft, en de echtelingen Behoedt voor onrust, twist, en haat- Onthoud dat rympje. Gerhard. Meisje ! Gy zyt uiigelaaten. Justina. Uwe bruid heeft my befmet. Gerhard, zich in den leunjloel omkeerende. Ach ik wilde wel. . . . Justina. Gy zucht, om dat gy u in ftaatfie zultaankleeden. Gerhard. Gemaklykheid is myne ftaatfie. Justina. Maar gy zult toch tot de avondmaaltyd.... Gerhard, haar verdrietig in de reden vallende. Ik eet immers des avonds nooit. Justina. Is heden dan niet de ondertrouw? Gerhard. 6 Kwel my zo niet; de ooreu doen my buiten dien  Eerste Bedryf. 6? dien reeds zo zeer. (Zyn ftok zoekendegoeden nacht! Justina, lagchende. Op den helderen lichten morgen? Gerhard. Ik heb verkwikking noodig. Justina. Naauwlyks uit het bed, en 'er nu reeds weêr int Gerhard. Draag zorg om my niet te wekken , wat 'er ook gebeuren mag! (Hy gaat in de fchryjlamer.) Justina, hem naaziende. Ga maar „ ouden gek, en flaap den bruidegomsroes uit! (Zy gaat in V kabinet.') Einde van het Eerfte Bedryf. E 5 TWEE,  68 Het Mislukt Bedrog. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Justina naderhand Pistorius. Justina, uit het fprcekvertrek koomende. ■ Daar komt Pistorius : die zal ons helpen om hem volkomen weêr tot zyn verftand te brengen. Tot zulke liefdedienften zyn zulke zotten het best te-gebruiken, dewyl zy geen blad voorden mond hebben. Pistorius, die door de middendeur inkomt. Goeden morgen , goeden morgen , Juffer Jus. tyntje! Justina. Zo Mynheer Pistorius, Mynheer Pistorius! Ik heb naar u gewacht als de zwaluwen naar den zomer. Pistorius. Verbeef het my! by Mynheer Gerhard is altyd myn aerfle vifite; maar fomtyds ben ik even als behekst. Ik kan maar niet van de plaats komen, liet eene beietfel op het ander. Justina. Gouden béletfelen , Mynheer Pistorius! Door zulke hekferyen wordt gy fchatryk- pis'  Tweede Bedryf. 63 Pistorius, terwyl hy zyn' hoed, ftok, de. gen en handfchoenen , het eene hier , het andere daar neder, legt. ó Lieve tyd! Ik zou een fcheim moeten worden, als ik het Postcomptoir'er niet by had' Een kleineplaats; en eene rampzalige politie! In zulk een nest, drie Apotheeken ! Ja, toen wy de hofhouding nog hier hadden, toen ging het vlot, toen was'er nog neering onder het volk ! Maar nu gebruiken zy jaar uit, jaar in, den honger voor hun dokter. Justina. En gy zyt geen patroon daar van. Pistorius, den vooraad der artzcnyen onderzoekende. Hoe maakt het de oude heer? neemt hy wel in? Hm i Die poe'dèrs moesten, gisteren avond al gebruikt zyn. Uit de flesfen is ook maar even geproefd. Wat zal dat betekenen < daar moet ik eens met de zweep achter zitten. By den arts heet het : vreet vogel, of derf ! Anders moge hy zyn pneumatismus behouden. (Hy haald een flesje uit zyn zak.) Hier is eenö nieuwe mixtuur, Zo wat cbymisch (In de andere zak tastende.) Daar zyn ook frisfche poeders! -- En hier een zalfje ! om zich de zyde zagtjes te Iaaten wryven. Ik zou daartoe wel een paar heilzaamê lieve hand,es weeten. QHy wil haar de handen ftreelcn.') Justina, terwyl zy hem op de vingeren (laat. Neem gy den geheelen kraam maar weêr mede. ' Pis-  70 Hei- Mislukt Bedrog. Pistorius. Hoe zo? Justina. Wy mogen geene medicynen meer ruiken. P i s t o r i u s. Dat hebt gy voorzeker van Mynheer Sternberg gehoord ? Die is ook zulk een verachter van de medicynen naar de nieuwe mode. Alles wat ik voorfchryve, dat berispt hy. Maar hy zal vooreerst niet weder komen. Ik heb hem uitgelucht. Mynheer Sternberg! zeide ik eergisteren tegen hem, de fchoenmaaker moet by zyn' leest blyv^n , en de Advokaat by het corporis juris; ha ha ha! Justina. In ernst, Mynheer Pistorius! Wy zyn zo gezond als gy zelf. Pistorius, Ha! Die gezondheid ken ik. Heden rood, morgen dood! Wat nieuws geeft het mpubtecis P Justina. En dat, als gy niets hebt ? Pistorius. Dertig patiënten heb ik aan de koorts. Justina. En dus dertig candidaaten van het kerkhof. Pistorius. Ja, het is epitomia malina. De menfehen derven als de vliegen. Gelukkig is het meestendeels gemeen volk! J « *'  Tweede Bedryf. 71 Justina. Ongelukkig zou ik liever zeggen. Voornaame dagdieven kunnen wy het best misten. Pistorius. Eindelyk begint zich de kinderziekte ook weêr te vertoonen. Justina. Ach! Zwyg toch van die leelyke toevallen. Pistorius. Hoe dan ? Kwetzingen , kneuzingen, verwrin. gingen, breuken, dat zyn leelyke toevallen, maar de pokjes zyn eene ziekte. Ziekten zyn een nood« zaakelyk kwaad. Maar de inenting is dooreen brooddief van onze kunst uitgevonden. Justina. Ik weet een klugtiger nieuws. Pistorius. Exemplo gratias, een huwelyk? Justina. Juist geraaden. Een fpiiuternieuwe bruidegom! Pistorius. Ken ik hem ? (Hy vat haar veder by de hand?) Justina. die hem weder op de vingeren jlaat. Spreek met den mond. Hy is uw boezem» vriend. Pistorius, fchielyk. Myn vriend, de Heer Gerhard? J ü *  72 Het Mislukt Bedrog. Justina, verwonderd. Gy raadt het in eens! Pistorius. Dat is iets ouds. Hy doet niets zonder myn voorkennis. Justina. En gy laat het toe ? Pistorius. Ik heb het hem aanbevolen. Justina. Aanbevolen ? PrSTORIUS. Tot rust voor hem, naar ziel en ligchaain. ■ Waar zou anders dat fchoon vermogen blyver. ? Justina. 6, Dat zal den rechten man wel vinden. Pistorius. Jawel, voorzeker. 'Er zyn liefhebbers genoeg, die gaarne nog by zyn leeven zouden toetasten. Maar men moet ze by de haïren ophangen, als Koning Abfalom; die gaauwdieven. Justina. Gy draagt eene paruik, niet waar? PlbTORIUS. Als hy trouwt dan heeft die jagt een einde; en de man komt in de rechte orde. Die wilde huishouding deugt niet langer. Jus-  Tweede Bedryf. 73 Justina. ' Die wilde huishouding? Pistorius, Hy moet een vrouw hebben. Justina. In zyne jaaren! Pistorius. Heb ik niet eene tweede genome.i? Justina. Gy, en hy! Pistorius. Hy is, falve venia, een fterke hjpercondrlacus. JJe gewoone ziekte van oude vryers. '1 oen ik my. ne tweede vrouw nam, dachten myne heeren collegas dat ik geen jaar lang het meer zou goed maaken, maar tot dato heb ik in zes jaaren, zevenmaalen eeii kind laaten doopen , en wat wederom op de ftapel is. (Hj klopt zich op den mond.) St! Ik mag niet uit het fchool klappen. Justina, loos. Apropos ! HÓe vaart uw lieve meesterknecht ? Pistorius. " ó, Die zot! Gy hebt zekerlyk reeds gehoord, dat hy te allerheiligen zyne eigene zaaken wil 'beginnen? J,U.S II S A. Ei! ,; P I s-  74 Het Mislukt Bedrog. Pistorius. Hy is hier in de nabuurfchap in onderhandeling wegen- een Apotheek. Justina. Dan verliest gy een groote fteun. Pistorius,, trouwhartig. Ja dat is waar, ik kan my op hem verlaaten. Hy bemoeit zich met alles , alles vat hy mede aan •, hy bemoeit zich zelfs met de kinderen. En wat de Apotheek betreft daarin is zyns ge- lyken niet te vinden. Het werk gaat hem zo vaardig van de hand, dat hy altyd klaar is. En menig receptje dat myne collegaas was toegedacht, vliegt my toe, als de Juffers dat nette ventje in de deur zien ftaan. Wat dunkt u Justyntje? Zal ik uw maakelaar zyn? Justina, verdrietig. Daarover fpreeken wy wel eens nader. Hier in huis zal ik geen dag langer blyven. Pistorius. Waarom dat? Justina. Men dient toch niet gaarne om achter uit te gaan. Pistorius, met veel zeifsvertrouwen. ö, Gy zult wel in flaat en waarde blyven. Voor de jonge vrouw fiaa ik in. Justina, verwonderd. Gy? *P i s  Tweede B e d e t t, 75 Pistorius. Voor zo verre als men voor ulieden kan inftaan. i Het is een ftil, bedaard en zedig meisje. Justina. Uiterlyk. Pistorius, vol vuur. En innerlyk. Zy heeft een hart zo week als roozenhoning. Maar ook geest. Zy isfyn als Spiritus vinum, en nogthans in haar doen en verkeering als een lam! Zulk eene vrouw, dat is eerst récht een Julep voor een lyder, een laxatief voor de pynen , een vometief voor de grillen, in't kort, een waar uneverfalum, gelyk de goudtinftuur. Justina. Gy fpreekt waarlijk van haar als een verliefde. fc Pistorius. De meester mag wel zyn eigen werk niet pryzen, maar myn Fytje. ... J u 9 t i n a , hem lagchende in de rede vallende. Uwe Sophie? Gy galloppeert met uwe gedachten , even zo als met uwe tong. Wat wilt gy met uwe Fytje ? Pistorius. ó, Houd u maar zo onnozel niet! Gy hebt al lang lont gerooken. — (Op zyn buik Jlaande.) Ik word de fchoonvader van Mynheer Gerhard. Justina, [pottende. Gy? Wil hy misfchien het verzuimde weêr in. haaien? XX. Deel. F F 1 s*  16 Het Mislukt Bedrog, p i s t o e i u s. Hoe dan ? Justina. Wil hy twee vrouwen te gelyk neemen? Pistorius. Twee vrouwen? Justina. Uw Fytje en Juffrouw Anker? Pistorius, verbaasd en ftamerena. Juffrouw A.. A.. Ank., kanker? (By ziek zeiven.) Daar ben ik fchoon bedroogen. Justina,^ haar zeiven. Daar is ook een die de rekening buiten den waard gemaakt heeft. Pistorius, die zich herftelt en in toom geraakt. Juffrouw Anker! De dochter van die grootfpreekende Mevrouw, de Luitenants Weduwe?... Justina, fchielyk hem in de reden vallende. Juist! Pistorius. Wier man in Amerika .... Justina. Juist. Pistorius. Diens Broeder in zyn leeven Hofmedicus.... Justina. Juist. n j p i $•  Tweede Bidui. ff PlSTÜHIUS. Titulair! titulair! voor die hofhonden. J U s t i n a. Een bytende kennis ! Pistorius. Die nydige kaerel heeft my zyn geheele leeven verdrukt, gekweld en mishandeld. Justina. Thans rust hy; rust gy nu ook ! Pistorius, met nieuwen yver. Ja, als die rust, dan heeft Beëlzebub den Haf van commando neergelegd. Justina. Maar wy trouwen imm rs den dooden Oom niet. Pistorius. De geheele aanhang is verdacht. De Moeder was eercyds de ftandaart van alle de galante meisjes van de Had. Justina. En tegenwoordig de kroon.... Pistorius , haar in de rede vallende. Van alle oude fyne zusjes. De appel valt niet verre van de ftam. En dat meisje zal de oude Heer.... (Zyne woorden met levendigheid afbree* kende.) Ha! nu fchiet het my te binnen! ■ Het is een misverftand.' — Men heeft den ouden Oom met zynen jongen Neef verwisfeld. Mynheer Sternberg loopt reeds jaar en dag met haar. F 2 J U s'  %t Hil Mislukt Bïdroo. Justina. En de Heer Gerhard heeft zich voor een uur aan haar verbonden. Pistorius. De man is dol. Justina. Ach! Mynheer Pistorius! genees gy hem toch! Pistorius. Laat my maar begaan! Justina. ■ Maar op eene fyne, befchaafde en voorzichtige wyze! Pistorius. Dat verftaat zich pro fe (haastig.) Waar is h.y? Justina. Hy flaapt een weinig. Pistorius. Ik moet hem wekken. (Hy wil gaan.) J u s t i n a , die hem tegenhoudt. Hy heeft het uitdrukkelyk verboden. Pistorius, fchreeuvende. Zyn huis is in den brand! Zyn huis is in den brand! En hy kan flaapen ? (Hy fcheurtzich los, loopt naar de deur en tegen Gerhard aan , die juist inkomt.) TWEE-  Tweede B e d n t r. 7j> TWEEDE TOONEEL. Gerhard, de voorigek. Gerhard , terwyl hy den floot krygt. ó Wee! ó Wee! Pistorius, hem vasthoudende. Vergeef my! Nog maar een haïrtje breed, en gy waart gevallen. Gerha'r d, buiten adem. Ei, Mynheer de Dokter! Gy hebt my het borstbeen .... Pistorius. Ik zal het wel wéér te recht brengen. Gerhard, En eerst wekt gy my door uw gefchreeuw uit Pistorius, hem in de rede vallende. Hebt gy my gehoord ? Nu dan zyt gy niet doof. Maar uw hoofd is op hol ? niet waar ? Gerhard. Hoe zo ? Pistorius. Geef my uw handi (terwyl hy hem de pols voelt?) Gy wilt trouwen? Gerhard. Om u te dienen Dokter i Pist orius, laat de hand los. Gy zyt ongeneeslyk. Gerhard. Heer Dokter! F 3 Jus,  jd Het Mislukt B e d r o a. Justina. Mynheer Pistorius! Gerhard. Gy hebt my immers eene vrouw aangeraaden. Justina. Voorgefchreeven zelfs. Pistoriu s, woedend. Ik mogt den duivel! Eene zieken oppastfter heeft hy noodMg. En daar by kwam myn Fytje te pas. Zulk een meisje vindt gy noch in Europa, noch in Duitschland. Ik kan haar gebruiken zo goed als een uitgeleerden meesterknecht. Ik zou haar aan geenen Hofraad geeven. Maaru had ik ze wel gegund. Gerhard, verbaasd. Mynheer de Dokter! Dat is het eerfte woord dat ik 'er van hoor. Pistorius. Ikzouheteens ontkennen! — Hoe langer hoe fraaijer. Heb ik my niet aangeboden om voor u te vreijen? • Gerhard. Ja, maar —— Pistorius. En u gezegd dat ik reeds eene party voor u had uitgezien , hé ? Gerhard. Ja, maar Pistorius. En dat dat meisje my zo lief was als myne eigene vleefchelyke dochter? Gerhard. Ia, maar —— 3 ' Pis-  T W E E d E BEDRYr. 81 Pistorius. En hebt gy my daar de hand niet op gegeeven? Gerhard. Dat was een onfchuldige grap, onder vier oogenl Pistorius. Met huweiykszaaken fcherts ik niet. G e r h a r' d. Gy hadt u duidelyker moeten verklaaren. Pistorius, fpytig. U myne Sophie op een fchenkbord aanbieden ? Gerhard. Jkheb immers nieteensdeeere van haar te kennen. Just ina, [pottende. Ik heb dat geluk. Pistorius. Zy gaat toch alle dagen hier voorby. Gerhard. Ik zie niet meer naar de mooije meisjes. PtSTORIUS. Zy is wel geen gezichtje dat zeer in het oog loopt. Justina. Zy is my zeer in het oog gevallen. Pistorius. Maar eerbaar is zy. Ook heeft zy de kinder*., fchoenen reeds afgelegd. JUSTINA. Zy fchynt zeer bedaard te zyn, F 4 Pis»  82 Het Mislukt Bedrog. Pistorius. Voor jonge fnoepers waart gy by haar veilig. Justina. Ja, daarop zou ik wel durven zweeren. Jammer is het maar dat zy niet zo goed van den tongriem gefneeden is als Mynheer haar vader! Pistorius. Zy is wat zwaar ter taaie; zo veel te minder babbelt zy. Justina. Hoe gaat het dan tegenwoordig met haar gehoor? Pistorius. Dat betert van dag tot dag. Zy verftaat my reeds op den afftand van drie treeden. Justina. En gy fpreekt zo zagt 1 G e R h a b D. Ja , Doktor! het doet my leed, dat... PlSTORIUf. Het is my recht lief, dat ik haar behoude. Gerhard. Wy hebben elkander niet verftaan. Pistorius. Myn verfland heeft 'er geen fchuld aan. Gerhard. Ik wil eens zien hoe ik mynen misflag weêr goed. natte. Pistorius, met ten toeneemende drift. Geef u geene moeite. Het is niet de eerfte reis dat  Tweede Bedrïe. 33 dat ik myn hoofd (toot. Ondank isdeswtiereldsloon. Ik heb voor u meerfchoenen afgeloopen.dan ikftuivers aan u verdiend heb. Voor het halve geld heb ik u de medicynen overgedaan , en geen nul projtudeo & laboumi aangetekend , zedert jaaren hebt gy niet eens een Jobsbriefje van my gezien. Gerhard. Ik heb het u dikwyls genoeg herinnerd. Pistorius, lagchende. Ha! Ik oude gek dacht altyd: „ ik wil het maar „ daan laaten ! dan blyft het byeen; myne Sophie „ krygt het toch eens!" en benadeelde my dus, en maakte complimenten. Justina. Op een' ander' tyd moet gy niet weêr zo beleefd zyn! Pistorius. 6, Schenken zal ik het hem ook niet. Heden deezen dag nog zult gy een extraét van de rekening hebben. G e r h abs. Zeer wel, Doktor Justina. Wy betaalen altyd contant. Pistorius. En daarmeede zyn wy gefcheiden, Gerhard. Wat? Justina. Zo! F 5 Pis.  84 II e t Mislukt B i d ü o s, Pistorius. Van my bekoomt gy geen drachma meer. Gerhard. Heer Dokter! J ü ( I i » A. Mynheer Pistorius. Pistorius. Ik zet geen' voet weêr over uwen drempel. Justina. Mynheer Pistorius! Gerhard. Mvnheer de Dokter! Pistorius. Voor u zet ik geen pen meer op het papier. * Gerhard. En zoudt gy my, my zo kunnen behandelen. Pistorius. Zo als ik behandeld worde, behandel ik ook een ander. Gerhard. Oude vrienden! , Pistorius. Gy zult nieuwe genoeg bekomen. Gerhard. De peet van uw kind? Pistorius. Al was ik ook de Peet van het uwe! Justina. Uw beste klant? Pis-  Tweede Bedryf. 35 Pistorius. Myn winkel zal buiten hem wel ftaande blyven. G'e r h a r d. Een patiënt die in u al zyn heil en troost zoekt? Pistorius. En al kon ik hem ook uit de kist haaien! Gerhard, werpt zich verdrietig in den leunjloel. Justina. Waar blyft nu de menschlievendheid? Pistorius. Het geweeten gaat Voor. Ik wil niet tot myne fchande by hem dokteren. Ik heb noch by flippocrates,noch by Hallercollegiën gehouden, maarookals een purus, brutus, praxkus ben ik in Haat hem zyn geboortelot te voorzeggen. Justina, houdt zich verfchrikt. Mynheer Pistorius! Pistorius, terwyl hy zyn goed by'éen zoekt. Van liefde moet hy de teering krygen, Justina. Mynheer Pistorius! Pistorius. Van onmaatigheid de waterztKht. —— Justina. Myuheer Pistorius! Pistorius. Van jalouzie de zwarte geelzucht. ■ ■ Justina. Myuheer Pistorius! P i s-  S6 Het Mislukt B e d r o «. Pistorius. Van berouw en verdriet de Erasmus. In vier weeken is hy weg. Amen. {Vertrekt.) Justina, hem naroepende. Mynheer Pistorius! DERDE TOONEEL. Gerhard, Justina. Gerhard, in den leunfloel, klaagende. Justina! myne droppeltjes voor de outfteltenis! Ik heb my geërgerd. Justina, (zy geeft hem de droppelen in.) Myn arme Heer Gerhard! Die verwenschte Pistorius. Gerhard. Het is een lompe vlegel, (hy neemt in) die Dokter. Geef my te drinken! Justina, reikt hem een zilveren beker toe. , Zo lomp als hy groot is. (Zy zet het kleine tafelt, je nader by hem.) Gerhard, naa dat hy gedronken heeft. r Maar by dat alles ben ik 'er ellendig mede gefchooren. Justina. Gy zyt veel meer van een groot kwaad verlost. Gerhard. Ik moet met den barbier, die een paar uuren va» hier woont, kennis maaken. J u s-  Tweede B e d r y ï «7 Justina. Gy zult ons Doftersgild toch niet zulk een finaad aandoen? Gerhard. Die man doet, volgens het gerucht, verbaazende dingen. Justina, [pottende. Ja, hy rookt met kruiden die in San ét Walburgsnacht gezocht zyn. Hy befpreekt de koorts en be. graaft de jicht. Gerhard. ö, De Sympathie heeft haar nut , maar hedendaags fterven de lieden liever naar de konst. Justina. Wy moeten toch eens voort. En ik denk in myne eenvoudigheid-, dat iemand die eens weg is, niet verlangt weêr om te komen. Gerhard. Laat ons van iets anders fpreeken. Justina , zet zich by eene andere tafel, breidt en leest tevens. Gerhard. Myn grootboek! Justina, terwyl zy zoekt, by zich zeiven. Dat is altyd zyn troost in doodsnooden! (Zy vindt het, en brengt het hem.) G e r h a r d , den bril opzettende. Den hoe veelfte fchryven wy? Jus-  '88 Het Mislukt bedrog. Justina. ' Den twintigften. (Zy plaats zich weder als te vooren.~) Gerhard, bladert in het boek, en leest, en [preekt by zich zeiven. , VyfduizendRyksdaalders in goud by Mynheer, de"Raadsheer van het hof, Wiefer." braaf man! doorgeleerd! beleefd! en godsdienltig! Op den dag betaalt hy de interesfen: „ Ticndtn. zend dito by den Heer Ritmeester van Spacheim." Gy zult ook fpoedig hebben uitgefpeeld. Nu, dat raakt my niet. Ik ben gedekt.-— „ Twaalfhonderd in franfche kroonen by den koopman." ' De man is goed; maar de vrouw de vrouw! , . Vyfduizend dito by zyne excellentie , den Heer Ryksgraaf :, Dat zich God erbarm e ! . , Bezorg my geld, uwe excellentie! Ik geef twee fchellingen aan den armen, als ik zonder proces hier afkoom. „ Vvfhonderd." ; [Tegen Justina.) Aha! UwKliënt! Vergeet het niet aan hem te fchryven! J u s T i N A, onder het leezen. Aan wien ? Gerhard. Aan den Dominé in ... ding ... in Rastdorp. ■ Over veertien dagen is zyn obligatie vervallen; en als men die zwartrokken niet by tyds maant, dan maaken zy uitvluchten. Justina. Verlaat u op zyn eerlyk gezicht! Gek-  Tweede Bedryf. gp Gerhard, terwyl hy het boek ter zyde legt. Op uwe voorfpraak heb ik het hem geleend! Als hy zyn woord*iet houdt, dan reken ik udiekwaade fchuld als een legaat aan. Justina. Die obligatie zou my het zekerde legaat zyn. {Zy leest voort.) Gerhard, geeuwend. Dat eeuwige gelees! Kunt gy my niet iets vertellen? Justina. Nieuws weet ik niet, en tot vertelzeltjes ben ik nog niet oud genoeg. Ik wil u wat voorleezen. / Gerhard. Als de boeken het hoofd maar niet zo derk aantasten ! En dan uwe gerabraakte nieuwmodifche taal! Gy leest u dikwyls heesch, eer ik weet, of het myne moedertaal is. Myn neef zal u nog met die vodden het hoofd op hol brengen. Justina. Ach ! Mynheer Sternberg is met het boeken leenen zeer fpaarzaam. Als Benedictus 'er niet was.... Gerhard, met drift haar in de reden vallende. Bedeed die kaerel ook nog zyn tyd om te leezen? Heeft hy niets te doen? Is 'er geen hout te hakken? Is de tuin omgefpit? VIER-  go Het Mislukt Bedrog. VIERDE TOONEEL. Benedictus.de voorSgen. •■'.ij Benedictus. Mynheer Kilian Ruprecht, de Notaris, is 'er. Gerhard. Wat wil hy? Benedictus. Hy vraagt wat hy doen moet? Gerhard, zich herinnerende. Het is waar. Ik had. Ik wilde -- Maar het is my heden onmogelyk. Ik kan hem niet opwachten. J o s t i n a. Zeg hem maar, dat hy de verkeerde is! (Zy leest voort.) tt ' Benedictus. Zeer wel. (Hy wil gaan.) Gerhard, roept. Benedictus! Benedictus. Mynheer Gerhard! Gerhard. Zyt gy een vriend van leezen ? Benedictus. 6 Ja l Het leezen is een aangenaame tydkor. tinS- G e r-  Tweede BedrtiJ jij Gerhard. Justina heeft gisteren een zak met erwten gekogt. Lees u zat! Benedictus, alsverflomds Mynheer Gerhard! Gerhard. Met November kunt gy vertrekken. Een lakei voor de flatie heb ik niet noodig. Benedictus,^ zich zeiven. Hm! Wie heeft my die kool geftoofd ? VYFDE TOONEEL. Gerhard, Justina. Gerhard. Wat hebt gy daar dan voor een vod ? Justina, ah of zy voer zich zeiven las. (Stil.) Wacht paai! Ik zal u eens uit het hoofd eenen text leezen. Gerhard. Hoort gy niet ? \ Justina. Wat belieft u? Gerhard. Ik vraag naar uw boek? Justina. Dat is eene Chronyk. XX. Deel. G Ges*  >4 He""* Mislukt Bedjoc, Gerhard. Chronyken mag ik wel lydeu. Lees overluid! Justina. Van het begin af ? Gerhard. Liever aan het einde, op dat wy 'er fpoedigdoorkoomen. Justina, houdt zich als of zy leest. Den zestienden wierd in de St. Joris Kerk een zeldzaam paar getrouwd. De bruidegom was agttien jaaren oud, en zyne fchoone bruid tachtig." Gerhard. Die gek! Zulk een oud grootje! Justina. „ Den vierè'ntwintigften gebeurde 'er in eene na. bu'urige ftad de volgende droevige gefchiedenis Gerhard. Nu ? (Hy neemt het glas en wil drinken, maar neemt het , wegens toeneemende oplettendheid, tel. hens weder van den mond ) Justina. „ Eene jonge vrouw, welker echtgenoot ouder was dan zy, had eenen minnaar, eii dewyl de yverzuchtige oude man het hun te lang uithield, fpraken zy met elkander af , om denzelven uit den weg te ruimen. Naa dat zy hem eenige reizen vergif hadden ingegeeven, maar het welk hy weêr was kwytgeraakt , maakten zy eindelyk den verfchrikkelyken aanflag, om hem des nachts,  Tweede Bedrïf. ais hy in den diepflen flaap lag, met een timmermans byl Gerhard, laat van fchrik het glas vallen. Justina, werpt het boek op den grond, en houdt zich als verfchrikt. Mynheer Gerhard! Wat begint gy? Gerhard, zwak. Myn fataale duizeligheid! — wat vlug zout! —■ Justin a , houdt hem een ruikflesje onder den neus. Ik wil u ook nooit meer voorleezen. Altyd wordt gy onpasfelyk of flaaperig. Gerhard. Gy moet geduld met my hebben; het kan niet eeuwig duuren. Justina. Foei! Als uwe bruid zulke gezegden hoorde — Wat zou zy wel denken ? G ü r ii a r d. Het geen ik van de uwe gedacht heb. ZESDE TOOKEEL Sternberg, de voorigen. Sternberg. Oom! uw dienaar? G % G i Rj  91 Het Mislukt Bedrog. Gerhard. Eindelyk ! Ik dacht dat gy geheel zoudt wegblyven. Sternberg. Vergeef het my! Ik ken uwe liefde voor de goede orde, en heb flegts op de rekeningen gewacht, om myn bericht daar mede te kunnen ophelderen. Gerhard. Welke rekeningen? Sternberg. Van de trouwgefchenken. Gerhard. Wat? Sternberg, haalt papieren uit zyn zak. N° i. van den Koopman, bedraagt 436 guldens en 14 Huivers. N°. a. van den Juwelier, 345 guldens N° 3. van de franfche winkel, 318 guldens, ip duivers en 11 penningen. Als het u gelieft. ^Hy reikt hem de papieren toe.) Gerhard, hem ftyf aanziende. Wat zal ik daarmede doen. Justina. De beurs trekken. Gerhard. Ik heb niets gekogt. Justina. Uwe bruid heeft u die moeite gefpaard. Gerhard. Laat zy dan ook de moeite neemen om tebetaalen. Stern-  Tweede Bedryf, *>5 Sternberg. Die grap kunt gy met haar zelve uitmaaken! - Hier leggen de rekeningen, (Hy legt ze op de tafel.) Ik heb de eer van uw dienaar te zyn. (Hy wit gaan.) Gerhard. Al weêr heen? Stf. rnberg. Een Kliè'nt wacht op my. Gerhard, gemclyk. Een nietige uitvlugt! Altyd moet ik achter ftaan. Sternberg. Wy hebben een termyn af te doen. G e r h a r d. Ik wil u de onkosten vergoeden. Sternberg, zeer deftig. o, Zo dra Oom iets te gebieden heeft . . . Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Ik wil maar verzoeken.— Breng gy die fraaije rekeningen op Ilaande voet weer heen, daar zy behooren, en zeg, dat ik 'er hartelyk voor bedanke.... Sternberg. Bedank? By wien? Waarvoor? G e r h a r v. Voor de eere ■ het geluk het goed vetf-ouwen met één woord: maak gy het G 3 20  96 Het Mislukt Bedrog. zo wydloopig en fierlyk en bloemryk , als een request! Sternberg. Ik verfla geen woord van dat alles, Oom! Gerhard, opftaande en driftig. Verftaat gy geen duitsch? Gy zult my van dat meisje afhelpen. Sternberg. Van uwe bruid ? Gerhard. Ja! hebt gy een bord voor het hoofd ? Sternberg, de fchouders ophaalcndc. Oom! Ik ben uw bereidwilligfte dienaar. Maar verfchoon my met zulke netelige commisfiën ! Gerhard, verdrietig. Dat zag ik wel vooruit. Als men u , Advokaaten niet de handen vult , zo (Hy tast in zyn zak.) Hoe veel begeert gy voor uwe moeite? Praemumerandoi als het niet anders is. Sternberg. Myne moeite koomt hier in geene aanmerking; maar myne oogen zyn my onwaardeerbaar. En of ik ze wel zou behouden, als Juffer Anker Gerhard. 6, Die zal zy u wel laaten. Zy is blyde van een' ouden kaerel af te raaken. Justina. Maar alle die heerlykheden weêr terug te geeven! STERN;  Tweede Bedryt. $j Sternberg. Justina heeft het aan het rechte einde. Gerhard, Hoe veel bediaagt bet in 't geheel? Sternber g. Summa fummarum zo omtrent elf honderd guldens in eenige Huivers. Gerhard. Het is ongehoord ! (Na eerJg peinzen). Wat nu te doen? ■ Ja, al zou ik het ook van een fmous leenen ! Laat zy die vodden maar houden. Sternberg, die intusfchen heimelyk met Jus. tina gefprooken heeft. Dat gaat niet. Gerhard, met verwondering. Gaat dat niet ? Sternberg. De gcfchenken moet gy verbeurd rekenen. Gerhard, vol ongeduld. Hoe krygt gy dat in het hoofd ? Sternberg. Zal de Schoonmoeder het opzeggen van de onderhandeling zo geduldig aafmeemetf? Eene proceszie. ke vrouw als Mevrouw Anker! Ik dacht dat gy het by ondervinding wist, Oom. Gerhard, verdrietig. Och ! Die oude vergeetene gefchiedenis! G 4 Stern-  98 Het JUiucit Bedrog. Sternberg. De vrouwen hebben een ftaal geheugen , wan« neer zich eene gelegenheid tot wraak opdoet. Gerhard, driftig. Ook goed! Ik waag huis en hof 'er aan. Justina, zy trekt Gerhard ter syde, half overluid. Maar, Mynheer Gerhard — is 'er dan geen middel te vinden? Gerhard, /pottende. Weet gy 'er een ? Justina. Als Mynheer Sternberg uwe verpligtingeu op zich nam? Gerhard, haar ftyf aanziende. Legt gy my daar een valftri!:? Justina. Wat dunkt u? Gerhard; Ik denk dat gy zelve een goed oog op hem hebt. Justina. Ik? Neen, zoo hoog draag ik de neus niet. Gerhard. Dat zal blyken als eene battery — [beiden vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. Justina, alleen. {Zwaar adem haaiende?) Zyn wy waarlyk al zo verre? — Maar eer wy zwart op wit hebben, durf ik my niet verheugen. Ik heb zo dik- wyls al gedroomd, dat ik eenen fchat vond , en als ik de hand uitftak, om dien op te neemen: weg was de fchat. AGTSTE TOONEEL. Benedictus, Justina. Benedictus. Juffertje! Ik heb iets voor u. (Hy toont eenen brief.) Justina, haastig. Uit Rastdorp? Benedictus. Van den eerwaarden Heer Bieder. Justina, fcheurt hem de brief uit den hand. Geef hier, fchielyk! (Zy breekt hem open en laat het couvert vallen.) B E-  IC4 Het Mislukt Bedhos. Benedictus, by zich zeiven. Ha! Welk eene vreugde! (terwyl hy het couvert opraapt en beziet.) Met die briefwisfeling is het niet recht. Justina, die het ziet. Wat hebt gy my ontnomen? Benedictus. Het losfe couvert. J usiina, fcheurt hem het couvert uit de hand, en leest voort. Benedictus. Maar zeg my toch eens , of Mynheer gelooft dat hy een daglooner aan my heeft? Ik kan alle dagen weder copiïst worden, en zonder het bewust ontwerpje, moest my de drommel plaagen , als ik gy hoort en ziet niet ! ]a, ja , die zwartrokken fcheppen altyd het vet van de foup. (Vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. Justina, alleen. (Zy leest voort?) Dierbaarfte Justyntje! Uw laatfte brief heeft my zeer bedroefd. By alle uwe vriendfchap zie ik geen einde aan de uitvlugten en aan het geduurig uitftellen; en myne omftandigheden maaken het my dagelyks echter meer tot pligt, om op een beflisfend antwoord aan te dringen. ■ Ik heb eene hulp in myne huishouding noodig; myne ontwerpen gelukken wel hier en daar, maar ik  Tweede Bedryf. 105 ik ga toch te rug. Eena moeder voor myne kinderen moet 'er weezen. Hoe veel moeite ik aan hun beiteede, zy beginnen echter te verwilderen. Klein , zeer klein is wel het geluk het welk ik u kan aanbieden; maar onbegrensd de liefde en de dankbaarheid van uwen ... Bieder. (Zy kust den naam.) Goede, getrouwe ziel! Ik wil hem zonder uitftel antwoorden. —— Maar wat? Kan ik een beflisfend antwoord geeven , daar nog niets bellist is? —-— Ach! de liefde is een kind ; een goed woordje en zy zwygt weêr; en de tyd gaat heen. (Gaat in het kabinetje.) Einde van het Tweede Bedryf. DER*)  io6 Het Mislukt Bedrog. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Benedictus, Weinhold, naderhand Justina. Benedictus, roepende. Juffer Justyntje! Juffer Justyntje! Justina, van agter de fchermen. Wat is 'er? Benedictus. Koom toch fpoedig! Een vreemd Heer. Justina, die voor den dag koomt. Mïnlieer! (Zy neigt. Benedittus gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. Weinhold, Justina, Weinhold. Mejuffer! Men heeft my gezegd, dat gy de regentesfe van dit huis zyt. Justina. ' Regentesfe over hoenderen en ganzen. —— Ea wien heb ik de eere ta zien ? Wei»-  D e i D Ê B e D R T t. lbj> Weinhold. Ik heet Profesfor Waterman, en ik koom om de* Heer Gerhard te fpreeken. Justina. Mynheer Gerhard heeft juist eene kleine bezigheid. Als gy een weinig geduld gelieft te hebben ... . Weinhold. Ik wenschte wel dat zyne bezigheid riiet zó klcid ware. Justina. Hoe zo, Mynheer dé Profesfor? Weinhold. Zo veel te langer konde ik dan het geluk genieteü, Tan my met zyne beminnenswaardige vrtendinne të onderhouden. Justina. Zeer galant! Buiten twyffel Profesfor in de fraaije wetenfchappen? ' Weinhold; , Ik bepaal my tot geene byzondere wetenfchap; Ik heb het fchoolftof der faculteiten van myne fchoenen afgefchud. Ik ben tot in de heldere ge. westen der verborgene wysheid doorgedrongen, eu heb aldaar de dochter des hemels omhelsd. Justina. En deeze hemelfche liefde laat ü nog oogen overig voor ons arme dochteren der aarde? Weinhold. ' De verborgene wysheid , beminnctyk meisje! f XX. Deel. H ver-  \\ een braaf foldaat op de been kunnen helpen! (Hy fpringt op.) Moest dan de fatan my ookby die Tante Onvvede? brengen! Ei wat? ik maak het anders; ik zend haar op de eene of andere wyze weêr naar huis. En, dan , Justyntje, dan zul. lenwy beiden het wel... (Hy hoort iemandkomen) Set  jio II et Mislukt BeDroö; VIERDE TOONEEL. Gerhard, Justina, Weinhold. G e r. h a r .d , by het inkomen» Maar gy moet ons niet alleen laaten. Justina. Denkt gy 'er wel aan, dat ik de wasch over do. vloer heb < (Zy wil gaan.) Gerhard, roept. Justina! Justina. Mynheer Gerhard ! G e r h a r d, zacht. Benediftus moet by de hand blyven. Men wees niet wat die knaap in zyn fchild voert. Justina. Mystieke Wysheid. (Vertrekt?) VYFDE TOONEEL, Gerhard, Weinhold. Weinhold, die intusfchen Gerhard van verri befchouwd heeft, nadert hem. Ik fta verfteld. Zyt gy de Heer Gerhard? gy? Gerhard, terugge treedende. Voor zo veel als my bekend is. w e i »3  Derde B e o i 7 r, in ( Weinhold. Maar men heeft my u befchreeven als een man van zestig jaaren , en gy zyt nog niet over de veertig. Gerhard. Ja, toch. W e r n h o l d. Ei! Gy hebt een' zeer gelukkig lineamentenconcert, eene yzeren natuur, een onuitputtelyk temperament. Gy kunt Methufalems jaaren bereiken. Gerhard, wordt vrolyker en treedt nader. Ach! de Gerhards worden niet oud. Myn vader ftierfin het best van zyne jaaren. Die booze twee zevens! Weinhold. Maar hy had eene vrouw ? Gerhard. Als ik zyn zoon ben! Weinhold. En gy zyt nog ongetrouwd ? Gerhard. Misfchien ware ik gelukkiger , als ik myn ftaae Teranderd had. Weinhold. Uwe zuster Melufina heeft duizendmaalen van het tegenovergelrelde berouw gehad. Gerhard, opvliegend. Melufina ? Die had het verdiend. Manziekte was het by haar, dat zy met een' kaerel, als de landfchryver Weinhold..... H 3 W s i »■  Hï Het Mislukt B e dT? o p. Weinhold, (Jicm zagt op de fchouder Jlaande.} Zakjes, zagtjes! Die was myn vader. G e u h a b d, verwonderd. Wat? Zyt gv die jonge, waar van zy vier maanden naa de bruiloft.... Weinhold, 'hem droeg in de reden vallende. Ja, Oom ! Die vroegrype genie ben ik. , Gerhard» Maar Justina noemde my immers eenen geheel anderen naam? W e i n h o l n. Myn refsnaarn , om de nieuwsgierigen te mis, , leiden. Gerhard. En gy zyt Profesfor? \V e i n h o l d. Dat is myn rcistytel; om dat de wachten aan de poorten nooit willen gelooven dat men ?-CtS 1£' Gcrh a rc r>. hdfhoofd fchuddende^ ftfer byzonder! Hoe is uw vooornaam? W e i n h o l D. Emmerik Sylvester. G e r h a r d. Hoe oud? Weinhold. -Vier-crwwintiff. ■ G e r h a r n. Wat of myn ftamboom toeh wel zegt? (If \ . .... - vouwt  Derde Bedryf. 113 vouwt eene rol pergament , zet de bril op den neus, en zoekt met den vinger.) Het is zo. Daar fiaatgy! Emmerik Sylvester, natus anno 1764. Weinhold. Uw ftamboom ziet 'er uit als een kerkhof. Is de familie zo gefmolten? Gerhard, in eenen veel betekenenden toon» Voor my. Weinhold. Hoe zo ? Gerhard. Dien ik ken, daar zet ik een kruisje by. Weinhold. Zet dan voor myn' naam ook een. G e r h a r d. Waarom voor de uwe.? Weinhold. Om dat wy elkander nu kennen. Gerhard. ó, Dat is de meening niet. Weinhold. Elk mensch heeft zyne eigene taal, en my ontbreekt den tyd om de uwe te beftudeeren. Gerhard', koel beleefd. Wilt gy reeds weer vertrekken ? Weinhold. Ik ben op reis. H 4 G e r-  jia Het Mislukt Bedrog; Gerhard» O! een' reisenden moet men niet ophouden. Weinhold,^ zich zelvent Nu ben ik afgefcheept. G f. r h a k d , hy zich zelven. Nu zal het op een reispenning losgaan. Weinhold, by zich zeiven. Ik moet nog eens norm loopen. Gerhard, zich zelven. Hy bedenkt zich, hoe hy het voor den dag zal brengen. W e i n ii o i. d. Ik heb eene onweg van tien mylen gemaakt , om Oom te bezoeken. Gerhard, kort afbreekende. Gehoorzaame dienaar! Dat was der moeite niet waardig. W e t n h o l d. Men reist nog wel verder om een kameel ic zien. G e r h a r d. De aapen en beeren kunnen mynentwegen in de kamer komen ; en ik zie 'er niet eens na. (Hy keert hem den rug toe.) Weinhold, die hem de hand, met eene enthupastifche hartelykheid , op de fchouder legt. En evenwel gevGCÏ ik eenen onwederfiaanbnaren {rek tot u! En evenwei zal ik op uwen honderdHen  D e r "b e Bedryf. 115 (ten verjaardag weder by u komen! (Hy keert ziek fchielyk om en gaat heen?) G e r h a k d, hy zich zelven. Een wonderlyke knaap! (Hem naaroepcnde.) Wacht toch wat! Weinkold, aan de deur. Op uw honderdfte verjaaring meer daarvan! Gerhard, die hem naaloopt en hem by den roksknoop vat. In ernst! In ernst! Wat zyt gy eigenlyk van uw ambacht ? Weinhold, koeltjes, Ik leide beeren en aapen. Gerhard. Neen, gy moet myne jaaren een weinig onvrien. delykheids ten goede houden. Gy moet myne onfchuldige nieuwsgierigheid bevreedigen. Weinhold. Kunt gy zwygen? Gerhard. Als een vrymetzelaar, hoe zeer ik anders vreemd van die lekte ben. Weinhold, die hem zeer vertrouwelyk wederom voor op het tooneel leidt. Ik beri een zoon des lichts. Ik ben een alchymist. GE'RHArd* verachtelyk. Een goudmaaker misfchien, die het goud van andere lieden in zyne beurs hekst? II 5 Wei n-  nff Het MisLüfcT BedTioo.' Weinhold. De hemel vergeeve u die verdenking! (Met een toeneemend enthufiasmus in gelaat en gebaarden , maar met eene doffe en zagte ftem.) Ik laboreer niet . j]c werk. Myn doel is kostelyker dan alle metaalen en edelgefteenten der vvaereld. Myne ltudie is de volmaaking der menfchelyke natuur, de wcderherftelling van haare verloorene oorfprongelyke kracht, de uitbreiding en bevestiging van haare duurzaamheid. Gerhard, zwaar zuchtende. ó, lieve tyd! Hy zal het ook niet verder bren.; gen dan anderen. Weinhold. Hebt gy nooit van den beroemden Saint-Germain gehoord, dien het naa eene vreemdelingfchap van vyfhonderd jaaren, behaagde eenen anderen planeet te bereiz.n ? Gerhard, hem als verfiomd aanziende. Wat? Een mensen onder het nieuwe testament, die vyf honderd jaaren geleefd heeft? Weinhold. En gebloeid a/s eene roos. Ik was zo ge¬ lukkig hem in perfoon te zien, hy drukte my aan zyne borst, ontfloot my de diepten zyner weeten- fchappen , liet my den onwaardigften zyner leerlingen in het bezit van zyn , de menfehen gelukkig maakend areqnum. Gerhard, met de grootfte infpanning. En dit arcanum ? W e i n«  Dn se Bedryf. 117 ' Weinhold, & vinger op den mond leggende. ' Zo vraag: men de kinderen uit. Gerhard. ó Neef! Laat ik toch een woordje met u fpree- j.eni Jvlaar eer wy verder gaan, neem plaats. ]k kryg van verwondering en ongeduld de kramp. (Hy plaatst ziek in een leun/loei; Weinhold naast hem.-) Misfchien kunnen wy eene ruiling doen. ïk heb ook beproefde middelen. Wei n h o l d, vcrachtelyk. Van kwakzalvers of oude wyven ? (Luider en radder fpreekende.) Myn arcanum is op deezen ondermaanfehen hemelbol het eenigfte: het zuivert de dierlyke masfa van alle de tot de ontbinding gefchikte deeltjes, elektrifeert het verdikte bloed, distilleert het verflymde zenuwenfap, pompt de vergiftigde lucht uit de longen, en drenkt de verouderende leeveusgeesten met den nektar cener eeuwige jeugd. Gerhard, als verfteend. Dat is onbegrypelyk. Weinhold. De taal van alle ongewyden. My als een verlichte, is de onfeilbaarheid van deeze zaak zo vast ingeprent, dat, als gv my belooft, my in even dezelfde Ie' conde, driemaal drie en een derde van een droppel van deeze tsfentie (een flesfe met droppelen uit zyn zak krygende) in te geeven, dan geef ik u de vryheid. (//j trekt heimelyk een groot mes uit den an» meren zak, ; om my met dit mes de, keel G e r«  ïtft Het -Mislukt Bedrog." Gerhard» verfchrikt, houdt hem met de ten e hand den arm , met de andere zet hy , op den h uk leunende, zich fchrap, en roept. Justina! Benedictus! Wet n h o l d, bedaard. Wat ichort n? (Hy [leekt het mes veder weg.) ZESDE TOONEEL. Benedictus, de voorigen. Bekedictus, ylende. Mynheer Gerhard! Gerhard. bedaarende. Het is niet nodig. (Hy wenkt hem om te gaan?) Bekedictus, hy zich zelven. Mynheer heeft van daag zynekuuren. {Vertrekt?} ZEVENDE TOONEEL. Gerhard, Weikhold. W einhold, opgaande. Laat u niet hinderen! Ik moet voort, Gerhard, hem by den rok vasthoudende. Met uw .verlof. Hoe veel kost dan dat flesje ? Weikhold Ik ben geen loondokter. Ik neem geen geld. Gek*  Derde Bedryi* ii& Gerhard. t Evenwel, voor niet Weinhold, zet het flesje op de tafeh Het is tot uwen dienst. Maar u zal het toch niet helpen. Gerhard. 'Hoe dan? Weinhold. U kan het niet helpen. Gerhard. Waarom niet? Weinhold. . Myn middel vooronderftelt geloof; en gy fchynt my een nieuwmodefche vrygeest te zyn. G £ r h a e d, terwyl hy opflaat. Daar bewaare my de hemel voor! Ik Iaat my noch duivel noch hel ontneemen. Weinhold. En dan ook hang ik daarmede te zamen, gelyk de ketting met de elektrifeermachine. Myn oog, mya adem , myn gevoel moet zich den lyder mededee. len. Ik moet Gerhaed , dringende, hem in het woord vallende. Ach! Myn allerlieffte neef! Als gy het toch in myn huis voor lief wilde neemen! Weinhold. Eene mogendheid in het oosten roept my van Vi*. Gii<  zao H b t= Mislukt B e ö;r o a. n k e r . met toeneemende drift. Gy zyt een man zonder geloof en trouw. Gerhard. Ik vergeld maar gelyk met gelyk. Mevr. Anker. . Een zwak hoofd, even zo ilomp van verftand, als van zintuigen. Gerhard. Gehoorzaame dienaar. Sternberg. Mevrouw! Verbitter hem niet. Therese. Laat ons gaan, lieve Mama! Mevr. Anker. Men moest u aan den leidbaud leeren loopea. even eens als een kind. Gerhard. Gehoorzaame dienaar! Mevr. Anke r. Men moest u onder voogden Hellen. Ger*  Derde B e d r y ï. J35 Ger hard, bitter lagchenJr. Waarom niet liever opfluiten? Sternuerg. Mevrouw! Therese. Lieve Mama! ik vrees yoor uwe gezondheid. Mevr. A n k e e. Die offert men altyd by u meisjes op! Steenberg Laat my beproeven of ik hem kan doen bedaaren. Mevr. A n k e e. O ! zagte middelen koomen hier niet te pas. God lof! Hier is nog justitie in het land. Koom Tliere- .fe' (Spottende.) Ween maar! En gy, Myn* heer Sternberg, ik vermoede meer, dan ik mag zeggen. Betreed myn huis niet weder! (Zy trekt Therefe met zich voort, en gaat heen.) Therese, teder, in het heen gaan. Sternberg! Sternberg, verflagen. (Hy wil hen volgen, keert weder terug en nadert Gerhard.') . Oom! Ik beken fchuld. Het is de eerfte afvvyking van myne grondbeginfelen. ■. .. Het is het eerfte bedrog, waar aan ik my ooit Maar myne dierbaare Therefe te verliezen — IJaar nadrukkelyk bevel (Met hevigheid) ó . zo waar als ik deeze knieën omvat ■ Zo waar al's ik deeze handen... ■ XX. Peel. K Ger,  ia.o Het Mislukt B i d r o «, Gerhard, maakt zich los, fpringt op en verfckuilt ziek achter de Weduwe Onweder. Nicht Onweder! de kaerel wil my om het leeven brengen. Wed. Onweder, die hem tegen houdt. Neef Sternberg! verfchoon zyne gryze haïren! Tast my liever aan! Geuhard, Jluipt door de agterfte zydeur weg* VEERTIENDE TOONEEL. Weduwe Onweder, Sternberg. (Sternberg gaat [nel op en neder, en beziet de l-Feduwe Onweder van boven tot beneden. Zy ziet hem onbeweegelyk aan.) Sternberg. Cy zyt Mevrouw Onweder? Wed. Onweder. Ja, Mynheer Sternberg. Sternberg. Toch wel niet die tedere Mevrouw Onweder, die haaren man elf maanden naa zynen dood een ke* vend gedenkteken haarer trouw oprichtte? Wed. Onweder. Wat wilt gy daarmede zeggen, Mynheer? Weet gy niet dat de wanhoop eener tedere Weduwe, de' order der natuur omkeert? SterM"  Derde Bedryf» Ht c Sternberg. Mevrouw ! Ik weet dat alte teder gevoelige Vrouwen, zich , in meer dingen aan orde noch welvoegelykheid ftooren. Wed. Onweder. Gy hebt eene onbefchaamde wyze oin kennis te maaken. Sternberg. Beter onbefchaamd dan boosaartig ! ■ Het is* uwe wyze om agter den rug de menfchen op te hitzen. Wed. Onweder. Neem een fchrikpoeder in! gy hebt de koorts; [Zy ml gaan.) Sternberg, haar vast houdende, met drift: Met laffe fpotterny koomt gy niet los. Gy zult weeten dat men u kent, dat men uwe oogmerken Ontdekt, dat men de wapenen om zich te wreekcn in handen heeft. Laster en maak laamenzweeringeii zo lange het u lust! Maar nog hebt gy niet yan hem geërfd. (Vertrekt.*) VYFTIENDE TOONEEL. De Weduwe Onweder, allein. (Hem [pottend naziende.') Dat geleek w'd eene bedreiging. Arme zondaar! Wie zeker treffen wil, moet niet lang draalen.. „ Wape. rien tot wraak!" (Zegeiqraalende.) Ja, als de buit u voor den neus is weggehaald, —: Ka wreefc  Ï42 Het Mislukt Bedrog, wreek u dan vry. Procedeer en verdraai dan zo veel als het u belieft! Misfchien zyn wy dan grootmoedig genoeg, om u uit genade een brok toe te werpen. QZy hoort iemand koomen , en houdt zich weder bedaard.) ZESTIENDE TOONEEL. Justina, De Weduwe Onweder. Justina, door de middendeur inkoomende. Mevrouw, de foep ftaat u te wachten. Wed. O n w e r> e r. ó , Kind ! Honger en dorst zyn my vergaan. Welk een tooneel moest ik hier koomen zien! Die arme neef Sternberg. Justina, zich vreemd houdende. Hoe zo, Mevrouw? Wed. Onweder. Hebt gy dat geweld niet gehoord ? — Eene woordwisfeling ! Een verfchil ! Buiten myne tusfchcn» komst, misfchien mishandelingen! Justina. Ik bekommer my alleen maar om myn keuken. Daarenboven zyn myne ooren reeds door de ge. woonte verhard. O! het gaat by ons zo ftil niet toe, als gy wel meent. Oorlog en vrede, verwelkoomen en wegjaageu , wisfelen elkander dikwyl» ajle turen af. Wed.  Derde Bedryf. 143 Wed. Onweder. Wat zegt gy daar? Ach! niets onder de zonne, gaat toch de eensgezindheid te boven. ZEVENTIENDE TOONEEL. Weikhold, de voorigen. W e 1 n h o l d . hy het inkoomen. Wat zie ik? myne beminnenswaardige reis- genoote! Wed. Onweder, byna te gelyk met hem. Hé! Myn onvergelykelyke leidsman! Hoe koomt gy toch hier? Weinhold. Ik ben hier te huis? En gy ? Wed. O n w e d e r. Ach! gy hebt myn verblyf vernoomen , hooggeleerden Heer Profesfor! Weinhold. Of gy hebt my hier willen verrasfchen, hooggeëerde Mevrouw? Justina, tusfchen hen beiden treedende. Met uw verlof! Gy zyt beiden mis. Wed. O n w e d e r. Mynheer de Profesfor Waterman? Weinhold. Mevrouw de Weduwe van wylen den Krygsraad Windftil? Justina, tegen Weinhold, neigende. Mevrouw uwe Tante Onweder! (Op de zelfde K 3 wyze  144 Het Mislukt B e "d r o e. wyze tegen de Weduwe Onweder.') Mynheer , uw Neef, Weinhold. ' . Wed. Onweder. Weinhold! Weinhold Onweder! Wed. Onweder, met eene uitfpoorigeblydfchap. Vind ik in u den grooteu man, wiens uitgebreide naam Weinhold, even uitfpeorig. Ts de geestige vrouw , welker verrukkende ge- fprekken my Wed. Onweder. Ik heb oneindige verpligtingen aan myn incognito, dat W f. i n k o l d. Ik weet het raynen geleigeest dubbel dank, dat hy (Geer van beiden durft den anderen laaien uitfpreeken.) Justina. Ei lieve, zet die zislroerende herkenning onder den maaltyd voort! koomt! Wed. O n we der. Ach, Kind! Zonder Finette {maakt my geen beet. Justina. Waar is zy te vinden? Wed. Onweder. In het posthuis.' - • Jus.  Derde Bedrtf. 145 Justina. Uwe Kamenier? Of ... Wed. Onweder. Myn leeuwtje. Waarlyk eene eerfte fchoonheid van het hond.ngeflacht. Justina. Zy zal aanftonds in zegepraal hiergebragt worden.' (Vertrekt.) AGTTIENDE TOONEEL. Weinhold, Weduwe O n w ?. d e r . zy treedee nader by elkander en lagchen zachtjes. Weinhold. Dat gaat voortreffelyk! Wed. Onweder. 'Heerlykl W e i n ii o l d. Ik heb met myftieke bombario en diepzinnige geleerde konstwoorden rondom ny gefmeeten , als een tweede Cagliollro, Wed Onweder. En ik heb de historietjes die onze vriend Pistorius heeft medegedeeld , met verklaaringen en byvoegzels opgefierd, zo goed als de Graavin de la Motte. Weinhold Voor zo ligtgeloovig had ik onzen Oom toch niet gehouden. Hy heeft zich met huid en hair aan my •vergeleverd. K tf Wed.  145 Büï Mislukt BinoCi Wed. Onweder. Heb ik het u niet vooraf gezegd? Een oud man, die voor den dood bevreesd is, gelooft eindelyk Dog aan hekfen en waarzeggers. W e i n h o l d. Wy hebben Oom geheel op onze zyde. Maar het volkje dat hy om zich heeft . . . < Wed. Onweder. Dat zyn maar- tooneelpoppen. Ik ken het geheele to-oned reeds. Niets ontgaat my. Ik heb 'Argus-oogen. Weinhold. Justina's twse oogen hebben meer vuur dan honderd anderen. Wed. Onweder. Dan moet gy tegen haar op uwe hoede zyn, Neef.' Want uw hart is zo brandbaar als itroo. Weinhold. Neem u maar in acht voor Neef Sternberg. Wed. O n weder verliefd met de oogen lonkende. (>[ Verontrust u des wegen niet. Weinhold. "Naar de befchryving van den Apotheker, verftaat hy de koust om vonden te fmeeden. Wed. Onweder, Ik meende dat gy op zyn uiterlyk voorkoomen doelde. - Het vouden fmeeden heb ik hem al belet. W x x ff'  Derde Bedryt. 147 Weinhold, Nicht Onweder! Gy flaat overal met de fnelheid des blikfems. Wed. Onweder, zegepraalende. Morgen (laan wy in het testament. Weinhold. Ik wenschte wel dat wy reeds de erffenis in eene veilige haven hadden. Wed. O n w e d e r. O! ik ontpak reeds in mynen geest de volgepropte kisten. De oude is immers reeds zo goed als een uitgebrande kaars. (Zy blaast.) Plu! uit is ze. Weinhold. Hoe zullen wy dan jaagen en ryden! Wed. Onweder. En juichen en fpringen, en lustig leeven! Weinhold. Maar voor alle andere dingen, koop ik voor my : eene compagnie! Wed. Onweder. En ik voor elk van myne jongens een vaandel. Weinhold. Nicht Lncretia! Eer dat dit vaaudel zwaait, moe. : ten wy nog bergen ovcrklimmen. Wed. Onweder. Neef Emmerik! Het zyn maar molshoopen, zo : als de bergen in een doolhof, een goed fpringer fpringt 'er over heen. K 5 W e i n"  Ï"i8 Hit "Mislukt BeMoü. Weinhold. Dit zeg ik u: loopt het verkeerd, dan kryg ik allen die hier in huis zyn by den kop, en kus hen , en verzoek om vergiffenis. Wed. Onweder. Dat zou laag zyn ! Ik kus de geheele familie, als het goed gaat. Weinhold. Dat zou verheven zyn! Wed. Onweder. Wees niet zot, zeg ik. Wat wilt gy ? Een oude vreijers erffenis is even eens als het papegaai fchieten ,■ de beste fchutter wordt Koning. Weinhold. Nicht Lucretia 1 Zyt gy . . . . Wed. O n w e der, die hem den mond toehoudt. Gelyk zoekt gelyk. Koorn maar voort. (Zj/ gaan gearmd keen.) Einde van het Derde Bedryf. VIER.  V i rn d b Bed bl*t f. 149 VIERDE BEDRYF. . EERSTE TOONEEL. Justina, Sternberg. J u s t i n a , by het bir.nentreeden. Koom maar binnen broeder! Wy hebben geen verrasfching te duchten. Zy zitten nog even eens, aan tafel, als of zy 'er aan vast getoverd zyn. Sternberg. Waarom noodigt gy my weder in dit huis? Ik heb hier niets meer te doen. Justina. En nooit waart gy in dit huis onontbeerlyker dan tegenwoordig. Ik zal u gelegenheid geeven, om Oom zonder getuigen te fpreeken, en dan .... Sternberg. Met welk een gelaat zou ik hem naa dat voorval kunnen ontmoeten ? Hy heeft my alteflegt behandeld. Justina. Maar het behoeft u flegts éc5n woord te kosten, om eene lastering ter neder te vellen, welker uitvinder en oogmerk zo klaar als de dag zyn. Om zich in zyn hart te nestelen, moesten zy voorzeker daarmede een begin maaken, met u 'er uit te byten. Stern-  *56 Het Mislükt B e d r o a. Sternberg. Laaten zy my ook misdaaden hebben aangewree. ven waar van ik niets weet : genoeg, dat myn hart my van eene onredelykheid, tegen hem gepleegd» beichuldigt. Het overige heeft geen onderzoek noodig. Justina. Strenge zedenmeester i Sternberg, driftig. O ! ik zal my niet weêr van vrouwen laaten be« Ihiuren; zy vormen zich maar altegaarne eene ze. dekunde op haar eigen hand. Justina. De uwe fmaakt ook te veel naar den Profesfoiaa. len fpreekftoel. Tot welk eene onverantwoordelyken Itap hebben zy u dan verleid, die booze wyven? Sternberg. Spreek zelve! Was ik wel een hair beter dan de kaapers, die onzen Oom thans omringen? Ging ik minder op buit uit, dan zy? J u s t t n a. Foei! Schaam u met uwe vergelyking. Sternberg. Het geheele onderfcheid beftaat hierin, dat de Weduwe Onweder en haar fpitsbroeder zich lomper in die zaak gedraagen. Maar misfchien koomen zy deste eerder tot hun oogmerk. Justina, Dat verhoede de hemel! Stern-  VlElSE BlStTK ÏSX Sternber o. • Zy is doorgaands gelukkig met haare ftreeken, dia lieve Tante. Zy is nog even het zelfde wyf, dat haaren man door trouweloosheid en onrust in het graf gebragt heeft, om zyn vermogen met eenen, gelukzoeker door te brengen. Justina. Denk eens! Die fchoone Lukretia! En de geluk» zoeker . . . . ? Sternberg, haar in de reden vallende. Diefloop weg, toen het geldje op was. Ik denk dat Weinhold het niet beter zal maaken. Justina. Dat zou kunnen zyn. Maar ik zou 'er wel op durven wedden, dat het geheele gaauwdieven plant alleen van haar af komftig is. Sternberg, /pollende. Gy trekt altyd de party voor ons geflacht. Justina. 'Er wordt fiechtseeneonpartydige geest van oplettendheid vereischt, om hem minder ervaarenis in listige ftreeken toe te fchryven , dan aan haar. Sternberg. Studente ftreeken kunnen hem niet vreemd zyn. Hy wierd van twee Univerfiteiten gebannen. Wat hy tegenwoordig om handen heeft, weet ik niet. Justina. Hy is een geestenziener en een kwakzalver. Ster mJ  j52 Hst Mislukt Bedrog. Sternber o. e' Ha ! zd een foort van Maandokter, een Wonderdoener, etcetera? Dat is niet kwaad bedacht! VerHandiger lieden, dan onze Oom, zweeren op zulke grillen, en laaten zich foppen. Justina. Broeder! Als gy hem niet het oogvlies wiltligten, dan doe ik het. Ik zal hem alles zeggen, wat ik van dat volk weet. Sternberg. - Neen , zuster l Ik bid u, ja ik verbied het u zelfs. . Als hem de oogen niet van zelven operi gaan', dan is by het niet waardig dat hy in betere handen geraakt. Justina. En als hy fterft, eer hy tot kennis koomt? ^ Sternberg. Dan is de klugt uit. Maat gy zult het einde „iet afwachten. Gy neemt nog heden uw intrek by uwen broeder. Justina, hem zeer bedenkeljk aanziende. Maurits i i Zyt gy het die my deezen raad eft'? . . Zie my recht in de oogen! (loos;-) Gy hebt met Therefe rune gehad. : Sternberg, verdrietig* Neen! Justina. Evenwel met haar gekeven ? steun»  V I E R D E fi E D R Y F. vfyj Sternberg. Neen ! (Koel.) Ik heb haar federt in het geheel niet gefprokeu. Justina. I Nog erger! Hoe is dat gekomen? Sternberg, hy geraakt al meer en meer in drift* Dat zal zy beter weeten dan ik. Driemaalen ging Ik haar venfter voorby. Zy liet niet blyken dat zy my bemerkte. Driemaalen was ik reeds op de trap. pen, en gaf het fein, waarop zy anders zo fnel ert v.olyk uit de kamer (loop, en zy kwam niet. Justina. Om dat haare moeder het haar verboden had. Sternberg, verbitterd. ó, Zo zy my beminde. ' Eene zottin van tene moeder verdient geene gehoorzaamheid! Justina. i Nu vat ik uw kwaade luim. Den misnoegden minnaar is de geheele waereld onverfchillig. . Ik moet u opruimen. Gy fpreekt van eene' comedie of klugt. Laaten wy 'er eene fpeelen! (Zy legt haaren arm op zyn fchouder.) Ster nber g, verdrietig. Ach! Justina. Rimpel uw voorhoofd, zo veel als gy wilt Het is eene heerlyke klugt. (Zy zet den arm in de zyde.) Hier ftaat de maaker. —— De tytel isWie het laatste lacht, die lacht het best* S teen»  554 Het Mislukt B e » r o c. Sternber». Houd op! Justina. Maar met het leeren van onze rol zullen wy ons I het hoofd niet breeken. Wy zullen voor de vuist fpeeleu. Gy zyt de Notaris. Sternberg. Zuster! Als u eenen gek ontbreekt, neem Bene■ diftus dan. Justina. Die inval is goed. Benediftus past beter voor TM.r ris dan gy. Hy was Klerk by den ouden ScrupS; hee/Lg eenige brokken bewaard, en kan misfchien .... ■ Sternberg, vol ongeduld haar invallende. Goedendag, Justina! (Hy ml gaan.) Justina, hem vasthoudende. a Mvn lieve , beste Maurits! nog maar een oogenbiikl Ik geef u ook (Hem kusfende,) een, twee, drie, vier kusjes. TWEEDE TOONEEL. Therese, de voorigen. Therese, die by het openen van de deur het laatfte gezien en gehoord heeft. Zes waren het. (Zyflaat de deur toe ,enverdwynt.) Justina. Wie was dat? {Zy loopt weg.) D E R-  Vierde B e d r t t. 15S DERDE TOONEEL. S ternberg, alleen. (Pérleegen.') Therefes ftem! Zy heeft ons beluisterd. Hoe zal dat afloopen? Wat zal ik haar zeggen ? VIERDE TOONEEL. Justina, Therese, Sternberg. Justina, Therefe binnen trekkende. Gy moet Mejuffrouw! Tot ftraffe moet gy 'er in. Therese, zich 'er tegen verzettende. Laat my toch los, bid ik u! Jus t i n a. Gy koomt even als of gy geroepen zyt. Therese, fpottende. Dat zie ik. Justina. Mynheer Sternberg had zulke zwaarmoedige grillen, dat het my by hem te benaauwd en bangwierd. Om hem wat afleiding te'geeven, wilde ikuweperfoon eens verbeelden. T h e r e se, fieeds gevoeliger. Ik dank u voor uwe goede meening. Gy gelooft dan dat ik met Mynheer Sternberg op dien voet ftaa ? XX. Deel. L Jus.  1^6 Het Mislukt B e d e o g. Justina, zich vreemd houdende. Op welken ? Therese. En gy, Mynheer Sternberg ! Gy bevestigde Juffer Justina in dat geloof? Sternberg, ontjield. Therefe! Therese. Indien gy onedel genoeg waart om twee meisjes te gelyk te bedriegen, dan moest gy u ten minden nog fchaamen, de eene, ten koste van de andere te vermaaken. Justina, tegen Thereje. Kunt gy op zyne zuster yverzuchtig zyn? Therese. Zyne zuster ? Wie ? Justina, die haar wil omhelzen. Ik! , , Thee e s e , te rugge treedende. Hm! Eene oude verfleetene uitvlugt! Sternberg. Ik kan uw ongeloof niet berispen. Ik heb mis- daan , dat ik deeze omftandigheid tot heden toe voor u verzweegen heb. Maar Therese, toornig. Waarmede kunt gy zulks verontfchuldigen? Sternberg. Ik wilde uw hart van den last van een geheim bevryden. The»  Vierde Bïdstf: J5J Therese. Ziet gy my dan aan voor een kind? Sternberg. Ik vreesde.... Therese. Neen J Het is en blyft onvergeeflyk. Justina. Gy hebt gelyk. Vergeef het hem in de eerfte agc dagen niet! Zyn meisje niet eens familiezaaken te vertrouwen ! — En menig man maakt zyne vrouw tot een Ryksarchief. Maar gy neemt my tock voor uwe zuster aan ? Therese. Myn hart zegt: ja! Justina,///* haar met drift omhelst. En het myne vloog u reeds deezen morgen te gejaoet. Sternberg , wil intusfchen Therefes hand kusfchen. Justina, die hem, loos fchertzende, te rugge ftoot. Wilt gy wel gaan met uwe Advokaaten kuuren ? Sternberg, fmeekende. Zuster! Justina, terwyl zy zyne flinke en Therefes rechte hand ongemerkt by elkander brengt. ik heet Justina en houde veel van rechtvaardig. L * heid.  I58 Het Mislukt B e d * o o. heid. Fn gy zult zien, dat ik u altyd tegen dien mensch zalbyftaan, als hy Sternberg, gnpt Therefes hand en kuseht dezelve. Justina, die ter zyde treedt. Gy geeft u over? Nu dan fcheide ik'er mede uit. Therese. Ondeugende meid! Justina. Ja , de yverzuchtigen zyn altyd de zwakften? Therese. En de vernuftigen ? Justina, haar in de reden vallende. Genoeg gefchertst! Welk een goede geest leidt u 'hier heen! Therefe? Therese, Een geest, die gaarne op verkeerde wegen leidt. ik zag hein hier ingaan, ik maakte zyne ongerustheid uit de myne op , en ik kwam Sternberg,»^ vuur. Duizendmaal dank , liefde Therefe ! [Terwyl hy haar wil omhelzen, hoord hy Gerhards ftem ,en deinst te rug.) , ., Gerhard, achter de fchermen. Justina! Justina, zagt. Schielyk door dit fpreekkamertie. (Sternberg en Therefe vlugten in het fpreekvertrek.) VYF-  Vu» li e Bedryf. 159 VYFDE TOONEEL. Gerhard, Justina Gerhard, uit de middendeur koomende, vlug en zeer bezig. Kunt gy niet antwoorden, als ik u roep? Justina. de deur van hetfpreekvertreltoejluitende. Ik racende dat Benedi<5tus my riep. Gerhard. Waar hebt gy dan uwe ooren? Zyn de logeerkamers gereed ? Justina, kort. Ja, Mynheer Gerhard! Gerhard. Gy hebt toch wel de beste bedden uitgezogt? Justina. Ja, Mynheer Gerhard. Gerhard. En de zilveren lampetten op de tafels geplaatst? Justina. Ja, Mynheer Gerhard. Gerhard. Is de zilverkast ook wel weêr met het groote ihangflot voorzien? ■ Justina. Ja, Mynheer Gerhard. Gerhard. Scherp vooral Benedictus in, dat hy zich in het L 3 ver-  ito Hit Mislüxt Bedrog. vervolg niec tienmaal het infchenken laat herinneren , zo als deezen middag , maar dat hy op ieder wenk acht geeve, en die lieve menfchen bediene als Prinfen. Justina. Zeer wel, Mynheer Gerhard. Gerhard. Maar gy moet hem ook met een goed voorbeeld voorgaan. Gy moet na de gerinite kleinigheid verneemen. Op welk uur zy het ontbyt begeereu? Welk foort van tabak myn Neef het liefst rookt? Of myne Nicht misfchien een tinne waterflesch in het bedde gewoon is? Of misfchien eene verlterking voor de maag, een flaapdrankje, zo als myne over- leedene Zuster Abigaël? Ook wat de keuken- cedul betreft. Doch hier over moet ik mynen Neef in perfoon raadpleegen. Justina, in een verdrietigen toon. Hebt gy nog iets te belasten ? Gerhard. Wat fteekt u in den kop? Justina. My? Hoe zoo? Gerhard. Gy maakt een gezicht, als of een fchuldenaar met Je interesfen te lange uitbleef. Justina. Ik ben reeds blyde, als niemand my maant. Ger-  Vierde Bedryf. 161 Gerhard. Beken het maar! Die gasten komen u zeer ongelegen. Justina. Zy zyn my zeer onverfchillig. Gerhard, driftig. Gy zyt een lomp fchepzel. Justina. Dat kan wel zyn. Gerhard. Als gy die liefde voor my in uw hart gevoelde, die gy dikwyls ten onrechten tyde in den mond voert, dan zoudt gy u verheugen, dat de Hemel my zulk een goed gezelfchap heeft toegezonden. Justina. Ik meende dat gy noch goed noch flecht gezel, fchap begeerde. Gerhard. Alles met onderfcheid. Ik heb niets op metfpeurhonden, die by lieden van myn (lag alle hoeken en gaten om een legaatje doorfnuffelen. ■ Maar myne naaste bloedvrienden! myne Zusters kinderen'. Gy weet het niet, hoe veel ik aan die lieve luidjes vinde. Justina. Ik zal het oudervinden. Gerhard. Den Hemel zy dank, dat ik 'er eindelyk eens een paar onder aantref die my eere aandoen. La J u sr  162 Het Mislukt Bedrog. Justina. Die eere zal u duur te ftaan komen. Gerhard. Zuk een' man als myn Neef heb ik nog nooit gevonden. Justina. Ieder nieuwe Neef is uw afgod. Gerhard. En myne Nicht ó! Dat is eene allerlieffle vrouw. Zagt inneemend! En daarby zo deugdzaam en eerbaar, en zoredelyk! Zy fpreekt als een Evangelie. Justina. Ja... Dat zyn de rechten! Ik heb het eens mee zulk eene welfpreekende vrouw beproefd. ■ Haare woorden danflen altyd in de wolken; maar dies te laager kroopen haare daaden op de aarde. Gerhard, ergerlyk. Het is tyd om de overgebleeven wyn te bergen. Justina. Daaraan] zal ik veel te draagen hebben. Maar ik verftaa dien wenk. ó! Spoedig zal ik uwe nieuwe gunftelingen het veld geheel vry laaten. Dan, om eens voor altyd myn geweeten te ontlasten; (Zy nadert hem langzaam, met over elkander geflaa. gene armen,) die lieden zyn op even denzelfdea dag, met dezelfde postwagen, met even hetzelfde oogmerk hier gekoomen, — en houden zich als of zy elkander niet kenden. —— (Zy klopt hem op de  Vierde Bedryf. 163 'ie fchouder.) Pas op uw geldkist, Mynheer Gerhard J Het zyn bedriegers! (Zy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. Gerhard, alleen. Bedriegers? Zy hebben beide immers hun doopcedul by zich! Bedriegers1 Die vrouwen gaan in alles te verre. Maar een wys man veracht ook den raad van een jong meisje niet. Ik zal er fpoedig achter koomen. . Ik zal hun valftrikken leggen daar zy niet op ver. dacht zullen zyn. (Hy luistert.) Stil! Zy zyn het! In dat fpreekkabinetje heb ik reeds menige ontdekking gedaan. (Hy Jluipt op de tienen in het kabinet.) Misfchien! misfchien! ZEVENDE TOONEEL. De Weduwe Onweder, Weinhold. Wed. Onweder, terwyl zy de deur opent, zagtjes tegen Weinhold. Ziet gy hem wel wegfluipen ? Weinhold, zagt. Hy wil ons beluisteren. (Zy koomen meer voorwaarts , en wenken malkander.) Wed. Onweder, overluid. De goedheid van onzen Oom maakt my geheel befchaamd. Juffer Justina heeft my een vertrek aan. ge weezen, zo ruim als Noachs Arke. De gordynen L 5 voor  164 Het Mislukt Bédho. voor het bedde van geel fatyn, gloeijende als of het alles goud ware.... Weinhold, haar in het woord vallende. En die van het myne van geborduurde (lof, met figuuren van eene halve leevensgrootte! En het bed hoog opgeftapeld als een voer hooi! Wed. O n w e d e k. Op de tafel, om my te wasfchen, een zilveren kan, als de kruiken op de bruiloft van Cana! Zilveren kandelaars als Weinhold, haar in de reden vallende. In den tempel van Salomo! En een waschbekken als de koperen zee! (Beiden hebben zeer veel moeite om het lagchen te laai'en.) Wed. O n w e d e r. Waarom bewyst Oom my zo veel eere, waarom befchaamt hy my zo? Ik zou het in zyn huis met een kamertje op de folder hebben voor lief genomen. Weinhold. Wat heb ik met Sybarietifche kusfens te doen? EenWysgeer, zo als ik, past beter op ftroo. Wed. Onweder. Die man zou karig zyn? Zyne gastvryheid is byna verkwisting. Weinhold. Wantrouwend ? Zyn hart opent zich voor de vriendfchap, als de roos voor de zon. Wed.  Vierde Bedryf. 165 Wed. Onweder. Knorrig? Hy heeft invallen, zo geestig, als Dok. ter Luthers tafelgefprekken. Weinhold. Eigenzinnig? Hy voegt en fchikt zich, als een handfchoen naar de hand. Wed. Onweder. Wie met hem niet over weg kan koomen, dien behoorde men uit de menfchelyke maatfchappy te ftooten. Weinhold. En wie hem iets in den weg legt, die heeft her. met my te doen. AGTSTE TOONEEL. Gerhard, de voorigen. Gerhard, die uit het fpreekkabinet koomt , vriendelyk. Zyt gy reeds opgedaan, lieve vrienden? Ik beklaag u. Gy zyt niet verzadigd geworden. Wed. Onweder. Maak my niet befchaamd, Oom! Ik bloos voor my zelven. Myn federt agt dagen geflotene maag, geleek heden naar een vat zonder bodem. Weinhold. Maar, Oom! gy leeft van den wind. Gerhard. Helaas! Als ik eet,dan blaast myhetlyf op,als... Wed.  166 Het Mislukt Bedrog. Wed. Onweder, telkens invallende. Als een luchtbol. Juist zo gaat het my ook. Gerhard. Het bloed klimt my na het hoofd .. Wed. Onweder. Als een fontein. My ook! Gerhard. Het flikkert my voor de oogen ... Wed. O n v/ e n e r. Als vuurpylen en voetzoekers, my ook ! Gerhard. Legge ik my dan te bedde.... tWed. Onweder. Dan is het of ik gewurgd worde. Gerhard. Ik zie dan niets dan fpooken en duivelsgezichten... Wed. Onweder. En de pols flaat my als een citherfnaar. Gerhard. Arme Nicht! Gy kuntde familie niet verloochenen. Wed. Onweder. Ach, myn lieve Oom! Met u wil ik my deswegen gaarne troosten. Weinhold. Spasmatieke ongefteldheden ! De mensch moet eeten. Deeze pligt neemt met de jaaren toe. Want hoe meer de veêren en raderen van een werktuig af-  Vierde Bedrvt. jCj i fiyten, zo veel te meer moet men dezelve fmeeren. Maar op de keuze van het voedfel koomt alles aan. Gy zult nog eens een rechte lekkerbek worden. Gy zult aan niets denken, van niets anders droomen , dan van patryzen, faifanten , zalm , oesters, Ilanauè'r, pasteien, Hongaarfche wyn, Champagne, Ananas.... Gerhard, die hem in de reden valt. Ei, Neef! Dat is een levensregel voor Koningen. Weinhold. Iemand als gy, leeft gaarne als een Koning. Gerhard. Maar myne burgerlyke beurs zou de teering krygen. Weinhold. Wilt gy opgaêren? Voor wie? Voor lagchende erfgenaamen ? Gerhard. Wilt gy lieden by myne lykbaare lagchen? Wed. Onweder. Ach , Oom ! Eer het met u zo verre koomt, waar zal ik arm geraamte dan zyn? Weinhold, tegen Gerhard. En ik zegge u, eer wy beiden die reize voorneemen , zullen de lykbaaren misfchien uitdemodezyn. Gerhard. Ach! Wilde de hemel datgeeven! Maar in alle gevallen moet ik met u, myne lieve vrienden! eerst afrekenen. Wed.  p—■ 168 Het Mislukt Bedrog. Wed. Onweder en W e in hold, verwonderd. Afrekenen! Gerhard. Waardoor kan ik uwe liefde, uwe zorgvuldigheid beloonen, als wanneer ik u myn weinigje armoede Weinhold, half verdrietig. Oom! Wed. Onweder. Gy beledigt ons grootelyks. Gerhard. Nog eer het avond is zal ik myn testament Wed. Onweder. Om's Hemels wil, werp toch geen twistappel ohder de familie! Gerhard. Ik heb geene familie. Wed. Onweder. Een testament! twist en procesfen zonder einde. Gerhard. Ik zal het wel zo goed claufuleeren.... Wed. Onweder. Hoe meer claufulen, zo veel te meer kosten voor de Advokaaten! Weinhold. Ik weet niet hoe 'er nog gekken kunnen zyn, die een testament maaken; zy zien immers, hoe het toegaat. Keizers en Koningen moeten het geduldig lyden, dat de hairkloovery met hunnen laatften wil omfpringt, als de kat met de muis.  Vierde Bedryf. i(5s> Gerhard. Daarvoor kan men een fchotje fchieten. Gylic den neemt den geheelen kraam by myn leeven. Weinhold. Ik, voor myn deel, bedank voor die grootmoedige aanbieding. Voeg gy liever alles myne goede Nicht toe! Wed. Onweder. Ik ben aan de gulden middelmaat gewend. Maak gy maar mynen waardigen Neef gelukkig! Gerhard. Gy zyt beiden fenikfen in de belangeloosheid. (Hy gaat aan de andere zyde, en [preekt by zich zelven?) Justina heeft gelyk ; zy blaaz«n in één hoorn. Weinhold, zagt. Nicht! hy ruikt lont. Wed. O w w e d e k, [lil. Willen wy eens kyven ? Weinhold, ftil. Ja, gaarne. Wed. Onweder. Maar wat neemen wy zo op ftaande voet tot een onderwerp ? Weinhold, ftil. Waarheden. Stofs genoeg! Gerhard, hem van verre beftchomvende. Ha, ha! Zy fmeeden iets onder elkander. (Nader koomtnde, overluid.) Wat hebt gy dan voor geheimen ? W e i n-  i7o Het Mislukt B e d b o g. Weinhold, [pottende. Nicht heeft altyd die fraaije gewoonte, van ia het oor te luisteren. Wed. Onweder, beledigd. Aanftonds maakt hy het tot eene gewoonte; zo overyld maaken de Heeren geleerden hunne beduiten op. Gerhard. Ei; wikt elkanders woorden niet zo naauwkeu- rjgi J . In dertig jaaren was ik zo vergenoegd niet als heden. Frisch op, vrienden! Wie weet een klugt ? Wie brengt een vertelzeltje op het tapyt? Ik wil eens lagchen. Wed. Onweder. ó, Om te lagchen, behoeft gy maar de figuur van Neef Weinhold eeens te befchouwen. Weinhold. Laat u liever door de geestigheid van Nicht Onweder kittelen! Gerhard. - Zo bits niet • dat verzoek ik u! uit fcherts wordt dikwyls ernst geboren. Wed. Onweder. Voor my behoeft gy niet bezorgd te zyn ! Ik weet my binnen de paaien te houden! In het huis van mynen weldoener heb ik voor alles eerbied tot den fchoothond toe. Weinhold. Zo denk ik ook, Nicht! De kleinfle keffers zyn altyd de valschten.  Vierde Bedrti». jft Wed. Onweder. O! Ik vreeze anders voor geeuen Cerberus. Weinhold. Puh! Dat noeme ik eerst kattenc jurage! G e s H A R d. Hou! Hou! Dat was te fferki (Weinhold en de Weduwe Onweder wandelen driftig op en neder.]) Wed. Onweder, die Weinhold op den agtergrond van het tooncel ont. moet, zagt. Bravo • Weinhold, zagt. Ook bravo! Gerhard , zich boos houdende. Dergelyke ontmoetingen verzoek ik dat in myn huis niet meer voorvallen. Wed. O n w e de r , Gerhard ter zyde trekkende. Hy fchynt nog weinig in fatfoenelyke gezelfchap. pen verkeert te hebben. Weinhold, die hem na de andere zyde trekt. Men moet haar, om rust te hebben , eens de kop laaten ftooten. Wed. Onweder, als boven. Hy meent dat de Philofoophenmantel alles be. dekt. Maar het gaat hem even eens als het dier in de fabel. De lange ooren koomen toch onder de leeuwenhuid voor den dag. Gerhard, glimplagchende. Dat zie ik. XX. deel. M Ge»  172 Het MislOüt B i d r o e.' Weinhold, ah boven. Om haare kunde in de fraaije weetenfchappen te vertoonen, praat zy fomvvylen zonder menichen verftand, en eêr zy eene Satyre voor zich zou behouden, zou zy 'er liever haaren boezemvriend aan opofferen. Gerhard. Dat hoor ik. (Zy dringen beiden Gerhard op eene zyde , en fpreeken hem gelyktydig in het Oor.') Wed. Onweder. Hy fchynt een pedant te zyn. Weinhold. Zy fchynt eene romaneske zottin te weezen. Gerhard, tegen de Weduwe Onweder. Ik geloof u. (Tegen Weinhold.) Ik weet het alles. (Tegen beiden.) Maar ik mag dat fteekelen niet lyden. Gy zyt nabeftaanden, gy zyt huisgenooten, gy zyt my beiden even lief. Ik wil onder u beiden vreede nichten ; ja, dat wil ik. Wed. Onweder, /pottende^ Weinhold, verachtelyh. O ! Gerhard. Wat bromt gy ? Wilt gy elkander de hand geeven. of niet ? , Wed. Onweder. Ik beu wel niet onverzoenelyk, maar Weinhold. Ik begin nooit eerst, maar.... Ges-  Vierde Bedryf. 173. Ger h a r d, minzaam. Geen woord meer! Omhelst my! Omhelst elkander! en wie den anderen weder kwelt...;. Wed. Onweder; Ter liefde van u.... Weinhold. Om u te bewyzen.... (Zy omhelzen elkander alle drie.) Gerhard, fchertzend. Dat vooral geene vreemde ziel hier van iets gewaar worde! Wy willen liever Ons zelven uitlag, chen, dan ons laaten uitlagchen. (Zy lagchen alle drie te gelyk.) NEGENDE TOONEEL. Justina, de voorigen. Justina, tegen de Weduwe Onweder en Weinhold. De kruijer brengt uw goed. Belieft het u dat ik het maar zal ontfangen? Wed. Onweder. Met uw verlof, myn kind! Ik wil zelve..... Gerhard. 4, Nicht! Dat zal Justina wel bezorgen. Wed. Onweder. Gy zyt zeer góed! Maar ik moet u myne kleine eigenzinnigheid bekennen. Ik laat gaarn myn oog over alles gaan. (Stil tegen Weinhold.) Ik heb den M 2 kat. /  174 Het Mislukt Bedrog. kaerel een' gulden beloofd , mits dat hy fteunt als of hy den berg Atlas fleepte. Weinhold, overluid, en alsof hy haar daarop niet antwoorde. Nicht! Doe geene moeite! Myne goederen vereifchen by het aflaaden zekere voorzichtigheid , die niemand dan ik zelf kenne. Wed. Onweder tegen Gerhard. Neem het niet kwalyk, Oom 1 Dat wy om zulke kleine beuzelingen Gerhard, haar invallende. Dat prys ik. Orde houdt de waereld in Hand. En gy zyt hier immers te huis. (JVeinholi en de IVeduwe Onweder vertrekken , Justina wil hen volgen.) Gerhard, roept. Justina. TIENDE TOONEEL. Gerhard, Justina. Gerhard. Zeer verpligt voor uwe welmeenende waarfchon* wing ! zy is waarlyk niet verlooren. Ik heb dat volkje uitgehoord.... Justina, fchielyk. Nu, en ? Gerhard. Het zyn zekerlyk geene engelen, Jus.  Vierde Bedeyï. 175 Justina, verblyd. Niet waar, zy fchuilen onder eene deken ? Gerhard. Juist het tegendeel. Het vuur van het reisgenootfchap (laat op het punt van onder de eere der bloedvriendfchap te verkoelen. Er ontbrak maar zeer weinig aan, of zy hadden te fa men gekeeven. Justina. ó, Zy fpeelen met haat en met liefde als met een .'bal. Een goochelaars kunstje om de opmerk¬ zaamheid der aanfchouwers te misleiden! Gerhard, Neen, neen! Ik ken hen nu door en door. Om u de waarheid te zeggen, ik zie onder myne huisgenooten liever misvcrftand , dan e ne alte groote vertrouwelykheid. Het eene mes houdt het andere in de fchede. Had gy nietfamen gedaan met Sternberg, dan zou ik den bedrieger reeds eêr ontmaskerd hebben. Justina, met drift. Mynheer Gerhard! Als Sternberg een bedrieger is, dan .... Gerhard, haar in de reden vallende. Gy wilt hem nog verdeedigen? Dat is klugtig. En hy heeft alles beleeden ! Justina. Wat zegt men niet uit ontlteltenis? Hoe onfchuldiger de befchuldigde is, zo veel te minder weet hy zich fomtyds te verantwoorden. M 3 Ger-  i7ö Het Mislukt b e d r o e. Gerhard. O, ik wil geen halsrecht over hem honden. Het is nu voorby. Ik Iaat hem loopen. Maar om hun allen moed tot nieuwe ftreeken te beneemen — zal ik deeze lieden al myn haave en goed fchrifte» lyk verzekeren. Justina, verschrikt. Mynheer Gerhard! Gerhard. Verzekeren, niet vermaaken. Voor zyne oogen! Onherroepelyk! en dat heden deezen dag nog! Justina, met aandrang. Mynheer Gerhard! Gerhard, geduurig leevendiger. By my heet het: de deur of geheel opei, of ge- ï'C'Cl tOC ' Justina, hem by de hand vattende. Ik bid u om alles wat u lief en waard is, ik bid u met traaneu Gerhard, verwonderd. Tustin?| . Wat zal dat? Wat wilt gy? Wat hebt gy ? ■ Vyf honderd Daalders heb ik u toebedacht, en die zult gy ook behouden. Justina, in eenen Uimmenden hartclyken toon» Ach, Mynheer Gahard! Niet voor my zelven! Ik ben de behoefte gewend, ik ben het gewoon te dienen. Om uw eigen welzyn, om uwe eigene nut! Het zalu berouwen. Gy zult het uur.... Ger-  Vierde Bedryj. 177 Gerhard. d, Ik mag dat geteem niet hooren. Justina, zich bedaarder houdende. ■ Gaarne zou ik immers willen lagchen.— Ik herin, ner my nog zeer wel, hoe fpottend gy gewoonelyk lachte, als gy vankwalyk betleede erffenisfen hoor. de. Maar ik heb u daartoe te Hef het gaat my te na.... Gerhard, vol ongeduld. Volftrekt niet. Maar het zal u niets raaken. Justina. Hoe dikwyls heht gy my niet gezegd: Justina! als gy merkt dat ik voorneemens ben om myn testament te maaken trek my dan by de mouw! help my om myn volkje te leeren kennen! help my om hen op de proef te ftellen! G e r h a r d. Men kan hier in niets meer doen , dan ik gedaan heb. Justina, En wat hebt gy dan gedaan 1 Gerhard, befchaamd en verleegen. Ik ben zo verre gegaan dat ik hen beluisterde. Justina. 6, De vosfeu kunnen den jager ook wel gerooken hebben. — (Zy zwygt een poos.) Mag ik u een' anderen voorflag doen? — Houd u eenrals dood, M 4. Ger-  178 Het Mislukt Bedrog. Gerhard, alsofhy dat niet begreep. Wat? J u s t i na. Houd u als dood! Gerhard, deinst te rugge. Dood? Hoe? Geheel dood? Zo — Wat men dood noemt1 J u s t i n a. ja , my dunkt, \vy zullen, dood zynde, veel zien, en hooren , dat wy in ons leeven niet vermoedden, Ger hard, rillende. Dat hoe laater hoe liever. Justina. Ja, maar verftaa my wel! Ik fpreek immers maar van zich eyeu eens als dood te houden. Gerhard. Met den dood is het niet goed gek fcheeren. Hy kan ons foppen. Justina. Juist omgekeerd! Het vertellen dat wy dood zyn, beteekent een lang leeven Gerhard, als twyffe lende. Denkt gy? justina. Myne grootmoeder heeft het aan haar zelve ondervonden. Gerhard, fterk nadenkende. By voorbeeld ? Op welk eene wyze ? J u f  Vierde B e d r y r. Justina. Op eenen anderen tyd zal ik u zulks vernaaien. Gerhard, ziek bedenkende. M! M! Gy meent dan ? J u s t i n a, telkens leevendiger. Beproef het eens.' Op myn woord! Gaa hier in 'het fpreekkaraertje! Leg u zagtes neer op het rust- bedde ! Houd uwen adem in! Dat is het al. • -(Hem de handen kusfekende.') Nu! Ik bid, ik bid u! Gerhard, kalft er toe overgehaald. Maar, Justina! Als ik nu ook Ik wil eens (lellen Wat verder? Justina. Jk breng onze geïnkwartierden de blyde tyding , dat gy uw testament wilt maaken. Gerhard. En dan? . , Justina. Dan kom ik onder het een of het ander voor-- wendfel te rugge en zie en vind maar gy moet niet fchrikken, als de muuren van myn grillen daveren! G e r ii A r d. Beproeven wil ik het, in allen gevalle. Justina, hem van blydfckap omhelzende. Wik gy ? Gerhard. Om maar van uw gekwel verlost te worden. M 5  iSo Het Mislukt BedrooJ (Zyne zakken doorzoekende.) Ik heb toch alle myne fleutels wel? Justina. Op dien van de zilverkast na. (Zy reikt hem ten fleutel.) Gerhard, diehy zich fteekeride, en in zyn fpreekkabinet gaande. Maar, let wel op onze afipraak! —— niet langer dan een paar minuuten! Justina, hem onderfleunende. O! het zal u zo wel bevallen.... Gerhard, aan de deur. Maar een paar minuuten! — Want — Want — Justina. Zo zeker, als den Keizer, (heette hy niet Karei de Vyfde ?) die zich om de grap zelfs liet begraaven Gerhard, in het kabinet willende gaan ? , kykt 'er weder uit. Begraaven? By zyn leven? Hoe ging dat toe? Justina , fchielyk in het heen gaan. Ja, met gezang en luidende klokken, en lykpre«iikatie en al den weérgaê. (De laatfte woorden ag* ter de fchermen.) Gerhard. geheel in het kabinet gaande. Uit de grap. De hemel bewaare my voor zulk een grap! (De laatfte woorden in het kabinet.) Einde van het Vierde Bedryf. VYF-  VvfdmE Bedktt. 181 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Justina, alleen. (Zy komt door de middendeur, en gaat met haast naar het kabinet.) Alles gaat naar wensen. Als Benedictus nu maar niet met zyn klompen in het gezelfchap koomt 1 (Zy blyft aan de opengaande deur /laan, en klapt in ae handen.') Schoon! Voortreffelyk! ó, Gy zyt een allerliefst man. —— Den rechter arm wat meer uitgerekt! De muts wat dieper in het gezicht! Zo i - Wel te rusten! (Zy werpt hem met de hand een kitsch toe.) Maar om's hemels wille niet te hoesten! Gy moet veel liever flikken! ■ (Zy fleept den leun/loei midden op het tooneel.) Ik zal het my eens gemakkelyk maaken. Ik wil recht bevallig in zwym leggen. (Zyfchelt,en roept.) Help ! Help ! Benediftus ! Mevrouw Onweder. Mynheer Weinhold! Helpt! (Zy valt achteloos tn den leunftoel.) TWEE-  iSi Het Mislukt B e d r 0 o. TWEEDE TOONEEL. Benedictus, Justina. Benedictus, door de deur op het tooneel ziende. Zal ik koomen ? Justiua, zagt fpreekende. Hoe kunt gy. nog vraagen? B enedictus, koeltjes fchreemvende. Hei daar! Wie roept? Is'er een ongeluk ..... Justina. Stel u toch beter aan als verfchrikt! Benedictus, Stil maar! Ik weet het al hoe men het maaken moet. Het is immers pas zes maanden geleeden dat ik myne oude wederhelft heb afgefcheept. Justina. In 'net kabinet! De deur open gelaateu! Benedictus. Voor traanen in de oogen is ook reeds gezorgd. (By het intrecden in het kabinetje , toont hy haar eene utjen,,) D E R-  Vyf.dk Bedryf. 183 DERDE TOONEEL. De Weduwe Onweder, Weinhold, Justina. Wed. Onweder, voor de deur* Wat is 'er te doen? Weinhold. Wat is 'er gebeurd ? (Koomen haastig binnen, worden Justina gewaar , loopen naar haar toe, fchudden haar, en roepen.) Justina! Justyntje! Hei! Justina, met geflootene oogen en eene afgebreO' kene ftem. Dood! dood! doöd als een muis! Wed. Onweder. Gy kunt immers nog fpreeken. Weinhold. Waar fchort het u dan? J u s t i m a , in dezelfde houding. Mynheer Ger Gerhard. Wed. Onweder. Oom! Hoe? Waar? Weinhold. Dat zou de duivel.... VIER.  1(4 Het Mislukt B e d r o s. VIERDE TOONEEL. Bekedictus , de voorigen. Bekedictus, de zakdoek voor de oogen houdende , beevende en [nikkende. Daar — daar! — Zie maar eens toe, of gy hem in het leeven kunt fchreeuwen! Wed. Onweder en Weinhold, beiden in het kabinet kopende. Oom! Mynheer Gerhard! VYFDE TOONEEL. Benedictus, Justina. Benedictus, met eene zagte ftem. Nu? Heb ik bet niet wel gemaakt? Justina. Ja, tot fchelmeryen kan men u gebruiken. Ben edictus. Eene fchoone lof! Wed. Onweder, in het babitiet. Allerbeste Oom! Hoor my toch eens! Weinhold,»;^ kabinet. Hy is en blyft dood. Ju s t i n a , zacht tegen Benediclus. Voort! Voort! Zy koomen weder. (Benediftus vertrekt.) ZES.  V I f D I B I D ï ï I. ttg ZESDE TOONEEL. Wed. Onweder, Weinhold, Justina; Wed. Onweder, met de muts op één oor en met een verwilderd gelaat. Het is uit. ——— Het is voorby —— ik ben verlooren. Weinhold, laater koomende, zingt: Hy heeft de booze waereld, Óp 't laatst vaarwel gezeid. Wed. Onweder, driftig. Gy kunt nog fpotten ? Weinhold. Hy heeft het wei, en wy hebben het beter. Wed. Onweder. Gy fpreekt als een Heiden als de Hotten- totten, diedeoudemenfchende keelafihyden. — Ik wilde wel —— ik weet niet wat? fchuldig zyji, dat hy nog maar één uur geleefd had. Justina, nog in den leunjloel, en met eene zwakke jlem. Zal ik om Mynheer den Apotheker Pistorius zen; Iden? Dat is zyn Doktor. Wed. Onweder. Ach, het is maar eene vergeeffche gang , die die man zich laat betatleu. Die gulden kan uitgé. wonnen worden. W E i jt'  J86 H e t M i s l Ü k t beör06,' Weinhold. Liever naar den Chirurgyn, om hein te openen. J u s t i N a, op[pringende. Wel! Wat zou dat beduiden ? Weinhold. Om zeker te zyn dat hy niet weder ontwaakt. Justina, met eene uitfpoorige tederheid. Neen, ik laat myn' lieven, goeden, armen heer niet zo martelen. Wed. Onweder. Aan het ontwaaken is niet te denken. Hy heeft geen vonkje warmte meer. Weinhold. Nicht! Uwe voorzegging : (hy blaast.") Phu! uit is het! Justina, in eenen weenenden toon. De blydfchap over uwe komst heeft hem de rest gegeeven. Ach ! Toen hy deezen middag eenige reizen hartig lachte, toen hy u noodigde om te drinken , toen hy u zyn huis aanbood , toen hy eindelyk zelfs van een testament begon te fpreeken , toen ging my eene koude rilling door de leden. „ Ach," zeide ik tegen Benediftus: „ Dat zyn tekens van zyn einde!" Wed. Onweder, tegen Justina. Maar, hoe kwam het hem aan? Vertel het my toch eens! Waartgy 'er by tegenwoordig? Justina, fterker [nikkende. Ach! Ik tril nog als een blad van een' boom. Ik kom  Vyfde Bedryf '87 koom van boven ik vind hem niet ik roep ik open het kabinet —— daar ligt hy — Sluimert gy, Mynheer Gerhard? — Geen antwoord. Ik koom nader ■ ik zie hem in het gezicht ik vat hem by de hand hy lloeg de oogen even open. • „ N n — Nicht!" begon hy te ftamelen. Hy zag my voor u aan krak, zeidehet, en het hart brak jiem. Naauwelyks had ik den tyd om het ven- Her open te fcheuren, om 'er de arme ziel uit tc lti£i cc n • Wed. Onweder, wanhoopig. Zonder een testament te maaken! Weinhold. Dan erven wy ab intestato. Wed. Onweder. Een wisjewasje. Weinhold. Ten minden tien jaaren vroeger. Wed. Onweder. Op zyn allerbest, de reis kosten. Weinhold. • Voor een armen duivel helpt alles. Justina , zich na het kabinet keerende, en ter» wyl zy ongemerkt de deur toefluiU Ach, myn goede, door- en door braave, beste Heer! moest gy reeds zo vroeg uit deeze waereld gaan? Weinhold. Hy heeft lang genoeg byëen gefchraapt. XX. Deel. N Wed,  ■ iSS Het. Mislukt Bt^ioj, Wed. Onweder. En gewoekerd, en gekneveld: heeft zo zyne nabe* {taanden tot fpyt geleefd, en is hun ten fpyt geftorven. Maar gy zult uw oogmerk niet bereiken, oude valfche hond! (Tegen Justina.') Juffer fleuteldraagfter! waar zyn de fleutels ? Justina. Van de leedige fpyskamer? hier! De ove¬ rigen draagt Mynheer by hem. Wed. Onweder. Dat is ongelukkig ! (Zagtjes.) Neef Emmerik! Vifiteer hem toch eens! Weinhold. Ik wil liefst niet de eerfte zyn. Wed. O n w e d e k , /pottende. Zyt gy bang eenen dooden aan te raaken ? Weinhold. Op het flagveld zou ik my 'er niet eens op bedenken. Wed. Onweder. Wy moeten toch het geld voor de begraaffenis aftellen. Weinhold. Ja laat hy mynentwegen onbegraaven blyven jiggen. (Hy haalt zyne pyp en tabaksdoos uit zyne zak, flopt, flaat vuur, en begint te roeken.) Wed. Onweder. * Justina! lieve Justina! Wat zullen wy beginnen? J u s«  Vyfde Bedryf. Ug Justina. Laaten verzegelen. Wed. Onweder, zy werpt zich in den leunftoeL En die fchoone boedel in honderd brokken zien deden! > En het was ons toegedacht. Nog één uur, en het waare het onze geweest. (Opfpringende.) Dat is' reeds de derde erffenis, die my misloopt! —— Ik ben ook zo dol , dat als ik een gelaaden pistool had , zou ik my kunnen ! . . . (Zy flaat zich met de volle vuist voor het hoofd.]) Weinhold. Ik zal u 'er een haaien. Justina. Ach, Mevrouw! Als zulk eene verflandige, geleerde dame , als gy zyt, zo fpreekt: wat blyft 'er dan voor my arm, eenvoudig meisje over? — - In het water te fpringen. Zes jaaren heb ik my by dag en nacht afgedoofd! Met een fpotloon afgezet, en altyd met een legaatje getroost! En nu zo kaal en nakend weêr heen te gaan, als ik in dit huis ben gekoomen ! "~ (Men hoort in huis kloppen?) Wed. Onweder, die bedroefd en nadenkende op en neder wandeld. Wat heeft dat te beduiden ? Weinhold. De oude fpookt. Justina. Er is iemand aan de voordeur. N a Wed.  1^5 Het Mislukt Bedrog. Wed. Onweder. Weggeftuurd! Gaauw! (Justina vertrekt?) ZEVENDE TOONEEL. Weduwe Onweder, Weinhold. Wed. Onweder. Nu zyn wy alleen, Neef Emmerik! Weinh o ld, rookende. Nu zyn wy geborgen, Nicht Lucretia! Wed. Onweder. O, geene foldaatengrapjes! Weinhold. Ik moet u weêr eens leeren. Zing gy klaagliederen , als gy wilt! Wed. Onweder. Ach , myn lieve fchat! Wy zullen magere brokken krygen. Weinhold. Lieve fchat! Ik kan de vette niet verdraagen. Wed O n w e d er. Wy zullen eene ellendige bruilofc houden. Weinhold. In het geheel geene. Wed. Onweder, op eenen klaagenden toon. Wat , myn engel ? W e i n-  Vyfde Bedryf. 191 Weinhold, haar' toon naabootzende. Ja, myn engel! Wed. Onweder, toornig. Ik zou man en erfenis te gelyk verliezen? Wein hold, leevendig. En ik , in de plaatze van eene erfenis , eene vrouw bekoomen? Wed. Onweder, merkende dat hy rookt. Maar hoe is het u thans mogelyk te rooken ? Weinhold. Ik rook de grillen uit het hoofd. Wed. Onweder, hem de pyp ontneemende. Ik geloof dat gy my voor den gek houdt, Mynheer. Weinhold. Neen, waarlyk niet! Het geval alleen is het, het welk het behaagt ons voor den gek te houden. AGTSTE TOONEEL. Justina, de voorigen. J u s t 1 n a , by het inkoomen. Spreekt toch niet zo luidruchtig! De Notaris is'er. Wed. Onweder en Weinhold, te gelyk. De Notaris? Justina. Hy koomt om het testament. Wed. Onweder, wanhopig.' Ach , dat testament! N 3 Jus-  102 Het Mislukt Bedrog. Justina. Hy ftaat 'er op om Mynheer te ipreeken. Ik heb hem in de zykamer gebragt. Wed. Onweder. Gy hebt hem toch niet de waarheid gezegd ? Justina. Dat het met Mynheer zeer erg gefield is. Wed. Onweder. Buiten westen ? Spraakeloos ? Justina. Neen, zo flim niet. Wed. Onweder, in eenen klaagenden loon. Neef Emmerik! Weinhold, insgelyks. Nicht Lucretia! Wed. Onweder. Ach! Weinhold, haar naabootfende. Ach! Wed. Onweder. Wilt gy my zien fterven , myn fchatje? Weinhold. Ik zal eene lykpredikatie overu doen,myn engel! Wed. Onweder, zeer driftig. Mynheer! bezorg gy my een testament! Weinhold. Was 'er een uit den weg te maaken! Wed,  Vï f BI' B E BIÏ I.' 193 Wed. O n w e d e e. . Welaan! Ik zal eens vvyzer zyn dan gy alles. W e i n ii o i. r>. Vrouwenlist ipande altyd de kroon. Wed. O nwedee. Ik heb eene ingeeving Weinhold en Justina, te gelyk. Wel nu? Wed. Onweder. Koomt wat nader by! Justina! Kunt gy 1 blind, doof en ftoin zyn ? Justina. Blind" en doof ? Ja , dat zal wel gaan. Maar ftom? Daar zit hem de knoop. Wed. Onweder. Honderd pistolet ten zyn ook niet ligt te verdienen. Justina. O , voor dien prys heeft menig meisje alle zinnen veil. Wed. Onweder, Allons! {Tegen IFeinhold.) Mynheer Caglioftroi Toon nu uwe kunst 1 Kunt gy geesten doen opdaagen ? Weinhold. Den ouden zou ik wel zo wat hebben wys gemaakt. Wed. Onweder. Ik kan het. (Zy [preekt met Justina ftil ter zyde.) N 4 WeiN-  I9t Het Mislukt Bedrog. Weikhold. Gy ziet 'er ook uit als de tooverheks van Endot. Justina. Aanftonds. (Zy gaat in Gerhards fchryf kamer?) Wed. Onweder, huppelende en in de handen klappende. Neef Emmerik! Het noodlot zal toch naar onze Pypen danfen. Weinhold. Nicht Lucretia! Ik vrees noglgy danst in het dolhuis. Justina, koomt weder en brengt een japon, das, jlaapmuts, poeijerdoos en eenige kusfens. Hier is het alles! Weinhold. Wie zal zich verkleeden ? Wed. Onweder, hem de japon aanbiedende, Gy zelf, Neef! Weinhold. Wat? Wed. O n w e » e r. Zender tegenfpreeken ! Kruip'er maar in.' — Ga zitten! (Zy duuwt hem inden leunjloel, bindt hem ■de das om den hals?) Weinhold. Nu? • Justina. De muts over de ooren! (Zy zet hem dezelve op?) Wed.  Vyfde BedrY f.~ 195 Wed. Onweder. Geef hier een kusfen! (Zy ftopt hem een onder het ■ hoofd.) Justina. En hier een! (Zy fmyt hem een in het gezicht.") J Weinhold, dreigende. Schelmachtige meid.' Wed. Onweder. Die paardepoot bedekt! (Zy legt een kusfen over de voeten.") J u s t t n a. En die roode wangen wat gewit! (Zy poeijert hem het gezicht.") [Weikhold, hlaazende. Ik verflik. Justin a«1 Daar is niet aan gelegen. Wed. Onweder, hem befchouwende. Onvergelykelyk J Juist de oude, als of hy het in levenden lyve was. Justina. Zo gelyk, dat men 'er van zou fchrikken! Wed. Onweder, uitgelaaten vrolyk. Geest van den gierigen draak Gerhaid! Ik bezweereu! koom op en zweef om deezen leuuftoel! Weinhold. Vrouwlieden! Wat hebt gy met my voor ? N 5 Wed.  195 Het Mislukt BedAog. Wed. Onweder, aan de venfiers gaande. Alle de gordynen toe! (Tegen Justina.) Laat de Notaris maar koomen. Neef wil zyn testament maaken. (Justina vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. Wed. Onweder, Weinhold. Weinhold. Nicht! Dat loopt op een guitennuk uit. Wed. Onweder, Niets, dan het volbrengen van eene armzalige plegtigheid.' Gy zyt de fpreektrompet van onzen ouden Neef. Gy zegt maar naa, het geen gy uit zynen mond hebt opgevangen. Weinhold, Maar ik wil niets ondertekenen. Wed. Onweder. Waarom niet? Weinhold. Dan zou ik my voor myn zydgeweer moeten fchaamen. Wed. Onweder. Goed! Dan beftuuren wy de hand van den overledenen. Weinhold. En als het gerecht ons dan op de vingeren klopt. Wed. Onweder. Morgen zyn wy het reeds uit de oogen. Wei».  Vyfde Bedryf. 197 Weinhold. Het heeft een' langen arm. Wed. Onweder. Wy hebben nog langer beenen. Weinhold. Ik. geloof dat die japon befmettelyk is. Ik kryg hartkloppingen. —— Wed. Onweder. Dieste beter! Weinhold. Het wordt my groen en geel voor de oogen. —; Wed. Onweder Dieste natuurelyker ! (Zy neemt eenen ftoel en gaat aan Weinholds rechter hand zitten.) TIENDE TOONEEL. Justina , Benedictus, ah Notaris. de v o o r i g e n. {Gerhard komt in dit en de volgende tooneelen, van tyd tot tyd aan de deur van het fpreekvertrekje luisteren ; maar telkens als Justina hem gewaar wordt, wenkt zy hem, agter den rug van de Weduwe Onweder , dat hy te rug moet gaan.) Justina, die met fchryfgereedfchap en twee brandende kaarsfen vooraan gaat. Spreek een weinigje hard , Mynheer Notaris. Zyn gehoor heeft veel geleden. (Zy zet de tafel en ftoel te recht.) R e_  sol Het Mislukt Bedrog, Benedictus , naderende, houd ziek ah zeer verfekrikt, tegen Justina. Ei! Wat is de Heer Gerhard veranderd. Justina, in eenen weenenden toon. Dat is zeer natuurlyk. (Zy plaatst ziek ter linker zyde , naast den ftoel van Weinhold.) Benedictus, zyne ftem verheffende. Uw zeer gehoorzaame dienaar, Myuheer Gerhard. Weinhold, Gerhards ftem naabootzende. Gehoorzaame dienaar! Benedictus. Gy hebt bevolen.... Weinhold. Wat? B enedictus, nog fterker. Gy wilt uw huis beuellen ? Weinhold , de vingeren in de oeren houdende. Zagt, zagt! Ik wil niet ik moet — men zou raazend worden. Benedictus. Laat daarom niet aanftonds deooren hangen! Een te-tament is altyd juist geen teken tot den afmarscb. Hoe ouder vos, hoe taaijer leeven. Ik heb zulke gevallen wel meer beleefd. Weinhold. Gehoorzaame dienaar! Ja wy zyn allen wormfleekige nooten. Benedictus, tegen Justina. Die goede Heer! hy praat geheel in 't honderd. Wed.  Vyfde Bedryf. 199 Wed. Onweder. Spreek toch niet te veel, lieve Neef! J u s t 1 n a, zagt. Steen 'er ook wat onder! Weinhold, afgebrooken. O, wee! O, wee! Wed. Onweder. Arme Neef! (Ter zyde tegen Justina, op Benedic tus wyzende.) Dat contrabande gezicht heb ik nog eens ergens gezien. Justina. Toch niet aan de geesfelpaal? Benedictus, die intusfchen de houding om te fchryven heeft aangenoomcn. Welk een foort van inleiding begeert gy ? Weinhold. Ik gaa altyd recht toe, recht aan. Benedictus. Met uw verlof! De prys is verfchillend , naar maate dezelve of in eenen dichterlyken, ofzedenr kundigen, of Theologifchen ftyl is. Wed. Onweder, vriendelyk. Mynheer de Notaris , als gy de inleiding maar naderhand maakte! Benedictus. Naderhand ? Dat is eigenlyk tegen den ftyli au rias intusfchen —r— alzo ter zaake! -Ge. lieft het u vóór te zeggen wat ik zal fchryven ? W e 1 N*  200 Het Mislukt B e d r o c. Weinhold, zegt hem voor; Ik ondergetekende —— (tegen de Weduwe On, weder; hoe heet ik? Justina. Hy weet zynen naam niet meer. Benedictus, bedenkelyk. Met uw verlof! Deeze omftandigheid is .... Wed. Onweder, hem in de reden vallende. Een familiegebrek. Het gebeurt my fomwylen ook. (Weinhold in het oor.~) Eufebius Gerhard. Weinhold, overluid. Eufebius Gerhard. Benedictus, fchryvende. ,, Wil en gelaste alzo hier mede, vooreerst — " thans komen wy tot het ftuk van de begraavenis. Weinhold. Dat liaan wy maar over. Benedictus. Met verlof! De jura ftola.... Wed. Onweder. Ja, Neef! Verlaat u maar op ons i Wy zullen den laatften penning befteeden, om u de laatfte eere.... Weinhold, haar in de reden vallende. Niets van eere! Goed Keizerlyk! Een zak en een kuil! Justina. Hy fterft, zo als hy geleefd heeft. B e»  Vïib e Bedryf. 201 Benedictus, fehryft. Vooreerst, dat het met myne aardfche hutte, zonder eere, en zodanig ELFDE TOONEEL. Pistorius, de voorigen. Dit toonecl vereischt in het byzonder fnel en wel aaneengefchakeld gefpeeld te worden. Pistorius, terwyl hy de deur opent'. Dienaar, dienaar, oude Heer! Justina en Wed. Onweder. Hemel! Mynheer Pistorius. (Zy loopen hem te ge moet]). Pistorius, veinzende. Hé! Wat is hier dan te doen ? Justina. Er mag geen mensch binnen ? (treedt met de We. duwe Onweder hem in den weg.]) Pistorius, de Weduwe Onweder herkennende. Ha! Mevrouw Onweder Wed. Onweder. Mynheer Gerhard is niet te fpreeken. Pistorius. Hoe koomt gy dan hier? Wed. Onweder. Op een' anderen tyd zal ik u antwoorden. P istorius. , Maar wat is hier dan eigenlyk te doen ? Jus-  202 Het Mislukt Bedrog. Justina, ongeduldig. Ziet gy niet de toebereidzelen ? Pistorius. Tot het testament? Is de oude Heer dan erger geworden ? Justina. Wie heeft anders daarvan de fchuld, dan gy en uwe Sophie ? 4 Pistorius. Wat zegt gy? • ■ Oude Heer, wat moet ik hooren ? Weinhold, in zyn eigen toon. Loop voor den duivel! Pistorius. O , de dood zit u nog niet op de tong. (By ieder woord poogt hy voorwaarts te gaan , en wordt door de Weduwe Onweder en Justina te rug gedrongen.') Wed. Onweder en Justina, te gelyk. Maar gaa dan toch heen! Pistorius. Ik koom maar.... Justina. Met de rekening? Geef maar op! Pistorius. Vergeef het my 1 Ik koom om vergiffenis te verzoeken. Wed. Onweder. Ja, zo zieltoogende, vraagt menook veel om complimenten. s_  Vyfde Bedryf. 205 Pistorius. ieder mensen heeft zyn eigen temperament, enby my prcedomineert de colera. Wed. Onweder en Justina, te gelyk. Het kolderen. Pistorius. Maar een goed christen, goede Heer... Wed. Onweder en Justina, te gelyk. Laat een ander gerust fterven, Pistorius. Denk toch aan onze geestelyke maagfehap! Wed. Onweder, Ja , toch! (Zy dringen hem al nader aan de deur.]) Pistorius. Sticht u toch eene gedachtenis in de Pistorifehe Apotheek! Justina. Ja toch.' Pistorius. Uw peetekind zal ook tot dominé Itudeereli. Wed. Onweder en Justina, te gelyk Ja, ja, ja toch! (Zy dringen hem geheel buiten de deur, en houden de deur toe.) Pistorius, roept nog van buiten. Goede reis, Mynheer Gerhard! Justina, van binnen. Dat gy hem fpoedig moogt volgen , Mynheer Pistorius! » XX. Deel. O Wed,  204 He i Mislukt Bedrog. Wed. O n weder. De grendel 'er op, Jusiina! TWAALFDE TOONEEL. Wed. Onweder, Weinhold, Justina, Benedictus. Wed. Onweder, En gy, Mynheer de Notaris, vaar maar fpoedig voort! Benedictus, die intusfchen gcfchreven, en zich, zo veel als mogelyk , voor Pistorius verftoken heeft, leest. ,, Vervolgens (lel ik , en benoem ik tot myne uniyerfeele erfgenaamen " Als het u belieft. Weinhold. „ Myne geliefde Nicht Lucretia Onweder.... Wed. Onweder, hard flikkende. Ach! ach! Weinhold. Geboorene." Wed. Onweder, hem in het oor luisterende. Kaphaan Weinhold. „ Snaphaan..." Wed. Onweder, overluide. Kaphaan ach, Oom! (hem hy de haud vat¬ ten-  Vyfde Bedryf. 205 \mde.) Ik ben het niet waardig ik zal u niet lang over.... 4 W eimhold, die haai- de hand voor den mond houdt. Stil! „ verder.... Bekedictus, die met het fchryven heeft opgehouden, Hoe gelieft het u? Kap? Of Snap? Weinhold. „ Kaphaan!" Verder myn beminde Neef, Ernwerik Sylvester Weinhold , en wel onder deeze Voorwaarde ■ Benedictus, fchryvende Voorwaarde. Weinhold. Dat deeze beiden met elkander in den echt treft, den; in welk geval. . Benedictus, fchryvende. Geval. Weinhold. „ Ik den genoemden Weinhold , bovendien nog tienduidend Ryksdaalders 1 Wed. O n w e d e k, invallende. Oom! wat wilt gy? Weinhold. „ Tienduizend Ryksdaalders vooruit maak. Wed. O n w e d er» Allerlieffte Oom! Dat mensch weet niet met geld torn te gaan. Hy fpeelt, hy drinkt. Gy bereidt ; my een ongelukkig huwelyk. Os WiiK"  'a'Ö5 II i t Mislukt Bedrog. Weinhold. Zal ik het huwelyk weglaaten ? Wed. Onweder. Neen, neen! Ik onderwerp my geheel aan uwen..,, Benedictus. „ Vooruit maak. Weinhold. Verder vermaak en legateer ik aan myne huishoufter en oppaster... Justina, invallende. Justina Klarbach is u dankbaar... Weinhold. „ Justina Klarbach een honderd wigtige dukaaten. Benedictus. „ Dukaaten," verder. Wed. Onweder, ongeduldig opflaande. Zal hy zich de ziel uit het lyf verlegateeren? B snedictus. S Niets adpios ufus ? Wed. Onweder. Hy is geen piëtist. Kwel hem toch niet. (Zy fiaat haar en arm om Weinhold, en leunt met haar hoofd tegen zyn hoofdkusfen.) Benedictus. Belieft het u dan te ondertekenen? (Hy ftaat op en reikt hem pen en papier.) D E 11-  Vyfde Bedryf. 207 DERTIENDE TOONEEL. Gerhard, de voorigen. Gerhard, verfchynt aan de deur van het openftaande kabinetje. Justina. wórdt hem ge-raar en fchreeuwt. Een fpook.' (Zy valt op de knie, en verbergt haar gezicht in IFeinholds japon.) Wed, Onweder, vliegt op. Wa Wat? (Wórdt hem gevaar en fchreeuwt?) De doode Oo:n! (Zy treedt te rug en valt op haaren jioel neder.) Benedictus, laat pen en papier vallen. De Testator in duplum. (Hy kruipt agter Weinholds leunjloel.') Weinhold, onverfchrokkcn richt zich op , eii houd de hand voor de oogen. Myn afbeeldfel ? — of ik zelf? (Dit geheele tooneel werkt als in een oogenbiik?) Gek hard, treedt nader, met eene jlerke jlem. Benedictus 1 Justina, zich half oyereinde oprechtende. . Zyt gy het waarlyk zelf? Benedictus, die intusfchen rok, paruik, buik ■ kusfen en oogpleister heeft afgeworpen ? Mynheer Gerhard! O 3 W e i n.  ao8 Het Mislukt Bedrog. Wein hold, verwonderd. Nog al eene verkleeding? Gerhard, tegen Bencdi&uu De dienders! Benedictus. Zeer wel. (Wil vertrekken?) W ein h oïb , fpringt op en trekt hem by een /lip van den rok te rug. Zeer kwalyk ! (Tegen Gerhard.) Welkoorn, Oom, Zyt gy weder verreezen? Ziet gy de werking van myne tinétuur? Gerhard. Onbefchaamde kaerel! Weinhold. Zo fpeelen wy comedietje. Zie ik 'er niet natuur- lyk uit als gy ? ... Gerhard, tegen Benedictus, De dienders wil ik hebben. Weinhold. Waarto e dat ? (Terwylhy zyne verkleeding weg werpt) Van die Heeren ftaat 'er geen woord in het ftuk. — De knoop moet men doorhouwen, zy lost zich van zelve 0p. Alles keert in den voorgaanden ftaat te rugge; de oude Oom naar zynen mammon ; de jonge Neef naar zyn regiment; de NiclU-naar haar fpinwiel. En de feherm valt. (Hy wil heen gaan.) Gerhard, reept. Houdt hemyast, dien.,.. wVi »■  Vyfde Bedryf. 209 Weikhold, zich fchielyk omkcerende. Niet gefcholden! Ik ben vaandrig, en durf het niet laaten zitten. Wees toch billyki Laat my in den duisteren nacht vertrekken. • Ik Ken genoeg geltraft. Ik fchaame myais een druip, ftaartende hond. Justina. Mynheer Gerhard ! Deeze trouhartige toon. ——■ Ik zou wel durven wedden dat hy nog een nieuweling in de kunst is. Weinhold. Een nieuweling juist niet. Dolie flreeken heb ik genoeg gcfpeeld: maar, voorden die en die! niet een flechte. Als alle bedriegers by hun eerfte proefftuk , zo den kop nietten als ik, dan zouden hunne kunlten fpoedig ouder de verlooren kunlten geraaken. {vertrekt.') VEERTIENDE TOONEEL. Gerhard, Wed. Onweder, Justina, Benedictus. Justina, Gaat by de IFeduwe Onweder en vat haar by den arm. Nu, Mevrouw Onweder? Is de fchrik voorby ? Verkjest gy u te doen adetiaacen? O 4 Wed'  tio Het Mislukt B e d r & o." Wed. Onweder, die intusfchen, als in eettê flaauwte gelegen, maar van tyd tot tyd, door haar gelaat en gebaarden, de vol* gende losbarsting haarer driften voorbereid heeft, ftoot haar te rug , en fpringt op. Ellendige fpotterny! ■ Gy hebt ons door list bedroogen. Maar de ftraf zal niet uitblyven. Ik zal het nog beieeven dat uwe ftreeken aan den dag koomen. Dac de laage gedienftigheden waartoe gy u thans vernedert Gerhard, gaat woedende op haar los. Gy verftout u nog te dreigen? Wed. Onweder, die trotsch te rug treedt. Zou ik kruipen? Voor dien man kruipen die geen gevoel kent dan hebzucht, geene zaligheid dan geld ? die met zyne bloedvrienden twist zoekt, om zich van.zyne verpligtingen te ontdaan, en hun ^wakheden afloert, om hen te verftooten? — (Met wanhoop in haar gelaat en toon.) Ik riep om brood voor myne kinderen, en hy hoorde niet! Ik kwam en huichelde en lasterde en vond ge. hoor! Het was niet recht van my gedaan, maar nood breekt wetten, en hardhartigheid noodigc bedrog uit. (Met een wild enthufiasme hem Kaderende, terwyl Gerhard beevende achteruit deinst, en in zynen leunjloel valt.) Wrcedaart! Misfchien flaat nog deezen nacht, het uur der fcheiding. Wea-  Vyfde Bedryf. 2ir Wentel u dan op uwe fchatten, en fmeek om genade! Verpand haave en goed aan den hemel, om uitftcl van denzelven af te koopen ! Zoek troost op de yskoude gezichten van uwe oogendienaaren — en ?ie dan hoe zy u laaten verfmachten, om het lot over uwen buit te werpen, enfterfin wanhoop! (Vertrekt.) VYFTIENDE TOONEEL. Gerhard, Justina, Benedictus. (Gerhard ligt bedwelmd in den leunjloel; Justina, /leunende op deszelfs eene leuning, verbergt haar geziekt; Benediiïus ftaat verwonderd van verre. Justina , naa eene ftilte, zagt. Benedictus! — Zoek myn broeder toch eens op. — Benedictus. Wien, Juffertjelief? Justina. Mynheer Sternberg, wil ik zeggen. Verhaal hem wat gy gehoofd en gezien hebt — zeg hem Benedictus. Dan heb ik deezen dag niet afgedaan...- J u s t i na, voortfpreckende. Dat ik zyne hulpe zeer noodig heb, dat ik hem en Mevrouw Anker en Therefe, — dat ik hen allen verzoek te koomen. En breng hen dan in het kabinet! ■ O 5 Be.  212 Het Mislukt Bedt, o g. Benedictus. Maar wat bekoom fk dan voor myne moeite ? Justina, verdrietig. 6 , Loop heen ! Benedictus, terwyl hy de kleederen morrende byeen raapt. Een andere keer beloof ik u, dat ik niet weder zal meêfpeelen. Qlertrektl) ZESTIENDE TOONEEL. Gerhard, Justina. Gerhard, weder bykoomende, met eene fiaau. we ftem, My dat te zeggen ? My, daar ik met myn wee. ten geen kind beleedige! — Ik hardhartig? Hebben zy my niet zo verre gebragt, zy eu haars gelyken ? — Reeds veel te lang liet ik my van die bloedzuigers uitzuigen. Ik nam het voor myn' eigen' mond weg, om dat ondankbaar gebroed eene gedachtenis van mynen naam naa te laaren. En nu! Zo! (Ily vliegt op.j Dat verdoemde geld! Het is een vloek van den hemel! Het is eene bron van alle onheilen, van alle ondeugden onder de zon. —— (Op de tanden kner. fende.\) Ik zat het begraaven. — Ik wil de kost in een Proveniers huis koopen. Ik wil myne.... Justina, fchreijende, hem de hand op de fchouder leggende. \ Mvn arme Mynheer Gerhard! Ger.  Vyfde Bedryf. ïi3 Gerhard, die haar van zich afftoot. Weg! Ik begeer uw medelydeu niet. jnsiiBi, zagt. Ik ben Justina. Gerhard. Gy allen zyt valsch. Gy allen fta-.t naar myn lee. ven. Op alle gezichten lees ik niets, dan den wenscb : mogt hy toch maar ten grave gaan! Justina. Wees bedaard! Gerhard, woedende. Waarom nam ik in myne jeugd niet eene vrouw? of waarom verzaakte ik niet myn geweeten , zo als anderen? • ó! Dat toch ergens een ongelukkige zyn leeven aan my had te danken! Ik zou hem als myn' Zoon omhelzen, al ware ook het fleattle vrouwmensch zyne moeder! al moest ik hem ook van de galeijen loskoopen! (Zinkt magteloos achter over?) Justina, met eene toeneemende harteiykheid enaandoening. Myn lieve, beste Heer! Laat u door de fmaad. redenen van een toornig wyf niet te diep grieven. De wanhoop fprak door haar mond. Geef plaats aan zagtere indrukfelen; ontfluit, uw hart voor redelyke menfchen. Stort weldaaden over den geene, die dezelven verdient! Geniet zo uwe goederen! De dankbaarheid is nog niet uitgeltorven. De gelukkigen , die zulks door u zyn geworden, zuil- n u den last des ouderdoms helpen draagen , zullen uwe wag-  214 Het Mislukt Bedrog. waggelende gezondheid met onvermoeide zorgvuldigheid opbeuren, en met getrouwe handen eens uw vermoeid hoofd onderfteunen, als gy, in de bewustheid van edele handelingen, ontflaapt. Gerhard. Ach, dat ik reeds dep diep 'er onder lag'. ZEVENTIENDE TOONEEL. Bieder, de voorigen. Bieder, hy het hinnentreeden. Uwe ootmoedige dienaar,myn waardeHeer Gerhard' Justina, loopt hem fncl te gemoet. Mynheer Bieder! Bieder. Uw dienaar, waarde Julfer Justina! Justina. Wees duizendmaal welkoom! (Zy reikt hem de hand.) Bieder, die haar vriendelyk-lagchende de hand drukt. Om dat ik geld breng! (Tegen Gerhard, die hem groet , zonder op te flaan.) Gy neemt het niet kwalyk dat ik vóór den bepaalden tyd hier koom. Ik had juist zo veel van vruchten en wolle ontvangen , en een goed huishouder laat het geld niet gaarne ledig leggen. Voornaamelyk op het land! Zal ik het maar tellen ? Gerhard. Een ftoel! ■ Gaa zitten," Domino"! Bie.  Vyfde Bedryf. 215 Bieder, die Justina den [foeiafneemt, gaat aan de tafel zitten en telt geld. Uw geld brengt zegen aan. Ik zal meermaalen byu aankloppen. De arme boeren die ik daarmede onder den arm heb genomen , zyn niet minder gelukkig geweest, dan ik zelf. Het onzichtbaare goede dat iemand van ons kan (lichten, is zo twyiïélachtig', dat ik my gaarne aan het zichtbaare houde Den nuttigen waereldburger zal, zo denk ik,de hemel het burgerrecht ook niet weigeren. BelLft het u eens naa te tellen? Gerhard. Ik zal uw' obligatie zoeken. AGTTIENDE TOONEEL. Bieder, Justina. Bieder, opfaande. De Heer Gerhard koomt my geheel verftoord voor. — En gy Justyntje! Gy hebt roode oogen. Justina. liet is niets. Eene huisfelyke oneenigheid» B. i e d e r. Familiezaaken ? Justina. U kan ik wel vertrouwen... Bieder. Ik wil het niet weeten, volftrekt niet Wy hebben te fpreeken van zaaken die my nader betreffen. Ik koom uw antwoord op mynen brief af haaien. M -fi Jus-  4"i6 Het Mislukt B e b r o s. Justina. Ik heb 'er reeds mede begonnen maar, lieve Bieder! ik kan myn ouden Ooui nietaerlaaien. Bieder. Myne overleedene vrouw verliet haare ouders en grootouders, om my te volgen. Justina. Twyffel toch niet aan myn hart.' Maar kent de omftandigheden waarin het zich bevindt. > > Maak nu zelf het vonnis op ? Bieder. Ik ben hier party. Ware ik een vreemde, dan zou ik zeggen dat de Heer Gerhard ryk genoeg is, om zich bediening en oppasfing te bezorgen. Justina. Wat zyn alle dienstbewyzen van huurlingen, by de trouwe van eene bloedvriendin , die hem lief heeft? Bieder. ' Heeft hy niet uwen broeder? Justina. Myn arme broeder! * Hy ftaat op het punt van alles te verliezen! laat hem ten minften zyne zuster behouden! B ieder, bedenkelyk. Justyntje! Jus t i n a. Gy hebt toch geen kwaad vermoeden? B i f  Vyfde Bedryf. tij Bieder. Ik wil niets gisfen. Ik vind den loop der dingen zeer natuurlyk. Toen wy elkander leerden kennen, waren onze vooruitzichten gelyk. De uwen hebben zich federt veranderd. Het zou onbillyk van my zyn , op de vervuiling eener belofte aan te dringen, welke gy ouder zo geheel andere omftandighe. den gegeeven hebt. En voor u zou het misfchien dwaasheid zyn, u in de eenzaame hut van eenen Iaudgees.telyken op te fluiten , daar gy eens in de groote waereid kunt fchitteren ? Justina, getroffen. Verflaa ik u recht ? Bieder. Wat gy, edel meisje, voor my kunt weezen -— zal ik nooit weder vinden Gy zoudt myne hut tot een paradys maaken. Maar —— ik moet op den hemel vertrouwen , en onderwerping en vergeeten leeren. Justina, fterk bewogen. Neen! Bieder! Als gy zo denkt — (levendig.') Hier ben ik, en volg u wanneer en waarbeen gy wilt. (Zy reikt hem haare hand.) Bieder, haare hand aan zyn hart drukkende. Uitmuntend meisje! mag ik u gelooven ? Justina. Verzoek gy myn Oom om myn ontflag! N E-  aig FJ e t Mislukt Bedrog. NEGENTIENDE TOONEEL. Benedictus, de voorigen. Benedictus, by het inkoomen in zich zelven. Daar is hy immers al zelf! (zagt) Juffertjelief! Justina, hem naderende. Nu? Benedictus. Zy willen allen koomen. Justina. Het is goed. (Zy gaat weder by Bieder , met wien zy hcimelyk [preekt\) B e n e d i c t u s, ter zyde. Daar hebben wy 't al. Die zwarte komt haar haaien. (Vertrekt.) TWINTIGSTE TOONEEL. Gerhard, Bieder, Justina. Gerhard. Hier is uw obligatie 1 B i e d e r , op de tafel wyzende. En hier myn betaaling benevens myn' oprechten dank. Maar Mynheer Gerhard wat moet gy •wel van myne onbefcheidenheid denken? Ik heb eene nieuwe zwaarigheid op het hart..... Gerhard. Het Kapitaaltje nog langer te behouden? B i eJ  V y f D I BEDlTli «I» Bieder. ' Als het verder niets was? Gerhard. Hebt gy meer noodig? —— Laat eens hoorett, welke verzekering Bieder, levendig. o , De fchat die ik van u begeer, zal zeer zeker en wel bewaard by my zyn , maar ik kan u geen anderen borg geeven, dan myn hart —— {Zich driftig na Justina keerende.) Hier! hier ! dit lief, voortreffelyk fchepfel! Wy be¬ minnen elkander, en verzoeken om uwe toeftemming. Gerhard. Justina! Bieder. Ik heb geene overredingen gebruikt. Ik heb myne vriendin niets wys gemaakt, niets verborgen. De bedenkelykheden in deezen flap , die n wel ligt voor den geest zweeven. Ik zelf heb haar die voorgefteld. Zy wil my myne zorgen helpen draagen; zy wil de kleine geneugten , die het noodlot hier en daar op myne loopbaan geftrooid heeft, met my deelen. Gerhard, aangedaan, tegen Justina. En my verlaaten ? Justina. Mynheer Gerhard. Gerhard^ Genoeg! - (tegen Bieder.) Gy ontrooft XX. Deel. P eenen  223 Het Mislukt Besrog. eenen ouden zieken man, zynen eenigen deun niaar ik wil ■ ik mag geen hinderpaal van v.lïe- der geluk worden. Voor uw huwlyksgoed behoeft gy niet te zorgen trek vry heen | Bieder. Duizendmaalen dank, goedhartig man! Justina. De hemel beloone u dit, als onzen besten vriend! Gerhard, met traanen. O, als ik uw lieder vriend ben. Als gy wist hoe ik voor deeze fcheiding yze. Ik heb niemand meer op wien ik myn vertrouwen zou kun. nen (lellen. Myne krachten neemen dagelyks af. Den hemel is bekend, wat van my zal worden. Laat my met u reizen! neemt my op in uw Pathmos. Bieder. Mynheer Gerhard! Dat is immers niets anders dan eene zwaarmoedige luim. Gerhard. De vuurigfte wcnsch van myn hart J Bieder. Kaauwelyks kan ik het gelooven. Gerhard. Als ik u met traanen daarom bidde ? Bieder. De lucht is by ons gezond,, de Iandftreek zeer vermaakelyk," in het voorjaar, als gy de bronnen wilt gebruiken, ftaat u myn huisje ten diende. Ger-  Vyfde Bedryf. 2il Gerhard. .\o lang leef ik niet. Bieder. Niet zo kleinmoedig! Gerhard. Gy kunt my weder moed geeven. Bieder. Gy weet niet wat gy begeert; onze kamers zyn niet grooter dan vogelkooijen ; de trap , als een ladder van een hoenderhok} het dak kunt gy met de hand bereiken. Gerhard. Maar onder dat dak woont de vrede. Bieder. En de vergenoegzaamheid die met weinig te vree. den is. Jaar uit, jaar in niet meer dan een gerecht eeten. Gerhard. Maar met eendragt en vreugde gekruid. Lieve menfchen! ik zal u geen overlast doen. Ik zal my alles laaten welgevallen. En myn kostgeld - myn kostgeld is myn geheel vermogen. Bieder. Neen, goede Heer! Dit artikel floot het gehee 1 verdrag om verre. Gerhard. Wilt gy my verbieden te doen, het geen de dankbaarheid van my eischt? Het is niets dan eene oude verjaarde fchuld; niets dan eene geringe belooning voor Justinaas oneindige trouwe. Pa Jus-.  iï2 Het Mislukt Bebroc. Justina, aangedaan. Mynheer Gerhard! Gerhard, legt zyne rechte hand op'Justina's fchouder, en vat met de andere haare flinke. Eene vreemde beminde my, daar alle de mynen my vervolgden. Eene vreemde was de eenigfte die my nooit bedroog. Justina, fchreijende. Ach , als gy wist, hoe zeer my dit getuigenis verootmoedigt. Gerhard. Befcheidenheid is de kroon van alle vrouwelyke deugden. Justina, knielende. Niemand bedroog u zo zeer, als ik! (Zy leunt met haar gezicht tegens zyn knie.) Gerhard, verwonderd. Justina! — Gy! Hoe was het moge- lyk! (Fan de voorige aandoening overfielpt ) Maar ik wil het niet weeten. Gy hebt u zelven bevoordeeld. Staa op! Ik vergeeft het u ■ ik neem u tot myne dochter aan. (Hy omhelst haar.) Justina, hem aan de hals hangende. Grootmoedige beste vader! Neen —- ik verdien deeze goedheid niet Neen! ik vei dien ze niet. Gerhard. ó, Laat my in myne dwaaling! veroorzaak myn hart geene nieuwe wonden! —— Neem aan, wat ik u zo  Vï I 1) I B E D I ) 7, 22J zo gaarn geef! (Met eene angflige drift.) Neem, eer het my berouwt! Justina, met vuur. Maar myn broeder moet haar met my deelen, deeze vergiffenis, deeze onuitfpreekelyke goedheid ! Myn broeder moet uw Zoon worden! Gerhard, verwonderd. Uw broeder! Wie is dat? Justina. Wilt gy hem zien ? Gerhard. Is hy hier? Justina, hopende naar het kabinet. Koom voor den dag Maurits! EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Steenberg, de vooricen. Gerhard, verftomd. Sternberg! Justina. Ik ben zyne zuster. Gerhard. Het jongde kind van myne zuster Feücitas? De ongelukkige vrucht van haare dwaaze verzoening? Sternberg. En de onfchuidige erfgenaam van den haat, dien gy haaren vader hadt gezworen. Gerhard. Misleidt gy my ook niet? r 3 ju ti  224 H « T M t s L ü K t B z D r O «. Justina. Door myne geboorte uitgefloten van alle aan. fpraak op uwe tederheid, bleef'er voor my geenen anderen weg open om u te winnen, dan list. Maar de Hemel mag my verftooten, als laage baatzucht ooit de dryfveêr van myn gedrag was! Gerhard , Justina om den hals vallende. just!nai Ha! nu herken ik dien trek aan den mond , die het my altyd omnogelyk maakte om op u toornig te worden. 'Ten hemel ziende, terwyl hy Justina in den arm houdt.') Zuster Felicitas! wy zyn verzoend ! ik zegene uwe asch ! —— Justina. En vergeeft haare kinderen alles ? Gerhard, met een oog vol wantrouwen op Sternberg. Als 'er niets anders agter fteekt. TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Therese, de vooricen. Therese, die aan de openftaande deur van het kabinet geluisterd heeft , treedt fchielyk voor den dag. Helaas! 'er fchuilt nog iets agter, welks verant* woording geheel alleen voor myne rekening is. Uit liefde voor my, wist Sternberg u zo verre te brengen, dat gy my aan hem afftondt. Uit liefde tot hem, misleidde ik myne moeder, door eene ge- veins.  Vyfde Bedryf. 225 veinsde gehoorzaamheid, en u, door de verloochening van myn natuurlyk karakter. Ja, Mynheer Gerhard! ik ben, den hemel zy dank! die ydele zottin niet, die ik vertoonde. I G li r h a r r> Maar ik was een zot, toen ik my inbeelde, dat de liefde van een jong, fchoon meisje, zich lietkoo» pen. Ik dank u, dat gy my de oogen hebt geopend. DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Mevrouw A >\ ke p , de voorigen. Mevr. Anker met drift uit het kabinet koomende. Gy zyt toegeeflyker dan ik, Gerhard. Zo, Mevrouw! Zyt gy ook hier? Mevr. Anke r. Gy hoort nu ten minnen tot myne rechtvaardiging — dat men my even zo goedby den neus .... Gerhard, Ik heb het hun vergeeven. Volg gy myn voorbeeld ! Het was toch ook niet recht, dat gy uw kind.... Mevr. Anker, hem in de reden vallende*. Nu het zo afgeloopen is, moe; ik wel. ■ Daar, Mynheer Sternberg! Daar; neem haar dan! Gy krygt in haar geen wittebroods kindje. Maar, dit zeg ik u van te vooren , zy Iaat haar hoofd niet verzetten. Gerhard. Ei, wie zou dit van eene vrouw ook willen vergen ? P 4 Jus-  Ï26 Het Mislukt Bedrog. Justina. f Sternberg.^ Lieffte, bestevader! (Zy Therese. | omringen en omhelzen hem?} Bieder (. Gerhard. Noemt my nooit anders. Ik, gelukkige man ! ik wierd grys zonder de vreugde eens vaders te ge« nieten. En nu vier kinderen te gelyk! > De Hemel zegene u myne kinderen! LAATSTE TOONEEL. Weinhold, in uniform, de voorigen. Weinhold, die aan de middendeur geluisterd heeft, in eenen klugtig • deftigen toon. En bewaare u voor Neeven en Nichten. Justina , hem te gemoet koomende. Ziet daar! Neef Weinhold! Weinhold. In zyne waare gedaante. Maar zedert wanneer zyt gy myne Nicht? Justina, neigende. Zedert dat ik Justina Sternberg heet. Weinhold. Op het laatst is niemand hier in huis, de geen die hy was! Gerhard, tot IFeinhold. Gy hebt nog den moed om u onder ons te vertoonen W e r <*-  Vyfde Bedryf. 227 Weinhold, in het midden van het tooneel flaan blyvende. Ik heb maar een woordje met Neef Sternberg te fpreeken. Steenberg, by hem gaande. Met my ? Weinhold. Hier is een papier in blanco, het welk Mynheer Gerhard eenen kwakzalver gegeeven heeft. (Hy vouwt het papier open.) Ondergeteekend ! ver. zegeld! Een papier in blanco, daar niets aan ontbreekt. Een ander had daar van wel een wisfel op hem gemaakt. Ik ftel het u ter hand. Sternberg, tegen Gerhard.. Lieffte vader! Die trek van deezen jongen man!_ vergeef het hem nu ook! Weinhold, tegen Gerhard. Hoort gy het wel, Oom? Pardon ! Gerhard. Daar leggen honderd dukaaten. Steek die in uw zak! Weinhold, buitenfpoorig verheugd. In den zak fteeken ! Wie? ik ? (Hy gaat naar de tafel.) ó , Gy allerlieffte dingetjes' Zyt gy de mynen? (terwyl hy dezelven in zyn hoed flrykt.) Zo ryk ben ik nog in myn geheele leeven niet geweest. Nu kan ik alle myne fchulden betaalen. Nu wil ik voorzeker ook een braaf kaerel worden. Gy zult van my hooren. (Hy omhelst Gerhard en de ande. ren.) Ik bedank u, grootmoedige Oom! en u! en UI enu! (tegen Mevrouw Anke>:') Ei, Mama! gy P 5 moet  228 Het Mislukt bedrog. moet my ook kusfchen. Nicht Onweder ergert zich dood. Pardon bekomen! en honderd dukaaten ! en allen afgezoend ! Justina. Neen , Nicht Onweder zal zich niet ergeren. Zy zal inzien dat zy ons verkeerd befchouwd heeft. Zy zal haare verwenfchingen te rugge neemen. Kondig haar in myuen naam een jaargeld van honderd daalders aan! Sternberg. En van my eenegelyke fom, als zy zich betert. Weinhold. Dat is braaf. Daar mede verdient gy den hemel; zo niet aan haar, ten minden aan haar' armen jongen. Ik zal het bededen. Ik wil het liever aanftonds een jaar vooruit voorfchieten. ■ (Op zyn zak kloppende.') Honderd dukaaten'. ach! hoe gelukkig maakt eene hand vol geld ! (Vertrekt ylings.) G t r h a r d. Die zot! Ik had geld by zakken vol, en was ongelukkig ! Bieder. Dat is eene waarheid, die de ryken alleen moesten prediken. In den mond van eenen dorppredikant gaat zy verlooren. Geld maakt niet gelukkig. Maar een verdandig gebruik van het geld weldaa- digheid maakt gelukkig. EINDE.  KAREL van SPARTAU of de BELOONDE KINDERLIEFDE. TOONEELSPEL. I N vier bedryven. Uit het Hoogduitsch VAN D A V I D B E I L.  VERTOONERS, Van Spart au, Generaal. Van Tallman, Overfle. P11, o f , Staf- Chirurgen. Een Auditeur. Een Adjudant. Martea Ralph, Weduwe en Boerin.--Frits, f Tvveelingkinderen van | Hahsie, L M a r t h a. I in het dorp De Pastoor. j Rohrig. Levt, Collecteur. De Koster. J Christoffel, Koetzier van den Generaal. Houzaaren en Soldaaten. (Het onderwerp behoort tot den Oorlog van den jaare ij- 8, op de Saxifche Grenzen.)   —bad ik my mogelyk niet laaten beweegen in zulk eea oeminnelykgezelfchap tefterven.  KAREL van SPARTAU of de BELOONDE KINDERLIEFDE. EERSTE BEDRYF. (Een Boeren Stulp.) eerste tooneel. Martha, Hansje. M a B. t h a, zit aan een tafel, waarop een lamp brandt, en leest aandachtig in een gebedenboek. By haar zit Hansje en fpint. Martha, plaat met traanen in de oogen op, Ach! —— Ik was heden morgen, na dat ik myn Godsdienst verricht had, zo wel, en nu is het my weder zo benaauwd om het hart, als of'er een berg op lag en myne zonden zyn my toch allen vergeeven! (Foor zich nederziende.) Ach, God! Hansje, by haar gaande zitten. Wat deert u, lieve Moeder ? Martha. Ik wenschte , dat het de menfchen geoorloofd was, zich zelven het leven te beneeraen. Hans.  232 Kabel van Spartau. Hansje. Ik kan my niet begrypen , hoe gy u met zulke akelige gedachten kwellen kunt; en dat altyd by het na bed gaan 1 Martha. Ach, kindlief, ik heb op de waereld geen rust noch duur. Hansje. Maar , lieve Heer! ik zie u nooit iets kwaads doen. Gy deelt uw laatfte beete broods met de armen, verdraagt geduldig, al wat God u toefchikt, bidt alle daagen zo vuurig tot hem kan men dan nog meer doen om een gerust geweten tehebben? Martha. Ik mor niet tegen het kruis dat God my toe\ fchikt. De vyanden hebben my alles genomen —vee, geld, vruchten. Wie weet hoe kort het duurt dat zy my de arme hutte nog laaten behouden! JMu dat zy zo! Hy heeft beloofd ons allen te behouden. Ik verteer van droefheid, doch heb nog krachten genoeg om te werken en daarvoor dank ik hem! Maar gy en uw godlooze broeder gy doet my zo veel angst uitftaan! Hansje, weenend. Moeder, hetfmart my, dat gy my zo dikwyls met Frits gelyk ftelt! Wat ik immers maar uit uwe oogen leezen kan, doe ik. Ik werk tot laat in den nacht, om ons voor den honger te bewaaren. Mak-  Eiiste Bedryt. i33 Martha. Gy doet my geen droef heid aan, kind! — maar myn benaauwdheid Hansje. Heb ik my niet in den bitteren oorlogstyd, zo dikwerf de vyanden in ons dorp waren, altyd onder de aarde verfchoolen , opdat gy geen fchande aan my beleeven mogt, daar gy u dag en nacht zo over kwelt ? Martha , haar ftyf onder de oogen ziende. Gy zyt een braaf meisje' een deugdzaam kind' hebt God meer voor oogen, dan uwe Moeder doet. — Blyf zo! Iaat u niet door vleijeryen of fchoone beloften verleiden! anders zoudt gy geen rust hebben dan in het graf. Verftaat gy my wel ? Hansje, heevende. Ik word bang, als gy my zo aanziet! Martha. Ik ben niet waardig zulk een kind te hebben als gy zyt! Gy ftrekt my tot een zegen, öoch aan uwen broeder laat God my zyne roede van tuchti. ging te fterk gevoelen. Hy loopt van my weg, en men hoort noch ziet niet meer van hem: en ik liet hem foch aan niets gebrek lyden. Hansje. Denkelyk heeft hy dienst genomen, want om boer te zyn was hy te trotsch ; en het was toch altyd de foldaatenftand, waarmede hy u dreigde, zo dik. wyis gy hem over zyne ondeugende ftreeken beftrafte. M A k-  234 Kakel van S p a r t a u. Martha. Men zou zeggen hoe is het mo^elyk, dst kinderen, die op het zelfde minuut, mag ik welzeggen, ter waereld gekomen zyn, zo verfchillende van aart zyn ! Gy , een kind, zo als men niet beter van den hemel wenfchen kan; en die Frits ■ Handje. Ja die Frits is ook een guit! Martha. Ja wel een'guit! Nu, als hy foldaat is, lydt hy ook ftraf genoeg voor het geen hy zyn Moeder heeft aangedaan. Maar zyn hart was toch, met al zyn guitery , goed! Van den boerenftand wilde hy maar niets hooren. Hansje, bedeesd. Moeder Martha. Wat is het 7 Hansje. Gy moet niet boos worden. Martha. Spreek, wat is het? . H a n s j i. Wat ik u reeds dikwils heb willen vraagen, en wat ook Frits lang het hoofd dwars gemaakt heeft, als zy hem in den kroeg, wegens onze afkomst, voor den gek hielden. Wie was toch eigenlyk on¬ ze waare vader? Ma r:  Eerste Bedryf. ^35 Martha, met de handen in elkander ge/lagen, en een neêrhangend hoofd. Veracht my toch niet, en denk altyd dat ik uwe Moeder ben, die u met fmart ter waereld bragt! — Voor twintig jaaren hadden wy ook oorlog zeven jaaren lang ach ! het was een ver- fchriklyke oorlog! Myn vader kwam in het eerdé jaar reeds te fterven. Vier jaaren lang bleef ik by myn'Moeder, in fpyt van alle geweld en duivclfche listen , zo zuiver als een engel. In het laatfte jaar kreegen wy nog eens inkwartiering van een Majoor, meen ik. De man zag zo eerlyk en goed uit zyn oogen , dat my het hart klopte, zo dikwils hy met my fprak. Myn zalige Moeder, die het wel merkte, dat hy my het hart getroffen had, bragt my in de kerk by het altaar , en deed my op myne knieën zweeren, dat ik myne eere bewaaren, ent my door geene beloften zou laaten verblinden. Hansje, benaauivd. Lieve Moeder! Martha. Genoeg! de duivel had my in Zyn ftrik. Onder voorwendfel van myvtot vrouw tcneemen, (jn traa* tien uitbarftende) wierd ik onteerd. Hy ging weder op marsch, en myne Moeder ftierf van hartzeer. Hansje, haar om den hals vallende'. Dat zult gy niet aan my beleeven! Martha. Daar hebt gy nu myn gantfche geheim, en óg reden van myn onophoudelyke kwelling. XX. deel. Q han>  $30 Karel van Spartaü; H A ns je Veracht men ons daarom zo in het dorp? Martha. Indien onze oude Pastoor zich myner niet aantrok, wie zou my dan op het gantfche dorp een dronk water geeven? Daarom bid ik zo dikwils tot God, dat hy een einde van myne rampen wil maaken! TWEEDE TOONEEL. De voorigen, de Pastoor. Hansje. Daar is onze lieve Pastoor! Martha. Gy houdt uw woord , Heer Pastoor, —- e» het is ook goed dat gy komt! Pastoor. Ik vind u niet zo als ik wenschte! Heeft dan de dag van heden uw benaauwdheid niet doen bedaaren ? Martha. Zo dikwerf de nacht aanbreekt, wordt het my weder zo benaauwd om het hart; en dan blaast de booze geest my dikwerf gedachten in — gedachten die nly die my myn zaligheid kon¬ den kosten. Pastoor, gaat by haar zitten. Hoe dikwerf heb ik u reeds gezegd, Martha, dat gy my, onder alle de zielen, die my aanver. trouwd zyn, het naast aan het harte ligt,omdat niemand meer voor zyne misflagen met zulk een oprecht  Eerste Bedryf. 237 recht berouw boete doet dan gy! Maar altyd zich met de gedachten te kwellen, als of alle barmhartigheid voor uwe fchuld was uitgefloten , is Godslastering. Hansje. Ach, hoortge dat wel, Moeder! P a s t o o r , vol gevoel. Hoe zeer gy u ook met het denkbeeld kwelt, als of de gantfche gemeente u wegens uwen val verachtte , .zo zeer bevlytig ik my, om u ook by ieder Kerkvergadering als een voorbeeld eener ly. dende Christinne aan te beveelen; en, ik herhaal hec in uw byzyn, ik weet in het gantfche dorp geen mensch , met wien ik uuren lang over menigerlei zaaken zo ernftig zou kunnen fpreeken. martha, met. een diepen zucht. Ach, beur my toch op, Heer Pastoor! Pastoor. In deeze dochter geeft u Godblyken van vergiffenis en zegen ! — De vyanden hebben u wel niets dan uwe hutte gelaaten doch gy hebt Godsdienst en verfland genoeg, om de wederwaardigheden van den oorlog ftandvastig te draagen. — Als zy u nu eens, gelyk zy aan meer Moeders gedaan hebben, dit kind van uw hart hadden afgefcheurd? Martha. Ik heb angst genoeg om haar uitgeftaan, — want by de laatfte vyandelyke overvalling heeft zy zich agt dagen lang in de kelder opgefloten; ik paste dan altyd op het oogenbiik, dat niemand achten 2 floeg  238 KarelvawSpartaü. floeg op myn gang en bragt haar een beetje eeten. Doch het was altyd of'er een fieek door myn hart ging, wanneer ik haar op een hoop ftroo, als een arme zondares , zag zitten. Doch ik troostte er my altyd mede, dat het eene kwaad nog grooter was dan het andere. Pastoor. Wel gedaan, Moeder! Martha. En ik houde my verzekerd, dat zy zich liever leevend had laaten begraaven, dan dat zy zich aan eene fchande blootftelde , die haar , zo lang zy leefde , tot een fpot van het dorp zou gemaakt hebben! Pastoor, Die goede, vroome dochter! God loone haar daar voor! . Martha. Zulk een dochter te hebben, Heer Pastoor, e» dan zulk een baldaadigen guit! Pastoor. Nu, hy boet mogelyk thans genoeg voor het hartzeer, dat hy u aangedaan heeft, meer dan gy hem zelfs toewenscht. Martha. Ach, ik vergeef het hem, en wenfche van harte, dat het hem wel mag gaan! Want onze lieve Heer zal toch niet toelaaten, dat hy altyd in zyn onge. bondenheid voortgaat! Zyn leven was verwaarloosd, irant in den oorlog ontziet men een moederskind met  Eerste Bedrtf, 239 niet veel, (Met eenen diepen zucht?) De jonge was zo op zyn eer gedeld ! Pastoor. Een fout, goede Martha, die hem als foldaat meer nut dan fchade zal doen. De foldaat, die op zyn eer gefield is. is ook met lichaam en ziel aan zyn plicht verkleefd! Martha. Ja , dat is wel zo —— maar hy was, hoe zal ik het zeggen ? tevens zo korrelig en oploo¬ pend ; want naauwelyks had ik het den eenen blaauwmaandag by den fchout voor hem afgemaakt, of 'er ftond weder een ander met een bebloede kop en klaagde. Eindelyk wierd hy zo woest, dat ik alle zondagen , als de jonge knaapen na kerktyd in den herberg gaan, hem moest opfluiten. Pastoor. Hy was een goede jongen; jammer maar, dat hy zo wild was! Martha. Dat ben ik gewaar geworden ! Het was juist- zondag, na Sint Laurens, toen ik hem, omdat hy twee dagen te voren weder kwestie gezogt had , met een groot hangflot op den bovenden zolder gefloten had. Eensklaps hoor ik een gefchreeuw op .het dorp : Frits Ralph heeft den fcheelen Loteryfmous Levy in den herberg zodanig afgeklopt , dat zy hem naar huis moeten draagen." — Ik dacht dat de menfchen niet wel by hunne zinnen waren, omdat myn Frits op den bovenden zolder Q 3 . ge-  „o kakel VAN SPARTAü. „efloten zat ! Zo als ik wil gnan kyken, brengen zy hem voorby myn deur met de handen gebonden cl zetten hem vier weeken lang te water en te brood op den kerktooren. Pastoor. Ta ik weet van het geval; het gefchil was ontflaan 'wegens een valsch loterybnefje. Martha. De gaauwedief had buiten allen kyf ftokflagen veS end. Maar denk nu eens, om Godswil . daar waV die guit van een jongen van den bovenfteii . zoldeTop dei? zyweg gefprongen , om zulke duivelaryen aantevangen. Pastoor. Ja, de arme jongen was met zyn Loterybriefje bedrogen. .„ Martha, dnfttg. Bedrogen , of niet; • dat doet 'er niet toe; iklie hem de gantfche vier weeken, buiten zyn lïer en brood" geen enkelen lepel foep brengen, SI. ik begree'pf dat hy niet dan met ft»£d tot reden te brengen was. Maar wa.had k er vee by gewonnen? Op een zondag avond wo dt hy-\<» .Llten. Ik had my eens recht m postuur fezcu"m hem wakker doortehaalen 1 Hy ooptmet wn ~2 _ Myn fortuin zoeken! gy hebt beginnen? ■ ,- *Lr- . Ik liep hem my voor de laatftemaal gezien. na op de hei, viel oP myne knien, en *hreeuwae  Eèrste B e d r y t. 141 hem na : dat hy toch altyd, waarhy ookheen wilde, op een zalig einde moest bedagt zyn! Daarop veegde hy zyne oogen af, zwaaide met den hoed, en weg was hy , agter den berg om. Pastoor. Arme Moeder! Martha. Is het niet om zich dood te weenen, Heer Pastoor? Pastoor. Uw hartzeer, Moederlief, doet my zeer leed! Maar is hy, zo als ik vast geloof, foldaat! dan moet ik u openhartig bekennen, dat het my lief is, dat het zo is uitgevallen. Want, geloof my op myn woord, gy zoudt een groot ongeluk aan hem beleefd hebben, zo hy in het dorp als boer by u had moeten blyven. Martha. Ja gewis, gewis, Heer Pastoor. Ik weet, waar gy heen wilt; om dat ik hem twee jaaren lang op de Stadsfchool belteed had, wilde de guit altyd nog hooger; hy had ook meer verftand dan de overige boerenjongens op het dorp , en overal waar hy kwam, farden zy hem eeuwig met zyn onechte geboorte. Ik verfta u, moord en doodflag was 'er nog het einde van geweest 1 Pastoor. Dat meende ik juist, en daarom moest gy u gerust ftellen, en het ongeval niet altyd als eene tuchtigende roede van God befchouwen, zo ras 'er maar «en blaadje ritfelt. q 4 Hans-  243 KA rel van Spartau. Hansje. " Dat is wel waar , Heer Pastoor ! Haare naare gedachten maaken my ook mismoedig. Eu wanneet men op zulke jonge jaaren, by zo veel zuuren ar. beid, nooit eens een vrolyk uur kan hebben , dan moet men maar naar het oogenbiik verlangen, dat ze ons op het Kerkhof draagen. M a tt t h a. Heer Pastoor, ieder verwyt kan ik nog verdraagen, dn my alleen betreft, — maar ieder dubbel. Zinnig woord , dat myne kinderen aangaat doorboort my altyd het hart. Pastoor. Lieve Moeder, neem het my niet kwalyk, als ik u zegge, dat uwe argwaan en gevoeligheid dikwils te ver gaan. De mlnfte gedachte van belediging kwelt u reeds met eene onnodige zorg. Martha, nadenkend. Gy hebt gelyk; maar daar dit nu niet van my afhangtbom te veranderen, zo predik ik myn dochter altyd voor, dat men by zulk een misdag nooit rust dan in het graf heeft, opdat zy nooit *n de voetilappen van haare ongelukkige Moeder mag treeden. ,„ (Het flaat elf uuren.) ■ Pastoor. Nu, ik moet gaan rust wel, Moeder! Martha. 'Kan ik rusten — dan bedank ik u voor uw wensch! Van vyanden hebben wy immers niets te vree' zen ? ——  E e i s t e Bedryf. 243 zen? . in den voorigen nacht hoorde ik zo fterk fchieten. Pastoor. Ik heb bericht gekreegcn, dat het niets dan een alarm was, door eenige overloopers veroorzaakt. In het leger, dat omtrent een uur ver van ons dorp ligt, is het alles ftil. Troost u, Moeder, wy zullen fchielyk vrede hebben ! Martha. Dat geve God, en dat ik myn wilden jongen nog eens voor myn dood mag wederzien! Pastoor. Die wensch kan God u nog vergunnen ! Goeden nacht, Moeder! Goeden nacht, Hansje! Handje. Goeden nacht, lieve lieer Pastoor! Wilt gy onze lantaarn niet mede neemen? Makt ii a. Dat is ook waar. gy gaat alryd over het Kerkhof. Gy mogt over een graf of kruis vallen; het is donker. Pastoor. Ik dank u! de maan fchynt reeds helder! (Hygeeft haar nog eens de hand) en verlicht de plaats, die my ras zal bergen! Goeden nacht! (Hy gaat heen.) Q 5 DER-  S44 Kabel va» Spart* ir. DERDE TOONEEL. Martha, Haasje. Hansje, na een korte tusfchenpoojtngt Die oude, lieve grysaird ! Mart H a. ja , . het zal aan hem niet haperen , als hy zyne toevertrouwde zielen niet allen hier boven wedervindt! ■ Op zulk een Priester moest een gemeente trotsch zyn ! Hansje. Hy komt daar laat in den nacht nog by u , om nw gemoed gerust te Hellen. Let toch op het geen hy u gezegd heeft; want, zo hy hoorde , dat zyn aanfpraak van geen vrucht op u was', dan mogt hy boos worden, en u nooit weder bezoeken. Martha. Ik kan zeggen, dat ik nu zeer luchtig bén. Ga gy maar flaapen, Hansje; ik zal myn avondgebed gaan leezen, en dan kom ik by u. Hansje, zet haar fpinnemel aan een kant. Het is reeds twaalf uuren, Moeder! Ikzalzolang by u gaan zitten tot dat gy gereed zyt, dan gaan wy famen naar bed. M a r t n a. Gy zyt nog een kind! Indien de levenden ons ongemoeid laaten, hebben wy van de dooden niets ie vreezaa, of het twaalf of zes uuren zy. Hans  Eerste Bedryf. 245 Hansje. Bid maar, Ik zal by u gaan zitten. Martha, leest in flilte haar gebed. Hansje, zit by haar. Martha, met een gil van ontfteltenls. Ach! berg my Moeder! daar komt 'ereen de deur inituiven. VIERDE TOONEEL. de voorigen, Frits, komt ademloos binnen ioopen , en valt naast zyn Moeder op een ftoel neder. Zy zien eikanderen ftyf aan, zon» der te fpreeken. Martha, reikt hem de hand, met een ge» braken ftem. Frits ! Frits, haar om de hals vattende. Ja Moeder, uw ondeugende Frits! H vu s j e» Lieve Broer, zyt gy het? Frtts, blyft om zyn Moeders hals hangen, en geeft Hansje een hand. Schrik niet, ik ben het. Martha, hem opbeurend. Zoon! Frits. Ik zie u dus werkelyk nog eens op deeze wae« reld? Die weldaad ben ik niet waardig! Mar-  146 KareL van Spartau. Martha, ziet hem in de oogen. Ach , ik zie aan uw nat bekreetcn oogen, dat gy toch dikwils aan uwe verlatene Moeder moet gedacht hebben 1 Frits. Met angst en berouw, goede Moeder! Uw naroepen op de heide, toen ik vóór twee jaaren van u wegliep : „ Frits, maak toch dat ik u in den hemel wederzie!" heeft my nacht aan nacht met fchrik uit den flaap gewekt, en flegts in dit oogenbiik, daar ik, na zo lang hartzeer, uw verzoend gelaat weder mag aanfchouwen , ben ik zo wel om myn hart, zo wel, d,t ik deezen nacht nog zou willen fterven. Hansje. Lieve Frits! uw tong kleeft u van de hitte aan uw verhemelte. Moeder, in de kelder ftaat nog die varfche melk, en die zeemelen}die de Pastoor u heden gezonden heeft. Dat zal u wel verkwikken , lieve Frits. (Zy gaat heen.) Martha. Doe dat, Hansje! , Frits. Slegts een dronk frisch water! want dat is in ons gantfche leger niet te krygen. Martha. Lieve God! Gy zyt dan 't geen ik wel vermoed heb? Soldaat! ■ Staa toch op, dat ik u eens recht aanzie. Gy zyt waarlyk een fchoon kaerel geworden! Zo recht op uw lyf en  Eerste Bedryf. 247 «1 zo fchoon in 't vleesch! — Gy komt te voof, niet waar? Frits. Ja, lieve Moeder! ■ Ik ben Grenadier by het Regiment van Spartau, onzen commandeerende Generaal. Martha, ftottcrt by den naam. Spart Frits. Spartau. Dat is een man , voor wien de gantfche armée gewillig het leven zou laaten, en echter zullen wy hem verliezen! Martha. Verliezen ? Frits. In de laatfte attacque op de Boheemfchc Grenzen is hem het borstbeen doorfchoten. Alles is in 'c leger bedroefd, om dat hy 'er naar alle gedachten aan zal gelooven moeten. • Morgen commandeert een andere. Generaal onze linker vleugel. Martha. Zo? En durft gy dan zo laat in den nacht uit uw leger weg? Frits. Met gevaar van myn leven ben ik in dit oogen. blik by u, want zodra ik uwe melk gegeeten heb neem ik weder affcheid van u. Martha. Myn beenen beeven my van angst onder het lyf* Hoe hebt gy zo uit het leger kunnen wegfluipen, daar zo ontzachlyk veele menfchenby elkander zyn? Frits.  248 karei, vah Spartau. Frits. i Maak u niet verlegen, Moeder! Martha. Ach , Frits! Frits. Ons leger ftrekt zich van de 'Saxifche Grenzen tot op een uur afftand van hier. Daar wy van deezen kant geen vyandelyken aanval te wachten heb. ben, zyn onze voorposten ook zeer zwak bezet. Martha. Maar . . . Frits. Onze tent, daar wy des nachts als gepakte haring in de ton liggen , ftaat aan den buitenhoek van den verhoolen weg, die van Burenau tot ons dorp loopt. Martha. Engy? Frits. Onze tent is open; rnyne kameraads ilaapen als dooden, door de hitte afgemat. • ' Martha. Die arme menfchen! F n i t s. Daar nu overmorgen onze linker vleugel opbreeken moet, zo had ik langer geen rust; ik fluipte ftil door den verholen weg heen, om u nog mogelyk den laatften goeden nacht te zeggen. Martha, fchielyk. Ach, myn God! dan zyt ge gedeferteerd? Frits.  esbste BeDKYF. 349 Frits» Gedeferteerd? Neen, zo is het niet! Ik vreesde» dood niet, en myn bloed behoort den Koning. Martha. Maar het kan u toch in ongelegenheid brengen? Frits. Op zyn ergst een goeden roffel, als men 'er achter komt; maar dat heeft geen zwarigheid! want zo terflond fluip ik weder in myn tent, als of'er niets gebeurd was. Ha n s j e , met de melk komende. Hier, lieve Broeder! Martha. Ga toch zitten en eet ik zal u vervolgens naar het leger brengen. Frits. Dat kunt noch moet gy niet doen! Martha. En dat waarom niet? Ik weet immers den weg zo goed als gy! Frits. Denk toch, Moeder, dat het middernacht is —— ik ben een jonge, frisfche kaerei die loopen kan, zonder dat men tred of adem merkt; uw kuchgen en hoesten zou ons door de Patrouille doen ontdekken. • Martha. Wel nu, al verraadde ik u eens, wat zou dat onx 't lyf hebben? Dau zegt ge iiaar, het is myn Moeder,  fl$o Kakel van Start au. der, die ik voor een oogenbiik bezogt heb, en die brengt my weêr in het leger. Frits. Maar, lieve Moeder! laat u toch beduiden, dat 'er my veel , zeer veel aan gelegen ligt, dat geen mensch gewaar wordt, dat ik u in den nacht, zonder verlof, bezogt heb. Martha, Juist daarom, eenvoudige jongen ! Ik wil (lellen, zy betrapten u eens, en houden u voor een defer teur ? Dan kan ik immers voor God zweeren, dat u dit niet in de gedachte gekomen is, en dat, wanneer gy van zins geweest waart, uwen Koning on-' trouw te worden, ik Uwe Moeder u zelve in het leger zou gebragt hebben, opdat men u voor uwe trouwelooze daad loon naar werken zou gegeeven hebben. F r i t s. Zoudt ge waarachtig dat gedaan hebben ? Martha. Zo waar als gy myn lieve Zoon zyt, had ik her gedaan! Gy hebt den Koning gezworen, getrouw tot in den dood te zyn; en wanneer gy uw eed verbrak , en uit bloohartigheid of ontrouw by uw Moeder kwam loopen , meent gy dan dat ik zulk een memeedigen boef voor' myne oogen zou kunnen dulden? Ik jaagde u by donker en mist de deur uit. Frits, vrolyk. Gy ? M a K' '  Eerste Bedryf. 251 Martha. Ja , ja , uwe Moeder ! want dat blyft eeuwig waar: die zynen Koning ontrouvv kan worden,doec ook zynen ouderen geen goed. Frits. Moeder, nu heb ik u nog wel eens zo lief i en God vergeeve het my, dat ik u dikwyls voor uwe ftrenge tucht den dood gewen-ebt heb: Neen. Moeder , dat verdriet zult gy aan uw Zoon niet beleeven ! 1 Hy doet zyn halsdoek af en ontbloot zyn fchouder.) Zie, Moeder! zo ftond, ik zes weeken geleden voor myn Generaal, toen hem een kogel de borst verpletterde. Wy hielden met gevelde bajonetten de ruitery af, die op ons inhakken wilde. Ik ftond in het eerfte lid, en ging niet van myn plaats , in fpyt van den houw, die my een vyandelyke ruiter gaf. Martha, fclw ei jende by de vond». Nu , moet ik zeggen , hebt gy my geen kwaad ter waereld gedaan! Blyf zo, Frits! Uw dood zou my zeer bedroefd hebben ■ doch wanneer ik vernomen had, dat gy u als zulk een bra. ven kaerel had gedragen ik zou fchreijen — doch het zou my in myn hart recht goed gedaan hebben , dat ik u ter waereld bragt. Hansje flreelt hem. Lieve Frits! Eet nu uw melk! Martha. Ja, doe dat. Wat deert u Frits ? — Hoe verandert gy zo ! —— xx Deel. r Frits.  452 Karel van Spartau. Frits, met een benaauwden adem Het bloed klopt my zo om hgt hart! Ach Moeder — ik weet niet Martha. Schielyk Hansje ! doe het venlter open, dat 'er varfche lucht in kan komen. Frits, fchept weer adem. Zo ! zo , Hansje lief! Ik weet niet, hoe het kwam, daar overviel my eensklaps zulk een angstMartha.Hoe is het nu, Frits? Frits. Beter, Moeder! Mart h a. Ik hoop toch niet, dat u iets over zal komen, dat gy te laat komt, of zelf onder weg blyft liggen ? Frits. Is het wel wonder, dat ik zo gefield ben. Ik ben meer tot u doordien verholen weg gevallen, dan gelopen. Hansje. Nu blyf dan, totdat het dag wordt! Martha, verjioord. Totdat het dag wordt ? Domme meid ! opdat uw Broeder het daglicht nooit weder te zien mogt krygen , niet waar ? En fchoon my zyn affcheid door de ziel gaat, zo zeg ik, dat hy heen moet! Hans-  Eiisti Bediïi. 2.53 Hansje, weent» Nu als 't dan zo weezen moet! Martha. Eet nu uw melk fchielyk op, en fluip dan dil!et« jes de deur uit, zonder één woord te fpreeken. Frits, met opgekropte traanen. Dat zal ik doeni (Terwyl hy gaat zitten ) Gy zyt in dien tyd, dat ik u niet gezien heb , wel arm geworden ? Martha. ; Wy zyn alles kwyt, behalven ons huis; en daar op geeft geen mensen in den oorlog voor een duiver crediet. Zo God ons geen fpoedigen vrede geeft» moeten wy van armoede derven. Ik heb voor ïnytt aandeel in de laatde brandfehatting myne twee koeijen gegeeven. Frits. Hebt ge die melk dan gekogt? H a n b j E. Uw Moeder heeft van daag haar Godsdienst verricht, en toen heeft haar onze oude Heer Pastoor deeze melk en garst gegeeven, opdat zy haar wac te goed mogt doen; want ik en uw Moeder levert als de gevangenen ■ van brood en water. F k i t s buiten zich zelven van drsevenis. En dan zou ik deezen kost, die uwe arme Moeder op zulk een dag als een verkwikking vereerd wordt, opeeten ? Martha. Ach, Frits! dat ik u heden nog door Gods won* Ra der  254 Kabel van Spartau-. derbaare toeverzicht zien mag , is my de grootfte verkwikking , en doet my allen nood vergeeten. Frits. En my, goede Moeder, zwelt bet hart in dit oogenbiik zo op, dat ik liever voor den dorst myne traanen zou willen flikken, dan dat ik u van deeze weldaad beroofde. Martha. Frits, welk een inval! Frits. O , laat my toch gaan, Moeder ! want ik lyde in dit oogenbiik meer, dan ik in myn geheelen leven heb uitgedaan. Hansje. Gy zult verfmachten, eer gy weder by het leger zyt! F r i t s, het hoofd nederzygende Ik had u niet moeten zien! Martha. Zyt gy dan niet wel, Frits? Frits. Ach, ik weet het niet. Anders heb ik merg in myne beenen om door vuur en zwaard te loopen . en eensklaps word ik nu zo krachteloos . als een gejaagd hert — en moet geduurig traanen Horten. Geef my toch een dronk water! Mart h a. Maar Frits Frits. Water verkoelt my meer dan melk. Mar-  Eerste Bedrti. S5S Martha. Nu ga dan wat haaien, Hansje. Hansje, gaat heen. Frits. v Ach , Moeder, een kind dat zonder zegen rondzwerft , gevoelt by ieder tred angst. Zegen my toch Moeder, ik moet voort. Mart h a , keert haar gezicht cm. Gy zyt reeds door my in alle myne. . . . Wat is het Hansje? VYFDE TOONEEL. Hansje, de voorioen, Vervolgens eenigtn Hufaaren. Hansje, verfchrikt, zonder water. Moeder! —— ach, Frits! Martha. Wat is 'er toch ? Hansje. 'Er komen Hufaaren uit het dorp op ons huis af. Martha. Hufaaren! (Zy valt krachteloos neder.") Het bloed verftyftmy in de aderen! — Hebt ge weer wat uitgevoerd , jongen ? Frits, God is myn getuige, niets Moeder, dan dat ik u voor een oogenbiik zien wilde. R 3 De  «5 om den Generaal dit oogenbiik In rust te laaten. Spartau, ziet den Adjutant aan , neemt hem ftilzwygend den brief af, breekt denzelven open , en leest. - ■ Hm Hm! Geen enkelen nacht zon- dtv delertie! Hoe? Ralph? De Gre- R 4 nar  258 Karel van Spartau. «adier Ralph onder myn Regiment? Zo veel ik my erinneren kan , heb ik 'er flegts dén van deezen naam! Nietwaar, Pilof? Pilof. Maar één, uwe Exelletuie ! Spartau. Dus de geene, die by de laatfte attaque by . . . Pilof. ,By Rumburgzodiep inden fchouder gewond wierd. S P a R t h u, fchudt het hoofd. Ach! dat doet my leed! maar myn Regiment heeft geen verfchooning, en moet ze ook in niets hebben. Adjutant. De Heer Generaal van Leeuwen wenschte, daar uwe Excellentie van voorneeinens waart, wegens uwen toeftand, nog heden het leger te verlaaten... Spartau. My dit zo vroeg als mogelyk te laa'en weeten! Bedank hem , uit myn naam, voor die flipte aandacht. Adjutant. En hoe Mynheer de Generaal deezen nacht doorgebragt heeft? Spartau. Zo erg, dat ik myn armen Ralph, wegens zyne waarfchynlyke jpoedige ontbinding, benyde. Adjutant. Mynheer de Generaal heeft verder niets te bave«len? Spar* m  T w~e3e de Bedryf. 259 Spartau, pynlyk. , Hm ■ 1 "iets. Dat laatfte rapport was my zeer onaangenaam; doch zo het geval zich door niets door volftrekt niets , in 't korte verhoor, laat veronfchuldigen — dan tel ik, tegen den avond, een braaf kaerel minder ouder myn Re- giment. ■ Goeden morgen ! Adjutant, maakt een buiging en gaat heen. Pi lof, brengt een warmen doek, en legt hem den Generaal op de borst. Spartau, knorrig en pynlyk. Ach! ik wilde liever dat die oude brooze hut ver. brande , dan dat gy ze zo zoekt te verwarmen! Pilof. Geduld, uwe Excellentie! (hy knoopt hemden «verrok toe om den doek vast te leggen.) Spartau. Dat ellendige Palliatif fielt het oogenbiik flegts uit, waarnaar ik reeds zes weeken gereikhalsd heb. P 1 lof, met aandoening. Ik zoek ten minften uwe pynen te verzagten, zo ik het genoegen niet mag hebben van u te tedden. Spartau, hem ftyf aanziende. Ik wil van geen redding meer hooren! Pilof, treedt agter uit. Heer Generaal! G 5 Spar»  260 Karel van Spartau. Spartau. Waarom moet ik van Gods ruime lucht affcheid neemen ? Laat my liever levendig begraaven! Pilof. Uw Excellentie is in een verfchriklyk géinelyken luim. Spartau. Dat ben ik. Pilof. Doch niet, hoop ik •—— omdat Spartau. Waarom wilt gy my niet in 't leger laaten fterven? Pilof. Zo lang de gemeedelyke arts nog mogelykheid van geneezing ziet, eischt zyn eerfte pligt, ten minnen het ligchaamlyk lyden te verzagten , fchoon hy niet met zekerheid voor het leven kan inftaan. Spartau, zugtende. Ja, ja! uw kunst lydt uitzonderingen. Pilof. De fnel afwisfelende lucht der herfstnachten het gedruis van het leger uwe belangftelüng in alles wat 'erom gaat, zorgen en bekom- mernisfen dit moet immers natuurlyk veroor' zaaken dat uwe wond heeter brandt. Spartau. Ja wel heet! lieve Pilof! Pilof. Is dat te verwonderen , daar uwe Excellentie in  Tweede Bedryf. a6i in twaalf nachten genoegzaam geen uur een behoorlyke rust genooten heeft. Spartau. Een vader fcheidt zich niet gaarne van zyne kinderen. Pilof. Doch berooft hen ook niet moedwillig van de heuchelyke hoop op zyne herftelling. Spartau. Ach! Herftelling? Ik weet best hoe ik gefteld ben . en dagt myn dood dus te vervroegen. Pilof. O , Heer Generaal, dat is een droevige belydenis voor een Arts, die met zyn gantfthe ziel op de uitwerkfetóo van zynen onvermoeiden yver hoopt. Spartau, richt zich op. Ik heb den dood nooit gevreesd. Pilof. Dat bewyzen uwe daaden en wonden. Spartau. Doch dat hy my zo lang martelt, dat ik er onder bezwyk dat doet my (hy valt in een [omber gepeins agter over; na een korte tusfchen poos.) ln de Refidentie wil ik niet ■ Pilof. O, dat was ook myn meening niet. Spartau, krachteloos. En waar dan heen met myn lyk ? P i.  262 K.a rel van SrARTAU. Pilof. Het is alleen het gewoel van het leger en de onaangenaame rapporten, die u in zulk een fomberen luim brengen. Genoot uwe Excellentie niet voor eenige minuuten een van haare zaligde oogenblikken? Spartau. Hm ja; ik was zo wél. Pilof. En wat veroorzaakte deeze zagte kalmte in uw ziel anders,dan het gezicht van het in ftilte biddende ieger, en de eenvoudige, doch aandoenlyke muzyk van het Morgenlied ? Spartau. 't Is mogelyk! Pilof. Alle omliggende dorpen zyn hier zo vrolyk en ge. zond, en ieder voorwerp, dat zich op het land opdoet, roept de zelfde (lemming weder in uwe ziele terug. SpartauWelaan dan! laat ons een proef neemen ! Pilof. En gefield, Heer Generaal (ik fpreek openhartig) menfchen hulp was voor uw dierbaar leven te ver. geefs, zo ben ik egter zeker, u een zagter (lerfuur te bereiden, dan u het gewoel van het leger zal vergunnen. Spartau, stiet hem ernftig en peinzend aan. Filof! P i-  Tweebi Bedryf. aö1} Pilof, nader by kern komende. Heer Generaal! Spartau. Jonge , braave man , gy zyt meer dan een arts! ik gehoorzaam; en wil gerust (terwyl hy hem de hand geeft) in de armen van myn vriend fterven ! Pilof, kus* met fterkc aandoening zyn hand. Ach, dat ik flegts mensch ben! Spartau. Wien ik zeker dank fchuldig ben, het ga, hoe het wil! ——• Ook heef: my die kaerel deezen morgen geheel van myn (tel gebragc! Pilof. De Heer Generaal vai Leeuwen had ook uw Excellentie wel dit Onaangenaam rapport kunnen fpaaren. Spartau. Neen, zolang ik nog in het leger levend tegen, woordig ben, moet ik, zonder aanzien van myne gezondheid , hiervan bericht krygen de kae. rel heeft voor zynen gedienltigen yver op een beloning van my te wachten. Pilof. Het is fonderling! onderallendegekwetften van uw Regiment was 'er geen|waarin ikzo veelbelangftelde als in dit mensch. Hy was de geduldiglte, en nam zyn dienst  264 K.aru van Spartau. dienst veel vroeger waar dan zyne overige kameraads , die veel ligter wonden hadden. S p a r T a c. De arme fchelm ! (onrustig.') Zeide gy my niet, dat myn Oveiile met eenige Officieren van myn Regimeut, deezen morgen nog affcheid van my nee. men zullen? Pilof. Het fcheen hun hartelykfte wensch te zyn. Spartau. Wel nu ; Waarom zou ik hen niet afwachten ? Hebt gy 'tr iets tegen ? Pilof. Als Arts vrees ik, dat het uwe Excellentie te veel zal aandoen. Spartau. Maar ik heb oogenblikken, dat myne wonde my zonder bloed en zonder fmart vry laat ademen. Pilof. En myn ganfche ftudie was om deeze oogenbiikken tot uuren te vermeerderen en te onderhouden. Spartau. Dat mag ik wel lyden. Pilof. Het geen den Heer Generaal die algemeene lief. de, zonder van den grooten Veldheer tefpreeken* verwierf, was, daar ik nu zo voor vreeze , de hartelyke , werkzaame deelneeming aan het noodlot van ieder uwer onderhoorigen. Spar*  Tweede Bedryf. 265 Spartau. Dat was plicht. Pilof. Wie, onder de geneezenenby de arme'e, zou die trouwhartige bezorging , en dat verkwikkend bezoek van uw Excellentie, niet zo dankbaar indagtig zyn, dat hy niet gewillig met zyn borst den kogel zou tegenhouden, die aangelegd was, om u van het leven te berooven? Spartau. Wel nu , dat is wel! Pilof. Aandoenlyke deelneemiug, met een levendig temperament verbonden, die het bloed uit zynen be. daarden gang onftuimig naar het hart voert, vermeerdert de finart der wonde, en vertraagt de geneezing. Spartau. O , lieve Pilof 1 zulk een bloedftorm heb ik oude , uitgedroogde knaap , helaas, niet meer te vreezen 1 Pilof. Maar, uwe Excellentie! Spartau. Ach , hoe aangenaam zou myne laatfte uure zyn, wanneer hetmy, zonder doodsangst, nog eens op deeze waereld warm om het hart wierd! Pilof. Is dan deeze zucht voor den armen Ralph reeds sen afgeftorven warmte des harden ? Spar.  ao6 Kakel van Spartau. Spartau, peinzende. Had men hem maar niet buiten het (landpunt van het leger agterhaald! Pilof. De Heer Generaal van Leeuwen, die deeze Bri Spartau. Zo? Martha. Neen, dat is de naam van myn overleden vader. Ik heb ook geen man in h'uwelyk gehad , dij vader van deezen jongen is. Hy en zyn zuster zyn te gelyk in den voorigen oorlog ter waereld gekomen , en de Majoor , die my toen ongelukkig maakte, heet Spartau. Spartau, haar Jlyf aankykende. Majoor Spartau? in welk jaar? Martha, met traanen op de wangen. In 't Jaar 60. Spartau. En Rohrig is zyn geboorteplaats ? Martha. Rohrig , hier aan de grenzen. Spartau. fchelt, Christoffel komt. Span-fchielyk myn Fargon in! (Christofelgaat heen.) Pilo. f. De Heer Generaal zal toch niet ? Spartau. Pen en inkt 1 Pilof, geeft hem den inktkooker op het bed, en houdt den Generaal de linker borst tegen. Spartau. Verzegel den brief, Pilof! (Pilof gehoorzaamt) aan den Generaal van Leeuwen. (Pilof fchryft er het S s ud-  276 Karei, van Spartau. addres op.) Myn koetfier zal u terflond naar Bennei rich, by den Generaal van Leeuwen brengen ; ain deezen moet gy dien brief ter hand Hellen, verhaal het hem kort is het nog geen negen uure? Pilof, ziet op de Pendule, Kwartier voor negen. Spartau. Dus juist nog tyd ! Verhaal hem zo kort als mogelyk is, de omftandigheden der defertie van uwen Zoon . verilaat gy my wel? Martha. Ja, ja, Mynheer de Generaal. Spartau. Ik twyfel niet, of uw Zoon zal, door uw getuU genis enmyn'handfchrift, pardon krygen. Martha,/» zich zelven. Ach God! Christoffel, komt» Men heeft ingefpannen. Spartau. F.reng deeze vrouw, zo fpoedig mogelyk, naar Bennerich, by den Generaal van Leeuwen! (Tegen Pilof) en ik? ■ ■ Sterf in Rohrig! (Hy ligt zyn hoofd neder.) Maak toch Moeder, dat gy voort. yoml | . kyk my niet langer aan anders fterft uw Zoon. Martha, als in een droom. God is onzer aller Vader! en ik . ik -—- heb zulk een verwonderlyk voorgevoel! P i-  Tweede Bedbyf. 277 Pilof. Nu, Moeder, God zy met u! M A r t h a. En met u! (Terwyl zy den Generaal'de handdrukt.) En wanneer myn goede Vader Spartau hier mogt komen te fterven ? ■ dan verhoore God myn ge bed, en doe hem zagt ontflapen ! (Terwyl zy heen geleid wordt.) Ach , hy heeft een arm , bekneld moeders hart een groote weldaad bewezen! Pilof en Christoffel, brengen Martha uit de tent. Pilof, komt te rug en ziet den Generaal aan, die zagt influimert. Eindelyk geniet toch uw hart de verkwikkende rust, waardige grysaart, die zo lang van uw leger geweeken is. (Getroffen.") Zo laate u God ontflaapen, wanneer meufchen-hulp niet in ftaat is u te redden. DERDE TOONEEL. De Overfte van Tallman, Pilof; de Generaal Jlaapende. Pilof, hem te gemoet gaande. Stil; hy rust ■ T a l l m a n, vcrfchrikt. Echter niet ? Pilof. Om gezonder te ontwaaken. Tall.  2?s Karel van Spartau. T a l l m a n. Doch een plostlingfche overgang van fmart tot zulk een flaap , geeft, by wonden van die foort.de levensgeesten dikwils een geweldigen fchók. Pilof. Het geen by zulke doodlyke wonden fchielyk den dood veroorzaakt, is 't koud vuur; doch het hart . en in 't algemeen alle die edele deelen liggen . niettegenftaande de onderfte ribben door den kogel veel geleden hebben , zo wel geplaatst, dat 'hy° dikwils tusfchenpoofingen heeft , die hem zonder pyn of verlies van bloed vryen ademtocht geeven. T a l l m a n. Welke middelen gebruikt gy? Pilof. Ik hou my nog aan de gewoone, herhaalde warme doeken, en bloedflillende drinken. T a l l m a n. Ik heb nu meer hoop op geneezing, daar gy hem eindelyk ovegerhaald hebt, om het leger te vei laaten. Pilof. Het heeft moeite en geduld gekost. T a l l m a n. Dat wil ik wel gelooven. Schoon zyn tent een kleinen afftand van 't gewoel verwyderd is, 1* echter het gedruis nog te naby, om hem de behoorlyke rust te doen genieten. P i.  Tweede Bedryf. 279 Pilof. Natuurlyk. Nu wil hy naar Rohrig, om daar te geneezen of te fterven. T l l l m a n> Het plaastje hier in 't dal? Pilof. J* T a l l m a n. Het is geen kwaad plaatsje om te geneezen, maar nog te naby het leger. Pilof. Een buitengewoon toeval deed hem dit oord verkiezen. Is u 't rytuig van den Generaal niet ontmoet ? T a l l m a n. Zo ik wel gezien heb , zat 'er een boeren, vrouw in ? Pilof. De Moeder van den ongelukkigen Ralph. T a l l m a n- O, myn God! ik wil immers niet hoopen dat de Generaal rapport van dit voorval gekrecgen heeft? Pilof. Stiptelyk, met het aanbreeken van de dag. Tallman, gémelyk. Ei, ei! De Generaal mogt den kaerelgaarnelyden en had veel achting voor hem gelyk hy het ook in de daad, wegens zyn gedrag, algemeen ver- dien-  28o Ka.**». v a n Spartau. tjiende. ■ wie heeft toch zyn Moeder hier naaf' toe gezonden? Pilof. Haar eigen nafpooring — waaraan een Heen deel zou -hebben moeten neemen. De kaerel is onfchuldig. T a l l m a n. liet is mogelyk! Pilof. De getrouwde waarheid van een moeders hart verhaalde hier het geval. Het trof den Generaal zodanig, dat hy oogenbliklyk belloot, een eigenhandig briefje, door het getuigenis der Moeder bevestigd, aan den Generaal van Leeuwen te zenden. T a l l m a k. God geeve, dat de Moeder te rechter tyd komt, want op het oogenbiik zal hy naar het Standrecht eeleid worden. De arme hondsvot verzocht om niets anders, dan dat hy niet door den beul, maar door zyn eigen kameraads mag gerecht worden. Pilof. Indien het geen de Heer Generaal hier met zoveel yver voor den knaap doet, vruchteloos ware, hy zou troosteloos derven! Tallman, ziet op zyn horologie. Christoffel moet haast maaken : want het procédé' ren by defertie is in 't leger kort. Wie buiten het ftandpunt van 't leger ingehaald wordt, heeft zyn leven verbeurd* P i-  Tweede Bedryf. 28r Pilof. O myn God! daar brengen zy hem reeds heen VIERDE TOONEEL. De voorigen. Frits Ralph wordt, niet verrt van de tent, geheid vooriy geleid. Hy ziet den Overften, en neemt zyn hoed vrolyk , en zonder eenigblyk om voor zich zelven te fmeeken, af. De Auditeur volgt na. T a l l m a n, roept hem terug. Heer Auditeur ! Haast u toch om Godswil niet! De Generaal interesleert zich voor het mensch. Auditeur. Ik heb hoop, dat hem zyn wensch om gearquebufeerd te worden, zal toegedaan worden. Ta l lm a n, Mogelyk genade! Auditeur, haalt de fchouderen op. Dat zal bezwaarlyk wezen. (Hy wil gaan.) Tallman, neemt hem by de hand. Wat fk u in Gods naam bidden mag, ga niet te fchielyk voort! Auditeur. Het betreft de redding van een mensch, ——■ daar my metu te gelyk aangelegen is! (Hy gaatheen,.) Tallmaa, met een diepen zucht.I O, ik wenschte, dat de morgen al gelukkig voor- by  2g2 Kakel v a n Spartau. by ware! , . Wanneer maakt gy gereedheid tot de reis ? Pilof. Zodra de Generaal ontwaakt, Iaat ik infpannen. T a l l m a n. Hebt gy. hoop ? (Terwyl hy den Generaal befchouwt.) Pilof. Ten minften zal hy door my niet lyden, als ik hem niet redden kan. T a l l m a n. Hy is uw vriend. Pilof. En weldoener! zy" «Jood zal myn hart Startars*» den drooin. O myn Zoon! (Zy komen zagt by zyn bed.) Goeden nacht! (hard op.) Treft het hart goed — dat hy niet lydeJ zo zo! Pilof. Dat mensch gaat hem na aan het hart. T a l l m a n. Arme Spartau ! wel ras zal dit hart, dat voor m5henhulP zo warm floeg niet meer kloppenj Daar, waar geen wond meer brandt zaliij u wederzien ! (Hy geeft Pilof de hand.) Ver- zagt toch zyn fterfuur! (Hy gaat heen.) P I-  TwtiDE Bedryf» 283 Pilof, plaatst zich aan het bad; na eene korte tusfchenpoozing. Gy , die de traanen telt, die voor dit offer des Vaderlands vloeijen ó, hoor ook my in zynes bangfte 11 ure , en eindig dit Iyden zagt. {Terwyl hy de hand op de wond van den Generaal legt.) Einde van het Tweefe Bedryf. XX. deel. T DER. -XX. deel.  484. Karei- van Spartau. DERDE BEDRYF. (De kamer Van den Collecteur?) EERSTE TOONEEL. Be Collecteur Levy, vervolgens de Koster. Levy, zit aan het venfter met eenpyp tabak en leest de Courant. Buiten ziek zelven van vreugde.) jja i Ha! hebben zy u eindelyk ook eens het iak uitgeveegd ? geduld, Levy! het zal nog wel beter komen! Gy krygt op de waereld nog Satisfaftie aan die natie,of 'er is geen Jus talie-nis meer. (Leest verder, fpytig.) Hm! Hm! niet genoeg dooden! — op lang na niet genoeg. - Had ik de Oostenrykfche Armee gecommandeerd, my zou de duivel haaien, als 'er één Pruis van vry gekomen was. (Hy kyktdoor het venfter.) Ah! bon jour! bon jour, Heer Koster! Een woordje! maar één woordje! wat nieuws van importantie! (Hy legt de Cou¬ rant neder.) Hem zal ik het bloed eens warm maaken. De Koster, komt binnen. Levy, hem vriendelyk te gemoet komende. Hoe, zo op een vollen draf l De Koster, buiten adem. Zo eren heeft een Pnüfifche, Officier, die zwaar ge,  Derde B edrtï. s8S gekwetst was, in het Jagershuis zyn intrek gekomenHy moet in groot gevaar zyn; ik heb myn oudes Pastoor moeten roepen. Levy. Een Pruis ? K o s t*e E» Levy. * Bravo! ——— waren zy maar allen —— & propos; uwe hooggeprezen Pruifen hebben weder een fchoone coup gedaan! Koster, verblyd. Ja, die zullen hun renommée wel weeten te be* houden. Levy, nydig. Ja , maar hm hm —— over den fchouder, Heer Koster! Koster. Hoe dat? L e v y. leest gêmelyk. Volgens de Leipzicher Courant, die ik hier heb. zyn de Pruisfen den 13de January by Habelschwerd overvallen , en deels gevangen , deels geheel uit elkander geflagen. Lees! Koster, neemt de Courant, En verneemt gy dat nu eerst? Zy zyn onze bondgenooten, my kan dit bericht geen vetmaak reeven. Levy. My wel • my wel! (flaui.) Ea Heer t geT 9 d en*  t\6^t a r.e l van Spartau. dqakjèt-mj by; denk aan den Collecteur Levy! in djWASé Wfftuiven,z.y nog, als kaf voor den wind. Koster, wantrouwig. Wat Wkj 'er toch voor een? als ik het u vraa-gen mag? * ' # . ' *'L e v y. .''«öjWat ikj'er voor een ben? |2 * .Koster. Levy. Een~Sax\,een.geboren Sax! Dat ben ik, en dat lal flt'blyven. ' Koster, zagtjes. Gy wélt tQch dat de geallieerde Saxifche en ^ifi/che araiée hier digt by ons Rohrig kampeert. **. L e v y, verbitterd. En gy ziet toch dat ik 'er zedert jaar en dag de geelzucht van heb? Koster. Ja, gy ziet 'er uit als een verrotte citroen; Levy, nydig. En dat waarvan? waarvan? van onze al- liautiemet Pruisfen! (zich verhaalend*) Stop een pyp! Koster, doet zulks. Piano! piano, Monfleur Levy! Levy. Piano ? (fiy vat hem by den kraag.) Ik declareer het onder den bloeten hemel! In !t m.dden-  Derbe B e r> r y n &&f- % punt des legers , zo gy wilt! Die alliantie is: onze ruïne. t Koster. , ' Euïne? . Levy. Saxen gaat by het bondgenootfchap te grond i denk maar aan het geen ik u gezegd heb! (Hy ftamp. voet.) Wie heeft ooit van zyn leven gezien? zich eerst het baartje in den zevenjaarigen oorlog tot op de beenen te laaten affcheeren! en nu Allian» tie? Alliantie? Die Geelzucht is wel hetminfte, Heer Koster, dat een man, die zulke fpeculaties iu zyn hoofd heeft, daar van draagen moet. Koster, ziet hem bedenklyk aan. Heer Collecteur ! Heer Collecteur, ik zie in eert Prophetifchen geest uw kop nog op een paai als ma. rodcur rooken. Levy. Ho, Ho! dan fterf ik pro patria, en heb nog vóór myn dood het genoegen genoten van myn waardfte Vaderland zyn Prognosticon te leezen. Koster. Kom , kom, gy hebt van daag wat te veel ingenoomen (by legt zyn pyp neder.) Levy, /leekt hem de pyp veder in den mond. Blyf! rook ten minften in vrede eerst uw pyp uit! (Hy roept.) Kees! (_de.es komt.) Een Bouteille. Merfeburger! (De knecht vertrekt.) Koster, laat zich overhaalen om te blyven. Schreeuw dan ten minften niet als een brandtrom; petter, als gy iets op uw hart hebt! T 3 We-  sS8 Kab«l»aw Spartau: Levy. Ta de duivel zal my haaien, ik heb vervloekte manoeuvres in den kop! (zagt) en ik verzeker u, mogt ik op de Pruisfen eens inhouwen! Koster. Wie gy? Levy. Ta, zo als gy my hier ziet. — (Hy klopt geweldig of Je tafel.') En Saxen allieert zich nu met het Keurhuis van Brandenburg! De knecht heeft intusfchen drinken gebragt. Koste r , drinkt. Gy moest u waarlyk doen aderlaaten , ■ gf hebt te veel bloed. Levy. En gy te veel dorst! Koster. Ja ik wil gaarne belyden, uw Merfeburger fmaakt my beter dan uwe manoeuvres. Levy, Omdat gy maar juist zo veel verftand hebt, om als een geestelyke Korporaal door de waereld te mar. cheeren. (Terwyl hy zich met de vuist voor het hoofd /laat.) Maar hier, logeert wat meer! in 't kort de Alliantie met Pruisfen deugt niet. Koster. ja, ja — raast maar voort, zy zullen u die gasten wel uitdryven. Zy zyn onze bondge- jjqo«  Derde BedryfJ sooten, en ik wensch hun geluk en victoria over onze vyanden. L e y v. j|a } Ha! —— Victoria! ——— Ja; laaten zy het eens probeeren; rnet fteenen zullen zynogdood gegooid worden ,zo voordeelig ftaan de Keizerlyken. Koster, toornig. Maak my het hoofd niet warm, of ik zal eens aan „den dig brengen, welk een patriot ons Dorp aan u heeft. Levy. Nu zo driftig niet. Zo driftig niet Heer K0Ster. Zie, gy moogt praaten wat gy wilt, Pruisfisch word ik toch nooit. Koster, haastig. En ik blyf het met lyf en ziel; en daarme- de punctum! (Hy gaat zittenen drinkt.) En ik wilde toch wel eens weeten, waarom gy u over hen zo te beklaagen hebt. Ik meende, dat gy, als leverancier in den zevenjaarigen Oorlog, uwe fchaapjes tamelyk wel by hen gefchooren had? Levy. Juist daarom ken ik ze. Verloren heb ik ook niets by hen au contraire! ■ aan weêrs- kanten myn voordeel gedaan. Maar ■ Koster. Nu waar hapert het zich dan? fpreek maar zuiver uit de borst! T 4 L  309 K a ft E l V A N S r A R T A V. LlVT. Om liet u dan kort te zeggen , hun karakter bel valt my niet. Koster. Hun karakter? wel zy waren voorbeen onze vyanden, en echter heb ik niets wreeds in hun. gedrag gevonden, In tegendeel zy waren zelfs menfchelyker dan onze to'enmaalige bondgenooten. Waar hebt gy da i toch eigenlyk over te klaagen? L f. v y, vertromvelyk. Z\e jk had een Oom onder de Keizerlyken die" Kapitein ww. Nu wüde ik toch — fchoon het toen gëvaartyk was te correfpondeeren uit aartigheid de briefwisfeling niet geheel opgee- ven. Om kort te gaan ik waagde het eens, daar hy flegts zeven uuren van hier ftond, hem te melden , hoe de Heeren Pruisfen het by ons fteldeu — wat zy genoten, hoe zy — geposteerd waren. — Het briefje wordt opgevangen , ik word gearres. teml (hy knarst op zyn tanden) en die daar twee dagen na elkander op ftroo moest leggen, en telkens 50 ftokflagen ad posteriora voor lief moest; necmeu, was de Pruisfifche leverancier Levy. Koster, lacht. En hebt gy daarom zo veel tegen de Alliantie te zéggen? , . Levy, driftig. lieer! ik ben een mensch! • Koster. Die toen fterk verzoold wierd! niet waar? L e»  Derde Bedryt. api Levy. En zulke gewelddadigheden , kindlief! blyvea eeuwig op een mensch zyn hart zitten. Koster. Ja, vooral als zy niet wel geneezen worden. L e v y. In 'sduivels naam, fcheer'er de gek niet mede! \yant gy kent my nog niet genoeg. .Koste Nu, alle gekken op een Hokje' In uwplaats zou ik myn mond maar houden, om den ouden kost niet nog eens te proeven ! Want ik heb het u reeds gezegd, 'er ligt een gekwetfte Officier van rang in het dorp. Levy, verfchrikt. Zo ! Wat ge zegt? Koster, Ja, als ik hem eens vertelde, wat gy hen toe- wenscht? hy heeft naar het huis van Vrouw Ralph vernomen, Levy, levendig. Ja, a propos, wegens Ralph! daar kon ik gisteren avond, tegen wil en dank, by de Pruislifche Armee myn hof gemaakt hebben. Koster, Hoe zo ? L e 'v y. Wy hebben yolle maan, ge'yk gy weet. Daar ging ik dan met myn pypje in den mond nog na rif uuren , voor myn huis heen en weêr wandelen. Eu T 5 zie  291 KA rel van SparTau. zie daar komt uit het Dorp iemand in vollen galop voorby my been draven, ik fluip hem ftillet- es agter na , en, eer ik om zie; weg was hy, by Vrouw Ralph in huis. En ik geef u eens te raden, wie het was ? Koster. Ach! hoe weet ik dat ? Levy. Frits Ralph, in Pruisfifche monteering! Ha, dacht ik zouden zy den boef niet voor zyn wandelingetje by zyn kraag krygen? Zo gedacht , zo ge- fchied i Zo als ik weder aan myn huis kom, houden Houfaren by my ftil. „ Of ik ook een Deferteur gezien had?" — Waar konden zy zich nu beter vervoegen, dan by den Collecteur Levy, die den ver. vloekten boef en 't ganfche Ralphifche ras niet yden mag? (vrafy*.) Hier, myne Heeren zeide ik, ga recht oP dat huis aan, dat over de Kerk ftaa , ik loerde nog wat aan het venfter, en, eer ik omzag, brengen zy myn heertje weg, om hem naar de andere waereld te tranfporteeren. Koste h. Heer Collecteur, 'er gaat een gril over myn lyf. Levy. Ik zal u een brandewyntje laaten geeven. De jonge was niet waardig dat de aarde hem droeg. Koster. De arme Moeder is heden, met het aanbreken van den dag, in het leger, om haar zoon te zien fterven. L E.  Derde Bedryf, 255 L e a y. Was zy maar te huis gebleven! Koster. ' Zy is Moeder! Hoe? Zie ik wel? Schielyk kyk eens, Levy! Levy, komt aan het venfter. Wel nu ? Koster,;» volle blydfchap. Is dat niet Vrouw Ralph, die in de koets zit? Levy, met een benaauwden adem. Het is waarachtig Vrouw Ralph. Koster. Myn God, wat is 'er dan toch voorgevallen? Dat ziet 'er niet uit als of 'er zoon gearquebufeerd was! Nu, adje! Levy, trekt hem terug, en zegt bedenkelyk. Ik heb u niets gezegd; verltaat gy my ! Koster, die gaan wil. Nu ja, dat is wel! Levy, vat hem by den arm, Wy zyn immers goede vrienden? Koster. Loop 1 loop! Levy Als gy nog eens een vies Merfeburger wilt hebben, moetgy my maar aaufpreeken. Koster. Goed —— van avond! Qiy gaat heen?) L e.  294 R a l i L van Spartau. Levy, alleen. Een dronk verfmaadt de Geestelykheid toch nooit, koe kwaad men haar ook gemaakt heeft. (Hy wryft zich over de lenden, en kykt door het venfter.') Ach 1'apperment! Wy krygen verandering van weder. Ik kan het wel merken. Dien barometer heb ik nog aan de Pruisfen te danken. (Hy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. (Marthaas kamer.) Martha, Hansje. Hansje zit een hoek met een doek om het hoofd, en is in paap gevallen. Martha komt driftig de deur in. Martha, in een yrolyke luim rondom ziende. Wel, waar is nu .... (Zy ziet Hansje.) Hansje 1 (Zyfchudt haar aan den arm.) Hansje , uw Moeder is weder by u. , Hansje, met dik betraande oogen. Zyt gy al wederom, Moeder! Martha- Ja, myn kind, hebt ge nog niets gehoord? Hansje. Ik ben nog nugseren , en van al het huilen in fiaap gevallen. Martha. Arm kin*!, waak nu, waak myn dochter, en wees goeds moeds! Hans-  D e J d e B i d k ï tj 293 Hansje. • Wat is het toch Moeder? uw gezicht is geheel ' veranderd! Martha, vrolyk. Zo? Ja, het zou niet te verwonderen zyn, al ftond 'er een geheel vreemde Moeder voor u« Kom hier aan het venfter, en zie dat rytuig. Hansje, gémelyk. Ach, wat zie ik aan een rytuig! . Gy zegt : my niets, hoe het met Frits is? Martha. Hoe het met Frits gaat? ■ (Zy trekt haar i naar het venfter.) Dat rytuig moet gy zien. Hansje. Wel na! hoe loopt dat volk zo ons huis ' voorby? Martha. Wat zouden zy loopen ? ■ Zy zullen uw 1 Moeder van huis hebben zien afryden. Hansje, met grotte oogen. U? Martha. Uwe arme, verfinaade Moeder! Hansje. Hoe, gy Moeder? Martha. Gaa naast my zitten, en laat ik het n vertellen»' Hansje. Dat ik u zo wederzie, dat ■ (terwyl zy den. i fitel recht zet.) Mar»  ïjJÖ K a R.E L VAN Sl-ARTAcr. Martha. Kunt gy niet begrypen? Ach, God! —— En wat uwe Moeder voor een vrouw is! —— Hansje. Hoe dat? Martha. Zou ik hem niet danken, die my zo veel goeds liet wedervaaren! Zie, kindlief, die daarboven ó, dat is een goede .God! Als angst en benaauwdheid ons hec hart prangt, en wy geen uitkomst zien, dan zendt hy ons een engel om ons te troosten en te redden. Hansje. Ach , Moeder, een vrolyk hart ftrekt God tot dank. Martha. En daarmede dank ik hem ook, kindlief! Ik heb deezen morgen daar in dien langen hollen weg veel geleden 1 Myne kniën wilden my niet langer draagen —--. ik viel dikwils neder en riep: ó Heere God, maak een einde! want dit gaan naar het leger zal eeuwig duuren. Hansje. En verhoorde hy uw gebed ? Martha. Hy verhoorde het; want let hier wel op, myn kind! ik beleef heden op de waereld een dag, die alleen een zalige in den hemel beleeven kan! Haal my toch een fristenen dronk. H A N V  - D ü R O E" B e I> r Y F. 297 H a n s j f. Kom , Moeder! (Zy gaat geen.) Martha, wandelt haar kamer rmd, en zegt in zich zelven. Ach! de mensch klaagt en treurt —— wil van droefheid verfmachten , wanhoopt aan alle uitkomst en ontferming , en wanneer hy goedsmoeds daar boven aanklopt, komt 'er hulp. Ik wil my verbeteren. DERDE TOONEEL. Hansje, Martha. Hansje. Hier, Moeder! Martha, drinkt. Ach , dat verkwikt, wanneer men hier weder lucht heeft. Hansje. Nu, Moeder Frits? Frits? Martha. Zie, meisje, als ik ditmaal uw zin gevolgd had, lag uw broeder nu reeds onder de aarde! —— „ Moeder; de foldaaten laaten u niet in 't leger „ — wie zal zich daar om een arme boerenvrouw ,, bekreunen ? gy komt met de kous op 't hoofd we- „ der't huis gy zyt niet wel by uwe zin- „ nen!" — Wie fprak deezen morgen zo tegen my? M a r«  20$ KAtU VAN S i 1 » U «: Hansje. Nu, ik dank God, dat gy my kunt Iogen- ftraffen. , martha, haastig. ]a dat kan ik; want ik dacht geheel anders. —'• Ik beurde my op eens uit myne ellende op ■ en dacht zo by my zelven: is 'er een God in den he. mei die den rechtvaardigen niet wil laaten omkomen, zo zal hy my kracht verleenen, dat ik voot de o'nfchuld van myn Zoon zal kannen fpreeken'want hy had zich als een lam naar de flachtbank laaten voeren; en de hemel verleende my zo veel genade, dat my alle de knevelbaarden in 't leger vrien. delyk' toelpraken, en dat ik moed kreeg, om met twee groote Generaals rondborltig voor de rechtvaardige zaak van myn Zoon te fpreeken. Hansje. Gy? Martha. Uwe Moeder , Hansje lief! (bedroefd.-) Èen van deeze Heeren is aan de linker borst door een fchoot zo doodlyk gekwetst , dat hy denkeiyk wel in ons Dorp den geest zal moeten geeven. Hy zal zich uit het leger hier laaten brengen. Hansje. Ach, God! en hy fprak echter met u? Martha. Zo minzaam, Kind, dat ik geheel vergat, dat hy een groot Heer was. Verfcheiden maaien hePe,rt hem de heete traanen langs de wangen. Ach ! ik was byna zo fterk over hem aangedaan, als over ' myi£  Derde Bedryf. 299 myn Frits1 Hy had zulk fchooh grys hair, en zulke heldere vriendelyke' oogen, die u zo regt het hart troffen. Hansje. En moet hy fterven ? M a r t h m ■ Hy had naauwelyks krachten om te fpreeken. Toen ik van hem affcheid nam, was hy in flaap gevallen. Hansje. Die goede Heer! Martha. Als God hem maar niet lang aan zyne wonden laat lyden! want hy was het, die voor my het rytuig liet infpannen, en my naar den anderen Generaal liet brengen die myn Zoon eigenlyk pardon gaf. Hansje. Flits heeft dan pardon? Martha, met een veel beduidenden tooni Ja Kind , dat moest alles gaan als een wind ^ anders was hy weg geweest' De zieke Generaal gaf' my een brief voor den anderen ; zodra ik deézert overgegeeven en hem gezegd had, wie ik was — en hoe het eigenlyk met myn zoon Was töège-s gaan __: gaf hy terftond een Officier bevel om op te zitten en voort te fpoeden. — Tegen my zeidé hy verder' niets, dan : „ uw Zoo'n derft niet — ga* Hu in Godsnaam weder heen, Moeder!" Hansje. Nu, dat Was u toch genoeg? XX Deel. V M" A K*  SooS- Kabel vak Spartau. Martha. Ik zag noch hoorde niet meer. En toen ik een goed uur midden door het leger to" in de tiraat van zyn regiment gereden had, opent zich een gefloten kring van Soldaaten,en zy begint bitter te weenen, terwyl zy ep Hansjes fchouder leunt.) Hansje. Cy weent, en Frits zou nog leeven ? Martha, [nikkende. De koetzier hield een oogeiiblik op ik zie in den kring ■ en zie myn Zoon met een doek ■voor de oogen , en niet een zwarten hartlap voor zyn borst, tegen een ouden muur knielen Hansje. Fits is dan dood ? Mart h a. Neen , kind , hy had op dit oogenbiik pardon gekregen; doch de doodsangst had hem in onmacht tegen den muur doen vallen. Hansje. Ach, arme broeder, Frits! Martha. Ik wilde in den kring fpringen, om hem weder in het leven te roepen , doch de koetzier liet my niet | uit het rytuig. Hans je, verbleekt. M a r t h a. Het helpt niet, meisje! gy moet myn fmart en myr.e vreugde gevoelen; opdat gy u een recht denk. beeld  Derde B e d r y e. S6i beeld kunt vormen van den zegen , die my heden deezcn.dag mogt gebeuren. Hoor dan! wegens hec gedrang der foldaaten moest de koetzier zeer langzaam ry den, en, eer.ik omzag, fchreeuwt alles „ Genade! Genade! hy leeft! (met een vrolyk bee- ven.-) En denk nu eens, daar wordt myn Frits, zo digt aan den wagen, door zyn kameraads, die hem om den hals vielen en drukten,bymy voorby geleid> dat ik hem by zyn band had kunnen vatten. ——— Ik fchreeuwde hem toe — maar daar al wat leefde hem omhelsde en de handen drukte, kon hy myn ftem niet hooren. Na den angst, die my drop- pelen bloed had kunnen uitpersfen, zag ik dit alles— Kind! ik dagtdatde hemel voor my open ftond" Hansje, vflséhi haare oogen af. God zegene hem, die uwe fmarte dus in vreugde deed verkeeren! Martha. Hy zal my verhooren ! Den zieken ■ den zieken kan ik niet vergeeten! zie toch, of het rytuig uog voor de deur ftaat. Hansje, ziei uit het venfter. Neen, het is reeds weggereden. Martha. Dan moet ik terftoud verneemen , of hy reeds ia ons Dorp aangekomen is. Ik wenschte hem nog eens te zien, eer hy de oogen floot. Hansje. Is hy dan den dood zo naby ? V z Mar-  302 Kar él van Spartau. Martha. Zeer naby! doch ik denk, als een mensch aaneen ander doet, dat hy aan my gedaan heeft, dat hy dan de oogen weêr moest opllaan , fchoon hy ook rseds op fterven lag. VIERDE TOONEEL. De Pastoor, de voorigen. Hansje, hem ziende. Hier, Moeder! Pastoor, die Martha minzaam de hand drukt. Welkom, welkom, Moeder! Martha. Hier fta ik weder voor u, als een nieuwgeboorne, Heer Pastoor! Die aan Gods hulp twyrfelt, is niet waardig, dat God hem helpt. Pastoor. Hoe verblyde ik my, Moeder, u zo weder te vinden! Martha. Gy weet immers, dat ik myn Zoon van den dood verlost heb? Pastoor. Hoe men u in 't leger opgenomen heeft, heb ik geboord; doch of alle pooging om hem van den dood te redden, niet vergeefs was, zal men wel fchielyk bericht moeten geeven. Mae.  Derde Bedryf.' 303 Martha, verwonderd Myn Zoon heeft pardon, en leeft! ■ Wien moet men daarvan bericht geeven ? Pastoor Zyn zieken Generaal, die u zo veelgunstbewees. M a r t h a , verheugd. Is hy reeds in Rohrig? O Mynheer de Pastoor, kom en breng my terftond by hem! Hy zou kunnen fterven zonder te weeten hoe het afgeloopen was. Pastoor. Stel u gerust, ik kom zo van hem. Hy bevindt zich, naar zyn eigen zeggen, in ons Dorp zo wel, als hy zich in zes weeken niet bevonden heeft. Lieve Hansje! ■ Hansje. Wat is het, Mynheer de Pastoor? Pastoor Hy is met zyn Chirurgyn hier op ons Kerkhof,en zit onder den grooten, ichaduwryken Linde. Loop fchielyk by hem, en zeg hem maar dat uw Moeder weder te huis is, en uw broeder leeft. Hansje. Dat myn Moeder weder te huis is, en myn broeder leeft! (Zy wil hem gaan.) Martha, houdt haar tegen. Maar, lieve Heer! hy zou zich verwonderen, •iat ik niet zelf kwam. Pastoor. Ga maar, Haasje, zo als ik u zeg. V 3 Hans-  3CH K a x E Ta VA» S p a E * a u. Hansje, gaat. Pastoor. Gy zult het geluk hebben, om hem zelf by u te zien. Martha, ontftehl. Ik? Pastoor. Ja, Ja! Zodra hy het Kerkhof verlaat, komt hy in uw woning; ik ben hier om u daarvan bericht te geeven. Martha. Ach dan moet ik — (zy ziet hem verlegen aan.) Pastoor. Wat moet gy ? Martha. Ja, ja, ik weet iets! (Zy wil heen gaan.) Pastoor. Waar wilt gy heen? Martha. Daar boven op de kamer heb ik eengematten ftoel — ik kan immers zulk een groot Heer op zulk een elendig fchabelletje niet laaten zitten. Pastoor. Nu, haal hem dan. Gy hebt het drok, Martha2 Martha. En wees gy intusfchen zo goed , Mynheer de Pastoor, en maak het venfter open, opdat'er wat frisfche lucht inkome ! (Zy gaat ) Pastoor. Dat zou men kunffefl doett, Moeder! (hy doet het.) M a r.  Derde Bedryf, 3 enzeide, terwyl heto een traan van Godsvrugt langs de wangen rolde „ ach! hoe zagt zal ikhier IU"en!" V4 MAR.  3P<5 Karei, vam Spartasp. M a r t h a. Dat zal hy! hm! hm! Pastoor. Wat is het! Martha. Wanneer ik zo by my zelven nadenk, dan heb ik toch heden een dommen trek begaan ; nu kwel ik; my zelven daar nog over. P a t o o r. Waarsbeftaat dat in ? Mart h a. Ja, men mag wel zeggen, angst en vrees verleiden iemand dikwil.- tot dingen , daar men naderhand eerst berouw van heeft. Pastoor. Wat hebt gy u dan toch te verwyten? Martha. Gy zult u nog wel erinneren, dat ik u dikwils den naam van den Pruisfifchen Majoor noemde, die eigenlyk de Vader van myne kinderen is, Pastoor, Het is my weder ontgaan. Martha. Spartau. Pastoor. Juist zo! Martha. Toevalliger wyze heet de zieke Generaal ook zo. Pas-  Derde B e n r. y r. 307 Pastoor. " Wel nu! Martha. In de eenvoudigheid myns harten heb ik, onberaden vrouw, hem de gantfche gefchiedenis verteld. Pastoor. En wie weet, of hy niet,uit achting voor deezen naam , u zo by uitfteekendheid minzaam behandeld ' heeft! MarthaAch, God beware hem ! hy belfond hem niet eens. Doch het fcheen hem zeer aan het harte te gaan, dat juist een naamgenoot van hem , my arme Moeder zulk een bitteren dag op de waereld veroorzaakt had. En dat doet my nu eerst leed ! Pastoor. Gy had zekerlyk ... VYFDE TOONEEL. Pilof, de voorigen. 'Martha, die hem dankbaar te gemocf gaat,. Zie, Mynheer de Pastoor, dat is de Heer, die heden zo goed was om my te helpen, dat ik toegang kreeg by Mynheer den Generaal. Pilof, drukt haar de hand. En het is my van harte lief, dat uw zoon door u zo wonderbaar gered wierd. V 5 Ma r.  3o3 Kakel van Spartau. Martha. Wel wonderbaar! want het was hoog tyd! ——• En hoe gaat het toch met myn zieken weldoener? Pilof. Zwak, Moeder, maar heden toch watdraagelyker dan geduurende zyne ziekte. Hy praat met uw lieve , aardige Dochter op uw aangenaam Kerkhof. Martha. Ach, het kind zal zo bloode wezen, dat het geen woord duift fpreeken! Pilof. Het hart van de Moeder fpreekt door haare fchoo. ne blaauwe oogen. —— De Generaal wenscht u ook by hem te zien. Martha. Daar ziet ge het al, Mynheer de Pastoor. Pastoor. De Generaal was eerst van zins Vrouw Ralph een bezoek te geef en. Pilof. Hy wil nu de ondergaande zon op zyn rustbank genieten, dan komt hy in uw wooning. Martha. Lieve Heer! Wat zal het Dorp oogen op zetten, «ls het zulk een grooc Heer in zulk een arme hut zyn intrek ziet neemen. Ik heb reeds intusfchen een ftoel gereed gezet , Ên alles laaten luchten Hy moet niet vies weezen: by komt wel by arme, doch ook by ziadelyke , gezonde menfchen; want zin. de-  Drrde Bedryf. delykheid, plagt ik altyd te zeggen, is het halve leven. (Zy zet den ftoel en tafel aan een kant.) Pilof. Zeer goed , Moeder! — Als 't u belieft, Heet Pastoor? Pastoor. Ik ga met u. Martha, fchielyk vooruitloopende. Onderden grooten lindenboom, op hetKeikhof! niet waar? onder den KerkshofslindeI (Pilof en de Pastoor hebben het oog op haar ge/lagen.) Pastoor. Dit hart, Mynheer, was zulk een uitneemende hulp wel waardig! Pilof. Dat was het zeker! (terwylzy heen gaat.)- ZESDE TOONEEL. (Het Kerkhof.) Spartau en Hansje. (Onder den Linde , op een bank van zooden, waar over een biaauwe mantelgefpreid is.) Spartau, terwyl hy haare wang ftreelt. Zulk een lieve Engel heeft dan zulk een ban gen dag moeten uittoan ? Hansje. Ja, maar hy eindigt, God zy geloofd! zodanig dat  jto Kakel van Spartau.' dat myn hart weêr vry klopt; en (zy voelt dat zy nog een doek om het hoofd heeft; hefehaamd.) O, Mynheer de Generaal ! Spartau. Wat is het inyn kind? , Hansje. Heb ik zo den gantichen tyd met u gefproken? . Vergeef het my, want ik heb geen hoofdpyn meer ■ , (terwyl zy den doek afneemt.) Ik had zo veel gehuild. Spartau. Zo ziet gy 'er nog wei eens zo lief uit meisje 1 ja, zie kind, wanneer ik niet hier reeds onder deezen Linden myn bruiloftsbedbefteld had, zo hield ik by uwe Moeder om u aan. Hansje, fchreit met een afgekeerd gezicht. Ach! Spartau, keert zich tot haar. Zyt gy bang voor myn voorftel? Hansje, bitterlyk flikkende. Gy moet nog niet fterven, Mynheer de Generaal! Spartau, boertende. Zo recht, myn kind! Sta myby, als de Kneukeiman met zyn zeis wenkt; of fmeekthem met uwe blaauwe oogen , dat hy my nog een paar dagen uitftel geeft. Hansje, hem aanziende. Ik en Moeder hebben reeds veel ora u gehuild. S p a e»  Derde Bedrtf. 3ir Spartau , legt haar hoofd tegen zyne wonde. Kom , fchuldelooze ziel , en ween uwe heete traanen op deeze wonde — zo! — helpt deeze balzem niet, dan zal wel alle heelkunst aan my vergeefs haare kracht beproeven! ZEVENDE TOONEEL. De vo oei gen, Martha, is intusfchen aangekomen. Martha, zich -met dit gezicht verlustigende, valt voor zyne voeten. Heer Generaal! Spartau, beurt haar op. Ook dit is een engelagtig kind , lieve Moeder! Ma»tha. Zy heeft het hart van haaren broeder, die nu met my voorzeker tot God orn uwe redding l'meektt Hy heeft pardon. Spartau. Dat lees ik in uw dankbaar gezicht, gaa naast my zitten. Martha, plaatst zich aan den anderen kant. Myn gebed is van vrucht geweest. Bevindt gy u nu niet beter in Rohrig? Spartau. Zo vee! beter, dat ik uit het Jagershuis hier naar toe heb kunnen gaan. M A e-  211 K a r e l M a r t h a. Niet? Frits. Neen. Ik heb geen bewustheid meer, dat ik deezen morgen doodsangst heb uitgedaan. Ik geloof, dat wanneer by den mensch zo alles (lag op flag gaat, hy maar zo heen leeft, zonder dat hy het vermogen heeft óm na te deuken wat hem wedervaart. Mart h a. 't Kan zyn, dat gy voor uw deel gelyk hebtjdoch een Moeder, kindlief, overdenkt alles wat haar kind wedervaart; want. in 't leger had ik oogenblikken > byzonder by den Generaal, dat ik zeer wel by myn zinnen, en zeer getroost over uw ongeluk 'een tyd lang fpreeken kon; en geduurende dit gefprek was het my dikwils als of'er een fcheermes door myn hart ging, en echter behield ik myn vyf zinnen. Hansje. Uw Moeder heeft meer geleden, dan gy. Mart h a. Eens evenwel dagt ik , dat ik bezweeken zou hebben. Frits. Hoe zo? Martha, omhelst hem. Toen ik u tegen den muur knielen zag. F r i t s. Ach Moeder! zagter had ik niet kunnen derven, I dan tegen dien ouden muur. Ik had myne beste : kameraads uitgekozen, die op my mikken zouden, X 3 en  320 Kakel van Spartam. en het hart konden zy niet misten , want men had my uit een byzonderé genade, een zwarten lap voor« gedaan. M a r t ii a. Dat zag ik! f F £ér t s. Slegts één vrees haii?k; die my ook van den morgen, toen de Reveille geuagen wierd , zo luid deed fchreijen, dat de wacht my niet genoeg troosten kost. Martha. Goede jongen! Frits, Aan den galg te moeten fterven! Martha, houdt hem by de hand en keert haar gezicht om. Ach! F r i t s, fpringt op met vuur. Myn Koning had ik niet willen verhaten, daar voor kon ik God tot getuige neemen! want laat'er maar eens een in 't gantfche leger opkomen, die foewyzen kan, dat hy hem trouwer dient dan ik; ■ en wegens een onbezonnenheid , waartoe myn goedhartigheid voor u my alleen verleidde in beuls handen te vallen? Moeder! Dat was myn ichriklykfte oogenbiik! Martha. Ach, Frits! Frits, Den dood had ik zonder twyffel verdiend ~ maar nog met een warme wonde in den fchouder, en  Vierde Bedrte; 321 en een zuiver geweetan, op den klaaren dag, tot zon. nen ondergang aan den galg te hangen? Moeder, ik dacht, het bloed wierd louter vuur m myne aderen! M»a r t h a. Ik zie u in het bar\ en ken u van ter zyde. (Met ha voorkomen eener Vodsdienftige waarjchouwmg.) Maar nu voelt gy evenwel, dat gy den Alniachugeu niet te vergeefs aanriep ? Frits. Wonderbaar, Moeder! Ik had pardon gekregen: doch, daar ik dagt, dat myne dood zeker was , zo wist ik niet, toen ik weder by my zelven kwam ot ik in de daad nog leefde, noen waar ik was! Geheele drie uuren lang heb ik in 't leger als in een droom rond geioopen; myn Overfte gaf my toen deezen na. middag den brief aan myn Generaal. Ik liep ongevoelig voort, zonder te overleggen waarheen. Onverwacht zag ik u, by den Generaal onder den Linde van het Kerkhof; daar begonnen myne zinnen weder eensklaps te ontwaaken ik draaf 'er naar toe i en ik moet u openhartig bekennen, dat, had de avondklok niet voor het gebed geluid, en ik u daarnaast elkander had zien knielen ik zou God voor myne verlosfmg nog niet gedankt hebben.. Doch eensklaps viel ik voor zyn aangezicht neder en hy was zeker met myn gebed te vreden. Martha Gy waart zo goed als aan het kruis vastgenageld. Frits, met een oog naar den hemel gef.agen. Ik lia welby hem! ^ M A R.  322 Karil van Spartau. Martha. Het is een merkwaardige dag voor ons arme geringe menfchen! Daar zicten wy nu weder, na zo veel uitgeftaan gevaar, in rust en vrede te famen. {opgebeurd) Zie Frits, ik heb genoegzaam geen beete broods in huis, en toch denk ik dat my de gantfche waereld toekomt! Frits, voelt fchielyk in zyn zak, en werpt zyn Moeder geld in de fchoot. Hier is geld, hoe veel weet ik niet? Martha en Hansje, zien verbaasd. Martha. Myn God! dat is ontzaglyk veelgeld! — Daar zyn wel over de twaalf daalders. Frits. Men heeft ze my gefchonken. Waar? weet ik niet al moest ik nog eens tegen den muur knielen ? Martha. Nu, gy moetmy dit toch alles niet fchenken! Frits. Waartoe heb ik geld van noden? Ik leef van myn foldy vergenoegd en wel. Dit geld kon my doen uitfpatten. Neem gy het maar Moeder, ik heb u nog veel aftebetaalen. Hansje. Lieve Frits! Alles moet gy ons toch niet laaten. Neem maar iets wederom. Wy kunnen hier nog 'ang van leven. Frits,  Vierdï B:mif, 323 Frits. Een daalder zal ik te rug neemen. 'Martha. Neem de helft ten minnen! Frits! ■ F r 1 i s. Zo waarals Godleeft. geen ftuivermeer! Dit zal ik met myn kameraads verteeren, die op de zwarten ]ap hebben moeten fchieten; want ik weet zeker, dat het die arme duivels moeije'yker gevallen is het geweer te houden , dan my het knielen. M a r t h a. Nu, dan zyn wy in eens ryk ! Nu kunnen wy u voor uw eigen geld trafteeren. Gy blyft immers den nacht nog by ons. Frits. Morgen vroeg, om agt uuren moet ik weder in 't leger zyn. Zo lang heeft my myn Overfte verlof gegeeven. Martha, geeft Hansje geld. Nu Hansje, zie, wat gy in het Dorp kunt vinden. Heden hoop ik niet dat u uw avondbrood zo verbeterd zal worden, als gisteren nacht. Frits. Godlof, neen! Martha. Nu, loop dan, Hansje, eer de Geneiaal by ons komt, want hy heeft het voorzeker beloofd. Hansje, gaat heen. X 5 M a n-  324 Karei, van Spartau. Martha. ITy laat zich flegts by den Pastoor een warme doek op zyn gewonden borst leggen. Frits. , o Moeder! Indien God my mynen Generaal wederfchonk! over een jaar droeg ik geen musket meer; dat weet ik zeker: want hy heeft iets groots met my voor. Martha. Gy moogt u daar wel mede vleijen, Frits! want, al waart gy zyn eigen kind geweest, had hy voor uw behoud niet meer bezorgd kunnen zyn. Frits. Ta ook reeds laatst, toen ik by Rumburg te gelyk met hem gewond wierd" liet hy my in het Lazareth zulk een oppasflng geeven , alsof ik een man van rang was. Martha. Daar ziet gy het nu! Frits. En ware hy niet zelfs doodelyk gewond geworden . . zo was hy zonder tegenfpraak ieder dag ten, minften een halfuur by ons geweest, om ons troost toe te fpreeken. ■ Maar daarvoor heeft hy ook nu maar tegen ons te zeggen: — daar doet zich de hd 0p. • marsch kinderen! los daarop! en wy rukken aan, als of wy ten dans gingen ! Martha, vrolyk. Dat is recht! Frits.  Vierde Bedryf. 325 \ Frits. O, gy gelooft niet Moeder, welk een indruk dat op den gemeenen man maakt, wanneer hy van zyne hoofden niet als een hond behandeld wordt! Martha. Ta, maar ik kan ook niet inzien, welk een recht zy zouden hebben , om u als een hond te behandelen ? Gy doet uw plicht dient het vaderland zo goed als zy moet uw leven zo goed 'er aan waagen als uwe Overlte .... Frits, En met dit-alles, lieve Moeder, zyn alle Ofnciers geen Spartau's! Myn Majoor, by voorbeeld, heeft van daag een flegten dag gehad , dat hy my niet aan den galg heeft zien verbleeken, maar zelfs pardon heeft moeten verleenen ; en dat alleen uit aange. booren menfehenhaat, want hy haat ons allen. Martha. Foei, dat is een leelyke kaerel! Frits. Toen ik my laats; den Generaal veertien dagen vroeger liet voorftellen, dan myne mede gekwetfte kameraads, betuigde de Generaal, in tegenwoordig, heid van den Majoor, groote vreugde daarover, en gaf my verlof nog agt dagen buiten dienst te zyn. Dat was my lief — want ik leed nog veel pyli aan myn arm , ah ik hem beweegde. En die my, in fpyt van des Generaals toeftemming. ■ den derden dag daarna twintig ftokflagen wilde laaten geeven, was onze Heer Majoor! Mar-  3:6 K a e u van Spartau. Mart h a. Daar ziet men eerst het onderfcheid! Frits. Foei! hy heeft ook een gezicht, als of de duivel met zyn nyd en flreeken in hem zyn herberg had opgeflagen! Maar hy mag zich wel wachten! Het halve Regiment heeft hem den dood gezworen; en den eerden flag den besten , als het maar tot treffen komt, ligt 'er myn Majoor zekerlyk eerder toe, dan de naaste vyandelyke post. Martha. Dat zou my niet verwonderen noch fpyten! ■ Neen , dan ziet uw Generaal de menfchenliefde anders uit de oogen. F r i t t. Wanneer men 'er maar in 't leger van fpreekt. dat Vader Spartau, want zo heet hy by de gantfche Armee ■ het niet lang meer maaken zal dan laat ieder mismoedig het hoofd hangen. M a r t h a. Ja , 'er zal toch geen hulp voor hem meer op aarde zyn! hy bemerkt het ook zelf wel dat het niet lang meer duuren kan. —— Maar het gedrag van . dien man is my onbegrypelyk. Daar gaathy zo op het Kerkhof onder den Linde zitten, zoekt zelf zyn rust. plaats uit ■ en Ichertst met den dood, als of hy hem nog in langen tyd niet zou komen bezoeken. Frits. Hoe kan ook een Soldaat, die den dood alle uuren te  Vierde Bedryf. 3 '7 te gemoed ziet, den zei ven vreezen? En by in't byzonder! Mart h a. Hy befcliouwt den zelven met vergenoegen! Frits, weemoedig. Ach, flegts ditmaal moest de dood hem nog eens voorbygaan. Het hart breekt my, als ik denk dat ik hem heden voor de laatfte maal zie! M a r t h a. Zou 'er dan geen mogelykheid meer voorhanden zyn, om dien Heer te redden? Hy heeft toch een zeer bekwaam en braaf man by hem. Frits. Daarvoor is hy by het gantfche Stafregiment bekend. Doch ik heb hem laatst, toen ik nog ziek lag, met onzen Kapitein van den Generaal hooren fpreeken; en toen merkte ik, dat hy het wel een tyd lang houden kon; doch dat hy toch eindelyk aan koud vuur fterven moest. Martha, angflig.. Koud vuur! Frits. Dat klinkt zekerlyk vreeslyk. 'Er is geen ligter dood te bedenken! Ik heb een myner kameraads op de «elfde wyze zien fterven. —— Zy gaan'uit als een kaars. T W £ E-  328 Karel van Spartau. TWEEDE TOONEEL. Hansje, de voohiceb. Hansje, in haast komende aanlopen. Maakt u gereed! op 't oogenbiik komen zy uit de woning van den Pastoor. F i i t I. De Generaal toch ook? Hansje. Zekerlyk ! de andere Heer en onze Pastoor hou. den hem onder den arm. Hy zal aanflonds aan ons huis zyn. Martha. Nu in Gods naam! Het is zuiver ei zindelyk by ons. Hansje. Gy had toch wel wat Jeneverbesfen kunnen branden. Frits. Wel ja , waarom zelfs niet wat wierook? de pest regeert immers niet by u. Martha. Ei, wilt gy .... Frits. Ik wil waarachtig liever in uw Hulp zyn, dan in het Jagershuis, daar het Wildfchut .... Martha. Hoo! Stil wat! Ik geloof zy zyn aan de deur ! (Zy doet de deur open, en ku'.cht den Generaal, by het inkomen de hand?) DER-  V i e ft d e Bede y f. 329 DERDE TOONEEL. Devoorigen. van Spartau door Pilof en den Pastoor binnen geleid. Frits, Jlelt zich in postuur naast Hansje. Spartau 4 blyft een tyd lang peinzend in de deur jlnm . fchüdt zyn hoofd —r- zyn oog valt toevallig op Frits. Kom hier, Ralph! kom hier, gy ftaat immers niet op de parade. Frits, gehoorzaamt. ' Spartau, komt nader by hem. Ik dagt dat uw noodlot van heden u het merg zo uit de beenen gellagcn -had, dat het recht opftaan u ongemaklyk vallen moest. Fr 1 t s, op een bedeesden toon. Ik had den dood verdiend , Heer Generaal! Spartau, Verdiend? „ Frits. En heb myn leven alleen aan de genade van uw Excellentie te danken. Spartau. My niet alleen, maar uwe braave moeder hebt gy het te danken, dat ge 't hoekje te boven zyt. De oogenblikken waren kostbaar, niet waar vrouw ? Martha. Jawel, Mynheer de Generaal! Spar-  33o K-fREi- van Spartau. Spartau. Zulk een braaf kaerel begaat zulk een dommen trek! Frits. Ik bad 'er te laat berouw van; en zou bet niet gewaagd hebben om genade te fmecken, zodanig was ik van myn misdag overtuigd. Martha. Een vierendeel uur laater • • en gy had die uitfteekende gunst niet mogen genieten, van Mynheer den Generaal in uw woning te zien. Spartau. Nu, dat zou wel'het minfle geweest zyn; fchoon het my dus aangenaamer is, dan dat gy my ergens anders als een armen veroordeelden zondaar had ontmoet. Frits, met de traanen in ae oogen. Om by u te zyn, Mynheer de Generaal, wensente ik dat het Krygsrecht my niet verfchoond had ! Spartau, hem ftyf aanziende. Waarlyk ? Martha. Zyn vogtig oog liegt niet, Mynheer de Generaal'. Spartau, drukt haar by de hand. Ik geloof u wel! Ma b th a. Den dood heeft hy ook niet gevreesd ■ maar de fchande om mogelyk aan den galg te fterven. Spartau met een ftrak gezicht. ■ De gaigi waarom niet geraabraakt? Sedert  Vierde Bedryf^ 33 ï wanneer flaat men dan by onze Armee geen acht'- meer op den voorgaanden wandelen trouw? ■ Aan den galg! — Uw Generaal was immers nog tn het leger tegenwoordig! ' Frits, ziet zyti Moeder verlegen aan. Het was. een bekruiping van vrees, die ik mya Moeder mededeelde. Mart h a. Gy hebt gelyk , Frits, dat gy my zo aankykt|. want dit is, God lof, de eerfte domme trek niet, . die uwe Moeder heden begaat. Spartau, lachgende, Wanneer uwe domme trekken altyd zaaken van za veel gewicht, als heden, aan den dag brengen, bê- gaa dan in uw leven nooit anderel Wat hebt gy u toch dan te verwyten? Martha. Mynheer de Pastoor, die daar ftaat, is myn ge. uiige, hoe leed het my deed, uwe fraart heden in de tent zo nodeloos vermeerderd te hebben. S p a it t a u , vreemd ophoor ende, Myn fmait? Martha, fchrcomvallig. ja daar met den Majoor in den voorigen oorlog ! Gy zult het weder vergeten hebben, Mynheer de Generaal. Spartau. T0ch „iet! O, ftaat toch allen niet zo ftyf ': In bet front ! dat mag ik niet zien. Plaatst u XX Deel. V  33a KakU van Spartau. nMSt my , by elkander zo als gy wilt! myn post is afgeloopen. —— Dien ftoel moet gy zekerlyk voor my beftemd hebben, Vrouw, omdat hy zo van het andere gezelfchap afgezonderd ftaat. Martha. De eerbied vorderde immers .... Spartau. Ja, ja, ik begryp u. (Terwyl hy gaal zitten.) Gy heb t gelyk, dat gy my reeds als een lykrefpe&eert. Martha. O, Mynheer de Generaal! Spartau. Ik lig nog niet in de kist; wie dus niet bang voor my is , komt nader by my; want myn ftem is te zwak, om my zo verre te doen verftaan. martha, terwyl zy dlgt naast hem gaat zitten. Indien dit dan uwe eenigfte zorg is .... Spartau. Niet de eenigfte! Die met haar blaauwe oogjes moet hier weder aan de zyde van myn zieke hart gaan zitten! Hansje. Zeer gaarn! Spartau, drukt haar aan zyn hart. Indien ik heden nog eens deeze lavenis had mogen verwachten, dan had die Heer daar met zya warme doeken wel kunnen wegblyven. Wat denkt gy, Pilof? P i-  Vierde Bedryf. 333 Pi lof, fchertzend antwoordende. Wie weet of bier niet zekere fympathie een vak in de Geneeskunst aanvult! (Hy en de Pastoor gaan aan de andere zyde zit-ten.) Spartau, befckouwt Hansje en Frits met welge ■ vallen. Gy hebt niet alleen goede , maar ook waarlyk zeer fchoone kinderen! Oudje! Martha, lachgende. Oudje? hm! hm! (Bedeesd) voor twintig jaaren ging ik nog in het dorp voor een knappe meid. Spartau. Tat wil ik wel gelooven, want gy hebt, in fpyt van het hartzeer, dat zich op uw gelaat gevestigd heeft, nog zeer bevallige overblyffels. Pastoor. Hoe oud zoudt gy wel zo omtrent zyn, Martha? Martha. Zorg en verdriet hebben myne hairen vóór der. tyd grys gemaakt, en myn gezicht doen verbleeken. Toekomenden Kerstyd wordt ik eerst veertig jaaren. Spartau. Eerst veertig jaaren! Martha. Gy zoud ten minften-vyftig geraaden hebban, niet waar Mynheer de Generaal ? Spartau. Ten minftenI Schoon het genoegen, vanuwe-Fp Y z tai~  J34 K a 1 I ti van S p a r t a v. inilie deezen avond zo weder te vinden, uw gezicht wel tien jaaren verjongd heeft. Pilof. Zo even, uw Excellentie, heb ik deeze aanmerking ook al gemaakt. Martha. Myn lyden heeft my zo doen verouderen, dooh ik ondervind nu daarvoor Gods genade in volle maate ! ■ Deezen morgen moest ik nog op een flok naar 't leger Hompelen wilt gy wel ge- looven , dat ik nu den weg heen en weder m konen tyd, zqpder kruk , zoude afleggen? Spartau. Hebt gy ook over gebrek te klaagen ? Martha. Schoon wy ons zekerlyk zeer bekrompen hebben moeten behelpen; zou ik echter moeten liegen, als ik zeide, dat ik nog één nacht hongerig naar bed gegaan was. Het is de armoede alleen niet, die my voor den tyd zo heeft doen verouderen. P i l o f , gaat zachtjes heen. Spartau. Wat dan anders ? Martha. Wat zal ik zeggen zorg en kommer ook al wegens dien woesten , braaven jongen. Spartau, lachgende. Zo? Martha. En ook over die daar zit. Spar»  Vierde Bedryf. 35ï Spartau. O, Laat my dat meisje met vreden l ——- Maalt haar toch niet meer bedroefd! Martha. Zy is gehoorzaam en goed —v maar, myn God ! bet is oorlog! Wy zyn geen dag voor vyandelyke overvallen zeker. Gevaar en verleiding is groot . dat is het geen een Moeder bekommert — en in 't byzonder my. Spartau. . Voor vyandelyke aanvallen zyt gy nu veilig. —■— De vraag is maar: of het meisje in het Dorp niet voor een vriendelyken aanval te vreezen heeft? Hansje, ftotitmoedig. Neen, Mynheer de Generaal ! Spartau. Zulk een liefkind? Martha. Ja, daarvoor .... Hansje. Wy zyn van ieder een gehaat en veracht! Martha. E» zo zy niet des zondags naar de Kerk moeet, zou zy niet weeten, of buiten haar Moeder nog menfchen op de waereld waren. Dat was juist het artikel, daar ik altyd zo veel kruis en kommer over re beflryden had. Spartau, gêmelyk. Veracht men u? Y 3 p * *»  336 Karei, van S r a r t a tr. P a • t o o r. . Zy verbeelden bet zich, Mynheer de Generaal. Frits, vuurig. Neen, Mynheer de Pastoor, dat is zo! Denkt gy", dat ik zonder genoegzaame reden my zo dikwils in gevaar zou hebben begeven, daar ik het hachje by had kunnen infehieten? Pastoor. Neem my niet kwalyk, Frits, wanneer ik u in tegenwoordigheid van Mynheer den Generaal zeg , da°t gy 'er dikwils op uit ging, om voorbedagt questie te zoeken. • Frits, beledigd. Dat kan ik u met ftoutmoedige waarheid —— (met refpeft van uw crediet en jaaren , Mynheer de Pastoor)-in uw aangezicht tegenfpreeken. Ik wierd altyd gefard. Spartau. Waardoor ? Frits. Wegens onze afkomst, Mynheer de Generaal. Het gantfche Dorp weet dat wy onechte kinderen zyn, (Hy beeft en zwygt een poes.) En waar ik ging en ftond , moest ik niet alleen beledigingen verduu wen, diemy in perfoon aangingen, maar ook hoon en fmaad, die my, wegens den onberispelyken wande! van myne eerlyke en braave Moeder, dikwils myn leven in de waagfchaal deeden ftellen. Spartau. Dat is braaf, Frits! Frits»  Vierde Bedryt.' 337 Frits, Zy is myn Moeder, Mynheer de Generaal, eit het moest een fchoft van een Zoon zyn, die zou kunnen dulden, dat, —— 6, ik mag al dien hoon en fchimp nu niet herhaalen, zy zouden den grooten zegen van den dag van heden doen vergeeten. Mart h a. Neen, Zoon! die verdelgt geen belediging oj» doeze waereld uit myne ziele. Myn hartzeer over alle deeze dingen heeft van heden af een einde ! Pastoor. Mag ik dat hoopen ? Martha. Gy kunt 'er op vertrouwen, Mynheer de Pastoor!7 maar dat wil ik wel bekennen ,dat ik van angst over myn geheele ligchaam zou beeven, als ik een knaap in Uniform op myn dochter zag afkomen. Spartau. Staat die by u in zulk een kwaade reuk? Martha, ftoutmoedig. Mynheer de Generaal, voor een meisje is niets gevaarlyker dan een Soldaat in den oorlog. Spartau, lacht hard op. Waarom dat juist in den oorlog ? Martha. ■ Ja, ja ■ - he» gaat een vrouwlyk hart al te na, wanneer het by zich zelven denkt, dat zulk een welgemaakte jongen ; > ■ zo als —— zonder roem te melden ——< myn Frits Y 4 daar  33S- Kakel vaK Spartau. tjaar den eerden dag den besten mogelyk zyti graf vindt. Men verliest zyn hoofd duizend¬ maal eerder dan men voor zyn huisgezin het lievebrood verdient. Heb ik ongelyk? S r a r t a u. Hm! • daar gy de droevige ondervinding vari gehad hebt hoe oud zyn nu uwe kinderen? Martha. J5ie zyn laat ik eens zien fjsy rekent na.) ja mj, rjo 70 78. De aanllaande kermis beiden 18 jaaren. PastoorJuist i3 jaaren ; Want Zo lang is het ook dat uwe Moeder dood is* Spartau, die de traanen in Mart haas oogen ziet koomen. Biyf nu toch, ten mynen gevalle,by de levenden flaan. In 't jaar60 had gy dus het geluk, of ongeluk, zo gy het noemen wilt, om deeze tweelingen ter waereld te brengen. Martha, In 't jaar 60. Spartau, zeer 'opmerkzaam. En van een Majoor van myn naam bad gy toen Inkwartiering? Pastoor. Dat een Officier van rang voor konen tyd in deeze wooning lag, weet ik zeker; want ik bad het geluk, zekeren Overften van Waldorf dien zelfden ■ Wimer by my te huisvesten. Spar-  Vierde Bedryf. 339 S r a r t a u, zich nader bedenkende» , Waldorf? juist, juist, Mynheer' de Pastoor! Ik lag — (hy wyst wet den vinger.) Hieï recht tegen over moet een Kerk Üaan! (Hy wil door het venfter zien ) Martha, verlegen. Wacht, Mynheer de Generaal! ik moet u het venfter open doen, want men kan door de glazen van ouderdom niet meer zien. Spartau, ziet beevcnde uit het venfter. Juist! Daar ftaat de Kerk! Slegts kan ik (ziet de kamer nog eens rond befehotr.vt Martha ziet dan weder door het venfter.) Hemel! Waren myne toevallen in het leger ook wenken uwer voorzienigheid ? Zy ftaan allen verbaasd. Martha, terwyl zy het venfter toedoet. Dit oude verroeste venfter, Mynheer de Generaal, zou ik voor geen kristal willen ruilen. Spartau. Hoe zo? Martha. - Wegens het eenige gedenkteeken, ziK0W, in drift en ontroering. Zo heb ik hem dan'eindelyk'. maar hy is lam! hy kan geen lid beweegen! Kon ik hem nu maar door een artzeny, voor vyf minuuten, leven en fterkte in den lammen arm brengen! Ramp- za'ig noodlot! zyn vyand gevonden te hebben, en zich niet te kunnen wreeken! Ik zou van fpyt my zelven wel met een pistool voor den kop willen (chieten. Als hy het maar kost affchie- ten i Zes fchreden ver wil ik (taan: maar wan¬ neer hy ongelukkig was, en ik had een lammen man gedood: foei, welke fchandet Ne en, dat gaat Diet. ó Romigni, nu voel ik dubbJ, dat gy myn vyand zyt. , (Hy gaat driftig heen.) TWEE-  Tweede Bedryf. 359 TWEEDE BEDRYF* CEen klein, liegt gemeubileerd kamertje.) Romigni in een nagtgewaad, met bevonden handen en voeten, op een gebroken blaauwe leuning ftoel, aan een groot e ovaale roodgeverwde tafel] aan weerskanten een groene en een blaauwe ftoel. In den hoek een oud ledikant zonder bed. Aan de» wand hangt een Officiersdegen, en een Uniform. ' Fa am je, flaat zyn vader een warm fervet om de hand. R 0 m r g n r. Hy wil my bezoeken, zegt gy ? Fransje. .. Ja, dat halve uur zal fchielyk voorby zyn. Romigni. Wie dat toch zyn mag? Vraagde gy dan "iet naar zyn naam? Fransje. Neen, Vaderlief! rk was zo f„ myn fcllik met hem, dat ik daar niet eens aan gedagt heb. v Romigni. Wie ÓU WQh *y» mag? — Zo goed te zyriï oin  36o Woestheid en Grootmoedigheid. om zich mynentwege met een (legt zolderkamertje te behelpen! Ik kan met geen mogelykheid gisfen, wie dat zyn mag. Fransje, ziet ter deur e uit. R o m i o n i. Het is een waare balfem voor de ziel, eenmaal zulk een goeddenkend mensch te vinden: ik ben weder als op nieuw gebooren. Komt hy nog fijet? Fransje, zie toch eens naar hem uit. Fransje, heeft intusfchen zyn vaders degen van den wand genomen en op zyde gedaan. Lieve papa, zie eens, nu is my uw degen niet zwaar meer: ik kan hem draagen. Romigni. Uw degen is thans de pen. 1 Ik dacht dat 'er iemand kwam. Fransje, ziet ter deure uit. Neen, daar is niemand. Lieve papa, de vreemdeling heeft my aangeboden .... R o m i g n ï. Wat? wat heeft hy u aangeboden? Toch geen aelmoes ? Fransje. Neen, om my met zich te neemen. R o m i o n i. Waar naar toe ? Fransje. Naar den Oorlog. Wy zullen u intusfchen verzorgen. . R ^  Tweede Bedryf. 36t Romigni. Gy my? Gy wilt my toch niet in een Gasthuis plaatfen ? Fransje. Neen, lieve Papa. Ik zend u maandelyks de helft van myn gagie. Was 'er nu maar iemand, die u in plaats van my bediende! Ik kan onmogelyk zulk een leven langer uitftaan: ik moet ten oorlog. Romigni. Wilt gy dan uwen armen zieken vader in de han. den van een vreemdeling overlaaten, die hem voor geld oppast , en mogelyk van gebrek Iaat verfmachten?— Neen zoon, dat moet gy niet doen. Gy hebtray tot hiertoe gevoed en opgepast: gy hebt my die weldaaden betoond, die ik u had moeten bewyzen. Ga zo voort ! Zyt te vreeden met uw noodlot! Fransje, verlaat my toch niet voor dat ik dood ben ! Fransje. Maar .... Romigni. Wanneer ik binnen vier jaaren niet dood ben, dan kunt gy gaan; doe dan met my wat gy wilt, oia van my verlost te worden, doch wagt in Gods naam nog zo lang! Fransje. Lieve Papa, indien het my mogelyk ware ...» R o m i o n i. Ik hoop niet dat gy myheimelyk verlaaten zultf Als gy dat doet, Fransje, dan vervolgt u de vloek uws vaders op alle uwe fchreden: alles wat gy tot hier  352 Woestheid en Grootmoedigheid. hiertoe aan my deed, zal u onbeloond blyven. Uwe kinderen zullen u vergeeten, gelyk gy my vergeeten hebt. Ik bezweer ü by uwe liefde jegens my en u zelven verlaat my niet! Fransje. Ik zal u, zo lang gy leeft, niet verlaiten. R o m i n r. Belooft gy my dat? Geef my uwe hand, Fransje! Zo moete het u welgaan: en nu beloof my nog iets. Ik heb flegts één vyand op deeze aarde, maar tienduizend vyanden kon ik niet zo zeer haaien als deezen. Hy heet Menzikow: zo ras gy den 'degen draagt, zoek hem dan op en wreek uwen vader aan hem. Wanneer u de hemel werkelyke kracht in uwen arm en moed in uw harte geeft, dan zy dit de eerfte prcuve uwer dapperheid! Belooft tv mv dat ? " Fransje. Ja, ik beloof het u. — Maar welk leed deed hy u ? Romigni. Het ergfte , dat men doen kan. Hy gaf myn eer. lyken naam den doodfteek. Hy ftrooide het gerucht bit , dat ik tot zekere party van muitelingen be< hoorde, en den troon des monarchs zocht omvertewerpen, dien ik trouw gezwooren had. Om myn leven in veiligheid te ftellen, moest ik vluchten. — Fransje. Ik hoor iemand den trap op komen. Menzikow. Ga hem te gemoet! Verwelkom den braaven, goed-  Tweede Bedui; 363 goedhartigen man! Hm! wie liet toch zyn mag ? Menzikow, komt binnen, Fransje vat hem by de hand, en brengt hem by zyn vader. R o m 1 o n 1, in zich zelven. Kon ik nu maar opltaan en hem omhelzen! 'Er zyn toch nog goede menfchen op deeze waereld. Menzikow, op een trotfchen toon. Romigni! R o m 1 o n 1, keert zich in de eerjle ontroering niet moeite naar hem toe. Welk een Hem ! (hem ziende) Menzikow! Menzikow. Romigni, wy zyn vyauden .... R o M I G n Ik Dat zyn wy, en zullen het eeuwig zyn. ——« Menzikow. Ik ben op reis gegaan, om u optezoeken en vol* doening van u te vorderen. Romigni. Voldoening? van my, dien gy beledigde? Menzikow. Gy zyt ziek en leeft in ellende. Hier zyn twee Pistoolen! (Hy haalt ze van onder zyn rok te voorrckyn, en legt ze voor hem op tafel.) Hier is myn aeurs. (Hy legt ze by de Pistoolen) het laatlle over» fchot myner gereede penningen! Verkies! XX. Deel. Aa R o»  364 Woestheid en Grootmoedigheid» Romigni. Ik heb gekoozen. (Hy grypt naar een Pistool, en zoekt de haan over te haaien.) Kunnen dan myn ftyve handen zo veel niet verrichten? Keen, zy zyn te zwak. O God! welk een fpyt; zich zyner wraak e zo naby te zien, en ze niet te kunnen volvoeren Menzikow. Romigni, myne eere is voldaan. Ik bood u het tweegevecht aan. Gy kunt het niet aanneemen. (Hy neemt de Pistoolen onder den arm.) Vaarwel! (Hy vertrekt?) Romigni. Blyf, Menzikow, blyf! ik neem het aan. Menzikow, keert zich om, en legt een Pistool op tafel. Hier ben ik. (Hy fpant de haan van zyn Pistool.) Fransje, valt hem in den arm. Ik bid u, om 's hemels wil: verfchoon toch myn zieken vader! Menzikow. Tonge! Gy moet my waarlyk niet leeren , hoe men handelen moet. Romigni , gebruik gy uw Pistool egen my! Maar, by myn eer, het mag my niet van het hart, op een lammen vyand los te fchieten. (hy opent het venfter, en fchiet zyn Pistool af.) Wilt gy nu? Zo fchietl Romigni. O Menzikow'. Waarom zyt gy by al uwe woest- heid  Tweede Bedryf. 365 held zo edel ? Zyt gy wreed genoeg, om my nog te dwingen dat ik u bemin ? Menzikow. Haat my! doch zyt r.chtvaardig! Om u voor eene beleediging te wreeken, die ik u niet aandeed .... Romigni. Die gy my niet aandeed? Toen gy myn eerlyken naam 'met de ichandvlek eens muitelings brandmerkte ? Menzikow. Dat deed ik nooit. Booswichten maakten u ge* haat. Booswichten, die uwen val zochten. Uw naam ftond op het register der muitelingen: Ik heb uw onfchuld beweezen, en u gered ; en wanneer gy nog twyfelt hier is de eigen hand van den Monarch , (hy haalt een papier uit zyn brieventas?) Hy erkent uw onfchuld enfpreektuvry. Romigni, leezende. „ Op Menziltows voorftellingen." Is hec mogelyk , dat de laster zo ver gaan kan? Dat men het gevaar van myn ondergang aan een man toe- fchreef, wien ik myn redding te danken heb? • Menzikow, och dat ik u niet te voet kan vallen! Menzikow. Geen dank, Romigni! Om u wegens een hoon te wreeken, die my myne vyanden aanwreeven om u tegen my op te zetten , hoonde gy openlyk mynen naam , onteerde my en myne Familie. Niets anders dan uw of myn bloed kon deezen hoon uit. wisfchen. Ik heb myn eer bevredigd, en u den Aa 2 twee-  366 Woestheid en Grootmoedigheid. tweeftryd aangeboden: Gy hebt hem aangenomen? Blvft gv by uw befluit, gryp dan dit pistool aan! _ _ Hier ftaa ik! Maar ik zegge u alsnog ■ ik kamp niet met een lammen vyand. Romigni. Menzikow ! wilt gy my geheel voor my zelven vernietigen? wilt gy maaken , dat ik my voortaan zo zeer haaten moet, als ik u voorheen haatte? —• Kom , laat ik u in myne krachtelooze armen drukken • Menzikow. Neen Romigni! nog zyn wy vyandea. Gy hebt myn naam. openlyk gehoond, moet gy dat niet bekennen ? Romigni. Ja, dat beken ik. Hoe kon ik anders Menzikow. Openlyk hebt gy my gefmaad: wederroep dus ia 't openbaar uwen hoon ! Romigni.» Hoe zal ik .... Menzikow. Wilt gy niet? ■ Welaan, behoud mynbeursj iaat u geneezen ! wy blyven vyanden: wanneer gy gezond zyt, ipreeken wy eikanderen nader. (Hy vertrekt.'). Romigni. Menzikow ! nog één woord! M e n z i k o w„ Ta maar kort. R o«  Tweede Bedryf. 367 Romigni. Wanneer wy vyanden blyven moeten, neem dafi uwe beurs! Of neem ze te rug , opdat ik uw vriend worden kan! Menzikow. Begeert gy dit, zo herroep uwen hoon! Romigni. Maar hoe? op wat wyze zal ik ze herroepen? Menzikow. Laat uwe zoon een brief fchryven , waarin gy bekent , dat gy my onrecht deed; dat gy my van de fchanddaad vryfpreekt, daar gy my open • lyk van befchuldigde; dat gy, zonder dwang, door voldoende bewyzen , van myn onfchuld aan uw ongeluk overtuigd zyt geworden; dat ik voldoening van u gevorderd heb , en dat gy ze my door dit fchriftelyk bewys geeft, daar uwe ongefteldheid u verhinderde, om ze my op eene andere wyze te geeven Deeze pointen moeten den Inhoud van den brief uitmaaken. Zend hem naar Rusland, opdat ze aan uwe en myne kameraads medegedeeld worde! Doet gy dat, dan zyn wy vrienden : doet gy het niet, dan ben ik weder binnen een half jaar by u , en verlaat u geen minuut, totdat gy vechten kunt, of dood zyt. Vriend, of vyand? Romigni. Ik wil rechtvaardig zyn als gy. —— Vriend! Men zikow. omhelst hem Vaarwel dan! {tegen Fransje) Kameraad , wy'blyven vrienden. (Hy gaat.) Aa 3 R o-  363 Woestheid en GiQffWmWW* Romigni. De beufsJ Fransje, geef ze hem! Fransje, loopt hem met de keurs tii. Menzikow, in de deur, wyst hem met de hand af. Onder Vrienden is alles gemeen. (Jly vertrekt.) & l A D E.