SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, PEN-EN TWINTIGSTE, DEEL.   SPECTATOR IA ALË SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TO ONEELST UKKEN, IYIEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAA L EN VAN EUROPA. MET N1EUIV-GEINFENTEERDE K.0NST' PLAATEN VERSIERD. EEN EN TJVlhTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C I.   HET SPEELKIN D, EEN T O O N E F. L SPEL IN V Y F BEDRYVEN, Uit het Hoogduitsch van den Heere K O T Z E B ü Ei Naar de nieuwfte en door hem zeiven vermeerderde' en verbeterde Uitgaave.  VERTOONERS. De Overste, Baron van Wildenhain, buiten dienst. A m a l i a , zyn dochter. De Predikant, op de *Heerlykkeid van 'den Overften. Graaf van der Mulde, Kamerjonker. Wilhelm'ina, een Bedelaresfe. F hits Bottcher, een jong foldaat. Een BoL'a, en séyn VROtiw. Een Herbergier» Een Pachter. 'Een Boer. Een Jong Boerenmeisje. Een Jood. Een Jager. De Tafeldekker, van den Qverjien. Hedmiden. Een Jager. HET  \ r v f. Nu men moet barmhartig zyn. O.n een arme vrouw te verkwikken, kan het zo wel gaan ; maar pas wel op de flesch en hét glas, dat het niet breekt. (Hy gaat heen.) WlLHELMINA. Ik dank u, lieve Frits! De wyn verkwikt my — en wyn uit de haudeu van een zoon gee.t een nieuw leven. Frits. Spreek niet te veel, moeder, gy vermoeit u! Wl LH E L M I NA. Vertel my toch, hoe het u in die vyf jaaren gegaan is? F- k i t s. Goed en kwaad, door elkander; heden vol op — en morgen niet met al. WlLHELMINA. Gy hebt my iii langen tyd niet gefchreeven. Frits. Ach lieve moeder ! het valt een'armen foldcat zo zuur het postgeld te bewinnen. Denk eens op den verren afiland , en dan gaat 'er een half jaar loon mede heen, en men moet toch ook leeven. En dan dacht ik by my zelvcn , moeder is frisch en gezond , ik zal nog een paar weeken wachten; en zo Helde ik het altyd van de eene week tot dj andere uit. Vergeef liet my, lieve moeder! WlLHELMINA. Na uitgeflaanen angst vergeeft men gaarne. Hebt gy Jan uw affeheid genomen ï Frits.  14 Het Speelkind. Frits. Neen , nog niet. Ik heb flegts verlof voor tweemaanden, om zekere reden. Maar gy hebtmy nodig, ik blyf by u. WlLHELMINA. Toch niet, lieve Frits! uw bezoek zal my gezond en jeugdig maaken, dan heb ik weder nieuwe krachten om te werken, dan kunt gy weder heen gaan; ik wil u in uw geluk niet hinderlykzyn. ■ Verlof hebt gy gekregen, om zékere reden ? zeide gy zo niet? mag ik deeze reden niet weeten? Frits. Zie moeder! ik zal ze u verhaalen. Toen ik voor vyf jaaren van u affcheid nam, had gy my met klederen , linnen en geld rykelyk uitgerust; doch een kleinigheid had ik nog vergeeten, myn doopcedul. Ik was toen een wilde , onbezonnen jongen van vyftien jaaren, en had 'er geen gedachte op ; dat heeft my vervolgens veel onaangenaamheden gekost. Een paar maal was ik het woeste foldaaten leven moede , toen wilde ik myn affcheid neemen en een eerlyk ambacht leeren; maar als ik by den een of anderen meester kwam , en zei: Lie. ve Meester! ik wil my by u in den dienst befteeden; dan was de eeffte vraag altyd: Waar is uw doopcedul ? Dat moest ik altyd hooren. Ik verkropte het, en bleef foldaat Dnar vraagt men toch alleen, of het hart wel op de rechte plaats zit? Want de doopcedul doet ?er even zo weinig toe, als de Brieven van Adeldom. Intusfchen maakte mv dit ding toch menigmaal fpel. Myne kameraads 1 w*-*  Eerste Bedui ï. 15 waren 'er achter gekomen, en wanneer de een of ander iets tegen my had, of befchonken was, haalde hy my over den hekel. gaf my ftekelig befcheid, en fcheerde met my den gek. Daar moest ik dan een keer of wat in 't honderd flaan; dan kwam ik in arrest, myn Kapitein waarfchouwde my, —— en toen-'er laatst voor vyf weeken weder zulk een partytje voorviel, liet hy my op zyn kamer roepen. ó Moeder! myn Kapitein is zulk een lief en braaf man ! ■ Jongen , zeide hy tegen my , ik hoor dat niet gaarne van u , dat gy alle ©ogenblikken rufie hebt en ftraf verdient; want ik ben anders wel in myn fchik met uwen dienst, en houde veel van u. Maar de Sergeant heeft my ook gezegd, waar het van'daan komt. Weet gy wat, fchryf naar huis, "kat uw doopcedul komen, of, wanneer gy lust hebt hem zelfs te haaien, wil ik u voor een paar maanden verlof geeven; de exerceertyd is voorby. ó Moeder! uwe ge¬ daante zweefde my voor oogen, toen hy zo min•^am fprak. Ik kuschte 'zyne hand en flamelde mynen dank. Hy drukte my een harden daaler in de hand: Gaa, gaa, myn zoon! zeide hy, reis gelukkig, en kom te rechter tyd wederom. . 'Nu ziet gy, hier ben ik! Zo is het toegegaan. Wilhelmina , die -zyn verhaal verward en verlegen aanhoorde. Gy zyt dan gekomen , lieve Frits , om uwen doopcedul te haaien ? F k 1 t s, J.t W I L-  56 Het Speelkind. WlLHELMINA. Ach God! Frits. Wat deert u? Wilhelmina, barst in traanen ui té Frits. Om Gods wil, wat deert u? WlLHELMINA. Gy hebt geen doopcedul. Frits. Niet? WlLHELMINA. Gy zyt een fpeelkind. Frits. Zo? ■ en Wie is dan myn Vader? WlLHELMINA. Ach, uw woest gezicht doet niy beeven. Frits, zachtzinnig en minzaam* Kiet zoo, lieve Moeder! Ik ben toch al.yd uw Zoon. Zeg my, wie is myn \ ader? WlLHELMINA. Toen gy voor vyf jaaren van my ging, waart gy nog te jong, om zulk een geheim aan uw hart re vertrouwen. Gy zyt intusfchen myn vertrouwen te gemoet gekomen. Gy zyt een man geworden, en een braaf man,- myne moederlyke verwachtingen hebben my niet bedrogen. Ach, ik heb altyd gehoord, dat het zo troostryk en verkwikkend voor een lydend hart was, zich aan een ander medetedee- len"  Eerste Bedry f, tr len. De traanen , door het Iyden uit de oogen van een derden gelokt, verzoeten het onze. God zyge. löofd! Het uur is gekomen, dat ik voor de eerftemaal deezen wellust fmaaken mag. Myn vertrouwde is myn zoon! Wees ook myn rechter. Voor een ftrengen rechter zou ik vreezen. Myn Zootl zal my toch geen ltrenge rechter zyn. Frits. Spreek goede Moeder, geef uw hart lucht! WlLHELMINA. Ach, lieve Frits! ik zal u alles vernaaien - maar de fchaamte boeit my de tong gy moet my niet in 't gezicht zien. F r 1 T s. Ken ik dan het hart myner Moeder niet? Vervloekt zy de gedachte, die een zwakheid in u veroordeelen zou! voor een misdaad zyt gy niet vatbaar.— WlLHELHl N A. Dat dorp, die Kerktoren , die gy hier van verre Ziet, is myn geboorteplaats. In die Kerk wierd ik gedoopt, in die Kerk ontfing ik de eerfte lesferi van ons geloof. Myne ouderen waren goede boeren-lieden, arm en eerlyk. Toen ik veertien jaaren oud was, zag my zekeren dag de Vrouw van het dorp. Ik beviel haar, zy nam my by haar op haar Landgoed , en vond 'er een vermaak in mynen eerften aanleg te vormen. Zy gaf my goede, boeken in de handen. Iklas,ikleerdeFranschende Muziek; myfie bekwaamheden en begrippen ontwikkelden zich c doch tevens ook myne verwaandheid. Ja, ik wiercf L Deel. B ón-  j8 Het Speelkin©. onder het uiterlyke masker van befcheidenheid een verwaand, ingebeeld ding. Ik was zeventien jaaren oud, toen de zoon van myne weldoenfter, die in Saxifchen dienst was, verlof kreeg, om ons te bezoeken. Ik had hem nog nooit gezien hy was een fchoone , verleidende jongeling. Hy praatte my niets dan van liefde, van trouwen hy was ce eerfte, die myne bevalligheden hulde deed.— Zie my niet aan, lieveFiits! ik kan niet verder fpreeken. Frits, fiaat de oogen neder, en drukt haare hand aan zyn hart. (Tusfc'ienpoozing.) Wilhelmin ft. Ik ligtgeloovigfchepfelwierdbedroogen, verloormyn onfchuldl Hy veinsde heete liefde, beloofde my te trouwen na den dood van zyne oude Moeder, en zwoer my frandvastigheid en trouw. ——— _ftCh en ik vergat myne vroome ouderen — de lesfen van onzen ouden Predikant ■ de weldaaden myner begunftigfter ik vierd zwanger! Frits ! Frits ' Zo dik wils ik die Kerktoren aanzie , zo dikwils itaat onze za.ige Predikant met zyne gryze hairen voor myne oogen j hoe hy myn hart trof op dien dag, toen ik de eerfte reis te biecht ging hoe vol aandacht en deugd ik toen was! ó Toen had ik ftoutmoedig, en verzekerd van de overwinning, veilig met elke verzoeking durven kampen! en ö God! hoe •was het mogelyk! dien diepen, diepen indruk wischte een ligtvaardige onbezonnen jongeling door een paar lonken, door een paarwoorden, geheel uit, _____ ik wierd zwanger. Wy ontwaakten bei, .den  Eerste Bedryf. 19 den uit onze zoete rust , en het vreesfelyk uitzicht van het toekomende deed zich voor ons op. Ik had alles gewaagd ; hy vreesde alleen de toorn zyncr moeder , eene goede , doch ook een onverbidlyk ltrenge Vrouw. Hoe Itreelend vleide hy my! hoe aandoenlyk fmeekte hy my, hem niet te verraaden! hoe bevallig en minzaam beloofde hy my eens alles te zullen vergoeden! en i ik beloofde hem te zullen zwygeu , den naam r van myn verleider, even als zyn beeld, in myn hare : te verbergen, om zynent wille alles te verdraagen , I wat my ook mogt overkomen want ik bemin- ) de hem zo zeer en ik heb veel om zynent j wille uitgeftaan. Hy ging gerust op reis ; de tyd I myner verlosfing naderde vast; ik kon myn toeftand a niet langer verbergen. Ach ! men ging hard met my om, toen ik by myne weigering bleef, om. den vader van het kind te noemen. Men verftiet my _ i men wierp my ten huize uit en toen ik voor ) de deur myner gekromde ouderen kwam liec i men my ook niet in. Myn vader wilde my mishandelen en myne Moeder rukte hem nog haastig van my af, toen hy my zyn vloek wilde i geeven. —- Myne Moeder kwam weder by my, wierp my een daalder toe, die zy aan haar hals droeg en weende en ik heb haar s zedert dien tyd nooit weder gezien! — Den daal. \ i der heb ik nog. — (Zy haalt hem voor den dag.~y i Liever ware ik van honger geftorven, dan dat ik t dien aangetast had. (Zybefchouwt hem, kuscht hem, . en fteekt hem weder in haar zak.) Zonder dak of huis. B 2 ves.  -o Het Speelkind. vesting, zonder geld of vriend ,dwaalde ikeengant* lchen nacht op het open veld rond. Eens kwam ik digtby de rivier, waar de molen ftaat, en ik gevoelde een aandrang in my om my onder de molenwieken in de rivier te werpen, en zo myne dagen te eindigen; Doch oogenbliklyk ftond my de oude Prediker met zyn zacht ee'rwaardig gelaat weder voor de oogen. Ik deinsde van fchrik terug, en zag beevende om , of de grysaard niet agter my ftond; zyne lesfen en myn vertrouwen op hem ontwaakten. — De morgen brak aan, ik ging in zyn huis. Hy nam my minzaam op, hy deed my geen verwyt: wat gefchied is, zeide hy , is gefchied. God vergeeft den boetvaardigen. Verbeter u , myn dochter, dan kan nog alles ten goede komen. Hier in het dorp moet gy niet blyven , daar zoudt gy flegts hartzeer voor u zeiven vinden , en een erger» nis voor myn gemeente zyn. Maar hier druk¬ te hy my een ftuk goud in de hand,' en gaf my een brief, dien hy voor my gefchreven had gaa naar de ftad, myne dochter,gaa by de oude, ecrlyke Weduwe , aan vvien deeze brief geadresfeerd is, by haar zult gy wel ontfangen worden. Zy zal u zeggen, wat gy doen moet, om een eerlyk ftukje brood te verdienen. — Met deeze woorden leide hy zyn hand op myn voorhoofd, gaf my zyn zegen, en beloofde ook myn vader tebevredigen. Ach, toen wierd ik als op nieuw gebooren! —■ Op den weg naar de ftad verzoende ik my met mynen God. Ik beloofde plegtig nooit weder van het pad der deugd af te wykcn. Ik heb myn gelofte gehouden. — Zie my nu weder aan,- lieve-  Eerste B e r> it y f» lieve Frits ! (Frits drukt haar fbr• aakeloos in zyne armen; zy gaat naar eene tusfchenpoozing weder voort.') Uw geboorte veroorzaakte my veel hartzeer en veele vretis'de. Ik fchreef tweemaal aan uwen Vader maar God weet, of hy den brief ontfangen heeft. Antwoord heb ik niet gekregen. F r i t s , driftig. Niet? WlLHELMINA. Niet zo woest, lieve Frits! niet zo woest. Het was toen oorlog; ook zyn regiment ftond in het veld. 'Er heerschte een verwarring door het gantfche land. De legers van drie Vorflen floegen elkander beurtelings. Hoe ligt gaat dan een brief verloren! Neen , hy heeft ze zekerlyk niet gekregen-, want hy was geen booswicht vervolgens heb ik hem niet weder willen ontrusten. Hy was trotsch, of hoe gy het noemen wilt. Ik dacht: indien hy my niet vergeten had, dan zou hy my wel komen op> zoeken; onze prediker wist toch , waar ik was. Maar hy kwam niet. en eenige jaaren daarna, hoorde ik zelfs (met een zucht) dat hy getrouwd was! Toen zeide ik myne laatfté hoop vaarwel! Stil en eenzaam bewoonde ik een arme I hut , moest ons onderhoud met myn handenwerk I winnen , en onderwees hier rondom eenige kindeI ren, in het geen ik zelf op het Landgoed geleerd had. I Gy, myn lieve Frits, waart myn eenigfte vreugde. J' Tot uwe opvoeding wendde ik alles aan , wat ik f flegts uit myn mond fpaaren kost. Myne zorgvul( ddgheid bleef niet onbeloond; gy waart een goede, B 3 jon*  i2 Het Speelkind. jongen; liet was alleen dat woeste vuur der jeugd, die zucht tot het foldaaten - leeven , die begeerte om in de wyde waereld rond te zwerven, die my veel kommer verwekte. Eindelyk dacht ik, zo als God belieft; is het zyn beftemming, dan wU ik hem niet in den weg zyn, hoe bitter my ook die fcheiding valt. Zo liet ik u voor vyf jaaren vertrekken , en gaf u zo veel mede als ik geeven kost — inogelyk meer dan ik u geeven kost, want ik was gezond, en de gezonde denkt altyd dat hy nooit ziek kan worden. En waarlyk ware het zo gebleven, dan had ik meer verdiend, dan ik nodig had, was op myne wyze een ryke vrouw geweest, en had u, lieve Frits, nog jaarlyks een nieuwjaars- gefchenk gezonden. Doch ik kreeg een (kepende , uitteerende ziekte. Toen ftond myn kostwinning ftil , myn kleine fpaarpotje was nau-welyks toereikend voor den geneesheer, oppasfing en geneesmiddelen. Dus moest ik, weinige dagen geleden, de hut ruimen, daar ik de huur niet meer betaalen kon; dus moest ik met deezen ftok, deezen bedelzak, en deeze oude lompen op de ftraat rondzwerven, en een beetje brood van de milddaadigheid der voorbygaanden affmeeken. Feit s. Indien uw Frits dat had kunnen denken, hoe bitter zou hem ieder beete broods, ieder dronk gefmaakt hebben! Nu, God zy dank, ik ben weder by u, gy leeft, en ik blyf by u ; ik ga niet van u, dat zal ik myn Kapitein fchryven. Hy mag het opneemen zo als hy wil, hy mag het voor deferteeren aan-  Eerste B e d r y f. 23 aanzien, ik wyk niet van myn Moeder. Ach, hë« laas, dat ik niets geleerd heb! Geen kunst, geen ambacht; maar ik heb een paar welgefpierde armen , ik kan den ploeg bellieren , en den dorschvlegel hanteeren. ik zal my als knecht verhuuren, by den dag werken, en des nachts voor een Praflifyn copieeren; want ik fchryf een zeer goede leesbaare nand, en dat heb ik u, lieve Moeder, te danken. O , het zal wel goed gaan; God zal ons wel helpen, God is met de geenen , die hunne ouderen lief hebben. Wilhelmina, fluit hem vol aandoening in haare armen. Welk een vorflin zou met my willen ruilen ? F k 1 t s. Ik heb u nog vergeeten te vraagen, Moeder, ho« heet myn Vader? WlLHELMINA. Baron van Wildenhain. Frits. En woont hy op dit landgoed? W I I. H E L M T N A. Daar woonde eertyds zyn Moeder. Zy is dood. Hy zelfs heeft in Frankenland een ryke vrouw getrouwd, en, gelyk men my verzekerd heeft, uit liefde voor haar, zyn vaderland voor altyd verhaten. Hier woont zo lang een Opziener , die alles naar zyn welgevallen beftiert. Frits. Ik wil hem zien —— ik wil hem ftyf onder de B 4 oogen  24 Het Speelkind.' oogen zien! Ik wil u op myn rug by hem brengen! Hoe verre is Frankenland van hier '!' twintig of dertig niylen? Zo verre vlugtte hy flegts, en daar was h)f reeds zyn gewèeten ontloopen! — Waarlyk een lui en kruipend geweeien! Sedert twintig jaaren kruipt het hem na, en heeft hem nog niet ingehaald? O foei, foei! waarom moet ik myn Vader kennen, indien myn Vader geen deugdzaam mensch is v Myn hart heeft immers genoeg aan een MoedeV, die my menfchenliefde leerde. Ach .waartoe dient my een Vader, die my haaten leert! Neen . ik wil hem niet opzoeken. Hy mag blyven waar hy is, en ongebonden voortleeven tot aan zyn laatften levensfnik, en dan mag hy zien, hoe hy het mee God fchikt. Wy hebben hem niet nodig, niet waar Moeder? Wy zullen maar wat deert u? Üw oog ft'aat zo gebroken Moeder, wat deert u? Wiln elmi N a , zeer zwak en half cnmachtig. Niets, niets! de vreugde, het veel fpree- jcen ik wilde wel een weinig rusten. F rits. God! nu zie ik eerst, dat wy op den landweg zyn. (Hy klopt'aan den herberg,) Holïa! 'Hospes! Herbergier, aan het venfter. Nu, wat moet 'er nu weder wezen ? Frits. Schielyk, een goed bed voor deeze vrouw! Herder o ter, lagchcnde. 'Een bed? voor deeze vrouw? ha, ha, ha!  Eerste Be dry r, 25 Zy heeft den vorigen nacht in myn ftal gelegen , en myn vee behekst, (hy trekt het venfter toé.') Frits, woedend naar een fteen grypende. Vervloekte hond! (Hy ziet naar zyn Moe¬ der , en laat den fteen vallen.) Ach. myn arme Moeder ! (Hy klopt in wanhoop/ge angst aan een boerenhuis, dat verder op den agtergrond ftaat.) Holla! hollal AGTSTE TOONEEL. Een Boer komt in zyn deur ftaan; de v o k i g e n. De Boe r. God zegene u! wat wilt gy hebben? Frits. Goede Vriend! zie deeze arme zieke vrouw, zy verfmacht hier onder den blooten hemel. Zy is myn Moeder , geef haar een plaatsje, waar zy een halfuur rusten kan. Ik bid het u, om Gods wil! De hemel zal het u vergelden \ De Boer. Hou toch uw mond; ik heb u wel verftaan. (zich omkeerende tegen zyn vrouw in huis', Lysie, maak fchielyk het bed een weinig op. Gy kunt den jongen intusfchen op de bank van den oven leggen. (Hy komt weder uit). Gy praat my lang en breed voor van Gods loon en 's hemels vergelB 5 ding.  3$ Het Speelkind. ding. Als onze lieve Heer alle. zulke wisjewasjes vergelden moest, had hy te veel te dotn. Kom', vat aan! wy zullen de arme vrouw voorzichtig binnen dragen. Een bed, zo goed als ik het heb, anders zult gy zekerlyk niet veel by my vinden. (Zy brengen haar in huis.) Einde van het eerfle Bedryf. TWEE-  Tweede Bedryf. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (Een Boerenflulp.) Wiliielmina, de Boer en zyn Vrouw, F k i t s. Wiliielmina, zit op een houten bankje zonder leuning , en laat haar hoofd krachteloos hangen op de borst van Frits. Frits, tegen de boeren-lieden , die verleegen heen en weder loopen. Lieve mentonen! Hebt gy dan in 't geheel niets? Niets verfterkende? Niets verkwikkende? Boerin. Loop toch vader, en haal een flesch wyn van onzen buurman, den herbergier. Frits. Ach, Iaat dat maar ftaan! Zyn wyn is zo wrang als zyn hart. Zy heeft daarvan gedronken; ik vrees dat het vergif voor haar geweest is. De B oer. Zie toch eens Moeder, de zwarte hen heeft ge, kakeld. Een varscli eitje uit den dop. Boerin.  sg II e t Speelkind. Boerin. Of een handvol rype Aal-beziën. —— De Boer. Qf het beste dat ik heb een ftukje fpek. Boerin. 'Er Maat nog een half pintje brandewyn beneden in de melkkamer. Frits, aangedaan. Gods loon en zegen voor uwe hartelyke bereidwilligheid ! Hebt gy het gehoord , Moeder? Wilhelmina, knikt met haar hoofd. Frits. Belieft u daar iets van ? Wilhelmina, geeft een weigerend teeken met haar hand. Frits. Zy wil niet! Is 'er dan geen geneesheer hier in de buurt? Boer Beneden in het Dorp woont een Paardendokter anders heb ik in myn leven geen Dokter gezien. Feit Ach God! Wat zal ik beginnen! Zy fterft onder myne handen! Lieve God, ontferm u! Bid! Bid! goede lieden! ik kan niet bidden. Wilhelnima, met een gebroken Item. Bedaar , lieve Frits — ik ben wel — maar flsauw  Tweede Bedry f. 20 fhauw flaauw een glas goeden wyn. Frits. Ja Moeder! terftond Moeder! terftond! — Ach God! waar zullen wy het vandaan haaien! . geen geld — in 't geheel niets. Boer ï n. Zie vader, had gy gisteren den Ambachtsheer de landhuur niet gebragt! Boer. Ja zekerlyk, dan kon men nog helpen. Maar hoe nu raad fchaffen ? Ik heb, zo waar ik eerlyk ben, geen koperen penning in huis. Frits. Dan zal ik — ja ik zal bedelen! •— Fn wattneer men my niet geeft, dan zal ik fteelen. . Lieve menfchen, past toch op haar, doet, watin uw vermogen is ! Schielyk beu ik weder by u. (/ƒ)> loopt driftig de deur uit.) TWEEDE TOONEEL. De vorig en , zónder Frits. De B o e e. Als hy by onzen Pastoor komt, die geeft hem zekerlyk iets. WlLHELMINA. Leeft dan de oude Heer Pastoor nog? uJ-itlK,  3o Het Speelkind. Boerin. Ach neen! die brave man is reeds in Gods zalig ryk! voor twee jaaren ftierf hy, oud en zat van dagen. Boer. Hy ging uit als een kaars. Boerin, ziek de oogen afmisfehende. Wy hebben hartelyk om hem gefchreid. Boer, insgelyks. Ily was onze Vader. Wilhelmina, zeer aangedaan. Onze Vader! Boerin. Zo een krygen wy nooit weder. Boer. Nu , nu ! laat elk in zyn eer —-— men moet niemand verachten. Onze tegenwoordige Pastoor is ook een lief, braaf man. Boerin. Dat is waar, Vader, maar hy is nog zo jong. Boer. Ja, het gaat hem zekerlyk alles zo wel niet af; men krygt zo fchielyk geen genegenheid voor hem ;doch de oude Heer Pastoor was ook eens jong geweest. Boerin, tegen Wilhelmina. Deeze was Gouverneur by ons jonge Heerfchap, en de genadige Heer moet zeker wel met hem in- ge.  Tweede Bedeyf. 3t genomen geweest zyn, dat hy hem deeze parochie gegeeven heeft. Boer. Dat moet hy ook wel verdiend hebben; want onze jonge Freule, God zegene haar! is een vriende» lyk en minzaam Juffertje.] Boerin. In 't geheel niet trotsch. Als zy in de Kerk komt, knikt zy alle de Boerinnen aan alle kanten vriendelyk toe. B o e e. En zo dra zy in 't geftoelte gaat zitten, houdt zy den waaijer terftond voor de oogen en bid zeer aandachtig. Boerin. En geduurende de Predikatie heeft zy geen oog van onzen Pastoor af. Wilhelmina, onthutst. Wat is dat voor een Freule? Boer. De dochter van onzen genadigen Heer. Wilhelmina. Is zy hier ? Boer. Ho , Ho, wist gy dat niet? 't Is reeds vrydag vyf weeken geleden , dat de genadige Heer met pak en zak op het lustflot zyn intrek nam. Wilhelmina. De Baron van Wildenhain? Boe?  s2 Het Speelkind. Boerin. Juist dezelfde. Wilhelmina. Uii zyne Vrouw ? Boer. De genadige Vrouw is gekorven. Wie weet hoe veel mylcn van hier in Frankryk hebben zy gewoond. Zo lang zy leefde is de genadige Heer niet naar ons komen omkyken. Dat heeft ons menigmaal zeer bedroefd. \ Stil en in vertrouwen) Zy zeggen, het was een trotfche, hovaardige Dame, met een hooge Funtanche op. Nü , nu, men moet van de doodeu geen kwaad fpreeken. Onze genadige Heer is toch altyd een goed Heer geweest. Naauwlyks had zy de oogen geflooten , of fluks liet hy infpannen: dat was, voort koetzier! naar Wildenhain. Hèt is ook zyn geboorteplaats, hy is hier groot gemaakt , heeft op het Kerkhof menig een bal met my geflagen , en des Zondags onder de Linden menig een dansje met myn vrouw gedaan. Weet gy het nog wel Lys>? Boerin. Of ik het nog weet! De jonker droeg een roode rok met kostbaare knoopen van glimmende fteenen. Boer. Vervolgens, toen hy Officier wierd , was hy wel wat losbollig , maar jeugd heeft geen deugd ; de grond van zyn hart was toch goed , en hat beste aardryk draagt ook wel eens onkruid. B o e-  Tweede Bedry'f. 63 Boerin. Ja, weet ge nog wel vader, hos by Myntje be- droogen heeft? Dat was toch niet hupsen' Boer. Ei zwyg! men moet de oude koeijen niet we. der uit de floot haaien. Hoe weet gy, of hy wei vader van het kind geweest is ? zy heeft het toch nooit willen zeggen. Boerin. Niemand anders dan hy; daar wil ik myn zondags oortje en myn kanten muts onder verwedden. Neen, vader, dat moet gy niet verdedigen, dat was godloos. Wie weet waar het arme mensch van honger en kommer geftorven is! En haar vader , de oude Bottcher, die zou ook wel langer geleefd hebben , indien hy dat hartzeer niet had moeten verkroppen. Wilhelmina, valt in zwym. De Boer, die het eerst bemerkt. Lysje! Lysje'.houdtegèn! fapperment, houd tegen! Boerin. Ach, lieve God, de arme vrouw! Boek. Schielyk met haar uit de kamer naar bed ,• en dan zullen wy naar den Heer- Pasioor zenden , want zy zal den morgen bezwaarlyk haaien. (Zy gaan met haar heen.) 1. Deel. C D E R>  54 Het Speelkind. DERDE TOONEEL. (Een kamer op het Slotl) De Overste, Bediende. ' De Ths'è jlaat gereed. Een Bediende brengt een komvoirije mei vuur. De Overfte, in zyn Japon, komt binnen. Overste. Slaapt de vre.mde Heer nog? Bediende. Neciijhy heeft zyn bairen reeds laaien opmaaken. Overste. Had ik dat kunnen denken? Het gantfclie portaal riekt naar Pond: e a la inarekal, roep myne dochter ! {De bediende gaat heen ; terwyl hy zyn pyp ftopt en aanfieekt) Ik denk altyd de oude Geheimraad heeft my daar een rechten melkbaard op den hals gezonden. Alles wat hy zegt en doet, is zo laf als zyn gelaat. Keen, ik wil my niet ovgry- jetl) daar is myn dochter my te lief toe. Wy moeten dien jongen Heer eerst wat beter leeren ken. ucn. Uit oude vriehdfeMp maakt men geen dochter ongelukkig. Het anne meisje zou, in haar onnozelheid , ja zeggen, en zou vervolgens zitten te zuchten en te jammeren over haar Vader, die dat xiing beter had moeten verdaan. Jammer, jam¬ mer is het dat het meisje niet een jongen geworden is; dat de naam van Wildenhain zo moet uitfterven (hy blaast het papiertje uit, daar hy de pyp inede  T' w e e d e I! e d r t i, 3j mede aangejloken heeft) gelyk dit vlammetje, dat ik bier uitblaas. ——• Myne fchoone goederen , myn heerlyke aanleg, myne braave, welgezeeten boeren alles, alles in vreemde han¬ den! Dat is fpytig, recht fpytig. Vierde tooneel. Amalia, tri een morgenkleeding. De Overste. Amalia, kuscht hem de hand. Goeden morgen, lieve Vader! Overste. Goeden morgen kindlief, wei geflapen»? Amalia, o, ja! o v e r s t f. In de daad? zeer goed geflapen? niet een weinigje onrustig? Amalia. Neen; de muggen hebben my alleen een weinig 1 om de ooren gegonsd. Overste. De muggen? nu daar is een hulpmiddel regen;' dan moet men maar wat Jeneverbesfen laaten bran. | den. De muggen'kan men eer verdry ven dan de : muizennesten. Ca AmaJ  36 Het Speel- kin nï A m a l i a, O als men die verdryven wil, moet men lieg» wat brood met kwik kneeden, daar nerven zy van. O v e b s t e, lachgende. Zo? Gy zyt wel gelukkig, indien gy nóg geene andere muizennesten kent, dan dezulke,die men mét wat brood en kwik doodt. A m a l i a. ' Ha! gy meent muizennesten in het hoofd! Neen, die heb ik niet. Overste. Deste beter! Hoe zou ook zulk een jong vrolvk ding van zestien jaaren muizennesten in het hoofd hebben ? Gy hebt een Vader, die u lief heeft en een vryer, die verlof vraagt om u te beminnen. — Hoe bevalt u de Graaf van der Mulde? A m a l i a. Zeer wel! Overste. Wordt gy niet rood , als ik hem noem? A m a l i a , zich over de kin ftrykende. ■ Neen! Overste. Niet! Hm, hm! Hebt gy niet ergens van gedroomd ? A m a l i a. Neen! Overste Hebt gy dan in 't geheel niet gedroomd ? ^ ^  Tweede Bedryï. 37 A m a l i a , nadenkende. Ja, ik herinner my, van onzen Prediker heb ik gedroomd. Overste. Ha, ha! hoe hy voor u ftond en u den ring afeischte ? A u a l i a. Ach neen! dat niet. Ik droomde, wy waren nog in Frankryk , en hy was nog myn Gouverneur, en hy moest op reis gaan , en ik huilde zo biteer Overste. En de vader lachte, en de moeder fchreide • niet waar? Ja, ja, dat was een klugtig too- neel, het ftaat my nog zeer wel voor. A m a l i a. Toen ik wakker wierd, ftonden de traanen waatflyk in myne oogen. Overste, Hoor, meisje, als gy weder van den Predikheer droomt, zo droom dan , dat hy voor het autaer ftond,en dat gy met den Graaf van derMulde voor hem ftond, en de trouwringen wisfelde. Wat dunkt u daarvan? A m a l 1 a. Als gy het zo beveelt , vaderlief zeer gaarne! Overste. Voor den henker neen! Ik beveel niets. Maar C 3 ik  ■38 II et Speelkin d, ik wil weeten, of gy hem recht lief hebt ? Gy hebt hem toch in den voorleden winter, toen vy een paar dagen in de Stad waren, op het bal gezien. , A M A L i A. Moet ik dan alle menfchen lief hebben, die ik op het bal gezien heb ? O v e f. s t e. Meisje . meisje! houd u zo onnozel niet! Ik weet dat de Graaf van der Mu'.de toen rondom u gelachgen en gehuppeld, een paar aartige menuetten met u gedanst, en u Eau de mille fleursóp uw doek gegoten heeft en onze lieve Heer weet, wat hy u daarby al verteld heeft. A M A L I A. Ja, dat mag onze lieve Heer weeten! Ik weet 'er niets van. Overste. Niet? A M A L 1 A. Als 'er u ptai'fiêr mede gefchied , wil ik 'er wel eens op denken. Overste. Neen, neen. laat dat maar blyven. Waar men eerst op denken moet, dat haalt men uit een hoek van het geheugen, en niet uit een hoek vajj het hart. —— Gy bemint hem dan niet? A M A L I A. Ik ? ik geloof van neen! Over-  Tweede Bedryf. OvnsTr, by zie'i zeiven, Ik geloof het ook niet? Ik moet u toch zeggen, hoe zyn bezoek en myne vragen op elkander betrekking hebben, Zyn vader is geheimraad , een ryk, aanzienlyk man ryk. en ;.an • zienlyk, hoort g'y? A M A ï. I A. Ja, lieve vader! als gy \ zo goedvindt. - Maar onze Predikheer heeft my altyd ge.-egd . dat ik daar niet op zien moest. Rykdom en eer zyn gaven van het geval. Overste. Nu, nu, dat is ook zo ! Doch als het zo by elkander komt, dat rykdom en aanzien aan de verdienden de hand bieden , dan is het toch beter. Begrypt gy? A M A L I A. Volkomen! ( naïef) fs dat' het geval by den Graaf van der Mulde? Overste, verlegen. Hm, hm! Zyn vader heeft dén Staat gewichtige dienden gedaan is myn oude vriend hy ,was het, die uw moeder voor my ten huwelyk vcr- zogt heeft daarom heb ik altyd veel van hem go-houden — en omdat hy het huwelyk tusfeheu u en zyn zoon zo van harte wenscht , en omdat hy deukt, dat gy den jongman met den tyd wel 'beminnen zult . . . A M. A L I A. Meent hy dat? C 4 Over*  Het Speelkind. Overste. Ja' doch het komt my voor als of gy niet van, zyne meening waart? A m a l i a. Niet zo geheel en al: doch, als gy het zo beveelt , vaderlief. Overste- Ei, voor den duivel! neen, ik zeg u, dat men zulke dingen niet beveelt: Een huwelyk zonder liefde is een galeiftraf. ' Gelyk zoekt gelyk. Ik paar geen nachtegaal met een vink. Hebt gy zin in elkander, dan is het goed; hebt gy geen zin in elkander, blyf dan die gy zyt! (op een zagter taon.\ Hoor, Amalia! het komt 'er in alles maar op aan, of gy het mensch kunt beminnen. Is dat zo niet ■ dan zenden vyy hem met protest te rug. Amalia. Lieve vader! het komt my in 't geheel niet voor dat ik hem lief heb. Ik heb in de Romannen zo veel van liefde geleezen , hoe wonderlyk en raar iemand dan is. Overste. Ach, zwyg van uw Romannen; die weeten 'er geen henker van. 'Er zyn zulke kleine verfchynfek?, die men alleen uit ondervinding kennen leert. Wacht, ik zal u daarover eens een weinig ondervragen, Amalia. Maar voor de vuist, Amalia! voor de vuist antwoorden. Amalia. Ik heb nooit gelogen. Over.-  Tweede B e d r y e. 4j Overste. Hoort gy het gaarne, wanneer men van den Graaf fpreekt? Amalia. Goed, of kwaad? Overste. Goed, goed! Amalia. Ach ja, ik hoor gaarne goed van alle menfchen ipreeken, Overste. Maar gevoelt gy niets, als men van hein fpreekt? (Zy fchudt het hoofd.) Zyt gy dan niet verlegen ? (Zy fchudt het hoofd.) Wenscht gy niet wel fomtyds, dat de menfchen van hem fpreeken mogten, wanneer gy het hart niet hebt, om eerst te beginnen? (Zy fchudt het hoofd.) Verdeedigt gy hem niet, als iemand kwaad van hem fpreekt ? Amalia. Als ik kan och ja I onze Prediker.... Overste. Laat nu den Prediker maar te huis. Wanneer gy den Graaf ziet, hoe gevoelt gy u dan ? Amalia. Zeer wel! Overste. Zyt gy niet een weinig om hethartbeklemd .wanneer hy digt by u komt? C 5 A m a«  4* hei Sfe)i.sib tft Am h.i *j Noen! (zich fchielyk bedenkende.') Ja', toch! eenmaal ! O v e r s t fi. Ha ! ha , nu komt het. A mali Het was op het bal, toen hy my op den voet trapte. O v e r t s e. Amalia, houd u niet onnozel flaat gy de oogen niet neder, als hy voor ü (fiat? A m a i. r a. Dat doe ik nooit voor iemand. O v e r s t e. Frommelt gy niet aan uw halsdoek, of voorfchoot, als hy met u fpreekt? A M A l i Ai. ó Neen. ö v e & 3 T e. Gloeit u het aangezicht , als" hy li iets aartigs ze"t ? zo iets dat op de liefde en het huwelyk be ■ trekking heeft ? Amalia Heeft hy my iets dergelyks ooit gezegd? Ik weet het waarlyk niet. Overste. Hm! hm! (na eene korte tusfc7;enpodzing.) Hebt gy ook wel fomwylen gegeeuwd als hy met u fprak? A m a<  Tweede B e d r. y f. 43 Amalia, Keen lieve vader! dat is niet fatfoenlyk. O v b r s t e Maar hebt gy niet wel lust gekregen om te geeuwen? A m a l i a. Ach, ja vader, dikwiis. Overste. Zo? dan is 'er, hoor ik wel, weinig te boopen. Vindt gy hem niet fchoon? Amalia. Dat weet ik niet? O V f. R * t e, Weet gy niei, wat fchoon is? of gevoelt gy niet wat fchoon is ? Amalia. Ja, maar ik heb hem met dat oogmerk nog nooit 'aan gezien. O v e r s t f. Dat is erg genoeg toen hy gisteren avond hier kwam wat dacht gy toen v/a.lby uzelve? Amalia. Ik was gémelyk; want ik was zo even met onzen Prediker naar den kleinen romanesken heuvel ge. wandcld, toen my de knecht zeer ongelegen kwam roepen. , Overste. Ongelegen? Zo? j Nu nog een vraag. - Hebt gy heden niet, zonder dat gy'er op dacht,_ uw'  44. Het Speelkin r». uw hair netter gekapt en een ander Negligee aan» getrokken? Amalia, ziek befchouwende. Het is immers nietmorsfig, vader: Ik heb het gisteren en eergisteren nog maar gedragen Ovek s t c , ij zich zeiven. Daar is weinig troost te haaien! • Dus kindlief. Hebt gy met den Graaf niets op? Amalia. Als gy het zo beveelt waarom niet? Overste, driftig. Hoor Amalia, wanneer gy my met dat vervloekte , beveelen , goedvinden , en believen nog eens aan de ooren lelt , dan dan dan beu ik in ftaat om het u werkelyk te beveelen. r (zagter.) U gelukkig te zien is myti eenigfte wensch ; en gelukkig maakt geen bevel. Het huwelyk, myn kind! is een leelyk klinkende duet, als de toonen niet wel overeenftemmen; daarom heeft de grootfte Componist die zuivere harmonie der liefde in ons hart geplaatst. Weet gy wat , Amalia! Ik zal den Prediker by u zenden. . Amalia, met een vrtendelyk gelaat. De Prediker? Overste. Hy zal u de plichten van den huwelyken ftaat yerklasren , dat kan de Pastoor beter do.m dan de Vader. Dan moet gy u zeiven beproeven, en, indien gy denkt, dat de Graaf de man is, omtrent wien  Tweede Be dry f. 45 wien gy deeze plichten vervullen kunt wet nu, in Gods naam! En anders daarvan geen woord meer ! ■ (roept) Hendrik! (de knecht komt.) Ga by den Prediker, en verzoek hem over een vierëndeeluur hier te komen, als zyne bezigheden het toelaaten. (De knecht wil gaan.) Amalia, Wensch hem uit myn naam een goeden morgen! Ovrrste, ziet naar het uurwerk. Die Mynheer de Kamerjonker heeft duivels veel tyd nodig om hem aan te kleeden. Hebt gy reeds gedronken, Amalia ? fchenk eens in! Amalia, gaat aan de theetafel zitten. Overste. Wat voor weder hebben wy ? Hebt ge al eens Uit het venfter gekeeken ? Amalia, O, ik was ten vyf uuren reeds in den tuin. Hst is een zeer fchoone moigjnftond. Overste. Dan kon men een uurtje op de jacht gaan. Ik weet anders niet, wat ik met het mensen beginnen zal. Hy maakt my den tyd zeer lastig. Ha! daar is onze £ast! V Y F-  4Ó Hei Sheuis dv VYFDE TOONEEL, D li vooei0£s,i)e G tt a a 1' vak der M 'J l d k. De G r a a f. Ah , bon jour! indn Colonel .' Genadige Freule , rfe kirsch u de hand. Amalia, maakt ftne\ftomme buiging. O v & r s t 2. Goeden morgen, goeden morgen! Ei Mynheer de Graaf, het is reeds laat of den dag. üp bet lar.d mö^t meu vroeg opflaan De Graaf. Pardomicz, mm Colonel'. Ik ben opgedaan, zo aïs het zes uuren lloeg; doch myn homme de Chambre heel t my een betife gedaan , die my wanhoopig gemaakt borft, cnóstipourlemoment'm 'c geheel niet ie herltellen is. Overste. Ei, ei y dat fpyt my. A m a l r a , prefenteert hem thee. De Gbaaf, ttnryl hy hst kopje aanneemt. Uw onderdanige flaar"! Is het Hebe zelve, of is het Vernis è la pat» \".:n ilebe getreden? A m a l i a, neigt tagchende. Overste, eenigzïns gémelyk. Geen Vernis noch Ilebe, maar Amalia Wildenhain , met uw verlof. Maar mag men uw verlies niet weeten? De  Tweede Bedkyf. 4? De Graaf. O, men Dicu! helpt my toch deeze trhte erin* ■erüg vefbè-flén. Ik ben daar in een tebyrinth van verlegenheid ge£nvdoppeerd geworden; i- g*i Joof zelf» dat ik 'er nog een brief over zal nioeWJ fchryven. Overste. Nu dat ongeluk ft zo vetfchriklyk niet. De Graaf, de thee drinkt. Een waare Jftcïar» genadige Freule ! doch wie zou ook anders uit uwe handeu verwachte»? Overste. Men heeft my deezen Nectar vooreen goede Con< go-thee verkocht. A m a l i a. Gy hebt ons nog niet verteld, Heer Graaf, wat gy verloren heb:. Overste, ter zyde. Het verfland. De Graaf. Gy beveelt uw (laaf gehoorzaamt. Gy fcheurt weder een wonde open , die uw aanfehyn pas geheeld had. Myn Homme de Chambre, die Vaut rien.6 de karei is zewmauvais fujet. — Toen hy gisteren avond inpakte, zeide ik tegen hein: Henn, zeide ik tegen hem, daar in het venfter ftaat een pot met pomade begrypt ge? genadige Freule! ik zeide het hem uitdruklyk: vergeet die toch niet! pak ze in! Ik repeteerde het wel drie — vier  aS Het Speelkind. viermaal. Gy weet, Henry, zeide ik tegen hem, ik kan zonder deeze pot met pommade niet wezen. Want, begrypt gy wel, genadige Freule, de pommade wordt hier in Duitschland in 't geheel niet gemaakt , men kan hier die odeurs niet krygen. Ik zeide tegen hem, zy is incomparable, zy komt tout droit uit Parys. De maaker daarvan is Parfumeur du Rot. Meer dan eens ben ik op het Dejour geweest, by haare Hoogheid, de Princes Adelaïde, dat zy my zeide: de gantfche Antichambre is geparfumeerd, zo dikwils gy by my Dejour zyt. Nu bidde ik u, genadige Freule , oordeel zelf! ik .? bid u, mon Colonel! geheel vergeeten, de gantfche pot met pomade! Zy is blyven ftaan op het venfter, zo waar als ik een Cavalier ben. Amalia, lachgende^ Dal is verfchriklyk ! Overste.' Als 'er de muizen maar niet mede heen gegaan zyn. Graaf. Voila, mon Colonel! een nieuwe raifon, die my doet wanhoopen En zoudt gy wel gelooven dat dit mensch, deeze Henri, dertig jaaren by ons in dienst geweest is ? dertig jaaren lang is hy van alles verzorgd geweest, wat een mensch van zyn extractie kan nodig hebben; en wat is nu myn dank? wat doet hy ? ik bid u, hy vergeet, zo waar ik een Cavalier ben , de pot met pomade ! op het venfter' laat hy ze ftaan! o eiell en de muizen vreeten mogelyk den delicaatften parfuum, die Frank»  Tweede Bëdryï. *9 Frankryk ooit gezien heeft. Doch het is my niet langer mogelyk myn toorn te modereeren. ; Ik geef hem terftond zyn affcheid. Overste, verzeti Hoe een dertigj'aarige dienaar ? De Graaf. O wees 'er niet om bekommerd, ik heb reeds e'eri 'ander in petto een excellent mensch, hy fri« Teert als een engel! Amalia. En de arme Henri moet weg om een kleinigheid? De G r a a f. Wat zegtgy, genadige Freule! Bagatelle f Amalia. Een mensch uit zyn kostwinning zetten ? ——' De G r a a f. , Mon Dieu ! kan ik minder doen? heeft hy my* om zo tefpreeken, niet uit myn pomade gezet? A m a l i M lk bid voor hem. De Graaf. Uwe fentimenten verrukken my, maar men moeë geen misbruik maaken van uwe goedheid De mensch heeft een quantité Ttinderen, die met den tyd, wanneer zy tot een age mur gekomen' zy'n^ het werk voor vader kunnen opvatten* ' I. Deel-.- D A- m a"  50 Het Speelkind. Amalia. Ook Familie? ó ik fmeek u, Mynheer de Graaf! behoud hem in uw dienst. De Graaf. Gy zyt aimable! myn Freul?! a'maiblel gy beveelt, uw.flsaf gehoorzaamt. Henri zal blyven om uw Kleed te kusfehen. Overste, wryft ongeduldig de kanden. Neen, daar is niets goeds van te maaken! (ter zyde weg met den lafbek! {hard op) Wat dunkt u, Mynheer de Graaf, als wy voorden eeten nog een uurtje op de jagt gingen ? De Graaf, ziek zeiven de toppen van de vin. gers kusfekende. Bravo, mon Colonel! Een charmante inval! Ik accepteer de party! ■ Gy zult, myn genadige Freule, myn elegant jachtklcedje zien. Gy zult let naar den eerllen fmaak vinden. Ik heb het expres voor deeze tour laaten maaken. En myn geweer , Monfteur le Colonel! de loop is met perlemour inge- jeid men kan geen werk van een beter fmaak ■vinden, geen arbeid van een beter gout. Zelf ftaat 'er myn wapen op. Ovebste, droog. Kunt gy ook fchieten ? De G r a a f. Ik ben maar eenmaal in myn leven op een jachtparty geweest, doch par hazard heb ik niets geat> trapeerd. De  Tweede B e n rt y f. 51 Overste. Ik heb daar een oud geweer, dat op het oog niet veel betekent ; doch myn vogel haal ik 'er mede uit de lucht. — (Een bediende komt.) Bediende. De Heer Prediker bid om verlof. Overste. Nu fchielyk, Mynheer de Graaf, doe uw e'p Gyweet dat ik nog al zulk een kwaid fchepfel niet ben, en onE 5 der  74 Het SpüUrïK oer uwen omgang altyd beter en beter word. Ife zal my alle mogelyke moeite geeven, om u gelukkig te maaken, '- of; neen! ik zal dat doen, zonder dat het my moeite kost; wy zullen vergenoegd , ten hoogften vergenoegd met eikanderen leeven , totdat eindelyk een van ons zich te flaapen legt, en dan zal de overgeblevene zekerlyk weenen; maar' dat is nog lang —~- lang af! Kom! Geef my de hand; of hebt gy geen genegenheid voor my? P r e » i k e r. O , het flaat fraai , een eerlyk man te weezen. maar het is ook verfchriklyk zwaar. Freule, als gy eens wist, hoe gy my martelt! Neen —- ik kan niet! ik kan niet! ik zou vergruisd in elkander zinken, als ik uw vader dit bericht moest geeven, A m a l l a. Ei, dat zal ik zelf doen. P 11 e i( i k e k. Om Gods wil, doe dat niet! Aan zyne goedheid heb ik myn tegenwoordige welvaart te danken, en aan zyne vrieudfchap de aangenaamfte oogenblikken van myn leven. En ik , ondankbaare, zou zyne dochter verleiden,, z.yn eenig kind! ö God| God ! gy ziet dat ik het wel meen, ouderfteuu my in deezen ftryd! Amalia- Myn vader begeert dat ik trouwen zal myn vader wenscht my gelukkig te zien ; wel nu ! ik wil trouwen, ik wil gelukkig zyu doch ai-  Biede Boiiï. 75 alleen met u. Dat zal ik myn vader zeggen ; en weet gy , wat hy antwoorden zal ? Op 't eerlte oogenblik zal hy mogelyk verbaasd liaan , en zeggen: Meisje, zyt gy dol ? Maar dan zal hy zich bezinnen en lachgend 'er byvoegen: nu, nu, in Gods naam! En dan zal ik hem de handen kusfcheri, de deur uithuppelen, en om uw hals vliegen. De lieden zullen verneemen, dat ik de bruid ben; de boeren en boerinnen zullen uit het gantfche dorp komen, om my geluk te wenfcheu zullen Gods zegen over ons affmeeken en zeker, God zal ons zegenen I zekerlyk! zekerlyk! ach ik, wenschte dat myn vader maar weder terug kwam ! Ik heb toch niet geweeten, wat my.op het harte lag; nu weet ik het; nu is het 'er uit. (Hem by de hand vattende.) Prediker, zyn hand losrukkende. Freule, gy berooft my van myn verlland, en nog meer dan dat, van de rust myner ziele. (Zy gijpt naar zyn hand.) Amalia. Niet alzoo, niet alzoo ! ó foei, daar komt iemand den trap op; ik heb u nog veel te zeggen. VYFDE TOON E EL. De voorigen, Een Tafeldekker, een oud Bediende. Amalia, verdrietig. Ach! Is hyhet? Ta.  7(5 Het Speelkind.' Tafeldek icer. Zonder roem te melden, Chrisciaan Liberechf Goldmann heeft zyn weg hier naar toe genomen , zo ras het heuchelyk bericht hem ter ooren kwam..., Amalia, verlegen. Welk bericht? Prediker, ontfteld. Hy heeft ons beluisterd. Tafeldekker. Een oud, getrouw dienaar, myn genadige Freule, die uw genadige vrouw moeder dikwils op zyne armen gedragen, en vervolgens vau uwe genadige handen, zonder roem te melden, menig een oorvyg gekregen heeft, heeft op deezen heuchelyken dag zyne onderdanige gelukwenfchingen willen en moeten bevleugelen. Daarom zing , ó myne Mufe , weêrgalme myne Lier! Amalia. Ach, myn goede Christiaan, ik heb nu niet veel lust, om my iets voor te laaten rymen —— en wat is 'er dan toch heden te doen? Tafel dekker. Ach, myn genadige, bekoorlyke Freule! heden kan ik onmogelyk zwygen ,• Trompetten, Pauken en Fioolen moeten weergalmen, myne Vaerfeu moeten vloeijen als het water over de weide. 'Er is nog geen geboortedag , geen doopdag of bruiloft in de Hoog Vry ■ Heerlyke Familie gevierd geworden, die myne altyd dienstvaardige en gehoorzaame Mu-  Derde B e d r y f. 11 Mufe niet bezongen heef:. In een tyd van zesenveertig jaaren zyn 'er driehonderd * zeven - en-negentig geluk, wenfehingen uit myn veder gevloeid. Heden dreunt de driebonderd-agt-en-negentigfte; wie weet hoe rasch een Christclyke echtverbintenis my gelegenheid geeft om de c'riehonderd-negen,en-negentiglte telaaten losbree- ken? — en dan he, he, he! een jaar daarna de vierhonderdfte. Amalia. Het is van daag vrydag, da- is de eenigfte merkwaardigheid , die ik my herinneren kan. Tafeldekker. Vrydag! ja wel genadige Freule; want voor eer-t heeft de hemel onzen genadigen Heer uit een groot gevaar verlost, en ten tweeden is het ook een Vreugdedag. ■ ( Amalia. Uit een gevaaar verlost? Myn vader ! wat wilt gy daarmede zeggen? Tafeldek ff er.. Zo even kwam de Jager Frans in alleryl naar huis loopen , en verhaalde de byecnvergaderde huisgenooten een fchelmftuk, 't welk de latere nakomelingfchap , zonder roem te melden, nog met afgryzen leezen zal. Amalia, beangst. Schielyk.» Wat is 'er toch? Tafeldekke r. Onze genadige Heer en de vreemde Heer Ryksgraaf hadden naauwelyks een half uur op ongebaande  7S Het Speelkind. de wegen , van 's Heeren (lot gantsch afgele» ge.i .... Amalia. Spreek to.h nu in Profa! Tafelde kke n. De Heer Baron had ook bereids een haas gefcboo- ten . dien ik zelf de eer gehad heb te zien.; zyn linker voorloper was verbr, zeld. A m a l i a 5 ongeduldig. Verder! Verder! T a f e l d e k k e r. Een tweede haas was bereids opgejaagd , en de honden zaten hem plichtmatig achter na; waarby in 't byzonder de Spadille boven anderen uitmuntte ; toen plotsling de Genadige Heeren, midden op het veld, een Soldaat ontmoetten, die om een almoes vroeg. De jager Frans had zelf van verre gezien , hoe de Heer Baron, uit eene aangebooreu milddadigheid, in den zak tastte, en hem een ftuk geld gaf. Doch de ondankbaare , verwaaten ftruikrover trekt plotslings zyn fabel , ftort, zonder roem te melden, als een dolle hond, op den genadigen Heer af; en, waren onze jagersknaapen niet vlug komen toefpringen, zo had ik arme man, op myn ouden dag , nog een Lykzang en Graffchrift moeten maaken. Amalia, ontfteld. Myn God! Prediker. Straatrovers en dat op den klaaren helderen dag  Derde Bedryi. ft dag dat is toch zonderling! Heeft men den mensch niet gearrefteerd V Tafeldekker, Dat zou ik denken! — De genadige Heer heeft f bevolen hem tot nader order in den ouden tooren te i laaten opfluiten. Frans zegt, dat zy tertio d hier : zullen zyn. {Hy komt aan het venfter.) Ik geloof waarachtig de zon (leekt my zo in de oogen daar komen zy reeds. Zing, o myne Mufe , weêrgalm , myne Lier! QHy loopt ! keen; de anderen komen aan 't venfter.) Amalia. Ik heb in myn leven nog geen ftruikrover gezien ; I het moet een recht vreesfelyk gezicht zyn,dat zulk I een mensch heeft. Prediker. Hebt gy de vadermoorderesfe in Lavaten Fragmenten niet gezien ? Amalia. Een vadermoorderesfe! Foei'zyn er zulke wezens l op de waereld? Maar, ziet gy wel, de jonge j: mensch komt nader; een interesfant voorko- : men ó waarlyk.! een edel gelaat en de zwaarmoedigheid in zyn gezicht. Neen! neenl I dat is geen ftruikrover — ik heb medelydenmet den j armen mensch. ó Foei! ziet gy wel, hoe de Jaagers hem daar in den tooren ftooten! ö die I onbarmhartige menfchen! nu fluiten zy htm li toe daar zit hy nu in het duister. Wie | weet hoe de ongelukkige thans te moede is? Z E S.  8o Het Speelkind; ZESDE TOONEEL. De voorigen, de Overste. Amalia, hem te gemoet gaande. Duizendmaal geluk gewenscht, lieve vader! Overste. Om 'shemels wil, verfchoon my! de oude Chris» tiaan heeft reeds, den gantfchen trap langs,zyne geluk wen fchiugen in Alexandrynfche vaerfen voor my uitgeftrooid. Prediker. Dan is het toch waar ? In den mond van den ouden, fiiapachtigen tafeldekker fcheen my de gantfche gefchiedenïs byna ongelooflyk. Amalia. Was die jonge mensch met dat inneemende gelaat waarlyk een ftruikrover ? Overste. Dat was hy, doch, als ik het wel heb, was het moge'yk voor de eerlle- en laatflemaal van zyn leven. Heer Pastoor, 't' was een zeldzaam geval! De jonge mensch bédelde voor zyn moeder ik gaf hem een Huiver; ik had hem wel meer kunnen geeven, maar de haazen liepen in myn kop rond, en het honden^ebel rammelde in myne ooren. Gy weet immers wel, dat, wanneer de mensch zyn vermaak najaagt, hy geen gevoel'heeft van het lyden zyner broederen. In 't kort, hy wilde meer hebben de wanhoop fprak uit zyn gelaat ik keerde hem-  Derde B e d r y fj hem den rug toe; toen vergat hy zich zeivenen trolé den fabel. Maar ik wil 'er myn kop onder verwedden, dat ftruikrovery zyn handwerk niet is, Amalia. Zekerlyk niet! Overste. Hy beefde, toen hy my by de borst vatte — een kind had hem kunnen overweldigen. Foei, dac ik den armen duivel niet liet loopen. Die grap kaa hem zyn hals kosten, en ik had het leven van een mensch voor een gulden kunnen koopen. Had maat imyn volk het niet gezien ; maar het kwaade voorbeeld! Kom in myn Kabinet, Heer Pre- Idiker, wy moeten zien, hoe wy dit jonge mensch met fatfoen kwyt raaken; want, komt hy onder da klaauwen van myn Stedehouder , dan is 'er geen jgenade voor hem. (Hy wil gaan.) Amalia. Lieve vader! ik heb met den Heer Ehrman :zeer veel gefproken. Overste. Hebt gy? het huwelyk betreffende? Amalia. Ja, ik heb hem gezegd .... Prediker, neer verlegt^ Ingevolge myn last .... Amalia. Hy wil my niet gelooven .... L Deel. F P r e-  [2 Het Speelkin b. Prediker. Heb ik de genadige Freule ondervraagd .... Amalia. En ik fprak toch, zo als ik het meende .... Prediker, op het kabinet wyzende. Mag ik verzoeken .... Amalia. Maar zyne befcheidenheid .... Prediker. Het refultaat van ons gefprekin uw Kabinet .... Overste. Wat duivel is dat? gy laat elkander geen oogen. blik uitfpreeken. Maltje , Maltje , hebt gy alle fatfoen vergeeten? Amalia. O neen, lieve Papa' maar, niet waar? Papa laat my trouwen , wanneer ik zelf wil? Overste. Dat verltaat zich. Amalia. Hoor eens, lieve Heer Ehrman ? Prediker, houdt fchielyk zyn zakdoek onder den neus en gaat heen. Verfchoon my, myn neus begint te bloeden. Overste, hem naroepende. Ik verwacht u. (Hy wil heengaan.) A m a.  Ö E R D E B E IJ R Y F. «Jj Amalia. Blyf toch nog een oogenblik, ikheb zeer gewichtige dingen met u te lpreeken. O v e it s ï e, al lachgende. Gewichtige dingen ? Moet ik u ook een nieuwen waaijer koopen ? (Hy gaat heen.') Am a l-ti a, alleen. Een waaiier? Ik begin byna zelve tebegrypeh, dat ik een waaijer nodig heb, want ik ben zo inwendig warm (met de hand op den boezem.) Ach, myn God! hoe klopt myn hart! Ik heb den Heer Ehrmann zeer lief. Het is zo waar als ik leef. Dat hy nu juist uit zyn neus moest gaan bloeden! Neen, de Graaf komt my in't geheel niet voor als een man. Indien ik myn vader befchouwe, of onzen Prediker, dan gevoel ik een foort van eerbied ; maar deezen zou ik altyd om den tuin leiden , als ik hem trouwen moest. Ei, ei, ik zou al aardige kluchten met hem aanrechten. (Zy gaat naar het venfter.) De tooren is nog gefloten: Hoe ysfelyk moet dat zyn, als men zo opgefloten is! Of de arme mensch nog al ordentlyk eeten en drinken krygt ? (wenkende, en mepende.) Christiaan ! Christiaan ! Kom toch ; eens fchielyk hier! De jongeling bevalt my, ik weet zelf niet recht, hoe en waarom hy my bei valt. Hy heeft zyn leven gewaagd voor zyn Moe. ; der, dat doet geen booswicht. F 2 ■ 2 Ej  $4 Bet Speelkin d. ZEVENDE TOONEEL. Amalia, de Taf eldekke r. Amalia. Hoor toch eens, goede Christiaan ! Hebt gy de» gevangene eeten gebragt? Tafeldek- k e r. . ja, myn allerlieffte Freule! t A m a l i a. Wat hebt gy hem gebragt? Tafeldekker. Water en brood. Amalia. O, Foei! Schaam u ! ga op het oogenblik bene', den in de keuken, en laat u van den kok een ftuk gebraad geeven. haal een flesch wyn uit den kelder eu doe die 'er by. Tafeldekker. Hoe gaarne ik ook den genadigen wil van myne Freule wenschte te vervullen, zo moet hy toch voor ditmaal zich met water en brood behelpen; want de genadige Heer heeft het uitdruklyk bevolen. — Amalia. O, dat heeft myn vader in de eerfte drift gedaan. Tafeldekker. Wat Hoogstdezelve in drift beveelt , behoort zyne getrouwe dienaar met koelen bloede te volgen. A m a-  Derde Bediti. I5 Amalia. Het is toch een dom mensch.' Hy is al zo oud , en heeft nog niet geleerd, hoe men een ongelukkigen troosten moet. Geef my den fleutel van den kelder, ik gaa zelf. Tafeldekker. Ik protefteer plechtig, myn allerlieffte Freule! Amalia. Geef hem hier! Ik beveele het u! Tafeldekker, geeft haar den fleutel. Ik zal terftónd heengaan, om my by den Heer Overften te verontfchuldigen. Amalia, Dat kunt gy doen ! (Zy gaat fchielyk heen.) Tafeldekker , na eene tusfchenpoozing het hoofd fchuddende. Angst en plagen alle dagen, is dat niet te betreuren en te beklaagen ! Dat jonge bloed meent het we1 goed; maar ik weet, het oude fpreekwoord zegt: vertrouw, maar zie aan wien met recht! Einde van het derde Bedryf. F 3 VIER-  1$ ' II e t Speelkind. VIERDE BEDRYF. Een Gevangenis in een ouden Tooren van den Burg fVildenhain. EERSTE TOONEEL. / ] Frits. Hoe kunnen een paai' onberaaden oogenblikken, let gantfche geluk van een mensch vernielen! Toen ik deezen morgen uit de Herberg ging, en de zon opkwam, en ik myn morgenlied zong • ê hoe vrolyk en gelukkig was ik toen 1 Ik verloor my zeiven in gedachten aan de tafel der vreugde, en de droom van het eerfte wederzien myner moeder was my zoet! Daar wilde ik de ftraat jnfluipen , alwaar zy eertyds woonde, daar wilde ik my tegen den muur verfchuilen, opdat zy my niet uit het venfter zien mogt; daar wilde ik zagt aan de huisfchel trekken; dan zag ik in myn geest,hoe zy haar naaiwerk nederlei, en opftond en naar beneden kwam en hoe ik nu haaren gang op de trappen hoorde, hoe my het hart klopte, hoe zy de deur opende, en ik in haare armen vloog! Vaart wel gy fchoone luchtkasteelen, gy veelkleujjge aartige zeepbellen ! Ik keer in myn vaderland  Vierde Bedryf. te rug , en het eerfte voorwerp , dat zich aan myn lydend hart opdoet , is myne ftervende moeder —~ myne eerfte wooning een gevangenis, en myn eerfte gang naar het fchavot! ■ Rechtvaardige God! heb ik myn noodlot verdiend , of draagt de zoon mog.-lyk de misdaad van den vader? Stil' Stil! ik verdwaale daar in een doolhof van gisfingen! Verdraagen zonder morren ; lyden en zwygen; zo heeft my myn moeder geleerd, en myn moeder heeft veel geleden! God! Gy zult het eens wél maaken 1 (Hy ziet met opgeheven handen naar den hemel.) TWEEDE TOONEEL. Amalia komt binnen met eenig gebak op een fchotel, en een flesch wyn. Frits. Frits, op het hoor en van iemand zich omkeerende. Wie daar? Amalia. Vriend ! Ik breng u eenige verkwikking. ■ Gy zult wel honger en dorst hebben ? Frits Ach neen! ik heb geen honger of dorst. Amalia. Daar is een flesch oude wyn, en wat eeten. Frits, haastig. Oude wyn! waarlyk goede oude wyn? F 4 A m a»  SS Het Speelkin».' Amalia. Ik heb 'er geen kennis van! maar ik heb dik. wils myn vader hooren zeggen , dat deeze wyn een waare hartfterking was. F e i t s. Duizendmaal dank, fchoone, liefderyke onbekende ! Gy doet my een kostelyk gefchenk met deeze flesch. O fchielyk , fchielyk, weldaadig, zachtmoedig meisje, zend den eerften boerenjongen den besten met deeze flesch in 't nabygelegen dorp; daar, naast de herberg, ftaat een kleine hut, daar zal hy een zieke vrouw vinden , een zieke ver- fmachtende vrouw voor haar deeze wyn, als zy nog leeft! '{Hy neemt haar de flesch uitdehand, en heft ze in de hoogte.) God zegene deezen dronk! waarom 'mag ik zelf niet (hy geeft haar de flesch weder.) Nu voort daarmede! voort daarmede! beminlyk, vrouwlyk fchepfel! red myn moe.' der en gy zult myn befchermé'ngel zyn. Amalia, aangedaan. Goede jongen! niet waar, gy zyt geen booswicht, geen moordenaar? F b i t s. God zy dank , ik verdien nog dat een edel hart zich myner aantrekt! Amalia. Ik zal 'er zo op het oogenblik zelf gaan, maar behoud gy deeze flesch maar hier , ik zend uwe moeder eene andere. (Zy laat de medcgehragte flesch flaan en gaat heen.) Frits.  VlEKDE BEDRYF. 89 Frits. Nog flegts dén woord ■ wie zyt gy, fchoon , liefderyk meisje , dat ik uwen naam voor God aoeme? Amalia. Myn vader is de Baron van Wildenhain, de bezitter van dit landgoed. Frits. Gerechte Hemel! Amalia. Wat deert u? F rits, beevende. En de man , dien ik heden ombrengen wilde —> Amalia. .* Was myn vader. Frits. Myn vader! Amalia. Ik word bang by hem. (Zy gaat heen) DERDE TOONEEL. Frits. 1 (Hy herhaalt fidderende die ■woorden.) Was myn vader! Eeuwige Rechtvaardig¬ heid! Gy fluimen: niet! De man, tegen wien ik heden myn fabel trok, was myn vader! . nog F 5 c<-'^  p0 Het Speelkin». één ogenblik en ik wierd een vadermoorder' Hoe! ik voel een yskoude rilling door alle myne leden, myne hairen ryzen my te berge, alles is beneveld voor myne oogen ! (Hy valt op een ftoel neder > tusfchenpoozing) Hoe woelt en bruischt alles onder elkander, in myn hoofd! Hoe draait dat alles voor myn gezicht als nevels en wolken , die ieder ogenblik van gedaante veranderen! En wanneer nuhet noodlot hem ten offer gedoemd had, wanneer myn arm den onzaligen flag volvoerd had Gerechte Hemel, wie droeg dan de fchuld ? , . Hebt gy niet zelf de hand des zoons gewapend , om de beledigde moeder aan den onnatuurly- ken vader te wreeken ? (Hy verzinkt in een diep gepeins) Maar dat meisje —— dat fchoone, goede, onuitfpreekelyke lieve fchepfel , dat daar even voor my ftond, welk een nieuw aangenaam gevoel ontwaakt in myn boezem! Dit fchepfel is myn zuster! Maar die zotte jongen , die lafbek, die myn vader vergezelde, zou dat ook myn broeder zyn? Een vertroetelde jongen, zo het fcheen, die van jongs af wist dat hy ryk was, ftout op zyn adel, die zwelgt en brast , want hy zal toch wel de eenige erfgenaam zyn, en ik zyn broeder ik lyde gebrek, en myn moeder fterftvan armoede! VIER-  Vierde Bedryf. gr VIERDE TOONEEL. Prediker, Frits. Prediker. God zegene u, goede vriend! Frits. Ook u, Mynheer'. naar uwe kleeding te gisfen, zyt gy een dienaar van den Godsdienst, en dus een bode des vredes. Dus zyt gy my tweevoudig welkom. Preijiker. Ik wensch vrede en rust in uwe ziel te brengen. Ik wil u niets verwyten, want het eigen geweten moet meer werken, dan de ftemine des Predikers. Frits. Recht zo, Heer Pastoor! En waar het geweten zwygt, denkt gy, hoop ik, dat ook de misdaad zeer twyfelagtig is? Prediker. Of zy heeft haar zetel in een boos, bedorven hart. Frits. Dat is myn geval niet. _ Waarlyk dit hart ruil ik niet met een Vorst, zelfs met geen Paap. Vergeef my, Heer Pastoor! dat geldt u niet. — Pre-  «2 Het Speelkind. Prediker. En al ware dat zo, zachtmoedigheid is de zus» eer van den Godsdienst. dien ik leere. F.in'Si Dus wilde ik alleen zeggen , dat myn hart niet verftokt is, en evenwel maakt my myn geweten in het geval van heden niet tot een misdaadiger. Prediker. Mislei u niet. De zelfliefde neemt dikwils deplaats van het geweten in. Frits. Neen, neen ! ,'T U maar jammer dat ik niet geftudeerd heb , dat ik myne gedachten niet zo weet te fchikken, dat ik alleen gevoelen, niet be. toogen kan. — Ik bidu, Mynheer, wat was myn misdaad? Dat ik rooven wilde? O, ik bid u, ftel u eens, voor een ogenblik, in myn plaats, — Hebt gy ook ouders? Prediker. Ik was reeds zeer vroeg een wees. F r i t s. Jammer, 'atnmer! dan kunt gy 'er niet over oordeelen. Maar befchry ven zal ik het toch, zo goed als ik kan. Zie eens, wanneer men zo rondom zich heen ziet, hoe de Natuur uit haaren vollen hoorn overal voedfel en overvloed uitftort , zo verre ons oog flegts reiken kan — wanneer men dan dit tooneei befchouwt aan de zyde eener Kervende  Vierde' Bedryf. 93 vcnde moeder, die met een drooge tong naar een droppel wyn finatht; wanneer dan de ryken en welgemesten u voorby gaan , en den wanhoopigen ee>j gulden weigeren, omdat omdat de haazen anders mogtën wegloopen; dan ontwaakt plotslings liet gevoel van gelykheid onder alle menfchen; dan treedt demensch , de door fortuin verwaarloosde mensch, weder in zyne rechten, want de goede Natuur verwaarloosde geen van haare kinderen; onwillekeurig ftrekt zich zyn arm uit, om zyn klein aandeel van de gefchenken te neemen , die zy v >or allen op- dischte; hy rooft niet hy neemt en daar in handelt hy recht. P k e d i k e r. Deeze Zedenleer, myn vriend! wanneer zy algemeen wierd, zou de banden der Maatfchappy van een fcheuren, en ons welhaast in Arabifche Horden veranderen. Frits. Misfchien; misfchieu ook dat wy dan niet ongelukkiger wierden. 1 Onder de gastvrye Arabier. ren ware myn moeder niet aan den gemoenen we* van honger verfmacht. Prediker, verwonderd. Jongeling, gy fchynt een opvoeding genoten te hebben boven uwen fland. Frits. Dat aan een zyde! Wat ik ben, heb ik myne' i moeder te danken. Gy zult nu hooren, waar. i om my myn geweten niet aanklaagt. De rechter fpreekt-  54 Het S p j. e l ic i fj e. fpreekt naardedoode letterzyner wetten, de Prediker moet vonnisfen, niet over de daaden zelve, maar over de dryfvederen , die de daad bepaalen. Dus zal de rechter my veroordeelen, maar gy, Mynheer, zult my vryfpreeken. Dat de verzadigde, die nog aan1 de laatfte beete van een Faifaut kaauwt, het zwarte brood van zyn buurman laat liggen, hierin is waarlyk geen verdiende. Prediker. Wel, jongman ! uwe bedrieglyke fluitredenen eens toegeftaan ; toegegeeven, dat uw byzonder geval, dat mogelyk eenig in zyn foort is, u veroorloofde te neemen, waar men u niet gaf; ontfchuldigt dit dan ook den moord, dien gy van zins waart te bedryven? Frits Den moord? neen, die wordt hierdoor niet verontfchuldigd. Doch ik was flegts het werktuig van een hooger magt. Gy ziet in dit geval flegts een enkele fchakel van een keten, die door een onzichtbaare hand gehouden wordt. Ik kan my daar nu niet nader over verklaaren, ook niet verontfchuldigen. Doch rustig zal ik mynen rechter onder de oogen treeden , en rustig zal ik ter dood gaan, overtuigd, dat een magtige hand de bereiking van een hooger doelwit in het boek van.het noodlot met myn bloed fchreef. Prediker. Het is de moeite waardig, jonge, zonderlinge knanp , u nader te leeren kennen, en mogelyk vee- lea'  Vieboe Bedhyf. 05 len uwer begrippen een andere richting te geeven. Kan het zyn, zo blyf eenige weeken by my en fchenk my uwen omgang. Üwe zieke moeder neem ik in myn huis. Frits, omhelst hem. Duizendmaal dank wegens myne moeder! Wat my betreft, ik ben, gelyk gy weet, een gevangene, die zyn doodvonnis verwacht; van het uitftel, dat my mogelyk de gerechtelyke Formaliteiten nog toeliaan , kunt gy, naar uw behaagen, gebruik maaken. Prediker. Geenzins! Gy zyt in de handen van een edelman, die achting heeft voor uwe kinderlyke liefde, uw droevig geval betreurt, en u, het geen heden gefchied is , van harte ' vergeeft. ■ Gy zyt vry. Hy zendt my hier, om u uwe vryheid aantekondigen, en u dan met eene vaderlyke vennaaning en broederlyke waarfchouwing uit den kerker te laaten- Frits. En de naam van deezen grootmoedigen man? Prediker. Baron van Wildenhain. Frits. Van Wildenhain ? (als of hy zich bedagt) Woonde hy niet voorheen in Frankryk? Prediker. Juist! Na den dood van zyn vrouw, nu eenige wee»  9ö het Speelkind. weeken geleden , nam hy zyn verblyf op dit Zyn Landgoed. Frits. Zyn vrouw is dan dood ? en dat beminnelyke meisje, dat voor weinige oogenblikken hier was, is zyn dochter? Predikeb. Freule Amalia, zyne dochter. Frits. En dat jonge geparfumeerde Heertje is zyn zoon? Prediker. O, neen, die is zyn zoon niet. Frits, ter zyde. God dank! Prediker. Dat is maar een bezoek uit de Stad. Frits. Ik dank u voor de mededeeling van die kleine be^ richten. Zy zyn voor my van zeer veel gewigt: Ook dank ik u voor uwe goedhartige poogingen, voor uwe minzaame menschlievendheid. Het doet my leed, dat ik u myne vriendfchap niet mag aan- bieden waren wy in fond gelyk, zou zy mogelyk van eenige waarde zyn. Prediker. Zou de vriendfchap niet dat met de liefde ge. meen hebben, dat zy de ftanden gelyk maakt? Frits.-  Vierde B e d r y f. 97 Frits. Neen, Heer Pastoor! Deeze betovering is alleen de liefde eigen. Nu blyft my nog ééne bede overig. Breng my by den Baron van Wildenhain, en bezorg my, indien het zyn kan, een gefprek van weinige minuuten met hem onder vier oogen ; ik wil hem bedanken voor zyne grootmoedigheid ; maar als 'er menfchen by hem zyn, dan ben ik wat bedeesd, dan fpreek ik zo niet van harte. Prediker. Volg my! (zy gaan beiden heen.) VYFDE TOONEEL. (Een kamer op het Slot.y De Overste, op een Jtoel zittende en een pyp rookende. Amalia by hem flaande en in gefprek zynde. Be G r a a f op een Sofa, nu eens een fnuifje neemende , dan weder aan zyn reukfiesje riekende. Overste. Neen , neen, myn kind 1 laat dat ftaan! Tegen den avond, als het koel wordt, zullen wy mogelyk zelf een wandeling der waards doen. Amalia. Maar weldoen is zo aangenaam ; waarom zal men I. Deel. G dat  S8 Het Speelkind. dat dan door een bediende laaten verrichten ? Weldoen is een vermaak; en voor het vermaak zyn.wy immers niet te hooggeboren ? Overste. Uilskuiken! wat fpreekt gy van te hooggeb * en ? Dat was een aanmerking. die my boos zou kunnen maaken. Ik zeg u immers, ik heb 'er zelfs reeds iemand heen-gezonden; de vrouw bevindt zich be* ter. Tegen den avond gaan wy dan allen te faamen naar het dorp wandelen; de Heer Pastoor zal ons wel willen \ erzellen. Amalia, vergenoegd. Nu, indien gy denkt — (zy gaat zitten en neemt haar breiwerk onder handen.) Overste. Het zal u toch ook vermaak geeven, Heer Graaf? De Graaf. Je n'én doute pas, mon Colonel! die douceur, en die bonte dV/me van Mademoijelle moet my charmee. ren. Als maar dat goede mensch geen epidemieke ziekte heeft! Doch, ik bezit een incómpa- rable vinaigre tegen de pest, daarmede zullen wy ons ten minilen praefcrveeren. Overste. Naar uw goedvinden , Heer Graaf! Ik weet u geen beter middel tegen de zelfverveeling voorteflaan, dan zulk een hartverkwikking. De G r> a a f. - Vervceling? o, mon Colonel! wie zou den tyd lang  VierdeBedryf. 59 lang vallen op eene plaats, die van Mademoifelie bewoond wordt! O v e It s t e. Dat is zeer vriendelyk Maltje, bedankt ga niet? Amalia. Ik bedank. De Graaf, m aakt allerlei complimenten. O v u' r s t e. Zeg my toch eens. Heer Graaf! hebt gy u lang in Frankryk opgehouden ? De Graaf. Ach, fpreek 'er my toch niet van , Heer Overfte, wat ik u bidden mag! Gy vcrfchenrt my het hart. Myn vader , die barbaar, heeft de fottife gehad van my 1000 Louis d'or te refufeeren, die ik daartoe gedetineerd had. Ik ben 'er wel eenige maanden geweest ik heb dia bekoorlyka plaats bezogt, en ik zou 'er mogelyk nog zyn, ten fpyt van myn barbaarfchen vader, zo niet zeker onaangenaam toeval .... Overste, [pottende. Denkelyk eene affaire d'homieurï De Graaf. Point du tout! 'er was daar voor een Cavalier geen eer te behaalen. Hebt gy gehoord van de Re olutie? Nu, ja: gy zult 'er zekerlyk van gehoord hebben, de geheele waereld fpreekt 'er van, Eh bien! imagimz vous ! daar beu ik in Parys" G a Ik  ICD Het Speelkind. Ik , ik pasfeer daar het Palais Royal, ik weet van n;ets tont d"un coup zie ik my omringd van. een hoop gemeen volk ; men floot my hier, men bonst my daar men geeft my een opflopper , ik vraag, wat is dat? Wat moet dat betee- kenen? Men fchimpt, men fchreeuwt, dat ik geen Cocarde op myn hoed draag gy begryptwel, o-een Nationaale Cocarde. Ik roep hard op , dat ik ben een Conté du St. Empire Wat doet men? Ik kryg ftokflagen ,foi d honnete homme ! Men heeft my geklopt, en een morsfige Poifarde heeft my een ftomp onder den neus gegeeven ;ja,'er waren zelfs eenigen, die my wilden Lantaarneu. Wat zegt gy 'er van? Wat zoudt gy gedaan hebben a ma place? Ik wierp my hals over kop in myn Postchaife, en fpoedde my om uit de Banieren te komen. Voila toutl Het was een facheufe historie; maar met dat al renetteer ik nog die delicieux Moments, welke ik o-efmaakt heb in die Capitale. du Monde, en zie,- dat moet men zeggen , dat moet men bekennen , fchoon ik 'er maar weinige maanden gepasfeerd heb, jnyn faveir vivre, myne formeering, de pli die men aan my remarqueert, die is geheel en al Frausch, geheel Parifien. Overste. Daar heb ik geen kennis van j.maar de taal komt my ten minften niet Duitsch voor. De Graaf. Ah , mon Colonel'. Gy maakt my daar een fchoon Compliment. Over-  Vierde Bedrye. ioi Overste. Ik verzoek dat gy het geringe zo voor lief belieft te neemen. De 'Graaf. Zo zyn dan allemyne folnstoch nietapurcportcge. weest. Sedert vyf jaaren, heb ik my alle mogelyke moeite gegeven, om geheelen al het Duitsch te vergeeten. Wat zegt gy, myn Freule ? Is de duitfche taal niet ontbloot van alle gracie ? en op zyn best flegts fupportable in een zo fchoonen mond als de uwe? Dat eeuwig krasfen, fehreeuweu, en tieren; a tout moment dottert men, blyft men 'er in flee. ken, het vloeit niet, het rolt niet men wil far exemple een Declaration (Fan-tour maaken , men wil daar eens regt een Chef d'oeuvre van welfpree- kendheid laaten zien, men heeft daarop ge- iludeerd, verftaat gy helas'. Naauwlyks heeft men een douzaine van woorden voortgebragt , of de tong floot zich dan hier, dan daar; de tanden raaken péle mêle onder clkanderen , het verhemelte raakt in de war met de keel . en gooit men 'er niet fchielyk een douzyn Franfche woorden agter r,a , om alles weder in een behoorlyke orde te brengen, zo loopt men rifico om zyn fpraak voor eeuwig te verliezen. En gy moet my dat toeftem. men, Freule! het kan ook niet anders zyn; waarom ? omdat wy geen celebres gentes hebben r wier fmaak gezuiverd is. Ja , ik weet wel, de Duitfchers piqueeren zich tegenwoordig van gout, I van leef ure, van belles Lettres. Daar is zekere Mon. fjeur Wielandi die heeft zich eenige renommée verG 3 wor-  jc;! het Speelkind. worven, door een paar vertellingjes, die hy uit de mille & üne nuit overgezet heeft. Maar mon Dteut dat origineel blyft toch altyd Fransch. Overste. Maar wat duivel , Mynheer de Graaf! zeg my eens, waarom gy alle oogenbliklten een fnuifje neemt, en dat reukflesje in uw neus flopt, en uwe klederen zo wel als myn Sofa met Eau de larandc befproeit , en my zulle een flinkende lucht m de kamer maakt, dat men waarachtig denken zou, dat men in een Franfche Parfuum-.vinkel kwam? De Graaf. Pardmnêz , mon Colonel! Men moet toch bekennen , dat de tabaksreuk geheel infupportable is. Myne zenuwen zyn daarvan op 't gevoeligfle geiiffeeïeerd — myne klederen moeten een maand in de open lucht hangen; en ik verzeker u . mon Colonel i het trekt zelfs in de hairen, zelfs indehairen! Het is een leelyke gewoonte, die men zekerlyk verfchoonen moet by die Mesjteurs van 't Militaire r omdat zy en Campagne de gelegenheid manqueeren , om in de groote Waereld te verkeeren en den goeden toon te leeren. Ondertusfcheu is 'er geen middel om het tegen deeze horribele tabaksreuk op den duur uit te houden, faüs m'excuferez , mon Colonel! ik ga eens frisfche lucht fcheppen, en van klederen •yervvisfelen. (Hy gaat heen.) ZES-  V'irce Bedryf. »03 ZESDE TOONEEL. De Overste, Amalia. i Overste. Bravo, jonge Heer! ik weet toch nog een middel om van u ontflagen te worden, wanneer gy my al £e veel den ihavel roert. Amalia. Lieve vader! Ik kan hem niet tot myn man neemen. Overste. En ik wil hem ook niet tot myn zoon hebben. A ma li a , aan wien men merken kan, dat zy iets op het hart heeft. Ik mag hem zelfs niet lyden. Overste, Ik ook niet. Amalia. Wat kan men daarvoor doen, als men een mensch niet lyden mag? Overste. I Niets! Amalia. De liefde komt en gaat ongevraagd. Overste. Dat doet zy. Amalia. Men weet dikwils zelf niet, waarom men mint of haar. G 4 Over»  104 Het Speelkin». Overste. Dat gebeurt wel eens. Amalia. Ondertusfchen zyn 'er echter gevallen , waariü neiging en afkeer op goede gronden fteunen. Overste. Die zyn 'er zekerlyk. Amalia. By voorbeeld, myn afkeer voor den Graaf. Overste. Juistl Amalia. En myne genegenheid voor onzen Prediker, Overste. Billyk! (Jusjchenpoozing.') Amalia. Ik zou wel willen trouwen. Overste. Dat zult gy ook. (Tusfckenpoozing.') Amalia. Waarom of toch onze Prediker nog niet trouwen mag ? Overste. Ja Maltfe, dat moet ge hem zelf vraagen. (Jus* fehcnpoozing.') A :,i a l i a , altyd met haar breiwerk bezig, en de oogen naar den grond ge/lagen. Iïy houdt zeer veel van ïry. J Over-  Vierde Bedrvf. 105 Overste. Dat is my lief. Amalia. En ik mag hem ook gaarne lyden. Overste. Dat is niet meer dan billyk. Amalia. Ik denk, als gy hem myne hand aanbood, hy zou ze ni&t weigeren. Overste. Ja, dat geloof ik ook. A mali a. En ik zou u gaarne gehoorzaamen. Over s t e , opmerkzaam. Ei, is dat u ernst? Amalia. 6 Ja! Overste.. Ha, ha, ha! nu, wy zullen eens zien! Amalia, vro/yk opkykende. Is dat u ernst, Papa lief? Overste. O neen ! A m a l ia, neérjlagtig. Niet? Overste. Neen Maltje, dat gaat niet! Zo een Romannetje ie fpeelen als Abelard en Eloife, of als St. Preu.x G 5 en  lo5 Het Speelkin d. en jui;e . dat dient in onze kraam niet, en osze Prediker denkt zelf te edel. Amalia. Gy zyt zyn weldoener. Overste. Ten minftcn houdt hy my daarvoor. Amalia. Dan was het immers edel, de dochter van zyn weldoener gelukkig te maaken ? f Overste. Ta, maar als deeze dochter een kind is, en kinderachtige invallen heeft, en heden van be- neerte brandt om een pop te bezitten, die zy moge. fyk morgen gémelyk wegwerpt. Amalia. O, zulk een kind ben ik niet! Overste. Maitje, laat u gezeggen ! Zie, honderd va- ders zouden u zeggen: gy zyt van adel, gy moet een edelman trouwen maar zo.fpreek ik niet. Ik offer myn kind aan geene grillen op. Een vrouw kan den adel nooit verdienen, dus mag zy'er ook nooit trotsch op zyn .... Amalia. Nu, en dus ? Overste. En dus zou ik zeggen: trouw in Gods naam den Prediker , wanneer gy onder onzen jongen Adel niemand vindt, die uwe denkbeelden van fchoon. heid  Vierde Bedryf. 107 heid van leest en eerlykheid van gemoed het naaste bykomt; maar 'er zyn zekerlyk nog eenigeh mogelyk nog veelen gy ker.t de mannen tot nog toe te weinig; wacht den volgenden winter af — dan zullen wy in de ftad op bals en asferribleën rondzwerven, daar zult ge wel iets naar uw zin opdo.n. Amalia. Neen, die moest ik nog eerst leeren kennen , en kou dan wel bedrogen worden. Onzen Prediker ken ik reeds van langen tyd ik ken hem zo wel zyn hart ligt zo open voor my , als myn Catechismus, Overste. Maltje! gy hebt nog nooit bemind. • Heer Ehrmann heeft u opgevoed, en nu neemt gy uwe hartelyke dankbaarheid voor liefde aan, omdat gy niet weet wat liefde is. Amalia. Gy hebt het my deezen morgen verklaard. Overste. Heb ik? Nu, en myne Vragen? Amalia. Pasten allen op onzen Prediker, even als of gy hetbinneufle van myn hart beluisterd had. Overste. Indedaad? Hm, hm. Amalia. Ja, goede vader! ik bemin ■ en ik word cols; bemind. Over-  los Het Speel kin ut Overste. Word gy ook bemind? Heeft hy u dat gezegd? Amalia. Overste. Foei! dat is niet hupsch van hem. Amalia. O, als gy wist, hoe ik hem verrascht heb ! Overste. Gy hem? Amalia. Hy kwam op uw bevel wegens den Graaf, en voor den Graaf met my fpreeken, en toen zeide ik hem, dat ik den Graaf niet trouwen wilde, maar ... Overste. Maar hem? Amalia. Ja, hem! Overste. Zeer naïeflby myn armeziellen wat antwoordde hy u? Amalia. Hy praatte zo veel van myn adel, van myne pa. mielje , van Neeven en Nichten van zy;>e plichten jegens u in 't kort, hy wilde my be. duiden, om daar in 't geheel niet meer aan te denken maar myn hart liet zich niet afwyzen. Overste. Dat was braaf van hem. Hy zal 'er dus met ny geen woord over wisfelen ? A m a-  Vierde Bedrtf. 109 Amalia. Neen! hy zegt, dat het hem onmogelyk was. Overste. Deste beter: dus weet ik niets van het geheele geval. Amalia. Maar ik verzekerde hem, dat ik het doen zou. Overste. Doste erger: dan kom ik in groote verlegenheid. Amalia. En nu doe ik het ook werkelyk. Overste. Dat hoor ik. Amalia. Lieve vader! Overste. Lieve Maltje! A m a l 1 a. -Ziet gy niet, de traanen komen my in de oogen. Overste, zich van haar afwendende. Krop ze maar op! (Tusfcher.ppczing.') Amalia, ftaat op, bukt, ais of zy iets zogt. Overste. Wat zoekt gy? Amalia. Ik heb myn naald verlooren. 0?£**  ftb II et S p e e l k i n ö overste, /f*7* ^ ' f hÜt$ zich voormanis , om haar te helpen. Zo ver kan ze toch niet gefprongen zyn. Amalia, komt digter by hem, en valt hem te der om den hals. Myn goede vader! Overste. Wat deert u? A m a l i A. Deeze eenige bede! Overste Laat my los! gy maakt my met uwe traanen de wangen geheel nat^ Ik zal nooit een ander beminnen nooit met een ander gelukkig zyn. O v e r s t f. Fratfen, Maltje! Kinderwerk! ftel u toch ver. „ A-nlr Ln i (hy ftreelt haar over de wangen) Op wy daar meer van fpreeken Gvh btimmersnog zulk een grooten haast met? Zo feu doet men niet met de extrapost af. In een oogenLi k wordt de huwelyksband geknoopt doch lange j e duurt de huwelykftaat. Meug een 'musje ft7r hans een traan, omdat zy hanren bemmden met ^m7^teeT^^:~ Z^^^^ZoTt^ het nu op het zyne voor u , voor zy^eve  Vierde Bedryp. ju Maltje. De tyd zal die kleine wond wel genee- zen en wil dat niet gelukken , dan moet gy naar een heelmeester omzien. Amalia, die reeds op haar plaats is gaan zitten , en vtyiig voortwerkt: met de uitdrukking van dankbaarheid. Myn goede, lieve vader! Overste. Ja, zekerlyk, indien uwe moeder nog leefde, dan waart gy 'er zo wel niet afgekomen; die rekende zeer veel op zestien overledene menfchen, die zy haar voorouders noemde. ZEVENDE TOONEEL. De vorioen, de Prediker. Overste. Ha, dat is goed, dat gy daar zyt! Prediker. Ingevolge uw bevel, Heer Overfte, heb ik den jongman uit zyn gevangenis verlost. Hy is in •de zykamer , en wenscht u in perzoon te be. danken. Overste Dat is my lief. Ik kan hem toch met geen ledige handen laaten gaan, indien ik geen weldaad ten hal. ve doen wil. P a £*-  n2 Het Speelkind. P. red ik* ep» Hy verzoekt o.n een gefprek met u onder vier oogen. , Overste. Onder vier oogen? geheel alleen? Waarom dat? Prediker. Hy geeft voor, dat hy altyd verlegen ftaat in 't byïyQ van anderen. Mogelyk heeft hy ook een outdekking op zyn hart. Overste. Nu, in Gods naam! Maltje ga uit de'kamel en blyf zo lang met den Prediker in de zykamer. Ik heb vervolgens met u beiden nog een woordje te f m-eeken. (Amalia gaat heen. De Prediker opent de deur Frits komt binnen , nadat de Prediker hem een wenk gegeeven heeft, en heen gegaan is.) ACHTSTE TOONEEL. Overste, Frits. Overste, hem te gemoet komende. God geleide u, go-.de Vriend! Gy zyt vry. Ik h -b raar uwe moeder gezonden , zy bevindt zich wr om haarent wil vergeef ik het u; maar doe het nóóit weder. Straatfchendery is een leelykhand- vverk . Daar hebt gy een Louis d or , zoele L een eerlyke wyze door de waereld te komen; H, indien ik hoor, dat gy naarflig en ordentlyk u gedraagt, dan z,l in het toekomende myn deiu en  Vierde Bedryf. H3 altyd voor u openflaaii. Nu, ga heen, myn zoon ! God geleide u! F i! i t f, neemt de Louis d'or. Gy zyt een grootmoedig man! mild met uw geld - niet zuinig met uwen goedeD raad. Maar ik bid u om een andere , grootere weldaad. Gy zyt een ryk man , die veel invloed heeft ver- fchaf my recht tegen een onnatuurlyken vader! Overste. Hoe dat? Wie is uw vader? Frits. O, een voornaam Heer , van land en goed we! voorzien, geacht by het Hof, geëerd in de Stad* bemind van zyne boeren, weldaadig,eerlyk,menschlieveud en grootmoedig. Overste. En met dat al laat hy zyn zoon gebrek lyden? Frits. En met dat al laat hy zyn zoon gebrek lyden ! O v e r s t e Ja, Vriendlief! Hy mag het 'er wel nagemaakt hebben. Zekerlyk een jonge losbol, die braaf geld doorgebragt; mogelyk gefpeeld , meisjes onderhouden heeft. —- En dan denkt zulk een vader ■ i laat de jonge Heer eens een paar jaaren in dert ; dienst door het kreupelbosch gaan. O , dat is i een heerlyk middeltje voor zulke vlugge Heertjes! i En zie, vriend, als het zo is, kan ik uw vader juist geen ongelyk geeven. Fr : t s. Gy vergist u, Heer Baron; myn vader kent my' I. Deee. H niet  ii4 Het Speelkind. niet eens, heeft my nooit gezien, keeft my reeds van 's moeders lyf af verftooten. Overste. Hoe? Frits. D: traanen myner moeder, dat is alles, wat ik yan myn vader geërfd heb. Nooit heeft hy naar | •my gevraagd, nooit zich om myn beltaan bekom* mcrd. Overste. Dat is liegt! (verward) Dat dat is niet | goed! Frits. Ik ben een Speelkind! myn arme verleide moeder j heeft my met kommer en zuchten groot gebragt; met haar handenwerk heeft zy'zo veel gewonnen, 1 dat zy in ftaat was myn hart en myn geest niet 011gevi rmd te laaten. En dus vleije ik my nog al. tyd, een mensch geworden te zyn , die een vader o-een oneer kan aandoen. Maar de myne fchynt dit • genoegen niet te willen fmaaken, en zyn geweten laat hem gerust wegens het noodlot van zyn ongelukkigeu zoon. Overste. Gerust? Indien zyn geweten daarby gerust is, dan > dan is hy een verdoemde kaerel > Frits. Toen ik groot wierd , en myn behoeftige moeder niet langer tot last wilde zyn, bleef my geen andere toevlucht over dan deeze rok. Ik nam dienst M  Vierde Bedryï. 115 dienst onder een Vry Bataillon want een bastaard willen zy niet eens op een ambacht duiden. O v e b s t e. Arme jongen! Frits. Dus verftreeken de jaaren myner jeugd onder kne- velaryen. Zorgen en gebrek gaf de Natuur aan den Herken man tot de gezellen zyns levens; doch den losbandigen jongeling gaf zy het vermaak, om door deszelfs genot zich te fterken tegen toekomende duiftere dagen. Maar de veruiaaken myner jeugd zyn roggebrood met klaar water, en ftokflagen van de hand eens Sergeants. Doch , wat vraagt myn vader daarna? Zyn tafel is rykelyk bezet, en voor den geesfel van het geweeten is hy gevoelloos. Overste, by-zich zeiven. Die knaap tast my in het hart! Frits. Na eene vyfjaarige affcheiding van myne moeder, keerde ik heden te rug, vol zugt voor myn moe. derland, vol zoete droomen van de lieflyke beelden myner verbeeldingskracht. Ik vind myn arme moeder ziek, tot den bedelzak vervallen —— zedert eergisteren geen ftuk brood genuttigd - geen enkel bos ftroo onder haar hoofd geen 1 afdak voor regen of onweder —geen barmhartig H 2 mensch  IJÖ Het Speelkin d. mensch die haar zieltoogende de oogen luikt en geen piekje grond waarop zy vry fterven mag. , _ vaar wat deert dat myn vader ! Die heett een f hoon (lot, en zagte wellustige bedden , en, wanneer hy fterft , zal de Prediker in een zwierige lykpredikatie zyne Christelyke deugden de uakomelfngfchap aanpryzen. Overste, ontroerd. Jongeling! hoe heet uw vader? Frits. jpat hy de zwakheid van een onfchuldig meisje misbruikt, haar door valfche eeden bedriegt, dat hv een ongelukkig fchepfel het beftaan geeft, t welk hem vervloekt, dat hy zyn eigen zoon byna tot een vadermoorder gemaakt heeft ó dat zyn kleinigheden, die zich op den dag des oordeels met zulk een ftuk goud weder goed laaten maaken! (J-Iy werpt hem de Louis d'or voor de voeten.) Overste, buiten zich zeiven. Jongeling! hoe heet uw vader ? Frits. Baron Wildenhain. . Overste, {laat met beide handen tegen zyn vm ■ hoofd, en blyft roerloos ftaan. F r i,t s, in een fterke .ontroering. In dit huis, mogelyk in deeze kamer, hebt gy myne moeder bedroogeu, haar onfchuld ontroofd, en my voor het zwaard van den beul geteeld! - ün ' nu Mynheer! ik ben niet vry. Ik ben uw gevangene Ik wil niet vry zyn! Ik ben een.  Vierde Bedeyf. 117 ftraatfchender! Overluid klaag ik my zeiven aan ! Gy moet my aan het Gerecht overleveren! Gy zult my naar het fchavot geleiden Gy zult hooren , hoe de" Prediker my vergeefs zoekt te troosten ! Gy zult hooren , hoe ik in wanhoop mynen vader vervloeke! Gy zult naast my ftaan , wanneer my het hoofd van den romp vliegt, en myn bloed uw bloed, uwe klederen zal befpatten. O 1/ £ r s t e. Houd op! Frits. En wanneer gy dan uw oog van my wilt afweii • den , en heengaan, dan zult gy aan den voet van het galgeveld myne dervende moeder haar laatften fnik zien geeven. Overste. Houd op, onzinnige ! Prediker, komt fchielyk binnen. Wat is 'er gaande? Ik hoor driftig fpree- ken —— wat is1'er te doen? Jongman, gy waagt het immers niet ... Frits. Ja, Heer Pastoor, ik heb het gewaagd in uw post te treeden en hem in het hart te tas< ten Ik heb een zondaar doen beeven. (Naar den Overfte wyzende.) Zie ! zó ziet 'er de zonde uit ! zó wordt een geboete lust nog na een-en■ twintig jaaren gewrooken Ik ben een moordenaar, Mynheer! een ftraatfchender! doch wat ik in dit oogenblik gevoel, is loutere za. ligheid, jn vergelyking van de wroegingen die in II 3 zyn  ii3 Het Speelkin 0. zyn hart omgaan. Ik gaa my aan het gerecht overleveren , en dan zal ik een bloedig getuigenis afleggen tegen deezen man. (Hy gaat heen.) NEGENDE TOONEEL. De Overste, de Prediker. Prediker. Om Gods wil wat is het toch? Ik begryp 'er niets van .... Overste. Hy is my zoon! Hy is myn zoon! Kom, Heer Pastoor, raad my! help my ! fchielyk naar de zieke vrouw in het dorp, . myn Frans zal u den weg wyzen. Haast u toch! Prediker. Maar wat zal ik .... Overste. O God! uw hart moet u zeggen wat daarby te tJoen isi ' rpe Prediker gaat heen; de Overfte piet beide handen zyn hoofd vattende.") Ben ik wel by myn zinnen ? Droom ik? ■ Ik heb een zoon, een braaven, lieven jongen! en ik heb hem nog niet in myne armen,aan myn hart gedrukt? Hé, Ru- rioiphi (de Jager komt) Waar is hy? Ja oer. Wie? de Spitsboef? Overste. Hondsvot! - de jongeling, die daar.even by my WW." J **  Vierde Bedryf^ 119 Jager. Hy wil naar den Schout. Wy hebben orn een gerechtsdienaar gezonden. Overste. Gooit den gerechtsdienaar van de trappen, als hy komt! Dat zich niemand onderftaa, een hand aan dien jongeling te leggen. J a g t. r, verwonderd. Zeer wel! (Hy wil heengaan.) Overste. He, Rudolph! Jager. Genadige Heer! Overste. Breng den jongen foldaat in de groene kamer, mast de eetzaal, en blyf by hem tot zyne bediening. Jager. Daar logeert immers Mynheer de Graaf van der Mulde. Overste. Smyt 'er den Graaf uit , en laat hem naar den duivel vaaren! (De Jager blyft, en weet niet wat hy doen wil; de Overjle wandelt heen en weder.) Ik heb geen fchoonzoon nodig. Ik heb een eigen zoon , een zoon , die myn naam voortplanten , myne goederen bezitten zal ; een zoon, in wiens armen ik fterven wil! Ja, ik zal alles weder goed m aken! ik zal my niet Kimmen. Alle myne boeren, alle myne bedienden H 4 moe-  120 Het Speelkind. moeten het weeten,dat ik myn kind vergeeten kost, doch niet verftooten wilde. Hé , Rudolphl Jager, Genadige Heer ! Overste. Breng hem hier. Verzoek hem binnen te komen, en laat alles , wat in de zykamer is , ook hier komen ! (Rudolph gaat heen.) Oude knaap, hoe wonderlyk zyt gy te moede 1 wat bruischt het bloed my door de aderen, dat'ik van de voetzooien tot den hoofdfchede! niet dan polsflageu gevoel! - Vreugde, vreugde, die gy niet verdiend had! — (Frits, van een zwerm bedienden omringd, komt binnen \ de Overfte gaat hem te gemoet. • Daar is hy 1 Hier, hier aan myn hart! (Terwyl hy naar hem toevliegt , en hem driftig in zyne armen Jluit.~) Myn «. ^oon ! Eindt van hit vierde Bedryf. VYF-  Vtfde B e d r y f. 121 VYFDE BEDRYF. (Een Boerenftnlp, gelyk in het tweede Bedryf,) EERSTE TOONEEL. Wilhelmixa, de Boer en zyn Vaouw. Wi lh f l m r nK. Ga toch eens naar buiten kyken, vader, en zie of hy niet komt. B 0 e r. Dat kan niet helpen, goede Vrouw! ik ben op't oogenblik op den weg gefeest; heb overal rond gekeken, doch daar is niets te zien. Botkin. Heb maar een weinigje geduld, wie weet, waar hy al heen gelopen is. Boer. Ik denk zéker dat hy naar de Stad gegaan is. Boerin. Dat denk ik ook, vader, en daar zullen de lieden hem niet veel geeven. In deStad zyn ze nietfcheutig. Wilhelmina Ga toch nog eens kyken, vader; mogelyk zal hy nu wel fchielyk komen. H 5 Boer.  I2Z Het Speelkind. Boer. Nu, ja dan, op 't oogenblik Qhy gaat naar buiten.) Boerin. Indien uw zoon wist, wat onze lieve Heer onder- tusfchen voor u befchooren heeft hy was zeker lang hier. Wilhelmina. Ik ben zo benaauvvd om myn hart. Boerin. Ach, wat benaauvvd ! Wie zulk een beurs met geld in de zak heelt, kan niet beklemd om het hart zyn; wanneer het nameiyk eerlyk gewonnen is. WlLHELMINA. Waar of hy toch bly ven mag! Vieruuren ishyreeds weg geweest ; hem moet zekerlyk een ongeluk overgekomen zyn. Boerin. Ach, hoe zou hem toch een ongeluk overkomen? Het is'nog klaare lichte dag. Beur u toch wat op, en wees eens v.olyk. Van avond zullen wy koo'ken en braaden. O, van dat geld kunt gy nog lang leeven, en u wat te goed doen. Niet waar, onze genadige Heer is een zeer minzaam, lief man? Wilhelmina. Hoe of hy toch vernomen heeft, dat ik hier by u ben ? Boerin. Dat mag onze lieve Heer weeten; die Musje Fians was zo achterhoudend .... W i l«  Vyfde Bedryf. 123 Wilhelmina, half by zich zelve. Zou hy my kennen ? 6 zeker moet hy my kennen, omdat hy zo veel zond. Boerin. Dat moet gy maar niet denken! Onze genadige Heer doet goed aan bekenden en onbekenden. Boer, komt in, en krabt zyn hoofd. Wilhelmina-, zo ras zy hem ziet. Nu ? nog niets? B o e «. Daar kon iemand zich wel blind rtaau ie gaapen. Wilhelmina. Ach, God! wat zal 'er van worden? Boer, Onze Heer Pastoor kwam zo even den hoek om. Wilhelmina. Hier by u ? Boer. Wie weet het? hy placht toch om de drie of vier weeken hier te komen. Boerin. |a,hy bezoekt alle zyne biegtkinderen vlytig. Dan vraagt hy een ieder , hoe het in de huishouding gaat, en hoe zy onder eikanderen leeven. Wanneer 'er ergens twist of onëenigheid is, dan bedecht hy ze, en wanneer de menfchen niet door de waereld kunnen komen , dan helpt hy ze. Weet gy nog wel  ï24 Het Speelkind. wel vader ! toen onlangs lamme Michel zyn koe ceiïorven was .. . 6 Boe r. Ta; toen fchonk hy hem zyn beste melkkoe uit de fta'l. God zegene hem daarvoor! Boerin. God zegene hem ! TWEEDE TOON E EL. De voorigsn, de Prediker. Prediker. God helpe u, kinderen ! Bo. b en BoerinHartelyk dank, Heer Pastoor! Van harten welkom! Boerin, haalt een ftoel, dien zy met haar fchorteldoek afveegt. Gaa toch zitten. Boer. Het is warm weder, ik zal u een teug bier-haaien. Boerin. Of een paar zagte peeren. P r e d i K E Balk dank u, lieve menfchen! ik ben niet dorftig. Zo als ik zie , hebt gy bezoek ? Boer. Ta , lieve Heer Pas'toor. Daar is een arme vrouw, die zeer ziek en zwak is. Ik heb ze van den weg opgenomen. p ^ E.  Vyoe Bidiiïï. 125 Prediker. Dat zal u God beloonen. Boer. Ach , dat Is reeds beloond. Ik ben heden zo vrolyk en lustig, als of wy morgen kermis hadden. Niet waar Lys? (Hy geeft haar de hand.) Boebik. klapt haar hand in de zyne Ja wel, vader I (Zy fchudden elkander zacht de handen.) Prediker tegen Wilhelmina. Wie zyt gy, goede vrouw ? Wilhelmina. Ik ach ! — (zachtjes) Indien wy alleen waren. Prediker, tegen den boer. Doe my het vermaak , Hans! en laat my een paar minuuten met deeze vrouw alleen. Ik heb haar iets te zeggen. Boer. Hoort Ty vi cl , T.ys ? Kom buiten ? (Met zyn vrouw heer gaande.) DERDE IOONEEL, De Pkediker, Wilhelmina. P r e l i k e r. Nu , myn goede vrouw, zyn wy alleen. WlLHELW n a. Eer ik u rekenfchap geef van het geen ik ben, en wat  I2Ó- Het Speelkind. wat ik was, zo veroorloof my eenige vraagen: zyt gy uit deeze ftreek afkoinllig? Prediker. Neen, ik ben uit Frankenland. Wilhelmina. Hebt gy den ouden , zaligen Pastoor, uwen voorganger in uw ampt, niet gekend? Prediker. Neen! Wilhelmina, verder naarvorfchende. Gy weet dus werkeïyk niets van myne onge ukkige gefchiedenis? en het is een bloot toeval, da: u hier naar toevoert? Prediker. Zo ik in u de perfoon viude, die ik vermoedde, en reeds lang zogt; dan is uwe gelchiedeuis my zo vreemd niet. Wilhelmina. Vermoedde ? en reeds 1"6 Z02t? wie gaf u dien last ? Prediker. Een man, die in uw lot een hartelyk deel neemt. Wilhelmina. Waarlyk? ó, myn Heer! fchielyk! Wiea denkt gy in my te vinden? Prediker. Wilhelmina Bottcher. W i l'  Vyfde Bedryf. 127 Wilhelmina. Ja, ik ben die ongelukkige Wilhelmina Bottcher, en de man, die zo veel aandeel in myn ongeluk neemt, is de faron Wildenhain! die my van myn onfcbuld beroofde, myn vader vermoordde, my en zyn kind twintig jaaren lang aan de elknde ten prooi gaf, en die dat alles heden door deeze armzalige beurs met goud zoekt goed te maaken (Zy haalt de beurs uit.) Met welk oogmerk gy nu hier gekomen zyt , Mynheer! het zy om my te vernederen, of my by te fta..n, of my van deeze grenzen te bannen , opdat myn gezicht den wellusteling tot geen verwyt ftrekke, ik heb in allen gevalle flegts ééne bede aan u: Breng den man , die myn verderf berokkend heeft, deeze beurs te rug; zeg hem, dat myn deugd voor geen goud te koop was! zeg hem, dat de rust van myn geweeten voor geen geld te betaalen is! dat geen geld in ftaat is om den vloek van myn ouden vader van mine ziele af te koopen Zeg hem dat de arme, uitgehongerde Wilhelmina ook in een bedelaarspak nog te grootsch denkt, om weldaaden van haaren verleider aan te neemen. Wy hebben niets meer met eikanderen uitftaan. .Heeft hy myn hart veracht ik veracht zyn geld; heeft hy my met de voet getrapt, — ik trap zyn geld met voeten. (Zy werpt de beurs driftig op den grond?) Maar hy moet zich gerust ftellen geheel gerust! hy moet leven als voorheen, lustig en vrolyk; myn gezicht moet zyne vreugde niet vergallen. Zo ras ik maar een weinig meer krachten heb, zal ik  j,8 II e t S p e e l k i n d. ik deeze plaats voor eeuwig verlaaten , waar de. naan Wildenhain en het graf van myn en vader my se romd naar de aarde buigen. Ei, zeg hem, dat ik onbewust was, da: hy uit Frankenland was terug gekeerd, dat hy zo digt by my was; ik heb 'het waarlyk niet geweeten. Hy rnogt denken , dat ik hem was nagegaan. — Foei, als hy dat denken k)St (moèijelyk adem haalenne.) I\u, AJyn- heer gy ziet dat uwe tegenwoordigheid en het voorwerp van uw bezoek myne kragten uitgeput hebben. Ik weet u niets meer te zeggen; ik Weet ook niet, wat hy , die u zond, anders van my ZOu kunnen ergen. (Verbitterd.) Doch, nog eens: mogelyk heeft Mynheer de Baron zich herinnerd, dat hy my eenmaal beloofde te trouwen, dat hy op zyne kniën voor my gelegen. God tot getuigen geroepen, en zyn eer verpand heeft! — Hal ha! zeg hem, dat hy zich daarover met kwellen moet, dat ik het reeds lang vergeeten heb. Predikeb. Ik heb u «eheel laaten uitfpreeken, om uwe gevoelens omtrent den Baron en uw denkwyze over't algemeen te leeren kennen. In dit onverwagt.gefprek. waarin gy uw hart geheel hebt u.tgeftort hebt. gy u zekerlyk niet vermomd; en dus vefblyde_,k Sy een edele vrouw in u te vinden , waardig al het _ geen een edelman voor u doen kan. Ik verheugmy een dwaaling te kunnen uit den weg ruimen, die mogelyk tot eenige bittere aanmerkingen, die gy gemaakt hebt, aanleiding gegeeven heeft. Had de Baron geweeten, dat de zieke vrouw »  Vyfde B e d r y f, 129 deeze hut Wilhelmina Bottelier was, en had hy u dan, voor alle troost, deeze beurs gezonden; zo zou hy verdienen door zyn eigen zoon ver- moord te worden. Maar neen ! waarlyk neen! zie my in 't gezicht, myn fland eischt vertrouwen, en ook buiten dat : ik lieg niet. Een bloot toeval maakte u het voorwerp zyner weldaadigheid, die hy aan een onbekende meende te bewyzen. Wilhelmina. Hoe, Mynheer! gy wilt my doen gelooven, dat dit gefchenk louter toeval is ? Een onbekenden zendt men wel een daalder, een driegulden, maar niet een beurs vol goud. Prediker. Nu ja, zekerlyk! dat fchynt ook zo ——• maar een zonderling geval uw zoon .... Wilhelmina. Hoe? myn zoon? —— Prediker. Bedaar, bedaar! een braave zoon bédelde voor zyn moeder, en dat trof den Baron .... Wilhelmina. BCdelde hy by den Baron? by zyn vader? Prediker. Ja, toch! maarbegryp wel, dat zy beiden elkanderen niet kenden , dat de moeder dus alleen dit gefchenk kreeg om des zoons wille. Wilhelmina. Elkander niet kenden? . Waar is myn zoon ? I. Deel. I P * E'  130 Het Speelkind. Predikeb. Op het (lot. Wilhelmina. Én kennen zy eikanderen nog niet ? Predikeb. Ja, fin kennen zy eikanderen ; en nu ben ik hier van den Baron gezonden, niet by een zieke, onbekende vrouw, maar by Wilhelmina Bottcher; niet met goud in den zak, maar zyn opgedragen last Was: doe, wat uw hart u zegt! Wilhelmina. Uw hart? O Mynheer! Leen dat verharde mensch de gevoèlens van uw hart niet maar het zy zo het wil! de vrouw vergeet, Wat zy om zynentwil geleden heeft hy troostte flegts de moeder! De vrouw vergeeft het hem, wanneer hy de erkentenis der moeder verdient. Wat doet myn Frits? hoe ontving hy hem? Prediker. Ik verliet hen in eene hevige ontroering —— het was juist het oogenblik der ontdekking • tot nog toe was niets beflist. Doch ik ftel voorze« ker, dat, terwyl wy thans daarvan fpreeken, de zoon in de armen van zynen vader ligt. Zyii hart is myn borg .... Wilhelmina. Alweder zyn hart? —— Myn God! hoe is liet hart van deezen man zo plotsling veran. derd?  VyfdeBedryf. 131 -k durf met u" fóreeken , als met den geringften uwer boeren. . Myn plicht eischt het,.en ik zal myn plicht vervullen, zelfs wanneer ik uwe vriendfchap daarom verbeuren moest. Hebt gy als een dartele li-tvaardige jongeling, die liegt voor het tegenwoordige oogenblik leeft, een onfchuldig meisje verleid, zonder aan de gevolgen te denken; heot ev in ryper jaaren berouw gehad over een misftap uwer jeugd, en weder goed gemaakt, wat gy goed maaken kost; ó, dan zyt gy nog altyd een man , de ac.uing van eerlyke lieden waardig. Maar < heeft de wellustige jongeling, door listige (treeken een fehuldeloos fchepfel in't verderf geftort; heeft >,v de deugd en het geluk van een meisje verftoord, om den lust van een oogenblik te bevredigen; heeft hy zyn woord van eer in dionkenfehap vermnd , en zyn goed geweten aan een dierlyke behoefte opgeofferd ; gelooft hy dat alles weder goed te maaken door een handvol goud, die het geval hem gaf; ó,dan verdient h'ymet - vergeef my myne drift, Heer Baron! zy kon de goede zaak fchade doen, fchoon zy hier zeer natuurlyk edel dagten uwe voorvaderen m die oude Ridderiy ke tvden , toen men , vol heiligen eerbied voor vrou-*elyke zeden, het zich eene eere reekende ter ver-  V v f i> e B mi r i ri -145 Üediging van haare onfrhuldin 'tftrydperktè treeden. Thans is het verleiden der onfchuld een heldendaad i daar men zich , met den beker inde hand, op beroemt, terwyl het arme verleide meisje in traanen zwemt, den moordenaar van haar eer vervloekt, van een kind, — ja mogelyk van de gedachte om het te vermoorden _ zwanger gi at. — Nog eens, Heer Baron !Gy moet uw woord houden,fchoon gy een Vorst waart! — De Stak kan mogelyk den Vorst vryfpreéken maar nooic zyn geweten. Dank daarom God, dat gygeen Vors6 zyt! Dank God, dat het in uwe magt ftaat, de rusc van uw geweten , den kostbaarden rykdom, toe zulk een goedkoop prys te kunnen koopen! Hee befluit om Wilhelmina te trouwen, is zelfs niet eens verdienfte ; want deeze verbindtenis zal uw geluk verhoogen. Jammer is het, dat het u geen offer kost, dat niet uw gantfche vermogen op het fpel ftaat : dan zoudt gy nog voor den dag kunnen komen en zeggen; ik trouwe Wilhelmina ! handel ik niet edelmoedig? Maar nu, daar Wilhel¬ mina u een bruidschat medebrengt, grooter dan ergens een Vorrtin doen kan, de rust van uw geweten, en een beminnelyken zoon; nu moet gy uitroepen: Vrienden! Wenscht my geluk! Ik trouw Wilhelmine. Overste, die, in groote onrust en beweeging, nu eens op en neer gegaan is ,. dan. weder ftil ftaat, nu eens gémelykheid, dan weder ontroering laat b/y* ken,gaat,nadat dePrediher uitgefpro' ken heeft, met open armen naar hem l toe, drukt hem aan zyn hart, en zjtgt. Vriend! Wensch my geluk! Ik trouw Wilhelmine. I. Deel. K Pre-  i±6 Het Speelkind. PiiEdike», zyne omhelzing beantwoordende. Ik wensen u geluk! O v e ii s t e. Waar is zy, hebt gy ze gezien? Prediker. Zy is in uw Kabinet. Om alle opzien te vermy den, heb ik ze door den tuin gebragt. Overste. Nu dan, heden is het bruiloft. Gy zult nog deezen avond den zegen over ons uitfpreeken. Prediker. Niet alaoo! niet zo fchielyk! niet zo heimlyk'. niet zo ter (luik! Het gantfche dorp was getuige van Wilhelmina's fchande, het zy ook getuige van Wilhelmina's herftelde eer. Drie Zondagen achter eikanderen kondige ik u openlyk van den kanfel af; dan vieren wy vrolyk uw bruiloftsfeest , en het gantfche dorp juicht u met luide ftemine toe» Zyt gy te vreden? Overste. Van gantfeher harten. Prediker. Is nu het proces beflist? Is uw geweten ftil? O v e r s te. Als een muis. Indien nu maar de eerfte byeenkomst voorby ware. Ik fchaam my voor het eerfte oogenblik, als een dief, die den beftolenen onder de oogen komt. Prediker. Stel u gerust! Wilhelmina's hart is uw rechter- Over-  V y F d e B e d e y f. T47 Overste. Ja, maar —— waarom zou ik het nietrondborftig belyden? vooroordeelen zyn als lang geheelde wonden; wanneer het wéder verandert, jeuken zy nog —— Ik ik fchaara my ■ dat alles voor myne dochter voor den Graaf — voor myne bedienden te bekennen 1 ik wenschte dat het al voorby was. En ik mag Wilhelmina niet eerder zien mag my niet eerder geheel aan de vreugde overgeeven, voor dat alles voorby is. —• Hé! Frans! (De Jager komt binnen.) Waar is myn dochter en de Graaf? Jager. In de eetzaal. Overste. Verzoek ze beiden hier te komen! ■ (De Jager gaat been.) Blyf gy by my, Heer Pastoor! opdat de lafbek met zyn Kamerjonkers air my niet uit het fatfoen brengt. Ik zal hem myn meening kort en diüdelyk voordraagen ; en wanneer dat gefchied is, laat hy dan zyn paarden doen infpannen, en met al zyn pomadedoozen naar den duivel vaaren. ZEVENDE TOONEEL. De voorigen, Amalia, de Graaf. De Graaf. Nous voila a vos ordres, mon Colonel'. wy hebben, eene delicieufe promenade gedaan. Wildenhain is een aardseh paradys', en bezit een Eva, die aan de K 2 moe'  i4« H et Speelkind» moeder van alle menfchen gelykt. 'Er mankeert nog maar een Adam, die, gelyk de Mythologie leen, met verrukking uit haare hand den appel des doods neemt; hy is gevonden, deeze Adam! hy is gevonden! Overste. Wie is gevonden ? Frits! maar niet Adam. Graaf. Frits? wie is die Frits? Overste. Myn zoon, myn eenige zoon! De Graaf. Continent? Uw heer zoon? mon Pere heeft my gezegd, dat gy flegts deeze eenige dochter had. Overste. Üw Pere kon dat ook niet weeten; want ik heb het zelfs eerst voor eenige minuuten vernomen. De Graaf. Fous parlez des enigmes. Overste. \ Kort en goed ! de jongeling , die ons heden \op den weg overviel gy weet het immers wel, fchoon gy zo ter post verdween. De Graaf. Ik heb 'er nog een confuje herrinnering vaa. Nu, verder ? Overste. Nu, dat is juist myn zoon. De  Tïïdï Bedryf. 149 De Graaf. £i ( die.? maar hoe is he: mogelyk? hoe kan mes da: gelooven? Overste. Nu ja> hy (Jlilletjes tegen den Prediker.) Heer Pastoor ! hy myn ziel , ik fchaam my voor den Lafbek. Prediker. Een man als gy voor zulk een half mensch ! Overste, overluid. Hy is myn zoon van de linkerzyde, Maar dat doet 'er niet toe : over een paar weeken trouw ik zyn moeder, en die my daar fcheef over aanziet , dien breek ik den hals. Ja, ja, Maltje, zet maar zulke groote oogen niet op. Gy hebt een broeder gekreegen. Amalia, verheugd. Spot gy niet ? Mag ik het gelooven ? De Graaf. En hoe heet zyn moeder? Is zy uit een bekeurde Familie ? O v e k s t e. Zy is Heer Pastoor, zeg gy 't hem! Prediker. Zy is een Bedelaresfe. De Graaf, laohgtnde. Vom badinez! K 3 P R **  T5o Het S r e e l e i s d. Prediker. Wilhelmina Böttcher, zo 'eru iets aan den naam gelegen ligt. De Graaf. Van Bottcher? Die Familie is my niet bekend. Overste. Zy behoort tot de Familie der eerlyke lieden, en die is verdoerad klein. De Graaf. Dus zekerlyk een Mefalliance? Prediker. Grootmoedigheid en eerlykheid verbinden ziek met liefde en trouw. Noem dat,als gy'tgoed vindt, een Mefalliance. De Graaf. Ik moet bekennen; men dient noodzakelyk een Oedipus te zyn, om alle deeze raadfels optelosfen. Un fis naturel? a la bonne heure, mon Colonel! Ik heb 'er ook twee. Men heeft momens, waarin het inftinét ons naar een aartig kameniertje lokt dat gebeurt alle dagen ! Maar mon Dieu! met zulke jongens maakt men niet veel morgenfpraak : men laat ze een ambacht leeren, en dan moeten zy zien dat zy aan de kost komen. De mynen zullen beiden Frifeurs worden. Overste. En de myne zal een Edelman worden. Erfheer van Wildenhain en Wellendorf. De  VlFDI BEDRYï. 151 De Graaf. ■ Me voila jïupefattl Myn Freule! ik pla[- deere uw zaak men ftaat op het point van u te ecrafeercn. Amalia. Bemoei 'er u maar niet mede. De Graaf. La Fille unitpie! Vuuique heritierei Amalia. II me refle Tdfiióur de mon pere! Overste. Bravo Maltje! Kom hiér, een kusch! (Amalia vliegt in zyne armen.) Mynheer de Graaf, gy zult my verplichten, wanneer gy.ons voor eenige oog, nblikken verlaat; gy mogt hier een tooneel aantreffen , waar geen lagchen noch fluiten by te pas komt» De Graaf. De tout won coeur! Wy hebben, zo ik my niet vergis, clair de kine en gy zult my wel toeftaan nog heden avond naar de Stad te retourneer en. Overste. Doe naar uw welgevallen! De Graaf. A dire vrai, mon Color.el! Ik ben hier niet ge. komen om een Vpleur de grand ehemin tot myn zwager, en eene Gueufe tot myn fchoonraoeder te zoeken. (Al fluitende heen huppelende.) Henri ? Hemï ! K 4 A G Tr  152 Het Speelkind- AGTSTE TOONEEL. Pe Overste, 4malia, de Prediker. Overste, Amalia nog in zyne armen houdende. Ha, ik ademe thans vrijer! Nu nog een woordje tegen u , goedhartige Maltje! Uw vadër heeft voor twintig jaaren een (legt (tukje bedree- yen heèft een arm meisje verleid , en een jongen ter waereld gebragt, die tot heden toe in kommer en ellende heeft rondgezworven. Dat geval heeft my als een berg op het hart gelegen. Herinnert gy u nog wel menig een droeven avond, dat ik met de pyp in den leuningftoel zat,en ftrakvoor my heen zag, en niet hoorde als gymet myfprak,' en niet lachte als gy my liefkoosde ; toen tuchtig, de my myn geweten ; toen gevoelde ik , dat al myn rykdom, en gy zelf myn kind , my de rust van een eerlyk man niet geeven kosten. Nu zie, ik heb ze wedergevonden. Vrouw en zoon en deeze (op den Prediker wyzende) en deeze, (op zyn hart wyzende) , meenen , dat het myn plicht zy, hen in 't openbaar als vrouw en zoon te erkennen. . Wat dunkt u daarvaii? Amalia, om zyn hals vallende. Vraagt myn vader dat nog? Overste. Zal uw verlies u geen zuchten kosten, wanneer uw vader daarby zyn rust gewint? Amalia. Welk verlies? O vee-  VUI)e Bedeh. 153 Overste. Gy waart myn eenige erfgenaam. Amalia, hem op een teedere wyze berispende,. O myn vader! Overste, Gy verliest twee Riddermaatige goederen. Amalia. Die zal my myne broeders liefde betaalen. Overste. En de myne ! (7/y drukt haar vuurig in zyne armen.) Prediker, ter zyde. Waarom ook niet de myne? Overste. Heer Pastoor! den zege over één vooroordeel heb ik u te danken , den zege over een tweede, dank ik my zeiven. Een man, als gy, leeraar en voorbeeld der deugd, verheft zyn (land totdeneerltenin de waereld. Indien alle uwe broeders u geleken, dan mogten de Christenen daarop hovaardig zyn. Gy zyt een edelman. — Ik ben flegts een man van adel. En wanneer ik mogelyk van zins ben meer te zyn éh te worden, dan heb ik dit n te danken, ik ben u veel fchuldig. Maltje ! wiltgy voor my betaalen? Amalia, ziet haar vader een oogenblik aarfelcnde aan; hy laat haar handen los., en wyst naar den Predikei; zy vliegt om zyn hals. K 5 Pre.  154 Het Speelkind. Predikeb, zeer verrascht. Myn God! Heer Baron! Overste. Stil! Uil! geen woord meerl Amalia, hem kusfchende. Siil! Uil! gy hebt my immers lief! Prediker, rukt zich uit haare armen —— de traanen komen voor den dag — hy wil fpreeken en kan niet — gaat naar den Overften toe , grypt zyne hand, wil die aan zyn mond druk' ken ; de Overfte trekt zyn hand te rug, en fluit hem in zyne armen. Amalia. Ach, ik ben zo we!! O v e it s t e, zich van den Prediker losmaakende. Basta! By myn ziel, ik begin te huilen. — Laat my los! laat my flegts een oogenblik bekomen! één tooneel flaat my nog voorde deur, —— nog zielroerender dan dit. Nu, lieve zoon — in weinig minuuten is alles afgedaan, en de laatfte draal der ondergaande zonne fchynt op den zaligden mensch in het wyduitgeftrekte ryk der Natuur! ■ Waar is Wilhelmina? Prediker. Ik ga ze haaien. Overste. Halt! Ik ben zo wonderlyk om myn hart; zo  ■• V y f d e B e d r y f. l^g zo beklemd een oogenblik ademtocht! ■ . (Hy gaat heen en weder, haalt diepen adem , en ziet eenige maaien naar de deur van het Kabinet ) Daar zal zy uitkom.'ii! daar was het llnapvertrek myner moeder daar heb ik ze dikwils zien uit* komen heb my verlustigd in haare vrolyke lachjes. Hoe zal ik nu haar donker, beftraf- fend oog verdraagen! Frits zal voor my bidden • Waar is myn Frits ? — He! — (de Jager komt.) Waar is myn zoon? Jager. Op zyn kamer. Overste. Ily moet hier komen ! (Tegen den Pre- eiker.) Nu, wel aan dan' myn hart klopt geweldig. Schielyk1 Schielyk! breng haar hier. (De Prediker gaat naar de zydeur. De Overjle met het gezicht naar het Kabinet gekeerd, doch op een afl'land van eenige treeden. Alle zyn gelaatstrekken iyn in bewteging.) NEGENDE TOONEEL. Da vorigen, Wilhelmina, de Prediker. OvERfTE, /lort fpraakhos in haare armen. Wilhelmina, wordt in de zyne byna onmagtig. De Overfte en de Prediker zetten haar op een Jtoel. Over»  -_ir6 Het Speelkind. Overste, knielt voor haar, zyn arm om d£ haare geflingerd, haar hand in de zyne houdende. Wütaetaine! Kentgy myn Item nog? Wilhelmina, teder en zwak. Wildenhain! Overste. Vergeeft gy my ? Wilhelmina. Ik vergeef het u! Frits, komt driftig in de kamer. De ftemme myner moeder! — Ha! moeder! va. der! (Hy werpt zich aan den anderen kant vóórhaar neder, en bukt teder over beiden ; de Prediker ziet dankend naar den hemel. Amalia , op des Pre- dikersfchouder leunende,wischt een traan van haar oog.) Het gordyn valt. EINDE.  MONTROZE OF DÉ (DANKBAAR Ei T 0 0 N E K L SPEL I N VYF BEDRYVEN.  VERTOONERS. M a n ; r j z e. Julia. Mevrouw Volmer. De Heer Bel val. LlSIMOM. De Zoon van Lisimok, onder den vaam van D u m o k t. Hendrik, knegt van Monteoze. Het Tooneel is in het huis van Montroze, in een voonaame Stad van Holland.   Hy leeft! Hy leeft! zie hem in uwe armen!  MONTROZE O F D E DANKBAAR E. EERSTE BEDRYF, Het Tooneel verbeeldt eene Moderne Gemeubileerde Kamer, EERSTE TOONEEL. Mevrouw Volmer, Mokteoze. Montroze. Neen, zuster, nimmer zal ik in het Huwelyk van myne dochter met den Heer Belval bewilligen; rykdom alleen is niet genoeg om ons in den echt gelukkig temaakan: Julia bemint Belval niet, en . daar hy dit weet ,is het niet edelmoedig van hem gehandeld, haar verder te kwellen, en een misbruik te maaken van uwen invloed, om haare neiging te dwingen en myne bedoelingen te wederftreeven. Echter zal het hem niets baaten, al kostte het my ook uwe vriend' fchap ; myn dochters geluk is alles wat ik beoog, «n zy, die my hierin tragten tegen te weiken , zie ik  ïCo Montroze of de DaNkbaübe. ik als myne vyanden aan ; en uwe haat, hoe geducht ook Mevr. Volmer. Gy durft niet verder fpreeken , ijlt vrees, dat het u in het einde mogt berouwen, daar uw fortuin gebed van my afhangt. 'Er leeft thans geen LiQmoa meer om a uit den zorgeiyken toefand , waar in myne'gramfehap u Horten kan, te redden — Waart J hem voorheen uwe hertelling verfchuld.gd, gy zvt niet minder aan my verplicht, daar ik nog onS« uwen val verhoed heb , en het geen ik van u vorder, is niet meer dan de erkentenis en het belang u zeiven voorfchryven. Montroze. Hoe dikwils doet gy my dit hooren! Waarlyk een klaar bewys , dat het geen edelmoedig, h id maar alleen trotschheid was die my uwe hulp en bvfland bood. O, hoe verfchillend is uw gedrag van dat van den braaven Lifimon, dien edelmoedigen , dien waarden hartsvriend! Ach! waarom moesten de woeste golven, op zyne reize naar de Indien, een einde maaken van zyn dierbaar leven ! waarom heeft myn hart zyne weldaaden, fchoon de fortuin de zeiven niet Eezeeend heeft, niet op het vuu. igfte mogen erkennai! Lh zuster I was uw gedrag ook zo edelmoedig eeweest, dat myn dankbaar hart ook uwe weldaaden konde zegenen! maar gy berooft u en my van dit ftreelend genoegen. Wie zyne weldaaden op tjrvs (lelt en by de gantfche waercld ruchtbaar maakt, verdient geeue erkentenis , en men kan hem geen  Eerste B e d r y f. ï6i dank bewyzen. Een weldaad houdt op een weldaad te zyn, wanneer bitfe fmaad en hatelyke dwang dezelve vergezellen. —— Gy hebt het door de gantfche Stad openbaar gemaakt, dac ik door uwen byftand gered ben ; en , of dit niet genoeg ware , tracht uwe haatelyke dwang my en myne dochter thans voor altoos ongelukkig te maaken. Mevr. V o l m e b. , Gy kunt van myne handelwyze zeggen wat gy goedvindt. Ik ftoor my niet aan de taal van eert ondankbaare; maar dit zeg ik; Julia zal de Echtge. noote van Bel val worden, of ik eisch al het geenei ik u gefchooten heb, binnen drie dagen,te rug: Gy 'kunt hier ftaat op maaken , neem dus uw waar bellang in acht! Montroze. Dat zal ik doen zuster, door myne dochters neiging nooit te dwingen. Mevr. Volmer. Julia heeft immers, volgens haar zeggen, geen !-byzonderen afkeer voor Belval. Het huwelyk ; alleen wekt haare bekommernis, en dit is eene grillligheid, die door de gezonde reden ligt te overwini,nen is. Montroze. Dit is mogelyk; maar, zo lang Julia my niet i .ronduit verklaart, dat zy Belval bemint, en met ! hem in den echt wil treden , zal ik 'er nimmer in i bewilligen! ' I, Deel. L Mevr.  :6i Montroze of de Dankbaare. Mevr. Volmer. Laat my dan Julia 'er nog eens zelve over fpreeken , en ik verzeker u, dat zy in myn voordel behaagen zal 1'cheppen. Montroze. Neen, zuster, ik begeer volftrekt, dat gy haar omtrent Bekal niet fpreeken zult .... ik ken uw driftig en oploopend karakter. Zo Julia u in het min. fte mogt tegen fpreeken, zoudtgy haar met fchampere woorden bejeegenen; Julia is gevoelig en teder, zy zou onmogelyk de ftrengheid u*er handelwys kunnen wederitaan. Mevr. Volmer. Door welke eene beuzelachtige verfchooning tracht gy uwe weigering een fchyn van billykheid by te zetten I maar, fchoon gy uw dochters geitel als eene reden voorwendt, waarom ik haar niet fpreeken mag, zie ik maar alte duidelyk door al uw veinzen heen. Gy wilt haar een anderen minnaar opdraagen; ook heeft myn doorzigtig oog reeds befpeurd, •wien uw laage ziel boven een man van aanzien en verdienden de voorkeur geven wil; maar ik zweer xi, dat, fchoon myne komst thans vruchteloos ge» weest is, ik welhaast weder zal komen en u op een anderen toon doen fpreeken! (Zy ftaat van haaren ftoel op, en zegt in V heengaan, met nadruk en bedreiging) Geen Mynheer Dumont zal ooit myn Neef worden, of ik erken u niet meer als myn broeder| Vaarwel! TWEE.  Eerste Bedryj. 163 TWEEDE TOONEEL. Montroze, op [taande en haar naziendéi Hemel! is hen mogelyk! Hoe komt zy myne gedachten , of liever myn voorneemen te weeten! Heeft dan de boosheid het voorregt, om het menfchelyk hart te kunnen doorgronden , en is de deugd alleen blind omtrent haare beiaagers ? Ja , trotfche vrouw ! gy hebt myn toeleg doorgrond, maar uwe! woede Zal my , van het geèu ik beflooten heb» niet doen afzien, indien Julia hem bemint. Gy kent Dumont niet, en het is u niet bewust, dat hy de z on van myn' weldoener, van Lifiraon is, wien ilc onder een anderen naam heb doen opvoeden, opdat gy my in dat voorneemen niet zoudt verhinderen. Geen fterveling. buiten my, is dit geheim bekend -— hy zelfs noch myne dochter weeten het ó Mogt ik in hen die gevoelens aantreffen die myn hart verlangt , en die hun gelukkig kunnen maaken 1 O, mogten zy eikanderen beminnen! en myn hart zal niet aarfelen , wanneer het 'er op aankomt , otrt tusfchen de Fortuin, en het geen ik aan de Dank» baarheid verfchuldigd ben, te kiezen. Ik heb mee oplettendheid het gedrag van Dumont en myne dochter, naargegaan; en, zo ik my niet bedrieg, beantwoord hunne neiging aan myne wenfehen, fchoon zy beiden op verfcheiden voorflagen, die, ik hun gedaan heb , een afkeer voor den hu« welyken ftaat veinzen te hebben. Maar de rechts' L 2 voor*  IfH M .5kth0ze of df DaNKB aa r e, voorllag is nog niet gedaan , en de trorschheid myner zuster doet my een nap verhaasten, waartoe ik andors mogelyk zo fpoedig niet zoude overgegaan zyn. (Hy fckelt. Hendrik komt binnen.) Zeg aan Mynheer du Mont, dat ik hem verlang te lpreéken. (Na dat de kncgt vertrokken is , zegt hy als in verrukking.') O "hemel! zo de uitkomst aan myne verwachting beantwoordt, welk een gelukkig mensch, welk een gelukkig vader zal ik dan zyn! DERDE TOONEEL. Montroze, Dumont. Montroze. Dat ik u ontboden heb, Dumont, is, om u over een zaak te fpreeken, waarover ik gaarne den raad van een belangeloos vriend wilde inneemen; gy hebt myn vertrouwen gewonnen , en, fchoon gy, in eeni. een opzigte, my op myn Kantoor dienstbaar zyt, maakt uwe oplettendheid, uwe yver en eerlykheidin het voorftaan myner belangen, my op het hoogst aan u verpligt, en doet my in u een vriend aantreffen, wien il gerust myne oogmerken durf toevertrouwen, en 'er zelfs over raadpleegen. — Neem plaats, en zeg my onbefchroomd uw gevoelen. (Zy gaan -uitte».) Ik heb 11 meermaalen verhaald, dat ik, nu otótrent dertig jaaren geleeden, door herhaalde flagen in den koophandel, zo veele fchaaden leed, dat ik onmogelyk myncrediet zou hebben kunnen ftaande hou-  Eerste Bedryf. 165 houden, zo niet een vriend, een waar vriend, daar weinige voorbeelden van zyn , my edelmoedig o;iderfteund , en hierdoor bevryd had van een grievend hartzeer , dat waarlchynlyk ook een einde aan myn leven zoude gemaakt hebben, ge. lyk myn' Emilia, myne waarde Echtgenoote , door het denkbeeld van dien plotfelingen ramp. te zeer gedrukt, in eene uitteerende ziekte verviel , en zeven jaaren daar na, uit myne armen wierd Weggerukt, daar zy my het dierbaar pand onzer liefde , toen byna twee jaaren oud , op het tederfta aanbeveelde maar het geen ik u nu eigenlyk zeggen wilde , heb ik , om redenen, tot nog toe verborgen gehouden. In het zelfde jaar vertrok myn edele weldoener naar de Indien, wegens eeii zorgelyk pleitgeding, waarvan zyn fortuin af hing. . ■ Denk eens, hoe zielgrievend my zyn verlies' moest vallen, toen ik, eenigen tyd daarna, vernam, dat hy op zyne reize der waards fchipbreuk gele. den had, en de woeste golven naar alle waarfchynlykheid een einde van zyn dierbaar leven gemaakt hadden , laaiende niets na, daar dit proces ten zy» ne nadeele uitgevallen was, dan een arm en hulpeloos wichtje van denzelfden ouderdom als myne dochter , dat zyne moeder by zyn geboorte verlooren had , en by de zuster van Lifimon, ge. duurende zyn afweezeu ter opvoeding hefteed was. Dumont. Ongelukkig kind, hoe beklagenswaardig is uw lot van uw geboorte af aan! L 3 Mon-  i<55 Montroze of de Dankbaare. Montroze. Ja wel beklagenswaardig. Deeze vrouw ftierf, kort na haar broeders dood, van droefheid, en de jonge Lifimon , van ouders en vrienden berooid, had men in een Godshuis moeten groot brengen, zo niet een vriend van myn edtlmoedigen weldoener die zorg op zig genomen had, en den jongeling eene opvoeding had doen geven, die hem in ftaat gefield heeft, om, zo de fortuin zyne pogingen zegent, een' rang, zyner geboorte waardig, in de waereld te voeren. Dumont Het is waarïyk een edel fterveling, die zig der wezen ontfermt! Hebt gy my dus ook niet aan de ellenden onttrokken? Ach , Mynheer! dit denkbeeld yerst my traanen af. Welke erkentenis .... Montroze. Zwyg van my , Dumont .... ik heb u dit niet gezegd, om u op uw zeiven te doen denken; ik verhaal u alleen het geval vaa den zoon van myn ■weldoener, om, nadat ik u alles, hem betreffende, ) verhaald heb , uwe gevoelens te verneemen. Dumont. Vaar dan voort,Mynheer! Ik gevoel, hoeveel belang in,n hart nèemt in zyn lot. M ont r o z e. De vriend, die zig over dit ongelukkig kind ontfermde, en het zo veele wel.baden bewees, deed hem een anderen naam aanneemen, om da. hy be. dugt  Eerste Bedryf. 167 dugt was, dat zyne maagfchap hem in dit liefderyk beftaan mogelyk zoude tegenftreeven. My alleen is dit geheim bekend door een zonderling geval , dac ik, wanneer ik het nodig oordeel, zal openbaaren. Dumont, Welkeen zonderling lotgeval! Hoe zeer draaft het zelve de reekenen der voorzorg van eene goedertierene Voorzienigheid! MONTROZE Dit moest ik u vooraf vernaaien , om u een zaak te openbaaren, waarin deeze zoon van mynen vriend niet weinig belang heeft. Gy weet dat ik, nu vier jaaren geleden , op nieuw gedrukt wierd door da flagen van het wispeltuurig fortuin , en my byna in de zelfde omftandigheid bevond als voorheen; dat ik, toen geen ftervjling kennende dan myne zuster, om my in den nood te kunnen byllaan, my in de harde noodzakelykheid bevond , om haar aan te fpreeken; want 'er is geene beklaagelyker omflandigheid dan van den byfland zyner bloedverwanten , aftehangen , daar 'er weinigen zyn, wier trotsehheid daardoor niet zodaanig word aangezet, dat zy ons beneden hun achten, en hunnen byftaud ruchtbaar maaken, alsof dit hunnen roem vermeerderde,daar zy in het oog van den waaren menfchenvrieud, de verachtelykfte fchepfels der maatfchappy zyn. — Doch genoeg hier van! — Zy ftond mydan ook by, eh, fchoon zy haare weldaaden op zulk een hatelyken prys beeft gefield,zag ik my voor dien tyd Uit de bekommernis, waar in ik my bevond , ge. ted, en waande myn geluk voor altoos gevestigd. L 4 Du-  i6S Montroze of de Dankbaare. Dumont. Ach! zou dan mynen weldoener weder op nieuw eene rampfpoed bedreigen! Montroze. Niet dan door het gevolg van haaren byftand, waar , door zy nu vertrouwt, regt verkregen te hebben,om over alle myne daaden te mogen beflisfen. Dumont. Hoe laag, hoe verachtelyk is de byftand van onedele zielen! Montroze. Mvne dochter heeft reeds die jaaren, welke haar recht geven om op den huwelyken ftaat te denken. Schoon zy 'er niet toe fchynt geneegen te zyn, is het echter myn plicht, om voor haar te zorgen. Ik heb tot dat einde het oog op alle myne bekenden geflagen, en niemand haarer waardig bevonden, dan den zoon van mynen weldoener, die, fchoon zy hem niet kent voor die geenen wJke hy wezenlyk is, haare achting fchynt weg tedraagen,en indedaad een jongman van goede zeden en een eerlyk gedrag is •, maar myne zuster wil haar den Heer belval met geweld opdringen, en my noodzaaken er in te bewilligen , dat ik nimmer doen zal, in weerwil haarer bedreigingen, om my ongelukkig te maaken. Julia weet niet dat ik haar den jongen Lifimon tot echtgenoot beftemd hebbe. Echter heb ik reden, om te hopen, dat zy eikanderen beminnen zullen, en ik twyfel niet of zy zal, als ik haar deezen min.  Eerste Bkdrtf. 169 Haar leer kennen, haaren afkeer voor het huwelyk wel laaten vaaren. Dumont, ter zyde. Hemel, wat ben ik ongelukkig! . Waarom kan, waarom durf ik niet fpreken! Montroze. Keurt gy myne voornemens niet goed, en zoudt gy wel denken, dat Julia den jongen Lifimon zal afflaan, wanneer ik hem aan haar voordraage , en dat zy niet minder dan ik gevoelig aan de pligt der erkentenis, geen oogenblik in beraad zal liaan, om hem haar hand en hart te fchenken ? D u m ont. ter zyde. Hemel! al myn hoop is verdwenen! (Tegen Morm troze.~) Ik geloof dat Mejuffrouw Julia haarvader tederlyk bemint , en zig nimmer tegen zynen wil verzetten zal. Montroze. Haar hart moet met mynen wil volkomen overeenftemmen of ik dring 'er niet op aan. Haare keuze moet vry zyn,- maar ik moet Julia nog deezen dag dien jongman voordellen, en , indien zy mynen wensch beantwoordt, zo veel fpoed met het huwelyk maaken als d'oenlyk is, om myne zuster alle hoop te beneemen, van het huwelyk metBelvtl tot Hand te brengen. Doch daar myn voordel haar mogelyk onverwagt zoude overvallen en te fterk aandoen, wilde ik gaarne., dat een vriend haar van mynentweege, op de bestmogelyke wyze , van myn voornemen kennis gaf, en haar hart doorgrondde , L 5 om  170 Montroze of de Dankbaare. om allen fchyn van dwang voortekomen. Wat dunkc u, zou dit niet het zekerfte middel zyn om myn oogmerk te bereiken? Dumont, verlegen en ontfteld. Wat zal ik zeggen? Mynheer, wat kan ik anders , dan goedkeuren het geen gy goadvindt? Uwe ondervinding en jaaren overtreffen verre de myne (ter zyde.) Dees noodlottige dag maakt my voor altoos ongelukkig. Montroze, ter zyde. Zyne befluiteloosheid bevestigt myn gevoelen. Laat ons verder gaan i (Tegen Dumont.) Dus denkt gy zo als ik? Dumont, aarfelende. Ja .... 6 ja Mynheer! .... Montroze. Wel nu , zo gy my dienst wilt doen , moest gy dien post op u neemen. Dumont. Hoe ? ik! Mynheer! Montroze. Ja, zo gy my wilt verpligten. Dumont, ter zyde. Hemel, wat komt my over! (Tegen Dumont) ik ben alles aan u verpligt .... maar .... Montroze. Wat! maar .... Dumont! het fchynt als of gy myn verzoek wilt afflaan .... D u-  Eerste Bedeyf. 171 Dumont. Ik vrees aan uw oogmerk niet volgens uw begeerte te kunnen voldoen. Mejuffrouw uw dochter . • • ■ , Montroze. Welnu, myn dochter! .... Dumont. Had ik de eer nooit voorheen te fpreeken, dan omtrent het geen de daagelykfche welleevendheid vordert. Wat zal zy vermoeden, als ik met haar in een gefprek van zulk een kiefcheu aart tracht te treeden ? MONTKOZE. Heb ik u niet tot myn vriend verkooren, en geeft u dit, wanneer gy 'er u op beroept, (gelyk gy zonder eenigen fchroom doen moogt) het recht niet om met haar over die zaak te fpreeken? Alle bedenkiugen zwygen, wanneer gy dit flegts in acht neemt. D u m ont. Uwe goedheid .... Montroze. Niets meer .... wilt gy Julia fpreeken of niet? Dumont, /ff zyde. Wat zal ik doen? Rampzalige! Welk een verzoek! M o n T a o Z E. Antwoord my ongeveinsd, of de waare reden, dat gy niet gaarne aan myn verzoek voldoen wilt, alleen is, omdat gy nimmer met Julia in de betrel - kiug  172 Montroze of de Dank baar ë« kiog als vriend gefprooken hebt, dan of ik van uwe Weigering iets anders moet vermoeden ? Dumont, veiieegen. 6 Hemel! Wat zoudt gy vermoeden? Mynheer .... Ik heb nimmer .... „ Wat wilde ik zeggen ? . .!. . ik kan ik mag de waarheid thans geene hulde doen." Neen , Mynheer, niets wederhoudt my, dan het geen ik u gezegd heb, en, dewyl gy het begeert, zal ik met haar fpreeken .... Montroze. Gy verpligt my, Dumont. Wend alles aan wat in uw vermogen is, om Julia in het huwelyk, dat ik haar voorftel, te doen bewilligen. Gebruik echter geene bedreiging ten myne opzigte. loets haar hart, en, zo het reeds voor een ander mogt ingenoomen zyn, ftel haar dan gerust De jonge Lifimon weet niets van myn ontwerp, fchoon ik my verzekerd houde, dat hy haar bemint. Maar min dochters geluk gaat boven dat van een ander, hoe hoog myne verpligting voor hem ook weezen mooge. Welligt zal zy u tegenwerpen, dat zy hem met kent, maar zeg haar , dat, zo zy zig genegen gevoelt , om met een vry hart aan myne wenfchen te voldoen , ik haar terftond dien braven jongeling zal doen kennen, dien zy reeds dikwils gefprooken , doch nimmer als den zoon van Lifj. mon erkend heeft. Gy kunt, tcrwyl ik ter verrichting van eenige bezigheid noodzaakelyk moet uitgaan , over de uitvoering van myn ver-  Eerste B e d r y f. 171 -verzoek, hier, in vryheid, met u zeiven raadpleegen, vaarwel ! . . . VIERDE TOONEEL. D u m o n t, alken. Waar ben ik? Julia! .... Ik met u fpreeken .... en over welk een zaak! .... hoe zal ik het aan van. gen ? waar zal ik woorden vinden ? en hoe zal ik myn hart kunnen bedwingen ; dat hart, dat u aanbidt, en u thans, door mynen mond, een ander zal moeten voordraagen Verfchriklyk noodlot! ach, waarom plaatfte gy my in een rang der maatfchappy, die my het recht beneemt om zelf myn hart aan Julia optedraagen, om haar den gloed der liefde, die my verteert, op het levendigfte af te fchilderen — en ik kon weiligt door haare wederliefde de gelukkigrte der Her velingen zyn! Dan ydele klagt! gy zegepraalt, en, daar ik alles aan Montroze verfchuldigd ben,kan ik niet nalaaten,dengrievendflen last, die my immer wierd opgelegd, te volvoeren. Qfa een weinig zwygens.) Neen, ik kan onmoge, lyk .... ik moet .... ik moet echter ik heb het beloofd. O myn hart! ó duure verpligting!.... Ach Montroze, waarom moest uwe weldaadige hand, toen ik van myne ouders beroofd wierd, my onderfchraagen, en opkweeken, om, fchoon onweetend., door uw bevel myn hart op het grievendst te treffen? (Hy wandelt, geduurende eenige oogenbiikken, in diep gepeins over het Tooneel, waarna hy zegt.) Welk eene overeenkomst tusfchen myn lot en dat van den jon-  jf/l MONTRO ZE OF DE DaNKBAARE. jongen Lifimon! Waarom heeft Montroze my" nimmer willen ontdekken , wie myne ouders waren of wat zy deeden? Alles, wat ik weet, is, dat ik door hem, geduurende eenigen tyd, buiten zyn huis opgevoed ben by burgerlieden, die myook niets van mynen ftaat of afkomst wisten te zeggen, en dat hy my nu, zedert eenige jaaren, in zyn huis opgenomen, en my meer als zoon , dan wel als gunfteling behandeld heeft. - Ik verlies my zeiven — om Julia alleen wensehte ik het te zyn; want, ach ik voel myn hart zo naauw aan het haare verknogt, dat', zo ik haar niet tot myneechtgenoote verkrygenkan, myn leven een keeten van ellende zyn zal; ■ €n kan ik my wel met grond iets anders voorfpel- len? ik ben raadeloos. Wat zal ik beginnen. — O hoe moeijelyk valt het voor een eerlyk hart zyne gevoelens te moeten verbergen, en vooral wanneer ^et 'er op aankomt eene zaak te moeten voorftaan, waar aan ons eigen geluk word opgeofferd! Thans kan ik nog tot niets befluiten .... ik zal my aan m'vne bezigheid begeeven, en mogelyk dat de reden wëlligt nog over myne hartstochten zal zegenpraalen. Einde van het eerfte Bedrtf. TWEE-  Tweede Bedryf. 175 TWEEDE BEDRYF. (Het Tooneel verbeeldt het voorige vertrek ; alleen ziet men op een Tafel een Theefervies in gereedheid ftaan.) EERSTE TOONEEL. Hendrik, Julia, die met eenig handwerk bezig is. Hendrik komt binnen, en overhandigt haar een brief. Zy ziet denzelven in , en verbleekt. Hendrik, na een weinig zwygens. Wat antwoord zal ik geven ? Mejuffrouw! Julia. Dat ik geen antwoord geven kan, en Tante onmogelyk kan op wachten. H e n d r i e. Zeer wel! —— (Hy vertrekt) TWEEDE TOONEEL. Julia, alleen. Is dan myn hart niet genoeg gefolterd? Wreede ▼rouw! Moet gy myn vader ook de gevolgen van uwe  176 Montroze of de DankbAare. uwe eigenzinnigheid doen gevoelen! Wreek u op m- ik kan Belval niet beminnen. Ik alleen ben fcnütdig , befchuldig mynen vader niet, omdat hy xvaarlvk mensch, waarlyk vader is, en de genegen, heid zyner dochter niet wil dwingen. Maar uw hart erkent geene billykheid , en is vreemd van alle gevoelens , die het fieraad der zamenleevmg n . Anders had gy my deezen haately- ken' brief niet kunnen fchryven. [Zy leest zagtelyk, doch verftaanbaar genoeg , dat het gehoord kan word,n ) Tulia ik heb deezen morgen by uwvader myn aanzoek voor den Heer Belval nog weder her" haald ; maar hy heeft het zelve van de hand ge" wezen , zich beroepende op uw afkeer van " het huwelyk, en my gezegd u nimmer te willen dwingen. Dan ik denk niet langer om iets te " verzoeken, dat lik zelf in myn magt heb. Het Raat thans alleen aan u , of gy den Heer Bel" val tot echtgenoot aanvaarden wilt of met; en '' weet , dat, zo gy het laatfte mogt verkiezen, " ik u niet alleen de uitwetkfelen myner wraak zal " doen gevoelen, maar uw vader zig door my wel" haast genoodzaakt zal zien, van in den jammerlyk" ften ftaat zyn leven te eindigen, en, u vervloe. " kende, zig te beklaagen, van myne begeerte met " te hebben opgevolgd, daar zyn lot geheel van my " afhing Over een uur zal ik u komen fpreeken, '* om uw antwoord te verneemen, en wees verze" kerf, dat dit oogenblik het geluk van uw gantfche ■ leven beflisfen zal. Ik ben uw Tante Volmer. (na het lezen) Kan 'er iets bvzer, iets gruwe. " ^ ly-1  Twééde BedkYf. 177 lyker dan deeze brief zyn, en kan een echtgenoot, die my op zulk een haatelyke wyze voorgedraagen wordt, immer behaagtlyk zyn ? Kan ik hem myti hart, myne liefde fchenken ? Moet zulk een huwelyk niet een afgrond van ellende, een eindelooze keten van verdriet en rampen zyn? — Verfchrikkelyke keuze! Het geluk van een vader, aan wien ik alles verfchuldigd ben , of my zelve aan den gruwelykflen dwang, opteöiferen! — O, myn hart! O üiyn vader! —— Hoe deerelyk wordt myn ziel gefchokt door deeze algryzelyke omftandigheid! waarom kan ik Belval niet beminnen? Is het dan alleen deeze dwang, die hem my zo haatelyk maakt? Ach, in weêrwil van my zelve, gevoel ik, dat myn hart nog een ander en fterker beweegreden heeft, dat het een ander bemint, en ach! wie, wie is deeze? hy heeft zig nog niet eenmaal aan my verklaard, en, fchoon hy dit gedaan had , zoude ik hem niet, in weêrwil van myn hart, hebben moeten afflaan ? Dumont , waarom , waarom heeft myn ziel in u haar heil gevonden , en het.wreede noodlot ons eeuwig van eikanderen v.rwydërd, daar noch uw geboorte, noch de haat myner Tante , ons immer toelaatcn de ftem der natuur te volgen! Het is dan gedaan — ik heb ge ne keuze meer, myn vader zal door my niet ongelukkig worden. Ik moet over my zeiven zegenpraaien , en het welzyn van myn vader zal my door den tyd en overdenking fchaadeloos fteüen voor de opoffering van myn hart en liefde. Laat öris haar fchryven (Zy ziet op haar horologie) feiL Deee. M N"n!  178 Montroze, of de Dankba&re. Neen; ik zal wachten tot dat wy de thee gebruikt hebben ; myn vader zal wel oogenblikkelyk koo- men hy moet van deezen brief niets weeten •, ik wil zyn geluk bevorderen, zonder hem denprys, tot welke hy hetzelve geniet, te doen gevoelen. D ER DE TOONEEL. Julia, Dumont. Zodra Dumont binnen treedt, ent/telt Julia op eene zigtbaare wyze, terwyl hy zyne ontroering naauwelyks verbergen kan. Hy tracht zig echter te herftellen, en zegt op een gedwongen vrymoedigen toon. Dumont. Ik dagt hier Mynheer uw' vader aan te treffen, Mejuffrouw! maar, daar ik zie dat gy alleen zyt, zal ik weder vertrekken. Julia. Neen, blyf Dumont, myn vader zal wel dadelyk koomen ; het is de tyd om thee te drinken. Neem plaats! uw byzyn zal my in myne beezigheid niet hinderen. (Zy begeeft zig aan haar werk ,terwyl Dument zig aan de andere zyde van de tafel over haar plaatst.) Dumont. Gy bewyst my veel eer , Mejuffrouw , en gy fchynt in goedheid Mynheer uwen vader te willen evenaaren , daar ik deezen morgen zo gelukkig  Tweede Bedrye. 179 kig geweest ben van de grootfte blyken zyner gunst en vriendfchap te mogen genieten. Julia, met nadruk. Een eerlyk en welleevend man, in welk eenftand de>- maatfchappy hy ook geplaatst zy, verdient ieders hoogachting en vriendfchap. (ter zyde.) Ach, Houd het ook aan my om zyne verdienften met myn hart te beloonen! Dumont. Bezef, Mejuffrouw, hoe veel vertrouwen hy ia my gefield heeft. Hy verklaarde my zyn vriend, en droeg my de uitvoering eener zaak op, die blyken draagt van zyne edelmoedigheid en gunst. (ter zyde.) Aanbiddelyke Julia! ach , wist gy , tot welk een prys ik aan zyn verzoek voldoen moet! Julia. De Deugd te beloonen , is de pligt van elk fterve» ling , en ik agt my gelukkig, dat myn vader met het grootfte regt onder deezen gereekend mag worden. Dumont. Ja, Mejuffrouw! dit is ook zekerlyk een geluk, waarover men zig verheugen mag. De erkentenis is het kenmerk van een verheven ziel! (Ter zyde) En zou ik dan vergeeten het geen ik aan Montro. ze verfchuldigd ben , door haar myne liefde to doen blyken? laat ons veeleer onzen pligt foetragten. Ma Ju.  i8o Montroze of de Dankbaar ë. Julia. Uwe aanmerking is indedaad gegrond, Dumont» maar het is beklagenswaardig, dat 'er in de faamenleeving zo weinigen gevonden worden , die het waar gevoel dier deugd bezitten; en dat veele menfchen , myn 's oordeels , zoodanig hunne weldaaden inrichten , dat zy, aan wien zebeweezen worden, onmogelyk hun hart door deeze edele drift kunnen voelen ontgloeijen, daar deeze weldaaden al te dikwerf met de grievendfle onaangenaamheden gepaard gaan. Dumont. Gy hebt volkoomen gelyk, Mejuffrouw ! want veele lieden waanen , dat een beweezen weldaad hen het recht geeft, om over ons te gebieden, en onze tederfle neigingen te kunnen dwingen, al zouden wy 'er ook eeuwig rampzalig door worden. Julia. Ach, Dumont, dit is maar alte waar! Dumont. Gy Mejuffrouw, (welk een geluk voor u!) hebt zulk ten lot niet te wachten; uw vader, die het meeste recht op u heeft, verlangt niets dan in alle deelen uw heil te volmaaken , en, fchoon hy gaarne u gehuuwd zag, en zyne tederheid voor u een man heeft aangetroffen, dien, hy zig verzekerd houdt, dat u volkomen waardig, en hem in het byzonder hoogst dierbaar is, zal hy nimmer uwe geneegenheid dwingen, zo uw hart reeds voor een ander  Tweede Bedryf. 181 der mogt ingenoomenzyn. Hy verlangt niets meer, dan dit te weten, en zyne liefde voor u gaat zo ver, dat hy zelve in perfoon u dit voorftel fchroovnt te doen, uit vrees, datgy, door eene alte voorbeeldige kièschheid omtrent de ouderliefde, uw eigen geluk zoudt opofferen, om hem geene onaangenaamheden aan te doen. Julia. Ik ken myn' vader, Dumont: zyne goedheid voor my is onvoorbceldelyk, maar ik kan niet ontveinzen , dat uwe reden my verbaast, en dat ik een gefprek van dien aart niet van u verwagt had. Dumont. Zyne vriendfchap voor my heeft my deeze gewigtige taak opgedragen, en ik hoop, dat gy het my vergeven zult, dat ik, alleen uit aanmerking dier gunst,my van eenen last kom kwyten, die my mogelyk als vermetel by u doet voorkoomen. Julia. • Het is myn plicht myns vaders wil te eerbiedigen, en ik acht my gelukkig, dat zyne keuzei ora my over deeze zaak te fpreeken , op een man ge. vallen is , die met regt zyn vertrouwen en myne hoogachting verdient. Dumont. Het ffreelt my uwe goedkeuring te mogen weg dragen. Het zy my dan vergund, ter beantwoording aan het vertrouwen van een tederminnend vader , u onbefchroomd te mogen vragen, ofuw hart nog M 3 vry  i?2 Montroze of de Dankbaars. vry is, dan of het reeds een fterveling verkoozen heeft, dien gy door uwe liefde het onuitfpreekelykst genoegen der aarde zult doen genieten? \Ter zyde.) Ach Julia, waarom gevoelt o yn hart, dat uw mond myn eeuwig vonnis uit zal fpreeken! J u l i a , ter zyde. Hemel! Hoe kan ik deez.e vraag in de nete¬ lige omftandigheid, waarin ik my bevinde, aan hem beantwoorden? O myn hart! O myn hart! D u m o n t. Gy zwygt , Mejuffrouw! uw ontfteltenis doet my uw antwoord reeds voorzien. Doe uw hart geene foltering aan; uw vader begeert niets dan uw geluk. Juli a , met droefheid. Ach, Dumont! het ftaat niet meer in zyn noch myn vermogen. Het noodlot heeft anders over my beflist. (na een weinig zwygens.) Daar myn vader u tot zyn vriend verkoozen heeft, wees ook de myne .. Lees en zeg my wat ik doen moet! (Zy geeft hem den brief van Mevrouw Folmer.) Dumont, na geleezen te hebben. Uw toeftand is verfchiikkelyk, en vooral, zo uw hart reeds voor een ander den onuitfpreekelyken indruk der liefde gevoeld heeft. Julia, met aandoening. Ach , Dumont! wat zal ik zeggen ? wat zou it gy, in myne plaats zynde, doen —— (met eenige drift)  Tweede b i d j ï ?; ifj Srift*) Maar neen! — —■ Gy kunt niet gevoelen, •Je onverfchilligheid is nog uw deel gy hebt nog nooit bemind . . . Dumont. Ik ben rampzaliger dan gy Mejuffrouw ik bemin, en zonder hoop, zonder eenig recht van wederliefde te kunnen vorderen ; en boeide in dit oogenblik, waar in ik uwe fmarte op het levendigfle gevoel, de erkentenis en pligt mynen tong niet, zou uw medelydend hart welligt een traan over myn noodlot Horten. Julia. Ach! uw noodlot is het myne gelyk ! ——- Daar ik dan met u, als met eenen vriend, fpreeken kan , moet ik u openhartig bekennen , dat myn hart ook voor een fterveling klopt, die my de pligt en het geen ik aan myn' vader verfchuldigd ben , verbiedt te beminnen. Echter gevoel ik , dat ik nimmer met een ander de zaligheden van een' gelukkigen echt genieten kan, en dat ik eindeloos ongelukkig ben. Dumont. Hemel! welke eene overeenkomst, ach Julia! Julia. Ik deel in uwe fmarte, deel gy ook in de myne. Kent gy dui man , die myn vader my tot echtgenoot beftemt? Dumont. Neen, Mejuffrouw; hy zeide my alleen, dat het de zoon van Lifimon, zynen weldoener was, die, M 4 fchoon  i8i Mokt boze of de Dankbaars. lchoon gy hem daar voor niet kent, wyl het geheim 2yner opvoeding uw v..der heilig is , echter gelyk hy zig vleit, u niet onverichillig zyn zat. Julia. . Hemel! wie kan hyzyn? Nimmer liet ikmyne genegenheid aan eenig fterveling blyken, en myn vader zou ■ neen het is niet mogelyk ik ben volkomen ongelukkig! zie daar my dan van twee zyden in de fchrikkelyKfte verpligting gebragt. Hier noopt my het behoud van een teder vader om een echtgenoot aan te neemen, die myn liait nimmer beminnen kan, en ook hem zelfs niet behaagelyk is; èn daar noodzaakt my de ouderliefde «en echt aan te gaan met hem , die de erkentenis, zo •wel ten opzichte van my zei ven als van myn'vader, my onuitfpreekelyk verpligt te huuwen , fchoon myn hart hen geen van beiden bemint. Ach Dumont! Wat zal ik kiezen f Zie dees' brief, bezef myne verpligting , en gevoel, zo het mogelyk is, de infpraak myner liefde! Dumont. Ik gevoel alles, Julia — Ach, vergeef my deeze uitdrukking , ik vergat my zelf .... Julia, met nadruk. Gy zyt myn vriend, Dumont (Ter zyde.') O noodlot! {tegen Dumont.) Zoude ik ukwaalyknee roen te gevoelen, het geene myn ziel gevoelt? Gy bemint immers ook hoopeloos ? E o u,  Tweede B e n r y f. 185 Dumont Ja, hoopeloos! Zy, die myne ziel voor eeuwig door haare uitmuntende bevalligheden en verdienften aan de haare geboeid heeft , kents zelfs myne liefde niet, en myn noodlot verbiedt my haar de zei ven te verldaaren. Julia, ziet hem met medeleden en aandoening aan; zyn gelaat teekent alle de ziels ■ aandoeningen . die in hem omgaan. Hunne oogen ontmoeten eikanderen. Ach , Dumont .... Dumont. Ik moet gaan , Julia. Gy deelt te veel in myn lyden; ik word nog rampzaliger. Julia. Blyf, Dumont! ach, waarom kan ik u niet gelukkig maaken! Dumont. Ach, uw (iaat is niet minder wreed dan de myne. Waarom is het niet in myn vermogen om uwe wenfchen te volmaaken? Welk een noodlot! Julia. Gy kunt 'er de ysfelykheid wel van befeffen, maar niet volkomen gevoelen ; zy overtreft alle denkbeeld. Mogelyk zoude ik nog wel in ftaat zyn uw lot te verzagten,zo gy my haar flegts noemen wilde, die uw hart bemint. Ja, mogelyk zou myne invloed alle de hindernisfen uit den weg ruimen, die u van haar verwyderen. Gy ftelt u dezelven mogelyk re M 5 groot  i86 Montroze of de Dankbaar e» groot voor. U is de reden, waarom my alle hoop benoomen is. bewust; maar gy hebt u hier omtrent nog niet volkomen verklaard. Wie is zy ? maar ik lees de folteringen uwer ziel uit uw gelaat. Kan ik dan uwe vriendin niet zyn, en durft gy uw geheim niet vertrouwen aan haar , wiens vader uw vriend is, en wien ik meen genoeg getoond te hebben, dat haar zyne keuze niet onaangenaam is, en gaarne uw lot zoude verzagten, indien het eeniger. maate in haar vermoogen is ? Dumont, met al het zielsgevoel dat mogelyk is. Ik kan ik kan onmogelyk ! Hoe gaarne ik u ook myn hart zou openbaaren, achl het zou my niets baaten — (Hy ziet haar met tederheid aan.) ik zou mogelyk ongelukkig genoeg zyn, uwe fmarte hier door nog te vergrooten! Julia, ter zyae. Hemel! wat moet ik hier van denken ? zou hy —■ maar neen , ik zal zo rampzalig niet zyn, dat ik het voorwerp zyner fmarte ben. (Tegen Dumont met tederheid.) 't Is genoeg , Dumont, ik zal 'er dan niet langer op aandringen, maar wees verzekerd dat ik alles , wat in myn vermogen is, doen zal, om uw geluk te bevorderen. Dumont. Ach, waarom, waarom kan ik zo veele goedheid, zo veel gunst, niet volgens myn hart beantwoorden! (Zy zien eikanderen beurtelings aan; hun zwygen vermeerdert hunne verlegenheid. Men hoort eens-  Tweede Bedbyt. jp^ eensklaps eenig gerucht. Montroze en Mevrouw Vol~ mer koonien met drift op het Tooneel. \ VIERDE TOONEEL. Montroze, Mevrouw Volmer,, Dumont Julia. Mevr. Volmer, met verhaasting en drift naar Julia gaande. Wel nu Julia, hebt gy beflooten of niet? Montroze. Julia, ik beveel u. niette antwoorden. Mevr Volmer. Zo gy niet antwoordt, Julia , vrees myne gram* fchap! Montroze. Vrees mynen vloek, Julia, zo gy over iets beilist • Mevr. Volmer. Hoor my, Julia ! (Zy wil haar op den voorgrond van het Tooneel rukken , doch wordt hier in door Dumont belet.) Dumont. Ontzie haare ontfleltenis , Mevrouw! Uw woede .... Mevr. Volmer. Is meer dan billyk u voegt het niet, verach- telyk fchepfel, zich tegen my te verzetten. Mon-  -i88 Montroze of de Dankba are. - Montroze Dumont, gy hebt wel gedaan ! (Naar zyne dochter gaande . die , dpodelyk ontjteld, op een Jtoel in anmagt is gevallen.) Dierbaare Julia .' (Met drift tegen Mevrouw Volmer.) Zie , welk een ysfelyk tooneel hier uw woeste drift veroorzaakt heeft! Mevr Volmer. . Laaghartig vader, bewerker van uw' eigen val, gy zult het u.beklaagen, my dus behandeld te hebben' Niets fmart my meer, dan dat ik u ontmoet heb, toen ik hier kwam , en dat gy my belet hebt uwe dochter in uw' afweezendfaeid te kunnen fpreekem.uiaar zy weet wat haar te doen ftaat, ik ben u voorgekoo men, en ik zal, zonder u, wel myn doel bereiken, of het genoegen fmaaken van u allen voor myn vermogen te doon beeven. (Zy ziet Julia, Dumont en Montroze met verachting aan, en vertrekt met alle de teekenen der uiterfte woede.) VYFDE TOONEEL. Montroze. Dcmojst, J uli a, in onmagt. Montroze. Gerechte Hemel , hoe verachtelyk is een redelyk weezen , wanneer het alleen de inlpraak der driften volgt! O, myne Julia! Dierbaare dochter, moest gy het heilloos offer van haare woede wezen! Ach .zy fchynt een weinig te bekoomen Julia! Lieve dochter! Wees gerust, gy zyt in myne armen, die fnoode vrouw is reeds vertrokken.  Tweede Bedrtf. tB9 Julia. Ach, moet ik weder het licht aanfchouwen; ik ^  Derde B e d r y f. 193 Kunt gy hem anders uw hart fchenken , kunt gy hem beminnen , oprecht beminnen ? dat is alles wat ik van u vorder. Julia. Ach, myn vader, laat uwe goedheid u niet toornig op my doen zyn; kan myn hart in deeze ichrikkeJyke oogenblikken wel eene keus hebben? kan ik wel op iets anders , dan op uwen toetend denken ? Montroze. Gy beantwoordt my niet zo als ik het wenschte, Julia! bemint gy reeds, of is uw hart nog vry? Julia, verkegen, Hoe heeft Dumont u niet .... Montroze. Neen dochter, ik heb nog geene gelegenheid gehad, om hem over het gefprek, dat hy met u gehad heeft, te onderhouden. Dus doe ik u nog. maals myne voorige vraag: is uw hart nog vry? Julia. Ach , mogt dit zyn , dan zoude uwe dochter niet rampzalig weezen, door op deeze vraag naar waar. heid te moeten antwoorden ! Montroze. Ik ken myne dochter ; zy zal haare keuze op geen man ontbloot van eer, ontbloot van deugd en verdienten geteld hebben. Wie is hy ? I. Deel. N Ju.  IS4 Montroze of de Dankbaarë» Julia. Ach,myn vader, wat vergt gy my! moet ikmyaari uwe gramfchap bloot dellen. Weet dan , dat de man, dien uw dochters hart bemint, is Montroze. Wel nu? Julia, op het zien van Dumont, die op het Tooneel komt , verfchrikkende. Hemel! ik zie Dumont — ach, myn vader, nu kan ik het u niet zeggen. Montroze, de aandoening van zyne dochter bemerkende. Julia, uw ontroering uw zwygen > zegt genoeg. Ik weet waaraan ik my hou¬ den moet. DERDE TOONEEL. De voorigen, Dumont. Montroze tegen Dumont, die met een ge. laat, waarop de aandoening en fchrik zigtbaarzyn, binnen treedt. Wat doet u zo ontdeld binnen treeden, Dumont? Dumont. Een geval, dat my de bitterde fmart verwekt" Ach , Mynheer, welk ongeluk komt u over? ik kan niet fpreeken. ■ M o H*.  Derde Bedkyf. I§5 Montroze. Spreek, Dumont! ik ben gewoon de flagen van het. noodlot gelaaten te ondergaan. Wat is het? D u m o n t. Men weigert uwe Quitanatiën in betaaling aan te neemen, en 'er word alöm een gerucht verfpreid, dat gy binnen kort zult ophouden te betaalen ; doch het geen myne finart het meeste verdubbelt, is,dat ik ontdekt heb , dat Mevrouw uw zuster alleen oorzaak tot dit gerucht gegeeven heeft, daar zy zelfs'aan een voornaam koopman, die wisfels op u in handen heeft, te kennen heeft gegeeven, dat uwe ftaat zeer netelig is , en men zeer onvoorzigtig deed van uwe handteekening te laaten gelden. M on tuoze. Zy voltooit haar plan , en ik zie dat my niets dan ramp te wachten ftaai; doch, in al myn lyden, Dumont, bezit ik eene fchat, die my de folterin» gen van het noodlot doet vergeeten ; een vry, en belangeloos geweten ! ( Julia met teder' heid befchouwende, die, geduurende het gefprek van haar vader met Dumont, de uiterjle verwarring van hartstogten heeft doen blyken.) Dierbaare dochter, wees gerust! de deugd kan in de armoede gelukkig I zyn , en geen fchat kan het gevoel van het hart vergoeden , wanneer wy in alles onzen pligt, zo veel als mogelyk is, betracht hebben. Julia. 1 Ach, vergeef uwe dochter, dat zy zo moedig  io6 Montroze of de Dankbaare. „iet zyn kan, als gy." Zy bemint u zo oprecht en uwe vernedering, uwe fchande Montroze, haar in de reden vallende. Zwyg ïutia, he: is geene Vernedering geene fchande , wanneer men , deugdzaam zynde, den haat en vervolgzugt van «mmenschte natuurgenootenten prooi ftrekt. (Tegen Dumont) Laat ons,, zo het^ gelyk is, dit onheil tragten afteweeren, doch indien fle hoop verlooren is, gy zult my «kedykmet verhaten ? Een waar vriend is de grootfte fchat in tegenfpoeden! — Dumont.' Heb ik immer gewenscht vemogen te bezitten, dan is het in dit fchrikkelyk tydftnp, waarin >k de , deugd en de beminnelykfte onfchuld, in mynen wel- ; doener en zyne uitmuntende dochter, zo deerelyk doo ae woede van den verfoeijelykften dwang 'mshaSeld zie; neen, eer ftraffe my de hemel, dan datik u ooit verlaate . of niet alles aanwendde, wat m myn «ring vermogen is, om u zo gelukkig te maaken , S uwe deugd verdient, en myn hart wenscht te kunnen bevorderen. Montroze. Gy behoeft ons dit niet te verzeekeren, Dumont,; xw gedrag bewyst het genoeg. (Tegen zyne docater) Tlia ach! zo uw vader iets op u vermag, ftaafc d« zusten. Gy wilt immers myn onheil niet verzwaaien, door my uwe traanen te doen zien. Beste vader, ach / Kan ik het onweder op uwen  Derde Bedryf. 197 kruin zien woeden, en zou myn hart gevoelloos blyven by dit fchrikkelyk fchouwtoonee! ? neen ik gevoel in haare volle uitgettrektheid, de ftrengheid van ons noodlot! ach, waarom wilt gy niet gedoogen, dat ik den flag, die u zo deerlyk treffen zal, verhoede? Het is immers in myne magt! Montroze. Neen, Julia! de hemel gedoogt'niet, dat wy ons met moedwil in het ongeluk norten. , Gy kunt met Belval nimmer gelukkig zyn! Julia En wanneer gy ongelukkig zyt, kan ik dan gelukkig weezen? Montroze. Ik zal nooit volftrekt ongelukkig zyn , hoe zwaar de (lagen van het noodlot my ook treffe'i, wyl het niet door myne fchuld is darmy detegenfpoedbejegent; daar in tegendeel het geluk , ten kosten van een anders heil verkreegen , waarlyk een ongeluk is, wyl de wroeging en wanhoop tteeds de rampzalige ge. volgen zyn van zulk een onraenfchelyk betlaan. En zou ik dan, daar ik my niets te wyten h'eb , myn geweten bezwaaren, door u aan myne belangen opteöf» feren? neen; nooit. Julia. Gy waant dat ik inden echt met Belvd ongelukkig zoude zyn; maar die zyn geluk ter zyde Helt. om dat van een tedercn vader te volmaaken , finaakc die in zyn hart geen genoegen .dat alle onheilen overtreft? Zeker ja; ó, myn vader, laat my dit geluk genieten ! fchenk uwe doch:er het N 3 ge-  193 Montroze of de Dankbaare. genoegen van uwe ellende voortekoomen, en zy zal den dag van haare geboorte zegenen! Ach, gy blyft in uwe weigering volharden , kan uwe dochter uw haat verd enen, omdat zy u niet ongelukkig zien kan ? Kom Dumont, gy zyt de vriend myns vaders, kom , help my hem bewegen, opdat wy hem aan zyn verdeif onttrekken! Kom, laat ons geknield .... MONTBOZE. Laat af Julia , uwe tederheid behaagt my; joch hoe meer ik uwe liefde voor my zie , hoe meer ik ook gevoel wat ik aan zulk eene dochter verfchuldigd ben. \ i . Julia. Ach, kan ik dan niets op u verwerven? Montroze. Welaan, ik zal my laaten overreeden , zo Dumont, volgen zyn hart, kan toeftemmen, dat gy u om'een weinig aardsch geluk, om het bezit van het verachtelyk goud, dat my voor het oog der waereld verfieerlykt, ten kosten van uw hart, ten kosten van het onwaardeerbaar genoegen, dat in een echt waarin de liefde van wederzyden de grondflag is, en die myn vaderlyk hart voor u heeft toege- ftèmd gevonden wordt,moogt opofferen. Ja, dan, zeg ik u, zal ik u niet meer weêrftreeven, en ik ftel myn lot gewillig in uwe handen. Julia. Zo Dumont eenig denkbeeld heeft, wat de kin derliefde en daiikbaarhe d van my vorderen, zal hy. n-y-  Derde Bedryf. 109 myne voorneemens goedkeuren. Spreek Dumont, kan ik my niet op uwe toeftemmi'ng verlaaten? Dumont, ter zyden. ó Hemel, door welk een ftryd wordt myne ziel gefolterd! Julia. Tloe, gy aarfeit? - Zie mynen vader, uwen weldoener, zie zyne dochter in de uiterlle armoede, of, zo ik myne Tante gehoorzaam, ons allen van dat onheil ontheven 1 (met drift) Zie den afgrond zie het geluk! Dumont. Hoe kan ik antwoorden ? O myn weldoener! ach, Julia! — Beiden, ja beiden gaf ik u gaarne genoegen , maar het is onmogelyk een uitfpraak te doen 7 daar uw beider tederheid in evenwigt ftaat. Hier zie ik eenen vader, die zich zeiven niet gelukkig acht, zo zyne dochter ongelukkig is; en hier weder eene dochter, die het ongeluk verkiest, om haaren vader gelukkig te maaken! Julia, met drift. Wat belet my om gelukkig te zyn, zo myn vader gelukkig is, en myn hart zich in zyn heil verbly» den mag? Spreek , wat belet my? Dumont. Niets Mejuffrouw , zo uw hart de vaderliefde altoos boven de infpraak der min kan (lellen; maar indien gy in de armen Van eenen echtgenoot, die uw hart niet bemint , die eerfte zucht voelt verflauwen , en u de foltering' eener te leur gefielde N 4 lief*  sco Montroze of de DiNKBAARE. liefde die het dan onmogelyk zal zyn te voldoen,, geheel ter neder drukt; ja dan belet u alles om ge. lukkig te kunnen zyn en het omiitfpreekelykïte ziels- verdriet zal uwe dagen verbitteren; onder. zoek eerst naauwkeurig uw hart! .... Julia. Myn hart zal ik altoos wel leeren zwygen. Myn vaders geluk zal my verrukken ; en het bezef, dat de man, voor wien myn hart klopt, toch nimmer myn echtgenoot had kunnen worden zal my bevryden om de infpraak van eene liefde te gevoelen , die gy my zo fchrikkelyk affchetst. Montroze. Maar Julia! zo gy u eens misleidde, en niets uin den weg was, om den gunfteling van uw hart te huuwen, gelyk ik reden heb te vertrouwen, wyl myne zucht voor u , indien het flegts een eerlyk man is, hem gaarne tot fchoonzoon wil aanneemen, wat zult gy u dan te wyteh hebben ? Julia, met drift. Niets, myn vader, niets! daarby is het ook onmogelyk .... Montroze. Neen, het is niet onmogelyk , en wie het ook zyn mooge , het is volftrekt myn wil, dat gy hem huuwen zult, al ware het ook (haar flerk aan-- ziende) al ware het Dumont zelve , indien hy u opj-egt bemint en deugdzaam is. D h  D e f. d e Bir r t t, aoi D u m o n 1' ter zyde. Wat hoor ik,-hoe? ik zou geene tegenftreeving vinden .Indien maar neen ! dit is niet mogelyk wat is myn geest verward 1 iü kan my naau. welyks bedwingen. Julia, met ontroering. Ach , myn vader ' zou de minnaar , dien ik bemin, my waardig zyn , indien hy, u'e omftandigheid weetende , naar myne hand dorst (laan? moert hy zelve my niet aanraaden, met Be'val te huuwen? gy zwygt! Iaat Dumont myn vonnis vellen; M o n t u o z e. Ja , (lel u in de plaats van den begu ifligden minnaar, Dumont, en zeg, wat gy als een eerlyk man befluiten zoudt? Dumont, in de groot Ie verleegenheid. Ik kan ontnogelyk Mynheer' gedoog dat ik vertrek, myn hart wordt te veel door dit gefprek gefolterd het denkbeeld 1 ach Julia vergeef vergeef het my, myn weldoener, — ik kan ik durf, (Julia en Montroze met eene veel beduidende houding danziende) i'< mag niet fpreeken. (hy vertrekt in de uiterfte verwarring.) VIERDE TOONEEL. Julia, Montroze. M o n t r o n e. Zyn hart verraadt hem, Julia. Hy, bemint u, j\j 5 doch  2c2 Montroze of de Dankbaare. doch gevoelt tevens wat de ftaat, waarin hy zich bevindt, hem oplegt. J u l i a, ter zyde. Ik zie het tot myne fmart maar al te veel. (tegen haar vader.) Dumont is deugdzaam , en kent zyn pligt. Montroze. Zo hy de zoon vin mynen weldoener. van Lifimon was, zoudt gy hem beminnen kunnen? Julia, haar vader met tederheid befchouwende , en met gevoel. Ach myn vader: daar hy het tognietis, waarom kan uwe liefde van my hier op een antwoord vergen ? Montroze. Tulia, ik verfta u, maar gy doet myne tederheid te koVt Dumont is uwe liefde , is aller achting waardig. Ik heb reeds voor lang de overeenftemming •van uwe bastenbefpeurdj het zoude onmenfchelyk zyn , dien band der liefde voor eeuwig te vernietigen, (haar met het giootst gevoel van tederheid de hand drukkende.) Julia Dumont, en geen ander fchenk ik u tot echtgenoot; 'Julia. Ach , myn vader, in welke omftandigheden 1 ach, overweeg'! Montroze. Ik overweeg niets dan uw geluk; een vader is dit aan zyn kroost verfcluildigd. J *  Derde Bedryf. 203 Julia, Zo vergeet gy dan, om my, het geen de erken, renis aan myne Tante van u vordert? M O n t r o r e. De erkentenis vordert geenen zielsdwang; ik zal wel middelen vinden om aan haar te voldoen. J o l i a. En wat zal de waereld , wat zal myne Tante zeggen ? Montroze. De waereld zal, zo zy verdienften. en deugd waardeert, myn gedrag billyk keuren; en wat uw Tante, en de zulken die haar gelyk zyn , betreft, laaten wy ons daarover niet bekommeren. Een edele en braave daad verheft ons boven het laag vooroordeel der affchuwelyke afgunst, boven trotsheid, en het haatelyk zelfsbelang. Laat ons den pligt der menschlykheid betragten , en ons hart zal altyd waarlyk gelukkig zyn ! Julia. Ik kan myn' Vader dan niet langer wederftaan, fchoon myn hart niets verlangt, dan hem in allen deele gelukkig te zien , in allen deele genoegen te geeven. Montroze. Gy doet het hierdoor. Julia, en ik ben hoogst gelukkig. Ik ga ftralts Dumont fpreeken, en met hem raadpleegen wat ons het beste in deeze ornflandigheden te doen ftaat. J raakzugt — ach, dit alles verbyflert myn denkvennoogen wat doe ik hier! ik kan my niet herrinneren, waarom ik hier gekomen ben. O fmart, ó noodlot, voert gy my dan altoos waar myn hart nog meerder foltering moet ondergaan? Hemel! Julia! Julia, Wees bedaard , Dumont! ik heb uw gefprek aangehoord, maar laat ons met geduld den wil des Hemels eerbiedigen. Zy zendt fomtyds uitkomst , wanneer het de fterveling het minste verwachten zou. Dumont. Ach, Julia ! voor my is 'er geene uitkomst. Schoon gy gelukkig werd, fchoon uw Vader op de ondeugd zegen vierde; het geen myn hart zo vuurig verlangt , kan ik, nimmer zyn; myn lot gedoogt het niet. . Julia. Dumont, wantrouw nimmer het Alvermogen: haare magt is boven het bezef der ftervelmgen. Dumont. Uitmuntende Julia, mogt. zy u gelukkig maken! Ik zou het, op uwe deugd ftaarende, ook zyn ; Ja zo veel in myn vermogen is Julia. Dumont! uw edel hart verdient ook haare belooning, gy bemint my.... Du.  222 Montroze of de Dankbaabe. Dumont. Ach, of ikubeminne! dat maakt mynongé. juk . ik durf, ik mag geene wederliefde hoo. pell dit maakte ons weLigt beiden nog rampzaliger. Julia. Ja mogelyk nog rampzaliger! maar kan men de infpraak van zyn hart wederltaan? Neen'- deeze goddelyke drift laat zig niet dwingen , zy tart het ongeluk en den tyd, en heerscht eeuwig waar zy eenmaal weezenlyk gevestigd is. Ach, Dumont , behoef ik wel meer te zeggen , om u te toonen, hoe zeer myn hart in uw noodlot deelt! Dumont, in verrukking haare hand kusfckendei Neen, Julia, gy maakt my volkomen gelukkig; (jnct het diepst gevoel der fmarte van kaar terug trcedende.~) Ach ! wy vergeeten , welke heilloze gevolgen deeze liefde hebben kan, welk een rampzalig lot ons boven het hoofd hangt. Julia. Ik gevo#l, niet min dan gy, den indruk onzer fmartcn; maar ondanks al dien ramp, is het, als of myn hart my in dit ogenblik zegt: Julia, de deugd zal haare belooning genieten; welhaast ziet gy een einde aan al uw ziels verdriet. Dumont. Ach ! mocht deeze infpraak bewaarheid worden, hoe gelukkig, hoe volkomen gelukkig zouden wy zyn 1  VlEKDE BEDRYF. ' 2:3 Julia. Ja , en myn Vader zou in de armen zyner kinketen en in die der vriendfchap, daar Lifimon op 't ouverwachtst is wedergekeerd, zyne dagen in wellust ten einde brengen. Dumont. Wat zegt gy, Julia!.... Lifimon wedergekeerd! welk eene aandoening bevangt myne ziel! Julia. Hoe, waart gy hiervan nog niet onderricht? Dumont. Neen , dierbaare Julia , de fmart heeft my in myn vertrek, zo dra ik te rug gekomen ben, geboeid gehouden, en voerde my nu, ondanks my zeiven, hier heen — alwaar ik echter het grootfte genoegen van myn leven uit uwen mond heb mogen vernemen. —— Dierbaare Julia — maar gy zegt dat Lifimon hier is; door welk eene zonder- ( linge beftiering.... Juli a. De woeste golven hebben zyn leven'flegts gefpaard, om, na het ui titaan van zo veele aaneengefchakelde ongelukken, hem in den fchoot der ellende by zynen vriend te rug te voeren. Dumont. Ach, hoe voel ik myn ziel getroffen! Ik verlang dien edelen man te zien. Myn hart zegt my, dat hy my dierbaar is. J «|  224. Montroze of de Dankbaar e» Julia. Gy kunt hem dadelyk aanfchouwen; hy is by mvn Vader. Laat ons naar htm toegaan, en mogte het den hemel behaagen , ons in het midden der drukkendfte onheilen , fchoon voor ons alles nog duister is, echter eene gezegende uitkomst te zenden, waar voor wy zyne goedheid eeuwig danken mogen! Einde van het Fterde Bedryf.  VïFDE BedrYF. 225 VYFDE BEDRYF. (Het Tooneel is als vooren.") EERSTE TOONEEL. Lisimon, Montroze. Lisimon , met drift en verrukking van zyr? jtoeï opryzende. Wat zegt gy? myn zoon! hy zou leeven? Montroze. Ja, hy leeft! een valsch gerucht heeft u misleid. Lisimon. , Waar is hy ? breng my daar hy is, ■ ik moet hem zien, ik kan myn ongeduld nisï langer' wederflaan! Montroze. . Gy zult hem nog deezen dag aanfchouwen. Be^ dwing uw ongeduld, en verlaat u op my. Lisimon. Ach, verhaal my ten minfle, wie voor deezen onge-' lukkigen, na myn zusters overlyden, gezorgd heeft,, I. Deel. P ' m  226 Montroze of de Dankbaarè. welke de oorzaak is van het valfche gerucht van zy nen dood, daar gy zegt dat hy nog leeft! Montroze. Op het laatfte kan ik u alleen antwoorden, omdat men zedert uw zusters dood niets meer van dit kind heeft hooren fpreeken, en dat hy, die uweu zoon tot ziggenoomen heeft, zulks verborgen heeft gehouden , om door zyn maagfchap in dit edel voorneemen niet verhinderd te worden. Ook heeft hy he: kind een anderen naam doen aanneemen , opdat het zyne goede oogmerken, door zich zei ven te noemen, niet mogt verydelen. Lisimon. Maar wie is die edele fterveling ? Montroze. Gy zult hem leeren kennen, zodra gy uwen zoon zult wederzien. Lisimon. Ach, hoe verlang ik naar dit oogenblik! TWEEDE TOONEEL. De voorkeu, Dumont. Dumont. Mynheen Mevrouw Volmer verzoekt om u te fpreeken. Zy heeft een Heer, dien ik niet ken, by zieh. Montboze. . Wat kan zy my te zegg;n hebben, komt zy wede?  V Y F D E BEDRYF. 227 «Ier om my te hoonen in myn ongeluk ? Waar is zy ? Dumont. In de zykamer. Zy wilde hier komen , doch ik verzogt haar zulks niet te doen, daar gy deezen edelen grysaart by u hebt. Zy wacht u. Montroze. Gy hebt wel gedaan, Dumont! (Tegen Lijimtn) Ik ga zien wit deeze wreede my te zeggen heeft. (Tegen Dumont.') Blyf by myn vriend , tot dat ik vvederkome. Julia zal ook dadelyk hier wezen, en dan zullen wy een zaak beflisfen, die ons alled twidcrrtag gelukkig maaken zal. DERDE TOONEEL. Lisimon, Dumont. L i s i m on, ter zyde. Welk eene ontroering ! Welk eene genegenheid voelt myn hart voor en op het zien van dien jongeling! Zyn gelaat kondigt alles wat eerlyk is, aan : hy won myn hart het eerfte oogenblik dat ik hem gezien heb. Ach, mogt myn zoon hem g«' lyk zyn! Dumont, ter zyde. • Wat boeit myn ziel zo fterk aan het lot van deezen 'grysaart? Wanneer ik by hem ben , is bet als of myn hart my zegt: gy vindt in hem een vader •wéder! ■ P * ïk i*v  aa8 Montroze of de Dahkb'aare. L ï si mo n, tegen Dumont'. Het lot van Montroze grieft myn hart; is het mogelyk , dat de aarde zulke molliters teelt, als zyne zuster is? — Ik weet, gy deelt niet minder ia zyne rampen dan ik! Dumont. Ach , zoude ik daar in niet deelen? Hy is myn weldoener. Van het oogenblik af aan , dat ik myne ouders en vrienden verlooren heb , heeft hy my groot doen brengen. en my vervolgens tot zig genoomen, om my weldaad op weldaad te bewyzen. Lisimon. Èn wie waren uwe ouders? Verfchoon my deerJC vraag, want ik ïïel een oneindig belang in uw lot. Dumont. Ach, ik heb dezelven nimmer gekend. In myne flaamelende kindschheid verloor ik hen , en , beroofd van bloedverwanten en vrienden, heb ik niets wegens hen kunnen vemeemen; terwyl myne goede weldoener zekerlyk zyne wyze redenen moet gehad hebben om dit voor my te verzwygen, daar hy op myne vraag hier omtrent altyd geantwoord beeft: „ Dumont, ik kan u thans niets zeggen. 'Er zal '„ wel eens een tyd komen, dat ik aan uw verzoek „ voldoen zal. Maar wat baat het u uwe ouders te ,\ kennen, die niet meer zyn? Gy hebt het immers „ by my volkomen wel," waarop hy my dan minzaam de hand drukte, en met traanen in de oogen verliet. L ï>  v y f d e b e d r y f.' 2i9 Lisimon. Welk een vermoeden ontftaat 'er in myn ziel! kunt gy my niets meer berichten ? Dumont. Neen , edele grysaart! ik wenschte zulks te kunnen doen , mogelyk zoudt gy dan, daar gy de boezemvriend van Montroze zyt, my eenig berigt van myne maagfchap kunnen geven ! L i s i mon. Gy zyt hem dierbaar; hy wil uw lot aan het zyne verbinden , door u zyne dochter ten huwelyk te geven. Dumont. Ja, Mynheer, zyne goedheid voor my is zonder voorbeeld. — Schoon hy'oefloten had, zyne dochter met uwen zoon te doen huwen , uit aanmerking der erkentenis, die hy aan uwe weldaaden verfchuldigd is, heeft hy, myn hart doorgrond hebbende, daar fic my nooit verklaard had, noch onderdaan zou. hebben om zulks te doen , myne genegenheid goedgekeurd , en bedoten, om my, in weêrwil van de i afdand die 'er tusfchen ons is, mynen wensch üe doen erlangen ! Lisimon. Ach, al myn hoop is weder verdwenen, ■ hebt gy myn zoon ooit gezien? kent gy hem? Dumont. Neen, Mynheer! het is flegts kort geleden, dae P 3 Moa-  230 Montroze of de Dankb/are. Montroze tegen Tulia en my van hem gefproken heeft. Wy hebben hem nimmer gezien. Lisimon. Welk een duisternis! Maar laat ons met geduld alles afwachten! Montroze heeft my beloofd, Üat ik hem nog deezen dag zal aanfchouwen. Ach , mogt ik hein reeds in myne armen drukken! VIERDE TOONEEL. De vooricen, Julia. Dumont. Wat doet myne Julia zo driftig hervvaards fpoe. den ? L i s i m o n. Gy zyt ontfteld, Mejuffrouw! Julia. Ach, Dumont! vlieg naar myn vader; die wreede, myne Tante , voert hem buiten zig z.dven. ik heb een gedeelte van hun gefprek gehoord , maar. het grieft my geweldig , dat zy dien braaven mau zo behandelt. Hemel, daar komen zy! V Y F-  Vyede Bedryf, 231 VYFDE TOONEEL. 1 Montroze, Julia, Dumont, Lisimon, Mevrouw Volmek, Belval. Montroze, met drift. Kom hier zuster, en, fchoon gy myn lot in handen hebt , fchoon ik arm word door u, zult gy echter zien, hoe hoog eefi eerlyk man zyn pligt achc (Lifimon by de hand nemende en hem haar aanbiedende.) Kenc gy deezen eerwaardigen grysaart? Mevr. Volmer. Neen , wat raakt by my , en welke betrekking heelt zyn byzyn op het geen wy met elkander te doen hebben? Montroze. Veel, zeer veel zuster! Bloos nu gy hem ziet, het is myn weldoener. He? is Lifimon die nimmer zyne gunst op zulk een haatelyken prys geilek! heeft als gy. Het is Lifimon, die arm en behoeftig is wedergekeerd , doch dien de hemel alleen gefpaard heeft, om hem in de armen der v iendfchap de zegeningen der erkentenis te doen fmaaken. Ja hy it. het, wiens deugd ik hooger fchat, dan uw verachtelyke niagt, om my in den afgrond der ellende te Horten. Gy zyt hier, zegt gy, met deezen Heer (wyzende op Belval) gekomen, pm, daar liiyns dochters traanen u bewogen hadden, ban voor het laatst my tot fchoonzoou op te dra. P 4 gen»  232 Montroze, of de Dank-raare. gen , fchoon gy bewust waart , dat zy hem niet beminde , en uw dwang haar alléén tot zulk een rampzaligen ,ftap had doen befluiten. En nu verklaar ik li, in 't byzyn van myn eerwaardigen vriend, dat ik 'er nimmer toe befluiten , maar terflond myn voornemen volvoeren zal. (Tegen Lifimon,') Ik heb u beloofd,dat gy deezen dag uwen zoon zoudt omhelzen! Lisimon. Ach, gy kunt uwe belofte niet fpoedig genoeg yoldoen! Montroze. Eer ik daar aan voldoe, moet gy in myn verzoek bewilligen. Lisimon. Ach, wat kunt gy my verzoeken, dat ik niet toe zal ftaan? Montroze. Wel nu, zo worde uw zoon dan ook de myne , daar ik hem myne dochter fchenk ! Dumont. Hemel, wat hoor ik ! Julia. Welk eene onverwagte flag ! myn vader... Lisimon. Hoe, vergeet gy in welk eene verwarring ■ ach, wat zal ik zeggen ? Mevr.  vvfde B e d r y f. 233 Mevr. Volmer, op een [molenden toon. Een fchoone trek voorwaar! wat zal hier het gevolg van zyn ? Montroze, tegen Mevrouw Volmer. Het gevolg van een edele daad en een erkentelyk hart. [Tegen Lifimon.) Ja, myn vriend! ik ben van alle tydelyke middelen beroofd, want ik verkies .liever arm te zyn, dan door eene fchandelyke daad aan de waare erkentenis te kort te doen. Myne dochter is alles wat my overfchiet, en het wordt meer dan tyd, ons allen onderling door erkentenis en deugd gelukkig te maken ! (Ply gaat naar Dumom , leidt hem naar Julia, en zegt, kunne handen veree. nigende.) Aanvaard uw Bruid! (Vervolgens leidt hy Dumont naar Lifimon.) Omhels uwen zoon , eu den' Bruidegom van myne dochter, Lisimon. O God, nu heb ik niets meer te wenfehen. Myn zoon : Dumont, Myn vader, welk een heil! Julia. Lifimon zyn vader! Wat onverwagtgeluk! • Montroze. Ik heb myn pligt betracht. B v. l v a l , ter zyde, Hoe verrukt dit tafereel myne ziel! P S Mo n-  234 MoNTR OZE OF DE D ANKB AAR E. Mo t r o z e , tegen Mevrouw Volmer^ Gy ziet, sister, dat ik niet geaarzeld heb,om de waare erkentenis hulde te doen. Gy kunt nu verder uwen haat over my uitftrekken,of deel in ons geluk nemen. Het hangt beide van u af. Zo gy het laatfte niet mogt kie.'.eu , kunt gy met Mynheer Belval, vertrekken. Ik twyffel niet of hy zal edelmoedig genoeg zyn, om geen wraak te willen nemen over een daad, die ik in zyn byzyn heb moeten verrichten en waarvan gy hem de onaangenaamheid had kunnen befpaafen. Mevr. Volmer, met de uiterfte woede. Heeft de hel my dan hier gevoerd, en moet ik zo veel hoons gedogen ? (Tegen Montroze.) Ik zal myne wraak tot het Uiterfte toe volvoeren; ik heb alle uwe fchulden in mytte magt; ik zal u volkomen rampzalig maken; gy zult uw leven in eene akelige gevangenis eindigen, en . . . Julia. Dierbaare Tante , ach , bezef dat myn vader uw broeder is! Mevr. V o l m e r. Neeri, ik erkeil geene betrekkingen van het bloed: ik zweer u allen af; en , gy Julia, die uw vaders wil hebt opgevolgd , myne vl ek zal u verzeilen! Nlm- er . . ceên, - immer zal u eene penning van myne nalaattóap geworden, en Belval zal al myn. vermogen erven. K-.m, laat ons gaan , Mynheer! B l l-  V y f d e B e d ït y f. 235 Belval. Vertoef nog cén oogenblik . Mevrouw! Ik heb, gelyk het ieder een zal voorkomen , uwe woede bedaard nanfehouwd, en men za} mogelyk uit myn gedrag beiluiten, dat ik uwen haatèlyken dwang van den beginne af aan heb goedgekeurd. Dit heeft ook allen febyn; maar het wordt eindelyk tyd, ommvne waare gevoelens aan den dag te leggen. Leer my kennen, deugdzaame zielen! en gy, Mevrouw, verneem gy ook, dat eene gantsch andere beweegreden dan de uwe my naar deeze plaats gevoeid heeft. Ik heb altoos uw gedrag verfoeid , maar het zelve zyn' vollen loop gelaateu, om uw karakter te leereri kennen , opdat de maatfehappy een gruwel zoude krygen van zulke wezens, als gy zyt. Ik heb het toegelaaten, om de deugd en het gedrag van den braaven Montroze te bewonderen , wiens geweten zig door geen rond laat omkopen en zyn dochters heil boven het zyne fchat. Ik heb myne oogen voor uwe dwingelandy als gefloten gehouden , om te zien hoe ver uwe woede gaan dorst, vast beflpten hebbende , de onderdrukte deugd by te Haan. Ik heb my zeiven geweld moeten aandoen , daar ik my in de verdenking hragt van eene laagheid waarvan myn hart een afgryzen had. (Tegen Julia.) Mejuffrouw! van het oogenblik af aan dat ik verdaan heb, dat gy my niet beminde, befloot ik echter u te toonen , dat ik uwe liefde waardig was. Ik wist hiertoe geen beter middel uk te vinden, dan den onge- hoor-  MoNïROZ e OF DE BANKPA are. hoorden dwang uwer Tante in fchyn voor te ftaan, 0m in allen deele , zo wel voor de mnatfchappy, aJs in het byzonder voor u en Mynheer uwen vader nuttig te zyn. (Tegen Montroze.) Aanvaard van my deeze papieren , derzelver inhoud zal u in ftaat .tellen om uw crediet weder te vestigen , en u van deeze haatelyke vrouw [op Mevrouw Volmer wyzende) geheel te ontdaan, /onder dat gy voor haaren dwang immer zult behoeven te beeven. En gy, Dumont, die door uwe deugd en trouw voor de belangen van uwen deugdzaamen 1 leer , nu met regt Julia's- hand verwerft en zyn fchoonzoon wordt, aanvaard dit insgelyks van my! (Hy overhandigt hem ook eenige papieren.) Wees eeuwig met Julia gelukkig , en de befcliouwing van uw aller heil zal het genoegen van myn leven uit. maaken. Montroze. Verheven ziel, kunnen wy uwe gefthenken aan. vaarden! Wat loon .... Belval. Uw aller vriendfchap! niets meer! —— Julia. Voorbeeldig fterveling! O mogt gy in allen deele zo gelukkig als deugdzaam zyn! L i s i m o N. Kom , myn zoon , werpen wy ons voor dien edelen weldoener neder. Hy maakt myn vriend, hy maakt  Viiiis Btmiï. ïjf maakt ons allen gelukkig! Zulke harten verdienen eau meer dan nienfchelyk eerbewys. D t M ont. Met al myn hart, myn vader! M o ÏV T 1! o z e. Gy hebt gelyk, myn vriend , laat ons het allen doen ! Belval. Laat af! dit zou my te vee! vernederen! ik heb niets beoogd, dan de deugd haar recht re iaaten wedervaareu. (Tegen Mevrouw Volmer.*) Dat nu uwe woede hen vry rreffe! zie hen gelukkig in de armen der dankbaarheid! Mevr. Volmer,, wier woede, geduurcnde dit gefprek , op elk woord . van Belval is toegenosmen. Ik kan niet meer. Monfter! had ïl? dit ooit verwagt? Had ik dit immer van u kunnen denken ? Ik ben verraaden, en myne mag? is te niet. Verdoe-melyk goud! Hoe weinig is uw vermogen , nu gy my niet wreeken kunt ! zegeviert de deugd dan altoos op u? Ik kan die gruwelyk geval niet overleeven. Myn boa. zem hygt van woede. Neen, ik kan hen niet gelukkig zien. Ik moet. Ik moet my wreeken. (Zy grypt in de uiterfte woede naar den degen van Belval^ wil Julia doorftooten , en zegt.) Ik zal my met haar bloed verzaden», ' (Mei.  £ 3 M > K T It O Z E OF p E DA5C.3*ARE. Jfo/W rr;.l/ haar den dogen uit de hand, en floot haar van zig af.) B E l v A l. Ontzinde , wat wilt gy doen? Zyt gy dan een gezwooren vyandin der deugd? ] U l i 1. Orn 's Hemels wil, myne Tante, bedaar! Mevr. V o l m e it. Ik bedaaren? neen nooit ik zal niet rusten voor dat ik wraak genomen heb. ik moet my wrecten.of fterven. lis kan hen niet gelukkig zien ! (Zy gaat woedende het Tooneel op en neder: ziet alle de omftanders met haat en afgry. zen aan, vertrekt, als buiten zig zdvcn van woede, en set tegen Montroze in het heengaan.) Waan mêt dat ik ongewroken ftörf, of dat gy gelukkig zyt! ZESDE TOONEEL. DE vookigen, belialven Mevr. Volmer. Belval. Heeft immer de aarde zulk een monft.r voort; gebragt? ach , waartoe brengt de heerschzugt den mensch niet! :Tegen Montroze.) Gy waart volkomen ongelukkig geweest, zo ik van den Hemel het geluk niet had genoten van u te kunnen redden. Maar laat ons haar trachten te vergeten. De tyd en liet onvermogen van zig te wreeken zullen haar wel  V y 'T d e B e r> r y f. *$9 wel weder tot reden brengen , terwyl zy, en alle anderen, die haar gelyk zyn , altoos by elk weldenkend mensch in verachting zullen blyven, daar uwe bclanglooze erkentenis fteeds andereu ter naarvoV ging zal aanfpooren , en doen werkzaam zyn in edelmoedige daaden. Lisimon. Ach gaave dit de Hemel, dan zou de Samenleving eerst indedaad gelukkig worden! maar wat wil Hendrik ? ZEVENDE TOONEEL. De v o o r i g e n , Hendrik; II e n d It i k, Ach, Mynheer! Kom tog fpoedig uwe zuster te ■ hulp ! zy is in het portaal , toen ik haar wilde : uitleiden , bezweken ; het fchynt als of de dood : haar op de lippen zweeft! ö6*-5' Julia. Ach , myne Tante , moet uwe ohmenfchclyke i boosaardigheid zelfs ons de traanen afpersfen! Montroze. I Laat ons tot haare hulp fpoeden , en tevens i den Hemel vuurig danken dat hy ons , na i zo veele flaagen , een geluk doet genieten, daar' I het menfchelyk vooruitzicht niet op dorst hoo. pen,  240 MOKTT.OZE OF DE DANKBAARE. pen, en dat, fchoon roet bitterheid wegens myne zusier vergezeld , ons een aanhoudend heil doet Verwagien. Linie van het vyfie en lautfie Bedryf,  J, O U I Z A E N V O L S A N. TOONEELSPEL i n DRIE BEDRYVEN. t. Deeu £ < J E ftj  VERTOONERS. De Graaf van Volmar. Volsan, zoon van den Graaf. Sofhia, Nicht van den Graaf. Dorimont, Schilder. Louiza, Dochter van Dorimont. Nanette, de Voedfter van Louiza, Karel, Knecht van den Graaf. Het Tooneel is in Duitschland.   Hier zyn eenig'e fehetEeii, die gy met verinaak suil befchoirwen. j;OU3S^. cs>r V0£3Jt£h\lï*Mê»r. Tlfi'.'Jtm.  L O U I Z A E N V O L S A N. EERSTE BEDRYF. liet Tooneel verbeeldt een geftojfeerde Zaal, in het huis van den Graaf. EERSTE TOONEEL. S o p h i a , alleen, zittende te borduur en. Hoe beklaaglyk is myn toeftand! Ik bemin Vol« fan, ja, ik bemin myn' neef-, te vergeefs zoek ik voor my de indrukfelen te verbergen, die hy op myn hart gemaakt heeft; zy ontftonden in myne ziel op het eerfte oogenblik dat ik hem zag, toen zyn vader my uit het klooster bragt, en my in dit huis myn intrek deed neernen. Ik wiide niet dan vriendfchap gevoe» len voor mynen neef,- en hy! hy bemint eene andere: ik kan 'er niet meer aan twyfelen, hy heeft het my zelve gezegd ; (zy ftaat op) en ik moet zyne, voor my zo wreede, geheimen aanhooren! ■ Dit vertrouwen, dat hy in my ftelt, de banden van het bloed, die ons vereenigen, alles verpligt, alles geQ 2 bieds  241 Louiza en Volsan. biedt my, om-hem van deeze ongelukkige drift, die hy voor de dochter van den (childer Dorimont heeft opgevat , aftetrekken. Indien hy bemerkte , dat ik hem beminde , zou hy mogelyk vermoeden , dat myne raadgevingen uit eigenbelang voortkwamen. En wat zou by dan van my denken? Ach, ik zou van fchaamte en fmarte fiér- ven. Daar komt hy: verbergen wy, zo veel mogelyk is, onze ontroering voor hem. TWEEDE TOONEEL. Sop hia, Volsan. V o l s a n. Ach, myn waarde Nicht! S o p h i a. Wel nu, Volfan? Volsan. Gy ziet den meest gefolterden en befluiteloosten der mannen voor uwe oogen. S o p H I aIndien de vertroosting der vriendfchap uw leed kan verzachten; fpreek, ik zal alles doen, wat in myn vermogen is, om de rust in uwe ziel te herHellen. Volsan. Zo dikwils ik in uwe tegenwoordigheid ben, waarde Nicht, komt het my voor, als of ik minder Ivde; gy hebt iets in uw voorkomen, dat zo vee! ' deeï;  Eerste Beiïrtf. 845 •deel neemt in myne fmarte. A!s ik u de hevigheid myner liefde voor Louiza . en de tederheid van haare wedermin afschilder, befpeur ik maar al te wel, dat gy niet minder aangedaan zyt dan ik, en zelfs , in dit oogenblik, zie ik de traanen in uwe oogen. Had ik myne zwakheid aan een man vertrouwd , hy zou dezelve met flrengheid doorgehaald hebben, verheugd in zich zeiven gelegenheid gevonden te hebben,om zich eene verwaande meerderheid boven my te kunnen aanmaatigen; doch uwe raadgeevingen zyn te kiesch om myne eigenliefde te kwetzen. Gy beklaagt my in uw hart: gelukkig hy, die de tedere genegenheid van uw hart zal waardig zyn! S o f h i i. Laat ons toch alleen van u fpreeken, en hooren wat uwe verlegenheid thans fchynt te vermeerderen. Volsan. Het is de geringe vordering myner poogingenSedert agt dagen heb ik Louiza niet gezien, en ik gevoel, dat ik haar fterker dan ooit bemin. Ach, waarde Nicht, maak toch, zo het mogelyk is, eens een einde aan myne befluiteloosheid! "S o p h i a , zich bedwingende. Ik kan my gemaklyk voordellen alle de fmarten, die een teergevoelig hart moet lyden! watzii ik u meer zeggen? Welk een hartzeer voor uw' vader , zo hy uwe gevoelens ontdekte ! Gy zyt zyn eeniglte zoon, zyn eeniglfe hoop. Gy zelf Volfau, gy zyt eerzuchtig! Q 3 V o i.  24(5 Louiza en Volsan. Volsan, Ach, zo men eerzuchtig heet, als men vanbegeertê. brandt, om alle zyne krachten, alle zyne zielsvermogens aantevvenden, om nuttig te zyn aan zyn vaderland; ja, dan ben ik eerzuchtig, en niemand kan het meer zyn dan ik. S o p h i a. Gy weet, hoe zeer men in ons vaderland|ingeno. men is met het vooroordeel der afkomst. Indien gy zulk een ongelyken echt dagt aan te gaans zou de weg tot eer en aanzien altoos voor u gefloten zyn. Volsan. Ik weet op welke eereposten myn afkomst my een recht van aanfpraak geeft, maar ik ftel my ook aan den anderen kant de wanhoop van Louiza voor. Waarom ben ik niet in zulk een Hand gebooren, waarin men aan niemand rekenfchap verfchuldigd is dan van zyn eerlyklieid? Ongelukkige Louiza, ik bedroog u! Zy denkt dat ik federt agt dagen op ons landgoed ben. S o p h i a. Hoe moeijelyker de omftandigheden zyn, zo veel te meer moet men den moed verdubbelen Ik gevóel zelve dat 'er omftandigheden in ons leven yoorkomen, die veel moeds van ons vorderen. Volsan. Zoude ik Louiza op zulk eene vernederende wyze verlaateni .... ' • ■ S o-  Eerste B e d r y r. S o p h i a, En zo gy haar wederziet .... Volsan. Ach, myn waarde Nicht, zo gy alles wist! — Vorm u toch geen ongunltig denkbeeld van Louiza ; haar fchuldeloos hart voedde m oit eenige argvvaan, zy i.- geheel liefde. Deeze ongeluk. kige, te veel vertrouwende op myne beloften, acht zich feeds de echtgenoote van haaren minnaar 1 En! Is zy het niet? — Weet — (Ter zyde.) Hemel! wat wilde ik zeggen ? S o p h 1 a, ter zyde, Hoe vreesfelyk is myn toeltand! Volsan. Daar is myn vader! DERDE TOONEEL. Sophia, de Graaf, Volsan. De G r a a f. Ik ben verheugd u beiden hier te vinden. Goeden dag Nicht; Volfan, ik heb voor uJ>ekomenhet geen gy wenschte. Volsan. Ach, myn vader, hoe veel ben ik u verplicht! Ik zal dan welhaast een meer onderfcheiden rang beklee'den. De Graaf. Daar ziet men de jeugd! Myn zoon» daar gy Q 4 thans  2^3 Louiza en Volsan. thans zo voordeelig geplaatst zyt, moet gy op het huwelyk denken. (Op dit woord maakt Sophia be ■ weeging om te vertrekken.') Waar gaat gy heen , myn Nicht? blyf hier. Ja, myn zoon, gy moet aan het trouwen denken; men kan nooit te vroeg gehuuwd zyn, wanneer men , zo als gy, in de fchool der goede zeden zyt opgebragt; dit is het juiste middel om ze te behouden. Het is thans de tyd om u beiden myn ontwerp bekend te maaken. S o r li i a , ter zyde. 6 Hemel! V o l s a n , ter zyde. Wat wil hy zeggen? De G r a a f. Het is reeds lang dat ik dit ontwerp gevormd heb,- ik heb federt met veel genoegen gezien, dat alles zich vereenigde, om het tot Hand te brengen. Lieve Nicht, gy zyt zachtzinnig en bevallig, gy bezit alle hoedanigheden, die een eerlyk man in zyne vrouw kan verlangen ; ik geloof dat gy myn' zoon gelukkig zoudt maaken. Volsan. Myn vader! S o r h i A. Myn Oom! De Graaf, Wel nu, myne kinderen, gy zult gelukkig zyn, en, door dit.huwelyk, alle de bezittingen van ons huis vereenigen. Volsan, ter zyde. Welk een doodelyke verlegenheid! S o*  Eerste Bedryf. 249 S o p 11 1 a , ter zyde. Ach, welk een flag voor myn hart! De G i 1 \ r Sophia , gy bloost, gy zyt gheel ontroerd; denkt gy dan , dat ik niet heb ianmen raaden, dat hy u nie ■ .vc 'lullig was ? S o r h I aWanrde Oom; ik geloof nooit reden gegeven te hebben, om te doen denken dat ik myn' Neef beminde op die wyze als gy het verltaat; ik bemin hem zekerlyk van harten,,maar .... De Graaf. Ik weet wel, dat de jonge meisjes fier zyn; nu, ik outlla u van eene mondelyke bekentenis; uwe oogen hebben het my reeds lang gezegd, en uwe ontfteltenis bevestigt het my. S o p h 1 a. Waarde Oom fpaar my toch! De Graaf. Ik weet ook wel , wat Volfan voor zyn lieve Nichtje gevoelt; want zo noemt hy ze toch altoos. Hy vermomt zyne gevoelens onder de fchoone naamen van achting en vriendfchap: nu, dat is zo als het weezen moet; maar hy zoekt ook vlytig naar alle oogenblikken, die maar mogelyk zyn, om met haar te fpreeken; en federt eenigert tyd heeft zyne peinzende en verllrooide houding my genoeg licht in deeze zaak gegeeven. Jk had hem zekerlyk wel kunnen ondervraagen , maar dit zoude niet goed geweest Q 5 zy11*  250 Louiza en Volsan. zyn , en toen ik zeker genoeg van myn zaak Volsan. Gedoog. . . De G k a a f. Nu , Volfan 1 zeg haar ten minden iets, het voegt u te beginnen. Volsan. Myn nicht kent den ftaat van myn hart , zy weet, zo goed als ik, wat 'er in omgaat. De G k a a f. Zo\ Hadt gy u dan reeds verklaard? Wy vaders, wy hebben altyd de gekheid te gelooven» dat wy de eerfte vertrouwden zyn. Ik dacht u op den weg te helpen, en ik was het eigenlyk die u hinderlyk ben. It begryp zeer wel, dat de tegenr woordigheid van een derden perfoon, de uitboezemingen van twee harten, die het reeds met eikanderen eens zyn, hinderlyk is. Ik zal u alleen laaten. S o p h i a. Neen, Oom, my betaamt het te vertrekken; ge1 doog dat ik in myne kamer ga. (Ter zyde.) Ach, welk een proef! VIER-  Eerste B e r> r y r. 251 VIERDE TOONEEL. De Graaf, Volsan. De Graaf, ter zyde. Ja ! zo beftaan zy allen , als inen baar geheim ontdekt heeft. '.Tegen Volfan.) Ik ben niet over u voldaan: gy hebt my niet geholpen. VYEDE TOONEEL. De Graaf, Nanette, Volsan, Karel. Ka rel (tegen Nanette) Kom binnen; kom binnen; daar is hy by zyn vader. Nanette. Ik moet hem alleen fpreeken, en dat onder visr oogen. Karel. Waarom hebt gy dat dan niet gezegd? Volsan, ter zyde. O, hemel! de Voedfter van Louiza! De Graaf. Kom hier, goede vrouw! wat was 'er van uwe begeerte? Karel. Nader dan, daar myn Heer de Graaf het u zegt. ZES.  252 Louiza en Volsan. ZESDE TOONEEL. De Graaf, Nanette, Volsan. Nanette, met veel beleefdheid. O, hoe verheugd ben ik, Mynheer Volfan! — Met uw refpect, Mynheer de Graaf. Wat ben ik toch verheugd, dat gy weder van buiten gekomen zyt! Volsan (ter zyde ) Welk een ontydig bezoek! De Graaf. Van buiten? Nanette, geduurig neigende. Gy weet wel, Mynheer de Graaf! het is nu agt dagen geleden, dat Mynheer Volfan vertrok. De G k ,a a f. Deeze goede vrouw meent, dat gy agt dagen op het land doorgebragt hebt. Nanette. Juist zo veel, als ik goed tellen kan. De Graaf. • Wat wil dat toch zeggen, zoon? Volsan, Nanette een teeken geevende tm te zwygen. Weet gy niet, vader, waar ik die agt dagen heb doorgebragt? De  Eerste B e d r y f. 253 De G n a a f. Verklaar u toch nader, moederlief. Nanette, tegen Volfan. Hoe verheugd zal men zyn, als men zal hooren, dat gy weder gezond zyt te huis gekomen! {Tegen den Graaf, met een diepe neiging.*) En dat Mynheer de Graaf ook welvaarende is. De Graaf. Van wien (preekt gy toch? Nanette. Mynheer Volfan heeft my een teeken gegeven om te zwygen; en ,al ben ik maar een arme vrouw, zo weet ik toch wel wat de befcheidenheid van my vordert. Zie, zo Mynheer Volfan het my toeftond, zoude ik u alles zeggen, want gy hebt een voorkomen als een koning, en zulk een inneemend gelaat , dat Ik u van het eerfte ogenblik dat ik u zag, in myn hart liefhad. Vergeef my, mynheer de Graaf, dat ik zo vrypostig ben, om u zulke dingen te zeggen. — Maar om te 'klappen. het geen my verboden is te zeggen , zie, al gaaft gy my een ftuk goud , zo groot als ik zelfben gy zoudt 'er toch niets meer van weeten; neen, waarachtig niet! De Graaf, Daar gy deeze vrouw, zo het fchynt, verboden hebt my iets te zeggen, zult gy, zo ik vertrouw, my zelve dit geheim wel willen ophelderen. N a.  254 Louiza en Volsan. Nanette, Folfan aanjtoolcnde. Zeg het hem dan maar, hy zal het toch eens moe. ten weeten. Volsan. Stil! De Graaf. Gy gebiedt haar te zwygen, wat moet ik daar van denken ? Volsan. Ach vader, wees toch niet ongerust! De Graaf, (ter zyde.) Het voor' omen van deeze vrouw flelt my gemt. (0VefMS.) Zekerlyk eene kleine hst, een losle grap ? Gy weet dat ik goed ben. Volsan. Een Hit! een losfe grap! Neen, vader, dat is het-niet. De Graaf. Mag ik 'er dan niets meer van weeten , Mynheer ? Volsan, Het is alles dat ik 'er u in dit ogenblik van zeggen kan; beklaag my, myn vader, ach! zie my zo ftreng niet aan ; ik ben zulk een voorkomen nimmer van u gewoon. Nanette, ter zyde. O, ik voel zulk een trek om te fpreeken. Da  Eerste Bedryf. 255 De G r a a f. Ach, Volfan, ach, myn zoon! Kuntgyu aan een beter vriend, dan aan my, vertrouwen? V o l s a n. Myn vader, doe my het onrecht niet aan, om aan de gevoelens van myn hart voor u te twyfelen. De Graaf. Neen, ik twyfel 'er niet aan. Nanette, ter zyde. Wat is de jongheid toch hoofdig!... Volsan, Myn vader! De Graaf. Ik verlaat u, maar gy kunt mv altoos wedervinden, wanneer gy oordeelt u tot my te moeten wenden;ja myne armen zullen al oos voor u uitgeftrekt zyn j myn hart zal altoos gereed zyn om de uitboezemingen van het uwe te ontfangen, als gy genoeg vertrouwen in my Helt, om my in uw hart te doen leezen. ZEVENDE TOONEEL. Volsan.Nanette. Volsan. Waarom zyt gy hier gekomen, Nanette? Ik had u immers gezegd nooit aan ïnyns vaders huis te komen. N a •  256 Louiza en Volsan. Nanette. Het is, omdat Juffrouw Louiza , geduurende dfé agt dagen dat gy afweezig geweest zyt, zo geweend heeft, dat gy medelyden met haar zou gehad hebben, als gy het gezien had. Myn aruie voedller, zeide zy tegen my, hy is vast ziek; anders zou hy my wel gefchreven hebben. Ga toch eens naar zyn welftand verneemen. Ik liet het my geen tweemaal zeggen. Het arme kind! zy is doodelyk ongerust, Wie weet hoe zy verlangt dat ik weder kom ? Met éên fbrong was ik uit ons huis voor uw deur. Ik vond daar Mynheer uw kamerdienaar, die my zeide, dat gY zeer welvaarende waart, en, op myn vraag , of hy u een' brief konde doen toekomen, my ant. woordde , dat ik maar naar boven moest gaan , om dien u zelf te geven. Ik kon my niet bedwingen van blydfchap , toen ik den trap opging; myn h0ofd duizelde, myne beenen knikten onder myn lyf . • • • Volsan. Geef, geef fchielyk den brief van Louiza. Nanette. Waarom hebt gy toch Mynheer uw' vader boos gemaakt? Waarom hebt gy hem niet alles gezegd? Ja, ja, gy had het aan Louiza beloofd; en hy zie1 'er zo goedig uit. Volsan. Laat Louiza maar gerust zyn! N A-  Eerste Bedryf. 257 Nanette. Wat zal ik haar van uvventwegen zeggen? Volsan Dat ik haar bemin, dat ik haar aanbid. Nanette. Zult gy haar van daag nog komen zien? Volsan. Zo fpoedig als my mogelyk is. Nanette. Zonder fout dan? Waarlyk zy befterft het,ais zyu niet ziet. Volsan. Ja , ja. Vaarwel , goede Nanette ; myn lieve Nanette. Nanette. . Ivlyn lieve Nanette! ó jemenie, wat is hy toen minzaam,! AGTSTE TOONEEL. Volsan, alleen. Laat ons leezen, myn hand beeft. „ Volfan,' „ myn waarde Vriend , ik zie u niet meer, gy fchryft my niet; zyt gy dan altyd op het land? j„ ik beef voor uwe gezondheid, helaas! zoudt gy ,, my verlaaten? Neen! Gy kunt my niet verlaaten. I, Kom dan toch by my, ik verteer van verdriet...'* THy valt in een knningftoel.~) Ach! Louize, zo ile u trouw, dan handel ik als een eerlyk man; maar» I. Deel. R w«5  ajS Louiza en Volsan. wat zal men 'er van denken? Wat zal de waereld van my zeggen?- Ik zou,by haar ,in den vreed» zaamen (laar van een vergeten burger , het gelufa vi iien. Zoude ik dan geen fterkte van ziel genoeg hebben, om my boven de vooroordeelen van zwakke en laage zielen te verheffen? (Hy ftaat op.) Wat is toch myne grootheid , zo myn hart niet edeler is dan dat 'van andere menfchen? Met alle eertitelen verfierd, zou ik echter in myne oogen niet dan een gewoon mensch zyn; in 't midden der begoochelingen van den hoogmoed , zou ik my jnet alle de folteringen der wroeging, die aange* naame uuren herinneren die ik in het nederig ver- blyf van Louiza heb doorgebragt. Ik heb deeze ongelukkige verleid! Ach, ik heb haar ten minden niet in een dier ftrikken doen vallen, waarin jonge lieden, zonder zeden, de deugd en onfchuld verfchalken. De liefde heeft my het eerst verleid t ik beu even als Louiza verrascht geworden , de zelfde neiging fleepte ons beiden weg; toen ik tot nadenken kwam, was het te laat. „ Gy kunt „ my niet verlaaten." Zy heeft gelyk, zy draagt het geheiligd pand myner belofte onder haar hart. Met een alte gevoelige ziel gebooren, zyn het de liefde en eerzucht, die my beurtelings folteren. Die woorden: „ gy kunt my niet „ verlaaten" die vreesfelyke woorden weêr- galmen in myne ziel, alwaar het tederfte mede* dogen met de vuurigfte liefde zich vereenigen. Ach, ongelukkige Volfan, u blyft'geen andere keuze ove4 y  Eerste B e d r v ï. 259 overig,dan eene huwelyksverbintenis beneden uwen rang, of de m'isdaadigfte trouwloosheid. (Hy valt "op de tafel, met het hoofd op zyne handen leunende.]) NEGENDE TOONEEL. De Graaf, Volsan. De Graaf, ter zyde. Hoe naar ziet hy 'er uit! Laat ons by hem gaan. Het is gevaarlyk de jeugd aan alte hevige zielsfmarten overtelaaten. (Overluid.) Volfan, een vader fchaamt zich niet om het vertrouwen van zyn* zoon weder te komen affmeeken; het uwe is noodig voor myn geluk, open my uw hart, vergeet dat ik uw vader ben , zie in my niets dan uw vriend. Ik vermoede, dat dit papier de reden Van uw hartzeer behelst. Volsan. Dit papier? De Graaf, het hem weder ^ • geevende. Vrees van mynen kant geene onbefcheidenheid, daar is het weder; ik wil geen mensch zyne geheimen ontrukken, zelfs niet myne kinderen; ik wil dit vertrouwen alleen aan hunne vriendfchap vei' fchuldigd zyn. Volsan. I Ach, myn vader, welk een gewigt zet zulk een achtenswaardig karakter by aan de magt, die de Ra «?<  2(5o Louiza en Volsan. natuur u over my gegeeven heeft. Het is deezy magt, die ik in dit oogenblik vrees , vergeef het my , maar ik gevoel meer dan ooit, dat ik u mynen toeftand verzvvygen moet. De Graaf. Welke kunnen toch dan toch uwe geheimen zyn, die gy genoodzaakt zyt voor my te verbergen? Gy doet my beeven. Denkt gy wel hoe ver de verbeelding van een vader gaan kan ? Uw hartzeer treft my, en gy hebt geen gevoel van die fmarte, ■Welke uwe zo wreede achterhoudendheid my doet ondervinden. Ik ben waarlyk wel te beklaagen, omdat de band van het vertrouwen tusfchen u en my verbroken is, — en gy hebt moeds genoeg om myn aanhoudend verzoek te wederftaan! Vol s a n , hem den brief aan. biedende. Lees, en beklaag uw' zoon. De Graaf, na denzelven gele* zen te hebben. Omhels my, omhels uw' vriend. Volsan. Gy drukt my aan uw hart! De Graaf. Ik heb gezien , dat gy zwak geweest zyt, en dat gy ongelukkig zyt. Gy zult ondervinden hoei voordeelig het u geweest is, uw vertrouwen op myi gefield te hebben. Ach, voor wien toch heb ik de menfchen leeren kennen, indien het niet ten nutte van  Eerste Bedrtf. 261 v.sn myn' zoon is? — In u befta ik veel meer da;i in nry zelven ; ik zal u raad geeven, u troosten, en uw hart al de kracht van het myne byzetten; men heeft nimmer alles verlooren , zolang men nog het hart van een vader behouden heeft. ■ Het jonge meisje, dat u zo driftig bemint, en dat gy waarfchynlyk even vuurig weder bemint, heet Louiza Dorimont. Wie is zy? Volsan, De dochter van een Schilder. De Graaf. En op welke wyze hebt gy by deezen Schilder toegang gekreegen? ' Volsan. Ik zag Louiza; haare houding trof my. Indien men de oprechtheid, de zedigheid wilde affchilderen, zou men dit bekoorlyk gelaat tot een model moeten neemen. Ik gaa by Dorimont, verEojk dat hy my les wil geeven in het teekenen; ïk houde my alsof ik met zyn kunst was ingenomen, en ik verzuim niet om het binnen kort wezenlyk te worden. En moest ik niet een vuurige hoogachter worden van de kunstoefening van Louiza 's vader ? Zy bezit de fchoonheid van een' engel; maar welras leerde ik de uitmuntende hoedanigheden van haare ziel kennen: ik zie dat zy gevoelig js voor de zorgen, die ik haar betoon ik ftaan; men moet dezelven niet blindeling eerbiedigen, vooroordeelen zyn nimmer eerbiedwaardig;' maar zy zyn die dwingelanden gelyk, waaraan wy •ons moeten onderwerpen. Ik wil u niets venvyten, ik wil flegts den fluijer doen wegvallen, waarmede de liefde uwe oogen verblind heeft. Een zoon van den Graave Volmar vindt toegang in een eenvoudig burgerhuis, alwaar zekerlyk het geluk zynen zetel gevestigd had ; hy bedriegt het alte veel vertrouwend oog van den vader, en vertedert het hart van een onfchuldig meisje : zie Volfan ! hoe groot de fouten zyn die gy te herftellen hebt. Volsan. Hoe, myn vader! zoudt gy gedoogen, dat ik ee herftelde? De Graaf. Veel meer, ik eisch het. Volsan, ter zyde. Bekennen wy hem alles, alles! Zyne goedheid moedigt my aan. R 4 De  854 Louiza en Volsan. De G r a a f. Ja , ik eiscli het, en zal 'er u de middelen toe aan de hand geeven; hoor my! Volsan, Myn vader! weet .... De Graaf. Hoor my, zonder my te Hooren; ik geloof in 't geheel niet, dat gy de gedachte gevormd hebt, dit meisje te verleiden, of dat gy gezocht hebt haar van het eenigfte goed, dat zy bezit, haare onfchuid, te berooven. Volsan, ter zyde. Gerechte Hemel! De Graaf. Verre van my zulke vermoedens! Volsan, ter zyde. Ik ftaa verftomd; neen, ik zou het hem nooit durven bekennen. De Graaf. Zal ik u voorltellen , om uwe liefde te maatlgen ? Volsan. Zy kan, noch zal immer afneemen. De Graaf. Gy fpreekt nog de hartstochtelyke taal der liefde, ik weet wel dat de tyd alleen deeze drift kan uitblusfchen. Most ik u de byna altyd noodlottige gevolgen der ongelyke huwelyken ouder het oog bren-  Eekste B f, d r y f. a6j brengen? Gy ziet de ongenade, waarin uws gelyken. die zulke huwelyken aangegaan hebben, vervallen zyn; de meesten hebben niet eens, tot vertroosting , die toomelooze liefde, die hen verleid heeft, over; want de hevigheid der hartstochten is kort van duur, wanneer zy buitenfporig zyn. In plaats van u te veroorcleelen tot een vergeten leven, waar, zo ras de eerfte begoocheling voorby was • de tegenzin en het berouw zouden plaats grypen , zo verbind u liever met uwe jonge nicht; in dit wenlchelyk huwelyk zult gy de vereeniging van rykdom, bevalligheid en deugd vinden; herinner u die edele eerzucht, die de dryfveer van groote daaden is; wees uwe voorouderen waardig, die allen aanzienlyke burgers geweest zyn; leef, even als zy, alleen ten dien dienfte van uw vaderland; offer met moed, eene drift op, die gy niet dan ten kosten van uwe eer en van myn geluk kunt voldoen. ■ Het is van uwen welftand dat ik myn geluk verwachtte; zo gy myne hoop te leur ftelt, rooft gy my de vrucht van twintig jaaren, die ik u heb toegewyd, ach ! indien gy liefde voor uw' vader , voor uw' vriend hebt, doe my dan geen hartzeer aan , dat myne overige levensdagen zou vergiftigen. Volsan. Zou ik u ongelukkig maaken! neen, myn vader ik gevoel, dat ik my zeiven aan de eer en uw geluk verl'chuldigd ben. De Graaf, met waardigheid. Gy bemint Louiza dan wezenlyk? R 5 Vol-  266 Louiza en Volsan. Volsan. Of ik haar bemin! De Graaf. Ga by haar. Volsan. Ik, by haar! De Graaf. Ja, verlaat haar niet als een laage meinëedige; verfchyu voor haar met moed; zeg haar, dat ik u nooit myne toeftemming zal geeven om haar te trouwen ; zy zal door den tyd wel gevoelen, dat uw hart op den duur geen harsfenfchim kost koesteren, die van dag tot dag moeijelyker te verdry ven, en voor haare rust hoe langer hoe gevaarlyker zoude geworden zyn. Volsan. Ach! welk een (lag zal ik haar toebrengen! Ver- fchoon my, myn vader, van deeze wreede byè'en- komst. ., De Graaf, met edelheid. Neen ; ik wil uw' moed op die proef Hellen —; indien haar vader een eerlyk man is .... Volsan. Haar ongelukkige vader is de gevoeligfte , achtingswaardigfte en eerlykfle man der waereld. De Graaf. Wel nu, fpreek hem ; hy zal door uwe vrymoedige oprechtheid getroffen worden; zyne dochter zal weeuen; het hart van een verliefd meisje is zwak;  Eerste B e d r y f. 26? Zwak; gy moet by haar gaan om haar te troosten. Ik zal haar uittrouwen, ik zal haar een huwelyks» gift geeven: ik wil haar van alles bezorgen, wat zy nodig heeft. Als uw hart te vol is, vrees dan niet my lastig te vallen, kom het in myn' boezem witftorten. Volsan. Ach, myn vader! De Graaf. Ga terftond by Dorimont. Volsan. Terftond? De Graaf, met nadruk. Ja, ik gebied het u; foortgelyke voorneemens moeten op 't oogenblik uitgevoerd worden , zo men wel wil flaagen. (Volfan terugroepende , die zich verwydert.) Dat ik u omhelze ! Ach, waarom zyt gy niet eerder tot my gekomen? Gy zoudt veel minder geleden hebben. TIENDE TOONEEL. De Graaf, alleen. Zo verre vervoert ons eene buitenfpoorige gevoeligheid ! Met een hart. dat minder vuurig en minder teder was, zou hy de verleidingen der liefde niet gekend hebben. De dageraad des levens is thans het begin der onweersvlagen. Ik denk den goeden weg gekoozen te hebben. Maar zyne nicht, zy aanbidt hem; ik dacht dat hy haar beminde; een ieder zoude zich  258 Louiza ei; Volsan. zich hierin, even gelyk ik bedrogen hebben. Ik ken haar; zo zy de hoop verliest om Volfan te trouwen, zal zy haare naanen opkroppen en v'an hartzeer verteeren. Gaan wy deeze teergevoelige ziel vertroosten den moed van myn'zoon opbeuren, en de rampen, die myn huis dreigen, zo het mogeJyk is, afweeren. Einde van het eerfte Bedrjf. TWEE-  twebde BeDRYF. 2(5t> TWEEDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeldt de werkplaats van Dort.:;;nt hier en daar ziet men eenige fchilderyen, een ezel, 'waarop een aangelegd fehilderftukftaat, tafel, ftoelen , enz. EERSTE; TOONEEL. Nanette, Louiza. Louiza. Hebt gy hem gezien? Heeft hy u gefprokenf I s hy hier? Nanette. Ja; ik heb hem gezien , en zyn vader ook, dieheï voorkomen van een' zeer braaf man heeft. Louiza. ó, Geef my toch zyn antwoord. Na nette. Hy heeft my geen brief gegeeven. Louiza. Geen brief! Nanette, Wel! laat my uitfpreeken: maak u toeh zo re#> ftoud  270 Louiza en Volsan. ftond niet ongerust; hy heeft my gezegd dat hy komen zal. Louiza. Zal hy komen? Zo terftond? Nanette. Ja , zo fpoedig als het hem mogelyk is. Louiza. Helaas! Nanette. Ik mag u zo verdrietig niet zien, daar gy zo gelukkig zyt. L O u i 2 A. Gelukkig! Nanette. Ja, zeker: zonder u te beledigen, myn kind, gy zyt Hechts een fchilders dochter, en nog wel van een fchilder die om brood werkt. Mynheer Dorimont is een braaf en kundig man ; ik wil dat niet ontkennen; men vindt in alle Handen eerlyke menfchen, maar hy is niet ryk , en toch maar een ambachtsman. Wel nu, gy zult een groote Mevrouw worden, en den zoon van een Graaf trouwen ! Louiza, ah om haar te fluiten. Myn goede Nanette, ik bemin u uit den grond van myn hart. Nanette, al voort kakelende. Dat is natuurlyk; hoe zou dat ook anders kunnen zyn? Ik heb u gezoogd; ik heb u zien opgroeijen; een min is als een tweede moeder; daarom bemin ik u ook of gy myn eigen dochter waart: maar om we.  Tweede B e d r y 2T weder op Mynheer Volfan te komen, hy ziet 'er uic als een Prinsje, hy isnietmetalgrootsch.— Het is, myne lieve Nanette voor, en myne lieve Nanette na. En dien dag ! _ myn hemel, als ik 'er aan nog denk! — dien dag, toen hy zo in zyn fchik was, heeft hy my een zoen gegeeven, — ja, waarlyk, hy heefc my een zoen gegeven ; ik heb wel gezien, dat hy net je flag was. Zie , Louiza, zo in myn jongen tyd zulk een knappe jongen my was komen vryen, ja wel ik weet niet my dunkt de gedachte alleen —— maar met den tyd veranderen de dingen; hetfpreekwoord is wel waar: die lang leeft, zal veel zien. — In myn tyd was men altyd vrolyk als men minde; ik ben nooit zo in myn knopjes geweest, als toen ik naar myn man zaliger vryde. Louiza. Ik ftel myn vertrouwen in Volfan, en echter ben ik niet gerust. Nanette. Gy moest eens gezien hebben, hoe nieuwsgierig zyn vader was om te weeten wat ik hebben wilde. Louiza. Zyn vader? Nanette. Ja, ik trof hen beiden by eikanderen aan , maar ik heb niets willen zeggen in 't byzyn van zyn vader. L o u i s a. Volfan heeft hem dan niet gezegd, wie gy waart ? Nanette. Wel neen, het tegendeel —— daar al wéér aan 't  272 Louiza i - Volsan. 't fchreijcn! zie . 't is waarlyh als of gy myn hart ver* ftheurf. Ach , uw hartzeer zal uwe arme min nog den dood kosten. Louiza. de oogen van Nanette afdroogende. Wisfchen wy onze traanen af: daar is myn vader- TWEEDE TOONEEL. Louiza, Dorimont , Nanette. L o u i z a. Va(j2i. komt gy werken ? • Dorimont. fa kind, ja, lieve Louiza. Zo , waart gy hier,'goede Nanette, hebt gy eenigen voorraad voor ons medegebragt? Nanette. Zy hebben my niet meer dan de helft gegeeven van het geen wy nodig hadden; zy zeggen dat het de laatlle reis is, dat zy u borgen ; ik weet met waar ik het morgen haaien zal. Dorimont. Zy behoeven niet bevreesd te zyn, dat ik niet betaalen zal. Hebt gy hen niet gezegd, dat ik voor meer dan duizend gulden werk onder handen heb i Nanette. Zy breeken daar hun hoofd niet mede; hebt gy uitzicht om eenig geld van uwe fchilderyen te maaken? Het geld is zo fchaars! Heb ik 'er door de gant'  Tweede B e d r y f. z;3 gantfche ftad niet mede rohdgeloopen ? Mynman zaliger was ook een fchilder van zyn beroep; maar als hy geen naamen of uithangborden te fchilderen had, dan maakte hy afbeeldingen van Vorftën en. Krygshelden, die altyd nog al wel verkogt wierden; wy waren nooit verlegen om ze aan den man te helpen. Als hy nog leefde, zoude hyu, fchoon gy 'er onëindigmaalen meer dan hy van weet, een lesje kunnen geven. Dorimont. Goede vrouw laat ons alleen. Louiza. Nanette, ik had u gezegd, het werk , dat ik deezen avond afgemaakt heb, mede te neemen. Dorimont. Ik heb het haar verboden. —— Laat ons alleen , min ! laat ons alleen. N a n e t t e 0 heengaand!'. Ach, lieven Heer! DERDE T O O N E E L. Dobimont, Louiza. Dorimont. Gy zyt van 't werken afgemat, myn kind, dit ii de reden van uwe kwynende gezondheid. Voorheen waart gy zo levendig, zo vrolyk! dat vertroostte my in alles; ik weet dat gy thans gantfche nachten met werken doorbrengt; dat zal ik niet meer ge' L Deel. S 40o-  274 Louiza en Volsan. doogen. ——- Ik weet dat gy om mynent wil uw werk doet verkoopen. Ik verfta dit niet arme Louiza uwe handen onderhouden dikwerf uw' vader, terwyl andere vaders aan hunne kinderen alles geven , wat hunne jeugd kan fireelen. Louiza. Is het uw fchuld, vader, dat niemand uwe kunst betaalt ? Dorimont. Ja, myn kind, ik had een ambacht moeten leeren; ik had geen knust moeten beöeffe: en, waarvan de genie alleen de fchoonheid kan gevoelen en waardeeren. Louiza. Ach, denk daar niet aan, en begeef u flegts aan »t werk. Dorimont, gaat naar zyn fchilderezel', en Louiza neemt haar borduurwerk onder handen. Gy hebt gelyk; onder het werken heb ik minder gevoel van myne fmarte. Ja', als ik daar zit, met het oog op myn doek gevestigd, en myne ziel met het levendig gevoel myner kunst vervuld; als ik dit penceel, deeze kleuren, waarmede ik alles kan doen zien , wat ik zo levendig gevoel, in myne handen neemei ja> als ik door eene gelukkige na' volging de waarheid der natuur denk te bereiken, dan maakt zich een edele drift meester van myne ziel, dan trotfeer ik delaage denkwyze endentegenfpoedjen ik zoude my zelfs den gelukkigften der menfchen  Tweede Bedryf. 275 fchen achtten, zo ik wist dat myne Louiza gelukkig ware. Louiza, opftaande en hem omhelzende. ■Als of ik het niet ware, wanneer ik by u ben. VIERDE tooneel. Dorimont, Nanette, Louiza. Nanette, met drift komende aankopen^ Daar is hy! daar is hy! Dorimont. Wie dan? Nanette. Mynheer Volfan. Louiza, ter zyde. Ach! ik herleef. Dorimont. Kost gy ons dit niet wat zagter zeggen? VYFDE tooneel. Dorimont, Volsan, Louiza. Volsan, verlegen. Goeden dag, Mynheer Dorimont! ——— Goe» den dag, Juffrouw Louiza. Dorimont. | Wees welkom, Mynheer Volfan, Sa V 0 ui  vt6 Louiza en Volsan. Volsan. Wel hoe gaat het met de kunst, zedert ik het genoegen niet gehad heb u te zien? Hebt gy eenig nieuw werk gemaakt? Dorimont. Myne verbeelding en myn penceel ftaan nooit ftil ik heb eenige nieuwe denkbeelden gevormd > ik heb eenige fchetzen gemaakt ; het zal my aangenaam zyn 'er uwe gedachte over te hooren; ik ga ze u haaien. Kifld, houd den Heer Volfan zo lang gezelfchap , terwyl ik myne teekeningen ga zoeken. ZESDE TOONEEL. Volsan, Louiza. Louiza, zich in de armen van 'Volfan werpende. Ach! Volfan! Volsan. Ach Louiza ! hoe bevindt gy u? Louiza. Wél; ik ben immers by u ? Volsan. Waarde vriendin! Louiza. Lieve echtgenoot. Volsan, ter zyde. Welk een naam! L o v-  Tweede Bedryf. 27? Louiza. Ach, gy zyt het immers reeds. Ik mag hem dan wederzien ; ik dacht hem voor zyne Louiza verlooren. Volsan, ter zyde. Is het mogelyk, haar immer te verlaaten? Louiza, met eene naïeve ongerustheid. Myn vriend, ik vind u veranderd; uw gelaat is verbleekt, uw Item verzwakt uwe hand beeft. Hebt gy eenige kwelling? Ach! zeg het my toch; fpreek,'of ik zal denken, dat gy my niet meer bemint. Volsan, verlegen. Hoor, Louiza! (Ter zyde.) Ach! wat zal ik haar zeggen ? (Overluid.) Hoor die eer, waarop de waereld zo veel prys fielt, deeze haatelyke eer koopt men dikwils zeer duur; men moet haar fom tyds met het geluk van ons gantfche leven betaalen. (Ter zyde.) Ik durf 'er niet meer van zeggen (Overluid.) Maar, Louiza, wat ook myn lot zyn moge, ik heb beloofd u tot myn iaat. Hen levensfnik te beminnen ; het zal my niet moeijelyk vallen deeze belofte natekomen. Louiza. Waartoe 'er my van te verzekeren ? — Ik be- gryp u niet. Zoudt gy door eenig ongeval gedreigd worden? Maar, wat zoudt gy kunnen vreezen, daar gy my altoos zult beminnen, en van myne wedermin voor altoos verzekerd zyt? S 3 Vol. 1  278 Louiza en Volsan. Volsan. Ik bemin myn' vader uit grond van myn hart. L o u 1 z a , met ongerustheid. Is'er iets, dat hem kwelt? Volsan. Moet ik my zeiven niet veel eer opofferen, dan hem eenig harczeer veroorzaaken ? En ik zou hem doodelyk bedroeven! Louiza , gy bemint immers ook uw' vader ? Louiza, met aandoening. Och ja; maar zeden ik zyn goed vertrouweii bedrogen heb , ben ik beichaamd voor hem. Hoe omhelsde ik hem eertyds! Met welk een gul le vreugd ontfing ik zyne liefkoozingen1 ó Myn vriend, myn dierbaare Volfan! laat ons alles, aan zyne voeten gebukt, bekennen! ik heb nooit moeds genoeg gehad om het alleen te doen. Volsan, ter zyde. Zal ik kracht genoeg hebben, oin haare fmart te verdraagen ? L o u 1 z a , met fmart. Gy fpreekt tot u zelven; moest ik u, na agt dagen afweezendheid , in deezen (laat wederzien? Ach, myn vriend, laat ons naar onze beider vaders gaan , om hunne toeftemming en zegen over onze echtverbintenis aftefmeeken! Volsan, wanhoopig. Louiza!, Louiza' Ik ben wanhoopend. be- toon meer moed dan ik-, geef my wapenen tegen u | j zel;  T w e e d e "Ï5 e d r v f. 279 zeiven , gy moet de eer van uw' vriend, het geluk van zyn' vader wenfchen. Zo gy wist, hoe het noodlot my ltraft: Ik heb niets dat my behoort dan myn hart, endaar regeert gy voor altoo> eenig' lyk; het overige behoort aan myn' vader, aan myn gellacht, aan myn vaderland ,■ het zyn hun ne geduchte Hemmen , die my gebieden . Wees gelukkig, zo het zyn kan voor my is geen geluk meer! ó Hemel: ik voel dat gy iiddert. ,Hy valt aan Louiza's voelen) Ik val aan uwe voeten. Ach, waarom kan ik'er niet aan llerven? Louiza, ontroerd. Het bloed ftolt my van fchrik in de aderen. Volsan, Ik zal u hatelyk worden. Louiza. Ik u haaten ? Neen, nooit. Gy weet of dic mogelyk is Maar, in 'shemels naam, wat wilt gy toch zeggen? Volsan. Dat alles my van u afrukt, dat myn vader onze vereeniging nooit zal toeftaan, en dat hywil.dat ik myn' nicht trouw. » Louiza, in een hevige ontroering. En ons kind, dat ik hier onder myn hart draag? E11 daar is myn vader! (Volfan jtaat fpoedig op.) S 4 ZE-  2go Louiza en Volsan. ZEVENDE :T O O N E E L. V o l f a n , Dorimont, Louiza. Dorimont, treedt binnen met een Portefeuille onder den arm. Louiza gaat ontroerd in een hoek van de kamer zitten, terwyl Dorimont zyne teekeningen op een tafel uitlegt. Dorimont. - Vergeef 't my , Mynheer , dat ik u heb doen wachten; maar ik moest myne teekeningen by elkander zoeken. Hier zyn eenige fchetzeu, die gy met vermaak zult befchouwen. Volsan, zeer verlegen. liet is genoeg dat zy van u zyn. Dorimont. Ga zitten.- Hoe vindt gy deeze teekening? Volsan. Fraai, zeer fraai! D'o r i V o n t. En die? Dit is een gelukkig huishouden,. Kan 'er wel een treffender onderwerp voor een gevoelig kunflenaar zyn? Ik ftelde my voor het geluk te maaien, dat myne dochter waardig is te genieten, en waarvan ik reeds wenschte getuige te zyn: zie het waare vergenoegen op het gelaat van deezen echtgenoot, de minzaam lonkende oogen van die moeder, die niet weet of zy haar man of haar kind het  Tweede Bedeyf. afliet eerst zal liefkoozen; dit kind, dat zyne beide poezele arnnjes naar haar uitftrekr, Volsan. Het is volmaakt. Dorimont, altoos met vuur. Ik heb 'er deste meer zucht voor, omdat het myne Louiza behaagt; daarom zal ik het haar ook tot een gefchenk geeven. Louiza, kom hier, myn kind! ' Volsan, de ontroering van Louiza ziende, ter zyde. Ik word gefolterd. (Tegen Dorimont, om hem te Metten de ontroering van Louiza te zien.]) En wat zyn dit voor fchetfen? Ja, die ó, laat ze my zien; is het weder een nieuwe gedachte? Dorimont, met verrukking. ■ Ja, het is een ontwerp, dat ik zal uitwerken, en zeer nuttig vind. Het is u zekerlyk niet on. bewust, dat de oude kunftenaars by hunne landgeten groote uitwerkfelen door hunne kunst wisten te weeg te brengen; ik dacht, dat wy, even als zy, dit voordeel kosten hebben, als wy voorwerpen afbeeldden , die van veel belang waren voor het menschdom. Is 'er, by voorbeeld , iets, dat in vergelyking komt met de onheilen, waarin de verlaating, de verachting, de fchande, het meerendcel van de flagtoffers der verleiding ftort ? (Volfan ftaat verwilderd op.) Wat deert u ? S 5 Vol-  232 Louiza en Volsan. Volsan onthutst. Laat o'is van deeze voorwerpen niet meer fpreeken; Mejuffrouw uwe dochter is 'er van aangedaan. DoinMOHT, met yver en vertrouwïykheid voort[preekcnde. 6, Ik heb niet te vreezen, dat de een of ander booswicht haar zal zoeken te verleiden. Zie, Myn. beer Volfan, zie deeze tekeningen! Om de ongelukken voortekomen, die gevolgen van de verlei. ding zyn, moet men ze aan een ieder laaten zien; dergelyke Hukken moesten nationaal worden , en ieder huisvader moest met deeze nuttige tafereelen zyn kamer verfieren; zy zouden fpraakelooze Romans zyn . welker zedelyk'doelwit van een allergewigtigst belang zou zyn voor het geluk en de rust der huisgezinnen. Zie — (een tikening in handen tieemende.~)hoe droevig, kwynend en verdagen deeze het autaar omhelst, dat zy met traanen van berouw bevochtigt. (Hem een andere vertoonende.) Deeze. . . L o u r z a met een [nikkende [tem. Myn vader! myn vader! Ach! —(Zy valt in flaauwte.) Volsan. ó Hemel! zy heeft het gebruik van haare zinnen verlooren. Dorimont. Myne dochter! Help -— Ach,hoe dwaas ben  Tweede B e d r y s. 283 ben ik geweest om van deeze tafercelen tc fpreeken! Nanette! Nanette! help! AGTSTE TOONEEL. Dorimont, Volsan, Louiza, Nanette. Nanette, komende aanlo'pen. Ach! zy is dood, myn arm kind! Dorimont, Nanette terug /looiende, die zich op Louize geworpen heeft. Laat af, goede vrouw, zy moet lucht hebben. Volsan. na eenig flilzwygen. Zy opent haare oogen weder. D o r 1 m li n t . met tederheid. Myne dochter! myne lieve dochter, hoor de Hem van uwen vader, die in wanhoop is , 'dat hy u deeze aandoeningen veroorzaakt heeft. Nanette- Zy leeft. Ach, goede hemel! Louiza. verwilderd. Weg met deeze tekeningen ! - Ach, wat ik u fmeeken mag, neem weg, neem weg deeze tekeningen! V o l s a N, ter zyde. Myn hart is verfcheurd ; de ysfelyke Hem der \vroeging doet 'er zich in hooren. D o-  284 Louiza é» Volsan. Dorimont, tegen Nanette. ' Brengen wy haar in haare kamer. Nanette. Ja, ja. (Zy brengen Louiza weg.) NEGENDE TOONEEL. Volsan, alleen. Ongelukkige! dit is uw werk. Ik zal my san de voeten van myn' vader werpen, ik zal hem den ftaat van dat ongelukkige meisje openbaaren. — Wat het my ook kosten moge; ja, ik zal het hem openbaaren. Zoude eene valfche fchaamte my nog wedcrhouden? Neen, al wierd hy niet getroffen door haaren toeftand, hier is een ftem, die alle anderen doet zwygen. Waarom heeft zy niet eerder gezegepraald! Zoude 'er een hare kunnen zyn , dat koel genoeg, dat wreed genoeg was om my te laaken? Maar ik hoor niets: zou zy erger zyn ? (Hy luistert aan de deur.) Zy fpreekt — haar vader antwoordt haar. ( Op zyne kni'ên vallende.') God! die haar het leven wedergeeft, ontfang gy myne gelofte van haar het myne op te otteren. TIEN-  T w e e D e BeDRYP. 2l5 TIENDE TOONEEL. Volsan. Dorimont, komt uit de kamer van Louiza, waarvan de deur aan de rechterzyde van den aanfchouwer is. Volsan. -Wel nu, Mynheer Dorimont? Dorimont. 6 Het is niets; diergelyke zaaken zyn flegts hei uitwerkfel van een oogenblik; zy had zich afgemat met werken, zy wandelt thans in haar kamer; zy is zo bedaard, als of 'er niets gebeurd was. V o l s a n, ter zyde. Het is de kalmte der wanhoop; gaan wy. Dorimont. Gaat gy heen? Volsan, in een ontroering die hy zoekt te be. dwingen. Ja, het is reeds laat. — Ik zal het binnen kort hervatten; ik ben zo aangedaan van het voorgevallene het belang dat ik flel, dat ik moet Hellen in het geen u aangaat. Zy is beter, zegt gy, zy is beter! Ach, Mynheer! zorg, zorg toch wel voor haar. (Hy vertrekt.) Dorimont. Beveelt men dit aan een' vader ? ELF-  286 Louiza en Volsan. ELFDE TOONEEL. Dorimont, Nanette. Dorimont. Wel nu, Nanette? N a n e t t e. ó Mynheer ■ is hy reeds vertrokken? Zy zit aan haar tafel. Dorimont. Ga heen goede vrouw, ga heen ik zal by laar komen. (Zy vertrekt.) TWAALFDE TOONEEL. D o r i m o n t , Louiza, die uit haar kamer komt. Dorimont. Zyt gy daar, myn kind? L > m . z a , ziek bedaard houdende. Ja, vader ja, my deert vollïrekt niets meer. Dorimont, haar omhelzende. Myne arme Louiza! ' LüOizA, befchaamd en ongerust. Lieve vader! Ik zal myn werk gaan haaien. (Zy gaat met ontroering in haar kamer.") DER-  Tweede B t: i> r y f. 217 DERTIENDE TOONEEL. Dorimont, alleen; vervolgens Louiza. Dorimont. Ik heb ongelyk gehad; haare verbeeldingskracht wordt alte levendig aangedaan door de in druk li, Is van buiten; ik had haare teêrgevoeligheid moeten ontzien. Het zal niet weer gebeuren. Laat ons deeze tekeningen, die myne Louiza zo veel ontroering veroorzaakt hebben , weder bergen, (ƒƒ>• befchouWi , onder het bergen, zyne tekeningen nogmaals; intusfchen gaat Louiza het tooneel met voorzichtigheid over, uit vreeze van bemerkt te worden; zy vertrekt in haast, nadat zy by de deur gekomen is, en maakt eene bewecging, die te kennen geeft, dat zy haar beflüit genomen heeft; zy laat de deur open.) Laat ons aan 't werk gaan; ik heb heden nog niets gedaan. (Hy gaat voor zyn ezel zitten , zo dat hy met zyn rug naar de deur van de kamer gekeerd is; hy fchildert.) Myne arme dochter! Ach, zonder haar waare ik alleen op de waereld. VEERTIENDE TOONEEL. Dorimont, De Graaf. De Graaf, ter zyde, zonder van Dorimont ge. zien te worden Die ongelukkige vader! Zyne gerustheid trefr mv. Zy zal moeder worden! Dit is alles wat Vol¬ fan  088 Louiza en Volsan. fan in zyne ontroering my heeft kunnen zeggen! De fouten der kinderen te herilellen, is dan de post der ouders. En hoe veel kieschheid wordt hier dikwils niet toe vereischt ? Welke voorflagen zal ik aan deezen man doen, zo hy een eerlyk hartheeft? —; (Overluid.) Mynheer! Mynheer! Dorimont, opftaande. Ho, Mynheer! Tot wien heb ik de eer te fpreeken? De Graaf. Ik ben de vader van een uwer leerlingen, van Volfan. Dorimont. Vergeef my, Mynheer de Graaf, uw zoon gaat op 't oogenblik van hier. De Graaf. Ik heb hem digt by uw huis ontmoet, hy heeft my gefproken Myn zoon is zeer op u ge¬ field, Mynheer Dorimont. Dorimont. Ik weet, dat hy my genegen is, en ik heb ook zeer veel achting voor hem: hy heeft een gevoelige ziel , een levendige verbeeldingskracht, en zelfs genie; hy is een groot liefhebber der fchilderkunst; hy is de eerlykfte jongman, dien ik ooit gekend heb. De Graaf, ter zyde. Kan men het hart van een vader gevoeliger aantasten ? D o.  Tweede E e d it t s Dorimont. Ik wensch u van harten geluk, Mynheer de Graaf dat gy zulk een zoon hebt, als Mynheer Vollan is.' De Graaf, ter zyde. Hoe zal ik hem zonder eenige voorbereiding zeg. gen? (Overluid met verlegenheid.) Mynheer Dorimont, mag ik het genoegen hebben, dat gy deezen avond by my komt eetcn ? Dorimont, (rondborstig.') Neen, Mynheer de Graaf, ik zal die eer niet hebben. De GraAf. Waarom niet? Dorimont. Ik zal, indien gy het begeert, de eer hebben, by u te komen, om te hooren wat 'er van mv' dienst is. De G r a a f. Mag ik de reden niet weeten, die u verhindert myne uitnodiging aanteneemen ? Dorimont, met deftigheid. Vergeef het myne rondborstigheid en myn zonderling karakter; maar als groote Heeren een' kun. Dienaar aan hunne tafel noodigen , is het gewoonlyit alleen om hunnen hoogmoed te lïreelen. Zy kunnen zich nooit geheel tot ons vernederen. De Graaf. Doe my meer recht! I. Deel. T D o»  apo Louiza en Volsan. Doei m ont, op den zelfden toon. ■ Ik wil niet zeggen, Mynheer de Graaf, dat gy tot dit getal behoort; maar kunt gy my inftaan voor uwe gasten, en zelfs voor de onbefcheidenheid van een knecht? De Graaf, (ter zyde.) Met een man van zulk een karakter wordt,ik hoe langer hoe meer verlegen. (Overluid.') Nog eens; doe my meer recht! Ongelukkig hy, die zich denkt te v erhelfen door het vernederen van een' kunflenaar, wiens werken en talenten het vermaak en de vertroosting des levens uitmaaken ' De genie is, na de deugd, het fchoonfte voorrecht,dat onseenbillykeaanfpraak geeft op de achting en eerbied onzer medemen' fehen. Dorimont, met gulheid. ■ Zie, Mynheer de Graaf, ik heb juist geen groote gedachte van my zeiven; zo ik flegts altyd gele. genheid wist om myne fchilderyen aan den man te helpen, zou ik in myn ftaat zeer gelukkig zyn. De Graaf, met eene achterhoudende tederhar* tigheid. Gy zoudt gelukkig zyn? Dorimont. Ja, als kunflenaar en als vader. De Graaf. Als vader? — ik heb gehoord dat gy eene dochter hebt. Do-  Tweede Bede ït, 291 Dortmont, met vuur. Zy is myn rykdom en myn eer! De G ü aap, op een bedenkelyken toon. Mynheer Dorimont, het geluk van vader te zyn, is dikwils met veel bitterheid vermengd. dorimont. Gelukkig hy , die het zyn kan! De Graaf, op den zelfden toon. By voorbeeld; hoe vee! zorg wordt 'er vereischt om een meisje in zekerheid te ftellen voor de ge. vaaren, die haare jeugd dreigen, . . . Dorimont, met vertrouwen. Ik heb deeze gevaaren voor de myne niet te vreezen ; haare liefde jegens haar' vader, haare grondbeginfels, de zuiverheid van haar hart .... De Graaf, met de grootfte verlegenheid. Deeze regel is niet altoos zeker; daar zyn 'er zekerlyk, welke de hoogmoed, het belang, of het flegte voorbeeldJn de onvergeeflykfte buitenfpoo- ' righeden heeft dóen vervallen ; maar de zedigfte en deugdzaamfte harten zyn fomtyds ook blootgefteld aan de hevigfte driften. Een jong meisje, die niet zeer naauwkeuifg bewaakt was, en zich in dit geval bevond, zou tny zeer verfchoonlyk fchynen, ten minlten in de oogen van haare ouders, zo zy zich, met alte. veel drift en vertrouwen, aan een gevoel had overgegeeven , waarvan zy de gevolgen niet had kunnen voorzien, en aan een harsfenfchimmige T 2 hoop,  89z Louiza en Volsan. hoop, waarmede de begoocheling haare niet genoegzaame ondervinding gevleid had.... Dorimont, altoos met gerustheid, doch ver" wonderd. Dit is dikwerf de fchuld der ouders; ik voor my heb nimmer met myne dochter te veel ftrengheid gebruikt: myne bezigheden, myne kunstoefening, hebben my, wel is waar, niet toegelaten zo veel zorg voor haar te draagcu, als myne vrouw, zo zy in 't leven ware gebleven, zou gedaan hebben; maar wy zyn vrienden;en ik ben verzekerd, dat zy my de eerfte neigingen van haar hart zou ontdekt hebben: ö ik beu volkomen gerust. De Graaf. Dit is het menfchelyk hart kwalyk kennen: geloof vry, dat in zulk een gevaarlyke en kiefche zaak, de' dochter, die haar vader het meest bemint, altyd het achterhoudendst is, zo zy door hem niet vooigekomen wordt. 'Er is zulk een afftand tusfeheu ons en oiize kinderen. De befchroomdheid, de gewoonte van ontzag en eerbied fluit hen den mond, en dikwils heeft de liefde reeds veel veld gewonnen, eer een vader het gewaar wordt. Dorimont, met groote verwondering. Mynheer! hoe fchielyk is ons gefprek veranderd! De Graaf. Daar wy nu juist over dit ftuk fpreeken, zo zeg my, Mynheer Dorimont, indien een' man van aanzien ,  Tweede B i b it t ap3 zien, met de bevalligheden van uwe dochter ingenomen , zich by haar bemind had weeten te maaken, en Dorimont. Dat is een vreemde vraag. De Graaf. En dat Dorimont, driftig. Prins, Graaf of Marquis, hy die myne dochter had zoeken te verleiden. . . . De Graaf, op een vriendelyken toon. Bedaar, Mynheer Dorimont. Dorimont, met veel nadruk. Wat raakt my de rang ? Ik ben mensch en burger ; en op deezen titel heeft niemand het recht my ftraffeloos te hooneu. De Graaf. Tusfchen twee zeer jonge en gevoelige menfchen is 'er geen andere verleider dan de liefde. . . D orimont, met ongerustheid. Ik ontfang in myn huis geen mensch die boven myn' ftaat verheven is, dan Mynheer uw' zoon, die fmaak in myne kunst heeft, en dien ik voor een eerlyk man houde. Maar, Mynheer de Graaf, het is niet zonder reden, dat gy my met een bezoek vereerd hebt het is niet zonder eenig inzicht, dat gy ons gefprek deeze wending T 3 ge  194 Lonu .£s ,Vot!a n. gegeven hebt; het is niet zonder oogmerk, dat gy my die vraag doet. De Graaf, met edelheid en goedheid. Geef my uwe hand; fpreeken wy als mannen en als vaders —— hoor my bedaard aan. (Men ziet Nanette over het tooneel naar de kamer van Louiza gaan.) Dorimont, fterk aangedaan. Ik luister. De Graaf. Myn zoon bemint uwe dochter. D o r i m o n t. Is het mogelyk! De Graaf. En hy wordt van haar bemind. Dorimont. Ach! wat zegt gy my? De Graaf. De waarheid. Dorimont. En hoe? De Graaf. Weet dan. ... (Men hoort een gil, en Nanette Wtmt zeer verwilderd op het tooneel.) VYF-  Tweede Bedryf, 295 VYF TIENDE TOONEEL. Dorimont, De Graaf, Nanette. Dorimont. Nanette, wat betekent dat geweld?tleeze woeste houding? Wat deert 11? Waar gaat gy heen? Nanette. Ach! Mynheer, hebt gy haar gezien? Weet gy waar zy is P Dorimont. Wie ? Wat wilt gy zeggen ? Nanette. Zy is niet in haare kamer. Dorimont» Myne dochter ? De Graaf, ter zyde. ó Hemel! Dorimont, met droefheid en verwondering. Zou zy uitgegaan zyn? Zy gaat nooit uit. Waar zou zy naar toegaan zyn? > naar het geen ik hoor, na die flaauwce.... De Graaf. Zo a's ik in uw huis kwam, heb ik 'er,een jong meisje zien uitgaan mogelyk .... Nanette, met levendigheid. Och ja, Mynheer, ja, dat is zy zelve. D o r 1 m v n t , op een treurigcn teon. Zou zy uitgegaan zyn ? T 4 Na.  2e6 L o ü i z a en Volsan., Nanette, weenende. Myne Louiza, myn arm kind! • Dorimont, driftig tegen Nanette. Waarom hebt gy haar verlaaten ? gy moet haar wedervinden laat ons haar zoeken ik vlieg, Vergeef my, Mynheer. . Ach, waar is zy? Waar is zy heen gegaan? (Hy vertrekt.) . , , Nanette, altyd weenende. Ta zeker, nu kryg ik de fchuld; men wordt fraai beloond voor zyne dienden en die arme Louiza ! o, ik zal het befterven, ik zal het befterven, dat is zeker. (Zy vertrekt.) ZESTIENDE TOONEEL. De Graaf, alleen. Is dit dan het zo zeer benyde , het zo wenfchelyk geluk van kinderen te hebben! dit ongelukkig meisje vlucht uit het huis van haar vader. Hoe beklagenswaardig ishy! Ik was gereed om hem alles te zeggen ik geloof dat deeze onvoorzigtige vader een eerlyk man is. Hy fchynt wat trotsch, doch tevens rondborftig, en gevoelig van hart. Maar zyne dochter! zulk een misftap moet het gevolg der ondeugd of van de Ichuldelooste onnozelheid zyn. Moet ik nu naar de Item der menfehelykheid luisteren, die zich in myn hart doet hooren, of moet ik my met al de magt, die de na-  Tweede Bedrtt. 297 natuur en de wetten my over mynen zoon gegeven hebben, wapenen ? Ach , in de onzekerheid, waarin ik my bevind , is het laatte het veili^fte voor myn eer en voor zyn geluk. Zo 'er eenig middel is, om zo veele ongelukken te herflellen, zal, hoop ik, de hemel ze my inboezemen ,• maar wachten wy ons een blind medelyden gehoor te geeven, waar. van de gevolgen veel noodlottiger voor myn huisge. zin zouden zyn , dan de rampen, welke ik daar door zou hebben willen voorkomen. Eiiias van het tweede Btdryf. T s DER-  2,3 Louiza en Volsan. DERDE BEDRYF. Het Tooneel verbeeldt de zelfde kamer, als in het eerfte Bcdryf, ge/lofeerd met een tafel, ftoelen enz. EERSTE TOONEEL. S o r ii i a 5 alleen. Myn Oom heefc myn geheim ontdekt* En, konde hy dit ook niet duidelyk genoeg in myne oogen, in myne ontroering leezen ? Volian, ongelukkige Voifan ! uw hart behoort aan een andere, en ik /.ou u trouwen I — Neen, neen: Liever my voor eeuwig van het mensch dom afzonderen! (Eenpourtrait uit haar zak haaiende.) Dit is dan zyn beeldtenis, dat dierbaare beeldtenis, dat ik niet meer aanfchouwen moest, " dat ik voor altoos uit myn hart moest wisfchen ! Als ik dus alle de trekken van zyn gelaat voor myn' geest breng, dan gevoel ik eene zachte, doch tevens fmartelyke aandoening. (Het pourtrait nogmaal befehouwende.) Uy is't hy is 't zelf; en echter hoeveel verfchil is'er nog tusfchen dit en het origineel! (Zy legt het pourtrait op de tafel.) Wenden wy onze oogen van dit beeld af  Derde B e p p. v f. 299 af —— deszelfs gezicht doet my te fterk aan. — Myn hart is goed ik ben niet gebooren om te haaten , en echter geloof ik dat ik eenige opwellingen van haat gevoel tegen haar, die het hart van Volfan heeft ingenomen. TWEEDE TOONEEL. Sophia, Karel. Karel, in de kamer komende. Een jong meisje verzoekt om u te fpreeken, Me. juffrouw. S o p h i a. Wie is zy? Karel. Dat wil zy niet zeggen zy weent ik geloof dat zy een weinig ylhoofdig is; men moet medelyden met haar hebben. S o p h 1 a. Verneem toch wie zy is! Louiza, achter het tooneel. Ik wil hem fpreeken ik moet hem fpreeken. Karel. Hoort gy haar wel, Mejuffrouw? S op h ia, ter zyde. Zou zy het zyn? Zo zy het ware (overluid) laat haar binnen komen) DER-  309 Louiza en Volsan. DERDE TOONEEL. Louiza, Sothia. Louiza. Ach, Mejuffrouw! ik val voor u te voet, Mejuffrouw , boor my toch hy behoort my —— indien gy wist ach, Mejuffrouw, men zege dat gy (Sophia wil kaar opbeuren) Neen neen, ik zal van deeze plaats niet opftaan, eer gy my verhoord hebt. S o p h i a , op een beevenden toon. Staa op; ik bid u , ftaa op —— wat begeert gy? Louiza, met eene eenvoudige tederhartigheid. Geef hem my toch weder! S o f h i a. Wien? Louiza. Hy, die voor my alles is; hy, die my behoort. S o p h i a , ter zyde. Ik bedroog my niet zy is het zelve. Louiza, met openkartigkeid en wanorde. Ik ben de dochter van Dorimont. Ach! myn arme vader! Wie weet waar hy thans is? — hy zoekt my zekerlyk. -a Hy zal wanhoopig zyn. Ach Mejuffrouw, heb toch medelydenniet my! S o p ii i a. Wat kan ik voor u doen ? L o u>  Derde Bedryt. 3« Louiza, met vuur. Ik ben het, wien hy behoort, door zyne beloften en door een band geef hein my toch weder. S o r h i a , ter zyde. Ach, hoe fterk bemint zy hem ook; Louiza, [nikkende. Gy fpreekt alleen tegen u zelve. — Verwaardigt gy u niet tegen my te fpreeken ? Men hoort my niet. men wyst my af; men verfmaadt my. —— Ik ben echter wel te beklaagen! S o t r ia, Louiza's traanen afwisfchende. Ween zo niet, wees bedaarder. Louiza, met wanorde. Neen myn verftand begeeft my ik wenschte dat het nooit wederkwam ik wenschte dat alles, wat is, niet beftond dan in myne verbeelding ik wenschte wat zou ik niet wenfchen te zyn , om Volfan niet te verliezen! S o p h i a , *p een fmartelyken toon. En gy eischt hem van my ? Louiza, met vuur. Mejuffrouw — hy heeft my van u gefprooken hy heeft my gezegd, dat gy goedhartig, edelmoedig waart men wil, dat gy hem trouwt, óHemel, het leven te beneemen is niets maar iets te ontneemen, dat meer dan het leven is, dat alles is S o>  302 Louiza en Volsan. S o p h i a. Om 's hemels wil , Mejuffrouw, wees toch be» daard! Louiza. Hoe zal ik bedaaren , voor dat ik weet ach! zo gy wist ik moet, ik moet Volfan hebben, of ik ft erf. Sop h n, met veel gevoel. Gy verfcheurt myn hart! Omhels my — haatmynie-, arm meisje! Ik wenschte dat het van my afhing. Zo gy wist wat geweld zich myn hart moet aandoen ! " Ach, ik ben veel ongelukkiger dan gy: gy wordt nog bemind.... L ouiza, met wanorde, en in de uiterfte droefenis. Ja, ik ben het ik was het. Gy weent, Mejuffrouw! uw hartlydt! Ach, ko;t ik — maar ik kan, ik mag niet het is niet voor my alleen dat ik fmeek geef hem my, geef hem my toch weder , of ik fterf aan uwe voeten. VIERDE TOONEEL. De Gr aA?, Louiza, Sophia. De Graaf, ter zyde. Dat is zonder twyfe! die ongelukkige' (Hy komt nader, beurt Louiza op en zet haar op een leuningftoel. Zy leunt verwilderd met haar hoofd op de tafel.) Sorh;a, laat ons alleen. S o.  Derde Bedryf. S 0 p h 1 a, Myn Oom .... Louiza, beurt, terwyl de Graaf Sap Ata uit Je kamer leidt. haar hoofd op, en ziet het pourtrait van Volfan; zy neemt het van de tafel op , legt het aan haar hart, en zegt. Wat deed gy daar ? hier, hier is uw plaats uw gelaat ftelt my gerust het zyn de trekken niet van een' bedrieger. VYFDE TOONEEL. De Graaf, Lou-iza. De G n a af , weder by Louiza komende. Wat hebt gy daar , Mejuffrouw? Louiza, het pourtrait met een verwilderde blydfchap befchouwende. Hy is 't! hy is 't! De Graaf. Het is Volfan ! Louiza, zich naar hem toewendende, met gulhartigheid. Waar is hy? Kent gy hem? Hoe beklaag ik u , dat gy hem kent! Ach Myn heer , hy zal u verlaaten (Bemerkende dat Sopha vertrokken is.) Hemel! ZV is niet me»r hier 1 zy is 'er niet meer ! zou zy ,uy uo!; m.„ vruchten? (Het tooneel heen en weder verwilderd overloopende.) Mejuffrouw,' Mejuffrouw, ontvlucht  3C4 Louiza en Volsan. vlucht my niet. —— (De Graaf neemt haar ander den arm.) Wederhoudt my niet! laat my haar zoeken , haar verbidden zy ontvlucht my —— alles is voor my verlooren. De Graaf. Zy ontvlucht uniet: luister toch naar my —— zy ontvlucht u niet. L o u i z a , zich laaiende terug leiden, op dengulhartigften toon. Is het wel waar? ik vertrouw opu. De Graaf; Ik zie, gy zyt de dochter van den fehilder Dorimont. Louiza. En de ondertrouwde echtgenoote van Volfan; ik ben hier gekomen om hem weder te eifchen. De Graaf. Gaa zitten ! Volfan heeft u dan beloofd te trouwen ? Louiza, met gevoel. En de hemel heeft het gehoord: het zyn de menfchen alleen , die zich tegen zo veel gelukzalig, heid kunnen verzetten. Hebt gy ooit bemind, Mynheer? De Graaf. Of ife bemind heb! of ik bemind heb! Louiza, met een verwilderde hlydfchap. Groote God ! ik dank u. Zie daar een wezen dat my zal verhooren, dat medelyden metmy zal hebben, dat  Derde B e d r y f. 305 dat myne fmartcn met geen onverfehillig oog zal aanzien. Ach ! gevoelt gy al het genoegen , dat my uw byzyn geeft? De Graaf, ter zyde. Zy treft myn hart (Overluid.) Zo gy Volfan waarlyk bemint, zultgy hem immers niet willen blootltelle» om ongelukkig te worden ? L o u i z a. ' Keen nooit, nooit». De Graaf. Gy wist, buiten twyfel, dat hy een man van geboorte is? ... . Louiza. ó Ik had hem daarom even hartelyk lief; dat kon my niet beletten hem te beminnen. Hy onge- lukkig! Ik heb hem zo gelukkig gezien, toen hy van zyne Louiza bemind wierd 1 . . . . De Graaf. Om 'er in 't vervolg niet dan te ongelukkiger door te worden. Louiza, met gevoelen vuuri ó Neen! dat is niet mogelyk. Mynheer! hy ontvluchtte de waereld om by my te komen —' hy had een zo bevallig, een zo tederhartig voorkomen; hy fcheen zo getrouw te zyn! Zyn hart zocht het myne, en vond het. Wel ras fchonk 'ik hem myne hanelykfte liefde, myn volkomen vertrouwen : hy kan , hy moet. 'er geen misbruik van J. Decl, V ma*"!  306 Louiza en Volsan. maaken. Myn hart is zuiver, hy heeft het niet willen onteeren , hy heeft myn onfchuld niet willen misleiden. ■ Is het myn fchuld, dat de hemel my. zo teergevoelig vormde ? Mynheer, dewyl gy hem kent, doe my heai toch in Gods naam zien! De Graaf. # Wel nu, gy zult hem nog éénmaal zien. Louiza, met eene ylhoofdige vreugde: Zal ik hem zien ach! gy zyt een engel, dien de hemel my toezendt! (Zy kust het pourtrait.) Volfan! Volfan! Ik zal n weder¬ zien .... De Graaf. Hy zal hier komen: ftel u tot dien tyd gerust. Louiza, met zagtheid. Ach! ja, als ik hem moet wederzien. De Graaf. Ja, gy zult hem wederzien. Louiza, verward. Ach , hoe is myn hart verligt! maarzal hy aanflonds komen? Mynheer, zyn vader alleen is de oorzaak gy hebt zulk een goedhartig voorkomen, dat hetmy vertrouwen inboezemt Gy zyt een zyner vrienden, mogelyk een zyner bloedverwanten! ik zou het welhaast gelooven aan de zucht, die ik voor n gevoel. Gy zyt al myne hoop. Ja , Mynheer, zyn vader alleen is de oorzaak zie, waarvan ons  Derde Bedryf. ©ns geluk afhangt! — Zo Volfan zyn eigen meester ware, ben ik wel verzekerd .... De Graaf, ter zyde Toetfen wy haar hart' {Overluid.) Wen elite g/ dan wel, om uw geluk, dat zyn vader niet meer in wezen was? Louiza, met den grootfte» nadruk. Ik? Ik dat wenfehen! Ach, Mynheer, hoe weinig kent gy het hart van de arme Louiza! hy maakt my wel ongelukkig; maar God,die my hoort, zy myn getuige, dat ik myn leven zou willen ten beste geeven,- om het zyne te verlengen. Hy gaf het leven aan Volfan; en zou hy dan niet dierbaar zyn aan myn hart? Hy is vader, hy moet wel teêrgevoelig zyn. Dat ik hem maar zien mogt! — ach,hy zou my niet zonder goedheid, zonder mededogen hooren. ■ Ik zou hem alles zeggen. Hy zou alles weeten. Ik ben ook zyne dochter. Hy zou eene tem hooren, zo verltaanbaar voor zyn hart!. Nog dee. zen dienst, Mynheer, leer my den vader van Volfan kennen! De Graaf, zmgtende voor zyn gevoel. Ongelukkige dochter. Gy ziet hem voor uwe oogen. Louiza, op een hart verfcheurenden toon. Genade! genade! ó Gy, die ook myn vad^rzyt, genade! V 2 Z EiS«  303 Louiza en Volsan. ZESDE TOONEEL. De Graaf, Louiza, Volsan. Volsan. Louiza by myn' vader! ach, Louiza! Louiza, ylings met open armen naar Volfan toevliegende. Ach Volfan! (Haare hand op haar hart leggende.Hy zal my niet weêr verlaaten! De Graaf, ter zyde. Ik kan haare droefheid niet langer wederftaan. (Overluid.) Ongelukkige! Volsan. Ach, myne Louiza! Louiza. Ja, uwe Louiza! — Myn vriend, wenden wy ons tot uw' vader, hy heeft myne traanen gezien; zy hebben zyn hart getroffen. Volsan. Zie haar, myn vader, zie haar eerlyk en eenvoudig voorkomen , die bevalligheid en zagtheid van haar gelaat, de fpiegel van haare ziel; vindt gy my nu nog zo fchuldig? Louiza, zeer gulhartig. Kende ik zyn hart niet wel, toen ik u zeide, dat hy my nooit uit zich.zeiven zou verlaaten? ■— En' ■wie toch zou zo boosaartig kunnen zyn, die het hart had om ons te fcheiden? Ach, Mynheer, ontferm u toch, en vereenig ons. De  Derde Bedryf. 3~9 De Graaf tegen Volsan. Gy hebt dit onfchuldig meisje tot wanhoop ge> bragt en uwe nicht, en my! .... Louiza, mét gevoel, 1 Ach, ik wenschte dat niemand iets te lyden had'. Volsan, met kracht en vuur. Ik heb befloten myn plicht te vervullen. Louiza , gy zegepraalt over twee hartstochten, die uwe onfchuldige ziel nog niet kende; de eerzucht en de hoogmoed hebben beiden myn hart op de fmartelykiïe wyze beftreden , maar ik heb geen oogenblik opgehouden u te beminnen. Ik zweer by al wat heilig is, nimmer eene andere medgezellinne des levens, nimmer eene andere echtgenoote te hebben dan Louiza — geen magt van de waereld zal ooitin ftaat zyn om my hier van aftetrekken. Ik moet myne belofte vervullen, haare eer herftellen, en een' vader aan haar kind fchenken. (Tegen zyn" vader die zich met de traanen in de oogen van hem afwendt.) Dit woord treft uw hart ach, doe u geen ge. weid aan, om uwe traanen te verbergen.' Heb me. delyden met deeze ongelukkige , met uw' zoon. Louiza, vallen wy onzen vader te voet! Zyne goedkeuring zal onze verbindtenis heiligen ——. hy zal haar zegenen. Myn vader myn vader! Gy geeft uwe toeftemming niet waar? gy geeft uwe toeftemming? De G Ra af, met edelheid en goedhartigheid\ na eene korte tusfehenpoozing. Zie, Volfan! zie hoe ver de toomelooze driften V 3 ons  JIQ Louiza ew Volsan. ons wegfleepen. Ik zou myn vaderlyke magt kunnen gebruiken, en alle uwe zuchten ydel en vruchteloos maaken; ik kon dit ongelukkige meisje tot eene eeuwige fchande veroordeelen. (Tegen louiza, die van fchrik ftddert.) Stel u gerust, de eer van myn' zoon is de myne, en myn hart had u reeds myne dochter genoemd fta op ik ftem in uwe verbindtenis omhels my beiden. Volsan. Ach ! myn vader. Louiza, door vreugd vervoerd. Ach! Mynheer, gy geeft my het leven weder. _ iic ben u alles verpligt ■ alles. Ik kan niet fpreeken. De vreugd de ont. roeri„g. Ach, Volfan, ik ben uwe vrouw. _ Maar waar is myn vader ? Kom, vliegen wy in zyne armen! ZEVENDE EN LAATSTE TOONEEL. De vooeigen, Dorimont, Nanette, Dorimont, van agteren het tooneel, met een fterke ftem. Zy is hier! men heeft het my gezegd.' gaan wy binnenl Nanette, agter het tooneel. Waar is zy? Waar is zy? Dorimont, binnen komende, met nadruk tegen zyne dochter. Kom , myne dochter. N  Derde Bedryf. SU Nanette. Dat lieve kind! zie daar is zy dan wederge vod den! Dorimont, Louiza willende medejleepen. Kom, volg my! Verlaaten wy dit huis! De Graaf, Zie, zy vliegt in de armen van haar gemaal! Dorimont, met woede. Haar Gemaal? Zeg haar verleider! Mogt de hemel den vloek verhooren, dien ik over hem jaitfpreeka! Louiza, met kracht en vuur. Goedertieren God!; Verhoor myn' vader niet! Volsan, tegen Dorimont. Mynheer — weiger niet myn vader te zvn. Gy had altyd achting en genegenheid voor my. Dorimont. Geen huwelyken tusfchen lieden van ongelyken ftaat.' Louiza, met den levendig flenyver tegen den Graaf. Ach, Mynheer, bid voor my ach! bid toch allen voor my! De Graaf, tegen Dorimont. Myn vriend! overweeg de omftandigheden «le omftandigheid waaiïn uwe dochter zi :h bevindt dat alleen een huwelyk met Volfan haar eer kan herftellen , kan bewaaren dat wy het niet meer in onze magt hebben onze toeftemming, te weigeren. Gy peinst? Kom, Volian'! vlieg in de armen van uw' fchoonvader. Dorimont. nadat hy Volfan omhelsd heeft. Ach, Mynheer de Graaf N i-  312 Louiza en Volsan. Nanette, Louiza om den hals vliegende. Ta, ja, ik wist immers wel dat zy eikanderen trouwen" zouden. Ik heb het altyd wel-gezegd. Zy waren de een voor den ander gefchapen. De Graaf. Kom, Mynheer Dorimont, ftel u gerust! Dorimont. Maar alte dikwerf ziet men na de eerfte jaaren der liefde .... Louiza. Ik heb daar geen vrees voor. Volsan, op zyn hart wyzenae. Hier is myn borg! De Graaf. Myne kinderen! gy hebt ondervonden, dat de vervoeringen der liefde gelukkige gevolgen kunnen hebben; maar meestendeels zyn ze zeer rampzalig. Uw voorbeeld , wel verre van de jeugd te verleiden, moet dezelve integendeel verfchrikken en in toom houden. Hoe veelen zyn 'er niet, die dezelfde fout begaan hebben , en ze niet hebben kunnen herftellen ? Hoe veele ongelukkigen, die de gierig» heid of hoogmoed hunner ouderen aan een eeuwig, duurend berouw.en fchande hebben overgeleverd! Maar ik heb niets dan myn hart geraadpleegd: het zegt my in dit oogenblik, dat, zo de hevige driften fomtyds de yoorzigtigheid van 't fpoor brengen , niets my echter moet ontdaan van den plicht, een eerlyk man te zyn. EINDE.