SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, TJVEE-EN-TWINTIGSTE DEEL,  i  SPECTATORIA ALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE T O ONEELSTUKREN, BYEEN GEBRAGT UIT ALLI DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW- GEINVENTEERDE KONST' PLAATEN VERSIERD. TWEE-EN-TWINTIGSTE DEEL. — «o* — Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS» M ü C C X C I I.  INHOUD van het TWEE-EN-TWINTIGSTE DEEL. I. FlESKO of de Samenzweering. BI. '7 II. Ontrouw uit Liefde. . . • 2i9 III. Eerzdcht en Liefde. . . . 26J  Hclfche begoocheling! Het is inync vrouw !   F I E S K O, of d 2 SAMENZWEERING TE GENUA. EEN REPUBLIKEINSCH TREURSPEL van F R E D R I li SCHILLER. Nam id faeimis imprimis ego mcmoirabik exiftimo fceleris at^ae periculi noviiate. SailustiOs. II. Deel. A   VOORREDEN; J)e Gefchiedenis van deeze Samenzweering heb ik hoofdzakelyk getrokken uit, De Conjuration du Conue Jean Louis de Fiesque, 1'Hiftoire des Conjurations, 1'Hiftoire des Génes, en uit het $de Deel Van RobertzomV gefchiedenis van Kare! de sde. Vryheden, die ik my met de omftandigheden veroorloofde, zal de Hamburgfche Toneelrecenfent my ten goede houden , voor zo verre ik daar in gelukkig geflaagd ben. Ben ik het niet, dan zal het my toch aangenamer weezen liever myne Phantafien, dan gebeurt enijfen bedorven te hebben. De waare Cataftrophe van het complot , waarin de Graaf door een ongelukkig toeval, by het doel van zyne wenfchen, ten gronde gaat, moest volftrekt veran* derd worden; want de eigenfchappen van het Drama kunnen noch den vinger van het geval, noch de onmiddelbaare tusfchenkomst van de Foorzie* nigheid dulden. Het zoude my zeer verwonderen, waarom nog geen Treurfpeldichter deeze ftofe heeft bewerkt, indien ik niet in den Ondravmtieken uitjlag deezer gebeurtenis daarvan de genoegzaame reden, vond. Verhevene Geesten zien de fyne Spinnewebben van een Bedryf, door den geheelen omvang van het Waereldgeftel heenonloopen , en zich mis* fchien aan de verafgelegenfle grenzen van het toe*. komende en voorledene hechten waar de mensch niets dan het in de vrye lugt zweevend* toeval ontdekt; maar de konstenaar bepaalt zynt keuze- voor het kortreikend gezigt der menfchtn A 3 Vi*h  A VOORREDES- welken hy tragt te onderwyzen, niet voor de fcherp* ziende Almacht, van wien hy eigeniyk onderwezen, wordt. In myne Roovers, heb ik het Slagtoffer eener bvitenfporige gevoeligheid ten vooi werp genomen — Hier heb ik getragt het tegendeel te fchetfen —eén Slagtofer van Kunstenary en Kabaaien. Doch hoe aanmerkelyk ook het ongelukkig ontwerp van Fiësko in de hiftorie zyn moge kan egter deeze werking daarvan op het Toneel mislukken. Indien het waar is, dat aandoening flegts door aandoening gewekt wordt, dan moet, dunkt my, de Staatkundige Held in even dien graad geen gepast voorwerp, voor het Toneel zyn, in welken hy den mensch moet verzaaken , om indedaad ftaatkundige Held teweezen. 0,n die reeden ftond het niet aan my, aan myn verdichtfel dien levendigen gloed inteblaazen, die in het enkel voort brengfelder verbeelding heerscht; maar de koude onvrugtbaare werkingen der Staatkunde uit het meufchelyk hart uittefpinnen .. en haar even daardoor aan het meufchelyk hart weder vast te hechten, — den memch in het Staatkundig brein te ontwikkelen en van de diep vitgedagtfte Intrigue Schetfen voor de menfehelyke Natuur te ontkenen dat ftond aan my. Myne ■ betrekkingen tot de burgetiyke Waereld gaven my meer gelegenheid om met het menfchelyk hart dan met het Kabinet bekend te zyn : en misfrhien is even deeze zwakheid in het Politieke by 'hy een dichterlyke deugd geworden. VER-  VERTOONE-RS. Anbseas Doria, Doge van Genua. Een E»r>- waardig grysaard van 80 Jaaren. Ovirblyf/elen van Vuur. Een Hoofdtrek in zyn karakter: Korf heid en nadruklykheid van ftyl. Giaiisi -ing Do e ia , zyn Neef. Pretendent. Een Man van 26 Jaaren. Ruim. en floot end van uitfpraak, gang en houding. Boerfche trotschheid. Grove gelaatstrekken Beide Doria's draagcn fchaarlaken - roode Meeding F . , Graaf van L/ivaon*. Het Hoofd der Samenzweering Ee'j jeugdig, ryzig, bloeijenci-Jcaoon Man, van 23 Jaaren. Trotser, en ftatig, vriendelijk met majefteit. Buigzaam als een Hoveling, en even zo valsch.. Alle de Nobili gaan in \t zwart.. Voorts in V algemeen de Oudduitfche dragt. i*Ver rina Een Man van 60jaaren,gewigtig> ■ ernftig en ftatig, met. diepe, gelaatstrekken. g" I Boürgognino, Een Jongeling van 20 Jaa- 3 | ren. Edel en bevallig. Trotsch. Vlug. Onge- £ < maakt-. §, IK.alkagw-o, Uitgeteerde wellusteling van 39 g I Jaaren. De Houding, bevallig en ftout. g I S a c c o, Een Man van 45 Jaaren. Een L Mensch van gewoone foortt L o m e l li n , • Vertrouweling van Gianettino. Een uitgemergeld Hoveling. Centurióhe. ) Zi b o, >Misnoegden. AiSEUATO. J A 3 Ro-  g VERTOONERS. R o» in o, SWWfcr, Fr). Ongedwongen.Trotsch. Muley Hassan, £ê« Moor van Tunis. Een doortrapte Moorenkop. Zyn gelaatstrekken ,» een crigweele mengeling van fchelmery en geestigheid. Duitfehers van de Lyfwagt des Hertogs. Eerlykt eenvoudigheid Onverzettelyke dapperheid. Brie oproerige Burgers. Leo/ora, Gemalin van Fiesko. Eene dame van 18 jaaren. Bleek en teder. Fyn en aandoenlyk. Zeer aanlokkend, minder fehitterend. In haar gezigt dweepachtige Melancholie. In 't -zwart ge- Iülia', Gravinne, Weduwe Imperiali. Zuster van Dok ia, eene Dame van 35 Jaaren. Groot en gezet. Trotfche Coquette. Schoonheid door Bifarrerie bedorven , fehitterend doch niet bevallig. In t gelaat een kwaadaartige fpottende Charatlertrek. Gekleed in 't zwart. B ebt ha, Dogter van Verrina. Een onfchuldig Meisje. Rosa, "I Kamerjuffers van Leosok*. Verfcheidene Nobili,Burgers,Duitfehers, Soldaten, Bedienden, en dieven. Het Toneel is in Genua. De tyd der gefchis* denis in 't Jaar 1547- FIES.  F I Ë S K O OF DE SAMENZWEERING te GENUA. TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Eene Zaal by Fiësko. Van verre hoort men een dansmuziek, en het luidruchtige van een Bal. , EERSTE TOONEEL. L e o n o r. a , gemaskerd. Rosa, Arabella, fchielyk in verwarring op het Tooneel. L e o n o r a , rukt het masker af. Niets meer! Geen woord meer! Hetblyktmij klaar. (Zy werpt zig in een firmftoeQ Dit flaat my geheet ter neder. Arabella. Mevrouw... L e o h o r a , opjtaande. Voor myne oogen! Eene beruchte coquette! in 't aanzien van den gantfchen Adel van Genua ! {IVeêmoedig ) Rofa! Bella! en voor myne fchreijende oogen, Rosa. Neem toch de zaak voor 't geen zy indedaad was i i ' eene galanterie. A 4 i «•  2 FlESSO O? BE SAMENZWEERING. L E o N o R a. Eene galanterie? Het geduurig wisfelen hunner lonken? Het zorgelyk loeren langs hun (poor? de lang vertoevende kus op haaren ontblooien arm, zo dat het merk zyner tanden nog in de roodgloeijende vlek te rugge bleef? Ha! en die ftrakke diepe verbystering, waarin hy, gelykhet beeld der verrukking, verzonken zat, als waare de geheele waereld rondom hem weggeblazen, en hy alleen met deeze Julia in een eeuwig ydel ? galanterie ? goede iel, clie nog nooit bemind heeft , twist niet met my over galanterie en liefde. Rosa. Destebeter Madonna. Een gemaal verliezen, is tien Cecisbè'os overgewonnen. L e o n o r a. Verliezen ? eene enkele aandoening van cevoeligheid, en Fiësko verloofen ? Gaa heen giftige praatfter, kom my niet weêr voor de oogen ! eene onfchuldige boertery mufchien eene galanterie? Is het niet zo, myne gevoelige Bellaf Arabella. O ja! volftrekt zeker is het zo ! L e o n o it a , in diep gepeins verzonken. Was het daarom datzyzig van zyn hart verzekerd hield? Dat haare naamagter elke zyner gedachten in een hinderlaage lag? hem aanfprak in eiken voetftapder natuur? Wat is dat? Waarheen wordt ik ver¬ boerd? dat voor hemde feboone waereld zo vol van Ma-  Eerste Bedryf. § Majefleit niets was,dan het prachtig edelgeiteente, waarop Hechts haar beeld flechts haar beeld gegraveerd is? Dat hy haar beminde? Julia! O reik my uwen arm onderfteun my, Bella! QMen hoort de muziek op nieuw.') Leonora, opgereezen. Luister > Was dat niet de Item van Fiësko, die uit het gedruisch zo doorklonk? Kan hy lagchen, als zyne Leonora in eenzaamheid weent? dat niet myn kind , het was de boerfche ftem van Gianettino Doria. Arabella. Die was het ook Signora. Maar kom toch in een ander vertrek. Leonora Gy verandert van kleur. Bella, gy liegt! Ik lees in uwe oogen in de gezigten der Genueezen, zeker iets zeker iets. (Zy dekt haar aange¬ zicht. O voorzeker! deeae Genueezen weeten meer, dan voor het oor van eene Echtgenoote dienftig is. Rosa. O, die alles vergrootende Jaloufy! Leonora, in zwaarmoedige dweepery. Toen hy nog Fiësko was daar heenen trad in de Oranjedreeven , waarin wy meisjes gingen fpeelemeijen , een bloeijende Apollo, in den manlyk1'choonen Antinöus omgefmolten. Trotsch en heerlyk trad hy daar heenen, niet anders dan of het doorluchtig Genua op zyne jonge fchoudereti dartelde; A 5 on7-«  10 FlESKO OF DE SA MENZWEERIN8. br.ze oogen floopen hem fteelswyze na, en fpron. gen terug, als op kerkenroof betrapt, toen zy doi r Zyn weerligtende blik getroffen wierden. Ach Bella! hoe verflonden wy zyne blikken! Hoe partydig wierden zy door den bekommerden Nyd eiken gebuür toegeteld! Zy vielen onder ons als gouden twistappelen, teedere oogen brandden wilder, zachte boezems klopten heftiger, onze eendragt was door de jaloufie verfcheurd. Arabella. Ja, ik herinner het my. /■ 11e vrouwen in Genua geraakten in beweeging om deeze fchoone verovering. Leonora,?'» verwarring. En nu hem den mynen te noemen! Vermetel» ontzettend geluk! den mynen, Genua's grootftcn man, (minzaam) die volmaakt uit den vorm der onuitputtelyke konftenares ten voorfchyn kwam, alle grootheden van zyn fekfe in de bcininnelykfte fmel- ting vereenigde. Hoor meisje' Ik kan het toch nu niet meer verzwygen! Hoor meisje, ik vertrouw u iets , {geheimzinnig) eene gedagte . toen ik voor het altaar ftond, nevens Fiësko ... zyne hand in de myne had ik die ge. dagte, die het de vrouw verbooden is te denken: deeze Fiësko, wiens hand thands in de uwe ligt . , uw Fiësko doch ftil! dat geen man ons bcluistere, hoe hoog wy ons over den weerglans van zyne uitmuntendheid verheffen deeze uwe Fiësko Wee uwer! als dit gevoel u niet hooger verheft ! zal . ons Genua van tyne dwingelanden verlosfcn! A e a«  Eerste Bedrtp. ïf Arabella, verbaasd. En deeze gedagte ftelde zig eene vrouw voor op haaren trouwdag? Leonora. Verwonder u Rofa! de bruid in de vreugd van haaren trouwdag. Levendiger.) Ik ben een vrouw — maar ik gevoel den adel van myn bloed» en kan het niet dulden, dat dit huis van Doria zyne takken boven het onze zoude uitftrekken. Laat zagtmoedige Andreas het is een wellust, hem geneegen te zyn immer Hertog van Genua heeten , maar Gianettino is zyn neef zyn erfgenaam en Giannettino heeft een wrevelig, hoogmoedig hart. Genua beeft voor hem, en Fiësko (Ju droefheid verzonken.') Fiësko ween om iny bemint zyne zuster. Arabella. Arme, ongelukkige vrouw! .... Leonora. Ga nu , en zie deezen halfgod der Genueezers in den fchaamteloozen kring van zuipers, en ligtekooijen ge/.eten , hunne ooren met vuile fcherts kittelen , en fprookjes van betoverde Prinfesfen aan hun vertellen. — Dat is Fiësko. — Ach; meisjes! Niet Genu i alleen verloor zyn' held ook ik myn Gemaal! Rosa. Spreek zagter. Men komt door de gaandery. Leonora, met fchrik. Fiësko komt. Vlugt! vlugt! Het gezigt van my mogt  IS, FlESKO OF DE SAMENZWEERIN g. mogthem een droevig oogenblik veroorzaaken. (Zy entwykt in een zyvertrek\Rofa enArabella volgen haar.) TWEEDE TOONEEL. Giannettino Doria, gemaskerd en in eene groene domino, Mület Hassan, zamen fpreekende. GlANETTINO, Gy hebt my wel verftaan? Hassan. Zeer wel. GlANETTINO. De witte domino. Hassan. Zeer wel. r*! GlANETTINO. jjj zeg — de witte domino. Hassan. Wel! Wel! Zeer wel! GlANETTINO. Verftaat gy my wel? Gy kunt haar niet misten , dan (op zyn torst wyzende) hier. Hassan. Zorg daar niet voor. GlANETTINO. En een ftoot die zeker treft. Hassan Hy zal te vreden zyn. j ^  ëësste BeDIYF. J$ Gianettino, mii bitteren [pot. Dat de arme Graaf niet lang te iyden heeft! Hassan. . Met uw verlof maar hoe zwaar zal ten naastenby zyn kop wel weegen? GlANETTINO. Honderd fechienen. Hassan, door zyne vingeren blaazende. Puh! Ligt als een veeder. GlANETTINO. Wat bromt gy daar? g H a s s a N. Ik zeg —— dat het een ligte arbeid is. GlANETTINO. Dat is uw zaak. Dat mensch is een magneet. Aile rustelooze koppen worden door zyn Pool aange» trókken. Hoor, kaerel! draag zorg hem zeeuer te fieemen. Hassan. Maar Mynheer ftraks na myne verrichting moet ik naar Venetië. GlANETTINO, Neem dan uw loon vooruit (Hy werpt hem een whfel toe.) Ten hoogden binnen drie' daagen moet hy koud zyn. [hy gaat heen ) Hassan, terwyl hy de wis fel opneemt. Dat heet ik credit! die Heer vertrouwt myn bauditen- woord zonder handfehrift. J-Jy vertrekt.) DER.  U FlESKO OF DE S AMENZWERRïHffi» DERDE TOONEEL. Khkaoho,^ hem Sacco, beide in zwarten domino. K a l ü a g n o. Ik merk, dat gy alle myne fchreeden nafpoort. En ik merk, dat g^Ul* voor my verbergt. zult gy opregt zyn? Kalkagno. Zo zeer, dat, als uwe ooren geen lust hebben tot in myn borst afteklimmen, myn hart u ter halver Wee7e op myn tong te gemoet zal koomen.— Ik beminde Dit ten minften had ik niet ontcyfferd, al hadjk is verlooren, als deeze gelukt. Kalkagno. ^at zv een voorbeeld der ftrengtle Men zegt, dat zy ecu deugd is. s A c c o. Men liegt, zy is 1 «ehede boek over die wal.  Eerst eBedkyf. 15 gelyke text. Een van beiden, Kalkagno, gy moet uwe onderneming of uw hart opgeeven... Kalkagno. De Graaf is haar ongetrouw. Jaloufie is de afgeregtfte koppelaarfter. Een aanflag tegen de Doiia's moet den Graaf in beweeging houden, en my in zyn paleis bezigheid verfchaffen. Terwyl hy den wolf uit de kudde verdryft, zal de vos zyn hoenderhok verrasfen. S a c c o. Onverbeeterlyk, broeder. Ik danke u. Ook my hebt gy op eenmaal het bloozen uitgewonnen. Wat ik my gefchaamd had te denken, durf ik u thands overluid zeggen. Ik ben een bedelaar als het tegenwoordig ftaatsbeftuur niet overhoop ftort. Kalkagno. Zyn uwefchulden dan zo groot? S a c c o. Zo geweldig, dat myn levensdraad, agtmaal 7.0 lang, by het eerfte tiendedeel zou moeten afloopen. Eene omwenteling in den Haat zal my,hoopik,lugt geeven. Helpt zy my al niet om te betaalen , zy zal egter de eisfchen myner crediteuren doen ophouden. Kalkagno. Ik verftaa u en wanneer eindelyk Ge¬ nua by die geleegenheid vry word , laat Sacco zig vader des vaderlands noemen. Dat men my toch het uitgedroogde fprookje van braafheid niet lange: opwarme, daar het bankroet van een' deugniet en de gloed van een' wellusteling, het geiuk van eenen liaat  l6 FrESKO OF DE S a1ïenz WEERING. ftaat beflisfeu. Waarachtig, Sacco ! Ik befchouw in ons beiden met verwondering ,' de fonderlinge befchikking des hemels, die de redding van het hait des ftaats, door de etterbuilen der ledemaaten bevordert. Is Verrina van uw oogmerk bewust ? Sacco. Zo verre die Patriot daar van mag weeten. Genua, dit weet gy zelfs, is de fpil, om welke met een ftaalen trouw zig alle zyn gedagten wenden. Zyn valken-oog hangt thands aan Fiësko. Ook op u hoopt hy, als half gewonnen, tot een onverzaagd complot. Kalkagno. Hy heeft een' uitmuntenden neus. Kom laat ons hem opzoeken, en zyn' zugt tot vryheid met den onzen opfcherpen. (Zy vertrekken.') VIERDE TOONEEL. Julia, *'« drift. F i e s k o , die een witte domin* draagt, volgt kaar. Julia. , Lakeyen! Loopeis! Fiësko, Waar heenen Gravin, waartoe befluit gy? J u l i a. . Niets, in't minst niets, (bedienden.) Laat myfl rytuig voorkomen. F i e s k o. Met verlof het zal niet gefchieden. Hier is eene beleediging. J u'  Èïrstb Beurt wi Julia. Ha! In 't geheel niet. Weg! Gy zult immers myn garneerfel feheuren. Beleedi- ging ? Wie is hier die my beleedigen kan ? Ga toch heenen. F i e s k o, bp dé eene knie. Niet vóór dat gy myden vermeetelen genoemd hebt. Julia, ftaat ftil met overkruiste armin. O fraai fraai, befchouwenswaardig! Dat toch iemand de Gravin van Lavagna by deeze verrukken* de vertooning riep: — Hoe Graaf? Waar blyft de Gemaal? Deeze houding zou uitmuntend pasfen in het llaapvertrek van uw vrouw,als zy den almanach van haare liefkoozingen doorblaadert, en een gaaping in de rekening vind. Sta toch op. Gaa naar dames, daar gy beterkoop kunt te regt raaken. Nu flaa toch op. Of wilt gy met uwe galanteriën, de impertinentiën,van uwe vrouw boeten? F i e s k o, fpringt op. Impertinentiën? aan u? Julia. Op te ryzen den ftoel te rug te flooten de tafel den rug toe te keeren J— de tafel, GraafI waar aan ik zit. F i e s k o. Het is onverfchoonlyk. Julia. En niet meer? Welke kuurén! eri is Het dan myn fchuld Qagchende~)fai de Graaf zyne oogen heeft? II. Deéi.. B F i e $•  *Ï8 FlESKO OF DF SiMENZWESEIKS. F i e s k o. Dat hy ze niet overal heeft, Madonna, is de fchuld van uwe fchoonheid. Julia. Geen delicatesfe, Graaf, waar de eer het woord voert! Ik eisch voldoening. Vinde ik die by u, of in de donders van den Hertog? F i e s k o. In de armen der liefde, die uwe verfchooning voor de misdagen der jaloufie affineekt. Julia. Jaloufie? Jaloufie? Wat bedoelt dan dat Nufje? (zig voor een' fpiegel met allerhande gebaarden be ■ fchouwende.") Als of zy een beetere voorfpraak voor haaren fraaak kon verwagten , dan wanneer ik hem voor de myne verklaar! (trotsch.) Doria en Fiësko, als of de Gravin van Lavagna zig niet vereerd moest gevoelen, als de Nicht des Hertogs haare keus benydenswaardig vindt! (l'riendelyk, terwyl zy den Graaf haare hand ter kus aanbied?) Ik veronderflel het geval, Graaf, dat ik u dus vond. F i e s k o, levendig. Wreedfte! en dan nogthands my te kwellen! Ik weet het, godlyke Julia, dat ik niets dan eerbied voor u behoorde te gevoelen. Myne reden gebiedt my de knie van den onderdaan voor 't bloed van Doria te buigen , maar myn hart aanbidt de fchoone Julia. Myne liefde is een misdadiger , maar te'ffens eene heldin, die koen genoeg is, om door 't ftaketzel van den rang heen te breeken,  £ e r s t e BBORTfi 1$) Én de verteerende zon der Majefleit in 'c aangeziche te vliegen. Julia. Een groote graaflyke leugen, die op fielten Komt aanhinken Zyn tong vergood my, zyil hart klopt onder de bilhouette van een ander. F i e 5 k o. Of liever Signora het klopt onwillig daar tegen aan, en tragt het weg te drukken. (Terwyl hy Leonora's Silhouette , die aan een hemehblaauw lint hangt, afneemt , en aan Julia «vergeeft.) Rigt uw beeld voor dit altaar op, dan kunt gy deezen afgod ne« derwerpen Julia, /leekt het teeld fchielyk by zig, zeer vergenoegd. Een groot offer, by myne eer, dat mynen danle verdient. (Zy hangt hem haare Silhouette om.) Zo Haaf, draag de kleur van uwen Heer!(Zji vertrekt.") F i e s te o, vuurig. Julia bemint my! Julia! Nu benyde ik geen God» ■heid. { Met blydfchap aan de deur van de zaal?) Deeze nagt zy een Feestnagt der goden , dat de vreugd haar meesterftuk verrigttel Holla ! Holla! (yeelent bedienden?) Dat men den vloer van myn vertrekken met Nektar van Cyprus bevogtige! De midder* 'nacht werde uit haaren looden flaap door 't geraas der muziek gewekt! Dat duizenden brandende lampen de ryzende morgenzon met fmaad te rug .wyzen ! De vreugd zy algemeen , de dans def Bachanalen doe door haar (tampen het rvk der doa-  S.O FlEJXO OI Dl Samehz weering den in puinhoopen nederftorten! (Hy vertrekt fchie* lyk. Men hoort een woest gedruisch, geduurende 'f welk de middenfeherm opgetrokken zynde , men een groote geïllumineerde zaal ziet, waarin veele maskers dansfen. Ter zyde fchenk- en Jpeeltafels met gasten bezet.) VYFDE TOONEEL. Gianettinó, half dronken. Lomellin, Ziso, Centurione, Ver rina , S acco, Kalkagno, allen gemaskerd, verfcheiden dames en edelen. Gianittino, fchreeuwende. Bravo ! Bravo , deeze wynen glyden heerlyk, onze Dansferesren fpringen a merveille. Dat een uwer heenen gaa, en in Genua uitftrooije, dat ik opgeruimd van humeur ben, dat men zig daar op wat te goede doe. By myn adel! Zy zullen deezen dag een roode letter in den Almanach geeven, en zetten er nevens: heden was Prins Doria vrolyk. Gasten, klinken de wynglaazen tegen elkander. De republiek:!! {Trompetten-gejchal.) Gianettinó, werpt zyn glas met geweld, tegen den grond. Daar liggen de (lukken! (drie zwarte maskers ryzen op, en plaatzen zig rondom Gianettinó?) Lomellin, leidt den Prins op den voorgrond, Monfignor, gy fpraakt my onlangs van een meisje, door u in de Lorenzokerk aangetroffen. G i.  Eerste B i n r r. al' GlANETTINO. Zo deed ik ook, knaap, en ik wil haar nader kennen, Lomellin. Dat kan ik u bezorgen, Gianettinó, fehielyk. Kunt gy? Kuntgy? Lomellin, gy hebt onlangs om de waardigheid van Procurator verzogt, Gy zult die verkrygen. Lomellin. Genadige Prins , zy is de tweede rang in den ftaat; meer dan zestig edellieden dingen daar na, allen ryker en aanzienlyker dan de onderdanige dienaar van uwe hoogheid. G i a n et t i n o, hem trotsch toegraauwende. Donder en Doria! Gy zult Procurator worden. (de drie maskers komen voorwaards.~) Adel in Genua? Laat zy alle hunne voorouderen en wapenen te gelyk in de weegfchaal werpen, wat word er meer vereischt, dan een hair uit den gryzen baard van mynen oom , om Genuaas geheelen Adeldom in de lugt te doen vliegen ? Ik wil, gy zult Procurator zyn , dat is zo veel als alle de ftemmen der geheele Signoria te zamen. Lomellin, zagter. Het meisje is de eenige dogter van zekeren Verrina, GlANETTINO. Het meisje is hupsen , en, trotsch alle duivelen, ik wil er myn' lust aan boeten. B 3 L 0<  £t FlESSO OF BE SAMÏNZWIEa'INC Lomellin. Monfignor! Het eenig kind, van den onver* zettelykften Republikein. GlANETTINO. Loop naar de hel met uwe Republikeinen ! De toorn van een' onderdaan, en myn hartstogt! dat wil zeggen de vuurtooren moest inftorten, wanneer jongens met fchelpen daarna werpen, de drie zwarte maskers treeden met groote beweegingen nader?) Heeft Hertog Andreas daar voor zyne lidwekens gehaald in de veidflagen hunner kinderen en bruiden, opdat zyn Neef de gunst van deeze fmagtende Republiekeinen zoude afbeedelen? Donderen Doriai Deezen trek moeteu zy verzwelgen, of ik zal booven de beenderen van mynen oom een galg oprichten , waaraan de vryheid der Genueefen zig dood zal fpartelen. de drie Maskers treedsn terug.) Lomellin. Het meisje zal nu juist alleen zyn. Haar vader is hier, en een van die drie Maskers. GlANETTINO. Heerlyk, Lomellin ! Voort, breng my by haar. Lomellin. Maar gy denkt een dartel meisje te zoeken, ea jzult een fentimenteele vinden. GlANETTINO. Geweld is de beste welfpreekendheid. Breng my fchielyk by haar. Ik wilde dien Republikeinfchen lond wel eens zien die den beer Doria durfde aanvallen. (Fiësko ontmoet hem ean de deur?) Waar is: H Gravin? Z E S<,  Eebstk Bedryf. 23 ZESDE TOONE EL' De Vorige n, Fiesko. F 1 e s k o. -Ik heb haar in de Koets geholpen. {Hy vat M hand van Gianettinó en houd die tegen zyn Borst.) Prins, thans ben ik dubbeld aan u verbonden. Gianettinó heerscht over myn Hoofd, en over Genua, en zyne beminnenswaardige zuster over myn Hart. Lomellin. Fiësko is een volmaakt Epicurist geworden, de gfoote Waereld heeft veel aan hem verloren. F i e s k o. Maar Fiesko niets aan de groote Waereld. Lteven heet droomen. Verftandig zyn, Lomellin, heet aangenaam droomen. En kan men dit beter onder de Donders van den Throon, daar het raderwerk der Regeering eeuwig in de tuitende ooren knarst, dan aan den boezem eener bekoorlyke Vrouw ? Laat Gianettinó Doria over Genua heerfchen, Fiësko zal beminnen. Gianettinó. Maak voort Lomellin, het word middernagt, de tyd nadert vast. Lavagna, wy danken u voor uw onthaal. Ik ben te vreeden geweest. Fiesko. Dat is alles wat ik wenfchen kon, Prins. GlANETTINO. JJu dan, goede nacht! Morgen avond wordt by  24 Fiesko of de Samenzwxerinc. Doria gedeeld, Fiesko is daar by verzogt. Kom Procurator. Fiesko Muziek! Licht„n! Gianettinó, trotseh tusfehen de drie Maskers doorgaande. Ruimte voor den naam van den Hertog. een van de drie Maskers morrende. . In de Helle! Nimmer in Genua! Gasten,»» beweeging. De Prins vertrekt, goeden nagt Lavagna! (heer, gaande.) ZEVENDE TOONEEL. de drie Zwarte Maskers, Fiesko. Fiesko,»/» eene tusfehenpoozing. Ik ontdek hier gasten, die aan de vreugd van myn Feest geen deel neeineH. Maskers, verdrietig onder elkander fluisterende.. Niet eene. Fiesko, verpiigtend. Zoude myne genegenheid een Genuees met misnoegen van hier gaan laateu. Spoedig lakyen, dat men het bal weder beginne , en de groote Pokaalen vuile. Ik zou niet wenfehen dat zig iemand hier verveelde. Zal ik uwe oogen op vuurwerken onc- haa-  Eerste Bedrïf. f ay. haaien? Wilt gy de vaardigheid van myn Arlequin aanhooren ? wilt gy u ook by de Juffers vermaken of willen wy ons aan de fpeeltafel zetteu, ea den tyd met Faraon verfchalken? Een Masker. Wy zyn gewoon haar met daaden te betaalen. F r t s k o. Een mannelyk antwoord, en —— deeze is Verrina! Verrina, neemt zyn Masker af. Fiesko ontdekt zyn vrienden fpoediger onder hunne Maskers, dan zy hem onder het zyne. Fiesko. Dat verftaa ik niet. Maar wat betekent dat rouwfloers aan uwen arm? Zou Verrina iemand hebben begraven, en Fiësko niets daar van weten ? Verrina. Treurige berigten voegen niet by Fiësko's vroly^ ke Feesten. Fiesko. Echter, als een vriend het hem afvraagt: (zyn hand met aandoening drukkende.) Vriend mynec ziele! Wien hebben wy beiden door den dood verlooren ? Verrina. Beiden! Beiden! O maar al te waar! — Doch alle zoemen dragen geen rouw over hunne Moeder, B s Vu  sB Fiesko or de S amenzweehins. Fiesko. Uwe Moeder is voorlang vergaan. Verrina, veelbetekenend. Ik herinner my, dat Fiesko my Broeder noem-' de, omdat ik de zoon van zyn Vaderland was. Fiesko, boertend. Ha! was het dat? Een fcherts was dus de bedoeling! Rouwkleederen om Genua! en het is waar, Genua ligt indedaad in haar laatfte ftuipen. Die gedagte is origineel, onze vriend begint geestig te worden. Kalkagno. Hy heeft het ernftig gezegd, Fiësko! Fiesko. Zeker! Zeker! Dat was het regte. Zo droog heen, en zo lamentabel! Boertery verliest alles, als de boerter zelfs lacht. Met eene volmaakte lykbezorgers houding! Had ik ooit kunnen denken, dat de flatige Verrina op zyn' ouden dag nog zulk een vrolyke vogel zou worden.' Sacco. Verrina, kom. Hy behoort nimmer tot ons. Fiesko. Maar fris op landsman, dat wy ons gedraagen, als listige erfgenaamen, die fchreiend de baar volgen , maar agter de neusdoek des te luider lachgen. Doch als wy eens een harde Stiefmoeder in de plaats kreegen. Wat zwarigheid? wy laaien haar iyven, en fmuüen daar om niet te minder. Ver-  è e R s t E B e d r. t f. H/■ . V £ r k i n a ; fterk aangedaan. Hemel en Aarde: endoen niets? — Fiesko waartoe zyt gy gekomen ? Waar zal ik den grooten Tilannenhaater aanireffen? Ik weer den tyd, dat gy op 't gezigt van een kroon in ftuipen zoude gevallen zyn. - Diepgezonken zoon d r Republiek; gy moogt het verantwoorden, dat myn onfterflykhcid my geen penning waardig is , zo de tyd ook geesten kan vtrflyten. F r e s k o Gy zyt een eeuwige zemelknoper. Laat hy Ge nua in zyn' zak fteeken en aan een' kaper van Tunis verkwanfelen, wat raakt het ons? Wy drinken Ciprifchen Wyn, en kusfeu fchoone Meisjens. Verrina ziet hem ernjtig aan. Is dat uwe waare ernftige meening? Fiesko. Waaromniet, vriend? Is het dan een wellust , hettraage veelbeenige dier, Republiek, ten voet te verftrekken. Hy die het vleugelen geeft, en de voeten van hunne Ampten ontzet, verdient uwen dank. Gianettinó Doria worde Hertog. De bezigheeden van den ftaat zullen ons geen gryze hairen meer aanbrengen, Verrina. Fiesko! — is dat uwe waare ernltige meening ? Fiesko. Andreas verklaart zyn' Neef tot zoon, en erfgenaam  3$ Fiesko or de Samenzweerxng. naam van zyne goederen, en wie zal de dwaas zyn die hem de erffenis van zyn magt zal betwisten ? Verrina, met de uiterfte verontwaardiging. Komt dan Genueefen! (Hy verlaat Fiesko fchielyk de anderen volgen hem.) Fiesko. Verrina! Verrina! — Deeze Republikein is hard als ftaal! AGTSTE TOON E EL. Fiesko. Een onbekende Masker, Masker. ïlebt gy eene minuut te miflen, Lavagna? Fiesko, verpligtend. Voor u wel een uur! Masker. Hebt dan de goedheid, met my een toer buiten de Stad te doen. Fiesko. Het is tien minuten voor middernacht. Masker. Hebt de goedheid, Graaf» ' Fiesko. Ik zal doen infpannen. Masker. Dat is niet nodig. Ik zend éc'n paard vooruil, , . . meer  Eerste Bibha &p «eer behoeven wy niet, want ik hoop dat flegts een van ons terug zal koomen. Fiesko, verbaasd. En? Masker. Men zal u op zeekeren traan een bloedig antwoord afeifchen. Fiesko. En deeze traan?. c * M a s k e r. Van zeekere Gravin van Lavagna. Deeze Dame ken ik zeer wel, en ik wil weeten waarmeede zy verdiend heeft aan een zottin opgeofferd te worden! Fiesko. Nu verftaa ik u. Mag ik den naam van deezen zeldzaamen uitdaager weeten? Masker. Het is dezelfde die eens de dogter van Zibo -aanbad, en die voorden Bruidegom Fiësko terug trad. Fiesko. Scipio Bourgognino I Bourgognino, neemt zyn Masker af. En die nu verfchynt tot redding van zyne eer, die voor een meedeminnaar week , welke laag genoeg denkt, om de zagtmoedigheid zelfs tc kwellen. F i e s-  -,go Fiesko or de Samenzweerïn& F i e s k o, omhelst hem vimrig. Edel jongeling! dank zy het lyden myner gemalin , dat my zulk een waardige kennis verwerft. Ik gevoel al het fchoone van uwe verftoordheid, maar ik zal niet vegten. Bourijognino, treedt een ftap te rug. De Graaf van Lavagna zou te bloode zyn, zig aan de eerftelingen van myn zwaard te waagen? Fiesko. Bourgognino, tegen de geheele magt van Vrankryk , maar niet tegen u ! Ik vereer dit waardig vuur, dat voor een waardiger voorwerp blaakt. de wil verdient lauwrieren, maar de daad zou kinderagtig zyn. Bourgognino, getergd. Kinderagtïg, Graaf? De vrouw kan over mishandelingen flegts weenen. ——— Waarvoor is de man gefchikt? Fiesko. Ongemeen wel gezegd, maar ik vegt niet. BcfüRGOGNiNO, keert hem den rug toe en wil gaan. Ik zal \i veragten. Fiesko. met levendigheid. Waarachtig Jongeling dat zult gy niet, al zou de deugd in prys daalen (Jty vat hem met nadruk by de hand.) Hebt gy ooit iets voor my gevoeld , dat men — hoe zal ik- het zeggen ? — Eerbied noemt? B O ü 1-  Eerste Be dry ft 31 Bourgognino. Zou ik voor een' man geweken zyn, dien ik niet voor den eerften der menfchen hield ? Fiesko. Nu dan myn vriend. Een man, die eens mynen eerbied verdiende, zou ik een weinigje lang- zaamer leeren verachten. Ik zou toch denken dat het werkftuk eens meesters te konstig is om den vlugtigen leerling zo ftraks in de oogen te vallen. Ga heen, Bourgognino, en neem tyd, om te overleggen, waarom Fiësko dus, en niet anders handelt. (Bourgognino vertrekt ftilzwygend.) Ga vry , edel Jongeling! als deeze vlammen het Vaderland ontfteeken, dan moogen de noria's wel vast Haan. NE GENDE TOONEEL. Fiesko, Muley Hassan, treed befchroomi binnen en ziet naar alle zyden zorgelyk om. Fiesko, die hem fcherp en lang in 't oog houdt. Wat wilt gy, en wie zyt gy? Hassan, in dezelfde houding. Een flaaf van de Republiek. Fiesko. Slaverny is een elendig handwerk, (hem beftendig feherp tn "t oog houdende) Wat zoekt gy ? Hassan. Mynheer, ik ben een e«rlyk map. FlBf.  Si Fiesko of de Sajjeezweeiih6, Fiesko. Dat fchild moogt gy wel altyd voor uw gezigt hangen , dat zal niet overtollig zyn maar wat zoekt gy ? Hassan, zoekt hem nader te koomen. Fiësko ontwekt hem. Mynheer, een fchurk ben ik.niet. Fiesko. Het is goed dat gy dat betuigt, en tocb ook niet goed ^ongeduldig) maar wat zoekt gy? Hassan hem veder naderende. Zyt gy de Graaf Lavagna ? Fiesko, trotsch. De blinden in Genua kennen myn tred. ———• Wat wilt gy met den Graaf? Hassan. Wees op Uw hoede, Lavagna! (dringt op hem aan) Fiesko, fpringt naar de andere zyde. Dat ben ik indedaad. Hassan, altyd in dezelfde houding. Men heeft niet veel goeds met u voor, Lavagna! Fiesko, weder achteruittredende. Dat zie ik. Hassan. Wacht u voor Doria! Fiesko, hem met vertrouwen vaderende. Vriend! zou ik u ook wel onregt gedaan hebben? Deezen naam vrees ik indedaad. Hassan. Vlugt daa voor dien man. Kunt gy leezen ? Fits»  .Eerste Bf.dk.yev ' Fiesko. Een koddige vraag. Gy hebt meer met Cavaliers omgegaan. Hebt gy iets fchriftelyks ? Hassan. Uwen naam by ter dood gevonnisden. (Hy geeft hem een papier, en dringt digt op hem aan, Fiësko treedt voor een fpiegel en loert over hét papier heenen. De Moor gaat Jluipend om hem heenen , trekt eindelyk eenen dolk en wil toeft eeken.) Fiesko, keert zig behendig om, en grypt Muley by den arm. Zacht, fchurk! (Hy ontrukt hem den dolk?) Hassan, heftig op den vloer ftampende. Duivel! Ik vraag om verfchooning. {hy wil zig weg maaken.) Fiesko, hem grypende , met een fterke ftem. Stephano ! Drullo ! Anthonio ! (den Moor by den keel grypende?) Blyf goede vriend! Helfche boeveftreeken! (Bedienden) Blyf en antwoord! Gy hebt een liegt werkftuk gemaakt, van wien hebt gy uw dagloon te vorderen? Hassan, na veel vergecffche pogingen om_ weg te ftuipen, rustig. Men kan my niet hooger hangen dan de Galg is. Fiesko. Neen! wees gerust! niet aan de hoornen van de Maan, echter hoog genoeg dat gy den Galg voor «en tandeftooker zoud aanzien. Maar in uwe keuze II. Deel. C wat  Fiesko of sï Samenzweerino.' was te veel ftaatkundigs , om een voortbrengze! van uw eigen kop te zyn. Spreek dus, wie heeft u gehuurd ? Hassan. Signor, gy moogt my vry een' fchurk noemen, maar een domkop, daar van zou ik gaarn ver. fchoond zyn. Fiesko. Is de fchurk nog trotsch ? Spreek fchurk , wie heeft u gehuurd ? Hassan, nadenkend. Hum! dan was ik toch niet alleen de Dupe ? Wie my gehuurd heeft ? Schoon het flegts honderd fchraale fechinen waren ! wie my gehuurd heeft? Prins Gianettinó. Fiesko, verbitterd op en neder gaande. Honderd fechinen en niet meer voor Fiësko's hoofd! (gemelyk) Schaam u, Kroonprins van Genua! (hy loopt fchielyk naar een Secretaire.) Hier Knaap, zyn er duizend, en zeg aan uwen Heer —— dat hy een karige moordenaar is! Hassan, befchouwt hem van V hoofd tot do voeten. Fiesko. Bedenkt gy u, knaap? Hasfan neemt het geld, legt het neder en befchouwt hem met ftteds klimmende ver* Wondering. Fus.  ÊbrsteBedrtf. JS Fiesko. Wat doet gy, knaap? Hassan, werpt liet geld rustig op de tafel. Myn Heer! —— dat geld heb ik niet verdiend. Fiesko. Schaapshoofd ! den galg hebt gy verdiend. De verltoorde Elefant vertrapt menfchen , geen wormen. U zou ik dóen hangen, als het my flegts zo veel meer dan twee woorden kosten moest. Hassan, met een vrolyke buiging. Myn Heer heeft al te veel goedheid. Fiesko. God bewaar my! Voor u niét. Ik vond er nu juist genoegen in, dat myn luim een' fchurk, gelyk gy, tot iets en tót niets kan maaken, en daarom kunt gy vry vertrekken. Verftaa my recht. Uwe mislukking is voor my een onderpand des Hemels dat ik voor iets groots bewaard worde, en daarom bewys ik u genade, en gy kunt in vryheid heengaan. H a s s a N, vertrouwelyk. Slaa toe Lavagna , de eene eer is de andere waardig. Wanneer iemand op dit halfeiiand voot u een hals te veel heeft, gy hebt te beveelen, en ik fuy ze af zonder onkosten. Fiesko, Een welleevende fchurk, hy wii met de halzen van andere lieden zynen dank betuigen. Ca H a *>  '3$ Fiesko of de Samenzweerincj; Hassan. Wy laaten ons niets voor niet doen Signor, hebben ook eer in ons lyf. Fiesko. De eer der halsaffnyders. ... Hassan. Kan misfchien de vuurproef beeter doorftaan, dan die van uwe eerlyke lieden. Zy breeken hunnen eed aan onzen lieven He ere, wy houdenze den Duivel naar de letter. Fiesko. Gy zyt een fnaakfche Bandiet. Hassan. Ik ben bly dat ik in uw fmaak val. Stel my eens op de proef, en gy zult in my een man leeren kennen , die zyn konst voor de vuist doet. Stel my te werk. Ik kan u van eiken trap van fchurkery een Testimonium toonen, van den onderften tot den bovenden toe. F i e s ic o. Wat men niet al hoort! (terwyl hy zig nederzet) De fchelmen erkennen dus ook wetten, en ondergefchikte rangen? Laatmy iets hooren van de onderften. / Hassan. Foey Monfignor, dat is het verachtlyk leger der Langvingers. Een ellendig beroep dat geen groote mannen uitlevert, het arbeid flegts op de gees-  Eerste Bedrit. geesfelpaal en het rasphuis, en voert op zyn hoogst aan den galg. Fiesko. Een bekoorlyk doel! Ik verlang naar de hoogere foorten. Hassan. Dat zyn de fpions en machines. Veelbeteekenende heeren, wien de Grooten het oor leenen* vanwaar zy hunne alweetenheid haaien ; die zig als bloedzuigers in zielen vasthegten, het gift uit de harten zuigen , en het, daar het behoort, uiefpuwen. Fiesko. Wy kennen ze ■ ga voort. Hassan. Nu komt de rang aan de muiters, giftmengers, en allen die hunnen man lang in het oog houden, en hem van agteren aanvallen. Dikwijls zyn het lafte bloodaarts , maar echter kaerels , die den Duivel het leergeld met hunne arme ziel betaalen. Hier doet de geregtigheid reeds iets overtolligs , vlegt hunne beenderen op het rad, en fteekt hunne üimbie koppen op een paal. Dit is de derde graad. F i e s k o. Maar zeg my toch, wanneer zal de uwe koomen. II a s s a n. Ha! Monfignor ! Dat is juist de zaak. Ik heb ze allen doorgewandeld, myn genie wies vroegtydrg C 3 b0"  33 Fiesko of de Samenzweerino. boven alles uit. Gisteren avond deed ik myn proefftuk in de derde , en een uur geleden was ik —* een breekebeen in de vierde. Fiesko. En deeze is? II a s s a n , {met levendigheid.') Dat zyn kaerels {met vuur) die hunnen man tusfchen vier muuren opzoeken , door 't gevaar zig een weg baanen, hem regt op den huid loopen, en met den eerften groet hem den grootendank voorden tweeden uitwinnen. Onder ons; — deezen noemt men flegts de extrapost der Helle. Als Mephifto. pheles ergens op belust is, dan is 'er maar eenen wenk nodig, en hy heeft het gebraad nog warm. Fiesko Gy zyt een hard gekookte zondaar. Zulk eenen ontbrak my reeds lang. Geef my de hand, ik zal u by my behouden. Hassan Ernst of fcherts? Fiesko. Volkomen ernst : en ik zal u duizend fechinen 'sjaars geeven. Hassan. Top Lavagna! Ik ben de uwe, en laat het privaat leeven voor den henker' vaaren. Gebruik my waar toe gy wilt. Tot uwen brak, tot uw par farce hond , tot uw vos, tot uw Hang, tot uw koppelaar, tot uw beulsknegt. SignorJ tot allerleie commisfiën, maar  Eerste Bedry f. 3> maar volftrekt tot geen eerlyke, want, daar by gedraag ik my zo lomp als een blok. Fiesko. Wees onbevreesd. Als ik een Lam wil fchenken , dan laat ik het door geen Wolf overleveren Gy zult morgen ten eerften door Genua gaan, en de Lugtsgefteldheid van den Staat onderzoeken Tragt Nauwkeurig te verneemen hoe men van de Refcering denkt, en van het huis Dom fluistert, onderzoek vervolgens wat myne meedeburge*, vjn myn Bbnvivants leven , en van myn l.ofde-roman denken. Overftroom hunne herfenen met wyn ot dat de gevoelens hunner harten overfpoelen. Hier hebt gy geld, deel daarvan uit onder de zydehan- delaars. ' \ '■ Hassan, *iet hem beienkeljk aan. Signor! Fiesko. Angflig behoeft gy 'er niet by te worden. Eer- lylfishec niet gaa, roep uwe geheelc.bende te hulp. Morgen zal ik uwe bengten aanhooren. (hy gaat heenen.) Hassan, roept hem na. Verlaat u op my, heden is het vier uurenin den morgen- En morgen ten agt uuren hebt gy reeds zoveel nieuws gehoord, als zeventig paar ooien kunnen bevatten. {Hy vertrekt.') c TIEN-  40 Fiesko of de Samenzweerins* TJENDE TOONEEL. Kamer by Verrina. Bertha, agterover leggende in een Sofa, hel hoofd in de hand leunende. Verkina , mymerend binnentreedende. Bertha, verfchrikt, fpringt op. Hemel! daar is hy! Verrina, ftaat ftil, beziet haar met bevreemding. Voor haaren Vader verfchrikt myn Dogter! [Bertha. Vlugt! Laat my vlugten ! Gy zyt verfchrikker lyk , myn Vader. Verrina. JV'yn eenig kind? Bertha, hem angftig aanziende. Ween! gy moet nog een Dogter hebben. Verrina. Drukt myne tederheid u te zwaar? Bertha. Zy drukt my ter needer, myn Vader, Verrina. Hoe! ontvangt gy my dus, myn Dogter? Wanneer ik weleer te huis kwam , met bergen op myn hart, myn Bertha huppelde my te gemoet, en myn Bertha lachte ze weg. Kom omhels my, myn Dog--  Eeïstb BlDtYI. k heb heIn afreekening gehouden met alle geneugten det Natuur , en [ten üiterjten zwaarmoedig) gy alleen zyt my overgebleven. Bertha, befchouwt hem van boven tot beneden. Ongelukkig Vader! Verrina, omarmt haar met verlegenheid. Bertha i myn eenig kind ! Bertha! laatste over- blyftel myner hoop ! Genua's vryheid u daar heenen Fiësko verlooren (terwyl hy haar heviger drukt , tusfchen de tanden) Word gy een Hoer ■ Bertha. rukt zig uit zyn armen. " Heilig God! gy weet? .... Veurina, ftaat bevendftih Wat? Bertha. Myn maagdelyke eer .,.. Verrina, (woedend) Wat? Bertha. Deezen Nacht .... Verrina, «» razende.) Wat? C ' 5 B e R<  42 Fiesko of de Samenzwerrinci. Bertha. Geweld (zinkt op de Sofa neder.) Verrina, na een lange Vrèeslyke paufe, met een doffe fiem. Nog één ademtogt, Dogter den laatftenr {met een diepen afgebrooken toon) Wie ? B e r t m A. Wee myner! Niet deze doodverwige toorn! God help my, hy ftamelt en ziddert. Verrina. Ik wist niet Myne Dogter? Wie? Bertha. Bedaar! Bedaar! myn beste, myn dierbare Vader. Verrina. Om Gods wille wie? (Hy wil voor haar tiedervallen.) Bertha. Een Masker. Verrina, treed te rug, in een ftorm van overpeinzing. Neen! dat kan niet zyn! die gedagte zend God my niet. (met een vreeslyken lach) Oude gek! Als of al het venyn uit een en dezelfde padde moest fpatten. (Tegen Bertha bedaarder) Van perfoon als de myne, of kleiner f Bertha. Grooter. Ver.  Eerste Bedryt. 43 v e r r i m a , ras, Dehairen zwart? gekroesd? Bertha, Koolzwart, en gekroesd. Verrina, van haar afylend. God! myn Hoofd! myn Hoofd! de ftein? B e r t h a. Ruuw, een basftem. Verrina, met hevigheid-. Van welke kleur? Neen ik wil niet meer hoo- ren! de domino ■ van welke kleur? Bertha. De mantel groen , naar my voorftaat. Verrina, met heide handen voor zyn gezicht ; zinkt in de Sopha. Wees gerust, het is flegts éen duizeling, myn' Dogter. {laat de kanden zakken; het gezigt van een. doodeni) Bertha, de handen wringend. Barmhertige Hamel! dat is myn Vader niet meer. Verrina, na eene Pqufe, met een bitteren lach. Recht zo! Recht zo, laffe Verrina dat de fielt in het Heiligdom der wetten greep ——• deeze oproeping was te zwak voor u. De tieit moest ook in het Heiligdom van uw bloed gry. pen (fpringt op) fpoedigl Roep Nicolo — kruid en lood = of wagt! wagt! daar beden*  $f- Fiesko of de S amenzweering. ik iets anders iets beters breng mv myn zwsard hier. bid een onzen vader. (De hand voor t voorhoofdJJaande.) Maar wat wil ik? Bertha. Ik hen zeer beangst, myn vader. Verrina, Kom, zet u by my neder, (met veel nadruk) Bertha, verhaal my Bertha, wat deed eens die gryze Romein, toen men zyn Dogter ook zo —, hoe zal ik het noemen ? 00k zo bevallig vond, zyn Dogter? Hoor Bertha , wat zeide Virginius tegen zyn mishandelde Dogter ? Bertha, zidderend. Ik weet niet wat hy zeide. Verrina. Zottinetje! Niets zeide hy. (ryst pktslings op, en grypt een zwaard, i Naar een flagtmes greep hy .., Bertha, valt hem verfchrikt in de armen. Groote God! wat wilt gy doen? Verrina, werpt het zwaard op den grond. Neen.' nog is er geregtigheid in Genua. ELFDE TOONEEL. Sacco, Kalkagno, de Vorigln. Kalkagno. Spoedig, Verrina. Maak u gereed, heden begint de keurweek van de Republiek. Laat ons weg naar de Signoria. gaan, om nieuwe Senatoren te  ÏersTeEedryf. 45 te verkiezen. De ftraaten weemeien van Volk. De geheele Adel flroomt naar het Raadhuis Gy verzelt ons immers fpotagtig) om den triomf onzer vryheid bytewoonen. Sacco. Een zwaard ligt in de Zaal. Verrina's gezigt ftaat wild. Bertha's oogen zyn rood. Kalkagno. Myn God! dat valt my nu ook in 't oog 1 Sacco, hier is een ongeluk voorgevallen. Verrina, zet twee ftoeleH. Neemt plaats. S a c c o. Vriend, gy verfchrikt ons. Kalkagno. Zo heb ik u nog nooit gezien , Vriend. Had Bertha niet geweend, dan zou ik vraagen, gaat Genua onder? Verrina, vreesfelyk. Onder! zit neder. Kalkagno, verfchrMen, terwyl zy beiden nederzitten. Man! ik bezweer u! Verrina. Hoort. Kalkagno. Welk vermoeden treft my, Sacco?  4 dekt heeft, waar de twee einden van haaren ring elkander aangrypen. (Plegtig zwygen. Ontroering op tik gezigt. Verrina ziet elk hunner fterk en door' dringend aan.) Bourgognino. Ontaarde Vader! wat hebt gy gedaan ? Deeze ontroerende vreesfelyke vloek over uwe arme on* ïchuldige dogter? Verrina. Niet waar? dat is verfchrikkelyk, myn tee- dere Bruidegom. (Met den hoogften nadruk.) Wie uwer zal nu optreeden, en nu nog van bezadigd* heid en uitftel fnappen? Genua's lot is op myne Bertha geworpen. Myn vaderlyk hart is aan myn burgerpligt overgeleeverd. Wie onzer zal lafhartig genoeg zyn, om Genua's verlosfing te verwylen,wanneer hy weet, dat dit fchuldeloos lam zyn moedeloosheid met oneindig verdriet betaalt? Zo waar God leeft! dit was geensfins het gepraat van een dwaas — ik heb eenen eed gedaan , en zal my over myn kind niet ontfermen, totdat een Doria op de aarde zieltoogt, al zoude ik, als een beulsknegt , op pynigingen rafineeren, als zoud' ik dit fchuldeloos lam onder kannibaalfche folteringen verbryfelen. Gy fiddert . bleek als geesten zien zy my aan — Nog eens Scipio. Ik bewaar haar ten gyfelaaresfe van uw  Eerste Éedry p. 51 uw Tyrannenmoord. Aan deszen dierbaaren draad houde ik uwe, myne, en uwlieder verpligtingeu. vast. Genua's despoot moet vallen, of dit meisjö vertwyffelen. Ik zal nooit herroepen. Bourgognino, werpt zich voor Bertha neder. En vallen zal hy vallen voor Genua, ge- lyk een Ofterftier. Zo zeker als ik dit zwaard in Doria's hart zal omkeeren, zo zeker zal ik den Bruidegoms kus op uwe lippen drukken (_hy ftaat op.) Verrina. Het eerde paar dat door de razernyen wierd ingezegend ! Geeft elkander de handen. In Doria's hart wilt gy uw zwaard omkeeren? Neem haar» zy is de uwe! Kalkagno, nederhiielende. Hier knielt nög'een Genuees, en legt zyn vreesfelyk ftaal voor de voeten der onfchuld. Zo zeker mooge Kalkagno den weg ten Hemel opfpooren , als dit zyn zwaard den weg tot Doria's levenl (Hy ftaat op.) S a c co, nederhiielende. Ten laatften, doch niet minder gemoedigd, knie!» RafaSI Sacco. Als dit myn blinkend geweer de gevangenis van Bertha niet ontlast, dan fluit zig hec oor van den ontfermer voor myn laatfte beede. (Hy ftaat op.) Verrina, opgeklaard. Genua dankt u in my, myne vrienden. Gaa nu myn dogter, en verheug u, dewylgy hetgewigtig pist voor den ftaat moogt zyn. D 2 BotfRa  5» Fiesko o'f de Samenzweerin o. Bourgognino, omarmt haar in V heengaan, Gaa, vertrouw op God , en op Bourgognino! Op een en denzelfden dag zullen Genua en Bertha in vryheid zyn. (Bertha verwydert zig.) DERTIENDE TOONEEL. de voorigen, behalven Bertha. Kalkagno. Eer wy verder gaan, nog één woord Genueezen. Verrina. Ik kan het gisfen. Kalkagno. Zullen vier Patriotten genoeg zyn, om de Ty ranny, die magtige Hydra, te verdelgen? Moeten wy het volk niet gaande maaken? moeten wy den Adel niet op onze zyde trekken? Verrina. Ik heb u verdaan. Hoort dus, ik heb reeds lang een Schilder in 't werk , die zyn geheele konst verfpilt, om den val van Appius Claudius in fresco te fchilderen. Fiësko is een aanbidder der konst, en ontfteekt gaarne zyne verbeelding aan verhevene gebeurtenisfen. Wy zullen het fchildery naar zyn paleis doen brengen, en laaten het hem in ons byzyn befchouwen Misfchien word zyn Genius door dit gezigt weder opgewekt. Bourgognino. Weg met hem! „ Verdubbel het gevaar, is d2 Fiesko ot de Samen zweer in <% Leonora, treed met gevoeligheid en koog' keid terug. En dit bedoelde dan uwe deelneeming, huichelaar ? In ééne kniebuiging verraad gy de vriendfehap en de liefde ? Gaa voor eeuwig uit myn gezigt ! Affchuuwlyke fekfe , tot dus verre dacht ik dat gy ilegts vrouwen bedroog, maar dat wist ik niet, dat gy ook u zeiven tot verraaders wierd. Kalkagno, ftaat met ontzetting op. Mevrouw! L e o n o ra. Niet genoeg, dat hy het heilig zegel der vertrouw^ lykheid fchond, ademt deeze huichelaar ook aan den fpiegel der deugd zyn pestlucht uit, en wil myn onfchuld leeren hoe men eeden breekt. Kalkagno, vlug. Het breeken van den eed zou uw geval alleen niet zyn, Mevrouw. Leonora. Ik verftaa u. Myn neiging voor u zou door myne gevoeligheid omgekogt worden. Wist gy niet (met edelen trots) dat reeds het uitmuntend ongeluk, om met Fiësko te breeken, een vrouwe-ziel veredelt ? Gaa heen! Fiësko's fchande doet geen Kalkagno by my ryzen, maar de menfehelyke natuur zin¬ ken. {Vertrekt fchielyk.) Kalkagno, ziet haar in verwarring na en Jlaat zig voor '/ voorhoofd. Zotskap! {Hy vertrekt.) VIER-  Tweede Bedryf. 63 VIERDE TOONEEL. Hassan, Fiesko. Fiesko. Wie was hy, die daar heenen ging? Hassan. De Marquis Kalkagno. Fiesko. En deeze Neusdoek bleef op de Sopha liggeai Myn vrouw was hier? Hassan. Zy ontmoette my zo even geweldig verhit. F 1 e s jc o . Deeze Neusdoek is vogtig. (Hy fteekt ze by zig.') Kalkagno hier? Leonora geweldig verhit? (Na eenig nadenken tegen Hasfan,~) Deezen avond zal ik u vraagen wat hier gebeurd is. Hassan. Juffer Bella hoort gaarne dat men haare blankheid roemt. Ik zal het beantwoorden. Fiesko. En nu zyn dertig uuren verloopen. Hebt gy volvoerd 't geen ik u aanbeval ? Hassan. Tot een jota toe , myn gebieder. Fiesko, nederzittendt. Spreek dan, op welk een toon fpreekt men vas Doria, ea van de tegenwoordige regeering?  64 Fiesko of de Samekzweemnq. Hassan. O foei, op een affchuuwelyken toon. Men zegt reeds, Doria beefc als een blad Giannettino is doodelylt gehaat. Alles is misnoegd. De Franfchen zeggen zy, vvaaren de rotten van Genua. Kater Doria heeft ze opgevreeten , en vergenoegt zich nu met de muizen. Fiesko. Dit kon wel waarheid weezen , en wisten zy geenen hond voor deezen kater? Hassan, lugtig. De Stad fluisterde lang en breed, van zeekeren . zeekeren Holla! heb ik daar nu den naam vergeeten? Fiesko, ftaat op. Domoor.' Hy is zo ligt te onthouden, als hy zwaar te verwerven was. Heeft Genua meer dan dien eenigen? Hassan. Zo weinig als twee Graven van Lavagna. Fiesko, zig nederzettende. Nu dat laat zig hooren. En wat fluistert men dan van myn vrolyk leven ? Hassan, hem met groote oogen aanziende. Hoor, Graaf van Lavagna. Genua moet verheeven van u denken. Men kan het niet verdragen , dat een Cavalier uit een beroemd geflagt van talenten en verftand in de kracht van zyn vuur en invloed bezitter van Milloeneu met Vorflelyk bloed in zyn aderen -— een ~" Ca-  Tweede Bedryf: €>ƒ Cavalier als Fiesko,naar wien op den eerften wenk alie harten zouden toevliegen .... Fiesko, keert zig verachtlyk van hem af. Dit uit den mond van een fchurk aan te hooren.... Hassan. Dat Genua's grootfte man , den grooten val van Genua verflaapt. Vcelen beklaagen zeer vee- len befpotten, de meesten verdoemen u Allen beklaagen den Staat, die n verlooren heeft. Een. Jefuit meende gerooken te hebben, dat 'er een Vos in het pak /lak. Fiesko. De eene Vos riekt den anderen. —— Wat jpreekt men van myne Roman met de Gravin Inperiali ? Hassan. Het geen ik my wel wagten zal te herhaalen. > Fiesko. - Voor de vuist. Hoe ftouter, deste meerwelle» kom. Wat fluistert men ? Hassan. ' Men fluistert niets. In alle -koffyhuizen, by Biljard tafels, in herbergen, en wandelingen »' op de Markt —— op de Beurs fchreeuwt men overluid.... Fiesko. Wat ? Ik beveel het u. Hassan, terug treedend. Dat gy een gek zyt. II. deel, E FlES'  65 Fiesko of de samenzweekIhg» Fiesko. Goed, zie daar! neem die fekien voor die tydine Ik draag thans de zotskap met bellen, waar in deeze Genueezen fmaak vinden, welhaast zal ik my een kruin laaten fcheeren, opdat zy my voor Hansworst houden. Hoe gedroegen zig de Zybehandelaars by myne gefchenken? Hassan, grappig. Gek! Zy gedroegen zig als ter dood veroordeelden. ... Fiesko. Gek? Zyt gy dol, kaerel? Hassan. Vergeef my, ik had lust tot nog meer fekienenï Fiesko, lacht en geeft hem 7er eetu Nu, als ter dood veroordeelden? Hassan. Die reeds op het blok liggen, en op eenmaal hun pardon hooren uitroepen. Zy zyn de uwenmeC liachaam en ziel. ° Fiesko. Dat is my lief. Zy haaien het by 't gemeen is. Genua over. Hassan. Dat was een vertooning! Het fcheelde maar weinig (de duivel haal my) of ik had fmaakm de grootmoedigheid gevonden. Zy hingen my a s onzinnigen om denhals. De meisjes fcheenen zig fchier in myhs vaders kleur vergaapt te hebben. M driftig vielen zy op myu Maan-eklips aan. Almag-  Tweede Bf.dk.7 f. €? tig is toch het geld,dagt ik toen, het kan zelfs Moóren wit maakeu. Fiesko. Uwe gedagte was beter dan de misthoop, waar uit zy opkwam. De woorden die gy my aan- gebragt hebt, zyn goed: mag men daar uit tot de daad befluiten ? Hassan. Even als uit liet geruisch des Hemels tot den naderenden ftorm. Men fteekt de hoofden byëen^ men rot te zamen", 'roept Hum! als 'er een vreemde voorby waart. Door geheel Genua heerscht een drukkende zoelheid Deeze mismoedig¬ heid hangt als een zwaar onweder over de Repu» bliek. Slegts één wind, dan vallen de plas¬ regens en de blikfems te gelyk. Fiesko. Stil! Luister! Wat is dat voor een verward gedruis ? Hassan, fchielyk naar het vengfter. Het is 't geroep van een menigte menfchen, dié Van het Raadhuis komt. Fiesko. Heden is het Procurators verkiezing. Laat myn Rytuig voorkoomen ! De zitting kan onmooglyk reeds geëindigd zyn. Ik wil derwaards. Onnioö- gelyk kan zy reeds itt order afgeloopen zyn. ■ Myn zwaard en myn mantel ! Waar is myn oxderteeken ? Hassan. Mynheer, dat heb ik geltolen en verpand. è a Fi es-  tfi} Fiesko óf de S amenzweïrin^ Fiesko. Dat hoor ik met genoegen. Hassan Wel nu? Komt myn prefent haast voor den dag % Fiesko. Omdat gy den mantel ook niet geftolen hebt? Hassan. Omdat ik den dief ontdekt heb. Fiesko. Het rumoer nadert herwaards. Luister ! Dat Is geenzins een gejuich van goedkeuring. (Schielyk,) Spoedig, ontgrendel de Hofpoorten. Ik heb een vermoeden. Doria is ftout, onderneemend. De Staat dartelt op de punt van een naald. Ik durf wedden, dat 'er opfchudding op de Signoria ontftaanis. Hassan, aan het vengfler fchreeuwende. . Wat is dat? Zy koomen de ftraat Balbi af. ■ Een troep van veale duizenden. Hellebaarden flikkeren. Zwaarden. Holla! —— Senatoren ■ komen herwaards vliegen. Fiesko. Het is oproer. Spring 'er tusfchen. Noem mynen naam, draag zorg dat zy zig hier heenen wenden. (Jlasfan Jpeedig naar heneeden.) Wat het verftand van de mieren met moeite byëen fieept, ' voert de wind des tóevals in eenen oogenblik te zaamen. y Y F;  T w e s d e B e d e y 1'i VYFDE TOONEEL. Fiesko, Centurione, Zibo, Asserato, komende driftig in het vertrek. Zibo. Graaf, gy zult het onzen toorn vergeeven, dat wy onaangemeld hier inkoomen? Centurione. Ik ben befchimpt, doodelyk befchimpt door den Neef van den Hertog, in 't oog van de geheele Signoria. Fiesko. Doria heeft het gouden Boek bezoedeld, waar van elk Genua's Edelman een blad is. Centurione. Om die reden zyn wy hier. De geheele Adel is In my uitgedaagd. De geheele Adel moet iu myn , wraak deelen. Om myne eer te wreeken, zou ik geen hulp van anderen vorderen. Zibo. In hem is de geheele Adel getergd, de geheele Adel moet vuur en vlammen braaken. Asserato. De rechten der natie zyn verwoest. • De Repu* blikeinfche Vryheid heeft eeai doodelyken Heek ontvangen. Fiesko. Gy brengt myn geduld op de pynbank, E3 ' Z«  fÖ FlESÊO OF DE SAM enzweeeun8. Zibo. Hy was de negenëntwintigfte onder de kiesheerén, en had tot Procuratorkeuze een gouden bal getrokken. Achtentwintig fteuimen waaren opgenomen. Veertien ftemden voor my, en even zo. veel voor Lomellino! Doria's ftein en de zyne ontbraken nog. Centurione, hem fckielyk invallende. Ontbraken nog? Ik ftem voor Zibo. Doria — befef, welk een kwetfing van myne eer! ■ Doria .... Asserato, hem weder invallende. Zo iets heeft men niet beleefd, zolang de Oceaan om Genua gevloeid heeft.... Centurione, driftiger voortvaarend. Doria trok een zwaard, dat hy onder zyn fcharlaken mantel verborgen had, ftak myn keurcedul daaraan, en riep in de vergaadering: Zibo. „ Senatooren; het geldt niet! het is doorboord 2 Lomellin is Procurator. Centurione. ,, Lomellin is Procurator," en wierp zyn zwaard op de tafel. Asserato. En riep : het geldt niet: en wierp zyn zwaard op tafel. F i r s k o, na eenig jlihwygen. F.n wat is uw befluit? Fies-  Tweedi BeHïK 71" Centurione. Men heeft de Republiek iu 't hart geftooken. Wat ons befluit is ? Fiesko. Centurione, het riet mag door een geblaas geknakt worden; tot eiken worden normen vereischt. l& vraag wat uw befluit is? Zibo. Men behoorde, dunkt my, te vraagen wat Genua befloot? Fiesko. Genua? Genua? Weg daarmeede.net is brooscb, het breekt waar men het aangrypt. Gy reekent op de Patriciërs? Mogelyk omdat zy zuure gezigten trekken, en de fchouders ophaaleu , wanneer er van ftaatszaaken gefprooken word. Weg daarraeede. Hun heldenvuur word tusfchen baaien Leyau«cne goederen gefmoord , en hunne zielen flodderen zorgelyk over hunne Oostindifche vlooten. Centurione. Leer onze Patriciërs beter waardeeren. Naauwelyks had Doria de trotfche daad volvoerd, of eenxge honderden van hun vlooden met verfcheurde weederen op de maikt. De Signoria vloog uit elkander. Fiesko, [pottend. Gelyk Duiven uit elkander flodderen, als een Sperwer op het flag nederftort ? Centurione, cnftuimig. Neen! Gelyk tonnen Busknüd, ajs een bran- deud Lont daarin valt. ,& ^ E 4  f2 FlESKO OF DE S AME NZWEEÏUK G. Zibo. < Het volk is ook woedend, wat moet men niet van een opgejaagd wild zwyn verwagcen ? Fiesko, lagchend. Die blinde onhandelbare Colosfus, die in 't eerst met lompe pooten veel geraas maakt; hoog en laag, in nadere en verdere afltanden, met opgefper- de kaaken dreigt te verflinden, en eindelyk ■ óver zakken draaden ftruikelt! Te vergeefs. Ge. nueefen ! Het tydpeik van de heerfchappy over de zee is voorby. Genua is onder't gewigtvanzyïien naam nedergeftoit. Genua is in dien ftaat, waarin het onverwinlyk Rome als een kaatsbal op het raket van den weeken jongeling Octavius opjprong. Genua kan niet meer vry zyn. Genua moet door eenen Monarch gekoesterd worden. Genua heeft een Souverein noodig. Gy kunt dus den dolkop Gianettinó huldigen. CentueIONE, opftuï:u:d. Wanneer de wrokkende elementen zig verzoe'nen.én de Noordpool den Zuidpool agternalpringt. "■ Kom kameraden! Fiesko. Blyf toch ! Blyf toch! Waar over broeit gy Zibo! Zibo. Over niets, of over een kluchtfpel, dat aardbeeving heeten zal. Fiesko, brengt hen by een ftandbeeld, Wa dunkt u van dit Beeld? Cek-  ..Tweede T o o h i h. > 73 Centurione. Het is de Venus van Florence. Maar hoe komt dit hier te pas ? Fiesko. Zy behaagt u toch ? Z 1 n 0. Dat denk ik, of wy zouden flegte Itaalianen zyn. waarom vraagt gy dit juist nu? Fiesko, Reis dan nu door alle deelen der Waereld, en zoek onder alle levendige Kopyen van dit Vrouwelyk model het gelukkigst uit, in 't welk gy alié de bekoorlykheden van deeze gedroomde Venus moogt omhelzen. Z 1 b o, En wat hebben wy dan voor onze moeite verworven? Fiesko. . Dan zult gy da Phantafie der kwakzalvery overtroffen hebben.... Centurione, ongeduldig. En wat daarby gewonnen? Fiesko.» Gewonnen hebben? Het verjaard Proces tusfehen de Natuur en de Kunftenaars. Centurione, vuurig. En dan? Fiesko. Dan? Dan? .(Begint te lagchen.") Dan zult gy vergeeten hebben te zien dat Genua's Vrryheid in puir.hoopen flxirt! E 5 ZES-  74 FrESKO OF de Samenzweertno^ ZESDE TOONEEL. Fiesko. (Plet gedruis voor het Paleis word fterker.) Gelukkig! Gelukkig! Het flroo der Republiek ontvlamt reeds. Het vuur heeft reeds huizen en toorens aangegreepen. Voort maar ! Voort inaar, dat de brand algemeen worde, en de lustige, wind de verwoesting aanblaaze ! ZEVENDE TOONEEL, Hassan, fchieljk opkoomende, Fiesko. Hassan. De eene meenigte op de andere! Fiesko. Maak de Hofpoorten wyd open. Laat binneij flormen wat flegts voeten heeft. Hassan. Republikeinen, Republikeinen! Zy trekken hunne Vryheid aan^ het juk , heigen , als jokosfen, onder hunne Ariltocratifche heerlykheid. Fiesko. Dwaazen! Zy gelooveu dat Fiësko van Lavagna voortzetten zoude 't geen Fiësko van Lavagna niet begon. Het oproer komt als geroepen, maar de samenzweering moet de myne zyn. Zy komen de trappen opftormen. H a s-  Tweede T o o n e e l, 75 Hassan, roept naar buiten, Holla! Holla! Fiesko. Gy zult zo ordentlyk het huis door de deur dragen. (Het volk komt met geweld naar binnen, de deuren worden verbrookcn.') AGTSTE TOONEEL. Fiesko, twaalf ambagtslieden. Allen, Wraak tegen Doria, wraak tegen Gianettinó,! Fiesko. Met bedaardheid, myne landslieden! Dat gy allen, my dus uwe opwagting maakt, is een blyk van uwe goedhartigheid. Maar myne ooren zyn delicater. Allen, onftuimiger. Te gronde met dien Doria !Te gronde Oom en Neef. Fiesko, die hun lagchend telt. Twaalf man is een magtig leger .... E e n i g e n. Deeze Doria's moeten weg. De Staat moet een. andere gedaante hebben. Eerste. Onze vreederechters de trappen aftewerpen —— de trappen af! onze'vreederechters! ,T w eed £, Denk eens Lavagna, de trappen af, toen zy hem by de verkiezing tegenfpraaken. A l-  ?6 Fiesko of de Samcnzweering Allen. 't Zal niet geleeden worden, 't mag niet geleeden worden. Derde. Een zwaard in de Raadsvergadering meede te neemen .... Eek s t e, Een zwaard! Het teken van den oorlog! inde zaal des vredesl Tweede. In 'c fc'.iarlaaken in den Raad te koomen! niet ia 't zwart, gelyk de overige Raadsheeren! Eerste. Met agt Hengilen door onze Hoofdftad te ryden! Alle k. Een dwingeland! een verrader des Lands, en der Regeling! Tweede. Tweehonderd Duitfchers van den keizer ten iyfwagt te koopeu! Eerste. Buitenlanders tegen de kinderen des Vaderlands! Duitfchers tegen Italianen! Soldaaten by de wetten! Allen Hoogverraad! Muitery! Genua's ondergang! Eerste. Het wapen der Republiek op zyn koets te VQ.ren! . ... T w e e-  ÏWEÈDE ËEDÜf. ff. Tweede. Het ftandbeeld van Andreas, midden inden hof der Signoria! Alle n. In (lukken dien Andreas! In duizend (lukken, de (leenen en de levendige! Fiesko. ' Genueefen, waarom dat alles tegens my? Eerste. Gy moet het niet dulden, gy moet hem de duï-i men op de oogen houden. T w e e d e. Gy zyt een verflandig man , en moet het niet dulden, gy moet veriland voor ons teff.ns hebben. Eerste. En zyt van beter adel, gy moet hem daar voor doen boeten, gy moet het niet lyden. Fiesko Uw vertrouwen vleit my zeer, kan ik het dool 'daaden verdienen? Allen, fchreeuwend. Slaa! Verniel! Verlos! Fiesko. Een goed woord zult gy egter nog wel willen «aanneemen ? E e n i o e n. Spreek, Lavagna! Fiesko, die zig nederzet. Genueefen. —— Het Ryk der Dieren geraakte eens  .78 Fiesko oe de Samenzweerinc. 'eens in een burgerlyke gisting. De eene party vog't tegen de andere, en een (lagers hond bemagtigdè den throon. Deeze , gewoon het flagtvee met zyn mes te moorden, hield in het Ryk beestagtig huis, baste, beet, en knaagde de beenderen van zyn volk. De natie morde, de moedigden vereenigden zig, en bragten den Vordelyken Bulhond om hals. Nu wierd een Ryksdag gehouden, oni de gewigtige vraag te beflisfen, welke Regeeringsvorm de gelukkigde zy ? De (temmen verdeelden zig in drie partyen. Genueefen , voor welken zoud gy u verklaard hebben? E e r s t e, burger Voor het volk. Allen voor het volk. Fiesko. De ftem voor het volk won het. De Regeering wierd democratisch. Een burger gaf zyn ftem'. De meerderheid drong het door. Weinige weeken verliepen er , toen aan deezen nieuw gebakken yryen ftaat, door den Mensch de oorlog wierd Verklaard. Men beriep een algemeene vergadering. Het Paaid , de Leeuw, de Tyger, de Beer, de Olifant , de Rhinoceros traden op, en riepen iuidrugtig: tot de wapenen! Nu kwam de beurt aan de overigen. Het Lam, de Haas, het Hert, «Ie Ezei. het geheele Ryk der Infeften , de Vogelen , het .geheele menfchenvliedend heir der visKchen, alien traden daar tusfchen , en riepen om Vreedé. Ziet Genueefen! 't getal der Blooden oyer« trof dat der Strydbaaren ; 'er jvaaren meer dommen dan verftandigen. De meerderheid drong het doorHet  "Tweede Bedryf. ?q £ïet Ryk der dieren leidde de wapenen neder, en de Mensch (lelde het zelve onder braudichatting. Dit Staats fystema wierd derhalven verworpen; Genueefen , waartoe zoud gy thans geneegeii zyn geweest ? Eerste en Tweede. Ongetwyffeld tot de Regeering der Besten. Fiesko. Dit gevoelen vond goedkeuring! Nu wierden dé bezigheeden van den Staat in verfcheidene kamers verdeeld. Welven waakten voor de Finantiëri. Vosfen waren hunne Secrctarisfen. Duiven bellierden de crhnineele Justitie. De minzaame accoorden wierden door Tygers gefloten, en de huwelyks procesfen door Bokken bedecht. Haazen dienden als Soldaaten* De Leeuwen en Olifanten bleeven by de bagagie. De Ezel was afgezant des Ryks, en de Mol overde opziener over de waarneeming der Ampten. Genueefen , wat verwagt gy van deeze wyze verdeeling? Wien de Wolf niet veifcheurde, wierd door den Vos verfchalkti Wie deezen ontkwam, wierd door den Ezel overhoop geworpen. De onfchuld wierd door Tygers vermoord, terwyl de Duiven aan dieven en moordenaars genade fchonken , en ten befluit, toen de Ampten nedergelegd wierden, vond de Mol dié allen onberispelyk waargenomen. De Dieren wierden oproerig. -Laat ons een Monarch verkiezen, riepen zy eendemmig, die klaauwen, die hersfens j «n maar één maag heeft, enw; opperhoofd wierd door allen gehuldigd. — Een, Genueeferi •—— doch  ?ó Fiesko of de Sa mekzwae1 si ng. • doch (lerwyl hy met hoogheid ouder hun treed) het was de Leeuw. Allen, met handgeklap, hunne mutzen omhoog werpende. Eravo! Bravo '. Dac hebt gy flirn uitgedacht. Eerste. En Genua zal dit voorbeeld volgen, en Genua heeft zynen man reeds. Fiesko. ■ Ik wil hem niet weeten. Gaa heenen, denk oiü den Leeuw. (Be burgers vertrekken met veel gedruis.) Het gaat gewenscht. Het volk en de Raad tegen Doria. Het volk en de Raad voor Fiësko. Hasfan! Hasfan! Ik moet my van deezen wind bedienen. Hasfan ! Hasfan! Ik moet deezen maat verfterken: deeze belangneeming gaande houden! Voort Hasfan! Hoerekind der Helle! Hasfan! Hasfan! NEEGEN DE TOONEEL. H a s s a n, komt. Fiesko. Hassan, onftuimig. Myn voetzooien gloeijen nog. Wat is er nu weder te verrigten? Fiesko. Myne beveelen. Hassan, vleijend. Waar heenen zal ik eerst, waar heenen laatst loopen ? Fies-  Tweede Bedeïf. Si Fiesko. Het loopen zal u deeze reis gefchonken worden. Gy zult gefleept worden. Houd u terHond gereed , ik zal uw voorgenoomen moord ruchtbaar maaken, en uw gebonden aan de Crimineele Regtbank overleeveren. Hassan, eenige treeden terug gaande. Signor! Dat is niet volgens affpraak. Fiesko. Zyt volkomen gerust, het is niet meer dan een kluchtfpel. In dit oogeublik hangt alles daar van af , dat de aanflag van Gianettinó op myn leven ruchtbaar word. Gy zult een pynlyk verhoor ondergaan. Hassan. En dan? bekennen of loochenen? Fiesko. Loochenen. Men zal u aan de Tortuur brengen; Den eerden graad daat gy door. Deeze vermaning kunt gy op reekening van uwe fluikmoordery dellen. By de tweede zult gy bekennen. Hassan, zorgelyk het hoofd fchuddende. De duivel is toch een fchelm. De Heeren mogten my eens ten eeten houden, en ik enkel om dé aardigheid gerabraakt wordert. Fiesko. Gy komt er heelhuids af. Ik verzeker bet u op myn Graaflyke eer. Ik zal vorderen dat uwe draföeiferiing tot myne genoegdoening aan my werde overII. Deel. F ce-  8a Fiesko of de Samenzweering. gelaten , en dan zal ik u voor 't oog der geheele Republiek vergiffenis fchenken. Hassan. Ik ben te vreeden. Zy zullen my de gewrigten wat uit elkander dryven , dat maakt ze buigzaamer. Fiesko. Geef my dan fchielyk met uw dolk een kras op den arm,dat er het bloed na volgt. ——— Ik zalmy houden , als of ik u ftraks op de daad had gegreepen. Goed! (met een vreeslyk gefchreeuw.~) Moord! Moord ! Moord! Laat de wegen bezetten ! De poorten toegrendelen. (Hy fteept Hasfan by de keel weg. Veèle bedienden in verwarring over het Toneel.) TIENDE TOONEEL. Leonora, Rosa, komen verfchrikt en fchielyk op. Leonora. Moord, riep men, moord! Van hier kwam het gefchreeuw. Rosa. Zekerlyk flegts een losfe opfchudding, gelyk dagelyks in Genua gebeurt. Leonora. Zy riepen moord, en het volk fluisterde duidelyk van Fiësko. Armzalige bedrieger. Myne oogen wilden hen verfchoonen, maar myn hart was hen te loos. Gezwind, volg hem, zie toe, zeg my waar zy hem heenen fleepen. R o-  Tweede Bedrit. ?3 Rosa. Houd u bedaard ! Bella is hem gevolgd. Leonora. Bella zal zyn ftervend oog nog opvangen! De gelukkige Bella! Wee my zyne moorderesfe! Had Fiësko my kunnen beminnen , nimmer had Fiësko zig in de groote waereld, nimmer in den dolk van, de afgunst geworpen! Bella komt! Gast weg! Spreek niet Bella! ELFDE TOONEEL* De VooRtGEN, Bella. Bella. De Graaf leeft en is wel. Ik zag hem door dé Stad galoppeeren. Nooit zag ik onzen genadigen Heer zo fchoon. De Hengst dartelde onder hein. en joeg, met trotfchen hoefflag , het aandringend volk voor zynen Vorftelyken beryder heenen. Hy ontdekte my in 't voorbyjaagen, lachte my gunitig toe, wenkte deezen weg uit, en wierp drie kusfen achter zich. (Gemelyk.') Wat zal ik daar medé doen, Mevrouw? Leonora, in verrukkingi Ligtvaardige fnapfter! Breng ze hem te rug. Rosa. Zie nu eens. Nu zyt gy weder geheel gloeijehd rood. Leonora. Zyn hart werpt hy de ligtekooijen na , en ik F 2 fmacb*  S4 Fiesko of be Samenzweering. fmacht naar een blik! O Vrouwen! Vrouwen! (Zy vertrekken,-) TWAALFDE TOONEEL. (In V Paleis van Andreas,) Gianettinó, Lomellin, fpoedig inkomende. Gianettinó. Laa't hen om hunne vryheid brullen, als de Leeuwin om haar jong. Ik blyf daarby. Lomellin. Maar Signor .... Gl anne tt no. Voor den Duivel met uw maar, Procurator vail drie uuren! Ik zal geen hair breed wyken. LaaC Genua's toorens haare hoofden fchudden, en de woelende zee haare „ neen" daar tusfchen brommen. Ik vrees hun trots niet. Lomellin. Het volk is voorzeker als brandend hout, maar de adel voegt er zich met zyn wind by. De geheele Republiek is in beweeging. Het volk en de Patriciërs. GlANETTINO. Dan gaa ik als Nero op eenen berg ftaan, om dien vermakelyken brand aan te zien. Lomellin. Totdat zig de geheele oproerige masfa eenen par-  Tweede B e d r y r.' 85 partyganger toewerpt, die eerzugt genoeg bezit, om in de algemeene verwarring te oogften. G [ ahett1no. Zotheid! Zotheid! Ik ken er flegts een', die gevaarlyk zou kunnen worden , en voor dien is gezorgd. Lomellin. Zyne Doorlugtigheid ! (Andreas komt. Beiden tnaaken een diepen buiging.) Andreas. Signor Lomellin , myne Nicht begeert uitteryden. Lomellin. Ik zal de eere hebben haar te verzeilen. (Vertrekt.') DERTIENDE TOONEEL. Andreas, Gianettinó. Andreas. Hoor, Neef, ik ben over u te onvreden, GlANETTINO. Doorlugtigfte Oom! Vergun my gehoor. Andreas. Dat vergun ik den fmachterigtten bedelaar in Genua, als hyhet verdient, geen booswigt, al was hy myn Neef. Gunst genoeg dat ik u den Oom doe aantreffen, gy verdiende den Hertog en zynen Raad te hooren. GlANETTINO. Slegts een woord, doorlugtig Heer! F j A n-  16 Fiesko of de Samenz-weering. Andreas. Befef wat gy gedaan hebt, en verantwoord n dan. Gy hebt een gebouw om verre gerukt, dat ik in een halve eeuw zorgvuldig heb opgerigt. Het Maufoleura van uwen Ooni. Zyne eenige piramide de liefde der Genueefen, die ligtzinnigheid vergeeft Andreas u, G i a n /•. t ti n o, Mynen Oom, en Hertog .... Andreas. Val my niet in de rede. Gy hebt het fchoonlte konstwerk der Regeering befchadigd, dat ik zelf voor de Genueefen van den Hemel haalde . dat my zo veele nagten, zo veele gevaaren, zo veel bloeds gekost heeft. Voor geheel Genua hebt gy myne Vorltelyke eer bezoedeld, dewyl gy geene achting voor myne inrichtingen betoonde. Voor wien zullen deeze heilig zyn, wanneer ze door myn bloed veragt worden ? deeze domheid word u door uwen Oom vergeeven. Gianettinó, beleedigd. Doorlugtig Heer , gy hebt my tot Hertog van Genua opgevoed. Andreas. Zwyg! Gy zyt aan hoogverraad van den Staat i'chuldig , en hebt haar eene wonde in 't hart gegeevcn. Neem u in agt, knaap! Het heet onderwerping. Dewyl de Herder in den avond van zyn dagwerk een weinig terug trad, waande gy de kudde reeds verlaaten. Dewyl Andreas gry-  Tweede Bedryf. ?7 gryze hairen draagt, wilde gy als een draatjongen de wetten vertrappelen. Gianettinó, trotsch. Zacht Hertog! ook in myne aderen bruisent het bloed van Andreas, voor wien Vrankryk beetde. Andreas. Zwyg, als ik het beveel. Ik ben gewoon dat de Zee gehoor geeft als ik fpreek. —~ m\a" den in haaren tempel hebt gy de Majefteit der gerechtigheid in 't aangezigt gefpoogen. Weet gy ook hoe men dat opneemt, rebel? Nu! antwoord. Gianettinó, fpr aakeloos op den grond ziende. Andreas. Ongelukkige Andreas! in uw eigen hart broeide gy den worm uit, die aan uwe verdienden knaagt. Ik ftigtte den Genueefen een Gebouw, dat de verganklykheid trotfeeren zoude , en werp zelfs de eerde brandfloffe daarin. —— Deezen , . onbezonnene, dank het deezen gryzen kop , die door de handen zyner bloedverwanten wil begraaven worden. Dank het myne fchuldige liefde, dat ik den kop van den vermeetelen niet van een draftoneel aan den beledigden Staat toewerp! QHy vertrekt fpoedig.) F4 VEER-  88 Fiesko or de Samenzweerikg. VEERTIENDE TONEEL. Lomellin, buiten adem, verfchrikt. Gianettinó, ziet den Hertog gloeijend en fpraakeloos na. Lomellin. Wat heb ik gezien? Wat aangehoord? Heden! nog heden moet gy vlugten, Prins! Heden is alles verlooren. Gianettinó, met grimmigheid. Wat was 'er te verliezen. Lomellin. Genua, Prins! Ik kom van de markt. Het volk drong byeen, rondom eenen Moor, die gebonden voortgefleept wierd ; de Graaf van Lavagna, en meer dan drie honderd Edelen volgden hem, tot in het Rechthuis, daar de Misdadigers gepynigd worden. De Moor was betrapt op eenen fluikinoord, die hy aan Fiësko zou volbrengen. Gunettino, ftampvoetende. Wat? zyn dan heden alle duivelen losgelaaten? L o m F. l l i n. Men onderzogt fcherp, wie hem omgekogt had. De Moor bekende niets. Men bragt hem aan de' eerfte Tortuur, hy bekende niets. Men bragt hem aan de tweede, hy bekende bekende! Signor, waar waren uwe gedagten, toen gy lUve eer aan den deugniet prys gaaft. Gia.  Tweede Bsdryf. 89 Gianettinó, hem wild toe-graauwende. Vraag my niets! Lomellin. Hoor nu verder. Naatiwelyks was het woord Doria uitgefproken ■ (Liever had ik mynen naam in het zakboek van den duivel geleezen, dan den uwen hier gehoord.) juist toen ver- toonde zig Fiësko aan het volk. Gy kent hem, den man , die beveelend fmeekt, en die met de harten der menigte woekert. De geheele vergadering was in één verfteenden akeligen groep, als ademloos aan hem gehegt; hy fprak weinig, maar ontblootte deu bloedenden arm, het volk vogt om de vallende droppelen , als of het reliquiëu waren , ■ de Moor wierd aan zyn willekeur overgegeeven , en Fiësko een doodfteek voor ons — Fiësko fchonk hem vergiffenis. Nu borst de ftilte des volks in een brallend getier uit, elke adem vernielde eenen Doria; en Fiësko wierd onder een vivat van duizend ltemmen naar zyn huis gedraagan. Gianettinó, met een ge finoorden lac'?. Dat oproer deert my niet. Keizer Karei ! Met dat enkel woord zal is hun ter neder werpen, zo dat in geheel Genua geen gefluister meer vernomen zal' worden. Lomellin. I3ohemen ligt verre van Italië. — Als Karei F 5 fpoed  po Fiesko of de Samenzweering. fpoed maakt , dan kan hy nog even tyds genoeg komen, om uwe uitvaart by te woonen. Gianettinó, vertoont hem een Brief met ten groot cachet. Dan is het gelukkig dat hy reeds hier is. Verwondert Lomellin zig? Kon hy denken dat ik doldriftig genoeg zou zyn, om opvliegende Republikeinen te tergen, als zy niet reeds verraden en verkogt waren. Lomellin, verflagen^. Ik weet niet wat ik denk. Gianettinó. En ik denk iets dat gy niet weet. Het befluit is genomen. Overmorgen zullen twaalf Raadsheeren vallen. Doria word Monarch , en Keizer Karei zyn befchermer. ■ Gy treedt te rug? Lomellin. Twaalf Raadsheeren. Myn hart is niet ruim genoeg, om een blo«dfchuld twaalfmaal te bevattea. GlANETTINO. Zotskap! men werpt ze neder aan den voet van den throon. Ziet gy, ik bragt den afgezant van Karei onder'toog, dat Vrankryk nog fterke partyen in Genua had , die hem dien ftaat voor de tweedemaal in de handen konden fpeelen , indien men ze niet tot den wortel toe uitroeide. Dit vond ing;ng by den ouden Karei , hy onderteekende mynen aanfiag, en gy fchryft 't geen ik u (roorzegge. Lo-  Tweede Bedryf. pi Lomellin. Tot,nog toe weet ik niet.... GlANETTINO. Zet u neder, en fchryf. Lomellin. Maar wat zal ik fchryven ? (Hy zet zig neder.) GlANETTINO. De naamen der twaalf Candidaten. Frans Centurione. Lomellin, fchryvende. Tot loon voor zyn keurftem zal hy de lykftatie aanvoeren. GlANETTINO. Cornelio Calva. Lomellin. Calva. GlANETTINO. Michae'1 Zibo. Lomellin. Tot afkoeling van het Procuratorfchap, Gianettinó. Thomas Asferato, met zyn drie Broeders. Lomelllin, houd op. Gianettinó, met nadruk. Met zyn drie Broeders, Lomellin, fchryft. Verder. Gl'A.  9i Fiesko of de Samenzweering. GlANETTINO. Fiësko van Lavagna. Lomellin. Draag zorg 1 draag zorg! over deeze Zwarten Steen zult gy nog den hals breeken. Gianettinó. Scipio Bourgognino. Lomellin, Die mag elders Bruiloft gaan houden. Gianettinó. Daar ik Speelgenoot zal zyn. — Raphaël Sacoo. Lomellin. Voor deezen zou ik gaarn pardon vraagen, tot by myne 5000 Scudi betaald had. (hy fch)ryf(.') Nu, de dood fluit de rekening. Gianettinó. Vincent Kalkagno. Lomellin. Kalkagno. De twaalfde fchryf ik voor myn rekening, of onze doodvyand is vergeeten. GlANETTINO. liet einde goed, alles goed , Jofeph Verrina, Lomellin. Dat wasde kop van den Slang, (Hyftaat op,ftt-0oit zand op het papier, doorloopt het fchrift, en geeft het den Prins over.) De dood houdt overmorgen een pragtig gala , twaalf Vorlten van Genua zyn daar op genodigd. Gi a.  Tweede B e d r y f. 53 Gianettinó, gaat aan de Tafel en ondertekent. Het is gedaan, — over twee dagen is het Dogeverkiezing. Wanneer de Raad by een is , dan worden die twaalf op het teeken van een zakdoek, door een plotfelyken fchoot neêrgelegd. Dan zullen te gelyk myne 200 Duitfchers het Raadhuis met een ftorm bemagtigen. Is dit gefchied, dan treed Gianettinó Doria in de Zaal, en doet zig huldigen, (hy fchelt.) Lomellin. En Andreas? Gianettinó, (met veragting.) Is een oud Man. (een Bediende) Als de Hertog naar my vraagt, ik ben in de Mis, {de Bediende vertrekt.) De Duivel, die in my is , kan in een heilig masker best incognito blyven. Lomellin. Maar het papier, Prins ? GlANETTINO. Dat neemt gy, en laat het by onze party rond gaan. Deeze Brief moet met extraport naar Levanto, hy geeft Spinola van alles berigt, en beveelt hem om zig des morgens ten agt uuren hier in de hoofdftad te laaten vinden. (Hy wil vertrekken.) Lomellin. Een kinkel in de kabel, Prins! Fiësko komt niet meer in den Raad. Gianettinó, in het heenen gaan. Dus zou Genua nog eenen Muiter hebben?—— Daar  94 Fiesko of de Ssmeïïzweeribb. Daar zal ik voor zorgen. (Hy gaat in ten Zyvertrek, Lomellin in een ander?) VYFTIENDE TOONEEL. Voorzaal by Fiësko, Fiesko, met Brieven en Wisfels, Hassan. Fiesko. Vier Galeijen zyn dus binnen geloopen? Hassan. En liggen gelukkig in de Darfena ten Anker, Fiesko. Dat komt gewenscht. Van waar deeze expresfen? Hassan. Van Rome , Piacenfa, en uit Vrankryk. Fiesko, opent de Brieven en loopt ze door. Welkom , welkom in Genua! (zeer blymeedig.) Dat de Couriers Forftelyk onthaald worden. Hassan. Hum! (Hy wil vertrekken.) Fiesko. Halt! halt 1 hier komt werk voor u in menigte, Hassan. Welk is uw begeerte ? De neus van den Brak , of de ange) van den Scorpioen. Fiesko. Tegenwoordig het fluitje van den Lokvogel. Mor-  Tweede Bedryf. 95 Morgen vroeg zullen 2000 mannen verkleed ter ftad iufluipen, om dienst by my te neemen. Gy zult uwe handlangers by de poorten verdeelen, met order om op de inkomende Pasfagiers een waak end oog te houden. Eenigen zullen komen als een troup Pelgrims, dié in Bedevaart naar Loretto gaan ; anderen als Ordensbroeders , of als Savoyaarden, of als Comedianten; nog anderen als Kramers, of als een troep Muzikanten, de meesten als afgedankte Soldaten, die Genueesch Brood willen eeten. Men zal eiken vreemdeling afvraagen, waar hy zyn intrek neemt? Is het antwoord, in de Goude Slang, dan zal men hem vriendelyk groeten en myne wooning aanwyzen. Hoor Kaerel! ik maak ftaat op uwe fchranderheid. Hassan. Dat moogt gy, Signor ! zo wel als op myne boosheid. Laat ik haar een lok ontflippen , dan moogt gy myne beide oogen in een windroer laaden, om mosfen daar meê te fchieten. (Hy wil heen gaan.) Fiesko. Halt! nog een werk. De Galeien zullen het volk fterk in het oog loopen. Neem in agt wat men daar van fpreekt. Vraagt 'er u iemand na , dan hebt gy van verre hooren fluisteren , dat uw Heer daar mede jagt op de Turken wil maaken. Verftaat gy? Hassan. Ja wel, de baarden der gefnedenen leggen boven  pf5 Fiesko or de Samenzweering. ven op. Wat in de Korf is, mag de duivel weeten. {Hy ml heengaan.) Fiesko. Zacht! Nog eene voorzorg. Gianettinó heeft nieuwe reden , om my te haaten en my ftrikken te fpannen. Gaa, onderzoek by uwe kameraden, of gy iets van een fluipmoord verneemt. Doria bezoekt de verdagte huizen. Maak u gemeenzaam met de ligtekooijen. De geheimen van het kabinet verbergen zig gaarn in de piooijen van een Vrouwerok. Beloof haar goudfpillende ka- ]anten beloof haar zelfs uwen Heer. Niets kan te eerwaardig zyn, om in dit moeras te dompelen, tot gy den bodem gepeilt hebt. Hassan Wagt! Ha! Ik heb den toegang by zekere Diana Bononi, en ben omtrent een half jaar haar bezorger geweest. Eergisteren zag ik den Procurator Lomellin uit haar huis komen. Fiesko. Dit komt als geroepen. Even deeze Lomellin is de hoofdfleutel tot alle de dolheden van Doria. Morgen vroeg moet gy ten eerden daar heenen gaan Misfchien is hy deezen nagt de Endymion van deeze kuisfche Luna. Hassan. Nog een vraag, Monfignor.' Als de Genueefen my vraagen, (en de duivel haal my, zy zullen hetvraagen,) als zy my vraagen, wat denkt uwe Heer  Tweede B i de ï r, p> Heer over Genua? Zult gy uw masker nog langer draageu? of wat zal ik antwoorden? F i e s k o. Antwoorden? Wagt! De vrucht is toch ryp. Weeën kondigen de naderende geboorte aan. Genua ligt op het blok, zult gy antwoorden, eri myn Heer heet Joan Louis Fiësko. Hassan, zig met blydfchap uitrekkende. Wat ik niet al aanbrengen zal, dat het een aart heeft, by myn hondsvotfche eer! Maar kom, lugüg op, vriend Hasfan. Ten eerlten in een Wynhuis! Myn voeten hebben handen vol werks. —— Ik moet myn maag wat te goed doen , dat hy by myn beenen een goed woord voor my doe. (Hy Saat fihielyk weg , doch komt /heil terug.) a propos, dat had ik haast door 'tfnappen vergeeten. Wat tusfchen uw Vrouw en Kalkagno gebeurd is, had gy gaarn willen weeten? Men liep eert blaauwe fcheen, Signor, en dat was het alles. (Hy loopt heen.) ZÈSTIENDE TOONEEL. Fiesko, by zig zeiven. Ik beklaag u Kalkagno. Kost gy denken dat ik het gevoelig artikel van myn huwlyksbed prys zou geeven , als de deugd van myne Vrouw, en myne eigene waarde, my niet het fterkfte handfchrift tot myne gerustftelling gaven ? Doch deeze betrekking is my wellekom. Gy zyt een goed Soldaat, dit zal uwen arm tot Doria's ondergang II. Deel. G aajs  p8 Fiesko of de Samenzweerino. aan my verbinden. (Met fterke fchreeden op en neder gaande.) Nu treede Doria met my in het ftrydperk ! Alle machines van het groot ontwerp zyn in beweeginc. Alle Inftrumenten rot het ysfelyk concert gefteld. Niets ontbreekt 'er dan het masker afterukken , en Fiësko aan de Patriotten van Genua te vertoonen. • (men hoort gerucht.) Len bezoek! Wie of my nu komtftooren? ZEVENTIENDE TOONEEL. F r e s k o, Verkina, R o m a n o , met een Schilde'r'y, Sacco, Boüroogniko, Kalkagno, allen buigen zig. Fiesko, gaat hun met een opgeruimde houding te gemoet. Welkom myne waardige Vrienden! Welke gewigtige aangelegenheid voert u zo voltallig herwaards ? Gy ook , myn waarde Broeder Verrina? Ik zou byna verleerd hebben u te kennen , waren myne gedagten niet meer dan myne oogen by u werkzaam. Was het niet federt het laatfté Bal, dat ik mynen Verrina gemist heb ? Verrina. Reken hem niet na Fiësko; zwaare lasten hebben federt zyn gryze kruin nedergebogen: doch genoeg hier van. F i'i s it o. Niet genoeg voor de weetgierige liefde. Gy zult my meer moeten zeggen, als wy alleen zyn. (te-  Tweede Bedryp. 93 (tegen Beurgognino.") Welkom jonge held , onze onderlinge kennis is nog groen, maar myne vriendfchap is ryp. Hebt gy uw gevoelen ten mynen opzigte verbeterd? Bourgognino. Ik ben öp den weg daar toe. Fiesko. Verrina, men heeft my gezegd, dat deeze jorigé Ridder uw Schoonzoon zal worden. Ontvang myri volkomene goedkeuring over deeze keuze. Ik heb hem ilegts eenmaal gefprooken , en egter zou ik 'er trotsch op zyn als hy de myne was. Verrina. Dit oordeel maakt my hoogmoedig op myö dochter. F 1 e s k o, tot de anderen. Sacco ? Kalkagno ? Niet dan zeldzame verfchytiingea in myne vertrekken. Ik mogt my byna fchaamen over myne dienstvaardigheid , wanneer de edelfte fieraden van Genua dezelven voorbygingen. En hier begroet ik eenen vyfden gast, my wel vreemd , doch door deezen waardigen kring genoegzaam aangepreezen. R o m a n o Het is flegts een Schilder, Monfignor, genaamd Romano, die zig door diefflal aan de natuur geneert, geen wapen heeft dan zyn penceel, en nu tegenwoordig is, (met een diepe buiging ) om den fprekende trek voor een Brutus-kop optedoen. G 2 Fijss*  io» Fiesko of de SamenzweERino. Fiesko. Uwe hand, Romano! Uwe Meesteres is een nabeftaande van myn huis. Ik bemin haar broederlyk. De Konst is de rechterhand der Natuur, deeze heeft flegts Schepfelen , geene heeft Menfchen gemaakt. Maar wat fchildert gy Romano? R o m a n o. Toneelen uit de gefpierde oudheid. Te Florence ftaat myn Stervende Hercules , myn Cleopatra te Yenetien, de Woedende Ajax te Romen, daar de Helden uit de oude waereld in het Vaticaan we. der opftaan. Fiesko. En welke is thans de bezigheid van uw Penceel? Romano. Het is weggeworpen Signor. Het Licht van de Genie ontfiug minder voedfel , dan het Licht des Levens. De Papiere Lamp brandt flegts tot op zekere hoogte. Hier is myn laatfte werk. Fiesko, opgeruimd. Gy kond nimmer op gewenschter uur gekomen zyn. Ik ben heden ongewoon opgeruimd. Myn geheel geftel voelt zekere heroïque rust, ten eenemaal geopend voor de fchoone Natuur. Ontdek uw Tafereel. Ik wil my daar op onthaalen. Schikt u in eenen kring myne vrienden. Wy wil. Jen ons geheel den Ko'nftenaar toewyden; ontdek uw Tafereel. Vek.  Tweede B e d r y f. ioi ■ Verrina, wenkt, de anderen. Geeft nu acht Genueezen. Romano, ftelt het Schilderftuk op zyn plaats. Het licht moet van die zyde invallen. Trek gindfche gordyn op. Laat dit vallen. Goed! (hy begeeft zig ter zyde.) Het is de gefchiedenis van Virginia en van Appius Claudius. (Lange nadrukkelyke Paufe , waarin zy allen het fchilderftuk befchouwen.) Verrina, in vervoering. Stoot toe gryze Vader. Verfchrikt gy Dwingeland? Hoe bleek ftaat gy daar, ftug- ge Romeinen! Volgt hem Romeinen! ■ het flagtmes blinkt. Volgt my ftugge Genueefen ! Ter neder met Doria ! ter neder! ter neder .' (Hy fchermt met zyn Geweer tegen het Schilder/luk.) Fiesko, glimlachend tegen den Schilder. Begeert gy nog meer goedkeuring ? Uwe Konst maakt deezen ouden Man tot een baardeloozen Droomer. Verrina, afgemat. Waar ben ik ? Waar zyn zy heen gevaaren ? Weg als Blaazen ? Gy hier Fiësko ? de dwingeland leeft nog, Fiësko? Fiesko. Ziet gy wel ? door veel te zien hebt gy uwe oogen vergeeten. Deezen Romeinfchen kop vind gy verwonderings waardig? Weg met hem! Hier, dit Meisje moet gy befchoiiwen; deeze uitdrukking, G 3 hoe  102 Fiesko of de Samenzweering. hoe zagt, hoe vrouwelyk ! Welke waardigheid zelfs uit die verbleekende lippen ! welk een wellust in haare gebrokene oogen ! Onnavolgelyk, Godlyk ,Romano! En dan nog deeze fchitterende, blanke boezem, hoe aangenaam nog door de drukking van den laatlten adem bewogen! Meer zulke Nymphen , Romano , dan zal ik knielen voor uwe Phantafiën, en de Natuur eenen fcheidbrief geeven. bourgognino. Verrina , is dat de heerlyke uitwerking die gy gehoopt had? Verrina Gryp moed, myn Zoon! God heeft den arm van Fiësko verworpen , hy maakt rekening op den onzen. F i e s k o, tegen de Schilder. Ja, het is uwe laatfte arbeid, Romano, uw merg is uitgeput, gy moet geen Penceel meer aanroeren. Maar wegens de verwondering over den Konftenaar, zou ik vergeeten het werk te verflinden. Ik zou hier kunnen ftaan en befchouwen, tot een aardbeeving onopgemerkt voorby ging. Neem uwe fchildery weg ! Wilde ik deeze VirgiT nia's kop betaalen , dan moest ik Genua in pand geeven. Neem het weg! K oma n o. De Konftenaar Iaat zig door de eer betaalen, het ?y u gelchouken ! (Hy wil vertrekken.) Fiesko. £en weinig geduld, Romano! (Hy gaat met Ma- je-  T w e e » e B e d e y f. I03 iefleit keen en weder , en fchynt iets gewigtigs te overdenken. Nu en dan befchouwt hy de anderen fchielyk en fcherp , eindelyk neemt hy den Schilder by de hand, en brengt hem voor het fchilde. ry.) Kom hier Schilder! {Trotsch en met waardigheid.) Gy ftaat daar zo trotsch, om dat gy Leven op Levenloos doek ïiabootfte , en groote daaden zonder eenige opoffering vereeuwigde. Gy praalt met digterlyk vuur, met het mergloos poppenfpel der verbeelding, zonder hart, zonder daaden-verwarmende kragt ; gy verdelgt Tyrannen op 't Pa. neel, en zyt zelfs een ellendige flaaf, bevrydt Republieken met een Penceelftreek , en gy kunt uwe eige Ketenen niet verbreken. (Kragtig en be- veelend.) Gaa ! uw werk is guichelfp.el ! dat de Schyn voor de Daad wyke' {verheven terwyl hy het Schilderj omwerpt.) Ik heb gedaan, 't geen gy flegts fchilderde. {Allen cetrofen, Romano vertrekt in verbaasdheid met zyn Schildery.) AGTTIENDE TOONEEL. Fiesko, Verrina, Bourgognino, Sacco, Kalkagno. Fiesko, een Paufe van verwondering afbreehende. Dagt gy dat de Leeuw fiiep , omdat hy niet brulde? Waart gy vermeetel genoeg u te verbeelden , dat Genua's ketenen door u alleen gevoeld wierden, dat gy de eënigen waart die haar wensen G 4 tea  je>4 Fiesko of de Samenzweering. ten te verbreeken? Eer gy hun gerammel van verre hoorde, had Fiësko ze reeds verbrooken (Hj opent een Secretaire , en neemt een pak Brieven daar uit, die hy geopend op de Tafel legt.) Hier Soldaten van Panna hicrFransch Geld hier vier Galeien van den Paus. Wat ontbreekt nog om een Tiran in zyn nest optejagen ? Wat weet gy nog meer te herinneren ? (Jerwyl zy allen yerftomnwn, treed hy van de Tafil met zelfsbewust, »eul.j Republikeinen! Gy zyt meer gefchikt om •tirannen te vervloeken, dan om hun te verdelgen. (Allen , hehalven Verrina , werpen zig fpraakloos voor Fiësko neder.') V i 11 i ii !■ Fiësko! myn Geest buigt zig voor den uwen. '. Myne Knie kan het niet Gy zyt een uitmuntend Mensgh ! Maar ftaat op Genueezen! Fiesko. _ Geheel Genua ergerde zig aan den Wellusteling Fiësko , geheel Genua vloekte op den venvyfden deugniet Fiësko. Genueezen! Genueezen! inyne verwyfdheid heeft den listigen Despoot bedroogen, myne gevaarlyke IVysheid was voor uwe nafpooring door myne dolzinnigheid bedekt. Het verhaazend werk der zamenzweering lag in de windeldoeken der dartelheid gewikkeld. Genoeg ! Genua kent my in n. Myn onbepaaldfte wensch is bevreedigd. £ o u r.  TWEKDE BEDRYF. 10^ Bourgognino, werpt zich moedeloos in een armftoel. Ben ik dan volftrekt niets meer? Fiesko. Maar laat ons fpoedig van gedagten tot daaden overgaan. Alle machines zyn in gereedheid. Ik kan de Stad van de zee- en landzyde beltonnen. Door Romen, Vrankryk, en Panna word ik gedekt. De adel is misnoegd. De harten van 't ge-> meen zyn de myne. De tirannen heb ik door myn gezang doen influimeren. De Republiek is ryp ter omwenteling. Wy (laan wel met het geluk. Niets ontbreekt. Maar Verrina peinst nog? Bourgognino. Geduld! Ik weet een woordje, dat hem even als 't bazuinengefchal van den jongften dag zal doen verfchrikken. (Hy treed naar Verrina, en roept hem met nadruk toe.) Ontwaak Vader! Uwe Bertha is in wanhoop! Verrina. Wie fprak dat ? Aan 't werk, Genueezen! Fiesko. Neem het ontwerp ter uitvoering in overleg. De nagt. heeft ons by het ernftïg gefprek verrascht. Genua ligt in flaap. De tyran legt zg needer, uitgeput van de zonden des daags. Gy, waakt voor beiden. Bourgoonino. Laat ons, eer wy fcheiden, ons heldhaftig verG 5 bond,  io6 Fiesko of de Samenzweebing. bond, door eene omarming bezweeren. (Zy fluiten met gevlogtene armen eenen kring.) Dus wasfen hier Genua's vyf grootfte harten tot een, om Genua's grootfte lot te beflisfen. (Zy drukken zig nader byeen.) Schoon het famenftel der waereld uit elkander viel, en de uitfpraak van het laatfte gericht de banden des Bloeds en die der Liefde mogt oplosfen, cgter zal dit vyfvoudig Heldental ongefcheiden blyven! (Zy treden uit elkander.) V e r k i n a. Wanneer komen wy weder by een? Fiesko. Morgen tegen den Middag zal ik uwe gevoelens opneemen. Verrina. Morgen dan, tegen den Middag. Goeden Nacht, Fiësko. Kom Bourgognino ! Gy zult iets zeldlaams hooren. (Beiden vertrekken.) Fiesko, tegen de anderen. Gaat gyliedeu de agterpoott uit, op dat Doria's verfpieders niets bemerken. (De overigen gaan ook heen.) NEGENTIENDE TOONEEL. Fiesko, die vol nadenken heen en weer gaat. Welk een oproer in mynen boezem! welk eene verborgene vlugt der gedagten 1 Gelyk ver¬ dag-  Tweede Bedryf. 107 dagte Broederen , die op een duistere daad uitgaan , op de toonen fiuipen, en hunne vlammend roode gezichten vreesachtig ter nederflaan, zo fluipen de dartele verbeeldingen myne Ziel voor- bY' Staa! Staa! dat ik u in't aanzigt lichte. Een goede gedagte verltaalt het hart van deu Man, en durft zig moedig als een held by 't licht vertoonen, Ha! u ken ik dat is het liverei van den eeuwigen Logenaar. Ver- dwyn! (weder een Paufe, vervolgens met levendigheid.) Fiësko Republikein? Hertog Fiësko? Zacht! Hier is de fteile afgrond, waar het merk der deugd zig fluit, daar Hemel en Helle zig van een fcheiden. Juist hier hebben helden geflruikeld , en helden zyn gezonken, en hunne naamen worden door de waereld met vervloekingen bedekt. Juist hier hebben Helden getwyffeld , en Helden hebben flil geftaan en zyn halve Goden geworden. (Schielyker.) Dat zy de myne zyn, de harten van Genua ! Dat het vreeswekkend Genua door myne handen zig hier heen bellieren laat» O ! hoe listig is de verzoeking , die voor eiken Duivel eenen Engel plaatst. Ongelukkige zugt tot hoogvliegen, overoude verleiditer» Engelen kuschten aan uwen hals den Hemel weg> en de dood kwam uit uwen krimpende buik te voorfchyn. 'Met een huiverige beeving.) Engelen zingt gy met Syrene-klanken van oneindigheid voor Menfchen verlokt gy door Goud, door Vrouwen , en door Kroonen. [Nadenkende na een Paufe, met vastheid.) Een Dis- deem  iqS Fiesko of de S & menz weering. deern te bevegten, is groot. Die wegtewerpen is Goddelyk. (met befluit.,) Gaa onder Tiran! Genua wees vry, en ik , (niet zagtt aandoening.') Uw gelukkigfte Burger! Einde van het tweede Bedryf. DER*  Derde Bedryf, 109 DERDE BEDRYF, Een fchrikhaarende Wildernis. EERSTE TOONEEL. Verrina, Bourgognino, komen terwyl hel nacht is. Bourgognino, ftaat ftil. Maar waar heenen voert gy my Vader ? de gefmoorde ftnarte, \vaarmeede gy my beval u te vol. gen , hygt nog beftendig uit uwen zwoegenden adem. Breek dit ftilzwygen, zo vol akeligheids, af. Spreek ! Ik zal u niet verder volgen. Vit II H A. Hier is de plaats. Bourgognino. De verfchrikkelykfte , die gy had kunnen uitvinden , Vader. Wanneer 't geen gy hier zult onderneemen , met de plaats overeenkomt, Vader, dan zullen my de hairen te bergen ryzen. V_? b> r i n a. Nog is deeze plaats bloeijend, vergeleeken met den nacht van myn ziel. Volg my daar heenen waar de verrotting lighaamen verteert, en de dood zyn akelige tafel houdt daar heenen, waar  ïio Fiesko of de Samenzweering. waar duivelen zig in 't gehuil van verloorene zielen vermaakeu , en de ondankbaare traanen der ellende door de doorboorde zeef der eeuwigheid heenen vloeijen, ■ daar heenen,'myn zoon, daar de waereld haare taal verandert, en de Godheid haar wapen van algoedheid verbreekt. Daar zal ik door ftuiptrekkingen tot u fpreeken, en met tandengeklapper zult gy my aauhooren. Bourgognino. Aanhooren? Wat? Ik bezweer u? Verrina. Jongeling! ik vrees. — Jongeling! Uw bloed is roozenrood. Uwvleesch is mahch en zacht; zulke geitellen gevoelen met een menfchelyke weekheid, en by deeze knaagende vlammen fmelt myne wree'de wysheid. Indien de koude van den ouderdom , of de loode kommer de blyde vaart van uwe geesten geftremd, indien zwart klonterig bloed den weg tot uw hart voor de lydende natuur geflopt had, dan zoud gy vatbaar zyn , om de taal van mynefmarte te verltaan, en myn befluit met verbaazing te vemeemen. Bourgognino. Ik zal het aanhooren, en het zal het myne zyn. Verrina, Daarom niet, myn zoon! Verrina zal uw hart daarmeede verfchoonen. OScipio! Zwaare lasten liggen op deeze borst eene gedagte, volyslykheid,gelyk de lichtfchuuwenagt — vreesfelyk genoeg , om den boezem van een man te doen  Derde Bedrtf. iir berften. Ziet gy, ik wil haar alleen volvoeren alleen drongen kan ik haar niet. Waare ik trotsch, Scipio! Dan koude ik zeggen, het is een kwelling, de eenige groete man te zyn. Grootheid wierd zelfs den Schepper tot last, en hy maakte geesten tot zyne vertrouwelingen —hoor Scipio.... Bourgognino. Myne ziel verflindt reeds de uwe. Verrina. Hoor, maar antwoord niets. Niets jongeling. Hoort gy ? Niet één woord zult gy daar op zeggen. Fiësko moet fterven. Bourgognino, met verbaasdheid. Sterven? Fiësko ? Verrina. Sterven! God , ik dank u, het is er UIt' " Fiësko fterven , zoon , fterven door my! Gaa nu. Er zyn bedryven, die zig aan geen oordeel van meufchen meer onderwerpen , die niets dan den Hemel alleen voor befl.sfer erkennen Deeze is een van dezelven. Oaa ! Ik begeer noch uwe berisping , noch uwe goedkeuring. Ik weet waarop zy my te ftaan komt, en daarmeeJe wel. Doch hoor want het na- pooren daar van zou u het verftand kunnen kosten. Hoor zaagt gy hoe hy zig giste- ren m onze verbaasdheid fpiegeïde? Zou de man, wiens glimlach Italië om den tuin leidde, zou die zyns gelyken in Genua dulden .? Gaa, Fiës¬ ko zal den dwingeland verdelgen , dat is'zeker.  ïis Fiesko of de samekzweering; . _ Fiësko zal Genua's gevaarlykfte dwingeland worden, dat is nog zekerder! (Hy vertrekt fchielyk. Bourgognino ziet hem verwonderd en fpraakeloos na, en volgt hem langzaam.) TWEEDE TOON ,E EL. Zaal ^Fiesko. In het verfchiet , een groots glaazen deur , die een uitzigt overde zee e!i Genua opent. Ochtendfcheemering. Fiesko, van het vengfler treedende. Wat is dit? de maan is ondergegaan de dageraad ryst bloozend uit de zee. Wildé Phantafiën hebben mynen flaap verflonden en myn geheel geitel krampagtig rondom eene enkele aandoening gewenteld. In de vrye lugt moet ik my weder uitrekken. (Hy opent de glaazen deur. De Stad en de Zee gloeijende in het morgenrood. Fiësko gaat met fterke fchreden door het vertrek.) Ik zoude de grootfte man in geheel Genua zyn, en de kleindere geesten zouden zig niet onder de grootfte verzaamelen ? maar ik beledig de deugd. (Hy ftaatftil.) Deugd! De uitmuntende man heeft andere verzoekingen dan de gemeene en zoude hy dezelfde deugd met hem deelen! Zou het harnas, waarin de fmagterige dwerg zyn lighaam prangt, om het lighaam van een Reus moeten pasfen? (De Zon ryst over Genua.) Deeze Stad vol Majefteit! (met geopende armen daar heenen fpoedende.) De myne! en overde zei-  Derde Bëdryf. uj 2elven op te ryzert, gelyk dë korringlyke dag . daar over te broeijen met Monarachen-kragt alle de ziedende begeerten —■— alle de nooit verzaadigde wenfchen in deezen grondloozen Oceaan onder te dompelen! —— Voorzeker! Wanneer het bedrog door het vernuft des bedriegers niet geadeld word j Zo word toch de bedrieger geadeld door den prys dien hy verwerft. Het is fchandelyk een beurs te ligten, het is vermetel een miljoen te ontvreemden, maar het is naamloos groot een kroon te fteelen. De fchande neemt af, naar maate het misdryf grooter is, (Paufe. Vervolgens met nadruk.) Gehoorzaamen ! Heerfchen! Vreesfelyke, bedwelmende afftand, legt Vry daar tusfchen, alles wat voor den mensch dierbaar is. Uwe gewonnen veldflagen, veroveraars ——— konftenaars, uwe onfterlfelyke werken Epicu- risten, uwe wellusten —. uwe zeeën en eilanden j gy ontdekkers van nieuwe waereldèn. Gehoorzaamen en Heerfchen zyn en niet zyn. Laat hy , die de bedwelmende diepte van den laatften Seraf tot den oneindigen kan overtpringen ,• ook deezen afftand afmeeten. (Met verhetvene levendigheid.) Op glndfche fchriklyk verhevene hoogte te ftaan het oog neder te (Jaan op de weg¬ rukkende draaikolk der menfchelykheid, waar het rad van het noodlot,als een blinde bedriegfter, ver- raaderlyk omwentelt de ecrfte mond aan den beker der vreugde verre in de diepte, de wet, dien geharnaschten ReUs, aan een leiband te beftieren, te zien hoe men ongewrookene won¬ den flaat , als zyn kortgëarmde toorn magteloos IL deel. H tiert,  H4 Fiesko of de sa m enz weering. tiert tegen de borstweering der Ma;'efteit ——» de tooineloQze driften des volks, gelyk zo veele trappelende paarden , door een zagte fpeeling des teugels te bedwingen; de doorbreekende trotsheid der Vafalleu met een een enkel geblaas in 't ftof ter neèr te leggen, wanneer de fcheppende Scepter van den vorst zelfs de droomen van een Vorftelyke koorts gebied aanweezig te worden. Ha ! Welk een denkbeeld, dat de ontzettende ziel tot boven haaren kreits verheft ! ■ Een ©ogenblik Vorst te zyn, heeft al het merg van een geheel aanweezen verllonden. Niet het woelig: tooneel des levens, maar deszelfs inhoud bepaalt de waarde daar van. Ontleed den donder in enkele fyllaben , en gy zult kinderen daarmeede doen iofluimeren , fmelt hem tot een plotièlyken flag te zameu, en het Monarchaal befluit zal den eeuwigen Hemel doen beeven. Myn befluit is genomen. (Hy treedt heldhaftig op en neder.) ■■ t . ...,w DERDE TOONEEL. Fiesko, Leonoka, treed I/innen met zlgi* baare angflen. L e o n o ra. Vergeef my, Graaf. Ik ben beducht u zo vroeg te ftooren. Fiesko, treedt zeer getroffen terug. Zekerlyk, Mevrouw. Gy verrast my op eenzeldzaame vvyze. L e-  Deidk Bedry»; itj Leonora» Dat is niet mogelyk voor hem, die bemint. Fiesko. Bekoorelyke Gravin, gy ftelt uwe fchoonheid aan de vyandige morgeniugt bloot. Leonora. Ik weet ook niet waarom ik haar" gering over* febot voor het verdriet zou fpaaren. Fiesko. Verdriet, myne beminde? Stond -ik dart tot dus verre in den waan dat het gemoedsrust heet, wanneer men geen Staaten begeert om te wroeten? Leonora. Mogelyk ! Egtergevoel ik, dat myn vfoU- welyke ziel onder deeze gemoedsrust verbrooken wordt. Ik kom, Mynheer , om u met eene niets beduidende beede lastig te vallen, wanneer gy tyd voor my te verfpillen hebt. Zedert zeven maartden had ik den zeldzaamen droom, Gravin vati Lavagna te zyn. Zy is vervloogen. Myn hoofd is daar door aangedaan. Ik zal het geheel genot van myne fchuldelooze kindsheid moeten terugge roepen, om myne geesten van deeze levendige herfenfchim te geneezen. Vergun my derhalven, dat ik in de armen myner goede moeder terug keerel Fiesko, ten uiterjle verbaas J. Graavin? Leonora. Myn hart is een zwak vertroeteld ding, daar gy «edelyden mede moet hebben. Zelfs de- geringH 2 fte  tïC Fiesko of de Samehzweérihcj, fte herinnering aan dien droom kon voor myn zwakke inbeelding nadeeüg zyn. Ik geef derhalven de laatfte overgebleevene panden aan haaren regtmaatigen eigenaar terug. (Zy legt eenige galanteri'ên óp een tafeltje.) Ook deeze dolk , die myn hart doorboorde. (Zyn liefdeverklaring.) Ook deeze en (terwyl zy fchreijend wil weg vlug¬ ten ,) ik behoude niets, dan de wonde. Fiesko, ontzet, ylt haar na, en houd haar tegen. Leonorai Welk een tooneel! om gods wille! Lr.ouoKA, valt hem afgemat in den arm. Uwe gemalin te zyn, heb ik niet verdiend, maar uwe gemalin had agting verdiend. Hoe fchuifelen zy thans, de lastertongen! Hoe loeren zy op my neder.de vrouwen en dogteren van Genua! Zie hoe zy verwelkt, die verwaande. die met Fiësko huuwde ! Wreede uitzigten voor myn vrouwelyken hoogmoed. Ik had myn geheele fekfe. kunnen veragten, toen Fiësko my naar 't huwelyks altaar voerde. Fiesko. Neen, indedaad, Mevrouw. Dit tooneel is zonderling. L e o n o r a. Ha! Gewenscht. Hy wordt bleek en rood. Na gryp ik moed. Fiesko. Slegts twee dagen, Gravin, en dan moogt gy over my oordeelen. Leonora. Opgeofferd! Laat ik het niet voor u uit- fpree-  Derde BEDRYr. riy fpreeken,maagdelyk morgenlicht! Opgeofferd) Aan een hoer. Neen! Zie my aan, myn gemaal! Waaragtig , de oogen , die geheel Genua een fiaafiche vreeze aanjaagen, moeten zig thans voor de traanen van een vrouw verbergen- Fiesko, in de flerkfte verbastering. Niet meer, Signora. Niet verder. Leonora, weemoedig en eenigzins bitter. Een zwak vrouwenhart te verfcheureu! O, het is der fterkere fekfe zo waardig! Ik wierp my in de armen van deezen man; aan deeze fterk te hechtten zig wellustig alle myne vrouwelyke zwakheeden. Ik ftond mynen geheelen Hemel aan hem af . de grootmoedige man fchenkt dien weg aan eene .... Fiesko, valt haar driftig in de rede. Myne Leonora , Neen !..,. Leonora. Myne Leonora? Hemel, zy gedankt! dat was weder de gouden toon der liefde. Ik moest u haaten, valschaart, en ik werp my verhongerd pp de kruimelen uwer tederheid ! Haaten, zeide ik, haaten, Fiësko? O geloof het niet. Uwe meineed leert my fterven, maar niet u haaten. Myn hart is bedroogen. (Men hoort Hasfan./ Fiesko. Leonora, ftaa my eene kleine kiudcragtige beede toej Leonora. Alles Fiësko, behalven onverfchillighek!. II 3 t >  Il8 FffiSKO OF DE Sa mehzweeri nq. Fiesko, Wat gy wilt, hoe gy wilt (veel betee- kenend.) Eer Genua twee dagen ouder is, moet gy niets vraagen! niet veroordeelen! (by geleidt baar piet waardigheid in een ander vertrek.) VIERDE TOONEEL. 11 a s s 4 n, hygende. Fiesko. Fiesko. Hoe zo buiten adem ? Hassan, Spoedig, Monfignor! Fiesko. Is er iets in 't net geloopen ? Hassan. Lees deezen brief! Ben ik dan waarlyk reeds hier? My dunkt Genua is wel twaalf ftraaten korter geworden , of myne beenen zo veel langer. Gy verbleekt? Ja, oin hoofden zullen zy fpeelen, en het uwe is troef. Hoe behaagt u dit? Fiesko, werpt den brief ontroerd op den tafel. Kroeskop en tiendubbele duivel! Hoe komt gy aan deezen brief? Hassan. Ten naasten hy zo als uwe hoogheid aan de Republiek. Een Expresfe zou daar meede naar Levanto vliegen. Ik kryg er de lugt van. Loer op den knaap in een hollen weg. Paf j daar legt de .Vos —- wy hebben het Hoen^ F i-  DerbeBedüyf. np Fiesko. Zyn bloed komt op uw ziel. De brief is met geen goud te betaalen. Hassan. Ik beu met zilver te vreden, (emflig en gewichtig) Graaf ik had onlangs eenen trek naar uw hoofd. (Terwyl hy op den brief wyst,') hier was hy weder. Nu dagt my, waren de doorlugtige' Keer en de gaauwdief met elkander effen. Voor het overige kunt gy den goeden vriend uwen dank betuigen. (Hy geeft hem een tweede papier.) Nomero 2. Fiesko, neemt het blad met verbaasdheid. Word gy dol? Hassan. Numero 2. (Hy Helt zig trotsch nevens Fiësko, dt armen over elkander.) De Leeuw maakte het toch Zo dom niet, toen hy de Muis het leven fchonk. (Op een listige toon.) Wat! Hy heeft het Gil» gemaakt, wie anders zou voor hem het net ook doorknaagd hebben? Wel nu? Hoe behaagt u dat? Fiesko. Kaerel , hoe veel duivelen hebt gy in uwe bezolding? Hassan. Tot uwen dienst flegts eenen, en die is een graaflyke kostganger. Fiesko. Doria's eigen handteekening'. Van waar hebt gy dit papier? H 4 H a s.  "9 Fie»ro or de Samenzwibrinq Hassan. Zo warm uit de handen van myne Bononi. Ik begaf my nog in den voorleeden nagt dervvaards, en deedt den klank van uwe fchoone woorden, en uwe nog fchooner fechienen hooren. De laatften maakten indruk, ten zes uuren in den morgen moest ik om befcheid komen. De Graaf was er, gelyk gy zeide, en betaalde, met zwart op wit , het pasfagie jeld naar een contrabande Paradys. Fiesko, toornig. Veragtelyke wyve - flaaven! Staaten willen zy verdelgen , en kunnen geen geheim voor een hoer bewaaren. Uit deeze papieren zie ik, dat Doria en zyn aanhang een complot gemaakt heeft om my met elf Raadsheeren te vermoorden , en Gianettinó tot Souvereineu-Hertog te maaken. Hassan. Niets minder, en dat reeds morgen op de Dogeverkiezing, den derden deezer maand. Fiesko, fchielyk. Maar onze vlugge nacht zal dien morgen in de baarmoeder ombrengen. Spoedig Hasfan! Myne ontwerpen zyn ryp. Roep de anderen. ■ Wy zullen hem een bloedigen fprong vooruit maken. Rep u, Hasfan! Hassan. Ik moet myn knapzak vol tydingen nog verder voor n uitüonen. Tweeduizend mannen zyn gelukkig naar binnen gepratfifeerd. Ik heb hun byde Capucynen gehuisvest, daar ook de vroeglte zon-  Derde Bedryf. zonnenftraal hun niet zal ontdekken. Zy brand en van nieuwsgierigheid om hunnen [leer te zien , en het zyn fchoone kaerels. Fiesko, Uit eiken kop groeit voor u een Scudi. *- Wat fluistert Genua wegens myne Galeien ? Hassan. Dat is de hoofdklucht, Monfignor. Meer dan vierhonderd gelukzoekers, die door den vrede tusfchen Vrankryk en Spanje arm zyn geworden, dron gen op myn volk aan, en beftormden het, om voir hun een goed woord by u te doen , om door u tegen de ongelovigen gezonden te worden, Ik heb hun tegens den avond by u in den hof van het Hot feefcheiden. Fiesko, vrolyk. Schurk! Ik zoude u om den hals kunnen valier. Een meesterftuk! vierhonderd, zegt gy ? — Genua is niet meer te redden. Vierhonderd Scudi zyn voor u. H a s san, vertrouwelyk. Bloed, Fiesko ! Wy beiden zullen Genua overhoop werpen, dat men de wetten met befems kan wegvaagen. lk heb u nog niet gezegd, dat ik onder ons guarnifoen myne klanten heb, op wien ik my zo zeker kan verbaten als op myn hellevaart. Nu heb ik befchikt, dat wy by elke poort ten minden zes creatuuren onder de wacht hebber, die genoeg zyn om de overigen te bepraaten, en hunne vyf zinnen met wyn te laaten overltroomen. Dus, wanneer gy lust hebt om deezen nagt een i II 5 kans  122 FrESKO OF DE S a m e n Z we e Ri K G. kans te waagen, dan vind gy de wachten bezoopen. Fiesko. Spreek niets meer. Tot dus verre heb ik den geweldigen fteen zonder menfchen - hulp voortgewenteld na by den eindpaal, zond ik in deszelfs polysting door den flegtften kaerel befchaamd gemaakt worden ? Uwe hand , knaap ! Wat de Graaf u fchuldig blyft, dat zal de Hertog vergoeden. Hassan. Voorts, nog een biljet van de Gravin Imperiali. Zy wenkte my van de ftraat naar binnen , was zeer minzaam, en vroeg my fpotteud, of de Gravinne van Lavagna geen aanval van de geelzucht had gehad? Mevrouw, zeide ik, behoeft Hechts zekere ondervinding te vragen. Fiesko, heeft intusfchen het biljet geleezen, werpt het weg. Zeer goed gezegd, en zy antwoordde? Hassan. Antwoordde ? zy beklaagde het noodlot van de arme Wecuwe , en bood zig aan haar genoegdoening te geven , verzocht ook voortaan van de galanteriën van uwe hoogheid verfchoond te zyn. Fiesko, met bitterheid. Die ook wel vóór het einde der waereld konden ophouden. —— Is dat de geheele historie, Hasfau ? Hassan, 'met boosheid. Monfignor! Aangelegenheden van Dames volgen onmiddelyk op die van de politie!:. F i-  D e 8 d k B e d r. x t. 1Z} Fiesko. O ja! Voorzeker, en deeze boven alles. Maar wat wilt gy met deeze papiertjens? Hassan. De eene duivellaary met de andere verjaagen. — Signora gaf my deeze Poeijers, om daar van voor uwe vrouw dagelyks een in de Chocolaat teroeren.... Fiesko, treedt verbleekt terug. Gaf u? Hassan. Donna Julia, Gravin Imperiali, Fiesko, rukt ze hem uit de hand, heftig. Indien gy liegt, kanaille, dan laat ik u levendig aan de weerhaan van de Lorenzo - toom fmeeden , daar gy negenmaal in eenen adem door den wind wordt rondgejaagd deeze poeijers? Hassan, met ongeduld. Moet ik uwe Vrouw in de Chocolaade te drinken geven, volgens order van Donna Julia Imperiali, .. Fiesko, buiten zig zeiven, Monfter! Monfter! dit.bekoorlyk fchep- fel. Kan zo veel van de helle in de ziel van een vrouwsperfoon plaats vinden. Doch ik verzuimde u te danken, hemelfche Voorzienigheid , gy die het vernietigde — vernietigde hier door eenen nog erger duivel. Uwe wegen zyn zonderling, {tegen Hasfan.) Gy belooft te gehoorza,' men, en te zwygen. Hassan. Zeer wel. Het laatlte kan ik, uw goud betaaldemy daar voor, F u  124 Fiesko of de S amenzweerino. Fiesko. Door dit biljet word ik by haar genodigd. — Ik zal komen, Mevrouw! Ik zal haar bepraaten , my hier heenen te volgen. Goed ! Gy fpoed u zo veel gy fpoeden kunt. Roep alle de eedgenooten byëen. Hassan. Dit bevel heb ik vooruit gegist, en daarom elk van hun, op myne eigene hand > precies ten tien uuren hier befcheiden. Fiesko. Ik hoor flappen. Zy zyn het. Kaerel, gy verdiende uwen eigen galg , waaraan nog geen zoon van Adam gefparteld heeft. Gaa in het voorvertrek, tot dat ik fchellen zal ! Hassan, terwyl hy gaat. De Moor heeft zyn werkt verricht, de Moor kan heenen gaan. (Hy vertrekt.) VYFDE TOONEEL. alle de eedgenooten. Fiesko, hun te gemoet gaande. Het onweder is in aantogt. De wolken trekken by ëen. Treed zagt voort, draait beide flooten digt. Verrina. Agt kamers agter ons heb ik toegegrendeld. De argwaam kan ons tot op geen honderd mans treeden naderen. II o a a.  D e rt ö e Eedrtf» 125 Bourgognino, Hier is geen verraader, ten zy onze eigene vrees het werde. Fiesko, Vrees komt niet over myn drempel. Welkom elk die nog dezelfde is als gisteren. Neemt uwe plaatzen. (Zy zetten zig.) Bourgognino, wandelt in het vertrek. Ik zit niet gaarne, als ik aan verwoesten denk. Fiesko. Genueefen, dit is een merkwaardig tydftïp. Verrina. Gy hebt ons opgeroepen, om het ontwerp tot een tyrannenmoord te beraamen. Vraag ons, wy zyn hier om u te antwoorden. Fiesko. Dus ten eerden —— een vraag, die laat genoeg komt, om vreemd te luiden. PFie zal vallen? 'Allen zwygen.) Bourgognino, terwyl hy over den floel van Fiësko leunt, met nadruk. De tirannen. Fiesko. Welgeiproken , de tirannen. Ik bid u, geef naauwkeurig agt op het geheel gewigt van het woord. Wie is meer tiran V Hy die den Wil of de Magt heeft om de vryheid te verdelgen? Verrina. Ik haat den eerden , voor den laatden vrees ik. Dat Andreas Doria vallei Kal-  126 Fiesko of de SamèRZweeriNc» Kalkagno, met aandoeningt Andreas, de afgeleefde Andreas, wiens fchuld «an de natuur misfchien overmorgen reeds vervallen ij? Sacco. Andreas, de zagtmoedige, oude irjan ? Fiesko. De zagtmocdiglieid van deezen ouden man, fs 'vreesverwekkend, waarde Sacco , de trotfche woede van Gianettinó flegts belaggelyk. Andreas Doria valle ! Dat fprak uwe wysheid, Verrina. Bourgognino. Keetenen van fraai of van zyden —*— het zyn keetenen. Dat dus Andreas Doria valle! F i f. s k o, mar de tafel gaande. Dus over den Oom en den Neef den Haf gebrooken! Men onderteekene.' (Zy onderteekenen allen.) Het IVie ? heeft zyn beflag. (Zy gaan weder zitten, i Nu, tot het even zo merkwaardig Hoe? Spreek gy, vriend Kalkagno! Kalkagno. Wy raceten het verrigten , als foldaaten , of als muiters. Het eerde is gevaarlyk, "dewyl het ons noodzaakt ons geheim met een menigte te deelen , en gewaagd, dewyl de harten der natie nog niet geheel gewonnen zyn. Tot het andere zyn vyf goede dolkgn genoeg. Over drie dagen wordt in de Lorenzo Kerk dë hooge mis gevierd Beide Doria's verrigten daar hunnen .godsdienst. In de nabyheid des Allerhoogflen kan zelfs tirannen - angst influimeren. Ik heb alles gezegd. - " F i.  Derde Bedryf. J27 Fiesko, afgekeerd, Kalkagno. Uw vernuftig gevoelen is af- fchuuwlyk, Raphaël Sacco? Sacco. ■ Kalkagno's grondbeginfeleu behaagen my , zyn keuze ftaat my tegen, 't Zal beter zyn dat Fiesko den Oom en Neef tot een maaltyd doet nodigen, daar kunnen zy, gedrongen tusfchen den wrok der geheele Republiek verkiezen , om den dood aan onze dolken te eeten , of in goeden Cyprifchen Wyn te drinken. Deeze methode is ten minden gemaklyk. E 1 e s k o, met ontzetting, Sacco , en wanneer elke droppel, die hunne ftervende tong bevqgtigde, tot kokend pek wierd, tot een voorfmaak van de hel —;—. Wat dan Sacco ? Weg met deezen raad! Spreek gy Verrina. Verrina. Een open hart toont een open voorhoofd. Een fluikmoord brengt ons met bandieten in brogderfchap. Het zwaard in de vuist! Dit geeft den held te kennen. Myn gevoelen is, dat wy het teeken tot op. roer openbaar moeten geven, en Genua's Patriotten ftormend tot wraak oproepen. (Hy ryst van den ftoel op. De anderen volgen hem, Bourgognino valt hem om den hals.) B ourgocnino. En dwingen gewapenderhand het geluk een gunstbewys af! Dat is de ftem der eer, en myne. F 1-  128 FlESKÖ of de ê a M e S i we e BING." Fiesko. En de myne. Foei Genueefen ! (Tegen Kalkagno en Sacco.) Het geluk heeft reeds 'al te veel voor ons gedaan, wy moeten ons zeiven ook nog eenig werk geven. Het zy dus oproer, en dat nog deezen nagt, Genueefen! (Ferrina, Baurgog^ nino ontzet, de overigen verfchrikt.) Kalkagno. Hoe? nog deezen nagt? de tirannen zyn nog te magtig, onze aanhang is nog te zwak. Sacco. Nog deezen nagt? En er is niets verrigt? En de zon is reeds aan 't daalen? Fiesko* Üwe zwarigheden zyn zeer gegrond , maar lees deeze papieren ! (hy geeft hen de handfchriften van Gianettinó, en wandelt, terwyl zy nieuwsgierig kezen , met bitterheid op en neder.) Nu vaarwel Doria , gy fchoone Her! Stout en vermeetel ftond gy daar, als of gy den Horizont van Genua in pacht had, en gy zaagt egter dat zelfs de zon den Hemel inruimt, en den fcepter der waereld met de maats deelde. Vaarwel Doria, gy fchoone fter! Ook Pat roe lus is gejlorven ; Hy was meer dan gy. Bourgognino, nadat zy de Papieren geleezen hebben. Dat is ysfelyk!  Derde B e d r y f. ï39 Kalkagno. Twaalf met eenen fchoot. Verrina. Morgen in de Signoria. Bourgognino. Geef my de lyst. Ik zal fpoorflags door Genua ryden; en houden ze elk voor de oogen, dan zullen de fteenen agter my opfpringeu, en de honden moord en wee huilen. Allen. Wraak! Wraak! Wraak! Nog in deezen nacht. F ibs r o. Nu zyt gy waar ik u wenschte. Zoras het avond word, zal ik de voornaamfte misnoegden tot een uitipanning noodigen; naamelyk allen die op Gianettino's moordlyst Itaan, en boven dien nog de Sauli, de Gentili, Vivaldi en Vefodimarij alle doodvyanden van het huis van Doria, diedefluik. moorder vergat te vreezen. Zy zullen myn ont* werp met opene armen omhelzen, daar twyffel ik niet aan. bourgognino. Daar aan twyffel ik ook niet. Fiesko. Voor alle dingen moeten wy ons van de zeé verzekeren. Van galeien en fcheepsvolk ben ik voorzien. De twintig fcheepen van Doria zyn ongctakeld, onbemand, en ligt overrompeld. De mond van de Darfena moet geflopt, alle hoop om II. Deel. ï t«  J3o Fiesko of de Samenzweerins. te vlugten afgefiieeden worden. Zyn wy meester van de Haven , dan ligt Genua gekeetend. Verrina. Onbetwistbaar. Fiesko. Dan moeten de vaste plaatfender Stad veroverd, en met volk bezet worden. Van het meeste belang is de Thomaspoort, die op de haven aanloopt, en onze zeemagt met de landmagt verbind. Beide Doria's worden in hunne Paleizen overvallen en vermoord: in alle ftraaten word alarm geflaagen, overal de ftormklok geluid, en de burgers opgeroepen , om onze party te kiezen, en Genua's vryheid te bevechten. Begunfligt het geluk ons, dan zult gy in de Signoria het overige verneemen. Verrina. Het ontwerp is goed. Laat ons zien, hoe wy de rollen verdeelen. Fiesko, met nadruk. Genueefen, gy ftelt my vrywlllig aan het hoofd der famenzweering. Zult gy ook myne verdere beveelen gehoorzaarnen '? Verrina. Zo zeker als zy de besten zyn. Fiesko. Verrina , kent gy het woordje dat onder het vaandel te pas komt? Genueefen, zegt het hem, het heet 1'ubordinatie. Wanneer ik deeze hoofden niet naar mynen wil kan bellieren verftaa my ten vollen wanneer ik niet het opperhoofd der  Derde Bedryf: IJl tier Samenzweering ben , dan heeft zy ook eeö medelid verlooren. Verrina. Een leven in vryheid, kan een paar uuren in dienstbaarheid opweegen. — Wy gehoorzaamen. Fiesko. Verlaat my dan nu. Een uwer zal de Stad vifiteeren, en my van de fterkte en zwakheid der vaste plaatzen berigtgegevn. Een ander zal het wagtwoord uitvorsfchen. Een derde de Galeien bemannen. Een vierde zal de tweeduizend mannen naar den voorhof van myn flot voeren. Ik zelf zal tegen den avond alles in order hebben gebragt, en nog daarby , als 't geluk my gunftig is, de Bank in Pharaon vermeesterd hebben. Met de klok van negen uuren laat elk zig in myn flot vinden ord myn laatfte beveelen te verneemen. (Hy fabelt.) Verrina. Ik neem de haven voor my. (Hy vertrekt.} Bouugognin o. En ik de foldaaten. (Hy vertrekt.) Kalkagno. Ik zal het wagtwoord uitvorfchen. (Hy vertrekt.') Sacco. En ik de ronde door Genua doen. (_Hy vertrekt.) Is ES  132 Fiesko of de Samenzweering. ZESDE TOONEEL. Fiesko, vervolgens Hassan. Fiesko, heeft zig voor een Lesfenaar geplaatst en fchryft. Worftelden zy niet tegen het woordje Subordinatie, even ais een rups tegen defpeld? Maar het is te laat, Republikeinen. Hassan, binnen treedende. Monfignor Fiesko, ftaat op, en geeft hem een papier. Alle de geenen, wier naanien op dit blad Haan , zult gy tegen deezen nagt tot een Comedie nodigen. Hassan. Waarfchynlyk om meede te fpeelen. De Entrée zal koppen kosten. Fiesko, koel en met verachting. Als dat bezorgd is, dan wil ik u niet langer in Genua ophouden. (Hy gaat heenen, en laat een goudbeurs agter zig neervallen.) Dit is uw laatfte werk. (Hy vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Hassan, neemt de beurs langfaam op, terwyl hy hem gémelyk na ziet. Staat het zo tusfehen ons ? ,, Dan wil ik u niet ,, langer in Genua ophouden," dat heet uit het Christelyke in myn Heidenscli getrouwelyk overge- zet:  Derde Bedryf. 13$ zet: Als ik Hertog ben, dan laatikden goeden vriend aan een Genueefchen galg hangen. Goed. Hy vreest, dat ik, omdat ik zyne fluipwegen weet, zyne eer over myne tong zou doen fpringen, wanneer hy Hertog is. Met gemak, Heer Graaf. Dit laatfte eischt nog overleg. Thans , oude Doria, ftaat uw leven in myne hand. Gyzyt er geweest als ik u niet waarfchuuwe. Als ik nu heenen gaa, en het Eedgefpan ontdek, dan heb ik den Hertog van Genua, niets minder dan een leven en een Hertogdom behouden. Niets minder dan deeze hoed boordevol met goud, kan zyne dank en myn belooning zyn. (7/y wil voort, maar blyft fchielyk ftil ft aan.) Maar zagt vriend Hasfan ! Nu zyt gy toch op den weg tot een dom ftuk? Als dan nu de geheele doodflagery eens geen voortgang had, en daar uit zelfs iets goeds fproot? Foei! Foei! daar zou myne gierigheid my een duivelfche pots fpeelen. Waar uit zal het meeste onheil fpruiten ? Als ik Fiësko misleide, of als ik Doria aan zyn flagtmes uitlevere? Ja, dat mag myn duivel my ontcyfFeren! Brengt Fiësko het ter uitvoer, dan kan Genua zig herftellen. Neenl Dat kan niet zyn. Als Doria 't ontfnapt, dan blyft alles als voor heanen, en Genua blyft in vreede. —- Dat zou nog misfelyker weezen. Maar die vertooning, als de Hoofden der Rebellen in de gaarkeuken van den beul rondvliegen ? (Naar de aniere zyde.) Maar de vrolyke flachtery van deezen nagt, als hunne doorluchtigheden aan de kunstgrepen van een Moor verflikken? Neen, uit dit geharrewar mag een Christen zig redden , het raadfel is te I 3 diep-  134 Fiesko ot de Samenzweerinc. diepzinnig voor een Heiden. Ik zal een Geleerde gaan raadpleegen. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. (Een zaal by de Gravin Imperiali.) Julia, in Negligé. Gianettinó, treed verjloerd binnen. Gl A NET tin o. Goeden avond zuster! Julia, opftaande. Het moet zeker iets buitengewoons zyn, dat de. Kroonprins van Genua by zyne zuster brengt. GlANETTINO. Zuster, gy zyt immers altyd door Vlinders omgeeven, en ik door Wespen? Men is nooit in yrybeid. Laat ons nederzitten. Julia. Gy maakt my byna ongeduldig. Giannettino. Zuster, wanneer heeft Fiësko u de laatitemaal bezogt ? Julia. Zonderling. Als of myn geheugen zulke beufeJjingen bewaarde. Gianettinó. Ik moet het volftrekt weeten. Julia. Wel nu. —— Gisteren was hy hier. G i*.  Derde Bedryf. 135 GlANETTINO. En zonder agterhoudendheid? Julia. Volgens gewoonte. GlANETTINO. Ook nog dezelfde Phantast? Julia, beltedigd. Broeder? Gianettinó, verheft zyn ftem. Hoor my! Ook nog dezelfde Phantast? Julia, ftaat in drift opWaar voor houdt gy my , broeder? Gianettinó, blyft zitten, met bitterheid. Voor een (luk vrouwenvleesch, gepakt in een grooten — grooten Adelbrief. Tusfchen ons zuster, dewyl toch niemand ons beluistert. Julia, toornig. Onder ons • gy zyt een doldrieste aap——■ die op 't crediet van zynen Oom voor zot fpeelr dewyl toch niemand ons beluistert. Gianettinó. Zusje! Zusje! wees niet moeijelyk ik ben flegts vrolyk , omdat Fiësko nog de zelfde Phantast is. Dat wilde ik weeten. Vaarwel! {hy wil ver*, fekken.) I 4 NE-  136* Fiesko of de Samenzweerino. NEGENDE TOONEEL Lomellin, de Voosigik. Lomellin, Julia de hand kusfende. Verfchoon myne vrypostigheid , Mevrouw. (Naar Gianettinó gekeerd) Zekere zaaken die geen uitftel toelieten .,,, Gianettinó, gaat met hem ter zyde. Julia plaatst zig toornig voor een Clavier en Speelt een Allegro. Alles in order gebragt op morgen ? Lomellin. Alles Prins. Maar de Courier, die heeden vroeg naar Levanto draafde, is niet teruggekomen. Spinola verfchynt ook niet. Indien hy eens opgevan, gen ware! Ik ben in de grootfte verlegenheid. GlANETTINO. Wees nergens voor bezorgd. Gy hebt de lyst toch wel by de hand? Lomellin, verflagen. Monfignor de lyst. —— Ik weet niet. ' Wi Zy zal in myn rokzak van gisteren geblee- ven zyn Gianettinó. Ook goed. Was Spinola flegts terug ! Fiësko word morgen ogtend dood in zyn bed gevonden. Ik heb die zaak bezorgd. Lomellin. Maar het zal een verfchrikkelyk opzien maken, G i-  Derde B e d r y f. 137 GlANETTINO. En daarin ligt onze zekerheid, knaap. Gewoone misdaaden brengen het bloed van den beledigden, in gisting, en de mensch vermag alles. Buitengewoon misdryf doet het ftremmen van ontzetting, en de mensch is niets. Gy weet het fprookje van Medufa's hoofd. Het zien daarvan verfteent. Wat kan men niet al verrigten, knaap, eer Heenen verwarmd worden! Lomellin. Hebt gy haare doorluchtigheid eenen wenk gegeeven ? GlANETTINO. Wel foei! Die moet men om Fiësko's wille met omzigtigheid behandelen. Maar als zy eerst de vrugten proeft, zal zy zig der onkosten troosten. Kom ! Ik verwagt nog deezen avond troepen van Milanen, en moet myne orders aan de poorten geeven. {Tegen Julia.~) Nu zuster! hebt gy uwen toorn aan 't Clavier verfpeeld ? Julia. Loop heen, gy zyt een wildzang. Gianettinó, willende gaan, ontmoet Fiesko. TIENDE TOONEEL. Fiesko, de Voorigen. Gianettinó, terfgfpritwende. Ha! r ü Fiesko, verpligtend. Prins, gy wint my een bezoek uit dat, Ik myiuist had voorgenomen .... I 5 G 1-.  138 Fiesko of de Samenzweerin o. GlANETTINO. Ook aan my Graaf kon niets gewenschter dan uw gezelfchap ontmoeten. Fiesko, gaat naar Julia, en kust haar vol eerbied de hand. Men is 't by u gewoon , Signora, altyd zyne verwagtingen overtroffen te zien. Julia. Ff donc , dat zou ten opzigte van eenen anderen dubbelzinnig zyn. Maar ik ben ontfleld wegens myn Negligé. Vergeef my Graaf. (Zy wil zig in haar Kabinet fpoeden.) Fiesko. O blyf toch, fchoone Signora. Een vrouw is nooit fchooner dan in haar nagtgewaad , (lachgende) het is de dragt van haar beroep. Deeze opge- ftreeken hairen. Vergun my, dat ik ze ge- heel door een werpe. Julia. Dat gy mannen toch altyd zo genegen zyt tot verwarren 1 F1 e s k o, op een otifchuldigen toon tegen Gianettinó. Hairen en Republieken! Niec waar, dat is ons onverfchillig? En ook dit lint is niet wel ge- plaatst. Zet u neder , fchoone Gravin! Uwe Laura verftaat de konst om de oogen, niet de harten te bedriegen. Staa my toe uwe Kamenier te zyn. (Zy zet zig, hy maakt haare kleeding in order.) C 1-  Derde Bedbyf. 139 Gianettinó, trekt Lomellin aan den rok. Die arme zorglooze jonge! Fiesko, bezig aan Julia's boezem. Ziet gy! Dit verberg ik met oordeel. De zinnen moeten altyd maar blinde briefbeftellers zyn, die niet weeten wat de verbeelding en de natuur met elkander hebben uititaan. Julia. Dat is ligtvaardig. Fiesko. In het minst niet, want ziet gy, de beste nieuwigheid verliest haare waarde, zo ras zy algemeen bekend word. Onze zinnen zyn flegts de drcesfem van onze inwendige Republiek. De Adel leeft van hun , maar verheft zig boven hunnen laageu fmaak. (Hy heeft haar gereed, en brengt haar voor den fpiegel.-) Nu by myn eer! Deeze dragt zal morgen in Genua de mode zyn. (.Aanvallig.) Mag ik' u dus door de Stad geleiden , Gravin? Julia. Welkeen doortrapte kop! Hoe konfligwist hy het aanteleggen, om my tot zyn oogmerk overtehaalen. Maar ik heb hoofdpyn, en zal te huis blyven. Fiesko. Vergeef my Gravin, dat kunt gyals gy wilt, maar gy kunt het niet willen deezen middag is een, troep Tooneelfpeelers van Florence hier aangekoomen , en heeft zig aangebooden, om in myn Paleis te fpeelen. Nu heb ik niet kunnen vermyden, dat de meeste adelyke Dames van deeze Stad het zei-  iao Fiesko of de Samenzweering. zelve zullen bywoonen. 't Geen my in deuiterfle •verleegenheid brengt, is, hoe ik de eerde loge zal vervullen, zonder myne gevoelige gasten te beleedigen. My is flegts een middel mogelyk. (Met een diep compliment.) Wilt gy de goedheid hebben , Signora ? Julia, bloost, en gaat fpoedig in haar Kabinet. Laura! Gianettinó, Fiësko naderende. Graaf! Gy herinnert u eene onaangeuaame gebeurtenis , die onlangs tusfchen ons beiden voorviel. Fiesko. Ik wenschte Piins, dat wy beiden die vergaaten. Wy menfehen handelen omtrent elkan¬ der, naar maate van onze kennis, en wiens fchuld is het dan de myne, dat myn vriend Doria my niet ten vollen gekend heeft? GlANETTINO. Ik zal ten minften nimmer daar aan denken, zonder u hartelyk om vergiffenis te bidden. Fiesko. En ik nimmer zonder u van harten te vergeeven. {Julia komt eenigzins veranderd van kleeding terug.) GlANETTI no. Dat fchiet my daar juist te binnen, Graaf. Gy laat immers tegen de Turken kruisfen ? Fiesko. Deezen avond zal men de ankers ligten. Ik heb even daaromtrent eenige bekommering, waaruit de ge-  Derde Bedryf. 141 genegenheid van mynen vriend Doria my zou kunnen redden. Gianettinó, zeer hoflyk. Met volkomen genoegen. Gy kunt over myn geheelen invloed beveelen! Fiesko. Die gebeurtenis zou tegen den avond eenige beweeging omtrent de Haven en myn Paleis kunnen veroorzaaken, die de Hertog uwe Ooin verkeerd zou kunnen opvatten. Gianettinó, trouwhartig. Laat my daar voor zorgen 1 Gy kunt voortgaan, en ik wenfche u veel geluk met uwe onderneming. Fiesko, met een veragtende lach. Ik ben u zeer verpllgt. ELFDE TOONEEL. De Voorigen, een duitscher van de lyf wagt. GlANETTINO, Wat wilt gy? Duitschee. Toen ik de Thomaspoort voorby ging, zag ik een groot aantal gewapende Soldaten zig naar de Darfena fpoeden, en de Galeien,van den GraafvanLavagna zeilvaardig maaken. GlANETTINO. Hebt gy niets van meer belang? Spreek daar niet meer vanf Duit-  I42 FlESKO OF DE S AMESZWEUIHG. DUITSCHER. Zeer wel! Voorts weemelt het van verdacht volk, dat uit het Klooster der Capucyneu overde markt fluipt } de gang en het voorkomen doen vermoeden dat het Soldaten zyn. Gianettinó, toornig. , Welk een dienstvaardigheid van een domoor ! (tegen Lomellin vertrouwelyk.) Dat zyn myne Müaners. Du IT SCHEE» Begeert uwe Hoogheid , dat men hun zal aan- h°Uden ''Gianettinó, overluid tegen Lomellin. Gaa 'er nazien, Lomellin. (Driftig tegen den Duit. fcher.) Voort maar,het is goed! (togen ^omell^ Beduid dien duitfchen Os, dat hy den bek houd. (Lomellin vertrekt met den Duitfcherf) F i e b k o, die dus verre met Julia gedarteld, en ter lluik omgezien heeft. Onze vriend is verdrietig. Magik de reden weten? GlANETTINO. Geen wonder, dat eeuwige vragen en bengten. (Hy loopt uit het vertrek.) Ook oP ons wit' Li' fchouwfpel, Mevrouw. Mag ik u mynen arm aanbieden? Geduld.dat ik eerst die Envtloppe omwerp. Maar geen Treurfpel, Graaf, daar droom ik van Fiesko, fchelmagttg. O! het is om zig dood telachgen, Gravin! (Hy geleid haar^ >£ £ ^ ^ ^  Vierde B e d r y f. 143 VIERDE BEDRYF. Het is nacht. Voorhof van Fiësko's Paleis, de Lantaamen worden epgeftooken. IVapenen binnen gedraagen. De eene vleugel van V Paleis is verlicht. EERSTE TOONEEL. Bourgognimo, leidt een troep Soldaten binnen. Bourgognino. Halt! Aan de groete Hofpoort zullen zig vier man posteeren. En twee aan elke deur van 't Paleis. (De wagten bezetten hunne posten.) Wie binnen wil, word ingelaaten. Naar buiten mag niemand. Wie geweld gebruikt, word nedergeftooten. (Hy gaat met de overigen in 't Paleis, defchild. wagten gaan heen en weder. Paufe.) TWEEDE TOONEEL. ScHILDWAGTEN AAN DE voorpoort, roepen. Werda ? (Centurione komt.) Cejvturiome. Vriend van Lavagna. (Gaat dwars over den Voorhof, naar de regter deur van V Paleis.) Cen-  144 Fiesko or de Sa menzweêRinu. Schild wasten, aldaar. Terug. Centurione, ontzet, gaat naar de linker deur, Schildwagt, aldaar. Terug. Centurione, ftaat bedeesd ftil. Paufe, daar '■ op tegen den linker fchildwagt. Vriend? Welke is de weg naar de Comedie? Schildwagt. ik weet het niet. Centurione, heen en weer gaande, met toeneemende verwondering, vervolgens tegen den regter fchildwagt. Vriend? Wanneer begint de Comedie? Schildwagt. Ik'weet het niet. Centurione, verbaasd heen en weder. Hy word de wapenen gewaar , ontfteld. Vriend, wat zal dat zyn? Schildwagt. Ik weet het niet. Centurione, wikkelt zig verfchrikt in zyn mantel. Dat is vreemd! Schildwagt, aan de Mofpoort roept. Werda? Der-  Vierde Beent; 14$ DERDE TOONEEL. De Voorigen, Zibo, komt. Zibo, binnen treedenden Vriend van Lavagna. Centurione. Zibo, waar zyn wy? Z i d o. Wat? C enturione. Zie rondsom u, Zibo 1 Zibo. Wat? Wat? Centurione. Alle deuren zyn bezet. Zibo, Hier liggen wapenen. C enturione. Men laat niemand uitgaan. Zibo. Dat is vreemd. Centuriohb. Hoe laat is het ? Zibo. Agt uuren geflaagen. Centurione. Puh! Het is vinnig koud. Zibo. Agt uuren is de bepaalde tyd. II* Deel. K G b ö« .  146 Fiesko of de samenzweering. Centurione, het hoofd fchuddende. Het is hier niet richtig. Zibo. Fiesko heeft een pots voor. Centurione. Het is morgen dogeverkiezing —— Zibo , het is hier niet richtig. 2T~T VIERDE TOONEEL. De Vöorigen, en vier Asseratoo's. Asserato, binnen treedenden Vriend van Fiësko. Zibo. Het zyn de vier Asferato's. Centurione* Goeden avond, Landsman! Asserato. Wy gaan in de Comedie. Zibo. Geluk op reis! Asserato. Gaat gy niet mede in de Comedie? Centuh ion e. Gaa maar voor uit, wy willen eerst frisfchelugc jcheppen. Asserato. Het zal haast beginnen. Kom! (Zygaan verder?) schildwagten. Terug! asserat-o. Waar zal dat opuitloopeu? Centurione, lachgende. Het kasteel uit. Asserato. Hier is een misverfland. , K st ZK  148 Fiësko of de S amenzweèring, Zibo. Een klaarblykelyk. (Men hoort Muziek op den regter vleugel van 't Paleis.) Asserato. Hoort gy die fimfonie? Het blyfpel zal zyn gang gaan. Centurione. My dunkt, het begint reeds, en wy hebben de rollen van zotten daarin. Zibo. Over hitte heb ik niet te klaagen. Ik gaa. Asserato. Hoe! Wapens hier? Zibo. Puh, Comedie-tuig! Centurione. En zullen wy hier ftaan , als gekken aan den Acheron? Kom! naar het Koffyhuis! (Alle zes [poeden naar de Voorpoort) Sch ildwaoteN, roepen heftig. Terug! Centurione. Hel en dood! wy zyn gevangen ! Zibo. Myn zwaard zegt: het zal niet lang duuren. Asserato. Steek op! Steek op! De Graaf is een man van eer. 4 Zu  Vierde Bedryf. j^p Zibo. Verraden! Verkogt! De Comedie was het fpek, achter de muis viel de val toe. Asserato. Dat verhoede God! Ik verwagt met huivering, hoe zig dat zal ontwikkelen. VYFDE TOONEEL. Schildwagten. Werda? (Verrina. Sacco komen binnen) Verrina. Vrienden van het huis. (Zeven andere Nobili volgen hem) Zibo. Zyne vertrouwde vrienden! Nu word alles opgehelderd. Sacco, in gefprek met Verrina. Gelyk ik u zeide. Laskaro heeft de wagt aan de Thomaspoort. Doria's beste Officier, en blindelings aan hem verknogt. Verrina. Dat verheugt my. Zibo, tegen Verrina. Gy komt gewenscht, Verrina, om allen uit den droom te helpen. Verrina. Hoe dat? Hoe dat? K 3 Cen-  150 Fiesko of de Samenzweebing. Centurione. Wy zyn tot een Comedie genodigd. VerrinA. Dan gaan wy éénen weg. Centurione, inei ongeduld. Den weg yan allen vleefche. Dien weet ik ook. Gy ziet immers dat de deuren bezet zyn ? Waar-, om de deuren bezet ? Zibo. Waartoe die wapenen? Centurione. Daar ftaan wy nu als onder den galg, Verrina. De Graaf zal zelfs komen. C enturi'óne. Ja de Graaf! Myn geduld is uit. (Alk Nobili gaan agter op V Tooneel heen en weder) Bourgognino-, uit het Paleis komende. Hoe ftaat het in de haven, Verrina? Verrina. Alles is gelukkig aan boord, Bourgognino. Het Paleis is ook gepropt vol Soldaten, Verrina.. Het is digt by negen uuren. Bourgognino. De Graaf maakt het zeer lang. Ver*  Vierde B e d r y r. 15.1 Verrina. Nog veel te fpoedig voor zyne verwagting. Bourgognino, ik word yskoud als ik om zeker iets denk. Bourgognino. Vader, overyl u niet. V r r r 1 n a. Men kan zig niet overylen, daar niet te talmen is. Als ik den tweeden moord niet begaa, dan kan ik den eerlten nimmer verantwoorden. Bourgognino. Maar wanneer zal Fiësko fterven? Verrina. Zodra Genua vry is, fterft Fiësko. schildwagten. Werda ? ZESDE TOONEEL. De Voorigen, Fiesko. F 1 e s k o , binhen treedende. Een vriend! (Zy buigen zig allen. De fchildwagten prefenteeren V geweer.) Wellekom , waardfte gasten ! Gy zult misnoegd zyn geweest, dat de huisvader u zo lang deed wagten. Vergeef my! (Zagt tegen Verrina. j Gereed ? Verrina, hem aan V oor. Naar wensch. Fiesko, zagt tegen 'Bourgognino, En? K 4 B 0 u r-  152 Fiesko of de Samenzweerin«. Bourgognino. Alles in order. Fiesko, tegen Sacco. En ? Sacco. Alles goed. Fiesko. En Kalkagno? Bourgognino. Die ontbreekt nog. Fiesko, overluid tegen den wagt aan de Poert. Dat men fluite! (Hy neemt den hoed af, en treed met een vrye en waardige houding tot de vergadering.) Mynheeren! Ik ben zo vry geweest, U tot een fchouwfpel te laaten nodigen , niet flegts, om u te vermaaken, maar pm u rollen daar in op te dragen. Lang genoeg, myne Vrienden, hebben wy Gia« nettino's trotschheid, en de aanmatigingen van Doria verdragen. Wanneer wy Genua willen redden ,myne Vrienden, dan is 'er geen tyd te verliezen. Tot welk oogmerk denkt gy, dat deeze twintig galeien zyn, die de vaderlandfche haven beleegeren ? Tot welk oogmerk de Alliantie'n door deezen Doria geflooten? Tot welk oogmerk de vreemde wapenen, die zy in het hart van Genua invoerden? Thans is het met misnoegen en verwenfchingen niet meer gedaan. Om alles te redden, moet alles gewaagd worden. Een wanhoopig kwaad eischt een moedig geneesmiddel. Zou 'er in deeze vergadering iemand zyn, die Phlegmatisch genoeg is, om iemand voor Heer te erkennen, die flegts zyns gelyken is? (Ge*  Vierde B e d n y f. 153 (Gefluister.") Hier ftaat niemand, wiens voorouderen niet de wieg van Genua omringden. Wat! by alles wat heilig is, wat, wat hebben dan deeze twee burgers vooruit, dat zy hunne ftoute vlugt boven onze hoofden durven neemen ! (Woest gemor.) Elk uwer is plegtig opgeëischt, om de zaak van Genua tegen zyne onderdrukkers uit te voeren. Niemand uwer kan eenhairbreed van zyne regten wegfchenken , zonder te gelyk de ziel van den geheelen ftaat te verraaden. (Hy word geftoord door onfluimige beweegingen onder zyne toehoorders; vervolgens zegt hy.) Gy gevoelt het, nu is alles gewonnen. De weg tot roem heb ik voor u reeds gebaand. Wilt gy volgen? Ik ben gereed u te leiden. Deeze toebereidfelen, die gy zo even met ontzetting befchouwde , moeten u thans nieuwen heldenmoed inblaazen. Deeze huiveringen van vrees moeten in een loflyken yver ontbranden, om met deeze Patriotten en met my een gemeene zaak te maaken, en de tirannen, tot den wortel toe uitteroeijen. Het gevolg zal de hachelyke onderneming begunftigen, want myne maatregelen zyn goed. De onderneeming is regtvaardig, want Genua lydt'. Het denkbeeld maakt ons on • fterfelyk , want het is gevaarlyk en verbaazend gewigtig. Centurione, driftig. Genoeg! Dat Genua vry zy ! En met ditveldgefchrei de helle in 't aangezicht gevlogen! Z 1 e o. En wie daar door niet uit zyn fluimering word K 5 ge-  154 Fiesko oi de Samenzweerino. gewekt, die heige voor eeuwig op de roeibank,tot dat de bazuin van den jongden dag hem losmaake t Fiesko. Dat was de taal van een man. En nu eerst verdient gy het gevaar te weeten , dat u en Genua over het hoofd hing. (Hy geeft hun de lyst van Hasfan.) Licht by Soldaten! (Zy dringen rondom eenen fakkel en leezen.) Het ging naar mynen wensch, vriend. Verrina. Spreek egter nog niet zo luid. Ik heb gindsch op den linker vleugel verbleekte aangezigten, en knikkende kniè'n gezien. Centurione, in mede. Twaalf Senatooren ! Verduiveld! Neemt allen zwaarden op. (Allen vallen op de gereedliggende wapenen , behalven twee) % Zibo. Uw naam flaat ook daarby, Bourgognino! Bourgognino. En nog heden, zo God wil, op de keel van Doria. Centu uione. Daar liggen nog twee zwaarden. Zibo. Wat? Wat? Centurione. Twee hebben geen zwaard genomen. Asserato. Myne broeders kunnen 't gezigt van bloed niet verdraagen. c e n_  Vierde Bedryf. 155 Centurione. Wat? Wat? 't Gezigtvan tirannenbloed niet verdraagen? Verniel die bloodaarts ! Men werpe hen buiten de Republiek , die bastaarden! (Eenigen van hun vallen vergrimd op die beiden aan) Fiesko, rukt hen van elkander. Halt! Halt! Zou Genua zyne vryheidaanflaaven te danken hebben? Zou ons goud door ditflegtmetaal zyn goeden klank verliezen V (Hy bevrydt hen.) Gy, Mynheeren, zult u zo lang meteen vertrek in myn Paleis gelieven te vernoegen , totdat onze zaaken beflist zyn. (Tegen den wacht.) Twee arrestanten! Gy zult voor hun verantwoorden! Twee fcherpe posten tot hunne bewaaring! (Zy worden weggebragt.) Schild wagten, aan de Hoofdpoort. Wie is daarbuiten? (Men klopt.) Kalkagno, roept beangftigd. Doe open! Een Vriend! Om Gods wil doe open! Bourgognino. Het is Kalkagno. Watbetékentdatom Gods wille ? Fiesko. Laat hem binnen komen, Soldaten { Z E-  156 Fiesko of de Samenzweerins. . ZEVENDE TOONEEL. De Voorigen, Kalkagno, verfchrikt, en ademloos. Kalkagno. Verlooren! Verlooren! Vlugt, wie vlugten kan » list is alles verlooren, Bouroo gnino. Wat is verlooren ? Is hun vleesch van ftaal, of zyn onze zwaarden van biezen ? Fiesko. Met overleg, Kalkagno. Een misverftand in onze omftandigheden zou onvergeeflyk zyn. Kalkagno. Wy zyn verraden, dat is een helfche zekerheid. Uw Moor, Lavagna, die fchelm ! Ik kom van het Paleis der 'signoria. Hy had gehoor by den Hertog. (Alle de Edelen verbleeken. Fiësko zelf verandert van kleur.) Ve r k i na , bedaard tegen de wachten. Soldaaten! houd uwe Hellebaarden op my aan ! Ik wil niet derven door de hand van een beul. (Alle de Edelen woelen met verflagenhcid door een.) F 1 e s k o, zig her feilende. Waar heenen? Wat doet gy? Loop naar de hel, Kalkagno. ■ Het was flegts een loos alarm, Myn. iieeren. Bloodaard! Dit te zeggen in *t byzyn van deeze gasten! Ook gy Verrina? Bour¬ gognino, gy ook! Waar wilt gy heenen? B o u r«  Vierde Bedryf, 15.^ Bourgognino, met heftigheid» Naar huis, myne Bertha vermoorden, en dan weder hier zyn. Fiesko, begint luidkeels te lachgen. Blyft! Houdt ftand! Is dat nu de moed van tiran- nenverdelgers? Kalkagno, gy hebt uw rol meesterlyk gefpeeld. Merkte gylieden dan niet , dat deeze tyding een uitvinding van my was? Spreek, Kalkagno! Was het niet volgens myn bevel, dat gy deeze Romeinen op de proef ftelde? Verrina. Wel nu, als gy lachgen kunt? Ik wil het gelooven, of u nooit voor een mensch houden. Fiesko. Welk een fchande voor u, mannen, u in deeze kinderen proef te laaten vangen. Herneemt uwe wapenen. Gy zult vechten als beeren, ora deezen blaam uit te wisfchen. (Zagt tegen Kalkag' no.) Zyt gy zelf daar geweest? Kalkagno. Ik drong tusfchen de lyfwagten door, volgens mynen last, om het woord by den Hertog te haaien. Juist zo als ik terug wil gaan, word de Moor daar gebragt. Fiesko, overluid. De oude is dus te bed gegaan? Wy zullen hem uit de veeren trommelen. (Zagt.) Sprak hy lang met den Hertog? Kal-  t58 Fiesko of de S amenzweering Kalkagno. Myn eerfte fchrik, en uw naderend gevaar, lieten my naauwelyks twee minuten vertoeven. Fiesko, overluid en met wakkerheid. Ziet toch eens 1 Hoe onze landslieden nog beeven! Kalkagno. Gy had ook niet zo fchielyk moeten uitvallen. (zagt.) Maar om Gods wille, Graaf, wat zal deeze noodleugen ons baaten? Fiesko. Tyd, myn Vriend, en dan is nu de eerfte fchrik •ioorgeftaan. (Overluid.) Holla ! dat men wyn brenge! (zagt) en zaagt gy den Hertog verbleeken ? (Overluid.) Frisch op broeders, wy zullen ons nog eenen dronk toebrengen op den dans van den aanftaanden nagt. ( Zagt.) En zaagt gy den Hertog verbleeken ? Kalkagno, Het eerfte woord van den Moor moet Sarnenfweering zyn geweest; de oude trad zo bleek als een doode terug. Fiesko,/» verwarring. Hm! Hm! De duivel is listig, Kalkagno! Hy verried niets voor dat hun het mes op de keel ftond. Nu is hy wezenlyk hunne Engel. De Moor is listig. (Men brengt hem eenen beker met wyn. Hy brengt die de Eedgemoten over en drinkt.) Op ons goed geluk, kameraden! ('Er word aangeklopt.) S C III L D>  Vierde Bedryf. 159 sciiildwagten. Wie is daar buiten ? S Een stem. Een bode van den Hertog. (De edelen loopen"in verwarring in den Foorkof door één.') Fiesko, zig daar tusfcken /lellende. Neen kinderen! Verfchrikt niet! Verfchrikt niet! Ik ben hier. Spoedig deeze wapenen aan een zyde ! Weest mannen , dat bid ik u. Dit bezoek doet my hoopen dat Andreas nog twyffelt. Gaat binnen! Grypt moed! Doet open Soldaten! (Zy verwyderen zig, de Poert word geopend.) AGTSTE TOONEEL. Fiesko, als of ky uit het Paleis kwam. drie Duitschers, die Hasfan gebonden brengen. Fiesko. Wie riep my op de voorplaats ? Duitschers. Breng ons by den Graaf. Fiesko. De Graaf is hier. Wie vraagt naar my ? Duitscher, Prefenteert V geweer voor henu De Hertog doet u een goeden avond wenfchen, Zyne doorlugtigheid levert deezen Moor gebonden aau u over. Hy heeft fchandelyk geklapt. Deeze brief zal het overige zeggen. Ft-  tQp Fiesko of se Samekzweeeins. Fiesko, neemt hem onverfchillig aan* En heb ik u niet nog onlangs met de galeien bedreigd V (Tegen den Duiifcher.) Het is goed, myn Vriend. Myn refpeft aan den Hertog. Hassan, roept hem agt er na. Van my insgelyks en zeg hem zeg aan den Hertog alshygeenen ezel had gezonden, dan zou hy ontdekt hebben -dat in het Paleis tweeduizend Soldaaten verborgen zyn. (De Duitfchers vertrekken , de Edelen komen terug) NEGENDE TOONEEL. Fiesko, Eedgenooten, Hassan, trotsch tusfcken hen treedende. Eedgenooten, op 't gezigt van den Moor, verfchrikt terug gaande. Hoe! wat is dat? Fiesko, leest het billet, vervolgens met opgekropten toorn. Genueefen! het gevaar is over, maar teffensook de Samenfweering. Verrina, roept verwonderd uit. Wat ? Zyn de Doria's dood? Fiesko, met hevige aandoening. Myn God! Op de geheele krygsmagt van de Republiek maar daar op was ik niet verdacht. Deeze oude verzwakte man verflaat derd'halv duizend mannen, met vier regelen fchrifts. (Hy laat de  Vierde B ê d r y f. ió"i de armen als magteloos nederhangen.) Doria heeft Fiësko geflagen. Bourgognino. Spreek dan uit! Wy zyn verftomd. F i s s k o, leest. „ Lavagna, wy hebben, dunkt my, te zaraeii „ één noodlot. Uwe weldaden worden met ott- dankbaarheid beloond. Door deezen Moor word ik voor een complot gewaarfchuuwd. - Ik „ zend hem gebonden aan u terug, en zal deezen nagt zonder lyfwagtflaapen." (Hy laai het papier vallen, zy zien elkander aan.) V £ r r i n As Wel nu, Fiësko? Fiesko, edel. Èen Doria zou myin grootmoedigheid overtroffen hebben! In 't geflagt der Fiësko's zou eene deugd ontbreeken ! Neen! zo waar als ik Fiësko ben. Verwyder u van elkander. Ik zal heenen gaan, en alles bekennen. . (Hy wil naar buiten.) Verrina, hem terug houdende. Mensch ! Zyt gy ylhoofdig ? Was het dan een jongens ftreek die wy voornamen? Terug! Of was het niet veel eer de zaak van 't Vaderland? Terug! Of wilde gy flegts Andreas te lyf, en niet den dwingeland ? Terug! Zeg ik ik neera u in hegtenis, als verrader van den ftaat. Eedgenoten. Bindt hem! Werpt hem ter neder. II. deel. L F i.  iö2 Fiesko of de Samf.nzweeeino. Fiesko, ontrukt een van hun een zwaard, en maakt zig ruimte. Zagt wat ! Wie is hier de eerfte , die den Tijger zal betoomen? Zie daar Mynheeren! Ik ben in vryheid ik kon uitgaan, als 't my behaagde. Thans wil ik blyven, want ik heb my anders bedagt. Bousgooïiiko. Op uwen pügt bedagt? Fiesko, getergd, met trotsheid. Ha, jongeling! Leer eerst de uwe tegen my van buiten, dat voegt u nimmer tegen my. —■ Mynheeren, weest gerust l Alles blyft gelyk te vooren. (Tegen Hasfan , wiens frikken hy doorhakt.) Gy hebt de verdienfte, tot een ge wig. tige zaak geleegenheid te hebben gegeeven. Vlucht! Kalkagno, toornig. Hoe! Wat. Die Heiden zou leeven, en ons allen verraden hebben? Fiesko. Leeven, en u allen een fchrik hebben aan gejaagd ! Haast u knaap! 'Draag zorge, dat gy Genua agter u krygt, men zou zynen moed aan u kunnen koelen. Hassan. Dat wil zeggen , de duivel laat tog geen' fchelm in de knel! Gehoorzame dienaar Heeren! Ik merk reeds dat myn ftrop in Italië niet groeit. Ik moet hem ergens anders zoeken. (Hy gaat lachgende heenen.) T I E N-  VieRDeBeDRYF. Ii?3 TIENDE TOONEEL. Een Bediende, inkomende, de Voorigen, behahen Hasfan. Bediende. De Gravin Imperiale heeft reeds driemalen naar uwe Hoogheid gevraagd. Fiesko. Wel zo! De Comedie zal wel een begin moeten heemen! Zeg haar, dat ik op 't oogenblik by haar zal zyn. Vertoef. Verzoek myn Vrouw dat zy zig in de Concertzaal wil begeeven, en agter de tapyten my verwagten. {De bediende gaat heen.) Ik heb de rollen van elk uwer hier op 't papier gebragt; als elk de zyne vervult,dan is 'er niets meer te zeggen. Verrina zal vooruit naar de haven gaan, en, wanneer de fchepen venneesterd zyn* door een kanon het teken tot den aanval geven. Ik gaa, nog eene gewigtige verrigting roept my. Op 't geluid van myn bengel, zult gy allen te gelyk in myne Concertfaal komen. Gaat iutus- fchen naar binnen , en maakt gebruik van mynen Cyprifcheu wyn. (Zy vertederen zig.) L 2 ELF-  164 Fiesko of de Samenzweering. ELFDE TOONEEL. (De Concert/aal in Fi'éskoó's Paleis?) Leonora, Arabella,Rosa, allen met zichtbaare angst, Leonora. In dc Concertraal beloofde Fiësko te koomen, en hy komt niet. Het is meer dan elf uuren. Vrees felyk weêrgalrnt het Paleis van menfchen en wapenen. Nog komt geen Fiësko. Rosa. Gy zoud u agter de tapyten verbergen. Wat mag Monfignor daarmede bedoelen ? Leonora. Hy wil het Rofa , dus weet ik genoeg, om gehoorzaam te zyn. Bella, genoeg om geheel zonder vrees te weezen. En egter egter beef ik zo, Bella , en myn hart klopt zo verfchriklyk benaauwd. Meisjes, om Gods wille, ver¬ laat my geen van beiden. Bella. Vrees niet, onze angst houd onze oplettenheid ingefpannen. Leonora. Overal waar myn oog zig wendt, ontmoeten my vreemden gezigten, hol en grynzend, als fpookfels. Roep ik iemand toe, dan beeft deeze ysfelyke fchuilplaats van een boos geweeten, als een die betrapt is, en verbergt zig al vlugtende, in 't diep-  Vierde Beukte, iöj 't diepfte van den nagt. Het geen men antwoord , is een half gefmoorde klank, die op de bevende tong nog deinzend twyffeit, of hy moed heeft om te ontfnappsn. Fiësko ! Ik weet niet welk vreesfelyk ontwerp hiergeftneed word. ■ Maar myn Fiësso ' (Met waardigheid ae handen vouwend) Omfchaduw hem, hetnelfche magten! Rosa, fpringt op van fchrik. Hemel! Wat roert zig daar in de gaandery. B b l l a. Het is de Soldaat, die daar de wagt heeft. (De fchildwagt roept buiten de zaal.) Werda! (Men ant. woord) Leonora. Men komt ! Spoedig agter de tapyten! (Zy verbergen zig.) TWAALFDE TOONEEL. Julia, Fiesko, in gefprek. Julia, zeer ver ft oord. Hou op, Graaf! Uwe galanteriën vallen niet meer jn agtelooze ooren, maar in ziedend bloed. — Waar ben ik? Hier is niemand dan de verleidende nacht. Waar hebt gy myn verwaarloosd hart heenen gevoerd ? Fiesko. Daar de bloode driften moediger worden, en de eene beweeging tot de andere met meer vryheid durft fpreeken. L 3 j ü-  ï6$ Fiesko of de S amenzweerikg, Julia. Hou op, Fiësko! By alles wat heilig is, ga niet verder. Was deeze nagt minder duister, gyzoudmy. ne vlammende wangen zien , en deeiuis met my hebben. Fiesko. Verre gedwaald, Julia! Even dan zou myne aandoening het vuurig vcldteeken van de uwe ontdekken , en deste moediger tot u overloopen. (Hy iuscht haar niet hevigheid de hand.) Julia. Mensch ! Een koortfige hitte gloeit zo wel in uw gezigt als in uwe fpraak. Wee my ! Ook uit de myne, ik gevoel het, blaakt een woeste ontembaare gloed. Ik bid,laat onshetlichtzoeken: De opgeruide zinnen mogten den gevaarlyken wenk van deeze duisternis bemerken. Gaa! Deeze muitende rebellen mogten agter den rug van den fchaamagtigen dag hunne godlooze ftreeken volvoeren. Gaa daar menfchen zyn, ik bezweer u! Fiesko, met aandrang, Hoe nodeloos is deeze zorg, myne liefde 1 Zal ooit de meesteres voor haaren flaaf vreezeu ? Julia. O! Die mannen! Met hunne eeuwige tegenzegIykheid. Als of gylieden niet de gevaarlykfte overwinnaars waart, als gy u aan onze eigeliefde gevangen geeft. Zal ik u alles bekennen, Fiësko ? Dat myne deugd alleen door myne boosheid bewaard bleef; dat alleen myn hoogmoed uwe konftenaryen be-  Vierde Bedryf. 167 belachte; dat zy alleen tot dus verre myne grondregels onderiteunden. Gy wanhoopte aan den ui. flag uwer list, gy neemt uw toevlugt tot Juua's bloed, hier verlaaten zy my. Fiesko, ligtvaardig vermetel. En wat hebt gy by dit verlies verlooren ? J u l 1 a, getergd en met vuur. Wanneer ik den neutel tot myn vrouwelyk heiligdom aan u verdartele, waardóór gy my , zo dikwils het u behaagt, kunt doen bloozen , wat heb ik minder dan alles te verliezen? Wilt gy meer weeten, (potter? Begeert gy ook nog de bekentenis dat de geheele verborgene wysheid van onze fekfe flegts een armhartige bedekking is, tot ontzet van onze kwetsbaare zyde, die tog eindelyk door uwe eeden belegerd word, die (ik moet het bloozend bekennen,) zo gaarn veroverd wil zyn , en die zo dikwils, als de deugd flegts eenmaal het oog ter zyde wendt, den vyand verraderlyk ontvangt? Dat alle onze vrouwelykc kunften alleen voor dit weerloos troefblad flryden , gelyk in 't fchaakfpel al de Officieren tot dekking van den weerloozen Koning. Hebt gy deezen overrompeld? Matt! Werp dan gerust het geheele fpel door een. (Na eene Paufe, ernfilg. ) Zie daar het tafereel van onze prachtige armoede, wees grootmoedig! F i e s IC o. En egter, Julia! Waar beter, dan in myne onbepaalde verwachting kunt gy deezen fchat nederleggen? L4 J *  i68 Fiesko of de Samenzweerino. Julia. Zekerlyk nergens beter, en nergens erger. IJoor Fiësko, hoe lang zal deeze oneindigheid duuren? Ach , ik heb reeds te ongelukkig gefpeeld , om niet myn overfchot nog op het fpei te zetten. ■ Om u te vangen, Fiësko, dit vervvagtte ik van myne bekoorlykheden, maar het alvermogen om u vast te houden, dit kan ik haar niet toebetrouwen Foei toch ! wat zeide ik daar. .Zy treed terug, en bedekt haar gezigt met de handen.) Fiesko. Twee zonden in. eenen adam. Het mistrouwen in mynen fmaak , of een misdaad van gekwetftc Majefteit tegen uw beminnenswaardigheid ? Welke van beiden is het zwaarst te vcrgeeven? Julia, mat, bezweeken, en op een beweeglyken toon. Leugens zyn flegts de wapenen der helle . die heeft Fiësko niet meer nodig om zyne Julia te onder te brengen. (Zy valt uitgeput in een Sofa; naar eene Paufe , piegtig.) Hoor Fiësko! Laat u nog een woordje zeggen. Wy zyn Heldinnen, zolang wy nog van onze deugd verzekerd zyn, Kinderen, als wy haar verdedigen, (Hem ftyf en wild in de oogen ziende.') Razernyen , als wy haar wreeken. —<— Hoor , zo gy my koel om hals bragt, Fiësko? Fiesko, neemt een toon van moeijelykheid aan. Koel? Koel? Wel myn God! Wat durft de pnverzadelyke trotschheid van eene Vrouw niet eisr  Vierde Bedryf. i6"p eisfchen, wanneer zy een man voor zig ziet krui» pen, en nog twyffelt? Ha! Hy ontwaakt weder, ik gevoel het, (Zyn toon in koelheid veranderende.) Nog ter regter tyd gaan my de oogen open. ■ Wat was het ook, dat ik daar wilde afbeedelen.—De minfte vernedering van een man is weggewor. pen , tegen de hoogde gunst van een Vrouw ! (legen haar met een diepe ftyve buiging.) Gryp moed Mevrouw , thans zyt gy veilig V Juli a, verbaasd. Graaf? Welk eene omkeer! Fiesko, met de uit er ft e onverfchilligheid, Neen , Mevrouw ! Gy hebt volkoomen recht. Wy beiden kunnen de eer flegts eenmaal op het fpel zetten. (Hy kuscht haar ftatig de hand) Ik zal 't genoegen hebben u byhet gezelfchnpmynrefpeft te betuigen. (Hy wil fchielyk heen gaan.) Julia, volgt hem, en trekt hem terug. Blyf! Zyt gy razend? Blyf! Moet ik het dan zeggen. Zeggen 't geen uw geheele fekfe geknield in traanen op de pynbank, myn hoogmoed niet zou hebben kunnen afdringen? Wee! Zelfs deeze dikke duisternis is nog te licht om den vuurgloed te verbergen, die deeze bekentenis op myne wangen brengt. Fiës-^ ko ! O ! Ik doorboor het hart van myn geheele fekfe. Myne geheele fekfe zal my eeuwig haaten. , Ik aanbid u, Fiësko! (Zy valt vo.or hem neder.) L 5 DE R-  i/o Fiesko or de Samenzweer in» Fiesko, wykt drie tree den terug, laat haar leggen , en lagt met zegepraal overluid. Dat is my leed, Signora. (Hy trekt de fchel, ligt de tapyten op, en geleid Leonora binnen.) Uier is myne Gemalin , een Hemelfche Vrouw! (Hy valt Leonora in de armen.) Julia, fpringt op, met een fchreeuw. Ach! Ongehoord bedroogen ! DERTIENDE TOONEEL. Dn Eedgenooten, welke op eenmaal binnen treeden, Eenige Dames, aan de andere zyde. Fiesko, Leonoea, Julia. Leonora. Myn Gemaal, dat was alte ftrengj Fiesko. Een ondeugend hart verdiende niets minder. Deeze genoegdoening wa? ik uwen traanenfchuldig. (Tegen het gezelfchap.) Neen, myne Heeien en Dames, ik ben niet gewoon by elke gelegenheid in" een kinderagtig vuur optevliegen. De dwaasheden der mentenen kunnen my lang vermaken, eer zy my tergen, tt aar deeze heeft myn geheelen toorn verdiend , want zy heeft voor deezen engel deeze poeijers gemengd. (Hy vertoont de giftpoeijers, aan het gezelfchap, dat met af fchrik terug treedt.) J o  V i e R B e B e D r Y r. 171 Julia, met opgekropte woede, 't Is goed! Mynheer, 't is goed! Zeer goed! (Zy wil vertrekken) Fiesko, voert haar by den arm terug, Gy zult geduld neemen, Mevrouw. Wy hebben nog niet afgedaan. Dit gezelfchap zou gaarn dereden weten, waarom ik myn verltand zo kon verloochgenen , om met Genua's grootfte zottin zulk een dollen Roman te fpeelen. Julia, opfpringend. Dit is niet te verdraagen! Maar beef! (Dreigend.) Doria dondert in Genua, en ik — ben zyn zuster. Fiesko. Slegt genoeg , als dat uwe laatfte galle is. ■ Doch ik moet u , helaas! de boodfchap brengen, dat Fiesko van Lavagna uit de geftolene diadeem van uwen Doorluchtigen Broeder een ftrik heeft gedraaid, waarmeede hy voorneemens is den dief der Republiek nog deezen nagt op te hangen. (Zy verbleekt, hy lacht met bitterheid.) Foei, dat kwam onverwagt, en, ziet gy ! (Terwyl hy met fcherpheid voortgaat) daarom vond ik nodig de ontydige oplettendheid van uw huis eenige beezigheid te verfchaiFen. Daarom behing ik my met deeze (op haar wyzend.) Harlequins aandoening. Daarom (op Leonora Wyzende,) verwaarloosde ik dit edelgelleente, en myn wild liet zig gelukkig door dit blinkend lokaas vangen. Ik dank u vsor uwe geneegenheid , Mevrouw, en geef myn ■ To-  172 Fiesko of de sa m enz weering. Toneelfieraad terug. (Hy geeft haar haare Silhouette , met een compliment., Leonora, fmeekend op Fiësko aandringend. Myn Ludovico. Zy weent. Mag uwe Leonora li bevend bidden } Julia, trotsch tegen Leonora. Zvvyg gehaatte .... F 1 e s k o, tegen een bediende. Toon u galant , myn Vriend bied deeze Dame uwen arm; zy heeft lust om myn gevangenis van ftaat te zien. Gy zult daar voor inftaan dat Mevrouw door niemand geïncommodeerd word de büiteïilugt is guur —— de ftorm , die in deezen nagt den ftam Doria zal fplyten , kon ligt haar kapfel bederven. Julia, flikkende. Dat de pest u trefte, zwarte, valschhartige huichgelaar. (Grimmig tegen Leonora.) Verheug u niet over uwe zegepraal, ook u zal hy bederven , ook zig zeiven, en —— vertwyifelen! QZy vertrekt met drift.) Fiesko, met een wenk tegen het gezelfchap. Gy waart getuigen, gy moet myn eer in Genua redden. (Tegen de Eedgenooten.) Als het kanon komt, zult gy my af haaien. (Zy vertrekken allen.) V I F. R-  Vierde B e d r y f. 173 VEERTIENDE TOONEEL. Leonora, Fiesko. Leonora, nadert hem met bekommerdheid, Fiësko ! Fiësko! Ik verftaa u flegts half, maar ik begin te Adderen. Fiesko, met nadruk. Leonora. ——— Eenmaal zag ik u op de linker zyde van eene Genueefche Vrouw gaan. Ik zag n eens in de Asfembleën van den Adel, mee den tweeden handkus der Ridderen te vreede zyn. Leonora dit viel my fmartelyk. . Ik befloot dat dit niet meer gefchieden dat het ophou¬ den zoude. Hoort gy dat krygsgedruis in myn Paleis ? 't Geen gy vreesdp is waar. Begeef u ter rust, Gravin morgen zal ik de Hertogin opwekken. Leonora, /laat beide de handen te zamen, en werpt zig in een floel. God! Myn vermoeden! Ik ben verlooren. Fiesko, bedaard met waardigheid. Laat my uitfpreeken, myn geliefde! Twee myner voorouderen. droegen de driedubbele kroon, het bloed der Fiësko's ftroomt niet gezond dan onder het Purper. Zou uw Gemaal flegts een geleendeti glans rondom zig verfpreiden ? (Levendiger.) Wat ? Zou hy al zyn grootheid aan het weifelend geval danken, dat in een draagelyke luim uit brokkelende verdienden, een Joan Ludovico Fiësko zatnenlapte ? Neen, Leonora! Ik ben te trotsch om my iets te la-  174 Fiesko of de Sam enz weering. laten fchenken, dat ik zelfs weet te verwerven. In deezen nagt werp ik;inyn ontleend verfierfel, aan rnyne voorouderen in hun graf weder terug. De Graven van Lavagna (nerven uit. Vor- fteu beginnen. Leonora , het hoofd fchuddende , in ftnlle phantape. Ik zie myn Gemaal, met diepe doodelyke wonden bedekt ter neder vallen. {Met een holle ftem.) Ik zie de verftomde dragers het verfcheurd ligclwam van myn Gemaal my te gemoet draagen. (Verfchrikt opfpringende.) De eerfte eenig- fte kogel, treft het leven van Fiësko. F11 s k o, neemt haar liefderyk hy de hand. Wees gerust, myn kind! Dat zal deeze eenige kogel niet. Leonora, hem emftig aanziende. Zo verzekerd durft Fiësko den Hemel uitdaagen ? En al was het duizendmaal duizendfte geval flegts het mogelyke , zo kon dat duizendmaal duizendfte . echter waar worden , en myn Gemaal zou verlooren zyn. Denk Fiësko, gy fpeelde om den Hemel. Wanneer de winst als een millioen tegen een eenig verlies ftond , zoud gy dan driest genoeg zyn, de teerlingen tefchudden, en de ftoute kans' met God te waagen? Neen myn Gemaal! Wanneer alles op het fpel ftaat, dan is elke worp godslastering. Fiesko, lachgende. Wees onbekommerd ! Het geluk en ik ftaan beter met elkander. L £-  Vierde Bedryf. *rs Leonora. Zegt gy dat? gy zaagt wel eens, hoe die be- driegfter by het geestbedwelmend fpel gy noemt het tydverdryf haaren gunfteling met eenige gelukkige kaarten aanlokte, tot hy warmwierd, opftond, de bankeischte en dan in de laaifte wanhoopige worp hem verliet. O, myu Ge¬ maal, gy zult niet heenen gaan, om u den Genueefen te vertoouen, en aangebeden te worden. Ra. publikeinen uit hunne (hiimering optejaagen , het Paard zyne hoeven te herinneren, dit is geen pleifiertogt, Fiësko. Vertrouw deeze rebellen niet. De verftandigen, die u ophitzen, vreezon u De dornmen, die u vergoden , zyn u van weinig dienst, en waar heenen ik zie , Fiësko is verlooren. Fiesko, 'met raife flappen op cn neder wandelende. Kleinmoedigheid zelfs is het hoogde gevaar. Grootheid eischt ook een offer. Leonora. Grootheid, Fiësko? O! dat uwe genie het zo flegt met myn hart meent. Wel aan! Ik vertrouw -uw geluk ,. ik Hel het geval dat gy zege- praaalt. Wee dan my I Armfte myner fekfe. Ongelukkig, als het mislukt, gelukt het, dan nog ongelukkiger. Hier is geen keus , -myn geliefde. Mislukt u de Hertog, dan is Fiësko verlooren. Myn Gemaal is weg, als ik den Hertog omarme. Fiesko. Dat begryp ik niet. L e-  176 Fiesko oe de Samenzweekinö. Leonora. Gy doet wel, myn Fiëko. In het ftormagtig element van den troon moet hec teder plantje der liefde verdorren. Het hart van een mensch, zelfs al was Fiësko die mensch , is te eng voor twee alvermogende Godheden. Godheden , die eikanderen zo zeer haaten. Liefde heeft traanen , en kan de taal der traanen verftaan. Hcersch- zucht heeft ftaale oogen, in welke in eeuwigheid geen aandoening tintelt. Liefde heeft flegts één goed, en doet afftand van de geheele overige 1'chepping. Heerschzucht blyft hongerig, ook by den roof der geheele Natuur. Heerschzucht verwoest de waereld, en vervult alles met het gerammel haarer ketenen. Liefde maakt in haare droomen eiken woestyn tot een Elyfium. Wilt gy u aan mynen boezem koesteren, een wrevelig Vas- fal doet een aanval op 't Ryk wil ik my in uwe armen werpen , uw despotenangst hoort een moordenaar tusfehen tapyten ritfelen , en jaagt ü vlugtig uit de eene kamer in de andere. Ja, de veelöogige agterdogt beroert ook eindelyk de huisfelyke eendragt Als uwe Leonora u dan een verkwikkenden drank bragt, zoud gy den beeker met afkeer wegftooten, en de tederheid voor een gifmengfter fchelden. F i e s k o , blyft met verbaazing ftaan. Hou op Leonora ! dat is een ysfelyk denkbeeld .... Leonora. En nog is het Tafelreel niet voltooid. Ik zoude zeg-  V i e R » e BedRYF. *77 zeggen, offer de liefde, offer de rust aan de groot* heid op wanneer flegts Fiësko nog blyft God! Dat iseenhartflag! Zelden treeden engelen op den troon, nog zeldzamer daar af. Hy, die geen mensch behoeft te vreezen, zal die zig over een mensch ontfermen? Hy, die aan eiken wensch een donder kan hegten, zal die het nodig agten, hem door minzaame woorden te doen geleiden ? {Zy houdt op, treedt vervolgens befcheiden naar hem toe,grypt zyne hand, en zegt met fnedige bitterheid.') Vorflen Fiësko! Deeze mislukte ontwerpen der willendé en niet kunnende natuur plaatzen zig zo gaarne tusfchen Menschheid en Godheid. Heillooze fchepfelen, nog flegtere Scheppers. Fiesko, loopt ontrust door het vertrek. Hou op Leonora! De brug is agter my weggenomen .... Leonora, ziet hem teder aan. En waarom, myn Gemaal ? Slegts daaden zyn niet meer uittedelgen. {Smeltend teder , en eenigzins geestig.) Weleer heb ik u wel eens hooren zweeren, dat myne fchoonheid alle uwe ontwerpen verwoest had, gy hebt valsch gezworen, gy huigchelaar , of zy heeft vroegtydig uitgebloeid. Vraag aan uw hart, wie is de fchüldige ? (Vuuriger terwyl zy hem met beide armen omvat) Kom terug! Verman u! Verloochen u! De liefde zal u fchadeloos ftellen. Kan myn hart uwen onverzaadbren honger niet ftillen? O Fiësko ! De diadeem zal nog armer zyn. (vleiend.) Kom! Ik zal alle uwe wenfchen van buiten leeren, zal al het beII. Deel. M to»  Fiesko of de Samenzweering. toverende der Natuur in eenen kus te zamen fmelten, om den verhevenen vluchteling eeuwig in deeze hemelfche banden te behouden. — Uw hart is oneindig de liefde is het ook, Fiësko. (Smeltend.') \ en arm fchepfel gelukkig te maakcn een fchepfel dat zynen hemel aan uwen boezem vind, zou dat in uw hart een y del overlaaten ? . Fiesko, zeer getroffen. Leonora, wat hebt gy gedaan? Hy valt haar magteloos om den hals.) Ik zal geen Genuees meer onder de oogen kunnen treeden. Leonora, Jlerk aangedaan. Laat ons vlugten Fiësko! Laat ons al dat" prachtig Niet in het ftof werpen ! 1 aat ons in Romanesque velden geheel voorde liefde leeven! (Zy drukt hem met levendige 'verrukking aan haar hart.) Onze zielen, opgeklaard, gelyk het helder blaauw des hemels boven ons, worden dati niet meer door den zwarten waasfem van 't verdriet aangedaan. — Ons leven vloeit dan in een zagte harmonie, gelyk de murmelende bron, tot haaren Schepper. (Men hoort een kanonfchooi, Fiësko rukt zig los, alle de Eedgenooten treeden. in de zaal) VYFTIENDE TOONEEL. De Eedgenooten. liet is tyd. F 11' s k o, tegen Leonora, moedig. Vaarwel! Voor eeuwig of Genua ligt morgen voor uwe voeten. (Hy wil-voortylen.) J3 o u r-  Vierde B e d r y f. x$f Bourgognino, roept. De Gravin bezwymt. (Leonora valt inonmagt, zy allen treeden toe om haar te onder/leunen. Fiësko Voor haar nedergeworpen.) Fiesko,^ een heftigen toon. Leonora ! Redding ! Om Gods wille ! Hulp! (Rofa en Bella komen om haar te helpen.) Zy flaat de oogen op. (Hy fpringt moedig op.) Thans , volgt my, om Doria de zyne toe te drukken. (Alle de Eedgenooten ylen uit de zaal.) Einde van het vierde Ëedryf. M s V Y F-  i8o Fiesko of de Samenzweering. VYFDE BEDRYF. '/ Is na middernagt. Een groote jlraat in Genua. Hier en daar eenige huizen door lampen verlicht, die van tyd tot tyd uitgaan, ylgter aan het Tooneel, ziet men de Thomaspoort die nog geflooten is. In het vergezigt de zee. Eeni ge menfehen gaan met handlantaarens over de -Jlraat; vervolgens de Ronde en Patrouille. Alles is in rust. Slegts de zee eenigzins onftuimig. EERSTE TOONEEL. Fiesko, komt gewapend, en blyft voor het Paleis van Andreas Doria ftaan , vervolgens Andreas. Fiesko. De oude heeft zyn woord gehouden —— in 'c Paleis zyn alle lichten uit. De wachten zyn weg. Ik zal aan den bengel trekken. (Hy luid.) He! Hol. la! Ontwaak Doria! Verraden, verkogten Doria, ontwaak! Holla ! Holla! Holla! Ontwaak ! Andreas, verfchynt op het balcon. Wie heeft den bengel getrokken ? F i-  VyfdeBedryf. i8i Fiesko, zyn ftem veranderende. Vraag niets! Volg flegts! Uwe fier gaat onder, Hertog ! Genua is tegen u opgeftaan; uwe beulen zyn naby, en gy kunt flaapen, Andreas? Andreas, eerwaardig. Ik herinner my , hoe de woedende zee eens met myne Bellona worftelde, zo dat de kiel kraakte, en de groote mast verbroken wierd en An¬ dreas Doria fliep zagt. Wie zond de beulen? Fiesko. Een man, die meer te vreezen is dan uwe woedende zee ; Joan Lodewyk Fiësko. A n u r e a s, lacht. Gy zyt in een vrolyke luim.' myn vriend. Kom met uwe aardigheden by den dag. Middernagt is daartoe een ongefchikte tyd. Fiesko. Gy hoont hem, die u waarfchuuwt. A a d r e a s. Ik dank hem, en gaa ter ruste. Fiesko moet zynen roes uitflaapen,en heeftgeenen tyd voor Doriaoverig. Fiesko. Ongelukkig oud man vertrouw die flang niet! Zeven kleuren omringen haaren fpiegelenden rug gy nadert —- en ylings wordt gy door een doodlyken fprong omftingerd. Gy belacht den wenk van een verrader. Belach den raad van een vriend niet ! In uw Hof ftaat een gezadeld paard. Viugt in tyds! Belach uwen vriend niet! M 3 AM»  ï$2 Fiesko of de Sam enz weering. Andreas. Fiësko denkt edel. Ik heb hem nooit beleedigd , en Fiësko zal my niet verraaden. Fiesko. Hy denkt edel , hy verraad u, en heeft van beiden blyken gegeeven. Andreas. Dan ftaat 'er een Lyfwacht, dien geen Fiësko kan verdaan, als hy geen Cherubim in zynen dienst heeft. F i e s k o, met bitterheid. Dien wenschte ik te fpreeken, om een brief in de andere waereld te beftellen. Andreas, met grootheid. Arme fpotter! Weet gy nog niet, dat Andreas Doria tachtig jaaren oud is, en Genua gelukkig? (Hy verlaat het Dalcon.) F i e s k o, ziet hem met verbaasdheid na. Moest ik deezen man eerst doen vallen, eer ik leerde dat het nog zwaarder is hem te gelyken! (Hy gaat eenige treedon in diepe gedagten op en ne ■ der.) Nu, ik ftel de eene grootheid tegeu de andere. ■ Andreas, wy zyn vereffend ; en nu vernieling! gaat uwe gang. (Hy gaat fchiclyk in de agterfte jlraat. Men hoort de trommels van alle kanten. Scherp gevegt aan de T.omaspoort. De Poort word open gefiormd, en opent het uitzigt in de haven , waarin fchepen liggen , die door fakkelen 'verlicht zyn.) TWEE-  Vyfde B e d r y f. 183 TWEEDE TOONEEL. Gianettinó Doria, met een fcharlaken roe-den mantel bedekt. Lomell.n, Be d 1 e h jen, vooruit met flambouwen. Allen in kaast. Gianettinó, flaat flil. Wie gaf bevel om alarm te (laan? Lomellin. Op de galeien wierd een kanon gelost. Gianettinó. De Haven zullen hunne ketenen verbrooken hebben. (Jan de Thomaspoort wordt gefchoten.) L o m e l l I n. Daar word gevuurd ! GlANETTINO. De Poort geopend! De wachten in verwarring ; (Tegen de Bedienden) Spoedig fchurken' Licht ons voor naar de haven. (Zy fpoedcn zig naar de Poort.) DERDE TOONEEL. Dü Voorioen, Bourgognino, met Eedgenooten, van de Thomaspoort koomende. Bourgognino.' Sebastiaan Laskaro is toch een wakker Soldaat. Centuriow e. Hy verdeedigde zig als een beer, tothynederviel. M 4 G i>  184 Fiesko of de Samenzweering. Gianettinó, treed verbaasd terug. Wat hoor ik daar? ... Halt! Bourgognino. Wie daar met de flambouwen ? Lomellin. Het zyn vyanden! Prins. Laat ons links om weg fluipen! Bourgognino, roept hem met drift toe. Wie daar met de flambouwen ? Centue ion e. Staa! Geef het woord? Gianettinó, trekt zyn geweer met trotschheid. Onderwerping en Doria! Bourgognino , vreesflelyk opvliegend. Roovers van de Republiek , en van myn bruid ! (Tegen de Eedgenoten terwyl hy op Gianettinó aanvalt) Een' weg uitgewonnen, broeders, zyn duivel levert hem van zelfs over. (Hy floot hem ter neder.) Gianettinó, valt brullend neder. Moord! Moord! Moord! Wreek my Lomellin! Lomellin en Bedienden, vlugtend. Help! Moord! Moordenaars! Centurione, roept met een flerke ftem. Hy is getroffen! Men houde den Graaf tegen! (Lomellin word gevangen.) Lomellin, knielend. Ach! Verfchoou myn leven! Ik zal tot u overgaan. B o u r-  Vyfde B e d r y f. 185 Bourgognino. Leeft dat ondier nog ? Laat de bloodaard vliegen! (Hy ontfhapt.) Centurione. Wy zyn meester van de Thomaspoort. Gianettinó omhals. Ren wat gy rennen kunt, om er Fiësko kennis van te geven! Gianettinó, rigt zich met ftuiptrekkingen op. Pest! Fiësko! (Hy ft erft) Bourgognino, trekt zyn ft aal uit het ligchaam. Genua vry, en myne Bertha! Uw zwaard , Centurione! Breng dit bloedige aan myn bruid. Haar Kerker is geopend. Ik zal fpoedig volgen , om haar de bruidskus te geven. (Zy fpoeden zig weg door verfcheidene ftraaten.) VIERDE TOONEEL. Andreas Doria, duitscher. Duitschep. De ftorm is ginds heen getrokken. Werp u op het paard, Hertog! Andreas. Laat my nog eens Genua's toorens, en den Hemel befchouwen! Neen het is geen droom. Andreas is verraaden. Duitscher, Vyanden van alle kanten. Voort! Vlugt over de grenzen! M 5 A n-  i86* Fiesko of de Samenzweering. Andreas, zig op het lyk van zyn Neef werpende. Hier wil ik eindigen. Dat niemand van vlugtcn Tpreeke ! Hier ligt de kragt van mynen ouderdom. Myn weg is afgeloopen. (Kalkagno van verre met de Eedgenooten.) DUITSCHER. Ginds zyn Moordenaars ! Moordenaars! Vlugt, oude' Vorst! Andreas, terwyl de trommels op nieuw gehoord worden. Hoort! Vreemdelingen! Floort! Dat zyn de Gemieefen, welkers juk ik verbrak! (Hy bedekt zyn aangezicht.) Vergeld men ook zo in uw land? Duitscher. Vlugt! Vlugt' Vlugt! Terwyl hunne klingen zig op onze duhfche beenderen iTomp houwen! (Kalkagno nadert.) Andreas. Red u -zelven! Verlaat my. Verfchrik de vol keren met het treurig berigt, dat de Genueefen hun nen vader verfloegen. Duitscher. Moord! Met het verfiaan heeft het nog tyd. — Staa fpitsbroeders! Neemt den Hertog in 't midden. (Zy trekken het geweer.) Klopt deeze Italiaanlfche honden eerbied voor een grysaard in ! Kalkagno, roept. .. Werda? Wat is daar,? Duit-  Vypde Bedryf. 1E7 Duitscher, daarop inhouwende. Duitfche zwaardflaagen. (Zy gaan vegtend binmen, Gianettinó s lyk word weggedragen.) VYFDE TOONEEL. Leonora, in mans kleederen. Arabella , haar volgende, beiden fluipen angftig voort. Arabella. Kom waarde Signora! O kom toch .... Leonora. Dien weg heenen woed het oproer. ——— Hoor, was dat niet het fteenen van een ftervende? —■ Wee.' Zy omringen hem. Op Fiësko's hart mikken hunne gapende geweeren. Op het myne, Bella. Zy branden los. Halt! Halt! Het is myn Gemaal. (Zy werpt haare armen wanhopig in de lugt.) Arabella. Maat om Gods wil .... L e o n o r 4, fteeds in 'wilde phantafie, naar alle kanten fchreeuwende. Fiësko! Fiësko! Fiësko! Zy wyken van agter hem weg, zyne getrouwen. Rebellen-trouw is onbeltendig. {Heftig verfchrikt.} liebellen door myn Gemaal aangevoerd! Bella! Hemel! Als rebel ftrydt myn Fiesko! Arabella. O neen Signora, als de onzaggelyke beflisfer van Genua's lot. . . L e-  i88 Fiesko of de Samenzweering. Leonora, oplettend. Dat zegt iets en Leonora zou gebeefd hebben? De eerfte man in de Republiek zou de lafhartigfte vrouw in dezelve omhelzen? Gaa, Arabella. Als de mannen elkander om landen aanvallen , dat dan ook vrouwen haare waarde gevoelen! {Men begint weder te trommelen.') Arabella, flaat de handen te zanten. Barmhertige, Hemel 1 Leonora. Zacht! Waaraan ftoot zig myn voet? Hier is een hoed|, en een mantel. Een zwaard ligt daar nevens. (Zy wikt het.) Een zwaar geweer,myne Bella! Ik kan het egter nog wel voortfleepen , en het zwaard doet haar,die het voert,geen onëer. (Men hoort de flormklok.) Arabella. Hoort gy? Hoort gy? Dat geluid komt van den tooren der Dominikanen , God ontferm u!, Hoe vreesfelyk! Leonora, ylhoofdig. Zeg liever, hoe verrukkend! In deeze ftormklok fpreekt myn Fiësko tegen Genua. (Men trommelt fierker.) Héla! Héla! Nooit klonken fluiten v^or my zo zoet! Ook deeze trommels worden door myn Fiësko bezield. Hoe golft my 't hart om hoog! Geheel Genua word wakker. Huurlingen volgen huppelend den klank van zynen naam en zyn vrouw zou zig bloohartig ge- draagén ! (Men hoort de ftormklok op drie andere icorens.~)  Vïedi Bedrtf. 189 toorens) Neen ! Myn held zal eene heldin myn Brutus eene Romeinin omarmen. (Zy zet den hoed op, en hangt den mantel om) Nu ben ik Pórcia. Arabella. Myn dierbaare Signora! gy weetniethoe vreesfelyk gy ylt.Neen gyweethet vast.'Stormgelui en trommels) Leonora. Elendige gy , die dat alles kunt aanhooren zonder te ylen. Deeze keilïeenen moesten weenen, omdat zy geen beenen hebben, om mynen Fiësko te volgen. Deeze Paleizen zyn toornig op hunne eigenaars, die hun zo vast aan de aarde verbonden , dat zy mynen Fiësko niet kunnen byfpringen. De oevers , indien zy konden, gaven Genua aan de zee prys , en volgden dansfend zyne trommels na. 't Geen de dood uit zyn grendelen los rukt, zou uwen moed niet kunnen wekken? Gaa! Ik zal mynen weg wel vinden. Arabella. Groote God ! Deeze grillige gedachte zult gy immers niet ter uitvoer willen brengen ? Leonora, ftout en heldhaftig. Dat meen ik , gy dwaaze (vuurig) daar waar het gewoel in zyn wildfte woede is, daar myn Fiësko in eigen perfoon ftrydt. — Is dat Lavagna ? Hoor ik vraagen -- wien niemand kan bedwingen , die met (laaien teerlingen om Genua werpt, is dat Lavagna? Genueefen, hy is het, zal ik zeggen, en deeze man is myn Gemaal, en ik heb ook een wonde .... (Sacco met een troep Eedgenooten) S a c-  IfJO FlESKO of DE SAMEKZWEERINGi Sacco, roept. Werda? Doria of Fiësko? L e o k o r a, in vervoering. Fiësko en vryheid ! (Zy loopt in een Jlraat. Oploop eener menigte. Bella wordt weggedrongen.) ZESDE TOONEEL. Sacco, met een troep. Kalkagno, met een andere , elkander ontmoetende. Kalkagno. Andreas Doria is ontvlugt. S a c c o. Dat is uw flegtfte aanbeveeling by Fiësko. Kalkagno. Die Duitfchers zyn beeren! Zy plantten zig als rotfen om den ouden heenen. Ik kon hem volitrekt niet te zien krygen. Negen van de onzen zyn afgevaardigd. Ik zelfs ontfing een (treek langs myn linker oor. Doen zy dat voor vreemde tirannen, by alle duivelen! Hoe moeten zy dan hunne eigene Vorften bewaken ? Sacco. Wy hebben reeds eenen Herken aanhang, en alle Poorten zyn vermeesterd. K a l k a c n o. Ik hoor dat op de Burgt fcherp gevogten word. . Sacco.. Bourgognino is onder hun. Wat verrigt Verrina? K a l-  Vyfoe B e d r y f. ipt Kalkagno. Die ligt tusfchen Genua en de zee, als de hellehe keetenhond, zo dat'er naauwlyks een bootje tusfehen door kan. Sacco. Ik zal in de voorftad laaten ftorraen. Kalkagno. En ik zal overdePiazzoSarzanomarcheeren. Slaa den marsch, Tamboer! (Zy vertrekken onder trommel- ^S'J ZEVENDE TOONEEL. Hassan, een troep roovers , met brandende lonten. Hassan. Laat ik u zeggen, fchurken! Ik was de man die de foep inbrokte , en my word geen leepel gegeeven. Goed, die zet komt my regt van pas. Wy zullen eens wat vuur maaken en plunderen. Ginds pluKhairen zy om een Hertogdom , wy zullen intusfehen de Kerken wat opftooken. dan kunnen de verkleumde Apostelen zig verwarmen. (Zy werpen zig in de bygeleegene Huizen.') AGTSTE TOONEEL. Bourg.ognino, Bertha, m mans kleeding. Bourgognino, Rust hier wat uit lieve jonge, gyzyt in veiligheid. Zyt gy gewond ? B e e-  i92 FlEFKO OT de samenz WEE ring. Bertha, met veranderde uitfpraak. Nergens. Bourgognino, leevendig. Foei! Staa dan op. Ik zal u geleiden daar men ■wonden voor Genua inöogst. Schoone won- den, ziet gy ? Zo als deeze. (Hy ontbloot zynen arm.) Bertha. O! Hemel! Bourgognino. Gy verfchrikt, zoete jonge,te vroeg hebt gy den man willen vertoonen, hoe oud zyt gy? Bertha. Vyftien jaaren. Bourgognino. Dat is jammer. Vyf jaaren te jong voor de verrigtingen van deezen nacht. ■■ Uw vader? Bertha. Is de beste burger in Genua. Bourgognino. Met gemak , knaap.. Die is 'er maar een, en zyn dogter is myn verloofde bruid. Weet gy het huis van Verrina ? Bertha. Dat meen ik. Bourgognino, fchielyk. En kent gy zyn hemelfche dochter? B er t U a. Bertha is haar naam. B o ur.  VrtDE Bedrïf. 193;. B o urgognino, vuurig. Gaa aanftonds, en ftel haar deezen ring ter hand. Hy zal voor een trouwring dienen, zult gy zeggen, en' teffens dat de blaauWe veederbosch zig dapper houdt. Nu vaarwel. Ik moet ginds heen. Hetgevaar is nog niet voorby. (Eenige huizen (laan inbrand.) Bertha, roept hem met een zagte ftem na, Scipio! Bourqoonino, ftaat met verbaasdheid ftil. , By myn zwaard! Die ftem ismy bekend. B erthAj valt hem om den hals. By myn hart! ik ben hier zeer bekend. Bourgognino, roept. Bertha. {Stormladders in deVoor ft ad. Een oploopZy omhelzen elkander, en raken in't gedrang binnen.) NEGENDE TOONEEL. Fiesko, verhit opkomende. Z 1 e o , en ver' der gevolg. 1 Fiesko. Wie heeft dien brand geftigt? Zibo. De Burgt is vermeesterd. Fiesko. Wie heêft dien brand gefticht ? Zibo, wenkt eenigen van zyn gefolg. Gaa Patrouilleeren om den daader op te ipooren. {Eenigen gaan heen.) II. De.j>u N F U  XS4 Fiesko of be $ amenzwesrihs. Fiesko. Willen zy my tot een brandstichter maaken? Voort, fpoed u met fpuiten en emmers. (De overigen vertrekken.) Maar Gianettinó is immers afgevaardigd ? Zibo, Men zegt zo. Fiesko. Zo zegt men flegts? Wie zegt dat flegts? Zibo» by uwe eer, is hy *t ontloopen? Zibo, belemmerd. Als ik myn eigene oogen tegen het zeggen van een Edelman durf Hellen, dan leeft Giannettino. Fiesko, opftuivend. Gy praat u om den hals, Zibo. |Z i i o, Nog eens, voor een half kwartier zag ik hem levendig, in fcharlaken, meteen geele vederbosck rond gaan, Fiesko, buiten zig zelf. Hemel en Helle! Zibo! Bourgognino laat ik een kop korter maaken. Vlieg heen Zibo! Dat men alle Stadspoorten fluite, «He Felouquen in den grond fchiete op dat hy te ■water niet ontvlugte! Deeze Diamant, Zibo, de rykfte in Genua,Lucca,Venetiè'n enPifa, zy het loon voor hem, die my de tyding'brengt; Gianettinó is dood. Deeze diamant zy zyn loon! (Zib« vertrekt fchieljk.) Vlieg Zibo l TIEN-  TIENDE TOONEEL. Fiesko, Sacco, Hassan, Soldaaten. Sacco. Deezen Moor vonden wy beezig een brandende lont in de Jefuiten Kerk te werpen. Fiesko. Uwe verradery liet ik doorflippen, dewyl zy my zelf betrof. Op brandftichten ftaat de ftrop. Men brenge hem aanftonds weg, en hange hem aan den Kerktoorn op. Hassan. Wel foei! Wel foei! Dat komtongeleegen.——*. Laat zig niets daar«van afdingen? Fiesko. Niets! Hassan, vertrouwelyk. Zend my eens om te probeeren op de galeien. F i e s k 0, wenkt dé anderenl Naar den galg! Hassan, met troUehheii, Nu, dan zal ik een Christen worden! Fiesko. De kerk is niet belust op de etterbuilen van het Iheidendom. Hassan, vleijend. Zend my dan ten minften dronken in de eeuwigheid. 5M n F I*  ipó Fiesko of de Samenzweerins. Fiesko. Nuchteren! Hassan. Maar gy Iaat my, hoop ik, aan geen Christelyke Kerk hangen? Fiesko. Een Ridder houdt zyn woord. Ik heb u een eigen galg beloofd. Sacco, morrend. Niet lang te muggeziften, heiden. Daar is nog meer te verrigten. Hassan. Maar wanneer in allen gevalle • de ftrik eens brak? Fiesko, tegen Sacco. Draag zorg, dat men hem dubbeld neeme. Hassan, met onderwerping. Laat het zyn gang gaan en de duivel mag zig op een extra geval gereed maaken. (Hy vertrekt wet Soldaaicn , die hem op eenigen afftand ophangen.) ELFDE TOONEEL. Fiesko, Leonora, komt agt er op het Tooneel, in Gianettinó''s Purper. Fiesko, word haar gewaar, treed voorwaar ds, en agterwaards, grimmig morrend. Ken ik deezen mantel en vederbosch niet? (Schieiyk nader, hevig) Ik ken dien vederbosch en mantel ! (Terwyl hy woedend op haar aanvalt, en haar  V v f d e Beurt f. 19/ haar nfderftoot.) Als gy een driedubbel leven hebt, ftaa dan weder op en wandel. (Leonora valt met ten afgebrooken gil neder. Men hoort een victoriemarsch, Trommelen, Clarionetten en Waldhoorns.) TWAALFDE TOONEEL. Fiesko, Kalkagno, Sacco , CïntuuioNe, Zibo, Soldaat en. komen op met Muziek en Vaandels. Fiesko, zegepraalend hun te gemoet. Genueefen —— de fteeu is geworpen. Hier ligt hy, de worm van myn ziel ■ het af- fchuuwlyk voedfel van myn haat. Hef uwe zwaarden omhoog! Gianettinó! Kalkagno. En ik kom u berigten , dat twee derde deelen van Genua uwe party omhelzen, en den eed onder Fiësko's Vaandelen zweeren .... Zibo. En door my fchenkt Verrina van het Admiraalsfchip aan u zynen groet, en de heerfchappy over de haven en de zee. C entup ione. En door my zendt de Gouverneur van de Stad, zynen Staf van Commando, en de Sleutels .... Sacco. En in myn perfoou ( Terwyl hy nedervaft.) werpt zig de groote en kleine Raad der Republiek, N 3 knie.  198 Fiesko of de Samenzweebino. knielend voor zynen Heer, en bid ootmoedig om genade en verfehooning. Kalkagno. Laat myne de eerfte zyn, die den grooten overwinnaar in zyne muuren verwelkomt. - Veel geluks! Laat de Vaandels diep zinken! -—■ Hertog van Genua! Allen, tiecmen de hoeden af. Geluk, geluk den Hertog van Genua! (Vaandelmarsch.) Fiesko, ftaat den geheelcniyd, met het hooft op de borst hangend, in een denken^ de houding, Kalkagno. Het volk cn de Raad ftaan in verwachting, om hunnen genadigtn Opperheer in 't Vorftelyk gewaad te begroeten. Vergun ons, Doorluchtige Her¬ tog, om u in zegepraal naar de Signoria te geleiden. Fiesko, Vergun my eerst, iets met myn hart te vereflc-* n£ni , jk moest zekere dierbsare perfoon in angftige verwachtingen te ruggelaaten, eene perfoon die de glorie van deezen nacht met my zal deelen. {Ontroerd tegen de omftanders.) Hebt de goedheid my naar uwe beminlyke Hertogin te geleiden ! (Hy wil voortgaan.) Kalkagno. Zal deeze ter fluik moordende fchclm hier liggen, en zyne fchande in deezen hoek verbergen ? C E 'n-  V ï ï ? e BedryfJ Ij® Centurione. Dat men zynen kop op den Hellebaard fteeke! Zibo, Laat zyn verfcbeurden romp langs onze flraaten fleepen! (men befchouwt het ligchaam by fakkelligt.) Kalkagno, verfchrikt, eenigzins zagt. Zie eens hier Genueeren! Myn God , dat is geen Gianettino's gezigt! (Zy allen zien het ligchaam met verbaasdheid aan.) Fiesko, ftaat ftil, werpt van ter zyde een navorfchende blik op het lyk , die hy ontroerd en langzaam met geweldU ge vertrekkingen, terug trekt. Neen Duivel! Neen, dat is geen Gianettino's gezicht, tergende Duivel! (Met rollende oogen.). Genua myn , zeide gy ? Myn ! (In een ysfelyk gefchrei nitbarftende.) Keliche begoocheling! Det is myne vrouw ! (Staat als door een onweer getroffen neder.) (De Eedgenooten ftaan een poos in doodlyke ftilte > in groepen vol ontfteltenis.) Fiesko, word afgemat, epgeregt, met een dofft jlem. Heb ik myn vrouw vermoord, Genueefen ? Ik bezweer u , ftaart niet zo doodelyk bleek op dit fpel der Natuur! God zy geloofd! Er zyn lotgevallen , waar voor de mensch niet te vreezen heèft, om dat hy Hechts mensch is. Wie geen godenwellust mag genieten, word geen duivelen-kwel- }ing opgelegd deeze dwaaling zou iets meer N 4 ïjpu  «oo Fiesko of de S/jmenzweering. zyn. (Met fchrikkelyke bedaardheid.) Genueefen! God zy gedankt 1 Het kan niet zyn! DERTIENDE TOONEEL. De Voorigen, Arabella, komt jammerend op. Arabella. Laaten zy my ombrengen, wat heb ik ook nu noch te verliezen? Hebt deernis gy mannen! ■ Hier veriiet ik myne Siguora, en nergens kan ik haar weder vinden. Fiesko , nadert tot haar met een zagte bevende Jtemme. Leonora is de naam van uwe Signora? Arabella, verblyd. O! Dat gy daar zyt,myn lieve, goede, waarde Heer! — Wees niet misnoegd op ons , wy konden haar niet langer terug houden. Fiesko, ziet haar ingetrokken aan* Gy haatelyk fchepfel, waarvan niet? Arabella. Van u na te ylen .... F i e s k o , heftiger. Zwyg! Waar heenen ylen ? Arabella. In het gedrang .... F iü  Vyfpe Bedryf. 231 Fiesko, woedend. Dat uwe tong een Crocodil worde! Haare kleeding ? Arabella. Een fcharlaken mantel .... Fiesko, razend op haar toevliegende. Vlugt tot in den negenden afgrond der Helle ! En die mantel? Arabella. Lag hier op den grond .... Eenige Eedgenooten, fluisterend. Gianettinó wierd hier vermoord .... Fiesko, doodelyk afgemat terug deinzend tegen Arabella. Uwe vrouw is gevonden. (Arabella vertrekt vol angst. Fiësko zoekt met verdraaide oogen, in den kring rondom, Vervolgens met een zagte deinzende ftem , die trapswyze tot woede ryst.) Het is dan waar ■ waar en ik het troefblad van het onberekenbaar fchelmlïuk ! (Razend rondom zig 'houwende.) Treed terug, menfchelyke aanzichten; „„ Ah! (Met tandgeknars naar den Hemel ziende.) Mogt ik flegts zyn Schepping tusfchen deeze tanden vatten ik gevoel my bekwaam om de geheele Natuur tot een grynzend monfter te misvormen . tot dat zy 'er uitziet als myne fmarten. —— {Tegen de anderen , die hem bevend omringen.) lVIensch! —— Hoe ftaan zy daar die deerlyke fchepfelen zich te zeegenen, — zig zalig te pryzen —— dat zy niet zyn gelyk ik N 5 niet  $o2 Fiesko of de Saiienzweering. niet ais ik! (//; een doffen bcevenden toon ah weg gezonken.) Ik alleen heb deeze ftreek. (Sneller, wilder.) Ik? Waarom ik? Waarom niet ook deezen met my ? Waarom zou myne fmarte zich aan de fmarte van -myn meedemeusch niet flomp moogen wryven? Kalkagno, vreesagtig. Myn waarde Hertog .... Fiesko, dringt met een ysfe/yke vreugd ophem aan. Ha! Wellekom ! Hier, God zy dank! is eene, die ook door deezen donder getroffen wierd. (Terwyl hy Kalkagno woedend in zyne armen drukt.) Broeder in de verbryzeiing, wel bekoome u de verdoemenis! Zyisdood! Gy hebt haar ook bemind.» (Hy buigt hem op hei ligchaam neder, en drukt hem het hoofd daar tegen.) Wanhoop vry, zy is dood J (De oogen frak in eenen hoek getrokken.) O.' Dat ik ftond aan de poorten der verdoemenis, en myn oog zidderend durfde nederflaan op de menigvuldige pynigingen der vind.ingryke Hel , myn oor het gekerm van verhryzelde zondaaren inzuigen} -Ronde ik den omtrek myner kwelling overzien! Misfchien konde ik haar draagen! (Zidderend hei ligchaam naderende.) Myn vrouw ligt hier vermoord! Neen , dat wil niet veel zeggen. (Met meer nadruk.) Ik, debooswigt, heb myn vrouw vermoorJ. ó ! Foei, zo iets kan de Helle naanwelyks kittelen < eerst voert zy my kun- ilig tot de hoogst glibberige, duizelende tinne der vreugde , vervoert tot aan den drempel des He. m els  Vtfde j ! b » t ». 203. mels en dan naar beneeden dan O! Dat mynen adem de pest onder zielen kon ver», fpreiden, dan vermoordde ik myn vrouw. Neen haar vernuft is nog fyner dan overëilen zich (met veragting) twee oogen , en (met een fchrikkelyke nadruk) ik vermoord myn vrouw (vin¬ nig lagchende) dat is het meesterftuk. (Alle Eedgenooten leunen met aandoening op kunne wapenen. Eenige wisfchen traanen uit de oogen. Een Paufe.) Fiesko, uitgeput, enftiller, terwyl'hy den kring in V ronde over ziet. Snikt hier iemand? Ja, by God, die een Vorst omhals bragten, weenen. (in ftJlle [mart verfmolten.) Spreekt! Weende gy over dit hoog verraad des doods, of weent gy over de laffe verneedering van mynen geest? (In een ernfiigc treffende houding, zig voor het lykplaatzende.) Waar moordenaars, zo hard als rotzeu , in warme traanen ver» fmelten, zou Fiësko's wanhoop zig in vloeken ontr lasten. $.inkt wecnend by haar neder.) Vergeef my Leonora door toorn vergt men den Hemel geen berouw af. (Aangedaan , weemoedig.) Jaaren lang vooraf, Leonora, fmaakte ik reeds de»wéllust van dit uur, waarin ik de Genueefen haare Hertogin kon te gemoet voeren. — Hoeminnelykbefchaamd zag ik reeds uwe wangen bloo^en, hoe Vorftelyk fchoon uwen boezem, onder het zilvergaas zwellen , hoe aangenaam uwe lispende Item de verrukking ontzeggen ! (Levendiger.) Ha! Hoe bedwelmend golfde-wy reeds de trotfche galm in de ooren, hoe fpie*  204 Fiesko of de S amenzwèering. fpiegelde zig de triumf myner liefde in de weg- deinzende afgunst! -—— Leonora het uur is gekoomen. Genua's Hertog is uw Fiesko, . en Genua's geringfte bedelaar zou zig be- raaden, om zyn verachten ftaat voor myne kwelling, en myn lcharlaaken te verwisfelen! (aandoenlyker.) Met eene wcdergaa deelt hy zyn eleude, met wicn kan ik myne Heerlykheid deelen? (Hy weent heviger, hy verbergt zyn aangezigt op het ligchaam, ontroering op aller aangezigten.) Kalkagno. Zy was eene uitmuntende vrouw. Zibo. Dat men dit treurig voorval nog voor het volk verzwyge! Het zou den onzen den moedbeneemen, en dien den vyand fchenken. Fiesko, ftaat met vastheid en befluit op. Hoor Genueefen! de Voorzienigheid, indien ik haaren wenk verftaa, liocgmy deeze wonde flegts, om myn hart voor myn naderende grootheid te beproeven. Het was de hachgelykfte proef _ nu vrees ik voortaan noch kwelling noch verrukking. Kom! Genua verwacht my, zeide gy? Ik zal Genua eenen Vorst fchenken, wiens weergaê nog geen Europeêr gezien heeft. Kom ! Voor deeze ongelukkige Vorstin zal ik een lykvuur ftichten, waar by het leven zyne aanbidders verliezen , en de verrotting als een bruid praaien zal. Volgt thans uwen Hertog! (Zy vertrekken onder een Faandelmuziek.) V E E R-  Vyfde B e d r y f. 205 VEERTIENDE TOONEEL. Andreas Doria, Lomellin. Andreas. Ginds gaan zy juichend heenen. Lomellin. Zy zyn door hun geluk bedwelmd. De Poorten zyn onbezet gelaten. Naar de Signoria loopt alles te zamen. Andreas. Voor myn Neef alleen wierd het Paard fchichtig, myn Neef is dood. Hoort gy Lomellin .... Lomellin. Hoe? Nog, Nog, voert gy hoop, Hertog? A n d r e a s, crnflig. Gy moogt voor uw leven zidderen, wiens fpotterny my Hertog noemt, wanneer my zelfs de hoop niet overblyft. Lomellin. Monfignor —— een opgeruide natie ligt in de fchaal van Fiesko. En wat ligt in de uwe? Andreas, met warmte en grootheid. De Hemel. Lomellin, verachtelyk de fchouders ophaaiende. Zedert dat het buskruid uitgevonden is, trekken geen Engelen meer te veld. Andreas. Verachtelyke aap! Die een wanhoopenden grysaard ook  2c6" Fiesko of de Saivïenz werking. ook zynên God nóg ontrooft! (met beveelendeernst.) Gaa! Maak het ruchtbaardat Andreas nog leeft. Andreas, zult gy zeggen, verzoekt zyne kinderen, dat zy hem in zyn tachtigfte jaar niet verjaagen naar vreemdelingen , die Andreas den bloei van zyn vaderland nooit zouden vergeeven. Zeg hun dat, en teffens dat Andreas zyne kinderen om zo veel aarde in zyn vaderland verzoekt, als tot bedekking van zyne beenderen nodig is. Lomellin. Ik zal gehoorzaamen , doch twyffel aan den uit(lag, (Hy wil gaan.) Andreas. Hoor, en neem deeze fueeuwwitte hairlok met u! —— Zy was de laatfle, zult gy zeggen, op myn hoofd, en ging los in den nacht van den derden January, toen Genua zich van myn hart los rukte, zy heeft zich tachtig jaaren vastgehouden, en heeft den kaalkop in zyn tachtigfte jaar ver- laaten de hairlok is krachteloos, egter nog lterk genoeg, om den vluggen jongeling het purper vast te knoopen. (Hy vertrekt, zyn aangezigt bedekkende. Lomellin fnelt heen in een tegenoverliggende Jlraat. Men hoort een oproerig vreugdengefchal onder 't geluid van Pauken en Trompetten.) V Y F-  Vyföe Bedryf» ^07 VYFTIENDE TOONEEL. Ve rei ka , van de Haven komende. Bühihi, Bourgognino. Verrina. Men juicht, wien geldt dat? Bourgognino. Zy zullen Fiësko tot Hertog uitroepen. Bertha, zig beangst aan Bourgognino houdende. Myn vader is vreesfelyk, Scipio, Verrina. Laat my alleen,kinderen.— O Genua! Genual Bourgognino. Hy word door 't gemeen vergood, zy eischten met een woest getier het Purper voor hem. De Adel zag het met ontzetting aan, en durfde 't niet weigeren. Verrina. Myn zoon , ik heb alle myne bezittingen tot goud gemaakt , en op mw fchip doen brengen. Neem uwe vrouw, en fteek zonder vertoeven in zee. Misfchien zal ik volgen. Misfchien — ook niet. Gy fteevent naar Marfeille, en (zwaar en bedrukt hun omhelzende.) God geleide u! (Hy vertrekt/hel.) Bertha. Om Godi wille ! welk voornemen zou myn vader hebben? BO!II<  •o8 Fiesko of de S am enz weekin o. Bourgognino. Hebt gy uwen vader verftaan ? Bertha. Vlugten, ó God! Vlugten,in denbruilofisnagt? Bourgognino. Zo fprak hy — en wy gehoorzamen. (Zy gaan te zanten naar de Haven.) SESTIENDE TOONEEL. Verrina, Fiesko, in Hertoglyk gewaad. Zy ontmoeten elkander. Fiesko. Verrina, dat komt gewenscht. Ik was even uitgegaan om u te zoeken. Verrina. Dat was ook myn oogmerk. Fiesko. Befpeurt Verrina geene verandering aan zynen vriend ? Verrina, agterhoudend. Ik wensch 'er geene te befpeuren. Fiesko. Maar bemerkt gy 'er geene? Verrina, zonder hem aan te zien. Ik hoop neen. Fiesko. Ik vraag of gy 'er geene befpeujt? Ver-  V y f d e B e b r y k' 200 Verrina, »<« ^«k vlugtig aangezien te hebben. tk befpeur 'er geene. Fiesko. Nu, ziet gy, dan moet het toch waar zyn, dat het vermoogen geen tirannen maakt. Zedert wy elkander verlieten, ben ik Hertog van Genua geworden , {terwyl hy hem dan zyn borst drukt) en Verrina vind myne omhelzing nog even vuurig als wel eer. Verrina. Des te erger, dat ik dezelve koel moet beantwoorden ; het gezigt der Majefteit valt als een fnydend mes tusfchen my en den Hertog ! Joan Lodewyk Fiësko had uitgebreide bezittingen in myn hart thans heeft hy Genua veroverd, en ik neem myne bezittingen terug. Fiesko, verflaagen. Dat verhoede God! Dit zou een woekeraars piys zelfs voor een Hertogdom zyn. Ver r i. n a , in, zig zelf morrende. Hm! Is dan de vryheid reeds zo uit de mode, dat men den eeriTen den besten, een Republiek voor een lpotprys nawerpt. Fiesko, zyn lippen zaïnen bytende. Dat zoudt gy niemand , dan Fiesko , moogeii zeggen. Verrina. O! Dat is zeer natuurlyk! Want het moet al eeri II. Deel. O x&U  iio Fiesko of de Samenzwe^sing uitmuntende kop zyn, die zig ongeflraft de waarheid laat zeggen. — Maar 't is jammer, de doortrapte fpeeler heeft Hechts een kaart verkeekcn. Hy bereekende al de trekken van den nyd , maar op de Patriotten had dat geraffineerd vernuft by ongeluk niet gedagt. (Met veel betekenis.') Heeft de onderdrukker der vryheid ook een zét op den trek der Romeinfche Deugd achter de hand? By den leveudigen God z^veer ik ; eer de nakomeüngfchap myne beenderen op bet kerkhof van een Hertogdom uitgraaft, zullen zy die op een rad by een zoeken. F i e s k o, neemt hem zag/zinnig by de hand. Ook dan niet als de Hertog uw broeder is, als hy zyn Vorftendom flegts tot de fchatkamer van zyne weldadigheid maakt, die tot dus verre by zyne huishoudelyke behoeftigheid ging bedelen ? Verrina, ook dan niet? ♦Verrina. Ook dan niet de weggefchonkene roof, kon «ooit een dief van den galg bevryden. Daarenboven zou deeze grootmoedigheid by Verrina zonder uitwerking zyn. Mynen medeburgers mogt ik het vcroorlooven my wel te doen, ik hoopte het myne medeburgers te kunnen vergelden. De gefchenken van een Vorst heeten genade —— en God is my genadig. F i-  VyfdeBedrt*. ölï Fiesko, verdrietig. . Zou ik niet eer Italië van de middelandfche zee afrukken , dan deezen onverzettelyken kop van zyne opvatting! Verrina. En afrukken was toch anders uwe geringde konst niet , daar weet het Lam de Republiek van te verhaalen , dat gy den Wolf Doria uit de kaaken rukte orn het zelf te verflinden. Doch ge¬ noeg ! A propos, Hertog, zeg my, wat had toch die arme duivel misdaan, dien gy aan de Jefuiten kerk liet opknoopen ? Fiesko. Die fchurk had brand in Genua gedigt. Verrina. Maar de wetten liet die fchurk toch onbefchadigd ? Fiesko. Verrina delt myne vriendfchap onder brandfchatting. Verrina. Weg met de vriendfchap ! Ik heb u immers gezegd, dat ik u niet meer bemin ; ik zweer u dat iku haat haat als den flanginhetParadys, dié den eerden valfchen trek aan de Schepping fpeelde aan welke gevolgen zy reeds meer dan vyftig eeuwen gekwynd heeft. Hoor Fiësko — niet als de onderdaan tegen zynen Heer ■ niet O 2 al*  "272 Fiesko of de Samenzweering. als de vriend tegen zynen vriend — als mensch tegen mensch fpreek ik tegen u. (Scherpen heftig.) Gy hebt een misdaad begaan tegen de Majefteit des levendigen Gods, dat gy de Deugd de hand tot uw fchelmftuk hebt doen leenen, en Genua's Patriotten met Genua outugt deed bedryven. — Fiesko , indien ik zulk een domme bloed was geweest , dat ik den fchalk niet mogt bemerkt hebben , Fiesko, by alle de verfchrikkiiigen der eeuwigheid , ik zou uit myne eigene darmen een ftrik draaijen, en my verworgen, zo dat myn wegvliedende ziel in fchuiraende blaazen uw ftuiptrekkeud zou tegcnfpatten. Het Vorfïelyk fchelmftuk drukt wel de goudfchaal van het menfchelyk misdryf aan Hukken , maar gy hebt den Hemel getergd , en het proces zal voor zyn regtbank gevoerd, worden. (Fiesko , verbaasd en fprakenloos befchouwt hem met groote oogen van V Hoofd tot de Voeten.') Verrina. Peins op geen antwoord» Wy hebben met elkander afgereekend. (77y gaat eenigereizen heen en weder) Hertog van Genua , op de fchepen van den tiran van gisteren , leerde ik een foort van arme fchepfelen kennen, die een verouderde fchüld by eiken riemflag herkaauwen, en die hunne tra. nen in den Oceaan uitftorten, welke even ais een ryk man te aanzienelyk is, om die te kentekenen.  Vyfde Bedryf, = 13 Hen. ■ Een goed Vorst begint zyne Regeering , raet ontferming. Wilt gy befluiten om de galeiflaaven te verlosfen? F 1 e s ic Oc Dat zy de eerltelingen myner tiranny zyn! • Gaa heenen , en kondig hen allen hunne vry* heid aan. V e e r i n a. Gy verrigt de zaak flegts ten halven , als gy hunae vreugd niet bywoont. Beproef het , en gaa zelf! De groote Heeren zyn 'er zo zelden by als zy kwaad ftigten, zouden zy ook het goede in 't verborgen doen. Ik dagt dat de Hertog voor de aandoening van bedelaaars niet te groot was. Fiesko. Man! Gy zyt verfchrikkelyk, doch ik weet-niet %vaarom ik u moet volgen. (Zy gaan beiden naar den zeekant.) Verrina, houd ftil met weemoedigheid. Doch nog éénmaal, omhels my Fiesko '. Hier is toch niemand die het zien zal, als Verrina fchreit, en een Vorst aangedaan is (Hy drukt hem vuurig aan zyn borst.) Nooit floegen voorzeker twee grootere harten tegen een , wy beminden elkander immers zo broederlyk warm, — Heftig aan Fiësko*s hals hangende.) Fiesko! Fiesko! Gy laat een plaats in mynen boezem open , O3 die'  214 Fiesko of de Samenzweerino. die het menfchen geflagt driewerf verbuddeld niet weder vervullen kan. Fiesko, zeer ontroerd. Wees myn vriend. Verrina. Werp dit hatelyk purper weg , en ik ben het ! De eerfte Vorst was een moordenaar, en voerde het purper in , om de vlekken van zyn bedryf in deeze bloedkleur te verbergen. Hoor Fiesko, ik ben een krygsman , en verftaa my weinig op betraande kaaken. Fiesko deeze zyn myn eerfte traanen —— Werp dit purper weg. Fiesko. Zwyg. Verrina, heviger. Fiësko! —- Laat hier vry alle kroonen van deeze Planeet ter belooning ginds, alle haare folteringen ten fchrikbeeld leggen , opdat ik voor een fterveling zou knielen ik knielde niet Fiësko , (terwyl hy neder knielt.D Het is myne eerfte kniebuiging. —— Werp dit Purper weg. Fiesko. Staa op, en terg my niet meer! Verrina, met is/luit. Ik ftaa op , en terg u niet meer. (Zy fittan voor een plank, die naar een galei voert.) De  Vyfde Bedryf. 215 De Vorst heeft den voorrang. (Zy gaan over de plank.) Fiesko. Waarom* trekt gy my aan den mantel ? Hy valt! Verrina, met ontzettende veragting. Nu als het Purper valt, dan moet de Hertog volgen. (Hy werpt hem in de zee) Fiesko, roept uit de haaren. Help Genua! Help! Help uwen Hertog, (hy zinkt onder.) ZEVENTIENDE TOONEEL. Kalkagno, Sacco, Zibo, Centurione, Eedgenooten, Volk, allen met haast en angftig. « Kalkagno, roept. Fiësko! Fiësko! Andreas is terug, half Genua voegt zig by Andreas, waar is Fiesko ? Verrina, met een vasten toon, Hy is verdronken. Centurione. Antwoord de Hel of het Dolhuis. O 4 Ver-  VERTOONERS. De Heer van B runs dorp. Amalia van Brunsdorp. Freule van Altena, bejaarde bloedverwant van Mevrouw Brunsdorp. De Luitenant van Honeik. De Kamerheer Lugt. Tob ias , Bediende van den Heer vim Brunsdorp. Stor, een oude Sergeant op krukken. Een Boer.. Een Jager, en nog een Bediende van den Heer van Brunsdorp. Het tooneel is op het landgoed van den Heer van Brunsdorp. O N-  sic xer-ti ■>•. w ^stA.WiTi'sa>oiR^p. Ecu Medeminnaar p'aat naai* myn Trouw en de Man zelf moet hem daan' toe tem dienste flaan.   ONTROUW uit LIEFDE. Een kamer in het huis van Brunsdorp. EERSTE TOONEEL. De Heer van Brunsdorp , onrustig in de ka"tner op en néér gaande , nadat hy te vooren een brief van de tafel opgenomen en ingezien heeft. Onmogelyk! Onmogelyk — en echter o Amalia! Amalia! Nooit had ik dit van u verwacht. Zo veel liefde , zo veel tederheid, met zo veel ondankbaarheid te beloonen ! Ik zou uwe briefvvisfeling' u niet tot een misdaad hebben aangereekend, als gy 'er geen geheim van gemaakt had, ik zou ■ wie Hoort my daar? TWEEDE TOONEEL. Tobias,, met een brief, de Heer van Brunsdorp. Brunsdorp, géme/yk. ' Wat moet gy hebben ? t o-  220 Ontrouw u/t Liefde. T o b i a s. Ik wilde alleen vraagen of Mynheer heden op de jagt zou gaan ? Brunsdorp. Ja- T o b i a s. Zal ik het paard dan Iaaten fadelen? Brunsdorp. Neen. T o b i a s, by ziek zóh'ctf . Het is van daag weder niet zo als het behoort, Het is alles zo kort en afgebroken. , Zal Mynheer ook iets op de jacht .... Brunsdort, gèmelyk. Neen, zeg ik .... T o b i a s. Zal Mynheer in 't Wallendorfer of in het Wee-, zgnberger basch .... Brunsdorp. Vervloekte kacrel , breek my niet langer liet hoofd. Gy weet immers dat ik dat duivelfche vra. gen niet lyden kan. Wat is dat voor een brief , dien gy in uwe hand hebt ? T o b i a s. Mevrouw heeft hem my gegeeven, om aan den Luitenant Houeik te beltellen. (By ziek zelven.) Dat is een malle trek! Daar heb ik domme duivel juist den brief nog in handen , dien hy niet zien moest. B runs-  ToONEELSPEL. 221 BuuNSDonr, weder op zyn verhaal komende. Wat mompelt gy daar? Laat den brief hier, en ga naar den Rentmeester, en zeg hem, dat hy het bewuste geld moet komen haaien. Den brief kunt gy daarna wel beftelleu. T o m i s, De Rentmeester is nog op het land. Zou ik 'er niet liever eerst gaan , als hy weder in de ftad is. Br uns o o p.p. Al wederom vragen, kaerel? Doe, zo als ik u zeg; als hy nog niet te huis is, dan moet gy wachten tot dat hy komt. T o s i a s, in V heen gaan zagtjes hy zich zeiven. Als dat Tante Altena eens wist, dat de brief hier was, zy krabde my de oogen wel uit het hoofd. DERDE TOONEEL. Brunsdorp. Zekerlyk zyt gy het antwoord op dat fraaie billet doux {pp den brief ziende , dien hy in de hand heeft) Zou ik het open breeken , of niet open breeken ? Breek ik het open, en zy is ongetrouw ? Hoe kookt het bloed my reeds op dat woord! Breek ik het niet open , dan pynigc my de achterdocht en onzekerheid met langzaame folteringen. Ik ben in de klem , ik mag dan doen zo als ik wil Hetzyzo! {Hybreekt den brief open.) „ Mynheer! Op uw biljet van giste„ r.n heb ik u kortelyk te melden, dat ik heden ,, avond  222 Ontrouw uit Ltefbe. avond ten negen uure eenige oogenblikken voor „ u beftemd heb. Gy moet door den tuin gaan, „ waar gy een deur open zult vinden , die u den „ weg naar myne kamer wyst." (Amalia.') Daar fpeelt de d... mede ! Een byeenkomst van myn vrouw in den nacht ! en met wien ? iVlet wien ? Met een Luitenautje , die naüwlyks zyn Gouverneur ontlopen, en in plaats van denkruidton flegts de pomadedoos van zyn kamerdienaar geroo- ken heeft, en die die myn medeminnaar! Wel vervloekt, die hier by zyn zinnen kan blyven moet een domkop of een fchurk zyn. (hy werpt zich in een jloel.) VIERDE TOONEEL. Brunsdorp, Jaageb, Boer. Jager, met een haas in de hand. Hier, Mynheer, is een van de nacht .... Brunsdorp. Wat nacht? Wie? Wat is 'er? Jager. Hier is een van de boschdieven, die altyd des nachts vooraf jagen , opdat zyn Excellentie daarna niet zo veel zou te doen hebben. Den Haas heeft by eerst gisteren avond .... Brunsdorp. Bind den fchurk armen en beenen , en fmyt hem in den tooren! Boer.  tooneelspel. 2=3 Boer. Ach, genadige Heer, heb toch mededogen! Brunsdorp, zonder daar acht op te geeyen. Neen ik wil niet: ik mag niet; ik durf niet ... Boer. Maak my toch met myne vrouw en vier kleine kinderen niet ongelukkig .... Brunsdorp. Zou het mogelyk zyn alles is mogelyk — ben ik dan. • Breng den kaerel uit myn ge¬ zicht ! (De Boer en Jager gaan heen.) VYFDE TOONEEL. BrunsiiOrp, woedend uit zyn ftocl opvliegende. Foei! Dol , dol moet ik worden . wat nu te doen? Niets, niets, en echter alles. —■ (Hy lacht verwilderd.) Ha, ha, ha, als Amalia valt, dan mag de gantfche menschheid vallen. Eerlykheid, trouw, dankbaar¬ heid wat zyt gy voor fchandelyke (letten geworden .... ZES-  224 Ontrouw uit Liefde, ZESDE TOONEEL. Stoe , met een kruk , blyft, op den Heer van Brunsdorp ziende, een weinig ftilftaan; gaat gémelyk op den agtergrond heen en weder. De Heer van Brunsdorp, wordt hem in de hevigheid zyner hartstochten niet gewaar. Brunsdorp. Maar wacht, mannetje , ik zal u wel drillen, zo drillen , als of gy de ordres tot een veldflag kreeg ; ik zal u wel leeren, wat het heet, den Majoor Brunsdorp zo fmaadelyk te beledigen. (Hy gaat nog een weil heen en weder, en wordt na een korte poos Stor gewaar.) Stor? Wat wilt gy? Stoe. My ergeren. Brunsdorp. Dan had gy geen beter gezelfchap kunnen vinden. S t o r , by zich zeiven. Foei, flegt! In den grond van het hart (legt; dat verbittert. Beunsdorp. Wat verbittert ? Stor. Ik zag een klokhen met vier kuikentjes, men had haar het weinige voeder, dat zy had , afgcnoomen. De jongen piepten van den honger. De oude konde het niet langer uithouden, vloog in den tuin, krabde in den grond naar wurmen —— men mis- han.  ToONEELSTEL. 22$ handelde de oude, floeg haar, floot haar op, en de jongen zullen mogelyk van honger moeten lierven. Brunsdorp, gémelyk. Wie deed dat ? Stor, werpt zyn hoed op den grond met 'een toornige uitdrukking. De Baron van Brunsdorp. Brunsdorp. Wat wilt gy daarmede zeggen? Stor.. Vraagt gy dat nog ? Maakte gy het met den Weezenbecker Boer beter? Hy ging m* daar ftraks voorby, weende, en wrong de handen. Brunsdorp. Wat had hy ook te jaagen? Stor. Had gy hem niet onverhoord veroordeeld, dan zoudt gy geweeten hebben, wat hem hier to2 genoodzaakt had. Brunsdorp. Wat dan? Stor. De hoogloflyke Juftitie. Gisteren had hy zyn laatfte penning voor de belasting aan den rechter moeten geeven geen beete broods had hy in huis . vrouw en kinderen gierden van den honger , hy liep de deur uit fchoot een 5,335° om zich heden brood te verfchaffert . zo neemt de lieve gerechtigheid geineenlykc II. Dell. P e£CS  S25 Ontrouw uit Lieede. eerst den rok, om vervolgens deste gemakkelyker het hemd te kunnen haaien .... Brunsdorp, ziet Stor bedenkelyk aan, wryft zyn voorhoofd, fchudt zyn hoofd, gaat naar Stor en kuscht hem. Wees niet boos, lieve Stor, ik was in drift, ik zal het weder goed maaken. Stor. Dat kan 'er ditmaal nog al door maar weet gy wel, dat men in honderd gevallen by koelen bloede niet weder goed kan maaken, wat men in drift bedorven heeft? Brunsdorp. Dat is maar al te waar. Ik verdien uwe les , daar neem — (hy neemt den haas op, en geeft hem denzelven, haalt zyn geldbeurs vit) daar geef hem dat 'er nog by i00p en zeg den fehout dat hy hem uit de gevangenis laat maak nu ichielyk dat gy voort komt, opdathy niet langer.... Stor. Hy zal het hebben, alles hebben en nog een ftrenge berisping daarenboven .... „, Beunsdorp. Waarom .... Stor, Dathy niet eerst kwam en zyn nood klaagde - had men hem niet willen hooren dan was het altyd nog tyd genoeg zich zei ven te helpen ia- «usfehen dank ik u , Heer Baron, in zyn naam. Bruns-  T o o n e e l s p e l. 257 Brunsdorp. Zyn wy nu weder goede maats? Stoe. Ja, Heer Baron waarheid moet toch altyd waarheid blyven. Brunsdorp. Dat zal het ook, oudeeerlyke man .... Stor, wil gaan. Brunsdorp. Stor? Stor. Wat wil Mynheer de Baron? Brunsdorp. Stor, zie my eens recht aan wat ziet gy? Stor. Drift en toorn. Brunsdorp. Gy hebt my heden, volgens uwe gewoonte, nog geen fpreuk gezegd. Is uw magazyn ledig? Stor. Bedaardheid is beter dan drift; want men kan ligter de zee uitputten, dan den fchyn van de waarheid afzonderen. Brunsdorp. God zegeneu, Stor! (Stor gaat heen.) V 3 Z E-  s28 Ontrouw uit Liefde. ZEVENDE TOONEEL. B h u n s d o It p. Bedaardheid is beter dan drift dat is waar, maar al te waar, doch niet zo ligt gëoeftnd, lieve Stor, als het zich wel zeggen laat. — Ik heb reeds vyftig jaaren den vervloekten heet kop onder het commando van Hedaardheid willen brengen , maar nog heeft hy geen fubordinatie geleerd 1 terftond bruist hy weder op raast ja, als 'er geen Stor was zyne Philofophie Is goud waard ondervinding heeft zte hem geleerd , en dat is de beste leermeesteres. (Hy gaat naar de tafel, daar de opengebroken brief ligt.) Moet ik ook hier bedaard zyn , Stor zo veel het mogelyk is. Wat nu te doen - den fmaad met den kling wreek en? Brunsdorp , Brunsdorp ! Dat zou een lompe trek zyn , Amalta's eer was dan bevlekt, en de oude gryskop zou uitgelachgen worden. Een fchot voorliet werk (laan? Dan moest ikTo- bias tot myn vertrouwde maaken, en dat kan wel een Franfche Comediënmaaker doen , maar ik bedank voor de klucht. (Hy bedenkt ziek een weinig.) Goed, zo moet het zyn de brief was met ons familie-cachet toegemaakt wie daar Jan! (Een bediende.) Breng my een kaars. (Hy gaat peinzend het tooneel over.) Ja zo moet het blyven ik red myne vrouw de jonge fnaak moet Go.1 dan-  TOONEELSPEL. 2l<) danken, dat hy 'er zo met een blaauw oog afkomt . en ik-3 ■ ha, ha, ha, ik geloof, ik zal'er my zelfs nog mede vermaaken kunnen. (De Bediende komt met een kaars.) De Knecht. Is 'er nog iets van Mynheers beveelen ? Budnsdorp. Niets. • Als gy Tobias ziet, zo zend hem terftond hier. (De bediende gaat heen.) Nu gezwind ! (Hy verzegelt den brief.) AGTSTE TOONEEL. Tobias, Brunsdorp. Tobias. Hier is het geld, Mynheer. Brunsdorp. Goed. (Na een korte tusfchenpoozing by zich zeiven.) Maar, maar, Baron, gy waagt zeer veel. Tobias, die een poos gewacht heeft , telkens vraagen wil, en zich gedurig we» der inhoudt. (Byzichzelven.) Mogt ik het nu wagen! Maar vraag ik, dan komt 'er weder een bui op, en ik zal en moet den brief toch beltellen. (Korte tusfchenpoozing.) Mynheer! Brunsdorp, uit zyne gedachten ontwakende. Wat is 'er nu weder ? P 3 T °-  33° Ontrouw uit Liefde. Tobias, fpringt agter uit, en verftomt, Bruns dorp. Ach, gy hebt den brief nog laaten liggen . daar gaa heen en bedel hem, maar zeg eerst den Jager, dat hy myn tasch en jagttuig moet gereed liggen {Tobias neemt den brief op en loopt fchielyk heen) NEGENDE TOONEEL. Brunsdorp, by zich zeiven. Ja, goede oude knaap gy had u dat ligt kunnen voordellen. Een man van vyftig jaaren en een meisje van tweeëntwintig. Maar gy bedroog my, Amalia, want gy fcheen edelmoediger dan gy waart. (Zyn oog valt by geval op /imalids beeld.) Uw gantfche wezen fcheen zo hemelsch maar uwe daaden (Hy ziet in den fpiegel.) Ha, zie daar den fpiegel, die wil uw verdeediger worden, hy flelt dit oude gezicht verdoemd getrouw voor. Ieder rimpel en toch had gy het niet moeten. «oen, Amalia. TIENDE TOONEEL. Amalia, Brunsdorp. Amalia. Nu, lieve Baron, met ziet u heden zo zeldzaam. —— Hoe, zo verdrietig. — Is u iets ontmoet?... Bruns-  ToomeelspeL» 231 Brunsdorp, her/lelt, zich en tracht zyn gélaat te veranderen. Niets, niets, een gémelyke luim —• *t komt uit myn lichaamsgeltel voor in 't kort ik weet zelf niet, waar het van daan komt .... Amalia. Gy hebt immers niets tegen uwe Amalia? Brunsdorp, veinzende. Neen, waarom tegen u weet gy dan iets waarmede gy my beledigd hebt? Amalia, verlegen. Ik weet in de daad niets. Brunsdorp. Nu, dan kunt gy u gerust {tellen. (Byzich zeiven.) Ach vermomming , hoe zwaar valt gy ? Alle oogenblikken wil het 'er uit, en ik moet het toch onderdrukken. Amalia. Het is immers geen verveeling? Brunsdorp. Neen , louter temperament, temperament, ik zat ook deswegens nog heden op de jacht gaan, mogelyk wordt het dan beter. Amalia. Op de jacht zo laat? Brunsdorp. Dat doet 'er niet toe. (Hy ziet geduurig heimei lyk naar Amalia, hoe zy zich zal aanbellen) 1» zal daarom heden by den houtvester overnachten. P 4 A » »a  22^ Ontrouw uit Liefjje. Amalia. En Amalia .... Brunsdoep. Houdt immers veel van de eenzaamheid . heeft muziek en leftuur tot haare vrienden. Am uih, Daar gy juist van de lectuur fpreekt. Hebt gy niets nieuws uit de Stad gekregen? Myn voorraad is geheel op. B runs dorp. Niets dat voor u gefchikt is. Lavaters Phyfionomie heb ik. Amalia. ö Schoon, fctaoon.' — Mag ik daarom ver zoeken, lieve Brunsdorp. Het is een boek, daar ik reeds lang naar verlangd heb , omdat men 'er overal van fpreekt, fchoon ik vrees, dat het voor my niet meer dan een fraai prentenboek zyn zal. Brunsdorp. Het heeft veel opzien gemaakt, veel goeds geflicht, en veel onheil gebrouwen. Ieder domkop redeneert nu over lyn , voorhoofd , neus , oog. Doch dat kan zekerlyk de goede Lavater niet helpen, en het zóu onrechtvaardig zyn hem dit misbruik toetereekenen. Amalia. Hy moet wel een fcherp oog hebben. Brunsdorp. Dat kan zyn, dat kan zyn maar nog een veel edeler hart. Want, waarachtig ik xaa hem  tooneelspel. 2.13 hem wel willen omhelzen, als hy zo hartelyk van edelmoedigheid, waarde van den mensch en men-. fchenbeftemming fpreekt , en hoe leed het hem doet, wanneer hy nu en dan de natuur haare gebreken moet ontdekken. Amalia. Zyn goed hart kan ook wel eens gedwaald hebben. Brunsdorp. Dikwils, want hy is flegts een mensch. Ik zag ook wel eens een gezicht, daar de deugd op gcfchilderd fcheen , terwyl hy, die dit gelaat voerde, toch flegts een mensch was. Amalia. Maar is dat ook niet flreng, van den mensch meer dan menseh te vorderen? Doch ik weet echter een voorbeeld , waar ik hart en gelaat inde zuiverde harmonie vond. QZy kust Brunsdorp.) En ik zegene het noodlot daarvoor. Brunsdorp. Ik bedank u voor dit fchoone compliment. (By zich zeiven.) Waarachtig , dit gaat te ver. Hier blyft my de mensch fteeds onbegrypelyk! —— Gelaat en woorden, zo veel zelfgevoel van grootheid , en echter in het hartzo veel laagheid! Amalia, aan de andere zyde van het tooneel, hy zich zeiven. Zyn wreevel neemt toe. Zou hy ook — ■waarom aarzel ik,, alles aan hem te ontdekken, ik ben immers onfchuldig doch ik moet zyn drift verfchooneu, en flegts langzaam gaan. Lieve P 5 Ba-  224 Ontrouw uit Liefdé. Baron , doe my de helft van uw hartzeer ovef, laat het ons gemeenfchaplyk draagen! Brunsdorp, gémelyk Wat zoudt gy met myn hartzeer doen ? Gy zyt immers heden voor het vermaak geftemd! Voor het vermaak? Neen, waarachtig, dat ben ik nooit, als u iets op het hart ligt .... Brunsdorp, ziet Amalia ft rak in V gezicht, dan weder voor zich heen , terwyl zyn drift opftygt. Ter zyde. Foei, dat ware affchuuwlyk — eed en trouwloosheid terzelver tyd! Amalia. Niet één vrolyk lachje, Baron.' Vermag Amalia nu volflrekt niets om uw hartzeer te leenigen, dat zy anders geheel verdryven kon ? Brunsdorp, by zich zeiven onrustig heen en wéér kopende. Bestevsar, bestevaar, gy wordt dol. ■■ - En wie duivel zou het niet worden , als men zo fchandelyk bedrogen wordt? {Hy ftampt met zyn voet.) Voort, voort met u, de vlam van uw toorn zou uitbreeken, en uw plan eischt koel bloed. Amalia, teder. Baron J Baron, hoort haar niet. Amalia, met eene hartelyke tederheid hem by de hand vattende. Lieve Brunsdorp! Bruns*  tooneelspel. 235 Brunsdorp, zich losrukkende, doch zoekt de waare oorzaak te verbergen. Laat my gaan, Iaat my gaan! (Hy loopt fchielyk heen.) - "v t ELFDE TOONEEL. A m a lu, zeer onflteld. Nog nooit heeft hymy zo loei bejegend 'tis onmogelyk, of hy moet alles ontdekt hebben , en hoe dan, Amalia? Zal hy my gelooven willen, dat ik uit liefde , uit verfchooning voor hem , den fchyn van ontrouw heb aangenomen ? TWAALFDE TOONEEL. De Frrule van Altena, Amalia. Freule van Altena. Wel nu, ma Coufine. Tobias is wederom, ■ en de Luitenant zal komen. Maar zeg my eens, hoe ziet gy 'er zo bedeesd uit? Amalia. Ik ben zeer verlegen, gelyk het ook niet anders zyn kan. Freule,van Altena. Is 'er wat met den Baron te doen geweest ? Hy zag 'er zo woest uit, en liep myfnelvoorby. Morbleu, wat was dat voor een gezicht! Is 'er wat voorgevallen ? Amalia. Het moet zekelyk het gevolg van een rusteloos gemoed ,  i3ö Onthouw uit Liefde. moed , of iets anders zyn , dat hy my zo voorli wam. Alles, wat hy fprak, was my zo raadfel- achtig . hy zelf was vol van een verbeeten fpyt. Ik vroeg 'er hem de reden van, en hy gaf zyn temperament de fchuld. Ik vleide hem, doch niets was in ftaat hem te veranderen. Freule van Altena. Heeft hy zich niets laaten ontvallen, waaruit gy iets vermoeden kunt? Amalia. Een paar vragen : of ik hem reden gegeven had om gémelyk te zyn, daar ik vroeg, waarom hy het was dat ik, daar hy zo verdrietelyk was, voor de vreugde gtftemd ware .... Freule van Altena. O , als het anders niets is —- dat zyn zulke vraagen en antwoorden, die tusfchen een paar luiden van uw flag zonder eenige reden ontftaaa kunnen. Heeft hy anders niets laaten merken , niets duidelyker .... Amalia. Niets, hy fprak meest met zich zeiven —— doch wat hy fprak, heb ik niet kunnen verftaan. Freule van Altena. Stel u dan maar gerust, myn kind. Dat is zo de manier van zulk een heethoofd. Wie weet wat hem door de harsfens gegaan is ? Wy kunnen niet verraden zyn. 1 obias heeft my heilig verzekerd, dat hy van den brief geen woord weet. < A m a-  tooneelspel. 237 Amalia. Ik wenscbte wel dat gy my kost gerust [Tellen lieve Tante, want ik mag my vvys maaken wat ik wil, de ongerustheid houdt toch de overhand. Laat my by hem gaan, hem alles, alles openbaaren, hy zal my vergeeven, en wy kunnen dan evenwel.... Freule van Altena. Bravo , bravo ! Om u zo rechtftreeks in het vuur te Horten. Gy kent hem nog niet. Amalia. ó Ja, ik ken hem zeer wel, en fchoon hy zom. tyds een weiuig;e mogt bulderen en raazen, zo draalt toch zyn goed hart overal door , en bovendien verdwynt zyn drifc zo ichielyk als zy ontltaat. Freule van Altena. Ja maar het is geen verftand zich aan dezelve zonder dringende noodzaakelykheid bloot teftelleu. Ik heb u van uw derde jaar opgevoed, hebt gy ooit gemerkt dat ik iets voor u deed, dat niet ten uwen beste diende, dat niet uw geluk of vermaak bedoelde? Wat is beter, dat gy heengaat om u aan hem te ontdekken, hem nog veel woester ma.ikt, dan hy reeds is, hem buiten uw fchuld op het grievendst beledigt, en hem in het gantfche kasteel, omdat hy zich niet matigen kan, bekend en ruchtbaar maakt of dat gy in ftiite ons plan uitvoert, en dat kan zeer wel gefchieden , daar de Baron zelfs op de jagt gaat, en wy alles daartoe op de beste wyze aangelegd hebben; gy vernedert den Luitenant door uwe edelmoedigheid; cie  238 Ontrouw uit Liefde. de trek, dien hy zeker niet vermoed had, zal hem gevoelig treffen, hy zal verwonderd opkyken en zich fchaamen; en wat meer dan dit alles is, gy befpaart daar door uw man alle verdriet eii belediging. Amalia, valt haar in de armen. 6 , Gy zegepraalt lieve Tante ja, ja, uit liefde voor u mag en moet het zo blyven. Maar zo hy ons eens verraschtte. Freule van Altena. Papperlepap. Verrasfchen! Als hy dat zou doen, moest hy eerst iets weeten, en daarvoor ftaa ik u in, dat hy niets weet. DERTIENDE TOONEEL. Brunsdorp, in een Jagtrok. Amalia, Freule van Altena. Brunsdorp, met een boek. Hier, lieve Amalia , is de Phyfiognomie. — Laat het boek uw vriend zyn, maar vertrouw ieder lachje van een bekoorlyk gelaat niet, want dikwerf ftaat voor het voorhoofd vrolyk en lieflyk, en het hart is een diepe, duistere afgrond. Amalia. t Waartoe deeze aanmerking, lieve Baron? Freule van Altena. Dat luidt zo wat naar mistrouwen, lieve Neef, ?n dat wil ik evenwel niet hoopen j het eerfte jaar-  ToONEELSPEL. 23? jaartje is reeds voorby, en dan, dunkt my, kan een man van zyn zegen reeds zeker zyn. Bbunsborp. Neen, uit mistrouwen was dat ook niet gezegd, lieve Tante — en als Amalia my daartoe verleiden kost, zeg eens, moest zy dan niet ten hoogden ondankbaar en fchandelyk zich gedraageu? Het is wel waar, dat ik reeds een tamelyk oude knappert worde, en een tamelyk goed getal jaaren agtermyn rug heb, doch myn hart klopt nog fnel voor haar, als het my naauwlyks als jongeling klopte. Wel is waar dat ik foms de zwaarte myner armen begin te gevoelen, maar als het op de verdeediging van myne vrouw aankomt, daat ieder fpier zo derkgefpannen als te vooren. (Hy neemt Amalia en Freule van Altena by dekand,) Vergeef my, kinderen, deeze uitweiding. Als het zo met ons den berg begint af te gaan, dan worden wy opmerkzaamer. Wy worden dan zo dikwils over het hoofd gezien in den bonten zwerm van de nieuwlingen der waereld — dat fmart ons natuurlyker wyze, en wy grypendan greetig ieder gelegenheid aan , om ons weder te doen gelden. Bovendien heeft my heden myn lieve temperament, dat, gelyk gy weet, meteen goede portie gémelykheid bezet is,my weder beet, en dan valt men dikwils op het een en ander, Gy moet my*nu deeze kwaade luim ten goede houden, het is ook niet beter dan het maar eens ter deeg te laaten luchten. Mogelyk verdrooit my de jacht wel wat. Morgen vroeg zie ik u weder, en, zo ik hoop,in beter luim, (Hykuscht Amalia) Vaar-  240 Ontr'ouw uit Liefde Vaarwel Amalia! (Hy kuscht Freule van Altena.) En gy ook Tante! Ik vertrouw u myne Amalia aan. Frlule van Altena, fchertzende. My het is een vrouw, Heer Baron. Brunsdorp, luimdchtig antwoordende. En gy ■ zyt ook een vrouw. (Hy gaat heen) VEERTIENDE TOONEEL. Amalia, Freule van Altena. Zie daar — geen één onvriendlyk opflagvan't oog. Gy hebt nog een man, dien ik u zou kunnen baiyden. Zyne liefde jegens u, zyne deugd doen zyn ouderdom vergeeten. Hy verdient de traanen der dankbaarheid, die gy om hem weent.. Amalia. Maar ook de list? Freule van Altena. Ook dat myn kind. Het ware zonde den man hartzeer aan te doen. Gy kent immers den trek in zyn karakter, dat, als hy eens achterdochtig wordt, hy niet ligt weder vergeeten kan. Zeide gy hem iets van de listige ftreeken , die gy Honeik zult fpeelen, gy zoudt alle zyne gezellige vreugde vergallen , want zo dikwils een jong Heertje een vrouw te na komt wy kennen tóch de mannen daarom Itel u gerust. A M A-  tookeelspïl. 24! Amalia. Ik kan alles aan u over; ik volg u, en hoop, dac gy het ook verandvvoorden zult. Freule van Altena. Rat zal ik ook. Laat ons nu in de zaal gaan. (Zy ziet naar het Horologie.) Het is reeds agt uuren. Nu wees vrolyk en welgemoed, geloof my, alles zal wel uitvallen ; wy zullen nog lachgen en zegepraalen. VYFTIENDE TOONEEL (Het tooneel verbeeldt een Tuin. Maanenfchyn.") Honeik, op den agt er grond. Brunsdorp, op den voorgrond; zich in het loof verborgen houdende. Honeik. Gewenschter had ik het niet kunnen treffen. Ge. heel alleen, en geen ziel in den tuin meer dan ik en de venrouwde gczellinne van den Nacht! Zie, ik benyd u niet, om uwe over alles heen reikende blikken, wanneer gy flegts één, of, wanneer het nodig is, beide uwe oogen wilt fluiten, zo ra« iets naderen wil, dat myne triumfgezangenverilooren en myne zege vernietigen zou. '; Brunsdorp, by zich zeiven, My dunkt, ik hoor watpraaten. Zou de ridder al zo vroeg zyn kruisvaart ondernomen hebben ? By myn ziel, hy is het. 11. Deel. q Ho-  si! Ontrouw uit Liefde. Honeik. Nu rustig ter zaake! Maar hoe, als die oude khevelbaart, die zyn vrouwtje als een kloosterling in dat verwenschte flot opgefloten houd, ons eens op het fpelletje betrapte* Nu Honeik moet ik u waarachtig uitlachgen , want gy zyt , by myn ziel, btlacbgens waardig; gy ftaat daar als een gek, en zoudt haast uw doel verlaaten, daar gy zo naby de vervulling zyt. Bbunsdobp, by zich zeiven. Ei, hy is zyn zaak zeer zeker, zo als ik hoor.... Honeik. En zou dan de goede Barones u dit rendes vom hebben afgefproken, als zy zich niet veilig achtte? Brunsdorp, opvliegend, by zich zelvem. Wat blikfem, fapperment ■ - foei daar was de drift nog op de onrechte plaats maar wy mogen hem toch wel een wcinigje bang maaken. (Hy ftaat op , en komt van onder het lommer te voorfchyn ) Honeik. Daar komt, by myn ziel, wat aanwaaijen. Men zal my toch niet beluisterd hebben! Ik geloof zelf — ïk begin te beeven; als het de oude Brunsdorp eens ware 1 (Hy ziet vreesagtig naar de plaats, waar Brunsdorp van daan komt.) Neen, de hemel zy gedankt, hy kan het niet zvn. Het is een oude afgedankte jager. Ja, het is maar een jager. Ik moet hem eens uithooren, of hy my verftaan of zelfs wel beluisterd heeft. (Bruns - darp  tooneelspel. 243 dorp is intusfchen nader by gekomen.) Vergeef my, vriendlief, ik zogt reeds lang hier iemand , die my myn paard een weinig wilde vasthouden. Zoud gy wel zo goed willen zyn , om die moeite op u te neemen? Brunsdorp. Waarom niet? Van harte gaarne. liet fpyt my maar, dat gy zo lang hebt moeten wachten. Ik ben zo even eerst in den tuin gekomen. Honeik, by zich zeiven. Dat is goed, dan heeft hy niets gehoord. (Tegen Brunsdorp.) Ik heb hem hier achter aan den boom gebonden. Ik moet ftraks by de Baronesfe van Brunsdorp zyn. Ik heb een commisfie aan haar. Brunsdorp. Zo laat? H o n e i k. Ja, ik kon den weg niet eer afleggen, niettegenftaande ik meer op de vleugelen van den wind, dan op myn paard hier gekomen ben. Is de Majoor te huis ? B run s i) o hp. Neen, hy is op de jacht. Honeik. Wat is dat toch voor een man ? B run sd orp. Kent gy hem niet ? Honeik. Neen, ik .... Q 2 Bruns-  544 Ontrouw uit Liefde. Brunsdorp. Maar Mevrouw kent gy toch ? Honeik. ó Ta! Zeer wel zeer wel. Ik ben eergisteren met haar op het bal in de flad geweest. Het is een fchoone vrouw . maar zeg my eens wat de oude vóór een man is ? Brunsdorp, by zich zeiven. Een vervloekt examen! Zo ver ik hem ken, heeft hy het hart op de rechte plaats zitten. Honeik. Anders moet het toch een tamelyk ouderwetfche fnaak zyn. Ik verwonder my zeer, hoe zulk een oude cys nog zulk een knappe vrouw heeft kunne!» krygen. (De klok /laat op het kasteel negen uuren.') Biiünsj-orp, telt. Reeds negen uuren! Honeik. Alreeds negen. Ja waarachtig, dan moet ik voortmaaken .... Brunsdorp. En wilt gy nog zo laat by Mevrouw de Baro- nesfe niet waar,Heer Luitenant, gy denkt, als het katje van de baan is, hebben de muisfen vryen loop. Maar als Mevrouw nu eens een weinig minder deugdzaam ware , hoe zou 'er dan het voorhoofd van den ouden Heer uitzien? Ik geloof niet, dat gy toegang zult krygen. H o.  T O O S E I L S f U. 245 Honeik. Niet? Waaromniet? Mo, Ho! En ik zal ze zelfs alléén moeten fpreeken. Brunsdorp. En jk houde u , dat het niet gefchieden zal; wilt gy wedden? Honeik. Ach, gy weet 'er niet af. BllUNSDOIP. Ik zet u vyftig ducaaten , dat gy ze niet alleen fpreekt. H o n e 1 k. Hoe, om vyftig ducaaten ■ om vyftig ducaaten wilt gy wedden gy ? Brunsdorp. Ja, ja, om vyftig ducaaten, en geen duit minder, omdat ik zeker weet, dat ik ze win. II o n e 1 k. Nu top! Vyftig ducaaten dan doch ik heb thans geen tyd meer om te gekken. Ga dan heen en haal myn paard! (Hy geeft hem geld.) Eu hier is iets voor uwe moeite. Brunsdorp. Vyftig ducaaten dan goed (In het heengaan by zich zeiven.-) Vervloekter klucht is 'er nooit vertoond. Een medeminnaar gaat nap.r myn vrouw , en de man zelf moet hem daartoe ten diende daan , om zyn paard vast te houden. Q 3 &  Onthouw uit Liefde. (De Heer van Brunsdorp gaat naar de plaats ,waa? Honeik van daan gekomen is , en laat zich menigmaal by het volgende tooneel zien.) ZESTIENDE TOONEEL. H o n e i ic. Die is ook afgefcheept! En nu fchielyk voort! (Hy trekt zyn uniform uit, en doet het masker van een tuinman aan , legt zyn uniform in een hoek, en neemt een bloemenkorf je dat in den tuin ftaat?) Zo! De Luitenant zou terftond te veel in het oog loopen. De Tuinman zal, hoop ik, minder bemerkt worden, en deste gemaklyker kunnen dooriluipen. En gy, geliefkoosd fortuin , zyt gy rnyne leidsvrouw ! Bevleugel myne gedachten , ftroom uwe zegen op ieder myner woerden af ■ en de zegen is gewis de myne, daar de eer- lykheid der vrouwen, byzonder in gevallen,gelykhier praats heeft, een vermolmde reliquie van lang verloopen eeuwen is , die flegts alle eeuwen eenmaal ten fchouwtooneele wordt rondgedraagen» (Hy gaat heen.) Bruns doe p. Ja, ga! ó Amalia , mogt nu een gunftige befchermgeest over u waaken , en ieder woord van u weg ademen , wanneer deeze gladtongige losbol u tot den val mogt zoeken te brengen ! Nog fpreekt myn hart voor u , hoezeer ook myn verfiand u voor ontrouw en oneerlyk houden mag. Doch  ToONEELSfEL. $4? Doch zo gy vallen mogt, wat zou dan myn en uw lot zyn? (Hy gaat heen.) ZEVENTIENDE TOONEEL. (Amalia's kamer met twee zydeuren.) Amalia, de Kamerheeer Lugt, zitten op een sofa. Amalia. Maar waarom toch altyd die melancholieke houding ? Logt. Kan ik, mag ik een andere hebben, zedert ik Amalia verloor «... Amalia. En echter ftaat bet aan, u alleen, u dit verlies in een ander voorwerp te vergoeden. Lugt. Nooit! Gy, die de eenigfte flegts voormy, en juist voor my was, en my te kunnen haaten .... Amalia. Neen , gehaat heb ik u waarlyk nooit. Lugt. Hemel, nooit gehaat, en echter altydgefchuuwd! Amalia. En daarvoor moest gy my veel eer bedanken. Ik kende u, zag uwe fnel aanwasfende liefde, gevoelde een hartelyk medelyden met u , achtte u q4 ll0qg'  &4* öntróüw uit LlETDE. hoog, en fchuuwde ü juist daarom, omdat ikuhoog achtte maar liefde vergeef het my • liefde klopte nooit in myn hart voor u. Ook deeze bekentenis zoude gy niet van my verkrygen, als Jk u minder hoogachte. Lugt. Zekerlyk moest de arme Kamerheer .... A m a l i a. Lieve man, geene verwyten,dieikniet verdien.' Zelfs met de grootfte rykoommen zoudt gy niet een flap verder gekomen zyn , en Brunsdorp zou de myne geworden zyn, al ware hy nog armer geweest dan gy .... Lugt. Maar de ongelykheid van jaaren .... A m a l i a. Maakte geen ongelykheid van hart uit. - jfe kan my op aarde geen grooter zaligheid voorftellen, dan in de pooging om hem te behaagen, en wat doet hy niet om my gelukkig te maaken ? Ziet gy wel , hoe hy my geen genoegen ontzegt ? Tooneelfpeelen , danspartyen , maskeraden , aan alles zal en moet ik myn aandeel hebben, zo ras hyziet dat ik het wenfehe. ' Lugt. Om u dan deeze vermaaken met zyn yverzucht te verbitteren! Amalia. Nog nooit heeft hy dat gedaan , en zo by het al  ToOSEELSPILi 24jl al eens gedaan heeft, was ik 'er zelf de oorzaak van, en dan was hy 'er altyd toe gerechtigd. L u g t. Maar zyn affchuuwlyke heethoofdigheid! Amalia. Ook daar heb ik ontzag voor, en is de Kamerheer nog niet een goed deel heethoofdiger? Brunsdorp weet het, en zyn grootfte infpanning is om zyn drift te dempen. Waariyk , lieve Kamerheer, de troon ftaat niet vast ,dien men op de puinhoopen van een ander bouwen wil. Laat ons hiervan af breeken! Amalia, uwe vriendin, heeft dit gefprek tot dus verre onderhouden, doch Amalia, de Gernaiin van haaren beminden Brunsdorp , kan noch mag het niet verder voortzetten.' ' AGTTIENDE TOONEEL. Freule van Altena, Amuia, Lugt. FatuLE van Altena, Wel zo, Kamerheer, nog by myu Nicht, en vergeet gy de Tante daarby dat zou ik wel eens- kwalyk kunnen neemen doch als gy het weder goed wilt maaken, zi ga met my, daar bovendien zekere boodf'chap aan myn Nicht, die ik haar doen moet, u verplichten zou haar te verlaaten. (Zacht tegen Amalia,') Honeik is in aanmarsch kom gy hier lieve Kamerheer! (Zy neemt hem hy de hand.) q 5 Lugt.  *5* Ontrouw uit Liefde. Lugt, Ik heb de eer van myn compliment aan u te maaken, en wensch Mevrouw een goeden nacht. Amalia. Dat wensch ik u ook ——— vaarwel .... Lugt. Zo te moeten af breeken, en nog veel op het hart te hebben! Myn God, dat valt zwaar l QDe Freule van Altena en de Kamerheer gaan heen.) NEGENTIENDE TOONEEL. Amalia. Ik heb deernis met hem. De copy is orgineel geworden. TWINTIGSTE TOONEEL. Amalia, Honeik. Honeik. De liefde en het vermaak voeren my op haare vleugelen tot u , Mevrouw, en maaken deezen avond tot het bekoorlyklle oogenblik myns levens. De lente bood my alle haare fchatten aan, en ik hoop dat de overbrenger derzelven, die de aankweeker deezer fchatten is, niet minder aangenaam zal zyn, dan die op de laatlte maskerade. Amalia. Vergeef my, Mynheer Luitenant, wanneer ik u dit  ToONEELSPEL. S5I dit coinpliment niet even fierlyk beantwoorden kan. Honeik. O, een enkele blik uit uw hemelsch oog zegt meer .... Amalia. Het zou my leed doen, als ik u meer of minder zeide, dan dat wy hier op ons kasteel zo geheel goede, eerlyke en oprechte menfchen zyn; en dan moet ik u openhartig bekennen, dat het my in de daad oneindig aangenaamer ware, u in uwen uniform voor my te zien. H o n e 1 k. Ha, gy zoekt te fchertfen, Mevrouw, uw hart, dat zo geheel aan moeder Natuur verkleefd is, zou niet liever het eenvoudige gewaad van Po_ mona's lievelingen , dan de ruuwe kleeding van Mavors zien! Amalia. Op de maskerade wel. —— Intusfchen is my uw bezoek welkom wilt gy niet gaan zitten ? H 0 n e1 k , ter zyde , terwyl hy den poel zet. Ha, oude, hoe ftaat het met de vyftig ducaaten? Ik ben aangenomen , wel gezien , en wat die lieve deugd betreft, die zullen wy ook wel zien meester te worden; het mag dan wat moeilyk vallen, deste aangenaamer is de zege. Amalia. Wat denkt gy wel van my, Heer Luitenant, daf ik u dit rendes v$us toeftaa? I I O N-  2^2 OnTKOCW uit LlEFBC.' H o K E i IC. Dat is myn mond niet in ftaat om uit te fpreekf?!?. ó Laat ik u op myne kniè'n daarvoor danken ! Ji, by Venus en de Liefde, dit billet was my dierbaarder, dan my het handfchrift van den Monarch zyn zou,wanneer hy my tot hoofdzyner armee had willen maaken. A m a l i a, by zich zeiven. Welk een zotskap! Honeik. Wat belieft, Mevrouw ? Amalia. Ik verwender my over dat heldhaftig offer, dat gy my zo even bragt. Maar wat denkt gy ;eeh wel van de deugd van een vrouw, die zo kat, en , zonder het byzyn van haar man, bezoeken van jonge Heeren aanneemt ? Honeik. Wat ik daarvan denke? Ik waardeer het noodlot van hein, dien zulke een geluk te beurt viel. Ik wil echter niet hoopen, dat ons de eene of andere moreele inval den verrukkelyken avond bederven zou. Stel u flegts den ouden knevelbaart van Mynheer uw Gemaal voor , dien ik de eer niet heb te kennen, en gy hebt uwgantfche verdeeuigingvoor U. Heeft hy'er het maarzo los op willen waagen, zich aan de rechten der gezellige vermaaken te Vergrypen, da r hy deezen van een fchakel beroofde, welk verlies de fchoone keten van het geheel daarna echter gevoelen moest, dan moet hy nu ook ondervinden, du de natuur fterkerdan hy is, en zulke ftreekeu niet on-  T o O N E E l. S p e t. " ongewrooken Iaat. Neen, Godlyke vrouw, gy zyt voor de vreugde gefchapen! Natuur fchikte deeze bevalligheden, deeze fchoonheid niet, om aan de gerimpelde wangen van een knorrigen gryskop te v-jrfmachten. Vraag het uw hart flegts, of her iets daar tegen kan inbrengen? (Ter zyde.) Die flxoom van welfpreekendheid had ik'nooit van my verwacht. Hoe vloeijend gaat alles my af! De vesting moet zich overgeeven. Amalia, nadat zy een poosje nagedacht heeft, zeer ernftig. Moet ik het myn hart vragen ? Goed! Daar gy my juist naar deezen rechter verwyst, zo hoor ook het vonnis, dat hy vellen zal. Welke ideënmaakt gy toch wel van de deugd van een vrouw? Honeik. ó De grootfte, de beste .... Amalia. In de daad? En echter zou ik dit, uit het geen gy ftraks zeide, niet vermoed hebben. Uwe gronden, die gy aanvoerde, waren zo zwak, dat ik reeds vooraf overtuigd was, dat zy my van zei ven eene wederlegging aan de hand zouden geeven. Honeik. Is dat niet te hard? Uwe rechter is door¬ gaans ook wat ftreng .... Amalia. Niet ftrenger dan het karakter van ieder verftan. dige, eerlyke- vrouw zyn moet. Uw gedrag was reeds  354 Ontrouw uit Liefde. reeds op het bal van eergisteren geene kleine belediging; maar nooit had ik gedacht, dat myne infehiklykheid u zo Hout zou hebben kunnen maaken, om my daags daar aan een briefje te zenden, dat, hoe beftudeerd ook de vleijeryen zyn mogen , die het vervat, echter myn gantfche ziel met weerzin vervuld heeft. Weet dan, dat ik myn man in myn ziel hoogachtte , en met dehartelykfte tederheid beminne. Zyne jaaren zyn wel niet meer met den bloei der jeugd beteekend , doch welke weldenkende vrouw zal ook haar gantfche hart aan dit fchynfchoon kunnen hangen? Maar zyn hart is zo edel, zyne daaden niet minder verheven , zyn verftand en doorzicht gefcherpt door veelvoudige ondervindingen , die hy in zo menigvuldige tooneelen zyns levens heeft opgezameld dit alles faamgeno. men zyn fchatten en voorrechten, die u, als gy ze flegts ten halve proeven wilt, overtuigen kunnen, of het my wel raadzaam zou zyn een ruiling met u aantegaan .... Honeik,^ zich zeiven. 6 Wee, wee! Dat is een ellendige inleiding, ik moet het einde zoeken voor te komen. (Te. gen Amalia.) Myn briefje komt u zo ftrafbaar voor, Mevrouw! Het behelst echter niets dan de liefde, die myn hartin ftilte vooru koesterde, en die het nu lucht wilde geeven. — Is de liefde voor zulk eene fchoone vrouw dan een misdaad? Amalia, Liefde , Heer Luitenant! (Zy zwygf een weinig.) H O M-  T dobbelspel. §55 Honeik,^ zich zeiven. Dat woordje heeft klem by haar. n Viéïoria! Amalia. Maar liefde veronderftelt achting, —— en daarvan heb ik in de behandeling, die gy met my gebonden hebt, naar myne grondftellingen , geen zweem gevonden .... Honeik. Ja, ik zweer u by alles wat dierbaar en heilig is, dat ieder toon myner ziele,liefde,liefde vooru .... Amalia. Liefde en befcheidenheid zyn dochter en moeder. Befpaar my nu verder alle verklaring, en vergun my eeHe bede .... Honeik. Duizend, duizend .... Amalia. Siegts één verfchoon my nu van alle verdere lastige aanzoek, en alles zal vergeeten zyn, wat onder ons is voorgevallen. Uit achting voor u vergunde ik udit rendesvous, om u tusfchen vier oogen te zeggen, wat gy my zekerlyk, alsgy met uw gedrag nog verder had willen voormarens gedwongen zoudt hebben, in byzyn van anderen en nog veel nadruklyker te bekennen. Gy ziet dat ook een vrouw haare grondftellingen heeft, en dat veelen, ten opzichte van het vrouwlyk karakter, een zeer valsch denkbeeld hebben. Ik had u flegts eenige oogenblikken beftemd, en deezen zyn reeds voorby. H o n»  356" Ontrouw uit Liefde, Honeik. En ik zou u reeds veriaaten! ó Gy wree» de • Kunt gy met zo koelen bloede myn veroor- deelings vonnis uitfprceken ! (Hy valt Amalia te voet) Neen ik bezweer u by myn geluk en ongeluk geef my toch gehoor , of myn leven eindigt voor uwe voeten. (Hy haalt een phtool uit zyn borst.) EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Lugt, dié het laatfte deel van het voorige tooneel onbemerkt heeft aangehoord, loopt driftig naar Ho n sik. Lugt Dat zal het, deugniet .... Honeik. Ha, zie daar nog meer Cicisbeo's —— waar'fchynlyk zyt gy de gelukkige .... Lugt, r Dan vergist gy u geweldig. Trek van leer, Mynheer plicht en hoogachting .... Honeik. Een fraai geval, om een vreemde vrouw te willen vechten, want, als ik het wel heb, zyt gy de Kamerheer Lucht .... L |) g t. Ja, dat ben ik. Vriend van dit huis en wreeker T van  «TOONEELSPEL. 1 ttgj* van allen hoon , die het zelve onfchuldig wordt aangedaan. Trek van leer, zeg ik, of ik wring u den degen door het lyf..... 11 o n £ i k, Gy hebt fchoon praaten , daar gy ziet dat ik geen degen heb. Ach ik, arme hals, hoe deerlyk ben ik daar in de klem geraakt! Was ik maar de deur uit! (bang en angftig.) Mynheer, maak my niet woest, of .... Lugt. Wat of .... 'Honeik, keert zich naar de deur, om de vlucht ■ te neemen, doch houdt zyn pistool geduurig naar den Kamerheer. Ik fchiet u een kogel naar deu kop. (Zodra hy digt by de deur is, wil hy 'er fchielyk uit loop en.) TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Brunsdort, houdt Honeik tegen, enneemt hem het pistool af. Brunsdorp. Halt! Waarheen? Wie zyt gy jonge? Honeik. De Luitenant Honeik. Brunsdorp. En ik de Majoor van Brunsdorp* II. Deel. II Ho»-  S^S. Onthouw uit Liefde. Honeik". Ach-, ik ben 'de bleeke dood zelve —— dat is een vervloekte trek. Beunsdorp, Luitenant Honeik, en dat in deeze vermomming! Voelde gy, Mynheer, dat de uniformu te zwaar viel, omdat hy een braaf eerlyk man vereischt ? Foei, Mynheer, fchaarn u. De trek, dien gy heden gefpeeld hebt, is een flegte, laage ftreek. De foldaat moet befchcrmer, wreeker van de onderdrukte rechten van het menschdoin zyn , en gy fluipt in een huis om eene vrouw te verleiden , en de huislyke genoegens te ftooren. Kunt gy zeggen , Mynheer, dat gy een fbldaat zyt ? Spreek uw vonnis zelf, wat moet ik met u aanvangen ? Zie, ik wil grootmoedig zyn, eigen- lyk behoorde deeze kogel voor u, doch ik zal ze in de lucht fchieten .... (Ily neemt het pistool, houdt het uit het venfter , om het aftefchietcn het gaat niet over hy onderzoekt het.pistool en vindt dat ket niet gelaaden is.) Hoe! Niet geladen? Donder enblikfem, een Officier en zulk jongenswerk! ——- Pak u weg uit myne oogen, gaa naar huis, en kusch de roede van uwe moeder voor een foldaat zyt gy niet in de wieg gelegd hoor, trek liever tegen de mosfchen te veld in de hoogadelyke tuinen van het flot — doch wel te verftaan met een erwtenblaazer. Neem intusfchen deeze waarfchouwing mede op weg: ipreek tegen nie-  Tooheeispu! s§9 niemand een woord van my of myn vrouw , of ik zweer u, dat ik u met de uitgezochtfte fchande zal brandmerken. Alleen moet ik u nog den brief verzoeken , dien u heden myn bediende bragt. (Honeik geeft hem bèvende den brief over) Nu kunt gy gaan . Uw paard zult gy in den tuin vinden, UW uniform ook .... Honeik,;» 't heen gaan. Ik ben geheel duizelig geworden ; hoe zal ik den hemel danken, als ik eens weder van het flot ben...» Brunsdorp, Honeik terug roepende. Pit! Nog één woordje ——— vergeet toch niet, als het u iemand vraagt, te zeggen, dat gy foldaat zytl . Hoort gy wel? ik heb de eer var» myn compliment te maaken. (Honeik gaat heen) DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL, Brunsdorp, Lugt, Amalia. Brunsdorp. Ik dank u, lieve Kamerheer , voor uwe be. fcherming. • Ook u heb ik zien handelen, en gy zyt een braaf man ! gy zyt wel een weinigje boos op my, dat ik u Amalia heb weggekaapt, maar haare keuze was vry , ik heb nooit door fluikwegen haar hart zoeken te winnen. Vergeet dit hartzeer,'en word myn vriend! Lugt. Ik was te vooren altyd Brunsdorps vriend; maar R 2 <*W  «<5c*> Ontrouw uit Liefoe, den echtgenoot van Amalia kon ik toch niet bemin"-" aen doch zyne edelmoedigheid treft my; het voegt ons als mannen te handelen. Ik zal myn verdriet leeren vergeeten , en ook zyn vriend worden. (Hy kuscht Brunsdorp.) Brunsp orp. Bravo! Dat was een befluit genomen zo als mannen past, en gehandeld zo als mannen moeten han- delen. Ik had te vooren by den Luitenant, by Honeik wilde ik zeggen, een hekel gezet aan ons gedacht, maar ik ben 'er weder mede verzoend. En uumyne Amalia, ontvanggy den laatften , doch groot. iTen dank van myn hart. Hoe groot en verheven ïyt gy my deezen avond geworden l Zie uwe zegenpraaliu mynen eed, om nooit weder achterdocht* tig te zyn. Kom in mynè armen .... Amalia. . Ben ik nu in uw hart gerechtvaardigd? Ik zag dat gy niet wel gemoed waart, en was van zins u alles te ontdekken , doch de liefde hield my terug, want ik had u kunnen belgen. Brunsdorp» Ik' vond Iloneiks brief op uwen leezenaar, verfchrikte, toen die my alles ontdekte, en nu ligt uw 'geheele plan klaar voor myne oogen. Amalia. ik. vertrouwde het toen niet aan uwe drift Brunsdorp. Dit was ook zedert langen tyd de eerdemaal weder dat myne drift het bedaard overleg niet gehoor- zaa<  tooneelspe l. *«$ zaainen wilde. Gevoel dus. wat gy my natuurlykec wyze zyn moet, daar ik u zo deugdzaam, zo edel zag handelen. Lugt. Ach, dat 'er nog zulk een vrouw ware! r Amalia. Die zyn'er zekerlyk meer, als die lieve Heeren ons gedacht maar wat beter wilden leeren kennen. Laat het aan my over, ik zal 'er u een zoeken. Lugt. En uit Amalia's handen zal zy my altyd dierbaar zyn. Brunsdorp. Stor had wel gelyk, dat het Iigter valt de zee uitteputten, dan waarheid en fchyn van eikanderen aftezonderen. Maar het fpyt ïriy toch, dat gy den fchurk met een' handfchrifc van u verwaardigd hebt. Amalia. Dien brief heb ik niet gefchreven .... Brunsdorp. Niet? (Hy ziet den brief nog eens in.) Ja, waarachtig , daar zie ik het , wat voor een trek my de achterdocht gefpeeld heeft ! By myn ziel, dat heeft Tante Altena gefchreeven, en in de . drift fcheen my ieder trek van uwe hand te zyn. Vergeef het my lieve vrouw ! Gy hebt my heden ten vollen overII 3 tu'igd,  &6z Oktrouw uit Liefde. tuigd, dat uw geflacht veel fterkte van ziel, veel waare ftandvastigheid heeft, en dat waare deugd geen wachter nodig heeft, omdat zy zich zelvcn hoeden kan. Einde vm het Teoneelfpeh EER*  EERZUCHT en LIEFDE. TOONEELSPEL in twee bedryven. s.4  VERTOON ER & Bttisach, een zeer ryk Bankier. Victor Brisach, deszelfs Zoon. C ar o lik a, een meisje door Brifack opgevoed. De Graaf Pinau. A r n o l d , een Geneiilogist. De Rentmeester Soltheiai, Een Kamerdienaar. fcet tooneel is te Weenen, in het huis vaa' Brifach. EER.    ÉÉRZUCHT en LIEFDE. EERSTE BEDRYF. (Een ryk gefloreerde Zaal met deuren.) EERSTE TOONEEL. V i c t o b, , prachtig gekleed, (Komt uit de rechter zydeur , met een onverzegel' den brief in de hand.) Hé, Filipf Jan! Gerrit! (Hy trekt hevig aan de fchel.) Geen gehoor! Twaalf bedienden in huis, en niemand die voor den dag komt! ■ Myns vaders goedheid bederft ook de mynen. Maar ik zal u toone.i, dat ik weet te gebieden. — Nog deezen dag jaag ik ze allen de deur uit. (Hy fchelt driftig.) Filip! Jan! Gerrit. TWEEDE TOONEEL. Victor, B a i s a c h , komt uit de middeldeur. B r i s a c H. Wat is 'er toch te doen , myn Zoon ? Gy maakt een ontzaggelyk geweld. Victor. Ik moet een brief verzegelen , en reeds meer II 5 dan  266" Eerzucht en Liefde» dan een vierendeeluur heb ik om 'myne fchurken Van b„dienden gefchreeuwd. B r i s a c h. Is het een fchurk, die niet hooren kan, dan be. klaag ik de dooven ! Trek den fchurk maar weder in, Victor zy kunnen niet hooren 5 - zy zyn 'er niet. Victor. Hoe allen zes ? B r. i s a c a. De Kamerdienaar is de zevende, de looper de agtfte , de voorryder de negende , de -Koetzier de tiende. —— Omdat gy bezig waart met fchryven, durfde niemand u Hooren, om u verlof te vraagen , den voortreflyken man te gaan hooren, die heden voor de tweedemaal predikt: Mogelyk» dacht ik, betert zich nog een van deeze windbuilen, en zeide dat zy wel gaan mogten. Victor. Maar waarachtig, uwe goedheid .... B r i s a c h. Zodra het op de verbetering van een mensch aankomt, kan men nooit te goed zyn . maar apropos! hoe ftaat gy met uwen boezemvriend den Graaf Pinau? Hy is zedert agt dagen niet hier geweest. Zyt gy geen goede vrienden meer ? Ik heb het wel voorzeid. Gelykheid van aart en neigingen houdt alleen de vriendfchap aan den gang. (Lachgende.) Hy had te veel gezond verftand ora lang uw vriend te blyven. V i c.  Eerste Ë £ b s i h 2Ó> Victor, geyoelig. Hm! Myn vader hy is my nog altyd even dierbaar, gelyk hy my bemint. Maar de aanvaarding van zyn vaderiyke erfenis heeft hem in een zwaar proces gewikkeld. Uit dien hoofde is hy thans geduurig by den Minister, die hem een vergelyk aanraadt. B r i s a c h. Dat doe ik ook -want de zaak van den Graaf is zo klaar niet maar ik hoor dat hy tot dit vergelyk geld noodig heeft. Victor, onvetfclrillig* Dat heb ik ook gehoord. B r i s a c h. Heeft hy dan nu geld ? V i c t o r , den zelfden toen. Ik denk, ja. B r i s a c h. Gy denkt het? Wonderlyk antwoord! — En waarom*denkt gy het? V i c t o r, even koel. Anders zou hy 'er my wel om verzogt hebben. B S I S A C Bi Waarlyk, vry onverfchillig, als men van de be* Jangen van een waar vriend Ipreekt! Wat duivel, verwacht gy dan, dat een man van rang en aanzien, die u met zyn vriendfchap verwaardigt, deraoedig en beklaaglyk u om uwe hulp zal fmeeken ? voor dien prys is zy te duur. . Waare vriend0 fchap moet weeten voortekomen. V i c  at§ Eeezusht en Liefbé,* V i c t o k. Maar . v . . B r i s a c ii. Maar myn zoon, gy heb: een misflag begaan. Victor* De onzekere uitflag van uw proces heefc my myne uitgaven wat doen inkorten. B r i s a c ii. Zo? Victor. Hebt gy al nader tyding, vader? Zoudt gy het proces kunnen verliezen? B r i s a c h. Het is mogelyk. Maar als 'er recht en gerechtigheid in de waereld is, moet ik het winnen,-en dat zal ook wel gebeuren ! V i c t o r. Als gy maar niet al te veel vertrouwen ftek op de eerlykheid der menfchen. , B r i s a c h. Ik weet my in alle gevallen te fchikken. Ik houde altyd myne lyfrenten overig , waarvan ik leeven kan. — Het eenigfte, dat my ongerust maakt, is, dat by dit proces zeer machtige Huizen in Fraukryk geïnteresfeerd zyn, die met onze eerfte huizen in correfpondentie ftaan en een ryk man heeft altyd vyanden. Victor. Drie millioeuen ! Dat zou ontzaggelyk zyn. B r i-  Eerste Dedryf. 26) ■'_ ' B r 1 s a c n. Ei, dat zou niets te beteekenen hebben, Zvryg 'er maar ftil van, en, als gy verftandig wilt handelen , zo kort uwe onnodige uitgaven by voorraad een weiuig in. Over 't algemeen , myn zoon,befreedt gy uw geld juist niet pp de béste wyze. Denk eens hoe veel u uwe zotte minnehandel kost! Victor. ó Dat is voorby, myn vader, geheel voorby! B r 1 s a c h. Ja, ik kan het denken! Victor. Zo waar ik leeve! Sr! s a c h. -' Een gémelyke bui van verliefdheid ! Victor. Wilt gy het affcheid leezen , dat ik zo even van zins was haar te zenden ? B r i s a c h. Zo! Victor. Hier is het, (Hy geeft hem den onverzegelden brief.) Br i s a c h, leest. „ Ik hoor met vermaak, dat 'er zich een zeer voordeelige gelegenheid voor u aanbiedt om uw geluk te voltooijen. Laat ze u niet: ontllippen! Daar in zulke gevallen het geld een getrouwe vriend is , verzoek ik u de hier nevensgaaande forame aan te neemen. Het  s^o Eerzucht en Liefde. Het is een geringe erkentenis, die ik u ichuldig ben. Uw onderdaanigfte Vriend en Dienaar, ViCTOR Brisach." Victor. Zy üet my weeteu, dat zy een voordeelig huwelyk kon aangaan, en ik neem met vermaak deeze gelegenheid waar,om met haar te breeken, Brisach. Hoe veel wilde gy haar zenden? Victor, Duizend ducaaten! B r i s a c §. Ho, ho, myn zoon, gy zult het briefje niet weg zenden. Victor, Op myn eer! Brisach. Ik ken u; de fom zou grooter zyn, als gy volkomen met haar dacht te breekenVictor.Als gy dat denkt, vader, dan zal ik ze verdubbelen, en, opdat gy volkomen gerust kunt zyn, zo zend gy 'er zelf het briefje heen. Brisach, En dan volgt gy het briefje een paar minuuten daarna werpt u voor hr.are voeten , en fmeekt om vergiffenis ...» V i c  Eerste Bedryï". zj\ V i c t o f. Op myn eer, vader, ik wil ze niet wederzien j niets van haar hooren noch leezen. Brisach Goed , dan neem ik de Commisfie aan, en Zal het geld bezorgen. Carolina zal wel in haar Ichik zyn. Victor, Om 'sHemels wil, vader, geef toch de hoop op , van my ooic met dat meisje getrouwd te zien. Brisach. Wel, die geef ik nooit op, want gy bemint haar vau hart en ziel, en gy hebt 'er waariyk ook reden genoeg toe. Haar alleen toch hebt gy uw weinigje favoir vivre en favoir faire, en alle mogelyke favoirs te danken. Zy was de eeniglte fpoor, die u aandreef om iets te leeren. Van uwe tederlte jeugd af aan (lak u de armzalige gedachte in 't hoofd , dat de armen alleen kundigheden nodig hebben. Aan haar hebt gy uwe leesbaare hand, uwe taal , uw muziek, uw danzen, en zelfs uw weinigje menfchenverltand te danken. En echter, fchoon nog vyf jaaren ouder, enby gelyke leeraars en lesfen opgevoed hoe verre zyt gy nog by haar ten achteren gebleven? Victor, lachgende. Genoeg, lieve vader, genoeg! — Men zaï u nooit behoeven te befchuldigen , dat de vaderlyke liefde u partydig maakt. — Ik heb niet minder hoog-r  472 Eerzucht en Liefde. hoogachting voor Carolina's volkomenheden dan gy. Ik zou haar boven de gantfche fexe den voorrang geeven, als maar een pachters dochter kan ik my zo vernederen V Brisach, lachgende. Victor, gy vergeet, dat zy aan uw zalige moeder verwand was. V 1 c t o r , lachgende, ' Ween vader, dat was een trek, die u de liefde fpeeide doch waarvoor ik my wachten moet. Ik wenfche haar het hoogstmogelyk geluk. Het is my zeer aangenaam, dat gy het arme meisje in huis genomen, en als uw kind opgevoed; ja dat gy haar een goed uitzet hebt toegedacht. Zo ik u mogt overleeven , dan zal ik nog meer voor haar doen; maar voor myne vrouw ik heb hooger uitzichten. Brisach. Viflor! Het hoogde uitzicht is de lucht, doch genoeg daarvan! Het is my lief, dat uwe minnehandel ten eiude is. Van die dwaasheid zyt gy nu ten minden geneezen maar gy hebt 'er nog zo veelen, myn zoon, zo veelen .... Victor, lachgend. De dwaasheden knoopen den band der maatr fchappy. Brisach. Ja, by u dat is zo. Zie, .myn zoon , dat gy zo veel geld doorbrengt, dat kon 'er nog door; wy hebben tot nog toe gelds genoeg, en een  Eerste Bedryf. 273 een jong mensch moet eerst wat geld verfpiHen » eer hy het regt leert kennen. Maar, dat gy het op zulk eene dwaaze wyze buiten uwen kring doorbrengt, dat is onbetaamelyk. Een jong Fleer van den eerden rang gaat nauwlyks op een galadag zo prachtig gekleed, als gy daaglyks; gy fchittert van. goud, zilver en juweelen, dat iemand de oogen fchemeren. Wat henker, is dat welvoeglyk? Draag een eenvoudig , net gemaakt kleed, en daarmede is het wel wy zyn immers maar burgers! Gy ftinkt naar de Parfuum, als een galameriekraamer geeft een livery met driedubbeld galon ■ houdt een dubbelde equipage —— hebt zes knechts in uw dienst, die kaerels als reuzen zyn, waarby gy als een dwergje aflteekt hebt de long en het leven van een armen nar op uw geweeten , dierü men een hardlooper noemt,en met uwe paarden om den prys moet dingen. Laat deeze dwaashe¬ den voor lieden van den eerden rang over, en vergenoeg u met de dwaasheden van uwen dand ! Victor. Geloof my, vader, dat deeze levens wyze in *c geheel niet naar myn fmaak noch overeenkomdig met myne beginfelen is. De noodzakelykheid alleen om my te doen gelden ; de wraak , om hen te vernederen , die het toeval in een hooger dand deed gebooren worden, zyn de dryfvederen van myn ge. drag. Toen ik eerst onder peifoonen van rang en aanzien verfcheen , was ik befcheiden, ingetogen en wierd veracht als een domoor behandeld. Ik bediende my dus van die voordeelen, II. Deel. S wel-  »74 Eerzucht en Liefde. welke my uwe rykdommeii en goederen gaven j verteerde meer geld dan zy; verduisterde hen by alle gelegenhedeu, was de eerfte in de fterkfte hazardfpeelen , en dwong hen ras het ftreelende ge« tuigenis af: iljoue plus noblement, quc iious. Brisach. De waare adel kan dat niét gezegd hebben, zoon. *—— Dus uit wraak ? Een zeer zotte wraak waarlyk! Victor, zuchtende. In welke verlegenheid wordt een mensch ge» bragt, die adelyk denkt en niet adelyk is? Brisach. Zyn 'er dan geene deugden, die dit gebrek-, als het een gebrek is, bedekken? Victor Kunnen alle de volmaaktheden van hart en verftand ons den glans eener doorluchtige geboorte geeven? Voor den man van rang fpreekt zyn naam. Brisach. Het is toch beter, als verdienften fpreeken! Victor. Dat is waar, maar het vooroordeel is fterkerdan de reden. Brisach. ó , Myn zoon, daar gy de dingen reeds by haar rechten naam noemt, vooroordeelen zal de reden, hoop ik, ook ras over uwe zwakheid zegcpraalen. V i c  Eerste Bm.Tfi Victor. Zy berispt my wel, maar heelt my niet. Brisach. Laat haar maar .een weinig begaan, zy zal u wei geneezen. Victor. Ach 'er is een middel —— een onfeilbaar mid-, {[el dat van u afhangt. Brisach. Van my? —— Ik beloof u alles. Victor. Gy zoudt my ten tweedemaal het leven geeven. Brisach. Hoe heet dit miidel ? Victor, ziet naar he: uurwerk. Brisach. Gy ziet naar het horologie? Moet dit mid¬ del op zekeren tyd ingenomen worden ? Victor. In dit oogenblik zal 'er iemand komen, die gy moet de goedheid hebben om hem te hooren. Brisach. Zeer gaarne, want ik ben al nieuwsgierig naar het recept, dat ik voorfchryven moet. ■ In- tusfchen zal myn Kasfier uwe commisfies bezorgen. Ha, ha! {in 7 heen gaan.) II. word Doctor,zonder een woord van de medicynen te verftaan. Sa DER.  27<5 Eerzochï en Liefde* DERDE TOONEEL. Victor. Het moet my nu of nooit gelukken hy is in een buitengemeen vrolyk humeur. (Hy ziet naar het horologie.) Waar die vervloekte kaerel nu blyft? Die geleerde lieden zyn dikwils onverdraaglyk. • Het is beter dat ik hem laar zoeken dan dat ik dit gunftig oogenblik verlieze. Maar 'er is ongelukkig niemand van myne bedienden te huis. VIERDE TOONEEL. Victor, Solt hei m. Victor. Wat moet die man hebben? Soltheim, valt op zyne kniên. O, myn weldoener! Myn verlosfer! Laat my uwe kniën omhelzen! Victor. Wat wilt gy Mynheer? Wie zyt gy? Soltheim. Ik ben de ongelukkige Rentmeester Soltheim, dien gy uit de gevangenis verlost hebt. Victor. Ik? Soltheim. ó, Dat is meer dan menfchelyk, weldaaden op deeze wyze te bewyzen. V i c-  Eerste Bedryf. 277 Victor. Gy vergist u. Staa op! Soltheim. Verfmaadt gy mynen dank ? Zy zal dan ten he' mei opflygen , en eene ryke zegen voor u affmëekeu. Victor. Staa toch op, en verklaar u nader! Waardoor zyt gy ongelukkig geworden en waardoor heb ik u verlost? Soltheim, ftaat op. Een booswicht, dien ik reeds als myn zoon befchouwde , brak de my van ftads wege aan vertrouwde kaste op, en ontvreemde my zesduizend gulden Ik wierd in de gevangenis geworpen, terwyl myne vrouw en dochter met de grootfte ellende worftelden. Ach! Nog ben ik voor herleven van myn vrouw beducht; myn ongeluk ftortte haar in het ziekbed. Victor. En wat heb ik voor u gedaan ? Soltheim. Wat gy voor my gedaan hebt ? Grootmoedige man! Gy hebt de fom voor my betaald, my uit de gevangenis verlost, en wilt my ook het ver. trouwen myner Overigheid wederfchenken. Victor. Ik benyde uwen weldoener om deeze edele daad van gantfeher harte. Maar ik ben het niet. S 3 Solt-  27' Eei;zucht en Liefde. Soltheim, verbaasd. Zyt gy het niet ? —— Wees zo goed en lees deezen brief. V i c t o r, Myns vaders hand! (IJy leest.) „ Myn- - ,, heer! Daar gewigtige bezigheden myn zoon ver„ hinderden, heeft hy my verzogt, u het vo!. ,, gende in zynen naam te 1'chryven. Hy hoorde „ van uw arrest, maar hield u voor lTraffchuldig. 3, Thans is hy van uwe onichuld en de onverdien„ de ellende uwer familie overtuigd. Gy zyt vry. „ Uw fchuld is betaald, en de hiernevens gaande „ duizeud gulden fchenkt hy u, om u op nieuw in „ Itaat Hellen. Ook zal hy geene moeite fpaaren, om u het vertrouwen uwer overheden weder te verwerven. Deeze plicht der menfchelykheid, ., dia hy u bewyst, kost hem nietsj daar het hem „ alleen op het affchaffen van eenige onnodige ,, dwaasheden, een equipage, een luoper en diie „ of vier bedienden te ftaan komt. Dit zyn de „ woorden van myn zoon. En dat ik, zyn ,, vader, u dit melden kan, is my het groot He „ vermaak myns levens. Uw toegenegene Frans Brisach." Ik bcgryp deezen wenk , beste vader. Welk een man ! Welk een voortrefiyk man! . Het doet my van harte leed, dat ik my de verdien- Hen uwer verlosfing niet kan toeëigenen die behoort alleen mynen vader. Gy ziet uit de laatfte regels, welk les die daad en brief voor my inhou- - ■ i . den.  Eerste Bedryp. 279 den. Maak 'er flaat op, dat ik tot uwe on- derfleuning den wenk van myn vader volgen zal. —Morgen zie ik u aan uw huis. Soltheim, zyn hand grypende. O myn weldoener! Myne traanen .... Victor. Ik bid u, ga heen. Uw dankbaarheid doet my bloozen. Als gy iemand bedanken wilt, bedank dan mynen vader! Soltheim,.'» V heen gaan. God zegene deeze woonplaats der zuiverde inenfchenliefde. VYFDE TOONEEL. Victor, onrustig op en neder gaande. Ik ben zo getroffen zo befchaamd' ■ Welk een man, welk een vader! Ach ko.ide ik my maar geheel en al naar zyne neigingen voegen ! Maar ik gevoel het, de edele dorst naar ftand en eer is by my onleschbaar. Ik moet het doel bereiken , dat ik my voorftelde , of het ongeluk myns levens is beflist. ZESDE TOONEEL. Victor, Brisach. Brisach, Het is bezorgd, myn zoon. —« Is de man S 4 '«  £8o Eerzucht en Liefde. 'er nog niet, die my tot Doctor promoveerea moet ? Victor. Keen, maar de Rentmeester Soltheim was daar. Brisach. Ik weet het ik heb hem u gezonden. Victor,. zyne hand kusfehende. Myn beste, lieve vader! Brisach. Dat beu ik, myn zoon, dat ben ik. Victor. Waarom wilt gy my de verdienflen van zulk eene voortreflyke daad toefchryven? Brisach. Waarom, myn zoon? Wel, om u zulke tooneelen te leeren kennen, die u ten eenemaal vreemd zyn. Victor. Neen , beste yader &]« ten eenemaal vreemd. Brisach. Tevens wilde ik u een zeer heugelyk oogenblik verfchafien. En wat is hartelyker, verrukke- lyker dan de vrolyke dankerkentenis van een man dien men v..n den ondergang verlost heeft ? Zie myn zoon , gy weet , ik poch niet zulke zalige oogenblikken heb ik veelen daarom dacht ik,Iaat myn Viftorook eens zulk eenoogenbiik finaaken! V i o-  Eerste B e d r y f. 281 Victor, hem weder de hand kusfehende. Goede vader! (Met een teder verwyt.) Maar de wenk van de equipage, die looper en de bedienden .... Brisach. Zie, Vifloï ! Ik wilde u gaarne een waare verdiende by die daad geeven. Is hec wel verdienftelyk aan den eenen kant zevenduizend gulden ter eere der menschheid uittegeeven, en aan den anderen kant deitigduizend gulden ter eere der dwaasheid. Victor. Maar als men .... ZEVENDE TOONEEL. De Voorioen, Victors Kamerdienaar. kam eri.ienaar. Mynheer, daar is de Heer Arnold. V 1 c t o r, verblyd. Laat hy maar binnen komen. (De kamerdienaar, gaat heen.) Dat is de man , liefite vader. Brisach. De doétermaaker ? Victor. Die myne bede met goede gronden onderfleunen zal. S S AGT-  =82 Eerzucht en Liefde. AGTSTE TOONEEL. . De Voorigen, Arno ld. A r n o l E. Uw onderdaanigfle dienaar, Mynheer Baron van Brifach! Brisach. Twee woorden zyn 'er ten minften te veel in dit compliment. Ik heet eenvoudig Brifach , wat was de reden dat ik de eer heb u te zien f A r n o l d. Ik kom u myn dienst aan bieden den by- Hand der edelfle kunst. Brisach. .Echter niet van de goudmaakery, hoop ik ? A r n o l d. Dat is een kunst der verbeelding. Brisach. Dat zeg ik niet. Door geluk , vlyt en verftand maakt men goud.— Hoe heet dan uw edele kunst? A r n o l d. De wapenkunde. Brisach. Neem my niet kwalyk, maar, zo waarlyk als ik een eeriyk man ben, ik ken die kunst niet. A r n o l r. Hoe hoog fchat gy uw doorluchtige geboorte? Bui-  Eerste Bedry f. 2S3 Brisach. Hoe veel ik ook in myn leven gereekend heb, heb ik nog nooit de moeite genomen dit te bereekenen. (Tegen ViEtor.) Uw Doaermaaker is niet wel by het hoofd. A r n o l d. Een hooge geboorte heeft groote waarde. Ryl dom is zekerlyk een zeer wezenlyk goed, dat ik ongemeen hoog achtte; maar het eerfte van alle goederen is een hooge geboorte. Brisach, Dat goed heb ik niet. God zy dank, dat ik het andere heb! A r n o l d. Men zou het kunnen vinden .... Brisach. Waarachtig niet, al zocht gy tot den jongden dag. Zedert den zondvloed is 'er geen adel in myn famielje. A r n o l d. Men vindt evenwel, dat een Baron, Jacob van Brifach, die met een Anna Cunegunda getrouwd was, zich in de twaalfde eeuw zeer beroemd gemaakt heeft. Brisach. Daar heeft hy zeer wel aangedaan. A r n 0 l d, Gy ziet, waar ik heen wil .... Brisach. Keen, waarachtig , op myn eer, niét. A r-  284 Eerzucht en Ltefde. A r n o l d. De Baron ftierf .... Brisach. Anders leefde hy nog. A I K O L D, Dat wil zeggen: zyn ftam was met hem uitge- ftorven. De naam is vacant, en gy kunt u dien toeëigenen. Ik heb alles in 't klaarte licht geplaatst. Geen een open vak noch in de mannelyke, noch in de vrouwelyke linie. Alles is in de duidelyklte orde. Onderzoek en proef gy zelve! (Hy vertoont hem een flamboom.) Brisach. Wat duivel is dat voor een ding? A b n o l d, De Chronologifche en Genealogifche boom. Brisach. Ik beklaag u hartelyk, myn vriend', dz boom zal geene vruchten draagen Werp hem in het vuur ! Victor. Myn vader, uw weigering doet my verbaasd liaan. B r 1 s a c h, lachgende. Myn zoon, gy zyt een gek. Victor. Op dit ftuk kan geen leevend mensch aanfpraak maaken. Brisach. En wy dus ook niet. Wy leeven in:mers nog? V i c-  Eerste BEDitrr. 285 V r c t o r. Zouden de Baronnen van Brifach zich in hun graf gehoond achten, dat wy hunnen uitgeftorven naam weder opwekten en van hen afftammen wilden. Brisach. Dat zal u zekerlyk niemand van hen zeggen. Maar leer van my, myn zoon, dat een valsch geftempelde Baron veel minder waardig is dan een goed gemunt burger. En fchoon my ook de gantfche waereld geloofde ik geloof het toch niet. Neen, neen, ik wil fterven, zo als ik geleefd heb. Arno l d. Dat zal ik niet dulden Ik bewys dat gy wezenlyk van den Baron Brifach afftamt, en wy zullen eens zien, wie van ons gelyk zal hebben. Uwe ontkenning is Hechts valfche befcheidenheid; want myne bewyzen zyn zo klaar en duidelyk, dat geen kunstkenner my een enkel kwartier betwisten kan. B r i s a c h. Ik zal dan een volkomen Baron zyn? A r n o l d. Volkomen. Het zal my wel moeite kosten, maar ik zal 'er ook onfterfelyk door worden, want myn arbeid is een meesterftuk. Brisach, zich zelven. Het is den gek waarachtig ernst. A r n o l d. Ik laat den ftamboom op uwen naam drukken. (Zagt tegen Viftor.) Het zal wel gaan 1 B r 1-  sStj .Eerzucht eh Liefde. Brisach. Een paar woorden geef 'er wel acbr.op. Tweehonderd ducaaten, als gy my den boom geeft, en alles laat fteeken. Niets, als hy gedrukt wordt. A r n o l d. Weg is myne onfterfelykheid maar daar is de ftamboom. Brisach. Hy zal een fchoone vlam maaken. Ga met my en ontfang uw geld. Myn zoon, ik ben geen doctor voor u. Voor uwe dwaasheid weet ik geen middel. (Hy gaat heen.) A r n o l d, tegen Victor. Het doet my leed .... V i c t o e. Loop naar den duivel! A r n o l d. Neen, neen! Eerst wil ik geld hebben. (Hy gaat /teen.') NEGENDE TOONEEL. Victor. Ik begin te wanhoopen, niets kan zyne ftyf hoofdigheid buigen. Moet ik dan de eenigfte wensch van myn hart opgeeven? Neen, nooit! TIEN-  Eerste B e d r y f. -287 TIENDE TOONEEL. Victor, de Graaf Pinau. Graaf. Myn edele, grootmoedige vriend! ontfang, door deeze myne omhelzing, myn zuiverite vuurigfte dankzegging. V t c t o r. Wat is het, lieve Graaf? Graaf. Ik fchaam my uwe onderfteuning niet . ik neem ze aan. Victor. Spot gy met my ? Graaf. Ik was juist van zins u de verlegenheid te melden, dat ik geen geld in voorraad genoeg had om myn vergelyk te treffen toen my uwe edel¬ moedigheid voorkwam. Victor. Dat is weder een trek van myn vader! De eerfte heeft my getroffen,maar deeze befchaamtmy te veel. —— Vergeef my, lieve vriend, een misdag tegen myn eigen hart! Maar ik ben , federt eenigen tyd, in ean buitengewoone onrust. Zekerlyk had ik u moeten voorkomen. Laat myne befchaamd- heid-by u myui misdaad uitwisfchen. Graaf'.  2:8 Eerzucht ei; Lie'fi>t. Graaf. Hoe ? Hebt gy my de vyfduizend ducaaten dan niet gezonden ? Victor. Neen, dat deed myn vader. Dit is heden de tweede vernedering van dien aart. Graaf. Schertst gy met my , vriend ? Vanwaar dan het briefje van uwe hand , dat ik nevens het geld ontfing? Victor. Een briefje van myn hand? Graaf, lachgerJe. Ja, dat zult gy my evenwel niet ontkennen. Ik zal het u voorleezen : (Jiy leest.) „ Ik hoor met „ vermaak, dat 'er zich voor u eene gunflige ge ,, legenheid aanbiedt, om uw gtli.k te voltooijen „ —— laat die niet. omflipptn. Daar in zulke „ gevallen het geld een getrouwe vriend is , zo „ verzoek ik u de hier nevensgaande lomme aan- teneemen Victor. Ha, dat gaat te ver! De man brengt my door louter befchaaniende goedheid tot wanhoop. Ja , het briefje heb ik gefchreevtn, maar niet aanu. Graaf. Niet ? Victor. Gy weet myne engagementen met de Barones Doornbosch. —— Zy.chcrtfte met mynen minnen- han-  Eerste Bedrye.' 389 handel met Zieberg; dat was genoeg voor my om haar te laaten vaaren.daar zy toch flegts mynen hoogmoed , en niet myn hart ftreelde. Gelukkig kwam de Juffrouw zelve myne gedachten voor, en fprak zeer hoog van een huwelyk. Ik fchreef dit briefje, en myn vader nam de moeite om het haar met tweeduizend ducaaten te doen toekomen. Nog eens vergeef my , myn beste vriend , dat ik aan een ander overliet, het geen ik zelf had moeten verrichten. Graaf. Niets meer daarvan! (Hy omhelst hem?) Victor. Myn vader komt ik gaa! Zyne tegenwoordigheid befchaamt my nog meer. (Hy gaat heen.) ELFDE TOONEEL. De Graaf Pinau, Brisach. Brisach. Uw gehoorzaame dienaar, Mynheer de Graaf! Graaf. Grootmoedige vriend, hoe zal ik u danken ...» Brisach, Stil, Mynheer de Graaf! Ik moet 11 om vergiffenis verzoeken, dat ik mogelyk te voorbaarig was. Verfchoon een vader, die zynen nalaa- II. Deel. T tigen  2P"C- E-ES ZUCHT EN LlEFDE. tigen- zoon gaarne een ies wilde geeven. • -,, Heeft hy ze gevoeld ? G r A A f. _ Sterker dan my lief was. De oprechtte belydenis uwer grootmoedigheid doet u, zo wel als hem van myne hartelykte erkentenis verzekerd zyn. ' Brisach. Heeft hy berouw, dan vergeef ik hem zyn onoplettendheid omtrent zulk een vriend. Graaf. Ik was juist van zins, hem op de aangenaamfte wyze te verrasfchen, toen uwe komst ons ftoorde. Brisach. Waarmede ? Graaf. De Minister heeft my verzekerd, dat het Hof u, ter vergelding van de dienden, die gy aan den Staat beweezen hebt, tot den Hand van Vryheer wil verheffen. Brisach. Hoe, is dat ernst? Graaf. Op myn eer ! Brisach. 'Ik arme man! Dan is myn zoon triooien. Graaf. Is deeze zucht naar dand en eer eene zwakheid, can is zy eene edele zwakheid. En by zo veele verdienden .... B R i-  Eerste Bedryf.'. a$i Brisach. . Om 's Hemels wil. prys hem niet! Heeft hy eenige verdienften, clan zyn die naauwlyks in ftaat om zyne gebreken te vergoeden. Graaf. Maar van waar toch,die haat tegen den adel, die zelfs zeer na aan verachting fchynt te grenzen ? Brisach. Lieve Graaf; hoe kwalyk kent gy rnjne denkwyze ! Ik eerbiedig het onderftheid der ftanden, ik houd die zelf voor zeer noodzakelyk en ■zou ik dan den eerften ftand mynen eerbied weigeren ? , , Of het beter zy dat dit onderfcheid in verdiende ecreplaatfen beftaa, dan in woorden van • Baron Graaf, en zo ver¬ der; daarover zyn de geleerden het nog niet eens. Zelfs heb ik achting voorden edelman, van wien men niet weet dat hy den Staat eenige de minfte voordeelen heeft toegebragt ; omdat ik onderftel dat hy, alleen om reden dr.t hy edelman is, zyn vaderland dient. Zekerlyk zouden 'lieden van myns gelyken te verontfchuldigen zyn , als.zy 'er zo gunftig niet over dagten; waut het is zeker, dat het ^rootfte gedeelte van den Adel den Burger flegts voor een half mensch houdt en, lieve Hemel, hoe zou het toch met de kunften, wetenfehappen , koophandel en verlichting ftaan, als —— Nog eens , is myn zoon volkomen geneezen, en wil het hof my dan voor myne zogenaamde dienften tot deezen trap verheffen, zo neem ik ..dien.methet T z dmk* .  6£2 Eerzucht en Liefjje; dankbaarfte hart aan en houde my, op myfi' eer, vooreen beier edelman, dan duizend anderen, die daarom alleen adelyk zyn, omdat het hunne voorouders waren.—■ Doch daarvan wil iknunietfpreeken ; het is alleen het welzyn van myn zoon dac my ter harte gaat. Ik zal met korte woorden zeggen, wat 'er van hem worden zal,alsliy Baron wordt, voordat hy van zyneydelheid geneezen is. Hy zal Carolina, die hy toch in zyn hart lief heeft, die hem zonder *le overigen der fchoone fekfe te kort te doen alleen gelukkig kan maaken, nog meer dan nu verachten, zal eene vrouw van rang zoeken, en haar, om dat hy geld heeft, ook krygen daar voor ben ik in 't geheel niet bedugt. Hy zal haar in agt dagen moede zyn; want de eerfte liefde wortelt vast. De verveeling zal hem tot de bui- tenfpoorigfte verfpillingen verleiden. Een lïaron zal dan voor hem zyn , wat hem nu een koopman is. —— Hy zal door geld en vrienden , ik weet niet wat . zoeken te worden In 't kort, met myn vermogen , dat voor een Vorst genoeg zou zyn, zal hy, zonder één mensch gelukkig te maaken, geen enkel vergenoegd uur kunnen koopen, en mogelyk als een bedelaar fterven. G li a a F. Gy ftelt u fchrikbeelden voor. Brisach. Ik ben vader en ken myn zoon. —— Lieve Graaf, op u ftel ik al myn hoop. .Graaf. Hoe zo? Bik  Eerste B e r> r y f. 2ps. Brisach. Wees toch voor alle dingen bedagt, dat de Baronnizeering niet ruchtbaar word. Ook zou ik ze in de tegenwoordige onhandigheden volfcrekt met aanneemen, Maar gy moet my helpen om een myn, te doen fpringen, die ik reeds voor jaar en dag heb aangelegd. Graaf. Wel nu? Brisach. Ik heb twee middelen , om myn zoon verftandig en gelukkig te mafken; een gewaande armoede, en het verlies van Carolina. Een verdicht verlooren proces , en een verdicht huwelyk tusfchen u en Carolina! Maar kom in myn kabinet, wy mogten hier beluisterd worden. Trouw toch nooit Heve Graaf, gy zoudt niet gelooven, hoe veel zorg een arme vader heeft, om zyn kind gelukkig te maaken. 6 (Zy gaan neen.) Einde van het eerfte Bedryf. T 3 TWEE*  2jJ4 Eerzucht en Liefde. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Brisach, Carolina. Carolina. Maar myn allerlieffte vader .... Brisach. Maarnryi. allerbeste meisje .... Carolina. Bedenk toch .... Brisach. Zedert anderhalf jaar heb ik het overdacht. Carolina. Ik zou zyn hart dcor bedrog trachten te vetkrygen ..... Brisach. Bedriegeryen van dien aart zyn geoorloofd. Carolina. Als hy eens achter de waarheid komt .... Brisach. Dat moet hy .... Carolina, Dan zal hy een afkeer van my hebben 3iy verachten .... B r i-  Tweede B e d r y e. sJ'S B b i s a c ii. Dat doet hy nu, omdat hy nog een gek is.maar hy zal heunetdoeilshywederzynverilandbekomenhecft. Carolina. Maar .... Brisach. Maar, maar, maar ! — Weet gy wel, myn kind, dat gy my met al dat maar boos zoudkunnen maaken? Carolina. Ik ben geheel ongefchikt om my te vermommen. Wat zegt gy Ü myVkind^ Denk aan de eer van uwe fekfe! c A „ 0 L t N A, Kan zulk een goedhartig vader zo flyfeiwgn omtrent de zwakheid van een teergehe den zoon, waarvan het geluk zyns levens afhangt? Eerst moet gy my metvoUeeldenbewyzen dat men, door zotte hartfenfchimmen opteyolgcn een mensch waarlyk gelukkig kan maaken. Ikbiau,Me^ouw,fPeelgy uw rol maar wel,en laat my verder beSaa"! Carolina. Gy beveelt .... Wien beveel & — »?£* !^ om de liefde voor myn zoon om de liefde Z u ze ve om de liefde voor zynen ïïden.vS , die u gelukkig zien wil, volg », i 4  aoö Eerzucht en Liefde. toch. Ik geloof dat hy daar aankomt. Nu, meisje, koud zo koud als ys, en — by verachting af onverfchillig. Ik zal het tooneel openen. TWEEDE TOONEEL. De Voorigen, Victor. Brisach. Dat is goed, dat gy daar zyt, myn zoon , ik heb drie , vier woorden van aanbelang met u te fpreekcn. Victor. Ik ben tot uwen dienst! Goeden morgen Carolina ? Carolina. Goeden morgen ! Brisach, zagt tegen Carolina. Nog veel koelderl Victor. Gy ziet 'er niet opgeruimd uit. Carolina. Vergeef my, ik ben zelf zeer vrolyk. Brisach, zagt. Foei, gyfpeelt uw rol flegt. Victor. ' _ Weet gy wel, dat wy eikanderen in twee dagen niet gezien hebben? Carolina. Gy vergist u; het is heden de vyfde dag. Bei.  Tweede B b d r y f. 297 Brisach, zagt. ó, Gy onnozel gansje! Victor. Voor dit verlies ben ik toch heden eenigermaate fchadeloos gefteld. Carolina. Waardoor ? Victor. Door het gehoor. Gy hebt deezen morgen voortreflyk gefpeeld en gezongen. Carolina. Ik voelde ten minden , wat ik zong en fpeelde. Victor. Wat was het toch? De wind maakte dat ik de woorden niet verdaan kon. Carolina. De Cantate van Ariadne op Naxos. Brisach, zagt. Meisje, gy bederft my alles. (Overluid.) Een woord, myn zoon ! (Hy trekt hem ter zyde. Carolina, gaat zitten en naait.) Zet maar geen hoogen borst, want het is voorde laatfte maal, dat ik van de zaak fpreek. Dat lieve meisje daar —- is da» niets voor u ? Victor. Neen, vader, hoe veel achting ik ook voor haar heb, en .... Brisach, zagt. Stil, geen woord meer daarvan! (Overluid.') Zeg T 5 my  sp8 Eerzucht en Liefde. my toch eens, Victor, is het waar, dat gy zo dikwils de jonge Weduwe, de Baronesie van Doornbosch , bezoekt? Victor. Ja, vader! Brisach. Men zegt, dat zy eene vrouw van veel geest is* Victor. Wel nu .... Brisach. En dat gy zeer wel by haar gezien zyt. Victor. Waar ziet dit toch op ? Brisach. Heb ik ooit een uwer vragen onbeh'ndwoord gelaaten ? Victor. Hm! Neen, vader. Brisach. Waarom wilt gy dan onbeleefder zyn dan ik? Antwoord my ook, als ik iets vraag. • Victor. Zo het vraagen van aanbelang mogten zyn, dan.... 'Naar Carolina ziende) Brisach. Van aanbelang of geen aanbelang. Carolina mag alles hooren. —. Denkt gy, dat de Barones u niet ongeneegen is? Victor. Hoe kan ik, zonder verwaandheid .... B r i-  Tweede Bedryf. 203 Brisach. Vitfor, wees toch befcheiden jegens uw vader en andwoord. Ja, of neen; verder wil ik niet hooren. Victor,^)' zich zeiven. Ik zie al , waar het op uit zal loopen. —i— Goed I Brisach. Behandelt zy u met byzondere hoogachting? Victor. Met byzondere hoogachting. Brisach, Laat de Barones u nooit gevoelen, dat gy een burger zyt? Victor. Niemand in onzen gantfchen cirkel, noch minder zy. BRiSACH,ij»« zeiven. Gek! gek! gek! (Overluid.) Men heeft my gezegd, dat gy een goed oog op haar hebt. Victor. Kon ik wel gelukkiger kiezen ? Brisach. Hebt gy hoop om wel te flaagen ? V 1 c t o r. Nog meer zelfs waarfchynlykheid! Brisach. Hebt gy van deeze waarfchynlykheid tegen eenige ■vrienden doen Wyken ? V 1 c-  3oa Eerzucht ik Liefde. Victor. Dat ik weet, niet. Brisach. Kent gy haar hand? V i c t o e. Zeer wel dcch ik moet bekennen, dat zy juist hierin niet uitmunt. Brisach, haalt een briefje voor den dag. Heeft zy dit gefchreven? V i c t o B. Om 's Hemels wil, hoe komt gy daar aan ? Brisach. Geduld! (Tegen Carolina.) Hoe bevalt u die hand ? Carolina. Dat is een ellendig fchrift. B r i s a c h. Ja maar zy kleedt zich met veel fmaak. Zulke kleinigheden laat die goede Dame voor burgermeisjes over. Victor. Die in haar dienst Haan. Dat is juist zoo vader. Brisach. Gy wordt doorgaans vry fcherp, zoon. Victor. Mag ik niet om den inhoud van het briefje verzoeken? Brisach. Zeer gaarne ! Maar Victor, dit onleesbaare op zyn  Tweede B e d e y f. 301 zyn hoogst flegt gekrabdfchrift is een klip, waarop uw hoogmoed erbarmelyk zal lchipbre'uk lyden. Ik waarfchouw u! Victor. Myn hoogmoed? Lees gy het maar! B r 1 s a e h. Steek uw ooren op, Victor! (Hy leest.*) 11 Gy zyt oorzaak, myn lieve Graaf, dat de jonge „ Brifach by ons toegang gekregen heeft. ,, Maak het weder goed 't geen gy bedorven hebt. „ Het gekje , wien het voor het overige aan geen „ vermogens ontbreekt, en met tamelyk veelbonne „ grace zyns vaders geld doorbrengt, heeft zich „ verftout onder de menfchen te brengen, dat het „ op een huwelyk tusfchen hem en my ftaat. Zoek ,, hem toch, om dit praatje uit de waereld tebren„ gen, op eene welvoegelyke wyze uit onzen cir„ kei te verwydereu, en maak ftaat op de erkente„ nis van uwe toegenegene Theresia , Baronesfe van Doornbosch. Victor. Is het mogelyk ? (Hy ziet den brief en ftampt met den voet.) Brisach. We! nu, myn zoon ! Carolina, by zich zeiven. Arme Vi&or! V 1 o  302, Eerzucht ek Liefde; V i c t o e. Ik weet in de daad niet, vader, wat my het gevoeligst treft het gedrag van die zottin .... Brisach, Of het myne? Hoe kunt gy u daarover toch zoo verwonderen? Heb ik ooit eene gelegenheid verzuimd , ora uwe vooroordeelen te beftrydeu ? V i c t o e. De brief is aan den Graaf Pinau. Brisach. Juist. Hy wilde u de vernedering fbaaren, die gy in deu cirkel te wachten hebt , en dacht dat die zaak uwe kieschheid minder kwetz'en zou, als gy ze van uw vader zelve vernam. Victor. Dat ingebeelde wyf! Brisach, zagt tegen hem. En zulk een engel, als Carolina .... Victor, zacht. è, Ik bid u, verfchoon haar .... B r i s a c h. Afgedaan! Vaarwel, Victor! —■— Fitter! • Daar hebben wy het nu. Die hoogboritige naam is de fchuld van alles. Die ziiu te veelinhetbloed. —— Waarom niet Jan , Pieter, Jacob ! - Hm, hin! • (Hy gaat heen.) DER-  tweede BeBRYP. 30J DERDE TOONEEL. Victor, Carolina, Carolina. Foei! Hoe kon de Barones zo handelen! Victor. Laat ons daar niet verder over fpreeken! • ■ Ik heb een middel in handen, om haar daarvoor te '■vernederen. (Haar een poos ftil aanziende, by zich ■zeiven.) Het is toch een lief , engelagtig meisje! Carolina, Gy blyft heden lang t'huis, Mynheer Brifach. Victor. Mynheer Brifach! Weet gy we!,beminnelyke 'Carolina,dat het my na aan het harte gaat, niet meer Victor of Broëder van u genaamd te worden ? Carolina. Die tyd der kindsheid is voorby; nu ken ik den afftand tusfchen ons» en den eerbied,dien ik uver» fchuldigd ben. Victor. Gy fpot! Carolina. * Geenzins! Ik een arme pachters dochter, die het medelyden van uw vader alles te danken heeft en gy een man,die voorneemens zyt door geld tot de hoogfte cereposten opteklimmen. V 1 c-  304 Eerzucht en Liefde.' V i c t o r. Door geld? Datisfcherp! Carolina. Vergeef myne openhartigheid! Niettegendaande uwe veelvuldige verdienden, zou ik nog aan de vervulling van uw hartenwensen twyfelen ,alsgy zo arm waart ■ als ik. Victor, wordt onthutst, neemt een fnuifje, Carolina. Een meisje, voor wien rykdom en eer waare goederen fchynen,kan ongelyk ligter,dan eenman, dit zo genaamd geluk erlangen. Victor. Hoe zoo? Waardoor? Carolina. Door een huwelyk, en zy heeft bovendien de verdienden , dat zy om zich zeiven verhoogd wordt. Victor. Carolina! Zegt gy dit met betrekking totij zeiven? —— Is'er zo wat op til? C arolina. Ik denk, ja. VIERDE TOONEEL De voorigen, Graaf Pinau. Victor. Ha, Graaf Pinau! — Hebt gy van Doornbosch.... Graaf.  Tweede Bede?*'. 335 Graaf. Weg met haar !< Laat ik u, ïnyn edele vriend, voor de tweedemaal danken; of veel eer den Hemel danken, dat hy ons geene gelyke neigingen gaf! Victor. Zekerlyk heeft myn vader weder .... G jJR A A F. Hy heeft my tot hetgelukkigftemensch gemaakt, (Tegen Carolina.') als ik de bevestiging uit uw mond mag verdaan ? C AROLINA. Ik gehoorzaam hem zonder dwang. Mogt uwe keus u nooit berouwen! Graaf. Nooit, nooit ! V 1 c ï o r , ten uiterfte verbaasd. Hoe, Mynheer de Graaf! Carolina?.... Graaf. Wordt voor eeuwig de myne. Welk een geluk, myn vriend, dat gy niet met myne oogen gezien hebt; dat u een fchat onverfchillig was, waarom my Vorften benyden zouden! Victor. Zekerlyk —— verdient Carolina — (eenigzins driftig.) Maar ik ftaa verbaasd over die fchielyk opgekomen liefde, Qfcherp tegen Carolina) en evers zo fchielyk gevolgde toeftemming. G' R' a a Fr Ik beminde Carolina van het oogenblik af dat ik II. Deel. V haar  3o5 Eerzucht en LiEfDE. haar leerde kennen; maar zy was immers voor u hi» Hemd; doch gy wees haar van de hand, en uw vader.... Carolina. Zacht, Mynheer de Graaf! Gy bedenkt niet,hoe gevoelig een arm meisje is voor eene afwyzing. Victor. Men doet my groot ongelyK, Mejuffrouw! « 'Er is nooit gefproken .... Carolina. Ik kan my echter troosten, want ik heb my zelve nooit voorgedragen. Victor. Had ik eenige genegenheid befpeurd' Een woord tot u, Mynheer de Graaf! (Hy trekt hem ter zyde) Carolina, #y zich zeiven. Hemel ! Schenk my de goede luim van dier» wehneenenden vader! Victor, zacht. Om 'shemels wil, Mynheer de Graaf, waar voert u een blinde drifc heen! Een pachters doch¬ ter! —— Hoe kunt gy u zo vernederen ? Graaf. Myne keuze doet my eer aan. Victor, zacht. De eerfte cirkel de beste is voor u gefloten". Graaf, zacht. Men zal dien wel openen, zonder myn toedoen. Mea  TvfïEDE E ! D E I F, %0? ■Men zal haar van tyd tot tyd leeren kennen, de geboorte vergeeten en haare deugden bewonderen. Gy waart blind, lieve.Brifach ! blind! En dank zy den hemel !* (Overluid.) Ik haast my, om myri geluk te voltooijen. V re toe. Maar .... ■ G r A a f. Vaarwel, engelachtige Carolina! Zo uwe gevoe; lens aaB-de myne gelyk zyn,. dan ben ik onuitfpreeklyk gelukkig! (Hy wil heengaan.) V i c t o b. Mynheer de Graaf .... Graaf. Nog eenmaal dank zy u, myn boezemvriend! .1 . Gy zult de tweede menuet dansten. (Hy gaat heen.)  3o8 Eerzucht en Liefde". C a r o l n a , ftaat op en wil gaaü. Vaarwel, Mynheer Brifach ! Victor. Carolina, is het mogelyk, bemint gy den Graaf? C a r o l >*n a. Verdient hy het niet? Victor. ö Ja maar (fc/ierp) zou de titel van Gravin niet iets tot deeze liefde bybrengen ? Carolina. <' . $ Al was dat zoo gy zoudt my daarom niet kunnen iaaken. Victor. Ik verrtaa u (een tusfchcnpoozing , alsof hy niets te zeggen wist.) Gy zult u ongelukkig maaken! Een huwelyk'zonder liefde .... Carolina. Bemint gy de Earonesfe- Doornbosch ? Victor. Neen, zowaar ik leeve! Ik .... Carolina. En echter was een verbindtenis met haar de tweede wensch van uw hart. s "1 •Victor.'' Hoe? .... :. Carolina. .. Ik denk 'er anders over. De verdiende van den Graaf, niet zyn rang , was het, die myn hart getroffen heeft. V i c-  Tweede B e d r y f". jojj Victor, zich zeiven vergcetende, driftig. Ha, zo waar 'er een God leefc , hy zal nooit de uwe worden. Carolina. Met welk recht wilt en kunt gy den wil van uwen vader wederftreeven ? Victor. Hoe ? Met welk recht ? — (Meer bedaard.*) Uw geluk ligt my na aan het hart. Carolina. En gy wilt 'er u tegen verzetten ? Victor. Arme Carolina! welk noodlot ftaat u te wachten ! Gy kent de geichiedenis van oude en hedendaagfche tyden. Wierd ooit een burgermeisje door een edelman gelukkig? Is zy nietaan de verachting van beide ftanden blootgefteld? By de Dames iszy eenroo:fter, die zich de rechten van anderen aanmatigt; by de burgervrouwen een zottin , die zich boven haar Verheft. Haar man wordt dagelyks in de noodzakelykheid gebragt, 0111 fpot en verachting te ond«rgaan ; zyn liefde moet daar door verkoelen ; hyzai u naar een eenzaam, afgelegen landgoed verwyz.n, alwaar gy de gevolgen van een ongelyk huweiylunet bittere traanen zult betreuren. Carolina. Wel nu, Mynheer Brifach, daar gy my dit nood. lot met een edelmoedig man voorfpelt, ziet gy zelve , wat u met de Barouesfe Doornbosch voor de deur ftond. lT V 3 V 1 c'  ||ie| Eerzucht en Liefde. Victor. Ik ben een man, en myn vermogen befchermt my tegen alle ongevallen. Carolona, Ik ben wel flegts een vrouw ——- maar myn ge» drag zal my voor de gevolgen uwer voorfpelling behoeden. Victor. Bovendien is Pinau, als Graaf, zeer armt Carolina. Hy is ryk in deugden. Victor. Gefield zelf dat het proces tot zyn voordeel uitviel, wat kan men met tienduizend gulden in- komften veel uitvoeren? Carolina. Men kan met nog veel minder gelukkig zyn. Victor. Hy is officier — moet jaarlyks van u fcheiden» Carolina. Deste meer zal ik zyn byzyn waardceren, Victor. Het kan oorlog worden • • een kogel kan den beminden man doen fneuvelen. Carolina. Ja, maar ieder kogel treft niet. V i c t o r, driftig. Van dit huwelyk kan en zal niets goeds worden.  Tweede BedrYf. 311 den. De Graaf zeide , dat myn vader u voor my beflemd had. Carolina. Hoorde gy dat na eerst van den Graaf? Victor. Ik vermoedde reeds zo iets —- maar daar myn vader nooit bepaald fprak .... Carolina. Foei, Victor ! waar blyft uwe oprechtheid en edelmoedigheid? Zo heeft de Graaf niet met u gehandeld ! Victor. Wel aan meisje, dat tot myn fmart geboo- ren wierd! Ik bemin u, en nooit zal u een ander bezitten. Carolina. Uw fcherts is vry ernftig! V i c t o e. Hoor my, Carolina, en beoordeel my niet naar het geen myn vader u van my zegt. Zo waar het is, dat ik my moeite gaf om myne liefde voorn te onderdrukken, zo hartelyk gevoel ik, by het gevaar van uw \ erlies ,dat deeze pooging myne krachten te boven gaat. Laat den Graaf vaaren, en geef my tyd het doel te bereiken, dat ik my voorftelde. Ik ben overtuigd, dat ik my een weg openen zal, om myn vaderland, digt by den troon , van meer dienst te zyn , dan nu .... Carolina. Waarom zou ik to h naar dingen wachten, die \ V 4 «  3:2 Eerzucht en Liefde. ik nu in den Graaf vereenigd vind ? —— En verdient hy niet den voorrang? Hy.diemyzo edelmoedig, om myn zelfs wille,bemint - die niet tusfchen my en een hersfenfchim aarfelt. Victor. Wel nu, ik zal deeze hersfenfchim laaten vaaren. Befchik over my naar uw goedvinden, en word de myne! Carolina. Te laat,Mynheer Brifach ' Ik beken dat voor eenigen tyd een verbindtenis met u myn hoogfte wensch was, maar uwe eerzucht, uwe blykbaare minachting voor my hebben myaan my zeiven en aan de rede wederfchonken. Victor, Carolina! Carolina. En wat zal ik zeggen van uw tegenwoordig aanbod? Leg uw hand op uw hart, en logenflraf my als ik onwaarheid /preek. Wien heb ik het te danken, dan het hoonend briefje van de Baronesfe van Doornbosch ? V i c t o e. Is het mogelyk! Kentgy my zo kwalyk?_ Carolina, by myne liefde, by de eerlykheid van myn vader .... Carolina. Laat ons een gefprek afbreeken , dat , vaarwel! (Zy gaai heen.') V i c.  Tweede Bedkyf. 313 Victor. (Legt de armen over eikanderen en ziet haar ftaarend na.) Carolina, reeds aan de deur. Neen, neen, ik kan niet, al zou het myn ongeluk zyn! Hoor my, Mynheer Vietor! üw vader ftaat meer dan ooit op onze vereeniging ; het huwelyk met den Graaf is flegts verzonnen. Nog meer, men zal u ras op de waarfchynlykfte wyze overreden, dat het bewuste proces verlooren is, en het met uws vaders eer en vermogen geheel gedaan zy. Op deeze wyze hoopt hy u van uwe adelzucht, uwe verfpilling en andere vooroordeelen te geneezen;zo hoopt hy u eene waare en onverdeelde liefde tot my in te boezemen en ons wederkeerig gelukkig te maaken. Maar ik ben niet ge- fchikt om een hart door bedrog te verwinnen; en uw geluk, al was het ook flegts een gedroomd geluk, is my veel te dierbaar om het te ftooren. (Zy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. Victor. (Na eene tusfchenpoozing.) Welk een dekfel valt 'er van myne oogen! • Welk een meisje! En ik, welk een dwaas, die van voorneemen was wezenlykheden vo, r hersfenfchimmen op te offeren ! Ja , het is u gelukt, goedhartige vader! Jk ben op eenmaal van V 5 my-  314 Eerzucht en Liefde. myne dwaasheden geneezen. Ik vlieg ylings naar hem toe .... ZEVENDE TOONEEL. Victor, Kamerdienaar. Victor. Wat moet gy hebben ? Kamerdienaar. Mynheer, 'er gaan zonderlinge dingen ons. Victor. Hoe zo ? Kamerdienaar. Twee Heeren, die ik niet ken, zyn met uw vader in gefprek. Zy hebben de deur op het flot gedaan. Dit maakte my nieuwsgierig, en ik luisterde een weinig aan de deur. Victor. Wel zo, ïnonfieur Wysneus! Kamerdienaar. Toen hoorde ik veele bedenkelyke woorden van mynheer uw vader, als! myn arme zoon! zulk een ongerechtigheid myn gantfche vermogen een bedelaar myn arme zoon '• en dergelyken, Victor, by zich zeiven. Ha, ha! Het tweede tooneel van de komedie} ■ (Overluid en ernflig.) Hebt gy dat gehoord ? Kamerdienaar, Op myn eer! V i c-  Tweede Bedry f. 315 V J c t o e, Waakend, of in een droom ? K amerdiena ar. Neen, neen, wel wakker, zo als nu. V 1 c t o r , veinzende. Is het mogelyk! Myn arme vader! — Ga heen! Kamerdienaar, by ziek zeiven. Het heeft gewerkt. Ik heb myne zaaken voortreflyk uitgevoerd. (Hy gaat keen.) Victor, alleen. Weï, dat is nog al met veel waarfchynlykheid aangelegd! Zich van myn Kamerdienaar te bedienen ! ■ Wat zal'er nu gebeuren ? ACHTSTE TOONEEL. Victor, Graaf Pinau. Graaf. O, myn vriend! Ik ben buiten my zeiven! Red, red toch van uw vermogen zo veel gy kunt en vlucht! Victor, het. Waarom ? Graaf. Ik kom van den Minister, dien ik myn huwelyk bekend maakte .... V r c t 0 r. En raadde hy het u af ? Graaf,  316 Eerzucht en Liefde. Graaf. Niets minder. Victor. Dat is zonderling! En hy is toch van ouden adel. Graaf. Hoor my ! Uw vader heeft een proces verlooren , dat waarfchynlyk zyn vermogen te boven gaat en daar zich ongelukkig nog ftaatsbelangen in dit proces mengen, zo ben ik voor een gerechtelyk en ftreng onderzoek bedugt. Victor. Myn vader is een eerlyk man! Aan zyn geld kan men komen, maar niet aan zyn eer. Graaf. Zo koel, zo bedaard? Victor. Eên verftandig man moet zich naar zyn noodlot fchikken; en dat hetgeen verwaandheid is, dat ik op deezen titel aanfpraak maake, zullen de gevolgen u leeren. G r a a f, by zich zeiven. Dat is fonderling! Victor. Wanneer nu maar ons ongeval geen invloed heeft op Carolina's noodlot als gy nu nog maar van zins zyt .... G r a a r. Nu meer, dan ooit. V i c  Tweede Bepryf. 317 V 1 c t o b. Dan ben ik volkomen gerust. G r a a f , by zich zeiven. Hoe zeer heeft zich de oude vergist! Hy bemint haar niet. NEGENDE TOONEEL. De Voorigen, Brisach. Brisach, Fiftor hefchouwende. Myn lieve zoon! Is u uw ongeluk reeds bekend ? Victor. Myn ongeluk? Als het u maar niet neer- flachtig maakt, kan het my niet bedroeven. Brisach. De boosheid en onrechtvaardigheid der menfchen berooft my niet alleen van myn vermogen ; ook myn goede naam moet-haar offer worden. Victor. Die is veilig; ik ken myn vader. Brisach... Ik zal hem behouden —,— maar uwe uitzichten zyn vervlogen, myn zoon! — Ach gy kunt, gy zult onzen val zo gelaaten niet verdragen, als ik. Victor. Ieder verftandig man moet zyne uitzichten fchik. ken naar zyne omftandigheden. —— Ik zweer u, : I • lie«  3i8 Eerzucht en Liefde.' lieve vader! Ik ben by deeze verandering ten minfleu even zo gelaaten als gy. Brisach. Is het mogelyk ? ó, Als gy zo denkt, myri zoon , dan ben ik weder dezelfde ; dan ben ik weder in myn oude luim. •Jï! ' V i c t 0> 'r.' " En waarom zoudt gy niet ? By uwe matige levenswyze zyn uwe Iyl'renten toereikende genoeg. Brisach. Voor u en ïny, als gy deukt, gelyk gy fpreekt. — Denk eens , Victor , hadt dit ongeluk u als een nieuwgebakken Baron getroffen ! n ''Victor. Zekerlyk ware het voor my clan gevoeliger geweest. Brisach. Hoe. zou de adel u befpot hebben! Victor. En met recht. Brisach. Hoe zou de burger u befpot 'hebben i Victor. En met recht* Brisach, h'em ftyf aanziende. Victor! Is uw gelaateriheid een opgekrop¬ te woede, of een waare rust der ziele ? V I C;  ÏWÏEDI BeDRYF. 31^ V i c t o 2. Een waare rust der ziele. Brisach. Dan ben ik gelukkig, en ga met vreugde mya verhoor te gemoed. Ik moet nu voor een cornrnisfie verfchynen .... , . V 1 c t 0 n. Wilt gy niet vooraf een zaak tot (land bren. gen , waaraan u , denk ik , meer dan my gelegen ligt ? B r 1 s a c 11. En dat is? Victor. ; Zie, myn vader ! Deeze voortreflyke jongman, deeze waare edelman laat zich- door ons ongeluk niet affchrikken —■— hem is Carolina , als een be« hoeftig meisje, nog even waard , als voor een uur , toen uw uitzet dat van de rykfte Gravin in ons land te boven ging. Waarom zou haar geluk vertraagd worden ? ——; Hy zal het voortreflyke meisje uit myne hand ontfangen. (Hy gaat heen,') TIEN-  3fO- Eerzucht eN Liefde. TIENDE TOONEEL. Brisach, Graaf Pinau. (Beiden zien eikanderen wet verbaasdheid aan) Graaf. Wat zegt gy daar van ? Brisach, koel» Mets. Graaf. Wie zou dat gedacht hebben? Brisach. Ik niet. Graaf. De onverfchilligheid omtrent het verlies van zyn vermogen kan ik eensdeels begrypen. Brisach. Ik ook. Graaf. Maar daar dit verlies alle zyne plannen doet in duigen vallen , zo komt het my toch onbegrypelyk voor. B r i s c a h. My ook. Graaf. Gy waart van zyne liefde voor Carolina zq vast overtuigd !.... Brisach. , Ik wag blind. Graaf.  Tweede Beuïé 32f Graaf. Wat mi gedaan? Brisach, ziet naar het Horologie. Aan tafel gaan. Graaf. Sonderlinge man! Altyd in dezelfde luim. Brisach. . > Wat zal ik doen ? Graaf, Hy komt. ELFDE TOONEEL. De- -Vqorigen, Victor , Carolina. Victor. Daar, myn vriend, ontfang het'kostbaarlte dat wy geeven kosten:; '-het eenigfte dat wy nog geeven kunnen uit de hand van uwen;getrouw- ften vriend! Graaf. Ach, hoe veel ben ik u fchuldig! B r, i s a c h. Victor! Berooft gy u, in onze tegenwoordige omftandigheden, van het kostbaarlte, het eenigfte goed, dat u gelukkig kan maaken? Victor. Myn geluk zou haar ongeluk zyn, daarom geef ik ze gewillig over. II. Deel. X B r i«  322 Eerzucht en Liefde-. Brisach, ftampt met den voet, en neemt Car§» lina in zyne armen. Kom, myn eenigst kind! Vaar eeuwig wel , Mynheer Baron! Victor, treedt tusfcken beiden en houdt ken vast. ó Wonder boven wonder! Myn vader is in een droevige luim. Brisach. Heeft hy 'er geen reden toe? Victor. Keen. Ik dank u van gantfcher harte, dat gy my, by zulk een groot verlies, voor zulk een onverfchilligheid vatbaar hield. Maar ik verdien die goede gedachte niet; ik wist alles. Brisach. Hoe, alles? Victor. Het verdichte huwelyk, het verdichte proces. Brisach. Door wien ? — QHy ziet Carolina aan.) Domme vraag! Hier is de verklikfter! Carolina. Belg n niet, lieffte vader! Hem door bedrog te verkrygen — ach , dat kon my niet van myn hart! Brisach. Nu de geneeswyze mislukt is, is alles verlooren 3 «n gy hebt het jonge mensch op uw geweten. V i c-'  Tweede B e d r y f. 3*5 V i c t o r. Ik ben geneezen , myn vader, zo goed als Jweufchen kunt, en het tot myn gel uk nodig wa,—- V^T'tSïw klasfe! Brisach. ö Myn Viaor, myn Wtori «^^> SeTom dekking van uw huwelyk denkeu • • • • C 4 r o l i h a. Beste vaderl Neen, toch niet zo fchielyk. — ^Er kan weder een afval plaats hebben. Victor, tederlyk. Carolina! Brisach. Gy hebt gelyk,meisje. — Gy moet eenproefjaar uithouden, Viftor! Victor. Myn vader! Brisach. Eén proefjaar, één proef jaar.  324: Eerzucht en Liefde.^ V i c t o ü. Welaan dan. Ik zal de proef doorfiaan. (Uy gaat naar Carolina. en kmcht haar hond.) G k a a r. zacht tegen Brifach. Wilt gy hem nu niet met dé bnronnüeering verrasfeheu. Brisach, zacht. Om al de waereld niet; ook in dit ftuk heeft liy een proefjaar nodig. Carolina, Ltchger.de tegen Victor. Het huis van de Barones Doornbosch ftaat nog als voorheen voor u open. Victor. Zo? En 'het briefje .... Brisach. Is haar van my door den Graaf gedicteerd geworden. Victor, gevoelig. Wel, vader .... Brisach. Hier ziet gy Victor, Welke duivelfche kunfte.' naryen ik heb moeten aanwenden om ü te ge. neezen. • ' Graaf. ITet heeft de Gravin zeer gegriefd, dat briefje te lchryven, want zy heeft in de daad veel wezenlyke hoogachting voor u, ' - Br .1-  Twee d e:. B e d r y f. 325 Brisach. Nu Victor, leg uw nuttelooze zwier en ftastfie af; kleed u burgerlyk en han iel edel ; wees befcbeiden jegens uwe meerderen , en goedhartig jegens uwe minderen. Wees niet trotsch op uwen rykdom, dien het geval u fchonk. Gebruik uw vermogen ten voordeele uwer Iydende mede. menfcheO ,en leg u zeiven dagelyks rekening af. Dan myn zoon, zyt gy Edelman , Baron, Graaf, Vorst en uw fterfbed zal niet minder zacht zyn dan het fterfbed van uwen vader! {Vi&or en Carolina vatten Brifachs handen en werpen zich voor zyne voeten. De Graaf omhelst hen.) Einde van het tweede en laatfte Bedryf.