H È T SPECTATORIAAL TONEEL, T W E D E DEEL, ;/? <• >■(/ »>■> -  4 de Weldenkende Dwaas. hopig bedroefd dat ik het huis daar wij zamen in gewoond hadden en ons dorp verliet, om niets meer voor mijn ogen te hebben dat mij de gedagtenis van die dierbare moeder konde verlevendigen zie daar ik begin weder te fchreijen als ik aan haar denke. Louize. Wat heb je een goed hart. Richard. (met openhartigheid) Zou ik zonder dat het u hebben durven aanbieden? Louize. Ach! Richard! wij zullen nog in lang niet getrouwd wezen. Richard. (niet /chroom) Het zal nodig wezen Louize. Wat? Richard. Dat onze vriendfchap ons vergoeding doet. Lo uize. Zekerlijk.1 Richard. (zeer befchroomd) En wij moeten elkander er de fterk- fte bewijzen van geven. Louize. (langzaam en metneergeflagen ogen) Wat kan ik nog meerder doen dan u te zeggen dat Ik u bemin ? 4 Richard. (zonder haar "te durven aanzien) Veel dingen! Louize  Eerste Toneel. 5 Louize. (ook zonder hem aan te zien) Waarlijk! Richard. (op dezelve wijze) Ja waarlijk. (Zij zwijgen beide enigen tijd jlil zonder elkander te durven aanzien.) Louize. (met drift) Zeg mij dan wat of het is! Richard. (met veel befchroomdheid.) Wat of het is? Louize. (met ongeduld) Ja- Richard. (geheel ontfield en bevende) Voor eerft dat gij mij vergunt uw hand te kusfen. Louize. (hem van ter zijde firn aanziende) En zou je dat zoo veel plaifer doen ? Richard. (met veel drift) Ja, zeer veel. Louize. (hem haar hand toereikende) Wel waarom fprak je dan niet. Richard. (haar band verfheide ma'en, kuffende) Wat is dat goed! Louize. (hem met genoegen aanziende) . Die goeje jonge ! wat is hij te vreden! Richard. (na een ogenblik ftilzwijgens) Daar is nog wel iets A 3 Loui-  6 de Weldenkende Dwaas. Louize (haar ogen neergaande) Nog iets? Richard. (ook met neergefage ogen) Ja zeker. Louize. (op dezelve wijze.) Wel nu zeg het dan Richard. (op dezelve wijze) Bij voorbeeld "Louize. (nog op dezelve wijze) Wat dan ? Richard. (met veel befehroomdheid) Elkander omhelzen. Louize (na enig ftilzwügen) Waarom niet? ik omhels rfiijn vader wel. Richard. (met veel vuur) Och! het is een zeer onfchuldig genoegen. Louize, (met vriendelijkheid) ■ Dat geloof ik. . Richard. (haar omhelzende.) Wat is dat verrukkelijk. TWEEDE TONEEL. Mr. Loijer, Louize, Richard. L o ij e r. (hen verrajfende) Zoo ! zoo! ik betrap je lui dan eindelijk. Ik had er al aangetwijfeld Hoe nu onbefchaamde! durf jij je laten kusten door een mansperfoon. Low-  Tweede Toneel. r Louize. (op een Aftwen toon) Steekt daar iets kwaads in ? Loijer. Zie,zie die fchaamteloze! ga terftond naar je kamer en verwagt mij daar, ik zal je wel fpreken. En jij! (tegen Richard') je zult met mij te doen hebben. L o uize, Maar Vader L o ij e r. Ga heen, zeg ifcje! en fpreek maar geen woord. DERDE TONEEL. Mr. Loijer, Richard. Richard. Maar, mijn Heer! waar beklaagt gij u toch over? Loijer. Hoe nu, ellendige! waar ik mij over beklaag? R i c h a rd. Ja mijn Heer! L o ije r. Je durft mijn dogter omhelzen. Richard. Dat is zeer natuurlijk. Loijer. Wat noem je natuurlijk. Richard. J a, dewijl wij elkander beminnen. L oijer. Je bemint elkander? A 4 Ri-  öe Weldenkende Dwaas. Richard. Ja zeker; en dewijl wij vreesden dat je zoo fchielijk in ons huwelijk niet toeftemmen zoudt, zogten wij middelen bij der hand te nemen om den tijd met méér geduld te. kunnen doorbrengen; je ziet wel, miju Heer! dat dit in alle redelijkheid is. • Loijer. En mijn dochter is het dan met je eens? Richard. Dat is klaar! En indien je zelfs niet in zulke bekrompe omftandigheden waart, zouden wij u dit alles gezegt hebben ; maar dewijl ik niets in de waereld bezit, hebben wij gedagt dat dit onnodig zou zijn, dus beflooten wij te wagten tot dat ik fortuin gemaakt zou hebben, en je kunt geruft geloven, mijn Heer! dat indien dit reeds gebeurt was wij u niet lang in verlegenheid zouden gelaten hebben. L o ij e r. Zie daar een fraai nieuws dat ik verneem. Om daar orde in te ftellen, Richard! Richard. Mijn Heer! L o ij e r, Zie je die deur wel? Richard. Ik heb mijtj gezigt nog wel, mijn Heer» Loijer.^ Let er wel op.  Derde Tonëei. 9 Richard. Waarom toch? L oijer. Om er nooit weêr in te komen. Richard. (verwonderd) Wat zeg je, mijn Heer! L o ij e r. Ik zeg, dat ik je op dit ogenblik uit mijn dicnft jaag, en dat ik je verbie om ooit weêr een voet in mijn huis te zetten. Richard. Maar, mijn Heer Loijer! je meent het niet. L o ije r. Zeker meen ik het. Richard.' Dat kan niet wezen, mijn Heer! Loijer. Hoe! niet wezen? Richard. (ah in vertrouwen) ' Neen zeker niet. Want Mejuffrouw Louize en ik, wij hebben elkander beloofd van ons alle morgen in deze kamer te fpreken;en ik moet haar volflrekt mijn woord houden , dat begrijp je wel. Loijer. Ik zal je dat wel beletten. Richard. Maar ze zou kwaad wezen. Lojjer. Wat raakt mij dat? A 5 Ri-  io t>e Weldenkende Dwaas. Richard. (niet drift) Maar mij wel! Loije r. Het zijn jou zaken niet. Richard. (met nog méér drift) Ach, mijn Heer! vergeef het ons. Loijer. Wat al woorden; terflond de deur uit. Richard. (ongeruft) Meen je het dan, waarlijk? L o ij e r. Ik geloof het wel. 1 Richard. (fmekende) Mijn Heer, Loijer! Loijer. Nog al meer. Richard. Ik zal je zonder loon dienen. Loijer. (met hardigheid) Ik heb je dienlt niet nodig. Richard. (met tranen in de ogen.) Eu zoo getrouw. Loijer. (met ftuursheid) Ga heen, zeg ik je. Richard. (zeer aangedaan) Is er dan niets te hopen ? L o ij e r. (onbeweeglijk) Neen. Ri-  Derde Toneel. tï Richard. (wanhopig heengaande) Vaarwel dan! mijn Heer Loijer. Loijer. (op een drogen toon) Vaar wel. Richard. (te rug komende) Trooft toch die arme Juffrouw Louize. L o ij e r. (zeer knorrig) Ja, ja. Richard. Zeg haar dat ik haar altoos zal beminnen. L o ij e r. Zie eens welke boodfchap hij mij geeft. Richard. (heengaande) Vaarwel, mijn Heer! L o ije r. (hem terug roepende) Apropos! je huur, zie daar. Richard. Dat is onnodig. Loijer. Hoe onnodig f Richard.' Ja, terwijl ik toch van hartzeer zal fterven, 'heb Ik liever dat gij mijn erfgenaam zijt dan een ander. Loijer. (aangedaan) Gij gaat fterven ? Richard. Helaas! ja. Loijer. (zig her ft ellende en met norsheid) Zoo veel te beter, dan zijn we van je ontlaft. Ri-  ±2 de Weldenkende Dwaas. Richard. ([heen gaande) Nu vaar dan wel, mijn Heer! L o ij er. Goeje reis. Richard, (in V uitgaan)' Arme Louize! (Loijer ziet hem na tot dat bij wecb is én fchijnt hem met ogen van aandoening na te vo.'geu.) VIERDE TONEEL. Mr. Loijer. (alleen) Hij heeft wel gedaan van heen te gaan; want ik begon aangedaan te worden; die arme Jongen! zijn openhartigheid heeft mij geraakt Louize zou met hem gelukkiger dan met een ander wezen. Maar wat kon ik doen ? kan ik mijn dochter geven aan iemand die niets bezit? en nog wel op een tijd dat ik zelfs geruïneerd ga worden ? zoo mijn wijnkoper mij van daag al mijn goed laat wech halen, dan ben ik zonder herftel verloren, Maar hoor ik daar niet een rijtuig ftil houden; 't zal hoop ik iemand wezen die hier komt logeren; kom, laat ik een innemend en genoeglijk wezen aannemen. (hy gaat den Engekchman die aankomt te gemoet) ViJF-  n VIJFDE TONEEL. Richard Splin, Mr. L o ij e r. Loijer. Ik heb de eer van je onderdanige dienaar te wezen. Splin. (Hij [preekt het Hollandsch met een En* gehch accent uit, maar vooral niet te fterk) Waarom ? L o ijf.r, Om dat het mijn pligt is. Splin.' Pligt! i L o ij ek. \ En gij zoudt reden hebben het kwalijk te nemen indien ik hier in nalatig was. Splin. (gaande zitten) Dat is 't zelve. Loijer. Doe mij de eer van te zeggen wat er van uw believen is. Splin. Je bent wel nieuwsgierig. L o ij e r. Ik dien het u egter te vragen. Splin. Waarom ? Loijer. Ik ben de hospes. Spun.  14 de Weldenkende Dwaa** Splin. Dan is 't wel. Loijer* Maar, Milord! Splin. Ik ben geen Milord. Loijer. Dewijl gij het voorkomen hebt van een man.., Splin. Ja! ik ben een man. Loijer. Dat zie ik wel; maar een groot Heer Splin. Ik ben geen groot Heer. Loijer. Maar je bent zekerlijk Splin. Richard Splin, en eerlijk man. Loijer. Men kan wel een groot Heer en eerlijk man te gelijk wezen. Splin. 'T is heel mogelijk, maar raar. Loijer. Maar die er zijn die zijn ook zoo veel te meêr geacht. Splin. 'T kan wezen. Loijer.  • Vijfde Toneel. Loijer. Denkt gij hier in 't land wat te vertoeven ? Spli n. Qnet een donker gelaat.) In dit land, voor altoos. L o ij e r. Ik ben zeer gelukkig dat je mijn huis verkozen hebt, wil je zoo goed wezen van een kamer te komen uitzoeken? Splin. Een kamer. L o ij e r. Ik heb er die zeer gemakkelijk zijlij Splin. Ik ben hier wel wel. Loijer. Hier? Splin. L o ij e r. Maar dit is de kamer daar de gemeene tafel i?« Splin. Dat is 't zelve. L o ij e r. Hier is geen bed. Splin. Dat is 't zelve. Loijer. Tegen twee uren zullen hier mogelijk twintig meniehen wezen om te eten. Splin.  9 be Weldenkende Dwaas. Splin. Ten twee uren. Loijer. Ja, mijn Heer. Splin. Hoe laat is 't nu? Loijer. Het is over negen. Splin. Dus nog meer dan vier uren. L o ij e r. Ja, maar..... Splin. Hoe? maar. L o ij e r« Om één uur wordt de tafel gedekt; men komt en gaat in deze kamer al heen en weêr, en dat zal u zekerlijk vervelen. Splin. Ten één uur? Loijer. Splin. Dat zal mij niet meêr hinderen. L o ij e r. Maar ze blijven dik wils wel tot vijf uren aan tafel zitten. Splin. Dat is 't zelve. Loijer.  Vijfde Toneel. 17 L o ij e r. Nu, mijn Heerl je zult doen zoo als je't goedvindt. Splin. Dat weet ik wel. L o ij e r, En ik zal u maar een bed doen gereed maken» Splin. Dat is onnodig. L o ij e r. Zei je dan den nagt in mijn huis niet doorbrengen ? Splin. In je huis dat geloof ik niet. Loije r. Je hebt mij zoo even gezegt dat je in deze fiad waart gekomen om er te blijven. Splin. (met een donker gelaat) Ik zal er ook blijven. Loijer. Zoo dat je dan fchijnt in een andere herberg te Wil* len gaan. Maar voor dat je dat doet, mijn Heerl Zie eerft eens hoe je hier gedient zult worden. Splin. Gedient ? Loijer. Ik vlei mij dat je te vreden zult wezen. Splin. (die hy trappen ongeduldiger wordt.) Altoos te vreden. H. Deel, E Loijea.  sS de Weldenkende Dwaas, Loijer. Heeft mijn Heer dan nu niets van noden ? Splin. Neen. Loijer. Wanneer je iets begeert, mijn Heer! zie daar hangt de fchel. Splin. 'T is wel. Loijer. De een of ander zal hier mogelijk we! door komen lopen. Splin. Dat is't zelve. Loijer. Je onderdanige dienaar, mijn Heer! Splin. (nors) Goejeu dag. ZESDE TONEEL. Richard Splin. (alken) Die duivelfche kaerel wat babbelde hij. Ik geloof toch dat ik kwalijk gedaan-heb van mij gisteren in die andere herberg niet maar doodgefchoten te hebben, het is hier veel rufiger, maar patiëntie men kan overal niet evenveel gemak hebben, een beetje beter,een beetje flegter, dat is 't zelve. Ik ga me nu maar terftond voor de kop fchieten (bij gaat met zijn floel tegen een tafeltje stiften} bijhaalt een pi ft ooi uit zijn zak  Zesde Toneel. lp Hak en voelt of het wel geladen is.) Maar ik begin daar te bedenken, dat ik hier in een vreemd land ben! zou men niet kunnen denken dat ik iets kwaads in mijn land gedaan had, en dat ik mij nu van kant help om dat ik mij aan mijn landgenoten niet durf vertonen? Men moet voorzigtig wezen! Ik begeer niet dat Ze in Frankrijk de minfle gedagte hebben cat een Engelschman bang zou wezen of geen eerlijk man was; mijn land zou dat zeer kwalijk nemen.(hij ftaat op.) Laat ik eerlt eens alles -wel overdenken. Heb ik gelijk, van mij te doden, of ongelijk? laat eens zien, ik wil al de daden van mijn leven ter degen nagaan. Het zal wel haalt twee en dertig jaren wezen, dat ik fchat rijk en mij zclven vervelende geleeft heb; ik heb willen beminnen, maar dat maakte mij ongeruit zn jalours ; ik heb willen fpelen, maar dat maakte mij moeielijk en grommig; ik heb willen drinken , maar dat maakte mij dronken en ziek; ik heb gantfch Europa door gekruid, maar dat heeft mij verveelt; ik ben in'Rusland geweeïT, maar daar vond ik 't te koud; ik ben in Italien gevveelï, maar daar vond ik 't te warm; ik ben in Holland gevveeft maar daar vond ik 't droevig ftil; ik ben in Frankrijk gekomen maar hier vind ik't te vrolijk ikhebover. ttl't genoegen gezogt maar nergens gevonden. Altoos wederom 't zelve, opftaan, wandelen, eten j naar bed gaan, flapen, en dan den anderen dag wederom beginnen. Ik wil nu ora een variatie te hebben mij met dit B 2 piltool  3« de Weldenkende Dwaas. piftool voor den kop fchieten. Kom aan maar zoo ik mij met het piftool dode zal men dan ook kunnen zeggen „ hij is bang voor fterven geweeft; hij „ heeft zig een fchielijke dood bezorgt om er niec „ lang mede te ftrijden te hebben?" Zoo ik eens in 't water fprong? neen, want er zijn hier in dit land zoo veel gedienftige menfchen en die zouden je uit 't water halen voor dat je het genoegen had van heel dood te wezen; dat is onaangenaam. Zoo ik mij eens verhong? maar ik vind het hangen niet aartig; «en braaf man die een moedige daad wil doen om zig te defemmijeren moet het uiteinde van een dief niet navolgen. Mij vergiftigen ? maar in dit drommelsch Frank- rijk zal ik geen één apothecar vinden die mij een langzaam vergif zal klaar maken; want het moet een langzaam vergif wezen wil ik de dood met trappen tot mij zien naderen en met haar familair omgaan in afwagting van 't eind van de comedie. Dus moet ik mij dan noodzakelijk met mijn piftool maar van kant helpen; doch om de eer van mijn vaderland op te houden, en om dat zij niet zouden denken dat een Engelschman uit lafhartigheid zig zeiven de dood bezorgt had, ga ik eerft enige refiefticn op papier Hellen. Ik heb wel gedaan dat ik mij gifteren in die herberg nog niet kapot gemaakt heb, want deze gedagte zou mij anders van daag niet ingevallen zijn. (bij fcbelr.) ZE-  SI ZEVENDE TONEEL. Richard Splin, Loijer. Loijer, Wat gelieft, Milord? Splin. Geen Milord. Loijer. Wat belieft, Mijn Heer! ■ Splin. Geen Mijn Heer. L oijer. Hoe moet ik dan zeggen? Splin. Wat wilje ? kort en bondig.' Loijer. Maar dat is niet beleefd. Splin. Dat is 't zelve. Loijer. Goed: Wat wil je? Splin. Papier, pen en inkt. Loijer. (het hem toereikende) Zie hier alles ,• maat indien je in een audere kamer had willen gaan \ zou je dat alles op een fchrijftafel gereed gevonden, hebben, ea dat zou veel gemakkelijker geweeft zijn. B 3 Splin.  BS de Weldenkende Dwaas, Splin. Mijn Heer de Hospes ? Loijer. ■ ■ Mijn Heer* Splin. Ik heb een zaak Loijer. Ho! ik kan je een zeer goed advocaat verfchaffen. Splin, (verdrietig) Ei ..... L oijer. Ik zeg, dat ik je iemand zal bezorgen die je in alles goeden raad zal geven, en je zeer duidelijk uitlegger} of je zaak goed of kwaad is. Splin. (onverduldig) Mijn Heer de Hospes? Loijer, Mijn Heer? Splin. Doe mij de vrieudfchap van zoo op 't ogenblik been te gaan, Lo ij er. Gij begeert alleen te wezen? Splin, • Alleen» « Loijer, fk wil u geei} belet doen. PPLIff*  Zevende Toneel, sj Splin. Maar ga dan heen. Loijer. Heeft mijn Heer dan niets meêr nodig? Splin. Ik kan het niet langer uitftaan! L o ijer. 'T is, om dat ik voor mij zeiven uit moet wezen, en dus zeer gemakkelijk aan mijn Procureur kan zeggen dat hij u komt fpreken. Splin. Waar over? L oijer. Wel over je zaak. Splin. Ik doe mijn zaak alleen. Loijer. T is, dat veel van goede raad afhangt! Splin. Dat is 't zelve. Loije r. En men den beften weg dient in te Haan, Splin. Dat is 't zelve. Loijer. Terwijl dat hier al zeer dikwils de eerlijkfte Prtcu* reur nog een fchoelje is Splin, (onverduldig') Dat is 't zelve. B 4 Loijer,  54 de Weldenkende Dwaas. Loijer. Zoo als 't je dan blieft. Ik ben je onderdanige dienaar. Splin. 'T is wel. L o ije r. (heengaande) Zie daar een wonderbaar mensch. AGTSTE TONEEL, Richard Splin, (alleen.) Die man doet me dikwils al mijn geduld verliezen kom laat ik nu aan 't fchrijven gaan. (hij fchrijft ah aan iets zeer diepzinnigs) NEGENDE TONEEL- Richard Splin, Richard. Richard. (zonder Splin te zien) Mijn Heer Loijer gaat zoo uit; kon ik nu van mijn lieve Louize nog eens affclieid nemen! wat moet zij bedroefd wezen, dat lieve kind! op- houdeu haar te beminnen neen dat is buiten mijn vermogen ..... haar altoos te beminnen, maar baar niet meer te zien, dat lot is te hard; ik wil He» ver fterven, Splin (getroffen door dit laatfle woord) Sterven! Richard. &Iö$* dit dsn maar mijn Jaatfte dag wezen! Splin,  Negende Toneel. 53 Splin. Ik heb toch zeer wel gedaan, dat ik mij gifteren avond nog niet kapot gemaakt heb; ik zal nu een medgezel hebben. Richard. (naar de kamer van Louize gaande) Laat ik gaan. Splin. (zig haaflende met fcbrijven) Wagt een ogenblik , mijn vriend! Richard. (verwonderd) Waarom? mijn Heer! Splin. Ik heb op 't ogenblik gedaan, en dan zullen we zamen gaan. Richard. Dat is niet nodig. Splin. Nodig of niet, 't is aangenaam. Richard. Ik wil er veel liever alleen gaan. Splin. Ben je er dan in 't geheel niet bevreesd voor ? Richard. Bevreesd! neen, mijn Heer! daar is ze mij te waard toe. Splin, (opflaande en betn tot voor aan 't toneel leidende) Heb je genoegzame reden om haar te begeren * Richard, Duizend, B $ Splin,  de Weldenkende Dwaas; Splin. En ik ook. Richard. (zeer verwonderd) Gij? [Splin. Ja zeker. Richard. Dat wift ik niet. Splin. Nu dan zeg ik 't je, en ik ga ze mij zoo geven. Richard. Ze je geven? Splin. Ik had er gifteren avond luit toe, maar ik ben toch blij dat ik 't niet gedaan heb. Richard. Niet gedaan heb ? Splin. Zekerlijk; want ik kan nu 't genoegen hebben van 't voor je ogen te doen. Richard. Wat noem je voor mijn ogen ? Splin. Vind je dat niet goed, we zullen 't zamen doen. Richard. , Zamen?' Splin. Of de een na den ander; ik zal 't wel eerft doen om je een goed voorbeeld te geven. Ri-  Negende Toneel, 37 Richard. (boos) Weetje wel, mijn Heer! dat of fchoon ik maar een arme jonge ben; ik toch niet zal verdragen dat men den gek inet mij fcheert. Splin. Ik fcheer den gek niet met je. Richard, Wel van waar ken je ze dan? Splin. Ik ken ze nog niet, maar ik zal ze aanftonds kennen, RlCHA rd. Als je haar zag zou je zoo niet durven fpreken. Splin. (op een bedaarden toon) Ik zal haar zien en altoos dezelve blijven. Richard. Ik, ik ken haar. Splin. (hem een ogenblik aanziende) Je kent haar? Richard. Sinds meer dan drie maanden, Splin, Dat is onmogelijk. Richard, Het is toch zoo. Splin. Je bent er mogelijk heel naar bij geweeft? Richard, Voorzeker en op alle ogenblikken van den d»& $?LHÏf  38 de Weldenkende Dwaas. Splin. Maar al evenwel niet ten vollen. Richard. (verftoord) Je moet weten, mijn Heer! dat het een eerlijk meisje is. Splin. (jnet de grootfle verwondering') Eerlijk meisje! Richard. Ja zeker. Splin. Wie? Richard. Wel Louize. Splin. Luife. Richard. Wie anders? Splin. Wat is dat Luife? Richard. Die, daar je daar even zoo onordentelijk van fprah Splin. Noem jij de dood Luife, B ichard. De dood! Splin. Laten wij malkander wel verftaan. Wat zei je toen je binnen kwam ? Richard. Ik zei, dat ik genoodzaakt zou wezen om mijn lie-  Negende Toneel. a$ lieve Louize te verlaten, en dat ik dus maar moeit fterven. Splin. Ben je dan niet gedecideert om je te doden? Richard. Te doden! waar toe dat? Splin. Om niet meer te lijden te hebben. Richard. Ho! ho! het zijn de lafhartige alleen die bang zijn om te lijden. Splin. (verwonderd') De lafhartige! > Richard. Voorzeker! Splin. Ben je dan bang dat men je na je dood van zwakheid zou befchuldigen indien je de courage had van ze je te geven. Richard. Na mijn dood! wat kan me dat verfchelen, Splin. Wat je dat verfchelen kan f Richard. Zekerlijk! zoo mijn medemenfchen mij ongelukkig gemaakt hebben en mij in dat ongeluk laten zitten ; zoo zij niets gezogt hebben dan om mij te bedroeven, om mij kwaad te doen, om mij ter neêr te Haan,  30 de Weldenkende Dwaas. flaan, moet ik mij dan nog laten gelegen liggen hoe die vijanden omtrend mij denken wanneer ik nietmeêf zal wezen? Splin. (terzijde) Ik heb toch kwalijk gedaan dat ik mij gilleren avond niet maar kapot gemaakt heb; ik zou dan 't displat fier niet gehad hebben van iemand te zien die wijzer is dan ik ben. Richard. Ik zal niet uodig hebben de dood te roepen, mijn chagrijn zal haar wel van zelfs doen komen. Splin. (met interefl) Waarom heb je chagrijn? Richard. Ik heb het u reeds gezegt; om dat ik bemin, Sp lin. Je bemind? Richard. Helaas! ja. Splin. En word je ook bemint? Richard. Zoo fterk als ik bemin. Splin. En bemin je fterk? Ric hard. Ach, mijn Heer 1 mogelijk heeft niemand ooit zoo hevig bemint! Sm».  Negende Toneel. 2ï Splin. Je bent gelukkig. lllCHARD. Ik gelukkig? Splin. Ja zeer gelukkig. Richard. En waar in toch? Splin. Je bemint en je wordt wederom bemint. Richard. Maar dat is niet genoeg. S p l i n. (met fentiment) Wat moet er nog meer wezen? Richard. Het bezit van die geen welke men bemint. Splin. Wel neem haar dan. Richard. Maar haar vader wil ze me niet geven. Splin. (met veel deelneming) Hoe komt dat? Richard. Om dat ik arm ben. Splin. En om geen andere reden? Richard. Neen; maar die reden is genoeg, Splin.'  de Weldenkende Dwaas. Splin. Hoe veel zou je wel nodig hebben om haar van haar vader te kunnen verkrijgen. Richard. Ach! zoo ik twee of drie duizend guldens had..... Sp lin. Drie honderd guinjes; is dat genoeg? Richard. Wel zeker, mijn Heer! Splin. En zou je dat kunnen gelukkig maken? Richard. Zeer gelukkig. Splin. En het meisje ook? Richard. Zou ik het zonder haar kunnen wezen? Splin. (niet veel drift zijn brieventas opendoende') Een ogenblik ik doe je een prefent van drie honderd guinjes. Richard. Is 't mogelijk! Splin. (eenpapier zoekende zonder 't hem nog te geven) Zie daar! ga bij den eerlten Cas/ier, hij zal je hier op de fom ten eerden geven. Richard. (opgetogen van vreugde) Ach, mijn Heer! Sl'un.  Negende Toneel. 33 Splin, Wat is't, wat is't? Richard. Ik weet, niet of ik moet Splin. Wat? Rl chard. Mij aan uw voeten werpen. ..... Splin. Foei ! Richard. Of .... in u armen. Splin. (hem met veel drift omhelzende) Goed, zoo. Richard. Maar welk een heerlijk caracler! 't was dan om mij te beter dit onverwagt geluk te doen finaaken dat gij zoo even kwaad van Louize fpiak. Splin. Ik heb in 't geheel geen kwaad willen fpreken; ik begreep maar niet. Richard. Ik ben u mijn leven verfchuldigt I Splin. (met verachting) Dat zeit niet veel. Richard. Ik ben u mijn geluk verfchuldigt! Splin, (met nadruk) Dat is meêr. C Rr-  3+ be Weldenkende Dwaas. Richard. Zonder u, zou ik mij voor altoos van Louizehebben moeten verwijderen, ik had dienft ter zee genomen. Splin. Goed. Richard. Ik zou mijn leven met vreugd gewaagt hebben. Splin. ■ Heel goed. Richard. En de Eugelfchen geklopt hebben. Splin. (boos wordende) De Engelfchen kloppen! ..... weet je wel dat ik een Engelfchman ben ? Richard. (verfcSrikt en met droefheid) Ach! dan ben ik verloren! Splin. (met deelneming) Hoe, verloren? R ich ard. Je zult mij geen dienft méér willen doen. Splin. Waarom niet? Richard. Om dat ik een Franfchman ben. Splin. (hem V briefje overgevende) Dat is 't zelve. Richard» &qc niet tegenftaande « Splin.  N&gende Toneel. 35 Splin. De gene die de eer of de vrijheid van mijn land zoekt te verkorten, van wat natie hij mag wezen, is mijn vijand; maar de geen die mijn hulp nodig heeft is altoos mijn landgenoot. Richard. Wat ben ik gelukkig zulk een menfch aangetroffen te hebben! Splin. Geene complimenten, alles is over; je bent te vreden en ik geniet de vrugt van een weldaad gedaan te hebben. Richard. (in overmaat van vreugd.) Ja zeker een weldaad , en het eerde gebruik dan ik er van ga maken zal ook een weldaad wezen. Vaar» Wel, mijn Heer! (hij loopt fchielijk veech) TIENDE TONEEL, Richard Splin, (alleen) Ik heb toch wel gedaan dat ik me gilleren nog niet kapot gemaakt heb, ik zou dan het genoegen gemifl nebben van een goede daad te doen« C * ELF-  3* de Weldenkende Dwaas. ELFDE TONEEL. Richard Splin, Louize. Louize. (zonder op Splin acht te geven) Ik verbeelde mij Richard gehoort te hebben, maar ik zie hem niet. Splin. Zie daar een beminnelijk fchepfeltje! Louize. Mijn hart heeft nogtans geklopt, als of hij er was en dat heeft mij nooit bedrogen. Splin. (tegen Louize) Wat zoek je hier, Mejuffrouw? Louize. Mijn Heer! ik verzoek verfchoning dat ik je gehindert heb. Splin. Je hindert me in 't geheel niet, ze is heel mooi! Louize. (willende been gaan) Ik ga heen. Splin. BljjCeén beetje, kom hier. Louize. (een weinig ontfleld) Mijn Heer! Splin. Je fchijnt aangedaan te wezen. Louize. JJai ben ik ook. Splin.  Elfde Toneeü. m Splin. Wat is er de oorzaak van? Louize. (verlegen) Dat kan ik zoo niet zeggen. Splin. Zeg maar op. Louize. Mijn hart klopt zoo. Splin. Dat kleineJleve hartje 1 om wie klopt dat zoo. Louize. Ach, mijn Heer! Splin.' Wel nu. Louize. Ik ben te openhartig. Spr. in. Dat is iets vreemds in een vrouw. Louize. En niet in (laat om iets te ontveinzen, Splin. Dat is een deugd. L ouize. In ziende Splin.' Zeg maar alles. Louize, Hem c 3 Splin,  3$ Öe Weldenkende Dwaas. * Splin. Wel nu hem ? Louize. Dien ik bemin,..'., Splin. (terzijde') Wat! ze bemint mij! Louize. (aitoos zeer verlegen) Is het niet in mijn vermogen geweelt mijn ontlteltenis te verbergen. Splin, Dat is wei waar. Louize. Ja zeer waar, En dat is 't het geen mij ongelukkig maakt. Splin. Waarom? Louiz E. Op mijn jaren, en te beminnen! S P lin. Hoe oud ben je dan ? Louize. Wel haalt zeitien jaren, mijn Heer! Splin. Dat zijn lieve jaren. Louize. En te beminnen zonder hoop. Splin. Dat zeg ik nier, tov-  Elfde Toneer Louize. *T is daarom niet minder waar. Splin. Wanneer men zoo beminnelijk is als gij, kan men op alles hopen. Louize. Je vleit mij. Splin, ( met nadruk") Ik vlei nooit iemand, (met zagtheid) maarzegme eens opregt lach je er niet meê? Louize. Neen ik zeg de waarheid. Splin. 'T is wonderbaarlijk; maar ik wil 't geloven terwijl je 't me zegt, is dat dan zoo eensklaps gekomen? Louize. Is er zooveel tijd nodig om te beminnen? het eerfle gezigt van Richard deet mij het hart kloppen en het is mij onmogelijk zonder Richard te leven. Splin. (terzijde) Hoe of ze mijn naam weet? maar ze zal ge. luifterd hebben toen ik aan den hospes zei wie ik was. (overluid) en heb je dien naam zoo onthouden? Louize. Men behoeft den naam van dien men bemint maar ééns te horen noemen om hem zijn leven niet te verbeten. Splin. Je bent wel goed. (terzijde) Ze is al zeer verliefde C 4 (te*  4o de Weldenkende Dwaas. (tegen Louize) maar wat is het toch, dat je in hem zoo behaaglijk gevonden hebt? Louiz,e. Alles. Splin. Alles.» dat is veel. Louize. Ene innemende geftalte. Splin. (zig buigende) Zeer verpligt. Louize. (met drift) Ja! altoos verpligtende ogen die zoo teder zijn! Splin. Zoo heel teder nier. L ou ize. Vergeef 't mij. Splin. (terzijde) Wat is een verliefd meisje toch verblind! ik heb haar nog pas aangekeken! Louize. Een gulheid, en opregtheid! Splin. Ho! wat de opregtheid betreft, dat is waar. Louize. - Het befte hart, S p lin. 'T is geen hart dat gaarne nadeel doet. Louize. Neen, daar ben ik wel geruft op. Splin,  Elfde Toneel. at Splin. Maar hoe weet je het? Louize. Ontdekt zig dat niet in de minfïe zaken? Splin. Dat is waar! de imborft Araalt fchielijkdoor. Louize. Het aangenaamfte en ongeveinfte verfland! Splin. Je hebt wel veel goedheid 1 Louize. Neen, ik doe hem niet rneêr dan regt. Splin. (terzijde") Zij is dan ftnoorlijk verliefd, zij! Louize. Maar, helaas! ik moet voor altoos van hem afzien. Splin. •Waarom dat ? Louize. (Zeer aangedaan, en baar ogen met baar zakdoek afvegende) Ach! Richard! gij gaat mij dan verlaten? mogelijk vertrekt gij van daag reeds, morgenof overmorgen, wat weet ik het; mij blijft niets over dan maar van droefheid te vergaan. Splin. (met drift.) Neen, Mejuffrouw! wees geruft; een eerlijk ma» zal nooit misbruik maken van het vermogen dat hij op 't hart van een meisje heeft, dat zoo beminnelijk is als gij. Daar is niets of hij zal 't overwinnen. C 5 ' Loui-  4* de Weldenkende Dwaas. Louize. Maar de wreedfte hinderpaal Helt zig tegen onsjjhik. Splin. Welke hinderpaal ? Louize. Het geld. S plin. Malligheid! Louize. Maar mijn vader Splin. Ik 11a je borg voor zijne toeflemming. Louize. (met vreugde") Ij't mogelijk! Splin. Je bent beminnelijk , fchoon, gij hebt een aandoenlijk hart; waarom zou je dan niet trouwen. Louize. (met uitgelatenheid) Wat zal ik je liefhebben! Splin (met genoegen) Wezenlijk? Louize. Met al mijn hart. Splin. Wees 'te vreden, fchoon kind ! zoo veel liefde jal niet onbeantwoord blijven. Waar is je moeder? Louize (met droefheid) Ik heb het ongeluk er geene te hebben. Splin.  Elfde Toneel. 45 Splin, Wie is dan je vader? Louize. De Hospes van deze herberg, Splin. Wie, die man die zoo veel praat? Louize, Hij zelf. Splin. Ik ga hem zoo fpreken; en ik zal het hem vragen, ik zal al 't geld geven dat er nodig is, en ik zal voor altoos uw geluk beveiligen. Louize. Wat ben je goed! ik geloof dat ik mijn vader daar hoor. Splin. Laat mij met hem alleen. Vaarwel beminnelijk meis, je, die wel haalt ene gelukkige vrouw zal wezen. Louize, Wat zult gij bemind wezen. Splin. Ca dan fchielijk. Louize. (been gaande) Ach! Richard welk een heil word er voor u bereid! Splin. (tegen Louize die bem niet meer boort) Zeer dankbaar. TWAALF-  4* de Weldenkende Dwaas. TWAALFDE TONEEL. Richard Splin,. Ik h eb toch zeer wel gedaan dat ik me gifteren niet kapot gemaakt heb, ik zou dan van daag niet hebben kunnen trouwen. DERTIENDE TONEEL. Richard Splin, Mr. Loijer. Loijer. Wat ben jk ongelukkig ! die onmedogende wijnkoper zal al mijn meubels doen in beflag nemen; en ik ben totaal geruïneerd. Splin. (zittende) Hoor eens hier, Heer Hospes 1 Loijer. Wat bliefje; mijn Heer! Splin. Daar is veel nieuws in je huis voorgevallen. L o ij e r. (terzijde) De dienders zijn zekerlijk reeds in mijn goed, Splin. Je verwagt zekerlijk niet het geen je horen zult. L o ij e r. Helaas! Mijn Heer, ik wift alles reeds voor dat-ik uit gong. Splin. (terzijde) Zij had het dan zekeriijkaan haar vader gezegt. Loijer.  Dertiende Toneel. +j Loijer. En ik verzoek wel om verfchoning voor betont mak dat uwe er ongetwijfeld door geleden hebt. Splin. _ Het heeft mij ter waereld geen ongemak gedaan; ik vind integendeel dat alles zeer wel is en ikbenzeerte vreden. Loijer. Mijn ongeluk diende u echterniet te verblijden. Splin. Het is geen ongeluk. Loijer. Ta wel ongeluk , Mijn Heer! want het is ten enemaal buiten mijn fchuld. Splin. Dat geloof ik wel. Loijer. En daar ik alles in 't werk geltelt heb om deze fchande te vermijden. Splin. Het is geenefchande; enniemand weet er iets af dan uwe dogter en ik. Loijer. Het is een enkele hoofdigheid. Splin. Neen; alleen'tgeval. Loijer. Waar zal 't mij nog toe brengen f Spun.  ^6 de Weldenkende Dwaas. Splin. Waar toe? L o ij e r. Om mij onheritelbaar te ruineren* Splin. Wel neen. Loijer. Ik had zoo gefineekt dat de zaak toch niet op's uiterftê zou gebragt worden. Splin. Je hebt ongelijk; je moet altoos iemands verkiezing toegeven. Loijer. En wanneer die tot nadeel ftrekt? Splin. Hier is geen nadeel in. Loijer. Geen nadeel! mijn goed en mijn reputatie zijn verloren. Splin. Waarom dat? L o ij er. Denk je dat de buren hun mond zullen houden, daar ze alles hebben zien vvech halen. Splin. (ppftaande) D.nk je dat ik zou toelaten Loije r. Hoe, mijn Heer, zou je de edelmoedigheid hebpan? Splein*  Dertiende Toneel, 47 Splin. Ja, en ik vraagje toelteraniingmaar, om alles aft» doen. L o ijer. Ach , mijn Heer! het is de grootfte dienft dien gij me ooit zoudt kunnen bewijzen, maar de fora die ik nodig heb Splin. Ik lach wat om 't geld. Ik geef altoos; maar neem 't nooit van een ander. Loijer. Ik ben u alles verfchuldigd. Splin» Ben je dan te vreden? Loijer. Ik heb alles wat ik verlangen kon; Splin. Kom, laat ons dan maar tekenen. Loijer. C a arse, m ijn I leer 1 en ik zal u zoo terllond een (De Deurwaarder die op 't ogenblik inkomS belet hem voord te gaan.) VEERTIENDE TONEEL. Richard Splin, Mr. Loijer, se* Deurwaarder. Mijn Heer J ik kom hier om je te brengen Loijer,  48 De Weldenkende DwAas. Loijer. Zoo ben je daar; fpreek maar met mijn Heer 't is met hem dat je thans te doen hebt. De Deurwaarder. 'T is dan mijn Heer die Splin. Wat wil dat menfch hebben ? Lo ij ER. Dat is wegens die zaak Splin. Zoo is dat de Notaris? De Deurwaarder. Mijn Heer! ik heb de eer VIJFTIENDE TONEEL. Richard Splin, Mr. Loijer, de Deurwaarder, Louize. Louize. (inkomende zagtjens tegen Splin) Heb je mijn vader gefproken? Splin. Ja, en hij flaat alles toe. Louize. Wat ben ik gelukkig! S plin. Daar is de man. Louize. Wat voor een man? Splin. Om alles af te doen. Louize»  Vijftiende Toneel, . 0 Louize. Ik begrijp niet L o ij e r. WH je nu de goedheid hebben van te doenhetgeen je me beiooft hebt. S F li n. Met al mijn hart. De Deurwaarder, (tegen Splin) Zie daaral de papieren. Splin. (depapieren beziende tegen den Deurwaarder') Dat is geen Contract. De Deurwaarder. Neen, 't is de Obligatie. Sp i.in. Wat raakt mij dat? ik moet een Cent rail hebben, L o ij e r. Vindt je goed dat het bij Contract gefchied, ik bed gereed Splin (zeer verwonderd) Hoe! zou je toeftemmendathet op ene andere wijze gefchiede? L o ij e r, Je hebt regt om te eiflehen wat je goed vindt. Splin. Heel goed. Loijer, Ik had gedagt Splin. Zoo de kleine maar wij, dan is 't het zelve.. II. Deel, D l0ije.-.4  50 be Weldenkende Dwaas, Loijer. Wat kan haar toeltemming er toe doen ? Splin. Ik ben een te eerlijk man, om iet door geweld te willen hebben. Loijer, Maar betalende? Splin (met verwondering en tevens verachting) Betalende! De Deurwaarder (tegen Splin.) Ja, mijn Heer! dat gefchied hier zoo, men betaalt .en dan heeft men regt Splin. (tegen Louize met ongenoegen) Is dat wel waar ? Loijer. Maar, mijn Heer! mijn dogter weet van de zaken niets af. Louize (zagtjens tegen Splin.) Helaas! ik heb er maar één die mij ter harte gaat ea waar op gij niet meer denkt Splin (vol vangedagten) In tegendeel, ik denk er zeer veel op. Louize. Breng ze dan ook ten einde, bid ik u. Splin. (na zig enigen tijd bedagt te hebben) Ik heb mijn woord gegeven en ik moet't houden Loijer. Wel nu, mijn Heer! verkiert gij 't nu zonder contraü? Splin.  Vijftiende Toneel.' 51 Splin. Ja, ik wil thans liever De Deurwaarder. Zie daar, mijn Heer! het briefje en de quitanlie. Splin. De quitanlie! waar van? De Deurwaarder. Van de twee duizend guldens. Splin. Moetik tweeduizend guldens voor't meisje geven? L o ij e r. Neen, voor mij Splin (boos wordende') Voor jou.? loop naar den duivel. .... L o ij e r. Maar gij zelfs hebt mij zoo even op de edelmoedig. fte wijze aangeboden Splin. Ik begrijp je niet. Loijer. Hebt gij mij zelfs niet gezegt. ..„.1 Splin. Ja! ikhebjegezegtdatjedochterverliefd op mij geworden is, dat zij wenfeht mij tot man te hebben, en dat ik het ook wel wil. Louize (met degrootjle verwondering) Wie? ik, mijn Heer! Splin, Zoo even hebt gij't mij zelfs gezegt, D s Loc*  5S de Weldenkende Dwaas. Louize. (terzijde) Nu is alles verloren! L oijeb. Maar, mijn Heer! ik begrijp geen woord van alles wat UE.zegt, het komt er op aan om twee duizend guldens te geven, ter betaling Splin. Is dat dan geen notaris voor 't huwelijks Contract % Loijer. Huwelijks ContraB I van wie ? Splin. Trouw ik dan je dogter niet ? L o ijer. Gij, mijn Heer ? Splin. Ten eerften. En terwijl ik rijk ben Loijer. Is 't mogelijk! Splin. En ik geef haar al mijn goed. L oijer. Ach, mijn Heer! ik ben dan gelukkiger danikdagt; ik vroeg maar om twee duizend guldens, om te beletten dat mijn meubelen niet verkogt werden. Splin.' Je meubelen verkopen? neen! neen! ik geef alles (tegen den Deurwaarder) hoe veel moet er wezen? de Deurwaarder. Niets, mijn Heer! gij hebt mij reeds het geld gezonden en ik kom je depapieren brengen. Splin.  Vijftiende Toneel. 55 Splin. Ik! .... heb ik geld gezonden? de Deurwaar der. Ikhebfinds een uur bezig geweeft om jé dtquitantie en papieren te overhandigen , maar je hebc ze nog nietwiilen aannemen. Splin. Je bent een gek. de Deurwaarder, Neen, mijn Heer! Splin. Ik heb niets gezonden. de Deurwaarder, Ik heb het toch ontvangen. Loijer. Wie heeft het je gebragt. de Deurwaarder, Je knegt, L o ij e R. Mijn knegt? de Deurwaarder. Hij zelf. Louize. (met de grootffe.vergenoeging) Wat ben ik gelukkig! de Deurwaarder. Daar zijn al de papieren .... fcbik alles naar je zin „.. «gaheerj; vaarwel mijn Heer. D 3 ZES-  5+ ©e Weldenkende Dwaas. ZESTIENDE TONEEL. Richard Splin, Loijer, Louize» Loijer. Wat wil dit zeggen? Splin. Ik begrijp 't niet. Louize, Noch ik. Lo 1jer. Noch ik. S plin. Dat is 't zelve, laat ons ZEVENTIENDE en laatste TONEEL. Richard Splin, Loijer, Louize, Richard, Louize. (tegen Richard die vro/yk binnen komt) Ach mijn lieve Richard! R i chard. Dierbare Louize! Splin, (terzijde) Damtï zij zien elkander zoo teder aan. Loijer. Is het waar, hebtgijmij dien dienft bewezen? Richard. Ja mijn Heer! ik ben zoo gelukkig geweeft, Loijer. Waar hebt gij die fom toch kunnen krijgen ? Rio  Zeventiende Toneel, Richard. Van dien braven man, die ze mij gegeven heeft, en het befte gebruik, dat ik dagt er van te kunnen maken, was u te redden, Loijer. Mijn arme jongen, hoe zal ik je kunnen belonen. R i c h a r d. (op Louize 'wijzende) Dat zult gij gemakkelijk kunnen doen, Splin. (terzijde) Wel duivelfchl Richard (tegen Splin) Mijn Heer! Ipreek een woordje tot mijn voordeel. SP lin. Hoe! was het dat meisje? Richard. J« Splin. Dat fpijt me. Richard. Waarom ? Splin. Je kunt ze niet meêr krijgen. Richard, Hoe dat mijn Heer? Splin. Om dat ze verliefd op mij is. Louize. Wie ik? Splin. Wel zeker. Heb je me niet zoo aauflonds gezegt e  Eerste Toneel, tf« de Courier. Gij maakt mij aan 't huilen. Juffr. Aubonne, Ik bemin hem. Betje. Ik aanbid hem. de Rentmeester, Ik herinner mij nog dat op een zekere ftatiedag, de een of andere Ambajfadeur, ik ben nu juift zijn naam vergeten , met veel verwondering zag dat de jonge Edellieden , die bij den Koningin de gehoorzaal toegelaten wierden, hem tegen alle welvoeglijkheid te digt op't lijf (tonden en drongen, laat u dit niet verwonderen , mijn Heer ! zeide de Koning, in 't midden van 't gevegt, word ik gemeenlijk nog heviger gedrongen. de Courier. Dat geeft mij waarlijk verlangen om in zijn dienft te treden. Betje. Ja, dat geeft er mij ook luft toe* de Rentmeester* En gij minne wat zegt gij er van? Juffr. Aubonne. (haar werk hervattende') Ach! ik heb wel andere zorgen. de Rentmeester, Ik neem aan om je nog zoo een dertig, veertig hlItorietjes van hem, onderwijl dat wij op hem wapen, II. Deel, e ta  66. Charlot of de Gravin de Givrij. teverhalen een zekeren avond digt bij eenkloos» ter. de Courier. Maar geef mij toch den brief. de Rentmeester. Gij hebt gelijk daar is ze gij moet dien aan den eerden fourier dien gij ontmoet overgeven, vertrek toch fchielijk en komt haaftig weder te rug. De Gravin moet weten tegen wat tijd hij haar met zijn bezoek zal vereeren. veertig duizend kronen.» welen accuraat uitgerekend! men is er de helft nog van fchuldig nu vertrek fchielijk , fchielijk. de courier. Dag Betje. (bij vertrekt) Betje. (baar fpinnewiel hernemende) Het hartaeerblijft onze minne altoos bij, vertel haar wat. de Rentmeester. Men ziet wat de reden is dat zij altoos zoo droevig fchijnt; onze jonge Marquis die zij groot gebragt heeft is een ligte, wilde knaap ; ik ben er zelf meê begaan. Juffr. Aubonne. Ik ben het meer dan gij. de Rentmeester. Uw zoon in tegendeel is nederig, beleefd en zoekt een ieder te behagen» Bet-  Eerste Toneel, van i profiteer je wel en betaal jezenog al duur? Ju.  Twede Bedr;jf derde Toneel. 93 Juli a. Ik moet er hem erkentenis voor hebben mijn Heer! Indien gij door deze voorkeuze vertoornd zij t, indien dit menuet u enig verdriet veroorzaakt, waarom hebt gij ooknietgeleerdzoo wel te danuen als hij? de Marquis. (verwonderd) Wat bliefje? Charlot. Mijn Heer , matig uwe onregtvaerdige gramfchap; gij had uwe waardige moeder verzeekerd., dat gij mij met een weinig vriendfchap zoudtvereeren, mijn hart verdiende die; en ik durfde er mij mede vleien {wijzende op Julia) dit aanbiddelijk voorwerp waaraan gij alle liefde verfchuldigt zijt, heeft mij met haar bevelen vereerden in haar te gehoorzamen heb ik gedagt uwe goedkeuring te verdienen. Juffr. Aubonne. Dat is zeer wel geantwoord. de Marquis. Als die fnaak gefproken heeft weet ik niet te antwoorden; hoor jongetje, ikverbieu .... (Charlot ziet bent fterk aan) daar ik ben meêr verltand te tonen als ik. Juffr. Aubonne. Je zoudt zeggen! Julia. En hoe moet hij zig dan gedragen ? de Marquis. Hij overbluft mij altoos. Zoo vee\ impertinentie ver- veelt me, ik kan hem bij u niet verdragen met één woord  94 Charlot of de Gravin de Givrij. woord ik heb gantfch niet graag dat men met Charlot danft. Julia. Mijn goede Aubonne aan welk een man zal ik mij zien overgeleverd! ga! uw toorn is al te ontijdig mijn Heer! ik heb geen verwijt van u te ontvangen, en ik zal nooit een dwingland tot mijn man nemen. Juffr. Aubonne. Dit verdient gij mijn Heer! en gij maakt u hoe langer hoe meer gehaat; gij zijt Julia méér eerbied verfcbuldigt, meer toegevendheid voor Charlot, meer tederheid voor mij, maar d e Marqui s. Hoe! altoos Charlot! wat verveelt mij dit alles geweldig! (tegen Charlot) ga heen, en kom nooit wéér onder mijn ogen. Julia. Maar mijn Heer! de Marquis. (Charlotdreigende) \ Indien je! Charlot. Hoe indien je! Juffr. Aubonne. (zig tuffihen heiden voegende) Ach mijne kinderen, vrede! vrede! ö hemel ik vrees ■ alles. de Marquis. Ga van hier aanftonds! ik beveel het u. J ulia. En ik beveel dat hij blijven zal. Char-  Twede Bedrijf derde Toneel. 95 Char lot. Ik weet mijn Heer wat ik beiden verfchuldigd ben, maar ik heb voorgenomen om in alles haar wil naar te komen. (op Julia -wijzende) de Marquis. Dat is te veel,fchurk! Charlot. Ik moet bekennen dat het te veel is; maar hetfchijnt, mijn Heer! dat uw wijs van fpreken wat te veel afwijkt van het bloed daar gij uit gefproten zijt; uwe uitdrukkingen treffen mij tot in de ziel, maar indien ik een degen droeg geloof ik dat gij wel de wijsheid zoudt hebben om dergelijke complimenten tegen mij tefparen. de Marquis. Hoe! wat ellendige Julia. Al weêr! Juffr. Aubonne. Ga mijn zoon, ik bid u terg hem niet, ga heen; alles zal wel gaan, en fchoon zeer beledigd doet gij beft hem toe te geven. Charlot. Moeder! ik gehoorzaam maar ik ben zeer getroffen, (bijgaat heen) Juffr. Aubonne.' Ach! 'tis te laat vrees ik: zij zullen elkander wel we» der zien, en dit zal' t laatfte niet wezen. Julia. Mijn lieve vriendin ik ben zeer aangedaan. Pt  $6 CHARLOT OF de GRAVIN de GlVRIJ» de Marquis. Ik geloof dat het beft mijn zaak zal wezen van maar heen te gaan •, want ik zou hier geen fchoon fpel hebben; ik zet het den duivel om't tegen twee verftoorde vrouwlui uit te houden. VIERDE TONEEL. Julia, Juffr. Aubonne. Julia. Zult gij mij helpen ? Juffr. Aubonne. Ik fta er voor in dat zijn moeder deze verbintenis, die u al te zeer moet mishagen, verbreken zal (ter zijde) ik ben er toegere/bheert. Julia. Ach! wat zal ik u een verpligting hebben! Juffr. Aubonne. Laten wij ondertuffchen- de vreugd waarin 't gantfche huis is ontzien 5 de Gravin is nu van zoo veel volk omringd; hoe zullen wij haar fpreken? moeten wij door een ellendig voorval de vermaken van zoo eenplegtigen dag Horen? Julia. Ik vrees dat mijne weigering haar beledigen zal, ik ken hare tederheid voor dien zoon dien ik haat. Juffr. Aubonne. Laten wij haarnietdoor een al te ouvoorzienen flag ©verftelpen, Julia.  Twede Bedrijf vierde Toneel. 57 Julia. Ik vertrouw op uwen ijver, op uwen voorzigtigen raad en op uwe tedre vriendfchap , ontrek mij uit medelijden aan dit haatlijk juk. Juffr. Aubonne. Helaas! alles bedriegt reeds lang mijne hoop. Julia. Gij zugt ? Juffr. Aubonne. Ja! ik ben in ichrikkelijke verlegenheid maar 't zij zoo ik wil en zal mijn pligt doen, ik zalregt- vaardig zijn. Julia. Op u alleen is mijn hoop. VIJFDE TONEEL. Julia, Juffr. Aubonne, Betje. Betje. (niet drift komende aanlopen) Hoor! je Marquis is maar een regte breekfpel. Juffr. Aubonne. Ik weet dat het maar al te veel zijn gewoonte is. Betje. Gij weet dat men die lange laan, waar van Charlot met eige handen de wegen met flingers van bloemen verfierthad, gereedmaakte. Nu was hij bezig met er verfcheide Lampions zoodanig in te plaatfen dat men er, ten minlten zoo de geleerde lieden zeggen, overal den naam van Hendrik in lezen kon, dit overheerlijke gezigt II Deel Q deed  o8 Charlot op de Gravin de CrvRif. deed al de voorbijgangers ftil itaan; ik en verfcheide andere jonge meisjens maakten een kring rondom den beminnelijkenCharlot, dieineenlugtigveltje, opeen ladder ftaande, alles klaar maakte; maar mijn Heer de Marquis, heeft alles kwaad gevonden, hij heeft alles willen veranderen, en Charlot daar en tegen hieldt liaande dat alles was zoo als'tbehoorde; de Marquis boos wordende heeft Charlot gedreigt; maar Charlot antwoordeniets; dit ftilzwijgen maakte den Marquis nog kwaadaartiger, hij liep zagtjens naar den ladder en trok ze behendig onder uit zoodanig datCharlet met ladder en al van boven neêr kwam. Julia. Achl Charlot is gewond? Betje. Neen! hij is lugtig in één fprong weder opgedaan, hij is regt kwaad geworden en er zijn hoge woorden voorgevallen. Juffr. Aubonne. Van dit gering voorval kan gemakkelijk een grote rnfievoordkomerv Ik vrees heel zeer. Julia. Ik beef. ZES-  99 ZESDE TONEEL. Julia, Juffr. Aubonne, Betje, Willeivx, Willem, (alfchreeuwendé) Ach hemel! wat een ongeluk! Julia. Wat is 't! Juffr. Aubonne. Wat is er gebeurt ? Willem. Onze j'onge Heer Julia. Heeft hij Charlot op nieuw weder kwaad gedaan t Willem. Ik zweer je hij zal geen klappen om de oren meer geYen, of hij moeft weerom komen. Juffr. Aubonne. ó Hemel! wat zegje? Willem. Betje heeft het gezien Betje. Ik zeg wat ik gezien heb, niet veel bijzonders. Juffr. Aubonne. Ik bid je zeg toch fchielijk water voorgevallen is. Willem. Helaas! alles is gedaan! de Marquis ligt daar buiten* met een groot gat dwars door zijn lijf. Juffr. Aubonne. (op een fttel vallende) Ach! mij ongehikkigel C ft Jt7-  ioo Charlot op de Gravin de Givaij; Julia. Helaas l gij (lort tranen, maar 't is Charlot niet die 't gedaanheeft, wantCharlotheeftgeen geweer gehad. Willem. Dat is gaauw te vinden. Die brutale Marquis zat onzen vriend, met den degen in de vuift, bij me ziel al heel kort op de hielen. De andere, die behendig alles ontweek, had dendegen vaneen der kamerdienaars weten te grijpen, waar mede hij zig flegts verweerde. Ik riep hem van verre, „ Charlot! pas op van niet met mijn Heer te vegten, want hij ontziet niets; ik heb het ten mijnen koften geleert, ga heen toch! men moet zijn meefter nooit bevegten "! onderwijl riep Charlot den helen tijd, mijn Heerl koraniet nader! kom niet nader! en hij is nader gekomen, zie daar heb je *« kwaad. Juffr. Aubonnè. Helaas! laten wij hem gaan helpen indien 't nog tijd is. ZEVENDE TONEEL. Devorigen, de Rentmeester. de Rentmeester, Neen! 't is geen tijd meer. Juffr. Aubonne. Grote hemel! de Rentmeester. Hij heeftna de Heek geen ogenblik meer geleeft, laten wij  Twede Bedrijf zevende Toneel. ïoz wij dit droevig geval voor zijn moeder verborgen houden. Juffr. Aubonne. Alles zal't haar ontdekken, indien wij't hart hebben van 't te verzwijgen. de Rentmeester. T is ver van 't kafteel oaar dit verfchriklijk geval voor mijne ogen gebeurd is. Ikhebt#ra?, omtebeletten dat niemand al te onvoorzigtig dit droevig nieuws haar ontdekte of bij haar kwam, de bruggens van 't kasteel doen ophalen en de deuren fluiten. Bij geluk heeft Mevrouw zig in haar cabinet begeven, alwaar zij van dit verfchrikkelijk leven niets heeft kunnen horen; laten wij nu haar aandoenlijk harte zoo veel mogelijk alles befparen Julia. Helaas! in welk een toeftand zal zij na deze gebeurtenis wezen ? ik beklaag haar zoon; de tijd zou hem misfchien veranderd hebben. de Rentmeester. Hij was zeker ondeugend,- maar hij was mijn Heer. Juffr. Aubonne. (in grote aandoening) Welk een dood! en door wien! • de Rentmeester. En in welk een tijd, regtvaerdige hemel.' op den fchoonften, op den heiligden dag wanneer de koning bij ons komt! G3 Ju"  itt Charlot 07 de Gravin de Givrij, Julia. Helaas! mijn arme Aubonne! wat zal er van Charlot worden ? de Rentmeester. Miflchien is hij reeds in handen van 't geregt. Juli a. Die arme jongen heeft niets gedaan als zig te verdedigen; hetregtiswel onregtvaardig! de Rentmeester. Ach! de wettenzijnzeerhard. Betje. (aan Wt/km met droef beid) Charlot zal opgehangen worden. Willem. Dit is van die gevalletjes die veel moeite veroorzaken, en welke men niet voorzien kan: men is des ogtends vrolijk en wel, en 's avonds is men opgehangen. Betje. Maar is de Marquis geheel dood ï de Rentmeester. Zonder twijfelt de Doctor heeft het gezegt. J ulia. Is er dan geen uitkomft? Willem, (tegenBetje) Hoor eens, hij zei van mij in 't voorleden jaar net het zalfde; zij dagten mij te begraven, en zie ik ben nog hier fpring levendig. de Rentmeester. Neenzegikje» bij i5dood, er is geen'hoop meerI kin-  Twede Bedrijf zevende Toneel. 103 kinderen zwijgt toch , vooral in huis er niet van te fpreken. Willem. Ik wil wel wedden dat zijn moeder alles reeds vernomen heeft. Juffr. Aubonne. Ik zal't bederven! maar laten wij gaan mijn voornemen ten einde brengen; ik ben het verpligt. (zij gaat been) Betje. Ach 1 ik hoor veel gerugt en gefchreeuw bij Mevrouw ! Willem. Men heeft nooit zoo lang kunnen zwijgen. Julia. Mijn hart gevoelt de fmarten van zoo een goede moeder; laten wij vliegen en onze tranen met ds hare vermengen! V Einde van bet twede Bedrijf. G * DER-  104 Charlot of de Gravin de Givrij. DERDE BEDRIJF EERSTE TONEEL. de Rentmeester, Betje , Willem, en Charlot in't midden van enige Soldaten. Charlot. Ik zou zonder twijfel hebben kunnen ontvlugten maar ik wilde niet, ik verlang naar den dood, en ben er toe bereid. de Rentmeester. Het geregt is hier; Mevrouw de Gravin weet dedood van haar Zoon; de fmart die haar grieft zal haar niet toelaten den Koning te ontvangen welk een ongeluk ! Willem. Hij had zig moeten gedragen als ik, zig niet te weer gefield hebben, en mijn voorzigtigheid na gevolgd zijn; ik had hem wel gewaarfchouwd. Charlot. Ik beken 't ik heb ongelijk. Betje. Wat misdaad heeft hij dan tochgedaan? is't niet beter tien Marquizen den hals gebroken als zelve dood geflagen te worden ? Willem. Zij heeft altoos gelijk, 'tis zeerwel gefproken. Charlot. Ik hoop dat men ten minften mij zal toeftaan, dat ik mijn  Derde Bedrijf eerste Toneel. 105» mijn moeder fpreek, en van haar mijn affcheid zal mogen nemen .... die goede moeder .... wat veroorzaak ik haar een droef heid ongelukkige, als ik ben! de Rentmeester. Zi] is heen gelopen en men weet niet waar naar toe. Willem. Hoe zou je Moeder ook een medepligtige zijn! Betje. Heb je ooit iets zoo onnozels gehoort ? je maakt me moejelijk .... hoor zoo je geen gekheden meer zeggen wilt hou dan je mond. Charlot. Zij wil een ongelukkigen Zoon, die zijn moeder onwaardig is, en die in't kort veroordeeld zal zijn, niet meer zien: maar ach! wat beklaag ik mijn edelmoedige meeflrelTe ! en wat beklaag ik Julia! zij was bemind van mijn Heer den Marquis, en mijn ongelukkige (lag berooft de ene van een zoon, en de andere van een. echtgenoot! neen! ik begeer dit kafteel, daar men mij voor heen beminde nooit weder te zien, mijn trooft, mijn hoop zal alleen in de dood wezen (tegen den Rentmeefter) en gij, mijn Heer ! indien gij na dit voorval nog ooit in dit huis mijn ongelukkigen naam hoort noemen fmeek ik u aan Mevrouw de Gravin te willen zeggen , dat ik altoos den grootfteh eerbied voor I hare bevelen gehad heb, dat ik mijn bloed met vermaak izou geftort hebben om haar te dienen, en dat ik om haar te wreken de dood aan mijne regters affmeke. Zeg G 5 'tzel-  toS Charlot op de Gravin dê Givrtj. 't zelve aan de edelmoedige Julia. „Helaas! van jongi af in dit huis opgevoed, had ik weinig gedagten er oorzaak van zulke fchrikkelijke onheilen te zullen wezen. Gij allen die mij aan hoort vergeeft mij mijne tranen, zij zijn niet voor mij, de oorzaak derzelven is veel fchoner ■ vaart wel! vaart altoos wel! ik ben gereed. de Rentmeester. Wat is dat einde wreed! wat moet men dezen ongelukkigen dag niet bewenen! alles fchreit, ik weetniet of ik ook fchreien moet: wat bemint men dien Charlot! hij behaagde aan een ieder; men zou zoo veel voor mij niet doen. Betje. (aan hun die Charlot ivech leiden) Ach.' in 's Hemels naam fleept hem nietmede—— hten wij hem volgen. Willem. Wel aan.' volgen wij hem; want ik ben zeer nieuwsgierig. TWEDE TONEEL. Julia , de Rentmeester. Julia. Eindelijk kan ik een ogenblik geruft wezen Mevrouw komt allengskens bij,en hare kragten beginnen zig een weinig te herftellen. Maar hoe is 't mogelijk dat die goede Aubonne haar in ditfchrikklijk tijdftip verlaat} ik zoek haar overal maar vindt haar nergens. de  Derde Bedrijf twede Toneel. tof de Rentmeester. Zij is zelve in een afgrijffelijke verlegenheid geweeft; 2ij is door een geheime deur ftil vertrokken, ik neem wel veel deel in't hartzeer daar zij van getroffen is, zij is tot haar ongeluk moedervanden moordenaar. Julia. Waarom ontvlugt zij ons? zou zij ons mistrouwen? de Koning zal wel haaft komen : zijn aanzien alleen verleent vergiffenis; zijn grootmoedig hart zal het doen. De Rentmeester. Men moet de ftoutheid van een burger man, die eea groot Heer dood, tot voorbeeld van anderen , (traffen » het zoude anders te gevaarlijk worden, en na dat wij die gruwelijke tijden die wij beleefd hebben , dat de Staat door burger-oorlogen verfcheurt werdt, door toedoen van onzen groten Hendrik, ontweken zijn, die de gelukkigfle dagen over ons doet verfchijnen, moet het cegt zijn gang gaan, ermagnietmedegefpot worden.. Julia. Neen de dappere Hendrik zal niemand doen flraffen, om dat hij zijn eigen leven verdedigt heeft. Ik ben helaas daar alleen de oorzaak van, fchoon dat ik mij niets te verwijten heb, dat ongelukkige menuet heeft alles gedaan , die Marquis in zijn ontijdige gramfchap heeft Charlot genoodzaakt zijn leven te befchermen, en eindelijk , toen hij 't niet langer kon uithouden, hem te doden. Maar ik ga mijn toevlugt bij die goedertierenen Vorft nemen, dit menuet dat alleen voor hem gerepeteerd  ft>8 CriAR.t-.oT of de Gravin de Givrij. teerd was heeft het ongeluk veroorzaakt; hij zal ons helpen! de Rentmeester. De Hemel geve het! DERDE TONEEL. Julia, de Rentmeester, Betje. Betje. Help! help! ach goedertierne Hemel! befcherm ons toch Mejuffrouw in dit verfchrikkelijk geval, wij nemen onze toevlugttotu! Julia. Wat is 't Betje? Betje. Men brengt Charlot in de gevangenis. Julia. ó Hemel! Betje. Enige mansperfoneu, van't hoofd tot de voeten in't zwart, nemen hem zonder een woord te fpreken mede; en om ons ongeluk nog volmaakter te maken, zoo zegt men dat de Koning niet bij ons zal komen er zal niet gedanfl worden .... geen vrolijkheid wezen.... ach, Mejuffrouw Julia! wat al ongelukken op een tijd Julia. En Charlot is dan in de gevangenis! de  Derde Bedrijf derde Toneel. 109 de Rentmeester. De misdaad zal hoog opgenomen worden. Betje. Neem toch de zorg op u om hem te redden: ieder een zal u helpen, 't ganfche kalteel fmeekter u om, de doden hebben altoos ongelijk, en Charlot is in 't leven. de Rentmeester. Helaas! ik vrees zeer dat dat hij er niet lang in Zijn zal. Julia. Mevrouw komt uit haar vertrek, in welke ene droefheid is zij gedompeld 1 VIERDE TONEEL. De vorigen, de Gravin, (door twee Kamenier» onder fteund ivordende) de Gravin. Kinderen gaat heen; ik moet Julia fpreken ik kan niet langer in mijn kamer alleen blijven. de Rentmeester, (tegen Betje) Zij wil alleen zijn, wij moeten heen gaan. (zij gaan henen) de Gravin. (zig in een armftoel werpende) ó mijn waarde Julia ! verlaat mij niet in mijn grote droefheid ik heb nu niets als u in de vvaereld. Julia, (wenende) Ik heb u altoos als moeder bemind, en mijn hart gevoelt  Iio Charlot eF de Gravin de Gtvrij. Toelt n ongeluk en neemt er het grootlte deel in. de Gravin, Mijn dochter, zie wat er van uwhuwlijkgewordes is, ach! Ik had gehoopt u gelukkig te maken. Julia. Ik beween uw lot, en denk niet om het mijne. de Gravin. De Koning moeit u hier zelve getrouwd hebben, en in plaats vanditzoo heilig en geliefd feeft, doe ik de begraafnis van mijn Zoon gereed maken! ach Julia! , Julia. Hoe zal men op dezen tijd, in dit verblijf der tranen, den Koning naar behoren op wagten? d e G ra vin. Ik zend naar hem toe, en onderrigt hem van mijn verlies, hij zal de droefheid waarin mijn hart gedompeld ssontzien, hij begrijpt zeer wel dat het onmogelijk is enige vreugdebedrijven in de akeligfie droefheid aan te vangen 5 de Koning zal niet komen.... alles is van gedaante verandert. Julia. Zo° dat Charlot! zal dan geen vergiffenis verkrijgen? de Gravin. Hij is wel misdadig! Julia. Hij zag zig zeer gedrongen: de Marquis heeft hem totdat ongeluk en om zijn eigeleven maar te befchermen, genoodzaakt.  Derde Bedrijf yierde Toneel. * m de Gravin, (builende) Hij had liever moeten vlugten. Julia. Uw Zoon woedende van gramfchap , de Gravin, (opftaande) Hij had in den Marquis ene Moeder moeten ontzien daar hij alles aan verfchuldigd is de zoon van zijn Minne mijn zoon doden grote Hemel! die vrouw zelve die ze beiden van hun jeugd af aan heeft opgevoed, hun teder bemind heeft, verfchijnt niet-, zij blijft wech en verklaart dus haar zoon wel voor fchuldig. Julia. Gij had die jonge ongelukkige onder uwe befcherming genomen. de Gravin. Ik beminde hem teder: mijn lot is ijfielijker maat zijn misdaad veel groter. Julia. Zal hij moeten fterven ? be Gravin. Dit ongeluk zal twee lijken, in plaats van een ge« ven. Julia. Helaas! onze Minne zou dan de derde zijn. de Gravin. Ach! ik kan er niet aan twijfel en, zijismoeder— *u ik weet wat het koften moet: helaas! fpreken wij van  ïi2 Charlot of de Gravin de Givrij. van geen wraak noch draf, mijne fmart is mij genoeg. (men hoort een groot gerugt) Julia. Welk gerugt is dat? (het volk roeptagter 'tToneef) Lang leve de Koning! de Koning! lang leve de Koning! de Gravin. ó Hemel! hij komt, .... en in wat ftaat vindt hij mij VIJFDE TONEEL. .De Coüriek, (die in't eerjle bedrijf vertrokken was komt gelaarfiop't toneel) devorigen. Julia. Charlot zal behouden worden. de Courier. De Hertog de Bellegarde komt de baffecour op rijden, voor de tw^de maal is't volk bedrogen. Julia, (mettngenoegen) En zal de Koning dan niet komen? de Courier. Ik heb er niets van gehoórt. Hij is in een dorpje eeu half uur gaans hier vau daan. Julia. Hij zalnogkomen, ik weet het zeker. ZES-  HIJ ZESDE TONEEL. De Hertog de Bet-leg arde , (gevolgdvan ! verfcheide edellieden, alle de knegts, andere bedienden van't huis, en de vorigen.) (men plaatft drie leuning/loeien') de Gravin. ( hem te gemoet gaande) Ach mijn Heer! gij komt dan om een ongelukkige Moeder wat te trooften de Hertog. Ik hoop uwe droefheid dooreen weinig vreugde te verminderen, (tegen 'Julia die heen wil gaan") Mejuffrouw ik moet u ook fpreken; uw aangenaam bijzijn is hier nodig; Mevrouw heb de goedheid mij aan te horen aangaande het noodlot van uw zoon en het uwe. (hij gaat tusfchen heiden zitten, de bedienden vertrekken) Ene zekere vrouw Aubonne genaamd is naar den Koning komen toelopen, en heeft zig aan zijne voeten geworpen, en in mijne tegenwoordigheid met hem gefp^oken. de Gravin. Deze Vorft verwaerdigd zig met alle menfchen te fpreken. Julia. Ach, die grote! die edelmoedige ziel. de Hertog. Deze vrouw heeft aan den Koning, mijn meefter, van woord tot woord verhaald 't geen ik de eer zal hebben u te zeggen bedroefuniet, Mevrouw! Vergun mij tot het einde toe uit te fpreken. Gij had | II. Deel. H is  H4 Charlot of de Gravin de Givrij. in haar handen uw enigen zoon vertrouwd, een zware Sjiekte bragt hem zoo ver dat zij hem een langen tijd voor dood hielden, uw zoon was u onbekend gij had hem genoegzaam niet gezien de Gravin. Het is maar al te waar. de Hertog. Hier toe had veel gecontribueerd dat de oorlog uw landgoed zoo wel als het gehele koningrijk ontrufte juilt op dezen tijd eifchte gij uw zoon en de minne te rug, deze vrouw uw regtmatige droefheid en uwe verwijtingen vrezende, dagt u dienft te doen, metuwe fmerten te misleiden, zij gaf u haar zoon in de plaats. de Gravin. Het hart ontzinkt mij! .... grote Hemel! Julia. Hetmijneisgeheelingenomen verrukt de Gravin. Welk een geluk! Julia. Welk ene vreugd! de Gravin. Dat men mijn zoon brenge, laten wij vliegen om hem te zien maar zou het wel waar zijn? de Hertog. Niets is waaragtiger. de Gravin. Ach! indien ik dien geheiligden pligt had volbragt van aan het zog ener vreemde het zuivere bloed van mi'n bloed  - DsRDE BEDRIJF ZESDE TONEEL.- - XI5 .fcloed niet toe te betrouwen, en waarlijk ene moedergeweeltwas,zou men nooit die ijflelijke verwifleling gedaan hebben. de Hertog. En ditgefchied, geloof ik, meêr dan men denkt, de Gravin. Maar welke bewijzen hebt gij mijn Heer! welke getuigen? de Hertog. Dc Hemel en de Koning beiden hebben u regt gedaan» Uwzoonontfnaptehet gevaar en beterde; maar de ruiling was gedaan. Het andere kind wïerd onder uw oog opgevoed, uwe zorgen verbondenu aan dat fchepfeltje, en de gewoonte verftrekte bij u voor moeder-liefde. De minne wildeudagelijks de verwifleling ontdekken, maar heeft nooit het '.art daar toe gehad; vrezende oi om veroordeeld of om niet gelooft te worden, In een verzegeld briefje heeft haarman, een oudefoldaat, het gantfche geval opgefchreven en dit in handen van een Notaris gedeponeert ,\welk aan den Koning vertoond zijnde, de gantfche zaak uitmaakte. De foldaat zelve langen tijd alleen en nauwkeurig ondervraagd, met de dood zelfs gedreigd zijnde, heeft het gantfche geval op een eenvouwïge en nadrukkelijke wijze verhaald. Zijn hoge ouderdom zijn de jaren nietwaar opmen misieidt, hij is nabij dien nootlottigen dag wanneer de menfch niet mefr liegt ;hij heeft alles beveiligd, de getuigen , waarop hij zig beroepen had, zijn nagegaan,.en alles is volkomen waar bevonden, en voorde ogen des Ha Kc-  ii6 Charlot op de Gravin de Givrij. Konings in een helder daglicht gefteld, men kan hem niet bedriegen, hij weet de harten te doorgronden, ene moeielijke maar tevens verhevene wetenichap, waar van hij de kunde aan zijne rampen te danken heeft; laat ik hier nog bij voegen dat ik dien jongeling, door een ieder zoo bemind, gezien heb; hij is'tlevend afbeeldfel van Üw vader, die naait mijne zijde fneuvelde op dien ijlTelijken dag, die voor gantfch Europa altoos verfchrikkelijk zal wezen; hij is't zelve, wees er geruft op, ik heb hem gezien en ben door zijn gezigt getroffen geweeft, hij heeft mij zeer aangedaan de Gravin. Gij verrukt mijne ziel. Julia. Wat ben ik gevoelig aan uwe goedheden! de Hertog. Geef 4an uwe toeftemming Mevrouw, dat de bedroefde minne , mijn verhaal beveiligende , hier haar eigen zoon kan weder vinden , hij was zieltogende , maar men hoopt nog dat hij 't zal kunnen ontkomen: zijn moeder fmeekt er om, zijkoomt, zij valtaanuwe voeten. LAATSTE TONEEL. De vorigen, Juffr. Aubonne. (en een ogenblik daarna) Charlot. Juffr. Aubonne. (zig voor de voeten der Crafin werpende) Ik heb den dood verdient. BI  Laatste Toneel. tij de Gravin. 'Tis genoeg fta op: ik moet u vergiffenis fchenken dewijl ik gelukkig ben, gij hebt mij mijn bloed weder gegeven, (de deur opent zig, en Charlot verfchijnt met alle de dienjlboden ) Charlot. (agter op 't toneel enige fehreden voorwaards naderende) é IJffelijk noodlot! waar brengt gij mij ? de Gravin, (naar hem toelopende) In mijne armen, mijn waarde zoon! Charlot. Gij mijn moeder! de Hertog. Ja zonder twijfel. Julia. ó Hemel! wat dank ik u! de Gravin, (hemomhelzende) Ja, herken uwe moeder, gij zijt mijn zoon dien ik omhels, gij zult alles weten. Julia. Hij is zijne afkomft waardig. het Volk (agterdefchermen.) Lang leve de Koning! de Koning! lang leve de Koning! de Hertog. Hij is't waarlijk zelve, laten wij allüi gaan; ik zal de moeder, Julia, en den zoon zelve hem aanbieden. de Gravin. Ik bezwijk onder het geluk't welk op mijne droefheid ro!grt G % Ckar-  rij Gharlot of de Gravin De Givrij, Charlot, Marquis. Ik weet niet waar ik ben! d e Gravin, Laten wij ons allen voor de voeten van zoo een goe» den meefler neder werpen. Charlot, Marquis. Hendrik is niet de enigfte wiens wetten ik eerbiedig, het volk (agterdefchermen roeptzeerfterk) Lang leve de Koning! de Koning, lang leve de Koning! (De Gravin door den Hertog geleid gaat van^t toneel af, gevolgd door Julia en Charlot, alle de andere Acteurs volgen hen fchielijk en verzcard,door elkander roe* pende") lang leve de Koning! EINDE, DE  D E ONGEDULDIGE. B L IJ S P E L 1 N EEN BEDRIJF. Gevolgd naar 'c Franfche van den Here Lantier. i H 4 PER.  PERSONEN. DAMON. BORCHAMP, vader van Julia. JULIA. DORLIS, Schilder. Een NOTARIS. LA FLEUR, Kamerdienaar van Damis. FRONTIN, knegt van Damis. Het Spel fpeelt in't huis van den HeerBorchamp.  D E ! 7 ONGEDULDIGE. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. La Fleur, (alken, hebbende in zijn hand'een degen, een hoed, en een neusdoek.") Daarishij mijnuwaaragtigweêrontfnapt, men kan hein niet valt houden, en er is geen mogelijkheid om hem te kleden, wat een wonderlijk menfchl hij is als de gedagte zoo verfchriklijk fchielijk, maar laat ik zwijgen daar is hij. TWEDE TONEEL. Damon, La FleuR. D a m o n. (met veel drift binnen komende, en nog bezig zijndezijn veft toeteknopen) dat, luie volk! zullen zij dan nooit gedaan hebben. La Fleur. Uw degen. Damon (zijn degen aandoende) Schielijk. La Fleur. Uw neusdoek! H 5 Da»  122 De Ongeduldige. Damon. Hebje haaft gedaan? La Fleur. Maar, mijn Hear men heeft bij u geen oogenblik ruft indien ik vier armen had Damon. Me chocolade. La Fleur. Ik ga ze halen. DERDE TONEEL. Damon. (alleen) 'Tis laat en Julia is nog in een zagte ruft, of occupeert zig zeer ferieus aan haar tollet. Ik ben dan de enigfte, die hier op is. La Fleur! la Fleur! VIERDE TONEEL. Damon, La Fleur. La Fleur (agter''tfcbervï) Mijn Heer! mijn Heer! D a m o n. Ik geloof dat hij nog flaapt, zal je komen of niet ? La Fleur, (agter'tfcbertn) Op't oogenblik. Damon. Als je niet komt! La  In een Bedrijf vierde Toneel. iaj La Fleur, (agter't fcherm) ■ Ik vlieg. Damon. Schurk! La Fleur, (agter■''tfcherm) Ach! geduld! mijn Heer. Damon. Canaille! La Fleur, (agter''tfcberm) Hartelijk dankbaar. Damon, We zullen zien. La Fleur (met een kop Chocolade) Maar mijn Heer ik maakte je Chocolade. Damon. En heb ik niet honderdmaal gezegd, dat ik niet wagten wil. La Fleur. Men moet dan maar alles aan ftuk Haan. Damon. (gaande zitten aan een tafel) Die Chocolade is kokend heet.... ik kan ze immerg zoo heet niet drinken. La Fleur. Gifteren was hij te koud, men weet niet meêr hoen te voldoen. Damon (opftaande) Leer maar wel dienen ( bij wil drinken maar zig brandende laat hij de kop vallen ) .... verfchriklijk J La  154 De Ongeduldige. * La Fleur. Met een weinig geduld mijn Heer had hij kunnen verboelen. D amok. Hoe laat is 't? La Fleur. Negen uuren denk ik mijn Heer. Damon. Je denkt je denkt als een zot, het moet reeds tniddag zijn. La Fleur. De zon zal abuis hebben maar om ervan overtuigd te zijn, zie eens op je horotogie wel nu ? Damon. (bijhaalt zijn horlogie uit) Welk een horlogie, altijd is het na 1 La Fleur. Mijn Heer je kunt het wel voor doen gaan, zet het maar op twaalf uuren. Damon. Ga naar de kamer van Julia vraag of ik haar zien kan. La Fleur. Nu, mijn Heer? Damon. Waarom niet ? La Fleur. Wel ik denk dat zij nog in flaap zal wezen. Damon. Vraag of ik haar belet aan zal doen. La  In een Bedrijf vierde Toneel, raj La Fleur. Ze gong gilleren avond Iaat naar bed. Damon. Geen gepraat meer. La Fleur. Maar durfjezoo een bekoorlijk jong weeuwtje in haar flaap ftoren? D AMONt Hier in huis bij haar vader gelogeerd zijnde zou ik geen regt hebben haar te mogen fpreken! La Fleur. Ikgahaardan opwekken mijn Heer. VIJFDE TONEEL. Dam on. Mij n befluit is genomen; deze avond,ja deze avond zal, indien gij mij zodanig bemint, als ik mij durf vleien, en als ik u bemin, onze beider wenfchen bekronen; welk eengeluk! .... iederdagfcliijnteen eeuw aan mijn gevoelig hart te wezen, waarlijk mijn geluk is veel te lang verfchoven geweeft. ZESDE TONEEL. La Fleur, Damon. La Fleur. Mevrouw is nog niet zigbaar mijn Heer. Da-  iar> De Ongeduldige, Damon. Zigbaar of niet! ik wil ik zal haar zien, en ik ga zoo naar haar toe. ZEVENDE TONEEL. La Fleur. Hij is als de wind, daar ftaat maar niets voor! wat zal ïiien zeggen , iederheeft zijn fouten, zodanig is helaas 't menfchelijk hart, en ik, heb ikmijn fouten ook niet? ... voor eerlt hou ik veel van den wijn, maar dat is om dat ze goed is ik fpeel gaarne ik doe het veel ,maar alle brave lieden moeten de ledigheid als een duivels oorkulTen haten, dat is zeker, — daarenboven haat ik in't geheel de Vrouwen niet maar dat is een fchone fout, een fout eigen aan degrootfte helden. AGTSTE TONEEL. Damon, La Fleur. Damon. Daar is geen mogelijkheid haar te zien, en de dag zal nog ten einde lopen zonder dat het gefchieden kan, ze laat me zeggen van te wagten te wagten, ach! ik moet te veel lijden. La Fleur. Hebik't niet gezegd? D a m o n. *T is..... 'c is onbegrijpelijk. La  Ïn een Bedrijf agtste Toneel, ia7 La Fleur, Een fchone vrouw kan ook altoos maar zoo niet klaaf fiaan. Damon. Hou je mond. La Fleur. Ik zal zwijgen mijn Heer.' Damon. Bezigmethaartelatenkappen, aan haar toilet gezeten vergetende de gantfche waereld, grimlacht zij in't fpiegel tegen haar volmaakte fchoonheid.... ongelukkigeminnaars als wij zijn; welk een afhangelijkheid! en dan nog opgetogen te wezen op 't minde flateufe woordje de hemel zij dank, dat dezen avond mijn geduld beloond zal worden , hebje mijn aanitaanden fchoonvadergezien? fpreek dan. La Fleur, (jiog gepiqueert dat zijn lieer hem geloden heeft te zwijgen , heeft federt dien tijd altoos met de ar* men over elkander geftaan. Ja mijn Heerl Damon. Wel te vreden hoop ik. La Fleur. Neen mijn Heer I Damon. Zijn proces maakt hem verdrietig? La Fleur. Ja mijn Heer, Da-  ia? 45e Ongeduldig ö Damon. . Zei hij ook iets van mij ? La Fleur. Maar.... Damon. Wel? La Fleur. Ja, maar mijn Heer! Damon. Spreek dan.... ik geloof, dat hij\expres doet om mij razend te maken. L a Fleur. Vergeef het mij, mijn Heer; men kan op den zeiven tijd nietfpreken en zwijgen. Damon. En ik begeer het; antwoord. La Fleur. Om u niets te verbergen, mijn Heer! zoo moet ik u zeggen, dat de Heer Borchamp .... mag ik openhartig wezen ? Damon. Ja! ja! La Fleur. Maar.... ik vrees.... ik vrees Damon. Schielijk of ik ga heen. La Fleur. Ik vrees.... dat gij de gaaf niet hebt van hem te behafen, de Hemel weigerde u, bij al de deugden en bekwaam-  In een Bedrijf agtste Toneel. 129 kwaamheden die gij bezit, datbezadigd enft.il gemoed 't welk Damon. Je weet niet wat je zegt. La Fle üb, Ik dagt wel, dat het daar op uit zou draaien. Maar zie daar Julia zelve. Da mo n. Eindelijk welk een geluk! La Fleur (terzijde) Hij is waaragtigin Haat om haar te bekijven. NEGENDE TONEEL. Julia, Damon. Damon. Ikbrande van verlangen ommezien Mevrouw! en van u afwezig zijnde, geef ik mij geheel aan de droefheid over, maar gij, gij fchijntzeer te vrede te wezen, zonder enigen kommer of zorg. Julia. Watfcheelt eraan, gij fchijnt kwalijk gehumeurd tewezen, wat begeerje toch? D am o n. Een vuriger liefde. J ulia. Je weet genoeg hoedanig de gevoelens van mijn hart omtrent u zijn. II. Deel. I Da»  130 De Ongeduldige. Damon. Uw hart altoos wel te vrede hoe 'tgaat of niet doet mijn fmart dagelijks vermeerderen. Julia. Je hebt gelijk, ik behoorde zonder aan iemand raad te vragen u den eigen dag getrouwd te hebben toen ik u het eerft heb gezien. Damo n. Dit zoude zeer aangenaam geweeft zijn, gij waart de mijne geweeft, de lucht die we inademen ware danzuiverer geweeft, ik zou je dan altijd gezien hebben,gij zoudt mij altijd bemind hebben, gij zoud aan mij altoos gezegd hebben, dat gij mij beminde, en eiken dag die op nieuws weder aankwam , zou mij de fchoonlte mijnes levens gefchenen hebben. Julia. Indien gij mij bemind Damon. Indien ik u bemin ? helaas! mijn zie! te gevoelig herkent haar overwinnaar, wanneer zij uwe bekoorlijkheden flegtsaanfehouwt; verrukt door een omweerftaanbare kragt zie ik niets dan u, ik aanbid u en ik herhaal duizendmaal den dierbaren naam van Julia, ik zoek in uwe ogen mijn heil, mijn geluk, mijn leven, maar al te ongelukkigfinds dezen dag, uw afzijn, de hoop de twijffeling, alles ontroerd mij, s'nagt vergeet ikdenikapen zie niemand dan u alleen, ik fta op om den dag te zien aankomen, een dag, die traag aanlicht; noch nacht noch morgenlicht doen mij uwe bekoorlijkheden vergeten ■  In een Bedrijf negende Toneel. .131 ten zoo is dit hart! zoo is de ware liefde! J P L !/• Maar in alles zijt gij bijzonder, ik kan u niet ontvein- 1 zen DlSIO N. Ach! ikbidjelaatmijfpreken. Julia. Zeer gaarne. Damon. Waarom mijn ziel te verfcheuren ? waarom, indien gij bemint het eindpaal van mijn wenfchen uit te Hellen . het geluk van mijn vlam ? ..... Julia. Ik heb het u gezegd. D a m o n. Maar wat dan ? Julia. • Zoek mijn vaders vriendfchap te verkrijgen, verkrijg zijne toeftemming, dan zal ik mogelijk gereed wezen! Damon. Zoo dat mogelijk inden tijd van een eeuw, een huwelijk mijne flandvaftigheid wel zal bekronen. Julia. De tijd hangt van u af, wees meer bezadigd, betoom deze onverduldigheid. Damon. Ik wil me beteren, uw hart aan mij verbinden, en uwe toegevenheid verdienen , maar een korten tijd bepaalt ons leven, enikword verteerd door zulk een hevig vuur. I . Ju-  I3s De Ongeduldige. Julia. Maar wat kan ik toch doen ? Damon. Bepaal het oogenblik van mijn geluk. Julia. Wanneer? Damon. Van avond. Julia. Zonder de toeftemming van mijn vader! Damon. Uw vader, eeuwig en altijd een vader om mij tegen te werpen. Julia. Maar ik dagt dat jeu bezadigde. Damon. Ikbezadigme, maar ondertuflchen word ik misleid, ben je niet vrij ? Julia. Ja zeker. Damon. Derhalven in het vermogen om mij te trouwen. Julia. Neen! want ikbetuig hier plegtig van alle liefde af te zien indien ik de toeftemming van mijn vader niet erlangenkan. Damon. Zoo! vaarwel dan Mevrouw. Ju-  In een Bedrijf negende Toneel. 133 Julia. Waar ga je heen? Damon. Ik ga een gevoeliger har: zoeken. Julia. Ga mijn Heer. zal de reden dan nooit vat op zijn geeft hebben! Damon. Hoe is't mogelijk! Julia. Hoe! ik dagt dat je vvech ging? Damon. Ja! .... ik blijf alleen, om u de mijne temaken. Julia. Tegen mijn wil en dank ? Damon. Dat zullen we eens zien. 5 Julia. Ik heb medelijden metje dwaasheid. D a m o n. Ach! vergeef het mij, ikben zoo ongelukkig, en ik fmeek aan uwe voeten, om het geluk vau mijn leven te beveiligen. Julia. Wees redelijker, Damon. Ja .'mijne dierbare Julia, I 3 Ju*  134 De Ongeduldige. Julia. Mijn Vader zal onze wenfchen mogelijk wel haalt vervullen. Damon. Van daag nog? Julia. Neen! zijn proces trekt zijne gedagten te veel af, wij ■ zouden onzen tijd kwalijk in acht nemen, om hem thans over ons huwelijk te fpreken , maar hij heeft mij gezegd, en dit vooruitzigt verrukt mij, dat gij in ftaat zijt om hem een goeden dienft te bewijzen. Damon. Ik? welk een geluk! hoe zou ik in ftaat wezen? Julia. Ik heb voor u ingeftaan. D a m o n. Dat is goed! dat is goed! wees maar geruft. Julia. En van uwen ijver. Damon. Ja wees daar verzekerd van, ik ga hof en ftadt bewegen, ik ga den regter, ik ga de Advocaten zien, vaar wel Julia! Julia. Maar waar ga je heen ? DaMon. Ik ga naar mijn vrienden, ik ga naar den Graaf d'Èrmerode, bij den Marquis d'Alban, ik ga de gehele waereld zien.  In een Bedrijf negende Toneel. 135 Julia. Maar wat zulje ze zeggen. Damon. Dat zij zig reppen. Julia. Kenje de zaak dan grondig. D a m o n. Maar zoo omtrent. JuLlA. Spreek met mijn vader, hij zal u van alles onderrigtên, maar ik fmeek u hem geduldig aan te horen , begrijp toch hoe nodig het is, dat je hem zoekt te tehagen. D a m o n. Ja Julia, ik zal hem behagen, wees daar geruft op. Julia. In zijn redeishijzomtijds verward, maar men moet zijn jaren eerbiedigen. D am O n. Ik weet wat ik aan den vader van Julia verfchuldigd ben. Julia. Ik geloof, dat ik hem daar zie aankomen, ik laat u met hem alleen, herinner u toch D a m 0 n. Wees geruft, vertrouw alles aan mijn voorzigtigheid en bedaardheid. Julia. Ik maak daar ftaat op. I 4 TIEN-  13^ De Ongeduldig. TIENDE TONEEL. Damon. (alleen) Eindelijk zie ik dan mijn hoop herleeven, haarvader komt -wat blijft hij fchrikkelijklangwech , ach ! had hij mij reeds in een woord of drie dit alles uitgelegd dan mijn ongeduld botvierende, ga ik door de gantfche ftad ik zal al mijn vrienden aan 't werk zetteu, en na een gelukkigen afloop, zal mijn Schoonvader, dezen avond, verrukt zijnde door het geen ik gedaan heb, mij eindelijk het dierbaar voorwerp van mijn genegendheid toeftaan daar is hij ELFDE TONEEL. Damon, Borchamp. D a m o n. Mijn Heer zal ik zoo gelukkig zijn om u een kleinen dienft te kunnen doen, in dit voor u onaangenaam/wces, het welk de valfchheid en de gierigheid u durven aandoen ? Borchamp. Zeg liever het lot dat mij vervolgd D a m o n. Jk ben verrukt u dienft te kunnen doen. Borchamp. Men verzekert het mij, en ik ben er door vereert. Da,  In een Bedrijf elfde Toneel. 137 Damon. En ik zal alle moeite en zorg aanwenden. Borchamp. Men heeft mij van daag gezeit als een zaak die zeker was, dat uw oom de prefident zeer intiem gelieerd was met mijn advocaat de Heer van Lauvamaine. Damon. Zij zijn van hun jeugd af aan vrienden geweeft, hij zal u dienft kunnen doen, en ik fmaak reeds voor uit een gevoelig genoegen. Borchamp. Ik zal van uwe vriendelijkheid gebruik maken ,enik ga u vmpoint tot point, een befchrijving in alten van het proces, en van den dag dat het zei ve begin genomen heeft. Damon. Men kan over die details fchielijk heen flappen. Borchamp. Ilebje dan iets noodzaakelijks te doen? Damon. Ik deuk dat een lang verhaal je zou kunnen fatigueeren. Borchamp. Neen! mijn borfl is als ijzer. D a m o n. (ter zijde") Zoo veel te flimmer. Borchamp. Maar de tijd is koflelijk laten we gaan zitten. 1.5 Da-  133 De Ongeduldige. Damon. Ik fmeekje. Borchamp. Ach! geen tegenftand ik fpreek niet als zittende. ' Damon (twee jloelen krijgende) Wel laten we dan gaan zitten. Borchamp. Goed zoo! goed zoo ! je kent de Gravin d'Eroie. D amok. Sinds honderd jaar. Borchamp. De wispelturigfte vrouw, die eeuwig en altijd wil praten, want dat is haar pajjie ze citeerdje a! 'de Autheurs daar ze maar de naam van weet, en hoort nooit een ander fpreken, babbelende van den ogteud tot den avond. ' Da mon. Laat ons de befcnriivingen daar laten. B o r c ii a m i'. Goed bijdedoodvandenBaiv.n erfde de Gravin het landgoed Alaine: tot mijn ongeluk is dat naalï het mijne gelegen, en findsdat ongelukkig ogenblikbegon hu proces en al wat de hel ooit heeft kunnen uitvinden om de ruft op dezen aardbodem te Boren; maar bij 't leven van den Baron..-... ik kan nog nooit aan hem denken zonder tranen inmijnoogen, want wij waren vereenigd door de dierbaarüe banden van ware vriendfchap Da-  In een. Bedrijf elfde Toneel. 139 Damon. Bravo! Borchamp. Staatje nog iets van hem voor ? Damo n. Waarachtig Borchamp. Hij was Damon. Een klein mannetje? Borchamp. In tegendeel hij was veel groter dan gij. Damon. Drie voet ten minften , geloof ik. Borchamp. Ik vond hem verward van gedagten, dat was jammer, want als zijn hoofd warm werdt begon hij honderd vert:llingjes. verwfde zig, en vergat eindelijk door zijn lang babbelen, waar dat hij gebleven was; door zijn lange verhalen -heeft hij mij dikwils verveeld, maar ik verdroeg hem als een toegevend vriend, Damo n. En gij kont dit verdragen als eentoegevend vriend? ach!mijn Heer! welk een couragie. B o r c ii a m p. Mogelijk zoude gij minder toegevend geweeft zijn. Damon. Maar ik fmeekje laten we weer aan 'tproces komen daar we aan gebleven waren. Boe-  140 De Ongeduldige. Borchamp. Her heeft me verzeker ik je tot heden toe reeds veel onaangenaamheid veroorzaakt. Damon. Helaas! mijn Heer ik heb er mijn deel ook van. Borchamp. Je bent zeer vriendelijk: nu hoor. Damon, Ik hoor. Borchamp. Zeker papier dat de fatan voor mijn zonden opgefpoort heeft, heeft het proces doen beginnen. Ik heb willen tranjigeren, als een redelijk man heb ik haar doen voordellen, en zelfs nog gilleren door haar neef den Marquis de Fremonr , een man van veel verftand en van een gemeenzaam Caraüer, maar onder ons gezegd een weinig te opvliegende , een weinig te driftig, en hij zendje naar den duivel zoo dra hij genoodzaakt is, maar een ogenblikje naarje te luilleren. Damon. Hij heeft gaarne dat men ter zake komt, en daar ben ikook zeer voor. Borchamp. Zekerlijk ondertufichen uit vrees van fomtijds Mig ie weezen dient men Damon. Maar laat ons daaroverheen Happen. BoRCH/l M P, Ik heb door vooritelien. Da-  In een Bedrijf elfde Toneel. 141 Damon. Als een redelijk man. Borchamp. Om de zaak in der minne af te doen kanje het geloven, al mijn moeite was te vergeefs ; zij weigerde mij. Damon. Die vrouw is zeer te misprijzen ..<.. alles zou gefchikt zijn geweeft, welk een geluk en wij zouden er niet meer van gefproken hebben. Borchamp. Je kent de vrouwen. Damon. Ja zeker. Borchamp. Haaxbtlmeur .... en hoe zij zig met alles bemoeien. Damon. Het is waar maar laten we onze zaak afdoen zonder tijd te fpillen met kwaad van de vrouwen te fpreken Borchamp. Waar was ik ook gebleven ? .... ja aan dat gevloekte papier. Damon. Ja! ja ! dat de fatan voor uwe zonden op gefpoort had. Borchamp. Nu dan; haar procureur, een man vol van liften.... wat feheelt er aan. (Damon ftaat op") Da-  142 Pe Ongeduldige. Damon. Niets, vervolg maar (bij gaat weer zitten) zal er dag, niemand tot mijn hulp komen. Borcha m p. Een verfcheurende wolf wiens gulzigheid hem vet maakt mttprocefen, en die ondereen zagtmoedigen aart een geprivihgeerden fchelm bedekt, dien ik nog eens den hals zal breeken. Damon. Heel goed! waarom wilje juift dat een procureur een eerlijk man zij. Borcha m p. Waarom ? Damon. Nu !wij waren aan't proces. Borchamp. Mijn proces en mijn regten .... Damo n. .Zijn zeer in, de war. B o rcham p. ó Neèn! dat fcheelt veel, mijn zaak is zeer klaar ons verfchil is over de verdeeling van een bofch. Damon. Wel! laat het hakken dan is de zaak afgedaan. Borcha m p. Waarachtig daar zal ik mij wel voor wagten, denkje, dat het mij in't hoofd begint te fchelen? < Damo n. Ik heb een middel bedagt om je te helpen Borc-  In een Bedrijf elfde Toneel. 143 Borchamp. Is't ook weer een andere buitenfporigheid? Damon. Ik zal je van daag aan mijn oom aanbieden, gij zult hem zien en zelfs fpreken , en ik zal 't geluk hebben dienfttedoen aan eenvriend, een waaragtig vriend dien ik eerbiedig en bemin. Borchamp. Heel goed mijn Heer! dat plan bevalt mij zeer, ik ga de gewigtigfte papieren van bovenhalen, je zult wel de goedheid hebben enige ogenblikken te wagten. Damo n. ó! Zoo lang als'tu blieft. Borchamp. Ik kom zoo op 't ogenblik weer. TWAALFDE TONEEL. Damon. Welk een geduld moet men niet hebben, ik verwenfch all' de proccffen en dc pleiters; ik had zoo veel mooie projcilen in mijn hoofd, en door dat gebabbel heb ik alles weer vergeten mijn notaris kent geloof ik die Gravin ik wil naar hem toegaan, ik zou den hemel danken, zoo ik Borchamp hier in plaifier kon doen , en indien ik hem van z\\aproceskan ontheffen , dat tot ongeluk van zijn ouderdom flrekt wat gaat de tijd van daag langzaam voord; la Fleur! DER-  144 De Ongeduldig et DERTIENDE TONEEL. Damon, La Fleur. La Fleur. Ik vlieg mijn Heer. Damon. Vraagnaar Borchamp.... neen vraag hem niet zeg hem nogtans maar zeg hem, dat ik hem wagt, maar kom fchielijk weerom. VEERTIENDE TONEEL. Damon. Wanneer ik hem dit laat zeggen, zal hij hoop ik zijn langzame fchreden een weinig verhaaften, men moetzig onderwerpen daar komt nog niemand la Fleur zelve is een uur onderwech Frontin ! Frontin! VIJFTIENDE TONEEL. Damon, Frontin. Frontin. Mijn Heer. Damo n. Ga dan zien waar hij blijft. Frontin. Maar wie mijn Heer ? Da-  In een Bedrijf vijftiende Toneel. 145 Damon. Wel.' la Fleur. Frontin. Maar mijn Heer! hij was hier zoo aanftonds. Damon. Wel ik zegje immers dat je zoudt gaan zien, wat hij zoolang doet. Frontin. Waar mijn Heer? D amon. Die lompert! (hem bi) de fcboudtn nemende en fittende") daar! daar! daar! daar! Frontin. Ik ga, ikga, ikga, ikga. ZESTIENDE TONEEL. Damon. Ik geloof, dat minnares, vriend , knegts, alles hier zamenfpannen om mij te plagen, mijne euwige grootvader is infiaap gevallen, of de ouderdom heeft zijn memorie uitgedooft, en hem eensklaps doen vergeten dat ik hem hier wagt, maar la Fleur, Frontin wie zon het kunnen geloven, waarlijk ik iïrek tot een voorbeeld van geduld aan 't nageflagt! waar fteekt Borchamp toch! om er dan maar een eind van te maken, zal ik maar naar mijn Notaris gaan. 11. Deel. $ ZE-  i4$ De Ongeduldige» ZEVENTIENDE TONEEL. La Fleur. De Heer Borchamp maar hoe is dat? is hij wech? wel drommels wat zal nu defchoonvader zeggen? maar daar zie ik hem nog lopen, laat zien of ik hem nog inhalen kan. AGTIENDE TONEEL. Borchamp, Julia. Borchamp. Gij zult met ons gaan en ik ben die geen die het u verzoek. Julia. Maar vader. Borchamp. Gij zult bij het onderhoud tegenwoordig zijn, deregters zullen u zien, dat zal er waarlijkgeen nadeel aan toebrengen, een jonge en fchone vrouw geeft een beminnelijke gedaante aan 't vooritel. Maar waar is hij ? Datnon/ Damon! ikfchreeuwvoorniet, mijnHeerheeft het hazenpad gekozen, een aartig voorval. Julia. Gij doet hem onregt door het agterdenken. Borchamp. Wel zoek hem dan.  In een Bedrijf agtiende Toneew. f47 Julia. La Fleur! Borchamp. 'T is waarlijk zeer beleefd. Julia. La Fleur! (terzijde) ik kan het haalt niet geloven. NEGENTIENDE TONEEL. Devorigen, La Fleur. Julia. Waar is je Heer? La Fleur. Hij is me ontfnapt. Julia. En om wat oorzaak? La Fleur. Hij heeft muizen-nellen in zijn hoofd,hij is een eeuwig gezwore vijand van al wat ruil is, hij gaat, zegt hij, bij zijn Notaris, en terwijl dat er niets klaar was, vloekende op de dienltboden, op mij, op den koetfier, om dat hij er niet met de koets ftond en om dat wij niet hadden kunnen dromen dat hij uit zou vliegen, is hij te voet wech gelopen. Julia. Hoe is 't mogelijk en heeft hij niet eensxzijn koets? La Fleur. Och! neen Mevrouw, hij wou zoo lang niet wagK 3 t«  148 De Ongeduldige. ten, dat de koetfïer naar ftal ging, hij zei dat hij te voet en alleen veel fchielijker zou lopen. Borchamp. 'T fcheelt hem waarlijk in zijn harfens. Julia, (tegen la Fleur) 'T is genoeg gt maar heen. TWINTIGSTE TONEEL. Borchamp, Julia. Borchamp. Ik moet bekennen, dat het een rare manier van doen is, ik rep me om hier te komen en hij behandelt me op zulk een wijs. Julia. De grote drift, die hem vervoert B orch a m p. Och! watzouhet; eergifteren nog op de wandeling gong ik zagjes en bedaard, ik ademde de verfche lugt in, mijn Heer zei, zouje ook ziek wezen? ik, neen waarom dat ? neen! niets, niets, ik vreesde het maar, laten we maar voordgaan: een ogenblik daar aan verlaat mijn Heer me, voorwendende dat hij op het midden van den dag voor de lucht bevreelt was, wat denkje daar van? Julia. Hijisteverontfchuldigen, het is een zwak van hem. Boro  In een Bedrijf negentiende Toneel. 149 Borchamp. Laten weer maar niet meer van fpreken, het is een gek, die me al lang verveelt heeft. Julia. Met ter tijd zal hij bedaarder wezen, en meer nadenken hebben. Borchamp. Die wildzang, die me in mijn wezen durft raden mijn bofch te kappen. • Julia. Maar hij is immers uw vriend. Borchamp. De uwe meenje, en dat kan ik zonder moeite toeflemtnen, ik beminde hem, ik achtte hem, ik keurde uwe verbintenis met hem goed, maar't gordijn is gevallen, ik herroep alles tegenwoordig, geloof mij mijn waarde kind, doofinuweziel, terwijl het nog tijd is, een gevaarlijke vlam uit, die uwe dagen zoude ontruften, ja te dikwijls heeft de liefde met hete tranen de dwaling van een ogenblik befchreid maar ik ga mij zelve met die zaak bemoeien welke mij zooveel onrufl brouwt, en om mij uit dien doolhof te redden ga ik raadsheren ei&Prefident alleen fpreken; overweeg ondertulfchen de les die ik je gegeven heb. K 3 EEN  1$« 1) E O H G E t n B I C I, EENENTWINTIGSTE TONEEL, Julia (alken) Hij fchijnt verbitterd om zijn menigvuldige buitenfporigheden; helaas! welk ongelukkig carafrer ! fouten, deugden, welk een wonderbaar eontraft, zonder beweegredenen werkzaam, altijd onbedagt, en nogtans zijn geluk Hellende om te behagen, kwetit hij den verfchuldigden eerbied, doet devriendfehap afbreuk, ja de liefde, de liefde zelve welkers banden hij bemint, en waar op hij zijn geluk fchijnt gebouwd te hebben, heeft wel dikwijls gezugt om de drift die hem voorddrijft; maar wat is hij niet teder; wat is hij trouw, nooit zogt zijn hart, zoo opregt in zijne tederheid, de waarheid van een dubbelzinnig woord te verbergen TWEEËNTWINTIGSTE TONEEL. Julia , La Fleur. La Fleur. Mijn Heer, fchier overftelpt van droefheid, verzoekt op den bewegelijklten toon om een onderhoud, hij is wel levendig maar zijn hart is goed. Julia, (terzijde) Welk een minnaar, helaas! wat moet ik doen, ja ik gevoel mijn zwakheid , te vergeefs zoekt de reden de liefde te beltrijden, (overluid) laat hij mij wagten. La  In een Bedrijf eenentwintigste Toneel. 151 La Fleur. Mijn Heer? Julia (terzijde) Ik zal mijn vader tragten te vinden, en zijn gramfchap doen bedaren. DRIEËNTWINTIGSTE TONEEL. La Fleu r. Zou hij u wagten? óikbenerzeerbedugtvoor.eer zou men tot bedaren brengen.... het vuur, den wind, het hart van een coquette VIERENTWINTIGSTE TONEEL, Damon, La Fleur. Damon. Wat heeft Julia gezegt? La Fleur. Zij zal zoo weer komen. Damon. Schielijk? La Fleur. Ik hoop van Ja. Damon. Maar wanneer? dezen avond, morgen, of toekomende week? La Fleur. Mijn Heer hoe kan ik 't weten ,het toekomende is dnifter? K4 Da-  '5* De Ongeduldige. Damon (terzijde) Welk een refolutie i mij tot fchrij ven te zetten f maar om evenwel aan Borchamp tebehagen, om hem die ruft die hij zoo betreurd weer te geven, ga ik ten zijnen behoeve aan den Preftdent fchrijven, ik zal 't met vuur doen, mijn oom zal begrijpen hoe zeer't mijter harte gaat. La Fleur (naDamon, die /drijvende is ,enigen tijd bedaard te hebben aangezien , ter zijde.) Eindelijk is op die grote beweging enige ruftgevolgt, ik zie op zijn wezen de beminnelijkfte trekken van hartelijke deelneming óch! daar verandert het toneel, daar komt een ftorm op. Damon. Die verdoemde pen 1 La Fleur, (terzijde) De pen heeft ongelijk (overluid) indienmijn zorg.... Damon. Ik heb bijna een quartier voor elk woord nodig. La Fleur. V/el mijn Heer! laat hier en daar een letter wech, een voord min of meêr (ter zijde) ik geloof waarachtig, da t »:ij de woorden wel de helft te lang vindt. Damon. Wat een ellendige inkt! La Fleur, (terzijde) Alles loopt hem tegen. Da-  In ken Bedrijf vierentwintigste Toneel. 155 Damon (fort den inktkoker in plaats van den zandkoker over zijn brief.) Zie daar! daar hebje het nou, waarom ftaat daar de inktkoker? (na een ogenblik) ik zal hem toch maar toe doen; hij'kan hem zoo wel lezen. La Fleur. Dat zal daar een letter Eclips z\]n. Damon. (na het zand over den inkt uitgeftort te hebben , bezig met zyn brief toe te maken.) Een wafchlicht! La Fleur, (ter zijde zonder bem te boren) Hij is toch altijd dezelfde. D amo n. Wel nu —- La Fleur, (nog zonder bem te horen) En de ruft is zeker zijn element niet, zijn drift kan me fomtijds vermaken. Damo n. (heen gaande zonder van la Fleur gezien te voorden) Welke knegts! La Fleur. Altoos opvliegende, altoos buitenfporig , dan is hij boos, dan knorrig op me, en nogtans bemin ik hem, maar waar is hij dan ....ha, ha, hij is wech ! hoe zit dat? waarishij dan? ik begin te begrijpen. Damon. (inkomende met een brandend wafchlicht) De befte weg om op zijn gedagten gediend te worden. K 5 VIJF-  »54 De Ongeduldige. VIJFENTWINTIGSTE TONEEL. De vorigen, de Notaris. de Notaris. (tegen !a Fleur terwijl Damon zijn brief toelakt) Kan men uw Heer zien ? la Fleur. Ja wel mijn Heer, want daar zit hij. Damon. (terzijde') Ik vlei mij mijn Heer Borchamp, dat mijn manier van doen je vergenoegen zal. la Fleur, Mijn Heer daarisjeiV^w, Damon. Zoo! benje daar ik kwam van je huis af. de Notaris. Ik weet het mijn Heer. Damon. Men vindje nooit te huis. de Notaris. Ik was uitgegaan om zeker teftament te pajferen. Damon. Je hebt ongelijk la Fleur! dat men op 't ogenHik, citol cito! dezen brief aan mijn oom brenge. ZES-  *5$ ZESENTWINTIGSTE TONEEL. Damon, de Notaris. Damon. (ter zijde) Ik ben dan eindelijk van dat ijflelijk pak verloft, dit proces zal dan eens een einde nemen, (hard op) ik wou, wegens de zaak van Mevrouw d'Erole fpreken, menzcgt, dat je zeer bekend bij haar zijt. de Notaris. Ik heb haar van de wieg af gekent, en men neemt zeer bijzonder deel voor die genen, welken men heeft zien geboren worden. Damon. Je weet dat ze een proces heeft ? de Notaris. Zou ik niet.! Damo n. Wel nu! wat denk je er van? de.Notaris. Zoo op 't ogenblik heb ik van de Gravin een briefje gekregen .... ik geloof dat ik het nog bij mij heb. Damon. Kan ik het zien? de Notaris. Ik zal het je voorlezen (hij zoekt in zijn zakken) Damon. Laat het mij dan zien. de  ï56" De Ongeduldige. de Notaris. Een ogenblik als 't je blieft, (zoekende) onze Gravin heeft fchulden gemaakt Damon. Maar dat doet ieder een tegenwoordig. de Notaris, (zoekende) Wagt, wagt, ik geloof dat ik het hier heb .... waar Is't dan.? .... ja! daar is't Damon. Maar lees dan fchielijk, waarzoekje dannogna? de Notaris. Wel ik zoek mijn bril. Damon. Leestochmaar! je zult naderhand je bril wel vinden. de Notaris, (bijhoudt het papier tuffcben fijn tanden, en zoekt met beide banden in zijn zakken.) JebentwatfchielijkmijnHeer, maar daar is hij, nu zal ik je kunnen helpen (hij leeft) ik hoop ....ja die eigen dag .... van uw propofitie ....ai! neen, dat is het niet in bet toekomend br.br.br. Damon. Ik fmeekje! lees toch dat iemand je verdaan kan. de Notaris. Daar heb ik het betreffende mijn proces (Damon *omt met drift bij hem om zelve in dien brief te zien, de Notaris trekt zijn hoofd agter uit en laat zijn bril vallen) waar van gij de papieren ... ach! ach! mijn bril, hij zal zekerlijk gebroken zijn. Da-  'In een Bedrijf zesentwintigste Toneel. 157 Damon. Datzoumeliefwezen, vervolg maar. de Notaris. Je bent zeer vriendelijk mijn Heer, (terzijde) zijn hoofd is ophol (overluid) om kort te gaan, want dat is zekerlijk dë wijs om je belt te behagen. D amon. Ja bijzonder. de Notaris. Weet dan dat zij van voornemen is om haar landgoed te verkopen. Damon. Heel wel! en dan ben ik koper. de Notaris, WieUE? Damon. Ja ik, en door dit middel geef ik Borchamp al wat maar bofch is, dan zal hij wel te vreden zijn. de Notaris. Accoord, begrijp evenwel. Damon. Neen, ik begrijp niets. Ga heen, vlieg! loop de gantfche ftad door, en doe de zaak zonder uitftel af. de Notaris. Welk een drift, maar laat ons met bedaardheid de aaak eerft overleggen, weet dan mijn Heer, dat wanneer je dat bofch afltaat het landgoed ontfaggelijk van zijn waarde vermindert. Damon. Och! ik doe met hart en ziel afitand van geld, pre» ceffen j  >5» Dé Ongeduloig». cefen, en van al de bolTchen van de waereld, verftaje me? de Notaris. Ja zeer duidelijk. Damon. Maar zoo dra de zaak haar bellag heeft, doe mij dan hst plaifier om er Borchamp van te verwittigen, en zeg hem datzijn/>/w«eindelijk gewonnen is, en dat hij nu geruft flapen kan, vlieg heen ,' mijn lieve vriend doe mij dat plaifier .... Wijfje daar nu als zoo'n zout-pilaar Haan! de Notaris. Maar in waarheid ik ben verwonderd, echterzal ik om u plaifier te doen mij gaan haaften (hij gaat heen met een zeer bedaarden en pedanten flap.) Damon. (hem naziende") Pas wel op datje je niet in het zweet loopt .... nog een woord mijn Heer! verberg aan mijn aanftaande'n fchoonvader den naam van den koper , ik begeer het volftrekt geheim te houden ik heb er mijn reden toe. de Notaris. De vcorname pligt van een Notaris is te kunnen zwijgen en naar dien Grotius in zijn Damon. Ei mijn Heer laat dat daar zonder Grotius, en ga maar heen. deNotaris (heen gaande) Maak daar ftaat op. ZE-  -59 ZEVENENTWINTIGSTE TONEEL. Damon. Ja! die mij plaifier wil doen,moet de weldaad verzwijgen , hij zou denken, dat ik zinneloos geworden was, of dat ik deze daad alleen uit eigen belang gedaan had, om zoo veel te zekerer zijn fchoonzoon te worden. AGTENTWINTIGSTE TONEEL. Damon, Julia. Damon. Ach! zijt gij't? welk een geluk! Julia. Gij wordt alle daag beminnelijker. Damon. Vergeef mij ik heb ongelijk gehad bekijf mij maarniet. Julia. Men moet uwe grillen dan maar verdragen. Damo». 'Tis waar ik ben een weinig levendig.. Julia. Een weinig ? Damon. Neen zeer veel! ik fta het u gaarne toe, om dat ikhet ongeluk heb, haar die ik bemin te mishagen. JULIrfT Welk een wonderlijk bewijs van liefde, daar gij aan mijn  ifïo De Ongeduldige. mijn vader zelf doet ondergaan 't geen Damon. . AchJ ik heb hem lang ge wagt maar alle hoop rerlie. zende Julia. Lang gewagt? Damon. Neemje het dan zoo erg op. Julia. Nu luilter! je zegt dat je mij bemint. Damon. Mijn beftaan, mijn wenfch Julia. Ik geloof het gaarne maar hoe zouje u kunnen vleien te verdienen, dat er ooit een huwelijk .... Damon. Door mijn opregte liefde. Julia. Je valt me gedurig in. Damon. Ach! neen ga voord. Julia. Zou ik niet onvoorzigtig doen , mij als eeii ongelukkig flagtolfer aan de liefde bloot te Hellen om ..... Damon. Ach! geloof. Julia. Alwéér. Da.  In een Bedrijf agtentwintigste Tcweel. i6"i Damon. Nu! ik zal zwijgen. Julia. Door uw humeur en rufteloosheid. ... t Damon. Ach! de liefde verzagc alles, het geluk maakt eert menfch beminnelijk. Julia. Ja! dat weet ik, de liefde kan alle fouten günflig bedekken, meegaande voordat zij verwonnen heeft, fchijnt zij door geen andere begeerte gedreven te worden, dan door die van te behagen, maareindlijk vermindert dit, en dan ontwikkelt zig het carafter zoo veel te meer.. Damon. Vrees toch nergens voor, indien ik bemint word, indien eens de dag mag geboren worden, die mij de gclukkigfte van alle menfchen zal maken, zult gij mij onderdanig, en even verliefd, aan uwe wetten zien gehoorzamen , mijn humeur beteugelen, en in alles uwe wenfchen voorkomen. Julia. Die poging zal u moeilijk vallen. Damon. Gij zult zien, dat waaneer ik eens beloof, » II. Deel, U HE-  i«2 De Ongeduldige. NEGENENTWINTIGSTE TONEEL. Devorigen, la Fleur. Daar is de fchilder, mijn Heerl Damon. Doeje zeiven fchilderen laat mij met vrede. la Fleur. Wie ik mijn Heer ? Eenogenblik .... laat^zlen of ik op uwbart dat volmaakt vermogen heb — fóathem bi„nen komen, het fotirtrait moet afgemaakt worden, gij hebt het federt lang beloofd; bewijs mij hier door dat gij u zeiven meelïerzijt, en zoo veel toegevenheid voor mij hebt. Damon. Gebied en ik zal te gelukkig zijn .... DERTIGSTE TONEEL. Devorigen, Dorlis fchilder. Damon. Zoo mijn Heer DmHs! benje te; kom laten we gaan zitten fchilder! fchilder dan! Dorlis (zijne penfelen en verwen Maar makenJe~) _ Ik ben in een ogenblik klaar zoo! zit maar voorHit maarneen! neen! je gaat agter uit Damon. (epftaande en zijn leuning/loei wec/jfchuivcnde~) La Fleur.' g?ef mij een Itoel ik kan zoo nietrneerzitten Do *-  In een Bedrijf dertigste Toneel, rè • Dor lis. Hond het hoofd over eind, zagtjes, goed, blijf nu zoo zitten. Damon. (tegenJulia) Hij draaidmezoo als hij wil. Julia. 'Tis ook een harde proef. Dorlis. (fchilderende) Ik moet vooral acht geven, en dat is het voorname van dekonft, omde nuances wel te vatten, de exprelfie, de gelijkenis, en 't earatïeriftiquc. Damon. (zijn horologie uithalende) 'Tis reeds laat. Dorlis. Hoe je verzetje! Damon. 'T was dat.... (tegen Julia) doe mij het plaifier en gadaarzitten, ik zal dan veel meer acht geven (hijdoet Julia naaft den fchilder zitten) Julia. De ogen beginnen te gelijken. Damon. . Indien Dorlis in mijn hart kon lezen, hij zou mij mee de vurigfte trekken fchilderen, en de mond. —— J ulia. Die is goed. Dorlis. Ik heb er zoo mede gedaan. La Da-  i6"4 De Ongeduldige. Damo n. (fchielijk opflaande) Hebje gedaan! zoo dat is goed, je bent engelagtig. Julia. Wat is dat? Dorlis. Dat is een wonderlijkmenfch....wijbeginnenpas. Damo n. (weer gaande zitten) Maar waar benje dan toch ? Dorlis. Ik ben aan de ogen; neem toch een vriendelijk gelaat aan. Damon. (tegenJulia) Indien ik mijn geluk in de uwe kon lezen, zouden de mijne niets dan tederheid voor u uitdrukken. Julia. In weerwil van dat laftige Uil zitten. Dorlis. Ja! denk maar om Mevrouw, maar veilig toch je ogen op mij. Damon. Hoe onophoudelijk? Dorlis. (fchilderende) Wanneer men bijeen fchoonheid zit, vermeerdert de gloei van't wezen, en't oog wordt levendiger. Damon. Maar wanneer denkje eens gedaan te hebben. Julia. Dat is een moeilijk ogenblik. Da-  In een Bedrijf dertigste Toneel. 165 Damon. Bij een aanbiddelijk voorwerp fchijnt alles door beminnelijke kleuren verlevendigt te worden. La Fleur, (terzijde) Indien Mevrouw daar niet bij was geweeft, had hij den fchilder al lapg naar den duivel gezonden. Damon. Maar waar benje nu toch aan. Dorlis. Wel nog aan de ogen! zij zullen zekerlijk volmaakt wezen. Damon. Repje maar wat! 'tis niet nodig dat je me zoo mooi maakt, Julia. Maar je wilt immers hebben, dat het pourtrait gelijkt. Damon. Je doet mij te veel eer aan, ik had veel liever dat de hand van de liefde mij in uw hart gegraveerd hadt. Julia. Dat zou zekerlijk fchielijker wezen. Damon. (opflaande en zig agter den fchilder plaatfende) Ik wil zien watje doet. Julia. Maar wat doeje dan. Dorlis. (naar hem rond kijkende) Maar waar benje dan mijn Heer, ik zalje in der eeuL 3 wiS-  » Bé Ongeduldig *. wigheid met kunnen fchilderen welk een man, ik was daar regt op mijn (beek. Damon. (neergaande zitten) Nu daar ben ik immers! bedaar maar. Julia. Jebeiitzekerlijkzelfs al heel bedaard. La Fleur (terzijde) Ja waarachtig. Julia. Maarbedwingje toch een weinig, Damon. Maar waar benje nu toch aan ? Dorlis, Wel aan de ogen. Damon. Nog al aan de ogen, wel hoe veel maak je er me dan, Dorlis, Een of twee of daar omtrent. Damon. (opftr.ande) Datzaljewel zonder mij doen. Julia. Maar bedenk toch. Damon, Maar ik fmeekje. Julia. Mijn Heer kan nooit gedaan hebben. Damo n. !k bid je Julia ga toch eens zelve op die plaats zitten. 1*  ïn een Bedrijf eenendertigste Toneel. 167 Julia. Hoe om je pourtrait te hebben ? —- wat zou dat beduiden. EENENDERTIGSTE TONEEL. De vorigen, Frontin. Frontin. Zie hier het antwoord van je oom de Prefident. Damon. Laat ons fchielijk lezen. Dorlis. (terzijde) Laat ik maar heen gaen, die man is niet zoo als 't hoort. TWEEËNDERTIGSTE TONEEL, Damon, Julia, Frontin. Damon. Ach! wat ben ik verheugd! mijn oom is de liefïte man van de waereld, ga mijn Heer Borchamp uit naam van Julia verzoeken een ogenblik hier te komen. L 4 " DRIE-  .6) De Ongeduldige. DRIEËNDERTIGSTE TONEEL. Damon, Julia. Julia. Maar welk een tijding hebje? D a m o n. Gij zult het terftond weten, welk een geluk! mijn oom heeft mijn wemch vervuld, en hij kan op mijn erkentenis ftaat maken. VIERENDERTIGSTE TONEEL. Damon, Julia, Borchamp. Borchamp. (tegenJulia) Wat wilje me nu zeggen. Damon. Door uwe toegevendheid aangemoedigd Borchamp. Ik verzoekje excuus, ik ben je onderdanige dienaar. Damon. Och! ik bidje hoor me toch, het onfchuldig ongelijk Borchamp. 'Tis mij onmogelijk ieder heeft zijn bezigheden, Damo n. Gij zijt vertoornd, ik merk mijn ongeluk, Julia, (tegenBorchamp) Maar ik bid u hoor hem toch. Pa-  In een Bedrijf vierendertigste Toneel. 169 Damon. Uw geduld word getergd, maar wijt het niet aan mijn hart, uw intereft bezielt mij, ik bid u hoor mij toch ! mijn oom de Preftdent, aan wien ik gefchreven had, antwoord mij, dat hij mijn Heer van Lauvamaine gezien heeft, dat men op alles hopen mag, en dat hij niet bevreelt is van niet alles te zullen verkrijgen van een oudeu vriend, die hem acht, maar ik heb den brief nog niet uitgelezen wees zoogoed en lees zelve. B 0 rchamp. (Jeeft) Mijn lieve Neef 1 ' „ Toen ik uw brief ontving was de Heer de Lauva„ maine juin bij mij ten eten , wees geruft omtrent den uitflag van je verzoek, ten mïnften voorzoo ver het „ van hem afhangt, hij heeft mij verzekert alles voor „ onze vriendfehap over te hebben. Damo n. . Hier uit kunje nu al begrijpen, hoe zeer mijn oom voor ons geintreffeerd is. Borchamp. Daartwijfïeliknu niet meêr aan. Julia. Hierziejenutenminftenaan dat hij iemand zoekt te verpligtcn. Borchamp. Ik zie het en wil hem weder regt doen. (lezende) „ Maar volgens je gewoonte zegje alles, met zoodanig „ eenoverhaafting, dat je de helft van de woorden vergeet, en je uitdrukkingen zijn zoo verward, dat men L 5 „ nie<  *7° De Ongeduldige. „ niet dan met grootemoeité jegedagten raden kan." (ter zijde) hier ken ik hem aan (lezende) „ ik zend „ uuw briefte rug ik bidjelees dien nog een over, want „ ik kan tril de kladder» bijna niet komen (terzijde) dat zal weer wat nieuws zijn. Damon. Oeh! lees toch danzalje zien hoeik je belang ter harte heb genomen. Borchamp. (den brief die Damon gefchreven hccfilezende) „ Mijn waarde oom! je moet terftondal je paarden * afrijden om mij een zeer gewigugen dien't voor 'tvervloekte .... van de Gravin. D a'm o n. ( in zijn brief ziende met drift) Proces. Borchamp. Dat Haat er niet, maar 'tlaat zig begrijpen (lezende) „ de Gravin d'Erole pleit fiuds honden jaren < met den „ heer Borchamp vader.... daarik dol verliefd op ben, „ en die verftanden fchoonheid vereenigd (niet lezenzende) ik wilt niet dat ik zoo mooi was. Damon. Maar mijn heer l vader van Julia, die bij degoddelijkfte trekken verftand heeft. B orchamp. Excellent] als wij het maar begrijpen kxmn^Qezende) ,, hetueen/;-»«ro ces ten einde gebragt. Julia. Hoorje 't wel vader?hij is het zelve. B o r c ii a m 1'. Ja dogter! ik hoor'theel wel. de Notaris. Je ziet, dat fchoon mijn Heer wat driftig is, zijn hart evenwel bijzonder goed is, en je dient zulk een overtrouw minnaar zoo hartelijk te belonen als hij verwagten kan. Damon. Neen mijn Heer! aan zulk een kleinen dienft hegt ik zulk een grote waarde niet, ga met je eigen hart en goedheid alleen te rade. Borchamp. Hoe kanje u vleien, mijn Heer! mot zulk een ca~ rafter iemand gelukkig te maken. Da-  Ïn een Bebrijf vijfendertigste Toneel. 175 Damo n. Ja mijn Heer! door den wenfch, den lult om haar te behagen, bezield, zal ik vliegen omhaar in al haar wenfehen voor te komen. Julia. Ik fta voor zijn hart in , gevoelig voor de vriendichap, vervuld met eerbied voor u, zal hij zijn grootfte geluk rekenen uwe genegenheid te winnen en de vreugd van uwen ouderdom te zijn. Borchamp. (tegen Julia) Je wilt het dan zoo? Damo n. (met zeer veel levendigheid) Ja mijn Heer! Borchamp. Trouw elkander dan, ik fta het toe. Damon. Ach, Julia! ach mijn Heer! de vurig- fte fentimenten (tegen den Notaris ) kom laat ons't contract tekenen, 't zou een peiniging zijn nu nog langer te wagten. de Notaris. Maar dan moet het cerft gefchreven zijn. Damon. Waar wagt je dan na? de Notaris. Ik wagt een aartige vraag! mijn Heer daar is Immers tijd nodig om een contfaSt op te Hellen. B or-  ï^c» DeOngeduldigè* Borchamp. Laten we binnen gaan ik zal zijn wenfch voldoen^ Damon. Wanneer zal men toch eens zonder Notaris kunnen trouwen! EINDE.  NARCISSUS of de VERLIEFDE op zig ZELVEN. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. Naar't Franfche van den Here Jean Jafques RouJJeau. II. Deel. m PER-  PERSONEN. L1ZIM0N. VALERE. 1 ^ Kinderen van Lizimon. LUC INDE. j ANGELIQUE. "1 Zufter gn Broeder on(jer de VQ0^ LEANDER. j van Lizim°n ftaande, MARTON, Kamenier van Lucinde. FRONTIN, knegt van Valere. Het Toneel verbeeldt de kamer van Valere, NAR-  NARCISSUS. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Lucinde, Marton. Lucinde. Ik heb mijn broeder zoo even in den tuin zien wandelen , laten wij ons haatten om zijnportrait voor Zijn te rug komfi: op zijn toilet te plaatfen. Marton.' Mejuffrouw •' zie hem hier in een verkleding, gefchikr. ómhemvcragtelijk temaken , en fchoon hij debeminnelijkfle man van de waereld is, heeft hij hier als vrouw nog veel meer bevalligheden. Lucinde. Valere is door zijn gemaaktheid enopfchik bijna een vrouw in mans kleren verborgen, en dit portrait dus verkleed wel verre van hem onkenbaar te maken, fchijnt hem in zijn natuurlijken ftaat te vertonen. Marton. O! wat voor kwaad fteekt daar in ? daar de vrouwen zig heden aan de mans zoeken gelijk te maken, is het dan niet billijk dat zij van hun kant haar hier in te gemoec komen, en zoo veel bevalligheden als de vrouwen ware verdienlten zoeken te verkrijgen? dankzij de modezii zal dat alles we! weten te vereffenen! M % Lu-  i8o Narcissus Blijspel in een Bedrijf. L ucinde. Ik kan mij aan zulk een buitenfporige mode niet gewennen ; miuchien zal onze fexehet geluk hebben van niet minder te behagen fchoon zij achtenswaardiger wordt; maar de verblindheid der mans beklaag ik, wat verheelt zig die onbezonnene jeugd met zigalle'onze regten aan te matigen. Denken zij de vrouwen meer te zullen behagen als zij haar tragten te gelijken. Marton. Dat zoude dwaas zijn, wantde vrouwen haten zig onderling te veel, om het geen op haar gelijkt, te beminnen. Maaromweêrtot hetportrait te komen, denkt gij niet dat de cbevalier deze kortswijl kwalijk nemen zal ? Lucinde. Neen Marton ! mijn broeder heeft natuurlijk een goed caraOer, hij zal genoeg voelen dat ik, doorhem al lachende, met dit portrait,, een ftilzwijgend verwijt te doen, niets anders heb voorgehad als om hem van een fout te beteren welke een ieder in het oog loopt zelfs Angelique, die beminnelijke pupil van mijn vader met wie Valere van daag trouwen zal; men doet haar dienft als men de gebreken van haar minnaar verbetert: en gij weet hoe zeer ik die vriendin nodig heb om mij te bevrijden van haar broeder aan wien mijn vader mij ook uittrouwen wil. Marton. Zoo dat die jonge onbekende Cleante, dien gij voorleden zomer te Parijs zag, u nog aan het hart ligt. Lu-  Eerste Toneel. igi Lucinde. Ik ontken het niet. Ik vertrouw zelfs nog op zijn woord dat hij mij gegeven heelt om wel haart bij mij te komen,' en op de belofte, die Angelique mij gedaan heeft van haar broeder over te halen, om van mij af te zien. Marton. Ja! afzien! wees verzekerd dat uw fchoonheid meêr kragt zal hebben om die verbintenis te verlterken als Angelique er zou kunnen hebben om die te verbreken. Lucinde. Die complimenten daar gelaten ! zeg ik u, dat vermids Leander mij nooit gezien heeft, het zijn zufterligt zal vallen om hem te doen begrijpen dat hij niet gelukkig kan zijn met een vrouw, wiens hart aan een ander verbonden is, en hij dus niet beter doen kan als om van haar af te zien, door haar op een behorelijke wijs te bedanken. Marton. Op een behorelijke wijs te bedanken? 6! Mejuffrouw een vrouw zoo als gij, en veertig duizendpillolen te bedanken dat is een beleefdheid die Leander nooit zal kunnen hebben, (terzijde') Indien zij wilt dat Leander enCleante dezelfde zijnzou zulk een weigering een heel anderen naam krijgen. Lucinde. Marton! ik Jioor gerugt laten we dhportrait fchielijk verbergen het is zeker mijn broeder die te rug M 3 komt  iSi Narcissus Blijspel in een Bedrijf. komt wij hebben onzen tijd met praten verlieten, en ons zelve de gelegenheid benomen om ons voornemen te volvoeren. Marton. Neen! het is Angelique. - TWEDE TONEEL. Angelique, Lucinde, Marton. Angelique. Mijn waarde Lucinde! gij weet met wat een weerzin ik bewilligde om de kleding van het portrait van Valere in vrouwe gewaad te doen veranderen. Nu ik u gereed zie om uw voornemen te volbrengen ben ik bevreesd, dat hij, uit ongenoegen van zig misleid te zien, boos tegen ons worden zal. Ik voel dat ik teu korten van de ruil van mijn hart mij niet kan vermaken. Lucinde. Wat zijt gij vreesagtig, Valere bemind u te zeer om iets, datmetuwtoeltemminggefchied, zoo lang hij nog uw minnaar is kwalijk te kunnen nemen. Denk dat gij nog maar één dag hebt, om den vrijen teugel te kunnen vieren, en dat het wel haalt zijn beurt ook worden zal; daarenboven is het om hem van een zwak te genezen dat hem eenigfinds belachens waardig maakt, dit is het regte Werk van een minnares; wij-kunnen de fouten van een minnaar verbeteren, maar die van een man moeten wij verdragen. Angelique. Maar wat vindt gij dan nog in hem dat zoo bêlachens- waar-  Twede Toneel. 183 waardigis? hij is beminnelijk , heeft hij dan wel zoo een ongelijk van zigzelven te beminnen? en geven wij er hem het voorbeeld niet van? hij zoekt te behagen en zoo dat een fout is wat voor een beminnelijker deugd zou een gezellig man kunnen hebben ? Marton. Voor al voor vrouwen. Angelique. Lucinde zoo gij mij gelooft zullen wij en het portrait en dien fpottenden toon daarlaten; zij kan zoo wel voor een hoon als voor een berisping opgenomen worden. Lucinde. Neen! neen! ik laat al mijn moeite zoo niet verloren gaan, maar ik wil al het gevaar op mij nemen, en niets verpligt u om deel te nemen in een zaak daar gij alleen maar getuigen van behoeft te zijn. Marton. Een fchoon onderfcheid in de daad. Luc inde. Ik verlang reeds om de houding van Valere te zien; hoe hij 't opneemt zal het altijd een aartige vertoning maken. Marton. Ik begrijp u, gij wendt voor Valere te willen verbeteren, maar uw waar oogmerk is om u ten zijnen kolle te vermaken. Daar hebje het carader en het geluk der vrouwen, zij verbeteren dikwijls enige zottigheden, door in de daad niets als haar vermaak te zoeken. M 4 As-  i$4 Narcissus Blijspel in een Bedrijf, Angelique. Gij wilt het dan zoo hebben,maar ikwaarfchuw u, dat gij mij voor de uitkomfl zult borg blijven. Lucinde. Ja! dat wil ik wel. Angelique. Sedert wij tefamen zijn hebt gij mij honderd dingen gedaan daar ik u nog niet voor betaalt heb. Maar zoo dit Valere knorrig op mij mogt maken: pas dan op u zelve. Lucinde. Ja! ja! Angelique. Deuk eens om Leander. Lucinde. ö Mijn lieve Angelique Angelique. Zoo gij mij met uw broeder kwade vrienden maakt beloof ik u zult gij den mijnen trouwen f>r zijde) Marton gij hebt mij beloof: te zwijgen. Marton. Vrees niets. Lucinde. Nu dan Marton. Ik hoor de Item van Valere!neem fchielijk uw beflu.t, of gij moeit hem een gezelfchap meisjes aan zijn toilet willen bezorgen. Lucinde. Wij moeten zorg dragen dat hij ons niet ziet C zij zet. ten  Twede Toneel. i 25 ten V portrait op bet toikt) Daar is nu het net gefpannen. Marton. Ik wil hem eens befpiedeu om te zien Lucinde. Ha! ha! laten wij ons wech maken. Angelique. Wat heb ik een kwaad voorgevoel van dit alias. DERDE TONEEL. Valere, Frontin. Valere. Welk een engelagtige dag voor mij Frontin. Engelagtig ! dat is te zeggen Angelique ; ja mijn Heer! de dag van het trouwen is een grote dag, het is er een die al de andere, welke hem volgen drommels verlengt. Valere. Wat zal ik een genoegen hebben Angelique gelukkig te maken. Frontin. Zoudt gij haar zoo fchielijk weduwe willen maken? Valere. Je verbeeld je geloof ik heel aartig te wezen Frontin. Maar, mijn Heer! jyi 5 Va-  lt6 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. Valere. Je weet hoe zeer ik haar bemin, zeg mij wat kan aan haar geluk ontbreken? met zoo veel liefde, wat ver- ftand, en een gedaante gelijk gij ziet, kan men zig altijd zeker houden van te behagen. Frontin. Dat is ongetwijfelt, en gij hebt er op u zeiven het eerft de proef van genomen. Valere. ^ Het meelte dat mij fpijt is de menigte van lieve meisjes die over mijn huwelijk wanhopig zullen wezen, en niet meer weten wat zij met haar hart doen zullen. F r0 n ti n. ö! Jawel! Zij, bij voorbeeld, die u bemint hebben zullen zig bezig houden om van uw vrouw kwaad te fpreken. De andere maar waar wil ik die andere gaan zoeken. Valere. De morgen loopt al voorbij, het is tijd om mij te gaan kleden om Angelique te gaan zien; kom aan Chij zet zig aan zijn toilet) hoe vindt gij mij van daag ? mijn ogen zijn niet levendig, ik ben bleek, het roodleggen is toch een kwade gewoonte, ik zal het haaft niet méér kunnen miiTchen, waar is mijn doos met moesjes ? maar wat zie ikdaar .... een portrait? óFrontin! wateen bekoorlijk voorwerp waar hebt gij dat po]{mit daan gehaalt? Frontin. Ik laat mij hangen zoo ik weet waar gij van fpreekt. Va.  Twede Toneel, 187 Valere. Gij zijt het dan niet die dit op mijn toilet ge- plaatft hebt? Frontin. Neen! mijn Heer! ik mag Her ven als't waar is. Valere. Wie zou het dan zijn? Frontin. Ik weet het op mijn eer niet, bet kan niemand anders als de drommel of gij zelve gedaan hebben. Valere. Men betaaldt u om te zwijgen maar weet gij wei dat als ik dit voorwerp met Angelique vergelijk, zulks haar fchade doet Daar heb je op mijn eer het fchoonfte wezen dat ik van mijn leven gezien heb „ Frontin wat voor ogen! Ik geloof dat zij naar de mijne gelijken. Frontin. Men kan niets fterker zeggen. Valerf. Ik vind dat zij veel van mij heeft, waaragtig charmant, was dit alles ook met verftand gepaard! maar haar goede fmaak verzekert mij hiervan. Die verlcidfter zij kent zig in verdienften. Frontin. Laat mij toch al die wonderen ook eens zien. V a l f. r e. Daar, verbeeldt gij u mij met dat onnozel gezigt te zul-  188 Narcbsos Blijspel in een Bedrijf zullen verfchalken? denkt gij dat ik nooit meer een intrigue gehad heb ? Frontin. (terzijde) Bedrieg ik mij niet.? hij is het .... hij is het zelfs.» watis.hijopgefchikt, wat al pluimen! wat al vodden! dat is vafl weer een trek van Lucinde, en Marton zal er zeker haar deel wel in hebben. Laat ik die kortswijl niet Horen, ik heb reed dikwijls mijn onbedagtzaamheid duur moeten betalen. Valere. Nu dan! kent mijn Heer Frontin het origineel van dit portrait. Frontin. Of ik het ook ken? enige honderde klappen om mijii oren, die ik de eer gehad heb van haar te ontvangen, hebben mij een bijzondere kennis met haar doen maken. Va lere. Een meisje klappen geven! dat is iets vreemds. Fron t in. ö! Dat was een kleine haafligheid , die zij tegen haare bedieudens om niets krijgt. Valere. Hoe! hebt gij bij hr • r gewoond ? Frontin. Ja mijn Heer! en ik heb zelfs de eer gehad altijd haar onderdanigite dienaar te zijn. Valere. Het zou al heel bijzonder zijn dat er in Parijs een mooje  Twede Toneel. 189 mooïe vrouw was die ik niet kende! zeg mij de waarheid is het orgineei zoo beminnenswaardig als het portrait. Frontin. Beminnenswaardig ! mijn Heer! indien iemand bij uw' volmaaktheden kon komen zou zij't alleen wezen die ik bij u zou durven vergelijken. Valere, (hetportrait beziende) ' Mijn hart weerftaat haar niet meêr .... Frontin zeg mij den naam van dit fchone lchepfel. Frontin. (ter zijde) ü! daar ben ik lelijk geknipt! Valere. Hoe heet zij? fpreek dan. Frontin. Zij heet.... zij heet.... Neen zij heet niet. Zij is .... een naamloos meisje. Valere. • In welk een droevige agterdogt brengt mij die fchelra niet. Zouden diergelijke fchone trekken nergens toe dienen , dan tot verfierfels van een dier ongelukkige Frontin. En waaromniet! de fchoonheid fchijnt voornamenlijk die genen te begunfligen die alleen groots op haat zijn. Valere. Hoe! zij is..... Fron-  ipo Narcissus Blijspel in een Bedrijf. Frontin. Een klein eigenzinnig meisje, heel verwaand, zonder er groce reden toe te hebben, in een woord een van onze nieuwerwetfe falet-joukertjes van het vrouwelijk geflagt. Valere. Zoo fpreeken de guiten van knegts altoos van de menfchen die zij gediend hebben, maar zeg mij waar heeft zij haar woning. Frontin. Hoe woning.' zou zij ook al een woning hebben? Valere. Als gij mijn geduld ten einde brengt' waar woont ze deugniet ? Frontin. Waarlijk mijn Keerl om u niet voor te jokken gij weet het zoo goed als ik. Valere. Hoe? Frontin. Ik zweer u dat ik niet beter als gij zelf het origineel van dit portrait ken. Valere. Hebt gij het dan daar niet geplaatfl ? Frontin. Neen l waaragtig niet. Valere. Zooeven zeide gij...* Fron-  Twede Toneel. ipi Frontin. Maar zag je dan niet dat gij zelve mij de woorden in den mond gaf ? hoe kan iemand op de waereld zoo.... ik had daar haalt iets gezegt. Valere. Hoe! zou ik dan niet kunnen ontdekken waar dit portrait van daan komt! de geheimhouding en de moeijelijkheid vermeerderen mijn begeerten, want ik beken het u ik ben er wezenlijk op verliefd. Frontin. (ter zijde) Dat is onbetaalbaar, nu is hij op zig zeiven verliefd geworden. Valere. Maar Angelique, de beminnenswaardige Angelique In waarheid, ik begrijp niets van mijn hart, en ik wil dit nieuw bemind voorwerp zien éer ik iets omtrend mijnhuwelijkbefluit. Frontin. Hoe mijn Heer gij zoudt niet! .... maar neen! gij lacht ermede. Valere. -Neen! ik zeg het u in groten eruit, ik kan mijn hand aan Angelique niet geven zoo lang de onzekerheid van mijn liefde een hinderpaal aan ons onderling geluk zoude wezen. Ik kan haar van daag niet trouwen dat is vafi befloten. Frontin. Bij u niet waar? maarmijn Heer uw vader, die ook hierin wat te zeggen heeft, zal zig niet ligt laten bepraten,  102 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. ten , gij weet dat de infchikkelijkheld zijn zwak niet is. Valere. Wij moeten haar vinden het mag korten wat het wil, kom Frontin laten wij overal gaan zoeken. Frontin. Kom aan, laten wij lopen , vliegen , laten wij de lijrtendebefchrijving van alle mooie meisjes van Parijs maken; een goed boekje dat wij daar zouden hebben ! wij zouden er niet ligt bij in flaap vallen. Valere. Laten wij ons haallen. Help mij verder aankleden. Frontin. Wagt! daar komt net van pas mijn Heer uw vader tan, ftel hem voor om meê van de partij te zijn. Valere. Zwijg! wat een ontijdig bezoek! VIERDE TONEEL. Lizimon, Valere, Frontin. Lizimon. (die altijd een norffen tton hebben moet) Wel nu, mijn zoon! Valere. Frontin! een ftóel voor mijn Heer. Lizimon. Ik wil blijven Haan, ik heb u maar twee woorden te zeggen. Va.  Vierde Tonieu 103 Valere. Mijn Heer ik kan niet dulden dat gij blijft (laan» LlZIMON; Hoe dan? ik wil het zoo. Nu zulje nog zien dat die gek complimenten met zijn vader gaat maken* Valere. De eerbied; Lizimon* De eerbied beveelt u mij te gehoorzamen en niet mij laftig te vallen. Maar hoe ! nog ontkleed, en dat op een bruiloftsdag? dat vind ik aartig, gij zijt nog niet bij Angelique geweeft ? Valere* Zoo even had ik gedaan met mij te laten kappen, eri nu gong ik mij kleden om bij haar in een behoorlijken ftaat te komen. L i Z iM O Ni Gij hebt wel veel omflag van noden om uw hairen t" faam te binden en een rok aan te trekken! in mijn jeugd willen wij onzen tijd beter te gebruiken, en fchoon wij geen drie-vierde van den dag verlieten met ons vooreen fpiegel heen en weêr te draaien, maakten wij egtergeen minder indruk bij de Sexe, Valere. Mij dunkt, dat als men bemind wil zijn, men zijn beft moet doen om zig beminnenswaardig te maken , en dat een verwaarloosde opfchik , weinig drift te kennen geeft om zig te doen beminnen* II. Deel* ft Lu  194 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. Lizimon. Loutere zottigheid ! als men bemint behoeft men nieraltijdzoo opgefchikt te wezen; de vrouwen wisten ons meêr dank voor onzen ijver als wel voor den tijd dien wij aan het toilet verlieten; en zonder zoo keurig op de kleding te zijn, hadden wij meêr gevoeligheid, maar laten wij dat daarlaten ; ik had gedagt om uw huwelijk uitteftellen tot de komft van Leander, om hem het genoegen te geven van daar bij te zijn, en omuen uw züfter op den zelfden dag uit te trouwen. Valere, {terzijde) Frontin! wat een geluk. Fr ontin, Uitflel van een huwelijk is altijd zoo veel op het naberouw gewonnen! Lizimon. Wat zegt gij er van Valere? mij dunkt het zou niet paffen een zufter uit te trouwen zonder haar broeder te wagten, wanneer hij op weg is om t'huis te komen. < Valere. Mij dunkt, mijn vader, dat niets redelijker is. Lizimon. Dat uitflel zou u dan geen moeite doen ? Valere. Het genoegen van u te kunnen gehoorzamen zal al mijn weerzin overwinnen. Lizimon. Het was uit vrees van u te zullen misnoegen, waarom ik u dit niet heb voorgeflagen. Va-  Vierde t o n è é u 195 Valere. Knar uw wil fcliik ik mijne begeertens, en zij is de regel van mijn daden. Frontin. (jerzijdi) Welk een goede vader* L1 z i m o n. Ik ben blij u gehoorzaam te zien, gij zult er de verdientle van hebben zonder veel koften, wantikhebzoo even een brief van Leander gekregen om mij te verwit* tigen dat hij vandaag komen zal. Valere* Wel nu mijn vader? Lizimon. Wel nu mijn zoon! nu zal niets verandert worden. Valere. Hoe! gij zoudt hem nog gelaarft en gefpoort zoo maar direft doen trouwen? Lizimon* Neendatniet, daar Lucinde en hij malkaar nooit ge^ zien hebben moeten wij hun den tijd laten om kennis tö maken; maar hij kan het huwelijk van zijn zufter bijwonen, en ik zal zoo onmenfchlijk niet wezen, om van uw voorbeeldige gehoorzaamheid misbruik te maken. Valere. Mijn Heer LiZimon* Wees maar wel te vreden! ik ken en prijs uwen ij vei te zeer om u een zoo flegten dienft te doen. Va-  Ijó" Narcissus Blijspel in een BeDrijf, Valere. Mijn vader Lizimon. Ik zeg u laten wij dat daar laten: ik weet alles wat gij mij zoudt kunnen zeggen. Valere. Mijn .... mijn vader! ik heb... gedagt.... Lizimon. Gij gedagt! dit zou ik niet geraden hebben, en waar omtrend gongen uwe verhevene befpiegelingen ? Valere. Omtrend de zwarigheden van het huwelijk. Frontin. Dat is een ftof die nog al wat oplevert. Lizimon. Een gek kan zomtijds denken, maar het is nooit als na dat het te laat is. Hier in herken ik u mijn zoon. Valere. Hoe als het te Iaat is! ik ben immers nog niet getrouwd ? Lizimon. Weet eens voor al mijn Heer de Wijsgeer dat 'er geen onderfcheid tuflehen mijn wil en de daad zelve is ,• gij had u kunnen gaan bedenken toen ik hetu voorflelde en toen gij erzelve zoo veel meê op hadt. Ik had toen gaarnenaar u gehoord, want gij weet ik ben infchikkelijk. Fr ontin. 6! Ja mijn Heer J hier omtrend moeten wij u regt doen. Li-  Vierde Toneel. 19? Lizimon. Maar nu alles vafl gefield is! wiljenunogopje gemak je wat bedenken , dat kun je doen, maar ik zweer je dat het je huwelijk geen uur vertragen zal. Valere. De vrees verdubbelt mijn weerzin Ik bid u denk om hetgewigt van de zaak, vergun mij enige da. gen Lizimon. Goeden dag mijn zoon! gij zult van dezen avond getrouwd zijn, of gij begrijpt mij wel, p! hoe bedroog mij die verrader! V IJ F D E TONEEL. Valere, Frontin. Valere. ó Hemel! in welk ene ellende ftort mij zijne onverzettelijkheid! Frontin. Trouwen of onterft worden , een vrouw nemen of arm te zijn: men zou zig ten minfteu nog wel eens bedenken. Valere. Ik mij bedenken! neen mijn keuze was nog onzeker, maar nu heeft mijn vader mij door zijne ftijf hoofdigheid doenbefluiten. Frontin. Voor Angelique? N 3 V*"  ï$3 Narcissus Blijspel in een Bedrijf, Valere, Juift het tegendeel. Frontin. Mijn Heer ik wenfch u geluk meteen zoo heldhaftig befluit, gij. gaat van honger, als een waardig martelaar der vrijheid, fterven; maar als gij het portrait moeft trouwen, hem! dan zou het huwelijk zoo akelig niet meêr zijn. Valere. Neen! maar als mijn vader mij er toe dwingen wilde zoo zou ik , geloof me vrij , met dezelve ftandvas* tigheid mij er tegen verzetten, en ik voel dat ik weêr naar Angelique zou verlangen, zoo men er mij van afweren wilde, Frontin. < Dat heet eerftregtinfchikkelijkziju, al erfdegij geen goed van mijn Heer uw vader, zou men toch zijn deugden in u vinden (bet portrait beziende) ach J Valere, Wat fcheelt er aan ? Frontin. Sedert ons ongeluk, dunktmij,heeft dit portrait een zpo dor en uitgeteerd wezen gekregen, Valere. Ik verfpll al te veel tijd om uwe zottigheden aan te horen , wij moeiten al de helft van Parijs rondgelopen gijn, (bij gaat been) Fr o nt in, Om des te beter te kunnen voorgeveu dat ik,pok van mijn  Vijfde Toneel» 199 mijn kant wel gezogtheb, ga ik mij in de een of andere herberg fchuil houden. ZESDE TONEEL. Angelique, Marton. Marton. Ha! ha! ha! welk een klugtige vertoning! wie had dat ooit kunnen voorzien. Mejuffrouw! wat hebt gij verloren dat gij u hier niet met mij verfcholenhebt, gij zoudt gezien hebben hoe hij op zig zeiven verliefd is geworden. Angelique. Hijheeftzigdanmethetzelfdeoogals ik gezien. Marton. Hoe! zoudt gij nog enig zwak kunnen hebben voor iemand die zig zoo aanfleld? Angelique. Hij fchijutu dan wel ftrafwaardig toe! maar wat kan men hem tóch te laft leggen dan dat gebrek, het welk hij met de meefle jonge lui van zijn jaren gemeen heeft? denk niet dat ik ongevoelig aan den hoon, mij door Valere aangedaan, dulden zal dat hij de eerde die hem behaagt boven mij den voorkeur geeft. Ik heb te veel liefde omniet gevoelig te zijn; en Valere ?al mij van dezen dag afzijn dwaasheid opofferen, of ik zal de redin over mijn liefde doen zegenpralen. Marton. Ik vrees dat beide even moeïelijk wezen zal. N 4 An-  sea Narcissus Blijspel in een Bedrijf An ge l iq ue. Daar is Lucinde! mijn broeder moet van daag komen. Wees op uw hoede dat zij niet, voor dat het tijd is, te we* ten krijgt dat hij haar onbekende is. ZEVENDE TONEEL. Lucinde, Angelique, Marton. Marton. Ik wed, Mejuffrouw .' dat gij nooit raden zult wat voor uitwerkfel het portrait gehad heeft ? gij zult er zeker om moeten lachen. Lucinde. o.' Marton : laten wij het portrait daar laten; ik hebtans wel om wat anders te denken, mijn waarde Angelique.' ik ben hoopeloos. In dit ogenblik heb ik al uwbijftand van noden, mijn vader verwittigd mij zoo even de komfl van Leander. Hij wil dat ik hem van, daag vriendelijk ontvangen, en hem over agt dagen tronken zal, Ange lique. Wat vind gij daar zoo verfchrikkelijks in ? Marton. Hoe niet verfchrikkelijk! een meisje van agtien jaar met pen rijk en welgemaakt Heer van tweeëntwintig te willen uittrouwen! Dat is in de daad om bang voor te worden, en daar is geen een redelijk meisje, aan wie men op het denkbeeld alleen van zulk een huwelijk de koorts jjiftonhet lijf'zou jagen. Lv«  Zevende Toneel 201 Lucinde. Ik wil u niets verbergen. Ik heb op het zelfde ogenblik een brief van Cleante ontvangen, hij zal (baks te Parijs wezen, en zal alles bij mijn vader in het werk Hellen , hij bezweert mij om mijn huwelijk uitteltellen , in een woord hij bemintmij altoos. Zult gij, mijn vriendin, ongevoelig voor de aandoening van mijn hart wezen en de vriendfchap welke gij mij toegezworen hebt Angelique. Hoe dierbarer mij die vriendfchap is, des te méér moet ik verlangen dien band vafter te zien worden door uw huwelijk met mijn broeder. Egter is uw ruit het geen ik't meelt verlang, en hier in komt mijn wenfch meer met de uwe overeen als gij mogelijk wel verwagt had, Lucinde. Herinner u dan uwe beloften en doet Leander weten dat ik hem mijn hart niet geven kan, dat.... Marton. Laten wij niets zoo valt verzekeren, de vrouwen zijn Zwak, en de mans zijn zoo behendig, dat als Leander valt voorgenomen had u te willen behagen ik wel wedden wil , dat het hem tegen uw wil en dank gelukken zou. Lucinde. (een weinig verftoorcf) Marton! Marton. Ik geef hem niet meêr dan twee dogen om u uwen N 5 01>  902 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. onbekenden te doen vergeten, zonder datu zulks in't minften berouwen zal. Lucinde. Ga zoo maar voord mijn waarde Angelique, ik maak ftaat op uwe zorg; van mijn kant ga ik alles bij mijn vader beproeven, om zoo het mogelijk is een huwelijk uitteftellen waar aan mij alles met ichrik doet denken, (zy gaat heen) Ange lique. Ik moeft haar weerhouden hebben, maar Lizimon is de man niet om zig zoo ligt door het verzoek van zijn dogter te laten overhalen, en al haar fmekingen zullen dit huwelijk des te zekerer doen doorgaan, zij zelfs verlangt er zoo fterk naar als zij het fchijnt te vrezen. Ik zoek mij enige ogenblikken met haar ongeruflheid te vermaken,,alleen om haar de uitkomft des te aangenamer te doen zijn. Marton. Ik ga haar volgen, en ik wil, zonder ons geheim te veriaden , haar beletten enige gekheid aan te vangen. ' AGTSTE TONEEL. Angelique. (alleen) Hoe is 't mogelijk dat ik mij met zoo veel gekheden ophoude daar Ik zoo veel met mijn hart teftellenheb; helaas! mogelijk bevefligt Valere zijn ontrouw op dit ogenblik zelve, miflchien is hij reeds van alles onderrigtenzigfchamende van dus miileid te zijn gaat hij zijn hart  Astste Toneel. S03 hart uit fpijt een andere aanbieden, want zoo zijn de mans, en nooit zoeken zij zigmeêr te wreken dan wanneer zij hetgrootfte ongelijk hebben , maar daar is hij, hij is met z\]n portrait nog geheel bezig. NEGENDE TONEEL. Angelique, Valerf. Valere, (zonder Angelique te zien) Ik loop zonder te weten waar ik dit bevallig voorwerp zoekenmoet, zal de. liefde mij dan in't geheel niet tot leidsman vertakken ? Angelique. (terzijde) Ondankbare! zij geleid u maar al te wel. Valere. Altijd is de liefde met moeielijkheden vergezeld, na moetikdie ondervinden met het zoeken naar de fchoonheid welke ik bemin , daar ik er tot heden toe geen ge> vonden heb die mij deed befluitcn om te beminnen. Angeliqu e. (ter zijde) Welk een buitenfporigheid ! hoe kan men te gelijk zoo verwaand en zoo beminnelijk zijn? Valere. Ik moet Frontin wagten , mogelijk zal hij wel beter geflaagt zijn, in allen geval Angelique aanbidt me, Angelique. (terzijde) Ondankbare! gij kent mijn zwak maar al te wel. Va.  904 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. Val ere. Alles wel bedagt zal ik niets met Angelique verlie* zen zij heeft ook mijn genegenheid, zij heeft bevalligheden, zij bezitalles. Angelique. (ter zijde) Hij wil mij de eer wel aan doen van mij te nemen als J hij nergens beter te regt kan komen. Valere. Hoe vreemd is mijn hart gefield! ik verlaat het bezit van een bevallig meisje dat ik fteedsnog bemin. Ik flel mij aan den haat van mijn vader bloot en dit voor een vrouw die mogelijk mijn liefde ten enemaal onwaerdigis, en dat enkel op een portrait dat uit de wolken fchijnt gevallen te zijn en zeker geflatteerd moet wezen. Welk een eigenzinnigheid , welk een. dwaasheid! maar moet een beminnelijk man niet wat eigenzinnig zijn'? (naar het portrait ziende) welkeen bevalligheid .... welke trekken .... boe betoverend.... hoe goddelijk zijn zij! laat Angelique zigniet vleien dat zij ooit bij zoo vele bevalligheden zai kunnen halen. Angelique. (hem het portrait ontrukkende) Neen zeker nooit, maar gun mij om in uwe verwondering te mogen delen. Valere', ó Hemel! Angelique. Wat fcheelt u toch ? gij fcheint geheel verlegen te zijn, ikdagt niet dat men uzoo ligt van uw ftuk kon brengen. Va-  Negende Toneel. 105 1 Valere. Wrede! gij kent al de magtdie gij op mij hebt, en gij hoont mij zonder dat ik u weet te antwoorden. A in g e li que. Dat is zeker zeer kwalijk gedaan, en naar alle regels moeft gij mij nog befchuldigen, welaan Valere! ik heb medelijden met u. Daarhebtge mvportrait terug, en ik ben des te minder geraakt dat gij er het origineel van bemint, vermids onze gevoelens in dit ftuk geheel overeen koomen. Valere. Hoe kent gij haar ? Angelique. Ikken haar niet alleen maar ik kan u nog verzekeren dat zij mij het allerwaardft van de gehele waereld is. Vagere. Dit is waarlijk geheel iets nieuws! en deze taal is vrij wonder in den mond van een medevrijlter. Angelique. Dit kan zijn: zij is nogtans opregt (terzijde) zoo hij moeilijk word heb ik het gewonnen. Valere. Zij heeft dus vele verdienflen ? Angelique. Het hangt alleen van haar af om er oneindig veel te hebben. Valere. En zeker geen gebreken? An-  soS Narcissus Blijspel in* een Bedrijf* Angelique. 6 Ja! heel veel: zij is een eigenzinnig, harfenloos* onbezonne, en wild fchepfel, vooral van een ondragelijke verwaandheid, maar zij is met dat al toch lief, en ik voorzeg u, dat gij haar tot uw dood toe zuls beminnen. Valere. , Gij ftemt er dus in ? Angelique« éja: Valere. En zal het u geen moeite doen ? Angelique. Neen. Valere, (terzijde) Haar onverfchilligheid maakt mij dol (hard) zou ife mij durven vleien dat gij om mijnen wil uw vriendfchap met haar nog zoudt willen doen vermeerdereu. Angelique, , Ik wenfch niets meêr. Valere. Gij zegt dit met een bedaardheid die mij waarlijk behaagt. Angelique. Hoe! zoo even klaagde je over mijn vrolijkheid en nu wordt je over mijn gelatenheid boos! ik weet niet hoe ik het langer met u maken zal. Valere, (terzijde) Ik barft van fpijt (hard) zou Mejuffrouw mij wd een  Negende Toneel. 207 een gelegenheid willen bezorgen om met haar kennis te maken. A'ngelique. Pit is, bij voorbeeld , een dienft die gij zekerlijk niet van mij verwagt, maar buiten uweverwagting, zelfs belove ik u dit ook. Valere. Het zal welhaaft wezen hoop ik? Angelique. MilTchien wel dezen dag. Valere. Ik kan het niet langer verdragen, (hijzm'iheen gaan) Angelique. (terzijde) Ik begin goeden moed te krijgen, hij is te zeer geraakt om niet meêr verliefd te wezen (hard) Valere waar gaat gij heen? Valere. Ik zie dat mijne tegenwoordigheid u hindert ik wilde u plaats maken. Angelique. Dit behoeft niet ik ga zelve henen, het zou niet paffen dat ik u uit uw eigen vertrek zou doen gaan. Va l e re. Ga maar, doch denk hier aan, dat die niet bemint} ook niet verdient bemind te worden. Angelique. Het is toch beter in het geheel niet als zig zeiven te veel te beminnen. TIEN-  ao8 Narcissus Blijspel in een Bed^ij?* TIENDE TONEEL. Valere. Zig zeiven te veel te beminnen ! is het dan eerl misdaad zijn eige waarde een weinigje te kennen ? ik ben egter zeer geraakt; kan men ooit een minnaar zoo als ik ben, zonder hartzeer verliezen. Het is of zij niets meêr als een ordinair man in mij vindt.. <. Helaas! ik tragt te vergeeffch de onfteltenis van mijn hart te verbergen, ik beef dat ik haar nog na haar ontrouw beminnen zal maar n'een, ik geef mijn hart geheel aan dit aanbiddenswaardig voorwerp over, kom laat ik haar op nieuws weêr gaan zoeken, en mijn geluk bevorderende de jaloufte van Angelique tragten optewekken en mij over haar ontrouw wreken, maar daar is Frontin. ELFDE TONEEL. Valere, Frontin. (dronken) Front in. Wat drommel! ik weet niet hoe het komt dat ik mij niet over eind kan houden. Ikheb toehmijn belt gedaan om kragten te krijgen. Valere. Wel nu Frontin! hebt gij gevonden het geen Frontin. ÓJa! mijn Heer. Valere. Kan het mogelijk zijn! f r on*  Elfde Toneel. 200 Frontin. Ik heb ook veel moeite gehad. Valere; Ilaaft je dan met mij te zeggen Frontin. Ik ben in alle kroegen van de buurt geweert* Valere. Hoe dat? Frontin. En het is mij buiten alle verwagting gelukt. Valere. Verhaal mij dan hoe. Frontin. Het was eert vuur een leven ..*.. en wat moujfeerde hij! Valere. Wat babbelt dat dier toch? Frontin. Wagt een ogenblik dat ik alles in goede orde herhale. Valere. Houd je mond dronk fchepfel, of zeg mij befcheid Opliet geen ik omtrend het voorwerp van het portrait belaft heb. Frontin. Het voorwerp ? ja regt aöo! wees gij maar wel te vreden dat zeg ik u. Valere* Wel nu? II. Deel. O Fron-  aio Narcissüs Blijspel in een Bedrijf. Frontin. Het is noch in het witte kruis, noch in den gouden leeuw, noch iii den pijnappel Valere. Wel! zal dat haalt gedaan wezen? Frontin. Een weinigje geduld! is het daar niet dan is het valt ergens anders, en .... laat mij maar begaan ik zal het wel vinden. Valere. Ik kan 't niet langer uithouden ..... ik wil liever maar heen gaan dan mij langer met een zot op te houden' TWAALFDE TONEEL. Frontin. (alken) Indedaad ik ben een aartige jongen! die vloer is zoo drommels hobbelig: maar waar was ik daar gebleven, ik weethetzoowaarniet .... jatoch DERTIENDE TONEEL. Lucinde, Frontin. Lucinde. Frontin waar is uw Heer ? Frontin. Ik geloof dat hij nu bezig is met zig zei ven te zoe* ken. Lucinde. Wat wil dat zeggen ? Fr on*  Dertiende Toneel. 211 Frontin. jal hij zoekt zig om zig zeiven te trouwen; Lucinde. Wat moet die brabeltaal beduiden? Frontin. Die brabeltaal begrijp jij die niet? Lucinde. Neen, waarlijk niet. Frontin. Ik waaragtig ook niet. Ik wil ze u toch uitleggen als ik kan. Lucinde. Hoe wil je me iets uitleggen dat gij Zelf niet begrijpt- Frontin. Mejuffrouw! ik heb gejludeert, ik! Lucinde. Hij heeft te veel gedronken geloof ik. Ik bid uFrortin haal uw zinnen bij elkaar, doeuwbeftom verftaar.-' baar te fpreken. Frontin. Niets is gemakkelijker; zie daar het is eeri ge- metamor neen gemetaphor ja , gemeta- phorifeerd „... portrait. Het is mijn Heer, het is eert meisje ..... gij hebt een zekermengzel gemaakt, want Ik heb dit fchielijk geraden .... wel nu kan men wel duidelijker fpreken? Lucinde. Neen! dat is niet mogelijk; O 5! Frs'N*  312 Narcissus Blijspel in een Bedrijê F ro n t i n. Mijn Heer is de enigfte die het niet begrijpt want hij is op zijn beeltenis verliefd geworden. Lucinde. Hoe zonder het te herkennen? Frontin. Ja! en dat is er wél het wonderlijkfte van. Lucinde. Nu begrijp ik al het overige, wie had dit kunnen voorzien? Loop fchielijk mijn arme Frontin! vlieg om uw meefter te gaan halen, zeg hem dat ik hem iets van gé' wigt te zeggen heb, maar draag toch zorg van hem niets vanuwe gilling meê te delen. Ziedaar heb je Frontin. Drink-geld niet waar? Lucinde. Dat heb je zeker niet nodig. Frontin. 'T zal dan maar om voorraad wezen. VEERTIENDE TONEEL. Lucinde. Ik bedenk mij geen ogenblik meêr, ik zal lieveralles bekennen dan dulden dat een broeder, dien ik zoo lief heb, zig nog belachelijker maakt met het geen ik in het werk Helde om hem te verbeteren. Wat ben ik ongelukkig! ik heb mijn broeder een kwaden dienft gedaan. Mijn vader, door mijn tegenftand verbitterd, is geheel onverzettelijk,eumijn afwezige minnaar is niet in ftaat om  Veertiende Toneel. 213 ommij te helpen; mijnvriendin durfiknietveelbetrouwen. Dan heb ik ook nog de lagen van een man te vrezen dien ik niet dulden kan, ik haat hem en ik zou zeker de dood boven Leander verkiezen. VIJFTIENDE TONEEL. Angelique, Lucinde, Marton. Angelique, Trooftje Lucinde, Leander wil u niet doen derven, maar ik moet je zeggen dat hij u zonder uw voorkennis heeft willen zien. Lucinde. Helaas! dat is zoo veel te erger voor hem. Angelique. Maar weet je weidat dkzoovee! te erger, niet al te zedig is. Lucinde. Wat heeft hij dan nogmeêrgezegt? Angelique. Hij heeft me verzekert dat hij u nooit tegen uw WÜ verkiijgen zal. Marton. Dan zei hij ook nog , datuwweerftandhem enigermate vermaakt, maar hij zei dat op een zekeren toon ..... Hoor! als ik uwe genegenheid voor hem wel ken geloof ik dat hij u niet veel toegeeft. Haat hem maar altijd zoo ? hij zal het u van zijn kant niet gewonnen geven. O 5 Lw*  ,214 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. Lucinde. Jemand op die wijze te gehoorzamen is niet van het vriendelijk!!. Marton. Om met vrouwen om te gaan moet men altoos zoo gehoorzaam niet wezen. An ge li que. De enigfte voorwaarde die hij gemaakt heeft toen hij yan u afzag was, dat gij hem zoudt vergunnen om van uaffcheid te nemen. Lucinde. óneen! dat is niet nodig, ik ontfia hem ervan. Angelique. Gij kunt hem dat niet weigeren, en daar en boven zoo, heb ik het hem belooft. Ik wil u ook nog wel in vertrouwen zeggen , dat hij veel goeds van deze famenkomft hoopt, en dat hij zig durft vleien, dat, na gij hem gezien zult hebben, gij u niet meer tegen deze egtverbintenis zult verzetten. Lucinde. Hij is dus wel verwaand. Marton. Hij hoopt u te zullen verwinnen. Angelique. En het is enkel op die hoop dat hij bewilligt heeft sn het verdrag dat ik hem voorgeflagen heb. Marton. |kverzekerudathij den koop alleen aanneemt om dat tij  Vijftiende Toneel. 215 hij wel zeker is, dat gij u niet flrikt bij de letter hou; den zult. Lucinde. Hij moet dan een ondragelijke eigen-liefde heoben; welaan! laat hem maar komen; ik ben nieuwsgierig om te zien hoe hij herbeginnen zal met alle zijne bevalligheden wel ten toon te (lellen; ik beloof u dat hij wel.... laat hem komen, hij heeft een lesje nodig; ik verzeker U dat ik er hem een geven zal. Angelique. Mijn waarde Lucindemen houdt niet altoos het geen men voorgenomen had. Ik wed gij zult van toon veranderen. Marton. De mans zijn heel doorliepen; gij zult zien hij, zal u nog te vrede Hellen. Lucinde. Wees daar omtrend maar geruft. Angelique. Wees ten minden op uw hoede: gij kunt niet klagen dat men u niet gewaarfchuuwt heeft. Mar ton. Het zal onze fchuld niet wezen zoo gij u laat ver« raden, Lucinde. Ik geloof in de daad dat gij mij dol wilt doen wor» den, Angelique. (zagttegtnMarton.) Nu is zij op die hoogte zoo als ik haar gaarne had, O 4 (bard)  *i6 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. (bard) Vermids gij het dan hebben wilt, zoo gaatMartou hem halen. Lucinde. Hoe? Marto n. Wij hebben hem in de voorkamer gelaten hij zal zoq hier wezen. Lucinde. Mijn waarde Cleante! kon gij nu zien op welkeen wijze ik uw medevrijer behandel. ZESTIENDE TONEEL. Angelique , Lucinde , Marton» Leander. Angelique. Treedt nader Leander. Kom Lucinde Ieren om haarqigen hart beter te kennen, zij gelooft dat zij u haat, en gaat al haar beft doen om u niet wel te ontvangen, maar ik verzeker u dat al die tekens van haat indedaad zoo veel proeven van haar liefde omtrend u zijn. Lucinde (zonder Leander aan te zien") Op dien voet zoo moet hij zig zeer begunftigt achten. Ange lique. Wel aan Lucinde! moet de toorn u beletten demgnffhen aan te zien?  Zestiende Toneel, si? Leander. Indien mijn liefde uw haat kan verwekken, weet dan hoe firafwaardig ik ben. (bij werpt zig voor de voeten van Lucinde) Lucinde. ó Cleaute! .... Angelique! .... Leander. Leander heeft u te zeer mLhaagt om onder dien naam de regten, welke ik onder dien van Cleanté gekregen heb, te doen gelden. Maar indien het oogmerk van deze vermomming er de uitkomft van kan regtvaardigèn, zult gij het vergeven aan mijn gevoelig' hart, wiens gebrek het is om zig zeiven te wijlen bemind zijn. Lucinde, Sta op Leander! een al te grote gevoeligheid beledigt niemand als die in het geheel geen gevoel heeft, Rn mi jn hart is zoo wel over deze proef te vreden alshetuweoverd.euitkomftmoetwezen: maarmijn waarde Angelique gij hebt de wreedheid gehad u met mijn verdriet te vermaken. A n g e t. i q u e. Het paft u in de daad wel u te beklagen daar gij beiden gelukkig zijt, en ik door allerhande zorg gefoltert word. Leander. Hoe mijn waardezufter gij hebt aan mijn geluk gedagt daar gij zelve over het uwe bekommerd waart! ó dat is een goedheid die ik nooit vergeten zal. (hij kufi haar hand) O s ZE"  2l8 ZEVENTIEDE TONEEL, Leander, Valere,Angelique,Lucinde, Marton. Valere. ( Leander zijn zitfters. hand ziende kliffen ) Laat u mijne tegenwoordigheid niet hinderen! hoe Mejuffrouw! ik kende al uwe overwinningen niet noch het gelukkig voorwerp van uwe keuze, en ik zal uit nederigheid alleen altijd gedagtig zijn dat Valere, na u het allerftandvaftigft bemind te hebben, altijd hetmeeft mishandeld geweeft is. Angelique. Dit zou zeker zoo kwaad niet zijn als gij wel denkt, engijhebtinde daad wel enige leffeti nodig omude zedigheid te leren. Valere, Hoe gij durft mij nog befchimpen, daar gij mij zoo gehoond hebt, en u zelve nog toejuichen daar gij van fchaamte diende te fterven ? Angelique. Gij maakt u kwaad! ikgaheenikhouvan geen woorden. Valer e. Neen ! gij moet hier blijven , ik wil mij met uwe fchaamte vermaken. Angelique, Wel nu! vermaak u dan. Va-  Zeventiende Toneel. 219 Valere. Ikhoop dat gij niet onbefchaarnd genoeg zult zijn om u te regtvaardigen? Angelique. Wees daar maar niet bang voor. Valer e. En dat gij u niet vleïen zult dat ik de minfte genegenheid meêr voor u heb ? Angelique. Mijn gedagten hier omtrend zal niets aan de zaak veranderen. ✓ Valere. - Ik verzeker u dat ik u altoos haten wil. Angelique. Dat is heel wel gedaan. Valere, (het portrait uit zijn zak balende) En dit is voordaan het enigfte voorwerp van mijn |iefde. Angelique. Gij hebt gelijk , en ik verzeker u dat ik voor mijn Heer (ophaar broeder wijzende) een liefde heb die weinig minder is dan de uwe voor het origineel van dit portrait,, Va l ere. De ondankbare! mijn dood is voordaan mijn enigfta poolt. Angelique. Luider, Valere ! ik heb medelijden met n in dien ftaat te zien, daar gij nu in zijt, beken met mij dat gij heel  220 Narcissus Blijspel in een Bedrijf. heelonregtvaardigzïjtomute laten vervoeren door den fchijn alleen van ene ontrouw , daar gij zelve mij het voorbeeld van gegeven hebt, maar ik wil heden nog wel uwe fouten overttappen. Valere. Gij zult zien, men zal mij nog wel de genade willen doen van het mij te vergeven. Angelique, Indedaad gij verdiende het niet, hoor egter hoe ik er toe befluiten kan. Gij hebt mij voorheen gevoelens getoond die ik maar al te veel beantwoord heb, desniettegenfiaande hebt gij mij op een onbetamelijke wijze gehoont door een liefde die in u op het enkel gezigt van een portrait ontvonkds, en dat wel zoo ligfaardig, en zoo zot als men het ooit van uw jaren en uw caracïer verwagten kon. Het is nu de tijd niet om te onderzoeken of ik u hier in had moeten navolgen , u ten mmften, die fchuldig zijt, paft het niet mijn gedragte laken. Valere. Mij niet? grote hemel! maar laat ons eens zien waarop deze fraaie redevoering zal uitdraaien. Angelique. Hier op! ik heb u gezegt dat ik het voorwerp van uwe iiefde kende, endatiswaar. Ik voegde er nogbij dat ik hetzelve teer beminde, en dit is ook maar al te waar, en u er de deugden van opnoemende heb ik er de gebreken niet van verzwegen, daar en boven heb ik belooft u met dat bemind voorwerp kennis te zullen la. ten  Zeventiende Toneel. 221 ten maken, en thans geef ik u mijn woord dat ik het van dezen dag ja binnen het uur doen zal, want die beminde is hier digter bij als gij mogelijk wel denkt. Valere. Wat hoör ik! hóe zij Angelique. Val mij, bid ik u, niet in de rede; eindelijk, de waarheid dwingt mij het u nog te herhalen. Zij bemind ö zeer, en ik kan u van haar liefde verzekeren of het mijne eige was. Thans Maat het aan u om tuffchen haar en mij te kiezen , wie gij uw gehele hart geven wilt; kies maar, kies op'dit ogenblik en voor altoos. Marton. Daar is hij op mijn woord lelijk gevat! die keus is heel grappig, geloof mij, mijn Heer kies hetportrait dit is 't middel om zonder medevrijers te zijn. Lucinde. Hoe Valere kunt gij u zoo lang beraden om de gevoelens van uw hart te volgen. Valere, {aan de voeten van Angelique het portrait ivecb werpende") Het is gedaan! gij hebt overwonnen fchone Angelique, en ik gevoel hoe veel edeler de gevoelens zijn die gij inboezemt dan die uit een enkele eigenzinnigheid ontltaan, {Marton neemt bet psrtrait van den grond op) maar helaas! als ik umijn hart weer geef kan ik mij dan vleien het uwe te zullen herkrijgen ? Angelique. Gij zult mijne gevoelens kunnen beoordelen uit de op-  322 Narcissms Blijspel in een Bedrijf. opoffering die gij gedaan hebt , fta op Valere en aarifchouw deze trekken met aandagt. Leander. (er ook naar ziende") Wagt dan! maar ik geloof dit te herkennen dit is ..... ja ! op mijn woord, hij is 't zelve. Valere. Hoe? hij! zeg dan zij: het is een vrouw van wie ik voor altoos afzie gelijk ook van alle andere vrouwen, en op wie Angelique altijd de overhand hebben zal. Angelique. Ja Valere! het was tot op dit ogenblik een vrouw, maar ikhoop dat het voordaan een man zal zijn van al die zwakheden bevrijd die zijn geflagt en caracler onteerdem Valere. Hoe verwonderd doet gij mij ftaan? Angelique. Gij moeft het des te beter kennen om dat gij er de hauwfte vriendfchap meê gehad hebt en zeker men kan u Jiiet befchuldigen van't verwaarlooft te hebben. Neem deze vreemde kleding wechdie uwe zufter er bij had laten doen. Valere. ö! wat zie ik? Marton. Is dit nog niet klaar genoeg, hier is het afbeeldzel, en daar de afgebeelde. Valere. è hemel! ik zal van fchaamte fterven; •Arr  Zeventiende ToNeel. 223 Angelique. Ondankbare had ik ongelijk van te zeggen dat ik het «rigineel van dit portrait beminde. Valere. En ik wilhet niet meêr beminnen als alleen om dat het u aanbid. Angelique. Duld dat ik om onze verzoening te beveiligen u mijn broederLeandermag aanbieden. Leander* Duld mijn Heer ..... Valere* Welk een groot geluk, zelfs toen ik ondankbaar waS toen was Angelique mij niet ontrouw. Lucinde. Welk een deel neem ik niet in uw geluk! het mijn word er door vergroot* AG»  224 NarctsSüs Blijspel iN een Bedrijf» AGTIENDE TONEEL. De vorigen; Lizimon, Frontin. Lizimon. Hier benje van pas altemaal bij malkander, daar 2ig Valere en Lucinde tegen hun huwelijk verzetten, had ik eerft befloten om hen hier toe te dwingen, maar ik dage dat een vader goed moeit wezen en dat de dwang niet altoos gelukkige huwelijken maakt; ik heb dus het befluit genomen om van nu af aan, al dat valt gefield was teniet te doen, en dit zijn d.e fchikkingen die ik ervoor .in de plaats gemaakt heb; Angelique zal met mij trouwen , Lucinde zal in een kloofter gaan, Valere zal onterft worden, en wat u betreft Leander', gij zult als het u belieft geduld moeten nemen. Marton. Bravo! men kan het waarlijk niet kindeflievender afpaffen. Lizimon. Wat fcheelt er dan aan? gij fchijnt geheel verflagen te zijn, zou u mogelijk mijn voornemen niet wel aaniïaan. FrontiN* Zie eens, geen een van hun zal den mond open doen; de drommei haal die zotte vrijers en al die malle jeugd. Lizimon. Wel nu! gij weetmiju voornemens gij hebt er u maar naar te fehikken, Lt-  Agtiende Toneel* 225 Leander. Maar, mijn Heer! wil voor een ogenblik uw toorn (laken. Leeft gij het berouw der fchuldigen niet uit hunne ogen en uithunne verlegenheid? of"wilt gij de onfchuldigcn even als de fchuldigen handelen? Li z imon. Wel nul ik wil mij dan nog eens laten overreden om hunne gehoorzaamheid te beproeven. Valere gij maakt nog altoos aanmerkingen? ( Valere. Ja mijn vader! maar ik zie thans in plaats van rampen niets dan geluk in het huwelijkLizimon* Wel! wel! wat ben je van taal verandert, en gij» Lucinde! bemint gij nog altijd zoo uw vrijheid? Lucinde. Ik zie, mijn vader! dat het een geluk kan wezen, die te verliezen om zijn pligt te volbrengen. Lizimon. ö! Daar zijn ze alle redelijk geworden ! ik ben er zeer verheugd over. Omhelft mij mijne kinderen en laten wij deze gelukkige huwelijken gaan voltrek* ken. Wat vermag het niet als men zijn gezag vanpas weet te gebruiken» H. Deel. ff  £25 Narcissus Blijspel in een Bedrijf, Valere. Kom fchone Angelique! gij hebt mij van een fout genezen die mijne jeugd onteerde, nu ga ik bij u ondervinden dat hij die wel bemint zigzelven vergeten moet. EINDE. DE  D E MED E VRIJER I N S C H IJ N. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. Gevolgd naar hetFranfche (Le Rivalfuppofé) van den Here de Saint Foix. p » PER.  PERSONEN. DE KONING van Arragon. DON FREDERIK, Gnnfleling des Konings. DON FELIX, Vader van Leonora. DONA LEONORE. FLORINE. KamerdienarefTe van Dona Leonor. Het Toneel is in een Kafteel van Don Felix, vijf mijlen van Saragofla de Hoofftad van Arragon. DE  D E MEDEVRIJER in SCHIJN. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. de Koning, Don Frederik. Don Frederik. Nu zijn wij eindelijk 't huis gekomen. Gij hebt mij op de gantfche reis geen enkel woord toegefpro- kenï de Koning. Ik was in diep gepeins. Ach! mijn waarde Frederik! je hebt zoo lang gewenfcht, dat ik te enigen tijd verliefd mogt worden! Don Frederik. Voorzeker, ja. Immers zag ik den Koning , mijn Meelter , aangebeden door zijne onderdanen, geëerbiedigd door zijne nageburen, vreeslijk vooralle deszelfs vijanden, en te gelijk bezittende alle de hoedanigheden , en dat lieflijke gelaat van een jeugdigen Held , in het midden van een luifterrijk Hof, overal zoeken naar genoegen, terwijl hij zulks nergens vinden kon, maar in tegendeel allerwegen zig zelvcn verveel- P 3  9$c De Medevrijer in Schijn. de Koning. Dat is de waarheid, niets kou mij genoegen verfchaffen, Don Frederik. En ondertuffchen was ik ten fterkflen overtuigd, dat die onyerfchilligheld, dat vervelen van zig zeiven,die flaauwheid van geeft verzeld met geftadige onger'uftheid alleen voordkwam uit gebrek, van niet verliefd te wezen. de Koning. Maar, wat zou je dan zeggen als ik je te kennen gaf, dat ik door verliefd te zijn, mij aan de wreedfte moeïelijkheden ten prooi heb gegeven? Don Frederik, Aan moeïelijkheden ? een Koning zou moeïelijkhedeit en zwarigheden vinden, en dat nog wel verliefd zijnde? de Koning. Waarom een Koning zoo wel nietals een ander? wanneer hij tragt zig te doen beminnen om zijn perfoon en niet om zijn luilterrijken ftaat. Ach, wie weet of ik op heden niet de ongelukkigfle ben van alle fterve. lingen} Don Frederir, Maar! maar! gij moet ( vergun mij dat ik zoo tot afpreke!) gij moet zeer vindingrijk zijn om u zei ven te Sweilen , indien gij niet wilt opmerken dat de Hemel zelve het geval, waarin gijubevind,zoo beftiertheeft als het immermeer naar uwen wenfch beftierd kondê worden, en derwijze, dat gij vergenoeging kunt vin, den  Eerste Toneel. 031 den voor den uitgelezen frnaak van uw hart, en gevoeld . Bij toeval vind zig een portrait in uwe handen. Ik zoek gedurende agt dagen, ingevolgen uwe bevelen, aan het Hof, in de ftad, metéén woord overal en op alle plaatzen het voorwerp, het verrukkend voorwerp, 't welk hetperirait aan u afbeelde; alle mijne moeite was te vergeeffch; ja, gij waart reeds hopeloos van het te zullen vinden, terwijl gij, door uwen ijver tot de jagt vervoerd, uw Hof-gevolg verlatende, u bevindt juift bij demurenvan het park van ditkafteel; gij hoorde een gefchrecuw; gij zaagtvrou, wen, vlugtende voor een wild zwijn, dat haar vervolgde • haar te helpen, en het monfterdier te doden, dit deed gij'in één ogenblik. Een jeugdig fchepfel, 't welk van moeite en verfchrikking geftruikeld en gevallen was bij den voet van een boom, doetu zien het originele voorwerp van het portrait, juift vondt gij dit gewenfchte voorwerp op hetzelve tijdftip,oPwelk gij haar levenstijd verlengd hebt! en deze omftandigheid , welke de eerfte was, die het geval waarin gij u bevindt, verzelde, is waarlijk, dunkt mij, voor uwe ziel zeerftrelende. de Koning. Ach! zij is de gelukkigfte omftandigheid, in welke: ik mij ooit of ooit bevonden heb! Don Frederik. En zien wij verder alles in. Don Feli* van Mendeza, haar vader, is een man van jaren , die fchrik verwekt wegens de ftrengheid zijner zeden, die o? zijn p 4 kafteel  «34 Bé Medevrijer in Schijn. kafteel zig altijd ophoudt, het hof-leven haat, en welke zig, om't een of ander ongenoegen, heeft afgezonderd bij'tlevenvan wijlen den vorigen koning, en nu federt dertien of veertien jaren niet eens weder aan het Hof verfchenen is; bij gevolg noch hij noch zijne dogter ken, den uin perfoon, ene twede omftandigheid, welke u des te aangenamer moeit zijn, wanneer gij n herinnert mij dikwils gezegd te hebben, dat, indien gij ooit verliefd werdt, gij dan wel wenfchte dat uw hoge rang onbekend ware aan het voorwerp uwer liefde. de Koning, Ik fta je toe, mijn waarde Frederik, dat ik tot hier toe reden heb van wel te vreden te zijn. Ik verbergdo voorDonFrederikenvoorzijnedogter, wie ik was; ik had uw naam aangenomen. Ik moeit, om weder hier te komen, zulks doen buiten weten van het hof, dat altijd in ongeruftheid en nieuwsgierigheid leeft. ' Gij verfchafte mij daartoe de middelen op ene gemakke lijke wijze. Ik heb ook dikwils Leonore wedergezien zij heeft mij toegeftemd, dat zij mij beminde; ik heb haar ten huwelijk gevraagd aan haren vader Don Frederik. Het is dus aan beiden niet meêr onbekend, dat gij de koning zijt ? '. F: de Koning. Zij denken altijd dat ik Don Frederik ben. Uwe geboorte, uw rijkdom, en dedieniten, welke gij gedaan hebt, om niet te fpreken van de vriendfchap, welke fantlch Arragon weet, dat ik voor u heb, maken, dat gij een.  Eerste Toneel. 233 een partij zijt, welke luifterrijk genoeg was om Don Felix niet een ogenblik te doen twijfelen om zijne dogter aan mij toeteftaan. Op heden moeten wij door het huwelijk verenigd worden. Maar ik wenfchte alvorens te weten ofikwaaragtiglijk bemind ben, ik ga haar op de proef Hellen wanneer zij die proef niet kan door- flaan, wat zal dat een fiag zijn voor een hart, 't welk zoo teder, zoo gevoelig, zoo door zijne drift vervoerd is als het mijn I Don Frederik. Terwijl gij mij uw voornemen niet hebt uitgelegd, vrees ik in het een of ander te zullen misdoen; bijvoorbeeld wanneer moet ik dien courier, die quafi van het Hof zou gezonden worden , hier laten aankomen ? de Koning. Ik zal het je wel met één woord in het oor luifteren, een mine, een wenk Don Frederik. - En die danfers en danferellen, welke wagten moeten aan het eind van de plaats ? de Koning. Die moeten voor den dag komen als het tijd is —< daar zal ik voor zorgen. Don Frederik. Dat is mij genoeg! ik hoop dat alles wel zal uitvallen, en ik vermaak mij bij voorraad, als ik mij verbeeld de verwondering en verlegenheid van Don Felix, als hij merken zal, dat gij de koning zelve zijt. Hij fpwk p 5 dik-  2J4 Ce Medevrijer in Schijn. dikwils met u over zaken, welke de Vorften niet gewoon zijn aan te horen, en zijn fier, vrij en onafhankelijk caracier dat hij bezit de Koning. Dat behaagtmij endanrfchepikzelfs behagen in.... daar komt iemand; hij is het zelve. . Denk maar dat ik hier doorga voor u, en dat gij alleenlijk ïrïijn kamerdienaar zijt. TWEDE TONEEL. •de Koning, Don Frederik, Don Felix. Don Felix. ■ Ik wenfchte wel, dat men mij met vrede liet; al dat redeneren verveelt mij zeer; om niette zeggen, dat het vcrgeeffchemoeite en zelfs belachelijk is mij iets van dien aart voor te Hellen. ..... (den koning ziende) Ha! men had mij niet gezegt, dat gij u hier ter plaats bevondt. de Koning. Ik ben op het ogenblik eerlt gekomen. ) Don Felix. Gijzietdatikgramflorigben. Tis waar. Mijne dokter verbeeldt zig dat ik'met haar aan het hof zal verfchijnen. de Koning. Wel nu, mijn Heer ? Don Felix. Welnu? ik zou aan het hof pan, ik? de  Twede Toneel. fi3S de Koning. Wel zekerlijk. Men moet zig immers ten uiterften verwonderen dat een man van geboorte , als gij zijt, hardnekkig genoeg geweeft is om zig altijd in ene provintie op te houden. Don F ei. ix. In ene provintie? ik leef eerft eigenlijk gezegd, na ik op mijne landgoederen leve. de Koning. En ik durf u verzekeren, wanneer de koning u niet onbekend was Don Felix. Ik ben te oud om nieuwe kenniflen te maken. de Koning (glimlachende) Evenwel heb ikmij altijd nog al verbeeld dat da ken- nifle met een koning te maken Don F e li x. Mijn Heer! de eerbied, en onderdanigheid, met welke ik omtrend mijn vorft ben aangedaan , zijn van diert aart, dat ikaltoos de eerfte ben en zal zijn om een voorbeeld te geven van die gehoorzaamheid , welke men hem verfchuldigd is. Maar neem mij niet kwalijk, bid iku, dat ik niet tragtdiecerte hebben dat ik tot hem nadere. de Koning. Ondertuflchen weet ik, dat hij wenfcht ja zelfs hoopt om u gedurig bij zig te hebben. Don  236 De Medevrijer in Scnijrr. Don Felix. Dat wenfcht de koning? ei lieve, waarom zou hij dat begeren? de Koning. Om in uw perfoon aan te treffen iemand, welkers tara&er onveranderlijk , deugdzaam, en van ene beproefde opregtheid , ja buiten ftaat is om aan hem de waarheid te vervalfchen, op wien hij met dén woord al zijn vertrouwen zou kunnen veftigen Waar rachtgijom? Don Felix. Ja! ik lach met reden : de koning wenfcht mij bij zig te hebben, mij, welken hij nooit gezien heeft, en wel om dat ik bekend fta voor iemand welke opregtheid en deugd voorftaen bezit.? Begrijp maar, dat dit even eens is als te zeggen , dat hij die hoedanigheden niet vinden kan in de genen, waarmede hij dagelijks zig ophoudt, en bij gevolg, dat hij, niettegenflaandehijeen koningis, met zeer flegt gezelfchapomgaat. de Koning. Maar! maar! Don Felix, Maar! maar! mijn Heer ! leer mij eens voor altijd kennen en dat nu, terwijl gij op het punt ftaat om mijn feboonzoon te worden. Ik ben niet gefchapen om een Hofjonker te zijn. Ik ben een wonderbaarlijk menfeh, belachelijk , en verflaafd aan mijn eige denkbeelden, ik denk, dat een luifferrijke geboortejiiet behoeft verfierd te worden met tijtels en eerambten. Of fchoon rk ' vele  Twede Toneel. «37 vele kollen maak, maak ik echter gene fchulden, ik verteer niet meer dan mijn inkomen bedraagt. Ik ftel het vermaak van op mijn kafteel gehuisveft te zijn verre boven dat van kwalijk met den Vorlt te leven. Met één woord. Het is mij veel aangenamer om te kunnen wandelen in mijn park en verdere plaatfen, door mij zeiven fraai en fierlijk aangelegd, dan als een flaaf mijne op wagtingen te moeten maken met een menigte leeglopers, ingebeelde verftauden, zeer ieverige Hofjonkers, welkers fchraapzugt, onruft, nijd en laffe vleijerij, iedele verzekeringen van vriendfchap , lafterzugt, verwaandheid van hart, en laagheid van geeft, het armhartigfte fchilderij uitleveren voor de oogen van den geen, die door geen valfche glorie of eerzugt verblind is. de Koning. Mag ik uantwoorden ? Don Felix. Och neen! dat is onnodig, gij zult mijne denkenswijze nooit veranderen, en ik beeld mij niet in de uwe te zullen verbeteren. Qziende Fiorine') DERDE TONEEL. de Koning, Don Frederik, Don Felix, Flor ine. Don Felix. Fiorine, waar is mijn dogter? Flo-  S38 De Medevrijer in Schijn. 4 Flor.ine. Zij wandelt in den tuin. Don Felix. (tegen den Koning) Gamaarnaarhaartoe, enintuflchen zalikalles voo? haar huwelijk gereed maken. Dezen avond zal zij nog uwe vrouw zijn. Morgen omhels ik u en wenfch den eenenandereengoedereis. Dat is de weg die u brengt naarhetHof, en hier is de mijne om weder te keren naar mijne Landgoederen , op welke ik gewoon ben mijn verblijf te houden. VIERDE TONEEL. Don Frederik, Florine. Florine. Nu zullen wij eindelijk vaarwel zeggen aan dat naare kalteel, aan die bomen, die Douchen, die tuinen , waar men altijd het zelve ziet. Don Frederik. En verveelt je dat.? Florine. Of het mij verveeld! Don Frederik. De verfcheidenheid van voorwerpen zal u dan be- * hagen ? Florine. Ja gewis. Ik hou veel van geraas, geweld, te zien gaan, komen, lopen. En daarom houdeik veel van het  Vierde Toneel. 239 liet Hof, ten muitten ik make mij daar een aangename verbeelding van. Don Frederik. (haar willende omhelzen) 'Tis waar, datmetzulk een lief figuurtje, zoo een fijnbefnede, vlug, bekoorlijk tronetje! .... Florine. Ik verzoek dat je, je gezegde niet geliefd door bewijzen te verflerken Don Frederik. Met uwe vrolijken aart, uw lullige gezindheid zeu je zeker wel (lagen in uw voornemen. Florine. Dat verbeeld ik mij ten miuften. Don Frederik. Ik vrees alleenlijk Florine. Waar vreeft gij voor ? Don Frederik. Dat je fomtijds in je hoofd zou krijgen, gelijk jonge lui, om te trouwen. Florine. Gantfch niet,. ik blijf altijd vrijlter zeffs met een oud hoofd. Don Frederik. Ik wil juift niet hebben , dat je altijd vrijfter blijft. Maar inderdaad dunkt mij, dat noch een man noch een huishouden en kinderenje gelijken zou. Florine. Ook zou het met mijne denkbeelden niet overeen ko-  24° De Medevrijer in SchiJn* komen. Die zijn veel edeler en zoo laag en gemeen niet. Wij zullen nu voordaan in een en het zelve huis wonen. Gij dient mijn Heer, en ik Mevrouw, zeg me eens regtuit, regeerje je meefter niet. Don Frederik* Niemand minder dan ik. Florine. Oh! wat mij aangaat, ik denke, dat ik mijne meesteres regeer. Don Frederik. Dan is zij onder ene goede diretïie. Je lijkt me niet minder als zot. Florine* Niet dat ik het dos om groot fortuin te willen maken. Gierig of eerzugtig ben ik niet: maar ik ben zoo wat, min of meer glorieus, nu ik bij de vrouw van den gunsteling des Konings mij bevind, begrijpe ik, dat ik een zekere rol kan fpelen, dat ik gunflen en ambten kan doen verkrijgen; dat ik dus een foort van een hof zal houden op mijn wijze? Don Frederik. Je hebt wel gelijk, en ik bid van nu af aan om je proteêïie. Florine. In het begin, en daar wij juift nu over fpraken, zoudt gij me van dienft kunnen zijn. Don Frederik, Waartoe ?  Ö e r d e T Ö n e E l. 24I Florine. Om eens regt onderrigc te zijn van alle tïïeintrigues, gevalletjes, hiftorietjes (waar of valfch koomt er tliet óp aan) van ouder of nieuwer datum, die haar betrekking gehad hebben of moeten hebben op de ineefte van die lui daar wij nu naar toe gaan. Don Frederik* je wilt te kennen geven, dat je geen vijandin bent var? kwaadfpreken. Florine. Wanneer ik daar niet voor was uit eige goedvinden , zoo is toch een kamenier altijd daar toe verpligt me hoofde van haar officie. Is't nietwaar? ik ken immers de aanzienlijke lui hoe zij beftaan, zij zijn meelt ongevoelig en ondankbaar voor de dienden, welke men hurt bewijlt. Men geraakt er niet ligt toe om hun vertrouwen en gunlt te winnen dan door te weten hoe hen te vermaken, en wat mij betreft ik wil geen ander daar voor laten zorgen, maar zelve tragten mijne meefreresfe te vermaken, ik zal altijd zoeken het eerft te weten de dagelljkfche vertellingjes om haar te doen lachen ea met al wat er voorvalt te diverteren. Ik weet redelijk aartig te vertellen, en als ik me de moeite er toe wil geven, heb ik het talent van juift te weten de houding, de toon, en het belachelijke van de lui,zelfs van ze in haar bijzijn na te doen , zonder dat ze het merken. II. Deèu, Dort  De Medevrijer in Schijn. Don Frederik. (haar omhelzende met uitgelatenheid') Je zult ver komen! Je bent allerliefft, beminnelijk, een fchatvoor aanzienlijke lui. Florine. Schei uit. Ik zie onze aanftaaude echtgenoten: het fchijnt, dat ze nu al knorrig zijn. Wat fcheelt er toch aan? V IJ F D E TONEEL. De Koning, Dona Leonore,DonFrederik, Florine. Dona Leonore. Wat is dat mijn Heer, nu men ons door het huwlijk binnen kort ftaat te verenigen, ziet gij er zoo ongeruit en peinzend uit De Koning. Helaas! Mevrouw. Dona Leonore. ïk vraag u de oorzaak van uwe droefgeeftigheid, terwijl mij dieontruft, gij antwoord mij niet; alleenlijk flaat gij uwe ogen op naar den hemel, en gij zugt..., Ik bid u met één woord zeg mij wat van de za?k is ,'óf sk ga op het ogenblik naar mijn vader.... De Koning. Ik ftneeku, blijf hier.... Dona Leonorj, Spreek dan, DB  V ij f d ê Toneel. £43 De Koning. 5 Hemel * Dona Leonore» Ach! wat 11a ik uit om uwen wille! D e Koning. Wel nu Mevrouw Dona Leonore, Welnu! wat dan? De Koning. Weet vanmij, dat ik een ..... een verrader bes. Dona Leonore. Gij! De Koning. Ja zelfs gereed om te voltrekken een verraad, hergesn ik tegen ü begonnen en gsfmeed heb, doch dit verraad is mijne ziel nu voorgekomen in deszelfs waro en fchrikkelijke gedaante. Dona Leonore; Hebt gij mij verraden! ach hemel! De Koning. Na dat ik gilleren de goedkeuring des Konings op onS huwelijk verkregen had, wilde ik henen gaan, wanneer hij mij wederom riep, „ mijii waarde Frederik, zei hij, ik. „ ben te zeer overtuigd van uwe verkleefdheid aan mij» ,, perfodn om tetwijffelenofgijook ongeruit zijt over „ de droefgeeltigheid , in welké gij gezien hebt, dac ,, ik federt enige dagen gedompeld ben. Zou je wel „ geloven, dat het portrait van een jongmeisje, die j, ik nier,kende, in mijn hart de levendiglte hartstogt , Q i heef?  244 De Medevrijer in Schijn. „ heeft verwekt ? kom zie ! befchouw met opletten„ heid of ooit de natuur iets heeft voordgebragt fcho„ ner, dan het zelve. Zie maar eens dien mond, let „ maar eens op die ogen , welk ene uitgelezenheid „ van fraaie trekken welke ene edelheid, ja wat zeg ik, ,, welke ene majeltueufe gedaante ! Ik laat u dit por„ trait in hauden, voegde de Koning er bij, doe uw „ beft om te onderzoeken , om te ontdekken het aan„ biddelijk 'voorwerp zelve. Zulk ene waarlijk zeld„ fame en weergaloze fchoonheid kan niet verborgen, „ of onbekend zijn. Ik laat u oordelen, Me¬ vrouw! over de verwondering, de verwarring van geelt, waarin mij dat gefprek gebragt heeft. Zie daar is het portrait, het welk men mij liet bewonderen, en toevertrouwd heeft. {Terwijl Dona Leonore en Flor ine bet portrait befcbouwen , /preekt de Koning zagtjens , en luijlert Don Frederik iets in, die daar op ■van het Toneelgaat, om zijn -verkregen orders weer te kunnen uitvoeren.) Dona Leonore. 'Tis net portrait van mijn zelve! mijn vader deed liet maken omtrend een maand geleden , toen ik uit het kloofter kwam, eii enige dagen daarna verloor ik het. De Koning. En 't geluk wilde , dat het de Koning in handen viel. In plaats van aan het vertrouwen, het geen hij in mij ftelde, te beantwoorden, mij neder te werpen voor zijne  Vijfde Tosüel 245 3ijne voeten, en hem te bekennen, dat ik zijn medevrijer was, tragtte ik mijne verlegenheid en verwarring van geeft voor hem te verbergen. Ik gong zijn drift tegen , doch op een koele en onverfchillige wijze. Kan "dan een onbekend voorwerp , zeide ik, op uw geeft zulk een fterk vermogen oeffenen ? wie weet, of dar meisje niet reeds aan iemand verbonden is? Mogelijk is zij zoo fchoon niet, als het portrait wel wil doen geloven ? Mogelijk is er in het geheel zulk een menfch niet in de waereld ? alle die trekken die zoo fraai, zoo vernikkend , zoo wel getekend en famen gevoegd zijn, zijn waarfchijnlijk niet anders dan uitwerkfelen van de verbeeldingskragt des fchilders. Eindelijk, Mevrouw! mijne verraderlijke jaloufte heeft alles in het werk gefield om zijne weetgierigheid en verliefdheid tegen te gaan, en u een kroon te ontroven. Nu ben ik hier gekomen om ons huwelijk aanftonds voord te zetten; ik heb bij mijn aanltomft Don Felix ontmoet, of fchoon hij geheel en al ongeruft was, en daarom heb ik mij als zeer geruft zijnde aan hem doen voorkomen; maar na ik weder bij u gekomen ben, zoo heeft die opregtheid en ongeveinsde houding, welke uwe gantfchefchoonheid nog meer opluiflerd, die gulle en tedere vreugde, welke gij mij betoonde, toen gij mij wederom zaagd, ja die gedagten, dat de Hemel zelve u had uitgekozen om een magtig koning gelukkig te maken, dat alles heeft mijne ziel beroerd. Ik heb niet langer kunnen verbergen de wrede aandoeningen, welke ikfedert gifteren gevoeld heb. Gij hebt mijne beroering geq 3 merkt,  246 De Medevrijer in Schijn. merkt, en mij getragt te noodzaken om de oorzaag daar van aan u te openbaren. Zie daar, nu heb ik mijne misdaad aan u bekend. Niets is mij meer overig, danu vanmijne tegenwoordigheid te ontlaften,en u te verbergen mijn wanhoop , en mijne befchaming ZESDE TONEEL. De Koning, Dona Leonore, Florine,.. Don Frederik. Don Frederik. Mijn Heer, ik hoor daar is iemand, die van he? Hof komt, hij zeit, dat hem belaft is allen fpoed te maken, en dat hij u een tijding van groot aanbelang medegebragt heeft. De Koning, (zig houdende ah of hij ongeruft was, en vreesde) Hoe tijding? wat zou dat kunnen zijn ? zou ook mis- fehien de koning ontdekt hebben ach Hemel» Dona Leonore. Ga toch henen, ga toch fchielijk zien wat het is, ga toch henen. De Koning (henen gaande) Helaas, van alle kanten zie ik niet dan ongeluk voor pij geboren! 1 ZE-  847 ZEVENDE TONEEL. Dona Leonore, Florine, Florine. Wel nu! nu zie je hoe de mans beftaan! wie zon niet voor vaft geloofd hebben , dat die Don Frederik. je opregt beminde? Dona Leonore. Maar, zeg me dan, kan ik wel twijflelen, of hij mij bemint ? Florine. Een koftelijke wijze van iemand te beminnen, dat hij getragt heeft je van een kroon te beroven. Datheeft hem naderhand gefpeten zult gij zeggen. En ik zal de eer hebben van daarop te antwoorden dat iemand, die je waarlijk lief had, zoo dra hij den koning had horen fpreken, op het gezigt van uw portrait aanftonds en in het zelve ogenblik had moeten uitroepen , Ik kennehaar,je Majefteit! 'tishet/»ffr//wVvan Leonora van Mendoza. Niemand is meer dan zij waerdig een troon te beklimmen, van wegens haren imbarlt, verftand , en ook om alle hare uiterlijke hoedanigheden. Zoo ! zoo! kon de taal zijn van zuivere en opregte liefde; altijd eigenbelangeloos, altijd gereed orazijneige geluk op te offeren aan dat van het.voorwerp, dat hij beminde; zelfs met verlies van het zelve is hij te vreden , om dat hij alle de aangenaamheid van zulk een opoffering van zijn eige belang innerlijk voelt. q4 Dona  34* De Medevrijer in Schijf Dona Leonore, Wat voorval is dit! Florine. Ondertuifchen moet ik bekennen, datje uw ongc, fuknogw.pl ontkomen bent. Wat zou het geweeft zijn, als hij zijn verraderij volmaakt had met u te trouwen? Ik kan beven , als ik daar aan denke. Straks na de huwbjks voltrekking, zou hij weergekeerd zijn naar het Dof, maar zonder je met zig te nemen. Hij zou niet eens in beraad genomen hebben je meé te nemen om dat je tegenwoordigheid zijne verraderij aan den Koning zou hebben doen openbaar worden. Neen, hij zou iu tegendeel alles hebben uitgevonden om je maar verre van hetHof te houden. Je zoudtmeê geweeft zijn onder dat aantal van bedroefde dames, die verlaten en gebannen zitten op een kafteel, terwijl mijn Heeren • haar mans, van het gevolg van den Vorft zijnde, eq dus in het midden van alle vermaken, zig vrij o ver-even aan al wat valfche glorie en onverftand maar kunnen uitvinden, voor hun fmaak,geneigdheid, en alle zotteen belachelijke geldverkwiftingen. Dona Leonore. Ach! ik bid je, omruil mij niet door uwe onbarmhartige gedagten., Florine. Gü hebt gelijk, en ik heb ongelijk Mevrouw 1 Ik had je nioetenfpreken over al die luifter en aanzien.welke je Kinnen korten zult hebben. De liefde zal je nu kroftCR. Nu word je Koningin. Wat luifterrijk lot! voor- waar  Zevende Toneel. *4* waar ene gelukkige omftandigheid, in welke men zig altijd in ftaat vind van al wat rondom ons is met vreugde' te overladen , immers zijn wij zoo bevooroordeeld omtrend aanzienlijke lieden, dat één oog het welk zij op ons gelieven te (laan , één glimlach , één enkel woord dat niets ter waereld beduidt, ons een groot genoegen aanbrengt; zij moeften wel allerhatelijk!! willen zijn, om gehaat te worden. AGTSTE TONEEL. DonaLeonore,Florine, de Koning,Don F rederik. de Koning. Nu is het met mij gedaan; men zal om uwen wille wraak van mij nemen. Een van mijne goede vrienden doet mij weten , dat dc koning binnen één uur hier zal zijn. Dona Leonore, De Koning! de Koning. Ja, de koning zal hier komen. Die vorft, welke altijd zijne goedheid aan mij bewezen heeft , en nog onkundig is van de verraderij, welke ik gepleegd heb omtrend het vertrouwen, het welk hij in mij ftclde, en de vriendfchap welke hij mij betoonde , wil zelve tegenwoordig zijn bij anze echtverbintenifte. Na dat de jagt, op welke hij in een nabij gelegen bofch is, zal afgelopen zijn, wil hij het vermaak hebben van mij met q 5 een  «5° Be Medevrijer in Schijn. een ludpartij te verraden, hij zal gemaskerd komend gelijk met vijt of zes andere lieden Dona Leonore. Ach! wat aaneenfchakeling van toevallige gebeurtemden en onyerwagte lotgevallen loopt hier niet te famen! de Koning. Die alle zullen u tot enen troon verheffen, en mij allerdiepft vernederen; uzal ik moeten milTen,en teffens de agting en gunft van den koning mijn Heer en wettigen meefter. Wat zal hij mij fchtildig vinden of liever hoe moed ik aan hem niet onfchuldig voorkomen wanneer hij u zal zien! Dona Leonore. Wat zal ik u zeggen, in alle de verlegenheid, waarir, mij dit gantfche geval dort .... Don Frederik! .. ik ben mijn eige meefter niet, ik hang af van mijn'vader. de Koning, (met te onvredenheicf) Ik begrijp, wat je zeggen wilt. Dona Leonore. Ik ben evenwel verpligt mijn vader te gehoorzamen de Koning. Dat iszeker _ en bjj gevolg>terwijl jen;ettw;T, feld of hij zal je belaften omniet meer aan mij te denfcen, zoo ben je daar ook volkomen toe bereid ? Dona Leonore. Terwijl ik niet ivvijfFel of hij heeft mij ais vader tede-  Agtste Toneel. 25* Eerlijk lief, ga ik hein zoeken. He: is niet raadzaam Idat gij met mij gaat, ik zal 11 binnen kort zeggen, wat ihij denkt, (zijgaat henen) de Koning. Helaas! mi weet ik, wat mij zal overkomen! (zagtjes tegen Don Frederik) je ziet, hoe ze een famenjfpraak heeft afgebroken daar zemeê verlegen werd, en ihoe liftig ze een verfchoning voor hare ontrouwigheid iaan mij weet uitte vinden, ü Beklaaglijke en voor mij dodelijke proef welke ik van hare liefde nemen wilde! :ondertuflchen zal ik mij vermaken met hare verlegenheid, als zij weten zal wie ik ben. Blijf hie-rzoo lang, [tot ik mij verkleed hebbe ! (hij gaat heen) * NEGENDE TONEEL, Don Frederik, Florine. Florine. . Dat is een mpeïelijk geval, waar in je meefter zig be» 1.vindt. Don Frederik. Naar dat je het opneemt. Ik voor mij durfjewel ver-; : zekeren, dat, wanneer zij hem trouw blijft, hij het . zig getrooften zou al moeft hij voor altoos van het Hof i gebannen blijven. Florine. Maar wat noemje trouw blijven? Don Frederik. Als zij hem boven den koning beminde. F 1.0-  852 De Medevrijer in Schijn, Florine. Geloof je, dat zij zoo gek zou kunnen zijn ? Don Frederik. Hoe zoo? heeft ze aan Don Frederik zelve niet reed» bekend dat ze hem lief had. Florine, Brrr. Don Frederik. Hcbje zelve mij niet gezeid, dat ze hem beminde? Florine. Beminde beminde .... zoo als de jonge meisjes gewoon zijn iemand te beminnen. Eerft zet men ons in een kloofter, en daar komen wij vervolgens niet uit dan om uitgetrouwd te worden , daarom verlanggn we maarnaar dat ogenblik. Behalven dat het denkbeeld van een koets te houden , veel diamanten en pragtige kleêren te hebben, te kunnen zeggen mijne meiden, mijn knegts, ge'zelfchappen te frequenteren, ons te fardéten , dat alles, gevoegd bij ene zekere nieuwsgierigheid, maakt dat wij fchielijk de eerde gevoegelijke partij, die, zigaan ons opdoet, aannemen en goedkeuren ,maar die goedkeuring zou men die liefde mogen noemen? en om dat zig een andere voordeliger partij opdoet, welke wij dan den voorrang geven, zouden daarom de mans ten eerfteu mogen fchreeuwen over onze trouwloosheid als of wij ons woord braken ? Don Frederik. Neen! maar de mans zijn gek , dat ze ooit op het trouwendenken. Want, eerft niet bemind te zijn, dan dan  Negende Toneel. 253 Jan om egtgenoot te worden, en wanneer men het één flaand geweeft is, niet meer bemind te zijn, om dat men egtgenoot is? dat is waaragtig zeer vleiend voor onze eigen liefde. Florine. (glimlachende) Als men regt verliefd is, word die eigenliefde wel uitgeblufcht Don Frederik. En de reden overwonnen, dat weet ik zeer wel. Is het niet fchrikkelijk, dat zoo een allerlieft bakkesjeals jij daar hebt, het wijftemenfch zijn hoofd op hol kan brengen , als je maar zelfs wilt. Florine. Och! och!... .aan je droevigen toon, zou men zeggen datje hoofd al gevaar liep. Ik zou je verzogt hebben , dat je met wat verteld had om te lachen, maar ik zie Don Felix. TIENDE TONEEL. Don Frederik, Florine, Don Felix. Florine. (naar Don Felix toelopende) Mijn Heer, heeft mijn meefterefle je gevonden, je gefproken, heeft ze je gezeid Don Felix. Ja! ja! Florine. De hiflorie is zekerlijk een van de bijzonderfte? Don Felix. Van de bijzonderfte! ^ L °"  254 De Medevrijer in Schij& Florine. Je wilde niet aan het Hof gaan, en het Hof komt zelve je opzoeken. Don Felix. Ik weet reeds wat een alarm, er bij mij zal zijn (tegen Don Frederik) waar is je meefter? ik dagt dat hij hier was. Don Frederik. In zulk een verwarring van geeft als hij zig thans bevind is het geen wonder, als men niet lang op ene plaats Zig ophoudt. Don Felix. Dat is zeker,' dat hij niet fti! en geruft is. Don Frèdebik. Maar is hij dan zoo fchuldigmijn Heer? Don Felix. Schuldig? je zult eens zien, wanneer degramfebap desKonings eens zig openbaart, dan zult je eens zien, ■ mijn vriend! dat hij van iedereen verlaten en gefchuuwd zal zijn, niemand zal hem meer kennen, veragt, en zelfs befchuldigd van die,die hetmeefte verpligtingaanherri hebben! Ó zeg me eens, zou men wel verwagten ,dat Hofjonkers, zulke befchaafde lui, zouden onderdrukken, Iaftereu, en geheel verlaten iemand, die hun vriend was, en dat wanneer hij zig in tegenfpoed be» vind, dat zij zulks doen zonden zelfs omtrend hun allernaaftbeftaanden, omtrend hun weldoener, en dat onverdiend ? Fi. o-  Tiende Töneel. 255 Florine. Kom! kom! je fpreekt niet ernftig? maar om eens opregt te fpreken, zou je 't niet zeer fpijten, dat hij met je dogier getrouwd was; het is immers ene Vleiende gedagte , wanneer je u verbeeldt , dat je ene koningin wordt, dat daar Vorften van Arragon van komen zullen. Don Fe lis. Ei wat babbelje? laten mijn kleinderen maar goeje Ëdellui zijn, zoo als ik ben, dat is genoeg. Zij zullen nog genoeg te doen hebben om haar rang wel te behouden. F l o r 1 n e. ó! Ik voor mij ben zoo onverfchiilig niet voor het luilterrijk en aanzienlijklte, dat er in de waereld is; daarenboven je moet je zeiven gelijk zijn. Zeg me' eens, waarom blijf je altijd op je kafteel wonen ? om niet verpligt te zijn je opwagting te maken aan lui vari crediet, en gunftelmgen van het Hof, is'tniet waar? wel nu, voordaan zulje niet meer verpligt zijn iemand je opwagting te maken; in tegendeel, ieder een zal zijne opwagting aan u maken. Don Felix. En ieder zal me vervelen. Ik ben gewend te levert op ene en dezelve wijze, vrij , openhartig. Ik wil geen lui zien, dan die mijn vrienden zijn. Wanneer ik fchoonvader van den koning word, zal ik niet dan laffe vleiers zien. Flo-  356" De Medevrijer in SciiijKj flori ne. Maar Don Felix. (drtftigJijk) Maar! maar! je praat altijd. Je denkt dat je ver"' ftand heb als een toverheks. Je zult alje leven niet anders zijn dan een babbelaardertje. die driftig is, dim is, een aartige houding heeft, die wel weet te praten * maar geen xterltand in het minden heeft, goed voor zoo' een loopdertje, een Holkameniertje, die zig vrij wat inbeeldt, als of ze heel wat was. DonFreberik. (ziende gemaskerde perfonen) Mijn Heer, zie daar! naar alle waarfchijnelijkheid is het de Koning met zijn gevolg. Don Felix. Ik maak plaats voor hem. Wanneer hij zal gelieven zig bekend te maken, zal ik hem behandelen gelijk ik omtrend hem verfchuldigd ben te doen (tegen Fiorine j zeg aan mijn dogter, dat zij hier komt. Florine. , Ik vlieg er naar toe. Don Felix. (henen gaande") Ik ben niet gewend mijn compliment aan gemasker* de lui te maken. ■ ELF.  ELF.DE T O N E E U be Koning, Don Frederik, een menigte gemaskerde perfonen. i>e Koking. (zijn masker afdoende voor Don Frederik) Zie daar is nu het noodlottig ogenblik. Je kunt je biet verbeelden , wat ik uitfta; ik vrees, en ik hoop, fomtijds wenfchte Ik wel, dat ik nooit getragthad dié ongelukkige proef te nemen; maar te gelijk is waar,' als ik het niet gedaan had, dat er altijd iets aan mijn geluk ontbroken zou' hebben, het zou nooit een zuiver geruft geluk zijn geweeft. Het masker zal mij helpen mijn ftem te veranderen; heeft niemand argwaaii ergens van ? Don FreDerik. Neen , daar fta ik je voor in , de vader en dogter. ..... de Koning, (zijn masker weder aandoende) Daar is zij zelve * zij moet ons niet bij malkaar zien', ga fchielijk wech. TWAALFDE TONEEL. »e Koning, (gemaskerd) Dona Leonore. de Koning. Wat zie ik! hoe ben ik verwonderd ? zijt gij he£ Mevrouw, daar Don Frederik meê zou gaan trou1L Deil* R, wen,  S5§ De Medevrijer in Schijn. wen? die trouwloze! hij weet, dat ik u bemin; ik ben zijn Kaning, hij had al mijn vertrouwen; nog gisteren heb ik mij tot hem gekeerd om dat betoverend voorwerp te vinden, waar van het portrait alleen zoo veel indruk op mijne ziele gemaakt heeft. Dona Leonore. Kon ik geloven, je Majefleit, dat. .... de Koning. Ach! Mejuffrouw, twijlfel toch niet aan de waarheid van het geen ik gevoele , ene drift zoo teder, zoo fterk, en zoo opregt, als ooit in iemands hart ontloken is. * Dona Leonore. Hoe zou ik kunnen overtuigd zijn , je Majefteit, dat een magtige Koning, welken men altijd heeft afgebeeld als alleenlijk ingenomen met den roem en eer, en ongevoelig aan de hartstogt der liefde de Koning, (driftig) Gij waart juift diegene, welke mij moeft leren kennen het rijk der liefde ! ja die ongevoeligheid zelve, welke nooit dan op het gezigt van uw portrait veranderd is, dat portrait, het welk de Hemel buiten twijffel zelve mij in handen deed komen, mijn komft ter dier plaatfe op het ogenblik, dat gij voor altijd voor mij verloren geweeft zoudt zijn, met één woord alles moet u overtuigen dat mijn hart voor u gefchapen is. Is het mogelijk dat die hoedanigheden, welke gij bezit, u nooit hebben doen denken, dat ik mijn troon nog niet door een andere met mij had doen beklimmen? wan-  Twaalfde Toneel. 259 wanneer men fprak van mijne onverfchilligheid in het midden van een gantfchen Hofltoet, daar alles, wat beminnens waardig was in Arragon, zig aan mij opdeed, kan ik mij daar mede niet vleïen, dat je dan wel eens wellichte dat ik u zag? Dona Leonore. Ik, je Majelteit de Koning. Wel Mevrouw, moeiten de eerlte begeertens ener fchone niet zig uitfirekken naar hetvoorwerp , dat haar kronen kan. Dat zou het beginvan het iutci eft, dat je in mij nam, geweeft zijn? Dona Leonore. Het zou moeïelijkzijn zig niet te laten gelegen liggen aan een Vorft, welkers roem niet dan deugdenrijk is. de Koning. Ga voord, maak mijn geluk volkomen, zeg mij of Don Frederik uwe genegenheid niet gewonnen heeft, dat gij met hem trouwen zoudt zonder liefde en ook zonder tegenzin , dat hij door uw vader gekozen was Do na Leonore. Gekozen! door mijn hart, jeMajefteit! .... de Koning. Mevrouw! Dona Leonore. En niets zal hem mijn hart ontrukken. q % br  *6o De Medevrijer in Schijn, de Koning. Een mijner onderdanen zal men boven mij denvooo rang geven ? Dona Leonore, Ik bemin hem, dat is mijn antwoord, enmijneverfchoning! als het waar is, dat gij bemint (voor op het Toneel komende) fta mij dan toe, dat ik mijn vader doe weten, dat gij deze partij met uwe tegenwoordigheid vereerd, de Koning, (haar te mg houdende) Een ogenblik. ..... Dona Leonore. (metongeduld) Ach! ik bid u, je Majefteit ik heb u mijn den- kenswijze geopenbaard. Moet ik er dan bij zeggen, datikwift, dat gij hier zoudt komen, dat ik mij voor de voeten van mijn vader heb nederge worpen, en dat, wanneer hij niet had toegeftemd om aan Don Frederik zijn gegeven woord te houden, ik befloten had de eenzaamheid te zoeken, en mij het overige van mijn leven op te fluiten, de Koning- ' Wat! liever dan aan een minnaar vaarwel te zeggen, Wanneer een Koning Dona Leonore, Hij is de koning Van mijn hart. Alle kronen der Waereld zouden niet in ftaat zijn mij te verblinden. PC  Twaalfde Toneel. 261 de Koning, (zig ontmaskerende en werpende aan hare voeten.) En zoude zulk ene liefde niet kunnen betalen ? Dona Leonore. Wat zie ik! DERTIENDE TONEEL. de Koning,Dona Leonore, Don Felix, Don Frederik, Florine. (midden op het Toneel. de Koning, (knielende voor Dona Leonore) Gij ziet een Vorft, die zig onder den naam van Don Frederik verborgen heeft, om uniet dan door uw eige keuze te bezitten. Oordeel nu, van mijn verrukking en uitgelate vreugde. Hoe verrukkend is het niet bemind te zijn van de gene welke men aanbid, en in ftaat te zijn haar te verheffen tot den hoogftcn eertrap. Dona Leonore. Hoe luifterrijk die zijn mag, gevoel ik thans geen meer vermaak die met u te delen, dan die aan u op te offeren. de Koning, (tegen Don Felix.) Mijn Heer, gij ziet een minnaar, die niet dan uwe toeflemming begeerd om volmaakt gelukkig te zijn. Don Felix. Je Majefleit! ik kwam hiér om je over mijn verbintenis met Don Frederik te fpreken. Weinig dagt ik, R 3 dat  263 De Medevrijer in Schïjn. dat het mijn Vorft was aan welken ik mijne dogter had beloofd. Ikgevoele de eerwelke gij haar beWijft,Sebjkikzulks verfchuldigd ben. de Koning. Ikhope, dat gij haar nu zult vergezellen. Don Felix. Je Majelteit! de onvrijheid, in welke men aan het Hof leeft, is voor een man van mijn humeur ondragelijk lk vaarwel, en dat is al wat men op mijne jaren ver" langen kan. de Koning. Wat J zult gij ons weigeren ? Don Felix. Ik zal wel enige dagen aan het Hof doorbrengen wanneer gij zulks volftrekt begeert, maar dan zult gij mij willen toeftaan de Koning. Wanneer wij u eens mogen dasr hebben, zullen wij tragten te maken, dat gij geen luit hebt om ons te verlaten. (terwijl de Koning zijne hand aan Dona Leonore geeft en van het Toneel met haar gaat, komen vier gemaskerde Heten die den Koning vergezeld haddenbij Don Felix en makenhunne complimenten voor hem.') Don  Dertiende Toneel. 263 Don Felix. (terzijde) Wat lage dienaars! (bard) Mijn Heren, je verzelde den Koning, en je bent zekerlijk Heren van het Hof ( zij willen zig ontmaskeren ) Ei, neen! neen! doet dat niet af, ik heb zooveel achting voor het een ïnasker als voor het ander. EINDE*