HET SPECTATORIAAL TONEEL. VIJFDE DEEL.   HET SPECTATORIAAL TON E E L. VIJFDE DEEL. TE UTRECHT * Bij B. WILD. MDCCLXXXV. -  Inhoud van het vijfde Deel, Bladz. I. De Gelukkige Dwaling. . . i. II. De Gedienstige 71. III. De Comedie bij Geval, of de . . Gefopten 69. IV. Het Indiaanich Meijje. . . 215. IE-  BERICHT. Dit Deel bevat, gelijk het voorgaande vier Toneellpellen, als; de Gelukkige Dwaling door den Heer Patrat, op 22. Julij 1783. voor het eerst— de Gedienstige op 18. Aug. 1780. ~ en de Comedie by Geval of de Gefopt en, door den Heer Dorvignij, op den 5. Septemb. 1780, door de Itafc aanfche Toneelfpelers tot Parijs vertoond, alwaar zij niet weinig voldoening gegeven hebben. Het vierde ftukje, of, het Indiaanfch Meisje, door den Heer de Chamfort, werdt voor't eerst in den jare 1764. ten toneele gevoerd ; en dit voortreffelijk ftukje voldeedt telkens, zoo zelfs dat het in den jare 1783. nog op het Parijfche Toneel gezien werdt, en ten allerfterkste geapplaudisfeerd is; Ichoon het ons niet onbekend was, dat er een vertaling in rijm, gedrukt voor een bijzonder Toneel, van gevonden wordt, zijn wij bij het voornemen gebleven het zelve in onrijm te vertalen , als naar ons inzien beter met het naïve van  m BERICHT. van Bettij, en de wijs van zïg uit te druk* ken van Mowbrai over een komende $ ter? wijl wij vopr ons, (zonder de rijm van dit ukjen te willen beoordelen.) in de meeste gevallen het onrijm, als het meest natuurlijke, vpprftaan; doch wanneer de Toneelpoëzij gebruikt wordt, toch vooral die van Juffrouw van Merken.— Nomfz. — Hartfen — Hartfink, en enige weinige anderen , naar vereifch van zaken, ter navolging aanbevelen, dewij 1 het gebrek aan kiefchheid in de uitdrukkingen van meer dan te veel gerijmde Toneelftukken den lezer en hoorder, wien.het niet geheel aan fmaak ontbreekt, ten uiterften walgen moet. Op bltdz. Ï03 ftaat: even va» fpreken,voor, even vinfpraken. L js5 zoo ver vanhier, war» zoo? even van hier» p Ë  D E GELUKKIGE DWALING, TONEELSPEL in een BEDRIJF. Naar het Franfche van den Heer J. Pqtrat.  PERSONEN. De GRAVIN DELFORT, rijke weduwe van agtien jaren, die afgezonderd van de waereld, op haar Kafteel woont, zij moet niet ftijf maar in een lugtig negligé gekleed zijn. SOPHIE DELVAL, rijk meisje, wonende op een naburig Kasteel, gekleed als een boerinnetje. LIZETTE, Kamenier van Sophie Delval, en op haar order geplaatst bij de gravin Delfort. LUVILLE, broeder van de gravin Delfort, beminnelijk jongman, met een effen frac. DELVAL, broeder van Sophie, zeer jong, in 't eerst komt hij met een monteerings overrok,en is daar na zeer rijk gekleed. DU BOIS, oude bediende van *t huif. ANDRIES, een onnozele knegt. Mr. M1NUT, Dorps Notaris. Het (tuk fpeelt in de zaal van de gravin Delfort. DE  Bladz. t DE GELUK KIG E DWALING. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. AUe de flanden zijn gemeld bij ieder Toneel, de Pcrfoon, wiens naam het eer ft genoemd wordt, moet aan de regte hand het eerft geplaatftftaan, (de regte hand is altoos die van den ASteur) en de andere volgen. Deze manier, uitgevonden door la Noüe, is de eenvouwigfte om de ftanden aan te duiden, en de gemakkelijk ft e om op te volgen. EERSTE TONEEL. (liet Toneel verbeeld een koftelijk gemeubileerde Zaal.') L i z e t t e (alleen.') (Zij komt uit het Cabinet van de Gravin, bij te/f zij nu in dienft is; zij toont zig zeer vergenoegd te wezen.) Ho! hol voor deze reis ben ik verzekerd van een goeden uitdag , ik ben bii de jonge gravin pas in dienft gekomen, en ik ftareeds in haar gunlr, zij heeft zig zeer gemakkelijk in den ftrik, dien ik voor haar gefpannen hwd, 'laten vangen} en naar het V. Deel. A groot  3 De gelukkige Dwaling. groot belang dat mijn Juffrouw hierin fchijnt te ntmen, twijffel ik niet of mijn beloning zal dendienft, dien ik haar doe, evenaren. TWEDE TONEEL. LlZETTE, DU Boiï. Du Boiï, Juffrouw Lizette! daar is een jong boerinnetje die naar u vraagr. Lizette. Naar mij ? Du B o i s. Naar u zelve. Lizette. Ik ken geen menfch in 't dorp: Du B o i s. Zij is ook niet van't dorp, maar zij ziet er lieftm Lizette. Zij vergist zig misfehien. Du B o i s. Neen! zij heeft gevraagt naar Lizette, die fcéen twee dagen in dienft bij de Gravin üelfort is. en die gewoont heeft bii Mejuffrouw Sophia, dochter Tan den overledenen Marquis Delval. Lizette. Die ben ik zelve; maar zij moet wat wagten, Mevrouw is bezig metfehrijveu, en haar toilet is nog niet gemaakt; zij kan alle ogenblikken bellen; daar mm  Toneelspel if» een Bedrijf» $ om mag ik mij niet verwijderen, en ik durf niemand hier doen komen» Du E o i it Waarom niet? Lizette. Mevrouw fchijnt het niet gaarne te hebben. Du B o i s. Zij! . . . * Je kent ze nog niet • . . a zij is zoo goed .... bïj uitftek goed, en zonder haar afkeer van de mans zou het ene volmaakt» vrouw zijn. L i z e t t e» Maar waar van komt die afkeer ? Du B o i s. Zij heeft zoo een groot ongelijk niet. Lizette. Hoe zoo ? Du B o i s. Ik was Bediende bij haar Vader, en ik heb alle* bijgewoond. Öp haar veertiende jaar verliefd ge> worden zijnde op een losbol, die noch door zig zeiven noch door fortuin of rang haar waardig was 3 haar goede Vader die haar als zig zeiven beminde, was niet in ftaat hare fmekingen te weêrftaan 5 't huwelijk wierdt voltrokken, en haar egtgenoot maakte haar zoo ongelukkig, dat die waardige Vader hes van droefheid bedierf. A & Li*  4 De gelukkige Dwaling. Lizette. Is 't mogelijk! Du B o i s. Dit Monfter van ondankbaarheid overleefde hem niet lang; en onze Jonge Meestcresfe zig vrij bevindende heeft zig naar dit Kafteel begeven , ene gelofte' doende van daar nooit een mansperfoon te la$en in komen. Lizette. En is het al lang dat dat duurt ? D u B o i s. Zij heeft maar twee jaren met haar Man geleeft, en het is nu ruim agtien maanden dat zij weduwe is. Lizette. Agtien maanden! en die haat tegen de mans vermindert die niet wat ? Du B o i s. In tegendeel; zij ziet voltlrekt niemand dan haar Broeder; wij mogen haar zelfs niet aan tafel bedienen, en indien eene van haar meiden maar twee malen met ons in gefprek raakt moet zij de deur uit. Lizette. Dit is dan ons laatfte gefprek laat het meisje maar hier komen. Du B o i s. Ik ga ze u brengen, Mejuffrouw Lizette! DER-  Toneelspel in een Bedrijf. 5 DERDE TONEEL. Lizette (alleen.') Niemand weet dat ik hier ben, wat kan dat boerinnetje met mij te doen hebben ? maar ik zal 't terftond weten. VIERDE TONEEL. Lizette, Sophia Delval, Du Bois. Du Bois (tegen Lizette.) Daar is ze Mejuffrouw, Lizette! Lizette (zeer verwonderd.) Zijt gij het Me. .... Sophie (baar fchielijk in de reden vallende en haar omkelzende.) Ja ! lieve Nigt ik ben het. Du Bois. Zoo is het je Nigt! Sophie (zegt tegen Lizette.) Zijt toch voorzigtig. Lizette (zagt tegen Sophie.) Ik begrijp het. Du Bois. Ze is heel mooi, ja! ja! Lizette (tegen Du Bois.) Laat ons alleen mag ik u bidden. Du Bois. Ik ga heen; maar daar is er hier geen een in huis die zoo lief is als zij. A 3 VIJF-  6 De gelukkige Dwaling. VIJFDE TONEEL. 1 Lizette, Sophie. Lizette. Maar Mejuffrouw! wat komt gij hier in deze k!e* ding doen ? Sophie. Kunnen wij hier in vrijheid fpreken ? Lizette. Het Cabinet van de Gravin is hier ver van af, en «iemand kan ons horen. Sophie. Ik heb mijn ongeduld niet kunnen bedwingen; hoe ftaat het met onze zaken? Lizette. Verwonderlijk. S o p h ie. Zoo veel te beter. Lizette, Ik heb mijn dienft bij de Cravin aangeboden die wezenlijk een Kamenier zogt, die kundig en bekwaam was; want het voornemen om in eenzaamheid te leven beneemt daarom aan een fchoue vrouw de fmaak tot den opfchik niet. Sophie, We! nu! . Lizette. Wel nuf ik heb weinig moeite gehad om wel te (lagen  Toneelspel in een Bedrijf. 7 flagen en van den eerden dag af aan heeft een keu» rigkapfel, een welgeplaatfte bloem, een pluim, mij volkomen in haar gunft gefield. Sophie. Hoe zij bemind dan den opfchik nog? en zij ziet niet dan vrouwen. L,i zette. Verwondert u dat Mejuffrouw! het genoegen om de harten der mannen in ligte laaïe vlam te zetten, is voor vele vrouwen minder fterk , dan dat van de eigeliefde der andere vrouwen te vernederen. Sophie. Zeer fchoon. L i z £ t t f. Zij heeft gevraagd uit welken dienft ik kwam, en Ik heb u genoemd. Sophie. Vervolg. Lizette. Zij heeft mij verfcheide vragen overu gedaan , o» welken ik geantwoord heb, zoo als wij afgefprokea waren. Sophie. . Neen I ik wil volftrekt alles weten. Lizette. Zij heeft begonnen met mij te zeggen: „ Het ,, verwondert mij zeer dat wij elkander nooit ge„ zien hebben, daar onze goedereu digt bij den anA 4 „ ds-  8 De gelukkige Dwaling. „ deren gelegen zijn. Wat mag de reden wezen „ dat zij mij altoos geweigerd heeft wanneer ik „ haar heb laten vragen." Sophie. :', En wat heb je geantwoordt? L i z E t t e. Waarlijk, Mevrouw! gij ziet geene Heeren, en uwe hoofdigheid op dat articul, vindt Mejuffrouw Sophie, van eeneonverdragelijkebijzonderheid. „ Ach! miin arme kind! Sophie kent de mans zoo „ niet als ik, het zijn alle monfters!" Wel nu! Mejuffrouw is verzekerd dat de haat, die gij voor voor het geflagt in 't generaal vertoont, maar een veranderlijk denkbeeld is, en dat wanneer gij eens van die inbeelding afftand zult gedaan hebben, er u niets meer van zal over blijven dan de wreede fmart van het te lang te hebben doen duuren. „ Zij bedriegt zig mijn haat zal eeuwig duuren." Eeuwig duuren? Ja! ja! als er geen Juffrouw Sophie in de waereld was „watwilje zeggen?" niets „ Spreek" Ik durfniet — Waar- „ om niet?" Dit is een geheim dat zij mij vertrouwd heeft. Je bent niet meer in haar j, dienft" het is waar, maar , Hoe?" Het geheim raakt u alleen .... „ Mij?" u zelve. „ Zoo veelte meer reden om het mij te ontdekken." 'T is waar ik ben in uw dienft, eii mijn iever moet alle mijne  Toneelspel in een Bedrijf. 9 mijne bezwaren verdoven ., Spreek dan! „ fpreek dan!" (tegen Sophie) Gij ziet dat ik haar langfamerhand zoo ver bragt van driftig; te verlangen dat geen te weten waarvan ik van ongeduld brandde haar te onderregten. Sophie. Volmaakt! en toen! Lizette. Mejuffrouw Sophie, vervolgde ik met een zeker vertrouwen, heeft de grootfle verachting voor haar eige Sexe, zij beklaagt zig van geen man te wezen, zij houdt ftaande dat alle de vrouwen dwaas zijn, buitenfpoorig, vol eige verbeelding, zonder ftandvastigheid in hare voornemens, zonder bepaling in hare befluiten, en om u te bewijzen dat gij zelve tot het getal van die vrouwtjes , dis alles voornemen en niets uitvoeren, behoort, heeft zij befloten om hier in de kleding en onder den naam van haar broeder te komen. —— ,, Is het wel mogelijk? " zij heeft zelfs willen wedden, dat zoo zij zoo ver komt van u te kunnen zien, zij zig door u zal doen beminnen, en vervolgens het vergenoegen hebben van ü befchaamd te zien over den vermetelen hoogmoed, dien gij gehadheb t van u in ftaat te oordelen van uwe gelofte te houden. Sophie. Wel nu? A 5 Li-  .Sö De gelukkige Dwaling. Lizette, „ Ach Lizette! zeide zij mij omhelzende, ik zal den dienst, dien gij mij doet, erkennen, en ik zal haar ontvangen, en haar zodanig in verlegenheid brengen, dat zij er zelve de dtipe van zal wezen. Sophie. Zij heeft dan befloten mij onder den naam vao mijn broeder aftewagten ? Lizette. Ja Mejuffrouw! Soph'ie, (zeer vergenoegd.") Zie daar al wat ik wenschte. Lizette. Ik heb mij dan wel van mijn last gekweten? Sophie. Onverbeterlijk. Lizette. Zoo gij nu begeert dat ik voordga u hier in te dienen , zoo zeg mij toch wat uw oogmerk is, want ik begrijp er nog niets van. Sophie. Luister! gij weet hoe veel ik mijn Broeder bemin , en welk een tedere vrieudfehap hij voor mij heeft. Lizette. Hij bemint u tederlijk, en hij acht u als zijn Moeder fchoon hij maar één jaar jonger is als gij. So-  Toneelspel in een Bedrijf. tt Sophie, Sedert de dood van onzen Vader heeft hij het beduur der goederen aan mij overgelaten , en mijn grootfte wensch is hem gelukkig te zien; de Gravin is jong, fchoon en zeer rijk; hij is in die jaren daar de drift om te beminnen ons noodzaakt ene keuze te doen, en van die eerde keuze hangt het gantfehe geluk van 't leven af; als het op een flegt voorwerp valt dan worden de zeden en 't hart bedorven, en men verliest zonder herftel de fmaak der eerlijke vermaken ; maar wanneer de verkiezing zig op een achtenswaardig voorwerp vestigt, dan wordt de liefde alleen onder de trekken van de cenvouwigheid en deugd gekent, de ziel wordt vervuld door ene zuivere wellust, en men blijft Seugdfaam zijn leven lang. Lizette. Maar zal dat beminnen van uw Broeder zoo op commando gaan? Sophie. Mijn Broeder is beminnelijk , en de Gravin Ijpeft uitdekende hoedanigheden , zij zal hem behagen, daar ben ik verzekerd van , en ik twijfTel niet of hij zal veel indruk op haar hart maken; het moeielijkfte was om een middel te vinden dat zij malkander te zien kregen; uw goed beleid heeft dit gemakkelijk gemaakt, nu moet de liefde het overige doen. Llr  12 De Gelukkige Dwaling. Lizette. Hoe, de liefde! Sophie. Zonder twijffel. Lizette. Maar wanneer gij nu in mansklederen het hart van de gravin gewonnen hebt, zal uw Broeder daarom nog niet ver gevorderd wezen; want offchoon hij enigzins naar u gelijkt, is het niet mogelijk den een voor den ander te nemen. Sophie. Ook zal ik zelve hier niet komen. Lizette. Wie dan? Sophie. Ik heb aan Delval gefchreven dat hij een recommandatie brief van den Commandeur, zijn neef den Heer de Luville, de Broeder van de gravin zoude vragen, hij moet van daag hier komen; de gravin die hem voor een vrouw zal houden, zal geen agterdenken hebben; en de bewijzen van vriendfchap die zij hem doen zal, zullen dienen om hunne wederzijdfche genegenheid gemakkelijker te doen ontwikkelen. Lizette. Weet uw Broeder hier iets van? So-  Toneelspel in een Bedrijf. 13 Sophie. Neen! daar heb ik wel zorg voorgedragen Lizette. Waarom? Sophie. Gij kent hem niet, hij is een vijand van alle veinzerij , en hij zou nooit de hand geleend hebben aan mijn oogmerk. Lizette. Dat zal al heel aartig kunnen wezen. Sophie. Hij moet volftrekt niet weten dat ik hier ben, ik zal in 't dorp blijven, en gij zult mij tijding komen brengen van het geen hier omgaat. Lizette. Maar zoo ik uw broeder tegenkom ? Sophie. ,Wat kan dat fchelen als het maar niet in tegenwoordigheid van de Gravin is, en het is aan u om dat te mijden. Lizette. Laat mij maar begaan, ik ben wel onderregt, ... en ZES-  i4 De gelukkige Dwaling. ZESDE TONEEL» Lizette ft Luvitxi , Sophie* L u v i i. l e. Lizette! is mijn zuster al bij de hand? Lizette. Al reeds voorlang, Mijn Heer! L u v 11.1. e. (Sophie ziende,.) Wie is dat allerliefst boerinnetje? Lizette, (verlegen) Mijn Heer! .... 't is ... . L u v i l i. e. Het is ... . Lizette. Ik vraagje excuus. Mijn Heer! het is mijnNigtje. L u v i l l e. Waarom vraagt gij mij excuus? Lizette. Mijn Heer! .... 't is dat ... . men niet gaarne ... . ziet, dat de bedienden hunne naastbe(handen zoo digt bij hebben wonen, en welker bezoeken de Heer of Mevrouw dik wils vervelen .... en ... . » L u v i l l e. Maar in 't geheel niet, zij isbekoorlijk, datkleflie Nigtje. O  Toneelspel in een Bedrijf. 15 (Sophie neigt zeer beleefd.) LuïlLLt, (ter zijde.") Wat is zij fchoon! (overluid) waar zijt gij van daan, fchoon kind ? Sophie. Mijn Heer! ik ben van een dorp dat zes mijlen hier van daan ligt. Lüvit, i.e, (met deeheeming.) En waar gaat gij naar toe? wat doet gij f Sophie. Ik gong naar het . hier bij liggend Kasteel mijn Nigtje bezoeken. Luville. Om wat te doen ? sotiiie. Terwij! Mejuffrouw Sophie Delval vele goedheid) voor mij gehad heeft , Luville. Gij kent Mejuffrouw Delval ? Sophie. Ik heb het geluk gehad van met haar opgevoed te worden, en ik heb haar niet verlaten dan om mijne arme ouders te hulp te komen, ik heb het ongeluk gehad van ze te verliezen, en ik gong hare goedheden weder op nieuw aanroepen; wanneer ik verftond dat mijn Nigtje niet meer in haar dienft was; en mij toen niet durvende aan het Kasteel vertonen, ben ik haar hier komen vinden; en wanneer Mijn Heer  iö De gelukkige Dwaling. Heer binnen is gekomen zeide zij mij dat er voor mij niets te hoopen was. , Luville, (met drift) Maar waarom dat Lizette? gij hebt ongelijk, je moet dat lieve meisje niet verlaten, dat zou verfchrikkelijk wezen, zij moet hier blijven. Sophie. Ach! Mijn Heer! welk eene goedheid! Lizette. Daar ik, Mijn Heer! eerst nieuw in dit huis gekomen ben, zoude ik nooit de vrijheid durven nemen u dit verzoek te doen. Luville, (met veel drift.) En waarom niet? ik doe gaarne dienst. Dit jonge meisje heeft geen vrienden,heeft geen ouders meer, zij heeft geen ondervinding genoeg om aan haar zelve overgelaten te wezen. Gij moet voor haar zorg dragen , Lizette! als of zij uw eige kind was. Lizette. Ja, Mijn Heer 1 Luville, (nog met drift.) Zij moet bij u blijven. Lizette. Ja, Mijn Heer! Luville. En ik beloof u dat ik de zorg die gij voor haar neemt zal erkennen. So-  Toneelspel in een Bedrijf. Sophie. Geloof, mijn Heer! dat ik zeer aangedaan ben over over uwe goedheden. Luville, (zeer driftig) Het is zeer gering; het geen ik doe is zeer eenvouwig, daar is geen aandoenelijker voorwerp voor ene gevoelige ziel dan de fchoonheid in behoefte. (tegen Lizette.) Ga heen, Lizette! ga van mijnen wège order geven dat men haar een kamer klaar make digt bij de uwe, zij moet hare bezigheid hebben zonder dat zij genoodzaakt is van uitte gaan, en gij zult vooral grote zorgc dragen van haar nimmer enig werk te geven dan daar zij genoegen infehept, zonder haar in 't minfle te vermoeien. Lizette, (naar de linkezijde van Sophie gaande.) Laat alles op mij aankomen, mijn Heer Kom Nigt! bedank mijn Heer, en volg mij. (Sophie neigt zeer diep, en ivil heen ga/tn.) LizettEj{fiiltegen Sophie in '/heengaan.) Hij heeft het beet. Sophie, (fiil tegen Lizette.) Hij is wel beminnelijk. Luville, {tegen Sophie.) Wat fpreekt gij (lil tegen uw Nigtje ? Sophie. Dat ik den dienst, dien gij mij doet, nooit zal vergeten. V. Deel. B Lv»  iS De gelukkige Dwaling. Luville, (met vuur.) . Ik zal het bij dk weinige niet laten . . . 't is dat ik zeer veel belang in u ftel. " Lizette, (tegen Sophie.) Kom aan nog ene neiging , en dan gaan wij heen. L u vil l e, (haar tegen houdende.) Een ogenblik! hoe is uw naam? Sophie, (verlegen.) ik ... . Luville. Durft gij uw naam niet zeggen ? Sophie, (zig berflellende.) Vergeef mij, mijn Heer! ik heèt Betje. Luville, (met tederheid.) Wel nu, fchone Betje! geloof dat ik al wat mogelijk is zal aanwenden, op dat gij u met genoegen zult herinneren het ogenblik dat het geval u in dit / Kasteel heeft gebragt, Sophie, Qnet gevoeligheid.) Ach mijn Heer l ik geloof dat ik het nooit zal vergeten. • Luville, (met zeer veel drift.) Wat wilt gij zeggen? Sophie, (willende heengaan ) Vaarwel, mijn Heer! Luville, (haar tegenhoudende.) Nog een ogenblik! Lizette! ga ondertus- fcheu  Toneelspel in een Bedrijf. ip fchen maar om de kamer in'gereedheid te doen brengen , en gij zult haar hier komen halen. Sophie. Vergun mij van met haar te gaan. L u v i l l e , (met edelheid?) Schone Betje! gij kunt blijven, men kan verzeekerd wezen van alle eerbied in te boezemen, wanneer men aan 't voorhoofd de indrukfelen der deugd draagt. Sophie. > Ik fchep vergenoegen van aan de uwe niet te twijfelen; maar Mejuffrouw Sophie, die mij de liefde tot de deugd heeft ingeboezemd, heeft mij altoos gezegt, dat de omzigtigheid in 't fpreken, en de eerbaarheid in de daden de twee eerfte hoedanigheden in een deugdfaam meisje moesten wezen. Guiï mij om hare lesfen te mogen volgen, en bij u niet alleen te blijven. L u v i l l e. Ga, don bekoorlijke Betje! alles dunkt mij ver beneden uw fïaat te wezen, en ik zie met de grootfle voldoening dat gij zoo veel verwondering als achting inboezemt. Sophie. De tijd zal leren of dit zoo is, door de moeke dfe ik zal aanwenden om het te verdienen (zij groet htm) vaar wel, mijn Heer! B a Lh  20 üs gelukkige dwaling. Lizette, (ter zijde tegen Sophie in 'r heengaan.) Wel nu! wat zegt gij er van ? Sophie, (op dezelve wijze.) Dat een beminnelijk en deugdfaam man zeer gevaarlijk is voor een gevoelige vrouw'. ZEVENDE TONEEL. Luville, (alleen.) Welk een bekoorlijk meisje ! welk vuur in hare ogen! en welke zedigheid in alle hare daden! in waarheid , ik had veel goeds van Sophie Delval horen zeggen, maar dit meisje door haar opgevoed geeft er mij de hoogdeverwagting van! — Neen! nooit heeft een vrouw zodanig een indruk op mijn hart gemaakt! het geen zij mij gezegt heeft in 't heengaan heeft mij 't hart doen kloppen. Wat zoude het zoet wezen van door haar bemind te worden, maar indien haar ziel beantwoord, aan hare uiterlijke hoedanigheden wat zou het verfchrikkelijk wezen van daar misbruik van te maken! AGTSTE TONEEL. Andries, Luvili.e. Andrie s, (in V rond ziende.) Wel dekfels! ik vhjde niemand, ik. Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. a->, Luville. Wat wilje, mijn vriend! A n d r i E s. Bent gij van 't huis, jijf Luville. Er is enige mogelijkheid. A n d r i e s. Wel nu ! ga dan zeggen dat mijn Juffrouw daar is. Luville. Zoo! en wie is je Juffrouw ? A N d r i e s. Neen! neen! mijn Heer wil ik zeggen, wat ben ik toch lomp, ik. , Luville. Wel nu J wie is dan je Heer! A n v r i e s. Dekfels! Het is mijn Heer Delval. Luville. Mijn Heer Delval is die hier ? A n d r i e s. Wel dekfels! ja zeg ik je, Luville. En is er niemand van mijn volk in de zijkamer. Andries, (zijn hoed afnemende.) Van je Volk! Ben je dan de Heer, jij! Luville. Zoo daar of daar omtrent. B 3 A n-  ê$ De gelukkige Dwaling. A n d r i e 5. Dekfels.' ik wist dat niet, ik. L u v i l l e. Ik ga hem te gemoed. A n d r i e s. Dat is onnodig. Luville. Hoe dat? A" n d r i e s. Hij is daar. Luville. Laat hij dan binnen komen. A n d r i e s. Kom in, mijn Heer! NEGENDE TONEEL. Andries, Luville, Delval. / Luville. ik moet aan het geval dank weten, Mijn Heer! want dat alleen kan u in onze eenzaamheid gebragt hebben. Delval. Vergeef mij, mijn Heer! ik kom dircB hier naartoe , en het zoude mij zeer gefpeten hebben indien ik het geluk niet had gehad u aantetreffen. Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. b3 L u v i l l f. Zoude ik zoo gelukkig zijn u ergens in te kunnen dienen? Delval, (den brief zoekende.) lk ben belast u een brief te overhandigen. L u v i l l e. Van wien hij ook wezfifl mag ik ben veel dankbaarheid verfchuldigt aan den geen dien hem mij fchrijft, dewijl zij mij het geluk veroorzaakt van met u kennis te maken. Delval. Het is de Commandeur d'Elbora dien ze mij wel heeft willen vertrouwen, en ü heb die gunst aangenomen met al de erkentenis die dezelve verdient. Luville. 'T is van onzen waarden Oom; hé! hoe vaart hij toch ? Delval. Volmaakt! u altoos beminnende. Luville. Waarlijk wij doen niet minder (hij leest) ik be„ veel u, mijn waarde Neef! de perfoon die u de„ zen brief zal overhandigen zeer flerk aan * (tegen Delval) 't is een recommandatie-brief; een man als gij heeft er geen nodig (Delval buigt, en Luville vervolgt met lezen) ,, Het is de jonge Marquis Del., val, wiens huis u bekend is, en wiens uitmun„ tende hoedanigheden den besten jongeling aanduiB 4 „ den  «4 De gelukkige Dwaling. „ den; maak dat mijn Nigt hem ziet, zeg haar dat „ ik het haar verzoek, haar eenzaam leven ver„ oorzaakt mij veel ongenoegen, gij weet hoe ik u beide bemin , ik denk niet dan om uw beider ge,, luk, en al mijn wenfchen zijn om dat voor al- „ toos verzekerd te zien." Die beminde man! ik heb hem waarlijk veel verpligting, dat hij u geraden heeft hier te komen, maar ik vrees zeer dat gij er hem zoo veel dank niet voor wijten zult. Delval. Hoe dat? Luville. Gij zult u doodelijk vervelen , dit Kasteel behoort aan mijn zuster, zij ontvangt nooit enige mans, zij haat ze allen. Andries, (lachende.') Dekfels! dat is aartig, dat Delval, (hem ftraf aanziende■.) Hoe nu! Luville, (tegens Andries.) Vindt gij dat zoo vermaakelijk ? Andries. 'T is, dat de Juffrouw die ik diende ze zoo beminde, zoo! zoo! . . . . , Delval, (tegen Andries.) Zwijg! (tegen Luville) maar is die afkeer zoo flerk als men zegt ? Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. 25 Luville. Het is boven alle denkbeeld; zodanig dat ik zeer twijfel of gij, niet tegenftaande het verzoek van mijn Oom, de vrijheid zult hebben haar een ogenblik te zien. Andries. Dat is wonderlijk. Delval. Zult gij zwijgen! Andries. Dekfels! ik moet daar dan als zoo oen gebeelte- nis ftaan. Als mijn Heer mij dan maar in uw kamer geliefde te brengen zou ik uw kleeren vast uitpakken, dat zou mij vermaken. Luville. Bel dan mijn Vriend. Andries. » Als 't u belieft, mijn Heer! (bij belt) dat zal net naar mijn Heer zijn zin wezen, hij is graag mooi gekleed net als een vrouw. Delval. Zult gij uit fcheiden. Andries. We! nu! wel nu! ik heb gedaan. B.5 TIEN-  s6 De gelukkige Dwaling? TIENDE TONEEL. De votigen, Dubois. L u \m l l e , (tegen Dubois..) Breng dien knegt in het vertrek van den Commandeur waar mijn Heer Delval zijn intrek zal némen. . Andries. Dat is goed, Mijn Heer! Delval. Vergun mij hen te volgen; indien uwe beminnelijke zuster zig verwaardigt mij te zien, dan zou het niet pasfen mij in dit reisgewaad bij haar te vertonen. Luville. Gij zijt meester, maar ik vrees wel dat het maar moeite vergeefs zal zijn. Delval. Ik durf nog hopen van-neen. Luville. Ik wensch het, en ik ga alles aanwenden om haar daartoe over te halen. Delval, (in V beengaan.) Ik zal u de grootfte verpligting hebben. ELFDE TONEEL. Luville, (ai/een.') Hij is zeer beminnelijk die jonge Heer, maar wat V. zal  Toneelspel in een Bedrijf. 27 zal hij zig vervelen , want mijn zuster zal- hem niet zien, en mijn nieuwe hartstogt zal mij niet toelaten hem veel gezelfchap te houden; (hij roept) Lizette! TWAALFDE TONEEL. / Luville, Lizette. Lizette, (rondziende, voor dat zij inkomt.) Wat blieft mijn Heer? Luville, Waar is uw Nigtie? Lizette. Roept mijn Heer mij daarom? L u v 1 l i -e. • - c- -ï CL Neen! zeg aan mijn zuster dat ik haar verzoek van eens hier te komen. Lizette. Waatom gaat gij niet in haar Cabiuet ? Luville. Neen ik fprak haar gaarne hier. Lizette, (heengaande.) 'T is wel, mijn Heer! Luville. Hoor nog eens. Lizette, (driftig/ijk.) Wat! Luville, Qia enig ftilzv.'ijgen.) Niets! niets! 1 Li-  48 De gelukkige Dwaling» Lizette, (in 7 heengaan.") Hij heeft het beet. Luville, (alken.) Ik wil haar liever hier fpreken, indien zij volftrekt weigert Deval al te zien zal ik hem hier kunnen doen binnen komen , zonder dat zij 't weet. 'T is mijn Oom die deze dubbele verbintenis wenscht, hij heeft mij veel van Sophie Delval ge- fproken maar dat zal nooit voordgaan .... haar afkeer voor de mans De komst van Betje ik geloof niet dat mijn zuster of ik in langen tijd getrouwd zullen wezen. DERTIENDET oneel. Luville, de Gravin. De Gravin. Wat wilt gij mij zeggen, waarom komt gij niet binnen ? Luville. Lees dezen brief, en zeg mij het antwoord, (de Gravin grimlacht van tijd tot tijd terwijl zijleest.) Wel nu! zuster ? * De Gravin ,(met vrolijkheid.) Wel nu, broederI de recommandatie van onzen Oom heeft zoo veel invloed op mij dat ik bereid ben zijn gunfteling te zien. Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. 29 Luville. Ik ben er verrukt over maar ik verwagt- te het niet. De Gravin. Waarom? Luville. Die belofte van nooit meer een man te zullen zien die zoo heilig onderhouden moest worden. De Gravin. Dit bezoek zal mij niet meineedig maken. Luville. Denkt gij dat ? De Gravin. Ik ben er verzekerd van. Luville. Verklaar u nader? De Gravin, {lachende.) De jonge Marquis, dien u zoo fterk aanbevolen is door onzen Oom Luville. Welnu? De Gravin. Is niemand anders dan Sophi* Delval, onze beminnelijke buurjuffrouw. Luville. Dat kan niet wezen. De Gravin. Het is toch zoo. Lv-  ja De gelukkiéJë Dwaling* L ü v i l l e. Is 't mogelijk? De Gravin. Ik heb er het bewijs van. Luville. Hoe dat? De Gravin. Lizette, die uit haar dienst is gegaan, heeft mij in vertrouwen haar voornemen geopenbaard. Luville. Welk voornemen ? De Gravin. Om mij befpouelijk te maken door zig van mij te doen beminnen. Luville. En gij kunt den Commandeur verdagt houden van aan deze bedriegerij de hand geleend te hebben ? De Gravin. In 't geheel niet, Sophie zal haar broeder, die te Parijs is, gevraagd hebben, dat hij een recommandatie brief aan den Commandeur zoude verzoeken , en zij bedient er zig heden van om haar voornemen uit te vteren. Luville. Dat is zeer mogelijk, want haar knegt dat een onnozele jonge is heeft begonnen met haar Juffrouw te noemen. De  Toneelspel in een Bedrijf. 31 De Gravin. Niets is zekerder, zeg ik 11, en wij moeten elkander zoo wel verdaan, en haar zoo aartig badineeren dat zij verpligt zal wezen te bekennen, niettegenftaande al het verftand dat men haar toefchrijft, dat wij nog dimmer zijn dan zij. Luville. Laat mij begaan, ik ga onze aartige gast opzoeI ken , en hem u aanbieden, waarlijk dit gevalletje zou mij zeer vermaken, indien De Gravin. Hoe wat ? Luville. 'T is .... niets, niets. De Gravin. Hoe, broeder! hebt gij geheimen voor mij? Luville. . Vergeef het mij, mijn lieve Zuster .... ik za! ze niet meer hebben. De Gravin. Zeg mij dan wat het is? Luville, (met openhartigheid.') Wel nu! .... (heenlopende) gij zult het weten. VEERTIENDE TONEEL. De Gravin, (alleen.) Wat beduidt dit? VIJF-  32 De Gelukkige Dwaling. VIJFTIENDE TONEEL. De Gravin, Lizette. Lizette, (komende aanlopen?) Mevrouw! Mevrouw! zij is daar reeds ik heb haar zoo gezien. De Gravin. Verberg u in mijn Cabinet, indien zij u zag zou alles ontdekt wezen. Lizette. Vrees niets j zij is allerliefst in mans kleeren. De Gravin. Men komt. Lizette, (heenlopende?) Ik vlugt wech. ZESTIENDE TONEEL. De Gravin, Luville, Delval (magtig opgefchikt.) Luville. Zuster! zie hier mijn Heer Delval, dien ik u aanbiede. (men groet malkaar over en -voeder.) Delval, (ter zijde?) Wat is zij fchoon. Lu-  Toneelspel in een Bè drijf. Ê3 Luville. Hij had waarlijk geen recommandatie nodig, een Heer zoo ais deze is overal welkom. Delval. Nooit zal ik de verpligting die ik aan uw Oom heb, Mevrouw! kunnen afdoen, het is doorhem dat ik het geluk heb van u mijn dienst aantebieden. De G r a v in; {ter zijde.) Wat is zij bevallig! (tegen Dekat) dat zal mogelijk zoo een geluk voor u niet wezen. Delval. Men behoeft maar oogen te hebben om uwe bekoorlijkheden te bewonderen, maar met een gevoelig hart loopt men gevaar daar fterk de waarde van te leren kennen. De Gravin. De vleijerij, mijn Heer! heeft tot nog toe onze eenzaamheid niet vergiftigt, en het zoude mij zeer leed doen dat zij er ingang vondc. Delval. Noemt gij dat vleierij, als men prijst het geen men bewondert, en als men fpreckt het geen men denkt. De Gravin. Taal van 't Hof, mijn Heer! taal van 't Hof! en gij vergeet dat gij hier op een dorp zijt. V. Deel. C Lw'-  34 Ds gelukki&e Dwaling* Luville. Zij heeft gelijk! wij beminnen hier niets dan dé vrijheid en de openhartigheid, ik zal u van onze manier van leven onderregten, en gij zult de goedheid hebben van er u naar te fchikken, indien gij bij ons wilt blijven. Geen complimenten met mij — en geen liefdehandel met mijn zuster; zoo lang als gij u aan deze twee voorwaarden houdt, zult gij met open armen ontvangen worden ; maar zoo dra als gij een van deze voorwaarden overtreed vaarwel dan. Deze verklaring is openhartig, geloof ik wat de vrijheid aangaat, ik laat u alleen met mijn Zuster;men is hier nietgegéneeert. —— Vaarwel! — Goeden dag, Zuster! (hij omhelst haar.) De Gravin, (ter zijde teegen Luville. Wat is zij fchoon in mans kleeren. Luville, (ter zijde tegen de Gravin.) Men zou er door bedrogen worden, (tegen Delval) Dag, lieve gast! Delval. Mijn Heer! ik ... . Luville, (wederkotv.ende ) A propos! gij hebt haar niet omhelst in het inkoomen. D e l v a l. Mijn Heer! ik weet te wel Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. 3J Luville. Och! wat zijt gij befchroomd. Allons! Allons! Delval. Die eer Luville, (tegen de Gravin.") Omhels gij hem dan zelve, want daar zou nooit een eind aankomen. De Gravin. O! zeer gaarne. (Na dat zij Deval omhelst heeft, die verwonderd ftaat, fcbateren zij en Luville bet uit van,t lachen.") Delval, (ter zijde.) Wat beduidt dat? L u v i l l e. Verwondert u dat ? o! gij zult nog wel wat anders zien. (hij vertrekt al lachende.) ZEVENTIENDE TONEEL. De Gravin, Delval. De Gravin. Wat fcheelt er aan, mijn Heer! gij flaat geheel verwonderd? Delval. Ik beken, Mevrouw! dat ik verlegen ben. Cs Di  36 Dé gelukkige Dwaling. De Gravin. Waarlijk? Delval. Het komt mij vreemd voor. De Gravin. Dat zou ik wel geloven echter zou men het aan uw gelaat niet zeggen. Delval. De begeerte van mijn Heer uw Broeder ftrijdt volftrekt met zijne wijze van handelen. De Gravin. Waaromtrend? Delval. Hij ftaat mij toe van u te zien, hij laat mij 'met u alleen, en hij verbied mij van liefde te fpreken. De Gravin. Dat is om dat hij een gezwore vijand van alle leugen taal is. Delval. Als men u dan zeide dat men u beminde, zou men dan van de waarheid afwijken ? De Gravin. Dat is naar dat de perfoon is. Delval. IVaar dat de perfoon is ? De Gravin. Ja! Del-  Toneelspel in een Bedrijf. Delval. Hoe dat? De Gravin. Gij! bij voorbeeld Delval. Welnu! ik? De Gravin. Als gij zeide, dat gij mij beminde Delval. Als ik u dat zeide? De Gravin. Dan zoudt gij zeker het niet menen. Delval. Denkt gij dan dat ik een ongevoelig hart heb t De Gravin, (met fimbeid.) Gij ziet er niet naar uit. Delval. En waarom -zoudt gij dan aan mijne liefde twijffelen? De Gravin, (lachende.') Om dat ik nooit aan 't onmogelijke geloof. Delval. Aan 't onmogelijke! De Gravin. Ja! ja! aan 't onmogelijke. Delval. Wat kent gij dit hart weinig. C 3 De  3? De gelukkige Dwaling. De Gravin. Mogelijk beter dan gij denkt. Delval, (met tederheid.) Ken mij beter, Mevrouw! en vergeef een bekentenis daar uwe ongelovigheid mij toe noodzaakt. — Ik heb nog nooit gevoeld dat geen mij inboezemt. De Gravin. Dat is zeer mogelijk. Delval, (nog met tederheid.) De eerde opdag van uw oog drong mij tot door het hart ? De Gravin, (fpottende.) Is 't mogelijk! Delval. En nu kan ik niet langer leven zonder u aantebidden. De Gravin, (lachende.) Weet gij dat je vrij natuurlijk je rol fpeelt? Delval. Zoudt gij aan mijn opregtheid kunnen twijffelen ? De Gravin. Twijffelen? -— gantsch niet. Delval. Dan doedt gij mij regt. De Gravin. Voorzeker. Del-  Toneelspel in een Bedrijf. gpr D e l v a i. En gij gelooft dat ik u bemin? De Gravin. .Neen! en ik ben zeer van het tegendeel overtuigd. Delval. De fterklte eden De Gravin, Zouden mij niet overtuigen. Delval. Dat is te zeggen, dat gij mij onder die clasfè van bcdriegelijke mans fielt, die ... . De Gravin. Neen, mijn Heer! gantsch niet — zoude ik u onder het getal van die mans (tellen? denkt niet dat ik zoo weinig oordeel heb. Ik zondere u zekerlijk uit, en ik zie duidelijk het onderfcheid dat er tusfehen u en alle mans is. Delval, (jnet vreugd.) Die vleiende voorkeuze .... De Gravin, Qnet loosheid.) Het zal te bezien (laan of het er een is. Delval. Hoe zoudt gij mij dan (tellen onder die genen die gij veracht? De Gravin. Laat ons met reden fpreken. Men moet de menC 4 fcheu  '4« De Gelukkige Dwaling. fchen eerst beter bennen voor dat men hierover kan oordelen. Delval. Niets is redelijker! en de tijd .... De Gravin. Ik weet zeer wel, dat alles zig met den tijd zal ontdekken. Maar daar is een zeker middel om dien tijd te verkorten. Delval. Zeg het mij bid ik u ? De Gravin. Wel nu! ftel mij in ftaat om u naar waarde te kunnen fchattcn. Delval. Wat moet ik daar toe aanwenden? De Gravin. Een zeer eenvouwig middel, Delval. En dat is? De Gravin. Van mij de waarheid te zeggen. Delval. Waaromtrend ? De Gravin, (met ernst.) Het is niet zonder oorzaak dat gij hier zijt; zeg mij welk oogmerk gij gehad hebt toen gij mij begeerde te zien ? antwoord zonder omwegen, en denk niet mij te kunnen bedriegen. Del-  Toneelspel in een Bedrijf. 41 Delval. Ik heb veel van uwe fchoonheid horen /preken en men heeft uwe verdienden zoo geprezen, dnt ik de drift van zulk een volmaakt voorwerp te zien niet heb kunnen weder/laan. En ik ondervind te» kosten van mijne vrijheid dat dit afbeeldfeel naar waarheid is. D^e Gravin, (grimlachend!, en hem ene diepe neiging makende ) Ik verzoek excuus, mijn Heer.' maar gij liegt. Delval. Houdt op met mij van valschheid te befehuldigen. Daar ben ik onbekwaam toe; maar ik wil wel bekennen, dat voor dat ik de eer gehad heb van u te zien, ik reeds een voornemen heb gehad van u mijn dienst aantebieden, en alles in't werkte dellen om mij door u te doen beminnen De Gravin, (hem in de rede vallende _) Nu fpreekt gij de waarheid daar ben ik van verzekerd. Delval. En zoo als ik u gezien heb, heeft mijn hart het voornemen, dat de reden alleen gemaakt had, geregtvaardigt. De Gravin. De redeu! ik geloof dat gij een verkeerd woord gebruikt. C 5 Del-  48 De gelukkige Dwaling» Delval, (met drift?) Het is waar dat een geheim voorgevoel mij on» weêrftaanbaar naar het voorwerp trok dat ik al mijn leven moet beminnen. De Gravin. Al uw leven! Delval, (knielende.) Ja, Mevrouw! en iï zweer aan uwe voeten dat mijne liefde zoo ftandvastig als teder en opregt zijn zal. De Gravin. Wat dit betreft die geloof ik, 't een zoo wel als 't ander. Delval. Wel nu! bellis dan mijn lot. De Gravin. Gaarne. Delval. Ik wagt mijn vonnis. De Gravin. Ik ben openhartig. Delval. Spreek dan, bid ik u. De Gravin. Gij zijt allerliefst. Delval. Mevrouw 1 De  Toneelspel in een Bedrijf. 43 De Gravin. Maar wat de liefde aangaat die zult gij mij nooit inboezemen. Delval, (opflaande.) Regtvaardige Hemel! De Gravin, (fpotacbtig.) Ach! dat is wreed! Delval, (overftelpt van droef beid ) En gij gaat mij zonder twijffel gebieden u te verlaten. De Gravin. Neen zeker niet, gij kunt blijven. Delval, (met een weinig vergenoegt'!!.') Dat is ten minden een teken van voorkeur. De Gravin. In 't geheel niet. Ik fta u toe om hier te blijven dewijl gij niet gevaarlijk zijt. Delval. Het compliment is niet zeer vleiend. De Gravin. ilk [zou zonder, bezijden de waarheid te gaan, nog meêr kunnen zeggen. Delval. Zekerlijk ; gij zoudt kunnen zeggen dat gij mij haate. De Gravin. Neen ik haat u niet, cn indien gij dé fluiè'f wilt op-  44 De gelukkice Dwaling. opligten die mij de grond van uw hart verbergt, en dat gij mij opregtelijk wilt beminnen, zoude ik op mijn beurt u dan kunnen liefhebben.! Delval, (verrukt.) Gij geeft mij het leven weder, als gij uwe gevoelens naar de mijne regelt, dan zal eerlang ene wederzijdfche liefde De Gravin. Foei! dat kan niet wezen. Delval. Waarom niet? De Gravin. Kom, kom. Delval. Verklaar u. De Gravin. Zeg mij éne zaak. Delval. Wat? De Gravin. Gelooft gij dat de mans nog kunnen beminnen ? Delval. Ik kan er niet aan twijffelen zedert dat ik u ge« zien heb. De Gravin. Een overtuigend bewijs, waarlijk! Del-  Toneelspel in een Bedrijf. 45 Delval. Ik zeg het in volle overtuiging van mijn hart. De Gravin. Ik fpreek van de mans. Delval. Ik verfta u zeer wel; uw vraag is over de mans in 't -algemeen. De Gravin. Net zoo! gelooft gij, vraag ik, of zij nog kunnen beminnen ? Delval. Zonder twijfel. De Gravin. En ik geloof het tegendeel. Zij nemett dikwils de drift voor liefde / Delval, (met drift?) Beoordeel dezelve niet alle zoo; ik ben nog zeer jong , en ondertusfchen heb ik er verfcheide gekend wiers liefde door het genot nog vermeerderde. De Gravin, (verwonderd.) Verfcheide! Delval. Ja, Mevrouw! verfcheide. De Gr av 1 n, (op een fpotachtlgen toon, lachende.) Ik feliciteer je daar meé. Del*  40 Dï GELUKKIGE DWALING. Delval. Tn een zaak dio mij in het bijzonder betreft heb ik niet nodig de partij der mans in 't algemeen te bepleiten De Gravin, (lachende.) Waarlijk! dat zou niet gevoelig wezen Delval. En dewijl ik zeker ben van mijn hart De Gravin, (hem vriendelijk bij de baud vattende?) Wel nu! daar beroep ik mij op. Delval. Dat is het middel niet om uwe zaak te winnen. De Gravin, (even vriendelijk.) ïk begeer nogtans geen ander regter. Delval, (met tederheid.) JHet zal u zeggen dat ik u aanbid. De Gravin, (hem vriendelijk aanziende.) Gij? Delval, (met drift.) En tot mijn laatfte zugt toe De Gravin, (zijn hand loslatende , en hem met koelheid, en achtbaarbeid aansprekende.) Mijn Heer! openhartig te handelen, niet van liefde te fpreken, zijn de twee voorwaarden waarop mijn Broeder mij alleen met u heeft gelalen; gij ver-  Toneelspel in een Bedrijf. 47 vergeet de laatfte, eii van de eerfte zal ik gebruik maken om een onderhoud te eindigen dat ons beide moeïelijk valt. (Zij maakt een diepe neiging, en zegt in V heengaan ter zijden) 't is wel jammer. AGTIENDE TONEEL. Delval, (alleen.) Welk een vereeniging van verftand, ongeloovigheii! , fchoonheid en koelheid! ik vrees zeer dat mijn zuster mijn geluk willende bevorderen mij vooral mijn leven heeft ongelukkig gemaakt. NEGENTIENDE TONEEL. Delval , Andries. Andries. Dekfels! mijn Heer; ik wouje wat vragen. D e l v a l. Wat begeert gij. Andries. Ik wou graag weten wanneer wij heengaan. Delval. Waarom ? Andries. 'T is dat ik mij dekfels hier verveel mijn Heer! Dei>  43 De gelukkige DwaliNg. Delval. Dat is bedroefd. Andries. Ik geloof het wel; hier is ook niemand in 't Kasteel daar ik mede praten kan, indien men tegen een der meiden wil fpreken lopen ze zonder fprekeu heen; zie daar, Juffrouw! ik kan 't niet langer uithouden , want ik houde veel van babbelen. Delval. Maar waarom ben je toch zoo zot, dat gij mij altoos Juffrouw noemt. Andries. 'T is buiten mijn fchuld, ik doe het zonder er om te denken. Delval. Maar hoe komt dat dan ? Andries. Ik ben zes jaren loop jonge bij een mooïe Juffrouw geweest 't is nu nog maar agt dagen geleden dat ik haar dienst verlaten heb om in de uwe te komen, mijn Heer! en dat is de oorzaak dat ik mij dikwils verfpreek. Delval. Draag zorg dat het niet weder gebeurt. Andries. Dat doe ik wel, maar. .... TWlN-  Toneelspel in een Bedrijf. 40. TWINTIGSTE TONEEL. Luville, Delval, Andries, LuvIlle , (met een donker gelaat?) Zoo! ben je daar mijn Heer, ik zogt u. Delval. Ik heb deze kamer niet verlaten. Luville, (op denzel-oen toon?) Zendt uw knegt wech. Delval, (tegen Andries?) Ga heen. Andries. Zal ik het rijtuig laten gereed maken ? Delval. Neen. Andries, (heengaande?) Dat is dekfels! EEN EN TWINTIGSTE TONEEL, Luvillle, DelvaL. Delval, (ter zijde?) Wat betekent dit koel gelaat? Luville, (ter zijde, en lachende?) Ho! ho! mejuffrouw Delval! ik zal 11 het vuur V. Deel. j) ös  $o De gelukkige Dwaling. nu zoo naast aan de fcheenen leggen als mogelijk is. (Zij zwijgen heiden een ogenblik.) Delval. Wat fcheelt u toch gij zijt zoo eindig? Luville, (op een norfchen toon.) Gij zijt een Edelman? Delval, (met bedaardheid.) Ik geloof niet dat men er aan twijffelt. Luville. En kent gij alle zijne pligten? Delval. Waartoe doet gij mij deze vraag ? Luville. 'T is dat gij nog zeer jong zijt. Delval. Dat weet ik. Luville. En dat men ze u anders zoude kunnen leren. Delval. Ik begrijp u niet ? L u v i l l l e , (nader bij hem komende.) Ik zal mij duidelijker verklaren. Delval. Spree'ï. Luville. Cij hebt mijn zuster gezien? DEi.-  Toneelspel in een Bedrijf. 51 Delval. Met het grootfte genoegen ? Luville.' Gij hebt haar gevonden . . . . ? D e l v a Lé Bekoorlijk. Luville. Gij hebt haar gezegt . . . . ? Delval. Dat de liefde .... Luville, (veinzende zeer kwaad te worden ! ~) De liefde! Delval. Wat heeft dit woord toch voor verfchrikkeJijbS in zig? Luville, (hem hij de hand nemende, en ecnige treden voorwaard? leidende.) Hoor eens. Delval. Ik hoor. Luville. Gij kent de wetten der eer. D e l v a l. Ik draag er roem op. Luville, (zijn hoed opzetttende.) Gij moet mij Sathfatlic geven. D 2 Del-  52 De gelukkige Dwaling. Delval. Satisfatïie! Luville. Gij hebt mij beleedigt. Delval. Ik? Luville. Gij. Delval. Én waarin ? Luville. Gij hebt de voorwaarden die ik u gegeven heb overtreden ; Gij hebt de regten der gastvrijheid gefchonden. Delval. Ik heb niet gedagt u te beleedigen , wanneer ik aan uwe Zuster de gevoelens, die zij mij inboezemde, verklaarde. Luville. Gij hebt het gedaan, en ik moet daar Satisfadtie van hebben. Delval. Neen! ik zal nooit vegten met den broeder van haar die ik aanbid- Luville, (ter zijde, en lachende ) Nu is zij regt- in verlegenheid (overluid) flegte verfchoning! kom! kom! maar. Del-  Toneelspel in een Bedrijf. 5J Delval. Hoor mij ... . Luville, (den degen in de band.) Neen! neen! Delval. Een woerd! Luville. Kom verweer u maar. Delval, (zijn boed opzettende, en zijn degen trekkende.) Gij wilt het, mijn Heer! ik moet u voldoen. Luville, (ter zijde, zeer verwonderd.) Hoe nu! Delval, (op bem aanvallende.) Gij noodzaakt er mij toe. (Luville ziende Delval op hem aankomen, gaat fcbielijk agteruit , uit vreze van hem te kwetfen ; De/val fpringt toe om bem te ontwapenen , en rukt hem den Degen uit de hand.) TWEE EN TWINTIGSTE TONEEL. Luville, De Gravin, Delval. De Gravin. Welk een geweld! wat zie ik! D 3 Del-  54 De gelukkige Dwaling. Delval, (baar den degen van Luville aanbiedende?) Kom hier, Mevrouw! kom de onregtvaardige toorn van uw Broeder (tillen, hij wou het hart van zijn vriend doorftoten. De Gravin, (den degen aan Luville te rug gevende.) Hoe Broeder! Luville, (ftil tegen de Gravin,) 'ï is een duiveltje ! De Gravin. En wat is de oorzaak van uwe twist? Luville. Hij durft te zeggen, dat hij u bemint, en denkt niet om u te trouwen. Delval. Hebt gij dit kunnen denken? de drift De Gravin, (lachende.) De drift Delval. Altoos (potten! De Gravin. Wel nu, mijn Heer! ik zal ernftig met u (preken: bemint gij mij? Delval, Met de tederlte liefde. De Gravin. En waar zal die ons toe brengen? Del-  Toneelspel in een Bedrijf. 5$ Delval. Tot alles, zoo gij wilt. De Gravin, (grimlachende?) Dat alles bepaalt zig tot zeer weinig zaken. Delval. Ziet gij dan een gepaste verbintenis, waar van de opregtfte liefde de eerfie gronden gelegt heeft, als niets aan ? Luville. Gepaste verbintenis! Delval. Ik durf er mij mede vleien. De Gravin. - In waarheid, maakt gij daar gedagten op ? Delval. Of ik er gedagten op maak! Luville. Laat ons rond uit fpreken. Delval. Gaarne. Luville. Is uw voornemen om te trouwen ? Delval. Zonder twijffel. Luville. Met wie ? Delval. Met uw zuster. D 4 Lu-  §6 De gelukkige Dwaling. Luville, Ha! ha! Delval. Hoe nu! De Gravin. Het middel om u te geloven? Delval. Het is zeer eenvouwig. Laat de notaris komen, laat uw Broeder de huwelijkfche voorwaarden dicteren , en ik zal blindelings tekenen. De Gravin, (lachende.) Gij lacht er mêe. Delval, (met drift.) Maar welk een verfchrikkelijke verbeelding hebt gij dan van mij opgevat! Verban dit honend mistrouwen , geloof mij, mijn geluk beftaat in u te aanbidden, en mijne dagen met u door te brengen, en door mijne tedere zorg u de rampen te doen vergeten die een vorig huwelijk u veroorzaakt heeft. De Gr a vin, (fiil tegen Luville.} Ha, Broeder! Luville, (fiil tegen de Gravin,) Men moet haar zoo fterk in 't naauw brengen, pis 't mogelijk is (overluid.) Wel nu, mijn Heer! ik geef u mijn zuster. Delval. Welk een overmaat van geluk! Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. *}J7 L u v i l l f. Maar alles moet op 't ogenblik afgedaan worden. Delval. Gij verdubbelt mijn geluk ieder ogenblik dat gij het verhaast. De Gravin, (met tederheid.') Delval! mijn lieve Delval! noodzaak mij niet om : u te haten; ik bemin u meer dan gij denkt, en ik wensch met veel drift dat gij mij regt geeft om u altoos zoo te beminnen. Delval. Mijn geluk gaat mijne verwagting te boven; ik vlieg naar den Notaris. De Gravin. Delval! .... gij wilt het. Delval. Gij gaat mijn geluk bevorderen. De Gravin. Uw geluk! Delval. Wat kan groter geluk voor mij zijn dan'de gifï van uw hart, en den naam van uw gemaal? De Gravin, (op eenftraffen toon.) Wel nu, mijn Heer! ga dan naar den Notaris, laat de voorwaarde opftellen zoo je durft; maar bedenk, dat mijn haat de beloning van uw ontrouw zijn zal. E 5 Del-  •58 De gelukkige Dwaling. Delval. Mijn gevoelens zijn te zuiver om voor deze be« dreiging te vrezen, (hij roept zijn knegt) Andries! DRIE EN TWINTIGSTE TONEEL. De vorigen , Andries. Andries, (komende aanlopen.) Hier ben ik, Juffrouw! Delval. AI weêr, Juffrouw! Andries. 'T is die dekfelfche gewoonte! De Gravin en Luville, (lachen luidkeels) Delval. Wat fcheelt er aan? De Gravin en Luville. Niets! niets. Delval, (tegen Andries.) Ga eens horen waar de Notaris van 't Dorp woont; en kom dan hier om er mij te brengen. Andries. Wat dekfel! 't is hier vlak over 't kasteel Delval, (mi 7 heen gaan.) Ik vlieg er naar toe, en deze gelukkige dag gaat mij van ene aanbiddelijke vrouw, en een geacht vriend verzekeren.! VIER  Toneelspel in een Bedrijf. 5p VIER EN TWINTIGSTE TONEEL. Lüville, De Gravin. De Gravin, (hem agter naziende?) Dat is de onbefchaamdheid vergetrokken! Luville. Welk een vrouw is dat! De Gravin. En heb je haar niet kunnen bang maken? Luville. Bang maken! 't lijkt er niet na. De Gravin, (lachende.) Maar hoe is het toch mogelijk? Luville. Toen ik haar wilde bevreest maken door met mij te moeten vegten, is zij als een leeuw op mij aangevallen, ik was verfchrikkelijk bang om haar te kwetfen, ik wilde mij flegts verweeren, al had zij 'nooit anders gedaan dan zig'te verweeren, behoefde zij het niet beter te kennen. De Gravin. Ach broeder.' Luville. Wat is 't. De Gravin. Ik kan u niet zeggen wat er in mijn hart omgaat!  D*  6*8 De gelukkige Dwaling. De Gravin. Ga uit mijn gezigt gij hebt raiine vriendin niet willen wezen, Sophie! nu ga ik alles aanwenden om u te haten. DERTIGSTE EN LAATSTE TONEEL. Lizette, Luville, Sophie, de Gravin, Delval, Andries, de Notaris, (agteraan.) ■ Sophie , (tegen de Gravin.) Om mij te haten! ach! wat heb ik u toch gedaan om zulk ene wreede uitfpraak te verdienen. De Gravin. Wie zijt gij? wat begeert gij? Delval, (Sophie herkennende.) Hoe! 't is mijn zuster. De Gravin, en Luville, (met de groot ft e verwondering.) Zijn zuster! Lizette. Zij zelve. Sophie. Vergeef mij, Mevrouw! de gelukkige list die ik in 't werk gefteld heb om uw hart aan de liefde weder over te geven. — lk alleen heb u misleid en ik wensch er mij geluk mede. Ik ben de regte Sophie , en zie daar den Marquis Delval, mijn broe-  Toneelspel in een Bedrijf. 6> broeder; gij zoudt nooit toegefteind hebben om hem te zien, indien gij geweten had wie hij was; maar dit heb ik moeten bedekken ; hij zou zijn geluk niet waardig zijn, indien hij mede gewerkt had, om het voorwerp dat hij bemint te misleiden. Delval. Mijn lieve egtgenote! De Gravin. Hoe wezenlijk zijt gij Sophie niet? Delval. Heeft uw hart er zig in kunnen bedriegen. De Gravin, (r.a een ogenblik Jlilzwijgen werpt zig in de armen van Sophie.) Ach , Sophie! wat bemin ik u (zij ombelzen elkander ) Luville, (tegen Sophie.) Ach Betje! Betje! Sophie. Zijt gij te onvreden. Luville. Neeni maar ik weuschte wel dat mijn dwaling wat langer geduurt had. Sophie. Waarom ? Luville. Om het genoegen te hebben kunnen fmaken van I het grootfte blijk van mijne liefde te geven. E 3 So  Y» De gelukkige Dwaling. Sophie. En mij met al het gewigt der dankbaarheid te bezwaren; neen! zeker niet'als 't u belieft— allesmoet gelijk zijn. Gij hebt mij befchermt zonder mij te kennen'*, ik biede u mijn hand aan, thans liaan wij gelijk. Luville. Ach! ik ben het, die u alles verfchuldigd is. De Gravin, Maar mijn gelofte. Luville. Hó! ho! zuster de liefde ontheft u daarvan; bemin Delval teder, hij verdient het, 't is een waardig ]ongeling , ik vlei mij dat hij mij zijn zuster toeftaan zal, en dat dit dubbel huwelijk ons voor altoos vereenigt. Delval, lk ben hem mijn geluk verfchuldigd; niets is redelijker dan dat ik het zijne volmaak. S O f h i f, Kom aan! en laten onze harten altoos verdeeld Wezen tusfchen de Liefde en de Vrieudfchap! EINDE DE  D E GEDIENSTIGE. TONEELSPEL in drie BEDRIJVEN.  PERSONEN. DE GRAAF DERVIEUX, Oom van Florival. DE MARQUIS DE FLORIVAL. DE BARON St: FAR, vriend van Florival. MEVROUW d'ELBON. DE COMMANDEUR BERTAC. DU BOIS, Kamerdienaar van Florival. EEN DEURWAARDER. EEN KNEGT van Mevr. d'ELBON. TWEE WAGTEN van de Kancelarij, EEN KNEGT van 'c Logement, Het link fpeelt in een grote zaal van een Lo. gement waar de deuren van drie verfchillende vertrekken in uitkomen. DE  D E GEDIENSTIGE. TONEELSPEL. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL.' Florival, St: Far. St: Far. Tk wenschje hartelijk geluk, Marquis! het Hof •*■ heeft u regt gedaan, gij verdiende niet minder dan het regiment van nw overleden vader te ver» krijgen. Florival. Ach mijn vriend! welk een pligt legt het mij niet op! zijn dapperheid, zijn deugd, zijne menschlievendheid, deden hem, zoo als gij weet, de achting van alle de Generaals, het vertrouwen van zijn volk, en de vriendfchap van een ieder verkrijgen. Wat ben ik nog ver af van hem te evenaren! E 5 St:  74 De Gedienstige. St: Far. Ik zie gaarne in u die nederigheid, die zoo zeldfaam op uwe jaren is ; maar laat die niet te ver gaan; het mistrouwen op zig zeiven, in te Herken graad , is nadelig aan iemand die bekwaamheden heeft, en gij. . . . Florival. Ik heb hem verloren in een tijd dat hij mijn geluk gong volmaken; gij zijt het, mijn'waarde St: Far! wien hij verzogt had de nodige fchikkingen tot mijn huwelijk, zonder 't welk ik niet gelukkig wezen kan, te maken; mijn hart, verrukt door de bekoorlijkheden en deugden van de aanbiddelijke, Julie, vleide zig haar te zullen bezitten,- de Mar» quife de Fiermont, haar Moeder, fcheen mij gene- ge te wezen Mijn vader werdt ziek , ik fluit mij bij hem op , en na zes weken lijdens flerft hij in mijne armen. Gij rukte mij uit die plaats der ellende, en gij noodzaakte mij mijn verblijf hier te nemen, maar ik heb er mijne droefheid en mijne liefde mede gebragt? St: Far. ~ Ik heb dien tijd waargenomen om uw huis in zodanige orde te doen brengen, dat het gefchikt is om Julie te ontfangen, indien haar Moeder niet van gedagte veranderd is. Florival. Waarde vriend! wat ben ik u niet verfchuldigd! maar  Toneelspel, eerste Bedrite. 75 maar denkt gij dat Julie zonder tegenzin mijn hand zal aannemen? zal Mevrouw de Fiennont nog bereid wezen ? . . . St: Far. Julie is te openhartig dat gii hare genegenheid niet zoudt befpeurd hebben. Wat haar Moeder betreft zij verlangt niets dan het geluk van haar dogter ; en het Regiment dat gij verkregen hebt zal zekerlijk uw zaak bij haar niet erger maken. Florival. Mag ik je bidden die zaak toch ten fpoedigflen tot een einde te willen brengen. St: Far, Ik zal je niet lang laten zugten. Ik moet zoo ras ik van u afga naar de Marquife om haar over , enige zaken te fpreken, en ik zal de uwe niet vergeten. Maar wat verhinderd u er ook te gaan , wanneer gij bij zijn Excellentie geweest zijt, daar gij van dezen ogtend nog moet wezen ? Florival. Denkt gij dat ik zou kunnen? .... dat ik zou durven? .... St: Far. Wel zeker, ik zal haar zeggen, dat gij kernen zult. TWEE-  76 De Gedienstige. TWEEDE TONEEL. Florival, St: Far, Du Bois. Du Bois. Mijn Heer Dervieux is daar aangekomen, mijn Heer! Florival. Mijn oom! Du Bois. Ja, mijn Heer! hij Hapt zoo uit de koets, men gaat zijn koffers boven brengen. St: Far. Ga hem verwelkomen; ik, die hem niet ken, ga maar heen, om aan de zaak daar gij zoo naar verlangt te arbeiden. Florival. Waarde vriend! mijn lot is in uwe handen; ik ga mijn oom te gemoet. (St; Far vertrekt.) Du Bois. Ho, mijn Heer! gij hebt den tijd wel; uw oom heeft inkomende gezien dat de Hospita een gezwel aan haar keel heeft, hij is bezig met haar een middel voor te fchiïjven ,- dat zal zoo fchielijk nog niet gedaan wezen. Florival. Dat is 't zelve. Du  Toneelspel, eerste Bedrijf. 77 Du Bois. Mijn Heer is thans aan het twisten met den Chirurgijn, wiens geneesmiddelen hij afgekeurd heefc zonder ze te kennen. De baardfchraper is kwaadaartig geworden, 't is een klein, krom, haastig, l mannetje zoo pedant als de faculteit ooit opleverde; en zijn verwaandheid, in tegenftelling met de hoofdigheid van mijn Heer den Graaf, gaf zoo een 1 wonderlijk contrast dat ik fchielijk ben heengegaan i uit vreze van te hard te lachen. Florival. Denk dat het mijn oom is, wees wat voorzigtig Du Bois. Och mijn Heer! ik fpreek geen kwaad van den IGraaf; zoo hij raad geeft aan den eerften dien hij ontmoet, zoo gefchied dat uit liefde om ieder een te helpen; het zij nu dat die raad lastig of verkeerd is dat doet niets aan het goede oogmerk, en dat i* Wtoos goed bij hem. Florival. Zwijg, daar komt hij. DER-  ~8 De Gedienstige. DERDE TONEEL. Dervieux, Florival, (een oude knegt van Deroleux draagt met een knegt van ,t logement enige koffers en pakken in een der kamers, zij worden door dik Bois geholpen , die daarna met hun vertrekt,) Dervieux, (fpreekt in het inkmnen tegen iemand die buiten is ) Ik verfta mij die ongemakken beter dan al je lui kwakfalvers, volg maar den raad dien ik je geef, en je zult er je wel bij bevinden. Ha! goeden dag, mijn lieve Florival4 het fpijt me wel dat ik,niet eerder bij je heb kunnen komen; ik zou je van dienst hebben kunnen wezen in die treurige omftandigheden ... die arme Graaf! . . . Florival. - Mijn lieve oom! .... welk een verlies voor mij ! Dervieux. Maar ik weet niet; hij zol zeker niet nauwkeurig den raad, dien ik hem gegeven had, opgevolgd hebben. Florival. Al onze zorg, de kunde der Doctoren, is vergeefsch geweest in zijn ziekte. Der-  Toneelspel, eerste Bedrijf. 79 Dervieux. De zorg ! .... de Dotïoren V"?t Zijn groentens die men gebruiken moet,wanneer men de podagra heeft, niets anders dan groentens. Florival. Het was als of zijne liefde voor mij nog verdubbeld was in deze laatfte ogenblikken. Dervieux. . Uvve droefheid is regtmatig, mijn vriend! je vader was een aller best man, fchoon vrij (lijfhoofdig, en gij doet zeer wel van hem te betreuren. Florival. Dat zal ik doen zoo lang ik leef. Dervieux. Men moet daarom zijn eige zaken niet uit hei oog verliezen, denk om die in ordre te brengen: zoo mijn fchoonbroeder mij had willen- geloven maar hij flond te veel op zijn (luk, en hij doeg mijn raad in den wind. Florival. Ach, oom! geloof toch. .... D e r v i e u x. Voor eerst , zoo zijn je landgoederen in een flegten (laat, men moet denken om die weder te ^crlTcllen. Ik vertla mij dat door en door, ik zal ,e zeggen, wat je doen moet. Flo-  8o De Gedienstige. Florival. Ik zal altoos inet groot genoegen naar uw raad luisteren. Dervieux. Je moet beginnen met uit den dienst te gaan, daarna zullen we ... . Florival. Uit den dienst gaan, oom! denkje er wel om? De Koning vergunt mij het Regiment van mijn Vader. Dervieux. Een Regiment, wat een gekheid! je zult er ten minden al je tra&ement meê opeten, en je zult ondertusfchen ver van je landgoederen af wezen. De een rooft, de ander deelt, en alles moet het onderde boven, en dan misfchien een fnaphaans kogel Florival. Ik ben gefchikt om dat gevaar gelijk met een ander te ondergaan; mijn naam en de gunden van den Koning maken er mij een pligt van, en de liefde voor mijn Vaderland Dervieux. Neefje raisotieert als een Jongeling. Geloof mij, ik weet wat den dienst is; ben ik niet vier jaren onder de Quardes geweest? mijn traclement was niet genoegfaam voor mijn bedaan, en ik verwaarloosde mijn  Toneelspel, eerste Bedrijf. 8i mijn zaken. ... Ho! ho! ik heb den besten weg gekozen,ik heb bedankt,en . . , zoo je mijnlandgoederen zag, hoe dat ze onderhouden zijn, mijn visfcherijen, mijn wijnpers bakken, je zoudt bekennen moeten , dat ik wel gedaan had. Florival. Ik twijffel er niet aan, Oom! wanneer men voor den dienst geen gedecideerde drift heeft, dan is het beter plaats te maken voor anderen, die er meerder Haar haken en gelukkig is ons land vol van . . . DervIbux. Zoo! nufpreek je redelijk. Florival. Maar dewijl ik het grootfle genoegen in den dienst vinde , zoude ik menen mijn Vaderland, te kort te doen indien ,ik mijn leven , dat ik daar aan verfchuidigd ben, ook niet daar voor durfde i wagen. Dervieux. Vooroordelen, Neef! vooroordelen! een goed Edelman, die de overvloed in zijne landgoederen brengt, door het geld dat hij befteedt om ze te ver. toeteren, die de werkfaamheid der menfchen voordhelpt, welke zonder die daglonen, die hij hun beHaald, met hunne huisgezinnen van honger zouden: fterven, is die dan, naar uwe gedagten,. maar.eea onnut meubel, een last voor den ftaat? V. Deel. F Fl<*.  3a De Gedienstige. Florival. Neen zeker niet, Oom ! en het waar te wenfchen, dat de gegoede of rijke leeglopers, die in onze flad hun geld in overdaad doorbrengen, een gedeelte van die fommen ten platten lande, daar zij 't meest van trekken, deden rondwandelen; zij zou?' den hier door die nuttige werkfaamheid aan de Landbouwers wedergeven, die zij misfchen door gebrek van onderhoud. Dervieux. En de raadgevingen, die een kundig man op zijn landgoederen aan de boeren geeft!...-. Florival, Moeten zeer nuttig wezen. Dervieux. Je zoudt nooit geloven, welk een dienst ik aai: de mijnen doe; willen zij eens een onderneming doen , hebben ze een verfchil, een proces, ik beduur het , ik wijs ze den weg, en ik fchik alles ten besten; al wat ze doen gefchiedt met mijn kennis, en ze vinden er zig wel bij. Florival. Ik twijffel er niet aan. Dervieux. Wel nu, Neef! volg mijn voorbeeld, en je zult mitcig aan het menschdom wezen. TT . „  Toneelspel, eerste Bedrijf. $3 Florival. Daar moeten ook verdedigers voor den Staatzijn, en daar heb ik mijn bloed en goed aan toegewijd. Dervieux. Welk een hoofdigheid 1 hij is net als zijn Vader; maar we zullen die zaak eens nader bepraten, en je in mijn gevoelens brengen; je zult nog zeggen mijn Oom befchouwt de zaken van den regten kant" ho ! ho! ik bedrieg me zelden. Vierde toneel. Florival, Dervieux, Du Bois. Du Bois, (tegen Florival,') De koets is voor, mijn Heer! Dervieux. Hoe ! ga je uit! Florival. Het fpijt me zeer, Oom! dat ik in de noodzakelijkheid ben van u te moeten verlaten , maar de Minifter is van daag in de Stad, ik moet hem gaan bedanken , en ik wilde niet gaarne het uur verzuimen. Dervieux. Laat ik je niet ophouden, Florival! ik zoek niet* Idan je best; maar geloof toeh dat mijn ondervinding, en de opmerkingen, die ik yan tijd tot tijd F % g©.  84 De Gedienstige. gemaakt heb, mij fcherpziender gemaakt hebben op uw eigen voordeel, dan gij zelve. Laat u geleiden, Neefje! en gij zult er bij winnen. Florival, (heengaande.') Neem niet kwalijk dan . . . Du Bois! blijf bij mijn Oom, en doe uw best om hem zoo goed mogelijk te bedienen. Dervieux. Ik bedank je zeer, ik zal hem niet lastig vallen, Ik heb mijn volk hier. Du Bois. Dat is 't zelve; terwijl ze weinig in de Stad bekend zijn zal ik hier blijven, om mijn Heer te bedienen. Dervieux. Ik dankje, Du Bois! wanneer ik je nodig heb zal ik je roepen; ik raad je van ondertusfchen maar wat te gaan rusten, mijn Neef zal je misfchien van noden hebben wanneer je er het minst om denkt; geloof me, ik geef goeden raad! (Du Bois gaat been.) VIJFDE TONEEL. Dervieux, (alleen.) Florival heeft verftand, en deugd . . . maar ik had het wel voorzien, dat Hof maakt hem 't hoofd op kol; ik hsb het duizendmaal aan mijn Zuster gezegt^  Toneelspel, eerste Bedrijf. $5 zegt, maar ze hoorde niet naar me . . . die vrouwen ! . . . aan den Vorst geprefenteerd te worden, I ho! dat is alles wat je in de waereld verlangen kunt. I Het Hof, het Hof, dat is in haar mond befturven, maar mijn landgoederen, mijn landgoederen dat in den mijnen. Er is nog enige kans met Florival, aoo ik hem ene bedaarde, rijke Vrouw, die het buiten gewend is, en dat bemint, kon opdoen, dat zou hem uit deze bedorve Stad lokken; want anders zie ik hem nog fataal geruïneerd, zoo als menig ander. Maar laat ik eens nazien wat ik van den morgen al te doen heb, (bij gaat naar de tafel, baalt zijn brieven tas uit, en leest.') ZESDE TONEEL. Dervieux, Mevrouw d'Elbon, een Knegt van 't logement. De Knegt. 'T is deze Kamer, Mevrouw! maar neem niat kwalijk dat ze niet beter is, we hebben zoo veel volk! zoo Mevrouw hier een weinig geliefde, te vertoeven, terwijl men de kamer gereed maakt. F 3 Me-  85 De Gedienstige. Mevrouw d'Elbon, Gaarne! ... ik ben dood af, welk een Stad! 't is een hel, een . . , De Knegt. 'T vertrek is wel niet groot, maar zeer gemakkelijk , naast de fchoorfteen is een Cabinet, en Mevrouw kan haar menfchen hier ontfangen: De zaal is gemeen aan de kamers van den Marquis de Florival. Dervieux, (ter zijde.) Mij dunkt ik ken die vrouw. Mevrouw d'Elbon. Ik dagt dat wij nooit zouden aangekomen zijn; welk een lange weg, en wat bedroefde ftraten, alles in den weg, rijtuigen, koetfen , . . . en karren, zoo lomp! zoo lomp! ... ze hebben tenminftea tien maal met mijn koets vast gezeten. De Knegt, Dat is waarlijk lomp. Dervieux. Ze is 't zelve! 't is mevrouw d'Elbon. De Knegt. Heeft Mevrouw niets nodig? Mevrouw d'Elbon. Neen! alleen maar mijn kamenier en mijn koffers. De K n e r zoo vele onbekende depenfes; 't (pel, paarden, G 3 vrou-  102 De Gedienstige. vrouwen ... en de duivel . . . maar ik zou gezworen hebben, dat Florival. . . . Dervieux. Wel nu, mijn Heer! ik ben het die zijne omftandigheden weet, die hem aanraad zijn huis te verkopen , want dat is de beste partij die hij nemen kan. B e r t a c. 'T is wel dan; als hij 't toch verkopen wil, 't is mij om 't even, mijn geld is zoo goed als dat van een ander ; zou ik 't niet nog eens kunnen zien voor dat wij den koop fluiten? Dervieux. Wanneer je zult gelieven ; morgen, van daag, aanftonds zoo je wilt; ik hou niet van de zaken flepende te houden. B e r t a c lk waarlijk ook niet; ja! of neen! zie daar mijn wijs van handelen; wil je dat wij er ten eerften naar toe gaan? Dervieux. Gaarne. B e r t a c. Vergeef 't mij, Mevrouw d'Elbon! dat ik UE. zoo fchieüjk verlate, maar zaken. . . . Mevrouw d'Elbon. Moeten boven alles gaanj verzuim niets, Commandeur! Eer-  ; Toneelspel, eerste Bedrijf. IOJ B e r t a c. Apropos! ik heb de onderhandeling wegens de bewuste zaak reeds begonnen, en ik hoop ze in 't vriendelijke ten einde te brengen;ik zal UE. datop een ander tijd in 't brede uitleggen. Mevrouw d'Elbon, (tegen Dervieux.) Graaf! je zult de zaak niet vergeten, daar wij zoo even van fpreken. Dervieux. Vergeten! ze gaat mij te zeer ter harte; en ik hou ze voor zoo goed als klaar, zoo goed als klaar. (zij gaan been.) Mevrouw d'Elbon. Wat kunnen de omftandigheden toch wonderlijk lopen! wie zou mij ooit gezegt hebben, dat ik in deze Stad moest komen, om den berainnelijklteu man te trouwen! Einde van V eerjle Bedrijf. G4 TWEE-  *:°4 • TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Dervieux, (alleen, op zijn horologie ziende?) Wel de drommel! het is reeds bij één uur, ik zal dezen ogtend niet bij mijn Procureur kunnen gaan.... maar wat kan het fchelen, ik heb mijn morgen wel bedeed! .... Of Florival het ook niet nodig had dat ik overkwam; zijn huwelijk Maat op een goeden voet met Mevrouw d'Elbon , het is net een kolfje naar zijn hand, terwijl hij toch in dienst wil blijven Gedurende dat hij bij zijn regiment is, zal zij op zijn zaken pasfen; het is geen van die jonge nufjes die in weelde opgevoed niets weten dan van plaifieren en geldverteren! neen! zij is agt' en dertig jaren oud, zij is bedaard, daar is geen gevaar voor te vrezen En wat mijn Neef zijn huis betreft, die verkoop is goud waard, de Commandeur zal er honderd duizend guldens voor geven. Wat zullen wij met die honderd duizend zijn land kunnen mesten! ik meen hem van dezen verkoop niets te zeggen voor dat hij Mevrouw d'Elbon gezien heeft, het mogt zijn droefheid weder opwekken, (bij roept) Du Bois! ... Ja, ja, mijn neef weet nog niet wat verpligting hij aan mij zal hebben. ... Du Bois! ... (Du Bois komt binnen.) TWEE-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 105 TWEEDE TONEEL. Dervieux, Du Bois. Dervieux. Wanneer Florival te huis komt zoo zul je hem zeggen dat ik hem noodzakelijk lpreken moet. Du Bois. Zeer wel, mijn fleer! Dervieux. A propos! ben je niet Neef van den dikken Wiljlem die op Zuiderftein woont? Du Bois. Ja, mijn Heer! en wat meêr is, zijn Erfgenaam. Dervieux. Hij wordt oud ,• hij moest je zijn boerderij afftaan. Du Bois. Waarlijk, mijn Heer!-ik ben zeer wel bij den Marquis, ik begeer hem niet te verlaten. Dervieux. Dat is zeer goed dat je zoo fpreekt; maar mijn Neef moet je niet hinderen om je fortuin te maken; we zullen er met den ouden man eens overfpreken. Du Bois. Ik bid u van neen, mijn Heer! ik wil liever.... Dervieux. Je bent bang dat het Florival hinder zou doen; G 5 neen!  ioó* De Gedienstige. neen» neen! wees maar gerust, ik zal het wel voorftellen, laat mij maar begaan, hij zal mij je ontflag niet weigeren, en alles zal in 't vriendelijke gaan; ik weet wat je nuttig is, en ik wil je gaarne dienst doen. Du Bois. Waaragtig, mijn Heer! je zoudt me maar in 't geheel geen dienst doen. Dervieux. Ik zeg immers wees maar gerust, ik zal alles ten bietten fchikken; ik ga naar mijn kamer, je zult waarfchouwen wanneer Florival te rug is? Du Bois. Ja, mijn Heer! DERDE TONEEL. Du Bois, (alleen.') ■ De duivel haal dien bemoeial! ... alle menfchea wil hij helpen'. . . laat ik de kamer wat aan kant maken, terwijl ik mijn Heer wagt (hij[preekt ter' wijl hij de jloelen enz. op zijn plaats zet.) Een logement is een ilegte huisvesting, . . . ieder ogen-' blik zie je andere wezens, je durft niets laten liggen. . . • Maar ik begrijp maar niet hoe dat mijn'r Heer hier logeert, daar hij zoo een fchoon huis.: heeft! . . . gelukkig zal het niet lang duren, we: zul.  tóneelspel , tweede bedrijf. lOjT izullen wel haast in 't huis trekken; maar daar is mijn Heer. » VIERDE TONEEL. Florival, Du Bojs. Florival. Welk een verandering! ... en zoo fchielijk!... ach! had ik dat kunnen denken! Du Bois. Wat of er aan fcheelt ? Florival. Wat ben ik ongelukkig! Du Bois. Gij fchijnt zeer aangedaan te wezen, mijn Heert Florival. Ach, Du Bois! ik ben radeloos. Ik kom zoo ivan Mevrouw de Fiennont. . . . Du Bois. ^ En haar Dogter . . . heeft die u kwalijk oncfangen? Florival. Zij heeft mij nog nooit zoo vriendelijk ontfanken. Du Bois. Ik zie daar nog niets treurigs ia. Flq-  io3 De Gedienstige. Florival. Teder woord dat zij fprak fcheeii mijn geluk te bevestigen. Du Bois. Dat is toch niet o»m zoo desperaat te worden. F l o. r i v a l. Haar Moeder, zeer voordelig omtrend mij denkende, betoonde mij alle vriendeliikheid; zij moedigde Julie zelfs aan oin mij openhartig te tonen dat zij mi; genegen vyas. . . . Du Bois. Maar waar drommel ben je dan zoo moeilijk om, s,mijn Heer! alles gaat naar wensch. Florival, Daar komt bezoek, Mevrouw de Fiermont gaat Jjeen om het te ontfangen, zij laat mij met Julie alleen, en zegt haar in 't uitgaan, antwoord den Marquis met openhartigheid, het is goed dat gij over en weder uw manier van denken kent. Du Bois. Bravo! zie daar je karretje op een zandweg,... Florival. Wie zou niet gedagt hebben aan het toppunt zijner wenfchen te wezen? Julie. . . , Du Bois. Zou zij een ander beminnen? Florival. Neen , Du Bois! haar ogen tederlijk naar mij toe-  Toneelspel, tweede Bedrijf. icj» (toegewend, fchilderden mij dien delicaten toefïand vnn eene zuivere en gevoelige ziel af. ... Sprakeloos, zagen1 wij elkander aan; wat! wat! zeiden onze ogen eikanderen niet, hoe welfprekend! hoe ieder! . . . Du Bois. I Dat was toch zoo akelig niet? Florival. Mevrouw de Fiermont komt weder binnen. . . . maar hoe koel! .... Mijn Heer! zeide zij, ik boet mijn Dogter fpreken, wees zoo goed ons aleen te laten. Du Bois» Daar heb je de poppen aan 't dausfen. Florival. Ik weet niet wat ik in die verwarring geantwoord leb. Je hebt flegte raadslui gehad , mijn Heer!. eide mevrouw de Fiermont, je had ten minden j(og enige dagen den verkoop moeten uitbellen lirelke verkoop! . . . hoor, mijn Heer! dit waren |le laatfte woorden die zij tegens mij fprak, en die lerfcheuren mij de ziel; „ ga heen verontfchuldiingen kunnen u niet baten, en mijn Dogter heeft jjog geen zin om haar dagen buiten op 't land te- iiijten " wat wil zij daar meê zeggen? Du Bois. | Waaragtig! ik begrijp er niets van. Flo-  310 De Gedienstige» Florival. Wat heb ik toch gedaan, waar meè befchuldigt men mij? ha! zoo ik hem kende! . . . ach! Sti Far! wat wenschte ik u te fpreken! nooit had ik den raad van een vriend zoo nodig dan nui Du Bois. En ongelukkig kan je hem zoo aanltonds niet gaan fpreken. Florival» Waarom ? Du Bois. Mijn Heer, uw Oom. . . » Florival. Wel nu? Du Bois. Heeft mij bevolen UE. te zeggen, dat hij u over zeer nodige zaken moet fpreken. Florival. Waarom zei je me dat niet eerder ? Dy Bois. Hoe kon ik, mijn Heer! je hoorde me niet. Florival. Hoe kan ik hem fpreken in deze omftandighedeu .... laat ik mijn droefheid zien te bedwin-i gen, en zoo hij mijn dienst nodig heeft. . . . Du Bois. Daar komt hij aan, mijn Heer! Flo-  Toneelspel, tweede Bedrijf. itl Florival. Wat ben ik ongelukkig! V IJ F D E TONEEL. Florival, Dervieux. Florival. Men beeft mij gezegt, Oom! dat gij mij fpreken wilde, waar in kan ik u van dienst wezen ? Dervie ux. Dat zult gij niet wezen, Neefje! die het mij deze keer doen zal; ik meen U den grootften dienst van de waereld te doen. Florival. Ik weet alles wat ik van uw vriendfchap te verwagten heb. Dervieux. Je lui weet nog niet aan 't Hof wat vriendfchapis. Betuigingen, die 't hart tegenfpreekt, dienstaanbiedingen vol van eigenbelang, eeden die men wel weet niet te zullen houden; zie daar de bedriegen lijke fchim die men in deze plaats in de plaats van vriendfchap ftelt; maar het ware is bij ons op 't land, en ik betragt het met hart en ziel. Florival. Ik ken uwe wijze van denken, en ik ben verzekerd dat gij niets dan mijn welzijn beoogt. Der-  Ha De Gedienstige. Dervieux. Ik bepaal mij niet, Neefje ! bij 't eenvouwig beogen, ik doe; zonder mij ging gij het vreeslijkfte profes krijgen. . . . Florival. Ik, Oomi Dervieux. Gij zelve, op uw landgoed is er verfchil wegens een tiende, en Iandfcheiding, en de Hemel weet wat het kost, en wanneer een proces over leenroerig goed een einde neemt! i Florival. Ik ben nog zeer onkundig in zaken, Oom, en ik twijffel geenzins of gij zult mijn voordeel wel behartigd hebben. Dervieux. Ho! dat beloof ik je; je partij is hier, en ik heb het zoo ver gebragt, dat wij de zaak in der minne zullen kunnen vinden. Florival. Ik bedank je hartelijk, Oom! en Iaat u volftrekt meester over de condities. Dervieux. ; Als dat zoo is, zal alles wel haast afgedaan wezen ; ik ga zien, of zij al bij der hand is, (hij wil. naar de kanier van Mevr. d'Elbon gaan. Fl«.  Toneelspel, tweede Bedrijf. 113 Florival. Logeert zij ook hier? Dervieux. ja! ze heeft twintig duizend guldens inkomen. Florival. Wel zoo! Dervieux. Je partij is de huishoudelijkfte , de braafïb» vrouw .... 't is een fehat; je zult me nog be-s da.jken. ZESDE TONEEL. Florival , Dervieux , Mevr. d'Ëlbom» Dervieux. Daar is ze net. Florival* 'T is Mevrouw d'Elbon. D e r v 1 e u x. Juist zoo: Het is mijn Neef, Mevrouw! dien Ijf de vrijheid neem u te prefentererii Mevrouw i^Elbon. Ik heb de eer reeds gehad mijn Heef meeririaleti bij ons buiten te zien,en men is altoos verheugdlieden van zijne hoedanigheden te kennen. Florival» MevfouW 1  H4 De Gedienstige. Dervieux. Ik heb met hem ge'fproken, alles is naar zijn genoegen, en wij zullen alle hinderpalen gemakkelijk uit den weg ruimen. Florival. Zekerlijk; ik ben een groot vijand van procesfen , en ik kan Mevrouw niet genoeg bedanken van alles wel in 't vriendelijke te willen bijleggen. Mevrouw d'Elbon, (lonkende.') Ik weet u niet te antwoorden, mijn Heer! . . . mijne omdandigheden . . . waarlijk! ik ben zoo befchaamd ... en weinig gewend ... aan dergelijke galanterien. Florival. Hier is er geen in, Mevrouw! en ik fpreek zoo ah 't uit mijn ha t voordkomt. Mevrouw d'Eebon. Ik zie ten klaarden hoe gij mij een bekentenis: zoekt te ontrukken ... en de wijze waarop . . . Florival. Ik bid u overtuigd te wezen van mijn drift. . . . Mevrouw d'Elbon, (zagt tegen Dervieux.) Hij bekoort mij! Florival. ... om alle verfchillen uit den weg te ruimen , die de vriendfchap , met zulke goede Buren als? mijn Heer d'Elbon en UE. is, zouden kunnen doem verkoelen. Der-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 115 Dervieux. Droom je dan, Neef! hij is immers dood? Florival. Wie? Dervieux. Mijn Heer d*Elbon. Florival. Is hij dood! dat doet mij waarlijk leed, en ik, bid Mevrouw verzekerd te wezen dat ik alle deel In haar droefheid neem. Mevrouw d'Elbon, (verlegen.) Die is zeer hevig geweest . . . zekerlijk ... Dervieux. Ja! ja! en 't is zijn dood die 't proces zoo veel t*5 jemakkelijker uit den weg zal ruimen. Florival. Hoe dat? Dervieux. Kun je dat niet raden ? F l o* r i v a l, Waarlijk niet. Dervieux. Mevrouw is weduwe. Florival. Dat heb ik vernomen. DervieuxJe bent ongetrouwd. H * JFlc-  dg De Gedienstige. Florival. Wel nu. Dervieux. Mevrouw betwist u een tiende. Florival. Ja! Mevrouw d'Elbon , (zeer verlegen!) Om alles over een te brengen . . zoo harf mijtl Heer ... in zijn hoofd gekregen ... een denkbeeld. ... Dervieux. Dat Mevrouw goedgekeurd heeft. Florival. En wat is dat? Dervieux. Om de beide landgoederen onder een hoofd U verenigen. Florival. Op wat wijze? Dervieux. Door een goed Huwelijk. F i. o r i v a l. Door ... er zijn duizend eenvouwiger middi Icn . . . ik doe afftand van de tiende. Dervieux. Neef! men doet zoo ligt geen afftand van ee grond-gebiad. JFli  Toneelspel, tweede Bedrijf. 117 Florival. | 6! Ik doe afftand van alles om Mevrouw -te doen tien hoedanig ik haar acht. Mevrouw d'Elbon, Je achting! ... je achting!is eenofftont,en we -uilen procederen. Florival. Neen, Mevrouw! ik fta van mijn regt af.,.. (hij wil heen gaan.) Dervieux, (hem tegenhoudende.) Blijf, neef! blijf. .. wees gerust, Mevrouw! ik al hem wel te regt brengen. Mevrouw d'Elbon. Hem te regt brengen , mijn Heer! .. . hem te >gt brengen! ik wil noch met hem noch met u ets te doen hebben ... ik ben woedend... . Florival. i Mevrouw 1 ik muiteer niet. .. , Mevrouw d'Elbon. ; Denk je dat ik een vrouw ben die men ongeftrafd. al weigeren? ik afgewezen! . . . ik! . ,. Dervieux. 1 Niets is nogbedurven, ik heb wel moeilijker za* en ten einde gebragt, en ik zal alles wel ten besen fchikken. (bij geeft een teken aan Florival om te blijven, die heen gaan wilde.). II 3 Me,  x13 De Gedienstige, Mevrouw d'Elbon. Jij! met je ten besten fchikken . .. jij f hebt me voor dit affront bloot gefield; ik ben wel zot geweest van naar je raad geluisterd te hebben. Wat zal men nu van me zeggen? .. . Mevrouw d'Elbon aangeboden en afgeflagen! als mijn Buren dat komen te horen ,. . wie zal me nu ten Huwelijk willen vragen? .. ik ben buiten me zelve! (zij gaat met veel drift in haar kamer.~) \ Dervieux. Ik zal haar volgen om haar wat te doen bedaren, Wat heb je me daar in een parket gebragt! maar ik zal 't wel weer herftellen, ik zal alles ten besten; fchikken, ZEVENDE TONEEL. Florival, (alleen.*) Welk een buitenfporigheid! ik kan het niet be-i grijpen. Ach! Julie! in welk een verwarring! . . . j»t; Far komt niet te rug . . . Ik hoor iemand ,hij is 't misfchlen t jrjjn vriendfchap is mijn enige toe- A G T-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 119 AGTSTE TONEEL. Florival, Du Bois. Du Bois. De Commandeur Bertac, mijn Heer 1 Flor 1 v a 1,. Welk een last f wat begeert hij ? ik ken hem nauwlijks .... iaat hij maar binnen komen! (Du \Bois gaat been) welk een dag, wat al onaangenaamheden J wanneer zullen ze eens eindigen! NEGENDE TONEEL. Bertac, Florival, / 1 Bertac. Eindelijk vind ik u dan eens, waarlijk ik ben er verheugd om; gij ziet dat ik geen tijd verzuim. Florival. Mijn Heer! 't is mij veel eer. Bertac. Geen complimenten! ik ben regt voor de vuist, ik! en ik kan al dat gedraai niet velen dat fommige mcnfchen maken om misfehien nog wat minder ite krijgen dat geen daar zij dolle zin in hebben. Florival. Je hebt gelijk, mijn Heer! en zulke menfehen ... h 4 BïRi»  SïCv De Gedienstige. Bertac. Deugen niet inet al. .. wat mij betreft men bafchuldigd mij al te openhartig te wezen; maar dat is geen ondeugd, ook vind men 't zoo zelden! .. , Laten zij 't mij verwijten zoo veel zij willen, op mijn jaren , is 't geen losheid méér, en ik zou met niemand in de waereld ruilen. Ja! is bij mij ja! en ik hou mijn woord dat ik eens gegeven heb. Ik kom nu hier om u te vragen wanneer je gqedvind dat we onze zaak afdoen. Florival, Welke zaak, mijn Heer! Bertac: Welke zaak! wel ons contraSl; het geld ligt gereed, en zoo je wilt zullen wij aanltonds bij .den Notaris gaan. Florival. Bij den Notaris.' wat wil je daar meê zeggen ? welke Notaris? Bertac, Welke je wilt; de uwe of de mijne, 't is mij 't -zelve, zop't koop Contraft maar Notarieel gemaakt wordt. Florival. Het koop Contraft*. maar, mijn Heer! ik koop Biet?. Bertac. • Dat weet ik wel, maar je verkoopt. Flq,  Toneelspel, tweede Bedrijf. lat F r. o r i v a l. Ikl verkoop ik? en wat als 't u belieft? Bertac. F.en wonderlijke vraag! als of je 't niet wist. Florival. Neen! op mijn eer niet. B e r t/ a g. * Wel je huis denk ik, ik geef er je honderd dui. ?end guldens voor; *t is we! betaald, maar het ftaat me aan, en wanneer ik zin in iets heb dan zie ik i?oo naauw niet. Florival, Verkoop ik mijn Huis! Bertac. Zekerlijk! En terwijl je contant geld begeerde, 't geen me in 't eerst een weinig ongemakkelijk is voorgekomen, om dat ik de gamfche fom niet zoo fchielijk had, heb ik 't de fVTarquife de Fiermont, miin Nigt, gevraagt, die geld te beleggen had. F l Ö r f v A L, De Marquife de Fiermont! B e r t a c. Ja, ze leent me het geen ik te kort kwam; je tiet dat ik niet geheim ben; we züllen de zaak afdoen, wanneer je wilt. Florival. Afdoen! en wie heeft u gezegt, mijn Heer! dat nijn huis te koop was? Iï 5 Ber.  lts De Gedienstige. Bertac. Wie het mij gezegt heeft? als of je uw woord wou intrekken! Florival. Dat zal niet zeer moeilijk zijn, terwijl ik niets beloofd heb. Bertac. Ik heb het dezen morgen gezien. Florival. Dat kan wel wezen. Bertac. Ik heb met je Oom over de prijs gefproken, en wij zijn h^t op honderd duizend guldens eens geworden, contant, om je zaken weder te herftellen. Florival. Daar heb ik je geld niet toe nodig, mijn Heer! ik heb geen fchulden, en ik geef niemand commisfie om mijn huis te verkopen. Bertac. Dat vind ik waaragtig niet kwaad! men zal mij; dan voor niet dat huis van onder tot boven hebben doen doorlopen, van de zolder tot de kelder, alle de hoeken doorfnuffelen, en ik zou het niet kopen?: neen! 't ga hoe 't ga! ik wil het hebben. Florival. Dat is uw zaak! mijn Heer! neem niet kwalijk, ik heb nog veel te doen. . . . Ber-  ToNEEL°PRT., TWEEDE BEDRIJF. tS3 Bertac. Maar waarom te veranderen, wanneer alles bepaald is ? Florival. Ik verander niet, mijn Heer! ik heb nooit gedagten gehad om mijn huis te verkopen, hetgeen ik integendeel zeer nodig zal hebben, en ik begriip niet hoe dat gij kunt vergen, dat ik op de flraat ga fiapen om u een woning te bezorgen. IJ u r t a c. Vergen! is dat vergen, wanneer ik honderd duizend guldens contant betaal. Met zoo een ("om kan men vrij wat rekeningen betalen. Florival. Ik heb er geen, mijn Heer! en ik begrijp niet tot wat einde je u met mijn zaken bemoeid. Bertac. Dat is flerk! Nog eens wil je de koop gefland doen? jal of neen.' Florival. Ik weet van geen gefland doen, mijn Heer! maar mijn huis zal ik zekerlijk houden. Bertac. Zekerlijk houden! . . . wel nu, mijn Heer! dat zullen wij een? zien. (bij gaat driftig heen.) TIEN-  U4 De Gedienstige. TIENDE T CMS E E L. Florival, (alleen.') Zoo heb ik 't nooit meer gezien I ... die man js niet wijs. ... en mijn Oom ... ik begriip het niet . . . Mevrouw de Fiermont zou den Coin» mandeur geld lenen? ... ha! daar is St: Far. ELFDE TONE EL. St: Far, Florival. Florival. Ach, mijn vriend! ik ben wel ongelukkig ,■ ik weet niet wat te doen. St: Fa r. Ik heb een vrij (lerk dispuut over je gehad, en Mevrouw de Fiermont niet kunnende antwoorden heb ik de partij genomen om alles te ontkennen. Florival. Gij hebt zeer wel gedaan . . . wie kan mi] toch zoo veel nadeel bij haar gedaan hebben? , St: Fa r. Ik kwam bij de Marquife toen gij even heen gegaan waart, verwonderd van er u jiiet te vinden, vroeg ik er de reden van; de tranen die ik uit de ogen van de fchone Julie zag vloeien, hielden mij te  Toneelspel, tweede Bedrijf. 125 te rug; ik zag de Moeder aan, haar wezen toonde mij genoeg wat in haar ziel omgong; alle drie verlegen zwegen wij enige ogenblikken; Mevrouw de Fiermont brak het eindelijk, en zei op een drogen toon; ik heb dezen ogtend een bezoek gehad dat 1 u verwonderen zal van wie Mevrouw ? —- van den Gommandeur Bertac. . . . Florival. Dat is hij ... dat is hij. . . . St: Far. Hij zal u verveeld hebben , vervolgde ik. *— I Dat (tem ik toe, zeide zij, hij is niet zeer aangemaam, maar zijn gulle openhartigheid heeft mij beivrijd van een (lap te doen daar ik langen tijd ora igezugt zou hebben. Hoe zoo, Mevrouwl Door mij te ontdekken de flegte omftandigheden waar in uw vriend Florival, wegens zijn zaken, 'zig bevind, en welke ik vertrouw dat u onbekend 1 waren. Florival (legt in zijn zaken ? Ja, •mijn Heer! zodanig dat hij genoodzaakt is zijn huis te verkopen, en de Stad te verlaten, om op zijn ïandgoed te gaan wonen. . . . Florival. Ik de (lad verlaten! . . . ik m flegte omftandigheden! . . . hoe kan men 't verzinnen \ < St: Far, Ik heb geantwoord, dat ik verzekerd was vats Wen goeden (laat van uw zaken m»ar, mijis Heer!  126 De gedienstige. Heerl als ik u nu zet dat het de Commandeur zelve is die het huis koopt; dat Florival zijn Oom zelve den koop gefloten heeft, en dat ik de Commandeur vijftig duizend guldens leen die hem ontbreken , om dat de fom contant betaald moet worden, dat het contrast van daag getekend zal worden tegen overlevering van 't geld, wat zou je me dan antwoorden? ik heb de partij gekozen van vol- ftrekt te ontkennen dat er iets waar aan was. F i. o 11 i v a l. Gij hebt zeer wel gedaan. Niets is meêr onwaar. St: Far. Julie zugtte, en haar gelaat toonde dat zij meer vrees dan hoop had Ik heb haar verlaten om bij ü ©pening van de zaak te halen. F i. o r i v a l. Die ongelukkige Commandeur gaat zoo ver van hier. St: Far. Bertac? Florival. Hij zelve; hij wilde mij noodzaken tot den verkoop van mijn huis, waar van hij den koop met mijn Oom gemaakt had. Ach! zoo ik geweten had ! St: Far. Had je dan je Oom verzogt om je huis te verkopen? Flo-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 127 Florival. Ik! hoe kan je dat denken ? St: Far. Waar bemoeid hij zig dan mede? is hij razend? Florival. 'T is een goed man, die door overgrote gedienstigheid, en vertrouwen dat hij alle kundigheid alleen bezit, een ieder dienst wil doen met of tegen aun zin, en hij gaat veel tijds zijn gang buiten weien van de menfchen zeiven. St: Far. Hij moet verfchrikkelijk voor 't afdoen wezen; lij is dezen ogtend eerst gekomen. Florival. In die weinige uren heeft hij mij willen noodza:en den dienst te verlaten; mij doen trouwen met ien pleitzieke vrouw , ene miiner buitenburen ; lijn huis verkopen, en dat ailes zonder er mij een roord van te zeggen. St: Far. 'T is een gek, dien men moest doen opfluiten. Florival. Hij veroorzaakt mijn ongeluk, maar ik moet regt oen aan zijn goed hart. St: Far. Wat kan mij 't goed hart van iemand fchelen, 00 hij mij vermoord met oogmerk om mij te geszen. Dbr-  lag De Gedienstige. Dervieux, (agter de fehermen.) ja, Mevrouw! een infinuatie. De vrees yoof ( een proces zal hem gedwee maken. St: Far. De tijd is kostelijk; ik ga weder naar de Mar>| quife. . . . (Dervieux komt uit bet vertrek van de Ba- ■ ronne en luistert.) 1 St: FrtRi (vervolgende.) i . . Kom bij mij precies ten drie uren; ik bertII niet te vrede ; de zaak moet van daag afgedaan II worden. Florival. Ik ben zoo min te vrede als gij; mijn eer is eflj mede gemoeid; ik zal vast op den bepaalden tijdII bij u wezen. St: Far.. Ten drie uren? L Florival. Ten drie uren. TWAALFDE TONEEL. Dervieux, Florival. Dervieux, (ter zijde.) Tefi drie uren! .... weêr een onbezonnen-'iL' feeid ... een rendet vous om te vegteri. Flcmi  Toneelspel, tweede Bedrijf. , tap Florival, (ter zijde.') Mijn Oom! zoo hij eens gehoord had 't geen wij van hem gezegt hebben! Dervieux, (ter zijde.) Laten wij behendiglijk dit zien voor te komen'.;. (overluid) Ik kan niet ontveinzen, Florival! dat ik zeer te onvreden ben; gij beantwoord wonderlijk aan de vriendfchap, die ik u„bewijs; zie eens in welke omftandigheden gij mij brengt. Florival. Ik, mijn Heer! Dervieux. Ja! hoe hebt gij ti gedragen ten opzigten van Mevrouw d'Elbon? zij is rijk, zelfs nog jong; zij iheeft een gegrond regt op enige morgen land die u [toehoren ; ik breng haar zoo ver dat zij er van afiftand doedt, door middel van u te trouwen; en wanneer ik u de gelegenheid aan de hand geef om jalles af te doen; wijst gij het voorftel van de hand pet de honendfte koelheid. Zij fchijnt vast vóorjgenomen te hebben ü een profes aantedoen ; bè~i Wenkje wel, Neefje! bedenkje wel; en wees wat ('gemakkelijker, zoo je wilt dat ik je van een kostbaar proces bevrije, en je daar en boven aan een weeuwtje uittrouw , die eene fchone Huiver geld 3èZlt. Florival. ' Kan je daar aan denken, mijn Heer 1 V- Deel. I Det-  130 De Gedienstige» Dervieux. Of ik daar aan denk! het is zeer gelukkig dat ik daarom gedagt heb; en nog gelukkiger, zoo ik In Haat ben, om haar te overreden van u op nieuws weder te willen horen. Florival, (jer zijde.) Welk een last! Dervieux. Kom, Neefje! heb meer vertrouwen in een Oom die je bemind, en die veel ondervinding heeft; je bent jong, en in die jaren dat men wel eens onbezonnenheid begaat; op mijn ouderdom zoekt men alles te verbeteren, en komt de misdagen, die de jeugd begaat, voor ... je bent driftig, vol van vuur, men haalt zig kwade zaken op den hals, heb je er niet één die je. . . . Florival. Ik ? een kwade zaak! Dervieux, Jij zelve, fpreek openhartig. Florival. Waarlijk niet, Oom! Dervieux. Florival! gij zoekt mij te misleiden. Florival. Maar, Oom! waartoe doe je me zulke vragen* Der"  Toneelspel, tweede Bedrijf. 131 Dervieux. Öm een ongeluk voor te komen. Hoe hlet dié i Heer daar je meé fprak toen ik ingekomen ben? Florival. Saint Far. D e r v i e U x. Ik heb goede ogen, en ben nog niet doof. Florival. Wat wil je daar meê zeggen? Wat heb je dan géhoord? Dervieux. Je dient het te weten. Maar 't ïs genoeg. . . . Neef! ik heb voorgenomen om dezen gantfchen dag met je door te brengen, ik heb je over zaken van gewigt te fpreken; Florival. i Het fpijt mij, Oom! van dit niet te hebben geweten; ik moet noodzakelijk uit wezen. .... Dervieux, (terzijde.) Dagt ik het niet! hij moet uitgaan om doodgeiïo'. ken te worden, (overluid) neen , Neef! neen ik verlaat je van daag niet. Florival. Het zou zeer aangenaam zijn . . . maar ik moet IvoKtrekt. . . . Dervieux. j Dé jonge lui- hebben altijd zoo veel te doen.. . . I * En'  13= De Gedienstige* En wat zijn dat toch voor zaken die je zoo volftrekt uitroepen ? laat eens horen. Florival. Vergun mij u te zeggen, Oom! dat men fomtijds geheimen kan hebben. . . . Dervieux. Kom! koml 't is een gekheid zoo dra je er een geheim van wilt maken, en dat aan je Oom, dan verlaat ik deze plaats niet. Florival, Gij zijt meester van er te blijven, Oom! maar ik zal genoodzaakt wezen u ten drie uren te verlaten. Dervieux. Zoo als je belieft (ter zijde) ik zal er wel orde in ftellen, (overluid) ik herinner me daar dat ik nog. een brief te fchrijveiv heb; ik ga naar mijn kamer, maar ik zal voord weer bij je wezen. F l o r.i v a l. Verhaast u niet Oom! je weet. ... Dervieux. Zie daar! vermaak je onderwijl met dit eens na té zien. (bij geeft bem een grote rol papier.)' DER*  Toneelspel, tweede Bedrijf. 133 DERTIENDE TONEEL. Florival, (alleen.) Welk een last! mijn geduld is ten einde, ik ga maar neen het is mijn Moeders Broeder.. . . hij bemint mij, en 't is zijn ijver die hem zoo lastig maakt . . . laat ik geduld hebben ... hij zal niet pmg in deze Stad vertoeven; ik moet hem zoo veel mogelijk zijn zin geven, maar ondertusfchen mijn gang gaan. (bij ziet op zijn borologié) De tijd verloopt ... Du Bois! VEERTIENDE TONEEL. Florival, Du Bois, Du Bois. Mijn Heer? Florival. Laat het eten zoo fpoedig mogelijk opgebragt vorden , en dat mijn koets vóór drie uren ge* eed is. Du Bois. Het eten zal fchielijk klaar zijn, in fpijt van mijn lieer uw Oom. Florival. ' Mijn Oom! hoe dat? I 3 Du  134 ^E Gedienstige. Du Bois. Gij weet, mijn Heer! dat hij de Hospita geraden heeft een plijster op haar keel te leggen. Florival. Wel nu ? Du Bois. Die ongelukkige, niet tegenftaande het contrarie advies van haar Chirurgijn , heeft dat fchone voorfchrift gevolgd, en haar hoofd is er zoo deerlijk door gezwollen, dat indien haar Man haarplaats niet vervangen had , gij van dezen middag geen eten zoudt gehad hebben. Florival, Maak I dat hij zig fpoede. Du Bois. Goed, mijn Heer! en ik zal den koetfler waar-: fchouwen. (bij gaat been.'') Florival, (alleen.') Laat ik even het papier inzien dat mijn Oom mij bevolen heeft te lézen, (hij leest) Nette fiaat der goederen en inkomfien van Mevrouwe de IV'du-zve d'Elèon , met enige aanmerkingen omtrend de te doene verbeteringen, en ... . wat moet ik hier toch mede doen? ach Julie! Julie! ... het is op uw perfoon alleen, en niet op uw goederen dat men acht kan geven. Uwe bekoorlijkheden, uw , ver-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 135 verftand, uw imborst . . . welk een fchat! hoe groot uwe goederen ook zijn , de Hemel is mijn getuigen, dat ik daar nooit aangedagt heb. Gij hebt tranen geftort ... ik heb ze doen vloeien... Zóu het mogelijk kunnen wezen, dat een misverftand ons fcheiddej" . . . VIJFTIENDE TONEEL. Dervieux, Florival. Dervieux, ([prekende tegen iemand agter '/ toneel?) Verzuim geen ogenblik om mijn briefte heitellen. (ter zijde) Nu ben ik gerust. (Tegen Florival) zoo Neef! je hebt den tijd gehad dit eens na te zien. Florival. Hoe, Oom! dit verfchrikkelijk in-folio? Ik geef het in dien tijd aan den besten Cijffer-meester te doen. Dervieux. Nu! je zult er tijd genoeg toe hebben, (hem bet papier afnemende) Zie het optel der inkomften maar eens na, waar is het? ... ei! ei! . . . jazie daar fumma fummarum vijftienduizend, drie honderd, drie en zestig guldens, zeventien ftuivers, en fweepenningen. Optel van het geen de te doene verbeteringen zullen opbrengen, Twee duizend, vijf en I 4 »*•  136 De Gedienstige. pegentig guldens, en zes fluivers. Nog de tiend, }n verfchil, gaande uit 37 morgen land en dan nog jaarlijks zeven Capoenen . . . &c. &c. Zie daar, Neef! het geen een gevaarlijk vooroordeel je doet verwerpen. Florival. Ik beken gaarde, dat het een fchoon inkomen is, maar, . . . Dervieux. Maar, mijn vriend! de hoedanigheden van haar perfoon zijn nog ver boven dit alles te fchatten, indjen 't mogelijk is; het is een vrouw van een ondervinding , van een economie, daar je verfteld over zuudt ftaan; niets gefchied er in haar huishouden daar zij 't oog niet over heeft, en voor haarzaken , . . zoo goed als een Advocaat, het Leenregt heeft ze door en door beftudeerd. Florival. l\i twjjffel geen ogenblik of zij bezit verhevene talenten. Dervieux. -En den fmaak die ze in u beeft, en die je manier yan doen niet verdoofd heeft, is dat niets? Een vrouw die haar Man liefheeft, dat vindt men hier weinig. Florival. Zij verdient iemand te hebben die: haar waarde beter kan gevoelen; dan ik. Deh-  Toneelspel, tweede Bedrijf. 137 Dervieux. Gij zult haar aanbidden, als je een paar jaar getrouwd geweest zijt. ZESTIENDE TONEEL. Dervieux , Florival , Du Bois. Du Bois. Mijn Heer.' het eten is op tafel. Florival. Als 't u gelieft, Oom! Dervieux. Ja, laat ons gaan eten, en daar na zullen wij het gefprek weder hervatten. Florival. „ Na den eten ! . . . neen ! dan vlieg ik naar 1: Far. pinde van bet tweede Bedrijf. DER-  138 DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Florival, Dervieux. Dervieux, Nu dat we eens alleen zijn, zonder die Spions s agter ons, en die alles terflond weder overbrieven, j kunnen we eens weder op 't (tuk van ons huwelijk | komen. Florival. Dit zou ons nu te ver afleiden, Oom! en ik ben verpligt uit te gaan. Dervieux. Een quartier eerder of later is immers geen zaak? I een ja! is fpoedig gezegt, TWEEDE TONEEL. Fi.qïuval , Dervieux , Du Bois. Du Bois. Daar is een Heer, die mijn Heer gaarne wilde-] fpreken. Florival, Ik ga terflond, uit.  Toneelspel, derde Bedrijf, 139 Du Bois. Ik heb het gezegt, mijn Heer 1 maar hij zeit dat het over een zaak vaii veel aangelegenheid is, en 1 die niet uitgefteld kan worden. Dervieux, (jer zijde.) Allerbest, mijn briefje heeft goede uitwerking. Florival. IKen je hem? Du Bois. Neen, mijn Heer! hij zegt dat hij Doucet heet, I en hij wil volftrekt niet heen gaan, voor dat hij de eer gehad heeft met u te fpreken. F l o r i v a l. Laat hem dan hier komen; maar hij komt waarlijk wel ongelegen. Dervieux. < Neefje! Neefjet je kunt nooit weten waar het nuttig voor is. DERDE TONEEL. De vorigen , Een Deurwaarder. De Deurwaarder. Wie van de Heeren is de Marquis de Florival? Florival. Ik, mijn Heer! wat is er van uw dienst? De  ï4o De Gedienstige. De Deurwaarder. Ik heb de eer niet bij UE. bekend te wezen, mijn Heer! maar ik heb die van UE. mijne nederige dienstaanbieding te komen doen. Ik ben Deurwaarder van 't Hof om UE. te dienen, en ik doe explotten door het gantfche Koningrijk. Florival. Dat is mij zeer onverfchillig, mijn Heer! ik heb geen proges, zoo ik er een krijg, zal ik mij van u bedienen, vaar wel. De Deurwaarder. Mijn Heer! ik ben een eerlijk man, en niettegenftaande verfcheide van mijn confraters geen zwarigheid maken pra en contra te dienen, zoo heb ik er een affchrik van, en de eer die uw partij mij gedaaa heeft, van in mij vertrouwen te ftellen. . . . j FLORIVAL. "Mijn partij! De Deurwaarder. Ja, mijn Heer! 't is een klein fommrjie die ik, onder uw goedvinden, de eer zal hebben UE. te doen. Florival. Ik ben niemand fchuldig. Da Deurwaarder, Dat ftrij ik niet tegen, mijn Heer! Flo-  Toneelspel, derdë Bedrijf. 141 Flor i\v a l. En uit wiens naam doe je die fommatie? De Deurwaarder. Uit naam van de Hoog welgebore Vrouwe, Meivrouwe Magdalena, Geertruida Valchaud,^weduwe van wijlen den Hoog Edelen welgeboren Here |Baron d'Elbon. Dervieux, (ter zijde?) Ha! ha! dat is het is exploit, dat ik aangeraden heb te doen. (overluid') Laat ons eens horen. De Deurwaarder. Ten verzoeke van de voornoemde Vrouwe, heb ik Jeronimus Doucet, Deurwaarder van 't Hof, |ondergetekend. . . . Florival. j Sla dat maar over. De Deurwaarder:. ... de eer UE. te dagvaarden omme UE. te Eien verwijzen ten fine van hare requeste (ten ware ;ij verkiezen zoudet met haar in egten ftaat te treien) omme gefland te doen het verband het welk, met betrekking tot voorfchrcve Vrouwe, de Heer Dervieux uw Oom, als "oor u iniiaande heeft aan;egaan. (hij geeft hem V exploit over.) Florival. Loop naar den duivel met je exploit! en zeg aan haar  I«a Da Gedienstige» haar die je zendt, dat ik van geen mijner regteri enigen afftand doen zal. De Deurwaarder (te rug komende.') Verfchoon de overlast, mijn Heer! . . . Florival. Welk een zot vrouwmensen! VIERDE TONEEL. Dervieux, Florival. Dervieux. Ik heb het je wel voorzeit; daar ben je nn iri een proces ingewikkeld, en dat enkel uit hoofdigheid. Florival. De hoofdigheid, mijn Heer! is niet van mijn kant. Maar het is onbegrijpelijk, dat men mij tegen wil en dank wil uithuwelijken, en zonder mij er eens kennis van te geven. Dervieux. Een weinig minder drift. Neef! als 't u gelieft; gij zijt in geen goed humeur, en dat doet u vergeten , dat gij mij belooft had genoegen te nemen met zodanige 'fchikkingen, als ik zoude beramen om tvr proces uit de waereld te helpen. Flor i'v a l. Maar kont gij denken, mijn Heer! dat mijn toe ftem  ToNÈELSPÉL, DERÖE BEDRIJF. -43 riemming zoo ver zou gaan dat ik er mijn vrijheiden 't geluk van mijn leven aan zoude opofferen. Dervieux. 1. En dit zal ftrekken om het te bevestigen. Men ziet, op uw jaren, niet zeer vooruit, en ik zal..... Florival. De wet vooronderfleld, dat men op zijn zes en twintigfte jaar genoeg voöruitzigt heeft , om zig zeiven te beftuuren, en ik bid u van geene befchikkingen te maken, noch over mijn hand noch over mijn huis. Dervieux* Hoe nu! ik heb mij alle moeite des waerelds gegeven om er u een goeden prijs voor te bezorgen, ik ben daarin boven verwagting gedaagd , en gij zoudt weigeren den koop gefland te doen ? Florival. Ja, mijn Heer! dat weiger ik. Der vieux. Maar waar toe zal je het huis toch dienen? Florival. Om in te wonen. Dervieux. Gij zijt ongetrouwd, en 't is zesmaal te groot foor u. Florival. Maar ik heb geen gelofte .'gedaan om altoos on~ «rouwd te blijven. Def-  144 De Gedienstige; Dervieux. Dat is ook zoo! Maar men vindt vrouwen die Ce-1 genzin in het iiads leven hebben, 't'welk niets opj levert dan gelegenheden tot uitfpatting en verkwisJ ting; 'Mevrouw d'Elbon, onder anderen, zei mijl nog dezen ogtend. . . . Florival. Och , mijn Heer! laten wij die droevige Me4 vrouw d'Elbon daar laten. Dervieux. Gij zijt mij te waard dan dat ik dat voornemenl zou laten varen. Wrede Neef! zijn dat de gevoel lens die gij van uw Moeder, mijn Zuster, hebl ingezogen? Ondankbare, ik beinln u, en uw hari fluit zig voor mij. Florival. Ach, Oom! gij treft dit hart ten fterkflen ; ikj ben gevoelig en dankbaar . . . , maar ik ftneek u,| laat aan mij de zorg voor mijn geluk over, het be>j ftaat veeltijds in verbeelding; vergeef mij, zoo öijra drift. . . . Dervieux. Men vergeeft ligt, als men iemand bemint; Floi rival ! de drift vervoert u fomtijds, maar in den} grond zijt gij goedhartig, en een nadere bedenkin* zal u wel in mijn gevoelen brengen!, V Ij F-  Toneelspel, derde Bedrijf. V IJ F D E TONEEL. Florival , Dervieux , Du Bois. b u Bois. Mijn Heer J daar is wederom iemand om n te jfpreken? Florival. Waarom zei je niet dat ik uit was ? Du Bois. De Hospes zei dat gij het niet waart, en wanneer ik 't contrarie zeide, heeft hij mij niet willen jeloven. Dervieux; Laat hij maar binnen komen, 't is altoos goed té [Veten wat iemand te zeggen heeft, en zoo je mijn •aad wil volgen. . . . Florival, (tegen Du Bois.) Schielijk dan maar! en laat de koets met eeri roorkomem ZESDE TONEEL. Dervieux, Florival, EENwAGTvande Kancelarij, Du Bois. Florival. Wat is ervan uw dienst, mijn Heer! ik heb de V. Deel. K ear  :<.6 De Gedienstige. eer niet UE. te kennen, maar fpreek fchielijk, wantj ik heb haast. De W a g t. Ik zal u niet tegenhouden, mijn Heer! ik kom ,j alleen maar om de eer te hebben u te vergezellen. F L o r i v a l. Vergezellen! ik denk alleen uit te gaan , mijn Heer! Be W a g t. Mijn order luidt om bij uw Perfoon te blijven. Florival. Wat wil dat zeggen? welke order? van wien? ... De W a g t. Van onze Heren de Maarfchalken van Frankrijk. Dervieux, Qer zijde.) Zoo! dat is goed, nu is hij buiten alle zwarigheid; ik ga Mevrouw d'Elbon halen. Florival. Gij verwondert mij zeer, mijn Heer! en wat ij de oorzaak van deze order ? De W a g t. Dat is mij onbekend; maar ik ben gelast om UE te zeggen van UE. ten vijf uren bij den Maarfchall te laten vinden. Florival. Ik begrip er niets van. Maar terwijl 't zoo is, moet ik gehoorzamen. Du Bois! zoo St: Farriiel mogt zenden, zult gij zeggen, . . . Du  Toneelspel, derde Bedrijf. j^j» Du Bois. Dat zal onnodig zijn, mijn Heer! daar komt hij I zelve aan, ook verzeid van een dito Heer, Florival, Ik begrijp het niet. ZEVENDE TONEEL. St: Far, en zijn Wagt, Florival, eu zijn Wagt. (de ivagten plaatfen zig aan 'i einde van 't toneel.') Florival. Ik ging naar u toe, mijn vriend! door welk toeval jZïjt gij mij voorgekomen ? St: Far. Een nog al aartig geval is daar de oorzaak van. Daar komt een wagt van de Maarfchalken bij mij, met order om ten vijf uren bij den Maarfchalk met hem te komen; en ziende dat wij dus weinig tijd izouden hebben eikanderen te onderhouden, heb ifc gedagt dat het best was dat ik bij ü kwam, vrezende dat uw Oom ü ophieldr. Florival. «Het geval is wonderlijk! ik heb volmaakt dezel- jve order gekregen.  i48 De Gedienstige. St: F a e. Heb je met iemand woorden gehad ? Florival. Ik! in 't geheel niet, en hoe meer ik de zaak naga, hoe minder ik begrijpen kan waar toe het kan dienen; maar gij! hebt gij ook misfchien met iemand onaangenaamheden gehad? St: Far. Op mijn jaren, zijn dergelijke zaken zeldfaam, maar zoo ik bij ongeluk in de eene of andere ingewikkeld was, zoude ik vooral wel zorgen dat het geregt er geen moeite van had. Florival. Deze overeenkomst van geval is wonderbaar. St: Far. Maar heeft uw wagt u niet onderrigt? Florival. Neen! en de uwe? St: Far. Hij weet er niets af. Voor 't overige zal deze zaak wel haast opgehelderd wezen. Tegen vijf uren wagt de Maarfchalk ons; maar de gemeenzame wijze waarop wij met hem leven, kan ons gerust dit bezoek doen vervroegen, en wij behoeven niet te vrezen hem belet aan te doen al komen wij voor 'i uur. Florival. Gij hebt gelijk, laten wij maar. gaan. Sti  Toneelspel, derde Bedrijf. 145 St: Far. Gaarne ; maar vooraf moet ik u onderrigten 1 welk gezelfchap gij bij hem zult vinden. Florival. Wie dan ? St: Far. Mevrouw de Fiermont en haar dogter; ik heb ze gezien toen ik van u afgong, zij eten bij hem. Florival, (inet veel drift.) Gij hebt ze gezien! . . . St; Far! ... en gij zegt er mij niets van! St: Far. Jk heb al gedaan wat in mijn vermogen was om de Marquife te desabufcren; ik durfniet zeggen, dat ik volkomen gedaagd ben, maar ik heb alle re. tien om te geloven dat je regtvaardiging op een goeden voet ïiaar, Florival, Qjem omhelzende.) Waarde vriend! wat ben ik u niet verfchuldigd? St: Far. En onze gedienftige Oom, hoe fiaan er zijn pre- '(Sten mede ? Florival. Ik heb van die vrouw, daar hij mij aan uittrouwen wilde, een geregtelijke inftnuatie op gezegeld ;apier gekregen. St: Far, ; Kom! kom! K 3 Ïl».  150 De Gedienstige. Florival. 'T is zeker zoo, zie daar is ze. St: Far. 'T is waaragtig een origineel fluk, ik zal het hij mij houden , de Maarfchalk moet er eens om lachen. Florivai. Ik verzoek van neen! ik zou niet gaarne mijn Pom ten toon willen (feilen. St: Far. Och, mijn lieve vriend! hij heeft ons van daag zoo geplaagd, dat wij deze kleine wraak wel mogen oeffenen; maar 't uur genaakt, laat ons gaan. Wil je met mijn koets gaan ? ik heb hem hier. Florival. 'T is de moeite niet waard van er in te flappen, Wij moeten maar aan 't einde van deze flraat wezen. AGTSTE TONEEL. Dervieux, (de deur half open doende, en ziende of zij vertrok' ken waren.) Wat heb ik wél pdaan van mij bij 't geregt te adresferen! zijn partij wagttehem, hij kwam hier!.. «UU 4C CtUij 5<->-ii .vogiw. &w.~~ . ■ - j feeid! ó jonkheid! wat ben je gelukkig dat rijper " "'' hoof-  Toneelspel, derde Bedrijf. 151 ! hoofden zorgen om je te redden uit de gevallen i daar je onbedagtfaamheid je in geftort heeft! NEGENDE TONEEL. Dervieux , De Knegt van Mevrouw d'Elbon. De K n e & t. Zoo, mijn Heer! 't niet kwalijk nam . . . Dervieux. Wat wou je van me hebben, mijn kind! De Knegt. Mijn Heer! 't is dat UE. zoo gedienftig zijt.... Dervieux. Wat kan ik voor je doen? De Knegt. ! 'T is niet voor mij, mijn Heer! dat ik de vrijheid gebruik van mijn Heer te hinderen. Dervieux. Wat is het dan ? De Knegt. I 'T is dat ik, onder je welnemen, agterneef ben van Klaas Brusquet, die het petekind was van mijn Heer de Lorme, de Rentmeester van uw Kasteel. Dervieux. Zoo ik hem dienst kon doen , het zou met «1 |üijn hart gefchieden. K 4 D»  tgi De Gedienstige* De Knegt. 'T is dat, onder je welnemen, de koddebijers hem zijn hond hebben afgenomen in 't Bosch van de Abtdij. Dervieux. Ik begrijp je al. Je had gaarne dat ik er over fchreef, en dat men zijn hond weder te rug gaf, Zonder dat het hem geld koste. D e Knegt. Als het van de goedheid van mijn Heer was. Dervieux. Wees er niet ongerust over, ik zal alles ten besten fchikken. Maar je vraagt me niets voor je zeiven. De Knegt. 'T is, mijn Heer! dat ik bij Mevrouw d'Elbon goed eten en drinken heb , eu wel gekleed ben en dat ik niet veel behoef te werken. Ik zou een best leven hebben, zonder een kleine droefheid. Dervieux. En wat is dat? ik zal je mogelijk van dienst kunnen wezen. De Knegt. 'T is, onder je wel nemen, dat Mevrouw altoos zegt dat ik een lompert, een joris ben. Dervieux. Ja, mijn kind! je bent zoo wat onhandig, het dienen is nog geheel nieuw voor je. De  Toneelspel, derde Bedrijf, 153 De K n e / Nog niet ik heb niet bij haar kunnen komen, Mevrouw Finot verlaat haar geen ogenblik. Valere. 'T is nogtans nodig haar te waarfchuwen, uic vrees dat haar verwondering ons niet ontdekke.. . . Zie hier fchrijfgereedfchap, ik ga haar met een Brief, wegens ons voornemen waarfchuwen. Frontin. Dat is wel bedacht, laten wij onderwijl om de ontknoping denken , want dat is 't voomaamfte. Hoor Lizette ! weetje niet bijgeval een Notaris, dien wij naar onze hand kunnen zetten? Lizette. Ja wel! ik weet er een die heel goed is. Frontin. Zoo veel te beter, laat hij 't Contraü in goede lórde opftellen, en dat hij gereed zij, zoo als wij Ihem van noden hebben, vlieg heen! en koom fchielijk weerom. Lizette. Wees gerust ik zal dat alles wel maken. ZE,  i88 De Comedie bij Geval , ZEVENDE TONEEL. Valere, Frontin. Valere. Je zend Lizette wech! wie zal nu mijn brief aan Angelique brengen? Frontin. Wie? ... Zie daar kooint de Vader weer; wij behoeven niet verlegen te zijn, laat hij hetzelve doen. AGTSTE TONEEL. De vorigen, Lourdis. Lourdis. Zij zullen zoo komen, verftaje wel! Valere. Een ogenblik , mijn Heer ik heb mijn gedachten over ons flukje laten gaan, en dewijl je me voorkomt iemand van een doordringend oordeel te wezen , zeg ik je niets omtrend je rol, maar mij dunkt dat 't noodzakelijk is, er een kleine idéé van aan Mejuffrouw, je Dochter, te geven die zekerlijk zoo geleerd niet is als gij. Lourdis. Dat is ook zoo. Va-  of de gefopten. i8ch Meisje. fchuldenaar, om zijn vreesagtige gierigheid genist te (tellen , wilde dar ik een vast termijn bepaalde wanneer ik hem zoude voldoen, en dit door eede verflerken, maar hoe! zou ik door een misdadigen en plegtigen eed vóór hem den naam van God onteeren! Ik was op 't punt mijn goed te doen verkopen, want mijn bankeroet was niet te ontwijken, toen ik dit briefjen onverwagtontvoug, daar! lees het. Belton. (neemt het, en leest) „ Mijn Heer! M o w b r' a i. Wel! zondertwijffel. Belton, (vervolgt") ,, Ik kom het ongeluk te vernemen dat u geheel „ ruineert. Ik verzoek als een gunst mijnen wege „ honderd dui'.end gulden aan te nemen, dieikon,, langs juist van pas ontvangen heb; doe geen on,, derzoek naar den gever, zoo't Fortuin te enieer ,, tijd u mede loopt zal ik ze te rug vragen. Be„ waar dit briefjen , bet is uwe quitantie , en ik •„ ben voldaan ". M o w b r a i. (het briefje weder nemende ) Je vader alleen is tot deze daad bekwaam; 't is ook in waarheid aan hem dat ik die verpiigting heb, ben je hier niet verbaast over! mijn kind ! wees nooit verwonderd over de deugd ,■ nu beuje in (iaat om te oordeelen welk een groot boiang ik aan je bei-4  Toneelspel in een Bedrijf. 225, beïden moet nemen? maar wagt van mij geen betuigingen , geen vervoeringen * geen uitroepingen Van vriendfchap, ik ben geheel zonder omflag; wéés dan de onze,behoor tot de familie ,• van dezen dag af zal nog mijn neefje bij mijn dogter brengen. Belton» BijUE. ..... je dogter! M o w b r a i» He! ja, jefchijntverwondert? op je gemak, wel te verdaan, je moetje geen moeite geven. Belton» Reeds lang heeft uw mond, uit hoofde van een getrouwe vriendfchap , Arabelle aan mijne liefde toegezegt. Ik verlangde naar die verbintenis, die zoo aangenaam aan mijn vader was, en zoo dierbaar aan mijn hart. Maar ik zal regt uit fpreken, ik heb te veel reden om niet te vrezen dat mijne veelvuldige misdagen de hoop niet hebben moeten uitdoven, waar mede mijn hart voorheen zig vleide. Ik gevoel nogtans wel, dat dat voorgenomen huwelijk het eenigst middel zou wezen om mij aan mijn Vader weder te geven, en mijn zeiven niet geheel onwaardig aan hem aan te bieden. M o w b r a i. Nu! mijn hart is altoos zoo het van te vooren was. Je ongelukken zijn mij lief, zij geven je nog medr regt op mijn bij ftand, goeden dag regt zoo! ilrijk dan met den voet; buig bravo ! V. Dekiv. P n»g  asö Het Indiaansch Meisje. nog dieper, (ter zijde") Hij maakt me dol met zijn fraaie manieren. Sinds drie volle dagen dat hij hier is fchikt hij zig nog niet naar onze gewoontens; hij is altoos zoo beleefd! (overluid) rondborstigheid, mijn vriend.' dat is de wellevendheid. De wildernisfen hebben je wel van dat foort moeten opleveren (hij wil heen gaan, waar komt te rug) hé ja! ik vergat wie is toch dat meisje daar ieder een zoo over verwonderd is? ik heb ze" zoo even gezien in de kleding van eene wilde, met neerhangende hairen? Het is een aartig fchepfeltje! Belton. Zij is het wier zorgen en gelukkige pogingen mijn j leven behouden hebben, die mij op het water vergezeld heeft, daar wij door uw Capitain ontmoet zijn, die ons ziende worftefen tegen een wisfen dood, op ons aanhieldt en obs in zijn fchip naa. ^ M o w b r a i. Het geen je me daar zegt doet mij in haar lot belang nemen. Zij heeft een geheiligde aanfpraak op je erkentenis; maar ik verlaat je, goeden dag! zie daar komt ze aan ( hij gaat heen. ) 4 *■ VIER-  Toneelspel in een Bedrijf. 237 VIERDE TONEEL. Belton, (alleen) Helaas! kan ik aan mijn har: ontveinzen dat er maar één middel is om hare weldaden te vergelden, VIJFDE TONEEL. Bettij,Belton. B e t t ij. Acht ik vind je eindelijk? men houdt mij overal op waar ik ga, hoe komt het toch dat iedereen me zoo bekijkt? men vraagt vijf, zes, dingen te gelijk; ik hoor, en antwoord hun allen zoo goed ik kan: men lacht als uitgelaten, wat moet ikhier van denken, Belton, ? Het lachen is immers altijd een bewijs van vreugd? Belton. Je hebt hen vermaakt. B e t t ij. Och! als 't zoo is dan is 't wel: maar jij! waarom lach je ook niet ? men zal denken dat je niet wel te vreden bent? Belton. Ik heb er ook wel reden toe. P 3 BST'  as 8 Het Indiaansch Meisje; B e t t ij. Welke reden, zeg ze mij ? kan ik ze niet weten t j"e fchijnt ongerust..... Belton. Ik ben 't ook maar niet voor mijn zel- ■ ven. B e t t ij., ; Voor wie dan, mijn vriend ? Belton. Zal ik het zeggen? vooruf Ik vrees dat in deze plaats uw lot te beklagen zal zijn. B e t t ij. Je hebt me lief! dat is genoeg; waar kan ik dan voor te vrezen hebben? Belton. Neen! dat is niet genoeg; er behoort meer toe om gelukkig te zijn. B e t t ij. Wat heeft men dan nog nodig ? Belton. Rijkdom. B e t t ij. Van tijd tot tijd heb je me van verfcheide zaken onderrigt gegeven , maar je hebt me nooit gezeit wat rijkdom was. Belton. Maar hoe kan men zonder Bet-  Toneelspel jn een Bedrijf. «ajj . ' ' .• B e t t ij. Je fpreekt vrm de liefde; heeft men dan in deze droevige plaats malkaar niet lief? Belton, Men heeft malkaar wel lief, maar dikwils doet de liefde dringender behoeftens kennen. .. B e t t ij. Maar, welken kunnen die toch zijn? Beloon. : Liefde zonder ander goed ..... t B e t t ij. De liefde zonder vergenoegen, zonder vreugd is niet in ftaat het geluk te volmaken, maar kan men in uw land, niet zoo wel als in 't mijne het een te gelijk met het ander behouden ? Belton. Men moet om zoo wel van de een als van de au» dere gaaf, nu.t te hebben, rijk zijn B e t t y. . Eil zeg eens, ben ik rijk, Belton? Belton. Jij ? neen! je hebt geen goud. B e t t ij. Hoe! dat metaal dat ik gezien heb 1 ..... Belton. Juist. B e t t ij. Het was je van geen nut: want je gebruikte het P 3 niet  S3* Het ïndiaansch Meisje. niet in die vier jaren die wij in ons land waren. Maar in dit land ken je zoo veel menfchen , die zullen je allen wel wat geeven zoo je 't nodig hebt: ze zullen haar vriend nooit laten lijden. Belton. Hoor, Bettij! je bent niet meer in je wildernis; de menfchen zijn in deze plaatfen aan wetten onderworpen ; de nooddruft brengt ze bij malkaar en vercenigt ze; die fterveijngen, zoo geheel verfchillende, die het belang bij een gebragt heeft, willen in de maatfehappij niemand toegelaten hebben, dan die door lmu arbeid dat verdiend hebben. B e t t ij. Maar dat komt mij zeer redelijk voor. Belton, (terzijde') Ieder ogenblik maakt zij zig in mijn ogen nog meer • achtingswaardig (overluid) Bettij! de armoede boezemt mij een affchrik in. B e t t ij. De armoede maar dat is aan alle» gebrek te hebben, zoo ik denk ? Belton. Zoo is 't B e t t rj. Ik bewaarde er altoos u zeiven voor en mijn Vader Bel-  Toneelspel in een Bedrijf. ' 431 Belton. Wij hadden in de Wildernisfen alleen het noodzakelijke ; maar wij moeten nog B e t t ij. Ik begrijp je niet gebrek te hebben aan kleeding, aan woning,en eten,dat is de armoede : ik ken geen andere. Belton. Dat is wei de uwe 5 maar heiaas I ken ook de onze. B e t t ij. Een andere armoede! je hebt er dan twee? meit moet in dit land wel ongelukkig zijn ! bij ons, was , door onzen arbeid, 'het aardrijk onuitputbaar, en de onophoudelijke bron van alle onze bezittingen. Maar zeg, Belton! wat hebben die genen onder u, die het meeste goud bezitten , toch ooit gedaan , en wat doen ze nog ? Belton. De een heeft zijn gond door 't geval, de ander van zijn ouders, en het dient dikwils tot beloning der ondeugd. ■ B r t t ij. Hoe! kunnen flegte lieden, dat ook bezitten? Belton. Meer dan anderen. B e t t ij. Goud in de handen van ondeugejiden,! maar P 4 daar  ags. Het Indiaansch Meisje. daar denk je lui niet om, en dat is niet verftandig • kunnen zij daar geen gevaarlijk gebruik van maken? Belton. Maar de deugd heeft dikwüs veroorzaakt B e t t IJ. Wat zeg je! betaalt men hier de deugd met goud ? Belton. Tegen het gebrek aan goud is een ontwijfelbaar hulpmiddel B e t t ij, . Wel nul Belton. Die geen ten dienst te (taan die het bezit; hem aijn hart te verkopen, en onderzijn bevelen te kruipen. B e t t ij. ö Hemel! ik wil liever wéér naar de wildernisfen te rug keren, wat! kan ieder die goud heeft een ander noodzaken tot het geen hij nodig oordeelt, tot al wat hem kan behagen ? Belton. Jeder bedient er zig verfchillende van, naar het gevoel van zijn hart; het (trekt tot hulp van de deugdfamen of van de misdadigen; deze door hebzugt gedreven fluit het op, begraaft't in't geheim, en geeft het aan de aarde te rug. ..... Bet-  Toneelspel in een Bedrijf. a-J B e t t ij. Ach! laten wij die lieden toch ontvlugten !' je fprak mij van een veel gelukkiger land, daar wijnaar roe konden gaan; dat land daar de menfchen willen dat men aan haar maatfchappij nuttig zij; zoo hun aardrijk vrugtbaar is zullen ze er te veel aan hebben, wij zullen er wat van vragen: en dewijl het aan allen gemeen is zullen wij 'taanftonds verkrijgen. Belton. Zij zullen niets geven de vrugtbaarste velden kunnen nauwlijks genoeg opleveren voor de inwooners der Heden. B é t t 'ij. Zco veel te erger, want ik zou wél gearbeid hebben. Belton. In deze plaatzen ontflaat men uw geflagtvan zwaren arbeid, B e t t )j. Dat komt om dat uwe Vrouwen kwijnende en zwak zijn; ik heb er al twe gezien die zig haast niet konden bewegen; maar voor mij is de arbeid altoos aangenaam geweest, van mijn jeugd af heb ik op' onze velden mij daar in geoeffend. Belton. Je kunt niet arbeiden in de plaats daar we nu zijn, het gebruik verbiedt het. P 5 Bet-  «34 Het Inoiaansch Meisje. B e t t ij. Laat dat het toe aan de mans ? Belton. Ja zeker. B e t t ij, (verheugd) Belton! omhels me. Belton. Wat dan? B e t t ij. Je zult voor mij doen 't geen jk voor u gedaan heb. Belton. Ach! dat is een zoo fïrenge marteling al te lang uitgerekt; hoor de oorzaak en de grootheid van mijne kwelling Bcttij! ik heb me over 't gemis van je land reeds beklaagt! hier vernedert het werken ons: begrijp dan wat lot ons te wagten ftaat! de eisfelijkheid van meer en meer toenemende behoeftens gaat ons overvallen: verftoken van hulp, van goederen, van ieder een verlaten zaj het grievend oog van verachting zig op ons vestigen, alles zal onze rampen treffender maken, alles verbitteren tot onze liefde zeiven, wij zullen de liefde zonder zoet vinden, ja haten, wij zullen den ouderdom vrezen, wij zullen zelfs anderen ongelukkig maken, en met ónze handen de vrugten onzer liefde in die ongelukkige dagen van ons verfloten. Bet-  TotffiELSfEL in mn BEDRIJF. I3J B e t t ij. ó Hemel! .ZESDE TONEEL. Milfort, Bettij, Belton. Milfort, Ctegen Belton. ) Ik kom van Arabelle, en kan je berigten ..... B e t t ij (tegen Milfort. y Bemin je, Belton? Milfort. Ja- B e t t ij. Jij zegt me, dat hij geen goud heeft Belton, (tegen Mi/fort.") 6 Hemel! zou je kunnen denken! ..... Milfort. Vrees door een iedele ontkenning mij te beledigen; je kent mijn hart, mijne gevoelens, en mijne bereidwilligheid, ik ken de gelukkige pligt van eene getrouwe vriendfchap, al mijn goed is voor u. Belton. ( zagt tegen Bettij.) Waar breng je me toe! Bet tij. (tegen Belton) Wel! hij biedt je zijn goud aan; waarom neem je 't niet? (tegen Milfort) we zullen alles niet nemen. Bet-  , ■ Het • Induansch Meisje, f Belton. (tegen Milfort.) Sta toe dat ik haar onderrigt. (tegen Betti}.)$\\ benadeelt zig zeiven om mij; zijn hart verbergt het voor hem; hij biedt mij al zijn goed aan;, ik moet het afflaan, of ik zou van zijn vriendfchap misbruik maken; die aanbieding daar een vriend fomtijds toe overgaat, zou men zig onwaardig maken zoo men die durfde aannemen. B e t t ij. Hoe! verwerpt men hier de aanbiedingen der vriendfchap ? Belton. Dikwils verwekt hij, die ze aanneemt, dee-jiis. B e t t ij, Ik begrijp je niet: hoe! heeft een woord bij u in't geheel geen zin, is dat dan maar een iedele klank? het klagen fprak in onze wildernisfen veel duidelijker dan deze taal die uw hart tegen fpreekt. Gij zegt dat de gefchenken tot fchande kunnen verflrekken voor hem, die ze ontvangt? dat de hand van een vriend ? neen ! je vergist je: ik kan het niet geloven; nooit heb ik je veracht. Milfort. Belton! je boort de taal der natuur. Zij wreekt mij, mijn vriend! je hebt mij groot onregt gedaan. Qegen Bettij) Bettij! ik wou eens met hem fpreken ; ga jij heen. Bet-  TONEELSrEL IN EEN'BEDRIJF. ,337 B e t t ij. Waarom toch! kan je hem niet fpreken daar ik i bij ben? is er een geheim dat men voor mij moet [ Verzwijgen? (tegen Belton,dien zij teder aanziet) jitoen ik geheimen aan je openbaarde, verwijderde ik toen mijn Vader? je wilt het dan Belton, (geeft baarmet bet hoofd een teken.) B e t t ij. Wel aan dan! ( Bettij zugt in V heen gaan, en ziet verfcheide reiden naar Belton.) ZEVENDE TONEEL. Belton, Milfort. Milfort. Eindelijk is alles befloten. Ik ben zeker van Arabelle, en haar hart is mij bekend , haar ant. (jwoord voor u> isaller gunstigst: „ die verbintenis" jheefc ze mij gezegt, „ fchijnt wenfchelijk; mijn L, hand was fmds zes jaren aan Belton toegezegt. „ lk heb Belton geziqn, en mijn hart heeft zigon„ derworpen; ik beweende zijn dood; de hemel „ zendt hem ons weder; mijn Vader heefc het be„ volen, en ik gehoorzaam met vreugd ". Maar wat moet ik denken , van die droefgeestige houding? de vriindfehap moet weten.,.,.. I - Bel-  «38 Het Indiaansch Meisje. Belton. Ach! dat is haar al te veel 'te beledigen. Ken mijnen toeftand, die jonge ongelukkige , medegezellinnc van mijne rampen, die ik in deze plaatsheb mede gebragt de menfch is gemaakt om tebe- . minnen. Ik heb haar hart bezeten; in een woeste luchtftreek heeft zij mijn geluk gemaakt. Neen! ik kan haare getrouwe tederheid niet verraden I zij heeft alles voor mij gedaan. Milfort. Gij zult alles voor haar doen; het is mij aange* naam, mijn vriend edelmoedig te vinden; maar mijn eerste verlangen is je gelukkig te zien; denk op het voordeel dat het huwelijk met Arabelle je aanbrengt, denk dat je reeds tot dien ouderdom zijt gekomen, dat eene bepaalde verkiezing je, om een zekeren Haat te hebben, een rang in de maatfchappij moet geven; het Fortuin is voor u door dit huwelijk verzekerd ; en de indrukken van alle uwe onheilen zijn er door uitgewifcht. Belton. Ik gevoel het: uwe redenen dringen mij tot in de ziel, die dezelve zonder moeite aanneemt, maar mijn hart floot ze om ver. Wie ik! zou ik Bettij verraden! haar ongelukkig maken! ik kan het fmartelijk denkbeeld daar van niet uitflaan, helaas! zoo je alles wist wat ik haar verfchuldigd ben! maar wifrkan dat weten ? AGT-  Toneelspel in een Bedrijf ■3» AGTSTE TONEEL. Milfort, Belton, Bettij. Belton. Daar is zij zelve! een knaging ontroert, en* verteert mij door haar te zien. Bet tij. (tegen ■Belton') Heb je nog eenig geheim voor mij te verbergen? helaas! ja je keert je gezigt van mij af? ach ï ik wil je dat hatelijk geheim ontrukken maar wie komt ons daar ftoren? Milfort. (tegen Belton) liet is mijn Oom zelve. B e t t ij. Welk een land! men kan er niet genieten hetgeen men bemint. Milfort. Vaar wel! beraad je kort, je hebt maar eenogenI blik overig; denk om jê toeftand, om de prijs die je wagt, om vijf ongelukkige jaren, om je zeiven, i om je Vader, en neem een partij die ik noodzakeI iijk oordeel. / NE-  a4-o " Het' Indiaansch Meisje. NEGENDE TONEEL. Belton, Bettij, Mowbrai. B e t t ij. (tegen Be/ton hem Mowbrai{ wijzende ) Moet ik ook weer heen gaan om hem? ik.' ik bemin dien ouden man , ik blijf. M o w b rai. Ben je daar! ik zogt je, ik breng een gelukkige tijding. Ik heb voor je de belofte en de toeftemming van Arabelle, het contra ft is gereed. Belton. Zodanig een gunst..... zoo veel als van UE. afhangtkan mijn geluk uitwerken. Bettjj. (tegen Mowbrai met openhartigheid") Ik bedankje...... Mowbrai. Bettij! je zult mijn dogter dienen; en ik zal aJtoos voor je zorgen. B e t t ij. 6! Ik wil hier niemand dienen dan mijn Vriend. Mowbrai. (tegen Belton ) Hoe lief moet je haar niet hebben! ik voel mij bewogen; in het vastftellen van dit huwelijk denkt de vaderlijke vriendfchap ook het geluk van Arabelle te verzekeren; en door de gelijkheid is dit huwelijk aan mijn dogtter..... Bet-  TONESLIPEL ii» EEN bedrijf. 84 |l Bet r ij. Belton! wat zegt hij hier van zijn dogter j en waar« om? ..... Mowbrai. Waar komt toch dat ftilzwijgen van daan ? ei! jiioon haar ook een weinigje vertrouwen; haar vriend;lfchap verdient een betere behandeling; je moet anjders met haar omgaan! wanneer zij zal weten dat neen aanftaande huwelijk het lot van mijn dogter aan t uwe zal veroinaen...... B e t t ij. Goede oude man! wat zegje? Mowbrai. (tegen Belton) Maar! waar komt dat ongerust en verftrooid gelaat van daan? (tegen Bettij) van heden af zal mijn 1! dochter Belton. (ter zijde ) i Hij zal haar 't hart doorboren. Mowbrai. Door onverbreekbare banden zijn vrouw worden. Bettij. (tegen Belton) Zijn vrouw! uwe dochter! is het welwaar, Swreedaart! zou je dat wreed voornemen gefmeed :: hebben ? hoe!zou je de tederfte liefde kunnen vertraden! ó fchrikverwekkend ftilzwijgen! Ik fidder liet te horen; maar ik vrees je niet meer; je hebt I mij duizendmaal gezegt dat men hier tegen de nisjidaad toevlugt heeft tot de wetten; ik durf ze te hulp V. Deel» Q Koe-  «42 ' Het Indiaansch Meisje, roepen, je dwingt er mij toe valfchaart! Achtings» waardige oude man! zijt mijn regter en mijn geleider, laat uw flem ze met mi? te hulp roepen. Mowbrai. (ter zijde) Wat gong ik doenl (overluid) ik zal je hulp zijn; maar mijn kind ! die wetten welke uwe liefde inroept zouden te vergeeffch B e t r ij. Hoe ! kan hij door uwe wetten mijne liefde ver- Taden ! zou hij kunnen vergeten ? hemel! welk een eislijk land! daar gij mij in gebragt hebt? rukt mij uit deze plaatfen, gij getuigen I van mijn beledigingen , die van een geliefd minnaar een meineedig minnaar maakt; vervloekt verblijf! befchermplaats van het ongeluk, daar m™ andere behoeften» heeft dan die van het hart, daar de verrade weldaden , daar de gehoonde liefde wat is hier het onderpand der gelukzaligheid? welke fteun , Mowbrai. Ontwijffelbare getuigen van de eer...... Bettij. (levendig) ól die heb ik Mowbrai. Welke zijn die? B e t t ij. Mij zelve, den hemel, en zijn hart. Mowbrai. Indien er een plegtige belofte Bet-  Toneelspel in een Bedrijf. B e t t ij. Hij heeft mij duizendmaal de tederfte liefde teloofd. Mowbrai. Heeft hij door een gefchrift? ..... B e t ï ij. ó Hemel! Wat hoor ik? hoe kun je een gefchrift eifchen? durf je het doen ? een gefchrift! ja ik heb er de eisfelijkheden van den fchipbreuk! mijne zorgen! in een land, dat gij woest noemde, de gevaren! die ik duizendmaal voor je gelopen heb ; zie daar mijne regten! kom, wijl zij vergeeten zijn f kom in de wildernisfen, wreedaard! om ze te lezen ; over a! heeft de liefde ze daarbij iederenftap weten op te fchrijven, op de toppen der rotfen! in de diepe eenzame holen! op de ftranden der rivieren ! en op het hart der zeè'en! Hij is mij alles ver. fehuldigd. Het zegt weinig u het leven gered te hebben dat een wild dier of de honger u honderdmaal had kunnen ontnemen; mijn arbeid, mijne gevaren : hebben hem daaglijks gered : verdelende mijne lief- ide tusfchen hem en mijn Vader, mijn Vader 1 ...... ach! ik hoor hem nog in zijn laatfte uur,op't : ogenblik dat onze handen hem zijne oogleden Ooien, aan ons zeggen: mijne kinderen! bemint mal. i kaar eeuwig. Ik hoorde Belton antwoorden ja! ik ; beloof het je Qzig naar den quaker ree keerende) ■ Gij Bijt bewogen* q • Bil-  244 Het Indiaansch Meisjes Belton. (_ ter zijde ) Helaas! welk onbarmhartig menfch zou*.,.. Mowbrai. Kunje in ftaat zijn haar te verraden ? Bettij. Ctegen Belton) Waarom liet je me niet in het diepfie der wildernisfen? ik zon er zonder getuigen over uwe mishandelingen kunnen zugten. Wist ik in mijn duistere woning, in mijn diepe grot, wist ik daar of er ongelukkigen in de waereld waren? ,ach! hoe zeer voel ik het nu niet, daar je mij niet meer bemint! we! nu! daar onze verbintenis voor eeuwig verbroken is trek mij uit deze plaatfen, dat ten minsten in mijne ellende mijne tranen op het graf van mijn Vader mogen vloeien; en leef gij, wreedaard! hier onder de ongelukkigen; zij zijn je allen gelijk zoo ze fe onder hun dulden. Belton, (zig tederlijk omkeerende) Bettij! B e t t ij. Je hebt me dien naam gegeven , dien ik verwenfch,dien naam die me een droevig herdenken te binnen brengt, hij voegde er de zijnen bij, en vereenigde ze famen , door mijn mond uitgefproken zijnde verdubbelde ze zijne liefde ; zijne eisfelijke verandering fcheidt ze im voor eeuwig van eea. Bel-  Toneelspel in een Bedrijf. 24$ Belton. Mijn hart is ontdeld Ik ben niet wreedaar- fig; en ik zou het geweest zijn indien ik tegendand geboden had aan de liefde die zoo teder is,en die ik zoo weinig verdiend heb, ach! geloof de eden van mijn bewogen ziel! (tegen Bettij) de armoede en de rampen, waar aan ik je leven hier blood ftelde konden alleen mijn hart noodzaken je te verlaten ; zelfs, door je te verraden, wiide ik je geluk te weeg brengen ; maar al moest, nu de ellende en verfmading mij onophoudelijk omringen , zegene ik mijn deel! ik trotfeer die behoeftens , die mij konden omruilen; en ik ken er niet meer dan één: 't is die van u te beminnen; zou ik je verliezen! ó hemel ! wat zou ik te beklagen zijn (hij werpt zig aan haar voeten.) wilje je me vergiff nis i'chenken...... B e t t ij. Ach! je hebt niets te vrezen, wrede! je weet het al tewel: dit hart datjebekend is,kan dat?..... Belton. I Liefde Bettij! welk een hart zou ik verloren hebben ! ( zij ombelzen malkaar.) Mowbrai. (tegen Belton) Je waart laag één ogenblik, (tegen Bettij) en jij! wat ben je'waardig! (hij roept) John! John! Q 3 TJEJNj-  34? Het Indiaanïch Meisje. TIENDE TONEEL. Belton, Bettij, Mowbrai, John. Mowbrai. Hoor! John. (die ook ah een Quaker gekleed itt en met zijn hoed op 't hoofd binnen komi,zonder die af te nemen.) watl Mowbrai. Laat den Notaris komen. (Jtbn gaat heen.) ELFDE TONEEL. Belton, Bettij , Mowbrai. Mowbrai. )Jelton! dank den hemel dat hij een hart, zoo edelmoedig, en door je zeiven beproefd, voor u bewaart heeft; mogt uw hart te eniger tijd het hare gelijk worden. B e t t ij. Waarde Belton! Iaat uwe tederheid de mijne eve. «aren! levende in uw hart, rijk door uwe liefde zal het mijne gelukkig zijn, zelfs in deze plaats: (tegen Mowbrai.) houdt op! hem door een wreed verWijt te overftelpen: hij bemint mij Mow-  Toneelspel in een Bedrijp. 147 M o W b t A li Daar komt iemand. TWAALFDE en laatste TONEEL. Belton, Bettij, Mowbrai, de Notaris. Mowbrai, "t Is de Notaris, kom hier! De Notaris. Dienaar f Mowbrai. Ga zitten ..... *t is voor deze twee echtgeno- ! ten Bet tij. (tegen Belton) Wat is, dat voor een man ? Belton. Die man komt om ons'. De Notaris. Je bedriegt je, zoo ik geloof, ik kom niet om haar, ik heb op 't antralt den naam van Arabell* gezet. Mowbrai. Schrab dien naam uit; zet Bettij. De Notari*. Bettij 1 Mowbrai. Schielijk! haast je Q 4 D*.  $4& Het Indiaansch Meisje,*- De Notaris. Wel nu! 't zij zoo 't (laat er. Mowbrai. Laten wij tekenen. De Notaris.Dat 's wel gefproken, maar men zal ten minsten voor 't tekenen de huwlijksgift moeten .invullen. Mowbrai. Goed! zet: bare deugden. De Notaris, (bij laat de pen vallen ) Wel je lacht er meê, denk ik. Mowbrai. Hare deugden. De Notaris. Kom ! kom ! je fcheert den gek met me, wie Zou ooit gehoord hebben ? Mowbrai. (met engeduld) Ik zeg je, zet: bare deugden! De Notaris. In goeden ernft? waaragtig.» dit U wonderbaar ; voegt men er niets meer bij ? Mowbrai. Is er iet» van meer waarde? voeg er bij, zoo je wilt, honderd duizend gulden. De Notaris. Zoo je wilt, honderd duizend gulden! het bijvoegfel is, naar ik kan oordeelen , wel zoo veel waard als de hoofdzaak. , Bei-  Toneelspel in een Bedrijf. «49 Belton, (tegen Bettij") Hij overlaadt ons met goederen! ach! laten wij ons in zijn armen werpen B e t t ij. Ach! goede oude man, veracht ons toch vooral niet. ' Mowbrai. Wat zeit ze ? B e t t ij. Ach! ik weet dat men bij u ieder veracht, die in het ontvangen van gefchenken Mowbrai. Weer ene dwaasheid? waar haalt ze dat vandaan? ben jij 't ook, Belton ! die haar met dezen fchija :hebt ingenomen ? heeft je ziel de zwakheid van over weldaden te blozen? om datje het ongeluk als een laagheid rekent; wel nu ik zal je moed geven. Ik fchenk je niets, die fom behoort aan je Vader, en ik geef je uw goecj te rug. De Notaris, (tegen Belton) Teken. Belton, (tekent) De Notaris, (tegen Bettij) 't fs uw beurt. B e t t ij. Wie? ik! ik kan niet fchrijven. Belton. Geef mij je hand, de liefde zal ze befluurea. Q 5 Bar.  a5o Het IrfDiAANJcii Meisje. B e t t ij. Het hart,en de hand, 't is alles voor n. Belton. Uw hart mij beminnende doet alles om mij alleen: B e t t ij. Wel nu ! nu is alles gedaan; maar wat wil dit toch zeggen ? Belton. Dat gij het geluk van ons beiden onderfchrijfr., gij verzekert mij van het voorwerp mijner liefde. B e t t ij. Wat! zon ik zonder dien zwarten man je niet kunnen beminnen? (tegen den Notaris) geef mij dat gefchrift. De Notaris. Dat is onnodig, het gefchrift moet altoos bij Jen Notaris blijven; daar en boven, wat zou je er meê doen B e t t ij. Wat ik er meê doen zou! indien hij ophieldf mij te beminnen zou ik 't hem tonen. De Notaris. De Drommel ( wat heeft de Juffrouw daar een fchoon middel uitgevonden! Bi l t o n. Door mijne liefde te verdenken, doorgrief j« mij de zie!. M o w-  Toneelspel in een Bedrijf 351 Mowbrai. Nu kom ik je door de heiligde banden te verenigen. Uw Vader zou het gedaan hebben; ik heb hem moeten voorkomen, hij zal .alles goedkeuren ; (op Bettij ■wijzende') en zie daar! onze verfchoning; laten wij onzen vriend, die door zijn droefheid wordt wechgefleept, van alles onderrigten; hij zelve zal in u te omhelzen alles willen vergeten , en zijn ouderdom te vertrooften is u te regtvaardigen. EINDE.