C O R A.   C O R ' A, DE PERUANEN, T R E U R S P E L. DOOR J. N O M S Z. Te A M S T E L D A M,by DE ERVEN VAN DAVID KLIPPINK. MD CCLXXSIV.   La raifon est au-desfus de la loi. MAR MON TEI»  PERSONAADJEN. ATALIBA, opper-Inca van Quito. MANGO, van het gejlacht der Incas; vader van C o R A. PAL MOR, een Mexicaansch krygsman, gevlugt naar het hof van den Inca, na de verwoesting van Mexico; thans één der hoofdbevelhebberen der legers van Quito. DE OPPERPRIESTER DER ZON, broeder van den Inca. CORA, opperpriesteres der zon; dochter van MANGO. DON ALONZO DE MOLINA, een Spaansch edelman, ontfangen in het hof van den Inca, en aangebeld tot opperlegerhoofd der benden van Quito. EEN HOOFDMAN. Peruaanfche priesters, legerhoofden, hoofdlieden en het volk. Het Tooneel is in het hof van den Inca, tl QÜITO. C O-   C O H JL,  C O R .A, TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeld een hofzaal. Jan de rechter zyde des vertreks ziet men de wapentuigen van den Inca, aan den voet van een klein altaar, opgericht voor het beeld der v m, . r, c'?.. ,■ •: ,1 • zon. ; ; ATALIBA, MANGO, PAL MOR. ATALIBA. "Wy zien dan in het eind' den Cuscoaan verdagen; 's Venvonlings ryk den vorst van Quito opgedragen ; Huascars diadeem, nooit door uw' prins begeerd, Voormy, maar tot mynfmart, door krygsgeweld verheerd. Hoe zucht Ataliba, deugdlievende onderzaten! Geen vorst kan meer dan hy den wreeden oorlog haten; En echter, fchoon uit nood verweerder van zyn erf, Draagt hy by Cuscoos volk de fchuld van 's lands verderf... . Wat naam verdent dan hy , die, verr' van 't zagt regeeren, A 4 Den  8 C O R A, , Den dollen oorlog zoekt, om volken te overheeren 1 Hoe bitter was my 't uur toen ik den kryg verkoos!... Gy, helden! ach ! gy weet, myn keus was fchuldeloos. Huascar, met de kroon van Cuscoos ryk befchonken , Myn broeder, door de weelde en fnooden hoogmoed droi> Zag met een nydig oog dat onze vader my (ken. Vereerde met den ftaf van Quitoos heerfchappy; En eischte, na de dood van dien geliefden vader, Hoogmoedig, zelfs met fchimp , myn kroon en hoofd te jaJa, drong my, door een' eisch zo fmadelyk gedaan, (der; Tot myn behoud de hand aan 't wapentuig te flaan. Thans doet hem 't lot zyn woede en hoogmoed fel bezuren: Hy zucht dit uur, geboeid, in Canareaas muren; Daar ik, tot zyn behoud, vol hoop op zyn berouw, Hem aanbood dat ik hem in 't ryk herftellen zou, Zo hy ons zweeren wil, dat hy zyne oorlogsbenden By de onzen voegen zal, tot weering der elendei Waarmeê de Kastiljaan, na Mexicoos verderf, Ons dreigt, by 't nadren van dér zonnekïndren erf. Maar alles was vergeefs wat ik hem voor deed fteilen: Zyn haat zal liever 't land in Spanjes boei zien krellen, Dan dat die, tot behoud van myn' en zynen flaat, Dus Tart de neerlaag hem! zich ooit verzoenen laat. (den ; 'k Voldeed myn'pligt doorhem zyn kroon weêr aan tebieThans eischtmyn pligt den ramp dit ryk gedreigd te ontvliePizaro nadert vast, aan 't hoofd van Spanjes magt,(den. En heeft voor Tumbes reeds zyn volk aan land gebragt. 't Is tyd om in den nood op 't fpoedigst uit te denken, Wiens  TREURSPEL. 9 Wiens hoofd ik met de kroon van Cusco moet befchenken. Dat ryk verë'ischt een' vorst aan ons belang verknocht, Bemint in Cusco, hier bevryd van achterdocht. Dat ryk, met ons vereend , verfchaft dit land twee magten, In (laat, tot Peruus heil , Pizaro af te wachten. Voor my, 'k verlang geen kroon, dan die door vaders hand, In 't aanzien van de zon, my wierd op 't hoofd geplant. ]k kon op 's broeders troon 's lands godheid haatlyk wezen, 't Betaamt een' koning meest het godendom te vreezen. 't Lot fchonk me een kroon ; de deugd dwingt my die af te Ik heb voorCuscoos troon aireede een keur gedaan, (flaan... MANGO. Belangloos opperheer! 6 minzaamst vorstenvoorbeeld! Vertroost u, dat uw hart zich niet in 't minst veroordeelt. Gy hebt den kryg gefchuwd : all' wat u'tlotfhansgunt, Is dat gy Cuscoos ramp met kracht verlichten kunt. Een groot geluk in 't wee door glori u befchoren! Mogt ieder vorst met fchrik het woord van glori hooren , Als^iem een hofgedrocht dat vleijend' hooren doet, En dringt om heldené'er te zoeken in het bloed! 't Heeft u behaagd een' vorst voor Cuscoos volk te kiezen, En Cusco zal gewis niet by die keur verliezen: Een deugdfaam held, als gy, kiest voor 't verwonnen ryk Geen' vorst dan een' die hem in deugden is gelyk. Noem ons den eedlen held die Cusco zal regeeren. ATALIBA. Alonzo, door wiens moed we op Cusco triomferen, A 5 Alon-  io C O R A, Alonzo , die, begaan met 's Indiaans verdriet, Alleen door deugd bezield, de Spaanfcbe vloot verliet; Met affchrik zag hoe wreed zyn trotfche landgenooten, Door gouddorst aangehitst, het moordgeweer ontblootten; Myn voJk heeft afgericht op de Europefche wyz'; Die held zy Cuscoos vorst: zyn deugd verdient dien prys. PAL MOR. 'Ic Beken, Alonzoos vuist ftyft Peruus vege ftaten, Hy is op 't hoogst geliefd van Cuscoos onderzaten, Uw volk is vreeslyk , vorstl als hy 't als hoofd gebied; Maar zonder zyn geleide is 't zo ontzaglyk niet. Zo hy in Cusco heerscht, wie zal uwe oorlogslieden, Door hem ten kryg gevormd, met goed gevolg gebieden ? 't Is waar, hy leerde uw volk Huascars heir te flaan, Maar nimmer zag uw volk in 't veld den Kastiijaan: Myn oog heeft hem gezien in twee paar iegertogten. Door moed alleen word nooit met vrucht zyn heir bevochOok baten krachten niets, naardien zyn zwakfte man (ten; Den fterkflen onder ons ter neder vellen kan. De zon , misfchien verftoord op 't voik van deze landen, Vertrouwt de donderftof der Kastiljanen handen. Noch meer : dat vreeslyk volk fleept voor zich een gevaart' Met blikfems opgevuld, wier fchicht geen muren fpaart. Zy komen op den rug van monfiers aangevlogen , Die overal de dood verwekken, zelfs door de oogen; Die, knabblende op metaal, hen in den muil gedrukt, Een vaart volvoeren die zelfs drommen neder rukt, En door den yzren klaauw, verre achterwaarts gedreven, Den  TREURSPEL. n Den forst gefpierden man verminken of deen fneven. Dit is 't niet all': de kunst die Spanjes volk bezit Van zich te ontfeharen, en terfiond tot één gelid Zich weêr, als nood het eischt, tot 's vyands val, te fluiten, Maakt dat hun klein getal een menigte kan fluiten. Heeft niet ons volk, wat moed men ook in henerkenn', Een krygshoofd no.odig dat hun oog dienflryd gewenn'? ATALIBA. 't Verbaast my niet die rede uit Palmors mond te hooren : Zy word uit zorg voor my, en voor den flaat geboren ; Maar de yver gaat voor my te verre in dit geval: Gy waant als ik den held verheffe in Cuscoos wal, Dat hy myn legermagt daarom niet kan gebieden. Hy heerfebe in Cusco, en geleid' myne oorlogslieden: De fledehouder die voor hem is aangefleld, Zolang zyn moed en kunst myn volk befliert in 't veld, Is hem in deugd gelyk, fchoon min ten ftryd gefchapen. De gryze Mango, niet beroemd in 'tglinflrend wapen, Wierd door natuur, die hem de kunst des krygs onthield , Voor'dat gemis met kunst die vorsten past bezield. Zolang Alonzoos vuist Kastilje in 't veld zal deeren, Zal- Mango, in zyn plaats, den Cuscoaan regeeren. De hek! weet dat zyn vorst Hechts op verdien llen ziet, Wanneer hy amptnaars kiest... en de afgunst kent hy niet ! Tegen MANGO. Gy, door uw deugd, uw trouw en godsdienst groot bevonGy, die uw dochter hebt aan ons altaar verbonden, (den, Uw dierbre Cora, by 't geheiligd hofgezin Der  12 C O R A, Der zonnemaagden, zaagt, als eerfte gemalin Der godheid van ons land, om u, om haar, verëcren, Bereid u tot den togt dien wy van u begeeren. Zp dien', tenvyl myn vrind Pizaroos magt verplet, De vader my door trouw, de dochter door 't gebed. Gy, Palmor! door uw'moed myne achting dubbel waarGebie in Cusco'their, reeds tot een'optogt vaardig. (dig> Dat uw beleid en moed de volken hou' in toom, Van Abancaïs boord tot aan den Zamorftroom. TWEEDE T O O N E E L. ATALIBA, MANGO, PALMOR, EEN HOOFDM A N. DE HOOFDMAN. 's Landsopperpriester, vorst! doorzigtbrenfcbrikbevanMet een bedrukt gelaat, en met verbleekte wangen, (gen, Eischt, op dit oogenblik, een heimelyk gehoor. ATALIBA. Ik fiel my van dien fchrik niets dan afgryslyks voor! Licht vond de godheid goed haar' dienaar te openbaren, Wat ons te duchten ftaat van Spanjes oorlogsfcharen. Hoe 't zy , hy kome. En gy, laat my met hem alleen. Bedekt des priesters fchrik intusfchen voor 't gemeen. DER-  TREURSPEL. 13 DERDE T O O N E E L. ATALIBA, DE OPPERPRIESTER. DE OPPERPRIESTER, den Inca in de armen vallende. Myn broeder!... ATALIBA. Laat dien angst, die niets kan baten, varen. Meld fpoedig 't geen'slands god behaagde u te openbaren. De fiddring keert geen' ramp, zy weert geen noodlot af. DE OPPERPRIESTER. Monarch! beef, nevens my, by 't nadren van 's lands draf. Vergeefs word Quitoos volk door heldenmoed beveiligd, Nu 't heilig zonnehof op 't godloost is ontheiligd. ATALIBA. Ontheiligd!... Broeder!... Hoe!... DE OPPERPRIESTER. Ja! 't is met ons gedaan: Een gemalin der zon heeft haar' gemaal verraên. Maar dit geducht bericht doe niet alleen u yzen: Schrik, nu ge een' eedlen vrind ter doodilraf moet verwyzen. ATALIBA. Gy fcheurt myn hart van een! De afgrysfelykfte ftraf Die ooit de zon in toorne een' opperheerfcher gaf Is, als hy fchepfels vind die hy niet kan verfehoonen, En als hy zich, tot heil der volken, flrengmoettoonen. Met ongeduld. Maar.  14 C O R A, Maar ik ben opperheer: meld my, ten nut van't ryk, Den naam des fchendcrs en der fcbendfter te gelyk. DE OPPERPRIESTER. De laatfte is my bekend, maar geenszins haar verrader. ATALIBA. Ze is ?... ' DE OPPERPRIESTER. Cora! ATALIBA, uiterst ontroerd. Hemel! ach! DE OPPERPRIESTER. Denk, Mango is haar vader. ATALIBA. 8 Godheid! van wier wet ik nooit ben afgegaan, Wat heeft Ataliba toch tegen u misdaan, (roemen, Dat gy hem doemt een' vrind, wiens deugd men elk hoort Benevens gade, en kroost, tot graf en vuur te doemen? Indien een deugdfaam hart dien (lag te wachten flaat, Wat moet het lot dan zyn van'thartverëeldin'tkwaad? DE OPPERPRIESTER. Betoon u flreng te zyn, en tevens edelmoedig. Voorkom 't verderf uws volks, wreek, wreek de godheid Vertoon by deze wraak uwe innerlyke fmart: (fpoedig. Het mededoogen voegt aan 't koningklyke hart; Wee hen, die , hard van aart, by wettig bloedvergieten, Zich fchamen voor's volks oog wanneer hun tranen vlieten! ATALIBA. Wee Cora! wee haar' ftam, haar deerniswaardig bloed ! DS  TREURSPEL. 15 DE OPPERPRIESTER. Gy weet dat ze in een' kuil haar leven derven moet, Dat een geheiligd vuur haar maagfchap moet verteeren, En dat ik de eer der zonne, als priester, moet verweeren, Ja, dat 's lands god u thans geen magttotvryfpraakgunu ATALIBA. Ik voel oneindig meer dan gy bereffen kunt. Hou 't geen gy verder denkt in'tfcbreijend hart verholen, En laat Ataliba zyn yslyk lot bevolen. Vlieg, fpoor den booswicht op die Cora heeft verleid... Maar,'ach! licht baart die kunde ons grooter yslykheidt DE OPPERPRIESTER. 't Ts echter onze pligt den booswicht op te fporen. Toen Cora my haar' (iaat, haar wanbedryf, deed hooren , Dat niet verbergbaar was , viel ze ons gedwee-te voet. „Ik weet, dus fprakzy me aan.'k weet dat ik (ierven moet. „Ikzelf, ik klaag my aan: u mag ik niets verbloemen. ,, Gy hoort vrymocdig my myzelf ter ftrafFe doemen ; Maar wierd ooit fchuldloos vrouw gedoemd tot fchande en „ Geen hart kan zuiverder dan 't hart van Cora zyn ! (pyn... , 'k Wierd in myn vroegfie jeugd, in myne onnoozle jaren, Door vaders drang gefleept naar Quitooshooge altaren ; „ Gy zaagt hoe ik bezweek in dien geduchten ftond, „Toen ik my aan 's lands god, als gemalin, verbond: „Maarniet één fterveling was met myn wee bewogen. „ De fchaduw' van de dood, myn fchreijend oog ontvlogen, „Vergunde naauwlyks 't licht aan't oog met nieuwe krach:, „ Wanneer ik de yslykheid van mynen ftaat bedacht. „Ik  15 CORA, „Ik vond my, daar, helaas! myne ouders my begaven, ,, Voor eeuwig aan den voet van een altaar begraven; „En ik beken ronduit, noem 't vry een lastering, ,, Dat my die nare ftaat alleen ter harte ging; „ Ik voelde dat de rang door my terftond verkregen, „ In my 't geen ik verloor onmooglyk op kon wegen. „ 'k Betichtte in eenzaamheid, die 's droeven wee vergroot, ,, Meer dan éénmaal, befchreid, myn' firengen echtgenoot, ,', Die 't gantsch heelal verkwikt en ftreelt met gouden ftra„ Die vogelen en vee, in vryheid , aêm doet halen, (len, „En die, daar hy alom de vrolykheid verfpreid, „Zyn gemalinnen doemt tot aklige eenzaamheid, ,, En zelfs haar hand aanvaard fchoon aangeboón met fmarte, „Ja zelfs door harden dwang, meest pynlyk voor ons harte. „Is't mooglyk dat een ziel,geleid door zo veel licht, „Voor eeuwig trouw kan zyn aan afgedwongen pligt ? ,, Drie jaren zyn voor my in dezen ftaat vervlogen, ,, Toen't beeld eens nieuwen gods zich opdeed aan myne „ Ik zag hem voor 't altaar, by de offerplegtigheid... (oogen. „Och! Cora heeft misfehien u reeds te veel gezeid! „Laat ons de wyz' waarop de held my kon genaken, ,, En hoe dit hart bezweek,niet vruchtloos ruchtbaar maken. „ Zie hier uw' offerhand'. Voldoe myn' echtgenoot. ,, Zyn ftrengheid zy voldaan alleen met Coraas dood; ,, AH' 't gene ik in zyn hof angstvallig heb geleden , (den." „ Wreek' hem op 't beeld des helds,nóch door my aangebeHier zwygt ze , en hoe ik haar tot meer ontdekking dring', Zy antwoord my alleen 'door deeriyk handgewring. ATA-  TREURSPEL. 17 ataliba. (men, Hoe zwaar my't misdryfweeg' dat my haar moet doen doe-. Myn hart moet inderdaad hare eedle oprechtheid roemen; En ik beken, fchoon 't licht u fïrekk' tot ergernis, Dat hare rede nooit by my een lastring is. Myn broeder! kan de zon gedwongen gaden kiezen ?.. » Maar laten wy den tyd met twisten niet verliezen, 'k Ben Inca, zoon der zonne, ik deed een'eed haar recht Te Haven... Cora fterv'! Dit zy haar aangezegd. ö Godheid! mogt uw gunst haar noch te hulpe komen! Wat tranen zal haar dood in Quitoos muur doen ftroomen ? Gy kent Ataliba, wiens teergevoelig hart Om 't wee van vrinden zucht als om zyne eigen (mart; Hoe pynlyk zal zyn pligt zich met zyn hart veréénen'. Hoe zal, voor myn gezigt, de brave Alonzo weenen, Als hy zyn' gryzen vrind , dien hy als vader acht, Geketend fleepen ziet daar 't ftrafvuur hem verwacht ? Ach ! mogt Ataliba, ó zon! van u verwerven, Dat gy het zien dier fmart hem deed ontgaan door derven! Is Mango van den ftaat van Cora onderricht? de opperpriester. Ik hield noch 't wanbedryf bedekt voor zyn gezigt; Maar.ach! men kan voor hem.die't vuur ter prooi moet drekHet wee dat hem genaakt onmooglyk lang bedekken, (ken, In 't (nood ontheiligd hof ontvloeit den maagdenftoet, Gehuwlykt aan de zon, een heete tranenvloed,Elk harer vloekt de vlek de godheid aangevreven. De licijiglchenderes is van 't altaar verdreven, I? E»  18 CORA, En zucht, van praal ontbloot, in deaklige eenzaamheid Van 's tempels kerkerhol, den boozen toebereid, 't Gekerm des maagdenftoets vervult de ruime koren; De rouwkreet doet zich klaar naby de hofpoort hooren: Kan 't zyn dat dit gerucht, en 't gruwzaam rouwbedryf, Met de oorzaak, voor uw' vrind noch lang verholen bly v' ? Ik heb, als tolk der zon, hare onëer u doen weten, En my by 't hoofd der wet dus van myn' pligt gekweten; Thans eischt uw pligt van u het flrenge wraakgerecht Te (laven; 't is de last door 't lot u opgelegd, 't Is pynlyk, ik beken 't; maar aan elk post van waadde Verbond het lot en vreugd en pynlykheid op de aarde. En 't is die mengeling van blydfchap en van pyn , Die ons te binnen brengt dat vorsten menfchen zyn. Schik u, als vorst en mensch, naar 's Hemels welbehagen: 't Geen hy thans van u eischt is llraffen en beklagen. Menkomt.'tls Mango!...Vorst!...óToe(landaltewreed!... Zyn droefheid toont ons klaar dat hy zyn rampen weet! Duld dat ik hem ontwyke! VIERDE T O O N E E L. ATALIBA, MANGO. ATALIBA, in tranen, en met open armen op hem toetredende. 6 Halsvrind!... MANGO, van hem af deinzende. Spaar, myn koning! Die  TRE URSPEL. 19 Die tcdre vrindfchap, en te groote gunstbetooning: Zy zyn liet loon eens mans wiens ftam niet is ontëei'd, Niet die eens mans zo laag door's Hemels band verncèrd. ATALIBA. Verircheur my 't hart toch niet door zo barbaarsch een rede. Dit hart lyd reeds genoeg. MANGO. Vertoost 11; dit 's myn bede. De klagten baten niet waar 't recht het wraakvuurkoelt; Zy tergen flechts de wond' die 't bloedend' harte voelt. Laat my, daar ik den val myns Hamhuis heb te vreezen, Den man flechts zyn die weent; laat my uw' trooster wezen, 't Is door uw ftrafheid niet dat ik verloren ga, Maar door den wil eens gods, vorst van Ataliba. • Daar ik, op i^st diens gods , van u myn lot moet hooren, Voegt u de vrindfchap,vorst!voorMangoos bloed te imooren; Tervvyl myn dank voor 't veel van u genoten goed , My dringt dat ik voor u de vrindfchap hooren moet. Verwyder, eer myn ftam zyn misdryf zal bezuren, Om uwe rust alleen, Alonzo van dees muren: Opdat gy, die vermaak in 't heil van andren fchept, Eén' vrind die met u weent in 't wee te minder hebt. Alonzo acht my hoog, gy weet hy mint my teder; Sla door droefgeestigheid zyn' krygsmoed niet ter neder. En wie weet of do held, door 't leger aangebeên, Daar hy hier de afgod is van 't wankelbaar gemeen, Daar zyne meerderheid van kunde ons is gebleken , Niet tegen orze wet V volks yver kan ontfteken! B 2 Wat  so CORA, Wat is onmooglyk voor zyn welbefpraakte tong? Wat voor een' heldenmoed die 't magtig Cusco dwong? Wat voor een wanhoop, vorsddoor vrindfchapsvuurgefteven? Wat voor een' Kastiljaan , in't vuurvan 't jeugdigleven ? In's Hemels naam, voorkom het zien zyns tranenvloeds, Voorkom 't geen kan gefchiên, door overmaat zyns moeds. Stel vrindfchap, wanhoop, wraak, niet op de harde proeven Wier naar gevolg myn hart in 't fterven moet bedroeven; En duld dat ik, die u meer min dan ooit voorheen, Voor 't minst bevryd van fchrik de dood moog' tegentreên. ATALIBA. Myn Mango, my zo waard als de appels myner oogenf Hoe fpoedig is, helaas! a! ons geluk vervlogen? Noch voor één oogenblik fchonk vrindfchap en belang, Op 't vrindelykst veréénd, aan u een' hoogen rang^ Thans dringt my 'r lot, als vorst,die infpraak zelfs te fmooren Die ik, als mensch.voor u in 't fchreijend hart moet hooren... Helaas ! de man die weent, wiens boezem word verfcheurd. Is flechts beklagenswaard', niet hy die word betreurd. Maar 't is noch niet genoeg dat ik u moet beweenen, 'k Moet, by die pyn,als vorst,myn'pligt gehoor verleenen: Elendig vrind! ik voel, gedrukt door zorg van ftaat, Dat naauw' de vorst den vrind den tyd tot fehreijen laat. De ontzaglyke Oosterling, die Mexico deed vallen, Sloeg reeds zyne oorlogstent voor Tumbes fterke wallen; Alonzo is 't alleen wiens kunde ons redden kan Van 't wee, ons land gedreigd door Spanjes vloékgefpan: De held aan u verknocht... Wat middel uit te denken om,  TREURSPEL. 21 Om, zonder de eer des helds, diens fteuns myns ryks, te krenken, Hem toegang ,(ac'i! gy weet de Spanjaard duld geen' hoon!) Te ontzeggen tot myn hof, te ontzeggen tot myn' troon ? Ik voel op dat befef myn fmart en angst vcrmeêrcn!... Men laat dit aan den tyd. Laat ons tot Cora keeren: (Vergeef my, dat haar naam, omu, my fchi ik verwekt !> Heeft die elendige u 's verleiders naam ontdekt? MANGO. Myn oog kon op dit uur myn dochter niet aanfchouwcn. Men wees my af aan'thof, 'tgevvyd verblyf der vrouwen. Men heeft me alleen gemeld, dat ze, in een hol geleid, Beroofd van koorgewaad, de ftraf der dood verbeid. A T A L I T. A. 'k Ben Inca, en dus 't hoofd der tempelplegtigheden: Ik fla u toe tot haar in 't kerkerhol te treden. Deze armband zy het merk waarvan ge u dienen kunt , Ten einde u 't .naderen des kerkers zy vergund. Doorgrond het fchuldig hart door vaderlyk vermanen, Door rechten van natuur, en, moet het zyn, door tranen. Pers Cora, maar op't zagtst, den naam des booswichts af, .Die my door haar vermoord, dewyl ze u fiort in't graf; , Want zonder dat wy 't bloed des boozen fchelms zien ftrooIs onze wraak voor'tleed der godheid onvolkomen. (n:cn, Schoon hy, als mensch befchou wd, ontferming waardig zy, De wet, 's lands veiligheid, eischt billyk dat hy ly'. Mogt zy wier kwaad ons grieft aan u zo veel ontdekken, Dat ik voor 't minst uw hoofd aan 't wraakvuur kon onttrekken! B 3 Of  - 22 c o R 1 Of liefst mogt onze god, wien 't weldoen eigen is» '• Me iets toonen dat u redde in dees gefteltenis! Maar wat jaagt Palmor hier? V T F D E T O O N E E L. ATALIBA, MANGO, PALMOR. PALMOR. Alonzo is gekomen, Myn vorst!Uw volk.op't hoogst door blydfchap ingenomen, Treed Cuscoos temmer, en zyn' eedleil oorlogsftoet, Van Cuscoos togt gekeerd, al juichend' te gemoet'. De groote zonnevaen , ten hemel afgezonden, Die vaên waaraan 't geluk van Peru is verbonden, Word in 't gevolg gevoerd van uw' doorlucbtilen held, Gekeerd ten nieuwen togt, ten val'van 't Spaansch geweld. Hy (laat zyn tenten op, en zal, met vlugge fchreden... ATALIBA, met drift. Myn Palmor! ach! kan't zyn,belet hem't herwaaartstreden , Een lot, een gruwzaam lotldwingtmy zyn oog te ontvliên..-. Voor't minst, zolang 't kan zyn , hem niet aan 't hof te zich I Wacht me in myn rustvertrek : ik zal u frraks ontdekken, Hoe verre ik 'tlot op my zyn wreedheid uitzieflrekkcn, .En tevens op wat grond ge Alonzo in dit uur, Met kunst, beletten kunt te komen in deez' muur. • Ga heen. PALMOR vertrekt, met verbaasdheid, waarna de -Inca vervolgt. En ■  TREURSPEL. 23 En wy, helaas! elendig zonder voorbeeld, Ik om te leven, gy tot nerven wreed veroordeeld, Beproeven we of de zon, met onze deugd begaan, Ons faam' te leven, of te derven toe wil daan. Ik voel haar goedheid noch in 't wee dat my doet beven: Zy heeft den braven man in nood één' deun gegeven, Die inderdaad hem troost, hoe 't all' hem tegenloop', Den troost der treurenden, ik meen de zoete hoop. En als die ons misleid, en niets ons kan behoeden, Dan noch heeft de eedlemensch,in't hevigst van het woeden Der rampen , die zyn fchuld hem niet heeft toegebragt, Een'troost aan't fchuldlooshart, datpyn en dood veracht, Einde van het eerfle bedryf. B 4 TWEE-  24 ' C O R A, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Het Tooneel verbeeld het binnenhof van den Inca. Eén der bevelhebbers vertoont zich voorwaarts-, met de gouden zonnevaên. Achter hem yertoonen zich de 'bevelhebbers, de hoofdlieden, en het volk. DON ALONZO; PALMOR. DON ALONZO. Myn vrinden ! door wier moed we op Cusco triomferen > Wy mogen eindlyk dan in Quito wederkeeren ! 't Voegt ons de zonnevaên , waarvan ons word verhaald Dat ze, op 't bevel der zon, ten hemel afgedaald , Nooit neembaar wezen zou voor eenige oorlogslieden, Eerbiedig 't opperhoofd van Quito aan te bieden; Maar dat die oorlogsbuit, ó edel volk! u leer' Dat dwaling hem hoogst valsch befchonk met zo veel eer. De Hemel, altyd goed en altyd wys bevonden, Heeft nimmer aan een vaên't geluk eens (laats verbonden : 't Is deugd waaraan Zyn gunst der volken heil verbind; 't Is oorlogskunde en moed waardoor een volk verwint. Ik leerde u naar de wyz' van 't fiere Europe flryden; Ach! mogt Alonzo u van dwalingen bevrydcn! 't Is fmartlyk dat hy u daardoor geblinddoekt ziet! Helaas! uw god is Die van de oude waereld niet* Uw  TREURSPEL. 25 Uw godheid toont voor 't minst dat zy haar zegevanen Niet kan, of wil bèhóên voor één' der Kastiljanen; En dat zy dus den borg voor 't welzyn van haar' ftaat, Of niet befehermen kan, of in den nood verlaat. 6 Volk door my bemind! 6 Volk hoogst edelaartig! Uw zeden en uw land zyn beter godheid waardig. Alonzo, die om u zyn' landgenoot verliet, Alonzo, die met vreugd uw vorderingen ziet In 't gene aan helden voegt, verliefd op krygsverrichting, Hpopt, door zyn vlyt, entyd, op uwe geestverlichting; En zal, na 't fnuiken van Kastiljes oorlogswoên, Den God Die hem befchermt uw' landaart kennen doen* Vertrekt. Laat me op dees plaats den vromen Inca wachten. TWEEDE T O O N E E L. DON ALONZO, PALMOR. DON ALONZO. "Wel, Palmor! is dit dan den pligt van vrind betrachten? Is dan myn zegepraal aan Abancaïs ftroom Niet waardig dat uw vorst zyn' vrind verwellekoom' ? Want wat gy zeggen moogt van 's Incas achterblyven , Ik. merk dat hy my loos van Quito wil verdry ven. Pizaroos rasfe komst, en 't bloed dat hy reeds plengt, Is flechts een uitvlugt , die haar valschheid medebrengt. 'kHeb Tumbes wal verfterkt, en heb uw volk doen leeren Hoedanig 't, volgens kunst, de wallen moet verwecron. 'k Vrees dus voor Tumbes niets in'tnadrende oorloswee, B 5 Na  2