939 51   D E JONGE ARGUS No. 2. gewacht,dat M,P«m PAütüS £ ,E zo gfzwind h S uk de voeren gemaakt, of, met andere woorden, niet7o fpoedig geflorven was; en die reden is deeze. Het is he° kend, dat hy, in onderfcheidene cyden, ook zeer ondet fcheidene, en vlak tegen malkanderen inloopende. GevoepZUrTr^ den ïefi"ï ReSeeringSvorm voor debzk Repubhck, fchynt omhelzd re hebben, zonder dat hy de 2' fewelens oort wederroepen, ingetrokken, of wederJegd heeft. - Ondenusfchen is het gansch niet mffi bekend , dat de zelve Mi'Pietek P«mi , nog naTynen dood, ,, verklaard geworden zig rot het Jaarst van zyVE ven yerdtenflelyk gemaakt re hebben. - Gevolglyk moet het (zo het my onder verbétering voorkomt) ten miuften een.germaare onzéker fchynen, - welken van die fl"y£ Gevoelens hem KeFerdienftelykheid aangebragc ófS MJnZ^"- ~ ^aar'indien het nu dien voorTreffe ykea Man had mogen gebeuren, om nog wat langer onder dl leevendigen geteld re worden, en de Republiek alzo het onberaalbnarvoordeel had mogen genieten, om han geluk 55.V Znwe'vaak ' d°°r de he,dere ftraa,en v.n het z„ vee icht drens zo by tmneemendheid Grooren Mans noe wat langer befcbeenen geweefl xynde, daar door ook al meer en meer geveftrgd re zien; dan zou hy immersongerarvfleld Lï? » «e,eeeenheid ^had hebben, om zoodanige Gevoelens als welken hy eerst niet weinig fchynt te hebben VS preezen, doch die hy »^rA^geheel.en.H»eSoï« en waar tegen by zig toen met aWe zyne kragren veTz«' heeft te retrafteeren en behoorlyk te wederleggenfrenemd« «8 de geheele wxreld te do«2ieo, d«fy£2t * niet  ( io 5 niet gelyk - tydlg over beide zyden mank ging; maar dat ook zyne verandering van denkwyze, nooens het va are Nut en Heil van deezen Staat, waarlyk op de onwrikbaarfte gronden (leunde; — en zou zulks in de daad niec van het uirerlle belang zoo voor dit Gemeenebert in 't gemeen.' als voor 's Mans altoos origefchonde en vlekkèlooze Eer, In 't byzonder, gewesftzyn? — Immers ja\\ Om dat een en ander nu hier een weinig nader op te helderen: — men weet, hoe zeer Mr Pieter Paulus, in de laatfle jaaren van zyn leeven, de Democrati/che Regeering opallerleië wyzen begunttigd, en, als een gevolg daar van, alle Vergaderingen des Volks, ('r welk hy als den eenigen wettigen Souverain befchouwde) ja zelfs eene zoogenaamde Centrale Vergaderingen 's Hage byè'engekomen zynde, de hand boven het hoofd gehouden, en geprotegeerd, hebbe; en zulks, ontegenzeggelyk ? niet om de goede Burgers en Ingezeetenen, ter bereiking zyner heimelyke bedoelingen, en ter bevoordering zyner eige Grootheid, Magt en Gezag, te flingeren, te misleiden, en in de daad ongelukkig te maaken; maar, in tegendeel, om, als een fchrander en by uitftek verlicht Staats-hervormer, en als een Eerlyk en Belangloos Vaderlander, deezen Staat tot meerder Luifter en Voorfpoed te doen opklimmen; den zeiven by alle andere Mogendheden veelaedugter re maaken, dan hy ooit te voren geweeft is; en allé zoodanige gebre* ken, als hy toen meende dat in onzen ouden Regeeringsvorm plaats hadden, door eene totale omverwerping van het vorig Staats - gebouw, met wortel en tak uitteroeijen ; en omdat hy, alzo, ongetwyffeld moet begreepen hebben, dat de Democratifche Regeering, rer bereiking van alle die heilryke eindens, de befie enwenfchlyk/le voor djb^ze Republiek was. — Maar! — de zelfde Mr Pieter Paulüs heeft in zyn Nut der Stadhouderlyke Regeering, pag: iy, met even zo veelewoorden gezegd: — „ wat de Democra•i tifche wys van regeren aangaar, bier in doen zig myns „ oordeels, gewigtige gebreken op, zelfs van zodanigen „ aard, dat zy den Staat van het gemene best doen wan. „ kelen, en dikwils geheel omverwerpen. Want wie be. ti g'ypt niet, dat een Land, het welk door byna allezyne „ inwoners moet beregt en geregeerd worden, aan vele „ twefpalt en opfchuddingen blootgefteld is, nadien zy, „ byna alle evenveel n z*ggen hebbende, voor malkande„ ren niet ligt zullen ond«fdoeq:, waar door het altyd ga„ beuren moet dat zodanigen Staat door binnenlandfche u onlusten fencmaal verteerd worde." — ^- Zie daar der-  C ii ) derhal ven twee vlak tegen malkanderen inlopende Gevoelens van eenen en den zelfden Man, — van een' Man, die verklaard is, zig tot het laatst van zyn leeven verdienflelyk gemaakt te hebben! — Maar my dunkt toch, dat hy wegens beiden die Gevoelens te gelyk zig niet wel verdienftelyk gemaakt hebben kan. — Evenwel beeft hy hetlaatstgcmelde Gevoelen nooit wederroepen, noch wederle^d gehad, toen hy het eerstgemelde fcheen te omhelzen: — en daarom is het nu juist, dat ik zo verbaazend verlangende ben, om eens te weeten, welk der twee gemelde Gevoelens wel de meefte aanleiding tot de voorfchreeve verdien^ ftelyk - verklaring moge gegeeven hebben: — daarom is het juist, dat ik wel gewenscht had, dat wy Mr pieter paulus ten minden nog zóólang hadden mogen behouden, tot dat hy zig zeiven des wegens eens wat duidelyker had kunnen verklaaren. Maar nog eens. — Men weet, dat meergemelde ver. dienftelyke Man zeer fterk tegen de Stadhouderlyke Regeering geyverd hebbe: — dat dezelve Regeering als ten uirerftea fchadelyk en verdervslyk voor deezen Staat door hem is uitgekreeten: — en dat hy juist Prefident geweest is, roen men op den 26 January 1705, in Hollands Raadzaal, het Befluit genomen heeft, om het Stadhouderfchap geheel-en- all te vernietigen. — Ik ben geenzins voorneemens, om hier in een onderzoek te treeden, in hoe verre het gemelde Befluit, op dat oogenblik, als wys en fiaatkundig, als heilzaam en noodig, zou kunnen aangemetkt worden: — zulks zal ik geheel in 't midden laaien, cn my, hier ter plaatze, noch voor, noch tegen, den gemelden Regeeringsvorm in 't allerminst uitlaaien. Het komt hier enkel en alleen op de Gevtelens van den verdienflalyken Pieter Paulus aan, en het kan niemand onbekend zyn, dat hy den fterkften afkeer van de Stadhouderlyke Regeering ten toon gefpreid hebbe. — Maar! hoe zal daar mede nu kunnen over- een-gebragt worden het gene hy, aangaande dien Regeeringsvorm, in zyn gemelde Werkjen: Het Nut der Stadhouderlyke Regering: gezegd beeft, siiwaar hy pag 106, en 107, zig des wegens in deeze be> woording heeft uitgedtukt. „ Misfchien ergert zig tans „ iemand over de bellellingderregeripgs-wyze, dooronz; ., voorvaderen, en oordeeld, dat het beter ware geweest, „ indien zy zig tot een der te voren opgenoemde" [dat is, tot de Monarchale, Ariftocratifche^ of Democratifche , Regeerings wyze] „ bepaald hadden; dsn by aldien hy de ., gebreksB dier regeringen aandagügiyk overwogen heeft, Ba . „ ge-  ( i» ) „ geloof ik, dat hy in tegendeel vergenoegd zvnzai „»„ " lerk°?ea hebben: Zy immers, voorziende de onheilen diP „ er uit eene zuivere Staatsregering te wag^ftonde n * SSftS t voo/^oorhetranan vaneen „ illuster Hoofd over hun Gemene-best. al« do „ wyze waar op de van ieder flafvan Re/e „ring konden werden voorgekomen, het zelve zodanf/» „ magt gevende a,s zy ortrdeelden. d«"« ter bf „ re.k.ng van bun oogmerk, nodig had. En h de daad „ wy hebben uit bet voorafgaande gezien, dat detz- kèJ' " vZ d°orgaanS aa" de vervvagting beantwoord hebbe - en " I p!" ^ *lë™ de «^rcbappen der Stadhouder ::Vnet„;siuirin^m^^^ " ZCn de(,b.yzondre Ge~ teverzéïeren , de wetten „ der Overhad re handhaven, en die te beve li/e^vóor „ bet geweid van ongehoorzame onderdanen."&c ? Of met het gene hy pagr Il6 en 117 zegd. ,, Al verderk™ ïiZZÏTlf [t0t *" NüT der sJdAoude'yketlge. derWrSe»' Ha?6,? Z°rg' die een êoed S<^°«" „ 1 1, draëen»dat elk zig m het bedienjn van zyn amot " be^T'' daC\HDd^ge,dmidde!enbeboorIykwer^ „ bezorgd, en m 's Lands Schatkist gebrsgr; d«tteZ „ Rent-meesters of door hem, zo Lt hfm vry ftaft „ of op zyn aanklagte door \ Lands Staten, van hunnê „ ampten werden beroofd, en de zelve aan lieden van be- * lift dCUgd' ?, eer'ykheid °P nie™ werden overge„ ven, waar door elk, ziende dat men langs zulke we^n „ alleen aan een goed beftaan kan geraken, om het zelf " 5- Z??f "lttemun!en' enzigbeneerfl gen, om door " t ïff ^ Tnden by den Vorst bekend e worden ; " u, drf, d" de regte Paden «Sm geworden, ™"en, „ welken alleen de weg naar het Raadhuis gebaand i „ .s er geen twyffèl aan, of het Land, daar difS p|.«f „ heeft, zal de dierbaarfte vrugten piukken van de Bevol„ gen die men nog nooit ten onregten aan de deued1 heeft „ toegefchreven"? Hoe is f Mans voorfcKfkee van de Stadhouderlyke Regering overeentebrengen vrZ Ik nog een*, met het gene hy alverder, pag: fVan h« meer-  C 13 ) meergemelde Wetkjen, gezegd heeft, alwanr hy zig aldus uitdrukt: „ Daarenboven zal een Stadhouder, diealtvdzyn „ byzonder belang beneden dat van het algemeen"fteld, „ door zyn voorbeeld 's Lands Edelen opwakkeren, om „ al mede eigen belang opteofferen aan den welvaart hun„ nes Vaderlands; en daar in vooral hun geluk te Itilien, „ dat niet alleen Zy, maar ook alle Ingezetenen met hun „ het voordeel plukken van den bloey des Lands. Hier „ door znlleu de onderdanen vreedzaam berusten in debe„ fcbikkingen hunner Overheid; goedwillig dragen de las„ ten, die hun, tot onderhoud en berchermini; der geme„ ne zake, werden opgelegd; en op het voetfpoorhunner „ Heeren, geretig medewerken tot opbouwing van'tgeluk „ van het Vaderland. Al 't welk ieder in her zyne een vergenoegd en aangenaam leven zal verfchnffen, terwylhet „ Land, bevryd van allerley twist, en onenigheid, en „ gekoesterd wordende door gemeen beleid, enongeftoorde „ rust, TOT fPYT van enige weinige BENYDERS, in Ver- „ mogen meer en meer zal toenemen, en door de Nabu„ ren geëerbiedigd worden."? — Hoe is 's Mans afkeer van de Stadhouderlyke Regeering al wyders oveiè'entebrengen met het gene hy in her meergemelde Werkj en, pag: 120, zegd: „ Dis de Stadhouderlyke Regering, meteen aan„ dagtig oog, doorwandelt, vind zig verpliet, zal hy een „ welmenend voorflander van het heil zynes vaderlands „ zyn, een Ieveraar véór dezelve te worden. Immers „ daar het genoegen en aanzien van elk Stadhouder t'ene„ maal gelegen is in den bloey, en voorfpoed der byzon,, dere Gewesten , en alzo het zeker gaat, dat deze hoofd„ zaken met kunnen worden verkregen, zonder dat er „ vooral zulken aan het roer van het fchip worden ge„ fteld, door welker* genoegzame bequaamheden het zelve „ altyd in ene veilige rhede kan werden gebragt; mag „ men geruft veronderftellen, dat een Siadbouder, die zig ., ene grondige kennis heeft verkregen van den toefland der „ zaken in byna elke ftad, alleen zodanige zal op het kus„ len plaatzen, wiens handelingen hem overeenkom (lig her, „ nut van het Algemeen voorkomen. Hy dog is minder „ blootgefteld voor de aanzoekingen van vrienden, en na„ beflaanden, en heefeniet nodig, zyne kinderen, voor„ deels halve, bequnam, of onbequaam, met het Regent„ fchap te vereren. Hierom zal hy te geruster voortgaan „ in het uitdelen van allerlei bedieningen aan zulken, vsn „ welken hy bewud is, dat de liefde voor het Vaderland „ naauw aan het hart legt; gezien hebbende dat in zulker 3 ., be-  C '4 ) „ btvordering 's Lands behoud, en zyne eer gelegen is. „ — Die het ter neêr gertelde tans, onpartydig genoeg, „ by zig zeiven nagaat, is voorzeker overtuigd, dat de „ regering met een doorlugtig Hoofd dezen Staat vooral „ nuttig, en boven ene zuivere Staatsch regering ver „ te waarderen zy."? — Hoe zal men al wyders 's Mans voorfchreeve afiteer van meergenoemden Uegeeriugsvorra weeten overëeiitebrengen met het gene hy pag. 124 van het meergenoemde Werkjen aanvoerd, alwaar hy zegd: „ Hoewel al het voorfchrevene behoorlyk in ftaat zy, om „ redelyken te overtuigen van de noodzaaklykheid eener „ Stadhouderlyke regering, en offcboon wy tans, tot „ het overwegen van de tegenwerpen, die party gewoon ,, is te maken, zouden kunnen overgaan; zullen wy nog„ tans, eer wy den draad van dit betoog afbreken, nog „ een onveiwrekelyk bewys opgeven. — Zedert dat dit „ Gemenebest zig de Spaanfche dwingelamiy is beginnen ., te onttrekken, en zelfs in enen zekeren zin, reeds lang te voren ; is dezen ftaat telkens door eminente Hoofden ' beftierd geworden. Deze manier van regeren, waar aan , het Volk almede was gewoon geworden, is doorgaans " niet dan met zware beroerten, en onenigheden, vooR „ enigen tyd, tegen gegaan, en aLTYO wederom MOb„ TEN hersteld woroen; terwyl het Land maar al te zeer de quade gevolgen dier ongewone handeling gevoeld heeft:" — brengende Mr pieter paulus, ten naderen aandrang van zyne redenering, hier eene plaats van den wydberoemden de groot , uit des zelfs Ferantw: van de Wettel. Reg. van Hol. en Friesi., by, alwaar de zelve ons leerende zegd: „ Seer wyfe er. voorfichttge Schryvers leeren ons, dat men niet alle wetten, tn" fonderheid fundamentelen, moet veranderen, alwaare " het in een beter: alho die beterfchap niet foo veel en " kan baten, ah het veranderenfelfsfchadelyckis, door " de verfwackinghe van de authoriteit, die haar worde" len neemt door de langhduerigheyd"? — Hoe zalmen vervolgends 's Mans afkeer van de Stadhouderlyke Regeering we eten te verëenigen met het gene hy al mede in het zelfde meergem: Werkjen, pag. 180, zegd: „ men is nog ge« , woon als een merkelyk bezwaar tegen de regering met een aatizienlyk Hoofd in te brengen, de kostelykheid " der zeiver5 als waar door, zegt men, 't Land beroofd , word van ene ontzsggelyke menigte gelds, 't welk het met meer vrusts ten zynen nutte zoude kannen belte* den. — '1 Is^wel waar, dat er zekerlyk geld nodig ia,  ( 15 ) „ tot het onderhouden van den Stadhouder, en dat zuIks „ van de vorige eeuwen af ene grote fomme beflaat, waar „ door men gewigtige zaken zoude kannen uitvoeren; dan „ het gaat alzo zeker, dat deze objectie, zo dra er ge„ toond is, dat deze regering de nuttig/ie zy, gansch „ niet te pas kome, en van zelf vervald. Immers daar „ men het voordeel ergens van trekt, is het redelyk dat „ men ook de kosten drage. Vooral nog, daar men b> „ fluiten mag, dat dit Gemenebeft, in Stadhouderloze ty„ den , niet alleen geen nut zou trekken van het geld, c „ welk het wel anders aan den Stedehouder was verphgt „ uit te fpillen, maar zelffchade lyden. Ik begryp wel, „ dat dit' zeggen flrydig kan geoordeeld worden by i> „ mand, die alleen de Staatfche regering, dat is zonder „ eminent Hoofd, in zyn kamer, of door enkelenJ*e°''* ,, nekingen nagaat, zonder de aloude tyden, de Onder„ vinding de zekerjle getuigen van alles, en daar en bo„ ven de gebreken der menfchen eens in te zien. Hetkomt, „ 't is waar, ongelooflyk voor, te horen, dat by voor„ beeld', een millioen min of meer, in elk jaar, het Land „ geen bate zoude aanbrengen, maar in tegendeel door ha „ gemis van hem, aan wien het gewoon was deze fom te „ verlenen, veel fchade lyden. Dog die de Historie raad„ pleegt, begrypt het ftukgeinakkelyk, en is van de waarheid dezer gezegdens volkomen overtuigd. In tyden, dat er geen ,, Stadhouder was, hebben wy gezien dat haat, nyd, twist en „ tweedragt overal byna heerschten, en de gemene belan~ „ gens groot nadeel toebragten, nadelen , die met geen „ millioenen te vergoeden waren, en die, by aldien zy „ verder waren ingekankert, dezen Staat in het ver„ derf zouoen hebben gestort." &c. ? — Hoe zal men eindelyk met 's Mans betoonden afkeer van de Stadhouderlyke Regeering weeten overëentebrengen het gene hy op pag. 184 van zyn meergemelde Werkjen zegd: „ Die „ al het gededuceerde met ons ernllig heeft nagegaan, ftaat „ tans volmondig toe, dat gene der opgenoemde" [in het Weikjen zelf naamelyk] „ gebreken aan de Stadtiouder„ lyke regering per je eigen zyn, maar alleen toe„ vallig daar by komen; ja zelfs die oplettend ge„ weest is, begrypt ligt dat de zelve altemaal kun„ nen verholpen worden, by aldien men flegts de mid„ delen, die wy telkens aan de hand gaven, dorst te werk „ ftellen. En waren er al eens fomtnige ongemakken, die „ onverbererlyk geoordeeld worden, lchoon die de Onder„ vinding nog niet hebbe geleerd; is znlks nog geen fuf- n fi'  ( 16 ) " fvÏ"!/WyJ °m ^ reSerinS «""ELOOS, SCHADE- „ lyk 0/ gevaahlyk te verklaren; de gebréken waar »■ j?ed« „h« ?°«™! Staatsch bewind zo nSgtkoppe d " ,u vrj 0ngenees"tcer, en Vry meer in getal*, " JL, * V e" 30 We* ^r wV ""»«'* «*gl " !«/ hl ZEER 2EKER' ^ fStaatrcke /i*/allereerst^ " S VOOR A/-rmcr # •,wr*"' <" Xch3bh«2? p AVT00S »astgesteld.w| - En zai elk Croont ^minnaar van zyn Vaderland, en van den Crooten Staatshervormer, Mr Pieter Paülus, dan nu wen^T Z6er g«feetig inftemn)e". d« het ten hoogden wenfchelyk geweeft ware, dat wy dien allerfchranderjlen da\T n6D ü°g ZÓ0, iang hadde" ,Uogen behouden. IrLf;! y a"e de voorfchrevrne door hem aangevoerde E^Wiï*"^? demttigkeid, en Noodzaaklekifjfrl f «'^«"ouderlyke Regeering, door nog veel krag- Snuwene?r'eggHSeI?' eeM °P Zyn eemak '™d k~ Te teLI HetJ'S WÊl ëeh<*!-en.all buiten kyf, dat de tegen wooraige orde van zaaken eninrigtingvan Beduur oneindig-ver boven den meergemelden Regeerinffsvorm te OnfeS! ZyU? h Z° ",S 'mmers ook reedsgdoor de St Zr g neer.d".n ««oegwam beveiligd is? zonder *Ü 1 5gÊD een'Szinszou kunnen gelden, dat thans de den l,Z Wu eeDS i2tS in Zyne beuri zou 8ewaar wor- 3!» *" PeremP*°i'fin zo" kunnen wederlegd El ^,ZeggeiV dat men alles niet * Selyi kan ~t i ' fD tat men het onmogchk ieder naar den zin maaken kan ? maar van dat alles is hier de quajdie niet. — De vraag is hier enkel en alleen, of het niet wenfchelyk geweeft ware, dat de verdienftelyke Paülus ten min. «en nog zóó lang had mogen leeven, tot dat hy (zo wJ.o l°A m, l'ï ieweeft was> alIe zVne voor NuT tiet Stadhouderlyke Regeering aangevoerde Bewy«gror/den eens door de convaincantfte en voldingendfte raifonuemen. ten had overhoopgeworpen ? - Eu elk kan nu deeze vraag beantwoorden, zo als het hem beliefd. Ik weet wel men is gewoon te zeggen: P*rjLUs heeft gemelde werkjen gefchreven, toen hy nog maar een Jongeling was. lVlaar, dat hy fiegts zeven jaaren oud geweeft ware en dan evenwel waarheden gezegd of gefchreeven had, die wet zouden kunnen wederlegd oftegengefproken worden; dan zouden die waar heden yoch van de zelfde kragt zyn, als ot hy dezelve gezegd of gelchreven had, toen hv. bv voorbeeld, Prrfirfent van de Nationale Vergadering wa\ " "W- y rl>> yn Leeuwen Jr., en verder alöm, a i£ ft.  D E JONGE ARGUS. N°. 3. Mevrouw cornelia van schalkensteIN, aan den Jongen Akgus. Aartige, Snoepige, Poetzige, Giadkinnige, Baardelooze, Roodhairige, en tevens zeer ernftige, welxneenende, en Vaderlandlievende, Jonge Akgus! jkheb plaifir u te melden eene rencontre, die my heden nagr. gearriveerd is. —- Verzogt zynde op een Concert, zóó briilant en talryk, als misfchien ooit in ons Land zou zyn geweeft; — een Conpert, waar by men my verze. kerde dat de meeste en beste Citoyens en Citoyennes van onze Stad mede adfifteeren zouden, en waar,over de honderd, — zoo het den naam had, — van de uirgekiptfte. Muficanten zjg elk om het zeerft bevlytigen zouden, om door het fpeeien en zingen van de nieuwerwetfchfte Potnoifche Rondeaux, Cantates, Chanfuns, Airs, Solo's Symphontën, Sonates, Pr«eftos, /ïdagios. Allegro* en Andantes, den meesten applaudisfement te verwerven; — op een zoodanig Concert verzogt zynde, zeg ik, had ik al by tyds mynen Paruikmaker laaien verwittigen, om my toch ten allervroegften te komen kappen; en dat wel zo revolu. ttonatr, als maar immer inogelyk was. — Maar, vernomen hebbende, dat den zeiven mynen Paruikmaker het geluk of het ongeluk was te beurt gevallen van rot Raad der Gemeente verkozen te weezen, enmyduszeergemaklcelyk kunnende imagineeren, dat de man nu noch tyd, noch lust meer hebben zoude, om, met den poederzak onder deii arm, in alle hoeken van de Stad, zo wel in , als buiten, de kroegen, den gcaffisiieerden Paruikmaker uit-ta-hangen, eu c dat  dat hy wel reeds zeer druk zou beezig zyn met zig te leeren Hellen in een portuur, aan zyner* aanzienlyken Eerepost behoorlyk geêvenreedigt; als mede met zig te exerceeren in de voor hem zo hoogstnoodi^e kunst, om, i'h het pas mogt geeven, wel eens eenen net-afgeperk;ei5 vriendelyken blik op zyne Medeburgers te kunnen werpen, en, onder een grand air, eene zekere burgerlyk'^ minzaamheid ten toon te Spreiden; mitsgaders met de ver eischte fchikkingen te maaken, dat de paruik-bollen fpoedig uit den winkel weggeruimd, en de zelve zyne winkel tot een (bteekkamer geapproprieerd wierde; — ais ook nog met de noodwendige bevelen uit-te-vaardigen , ten einde zyne kleederen van (le overtollige poeder te laatc-n zuiveren, en er het vet en fineer netjes te doen uiiwasfchen; — zo befloot ik eenen Kruijer naar zyn huis te zenden, met allerootmoedigst verzoek, om my ten minsten nog voor die ééne enkele reis uit myne verlegenheid te komen helpen. Zo gezegd zo gedaan : — ik zond eenen Kruijer met deeze myne Smeek-bede af; — doch moest ook al het verdriet verkroppen van den zeiven niet, dan na meer dan twee volflaagene uuren, weêr te zien, — brengende my de zelve toen'de zeer onaanrjenaame boodfehap te mg, dat de Raad ten uiterflen veröutwaar. digd was over het verzoek,'t welk ik de onbefchaamdheid had durven hebben hem te lasten doen; dat de Burgeres {toen hy nog myn Paruikmaker was, had hy my altyd Mevrou-v genoemd) veel beter 'zou gedaan hebben, door hem zyn Rekeningjen ('t welk ik nog niet eens van hem ontvangen had) te laaten betaalen, en dat hy reeds zóó fterk was geoccupeerd, dat hy niet wist, waar hem het hoofd tlond. — Gy begryp ligtlyk , mvn lieve Jonge Argus! hoe tóy die boodfehap ter nederfloeg, — 't Is waar, ik moet bekennen, dat ik 'er vïy wat meer ie eenen fchaaterenden lach over'uhbarftede, dan ik my over de zelve geindigneerd vond; — maar ondertusfehen zat ik zonder Paruikmaker: — en geeneweldenkende, vader landlievende, én biïlyk-revolutionaire, Burgeres, is !er, die myne bittere verlegenheid in deeze, op eene waare fentimenreele wyze, kan gevoelen, dan die het ooit heeft in den zin gehad, om op de eene of andere tres-greable, en zeer amufante Party, op de galantfle wyze gekapt, te paroisfeeren, en d2n, des wegens, door het een of ander ongelukkig toeval is gefruftreerd geworden, of die, fpeciitallyk, by ervaring weet, hoe inqui'étant eu gênant het zy, zig, juist op dat morueni, van haaren waa""' " • ... . ien  C 19 ) roti Psruikmaaker, die haare caprices, — ook haaré vaP*«r*, als mtde zomtyds haare (als ik het zeggen mag} atfatllances, - kend, beroofd te zien. En nog mit. vergenoegder, nognydiger, nog raazender, wierd ik, toen 'k jui-t op dat oogenblik van goeder hand vernam, dat ce Burger Paruikmaaker, nu Burger Raad, nog dien 'den morgen, de Mevrouwen, of Burgeresfen, van lékclenftein, van Fimelenburg, van Moeial!, van Li". ;nineuvel van Kallenberg, van daalhuizen, van der ^viervol, van Babbelenveel, van fVy-neuzenhoven, van Politikenkonte, van Nypnaars, en meer andere deri:elyke Dames van den allereerften hedendaagfchen rang nv:t alle diensivaardigheid geholpen had; — fchoon ik toch ook wederom, om der waarheid hulde te doen, voor de vuist moet bekennen, fiegrs weinige oogenblikken r^aar aan, nier weinig te zyn bevreedigd geworden, door de zeer gewisfe narigc, dat myn geweeze Paruikmaker, by alle de gemelde Dames, of Burgeresfen, doorgaands de mets beduidende gunst genoot, om vryelyk te mogen cxerceeren zyne byzondere habiliteir om, onder het kap. pen, wel eens zyne met pomade befineerde hand onder Baar kinnetjen te (iryken; ook wel eens om zyn kammecjen, zeer toevallig, in den fpleet van haaren halsdoek te doen vallen,. en het zélve dan vervolgends te mo?en weerom zoeken , waar het, door de fchuddingen van het lachen, en nu en dan ook wel eens door her, daar mede vcrzeld gaande ftoeijen, was afgezakt. — Maar ondertusichen konde ik my toch ook"niet wel onthouden van myne teonvreedenheid, in gepaste termen, aan den Burger Kruijer te kennen te geeven, om dat de zeive', zo als gezegd is, had kunnen goedvinden my meer don twee uuren te laaten wagten naar befcheid op eene boodfehap die hy, in minder dan een quartier uurs, had kunn»n vtrngten: — doch de Kruijer bleef geenzins in gebreken om my terftond, zo men zegd, de wind voor-in te geeven, en my te beduiden, dat hy in 'r minst of in 't geringst geene onvriende'ykheden daar over van mymeend» aftewagten; dat ik weeten moest, dat hy Souverain van den I.ande was; dat hy onder weg wel vyf en twintig maal was opgehouden, om, zo maar ftaandsvoets, over de gewigtigfle belangen van Land en Stad te befoigneeren; dat hy echter maar in twaalf onderfcheidene wynhuizen was aangeweest, om met eenigen zyner Medefouveminen over het een en ander presfant voor/lel voorloopig te dehbereeren; — en dat bet juist zóó gaan moest, zou hec C 2 Va.  ( 20 ) Vaderland voor verderf en ondergang beveiligd blyven. Van jongs af geleerd geenzins den fchuldigen Eerbied aan mynsn wettigen Souverain te ontzeggen fchikte ik my tot diepe reverentie en gehoorzaamheid, en nam de vryheid, onder de diepfle buigingen en het nederigst nygen, den oppermagiigen Kruijer te fmeeken, my toch de Eere te geeven van een oogenblik in de zy-kamer te gaan; en hy wilde wel de goedheid hebben zig daar toe te vernederen. Ik verzogt hem, plaats in een Fauteuil te neemen; en naauwelyks had ik het woord gefproken, of hy had er zynen naars ook al in-gedraaid; -— terwyl hy, om alle myne politesfen aan zynen kant geenzins onbeantwoord te laaten, zynen met groenagtige trilje bekleedden hoed gansch.dwars op zyne Staatkundige hersfenen drukte, — en hy eene kopere tabak-doos uit zyn zak haalde, waar in hy een klein Storopjen pyp verborgen had, — en eens optlopte: — Vuur echter vraagde hy ray niet; en ik vergat ongelukkiglyk het hem te prefenteeren •, waar tegen hy evenwel de byzpndere welleevendheid betoonde van, «—■ voor zo veel ik althans gezien heb, — niet meer dan driemaalen voor zig neer op bet tapyt te fpuwen. No waagde ik het , hem in de eerbiedigde houding te kennen te geeven, dat ik niet zonder eenige verwondering daar zo even gehoord had, dat hy zig een Souverain van den Lande noemde; — dat ik nog wel eenigzins kon begrypen dat hy zig voor een Lid van de Souverainiteit wilde gehouden hebben, maar niet, hoe het mogelyk was, dat hy alken den gehee» len Souverain konde uitmaaken; — hem tevens verzoekende , hy mogt toch de goedheid hebben om my zulks een weinigjen te willen ophelderen. De Souverain bewees my de genade van aan myne iuftantelyke beede te voldoen; en waarlyk ik moet bekennen, dathymy,in eens, Zóó fchaak-mat zettede, dat ik geen Spaansch woord tegen zyn argument wist in - te-brengen : — de Kruijer redeneerde aldus. — Gy flemd zeker toe, Burgeres! zeide hy, dar het Volk Souverain is. —— Ik beantwoordde ziüks met de diepfte buiging. Wel nu, vervolgde hy, dan zult gy ook zeker toeltemmen , dat de Souverainiteit onverdeelbaar is, niet waar? — Want kyk, liet hy er aanftondsop volgen, dat boord er by: — het is by alle onze geconflitueerde Magten voor eene eeuwige waarheid aangenomen: — de Nationale Conventie heeft bet gedecreteerd: alle myne Mede - wysgeeren, en kundige Patriotten zyn van het zelfde gevoelen: — de Onverdeelbaarheid derSouve» rni-  C 2i ; rn.initeit is eene der onwrikbaarfte grondflagen, waar op ons geheele Staat» gebouw moet gevestigd weezen ; en dus moet zy wat rterk zyn, — want zoo een gebouw weegt wat zwaar; da* zou ik je verzoeken! — Nu; — de Souverainiteit van het Volk is dan, wis en drie, onverdeelbaar. — Maar men weet, dat het Volk, op veele onde^'cheidene plaatzen , in groote of kleine hoopen, by malkanderen komt: — en het kan ook niet anders; want dat, by voorbeeld , geheel Amfterdara maar ééne enkele zaal of kamer uitmaakte, dan zou die zaal of kamer nog veel te klein zyn, oja het ganfche Volk van Nederland te omvatten: (hier liet de Souverain weer een dikke kwalfter op myn tapyt vallen, en krabbelde zig tevens eens onder den hoed) — Het Volk dan, — ging myn ftaatkundige en wysgeerige Kruijer voord, — is niet alleen gewoon, maar ook genoodzaakt, om in kleine of groote gedeeltens zyne oppermagtige Vergaderingen te houden, — en die Gedeeltens kan ik u verzekeren, (deed hy er by) dat thans zóó verbaazend-talryk, en dus ook zóó fchrikbaarend-gedugt, zyn, dat van de iooo, die van hunne fouveraine Stemgerechtigdheid zouden kunnen gebruik maaken, er al ten minden agt of negen in de Grondvergaderingen komen aanfehuiven. —— Wat dunkt u, Burgeres! vraagde my de oppermagtige Smeerlap, — begind dat al niet wat te louwen ? — hê? — Ik boog my wederom met den diepflen Eerbied neder, — en myne hooge Overheid vervolgde zyne redeneering op deeze wyze. Nu, zeide hy, het is dan uitgemaakt, dat de Souverainiteit des Volks ondeelbaar is, en dat die ondeelbaar e Souverain niet anders, dan by kleine of groote gedeeltens , vergaaderd, en ook niet anders vergaderen kan. Masy, (hier begon hy tot de concluüe te komen) nu moet immers een van beiden zéker zyn; of, dat in eike van die kleine of groote Volks-vergaderingen de Souverainiteit geheel is; of, dat dezelve er flegts gedeeltelik is. > Is het laatde waar; — kyk, zei hy, dan is myn geheele Systhenia die uitgezooge prym - tabak niet waard; (en met fpoog by zynen uitgezoogen pruim op myn tapyt neder) wsnt dan fpreekt het van ze'fs, dat de Souverainiteit deelbaar is, — en dat wy gevolglyk ons zeiven dan regeiregt tegenfpre'ken; — want te leeren dat de Souverainiteit by het Volk berust; — dat die Volks Souverainiteit onverdeelbaar is; — datevenwel die onverdcelbaare Souverain by kleine gedeeltens zyne Vergaderingen houd; — eu dat in elke van die Vergaderingen een gedeelte der Souverainiteit tegenwoordig zy; - dat alles zeg ik rond- C 3 u,t  ( ■ 22 ) uit dat onmogciyk met malkanderen kan izamengaan," neen maar, dat in tegendeel de allerlompfte tegenftrydigheid, die ooit zou kunnen begaan worden, in zig bevat: — en ik moet zeggen, vervolgde de Souverain, dat, fchoon ik maar een arme Kruijer ben; ik my echter over niets meer fchaamen zoude, dan dat ik een Gevoelen omhelsde, waar in ik my zei ven regel regt tegenfprak, en het welk, alzo, zig zeiven daadelyk omverwierp. — Kriftenezielen 1 (voegde de Hooge Overheid er by) ik ben maar een arme drommel, dat beken ik, maar ik zou mynë oogen niet durven opflaan, als er zóó ists in myne Gevoelen» plaats had; en hoe moeten dan die zoo byzonder - fchicterende Burgers, die in ftedelyke, departementaal, en natiolaale Befhiuren zig geplaatft zien, en zóó yfelykvol waare wysheid en geleerdheid zitten, dat ik wel zeer verwonderd heb, dat veelen van hun er al niet reeds voor lang van zyn gcbarflen, — hoe zouden die Burgers, zeg ik, (zei de Kruijer) dan wel met fchaamte moeten overdekt zyn, indien zy hadden uitgedagt, of, door anderen uitgedagt zynde, r.1 verder hadden voordgepjant, zóódanige Gevoelens, die aan belachelyke tegenflrydigheden krank gingen; — my dunkt, zulken zouden zowel binnen, als buiten, 's Lands door elk verftandig Man moeten befpot worden: — doch, dat overgeflagen, (vervolgde myn gansch - refpeftable Souverain) zo is en blyft dit toch zeker, dat htilaat/le mynergemelde alternatieve, i-aamelyk, dat, het Vo'k in onderfcheidene Byëenkomiten by gedeeltens vergaderd zynde, in elke dier onderfcheidene Vergaderingen de Souverainiteit ook maar gcdeeltelyk zou tegenwoordig zyn, onmogelyk Heek kan houden; — aangezien zulks direét tegen het aangenomen Beginzel der Onverdeelbaarheid van 's Volks Oppermagt aanloopen, en men derhalven zyne eigen Gevoelens wederlpreeken cn omverwerpen, zoude: — en deihalven kan bet nimmer ontkend worden, dat het, overëenkomftig het begrip van de Onverdeelbaarheid der Souverainiteit, vast en zeker is, dat in iedere sfzonderlyke Grondvergadering, die er word gehouden, de gtheele Opperwagt of Souverainiteit des Volks Boodzaaklyk moet tegenwoordigzyn , —en dat, gevolglyk, het eer/ie myner gemelde allernatieve volftrekt door-gaar. Maar, (vervolgde de Kruijer,) nu moet wederom een van deeze beiden buiten allen twyffel zyn; of, dat elk Lid van iedere Grondvergadering flegts een gedeelte van de Souverainiteit in de zelve Vergadering brengt, en ook wederom met zig naar huis neemt, of, dat elk Lid van iedere zoo  ( 23 ) Zoodanige Vergadering eenen gcheekn Souverain uitmaakt» Zou het eer/ie waar zyn; waar zou men dan al weder» om (en dit moet hier nimmer uic*het oog verlooren worden) mat de Onverdeelbaarheid van 's Volks Oppermagt blyven? — Eu is het laat{lc waar, zo als immers, overéénkom, llig het begrip der Onver deelbaar heid, — nu ook maar alleen waar weezen kan; zomoet daar uit dan ook volgen, dat ik, Kees de Kruijer, — die wel degelyk Stemgerechtigd Burger, en Lid eener Grondvergadering, ben, dan ook zeer zeker een geheels Souverain alleen moet weezeu, en ook niet anders weezen kan: —. En hier mede meendehy ten overtuigendften beweezen te hebben het gene in deezoii te bewyzen ftond. • Ik moet bekennen, dat hetrajfon- nement van mynen oppermagijgen Kees de Kruijer roy ten uiterlten voldeed, en dat ik er waarlyk niet het allerminst op wist af-te-wyzen; — maar ik nam echter hog de vryheid hem allerëerbiedigst te vraagen, hoe veele Souverainen wy dan thans in ons Land wel hadden? doch het andwoord deed wederom alles af. —— Dat wy ook zóó veele afzonderlyke Souverainen hadden, zei d5 Man, als er druppelen waters in den Oceaan zyn; genoeg is het my, beweezen te hebben, dat uit de Lóere der Onver deelbaar heid van 's Volks Oppermagt voord» vloeid.dat ik, —. zo als ik my dan ook tnet lieebt genoemd, heb , — voor my zeiven alleen een Souverain van den Lande ben;— en zulks is alles, wat in deezen heeft moeten beweezen worden. — Ik bedankte dien in de daad waarlyk fchranderen Man voor zyne gegeeve inlichting: — ik moeft betuigen, dat hy, naar myne gedagten, zeer con. fequent raifonneerde; — en ik gaf hem eene drie ■ dubbele belooning voor zyne boodfehap; — waar na hy uit zyr.eti: Arm ftoel opltond, -— nog eenmaal op het tapytfpuuwde, — en vertrok. — Intusfchen begon het uur des Concerts al meer en meer te naderen. — Ik zond naar eenen Paruikmaker, die ik wist dat de gewoonte had om overal, za veel maar mogelyk, de Geele Vlag te laaten waaijen: doch de zelve had de vriéndelykheid my te doen weeten, dat hy zulke Loeders, als ik was, nooit ofte nimmer bedienen zoude. — Ik liet toen nog eenen anderen ParuikV maker, dien ik voor een zeer bezaadigd Man kende, en die ik wist dat een zeer getrouwe en Vaderlandlievende Aan. kleever der oude Conftitutie was, verzoeken ,om eens aanftonds te willen by my komen. — Hy kwam daadelyk; — was dienstvaardig; —- en kapte my. — Ik verlangde revolutionair gekapt te weezen; ■— by nnm het aan; — maar,  ( H ) maar, na gedaan werk, bevond ik geheel anders »eka?r te zyn, ais ik verwagt had: — hy verzekerde ray echter dat het, naar zynen fmaak, byzondcr-revolutionair was' —- Vervolgends verfcheen ik op het Conferr. — Ik zag met genoegen, maar toch ook niet zonder verwondering, dat de meelre Datnes, waar onder er veelen waren, die, even zo als ik, Cornelia heetten, ook precies als ik, gekapt waren. — Het Concert wierd geopend; — Het was allerrampzaligst. — Men fpeelde er niet anders, dan op onde verwoeste Drie-angels. — Ook had men er een Inftrument, 't welk even als een Hoed gefatfoeneerd was, — dat voor een foort van Tambourin dienen moest, — en t welk men, t'elkens, na het gebruikt te hebben, boven op een ftokjen zettede: — en voor het overigen wierd er ook nog gefpeeld op een zoogenaamd Dieven, fluit jen. — Tusfchen-beiden wierd er gezongen, op de wyze, als de Maartfche Muficanten geWoon zyn te doen: — het waren /lrias, waar van de woorden door de Zangers zeiven niet verftaan wierden; en evenwel wilden zy, dat de Toehoorërs de zeiven apluudisfeeren zouden. — In 't kort; alles ging zóó fchreeuwend - verward in zyn werk , en had zóó zeer het aanzien, dat het die geheele Bende om niets anders was te doen geweest, dan om de goede Menfchen .maar van den huig te ligten, dat elk er ten uiterllen over verontwaardigd wierd. De Schurken merkten het: — zy pakten zig in itilte de eerre voor, de andere na, door eene agrerdeur weg. — De Toehootërs zettedenhenagterna : men konde hen echter niet, danflcgrs van verren, zien : — Men riep hen toe, Sckelmen\ Bedriegers! BeurzenfnydersI — Maar zy keeken om, en lachten ; en gingen alzo met den buit ftryken. Dat alles was een Droom van éénen nagt. Geliefd UE. deezen langen brief eene plaats in uw Blad te geeven, het zal aangenaam Zyn aan Uwe bejlendige Leczeresfe corneua van schalkenstein. ,Te Amsterdam by Ph. vah Leeuwen Jr., in de St. Luctenjleeg, te Haarlem by Kampman, en van /lis. — l.buien van en Vetit' Rotterdam Cornet, Hofhout, Ifyt, Voiftem. en anderen. — *s Haob Klis en Leeuwetifiein. — Celft Poelman. — Utrecht Tztrworst. Otterloo, en de Wed. Terveen, en Zoon. — Groningen Veenkamp en Groenewout. -— pEUtv-wtDEN, van Stick; en verder alom by de voornaamfte «otknandelaaren, in Nederland, waar dit Blad alle Woensdagen . word uitgegeeven, a (in en een helye Stwiv.  D E JONGE ARGUS. No. 4. JJoezii!;.... hoezêéü; HOEZÉÉ!!!; Wat. fcheeld U toch, Jonge Argus! dat gy zoo een luidrugtig vreugden-gejuich aanheft? — wat is er toch gaande? — Hoe? — vraagd men dat nog? — Men moer, wel een, in de volfte kragt van da: woord, allerönkundigfte vreemdeling in Jeruzalem weezen, isdien men nier aanitonds, op het uitgalmen van myn driewerf HOEZÉÉ! !l de reden myner allezins welgepl aatzte vreugde bevroeden kan. ■ Ik gebruik het woord bevroeden hier opzettelyk; — om dat ik, of het te pas koome, of niet, hier evenwel volftrekt voorgenomen hebbe, even als in 't voorbygaan, te zeggen, dat de oude benaaming van Stedelyke lrroedfcbappen, — die ik openlyk beken, dat my, voor myn perfoon, onaangezien alle, — flegts naar myne gedagten en gevoelens, — taamelyk hersfenfchimmige Nieuwig» heden, nog naay — — nog zeeb-naa, —- Jal — (ik heihaal het nog eens) — nog ZEER. NAA, —aan het harte liggen, — van het woord bevroeden haaren oorfprong ontleend hebben. — Maar; dat overgeflaagen: — wat is dan, (houd men evenwel allerdringendst met vraagen aan) — wat is dati de reden van uw tegenwoordig driewerf* hoezéi toch ? OU — onkundige Menfchen! onverlichte Aard-wurmen , daar Gy zyt! 1 weet Gylieden dan niet, dat het Vreede% — dat het Vreede, — tusfchen alle Pot. en-taarten is? Ach! lieve tyd l is het Waar ? Is het Waar ? — zou de beminnelyke Vreede den zwaaren en drukkenden Heen onzer benaauwde zorgen en bekommernis eindelyk eens eenmaal van onze bitterlyk-beknelde harten hebben afgewenteld ? D Ja?  C atf ) Ja! ja! — de Lieve, de dierbaare vreede is dar.r, zeg ik U; •— en 2y is reeds gemerzeld in een foort van tiras, 't welk, maar weinige oogenblikken tevoren, uit de altoos in de zelfde fituatie blyvendc Haven der ééne-en onver* deelbaare eeuwigheid was aangeiand. Hemel! ■— wat is het Menschdom in 't gemeen, — wat zyn de Bewooners der voor-heen zo vrye en onafhanglyke Nederlanden, in 't byzonder, dan nu gelukkig l Maar zou het met Engeland ook Vreeue zyn? Sm daag nog niet; maar, — misfchien morgen. Met wien is het dan toch Vreede? — zeg het my; op dat ik myne vreugde ook, met ü, den ruimen teugel viere. 't Zal met den Duitfcnen Keizer, — of, eigenlyk, niet met den Keizer, als Keizer, maar met den zeiven, alt Koning van Hongarijen en Bohemen, befchouwd, thans Precde heeten! Dat is alles goed en wel; — maar weet gy my ook te zeggen, wat van dien zo gansch-onverwachten, en ohbegryplyk-fpoedigen, VrbÉub de waare oorzaak zy? My dunkt, zulks is immers reeds meer, dan te veel, door alderhande kunst en vliegwerk, allerwegen, publiek gemaakt, en zal derhaiven, naar myn zeer oppervlakkig en kortzigtig inzien. geene ftoff- van quasstie opleeveren kannen — Wie is 'erto^h, die nier weet, dat devolflrektcrrficrftelbaare, de ten eenenmaale doodelyke, wouden, die de Keizer, nu onlangs, in halten bekomen heeft, — ea de bittere, de jammerlyke, de armoedige, toeliand, waar in het Engelsch Minirterie, waar in geheel GrootBritranniën, zig op dit oogenblik bevind, de waare en weezenlyke oorzaaken zyn, waar aan de zoo verwonder! yk • fpoedige tot- fland- brengiug des'vreedes haaren oorfprong te danken hebbe? - Wie is er, die tans niet ten overruigendften weer, dat, by d? laatfte dugtige Oorvygen, die men voorgeeft dat de Keizer, nukortlings, in Jtaiiin zou bekomen hebben ten aHerminften, 6069 van de urtgeieezenfte Oostenryk'che Legerbenden zouden zyn krygsgevangen gemaakt; bc-halve-u de misschien nog meerdere duizenden van dooden en gekwuzren, en de confideraber-veele Stukken - gefchuts . welken Hy, by die zelfde affaires, al mede zou hebbe» verloo én; — wie is er, zeg ik, die niet weet, dat dat een en ander zyne Keizerlyke Majefteit tot de allerlaatste Happen, of tot eenen zoodsnig-vernederenden Vreede, als het zynen Vyanden zen mogen hebb 0 behaagd. Hem, op den aUergebiedendften toon, voor-te-fchryven, zou kunnen  ( 2? ) seaooddrongen hebben? — En zulks Immers nog des te meer, daar men toch niet verneemd, dat, aan de Franfche zyde, meer dan één enkel Tambour , by het pasfeeren van de Piave, is omgekomen. 't I-waar, particuliere brieven,' zo men zegd, zouden willen ver, zekeren, dat, buiten en behalven het fmartlyk verlies van den gedagten Tamboer, ook nog, aan de Franfche zyde, een kleine jonge zou vermist, — dat eenen Grenadier zyn linker wenkbraauw, door het heevig vuur der Oostenrykers, en der zeiver woedenden tegendand, een weinigjtn zou gezengd, — en dat eenen Officier, door den wtnd van een' Bom, de poeder ier of wat zon uit het hair gewaaid, zyn; — maar! — wie weet, of het waar is? — Men zegd ook wel, dat een Fransch Fufilier, mede by het overtrekken van de Piave, een ftuk befehimmeld brood zou hebben in de rivier laaten vallen, en, zyn best willende dom om het zelve weer op te yisfchen, by die geleegenheid ook zyn hoed zou zyn kwyt geraakt; — maar anderen beweeren wederom ten flerkften, dat, al eens toegedaan, voor een oogenblik, dat het Huk befehimmeld-brood van gemelden Fufiliar zou mogen gezonken weezen, de hoed echter wel dégelyk aan de overzyde van de rivier zou zyn aangedreeverr en opgevischt. — Doch, de zaak eens aan de allerërgde zyde befchouwd, en gefupponeerd, dat de meergemelde hoed zelfs den Oostenrykeren mogt zyn In de handen gevallen; — dan zal evenwel (zo ik onder verbétering flegts van gedagtea ben) dat verlies, aan den kant der Franfchen, nog geenzins mee die veele duizenden van krygsgevangenen, van dooden en gekwetften, met alle die Stukken Kanon, van allerhande Caliber, en met alle die kostbaare Magazynen, welken de Keizerlyken er maar netjes by ingefchooten hebben, te vergelyken zyn. — En dat klein weinigjen, vertrouw ik, zal genoeg weezen, om allerleeyendigst te doen gevoelen, dat h£t niet alleen zeer waarfchynlyk, maar zelfs buiten allen twyffel, en gansch-evident, is, dat de zo lang gewenfehte Vreede eindelyk eens met den Duitfchen Keizer, (of eigenlyk met den Koning van Hongarijen en Bohemen.) met de uiterde overhaalüng, reeds werkelyk gefloten zy. • En aan den kant van Engeland ziet het er immers, zo als men weet, (niet waar? —) nog veel bedroefder, nog veel rampfpoediger, uit. — B-halveu eenen genoegzaamen overvloed vau alles, waar door het Ryk van D 2 Groot-  C 28 ) Groot-Brittanjen in ftaat is zig ftaande te houden, en zyne ooafhanglykheid en welvaart tehandbavenen re befchermen, zo het behoord; — zo heerscht daar immers de nypendfte armoede en het kommerlykst gebrek, dat nog ooit (niet waar?) in éénig Land heeft plaats gehad? — De Engelfche Commercie ligt immers in eene gansch. magtelooze appel - flaauwte; — het Zee weezen is er in deu belabberdften roeftand, die men zig bedenken kan; — de Bank is zo goed als capot; — het crediet ligt er te zieltoogen; — Geld? — geld is erniet zo veel meer, Menfch! als ik hier op myne hand heb; — zo dat, — wagt nog maar één oogenblik, — men de ganfche Britfche Natie wet haast tot den bédelzak zal vervallen zien. — Daar en boven is immers het Engelsch Minifterie zo goed als uit den zadel • geligt: — de knegt van Fox heeft een wind in zynen blaas gevat, en bygevolg is de waterlozing van ieder Engelschman verftopt: — eenige weinige Londonfche Burgers hebben een Adres tegen Pit geteekend; — en dus fpreekt het van zelfs, dat alle de Britten daar-mede infteinmen. ■ Uit dat alles zal men, meen ik, zeer wel by zig zeiven kunnen opmaken, dat het Hof van St. James niet anders als in de allerdringendfte noodzaaklykheid kan gebragt zyn om, zo niet van daag, — dan immers zeker worgen, — op de best- mogelyke wyze, den Vreede met de Franfche Republiek, zo overhaastend als bet van: kan, tot ftand te brengen. Daar men echter heeft goedgevonden, de Artikelen des Vreedes tot nog toe voor het publiek verborgen te houden; zo kan het ook niet manqueeren, of zulks moet aanleiding tot verfcheldene giffïngen geeven. — Terwyl misfchien de een van gedagten is, dat de Keizer zal moeten eenen voet-val doen; zo denkt mogelyk weêr de ander, dat zyne Majelteir er nog wel met het fimpd ■vraagen van F.xcus, en de Opoffering zyner Nederlanden , zou kunnen afkoomen: — en het zou geene oumogelykleld weezen, dat er ook nog gevonden wierden, die meenen, dat aan Engeland ten minften zal verboden worden, in een rond jaar en zes weeken met geen één zyner kernmelk-fchuitjens te mogen in Zee verfcheinen: — maar!! — dat alles bly ven ondertusfchen maar bloote gisfingen, die men ügtlyk gevoeld dat nog geenen genoegzaatnen grond van zékerheid hebben. '— Ook vraagd men malkanderen nog, hoe het, by het fluiten van den algemeenen Vreede, (die immers nu zo goed als geklonken is ?) met de zeven verëenigde Provimièn, — nu de rrye en  ( 20 ) en onafhanglyke Bataaffche Republiek genoemd, — toch ■Boopen zal? — of, nasmelyk, de orde der publieke zaaken daar zal blyven, zo als zy thans is, ot zo als dezelve by liet invoeren eener fplinter-nieuwe Conftitmie word te gemoete gezien? dan ot er de oude Regeeringsvorm wéér zal herfteld worden? — Maar wie weet dat? — Het éénigfte, dunkt my, dat men, den aangaande, doeu kan, is, met de IVaarfchynlykhetd te raaden gaan, en zien, voor welk gevoelen men het daar mede het verst kan brengen. — Ondertusfchen geloot ik niet, dat van zeer groote Onvoorzigcigheid zouden te befchuldigen zyn die genen, welken, van nu af aan, ook onder anderen ten minften op de Mogelykhetd van de herftelling der Stadhouderlyke Regeering eenigzins hunne reekening maakten: — Evenwel is het my eentgermaate bedenkefyk voorgekomen, dat zy, die het hevigfte op de Stadhouderlyke Waardigheid gebeeten zyn, en op de onbefchoftlte wyze daar tegen uitvaaten, juist ook die genen zyn, die het minst van eenen algemeenen Vresde fchynen te willen hooren: — onder de zinken heb ik er gezien, welken, als maar van eenen zóodamgen Vreede gekikt wierd, niet alleen de oogen voor zig neder (loegen, maar ook eenigzins wit onder hunnen neus fcheenen te worden; even als of zy flilzwygende zeggen wilden, dat zy den Boode des algemeenen Vreedes, te gelyk als den Aankondiger van hunnen gewisfen Val, befchouwden: — maar, misfchien heb ik des wegens wel zeer grootelyks misgetast; want het is bekend, datScnyn bedriegd. Het zou echter ook niet geheel onmogelyk weezen, dat hier of daar de een of ander gevonden wierd, die het eenigzins wilde hebben in twyffel getrokken, of de Vreede met den Keizer nog wel reeds zyn volle beibg had: — maar, daar ik vertrouw, dat zoo iemand toch niet zal ontkennen, dat het éamge, 't welk aan dien Vreede misfchien nog zou kunnen ontbreeken, is, dat de onderhandelingen tot den zeiven Vreede mogelyk nog éérst zullen dienen aan. te .vangen, en dat de preliminaire Artikelen nog éérst zullen moeten ontworpen, goed. gekeurd, en onderteekend, worden; — zo zal men dan ook hier aanftonds wel gevoelen, denk ik, dat dte twytfeltng niet het allerminst te beduiden heeft. — l>es niet tegenftaande, zou het, naar zommiger meening, met geheel en all ontbreeken aan zulken, die, ware het moge. ïvk, weigaarne zoud;n tragten te beweeren, dat alle as 1 D 3 ty"  C ja ; Tydmgen en Gerugten van vrebde, die men nu kortelings weêr zo algemeen onder het Volk heeft weeten te verIpreiden, niet dan loutere verzinfelen zyn, door Baatzugt of Eigenbelang loozehk uitgedagr, om particuliere oog. meiken re bereiken; of dat het uitftrooyen, en het waarfcbynlyk- en aanneemelyk- maaken, van die Gerugten eene Staatslist zy, om al wederom des te beter aan Geld te kunnen geraaken. Wien kan het onbekend zyn, dat men, m de jaate 1795, en 1796, ten aanzien van den vreede, ook ten naasten by, zo niet precies, den zelfden tcon, als nu, gezongen heeft? — maar wie heeft ook niet opgemeikt, dat juist in ieder der twee gemeld™ jaaren, kort daar op, eene geforceerde Geldheffing van 6. ProCt. gevolgd is? — En zou het wel zeeronwaarfchynlyk zyn, dat eene zoodanige of dergelyke Geldheffing nu ook wéér her gevolg der voorfchreevene Tydiugen en Gercgten van vreede wierd? — De tyd, die toch allel Jeerd, zal zulks ook wel eerlang ontwikkelen. Ik kan my niet begrypen, hoe het mogelyk zy, dat iemand flegts een negen - en - vyftigfte gedeelte eener fe. conde kan in twyffel trekken, of een wys en verftandig Man behoord zig zeiven, in alle voorkomende gevallen, gelyk te blyven — Die flegts één oogenblik by sMenfchen Volmaaktheid ftil (laat, zal zig in de dringendfte noodzaaklykheid gebragt zien van te moeten toeltemmen, dat het immers volflrekt onmogelyfr zy, dat de Mensch in het een of ander opzigt zou kunnen misleid cf bedrogen worden, dat by zou dtvaalen of mistastten kunnen: — en dus fpreekt het dan ook van zeiven. dar, wanneer een Mensch, van welken ftaat, rang, conditie, Godsdienst, verftand, oordeel, kundigheid, gevoelen, of gedagten, hy ook zoude mogen weezen, éénmaal iet» voor goed en recht, voor Waarheid en Billykheid, aangenoomen hebbe, zulks dan ook altoos en ten eeuwigflen dage by hem als goed en recht, als waar en billylc, inoec befchouwd blyven, zonder nooit of immer daar van te kunnen of te mogen terug komen. De volgende voorbeelden zullen de Onbetwistbaarheid van deeze myne flelliDg, die in Zékerheid voor geene der Mathematilche waarheden eene hair-breerte behoefd te wyken, een weinig meer in het licht plaatzen. Een Schoecmaaker neemt eenen verkeerden leest in de handen. Hy fpand er het leer om. — De fchoen is nog niet half af. Het abuis word hem gezegd; en  ( 31 > en nu ziet hy het ook voor zyne oogen. Dat te eene malle historie waarlyk. De Dame, waar voor hy arbeid, heeft de Bladen met eigen handen geborduurd, en hy heeft, in gedagten, die leest geootnen, waar op hy de fchoenen voor zyne Melkboerin maakt. — Zal hy het weer losfnyden? — Neen zekér! — de Man moet zig zeiven gelyk blyven, en werken maar voord. Een k'eedermaker heeft, in den haast, eenen mouw verkeerd in een kleed gezer. — Hy Word het gewaar. — Zal hy er den mouw weêr uittarneu? — Toch uiet! — Hy moet zig zeiven gelyk blyven, en laaten het kleed zo als het is. Een Timmerman flaat een fpyker in den muur: hy treft net op een' harden fteen, en hy kan er niet door komen. — Zal hy niet eens een weinig verder probeeren, om te zien of het daar beter gaat? — Wel neenl — hy heeft dat plaatsjen éénmaal ulgekozen, en hy moet zig zeiven gelyk blyven. — Maar de Man flaat alle zyne fpykers krom, en vorderd niets. —- Dat kan ik niet helpen: — fchoon hy zig ook voorgenomen hadde zyn eigen kop in of door den muur te liaan; — hy zou verpligt zyn, om dat voorneemen ook getrouw ten uitvoer te brengen, — Maar de Man ftoot zig het hoofd in ltukken! — daar liggen de hersfenen reeds op den grond, en hy zelf, zo dood als een pier, er neven! — Dat is myne Schuld niet: — genoeg is het, dat de Timmerman als iemand,. die zig zeiven gelyk blyfe, geftorven is. Een Metzelaar heeft de Fundamenten voor een groot' cn magtig Gebouw gelegd. — Hy heeft wel nooit aan zoo een zwaar Kasteel gearbeid; — maar hy beeld zig toch in, de Fundamenten zo hegt en fterk, zo vast fn wel, gemetzeld s hebben, dat zy volkomen in itnat zyn, om het Gebouw zelf te kunnen draagen. — De Metzelaar werkt gerust voord: — maar naauw-' lyks is het Gebouw voor een groot gedeelte opgtrokken, of da Grondllagen beginnen reeds aan twee kanten te gelyk te zakken — Elk voorbygaanër ziet het: — hy* zdf ziet het ook: — maar zou hy ondertusfehen niet een zeer groote dwaas zyn, indien hy, — door alle»' weer aftebreeken, War. hy gemaakt had, en de Fundamen-' ren eerst in behoorlyken ftaat re nellen, — voor de ge-; heele Waereld deed zien een Man te zyn, die zig zeiyen niet gelyk bleef? Een Rechtgeleerde heeft eenen Man, in wien hy veel' vertrouwen ftejd, zyn patrocinium toegezegd, — Hy zet al-  c 32 y alle zeilen by, om zynen Client het proces te doen winnen, - gerustlyk zig verlaatende op de Echtheid der Dengten, die dezelve hem ten aanzien van den waaren toedragt zyner zaake gegeeven heeft. - Den Rechtsgeleerden word echter ten klaarden beduid, dat hy misleid of be«roogen is, of, dat hy in een zeer verkeerd begrip verleerd; — en hy zelf befpeurd het ook aan alle kanten: 7- zal hy nn de boot afhouden? Zal hy zynen Client laaten loopen: - Wel foei! - Zou een Rechtsgeleerde 2ig zeiven ongelyk worden! — Dat zou immers wel eene groote fchande zyn. Een wysgeer, — in eene ylendekoorts liggende, neemt «ie idee aan, dat (by voorbeeldj zeven onderfcheidene geheelen maar één uitmaaken. - Het denkbeeld is wat wteuws, en vind derhalven, zo als ligt te denken is, aanitonds by veele Snoetshaanen eenen verbazenden byval. ~ iJe Wysgeer vind vervolgends goed, zyn geheel tzamennel van Phiiophifche waarheden op dat ééne nieuwe denkbeeld te vestigen. — Hy merkt, dat al wat verftandig Aeeten mag openlyk met hem den fpot dryft; — hy ziet Ce zotheid van zyn zo dwaaslyk aangenomen gevoelen in liet helderst licht gedeld: - zal hy nu zynen misihg niet voor de geheele waereld belyden? — zal hy zig niet overtuigen laaten ? — Welk eene Schande, ó Wysgeer! Welk eene Schande! — gy moet u zeiven gdyk blyven. üen Zeeman , — een Schipper van een fchip, — krygt bet in het hoofd, het roer bedendiglyk dien kant heen geduurd te houden, werwaarts het zig zeiven draaid; — «n hy doet alzo. — Nu fchreeuwc-n alle de Schepelingen: Schipper I Schipper! houd toch in Gods naam af! 1 draks zeilen wy op een kip, — en wy zyn verlooxen! — Zal de Schipper nog in tyds wenden laaten? O! welk een laage en lafhartige Schipper zou dat zyn ; — oe man moet zig zeiven gelyk blyven. — Zeil maar gerust toe, dandvastige Styloor I — Gy zit daar immers wel op dien klip. — Straks word uw fchip door de woede der Zee tot fpaandertn gedoten, cn gy, met aile uwe ongelukkige fchepelingen, zult wel haast in 't zagte dons der woedende golven den dood vinden! — Geen nood «chter! — Gy wyze, verdandige, en in uw eenmaal aan. genoome gevoelen als een rots palüaande Schipper hebt «och de onfehatbaare Eer verworven van fchipbreuk geleeden te hebben als een Man, die zig zeiven is gelyk gebleeven. — Hier mede moet ik er affcheiden; om dat my de piaats ontbreekt. — Goede morgen tzaamen;.... Stnaaklyk citen\ geruste nagt.U Te swtft. by Pa. van Leeuwen Jr., en verder alëm, a li ft.  D E JONGE ARGUS. N°. 5> lemander), die weet, welke afgunftige en bittere Vyan1 dinnen de fryheid en de Gelykheid zyn, zal het, dunkt mji niet anders dan ten uiterlten-verwonderlyk voorkoomen kunnen, dat die twee lieve PeuZeltjes, nu al reed* verfcheidene Jaaren agter den anderen, zo in, als buiten, de Bataaffche Republiek, bynaar dagelyks, by onderfcheidene geleegenheden, niet alleen boven allerhande foort van Nieuwspapieren, maar ook boven alle PublU catiën en Proclamatiën, boven alle Wetten en Decreeten , aan het hoofdgeplaatst, zyn in 't Publiek verfcheenen, zonder dat men tot nu toe (voor Zo verre ik weet althans) nog éénmaal heeft vernoomen, dat tusfchen de twee gemelde Dames openlyk eenige de minfte twist of onêenigheid onr(laan of gereezen zy. — Trouwens, — dat is ook waar; — het zyn de Woorden Fryheid en Gelykheid flegts, die zig boven de Couranten en Placaaten vertoonen; —* de beminnelyke Voorwerpen zeiven, welken door die Woorden worden aangeduid, — ziet men niet: — aan die kleine en beuzelagtige onderfcheiding had ik niet gedagt; en nu moet immers, zo als van zeiven fpreekt» ook alle verwondering over de onbegryplyke harmonie, die tot dus verre tusfchen de Fryheid en Gelykheid heeft plaats gehad, hier eensklaps ophouden. — Waren echter die twee betooverende Vrouwtjens • van plaifir zo lang per' foonlyk neven malkanderen geplaatst geworden, als na woordelyk gefchied is, — dan wed ik duizend tegen een, dat zy 'er geen quartier uurs zouden hebben gellann,zonder misfchien vyf en twintig maaien met malkanderen te hebben over - hoop - geleegen; dat met geene tong zou ufc-te-fpreeken geweest zyn het getal der moordaardige reït ■ partyën, welke zy nu reeds met aalkanderen zou-  < 34 O den fiebben gehouden; or dat nu reeds met geene pen zou zyn te befchryven geweest, hoe dikwerf zy malkanderen wel zouden in het aangezig- of in het hair gevloogen hebben. - DeFryheider, de Ccljkheidmmenzyn ieder afzonderlyk van dien tegenflydigen aart. dat de eene de andere onmogelyk verdragen kan, neen maar dat zy malkanderen, bynaar elk oogenbhk van den dag, noodzaaklvk moeten naar het leeven liaan. — Hoe meer de dierbaare Vrvbeid, in eene Burger.maatfchappy, de overhand behoud , •— zo meer de diefagtige, de hoeragtige en overfpelige, Ge. lykhetd, natuurlyker wyze, moet onderliggen. Hoe meer de beminnelyke Vryhetd haaren fchitterenden luiiler allerwegen weet ten-ioon-te-fpreiden, - zo meer de bedrieglyke Gelykheid, ook natuurlyker wyze, moet verdrukt worden. — Hoe meer de lieve, de aanlokkende, de bekoorlyke, de in haare weezenlyke waarde boven niets tefchat- TS\ l r Vreld whld' ~~ zo meer zaI bevinden, dat de hersfenfchimmige Gelykheid agter-nit-gezet worde Ik zal, om detze eeuwige waarheid voor elk myner Leezeren, en Leezeresfen, begryplyk te maaken, en om tevens zo wel der. onkundigen onder hen, als den genen, die wel kundigheden bezit, maar die door andere beezieheden te zeer bezet is, om veel re kunnen leezen, en ztg zeer fterk in-te.fpannen, genoegen ie geeven zeer kort zyn; doch zal echter tragten, de klaarheid en over* tuiging, met de kortheid van myne redeneering, of van myn betoog, te doen gepaard gaan. Als men de allerrechtmatigfle Fryheid iet handelingen der Menfchen niet door den allerönrechtmatigHen Despotismus ganschlyk wegneemen wil, — ja als men de Men. fchen flegts éénigermaaten- vry wil werken laaten dan kan het onmogelyk misfen, of de Natuurlyke Gelykheid (gefield al eens, vooreen oogenblik, doch geenzins toegedaan dat dezelve, — de Mensch in den Natuur-ftaat befchouwd ~werklyk eaifleere, of esïïleeren kan moet even als van zeiven allengskens wegvallen. — De een immers, door dat hy, als een F<-y - weezen , onbelemmerd bandelen mag, en de talenten die God hem gegeeven heeft, vernuf.iglyk op woeker zetten, door het naarfiig - aanwenden van alle zoodanige betaamlyke middelen, als hy meend dat hem op eene eerlyke wyze, de meeste voordeden daar van kunnen aanbrengen, verfchaft zig meerdere Rykdommen, dan de ander, en bekomt daar door ook meerdere gelegenheid om werkzaam te zyn, en te genieten. - Een tweede erlansd meerdere Kundigheden en Inzigten, dan zyn Evenmensch; hy  r 35 ) hy wend de zelve in den kring zyner Werkzaamheden aan, en weer zig daar door, of fchatien en overvloed, of rechten en voor-rechten, te verwerven. — Een derde bezit voortreffeiyke Lichaamskragten, Moed en Dipperheid; hy bevegd zig verdienden, uit liefde voor zyn Vaderland, en ziet zig daar v.opr met eenen zékeren graad van magt over anderen regtmaatiglyk beloond. — Een vierde, ziende dat men langs zulke wegen, en door zoodanige middelen , tot Eer, Aanzien en Grootheid, komt, bevlytigd zignaarfliglyk, om de voetdappen der,drie voorgaanden te drukken, en alzo ook boven zyne Medeburgeren uit - te - munien. — Een vyfde doet ook alzo. — Een zesde, door het voorbeeld der anderen aangeprikkeld, volgd der zeiver fpoor, en tragt zig dus al mede van anderen te onderfcheiden. — Zo ziet men malkanderen, van tyd tot tyd, al meer en meer opgewakkerd en aangemoedigd, door eenen edelen drift, om, op eene .alleziens geoorloofde wyze, fyker of aanzienlyker, grooter of beter, te worden, dan zyn Evenmensch, en, gevolglyk, om aan zynen Evenmensch ongelyk te worden; — want de Gelykheid is het, die geene de minde onderfcheiding in rang of ftaat, in rykdom of bezittingen, in kundigheden of geleerdheid,in bekwaamheden.noch deugd, dulden kan: — zy kend noch meerder noch minder, noch grooter noch kleiner, noch aanzienlyker noch geringer, noch armer noch ryker, dan zy zelve is: — alwat maar in het een of ander opzigt van haar komt te verfchillen, of in deeze of gene betrekking aan haar niet evenaart , word door haar tot een eeuwigduurend bannisfemcnt verweezen. — Ondertusfchen kan het niet misfen, dat, hoe meer onder de Menfchen toeneemt de zugt, om, door bïtaamelyke middelen, boven anderen te excelleeren, juist ook daar door, noodwendiglyk, de Gelykheid der Merifcken afneemen en verminderen moet. — En waar door ontdaat die vermindering der algemeene Gelykheid nu ? Enkel en alleen door dat de Mensch vry werkt, — of door dat hy een loiL-lyk ;gebruik weer te maaken van die allezins-geoorloofde Vryheid, die hem altoos en in alle gevallen toelaat te doeu, 't welk bem betaamd te wilien, zonder ooit of immer daar in te kunnen belet of verhinderd wordeu. — En uit deeze rigtige aanmerkingen kunnen wy derhalven zien, dat de Vryheid en Gelykheid zig .onmogelyk met malkanderen verdraagen kunnen ; — dat. hoe grooter, hoe onbelemmerder, de waare en zuivere Vryheid ij, ook des te grooter alleugskens de Onge. E a lyk.  ( 3« ) üakheid moet worden; — en dat gevolglyk de Vryheid er> Gelykheid. in der zeiver aart en natuur, twee der geflagen fte, nydigfle en bitterde, Vyandinnen zyn, die een Mas van eenig vernuft zal in ftaat weezen, zig voor den sets* te brengen. 6 Zo ook, aan den anderen kant, indien men de Gelykheidm fland gehouden, in pratftyb gebragt, en men, in alle voorkoomende gevallen, naar der zelve regelen en voorfchriften gehandeld, hebben wil, — dan zal men ook wederom, even zo zeer, de dierbaare Vryheid, bynaar van oogenblik tot oogenblik, al meer en meer beleedigd, mishandeld,, verdrukt, en m de prangendfte en knellendfte keetenen gekluifterd, zien. — De Gelykheid immers, zeernydigen afgunflig in haaren aart, en geen meerder of minder, geen hoogerof laager, nevens zig kunnend-gedogen, moetalzoa natuurlyker wyze, der beminnelyke ^ry/i«> h«ft willen fchynen weg. Zou rnen hier willen zeggen, dat de menfchen alleenlyk in Rechten en Pltgten malkanderen zouden gelyk zvn • _ misfchien zoud' ik my dan wel rterk maaken, om'ten overtuigenden te doen zien, dat ook al in da opzi^ - en zulks zelfs in den Staat der Natuur, - ("hoeveel meer dan nog in Burger-'maatfchappyên1) eene aleemeene Gelykheid der Menfchen onmogelyk i - Wif toch kan  ( 4& ) kan zig het Mentehlyk Geflagt voor oogen (lellen, Zon* der, op dar zelfde moment, daar in aan■ te• treffen eerie verfcheidenheid van betrekkingen, van fhaten en omftandigheden; — en Uit welke verfcheidenheid immers ook wéér eene verfcheidenheid, of eene Ongcfykheid, in Rechten êtt Pligten gebooren word? — Of zal men durven (taande houden, dat, by voorbeeld, het Recht en de Pligten van eene Vrouw jegens haaren Man, — van eenen M^n jegens zyne Huisvrouw, — van eenen Vader omtrent Zynen Zoon, — en van eenen Zoon jegens zynen Vader, — eene en de zefde zyn ? — immers neen! — Wei hoe zal eene algemeene, — eene algemeene, Gelykheid in Rechten en Pligten dan toch mogelyk zyn i Ik weet Wel, men is gewoon te zeggen, dat die algemeene Gelykheid in Rechten en Pligten zig maar alleenlyk in zoö verre nitflrekt, als de een of ander, door deece of gene byzondere uatuurlyk betrekking , geene byzondere Rechten boven zommigen verkreegen heeft, óf, in zoo verre hem daar door geene byzondère Pligten zyn opgelegd, _ Maar, hoe veele Menfchen zal men wel behoeven by malkanderen te hebben, om al aanltonds die byzondere natuurlyke betrekkingen, en dus ook die byzondere Rechten en Pligten, te vinden? — Toen het gamlehe M. nschlyk Geflagt nog maar alleenlyk uit drie■perfoonen beftond, waren er ai ^/"onderfcheidene byzondere natuur, lyke betrekkingen daar. — Ja waar zal men flegts éénen ééni* gen Mensch ontmoeten, waarin niet de byzondere natuurlyke betrekking van Man of Vrouw, van Vader of Moeder, van Zoon of Dogter, plaatsheeft; — en die derhalven niet het een of ander byzonder Recht heeft, ot onder eene byzondere Verpligtlng ligt, anders, als het Recht of de Pligt van alle die genen, weiken nier met hem in dezelfde byzondere betrekking flaan? — En waar, — vaar, — is die algemeene Gelykheid in R echten en Pligten dan ? — Zelfs kan ik nog gansch zoo gereetig niet toertemmen, dat flegts alle diegenen', welken mecne en dezelfde betrekking (taan, ook de zelfde Rechten zouden genieten, en aan dt zelfde Pligten zonden gebonden zyn; dewyl doorhet onder* lcheid van tydelyke Bezittingen, en van den meerderen ot minderen graad van Kennisfe enVerfiand.ook.myneserach. lens, eenig onderfcheid, - en dus ook wel degelyk eene Vngelykheid, — zo wel in Rechten, als Ui Pligten, kan vetöjrzaakt worden. {Het vervolg ito No 0.) Te /iir.ji. by fh. van ie*uwt* Jr., en verder alöm, a li