943 C 13   D E DORPPREDIKANT. TOONEELSPEL IN V Y F BEDRYVEJNI. III. Deel. A  VERTOONERS. Doctor P b ï m r o s e , Dorppredikant. Vrouw Phimiiosb, zyn Huisvrouw. Olixia. sophia. j Moses, omtrent 15 Jaaren oud, | Kindere* RtcHARD, een Jongetje van 8 {* van den Jaaren, Dorppredikant Willem, een Knaapje van 4 1 Jaaren, J Lord TaottNHiLL. De Heer Burchel. Jekinson. Baxter. Sinkiws, Huisbezorger en Hofmeefter van de* Lord. Een Gerechtsdienaar. Een Cipier. Een Jager vari den Lord. Een oude Boer. Senige Boer«n en Boerinnen.  is'U&.gxcj:. Neemt ook mj als uwen zoon aan   D E DORPPREDIKANT. EERSTE BEDRYF. Het Tooneel is in de womitig van den Dorppredikant. De kamer is fegt en ouderwet sch geftnffeerd. Op den agtergrond een fchoorfleen. Naast denzelven een groote met leder bekleedde leuningftM. Nog verfcheiden floelen. Een eude ronde fpiegel met een zwarte lyst. Een paar oude familie-pourtraitten. Op den voorgrond een flegte tafel, enz. Twee deuren, van welken de eene naar de flaapkamer, m de andere naar het voor» huis leidt. ' EERSTE TOONEEL. Trouw P-niMRosE, Olixia , SopniA.Me. sus, vervolgens Richarp en Willem. Prauw Primrofe, nog in haar nachtgewaad, flaat voor de tafel, en heeft een opgefneden brood, een tin tien boterpot, en eenig koud gebraad voor ziek jlaan. Zy is bezig om hiervan een entbp te A 2 tnaa*  4 De Dorpphêdieant. ma-aken , dat zy Mofcs op reis wil mede geeven. Mofes Haat mede in de kamer. Qlixia fchikt zyn das in orde. Sophia veegt zyn rok af. Vrouw P r i m k o s e. Haast u wat meisjes, haast u! Voor de jaarmarkt is dat al mooi genoeg. O h i x I a , (jerwyl zy hem omdraait, en zyn kleeding naziet.') Zo —— nu is Mofes gereed en reisvaardig. S o p ii i a. En wat krygen wy van u , dat wy»u hair zo mooi gekruld, en u zo fchoou afgeboriteld hebben ? Moses, (jerwylhy haar beiden kuscht.) Een zoentje, een lekker zoentje, en dat recht van harte. Vrouw Primrose, (tcrwylzy hem het morgen. fluk, dat zy in een papier gewonden heeft, geeft.) Daar, Mofes, fteek dat by u. M o s £ s , fterwyl hy haar Se hand kuscht en het morgenftuk in zyn zak /leekt.) Hartelyk dank lieve moeder! Vrouw Primrose. En wel de hand daarop gehouden , als gy in 't ge-  Eerste Bed RTf. 5 't gedrang komt, opdat zy het u niet uit de zak haaien. (Olixia en Sophia gaan aan haar werk. Zy zyn bezig met een vrouwenhui/el op te maaken.~) Zie daar hebt gy nog wat vergeeten. (Terwyl zy hein van agteren de rok met haakjes opjleektl) Zo — anders worden de panden by het ryden bemorst. M o s e s. Ach , lieve moeder, de rok komt my immers pas aan de knie ! Vrouw Primrose, {terwyl zy hem den anderen kant van de rolt ook op/leekt.) Altyd wil het ei flimmer zyn dan het hoen. R1 c h a r d en VVj l l e m komen /peelende en fpringende uit de zydekamer, Willem paardje fpeelende met een toom in den mond, vooruit, Richard met een klein zweepje, terwyl hy zyn broeder voortdry ft. Hop hop hop! Vrouw Primrose, (terwyl. zy naar 'dp zy . dekamer gaat.) Wat maaken die jongens een leven ! R j C H a RjftV Hans !YTichc-I! Mofes, gy ziet 'er zo netjes uit, als of gy de bruidegom waart. Willem. Gy zyt recht in de noppen , Mofes waar moet dat heen? A 3 Mc,  « De D o n h i b i h ï t, M o s e s. Kaar de jaarmarkt naar de jaarmarkt. Richard. Ach' ik wou dat wy mede mogten gaan. —— {beiden rondom hem) hop — hop hop hop! (£» ze veortfpeelende, tot dat de moe¬ ier hen toeroept.') Vrouw Pümrose, (terwyl zy uit de zy dekamer komt en Meftt een doos geeft.) Fier is de doos voor de kruideniers waaren. Weest toch (lil daar jongens. Men kan niet hooren wat men zegt. (/-V jongens gaan hun gang.) Gy kunt daar buiten wel fpeelen. (Beiden hopen «aar de deur, die naar het voorhuis leidt.") Hop — hop hop! En hier {terwyl zy hem een papier geeft) heb ik opgefchreveu , wat gy van ieder lbort moet medebrengen. M o s e s. Goed, goed, moederlief! Vrouw P a i m n. o s i. En doe uwe zaaken toch met overleg. Onder de drie guinjes moet gy den ouden Bles niet laatea loopen; hoort gy wel ? M o s e s% Ja, dat verftaat zich van zelf. , Vroiiw Primrose, En houdt u toch maar altyd tfauw aan onzen buur-  ElMTI BlDlTFi 7 buurman Flamboroug, en vraag hem maaf alcyd raad, byzonder by het inkoopen. M o s e s. Ik zal, ik zal, lieve moeder! Vrouw Primrose. En hoor Mofes; als gy goede negotie doet, dan moet gy eens rondzien, of gy nut een mooi geldbeursje kunt opdoen. Ik heb 'er lang naar een geweuscht. Men zegt, dat brengt geluk aan. O l r x i 4. En voor ons moet gy een flesje reukwater medebrengen. Vergeet dat toch niet, Mofes! S o f h i a. Ja maar Uil, dat vader 'er niet achter komt, anders zou hy maar knorren. M o s e s, {tegen zyn moeder, terwyl hy haar de hand kuStht.) Nu vaarwel, moeder lief. Vaanwei zusters. Vrouw Primrose. God behoede u, myn zoon! O Li xi a en Scphia tegelyk. Goed fortuin, goed fortuin, Mofes! Kona gezond weerom! (Mofes gaat heen.,) A 4 TWE E-  S De Dorppredikant. TWEEDE TOONEEL. Vrouw Primrose, Olixia en Sothia. Vrouw Primrose, {terwyl zy gaat zitten en een ftrikwerkje onder han■ den neemt.) Ik denk, kinderen , dat wy lieden na den middag nog een gast krygen. En ik geef u eens te raden, wie dat zyn zal? Sophia levendig. Mogelyk, Mynheer Burchel. Hy is ook reeds eenige dagen hier geweest. Vrouw Primrose. Ei , denkt gy dat ? verlangt uw hart zo wat naar hem? S o p ii i ji, Welnu, moeder, waaromniet? Wy hebben hem allen zo lief. Vrouw Primrose. En wat denkt gy, Olixia ? Weet gy ook niet iemand, die in lang hier niet geweest is ? Olixia, (befchaamd.) Ik , moederlief? Vrouw Primrose. Wat houdt gy u onnozel? Gy zyt toch waarlyk een zonderling meisje, Olixia, en juist het tegen- deel  Eerste B e d r y f. 9 deel van uwe zuster. Die heeft het hart altyd op de tong, en gy altyd achter het flot, en dat zelfs tegen uwe moeder, die het echter zo wel met u meent. Olixia. Gy vergist u, moederlief, als gy dat denkt; maar zoudt gy vermoeden dat Lord Thornhill hier komen zal? Vrouw Primrose. Komt het 'er nu eindelykuit? Zekerlyk zou ik het denken. ■ Zyne jagers reden heden morgen vroeg hier door. Hy jaagt hier in de buurt. En gy zoudt 'er immers geen hartzeer van zetten, als hy hier kwam ? Olixia. Ach, lieve moeder, ik twyfel nog altyd, of hy wel ernlHge oogmerken heeft. En wist ik dac hy die niet had, dan wenschte ik liever, dat hy weg bleef. Vrouw Primrose. Het ergert my zelve , dat hy zo achterhoudend is. Ik mag dat om den dood niet lyden, dat een vryer altyd zo als de kat om de bry loopt. Maar heb geduld, ik weet wel een middel, om hem wat aan 't praaten te brengen. Olixia. En dan weet gy toch zelve wel, hoe of vader omtrent hem denkt? A 5 Sc-  to De Dorppredikant. S o p h i A. Ja, om u de waarheid te zeggen, die ziet het» liever gaan dan komen. Vrouw Primrose. Omdat uw goede vriend, de Heer Burchel, vader een mistrouwen jegens hem ingeboezemd heeft. En daar z*l ik hem nog eens_ regt de waarheid over zeggen , als wy elkander onder vier oogen fpreeken. S o p h i a. Altyd moet de arme Burchel het misgelden, ea hy doet tcch geen kind leed. Vrouw Primrose. Ja maar hy mengt zich altyd in zaaken die hem niet aangaan , en dat mag ik niet lyden. ■ Zelfs nog onlangs, toen men van die beide Dames l fprak , die, op aanbeveeling van onzen goeden Lord, wel de goedheid willen hebben, om u deezen winter te Londen by zich te neemen, —— had hy daar niet duizend bedenklykheden over? S o p h I a. Hy raadde u maar, niet te voorbaarig te werk te gaan; hy zou 'er eerst naar verneemen, en u das feefcheid brengen. (Doctor Primrose komt binnen.) Vrouw Primrose. Stil meisjes! vader komt. DER»  Eerste bedry f. n f DERDE xOONEEL. Doctor Primrose, De voürigen. Doctor Pr imrose. Is OHze Mofes reeds weg? Vrouw Primrose. Hy is zo even heengegaan, Schatlief. Doctor Primrose, {terwyl Jvy zyn hoed en overrok aflegt.') Wy zullen heden een vrolykendag hebben , Kinderen. Het weder is fchoon, en daar moeten wy gebruik van maaken. Wat dunkt u, oudje, als wy ons middagmaal onder de groene boomen hielden? Vrouw Primrose. Als gy het zo verkiest, Schat? Doctor Primrose. Mogelyk, komt intusfchen onze buurman Flam* bouroug met Mofes van de Jaarmarkt terug. Dan moet ,gy een vlesch van uwen besfeuwyn ten beste geeven , Ofxia neemt haar citer, Sophia zingt ons een liedje, en dan zullen wy regt vrolykj zyn, Niet waar meisjes? S o p H i a> Dat zullen w.y, Vaderlief! Boe  12 De Dorppredikant. Doctor Primrose, (terwyl hy naar hen toegaat.) En wat hebt gy daar voor een werkje onder handen ? {terwyl hy het werk van zyne dochters onderzoekt , haar zacht berifpende.) Lieve Olixia lieve Sophia wat heeft dat nu weer in ? Olixia. Lieve Vader, het is alleen van ons befpaard zakgeld. Doctor Primrose. Dat gy waarlyk niet erger belleeden kost. Sophia. Het is toch maar dat weinigje lint en zyde. Het andere is al oud. Doctor Primrose. Gy weet, welk een afkeer ik van allen opfchik heb. Vrouw P r i m r o s e:. Wel, lieve Heer, myn fchat! De meisjes hebben byna niets goeds aan haar lyf — en ik dacht, dat gy zelf toch gaarne zien zoudt, dat zy een weinig ordentlyk en zindelyk voor den dag kwamen. Doctor Primrose. Zindelyk, zo veel gy flegts wilt, en ik zal u daar des te liever om hebben. Maar dat is geen zindelykheid. Dat is opfchik, lieve Kinderen , 't geen  Eerste Bedryp. *3 geen armen meisjes ,gelyk gy zyt, niet voegt. Ik weet niet eens of die bonte vederen den rykeu welftaan; maar dat weet ik wel, dat ik altyd by my zeiven weenen moet, wanneer ik"bedenk, dat de naaktheid der armen van den overtolligen opfchik der ryken zou kunnen gekleed worden. Vrouw Primrose. Gy zyt ook waarlyk al te geftreng, myn lieve Schat —;— Maar eer ik het vergeet, (terwyl zy tpftaat en het werk nederlegt , vertrouwlyF) weec gy wel , dat wy heden mogelyk een aanzienlyk bezoek krygen ? Doctor Primrose. Evenwel, hoop ik, Lord Thornhill niet? Vrouw Primrose. Ik weet het niet zeker ,maar hy jaagt heden hier in de buurt, zo als ik hoor. Doctor Primrose. Dat is het onaangenaamfte bericht, dat gy my geeveu kunt, lieve Debora. Ik dacht den dag van heden eens regt vrolyk door te brengen. Dac is nu geheel voorby. Vrouw Primrose. Maar zeg my eens, myn Schat, waarom gy toch tegen den Lord zo ingenomen zyt? Ik houde hem voor een der bevalliglte Heeren, die my ooit voorgekomen is. Doe-  14 De Dorppredikant. Doctor Primrose. Gy moogt zo veel van hem houden als gy wilt, ik moet u zeggen, dat zyne menigvuldige bezoeken my zeer tegen de borst fluiten. Lieve Debora, laaten wy ons aityd houden by zulke kennis (en , die met onzen ftand overeenkomen. On> gelyke verbindteuisfen neemen altyd met ongenoegen een einde. Vrouw Primrose. En heeft hy zich niet, by het eerde bezoek, waarmede hy ons vereerd heeft, als onze grootmoedigde befchermheer vertoond? Doctor Primrose. Dat is alles waar, lieve vrouw maar —— Vrouw Primrose. Hebben wy het niet aan zyne .aanbeveeling te flanken , dat die beide voornaame Dtmes in Lou» den onze dochters naar zich willen neemen ? Doctor Primrose. Wat ik van dien voorflag denken moet, weet ili nog niet. Vrouw Primrose. Heeft hy ons niet, zonder dat wy 'er eens om verzogten, 100 pond fll. ter leen gegeeven, om een officiersplaats voor onzen oudlten zoon te koo. pen? Doctor Primrose. Ik wenschte we', dat ik deezen onderftand niet aangenomen had. Zy is my als fchuld en als weldaad even drukkend. — Ik was dwaas genoeg dat  EeKSTïBeDBYF. jg liefdeloos en geftreng. Gy fchynt te vergeeten , wat wy den man fchuldig zyn. Zonder hem hadden wy onze goede Sophia niet meer. Vrouw Primrose. Nu dat is waar, daar wil ik u gelyk in geeven , myn Schat — dat was in de daad een groote liefdedienst was hy niet op dat tydftip, toen het meisje in de rivier viel, zo fchielyk 'er by geweest, dan had het onfchuldige jonge bloed in haa- re zonden moeten omkomen. Doch is het niet de plicht van ieder goed Christen zynen Haasten in den nood byteftaan? En als men daarby nog zo goed zwammen kan . als de Heer Burchel, dan is het ook zo groot een zaak niet. — Doctor P « i m r o s e. Niet alzoo, lieve Dcbora. — Ondankbaarheid is de zwaarfte misdaad op den aardbodem. Vrouw Primrose. En ben ik dan ondankbaar? Geniet hyniet alle liefde en goedheid in ons huis? Zet ik hem niet altyd het beste voor, dat ik flegts by de hand heb? Bood ik hem niet nog heden een morB 3 gen-  «s De Dorppredikant. genontbyt aan, zo als hy pas in de kamer zyne voeten gezet had ? • ■ Kan men meer doen, dan wanneer men het beetje brood , dat onze lieve Heer ons geeft, met zyne medemenfchen deelt? Doctor Primrose. Men kan zekerlyk meer uoui. Vrouw Primrose. Nu, dat wilde ik waarlyk wel eens weeten. Doctor Primrose, (haar zacht berispende.") Wanneer men hierop geen roem draagt maar lieve Debora — wy hebben heden onzen zieken buurman nog niet bezogt, willen wy niet voor een ogenblik by hem gaan. ~—— Hy zal zo naar ons verlangen. Vrouw Primrose. Van harte gaarne , lieve Schat. (Tot haare dochters) En dat gy toch niet vergeet den ouden lammen Tobias zyn bekomst te geeven, als hy intus fchen komen mogt. Dcctor Primrose, (die intusfchen zynftok en hoed opgenomen heeft, met veel hartelykheid.) Uwe hand, Debora ! • Gy zyt een treflyke Vrouw. Denk toch altyd, dat ik uwe deug¬ den eere, wanneer ik tevens fomwylen uwe ver keerde gevoelens te recht zoek te brengen. Vrouw Primrose, (in het heengaan.) Ja, ja, als het op disputeeren aankomt, dan «loet ik altyd ongelyk hebben, dat weet ik wel. (Zy gaan beiden heen.)  Eerste Bedry f. 23 ZESDE TOONEEL. Olixia en Sophia eerst alleen, daarna Lord Thornhill. Olixia. Ziet gy wel? Nu is het met onsLondensch reisje uit. Ik heb het wel gedacht, dat het zo zou uitvallen. Sophia. Ja, ja, als men eerst al te veel met een zaak op heeft, dan komt 'er gemeenlyk niets van. Maar waarom zou men eok altyd het hoofd laaten hangen , als het niet naar onzen zin gaat ? Olixia. Waart gy in myn plaats, lieve Sophia, gy zouds zekerlyk anders fpreeken. Sophia. Wees toch opgeruimd , gy weet immers, wi» 'er heden komt ? Olixia. Ach , zwyg het was mogelyk beter, dat ik hem nooit gekend had. Sophia. Altyd en eeuwig die klaagliederen —— als ik toch maar in de waereld wist, hoe ik het aanvangen zou om u een weinig te vervrolyken. Weet gy wat? (terwyl zy haar werk nederlegt.) Wy zullen ons orakel eens om raad vraagen, (Zji neemt het B 4 hut.  34 De Dorppredikant. kusfen van de leuning/loei, en haalt kaarten voor den dag.) Zie, waar ik ze bewaard heb. Olixia. Ach , wat zullen die fratfen beduiden , lieve Sophia ? Sophia, (terwyl zy haar by de hand neemt.) Nu kom maar hier, gy weet niet, welkefchoone zaaken ik u te vertellen heb. (Zy zet de/loeien aan tafel.) Zei u hier maar neder! Olixia. Ach, laat dat (taan, myn hoofd ftaat 'er niet na. ■ Sophia, (terwyl zy haar zuster aan tafel trekt.) Ga hier toch maar zitten, zeg ik u (terwyl zy de kaarten opneemt.) Eerst zal ik ze voor u leggen , en dan voor myne geringheid. ' (Lord Thornhil komt binnen, en nadert de meisjes on bemerkt.) Nu maar afgenomen. {Olixia neemt af.) De harten vrouw zyt gy, en de hartenheer —■— wie die is, dat weet gy ook wel. Olixia, (lachende.) Koddig meisje! Sophia, (terwyl zy de Kaarten legt.) Nu geef acht o wee , o wee ! het begin deugt niet dat vervloekte fqhpppenaas maar het zal wel ras anders komen. Heb maar wat geduld. — Ja, zo laat ik het gelden, .— Ei, uw dienarcsfe onderdanig. MisfOlixin. gir, zo  Eerste B e. t> r y 7. 25 10 waar ik Ieeve, zyne.heerjykhejd, Lord ThornliilL, volgt haar op d'e hielen —— o, dje allerlieffte narretjes, hoe zo. ' (taan zy daar naast eikanderen als een paar tortelduifjes — even als of zy trek. kebekken wilden L ii'i, te- wy! hy Olixia een kus geeft.) Welgetroffen . li ve tfaarzegflertje — wel getroffen (De meisjes fp ihgen verfchrikt op. Vergeef my Misf, als ik tl he!> doen fchrikken • maar ik mag op deeze plaats dood blyven, als ik dit ogenblik niet voor het gelukkigfte van myn leven hbüde. Olixia, (hefc 'laamd en verlegen?) Helden wy geweeten Mdord, dat gy zo digt by ons waart. — Sophia, (onbefc1iroomd.~) Ja, waarachtig, Milord , als wy'dat geweeten hadden. — De Lord tegen Sophia. AUeen de werking van uw kunst, fchoone To- vcresTè. Hebt gy hly niet uitdruklyk ontbo • den? — De hartenheer i ent zyn fchuldige plicht. ' Olixia, (ernjiig.) ïk wil echter 'niet hoopen, dat gy ons beluilterd hebt. ' L o'r :i, mei tederheid. Alleen een kleinen geftolen. blik in dit lieve kart — dien ik echter voor geen millioen zou willen ruilen. 13 5 Olixia;  i6 De Dorppredikant* Olixia, (ernjiig.) Het was louter fcherts, Milord — ik verzeke- re het u, louter fcherts. Lord. Waarom wilt gynu zo wreed zyn,en my van de zoete overtuiging berooven , die my het geval, als tegen uwen wil, gefchonken heeft; Iaat my niet lanaer vergeefs fmeeken. {terwyl hy haar in zyne armen jluit. Voltooi myn ge uk, eeniglte Oiix a. — Eén woord, één enkel woord uit deezen fchooucn mond. [Sopnia neemt intusfchen de kaarten weg en legt ze weder onder de leuning/hel.) Olixia, (terwyl zy zich zoekt los te maaken.) Laat ftaan, Milord, ik bid u, laat 1'taan. L o r 1'. Vergeefs — vergeefs Misf, ik laat u niet lo», voor dat gy my belooft de myne te worden. Olixia. Ach Milord! Gy dryft flegts de fpot met my. Lord. Kunt gy aan de oprechtheid myner genegenheid twyfelen? —- Verlangt gy bewys? — Nogheden zult gy die hebben. — Myn vermogen — myn hart — myn perfoon — alles is u, als gy mya liefde kroont. O l i x ' a. Gy weet, hoe myn vader denkt, Milord! Lord.  Eerste Bedryf. jjt Lord. Ik weet het helaas al te wel, •**— maar ik geef daarom de hoop nog niet op —— flegts eerst uw ja, en ik ben onuitfpreeklyk gelukkig. (By zich zeiven.) Ik zal wel tot myn doel komen als ik ze maar eerst hier uit den huize heb. (Hardop') Slegts uw jawoord, Olixia! Olixia. Uw geboorte en de myne, Milord ! Lord. Wat is geboorte; wat is ftand in de oogen der liefde ? Hoor my aan, Misf, ik zal u een voorflag doen. Vrouw Primrose (verfchynt.) ZEVENDE TOONEEL. Vrouw Primrose en de voorigew. Vrouw Primrose verfchrikt, zo ah zy den Lord ziet. Ach — ach — wat zie ik — zyn excellentie. Lord. (By zich zeiven) Vervloekt toeval! Maar het zal wel gaan het zal wel gaan. [Terwyl hy Frotw Primrofe te gemoet gaat.) Goeden morgen — goeden morgen, lieve Mama. Vrouw Primrose (befchaamd, terwyl zy haar voorfchoot voor dt oogen houdt.") Ik verzoek uw Excellentie vergiffenis ik durf  De Dorppredikant. durf my waarlyk nauwiyks laaten zien. Had ik geweeten dat uw Excellentie Lord. Wat al complimenten! Zie my toch eens vooral als uw huistrenoot aan. Vrouw Primrose. Ach lieve God, Uwe Excellentie — wy zyn waarlyk zo veel goedheid niet waardig. En di<- lompe meisjes hebben u niet een- verzogt te gaan zitten. Een ftoel, meisje, fchielyk — (Sfiphia brengt een fioel) De leuningftoel — de leuninglloel, onnozele meid. — lord. {terwyl ky haar tegenhoudt.) Ik dank u, ik dank u, lieve Vrouw — neem het maar niet kwalyk , dat ik zo zonder omftandigheden hier gekomen ben — ik heb een jagtparty hier in de buurt. Vrouw Primrose. ,Ket is my zeer veel eer, dat uwe Excellentie — maar waarmede .kan ik u dienen. Een klein morgenontbyt — zo goed als ik het heb. Lord. Zeer verplicht voor alles — ik kan my buiten dien niet ophouden. — Myne Jagers wachten op my —• maar mag ik wel zo vry weezen deezen middag, als ik van de jagt kom, een kopje thee by u te komen drinken. Vrouw Primrose. Ach uw Excellentie dat is immers degroot- fle eer, die ons kan overkomen. Lord.  Eerste B e d r r i. Lord. En >— Ja , dat had ik daar haast fchandelyk vergeeten. (Tegen de Meisjes') Myn nieuwe Phaèton is gereed. — Ik heb u beloofd, MLf, dat ik 'er geen voet in zou zetten, voor dat gy ze ingewyd had. Myn Koetzier zal tegen den tyd, als ik ran de jagt kom, hier zyn. Vrouw Primrose. Al te veel eer voor myne dochters, zyn Excellentie, ; als het myn man maar wil toelaaten. Lord {lacht hard op.) Nu dat zou toch by myn eer -om te lachgen zyn. — Nu , ik moet voort. Vaar wel! - (terwyl hy haar aan een zyde trekt.) Ach Vrouw Primrofe. Uwe Olixia is een engelachtig meisje — hoe meermaalen ik haar zie. hoe meer zy my betovert. Nog eens, vaarwel (tegen Olixia , zacht.) Maak my toch eindelyk gelukkig. overluid ) Vaarwel, fchoone Olixia (tegen Sophiaj Vaarwel, fchoone waarzegHertje Vaarwel. (Zy vergezellen hem allen tot aan de deur. Vrouw Primrofe maakt veele omjlandigheden en wil hem nog verder vergezellen. — Hy laat het niet toe, en gaat fchielyk heen.) A C IIT-  3 TIEN*  J2 De Dorppredikant. TIENDE TOONEEL. Jekinson en de vooiugeji. Je ki ns on, verkleed, terwyl hy met zonhoofd door de deur komt kyken. Is het geoorloofd, myne goede Vriende' ? Doctor Primrose, (hem te gemoed gaande, terwyl hy hem binnen nodigt.) Met wien heb ik de eer te fpreeken ? Je k . i ns on. Vergeef my myne vrypostigheid ik ben een reiziger. ^Doctor Primrofe voelt in zyn zak naar een aalmoes Gy vergist u, myn Vriend ■ ik ben, God zy geloofd, niet in dat geval — my voert e n gantsch andere oorzaak hervvaards. Doctor Primrose. En mag ik vragen , Jekinson. Gy ziet hier een man voor u, die reeds federt ee ige jaaren, alleen uit begeerte om zich te on» derri'chten , rondreist voornamelyk zoek ik kennis m'et beroemde geleerde lieden te maaken.— Tot myn onukfpreeklylfe vreugde vernam ik, niet verre van hier, • wet opklimmende deftigheid dat de grooteDoctor Primrofe, de heldhaftige verdeediger van den eerfien echt, de rotfteene voormuur van onze  Eerst"b Bedryf. S3 zskerk, de roemryke zuil der onwrikbaare r^chtzinnigheid zich hier ophoudt. — Alleen om zulk eene lofwaardige kennis te maaken , nam ik een omweg. Doctor Primrose , (met inwendig zelfsbehaagen.) Het is waarlyk een al tè vleljend compliment voor my, Mynheer! Vrouw Primb ose. Mag ik u met een ontbytje dienen ? Ik bid u, fpreek maar. Jekinson. Ik betuig u hartelyk dank. Ach myn goe¬ de vriend, ik ben lang, fchoon flegts in de ftilte, een bewonderaar van uwe fchriften geweest. Doctor Primrose. De goedkeuring van zulk een waardig man —■ Jekinson. En toen uwe disfertatie over de geoorloofdheid van een tweeden echt Doctor Primrose. Helaas, helaas, Mynheer, zy heeft my veele vyanden op den hals gelaaden! Jekinson. Wees daar toch niet bedroefd over, Mynheer, — de waereld is nog in haare kindfche jaaren. [Hy zegt het volgende zeer rasch en met veel mndrigheid.~) En echter heeft de Cosmogonie , of de geboorte der waereld , den Wysgecren van alle III. deel. C ty.  34 De Dorppredikant. tyden veel werk verïchaft. Welk een men¬ gelmoes van gevoelens hebben zy niet wegens de fch'êppmg van onze planeet' verzonnen — Sanchoniathon Manethon — Beroliis — Oceüus Lucanus, de laatile zegt op zekere plaats uitdi'uklyk: Anarchon ara kai atelev- tajon lo pan. Maar, gy weet dat beter dan ik het n zeggen kan — (hy geeft hem nogmaals de hand.) Het is my waarlyk van gantfeher harre aangenaam , kennis met u te maaken, en nog meer, daar ik in 't vervolg het genoegen genieten zal, van u meermalen en voor langer tyd te zien. Ik heb voorgenomen ïny in deeze ftreek neder te'zetten • heb voor my, eenige mylen van hier, een klein landgoed gekogt , en heb in de daad heden de nabuurige jaarmarkt, alleen met dat oogmerk,bezogt, om eenige paarden voor den akkerbouw te koopen. Vrouw Primrose. Wat fpyt hetrny, dat wy- 'er heden een om te verkoopen naar ce markt hebben gezonden _ een regt bruikbaar'dier, zonder tpat of gal doch omdat het wat oud en aai.i één oog blind Jekinson. Ik heb , 'om u de waarheid te zeggen , nog niets gevonden, dat my geviel « fehoon het- my op het. geld niet aankwam : want wat myne oinftaiuiigheden betreft, die zyn , God dank —. Doe  Eerste !) e d d ; r, Doctor Primrose, (die ondertusfchen zyne vrouw iels in V oor zegt.) Gy hebt niet geheel en al ongelyk, myn Schat. Het valt my nu juist ook eerst in. — (overluid.') Ik heb wezenlyk nog een paard voor den akkerbouw overig als het u aanftond, en wy den koop eens konden wor. den ■ Jekinson. Ja , dat was te wenfchen , myn beste vriend ; dan had ik een dubbel voordeel van myne rcize. Laat het my eens zien laat liet my eens zien; wat iemand ergens in 'c land in flaat is te geeven, dat zal ik waarlyk ook —- Doctor Primrose, (terwyl hy kar. by ie hand ftetnifl) Mag ik het genoegen hebben Jekinson. O , met vermaak, met zeer veel vermaak. —-—. (zy gaan beiden heen.) ELFDE TOONEE '.. Vrouw Primrose, Olixia en Sophia, Vrouw Primrose. Daar moest nu juist die vreemde man ook komen , daar men zyne handen zo vol werk heeft — ik zal maar heengaan , en my in haast wat aankleeden. (tegen Sophia.) Gy bezorgt my intusC ü " feben  $6 De Dorppredikant. fclien het middagmaal (tegen Olixia.) En gy moet nadenmiddag by de thee wat van die kleine koekjens opzetten, die den Lord laatst zo lekker gefmaakt hebben. En pas toch wel op, dochter, dat het beflag zeer luchtig , en de koekjens bruin gebakken zyn opdat gy 'er eere mede inlegt dan zal ik den Lord zeg. gen, dat gy ze gebakken hebt. (Vrouw Primrofe gaat in de zykamer ; de dochters naar het voor. huis toe.') TWEE"  Tweede Bedkyf. 37 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Doctor Primrose, Vrouw Primrose, Olixia en Sophia. (Vrouw Primrofe en de beide dochters brengen het theegoed in orde. Doctor Primroja ■ gaat in de kamer op en neder.) Doctor Primrose. De jonge blyft verbaasd lang weg. Vrouw Primrose. Och, die klungelt zekerlyk nog met onzen goeden buurman Flamborough op de jaarmarkt om. Die heeft altyd duizend dingen in te koopen. De leuningftoel hier , meisje Hebt gy de kopjes wel nagezien? Sophia. Wel zekerlyk , moeder, zy zyn allen fchoon en zuiver. Doctor Primrose. Als de jongen zich maar niet Iaat bedotten. Hy is tegen de laagen der fchelmen , die in menigte op de markt zyn, niet opgewasfen. C 3 Vrou#  2* D 2 Dorppredikant. Vrouw Primrose. Wees maar niet verlegen, Schat. Dan moest ik onzen Mofes niet kennen. Hy is een flim diefje. (te,-en Sophia.) Daar ontbreekt immers nog het zilveren zuikertangetje fchielyk, lieve Sophia, haal het toch hier. Sophia gaat in de zykamer en haalt het zuikertangetje. Doctor Primrose. Daar is my nu weder zo een gantfche middag bedorven! Vtouw Primrose. Laat u dat toch niet leed zyn, myn Schat — wie weet , welk een goed werk wy tot fland brengen — wees maar een weinig opgeruimd» myn Schat. Doctor Primrose. Gy zyt het reeds in myn plaats — God geeve , dat het berouw maar niet volgt. Vrouw Primrose. Gy fielt u altyd het ergfle voor. (terwyl zy uit het vengfter kykt.y Maar daar zie ik onzen Mofes, en, zo waar ik leef, te voet. Hy heeft het paard gelukkig verkogt — ik heb het altyd gezegd, de jonge is voor een koopman in de wieg gelegd. (Mofes komt binnen.) TWEE.  Tweede Bedryf. 39 TWEEDE T O O N E E L. moses en de vooriosn Vrouw Primrose. Welkom, welkom Mofes! — Wel nu, hoe is de negotie afgelopen? M o s e s , (terwyl hy de doos op de tafel zet, en het zweet van zyn aavgezigt vergt.,) ' Beter dan gy denkt, lieve moeder, —— raad toch eens wat ik voor onzen ouden Bles gemaakt heb? Vrouw P k i m r o s t.. Als gy hem maar niet onder de drie guinjes verJtogthebt, dan ben ik wel te vred.en. M o s E s. Dat zou ik deuken, — Mofes is geen gek — voor vier guinjes, vyf fchellingen en twee pêrfcên heb ik toegellagen, en dat is, dunkt my, een negotie met eere. Vrouw Pr im rost?. Vier guin'es, vyf fchellingen en twee penceri , —— (terwyl zy hem over dc wang Jlry','.) Nu zeg my eens, dat onze Mofes den handel niet verftaat. Doctor Primrose. Dat had ik waarlyk zelf niet gedacht. Fa waar hebt gy nu het geld, zoon? M o s e s, Laat my eerst uitprinten , Irce het met myn paard gegaan is. — - In den beginne wilde geen C 4 mensch  49 De Dorppredikant mensch bieden. — Den eenen ftonden de oogen niet aan de andere zeide, by had een fpat —— de derde meende hem zelfs aan de neus te kunnen zien , dat hy wurmen in de ingewandet had - ziet gy dan niet dat de oude knol aêmecli- tig is, zeide een vierde. En nu begon een ieder zich te verwonderen , wat ik met een oud, blind , aêmechtig , met wurmen geplaagd dier op de markt zou doen. Ja, praat maar wat gy wilt, dacht ik by my zeiven, gy zult Mofes niet vangen —— hy weet zyn weetje wel ■■ ■.met eens komt 'er een oud man , en velt myn paard aan ik eisch ftoutmoedig vyf guin- jes, wan; ik merkte terftond aan zyn reden, dat hy geen verlland van paarden had. — Hy bied my terftond drie guinjes. Ik fchud met verach¬ ting het hoofd. —— Hy wordt boos , en betaalt jny, zo waar ik leeve, vier guinjes, vyf fchellingen en twee Huivers. Vrouw Primrose. Dat is braaf, dat is braaf, Mofes: en goedkoop ingekogt zult gy dan ook wel hebben ? (terwyl zy de doos opneemt.) —— Laat ons toch eens zien! M o s e s. Daar vindt gy niets, moederlief, (fchalkagtig) Myn inkoop heb ik hier. (Hy voelt in zyn borst.) Ik heb twee vliegen met één klap geflagen , en voor het geld, dat ik van het verkoopen van het paard gemaakt heb , een tweede negotie gedaan, die nog beter dan de eerfte is. Zie maar eens hier.  Tweede B e d n t f. Ar hier. (Hy haalt een pak brillen voor den dag in een omflag van papier.') Vrouw P s i m r o s e , (terwyl zy het papier openmaakt.) En wat is dat dan? M o s e s. Een douzyn fyne groene brillen met zilveren randen. Vrouw Primrose, (met eenflaauwe flem.) Een douzyn groene brillen ? — Ben je dan. mal, Mofes, wie heeft u belast brillen te koopen? M o s e s. Lieve moeder, ik kreeg ze half te geef de zilveren randen alleen zyn dubbeld zo veel waardig. Vrouw Primrose. Dat je de henker haal met je zilveren randen.' Doctor Primrose, (die ondertusfcken een bril genomen, en den rand met een mes onderzogt heeft.) Zy zyn geen zes Huivers waardig, want het is niet dan overzilverd koper. Vrouw Primrose. ' Is het niet eens zilver? Doctor Primrose. Zo weinig als uw Taartenpan, myn Schat. Vrouw Primrose. Wel dat is om dol te worden. Daar zyn C 5 vvy  42 De Dorppredikant. wy nu ons paard kwyt, èn hebben niet dan een douzyn brillen met koperen randen ten besten. Zeg my toch eens, onnozele hals, wat ik nu^met die brillen doen zal? Doctor Pk i m n o s e, (fchalkagtig.) Ze zorgvuldig bewaaren, Schatje. Brillen zyn juist dat,-wat gy by uwe kortzigtigheid meest van doen hebt. Vrouw Primrose. Heb ik je niet gezegd, dat gy altyd met onzen buurman Flamborough zoudt raadpleegen? Moses, (beteuterd.) Ach , lieve moeder, hy was 'er zelve by , en liet zich zo goed bedotten als ik. ■ Wy kog- ten ieder een douzyn. De oude man , die myn paard gekogt had , en een zeer verftandig man fcheen te zyn , fluisterde ons geduurig in 't oor, dat wy den koop niet moesten laaten glippen. (Hy weent.) Doctor Primrose. Wees maar te vreden , myn Zoon. Het is nu toch gefchied. Laat dit ten minden in 't vervolg u tot een waarfchouwing dienen om voorzichtiger te zyn. — (terwyl by een papier uit de zak haalt. En ga nu maar terftond naar buurman Flamborough. Ik heb ondertusfehen ons anderen paard verkogt. (op eên fchcrtscgtigen toon) Ik verlïa my wel niet zo goed op de negotie als vriend Mofes, en echter ben ik toch te vreden en wyl ik niet zo veel geld in voorraad had, da' ik den  Tweede Bedrye. 43 den eerlyken man een banknoot van vyftig pond wisfeleu konde , en hy my zeide , dat hy onzen buurman Flamborough zeer wel kende , zo liet ik my een asflgnatie op hem geeven. — Zeg hem dus, dat ik juist geen haast met het geld heb maar of hy my toch wil laaten zeggen, wanneer hy het gemakkelyksc betaalen kan. M o s e s. Wees maar niet boos, Moederlief. {Terwyl hy heengaan wil, komen Burchel met Richard cn IVillcm binnen.') RtcHAitD tegen M o s e s. Ei, zie daar onze Mofes hebt gy ons wat van de jaarmarkt medegebragt? M o s e s {droevig in het heengaan!) Ach , ik wenschte dat ik 'er nooit geweest ware. (Hy gaat heen.) DERDE TOONEEL. Burchel, Doctor Primrose, Vrouw Paijsirose, Olixia, Sophia, Richard, Willem, b u r c ii e l. Nu daar zyn wy wederom — (terwyl hy de theetafel gewaar wordt'.) Gy verwacht bezoek, naar ik bemerk. Vrouw  44 De Dorppredikant. Vrouw Primrose, (met eene eenigzint trotfche houding?) Zyne Excellentie, de Lord Thornhill, zal ons tegen den avond de eer aandoen Burchel (by zich zeiven?) Wel dat had ik moeten weeten! Vrouw P a i m r o s e. Gy zult heden gelegenheid hebben om kennis met hem te maaken. Burchel. Daar heb ik waarlyk zo weinig lust toe, dat ik integendeel het voor hem en my veel beter houde, als wy elkander niet leeren kennen. Vrouw Primrose^ (Jpotachtig?) En dat denklyk ook om zeer goede redenen, maar die gy geheim moet houden. Richard luiden Willem tets in het oor. Zy gaan beiden, hand aan hand, de kamer uit. Burchel (ernjiig.) Nadat ik bemerken kan, lieve Vrouw Primrofe, heeft u myne vrymoedige waarfchouwing van heden niet behaagt. Het doet my leed. 'Er zal,hoop ik, nog eens een tyd komen,dat gy my bedanken zult, dat ik u gewaarfchuuwd heb. Doctor Primrose, (hem met drift fnel in de reden vallende?) En waar-ar gy u, zo myne Vriendfchap u iets waar-  Tweede Bedrtf. 4S waardig is, ook in 't vervolg niet moet loaten aftrekken —■ wat ik u bidden mag, braave man, als gy iets weeten mogt dat den Lord raakt — zeg het toch vry - my heeft hy nooit tot zyn voordeel ingenomen, maar myn goede Debora, helaas, des te meer. Burchel, (terwyl hy de fchouders ophaalt.) Wie niet geraaden wil weezen, is ook niet te helpen. Vrouw Primrose. 'T geen gy althans,uit eigen ondervinding, best weeten zult. Doctor Primrose. Lieve Debora! Burchel. Gy hebt gelyk, goede Vrouw, en even daarom moest u myn voorbeeld tot waarfchouwing ttrekken. Doch daar Lord Thornhill uw vertrouwen in zulk een grooten graad fchynt verkregen te hebben , zal hy u buiten twyfel ook reeds gezegd hebben, dat hy naar Misf Willmot vreit. Doctor Primrose, (fchielyk invallende, ' zeer vrolyk.) Waartoe ik hem van gantfcher harte geluk wen- fche. En u betuig ik hartelyk mynen dank voor dat goede nieuws. Vrouw  46 De Dorppredikant. Vrouw Primrose, (zeer bedremmeld.) Naar Misf. Willmot, zegtgy, en mag ik vraagen Burchel. Van waar ik dat west ? Gy zoudt my nu zekerlyk weder berispen, als ik u zeide, dat ik de bron, waaruit ik het hebbe, geheim moest houden. Vrouw Primrose. En als ik u dan eens zeide, dat gy zeer verkeerd onderrigt zyt ik ken de oogmerken van den Lord beter. Burchel. Die , waarmede hy u vleit, goede vrouw, ken ik ook en hebt gy u dan ook reeds van de eerlykhetd zyuer oogmerken overtuigd, en voor aiic dingen , zyt gy ook verzekerd, dat hy de toeftemtöuTg van zyn voogd, den Baronet Thornhill krygen zal? Vrouw Primrose. Daar zal het zo zeer niet op aankomen, als de zaak maar eerst zo ver is. Burchel.- Meer dan gy mogelyk denkt, goede vrouw • gy zult toch denkelyk weeten, dat de Lord, volgens het testament van -/yn vader, alleen van de geringe iukomften van dit Landgoed zich behelpen moet; dat zyn gantfche overige vermogen onder de beftiering van zyn oom is, onder wiens vöogdy. fchap hy Haat. Vrouw  \ Tweede B e d k y f. 47 Vrouw P r 1 m n o s e. Een fchoone voogd , die niet eens zyn eigen vermogen weet te beltieren, die ook, gelyk zekere andere lieden, die ik nu niet noemen wil, het zyne doorgebragt heeft. Burchel (Jachgende,') Gy fchytn hem zeer wel te kennen, lieve Vrouw Primrofe, verfpilt heeft hy het zyne evenwel niet alleen is hy buitenfporig geweest in zyne milddaadigheid In plaatfe van met den hongerigeri zyn brood te deelen , gaf hy het niet zelden geheel weg. Intusfchen heeft hy toch nog genoeg om te lëeven overig. Hy behelpt zich. met weinig-, terwyl men van zyn neef, naar waar-' lreid , kan zéggen , dat hy het zyne met volle handen dooibrengt. Vrouw P r i m r o s f. . Ik moet u regt uit zeggen , Mynheer Burchel, dn het my zeer tegen de borst fluit, ais zich iemand o'.iverzogc met familiebelangen bemoeit. Doctor Primrose. Lieve Debora —! B u u 'c h e l (k/Mgende.) Schoon bet wat verwaand luidt, goede Vrouw ho.tf. ik echter nog eens den dag te beleeven, dat gy my van zejf hiertoe verzoeken zult. Vrouw P r 1 m r o s bj En Tk hoop , onder God; hulp, dat die dac nooit iomen zul. B ü r.  48 Di DORPPREDIKANT. Burchel. En ik denk dat hy mogelyk binnen kort korten zal. —- De arme niets beteekenende Burchel zal tiog voor den ryken aanzieulyken Lord Thonihill plaats maaken ■ Doctor Primrose. By al wat heilig is ik laat u niet —— Burchel. Slegts zo lang , eerlyke man , totdat uw aanzienlyke gast weder weg is ■ met wien ik niet eens gy moogt 'er van zeggen wat gy w ilt —— in gezelfchap wil zyn. Ik ga intusfchen naar uwen buurman Flamborough;—wy zien el. kanderen zekerlyk van daag nog weder.— (Hy gaat fchielyk heen.) VIERDE TOONEEL. Doctor Primrose , Vrouw Primrose, Olixia en Sophia. Doctor Primrose (na eene tusfchenpoO' zing.) 'T Is fraai! zeer fraai, dat moet ik zeggen i Is dat manier om met menfchen omte- gaan, dien men dankbaarheid fchuldig is ? Geloof my vry, lieve Debora, dat dit voor my de onaangenaamfte redenen waren , die u ooit ontvallen zyn. Vrouw  Tweede Bedryf. 49 Vrouw Primrose. Waarom trapte hy my ook zo op de teenen ? Ik kan het niet helpen, ik moest eens een hartelyk woordje fpreeken. Wie leert hem zich in onze zaaken te mengen? Doctor Primrose. Voortreflyk! In plaatfe van wel acht te geeven op de waarfchouwingen van een goed vriend, bejegent gy hem met verachting. Vrouw Primrose. Zyne berichten zyn valsch, in den grond valsch, myn Schat. Doctor Primrose. En uwe verblinding is ongelooflyk, lieve Debora. Vrouw Primrose. En zyt gy te vreden , als ik u beloove, dat ik den Lord nog heden tot eene bepaalde verklaaring brengen zal? Zyt gy te vreden, vraag ik? Doctor Primrose. Gy flaat geen acht op myne vermaaningen, daarom befpaar my toch het antwoord op uwe vragen. Vrouw P r 1 m r o s f. Gy zult wel ras anders gezind zyn, myn Schat. Genoeg! ik heb een invallende gedachte gekregen , daar ikmy het beste gevolg van beloove. — Mos es, kamt binnen. III. Deel. D V V  5o De DoappREDiKAN t«>VYFDE TOONEEL, m o s e s en de v o o r i g e n. M 0 3 e s. Ach vader, het is u waarlyk met de negotie niet beter gegaan dan my , gy hebtu van een bedrieger aaten bedotten. Vrouw Primr ose. Daar hebben wy het nu; dacht ik het niet! M o s £ s. Buurman Flamborough kent noch den man, noch je iianci. Gy moet hem maar laaten zeggen , hoe hy 'er uitzag , en wat hy aan had. Hy zal terftond naar den vrederechter gaan , om hem te verzoeken, dat hy den dievenvanger 'er' op afzendt; wie weet of hy nog niet hier in deeze landftreek is. Doctor Primrose. Die eervergeten fchelm wie had ooit zulk ten fchurkenihik kunnen denken ! M o s e s. lUaar hoe zag hy 'er uit? Hoe was hy gekleed? Doctor Primrose. Een vrolyke, vriendelyke grysaart. M o s e s. •Een grysaart, zegtgy, vader —- droeg hy zys -igen hairen? —; . .. - s« i Doe-  Tweede B e d e y f.1 Doctor Primrose. Het fchoonfte zilverhair in lokken gekruld ——• M o s e li Hemel! Had hy mogelyk een aschgraauwen rok aan ■ Doctor Primrose. Ja, myn Zoon; hoe zo? M o s e s. Een dikke, lange ftok — een ronden hoed —- Doctor Primrose. Ja, myn Zoon, ook dat had hy — maar — M o s e s. Vaderlief, gooide hy 'er niet-zo wat geleerde brokken onder? Sprak hy nietGriekschenDuitsch door elkander? Doctor Primrose. Alles even gelyk gy zegt. —— Maar hoe toch in alle waereld M o s e s. Ach , Vader! Ik verbeur 'er myn leven onder, als dat niet dezelfde gaauwedief is, die my het paard afgekogt, en, my en onzen buurman Flamborough met de brillen bedot heeft. Doctor Primrose. Is het mogelyk? M o s e s. En de andere, die de brillen verkogt, was Zeker zyn medemakker {Vrouw Primrofe en de meisjes zien elkander fehalkaglig aan en lachgen.) D 2 D06->  Sï De Dorppredikant. Doctor Primrose (befchaamd by zich zeiven.) Dat fpyt my toch niet weinig Vrouw Primrose (fchalkagtig, met eene houding als of zy een bril op de neus wil zetten.) Lieve Man! Doctor Primrose (befchaamd.) Ik weet wat gy zeggen wilt (Jachgende) Nu zekerlyk, gy moogt nu voor my ook wel een bril opzetten . loop loop, myn zoon, ver¬ zoek den eerlyken Flamborough, dat hy toch geen tyd verzuimen wil mogelyk loopt men hem nog wel op het fpoor. Mos es (gaat fchielyk heen?) Men hoort de Jagthoornen. Vrouw Primrose. Te Lord komt de Lord komt! Schielyk meisjens, het theewater het theewater Sophia (loopt heen.) Er gefchied een fchot, de familie verfchrikt, de Vrouwen geeven een gil. Doctor Primrose. Welk een onbeibnnenheid! midden in het dorp , onder ftroodaken! — Wat of die Grooten zich niet al inbeelden! De Lord komt in. ï E S-  Tweede Bedry f. 53 ZESDE TOONEEL. Lord Thornhill en de voorigen. Lord. Gy zult verfchrikt zyn, maarmy tevens dank weeten, hoop ik. Ik kwam juist als geroepen. E_m roovende valk, die boven uw duivenplat zweefde, en dien ik eensklaps naar de andere waereld verzouden heb (terwyl hy den doctor de hand Jchudt) Liefde Doftor, het is my van harte lief — Doctor Primrose (met koele beleefdheid.) Ik ben uw dienaar, Milord. Sophia komt weder binnen , een meid met een theeketel en comvoir volgt haar, die zy naast de theetafel zet en weder heengaat. Vrouw Primrose (terwyl zy den Liri nodigt op den leüningftóel te gaan zitten.) Zal uw Excellentie niet de goedheid hebben — Lord (Jachgende.) Om al de waereld niet. . Gy zoudt my eer op den kanzei van uw gemaal, dan op zyn eerwaardigen leüningftóel brengen — v 4  5<5 De Dorppredikant." Lord. Zeer lekker. Ik mag verdoemd zyn, ah ik niet even zo iigt befluiten kou om een Kamfchadalin te trouwen, als zulk eenholoogig, uitgerammeld fpookfel , dat gy een fchoonheid gelieft te noemen. Doctor Primrose. Dan heeft men ons een onwaarheid gezegd, Milord, en ik bid om vergiffenis. L o R 1>. En zeg my nu eens, wie toch in al dewaerelJde brutaliteit heeft kunnen hebben , om my door zulk een verdoemd paskwil te mishandelen? En gy hebt het nog geloofd? [tegen Olixia teder- lyk) Myn fchoone Olixia vertrouwt my toch, hoop ik, een beter fmaak toe? Olixia (befckaamd.) Ik heb zelf dé eer niet van Misf. Willmot te kennen, Milord Lord, (als te vooren.) Myn fmaak echter, kent gy, zo ik my vleije, wel ? (Vrouw Primrofe koest zeer fterk) In ernst gefproken, zo ben ik 'er zeer gevoelig over, dat men foortgelyke geruchten van my verfpreidt: ik wil wel wedden, dat het van iemand komt, die ten oogmerk heeft, om my hier verdacht te maaken. Vrouw Primrose, (lerwyl zy de thee infchenkt.) Ja, ja! -■ 'Er zyn zulke onverzogte tydingbrengers —: (terwyl zy den Lord een kopje aanreikt.)  Tweede Bedryf. 57 reikt?) Uwe Excellentie hebbe tóch de goedheid op één been kan men niet gaan De Thee, is zekerlyk niet van de beste zou uw Excellentie wel willen gelooven , dat men zich zeiven verftout heeft wegens de aanbieding van die beide aanzienlyke Dames allerhande kwaad te fpreeken ? Lord (haar fchielyk in de reden vallende!) Bravo bravo en by die beide Dames heeft men zich wederom de grofite lastering wegens uwe Dochters veroorloofd {terwyl hy een briefje uit de zak haalt en het den Dolior geeft.) Hier doe my het vermaak en lees dit naam- looze briefje, dat men de beide Dames toegezonden heeft. Zy hebben het my gisteren eerst medegedeeld. Ik Hond, om de waarheid te zeggen, in bedenking om het u te laaten zien doch nu ik hoor mogelyk kent gy de hand, en wy vinden gelegenheid om den paskwillenmaaker optefpooren. Doctor Primrose, (die intusfchen het briefje geleezen heeft en het den Lord wedergeeft.) ]k moet bekennen , Millord, dat dit briefje een dubbelzinnige beteekenis heeft. Lord. Dat gy Heeren toch zo gaarne alles met den mantel der Christelyke liefde wilt bedekken Vergun my (terwyl hy het briefje hardop leest.) „ Ik ben een vriend der onfchuld, en die het zich D 5 ,, tot  53 De Dorppredikant, „ tot een plicht rekent, voor verleidingen te waar,, fchouwen; ik heb voor zeker gehoord, dat gy , twee jonge melsjens, die my, tenminften volgens , geruchten'' • merk toch wel de boosaartige uitdrukking , Pastoor „ volgens geruchten bekend zyn , naar u wilt neemen. Denk op de nadeelige gevolgen , die dit voornemen na zich \ kon fleepen." Hoe gevalt u dit? (metvee! nadruk , terwyl hy de enderjlreepte woorden fterk uitfpreekt.) • ,. Het is zeker niet moeijelyk de ligtgeloovigheid te bedriegen; maar onuitwiscli„ baar is het berouw, als men de ondeugd met haar o-evol" in een verblyf invoert, alwaar voorheen deugd en onfchuld gewoond hebben." Als gy hier iets dubbelzinnigs vindt, Doftor, danhebt gy waarlyk uw eigen manier van leezen Doctor Primrose. (bedremmeld.') Wilt gy my het briefje wel toevertrouwen, Milord ? Lord. Hebt gy mogelyk eenig vermoeden, of kent gy wel zelf het haudfchrift? Doctor Primrose, (die het briefje nog maals met oplettendheid leest.) Dat juist niet, Milord,-maar ikwilmy toch de moeite wel geeven. (Een jager van den Lord komt binnen en fiuijlert hem wat in 't oor.) Lord. Dames, myn Phaëton is /gekomen. — Gy heb 'ertoch niets tegen, lieve Doctor, als Mejuf- frou-  Tweede Bedrit*. 59 frouwen , uwe Dochters, in myn nieuwe Phaëton een klein tourtje doen. Ik heb dezelve uit- druklyk daaroin herwaards laaten komen. Doctor Primrose, (die het ongaarne toeftemt, en de Dochten een heimelyken wenk geeft.) Vergeet my , Milord Lord lachgende. Ik wil toch, om den duivel, niet hoopen, Pastoor , dat. men ook zelfs op myn Phaëton een kwaad vermoeden heeft. Ik verzekere u, zy is zo kuisch ais Luna, en zo onfchuldig als een eerstgeboren Kind , want gisteren kreeg ik ze eerst geheel nieuw uit Londen. Mejuffrouwen , u.we Dochters, kunnen 'er zich veilig in plaatfen, zonder dat haare deugd gevaar loopt van bevlekt te worden. Vrouw P r i m r o s e (tegen haare Dochters.) Als zyn Excellentie u het vermaak wil aandoen, maak dan maar dat gy voortkomt. ——(Demeisjens zien haar Vader aan, om zyn bewilliging te verkrygen.) Lord. Ik zal de eer hebben, haar zelf te ryden. Maar uw Heer Vader hier Doctor Primrose. Gy moet dat niet kwalyk uitleggen. Milord — (tegen de meisjMs) Wat my aangaat, ik hoop, gy zult niet lang uitblyven. (De meisjens zyn zeer vrolyk en neemen affcheid.) Lord  Co De Dorppredikant. Lord. Tot wederziens , myne fchoone meisjens , — (tegen den Doctor en zyne Vrouw.) Zo het my anders geoorloofd is hier nog een weinig by u te mogen vertoeven. (De meisjens gaan heen.) ZEVENDE TOONEEL. Lord Thornhill. Doctor Primrose, en Vrouw PitiMüosa. Lord. Dat moet ik toch met waarheid zeggen Doctor, gy hebt de fchoonfté kinderen in het land. Vrouw Primrose, (terw) l zy het kopje van den Lord neemt en infchenkt.) Zy zyn , zo als onze lieve Heer ze gemaakt heeft,zyn Excellentie. — (zy biedt hem het kopje aan , daar hy voor bedankt.") Gy zult my toch niet verfmaaden, zyn Excellentie. Alle goede dingen beftaan uit drieën, plag men te zeggen. (De Lord neemt het kopje.) Maar lieve hemel, wat baat fcho nheid en deugd in onze baatzuchtige tyden, voor een meisje dat geen geld heeft? Men vraagt niet, hoe het meisje 'er uitziet, of zy wel gefchapen is, maar of zy fchoone pitten heeft? Lord. Gy hebt geen ongelyk, Vrouw Primrofe, en als ik Koning ware , zoude het de arme meisjes, by myn ziel, welgaan ; maar voor uwe fchoone dochters zou ik het eerst en voor allen zorgen. Doe-  Tweede B e d r y f. 61 Doctor Primrose, (hy zich zeiyen.) Dat gefnap verveelt my. Vrouw Primrose. Ja, en als ik Koningin ware, dan wist ik wel, wie ik myn Olixia tot man zou kiezen. Lord. Ach! Vrouw Primrofe , uwe Olixia bezit zo veele volkomenheden, dat zy, ook zonder het armhartige voorrecht van geboorte, een Prins gelukkig zou maaken. Vrouw Primrose, (met toeneemende aandrang.) Uw Excellentie zoekt flegts te fchertfen , maar daar zyn Excellentie dan toch aan het geluk van myn arm meisje wil deel neemen , mag ik wel zo ftoutmoedig zyn , om uwe Excellentie over een zaak raad te viaagen? Lord. Wel nu? Vrouw Primrose, (hoest) Er heeft zich een vreijer voor onze Olixia opgedaan. Lord, {met eene gemaakte verwon, dering.) Voor Olixia? Vrouw P r i m r o se, (hoest.) Ja, een zeer bemiddeld man , by wien zy ook haar brood wel zal vinden, ■— zekere pachter Williams, hier uit de landftreek. Lord  é>2 De Dorppredikant. Lord. Hoe? Gy wilt zulk een lief fchepfel, zulk een engel van een meisje met een man verbinden, die voor een fortuin van dien aart , noch zin , noch gevoel heeft? {Terwyl hy op/laat,) Neen, Vrouw Primrofe, dat kan, dat zal ik in eeuwigheid niet gedoogen. Ik bid u , by al wat heilig is, offer uw kind niet op. — Zy verdient een beter fortuin. Vrouw Prim-rose, (die even gelyk de Doctor ook opgejlaan is, hoestend , terwyl zy de theetafel aan een kant zet.) Dat is alles waar, zyn Excellentie — maar — Lord. De gedachte alleen is my onverdraaglyk, en — ik heb buiten dien myne redenen Vrouw Primrose, (hoest zeer Jlerk.) Ja, als uw Excellentie haare redenen had — dat is zekerlyk een ander ding, maar wil uw Excellentie ons die redenen niet doen weeten — Lord. Dring 'er my niet te fterk op aan , (terwyl hy zyn hand op zyn hart legt.) Hier! hier liggen zy begraven. (De jager van den Lord komt binnen , en fluistert hem wat in V oor.) —— Hy komt my geheel ongelegen. Myn Opziender laat my zeggen , dat myn oom in myne afweezendheid aangekomen is, — dat is nu recht verdrietelyk. (tegen den jager.) Span de paarden  Tweede Bedkyf. 63 in 1 , (de jager gaat heen.) Het doet 'my leed, dat ik de te rug komst van uwe lieve dochters niet kan afwachten. Lieve Vrouw Primrofe , lieve Doctor op een andere keer Ipreeken wy uitvoeriger over de zaak haast u toch niet te veel vaartwel Ik moet voortfpoeden myn oom wacht. • Het is my ten uiterften onaangenaam , dat ik nu juist moet heengaan. Vaartwel. (Zy willen hem verzehen, doch hy laat het niet toe.) Geen flap verder. (Hy gaat fchielyk heen.) AGTSTE TOONEEL. Doctor Primrose, en Vrouw Primrose. Vrouw Primrose, (na eene tmfchenpoozing.) Wel nu, myn Schat, wat zegt gy 'er van, 1 nu hebt gy het toch met uw eigen ooren gehoord? Doctor Primrose. Dat is zo. Vrouw Primrose. En hebt gy nu u zeiven overtuigd? Doctor Primrose. Dat heb Ik, dat heb ik. Vrouw Primrose. En wist ik de zaak niet goed te leiden, daar ik ze hebben wou? Hum, wat zegt gy 'er van? Doctor Primrose. Gy hebt een meesterftuk van llimheid gedaan. Vrouw  <** De Dorppredikant. Vrouw Primrose. Als die verwenschte oom maar niet dwars in den weg was gekomen. Had hy maar niet zo fchielyk heen moeten gaan! Intusfchen is de zaak zo goed als klaar. Doctor Primrose. Ook is myn befluit genomen. Vrouw Primrose. En dat is? Doctor Primrose. Nog heden aan den Lord te fchryven. Vrouw Primrose. Gy hebt gelyk, myn Schat! men moet het yzer fmeeden als het heet is. Gy wilt mogelyk een ichriftelyke verklaaring van hem vorderen , niet waar, myn Schat? Doctor P r i M r o s e. Dat niet, maar hem verzoeken , dat hy nooit hier wederkomt. Vrouw Primrose. Ik fta verfteld. Doctor Primrose. Ik moest billyk verfteld ftaan over uwe ligtgeloovigheid. Doch ik zie wel, het is nu verlooren arbeid , u door redenen van uwe verblinding af te brengen. Wieg u daarom maar hoe langer hoe meer in flaap, ik zal wel waaken. Vrouw  Tweede B e d r y ï. 6$ Vrouw Primrose. Ën wilt gy dan het fortuin van uwe dochters moedwillig met de voet ftooten ? Doctor Primrose. Het ongeluk van myn huis afwenden, u en my het berouw fpaaren , dat wil ik. Vrouw Primrose. Dat heb ik alles aart dien huichelaar van een Burchel te danken. Die heeft u geheel en al tegen den Lord ingenomen, en dien gelooft gy en anders niemand. Maar heb flegts geduld, gy zult hem en zyne geheime oogmerken tydig genoeg leeren kennen. Ik weet reeds maar al te wel , waarom hy de meisjes niet gaarne naar Londen wil laaten gaan. De omgang met Sophia lfct hem in het hoofd. Maar zo lang myne oogen open Haan Doctor Primrose. Burchel zou een goed oog op Sophia hebben? — Vrouw Primrose. Wat gy niet zien wilt, dat ziet gy niet, mya Schat. Doctor Primrose. Zou Burchel een goed oog op Sophia hebben, en my hier niets van gezegd hebben? ——— En van waar weet gy het dan toch ? Vrouw Primrose. Ik moest wel blind zyn, als ik dat niet reöds IIJ. deel. E lang  06*' De Dorppredikant. lang befpeurd had. Hy loopt haar immers overal na. Doctor Primkosg, (by zich zeiven) Nu dan heb ik geen .crediet voor geen mensch op de waereld meer, als ik my in dien man ver- ' gist nebbe. RicuAnu en Willem, (komen binnen.) NEGENDE TOONEEL. PviciiAuo, Willem, en de voorigen. R i c ii a r d , (terwyl hy zyn moeder een brieventas geeft die hy gevonden heeft.) Ach, moederlief, zie eens wat wy gevonden hebben i Doctor Primrose. Zy behoort denkelyk den Lord, men moet ze hem terftond. nazenden. Willem. Neen, neen , vaderlief, zy behoort aan Mynheer Burchel. (Vrouw Primro/e opent, zo ras zy dit hoort, greetig de brieventas en onderzoekt de papieren.) Ik heb ze heden by hem gezien, toen wy naar de Willemftraat gingen. Doctor Primrose, (terwyl hy het jongetje naar zich toe roept , zonder Vrouw Primrofe aan te zien.) En hoe komt gy dan aan die brieventas, kinderen? . Ri.  Tweede B e d r y f. 1 De Dorppredikant. NEGENDE TOONEEL. Doctor Primrose, alleen. Myn huis tot een prooi der vlammen ! —-— myne dochter in handen van den verleider! myne arme vrouw, die met haare hulpelooze kin. deren om brood jammert Goede God, ver- leen my geduld en moed om deeze harde proef door te liaan. (De Lord komt binnen.') TIENDE TOONEEL. De Lord en Doctor Primrose. Lord, (zeer driftig?) Ik ben ontroostbaar over het ongelukkig toeval maar, zo waar'er een God leeft, wil ik alles, wat gy by den brand fchade lydt, vergoeden. Maak lïaat op myn hulp ——■ Lord. Ik veracht u , en uwe hulp, Milord —— (terwyl hy nader by hem komt, op een fterken toon.) Waar is myn kind? Lord. [ Welk een kind, Pastoor? — ik verfla u niet. Doctor Primrose, (met toeneemende drift.) Vergroot toch de euveldaad niet door ellendige Uitvluchten, aanzienlyke booswicht — nog eens ■> waar is myn kind ? Lord.  Derde Bedeyf. 8p Lord. Cy doet my verbaasd liaan , Doctor —— ik zou wei haast geloven, dat de ongelukkige brand u van uwe zinnen beroofd heeft. Doctor Primrose, (zeer gebelgd.) Ila, dat gaat te verre! Ik zweer u by den Almachtigen God, Milord, als gy niet wilc dat ik, wegens uwe onbefchaamdheid, uwen ltanu vergeeten zal — • Lord, (met eene gemaakte gémefykheid.) Indien ik op uw ftand en jaaren geen acht floeg ,op een zachter toon) matig toch uwe drift, man , en zeg my , wat u eigenlyk hier naar toe voert. Doctor Primrose, (zoekt zich te herftellen, neemt, na eene korte tusfchenpoozing , den Lord by de hand, en ziet hem fterk in de oogen.) Weet gy het niet, Milord zie my vry onder de oogen — weet gy het niet? (terwyl hy zyne hand losliat.) Doch die eerst zo diep gezonken is, die bloost byna eerder over een goede daad, dan over een mLdaad. Lord, {lachgende , zeer koel.) Ik zie wel, ik moet u laatcn uitwoeden fchoon ik zelf over myne gematigdheid verwonderd ben. F <; Doe  po De Dorppredikant. Doctor Primrose. Die rny niet begoochelen zal — Milord — zonder verdere omftandigheden Lord. Zonder verdere om Handigheden, Mynheer wat begeert gy van my ? Doctor Primrose. 'T geen#gy my op de fchandelykfte wyze ontroofd hebt — en waar voor u God eenmaal von- uisfen zal myne dochter. Lord. Ik fta als verfteend , Pastoor my dat te zeggen? -my, wien gy juist in tegendeel de redding van uwe dochter te danken hebt? Doctor Primrose. Ik ben te oud geworden, Milord, om my door dit ellendig guichelfpel te laaten verblinden Een eenvoudig meisje, myne dochter Sophia, kunt gy daar mede misleiden, affchuuwlyke bedrieger, maar my niet. Geef my myn kind - myne Olixia weder! Lord, (in de fterkfte uitbarfting eener geveinsde hartstocht.') Olixia, zegt gy ? Groote God — Olixia is nog niet weder by u ? - (terwyl hy met eene geveinsde [mart door de hamer heen en weder loopt.") .— He daar! —r He daar Doe.  DlKDE BïDHf. 5>I Doctor Primrose. Wat zal dat beduiden? — wat zal dat beduiden Milord? (Een jager komt binnen^ Lord, (als te vooren.) Myne paarden infpannen — myne paarden infpannen , en dat op dit oogenblik — roep myne lieden te famen bedienden — jagers « alles —— alles mede , zonder tydveilies • voort! voort I (De jager gaat heen.) Doctor Primrose, (tegen den Lord , die nog fteeds woest de kamer rondloopt.) Zeg my toch, Milord Lord, (fteeds als te vooren.') Nu is my alles klaar —— alles klaar — maar ik zal hem (haffen den fehurk ik zond hem in alleryl naar u toe — zond haar in myn wagen naar huis myn koetzier is nog niet wederom ik dacht geen kwaad —. hy heeft ze ten tweedemaal geroofd — met zyn bloed zal hy het vergelden ■ Doctor Primrose, (by zich zeiven.) Wat moet ik daar van denkeu — (tegen Milord) Milord! Lord, (zonder tusfehenpooztn.) Spoed u — fpoed u , ongelukkige man Hier is geen tyd te verliezen — neem de lieden  02 De Dorpprebikhst. den uit het dorp mede — wy zullen ons verdeelen —— gy naar Bath — ik de flraat op naar Londen morgen vroeg kom ik by u, breng u bericht om Gods wil . fpoed u , fpoed u —— Doctor Primrose, (wien de Lord voortdringt.) Nu dan leide u God, opdat ik myn ongelukkig kind wedervinde. (Hy gaat fchielyk heen.) ELFDE TOONEEL. Lord Thobnhill, (alleen , terwyl hy zich in een ftocl werpt?) Dat gelukte — gelukte boven myne verwachting doch heeft my afgemat heeft my ook getroffen , als of ik een tooneel in de groote manier gefpeeld had. Nu, dat was het ook en ik heb my zeiven overtroffen. —— (Nadat hy op zyn verhaal gekomen is , ftaat hy weder op.) Maar — ik heb toch waarachtig de zaak al ver gedreven den ouden maar ver- foeüyk om den tuin geleid ■ onzalige hartstocht, waar toe brengt gy een mensch niet al! —Weg, weg met die koude filofofie! — gy komt buiten dien veel te laat de flap is nu een. maal gedaan, en ik kan niet weder te rug. Myn voorneemen ter uitvoer brengen , dat is nu het noodzakelyklte, en daar van zal my niets afhouden. (Jekinfon komt met zyn hoofd door de deur kyken.) TWAALF-  Derde Bedryf. 93 TWAALFDE TOONEEL.; Lord Thornhill en Jekinson. Jekinson, in de te vooren befchreeven houding. Is hy weg? (Hy komt binnen.) Lord. Goed, dat gy daar zyt. Ik heb den ouden gelukkig van het fpoor afgebragt —- nu moeten wy ons haasten —- het meisjen moet nog deezen nagt naar Londen; —- maar terftond voort, zo ras de klucht van den trouw voorby is . j maar waar blyfc toch de fchurk? —— Jekinson. Hy is bereids hier, Milord , — ik heb hem in het flaapkabinet gebragt. Lord. Ik wil by haar — nog een paar woorden met myn Hofmeester. — He daar! — He daar! — (Een jager komt binnen.) Sinkins moet hier komen , maar terftond. — (de jager gaat heen) Ora den argwaan van den ouden volkomen weg te neemen, reide ik morgen zelf daar heen, verneeme of zy weder daar is, kome dan te rug. —— Ga heen en maak alles gereed. Jekinson. Gy kunt u op my verlaaten, Milord. Lord. Ik betaal goed, — dat weet gy — maar ajs gy ze niet veilig west weg te maaksa, dan moogt gy  P4 De Dorppredikant. gy zien, hoe het inet u gaan zal. (Sinkins komt binnen.') — Pak uw biezen ! Qekinfon gaat heen.) DERTIENDE TOONEEL. Sinkins en de Lord. Lord. Is Tom weder te rug? Welke tyding brengt hy? Sinkins. De brand grypt alles aan , het halve dorp ftaat in ligte laaije vlam. Lord. Myn God , wat moet ik hooren I Schielyk , hoe veel geld hebt gy in voorraad? Sinkins. Dat zal flegts zeer weinig zyn, Milord —— Lord. Ik geloof, by myn ziel, dat de fchurk met my deelt. Sinkins. ^ Ik ben een eerlyk man, Milord. L o tt d. Zo als men ze by honderden opknoopt < ik moet geld hebben ik heb veel van noo- den zeer veel heb het teruond van doen de uitftaande renten de pachten- alles — alles moet zonder het minfte tydverzuim ingevorderd worden. §jN_  Derde Bedryf. SS Sinkins, Als ik maar doortasten mag , Milord , anders weet ik geen raad. Lord. En wie belet u dat, domkop —— gy moet morgen , zo dra het dag word , op myne goederen rondzwerven, moet alles beproeven wa: gy flegts kunt en moogt ■ Sinkins. Goed , Milord , maar — zonder het geleide van een gerechtsdienaar zal ik bezwaarlyk iets kunnen uitvoeren. Lord. Dat verftaat zich buiten dien , en die niet terftond betaalt, in de gevangenis 1 Sinkins. Nog één vraag, Milord ■ gy gaf my onlangs eenige fchuldbrieveu belastte my toen, dat ik ze maar bewaaren moest, totdat gy 'er nader over disponeeren zoudt. Moet ik die ook invorderen? Lord. Welk een zotte vraag! — Alles, alles, zonder uitzondering, en zonder aanzien van perfopnen. Sinkins. Dat is my genoeg, Milord. Lord. Gy komt morgen avond te Londen —— ik kryg geld, of gy uw affcheid. iHy gaat fchielyk heen.) VEER.  $6 D k Dorppredikant, VEERTIENDE TOONEEL. Sinkins, (alken.') Alles , alles, zonder uitzondering , en zonder aanzien van perfoonen — voortrefiyk, voortrefjyk daar heb ik nu toch eene fchoone gelegenheid, om my aandien trotfchen paap tewreeken. , Ha,ha, Heer Doctor Primrofe, het is geen kunst eerlyke lieden van den kanzei haatelyk af te fchilderen, hen zo ten toon te ftellen, dat de gemeente hen met den vinger kan aanwyzen — dat men de oogen in de kerk naauwlyks durft opflaan nu is de beurt aan my. En welk een gelukkige inval, dat ik den Lord naar de fchuldbrieven gevraagd heb — zekerlyk heeft hy vergeeten dat de honderd pond , die hy den pastoor gefchoten heeft, mede daar onder zyn. Hy heeft ze hem altyd willen fchenken — En nu maar terftond — maar wat gaat my dat aan — zonder uitzondering en zonder aanzien van perfoonen •, zo heeft hy het bevolen , en, zo volg ik het ftiptelyk. Geld kan de paap, nu zyn huis afgebrand is, niet geeven, daarom in de gevangenis met hem; daar kan hy de fchurken en fchelmen vóórprediken , zo veel en zo lang hy lust heeft. In de gevangenis, Heer Pastoor, en dat morgen met den dag'. VIER  Vierde Bedryf. i? VIERDE BEDRYF. HctTooneel verbeeldt een afgebrand dorp. In de verte ziet men de muuren der afgebrande kerk. — Overblyfzels van in den asc/i gelegde huizen; onder deeze de wooning van den Predikant, 'voor ,t welk V bedryf voorvalt. Eenige geredde goederen , als floelen , bedden , enz. lig» gen op de plaats. EERSTE TOONEEL. Doctor Primrose, Vrouw Primrose , Sofhia,.Richard en Willem. Doctor Primrofe zit op een zooden bank voor het afgebrande huis. De jongens liggen met den over» rok van den Predikant bedekt, naast elkander, op het bed, dat voor het huis op den grond ligt. Zy zyn in diepen Jlaap. Sophia jlaat naast haaren vader, met het hoofd op zyn fchouder leunende, en zyne hand in de haare houdende. Vrouw Primrose, (terwyl zy naar de jongens ziet.) Hoe gerust (kapen zy — zy kennen noch zorgen, noch kommer (terwyl zy naar haar man gaat) Gy moest ook zien, dat gy wat rusten kondt, lieve man — III. deel. G SO.  j8- De Dorppredikant. Sophia. O ja, lieve vader, dat moest gy eens beproeven. Vrouw Primrose. Den gantfchen nacht op de Hiaat —;— dat moet, uwe gezondheid krenken. Doctor Primrose, (terwyl hy op/laat.) Ik ben wel, zeer wel, lieve Debora — zorg gy maar voor uwe gezondheid, myn kind ■ Ik'wenschte dat ik u maar bedaardmogt zien, myn kind Vrouw Primrose, (weenend.) In het graf in 't graf, daar zal ik eerst rust vinden. Doctor Primrose. Niet zo, myn lief, (terwyl hy naar den hemel ziet) daar leeft hy nog. Laat ons op Hem vertrouwen, Hy zal alles ten besten fchikken. Vrouw Primrose, (als vooren.) Als wy maar eerst ons ongelukkig kind weder hadden. Doctor Primrose. Wy willen het beste hoopen. Mogelyk is de Lord gelukkiger in zyne nafpooringen. Vrouw Primr ose. Alles alles verlooren (terwyl zy op de- geborgen goederen voor het huis ziet) Niets dan deeze weinige goederen —— waar zullen wy brood vinden? Do?.  Vierde Bedryf. Doctor Primrose. Ach, de, mensch heeft hier weinig van noden, en dat weinige nog voor korten tyd God^ zal ons niet verlaaten. Hy zal het hart van goede menfchen beweegen — Wy leeven , God zy geloofd, onder de Britten zelfs de Lord , wanneer hy in zich zeiven keert — Vrouw Primrose. Ja zekerlyk zekerlyk als hy eéns be. denkt, welk een ongeluk hy veroorzaakt heeft. —«— Doctor Primrose. Slechts uit onvoorzichtigheid ■—•— ook zy het verre van my, dat ik het hem verwyten zou. —» Waar is onze Mofes, myn kind? Vrouw Primrose. Hy ging naar het naaste dorp, kom een weinig melk en brood op te doen, om toch iets te hebben om de arme kleinen te verkwikken onzen ongelukkigen buuren kan ik het toch niet vergen ■ en ik heb niets, volftrekt niets-* waaf mede ik de arme kinderen verzadigen kan. (Eenige boeren komen binnen.) TWEEDE TOONEEL. De Boeren van hetDorpen de Voorigen. Een Boer. Lieve Heer Pastoor, wy hadden wel een verzoek aan u. G 2 Doe»  loo De Dorppredikant. Doctor Primrose. Spreekt vrianden fpreekt — wat kan ik voor u doen? Boer. Het fpyt ons, dat wy u hier zo onder den bloo- ten hemel zien moeten En daarom hebben wy een halve myl van hier in een dorp een huisje uitgezogt, dat de eigenaar u wel aiïlaan wil ■ wy willen 'er u heenbrengen Doctor Primrose. Gy goede lieden — uwe trouwhartigheid treft my in de ziel Allen. En gy zult het immers niet weigeren, Heer Pastoor ? Doctor Primrose. Wees niet veriloord, myne vrienden. als il< het doe. Laat my hier Een herder moet zyne fchaapen niet verlaaten Ik woonde zo gaarne onder u in de dagen van welftand, en zou ik my du in de uuren der droefheid van u fcheiden — neen vrienden neen broeders dat zal nooit 'gefchieden. Boer. Ach, lieve God denk toch om uwe arme Vrouw en arme wurmtjes het hart bloed ie¬ mand , als men ze aanziet ——. wy zyn meer aan ongemak gewoon —. Doe-  VlHDE BlDHÏI. 10! Doctor Primrose. Wees maar onbekommerd , gy goede menfcheu , ■ de brand heeft, by geluk, een gedeelte van myn fchuur verfchoond —— daar is plaats het is goed weder — en het duurt nog lang, eer het de oogsttyd is Boer. Wy moeten u zekerlyk uwen vryen wil laaten Het was ten minden van harte gemeend —■ Doctor Pr i m r o s e. Dat gevoel ik, dat erken ik, vrienden « ■ Boer. Nog eens, Heer Pastoor, wat raad gy ons wel* Wy hebben zo half en half befloten om naar den Heer van ons Landgoed , den Lord te gaan, en hem te bidden, dat hy ons ten minden een weinigje wil onderdeunen. Zou hy het wel doen, en voegt het wel dat wy daar heengaan ? Wat dunkc u, Heer Pastoor? Doctor Primrose. En waarom niet ? Ook ben ik overtuigd dat hy u niet troosteloos zal laaten gaan. Boer. Hy heeft toch het ongeluk gedicht, en als hy christelyk denkt Doctor Primrose. Ja, dat zal hy wel doen —' dat zal hy -— G 3 heb  102 Di Dorppredikant. hebt maar mo'ed In het ongeluk, hebt maar vertrouwen op God, kinderen. Boer. Dat hebt gy ons immers altyd geleerd, en dat komt nu uitmuntend te pas — (terwyl hy hem de hand geeft) Vaarwel, Heer Pastoor, (tegen Vrouw Primrofe, die hy ook de hand geeft.) Vaarwel! Allen, (op denzelfden toon.) God zy met u Heer Pastoor, (tegen haar) Vaar', wel —— (de Boeren gaan heen.) DERDE TOONEEL. Doctor Primrose, Vrouw Primrose, So» phia, Richard en Willem, vervolgens Moses. Doctor Primrose. Wees vrolyk, myn lieffte neem een voor¬ beeld aan onze goede buuren. Die klaagen niet • en wy zouden den moed laaten zinken ? (Mofes komt in, hy heeft een korf aan zyn hals hangen ; onder den linker arm een brood, met de regter draagt hy een melkpot aan een band hangende.) Moses, (terwyl hy den melkpot nederzet, het brood en den korf op den grond legt.) Nu hebben Wy heden en mofgen volop, lieve ouders > die goede menfehen! — ik verzogt flegts pa een weinig melk en bróód, en daar hebben  Vierde B e d r y e. 103 ben zy my een gantfchen korf vol eetwaaren ingepakt — En zy wilden volftrekt geen geld aan- neemen. Zy vroegen wat ik wel dacht, of ik ze voor onuatuurlyke menfchen hield? Vtouw Primrose, [terwyl zy den korf opent.") Ach lieve God, die goede — goede menfchen. Moses. God in den hemel! ■ daar komt onze Lord zo waar ik leeve — en dat wel in vollen galop. Vrouw Primrose en Sof HiA.C^wyzy fchie' -lyk komen aanloopen , beiden te gelyk.) Heeft hy Olixia by zich? (terwyl zy hem zien) Ach God, hy is alleen! Doctor Primrose. Wees-maar niet voor den tyd bekommerd, myn lcfl\e wy wêeten immers nog niét, welk be- rigt hy brengt. (De Lord komt binnen.) VIERDE TOONEEL. De Lord en'de Voorigen. Lord, (terwyl hy rondziet.) 3ebt gy ze gevonden ? G 4 Doe-  ic-4 De Dorppredikant. Doctor Primrose. Helaas neen — Lord. Hoe betreure ik ti ook myne poogingen ' zyn vruchteloos afgeloopeu — intusfchen geef ik de hoop toch niet op — myn volk is nog op het naipooren. (Terwyl hy rondziet, by zich zeiven) Myn God, welk een akelig gezicht! Ik wenschte dat ik hier niet gekomen ware. (Vrouw Primrofe en Sophia weenen fmartelyk.) Doctor Primrose. Ons ongeluk is groot, Milord! Vrouw Primrose. Myn kind myn kind als dat flegis hier ware (de buuren, mannen, vrouwen en kinderen, komen van alle kanten aan.) Lord, (nog zonder hen te zien, zeer verlegen.) Stel u gerust Hel u gerust, goede Vrouw — wie weet wat gefchied (by ziet zeiven) Groote God, welk een ellende heb ik gtfticht, ik moet — ik moet dat weder goed zo:ken te maaken — (de buuren met hunne vrouwfn en kinderen omringen hem, kusfehen hem den rót , en vallen op de knie.) Een oude Boerin, (met een kind op den atm, het andere aan de hanc.) Laat onze nood u ter harte gaan , Milord wy hebben alles in den brand verloorea \ wy km-  Vierde B e d r y f. 105 kunnen ons niet helpen , als gy u niet over ons erbarmt Lord, (ten uiterfte getroffen en verlegen.) Ja toch, ja toch, myne kinderen —.. ftaat op flaat op ik zal uwe huizen laaten bou- wen uw verlies vergoeden Allen. Dat zal u God vergelden Lord, (terwyl hy zyn beurs voor den dag haalt, en ze weggeeft. ' De oudfte Boer neemt die aan.) Daar, daar, neemt dat by voorraad verdeelt het onder eikanderen ik zal meer gee- ven ik zal helpen . (by zich zeiven) Waarom moest ik hier komen? Allen, (terwyl zy opllaan, en hem den rok kusfchen ) Onze Heere God zeegene u — , Lord. Laat ftaan laat itaan — kinderen — Allen Hy vergelde het u duizendvoudig ! (in het heengaan) die goede Heer die goede Heer — (zy allen gaan heen.) G 5 VYF.  io5 De Dorppredikant. VYF DE TOONEEL. Doctor Pümrose. Vrouw Paimrose, So. phia, de Jongens en de Lord. Lord, (nog fteeds in groote beweegitig.") Ook gy _ ook gy zult niets verliezen ook uw kind niet. — Ik haasre my, om ze op te zoeken — (Jêrwyl h:. zich fchielyk ve'rw'ydcrt) Myn God, welk een ongeluk heb ik hier/gedicht! (Hy g uit fchielk heen.) ZESDE TOONEEL. Doctor Primrose met zyn Familie. Doctor Primrose; God heeft zyn hart geroerd —— ten minden is toch de ellende onzer goede habuuren verzacht. VröuW P b i m s o s e. Doch niet de onze. — Myne Olixia — Myne arme Olixia ■ Sophia. Myne arme arme zuster! Moses. Ween niet, lieve moeder wie weet, hóé dat alles nog ten besten kan komen En eer ik het vergeete, lieve vader — weet gy wel, dat onze brillenkooper ook vastzit. Doctor Primrose. • Wie heeft u dat gezegd, myn zoon? M o«  Vierde Bedrtp. ior Moses. Onze buurman Flamborough ——- ik ontmoette hem op de te rug reis. De vrederechter heeft hem laaten roepen. Zy hebben gisteren , geduurende den brand, een dief betrapt, en dat is juist dezelfde kaerel, en hy heeft zyn medemakker ook reeds verklapt, en dien hebben zy ook al by de kladden. Doctor Primrose. En waar hebben zy dan den anderen betrapt? Moses. Niet Ver van het Landgoed van onzen Lord , 'daar hebben zy hem in den nagt op den weg geVat. Hy heeft naast een koets gereden, wie weet, welke fchelmery die gaauwedief weer in den zin gehad heeft? Olixia, (komt fchielyk binnen, en valt haar vader in de armen.) ZEVENDE TOONEEL. Olixia en de Voorigen. Doctor Primrose, (terwyl hy haar aan zyn borst drukt.) Olixia! —— Olixia! dank, dank zy den Wme'l'! Vrouw Primrose, (tevens van vreugde buiten zich zeiven.) God! ——» God! myne Olixia'! - Mor  io8 De Dorppredikant. Moses en Sophia, (te gelyk.") Lieve Olixia lieve zuster! Olixia, (fnikkende , omhelst hen beurtelings , zy kan van weemoedigheid niet fpreeken. Een lang , ftil Tooneel.) Vrouw Primrose, (terwyl zy Olixia aan haar borst drukt.) Welk een booswicht roofde u , arm , ongelukkig kind, en wie redde u? Doctor Primrose. Laat haar toch eerst tyd om op haar verhaal te komen, (terwyl hy haar in zyne armen fluit.) Bedaar bedaar, myn kind gy zyt weder in de armen uwer ouders. O l i x i a , (nog fteeds in groote beweeging.) Dank , dank zy onzen eerlyken vriend Burchel» die my redde! ... Doctor Primrose. Burchel Burchel, was uw verlosfer? Vrouw P r i m r o * e, (te gelyk.) Mynheer Burchel wat hoor ik! Olixia. In plaatze van my naar u te brengen , wilde men my naar Londen voeren —« ik was 'er nog maar een myl van daan Doctor Primrose. En wje wie was de godlooze fchelm? Olixia.  VrEFvDE Bedryf. ioq Olixia. Hy zou wel volgen j zeide hy ■ ik moest maar voorafryden > Doctor P r i m r o s f. Maar wie was het dan fpreek toch'. Olixia. De Lord de Lord Doctor Primrose, (buiten zich zeiven?) De Lord dat is ysfelyk! Vrouw Primrose,^ De Lord! Groote God! ■ Olixia. Hy ontrukte my gisteren aan de handen der roovers ■ Doctor Primrose. En in plaaiiè van u te rug te zenden —— Olixia. Bragt hy my op zyn (lot Doctor Primrose. Op zyn (lot en gy zeide te vooren — Olixia. Ach als gy eens alles weeten zult —— Doctor Pr i m r o s e , (met beevende Jlemme.) Olixia! —— Olixia! • Oi ixi a,  iio De Dorperedikant» Olixia, (terwyl zy haar gezicht op den boezem van haar vader verbergt, met een bedeesde flemi) De Lord is, zedert gisteren, myn gemaal. Doctor Primrose (terwyl hy haar met drift van zich floot.) Weg van my, boelin , uwe fchaaking was dus een eervergeeten affpraak. Olixia. Neen , neen , myn vader , God is myn getuige ! Doctor Primro se. Gy beminde hem ■ was het met hem eens — bedroog my Olixia. Wist gy welk een middel hy aangewend heeft, om myne toeftemming te verkrygen Doctor Primrose. Nooit zult gy de myne verkrygen Ik zal de hand der gerechtigheid tegen hem oproepen, en u geef ik myn Olixia. Houd op, myn vader, ik verdien uw medelyden, niet uwen vloek. Doctor Primrose. Ga uit myn gezicht, rampzalige! Olixia. Dat ben ik , daarom fluit gy uw hart voor my — ' Doe  Vierde Bedryf» *1X Doctor Primrpse. Dat gy onheelbaare wonden hebt toegebragt. Olixia. Onttrek rny uwe liefde niet Doctor Primrose» Daar gy geen achting voor hebt Vrouw Primrose, (tegen Doctor Primrofe.) Ontferm u over uw ongelukkig kind ■ my, my alleen moet uw toorn treffen -— Ik was de oorzaak van haar ongeluk kunt gy haar van u flooten? Olixia. Voelt dan uw hart geen mededogen meer? Sofhia en Moses, (biddende.) Lieve — lieve vader gy zyt anders zo goed —:— Doctor Primrose, (na eenen inwendigen zielftryd.) Uwe afdwaaling zal my in het graf doen daalen . en echter en echter zie wat eert vaderlyk hart vermag -— en echter — (terwyl hy haar fchielyk in zyne armen fluit) vergeef ik het u. Olixia, (in zyne armen.) En haat gy my dan niet? Doctor Primrose, (getrofen.) Dan zou ik het u niet vergeeven hebben. O li xr a.  h2 De Dorppredikant. Olixia. Maar ook hem — ook hem —— Doctor Primrose. Hy mag zich met den hemel verzoenen , wien hy door zyne misdaaden beledigd heeft. Olixia. Hy zal zich beteren ■■ Doctor Primrose. Hy was hier, de eervergetene. Olixia. , Was hy hier? Doctor Primrose. Om ons op nieuws door duivelfche leugens te begoochelen —— Olixia. Myn God! Hy was hier en verzweeg zyn mis-; daad ■ ■ Doctor Primrose. Hier is een doolhof van listige treeken, voor welker opheldering ik fiddere wees oprecht ■ Olixia zyt gy wezenlyk met hem getrouwd? - Olixia. Meer door dwang dan door overweeging bragt hy my zo ver, dat ik hem myn hand gaf. Doctor Primrose. En de naam van den geestelyken « Olixia. Is my onbekend —— Doe.  Vierde Bedrye. 113 Doctor Primrose. En hy was van voorneemen u naar Londen té laaten brengen? Olixia. Het geen ik eerst onder weg vernam. Terftond na' den trouw zond hy my in zyn koets, weg , onder het geleide van een man te paard, die, omtrent een halve myl van het flot , door de gerechtsdienaars aangehouden en voortgedeept wierd, zonder dat ik weet, wat hier toe aanleiding gaf. Moses. Ach, vaderlief, dat was zekerlyk dezelve koets —'— Doctor Primrose, ttegen Mofes.") Zwyg — (tegen Olixia) En nu verder. Olixia Ik riep de gerechtsdienaars om hulp, — alles vergeefs — daar toe had niemand eenigen last. Zonder onzen eerlykeu vriend Burchel — Doctor Primrose. Maar hóe redde hy u toch? Olixia. Hy was alleen , en volgens zyn gewoonte te voet naauwlyks kreeg hy my in 't gezicht, of hv riep met luide ftemme ftil te houden , en de koetzier gehoorzaamde zonder tegenfpraak» Deeze , zo wel als de beide bedienden * die de Lord had mede gegeeven , fcheenen op zyn geIII. Deel. H zichM  H4 De Dorppredikant. zicht, zeer ontfteld. Hy klom by my in de koets, beval om te kecrcn , en niemand irelde zich 'er tegen dus bragt hy my tot het naaste dorp van hier —— Sinkins, (komt binnen?) AGTSTE TOONEEL. Sinkins. en de Voorigen. Sinkins. Uw dienaar, Heer Pastoor myn bezoek zal u wel niet zeer gelegen komen — (terwyl hy eenige papieren uit de zak haalt, en den fchuld. brief zoekt) ook ben ik met twee woorden gereed. Doctor Primrose. Wat brengt gy my, Mynheer? Sinkins. Ik kwam wel eigenlyk niet om te brengen , maar om te haaien, Heer Pastoor, (terwyl hy den fchuldbrief voor den dag haalt) Als gy de datum naziet, zult gy bevinden , dat de betalingstermyn , reeds voor een half jaar , is verfcheenen. Milord heeft waarlyk veel geduld gehad. Doctor Primrose, (zeer verfchrikt by zich zeiven.) Groote God, wat is dat nu weder? (tegen Sinkins?) Ik zal zo veel doen , als volgens myne tegenwoordige omftandigheden in myn vermogen is. Vrouw  Vierde Bedryf. 115 Vrouw Prim rose, (by zich zeiven.') Groote God , dat ontbrak nog aan ons ongeluk. Sinkins. • Wat raaken my uwe omltandigheden geld, Heer Pastoor of gy weet wat in Engeland het gebruik is. Daar wordt niet lang mede getalmd. Doctor Primrose. Gefchiedt dat op eigen gezag , Mynheer, of beval Milord het u? Sinkins, (terwyl hy hem den fchuldbriêf geeft ) Is dat uw hand, Heer Pastoor? Doctor Primrose. Ja. Sinkins, (op een trotfchen toon.) En dat ik de eere heb de zaakbezorger van zyne Excellentie , den Lord Thornhill, te zyn , weet gy toch ook? Doctor Primrose. Wie ontkent dat? Sinkins. Nu, dan is uwe vraag overbodig kort en goed Heer Pastoor aut, aut of geld» H 4 Vrouw  D ii Dorppredikant. Vrouw Primrose. Maar, lieve hemel, denk toch om het ongeluk, dat wy geleden hebben Sinkins. Ik heb met uw man te doen, en niet met u — Vrouw Pastoresfe — wat helpt al dat gejammer en beklag? Wie fchuldig is moet betaalen. (tegen hein) Wel nu, hoe is het, ja of neen, opdat ik my daar na weet te fchikken? Doctor Primrose. Nog wat uitftel, Mynheer, en ik zal raad zoeken te fchalfen op dit oogenblik is het my onmogelyk. Sinkins. Zo , dat wilde ik maar weeten. (terwyl hy den gerechtsdienaar, die te mg gebleven is, roeptj Kom maar hier kom maar hier Doctor Primrose, (by zich zeiven.) Ik wil toch niet hoopen (De gerechtsdienaar komt binnen.") Vrouw Primrose, (op het gezicht van den gerechtsdienaar.) God kome ons te hulp! Olixia, Sophia en Moses, (te gelyk niet de Moeder.) God in den hemel, wat is dat! NE.  Vierde B e n r y f. 117 NEGENDE TOONEEL. De Gerechtsdienaar en de V o o r 1 g e n. S 1n k 1 n ?, (tegen den Gerechtsdienaar.) Doe uw plicht Hier zit toch niets anders op. (De Boeren uit het dorp komen van alk kanten toeloopen, en blyven van verre ff aan.) Gerechtsdienaar. Het doet my van harte leed Heer Pastoor, maar (terwyl hy nader hy hem komt) gy kent de ftrërigheid onzer fchuldwetten. Vrouw Primrose, (met de kinderen, terwyl zy hem afhouden.) Onmogelyk onmogelyk Hsb toch medelyden. Doctor Primrose, (by zich zeiven.) Dat verwachtte ik niet. Sinkins, (te gelyk.) Doe uw plicht. Gerechtsdienaar, (legen het huis. gezin.) B'.lemmer my toch niet ik doe het tegens mynen wil en dank , maar ik moet wel , helaas! (terwyl hy ten tweedemaale nader by den Doctor komt, komen de buuren ylings by, en omringen den Gerechtsdienaar.) Een Oude Boer, (terwyl hy hem aanpakt.) Als gy uwe kneukels ongefchonden uit het dorp H 3 wU<  ii8 ~ D e Dorppredikant. wilt draagen —. zo pak u op het oogenblik vaa hier, dat raaden wy u. Gerechtsdienaar. Geen gewelddadigheden, menfchen S in ki ns, (te gelyk.) Wat onderwindt gy u, lompe vlegels? De Oude Boer, {die Sinkins aanpakt?) Met u zullen wy korte fprongen maaken , gy vervloekte bloedzuiger, gy De Jongens, (die van het geraas wakker worden.) • Moeder —— moeder wat is dat ? Doctor Primrose, (terwyl hy zo wel Sinkins als den Gerechtsdienaar verlost, tegen de Boeren.) Hoe kunt gy u zo vergeeten ■ vrienden — broeders — Is dat de vrucht myner lesfen ? Vermaande ik u niet altyd tot gehoorzaamheid aan de wetten ? (tegen den Gerechtsdienaar, op een bedaarden toon) Ik zal met u gaan, Mynheer. Vrouw Primrose, (tegen den Gerechts-. dienaar.) Ontferm u toch, Mynheer! De Kinderen, (te gelyk.) Nog eens, heb toch mededogen.  Vierde Bedrtf. Tip De Oude Boer, (te gelyk.) Wy kunnen dat onmogelyk dulden (tegen den Gerechtsdienaar) Hoor my toch aan , Mynheer , wy ftaan 'er borg voor Alle Boeren, (te gelyk.) Ja, ja, dat doen wy, allen voor een. Sinkins. Uw borgtocht geldt hier niets. Doctor Primrose, Bedaard! bedaard, vrienden ■ De Oude Boer, (terwyl hy de beurs uittrekt , -die hy van den Lord kreeg.) En hier is ook geld Doctor Primrose, (hem fchielyk in de reden vallende.) Nooit zal ik gedoogen, dat ik, het geene Milord u fchonk Sinkins, (fchielyk.) Hoe veel bedraagt het? De Oude Boer, (jchielyk, terwyl hy hem de beurs voorhoudt.) Twintig guinjes en daarenboven neem ze, neem ze maar wy geeven het met ver- maak Doctor Primrose, (te gelyk,terwyl hy hem te rug houdt.) Nooit, nooit —— H 4 SlïN'  320 De Do r p p r e d i k a'n t. Sinkins, (te gelyk.) Wat zouden die bedelaars (tegen den Ge¬ rechtsdienaar) Kom, doe uw plicht —-« Doctor Primrose. In Gods naam, kom maar, Mynheer — Vrouw Primrose, (terwyl zy aan zyn hals hangt.) Ik laat u niet los. De Jongens, (fpringen op en houden zich aan hunne moeder vast.) Moeder! Moeder! De Kinderen, (insgelyks.) Myn God! Myn God! - Vader! Doctor Primrose, (te gelyk.) Het is niet anders — gy ziet het immers. Sinkins, (te gelyk.) Weg -—— weg met hem! VYF.  V y f d e B e d r y f. lil V Y F D E B E D R Y F. Het Tqoneel verbeeldt een Gevangenis. EERSTE TOONEEL. Doctor Primrose en de Citier. Doctor Primrose, (zit aan een kleine tafel met een boek tri de hanc; de Cipier ftaat naast hem.) Ik ken geen man van deezen naam , ik weet ook niet, wat hy my kan te zeggen hebben. Cipier. Hy verlangt zeer om u te fpreekeu. Een jonge kaerel van een zeer goed voorkomen, en van zulk eerlyk gelaat , dat men zweeren zou, dat hy zyn eigen te huis gelaaten en een vreemd gezicht geleend had, om den rechter te bedriegen. Doctor Primrose. En wat is de oorzaak, dat hy in hechtenis gekomen is? Cipier. Een diefftal. Hy zit eerst zeden heden morgen. Doctor Primrose. Als hy 'er fterk op ftaat, Iaat hy dan maar komen. H 5 Ci.  122 De Dorppredikant. Cipier. Mogelyk zal zyn gezelfchap u een weinig vervrolyken , lieer Pastoor , want het is een zeer koddige fnaak, en het doet my waarlyk in myn hart leed, dat men zulk een braaf Predikant zo fmadelyk bejegent ik zal hem gaan haaien. (Hy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. Doctor Primrose, (alleen, terwyl hy op/laat.) Ook dit medegevoel is troost , en ook daar voor dank ik God! myn arme vrouw myne ongelukkige kinderen hen alleen — hen alleen betreur ik my zullen de flagen van het noodlot niet nederdrukken ik kan draagen mogt ik flegts hun lyden kunnan verzagten! (De Cipier brengt Jekinfon binnen.) DERDE TOONEEL. Cipier, Jekinson en Doctor Primrose. Cipier. Kom maar hier, kom maar hier! (Hy gaat keen?) Jekinson. Is het geoorloofd, myn goede vriend? Doctor Primrose. Wat begeert gy van my, Mynheer!  V y f d e B e d r y f. 1 = 3 Jekinson. Ach, dat gy wist, hoe zeer ik u betreure (in denzelfden toon, als in het tiende Teoneel van het eerfte Bedryf) dat ik den beroemden Doctor Primrofe , den heldhaftigen verdeediger van het eerfte huwelyk,den groote voormuur onzer kerke, de roemryke zuil der onwrikbaare rechtzinnigheid, op een plaats zien moet — Doctor Primrose. Ik bedank u voor uwe deelneeming, Mynheer —— maar ter zaake, als ik u bidden mag Jekinson. Laat uw ongeluk u toch niet leed zyn — de waereld is in haare kindfche dagen, en toch heeft de cosmogonie , of geboorte der waereld, de Wysgeeren van alle tyden zo veel te doen gegeeven. Welk een mengeling van gevoelens hebben zy niet van de fchepping van onze planeet ver. zonnen! Sanchoniaton —, Manethon _ Doctor Phimrose, (vol verwondering?) Vergeef het my,dat ik zo veel geleerdheid moet afbreeken — maar (terwyl hy hem vol ver¬ wondering aanziet) my komt voor, dat ik dat alles voorheen nog eenmaal gehoord heb. Jekinson, Helaas , helaas hebt gy dat —— Had ik dat weinigje geleerdheid, dat ik in de waereld heb, * niet gisteren in uw huis uitgekraamd , zou ik dit uur mogelyk nog als een vry man voor den dag komen .» Doe-,  12 i De Dorppredikant. Doctor Primrose. Ik ben van verbazing buiten my zeiven .. ■ hoe gy waart? — Jekinson. Men plag anders te zeggen, jonge vfiendfehappen zyn warm : maar ik vrees , dat dit hier het geval niet zyn zal, ten minden niet van uwen kant. Doctor Primrose. Nauwlyks kan ik van myne verwondering bekomen — uw gezicht Jekinson. Is heden wel dertig jaaren jonger dan gisteren — Laat u dat niet bevreemden — Ach, Mynheer, had ik flegts met de helft der moeite, die ik aan het leeren van fchelmery bedeed heb, een handwerk zoeken te leeren, ik kon een ryk man zyn, in plaats dat zy my nu, in fpyt van myne talenten , waarfchynlyker wyze als een domkop zullen ophangen — het doet my flegts leed, dat ik u bedrogen heb Doctor Primrose. Ik vergeef het u van gantfeher harte , en als myne voorbede uwe ftraffe verzagten kan — Jekinson. Ach, gy zyt de goedheid zelve ; als uw buur-i man Flamborough maar half zo goed was — Doctor Primrose. Ook hem zal ik fmeeken, dat hy zyne befchuj-* diging intrekke — J e-  VlfBI BlDBïF. Ï25 Jekinson. Ach , als gy dar. doen wilt, Mynheer ! • mogelyk kan ik u daarentegen een vriendfchap bewyzen, daar gy geen gedachten op hebt. Doctor Primrose. Ik wist toch in de daad niet - Jekinson. Doch ik meer, dan gy wel denkt. Uw in hechtenis neeming is waarlyk wel het ïninfte hartzeer, dat Lord Thornhill u aangedaan heeft. Niet waar? Doctor Primrose. Myne verwondering neemt met ieder oogenblik toe. Jekinson. Dat kan ik my wel verbeelden ■ maar ik zal geen fchelm zyn want op den eerlykeii man kan ik toch niet eenmaal zweeren als ik u nog niet heden een bewys van erkentelykheid geeve. Vaarwel goede vriend — gy zult ras meer van my hooren en als ik . niettegen- ftaande uwe voorbede , deeze fnoode waereld vaarwel moet zeggen, zo behoud my ten minften in uw gunftig aandenken , als ik u bidden mag. (Hy gaat fchielyk heen.) VIERDE TOONEEL. Doctor Primrose, Qalleen.) Alles , wat dit mensch my gezegd heeft , bevreemdt my ten uiterfte. Waarfchynlyk is hy den on-  laö De Dorppredikant. oudeugcnden Lord, in de uitvoering zyner fchurkenllukken, behulpzaam geweest, — waarfchynlyk is hy dezelfde, dien hy tot gezelfchap by de koets heeft mede gegeven , en dien men , gelyk myne dochter vertelde , op de ftraat gevat heeft. ■— Het is my leed, dat ik hem zo fchielyk heb laaten loopen Vrouw Primrofe, Olixia, Sophia, Mofes, Richard en Willem komen fchielyk binnen, en vallen haaren vadar om den hals, VYFDE TOONEEL. Vrouw Primrose , Olixia, Sophia, Moses, Richard, Willem, en Doctor Primrose. Doctor Primrose, (na vooraf gegaane tooneelen van ftille omhelzing , terwyl de Vrouw en Kinderen nog om zyn hals hangen , en de bei' de kleinen zyne knieën omvatten?) Wat voert u hier? Vrouw Primrose, (flikkende.) Onze goede Flamborough — Hy liet ons hier brengen , hy wilde zelf medekomen. Was maar die ongelukkige brand < Dod-  Vtfde Bepryf. 127 Doctor Primrose, (terwyl hy de jongens den een na den anderen hartelyk kusc't en aan zyn hart drukt ) Gy arme fchelrnpjes! het zal nu fchraal met u omkomen Richard. Ach vader , wy hebben van morgen fïnaakelyk ontbeeten, maar gy — (terwyl hy zyn vader over de wangen ftrykt.) Willem. Mofes heeft ook voor u een gantfchen korf mede gebragt zie maar eens daar Vrouw Primrose, (die, terwyl Mofes den korf van zyn fchouder neemt , dien op de tafel zet, en 'er de eetwaaren uitneemt.') Lieve man — ik wenschte wel, dat gy toch iets wilde genieten Doctor Primrose. Dank — hartelyk dank mogelyk lïraks (terwyl hy tusfchen zyne dochters treedt, en haar by de hand vat) Laat my toch weder vrolyke gezichten zien, kinderen — dat zal myn oude hart goed doen Het kan immers nog alleJ ten beste komen (tegen Frow Primrofe) fchep maar moed — fchep maar moed , Debora —— God zal my ook hier uit helpen. Vrouw  u3 De Dorppredikant. Vrouw Piumrosh, (hartlyk menende?) Dat zal hy — dat zal hy Doctor Primrose, (zacht.) Laat toch dat weenen ftaan gy maakt im¬ mers de kinderen maar droevig, (overluid) Lug- tig, jongens fpringt eens in 't rond recht zo — (tegen Olixia, terwyl hy haar vriendelyk de hand geeft) Olixia! Olixia, (terwyl zy haar gelaat op zyti hand legt.) Niet deezen liefderyken blik , myn vader , ik verdien ze niet Doctor Primrose. Ik dacht, dat Wy weder goede vrienden waren — föei Olixia Dat vergeeven is, is vergee. ven — Geef my een küsch (zy kuscht hem) niet als Lady Thornhill, maar als myne dochter Olixia. (Zy kuscht hem met groote hartelykheid) Zo laat ik het gelden! En die my hier nu nog ver¬ der weent en klaagt, die zal den eerften Zondag den besten, als ik weder prediken zal. geen penning in den armbosch mogen fteeken. (De jongens gaan hy Mofès en wenken hem , dat hy mei hen zal gaan. Zy her haaien dit in "t vervolg eenige maaien.) Vrouw Primrose. Ik zal uWe ftandvastigheid navolgen , ik zal my zoeken gerust te (leliën — maar lieve man , zou het niet goed zyn , dat gy eens aau den ouden oom  VïFDE B E D R Y I-. 120 bom van den Lord, den Baronet Thornhill, een lettertje fchreef. Doctor Primrose. Nooit ndoit, myn lief. Oordeel zelf j of het geen onbefcbaamdheid zou zyn, aanfpraak te maaken op de weldaadigheid van een man, die my zelf niet eens van perfoon kent Vrouw Primrose. Het ongeluk, waarin zyn ondeugende neef ons geftort heeft Doctor Primrose. Geeft my geen recht, om een aeimoes van den oom af te bedelen — liever wil ik hier fterven, dan zulk een laag middel by de hand neemen ; doch ik heb een anderen weg ingeflagen, die my, zonder kwetzing myner eere , hier zekerlyk zal uitredden. — Ik heb terftond, federt myn komst alhier, aan mynen ouden eerlyken fchoolkameraad den ryken Tom Arnold , in Londen, gefchreven. Een vriend , als deezen , in den nood om hulp te fmeeken , heet hem zelf een vriendfchap te bewyzen _ ook zal hy my het verzogte verfchot niet weigeren; en , als God my het leven laat, zullen vlyt en fpaarfaamheid my wel weder in ftaat ftelleh, om hem die fchuld af te doen. (Burchel komt in.) Ui, ceel. i zes.  130 De D o li p p r e D i K & n T. ZESDE TOONEEL. Burchel en de Voorigen. Richarij en Willem, (die Burchel het eerst gewaar worden, loopen hem vrolyk te ge. moet.') Heer Burchel — Heer Burchel! Burchel, (terwyl hy den Doctor dn zyne armen fluit.) Kom in myne armen , oude, ongelukkige vriend — Vergeef het my, dat ik niet eerder kwam. Als gy de oorzaak weeten zult Doctor Primrose, (hefchaamd:) Ik durf myne oogen nauwlyks voor u opflaan, Mynheer. By myn ongeluk bleef ik ftandvastig, maar uw gezicht ■ Burchel. Niet in dien toon , vader, dat zeg ik u, anders zult gy my in ernst boos maaken — (ter. wyl hy de vrouw omhelst) Hoe betreure ik u goede Vrouw! — Gy hebt toch geeu wrok meer, hoop ik ? VroUW P r i m r."w..s e. Ach dat gy wist, hoe bitter ik my zeiven te verwyten heb kunt gy het my vergeeven? Burchel. Gy zult maaken, dat ik terftond weder vertrek — (terwyl hy de dochters omhelst) lieve Olixia —. He-  VyfdeBedrye'. ï^t lieve Sophia! ■ (tegen Richard , dien hy har* telyk kuscht) En gy ook hier, broeder Richard. (tegen Willem) Ook gy kleine dikkop — (terwyl hy "ieder een peperkoekje geeft) Gy ziet toch, dat ik ojk aan u gedacht heb. Richard en Willem, (te gelyk.) Ik bedank u, lieve vriend Burchel. Burchel, (tegen Doctor Primrofe.) Nog altoos in die luim? (tegen de jongens) Jongens, bid toch uw vader, dat hy my een weinig vriendelyk aanziet ■ Doctor Primrose, (terwyl hy hem om den hals valt.) Hoe kon ik zo omtrent u mistasten! Richard en Willem, (willen met Mo» fes fpeelen.) Moses. Ach, gy zyt regte plaaggeesten. Burchel, (terwyl hy den Doctor de hand op den mond legt.) Niet meer daarvan! — Nu nog met twee woorden de reden, waarom ik niet vroeger heb kunnen komen» — Ik was gisteren nauwlyks het dorp uit, of ik ontmoette myn vriend Johnfon. Hy reed naar London. Ik had daar eenige bezigheden, en hy nam my dus met zich mede. Het fchriklyke ongeluk , dat u ondertusfchen overgekomen is, vernam ik, even als het fchelmftuk van den Lord, eerst heden vroeg door Olixia. —» I s Dooi  132 De DonrpREDiKAMT. Doctor Primrose. Die u haare redding te danken heeft — Burchel. Een dringende bezigheid belette my haar toe hier toe te vergezellen. Een uur geleden fpoèdde ik my totu, en, hemel! hoe verfchrikte ik, toen ik vernam Doctor Primrose. Edelmoedige vriend! Burchel. Zo ras ik u nu maar eerst hier uit de gevangenis hebbe, zult gy meer weeten Het is heden Rechtdag. De Vrederechter zal, hoop ik, ras hier zyn en dan zullen wy ook geen minuut langer hier vertoeven — Doctor Primrose. Ik wil niet hoopen , dat gy — nooit, nooit zal ik toeilaan —— Burchel, (met verwondering.) Niet? Doctor Primrose. Gy moet dat zo niet opneemen , waarde vriend! —— Ik ken immers uwe omltandigheden? —— Nog eens, nooit zal ik het toelaiien ik heb bereids aan myn ouden eerlyken fchoolkameraad, Tom Arnold, gefchreven — Hy is ryk Burchel, (gevoelig.) En heeft dus, als oudfte vriend, de naaste rech' - ten  V T F D E BIDUI. 123 £en — nu dan mpet ik achterftaan Vaarwel (Hy wil heengaan.') Doctor Primrose, (terwyl hy hem tegenhoudt.') Nietalzoo By alles wat heilig is , niet alzü0 IL /aet hartlykheid) waart gy ryk , man vall wien in de waereld zou ik liever hulp aauneemen? Burchel. Zoudt gy dat zoudt gy dat Doctor Primrose. By onze vriendfehap, en dat is waarlyk al een plechtige eed! Burchel, (vrolyk.) Nu dan blyf ik en nu zal ik u ook zeg- gen De Cipier komt binnen. ZEVENDE TOONEEL. De Cipier en de Voorigen. De Cipier, (tegen Burchel.) De Vrederechter is zo even aangekomen, Mynheer. Burchel. ,T ,s wel ik zal op het oogenblik weer hier zyn. (Hy gaat fchielyk heen.) Doctor Primrose. My zo in verlegenheid te brengen! I 3 AGT'  J34 D e dorppredikant. AGTSTE T O O-N E E L De Cipier en de Voorigen, zonder Burch el. 'Cipier. * Nu zal uwe verlosfing toch niet verre af zyn, Heer Pastoor « maar dat dacht ik wel , zo ras ik den Heer Baronet Thornhill hier zag aankomen. Doctor Primrose. De Baronet Thornhill, de oom van den Lord, was die hier? C r p i e r. Ach I ieve hemel! zo even ging hy immers van u? Doctor Primrose, (verbaasd.) 'De Baronet Thornhill? Cipier. Ik daeht, dat gy hem kende. Doctor Primrose. Hemel, welk een ontdekking! Vrouw Primrose. Is het mogelyk? Olixia en Sophia. Heer Burchel — de Baronet Thornhill? Cipier. Ik merk het al ■— ik merk het al , die lieve goe-  Vjide Bed li y F. tas roede Heen — maar zo doet hy altyd gy ziet'hem dus waarfchynlyk heden voor de ecrfte- marde, en wist niet — Doctor Primrose. Zedert meer dan een jaar bezocht hy myn huis — j Cipier. Maar zekerlyk onder een anderen naam , niet waar?, Ja', ja,"dat is zo zyn manier van doen. — Doctor Primrose Op een landreize maakten wy kennis met elkanderen. Myn kind redde hy , onderweg , uit het water — CipierHy kwam zekerlyk altyd te voet — (telde zxh zeer arm aan? Doctor P r. i m r o s F. Dat deed hy - dat deed hy - Cipier. Juist zo als hy altyd gewoon is — waar hy flegts van een arme familie hoort, daar zoekt hy kennis te maaken, en dat altyd onder de gedaante van een armen (lokker, die zelfs van de weldaa. den van anderen leeft, en dan verneemt hy naar alles , en, wanneer hy zich volkomen overtuigd heef:', dat het goede eerlyke menfchen zyn dan helpt, dan onderlteunt hy • Doctor Primrose. Ik kan nauwlyks van verbaasdheid tot my zeiven komen. r I 4  136* De Dorppredikant. Cipier. En ze'f reist hy de gevangenisfen rond. In de tegenwoordige komt hy alle maanden eenmaal, en zo (legt als hy daar heenloopt, heeft hy toet een zeer aanzjenlyk vermogen. — (Burchel komt binnen?) NEGENDE TOONEEL. Burchel en de Voorigen. Doctor Primrose, (met de familie hem te. gemoet komende.) Laat ons uwe knié'n omvatten, edellte der menfchen — Olixia, Sophia en Vrouw Primrose, (te gelyk.) Hoe zullen — hoe kunnen wy u danken! Burchel, (terwyl hy hen opbeurt.) Wat komt u over? —— (terwyl hy den Cipier aanziet) Ik wil toch niet hoopen — Cipier. Vergeef het my, Mynheer, ik wist niet —• Burchel. Die oude fnapper — laat ons alleen! (De Cipier gaat heen?) TIEN-  V y-f d e B e d r y f. 137 TIENDE TOONEEL. Burchel, en het Huisgezin van Doctor Primrose. Doctor Primrose. Nog eens, grootmoedige weldoener, weiger onze dankerkentenis niet — Vrouw Primrose, (en de Meisjens te gelyk.) Hoe zullen wy u danken? Burchel, (terwyl hy hen afhoudt?) Verfchoont my — verfchoont my, vriendenDoctor Primrose. Wy zyn doordrongen van gevoel , dat wy met geene woorden kunnen uitdrukken. — Burchel, (gelyk te vooren , zonder af te breeken.) Laat af - laat af - gy ziet myne verlegenheid. (na eene tusfchenpoozing, terwyl hy den een na den anderen aanziet) En niet één trek meer van die voormaaligegemeenzaame hartelykheid — en dat op geen een gezicht! — Hoe fmert my dat! — Doctor Primrose, (terwyl hy hem hartelyk omhelst.) <3y vergist u, Mynheer! • maar onze verbaasdheid is nog te groot. Burchel. Dat was dan toch zo iets —■ en nu, hoop ik, I 5 zul"  T38 De Dorppredikant. zullen wy wel weder in het onde fpoor komen, niet waar? — üw hand, goede vrouw — Vrouw Primrose. j Ik ben zo befchaamd, — Mynheer! — Burchel. Nu niet weder van vooren af aan, dat bid ik u (terwyl hy den Doctor en zyne Vrouw by de hand neemt) vergeeft het my ,vrienden, dat ik u bedroogen heb. Myn oogmerk was, u in den grond te leeren kennen — als Baronet Thornhill zou ik dit nooit bereikt hebben, dat wist ik — Vrouw Pastoresfe zou rykelyk opgedischt hebben —— de Heer Pastoor ware agterhoudend geweest Dit wilde ik voorkomen — Maar nu voor alle dingen — (De Cipier komt binnen.) ELFDE TOONEEL. De Cipier en de V o o r i g e n. De Cipier, (terwyl hy den Baronet een brief geeft.) De looper van zyn Excellentie bragt deezeu brief. Burchel, (terwyl hy den brief open breekt.) Hoe wist de kaerel, dat ik hier ben? Cipier. Hy had uwen bedienden ontmoet, dien gy naar den koets zond. Bur-  VïIDE BeDRYF. 139 Burchel. Laat hy maar heengaan. Cipier. Hy is reeds weg, Mynheer. (De Cipier gaat heen.) TWAALFDE TOONEEL. Burchel en het Huisgezin. Burchel, (terwyl hy den brief leest.) Dat verwachtte ik wel berouw, dat my niet begoochelen zal —— (na eene tusfckenpoo•zende bevreemding , terwyl hy zich met de hand voor het voorhoofd flaat) Schandelyk! Schan- delyk i . ■ Affchuuwelyk ! (na eene her- haalde tusfchenpoozing) Waar wilt gy heen , laage zjel kom maar niet onder myne oogen (nadat hy verder voortgeleezen heeft) Groote God, welk een flang heb ik in mynen boezem gevoed! ' Deeze laagheid van ziel had ik „ooit van hem durven denken, als het zyn eigen bekentenis niet ware. (tegen het Huisgezin) Gy kent zyn misdaad' flegts half — (tegen Olixia) Hy heeft u op de eerlooste wyze bedroogen — de trouw was flegts een fchandelyke klucht,.en niets meer. Olixia, (terwyl zy haare zuster in de armen valt?) Almachtige God! So-  £40 De Dorppredikawtv S o p h ia, (te gelyk.) Arme Olixia! Doctor Primrose, (te gelyk.) Verfchriklyk! Vrouw Primrose. Goede God , welk een ongeluk moet ik be> leeven! Burchel. Die laage ziel veinst nu berouw en leedweezen , omdat zyn doel mislukt is , en hy voor de gevolgen fiddert. Hy wil heen, wil uit het land, neemt voor eeuwig affcheid. Om zyn mis¬ daad uit te wisfchen , wil hy een donatiebrief van zyn vaderlyk vermogen voor Olixia agterlaa- ten, en bid my om myne toeliemming. Tot uitvoering van zyne fchanddaad, had hy zich van een kaerel bediend, die, volgens zyn eigen aangeeven,wegens een ander fchelmftuk, hier in hechtenis zit wy zullen hem hier laaten komen (Hy roept) Hei, Cipier! Mogelyk is dat wel zelf de bedrieger, die de rol van geestlyken gefpeeld heeft; Hy zal 'er voor boeten, daar flaa ik u voor in. DER-  VIFDE BtlliVF. 14* DERTIENDE TOONEEL. De Cipier en, de Voorigen. Burchel. Is hier een zekere Jekinfon ingebragt? Cipier. i\/r«,niippr (tenen den Doctor) Deezen morgen , Mynhee.. y'Sf» fiireeken. Dezelfde, die u zo ernftig verlangde te fpreeken. Doctor Primrose. Myn vermoeden was dus wel gegrond» Burchel. Breng hem hier! Cipier.. Terftond Mynheer. (By gadt heen.) VEERTIENDE TOONEEL. Burchel en het Huisgezin. Burchel, (tegen Olixia.) Ween niet, ongelukkig kind; dank_veel_eer de Godheid, die uwe onfchuld befchermd heeft. De booswicht doet zelf uwe zuivere engelachtige deugd recht wedervaaren Olixia. Had ik die laagheid flegts kunnen vermoeden! Vrouw P r i m r o s p. Ik •alleen, ik ben oorzaak van dit ongeluk — Eeu-  142 De Dorppredikant. Eeuwig zal ik het my verwyten Hadden wy uwe waarfchuuwingen maar opgevolgd — Burchel. Nu weet gy de reden, waarom ik my niet duidelyker verklaaren kon. Dok wist ik van zyn fchandelyk plan niets verder, dan dat hy uwe dochters naar Londen wilde lokken , om ze aldaar aan uw opzicht te onttrekken. Daar ik de beide vrouwen, by welken hy van zins was uwe dochters te belteeden, .zeer naby kende, waarfchuuwde ik u voor deezen voorflag. En hu hebt gy den fleutel tot den naamloozen brief, dien ik fchreef. Vrouw Primrose. Dien wy in onze verblinding zulk eene verkeerde beteekenis gaven. De Cipier en Jekinfon komen binnen. ■ VYFTIENDE TOONEEL. De Cipier, Jekinson en de Vo-örigen. Burchel, (tegen Jekinfon.) Ha , fchandelyke bedrieger, fidder voor de hand der gerechtigheid , die op u wacht « . — maar, eer ik u aan deeze overlevere Jekinson , (tegen Doctor Primrofe.) Ei, ei, Mynheer de Pastoor , waar blyft nu uwe toezegging? Ik had toch niet gedacht, dat men op het woord van een Pastoor zo weinig flaat kan maaken. Bur» .  V ï E D i Bedryf. 143 Burchel. Geene uitvluchten , onbefchaamde booswicht, of ' J EKINSON. Stü m ; Mynheer! Welk een ophef om een paar voddige klugtjes, die, by myn ziel, met waardig zyn , dat men er zich om dood zou fchieten Burchel. Welk een ongehoorde onbefchoftheid ! ■ (ügtn Olixia) Vermoedelyk kent gy hem aan zyne gezichtstrekken, Mifs ■ Olixia. Zeer wel , Mynheer 5 het is dezelfde , dien de Lord, om my te vergezellen , mede gaf — Jekinson. Wel te duivel , zo ik merk , is hier de fpraafc van een gantsch ander voorval Waarom had gy de goedneid niet, om my dat terftond te zeggen , Mynheer over die zaak kan u zekerlyk geen mensch op de waereld meer licne geeven, dan ik. B u R C h E ,1-t Heeft men ooit een ftoutmoediger fchurk gezien ? Jekinson. Bedaard ■ bedaard Mynheer — als ik u bidden mag ■ h.t einde kroont het werk , pleegt  144 De Dorppredikant. pleegt men te zeggen En zo hoop ik , met Gods hulp , dat , als gy eerst alle omftandigheden weeten zult Burchel. Gy uw verdienden loon zult krygen Maar ik weet niet, hoe ik zo veel geduld hebbe (tegen den Cipier) Breng hem naar den Vrederechter Jekinson, (terwyl hy den Cipier te. genhoudt.) Breng u zelf toch in geene ongelegenheid , Mynheer. Gy weet waarachtig alle de omftandigheden niet, en ik wenschte buitendien wel, dat de zaak onder ons bleef. Ik zal uwe nieuwsgierigheid terftond bevredigen maar ik weet niet, met wien ik de eer heb ——- Cipier. De Baronet Thornhill, fchurk ■ Burchel, (tegen den Cipier?) Laat ons alleen, (de Cipier gaat heen) Jekinson. Ei, ei , uw ootmoedige dienaar, Mynheer. Gy zyt dus de oom van myn braaven Heer. Nu zal ik u zeggen: Mynheer, Uw neef, die, gelyk gy zelf wel weeten zult, juist een liefhebber van zekere kleine avontuurtjes is, heeft my nu en dan zekere commisfies toebetrouwd , en my dikwils moeten betuigen, nooit van iemand beter bediend te  Vyïde B t d n i. 145 L zyn, dan van my géfcriiéd is. Voor eenigen tyd klaagde hy my, dat hy op deeze fchoone juffrouw Lp Olixia wyzende) fmoorlyk verliefd was. Zy was hem ook wel niet ongenegen ,maar hy zag vooruit, dar hy nooit uwe toeftemming, noch die van den Heer Pastoor verkrygen zou. Hier by kwam nog, dat hy zich met zekere ryke Mifs Willmot ia een huwelyks contrad had ingelaaten , dat hy , fchoon het in den grond flegts een koopmans fpeculatie was , niet zo rechtftreeks kost afbreekeu. Intusfchen zou hy onfeilbaar van liefde geflorven zvn zo hy niet in 't bezit van Olixia gekomen: was' Daar ik nu van natuur een mededoo- eend hart heb , en het hier op niets minder aan. kwam, dan om een jongeling van goede hoop 111 't leven te houden, ontwierp ik eens zo een plannetje naar myn wyze. Burchel. Hoe fchurk , gy waart niet flegts zyn helper , maar zelf de eerfte aanlegger 1 Jekinson. Ta Mynheer, zonder op my zeiven roem te draa-'en ; dat ben ik. • • Maar hoor my toch, aan Uw neef wilde'er in den beginne volftrekt met toebefluiten, en ik geloof, hy zou in dit oogenblik, als cudtyds Mynheer Hercules, nog aan den bekenden kruisweg, belluiteloos ftaan, zo met dat moo'je korfje, dat hy geheel onverwacht van Mifs Willmot kreeg, maar nog mser de viees^, III. Deel. k  I4