MIJN TIJDWINST. EERSTE DEEL.  DE TIJD VLIEGT VAN DEN MENSCB; EN DE MENSCH VLIEGT VAN DEN TIJD, YOUNG. NACHTGEDACHTEN.  T IJ D ¥1 N S T do or JAN HEND1IX VAN DONGEN, met Plasten . ire Amsterdam hl] "WE SS ING en van der HE IJ.   VOORREEDEN. jil wederom één Schrijver zal de wereld zeggen! Al wederom iemand ,die door de zugt om profelij ten te maaken, gedreeven werd'. Ja bewooners der aarde, het is om deugden op eene befcheiden wijze voortedragen, het is om Vlieden te beweegen tot derzelver betrachting, maar het is geenfints om uwe goedkeuring of Loftuitingen te ontfangen, dat ik mij tot Schryven verleedigt hebbe. Want indien ik dezelve verdiene, dan kunnen zij mij echter tot geen bijzonder voordeel vertrekken, en indien ik die niet ver dient hebbe, zult gij immers haastig genoeg zijn, om mij die f ontzeggen ? — Hoe 't zij , 't firekt mij tot vertroosting, dat ik noch om den lof der wereld behoeve te beedelen, noch te vreezen voor haaYe verachting. Ik heb voor ieder gefchreeven die dit leest, doch het allerminst voor Theologanten; ik weet dat ik het nuttige bedoele, en dus zal het mij weinig hinderen, wat men van dit werkje denke. De Mensch is doorgaands gewoon zijne daaden aftemeeten na de begrippen der wereld, en dit brengt eene gedwongenheid te weeg, die men bij de meesten belachlijkheid kan noemen, en het was juist deeze belachlijkheid ■iit ik heb zoeken t' ontwijken, * Schrij»  n VOORREEDEN. Schrijven valt moeilijk voor hun die bevreesd zijn voor de waanwijze machtspreuken van zulken, die door niets meer gejlerkt worden, dan door de vervloekingen van zeekere ellendige weezens die men dweepers noemt; en daarom kan iemand die fchrijven wil, nooit beeter doen dan zig ten hunnen opzigten te verbeelden, dat er eene partij Honden bezig is te blaffen. — Dit waren mijne gevoelens ten allen tijde•> en deeze alleen hebben mijne veder beftiert. — Ik weet wel dat mijn werk van de volmaaktheid zeer ver verwijdert is, doch ik weet ook te gelijk dat hij die daar na poogt, reeds half op den weg is om eens de volmaaktheid te bereiken. Ik ben iemand die nog jong, doch teevens in omflandigheeden geplaatst is, welke indien zij vcden ten deel gevallen waren, misfehien met den naam van Rampen zouden zijn befiempelt geworden; trouwens, elk heeft zijn bijzonder oogpunt waar uit hij de zaaken befchouwt, en derhalven heeft ieder die mij kend, ook de vrijheid om mij ongelukkig of gelukkig te noemen naar maaten het hem behaagt : voor mij zeiven _ weet ik, dat ik 't geen van beiden ben, want om iemand ongelukkig te noemen, worde er vereischt te weeten, d&t hij indedaad al dat geen  VOORREEDEN. W verkoren heeft, 't welk in fiaat was hem geluk' kig te maaken, naamlijk eene vrije ziel en een gerust geweeten, dewijl naar mijn denkbeeld, al die geenen welke deeze jchoone dingen bezitten, oneindig ver boven alle rampfpoeden verheeven zijn, en noemt men iemand gelukkig, dan dient men ook te weeten of hij groot van geest genoeg is, om dat geluk te handhaaven en 't zelve niet te verwaarloozen. Want wat is toch geluk? — Immers niets anders dan een zuiver vergenoegen *t geen wij ons zelfs aandoen, buiten dien kan geen beflendig geluk op deeze wereld plaats hebben. Men mooge met dit denkbeeld verfchillen; men mooge mij desweegens veroordeelen; — Ik kan 't niet helpen. — Ik blijf in dit geloof. Ik heb tijden van voorfpoed beleeft, die ik toen echter op haare waarde niet gefchat heb, en nu ik ze verkoren hebbe, zie ik hoe nuttig 't zcl zijn om in dien ze mij eens weder mogten overkomen, dezelve beeter te gebruiken. — Wat tegenfpoeden zijn behoef ik niemand te vragen, haare fnerpende roeden heb ik al mede ondervonden, doch te gelijk ook geleerd, dat zij aan d: ziel die jlerkte bijzetten, waar door men de besu daaden kan uitvoeren. Ik heb alle de range"* 2 (jet  ïv voorreeden. 'der menfchèn befpiegèld. Ik heb den deugdzadmen overal zien beleedigen. Ik heb waardige viannen in hutten zien overnachten, dn onrechtvaardige de plaat/en zien bekleeden, die alleen voor de verdiensten beftemd waren! maar boven alles heb ik gevonden; dat de deugd zelfs in 't gewaad van den Beedelaaf zeegenpraalt. Hij leeft 't best, die nOch gelukkig noch ongelukkig is; die na zijne eensgenomene vaste grondbeginfelen (mits dat zij eerlijk zijn) wandelt , en die de kunst geleerd heeft oin zijne rust door eene beete broods te kunnen koopen. — De behoeften alleen maaken de mensch begeerigt eii de begeerten bewerken zijne ellenden. — Er is overal goed en kwaad, en er is niemand hoe boos hij ook zij, die ten minften niet eenen graad van deugd bezit; dus zegt roussf.au , qaelque penchant qu'on aic vers le vice, fl eft difficile qu'une éducacion, donc le cceur fe mele, eft perdue pour toujours. (*) Het is aan mijne genegenheid om de waarheid voorteftaan, het is aan mijne fiandvastigheid om (_♦) Welke eene genegenheid men ook tot de ondeugd mooge hebben, is het echter onmoogelijk , dat eene opvoeding, waar raeede 't hart zig Vereenigd, voor altijd verlooren zij. j. j. róusseau iiedicace avjnt LE DISCOUKS sur L'lNlSoALITli &c.  VOORREEDEN. v om goede bejluiten die eens wel overwoog zijn en het kost wat het wil, uittevoeren; dat ik deongeneugten, die ik /maak, te wijten hebbe; doch liet zijn juist deeze ongeneugten diemij noodzaaken, om in die beginfelen te volharden. — Het is derhalven aan u die mij dezelven berokkenen, aan UI. die mij voor altijd fchijnen te willen vergeeten; dat ik dit werkje opdraage , om u te doen zien wie gij haat, wie gij vervolgt! het is geen trouwloze, geen oneerlijke; neen l het is iemand die de overtuiging en de billijkheid bemind, maar die veel liever zig zelfs zou den vergaan, dan zig te vernederen voor eij'chent . waar van hem de herinnering zelfs in de Eeuwigheid, zou martelen! Mijne medemenfchen te beminnen; de deugd en Eer als jleunpunten van 's menfchen gelukzaligheid aantemerken; niemand te vreezen, maar ook door niemand gevreesd willende zijn; de onmoogelijkheid befeffende , om alle menfchen tot mijne vrienden te hebben, en daarom met weinige eerlijke vrienden te vreede; deeze regels zijn de bakens van mijn leevensgedrag; de behoedmiddelen tegen alles wat mij zou kunnen treffen, en van derzelver gegrondheid en weezen- tyk.  v{ VOORREEDEN. lijkheid overtuigt, zal ik Jleeds met de Viderlandfche dichteres Mejuffrouw l. van merK e N zingen (*} JVat fchaan gevangenis en ballingfchap en pijnen , Zoo ( od die alles siet,blij'ft zorgen voor de zijnen; Zoo alles medewerkt tot weljland en geluk Van hem die opGods hulp vertrouwt in zijnen druk. Hij weet alleen het heil dat we uit de rampen trekken ; Hoe flerk de tegenfpoed de deugd e op kan wekken / Het veegekrankbedword door wellust niet befmet. De felle pijnen zijn de voedfiers van 't gebed. Verlies van Roem doed ons naar Hemel glorie trachten, l'crachtihg leerd ons 't aardsch" ombeeter goed verachten. De kwijnende Armoe vind in haar* benaauw,den [laat. Een rijken fchat bij God, der armen toeverlaat. Zijne onvermoeide zorg, die voor ons heil blij ft waaken , Zal keurt zij V goed een einde aan onze ram» pen manken ; En acht haar wijsheid best, dat ons geen zag- ter lot, Bejeegen" op deez^ aard, wie fielt zig tegen God? (*) Het nut der tegenfpoeden.  DE GODSDIENST. De uitbreid ng van waarheid , eerlijkheid , deugd en miiifchenmin , was het eenvoudig doelwit van de leer des grooten Verlosfers. Zijne zagtmoedigheid, zijne w;jsheid, zijn geduld en alle de volheerlijke deugden, waarmede hij bezield was, zijn enkel en alleen betoond en uitgeoefend, om den menfch daardoor zoo gelukkig te maken, als hij op narde weezen kan. 't Is ondertusfchen beklaaglijk dat de grooten, van de vroegfte tijden , zelfs onder het oude verbonds volk, den Godsdienst niet anders fchijnen te hebben befchouwd, dan als eene Staatkunde, waardoor men't volk veilig bedriegen, A op-  a de godsdien: t. («hitten en bederven kon En wezenlijk ««lijk een diamant zoo'als hij, door eene bekwam me hand beftierd, 't onaanzienlijkst glas met weid. fche kunsttoneelen kan doen praaien; even zoo kan hij ook dienen, om 't blinkend knstalijn te ontfraajen. Het is met den Godsdienst, zoo als met alles daar de menfchen gebruik van moeten maken. In zijnen uchteudrtond, toen er eene onmiddelijke gemeenfchap met God plaats vond, was hii zuiver, onfchendbaar, en hij bleef het tot de onderwerping der Jooden aan 't Romeinfche 5uk. Ik fpreek alleen met opzigt tot het aelfftandig weezen van den Godsdienst; de Jooden waren te dier tijd, een volk andere mxien veiapende, vol eigenliefde en laatdunkenheid: met zulke eigenfchappen wordt een volk, of meester van den aardbodem , of't verzinkt in de zee. — De Jooden (zeg ik), waren verblind door hun geluk, en (tonden bij eenen afgrond te waggelen; dit maakte Rome, dat zig met veragc kon zien, gaande; het jukte aan, en zegevierde op de nakomelingen van den dapperen jozua. De Jood met andere en wel heidenfche volken op den duur vereenigd , wierd onverfcblllig voor zijn Vttderirad, voor zijne eigene waarde en ' em.  DE GODSDIENST. 3 eindelyk vp.or .den Godsdienst. . Toen begon Waarheid en deugd te vlieden en da Godheid moest zijne beloften vervullen, of't menschdom moest zig zelf vernielen. » Welle een geducht tijdftip! tiaar moest eeu wonder gebeuren, of de naam van zebaoth, groote naam! zou niet meer genoemd wörden. -n-r„. 't Wonder gebeurde: de zoon Gods kwam uit de volheid der Tijden nederdaalen op de aarde , hij verloste den verleiden mensen, hij leed voor alle onze gruweldaden, en fchonk ons den beften, den heiligden Godsdienst. Met eerbiedige opgetogenheid, noem ik den naam van pa u lus den grootsten philofooph , den grootften held, en den erfvijand van alle geestelijke heerschzugt: zoo lang hij, en zulken die zijne zaligende lesfen hadden ingezoogen, aan 't hoofd der Christenen waaren, zoo lang bleeren zij rechtvaardig, GodsdienfHg en maatig; maar, naauwlijks waaren deeze mannen, met de asfche des tijds weg gevaagd, of grijp, wolven en vlijen , overheerschten de eerezetels der Kerke. Wat wonder dan, dat eigenbelang heersch. en dweepzucht aan 'c woeden geraakte? Heerschzugt kan nooit geruster, dan over een dom volk regeeren; en de A a dwee-  4 DE GODSDIENST. dweeper wordt nooit afgodifcher vereerd, dan dcor flaaven. In de middeleeuwen, toen het menschdom biina aan het dierenrijk begon te grenzen, was ï1 het wezenlijk ve.ft.nd, en de deugd de «estlijken op den hoi. Waare geleerdheid was Le b-vloden naar de woestijnen van Arahen. Men verwonderde zig hier over in de Christenwereld, maar men bleef onverfchillig; men «rdoèmde den eenen ketter voor den anderen tetwijl de kal.fs bijkans geheel Az,t« en'tko'telijke deel van Europa, Spanje naamenlijk, veroverden. Alles wat men deed was, of fpoorloos dom, of mzend. Eindelyk kwamen de hervormers op ; toen'begon de duifternis een weinig te verminderen de waarheid worltelde tegen't geweld, de Vrijheid tegen de overheerfching, eene flaafich geworden maar ontwaakte menigte tegen €ene rijke, luije, dwangzugtige geestelijkheid. Deeze oneffen kamp, blijkbaar door de voorzienigheid gezegend, wlerd eindelijk befllscht carel wilde hem met 't zwaard dempen, en verrpreide door de verftrooijing van 'tvuur, de vonken over den halven aardkloot.  DE GODSDIENST. 5 De vervolgzugt, gewapend door eene gefarde en wreed geworden geestelijkheid, voerde marteljaren op dan houtmijt, met den wierook in de hand; de werken der geleerdheid wierden verbrand ; die ge!d had vvierd vervolgd onder voorwendzel van den Godsdienst; E rasmus, die onzijdig wilde blijven , wierd tot in 't graf door zommigen van beiden partyen gevloekt. De Romeinfche Herder van 't vaticaan, fchoot onophoudelijk baublikfemen nït; zijne discipelen ademden niets dan wraak; granvelle wilde de natuur beleedigende Inquifitie, onder een onozel, maar agtbaar volk, invoeren; philips zond beulen uit, (want braave Soldaten omringen geen' dwingeland) om dit ontwerp te onderdei'nen. —« Dieze natie ontwaakte, een Enthujtasmus bezielde haar, een Enthujtasmus ontllaakte haar, onder 's hemels zegen, uit de banden des tijrans, en een Enthufiasmus deed op dat zelfde tijdftip, he: ligt der hervorming doorbreeken. De Lotgevallen der hervorming aantefïippen zou de nagedagtenis van den grooten gehard brand benadeelen, zijne bekwamere pen , heefc anderen (lomp gefchreeven. 't Zalgsnoeg zijn te zeggen, dat mij de twisten der voeger* A 3 van  6 DE GODSDIENST. vanvoETius, en der aanhangers van co ccejus, met droef huid doen te rug denken, op die van Aiiipii nestokius en meer andereu» die zoo veel akelige denkbeelden opleeveren. Het waare te wenfchen, dat de hervormde Kerk zoo volmaakt was, als zij het bij mogelijkheid konde zijn; op dat de leeken eindelijk eens eenpaarig konden denken. Wat is anders de Godsdienst een fchoon gefchenk; Hij vereenigd den menrch met het onbegrijpelijk almagtig Opperweezen, zijn vervallen beeld is door den zeiven wederom opgerecht, dit beeld, is verbonden met dat der Godheid. In vootfpoed leert Hij .ons de voorzigtighe.d en de dankbaarheid beoefenen; in tegenrpoed kan Hij ons ten troost ftrekken , Hij kan] ons heen leiden door duizend kronkelpaden, ons hart verbeuren , ons gemoed met de zagtfte kalmte flreelen; en onze ziel opleiden tot de voorfmaak van hemelfche vreugde, vreugde die nergens te vinden is, dan in de zal.ge gswesten van Vreede en Vrijheid, 'alwaar de Almagtige grondv«ster van Hemel en Aarde zijne Wijsheid verkondigt. O Mensch! ken uwe waarde, zij is ont- le end  DE GODSDIENST. ? (eend van de Godlijken eigenfchappen; verheeven boven de kruipelingen des velds , zwaait gij den Scepter over al 't gefchapene in den naam van uwen maker; in de wieg liggende zijc gij reeds een' Burger der Eeuwigheid ; in uwe rijpere jaaren , verkrijgt gij , door de ontwikkeling van de kiem uwer denkende vermogens, alle die bevattingen, alle die aandoeningen , alle die deugden , wier eerden oir» fprong godlijk is : — en in uwen ouderdom , als uwe bukkende geftalce , of rullige tred , u naar 't graf fchijut te doen nijgen, of te willen opvoeren tot zaliger werelden ; - « als uwe zilvaren hairen en majeflueus gelaat» alle de onfchuld en zedige fierheid van 't uchtend krieken des tijds verbeeld ; dan veiwekc gij eerbied en bewondering ; .. ■ ■ ■ elke voetflap doet u meer en meer tot uwen God naderen ; de Hemelen weergalmen reeds in voorraad , van de zagt klinkende godlijke melodijen der feraphijnen die n verw.igten , en als gij uwen loop voleind hebt, als de floers de» doods zig over uw aangezigt uitfpreid ; dan vermeerdert uw vertrouwen op de nooit wankelende beloftenisfeu van uwen God , dan blijft uwe ziel onophoudelijk op Hem ftaaren , en losgemaakt van alle de moeitens en rampfpoeA 4 den  8 DE GODSDIENST. den , die u op aarde hebben aangekleefd en vervolgd , Hamert uwe lillende tong niet anders uit dan de woorden , mijn God ! weldoende jESUS i . haast zal ik bij u zijn. Zoo fterft de mensch , die onder de fchaduw van den Godsdienst heefc geleefd , zoo beantwoord hij aan zijne waarde , en aan de bettemming der Godheid. —— Zoo te flerven befchaamt een' spinoza , een* beu biettrie, meer dan duizend Philofoophifche wcderleggingen ; zoo te flerven , is enkel van gedaante verwlsfelen , en eene andere aanneemen , beter gefchikc voor een Vaderland , dat ouftoffelijk , volmaakt heilig en eeuwig is. Dat de worm mijn rif doorknage , dat mijne beenderen aan de verrotting overgegeeven , het flof gelijk worden , is zoo noodig cn zoo natuurlijk als de zuivering eener meer en meer bedervende wereld ; want de onvolmaaktheid , kan nooit volmaakt worden , ten zij alle haare beginfelen , deelen , ja alles waaruit zij 't zaam gefield is , veranderd , verbeterd of vernieuwd wordt , dit leerd de gezonde philofophie , en de reden. Eene  DE GODSDIENST. p Eene opftanding te ontkennen , is 't werk van dwazen ; want het is meer dan zeker , dat het weezen , 't welk een prachtig gevaarte als de wereld, en een zoo werktuiglijk fchoon fchepfel als de mensch, niet te vergeeft'ch gefchapen heeft, gewichtige eindens met deeze fchepping moet in 't oog hebben ; waartoe was zij anders zoo boven natuurlijk , zoo wonderlijk , zoo onverbeterlijk ? Waartoe heeft dat Weezen, den mensch een groot gedeelte zijner godlijke eigenfehappen bijgezet? ——- Was't, om die door den dood met het ftof te doen vereenigen en er nooit wederom aan te gedenken? hoe is 't dr.n moogelijk, dat de uitvloeizeis van den Almagtigen, den Oneindigen Maker gelijk kunnen worden aan , en altijd vereenigd blijven met het verachtelijk deel, waar uit den mensch gefchapen is , met ftof? — neen ; er zal eene opftanding zijn , die on? nog nader en wel eeuwig met God verbinden zal; dit leerd ons de Godsdienst. Die eens op den Godsdienst heeft doorge« dagt, de wezenlijk wijze ftukken waaruit die is 't zaamgeüeld betracht, en dezelve zig op eene rechte wijze eigen gemaakc heeft, die is de. vaft gekaracterifeerde man , de eerlijA 5 ke  IO DE GODSDIENST. ke vriend , de regtgeaarte Zoon, en de befte huisvader: als Burger edelmoedig, dapper en ftandvastig , als mensch behulpraam, geduldig en liefdadig, tart gij" alle de poogingen om hem tot flaaf of afhangling te maaken. Dwingelanden mogen zijne hut omfingelen, de nijd moge hem aanbasfen; hij blijft onbeweegelijk, hij veracht dolk en gif. D E  DE EER. Indien het niet tot verwondering flrekt, dat 'er in voorige Eeuwen fchrijvers gevonden zijn, die den lof der Zotheid hemel hoog verheeven hebben, zoo kan 't echter dienen , om ^te overreeden, dat het menfcheüjk vernnft in flaat is , allerhande gedaantens aanteneemen; en in dit oogpunt befchoud, komt het ons mogelijk voor, dat wij ook thans zoo veels onbehendige voorflaanders der Eer ontmoeten, wier begrippen, helaas! alleeH fleunen op valfche gevolgtrekkingen, die de waereld toejuicht. ce li cour, had zijnen vriend, die hij vermoedde dat hem beledigd had , in een tweegevecht vermoord , hij maakte, door deezen Uoot, eene oude moeder, eene bemin* nelijke wederhelft, en vier onnozele Kinderen ongelukkig, en nog fchreeuwde hij uit: Cétait utse affaire d'honneur: Zulk  12 DE EER. Zulk eene Eer verdient de verachting, van al wat redelijk denkt, en het is echter moeilijk haar, die door den tijd en de bezondere begrippen, bij meest alle de rangen van 'c menschdotn gewettigd fchijnt, te onderfcheiden; het is zelfs gevaarlijk geworden, om, naar maate het misbruik algemeener doorgedrongen is, te trachten, het kwaad in alle zijne kleuren aftefchilderen. Trek 't voorhangfel op, en welk in het oogflralend verfchil zal er zig opdoen tusfchen de Eer, die het Vaderland en den Godsdienst verdedigd, de deugd befchermt, de ontfchuld eerbiedigt, en tusfchen dat laffe point d'honneur, waar door men zijnen vriend ontzielt, het Vaderland verraad, den Godsdienst ontheiligt, en alle de banden' losrukt» die het menschdotn nog , aan deszelfs zedelijke pligten verbinden? Het is niet genoeg, volgends de begrippen der menfchen, die doorgaands verward zyn, te oordeelen van dingen die tot de zeedekunde behooreu. Voorzigtigheid wordt 'er ver. eischt, om een onderfcheid te kunnen maaken, tusfchen een ingekankerd kwaad, dat het gemeen goed  DE EER. goed noemt, en een wezenlijk goed, dat door de valfche philofophie wordt weggeredeneerd. — Indien de nakomelingfchap, die zonder twijffel in een gezond verdand, boven ons zal uitmunten, zig verledigt om over onze dwaasheden te oordeelen, wat zal zij zeggen, indien zij vind, dat de Burgers deezer zoogenoemde verlichte Eeuw, aan den eenen kant vrijheid, vrijheid ge'oepen, en aan den anderen kant, door een fchandelijk gebruik, dat nog van het oude Lyfeigendom afdamt, malkander doodgedooken hebben ? wat zal zij 'zeggen van lieden, die het zig 'tot een punft van Eer rekenden, het land dat zij bewoonden niet te verdedigen ? Zij, de nakomelingfchap, de onpartijdige Rechter onzer gebreeken, zal een vonnis moeten vellen; niet ongelyk aan dat isrlin (a) het is aan geen Mensch, het is aan geen Staat vergund, eene gelukzaaligheid te genieten, die grooter is dan zyne deugd. De waare Eer, is het gevolg van lofwaardige daaden, die voortgefprooten zijn, uit de be. tiachting der deugd, waar meede zij zoo naauw verbonden is, dat hij die de Eer veracht, ook overgaat tot de verachting der deugt. ffiy GRSCHI lïDE NtS DER MENSCHHEI7), II Deel, bladz, 338.  14 DE EEK, Zig in hooge Posten verheeven te zien, ij meer luister dan eer. pragtige kleederen , die niet zelden , de zwaarfte ziel bedekken , zijn geene Eereteekens , of blijken van netheid ; 't zijn de ftempels van den hoogmoed , en zy brengen eene laatdunkenheid te weeg , welke het erfdeel is der zotten , die er mede praaien. Indien iemand waant, door Itekelagtige gi* zegdens, aanftootende woorden , of uittartende daaden zijne Eer te kunnen beveiligen , dan is hy al zoo zeer vervreemd , van de denkbeelden der waare Eer , als van die des verftands. Ik noem hem een' Poltron, die door een enkelen verachtlijken blik een's grootmoedigen mans zijne geheele onwaardigheid zal gevoelen. De onvetvalschte Eerzugt, bewoog cimciknatus van den ploeg, naar 't leger , van 't leger naar den raad, en van den raad tot den ploes te rug te keeren met de zagte vertroosting van zijn vaderland behouden te hebben voor 't geweld en de flaverny. Washington , zyn voorbeeldelooze naavolger, trok zijn zwaard als veldheer , bevestigde de Americaanfche Vrij. hfiid  DE EER. IJ breid , en ftak het wederom als Burger in de fcheede. Zulke mannen vind men niet meer in de Jaarboeken der Volken , noch in die van Nederland! willbm de I. gaf hun niets toe in de heldenmoed. Ach ! had hij hun ook in deeze flappen kunnen gelijkvormig zijn. Eer is de fteun van 't vaderland. Verknogt aan de deugd , bonstte willem tell, 't geweld van zijnen ijzeren zeetel, en de roem van Zwitferland, doet de beleedigden menschheid nog juichen. De Eer is van dat belang , dat geen e monar* chie zonder dezelve beftaan kan. (b) De Franfchen , wier Eerzugt zich alleen uitflrekt , om onder de vaanen hunner monarche te ftryden , zullen, zoo lang zij door de eer , het gevoel der menschlijkheid bewogen worden , de sci« rio's van Europa blijven. ■ Maar ach toen Sparta haare oude zeeden , en Atheenen haare deugd verloor, wierden haare naamen van de lijst der «olken uitgewischt. Mogt iedere Republiek , en ieder bewooner van dezelve , zig aan dit voorbeeld fpiegelen , dan zou natuur en menschheid wederom adem fcheppen. (i) montesquieu, i Deel pag. 86. ■ HET  HET KARACTER. Er zijn daaden, die, afgemeeten met de maat der onpartijdigheid, en gewoogen in de fchaal der oprechtheid, zoo ver zijn , van zuiver te, weezen , als het ftargewelf van dit beneedenrond verwijderd is. De trotschaart die, terwijl hij op de wandelwegen, al den glans zijns ellendigen Inisters ten toon fpreid, de fmeekende armen , met een ftuk gelds, dat hij eerst eenige maaien tusfchen de toppen der vingeren zigtbaar doed blinken, befchenkt, die is al de veragting der verftandigen over waardig; hij vermindert de waardij zijner gift, terwijl hij den ongelukkigen met het tiranniek gewigt zijner glorie, in 't ftof meent te drukken, Eene weldaad te doen, en dankbaarheid daar voor te verwachten is zoo onervaaren te handelen  HET KARACTER» 17 delen, als 't laag is, iemand eene Weldaad te yverwijten, (c) Een vriend te hebben , en hem niet te vertrouwen ; is ruim zoo ongelukkig, als 't verwaand is te denken, dat een meisje ons zonder inzigten bemint. De groote fre der ik meende altijd, dat agter een fchoon gelaat, eene fchoone zie! verborgen was, en hoe zeer de ondervinding hem dikwerf bedroog, nimmer wilde hij echter met lavater, hierin overeenftemmig denken; de groote man was eigenzinnig, en dit was 't uitfteekenst gebrek van zijn vast karacter. De geleerden hebben lang getwist, of hec karafter van den mensch uit zijn temperament, al of niet was afteleiden ; eenigen beweerden, dat (c) De Raadpenfionaris hniNSiüs, een man vol verftand en verdiensten , zeide eens tegen iemad, dien hij naar de Indien had voortgeholpen en die hem daar voor bedaikte; mijn goede man, gij zift een •wondert ik had dit niet gedagt: wel honderd heb ik er voort geholpen, en geen een van hun, bemoeit zig met deeze lastige ceremonie. B  Ig HET KARACTER. dat bet karafter van 's menfchen jeugd tot zijne lijpere jaaren , te veel wisfelvalligheden moest ondergaan, om te kunnen vooronderftellen, dat de eigenfcbappen der ziel , of de deugden en gebreeken van 't hart , hunnen oirfprong hadden , van de hoedanigheden van 't bloed, de gal, of de flytnachtigefloffen van het Lichaam, enz. ■ Anderen hielden ftaande , dat de opvoeding 't karafter vormde , dat een goed hart 'er al de waarde aan toebragt , die eene goede opvoeding verdiende ; maar dat de gezondheid , door den zuivren omloop van 't bloed begunfligd, oorzaak was van de fchoone daaden, die't vrugtgevolg van een goed karafter zijn. Wederom andere betoogden , dat eene opvoeding hoe fchoon, hoe wel aangelegd ook , niet in (laat was , om een hart, dat van natuur boosaanig was , te verbeeteren ; 't welk de ondervinding bevestigde,; en dus dat de vorming eenes karacters, niet zo zeer van de opvoeding, als v&n 't temperament af .hing. Evenwel moest de opvoeding , het temperament, dat doorgaands in de jeugd woest en onfluimig is, verzagten, leiden , en 't zelve in zoo verre bellieren, dat de Jongeling beantwoorden kon , aan de hoofdinflinften V2n zijn temperament , die al-  HET KARACTER. Tg altoos te kenmerken zijn van de verheevenheid der menfchelijke waarde. ■ ■ Deeze twisten zijn eindelijk beilist, door het getuigenis vmi beverwijk , boerhaven en anderen. Men is het eens geworden , met het Jaatfte gevoelen. Van de vier hoofd temperamenten , bekend onder de naamen van S.mguineus (bloedrijk) , Choloricq Cgslagtig', phlegmaticq (flijmagtig), en atrabilais (zwartgallig) ondervinden wij , dat zij invloed hebben , op de Itarafters der menfchen , b. v.; men vind , dat de bloedrijken goedaartige, maar wraakzugtige , dat Ai galagtigen driftige, doch edelmoedige , dat de phlegmatiquen werkziame en diepdenkende , doch eigenzinnige en dat de zwartgalligen ftantvastige , maar droefgeestige menfchen zijn. Hoe 't zij 5 dit blijft eene zedelijke waarSeid , dat in de zuiverheid der daaden , de fchoonheid van het karafter bellaat, eene waarheid door cicero bevestigd , daar hij over het geweeten fpreekende , zegt: niets fchijnt mij zoo lofwaardig, dan 't geen zonder hoogmoed , en zonder uilerlijken fchijn , verrigt word; men behoeft, evenwel zijne daaden voor li 2 de  20 HET KARACTER. de ocgen van 't publiek niet te verbergen. ■ neen: —— IVant de fchoone daaden moeten bekend zijn. Het is uit deeze waarheid, dat men de plichten van ieder lid der maatfchappij, afgezonderd van den fchijn die doorgaands de betrachting derzelven aankleeft, behoort afteleiden. Hij is de rechte vriend, die zijne vriendfchap niet door walglijke verzekeringen van haare zuiverheid, als 't waare, te koop veilt; maar die integendeel, door de weezenlijke vervulling van haare eisfchen, door het oprecht beantwoorden -van haar vertrouwen, met de daad toont, dat hij de vriendfchap voor een telg des hemels acht. Hij is de rechte vader' die zijne kinderen befchouwt als panden, welken de voorzienigheid zijne zorgen heeft aanbevolen; die dan eens met zagtmoedigheid, heilzaame beveelen geef; dan eens, op zijn' tijd en zonder kwaad, aarngheid de roede gebruikt; en dan wederom met opene liefdearmen den berouwhebbenden zoon te geuioet vliegt, die zelden gromt, meest  HET KAltACTER. 21 meest vriendelijk is, en altijd raad geeft , deze alleen is de waare vader , de beste kindervriend en de navolger van den Eeuwiglevende jesus. \ Hij is de rechte zoon , die de billijke begeerten zijner Ouderen voorkoomt , die hunne gebreeken bedekt, hunnen zwakheden niet belchuldigt, en hen bsfchouwt als de Rentmeesters der godheid, die van zijn perfoon eens reekenfchap zullen moeten geeven. Deeze bedenking alleen , zal , indien hij een eerlijk hart heeft, niet nalaaten, hem met al die blijdfchap, tederheid en liefde, die het leeven veraangenaa. men, te bezielen, om zijne ouders, zoo lang op 's werelds loopbaan te onderfchragen , tot dat zij lïil Haan. De liefde tot het vaderland, en de liefde tot onze ouderen, zijn de fchoonfle der plichten, die in de natuur liggen opgeflooten ; zoo vloog a gat his, de Samnietfche held, beurtelings met het zwaard in de vuist, uit de Romeinfche Legerbenden ; waar onder hij den dood verkondigde , in de armen van zijnen gewonden en met bloed bemorsten vader telespon; hij deed wonderen, waar over de wijze grijsaard androgeüs verbaasd was, waar over hij bij de Samnieten, met roem B 3 be-  22 HET KARACTER. beiaden wierd , en waarom hij thans nog bij de chris;en-w"reld wordt hoog geacht. Hij is de regte weldoener, die weldoed zonder zig daar op te beroemen , ea die zig «Heen vergenoegt met de gedagten , ik heb welgedaan ! Hij alleen is grootmoedig, die de wraak niet kennen wil , en liet ongelijk kan vergeeven , wanneer hij verbeden wordt. Hij alleen is eerlijk! die toegeevend is, zonder laf te zijn, en die mildaadig is , zonder verkwistend te weezen. ~— Hij is de Rechtvaardige ; die zig over weduwen en weezen ontfermt ; die niemand zijn gerechtelijk deel onthoud , en zig zelfs niet ontbloot uit geest, drijverij voor bet recht; want het recht, blijft recht, zoo lang 't gefchoeid is, op den leest der evenredigheid •, maar het verdwijnt , het veranderd in 't hoogde onrecht, zoo dra 't zig vermengr, met onkunde en naauwgezeiheid: 't Is daarom , dat de Prediker zegt Cap. VII. vs. 16. Weest niet al te rechtvaardig. Hij is de waare Cbriden, die de vnorfcbrifren van zijne Heiland, zoo vee! hei zijne onvolmaakt-  HET KARACTER. 23 manktheid toelaat, naar volgt, die met den ellen, digen weent, hun troost, en wiens leeven niet anders is, dan eene aaneenfchakeHng van deugden, die hij als plichten uitoeffent. Hij is de rechte onderdaan, die zijne waardigheid als mensch kent , die zijnen Koning eert , en als een' Koning denkt. Hij is eindelijk de waare, de grootmoedige, de onverwinnelijke burger; die met weinig te vreeden is die zijne vrijheid weet te handha. ven, die alle dwinglandij van wat aart ook, verfoeit en tegenftaat; die de deii^d bemint, de wette eert, en naariïig de plichten der zamenleeving betracht. Wanneer zullen deeze gelukkige dagen eens aanbreeken, waar in men ieder mensch, in zijnen kring, meer en meer naar de volmaaktheid zal zien ftreeven? ik vrees, helaas! dat 'er nog verfchriklijke zaaken zullen moeren voorafgaan , eer het zaligende tijdflip zal genaken, waar in het gelouterd menschdom , met pope zal kunnen zeggen ; laten wij dit leeven, ,t geen naauwlijks toereikt, om eens uit te zien , waar wij, voor wij ferven, ons toch bevinden, gebruiken ter onbedeesde bcfchouwing van de mensche lij ke natuur. B 4 de  DE VERBEELDING. De marmontel (d), mogt wel zeg* gen: eene al te voordeelige vei beelding van de dingen , naar welke men verlangt, maakt dat men, zoo dra men ze bezit, die ongemaklijkheid, en dien wanfmaak ondervind, die ons nergens genot van doed hebben, Daar is niets verlijden- der , niets gevaarlijker , maar ook teevens niets kostel jker dan de verbeelding. Zij fielt ons een toekomend goed , dat wij niet bezitten , voor , als of 't reeds in onze magt was , en of wij daar over reeds naar onze zinnelijkheid befchikken konden. Zij fpoort een eerzugtig en ijverig man aan , tot de bekoming of verkrijging van zulk een ingebeeld goed en zij is het ook , die eene zwakke ziel , wanneer zij zig bij de uitkomst van 't begeerde goed , ver- ftoo- (d) Zedelyke verhaalen, 3 deel bladz." 1. ———  DE VERBEELDING. 25 flooken ziet, te neervelt; dus kan de verbeelding , na dat de geitellen zijn, waarop zij wetkt, veel goeds en ook veel kwaads veroorzaaken. De verbeelding was bet, die mohammet aandreef, zijne verderffelijke leer uit te breiden; en de verbeelding van de hou ris en 't paradijs, moedigde de Muzulmannen aan, om zulke ongelooflijke daaden als zij in Syrien onder den Khalif omar bedreeven , te verrigten. Maar , 't waien ook de gevolgen eener nadeelige verbeelding, die den griekfchen Keizer heraclius, zodanig flauhartig maak. ten, dat hij 't kostelijk Paleflina, zonder flag of ftoot, ten prooi liet aan een' hoop woeste doch geestdrijvende Barbaaren ■ De verbeelding heeft te veel invloed op het geluk of ongeluk van den mensch, om niet te verdienen, dat men haar wat van digter bij befchouwe! Men kan ze verdeden, in de zuivere en de verhitte verbeelding. - De zuivere verbeelding is deeze; dat ik mij eene vervreemde zaak, in zijne voor en nadeelen vertegenwoordig, deszelfs gevolgen overeenkomftig met de mogelijkheid bepaale, en naderhand bijgeflaan door B 5 de  26" DE VERBEELDING. de reeden , deszelfs gebeur-of ongebeurlijkheid daar uit beflnite, of om 'er mijn voordeel meeda te betrachten, of, om dezelve als nadeelig en ongerijmd te verwerpeu. In dit oogpunt befchouwd, is de verbeelding van geen gering nut voor het vernuft, 't welk zij te hulp koomt om den grond te leggen tot een regelmatig gebouw. De verhitte verbeelding daar en tegen , ij eene verleidller ; men dient haaren oorfprong te zoeken , of in een ongefteld brein , of wel in eene te geringe ervarenis, die ons de dingen; doorgaands bekoorlijker affchets als zij in de daad zijn. Zij is het, die mij al de voordeelen eener begeerde zaak doet voor de oogen fchuteren, en die tevens, naar den aart haarer bedriegeteijen , vergeet mij de nadeelen , die met de zaak verknogt zijn, aftefchetfen. —'t Kan niet anders weezen; of zodanige verbeelding , moet de zaaden van treurigheid en beklag , bij de flagte uitkomst eener begeerde zx. k agterlaaten , die dan ook weelig opwasfchen , en 't onkruid van melancholie in merg en beenderen verfpreiden. Men kan zig tegen de verhitte verbeeldings- kragt,  DE VERBEELDING 27 kragr, het gewoon bezit eener losfe en ongenadige jeugd, best wapenen ; door zig de wereld vo.meitellen , als het toneel, waarop de goddelijke wij heid, haare almagt en haare wonderen wil vertoonen. De mensch moet er den treurigften rol op fpeelen ; zijne dwaasheden, zijne ondeugden, doen hem allen waare" voorfpoed verbeuren, die nu en dan, a'een aan weinigen naar het goddelijk raadsbefluit , wordt uitgedeeld i dus moet de mensch , die bloot ftaat voor de hcevigheid zijner driften, en de ver. leidingen van zijn hart, dezelve door de reeden leeren temperen, en zig nooit het beste voorllellen; want alle zaaken, hoe fchoon zij ons toefchijnen, hebben altijd iets gevaarlijks, of iets walglijks in. Uiterfle te vermijden, is de beoeffening der verftandigen; zij weeten, dat de beste dingen daar aan onderheevig zijn, en dat een geftadig genot van de grootfte vermaa. ken, ' eindeljk eenen onverwinnelijke afkeer te weege brengt, die al zoo nadeelig is, ais de vuurigheid onzer verlangens. Be middelweg te bewandelen, dit alleen brengt ons op het rechte, en op 't verftandigfle fpoor. HET  HET GESLEEPEN VERSTAND. I s e l i N, is van gedagten, dat door de vereent' ging van het vernuft, met de verbeeldingskragt, de geest ontjlaat, en deeze (zegt hij) word tot een fraajen geest verheeven , wanneer hy de volmaakfte en bekoorlykftebetrekkingen uitzondert , en die door wel uitgekozene , en kragt. volle teekens , zig ah V ware verfynt voortelt. ■ Hier uit ontfpruit eene tweeleedige vrage. Eerftelijk; of uit het vernuft, als ieder aangebooren zijnde , vereenigd met de verkreegen kennis, die wij door de ervarenis bekoomen . niet iets wezentlijker, den een fraaje geest, of daar uit geen gefleepen verftand , zoude kunnen worden voortgebragt? En ten tweeden , wat men door een fraajen geest te verdaan hebbe? Om  HET GESLEEPEN VERSTAND. 20 Om de eerde vrage, te beantwoorden, del ik vast, dat het vernuft moet aangemerkt worden , als het uitvloeifel van 's menfchen gefcha. penheid, en als ziin natuurlyk eigendom waar meede hij in de wereld treed; dit vernuft onderfcheid hem van de dieren, het klimt bij trappen op, het vermaagfchapt zig met andere verworvene eigenfchappen, en het blijft altijd de ba{is van 's menfchen verheevenheid. In de jongheid is het vernuft eenvoudig, 't valt gemaklijk te bedriegen, en 't is dus niet in daat om den mensch, bij zijne onfchuld te bewaaren; 't vernuft, kan wel onderfcheid ng maaken, tusfchen goed en kwaad, maar het is te zwak om ons te bevrijden, voor de medefleepende aanrandingen van 't kwaad ; daarom is het noodzaaklijk, dat het vernuft zig paare, met zeekere verkreegene kundigheden, die men oordeel, weetenfchappen enz. noemt, ten einde daar door aan den mensch mede te deelen, die beginzelen waar naa hij zig in dit leeven, tot zijn eigen behoud, te fchikken heefr. Dan, wanneer het 'er op aankomt, om ook den mensch te vrijwaren, voor de bekoorlijkheid van zeekere fchoonfchijnende, maar verderflijke zaaken, en om kort te gaan, voor den maal.  3<3 HET GESLEEPEN VERSTAND. ma.tMroom der verleidende wereld, dan nog weegen deeze verkreegene kjndigheden te ligt, en dus moet 't gebrekkige van dezelve vervuld worden , door de ervarenis , of de ondervinding , zonder welke geen wijsheid of vetftand beftaan kan. Waaruit wij dan dit gevolg trekken: dan vernuft zonder verftand, en ver. fland zonder ondervinding, loutere ijdelheden zijn, even zoo als de theorie zonderpractijck , eene herfenfchira kan genaamd worden. Ieder mensch , behoort zig dan, naar maate van de opwekking , die hij daartoe gevoelt, te be!jveren, om eene juille ondervinding, van de stanken en omftandigheden, die hem ontmoeten , te bekoomen; want dit zal hem tot zijn voordeel doen werken , en de voorbeelden van anderen zuilen hem aanfpooren, om de door bem verk eegen ondervinding te verrijken , met de kennis, om die ter bevordering van zijnen welvaart te leeren gebruiken. Het is natuurlijk , 't is onbetwistbaar, dat 't vernuft met verbeeldingskragc gepaart, den geest vormt: masr wat is een "geest, zonder ervarenis? immers niet anders dan een ledig vat, het welk, als men 'er op klopt, een verward gebrom  HET GESLEEPEN VERSTAND. 31 brom uitfliat, Een weezen , dat nergens toe gefcbikt is, dan om de gezelfchappen, waar in het verkeert, van verdriet te doen geeuwen. Wat heb ik ook, aan een fraaje geest, die het gezelfchap doed lachen en vrolijke luimen bijzet ; maar die , wanneer men hem dikwils hoort het ongeluk heeft van lastig te worden 1 wijl hij eene grondige ervarenis , en de daar uit voortvloeiende weezenlijkheid van 't ver. ftand ontbeert ? ' ■ hij doet de maatfchappij geen' dienst, hij kan geen' tegenfpoed bevegten, anders dan door losheid: als hij dood is, vergeeten hem zijne vrienden , en die ge« woon waren, zijne fatires, raak of niet raak, te hooren, zeggen helaas! niets, dan: hij deed ons lachen, hij was klugtig, enz. Maar 'er kan in 't beftaan van den mensch, iets weezentlijker dan zulk een geest gevonden worden; datishetgefleepenverfland,'twelk uitdevereeuiging ven een verfijnd vernuft en de ervarenis gebooren wordt. Zodanig een , kan door de kei> nis der onderfcheiden zaaken, die hij verkreegen heeft , zijne omftandigheden tot zijnen roem, met wijsheid bellieren: hij kan goeden raad aan anderen bijzetten, en door de vrugt- baar«  j2 SET GESLEEP2N VERSTAND. baarheid van zijn verftand zig teegen alles wape* nen; het eenigfte dat hem te wagten Haat, is de vertroostende nijd der weetnieten, en 't geblaf der boosaartigheid van 't gemeen. Hij heeft medelijden met beide, Want hij kent hunne onbefchaafdheid. Men zal nog te meer van deeze waarheid overtuigd worden, zoo draa men m a lh e r b e (V en andere fraaje geesten van armoede, die zij echter niet verdienden, ziet verfmagten; terwijl zij die door hun weleer vervrolijkt waren , onmeedogend op hen fchimpten. En wanneer men dan bij dit voorbeeld, eenen m i lton Cf) vergelijkt, en hem, door zijn geflee- pen (e) Een Fransch hekeldigter, byzonJer bekend, door zyn graffchrift op den Kardinaal mmaüd Du plessis, gezegt, iuchelieu; liy leefde ond^r de Regeering van lodewyk den XIH. (f) john milt on een groot philofooph, en een waardig man, bekleedde eene Staats-bediening bij cr om wel, en was een geflaagen vyand der Loyalisten; bier van gaf hy bewijzen, toen carel de II weder in Engeland kwam, bij verliet bet bof, betrok een Iandgoedje, wierd blind, maar hy bukte nooit voor de grooten, hy verachtte hunne gunsten, en hunne wraakt  HET GESLEEPEtt VERSTAND. 33 pen verdand onderdeund, in de Staatsomwentelingen ten zijnen nadeele , in zijnen veragten flaat en in zijne blindheid, het hoofd moedig ziet opbeuren, zijne vrijheid ziet handhaven, en zijne groote vervolger», toen meer dan ooit, door zijne pen ziet kastijden , dan kan men dit gefleepen verdand eerst recht bewonreuswaardig noemen: Koomen wij nu tot de oplosfing van de tweede vrage,wat men,namelijk door een fraajen geest te verdaan hebbe? —— Wel eer noemde de verligte wereld een fraajen geest, zn'k een', die door de levendigheid van zijne verbeeldings kracht, en de doordringenheid zijns vernufcs, of zijne verkeering aan anderen aangeniam en nuttig maakte, of zig, door zijne geestige Schriften, een naam verwierf. Zulk een was bolle au onder de Franfchen, en vondel onder ons» Men zondere hunne dichtkunst uit,en befchoawe hen alleen, als Schrijvers ter vetbeetering hunner landgenooren, en men zil de fcherpzinnigheid van hunnen geest, zien uitmunten. ■ ■■ Maar, daar de dwaasheeden der menfchen, van gedacht tot gedacht fchijnen voort te teeltn, daar men de ongereimfte teegendrijdighee•den, als zetreegels wil doen aanneemen; kan *t C om  34 HET GESLEEFEN VERSTAND. ons geenzins verbaazen, d.-,t men thans onder de zogenoemde bels efprits, pantheïsten, fpotters met den godsdienst, beleedigers der deugd, en verguizers der zeedigheid wil doen doorgaan*, ja, dat men weezens, bij onspetits maitres, en elders bevallige vlinders genoemd , vind , die ons opdringen willen'te gelooven, dat zij fraaje geesten zijn; hunne gebaarden, hunne lichaampjens, en hunn^ zieltjes dragen 't kenmerk der verbastering; en 't is aan hen, dat men de noodzakelijkheid meent tebefpeuren, dat de wereld van gedaante verandere. Een weezenlijke fraaje geest, is het fchoonfie konsiftuk der Natuur, en een fchepfel, dax zoo zeldzaam op dit halfrond verfchijnt , als een boer die belangeloos, en een Regent die voor de douceurs der Regeering, öftverfchillig is. co pek kicu s mogt de astrologie door zijne navorfchingen verheerlijken. Veneticn mooge roemen op den burger, die het kompas ontdekte ; koster bewierrookt worden door de gantfche wereld en alle hunne ontdekkingen, alle hunne nuttige gewaarwordingen, halen riie:s bij h u ib ert c o r ne li sz. poot, den zoetvloeiendften dichter, die Neerland ooit gehad heeft, want de natuur vormde hem  HET GESLEEPEN VEESTAND. 35 hem , en fcbiep agter de ploeg den vindingrijklen , den fraaiflen geest i ach, waare poot bij de eenvoudigheid gebleeven! ■ en hij nooit met homerus en virgilius bekend geweest; dan zou de gedwongenheid niet naderhand zijne veerfen, en de vleierij nimmer zijne lippen bezoedeld hebben. De franje geestf indien hij al de eigenfchappen die daar toe vereischt worden, en die geheel iets anders zijn dan de denkbeelden , welke 't gemeen 'er van vormt, bezit, verlicht de wereld en deelt aan 't menschdom al die aandoen, lijkheid meede, die deszelfs Waarde verhoogt, deszelfs begrippen verfijnt , en den grondflag legt tot zoo veele grootfche en edelmoedige onderneemingen. Ik zoek de gonst van zulk een fraajen geest , zijne gefprekken , en zijne omgang , doen mij die . geneugtens fmaaken , welke de voortbrengfels eener epicuristifche verbeelding ver overtreffen; zijue ervarenis en verftand onderwijzen mij meer dan de beste zedenkundige lesfen , zijn onderhoud , wel verre V3ii droog te zijn, is ernflig, zedig en naiv'; ja; 't is in Zijnen boezem , dat de vriendfehap blaakt , en de zuiverfte liefde beantwoord aan ds godiijke inrtellingen der natuur. Cs VREÜG-  VREUGDE en DROEFHEID, EENE GESCHIEDENIS. bon ~was pas mee amelia gehuwd, toen ik hem bezogc! „ Ach Vriend" zeide hij, wat is mijn lot benijdenswaardig, ik „ bezit eene beminlyke, zagtgeaarte en deugd„ zaame vrouw! met haar zal ik den tegen„ fpoed, de dood en de Eeuwigheid bravee„ ren kunnen. ——— Ik verwonderde mij, niec over deeze, door de dronkenfehap eener losbandige liefde, gewettigde verrukking; ik fchonk hem mijnen zeegen; maar helaas! toen ik weg ging, vond ik mij genoodzaakt te zugten: ——- een voorgevoel, dat dikwils akeliger is, dan de gebeurenis waar voor men vreest , beklemde mijn hart , terwijl de reeden , die gedugte vijandin der menschüjke zwakheeden, mij deed zeggen: „ ik wensch„ te dat kleon zo gelukkig konde blijven, ,, als hij meent te zijn! hij Haat het tijdflip ,, te be'eeven, een lijdfiip dat niet te veronr.grzaainen is, ten lijaflip vvaaiin deeze hee- .> vige  VREUGDE EN DROEFHEID, ENZ. 37 „ vige liefde, of in koelzinnigheid , of in waare en warme vriendfchap za! verkeeren ! ,, Liefde toch is eene van die fchroomelijke , ,, maar aangenaame hartstogten, die het %r?c ,, tot uiterflen overfban ; gwe de Hemel ,, dat mijne jonge vriend dit bij tijds mogt inzien!" Het leed niet zeer lang, of kleon kwaii mij met een bezoek vereeren ; gemelijkheid, norschheid en droefgeestigheid verwden zijn anderzins zoo helder en fchoon gelaat ; hij wierp zig mistroostig op eenen Moei needer, en zeide: ,, Ziet nu uwen vriend in de armen „ der wanhoop overgeleeverd, mijne vrouw , „ deeze anders zoo bekoorlijke gezellin; „ mijns Ieevens, doorloopt thans de Schouw„ burgen , de Opera's, de danspartijen , en „ alle de plaarzen, daar de deugd vernield en „ de onfchuld vermoord wordt;" waarom gaat gij nietmeede kleon? — ,, Ik meede gaan? „ Ik ? neen Vriend 1 dan waren in eens alle de ,, nog overig zijnde zaaden van liefde ver* „ Hikt; dan rnogt ik beeven!" — brengt haar roet zagtheid de ongerijmtheid van deezen wandel onder het oog, kleon! •— „ dat baat „ niet, ben ik niet jong en beu ik aan a C 3 ge-  38 VREUGDE EN BJJOEFHEII), „ getrouwd, om mij in dit huis, dat akelig „ verblijf der eenzelvigheid te begraven? zegt „ zij. En noch dreigementen, noch reede „ nen, hebben iets ter haarer verbeetering „ hunnen toebrengen en ik frnelt weg van „ verdriet. " — hoor een? kleon kent gij uwe vrouw? wat vraag! ja ik ken haar: als liefhebfler van de pracht, vereerdfter van de st weelde, is geen vermogen ter wereld in „ ftaat, om aan haare begeertens, en geene „ liefde groot genoeg, om aan haare coquet. „ terie te voldoen-," —— gij moet uw gezag handhaven, de coquetten kan men zoo wel tot on. dergefchiktc-n, als tot meesteresfen vormen j fchik voortaan niets meer in, houd op te verzoeken, en vangr aan te beveelen; zeedige vrouwen moeten in de gareelen der liefde, maar de Coquetten moeten in die der geltrengheid drsaven; zij zijn doof voor de reeden, maar beeven voor 't gezag, de gevoeligheid is haar niet oneigen, en deeze moet men treffen, om haar re doen gehoorzaamen. ■ kleon beloofde mij dit te zullen doen; hij deed 't ook: maar amelia, ziende dat haare macht begon gefnuikt te worden, nam de list te baat; dan eens vleide zij, en dan eens was zij ziek: in het laatfte geval deed kleon al wat liefde en  EENE GESCHIEDENIS. 3<3 en medogenheid, van hem konden vorderen; eindelijk trague zij hem te beweegen , om haar, de vermaaken, die hij haar benooinen had, weder te geeven. kleon verbaasd over de hardnekkigheid van zijne vrouw, antwoordde haar altijd: ,, Mijn waarde amelia, er „ zijn veimaaken die hec vergenoegen aan„ brengen, in deeze zal ik met n deelen ; „maar fpoorloosheeden, te dikwils hervat, „ llrekken tot ons bederf, tot bederf onzer „ gezondheid en huisgezin: het is mijn plicht, „om u, in die jaaren wsar in gij u aan mijn „ lot verbonden hebt , in die jaaren , waarin „ de bloeiendfie bevalligheeden de wereld' „ tot verleiding aanlokken , te gewennen san ,, die geftrenge maar aangenaame bezigheederr „ des huwelijks, waar toe gij u voor een' al,, weetende God verbonden hebt:" dus wist kleon op eene voorzigtige wijze te beveelen zonder hardheid , en te leeren zonder meesteragiig te zijn; ——— zijn voornaam doelwit was, de gevoeligheid van am k li a's hart, dat, met alle zijne zwakheedcn, zeer oprecht was, te treffen; dan helaas! zijne geliefde weederhelft beantwoordde geenfints aan zijne wenfchen, alle zijne vermaaningen noemde zij onderdrukkingen , en alle zijne betuigingen van de C 4 har-  4° VRETJGDE EN DROEFHEID, hartelijkfle liefde waren in haare verblinde no. gen zagte banden , waar meede men haar voor altijd zogt te kluisteren ; haar geweeten echter befchu'd gde haar nu en dan, en roisfchien zoude amelia al vroeger aan die infpraak van het zelve gehoor gegeeven hebben, indien niet zeekere jonge hseren, wier brein van enkel bon ton bedwelmd is, haar in de Itiidrugtige vergaderingen der dwaasheid gemist hadden, onder deeze bevond er zig één, genaamd melcour, die hoewel met alle de bevalligheeden van kar cissus gewapend, niettemin een boos. aartig en listig hart omdroeg. Op zeeker Concert had hem amelia's item doch voornamenlijk haare fchoonheid betooverd, en, van dit oogenblik af aan, zwoer hij den ondergang van haare kuischheid. — Het was in alle de fchouwburgen dat hij haar volgde , en door duizend laagheeden verkreeg hij eindelijk 't voorrecht om zig den vriend van amelia te mogen noemen; — hij verwonderde en ontrufte zig over haare afweezenheid , het is zeeker (zeide hij bij zig zelfs) , dat die droogs zwartgallige kleon, dit fchoone voorwerp, V welk der beau monde moest toegewijd zijn, onder den fcepter zijner Stoicijnjche liefde doed bukken, gij kent geen' [maak, en zee  EENE GESCHIEDENIS. 41 zoo hij er eesi1 heeft, het is die des petiis bourgeois, ik zal, ik moet dit ravisfanc fujet in mijne magt hebben, of ik zal het leevcnslicht van hem, die het verdrukt, uitdooven. Met dit onraenscblijk opzet , fpande hij alle kragten aan, om amelia in 't afzijn van haaren man te kunnen naderen; hij doorkruiste alle de openbaarfen wandeiweegen, hij fpaarde zelfs geen geld, om de getrouwheid van k leons bediende omtezadelen , doch alles te vergeefs: en hij wanhoopte bijna aan den uitllag zijner verfoeilijke onderneeming, toen hem eene list inviel. Er woonde eeven buiten de ftad een oud wijf me linde genaamd, wier zwarte ziel tot alle euveldaden in ftaat was; men had haar flegts goud te laten zien, en dan was zij bereid tot de gevaarlijk He onderneeming; met haar beraamde melcour een ontwerp , het welk den grond i'cheen te leggen tot de vernieling van een weleer geluk, kig huisgezin, meun de moest zig als eene koopvrouw in ,kanten vermommen, en als zodanig ingang bij amelia zoeken te krijgen. ' Een noodlot waarvan wij ftervelingen noch het beginzel , noch de eindpaalen kunnen opfpeuren, deed de omftandigheeden zoo. danig zaainenjoopen , dat me linde door C 5 haare  42 VREUGDE EN DROEFHEID, hrrare vlocijende tong, bij amelia de gunst verwierf, om haar na en dan te mogen koomen bezoeken; Ach!„ zeide amelia, deeze goede oude vronw fpreekt troostreede., nen , die mijn hart opbeuren ; zij heeft „ verftand , en 't zou te beklaagen zijn , dat „ men in een laage flulp geene voorwerpen „ ons vertrouwen waardig zouda kunnen „ vinden ;" Van lieverieeda kreeg eindelijk de oude zoo vee! vermoogen, op den geest en 't hart van amelia, dat zij meende haaren last nu veilig te kunnen volvoeren. „ Me„ vrouw" zeide zij „ ik weet hoe uwe bevailig„ heeden , hier in deezen heimelijfcen kerker „ begraven worden; ik weet, de onderdruk„ king die gij te lijden hebt; en Ik weet , ., dat er geen middel is, om u uit deeze fla„ vernij te redden; ik ben bedugi dat gij er „ onder bezwijken zult; Onophoudelijk ben „ ik op uwe verlosfing bédagt geweest, en ,, ik heb ten dien einde dikwils met een mij., ner vrienden melcour genaamd geraad,, pleegt , hij is en alleraandoenlijkst , aller? „ eerlijkst Man; hij fcheen u te kennen , „ hij was bewogen met uw lot, en heeft mij „ belast u dit briefje ter hand te Hellen." amelia bedagt zig een weinig, en zeide, „ m e l'  EENE GESCHIEDENIS. . 43 ,1 melcour, Ja ik ken hem, zijne zoetvloeien,, de woorden, zijne gedienftigheden hebben „ my bewogen om hem als een' vriend aan te „ merken; ", dit gezegde was genoeg voor de ,, oude, zij verhaaste hsar vertrek, en liet amelia alleen, bij den afgrond, dien men voor haar geopend had. Deeze toen rampzalige Vrouw, was zoo vol van de denkbeelden haarer gewaande verdrukking, dat zij de eer fcheen vergeeten te hebben: ■ zij opende het briefje en las de volgende verfoeilijke woorden: Mijne waarde vrienden! Melinde, eene goede 'oude floof, zal „ de brengfler deezes zijn. ' zedert „ lang heb ik u gezogt, nergeuds vond „ik u, mijn hart was vreeslik bekneld, „ en ik wierd ongerust ovet het lot dat u „ bejegend was: alle de vertoonigen van „ de beste toneelibeelen, de heerlyklle Con„ ferten, enfin alles, was voor mij een ., voorwerp van mistroostigheid: ik Helde ,, alle middelen in het werk om eenig na- licht van u te bekomen, doch te ver» geefs;  44 VREUGDE EN DROEFHEID, geefs ; eindelijk verhaalde mij melin» „de uw beklaaglijk lot ; Hemel ! hoe ver„ baasd was ik , toen ik hoorde, dat zo „ veele bekoorlijkheeden als gij bezit thans volmaakt onderjukt zijn, door de wille„ keur eenes aangehuwden dwingelands , ont„ trek u aan de banden , die de natuur ge» weid aandoen, vertrouw u aan een' vriend , „ aan mij ; ontvlugt da: aakelig oord, alwaar ,, niets dan fomberheid, niets dan ellendige be- grippen van zoogenoemde zedigheid u ,, gekerkerd houden , en wreek u dus door ,, eene grootmoedigheid zonder voorbeeld , ,, op de laage machinatien van uwen beul! — ,, Ik zal uwe pogingfn onderfteunen door „ list en geweld, en bedien u daarom van mij, „ die ondervind' dat hij is, dierbare amelia'. „ Uwe tederbeminnende „ MELCOUR, Bij het leezen van deeze gedrogdijke woorden, begon amelia te fidderen haare oogen, anders zoo kwijnende en liefde ademende, fchooten vlammende ftraalen uit, op den naam van den verrader, haare wangen gloeiden , haare lippen beefden, en haaren boezem zwoegde: eene afgrijsfelijke woede bezielde haar in een met a! de  EENE GESCHIEDENIS. 45 da grootmoedigheid van l u c r 2 t i a , waarcp Rome boogde; haar hare, dat voor geene mi • daad vatbaar was, wilde zij liever doorboord, dan haare eer bevlekt.zien; duizende verontwaardigende en billijke vloeken reejen melcour ontglippen haaren fchoonen mond; en zij verfpilde , in deze vlammende boosheid , alle de krachten , die de natuur aan de vrouwen ter haarer befcherming gegeven heeft; kragten, die het geloof te booven gaan, en dia zomtijds verfchriklijker zijn, dan de kuods van hercu les! Zij wierp den brief met afgrijzen weg, en viel ormagtig op een rustbed needer; even gelijk, na eenen heevigen ftorm, de loeiende winden in hunne hooien te rugge keeren ; even gelijk de natuur, na eene aanhoudende werkzaamheid, des winter zig tot flaapen fchijnt te neigen; alzo bedaard en kalm was amelia, toen haare levendigen hartstogten afgefloofd, naar ftilte en rust hijgden: de reeden, oplettend bij a le de beweegingen van deeze zijne vijanden, had hen laten uitraazen, en zeegevierde eindelijk over hunne ve moeiriheid. amelia kwam tot inkeer, ,, ach arme, dierbaare „ beminnentwaardige kleon!" (zeidezij),, wrs het  4<5 VREUGDE EN DROEFHEID, ,, het dan daarom dat ik uwe heilzaame „ Iesfen vetfmaadde, om mi} des te veiliger te „ laten bedriegen? zijn dit de vrienden die ons „ beklagen, zijn dit de menfchenvrienden die „ ons vertroosten moeten! helaas! heb dank „ grootmagtig Opperweezen voor uwen tijdigen „ bijftand , want zonder denzelven, had men „ mijne zwakheid misbruikt; kleon1 waarde „kleon gij hebt mij de waereld met zagt„ zinnige trekken afgemaald, maar zij is haatlijk „ in mijne oogen geworden! ■■ Vleierij en „ bewondering zijn de laage middelen die „ de bedorven mannen gebruiken , tot de „ overweldiging eener deugdzaame Vrouw: — „ mijne driften zijn bedaard ik verfoei , den „ booswigt die mij belaagt, ik veragt de flavin „ zijner gruwelen , en ik beklaag de wereld als de „ fchool der misdaaden ; — ik zal hem ge„ voelig toonen, dat ik geene zwakke ame„ lia, maar eene deugdzaame Vrouw ben : „ mijne wraak over hem zal kleon in al zijne „ eer herfteüen, en hem in dc Jiepfle fchan„ de dompelen! Het befiüit wierd genoomen , en men zag amelia over alle haare zwakheeden zegepralen. ■ me linde kwam naar gewoonte  EENE GESCHIEDENIS. 4? •e, en vroeg of zij 't briefja geleezenbad? „Ja" zeide amelia j ,, ik heb 'c geleez n; gaa, zeg „ hem dat hij heden avond bij mij home ten „ tien uuren, en gij melinde zu'c mij ver„ maak doen, indien gij hem vergezeld. ■ melinde vertrok huppelende vr.n blijdfchap ; melcour hoorde haare booaVehrtp, en was verrukt van vreugde. Amelia daar en tegen verzogt kleon, dat hij des avonds om tien unren, in de groote kamer wilde komen, en zig agter de deur van haar Kabinetje verbergen, tot dat zij hem daar vnn daan zonde roepen, kleon was verwonderd over dezen zonderlingen voorfl^, en dagt dat men met hem eenen feherts wilde aanvangen; evenwel daar hij zie eene wet refteld -had, om de zwakheden zijner vrouw zj veel mogelijk te gemoet te komen, onderwierp hij zig aan dit haar verzoek. De tijd genaakte, amelia hoorde de klok tien noren daan, kleon wierd geroepen: toen "•hij in de kamer trad, ontroerde hij op 't zieri van twee groote geladene pistoolen, eene fkauwe la-np op 't midden van da tafel , asn welker einde een Bijbel lag, op denwelke twee doodshoofden Honden; amelia van ijver bis.  48 Vil ES ODE EN DKOEFHEÏD, blakende , zat in een hoek van 't vertrek; toen zij kleon zag inkomen, liep zij hem te gemoet, omarmde hem, en zeide:,, lieve kle„ onI bedwing uwe ontroering! Ik verwacht volk; gij zult over de volvoerirg van mijn ,, ontwerp u verblijden! —» voldoe flegts aan mijn verzoek, en gaa in mijn kabinetje!" kleon ten uiterften bedugt voor een wanhopende onderneeming , maar nog meer nieuwsgierig naar de ontwikkeling van 't geval, dat te gebeuren Hond , voldeed aau haar verlangen. Er wierd gefcheld, men kwam melcour en me linde aandienen; ,, dat zij binnen ko„ men" riep amelia; naauwlijks wren zij beiden in de duistere kamer gekomen, of amelia floot de deur op 't nachtflot. melcour dronken van liefde wilde haar omarmde; maar zij fliet hem weg, en zeide met eene gelatene , maar voor den booswigt treffende (tem! „ zagt „ mijn Heer! wilt gij reeds 't flagtoffer bin„ den, waar toe gij uw zwaard gefrhikt had ? hebt eerst een weinig geduld; zie hier uwen „ brief, het bewijs van de fnoodheid uweskarak,, ters, dat ik verfoei; ik zal mij verwaardigen „ hem noch eens te leezen" toen las zij den brief, fcheurde hem vervolgens aan (tukken ,  EENE GESCHIEDENIS. 4$ kén, wierp die voor 2ijne voeten, en zeide op eenen veragtlijken toon,- „ zie daar Boos„wigt.' de fchandelijke overblijffels van u# „ gevloekt ontwerp, gij waande inij mijne eer „ te ontrooven, maar uwe pogingen waren te „laag, om die niet te veragienj en.... hier viel haar melcour, terwijl melinde ftond te Hdderen, in de reede; „ hce Mevrouw! gij „ durft mij beledigen? weet dat men zulks „ niet te vergeefs doet, ik heb uwe eer en uw „ leeven in mijne handen, en gij trotfeert my„ ne macht; maar ik vergeet-het u, uw brein „ is beroerd, dat blykt zigtbaar uit den akeli„ gen toeftel, die op de tafel is;" Schurk! hernam amelia driftig, „ die toeftel is voor „ u beftemd, met deezen toeftel, moet gij een„ offer van berouw op 't altaar mijner beleedig„ de Eer volbrengen." melcour floeg op zijn deegen, maar ameha nam een der twee pistoolen in de hand, en zeide: „ Blood„ aart! zie daar de maat van uwe fnoodhsid „ vervuld, gij wilt dat geweer, 't welk gij „ tegen de vijanden van den ftaat gebruiken „ moest, aan mij bepioeven, aan eene Vrouw! „ help Hemel, welk een Ondier! weet gij wel „ dat 't in myne macht is, u het leven te benemen, u, die niet waardig zijt het dagligt D » te  50. VREUGDE EN DROEFHEID, „ te sanfchouwen ? " dit zeggende hield zü. het piftool regt op hem aan , de boosvvig* verbleekte, waggelde op zijne voeten, knielde voor amelia neder en bad voor zijn leeven. amelia, door deeze laagheid genoeg gewroken , deed een venster open en brandde het Pistool los. ■ ■ Zij vloog verder naar het kabinetje, en leidde kleon die verfchriklijk ontroerd was naar binnen, melcour, zonk weg van fchaamte, en bad kleon met de aandoenlijklle woorden om vergiffenis; amelia zei. de: „ ik ben voldaan, mijn eer is behouden, „ maar die deugd, die gij hebt willen fchen„ den , moet ook gewrooken worden! koom „ hier melcour en verbind u aan 't opper„ weezen dat gij daaglijks hoont! "melcour naderde de tafel, en vraagde met een diep vernederde houding, wat begeert gij dat ik doen zal, Mevrouw? „ -— gij moet zweeren —" ik zal, ■ en met eene geweldige beeving , Hamerde hij de volgende woorden uit, terwijl hij zijn hand op den Bijbel lag; „ Ik zweer bij den God des Hemels en der aarde, bij den „ Schepper des Donders en den formeerder ,, van al wat adem heeft; dat ik nimmermeer de „ de onnozelheid belagen, de deugd befpotten, „ en de onfchuld verguizen zal; dat ik mijnen „ wan-  J'l. X.   EENE GESCHIEDENIS. 51 „ wandel verbeeteren en den Godsdienst za! „ hoogfchatten; en zoo niet, dan verteere mij „ 't vuur van Sodom, en 't fulfer van Gö- Gij hebt aan mijnen eisch voldaan, 'zeide amelia „ vertrek nu uit mijn gezige, en koom nooit. weder in mijne tegenwoordig„ heid, voor dat uw gedrag verheeven is boven „ alle verdenkingen! ■ ■ ■ En gij! melindï „ zijt in eenen ftand geboren, waarop de we« „ reld het minst haare oogen vestigt, gij hebc ,, flegts mijne verachting verdiend, en gy zfjc „ genoeg geftraft, door in uwen onderdon. „ in het ftof der laagheid te moeten kruipen; „ bedenk dat de dood gereed is u in de eeu- wjgheid mede te fleepen, befteed uwe wei* „ nige oogenblikken nog tot het betreuren „ uwer boosheid, leer daar voor gruwen, „ en fchuw mijn gezelfchap, waar aan gij ramp- „ taligheid zoud bijzette. Het oude wijf vertrok, en ëiug fcheldende de deur uit. — Melcour in 't binnenfïe getroffen, en het kart van wroegingen verfcheurd, wierd ziek, en het was op dit ziekbed, dat hij een inzien D 2 van  5& VUEÜGDE EN DROEFHEID, van zijne gruwelen kreeg, en herfleld zijnde zijn leeven beterde, zodanig dat hij nog een vooibeeld van deugd geworden is." Kleon, die zijn vergenoegen over de verandering zijner waarlijk deugdzaame vrouw, niet kon maatigen, leeft nog met zijne am el ia, omringd van een talrijk ouderlievend kroost, in den gezegendlten echt; geëerd van zijne vrienden, maar van de ondeugenden gehaat vervuld hij de plichten die God * de natuur en het Vaderland van hem vorderen. — Indien ik fiLÉoN over zijne omftandigheden onderhoude, antwoord hij: lk heb geleerd, dat het bedrieglyk en ijdel is, zig te vermaaken met de vreugd; en dat het alwaar is, zig te bekommeren over de tegenfpoeden, die wij denken. in het toekomende te zullen ondergaan, n. .. Daar is iets in de betooning van vreugde, dat ten hoogflen te mistrouwen is: alle de bedrieg, lijkheid der verrukkingen, het valfche bekoorlijke der gewaarwordingen, en het konftige der verbeeldings kracht, ijveren als om flrijd, om ons dronken van onbezonnenheid , of zorgeloos voor de gevolgen eener zaak te maken. Wan.  EENE GESCHIEDENIS. 53 Wanneer de vreugde door eene bedaarde overweging, en door gevoelens van dankbaarheid voor den Almagtigen, wijsfeiijk getemperd word, dan is zij de balfem eeuer hijgende ziel. Maar; indien de vreugde zig in alle haare dartelheid onbekommerd voordoet, dan is zij bij niets anders te vergelijken, als bij waterverw, die tegen den minden regen niet befland is. ■ . Want de ondervinding leert, dat menfchen dia gewoon zijn, zig op eene buitenfpoorige wijze aan de vreugde overteleeveren, geheel neérgeflagen zijn bij den minften tegenfpoed disn zij. ontmoeten. Eene vreugde die onbecoomd is, loopt ge« vaar om te vallen in de kuilen , die de dartelheid en ongebondenheid voor haar gegraa. ven hebbeu. Ontijdige bekommering daarentegen, vervoerd ons tot murmureeren tegen hem, die alles met ondoorgrondlijke wijsheid bedien. — Zij is het, die den mensch, meer dan hij zelfs weet vernederd; zij is het, die de reeden, dat kostelijk onderpand der Godheid, zoekt te onderdrukken; zij is het, die da ziel bedroefd, het brein bejoerd, en de beste D 3 al-  54 VREUGDE EN DROEFHEID, aller fchatten, de gezondheid naamenlijk, oudennijnd. Er is een middelweg, tusfchen vreugde en droefheid geleegen, welken ons de verftandigen aanprijzen, .en die men 't vergenoegen noemt; het is d'achtbaare, ernsthaftige, maar tevens de minnelijke en koesterende zuster; vaa het waar geluk. ■ ■ i Wech dan met de fpoorloosheid der vreugde en de dwaasheid eener ontijdige bekommering; 't zijn niet anders, dan opgefmukte verleidfters, die ons van den rechten weg afleiden, en op kromme paaden heenen voeren, panden die tot ons verderf, uitloopen. Veeleu, die door overmaat van lijden tot «iteriien overgaan, vooronderflellen, dat zij tot ongelukken, als lx ware, gebooren zijn; anderen wederom, die nog niet ervaaren zijn in den zaraenloop der wereldlijke gebeurenisfen, zeggen, dat zij ongelukkig zijn,' wijl hunne onfchuldige wenfehen, dikwils in plaagen verkee» ren! beiden beleedigen de Godheid; want als mensch. moet ik.bedenken, 't volheerlijk werktuig eener nooit rustende alinagt ie zijn; die fchep»  EENE GESCHIEDENIS. 55 fcheppende almagt, heeft ons niet voortgebragt,' ora voorwerpen van rampfpoed te weezen. ■« neen: daartoe is zij te barmhartig, en de mensch met al te rijke vermogens begiftigd: ■ • niets is gefchapen, dan tot een zeker van God voorbedoeld einde, en welk ander einde, kan eeti genadig weldoend God met den mensch voorhebben, dan hem volmaakter en gelukkiger te manken? 'Er zijn wel is waar zeekere voorvallen, die zoramigen oppervlakkig zouden kunnen doen oordeelen, dat God ons tot zekere rampen had voorbeftemd, 'doch dit is cv:n zoo ongerijmd, als te vooronderfteilen dat wij in 'c water fpringende, door de voorzienigheid daar toe waren veroordeeld. Er zijn evenwel, hóór ik zeggen, gebenrenisfen in de natunr en di regeerrag der wereld, die ons voorshands toefchijnen ons bederf te zullen berokkenen: dan hier op antwoorde ik: dat het Opperweezen, den dwaazen en onberaden fterveling, doorzijn eigen onverftand, tegenfpoeden doet ondergaan, niet om hem, onder \ juk derzeiven te doen bezwijken: maar, deels, om hem voor zijnen euvelmoed te ftraffen, deels, om hem bedagtzaamer en dus gelukkiger te maaken. DerD 4 kal-  0 VREUGDE EK DROEFHEID, halven hebben wij, in fteede van ons over den tegenfpoed te beklaagen, altijd en wel voornaamlijk, wanneer wij op deszelfs heilzaame gevolgen letten, millioenen redenen tot onophoudelijke dankbaarheid aan God wiens daaden wij moeten aanmerken, als gewoogen in de weegfchaal der llegtvaardigheid , en gelouterd in de fmehkroes eener onnafpeurlijke alwijze voorzienigheid: ■ alle ontmoetingen die ons bejegenen, en alle zaaken die ons overkomen, zyn afgemeeten met den maatftok des opperfteo Rechters; en 't is onzetaak, ew weg der deugd te bewandelen, om ons zeiven te bevrijden van de fchadelijke gevolgen, der ondeugd. —-if {IET  HET OPPERWEEZEN. Onder alle de voorwerpen, die met hec menschdom in verband flaan, is er een, die hermeest tot deszelfs heil, geluk en zaligheid gefchüu fchijnt, en ook waarlijk is, naaroelijk dat opperde Weezen, het welk men God noemt; God, die de hemelen gezolderd heeft , die alles wat ons omringt uit den Chaos heeft, voortgebragt en de natuur onderworpen, aan zeekere behoeftigheeden, waar in zij zelve niet kan Toorzien, en dus genoodzaakt is, die met eene eerbiedige houding, van den vormer haares oirfprongs te vervvagten en te ontfangen; ■ en even dit fchijnbaar gebrek is het, dat ons de volmaaktheid der fchepping doed kennen. Immers is er geen grooter konst, geen konst, die meer boven alle menschlijke verbeelding verheeven is, dan dat een Werktuigmeesier, aan zyu gewrocht, meededeele eeD 5 nen  53 HET 0PPERWE2ZEN. nen zeekeren Sijmpathetifchen trek nssr hem die den tnaaker is, en zig aan zijn ftuk als onontbeerlijk wil doen befchouwen. Er is geene verheevener noch nuttiger befpiegeling, dan zig een zamenmengfel van verwarring, ongeregeldheid , en woelende werkeloosheid, waarin zig de ftoffen voor de fchepping bevonden, te verbeelden, en hoe de eeuwige bezieler der natuur boven deeza itoffen in heerlijke pracht, omgord met donderen, zweefde, terwijl zijne Almacht alles volmaakte en overal licht verfpreidde, daar voorheen niets dan nacht geweest Dit denkbeeld, het welk zelfs voor den enkelen natunrbefchouwer alle moogelijkheid hëeft, en het welk de gedagten, als of iets zig zeiven fcheppen koude, roerloos nederveld, trof socratss en cicero dermaaten, dat zij openlijk leerden en bekennen moesten, dat er een Weezeu was, hooger dan alle andere weezens, die uit het zelve waren voortgevloeid. — De oorzaaken waarom, het Opperweezen zig  SET OPPER WE EZ EN. 59 zig aan het menschdotn heeft bekend gemaakt, zijn verfcheiden: maar ik acht deeze de voornaamfte te zijn: dat, aangezien de Schepper zoo wei als de. fchepping, voor 's menfchen geluk onontbeerelijk waaren, eene nadere vereeniging volftrekt noodzakelijk was, wilden de lotgevallen der menschheid, die al voor de fchepping bij het Opperweezen bepaald waren, beantwoorden aan de volmaaktheid en verwonderlijkheid der fchepping: ook zoude de mensch, naar 't beeld zijnes Maakers geformeerd en begaafd zijnde met wijduitgeftrekte verüandelijke vermogens, niet nagelaten hebben, na alvorens de vollirekte onmogelijkheid , om zig zelfs te hebben kunnen fcheppen, te hebben vasrgefteld, op te klimmen tot de verheeven gedagten van het beftaan van een ander weezen, magtiger dan hij; een weezen ;dat zoo zigtbaar, in de keurige verordening der natuur, te onderfcheiden was: en vervolgends moesten deeze gedagten hem aanleiding geeveo , te onderzoeken waarom, en tot wat einde hij gefchapen was. Dit onderzoek zou hij onoploslijk ge» : vonden lubben, en daar door in dezelve •ondaadigheid geftort zijn als de dieren : maar de Almagtige die niets te vergeefs heeft voortgebragt, en onder alle zijne bovennatuurlijke  CO HET OPPERWEEZEïï. Jïjke kunstftukken, den mensch a's het voor» naamfte wilde doen befchouwen, vond goed, hem bij zijn aanweezen te gelijk inteprenten, die kennis, welke aan zijnen geest eene weldoende Godheid verteegenwoordigde, en waardoor hij in eens wierd aangefpoord tot die ver. heevene daadelijkheeden , dit de ganfchev Schepping orde en luister bijzetten, i . n Het is door deeze ingefchapenheid, het is door de openbaring der Godlijke Schriften, en door de verkeering van het Opperweezen met zeekere in deugd uitgemunt hebbende mannen, dat ons de grootfte en de heilzaamfte van alle waarheeden, dat er een God is die de natuur regeerd, en alle fehepfelen weldoed, is ter hand gekoomen; zonder deeze bewustheid zou de mensch tot den dierenftand verneederd, en de aarde, die thans haaren weeligen boezem ontflnit, zou woest en onbebouwd geweest zijn. Het valt den Naturalist gemaklijk zijne Hellingen voortedraagen, mnar het is hem volftrekt ondoenlijk te bewij* zen, dat de natuur magtig genoeg is, om zonder eenige regeering, enkel door haar ze^ ve te werken, en de voorwerpen die zig in haaren fchoot bevinden, telkens bij geregelde af-  HET OPPERWEEZEN. él afwisselingen, op geregelde tijden, het uitmuntende, hét fchoo'ne, dat zij bezitten aantegorden. Hoe is het raoogelyk, dat eene zaak die enkel natuurlijk, en geenfints boven onze bevattingen verheeven zij, zoo wonderlijk en zoo zeer boven onze vermogens werken kan? hoe is het moogelijk dat de natuur, die onder duizenden behoefigheeden gebukt gast, in ftaat is om zig zelveu te onderhouden ? en hoe is 't mooglijk, dat een ruw lichaam als de natuur geweest is, van zelve die evenreedige gedaante aangenoomeu hebbe, waarin wij haar thans zien praaien? Neen; het aan wee¬ zen eener Godheid is maar al te duidelijk, het minfre gekorven diertje leevert er overvloedige bewijzen van op, en hij, die de onbefchaamdheid heeft, om dit aanweezen te loochenen, is of de volfligenfle zot of de eerlooste booswicht. D E  DE GROOTEN. De grooten' fchijnen bij veelen gehouden te worden voor de bedervers van zig zeiven en van anderen. Van alle rangen des mensch- döins zegt men is er geene zoo verbasterd, en te gelyk zoo flaafsch vereerd, dan die der Grboteii. Op den eeredoel te zitten en met het purper bekleed te zijn, dat heet verdand te hebben. Als men den oirfprong van den adel nagaat, heeft dezelve niet veel regt, zig daar op te beroemen, want die'het eerst Zeid, dit" is mijn hoef en mijn akker, was den eerden heerfcher, die zig dan ook den naam van voornaamde aanmatigde. Onder deezen draaglijken titul, is het den adel gelukt, den eenvoudigen natuurdaat omver te bonfen, en tot op den dag van heeden met een zeker foort van voorrecht over de andere klasfen der menfchen te befchikken. •—»> Onze oude Hollandfche Graaven, eerst aangeQeld cnde: den naam van grevio's of rech.  DE GROOTEN. 63 rechters, hadden hunne taal zoo lief, dat zij geene latijnfchc tituls konden dulden , en daarom veranderden zij dien in Graaf, waar door wij een opperheer of Vor^t verdaan , Evenwel heeft de adel hier te lande den hoon moeten ondergaan, dat de leenroerighejd wierd afgefchaft, waar door hun de macht benomen wierd, om aan hunne onderdaanen de douceurs hunner menscklievende heerfchappij te doen fmaaken. ■ Nu de onderdanen burgers worden genaamd, fchijnen zij de gunden van den adel minder te achten, en deeze gunden genadiglijk uittedeelen , was weleer het werk van den adel, die daar door het ongelijk verzagte 't welk de onderdaanen meenden dat hun wierd aangedaan door het ter Heirvaart trekken, en het opbrengen van niets beduidende lasten. Mijn Heereu de Graaven waren egter geene verfpillars, want zij kwamen zomtijds waar zes maaien in het jaar bij de fleeden om eenen geringen onderdand van eenige dut. zende ponden van veertig grooten in een pond, en waaren dan nog zoo reedelijk om een foort van IPÏsfelbricven, die men te dier tijd voorrechten, noemde, in betaaling te geeven; het kwam wel is waar in veelen gevallen, maar echter niet altijd, op de beurzen der ingezee- lenet)  04 O E GROOTEN. tenen aan, doch daar voor hadden de fleedeB dan ook voorrechten!!! — .« Het is te beklagen, dat de wereld zoo bevooroordeeld omtrent de grooten denkt! eenigen fchrijven hun misdaaden toe, die zij enkel uit zwakheid begaan hebben, en het voegd immers niet aan iemand, die maar een burcerlyk oordeel heeft, over de daaden der grooten te oordeelen. De grooten, zeide my eens zeeker gemeen Kaerel, die geen verfland bezat; „ vein„ zen onverfcbillig te zijn voor den lof vari „ anderen; zy zelfs beedelen er om, als men „ hen het glas hunner koetzen ziet nederlaaten, 't hoofd buiten fleeken, en den burger ziet „ groeten; hun te haaten, is juist het middel „ om hen onverzoenlijk te m3aken, en hun „ te vleijen kan ons tot het geluk brengen, „ om een ambt te bekoomen: waare vriend„ fchap, is eene zaak, die zij niet zoeken, „ wijl zij die niet kennen." Welk eenei brabbeltaal! dat de grooten vriendlijk zijn, is alleen wijl zij ijverig hunnen plicht zoeken te betrachten; dat zij niet geerne zien dat men hun haat, is aüernatuurlijkft, wijl z'j zelfs  DE GROOTEN» zelfs van hunne belangloosheid, van hunne volksliefde en deugden overtuigt meenen te zijn: de l°f'> die hen door hunne afhangelingen wordt toegezwaaid, is enkel gefchikt om hun fchadeloos te Hellen voor 't vooroor, deel van 't Canaille; en hunne viiendfchap is immers allerduidelijkst te ontwaren uit hunne vriendelijkheid, beleefdheeden en vertroostende beloften, waar meede zij de ongclukkigen ver. eeren. » jm i menander is Burgemeester in zijne geboorteplaats, vijf burgers koomen om een ambtje dat opengevallen is verzoeken, hij beloofd het aan alle vijf, om zig van hun te ontflaan, en geeft het aan zijn* knegt? waarom de kaerel heeft hem zes maanden trouw en eer. lijk gediend, hij heeft de fcheldnaamen, die zijn Heer hem in drift heeft toegeworpen, geduldig gedraagen, en zon, ingeval zijn heer met zulke laagheeden gediend ware geweest, zig als valeriaan gebukt hebben, om sapor tot een voetbank zijner voeten te dienen. mercator moet reekening doen van een fouds dat hij geadminiiTreerd hseft; hij zit tot  66 DE GROOTEN. aan de ooren in de papieren zijne praclyk betreffende; hij denkt op 't doen der reekening , en fraijt 't corpus juris in een' hoek ; i ■ zijn boek van uitgaaf en ontvangst wordt opgtfiagen, hij ontdekt tot zijne verbaczing, eene meenigte nog onbetaalde reekeningen, en hij bevind als rendant merklijk te kort te zullen koomen; hij maakt de balans , en doed reekening: een burger fcheld aan, en verzoekt Mijnheer mercator, te mogen fpreeken, hij word ingelaten, en zegt. „ Wel E. Geftr. lieer ik heb nog eene reekening ten „ lasten van...." zyn Wel E. Geftrenge valt hem in de reeden, en zegd, „ hebt gij van deeze „ reekening uit uw boek een notarieel extratï „ doen ligten ? neen; „ Wel nu dat moet eerst gefehieden, eer men uwen debiteur „ citecren en vervolgens ad terminos non loqui „ brengen kan. —— " Wel E. Geftrenge ,, Heer, daar zullen te veel onkosten „ meede gepaard gaan, ik verzoek daarvan „ ontflagen te moogen weezen ï" —— koom „ aan, zie 'hier mijn advis; om daar toe te „ kunnen approcheeren, moet gij ten einde „ alle incidenten ipfa fatïo te fubverfceren, aftie ixflitueeren tegen uwen debiteur op pre-  DE GROOTEN. 6"J 3! pretext vnn rêteviteit in het betalen, vervol„ gends moet gij uwen eisch ten protocolle doen immatriculeeren; en als dan de boel aan de „ gang is, zal ik wel maaken dat gij Pro deo „ krijgt" —— De burger verbaasd wist van dit alles niets te maaken, en toen mercator zeide, 36 Huivers voor mijn advis, twijffelde de burger, of zoins het Corpus Juris de lieden niet dol maakte; hij verzogt een weinig geduld, „ en verhaalde mercator, dat hij geene „ actiën ter wereld tegen iemand had te influ„ tueeren, maar dat hij nog eene pretenfie had „ ten lallen van 't fonds. . . .1 ha, ha! zoo „ zoo! daar kan ik u niet meer aan helpen, ik ,, heb 'tfondsaan eenttadeTgeè'xtradeerd,enm\]' „ ne beezigheeden zijn veel te uitgebreid, om 9, met u over dit fujct te discoureeren, Gaa naar „ den heer van. ... die zal u zeggen, of de „ pretenfie gefundeerd is, ja dan neen, adieu! — Naauwlijks heeft Mijnheer mercator deeze woorden geuit, of hij herinnert zigwederom eene andere zaak; hij vliegt naar de tafel,grijpt een zak met papieren, en neemt die onder den arm, om zijne Cliënten, die hem op flraat mogten ophouden, een bewijs te geeven van de meenigvuldigheid zijner beezigheeden en aldus £ 2 ou»  CS DE GROOTEN. onder de Sauvegarde deezer documenten zijne» weg veilig te kunnen vervolgen; hij eilt naar buiten, en op de ftoep loopt hij parhricol,den burger, die hem zoo eeven (prak, omveer!maarI bij was zoo diep in Scabinaale droomen verzonken dat hij 't niet eens merkte. — De burger Hond op, en gaf het zeer langmoedig toe aan zijne veelvuldige beezigheeden. — Zoo doen de geleerden ook die hem kennen, en beklagen zijn jong leeven, dat hij met verken affloofr. Op eenen anderen tijd moest mercator zijne welfpreekenheid tot verdeeding der onfchuld in de pleitzaal laten hooren; de leevendigheid van zijne verbeeldingskragt, en 't gewicht der zaak vervoerde hem tot deeze woorden , die hij al3 in verrukking uitgalmde: ■ „papinianus zegt van justinianus enz. ieder R-gisgeleerde daar tegenwoordig, herinnerde zig dat pa pi ni a n u s wel 300 jaaren voor justinianus had geleefd; maar! van zijne kundigheeden overtuigd, gaven zij zijne occupatien defchuld , en meesmuilden.—— Het is een teelten van 't onverftand van 'i gemeen, dat het flegts, naar den uiterlijken fchijn, de waarde der grooten afmeet: het moest  DE GROOTEN. 69 moest bedenken, dat al, wat van de Academiën koorac, geleerd moet heeten, en dat indedaad niemand meer dan de geleerden voor ftruikelen bloot Haan. Een man van yerftand, dat is te zeggen, van een raadsheerlijk, niet van een burgerlijk verftant, redent dus: de opvoeding der grooten is iets meer dan gemeen, zij hebben duitfchers tot pedagogen, om hunne kinderen tot regte grootmoedige en edeldenkende republikeinen te maaken; dit ontbeerd het gemeen: de kinderen der grooten hebben iets bewonderenswaardig in kunnen gang , fpraak, manieren, zceden en gebaarden ; zij betrachten de maatigheid in '/ eeten, om hunne Lichaamen niet tot vleeschklompen, daar geen ziel in Jïeekt te vormen, dit ontbeerd het gemeen. Zij leeren dansfen, fchermen en rijden; —— oefeningen waar voor het gemeen niet vatbaar isJ zij worden lidmaat der kerke, om geheel andere redenen dan 't gemeen; en eindelijk zij gaan een jaar drie of vier naar de Academie om een Bul te haaien ,t gemeen leert den koophandel of een ambagt, en heeft geene dan Metcantiele of Mechanique kennisfen, die zijn juin voor logge lichaamen gefchikt, en verfchajfen E 3 niet  7° DE GROOTEN. r.iet andfrsdan oppervlakkige kundigheeden', zij kennen geen latijn, dat hebben de grooten ge~ leerd, en deeze zijn dus, hoe men 't ook wende of draaie, kundiger, befchaafder, en wijzer, dan V gemeen ! Dit kan men eerst regt eene heerlijke Meta» phijjique gevolgtrekking noemen ! maar helaas! nie«egenmen." lucile lacht, en geeft geen antwoord. Er blindor de kaarsfen der loge uitgedaan hebbende, brengd haar t'huis en begint haar te ontreige.nl dit was van dat gevolg, dat blindor door dui/end aartigheeden, en duizend comp im nten meester wierd van de eer van lucile! en dit zegd hij, zal n'emmd hem kwalijk neemen, die weet wat welleeverdheid is, Het is deeze elle evendheid die het gros der menfchen beftitrd, het is deeze welleevendheid die de wereld met zotten en fchelmen vervuld, en het is deeze wellevendheid waar voor den wijzen, en den eerlijken man grauwt. Deugd,  COMPLIMENTEN. Deugd, eerlijkheid en vriendfchap, welke de nakomelingen van claudis civilus weleer bezielde, zijn thans bij de meesten in complimenten veranderd: en ik folliciteer om uwe vriendfchap , wil, helaas! niet anders zeggen; dan, Iaat ons vast (lellen, om voor en na bij elkander te komen eeteu. richard steele, een beroemd Ëngelk» man; was door zijne fchriften en vermaaklijken omgang, door het geheele koningtijk zoo beroemd geworden, dat hij meende te fmooren onder alle de complimenteufe vaarfen, en verzeekeringen van vriendfchap en Protectie, die hem van alom wierden opgedraagen, steele was te verftandig om niet te begrijpen, dat indien hij onder al dit verbasterd flofgoud, ilegts een zes en negende gedeelte kon vinden, dat weezenlijk goed was, hij de gelukkigde man van de wereld zou kunnen zijn. — Hij nam voor het te beproeven; —• een ridder Baronet, had zig onder al den hoop het meest doen uitmunten; hij ging naar hem toe, en zeide; Mij lord, gij kend het j, fpreekwoord onzer vaderen, a frind in need, „ is a frind in deed; ik heb gedagt 11 te zul„ len beleedigen, indien ik geen gebruik F 2 „ maak-  84 COMPLIMENTEN. „ maakte, van uwe mij aangebodeue vriend„ fchap; om welks bevestiging ik itaans kom „ fmceken. Gij weet dat der meesten geleer„ den lot is, niet rijk te zijn, en dit is ook het mijne. Gij kunt mij dienst doen met „ honderd ponden, die ik thans nodig heb." Mijn waarde steele, antwoordde de Baronet; het doed mij leed u teegenwoordig niet te kunnen helpen , ik ben zeif buitengemeen verleege; steele, die wel wist, dat hij rijk was, begon hard te lagchen, vatte den Ba* ronet bij den neus, en drukte dien zoo fterk, dat de Baronet luidkeels begon te fchreeuwen; „ fchurk" zeide steele; ,, ik had het wel gedagt, dat gij mij verraaden zoud. Maar „ ik moet geld hebben, en gij zult 't mf] gee„ ven tot voldoening uwer laagheid." De Baronet bevreesd voor een zoo onderneemend man, haalde zijn portefeuille voor den dag, en overreikte hem een bankbriefje van honderd ponden 1 steele nam het aan, fcheurde het in duizend (lukken , en zeide in het heenen gaan; ,, zie zoo handel ik met ver,, raaders1'. ■■■■■ Het is het eigenbelang, het is de trotschheid en de weelde, die in de befchaafdheid, zulke wreede verwoestingen aanregtten; zich zelfs door Hing'  COMPLIMENTEN. 8,J llingfche wegen te verryken, zig een aanzien ten kosten van het ge'uk van anderen, te verwerven ; zijn de gevolgen van zoo veele complimenten, vlijende en valfche beweegingen, die de goede trouw verzwakken , de openhartigheid verbannen en de moattchnppij tot een verblijf van fpoorloosheden maaken. •■• -— Als de geringen ophouden te kruipen, als de burgers nalaaten te bedriegen, en de grooten de veinzerij beginnen te vervloeken, dan eerst zullen de waare pligtpleegingen van dankbaarheid , vriendfchap en liefde plaats grijpen, dan eerst zal de wereld verligt zijn, en dan eerst zal het vergenoegen in aller harten wooneu. F3 D E  DE B IJ S E L. Schriften gevloeid uit de - onvervalschte pen van deugdzaame» en bij de ondervinding gebleeken te zijn, eerlijke mannen; die gedreeven door de Geest des Alrnagtigen, aangeblaazen door het ijvervuur van den godsdienst, voorgeligt door den heldere fakkel dtr waarheid, alleen in flaat waren, om zulk een boek als den Bijbel is, voorttebrengen. —» Schriften nu, door zulke mannen op het papier gefleld, en van de vroegfte oudheid tot op deeze dagen voor het verval, waar mede alles wat in de na» tuur is bezwangerd gaat, bewaart; kunnen die wel anders dan Godlijk worden aangcmeikt! Geen boek is ouder dan de Bijbel; wat de Chineezen zwetfen, van de harfenvrugten van hunnen cokfucius, en de Tart aar en van hunnen lama; wat de Indoflanners van drama, en den God Fisthnou, met zijne negen gedaantewisTelingen vertellen, wnt de Cuebren ver-  D E B ÏJ B E L. S'/ verdigr hebben van hunnen ososmides en wat de Sunnitifche feite de< Mohammedaanen, van de eeuwige fchepping hunnes khorans pochen! — Niets is in itaat den glans des Bijbels te verduisteren, die even als de Zon bij 't zwakke kaarslicht afiteekt, ■ — Geen boek is ook achtbaarer dan de B'jbel, die alleen (trekt o:n den weg tot eeuwige en onverganglijke geluksgoederen te baanen, om de men ch vatbaar voor hetne fche aandoeningen, en hem bekwaam te maaken tot het burgerregt der Eeuwigheid. — Geen ongerijmde fprookjes, of mijstiëHe klanken, eener bedorven ver* beelding, waar van anders den Jouitchen TaU mud en de Khoran des Houten Arabiers zoo vol zijn, beflaan eenige de minfte plaats in den godlijken Bijbel; — Neen! het zjn verheevene Godfpnaken, wonderboaren lotgevallen van volken, vorsten enftaaten, plegtigegebeurenisfen, die invloed hadden op de menschheid, het zin wijz: voorzeggingen en onbevlekbaare lesten die ieder blad van den Bijbel verderen. Er is geen boek zo vermaak'ijk dan de Bij. bel; want hij die de wereld regt kent, en de wijsheid heeft leeren hoogfchaiten, zal de verF 4 hee.  8S DE B IJ B E L, heevene digtkunde, de ernflige en waarachtige philofophie, de begrijpüjke historieverhalen en d-3 bijzondere weetenfchappen, die alom in den Bijbel doordraaien (#), en die ieder fpottermec fchaamte, indien hij daar voor vatbaar was, zouden overladen; duizendmaal hooger fchatten dan alle andere voortbrengfelen des menschlijken verftands. ■ De Bijbel is ook echt en waarachtig; want van 't begin der wereld tot op den dag van heeden, hebben de geduurige wisCelvalligheden en lotgevallen , die geheele rijken en vol. ken getroffen hebben , noch de wreedaartige ver- Cff) Bij voorbeeld het Boek van Job, dat volgens michaelis niet eene waare gefchiedenis, maar een leerzaam verdigtzel is, daar van getuigd bij: Inleiding in de Boeken des Ouden Verbonds , i deel , i ftuk aldus: De diepe kundigheden van wijsgeerte en natuurlijke historie , die ik doorgaands in dit loei vinde , enz. zie pag. i;9. §,' H. en pag. 130. §. II. Zeer opmerkelijk en bejlisfend is de groote kennis van den fchrijver, aan Jlfrikaanfche, inzonderheid Egyptifche Knaken, welke overal, niet alleen bij de naamrkeurige hefchrijving van den crocodil en olijfant, maar ook elders; deorftraalc. Men leeze hier over verder dat jeagte werk op pag. 131-150, euz. Sub. § 12, 13.  DE E IJ E E L. 8p vervolgingen, ■ ■ ■ men mooge de deuren en vengfters op de quohieren brengen, men mooge de glaazen die de kamers verligten op de zogenoemde extraordinaire Staaten eene plaats verleet en; het zal niets helpen indien de tijd aan Engeland haare verliezen niet vergoed, lodewijk de zestiende , heeft het eenen {knak gé-  AMERIKA» 99 gegeeven , waarvan het zig bezwaarlijk zal kunnen herflellen. Indien de ÊngeifcheÊ de heerfchenda begrippen der Amerikaanen hadden ontzien, indien zij bij de zetregels hunner ingebeelde vrijheid gebleeven waren; dan zouden de Amerikaanen nimmer de wapens hebben opgevat. Da Amerikaanen hadden het onbetwistbaar recht, zig te verzetten tegen de onwettige eifchen van het parlamcnt. Immers wat voor reeden was er bij de hand, om de Amerikaanen te doen afgaan, van die gewoonte en gebruiken, waar in zij hun wezenlijk geluk fielden, en die geene krenking altoos aan het Britsen gezag toebrachten? Dat Britsch gezag wel ver van in dezen wettig te zijn was een aangematigt en overheerfcheti J gezag; in plaats dat de Engelfchen zig zouden geluk wenfehen met de vrijheidlievende gevoelens der Amerikaanen, waaren zij deswegens agterdochtig, en naderhand wreed. — De zorg, die de Engelfchen hadden aangewend tot den bioei der valkplantingen, was reeds G s dub-  100 AMERIKA. dubbelJ vergoed, door de nijverheid der ingezetenen; deeze wisten, wat groote onderfleuning zij aan Engeland toebragten, wat aanmerklijke krachten zij aan haare oorloogen bijzetten, en hadden dus het grootfte recht des werelds, om zig als een intrege» rend deel der Britfche heerfchappij aantemerken; als zodanig deeden zij de allerbillijkfte eisfchen ; voor eerst om haare afgevaardigden in hét Britfche Parlement te Zenden, doch te vergeefs; en vervolgens, om niet dan met hunne bewilliging te mogen worden gefchat; doch twaalf duizend Hesfen en andere van moordzugt blakende huurelingen , bragten de rampzalige antwoorden op deezen rechtvaardigen eisch mede. Ik noem deezen eisch rechtvaardig, wijl hij op het recht der natuur, en dat der reeden gegrond is. Van waar is dan het gezag, dat de Engelfchen zig aanmatigden , om dit recht door eene bill te onderdrukken; een bul die in den Jaare J774 uitgevaardigd de begrippen van het toen heerfchend ministerie in het helderst dagligt (lelde, en een bill die regelrecht aanliep tegen den inhoud der plegtige ingevoerde afte van 1668 , waar bij bet  AMERIKA. 101 het recht om zig zelfs te moogen fchatten, aan ieder Engelschman toegekend, en door Koning willem naderhand bij zijne troonbeflijging ondertekend wierd. Men kan oordeelen van de verdrukking die de Amerikaanen van het zogenoemde Moederland wierd aangedaan, uit de beruch'e bi l l die uit de asfche van zoo veel voorgaande in 1776 wierd opgedolven, waar bij de volkplantingen bevolen werd, de belastingen die men vorderden optebrengen, van het glas, j het lood, bordpapier, gefchilderd papier, drogereij. en, en de thee, waar van eene groote verzending uit Engeland naar Amerika gefchiedende. Dit alles gepaard, met het geweld der Engelfche Wapenen, wekte de Amerikaanen op, en toen kon het niet an. ders z'jn of dit volk, waaraan de verdraagzaamheid Eendragt, en da Vryheid moed en flandvastigheid infcherpten, moest een beflui; neemea, waarover Europa verbaasde en waar voor hst ministerie fidderde! De Amerikaanen fchieten toe, hunne Vaderlandsliefde k-.nd geen paaien meer, hun ontG 3 beerd  102 AMERIKA. beerd flegrs een hoofd, dat door zijn be* leid hunnen moed fterkte kon bijzetten, en zij vinden het in de grooten Washington! Kinderen, Vrotr.ve.-, Grijzaards, alles, alles roepE te wapen, te wspen, Amerikaanen 1 deeze Romynfche helden kreet davert door alle de gewesten, en weergalmt zelfs in de bosfchen der wilde Kanadanen. De Drukpers nu van allen angst ontheeven, doet zig dus hooren! „ „ De ftrengheden van het Britsch Parle,, „ ment tegenBoston moeten tiïïeAmerikaan>> ti ,1 /c^eProvintiendoenbeeven; geene andere t> » keuze is hun over, dan tusfchen het „ „ ,, zwaard en het vuur, de ijslykheden >» u 5» van den dood, en het juk eener laag,, ,, „ hartige en flaaffche gehoorzaamheid: „ ,, „ ziet daar dan eijndelijk gebooren het j» j, j> 'ijdflip eener gewigtige omwenteling i, ,, „ waar van de uitkomst, het zij dan ge» „ „ „ lukkig of heidoos, het meedelijden of ,> 5» de verwondering der nakomelingfchap „ „ 5, voor altoos zaj bepalen. ,, „ „ Zullen wij vrij, of zullen wy flaa>i n ven zijn? van de oplosfing van dit geii >» ,j wigtig vraagftuk zal voor het te. genwoordige afhangen, het lot van diie j> » » mil-  AMERIKA. 103 „ „ „ rmllioenen raenrchen , en in het toe„ „ „ komende, het geluk of de ellende „ „ „ van hunne ontelbaate nakoinelingrchap. „ n » Ontwaakt dan, 6 Amerikaanen\ nim„ ,, mer hingen over het laad, welk gij „ bewoond , zoo donkera wolken : men noemt u rebellen , om dat gij niet " " „ wilt belast worden , dan door uwe ,! n »> eiSen afgevaardigden: rechtvaardigt dee„ zen eisch door uwen moed, of ver „ zegelt het verlies van denzelven met „ „ eigen bloed. , „ „ Het is geon tijd meer van raadpleeeen . wanneer de hand des onderdruk. „ „ „ kers onophoudelijk bezig is, met kee' „ „ tens voor u te fmeedenl Zou het uil. zwijgen eene misdaad, en de werkeloosheid eene fchandvlekkende oneer zijn? ,' Da handhaving der voorrechten van " '„ „ het Gemeenebest, ziet daar de hoog, fte wet! De laaghartigfie der ilaaven zou " " " hij zijn , welke , in het gevaar waatin \% „ „ de vrijheid van Amerika zig bevind, ,, niet alle zijne pogingen, ter handhtving » w ,» van dezelve, zou aanwenden. G 4. z'°  104 AMERIKA. Zoo fpraken de Amerikaanen: zoo hebben de Spariaancn gefpropken, maar zoo fpreekc thans geen één volk! ~—. Het was deeze taal die hun aanmoedigden , en waarvan de Engelfchen de droevige ondervinding hadden. Gedreeven door de zugt om vrij te weezen, wierden Je burgers foldaaten; — foldaten, die bij het lijk van hunnen Genetaal warren tot elkander zeiden: m )» n Hij is niet gedorven, hij zal niet „ „ „ derven, die voortreffelijke burger! zijne » ». » nagedagtenis zal eeuwig in geheugenisfe, :> n zal eenwig dietbaar zijn bij alle braave •< )» „ lieden, bij allen, welke hun Vaderland ,, i, j, zullen liefhebben : in den korten loop »> » » van drie en dertig jaaien had hij ten », „ „ toon gefpreid, de bekwaamheden van », „ ., een' Staatsman, de deugden van een' „ „ „ Raadsheer, de ziel van een' Held. i) i» » Gij allen! welke een zelfde belang „ i, ), bezield, naderd het bebloedde lijk van „ ), warren. Befproeit met uwe traanen >•> i» » zijne eerlijke wonden; maar houd u i» i) niet te lang op bij dit ontzielde lichaam. >i i, Kiert weder na uwe wooningen, om i> ii i, al-  AMERIKA. I05 „ „ „ aldaar de euveldaad derdwinglandij te doen „ ,, ,, verfoeien; dat op dit ijsfelijk fchouw» „ „ „ fpel de hairen uwer kinderen te berge ,, rijzen; dat hunne oogen branden; dat „ „ hunne vethoofden een dreigend ver„ „ „ toon aanneeinen , . dat hunne monden ,, „ de verontwaardiging uitdrukken ! Dan , „ „ „ zult gij hun wapens in de hinden gee„ „ „ ven; en uwe laatfte bede zal zijn, dat „ „ „ zij zeegenpraalende wederkeeren, of „ „ „ dat zij, even als warren, hunne „ „ „ dagen eindigen.""" Het gedrag der Amerikaanen word van het verlicht gedeelte des menschdoms goedgekeurd. Zij daarenteegen die de troonen omringen , en de fchandnaamen van Vorflen. vlijers draagen, trachtten het zelve te bevlekken met valfchen grondftellingen, dwaaze redeneeringen , en met de gewoone woorden van oproerigheid en ondankbaarheid: doch tnu zijn hunne vuige monden geflooten, en de Amerikaanen hebben, Gode zij dankl nu niet meer nodig gerechtvaardigd te worden , hoe gemnklijk zulks anders zou kunnen gefchieden. Was het niet een onnatuurlijk verfcb'jnzel , G 5 d,:  10(5 AMERIKA. dat eene natie als de Engelfche, die zig op haare vrijheid beroemd, over eene andere natie die ook vrij wilde zijn, op eene dwingelandfche wijze zogt te heerfchen ? wat recht kon zij wa?nen te hebben , anders dan het recht der jlerklien , het welk de natuur onteerd? Toen willf.m den veroveraar zijne zetel in het Engelfcb rijk opwierp , handelde hij ook volgens het recht der fterkften, en verkragtte ondertusfehen alles wat heilig was. ■ Een dwingeland die zijne ijzeren fcepter doed gevoelen , is een weezen dat door den tijd en de gewoonte boven de wonderen verheven h , maar de natie , die eene andere natie onderdrukt is onnatuurlijk. ■ Het was nog maar met een vlugtig oog dat wij den Generaal Washington befchouden: dan, zijne lotgevallen hebben te veel invloed op die van zijn gelukkig Vaderland , om van diZelve en van zijne-deugden niet meer te gewagen; voor af moeten wij zeggen, dat hij den grooten frederik, die uithoofden zijner krijgsdeugden deezen naam verdiende, niets toegaf in moed en beleid; met die zelve fhatkunde , en dezelve werkzaamheid van willem den I., bezat hij nog booven dien  AMERIKA. 107 dien de grootmoedige deugden van wilhem tell; met de eerde ftreed hij voor het Vaderland, en met de laatfte maakte hij het gelukkig. — Voorzigtigheid, als hij tijd had om die te gebruiken, beftierde alle zijne fchreeden , en indien zig de zaaken zo fpoedig op een drongen, dat het befluit moest genomen worden, dan was zija devies, sterven of verwinnen ! n ' 1 " Zulk een man was george Washington; in Firginien geboren, en me: eene verheevene ziel begaafd, wijdde hij zig al vroeg aan de beoeffening der krijgskunde, die hy volmaakte, door zijne ondervinding, in de oorlogen die voormaals tusfchen Engeland en Frankrijk plaats hadden , vetkreegen l ■—— bekend als een man die te edel dage om zijn Vaderland te verra-.den , wierden de oogen van alle fchrandero Amerikaanen in het begin der onlusten op hem gevestigd; hij zag dat iemand van zijne gefteldheid niet zoude kunnen nalaaten partij te kiezen; hij wist, dat zulken die bij burgerüjke verdeeldheden niet bij tijds zig voor deezen of geeuen aanhang verklaarden, weleer in dtheencn als verraders van den Staat pleegden gedoemd te worden; hij had een afkeer voor de dwingelandij ; hij bemin-  I08 AMERIKA» minde zijn Vaderland; hij ging even als h anibal naar de altaaren, en zwoer, dat hij eeuwig de Engelfchen zoude beoorlogen, zo lang , tot zij aan zyn Vaderland de Vrijheid hadden weer gegeeven! De Amerikaanen verkiezen hem tot hunnen veldheer; als zodanig begeefd hij zig aanftonds naar Masfachufet; hij verflaat de benden wier handen de eigendommen zijner voorvaderen kwamen fchenden; betwistte hun iederen vaetftap; dreef hun te rug, en floot hen in Bosfon op. Intusfchen liet de Engelfchen Generaal carleton niets onbeproefd om hem tot een treffen te brengen; maar de voorzigtige Washington wilde het lot zijns Vaderlands niet aan eenen enkelen Veldflag waagen; hy week naa jerseij, alwaar hem de meesten zijner foldaaten ontliepen, zoo dat hij van een leger van vijf en twintig duizend man , naauwlijks drie duizend had overgehouden , met welke hij wel te vreede was zig aan de andere zijde der Dclaware te kunnen bergen. Men verbeelde zig de gefteldheid van deezen man in dit haglijk tijdftip, en men zal zig ver-  AMERIKA. iop verwonderen , dat zijne groote ziel nog middelen wist uittedenken om zijn Vaderland te behouden. Eindelijk vereenigden zig de Krijgstnagten van Penfilvanien, Marijland en Virginien Washington begeeft zig aan het hoofd derzeive, valt op Trenton aan en verflaat vijftien honderd Hesfen , die door Engeland naar het Nieuwe werelddeel gezonden waren , met nog een ander groot aantal het welk den dood en der verwoesting meede in de kaaken liep. Washington jaagde vervolgends drie Engellche Regimenten uit Princetown : het was aan zijne maatregelen te danken , dat gates den Generaai bourgoijnb bij Saratoga ontmoete, hem infloot en met zijn geheel leeger gevangen nam. —- Aan het hoofd der leegers was Washington, om kort te gaan, de redder , de behouder en de vrijmaaker zijns te lang gefolterden Vaderlands. - i" Aan het hoofd van den raad was hij niet minder Staatsman dan Held. ■—•—• Hij heeft: in deezen kting zijn Vaderland niet minder dienften dan in het veld beweezeu. ~— Hij wierd  HO AMERIKA. -vierd vermoeid van de bezigheden des oor» !ogs, hij lag zijne ambten neder in de» zeiven fchoot, waar uit hij die ontfangeti had; namenlijk in ' dien van het volk , en vertrok naar zijn landgoed om in ftilte te kunnen leeven ; hoe grootsch was deeze daad! z>j verdiend in de jaarboeken der wereld gegra. veerd te worden, als een voorbeeld voor da Vorlren van den aardbodem! , in djt verblijf heeft deeze menfchen vriend da Voornaamfte wetten van zijn land helpen maaken , en men mag he.n dus, alzoo wel een licuegüs als een cincinnatus noemen. —— het zijn deeze wetten die Amerika eer aandoen, wijl zij afgemeeten zijn naar de lotgevallen der andere volken: ——. het zijn deeze wetten , o Amerikaanen \ die ons verplichten u te eerbiedigen als de verdeedigers der menschlijkheid , de handhavers der Vrijheid, en de fchrik der dwingelanden.' Uwe deugden zullen bij het laatfte naagedagt in zegening blijven. Uwe zwaarden zullen de waarborgen der beleedigde onfchuld zijn! gij hebt u als een wonder in deeze eeuw voorgedaan, eene eeuw, waar in het grootfte deel des menschdoms zig met de fchaduw, en gij u met het weezenlijko be-  AMERIKA. III bezig houd! o Amerikaanen ! laat nooit het geweer uit uwe vuisten glippen, want daardoor zult gij onder zoo veel heerfchers, die u lot benijden , ontzachlijk en uwe Vrijheid bewaard blijven 1 dat de weelde, de overdaad en de pracht , die overal zoo veele rampen deeden fmaaken, de wooningen uwer zedigheid nooit genaaken; haat, vlied ze; want hunne geboorten hebben zij aan de troonen en hunne omringers te donken; —— het zijn de beulen der Gemeenebesteu - de verleiders der zwakken overheeden en de bedervers der burgers! *« <« ■■ » - fcherpt uwe vertegenwoordigende Regenten onophoudelijk in dat het volk niet is om hun , maar zij om het volk! •< laat u het voorrecht om hun zelfs te verkiezen , nooit ontwringen , want dit is het edelfie en het fchoonfte der voorrechten , waar voor de heerschzugt het meest beeft ! <•< Weest zelf foldaaten, vreemde Huurlingen mog en eens op de Vrijheid loeren ! en de burger, die zijne waarde kent, verdeedigd zijne panden oneindig beeter , dan hij, die in de wieg reeds verkogt is ! »■ 1 o Amerikaanen ! uw Gemeenebest is nog in zijne kindsheid, en de toefland der wereld en der roeufchen die haar bewoonen is van die na-  112 AMERIKA. natnur, dat wij u groote en gewigtige wit* felvalligheden , die alle landen zullen treffen , moeten aankondigen ! bereid u tot dezelve voorl — Deugd, werkzaamheid en moed zijn flerke wapenen, waar meede gij alle de tegenheeden deezes levens bedtijden kunt; zoekt geen' ander bondgenoot dan uwe eigen kracht; daar in is het dat uwe befchermers en wreekers moeten gevonden worden ! — doet het bloed flroomen van den eerften heerfcher die u zal beledigen, en het zal een offer zijn voor de verdrukte menschlijkheidl bewaart de beginzels uwer vaderen, prent ze uwe kinderen in en doet dezelve erven aa» bet laatfte nageflagt ; dan zal uw gelukzon nimmer taanen, en gij zult het fieraad blijven van alle volken der aarde doch neemd die voor al in acht , dat de beste maatfehappij geensins het voorrecht heeft om onveranderlijk te zijn.'!! r i JU-  J U L I A N E, EENE GESCHIEDENIS. De dag was fchooti; een zagt windje (peelemeidde door de digt getakte bootnen, en *t geruisen eener fnelvlietende beek deed den voorbijganger aandagtig luisteren; de heldere middagzon, omringd met alle de bevalligheeden van het kriekend oosten, mende haare wangen reeds naar het westelijk deel des hemels, en de fluijer van den nacht begon zich te ontrollen, terwijl Orion op de ruime baan der luchtgewelven, zijnen trotfehen zeetel vestigde; toen de oude mackwill, eenv landman van ongeveer zestig jaaren, wiens zilvergrijze kruin de ondeugd deed Adderen, en den deugdzaamen tot eerbied verplichtte, uit zijne ftulp trat, en al wandelende zijn avond lied opdeunde; een avond lied, waar in de grootheid en goedheid van den fchepper der natuur op H ver-  114. J U L I A N E. verhoevene to'meti, d?nHmrlyk gepreezen wierd: toen m^ckwill daar mede vo'eind had , zette hij zyn va t, maar door de bezigheden des dags afgemat, lichaam neder op eenen nabijzijnde groenenden heuvel; zijn gelaat , waarop de eeibiedwaardige gelaatenbeid des ouderdoms, door evenreedige hoewel gerimpelde wezenstrekken, uitblonk, was moedig ten hemel gewend, terwijl zijne helderfchitterende oogen, hunne zagtmoedige ftraalen over de vlekte deede fpeelen, en met nadenkende opmerkzaamheid , bij ijder treffend' voorwetp bieeven ftilftaan. In deeze gelukkige gffteldheid, waar in zij i onfcbddig hart vreedzaam zwoegde, geviel her, dat hij in liet verfchict de wit blinkende toppen van het landpaleis des Gtaave van cosbij ontwaarde, dat, in Northamptonshire geleegen, het fchoonfte pronkftuk was, het geen de menfche. lijke verbeelding, en de fcheppende trotschheid van den adel , immer kunnen te voorfchijn brengen het was de bewooner van hec zelve, die macrwill dwong te zeggtfn, daar is het, dat de weeldrige, dartele zoon, van eenen verkwistenden vader, zig mest met het denkbeeld , dat de adel verheeven is boven het oordeel van de bewooners der aarde,  J'i. ir. 3>n „ hoop! neen, neemen wij het groonnoedig „ opzet, om alle gevaaren te tarten, ter liefde van het onnoozel fchaapje dac op dit oogen„blik zig in myne ingewanden beweegt! ja, „ teedere onmagtïge voedflerling mijner flauwe „ hoop, gij zijt de vrugt mijner oprechte maar bedrogene liefde, aan u zal ik de „ wreedheeden verzagten, die cos bij mij en „ u heeft aangedaan! cos bij! welk een „ naam 1  EENE GESCHIEDENIS. 121 „ naam! - ■ ■ De naam van mijn' onteerder, „ en te gelijk de naam van dat kind het welk „ ik draag. —- De naam alleen doed mij fid- „ deren" Gerechte Hemel — ! zij bezweek door zoo veel droefheid afgemat, De oude mackwill, wiens iraanen bij beeken heenen rolden, cilde ter hulpe, nam het voorwerp der ellende zagtkens in zijne armen, en voerde haar, zoo ras hij konde, in zijne hut; alwaar eene arme doch zindelijk gekleede vrouw, vol zeedigheid en godsvrugt,met haare dogter bettij, een meisje van agtiien jsaren, waar van de welgevormde leest, en het fchoon gelaat, met bevalligheid doorweeven, uitmuntten, den ouden mackwill op het avondeeten, zaten te verwagten. — Deeze fioof ter deure in met de juffer in den arm; verbaasdheid en fchrik overviel zijne huisgenooten op dit gezigt: — maar mackwill, ongewoon om zig aan nietige denkbeelden in gevallen van gewicht over te geeven, voelde het medelijden te fterk in zijne neigenden boezem kloppen, om aan zijn huisgezin dezelve aandoeningen, die hem bezieliien, lang te onthouden, —- hij bragt de juifer op een bed, en terwijl zijn christlijk huisgezin, in de ziel bewoogen, op de ongelukkige flaroogdeu, ze>de mackwill: —— H 5 Vrouw  122 J U L I A N E. Vrouw deeze is te beklaagen, het is aan on«, om te verhinderen dat zij niet ellendiger worde ; de Almsgtige Vader wil ons totdatheüzaam einde als werktuigen gebruiken, dank zij zijne Goedheid , die ons in ftaat ftel, om onzen plicht te volbrengen! ' Deeze woorden waren alleen genoeg om de vrouwen te bemoedigen; 1/ - ii zij wreeven een weinig Spiritus aan de flaapen des hoofds; — hier door k vam de Juffer tot niezen, en kreeg van langzamerhand haar weinige krachten weder. Even als een' wanhoopende, wiens hart van verrchrikkingen vol is, wanneer hij van voor de kasken des doods wordt te rug geroepen, de wereld en de voorwerpen die hem omringen, met verwilderde oogen be'chouwd; even zoo verbaasde de juffer bij haar herftelling. —• In de wooning eens Landmans, op een eenvoudig, maar fiis riekend, bed geleegen, van twee neederige en weldadige vrouwen omgeeven, en ■ nog pas in een etnzaam woud fnikkende en Kfaagènde, dit alles wnaren zasken zoo verwonderlijk, dat zij gillende uitriep: groot zijn de werken der Jllmagt! » Vader lucitw ill, die eeven was weggegaan, hoorde de kreet, en kwam vliegend' weder bin-  EENE GESCHIEDENIS. I23 binnen, alwaar bij de juffer met zijne vrouw en dogter vond fpreeken, en zeide: Ik ben 't Mevrouw, die u in het woud deezen avond heb hooren zingen; ik ben het, yerfchoon mijne vrijpostigheid, die u beluisterd heeft; ik ben het die u zag bezwijmen; menfchenliefde verhaaste mijne hulp, en mijne armen, door medelijden verfierkt, hebben u hier gebragt; ... ik wil door eene ontydige nieuwsgierigheid, om het verhaal uwer lotgevsllon te weeten, u verdriet niet vermeerderen; gij zult mij dat verhaal doen als gij wilt en kunr; maak van mijn huis en have zoo veel gebntik als 't mijne omftandigheden gedoogen, en de ern'ga dankbaarheid, die ik vordere, is dat gij mij als uwen vriend befchotiwd! De juffer, die niet gedagt had, zoo veel gazond verftand, bij een vergeeten boer aan te zullen treffen, was verrukt den ouden eene taal te hooren fpreeken die zij nooit gehoord had. — Zij verzogt hem te mogen oprijzen , en dit gedaan hebbende, zette zij zig bij dit gelukkig huisgezin neder en zeide: —— oordeel, mijne waarde vrienden 1 hoe groot mijne verbaasdheid zijn moest, toen ik bij mijne herftelling mij in. uwe liefdadige ar-  124 J U L I A N E. armen bevond; ■ ■ Dit bragt een uitfteekend gevoel van dankbaarheid te weeg voor hem , die op eene teedere wijze voor de ongelukkigen waakt, en daar, nog maar een uur te vooren , alles nacht en afgrijzen voor mij was, mij aan de wereld en aan mijne plichten heeft weder gegeeven ! ik heb het asn zijne zorg en aan uwe menschlievenheid te danken, dat ik, na het uitflaan van zoo veel rampen, eindelijk eens een oogenblik mag genieten , waar in mijne ziel, van alle naargeestigheden bevrijd, die kalmte fmaakt, welke het vooruitzigt der g?vasren mij onophoudelijk ontzegd heeft! —mijne erkentenis, waarde vrienden! kent geene paaien ; gij hebt niet alleen mij gered , maar ook een fterveling , die hoewel noch niet gebooren , echter zoo ongelukkig is als zijne moeder! indien gij rofne lotgevallen hoort, zullen uwe aandoenelijke harten van medelijden kloppen, en gij zult weenen met haar , die tot geen ander einde , dan om rampen te ondergaan , gefchaapen fchijnt. Ik ben te Stokholm in Zweeden gebooren, mijne moeder, eene braave goedhartige vrouw, kwam reeds op mijn veertiende jaar te fierven, en liet mij dus onder het bewind van mij  EENE GESCHIEDENIS. 125 mijne vader , die een gopenfioneerd officier was , en tot de clasfe van zulke menfchen behoorde , die zwak zijn zonder ondeugend te weezen; ■ na de dood van mijne moeder , kreegen wij een vrouw in ons huis, van tusfchen de 40 en 50 jaaren ; deeze noemde men hatsirotadfter: 1 zij bezat een haate- lijk en gevaarlijk karakter , 't welk zij meesterlyk agter den dekmantel van den godsdienst wist te verbergen; —— zugten, bidden en pfalmzingen waren bezigheeden , die zij beeter waarnam , dan bet bellier des huisgezins; mijn vader wierd hier door zoodanig betooverd , dat hij onverzettelyk (taande hield-, dat niemand godsdienstiger en deugdzamer was, dan zijne huishoudfter ju liane, zoo was haar naam : en het leed ook niet lang , of zij wist door haare dweepzugt en kweezelagtige vlijerij mijn' vader dermaten te vervoeren , dat hij haar binnen twee jaaren ter vrouwe nam: 1 ■ hier zat ik nu, van mijne waardige moeder ontrukt, blootgefteld aan de harstogten van een vermomd Ondier, die mijn vader tot haar flaaf en mij tot eene ellendige wees maakte. ■ Onder alle de veinzerijen , waar van zig  125 J TJ L I A N E. zig Julia nf, bediende , was deeze de voornaaamfte, dat zij mij buitengemeen lief. koosde; het welk mijn vader de voordeeligfte gedachten van haar humeur inboezemde. De jonge hedwige, zoo is zyn naam, was in haare oogen, gelijk zij dikwils zeide, een kunstwerk waaraan de "natuur alle haare fchoonheeden had verfpild; een' fchat die aan haare zorg was toebetrouwd, zedert de dood van een liefderijke moeder , van eene moeder , waarvan zij daaglijks God badt het evenbeeld te mogen wor- Alle deeze listig gefpannen boogen konden niet nalaaten hunne pijlen te fchieten in het hart van mijnen bedrogen vader. — ■ Ondertusfchen liet men mij alles wat tot het vrouwüjk handwerk behoord, alt meede zingen, dansfen en het paardrijden, leeren; —hier in fliagde ik zeer wel, en groeide daag. lijks in fchoonheid aan ; — ieder die bij mijn' vader kwam ; alles wat in de Stad en aan het Hof was wist van de fchoone heb. wige te fpreeken: ons huis wierd eer¬ lang vervuld van allerhande flag van men. fchen, en wel het meest van hovelingen, die, on-  EENE GESCHIEDENIS. 12^ onder gezogte voorwendfels, bij mijn' vader ingang kreegen en mij duizende zoiheeden, die men in de groote wereld des gentillesfes noemt, vertelden. — —« Onder alle deezen, was 'er een Engelschman bridge genaamd, die de vertrouweling was van uwen nabuur Lord cosnir, en welke zig des tijds met dien Lord in Stokholm bevond. ■ Om u een recht denkbeeld van deezen bridge te geeven , moet gij u een lang fchraal man verbeelden, altvd lachende, donker van opflig met een uirpuilend voorhoofd, diep ingezonken oogen en bleeke maagere kaaken; ——- zoo wnnftakig zijne phijzionomic was , was ook zijn karakter; meester van zig ze!v;n en diepdenkend wist hij alle zijne driften en harstogten re verbergen ; met het woord vriendfchap in den mond, en eene alles overtreff nde welfpre^kenhejd, bezat hij het geheim, om alles naar te vojfchen wat hij begeerde te weeten en nimmer ontbrak het hein aan middelen om de beste zaak venhgt te manken: ■ . — Godsdienst noemde hij, wanneer hij bij de groo. ten was , een ftaaje vond om het canaille fiaatkundig te kunnen bedriegen;, en bevond hij  123 J TJ t I A N E. hij zig bij anderen, dan was hij enkel heiligheid en godsvrugt: ■ In het kort; hij had eene volltrekte raagt over den geest van cos bij vetworven , en was de deelgenoot zijner losbandigheeden. '■ Daar ik toen 37 jaaren oud was, en veel geleezen had , kon het mij niet dan bedenkelijk voorkomen, dat ik bridge meer dan anderen ten onzen huize koomen en dikwils afzonderlijk met ju liane fpreeken zag; waarvan het gevolg was, dat deeze zig wederom mee mijn' vader in hoeken en winkels onderhield. ■ 1 Ik begreep zeer wel, dat dergelijke zaaken, als waarvan zij fpraken, van een geheel vreemd onderwerp zijn moesten, en dus niet lang geheim konden blijven , indien zij mij betroffen. Het leend ook niet lang of juliane zeide mij, dat het nu tijd wierd om mij in de voornaamfte regels van het Christendom en van den Luthetfchen Godsdienst te ouderwijzen; — ' dat dit onderwijs bij veelen zoo verfchiliende was, dat zij het voor God niet zou kunnen verantwoorden, mij over te geeven aan de verwarde begrippen van hun , die de  EEN£GÉSC!frEDENÏS, tZ$ de Godheid niet meer als hunnen rechter wilden befchouwen, en dus dit zij voorneemens was, mij zelfs in de grondwaarheeden van den Godsdienst, waar van ik tot nog toe maar flaauwe fchetfen in Se fchoolen had bekoomen, te onderrechten; —_ Ife antwootde haar, —— dat ik bereid was om haare lesfen te hooren, en naar derzelver Inhoud mijn leven te richten : — zij onderwees mij dan op haare wijze, en leerde mij, „ dat ik met God moest ,, worftelen , even als ja co b , om een hei„ lige in Israël te kunnen worden ; dat ik „ niet moest gelooven , dat de genade voor „ alle menfcheu gefchikt was , want dat God „ zig maar zekere bijzondere perfoonen , uit„ verkoorenen genaamd , van eeuwigheid ver,, kooren had; dat Christus lijden wel „ voor ons voldaan had , maar dat onze „ handelingen echter zoo moesten ingericht wee„ zen , dat wij ons bij God veilig op dezelve „ beroepen konden ! en alleen op dien grond „ was het , dat wij ons, als fchaapen in s'Hee„ ren weide , moesten aanmerken!" —• Zij ■ trachtte mij wijders onophoudelijk , eene lijdelijke gehoorzaamheid , die naar flovernij zweemde, voor mijne ouders , waaronder zij hoopte zig te moogen tellen, inteboezsI men;  I3Ó J tJ I» I A N E. mfti; zo dat ik al!e hunne daaden, van wat natuur die ook mogten zijn , goed moest noemen. > Aangaande alles wat zij mij leerde, vormde ik geheele andere en meer natuurlijke begrippen, doch die ik wel zorg droeg haar niet te openbaaren , om geen gevaar te loopen van haare heerschzugt, die zoo ver ging, dat zij geene tegenfpraak, hoegenaamd, dulden mogt. Evenwei kon ik mijnen afkeer voor haar ongerijmde leerftellingen zoo niet verbergen, of zij ontdekte ten minden , dat ik onverfchillig vvas voor zaaken , die te wanfchapcn waren, om door een onbedorven hart te kunnen aangenoomen worden: — deeze ontdekking baarde haar veel fpijt, doch 'er moest een verfoeielijk ontwerp worden uitgevoerd, en daar toe was veinzen onontbeerlijk nut- Ik had al eenen geruimen tijd annhoordfter geweest van de geestlijke droomen van junANE, toen zij mij op eenen morgen, terwijl ik met haar alleen was, dus aaufprak. „ Lie-  E ïï N E GESCHIEDENIS. 131 1, Lieve hedwigf.I gij hebt nu al lang „ de vrugien van mijn geloov'g onderwijs. „ genooten, een onderwijs waar toe ik door „ God verordend was , ja, een onderwijs hec „ welk, betracht zijnde, in ftaat is u te bren. „ gen in die zalige woningen, waarin ik eens „ denk te komen , tot belooning van mijnen „rechtvaardigen wandel op aarde: ó mogten „ alle menfchen daar zijn ! maar neen: hun„ ne euveldaaden geeven hun geen recht van „ hoopen , de meesten zijn verworpen door ,, de kragtige Hem van het woord Gods. «■»«— „ Gij weet, mijne heuwige! dat ik u „ ten allen tijde, als een der voornaamfte „ plichten van ons leven , heb trachten in„ teboezemen , eene volmaakte onderwerping „ aan den wil uwer ouderen ; —— thans „ koomt het er op aan , om met de daad te „ betoonen, dat gij daar toe genegen zijt l t, ■ uw vader heeft mij den last opgedra„ gen om met u te fpreeken tot zeker ein. ,, de, het welk gij zoo min als wij had kun. „ nen verwachten! —— gij zijt niet rijk; uw 5, Vader moet flegts van zijne geringe in„ komften leven. ■■ gij word , om uwa 5, fchoonheid , aangezogt van een' voornaam" I ï Heer  132 J U L I A N E. „ Heer die een vreemdeling i?, niet tot zijne „ Vrouw maar tot zijne huishoudfter; en dit „ verdiend zoo veel verwondering niet, als „ men den onafmeetbaaren aftland, die er tus» „ fchen u beiden is , nagaat! — volg dee„ ze roepftem des Heere! —— wees niet ver„ legen, om dat gij zijne Vrouw niet worden 5, kunt, want gij weet dat p au lus zegt , 3, allen zielen zijn de magtcn onderdaanig, (#) de grooten der aarde iets te weigeren, is hun te beledigen. ——— hunne voorfpraak en befcherming wegen fchatten op; - ■ ■■ ■» '„ maar, hunne wtaak verduurt de Eeuwen; — ,, die u begeert is lord cosbij, door den ,, mond van dien braaven Heer bridge, dien 3, gij nu en dan hier ziet. »■ Ik kan lord ,, cosbij, even zoo min als gij, maar dit weet „ ik dat hij vermogend is, en iemand van zijne middelen, is door den Hemel voorbeftemd om (JO Die gezegde vanpAULUS is als ware heitorven in den mond van dweepers en kruipelingen, wezens die elkander in verachtelijkheid gelijk zijn; — doch de groote man bedoelt er niets anders wede, dan dat alle menfchen onderworpen zijn aan de almagt van God, die hunne harten in zyne hand heeft. —  EENE GESCHIEDENIS. 133 „ om' een zeeker foort van ongelukkige men„ fchen , mits dat men aan zijne zwakheeden toegeeve , gelukkig te maaken J gij moogt ,, 11 wel voor gelukkig reekenen, dat hij, al„ leen door u op 't bal te zien, en door de „ voordeelige denkbeelden die de Heer brid„ ge hem van uw karafter fgegeeven heeft, „ zodanig in liefde ontdoken is , dat hij ver„ klaart zodanig u niet te kunnen leeven! —— „ nu : beraad u kort; »■ ■■» Ik weet het is „ een harde norm voor u jeugdig en oner,, vaareu hart ; maar; dit is zeeker, dat nooit „ beeter geluk u kan opwachten, en wanneer ,, gij dit verlinaad , dan verfmaad gij de zee„ gen des Hemels.*' ■■ ■ Even als een vreedzaam dwaaJend Schaapje, dat onverwagt den raazenden wolf ziet naderen, en vlugten wil, maar wiens voeten asn de aarde fchijnen vast gekleefd : —— zoo ftond ik , op dit vervoeilijk , God en mensch onteerend voordel, verbijsterd en in eene beanglligde verflagenheid ; <• dan eens verbleekte ik van fchrik, dan weder wietd ik rood van verontwaardiging ; dan eens meende ik van droefheid nedertezinken, en dan weder vereenigde zig mijne kragten om los te donderen , 1 3 op  134 J U L I A N E. op het voorwerp mijner verngting ! eindelijk wierd de reden door mijne harstogten over meesterd, en ik ontlaste mijnen boezem van de heevige opwellingen van mijn eerlijk hart. ■ Monfter! zeide ik tegen juliane» zijt gij het die de naam van mensch, vati vrouw en van moeder draagt? gij zijt een ondier , dat de hel heeft uitgebraakt, dat bezwangerd gaat met alle de listen van den Satan : — gij verraad het QpperWeezen en luwen man; gij fpot met de vermolmde beenderen mijner deugdzaame moeder! Ik vervloek U, bridge en alle de werktuigen uwer duistere bedrijven 1 Ik beveel u allen aan de wraak van den regtvaardigen God, en hier wilde ik verder fpreeken, maar ju liane, die zulk eene ontmoeting niet verwsgt had,, wierd woedende; haare oogen fchooteu vlammende ftraaleu uit; haar aangezigt eevenaarde de melaatfche bleekheid des doods; haare lippen befturven , en haar gantfche lichaam trilde. - Zij gevoelde eene onmacht door kwaadaardigheid veroorzaakt, en , het geen haar vermogen te kort fchoot, vervulde de list. —— Zij fchuimbekte, en viel als'roereloos ter aarde, i i i In haaren val wierp zij een digt bij haar llapnde tafeltje omver, op dit  EENE GESCHIEDENIS. 135 gerucht kwam mijn vader binnen loqpen, en zag haar , zonder eenige beweeging , op den grond liggen : ■'■ »1 dit ontltetde hera zeer, en hij vroeg mij naar de oorzaak van dit toeval: ——— lk zeide hem, dat wij te zamen fpreekende over gewoone dingen , haar één foort van beroering had aangeroepen: ■1 ~ aanllonds zond mijn vader om den ans , die haar door geringe middelen wel dra op de been hielp , —*■•» doch haare driften woedden nog zoo aanhoudend en geweldig dat z j in ij'ende koortfen viel, en een' geruimen tijd ziek te bedde bleef: in deeze omftandigheid was zij al eenige dagen geweest , zonder dat lk eenige gevolgen van ons onderhoud had kunnen bemerken , en ik vleidde mij reeds , dac een zoo haatlijk ontwerp voor altijd uit hun geheugenis zoude gewischt zijn. Maar , Helaas ! hoe vaak zijn niet onze ijdeie verwagtingen , de voorbooden van naderende rampen; — want op zeekeren morgen, terwijl ik nog Hiep, trad mijn vader in mijne kamer en maakte mij geheel onzagt wakker. —— ik verfchrikte toen ik mijn' vader met een gefronst gelaat , waar op de gramfchap te leezen was , voor mij zag ftaan, maar het was of Hemel tn aarde zig voor mijne oogen eensflags I 4 om-  !3Ö J V L I A N E. ommekeerden , toen ik hem met een bulderende ftem hoorde zeggen , ,, Omaarte en m kwaadaartige Dochter ! gij zijt de oorzaak van de ellende uwer moeder , gij hebt haar ,, beleedigd en mijnen wil wederftreefd ! „ maak u gereed om dien binnen vier daagen „ optevolgen , of, gij zult zien wat een vergramd vader bij God en menfchen ver„ mag! ' ■ hij wilde weggaan , doch ik fme< kte dat hij mij hooren zoude, wel was het antwoord , hebt gy u al beraden ? —— Ach, mijn dierbaare vader! zeide ik, mijne moeder heeft mij een voordel gedaau , waar van gij zoud gruwen , indien ik u het zelve met alle zijne kleuren affchetrte! ■ .. Zij wil da ik mij zal overleeveren aan het geweld van iemand , die niet edelmoedig genoeg is , zijne geboorte aan de liefde op te otTeren ! „ hoe viel hij mij in , „ fpreekt gij van edelmoedig. „ heiJ , die men niet kent, die vreemd is l „ men moet geene ander edelmoedigheid zoe„ ken, dan die met het belang der menfchen ., overeenftemt, en daarenboven al wi de hij „ u trouwen, zoo verbied hem zijn ftaud „ zulks te doen! gij zijt onadelijk, gij zijt ,, arm — en nochtans verfmaad gij een geluk » waar naar duizenden verlangen zouden!" — Hoe  EENE GESCHIEDENIS. I37 Hoe ! mijn lieve vader hernam ik , heet dit dan de deugdzaame lesfen eener eerlijke veröorvene moeder, die zij mij op het doodbed gegeeven heeft, en die gij mij beloofde te zullen herinneren, op te volgen ? gij weet mijn vader , dat deeze braave vrouw de zwakheeden der wereld betreurende , en allen hoogmoed verachtte 1 1 deugd is de grootfte adel , en arm te zijn , zonder ons eigen toedoen , is een ongeluk buiten ons, het welk ontllaat uit de onregtvaardige en oneevenreedige bedeelirigen van de goederen deezer aarde ; indien men eerlijk is , dan praalt de grootfte armoede veel natuurlijker, dan de vorften op hunne troonen, dit waaren de woorden van haar , die ook eens uwe teedergeliefde vrouw was, die mij gebaard heeft, en aan wier eerbiedwaardige asfche ik nooit fchande hoop aan te doen 1 ik fmeek om 's Hemels wil, mijn waarde vader! dat gij mijne eer , die mij dierbaarer dan het leeven is , door uw gezag wilt handhaaven ! Ik beken , dat ik, door mijne driften, eene beleediging aan mijne andere moeder heb' toegebragt , maar ik bid u die te verfchoonen ! gij kent mijn hart, het is deugdzaam , en ik verzoek u , in den naam van God , mij bij mijne oufchuld re beI 5 wa.  X33 JULI A N E» waaren, en niet te gedoogen dat het eenigfte pand uwer eerfte liefde mishandeld worde! —— op deeze woorden, kreeg zijn vaderhart eenen zoo geweldigen fchok dat hij zijne traanen niet omhouden kon, hij omhelsde mij, verzeekerde mij van zijne liefde en hield niet op mij zijne befcherming te beloovenl Toen hij vertrokken was, gaf ik mij over aan alle de zaligheedc-n eener gelukkige verbeeldingskragt; het is dan eindelijk, zeide ik, dat mij mijn vader weder gegeeven is , dat h!j v.ddoen zal aan zijne uitgebreide plichten, en mij behoeden voor de vervolgingen eener ont- rnenschte dweepfter; in deeze troost» volle overtuiging leefde ik eeuen geruimen tijd , zonder dat mijn rust geftoord wierd. ——— Maar, na de herftelüng van ju liane, wierd mij het verblijf in mijii's vaders huis, door haar geftadige tergingen, zoo moeilijk, dat mij'alle de voorwerpen, die ik daar in aantrof, haatlijk en afgrijsfelijk wierden. - . ■■ Zij liet ook niet na mijn' vader genadig tegen mij optthitfen, en van zijne zwakheden zig te bedienen , om, ware het mooglijk, mij tot wanhoop te vervoeren! maar mijn vader, die de rust beminde, en zoo veel moeilijkheeden niet ge-  EENE GESCHIEDENIS. I39 gewoon was, wierd eindelijk over deeze menigvuldige twisten baloorig , en vormde het opzet, om mij bij een' van zijne nabefiaanden in Pomineren die een herder was, genaamd flavius te zenden; - hij ontdekte mij dit, en, in dé hoop om vreede te fmaaken , aanvaarde ik het greetig ; mijn gemoed , dat zedert eenigen tijd door tallooze öngerustheeden was bellormd geweest, wierd, door" het vooruitzigt van mijn aanftaand leeven, zoo kalm en gelaten, als de baaren van bet athlantisch meir, die, door de winden ont» rold, de holen der rotfen van een dof geklater doen weergalmen, maar die bij den vriendelijken lach des hemels allengs weder bedaaren , en zig als een veld vereenigen, waar in de zon zig dartiend fpiegelt! De dag kwam aan, waaropik vertrekken moest, en ik nam van mijn' vader het teerhartigst affcheid ; tegen julianb zeide ik alleen, vcarwel en gedenk mijner: ——— na eene moeilijke rijs van eenige dagen kwam ik aan de wooning van flavius; •■' ' 1 hier zag ik een' gtijzaart, op wiens weezen de zuiverde onfchuld en de mannelijkde zeedigheid zweefden. Zijne lieflijke en inneemende taal , overtuig-  140 J TJ L i A N E. tuigde mij van de goedheid van zijn hart. —» ,, Ik weet" zeide hij „ alle wat u is overgeko., men, en betreur het noodlot dat u in de han„ den van eene zoo onbarmhartige Vrouw deed „ vallen , gij hebt al de afïchuwlijkheid van „ haar karacter ondervonden I Uw vader; die u „ meer dan gij weet bemint, heeft mij van „ alles berigt gedaan, en het is om uw geiok ,, en zijne rust te bevorderen dat hij u aan ,, mijne zorg heeft toebetrouwd ; het geluk „ beltast niet in dat geen , het welk de ver„ beelding der ftedelingen flreelt; het befhat „ niet in de uiterlijkheeden die het hof ver. „ gezellen , en die in de daad niets dan rara„ pen agterlaaten , neen: die hier in het ge„ luk zoekt, zal zig afflooven ten kosten zijner edelfte bezittingen en het nog niet „ vinden. «—• Het is alleen door werkzaam „ en vergenoegd te zijn met de inkomflen „ van onzen arbeid , dat wij weezenlijk ge„ lukkig leeven kunnen. —- lk zie, mijn „ kind ! want ' zoo zal ik u in het vervolg ,, noemen, u nog vercierd met alle die tooifelen „ die de pracht en het bederf heefc aange„ voerd. Zij zijn in de fleeden noodzakelijk „ om niet voor bijzonder door te gaan, maar „ op het land zijn • ze lastig en belachelijk l g'j  EENE GESCHIEDENIS. 14I „ — gij zult in mij een oprecht viiend en „ een befchermer der verdrukte onnoozelheid „ vinden ; een arbeid , die in den beginne „ ongewoon , maar weldra aangenaam zal zijn „ zal aan uw lichaam die fterkte, en de ruwe „ maar voedzaame fpijzen die wij eeten zal „ aan hetzelve die gezondheid bijzetten, wel„ ke men overal te vergeefs zoekt, behalven „ op het land! Ik, mijne vrouw , eene „ dienstmaagd die de fchaapen weid , en ,, de nabuurige herders zullen uw eenigfle maar „ ook het vriendlijkst gezelfchap zijn , dat ,, gij hier zult aantreffen! en, indien gij Hechts „ vergenoegd zijt, zal het alles wel gaan." — Ik bedankte flavius met de teedetfte woorden , en weldra was ik met zijn klein huisgezin door de naauwfle vriendfchap vereenigd. mach tilde» de huisvrouw van flavius, zeide „ wij hebben onze kinderen door „ den dood verlooren; maar wij hoopen, on. „ der 's hemels zegen, in u mijn hedwige, „ onze lieve dogier weder te vinden!" Ik ontdeed mij van alle mijne fteedfche kleederen, en nam het gewaad aan van eene herderin; des morgens vroeg moest ik met mij-  14-2 J U L I A N E. mijnen voorraad, de kudde gaan doen weide» lot aan den avond, wanneer de vrolijke flavius en de goedhartige mach tilde , mij in hunne armen ontvingen , en door duizend' koesteringen mij de ongemakken van den dag verzoetten! —• Deeze leevenswijze, hoe verwonderlijk mij dezelve ook aanvanglijk voorkwam , wierd weldra voor mij een der aangenaamfte \ en hier door leerde ik , dat de gewoonte den mensch alles mogelijk maakt! »« i .. Terwijl ik dus in dit lieflijk verblijf der eenvoudige natuur mijne dagen in vrede zag voortvlieten, opende zig bij Lord cosBi], die nog in Stokholm was; een ander toneel, het geen alle mijne volgende rampen veroorzaakt heeft. - ■ cosisij , die bridge al zeedert eenen geruimen tijd niet gezien had , deed hem roepen en zeide hem , „ apropos, gij denkt fchoon „ om uwe vrienden, het is al lang geleeden, „ dat ik verzogt heb , om mij ingang te be„ zorgen bij den Major forstenschiold, w op  EENE GESCHIEDENIS. I43 „ op wiens dogter gij weet dat ik verliefd „ ben, en gij hebt mij daarvan nog niets ge,, zegd." . vergeef mij , Mijlord ant- woorde bridge , ik ben indedaad meer voor uw geluk bezorgd geweest als gij weet 1 maar Goddam het wil niet lukken ; het oude fijne wijf, dat er in huis is, de vrouw van den Major had ik al op mijn hand , zij nam op zig het lieve bekje te beweegen om uw huishoudfter te worden , en de ouden Major Hemde ook al in het plan; maarl ,.. gij zijt een fiks Advocaat bridge! — Ja Mijlord, als ik iemands belang op mij neem, gelijk dat van Mijlord, 6, dan kan mij de prooi niet ontfuappen ! — dat weet ik ; doch vervolg m . de oude fprak dan de dogter, maar die kleuter haalde haar zoo vervloekt door , dat zij er van op het gijpen geleegen heeft, en nu heb ik, al zeedert eenigen tijd, geen dienst van dat varken gehad! - wel de drommel dat koomt er gek in ! ■ Ja, ia Mijlord het zal nog wel gekker koomen; wngt maar, toen ik eergister daar aan huis kwam, vondt ik het oude wijf weêr beeter , maar zij zag er zoo Satans leelijk uit, dat ik er geen oortje aan verfnoepen wilde ; evenwel ik zette mijne tronie weêr in effen plooien , en zeide, dank  144 J U L I A N Ë. dank zij den Allerhoogften voor zijne goedheid dat gij wederom herfteld zijt ! daar aan ziet men dat de Heere de vroomen behoed en hun geen verderf wil laten zien! ——■ hierop begon zij te huilen , en wierp mij een raeenigte van Schriftuurteksten naar den kop, die ik niet onbeantwoord liet. m ■■ Ik vroeg na de bekoorlijke hedwige, en zij antwoordde mij. Wat antwoordde zij ? wat ? ■ een weinig geduld Mijlord.' zij antwoordde mij... . ■ . . toe fchielijk! •—— dat haare dogter voort was. " Voort 1 ach, Hemel! — dat haare vader haar had weggezonden naar Pommeren onder de herders: ik nam fpoedig mijn affcheid , want ik had ze niet meer noodig , en ik heb zeederd door een' van mijne Spions vernomen , dat de Major door zijne dogter na Pommeren te zenden , haar opgeofferd heeft aan de wraakzugt,van die heks — Ach, bridge! ik ben verlooren, dat beminlijk meisje heb ik ongelukkig gemaakt ! al wederom eene misdaad hemel! — de afgrond opent zig , ik zie den helfchen ftoet te voorfchijn komen om mij te verflinden! —— gij fchurk' zijt mijn raads man geweest, anders had ik andere en eerlijker weegen ingeflaagen ! gij zijt een booswicht! Mg Ik vervloek n. Mikrd ik bid... geen  EENE GESCHIEDENIS. I45 ni "<•* geen woord meer, «m—» onze vriend» fchap is gedaan — wa: zeg ik ? — vriendfchap!' het was dien fchoonea naam niet waardig; —* het was een Verbond , om duizend euvelen te bedrijven , ieder ongelukkig te maaken, en ons zeiven in den grond te bederven., gaa , koom nooit weder bij mij nu .. ■ gij zijt de oorzaak van het ongeluk mijner h.owigs; vertrek, ■ 1 of ik ontziel u op dit oogenblik; — nog eens, vertrek <-»-—. of uw zwart bloed zal door de kamer ftroomen! Toen cosbij alleen was , ging hij ijlings van den gramfchap tot al de aandoeningen eener teedere liefde over: mijn waarde hed» wige! dierbaare lieve hedwige! riep hij uit; ik heb uwe onfchuld belaagd en n opgeofferd aan de wraak eens ondiers. —.. Dit, helaas! dit moest dan eindelijk de lijst mijner gruwelijke bedrijven volmaaken! . —— maar Ik voel dat ik aan den rand des afgronds flaa, en ik zal, —— eer dat ik er in zink, ten minden nog eene enkele deugdzaame daad uitvoeren! . ik gaa morgen nog na Pom¬ meren , ik zal zoeken , ik zal dwalen , tot dat ik haar vinde; ik zal geen fchuilhoek onbezogt laaten, geen' arbeid zal mij te zwaar, K geert  I/J-C? J TJ L I A N E. geen geduld te uitgerekt zijn om mijn voofneemen te dwarsboomen! ——. lk moet haat uit het ongeluk opbeuren, waarin ik haar geHort heb ; ik moet haar met eer beminnen - ' ■ of, ik zal voor haare voeten fterven toe iïraf mijner misdaad! Zoo fprak cosbij, toen hij afgezonderd was van dien gewoonen hoop vrienden, welke hem niet anders vergezelde, dan om kosteloos deelgenooten te weezen van zijne buitenfpoorigheeden, die zij mei vleijende loftuitingen van hunnen kant beantwoordden, cosbij die een veel beloovend , wel gevormd en fchrander Jongeling was, wierd altijd in zijne eenzaamheid door da verwijtingen van zijn ligtvaardig, hoewel niet ondeugend, hart, zoo ver gebragt , dat hij dikwils voornam zijne leevenswijze te verbeeteren, en zijne, tot nog toe begraaven , vermogens meer aantewenden tot nut der maaifchappij en van zijn vaderland. Dan het zij, dat de gevaarlijke bridge door zijne vleijerij en valfche redeneeringen hem daar van te rug hield, het zij dat cosbij zelf geen' moed genoeg h.;d om zijne befluiten door te zetten , althans hij volhardde in zijne losbandigheid, tot dat de liefde, die  ÈENE GESCHIEDENIS, fyf die den mensch tot eerzugt opwekt, hem op het pad der deugd voor eenen geruimen tijd te rug brogt, en hem aanboorde tot die moedige verachting waar mede hij bridge en al dergelijke gezellen zijner dwaasheeden cri. wanbedrijven bejsegende. Het befluit was génoomen; cosbij zond alle zijne goederen naar Engeland, en behield niets voor zig zeiven dan wat linnens en het noodige geld : hij vertrok na Pommeien j doorkruiste die geheele landdreek, en vroeg overal daar herders woonden , of zij niet. wisten van een meisje dat hedwigb heette ? overal was het antwoord, neen. « In die vergeefs zoeken h.id hij al eenige dagen doorgebragt, en begon reeds aan den uitflag zijner onderneeming te wauhoópen, toen hij op eenen fchoonen lentemorgen , zig van het boerenhuis daar hij zijn verblijf hield afzonderde , en op den gewoonen landweg door liefde verteert, ging wandelen: h;j z-,g van verre iemand aankoomen, die hoewel een landman , echter al de gedaante van eenen reizenden had; ——. toen hij bij hem kwam, vroeg hem cosbij, ■ waar gaat dat heea mijn vriend? _ 0, al heel ver! —— Ais ifj K 2 firei  148 J U L X A N Ej niet onbefcheidsn ben , mag ik vraagen, waar naar toe? —• naar Stokholm, — naar Stokholm! hoe, een landman, zoo als gij! — Ja. ik heb er mijne zaaken te verrigten 1 »—• Wel .waar koome gij nu het laatst van daan ? ■-' ■ uit een landftreek Beden genaamd , een verblijf van Herders: — van herders! ■ Ja, ik heb er van nacht gefiaapen, en met bet' krieken van den dag ben ik op reis gegaan; het zijn goede eerlijke lieden. — ■ ■ Wel hoe ver is die landflreek van hier? Zes uuren gaans. — Hij wenschte den man goede reis, en dngt bij zig zelf, zou dit mooglijk het verblijf zijn, waar naar ik zoo lang vergeefs gezogt hebbe? Het was indedaad de plaats alwaar ik mij ophield, en cosbij; die ook geen ander denkbeeld had, voorzag zig van een herderskieed, en ging derwaards. —— Eindelijk kreeg hij de htrderttuunen in het oog; eene aaneengefchakcide rei van laage hutten, vlakten die het oog bekoorden, en een fchakel van ber gen en heuvelen verfchafien hem de wellus, tigfte befpiegeling; dit gezicht, zeide hij, geeft mij eene gewaarwording van vergenoe. * gen, die ik tot heeden nog niet gefmaakt heb; en welk  EENE GESCHIEDENIS. I40 welk vooruitzigt , Hemel ! mijne hedwige in dit verblijf der onfehuld te zullen mogen zien , ann haare voeten te leggen , en op haare lippen de verliefdfte kusfen te moogen drukken! ——— in deeze aaogenaame dronkenfchap der liefde verzonken , begaf hij zig bij eenen herder , die door zijne fchoone ge« daante en welbefpraakrheid overreed wierd, om hem in zijnen dienst te neemen: hij vroeg dan hoe zijn naam was , en cosbij antwoorde, ■ dorimon: ■ wel nu dori- mon, zeide de herder, gij zult mijne fchaapen weiden, en vergenoegd zijn met ons. —— Welhaast weergalmde den geheelen ftreek van den lof van den fchoonen dorimon. Ik hoorde het, en verlangde om hem te zien, zoo fterk weikt de natuur meede, om ons aan het noodlot dat ons treffen moet, overteleeveren. Op eenen middag, dat de zon haaren loop reed» begon te volenden, ten einde aan de Ze. phirs geleegenheid te geeven, om adem te fcheppen, van de hitte des daags; zerten ik mij in het gras te midden van mij ie kudde neder , en begon te zingen: «— als ik een weinig (lil hield -— wierd ik vervangen door eene (tem die haaren oorfprong van geene 'zij- *' K 3 de  150 J U L I A N E. de des nabijzijnde heuvels ontleende : eerss dacht ik het was de echo die mijne toonen opvong, en dezelve vervolgends aan alle de oorden van het dal deed blommen, maar toen deeze ftem ophield en de luit zig hooren liet, was ik zoo verrukt, dat ik, als door haare klank geirofFen, mijne ftem met dezelve paarde. Wie mag toch deeze bekoorlijke herder zijn? — Zou het ook d o r 1m on zijn ? — zeide ik, ach hij be;ooverd mij! 1 terwijl de avond begon te vallen, verzamelde ik mijne kudde, en dreef dezelve ongevoe'ig langs eenen geheel anderen weg, dan den gewoonen, voort: toen ik aan den voet des heuvels gekoomen was, en een fmal paadje , dat bugs der.zelven heer.en liep, meende inieflnan , ontmoette ik dorimon: mijre ontroering konde ik niet verbergen , en zij vermeerderde zigtbaar , toen hij mij vroeg? waart gij het fchoone herderin! die mij door uwe bevallige ftem, tot fpeelen hebt opgewekt ? — ik heb gezongen , maar of het bevallig was weet ik niet» ■•—— Hemel! bevallig? Ja, dat gevoelt rnij-i hart . , uw hart had doch gemeenfehap met miju' ftem. —— Mijn hart klopte meer als gewoonlijk, en ik ontdekte eene drift die men meer dan vriendfchap noemt! Ach,  EENE GESCHIEDENIS, I5I Ach, dorimon! want zoo zal waarfchijnh'jk uw naam zijn. Ja; mijne hedwige! mogt ik mij ftreelen kunnen, dat deeze naam u dierbaar was! —— ik moet u ontvlieden dorimon, gij word gevaarlijk voor mijne rust. Ontvlieden 1 mij , die zonder u niet leeven kan , die u aanbid. Hier viel hij op de knien; ■ flaop, dorimon! het betaamd niet, dat gij u dus voor mij verneederd, gij beweegt mij bijna om zwak te worden. ■ ■ ■ .* dierbaare hedwige! mag ik fmeeken om u ajle avonden, hier, op deeze woonplaats van 't vergenoegen, te mogen weder zien. ■■■■ ■ Ik had den moed niet om het a&eflaan, ———» hij vatte mijne hand, drukte en kuschte die vauriglijk; ■' toen hij weg was, zag ik hem na; en herhaalde dikwils, ■ •• wat is hij beminnelyk! wat is hij fchoon! ——» De Liefde, die de natuur op het land veel zuiverer en eenvoudiger, dan elders, doed fmaaken, had mij geheel vermeesterd; dorimon zweefde mij onophoudelijk voor de oogen, cn ik verlangde 's morgens reeds naar den ondergang van den dag : doch dit verlangen was dat der Liefde, het welk, indien het wordt uitgerekt, alle fmerten tc boven [treeft. K 4 Wj  152 J V ï. I A N E. Wij zagen en fpraken vervolgends zoo dikwils te famen, dat ik eindelijk van dorimon geen dag afgezonderd leeven konde, de hèevigfte liefde had ik voor hem opgevat, en het was mij reeds onmooglijk geworden, om van hem te kunnen afzien. Dan daar de tijd genaakte waar op dorimon, die mij tot nog toe geweigerd had te zeggen waar hij van liaan , en wat z'jrie familie was , zig zeiven kenbaar zoude manken, zoo was ik eenigzius orgemst , en dsgr dikwil», wat reeden heeft hij gehad , om mij die hij alles vertrouwt , die hij b;mint , dit geheim niet eerder te onenbasren, dan naa dat ik niet meer in ftaac ijen , mij asn h*»m te ontrekken? «—dit was eene duisterheid, waar voor h.;t helderst reedenligt moest zwigten, en die, wijl de mensch gewoon is zig door agterdogt te laten regeeien , mij nu en dan deed twijffeleO aan de eerljjkheid ven do n imon, doch de liefde , die kunffïge tro?telsaifrer onzer veibetlding , deed mij w-ldra alles, wat ik tot zijn nsdeel dagt , verwrpen: hoe zou het moogehjk z;jn, zeide ik, dat een zoo fchocn jongeling de zie' eens bedr egers zonde omdiaagen? dat hij die ede'tnoedig i* , zig zou kunnen voeden met de denkbeelden van laagheid en ontrouw J  EENE GESCHIEDENIS. I'53 trouw! neen ; zijn hart is te edel , zijne liefde te oprecht , om die te verdenken, ik wil die misdaad niet begaan, h'j heeft het lot van een or/c'iuLig meisje in zijne banden , en kan niet lsag genoeg zijn om hst te misbruiken, .. . Zoo rechtvaardtgde ik dorimon, en dronk, ongemerkt, den beeker der liefde tot op den bodem uit 1 Eindeliik kwam de dfg aan , waar op mijne gelckzon fcheen te zullen rijzen, en waar op ik mijnen waarden dorimon in alle zijne betrekkingen zoude leeren kennen. .... . —— Ik dwaalde door de velden, wordelende tusfchen hoop en vrees , die als het waare gefchikt fchijnen, om iemands geluk met doornen te bezanijen; en hoe meer de dag naar zijn einde helde, hoe meer mijn hart begon te kloppen; ■ , ■ een voorgevoel (waar van de wijste memch geen reeden geeven kan, en het welk nochtans veelen beheerscht,) zal het geweest zijn, dat mij dus verontrustte. dorimon kwam naar gewoonte bij mij, terwijl ik mijne kudde deed graazen. —. Ach, dierbaare hedwige! zie ik u weder, (zeide hij ,) nu ben ik gerusr, in uwe armen verdwijnen de naare denkbeelden die mij wel K 5 eer  ÏJ4 \J U L 1 A N E. eer vervolgden; uwe liefde heefc mij de ge. lukkigfie der menfchen gemaakt; gij hebt mij het verhaal uwer betreurenswaardige lotgevallen gedaan, en de verpligting vorderde van mij , dat ik u insgelijks de mijnen zoude meededeelen: Maar een zeeker iets verbood het , en gij hebt u met enkele beloften laaten te vreede (feilen! , thans moet ik in weerwil van duizend hinderpaalen u een verhaal doen van het geen ik ben, en zoud gij mijne aanbiddelijke hedwige gelooven kunnen, dat ik begin te fidderen, dat mij de tong aan het giheemelte kleeft. » - Wat zegt gij, dorimon! gij doed mij beeven, zou het mooglijk zijn dat gij aarzelde om mij die u bemint met al uw vertrouwen te begunflïgen? i "Neen, rnijn hedwige, neen! maar ik aanbid u te veel ura u te misleiden, en echter heb ik u eenigzints bedroogen 1 Ik ben dorimon niet, ik ben geen herder! Hemel! welk een zamenmengfel van geheimenisf.n! ■ ' Ik ben.... Ik ben... Lord cosbij ! ■— Op deezen naam was het als of dood en verfchrik. king mij otncingeldeu; het wietd nagt voor mijne oogen, aiie de voorwerpen; die mij omringden, fcheenen mij ijsfelijk te ziju, en de wereld was mij een graf: ik trilde als een riet, dat door den wind  EEKE GESCHIEDENIS. I5J w'nd bewoogen wordt, en ik bezweek onder de geweldige aandoeningen, die mij icbokkan. cosbij deed alles wat mooglijk was otn Tij te helpen , doch te vergeefs! ■■ toen wierd cosbij wanhoopend , hij rukte de hairen u,t het lipöfd ; Barbaar! riep hij uit, het was dan nog niet genoeg? neen! gij moest ook het deugdziamfte, het onfchu!digst meisje vermoorden ! dat de aarde mij inzwelge ; de afgronden pver mij heenen rollen 5 de Eeuwigheid mij geen ander geleid, dan dat der vervloeking , doe hooren; en de hel mijne btzolding zijt — Eindelijk openden ik weder de oogen; ik zag rondom mij heenen , en ontwaarde cosbij; in deeze ijsfeljke vervoering, met een mes In de hand , gereed om het in zijn hare te drukken. Op eenmaal verzamelde de liefde alle mijne krachten bij een, ik vloog naar hem toe , wierp mij in zijne armen en riep; wat wilt gij doen wreedsnrtige, gij beieedigt de Godheid en floon mij in eer," poel vin jammeren; geef hier dat moordtuig; ik^ontrukte hem hit roes en nam hem in mijne armen; wij zonken dus aaneengeffrengeld, met elkander in het gras neder, en waren eea lijd lang fpraakloos. «—> c o S'  l$6 J V L I A N E. cosbij brak allereerst het ftilzwijgen af, en zeide, hedwige! vergeef mij eenen wanhoop, die alleen voordvloeit uit het bewust z'jn mijner voorige misdaaden! vergeef mij ook dat ik u den hatelijken naam van cosbij genoemd heb! dorimon, dien gij beminde, is verdweenen, en als cosbij b3art zijne fchim u afgrijzen, ——. Neen, cosbij! ik bemin u nog en ben onmagtig u te haaten; uw naam is, in zeeker opzigt, de oorzaak mijner ongelukken, maar uwe Liefde heeft die verzagt l evenwel, daar het bijna onmogelijk is dat een wettig verbond onze liefde zou kunnen volmaaken, gemerkt den afftand die er tusfchen uwe geboorte en de mijne plaats heeft, zoo gebied mij de eer aan deeze liefde niet meer te gedenken, zij moet en zal in vriendfchap veranderen; en, hoe moeilijk het mij ook weezen moog, eene liefde te onderdrukken die door mijne onbezonnenheid reeds diep geworteld is, des te grootfcher zal het zijti, om door eene overwinning zonder Voorbeeld uvv ongeluk en het mijne voortekomen! —• is het mogelijk, hernam cosbij, eene taal die mij vermoord, uit uwen bekoorlijken mond te moeten hooren! he; is waar, ik heb door den zendeling mijner ondeugden, door den god»  EENE GESCHIEDENIS. 157 godvergeeten bridge, om uwe liefde deen aanzoeken; maar het is zijne fchuld en niec de mijne, dat door eene t'zamenloop van om« Üandigheeden, en door zijne verraderlijk karafter uwe deugden mij onbekend gebleeven, en uwe ongelukken bewerkt zijn! ■ 1- . gijfpreekt van geboorte , maar ben ik ftout genoeg geweest, om die agter een herderskleed te verbergen, zoo zal ik ook ftandvastig ge. noeg zijn, om haare hoogmoedige indrukfelen te verachten! het is om u geweest dat ik van het middelpunt des rijks, uit de armeii der weelde, naar de grenzen van het Zelva gevlooden ben, alleen om u te zien, om u te aanbidden! uwe deugden befchaamen den adel, en uw gemoed vernederd zijne trotschheid! —» De eenige belooning die ik van zoo veeie blijken mijner liefde meende te kunnen verwagten, was u te trouwen , en dit te doen op eene wijze dat mijne familie er zig niet aan ergeren konde; eene wijze die in Engeland, gelijk gij weet, geoorloofd is. —— Dit was en het is nog mijn oogmerk! weigert! gij die mijne, lieve hedwige, dan zal ik mij ver van hier verwijderen, en u tragten te vergeetc-n indien het mooglijk is, of Iteiveu! — In  Ï58 J ü L I A N E. Ia het begin had ik zeer veel teegen deezs onwettige wijze van trouwen, doch cosbij wist mij te beduiden , dat dit flegts voor eenen tijd zoude zi,n , om naderhand, in een openlijk eehtv -rbond , onze liefde te kunnen wettigen! — om kort te gaan, ik liet mij doo: cosbij in nlies overreeden , en mijne heevigs liefde was niet in ftaat tegen zijne welfpreekenhtid te kampen. De dag tot ons vertrek was bepaald ; op eenen morgen zouden wij ons aan den bewosten heuvel laten vinden , en dan te voet gaan tot de naaste Stad , alwaar wij de post zouden neemen, om na Koningsbergen te rijden, en ons van daar naar Ingeland in te fcheepen, lk verliet de wooning van flavius met een beklemd gemoed , en niet zonder de treurigfte overdenking , niet teger.lhande ik eenen brief had laten liggen , waar in ik mijne dankbaarheid voor de weldaden die hij mij bewee?en bad betuigde, en kennis gaf, dat ik door de tederfte liefde aan den herder dorimon verbonden, en met hem naar zijn vaderland vertrokken was! " . ■ toen ils liet huis verliet, zeide»ik, terwij! ik traauen Hortte , vaarwel wooning des vergenoegens en der vreede1  EENE GESCHIEDENIS. 15^ vreede! u ga ik begeeven, om mij te begraaveri in eene wereld vol bedrog , maar de liefde rechtvaardigt mijne flappen, bij hen, die weeten, dat van alle harstogten , geene zoo geweldig en zoo onderneemendis , dan de liefde! Ik ontmoette c osbij op de beftetnde plaats, wij begaven ons op weg, en ik behoef u niet breedvoerig te befchrijven , dat wij na het uitftaan van veele ongemakken te Koningsbergen, en vervolgens op de Theems aankwamen. Van hier begaven wij ons naar Londen , en van daar naar het nabnurig landgoed van cosbij. - . ■■ ■■ Eenige daagen na onze aankomst verfcheen er een geestlijke, waar van het gelaat mij fchrik inboezemde; hij had een rood gezwollen gezigc met uitpuilende oogen; zijn neus droeg alle de kentekenen , die de vrienden van bachus eigen zijn, en zijn gevolg, beftaande in twee kapellaanen was niet minder afzigtlijk: —— hij preevelde eenige woorden , die een huwelijks formulier moesten behelzen, hij beval ons elkander de hand te geeven, gaf ons eene zeegening op zijne wijze, waar voor hij eenige gutnees ontfing, en wij waren getrouwd. Ik kon niet nalaten mijne verwondering over deeze zeldzame manier van trouwen aan den dag  l6o J V L I A N E. dag te leggen, en mij eenigzinis befchrootneï voor de gevolgen tetoonen; doch cosbij deed mij zoo veele liefkoozingen , en overreedde mij zoo ffcrk, dat ik niet langer weigerde mee hem, als zijne vrouw te ieeven. Zijn gedrag was nu ten eenenmaal ingetoog<=n, zeedig en zelfs godvrugtig: eiken dag gaf hij mij nieuwe blijken zijner liefde, en ik boude mij gewis verzeckerd, dat indien de voorige vrienden zijner dwaasbeeden hem niet weder listiglijk op het dwaalfpoor hadden te rug gevoerd , hij zekerlijk de beste der mannen zoude gebleeven zijn. Hij was al lid in het parlement verkooren en moest dieswegens naar London ; hij reisde dan derwaards doch met deeze belofte, dat hij mij om de maand zoude koomen zien, dewijl het mij nog niet geoorloofd was, in de Stad mijnen intrek te gaan neemen. ——— Li het begin ontfnig ik de tederfte brieven, die ik aan mijn hart drukte, doch dewijl ik mij zwanger bevond, verlangde ik zeer om hem zelfs te zien, dan dit gebeurde niet. . IR fchreef brief op brief, maar kreeg geen antwoord ! — i' dit ontruste mij buiten gemeen , «n ik begon van verdriet te kw.jnen : de ge- dach-  EENE GESCHIEDENIS. IÖI dachten, dat ik verlaten was, kwelde, mij toe in de ziel, en deed mij zoo droefgeestig worden , dat ik niet meer vatbaar was voor de minste aandoening van vermaak: ■■ * eindelijk kwam 'er een fchepfel op het kasteel, dac men Intendant noemde, wiens geweeten in zoo verre was toegefchroeid , dat het hem een wellust fcheen te zijn , om ongelukkigen te mishandelen (7j : zijn eerfte woorden waren ; hoe, Mevrouw zijt gij nog hier? men dagt u reeds lang weêr weg te zijn, ik heb ordres om u , indien gij nog hier waart , te zeggen , dat gij u binnen twee daagen met uw goedje moet weg pakken! . neem mij niet kwalijk, Mijn heer , ik heb de eer niet van u te kennen! i m ó die kennis kan u geen voordeel doen Mevrouw , ik ben de Intendant of Opperopziender van Lord cosbij! ■ > is hij nog gezond ? ja Mevrouw ! Heeft hij u geen boodfehap meedegegeveu ? Neen : maar Mevrouw, ik heb geen' tijd om lang te ' praa- (/) Ieder weet dat liet bij de Grooten in de m o d e is, een Intendant te hebben, en dat het zelfs bij veelen Bon ton genaamd word, als zoo een Intendant geen rekening doed ; het welk in Londen eu Parijs ook droevige gevolgen heeft. L  162 JULI A N E. praatcn , gij moet hier van daan ; ■" ■ «» uwe traanen noch onwil kunnen niets helpen, en in het laatfle geval zal ik geweld moeten gebruiken 1 — Toen hij vertrokken was, gaf ik mij over aan de wanhoop die zulk eene ijsfelijke behandeling moest te weeg brengen ; mijn ziel van naarheeden beftormd, vond nergens heul: in een vreemd land, zwanger, verftooten, vervo'gd, mishandeld ; deeze bedenkingen maakte mij zoo moede loos, dat ik, met agterlating mijner goederen, in eenen vertwijffelden ftaat deezen avond van het Kasteel ging, en ongemerkt in het woud kwam, van waar gij mij zoo edelmoedig hebt opgenomen! ■. / mackwill, door het vernaaien van zoo vee! tampen getroffen, ftortetraanen; zijne vrouw beriep zig op de wraak der almagt, en zijne dogter de goedhartige bettij, viel haaren vader te voet en fmeekte hem met een hart vol meedelijden, dat hij deeze juffer in zijn huis houden mogt, die zij voorgenoomen had als haare vriendin aantemerken, en in haare wederwaardigheeden te vertroosten! Ja, zeide mackwil, dat zullen wij doen; het is zelfs onze plicht ; gelukkig, driewerf gelukkig, dat wij in ftaat zijn, deezen plicht te volbrengen; Zie daar dan, vervolgde hij,  EENE GESCHIEDENIS. 10*3 hij, het gevolg van zulk onwettig trouwen ! het doet den vreemdeling in het begrip ftaan.'als of het door de wetten wierd goedgekeurd, en meest alle onze inwooners waanen zulks: dan het fhijd met alle godlijke en menfchelijke wetten: want een huwelijk, dat niet openbaar gefchied, loopt aan tegen alle de regels van een gezond oofdeel t en daar men hetzelve als een der gewigtigfte zaaken in het menschüjk leven befchouwd , als eene zaak die invloed heeft op den eernaam van iemand, wat reden kan men dan hebben, om "zig bij zulk een plechtig Verbond de oogen der we. reld, die toch over alle onze daaden moet oordeelen, te onttrekken? het zijn zulke duistere eit ftrafbare huwelijken, die de oorzaken zijn van: alle die ongelukken die zommigen treffen, en zij gefchieden doorgaands door het uitvaagzei der geestlijkheid, want een braaf predikant, die zijne betrekking omtrent de godheid kent, zal zig wel wagten om daar de hand in teleenen! —• doch laat ons alle deeze bedenklijkheeden ter zijde (lellen. —~. gij zijt ongelukkig, de liefde heeft u verblind, en de onftandvastigheid van cosbij heeft uwe rampen veroorzaakt I blijf bij ons, wij zijn uwe vrienden, en deel met ons den geringen, maar vreedzamen .voorfpoed die wij genieten I L 56 mek'  If54 J TJ L I A N E. hedwige wischte haare traanen af, en gaf zig over aan het gevoel der levendigfle dankbaarheid: —- te rug gekeerd tot dien aangenaamen fland, waar van zij zig zoo ligtvaardig had verwijderd, fmaakte zij weder al het vergenoegen, dat met deszelfs eenvoudigheid gepaard gaat. —Zij trok boerinnenkleederen aan, en zag haare gezondheid wederkeeren, door eenen evenreedigen arbeid, door een gezond voedfel, en door de kalmte haarer onfchnldige ziel. ——» Weldra wierd zij van eenen frisfchen jongen verlost, die dit gelukkig huisgezin een nieuw leven, en uettij een nieuw voedfel aan haar tederheid bijzette. cosbij had zig in London onder allerhande foorten van vermaaken bedolven, en was in eens weder omringd door alle de medepligtigen zijner voorgaande buitenfpoorigheden: bordeelen te be' zoeken, zuipen en fpeelen was het minst daar zij hem toe aa.nvoerden nu en dan dagt hij om hedwige, maar men wist hem te beduiden, dat het geoorloofd was vrouwen te bedriegen ; — geen Club liet hij onbezogt, en daar was het dat hem de valfche Speelers, die Engeland overllroomen, van het zijne beroofden, nelson, braaf zeeofficier, die den Lord inhei Parlement, met zoo veel weHpreekenheid had hooren redenee-  EENE GESCHIEDENIS. 165 neeren , griefde dit tot in de ziel, hij wilde hem daar van afleiden, doch vond zich genoodzaakt om een duél, daar men hem mede dreigde, hier van af te zien, en den dwaazen Lord aan zig zeiven overtelaaten. — eindelijk liep dit fpeelen zoo hoog, dat hij zig van al zijn geld, en vaste panden, behalven zijn landgoed, beroofd zag: -— toen was her 'dat hem de oogen geopend wierden: wat heb ik dan gedaan, zeide hij, ik heb eerst anderen en naderhand mij zelfs bedorven! — Rechtvaardige draf voor zo veel opeengehoopte misdaden ; wat nu gedaan l —- Ontvlieden wij de wereld, en de onrust die men in haar vetkeering maait! laat ons van mijn landgoed leeven, dat mij de Hemel nog overgelaten heeft» —— Ik zal de ongelukkige hedwige opzoeken en het kind dat zij nu reeds zal gebaard hebben : ik zal haar openlijk trouwen, en lachen met de befpoitig eenes dwanzens adel! maar, be laas! waar vind ik haar? misfchien is zij reeds geftorven.... doch laat ons alles van 's Hemels barmhartigheid verwagten, het kwaade heb ik verdiend, en het goede zal hij mij niet onthouden! Op zijn landgoed aangtkoomen zijnde, liet hij niets onbeproefd om eenig narigt van h e dwigb te bekoomen , doch deeze , die haaren L 3 naam  166 J U L l A N E. naam in dien van ma rij veranderd had, leefde in eene buitengemeene ftilte : zij en haare vriendin bet tij voedden den jongen arthur, (zoo was de naam van haaren Zoon , die toen reeds drie jaaren oud was ,) met zoo veel tederheid en zorgvuldigheid op , dat aan de wereld flegts te denken, haar eene overtolligheid, fcheen te zijn : hier bij kwam nog, dat het geheim van haare lotgevallen door het huisgezin van mackwill, zoo geheim gehouden wierd, dat niemand der omliggende boereu anders wist, of het was een naastbeftaande. Dit alles liep zoo te zaamen, dat de Lord vier jaaren lang te vergeefs moeite deed, om iets van haar te hooren. -— helaas, zeide hij, zij is niet meer! — mijne ondeugden hebben haar in het graf geftort! — van toen af aan, zeide hij de wereld geheel en al vaarwel, wijdde zig volkomen aan de ltudien; en de jacht was zyn eenigfte vermaak. Op zekeren middag, dat hij (huiswaarts meende te keeren, vond hij bij het afgaan van een' berg een knaapje dat er zeer fchoon een zindelijk Pitzag, bezig met appelen te plukken, daar de Lord  EENE GESCHIEDENIS. I67 Lord fterken dorst had, wierd hij op eenen appel belust, en vroeg aan het kind ! — wat zijn dat voor appelen Atriendje? — zuure, Mijnheer, antwoorde den jongen: wilt gij er mij wel een van geeven ? — Ja wel , mijn Heer , al wilde gij er zes hebben ! ■ de Lord, bekoord door de gulheid van den knaap , zag hem fterk aan , en voelde eene aandoening waarvan hij de oorzaak niet begrijpen kon. —~-» hoe is uw naam? vroeg hij. * ar tuur mijn Heer: op deezen naam, wierd de Lord, die ook zoo heette, nog fterker aangedaan: i. wie is uw vader ? ■■ Dien ken ik niet , want men heeft mij gezegd , dat hij mij niet kennen wil! — Maar! ik heb nog een' grootvader die heet mackwill, en ik heb een' moei genaamd b e t t i j ! < maar hoe heet uwe moeder? "■ marij , doch deezen naam heeft zij niet altijd gehad , hoe was zij dan van te vooren genaamd? —— dat weet ik niet meer; het was zoo wonderlijk: —— intusfchen overreikte de knaap een' appel aan den Lord: deeze kuschte hem daar voor wel honderdmaal, en was zoo fterk ontroerd dat hij uitriep, mijn zoon , mijn lieve zoon , zie daar de kracht der natuur! hij weende, nam den jon- L 4 ge»  I.«5., J U L I A N E. g.'n op zijnen arm, en zeide : wijs mij uwe moeder! — de knaap beduidde hem de wooning van mackwill. cosbij deed de deur open, en ftoof met den jongen op den srm naar binnen, hedwige zat met bettij aan een tafeitje te naaien: toen hedwige den Lord zag inkomen, gaf zij eenen gil en viel van zig zeiven ; men deed alles om haar re bedasren. m a ck w i l l en zij-ie vrouw, kwar men toegeloopen om haar te helpen, door de aangewende middelen kwam zij fpoedig weder bij. cosbij viel haar te voet, en zeide, zie hier den misdaadigen, die al uwe verontwaardiging ; al uwe verachting verdiend ! maar zie te gelijk nwen man , die door fchuldbekentenis getroffen , duizend traanen van be« rouw op uwe kaaken koomr plengen ! die n meer dan ooit bemind , en die u nimmer verlaatc-n zal 1 hedwige omarmde hem tederlijk en bikte overluid! —-—~- Zwakke, maar eerlijke cosbij! zeide zij, geene verwijtingen zullen ooit tegen u uit mijnen mond gaan 1 uw berouw verzagt de rampen die ik geleden heb , uwe liefde fcbenkt mij het leven weder ; en ik bemin u meer dan voorheen 1 zie iner den zoon onzer liefde! — arthur naderde, zie daar uwen vader! zeide zij. — De Lord  JV HZ -vrxar^^in^; ai 'jam ->rrasAtint/r rentten^ il. jJi   EENE GESCHIEDENIS. l6$ 'lord kuschte beurtelings en zijnen zoon , en zijn wederhelft : 1 het geheele huisgezin viel op de kn'ën, en dankte den Hemel voor deeze gelukkige ommekeer. Vertrekken wij naar mijn landgoed! zeide cosbij: bettij zal uwe vriendin, en mackwill mijn vriend zijn; bettij zal mee ons woonen , als het haare ouders toeftaan, en zo veele wederwaardigheden als gij gefmaakt hebt, mijne hedwige, zoo veele geneugtens zullen u tot vergelding wedervaren ! — met uw verlof Mijlard, zeide mackwill, voor eerst ftaa ik u , hoewel ongaarn , en alleen ter liefde van hedwige, toe, dat mijne dogter bij haar inwoone I het is zoo verre niet of wij kunnen elkander dnsglijks zien ; maar ik ftem niet toe , dat de ongelukkigen, naar evenreedigheid hunner geleedene onheilen , even zoo veel heils ontmoeten , het gebeurt wel, doch zeer zelden ! indien de onheilen van den Hemel afdamden , was het eene waarheid , die ontegenzeggelijk zou zijn : want God is enkel liefde en rechtvaardigheid-, maar men heeft onze onheilen meeftendeels te wijten aan onze eigene zwakheeden of aan die van anderen ; en daarom, Mijkrd, neem mij niet L 5 kwa-  17° J tr t I A N E. kwalijk dat ik het zeg, ik ben geen vleijer, indien gij afrtaat om zwak te zijn, zult gij ophouden ongelukkig te weezen ! ———, Hf weet het , zeide de Lord , ik weet het vader mackwill , de ondervinding heeft bet mij, ten kosten van mij zeiven , geleerd! en het is die ondervinding , die mij eene maatige en deugdzaame levenswijze , eindelijk boven het woelagtige en het fpoorlooze der wereld, heeft doen verkiezen 1 . _ ik zal het mij een geluk rekenen u tot vriend te hebben. — mackwill boog zig , en zeide: Ik hoop dat ik het zal kunnen worden Mijlord! - De huwlijks plechtigheeden wierden gereed gemaakt, hedwige en cosbij vertrokken naar London , en wierden openlijk in de st. pauls kerk getrouwd: , de Jongen arthur wierd ook als een wettig gebooren zoon verklaard , en als zoodanig in de rechten van Engeland ingelijft. De Lord was al bang voor de Stad geworden ; hij liet de grooten fpotten , de minderen kwaad fpreeken , en vertrok in allerijl weder naar zijn landgoed ! alwaar hij in de armen zijner vrouw , van zijnen zoon geliefd , en door mack  EENE GESCHIEDENIS, 171 èiackwils vriendfchap vereerd, zijn daagen in ltilte zag henen glijden , afgezonderd vatj al die weeldrige bemoeijingen der wereld , die de gezondheid en de ziel doen kwijnen! Dus leefden de Lord en zijne wederhelft, toen eene zeekere erffenis hun naar Lor don lokte; alwaar zij eenige weeken bleeven. Mijlord had Zijne zaaken fpoedig aFgedaan , en verlangde reeds weder naar buiten , doch zijne vrouw verzogt hem, dar hij haar eenige publieke plaat» zen, voor hun vertrek, u ilde laten zien; onder anderen brngt hij haar in het huis der krankzin. nigen, alwaar hun teder voorwerp verfchrikking baarde. Mijlord deed zig een verhaal doen van de oorzaaken hunner ktankzinnigheid; en dit verhaal verfterkte hem meer en meer in het yoorneemen, oin de wereld te vermijden. , "Nu was men overal geweest; behalven nog aan één der hokken, dat met ijzeren grendels, wier naar gerinkii k het gehoor vetbasterde , zeer fterk voorzien was , dit beval Mijlord dat men zoude openen ; het wierd gedaan! maar hemel hoe was hedwige te moede , toen zij een vrouwsperfoon met hangende hairen geheel naakt, grijnzende voor de traliën zag koomen , en hun met een verwoed ge-  172 J ü L I A N E. gelaat aan zag grimmen, en in dezelve haare moeder juliane herkende! zij verblc-tkte van ichrik, en kon geen woord fpreeken, cosbij bragt haar uit dit aakeüg oord, doch thuiskoomende was zij zoo fterk aangedaan dat men voor de gevolgen bedugt was; Mevrouw , zeide Mijlord, ik bezweer u bij al wat gij lief hebt, van niet toetegeeven aan de heevigheid uwer harstogten! ——— het is waar , gij hebt die vrouw moeder genoemd ; maar ! zij heeft u niet gebaard, niet gekoesterd, integendeel zij is de beweegoorzaak van alle uwe geleeden onheilen! — Ja maar; Mijlord! als de üraf des Memels op 's vijands hoofd is nedergedaa! 1, dan is onze wraakzugt overbodig, en zelfs misdadig! —— ik ftem toe, dat zij mij vee! kwaad berokkend heeft, maar moeten wij dan altij i de daaden der menfchen op de geftren^fte wijze beoordeelen? neen! wij moeten hunne zwakheeden met een oog van erbarming zien, en hunne gebreeken trachten te vei helpen! — Wel nu Mevrouw, ik verfla u, ik vlieg heen om den opziender van het huis der krankzinnigen in uwe tegenwoordigheid te brengen, het is een braaf man, hij zal ons zeggen of het mooglijk is, dat wij dit ongelukkig fchepfel , zonder ons eigen gevaar, kunnen red-  EENE GESCHIEDENIS. I73 redden: .. de opziender kwam; zeg mij zeide hedwige wat is dat voor een'vrouw die in het hok zit, dat met die ijsfelüke grendels en (looien voorzien is? ~«- Mevrouw, zeide de man , dit zal ik u met korte woorden vernaaien : het is twee jaaren geleeden , dat deeze vrouw alle dagen op de brug van Wejlmunfter heefc zitten bedelen : doch de ver. wonderlijke inhoud der liedjes die zij aldaar zong, en de verfchriklijke gebaarden, die zij maakte, deeden den Alderman van die wijk op het vermoeden vallen , dat zij niet wel bij de zinnen was : hij (prak met haar , ondervroeg haar, en vernam met veel moeite dat zij juliane vorstenschiold genaamd, en van Stokholm geboortig was : — de Alderman bedugt dat haare krankzinnigheid, door de moeilijkheid en de ongemakken die den bedelaarsftand eigen zijn, in (lede van. te verminderen, erger mogt worden, beval dat men haar in ons huis zoude brengen , en alle goede behandelingen zoude doen wedervaaren! ■ en gij kunt wel denken , dat wij dit zo uit hoofde der menschlievenheid , als uit kracht onzer reglementen met de volftrektfle naaukeurigheid volvoerden. Intusfchen fchreef de Alderman een en andermaal  *74 J tl t I A N É. maal naar Stokholm en kreeg eindelijk ten inr^ woord, dat er Wel eer een Major geleefd had met naame forstbnschiolb, die met eene juliane medderharn ten tweeden, maale was getrouwd geweest, dat men deeze Juliane aanmerkte, a's de oorzaak.dat eene dogter van den Major uit het eerfie hu. welijk gefprooten , uit haars vaders huis geraakt en zedert eenige jaaren onzigtbaar ge. bleeven was: dat vervolgens deeze jultane, die zig zeer dweepziek aanftelde, van trap tot trap zoo kWaadaartig geworden was , dat de Major zig genoodzaakt zag, van haar te moeten fcheiden m Na deeze fcheiding ver- viel juliane in groote armoede, en wierd eindelijk genooddrongen om zig de vervolgin. gen haarer Schuld eisfchers door eene verhaas. te vlugt te ontrekken: de Major is kort daarna van verdriet geftorveu. hedwige bedwong haare traanen en haare ontlteltenis; en vroeg aan den opziender, of het niet mooglijk zoude zijn, deeze ongeluk, kige vrouw uit haare afgrijsfelijke wooning te verlosfen, en in de gemeemchap der menfchen allengs te vetbeeteren? neen Mevrouw! hernam de opziender, «—. dit is onmooglijk eB  EENE GESCHIEDENIS. 175 en hoogst gevaarlijk; want haare krankzinnig, beid, in plaats van door onze goede] be« handeling te verminderen , is eindelijk tot ra. zernij overgeflagen. Zij zegt de ongereimdste dingen , en doed zelfs alles wat walgelijk is; zij vliegt de menfchen , die haar zien , aan , met eene woede zonder voorbeeld; het linnen dat men haar gegeeven heeft; de bedden die zij befliep , in het kort, alles heeft zij ve nield; - > 1 zij doed niets dan brullen, wee» nen en zig op den grond omwentelen 1 ■> ■ ■ alles wat gij zoud kunnen -doen, is haar van v'eesch overvloedig te voorzien, want dit flokt zij met eene groote graagte binnen. 1 de opziender wierd verzogt alle morgen voor haar rekening zoo veel vleesch te haaien, als hij dagt ncrdig te zijn, en zijne goede handelwijze te verdubbelen! 1 ■ de goede man wendde alle zijne zorgen aan , doch te vergeefs ; de ervaarenfte, beroemdfte en fchran-, derde geneesheeren die Oxford en Cambridge konden opleveren, w'erden geraadpleegd en hunne raad in het werk gefield, doch ook te vergeefs! eindelijk kreeg de beklagenswaardige juliane een zodanig overval van razernij, dat zj, fchuimbekkende van woede, ftierf. Dus  I?Ö JULIANE. Dus was het einde eener dweepfter: die tot alie euveldaden in Haat was. hedwige en haare waarde cosbij betreurden jaaren lang het verlies van hunnen braaven vader en ongelukkige moeder, aan welke laatfte zij eene begraafplaats de familie van cosbij waardig, gegeeven hadden, mijlord en zijne echrgenoote fmaakten nog lang het zoet van het huwelijk, en de vriendfchap die er meede gepaard gaar. Steeds bleef Mijlord tegen de ftiefmoeders vooringenoomen ; maar hed. wige zeide altijd , men befchuldigt de natuur eene Stiefmoeder te zijn, en deeze befchuldiging verdient dikwerf de naam van liefdeloosheid : dus is het ook met de Stiefmoeders geleegen , die onder het vooroordeel der wereld al te diep gebukt gaan: want, er is er ook , die haar vaderland eer aandoen en haaren zeker niet beminlijken naam door haare deugden verzagten, en ons noodzaken dat men ze prijzen moet. R E-  REPUBLIEKEN, EENE VERHANDELING. mensch van het begin oer waereld gefchikt , om cp de oppervlakte der aarde, ie verhevenfte gedaante en verwonderlijkste lotgevallen te moeten hebben , en te gelijk om alle die onheilen te ondergaan waarmeede de natuur bezwangerd is, wierd aanvanglijk in ee- ' nen Haat van wildheid geplaatst, waarin hij zig te zwak bevond, om te kannen kampen tegen alle de moeilijkheden die hem omringden: Hij zag zig aan de Elementen blootgefteld ; de aarde, nog door geene hand beploegd, was woest en onvrugtbaar ; aan de eene helft des aardbodems fcheen de geweldige hitte der verzengde luchtftreek hem te willen verteeren , en aan de andere helft, fcheen eene Uierpende koude zijne grootfte vijanden te zijn: de kruiden dë« velds waren doormengd van M dui-  178 REPUBLIEKEN, duizende vergiftige planten , die hun gebruik gevaarlijk maakten, en eindelijk het krielend roofgedierfte dat , overal heenen zwervende , door zijne verfcheurende tande aan den mensch het denkbeeld van meerderheid fcheen te wil» len omrukken , dit alles deed hem begrijpen, dat hij op zig zeiven te zwak was, om alle deeze oogfchijnlijke rampen of te overwinnen, of ten minsten te beteugelen. Hij war: dus genoodzaakt zig met zijne naeuurgenooten te vereenigen , en met hun alle de middelen , die ter zelfverdeediging tegen zulke woedende ellenden vereischt wierden , te beraamen. Door dit verbond, het geen alles noodzaaklijk maakte, gefterkt , is hij eindelijk alle deeze zwaarigheeden te boven gekoomen , en heeft over derzelver veelvuldigheid gezegenvierd ! hij heeft de aarde bebouwd , en onder den zegen des AllerhoogiUn dezelve toebereid tot eene vrugtbaare moeder van a! wat adem fchept.; hij heeft de rivieren binnen haare paaien gebragt en de zeeën onderdanig gemaakt; hij heeft een gedeelte van het dierenrijk overwonnen, bet zelve tot zijn gebruik weeten te verordenen, en het andere in zijne hooien gedreven, van waar de nacht hun enkel uitlokt , om de bosfeben te doen vee* gal-  EENE VERHANDELING. ï^p galmen van het naar gefchrei , waar toe de vermindering van hun getal , dezelve fchijnc aantezetten. Das heefc de mensch , door de vereenigiug met zijns gelijken, de woestheid der natuur overwonnen , hij houd door zijne ftandvastige handwerken deeze zoo onfchatbaare overwinning (taande, en doet ons daar door de voorrechten der zamenleeving bewonderen. Deeze zamenleeving, op gewisfe gronden gövestigd , fcheen aanvanglijk eene ongeftoordheid en eene gerustheid te belooven , zoo lang de menfchen door geen ander denkbeeld dan dat van hun eigen heil en dat hunner natuurgenooten t beheerscht wierden ; doch de hoedanigheden van ziel en lichaam , die in den éénen meer dan in den anderen uitmuntten , deeden de zwakken voor eene overrompeling , voor ongelijken vreezen , en het is aan deeze vrees dat de regeering haaren oorfprong , het is aan de onheilen 'die de menfchen elkander aaudeeden , dat zij haare onontbeerlijkheid en volftrekte noodzakelijkheid verfchuldigd is. De menschlijke zamenleeving is dus gebooM 2 tea  l8o UH Dl I EK E K, ren uit de nooddruft , en uit de nuttisheid om zig daar tegen te wapenen : de zamenleeving is ook een zamenmengfel van gebreken en volkomenheeden , van deugden en ondeugden , die ieder afzonderlijk hunnen invloed doen gevoelen. .. De natuurlijke genegenLeid van den mensch tot heerfchen verwekte bij hem gevoelens van meerderheid t uit hoofde van de fterk te des eeus , en de verligthc-id des anderen , waar door zij wierden aangefpoord om zig zekere voorrechten aantematigen. De welgewasfe en fterk ge-i fpierde man deed meerder en zwaarder arbeid dan anderen ; dit zag , dit gevoelde hij , en daarom rentte hij zig hooger dan anderen zijns gelijken : de verftandigen en geestigen gaa. ven h.ilzaamen raad en bevorderden door hunne vermogens het heil des anderen minder bedeelde menfchen ; dit deed hun waanen dat zij eeniglijk de oorzaaken waaren van de gelukkige vereeniging hunner broederen ; eene overeenkomst.tusfchen hun en de Herken wierd getroffen , zij deeden hun gezag gevoelen, hier uit ontftond verwarring, uit deeze verwar, xing gebreken en ellenden , en daar uit beeft tle Regeerir,g haaren oirfprong ontleend. De  EENE VERHANDELING. I?I De Regeering wierd ingefteld , om donr de rechtvaardigheid, die gefprooten is wit de gelijkheid der menfchen , hunnen onheilen ta verhelpen , hnnne dwaasheeden te beteugelen , hu/me ondeugden te itraffen , en daar door de' ftoornis der menschlijke werkzaamheden te verhinderen: ■ deeze inftelling bmgt een geluk te weeg , waar van men lang verftooken was geweest , en het welk door zijne verkrijging , den mensch te gelijk de begeerte inboezemde om nog gelukkiger te weezen. De mensch gebooren en aangefpoord om alle zaaken die hem omringen , door de vrugtbaarheid van zijn verdand , tot de mooglijkfte volmaaktheid te brengen, is niettemin ongelukkig genoeg geweest om , bij'de befchaving zijns verftands , deszelfs ellende te vermeerderen. Zoo was het ook met de Regeering geleegen ; zij vergat weldra dat zij flechts een werktuig moet zijn in de hand van het algemeen; zij dwaalde bij trappen van haare begin fels af, en gelijk de veibasrering van de wetgeevende macht van gevaarlijke uitwerking fi voor de zeeden der volken , bragc zulks, eene meenigte vrn rampzaligheden , van onderin 3 druk-  ï8a REPUBLIEKEN, dekkingen en wreedheeden te berde, die nog in de gefchiedenisfen der menfchen met bloedrode kleuren geteekend ftaau. Gebukt te gaan onder een bellier, waarvan het aangematigd geweld zoo veele verfchrikk ngen baarde , was iets, het welk de maatichappij , Wier oirfprong viij en onaf bangelijk 's , ondraaglijk moest vallen. Het denkbeeld van vrijheid, uit de na.uur der menfchen voort, gefprooten , begon zig te verleevendigen , men nam zijn toevlugt tot de wapenen, die tot op dien tijd ei.kel in de handen der onderdrukkers waren geweest , en men vormde Genieenebesren, waar in niemand den flaat als zijn eigenw,rn befchouwde, dan de gezamenlijke bürü.ers, en waaiin de door wetten bepaalde gelijkheid wierd ingevoerd , bij weiktr befiaan de Republikein vrij , en bij welker veivreem. bij een (laaf is. De aanleiding tot het (lichten cieezer repub'uku) of gemeenebestcn , was de noodzakeh itheid om zig van etll juk te ontdoen, dat het menschdom Hond te verdelgen : het was cm zig te gader , door eens rechivaardige zelfsverdedig-ng, i„ zijl:e c,)rfprorg'ijke natuur?  EENE VERHANDELING. 183 tuurrechten te handhaven , en met zijne eigene rampen , die van het nagefkgt aftekeeren. (»;) Dit (m") Men voege hier hij , dat zekerlijk het gevoel en de zucht naar vrijheid ongemeen diep in 's m.-nfchen hart geplant is ; dat hij , naar maate hij den Haat der Natuur meer naderd , zij.' dit recht re minder laat ontwringen. Naar ons zclvea moeten wij hier niet oordeelen. Wij zijn door zoo veele groote en kleine onrechtmatige bezitters der macht onderdrukt ; daar zijn van ouds af in geregelde Staaten , zoo veele onrechtvaardige , en daar bij gevaarlijke heerfchers geweest , dat wij leider zonder eenigen dorst naar vrijheid , en zonder liefde tot dezelve , uic den fchoot van onze moeders koomen , cn rondsom ons , zoo weinige groote daaden zien , dat het geen wonder is , wanneer wij al het buitengewoone van dien aart zeldzaam vinden , en met een koel h. rt dïar over grimlachen. Maar dus was het niet geleegen bij de ouden ; zij wilden vrij zijn , en wanneer zij de hand ter kluistering moestem overgeevtn wilden zij de hand ten minden mee toerijken ; zij moest eerst met het bloed dtr dwingelanden geverwd zijn , en daar door Oï 1'chande der flavcruij eenigfins hebben afgewr.sfchen. niemijer CaraBsrk. dis Bijbels , 11 Deel ii Stuk bl. 4Ö5. M 4  IcH REPUBLIEKEN, Dit kloekmoedig bafluit gaf aan de onderdrukkers aanleiding tot bloedflorten , zij konden het denkbeeld niet verdragen , dat onderdrukte menfchen hun met verderf dreigden: lm, ■ , Het bloed droomde , maar het was voor de vrijheid , en dan is het een heilig dankoffer aan het Opperweezen toegewijd. Dit kan geene verwondering verwekken , indien men nagaat, hoe vroeg reeds en hoe lang het raenschdom onder de fcepters^der onderdrukking heeft gezugt , eer men in ftaat was voor de vrijheid met vrugt te kunnen ftryden , er moesten juist zulke tijddippen ie baat genomen worden , waarin de afbreuk doende overwinningen van den tenen heetfcher op den anderen , hunne macht verzwakten , of dat de overdaad en de pracht de drijfveeren van het despotismus deedeu verflappen , en dat de du ingelanden , te midden in de gevaaren die hun omringden , vervvijfdelijk ir.flie- Eenigen houden de Phmiic'ërs voor de eer. de  EENE VERHANDELING. lSS fts fiigters eener Republiek : bun land dat dor en onvrugtbaar was , wierd door den Koophandel en de zeevaart, die bij hen uitgevonden is , overilroorod van alle voortbrengselen der wereld , en de vrijheid , die bij hun heerschte , was de oorzaak van hunne nuttige uitvindin» gen , waar onder de fchrijfkunst de voornaamfte was : zij hadden , zoo als strabo fchrijft , hunne volkplantingen in Jfrica , en naderhand breidden zij dezelven tot in Spanje uit. Ja zij zijn bet , die aan Egijpten grenzende , de kreeten der vermoorde onfchuld aldaar hoorden opgarn, en die hoewel van dwingelanden omringd, zig zelfs niet alleen bij hunne vrijheid handhaafden, maar ook eeu gemeenebest hielpen fligten («) , waarvoor Rome beefde. Carthago , een Gemeenebest, door de we'ingerigtheid van zijnen Regeeringsform , (die pene vermenging was van het Monarchaal gezag, van de Aristocratie , en van de Democratie,) ontzaglijk bij zijne nabuuren geworden , en door (e) Carthago. M 5  186 REPUBLIEKEN, door zijne vrijheid tot het toppunt van geluk geklommen , bezat zodanige wijze wetten , dat men er nooit van heerschzugt geweld of oproer hoorde; de uitvoering derzelven en van het geen men de Politie noemt , was aan twee jaarlijks verkiesbaare Overheeden 'Sufetes genaamd , toebetrouwd ; die te gelijk in de raadsvergaderingen voorzaten , en dikwils de legers van den fhat aanvoerden ; Een' raad welks leden telt de onderfcheiden Handen van het Gemeenebest , waar onder die der burgers de aanzienlijklie was, waaren t'zaamgefteld , had de oppermagt in handen , en deszelfs uitfpraak , was de bepaaling , waar naar men zig te fchikken had; doch indien deeze uitfpraak niet na genoeg tenfletrming gefchieden kon , dan moest het algemeene volk de beflisfing doen. Eene rechtbsük die uit honderd leeden belfond , moest de veldoverften rekdifchap van hun gedrag afvorderen , en flrafte hun dikwerf, wanneer zij overwonnen waren , met den dood. ———. Hier uit kan men de niet zelden onrechtvaardige begrippen die in de Republieken heer'chen, afmeeten: men is er zomtijds dwaas genoeg, om een door het geluk begunftigd man zoo te bewieroken , dat de Vrijheid dikvvils al-  EENE VERHANDELING. l8? afleen maar van zijne edelmoedigheid afhangt, en aan den andertn kant is men er ook wederom zoo wreed om den besten den eer» J'jkften en verfiandigften burger op het fchavot te doen ontzielen. Hoewel de regeeringsform van Carthago een van de fchoonfle was bezat hij nogtans zigtbaare gebreken , die ten hoogden te dngten waren; b. v. verfcheide aanzienlijke nmpten wierden in een perfoon vereenigd ; den armen waren van alle bedieningen uitgeflooten , en de legers van den ftaat beftonden niet uk burgers , maar uit vreemde huurlingen : drie zaaken die voor de vrijheid van het gemeenebest allergevaarlijkst waren ; want de eerde verfchafte den amptenaaien door hunnen invloed een overwigt , dat de wetten veelal onmagtig waren te beteugelen , een overwigt dat de dnatsdienaars vrijheid gaf, om hunne wraak onbepaald te doen nederdaalen op de hoofden van zulkcn die moedig genoeg waren , zig tegen hpnaea hoogmoed te verzetten: ——.».-■. de tweede zaak, dat de armen vsn alle bedieningen waren uiigeflooten , was iets onrechtvaardigs , en het brak d;e geüjkheid van perfoonen die het behoud is der gtniee193T/ ne-  288 REPUBLIEKEN, nebesren ; eene gelijkheid zonder welke een gemeenebest , geen gemeenebest kan genaamd worden. Wel is waar , dat de armen in de bedieningen gemaklijker fchijnen omgekogt te kunnen worden , dan de rijken; maar hebben wij ook niet veele voorbeelden dat deeze laatften doorgaands des te onverzadelijker zijn , naar maaten het geluk hun het meest ftreelt , en is het niet beweezen , dat de rijken in bedieningen geplaatst , die zij vooraf weeten, dat hun niet ontgaan kunnen, ook minder oplettend en naauwkeurig zijn ten aan. zien der plichten die zij vervullen moeten ? ■ De arme burger is het weeskind , waarover de flaat de voogdijfchap moet oeffenen , doch het welk mishandeld wordt indien men het die geringe voordeelen ontzegt , waar op het, uit hoofde zijner behoeften aanfpraak maaken kan : en wat de derde zaak betreft ! dat de legers van Carthago niet uit burgers maar .uit vreemde huurlingen bedenden , dit was het zekerst middel om de vijanden der vrijheid in haaren boezem optekweeken. Indien ooit een gemeenebest in zijn midden burgers heeft , die hunnen voorfpoed h«t best waanen door vreemdelingen te zullen beveiligen , dat men hen doeme als weet  EENE VERHANDELING. l89 weetnieten . en ilaaven ; want de vreemdeling door geenen anderen band aan de mogenheid die hem huurt, dan door een vuig eigenbe. lang verbonden, ontziet zig niet de gebeiligfie voorregten te krenken ; dit was ook het geval met Carthago, alwaar de huurlingen van Numidien en Ligurien dikwils aan het muiten geraakten , en , in plaats van het gemeenebest te befchermen, deszelfs vijanden wierden. Hoewel Carthago rijk en verwijfd geworden was , behield het echter dien veerkragt , dat het zijne wingewesten uitbreidde , kostbaare en langdurige oorlogen voerde , waarin het dikwils de uirftekendfte overwinningen behaalde, en zig, door den moed van H annibal en aMilcar, tot eene mededingfler van het magtig Rome opwierp. Dan helaas! toe Carthago , na lang gebloeid te hebben , het ongeluk had , om in cato haaren vijand en in scipio haaren beoorlooger te vinden, wierd het eindelijk door de zeegepraalendo Romeinen in de asfche gelegd; en terwijl het kapitool over de opgaande vlammen juichte , tieurde het merschdom , om de ellendige overblijffels van het eertijds vrije en dappere Car-  190 REPUBLIEKEN, Carthago D;1S was het, dat de eene .vrije natie* de andere vernielde en dat Rome haaren raeirj bevlekte. . Het was dit Rome , dat uit de geringde beginfelen rot het grootlle der ge.neenebesterj verheeven wierd: de landerijen waren evenredig onder deszelfs burgers verdeeld, uit deeze burgers wierden de h-ers t'zaamgefield ; lagers die enkel daarom overwonnen , wijl ie. der burger , door de gelijkheid der bezittingen , een even groot belang had in den welvaart van het vaderland; dcch toen de invloed djr Patricen naderhand deeze inrigting begon te misbruiken, toen de legers dieswegens oproetig wierden, en toen de plebejers zig om de volkomene wederverkrijging van hetzelve te vergeefsch bekommerden, daalden de Romeinen bij trappen af tot eene laagheid , waar in alle gemeenebesten die van haare oude nuttige inzettingen afwijken , noodwendig verzinken moeten. Rome was nog maar eene kleine Republkk. toen het zig reeds , bij de onmagt haarer bondgenooten , in ftaac bevond om tien le. gioe-  EENE GESCHIEDENIS. igi gioenen (o) enkel uic de inwooners van de Stad bij een te brengen. (p~) De Romeinen hadden, boven anderen volken, een zonderling geluk, zij leerden raamlijk van hunne vijanden de kunst van te overwinnen ; dus onderwees pijrrhus hen, hoe zig te verfchaiiffen , zig eene legerplaats te verkiezen en dezelze wel aftelleeken ; hij gewende hen (V) De grootheid van een legioen is niet altijd dezelfde geweest : toen • Romulus leefde , beftond het uit drie duizend voetknegten en drie honderd ruiters, (plutarch. in romulo.) Vervolgens wierd het op vier duizend man gebraut , en daarom quadrata geheeten. (£0 titus livius zegt in zijne decad. I. lib. VII. Rome zou in deeze tegenwoordige tijden , (in 't jaar 406 toen Burgemeesters Waren le pi'- UI u s C a M i l l U s en *P. CtAUDIUS CRASSUS) het geen de gantfche wereld onbearijpelijk moet voorkomen , naauweüjks zoo veel kunnen doen , indien er eensklaps een vijand voor haare aiuuren verfcheen ; het geen een zeker teken is, dat het zir; federt dien tijd weinig grooter gemaakt heeft , Li, dat wij niet anders gedaan hebben , dan de weelde en de fclmten , welke ons bederven, te vermeen  192 REPUBLIEKEN, hen aan de olijfanten, en maakte hen gefchikt voor de zwaarlle oorlogen, (q) Als het waare voorbeftemd om allerhande wisfelvalligheden te ondergaan , hebben de Romeinen allerhande foorten van heerfchappijen beproefd : benrtlings van koningen , van den adel en van het volk geregeerd, waaren zij zomtijds zwak in het miu.ien van hunne grootheid : uit hunne koningen wierden tiranuen gebooren ; de adel bragt de pompejussen en de caesars voort , en *s volks oubedagtfaamheid kweekte s ijl la en catn lina op; het gaf hun diezelfde wapenen in de handen, waar meede julius caesar en augustus naderhand de vrijheid den doodHeek gaven. Van een gemeenebest als Rome , waarin de driften van het volk dikwils zegepraalden, zal het niemand verwonderen dat (j) monTESquiru grandeur & decadeuca dts romains; Chap. IV. part. 2. — Zij gewenden zig ook aan het zien van bloed en wonden en zij waren ten uiierftcn oplettend om nategaan , waarin hunne vijanden eenig voorregt op hen konden hebben en terftond waren zij daar voor op hunne hoede, ibii, Chap. II. pag. 25, mmmm  EENE VERHANDELING. I93 t dat uien in de genegenheid omtrent zulke Veldoverfien , die door hun geluk eenen uitmuntende roem verworven hadden ; zomtijds zoo ver ging, dat men hun zelfs middelen aan de hand gaf, om dwingelanden te worden , —— en hier uit leert men dat de dankbaarheid van het volk , niet zelden de grootfte onvoorzigtigheid is , wijl het in zijne deug. den zig zoo min laat bepaalen als in zijne ondeugden ; evenwel kon 's volks onvoorzigtigheid aanvanglijk den ftaat wel in ellenden dompelen , doch niet t'onderbrengen ; zoo lang er zuike voorbeeldige burgers als cato gevonden worden , die op zijn veertiende jaar zijnen leermeester vroeg ; Waarom niemand den wreeden sijlla het leeven benam ? en die, toen hij ten antwoord kreeg , ,, wijl hij meer ge» „ vreesd dan gehaat is ;" hernam , „ waarom hebt gij mij dan geen zwaard gegeeven? „ dan had ik hem zelve vermoord , en Rome „ verlost." Er wierden geene bedieningen in dit voor» beeldig gemeenebest , dan alléén aan de deugdzaraen , gegeeven \ deeze bedieningen bragten geen voordeel aan ; en het eenigfte daar zig een Romeinscb ambtenaar mede vleien kon , N wn,  194 *EP UB L IE KEN, was , dat hij in hachlijke onderneetningen aitijd vooraangefteld wierd. In Rome was een vierfchaar die over alle verwonnen volken moest vonnisfen. Volgens haare uitfpraak wierden de beloonifigen of ftraffen die ieder verdiend had , bij het einde van eiken oorlog , bepaald ! hier door wierden de overwonnenen in toom gehouden, en de legerhoofden verpligt om van hun gedrag verantwoording te moeten doen. ■ n De nuttigheid van deeze inflelling behoeft geen betoog; dewijl men oneindig veele voorbeelden heeft van bevelhebbers , die in Republieken tot deezen aanzienlijken post verhoeven , en deunende op den invloed die s'j en hunne familien hadden verkregen, de geweldadigtte flappen met de grootfle ondankbaarheid paar* den. Het was bij de Romeinen eene.heilige wet, dat zij aan niemand , die hunne hulp affmeekten, dezelve weigerden. Het waren dergelijk* ftandvastige en verheev=ne grondbeginzels, die de Romeinen eeuwen lang, zulk eenen grootfehen rol op het toneel der wereld hebben doen fpcelen , en het waren deeze grondbegin- zelf  EENE VERHANDEL ING. I95 zeis die hun omtrent de grootfte Mogetihederi eveneens deeden handelen , als omtrent de kleinfle Steden ; want de gezanten van de Herniciers hadden bij den raad dezelfde voorrechten, als die der Ajiaanfchc Koningen. De oorlogen der Romeinen gefchiedden nimmer om geringe oorzaaken en liepen altijd uit , op de overheerfching van andere volken; deeze oorlogen waren aanhoudend en bloedig» Zij gebruiken de voorzigtigheld , om behalven het leger dat zij in het veld hadden, nog een in Rome gereed te houden , öm indien het eene geflagen wierd, dit onheil door het ander te verhelpen : dus kwamen zij altijd met vernieuwde magten te voorfchijn , en fielden maar een gedeelte van dezelven bloot ^ terwijl hunne vijanden in eens alle derzelver vermogens verfpilden. Dit alles was eene flaalen wet geworden, op de voorflellingen der gemeenslieden , die , zoo lang zij zig van 's volks befcherming verzeekerd hielden , deszelfs verdeedigers waren in den raad tegen de onderdrukkingen der grooten , hun gezag was Zoo heilig , dat het op N 2 flrarTa'  ipö REPUBLIEKEN, flraiïe des doods verbooden was , hen met woorden of daaden te beleedigeu. Terwijl Rstne door haare heirleegers den aardbol cverfiroomde , en de volken cijnsbaar deed maaken , was het door frnnelandfche twisten verdeeld : bij het verdrijven van Tarquin , en de vernieling der koninglijke waardigheid veranderde haare Regeeringsvorm in eene volflrgene Ariftocratie ; de Msgiltraatsambien en Lucrative bedieningen , wierden als de eigendommeu der raadsheerlijken en lünne famifen befcbouwd : (r) het was uit hunnen boezem alleen dat de Burgemeesters of Confules wierden verkooren , die aan het hoofd der overwinnende legers geplaatst , alleen tot eene opcnbaare zegenpraalende intrtede ge< rechtigd waaren. De raadsheeren die nog fleedi voor de overgebleevene doch omzwervende aftlammelingeu der koningen bedugt waren , fcherpten het volk pnophoudelijk vootoordeelen tegen de (r) tittjs Livitis. Lib. VI: «—- Zij mogten alleen ite wichelarijen waarneernen, enz.  EENE VERHANDELING. ip7 de monarchaale regeeringsvorinen, doch bewerkte daar door te gelijkertijd bij bet zelve eene onbepaalde zogt tot vrijheid: door de misbruiken die de raadsheeren van hun gezag maakten , wierd het vo'k gaande en zag , dat het nog eene vrijheid ontbeerde , naar welker wezenlijke bezitting het zoo zeer verlangde. Weldra deed het zijne dein hooren , en verminderde het gezag der burgemeesteren; het deed in den raad ook plaatfen aan de onade ijken inruimen , en hier door kwam het gantfche beduur In de handen des volks. ■ ■■ In gemeenebesten alwaar de adel zig zeekere voorrechten en een algemeen gezag artnmaa. tigt, daat dezelven bloot voor den nijd en afgunst der meenigre ; wsnt er is tusfchen het volk eu den adel neen zoo groot onderfcheid a's het zig oppervlakkig Iaat aanzien : de adel , altijd voor zijn vermoogen bezorgd , is onophoudelijk bezig om door kundige vriendelijkheid en door erndige middelen beurt, lings zig daande te houden ; het eene verbind hem in vee'en opzigten met het volk, en het ander Itrekt minder om den gewaanden afdand te bewaren , dan om het denkbeeld levendig te houden dat de adelijken de uitvoerers der wetten zijn : - — hne het zij; in beiden N 3 gé.  198 REPUBLIEKEN, gevallen vind er eene zekere vereeniging tusfchen hun en het volk plaats , die zoo lang duurt , als de adel in ftaat js zijne heerschzugt te maatigen ; doch wanneer dezelve ongelukkig genoeg is , om de paaien eener gezoude Staatkunde te overfchiijden , dan is het allernatuurlijkst , dat het volk , het welk , hoe zeer niet ip de daad vrij , echter op den fchijn van vrijheid gefield is , de middelen uitzoekt , om zig van hun juk , dat allerondraagiijkst is, te verlosfen. Het volk van Rome , dat daarom geducht was , wijl het de wapenen in de vuisten had , verfchool zig op den zoogenoemden heiligen berg , terwijl door deezen flap de flad eene beleegerde woestijn geleek : den raad , hier door benaauwd, vaatdigde gezanten af, ontdeed zig van zijne gewaande voorrechten , en gaf aan het volk de vrijheid om tribuni plebis of gemeemmanncn te kiezen ; deeze gemeens, mannen , die volgends de menschlijke gefield, heid wederom eene bijzondere heerschzugt ademde , wilden hun gezag op onwrikbasre gronden vestigen , door den adel van alle zijne voorrechten te berooven. Dit verwekte oneeuigheeden zonder einden , want de adel moedig  EENE VERHANDELING. 159 dig op zeekere ingebeelde zoogenoemde aangebooren voorrechten , die de tijd ingevoerd, en de gewoonte fchijnbaar gewettigd heeft, was in het Romeinsch gemeenebest nuttig en zelfs onontbeerlijk geworden , hij had zig door beldendadaen en deugden beroemd gemaakt, en kon dus ernigen aanfpraak vormen, cp de erkentenis van het algemeen. Derhalven was het voorneemen der gemeensmannen om eene volfterkte volksregeering, die toch ook weldra bij hun in eene Aristocratie veranderde , intevoeren , niet vrij te fpreeken van eigendunklijkheeden en ondankbaarheid. ■ 1 ■ Dan de raad het misbruik, dat degemeensmannen van 's volks vertrouwen maakten , ziende , deed zijne leeden , die meestendeels edelen waaien , groote weldaden uitceffenen ; hij wendde \» lands penningen tot gefchikte gebruiken aan; bjj droeg zorg den eetbied niet te doen verminderen , waar meede het volk voor de waar» digheeden zijner leeden , en voor hunne gedachten bezield was; hij wist den tijd van 's volks bijeerkomften , alwaar het dikwils zeer onduimig toeging, te doen uitftellen , ouder voorwendfel dat de wichelaiijen , en de ingewanden der offerdieren geene gundige beteekenisfen hadden, en dus dat jupiter. N 4 v^r.  200 REP UB HEKEN) vergramd moest zijn ; hij deed door zulken die ommiddelijk van hem afhingen , verdeeldheeden onder de gemeensmannen zaaien , die dan ook het aanflellen van eenen opperbevel, hebber of dictator (j; ten gevolgen hadden; hij be- 0) De Dictator was volftrekt onafhanglijk, hij verklaarde oorlog , bragt troepen op de been , en dankte die wederom af. hij gaf Jen raad van geene andere zaaken kennis, dan die hij begeerde te doen wectcn. Hij ftrafte naar zijn goedvinden. Zijn vonnis was dat van de hoogde rechtbank , waar tegen geen Appel was aanteteekeneu. Als zijne bediening ten einde was , was hij ongehouden eenige verantwoording te doen. Vierentwintig gerechtsdienaars , die de bondelbijlen voor hem heen droegenjj, waaren zijne lijftrawanten. Deeze aanzienlijke posr, die Hechts 6' maanden duurde-, wieid eerst door de Bufgemeesteren\ daar toe bij den raad verkooren , bekleed ; doch naderhand tigendï zig de volkelingen dit recht toe ; het geen den raadsheerlijken niet aangenaam was, te meer daar men hun van alle ambten , ■ niets meer had doen behouden , dan eenige geestlijke bedieningen , en het recht van verkiezing der overheid , die men lnterrex noemde. De raad wierd meer en meer vernederd , en wel het meest door eéi en p uiilius philo, die ged-irende zijn dicralorfchap drie  EENE VERHANDELING, 201 bezorgde ook dat het volk door eenen nieuwen oorlog, waaraan de eer van het gemeenebest afhing, zig vereenigde om die te handhaven, en daar door afgetrokken wierd van die woelende bezigheeden en onophoude'ijken eisfchen waar toe het door zijne gctneentmdnnen wie:d aangefpoord : deed het volk dan nog zijne eiffchen gelden , dan paarde de raad , de zagtfte toegeevenheid voor een gedeelte derzelven, met de hartelijkfte verma< ningen , om toch vooral het welzijn van het vaderland niet uit het oog te verliezen , en eindelijk was de raad onvermoeid in zij ie poo. gingen, om het volk op allerhande wijzen dien Staatsreegel onkreukbaar eigen te maaken : dat het welvaaren van het gemeenebest oneindig hcoger te fchatten is, dan dat van bijzondere perfronen, koe hoog in rang dezelven ook mogten zijn. Eindelijk moesten de raadsheerlijken voor het volk of liever voor deszelfsgemeensmannen ; bukken zij wietden van de meesten hunner ambten be- drie wetten maakte, welke voor dc raadsheerlijken bij uitftek nadeelig waaien. Zie titus mvius Lib. VIII. N5  20* REPUBLIEKEN, beroofd en behielden geen ander gezag, dan het welk vereenigd was met dat van 's volk» hoofden, i Dus veranderde de regeerings- vorm van Rome in eene volflagene Democratie , die haare altijd duurende vijanden in de gedachten der voornaamften had. - •» Deeze Democratifche rc-geering zou door de gefladige waakzaamheid van het moedige Roomfche volk misfchien nog hebben kunnen fland houden , indien niet gelijk het in Republieken ge. meenlijk gaat, de verbastering der deugden en zeden, aan den adel wederom die veer. kracht had bijgezet , waar door dezelve de poogingen van het volk kon overdwarsfen. Doch alle deeze ongelukkige verdeeldheeden bragten niet anders ie wege, dan de verkooping van "s volks vrijheid aan de Tienmannen, en de verdelging van dezelve onder de Keizers. Het eenlglle dat noch lang en veel heeft toegebragt to behoud van het Romeinsch Gemeenebest , was het ambt van de Ctnfores (/) deeze Cenm CO Zij wierden- dus genoemd , wijl zij de fchat- of tuchtmeesters der Romeinen waaren. Het waren twee magiltraatsperfoonen, die alle vijf jaaren eene alge. mecne  EENE VERHANDELING, 203 Cenfores waren zeer geftreng in hunne ambtsverrichting , zij gebruikten geene aanmerking van peribonen, dit kan blijken uit het geen valekitjs maximus in zijn tweede boek verhaalt, dat makcus dueonius een gemeensman, door hun uit den raad gezet wierd, wijl hij tegen de zuinigheid en de matigheid gezondigd had, door eene wet aftefchsffen , waar bij de onkosten der bijzondere maaltijden bepaald wierd. Dan de fchoonfte van alle plichten der Cenfores was deeze , dat zij dpot het verplaatfen van het volk in de onderfcheidene wijken , niet alleen de omkoo- pin- meene monftering deeden van 't Roomfclie volk. De hervorming der zeeden was hunnen voornaamften plicht ; al wat verbasteringen en ongeregeldheden genaamd wierden moesten zij tegengaan; een raadsheer, die zich daar aan fchuldig maskte , wierd uit den raad gebannen , een ridder wierd zijn paard ontnoomen , en een burger wierd uit zijne wijk gezet, en vermogt niet meer te Hemmen. Zoo handelde ma neus l iviiis met vijfendertig burgers , uit ieder wijk één , zeggende ; „ na dat gij mij veroordeeld had , ftelde „ gij mij tot Burgemeester en tuchtmeester aan , aij „ hebt des of verkeerd gehandeld mer tot mijn na,, deel te vonnisfen , of met mij deeze beide waar„ digheeden optedraagen". Zie TITUs livius» Lib. XXIX. Cap. 37.  204 REPUBLIEKEN, pingen verhinderden, maar ook daar door te weege bragten , dat het volk zijne macht , die zeker -*.\ zeer uitgeflrekt was, niet kon misbruiken. Dan daar alle menfchelijke zamenftelfels bij trappen aanwasfchen en afneeraen; zoo moest ook Rome wederom eens nederdalen in die flavernij en in die vernedering , waar uit het zo grootsch was komen opdagen; en dit fchijnt het lot van alle vrije Staaten te zijn ; een lot waar van de oorzaak niet ver te zoeken is : de tegenspoeden doen het volk zijne veerkragt verliezsn , en hei geluk -dat vrije Staaten te beurt valt , dompeld het a'gemeen doorgaands in eene weelde en onbekommerdheid , die het onbekwaam maakt om zijne vrijheid op den duur te handhaven , en dit is het gevaarlijkst oogenblik voor eene vrije natie, een oogenblik, waarin zij , om zoo te fpreeken , waggelt en gereed is zig in de ijzeren armen der dwinglandij te werpen ! ■ Zoo ging het ook met Rome ! de krijgsknechten, wier eerbaare orde door de invloed der Staatzugtigen verbasterd was, begonnen eene macht te doen gelden , die hun voorheen onbekend was geweest , en onbekend noest weezen. Zij be- fchouw-  EENE VERHANDELING. 205 fchouwde hunne veldoverften als hunne be. gunftigers en meesters. Zij deeden hulds aan sijlla , marius en cjezsr , die deeze rrotfche heerfchers als wierook aannamen , en tot bederf van het gemeenebest deeden (hekken , de Soldaten in de wingewesten verdeeld gedroegen zig eerder als vijanden, dun als vrienden van het gemeenebest. «' Daar en boven , zoo lang de raad naar zijne onverandelijke zetreegels den ftaat beftuuren kon, bloeide het gemeenebest ; maar toen het volk, door eene onbedngtheid zonder voorbeeld, zig veroorloofden van de maatregelen des raads aftegaan ,, en van zommige gelukkige veldheeren zijne gunftelingen te maaken, toen ging het gr zag van den raad en met hetzelve Rome verlooren. Indien een gemeenebest eens van deszelfs voorouderlijke Sijsthemas afwijkt, dan houd haare ftaatkunde en met dezelve haare welvaart op : het is den belluurers der gemeenebesten niet geoorloofd , het lot huns Vaderlands aan een (lout beflaan te wagen , neen; het is enkel hunne plicht om deszelfs geluk op oDwrï'&ïidti ^renden te vestigen. De uirgefirektheid , en het bij aanhoudendheid aanwaaiend vermogen van het Roomich  2GÖ REP UBEIEK EN, gemeenebest, waaren dé oorzaaken van haaren ondergang; wantj eene Republiek die zig niet enkel binnen haaren kreits bepaald , buigt zig eindelijk, hoe wel ingericht ook, neder onder de zwaarte die zij torfchen moet. Het beduur moet door te veel handen gaan j allen „zijn niet even bekwaam ; de verftandigften , de floutften genieten de voorbjeur , zij vleijen het volk dat zig aan hunnen daaden vergaapt „ Kij neemen een zwak oogenblik waar , en terwijl' het gemeenebest met duizend zwaarigheo den te kampen heeft , verheffen zij zig in eens zo hoog , dat het bedroogen en verflaagen volk wel te vreeden is, indien zij niets meer doen dan eisfchen. Éindelijk, om kort te gaan , Rome was Rome niet meer! de Stfculaners, de Marfen, de Festijnen , de Lucaniers en de Samnicten waren op geftaan , men was te zwak hun te beteuge. len , men fchonk hun het Roomsch Burgerrecht , men fchonk het ook aan alle bondgenooten , en men bedierf zig zeiven. De Romeinen eertijds vrije , dappere en grootmoedige burgers, waren öaafsch , verwijfd en lafhartig geworden. Het gemeenebest was te koop. cmzad. lag den grond tot eene eigendunklijke heer-  EENE VEÜ HANDELING. 29JP heerfchappij'; augustus trok het gebouw met list en ftaarkunde op; tiberius voltooide het met geweld ; zijne nakomelingen waaren zig zeiven ongelijk , het rijk verdeelde zig in tweën; manuel comnenus liet alle» vervallen , en constantijn paleolocos wierd vertrapt door de paarden der Bar» baaren , die het rijk overftroomden , en aan de weereld niet anders overlieten, dan het akelig gezigt der elendige overblijfzels , van bet eertijds trotfche , maar nu verdelgde Rome! Wiens nart krimt niet, op het verhaal van het ongelukkig uiteinde van een gemeenebest dat den aardbol onder haar wapenen deed gebukt gaan , dat aan alle volken wetten gaf, en het welk zo wel was ingerigt , dat men aan deszelfs duurzaamheid nimmer zoude hebben durven twijffelen ? ■■ ■ ■ De zonderlinge lotgevallen van dit gemeenebest , het welk tl e anderen overtroffen heeft , hebben ons zo ver over deszelfs beftaan doen uitweiden , en daar wij van gemeenebesten fpreeken , zullen Wij ook van die van Griekenland moeten ge» waagen , waar van de gefchiedsnisfcn niet minder bewonderenswaardig zijn, Deta  COS REPUBLIEK EN, De eerfte oirfprong derzelven is zeer ond, doch van elkander in den tijd asnme'klijk onderfcheiden , en zoodanig met fabelen doormengd, dat het moeilijk is, derzelver eerfte aaneenfchakeling oprefpooren, en daarom zullen wij met voorbijgang van het monfter Spkinx geraamd, .1. dat BEoTiëN met het omliggende land verwoeste en raadfels uitdeelde, alleen fpreeken van het verbond het welk de Griekfche Gemeenebesten met elkander aangingen ! van den flaat hunner vrijheid ; wetten zeeden en daaden. De eerfte Grieken waren Visfchers, die ruw en onbefchaafd leefden , met weinig te vreeden waren , en het huwelijk niet Lenden. Doch zij wierden allengs befchaafder door hunnen handel met de Egijptenaaren en de Pheniciërs. Door de:ze befchaaving eindelijk tot maatfchappijen opgeklommen , waarvan de beftuurders koningen wierden genaamd , wierden zij eerst verdeeld in de volgende Vorstendommen; Sicijon , Argot, Mijcene, Thebe, Corinthe, Spartha en /lthene. Sicijon wierd gelijktijdig met andere kleine koningrijken opgerecht, en bezat niet veel magt  EENE VERHANDELING. 2Cp Itvigt, haare gefchiedenis is in de onzekerheid bedolven, egialeus wordt sis de eerfte koning daar van aangemerkt. Zij word bij veelen voor de alleroudfte ftad van Grieken, land gehouden, en wierd in het jaar 2101 voor de geboorte van Christus onder de volken bekend. Argos was rijk en magtig , en hoe zeer haare gefchiedenis van fabelen vol is , weet men echter, dat inachus haare eerfte Koning was, en phoroneus de tweede , deeze Jaatfte heeft zig beroemd gemaakt , door aaa zijne onderdanen liefde voor den godsdienst en voor de wetten inteboezemen. Hij bragt Pcloponefus ten onder. De Stad Argos ontleende haaren naam van Argus , die dezelve vermoe. delijk geftigt heeft. —— Zij wierd het eerst bekend in het jaar 1356. —. Mijcene, onder haaren eerlleri Koning tut' seus in het jaar 1344 bekend geworden, heeft geen gering vertoon onder de Griekfche Vorstendommen gemaakt hoewel haare gefchiedenisfen niet minder dan die der andere met veele verdigtfelen doormengd zijn , als van hercules, de togt der argonauten  2IO RE P U B L r"E K E Nj cuz. die echier hunne beteekenisfen hebben. In het vervolg wierd Mijcene met /in gos vereenigd , onder de regeering van agam bw non, die om zijne bekwaamheid en verwogen , tot opperbevelhebber' der griek'che heken in den oorlog tegen de Trojaar.en wierd aangefteld. T/reie , het eerst bekend in 'het jaar 1493 , was mede een der ïnagtigfre griekfche Steeden , die naderhand in vermogen zeer tocgenoineH Ss haare eerfte Koning was .iCad m rj s , die ■veel toebragt om zijne onderdanen eenigen fmaak in de weetenfehappen te doen krijgen. 1. Dit Rijk heeft verfcheiden omwentelin¬ gen moeten ondcrginn , tot dat het eindebjk na den dood van zijnen laatfïen .Koning hakthus(»} in een gemeenebest veranderde; - .,. • ,1 vsjw m tV O) Veelen zijn van oordeel dat deezen jan. th os de meester was van deif flaaf esopus, wiens vernuftige fabelen ons r.ug vervrolijken } doch anderen flellen vast dat «sqpus nooit in de wereld geweest is , en niet anders kan aangemerkt worden dan als het beeld van Pasquin te Romen ; wrj- vinden echter dat er tusfchen de jaaren van 506 en 543 voor J. C. zekere es op us> door-zijne mis Blikt-  EENE VERHANDELING. 21 f torinthe , waarvan de oirfprong in de duts. terheid des~N tijds begraven ligt , wierd het allereerst in het jaar 1393 bekend : aldaar zijri de beruchte Jsthmifche fpeelen , waarin de Griekfché worstelaaren 3 hunne rollen (peelden, door tïLAtjcus zoon van Sijfïphus; dié voor den eerlten Koning der Corintheri Wordt gehouden, ingevoerd. Corinike was z-eer bcrugt wegens den uitgeftrekten kiophindel die het dieef; tot welks beveiliging het eene fterke zeemagt had aangeleegen. Door mid; inaaktheid en door zijnen geest berugt , Geleefd hebbe. Dat hij H.iaf was , doch zijne vrijlïeid'bekomen , en daar na aan het hof van crtoEzus Koning van Lijdien geleefd heeft; dat croezus hem niet gefcheiikeu naar De.'phos , zo voor het ora. kei als voor de inwooners , gezonden hebbende, hij met deeze laatlten in twist geraakte en' hun niets gaf , waar over die van Delphos vergramd hem Van eene rots deeden nedeiftortcn. Met solon moét hij ook bekend geweest zijn j want eens vraagde hij denzelven ; „ waar nieede hond* „hem JuprriiR toch beezig T' en solon anN woorde hem ; „ met het vernederen van die gee„e , die zig verhoogen , en met het veruoogen v*d „ die geene, die zig vernederen" O 2  2.12 REPUBLIEKEN, middel vin hunne zeevaart fligtten de Corinthers verfcheide Volkplantingen , waar onder die van Corcijra en Sijracufe de voornaamfte waaren , en welke laaide de aanzienlijkde Stad van Griekenland wierd. periander een der «zeven wijzen van Griekenland , was Koning van Corinthe , die zig niettegendaande zijne groote dwingelandij , door zijne wij'heid eene plaati ouder dit achtbaar zevental heeft weeten ie verwerven. Na den dood van deezen periandsr voerden de Corinthiers eene Volksregeering in , en hunne Stad kreeg den naam van ooglijn van Griekenland. Sparta een der msgtigfte Griekfche Sreeden, ontleende haaren naam van de dogter van Koning eurotas die de grondvester van dreze Stad was. Zij wierd "net eerst bekend iu het jaar 1533 , en was geleegen in het Landfebap van Laconien of liever Lacedemonien zo genaamd naar Koning lacedemon, echtgenoot van de dogter van eurotas: het is in Sparta geweest , dat de fchoone vrouw helena genaamd, gebooren is, om wier fchaaking geheel Trojen in bloed en moord verkeerde. De Efftammelingen van hercu lus , Heracliden genoemd, en de pelo pi-  EENE VERHANDELING. 213 r 1D e N hebben het rijk van Sparta negen honderd jaaren lang , tot op den dwingeland machanidas geregeerd. agis een der volgende Koningen van Sparta , bragt de Stad Helos ten onder , en maakte alle de ingezeetenen tot ilaaven ; en hier van zijn de Helotten afkomflig, die de zandbergen bebouwden. De lotgevallen van deezen agis zijn allerongelukkigst geweest , hij was een afllamling van den beroemden agiselaus; een liefhebber van de vrijheid en de wetten van zijn vaderland zijnde, wilde hij alle de misbruiken van Sparta , uit den weg ruimen , en alle de oude wetten weder herllellen , hier in wierd hij door zijnen ambtgenoot leonidas gedwarsboomd, en door zijnen Oom zodanig bedrogen , dat hij Sparta verlaten moest ; doch weder in zijn rijk gekomen , wierd hij door de bewerking van LEONIdas, voor de Ephoren gedagvaard, ter dood veroordeeld en gewogd. Dit was het einde van een eerlijk man, die zijn vaderland oordeelde dienst te doen , cn noch. tans door hetzelve ondankbaar en wreed antg behandeld wierd : het fchijnt eene ftraf voor gemeenebesten te zijn , dat de deugdzaamen O 3 door  214 REPUBLIEKEN, door het voll: dikwils bedrogen en verraden worden : als de nood aanrukt , zit het volk Uil en ziet met gelatenheid aan , hoe men de llrotten zijner voorftanders doorkerft. «— Sparta beroemde zig met recht op eenen Mjcurgus die het als Koning geregeerd had. en die zig zelve als een wetgeever van zijii Vaderland vereeuwigd heeft. Athene, , eene andere niet minder magtiga Griekfche Republiek, wierd geiligt door eer non ceckops die aldaar de eerfte koning ge. Weest is, en wierd in het Jaar 1556 voor Christus geboorte het allereerst bekend, ceckops ichreef zijne . onderdanen ee'ien godsdienst voor, en moedigde hun tot den'Koophandel en de Zeevaart aan ; hij was de infteller van den Areopagus , een Rechtbank die solon nac'ethand door alle de ootden der wereld beroemd gemaakt heeft. ■ . ■ amphictijok een der volgendende Koningen van Athene , bewees aan geheel Griekenland eenen onw-ardeerbaaren dienst , hij bewoog naamelijk , twaalf Griekfche Steedeu, om met eikanderen een verbond van onde-ünge befcherming aantegaan ; hunne afgezanten vergaderden twee maa-  EENE VER HANDELING. 215 maaien in ieder jaar te Termopijle, om over de zaaken van geheel Griekenland te iaadplee» gen , eene volllrekte beflisfing te dctn over de gefchillen der bondgenooten , en zwaare boeten aan de weerfpannelingen op te leggen, het was tot eene onkreukbare wet gemaakt, dat geen Stad die tot het verbond der Am* phictijonen behoorde , hoe fierk zij dit varbond mogt wederftreeven: uitgeroeid konde worden. ..■■ Dit bondgenootschap wierd des te ontzaglijker, naar maate er in het vervolg meer Steeden deel in namen , en men kan dit vetbond als de voomaamfte oorzaak befchouwen , dat het evenwigt van Griekenland zo lang bewaard gebleeven is. Door verftandige deugdzaame en heldhaftige Koningen geregeerd , is Athene in vermogen en aanzien toegenomen, en deeze vermeerderden bij het aanvaarden der gemeenebestregeering , na den dood van den grootmoedigen Koning codrus : (y) toen waren Athene en | »» M fteen'  258 REPUBLIEKEN, „ „ „ fteenten diend niet, om ons oog te „ „ ,, vervrolijken ; maar om de akeligheid ,i „ „ van deezen zwarten nacht, nog ijsfelij,i „ „ ker te maaken door alle de Öraaten », „ „ van Venetien. De tijd fchijut gebooren, „ „ „ waarin den vrijgebooren Venetiaan , „ „ „ flaa: gekluisterd te worden in de kee„ 9. t, tens der ellendigfle ffavernij; maar wie »> -» n volgt mijne voetfiappen ? wie fteekt s> ii •, met mij zijn arm uit, bm te beproe„ „ ven , wat liefde, eendragt, en een vrij„ „ „ heidminnend hart , in het laatfte „ „ „ nooduur vermogen , voor 's Vaderlands „ „ „ behoudenis ?" " " Op deeze hartelijke en grootfche taal, ontdeeden zich zijne vrouw en dochters van alle haare verfierfelen, en zij wierden naar de munt gebragt , alwaar in eenen nacht duizende Ducaaten geflagen wierden. De diep getroffen raad Hortte traanen , en wist zijne dankbaatheid niet te betoonen , maar de braave ioreiano deed de verwondering nog vermeerderen, toen hij , opftaande, twaalf houten leepels in de handen cam, en zeide: ., „ „ Ziet hier, mijne vriendea! dit zal voor„ taan  EENE VEE HANDELING. 259 » >i 1* taan het zilveren Servies voor mijne 11 n n tafel zijn. Nu zende men van alles naar » « » de munt i deeze twaalf houten leepels j> >f »» zijn alleen genoeg , voor mij en voor >i ri w hun , die het brood der vrijheid aan » ti ii mijne tafel willeb eeten ; wilt gij al* ii >i » len mijn voorbeeld volgen , zoo zullen » » » wij de flavernij ontkoomen, en ons „ „ ,, Vaderland zijne vrijheid doen behou„ ,, „ den!""" De Raadsheeren liepen naar huis; bragten al hun zilver en goud bij een ; lieten het munten ; betaalden de oude benden , worven nieuwe 5 de vijanden wierden omgekogt en verflagen , en het gemeenebest kreeg Zijne vrijheid en vennoogens weder. Zoo veel vermag de pooging van eene enkele vrije belanglooze ziel. — Onder de vaste eh oiifchendbaare grondregels van Genetten behoord ook deeze , dat zij geene andere dan bekwaame gezanten naar de vreemde hoven zend : . deeze gewoonte heeft zijnen oirfprong genomen Uit het belang dat Venetien wel eer, meer dan nu, pleeg te hebben, om door Staatkundige kuiperijen haare R 2 M*  ÜÖO REPUBLIEKEN, nabuuren te verdeelen : en weezenlijk de poo. gir.grn der verfchillende Baitös bij de Ottomannifche Porte , om dezelve dan eens werkeloos ie houden, en dan wederom, door argwaan te zaaijen onder de ministers zelve, verwarring te weeg te brengen , bewijzen genoegzaam hoe juist men zulke fchrandere mannen heeft weeten uittekezen : en offchoon hnmre handelingen nier altijd de zuiverde waren, beweezen zij echter hun vaderland de uitfteeJcendde dienden. Het is voor eene Republiek van het allergrootst belang dm tot derzelver buitenlandfche gezanten bekwaame en moedige mannen aantedellen , dewijl zij daardoor de vereischte en waarachtige berigten kan bekoouien , niet alleen , maar ook , door middel van dezelve, haar gezag kan daande houden. Feneticn waarvan de koophandel voor de ontdekkingen der Indien zoo uitgedrekt was , dat in haaren fchoot de .markt van geheel Europa wierd gevestigd , zorgde ten allen tijde voor haaren Wisfelbank, dewelke lijnrecht met de belangen van den Staat verbonden is: zelfs in zoo verre dat de fchatten van denzelven in den Buik liggen opgeflooten. Op zoodanige wijze kan de baak altoos haar crediet flaacc  EENE VERHANDELING. 20*1 ftaande houden , en lijd minder fchade bij de daaling der openbaare fondjen , doordien de Staat zelfs een onaffcheidelijk belang heeft bij haaren welvaart ; en door dit middel behoefd tevens de Staat , zelden tot buitengewoone geldleeuingen over te gaan, aangezien er altijd eene loopende rekening tusfchen denzelven en den Bank plaats heeft: daarenboven heeft Venetien door wijze verordeningen het gebrek aan gereed geld weeten voor te koomen , door vast te 'flellen dat alle Manufactuuren die binnenslands worden toebereid , voor alle andere moeten begnnftigd worden : hier door niet alleen , maar ook door de uitneemende bewerking van dezelven , en door de verzending van veele dier gefabriceerde goederen b. v. Spiegelglas naar alle de oorden der wereld , is er eene geiladigen omloop van gereed geld onder de burgers , en veel geld van buiten wordt in het gemeenebest gevoerd , alwarr zeekere gedeeltenis van hetzelve door wijze fchikkingen, aan den bank worden toebetrouwd , die hierom eene der vermogendfte kan genaamd worden. . Zoo lang dergelijke inzettin¬ gen in een Gemeenebest mogen plaats grijpen, is het zelve nog ver verwijderd van dien ondergang , welke zig de gemeenebesten hebben R 3 be-  2éa REPUBLIEKEN, berokkend, door de raderen van gelijkheid ea overeenttemming welke de fteunpunten van haar vermogen moeten zijn, te verbreeken. Eene andere niet minder nuttige Staatswet, verfcbaft aan Venetien die belanglooze Regen, ten welke het onmooglijk fchijnt, te kunnen hébben in een Gemeenebest , alwaar de volksvrijheid grooter is, dan in Venetien; ten minflen men heeft er in de meeste gemeenebesten de treurige ondervinding van. Deeze Staatswet van Venetien weert uitdrukkelijk alle omkoopingen af, door dezelve met Ihaffe des doods te bedreigen , en dewijl, dus niemand, het zij tot verkragting van het recht of om het Vaderland te verraden , gefcnetfken durft aanteneemen , zoo is het zeeker dat de regeerder van Venetien , belangloos moet zijn, niet zoo ?eer uit befef van zijnen plicht, dan wel uit hoofde der noodzakelijkheid om het te moeten weezen : het is echter eene waarheid , die de ondervinding heeft bevestigd , dat dergelijke wetten , hoe heilzaam ook, dikwerf door bijua onoverkomelijke hinderpaalen in derzelver uitoefening fchijnen te kunnen wor. den verhinderd : dan hier toe hebben de fchrand,ere maar geweldige Venctiaanen een hulpmiddel  EENE VER HANDELING. 263 del weeten uit te vinden , door aan de inquisiteurs van Staat eene onbepaalde raagt te gee* ven tot het onderzoeken van ieders woorden en daaden. Voor dit vreeslijk geregtshof Adderen alle de Venetiaanen; voor dit geregtshof word de menschheid en de natuur vernederd : Voor dit geregtshof is geen ftaat te verheeven, geen eerlijkheid te groot, geene fchatten te ouuitputlijk ; allen, alles word opgeofferd als zij het eischt. Indien de leeden van deeze ijsfelijke vergadering bloed doen ftroomen en ftrotten doen doorkerven, blijft nogtans haar wil de opperfte wet , haare daaden zijn boven alle magt verheeven , en zij behoeft aan geen fterveling eenige rekenfchap van haar gedrag , hoe willekeurig ook, af te leggen. In» dien echter eene der drie leeden van deezen Rechtbank, van het gevoelen zijner ambtgenooten verfchilt, dan moet de zaak voor den Raad van Tienen komen , die doorgaands beflischt naar dezelfde bloedige grondregels. —...« Welk eene inrichting ! nuttig voor het beftaan der Venetiaanfche ArUtocraaten, maar vreeslijk voor al wat menschlijk is; \b) zoo word (i) Ztker Engelschman kwam met het vallen van tien avond in de ftad Venetien , hij begaf zig dadelijk R 4 met  2 Daar wij uu van de twee gelukkige Republieken San Marino en Lucca , die voor de vrijste van geheel Italicn en door zommigen van de geheele wereld gehouden worden, genoeg meenen te hebben gezegd , en daar de eerfle zig naar allen fchijn door de deugden hasrer iugezeetenen, en de laatfte door twintig duizend dappere Soldaaten , die in haaren dienst zijn, n'ret alleen, maar ook door de nijverheid haarer burgers nog lang zullen kunnen flaande houden; zoo flappen wij van de befchouwing Ueezer gelukkige gemeenebesten af, om langs T 3 de  ÉgÖ REPUBLIEKEN, de koude Alpen neer te daalen in de vreedzaame valeijen van Zwitferland. Doch alvorens zullen wij genoodzaakt zijn nog iets te melden van de Stad Mantua , die bij de Ijistoriefchrijvers van Italisn als eene Republiek é die omtrent het midden der VI. Eeuw gebloeid heeft , wordt opgegeeven ; deeze Republiek. tlie thans onder den fcepier eener eigendunkelijke Regeeting is neergeboogen, heeft everi als alle andere gemeenebesten .de grootfte wisfelvalligheeden moeten ondergaan ; in haare jeugd wierd zij door eenen Raad bij het volk verkoozen , beftierd , in haaren middelbaaren ouderdom, verviel zij tot een Hertogdom , en in haare grijsheid was zij , door haare heerfchers uirgeput, onbekwaam ; om het gtweld van het huis van Oostenrijk te wederftaan ; waar door zij vermeesterd wierd , en tot nog toe als een eigendom bezeeten Is: de Stad Mantua heeft zig als eene Republiek weinig beroemd gemaakt , en het kon bijna niet anders zijn , of haaren geringen veerkragt , door weelde en verkwisting ondermijnd , moest de heerschzugtigen uitlokken. Omringd van Vorftendommen als Florence , Modena en anderen, grenzende aan Ferrara en den Kerkeli'ken Staat, en weiuig onderfteuning iu haar mid-  EENE VERHANDELING. puilden vindende, was her. allernatuurlijkst dat eene zoo zwak gevestigde Republiek moest bukken , dan eens voor de heerschzug- die Italicn verwoestte , dan eens voor de laa dunkenheid der Pausfen , en eindelijk voor de onderneemende geest der overwinnaars In de laatere Eeuwen. Wjj hebben dan tot dus ver den taak volbragt die wij ons hadden opgelegt, en welke wij gefchikt genoeg oordeelden om daar meeda de eerde afdeeling deezer verhandeling te beduiten , zullende de tweede en laatde afdeelin? in 't volgende deel van dit Werk geleeverd worden. —— Wij hebben dan gezien , hoe van het begin der wereld af zoo veele Volken en Staaten die zig vrij genoemd hebben, deels van de oppervlakte der aarde weggevaagd en deels zoodanig vernederd zijn , dat zelfs de fpooren hunner voorige grootkt id in den onmeetbaarden kolk der vergeetelheid zijn neergeploft. - -L Wij weeten zeer wel , dat veele randoenlijke Zielen onder het menschdom , wanneer zij dit leezen, traanen zullen dorten; doch dewijl het alleen voor hun was dat wij gtfchreeven heb. ben, zullen wij ook alleen ter hunner bemoe. di-  £9? REPUBLIEKEN, diging zeggen , dat' juist deeze hunne traanen heilig zijn bij het Opperweezen en bij de wijzen der sarde, en dat zij moeten ophouden ee weenen, als welweetende, dat om eene zoo bedorven wereld te louteren, de gewigtigfte wisfeivalligheeden volftrekt noodzasklijk waren , om de menfchen , door hun te bezoeken met plaagen en rampfpoeden , vatbaar te maken voor eenen flaat van enkel vreede. enkel geluk; eenen ftaat die zeker volgen zal , en waar van de groote isëlin met wiens verheeven woorden wij zullen eindigen, zegt: Dan eerst, wanneer veele gelukkige Natiën in eene broederlijke «enigheid met eikanderen leeven; dan eerst, wanneer der zeiver Butgers en opper» hoofden geen onderfcheid van volk en af komst onder elkander maaken; dan eerst, wanneer deeze het als eene grondwet van hunne Jlaatkunde zul. len aanzien, om geen voordeel te begeeren , dat met bet nadeel van een ander volk verknocht is; dan eerst zullen de volken van een werelddeel zig op waare menscklijkheid beroemen kunnen ; dan eerst zal men kunnen zeggen, dat zij befchaajt zijn; en dat onder hun de barbaarsheid heeft opgehouden. • Maar! die gelukkige tijden zijn nog ver af. liv.de van de eerfte Afdteling.