943 F 64   GETROUW TOT IN DEN DOOD.   GETROUW TOT IN DEN DOOD. B L X S P E L. DOOR INT, WESTER3VÏAN. IN DEN II A A G E, By J. C, LEEUW EST YN, 1798.   BERICHT. gehoon myn oogmerk, by het opJïellen van dit flukje, geweest is het gebrek aan goede napukjes, waarover in het by zonder geklaagd word, te helpen verminderen, is het'denkbeeld myner eigen verdienflen niet groot genoeg te kunnen veronder/lellen dat deeze kleine bydragen in dit noodzakelyk vak, aan de hft hoorlyke vereisehtens voldoet. Het is immers niet zeer vleyend voor een jong fchryver , na dat zyn arbeid, ah niet venverpelyk aart' gemerkt word, te zien, hoe weinig gebruik ""er van gemaakt is. Immers in een Republiek waar zo veel totM 'inji'andhouding eener Nationaale Schouwburg befteed word, behoorde proeven van dien aart , hoe middelmatig dezelyen ook zyn, door bekwaame fujetien uitgevoerd, en met aanmoediging bekroond te worden; en dit is hier het geval niet: daar myn (tukje,getyteld: „ Wat doet het lot niet!"  BERICHT niet! " onder direktie van den verdienflt' lyken a&eur Bingly ten toneele gevoerd, op verfclieiden plaatfsn genoegen gegeeven heeft; en al de fujetten, die onder zyne direktie daar' in gefpeeld hebben, en waarvan tenige my zelf betuigt hebben, veel genoegen 'er in te hebben gefchept, aan de Nationaals • Stads» Schouwburg te Amflerdam geëngageerd zyn, en dat fl uk je egt er in geene aanmerking komt. Het is dan alleen om aanmoediging van hen;, wier toegeevendheid myne eerftelingen zo gunfig ontfangen hebben, en inzonderheid de verzekering dat myn arbeid niet geheel vruch» teloos zal zyn, dat ik in dit moeijelyk vak niet geheel ledig ben gebleven. My aan da befcheidenheid van kundige beoordeelaars onderwerpende , kan ik nitt nalaaten verfchoning te verzoeken, zo ik voor de fmaak van hst algemeen iets aan de naauwkcurightid opgeofferd heb, en inzonderheid'voor de kleins geheken, die ik ongttwyffeld veranderd en verba»  BERICHT. heterd zou hebben, indien dit Jlukje niet zelfs eer ik het wist, naar het eer[le opflel afgedrukt was, om hetzelve met fpoed in het licht te doen verfchynen, daar 'er by de ecrfle geleegenheid gebruik van gemaakt moet worden. Rotterdam, 30 September, 1753. PER-  PERSOONEN. rammel, een oud Zeekapitein. sofia, zyn Nicht. rosenbErg. kr imper, een Bloedverwant van Rofenberg Lisette, Kamenier van Sofia. jacob, Bediende van Rammel. Het Toneel is een Kamer in het Huis van Ravvnel.  GETROUW TOT IN D E II D O O D. B L T S P E L. EERSTE TONEEL. J A C O B. &_a'\zzo\ nu zou het 'er toch na beginnen te lykërs. ik denk toch dat 'er nu al evenwel niets op te zeggen zal vallen, als ik het wel heb: en zo wil myn heer Rammel het ook ètett hebben; by is maar in het peheel niet makkelyk. Als zyn nichtje , dat jong© w*euwtje, dat hy altyd uittrouwen wil, niet hem aan - den gang is, word zy het ook gewaar: kykals zytoch met geweld moet trouwen, wou ik cïat zy my maar nam ; ik ben toch een knappe jonge, en daar by piep jong. Dit zou een paartje weezen ! ö Jee ' {Rammel van binnen,"j Jaccb! Ja myn heer \ A TIFEÉm  s GETROUW TOT IN DEN DO O D, TWEEDE TONEEL. RAMMEL, JACOB. RAMMEL. '^i^'at doet gy daar? he! JACOB, Myn heer ik heb de boei zo wat in orde gcfchikt, en zo hier gekeken, en daar gekeken, en toen ging ik zo aan het overdenken , hoe dat ik maar een arme Jonge ben, en. . . . RAMMEL. Dat is niets jonge lief, dat is niets, my heugt ook den tydnoch wel, dat ik zeer ryk was, wanneer ik een zeeuwfche ryksdaalder in myn zak had: en nu kan ïk, de hemel zy dank', noch al meenig een pyp rooken eer ik myn jaarlykfche inkomften weggedampt heb apropo myn pyp'. pas maar braaf op jonge ! by de eerde gelegenheid zal ik je als kajuits-jonge naar de Ooft helpen. JACOB. Als kajuits-jonge naar de Ooft? Ja dat is ook veel. RAMMEI. Voor den duivel heb ik 'er niet voorgevaaren? cf denk je dat de fortuin jou by den brypot opzoeken zal? Neen voor den drommel, by weer en wind, hagel en florm , brandende hitte , als het benauwde Eweet langs het hoofd loopt, komt zy u achter opvliegen , heb ik jou daar! pakt men haar by den. arm en gaat  B L T S P E L. 3 gaat 'er mée op duwen! ja het is al een raare juf vrouw die mejufvrouw, de Fortuin! waar is myn nicht. JACOB. Zy zal denkelyk zitten te leezen. R A M M E L. Leezen? eeuwig leezen voorheteeten leezen, onder het eeten leezen, nst het eeten leezen, voor het flapen leezen, van leezen droom en: 's middags leezen f 's avondsleezen, 'snachtsleezen, eeuwig leezen, erfe• lyk leezen, dat is een vervloekt gelees! JACOB. Een vervloekt gelees! RAMMEL. Reep haar op het oogenblik hier. JACOB. Uw nicht myn heer? Ja myn heer! BERDE TONEEL. R A M M E L. XÏet is toch wonderlyk, waarachtig wonderlyk! als men vermaak kan hebben zich de teering op het Jyf te leezen, als men vfolyk en zonder zorg leeven kan, eeuwig te zuchten om een man, die, cle hemel weet, hoe lang reeds van de visfehen is opgeflokt. Verdoemd dat is geen leeven zo als het behoort. Op een kompagniefchip is het toch beter: werken, als'er gewerkt moet worden; vrolyk zyn als men'er den tyd toe heeft: zo hoort het, datje de duivel haal! Ja; waaracritig zo hoort het! A 2 FIER-  t GETROUW TOT IN DEN DOOD. PIERDE TONEEL. RAMMEL, SOFIA. 5 O F [ A. JL ieve com! RAMMEL. Ha! Ha! heb ik eiodelyk de eer myn lieve nichtje bymy te zien. Waarachtig! indien het leezen een koftwinning was, behoefde gy het niet yveriger te doen* SOFIA. Lieve oom! ik moet den langen tyd toch met iets doorbrengen. RAMMEL. Maar voor den dnvel, nichtje' is 'er dan al tyd niet iets anders te vinden ? Naijen , breyen , borduuren, maazen, llcppen, ftyven, ftrykcn, fchrobben, fchuuren, dat zyn vrouwelyke bezigheden nis ik het wel heb: en daar blyft het hoofd gezond by , en het hart gevoelt niet meer dan het moet gevoelen. < S O F « A. Maar oom !... RAMMEL. Maar nichtje ! zeg ik het u niet honderdmaal, en iaeb ik niet honderdmaal gelyk, wanneer ik het zeg ? wat moet 'er eindelyk van een vrouw worden, die van haar hoofd een broeikaft maakt, om allerlei zotte ©nnatuurlyke grillen aantekweeken ; en wier hart, door het eeuwig (tudeeren , in allerlei teergevoelige klaagliederen, zo week is als een overrype vrucht, die de  B L T S P E L' 5 de niinfte aanraking niet kan verdragen. Foei, foei, nichtje, je bent een Hef wyfje; maar voor den drommel dat is niet lief" van je, de tyd verveelt u , wel nu l waarom laat gy my dan ook altyd alleen zitten als een arme zondaar, die op een woest eiland gebannen is? Kyk , ik hou veel van je, waarachtig als ik zo oud niet was... Hoe kyk je zovrindelyk, nichtje! zou 'erkans wezen? Neen voor den diommel hoe kar. ik ook zo gek praaten? Als ik je een jaar of twaalf ouder kon maken en dat je, wel te verftaan, even lief Weeft; maar trouwen moet gy, zo waarachtig als ik zeemaa ;ben, gy moet trouwen. SOFIA. Maar oom bad enk . .. RAMMEL- Dat je reeds een man gehad hebt, niet waar, Welnu! hebt gy 'er u liegt by bevonden, waarom zucht gy 'er dan eeuwig over? hebt gy 'er u wel by bevonden, waarom neemt gy 'er niet weereen? is een man geen goed gezel fc hap , goede hulp, goede raadsman, goed tydverdryf by winterfche avonden, goede ' verzorgmg, en de goede hemel weet, waar een man. niet overal goed voor is. —— Zie, ik wilde noch gaarne eens een bruiloft bywoonen , en dan, gy hebt een goed man, een vrolyken gaft, wy blyven zo by elkander woon en, en dan . . . Htiza lustig zonderzorgen! Vrolyk vm den vroegen morgen, Tot wy weder Jl ipen gaan! He! wat zegt gy 'er van? A3 se-  6 GETROUW TOT IN DEN DOOD» SOFIA» Waarlyk oom ■ gy hebt veel, zeer veel goed hart voor my; maar dwing my, bidde ik u, niet mynegelofte aan myn overleden echtgenoot te breken. RAMMEL. Heb ik nu van myn leven dageiooit zoiets gehoord of gezien ! is hy niet dood ? Hoor niehtje! laat ik je maar eens kort en zakëlyk zeggen : een vrouw, die haar man geduurende zyn leven trouw is, is ook al geen alledaagfche vrouw; wis en waarachtig zy zyn 'er niet veel; maar na den dood, kyk, byweêr en wind'. Het zou martelen weezen. Gy zyt noch zo' een lief gezond wyfje, gy kunt noch nut inde waerelddoen; zoon vyf zes, een dochter of vier! Sapperloot', zo een kleine famieljc , dat je de drommel haal: en dan zo maar heen te leven, zonde en jammer zou net zyn , op myn arme ziel klooster - zonde. Neen dat duld ik nier, de famielje moet niet uitwerven : ik heb veertig jaaren op de zee gekruid om zo een klein kapitaaltje byeeh te krygen: gy moet zorgen dat wy kleine erfgenamen krygen om de boel weder op te maken. Zyt vruchtbaar en vermenigvuldigt. SOFIA. Maar oom ! vergun my op myn beurt aan u te vragen , waarom, daar gy zo op het huwelyk en op de vermeerdering der famielje gefield zyt, gy zelf ongehuwd uw leven zult vërflyten ? R A M M E L. Daar zal ik u gemakkelyk op antwoorden , wyfje lief I Ik heb altyd zo overal op water en land rond ge-  B L T S P E L. ? gezworven ; hier of daar trof ik wel eens een goed wvfie aan , daar ik zo gaarne myn leven mêe had w. len verflyten ; maar dan dacht ik al wêer, zoaiseok wel gedacht was, wanneer een zeeman trouwt, trouwt hy doorgaans voor ivn befte vriend met een. Ta ia, lach maar zo niet. Oprecht gefprooken, wift je wel dat gy zo veel beloofde, toen gy uw man beloofde nooit weer te trouwen: want zie, het is toeft zo een zeker foort van dolligheid ; een menfeh kan fchielyk llerven, en die dan overb'.yft, is toch aan de fiegte koop; ko)* en ter zaak, ik weet een man voor u. SOFIA. Oom gy fcherft, hoop ik ? RAMMEL. Neen voor den drommel een om te fteelen. wat zegt gy'van den heer Rofenbtrg'i SOFIA. Ik heb hem noch nooit oplettend befchouwd, hetis flegts kort dat gy hem kent. RAMMEL. En echter ken ik hem al door en door, hy is niet ryk, maar hv is braaf, door en door braaf. Gy ontvang van uw oom zo een redelyk kapitaaltje ten hu-; welvk, hy verdryft uwe droefgeeftigheid en gy zyn gebrek aan geld. Zie als de eene hand de andere wafcht, zyn zy beiden fchoon. Kom aan fla de koop toe. SOFIA. Oom op een ander t\d . . . A 4  S GETROUW TOT IN DEN DOOD. R A M M E L. Ha! ha! ik begryp u, gy wilt kapituleeren. Kom aan, kom.aan! gtuobl m SOFIA. Ik bid u geen overhaasting ! RAM M E L. Neen! bedaard, bedaard. . JACOB. Wat blieft u, myn heer? R * M M E L. zeg'hem61. .V.^ ***** 6CnS hier te komen SOFIA. Ik bid u . . . RAMMEL. pa met een by den kok. JACOB. Zeer wel myn heer! Wei, Jacob! JACOB, Wat blieft myn heer! RAM M E L. Wat zult gy 'er doen ? JACOB. Wel myn heer heeft my immers gezegd, ik moet na den heer Rofenberg gaan en hem verzosken hier te komen, hierin de kamer; en dan moet ik hem zeggen, ik bid u ! dit heeft de Jufrvouw my gezegd, ga met een eens by den kok, dit heeft myn heer my wefc gezegd. Ja ik heb het wel onthouden. RAMT  BET SPEL. 9 RAMMEL. Ja, byzonder wel. Je bent 'er my eentje! weet gy wat? zeg myn heer Rofenbcrg maar alléén, dat hy hier komt. JACOB. Zonder den kok? - R AMMBL. Loopjy met den kok naar den duivel! JACOB. Eerft moet tdeh myn heer Rofenberg hier komen? RA M M E L. Voor den drommel Laat my nu maar eens be* gaan nichtje. SOFIA. Het beft zal zyn, dat ik u alleen laat. R AMMEL Neen, neen, blyftmaar . ftiltein dekerk, daar komt hy net op het mat. F T F D E T O NE E L. ROSENBERG, SOFIA , RAMMEL, SOFIA. Maakt haar complimf.nl en virtrekt. R A M M E L. Nichtje! {ter zyde) vervloekt! altyd?moet zy het fchip ook wenden. Welkom ! welkom ! myri heer Kolenberg! gy hebt, hoop ik, wel een oogenblikje tyd ? ik zou wel zo wat met u willen praaten* AS  lp GETROUW TOT IN DEN DOOD. ROSBNBERG. Ik ben tot uw dicnft. RAMMEL. Kom aan! maar wilt gy niet eerft een pypje op« fteken. ROSENBERG. Ik bedank u. , . . RAMMEL. Geen liefhebber van rookcn... "• kort en ter zaak; maar evenwel veel praaten gaat niet zonder drinken. — Jacob! — Hoe bevalt het u hier, zo maar voor de vuilt weg: ik ben geen liefhebber vanomflag C^acob komt binnen} een flefchje fpaanfch! JACOB- Geen glaazen ? RAMMEL. Wis en waarachtig glaafen: wy zyn op geen kom« pagniefchip, dat wy de flefch voor der. mond zetten, glaazen zo als het behoort, {tegen Rofenbnrg') Hoor, gy fchynt my toe een verftandig man te zyn: ik wilde u wel over iets raadplegen. ROSENBERG. Ik beu tot uw dienft, myn heer. RAMMEL. Wat dunkt u van rnyne nicht ? ROSENBERS. . Ik heb haar nog weinig gezien. tt A M M E L. Hoor het is een jong weeuwtje, zy had niets; ifc had veel, zy had geen ouders, ik had geen kinder ren; en toen heb ik het zo overlegd om malkander in  B L T S P E L. ti in het gemoet te komen; maar nu zit zy noch om dien man den geheelen dag te kniezen , en ik wou haar graag vrolyk hebben. Wat zou daar wel het befte middel voor zyn ? j a cob C met zyn flesch en glaazen.) Een flefchje fpaanfch, myn heer 1 r a m m e l- Ja waarachtig'. —- voor den duivel zal je dan nooit leeren? lompert'. waar voor ziet gy my aan? J a c o b. Wel myn heer', voor myn heer. rammel. En evenwel. J a c o b. Een lompert myn heer? rammel. Wat zegje? ] A c o B. Niets myn heer 1 neem my niet kwalyk; maar heb ik niet gedaan, wat myn heer my gezegd heeft ? RAMMEL. Heb ik niet eens vooral gezegd, dat gy niets binnen moeft brengen, of het moeft fatzoendelyk zyn op een blaadje? marfch, doe in't vervolg je dingen beter. jacob , in 'theen gaan mompilende. Op een blaadje. ZESDE  m, GETROUW TGT IN DEN DOOD. ZE SDE TONEEL. RAMMEL, ROSENBERG. RAMMEL. N 'i, io als gezegd, zy is droefgeeftig én ik wildé haar vrolyk hebben, hoe krygen wy dat gedaan? HO S E NB ERG. Verfchoon my, myn heer! hier op te antwoorden is zeer moeyelyk: een doktor kan, indien hy de kwaaien van den lyder kent, middelen tot verbetering opgeven; maar voor de kwaaien van het mènfchelyk hart is zo weinig raad. RAMMEL. Ja? ik dacht evenwel, dat gy zo een rechte goede doktor voor haar zoüd zyn. ROS E NBERG. Ik myn heer ? RAMMEL. Gy zyt niet ryk, gy zoud ryk kunnen worden, zonder dat gy uw vermogen aan een proces behoefde te waagen, om die nalatehfchap waarvan gy my gefproken hebt, myn nicht is droefgeeftig, zy zou vrolyk kunnen worden gemaakt. Ruikt gy noch geen lom ? KOSENBSRG. Ik weet niet R A M-  B L T S P E L. ir RAMMEL. Verdoemd! ik geloof dat een oud wyf het hier beter zou gemaakt hebben d?.n ik. Kom willen wy eens een wandelingetje doen, dan kunnen wy nader fpreken Jacob! JACOB. Myn heer! RAM M EL. Zyn myn paruiken reeds opgëmaikf! JACOB. Ja myn heer! RAMMEL. Gy moet my een andere opzetten. • JACOB Op het oogenblik myn heer! R A M M E L. Wy zullen de reil onder weg afdoen, als gy maar wilt begrypen. — Het is toch maar een vervloekt fiukje dat die neef van je gepraktifeerd heeft, te gaan vertellen, datje aood waart, om by levenden lyve je nalatenlbbap op te flokken , a's hy toch rjk wil weezen, Waarom gaat hy dan niet na de Ooft, dat was neen, verftandig gedaan. Wat zal men met den gek aanvingen ? Jacob (meteen parui k op een blaadje.') «—- Een Paruik opzetten myn heer. RAM M E L. Voor den duivel,wat is dat nu weer, zeg? . JUCOB. Heeft myn heer my niet gezegd, dat ik nooit iets fairs-  U GETROUW TOT IN DEN DOOD. binnen moest brengen, of het moest op een blaadje zyn ? RAMMEL. Heb ik je niet gezegd, dat je alles doen moest zo als het behoorde ? ( Jacob de paruik op het hoofd fmytmdt) op het hoofd hoort de paruik en niet op een blaadje, kom voort op myn kamer. ZEVENDE TONEEL. J A CO I), Nu zet ik het toch al evenwel de beste daar uit tê komen, breng ik het zonder blaadje, het deugt niet, breng ik het met een blaadje, het deugt ook niet; daar mag de drommel wys uit worden, doet het zo als het behoort, ja dat is alles goed en wel als men maar eerft recht weet, hoe het behoort. Maar al evenwel iemant.die meteen verfch opgemaakte paruik in het aangezicht te fmyten , dat behoort in het geheel zo niet: de lieve moeder weet hoe ik 'er uit zie. foei! ik heb averlie tegen de paruiken. Kyk dat wil ik wel bekennen als het niet beter word, ga ik liever weer by myn vader in het pothuis, om zo een lakens aaperokje wil ik zo veel niet uitftaan. (Rammel van binnen) Jacob! Ja myn heer! ja, ja, als hy het Jacob te bont maakt, kan hy noch lang om Jacob roepen —-r dan kan hy Jacob nafluiten. — oHeerejel ACHTST3  B L T S P E L. i$ ACHTSTE TONEEL. LISETTF., JACOB. LIsETTE. Jacob hoort gy niet,dat myn heer u roept? Jacob. Ja lieve Lifette! 6 zyt gy het ? dat is goed. lisette. Om 's hemels wil, waar hebt gy gezeten ? j ACO b. Ja wel gezeten ! zittende zal een meufch zo ongeluk'kig niet worden. lisette. Wel nu, waar hebt gy dan gelegen? Jacob. Ik lig nooit Lifette lief! lisette. Gy aiet 'er inderdaad bekoorlyk uit. j ACOBl Waarachtig ? neen, alle gekheid op een ftokje, zie ik 'er rammel van binnen, Jacob.' voor den drommel, Jacob! Jacob. Ja myn heer! goede hemel! Hy loop door de drift tegen den post van de d.ur en valt achter ovgr. NEt  \S GETROUW TOT IN D&N DOOD. NEGENDE TONEEL, RAMMEL, LISETTE, jacoe. RAMMEL. "Vcor den duivel daar ligt de fchobbejafc voor der. . grond, en ik wagt na de pruik. Zyt gy dronken, jacob, de paruik tooaendt. Myn heer, hy riet 'er uit als een beelh rammel. Breng een ander op myn kamer! marfch. (gfxcob vertrekt.) Lifette l L i s E T T F. Myn heer! RAMMEL. Ha! ha! lieve meid, het biyft by »nze affpraak, verftaje wel? LISETTE, Ja wel, myn heer! gy kunt (laat op my maken, RAMMEL. Staat op jouwi waarachtig , alt ik tien jaar jonger was; maar een bruiloft moeten wy toch hebben : ik heb noch nooit een bruiloft bygewoond; en als mjn nicht volftrekt niet wil, moet gy met gfacob trouwen. LISETTE. Met Jacob? nu dan had ik toch liever een knap oud man dan zulk een jonge maloor. RA MM E L. Waarachtig ? ( Liftttt omhelzende') je bent toch €tn rechte lieve meid! foei dat ik al zo oud ben' LP  B L T S P E L. i7 L I S E T T E. Foei myn heerl'gy maakt my verlegen. RAMMEL. Doe ik? fappcrloot , myn heer Rofenberg zou ook lang wachten , daar dat is voor u! maak hut maar wel, als het wel lukt krygt gy een brüidftuk dat van klink is, adieu! TIENDE TONEEL. LISETTE. ' Een braidfiukdat van klink is? dat klinkt inderdaad zeer aangenaam in de boren - en by voorraad, laat eens zien! een, twee, drie, dukaten, en dan zegt men noch dat "er geen dukaten meer zyn. Nu die myn heer Rammel is maar zo liegt en recht; maar hy heeft toch zyn vel niet voor niet van de zon laaten verbranden; waarlyk zyn zweetdroppels zyn wel in goud veranderd. Laat ik echter zorgen myne commisuen wel waar te nemen! dat ik £ ook niet °m by worde. No. r. op orjer van den heer Rammel yn mcht tot het huwelyk te raden en gelukt da ^an toJgr.No 3,van zelfs, wyzienhaar oude kennis d vnciid van haar eerften man , die my daar voor^" delyk betaalt,,n zyn plaats te dringen en,'Jv - r u goedjs fints coronat opus, ftil ■ d,„. unU, 1 B MLFDË  18 GETROUW TOT TN DEN DOOD» ELFDE T O O N E E L. SOFIA, LISETTE. SOFIA. Lifette zyt gy daar? LISETTE. Volkomen tot uw dienft, mejufvrouw! SOFIA. Zij gaat zitten. LISETTE. Het is recht zacht weêr. SOF IA. Ja. LISETTE. Geen wintje aan de lucht. SOFIA. Neen. LISETTE, Het zou aangenaam zyn te wandelen. SOFIA. Ja. LISETTE. Wy hebben in lang niet gewandeld* SOFIA. Neen. LISETTE. Ik ben toch bang dat het noch donderen zal, SOFIA. Lifette! IX-  B L T S P E £. 19 LISETTE. Mejufvrouw! * SOFIA Kunt gy over niets anderi dan over het weer (preken ? LISE TTE. Ja wel mejufvrouw! de keiaer van China...» SOFIA Wat gaat my de keizer van China aan? LISETTE. Wacht hier hebben wy de courant, daar zal wel iets aartigs in ftann. — - Alzo is komen fe vaceerea de plaats van ziekemoeder..... SOFIA. Lifette! weet gy over niets anders te fpreken ? LISETTE. Maar mejufvrouw, indien ik maar wist waar gy ovgf g.Tproken wilt hebben. SOFIA. Spreek over onverfchiilige zaken. LISETTE. De mannen zyn u geloof ik onverfchillig? SOFIA Jn. LIJETTE. Wel nu! wat dunkt u van myn heer Krimper? s a F ï A. Lifette ! MSETTK, Hy is, meen ik een man, fa.. p$  ao GETROUW TOT IN DEN DOOD. SOFIA. Gy zyt wel 1 aflig. LISETTE. Zo lastig als een man. SOFIA. Ruim zo lastig. LISETT E. "Wel nu dan moet een man, dunkt my, noch al een verdragelyk huismeubel zyn. SOFIA. Ach Lifette! ik had een man. LISETTE. Ja? heeft hy het u te bont gemaakt? SOFIA. Nooit heeft hy my het geringde verdriet veroorzaakt. LISETTE- Nooit ? en hoe lang hebt gy hem gehad ? SOFIA. Ach flegts een maand. LISETTE. Aha! dan zou ik het, zonder myn geweten té bezwaren, byna kunnen geloven. En toenflierfhy? SOFIA. Hy was genoodzaakt dit land te verlaten. LISETTE. Dat Was toch evenwel geen zonderling bewys van tederheid. SOFIA. Een ongelukkig tweegevecht.  B L r S P E L. 21 LISETTE. (5 Jee! SOFIA. Een half Jaar daar na bracht de heer Krimper, die onze wederzydfche brieven ontfing en bezorgde, de tyding van zyn dood. LISETTE. Hy liet u niets na ? sofia. Tegen zyn vaders zin met my gehuwd zynde, had hy weinig over; een Jaar geleden ftierf zyn vader, en Krimper, die zyn neef was, was erfgenaam. LISETTE. Die verduivelde Krimper! 1WAALFDE TONEEL. KRIMPER, SOFIA, LISETTE- krimper, het hoofd tusfehen de deur (lekende. Doet men geen belet, wanneer men binnen komt? LISETTE. Men komt juist van pas , wanneer men binnen komt. SOFIA. ' Lifette. krimper. Zonder- my te beroemen — ik verzoek excus, mejufvrouw uw onderdanige dienaar! -»— zonder my B 3 te  %\ GETROUW TOT IN DEN DOOD. lisette. te beroemen, bezit ik de gave van doorgaans te komen of ik geroepen was, een gunft van hcilot, mejufvrouw! een gunft van het lot! mag ik eigentlyk weeten waar in ik mejufvrouw van dienft kan zyu? s o f i a. In niets myn heer. krimper. Mag ik weten mejufvrouw Lifette om welke reden ik van pas gekomen ben ? lisette. Slegts een kleinigheid, myn heer! een loutere kleinigheid , wy wilden gaarne die nalatenfchap, die gy kortelings ontfangen hebt, met u doelen. KRIMPER. Ei. wat? ik ben immers univerfeele erfgenaam. lisette. juist daarom, zo veel te gemaklyker kunnen wy deelen. krimper. Het kon nimmer in beter handen zyn geraakt, dan ia de myne: wat ik bezit, bezitten myne natuurgenooten. LISETTE. Dan kan ik op een redelyke portie ftaat maken. KRIMPER. Hola, meisje! hola! men moet niet roekeloos met 's hemels zegen omfpringen. SOFIA. >'Hemels zegen myn heer! K R 1M-  B L T S P E L I «3 K1IMPER. Onder u v we'menen, mejufvrouw ! 'erftaat gy esa ryko erfenis niet onder *s hemels zegen? SOFIA. Waartyk myn heer, dat gaat buiten myn verwachting, ik h d gedacht, dat gy een beter vriend van mvn man gewceft was, can dat gy u in het bezit van eene ttaktenfcbap z. ud verheugen, üie u gedurig zyn verlies moet herinneren. KRIMPER T^nar myn lieve jufvrouw daar mede zal ik my immers niet bezondigen , doch ik durf om een anker wya wedden, dat hyzig in zyn gral zou verheugen, muien hy zien kon in welke handen zyne erfenis gekomen is - fchoon zyn fpoedig ovèrlydert... nooit, ncoit zal ik het vergeten. lisette, /lil iegin Krimper. Bravo '. nu eens fchreyen. SOFI A. Gy wyd traanen aan zyn nagedachtenis, ver- fchoon my. KRIMPER. Hy was myn beste vnehd, zo waar als myn naam Krimper is. SOFIA. 6 Myn echtgenoot! KRIMPER* Myn coufin! SOFIA. Sleets een maand mogten wy by elkander zyn. _ & B . Krm*  H GETROUW TOT IN D2N DOOD. KRIMPER. En toen moest hy het haazepad kiezen. ' r. SOFIA. JJ.cn halfjaar na zyn vertrek. KRIMPER. tem-Ü- " de tyding van z>'« d0°^ te bre4r SOFIA. De eer? zeg my eens myn heer, waar voor ifc U te houden heb? KRIMPER. . Voor uwonderdanigen dienaar. S O F I A Ik geloof echter dat wy u kwalyk gekend hebben frr zude) ohoe kan ik my ook langer met zulk 2 dwaas bezig houden ? indien de welvoeglykheid mv met verbood te vertrekken rtegm /ri;^ ) e Plaats als het u gelieft myn heer. ( Z, gaat Jtten!) KRIMPER. Indien het my vergund is .., SOFIA Lifette hebt gy „iets nieuws voor my te leezen? L I S E-TT E. Gewis mejufvrouw , waarachtig het moet al een geleerde zyn, die zo weinig zonder boeken is ■%£ên m hotk am SoJh> die lut ZÜVB L I.  B L T S P E L. 25 lisette. Nu geloof ik, dat het gefprek recht levendig zal worden. kr 1 mper (z'/n '"oei na die van Sofia fchuivende.) Duifkens en Willemynkens pelgrimagie als ik het vragen mag? so fi \. Ik bid verfchoning myn heer, werken van zo veel finaak durf ik ni-'t leezen. krimper. Dat gelieft mejufvrouw nu ook maar te zeggen 'nedngheid. (/li/ ) ik heb nooit zulk een fatanfchè hoogmoed gezien. lts et tb. Hoe geva't het u mejufvrouw ? s of ia. Hoe kan ik dit nu reeds weeten? k r. i m per. Met verlof, rnejufvrouw! zie ik daar geen-prenten? sofia. Juist myn heer! myn heer fchynt een goed gezicht te hebben. kr i mp er. ö Mejufvrouw zonder weergaa,myn oogenAaa» mv ais een valk in het hoofd'. 1 1 l i s e t t e. Of als een nachtuil. sofia. Waaryk myn heer gy hebt wél gedaan het my te zeggen j ik zou er anders geen erg in gehad hebben. B S krim-  26 GETROUW TOT IN DEN DOOD. ks 1 mp es, Mejufvrouw is recht fcha k -chtig. lisette. Ja als een tortelduif. krimper. Ik bid u mejufvrouw! laat my toch eens zien? Hy haait de bril uit zyn zak sof i a, hem het bwk overreikende. Ik dacht myu heer,dat gy zo goed by gezicht waart; en gy gebruikt een bril. kr I m pe r. Snnak. louter fmak mejufvouw! lieve hemel! hoe miferabel ziet'er dat ui., k\k daar (leekt'er'zich een met een mes onder de ko'te ribben en e-n an er ftaat 'er by te kykeri als of hy met gloeyende tangen geknepen wierd, kyk nu kan ik my toch al evenwel niet begrypen, hoe zulk een lieve dame lief hebb'^y i'n zulke fpektakels kan hebben. fchyn bedriegt , zegt het fpreekuoord. SOFIA. Gy maakt ons daar een fchoon compliment, myn heer I krimper. Waarlyk mejufvrouw, indien gy de goedheid had om uwonderdanigen dienaaz1 te zeggen, welk een vermaak gy in zulke bockerr^unt vinden. sofia. Onderdamg za: ik n berichten, dat zy my de tyd aangenaam doorbrengen. l t.  B L T S P E L. 2/ KR. I MPE E». Aangenaam? nu al evenwel dat 'is ook al wonderlyk, daar doen wy de vrouwen noch al het plaifier om ze engelen te roemen; maar als menzo wreed van gemoed'moet zyn om een engel te zyn, wat moet men dan niet doen om een duivel te worden? LISETTE. Eenvoudig myn heer in alles navolgen. KRIMPER. Gy zyt wel impertinent, meisje! L I SETTE. Integendeel, myn heer! gy zegt de tedere kunne zo veele douceurs,dat ik niet kan nalaten iets tot uw lof te zeggen. KR I MP ER. Een fchoone lof! LISETTE. Ik wilde maar alleen zeggen, dat myn heer zulk een olvke fchalk is, weinig,genoeg dunkt my. KRIMPER. Zeker weinig genoeg. SOFIA. Het vervolg hierna, myn heer! KRIMPE». Onder uw weimenen me:ufvrouw! zou ik u een beter middel tegen de tydverveiing aan de hand kunnen doen. LISETTE. . Dat zou h«cr\b zyn myn heer, fchklyk, fchiclyk! daa( zuilen wy het hebben. i i KR.I M-  *8 GETROUW TOT IN DEN DOOD. krimper. Een wel gefield man wat dunkt u Lifette ? lisette, ter zyde. Nu zal hy voor zyn vrindelyk compliment betaalcn. Een man myn beer? nu kan ik my niet bcgrypen hoe zulk een geestig man op zulk een onnozelen inval komt. De mannen zyn zulke duistere boeken dat men 'er zich de oogen blind en het hoofd op hol aan leeft. , k r i m per. En de vrouwen? LI 5 et te. 6 Daar heeft myn heer alle» van gezegd wat 'er van gezegd kan worden. krimp e.r.. Ei,ei? (ter zijde tegen Lifette} heb ik daar voor zo goed betaald , wacht maar, wacht maar C tegen Sofia) wat zegt mejufvrouw van myn voorftcl? s of l a. Indien ifc myu echtgenoot zo fpoedig vergeten kon alsgy uw vriend, zou ik 'er op kunnen antwoorden. k r I m p e r. Het is mejufvrouw met óm dat; maar om dat —— en dewyl — met je dood, alles dood zei de hak- ker . en dewyl ik met levendige Jyve voor u fta. ■ sofia. Hoe? mogelyk wel een liefdens verklaring? kr imp e r- Het fpykertje op zyn kop mejufvrouw! ik ben wel is waarüiet onkundig omtrend uwe naugezethcid, omtrend .  B L T S P E L. 24 trend dit kapittel; maar hier is cene uitzondering op den algcmeenen regel, ik en uwman — de hemel laate hem zachtiyk rusten, waren zo nauw door de vriendfchap veréénigd,dat het u weinig verfchillen kan hem of my te bezitten: waarlyk tusfchen hem of my was zo weinig onderfeheid. lisette. Als tusfchen een verftandig man en een gek. krimper. Wat zegt myn fchat? sofia. Spreekt gy tegen my myn heer ? k r imp er. Vifa verfa tot u. (Rammel /leekt zyn hoofd tusfchen de deur.") SOFIA. Dat moet ik u bekennen, dat ik niet weet wat ik zeggen moet. krimper. Sla de koop maar toe. DERTIENDE TONEEL. rammel, sofia, lisette, krimper, rammel. Ja, lh de koop maar toe, dat u de duivel haal myn hèer* ik ken je niet; maar kom je om myn nicht te 1 rouwenj dan moet gy u vervloekt reppen of een ander irouwt ze je voor de neus weg, verfta je wel ? kr 1 m,  3 wat dunkt 'er u van mejufvrouw ? SOFIA  b l t s p e l. ê5 SOFIA. Ik geloof byna ook dat hy gelyk heeft. LIS EXT E. Daar is geen twyfeleu aan , mejufvrouw! Een goed man , het is — het is maar jammer dat 'er zo weinig: goeden zyn — en noch ongelukkiger dat dezelve zo veel na de goeden lykcn. SOFIA. Wat zal ik doen ? t ï. S E T' T E. Zo als uw oom zegt,'er over denken en ais het redelyke waar ,s, dtehy te nrarkt ^brengt, de bod aanton" LISETTE. Maar evenwel niet tot na den dood! XV S O F I 4. «immer een ander te zullen huwen. LISETTE. dwaas genoeg; maar voor een bèeaa'nP jLLï Lifette het is gevaarlyk raad mét u te plegen ., L I S E T T E. Als gy 'er zo over denkt mejufvrouw m* m f >k wil my„ gcureten niet bez . 0D* » Mk lk af 2 ^ÏJ-  36 GETROUW TOT IN DEN DOOD* ZESTIENDE TONEEL. sofia. M yn Karei! moest ik u dan zo fpoedig verliezen dm aan allerlei onaangenaamheden blootgefteld te zyn, al het genoegen word my benomen; zelf na uwen dood voor u alleen re leeven, ismy niet vergunt! dierbaare vriend! zie op uwe ongelukkige Sofia neder ! heb medelyden met haar toeftand , en indien zy, door de nood gedrongen,haar gelofte niet kan houden, ó verfcboon haar,zy is önfchuldig, noch gloeit dit hart voor u, het zal eeuwig voor u gloeyen ; en fchoon ik gedwongen ben thans een ander myn hand te fchenken, daar zal ik u wederzien! ó hoe reikhalst myn hart na dat oogenbük. ZEVENTIENDE TONEEL. sofia, jacob, met zyn Japon aan* jacob. Daar ben ik nu, mejufvrouw! zou ik hier nu moeten blyven* sort a , lagchendè. Waarlyk dees Japon ftaat u wel, wie heeft u zo fraai épgefehikt? ja"  B L r S P E L. jacob. Wel Lifette heeft my immers gezegd , dat ik hem moest komen aantrekken. sofia. Inderdaad? hebt gy haar wel begrepen ? jacob. ó Meiufvrouw! ik begryp Lifette altyd zo goed sis ik my zeiven begryp. sofia. Zo: (ter zydé)\*at ik gaa.nl ik zou by dezen zot byna vergeten, dat dit het ernftigfte oogenblik van myn leeven is. j a c o b , ter zijde. Zy preuvelt by haar zelve, zou zy zin in my krygen? Hy gaat hoogmoedig het Toneel op en mier. sofia, 'vertrekkende. Hs ! ha! ha! 6 myn Karei! ACHTTIENDE TONEEL. jacob. Tk geloof wezentlyk , dat ik nu al evenwel recht manhaftig uitzie, wat toch zo een Japon niet doen kan. — Jandorve nu moest Lifette eens hier komen, die iievc Lifette kyk als het toch zo een flegte tyd niet was. . . C 3 NE-  33 GETROUW TOT IN DEN DOOD. NEGEN TIENDE TONEEL, krimper, jacob. krimper. Op uw verzoek myn heer. jac ob. Myn heer! ha ! ha ! ha! krimper. Heb ik de eer my hier te laaten vinden. j a c o i!, met afgewend gezicht. Zeer wel' hem ! hem! krimper. Indien ik uw geen belet doe. . . jacob. Hoe vriendelyk, dat is alleen om inyn Japon. k r i mp e 11. Zal ik de eer hebben om een weinigje met u te praten? die gek. jacob. Goed! goed! hy moest weeten met wien hy fprak, hy zou zo veel komplimenten niet maken, die hals. KRIMPER. Vereerd door uwe vriendfehap — die ezel! j A coc. Myn heer fpreekt zeer vernuftig... ha! ha! ha! KRIMPER. Hoe? heb ik niet de eer, den heer Rammel in perIbon te zien? j A,  B L T S P E L. 3* 'JACOB. Neen myn lieer, fiegts de japon, ha! ha! ha! ik iyk zo weinig na myn Heer Rammel, als myn heer na een olifant. KRIMPER. Dan vraag ik u wel excus myn heer! JACOB. Dat is juist niet nodig — verzin u maar altydzo, behalve op kermis en nieuwe jaar. KRIMPER. Is hier niemand om my aan te dienen ? JACOB. Ja wel myn heer ais myn heer my zelf maar kent. (Hy gaat heen.) KR i M P E R. Als ik my toch wel bedenk, had ik beter' 1 Sta my by gy alle goede geesten, daar is de duivel zelf. TWINTIGSTE TONEEL» KRIMPER, ROSENBERG. I7~ KRIMPER. ïi.on ik fiegts zyn fatans klauwen ontvlieden! (hy tracht Rof.nbirg te ontixyktn en Jluipt ftilletjes onder de tafel. ) ROSENBERG. Hoe vreemd is my alles ik zal weder een andere verbintenis aangaan ? daar het beeld van myne C 4 dier-  40 GETROUW TOT IN DEN DOOD. dierbaare Sofia noch in myne ziel leeft; daar ik haar beloofde nimmer te zullen huwen; maar was deeze gelofte niet dwaas ja kinderfpel, minder liefde dan vervoering, en aan de dwaasheid der jeugd zal ik het geluk van myn leven niet opofferen Indien de nicht van Rammel fiegts zo dwaas niet is als hy, indien hst een vrouw is, diemy.bet leven niet lastig zou maken, zal ik in haare armen vergeten, dat ik eens dwaas genoeg was een onmogelykheid te be'ovcn. Hy gaat zitten en trapt Krimpir , die ziek niet geheel onder de Tafel heeft kunnen verbergen , op den voet. kr l m p e r. Geeft een luiden fchretuw,. eosenberg, vpfpringende. Wat? . . . wat is dit? krimper. Hy wil aan de achter/Ie zyde van onder de tafel u/eg flippeni doek blyft 'er tusfchen gekneld en Jleept de tafel nteede, en komt dus Rammel aan de deur te gemoet, EEN-EN TWINTIGSTE TON\EEL. rammel, rosenberg , krimper. r A m m E l. "Tl A-Donder en Hagel, welk een fatfins geraas, het is als of het Schip afgelopen'word. (De tafel om ver ^oijende  B L T S P £ L. 4l goeyende en Krimper by de kraag vattende.) Dat je de duivel... ben jy het finjeurtjes, zeg my eens, indien je niet hebben wilt dat ik je den hals breek , zegt my eens wie iy eigentlyk bent? krimper. Och myn heer, de onge'ukkigfte zondaar die ooit^ door de zon bcfcheenen is. rosenberg. In de daad ! —— ik geloof dat ik de eer heb myn heer te kennen. krimper. Ik geloof het indedaad bvna ook myn heer! rammel. Ha, ha! kent gy hem ook. rosenberg. Zeer naby, zeer naby, myn heer! rammel. By weer en wind, ik geloof dat de kaerel op de kaap vaart. k' r i m p e R- Ik heb de eer my ten onderdam'glte aantebevelen. rosenberg- En ik heb de eer u te verzoeken my eens recht aan te zien, of ik my ook in den perfoon vergis. * rammel. Recht zo! de vlag ereis laaten kyken; maar wacht laaien wy eerft de takelafie weder opzetten. krimper. 6 Myn heer ( hy brergt de tafel wïder op zyn plaats) Lieve Hemel is het mogelyk: myn allerwaardfte boezemvriend! \Hy vliegt Rofenberg om den hils.) C 5 r o"  42 GETROUW TOT IN DEN DOOD. Ros en eer G,/pottend. Uw allerwasrdfte boezemvriend, maar knyp my de keel niet toe als ik u bidden mag! r a m m e l. By myn arme ziel, als hy geen kontrebantifen aan boord heeft, wil ik op een bank zeilen. krimper. Welk een genoegen u weder te zien! rosenberg. Een onuitfprekclyk genoegen! alleen daarom ben ik van den dooden terug gekomen. krimper. Gy zyt dus werkelyk geflorven ? r o ' e n b e r g. Hoe anders myn waarde boezemvriend! zoud gy de naaste erfgenaam'van myn vader zyn? < K r i m P k r. Zekerlyk de berichten omrreud uwen dood.... ROSENBERG. Zullen zo zeker geweest zyn als die van den dood van myn party, om wicn ik moest vluchten. KRIMPER, Die Kaerel ... # r o s é n t! e r c. Heb ik op het oogenblik gefproken en ik ben met hem hartelyk verzoend. krimper. Pnbegrypelyk, hoe of men zo kan dwaalen! ie-  B L T S P E L. 43 ROSENBERG. Louter begeerlykheid , myn heer', louter bcgeerlyk- heid. Gy vreesde op den techtea weg niet genoeg te zuilen aantreffen gy verkoost omwegen en zy — paden, waar gy gelegendheid zaagt ,u d< or laagcfchurkenftreeken ten koste van anderen te verryken , en ci;:dc!\k zyt gy zodanig verward, dat gy niet weder op den rechten weg weet te komen, wat zegt gy? KRIMPER. Het is waar myn heer, ik kan het niet ontkennen, ik ben zodanig in het laberinth, dat ik my niet weet te keeren of te wenden , ik ben 'er zo onfchulaig hl geraakt, zo onfchuldig.. . . ROSENBERG. Zo onfchuldig, dat Üfc wezentlyk medclyden met u heb en alle mogelyke voorzorg zal gebruiken, dat gy niet weder zo zult kunnen dwaal en: ten dien einde heb ik reeds alle mogelyke maatregelen genomen , om u boe eer bo? beter op een verzekerde plaats te doen b.zo.gen : gy ziet dat ik zuivere vriendfehap trachtte vergelden. KRIMPER Ei, ei! inderdaad die vergelding —— gy kunt my als het U lust en belieft fpreeken, waar en wanneer gy wilt, ik heb de eer my ten ondcrdanigfle aan te bevelen. . . . ROSENBERG. Een oogcnb'fik als het u helicfc, daar u geweten zo zuiver is, zou ik niet gaarne zien, d.u u ecnig leed gefchiede : ik zal u ten dien einde van een paar gerechtdienaarj doen verzeilen. ram-  44 GETROUW TOT IN DEN DOOD. rammel. Datje de duivel, myn heer! een overheerlyk coavooy. krimper. Lieve hemel! lieve coufiu! wiljemedsn heelemaal ongelukkig maken: als ik van de erfenis moet afftaan , ben ik reeds geruineerd ... Ik zal alles doen wat gy begeert; maar laat my om 's hemels wille vry nahuis gaan ... doe de famielje geen fchande. rosenberg. De famielje gefchied geen fchande,wanneer een fchurk 'er uit gebannen word. krimper. Om *s hemels wil laat my gaan — ik moet noodzakelyk lucht fcheppen.... het weêr is zo drukkend. rosenberg. Niet hier van daan — myn heer zal de vryheid verfchooncn, die ik my in zyn huis aanmatig. rammei.. Geneer je met, geneer je niet, ik mag gaarne zien dat een kaper op het ftrand gejaagd word, rosenberg. Wel nu verantwoord u. krimper. Nademaal de ryding van uw dood .. . r o s e n Iï e r f. Niets van het g.-en wy reeds wecten. krimpe r, Lieve hemel! wat zal ik dan zeggen, gy weet helaas! alles. HO-  B L T S P E L- 45 ROSENBERG. Wy weeten helaas! dat gy een elendige fchurk zyt. KRIMPER. Ja wel elendig , zeker heeft het den fehyn als of flechte oogmerken, en de hemel bewaare my» ik ben zoo nauw gezet. » ROSENBERG. Dat gy geen enkele penning zult laaten vaaren, die gy eerlyk of oneerlyk verkrygen kunt, ó uw eeriykheid zal beloond worden. RAMMEL. Voor de mast, voor de mast kort en ter zaa- kè, jy blyft hier tot dat het convooi.gereed is- KRIMPER. Ach lieve hemel! moet ik om een klein abuis.... ?ie daar ik kom zo van den Notaris en zie daar het bewys dat ik erfgenaam ben, ik zou het reedslang ter'bjind gefield hebben als ik 'er om gedacht had! laat my nu in 's hemels naam vertrekken. (Hij haalt een paquet papieren uit den zak en overhandigt 'er een aan Rofenberg.") ROSENBERG. Met uw verlof, wat zyn dat voor papieren ? KRIMPER. Eenige obligatien die... die... die ik inkommisfie heb om te verkopen. ROSENBERG. Ei, ei! laat eens zien myn heer, ligt vind gy hier wel een koopman* \ R A M"  46 GETROUW TOT IN DEN DOOD. RAMMEL. Wel ja, breng je waar eens ie markr. KRIMPER. Ik zie, alles wederftaat myne goede oogmerken! ik dacht ze aan den Notaris te rug te brengen, a„een om u van myne .eerlykheid te overtuigen, daar het my nu echter mislukt is heb ik de eer Tl „ derdauigft » hand te dellen. ROSENBERG. En de vaste goederen? KRIMPER. Gy zult toch wel vertrouwen, dat ik die niet op myn rug zal mede nemen; ik zal in het vervolg genoeg aan my zelve te dragen hebben. RAM M E L- JVV™aChug ee" knaSende confcientie is ba'iafï genoeg m zulk een lichte ro:np. K R I M P F R. Ik kan dus onverzeld vertrekken. R A M M E t. Ik dacht gy zoud een pvp by mv rooken p K R I M F E R. Vergeef my, de hoofdpyn , het is hier zo benauwd. . RAMMEL. Ja, ja... onze vriend heeft een groot vuur Ètffe gelegd: maar zeg my ereis kort en duidelykn\T£ vooroogmerk ]y hier in huis gekomen bent ? KRIMPER. Met het zuiver/ie. . . met het beste R A M*  B L T S P E L. 47 RAMMFL. Met het zuiverfie, met het beste: namentlyk om den ouden op het ftrand te zetten en met zyn n'n hten zyn geld onder zeil te gaan. ... je bent toch een rechte fchurk! KR I MP : êi Onderdanige dienaar! R A M M F. L. Halt! ö laat hy ook na den duivel loopen, de lading is binnen. TWEE-EN-TWINTIGSTE TONEEL. RAMMEL , ROSENBERC. TpV RAMMEI, . JLAt was een rechte bataüje, hy dacht vast met dat hy zo afgefneden zou worden. R i SENEERC Het doet my leed , dat ik u zo veel ongelegenheid veroorzaakt heb. R A M M E L. En het doet my recht plaifier, ik mag noch wei eens zo een kleine fchermurzeling bywoonen ; maar apropoos, waar gaat nu de reis na toe? ROSENBERG. Wat dunkt u myn heer ! RAMMEL. Ja, dat weet ik niet, je dient zelf je cours te richten. R ■  4% GETROUW TOT IN DEN DOOD. ROSENBERG. Indien ik wist dat de liefde een veilige haverf voor my zou zyn. RAMMEL. De liefde, wel daar is geen veiliger haven, dan de haven der liefde! loop maar binnen! loop maar binnen ! ROSENBERG. Ik vrees de hoogtens. RAMMEL. Ei kom! iemant die het water gewend is, heeft geen peilloot nodig, die vind de diepte van zelf. die voor zulk een haven fchipbreuk lydt, moet roer noch mast hebben, en het komt my voor, dat het je daar niet aan ontbreekt: ha! ha ! daar komt een loots die wel zeggen zal, hoe hoog het water is. V1CF-EN-TWINTIGSTE TONEEL. RAMMEL, ROSENBERG, LISETTE. RAMMEL. w el nu Lifette, heb je gedaan wat ik je gezegd hf>b> nebje met myn nicht gefproken ? heb je haar gepolst' weet je haar zin? wil ze een man hebben? zou zy zin an myn heer hebben? hoe! krygik geen antwoord? i i«  B L T S P E Lt 49 lisette. Myn heer vraagt my zo veel te gelyk, dat ik Hier Weet, waar ik het eerst op moet antwoorden. ram m e l. Antwoord maar op het voomaamfle. lisette. Ik heb met haar gefproken, en wat ik tegen haar mogt zeggen , het antwoord was altyd van haar overleden echtgenoot, van zyn liefde, van zyn trouw, van zyn deugd, van zyn dood: ach, indien gy wist hoe teder ik hem beminde! riep zy uit, nimmer zal ik hem kunnen vergeten; neen myn dierbaare echtgenoot, nimmer tot aan myn dood zal ik u getrouw zyn Ja myn heer, een vrouw die eens zulk beflutt heeft genomen, gaat 'er niet gemakkelyk van af, daar het onmogelyk is hem te vergeten, daar het noodlot zich onophoudelyk tegens haar verzet, daar het denkbeeld van zyneri dood haar onophoudelyk kwelt, befloot zy de flaagen van het lot geduldig af te wachten, en gedwee haare fchoudcren voor de tweede maal onder het huwel) ks juk te krommen. rammel. Dat je de duivel haale! meid nu moet ik je ereis zoenen, al was je de duivel zyn nicht. lisette. Voorzichtig myn heer, gy zult maken dat ik óp ut verhef. Rammel. Wel nu wat zwarigheid, zeg het my maar als het zo' is, dan zullen wy trouwen maar zou Zy zin in myn heer hebben ? D  50 GETROUW TOT INT)EN DOOD. LISETTE. Myn heer weet immers wel, dat een vrouwtje zo keurig niet mag zyn als een jong meisje, (Rofenberg beziende) en my dunkt als de jufvrouw ten minfte van myn fmaak is, cn myn heer 'er van binnen zo gotd uit ziet als van buiten, zal het alles wel fehikken. RAMMEL. Denk je dat, kom aan dan de goede wind waargenomen, kom aaiiftuurmyn nicht ereis hierna toe meid lief! LISETTE. Moet ik haar Zeggen , dat de bruidegom hier is? RAMMEL. Neen de duivel doe dat niet, want dan mogt zy weg blyven: de weeuwtjes hebben zulke wonderlyke grillen; maar komt mee Lifette, en als zy het fchip wil_wenden, moet jy 'er de cours affneyen, kom aan meid lief, kom aan wy hebben niet lang tyd, kom aan! VIER - EN- TWINTIGSTE TONEEL. RAMMEL, ROSENBERG. HAMMEL. W el nu vriend lief, begint het hart niet een weiniharder te trekken. ROSEN BERG. Waarlyk myn heer! de bedriegeryen van dien fchurk maaken my alles even raadselachtig, ik zou byna gele>vea'«" «AM-  b l r s p e l: 5- RAMMEL. Ja, ja! geloof maar, een goed geloof is voor alles goed, wacht, wacht, daar komt het nufje, couragie nou myn heer, zie dien kleinen aardappel toen hy in den Doom zat. vtf-en-twintigste toneel. SOFIA, RAMMEL, ROSENBERG, LISETTE. RAMMEL. Kom binnen nichtje, komt binnen, datje dedrommoJ, nu begin ik toch te zien dat je verftand hebt en daarom zal je ook een man alleen hebben, kom aan, zie je bruidegom eens aan, wat dunkt je he? S O F I A. Oom ƒ RAMMEL. Oom? ja oom! je mag den hémel wel danken, dat jc zulk een oom hebt, of heb ik het misfchien niet goed gemaakt ? denk maar al is het nu zomer, dat het ook ereis weer winter word; kom laat de lip nu zo Biet hangen , geef je bruidegom liever ereis een zoen , dat zal 'er beter na lyken: —— kom aan myn heer kom aan, wees jy de minne maar, kom aan, daar verlangt zy toch maar na. LisETTE, ier zyde. Ja wel harte'yk. D 2 ,0.  Si GETROUW TOT IN DEN DOOD. ro-senberg. Mejufvrouw, indien ik kon hoopen op het geluk door u bemind te worden. sofia. Wat hoor ik ! welk een ftem. ms et te. My dunkt noch al eén redelyke goede ftem. rosenberg. Is 't mogelyk, bedriegt my myne verbeelding ! r ammel. We' "een myn nicht ftaat vlak voor je oogen. Kom nichtje kom, alle gekheid op een ftokje, geef je bruidegom ereis een kort en zake'yk antwoord. rosenberg. Sofia ! is het mogelyk, Sofia! r a m m el. Wel wis en waarachtig is het mogelyk ris dat dan zulk een wonderlyke naam om 'er zo van op tekykeu. rosenberg. . Sofia! maar deeze doodbrief! zou ook hier het bedrog. - . Sofia I sofia. Myn Karei! rosf.nberg, haar omhelzende, Gy zjt het? gy leeft? sofia. Gy leeft? ram m E L. By weer en wind oude kennis. ■' r o-  B L T S P E L. o3 R O S E N S E R G.1 Hoe genoeglyk! hoe verrasfchende lieffte Sofia! dit bericht van uwen dood,heeftmy doentwyfelenof ik wel immer weder recht gelukkig zoude zyn; alles is bedrog, ik vind u weder, 6 dit oogenblik vergoed alle myne doqrgeftaane rampen. SOFIA. En gy konde naar eene andere echtverbintenis trachten ? LISETTE. Om *s hemels wil! mejufvrouw fpreek daar niet van, hy tnogt op u dezelfde aanmerking maken. ROSENBERG. Lieve Sofia! indien vty te geryk onze fcbuldb'icven voor den dag haaien, zal 'er geloof ik, niets meer te vereffenen vallen. RAMMEL. Maar by weer en wind! nu mag ik voortaan uit alle vrolyke gezelfchappen gebannen worden ; wanneer ik nu uit het kompas wys kan worden daar laat je mv op de ontakelde romp zitten en roeit Mietjes m de haven, help de oude Huurman toch ook eens aan land. SO FlA.' Lieve oom , zie. daar myn echtgenoot. RAMMEL. En cy dacht dat hy dood was en hy dacht dat gydood waart, dat je de duivel! daar heb je malkander knollen voor citroenen verkogt, en memant durtc D3 Z'S  Si GETROUW TOT I"N DEN DOOD' zig over de koop beklagen, dat hiet ik eerst getrouw tot in den dood! SOFIA. Lieve oom , gy weet, hoe uwe aandrang... . RAMMEL Ei kyk! nu wilt gy my de fchuld op den hals fchüiven. recht voor de vuist; ik geloof dat myn vriend meer op u gedacht heeft dan gy op hem, want naauwlyks had hy uw naam gehoord of het zeil vatte wind en ik geioof dat gy zyn naam geheel vergeten had : wam gy hebt zyn naam wel honderdmaal gehoord zonder dat gy eenmaal het hoofd boven dek hebt ge» ftooken. ROSENBERG. Verfchoon my myn heer! daar ik door een ongelukkig voorval dit land heb moeten verhaten en niets dan ongunftigfte berichten omring, kon ik op geene anderc wys de zaak zelve komen bezoeken dan ondereen aangenomen naam, dit is my gelukt, valfche berichten hadden my misleid, en daar ik ook myne Sofia weder vind, ben ik gelukkiger dan ik my had kunnen voorHellen. RAMMEL. Onder eenneutraale vlag binnen geloopen? welkom in het vaderland! maar verduiveld de bruiloft ja! als men al eens dood is geweest, moet men ook op nieuw trouwen. R.OSE NB ERG En op nieuw vereenigd, zal ons niets dan de döod van elkander fcheiden. s o-  B L T S P E L. 6S SOFIA. Niets, elkander getrouw, en RAMMEL. Tot in den dood wilt gy zeggen, maar wees dan zo voorzichtig van 'er by te voegen, als jy lui gelyk m de kist gaat. Niet meer belooven dan men zeker weet na te zullen komen: dan ftaat men nooit met befchaamde kaaken. Zo by voorbeeld eenige neefjes en nichtjes_-ik beloof je dat ik wiegen zal, kom aan de hand 'erop, wat zegt gy 'er van? Ja, ja! ik zie het aan je «ogen, de werf moet niet ftü Haan, gewerkt moet'er warden, Zyne medemenfehen nuttig te zyn, burgers aan het vaderland te fchenken, is fchoonder, duizendmaal fchoonder, dan die verleidende harsfenfehimmen, welke wel verre van onze ziel te vereedelen, ons karakter ontzenuwen, ons voor de maatfehappy nutteloos en voor ons zeiven ongelukkig maken. EINDE. DRUK-  DRUKFEILEN. Pag. 6 reg. i Jïaat goed hart lees goedheid. — - —— 14 • ■ zoon vyf zes lees een zoon vyf zes. 1.4 —— 15 —— iemand die met lees iemand met —— 23 —~ 1 lisette te veel <~~_ 33 —— 13 —— een goed opgetakeld lees en goed opgetakeld. «*— — —- 30. over ernflig lees ernftig over — 35 — 6 dezelve lees de kwaaden