PRYS-VERHANDELING, DOOR T. W. BROXTERMANN,  £k Mira.'Jxhippy beveelt, de meeste bevordering ven den Landbouw, en deszeifi bloey, hyzonderhk ten aanzien der nog ledige en woeste Gronden, door de gantfclic Republiek. STAAT? RE C IVL IXG.  PRYS-VERHANDELING, over De Merken en Markengenootfchap' pèjtf de noodzaaklykheid van, ' en de middelen tot derzehcr vernietiging. DOOR. T. W. BROXTERMANN. lit gegeven op last van ii e t I N T E R M E J) I A I R AD MIN IS TR A TIF B E S TUUR, van het VOOR M ALIG / GEWEST GELDERLAND. JLa Nature duttend qiiuue bonns Loi , pour produ'rre des Tri fors. Te A R N II E UI, By j. II. m o e L e m A N. M d c e \ c v i .1   FOORBERIGT. In het Jaar 1795. wier den turn de, Vergadering der Volks-Vertegenwoordigers van Gelderland veelc voordragten gedaan nopens het gebruik der Marken-gronden. Dit gaf aanleiding tot een Befluit der toenmalige 'Landfchap, waarby het Provintiaal Collegie van Politie, Finantie en Algemeen JVelzyn gemagtigd wierd tot het uitloven van een £erprys van veertig gouden Ducatcn aan den * 3 ia-  Vi FOORBERIGT. bestgekeurden Schryver eener Ver kandeling oyer het gebruik der gemelde gronden. Onder 4e ingekomen Antwoorden is dat van den Burger T. W. Buoxtermasn het meest vol-doende bevonden, cn met den uitgeloofden Eerprys bekroond.' Het is' deze Verbande* -■Eng, welke lhands, met voorkennis van het intermediair Adminifratlf Bef uur van het voormalig Gewest Gelderland, ten algemsetién nutte, het licht ziet.  I N H O U D. Inleiding. * - - Pag. » Over den oorfprong der Marken. - 8 Over de Markengenootfchappcn, der- Zetter inrichting en Wetten. - - 19 Over de nadeel'igheid der Marken. - 28 Over de Rechten van den Staat tenaanzien van de Marken. - - 33 Over de ver deeling der Marken. -. 77   VERHANDELING. "O JVccds zedert langen tyd waren de Gemeen-goederen, die onder den naam van Marken bekend zyn, zo als ook de Genootfchappen, die zich als -dcrzelver eigenaaren voordoen, een voorwerp van ontevredenheid, het welk aan den mingegoeden Landman gelegenheid tot menigvuldige k'jigten en aan ieder welgezind Burger een vrugtbaare flof van droefheid en verontwaardiging opleverde. De iritgeftrektheid der woeste Heiden van Drenthe, van Overysfel, van Gelderland, waar het oog dikwyls geen ander rustpunt vindt, dan een armzalig troepje Schapen of Paarden, die op deze barre gronden gints en wéér zwerven, is al te aanzicnlykl, om niet zelfs de oplettenheid van een' onveifchilligen reiziger gaande te maken. Dan deze oplettenheia A ver-  < * > veranderd in verwondering, zo dra men ziet, dat de naare toeftauJ, waar in die Gewesten zich bevinden, niet zo zeer aan den aart en natuur van den grond , dan wel aan cene andere oorzaak moet worden toegefchreven. De natuurlyke vrugtbaarheid — ik zeg niet van alle, maar van de meeste ftreeken — fchynt de luiheid der bcwconders en de trouwloosheid van eenc Regering aan te klagen die zo veele fchatten, voor hare voeten ufcgeftort' heeft kunnen zien, zonder de mildadigheid der Natuur, of de behoeften der Maatfcbappy met eenige reflexiè te verwaardigen. Het i'ïond dus reeds in het begin der tegensvyobrdigè Revolutie te venvagten, dat de groote verandering, welke van dat ogenblik af aan in alle vakken der Wetgeving plaats greep, welhaast ook haaren invloed op een zo gewigrig voorwerp zoude hebben , — eene venvagting, die niet weinig bekrachtigd wierd door de cci-fte en ftoiiimocdige poogïngen , Welken de Vertegenwoordigers van het Volk ia het werk (telden, om , door vernietiging van meerdere gclykzo !rtigc misbruiken en beletzelen der induftric, de inwendige vermogens dezer door verraad en baatzugt zo diep vernederde Republiek, te doen herleven. Dan, hoe zeer het ook waar zy, dat die woeste gronden (zeer weinige plaatzen uitgezonderd) zouden kunnen of aangebouwd, of ten minden dor bepooting nuttig gemaakt worden, het laat zich aan den anderen kant ook maar al te wel vooruitzien, dat deze verandering niet zo gemaklyk zal kunnen worden ten uitvoer gebragt," als dezelve voordelig en tot aankweeking van culture, indufhie en bevolking noodzaakclyk is. Want hoe zoude iiet mogelyk zyn,, dat zulk eene menigte van gron-  < 3 >' gronden zo langen tyd tot ecnen toefland van onvrugtbaarbeid had kunnen gedoemd blyven, by aldten de nyyerbeid van den Landman niet door de magt der vooroordelen of door eene aloude cn vastgegronde injieüing. ware weerhouden geworden ? En hoe zoude deze inftelling, van wat aart ook, zo langen tyd hebben kunnen llaande blyven, wanneet dezelve niet door zeer veele of zeer magtige in 'ividus', die by het voortduuren van dezelve belang hebben, of meencn belang te hebben, onderdeund was geworden? Het is dus zeer zeker, dat er wel iets meer, dan de goede wil en een magtfpreuk, zal nodig zyn, om alle die heiden in even zo veele beemden, bouwlanden of bösfchen te doen veranderen. Onze 'Eeuw der Hervorming levert zeer veele bewyzen op, dat de menschlievenfce Wetgever, wanneer dcszclfs maatregelen niet door de nodige omzichtigheid vergezeld worden, zyne eigen krag't:n en de kragten der maatfehappy te v;>-geefsch verfpilt. Wy hebben Réformateurs gezien, die zich door den gewcldadigen fchok, waarmede zy tegen de bolwerken eener ftyfzinnige baatzugt aanbonsden , niet dan onheilen op den hals haalden, en in het einde genoodzaakt wierden, om, gelyk Keizer Jofephns, door herroeping hunner verbeteringen, de oude misbruiken, als 't ware, te wet' tigen. Wy hebben anderen gezien, zo als b. v. den beroemden Groot-Hertog Leopold van Toscatien, die zonder gedruis en in de ftilte, gelyk de Natuur, veel merkwarrdiger omwentelingen hebben gaande gemaakt, dan die, welke hunne mededingers bedoelden. Al wie dezen wil nabootzen (en ik vooronderllel, dat de Vertegenwoordigers van A 2 ecu  < 4 > een vry Gemeenebest naar geen geringer eerkrans dingen) al wie in de onltcrilyke laurieren van dien Toscaanfchen Wetgever poogt te deelen, die dient niet alleen de nadeelen van den tcgenswoordigen toeftand van zaaken oppervlakkig te kennen, maar moet ook van de onderfcheidene rechten, gewoonten , meningen en vooroordcelen der byzondere Ingezetenen, welker werkelyke of ingebeelde belangen door de bedoelde verandering geraakt worden, naauwkcurig onderricht zyn. Het is dienvolgens geen gering blyk van de wysheid der Gelderfche R-eprrefcntanten, dat dezelve, door de Marken tot voorwerp van eene prysvraag te maken, een middel hebben weten te vinden, om niet alleen het publiek tot eene reforme voor te bereiden, maar ook het gevoelen van het algemeen tc toetzen, en zich de gedachten der meest onderrichte Burgers eigen te maken, en niets is zó zeer te weni'chen, dan dat de weldadigheid hunner oogmerken moge behartigd en ieder kundig Ingezeten daar door aangemoedigd worden, om naar mate van zyne kragten, tot opheldering van eene zo Gewichtige zaak by te dragen. Intusfchen vrees ik dat veele fchrandcre vernuften , wier reconomilche , hiflorieele, juriftiefche of politieke kundigheden by deze gelegenheid tot -het algemeenc best het meest hadden kunnen bydragen, zich door de veele zwaarigheden zullen laten affchrikken, die — ik ontken het niet — aan dezen taak noodzaaklyk verbonden zyn. Want om denzelven volledig af te werken, zoude men niet alleen den oorfprong en den voordgang der Markengenootfehappen, den aloudcn en den tegenswoordigen vorm, de nadeelen en de voordee- len  < 5 > len van die zonderlinge vercenigingen moeten kenfchetzen; men zoude ook de Rechten van den Staat op de, door denzelven tot nu toe bezetene, goederen, moeten vastfteilen , en eindelyk de middelen aantoonen , welken het incest gefehikt zyn , om op eene krachtdadige, doch vrecdzaamc manier, de bebouwing en bevolking van het platte Land aan te kweeken; — met één woord:, men zoude zo veele en zo onderfcheidene wctenfchappcn moeten te hulp nemen, als zich misfchien nergens by één en het zelfde individu vereenigd vinden. Dan eene andere zwarigheid, en die niet minder bydraagt , om het onderzoek van bet opgegeven voorwerp moeilyk te maken , ontfpringt uit bet bykans algemeenc flilzwygen , het welk die Auteurs, waar uit men de daartoe nodige politive verlichtingen zoude moeten febeppen, omtrent de Marken en Markengeiiootfchappcn hebben in acht genomen. De iaatfte omftaudighcid zal vcclligt aan veele van myne Lczeren onbegrypelyk voorkomen; want deze Marken, voor zo verre dezelven gelegenheid gegeven hebben tot het oprigten van eigene Maati'chappyen, die, door zich zelve de Wet te ftcllen, zich zelve te vonnisfen, te beftralTen en ijüjkiften, op te leggen, cenen datum in flatu formeerden, zyn binten twyffel een vcrfclrynzel, de op'cttcnheid van ieder liefhebber cn navorfchcr der Faderlandfcha Rechter, overwaardig; en by-' •al dien het de plicht en waare beftemming der gcfchiedkunde is, dat zy alle de wegen cn geheime gangen riai'poore, waar door wy uit den alleroudften eenvouwigen toeftand der Maatfchappy, in ecuen Doolhof van ondergefchiktheden eu bctrekkinA % gen  < 6" > ■ geraakt zyn, die den tcgenswoordigen vorm der samenleving uitmaken, — dat zy 'de dwaalènde Regtsgelcerdheid van de Natuur der zaken, cn den Wetgever van den Geest der Wetten onderrichte," — dat zy dus den oorfprong cn den voordgang nct alleen van alle de takken der Conftitutic, maar ook van de gewigtigfte byzondere inllcllingen gade flaa, zo -is het niet te denken, dat de "Marken-, .. die eensdeels zonder tcgenfpraak onder de gewig. tige inftellingen behooren gerekend te worden, en ten anderen, met de aloudllc gefchie-denis in eene zeer naauwc betrekking liaan;, aan het oog van den naauwkeurigen gcfchiedkimdigen zouden hebben kunnen ontglippen, liet is ook niet onmogelyk dat onder de veele werken, waardoor de Neder! landfehc Gefchied- cn Rechtkunde is opgehelderd en fomtyds ook verduifterd geworden, misleiden cénc of meerdere verhandelingen zyfl, in welken deze taak uitvoerlyk en met opzèt is afraverkr intusfehen wat my betreft, ik' ben zo °onwiukl kiggeweest, vininalledegefehrilr.cn die ik heb kunnen' te hulp nemen, niet dan losfc aanmerkingen aair te treilen, cn ik zoude dus van mvn voornemen hebben moeten aftrappen , by aldien ' het voorwerp van myhe poogingen niet van dien aart waare *eweesr, dat ik de Hoogdahfche Litterature had durven raad pleegen. Men zoude zich namclyk zeer vergisfen, wanneer men meende, dat de vcrdecling van het platte Land in Marken alleen eigen ware aan Nederland of veeleer aan die Provintien , die het naast aan Westfalen grenzen. Dezelve Rrekt zich over een aanzienlyk gedeelte van het noordelvk Duitsland uit , en, het geen nog meer is, de Rege-  < 7 >• peeringen van deze Landen hebben reeds lang geleden een begin gemaakt roet dezelve re vernietigen en die Gemeen - goederen , door verdeling uit de dooie hand ( rnartiis- ir.nrtva ) van een Gcnootfchrp, in die der nyverheid en culture over te brengen. De Hóogdtutfche' Schryvers hebben dien volgens zedert veele Jaarcn gelegenheid gehad, om hunne fcherpzinnighcid in het befchóüwèn van die eigende voorwerpen te oefienen, tot opheldering van dewélke de Ncderjandfche Geleerden thands door de r.e;iiTele'.iranten vani Gelderland zyn opgewekt, en ik zoude myn eigen belang en het belang de:r gemcene zaak ontkend hebben, by aldicn ik my niet van de mcenigvtildigc hulpmiddelen hadde willen rneeder maken, die zich aan my in de gefchriften van die Iloogduitlche Authcuren, en voornamlyk in die van ecu der grootfte gefchieclfchryvers , J. Mozef, (*) aanbaden. liet werkje , hetwelk ik hiermede aan de beoordeling van eene verlichte Vergadering open leg is de onvolmaakte vrucht van dit onderzoek. Jk noem hetzelve onvolmaakt , om dat ik maar al te zeer van deszeifs menigvuldige gebreken •vertuigd ben. Intusfchen honde ik my door het zelfsgcvoelen , van mynen plicht naar moogelykhcid voldaan te hebben, ten vollen beloond, en wanneer ieder kundige Burger op'gelyke wys tot het A 4 ge- (*) ftitthcUT vin meerder?, in Duitsland zeer hoog jjedcKtc Werken in liet vak der Hiftorie, der Staatkunde, der Rechtsfteleerdücid cn der fraaiie letter n. Het meest bekend zyn des'zelfs „ Patriot: Tcbe P'iianiaficn" én eere OsnabrwVfche ge/ckict* te" die van alle zoirenaam gemeene-bast wilde medewerken, durf ik hoonen, dat de refuïtaten der onderfcheidene onderzoeken den Wetgever zullen in ftaat Hellen, om juist die maatregelen te kiezen , welke met de belangen dcr Republiek en met de rechten der individus het meest over een komen. Over den Oorsprong der Marken. Onder den naam van Mark begrypt men ccn zekeren omftrcek van ongebouwde Landeryen die door meerdere grond-cigenaaren gemeënfchappehk en wel op zodanig eene wys bezeten worden dat ieder van hunlieden gebruik kan nnken van de voordeden, welke de ruwe voordbrengzelen der Natuur aan de Veeteelt of aan den Land' houw kunnen opleveren , zender dat een van deze* ven gerechtigd zy, om ergens een gedeelte van dczc Landeryen te cultiveeren of zich op eéh andere manier privativelyk daar van méefter te maken Dan in deze difinitic liggen klaarblyklyk twee daadzken (fafta-) opgellooten, die wat oen oórfprorr* dér Marken betreft, aan den geschiedkundigen' tot mie hanuleiding kunnen verftrekken; en deze daadzken zyn eerftelyk de bezitneming, waar "door een gczelfehap van Landbewoonders 'zich van die woelle gronden heeft raeefter gemaakt en ten tweeden het verdrag, door hetwelk zy dezclven voor een gemeenfchaplyk eigendom verklaard cn daar mede van alle d: voordeden afftand gedaan hebben, die zy door middel van de culture'daa-' uit hadden kunnen behaalen. Hot zal er dus op aair  < 9 > a.aiikoomen, dat wy het tydftip zoeken te bepaalcfi in hetwelk eene diergelyke bezitneming heeft kunnen gefehieden en als dan de omftandigheden nafpooren , die tot het opregten van eene zo zeldzaame overeenkomst hebben aanleiding gegeven; en om aan dezen taak te voldoen, zal ik een door de befte Hoogduitfehe Schryvcrs bykaqrs algemeen aangenomenc Ilypothefe opgeven, die in zich zeiven zeer waarfchynlyk is, en , hoe wel voor zommigc tegenwerpingen vatbaar , egter door meerdere en gewigtige Iiiftoricele gronden onderfteund word. De verdeeling der Landeryen in Marken — dus luidt onze Ilypothefe — deze verdeeling, die niet alleen een aanzienlyk gedeelte van het Nooidelyk Duitsland , maar ook meerdere aangrenzende Ccweften bellaat, die eertyds' tot het Duitfche 11 yk zyn gerekend geworden, is van een hoogeren oud-room, dan alle dc gedenkthikken , die ons de Grieken cn Romeinen , aangaande den eerden toeftand van Gcrmanien, hebben agtcrgelaten. De oorfprong van dezelve behoord in het eigeufte tydftip geplaatst te worden, toen onze Voorouders het eerst met de Kunften van den Akkerbouw bekend wierden en zich in vafie woonplaatfen begonnen uêer te zetten. Deze overgang uit den toeftand der wildheid in dien der barbaarsheid, gefchiede niet dan met een fterken tegenzin; want de Duit-, fchers waren toen, zo als ook nog ten tyde van Taeittis, geen zonderlinge vrienden van een zoort van kpftwinriing , hetwelk met dwang cn ,veele moeilykhedcn verbonden is. Des te vuriger daar-éutegen beminden zy de Vryhcid of vedecr de losbandigheid, en het was dienvolgens zeer natuur- A5 iyk,  io > lyk, dat zy zich niet by malkander in Dorpen of Steden, maar ieder roor zich zeiven woningen b het liefst; — Bét cerftc voorbeeld van iööai«ig| eene verecniging wierd welhaast overal nagebootst, cn zo ontilonden die Gcmeerc-gocdercn, die nog tot op dezen dag onder den naam van Marken bekend zyn. Deze Ilypothefe is niet alleen, gelyk ik boven gezegd heb, op zich zeiven genomen zeer waarfchynlyk, maar dezelve word, zo a's wy wel dra zullen zien, noch meer bekrachtigd door onderfcheidene vcrfchynzelen , die niet dan door dezelve kunnen wor.ien opgelost. Daarentegen fchynt het in den cerften opllag onmogelyk te zyn, dezelrc over een te brengen met de verfclieidene tafcreelcn, waarin de oude Giiekfene en Romeh:fche Schryvers ons den oorfpronglyken toeftand. der zamcnlcving by de Germaanfche Volken hebben afgefchetst, en avcI voornaamlyk met de merkwaardige bcfehryving, die JÜiïtts Cez.tr, de'ver, maardftc en geloofvvaardigfte van alle deze Auteurs , in zync Commentarien overs den Qaulifchen Oorlog beeft ten toon gefield. Deze Ronieinfche Veldheer kenmerkt de Duitfchers als een Volk of veeleer als een Londgenootfchap van Volken, die de zönd.crlingi'ic hoedanigheden in zich' vereenigden, — die den Landbouw kenden cn beoefenden, zonder dat één van hun een plekje gronds bezat, hè& geen by zyn eigendom had kunnen noemen , —. die m eene geregelde Maatfehappy by malkander leefden zonder vafle vroo-iplaatzcn , die dus Noniaaden waren cn egter , niet tegenftaaude de Vryhcidslicfde, die aan alle Nomaadifche Volken eigen is, door een' Koning cn volgens een Syflerna vm Regeering beheerscht wielden , hetwelk nog  < 12 > nog harder als dat van dc Sparraancn, cn ten aanzien van hunne nabuuren ten uiterften barbaarsch was. Zy hadden , zeg ik, geen Vafte woönplaatzen ; want naar hun fyftema was het hun niet geoorloofd, langer, dan "een jaar, indezelve Landftreek te huisvefien, en hoe vrugtbaar of aangenaam die Landftreek ook mochte zyn, Zy moeiten dezelve op zyn tyd tegen een ander Gewest venvisfekn, hetwelk eerst met geweld veroverd en als dan door de Overlieden onder de byzondcre huisgezinnen verdeeld wierd. De Natie was ten dien eir.de in twee partyeu afgezqiiderd , van welken, by beurtwisfeling, de eene het Veld bouwde , .tcrwyl de andere buiten 's Lauds trok , om nieuwe Landeryen voor het navolgend Jaar te bemachtigen. Een andere maatregel, cn dien zy nooit verzuimden uit te voeren, was, dat zy rondom die plaatzen, waar zy zich dagten neer te zetten, zo wyd het zwaard reilte, alles tot of den grond toe trenvoeften en dus de naastgelegen Landen in eene ongcuaaktbaarc Woeltyn verkeerden. 13e Koophandel was by hun gehaat. Hoe zeer, b. v., hunne Paarden niet van het belle zoort waren, zy lieten niet toe dat er anderen by hun wierden te koop gebrast en er beftond dienvolgens tusfehen hun en geheel de overige Waereld geen andere betrekking", dan de fclirik, die hunne heirbenden voorafging, en de vreeslyke Oorlog, dien zy met allen , die'niet tot her Bondgenootfchap behoorden, geftadig gaande hielden. In de daad! een tafereel, hetwelk zo weinig ftrookt met de bovengemelde Ilypothefe , ckjt het nood>  € *3 > noodzaaklyk fchynt te wezen , om of deze Iaatde te herroepen , of de gezegdens van Julius Cezar in twyffel te trekken, hetwelk egter niet wel zal kunnen gcfehieden. Want hoewel die Schryver verfcheidene hoedanigheden als karaktertrekkeu van de Buitichers opgeeft, die niet met malkander fchynen over een te komen, men ziet egter , zo dra men de politiek dezer Bondgenooten nader gade flaat , dat hunne maximes , hoe barbaarsch ook, een-even zo vcldoordagt als verheven Sylïema uitmaken, — een Syftcma, waardoor geen geringer oogmerk bedoeld wierd, dan om dezelve tot een Volk te maken, hetwelk altoos gereed om anderen aan te vallen of zich zelve te verdccdigen , onbekend met onnatuurlyke behoeften -en dus onafhanglyk van vreemde Natiën, onbekend met anderen vermaaken, dan die van den Oorlog, en dus, om zo te fprceken onafhanglyk van zync eigen hartstogten, alle zync hoop en zyn recht in het zwaard flelde cn, overwonnen, zelfs met het verlies van zync haardftc- den zo veel als niets verloor. Men zoude, wel is waar, daar tegen kunnen inbrengen, dat deze fchilderir.g , hoewel niet tegenftrydig met zich zc'ven , egter altoos onwaarfchynlyk blyfe, wanneer men dezelve niet als een wezenloos gewrogt der bejpiegeling , maar als een plan befehouwd , hetwelk, gelyk Cezar verzekerd, in deszclfs gchccle tiitgeftrrktbeid wcrkelyk ten uitvoer gebragt is ; want het is zeer zeker , dat noch het gezach van een Wetgever, noch de verhevenheid van zyné oogmerken, ooit in ftaat zal zyn , om geheel een Natie tot verkiezing van eene zo drukkende , zo onnatuurlyke lcvenswys over te ha-  haaien. Dan , wanneer wy de Taai-boeken va» dien tyd doorblaadercn, zo vinden wy, dat tic Volken , waarvan Cezar gewag maakt , zich in de daad niet door eene vrve keus aan deze levenswys hebben onderworpen, maar dat het de nood geweest is, die een plan van dezen aart aan den Wetgever voorgefchreven en de volken tot navolging van hetzelve gedwongen heeft. Wy lezen namelyk, ( in 't byzonder by Pluiarchus in de kvem-befchryving van Marhis ) dal omtrent vyftig jaaren voer de ondernemingen van .Cezar, gamfche zwermen van wilde Volken, die waarfchynlyk in de omftrecken van de Mcotifchc Zee gehuisvest hadden, onder den naam van Cunbern'éx Teutenen tot hunne woonplaatzen waren uitgeborften; dezelve hadden Duitsland langs den Dor.au' geplondcrd , Gallic verwoest, en cindelyk op de grenzen van Italië hunnen dood gevonden.' En deze honderd duizenden waren niet dan de voortogt van nog grotere zwermen, die zommigc eeuwen laatcr onder den naam van tiotfieh en Hun. tien ten voorfehyn kwamen. De Duitfehers moesten dienvolgens' geda-lig voor ecuen nieuwen aarval beducht zyn, en in deze noodlottige gefrcldhcicl verkoozen zy een middel, hetwelk met het karakter van een fiere en oorlogzuchtige Natie volkomen ftrooktc ; zy verlieten hunne bedreigde haardfreden cn formeerden een heirleger, om met vereenigde krachten aan hunne Vyanden "net hoofd te kunnen bieden; ,zy verwoefteden alles van rond om zich heen, om hunne fchuilplaats ongenaakbaar te maken, met dén woord: zy verdrukten anderen, om niet zelve verdrukt te worden. Deze omftandigheden doen de gezegdens van Ce-  < i5 > Cezar , hoe -zeldzaam dezelve in het eerfle oogenbiik ook mogen fehynen, zeer begrypelyk worden. Dan, na dar wy ons de moeite hebben genomen, om de getuigenisfcu der gcfehiedkunde aan te halen , die ten voordeele van dien, met recht zo hoog' geachten, Sehryver pleiten, zullen wy thands poogcn te bewyzen', dat die zelfde gezegdens, verre weg van onze gisfmgen, omtrent den oorfprong der Marken, over'hoop te werpen, met dezelve zeer gemaklyk kunnen worden over een gebragt, en wy zullen ons ten dien einde vergenoegen met den Lezer eene enkcldc aanmerking onder het oog te brengen. Men heeft namelvk flegts te oveiweegen, dat de Inwoonders van die Landen, die men onder den gcmeenfehaplyken naam van Duitsland begrypt, nooit ééne cn dezelfde Na. tie hebben uitgemaakt; dat dezelve, in tegendeel, boe wel door taal en afkomst aan malkander verbonden , altoos in eene menigte van Volken- verdeeld waren , en dat de zeden , politieke en Godsdienstige infrellingen van deze Volken ten allen tydc zo zeer uit' één lïepeu, als de Ingezetenen van die driehonderd groote en kleine Staten, uit welke het Duitfche Ryk tegenwoordig is zaamgefteld, ten aanzien van regecringsvorm, religie, verlichting enz. onderling verfehillen. Het kan dus plaats hebben dat Cezar, in zyne fchets van de Duitfchers, niet dan zodanige omftandig-* heden heeft aangehaald, die volftrekt fcgenftrydig zyn met de vooronderltellingen, waarop onze Hypothe. fe rust, zonder dat de waarfchynlykheid van'deze Hypothefe daar door verzwakt word: dezelve blyft in haare volle kracht en waarde, zo lang niet blykt dat Cezar juist die Dtiitfchers heeft ia het oog  < i(5 > gehad op welken onze gisfingen zich bèpaalen, het welk niemand zal willen bewecren. Cezar heeft niet dan de Duitfchers aan den Boven-Rhyn leren kennen ; by ons daarentegen is de vraag van Volken, die van den Neder-Rhyn tot aan de uitftrooming van den Wezer in de laagere gedeelten van Duitsland gewoond hebben. Ily fpreekt van het Bondgenootfchap der Sneven cn wy van de Saxfen die, verre weg van eenige gemeenfehap met de Sneven te onderhouden, ten allen tyde derzelver gezwoofene vyanden geweest zyn. Wie met de zeden en levenswys van deze Nederduitfehe Natiën wenscjjt bekend te worden , die moet de befchryving van dezelve niet in de werken van Cezar, maar in die van Tacitiis opzoeken , en alsdan zal hy vinden , dat de boven opgegeven gisfingen , in plaats van ftrydig te zyn met de Hiftorie, door dezelve ten vollen bekrachtigd worden. De Inwoondcrs van Saxfen ( waaronder men eertyds de Landftreeken van Neder-Saxfen , Westfaalen cn eene gedeelte der vcrëenigde Nederlanden begrecpen heeft ) waren van die vreemde volken, tegen welke de Sueven zulke gewèldadige maatregelen hadden moeten nemen , al te verre afgelegen , om voor dezelve beducht te zyn , en jegens de aanvallen van de Sueven zelve wierden zy door de veele AVoudcn en Gebergten , die tusfehen hun en deze alom zwervende veroveraars in het midden liggen, beveiligd. Zy ' waren dus aan zich zelve overgelaten , en men bcgrypt , dat zich by hun geheel een ander plan van zamenleving ontwikkelde , hetwelk meer met de oogmerken der Natuur en het Vryhcidsminnend karakter van de Duitfchers over een kwam. Zy  < '7 > Zy hadden, naar het getuigenis van Tacitus, eea onovcrwinlyken weerzin tegen al het geen naar eene ftad, of, gelyk zy zich uitdrukten, naar een gevapgnis zweemde. Zy Verdeelden zich dus, om zo te fprceken, in de oppervlakte van het land; een ieder regte zyn hutje op waar het hem het best beviel ('ut jfons aitt nemus plactiit; ) ( § ) met één woord, er hadden by hun juist die omflandigheden idaats, die wy boven tot een-grondflag hebben gelegd , om daaruit dén oorfprong van de Marken te verklaareu. Dan wy zullen ons niet vergenoegen met de zwarigheden opgelost te hebben, die uit de gezegden van Juïïus Cefar zouden kunnert worden opgemaakt; wy kunnen buiten dien ook nog onderfcheidene bewyzen aanhaaien, waar uit ten duidelykften blykt, dat de Marken en Markengenootfchappen, zo niet de alöudfte , egter een' van de aloudfle infteïlingen zyn , die, gelyk als levendige gedenkftukken der voorige eeuwen, tot op oiize tyden hebben voordgeduurd. Er zyn eerftelyk meerdere dorpen cn kleine Heden, wier oorfprong insgelyks zich in de vroegfte tyde* verliest, en die des niet te min aan de -Marken, waarin dezelve gelegen zyn, eenen zekeren jaarlykfcheh thins betaalcn, ten bcwyze, dat deze dorpen enz. op cenen vreemden grond en . met bewilliging der (§) Het is aarimerkensw aardig, dat in die gewesten van Neder-Duitschland, welke nooit door vreemde Natiën o^erfixoomd zyn, d i. van den iXedcr-tlliyn tot aan den Wezrr, de alöudfte hofïtcden of boeren huizen nog werkelvk zoo van malkander verllrooid liggen. Ik zeg rot aan de» lt*czer\ want tot aan de regtcr zyde Van die rivier zyn naderhand de Winden doorge. drongen en hebben de Ingezetenen genoodzaakt, om zich in dorpen, gelyk in een foort van (taande legers, t« verzamele», %  < 18 > der eerde bezitters, namelyk der Markengenooten j zyn opgeregt. ff) Men kan ten tweeden aanmerken, dat veele oude manufcripten en aktenftukken van de Marken als van eene reeds beftaande inrichting fpreeken, en dat men daarentegen nog geen gefchrifr heeft gevonden, hetwelk van derzelver oor* fprong gewag maakt. Eindelyk, en ten derden, zal men vinden , dat de grenzen van de onderfcheidene Marken, waarin Gelderland, Overysfel, het landschap Drenthe en de meeste landen van Wéstfaaleri verdeeld zyn of verdeeld waren, hoewel dezelve, door eene onmiddelyke aanëenfchakeling, zodanig verbonden zyn, dat, waar de eéne Mark ophoudt, eene andere begint, — dat de grenzen van alle deze Marken, zeg ik, nergens met eene andere verdeeling flrooken, maar integendeel van eenen flaat in den anderen, van een gerichts-diftricl: in den anderen , van eene parochy in de andere voordloopen i, én deze omftandigheid, voor zich alleen genomen, is toereikend, om den hoogen ouderdom der geïïieen-goederen te doen blykbaar worden; want by aldién dezelve niet reeds vroeger, als de laatstgenoemde arrondisfementen geëxifleerd hadden, zoude men zeker gepoogd hebben, om de Marken, als eene ondergefchikte inftelling, daarmede overéönkomftig te regelen. Over. (t) Vergelyk hier by Gukdardini generale befchryving <ïer Nederlanden, tol. 45. in de byvoegzelen.  < 19 > Over de Markengenootschappen , derzelver Inrichting en Wetten, De eerde Marken genoot èn of die geenen van onze Voorouders, welken zich het eerst vercenigden, om een zeker diftrlcl van onaangebouwde gronden voor hun gemeenfehaplyk eigendom te verklaaren, bedoelden daarmede, gelyk wy gezien hebben, geen ander oogmerk, dan een einde te maken aan de twisten , die omtrent het gebruik van die gronden hadden plaats gehad, en egrer, zo als te vooreu, alle de voordeden te genieten, die zich, zonder hulp der culture, daaruit mogtcn laaten behaalen. Dan die bedoeling kon niet bereikt worden, zonder dat dezelve, zo wei onderling, als ten aanzien van die geenen, die niet tot hun genootfjiap behoorden, zekere bepalingen, wetten cn inrichtingen vastdelden; inrichtingen, waardoor hunne verëeniging in een foort van burger-maatfehapny veranderde, cn die misfehien de eerde proefneming waren, door middel van dewelke de famenIeving in deze Gewesten uit den toedand van losbandigheid in dien van eene geregelde organifatie overging. Voor het eerst moesten zy het met malkanderen eens worden, op wat wys en in hoe verre het aan i;dcr medelid zoude geoorloofd zyn, om van het genot der gemeenfehaplyke gronden en hunne natuurlyke voordbrengzelen te jouisfeeren: ieder foort van vrugtgebruik, hetwelk of met de belangen van het algemeen, of met de gelykheid hunner rechten onbedaanbaar was, moest verboden en ieder verbod door eene draf, zonder welke hetzelve van geen' kragt zoude geweest zyn, gefanctioneerd wordens B 2 m  *C 20 en vermits het buiten twyfel niet zelden gebeurde, dat de Ingezetenen der eene Mark, 't zv uit onkunde 't zy uit kwaadwilligheid, de grensperken der andere overtrecdden, zo moest men ook ééns voor al eene zekere cynofure vastftellen, om de aanmatigingen der ongerechtigde* of te beletten of te beftraflen. Dan het was niet genoeg, dat alle deze maatregelen genomen wierden; het kwam 'er op aai,, om dezelve ook dadelyk ten uitvoer te brengen, d. i. om op het gedrag der Markengenooten, ten aanzien van hunne nieuwe rechten en vérplig. tmgcn, een waakend oog te houden, de voorkomende klagten e:i bezwaaren te onderzoeken en den overtreeder tot voldoening aan de, door de Wet bepaalde, boete te noodzaaken. Het was dienvolgens onvermydelyk, dat 'er niet alleen een foort van wetgevende maar ook van rechterlykc magt moést worden daargefteld; tog bleef het aan de keus der Markengenooten overgelaten , of zy de onderfcheiden functies, daaraan verbonden, in corpore wilden uitoefenen, of, door overdragt, aan anderen toevertrouwen: zy konden naamelyk twee perfoonen of, zo men wil, twee committés benoemen, het ééne, om op naam van het Genootfchap de' vereischte wetten te ontwerpen, en het andere, oni op naam van de wet, de zich opdoende tw'isten te beflisfen; dan het ftond hun ook vry, om, wanneer 'er een nieuwe maatregel moest genomen 'of éen reeds genomen maatregel gemaintincerd worden, in perfoon by één te komen en hunne belangen'gemeenfchaplyk waar te nemen. De Markengenooten verkoozen dezen laatften weg, en zy wisten te °-elyk de ongemaklykheden, die daaraan noodzaakfyk fcheenen verknogt te zyn, te ontduiken, vermits zy  < 21 > zy het befluit bevatten, van niet dan jaarlyks op een zekeren dag cn ter bepaalde plaatze te vergaderen en alsdan alle punten van raadpleeging, die zich in den gcheelen tusfehentyd hadden voorgedaan, naa elkander te discutieren. Het was dus in deze vergaderingen (die den naam van Holting of Markengerkhten verkreegen,) waar de nodige reglementen en maatregelen van pslicie geproponeerd, en, 't zy door eenpaarighcid van ftemmen, 't zy door de meerderheid , of afgekeurd of tot wetten geconftitueerd wierden. Hier wierden insgelyks alle klagten over onwettige aanmatigingen ingebragt, en wyl de wetten niet zeer talryk en door het Genootfchap zelve vastgefteld, dus aan ieder een bekend waren, zo moest de manier van rechtpleging ook zeer eenvouwig zyn; het vonnis was reeds van zelve geveld, zo dra als de overtreding maar door getuigen of op een ander wys bewee-' zen was. Er hadden intusfehen nog andere bezigheden plaats, die tot inftandhouding van recht en orde noodzaaklyk en te gelyk van dien aart waren, dat dezelve niet dan door byzondere, daartoe gevolmagtigde, perfoonen konden worden waargenomen. Het was b. v. onmogelyk, dat eene zo groote menigte van menfehen, als waaruit het Holting of Markengericht beffend , had kunnen raadpleegen en zo veelvuldige zaaken op een maal afdoen, byaldicn 'er niet iemand aan het hoofd der vergadering ftond, die den loop der delibera-, tien dirigeerde, die de voorwerpen dcrzelve het, één naar het ander in omvraag bragt, die het gefchreeuw der onbefuisde menigte en de driften der eigenbelangzoekers beteugelde, die eindelyk de B 3 Hem-  < 22 > ftemmen opzamelde, om op naam der vergadering de nieuwe wet, of op naam van de wet het uitge» fproken vonnis te proclameren — met één woord, byalüien 'er niet een foort van Prefidentfchap wierd ingevoerd.' Ieder Holting had dus cenen Voorzitter , dien men Holt graaf of Markenrichter noemde en het ambt van denzelven, het welk in het begin met geene voordeden en met geen ander gezach verbonden was, dan het geen de bezigheden van hetzelve mede bragten , wierd als een' last befchouwd, die by beurtwistcling door alle de leden van het Genootfchap moest worden overgenomen. Dan men befpeurde welhaast, dat ieder gezach, hoe gering ook, kan gebruikt worden, om aan deszelfs bezitter cenen zekeren invloed, en door dien invloed wezenlyke voordeelen te weeg te brengen,. en die noodlottige ontdekking eens gemaakt zyndéj beyverden zich de magtigfte onder de Gcërfdcns ofr Markengenooten, om het Holtgraaffchap niet alleen, aan zich te brengen, maar ook, ais een uitduitènd erfgoed, aan hunne nakomelingfehap toe te eigenen.. Zommige Marken zyn intusfchen aan de oorfpronglyke inrichting getrouw gebleeven, en dat is de reden, waarom men. by zommigen van die Genoot * fchappen Markenrichters, by anderen daarentegen Erf-Markenrichters aantreft. Dan 'er deden zich in vervolg van tyd nog meerdere zwarigheden op, die men niet heeft weten te vermyden, dan door ten aanzien van zekere punten , een reprefentatif fjflema daar te ftellen. De bevolking begon overal aan te groeijen en de Markengenooten zelve leerden de voordeelen van den landbouw kennen; de nieuw opgekomen huisgezinoen zogten landeryen te acquireren, de oude grondl d ei-'  *C 23 > eigenaaren wenschten hunne bezittingen verder uit te breiden, en vermits nu alle gronden, die nog konden worden aangebouwd, in Marken afgedeeld en dus reeds van het één of het ander Genootfchap in bezit genomen waren, zo moest het bykans dagefyks gebeuren, dat iemand zich aan deze Genootichappen addresfeerde, om 't zy door koop, 't zy door overneming van zekere verplichtingen, zich de bedoelde grondfhikken te verfchafFen. Zodanig eene vervreemding van het gemeenfchaplyk eigendom konde natuurlyk niet zonder algemeene bewilliging der mede-eigenaaren gefchieden; dan 'er wierden, gelyk ik reeds heb aangemerkt, van alle zyden voordellen van dien aart by de Markengenooten iugebragt, zo dat het onmogelyk was, dat zy ieder keer hadden kunnen vergaderen of de raadpleegingen over deeze punten allen tot op den Holting iiitftellen, en vermits 'er zich buitendien nog andere zaaken opdeeden, die insgelyks de belangen van het gantfche Genootfchap raakten en egter fpoedig moesten worden afgedaan, zo verkoos men op veele plaatzen zekere gevolmachtigden, die den haam van Gecommitteerden verkregen. Deze wierden gelast, om ©p naam van de geheele Markenvergadering met die geenen, die iets van de gemeene grondfhikken wenschten aan zich tc brengen, te onderbandelen, en 5 onder voorbehoud van de goedkeuring der gezamentlyke Geërfdens, zo wel contracten te fluiten, als ook in andere gevallen preliminaire maatregelen in 't werk te ftellen. Het was eindelyk nog noodzaaklyk, dat men ook een foort van uitoefende magt organifeer'e. Men hadde, wel is 't waar, kunnen denken, dat het eigenbelang van dé Geërfdens dezelve hadde B 4 moe--  < 24 > móeten aanzetten, om ieder in zynen kring op de nakoming der wetten een waakend oog te houden zo dat ieder één, die zich een inbreuk op de nlgemeene regiementen veroorloofde, noodzaaklyk hadde moeten verraaden worden; dan het ftolid integendeel te vreezen, dat die geenen, welke lust mogten hebben, om hunne landeryen ten koste van het gemecnfchaplyk eigendom te vergroor.cn of eene andere onwettige operatie te ondernemen. zich te vooren .met hunne naafte nabuuren, als hunne ge, yaarlykfte opzienders, vereenigden, om door % belofte van weêrkeerige dienfien dezelve tot ftilzwygen te brengen. Deeze gegronde voorzorg gaf gelegenheid tot het aanftellea van andere publieke dienaaren, die men Scfiaaters, Markbtoden, Maalmannen en m zommige Marken nog anders noemt < en etie in eed en phgt genomen zyn, om het gedrag der Geërfdens te furveilleeren, om eiken inbreuk, op de rechten van het Genootfchap ten zvnen tyde aan het Markengericht bekend te maken om, de oordeelvellingen dezer vergadering te exec'uteeren, de boeten in te vorderen, en ehidelyk " bv aldien een ongerechtigde iets zoude onderneemen het geen tegen de pnetenfieve rechten van het Geneotfchap raogt aanloopen, om die, tot voor koming of befrra/Rng van diergelyke gevallen vast gefielde algemeene cynofure ten uitvoer te brengen Deze cynofure naamlyk is geene andere , dan de' onder den naam van 'panding bekende oude Duit fche gewoonte, in gevolg van dewelke de Mar kengenooten zich b. v. van het vee, hetwelk die ongerechtigde misfehien in de gemeene gronden hebben gedreeven , van de werktuigen , waarvan zy zich tot uitvoering van hunne oogmeiken be. diend  < *5 > diend hebben, of van andere effecden bemachtigen , de- ■ zelve aan eene, zelve daartoe bedemde, plaats brengen cn niet dan tegen betaling van een' bepaalde boete aan den eigenaar wederom gecven. Dan buitendien heeft ieder Markengcnoot het recht, om alle toeftellen, die op een onwettige wys tot het afgraven of bepoten van de gemcene velden gemaakt worden, te wreeken of, gelyk men in Westfaalen met hetzelfde kunstwoord zegt, tcivranken, d. i. dezelve tot den grond toe te tlegten cn zodoende de geufurpeerde landeryen in hunnen oorfpronglyken toeftand te hcrftellcn. Ziet daar dan de gewigtigfte aanmerkingen, die zich aan my ten aanzien van de Markeugenootfchappen en derzelver inrichting hebben aangeboden en die, zo ik hoop , tot kenichetting van deze finguliere inftcllingen zullen toereiken; want het zyn dezelfde wetten, dezelfde gewoonten, dezelfde maatregelen, om hunne prtctenfive rechten te verdedigen, die men, hoewel op een verfch illende wys gemodificeerd, in alle Marken weêrvlndt. De verandering- van tyd en omftandigheden moest buitendien veele gevolgen naar zich fleepen, waaraan de eerde dichters van de Marken zeker niet gedacht hebben. Deze eerste dichters b. v. occupeerden de oppervlakte van het land, in de gedagten, van altoos meester daarvan te blyven en geheel het overige menschdom ' van het medegebruik van deze gronden uitteduiten; hunne nakomelingen daarentegen zagen zich genoodzaakt, om voor de overhand nemende bevolking te zwigten, en uit dien eigenften grond, die door een decreet der onwetenheid tot eene eeuwige onvrugtbaarheid gedoemd was , zyn naderhand zo veele dorpen en magtlge deden voordgefprootem, dat men die geenen, die zich in het begin als heeB | ren  < 26 > ren van 'iet land befchouwden, naauwfyks meer ontwaar word. Onder die eerfte Markengenooten had verder eene volkomene gelykhcid van rechten plaats; de wetten, waardoor het gebruik van de gemeenfehaplyke landeryen bepaald wierd, begunsi tigden den éénen niet meer dan den anderen. In het vervolg moest ook daaromtrent eene verandc, ring plaats grypen. Gelyk men namelyk aan eene menigte van nieuwe huisgezinnen de vryheid had moeten toeflaan, van zich, 't zy in dorpen, 't zy in byzondere wooningen, op de gemeene velden neêr te zetten, zo kon men hun ook het recht niet weigeren, van met de Markengenooten in het .gebruik van dat gedeelte van. deze velden te delen , . hetwelk niettegenftaande de vermeerdering der bevolking nog altoos als Markengrond onaangebouwd liggen bleef; want naar de "begrippen van die tyden, en die ook nog tegenswoordig onder de landheden heerfchen, is het niet mooglyk, dat de veefokkery zonder publieke weiden, of de landbouw zonder het plaggen, maaijen en andere hulpmiddelen, welke niet dan uit de gemeene gronden kunnen gehaald worden, beftaan of eenigen voordgang .hebben kan. Intusfchen, het was "niet noodig, dat men daarom aan de nieuwe Ingezeten juist alle d | rechten van een waaren Markengenoot, of, ge1 k dezelve zich liever hooren noemen, van eert G.ë fden inruimde. Er ontftonden dus meerdere Clasfen van Mark - gerechtigden , waarvan de éénen bevoegd zyn, om op eene min bepaalde manier, de anderen niet dan ten aanzien van zekere punt n en diftricten, in het vrugtgebruik der gemeen- t ia lyke landeryen deel te nemen Buitendien Haat ook wel te verwagten, dat de magtigere onder  g 27 > der de Geërfdens zelve, zicli van tyd en gelegen» heid zullen bediend hebben , om zich voorrechten aantematigcn", die met de oorfpronglyke gclykhetd weinig overéén kwamen. Wy durven eindelyk ook niet vergeeten aan te merkeu, dat de menigvuldige tegenkantingen, waar in de Markengenootfchappen in bcfchaafdere tyden met de burgerlyke maatfchappy en de door dezelve gecontinueerde magten geraakten , meerdere modificaties hebben voordgcbragt. E-ertyds namelyk hebben die Genootfchappen niet alleen het recht uitgeoefend, van in al het geen Markenzaaken betrof, Zich zeiven de wet te ftellen, zich zeiven te voi> riisfen en deze vonnisten zeiven te executeren.; hunne zogenaamde Gecommitteerden fchrevcn ook, byaldien het tot inftandhouding van gemeenicba; lyke inrichtingen nodig geoordeeld wierd, formeele belastingen uit, aan die -door alle Geërfdens, der zelve mogten, als Lands-Ingezetenen befchouwd,, aan dezelfde of aan eene a uiere licgeering onderworpen zyn, zonder weigering moest voldaan worden. Dan de beftierders der Golderfche Provintie hebben reeds in zeer vroege tyden zich moeite gegeven, om een zo uitgcftrekt gezach te beperken; ja! het blykt zelfs uit meerdere wetten, b. v. uit 's Landfchaps Refilutie van I April iöaö, waarin den Markengenooten het recht ontzeid word, van de gemeene Vonden, buiten content van de Landfchap, te verthinfen, te verpanden of op een' andere wys te veralieneren, dat men die gronden als een eigendom- van den Staat befchouwd heeft. Op dezelfde manier is ook in veelen opzichte van de oude rechtspleeging der Marken afgegaan en het grootst van die jurisdictie overgebragt tot den or- di-  < 28 > dinairen Richter, waaronder de goederen van een fchuldig of gebrcukt Markengënoot gelegen zvn Vergel. Sehomaker Confilia & refponfa, p. K. conf' »9« §9, io3 19, 31. Over de nadeeligheid der Marken. Om zich van de nadeeligheid der Marken een denkbeeld te maken, is geen Wydloopig onderzoek van noden Dezelve valt in het oog, wanneer men ilegts di geringe voordeelen, welken de Geërfdens uit die woede landeryen bchaalen, by de oneindige hulpmiddelen vcrgelykt, die tot voordeel van den landbouw, van de bevolking, van den fcheepsbouw, met dén woord, tot vermeerdering der inwendige kragten dezer Republiek, daaruit zouden kunnen gefchept worden. . Df Markengenooten, voor zo verre my bekend is, bedienen zich van de gemeene gronden op geen andere manier, dan 1) om het klein en groote vee daarin te laten weidei,; 2) om turf te deken en 3) om plaggen daaruit te maaijen, die tot het mesten van hunne bouwlanden gebruikt worden. Deze voordeelen zyn, op zich zeiven genomen Van geen groot belang; dan ik durf zeggen da't dezelve den naam van voordeelen niet eens verdienen; want hoe onontbeerlyk dezelve ook aan alle die geenen mogen fchynen te weezen, die no-aan de oude vooroordeelen omtrend de huishoudkunde verkleefd zyn, ieder kundige (econoom zal ons moeten toeftemmen, dat alle die oogmerken, tot bereiking van dewelke men dezelve meent nodig te hek.  '4 =9 > hebben, ook zonder Marker-gronden, zonder pu* plieke weiden en wel met een veel gelukkigeren uitflag zouden kunnen worden in het werk gefield. 't Geen eerflelyk het uitdryven van het vee in de opene weiden betreft, het blykt uit de natuur van de zaak,- dat deze gewoonte, waardoor de beesten, by een zeer mager voedzel cn by gebrek van water, aan de hitte van den zomer of aan de afwisfelendé luchtge.ftëldheid der andere jaargetyden worden biootgefteld, zo wel voor de gezondheid van het vee als in veele andere opzigten zeer nadeelig is. Pat men daarentegen, zo wel door den aanbouw van in- en uitheemfche kruiden, als op andere wys , middelen genoeg vinden kan, om bet vee ryklyk met een gezonder voedzel te voorzien, — dat het vee, wanneer hetzelve, in plaats van uitgedreven te worden, op den flal gehouden word, in een' beteren 11 aat blyft, meer melk geeft enz. — dat door de zogenaamde flalvoeding ook de mest, die elders verlooren gaat, tot voordeel van den landbouw gewonnen word — deze waarheden zyn reeds in zo veele gefchriften en door de ordervinding van zo veele landen beweerd geworden, dat het overtollig zoude wezen, byaldien wy nog iets daarover wilden zeggen. Het mesten met plaggen kan, in het algemeen befchouwd, wel niet onder de cekonomifche vooroordeelen of misbruiken worden gerekend; want het is zeer begryplyk, dat een grondftuk door vermenging met een ander foort van aarde kan verbeterd worden; dan wanneer deze operatie merkclyk tot voordeel en niet tot bederf van de bouwlanden zal uitflaan, zo word vooronderftelt, dat men  < 3° > men met de onderfcheidene foorten van aarde, met derzelvcr natuur en met de proportie , waarin dezelve met malkander moeten vermengd worden, van naby bekend zy, cn het zyn juist deze kundigheden, waaraan het de landlieden ontbreekt, zo dat d.zelve zomtyds zand op zand famen flepen en hu .e bouwlanden, in plaats van dezelve vrugtbaarer te doen worden, van alle vrugtbaarheid beroovei; ien tweeden kan men vraagen: of de-aarde, de men tot deeze vermenging wil gebruiken, juist uit de Mark moet genomen worden? En vermits ein. delyk de piaggen door de landlieden als een 'farrogat van den mest befchouwd worden, zo koomt hier nog voornaamlyk in aanmerking het geen wy ®p 't oogenblik ten aanzien van de ftalyoeding sïzegd hebben, dat men naamlyk daar door af den mest, die thands verlooren gaat, zoude gewinnen en tot verbetering der bouwlanden kunnen beftecden; en dat dus ook de plaggen zouden ontbeerlyk worden, byaldien men zich eerst van de ontbeerlykheid der Marken, als weilanden befchouwd * kon overtuigen. Dan byaldien het gebruik, hetwelk de Geërfdens tot nu toe van de Markengrondcn gemaakt hebben, ook nog eens zo belangryk en tot voldoening van hunne ceconomifchc behoeften noodzaaklyk ware, hetzelve zoude egter naauwlyks in aanmerking kunnen komen jegens het gebruik, hetwelk eene verlichtere culture, onderfteimd door het gezach der wetgeving, daarvan zoude kunnen maken. Deeze gronden zyn ecrftelyk, hunne qualiteit betreffende, van dien aart, dat een gedeelte derzelven' zeer wel tot bouwland kan gemaakt worden; een veel groter gedeelte is vet genoeg, om eiken, beuken en an«  < 3i > andere dergelyke houtgewasfcn voord te brengen i en zeer weinig ftreeken zyn zo droog, dat men dezelve niet met alle foorten van Dennen zoude kunnen beplanten. Deeze gronden zyn ten tweeden , liet welk men nooit mag uit het oog verliezen, van eene zo verbaazende uitgeftrckthcid, dat dezelve in die Provintien, waarin zy gelegen zyn, misleiden het derde gedeelte der geheele oppervlakte van het land beflaan. Niets is dus zo waar, a's de zinfprêuk, dien ik gemeend heb, aan het hoofd van deze verhandeling te moeten plaat* feu: dat de natuur hamelyk niet dan eene goede wet verwagt, om fchatten voord te brengen; ja.' de fchatten die dezelve aan Nederland aanbiedt, verkrygen een nog hooger waarde daar door, dat dezelve juist in die artikelen bedaan, waaraan het Bataafsch Gcmeenebest het meest gebrek lydt, zo als graanen, brandftoffeii, hout tot den fchcepsbouw enz., en wanneer men nu bedenkt, dat het de Markengenootfchappen zyn, waardoor de aa bouw van deze landeryen is weerhouden geworden, zo heeft men niets meer by te.voegen, om te bewyzen, dat dezelve eene van de nadeeiigfte inftellingen zyn, die misfehien ooit hebben plaats gehad. DeS te meer is het te verwonderen, hoe niet alleen de Regeering , maar ook de kundige landbewooners, waaronder tog veelen zyn, die de pen wel weten te voeren, de voortduuring van die Genootfehappen zo lang hebben kunnen gedogen, zonder hunne ftem daartegen te verheffen. Men hoort, wel is 't waar, wanneer men het platte land doorreist, van alle kanten over de Geërfdens klagen i dan deze klagten zyn niet zo zeer op de Mar-  < 32 > Marken in 't algemeen, als op zommige byzondcre misbruiken betrekkelyk, ])e landlieden liaan in de verbeelding, dat de Marken (_wyl dezelve gemeente-gronden genoemd worden ) oorfpronglyk een eigendom van hunne gemeenten geweest en door ufurpatië in de handen der Geërfdens geraakt zyn. Als lieden , die vast aan hunne oude Vooroordeelen verkleefd zyn, Willen zy niet, dat die gronden zullen aangebouwd of tot een ander oogmerk gebezigd worden, dan waartoe dezelve tot nu toe gediend hebben; zy wenfehen niet, dan met de Markengenooten in het gebruik van dezelve te durven deeïen. Om die eigende reden fchreeuwen zy voornaamlyk tegen het afgraven der Markengronuen en tegen alle die kunstgreepen, waar door zo veele Geërfdens bun privativelyk eigendom hebben weeten te vergrooten. Het is waar, dat de magtigere Markengenooten de gemeente goederen al zedert langen tyd als een roofgoed hebben behandeld. Alen heeft zeer aanzienlyke dilhicden of eigenwillig, of met bewilliging der Gecommitteerdens, maar altoos zonder ontzag Voor de rechten der mindermagtige Geërfdens, afgegraven'; want de contracten, die men tot dien einde met de Gecommitteerden heeft opgerigt, kunnen geenzins tot be* oordeeling van de uitgedrektheid der afgegravene gronden verdrekken, dezelve dienen flegts tot bedekking der roofzugtigdc aanmatigingen en zyn op zodanig eene wys geflooten', dat men b. y. 600 roeden gekogt heeft, wanneer men zich van 1800 wilde bemagtigen. Onrechtvaardigheden van eeneti zo onbefchaamden aard verdienen zeker niet dat wy dezelven verontfchuldigen; integendeel, wy zouden aan die geenen, wier rechten daar door verkort  < 33 > kort zyn, peen 011 gelyk kunnen (reven, wanneer zy zicli van de eerde gelegenheid bedienden, om dezelve te reclameren; dan byaldien men, van de voorfchrifren der zedekunde afziende, de zaak met een f'aatkundig oog befchouwd , zo ware het des niet te min te wenfehen, dat alle Markengronden ree';s tot het eigendom der byzondcre grondeigenaren mogten overgebragt en op dezelfde wys als de afge• gravene Hukken gecultiveerd zyn! , Over. de Rechten van den Staat ten aanzien van de marken» Na dat wy dus den oorfprong van de Marken, dcrzelvcr inrichting en nadeeligheid, of het welk op hetzelfde uitloopt, de noodzaeklykheid van de vernietiging dier Genoetfchappen hebben aangetoond, zouden wy thands moeten overgaan tot de middelen, waar door die vernietiging zo wel, als het cigenlyke oogmerk van dezelve, de cultivcering der ongebouwde landeryen, het best zal kunnen worden in 'bet w7erk gefield. Dan het fchynt ons nodig te zyn, dat wy vooraf onderzoeken, hoe verre de rechten der Regcering omtrend de Marken zich uitftrekken; ■ want offchoon de maatregelen, die wy in het navolgend hoofdduk zullen proponeren , naar onze overtuiging zo Wel met de rechtvaardigheid, als met de regelen eener gezonde ftaatfcunde ftrooken, zoude egter het Beltüur daarvan niet durven gebruik maken, zonder zich zelve van derzelver rechtvaardigheid overtuigd te hebben, en ■byaldien het gebeurde, dat men onze voordellen niet C goed  < 34 > goed keurde, — byaldien men misleiden genegen ware, om zich van fterkere middelen te bedienen, alsdan zoude het dubbel belangryk zyn, met zekerheid te weten, hoe verre men in deze zaak durft gaan, zoneter tegen de ïyn van demarcatie aan te ftooTn, die door'de eeuwige wetten van hei Recht der Natuur bepaald is. Wy vragen Sus: kunnen de Markengronden als een eigendom van den Staat befchouwd worden i zo dat de Regeering'onbepaalde magt heeft, oni (daarover na goedvinden te disp'onen n, of kunnen de Geërfdens gezeid worden, van daar door, dat zy die gronden geoccupeerd en tot nu toe ongeftoord bezeten hebben, Zekére rechten omtrent die gronden te hebben geacquireerd ? Waarin beftaan deze rechten, en voor hoe verre moeten dezelve door den Staat geëerbiedigd worden? Dan 'vermits deze vraagen van dien aart zyn, dat dezelve niet behooriyk kunnen worden opgelost, zonder tot de eerfle grondbeginzelen van het natuurlyk recht of van de moralifc.be Wetenfchappen in 'f algemeen op te klimmen, zie ik my tot eene onaangcaame keus genoodzaakt. War* ik aarzele niet van by deze gelegenheid eene bclydenis te doen' 'welke, boe ftput hetzelve ook mogefchynen, e*ter aan.die geenen niet vreemd zal voorkomen,'die met de nteuwfie gebeurtenis Cen in het vak der wysbegeerte eenigzins bekend zyn, eene belydenis namelyk, dat de meeste en meest geliefkoostc lecrftelzelen van Zedekunde cn Natuur-recht al te weinig met myne overtuigingen fïrooken, dan dat ik derzelve grondbeginzclen zoude kunnen outleenen, en by het onderzoek der ecrstgemelde vragen ten grond leggen. VVaüneèï wy dus ever een voorwerp van zo  < 35 > zo veel belang niet oppervlakkig willen hcenfhppon, 20 fchiet er niets anders over, dan dat wy , om eene enkelde vraag te kunnen beantwoorden, ecu geheel Philofophisch leerftclzel ontwikkelen, of ten miuften, door de eerfte prmétpei van hétZ lve vast te (lellen, de grondlynen tót zodanig een geboüw ontwerpen. Wv zien ons dus in de noudzaaklvkheid geplaatst, om of aan onzen op ons genomen pligt niet bchooriyk te voldoen , of ons aan de verwyting van eene donkere fpitsvindigheid bloot te ftellen en ons in een wydlÖpig ondërZöek te verdiepen, het welk, wyl men hetzelve hier ter plaatze niet verwagt heeft, misfehien het geduld van den laugmoedigften Lezer zal vermoeijen. Intusfchen, ik héb gemeend, deze laatfte' gevaaren niet te moeten achten; want byaldien ik overweeg, eerftelyk dat de natuur van het onderwerp zelfs een grondig onderzoek vereischt, en ten tweden. dat de gebeur tenisfin van onzen tyd hoe langer hoe meer bydra, gen, om aan alle vragen en bcfpiegelingen, die zich' tot de pögten en rechten van den mensch bepalen, een oneindig belang re hegtcn, durf ik my vleijen, dat myne bemoéijingei! niet met een allezhts ongunftig oog zullen worden aangezien, llc zal daarentegen, om alle onnodige wydlopigheden te vermyden, myne ge lagten in eene flipte redenering zoeken daar te flellen, zonder my met de wederlegging van andere Icerflelzelen hoegenaamd', noch met het doorgronden vecler (hoewel ten decle zeer belangryke ). ondergefchikte vraagen ( Nebenfragen) te bemoeijen, die zich misfehien van mrerdere kanten zullen aanbieden. Ik begin met her begrip van het Recht, in den algemeenflxn zin genomen, * te ontwikkelen. C2 $ I-  < > § I. Onder liet woord van richt, in 't algemeen genomen, begrygt men eene vryheid of toeïating, waar door het in onze rijagt geftel^ word, om van een' zekere manier van handelen Qmanière d'agir') gebruik te'maken. Dan uit deze -definitie blykt aandonds, dat het aanwezen van een recht niet dan Van de afwezigheid van alle zedehke beletzelen afhangt; want byaldien er gcene dicrgclyke beletzelen op handen zyn, die zich tegen deze of gcene manier van handelen zouden kunnen aankanten, is ook geen grond uit te denken, waarom wy niet de vryheid zouden hebben, om ons van dezelve (jiamelyk van die manier van handelen) ,na willekeur te bedienen. En waarin kunnen die zedelyke beletzelen beftaan? Voorzeker niet dan in cenenpligt', waar door de gequa:dionecrde handeling verboden word. Dan een pligt kan wederom geen plaats hebben zonder eene wet, door welke die pligt aan alle die geenen, die daaraan zullen gebonden zyn, opgeleid en bekend gemaakt word. Wanneer men dus vraagt: of eene zekere handeling rechtmatig zy? heeft deze vraag eigenlyk geen anderen zin, dan of er geene wet voorhanden zy, waar door die handeling voor ongeoorloofd verklaard word. Zo b. v. bedaar het geen wy het recht van eigendom noemen, naar de algemeen heerfchende begrippen, in de vryheid, om over deze of geene zaak op eene voldrekt willekeurige manier te befchikken, om dezelve tot voordcel van ons en anderen te gebruiken of op een onverdandige wys te vernietigen, te verbeteren of te bederven enz. Byaldien nu Iemand eens in twyfeling geraakte: of zodanig een recht als het voorzeide recht van eigendom, in 't generaal wel zoude kunnen exifteren? d. i' met andere woor-  € 37 > woorden: of liet' mogelyk zy, dat die handelingen wier toelating onder den naam van dat recht begrepen worden, ten alten tyde en onder alle omftaudigheden als rechtmatig kunnen befchouwd worden ? zouden deze vragen op het onderzoek uitlopen: of de gezonde reden ons gcene wet kan aantonen, door dewelke de willekeur van den mensch ten aanzien van het gebruik van 'zync natuurlyke kragten, en mitsdien ook van het geen hy door deze kragtei mag hebben verworven, op de een1 of de andere manier bepaald cn aan zekere voorwaarden onderworpen word? — Wie 'er dus op uitgaat, om, gelyk wy tegenswoordig doen, de groudbeginzelen op tc zoeken, naar welken alle vragen, die recht en ohrecht betreffen, kunnen en moeten worden opgelost, die zoekt eigenlek hst grondbeginzel der zedekunde of de eerde en boogde wet, waaruit alle andere natuurlyke wetten en dus ook alle menfehelyke piigten , gelyk uit eene gemeenfehaplyke bronwel , voordvloeijen. 5 2. Intusfchcn, wy kunnen' naauwlyks een begin maken met die bronwel na te fpeuren, zonder dat ons reeds de byzondere aart en natuur der wetten, •p wier afleiding het hier aaekoomt , in het oog valt. Er liggen namelyk in het begrip van eene zedelyke wet t.vee hoedanigheden opgefloten, waarom dezelve van alle andere wetten, regelen, maximes enz. en wel zodanig vcrfchillen, dat zy (de ze lelyke wetten ) alleen den naam van wet, >in den hoogden zin van het woord, fchyncn te verdienen. Alle andere wetten hebben eerftelyk geen vcrpligtcnde kragt, dan ten aanzien van 'eenen zekeren kring van perfonen. Zs b. v. raken politive wetten niet dan de onderdanen van die auctoriteit, waaruit dezelve geëmaneerd c 3 zyn,  < 3§ > zyn, de maximes der ftaatkimde niet dan den Staatsman, de regelen der dichtkunst niet dan den Dichter. Ten tweeden berust die verpligtende kragt op zekere omftandigheden; dezelve kan en moet dus ophouden , zodra als deze omftandigheden niet meer voortduuren, b. v. zodra ik niet meer onderdaan ben van de wetgevende autoriteit, of zodra ik algezien heb van die oogmerken, die de Staatsmanen de Dichter te bereiken zoeken. De wetten der zedekunde daarentegen zyn i. algemeen; haar gezach ftrekt zich niet alleen uit over-zekere perlbncn, maar over ahe fchepzvkn, die voor eene wetgeving van dien aart mogen vatbaar zyn 2. eeuwig, d. i. zy ver; ligten ons op zodanig eene wys, dat wy ons ten genen tyde en onder generlei omftandigheden aan dezelve kunnéu onttrekken. § 3. Wat voor een weg van onderzoek zullen wy nu verkiezen , om tot den oorfprong op te klimmen , waar uit zich zodanige wetten laten afleiden? of lafen wy liever in 't generaal vragen : door wat middel' is het mogelyk, dat iemand eene wet, maxime of regel kan vastftellen, die door andere en wel zodanige perfonen, die geenzins aan het gezach of de willekeur van denzelven onderworpen zyn , als eene werkcly^e wet moet befchouwd en geëerbiedigd worden? Ik and woord, dat daar toe twee byzondcre vereischtens noodzaaklyk zyn. Voor het eerst moet die geene, die aan een andere, van hem onafhanglyke , perfoon, om zo te fpreken , de wet wil ftellen, van zeki r oogmerk of bedoeling onderricht zvn wiers bereiking aan dien anderen, 't zy door eigen verkiezing, 't zy door het gezach van eene wettige Oppermagt, tot een pligt gemaakt is; ten tweeden moet dezelve de middelen kennen, die tot de bereiking  < 39 > king van dat oogmerk vereischt worden. Wanneer deze kundig: eden hein aan de hand gegeven zyn, zo is niets gemaklyker; want ieder Helling, vaar' door een middel tot bereiking van eene zekere bedoeling word aangetoond, behelst ook eene wet voor alle die genen, die uit verkie :ing of uit verplioting naar die bedoeling haaken. IJoratius, Vida en Poilëau b. v. hebben in hunne onlterilykc leerdichten de mi.'.delen opgegcv n, waar door men de voordbrengzelen van het vernuft met die bevalligheid kan bekleden , welke het hoogde en eeuigde doel der dichtkunst is, en deze leerdichten zyn het wetboek der Poëeten. § 4. Dan het karakter van de wetten, die op deze manier gevonden worden, hangt altoos af van de hoedanigheid der bedoeling, waaruit dezelve worden afgeleid. Wanneer namelyk die bedoeling willekeurig is, zo dat het aan ieder een vry gedeld blyft, o/en hoe lange hv zync kragten tot bereiking van dezelve wil infpannen , alsdan kan ook het gezach van de wetten, daarop betrekkelyk, niet dan bepaald en onzeker wezen: zodanige wetten, als de wetten der zedeknnde, die allen het karakter vzw algemeenheid en noodzaaklyke bedoeh'ng gededuceerd worden — uit,eene bedoeling, die de mensch niet willekeurig zelfs verkiest, om misfehien in het navolgeVid ogenblik reeds wederom daar van af te zien, maar die door een' hoogere magt, door de Natuur, op een onherroepelyke wys is va>tgedeld, om aan alle menfchen, zonder uitzondering, en ten allen tyde tot een vuurbaak hunner pogingen te veidrekken. Het hoogde grondbeginzel der zedekunde kan om die eigende reden geen ander zyn, dan: overéénkomdig te handelen met die bedoeling, welke de natuur acn C 4 om  < 40 > tns en onze wede-menfchen heeft voorgefchreven. Her toomt er flcgts op aan, om te onderzoeken: of zodanig eene bedoeling ook werkelyk exifteert, en waarin dezelve beilaat? of de Natuur, die aan alle menfcbcn zo vcrfcbeidene hartstogten heeft gegeven, dat de één bemind het geen de andere haat, des niet te min , om zo te fpreken, in het midden van hunne, elkander doorkruizende , loopbaaneri een enkeld merk-teken zoude hebben opgerecht, het welk Ottveranderlyk vastrtaat, zo dat het aan niemand en ten geene ryde geoorloofd is, om hetzelve uit het oog te verliezen ? § 5. Dan wy kunnen een zo gewigtig onderzoek piet aanvaarden , zonder wederom eene andere vraag te laten voorafgaan en vooraf de manier te bepalen, door middel van dewelke het mogelyk is, om, zo als wy pogen te doen, eene onbekende bedoeling te ontdekken? — Intusfchen, het kan ons niet zwaar vallen, om deze vraag te beantwoorden; want die manier is dezelfde, waarvan een kunftenaar zich bediend, wanneer hy er op uitgaat, om de beftemming van een vreemd gewrogt, van een werktuig of een' anderen toeftel te ontcyfleren. In bet eerst zal hy zich bemoejjsn , om de voornaamfte fpringtveéren te leren kennen, door welke het geheelc famenfel in beweging gezet word; alsdan zal hy de vcrfcbeidene uitwerkingen gadeflaan, die door deze ipring-vecTen in verbinding met de overige raderen, ketenen enz., kunnen worden voordgebragt, en eindelyk, door alle deze byzondcre uitwerkingen in één Refultat tc fubfummeren, zal hy die onbekende beflemming ontdekken, die hy gezogt heeft. Wanneer wy dus b. v. van voornemen waren, om de beftemming der dieren na te fporen, zo vinden wy het eerst, terwyi wy  < 4i > Wv de voornaamfte dryfvcêrcn vati hunne werkzaamheid opzoeken, dat dezelve gene andere zyn, dan die zinlyke driften, welke, byaldien zy door de waarneming van een uitwendig voorwerp of door net prikkelen der behoeften of door beiden te gelyk worden aangezet, de geheele fom der dierlyke kragten in beweging brengen. Dan de uitwerking, op welke de ftrekting van die dryl'vcèreu en van de, door dezelve aangezette, kragtcn uitloopt, is veifcheiden, naardien het voorwerp, op 't welk dezelve gerigt zyn, of aan de behoeften der dierlyke natuur beantwoord , of van dien aart is, 'da* door deszelfs aannadering de vryc werking der levenskragren belemmerd word; want in het eerde geval zal bet dier zoeken, om zich dat voorwerp te bemagtigen ( d. i. aan zyne behoeften te voldoen ,) in het ande, re 'daarentegen, om hetzelve te vernietigen of van zich te verwydercn (d. i. zich zelve te verdedigen.) Z If behoud en voldoening der zinlyke behoeften zyn dus (voor zo verre als wy daarover kunnen oordelen) de eenige beftemming der dieren, cn vermits de Natuur door eene algemene inrichting aan de bereiking van die beide oogmerken een aangenaam gevoel heeft vastgehegt, zo kunnen wy er ook nog het zinnelyk vermaak by voegen. § 6. Het is deze manier van redeneren, waarvan wy thands ook zullen moeten gebruik maken, om de beftemming van den mensch na te vorfchen; dan, dat onderzoek aanvaardende , zullen wy welhaast ontwaar worden, dat daaromtrent eene geheel fingulierc omftandighcid plaats heeft, welkt tusfchcn de natuur der dieren en die der mcnfchen een oneindig ondcrfcheid voordbrcngt en het onderzoek veel ingewikkelder doet worden. De dieren namelyk, zo C 5 dra  < 42 > dra als hunne kragten eens in beweging gebragt zyn, worden doorpbfjïfehe wetten genoodzaakt, om aan derzelver (trekking op te volgen, zo dat oorzaak en werking hier' onmiddclyk aan elkander grenst, en het dier, wanneer deszelfs begeerten opgevakkerd zyn, van de verzadiging dezer begeerten niet dan door phyd/che beletzelen kan worden terug gehouden. By den mensen daarentegen ligt tusi'cheu de drvfveÊr, die hem tot handelen aanzet, en het ■ voorwerp, op hetwelk de (trekking van zyne kragten gerigt is, nog een byzonder vermogen in het midden, — een vermogen, hetwelk aan de phyfifclie wetten trots biedt en aan den memch oe inagt verleent, om of de beweging van zyn gemoed op te volgen of zich tegen dezelve aan te kanten: de vrye wil. De menfefelyke kragten ontvangen dus hunne beweging en rigting niet onmiddclyk door die, aan zyne natuur eigene, drvfveêren, van wat aart die ook mogen zyn, maar door deze drvfveêren en den vryen wil, die ieder handeling' voor af moet inwilligen. Wanneer wy dienvolgens de oorfprongiyk werkzaame vermogens zullen hebben aangetoond, die aan het gemoed van den mensch den eedten ftoot Ompulfm ) geven en dus als de waare dryrveêren van deszelfs natuur kunnen befchouwd worden, zo,hebben wy nog een' byzonderen taak af te werken; want om de (trekking van die vermogens te leren kennen, zullen wy den invloed moeten gade (laan, welken dezelve op onzen wil, en door dezen op de geheele fom der menfehelyke kragten uitoefenen. § 7. Het geen nu eerftelyk de dryfveêren der mer.fchelyke natuur aangaat, dezelve zyn van twederlei aart en oneindig van malkaar "verfcheiden. De  € 43 > werkzaamheden der zinlykheid en der reden, heeft een ander onderfcheid ten gevolge, hetwelk nog meer oplettenheid verdiend. De "zinlykheid namelyk, die by ons, gelyk als by de dieren, altoos een uitwendig voorwerp in het oog houdt, hetwelk zy poogt om te bezitten of te vernietigen, zoekt natuurlyk ook om aan onzen wil en, door dezen, aan onze kragten dezelfde ftrekking te geven; zy rigt die op een uitwendig voorwerp en laat niet af tot dat hetzelve in ons geweld gebragt of geheel uit het bereik van onze magt verwyderd is. Het afzien der Reden daarentegen (trekt zich niet zo verre uit; zy vergt niet altoos, dat onze phyfifche kragten in beweging gezet worden, noch dat deze kragten eene uitwerking doen, die door zigtbare gevolgen in de Zinnen valt, cn zy kan dat ook niet vergen, vermits de wetten, die zy aan onzen wil vóorfchryft, anders tot eene even zo overlastige als onnuttige kwelling van het menschdom z uiden indiaan. Zo b. v. gebied my de Reden, niynen behoeftigen evenmensch te onderfteunen: dan het is mogelyk, dat ik zelf my in eencn behoeftigen toeftand "bevind cn dus gene middelen in handen heb, om door de daad zelve ■ myne gehoorzaamheid jegens de zedelykc wet te betonen. Byaldien nu de ftrekking der Reden op de geboclene handeling gerigt ware, zoude die ftrekking nicttegenftaande het gebrek van middelen moeten voorriluuren,{cn ik, op eene ten hoogften onredenmatige wys, door de Reden verpligt zyn, om eene onmogelykheid te doen mogelyk worden. Dan het is er zeer verre van daan, dat eene zo zeldzame inrichting der menfchelyke natuur zoude plaats hebben; integendeel, de Reden, die in zodanig een geval van de gevergde handeling gehesl en al afziet, kan  < 45 > kan door mynen wil alleen te vreden gefield worden; 'de gebiedende ftem derzelve zwygt of veeleer zy veranderd van toon, Om ons eene belonende goedkeuring toe te roepen, zodra als de wet flegts de behoorlyke uitwerking op onzen wil gedaan beeft, zo dat wy, uit eerbied voor de wet, bereidwillig (offchoon misfebien niet in ftaat) zyn, om dezelve ten uitvoer te brengen. § IO. De overeenflemming van onzen wil met de (zedelykc) weiten is dus de uitwerking, op welke de Reden (voor zo verre dezelve niet als een befpiegclend, maar als een werkend vermogen befchouwd word) eenig'én alleen doelt. Dan om deze (telling, die in den eerden ópflag niet dan eene philofophifchc fpitsvindighcid zoude kunnen fchvnen, in het helderde licht te pb.atzcn, — om ta doen gevoelen, dat werkelyk alle oordeelvellingen, waardoor de Rcd.cn, of, zo men liever wil,, het gezond menfehenverdaud deszelfs goed- of afkeuring over zedelykc dingen te kennen geeft, daarin overcénftemmen, ciat wy, van dc handeling en derzclver gevolgen afziende, het geheel belang der vraag in de wettigheid van den wil (teilen , laten wy eens vooronderftellen, dat iemand met een onwettig oogmerk eene daad verrigt hebbe, die, op zich zeiven befchouwd, met de voorfchriften der zedekunde overèénftemt of wel door dezelve geboden is — laten wy b. v. aannemen, dat iemand (gelyk het dikwyls gebeurd , dat kwaadwillige ondernemingen in de hand der Voorzienigheid tot een middel verftrekken, orn onverwagts de heilzaamltc uitwerkingen voord te brengen ) met oogmerk, om den voorfuoed van een huisgezin te ondermynen, denzelven bevorderd hebbe. Hoe°zal in zodanig een geval het eigen geweten van dien  < 4^ > dien mensch, en hoe zal de waereld, byaldien dezelve van de waare gedaante der zaak onderrigt is, over de zedelyke waarde van deszelfs weldadigheid oordelen? Zal de wettigheid der handeling en de gelukkige uitflag van dezelve het zelfs-bewustzyn kunnen omhopen, om over de onwettigheid Van den wil heen te zien? Ik geloof van neen. Wanneer die weldadige gevolgen zich zelfs in het oneindige uitftrekten, zal egter het geweten, verre weg van aan den autheur derzelve de minfte verdienste toe te kennen, niet ophouden, van dien door de hardfte verwytingen tot verantwoordelykheid te trekken. § li. Wy hebben ons thands met die vermogens bekendgemaakt, welke, vermits dezelve op den wil van den mensen en daar door op de rigting van deszelfs^ kragten een' werkdadigen invloed uitoefenen, .als de eigenlyke dryfveéren van onze natuur kunnen befchouwd worden; wy hebben verder gezien, waar in de verfcheidene uitwerk/ngeh beftaan, op wier voordbrenging de werkzaamheid van deze dryfvcêren doelt.' Wanneer wy nu willen voordgaan met het plan van onderzoek op te volgen, hetwelk wy ons (§ 5.) hebben voorgefchreven, zuilen wy de uitwerkingen van' de één' zo wel als van de andere afzonderlyk moeten fubfummeren en zoeken om onder een gemecnfchaplyk begrip te brengen, ten einde in die begrippen, als zyhde de flotfom van alle werkzaamheden, waartoe wy door onze eigen Na-' tuur worden aangezet, de ware beftemming van den mensch te ontdekken. § is. Dan het blykt welhaast, dat wy daar door, voor zo verre de zinlykheid be'reft, eene geheel ondankbaare moeite zouden op ons nemen, vermits de uitwerkingen, tot voordbrenging van dewelke die dryf-  < 47 > dryfveêr onze kragten in beweging zet, zich geertHds ouder een bedaaid begrip laten veréénigen. Pe Natuur der zinlykheid brengt het namelyk mede, dat dezelve ons aanzet, om al het geen, waardoor de vrye oefening van onze geestige' of licbaamlyke kragten gedreind word (d. i. al het onaangename) van ons te verwyderen en daarentegen al bet geen die oefening bevorderd (al het aangename ) met ons in een' nadere betrekking te brengen. Nu kunnen wy, wel is 't waar, deze ve fclieidene uitwerkingen wel op een' zekere wys in een Refultat verdómden; want byaldien wy aannemen, dat de zinlykheid in ieder geval het Oogmerk van haare werkzaamheid bere;kte, zo dat al het onaangename van ons verwyderd en al het aangename in ons geweld gebragt wierd, zoude bet geVolg daarvan geen ander zyn, dan een toeftand van V Imaakte gelukzaligheid. Dan gelyk wy niet in (laat zyn , om op een bepaalde wys de voorwerpen aan te tonen, die onder de woorden van aangenaam en onaangenaam zouden moeten verdaan worden, vermits de gemoedsgedeldhcid zo wel als de zinwerktuigen der menfeheu zodanig verfcheiden zyn, dat het geen aangenaam is voor den een',' by een' anderen de fmartelykfte aandoeningen voordbrmgt, zo is het om die eigende reden ook onmog lyk, van aan het woord gelukzaligheid een begrip te hegten, hetwelk als het algemene Ideaal va.i dezelve zoude kunnen worden opgegeven. Mocwél dus de gelukzaligheid als een' van die bedoelingen kan en moet worden befchouwd, waartoe wy door de Natuur zelve bedemd zyn en aa> gedreven worden ; zo kan egter deze bedoeling. om dat ieder mensch daarmede een ander begrip verbind en moet ver*  < 48 > verbinden, niet tot een bronwel verflrekken, waaf uit zedelyke d. i. zodanige wetten, die bet karakter van algemeenheid en noodzaaklykhtid met zich brengen, kunnen worden afgeleid. In de. daad! wanneer iemand de proef wilde nemen, van op dien grnndfiag een fyftema van zedekunde op te regtcu, dezelve zoude cerfielyk moeten pogen, om zyne eigene gemoedsgefteldheid, de byzondcre rigting zyncr eigene driften en neigingen cn mitsuien den toeftand of de ware fituatie te leren kennen, waarom by zich zoude moeten vcrplaattén, om voor zyn perfoon gelukkig te zyn, en na dus het eigenlyke doel van zync pogingen ontdekt en vastgefteld te hebben, zoude hy kunnen voordgaan, om de, tot de weikelyke daarftelling van dien toeftand nodige middelen^ na te fporen of, het geen één en het Zelfde is, de regelt* te vinden, naar welken hy zyn gedrag zoude moeten inrigtcn. Dan deze regelen zouden èerflelyk geen verpligtende kragt hebben, dan ten aanzien van hem cn, zo men wil, ook van die perlbnen, wier neigingen, denkwys enz. misfehien met de zyne mogten overéénftemmen. Dezelve zouden, ten tweden, llegts zo lange van waarde zyu, als die neigingen cn mitsdien ook de begrippen van gelukzaligheid, die daarvan afhangen , volürekt dezelfde bleven; het zouden regelen zyn, wier gezach, verre weg van op de onkreukbare heiligheid der zedelykc wetten aanfpraak te kunnen maken, op eenen zeer naauwen kring van onderdanen en , by de vcranderlykkeid der menfchclykc gemoederen, op een' zeer korten tyd bepaald ware. § 13. Met een' gelukkigeren uitflag daarentegen zullen onze bemoeijingen bekroond worden, zodra i (. ft 01 01 s V! V è l Ui X l v \ \ i te °i bi fa K ii i (; L I 1! (':' 1 tc ii di  '< 49 >" als'wy tot het ander gedeelte van het voorgefchre* Ven plan overdappen en de uitwerkingen der tweede Öïyfveêr der menfehclykc handelingen gade flaan, om dezelve onder déue idéé. te fubfummeren, d. i. om door middel van vcrgclyking der enkclcle uitwerkingen onder elkander, het algemeen karakter van dezelve ,te bepalen. De uitwerking, op wier voordbrenging de Reden , als zynde de tweede dryfveêr , by ieder van haare werkzaamheden doeld, is, wel is 't waar, altoos ééne en dezelfde^ nainelyk de onderwerping van onzen wil ouder ds Wet; eene eigeulykc fubfumtie is dienvolgens even zo onnodig als onmogelyk. Intusfehen, byaldien Wy eens vooronderllellen, dat de Reden in ieder byzondcr geval haare volle uitwerking bereikte, —■ byaldien wy ons eencn man voordellen, die, naar de ftem van deze, in ons huisvestende, godheid luistertic „ ten allen tyde genegen ware, om zynen 'wil op de geboden van dezelve te regelen, zo zien wy het verhevende voorwerp, hetwelk de verbeeldingskragt ons kan aanbieden, wy zien het beeld van cenen deugdzamen fterveïing voor ons. De deugd is dus liet doel, tot bereiking van hetwelk wy door het hoogde cn godlykltc van onze vermogens worden aangezet; het is de deugd, die wy als dc twede, en zeker niet als de min gewigtigde, -hedem* mmg van den mensch moeten befchotiwen, cn wanneer wy by de eerde, namelyk de gelukzaligheid, die kenmerken niet hebben gevonden, welke nodig zouden wezen, om tot een principe van zedekunde te kunnen verdrekken, zullen wy dezelve by deze in den eerden opflag van het oog ontdekken. De deugd is I.) eene bedemming, die alle met Reden begaafde fchepzclen met elkaar gemeen hebben; want} S) het  < 5° > •het legt in de Natuur van de Reden, dat zy niet, gelyk als de zinlykheid, met bedoelingen afwisfelt' maar dat zy in tegendeel overal, waar zy zich als een werkzaam vermogen voordoet, d. i. waar zy door wetten tot onzen wil fpreekt, «p de onderwerping van den wil onder deze wetten d. ï. 'op de deugd, als op haar eerde en eenigfte oogmerk, aandringt. De deugd is ) eene" bclietniring, aan dewelke wy noodzaaklyk verbonden zyn, zo ('at wy ten genen tyde en onder generlei omftandigheden ons aan dezelve kunnen''onttrekken. V nncer namelyk de Reden my een van haare wetten onder 't oog houdt, — wanneer b. v. in het ogenblik, waar ik, door zelfszugtige oogmerken miseid, op het punt fta, van mvnen evenmensen te bedriegen of te beroven, myn geweten my toeroept, dat deze handelingen ongeoorloofd'zyn, zo kan ik niet eerst vragen: waarom zyn dezelve'ongeoorloofd? waarom ben ik verpligt, om my aari die wetten te onderwerpen? waarom moet ik aan de deugd getrouw blyven? want deze nvyfelino'en zouden volltrekt hetzelfde zyn , als wannèer°ik wilde vragen: waartoe dient my de deugd? tot'wat ejgmerk kan dezelve my nuttig zyn ? het o-een ieder een zal belachlyk vinden, wiens natuurlyk gevoel niet reeds door de bcfpiegelingen eener oppervlakkige en lafhartige wysbegeerte verduisterd is. Want terwyl alle andere aardfche goederen als b. v. rykdom, rriagt, eer, gezondheid, moed,' fchranderheid enz. hoegenaamd geen waarde hebben, dan die zy ontkenen van het gebruik, het welk daar van tot bereiking van deze of 'geene bedoeling kan gemaakt worden, zo heeft de deugd daarentegen eene eigene waarde, die door gcene toe- i i' i i f< r t t f j i < i i i i i E f 5' f; t ; i i i : j I t i  r< 51 y ! 1 [ toevallige betrekkingen vermeerderd nog verminderd word; zy is een goed op zich zeiven, en kan dus nooit als een middel tot bereiking van andere bedoelingen , die allen oneindig geringer zyn , befchouwd worden. Wy kunnen dienvolgens het grondbeginzel der zedekunde, hetwelk wy (§4.) uitgedrukt hebben door de ftelling, van overeenk'omftig te handelen met die bedoelingen, die de Natuur aan ons en onze medemenfehen heeft voorgefchreven, thands door eene nadere bepaling op» helderen, vermits wy zeggen: dat wy verpligt zyny em de bedoelingen der nutuur als het rigtfnoer van onze handelingen, en de deugd als de hoogste van die bedoelingen te befchouwen. (*) § 14. Dan het is niet genoeg, dat wy zodoende den grondflag tot een leerftelze'1 van zedekunde ge- f*) Ik durf hopen, dat de juistheid der aaneenfchakeling van, denkbeelden, die ons tot de ontdekking van deze grondftclling hebben opgeleid, aan ieder dén zal in het oog vallen. De geheele redenering koomt op de navolgende drie Hellingen neer: O het karakter der zedelykc wetten beftaat in algemeenheid en lioodzaaklyklieid. 2.) Zodanige wetten kunnen niet worden afgeleid, dan uit eene aigemcene en noodzaaklyke bedoeling. 3) Deze bedoeling kan gene and-ere zyn, dan de deugd. Intusfchcii, men kan daartegen eene tegenwerping opmaken, die alle onze kemoeijingen fehynt over hoop te werpen. Men kan zeg» gen: „ Cylieden zoekt een principe, waaruit zich nlgemeenc en fcoodzaaklykc wetten laten afleiden en eindelyk vindt 6yl. het zelve in de ftelling: dat wy verpligt zyn, om de deugd, die niets anders is dan de onderwerping van den wil onder die alge' meene cn noodzaaklyke weiten, als onze hoogde beftemming te befchouwen. Die wetten moeten dus vroeger exifleren, dan het principe, waaruit dezelve zullen worden afgeleid." De oplo* ■ fing van deze zwarigheid kan niet gefcliicden , zonder til de diepte geheimen der mcnfchclykc Natuur in te dringeu. Wy ver» D s ja  < 44 > gelegt hebben; want dc lezer, vermoeid door eene reeks van afgetrokkene bespiegelingen, zal buiten tvvyfei verwagten, dat ,wy hem door aantooning van de gevolgen, die daaruit voordvloeijen, van derzelver gewigtigheid zullen overtuigen, Wy zullen dus pogen om ten minden een denkbeeld te geven van het gebouw, hetwelk zich op dien grondHag zoude laten opregten, cn ten dien einde beginnen wy met den inhoud van dc ópgegevene g/ondftelling nader te ontwikkelen. Volgens deze grond f telling is de deugd de voörnaamfte beftemming van het menschdom. Dan in het idéé van deugd (waaronder wy dc geftadige overeenttemmiug van onzen wil met dc zedelykc wet verdaan) liggen twee byzondcre begrippen opgelloten, namelyk i) het begrip van eene wet cn a) van eene modificatie van onzen wil, waar door dezelve aan die wcl onderworpen word. De zin van het principe is dus eigenlyk x) dat wy, door middel van dc Reden, ons zeiven de wetten van ons zedehek gedrag moeten voorfchryven, cn 2; dat wy verpligt zyn, om deze wetten ten allen tyde en onder alle tnogelyke omftandigheden te eerbiedigen. Dan wie ziet niet, dat dc mensen door deze twee verpligïingen juist in dat oogpunt geplaatst word, het Welk het meest gefchikt is, om die hoedanigheden waar door dezelve boven alle andere bekende fchep! ze» . genoegen oss dus met (kan te tonen, dat dezelve ons niet onbekend geweest is en verzoeken den lezer, om onze redenering zo lang, en niet langer, voor waar te houden, als niet een' vaii de drie ttcilinttea , waarop dezelve bemst, kan geloochend Wordcr.» * t. f 6 ft tv k 3( si r w fli ft ft i v $ t 9 c r ï i ti t ; 1» i t i li i  < 53 >' zdcn uitmunt, cn dc eigenlyke waardigheid der tnenfchelyke natuur op 't vcrhevcnfle te doen uitfchitteren ? Dc mensen verfebynt daar door i) ah zyn eig?n wetgever, onafhangiyk van tic wetteii der phylifche Natuur; als bet éémge fchepzel, het welk, om zo te fpreken', cenen inbreuk maakt op dc grote keten van oorzaken en werkingen, die, door de hand der noodwendigheid aanééngefchakeld, zich door de gcheclc zigtbaare wacrcld uitflrekt, cn hetwelk, tcrwyl alle overige wezens hunne beweging niet dan door vreemden dwang ontvangen, den cerftcn ftoöt en de ricliting zyner werkzaamheid van zich zeiven vervagt. Dc mensch verfebynt hier 2) ah zyn eigen Sov.verain, als onafhanglyk van de willekeur van zyns gelyken; want vermits dezelve verpligt is, om (in'alle zcdclyke dingen) zyne eigene overtuiging op tc volgen± zo is geene raagt in hemel cn op aarde gerechtigd, om hem tot iets tc dwingen, het geen tegen de overtuiging aanloopt; integendeel, hy is verpligt, om aan alle aanmatigingen van dien aard tegenftand te bieden, hoe zeer ook de dwinglandy mi-dclnen de verfchrikkingen der hel moge onthnen, om hem te dreigen, of den naam van den hemel, om hare geboden als God-fpraken te doen gelden. Men zoude om die reden cok het bovcnopgegeven grondbeginzel met andere woorden kunnen uitdrukken, die misfehien duidelykcr zyn, hoewel zy volllrékt op 't zelfde uitlopen; men zoude kunivn zeggen: dat wy verpligt zyn, om overcenkomfïig te hande* Jen met de waardigheid der m e n s c h etYKE natuur d. }. om niets te doen of te lyden, waar door die waardigheid kan vernederd: worden ;.want uit'deze twee Hellingen, van welken E»3 de  «c 54 y de eene gebiedend en de andere verbiedend is, vloeijen alle wetten der zedekunde van zeiven voord. Door dc eerfte, namelyk de verbiedende, ftelling worden alle die handelingen voor ongeoorloofd verklaard, welke aantooncn, dat de mensch zich niet meer als een zeliïtandig weezen, als een per [bon befchouwd , die tot eene eigene vrye werkzaamheid beftemd is , maar als eene zaak, die gelyk ieder ander werktuig tot willekeurige bedoelingen kan gebruikt worden; en niet alleen de lafhartigheid van een' ellendigen, die zyne krachten aan vreemde misdaad overgeeftj, b. v. zyncn arm aan de moordzugt, zyne fcherpzinnigheid aan de intrigue, zyne kundigheden, om eene kwaade zaak te verdedigen , zyn ligchaam, om de wellust te verzadigen .... niet alleen deze cn zoefartgelyken mis» dryven worden daar door afgekeurd, maar zelfs de toegeeflykheid van eenen man,' die, beter onder» rigt zyndc , eene meening onderfteund of flegts eene fpreekwys bezigd, die misfehien vlyend is voor den hoogmoed van zommigen, tervvyl andere clasfen van menfehen daardoor veragtlyk gemaakt of onder een geringer foort van fchepzelcn gerang» fchikt worden ....... De andere ftelling verpligt ons. om de waardigheid der menfchelyke natuur in onze eigen perfoon te vermeerderen, d. i, om eensdeels dat vermogen, waaruit die waardigheid ontfpringt, te cultiveren, en aan de andere zyde ons te bevryden van al het geen den invloed van hetzelve op onzen wil zoude kunnen belemmeren. De Reden namelyk, wier beftemming tot de gewigtigfte en heiligfte bezigheden dezelve als de voornaamfte dryfveer van onze natuur en, om zo te fpreken, als het orgaan der Godheid doet ver- feby. i ] t \ \ i i ' 1 i ( i ( 1 < i i i 1 ! ! i i  < 55 > : i i i fehvnen, is daarom niet geheel en al onafhanglyk* Dezelve werkt, wel is 't waar, naar andere wetten, als de vcrbeeldingskragt cn het vcrdand, en kan voor zo verre als een byzonder en zelfftandig vermogen befcheuwd worden; dan eerffelyk kan dc zelve, zo als alle andere kragten, door oefening verftetkt worden, of door gebrek van oefening yerftompt; ten tweden hangt de Reden, zelfs in de uitoefening van de, aan haar alleen eigene, werkzaamheid, voor zo ver e van de andere ziels-kragten af, als deze baar den (lof of, de voorwerpendaartoe moeten opleveren; tut derden kunnen en moeten deze ondergefchikte zicls-kragtch, wanneer zy, 't zy door hare natuurlykc fterkte, 't zy door eene uitfluitende culture, een bovenwigt boven de Reden verkrygén, dezelve tegenwerken en zodoende aan het hoogfte doel van hare pogingen, de zedelykheid, nade':g worden. IKt naaste middel, om onzen tweden, hoofd-pligt, namelyk de vermeerdering van dc waardigheid der menfehelyke natuur, ten uitvoer te brengen, beftaat dus daarin,, dat de Reden, en, als dienaresfen van dczi lye, ook de overige zielskragtcn, en wel allen op eene harmoniefche wys, gecultiveerd worden. Dan vermits bet onmogelyk is, dat wy onze ziclskragten kunnen oefenen, byaldien onze lichaamlyke zin-werktuigen niet gezond" cn tot onderdeuning van dezelve gefebikt zyn, zo als' insgelyks in het oog valt, dat alle deze bemoeijiugen (de oefening der ziels- eii lichaam'-kragten, ja! de hoogde bedoeling van het menschdom, de moraliteit zelve) de voortduuring van onze exidentie of het leven, als de opperde voorwaarde van alle werkzaamheid, fupponeren, — vermits wy verder ons leven niet kunnen voordD 4 bren-  '€ 56 >" fc'rcngen, zonder dc nodige middelen van fubjiflenth geen gebruik maken van onze kragten zonder cenen werk-kring, en genen werk-kriug hébben zonder vrienden en betrekkingen met die maatfehappy, waarin bet noodlot of eene vrye keus ons geplaatstheeft, zo word het een zedelykc pligt voor ons, dat wy onzen toeftand, ten aanzien van gezondheid , geluks-gocdercn enz., zoeken tc bchoudea cn te verbeteren. Wanneer wy eindclyk hier nog de, aanmerking by voegen, dat dc zwakheid der menfchelyke natuur niet gedoogt, dat wy zodanige ernftige pogingen lange -voordzetten, byaldien dezelve niet zomwylen uitgeftcld cn de afgefpande kratrten door de bekoorlykheden van het vermaak weder 'opgewakkerd en, als 't ware , herfteld worden, alsdan zien' wy, dat zelfs die goederen, die buitendien geen' anderen, dan den zeer veranderlyken prvs hebben, dien onze zinlykheid of de luim van een Ogenblik daaraan mag hegten (prix ddafeclionf) dat zelfs deze goederen, zeg ik, door dc betrekkin°waarin dezelve met het hoogfle goed van het mensch* dom ftaan, een' bepaalde en algemeenc waarde verkrygen. § 15. Alle déze middelen, nu, die tot bereiking Of bevordering van onze hoogfte bedoeling vereischt worden, kunnen, ieder op zich zeiven genomen, als even zo vele byzondere bedoelingen van het menschdom befchouwd worden. Dan thands moeten wy overgaan' tot eene vraag, die voornaamlyk daarom zeer gewigtig is , wyl de beantwoording van dezelve het meest zal bydragen, om den zin en geest van ons fyftema in het helderfte licht te plaatzen. Deze byzondere bedoelingen namelyk kunnen .onderling en wel op twedcrlei wyze i) by een en de  < 57 > \ : : dezelfde perfoon , 2) by verfcheidenc perfonén in tegenkanting geraken. Voorohdeffteld b. v, ik kort myne gc.'uks-goederen vermeerderen, byaldien ik myne gezondheid daarby wilde in gevaar (lellen, of ik kon myne gezondheid berftcllen, byaldien een ander my" verfcheidenc dingen (b. v. vrugten uit zyncn tuin) wilde overlaten, die (misfehien door bare zeldzaamheid) aan hem tot een bronwel van genoegen verftrekten. In ieder van deze gevallen worden twee bedoelingen, myn fortuin en myne gezondheid, myne gezondheid cn het vermaak van een' anderen, zo tegen elkander overgeplaatst, dat de eene niet dan ten koste van de andere kan bereikt .worden. Het koomt cr dus op aan, om te weten, wat voor eene van deze twee bedoelingen wy ter liefde van de andere moeten Opofferen ? § 16. Ik twylfel niet, of ieder van onze Lezeren zal hierop antwoorden: dat aan dc gemgtigfte bedoeling dc voorkeur behoord gegeven en deze ten koste van de min gewigtige bevorderd te worden. Dan daarmede is weinig afgedaan ; want de eigenlyke vaaag is: welke bedoeling is, in dc waagfchaal der Reden afgewogen, de gewigtig/ie? cn deze vraag zullen wy zoeken optehelderen, door dc kenmerken optegevcn, naar welken het eériig en alleen mogelyk is, om die gewigtighcid tc bepalen. § 17. Het eérfte van deze kenmerken is dc verfcheiclenheid van waardigheid in zulke wezens, wier bedoelingen in tegenkanting geraken. Wanneethet b. v. gebeurde, dat een mensch aan deze of gene oogmerken, die hem door dc Natuur tot een pligt gemaakt zyn, niet konde voldoen, zonder aan ue beftemming van andere, niet met Reden begaafde, fchepzclen tegen te werken (dat by zich geen D5 on-  '< 53 >. onderhoud koude verfcbafFen, de vrugten van zynt bouwlanden niet beveiligen, zonder de üyilde dieren te verdryven of uit te roei jen, ) zonden wy gen ogenblik aarzelen, om dc bedoelingen van den mensch aanftonds voor dc gewigtigfte tc verklaren Dan het blykt te gelyk, dat door hetzelfde kenmerk niets beflist word, wanneer menfehelyke met menfehelyke bedoelingen ftryden; want tusfeben menfehen en menfehen exifteerd geen onderfcheid van waardigheid, en het begrip van gelykheid', hetwelk zo dikwyls en met zo fchynbare redenen is betwist geworden, hoewel zonder hetzelfde géne zedelykhchl geen recht, ja! niet eens een idéé van recht kan plaats hebben, word door ons fyftema op een onté genzeglykc wys bepaald cn vastgelleld. A"e die hoedanigheden namelyk, die onder de menfehen op cene verfchillcnde wys zyn uitgedeeld, zo dat men uit deze verfcheidenheid ook een onderfcheid van •waardigheid heeft willen afleiden, als b. v. genie yerfrand', geestigheid, lichaams-kragten, geluks-goederen enz. zyn, op zich zeiven genomen, noch goed noch kwaad, vermits dezelve zo wel ten o-OCden als ten kwaden, zowel tot bederf als tot voordcel van den bezitter zelve en het overige mensch dom kunnenvuitflaan. Dezelve verkrygen eerst cene" waarde en verdienen den naam van goederen by aldien zy tot bereiking van een hoger, en e'eniff zelfftandig goed gebezigd worden, ja'.' byaldien een mensch de diepzinnigheid van eenen Kant het' genie van een Shakfpear, de geestigheid, fchoonheid en dapperheid van een' Alcibiades en dc rykdommen van beide Indien in zyn perfoon vercenigde, dezelve zoude, wanneer hy weiniger deugdzaam ware, dan de germgfte van zyneflaven, ook weiniger achtin-r dat»  *€ 59 > dan deze, en, zo hy flegts even zo deugdzaam ■ware, niet meer verdienen. De eigenlykc waardighsid ''der menfehelyke natuur daarentegen, die wy in ieder individu en zelfs nOg in een' misdadigen moeten hoogachten, berust op deszelfs vatbaarheid voor moraliteit, cn dus op eene hoedanigheid, die op gelyke wys aan alle menfehen eigen is. liet is er dienvolgens verre van daan, dat lk myne bedoelingen daarom als gewigtigcr zoude durven befchouwen, om dat dezelve myné bedoelingen zyn; integendeel, vermits ik door de grondwet der zèdelykheid verpligt ben, om niet zo wel myne Waardigheid, als de waardigheid der menfehen-natuur in 't algemeen, hoog te achten en te beyordcren. zo volgt, dat myne pligt en jegens anderen volftrekt dezelfden zyn, die ik aan mij ze!ren verfchuldigd ben. ' % 18. Wanneer bet er dus op aankomt, de vc* fchillendé gewigtigheid van cene menfeheli]ke bedoeliu"- boven eene andere tc bepalen, moeten wy eencn "anderen maatftaf opzoeken, cn deze kan met zvn dan de meer of min naauwe betrekking, waar door dezelve met onze hoogfte bedoeling verbonden zyn Dezelve daan, gelyk wy gezien hebben, al* len in betrekking met de zèdelykheid, tot bevordering van dewelke zy als middelen tc dienen beftemd zvn; het één van deze middelen kan egter eerder ontbeerd worden, als het andere, en vermits zv allen hunne waarde niet, dan van deze bekwaamheid, om tot middelen tc dienen, ontlenen, z0 volgt klaarblykelyk, dat die bedoeling voor de gewigtigfte moet geacht worden, die als middel bef-houwd, tot bereiking van onze booid-beitemming het meest noodzaaklyk is. Op deze manier * ° zou-  '< 60 >' zoude men eene volledige rang-fchikkmg van aüc mcnlchclyke bedoelingen kunnen ontwerpen De deugd, als het begin en einde van alle ze'iclvke pogingen, zoude daarin de eerde pla->ts" ii ne men. Dezelve is, als een goed befchouwd. boven alle waardering verheven, cn bvnldien zich dus iemand ,n dc noodlottige pofitie" geplaatst vond, dat hy dezelve niet dan ten koste van zyn leven "koude redden, zoude hy de opoffering van alle overige goederen voor geen verlig durven achten. Na de deugd zoude alsdan in de eerde plaats het leven, na het leven de gezondheid vólgen na de gezondheid de geluks-gocderen, na deze" hét ver&e noegeii enz. _ Volgens deze rang-fchikking zoude bet alsnan niet geoorloofd zyn, dat men! in het bovcnopgegeven geval, het leven in gevaar ftelde om geluks-goederen te veroveren r« -) en ' fcnfand zich in daat bevond, om door opoffering van zyn vermaak de gezondheid van een' anderen tc herdellen, zoude hy buiten twyfel daartoe ver" pbgt zyn. § 19. Thands cindclyk, naar dat wy dc eerft» grondflagen der zedekunde vastgedeld cn dc manier cn orde bepaald hebben, in welke alle onze 'oor! ipronglyke vcrpligtingen zich daaruit laten aflei 'en kunnen wy het eigenlykc voorwem van onze bet fpiegenngen wederom naderen cn liet Refultat' -ade daan het welk daaruit ten aanzien van de Theorie van het Natuurrecht voordvloeit. Wv hebben boven C S O '"n onze demietic van het richt in het algemeen genomen, gezcid, dat hetzelve eene vryheid zy, waardoor het in onze magt gcdeld won! om van eene zekere manier van handelen gebruik te maken. Wy voegden reeds daar ter plaatze do aan. l 1 w 1 l ti V ï i. \ V \ i 1 i i. ï ( 1 i 1 l  < 6i >' aanmerking by, dat de reden ons de vryheid nier kan weigeren;, wanneer de manier van handelen, waarvan ik my wil bedienen, niet door het een of ander zecclyk beletzel weerhouden word,.en dat dienvolgens ieder handeling rechtmatig zy, die niet tegen eene verojigfing aanloopt. Vermits nu verder geen verpligt tm- -plaats heef: onder cene yvpt en wy thar.ds gezien hebben , dat ieder wet op zekere bedoeling , ais op den grond ,van haare exiftentie betreklyk is, zo loopt het in het oog, dat ieder handeling rechtmatig zy, waardoor gene (eigene' ot vreemde ) bedoeling benadeeld word. Dan wy hebben insgclyks gezien, dat wy hl ieder geval , w.aar twee verfcheidenc bedoelingen in tegenkanting geraken, verpligt zyn, om dc min-gewigtjge aan de gewigtigere opteoxïercn. Daaruit volgt als eene tweoc (telling: dat ieder handeling recht'ntatig zy, die hoewel nadcelig voor deze of gene bedoeling, egter tot bevordering eener bedoeling van hoger waarde noodzaakiyk is. Jj 20. In deze twee ftellingcn lcgd onze gehele Theorie der natuurlyke Rechtskunde opgefloten, cn, zo ik hoop, zal men dezelve toereikend vinden , cm zelfs in de meest ingewikkelde gevallen de grenslyn tusfehen' recht cn onrecht te bepalen. Dan voor dezelve op onze hoofd-vraag te kunnen toepasfen, moeten wy nog een byzonder punt onderzoeken , hetwelk het aanmcrkelyk onderfcheid tusfehen volkomeue en onvolkomene rechten betreft. Het koomt er namelyk op aan, om te weten: of een recht, van wat aart ook, daar door alleen reeds zyn beftaan eu cene toereikende zelfs* ftandigheid verkrygt, dat ik zelve van dc wettigheid van die manier van handelen, waarvan ik my bc.  *C 6*2 ]>' bedienen wil, overtuigd zy, dan of Cr nog iets meer vereiseht word, om die handeling wèrkelyk te doen rechtmatig worden? Ik antwoord, dat wy hier een' onderfcheiding moeten maken naar aanleiding van de uitwerkingen, die met de handeling, waarvan wy van voornemen zyn om gebruik te maken , natumiyk verbonden zyn. Dezelve kan van dien aart zyn, dat i) uit geheel gene bedoelingen, noch myne eigene noch die van myneu evenmensen , of 2) dat flegts myne eigene bedoelingen, of 3) dat die van een ander perfoon daar door geraakt worden. In het eerfte geval, wanneer namelyk myne Reden eene handeling juist daarom voor rechtmatig verklaard, wyl geen mensch ter waereld daardoor benadeeld word, is niet te feegrypen, waarom ik vooraf nog de uitfpraak van een' anderen zoude moeten afwagten, om my van dezelve te durven bedienen. Hetzelfde heeft ook plaats in 'net twede geval, want daar, waar gene andere bedoelingen, dan myne eigene, tegen elkander overltaan, ben ik zelvcn de eenige rechter over myne handelingen, zo als ook derzelver verantwoördelykheid alleen op my zeiven neèrkobmt. Da(i geheel anders is het gefield in het laatfte gel val, waar het recht daarin beftaat, dat ik my de vryheid aanmatige, om de bedoelingen van "een' ander perfoon ten voordcel van myne" eigene op te offeren; want hier valt het eerftelyk, wanneer niet byzondcre omftandigheden famenloopen, zeer bezw'aarlyk, om zich zeiven van het aanwezen van die voorwaarden, van welken de exifrentie van het recht afhangt, tc verzekeren; ten tweden is hes niet genoeg, dat die gene-, die een recht van dien aart wil uitoefenen, van deszelfs beftaan overtuigd  '< 6*3 > zy, dezelve moet ook aan den anderen, wiens bedoelingen daar door geraakt worden , zodanige proeven kunnen onder 't oog brengen, waartegen g:cn gegronde twyfelingen plaats grypcn. Met geen .namelyk die voorwaarden betreft, naar onze flclling heb ik geen recht, om vreemde bedoelingen aan myne eigene op te offeren, dan wanneer deze laatfte i) met de hoogde bedemming van den mensch in cene naauwcre betrekking daan en 2) ecnig cn alleen door deze opoffering kunnen bereikt worden. En hoe is het in de meeste gevallen mogelyk, om deze voorwaarden daar te dellen? Hoe kan ik voor het eerst weten, dat myne bedoelingen gewigtiger zyn, dan die van den anderen ? Om daarvan verzekerd te kunnen wezen , moet ik immers deze laatde vooraf kennen; ik moet weten, tot wat oogmerk hy die zaak of dat gedeelte van zyn eigendom, waarop ik uit naam van myne hogere bedoeling denk aarifpraak te maken, gedeftineerd heeft; want naar dc uitwendige g 'daante van een' zaak kan ik zo weinig derzelver gewigtigheid bepalen, dat veeleer een en hetzelfde voorwerp, hetwelk aan my toefchynt van geen waarde tc zyn, door deszelfs meer verlichten eigenaar misfehien als een middel tot dc grootde ondernemingen kan gebezigd worden. Dan even zo bezwaarlyk valt het in gewoonlyke omdandigbeden, om zich van de exidentie van de twede voorwaarde te overtuigen; want de Natuur heeft op dc mildadigïle wys zorg gedragen, om aan bare fchepzelcn alle die middelen aan de hand te geven, die tot voldoening van derzelver oorfpronglyke behoeften noodzaaklyk zyn, en het fchynt dus zelden te kunnen gebeuren, dat eene gewigtï- ge  < 6*4 >' ge bedoeling niet dan door vreemde opofferingen zoude kunnen bereikt worden. Laten wy intusfchen aannemen, dat ik werkelyk van deze beide punten, van de uitfiekcnde gewigtigbeid van myne bedoeling zo wel ais van de onmogelykheid , om ■dezelve anders, dan ten koste van een' anderen te bereiken, kun overtuigd zyn, alsdan koomt heter nog op aan, om ook aan dezen anderen door toereikende bewys-mlddelen begryplyk tc maken, dat het werkelyk zo met dc zaak gelegen zy, want hoewel deze verpligt is, om van zyne eigene oogmerken af tc zien, zodra ais eene bedoeling van hoger waarde die opoffering vergt, dezelve is insgelyks verpligt, om zo lange zodanig een geval niet ophanden is, zicii zeiven in het bezit van alle die middelen, die hem tot bereiking van zync eigene beftemming kunnen dienen, tc verdedigen en dus tegen myne aanmatigingen aan te kanten. ■ Laren wy ons b. v. twee reizigers voordellen, die elkander in cene vreemde landdreck bejegenen. Een van dezelven is met levensmiddelen voorzien, de andere heeft langen tyd in onbewoonde bosfehen omgedwaald. Vermoeid door duizend ongevallen cn uitgeteerd door honger, is hy cindclyk op den rechten weg geraakt, cn vergt thands, dat de eerde zyncn voorraad aan hem zal overlaten. Is hy tot deze aanmatiging gerechtigd? —• Dc bedoeling, op welke dezeive gegrond is, namelyk het behoud van zyn leven, is zekerlyk allcrgewigtigst; dan hy is nog niet verzekerd, dat de behoeften van den anderen reiziger niet misfehien % even zo dringend, of dat die levensmiddelen niet tot verkwikking van een' derde perfoon beftemd zyn, die zich misfehien in ecu' nog noodlottige- rei»  € t5 >• ren toeftand bevindt? Hy beeft ten tweden nog niet ovefdagt, of die levensmiddelen bet eenige. voedzel zyn, waar door aan zyne behoeften kan voldaan worden? De andere is eiudelyk nog van niets onderligt en kan dus niet weten, of hy hem, rds een' ongelukkigen , moet öuderfteuoen, dan wel, als cenen Itruikrover, beftraffen. Wanneer daarentegen de omftandigheden zanten werken, zo dat deze zwarigheden daar door worden uit den weg geruimd — wanneer b. v. vermoeijing en honger zich in de gelaatstrekken en de gehele gedaante van den verdwaalden reiziger affcheden, terwyl de andere moedig over weg Hapt, zo dat een opQag van het oog toereikt, om beiden te gelyk van de verfcheidenheid van den toeftand, waarin zy zich bevinden , te overtuigen — wanneer zy flegts op zommige uureu verre van een dorp of eene meri&h'elykc woning vcrwyderd zyn, waar de ééne zich gemaklyk wederom met levensmiddelen voorzien kan, terwyl de afgcÜoopte kragten van den anderen nier. toereiken, om hem zo verre voord te brengen, als dan is het niet alleen biliyk, dat de eerfte zynen ongelukkigen evenmensch te hulp fchiet (want wy fpreken hier nie: van billykheid.) maar deze ongelukkige kan zyn verzoek op .naam van een recht doen gelden, en zoude dus, zo het nodig ware, den anderen kunnen dwingen, om hem van zyncn voorraad zo veel mede te delen, als tot voldoeningvan zyne behoeften vereischt wierd. § 21 Wy leren hieruit tc gelyk de manier kennen, van dewelke wy ons moeten bedienen, wanneer wy den oorfprong, de uitgeftrektheid en de voortduuring van zeker recht in 't byzondcr willen onderzoeken. Voor eerst moeten wy pogen, om, K ons  < 66 > ons een namïwkeiirig begrip van den eigenlyken inhoud van het gequajftionèerde recht te formeren, d. i. wy moeten nafpeuren,« waarin die manier van handelen heiraat, tot déwdke wy door hetzelve zonden worden gemagtigd, — waaruit alsdan te gelyk zigtbaar word, of door die manier van handelen itegts de bedoelingen van dc preteflfivelyk gerechtigde perfoon, dan wel die van anderen geraakt worden. Dan deze punten vastgefteld zvnde, heeft men met dan de tocpasfmg te maken van de naauwlyks opgegeven ftelrcgels, om de voorwaarden of vere.schtcn te kunnen bepalen, op het aanwezen van dewelke zodanig recht zoude moeten gegrond zyn; en hiermede zoude men eïndelyk ook de Iferfspunten zo wel van de uitgeftrektheid, als van de voortduurmg van het gezeide recht hebben uitgevonden; wam het is natuurlyk, dat het recht zelve zyn beftaan verliest, zodra als die voorwaarden op dewelke deszelfs exiftentic eenig cn alleen berust met meer voorhanden zyn. — Wy eindigen thands" onze befpiegelingcn, door dezelfde ftelrcgels op het recht van eigendom toe te pasfën. § 22. Onder het recht van eigendom verftaat men •laar de algemeen aangenomen begrippen, de vrvheid, van over een' zekere zaak naar willekeur én met uilp.xiiting van alle overige menfehen tc befchikfcenc Door het recht van eigendom word ik geinagtigd, om al het geen aan my toebehoord, naar verkiezing, ofte verbeteren of te bederven cn tot nuttige of tot onnuttige oogmerken te belteden om bi v. ecnen voorraad van levensmiddelen, dien ik gekogt heb, of tot een hogeren prys weder te verkopen, of 'als een gefchenk onder mvne behoefuge cvenmcnfchcn uittedclen, of ook, ten fpyt vair dui-  '< 67 >: duizend ellendigen, die my om hulp eh onderden* lÖBg fmecken — in het meir te gooijen. Dan deze definitie alleen is toereikend, om alle die genen, die dc boven opgegeven principes van zedekunde wel bezefd hebben, voorlopig te overtuigen, dat zodanig een recht — een hetfenfehim zy, dat, ten minden naar dc wetten der Natuur , nooit fchvn van kragt of bedaan kan verkrygen. Ovcreénkomdig met die principes, zyn wy verpligt, om de algemene bcdemming van het menschdom in de perfoon van ieder individu te eerbiedigen en te bevorderen , — overCénkomdig met dezelfde principes kan geen recht hoegenaamd exideren, hetwelk niet zoude moeten gevestigd zyn of op de afwezigheid van alle bedoelingen, die door de uitoefening van hetzelve zouden kunnen benadeeld worden, of op de uitdekende gewigtigheid van die bedoeling, dié daar door ten koste van eene andere bevorderd word; het zogenaamde recht van eigendom daarentegen bedaat juist daarin, dat ik over deze en gene goederen vry kan disponeren, zonder te overwegen , of de bedoeling, tot dewelke ik dezelve bedeed, gewigtiger of min g'cwigtig is, dan cene andere, welke door dezelve msgeiyks zoude kunnen bereikt worden; het zogenaamde recht van eigendom loopt dus lynregt aan tegen onze natuurlyke pligteny zonder dewelke egter ook geene natuurlyke rechten exideren; hetzelve kan dus of in 't geheel niet, of flegts uit een' anddre bronwel worden afgeleid. § 2». De meeste nieuwere fchryvers, voornaamlyk vcrfchcidcne Franfche Wysgeren, hebben gemeend, de exidentie van een natuürïyk recht van eigendom daar door te kunnen bewyzen, dat zy een onderi'cheid maken tusfehen perfbneel en zaaklyk eigendom Él Qrf  < 68 > {prdprieti pet/omelk & réelle) en het featfte uit het eerfte zoeken te deduceeren, ,, Uct perlbönlyk «gendom,peggen zy, beftaat in het geen ons dè Natuur zelve, om zo te fpreken, heeft mede gegeven, in onze ziels- en lichaams-kragten tot verbetering of verandering van zekre zaak, die tot nog toe aan niemand toebehoorde, bededen word ons onbetwistbaar eigendom met deze zaak op eene onaffcheldbare wys verecnigd, zo dat'van hu al aan niemand gerechtigd is, om ons van dezelve te beroven, vermits niemand in Haat is om het één van het andere aftezonderen en ons! het geen rechtmatig aan ons toebehoord, weder om te geven. Intusfehen - ik ontken reeds de eerfte l eJhng, dat wy van onze natuurlyke vermogens in dien zin zouden meester zyn, dat wy ons van dezelve Qgelyk het begrip van eigendom medebrengt) naar willekeur en met ukffnïting van alle andere menlcicn zouden kunnen bedienen. Het wadi" der zedclyke wetten ftrekt zich over alle on£ handelingen uit, en deze wetten, die onze oberen én daar door de tegenovergcftelde rechten bepalen kunnen ook m veie gevallen.aan ecu' anderen een recht geven, om van my tc vergen, dat ik van myne kragten tot zyn voordeel gebruik maak. Wanneer b y iemand nevens my in gevaar geit VT,n Renteverliezen, wanneer iemand, •aangevallen door cene plotfehnge ziekte, voor my neêrvalt ben ik niet verpligt, om hem te hulp te id eten? cn geeft deze vcrpligting niet aan den on, ukk,gen een recht, om hulp te vergen? Buiten twyfü En op dezelfde wys, als met onze natuurlyke kragten, is het ook gelegen met al bet .geen door dezelve in ons geweld gebragt word. Wy  < óp > Wy hebben, wel is 't waar, de vrdieid , om van hetzelve tot ons eigen voordcel gebruik tc maken, cn om deze vryheid te verkrygen, is niet nodig, dat wy, ont met dé Franlche Wysgeren te fpreken . ons perfoneel eigendom met de zaak, die wy w.nfchcn tc bezitten, in ddu fmeltcn; het is genoeg , dat wy ons rechtmatig dezelve bemagtifen, Pan deze vryheid is nooit onbepaald; dezelve is en kan dus geen recht van eigendom wezen. Zy houdt op , zodra als iemand my bcwyst i dat die zaak, die ik bezit, voor hem tot bereiking van cene zekere bedoeling ononibcerlyk is, 2) dat deze zvne bedoclii g van een hoger waarde is, als alle die cenen, tot bereiking van dewelke ik zelve die zaak zoude kunnen bededen, in zodanig geval ben ik verpligt, om dezelve aan hem over te geven, 't zy dat ik myn perfoonlyk eigendom daarmede vcreenigd heb, of niet. § 24. Intusfchen, wy zullen hier aandonds zommigc aanmerkingen byvoegen , om te doen blyken , dat deze Theorie in de daad niet zo gevaarlykis, rds het in den eerden opdag mogte febynen en dat dezelve de rechten van het lydeud menschdom bevestigd, zonder, gelyk het fchynt, de bezittingen der gegoeden zonder óndeifcheid tc doen onzck r worden, Hoewel namelyk niemand weigeren kan , om van zyne bezittingen en met dén van d'e oogmerken, rot welke hy dezelve bedemd had, a'dattid te doen, zodra als deze opoffering tot b reiking van gewigtigcre bedoelingen noodzaaklyk is, heeft egter die gene, die zich de moeite genomen heeft van eene zaak te verbeteren, te veranderen en tot zyne oogmerken te doen bruikbaar worden, zeer gewigtige voordelen vooraf boven een' andereu, E 3 wel-  < 7° > welke flegts eene zaak bemagtigd en nader» hand dezelve aan haren natuurlyken toeftand overlaat. Wanneer iemand b. v. landeryen bezit en dezelve behoorlyk aanbouwd, om aan zich zeiven en aan zyn huisgezin de nodige levensmiddelen te verfchaifen, alsdan kan geen ander mensch, uit hoofde van een natuurlyk recht, óp die landen aanfpraak maken, want die andere zoude moeten bewyzen, dat dezelve voor hem tot bereiking van eene nog gewigtigere bedoeling enontbeerlyk waren, hetwelk onmogelyk is. Landeryen daarentegen, die geheel cn al verwaarloost zyn, kan, volgens onze Theorie , ieder een bemagtigen , zo dra als hy maar bcwyst, dat hy dezelve van doen. heeft, om aan zich of anderen de nodige middelen van fubfiftentie te bezorgen; want het twede punt van het bewys, hetwelk hy in ieder ander geval zoude moeten daarfrellen , namelyk de uiffiekende gewigtigheid van zyne bedoeling, is door den bezitter zelve reeds afgedaan, die door eene voortduurende verwaarlozing genoegzaam aantoont, dat hy van voornemens is , om de landeryen tot geen bedoeling hoegenaamd tc hefteden. . Ten tweden kan eene zaak, tot verbetering van dewelke de bezitter zelve heeft bygedragen, nooit geheel en al verloren gaan; want offchoon hy verpligt is, om die zaak, byaldien het nodig is, aan zyn evenmensen over te geven, is deze egter insgclyks verpligt, om naar verfcheidenhcid van omftandigheden , of de zaak zelve ten zynen tyde wederom te geven, of dc moeite cn kosten, die de eerfte bezitter daaraan hefteed heeft, zodra als het jnogclyk is, tc refunderen. S 25. Wanneer men bovendien dc veranderingen ga.  < 7* > .gade (laat, die zich ten aanzien van alle mcnfchelyke betrekkingen voordoen, zodra als het maatfchappelyk leven een zekeren trap van volmaaktheid bereikt heeft, zoude het zelfs kunnen fchynen, als of het in eene eenigzins blocijende maatfehappy naauwlyks mogelyk ware, dat iemand uit hoofde van een natuurlyk recht d. i. zonder een voorafgaand contract., op dc goederen van een' anderen k uide aanfpraak maken; want in dezelfde maat als de bloei van kunde 1 en wetenfehappen toeneemt, vermeerderen zich aan den cenen kant de hulpmiddelen, vaar door de behoeftige zich de nodige fubfiïlentie kan verfchaffen, en aan dé andere zyde vermenigvuldigen zich, ten aanzien van de meer vermogende burgers, de gelegenheden, om hunne rykdommen op eene wys te bededen, die even zo voordelig is voor de gehele maatfehappy als voor hun zeiven. Dan dc bronwellen, welke de culture van kunden en wetenfehappen, de uitbreiding van den koophandel enz. aan de nyverheid open delt, kunnen nooit zodanig worden vermenigvuldigd, dat er niet altoos cene menigte van ongelukkige^ zoude wezen, van welken zommigen voor geheel hun leven, zommigen voor een'zekeren tyd,buiten daat gedcld zyn, om aan de voornaamde behoeften der Natuur, door middel van hunne eigene kragten tc voldoen. Hoe veele duizenden van menfehen exideren, die reeds als kreupelen geboren zyn of die in den voordgang van een leven, hetwelk helaas! aan zo veele gevaren blootgedeld is, tien onwaardeerbaren fchat der gezondheid verloren hebben, en hoe vele anderen, die of door eigen fehuld , of door ongevallen en wel voornaamlyk door het grootfte van alle onheilen, hetwelk alle E 4. mis*  % 7* > misdaden fn zich bevat, en waartoe egter Koningen cn Republieken, dc cerfie door Minifters of Maitreslen, de andere door hunne eigene driften misleid, zo graag befluiten — door den Oorlog, van de reeds verworven middelen van beftaan beroofd zyn! Dan wanneer wy onder het ongelukkig gedeelte van het mensehdom zeer velen Ontwaar "worden* aan dewelken geen ander toevjugr, dan de onderftemiihg van hunne evcnmcnfchèri, 'overfchief, en wier ongevallen of zo zigtbaar of zo algeméén bekend zyn, dat hun armzalige fituatic geen beWys van noden heeft, er zyn aan den anderen kant even zo velen, die door de uitzinnige veelde genoegzaam bewyzen, dat zy rykdommen bezitten, waar van zy, verre weg van dezelve tot voldoening van hunne natuurlyke behoeften nodig te hebben, niet eens op een' verfhndigc wys kunnen gebruik maken. Men ziet dienvolgens, dat dc omftandigheden, door dewelke iemand bevoegd word, om niet zo wc! uit hoofde van de bihykheid ais van een recht op de bezittingen van een anderen aanfpraak te maken, zelfs in een bloeijeude maatfehappy dikwyls genoeg kunnen plaats grypen. § 26. Dc cenige zwarigheid, die men hier tegen met zeer veel waarheid zoude kunnen opgeven, betreft niet zo wel de Theorie, als de uitvoering; dezelve is, dat deze principes, byaldien zy ergens in cenen Haat werkelyk daargefteld cn door de pofitivc wetgeving bekragtigd vierden, niet alleen tot nadeel van de gehele maatfehappy, maar ook zc!f< van de behoeftige Ingezetenen zouden uitllaan. Verliest niet, kan men vragen, de rykdötn in 'j algemeen zyne waarde cn de nyverheid haare vooraaamfte dryfveêr, wanneer ieder fom, die ik, naar het  < 73 > hét oordeel van myn' behoeftigen nabuur, op een onnuttige wys hefteed, my aan de chicane blootheid en, als"aan het lydcnd menschdom onttrokken zynde, kan in aanfpraak genomen worden? De weefde' zelve, brengt'zy niet dc gelukkigfte gevolgen voord? Is-het met de weelde, die den koophandel cn de nyverheid in beweging zet en aan eene oneindige menigte van behoeftige menfehen bezigheid en onderhond verfchaft? Heeft niet de Natuur door het viedehden, hetwelk zy aan alle harten oorfnronglyk heeft ingeprent, even zo goed cn zelfs veel beter voor den ongelukkigen gezórgd, als wanneer men hem een noodlottig recht wikte toèftaan, hetwelk hy zelden anders, dan dooreen pleitgeding, zonde kunnen ddert gelden? Want zoude niet ieder pleitgeding, hetwelk op die wys door dc ellende tegens de bovernrrgt gevoerd wierd.., opzctlyk zo langen tyd vertraagd worden, dat dc eerftc naar andere hulpmiddelen moest ommezien of aan haare behoeften ten prooi worden. — Deze tegenwerpingen zyn in de daad zeer gevigtig cn het laat zich dus wel begrypeil, waarom dc mcfste wetgevers , in plaats van de ware grondftellinïcn van het Natuurrecht optcvolgen, veeleer gemeend hebben, van een récht van -eigendom (in dien zin, als wv. hetzelve § 22 verklaard hebben) te moeten vastltellen en aan ieder eigenaar, ten aanzien van het gebruik van dcfzcffs goederen, eens onbepaalde vryheid inruimen. %<•■-. Dan vooronderf!ekl, dat de wetgevers zich met recht veroorloofden, om ten dezen aanzien van de voorfchriften der Natuur af te wyken, dezelve konden egter die voorfchriften niet vernietigen, noch de hoogftc van alk wetten, volgens dewelke de E 5 b^  < 74- > . -bedoelingen van het meusclubm naar mate vrai hqnj. ne gewigtigheid, zonder onderfcheid van perfoon moeten bevorder:! worden, in liet minde van haare waarde beroven; de rechten der behoeftieen bleven in hunne volle kragt, en het blyfct dus, dat de flaat ook de gegoede burgers niet van hunne verphgungen kon ontllaan, dan door zich zelve daar medé te heiasten. % 28. En. zelfs wanneer de fraai dezen taak ver^eJyk op.zich neemt, wanneer dezelve door het opmeten van werk-, wees- en armen - lunzen, door puhneke fenolen enz. zorg draaet, dat ieder Ingezien dc nodige middelen van beilaan of gelegenheid Kan vinden, om dezelve door eigen werkzaamheid te vermenen, om zich nuttig kundigheden te verichadeu, om zyne gezondheid te herftelien cn/. — Zcf aI;;!an « het onmogelyk, dat cene volftrekt onbepaalde vryheid ten aanzien van het gebruik van het eigendom zoude kunnen plaats hebben. Het belang van het geheel cn van de armere burgers zelve vergtj wel is c waar, dat de meer vermogende bezitters zo weinig, als het mogelyk is, belet worden , !|" lï1™2 ^Memmen tot willekeurige oogmerken te beöeden; dan deze waarheid, is zekerlyk niet toepaslelyk op alle oogmerken, en in alle gevallen zyn die oogmerken daarvan uitgezonderd, die op een t1n!!3r'rL,^TS,Jeg'e"S tlC M"ct:cn f5cr Gekunde aan. [Open. De /uxe m kledingei,, in gebouwen, ia Sïf, CHZ'' ™ *** zo veele menfehen bezigheiu cn brood verkrygen en die zekerlyk ook daarom reces verfebomng verdiend, wyl dezelve een bewvs. is van fma{lk en verfynde levenswys, en zo ook èlkebefteding van rykdommën , waar door wetenfehappen, kimden, koophandel enz. op eene directe of ia*  < 75 > ïndïrefte manier bevorderd worden, moet buiten twyl'el aan geen belemmering blootgefteld , aan geen haatelyke reglementen onderworpen zyn. Dan wanneer dc burgers beginnen met zich aan een ander foort van luxe over tc geven, hetwelk flegts op vernietiging, niet op bevordering, uitloopt, — wanneer cene verkeerde praalzugt ddn luister van cene familie plaatst in het geen de Franfcben luxe de table noemen, of in cenen talryken ftoet van bonden (*) van paarden of van domefhquen, we, ais geprivilegieerde lediggaHgers tot niets dienen daar om dè zedeloosheid van hunne hecren na te bootzen cn onder de geringere clasfen van het volte „it te breiden, - wanneer iemand op naam van bet recht van eigendom aan alle Xvettem der matuur meent te kunnen trots bieden, dajrdoor dat hv "elvk een zeker genootfchap van Kooplieden, èeneDmeemgte van levens-middelen vernietigt , ten einde den Koop-prys van he: oyerfchot des te meet te kunnen verhoogen, of dat hv; gelyk de Mar kengenooten , een' grootc r,eks van Landeryen of ceheel verwaarloost of flegts tot zodanige bedoeEn bezigd, die op cene andere wys veel bete Ken kunnen bereikt worden, - alsdan kan cn S de Regeering niet langer dnverfchillig blvven. Dezelve is' reeds door de qualiteit van wetgever 0 i„ ***** bou^ 1 : chen zouden hebben kunnen hu» beftaan vinde- in hc, gcea *eze vierbeeaige vrijen van Sir Walter verteerden  € Zó" > Terpügt, om alle onzcdc'ykc handelingen voor tc komen; wanneer dus ..oor dc naair.vivw Benoemde aanmatigingen de algemeenc belangen van den Lt noen d,e van de armere ingezetenen benadeeld eerden, zouden dezelve daarom alleen niet kunnen geduld[ worden, wyï zy openbaar jegens de wetten oei Reden aanlopen. Wy Z,:llc" U:V ™deW »og cene aanmerking byvoegen, d,e toereikend h om tc doen felyken dat de gezegde bezitters van onaangebouwde W den geen voordeel kunnen trekken van de verandering waar door de (laat de verzorging der armere burgers op zich neem- De' Haat kan aan dezen taak met voldoen, hy kan geene werkhuizen ct.z. bouwen zonder midhle», en deze middelen kan hv met ichenpen dan uit den ovendoed det vermogende burgett- dc vermogende burgers blvven d«s, gelyk als tcvoor, aan de verpHgtin- onder hevig, om het Lydepd menschdom ten hunnen koste te onderfteunen; het eenig onderfcheid is dat ZJTJrefteU-r verandcrcn> vermits zv hunne fchuld thands niet meer aan de armen zelve, maar aan cenen uegotiorum ggfior, aan den ftaat bellen. En tot wat einde deze verandering? wat voordeel zullen zy, daaruit behaalcn? Dezelve moet en kan mets anders bewerken, dan dat die prerenii.s, wier rechtmatigheid twyfelaehtig is cn die dus met dan tot onnuttige pleitgedingen zouden geleegenheid gegeven en de algemeene nyverhddbelemmerd hebben, thands in eene regelmatige hehrtwg veranderd cn op zodanig eene wvs Ingedreven worden, die aan de vermogende burgers ten aanzien van het hefteden van hunne ryfcdominen alle mogelyke vryheid overlaat. Dan onder dc.  < 7T> deze twyfelagtige pretenfies verdaan wy zekerlyk riet de rechten der armen op de onaangebouwde gro!den, waarvan wy § 54 gefproken hebben; want deze rechten zyn ecrflelyk aan geen de minfle twyiuhig onderworpen (conf. § 24) en ten tweeden word de indufirie niet belemmerd maai- bevorderd, wanneer dezelve eifcór, furteeren. De (laat van zaken b'yft dus ten dezen aanzien volftrekt dezelfde, en gelyk tevoor Jcder behoeftige burger op die goederen had kunnen aanl'praak maken, op dezelfde wys kan thands de Haat, op naam van deszeifü behoeftige onderdanen, dezelve aan hunne kiije bezitters onttrekken cn in .de hand der nyverLeiu overbrengen. Over de verdeling der Marke n. In het voorafgaand hoofdfi.uk hebben wy rgepo |0'd om te bepalen, hoe verre de magt van den (laat ten aanzien der gemeene gronden zich uitfirekt, eji daar door het rechtskundig gedeelte van onzen taak afgewerkt. Wy zouden thands moeten overltappen in het grondgebied der /iaat kunde cn onderzoeken, op wat manier de Regeering van die magt dient gebruik te maken, om haar gewigfig oogmerk, namelyk de bebouwing der Marken en het geen daar van afhangt, de vermeerdering der bevolking en der bronwellen van algemeen welvaren, te bereiken. Dan wat my betreft, ik zie my genoodzaakt, om zonder eene breedvoerige redeneering te verklaren, dat ik tot die bedoeling geen beter middel ken, dan het geen alle naburige duitfche ftaaten in hetzelfde  < 78 > de geval gebezigd hebben, het middel namelyk, van de Marken-gmootm zelve, of die eigende lieden, welke de gemeene gronden tot nu toe bezeten hebben zonder dezelve te bebouwen, tot bebouwing van .dezelve of over te hr.alen of te noodza. ken. Deze cynofure is met veele vobrdéeles verbonden , die m den eerden opflag in het oog vallen. Zy is zeer gematigd; want de Staat, in plaats van zyne eigene rechten in derzelver geheele i'itgedrckthcid tc doen gelden, eerbiedigd zelfs de ingebeelde rechten der byzondere Ingezetenen' Zy is toereikend; want het nut van 't algemeen vergt Ilegts, dat die gronden bebouwd worden, zonder er belang in ie dellen, door wie* die bebouwing gefclned. Zy bcandwoord voortreflelyk aan het oogmerk; want het bcgrypt zich van zelve, dat dc culture van diergelyke landeryen niet fchiclyker cn beter kan bevorderd worden, dan door die genen , die uit hoofde van hunne gegoedheid en plaatzelyke ligging de meede ceconomifehe hulpmiddelen bezitten cn daaraan de meede koften kunnen bedceden. Dan wanneer men hier de aanmerking oyvoegt , dat de Marken-genoten zich tot nu toe als werkelyke etgenaaren der gemeene gronden befchonwd hebben cu dat die quak'teit door den •Staat noch ergens door een' byzonderen burger ooit is hi twyffel getrokken geworden, zal men de gisting gegrond vjnden , dat van alle proeven die men zon kunnen nemen, om de Marken door andere handen, dan die der tegenwoordige bezitters 1 te doen GHltiveeren, niet dan een ongelukkige uitW te vcrwagtcn daat. Het is waar, en ik weet uit eigen ondervinding dat veele Land-bewoeners , die geen Marken-ge. no*  < 79 > noten zyn, reeds langen tyd op gelegenheid gewagt hebben, óm hunne bouwlanden doer het een Of ander gedeelte van de gemeene velden te vergroten. Dan men zoude zich zéér vergfsfèh, wanneer men daarom aan de Regeering dëfl raad wilde geven , van dc Marken misfehien voor nationaale goederen te vcrklaaren cn als zodaanige te doen rerkoopen, want die eigenfte" lieden, welke die landeryen boven hunne waarde zouden betaald hebben , byaldien de Marken-genooten hun die hadden willen overlaten, zullen dezelve uit dc handen van ■.le:i Staat niet koopen ; en wie zou er ook lust krygen, om ecu woeste heide te bebouwen, wanneer iiy vooruitziet , dat hy niet alleen met dc onvrugtbaarheid van den grond, maar ook met den haat cn dc kwaadwilligheid van nabuuren, die denzelvcn als hun geroofd eigendom befchottwen', zal moeten worftelcn ? Nog grootere zwaarighc- deri zouden zich opdoen, wanneer men die landeryen misfehien voor niet met al wilde weggeven en met in- of uithcemfche Colonilf.cn bevolken. De Coloniften, welken zich tot diergelyke ondernemingen aanbieden, zyn meest cn al zulke menfehen , die volftrekt geene hulpmiddelen , maar juist nog eergevoel genoeg bezitten, om liever den ploeg, dan den bedelftaf, te verkiezen. Door de beloften der Régéeringen aangehaald, ondernemen zy een werk, waarvan zy de zwarigheden niet kennen , en verlaten hetzelve zodrtla als die zwaafighederi zich vertoonen. Wat ftaat van dezelve tc hoopen, wanneer zy in plaats van hulp en on.derlteuning , niet dan vyandelykheden van hunne, naaftc nabuuren te verwagten hebben ? Om deze redenen fchynt het Werkelyk het befte mid*5  '< 3o > middel re zyn, dat reen ingevolg van een voorbeeld, hetwelk door den geloofwaardigfien raadgever , door de ondervinding, goedgekeurd en met den gewenschten uitflag bekroond is, de Mafken onder die geenen uitdceld , die tot' nu toe de vrugten daarvan gcnootcn hebben. Intusichen, ik yerftaa hieronder niet alleen de geërfdens , maar ook alle die byzondcre landbewooners , gemeenten enz., die , zonder tot het Marken-genootfejvap tc behooreu , zich in posfesfione bevinden , van hun vee in dc Mark te dryven, of plaggen te maayen , of op deze of gene andere wys in het vrugtgebruikt der gemeene gronden tc deelen. Men zoude dus de Mark moeten doen uitmoeten en eene naauwkeurige Kaart daar van ontwerpen, en op die wys in ftaat gefield zy'ride, om zo wel de uitgestrektheid der landeryen als dc hoedanigheid van dezelve te bepaalcn , zoude men het eerst moeten zorg dragen, om aan deze Ingezetenen, die niet uit hoofde van een recht van eigendom maar j.ure fervitpitis op de Marken aanfpraak kunnen maken, cene portie toe tc wyzen, die met de voordeelen welken zy tot nu toe daaruit hebben behaald, en met de plaatfeiyke omftandigheden genoegzaam ge.evenredigt en overeenftemmend ware, om dezelve naar billykheid te vreden te ftellen. Hét overfchot bleef alsdan voor dc Warl; en-genoot en • alleen beftemd , cn om zich by de vcrdeeling van hetzelve niet te vergisten, zoxde men ook daaromtrend van hetzelve hulpmiddel kunnen gebruik maken, waartoe dc hoogduitfche Regeeringen haare tocvlugt genomen hebben. De gemeene" gronden worden namelyk, ten aanzien van hunnj qualitek door kundige en onpartydige mannen gewaardeerd  < Si > dcerd cn dienvolgens in drie onderfcheidene clasfeu * in goale, middenmat ige cn flegte gronden, gerangschikt. Van elke van deze clasfen formeerd men zo veele portien, als cr Marken-genoten, zyn , cn die portien eindelyk worden door middel van het Hot onder dezelve uitgedeeld. Het zoude, wel is 't waar , niet volflrekt onmogelyk zyn , aan ieder Markengenqpt dc drieëriye gedeelten , die l,y te venvagten beeft, hy elkander en m de buurt, van deszelfs overige bezittingen toctewyzen; dan de> ondervinding' heeft getoond, dat elke procf-ncming van dien aart met oneindige twisten en tegenkantingen onder de verfehiilende belangen' vergezeld gaat, zo dat men dc vefdecling liever aan den toeval overlaat cn het "in dc willekeur der Geërfdens field , om de landeryen, die hun op die wys toevallen, jegens elkander te verraden. Eindelyk, wy! dc rechten van alle de Geërfdens gelyk zyn, verftaat liet zich van zciven, dat die gene, welken zich door cigcumagtige aanmatigingen van een gedeelte der gemeene gronden hebben meester gemankt, thands zo veel tc minder tc vcrwagten hebben, als zy voorbeen van dezelve hebben afgegraven. Dan hoe zeer men ook by dc vernietiging'der Markengenootfohappen alle regelen der billykheid cu politiek moge in acht nemen, ik vrees, dat cr bovendien nog verfchcidenc zeer kraguiadige hulpmiddelen zuilen moeten gebezigd worden, indien de Marken niet ten deel nog lange — Marken, d. i. woeste heiden en flegte wcide-gronden zullen blyven. liet is etrltelyk maar al te zeker, dat men by alle die genen, welken door hunne talryke kudden de grootfte voordelen uit de gemeene gronden F heb-  '< 82 > Lebben behaald, door eene verdeeling van dezelve zeer weinig- dank zal verdienen. Ten tweden valt het zeer moeilyk, om de landlieden, byaldien dezelve nog met geen betere eeconomie bekend zvn, van de ontbeerJykheid der plaggen en der gemeene weiden te overtuigen. Ten derden zyn veele hoflieden genoegzaam met bouwland voorzien en die gewesten daarentegen, waar zich dc uitgeftrektfte heiden bevinden, zyn te weinig bevolkt, om in de eerfte jaren iets van belang te kunnen ondernemen. De kortzichtigheid, de baatzugt, dc kwaadwilligheid zullen zich dus vereenigen, om de vernietiging der Marken te weerhouden, cn wanneer die des niet te min ten uitvoer gebragt word, alsdan heeft men nog veele natuurlyke zwarigheden te overwinnen , eer men zich met eene volkomens zegepraal durft geluk wenfehen. Laaten wy dus zien, wat middelen nog voorhanden zyn, om ten miuften de voornaamfte van deze hinderpalen te boven te worftelcn. Naar de mening van een vermaarden Schryver (*) moet cene Regering, die van voornemen is, eene aloude inrichting re vernietigen, voornaamlyk pogen ^ om de meerderheid der burgers van de nadeligheid van die inrichting te overtuigen; en in de twede plaats dient dezelve zorg te dragen, om, eer zy iets onderneemt, de harten der Ingezetenen door een duidelyk en, zo veel mogelyk, uitmuntend bewys van de zuiverheid harer oogmerken voor C") Pi lan oi er i Scisncs de Ia Legislation. Tom. I, -CÈap. Vil. *  < S3 > voor zich intenemen. Het cerftc punt aangaande, dc klaglen over de uitfluitende aanmatigingen der Geërfdens en in 't byzohder over liet afgraven der gemeene gronden zyn zo algemeen en zo fterk, dat er voor zo verre geen nieuwe poogingen van doen zyn, om de verontwaardiging der burgers nog hoger te doen ryzen cn hun aan tc tooncn, dat zonder cene verdeeling, die uitgeftrekte landeryen, tog met den tyd in ccn partikulier eigendom en wel van zommige boven magtigc Geërfdens zouden veranderd worden; en juist van dezelfde omftandigheden kan men zich tevens bedienen, om aan die burgers, wier belangen door de bedoelde verandering oumiddelyk geraakt worden, een onwrikbaar vertrouwen op de weldadige oogmerken van het beftuur in tc boezemen. Voor dat men namelyk de handen aan het werk floeg, voor dat men zelfs dc manier liet bekend worden, van dewelke men by vernietiging der Markcn-genootfohappen denkt gebruik tc maken, zoude men cene Commisfie van rechtsgeleerde cn onpartydige mannen kunnen benoemen , om zich door cene oculaire infpectie van den toeltaud der onderfcheidene Marken te ondcrrigteu en de uitgeftrekthcid der afgegravenc gronden te onderzoeken. Een gedeelte van deze gronden is, gel\k wy reeds hebben aangemerkt ,op een' heimelyke wys ontvreemd, andere (tukken daar-èn-tegen zyn met voorkennis der Marken-vergaderingen en onder den fchyn van bedrieglyke contracten afgegraven; maar, zo ik hoop, zoude het den Commisfarisfen noch aan getuigen, noch aan andere bewysmiddelcn ontbreken, om alle de gepleegde onrechtvaardigheden open te (éggen, cn Fa zo-  < 84 > zodoende zouden zy niet alleen dc toejuichingen, aller weldenkende Ingezetenen wegdragen"- dez 'IfdeCónrnristarisfen zouden door het verkeer nv't de . Landlieden dikwyls gelegenheid vinden, om dezvan langzamerhand voor te bereiden en omtrent de ceconomrfche veranderingen, die door de verdeeüug der Marken moeten bewerkt worden, met de nodige ideè'n bekend te maken. Naar myne gedagtcn is cr dus kans genoeg , om den eevften ftap, waarvan dikwvls oneindig vee! afhangt, op eene zeer voordelige manier te doen; maar cr laten zich buitendien0 nog middelen vinden, welken my doen hoopen , dat uien uit de vernietiging der genootfehappen de zo zeer get wenschte voordeelen eencr aigemecne bebouwing zo niet eensklaps egter alfehgskes, cn hoe langer hoe voorfpoeriger, zal zien voordlpruiten. Ik zal dc ideën , waarop myne hoop daaromtreiid gevestigd is, in zommigc losfe aanmerkiugeii hiör b"voegen. a) Eene verlichte Regeering heeft mettigyuldiga hulpmiddelen in handen, cm de aigemecne dfinkwvs tot cene vcrandeiing voor te bereiden. Beahive weet z:ch niet alleen van de talenten der Schrvvers, maar ook van Publicatien cn andere -elc■genheden te bedienen, cm de nodige begrippen en kundigheden onder het volk in omloop tc brengen Dc Drukpers moet in onze dagen tot alle ondernemingen mede werken; dezelve zal ook hier van nut kunnen zyn. £) Dc vooröordeelen der Land-lieden , Waarvan ifc boven heb gewag gemaakt, zyn, gelyk alle praktifchc vooröordeelen, van dien aart, dat dezelve dooi- een  < 35 > èeh enkel voorbeeld cn voor altoos kTmiieti wede~legd worden; en zou liet in Nfcderlrsnd, waar de Akker-bouw, in 't algemeen genomen, een' uitmuntenden trap. van volmaaktheid bereikt beeft aan dicrtrelvke voorbeelden kunnen ontbreeken ? c) De bevolking; wel is 't waar, is op zonvmige plaatzen zo zwak, dat de grond-eige.iaaren wel helpers gehoég zullen vinden, om de woelte landeryen te bepooieu of mei dennen-hoornen te beplanten , maar niet dm het betere gedeelte van dézelve tol baarland te maken. Dan in die Geweffcn zullen zich met den tyd ook huurlieden of. korvrs genoeg aanbieden, om bier cn daar nie\v.ve hvffledèn aan te leggen. Tiet Landleven heeft zo veele bckoorlykhed.cn , dat weinig menfehen, die op het Land gèbodren zyn, hetzelve zonder nood verlaateu. Veele Jonge lieden, die anders wegge, gaan waren, om in de (leden fortuin té zoek «n , zullen thands aan den ploeg getrouw blyven, wyl zy gelegenheid vinden , om zich in de buurt van luinne ouders en verwanten nier te zetten. d') Dezelfde geiegemlheid kan misfehien mecnigen Landman over'raaien, om aan een van zyne Kinderen ecu gedeelte van zyne Marken-gronden en zo veel van zyne oude bouwlanden af te (taan als tot bet onderhoud van ecu aangroeijend huisgezin nódig is, cn zoude het niet de moeite waard zyn , van dej-zelver oplettendheid op een zo voortrefFéTyk middel tot bevordering van het aigemecne best cn het best van hunlieder naastbüftaandcn tc vedigeii ? Ik zie ten min'Ten niet ,'hoe dc bebouwing en vooral dc DevotPing van het platte Land 1' 3 op  :< 86 >' op cene meer natuurlyke en voordceligc wys kan . gaande gemaakt worden. e) Ik heb by gelegenheid reeds aangemerkt, dat er veele vermogende grondeigenaaren zyn , die zederd langen tyd naar het een of ander gedeelte van de Marken gehaakt en hun oogmerk daarom . niet bereikt hebben, wyl het zeer ongemaklyk valt met eene gantfche vergadering eens te worden. Deze zullen hetgeen zy van het Marken-genootfchap niet hebben kunnen yerkrygen thands uit de handen van den enkelden Marken-genoot, aan wien die gedeelten toevallen, zoeken aan zich te brengen. f) Het vcrftaat zich van zelfs, dat de nieuwe aanbeuwers, welken zich misfehien op dc verdeelde gronden mogten nèer zetten, zo veel. als mogelyk is dienen onderlleund te worden; maar ook buitendien kan de Staat den nayver der Land-lieden in 't algemeen door pramien aanvuuren. Wat middel is i'cerker en weldadiger? Publieke beloningen zyn niet alleen zeer gtfehikt, om de oogmerken der Ilegecring in een byzonder geval te bevorderen, zy doen met eens de bezigheden van den Land. bouw eerwaardig worden en veredelen het Karakter der Natie. g) Een kundige ceconoom zal buiten twyfièl in ftaat zyn, om nog meerdere en krachtdadigere hulpmiddelen aan te toonen; dan misfehien zal dezelve ook meer zwarigheden ontdekken. Zwarigheden en hulpmiddelen by elkander vergcf ken, kan men omtrend den tyd bepaalcji, In';ucn welken de algemcene bebouwing van het Land gcmaklyk zoude kunnen voltooid zyn. Zoude  '< 87 >' de men niet ,. dc verdeclirg van de Marken gefchied zynde, door cene Proclamatie kunnen yastftellen , dat alle die geenen , welke naar verloop van dien tyd aan de oogmerken der Regeering niet hebben -voldaan, de verwaarloosde landeryen zullen verbeurd hebben ? — of zoude men niet ten minden kunnen vcrklaaren: dat de imposten, naar verloop van een' zekeren tyd van deze landeryen tc heffen , volgens derzelver natuurlyke vrugtbaarheid zullen geregeld cn gebeurd worden, de Landeryen mogen alsdan Itebwwd zyn, dan niet?