HISTORISCH BERIGT VAN ALLE DE GEZINTHEDEN, DIE, BUITEN ONZE GEREFORMEERDE KERK,IN ONS VADERLAND VRYHEID VAN OPENBAARE GODSDIENSTOEFFENING HEBBEN, WAAR IN KORTELYK DERZELVER LEERSTUKKEN EN KERKELYKE PLEGTIGHEDEN WORDEN OPGEGEVEN, DOOR S. VAN E M B R E, Leeraar der Hervormde Kerk te HOORNAAR. Te UTRECHT, By H. van OTTERLOO, Boekverkoper op de Oude-Gragt tuffchen de Bakker- en Bezembrug MDCCLXXXIV.   AAN DEN EDELMOGENDEN HEER DEN HEER en Mr. J. NO ORTBERGH, HEERE VAN BLESKENSGRAVE, OUD BURGEMEESTER DER STAD . GOUDA, GECOMMITTEERD IN 'T GOLLEGIE DER EDEL MOGENDE HEEREN GECOMMITTEERDE RAADEN VAN HUN EDEL GROOT MOGENDE DE HEEREN STAATEN VAN HOLLAND EN WESTVRIESL A N D. * 2 worü  WORD DIT WERK , MET ALLE VERSCHULDIGDE HOOGACHTING, GEPAARD MET TOEWENSCHING VAN DE UITMUNTENSTE ZEGENINGEN OVER HOOGSTDESZELFS PERSOON EN GESLACHT NAAR LICHAAM EN GEEST , ALLERNEDRIGST OPGEDRAGEN DOOR DESZELFS ZEER ONDERDANIGEN DIEN A A R. DE AUCTEUR. Hoornaar Den 2 Aug. 1784* VOOR-  v VOORREDE AAN DEN LEZER. Zie daar eindelyk voldaan aan 'f verlangen van veelen, en tevens aan de belofte, die in de Voorrede van myn uitgegeven Katechismus der H. Godgeleerdheid gevonden wordt. Men hebbe dit werk niet te befchouwen als eene wederleggende Godsgeleerdheid; neen, 't is Jlegts hijlorisch of gefchiedkundig, dienende alleen tot eene Bylage of Aanhangzel van 't evengemelde werk. Zom- tnige zullen op 't zien van den titel mijfchien denken, dat 't een kort begrip of uittrekzel is van 't groote werk van den Heer Hurd , of ten minfien in gelyken fmaak gefchreven, maar men zal by de lezing van beiden ras een duidelyk onderfcheid bemerken: H werk van den Heer Hurd blyft door * 5 de  m LEERREDE de uitgave van 't myne in zyn volle waarde. —Ik ben in 't zamenjiellen met alle onpartydigheid te werk gegaan, en hierom, zo veel mogelyk was, heb ik de fchriften van partyen zelfs doorbladerd , inzonderheid hun Symbolifche boeken, belydeniften, benevens zulke fchriften , die over 't algemeen by hen in achting zyn, daar en boven kundige lieden vanzonmige Geziniheden doen raadplegen, vooral met opzicht tot de plegtigheden, of hedendaagfche kerkgewoontens. Heb ik ergens buiten myn weeten in gedwaald, zo zou gaem zien, dat my daar van door een brief aan den Uitgever dezes H. van Otterloo , met-name ondertekend (*j verwittigd wierd, om daar van te eeniger tyd gebruik te maken. Het oogmerk van de uitgave dezes is, om de fiudeerende jeugd, en andere, die de wederleggende Godgeleerdheid beoeffenen, van nut te zyn; men kan hier uit de befte bronnen met een opjlagdes oogs de voornaamfte gevoelens der onderfcheiden Godsdienftige Genootfchappen, in die ftukken , waar in zy van (*) Ik zeg met name ondertekend, te weten door den briefTchryver, dit is nodig;, i) om dat ik dan zekerder kan fta.it makeu, dat zulk een berigt echt is, 2) om dat ik dan ju ftaat ben, om den briefTchryver verdere verklaring te verzoeken, in 't geen my nog duifter voorkomt.  VOORREDE vu van ons verfchillen, heren kennen. Ook zal in 'J doorbladeren, een verftandig lezer, dunkt my\, duidelyk bemerken, dat hoe zeer hy ook tot eene burgerlykc verdraagzaamheid, uit hoofde van liefde tot zyn' medemensch, genegen zy, nogthans eene broederlyke kerkgemecnfchap, ftaande deze onderfcheidene gevoelens, geen plaats kan hebben, zonder dat zulks verwarring baare. Hoe zeer men ook na vereeniging zou wenfchen, mag niemand iets toegeven ten kofte of met verlies der zniverc waarheid.— Mogten andere Gezintheden buiten onze Hervormde kerk ook eens uitgelokt worden , om insgelyks zonder vooroordeel de leer van onze kerk te onderzoeken, ZO als die begrepen is in onze Formulieren van eenigheid, namelyk de Heidelbergfche Katechismus , de 37 Artikels onzer Geloofsbelydenis en de Regels van 't Dordrechtfche Synode," en dit alles aan den Bybel toetzen. Verder ismyn harten wensch, dat allen, die van de zuivere waarheid des Goddelyken woords zyn afgedwaald, te regt mogen gebragt worden, op dat die tyd eens kome, dat Gods naam één zy over de geheele aarde. IN-  I N H O U D E N ORDER der BEHANDELING. L Van de Jonden. Zie 't Eerfte Gefprek. pag. i II. Van de Chriftenen. Deze worden in 't algemeen verdeeld in Oojlerfche en Wefterfche. • Paè- 47 A. De Oojlerfche Chriftenen, van welke al- leenlyk twee Gezintheden in ons Vaderland openbaare Godsdienft-oeffening hebben, namelyk a. de Rujfen, Zie 't Tweede Gefprek. pag. 51 b. de Armeniërs, 'tTweede Gefprek. pag. 65 B. De Wefterfche Chriftenen, beftaan uit verfcheiden Kerkgenootfchappen. Behalven de Gereformeerden, hebben de volgende in ons land openbaare Godsdienftige byeenkomften: a. De Roomschgezinden. 't Derde Ge¬ fprek. - - - pag. 77 b. De Lutherfche. 't Vierde Gefprek. pag. 160 c. De Mennoniten. 'tVyfde Gefprek. pag. 198 d. De Arminianen. 't Zesde Gefprek. pag. 251 c. De Collegianten. 'tZevendeGefprek. pag. 309 f. De Quakers, 't Zevende Gefprek. pag. 318 g. De Hernhuthers. 't Agtfte Ge¬ fprek. - - - PaZ- 337 HET  HET EERSTE GESPREK OVER DE J O O D E N. jfongeling. Ik koom thands hier om uwe aan my voormaals gedaane belofte te herinneren , van my eenig berigt te geven aangaande de Leer van de ondcrfcheiden Gezintheden, die, behalven de Gereformeerden, in ons Vaderland vryheid hebben om hunnen Godsdienft te oeffenen. Leeraar. Dewyl ik U de waarheden van onzen zuiveren hervormden Godsdienft volgens den Bybel te voren in zeftien famenfpraken, zo klaar my mogelyk was, heb voorgedragen, zo wil ik my aan uw verzoek niet onttrekken, doch zal tragten hier in zeer kort te zyn, en daarom flegts de voornaamfte ftukken, waar in elke Gezintheid met ons verfchilt,opgeven. A f.  2 Het Eerfte Gefprek J. Welke orde zult ge daar in houden ? L. Ik zal eerft fpreken van de Jooden, en dan van alle die Godsdienftige vergaderingen, welke zig Chriftenen noemen. Waarom zal UE. 't eerft van den Joodfchen Godsdienft handelen , voor dien der Chriftenen ? L. Om dat dezelve reeds onder 't O. Testament heeft plaats gehad. Hy is oorfprongelyk de waare Godsdienft, van God zelve door den dienft van Mozcs ingefteld ; verfchilde flegts in omftandigheden en niet in wezen van den Chriften Godsdienft, ja is er de grondflag van. Dan deze zuivere Godsdienft is van tyd tot tyd verbaftcrd, en was by Jezus komfte in de Waergld zo zeer bedorven, dat 't grootfte gros der Jooden hunnen eigen Mesfias, door de Propheeten beloofd, en die met alle de merktekenen van den waaren Verlosfer te voorfchyn kwam, niet kenden, noch erkenden, maar verwierpen en ter dood veroordeelden ; en de hedendaagfche Jooden volgen tot hier toe de voetftappen van deze hunne vaderen. J. Worden de Jooden jegenswoordig nog onderfcheiden in Pharifeën , Sadduceën , enz. gelyk Oudtyds ? L. Van dit onderfcheid hoort men thans niet, in tegendeel verftaan de Jooden door Pha-  ovet de Jooden. 3 Pharifeën huichelachtige of geveinsde menfchen. (Y) Evenwel worden de hedendaagfche Jooden op tweërly wyze onderfcheiden , of van 't land, van waar zy in ons Vaderland gekomen zyn ; of wegens de onderfcheiden gronden hunner Godgeleerdheid. J. Hoe worden zy in 't eeriïe opzigt onderfcheiden ? L. Men fpreekt van Hoogduitfche en Portugeefche Jooden. Tot de Hoogduitfche Jooden worden ook gerekend die in 't midden der vo- 0) De Rabbynen tellen zeven zoorten van Phariieé'n op: 1) Sichcmiters, die uit roem en eerzugt den Godsdienft waarnemen, gelyk die van Siehem zig lieten befnyden, om hun oogmerk te bereiken Gen. 34. 2) Voetftoters, die zeer zagt en langzaam gaan en door kwezelachtige fymelary en geveinsheid zig bedekt houden. 3) Aderlaten , die hunne oogen toeknypen om geen vrouwen aan te zien, en middelerwyl met hunne hoofden tegens den wand lopen, dat er 't bloed uitloopt. 4) Mooiersj zulke die krom en neergebogen gaan, als of zy 't aardfche kleinachtten, en vervuld waren met Hemelfche gedagten. 5J 1'ügtbetragters, die meenen, dat zy in alles hunpligc betragten en zig geveinft houden. 6) Liefhebbers van hun zeiven, die alles doen uit eigen liefde en niet uit liefde Gods. /) ïï'eesagtigen, die de wetten onderhouden, enkel uit vrees voor ftraf. Men zie Rabbi Izaak Abuabh handelaar des lichts, vertaald door E. Soesman. 2 Deel p. is, 13. A 2  4 Het Eerfte Gefprtk vorige Eeuw by gelegenheid van den Poollenen Oorlog uit Poolen herwaards gekomen zyn. De Hoogduitfche Jooden zyn in ons landde talrykfte, doch tevens over 't algemeen de armfte en geringfte, men noemt hen Smoufen. (*) Ook zyn zy over 't geheel genomen de onkundigfte, die weinig werk maken van 't onderzoek des Bybels; fchoon men met ontkennen kan, dat enkele geleerden uit hun zyn te voorfchyn gekomen. Tot de Por- tugeefche Jooden worden ook de Spaanfche gerekend die in de 16** Eeuw herwaards gekomen zyn. Deze fchoon minder in getal, zyn de rykfte, aanzienlykfte en kundigfte , minder byeelovig dan de vorige, zy dragen geen baard gelyk de Hoogduitfchers. Zy houden zig van een veel verhevener oorfprong: indien een Portugeefche Jood met een Hoogduitfche Joodin trouwde , zou hy van zyne voorregten vervallen, en voor geen Lid van hunne Synagoge meer erkend worden. Zy rekenen zig van Juda's Ham oorfprongelyk, van welke zy beweeren, dat de voornaamile fami- lien r+) De naam van Smous of Smaus wil Prof. Reland (vid. ejus Paleft. in voce Golari) afgeleid hebben , van 't woord Mozes; want dewyl de Jooden de o uitfpreken als au en gedurig den naam van Mozes of naar hun mtfpraak Maufches in den mond hebben, heeft men hen fpotsgewys Mam of wel by letterverandering Smaus, of Smous genaamd.  over de Jooden. 5 lien ten tyde der Babylonifche gevangenis naar Spanje gezonden wierden,'t welk aanleiding tot die verhevene onderfcheiding gegeven heeft. J. Hebben de Jooden lang in ons Vaderland vryheid van openbaare Godsdienftoeffening gehad ? L. Meer dan 160 jaaren, zy hebben hunne Kerkgebouwen onder de naam van Synagogen in verfcheiden plaatzcn, waar van die te Amfterdam, Rotterdam, 's Hagc, Naarden en in 't dorp Maarsfen (£) uitmunten. Intusfchen moeten zy in 't ftuk van 't huwelyk zig fchikken naar de Politieke Ordonnantie van 1580, in welke 't trouwen met zulke bloedverwanten verboden wordt, waar toe Israëls burgerwee vryheid liet. Voorts mogen zy Jooden blyvende met geen Chriften vrouwsperfonen trouwen, ten ware dezelve tot den Joodfchen Godsdienft overgingen. Gy zeide daar zo even, dat de Jooden ook nog onderfcheiden kunnen worden volgens de gronden, waar op zy hunne Godgeleerdheid bouwen, L- (£) Men zegt dat de Jooden wel eens getragt hebben van dit dorp Maarsfen een Stad te maken, waar in zy een zoort van Burgerlyke Regeering onder zig zouden geoelTend hebben: en dat zy ter bereiking van dat oogmerk , den Lande groote gcldzomm.n zouden hebben aangeboden. Zie W. A. Bacuiene Befchryv. der Nederlanden zD.p. 1130. A 3  t liet Eer/ie Gefprek L. Zo is 't, en in dit opzicht fpreekt men van Rabbaniten en Karaïten. De eerftgemelde houden beha) ven 't Oude Teftament voor Godlyk zekere overleveringen, bekend onder den naam van Talmud, 't geen den Chriftenen mocyclyk maakt met zodanige Jooden te redentwiften, om dat zy zig daar op beroepen, even als op den Bybcl. De Karaïten verwerpen alle overleveringen en houden alleen de Schriften des O. T. voor Godlyk. (*) (*) De Karaïten rekenen hun afkomft van de Jooden, die door Salmanasfer naar Asfyrie gevoerd zyn. Men verfchik zeer onder de geleerden, wanneer dezelve ontftaan zyn, fommige brengen dezelve tot de tyden van Esra, andere tot de Regeering van Alexander den grooten. Morinus houdt fiaande, dat zy eerft A° 740 of 750 zyn opgekomen, en dat 't in dezen tyd was, dat Ananus 't hoofd van eene nieuwe gezintheid onder de Jooden werd. Maar andere geleerden beweeren, dat Ananus alleenlyk de loer der Karaïten heeft opgehelderd. Zy verfchillen voornamelyk met de Rabbaniten daar in. 1) Dat zy alle overleveringen verwerpen en zig alleen aan den Bybel houden. 2) Omtrent den tyd waar in 't Paaschlam moet geflagt worden, gelovende dat "t na Zonnen ondergang moet zyn. 3) Dat alleen mannelyke perfoonen daar van mogen eeten, 4) De Rr.bbaniten zeggen, dat 't overfchot van 't Paasch Avondmaal den 16 of 17 moet gegeten worden, de Karaïten Zeggen op den 15 dag. 5} Zy verfchillen omtrent den tyd, op welk de gerftofter- ande-  «ver de Jooden. 7 J. Ik heb meermaalen van den Talmud horen fpreken, wat is dat voor een Boek ? L, De Talmud, waar mede verre 't grootfte gedeelte der Jooden veel op heeft, beftaat uit twee deelen, namelyk de Misclma, zynde de text zelve, en de Gemara, vervattende eene ver* klaring of uitlegging van dezelve. Het woord Mischna betekent herhaling, zy is naarder Jooden gedagten eene mondelyke wet, van God zelve afkomftig, dus genaamd , om dat terwyl Mozes 40 dagen op den berg Sinai was, en van God des daags de gefchrevcn wetten ontvong, zo leerde God by herhaling des nagts aan Mozes mondelyk, al dat geen, 't welk tot verklaring van die gefchreven wetten diende. Mozes dezelve ontvangen hebbende, heeft ze allercerft geopenbaard aan Aaron ; ten twedemaal aan -Eleazer en Ithamer; voor de derde reis aan de 70 oudften , en ten laatften aan 't ganfehc volk. Dezelve mondwet zou Mozes hebben overgeleverd aan Jozua, en Jozua aan Pineas, Pineas aan Eli, Eli aan Samuel, Samucl aan David, David aan Achas, Achas aan Eliza,en dus al verder van den eenen Propheet tot den anderen; en toen er geen Propheeten meer waren aan ande op Paafchen moeft geofferd worden. 6) Omtrent de plegtigheden vsn 't Pinkrterredt. 7) Zy gebruiken geen Thcphiüm. Zie ü. Pictet God-gel. 3de Deelp. 658, 659. A 4  8 Het Eer/ie Gefprek aan de voornaamfte van 't Joodfche volk. En fchoon 't wel niet eigenlykgeoorlooft was deze mondelyke overlevering in gefchrift te brengen, zo heeft nogthans zeker Rabbi Jehuda , bygemn.mdHakl'adosch,dat is de//ez7?'ge,dezemondwet in 't Hebreeuwsch befchreven, zynde dit volgens het getuigenis van veelen gefchied in de 3ae Eeuw. Het woord Gemara duidt aan eene vervulling of voltooying, en behelfl: dat geene, waar door de Talmud, welk woord Leering betekent , voltooit word, vervattende in zig eene zogenaamde uitlegging van de Mischna, befchreven in 't Chaldeeuwsch , doormengd met woorden uit andere talen, doch op eene zeer duiftere en ingewikkelde wyze , niet minder opgevuld met fabelen dan de Mischna zelve. Dan, deze Gemara is tweërly de Jerufalemfche en Babylonifche. De Jerufalemfche Gemara word toegefchreven aan Rabbi Jochanan, die volgens Buxtorf A. 230 dit werk verrigt heeft. De Babylonifche Gemara wil men dat door Rabbi Asche zou begonnen zyn, doch welke A. 427 geftorven, 't werk eenige jaren later door Rabbi Joze zou voltooit zyn. J. Houden zy echter den Talmud niet een weinig minder dan de fchriften van 't O. T. ? L. Geenzins, Aben Esua zegt dat er geen onderfcheid is tusfchen de mondwct en de gefchreven wet. Ja fommige houden de eerfte bo-  over de Jooden. 9 boven dc laatfte. Zommige vergelykcn de Bybeltextby Water, de Mischna by Wyn, en de Gemara by de Sausfe. -— En niet alleen dat dit foort van Jooden op deze beginfelen hun Godgeleerdheid bouwen , maar tevens hebben zy de hoogfte achting voor de gezegdens hunner Rabbynen. J. Zyn dan hunne Rabbynen eenftemmig in gevoelens ? L. Daar fcheelt heel veel aan, hunne gevoelens zyn over fommige ftukken zeer verfchillcndc, en hunne verklaringen over de H. Schrift lopen dikwyls uit elkander. Des niet tegenftaandc zegt de Portugeefche Rabbi Izaak Abuabii. „ Al wat door de Rabbynen ,, in hunne predikatiën gezegd is, en al hun ,, vertellingen en verhalen zyn wy verpligt ,, zo eerbiedig te geloven, als men gelooft ,, aan de heilige wet van Aiozes, want fchoon „ men in hunne gezegdens fomtyds onge„ looflyke en tcgens de natuur ftrydende ,, dingen ontmoet, zo heeft men dezelve eer „ aan gebrek van verftand en geringheid van ,, oordeel en bevatting toe te fchryven, dan „ dat men hen met beuzeltaal en onwaarhe„ den zou bekladden, want de ftraf des gee,, nen die 't minfte hunner redenen befpot, „ zal zeer groot zyn." (c) (r) 'T zelve werk, te voren ceraeld. i. D. p. 208. A 5  16 Het Eetfie Gefprek J. Ik heb wel eens van de Joodfche Kabbelah horen fprcken, is die nog onderfcheiden van den Talmud? L. Door de Kabbelah verdaan zy zekere geheimzinnige verklaring der H. S. die de Heer ook aan Mozes zou ontdekt hebben, en eerft mondelyk is voortgeplant , naderhand door Rabbi Simeon in 't bock Zohar befchreven. Zy beftaat daar in, dat men of van één woord door fplitzing twee woorden maakt ; of dat men de letters van één woord op zekere wyze verplaatst, of dat men van elke letter een geheel woord maakt. En dus kan men den Bybel doen zeggen wat men gaern heeft. J. Mag ik'nu ecnige Hukken van hunne Godgeleerdheid weeten ? L. Ik wil er u wel iets van mededeclcn, maar kan u niet wel in 't kort een volkomen begrip geven, dewyl zy geen algemeen Syftema hunner leer hebben, cn de eene Rabbi dus, en een ander anders fpreckt en zy in de uitlegging der H. S. zeer verfchillen. a. Van God geloven zy wel zyn eenheid, maar ontkennen, dat 't Opperwezen beftaat in drie Perfoonen. Den naam Jehova durven zy niet uitfpreken, maar lezen daar voor Aiohai. Zy fchryven aan den naam Jehova eene bovennatuurlyke kragt toe om wonderwerken te doen, en willen dat Mozes, Elias , enz. zig daar van bediend hebben. — Van Afgo- de-  over de Jooden. ii dery cn Beeldendienft, waar aan hunne Voorouders zo verkleeft waren, zyn zy volkomen vry, en na de Babylonifche gevangenis afkeerig van. b. Het O. Teftament verdeelen zy in drie deelen i) in de Wet, zynde de 5 Boeken Mozes. 2) de Propheeten. 3) De Hagiographa of H. Schriften. Doch onder alle Bybelbocken ftaan de Boeken van Mozes by hen op den hoogften prys. By deze Bybelfchriften voegen zy de overleveringen; de Kabbalistifche uitlegging der H. Schrift, de gezegdens van vermaarde Rabbynen , gelyk hier voren reeds gezegd is. Ik voeg cr nu nog maar by, 't zeggen van Rabbi Abuabh,, Men is verp'ligt alle de geboden en ,, inzettingen, die door de Rabbynen of een,, parig of by meerderheid ingezet, of var „ ouds goedgekeurd zyn, zo wel en naerftig ,, te betragten ais de zuiken, die men duidclyk „ in de gefchreven wet van Mozes vindt, ,, zonder dat men zig vermeten mag dezelve „ gering te achten." (d) c. Aangaande de Schepping geloven zy, dat alle zielen der menfehen op den eerften dag met 't licht gefchapen zyn. Dat de boze geeften mgt de hel op den tweeden dag zyn voort* (7/) Het te voren aangehaalde werl:, 3. p. 327.  ia Het Eerjïe Gefprek voortgebragt , dat zy uit lucht en vuur beftaan, fpys gebruiken, voortteelen en fterven. d. Sommige belyden, dat in Adam de gehecle Waereldgezondigd heeften onder ftraffe des doods is gekomen; andere ontkennen de toerekening van Adams zonde. Rabbi Abuabh zegt,, Deflang meende Eva ten wyve „ te nemen na den dood van Adam, welken „ hy zig verbeelde fchielyk na de gepleegde „ zonde te zullen volgen , doch de Heere ,, fchikte 't anders enzeide, Ik zal vyanêfchap j, zetten tnsfehen u en deze vrouwe, enz." (V) — Zy ftellen, dat een kind, dat 13 jaar oud is tot alle geboden der wet is verpligt; voor dien tyd worden aan 't zelve geen zonden toegerekend. Als dan Helt men 't voor 't wetboek , verpligt 't zelve tot gehoorzaamheid met aanzegging, dat nu de overtreding voor zyn eigen rekening komt. Ook ftellen zy dat de mensch eigen natuurkragten heeft, om de wet van God volmaakt te betragten. e. Dewyl de h. s. van een tweërly ftaat van Mesfias gewag maakt, hebben fommigc Jooden van later tyd een tweërly Mesfias verdigt. Eén zoon van Jozeph gering en arm , doch dapper in den kryg, deze zou een voorloper van den eigenlyken en waaren Mesfias zyn. Doch (<•) 'T zelve werk, 1. D. p. 8.  ever de Jooden. 13 Doch hy zou in een ftryd tegen Gog en Magog omgebragt worden door zekeren Armillus Overfle van de kinderen van E dom, maar van zyn opvolger worden opgewekt, wiens Stadhouder hy zyn zal; op dezen perfoon pasfen zy die plaatzen der Propheeten toe, die van 't lyden en den dood van Mesfias gewag maken. Ten tweeden fpreeken zy van den cigenlyken Mesfias zoon van David, op welken zy die plaatzen der Propheeten t'huis brengen, die van den luifter.van Mesfias meldingmaken. J. Neem niet kwalyk , dat ik tusfehen heide vraag, hoe maken de Jooden 't met den tyd van Mesfias komft, door Daniël Cap. 9. bepaald ? L. Sommige denken, dat de Mesfias reeds is gekomen, maar zig in zeker landfehap, voor hun onbekend, verborgen houdt; andere, en wel de meefte denken, dat Mesfias nog moet geboren worden, en fchoon de bepaalde tyd zyncr komft verlopen is, hy om hunner zonden wil agter blyft. (ƒ) Rabbi Hertog Leu- (ƒ) In 't jaar 1650 hielden de Jooden in Hongaryen een foor: van Kerkvergadering, om te onderzoeken, wat men van den Mesfias moert denken of hy niet reeds zou gekomen zyn. De vergadering werd gehouden in een vlakte ouder tenten. Driehonderd Rabbynen kwamen uit verfeheiden landen derwaards,, en 't getal zou nog veel grooter ge weeft zyn,  14 Het Eerfte Gefprek Leuwy zeid „ dit is zeker, dat als wy maar j* eenen dag God behoorlyk dienden, of een Sabbath-dag naar behoren vierden, de Mes. 5, fias aanftonds komen zou." (g) 5*. zyn , indien men er alle de Rabbynen had willen toelaten, die uit Italië, Spanje en Frankryk gekomen waren; maar dewyl niemand werd aangenomen, dan die zyn geflachtrekening wilt aan te toonen, en die volkomen kennis van de Hebreeuwfche taal had, werd er een groot getal afgewezen. Na dat de eerfte dag met pligtplegingen was doorgebragr, begon op den tweeden dag 't onderzoek. Eenige waren van gedagten, dat de Mesfias reeds voor langen tyd gekomen was, alzo de jaaren van zyn komft voorby waren, en God geen redenen kon hebben om 't volk den Mesfias te onthouden, naar dien "t na deszelfs gevangenis tot geen afgoclery vervallen was. In eenige volgende vergaderingen werd overwogen, zo de Mesfias reeds mogt verfcheenen zyn, wie er dan voor te houden was. Sommigen dagtcn aan Elias ; andere redentwiftten of 't niet mogelyk was , dat Jezus, dien hunne Vaders gekruisfigt hadden, de Mesfias zou kunnen zyn, uit deszelfs wonderwerken. De een fchreef die aan Toverkunft een ander aan louter bedrog toe, dewyl een derde party hem gaern als zodanig wilde erkennen, indien zyn leer de Joodfche Kerkgebruiken niet veranderd had. Intusfchen kwamen 6 Roomfche Geeftelyke van 't Roomfche hof naar hunne vergadering gezonden, die zogten te bewyzen, dat Jezus de Mesfias en de Roomfche Godsdienft de waare is, dien zy behoorden te omhelzen, doch de Jooden hier van afkeerig zynde , fcheidde dc vergadering. Qg) Zie de famenfpraak tmfchen den Koopman J. Boscn en den Rabbi U. Leuwy, gedrukt teLeuwaarden 1747.p. 150.  ever de Jooden. ï5 J. Hebben zy niet een verkeerd denkbeeld van Mesfias ? L. Ja zekerlyk, enkel aardfche en lichaamlyke, en dit komt daar van daan, om dat zy de Godlyke geregtighcid niet kennende zig zei ven eene eigen geregtigheid oprigten, niet gelovende, dat zy een borg en middelaar voor hunne zonden nodig hebben, die door lyden en gehoorzaamheid aan de Godlyke geregtigheid voldoe. Om die rede hebben zy geen denkbeeld van Mesfias Koningryk als inwendig en geefielyk. De ftraks gemelde Rabbi laat zig aldus horen: ,, Wy venvagten 't zelve uit„ wendig, meenende dat hy onzen vervallen „ Kerk cn burgerftaat in een uitnemenden luifter zal herftellen, zo dat 't zelve zal te „ boven gaan dien ftaat, waar in 't was ten „ tyde van Koning Salomo ; cn dat wy in „ Kanaan alle de voorregten zullen genieten, „ die Israël ooit genooten heeft; en dat dc „ Mesfias ons aldaar zal vergallen op de kos„ telykfte delicatesfen, als op 't vlcesch van ,, den grooten Os Behemoth en op den Visch „ Leviatan; daar en boven met Wyn, die in „ 't Paradys gewasfen en in Adams kelder van dien tyd af bewaard is." (li) Sommige Jonden voegen er nog by, dat de Mesfias by zyn komft O'O Pag. ipi.  j6 Het Eerfte Gefprek komft de Jooden zal uit den dooden opwekken en van alle oorden der Waereld in Kanaan inbrengen, de Tempel naar de aftekening van Ezechiel zal gebouwd worden, en de Jooden 't gebied over de geheele Waereld zullen hebben. J. Gelieft nu verder voort te gaan met 't opgeven der voornaamfte Leerbegrippen dezer natie. L. Hun aardsch denkbeeld van Mesfias befchouwd hebbende, zullen wy nu zien. f. Wat hunne geregtigheid voor God uitmaakt. Zy ftellen zeer grooten prys op goede werken. Manasse ben Israël zegt,, Het is „ een regel by onze Godgeleerden dat geen „ goed werk verloren gaat, zo dat of iemand „ veele zonden begaan, en maar één goed „ werk gedaan heeft, hy wegens dat zelve, „ na de kaftyding, die op de misdaden volgt, „ wederom by God in genade wordt aangeno„ men.' Zo is 't by tegenftelling gelegen met de zonden. Rabbi Abuabh zegt,, God fchikt ,, de ftraffen in dit leven naar evenredigheid „ der misdaden, en beloont't goede naar even- „ redighcid." Er zyn fommige zonden die een Zons en Maans verduiftering veroor- zaaken. Voorts zoeken zy de verzoening hunner zonden in 't onderhouden der wetten vooral der Ceremoniële, in 't jaarlyks verzoc- nings-  tiver de Jooden. ningsfeeft, in boetdoening, (*) Gebeden en aalmoezen, in de Godlyke barmhartigheid, en eindclyk in den tydclyken dood als een los prys hunner zielen. Ook laten zy voor de overledenen bidden. g. Nu koom ik cindelyk tot den ftaat des menfchen hier namaals , by den dood, in den dag der Opftanding, by 't laatfte Oordeel, en van 't eeuwig zalig of rampzalig leven. J. Wat is 't gevoelen der Jooden , van 's menfchen ziel tcrftond by den dood ? L. Veelen hebben 't leerftelfel van Pythagoras over de ziels verhuizing aangenomen. De zielen der rcgtvaerdigcn gaan over in andere menfchlyke lichaamen om door de betere gefteldhcid van een ander lichaam volmaakter te (*) Zy die Godvrugtig willen zyn vatten op Maandag en Donderdag; fommige vallen zelfs twee dagen en nachten zonder iets te gebruiken. Als zy zig aan byzondere zonden hebben fchuldig gemaakt, doen zy belydenis van dezelve aan den Rabbi, en de boete of ftrafTe, welke hun word opgeleid is evenredig aan de natuur der misdaad. Men heeft ook de gewoonte zig door Geesfeluagen te tuchtigen; de een doet dit den ander, doch met niet meer dan 39 Hagen onder 't uitfpreken van Ps. 78: 38. Doch Hy barmhartig zynde verzoende de ongeregtigheid, en verdorfze •niet; maar wendde dikwyls zynen toom af, en wekte zyne gantfche grimmigheid niet op. Dewyl nu dit vers uit 13 Hebreeuwfcha woorden befiaat j word. by ieder woord een flag driemaal herhaald. B  i8 Het Eerfte Ge/prei te worden; of om wegens de in 't vorige lichaam begaane misdaden gekaftyd, en dus in dit leven volkomen gezuiverd te worden. Maar de zielen der onregtvaerdigen, zo fommige meenen gaan in lichaamen van dieren van ondcrfcheidene geneigtheden. J. Wat hebben zy omtrent de Opftanding der dooden aantemerken ? L. Aangaande dit ftuk zyn zy 't ook alle niet eens, zeer veele denken, flat alleen de regtvaerdigen uit de Jooden en de Joodengenooten der geregtigheid zullen opftaan ; dat die Opftanding gefchieden zal door behulp van een beentje in de ruggegraad, dat onverderflyk is, en als een zuurdeeg door den dauw des Hemels bevogtigd, zal uitgezet worden , en een vernieuwd lichaam te voorfchyn komen; dat die Opftanding zal gefchieden in Paleftina", en dus de lichaamen door verborgen holen derwaards zullen worden heen gevoerd. Andere ftellen dat alle menfchen zullen Opftaan. J. Wat geloven de Jooden van 't laatfte Oordeel, met 't geen daar op zal volgen , namelyk de zaligheid, of 't verderf"? L. Gy kunt ligtelyk begrypen, dat hier de gevoelens ook verdeeld moeten zyn , naar mate men eene niet algemeene of algemeene Opftanding ftelt. De vermaarde Portugee- fche  over de Jooden. fche Rabbi Abuabh zegt cr dit volgende van: „ Drie zoorten van menfchen zullen voor 't „ Oordeel verfchynen i) volmaakte vromen, „ deze zullen tot 't eeuwige leven der toekö- mende waereld worden aangefchreven. 2) „ Volflagen Godlozen, deze zullen gaan in 't „ eeuwig verderf in de Gehenna of Helle. 3) „ Een middelzoort, welkers verdienfte en ,, zonde omtrent evenveel zyn, deze zullen ,, in de Gehenna nederdalen, tot dat zy voor „ hunne ftraf geboet hebben en dan weder ,, zalig worden, en dit bewyzen zy uit Zach. 13: ,, 9. En ik zal een derde deel in 't vuur brengen „ en zal 'ï louteren, enz. In Midrasch over ,, Eji.li. 4: 11. leeft men, dat alle Heidenen „ mannen en vrouwen als ongerocpene tot de ,, aanneming der wet gevonnift zullen wor,, den met de eeuwige dood en ftraffe der „ Helle, ten zy de Koning der Koningen hen „ die befneden zyn den gouden Scepter toerei„ ke, hier onder zyn de Joodfche vrouwen ,, begrepen , want de eerfte letters der He,, breeuwfche woorden Gouden Scepter maken 't woord vrouwe uit, derhalven zal haar „ deze Scepter worden toegereikt." Het „ is allezins de pligt te geloven, dat de Opftan„ ding der dooden een der grootfte wonder„ werken is,die men in Gods woord befchreven „ vindt, als wanneer de zielen weder met de B 2 „ lichaa-  20 Het Eerfie Gefprek „ lichaamen zullen vereenigd worden en eeten, „ drinken , en voorteelen , gelyk hier op ,., aarde." (ï) Zie daar een kort fchetsje der joodfche Godgeleerdheid. J. Ik bedank U vricndelyk. Laat ik U nog iets Vragen, onlangs op zekere plaats in eene Joodfche Synagoge zynde , verwonderde ik my grootelyks daar alleen manspérfoonen te zien. Gaan de vrouwen onder de Jooden niet te Kerk ? L. De vrouwen gaan ook te Kerk, maar zitten op eene plaats bezyden de Synagoge, of wel meeft boven op eene gaandery, zo dat zy alles kunnen zien, en horen, maar niet kun-, nen gezien worden. Doch dit zyn alle ge-: trouwde vrouwen , de ongehuwde vrouwsperfoonen mogen niet in de Synagoge komen. J. Ik zag er veele Jooden die een witten doek boven over 't hoofd gedaan hadden, wat beduidt dat ? L. Dit noemen zy de Taled, zynde een vierkante witte doek, waar mede de Godsdienftige Jooden 't hoofd bedekken, zo dra zy in de Synagoge komen; deze Taled heeft ook ban-, den met kwasjes, welke zy Zizith noemen, in elke band zyn vyf knoopen, overeenkomftig met de 5 Boeken van Mozes, % (T) T meermaal aangehaalde werk \ D. p. 61.  Over de Jooden. 2t J. Mag ik iets meer van den Joodfchen Kerkdienft horen ? L. Zo gy er wel opgelet hebt, zo hebt gy aan de ooftzyde van de Synagoge zekere kaft gezien, deze dient ter gedagtenis van 't Heilige der Heilige en de arke des verbonds, in die kaft heeft men de 5 Boeken Mozes op Francyn of dunParkament net gefchreven, en niet ingebonden gelyk onze Boeken, maar op zulk eene wyze, dat men dezelve kan uitrollen. Niet verre van daar heeft meneenlesfenaar, die verheven is, op welke die Boeken ontrold en gelezen worden. Elke gemeente moet een Voorzanger aanftellen , deze word de Cafan genoemd , hy moet de gebeden doen. De Jooden zyn er zeer opgezet, dat hy eene zoete en lieflyke ftem heeft, en de Hebreeuwfche taal wel verftaat om geen miflagen te begaan. Hy moet met een mantel ftaan als hy voor de gemeente zal bidden. Als er in de Synagoge 10 perfoonen zyn boven de 13 jaar, heeft hy vryheid om de gebeden op te heffen, welke de andere Jooden met een zagter ftem navolgen. De Cafan heeft een goed traftement , ontvangt aanzienlyke giften , en wordt zeer geacht. J. Worden de Boeken van Mozes ook niet gelezen? L. Zekerlyk ja, op eiken Sabbath, behalven B 3 op  22 Het Eerfte Gefprek op den Sabbath , die in de Paaschweek invalt, wanneer 'J Hogelied van Salomo gelezen word, en den Sabbath die op 't Loofhutten feeft komt, als dan leeft men de Prediker. En op dat op ieder Sabbath in 't jaar een vaft gedeelte van de 5 Boeken Mozes zou kunnen voorgelezen worden, zo zyn dezelve verdeeld in 54deelen, ieder af deeling word een Parfcha genoemd, die wederom zeven kleinere of onderdeden heeft, genaamd Zedera. Op ieder Sabbath nu wordt zulk een Parfcha gelezen, beginnende met den eerften Sabbath, die op 't Loofhutten feeft volgt, 't welk aldus te werk gaat. Vooraf verkoopt men aan de meeftbiedende 't regt om de rolle der wet uit de kasfete dragen, en op den lesfenaar te leggen (want hier in ftellen de Jooden een groot voorregt en verdienfte.) De Voorlezer ftelt zig hier by. Vervolgens word er uit de vergadering een Cohen opgeroepen , daar door verftaat men een nakomeling uit 't huis van Aaron, deze plaats zig aan de zyde van den Cafan of Voorlezer; daar op wordt 't koftelyk kleed, waar mede de wetrolle bedekt is, daar afgenomen en de rollen ontrold , tot dat de Parfcha bloot ligt, welke op dien Sabbath moet gelezen worden. Wanneer nu een der ftraksgemelde gedeeltens van de Parfcha is gelezen, dan rolt hy de rolle weder op, en dekt 't met 't kleed  over de Jooden. 23 't kleed toe, dan fpreekt de Cohen een zegenwensen, belooft iets naar zyn vermogen aan de Kerk of aan den armen of Voorlezer. Dan wordt een Leviet opgeroepen , deze doet insgelyks; by de 5 overige Zedera of afdeelingen wordt er t'elkens een uit de gemeene Jooden opgeroepen, die op de voorgaande wyze doen. Dit lezen gefchiedt fomtyds door jongelingen, die hun 13 jaar bereikt hebben en daar toe bekwaam zyn; dit is dan voor de Ouders eene groote eer. J. Wordt er dan op den Sabbath uit geen andere Boeken dan die van Mozes gelezen ? L. Ook fommige Hoofdftukken uit eenige andere Boeken des O. T. Deze worden gelezen na 't eindigen der Parfcha. Men heeft insgelyks nog 54 afdeelingen Hafteroth geheeten, 't lezen daar van is naar der Jooden zeggen begonnen in de Babylonifche gevangenis, wanneer 't lezen der wet hun zou verboden geweeft zyn , waarom zy zulke ftukken uit de overige Bybeiboeken leesden, die met de afdeelingen der wet 't meefte overeenkomft hadden. Ieder Parfcha heeft zekere naam, waar na ook de Hafteroth benoemd worden, b. v. de eerfte Parfcha heet Berefchit, behelft Gen. 1 tot Cap. 6: 8. De Hafteroth Jez. 42: 5—20. De tweede Parfcha heet Ncach, behelft Gen. 6: 9. tot Cap. 11. ingefloten, de HafteB 4 roth  Het Eerfte Gefprek roth Jez. 54: 1-10. Meerder zal ik thands niet bybrengen. .7- Ik heb hier een zwarigheid, UE. fpreekt van 54 afdeelingen, en wy hebben maar 52 weeken in 't jaar. Hier gaan nu twee Sabbaths af, op welke gy zegt, dat de wet niet gelezen wordt, zo dat er niet meer dan 50 overblyven. L. Dit hebt gy zeer wel opgemerkt, doch ter wegneming dier zwarigheid dient, dat de Jooden deze afdeelingen gemaakt hebben ten dienftc van hunne fchrikkeljaaren , die veel grooter zyn dan ons gewoon jaar. Zy rekenen niet, gelyk wy, hunne jaaren by den loop der Zon, maar naar de Maan , twaalf maal nieuwe Maanfchyncn maakt by hen een jaar uit, zynde 354 dagen, dus elf dagen korter dan 't onze; om evenwel aan 't Zonnejaar gelyk te blyven , namen zy doorgaans om de 3 jaar een maand meerder, en dan beftaat hun jaar uit 13 maanden, waar toe de 54 afdeelingen juift gefchikt zyn. In de twee vorige jaaren zouden zeker eenige afdeelingen overfchieten, doch om dit voortekomen, lezen zy op fommige Sabbatthen twee. J. Wordt er in 't geheel niet onder hen gepredikt en de H. S. verklaard? L. Ja: hunne Leeraars prediken ook op den' Sabbath en op dc hoge feeften, mceftal in de landtaal, dc Schrifttuurplaatzen, wanneer zy in  over de Jooden. i$ in het Hcbreeuwsch worden aangehaald, worden meeftentyds vertaald. Dit is ook noodzaakelyk , want weinige Jooden zyn ver in 't Hebreeuwsch, en de vrouwen verftaan er in 't geheel niet van. J. Zyn er in ons Vaderland geen fchoolen, waar in men tot Joodschs Leeraar kan opgeleid en onderwezen worden ? L. Die zyn er te Amftcrclam zo wel voor de Hoogduitfche als Portugeefche Jooden. Mert heeft er driërly zoort van Collegien , fommige zyn enkel aangelegd tot ondcrwyzing en oeffening in de Hebreeuwfche taal en in de wet. Andere tot dicrgclyke ftudien , en te gelyk tot 't oeffenen van fommige werken van barmhartigheid. Andere tot 't oeffenen van werken der barmhartigheid alleen. Het groote Collegie Heshaim of hoorn des levens is voor zodanigcn , die zig eerft op ondergefchikte fchoolen of door Leermeefters in de Hebreeuwfche taal en Godgeleerdheid hebben laten onderwyzcn, cn bekwaam geoordeeld worden tot deze hogcfchool, waar van de Chacham of Opper Rabbi 't hoofd is. Zy worden daar verder in dc wet geoeffend. Noch zyn er te Amftcrdam veele andere Collegien onder de Portugeefche en Hoogduitfche Jooden , als onder anderen, waar in men 's woensdags's nagts van tien tot twaalf uuren leeft, en B 5 van  20 Het Eerfte Gefprek van twaalf tot een uur treurt over de verwoesting van Jerufalem. J. Hebben de Joodfche gemeentens ook niet haare opzieners, die dezelve beftieren ? L. Buiten twyfel, behalven de Rabbi (*) of Leeraar, heeft men Parnasfyns of Ouderlingen , Penningmeesters of Aalmoesfeniers , die alle wettig verkooren en aangefteld moeten zyn. De aalmoezen die uitgedeeld worden beftaan of in geld of in fpyze. Het geld wordt gecollecteerd door middel van een armbus, 't welk op zekere tyden door gemelde Diaconen of Penningmcefters onder de noodlydende wordt uitgedeeld, (k) J. Volgens 't geen ik wel heb horen zeggen zo oeffenen de Jooden in zeker opzigt eene ftrenge Kerkelyke tucht. L. Dit is ook zo. Zy hebben eene kleine en groote Ban: de kleine Ban mag niet langer dan 30 dagen duuren, doorgaans wordt dezelve geoefFend om 't verzuim van den Godsdienft, on- (*) De Rabbi heefc een aanzienlyk tractement, ontvangt groote gefchenken, moet alle gefchillen beflisfen, waar voor hy telkens beloond word. De gemeente moet op hem wagten in de gebeden. Hy zegent de kinderen op den Sabbath, die tot hem komen, enz. (F) De Sikel, die voormaals tot onderhoud des Tempels werd opgebragt, word nu tot dienft der Synagoge 's jaarlyks geofferd.  over de Jooden. 27 oneerbiedigheid jegens hunne Leeraars enz. De groote Ban is van verfchillenden aart, en zeer verfchriklyk j zy gefchied wegens befpotting van den Godsdienft, afval, enz. Indien die verbanning plegtig gefchiedt , zo vergaderd men in de Synagoge , en ontfteekt zwarte toortzen, daar na blaaft men op een hoorn, en de Rabbi fpreekt den vloek met 't uitblazen der toortzen uit, zeggende: zo zal zyn naam en zyn leven uit gebluft en uitgeroeyd worden van onder den Hemel tot in eeuwigheid. Niemand mag den verbannenen nader komen dan op den afftand van zes voeten. Vrouw en kinderen moeten hem verlaten; men mag aan hem geen fpys of drank verkopen onder de Jooden, noch met hem eenige negotie doen ; alle menfchelyke hulp wordt hem geweigerd, offchoon hy gevaar liep van om te komen. Sterft hy, dan word hy begraven als een hond voor aan op 't Kerkhof. Merkwaardig is de oeffening van Kerkelyke tucht, welke de Jooden in hunne Synagoge te Amfterdam in de vorige eeuw aan Uriel Acosta gepleegd hebben. J. Ik ben zeer bcgcerig deze hiftorie te, weeten. L. Deze Uriel Acosta was een Edelman uit Joodfche Voorouders, doch die tot den Roomfchen Godsdienft gedwongen waren, hy was in Portugal geboren, doch met twyfelin- gei  *8 Het Èerjie Gefprek gen bezet, begeeft hy zig naar Amfterdam , neemt den Jöodfchen Godsdienft aan, en laat zig befnyden. Hy raakt aanftonds in gefchi! met de Jooden, om dat hy meende, dat hunne inzettingen met de wet niet overeenkwamen, wordt in den Ban gedaan, maar daar na weer verzoend. Wederom befchuldigd zynde, wordt hy voor den Jöodfchen Raad ontboden, daar gedreigd wordt met den Ban, of anders zi? te onderwerpen aan hunne ftraffc. Hy kieft 't laatfte. Daar op moeft hy in de Synagoge op 't verheven houten geftoelte of lesfenaar eene bclydenis lezen, dat hy waardig was duizendmaal te ftervcn, om dat hy den Sabbath gefchonden, 't geloof niet bewaard en andere 't Jodendom had afgeraden, belovende voorts beterfchap, daar op wierd hy barrevoets tot zyn middel toe ontkleed, aan een pylaar gefteld cn gebonden; voorts met een Iedere zweep met 39 flagen gegezeld, ondeftusfehen dat er een Psalm in de Synagoge werd gezongen. Toen op de vloer neergezeten zynde, werd hy van den Ban ontflagen; cindelyk in 't portaal der Synagoge neergelegd, daar alle die in de Synagoge geweeft waren, over hem moeften heen trappen. (0 (0 Dit heeft hy zelfs in 't brede verhaald, gelyk zulks fs  over de Jooden. 2*S gr. Dit is voor zeker eene ftrenge en diep vernederende tuchtoeffening voor dien Edelman gcweeft. Doch om tot een ander zaak te komen, my dunkt de Jooden kunnen onmogelyk hunnen Godsdienft naar de inftelling van Mozes wetten waarnemen, door dien de Tempelverwoeft is, en zygeen altaar hebben om op te offeren. L. Dit belyden de Jooden zelve , dat zy geen Tempel, Hogepriefter, noch ook altaar hebben; maar geloven tevens, dat hunne gebeden en aalmoezen voor offeranden ftrekken, en Gode die zo aangenaam zyn, als of zy beeften op 't altaar door den Priefter deèden offeren. . J. Het is te denken, dat de Jooden zeer overvloedig zullen zyn in den gebeden. L. Ten minfte zy zyn er toe verpligt volgens de inftcllingen der Joodfche Meefters. Zy moeten veel bidden, lezen en zegeningen uitfpreken. Ik zal er U iets van zeggen: op alle werkdagen moeten zy 3 maal daags 't gebed Amidah uitfpreken, 't beftaat uit 18 zegeningen. De Talmudifche Rabbynen waren doorgaans gewoon na 't bidden van de Amidah nog een eigen gebed daar agtcr te voe- te vinden agter 't werk van den Heer Lriborch vriendetykf onderhandeling met een geleerden Jood.  3« Het Eerfte Gefprek voegen, naar mate zy zulks nodig achtten, ter vervulling hunner nooden. In naarvolging van dezen, ftaat 't als nog elk eenen vry op die zelve wys te werk te gaan, mits men niet te lang bidde, inzonderheid met de gemeente. Ook is elk Jood verpligt des 's morgens en 's avonds Keriath Schemang met 7 voorafgaande en volgende zegeningen op te lezen naar 't voorbeeld van David Pf. 119; 164. Dit Keriath Schemang beftaat in 't eerbiedig lezen van Deut. 6: 4-9, en wordt dus genoemd, om dat 't begint met de woorden hoort Israël, waar by men dan 't Cap. 11. voegt vers 13-22. gelyk ook Num. 15; 37, tot 't einde van dat Hoofdftuk. Een iegelyk nu die dit naar behoren aandagtelyk ter gemelde tyd vcrrigt , kan naar 't zeggen der Rabbynen verzekerd zyn, zo wel deze als de toekomende waereld te zullen bezitten. Daar be- ncven is men verpligt alle dagen 3 maal den 145. Pfalm op te zeggen, zynde een gebed, 't welk handelt van 't oeffenen in de wet. Na 't eindigen van 't gebed moet men ook alle dagen dien Pfalm lezen , welke de Leviten ten tyde des Tempels gewoon waren op ieder dag te lezen, zynde in orde dus. Op Zondag Pfalm 24, Maandag Pf. 48, Dingsdag Pf. 82, Woensdag Pf. 94, Donderdag Pf. 81, Vrydag Pf. 93, Zaturdag Pf. 9%. Van de  over de Jooden. 3ï de gebeden op den Sabbath zal ik ftraks fpreken. J. Ik kan nauwlyks geloven dat alle Jooden dit ftiptelyk naarkomen. L. De Rabbynen zeggen , dat daar voor Jerufalems verwoefting die Stad dc voornaamfte plaats was, daar de gebeden 't gunftigft verhoord werden, de Jooden nu in ballingfchap verkeerende , hun aangezicht moeten wenden naar 't Ooften , naar Jerufalcm. Rabbi Ganina in 't traftaat Berachotli, vermaant, dat men zyn gebed moet doen in een huis dat met venfters voorzien is, op dat men door de befchouwing van den Hemel zyn hart meer leere vernederen naar 't voorbeeld van Daniël Cap. 6: li. By hunne gebeden gebruiken zy de Thcphilim of gedcnkceduls. Deze houden zy zo heilig, dat zy niet mogen gefchreven worden dan op pargament van een rein beeft. Elk jood is verpligt, zo dra hy 13 jaar oud is alle dagen, uitgezonderd op den Sabbath en feeftdagen, des morgens zig riempjes op zyn voorhoofd tusfehen de oogen, en om zyn flinker arm te binden , cn daar mede zyn gebeden te doen. Deze Thcphilim worden dus gemaakt, men fchryft 4 texten ieder afzonderlyk op een ftukje pargament, in Iedere huisjes genaait, namelyk de volgende Exod. 13: 1—10. en vers 11—17. Deat. 6: 4—10, 14* en  32 Het Eerfte Gefprek en dan van vers 13-22. De Iedere riemen nu moeten zo lang wezen, dat men die 7 maal om den arm kan winden. Men mag met geen Thephilim te begraven gaan , noch op een Kerkhof komen. De vrouwen dragen dezelve niet. (*) J. Schoon de Jooden in plaats van de offeranden zekere gebeden doen, meen ik nogthans wel te weten, dat zy de oude feeften waarnemen. L. Dit doen zy ook, als daar is 't Paafchfeeft, 't Pinksterfeest, de Nieuwsjaars dag, de groote Verzoendag , der Loof huttenzettinge, 't feeft der Machabeen, 't feeft Purim; men voege hier nog by de nieuwe maanden, en weeklykfche Sabbath. J. Wat heeft UE. aangaande hun Paaschfeeft aan te merken ? L. Het Paaschfeeft wordt met de grootfte plegtigheid gevierd, 's Avonds, van den 13 dag der maand Nifan doorzoeken zy hunne huizen , ten einde er geen gezuurd brood overblyve , en 't geen zy vinden, wordt 's morgens ten 10 uuren op de voorbereidingsdag (*) Deze Thephilim zyn by hen zo heilig, dat wanneer iemand dezelve by ongeluk op aarde laat vallen, dan moet hy dien dag tot boetdoening vallen en bidden, dat deze zonde hem vergeven worde.  Over de jooden* 33 dag van 't feeft verbrand. Zy bakken dan platte ongezuurde meelkoeken, (jri) Zy hebben geen gebraaden Lam volgens de wetExod. 12. Dit heeft met de verwocfting van Jcrufalem een einde genomen; maar zy hebben een klein gebraaden ftukje vleesch met een beentje van een Kalf, dit noemen zy n^srh "Dt, zy mogen van 't zelve niet gebruiken. Dit gebraaden ftukje viccsch word met die ongerezen koeken en met bittere kruiden hun opgedischt. Voorts ook een famenmengzel Van vrugtcn toebereid in de gedaante van een ticheïfteeri, om te doen gedenken aan den arbeid in Egyp* te. De Huisvader zegt dan, ziet 't brood der fmarte en der verdrukking, 'i welk onze Vaders in Egypte hebben gegeten. Laat hy die hongert toetreden en eeten, dit is de offerande van 't Paaschlani. J. Gelief nu overtegaan tot 't Pinkfierfeejf, L. Dit feeft wordt ook ftatelyk gevierd. In de Synagoge wordt 't boek van Ruth gelezen. Ook vertieren zy hunne Synagogen met lam* pen, groene ecreboogen, gevlogtene kroonen van welriekende kruiden en bloemen , waar mede zy ook de Synagoge beftrooyen in de ver- (V) Het bakken van deze meelkoeken gaat eenige dagen, cn in ons Vaderland eenige weeken vooraf, uitgezonderd eenige ryke Jooden, die zulks eerft op den 14 dag doeni c  ?.4 Het Eerfte Gefprek verhevene plaats, daar de wet wordt voorgelezen. J. Waar moeten wy nu van fpreeken? L. Van der Jooden Nieuwsjaarsdag, die een aanvang neemt met de maand Tisri, die met een gedeelte van onzen September en O&ober overeenkomt. Daar zyn er, die dan 's morgens in 't wit gekleed naar dc Synagoge gaan, om hunne boetvaerdigheid en zuiverheid te kennen te geven. Onder de Hoogduitfche Jooden zyn er, die zig bekleeden met 't kleed, dat zy tot hunne bcgravenis voorgefchikt hebben. Men blaaft eenige maaien op den hoorn Levit. 23: 24. Ook doen zy lange gebeden volgens hunne formulieren, een aanvang nemende met 't aanbreken van den dag tot den middag toe. 's Avonds voor zonnen ondergang gaan zy aan een vlietend water , en fchudden over dat water hunne klederen uit onder 't fpreken van Miclia 7: 19. Hy zal onzer weder ontfermen; Hy zal onze ongeregtigheden dempen: ja gy zult alle hunne zonden in de diepten der zee werpen. J. Nu zal denk ik de groote Verzoendag volgen. L. Zo is 't, deze komt op den 10 dag des jaafs. Daags te voren 's morgens uit dc Synagoge komende, neemt elk Vader des huisgezins een witten haan, en elk Huismoeder eene hen, (doch eene zwangere vrouw een haan en hen  iVer de jooden. 35 hen beiden,) zo ook kinderen en dic-nit/boden. Zy beft'ryken met dezelve driemaal hunne hoofden onder 't uitfpreken van deze woorden: Laat deze haan (of hen) heenen gaan voor my: hykome in myne plaats ; deze haan zy myne vorzoening; hy zal in den dood gaan, en ik in een goed leven en vrede Amen! En dus willen zy hier mede aanwyzcn, dat zonder bloedftorting geen verzoening kan gefchieden. Dit verrigt zynde, worden deze vogelen geflagti (*) Verder gaan zy naar 't Kerkhof; bidden op de graven der dooden; dcclen geld uit aan den armen ; wasfchen en reinigen zig , en gaan naar de Synagoge, die door zeer veele kaarsfen verlicht is, en verzoeken van elkander verzoening. Den Verzoeningsdag zelve brengen zy door met vallen en bidden van 't sm* breken des dags tot 's avonds toe, cn dan blazen zy op den Ramshoorn, onder een fterk geroep van 't ganfche volk a^^114D n>On ïüëï t toekomende jaar te Jerufalem. J. Wat volgt nu? L. Het Loofhutten feeft ter gedagtcnis , dat hunne vaders in de Woeflyne tenten bewoond hebben. Het neemt zyn aanvang den 15 van Tisri en duurt 8 dagen. Na by hunne huizen -ma. (*) Deze piégtigheld van 't Hanenoffer is evenwel nies algemeen, fchoon veele die verrigcen. C 2  3f5 Eet Eerjlè Gefprek maken zy hutten of prieelen , doch welke met geen boom noch dak van boven mogen overdekt zyn. In de Synagoge gaan zy met takken van Palm, vanMyrthen, en van Wilgen , en met Citroen appelen rondom den lesfenaar en zingen lofzangen. J. Gelief voort te gaan. L. Nu komen wy tot 't feeft der Machabeeny of der herftelling van den Godsdienft, 't wordt in'tN. Teftament joh. 10: 22. genaamd 'C feeft der vernieuwing des Tempels. Het komt in den winter den 25 van Chisleu, 't geen met onzen December overeenkomst heeft. Het is ingesteld ter gedagtenis, dat de Machebeërs de Jooden van de verdrukking der Syrische Koningen verlost, en den Tempel en Godsdienst weder hersteld hadden. Het wordt gevierd door 't aansteken van lichten , deze worden geplaatst aan de posten der deuren, die naar den weg zien, of voor die op kamers woonen naar hunne buiten vengfters. J. Volgt nu niet 't feeft Purim ? L. Ja, en wel op den 14 en 15 der maand Mar die gedeeltelyk met onze February en Maart overeenkomt. Daags te voren vasten zy. 's Avonds begeven zy zig naar de Synagoge, daar 'tboek Efthers wordt voorgelezen, en als zy den naam van Haman horen noemen, flaan zy op stoelen en banken en roepen: Ver-  over de Jooden. 3? Vervloekt zy Haman l t'Huis gekomen zynde maken zy zig vrolyk, veele verkleeden zig, en fommige drinken zig zo dronken, dat zy ■geen onderfcheid meer weeten tusfchen 't zegenen van Mordechai en 'i vervloeken van Haman. Verders zenden zy uit blydfchap elkander gefchenken, en deelen geld aan den armen uit. J. Nu ben ik bcgeerig nog iets van de nieuwe maanden en weeklykfchen Sabbath te hooren. L. De tyd der nieuwe maan word door de Jooden ook nauwkeurig in acht genomen ; inzonderheid wordt die tyd door de vrouwen en dogters met vreugd en vrolykheid doorgebragt. Op deze nieuwe maansdagen moet de 104 Pfalm gelezen worden, dewyl in 't 19 vers gezegd word, dat God de maan gemaakt heeft tot gezette tyden. Ook moet men een zegen over de nieuwe maan uitfpreken, liaan, de onder den blooten Hemel; dit gefchiedt op zyn langft drie dagen na 't nieuwe maan licht, ter erkentenis dat God de Schepper en oorzaak van alles is. — Hun weeklykfche Sabbath begint des vrydags een half uur voor zonnen ondergang , zy vervoegen zig op den Sabbath in de Synagoge, daar gebeden gedaan en een gedeelte der wet gelezen wordt, gelyk hier voren reeds is aangemerkt. Zy moeten op den Sabbath hebben (indien zy 't maar C 3 ( ecnig-  ^8 Het Eerfte Gefprek eenigzins vergelden kunnen) vleesch, visch, wyn, enz. doch maken op dien dag niets van fpyze gereed, doen alles daags te voren. Zy mogen op den Sabbath niet kopen noch ver. kopen, geen zwaare laften dragen, nier verder gaan dan 2000 ellen. Het aanfteken van vuur en licht cn ander nodig werk laten zy door Chriften knegts of meiden doen, De orde der formulier gebeden van den Sabbath is dus ingerigt, dat elk een belyden moet, dat dc waereld door. God uit niet gefchapen is. Hy moet vrydags tegen den avond de 3 eerfte vers-, fen van Gen. 2. lezen, waar mede men een belydenis van zyn geloof doet. Rabbi Gisda getuigt ook, dat alle die by den ingang van den Sabbath hun gebed doen, en zig bereiden om dezen plcgtigen dag met vreugde te vieren, deze worden door hunne beide bewaar Engelen, die den mensch geduurig geleiden en verzeilen, gezegend met oplegging der handen boven hun hoofd, als wanneer deze Engelen zeggen , dat zyn ongeregtigheid van hem is afgeweken en zyn zonden verzoend zyn, ■— Op den Sabbath heeft men ook 't gebed Amidah, 't welk uit 18 zegeningen beltaat, (gelyk te voren gezien is,) enkel op 7 zegeningen gebragt, om dat men op den Sabbath cn andere heilige feeftdagen alle zuchten en kermen heeft afgefchaft,  over de Jooden. 39 J. Wat is er nu nog verder over dc Jooden aantemerken ? L. Ik moet nu nog fpreken van hun huwelyk , van de befnydenis , benevens eenige huislyke gewoontens. , J. Ik verzoek u my dc huwelyks plegtigheid optegevcn. L. De Jooden achten 't trouwen een noodzaakclyken pligt, men oordeelt, dat die boven de 20 jaaren ongehuwd blyft in zonden leeft, wegens 't gebod waft en vermenigvuldigt. Ey dc huwelyks voltrekking doet men een Talcd op 't hoofd; de Rabbi fprcekt een zegen uit, en geeft den bruidegom en bruid een glas wyn te drinken. Daar na ontvangt de Rabbi van den bruidegom een ring, en fteekt dcnzelven , na dat ze van de omftanders is befchouwd, aan den tweeden vinger van de bruids hand. Het fchrift der verbintenis door den Rabbi gelezen zynde, fprcekt hy wederom een zegen uit, en geeft aan den bruidegom en bruid een glas met wyn , 't welk geledigd zynde, werpt de bruidegom 't zelve ter aarde aan Hukken. Het geen fommige zeggen, dat gefchiedtom aan de verwoefting Van Jerufalem te gedenken; andere willen, dat zulks is om de broosheid des levens te vertonen. («) Maar in- («) De huwelyken met heflapen dögtèrs worden niet C 4 op^-  40 Bet Eerfte Gefprek indien hy 't ongeluk heeft, dat 't glas niet breekt, is 't voor hem eene groote fchande en een flegt voorteken. De Godvrugtigen onder hen, zoeken vervolgens 't getrouwde paar allerwegen te vervrolyken. Elk die op de bruilofts maaltyd komt vereert een gefchenk tot een gedagtenis. J. By de Befhydenis zullen zeker ook veele plegtigheden gefchieden, L. De Befhydenis gefchiedt van de Hoogduitfche Jooden meefttyds in de Synagoge > maar van de Portugeefche aan huis. Men zet onder anderen twee ftoelen , een voor den Peter, en een voor den Propheet Elias, die men gelooft, dat wegens zyn bekenden yver voor den Israelitifchen Godsdienft i Kon. 19; 10. op een onzichtbaare wys de Befnydenis bywoont. Dc Befnyder heeft een fchotel met gereedfehap, een mes, olie van rozen, bloedftempende middelen, enz. De Peter gaat op zyn ftoel zitten naaft Elias, fchikt 't kind op zyn openbaarlyk in de Synagoge, noch met 't verfchynen van de Boeken van Mozes en andere plegtigheden, maar alleenlyk in ftike door iemand, dien de Opper Rabbi daar toe benoemd heeft, ingezegend. En kinderen in onecht geteeld genieten ongelyk minder Kerkelyke voorregten. Zie Wagenaar befchryving van Amflerdam 8 Deel p. 157- Zo is '< ^e Araflerdam, of dit overal plaats heeft, kan ik met geeq gekerheid zeggen,  óver de Jooden. ■zyn knien; de Befnyder neemt 't mes en zegt: wees gezegend Heer onze God, Koning der Waereld , die ons met uwe geboden geheiligd en ons de Befnydenis geboden heeft. De vader van 't kind fpreekt eene dankzegging uit tot God, welke van de gemeente weder beantwoord wordt met eene dankzegging. Hy fnydt 't dikke vel van de voorhuid af, daar na fcheurdt hy met zyn duim nagel, nog een ander teder vliesje af, zuigt 2 of 3 maal 't bloed uit, gebruikt de bloedftuitende middelen, legt er een compres van rozen oly op, en doet een dankzegging, waar na hy 't kind een naam geeft. De vrolykheid en de maaltyd op dien dag der Befnydenis is groot, doch ieder naar zyn ftaat. Daar worden veele lofzangen gezongen. Op den derden dag der Befnydenis is 't kind op 't allergevaarlykft, en de Befnyder moet dagelyks naar 't kind komen zien, tot dat 't genezen is. En ondervindt men , dat de Befnyder zyn kunft niet wel verrigt heeft , dan moet 't andermaal befneden worden, 't welk zeer gevaar lyk is , en zulk een kind fomtyds onder de hand dood blyft. ■ Indien 't eerfte kind een zoon is, en een maand oud, zo roept men een Jood, die men meent een nazaat van Aaron te zyn,-de moeder leidt 't kind C 5 in  *t Het Eerfte Gefprek in zyn armen; hy 't kind genomen hebbende, zegt: vrouwe is dat uw' zoon? waar op de moeder ja. antwoordt. Hier op zegt hy, hebt gy nooit meer kinderen gehad? en zy neen antwoordende, vervolgt hy, zo komt dit kind my toe als eerftgeboornen volgens de wet.Num. 18: 16. waar ophyeeniggeld neemt van den vader totlosfing van't kind. Doch indiende vader of moeder uit 't geilacht van Leviis, dan is die losfing onnodig. J. Welk zyn de andere gebruiken ? L. Deze zyn verfcheiden , ik zal er ilegts eenige weinige opnoemen. a. Als zy een nieuw huis bouwen, laten zy iets onvolmaakt aan 't zelve, tergedagtenis van 't verwoefte Jerufalem en den Tempel. Ook fchryft men wel met groote letteren op een Heen, de woorden van Pfalm 137: 5. Indien ik uwer vergeete 0 Jerufalem enz. b. De Jooden dragen onder de oppcrklederen een vierkanten doek, aan welkers hoeken fnoeren, Zizith genaamd, zyn vaft gemaakt, beftaande ieder fnoer uit 8 hemels blauwe draaden, om dus aan de wet te voldoen Num. J5: 38, 39- jDeut. 22: 12. zonder zulk een kleed mogen zy geen 4. ellen wegs gaan. En fchoon de vrouwen dit niet dragen, verkrygen zy by God groote verdienfee door hemels blauwe draaden te maken. c. Zy  «ver de jooden. 43 c. Zy willen geen aarden vaatwerk gebruiken, dat door de Chriftenen is gebruikt geweeft , om dat 't fomtyds met dc vogtigheid van verboden fpyze mogt doortrokken zyn. En wat vaten van Koper, Tin, Yzer betreft, die moet alvorens door 't vuur gezuiverd worden. d. Als zy brood knecden , nemen zy ccn klein ftukje van 't deeg af, 't geen de plaats der ecrftelingen bekleedt, cn aan den Pricftcr toekomt Num. 15: 20. De vrouw werpt 't zelve onder 't uitfpreken van een zegen in 't vuur. Doch eene ongetrouwde mag dit werk niet verrigtcn. c. De agter bouten van een viervoetig beeft zyn byhen. verwerpelyk, om datjacob in zyn worfteling aan 't gevrigtc zyner hcupc verwrongen werd Gen. 32: 32. Derhalven verkopen zy deze agter bouten aan de Chriftenen. Verder onthouden zy zig van die dieren, welke de wet van Mozes onrein verklaart. f. Op een cn dezelve maaltyd eeten zy geen. vleesch en kaas of melk te gelyk, wegens dc wet Exod. 23: 19. Gy zult '•* bokske niet koken in zyns moeders melk. Waar by zy verftaan melk van allerly foort van dieren. Ook bereiden zy geen vleesch met iets, dat van melk gemaakt is. Ja als zy vleesch gegeten hebben moeten zy 6 uuren wagtcn, eer zy melk of  44 Het Eerfte Gefprek melkfpys mogen gebruiken. Zy moeten zelfs andere borden, lepels, vorken, mesftn, enz. hebben tót vleesch , die zy nooit mogen gebruiken tot melkfpys. En heeft de vrouw zig door onvoorzichtigheid vergift en in een melkpot vleesch gekookt, dan mogen zy 't zelve niet eeten , maar wel aan Chriftenen geven. g. Zommige Jooden willen geen wyn by de Chriftenen drinken, om dat zy uit Roomfche landen komt, menende dat zy aldaar door de Priefters gewyd wordt , waarom zy wyn uit Duitsland laten komen van zulke plaatzcn, daar de Jooden zelve wynbergen hebben. Doch verftandiger Jooden, en zulken die onverfchillig in den Godsdienft zyn, ftooren zig daar aan niet, deze willen by Chriftenen wel wyn gebruiken , inzonderheid, wanneer zy door negotie eenig voordeel daar van verwagten. h. Weinig Jooden zyn ver in 't Hebreeuwsch, zy fpreken de landtaal met Rabbynsch vermengd, ook worden hunne contraften in 't Rabbynsch gefchreven , uitgezonderd een Joodfche fcheidbrief, deze word in de Chaldeeuwfche taal gefchreven. Er moet toe gebruikt worden nieuw pargament en zeer zwarten inkt, daar en boven heeft er nog die byzonderheid plaats, dat zy op een plaats moet gefchreven worden j daar een vlietend water is 3  over de Jooden'. Ib¬ is , ook moeten erjuift 12 regelen opftaail. (0) i. Wanneer iemand ziek is, wordt hy door de Rabbynen bezogt, en uit de H. Schrift getrooft en vermaand tot ftandvaftigheid des geloofs in den toekomftigen Mesfias. Zo dra hy fterft fcheuren de omftanders en bloedverwanten hunne klederen , (namelyk met een kleine fcheur , die weinig fchade doet.) Terftond wordt al 't water, dat 'er in huis is, buitens deur uitgegoten, en 't aangezicht der dooden toegedekt. Vervolgens wordt 't lyk met warm water gewasfchen, 't aangezicht met een ey in wyn geklopt beftreken. Het binnenkleed, dat hy op den Verzoendag gewoon was te gebruiken, of op nieuwjaars pleeg aan te hebben, in de doodkift gelegt. Op 't Kerkhof gebruiken zy deze of zoortgelyke woorden: Gelooft zy God, die U al te famen met regt en geregtigheii geformeerd, gefchapen, gefpyft, onderhouden en gedood heeft ,■ Hy weet 't getal van U allen, en Hy zal O) By gelegenheid dat ik van Contraften fpreek, merk ik hier nog aan , dat er voor de Jooden een byzonder formulier van den eed is, waar by zy zig onderwerpen aan alle de tydelyke en eeuwige ftraffen, die de God Israels over die van Sodoma en Gomorra, ook over Korah , Dathan en Abiram gezonden heeft, en aan zulke gedreigt, die zyn naam valfchelyk aanroepen. Zie Wagenaar befcht*jving van /Imflerdam 8 deelp. 178. Dan of deze gewoonte in ons land overal plaats heeft, kan ik met geen zekerheid zeggen,  46 Bet Eerfte Gefprek zal U te zyner tyd weder levendig maken, geloofé zy God, die doodt en weder levendig maakt. De lykftatie gaat rondom 't graf ; fommige zetten den overledenen in 't graf, en de naafte vrienden zyn de eerfte, die aarde op de kift werpen. Men vertrekt met weeklagen, men plukt gras, werpt 't over 't hoofd, tot een teken, dat de mensch gelyk is aan 't gras des velds, of dat de dooden weer verryzen en als gras uitfpruiten zullen. Ook zyn zy verpligt de dooden zeven dagen te beweenen, navolgende 't voorbeeld van Jozeph, Gen. 50; 10. die zyn vader 7 dagen beweende. Groote plegtigheden gefchieden er , als een Opper Rabbi begraven wordt. Toen Salomon Salem Opper Rabbi der Portugeefche Jooden te Amfterdam overleden, en den 7 September 1781. te Ouderkerk aan den Amftcl, daar de Portugeefche Jooden hun begraafplaats hebben , zou worden bygezet, werd 't lyk eerft in hun Hogefchool gebragt , eene Lykpredikatie in de Kerk of Synagoge gehouden, vervolgens onder 't zingen van treurliederen de voornaamftc ftraatcn der Stad rond gedragen , en voor dat 't lyk in 't graf gezet werd, gefchiedde wederom een lykrcdc. HET  HET TWEEDE GESPREK OVER DE OOSTERSCHE CHRISTENEN. Jongeling. Dewyl wy te voren over de Jooden gefproken hebben, moeten wy jegenswoordig van den Godsdienft der Chriftenen handelen. Leer aar. Deze Godsdienft draagt, zo gy weet, zyn naam naar Jezus Chriftus, die beneven zyn Apoftelen den waaren Godsdienft zuiver verkondigt heeft. Dan 't is zeer te beklagen, dat zy, die den naam van Chriftus draagen, zo jammcrlyk onderling verdeeld zyn. J. Wat heeft daar toe aanleiding gegeven ? L. Eene vcrfchillende uitlegging der H. Schrift, eene begeerte naar nieuwigheden, als ook dwaze en ongeoorloofde heerfchzugt, enz. Hier uit ontftonden al vroeg oneènighcden en fchcuringen. De Chriftenen werden oudtyds ver-  48 'Het Tweede Gefprek over de verdeeld naar de landen, die zy bewoonden, in Oojlerfche en Wefterfche Chriftenen. Doch de^ ze Chriftenen te voren in liefde vereenigd , werden jammerlyk van eengefcheurd , zederd 't concilie van Sardica A. 347. (*) J. Ik lees dikwyls in de Kerkelyke hiftorie van eene Oojlerfche en Wefterfche Kerk, ma"ar weet niet nauwkeurig, welke landfehappen ik tot een en ander brengen moet. L. Ik heb U de beginfelen der Aardrykskun* de geleerd, die zo volftrekt nodig zyn tot 't verftaan van Gods woord, benevens de Kerkelyke en wereldlyke gefchiedenisfen, dus zult gy my wel weeten te zeggen , welke landfehappen dc uiterfte grenzen van Europa ten Ooften uitmaken. J. Dit is Rusland en de landen van 't Turkfche gebied in Europa. L. Zo is 't. De Chriftenen die in deze landen woonen, benevens veele gemeentens van daar Ooft waards in Azie , benevens in Africa zig bevindende, worden tot de Oojlerfche Kerk gerekend.: Maar alle de landen, die aan deze zyde van Rusland cn Turkye liggen, worden tot de Wefterfche Kerk gebragt. (a) $ (*) Sard/ca wordt tegenwoordig Sóphia genaamd, en is tene Stad in Bulgarie. (a) Men moet zig nogthands niet vergisten in 't lezen ) De Heer A. de Stoppfxaar. in 't ftraks aangehaalde werk 5 D. p. 226 zegt: „ Men vindt by de Rusfen mis* „ fen, 't Kruis, aanroeping van Maria, van de heiligen, „ heilige Reliquien, Bedevaarten, Procesfien, Kloofters, „ vaften, enz. maar omtrent alle deze dingen verfchillen „ zy in hunne begrippen zo veel van de Roomschgezinden, „ dat men wel zeggen mag, dat zy in de benamingen alleen „ maar met dezelve overeenkomen : waar over men de „ Reisbefchryvers, en andere die van de plegtigheden der „ Rusfen gefchreven hebben, nazien kan."  Oojlerfche Chriftenen. 57 der liefde , als 't eenigfte rigtfnoer tot een grond gelegd, eene inwendige zo wel als uitwendige heiligheid vordert, en alles aan de werking van den H. Geeft toegefchreven wordt. i. Wat den Beeldendienft aangaat, de aanroeping der heiligen, en alle dergelyke bygelovige handelingen, Czaar Peter heeft zig veel moeite gegeven, om die uit te roejen; maar men kan niet lochenen, dat zy nog veel daar van behouden hebben; en zo is 't ook gefteld met hunne tegenwoordige vaften. De Heer Hofmann zegt , Theophanes heeft zig een ieverig voorftandcr van den Beeldendienft en aanbidding der heiligen betoond. k. Wat de Sacramenten betreft Doop en Avondmaal. Dc Doop is by hen 't voornaamfte , welke men wil dat zy volftrekt nodig keuren tot zaligheid ; zy verwerpen de befprenging cn houden een driemalige indompeling onder water noodzaaklyk tot 't regt bedienen van dit bondzegel. Ook gebruiken zy verfcheidc plegtigheden by den Doop, waar van ftraks nader. Voortyds waren zy gewoon om andere Chriftenen die tot hun Kerkgemeenfehap overkwamen, te herdopen, maar dit gefchiedt thands niet meer. In 't Avondmaal gebruiken zy gezuurd of gerezen D s brood,  5? Het Tweede Gefprek oysr de brood, (*) 't welk zy in den wyn brokken 5 zy geven 't ook aan jonge kinderen. Zy keuren de Roomfche transfubftantiatie af, en komen, (zo men wil) met de Lutherfchen meer over een. Czaar Peter de I heeft de private misfen voor de dooden afgefchaft. 1. Het Artikel van de eeuwige zaligheid en verdoemenis , van den dood , de opftanding 't laatste oordeel en 't einde der waereld, wordt by hen, (zegt de Heer Lutjens ,) onvervalst geloofd. Zy erkennen daar by geen Vagevuur; zy houden evenwel veel van de voorbidding der heiligen, waar van egter de voorgemelde fchryver meent, dat zy niet zo zeer den gestorvenen als wel den levendigen heilzaam en nuttig zouden zyn. ■— De Heer Hofmann merkt aan, dat Malardus de voorbidding der dooden openlyk verdedigd heeft. En dat in 't geeftelyk reglement niet verboden zyn de voorbiddingen, maar om er geld voor te nemen. Verder merkt hy aan, dat de Rusfen zeer (*) Derede, waarom de Grieken niet anders dan gezuurd brood willen gebruiken , is, dat zy meeuen, dat Chriftus één dag eerder 't Pafeha zou gehouden hebben, dan de overige Jooden. Doch dit bewys heeft geen kragt, nadien Chriftus evenwel ongezuurd brood zou hebben moeten gebruiken. Wy gebruiken ook wel gezuurd brood , doch niet om die rede, maar om dat wy zulks voor onverfchillig houden.  Oofterfche Chriftenen. 59 .zeer-by gelovig zyn omtrent den Ban, willende , dat die geenen, welke in denzelven fterven, niet verrotten, tot dat zy van den Ban ontheven zyn. De Heer Hurd (/)zegt, ten aanzien van den ftaat der dooden geloven de Rusfen, dat zo regtvaerdigen, als onregtvaerdigen niet zullen ingaan tot de eeuwige gelukzaligheid of ellende voor den dag der algemeene Opftanding, maar dat zy verkeeren in zulk een ftaat, waar in de eerfte met verlangen , en de laatftc met veel angft dien dag te gemoet zien. Zie daar hunne voornaamfte leerftellingen, zo kort, klaar cn nauwkeurig als my mogelyk is, voorgcfteld. J. Ik bedank U ten hoogften, doch verzoek iets van hunne Kerkgebruiken of plegtigheden te mogen wcetcn. L. Gelief dan op 't volgende acht ts geven, (g) a. De Kerken in Rusland zyn ronde gebouwen , men heeft er geen banken , ftoclcn , Or- (ƒ) Hurd gefchiedaiis van alle Codsdienften 3 Deel ƒ>. 4To. (g) Men kan over de plegtigheden der Rusfen onder anderen nazien den Heer W. Hurd gefchiedenis van alk Codsdienften 3 Deel pag. 437-47°. Hübners Keograpkie uitgegeven door W. A. B achienf, , E. CtóMKBPS 4. Deel p. 420-422.  6o Het Tweede Gefprek ovèr de Orgels, noch houten of fteene beelden in, maar wel fchilderyen 5 aan de afbeelding der Apostelen, Heiligen en Martelaren betoonen zy veel eerbied. Ook maken zy veel werks van klokken, en befchouwen die als een wezenlyk deel van den openbaaren Godsdienft. b. Niemand wordt tot Priefter ingewyd, ten zy hy getrouwd is, of belofte heeft gedaan zig in 't huwelyk te begeven ; doch zyn vrouw ftervende mag hy niet voor de tweedemaal trouwen, beroepende zy zig op 1 Tim. 3: 2. Een Priefter moet eene maagd trouwen van een onberispelyk gedrag. In plaats van eigen Predikatiën te maken en te doen , lezen zy meeft al eenige Homilien of Leerredenen der Griekfche Kerkvaders , die in de Rusfifche taal zyn overgezet. c. Zy vieren met veel plegtigheid Paafchen, Pinkfteren en Kersmis. Ook hebben zy hunne mindere feeften. Op den dag van drie Koningen wyen de Bisfchoppen eenige Rivieren en Meiren, op dat zig 't gemecne volk daar in kan baden. Meer aanzienlyken bedienen zig daar van in hunne huizen. In de Kerken wordt ook veel daar van gebruikt. d. Zy hebben 4 tyden van vaften in 't jaar, die vry lang duuren en ftreng moeten onderhouden worden. Voor 't ingaan der vaften hebben zy een foort van Karnaval, dat 8 dagen  Ooprfche Chriftenen. 61 gen duurt en de boterweek genaamd wordt, welke tyd in brasferyen , dronkenfchap en allerly ongeregeldheden wordt doorgebragt. — Veel werk maken zy van Bedevaartgangen en 't gaan bezoeken van de overblyfzcls der heiligen, enz. Qi) e. De H. Doop wordt altoos door een Priefter bediend; hy bezweert voor af 't kind, tekent 't met een kruis, beveelt den duivel er uit te gaan. De ouders kiezen by den Doop van 't eerfte kind twee Peters, die over den Doop ftaan van dat en alle volgende kinderen. De Doop gefchiedt altoos by indompeling en wel tot driemaal toe. Men verrigt deze plegtigheid buiten de Kerk, om dat zy geloven, dat de Kerk door een ongedoopt kind zal ontheiligd worden. Na de toediening van dit Sa- (/i) Schoon de Rusfen op verre na zo veel niet op wonderwerken roemen als de Roomfche Kerk, zyn zy er égter niet ten eeneraaal vreemd van ; zy weten veel te fpreken van de onderaarfche holen te Kiow een Stad der Rusfen in klein Polen, alwaar men verhaalt, dat heilige overblyfaels zyn der lichaamen van Martelaren, die daar in onveranderd zyn gebleven; als mede Bekkeneelen, die olie van zig geven, enz. dat die niet natuurlyker wys, of door eenige kunft van de verrotting bewaard blyven, maar door eene bovennatuurlyke Godlyke kragt. Derwaards worden dooide Rusfen veele Bedevaarten ingerigt, gelyk Keizerin Eli. zabeth ook een Bedevaart reize daar heen gedaan heeft.  ó*2 Het Tweede Gefprek over de Sacrament, hangt de Priefter 'tkind een Kruis om den hals, van goud, zilver of tin, 'twelk 't zelve tot den dood toe dragen moet. Zy die eens in den Chriftelyken Godsdienft gedoopt zyn, en tot de Rusfen overgaan, worden niet wederom gedoopt , maar 't hoofd met olie gezalft, gebruiken 't Avondmaal en krygen daar by een nieuwen naam; gelyk ook met de thands regeerende Keizerüf A. 1744. in de Keizerlyke Kappel te Moscou, by haren afftand van den Lutherfchen Godsdienft, ge- fchied is. De Rusfen ontvangen 't H. Avondmaal onder beide fpeciën brood en wyn, 5t moet roods wyn zyn met water gemengd, daar in brokken zy 't brood en eeten'tmet een lepel. Zy dcelen 't Avondmaal ook aan zuigelingen uit, doch zo lang de kinderen onder de 7 jaar zyn, krygen zy maar de helft van 't brood. Zy die zig ten Avondmaal begeeven en een meergevorderden leeftyd hebben, moeten alvorens bclydenis van hunne zonden doen, een vaften van agt dagen onderhouden , in welke tyd zy zig moeten wagten van vleesch, boter, eyeren, kaas, 't huwelyks bed, enz.— Zy vieren ook de Mis op de volgende wys; de Priefter verzeld van zyn Secretaris, nadert 't altaar en buigt zig voor 't zelve. Dit yerrigt zynde, giet hy een weinig rooden wyn in de kelk, mengt dien met water, legt een ftuk  Oojlerfche Chriftenen. 63 ftuk gebroken brood in den wyn, en zegent deze tekenen door't lezert van eenige gebeden; hier mede verloopt omtrent een half uur. Dail neemt hy met een lepel 't brood en den wyn uit de kelk, en gebruikt alzo 't Avondmaal alleen, of 't moeft gebeuren, dat iemand op dat pas een ziek kind bragt, aan '£ welk hy eéri ftukje in wyn gedoopt brood gaf. Op witten Donderdag wordt eenig in wyn geweekt brood voor de zieken in voorraad gewyd. Zy deelén 't Avondmaal uit, ook aan Itervende, en wel na 't laatfte Oliezei, dat op de wyze der Roomfche Kerk aldaar wordt toegediend. f. De inzegening des huwelyks gefchiedt in een gedeelte der Kerk , wier vloer met een fraay tapyt bedekt is. De Priefter, die 't werk zal verrigten, krygt alvorens eenige gefchenken , beftaande in eenige eetbaare waar en lekkernyen. Hy maakt een begin met hun den zegen medetedeelen, houdt hun dè fchilderyen dier heiligen boven 't hoofd, welke zy zig tot hun befchermers verkoren hebben. Vervolgens vat hy de regtehand des bruidegoms en de flinkehand der bruid in zyne beide handen, vraagt hun driemaal af, of zy met een opregt gemoed in 't huwelyk bewilligen, en malkander in 't vervolg naar eisch en pligt zullen beminnen. Deze vragen met/a beantwoord zyn-  64 Het Tweede gefprek over de zynde, vat 't heele gezelfchap elkander by de hand, en houdt een ftatelyken dans, middelervvyl zingt de Priefter den 128 Pfalm. Daar na legt hy een Kruis van wynruit den gehuwden op 't hoofd, of indien 't een weduwnaar en weduwe is op de fchouderen. De Kerkdienft begint met die woorden waf, en vermenigvuldigt, en eindigt met die woorden, V geene God heeft famengevoegt , fcheide de menfche niet. Na 't eindigen dier woorden, ontfteken de aanwezende perfoonen hun waskaarsfen, bieden den Priefter een glas wyn aan , 't geen hy uitdrinkt, insgelyks doet ook 't jong getrouwde paar, 't geen driemaal herhaald wordt. Hier op werpen de gehuwden hunne kelken ter aarde , vertrappen ze met de voeten, en fpreken een vervloeking uit over die geenen, die onder hen twift wilden ftoken. g. Zo dra iemand geftorven is, worden de bloedverwanten gehaald om den overledenen te beweenen, die zig ook rondom 't lyk plaatzen. Men heeft ook vrouwen, die 't werk van rouwklaagfters verrigten. Men geeft den Priefter gefchenken om voor de ruft der ziele te bidden. Het lyk wordt met water zeer zuiver gewasfchen, in een doodkleed gedaan , en dus in een kift gelegd, met de armen op de borft kruislings over malkander. Men houdt 't lyk 8 of 10 dagen in huis, om dat men  Oojlerfche Chriftenen'. <5<* men wil, dat hoe langer iemand in deze waereld vertoeft, hoe gunftiger hy in de toekomende zal ontvangen worden. Middelerwyl bewierookt de Priefter 't lyk, en befprengt 't met gewyd water tot op den dag, dat 't zal begraven worden. Wanneer 't lyk tot de plaats der begravenis is gebragt, doet de Priefter > eenige gebeden, en andere plegtigheden. De kift word tocgefpykerd en hy met 't aangezicht naar 't ooften gekeerd, in 't graf neergelaten, waar op de vrienden 't jongfte affchcid nemen. De Rusfen hebben veel achting voor de Kerkhoven , waar op zy hunne dooden begraven, zy dulden niet, dat er iets onreins opgeworpen word, of dat er een hond over gaa. J. Heeft UE. nog iets meer aantcmcrkeii omtrent de Rusfen? L. Voor 't tegenwoordige niet; ik gaa over tot de Armenifche Godsdienft,die insgelyks te Amfterdam geoeffend wordt. Het was in de vorige eeuw , dat de Armeniërs 't ongeluk hadden, dat een gedeelte van hun land door de Perfianen verwoeft werd. Dit gaf aanleiding, dat dc rykften en vermogenften zig te Ispahan Hoofdftad van Perfie gingen nederzetten, en was verder van dat gevolg , dat veelen tot voorzetting van hunnen koophandel naar Europa reisden , en te Marfeilje , Löndeix , E Am-  f56 Het Tweede Gefprek over de Amfterdam, enz. hun verblyf namen. .• Hier uit hebben deze Oofterfche Chriftenen dit voordeel mogen trekken, dat de Bybel nevens eenige andere Boeken voornamelyk in Holland en Engeland, in de Armenifche taal cn met Armenifche letters is gedrukt geworden, en vervolgens aan de Armeniërs , die onder 't gebied der Turken en Perfianen leven , afgezonden , om hen dies te meer in den Chriften Godsdienft te doen volharden. (0 Hun Kerk of Godsdienftige vergaderplaats vind men te Amfterdam op dc Dwarsboomfioot, tusfehen de Keizers- en Koningsftraten. (*) Zy wordt door één Priefter bediend, die op verzoek der gemeente door den Patriarch van Groot Armenië wordt herwaards gezonden. J. Wat is er in 't algemeen aangaande dc Armeniërs aan te merken ? L. Dat zy reeds in dc 5 eeuw van de Griekfche Kerk zyn afgefcheiden, cn by de zeiven zodanig in haat zyn, dat, zo zommige willen, geen Griek met hun fpys gebruiken, noch uit ccnen beker zou willen drinken. Van hier dat zy uit enkele haat den Armeniërs veele dwaa- ■ (J) Mosheim Kerkel. gefchiedenis 8 Deel p. 378—388. Formey kortbegrip der Kerkel. hiftorie 2 D. 2 ft. p. 143. (*) Da Armenifche Kerk ftaat te Amfterdam meelt bekent" onder den naam van Ptrfiaanfche Kerk.  Oojlerfche ChrijleMïïl 6£ dwaaze en ongereimde gevoelens hebben toe, gefchreven, waarom hunne fchriften, daar zy van de Armeniërs fpreken, in 't geheel geen geloof verdienen» J. Komen de Armeniërs of komen de Grie* ken nader by onze leer ? L. Zo 't my toefchynt de Armeniërs j volgens een nauwkeurig onderzoek, dat van tyd tot tyd omtrent hun Godsdienft gedaan is, is 't duidelyk gebleken, dat zy minder bygelovigheden hebben, en ruim zulke zuivere denkbeelden van de voornaamfte Leerftukken van den geopenbaarden Godsdienft bezit» ten. (£) Zy erkennen niet alleen verfcheide oude gcloofs belydenisfen met ons gemeen, maar bezitten daar en boven nog 5 belydenisfen, gelykformig aan dat geloof, welke niemand ooit heeft durven tegenfpreken. Ik zal U 1) een hunner voornaamfte geloofs belydenisfen voorlezen. -2) Hunne gevoelens omtrent nog eenige gewigtige waarheden opgeven. 3) eindelyk van eenige Godsdienftigë plegtigheden gewag maken. (Je) Over den Armenifchen Godsdienft kan men nazien j 't werk van den Heer Stapfer wederlegg. Godgeleerdheid 5 Deel pi 396—415. De HeerREiTZ in zyn aantekening bp Myrike reize naar Kanaan. Hottingeri Hifi: Eccle', Sec. XFI p. 48. en deszelfs Topogrdphia Eccl. Öriéfitiéiis p. 61—71. Hoe opufculum prrefertim legi meretur» ë 2  ©8 Het Tweede Gefprek ovéV de j. Gelief die belydenis voor te lezen, ik zal naerftig toeluifteren. L. Zy luidt aldus. Art. r. Wy belyden en geloven gantfchelyk met een volkomen hart God den Vader, niet gemaakt niet gegenereerd, en geen begin hebbende: dat Hy ook de genereerder van den Zoon is, en den Heiligen Geeft doet uitgaan. Art. 2. Wy geloven dat Woord God, niet gemaakt> gegenereerd, en een begin hebbende van eeuwigheid van den Vader; die niet later noch minder is, maar gelyk de Vader die Vader is, alzo is ook de Zoon die Zoon. Art. 3. Wy geloven den Heiligen Geeft, niet gemaakt , niet tydelyk, niet gegenereerd, maar uitgaande van den Vader, eenwezig met den Vader, en dezelve heerlykheid met den Zoon hebbende. Art.  'Oofterfche Chriftenen, oc Art. 4. Wy geloven die Heilige Drie Eenheid, eene natuur , eene Godheid: daar zyn geen drie Goden, maar één God, een wil, een Koningryk, eene Opperheerfchappy; de Schepper van de zienlyke en onzienlyke dingen. Art. 5. Wy geloven in de Heilige Kerk, de vergeving der zonden , de gemeenfehap der Heiligen. Art. 6. 1 Wy geloven, dat een van de drie Perfoonen, dat woord God, gegenereerd van eeuwigheid van den Vader, in den tyd is nedergedaald in de Moeder Gods, de maagd Maria, dat Hy van haar bloed genomen, en met die zyne Godheid vereenigd heeft: dat Hy 9 maanden is gedragen geweeft in den buik van die onbevlekte maagd, en dat die God geworden is, een volkomen mensch is geworden, volkomen van geeft, en van ziel en van lichaam: een perfoon, een aanzien, en vereenigd in ééne natuur. Die God is mensch geworden zonder verandering , zonder verE 3 wis»  f6 Het Tweede Gefprek over de wisfeling : de ontvangenis is zonder zaad, en de Generatie zonder verderving geween*:. Gelyk er geen begin van zyne Godheid is, alzo is er ook geen einde van zyne menscheid ; nademaal Jezus Chriftus gifteren en hgden de* zelve is, en in eeuwigheid, Art. 7. Wy geloven, dat de Heere Jezus Chriftus, na dat hy dertig jaren op de aarde omgewandeld had, tot den Doop gekomen is; dat de Vader getuigd heeft, deze is myn geliefde Zoon; en dat de H. Geeft op Hem nedergedaald is, in de gedaante van eene Duive. Dat hy verzogt is geworden van den fatan, en dat hy dien overwonnen heeft. Dat hy de zaligheid aan de menfchen gepredikt heeft. Dat hy gearbeid heeft in 't lichaam, dat hy ver-, moeyd is geworden, dat hy gehongerd en gedorft heeft, dat hy daar na gewilliglyk tot zyn lyden gekomen is, dat hy gekruift is ge. worden, en dat hy geftorven is naar 't lichaam , doch levendig naar zyne Godheid. Dat zyn lichaam in 't graf is -gelegd geworden , vereenigd met die Godheid, eri dat hy in zynen geeft is nedergedaald ter Helle, die Godheid onverdeeld bly vende, dat hy den geeften gepredikt, de Helle verftoord, cn die geeften  Oojlerfche Chriftenen. Vï verloft heeft. Dat hy na drie dagen is opgewekt geworden van den dooden, en dat hy aan zyne Discipelen verfcheenen is. Art. 8. Wy geloven dat onze Hcere Jezus Chriftus met dat zelve lichaam is opgenomen in den Hemel, cn dat hy zit ter regtchand des Vaders. Dat hy ook met dat zelve lichaam, en met de heerlykheid des Vaders komen zal om te oordeclcn de levendigen cn dooden. Welke ook is dc Opftanding van alle menfchen. Art. 9. Wy geloven ook eene vergelding der werken : voor den regtvaerdigen zal 't eeuwig leven, maar voor den zondaren eeuwige pynigingen zyn. J. Het fchynt uit 't 6. Art. te blyken, dat zy in 't gevoelen van Eutyches zyn, en maar ééne natuur in Chriftus ftellen. L. Dit fchynt wel zo , doch 't blykt uit verfchciden uitdrukkingen hunner Leeraars , dat 't in de daad zo niet is, zy verwisfelen 't woord perfoon en natuur , cn gebruiken 't E 4 eene  7'4 Het Tweede Gefprek Over de eene woord voor 't ander; (7) zy ftellen, dat er in 't minft geen vermenging der Godlyke natuur met de aangenomc menfeheid heeft plaats gehad, en wraken 't niet, als wy de benaming van twee natuur en gebruiken, indien men maar vervreemd is van 't gevoelen, dat oudtyds Nestorius is te laft gelegd, en door de hedendaagfche Neftorianen geftcld wordt,, dat er twee perfoonen in Chriftus zyn. J. Het blykt evenwel uit 't 7. Artikel, dat Zy de nederdaling ter Helle eigcnlyk cn plaatze-. lyk nemen. L. Dit is zo, gelyk zy ook met ons verfchillen , in 't prediken en verlosfcn van de geeft en, by die gelegenheid gefchied. j. Verzoeke my nu de gewigtigc waar, heden, waar aan gy zeide, dat zy vaft houden y te melden. L. Ik zal flegts 't volgende opgeven, a. Zy hebben zeer groote achting voor de II. Schrift. Men zegt wel, dat zy veele ovcr- le- 00 De Hoogl eeraar Rau in deszelfs redevoering over de gedenkftnkken der oude Oojlerfche Kerk, toont aan dat veele Leeraars in 't Ooflen geen onderfcheid gemaakt hebben tusfehen 't woord natuur en perfoon, en meent dat de oorzaak daar van is, dat 't woord Kjon of Kjona, dat de Syriers over da perfoneele vereeniging gebruiken, dubbej, ginnig is, en zq wel perfmi als natuur betekenen kan.  Oojlerfche Chriftenen. 7j? leveringen onder zig hebben van Maria en haar zufter Salome, en van Chriftus Opftanding , enz. doch er is geen bewys, dat zy die voor Godlyk erkennen. b. Schoon 't in de ftraks gemelde belydenis niet voorkomt, evenwel zeggen ons zommige duidelyk, dat zy erkennen, dat de H. Geeft niet alleen van den Vader, maar ook van den Zoon uitgaat, (m)* c. Zy belyden dat de mensch door de zonde ten uiterfte verdorven is. d. Dat Jezus de eenige Zaligmaker en middelaar is, die als borg in plaats van zondaaren geleden heeft, en geftorven is. e. Van de regtvaerdiging ftellen zy, dat de mensch alleen door Gods barmhartigheid om Chriftus verdienfte gezaligd wordt. f. Zy ftellen, dat men God alleen moet aanbidden. Volgens getuigenis der Roomfchcn zelve, en van anderen, bidden zy geen beelden, geen kruis 'enz. aan,maar vervloeken de geenen die dit doen, waarom zy by de Grie-. ken en Latyncn zeer gehaat zyn. g. De H. Doop bedienen zy in naam van den Drie Eenigen God. Wat 't H. Avondmaal betreft, zy ftellen wel zekere lichaamlyke tegenwoordigheid van Chriftus , maar er is geen (/») Vid. IIottinceri Topographia Eed. Oriënt, p. 66. E 5  'j4 Hei Tweede Gefprek tfêf de geen waarfchynlykhcid, dat zy der Roomschgezinden transfubftantiatie omhelzen. h. Aan 't Vagevuur geloven zy niet, ftellende alleen twee plaatzen na dit leven, dat de gelovigen zullen zalig worden, en de godlozen verdoemd worden. En dat niemand vervolgens door gebeden , nog Misfen, aalmoezen enz. kan verloft worden. J. Welk zyn hunne Gadsdienftige plegtigheden ? L. Deze zyn minder en eenvouwdiger dan by de Grieken. a. Zy hebben te Amfterdam geen Predikstoel in de Kerk, ook geen uitgehouwe noch gegoten beelden, daar zyn zy even als de Rusfen afkeerig van; maar wel fchilderyen, gelyk er ook in gemelde Kerk eenige altaar Hukken te zien zyn. In den Godsdienft zingt de geheele gemeente niet, maar alleenlyk zekere daar toe gefielde, perfoonen. b. De Priefters mogen voor de tweedemaal niet trouwen, ten zy dat zy hun ambt nederleggen. c. Zy hebben zulk eene hooge achting voor den Bybel, dat zy by 't aannemen en wegleggen denzelven kusfen. d. Na dat den H. Doop bediend is, zalven zy den dopeling met zekere olie, dc voornaamfte deelen des lichaams. De geenen, die tot hun uit  Oojlerfche Chriftenen. Uit de Roomfche Kerk overkomen, herdopen zy, om dat zy zeggen, dat de Roomfche Kerfde waare Katholyke Kerk niet is. Wat 't H. Avondmaal betreft, dit bedienen zy onder beide tekenen brood en wyn, doch niet afzonderlyk, maar een ftukje ongerezen brood in wyn gedoopt. In 't bedienen der Misfc wordt de Bybel met groote eerbied in de hoogte opgeheft, op 't geluid van zekere klokje of fchelletje, gelyk ook naderhand 't geheiligd brood en de drinkbeker. Onder dat opheffen flaat 't volk op de borft, tekent zig met een Kruis, kufl 3 maal de aarde. Na 't opheffen van den drinkbeker kufl de een den ander met een heilige kus. Men heeft by de Mis veel gezang tot lof van dc Opftanding van Chriftus. De Mis geëindigt zynde , breekt dc Priefter eenige platte ongerezen brooden in verfcheiden ftukken. Elk der Communicanten nadert in order , cn den Bybel en hand des Priefters kusfende ontvangt een ftukje in wyn geweekt brood. En dic'wil, geeft een aalmoes in dc offerkift. e. Hunne vaftendagen onderhouden zy ftrenger dan de Grieken. Het onkundig gemeen fielt daar in 't voorname van den Godsdienft, die ook dc Leeraars als Hecren over hun geloof aanmerken. -— Ook hebben zy veel achting voor den Apoftcl ïiiaddeus.  ft Het Tweede Gefprek over de Ooft. Chrl J. Hebben zy ook eenige byzondere plegtigheden by de begravenis ? L. Eerft wasfchen zy 't lyk, doen 't een hemd en linnen kouzen aan, vervolgens winden zy 't ten eenemaal in linnen, niet alleenIyk 't lichaam, maar ook 't hoofd; zy maken 't graf in dier voegen, dat 't aangezicht naar 't Ooften gekeerd is, dus de doode op zyn rug leggende, moet 't hoofd einde in 't Wellen , en 't beneden einde ten Ooften gelegen zyn. Men gebruikt geen kift, maar maakt 't graf zeer diep, op dat 't lyk niet door beeften als pnderzins mogt ontbloot worden, (n) fV) Zie P. Della Valle Reizen 3 Deel pag. 71, HET  HET DERDE GESPREK OVER DE ROOMSGEZINDE N. Jongeling. Dewyl ik U te voren van de Oos-J terfche Chriftenen, die in ons land hun Godsdienft oeffenen, heb horen fpreken, zo zult ge thans tot de Wefterfche Chriftenen overgaan, 't is my bekend , dat die ook in verfcheiden Gezintheden verdeeld zyn. Van welke zult ge 't eerft handelen ? Leeraar. Van de Roomsgezinden , die deze hunne benaming hebben van Rome een der vermaardfte fteden van Europa in Italië, die veele eeuwen als de hoofdftad van 't Weftersch Chriftendom is aangemerkt. Deze Godsdienft is oorfprongelyk de waarc Godsdienft, voor zo ver 't Euangelium, zo wel daar, als in andere gemeenten is verkondigd, en Apoftel Pau-  fS Bet 'Deris Gefprek over dê Paulus aan die gemeente een brief heeft gefchreven, welke genoegzaam een geheel Syftema of zamenftel van zuivere waarheden des Chriftendoms in zig bevat. j. Hoe kpomt 't dan, dat onze Voorvaderen voor twee eeuwen de Roomfche Kerk verlaten hebben , en een bj^zonder Kerkgenootschap uitmaken , onder den naam van Gereformeerden ? L. Om dat de Roomfche Kerk zedert veele ecuwen by de zuiverheid der leer, en de eenvouwdige plegtigheden door Chriftus ingeftcld, niet. gebleven was, en hoe langs zo meer daar van afweek. J. Wat is de oorzaak geweeft, dat zy is afgeweken van de eenvouwdige leer des Bybcls ? L. Dc oorzaken zyn verfcheiden. i) De Egyptenaren en byna alle Oofterfche volkeren waren gewoon de leerftukken van den Godsdienft onder beeltenisfen en tekenen aan de zinnen inteprenten : dit hebben de eerfte Chriftenen nagevolgt. 2) Jooden en Heidenen waren van jongs af aan zeer veele Kerkgebruiken gewoon, om deze menfchen nu te gemakkelyker tot 't Chriftendom over te halen, vermeerderde men de plegtigheden in den openbaren Godsdienft. Men gaf verfcheide Joodfche en Heidenfche benamingen aan by- zon-  Roomschgezinden. ' 79 zondere gedccltens van de waarneming des Godsdienft. Men noemde by voorbeeld, dc tafel des Avondmaals een Altaar, men fprak van Priefters en Offerande enz. Doch men gaf aan die woorden in den aanvang eene regtzinnige verklaring. O) 3) In vervolg van tyd bouwden men pragtige Kerken, die veel gelykheid hadden met de Heidenfchc Tempels, om de lafterzugt der Heidenen langs dien weg aftewenden, die de eerfte Chriftenen Atheiften noemden, om datzy geen Tempels, Altaars, Offeranden , Priefters, enz. hadden. De- Laat ik deze zaak nog een weinig ophelderen. Ia de eerfte eeuwen des Chriftendoms was de Kerkelyke tugc zeer flreng, en de geëxcommuniceerde werden niet dan na een langen tyd berouw en leedwezen op verfcheide wyzea getoond te hebben, weder met de Kerk bevredigd, en deze aanneming en verzoening met de Kerk, waar door zy nu van 't betoonen van boetdoening ontflagen waren, werd Abfolutie genaamd. Het gebeurde zomtyds, dat de tyd van boetdoening wat verkort werd; hier van is 't geven van Aflaaten in 't vervolg afkomftig. Het ontflag van Excommunicatie gefchiedde wel eens op de voorfpraak van een of ander voornaam perfoon, aan wien de Kerk veel verpligt was, en die door goede werken uitmuntte, hier uit is met er tyd de verdienftelykheid der goede werken voortgefproten. Werd een voornaam Godvrugtige wegens den Godsdienft ter dood gebragt, men hielt een gedenkdag daar van in de Kerk, en men maakte er voor de gemeente melding van, om die ter uaarvolging op te fporen, dit heeft aan-  '3u Het Derde Gefprek over de Deze en zoortgelyke waren dc oorzaak van de verbailcring in de leer en plegtigheden van den zuiveren Chriften Godsdienft. J. Ik begryp, dat de Roomfche Godsdienft, zo als zy jegenswoordiggcocffendwordt, van tyd tot tyd dus geworden is. Nu zou 't my zeer aangenaam zyn, wanneer UE. my van eeuw tot eeuw, tot den tyd der Reformatie de opkomft of invoering van de verbaftering in de leer, en byvocging der onnodige plegtigheden melde. L. Deze taak is veel te groot voor myn klein beftek, hier over kan gemakkelyk een geheel boek gefchreven worden. f. Ik begeer zulks niet in 't brede , en in deszelfs volkomenheid, maar wenschtè allecnlyk in 't kort er iets van te weten, dit zou my zeer nuttig zyn. L. Vergenoeg U dan met 't volgende. I. In dc eerste eeuw, gedurende den leeftyd der aanleiding gegeven tot V vieren van veele heilige dagen. Men hieldt Lykredenen over Godvrugtig geftorvene menfchen , men deedt zierlykheids wille in de leerredenen aanfpraken, of men die perfonen nog levend voor zig had. Dit bragt minkundige in een denkbeeld, dat die afgeftorvene willen, wat er op aarde omgaat, van hier dat zy die in vervolg van tyd als Foorbidders by den throon erkend hebben, en tot welken men verpligt was zig in den gebede te keeren, om hun voor [praalt aanzoek te doen, enz.  Êeomsch gezind erii tf der Apoftelen cn hunne medehelpers in de verkondiging van 't Euangelie , hieldt men zig eenvouwdig aan de inftellingen van 't hoofd der Kerk Jezus Chriftus. II. In de tweede eeuw werd er by den HL Doop eene zalving gevoegd, benevens 't teken van 't Kruis. Ook gaf men den dopeling melk en honing te proeven. Die door "ziekten van 't Avondmaal afwezig waren , wierd zeker gedeelte van 't Avondmaal aan huis gebragt. III. Wat de derde eeuw betreft. Het gezag der Bisfchoppen nam toe; men vermeerderde .de kerkclyke ambten , als , - Onder diakens , Akolyten of Volgers, die den Geeftclyken van hoger rang ten dienfte ftonden, Ëxorcijien of Bezweerders , Deurwaarders, enz. ■ De ongehuwde ftaat der Geeftclyken begon in achting te geraken, fchoon er nog geeh wet van was. Men fchreef groote kragt aan 't te» ken des Kruis toe. ■— Voor den Doop had een Exorcismus of bezweering plaats om dén dopeling van de boze geeften te verlosfch. Na den Doop kleedden men hen in witte kleederen , tot een zinnebeeld van zuiverheid , die zy zeven dagen moeften dragen; ook zette men dezelve een kroon. op, ten teken van overwinning. —- Het Avondmaal werd ook aan jongen kinderen gege* F ven*  8 2 Het Der ie Gefprek over de ven, (b) men gébruikte verfcheiden fpreekwyzen in de Kerk, doch in een anderen zin als naderhand, b. v. Altaar, Offerande, Priesters , Voldoening , enz. De kerkelyke tucht werd in deze en in de volgende eeuw zeer verzwaard. IV. In de vierde eeuw ftond de Bisfchop van Rome naar 't oppergezag over de alge* meene Kerk. Men vermeerderde de kerkelyke ambten met verfcheidene waardigheden die men uitdagt, namelyk Exarchen , Primaten, Metropolitanen, Eerftbisfchoppen, Eerflpriefters, Eerft diakens, enz. In deze eeuw begonden de Kluizenaars te voorfchyn te komen, die naar onbewoonde plaatzen in onderaardfche holen een geftreng leven leidden. CO Men ftichtten Kloofters om buiten de menfehelyke zamenleving naar zekere regels onhchuwd te leven. Kei- (b~) Nog een overblyfzel daar van is tot op de tyden der Reformatie onderhouden in de Kerk te Dordrecht, daar men volgens 't getuigenis van Lindanus , Bisfchop van Roermonde in zyn PanopUa L. 4. C. 25. den kinderen aanftonds na den Doop eenigen wyn te zuigen gaf. Zie ForMey Kerkt, gefch. i. D. 1. ft uk p. 129. (c) Veele houden Paulus van Tiiebe voor den grondlegger van 't Kluizenaars leven; doch deze gewoonte was in de vorige eeuw reeds in fmaak geraakt onder zommige Chriftenen, gelyk er ook een voorbeeld is van vroeger tyden , namelyk dat van Marcellus , Bisfchop van Jerufalem uit  Roomschgezïnden* 83 Keizer Kojïstantyn den Chriften Godsdienft belydende, wilden men de Kerk zo veel öló* gelyk was allen luiftcr byzettcn. De zugt tot uitbreiding van 't Chriftendom bragt te weeg, dat er veele plegtigheden uit 't Heidendom in de Chriften Kerk werden ingevoerd, om daar door de ongelovigen te gewinnen» (d) Men wierookte in de Kerk gedurende de gebeden; men had een groote pragt in klederen, waskaarsfen, gouden vaten tot den Godsdienft; er werden Tempels gebouwd , gelyk aan die der Heidenen, hier en daar voerde men er beelden in; dc tafel van 't H. Avondmaal kreeg dc gedaante van een Altaar. Zommige Kerken werden gebouwd op de graven der Martelaren, en deze werden Martyria genaamd, andere tot de gewoone byeenkomften noemde men Tituli* .(e) De Doop werd verrigt 's jaarïyks daags voor uit Eusebius door Mosiieim bygebragt. Daar nu die My* flikery hoe langer hoe meer ingang vond, byzondcr na de tyden van Origenes moet men hier in da rede zoeken, dat 't Kluizenaars en Kloofters leven van toen af zo een fpoedigen opgang gemaakt hebben, als in 't vervolg gebeurd is. Zie Formey /. I. p. 148. (V) Vid. Cl. G. Bonnet Specimen Hifioricüm de Cati* fis fuperfiitiomm inter Chriflianos. Traj. 1753. ( Het Derde Gefprek óver de Vinding den 3 May; H. Sacramentsdag de tweede Donderdag na Pinkfteren; Maria Vifitatie op den 2 July ; de Transfiguratie Chrifti of verlieerlyking van Chriftus op den qdrg, den 6 Aug. de onbevlekte ontvangenis van Maria op den 8 Decemb. In 't Concilie van Constants A. 1414, werd vaftgefteld, dat 't H. Avondmaal onder een teken, namelyk 't brood den gemeenc gelovigen zou gegeven worden. Zie daar een kort fchetsje van de opkomst en voortgang van de leer en kerkgebruiken onder de Wefterfche Christenen, geduurende de 15 eerste eeuwen. Ik acht 't onnodig om verder voort te gaan, dewyl in de volgende eeuw de Hervorming een aanvang nam. j. Wie zyn die Reformateurs geweest-? L. Deze waren verfchciden , myn bestek laat niet toe die alle op te noemen, gy kont dezelve in de kerkelyke historie nazien. Ik zal alleen maar eenige weinige noemen, die tot myn tegenwoordig oogmerk dienstig zyn. Luther begon in 't jaar 1517 de Hervorming in Duitsland, allereerst met eenige stellingen te fchryven tegen de kragt der Aflaten, welke allerwege door Duitsland cn andere landen wierden te koop geveild. Verder heeft hy met Melanchton en andere 't werk der Reformatie voortgezet. Zy, die de ingeïlopen misbruiken der Roomfche Kerk in leer, leven, en  Roomschgezinden. 91 en plegtigheden veroordeelden, werden Euangelifche genaamd. En by gelegenheid dat de Euangeliiche Duitfche Vorften op de Ryksvergadering te Spiers 1529 tegen de genomen befluiten proteftecrden, kregen zy den naam van Protefianten , dien zy zedert behouden hebben. In 't volgende jaar 1530 werd op den Ryksdag te Augsburg eene geloofs belydcnis ingeleverd, die door Melakchton was opgefteld met inftemming van Luther en andere Godsgeleerden, welke belydenis door Protestantfche Vorften ondertekend werd, en de naam van Augsburgfche Confesfie draagt. Zy welke daar van belydenis doen, dragen den naam van Lutheranen. Intusfchen waren er vier Proteftantfche fteden, die de leer van Zwinglius over 't H. Avondmaal hadden aangenomen , te weten Straatsburg, Konftants, Memmingen cn Lindau, welke een afzonderlyke belydenis overgaven , die van de Augsburgfche vcrfchilden. (0 Voorgemelde Zwinglius (/) Zwinglius was van oordeel, dat de woorden van Chriftus by de inftelling des Avondmaals, dit is myn lichaam een figuurlyken zin hadden, en aanduidden, dit betekend myn lichaam. Luthkr daar en tegen oordeelde dat men by de letter der woorden moeit blyven , en Christus lichaamlyk in, met en onder 't brood tegenwoordig is. Men zie ook 't ioUq Art. der Augsburgfche Confesfie,  9* Het Derde Gefprek over de Lius was de voornaamfte Hervormer van Zmtzerland. Ook maakte Johannes Kalvyn daar, en elders , voornamelyk in Gerieve en Frankryk door deszelfs reformatie een grooten naam. Zy die de zuivere leer des Euangeliéms in Frankryk waren toegedaan, noemden zig Gereformeerden of Hervormden, deze benaming is vervolgens tot onze geloofsgenoten ook in Nederland overgegaan, ter onderfcheiding van die Proteftanten, welke den Euangelifche Luterfchen Godsdienft zyn toegedaan. •— Ik kan hier ook met geen ftilzwygen voorbygaan, dat zekere Menno Simonsz. in Friesland A. 1536 't Pausdom verliet, en aan eene Hervorming arbeidde ; de geenen welke zyn leerbegrippen meer of min volgen, worden Mennoniten of ook wel Doopsgezinden Chriftenen genaamd. De Gereformeerde Godsdienft, zo als die ter onderfcheiding van andere genoemd wordt, cn waar van wy belydenis doen , is in ons Vaderland zedert 1583 dc heerfchende geworden. Na verloop van ruim 25 jaaren ontftond er een groot gefchilin onze Kerk, wegens eenige leerftellingen van J. Arminius Hoogleeraar te Lcyden , welke leer na deszelfs dood veele aanhangers had; doch die leerftellingen zyn in een Nationaal Synode, gehouden te Dordrecht 1618, cn 1619 veroordeeld, en verfcheiden Predikanten uit ons  Roomschgezinden. 93 ons land gebannen. By die gelegenheid ontftond er eene nieuwe gezintheid, die Collegianten genoemd worden. Vervolgens kwamen in 't jaar 1655 eenige Qjiakers uit Engeland herwaards over, en eindelyk 1735, dc Hernhutters , welke gezintheden nevens de hier voorgemelde in ons land vryheid van Godsdienft oeffening vergund wordt. J. Uit deze fchetswyze opgave van de onderfcheiden gezintheden der Wefterfche Christenen , die hunne openbare Godsdie nftige vergaderingen in ons Nederland houden, kan ik gemakkelyk opmaken,dat de order,die wy in onze famenfpraken moeten houden, deze is , dat wy eerft moeten handelen van de Roomschgezinden, dan van de Lutherfche; vervolgens van de Mennoniten, Arminianen, Collegianten, Quakers, cn Hernhutters. L. Dit hebt gy zeer wel gevat, deze order heb ik juift my zelve voorgefchreven , te houden. J. Worden de Roomschgezinden niet in twee partyen in ons Vaderland verdeeld, namelyk in Jefuitsgezinden cn Janfenifièn ? L. Zo vcrdeeldt men hen doorgaands , en de twee partyen noemen elkander ook dus. Doch de laatftgemelde willen niet gaern met den naam van ^Janfeniften benoemd zyn. Zy geven voor , dat zy niets van de leer der ö Room-  94' Het Derde Gefprek over de Roomfche Kerk verfchillen, en de gematigde onder hen zeggen, dat zy ongacrne de Kerke, lyke gemeenfchap breeken. Zy houden hun» ne partyen voor leden der Katholyke Kerk, en den Paus van Rome voor 't zienelyk hoofd en den voornaamlten Herder der gelovigen hier op aarde. Evenwel achten zy deszelfs uitfpraken niet onfeilbaar , waar zy zig met eene blinde gehoorzaamheid aan moeten onderwerpen , maar willen die aan de H. Schrift en de Canons of regels der Kerke getoeft hebben. De zogenaamde Jefuitsgezinden willen , dat men den Paus in zyn plegtige uitfpraken over de leer, wanneer hy ex Cathedra of uit zyn Pauslyken Stoel fprcekt, eene onbepaalde gehoorzaamheid verfchuldigd is. (k) Zy houden de janfeniften voor fcheurmakers, weigeren (. 285.  J?5 Het Derde Gefprek over de J. Gelief my kortelyk den oorfprong van dc verwydering van deze twee partyen optegeven, en tevens iets van die Pauslyke Bulle te melden. L. Kornelis Jansze of Jansenius werd geboren 1585 te Acquoy in 't Graaffchap Leerdam uit boere ouders. Hy is Hoogleeraar der Godgeleerdheid geweeft op de Univcrfiteit te Leuven, en naderhand Bisfchop van Tperen. Hy leidde zig op 't lezen der oude Kerkvaders zeer toe , inzonderheid doorbladerde en las hy met ongemeen veel genoegen de werken van Augustinus , en kreeg lufl öm 't gevoelen van dezen Kerkvader naukcurig naar te fpeuren omtrent des menfchen vrye wil , natuurlyke verdorvenheid , de noodzakclykheid van Gods kragtdadige en onweerftaanbare genade enz. Hy fchreef hier over een bock, 't welk hy den naam van Auguftinus gaf, alzo 't zyns oordeels 't waar gevoelen van Vader Augustyn behelsde. Hy ftierf 1638 aan de peil. Dit werk werd 1639 door een zyner vrienden in 't licht gegeven, cn met graagte door veele Godgeleerden der Roomfche Kerk in de Nederlanden en in Frankryk gelezen; er waren onder de Leeraars der Sarbonne teParys, die er veel finaak in vonden. Doch dewyl de Jefuitcn in dit boek werden aangetast 5 cn de Schiyver in haat was geweeft  Roomschgezihden. pf weeft van den Kardinaal de Rïchëlieu, werd er te Rome bewerkt, dat 't zelve door de Inquifiteurs 1641 verboden werd te lezen J en Paus Urbanus de VIII in 't volgende jaar by een openbaar decreet verklaarde, dat 't befmet was met de dwalingen van Michael Bayus , welke door twee Pauzen in de vorige eeuw reeds veroordeeld waren. Dit vonnis werd 1644 door een nieuw decreet beveftigd. Desniettegenftaande waren er veele Roomschgezinden , byzonder In de Nederlanden , die openlyk voor de gevoelens van Jansenius uitkwamen cn deszelfs werk verdedigden. De andere party zat niet ftil, maar men trokvyf Hellingen uit de Schriften van Jansenius , welke men naar Rome zondt aan Innocentius de X, die toen Paus was, die dezelve 1653 door eene Bulle veroordeelde. Deze vyf vermaarde Hellingen komen hoofdzakelyk hier op uit. I. Zommige geboden van God kunnen van de regtvaerdigen, zo als zy zig hier in dit leven bevinden, niet volbragt worden, dewyi hun tot die volbrenging eene genocgzaame genade van God ontbreekt. II. In den ftaat der gevallen natuur wordt de inwendige genade Gods nimmer wedcrftaan. III. Om loon of ftraffc te verdienen, wordt «gcene vryheid vercischt, welke 't den mensch g m  '98 Het Derde Gefprek over de in zyn keur laat gehoorzaam of ongehoorzaam te zyn. Het is genoeg, dat hy zulk een vryheid hebbe, waar door hy zyne toeftemming geeft tot het goed of kwaad, 't welk hy niet nalaten kan te doen. IV. Het is half Pelagiaansch en gevolgelyk Ketters te ftellen , dat 't in des menfchen magt ftaa , de Godlyke genade naar eigen goeddunken te wederftaan of te gehoorzaa- • meh. V. Insgelyks is 't half Pelagiaansch te ftellen , dat Chriftus voor alle menfchen, niemand uitgezonderd, geftorven zy. Qni) Deze Hellingen werden veroordeeld de r als ligtvaardig, Godloos, Godslafterlyk, vervloekt 5 (tii) De lieer B. Pictet hun leer volgens Leidekker hiftorie van V Janfeniftendom befchryvende, zegt in zyne Chriftelyke Codgel. 3 Deel p. 273. „ Janfenius geloofde, „ dat eene genade aan de verworpelingen wordt verleend, ,, die uit den dood van Chriftus voortkomt, die eene j, waare wedergeboorte en een waar geloof uitwerkt, maar „ die niet volhardende is, God hun zyne genade om zeke„ re redenbenemende. Ook zeide hy dat verfcheiden, die ,,, waarlyk heilig en gelovig geweeft waren, eeuwig ver„ loren gaan; dat dus niemand zou kunnen verzekerd zyn „ van zyn zaligheid, hoewel hy van zyn bekeering en „ geloof overtuigd zou wezen. Dit merkt de Heer Lei„ dekker wel aan, en daar uit kunnen de Hervormde lig- telyk bevroeden, waar in zy met de Janfeniften over„ eenkomen, en hoe ver zy daar van verfchillen."  Rooin'schgezindeni o# Wóeft, en Kettersch; de 2 en 3 als Kettersch 5 de 4 als valsch en Kettersch; de 5 als Godloos en lafierlyk, ftrydig met de Godlyke barmhartigheid, en bygevolg Kettersch. Hoe ging 't toen verder , wat deden dc aanhangers van gemelde boek Aupiftinus? L. Deze verwierpen zo wel als de Paus den Ketterfchen zin, welke in die 5 veroordeelde Hellingen opgelloten lag , maar beweerden tevens, dat men daar aan een regtzinnigen en katholyken zin geven kon, welkë men oordeelen mogt , door Jansenius ook bedoeld te zyn; Doch in deze onderfcheiding nam de Bisfchop van Rome geen genoegen, want Paus AlExander de VII veroordeelde by eene Bulle 1656 öp nieuws de 5 Hellingen in dien zelfden zin, welke er Jansenius iri beoogd had; hy hield dezulken die zeiden, dat die 5 Hellingen in 't boek van Jansenius niet gevonden werden , voor kinderen der boosheid. Hy ging nog verder, en eischte by eene nadere Bulle van 't jaar 1665 alleri Geeftclyken eene onderwerping af, zo wel aan zyil conftitutie van 't jaar 1656, als van zyn' voorganger Innocentius den X. Ook maakte hy een formubcr, het geen hy wilde, dat door de Franfche Bisfchoppen zou ondertekend worden, welk formulier door ech G 2 by;  loo Het Derde Gefprek over dl bygaand Edift des Konings, de kragt van eene wet in Frankryk kreeg. J. Door dit alles werden de Janfeniflen buiten twyfel zeer in 't nauw gebragt? L. Dit is zo , maar zy bcdagten nieuwe uitvlugten: zy wilden namelyk by hunne ondertekening eene fchriftelyke of mondclyke bepaling voegen , by welke zy verklaarden niet te meenen, dat door dit formulier de leer van Augustinus en Thomas veroordeeld wierd of iets diergelyks. Dit was den Jefuiten niet zeer naar genoegen , cn kon veelën der Janfenijlen van ballingfchap 'en andere ftraffen niet bevryden. Dan verfcheiden Bisfchoppcn op voorfpraak van Anna van Bourbon Hertogin van Longueville , die de zaak der Janfenijlen was toegedaan, bragten zo veel te weeg, dat men in 't jaar 1669 onder 't Pausfchap van Clemens den IX hun zodanig een ondertekening , als zy hadden aangeboden , toeftond, en cenigen tyd gematigder met hun handelde. Ik gaa hunne verdere lotgevallen in Frankryk ftilzwygende voorby, en zeg alleen, dat zy eene veilige fchuilplaats in ons Nederland vonden. J. Gelief nu van die bcrugte Bulle Unigeni* tus te fpreken. L. Ik zal U derzelvcr oorfprong melden. Pa-  Roomschgezinden. löl Paschasiüs Quesnel geboren te Parys 1634, werd in 't jaar 1659 Priefter van 't Qratorie in Frankryk. Hy was een yverig voorftander van de leer van Augustinus, hy maakte eenige zedekundige aanmerkingen over 't N. Teftament, doch eerft maar over een klein gedeelte, maar door fterk aanraden voltooide hy zyn werk verder over den gantfchen text der vier Euangeliften, vervolgens over de Handelingen dor Apoftelen en de brieven van Paulus, en eindelyk over 't geheele N. T. De geneigthcid die Quesnel voor de leer van vader Augustyn en voor de Janfeniften had, en de opgang dien zyn fchriften onder veele Geeftelyken hadden, maakte hem tot 't voorwerp van den haat der Jefuiten. Hy moefl 1681 Parys verlaten , begaf zig naar Orleans, en van daar naar Brusfel , waar hy zyne zedekundige aanmerkingen voltooide, en voor 't eerft compleet uitgaf 1687. Hier werd Pater Quesnel 1703 door den Eerftbisfchop van Mechelen, welke zeide laft te hebben van den Koning van Spanje , gevangen genomen, doch vond middel om te ontkomen, door zeker ambagtsman en een Spanjaard, die een gat in de muur van 't gevangen-huis braken. Hier op begaf hy zig kort daar aan naar Namen , Hoey , en zette vervolgens zyne reize voort naar Holland; waar in hy te Amfterdam 1719 overleden is. — G 3 ' In  |@2 Het Derde Gefprek ever de In 'tjaar 1713 kwam Paus Clemens den XI met die berugte Bulle Unigenitus te voorfchyn, jn dezelve werd op eene zeer haatelyke wys ?t gevoelen der Janfeniften veroordeeld , de Bullen der vorige Paufen des aangaande bekragtigd; en de zedekundige aanmerkingen van Pater Quesnel en honderd en eene Hellingen daar uitgetrokken , als Kettersch , lafterlyk, Godloos en verfoeylyk veroordeeld , mitsgaders alle de fchriften, die tot verdediging derzelven mogten ftrekken. J. Waarom werd die Bulle, de conftitutie van Unigenitus genaamd? L. De Pauslyke Bullen voeren den naam naar de eerfte woorden derzelver : deze Bulle nu van Clemens den XI begint aldus, „ Uni- genitus Dei filius &c. J. Werd deze Bulle aangenomen ? jL. Eenige Bisfchoppen in Frankryk namen die c nftitutie aan , andere verwierpen die. In - ns Nederland weigerden de 3anfenifte,i yolftrektelyk die aantenemen, gevende daar voor de volgende redenen, 1) dat die Bulle "in zig zei ven onbekwaam is om te dienen tot een regel des geloofs, als zynde niet gefterkt door 't eendragtig gezag der Roomfche Kerk, noch ook overcenkomftig met de leer der oude Kerkvaders en de gewoonc leer deiKerk, en daar by zo duifter, dat men onmo-  Roomschgezlnden. 103 gelyk kan weeten, wat men uit kragt van dezelve te geloven hebbe. 2) Dat zy niet van de geheele Kerk is aangenomen , b. v. in Frankryk, alwaar dc Bisfchoppen, die ze fcheenen aan te nemen, zulks niet gedaan hebben na voorgaand onderzoek , maar blindelings zig der Pauslyke wetten hebben onderworpen. En offchoon 't meerder deel der Bisfchoppen die Bulle hadden aangenomen, daar uit volgt geenzins (was hun taal) dat andere tot 't aannemen kunnen verpligt worden, dewyl 't meermalen gebeurd is, dat zeer weinige Leeraars in 't openbaar bleven ftaan voor de waarheid. En dergelykc redenen meer, die zy inbragten. (n) % fV) „ De onfeilbaarheid en paallooze heerfchappy over „ de Kerk word door de 'Janfeniflen als eene dwaling en „ hare werkftellingmaking als tyranny verworpen. Zy maken „ een onderfcheid tusfehen de Roomfche Kerk, welke zy „ voor de waare Roomfche Kerk erkennen, en van welke „ zy verzekeren nog nooit te zyn afgefcheiden, nog zig te willen fcheiden, en tusfehen 't Roomfche Hof, want „ dit kan niet alleen dwalen (zeggenze,) maar heeft ook „ door de bekendmaking en beweering der Bulle Unigenitus „ gedwaald, en zig langen tyd door de Jefuiten laten ver„ leiden om regtzinnige Leeraaren te verketteren, onfchul„ digen te vervolgen , en zelfs de Kerkelyke wetten te „ overtreden." Zie J. A. C. van Einem Kerkelyke hiftorie der XFIII eeuw, 2 Deel bl. 424. —- Onder de aannemers van de Bulle heeft de Roomfche Kerk in Frankryk die G 4 b*"  104 Bet Derde Gefprek over de J. Ik begryp nu zeer duidelyk, waar om men de Roomschgezinden hier te land onderfcheid in Aannemers en Venverpers van de Bulle Unigenitus. Maar zo ik my niet bedrieg , worden de Leeraars onder hen ook onderfcheiden in Geeftelyke en Waereldlyke Priefters; wat is hier de oorzaak van ? L. Door de eerfte verftaat men zulke Priesters,die zekere Geeftelyke order zyn toegedaan, of liever geordende Priefters, b. v. van de order der Dominicanen, Franciscanen, Augustynen, Franfche Karmeliten, enz. De andere zoort zyn Priefters die alleenlyk op de hooge ichoole geftudeerd, en geen Geeftelyke order heb byzonders, dat zy zo min als de Janfeniften de onfeilbaarheid van den Paus buiten de Conciliën (taande houdt. In 't jaar 1682 vergaderde de Geeftelykheid van Frankryk te Parys om te waken voor de vryheden der Gallikaanfche Kerk tegen de willekeurige ondernemingen der Pauzen, en maakte deze 4 Artikelen 1) de Paus en de Kerk zelve hebben geen magt over 't waereidiyk gebied der Koningen. Zy mogen ook geen onderdanen van den eed van gehoorzaamheid ontdaan. 2) Het algemeen Concilie is boven den Paus. 3) De oeffening der Pausfelyke magt moet volgens de Kauons bepaald worden, en de Pausfen mogen niets doen tot nadeel van de vryheden der Gallikaanfche Kerk. 4) De Paus heeft wel 't hoogde gezag in zaken des geloofs, maar zyn uitfpraaken zyn zonder toefteirming der Kerk niet onfeilbaar. Lodewyk de XV heeft A. 1766 deze vier Hellingen op nieuw bekragtigd.  Roomschgezinden. 3*5 hebben aangenomen, deze noemt men Wwerelds Heeren of Waereldlyke Heeren. De laatft wemelde maken in ons Vaderland verre 't o grootfte getal uit. J. Zyn er veel Roomschgezinden in ons land? L. Zeer veel, gelyk blykt uit 't groot aantal Kerkhuizen, die men Statiën noemt, wordende dezelve op 350 gerekend, die door omtrent 400 Priefters bediend worden, (0) onder welke ruim 50 Statiën en 74 of 75 Priefters ?yn, welke men die der Janfeniften noemt. De overige gemeentens zyn de andere party toegedaan, (p) In Zeeland heeft men onder alle de 7 Provinciën de minfte Roomschgezinden , (*) doch in dc landen der Generaliteit heeft (e) Te Amfterdam wordt in de Kerk der ongefchotide Karmelieten in 't Fransch gepredikt. QT) De aannemers van de Bulle Unigenitus of zogenaamde Tefuitsgezinden hebben een zeer grooten haat op da Janfeniften, zy willen liever met Gereformeerden omgaan dan met hen. Ja zommige onder hen zeggen, dat zy liever in de Gereformeerde Kerk zouden gaan, dan in die der Janfeniften. Misfchien zal, nu de order der Jefuiten vernietigd is, deze haat met er tyd verminderen. (*) Schoon de Roomschgezinden vryheid van openbaaren Godsdienft in onze 7 Provinciën hebben, mogen zy nogthans alle openbaare plegtigheden , die in de Roomschgezinde landen gebruikelyk zyn, niet waarnemen, b. v. de Procesfie of omdragt met de gewyde Hoftie, noch ook in hun plegtig eu Geeftelyk ordens gewaad verfchynen enz. -— G 5 Ker'  %€>6 ' Het Derde Gefprek Over de heeft men zeer veel Roomschgezinden. —Onder de Priefters welke de conftitutie aangenomen hebben, voeren er 15 den titel van Eerftpriefter, namelyk een over Gelderland, een over Zuidholland, een over Delftsland, en een gedeelte van Rhynland, een over de Veenen van Rhynland, een over Schieland, een over Amflelland, twee over een gedeelte van Noordholland, een over Zeeland, een over de Provincie Utrecht, een over Friesland, een over Twente, een over Salland, een over Groningen , en een over Kleefsland, en 's Heerenberg. — De Priefters die deze party der Roomfche Kerk zyn toegedaan, worden doorgaans door de Nuncien der Paufcn aangefteld, cn door 't zogenaamd Haarlemsch Kapittel (q') goedgekeurd. Er zyn nog agt Priefters, die zig Kanonnikcn van 't Haarlemsch Kapittel laten noemen, waar van een de naam van Deken voert. Niet- tcgen- Nergens in ons land, zyn zy (zo ver ik weet) meer bepaald , dan in 't Graaffcbap Buüren, geen Roomsch Priefter mag er vernagten , veel min eenige Kerkelyke dienften aan den kranken en dooden verrigten , zonder uitdrukkelyk verlof van den Heer Drosfaart of fubfHtiuit Drosfaart, vervallende anders in eene zwaare geldboete. (?) Het Kapittel der Haarkmfche Bisfchoppelyke Kerk, werd na de verandering der regeering hier te lande van alle zyne inkomften beroofd. Evenwel droegen de Apoftolifche Vicarisfen zorg, dat er van tyd tot tyd een Proofl,  Roomschgezinden, ïo? tegenftaandc dit zyn er zelfs onder de aannemers der Conftitutie Unigenitus, die beweeren, dat er geen Haarlemsch Kapittel meer in wezen is. De Hoge fchool te Leuven, op welke veele jongelingen dezer landen tot Priefter ftudeeren, heeft 17 30 befloten geen Student den minften eertrap toe te ftaan, dan na dat hy de Bullen van Innocentius den X, AlexANüer den VII en Clemens den XI aangenomen heeft, om langs dien weg de aanneming algemeener te maken. J. Hoe is 't in dezen met de Janfeniften gefield? L. Deze hebben vooreerft een Eerftbisfchop te Utrecht, welke aangefteld wordt door 't zogenaamd Utrechts Kapittel, beftaande uit 9 Kanonniken, indien men den Eerftbisfchop mede rekent. Onder de Kanonniken is er een Deken, een Geheimfchryver , een Keurder der boeken. Ook heeft men te Haarlem een Bisfchop, die als 't hoofd der Janfeniften door geheel Holland erkend wordt. Deze voorzien de openvallende Statiën met Priefters van hun* Deken en Kanonniken van dat Kapittel, fchoon zonder inkomften , werden benoemd, waar door 't ten minften met den naam is in wezen gebleven. Zie van Heussen en van Ryn Kerkel. Oudheden i ü. bi. 422 van den druk in folio, Tegeiw. ftaat der Nederl. I D. hl. 64.  lo$ Het Derde Gefprek 6yer de hunne party. —- Ook hebben de Janfeniften een Kweekfchool te Amersfoort, waar in de ftudeerende jongelingfchap in befchaafde wetenfehappen, inzonderheid in de H. Godgeleerdheid onderwezen wordt. Onder de leeraars van dit Seminarium is inzonderheid vermaard geworden Philippus Laurentus Verhulst , die onder den naam van L. Zeelander tot verdediging der Transfubftantiatic tegeii Johan. van oen Honert Hoogleeraar onzer Hervormde Kerk te Leiden; en onder den naam van Ph. Vlaming tegen de aannemers der Bullen gefchreven heeft. J. Is er nog iets meer aangaande de Janfeniften in 't byzonder aantemerken ? L. Eer ik tot de lecrflukken der Roomfche Kerk overgaa, moet ik nog dit eene omtrent dc Janfeniften aanmerken, dat zy in 't jaar 1763 eene Provinciale Synode te Utrecht op aanfehryving van den Eerftbisfchop dier Stad gehouden hebbeneene plegtigheid die des te aanmerkelykcr is , om dat zederd 't jaar 1565 ten tyde van den Eerftbisfchop Frederik Schenk van Tautenburg zodanig eene kerkvergadering niet gehouden was. Het was op den 13 September 's morgens ten 7 uuren dat men zig gezamenlyk naar de Kappelle van St. Gccrtruid begaf, alwaar men befloten had de Synode te houden, alhier verrigtte de Eerit- bis-  Roomschgezinden. bisfchop de Mis, waar na hy de vergadering opende met eene Latynfche redevoering. Ia deze kerkvergadering wierden de fchriften van P. le Clekc, Onderdiaken van de Rouanfclis Kerk, en die der Jefuiten Hardoutx, Berruyer, en Pichon, als vol dwalingen veroordeeld; en tevens eenige befluiten, betreklyk tot de bediening der Sacramenten genomen , en dezelve met een brief aan den Paus toegezonden. De Eerftbisfchop floot deze plegtige vergadering met eene Misfe van dankzegging, met&'t zingen van't Te Deum, en met 't doen der gebruikelyke gebeden. Dit Synode , 't welk Paus Clemens de XIII eerft goedkeurde, heeft hy naderhand op aanrading der Jefuiten (zo men zegt) veroordeeld. J. Gelief nu van dc leer en kerkgewoontens te fpreken. L. Ik zal hunne voornaamfte leerftukkken , waar in zy van ons verfchillen, uit derzelver eigene fchriften opgeven, en tusfehen beiden van eenige hunner Godsdienftige plegtigheden gewag maken. J. Waar uit haalt de Roomfche Kerk al 't gcên zy de gemeente voorhoudt om te geloven ? L. Uit de H. Schrift en dc Apoftohfche overleveringen. Door de H. Schrift verton zy niet alleen de boeken van 't Oude en  ïlo Het Derde Gefprek over de en Nieuwe Teftament, die wy als Godiyfe erkennen , maar öok zommige Apocryphé boeken, namelyk: 't boek van Tobias, Jüdith , Baruch, der Wysheid, Ecclefiafticus cf Jezus Sirach, 't r en 2 boek der Machabeën, de byvoegzelen van Efther en Daniël. Deze brengen zy onder 't getal der Kanonike boeken. J. Zo ik wei gehoord en in onze boeken gelezen heb, mag de gemeene man den Bybel niet lezen, is dit waar ? L. Dit is de leer van hunne Kerk, want dus wordt er gevraagd in de 4 en 5 vragen van de vierde lesfe hunner Katechismus. „ Vrage. Is 't iemand verboden den Bybel te lezen ? j, Antw. Ja 't: is aan gemeene lüyden verboden die zonder oorlof te lezen in de „ moederlyke taaie. Vrage. Is de H. Schriftuur heel klaar; en „ kan ze een iegelyk wel verftaan ? ^ Antw. Neen zy: maar zy is zeer duifter j, in veele plaatzen, en daarom is 't zeer „ zorgelyk voor ongeleerde menfchen „ die te lezen." Evenwel moet ik dit ook zeggen, dat in ons Vaderland zederd eenige jaaren veele gemeene Roomschgezinden van hunne Priefters oorlof gekregen hebben om den Bybel te lezen, niet  Roomschgezinden. "ïït niet alleen der Janfeniften, (r) maar ook die men Paterfche en Jefuitsgezinden noemt. J. Wat verftaan zy door Apoftolifche over* leveringen ? L. Daar door verftaan zy leeringen , die van der Apoftelen tyden af geleerd , en van 'hand tot hand overgeleverd zyn, waar ia .eenige Hukken, die 't geloof betreffen, worden gevonden , welke de Bybel niet vermeldt , b. v. dat er maar vier Euangeliften zyn; dat de H. Moeder Gods altyd maagd gebleven is; enz. j. Verzoeke verder voord te gaan. L. Ik zal nu van derzelver leerbegrip aangaande de zonde des menfchen fpreken. Deze verdeelen zy in Erfzonde en Dadelyke zonde. Deze laatftc wordt wederom by hen onderfcheiden in Dagelykfche zonde en Doodzonde. (Y) J. Wat verftaan zy door de Dagelykfche zonde? L. Zodanige zonde die wel tegen de wet van God aanloopt, maar nogthans de Godlyke liefde niet geheel weg neemt. Zy heeft evenwel- Cf) Verzoeke dat de Verwerpen van de Bulk Unigenitus, 't my niet kvvalyk nemen, dat ik ben meermaalen ter onderfcheiding van de andere party Janfeniften noem , ik doe dit flegts wegens gemak en duidelykheid. (s) Zie voorgemelde Katech. der Roomschgezinden 37 en 38 lesfer.,  112, Het Derde Gefprek over de wel dit nadeel, dat zy de liefde Gods doet verkouden; den mensch gereed maakt tot een incerderen val; en verbindt tot eenige tydelyke ftraffen. 3?. Ik ben begeerig te weten wat de Roomfche Kerk door Doodzonde verftaat. L. Eene zonde zo ftrydig tegen de wet Gods, dat ze den mensch geheel berooft van de Godlyke liefde, die 't leven der ziele is. Zy verliezen daar door de Godlyke gunft; de verdienften der goede werken; de Hemelfche heerlykhcid. Eindelyk willen zy, dat de mensch door dezelve gebragt wordt tot eene fchandelyke flaverny des duivels, en tot de tormenten der Helle. J. Waar uit nu onderkent de Roomfche Kerk Dagelykfche en doodzonde van elkander ? jL. De eerfte zegt men, wordt begaan zonder vol verftand en vryen wil, of anders is 't eene zonde in eene kleine zaak. Een Doodzonde wordt genaamd zodanig eene misdaad, .die vrywillig gedaan wordt , en grootelyks ftrydt tegen de eere Gods of den welvaart van onzen naaften. J. Welk zyn de andere leerftukken ? L. Ik gaa nu over tot den Middelaar Jezus Chriftus, 't geloof in Hem en de regtvaerdiging door Hem. -— Zy ftellen dat Jezus Chris-  Roomschgezinden; Chriftus Gods zoon geboren is van zyne moeder , zonder eenige pyn, fmart, of ook verlies van haare maagdelyke zuiverheid. En wat zyn lyden J. Eer gy van Jezus lyden fpreekt , zo laat my tusfehen beiden eens vragen, of zy ook niet ftellen , dat Maria zonder erffmet geboren is om den Heiland heilig te ontvangen en te baaren ? L. Dit wordt niet in 't algemeen gefieldEr is in vroeger tyd een groot verfchil over geweeft tusfehen de Franciscanen en Dominicanen , dc eerfte fielden en de laatfte ontkenden dit, gelyk nog thans plaats neeft. Dc Franciscanen vieren daar van tot gedagtenis een heiligen dag, op den 8 December, welke door de Dominicanen niet wordt waargenomen. ■ Wat 't lyden van Chriftus betreft, fchoon zy hem als borg befchouwen, ftellen zy, dat Jezus veel zwaarder geleden heeft als nodig was om aan Gods geregtigheid te voldoen, en dus met een kleinen arbeid ons had kunnen verlosfen. Maar dat hy alle die tormenten , ja den dood ondergaan heeft om zyne zonderlinge liefde te toonen, en een exempel van veele deugde/t te geven. Jezus Ne- derdallng ter Helle na zyn dood, geloven zy, dat beftaan heeft in eene ncderdaling der ziele yercenigd met de Godheid naar eene plaatze II on-  II4 ff et Derde Gefprek over de onder de aarde, in welke de ziele zyn van de menfchen , die geftorven zynde, Gods aanfchyn voor cenigen tyd of voor alle eeuwigheid moeten derven. En 't oogmerk van deze Nedcrdaling ter Helle, begrypen zy geweeft te zyn om de zielen der oude heilige Vaders, en ook van andere menfchen, die in de liefde Gods geftorven waren te trooften en te verlosfen. Deze waren in een plaats 't voorburg der Helle genaamd, 't welk thans ledig is. J. Hoe begrypen zy nu 't geloof in Christus en de regtvaerdiging ? L. Om u daar van een begrip te geven , moet ik de zaak wat hoger ophalen, zo als dezelve inde z$sde Sesfie of Zitting van 't berugte Concilie van Trente (*) behandeld is. Zy geloven, dat de mensch in Adam gevallen, daar door van natuur een kind des toorns is geworden, onder de magt des duivels en des doods, dat noch Heidenen door de kragt der natuur noch ook Jooden door de letter van Mo- (*) liet Concilie van Trente heeft zyn begin genomen den 13 December 1545 en is niet dan na verloop van agctien jaaren geëindigt. Er zyn onder drie Pauzen 26 Sesfiëii of Zittingen geweeft, namelyk onder Paus Paulus de III elf Sesjiên, waar van de 3 laatfte A. 1547 niette Trente maar te Bolongie zyn gehouden. Onder Paus Julius de III zyn zes Sesfiën geweeft ; en onder Paus Pius de IV negen Seifiên,  Roomschgezinden. Mozes wet daar van kunnen verloft worden, hoewel dat nogthans in hun den vryen wil niet is verloren, maar wel gekrenkt en gebogen. —■ Hier om heeft God de Vader uit enkele barmhartigheid zynen zoon in de waereld gezonden op dat hy dc Jooden, die onder de wet waren zoude vcrlosfcn en dc Heidenen, die de regtvaerdigheid niet zogten, dezelve deelachtig wierden; en zy allen zouden gemaakt worden kinderen des Koningryks. —• Schoon zy willen , dat Chriftus voor alle menfchen geftorven is, ftellen zy nog thans , dat niemand dc weldaad zyns doods ontvangt, dan zulke aan wie dc verdienfte van deszelfs lyden wordt medegedeeld. Verder ftellen zy zeker beginfel, waar uit men gcregtvacrdige wordt, en eene zekere bereiding tot de regtvaerdiging. J. Welk is 't beginfel? L. Dit verklaren zy aldus: (*) dat 't beginfel van de regtvaerdiging in volwasfen menfchen moet genomen worden van de voorkomende genade Gods door Jezus Chriftus, dat is, van zyne roeping, met welke, dat ze zonder toedoen van eenige eigen verdienften, geroepen worden, op dat de gecne, die door dc zonden van God gekeerd waren, door zyn ver- (*) Zie Conc. V. Tienten zesde Sesjïe Cap. F, Ff. II 2  II6* Het Derde Gefprek 69er de verwekkende en helpende genade om hen te bekeeren tot derzelver regtvaerdiging, mogen gefchikt worden. Dc mensch heeft de verlichtende genade des geeftes daar toe nodig, doch kan dezelve vryelyk verwerpen. J. Hoedanig is de manier van bereiding of fchikking tot de regtvaerdiging? L. In 't voorgemelde Concilie van Trente, wordt gezegd, dat de mensch gefchikt wordt tot de regtvaerdighcid , als hy, verwekt cn geholpen door Gods genade, 't geloof ontvangt door 't gehoor, vryelyk bewogen wordt tot God, gelovende dat de zaken waarachtig zyn, die van God geopenbaard en beloofd zyn: byzonderiyk die zaak, dat een zondaar van God regtvaerdig gemaakt wordt door Gods genade, door de verlosfing die in Christus Jezus is. J. Ik dagt dat de Roomschgezinden fielden, dat men door de werken gcregtvaerdigd wierd, maar uit ^t geen gy tot hier toe gezegd hebt, fchyne zy alles aan de Godlyke genade toe te kennen. L. Om de leer der Roomfche Kerk onpartydig op te geven heb ik, zo naby mogclyk is, gevolgd de uitdrukkingen van 't Concilie van Trenten. Laat ik u omtrent dit fluk nog dit volgende voorlezen, 't geen men aldaar vindt in de zesde Sesfie Cap. VII, „ Na deze „ dis-  Roomschgezinden. lij ■"„ dispofitie of bereiding volgt de regtvacrdi„ ging, welke niet alleen bcftaat in de vcr„ geving der zonden, maar ook in de hcilig„ making en vernieuwing van den binnenften „ mensch, door de gewillige ontvanging van „ de genaden en gaven , waar door dat dc „ mensch van een zondaar een regtvaerdig „ mensch wordt , cn van een vyand een „ vriend, op dat hy zy naar de hoope een „ erfgenaam des eeuwigen levens. Dc rcdc„ nen zyn deze : de eind oorzaak is dc hecrlyk„ heid van God en Chriftus , benevens 't „ eeuwige leven; de uitwerkende oorzaak is de „ barmhartige God, de welke voor niet af„ wascht en heiligt , tekenende en zalvende „ met den H. Geeft der beloften, dewelke is ,, 't onderpand onzer erffenisfe; de verdiende „ oorzaak is zyn allerliefften eenigen geboren „ zoon, onzen Heer Jezus Chriftus, dewelke „ ons, doe wy vyanden waren, door de uit„ nemende liefde, die hy tot ons droeg, door „ zyn allerhciligft lyden aan 't hout des kruis, „ heeft verdiend de regtvaerdiging , en voor „ ons aan God zyn Vader voldaan. Voords „ de inftrumenteele of werktuiglyke oorzaak is 't „ Sacrament des Doops, 't welk is 't Sacra„ ment des geloofs, zonder welk geloof „ nooit iemand geregtvaerdigd is geweeft. ?, Ten laatfte is er een formeels oorzaak, name- h 3 »  Il8 Het Derde Gefprek ever de „ lyk dc regtvaerdigheid Gods, niet de gee„ nc, daar door hy regtvaerdig is, maar daar „ door hy ons regtvaerdig maakt, tc weten, „ met welke wy van hem begaafd zynde, „ vernieuwd worden in den geeft van ons verftand, en worden niet alleen regtvaerdig 5, gerekend, maar ook in der waarheid regtvaerdig geheeten, en wy zyn 't ook, ontvangende in ons de regtvaerdigheid , een „ iegelyk naar zyne maate, dewelke de H, „ Geeft aan een iegelyk deelt naar zynen wil, „ en naar de eigene gefteltheid en medewer„ king van een ieder. Want al is 't dat nic„ mand zou kunnen regtvaerdig wezen, dan „ dc geenc, die de verdienften van 't lyden „ onzes Heeren Jezus Chriftus mede gedeeld „ worden : nogthans gefchiedt dit in deze „ regtvaerdiging van den zondigen mensch, „ als de liefde Gods geftort wordt door de „ verdienfte van 't lyden onzes Heeren, door „ den H. Geeft in 't harte van de gcene, die „ geregtvaerdigd worden, en in hun is bly„ vende: zo dat in deze zelve regtvaerdiging „ de mensch alle deze dingen zamen ingeftort „ met de vergeving der zonden is ontvangen„ de door Jezus Chriftus, in wien dat hy ingeënt wordt door 't geloof, de hoop en de „ liefde, enz." Cap VIII. „ Maar als de „ Apoftel zegt dat de mensch geregtvaerdigd „ wordt  Roomschgezinden. Ï19 55 wordt door 't geloof cn om niet, zo moeten „ die woorden in dien zin verftaan worden 3, volgens dc eenparige overcenkomft, cn „ uitlegging der Katholykc Kerk: te weten, „ dat wy daarom gezegd worden door 't geloof „ geregtvaerdigd te worden, om dat 't geloof „ 't beginfel is van de zaligheid des menfchen, „ 't fundament cn dc wortel van alle regt„ vaerdiguig, zonder 't welk 't onmogclyk is God te behagen, en tc komen tot 't gezel„ fchap van zyne kinderen ; maar daar om „ worden wy gezegd om niet gcregtvaerdigt te „ worden, om dat geen van die zaken, die „ voor dc regtvaerdiging gaan , 't zy geloof, „ of werken, die genade der regtvaerdiging „ verdienen. Want is 't, dat't genade is, zo 5, is 't niet door dc werken, anderzins, (gc„ lyk die zelve Apoftcl zegt) is de genade „ geen genade meer." — Cap. X. „ Die nu „ aldus geregtvaerdigd zyn en vrienden cn „ huisgenooten Gods zyn geworden, voord„ gaande van de eene deugd tot de andere, „ worden van dage tot dage vernieuwd, ge„ lyk Apoftel Paulus zeidt, dat is, dodende 5, dc -leden hunnes vlceschs, cn gebruikende „ de wapenen van regtvaerdigheid tot heilig5, making, door 't onderhouden van dc gc„ boden Gods en dc Kerk, zo groeyen zy in 5, die zelve regtvaerdigheid, die zy door de H 4 » ëe"  Het Derde Gefprek over de „ genade van Chriftus hebben ontvangen ; „ met medewerking van 't geloof en van de ,, goede werken, cn worden nog meer ge„ regtvaerdigd , gelyk gefchreven ftaat, die regtvaerdig is, dat hy nog regtvaerdig worde. „ En wederom zyt niet bevreeji geregtvaerdigd „ te worden tot de dood toe. En wederom: gy „ ziet dat de mensch geregtvaerdigd wordt uit de j, werken, en niet alleen uit 't gelogve. Deze „ vermeerdering der regtvaerdigheid begeert „ dc heilige Kerke, als zy bidt geef ons Heer vermeerdering van geloof hoop en liefde." ïk voeg er nu nog maar by een der Canons of regels die in gemelde Concilie op dit ftuk voorkomen, endaar op volgen, zynde Canon. 32 „ Zo wie zegt, dat dc goede werken van den „ geregtvaerdigden mensch alzo zy gaven■ „ Gods zyn, dat ze ook niet zoude wezen de „ goede verdienftcn van de geregtvaerdigden ; „ of dat die zelfde geregtvaerdigden , door „ die goede werken, die door hem gefchic„ den, door dc genade Gods cn dc Verdienfte „ van Jezus Chriftus, wiens levende Lidmaat „ hy is, niet waarachtelyk zouden verdienen ,, vermeerdering van genade; 't eeuwige 1c„ ven; en 't verkrygen van dat eeuwige le^ „ ven, indien hy fterft in den ftaat van ge„ nade; en ook vermeerdering van heerlyk-. „ hcid; die zy in den ban cn afgefneeden." Zie  Roomschgezinden. *ï2l" Zie daar eenigzins breedvoerig, en met de eigen woorden uit de Roomschgezinde Confesfie , hun gevoelen voorgefteld en ook voorgelezen. J. Ik heb nauwkeurig tocgeluifterd, bedank u ten hoogften, te meer daar ik te voren hun gevoelen zo duidelyk niet begreep, fchoon gy my voorleden jaar reeds iets daar van gezegd had. (*) Doch 't geen ik niet vereffenen kan, is, dat meeft' alle onze Godgeleerden in hunne fchriften zeggen , dat de Roomfche Kerk eene groote verdienfte aan de goede werken toefchryft, cn dit heb ik uit 't hier voren gefielde niet kunnen opmaken, als alleen met opzigt tot de werken der gelovigen. L. Schoon de Roomfche Kerk, in hunne befchouwende leer van dc regtvaerdiging eens zondaars voor God alle werken als verdienende uitfluit, nogthans in de praclyk fchynen zy wat veel aan dc middelen der genade toe tc kennen. Daar en boven lecren zy, dat dc werken van een gelovige of zulk een die reeds geregtvaerdigd is , verdienen uit kragt der God- (*) Zie myne in *( licht gegeven Katechismus der H. Godgeleerdheid over 't leerftuk der regtvaerdiging. Welk werk in 2 deeltjes begrepen, reeds voor de tweedemaal gedrukt wordt, en by den uitgever dezes, als ook alomme te bekomen is. H S  122 Het Derde Gefprek dnr de Godfyke beloften en verdienfte van Chriftus. Ik zal u daar toe uit hun Katechismus de 7, 8 en 9 vraag der 39 les voorlezen: 3, Vrage. Wat profyt doen ons de goede „ werken? Antw. Ten eerftcn, zy leggen de fchul„ den of Penitentie af. Ten tweeden 3, verwerven vergiffenis van dagelykfche 3, zonden. Ten derden verkrygen dc „ Godlyke gratie. Ten vierden verdiene „ den eeuwigen en Hemclfchcn loon. "~„ Vrage. Is God ons iets fchuldig voor on- .„ ze goede werken? „ Antw. Volgens zyne beloften is hy ons 3, fchuldig den eeuwigen loon cn de glo„ ric des Hemels. „ Vrage. Waar uit hebben onze werken dc kragt om den Hemel te verdienen ? 3, Antw. Uit de verdienfte Chrifü en de „ Godlyke belofte." f. 'Welk zyn de bevelen, waar na zy willen, dat de goede werken moeten ingericht worden ? L. Deze brengen dc Roomschgezinden voornamelyk tot deze drie 1) de zedelyke wet van God of dc Tien Geboden. 2) Eenige Euangclifchc raaden. 3) de geboden der Kerk. J. Zo ik 't wel heb, laten dc Roomschgezinden 't tweede gebod in dc wet weg, cn ver-  Roomschgezinden. 1*3 Verdoelen 't laatfte gebod in tweën, om 't tiental te behouden. L. Gy bcgrypt dc zaak niet nauwkeurig. Het geen wy 't eerfte en tweede gebod noemen, houden zy voor één gebod; en 't geen wy 't tiende noemen maken zy twee geboden van, doch laten 't gebod, 't welk wy 't tweede noemen niet geheclyk weg ; want aldus vind ik 't zelve in de Roomfche Katechismus aofte les vrage 10. „ Vrage. Zegt de Tien Geboden Gods? „ Antw. Ik ben dcHeerc uwe God, gy zult „ geen vreemde Goden hebben voor myn „ oogen. Gy zult u geen gefneden beeld, „ ofte gelykenisfe maken , gy zult die „ niet aanbidden , of Godsdienft aan„ doen." J. Daar deze woorden der Godlyke wet gelaften God alleen te dienen en wel zonder beelden , hoe komt hier mede over een de bcoeffening der Roomschgezinden, welke de beelden aanbidden, ook de heiligen, 't zy de Engelen, 't zy menfchen die reeds geftorvcn zyn. Ja ■ zelfs de beenderen en andere overblvfzelen der heiligen eerc aandoen; (f) bc- dc- (?) By voorbeeld, in de Roomfche Kerk te Amfterdam op 't Bagynhof wordt driemaal 's jaars aan de eerbicdenis der gemeente voorgefteld een ftukje van 't kruis van Christus. Zie Wagenaar befekryving van Amfterdam 8 Deelp. 106.  124 Het Derde Gefprek over ie de vaarten f¥) doen naar zeker lieve Vrouwe beeld; groote kragt ftellen in wy water, gewyde keersfen, Palmen, Asch, (y) enz. 't maken van kruisfen , 't bidden van Paternofters enz. ? L. Alle deze opgenoemde dingen en veel meer andere erkennen zy zelfs in hunne fchriften, dat by hen in gebruik zyn, doch leeren tevens, dat die niet ftryden tegen Gods gebod. Het oogmerk van onze byeenkomft en gefprekken is niet om de Roomschgezinden of andere van ons verfchillende gezintheden te wederleggen, maar alleen om u een berigt te geven , wat hunne leerftellingen in den Godsdienft zyn. («) Zeer veelen uk ons land gaan 's jaarlyks naar Kevelaar , een aanzienlyk vlek in Pruisfisch Gelderland, waar een lieve Vrouwe beeld bewaard wordt, daar men de kragt van mirakelen te doen aan toefchryft. Te Heilo een Dorp digt by Alkmaar wordt tegenwoordig nog een putje vertoond, 't Willebrords putje genaamd, dewyl deszelfs water door 't gebed van dien heiligen wel eer zou ontfprogen zyn. Veele Roomschgezinden hebben veel achting voor dit water, aan 't welk zy eene genezende kragt toefchryven; gelyk ook nog aan een ander putje zuidvvaards van Heilo, 't geen men wil, dat A. 1713 wonderdadig zou ontfprongen zyn. (V) Op de zogenaamde Aichdag, worden de Roomschgezinden door den Pafloor aan 't voorhoofd getekend met een kruis met gewyd water waar onder ascli gemengd is van gewyde palm; die verbrand is.  Roomschgezinden. ïs£ J. UEd. zal rriy evenwel veel genoegen geven, indien ik mag weten, hoe zy dit met Gods woord doen inftemmcn. L. Ik zal u daar toe de say Vrage. Welk is 't teken van een Chriften „ mensch? Antw. Het teken des heiligen kruis. Vrage. Hoe maakt men 't teken des hei„ ligen kruis ? j, Antw. Ten eerften (met dc regter duim ,, op 't voorhoofd f, mond f, en de „ borft f> of met twee vingeren, of met „ de geheele regtehand , die Hellende „ eerft op 't voorhoofd, daar na op de borft, ten derden die trekkende van ,, de flinkerzyde tot de regter zyde. „ Vrage. Wat zegt gy makende 't teken deê ,, kruis? j, Antw. Ik zegge: In den naam des Vaders, „ en des Zoons en des H. Geests, Amen. „ Vrage. Wat betekenen wy in 't maken ,, des H. Kruis ? Antw. Twee groote Myfterien [verbor„ genheden] van ons geloof, te weten: „ van de H. Drievuldigheid, en van de „ menschwordinge Chrifti. 1 „ Vrage. Hoe betekenen wy de H.Drievul,, digheid in 't maken van 't II. Kruis? Antw. Zeggende in den naam , en niet „ de namen , belyden wy eenen God: j, daar by voegende des Vaders en des j, Zoons i  Roomschgezinden, 131 „ Zoons en des H. Geefts, belyden wy 5, drie verfcheiden perfoonen in de God,, heid. j3 Vrage. Hoe belyden wy door 't maken „ van 't kruis de menschwordinge „ Chrifti? „ Antw. Trekkende onze hand van 't voor„ hoofd tot de borft, belyden wy dat „ Chriftus mensch geworden is in 't „ maagdelyk lichaam van Maria; en die „ trekkende van de fjihkerzyde tot de „ regterzyde, betekenen wy 5 dat Chris„ tus ons door zyn kruis overgezet heeft „ van de maledictie tot de benedictie.'' [dat is van de vervloeking tot de zegening.] Vrage. Van wien hebben de Chriftenen „ dit teken? „ Antw. Van onze voorouders tot de Apos„ telen toe, ja van Chriftus zelve, die „ door 't kruis de waereld verloft heeft. „ Vrage. Wanneer behoort men meeft 't • „ teken des kruis te maken ? . 1 „ Antw. Voor 't opftaan , eetcn, fiaapen „ gaan , en alle andere werken ; maar „ meeft als men eenige kwelling of tan„ tatic heeft, of gevoelt. • „ Trage.. Wat profyt.. .krygen wy door-'t „ maken van 't H. Kruis? }, Antw, -Ten eerften 't kruis dient ons tot I 2 „ eene  Ï32 Het Derde Gefprek over de „ eene openbaare belydenisfe van ons ge„ loof. Ten tweden, 't kruis is een kort „ gebed tot God, door 't lyden en verdienften Chrifti. Ten derden 't kruis jaagt „ van ons den duivel met al zyn bedryf." 3e. Ik heb u hooren zeggen, dat men ook goede werken betragt volgens zekere Euangelifche raaden , en naar eenige geboden der Kerk. Welke zyn die ? L. De Euangelifche raaden of raadgevingen noemen zy deugden, die niemand fchuldig is te aanvaerden : maar zyn nogthans van Christus aangeprezen, te weten: gewillige armoede , eeuwige zuiverheid en volkomen gehoorzaamheid. Zy ftellen dat 't goed is zig daar toe met beloften te verbinden, mits 't zelve gefchiedt met een ryp overleg en vry- willig. Wat de geboden der Kerk betreft, deze brengt men gewoonlyk tot vyf voornaame, welke de Roomschgezinden in 't navolgende rymtje begrepen hebben. 1. ) De geboden heilige dagen zult gy vieren, 2. ) En 'dan ook Misfe hooren met goede manieren. 3. ) Geen geboden Vastendagen zult gy breken, 4. ) Gy zult uwen Priefter ten minften eens 's jaars uwe Biegte /preken, 5. ) En nutten omtrent Paasfchen 't lichaam des Heeren. Dit gebied de heilige Kerk vol eersn. Aan  Roomschgezinden. 133 Aan deze geboden, die zy zeggen van de regeerders der Kerk gegeven te zyn, achten zy zig zo zeer aan verbonden als aan de Godlyke. J. Zyn alle heiligen, die by hen in aanmerking komen, even hoog geacht ? L. Gantfchelyk niet. Maria, gelyk ik reeds gezegd heb, bekleedt de hoogfte plaats, Petrus , Paulus en andere heiligen , die in den Bybel voorkomen, volgen. Doch dan is er nog een zoort van heiligen, die in den Bybel niet te vinden zyn, maar door de Paufen van tyd tot tyd in den rang der heiligen geplaatft zyn, of gelyk men 't in de Roomfche Kerk heet, gekanonizeerd zyn. (y) .7- (j) De Kanonizatie valt tegenwoordig niet veel voor, zy gelchiedt met zeer veel plegtigheden te breed om hier te melden. Zy mag niet eerder plaats hebben, dan 50 jaaren na den dood der heiligen om alle verdenking te vermyden, of zulks ook enkel op getuigenis van naafte bloedvrienden gefchiedde. Twee zyn de vereischte hoedanigheden , namelyk eene ftandvaftige betragting van Chriftelyke deugden in den hoogden trap,en't doen van mirakelen. En dit alles moet op de plaats hunner wooning nauwkeurig onderzogt en door getuigen beveiligd worden. Den 16 July 1767 heeft de Paus zes heiligen gekanonizeerd, waar in men zeide, dat die hoedanigheden op eene byzondere wyze uitblonken. In de Kerk van St. Pieter te Rome hong men by die plegtige gelegenheid agtien koftbaare Medaillons op, waar op 18 der voornaamfte Mirakelen van deze 6 J g nieu-  134 Het Derde Gefprek over ie J. Hoe komt 't, dat zommige Roomfche heilige dagen met eene grootere, of ook veel met een roode letter in den Almanach, daar andere en wel de meefte maar met een kleine of gewoone letter getekend zyn ? L. Dit komt daar van, dat de eerftgemelde veel hoger geacht worden, ja onder die ftellen zy in de waarneming eenig onderfcheid, dewyl zommige daags te voren een vaften dag hebben, b. v. daags voor St. Jan Baptist; St. Peter en Paul; enz. Hier ziet gy ftaan Botvafl, zynde een verbaftering van Boetvaft. J. De Roomschgezinden hebben al veel vaftendagen. L. Dit is zo, maar de Kerk is omtrent de bepaling dier vaften zeer voorzichtig en medogend, verbiedende niet 't gebruik van alle fpys, nieuwe heiligen, en dus van elk drie verbeeld werden. Ik zal er hier flegts drie van opgeven, die men zegt dat zy verrigt hebben,waar uit men van de overige ligtelyk eenige verbeelding kan maken, i) Jozepii Calanzanzio herftelde in een oogenblik de beenen van Vincente Büada , welke uitgedroogd, van gevoel en beweging beroofd waren. 2) Jozeph Canzio deed de koopmanfehappen, welke door de kragt van 't water weggedreven waren, tegen den ftroom aan, weder opdryven. 3) Fabiüs Barnardini welke fteke* blind was, had zo dra den heiligen Seraphin d' Ascou niet in den gebede aangeroepen, of hy kreeg terftond zyn, gezicht weder.  Roomschgezinden. T35 fpys, want dit zou geen fterflyk mensch kunnen uithouden , maar allcenlyk zommige fpyzen. Ik zal hier wederom de Roomfche Katechismus u voorlezen, namelyk de i, 2, 3, en 4 vragen van de 28 les. „ Vrage. Wat is vaften? „ Antw. Vaften is zig wagten van eenige „ verboden fpyze , en maar eens daags ,, zyn nooddruft nemen. „ Vrage. Wie is fchuldig te vaften? „ Antw. Alle de geenen die tot hunne jaa„ ren gekomen zyn, en door ziekte, week„ heid, of zwaaren arbeid niet geëxcu„ feerd zyn. „ Vrage. Wanneer moeten wy vaften ? „ Antw. Op alle dagen die de H. Kerk ons „ voorhoudt; als zynde veertig dagen „ voor Paasfchcn, de Quatertemper dagen „ cn zekere Vigilie dagen door 't jaar. (z) „ Vra- (s) Het ganfehe jaar door, heeft men elke week twee vaften dagen namelyk des vrydags en faturdags, wanneer men zig van vleesch moet onthouden. En in de groote vaften voor Paasfchen mag men in de laatfte vier dagen ook geen boter, melk, kaas en eyeren eeten. De vaften dagen worden zomtyds gematigd , 't gebeurt zomtyds dat de Priefters ten minften aan zommige vryheid geven om in de groote of 40 daagfche vaften drie of vier dagen in de week vleesch te gebruiken , namelyk des zondags , maandags dingsdag en Donderdags. De Quatertempers zyn dus genaamd, oin dat zy in de vier getyden des jaars invallen. U  136" Het Derde Gefprek over de „ Vrage. Wat profyt doen wy met vaften? Antw. Wy bedwingen onze kwaadc lus,, ten, verzoenen de godlykegramfehap, ,, en voldoen voor onze zonden. 3- Neem niet kwalyk, dat ik tusfehen beide iets vraag, waar van ik tot hier toe geen begrip gehad heb. Ik zie agter verfcheide zondagen in den Almanach een zeker woord in een vreemde taal ftaan. b. v. In myn Almanach van dit jaar 1784 ftaat op den 7 Maart met roöde letters Reminis den 14 Maart vind ik Oculi; den 21 Maart L;eta, en zo vervolgens ; wat beduidt dit ? L. Dit zyn Latynfche woorden die by verkorting uitgedrukt zyn, en in zig behelzen 't begin van 't Kerkgezang op dien dag gebruikelyk. Zo begint 't Kerkgezang op den 5 le zondag voor Paasfchen , welke dit jaar op den 7 Maart komt met 't Latynfche woord Reminiscere; op den 4dcn zondag Oculi Mei; op den 3den zondag Lcetare Hierufalem; op den iim 3udica me Deus, en zo vervolgens. 3- Waar van moeten wy nu nog fpreken ? L. Wy moeten nu nog van drie voorname zaken fpreken 1) van 't leerftuk der Kerk, benevens de gemeenfehap der heiligen, 2) van de Sacramenten, 3) van den ftaat des menfchen na dit leven. 3- Wie houdenzy voor waare leden der Kerk? L,  Roomschgezinden. 137 L. Alle de geenen, die hier op aarde in de gehoorzaamheid van den Paus van Rome 't waarachtig geloof belyden, of in 't Vagevuur gezuiverd worden, of nu met Chriftus in den Hemel leven. J. Zo ik wel gelezen heb, tellen zy een menigte van kentekenen der waare Kerk op ? L. Dit is waar, doch omtrent 't juifte getal zyn zy 't niet eens. De beroemde Bellarmyn brengt dezelve tot 15. In de meergemelde Katechismus, wordt geleerd dat de kentekenen der waare Kerk onder anderen deze vier zyn: 1) dat zy één is. 2) Dat zy heilig is. 3) Dat zy Katholyk en Apoftolisch is. 4) Dat ze waarachtige Mirakelen heeft. Zy houden Chriftus voor 't onzienlyk en opperfte hoofd der Kerk; en dc Paus van Rome als de Stadhouder van Chriftus en 't zienlyk hoofd hier op aarde, welken zy aanmerken als de wettige opvolger van Petrus, op wicn Chriftus zyn Kerk gebouwd heeft. De andere Bisfchoppen beklceden de plaats der overige Apoftelen, en de Paftoors of Priefters worden voor wettige navolgers van de 72 Discipelen gehouden, (aa) In 'i Grieks gelyk ook in onze Nederduitfche vertaling vinden wy maar van 70 Discipelen, men zie Lut. \o: 1. Doch in de Latynfche overzetting des Bybels, die de Roomfche Kerk volgt, vindt men van 72 Discipelen. ,J 5  138 Het Derde Gefprek over de J. Waar in ftellen zy, dat de gemeenfchap der heiligen gelegen is ? L. In eene mededeeling van alle offeranden, openbaare dienften , goede werken en gebeden, die in de H. Kerk gefchieden. Zo ftellen zy de gemeenfchap van de gelovigen hier met de heiligen in den Hemel daar in te beftaan,dat zy hier geholpen worden door der zeiver gebeden, en ook door goede werken en voldoeningen, die zy in deze waereld volbragt hebben. En uit deze overvloedige verdienfte van goede werken vloeit een fchat van aflaten voord. J. Ik hoor en lees zo menigmaal van aflaten wat zyn dat ? L. Aflaten zyn kwytfcheldingen der tydelyke pynen, die de mensch fchuldig is te,lyden wegens de zonden. En deze aflaten worden gegeven door den Paus van Rome, de Bisfchoppen en zommige andere Overften der H. Kerk, die men wil, dat een Godlyke magt van Chriftus over de fchatten der H. Kerk ontvangen hebben. J. Hoe verkrygt men die aflaten ? L. Door te doen al wat de Paus of de Bisfchoppen daar toe vercifchen. (bb) .?• (iZ>) Men vertoont te Amfterdam in de Roomfche Kerk genaamd de Kerk in V maagdenhuis een ftukje van 't Krais van Chriüus. De Nuncius te Brusfel Gmm heeft  Roomschgezinden. 139 J. Gelief nu over te gaan tot de Sacramenten, h. Gy weet, dat zy er 7 ftellen, en wel in deze orde: 0 't Doopzel ; 2) 't Vormfel; 3) 't Avondmaal of anders genaamd 't H. Sacrament des Autaars; 4) de Bicgte of Sacrament van Penitentie, 5) 't Heilige Oliefel; 6) 't Priefterfchap; 7) 't Huwelyk. Omtrent deze 7 Sacramenten is in 't gemeen nog aan te merken, dat die met veele plegtigheden bediend worden, die zy evenwel met voor volftrekt daar by nodig achten , maar nogthans nuttig, om dezelve met meerder eere aan te dienen, cn de kragt van dezelve voor oogen te Hellen. Zy leeren ook, dat de bedienaars van dezclven eene goede intentie of meening moeten hebben om te doen, dat Chriftus ingefteld heeft, of dat de H. Kerk doet. Ook dat de kragt der Sacramenten belet wordt door zonden , geveinfthciden onbekwaamheid der gcenen , die ze ontvangen. J. Waar uit zeggen de Roomschgezinden te wceten dat er juift 7 Sacramenten zyn? L. Zy zeggen dit te hebben uit de geduunge leere en overlevering der H. Kerk. heeft A. 1764 aflaat beloofd aan alle Chriftenen, die dat overblyfzel plegtig zouden komen bezoeken , en zeker kort gebed naar 'c oogmerk der Kerk uitfpreken. Zie J. Wagenaar befehryving van Jnijlerdam 8 Deel P. 112.  14® Het Derde Gefprek over de J. Wat verftaan zy door den H. Óoop? L. Een Sacrament door Chriftus ingefteld, waar door de Erfzonde en alle andere zonden, voor den Doop begaan, worden weggenomen, zo dat men daar door ten eenemaal in Gods vriendfchap herfteld wordt. Het wordt gemeenelyk door de Paftoors en Priefters bediend. De Diakens mogen dit Sacrament in buitengemeene voorvallen ook met alle deszelfs plegtigheden bedienen. Verders mogen alle andere menfchen zo mans als vrouwsperfoonen, van welken Godsdienft zy zyn, in tyd van nood den H. Doop verrigten, indien zy de mening hebben van te doen, 't geen de Kerk voorfchryft; doch zy mogen er die Ceremoniën niet by verrigten, welke de Priefters by de bediening in achtnemen. J. De reden, waar om zy in tyd van nood den Doop aan ieder een toelaten, is my bekend, namelyk om dat zy dit Sacrament volftrekt nodig keuren ter zaligheid. Doch gelief my die Ceremoniën van den Doop te melden, ik heb dezelve nooit in de Roomfche Kerk zien bedienen, maar wel eens hooren zeggen, dat de Priefters 't water des Doops geheel onzuiver maken, dewyl zy daar mede vermengen zout, olie, enfpeekzel. L. Dit is een misverftand van den geenen , welke u dit verhaalde; deze dingen worden niet  Roomschgezinden. H1 niet vermengd met 't water , maar by den Doop gebruikt. Zie hier kortelyk de plegtigtigheid. De Priefter blaaft vooraf driemaal in 't aangezicht des Doopelmgs, zeggende, vertrek uit hem onreine geeft, en maak plaats voor den H. Geeft den vertroofter. De Priefter maakt met zyn duim 't teken des kruis op 't voorhoofd en de borit van den Doopeling, fpreekt eenige woorden , doet een gebed , legt de hand op deszelfs hoofd, geeft hem een weinig gezegend zout in den mond, fpreekt weder eenige woorden benevens een gebed. Hier op maakt hy nogmaals 't teken des kruis op 't voorhoofd onder 't uitfpreken van woorden, de oplegging der handen en een gebed. Na alle deze verrigtingen die in 't voorportaal gefchieden, wordt 't kind in de Kerk geleid. ï)e Priefter leeft met de Doopborgen de 12 Artikelen en 't Onze Vader. Hy bezweert de onreine geeften, dat zy uit 't kind uitgaan. Hier op beftrykt de Priefter de ooren en neusgaten van den Dopeling met wat fpreekzel uit zyn mond zeggende: Ephphata, wordt geopend tot een zoeten reuk. En gy 6 duivel vlugt van hier, want nu zal Gods oordeel over u Imxen! De Priefter doet aan den Dopeling eenige vragen , waar op de Doopborgen moeten antwoorden; en neemt met zyn duim van de olie der geloof steeringen, en zalft den Dopeling kruis- gewys  Hl Het Derde Gefprek over de gcwys op de borft en tusfehen de fchoudersf, fpreekt eenige woorden , en doet nogmaals eenige vragen. Hier op nu volgt de eigenly- ke doopsverrigting. De Doopborgen houden den Dopeling boven 't Doopbad, en de Priester Doopt hem , gietende 't water driemaal kruisgewys op 't hoofd zeggende ik Doop u in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geefts. Hier na volgen nog eenige Ceremoniën. De Priefter zalft den Dopeling kruisgewys boven op 't hoofd met de zalfolie Chrisma genaamd, fpreekt een zegening uit, doet hem een wit kleed aan, geeft "den zeiven eene brandende kaers in de hand , onder 't uitfpreken van eenige woorden, die 't doeleinde van dit gebruik te kennen geven; waar mede deze plegtigheid een einde neemt. J. Wat is 't Vormfcl voor een Sacrament ? L. Het Vormfel is een Sacrament, dat alleen aan gedoopten mag bediend worden, als zy tot jaaren van verftand gekomen zyn. Niemand dan een Bisfchop mag 't bedienen. Men houdt 't zelve voor eene beveiliging van den Doop, gevende wasdom aan 't geeftclyk leven , en fterkte om 't geloof vaftelyk te belyden. J. Hoe wordt 't zelve bediend? L. Op deze wyze: de Vormelingen liggen voor den Bisfchop neergeknield, deze maakt een  Roomschgezinden. 143 een kruis, doet een gebed, en 't uiterfte van zyn regter duim in 't Chrisma (cc) gedoopt hebbende, zegt ik teken u met 't teken des kruis , (terwyl hy deze woorden fpreekt, maakt hy 't teken des kruis op 't voorhoofd des Vormelings, en gaat voord met te zeggen) en ik vorme u met 't Chrisma der zaligheid in den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geefts, Amen. Daar na geeft de Bisfchop den Vormeling eene kleine kinnebakflag, zeggende, de vrede zy met u. De Bisfchop wryft zyn duim af met kruim van brood, wascht verder zyn duim en handen over een Lampet fchotel, enz. Ook wordt 't Chrisma met eenfehoonen doek afgewreven, (dd) ' J. Hier op moet nu \H. Avondmaal volgen. L. Zo is 't , doch 't zelve wordt in de Roomfche Kerk gewoonlyk genaamd H Sacrament (cc) Het Chrisma is zekere dunne zalve, beftaande uit olie gemengd met ballem, welke van den Bisfchop gawyd is. (Vi) In Roomfche landen , alwaar men' vryheid heeft om den Godsdienft meer met alle deszelfs Ceremoniën te verrigten , wordt het Chrisma aanftonds niet afgevaagd, maar ieder Vormeling moet een linnen zwagteltje mede brengen/t geen voor 't voorhoofd wordt gebonden en daar zo lang moet op blyven , tot dat het Chrisma is opgedroogd. En dit dient tot eerbied van den II. olie, en ook om indagtig te wezen, dat men voor Chriftus en 't geloof veel moet verdragen.  '44 Het Derde Gefprek over de ment des Altaars. Het is, zeggen ze, een Sacrament , in 't welk 't waarachtig lichaam en bloed , de ziel en de Godheid van Chriftus waarlyk en wezenlyk tegenwoordig zyn onder de gedaante van brood en wyn. Het brood wordt veranderd in 't wezenlyk en waarachtig lichaam van Chriftus, en de wyn wordt veranderd in 't bloed van Chriftus. Deze onzichtbaare verandering wil men dat gefchiedt door de alvermogende kragt Gods by 't uitfpreken van elf (ee) Latynfche woorden, die de Priefter in den naam des Zaligmakers fpreekt. Gy weet, dat dc Roomschgezinden geen gewoon brood tot dit Sacrament gebruiken, maar ouwels, ook dat men aan de gemeente den H. Drinkbeker niet geeft, maar de Priefter die alleen gebruikt (ff) welke wyn altoos met water gemengd wordt. Tot de lichaamlyke gefteldheid in 't gebruik van dit Sacrament wordt vereischt, dat men zyn handen gewasfehen en zyn mond gefpoeld heb- (ee) Namelyk 5 woorden by 't brood Hoe ertim efl corpus mtum, want dit is myn lichaam; en 6 woorden by den drinkbeker Hic enim efl Calix Sanguinis mei, want dit is de drinkbeker suyns bloeds. (ff) Hier van moet men uitzonderen de Koning van Frankryk, deze ontvangt 't Avondmaal op de hooge feeftdagen onder de beide tekenen brood en wyn. Zie Cramerus algemeene Geographie l Deel p. 400.  Roomschgezindeni ' *4i' hebbe, öok dat men nugteren zy, dat is te zeggen, dat men zederd midder nacht niet ge* geten heeft. Dit Sacrament moet dezelve eer bewezen worden als aan Chriftus, namelyk eene Godlyke eer van aanbidding, gelyk in '* Concilie van Trente en in den Roomfchen Katechismus duidelyk geleerd wordt; Zy brengen ook de geconfacreerde of geheiligde ouwel aan zieken, die in doods gevaar zyn, noemen dit een Viaticum, ftrekkende tot. eene laatfte teerfpyze, öm door dc kragt dcrzclvcr gemoedigd den weg van alle vleesch te gaan; j. Gy zegt, dat de gemeente den drinkbeker niet krygt; doch onlangs in gefprek zynde, met een Ruumsuhgc-ziiide, zeidc hy my, dat hy niet alleen den ouwel maar ook den drinkbeker met wyn in dc Roomfche Kerk genoot. L. Deze Roomschgezindc is onkundig geweeft in de leer en plegtigheden van zyn eigen Kerk. De gemeente krygt na 't gebruik des ouwels wel eenige wyn, doch dit is niet de geheiligde wyn, die men wil, dat in Christus bloed is veranderd, maar flegts gemeene wyn, om den ouwel door te fpoelcn, van daar noemt men dien drinkbeker den fpoeling heker. J. Neem niet kwalyk, dat ik hier nog eene bedenking maak , 't Sacrament des Autaars K wordt  I46 Het Derde Gefprek Over de wordt zomtyds op 't zelve oogenblik op duïzende plaatzen op de waereld te gelyk bediend, zo volgt dan, dat even zo veele Chriftusfen moeten zyn. L. Gy moet in 't oog houden , dat onze byeenkomft niet gefchikt is om partyen te wederleggen , ik heb dit in myn vorig onderwys voorleden jaar gedaan. Ik zal dus alleen melden , wat de Roomfche Kerk zegt. Deze fpreekt aldus : Chriftus is daar op eene Sacramentcele wys tegenwoordig, 't geen veroorzaakt , dat hy ter zeiver ftond op menigvuldige plaatzen te gelyk is, dat hy onder de gedaante van ieder geconfacreerde Hoftie , ja onder 't geringfte gedeelte derzelver geheel tegenwoordig is , en dat men een Hoftie in duizend Hukken breken kan , zonder Jezus Chriftus te fcheiden, noch te breken, die onder ieder gedeelte van de gebroken Hoftie geheel blyft. J. Is de Misje der Roomschgezinden niet 't 2elve met dit Sacrament ? L. Zckerlykja, de bediening van dit Sacrament wordt Misfe genaamd, en deze Mis gcfchiedt met veele plegtigheden, te breed om tha-s op te noemen. Men heeft onderfcheiden zoorten va i Misfen, zo voor levende als dooden ; men heeft byzondere cn openbaare Misfen, en deze laatfte zyn wederom onder- fchci-  Roomschgezindeti', lAf fcheiden in zodanige, daar de gemeente mede communiceert, gelyk 's jaarlyksomtrent Paasfchen gcfchiedt, en zulke daar de Priefter alleen communiceert, doch door de gemeente wordt bygewoond; zy gcfchiedt in de Latynfche taal (*). Ook heeft de Priefter by zig een jongeling, die als een dienaar des Priefters in 'tLatyn de gezegden des Priefters beantwoordt b. v. als de Priefter zegt In nomine Patris 6? Filii cif Spiritus Sancti, Amen. Introibo ad altars Dei. Dan antwoordt de dienaar Ad Deumyqu$ leetificat juventutem meam. En zo vervolgens als de Priefter eenige woorden heeft gefproken. —- Verder zal ik u nog eenige vragen uit de 33 les der Roomfche Katechismus over dc Misfe voorlezen. „ Vfa- (*) Behalven op Feeftdagen en Heilfge dagen wordt er, ook alle Zondagen eens of meer dienft gedaan in de Roomfche Kerken, maar juift altyd niet gepredikt, inzonderheid daar maar een Paltoor is; nogthans komt de gemeente in de Kerk om den Priefter de Mis te hooren doen, welke altoos in 't Latyn gcfchiedt, doch hunne Leerredenen gefchieden in onze landtaal. In de groote vaften voor Paas» fchen gefchieden er ook in de week predikatiën, waar in 'c gantfche lyden en fterven van Jezus Chriftus der gemeente wordt voorgehouden. •— Wat 't gezang betreft, dit gefchiedt niet door de geheele gemeente, gelyk by ons en verfcheide andere gezintheden, maar door zekere zangers en zangeresfen, die zulks naar de kunft doen, en daar toe, gefteld zyn. K i  Ï'4S Het Derde Gefprek over de „ Vrage. Welk zyn de voornaamfte cn no- „ digfte deelen der Misfe ? „ Antw. De confccratie of verandering van „ 't brood en den wyn in 't lichaam en „ bloed Chrifti , die door den Priefter „ zig zeiven opoffert, en de nuttinge. si Vrage. Wie heeft de eerfte Misfe gedaan ? „ Antw. Chriftus onze Zaligmaker in 't ,, laatfte Avondmaal, en na hem de H. ,, Apoftclen. „ Vrage. Van waar komen alle Ceremoniën „ der Misfe? „ Antw. Van de Apoftelcn en van andere „ overften der Heilige Kerk. „ Vrage. Waar toe dienen de Ceremoniën, ,, die in de Misfe gebruikt worden? Antw. Tot gedagtenis en verbeelding van ,, den dood Chrifti. „ Vrage. Wie offert aan God 't Sacrificie? ,, Antw. Chriftus zelve is de voornaamfte, ■ „ maar de Priefter is zyn dienaar in 't ,, offeren. „ Vrage. Wat kunnen wy verkrygen door ,, 't Sacrificie der Misfe ? 3, Antw. Vergiffenis van onze zonden, cn „ al dat wy van God begeeren voor ,, ons zelvcn of voor anderen , en . ,, ook voor dc zielen, die in 't Vagc- „ vuur zyn. J-  Roomschgezinden; ' 14-9 J. Gelief nu van hun vierde Sacrament te fprecken. L. Dit is de Biegte, ook '£ Sacrament der Poinitentie genaamd. liet heftaat naar dc leer der Roomfche Kerk uit drie deelen, berouw, belydenis en voldoening. Men moet dan met een verbryzcld hart cn een waar berouw van en haat tegen alle zonden tot den Priefter komen en zig aan deszelfs voeten neer werpen, even als een misdadige voor zyn regter: Christus in den Priefter aanziende, wiens plaats hy bekleedt. De biegteling bclydt eerft meer in 't gemeen en dan in 't byzonder dc misdaden. Dit verrigt hebbende , zegt hy : van deze en alle andere zonden, daar God my in fchuldig kent, en die my thans niet te binnen komen, bekenne ik myne fchuld, myne over groote fchuld, en verzoek ootmoediglyk voor God genade, en van U Vader de abfolutie met eene zalige boetoefening. — De Priefter noemt hier op de Poenitentie of boetoeffening , die na dc Bicgt zonder uitftel moet volbragt worden. Wanneer nu de Priefter geen rede vindt om de abfolutie uitteftellen, zo fprcekt hy deze navolgende woorden, waar op de Biegteling t'elkens Amen zegt. De Priefter fpreekt: de Almogende God zy u genadig, en uwe zonden vergevm hebbende, geleide u tot 't eeuwig leven. De Biegteling antwoordt, Amen. K 3 De  I?0 Het Derde Gefprek over de De Priefter: Onze Heer Jezus Chriftus ontflaa. u van alle banden der Kerkelyke banning, voor zo veel ik vermag en gy nodig hebt. Daar en boven ontflaa ik u van uwe zonden in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geeft. Antwoordt Amen. Priefter: Het lyden van onzen Heer Jezus Chriftus, de verdienfte van de zalige maagd Maria en van alle heiligen, al 'i goed dat gy gedaan, al 't kwaad dat gy geleden hebt, ftrekke u tot vergiffenis der zonden, vermeerdering van genade-, en vergelding van 't eeuwig leven. Antwoordt, Amen. Hier na de Biegteling met eene vaderlyke vermaning onderwezen zynde, moet in ootmoedigheid vertrekken , de opgelegde boetocffeningen voldoen , befluitende met een gebed, by die gelegenheid gebruikelyk. J. Ik heb hier eene bedenking, hoe is 't mogelyk dat iemand al zyn zonden , die hy dagelyks bedryft kan biegten? L. Om u daar in eenig licht te geven, en tevens de nuttigheid, die zy in dc Biegt fteb len, aan te toonen, zal ik ilegts twee vragen voorlezen van hun Katechismus, uit de 34 les, „ Fra-  Roomschgezinden. *5I „ Vrage. Wat zonden moeten wy belyden ? „ Antw. Alle doodzonden, die wy na een „ naerftig onderzoek gevonden hebben „ en gedachtig zyn: daar by voegende 't „ getal, en alles wat de zonden mag ver„ anderen, of meer verzwaaren. „ Vrage. Wordt door de Biegtc niet verge„ ven de pync, die de zonden verdiend ,, hebben? „ Antw. De eeuwige pynen, die men in de „ Hel ftond te lyden, wordt door dc ab„ folutie vergeven, maar evenwel blyft „ dikwyls nog fchuld van tydelyke pyne „ hier of hier namaals te betalen." (gg) J. Ik ben begeerig om iets van'i laatfte Oliefel te hooren. L. Dit is hun vyfdc Sacrament, 't draagt den naam van O lief el, om dat er olie gebruikt wordt, die door den Bisfchop plegtig gewyd is. Het wordt ook zalving genaamd, om dat 't afbeeldt de inwendige zalving, welke de H. Geeft- op eene onzichtbaare wys in 't harte des zieken ftort. Men noemt 't de laatfte zalving, niet om dat men dit Sacrament op 't uiterfte moet bedienen , maar om dat een Roomsch- (gg~) Men moet nog aanmerken, dat zy die wat devoot zyn, niet maar eens in 't jaar biegten, maar verfcheide maaien, zomtyds elke maand, of als zy zig eens merkelyk: bezondigd hebben. K 4  Het Derde Gefprek over de Roomschgezindc reeds in den Doop en in *t Vormfel gezalfd, dit Oliefel nu de laatfte zalving is. Men behoeft dan niet te wagten, tot de zieken op zyn uiterfte ligt, en zonder gevoel en kennis is, 't is genoeg, zo dc zieken in doods gevaar is. J. Welke nuttigheid ftellen zy in die laatfte zalving? L. Deze volgende: i) zy verlicht den zieken. 2) Vermindert cn wederftaat de aanvegting des duivels. 3) Vergeeft de dagelykfche zonden. 4) Neemt de vergeeten doodzonden weg- 5) ftrekt ook tot verkryging van de lichaamlyke gezondheid, mits dat de zieken dit Sacrament met 't geloof ontvangt cn 't hem nuttig is. J. Als nu de kranke weer hcrftelt en naderhand wederom doodelyk ziek wordt, mag hy dan voor de tweede reis dit Sacrament wel gebruiken ? L. Ja wel, hy mag dit gebruiken zo menigmaal hy door eenige ziekte in gevaar van fterven komt. J. Welke plegtigheden worden in de bediening daar van in acht genomen ? L. De Priefter ter plaatze komende s daar de zieken is , wenscht den zegen des Heeren , ftelt de gewyde olie betamelyk daar neder , laat den kranken 't kruis met eerbied kusfen» en  Roomschgezinden. ?5"3 fcn onder 't uitfpreken van eenige woorden , zo befprengt hy hem, de plaats, en de omftanders kruisgewys met gewyd water. Vervolgens doet hy een Godvrugtigc aanfpraak aan de zieken ter vertroofting en onderrigting nopens de kragt van dit Sacrament, en doet zo de tyd 't toelaat eenige gebeden. Voor de zalving zegt hy nog deze volgende woorden : In den naam des Vaders, en des Zoons en des H. Geeft worde alle magt des duivels in u vernietigd door de oplegging onzer handm, en door de gebeden van alle heilige Engelen, Aardsengelen, Aardsvaders, Propheeten, Apoftelen, Martelaaten, Belyders, Maagden, en van alle heiligen, Amen! Daar na zalfc de Priefter kruisgewys met zyn duim, die hy in den H. olie doopt, de oogon , ooren, neus, mond, borft, handen, voeten; en gebruikt by elk lid, dat hy zalft, die woorden: Door deze zalving, endoor zyn goedertierneN barmhartigheid vergeve u de Heer, al wat gy door 't gezicht misdaan hebt. Deze zelve woorden worden by de zalving van elk byzonder lid herhaald, uitgezonderd eene kleine verandering, die betrekking heeft tot 't lichaams deel, J. Welk is nu 't zesde Sacrament? L. 'Dit is 't Priefterfchap. De Roomschgezinden fpreken er aldus van: Eenige der gelovigen worden aan God toegewyd door dit K 5 S*«  154 Het Per de Gefprek Over de Sacrament, 't welk Chriftus ingefteld heeft om dienaars aan zyn Kerk te geven, aan wien hy door de bediening des Bisfchops de magt geeft om openbaare bedieningen, welke den Godsdienft en de befb'cring der zielen aangaan, waar te nemen. Zeven verfchiliende orders zyn er , Deurwaarder , Lezer , Bezweerder , Kandelaardrager, Onderdiaken, Diaken, Priefter. Deze drie laatfte orders kan ieder niet ontvangen , alzo deze vereifchen zekere ouderdom, geleerdheid en ook belofte van zuiverheid. — Men bereidt zig om in den geeftelyken ftaat te treden door de waereld te verlochenen en zig aan God te heiligen. Men doet eene openlyke belydenis van deze verlochening door de kruinfeheering , als de Bisfchop 't hair affnydt, een witten overrok geeft en hem tusfehen 't getal der geeftelyke Klerken ftelt. — Die gefchoren zal worden , wordt by zyn naam geroepen; hy nadert tot den Bisfchop met een witten overrok op den flinkerarm, en een brandende kaers in de regterhand. De Bisfchop fpreekt eenige gebeden. Onder 't fcheeren der kruin zingt hy Pf. 16: 1—4. De Bisfchop eenige hairen kruisgewys affnydende , zo fpreekt de gecne die gefchooren wordt de woorden van Pf. 16: 5. Dan zegt de Bisfchop laat ons bidden, enz. Vervolgens kleedt hy een iegelyk van hun, en fpreekt eeni-  Roomschgezinden. Ï5jf èenigc woorden. — Eindelyk moet men nog aanmerken , dat by de inwyding der Kerkendienaars tot byzondere ambten ook byzondere plegtigheden worden in acht genomen, b. v. By de inwyding van een Deurwaarder, wordt hem door den Bisfchop een fleutel gegeven, doet een aanfpraak, waar na de Eerftdiaken hem leidt naar de Kerk deur, die hy moet fluiten en openen, enz. Aan de Lezers, die voor den Bisfchop met brandende kaarsfen in de handen neergeknield liggen 3 wordt een boek toegereikt, enz. J. Nu komen wy tot 't laatfte Sacrament 'j Huwelyk. Wat is daar omtrent op te merken. L. Deze drie ftukken: a. Zy verbieden 't huwelyk aan of met perfoonen, die beloften van zuiverheid gedaan hebben, en zekere geeftelyke perfoonen , b. v. de Priefter, Klopjes (hh) en dergelyke. b. Zy (lilt) Klopjes zyn een zoon van geeftelyke dogters, die, als zy zig in dezen ftaat begeven, aan den Paftoor hunner Kerk belofte van onthouding des huwelyks doen. Zy worden dus, zo men wil, genaamd, om dat zy in tyden, toen 't in ons land voor de Roomschgezinden wat onveilig was, aan de deuren van de huizen hunner gezintheid aanklopten, om te zeggen, waar de heimelyke vergaderingen zouden gehouden worden. In Brabant worden zy Griezels genaamd. Zy dragen een eenvouwdig zwart gewaad met een by-  f 36 Het Derde Gefprek over de b. Zy ftellen een twceërly maagfchap, die 't hmvelyk onderling hindert: een natuurlyke tot in den vierden graad, en een geeftelyke maagfchap, daar in beftaande, dat geen Pc^ ters en Meters mogen trouwen met die kinderen , daar zy by den Doop of 't Vormfel over geftaan hebben, noch ook met derzei ver ouders. ' c De Kerk verbiedt op eene plegtige wyze te trouwen van den eerften zondag van den Advent af tot aan 't Oftaaf na Driekoningen, en van Asdag af tot aan beloken Paasfchcn toe, om dat die dagen gefchikt tot werken vanboetvaerdigheid, niet door bruiloften en vrolyke bedryven zouden doorgebragt worden. J. Op welk een wys wordt 't huwclyk ingezegend ? L. By derzelver voltrekking doet de Priefter een vraag aan den bruidegom cn bruid, die zy beantwoorden, waar na zy elkander de regterhand geven. De Priefter fpreekt den ze- byzonder hoofdhulfel. Zommige dienen in de Kerk voor Kofterin, andere doen een winkel, of neering; ook houden zommige een fchool voor kleine kinderen. Men vindt hier te land (zegt de Heer Wagenaar) ook een klein aantal Ktopbmedm , zynde mansperfoonen , die gelyke belofte doen. Zie deszelfs befchrjving van Amfterdan, 8 D. p. 123,  Roomschgezinden. Ï5? tégen alt, zeggende: Ik voeg u te zamen in 't huwelyk in den naam des Vaders enz. ■ Dc Priefter hen met gewyd water befproeit hebbende , zegent met eenige woorden den trouwring, doet een gebed, befproeit ook den ring kruisgewys met dat zelve water, en de brui^ degom den ring uit des priefters hand ontvangende , fteckt dien aan den ringvinger van de {linkehand der bruid. Vervolgens fpreekt de Priefter nog een zegen cn gebed , en deze plegtigheid neemt een einde. J. Waar moeten wy nu nog van fpreeken? L. Van den ftaat na dit leven. Zy ftellen drie plaatzen, Hemel, Vagevuur, en HeL Ik zal u wederom eenige vraagjes uit de 15 les van hun Katechismus voorlezen. „ Vrage. Wat zielen gaan tot de Hemelfche ,, glorie? „ Antw. Die in dc liefde Gods zo fterven, „ dat zy niet meer te betalen of te zui„ veren hebben. „ Vrage. Wat zielen gaan naar 't Vagevuur ? „ Antw. Die in de gratie Gods fterven , „ nogthans niet ontflagen zyn van alle „ dagelykfche zonden of laft van peni,, tentie. „ Vrage. Wat noemt gy 't Vagevuur? „ Antw. Een plaatze onder de aarde, in de j, welke de zielen der gelovigen door 't „ vuur  1$$ Het Derde Gefprek over de „ vuur en andere pynen gezuiverd wor* „ den van alle hunne zonden en fchul. den. „ Vrage. Hoe lange blyven de zielen in 't „ Vagevuur? „ Antw. Tot dat zy door hun lyden de „ Godlyke regtvaerdigheid voldaan heb. » ben. „ Vrage. Door wat middel kunnende zielen » uit 't Vagevuur verloft, of hunne py~ nen verkort worden ? 3, Antw. Door de gebeden en goede werken n der levenden, en byzondcrlyk door 't 55 heilig Sacrificie der Misfe, en 't toe„ voegen der Aflaten. » v™ge. Welke zielen gaan na de Hel? 3, Antw. Die buiten 't waarachtig geloof „ fterven, en ook die geloven maar „ buiten de liefde Gods met doodclykc „ zonden uit dit leven fchciden." J. Gcfchiedt er niet nog zekere plegtigheid als iemand dood is , eer hy nog begraven wordt ? L. Ja, en dit noemt menBeaarding. De Priefter in 't fterf huis komende voegt zig aan 't voeten einde van 't lyk, buigt voor 't kruis, dat aan 't hoofd einde is geplaatft, befproeit de kift met gewyd water, fpreekt eenige woorden, leeft den 129 Pfalm, doet een gebed. Ter-  Roomschgezinden. i$, verfmaading van 't lyden en de verdienften van „ Chriftus." En in 't 18de Artikel word gefproken van de vrye wil op deze wys. „ Van „ den vryen wil word geleerd : dat de menfch eeni„ ger mate een' vrye wil heeft om uitwendig eer„ baar te leven, en te verkiezen onder de dingen, „ welke 'f vernuft begrypt; maar zonder de gena„ de, hulp en werkingen des H. Geefts, kan de „ menfch Gode niet behagelyk worden, God har„ telyk vreezen, of geloven, of de aangeboome „ kwade luften uit 't hart werpen, maar zulks „ gefchiedt door den H. Geeft, die door Gods ,» woord gegeven word, want Paulus fpreekt 53 1 Cor.  Lutheranen. j, i Cor. 2. dc natuurlyke menfch verneemt „ niet van den Geeft Gods, enz. En op dat „ men zien moge, dat hier geen nieuwigheid ge~ ,, leerd word, zyn dit de klaare woorden van Au,, gustinus over den vryen wil, als nu hier by „ gefchreven is in 'f derde Boek Hypognofiicon : „ wy bekennen, dat in alle menfchen een vryen „ wil is: want zy hebben immers allen een natuur„ lyk aangebooren verftand en vernuft. Niet dat ,, zy eenig vermogen hebben met God te handelen, „ gelyk God van harten te beminnen en te vreezen; „ maar alleen in uitwendige werken dezes levens „ hebben zy vryheid 't goed of kwaad te verkiezen: ,, zodanig goed meen ik, tot, 't welk de natuur ,, vermogen heeft, gelyk op den akker ze arbeiden „ of niet, te eeten of te drinken, tot een vriend, „ te gaan of niet, een kleed aan of uit te doen, „ te timmeren, een vrouw te nemen, een mnbagt „ te oeffenen, en diergelyke heilzame en goede „ dingen te doen, 't welk alles tog zonder God ,, niet is, noch beflaat, maar alles uit hem, en „ door hem is. Daar en tegen kan de menfch ook ,, kwaad uit eigen verkiezing ondernemen , [of ,, uitvoeren] als voor een Afgod nederknielen, een ,, doodjlag begaan, enz. " J. Gelief nu verder voort te gaan. L. Uit 'tLeerfr.uk van 't Godlyk befluitder Prcedcftinatie, vloeit voord b. De algemeene voldoening van Chriftus voor  174 Hel Pierde Gefprek over de voor alle menfchen. De Hee Buddeus (g) zegt: „ De voortreflyfcheid van deze genoeg„ doening word ook gekend uit haare alge,5 meenheid , vermits Chriftus op de allervol„ komenfte wyze voor alle de zonden van h allen en een iegelyk menfch, van welken 3, ftaat of toeftand zy ook mogen zyn, op s, welken tyd of in welke plaats zy ook mo33 gen geleefd hebben, heeft genoeg gedaan,, 33 hoe zeer ook die zonden veel in getal en „ groot in gruwelykheid mogen zyn." Uit deze algemeene genade van voorbefchikking en verwerving van de zaligheid, volgt, C. Dat ook aan alle» menfchen eene genoegzame genade tot zaligheid gefchonken word, die kragtdadig is, indien hy aan dezelve geen weerftand biedt. Zy begrypen de zaak aldus: Er is een zeker order des heils, langs welke' de menfch behouden word, namelyk 't oprcgt geloof in Jezus Chriftus, gepaard met waare bckeering en een heilig leven. Zy ftellen, dat de menfch uit eigen kragten niet bekwaam is om zig te bekeeren en heilig te leven. Hy is er van natuure niet alleen afkcerig van, maar zelfs onbekwaam om dc daar by voorkomende hindernisfen te overwinnen. Zal eert mench dan de voorwaarde van zaligheid vervuld O) Thcol. Dogvii Lib. IV. Cap. II. §. 39.  Lutheranen*. *tf$ vullen, God moet hem bekwaam maken ? en dit wil de Heere ook door zyn genade doen , niet door dwangmiddelen of onweerftaanbaar, maar op eene wyze, zo als 't aan redelyke fchepzelen voegt. Tot zulk een einde verleent God middelen des heils, die de menfch moet gebruiken; Hy belooft de werkingen des H. Geeft, die men getrouwelyk moet aanwenden; Hy beveelt 't gebed om zig daarvan vlytig te bedienen. J. Welke zyn de middelen des heils , die des menfch naerftig moet gebruiken ? L. Daar toe brengen zy 't woord en de Sacramenten. Door 'f woord verftnun zy de H. Schrift als 't gewoone middel, 't welk naerftig met den gebede tot God moet onderzogt worden, tevens met verlangen om volgens dat woord 't gedrag in te rigten. J. Wat verftaan de Lutherfche door de genadewerkingen des H. Geefts, die men in acht moet nemen ? L. Daar door verftaan zy die werkingen van Gods Geeft op 's menfchen gemoed, door welke Hy hem bekwaam maakt de voorwaarde der Zaligheid te volbrengen. Zy merken daar omtrent eenige zaken aan : i) dat zy wel kragtig zyn, maar niet met dwang of onweerftaanbaar. 2) Dat de H. Geeft nooit eenige gedagte of beweging in den menfch verwekt, die  Ïf4 'Het Vierde Gefprek over Si die tegen 't woord Gods ftrydig is. 3) Dar de menfch de eerfte werking des H. Geeft* noodwendig moet opvolgen, indien hy wil dat 's Heeren Geeft die in hem zal voortzetten en vermeerderen. 4) Dat deze genade-werkingen tweezins kunnen befehouwd worden, namelyk met opzicht tot 't middel, waar van Gods Geeft zig in zyne werkingen bedient; en met opzicht tot 't oogmerk, waar toe zyn werkingen zyn ingerigt. Welke noemen zy de genade-werkingen bctreklyk tot de middelen, waarvan de H. Geeft zig bedient ? L. Dc middelen zyn twee, dc verlichting en herinnering. De H. Geeft verlicht den menfch waar door Hy hem bekwaam maakt om de waarheden des Godlyken woords levendig en heilzaam te erkennen, 't zy 't waarheden zyn, die dienen of tot beftraffing, of vermaning, ot vertroofting. Door de herinnering of ft» iagtigmaking, vertegenwoordigt de H. Geeft op nieuws de waarheden, en brengtze den menfch te binnen. Gelief nu van 't oogmerk te fpreken des tl. Geefts in zyne werkingen, L. Wat 't oogmerk aangaat van de Genadewerkingen des H. Geeftes, 't ftrekt daar toe om den menfch tot geloof, bekeering, en een Godvrugtig leven bekwaam te maken. Ten aan-  Lutheranen. 17? aanzien van dat oogmerk, beftaan deszelfs genade-werkingen in de Roeping, Wedergeboorte en Inwooning. a) De Roeping, waar door de H. Geeft een zondig menfch* opeifcht tot bekeering, hem daar toe aandryft. Zy gefchiedt, wat de gewoone wyze betreft, door 't woord Gods , en wel voornamelyk door 't Euangelie. Ook zoekt God den menfch door menigerlei middelen, als zegeningen en tuchtigingen, om hem op de waarheden te doen acht geven. De H. Geeft roept wel ernftig cn krachtig, doch zonder dwang, de menfch kan die opvolgen en wederftaan. b) De Wedergeboorte, als de H. Geeft in de geenen, die zig willen bekeeren, 't geloof in Chriftus werkt, en daar door van hunne begenadiging by God verzekert en tot een heilig leven bekwaam maakt. Deze wedergeboorte gefchiedt door 't woord Gods, inzonderheid 't Euangelie, als in zig behelzende die waarheden, door welke 't gemoed des menfchen van de zonde_ afgetrokken en tot God geleid word, dewyl de Geeft Gods deze waarheden in 't hart eens zondaars, die zig wil bekeeren , levendig maakt. Zy dragen in de H. Schrift den naam van nieuwe Jchepzelen, óm dat zy op een andere wyze als te voren, op eene gehceie nieuwe wyze, denken en werkzaam zyn. M c)  Ï7§ Het Vierde Gefprek over de c) De Inwoning van den H. Geeft is dat genade-werk, waar door de H. Geeft voort* gaat in de Gelovigen te werken, op dat zy meer in 't geloof verfterkt, en in een heilig leven voortgangen maken. J. Gy fprak te voren ook van 't Gebed, 't welk God aanbeveelt. L. De Lutherfche dringen ook fterk aan op 't gebed, zonder 't welk niemand Gods hulp ter volbrenging van de voorwaarde der zaligheid kan erlangen. Alle de geenen, die zig bekeeren en heilig willen leven, moeten naerftig bidden. J. Ik heb hier eene bedenking, dewyl naar hun gevoelen Chriftus voor alle menfchen geftorven is, en 't Euangelie nodig is tot zaligheid , hoe begrypen zy dan, dat God zommige Volkeren verftoken laat van 't zaligmakend Bybelwoord ? L. Het is niet ongemakkelyk te begrypen, dat de Lutherfche omtrent dit ftuk alle niet even eens denken. Ik zal u thans alleen zeggen, dat de vermaarde Mosheim deze zwarigheid dus oploft (g), dat God namelyk zyn Euangelie-dienaars in die landen onder die Volkeren gezonden heeft, in welke Hy van eeuwigheid voorzien heeft, dat menfchen zouden Ce) Vid. L. Moshemii Theologia Dogmat. T. II. 275.  Lutheranen, den gevonden worden,die 't woord desEuan-* geliums tot zaligheid zouden omhelzen; maar in dié landen heeft God 't Euangelie niet laten Verkondigen, daar hy zeker wift, en van eeuwigheid voorzien had, dat niemand 't zou aannemen, maar zy allert 't zelve verwerpen. Verre de meefte hedendaagfche Lutherfche begrypen 't nogthans liever dus, dat uit kragt van Chriftus algemeene Verdienfte, ook de Heidenen, fchoon zy Hem niet kennen, kunnen zalig worden, indien zy 't licht der natuur getrouwlyk opvolgen, of met andere woorden, indien zy een deugdzaam leven leiden. J. Stellen de Lutherfche ook een afvallen der Heiligen ? L. Zy ftellen dezelve met zekere bepaling. Gelovige, die den Geeft der wedergeboorte deelachtig zyn, en daarom den naam kunnen dragen van geroepene heiligen, gelovigen, weder geboorenen, kunnen de genade (zeggenze) geheel en ten einde toe verliezen, zo datzy eindelyk verloren gaan: dit zyn de zulken, die God van eeuwigheid voorzien heeft, dat wel zouden geloven en zig bekceren, maar niet Volharden tot den einde toe. Doch onder de Gelovigen zyn er ook, van welken God van eeuwigheid voorzien heeft, datzy zouden gelo' ven, zig bekceren, en volftandig blyven; ja dat M 2 fchoon  18© Het Vierde Gefprek over de fchoon zy door afwykingen wel eens voor een tyd uit den ftaat der genade kunnen uitvallen, nogthans voorhun dood door vernieuwde bekeering weder zullen herfteld en eindelyk behouden worden : deze noemt men in een volftrckten zin uitverkoorenen ter zaligheid. jf. Welke byzonderc leerftukken hebben zy meer in onderfcheiding van ons ? L. Zy hebben nog 't een en ander, 't welk betrekking heeft tot Chriftus, tot de Sacramenten , enz. J. Wat ftellen de Lutheranen aangaande Chriftus ? L. Daar omtrent hebben zy twee byzonderheden. a. Vooreerft, dat aan dc menfchlyke natuur van Chriftus Goddelyke eigenfchappen zyn medegedeeld, voornamelyk overaltegenwoordigheid , alwetendheid, almagt en levendigmakende kragt. Zy denken hier nogthans niet op dezelve wys over. De beroemde Budd^us ftelt in een zekere zin eene mededeeling van alle de Godlyke eigenfchappen aan Chriftus menfchlyke natuur, doch niet alle onmiddelyk, maar door middel van de alomtegenwoordigheid , alwetendheid, cn almagt, b. v. de menfchlyke natuur is niet oneindig, maar die alwetend is, is oneindig alwetend, enz. b. Ten tweeden, de Nederdaling ter helle, wel-  Lutheranen. 181 welke fpreekwys aangaande Chriftus in de XII Artikelen gebruikt word, brengen zy tot de verhoging des Hcilands. Zy zyn van oordeel, dat Chriftus zig naar ziel en lichaam by zyn opftanding uit den dooden, eer Hy zig aan Maria Magdalena openbaarde, naar de plaats der verdoemden heeft begeven, om aan de duivelen zig als overwinnaar te vertoonen, en aan de zielen der verdoemde menfchen haar ongeloof te verwyten, dat zy door eigen fchuld rampzalig waren geworden. Alle begrypen zy dit ftuk niet op die wyze : er zyn onder hen Godgeleerden, die een tweërly nederdaling ter helle beweerd hebben,de eene naar de ziel om de helfche ftraffen te boeten, de andere naar 't lichaam en de ziel tevens, om eenige uit de hel te verlosfen. J. R. Rus te Jena hield zulks voor een problema niet alleen, maar verklaarde ze ook van den geheelen toeftand van 'sHeilands vernedering, inzonderheid van de laatfte trappen derzelve. Fortsch, Buddeus en Danz zyne Ambtgenoten geloofden , men konde dit gevoelen dulden. (A) J. Dewyl nu UE. tot de Sacramenten zal overgaan, zo verzoek my hun gevoelen van den Doop mede te deelen. L. (Ji) Zie J. A. C. van Einem , Kerkelyke hiftorie der XVUIde eeuw, z.Ded f. 358. M 3  iZz Het Vierde Gefprek over de L. Van den H. Doop word gefproken in 't 9de Artikel der Augsburgfche Confesfie aldus: Van den Doop word geleerd, dat die nood' „ zaaklyk zy, en dat daar door de genade aange1, boden word; dat men ook de kinderen doopen „ moet, dewelke door zodanigen Doop Gode over,, geleverd en behagelyk worden," J. Stellen de Lutheranen den Doop der kleine kinderen zo volftrekt noodzaakelyk als de Roomfche Kerk, zo dat zy zonder die niet zouden zalig worden ? . L. Geenzins. De Heer Deiman in zyn Katechetifche aanleiding vraagt: „ Is er ook eenige ,, noodzaakelykheid voor den Doop? V En 't antwoord is, „ja: men kan eene zo duidelyke „ en weldadige inftelling van Jezus onzen „ Heer niet voorbedachtelyk verzuimen, zon9, der te kort te doen aan Hem fchuldigen ,, eerbied en gehoorzaamheid ; hoewel wy „ daarom niet behoeven te ftellen, dat den „ Doop ter zaligheid volftrekt noodzaakelyk „ zy, dewyl niet 't toevallig gemis van dezel,, ven, maar alleen 'f ongeloof den menfch van de hoop der Chriftelyke Godzaligheid uit„ fluit Mark. 16: ï6." En hier op vindt men van onderen de volgende aanmerking. „ Chris„ telyke ouders behoeven daarom niet be„ vreeft te zyn, wegens de toekomende za- ligheid hunner kinderen, indien dezelve „ door  Lutheranen. 183 „ door den dood worden weggerukt, eer zy „ nog gedoopt zyn. De inftelhng van „ den Doop heeft dit gemeen met alle andere „ inftellingen en geboden, dat derzelvernood„ zaakelykheid altoos van de uiterlyke om„ ftandigheden afhangt." (0 En fchoon zy ftellen, dat niemand dan een beroepen Predikant opcnlyk cn ordenlyk den Doop zal of mag bedienen, ftaan zy evenwel toe, dat by een buitengewoon voorval of in nood, eer 't kind zou fterven, ook iemand anders, ja een vrouwsperfoon, zodanig kind mag doopen, en houden zulk een Doop, als. er niets noodzaakelyks by de handeling word uitgelaten, voor goed en Gode behagelyk. (O J. Maar zeggen de Lutherfche ook niet, dat by den Doop de genade der wedergeboorte word medegedeeld, of daar mede gepaard gaat? L. Daar fpreken zy van : immers in hun Formulier des Doops vinden wy, dat dc Leeraar, na dat hy 't kind gedoopt heeft, zegt: „ De Almagtige God, de Vader van onzen Heej, re Jezus Chriftus, die u N. door h water en ,, den (2) Zie J. D. Deiman Katcch. Aanleiding enz. 3de druk p. 48. vrage 101. Qï) Zie H. G. Masihs , onderfcheid der Lutherfche en Gereformeerde, p. 158. M 4  134 Het Vierde Gefprek ov:r de „ den Heiligen Ge efl wedergeboren, en u alle uwe ,, zonden door zynen lieven Zoon Jezus Chriftus vergeven heeft, vetfterke u met zyne genade ,, door den Heiligen Geeft tot 't eeuwig leven > Amen!" Zommige hebben gedagt, dat de kinderen by den Doop 't zaligmakend geloof deelachtig wierden, om dat men door de wedergeboorte een kind van God word, en niemand een kind van God is, dan door 't geloof Joh. i: 12. Doch hedendaagfeh zyn er niet veel Lutherfche Godgeleerden, welke 't dadelyk geloof aan kinderen toekennen. J. Gelief nu van 't Avondmaal te fpreken. L. Daar van vinden wy in 't 10de Artikel dér Augsburgfche Confesfie aldus; ,, Van 't A,, vondmaal des Heeren word alzo geleerd: dat H ,, waare lichaam en bloed van Chriftus, waarach„ tig onder de gedaante van brood en wyn in 't ,, Avondmaal tegenwoordig zy, en daar uitgedeeld „' en ontvangen word." Wy zyn gewoon dit gevoelen eene Confubftantiatie te noemen, maar dit en zoortgelyke woorden worden by hen afgekeurd , zy willen geen verklaring van de wyze dier tegenwoordigheid van Chriftus geven. Ik zal hier de woorden van een en ander Godgeleerden onder de Lutheranen bybrengen. De vermaarde Pfaffius Kancelier der Academie te Tubingen Q) fchryft. „ On(0 Vid. ejus Inftitiit. Theoh Dogin. & Mor. P. III, S. III.  Lutheranen. 185 „ Onze Godgeleerden, alle die dc zaak regt „ overwegen, zeggen, dat 't lichaam en bloed ,, van Chriftus in 't heilig Avondmaal tegen,, woordigzyn naar die alomtegenwoordigheid, ,, welke aan 't vleefch van Chriftus uit kragt ,, van de perfonecle verceniging is mcdege„ gedeeld,en met dcBondtekenen desAvond„ maals brood en wyn op eene Sacramenteele ,, wyze vereenigd; dat is, dat zy zo veree,, nigd zyn, dat volgens de Godlyke inftel„ ling deze Bondtekenen, de tekenen en ,, panden , niet van eene afwezige zaak, maar ,, van eene, die ten hoogften aanwezig is 't ,, lichaam en bloed van Chriftus, niet in af„ beelding, maar allerzakclykft, allcrzelfftan„ digft." En wat verder zegt hy: ,, Dus ,, zyn in 'til. Avondmaal 't lichaam cn bloed „ van Chriftus, maar niet door hunne eigene „ tegenwoordigheid, cn natuurlyker en aankle„ vender, en omfchryvendcr, en plaatzely„ ker, en uitgefpreider, en uitgeftrekter wy„ ze, gelyk als men anders zegt, dat de li,, chaamen tegenwoordigzyn, maar door eene ,, Godlyke tegenwoordigheid, door de tegen,, woordigheid van 't woord é Aoyoc, aan 't ,, vleefch van Chriftus door eene j, de Mmnoniten of Doopsgezinden openlyk „ geleerd zyn, in 't gemeen aan die Gezint„ heid toe te fchryven." J. Welke zyn nu de voornaamfte Leerftukken, die de Doopsgezinden meer bepaalde» lyk eigen zyn ? L. Hunne voornaamfte leerftukken, waar door zy van andere Gezinthéden min of meer verfchillen, worden doorgaans tot deze vyf gebragt: De Kinderdoop', 't ambt der Overheden, 't oeffenen Van doodftraffen 5 't doen van een eed; H voeren van Oorlog. Doch over alle deze ftukken denken noch keren zy niet eveneens. Dö zogenaamde grovere Mennoniten, inzonden heid de Galeniften onder de Doopsgezinden zyn hier in op verre na zo ftreng niet als de andere. J. Ik weet dat deze vyf ftukken by de Mennoniten worden afgekeurd, doch laat my dö gedagten weeten van hen, die daar in wat gematigder verkceren. Zo ik my niet bedrieg, O ver*  Sïd Het Vyf de Gefprek Ovtr Se- verwerpen zyden Kinderdoop, en herdoopen alle die geenen, welke van een anderen Godsdienft tot hun overkomen, fchoon zy in hunne kindsheid gedoopt zyn. L. Dat zy niet voor den Kinderdoop zyn, is by hen in 't algemeen eene waarheid , nogthans willen zy niet onder de herdopers, gelyk ik ftraks zeide, gehouden worden, 'tgeen by hen een haatelyke uitdrukking is. De kundigfte onder hen redeneeren er dus over : Of iemand die eens gedoopt is in zyne kindsheid, en zig naderhand laat doopen op de belydenis van zyn geloof, gezegd kan worden zig te laten herdoopen, hangt af van de waardy, welke hy zelve ftelt in zyn kindfehen doop. Merkt hy dien aan, als hebbende de wezenlyke vereifchten van den Doop, dan kan men hem voorzeker van geen herdooping vryfpreken ; maar oordeelt hy, dat in dezen Kinderdoop die wezenlyke vereifchten ontbreken, en hier over moet hy zelve voor zig oordcelen, dan is de befchuldiging van herdooping naar 'r. oordeel van hen ongegrond. In de Gemeente die hunne Vergadering houd in de Kerken by 't Lam en den Tooren, en die elders van dat zoort van Doopsgezinden zyn , worden ook de zodanigen, die meenen in hunnen kindfehen Doop te kunnen beruften ,gaerne tot 't Avondmaal toegelaten, en als leden der algemeene Chris-  'Mennoniten of Doopsgezinden: £iï Chrïftelyke Kerk aangemerkt, maar niet aangenomen tot leden dier byzondere huishouding , zodanig dat zy tot Diaken zouden kunnen verkooren worden (ƒ) , of tot armoede vervallende, regt verkrygen op de gewoone aalmoezen, welke van wegen de Gemeente dooiden Kerkenraad aan de behoeftigen worden uitgedeeld. Want fchoon men dezulken, wanneer zy hun geloof door hunne werken toonen, gaerne acht en eert als leerlingen van denzelfden Zaligmaker, cn verre is van hen te vcroordeelen uit hoofde van hun begrip aangaande den Kinderdoop, denkt men egter van den eenen kant geene vryheid te hebben van hen te laaten deelen van 't geene door leden der Gemeente van tyd tot tyd gefchonken of gemaakt is ter onderfteuning van zulke behoeftigen, die op belydenis van hun geloof gedoopt zyn; en van den anderen kant houdt men 't voor voorzichtigft de gewoone onderfteuningen, daar men tog alle armen niet kan hel- (ƒ") Een enkel voorbeeld is voor eenige jaaren te-Utrecht geweeft van iemand, die !h zyne kindsheid gedoopt zynde,. verklaarde in dien Doop te kunnen beruften, fchoon hy anders den Doop der bejaarden beter keurde, en om die reden zwarigheid maakte iets te doen, 't geen hy als een herhaling van den Doop aanmerkte. Deze is op zyn belydenis tot lid dier Gemeente aangenomen, en heeft naderhand de bediening van Diaken in die Kerk waargenomen. O 2  ili Het Vyf de Gefprek óver ü helpen, te bepaalen tot de zodanigen, die dezelve elders niet zouden kunnen erlangen. J. Hoe kunnen zy 't ambt der Overheden afkeuren , er kan immers geen burgerlyke maatfchappy zonder Overheden beftaan ? L. Dat een burgerlyke Maatfchappy zonder Overheden onder een of ander benaming niet beftaan kan, zullen veele Doopsgezinden hedendaagfeh toegeven, en dat dit ambt dus 'niet ongeoorloofd kan zyn (g). Maar er kunnen (zeggen ze) in zaken , die zeer geoorloofd zyn, zwaarigheden voorkomen., zo uit de natuur dei- zaken zelve, als uit bykomende omHandigheden , welke dezelve voor bedaarde en ernftige menfchen niet wenfchelyk of wel geheel tot voorwerpen van afkeuring maken. En van beiderlei aart vinden zy 't ambt van Overheid. Voor eerft, zeggen ze, is dit ambt op zig zelve zorgeJyk , kan niet bchoorlyk waarCs) De Heer Rues iii deszelfs tegenwoordige ftaat der Doopsgezinden pag. 96. zegt: „ Gelyk zy dan ook op klei„ ne plaatzen en ten platten lande hier en daar, zelve zon„ der veel zwarigheid 't Overrftids ambt bekleeden, en „ Burgemeeiler of dergelyke zyn, terwyl zy ook wel in „ groote Steden Regenten van de Gafthuizen, dat is, der „ Mofpitalen en Provenierhuizen worden. Te Frederikftad „ in 't Hertogdom Holftein , zyn zy zelfs Schepenen: doch „ wanneer erftraffen of halszaken te vonnisfen zyn, treden zy uit."  Mennoniten of Doopsgezinden. ar? Waargenomen worden zonder grooten laft en vermoeijende werkzaamheid; daarby ftelt t den menfch bloot voor zeer veele verzoekingen van eerzugt, heerfchluft, trotsheid, enz. en daarom oordeelen zy 't voor zig raadzaam, om indien 't mogelyk is, daar van te onthouden. Wanneer ondertuffchen er geen andere zwarigheden waren, dan die uit den aart der bediening van zelve voortkwamen , zouden zeer veele onder hen van gevoelen zyn, dat men naar zo een zwaaren poft niet behoorde te ftaan, maar ook dezelve niet van de hand behoefde te wyzen, terwyl dezelve, zonderdat men er na geftaan had, hen door de Maatfchappy werd opgedragen, ten ware 't aan de zodanigen duidclyk bleek, dat zy de noodzaakelyke vermogens tot waarneming van dat ambt ontbraken. Het is omtrent er dus mede gelegen,dat gelyk niemand behoort te tragten naar grooten rykdom, maar hy, welke denzelven,' tzy doof erffeniffen, 'tzy in den weg van zyn beroep ten deele valt, zig moet aanmerken als door de Voorzienigheid geroepen tot de gewigtigfte pligten, welke den ryken zyn opgelegd. En gelyk een menfch, welke in 't midden des overvloeds zyne hand zuiver bewaard, de hoogfte achting waardig is, zoverdienen ook zy, zeggen ze, die 't zwaarwigtigc ambt der Overheid waardiglyk bekleeden, 0 3 al-  2 ld Het Vyf de Gefprek over de alle eer van de leden der Maatfchappy, die zy beftuuren. Doch voegen er ten tweeden by, dat des niet tegenftaande , nogthans in de tegenwoordige gefteldhcid van alle regeeringen, zig zwaarigheden opdoen, welke hen de waarneming van meergemelde ambt bedenkelyk maaken, als daar is 't doen van den eed, de doodftraffen , enz. J. Hoe denken zy omtrent den Eed, en doodftraffen ? L. Schoon veelen onder hen den Eed in zommige gevallen niet volftrekt durven afkeuren , zyn zy 't allen daar nogthans eens in, dat dezelve te menigmaal, en om zaken van geen genoegzaam gewigt gevergt en afgelegd word. Ook achten zy dat de doodftraffen al te menigvuldig zyn. J. Stellen zy, dat geen kwaaddoeners hoe groot ook, b. v. menfehen-moorders, met de dood bchooren geftraft te worden ? L. Of deze ftelling onder hen algemeen zy, durf ik niet bepaalen, maar wel, dat zy by zeer veelen word aangenomen. Zy willen dat eene altoosdurende gevangenis gefchikter is, om dat de kwaaddoener meer tyd van berouw en tot bekeering hebbe. Werpt men hun tegen Gen. 9: 6. daar God zegt: Wie 'smenfchen Moed vergiet, zyn bloed zal door den menfch vergooten worden, enz. zo merken zommigeDoops-  Mennoniten of Doopsgezinden. 2,15 gezinden hier op aan, of, dat hier geen eigenlyke wet, maar flegts eene bedreiging voorkomt; of, dat 't wel een wet is, maar niet algemeen, noch van een altoos verbindende kragt. J. Maar om nog eens tot den Eed weder te keeren , dewyl de Mennoniten van 't doen eener Eed voor de Overheid, volgens 'sLands wetten ontflagen zyn , moeten zy evenwel niet iets in plaats van een Eed zeggen ? Ik vroeg er onlangs een zeker goed vriend na, die meende dat zy moeften zeggen : zo waarlyk ik een man ben', of, zo waarlyk ik een vrouw ben ! enz. Van hier dat men fpreekt van mannen en vrouwen waarheid. L. Dit is tegen de waarheid, zulk een formulier is nergens in gebruik, en die perfoon heeft uit onkunde of fpotterny gefproken. Te Amlterdam is de gewoone bewoording: Dit verklaar ik met waare woorden in plaats van een Eed. Misfchien is elders een ander zoortgelyk formulier in gebruik. J. Hoe denken zy thans omtrent 't voeren van Oorlog? L. De gevoelens der Doopsgezinden zyn in dit ftuk niet eenpaarig: Zommige, en onder dezen mannen van kunde en bekwaamheid, zyn van gedachten, dat alle, oorlog, zelfs wanneer men op eene onregtvaardige wys word O 4 aan-  21$ Het Vyf de Gefprek over de aangevallen, ten eenemaal ongeoorloofd is^ dewyl men 't lot eener Maatfchappy, die dit gevoelen geheel was toegedaan, der Voorzienigheid zou moeten aanbevelen , en zig des noods liever naar eene min gélukkige levens? wys fchikken, dan de vryheid, hoe wenfchlyk die ook zyn moge, te handhaven door middelen , die huns oordeels niet betamen aan echte navolgers van den zagtmoedigen en lydzamen Jezus. — Andere en wel ligt de meeften deiDoopsgezinden , keuren tegenwoordig alleen een aanvallenden oorlog af, en zyn van gedachten, dat een Staat, die door eene andere Mogenheid onregtvaardig word aangevallen, 't regt heeft van geweld met geweld te keer te gaan, en den aanvaller tot een redelyke vrede te noodzaaken- Als ook dat byzonderc perfoonen, wanneer zy geweldiglyk worden aan-getaft, en geen gelegenheid hebben om dien geweldenaar te ontwykeii, of de befcherming der wetten te hulp te roepen, hun leven gcwapender hand mogen verdedigen; ja zelfs, indien er geen ander middel is ? ten kpftc var* 't leven hunner partyen. j. Gy hebt my hier in zeer wel voldaan, en veele byzonderheden, waar van ik onkun7 dig was , mede gedeeld. Maar hebben zy nog piet meer andere gevoelens, waar in zy met ons verfchillen ? •■,m 'lL JL  Mennoniten of Doopsgezinden 217 L. Deze wil ik zo nauwkeurig en onpartydig my mooglyk is, opgeven. Vooraf merk ik aan, dat de MENNo's-geziKdew of Apoftoolfche Doopsgezinden veel van gcloofs-belydeniffen houden, die zy tot een grond hunner leer leggen. Zy hebben verfcheiden belydeniifen, doch inzonderheid dienen tot dat einde de twee Hoogduitfche belydeniffen, zynde 't Concept van Keulen en de Duitfche Confejfie. Ook de twee Vlaamfche belydeniffen van Ao. 1626. en 't Olyftakje van 1627. Als mede de Dordrechtfche 1632. Zy verzoeken hunne Leeraars Zig daar aan te houden. De Doopsgezinden , die men Galenijlen noemt, houden de Geloofs-belydeniffen om iemand daar aan te binden voor gewetens-dwang, zy willen doorgaans geen andere geloofs-belydenis laten gelden, dan de Heil. Schrift zelve. De Heer Rues (/O zegt: „ zy hebben gelyk, dat zy ,3 Menno voor hunnen vader niet erkennen, „ want 't is vry bedenkelyk, dat hy hen niet voor zyne zoonen zou aanzien, wanneer hy weder onder de menfchen verfcheen en 5, hunnen tegenwoordigen toeftand befchouw* „ de." Wat nu hunne nog byzondere leerftukken betreft, ; ö (/".) In deszelfs tegenwoordigen ftaat der Doopsgezinde!} ■pag. Oi, o $  218 ' Tiet Vyf de Gefprek over ie ï) De Apoftoolfch - komen met ons in 't leerftuk der H. Drieëenheid overeen, uitgeno. men, dat zy zo min als de andere Doopsgezinden 't woord p rfoon gebruiken. — Aangaande de Galeniften zegt de voorgemelde Rues (0, dat 't wel kan gelochend worden, dat er onder hen Sociniaansgszinde enAriaansgezinde zyn, of zulke die eene fubordinatie ftellen. 2) Aangaande den val van Adam, dat daar door wel alle zyne nakomelingen aan de ftraffchuld onderhevig zyn geworden, maar dat door de opregting van 't Genade-verbond, alle menfchen in hunnen vader in een ftaat van wedcropregting en bekwaammaking ten eeuwigen leven zyn herfteld geworden. 3) Dat de gevallen menfch in den ftaat der natuur 't vermogen heeft om 't voorkomend goed, 'tj welk hem door God word voorgedragen , te hooren en aan te nemen of te verwerpen. 4) Van de Pra?deftinatie, dat God die menfchen verordineerd heeft tot de Zaligheid, dewelke Hy voorzag , dat met boetvaardige en gelovige harten de weldaden, in Chriftus aan de geheele waereld gefchonken, vrywillig zouden aannemen, en daar in volharden. Daas (7) Tegenw. ftaat der Doopsgezinden pag. 92.  Mennoniten of Doopsgezinden. 219 Daar tegen die de aangebodene genade ver, fmaden en verachten zouden tot den einde toe, heeft God beflooten om hunne verwerping eeuwig te verdoemen. 5) Met opzicht tot de voldoening van Chriftus, maken ze ondcrfcheid tuffchen de verzoening met God, die algemeen is, en zig uitftrekt tot alle menfchen, als zynde daar in de fchade van Adams val herfteld, en tuffchen de dadelykc verloffing, die door Gods Geeft om Chriftus wil (hoewel niet onweerftaanlyk) gewrogt word in de byzondere perfoonen, die zig met God wilden laten verzoenen, en de voorwaarde der ver loffing, als gelove, boete, bekeering en heiligmaking aannemen, en opvolgen. 6) Het geloof is by hen wel Gods gave, maar word echter by wege van gebod en aanrading, en niet kragtdadig in 't hart gewrogt, zo dat alle werking van den Geeft door den menfch kan wederftaan worden, gelyk ook zy, die't zelve reeds deelachtig zyn, van 't geloof kunnen afvallen en verlooren gaan, ten ware zy door nieuwe daaden van geloof en boetvaerdigheid weder opgerigt, en in de Godlyke gunft herfteld wierden. 7) Dat de Heidenen, naar de wet der natuur levende, hoop en vertrouwen kunnen hebben op Gods goedheid, en dat er onder de Hei-  2.2,6-' Het Vyf de Gefprek over de Heidenen vroome mannen zyn geweeft. Hoe. wel 't natuurlicht niet genoeg is om Gods geboden te onderhouden. J. Nu ik de Leerftellingen gehoord heb, zo zoude nu nog wel iets van de plegtigheden cn gewoontens willen weeten. L. Ik zal my thands wederom voornamelyk bepaalen tot de grovere of gematigde zoort van Doopsgezinden, om dat ik ftraks nog iets in 't byzonder van de Fynere of ftrenra-e zoorten heb te zeggen. Ik zal u dan iets mededeelen van de bediening der Sacramenten, van hun Kerkendienaars, Vergaderingen, enz. J. Is de voetwasfehing ook by hen in gebruik? L. Neen, die word by dit zoort van Doopsgezinden niet geoeffend. J. Gelief dan van de bediening des Doops te fpreken. L. De Doopelihg geeft zig eenigen tyd te vooren by den Leeraar aan, met melding van zyn voornemen, en geniet dan, zo hy zulks nodig heeft, deszelfs onderwys, doet vervolgens eene mondelyke belydenis, of geeft dezelve fchriftelyk over. Op den vaftgefteldcn tyd der. Doopsplegtighcid vervoegen de Doopelingen zig in de Kerk, wanneer er een opzettelyke leerreden , daar op pasfende , gefchiedt. Na 't eindigen der leerreden treedt de Leeraar van den Predikftoel af, doet eene na-  ytenmnitm of TiMpsgi&m^ nadrukkelyke aanfpraak en vermaaning aart hen, die den H. Doop voor zig begeeren (*)> ftelt hun drie vragen voor, welke zy voor God en de Gemeente te beantwoorden hebben. „ Eerftelyk of zy bekennen, dat hun alle „ hunne zonden van harten leed zyn? Ten „ anderen, of zy geloven aan God den Va„ der, en aan Jezus Chriftus denZoonc Gods, ,j de eenige oorzaak der zaligheid, gelyk Hem „ Petrus, Nathanaël, de Kamerling en ande„ re beleden hebben? Ten derden of zy be„ loven, onder Gods medewerkende genade, „ Jezus Chriftus als 't Lam Gods voordaart „ in wrakelooze lydzaamheid alle de dagen „ hunnes levens na te volgen, waar Hy hen „ ook mogt lyden: en of zy daar op begeeren „ den Chriftelyken Waterdoop te ontvan„ gen?" Dit beantwoord zynde, fpreekt de Leeraar de Gemeente aan, en zegt op deze of dergelyke wyze, dat nademaal wy menfchen tot zulk eene gewigtige handeling onbekwaam zyn, zy den Heere om zyn' byftand gelieven te fmeken. Hy knielt daar op neder tegen over de Doopelingen, en bid met luider ftemme. Dit gedaan zynde, ftaat hy weder op. Een ander Leeraar houdt ter zyde van den Doo- (F) Men kan eene fraaje aanfpraak des aangaande vinden in 't 2de deel der Predikatie?! van P. Beets p. 552—563.  èsi Het Vyf de Gefprek over di Dooper een bekken met water in de hand, of in andere Kerken ftaat 't Doopbekken op een ftelzel of voet, 't welk door den Voorzanger van den een' Doopeling tot den anderen gebragt word. De Doop zelve word zeldzaam door indompeling vcrrigt, ook niet door befprenging, maar door op of overgieting met water, op deze wys : De Predikant legt de vier vingers van zyn regtehand op 't hoofd des Doopclings , en fpreekt by verhaling de beantwoorde drie vragen: ,, Op de bekentenis „ dat uwe zonden u van harten leed zyn; op de „ belydenis dat gy geloofd aan God den Vider enz. „ En op de begeerte dat gy daar op den Chrifte„ lyken Waterdoop wenfcht te ontvangen." (Hier op fteekt hy beide de handen in 't bekken, cn neemt zo veel water als hy in de holligheid zyner handen vatten kan, cn giet zulks op des Doopelings hoofd uit, en gaat voord met te zeggen) zoo doope ik u in den naam des Va„ ders, des Zoons en des H. Geeftes; de Heere „ Jezus doope u met zynen H. Geeft en vuurige „ kragt van boven." Vervolgens na een korte aanfpraak over de waardy des Doops, zegthy: „ Staa op waarde broeder of zufter, wy erkennen „ u als zodanig een : gelyk gy den Heer Jezus „ aangenomen hebt, wandel alzo in Hem, als „ leden van Jezus Gemeente op aarde, enz." In eenige Gemeentens worden de Doopelingen met  Mennoniten of Doopsgezinden. ,22$ friet de hand des Predikants opgericht en met een kus verwelkomt. Eene vermaning en zegenwenfch doet deze plegtigheid eindigen, waar na de Godsdienft op de gewoone wys met bidden en zingen geflooten word. J. Ik ben begeerig om ook iets van 't Avondmaal te hooren. L. De bediening van des Heeren heilig Avondmaal gefchiedt in alle de Gemeentens niet gelykvormig. Na dat de Predikant eene aanfpraak aangaande dit onderwerp voor de Gemeente aan de tafel gedaan heeft, doet hy een gebed, 't welk door zommige Leeraars knielende, door zommige ftaande gefchiedt. Hier op volgt de uitnodiging, welke veel ruimer is by de Galeniften dan by de Apoftoolfchen. De eerftgemelde nodigen allen , die Jezus, als den Verloffer en eenigen grond hunner zaligheid erkennen, en in zyn gehoorzaamheid wandelen, fluitende die niet uit, welke in hunne kindsheid gedoopt zyn in eene andere Gezintheid, indien zy 't Avondmaal als eene gaft by hen willen gebruiken. By de Apoftoolfche worden geene genodigt die in hunne Kerk niet gedoopt zyn. — In de uitdeeling van brood en wyn is ook eenig onderfcheid. In de Vlaamfchs en Vriefche Gemeenten blyven de leden der Gemeente zitten , cn de Predikanten gaan door de Kerk en geven ie-  Het Vyf ie Gefprek ever de ieder op zyn plaats 't brood, dewyl de Diaco^ nen op gelyke wyze hun den drinkbeker brengen. In de Waterlandfche Gemeenten komen de Communicanten aan de tafel zitten. Te Amfterdam word in de Kerken van de Zon en by den Tooren, 't Nachtmaal op de eerfte wyze bediend, en in de Kerk by 't Lam op de laatftgemelde manier. Anders word in zommige plaatzen, daar vereenigde Gemeenten van Vlaamfche en Wattrlanders zyn, de eene reis op deze, en een andere reis op die manier bediend. De Doopsgezinden zouden ook aan een Kranken 't Avondmaal uitdeelen, wanneer hy er ernftig om bleef verzoeken, daar zyn voorbeelden van, fchoon zulks niet heel gemeen is. Op zommige plaatzen heeft men de gewoonte om aan zeer oude lieden 't Avondmaal op hun verzoek aan huis uit te deelen. J. Gelief nu van de Kerkendienaars te fpreken. L. Hunne Predikanten zyn geftudeerde perfoonen, die niet alleen in de Godgeleerdheid, maar ook in talen en andere wetenfehappen zig geoeffend hebben. Hy, die tot Proponent of Leeraar word aangenomen, word alvorens ge-examineerd, en die van de Mennonietfchgezinde , Waterlanders en Vlamingers, moeten fchriftelyk ondertekenen zig aan dc bclydenisfe dier  Mennoniten of Doopsgezinden. 225 dier Gemeente te zullen houden, welk laatfte by de Galenijlen geen plaats heeft. De Vriefche examineeren niet in talen, Godgeleerdheid enz. maar vragen aan hem, die Leeraar zal worden , of hy Gods woord zuiver leeren, en zig aan de belydeniffe houden, de H. Schrift alleen als Gods woord erkennen, en de zuivere leer met een heilig leven beveiligen wil ? Indien hy vervolgens gewoon Predikant wordt, moet hy een Belydenis-predikatie doen , en hem wordt gevraagd, of hy zig in 't toekomende naar die leer rigten wil? Het welk hy naar genoegen beantwoord hebbende , over hem wordt gebeden en den zegen uitgefproken. By de Vriefche Gemeente zyn tweërlei zoort van Leeraars, de eene zoort nemen den Predikdienft, en andere dcelen van 't Leeraar-ambt waar, behalven de bediening der Sacramenten; de andere, welke den titel van Gudjlcn hebben, bedienen ook Doop en Avondmaal. De Kerkenraad beftaat in Leeraars en Diakenen, men heeft er geen Ouderlingen, hoedanig by ons in gebruik zyn. De Leerredenen der Predikatiën gefchieden op de wys als van de Proteftanten. Veele leden, inzonderheid der Galeniften, behaagt de leer en inftcllingen der Hernhuthers als mede der Collegianten, cn behouden echter de verbintenis in hunne eigen Gemeente. P 7.  226 Het Vyfde Gefprek over de J. Houden de Doopsgezinden ook algemee. ne Vergaderingen? L. De Doopsgezinden hebben geen algemeene verbintenis, dan in zo ver als er zomtyds eene algemeene Vergadering te Amfterdam van de Afgevaardigde van alle de Gemeentens plaats heeft, doch niet over geloofszaken , maar om hunne verdrukte Geloofsgenooten door liefde-giften in andere landen te hulp te komen. Daar en boven heeft men noch byzondcre Socictcits Vergaderingen, als daar is i) De Zonfche of vereenigde Vlaamfche en Waterlandfche vergadering , op dezehTe worden (behalven eenige Leeraars door hun particulier , als niet ftaande in Gemeenten, welke tot deze Sociëteit behooren,) de volgende 43 Gemeenten befchreven: Amfterdam de Kerk de Zon, Haarlem op 't klein heilig land, Wormer en fisp, Dordrecht; deRyp, Noordeind van Graft en Ryp, Krommeniedyk en Uitgeeft, Knollendam en Markenbinnen, Aalsmeer, Barfingerhorn, oude Zyp by Petten, oude Sluis en Schagerbrug, de lip, Ooft en IVeftgraftdyk, Nieuwe Niedcrp, Hazardswoude, aan den Uithoorn, Enkhuizen, Kampen, Koog en Zaandyk, Hoorn, Wormerveer op 't Noord, Alkmaar, Zwol, Goes, Embden, Weftzaan op 't Noord , Purmerende , Blokzyl, Hamburg en Altona, Monnikendam, Edam , Ouddorp op Goedereede, Almelo, Enfchede, Medenblik,  Mennoniten of Doopsgezinden 227 hlik, Middelharnis, Giethoorn Zuidzyde, de jouwer, i^kendam, 'ï Heerenveen, de Knype. De tyd dezer Vergadering is in de maand May, op een' Woensdag, van welken de bepaling wordt overgelaten aan de befchikking van 't Collegie der Kerk de Zon te Amfterdam. 2) Op de Vriefche Sociëteit worden de volgende 19 Gemeentens in deze volgende order befchreven : Hoorn, Alkmaar in de Riclderftraat, Zaandam, Oudhuis, Wormerveer op 't Zuid, Amfterdam de Kerk de Zon, Edam, Medenhlik, Twisk en Ahhekerk, Weftzaan op 't Zuid, Oofthuizen, Middelie en Axwyk, de Burg, de Waal en Oofterend op Texel, oude Niedorp, Wieringen, Lange en Koedyk , Barfingerhorn en Colhorn, Venhuizen, Huisduinen en de Helder, Aalsmeer No. 2. Deze Sociëteit houdt haar Vergadering op den tweeden Woensdag in Juny te Hoorn, Alkmaar, Zaandam, Wormervcer, Amfterdam , in ieder dezer Gemeenten om de vyf jaar. 3) Tot de Waterlandfche Sociëteit behooren 32 Gemeenten : Hoorn ,Medenblik, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Alkmaar op 'sKoningsweg, R urmerend, de lip, Durgerdam , Wormer en Jisp, de Ryp, Noordereinde van Gr aft en Ryp, Weft zaandam nieuwe huis, Ooftzaandam,deKoog, Weftzaan op 't Noord, Wormerveer op 't Noord, Krommenie , Krommeniedyk , Wftknollendam, P 2 Mar-  228 Het Vyf de Gefprek over de Markenlinnen, Uitgeeft , Weftgraftdyk , Ooft. graftdyk, Nieuwe Niedorp, Barzingerhorn en de Wieringerwaard, de Oude Sluis, de Zuidzyp by Petten, Huisduinen en de Helder, de Burg, de Waal en Oofterend, en de Hoorn op Texel, Vlieland. Deze Gemeenten houden hunne jaarlykfche byeenkomft in de Ryp, op den eerften Woensdag in Auguftus, om over de behoeften der Sociëteit te handelen, op welke Vergadering egter geen Leeraars verfchynen. 4) De Gemeente op Ameland en de Gemeenten in Groningerland, als te Peterzyl, op den Hom, te Winfum, in de Wildervank, te Wefter-embden, en in Homfterland, houden een Sociëteit-vergadering in Groningerland f des Maandags na Pinkfteren. 5) Vriesland word verdeeld in 4 Clasfen. De groote Societeits-vergadering wordt altyd gehouden te Leeuwaarden den eerften Vrydag na Pinkfteren, waar op de Gemeente te Groningen in de Pelterftraai en Har deringftr aat, behorende onder de tweede Claffis, ook befchreven wordt. De byzondere Clasfen zitten zelden, dan alleen bybuitengewoone gelegenheden. Alleen vergadert de vierde Claffis jaarlyks te Hinlopen, agt dagen voor de groote Vergadering, op welke dan de Claffis haare afgevaardigden zendt.  Mennoniten of Doopsgezinden. 229 J, Is er nu wel iets meer van de Mennoniten aan te merken ? L. Zekerlyk ja, is 't u vergeeten, dat ik in den aanvang, de Doopsgezinden in twee voornaame partyen heb afgedeeld, die ieder wederom hunne onderfcheidingen hebben, naamlyk Grovere en Fynere, of Strengere, die zig nauwkeuriger aan de leer van Menno SiMonsz, en aan veele oude gebruiken houden. Thands moet ik dan nog handelen van b. De Fynere of ftnngere Mennoniten , zy verfchillen niet alleen in de denkenswyze, of verklaring aangaande de Leerpoinóten der Doopsgezinde Kerk, van de vorige, die men Apoftolifche en Galeniften noemt, maar zy verfchillen ook in plegtigheden, en oude gewoontens. Hunne Leeraars hebben op geen Hooge Schooien geftudeerd, noch 't onderwys van Profelforen gehad in de fraaije letteren en Wysbegeerte; zy prediken niet met mantel en bef, gelyk de vorige Doopsgezinden, de meefte hunner trekken geen bezolding , de voetwafling heeft nog in eenige Gemeentens plaats, als ook 't oeffenen van eene zeer ftrenge Kerkelyke tucht. Zommige houden zig in kleeding en huiscieraadien aan gebruiken, die voor meer dan honderd jaar plaats hadden, draagen lange baarden, enz. P 3 J-  23© Het Vyfde Gefprek over de J. Ik wenfch van deze zoort van Mennoniten nog iets meer te weeten. L. De zogenaamde Fyne Mennoniten dragen onderfcheiden benamingen. Er zyn, die in zekere verbintenis met elkander ftaan, en ten blyke van hun broederlyke eendragt, meermalen door afgezondenen te Groningen zamen komen, deze noemt men Groningers. Een ander gedeelte houdt de oude Vlamingers in Pruisfen voor de echte Mennoniten, en houden met die en onder malkander eene broederlyke vereeniging; hier toe behoort b. v. de Gemeente te Amfterdam, die hunne vergadering houdt in de Kerk genaamd by de Kruikjes (f). Derzelver leden zyn meerendcels afkomelingen der Doopsgezinden, die te Dantzig gebooren zyn, en om die rede Dantzigers geheeten worden. —■ Zommige Gemeenten worden Oude Vriezen genoemd, en voor de allerfynfte gehouden. —- Ook zyn er eenige in Vriesland, welke den naam van Jan Jacobsgezinden dragen, naar zekeren Jan Jacobsz. die met andere Leeraars den ban verder ui,tfbrekte dan toen in gebruik was, waar door eene fcheuring ontftond. De voetwasfehing is (7) De zes Kruikjes is een herberg alwaar de Vergaderplaats naaft de deur is-, (taande op de Nieuwezyds Agter. burgwal te Amfterdam.  Mennoniten of Doopsgezinden. 231 is by hen in geen gebruik. Zy ftaan dc huwelyken met andere Mennoniten toe, en gunnen derzclver Leeraars vryheid om by hen te prediken, enz. Doch worden wegens zekere oude gebruiken tot de Fynen gerekend. Eindelyk zyn er nog drie Gemeentens in ons Vaderland die men Zmtzers noemd, welke voor eenige jaaren uit hun Vaderland verdreven, herwaards zyn overgekomen, en door de Mennoniten alhier zeer minzaam en hulpvaardig ontvangen. Zy willen met geen der andere Doopsgezinden gemeenfchap oeftenen, zelfs niet met hunne begunftigers cn weldoeners. Een groot gedeelte is naar. de WeftIndië vertrokken. Zy oeffenen thans nog hun Godsdienft in twee Provinciën, te weten in Groningerland, te Groningen en te Sapmeer; en in Overysfel op 't Kamper-eiland, van welke laatfte Gemeente deVermaancr of Prediker jegenswoordig te Ysfelmuiden woont. Nu zal ik nog wat meer in 't byzonder fpreeken van de Oude Vlamingen, en van de Oude Vrie■zen, en dan ons gefprek eindigen. J. Wat is er nog omtrent dc oude Vlamingen merkwaardig op te merken? L. Wat dan meer in 't byzonder de Oude Vlamingen betreft, van hun is eene Geloofsbelydenis uitgekomen te Groningen by P. Bandsma 1755. Die Sociëteit beftond in dat jaar P 4 uit  232 Het Vyf de Gefprek over de uit 32 Gemeenten, welke die belydenis een- paarig hebben goedgekeurd. Zy pryzen eene groote verdraagzaamheid in leerftukken aan, als er maar eene overeenkomft is in de meeft noodzaakelyke , meer ziende op eene Godvrugtige gefteldheid des gemoeds, dan op eene juifte overeenkomft in zommige zaken. Ik moet hier, om onpartydig te werk te gaan, van eenige zaaken melding maken, welke aan dit zoort van Mennoniten word te laft gelegt, welke in hunne belydenis niet gevonden worden, of waar in zederd eenigen tyd, watderzelver uitoeffening betreft, verandering gekomen is, (m). 1) Men zegt van hun, dat zy ftellen, dat de menfchlyke natuur van Chriftus in 't lichaam van Maria van God uit niet gefchapen zy, en dat dezelve daar na haar aanwas uit 't bloed der gezegende Maagd bekomen heeft (72). Dit wordt in hunne belydenis ftraks genoemd, niet gevonden. 2) Zy dopen thands niet meer de zodanigen, die tot hun Sociëteit overkomende, in eene f» Men zie en vergelyk met 't onderftaande 't nauwkeurig berigt van den tegenwoordigen ftaat der oude Vlamingen, te vinden in de Voorrede van deKerkelyke Hijlorie des N. Teftaments, 2de druk door Focke Sjoerds. (») Dit zegt Rües Tegenw. ftaat der Doopsgezinden, p«S- '5-  Mennoniten of Doopsgezinden. 233 eene andere Gemeente voorheen als volwasfenen gedoopt zyn; dit gebruik hunner Voorvaderen is op eene Societeits-vergadering te Groningen 1745. afgefchaft. 3) De voetwasfching word in de meefte Gemeentens niet meer geoeffend. 4) Volgens hunne belydenis geloven zy, dat men zig te onthouden hebbe van alle wederwraak, en alles wat tegen de Chriftelyke weerloosheid en zagtmoedigheid ftrydt, brengende by Matth. 5: 38, 39. 1 Pet. 3: 9. Maar dat zy hunne goederen in geen fchepen zouden mogen laaden , die met grof gefchut gewapend zyn, (gelyk de Heer Rues zegt pag. 18 en 20.) is een onwaarheid, heeft althands tegenwoordig geen plaats. 5) Te vooren plagten alleen de Oudften of Bisfchoppen Doop en Avondmaal te bedienen, als mede Kerkelyke perfoonen in hunnen dienft te beveiligen; (0) doch volgens de Societeits-vergadering te Groningen 1755? mogen dit ook Leeraars doen. 6) De oude Vlamingen plagten voorheen 't ongeoorloofd te achten, voor de waarneming van 't Leeraar-ambt eenige wedde of bezolding te geven of te nemen, dan alleen in geval van armoede, cn zulks by wyze van vry- wil- (V) Zie Rues Tegcnw. ftaat der Doopsgezinden p.zs, 26. P 5  234 Het Vyfde Gefprek over de willige gaven. Doch tegenswoordig is er meer dan eene Gemeente, die haar Leeraars tractemcnt geven. 7) De gebeden in den openbaaren Godsdienft was men gewoon ftü te doen, doch in dc rneefte Gemeenten gefchieden die thands overluid. 8) Hun Kerkban was in vroeger tyd zeer geftreng, gelyk de Heer Rues met voorbeelden aantoont. fj>) Zy gong zelfs over de klederen , paruiken, enz. Van hier dat de oude Vlamingen voorheen zeer ingetogen en nedrig in kleding , huiscicradien, enz. waren, maar dewyl men thands onder dc meeftc hunner nauwlyks onderfcheid befpeurt van andere Gezintheden, fchynt de ftraffe Kerkban te zyn opgeheven. Nogthands zyn er eenige te Groningen , die men Dantziger oude Vlamingen noemt, die nog min of meer by de oude gewoontens blyven. J. Ik ben zeer verblyd nader onderrigt te zyn aangaande hunne leerwyze cn gebruiken, om dat niet gaarn iets ten onregt aan andere Gezintheden te laft legge. Doch hebt gy niets meer aangaande hunne leerftellingen of plegtigheden aan te merken V L. Van hunne gevoelens aangaande den Doop, (^) Zie 't bovengemelde werk pag. 26—35.  Mennoniten of Doopsgezinden. 235 Doop, 't ambt der Overheid, den Eed, 't voeren van 't zwaard en den Oorlog, zal ik nu niet fpreken, alzo zy daar in veel overeenkomen met de vorige Mennoniten, uitgenomen, dat veele er zo gematigd nog niet omtrent denken. Dit dan voorby gaande, zal ik nog de volgende zaken aanmerken: 1) Zy houden zig voor waare navolgers van Menno Simonsz. 2) Zy keuren 't woord perfoon af in deH. Drieëenheid, doch kanten zig in hunne Geloofsbelydenis zeer aan tegen de Onchriftclyke leerftellingen der Socinianen. 3) Zy maken een onderfchcid tusfehen de onzichtbaarc en zichtbaare Kerk. Tot de eerfte willen zy, dat alleen waare Gelovigen bchooren, ook die uit andere Godsdienftige genootfehappenzyn. En wat de zichtbaare Kerk betreft, daar van ftellen zy't kenteken met in de heiligheid des levens van alle de ledematen, maar in de zuiverheid der leer, en in de eenftemmigheid der ledematen in 't omhelzen dier leer. By gevolg zyn er in de zichtbaare Kerk kwaade en goede. 4) Zy houden van geen Leeraars, die op Hooge Schooien hebben geftudcerd, al was 't zelfs by Profesforcn onder de andere Doopsgezinden , maar verkiezen daar toe zulke mannen , die zy mecnen genoegzaame Godgeleerde kun-  23 6 Het Vyf de Gefprek over de kundigheden te bezitten, en in de fchool van Jezus door zyn Geeft zyn onderwezen. Wanneer eënig perfoon 't zy tot Oudfte-, 't zy tot Leeraar, 't zy tot Dienaar, dat is Diaken, zal aangefteld worden, zo wordt zulks der Broederfchap voorgedragen, hier op moet elk zyn ftem geven, en die de meefte ftemmen heeft, komt tot 't ambt, en mag dit geenzins afflaan of zöu gebannen worden, uitgezonderd hy, die tot Oudfte is verkooren, deze mag zulks in overweging nemen, of hy tot zulk een gewigtig ambt de vereifchte bekwaamheden heeft,indien hy 't aanneemt, wordt hy met oplegging der handen ingezegend. 5) Hun Kerken zyn zonder eenige pragt, Tegen over de deur of ingang ftaat doorgaans eene ry armftoelen, op ieder van welke een kusfen ligt, de middelfte is een weinig verhevener. Dit zyn de zitplaatzen der Oudften, Leeraars en Diaconen. De Voorzanger zit onder de broederen boven aan. Na dat 't voorgezang geëindigd is , begint de Leeraar die prediken moet, zyn rede , doch zittende , zonder op te ftaan als by 't gebed. In zommige Gemeenten gefchiedt dit gebed ftaande en met luider ftem, doch in andere Gemeenten op de volgende wys, de Prediker vermaant de toehoorders om een zegen over 't woord af te fmeeken , hy noemt de zaken op,  Mennoniten of Doopsgezinden. 237 op, waarom men behoorde te bidden, knielt vervolgens neder, en bid in ftilte , alle de mannen in dc vergadering knielen insgelyks neder, de vrouwen blyven zitten, en elk neemt een biddende houding aan, tot dat de Leeraar weder op ftaat, en zig op zyn ftoel nederzet, hier op verklaart hy een text, en de dankzegging gefchiedt op dezelve wys als 't voorgebed. 6) Zy , die begeeren gedoopt te worden, leveren hunne belydenis fchriftelyk over , of anders worden zy van den Kerkenraad onderzogt, vervolgens aan de broederfchap voorgeteld. By de plegtigheid des Doops worden hun de volgende vier vragen voorgefteld, die ik u zal opgeven, zo als die gevonden worden agter hunne Geloofsbelydenis van 't jaar 1755- „ I. Vraag. Of gy ook belydt , dat er is „ een eenig God, beftaande in Vader, Zoon „ en Heiligen Geeft, met zodanige deugden „ en volmaaktheden, als in onze Geloofsbe„ lydenis uit de H. Schrift is aangetoond. „ Erkennende ook, dat gemelde H. Schrift „ van een Godlyken oorfprong is, en dus „ een regel van ons geloof en wandel. „ Gelooft gy dat? „ II. Vraag. Of gy ook belydt, dat gy u ,, door menigerlei overtredingen, in gedag- „ ten,  238 Het Vyf de Gefprek over de „ ten , woorden en werken, tegen God uwen ,, Schepper hebt bezondigd, met een hartelyk „ leedwezen over dezelve, begeerende ver„ geving by God, door 't volmaakte zoen„ offer van Chriftus. — Wat zegt gy daar op? „ III. Vraag. Of gy ook belydt, datjezus ,, Chriftus is de eeuwige en eeniggeboorne ,, Zoone Gods, zynde ons van den Vader ge,, fchonken tot onzen eenigen Propheet, vol„ maakte Hogeprielter , en eeuwige Koning, ,, om volkomen zalig te maken allen, die „ door Hem tot God gaan. En of gy Hem „ ook tot zulk een einde begeert, u met eene „ ook, onder een afkeer van alle zonden, „ aan Hem opdragende, om niet u zeiven te „ leven, maar voor Hem, die voor ons gc- ,, ftorven en opgewekt is. Wat antwoord ,, gy hier op ? ,, IV. Vraag. Of gy ook 't hoofdzaakelyke ,, dier Geloofsbelydenis, waar van gy onder„ wezen zyt, met ons voor fchriftmatig er„ kent, en ook met ons verhoopt in vrede „ te beleven, en of gy dan daar op van my „ begeert te ontvangen den Chriftelyken Wa„ terdoop, in den naam des Vaders, en des „ Zoons, en des H. Geeft. Wat zegt gy ,, daar op ? Deze vragen met ja beantwoord zynde, worden zy verzogt neder te knielen; hier op wor-  Mennoniten of Doopsgezinden. 239 worden zy door den Oudfte of door den Leeraar vermaand: Deze knielt insgelyks neder en bidt, 't geen ook al de broeders doen, maar dc zufters blyven zitten. Van 't gebed opgeftaan zynde, vat hy eene fteene kan of kruik i met water, die by hem ftaat, houdt dezelve . in zyn flinkehand, tcrwyl hy de regtehand 1 op 't hoofd des Dopelings legt, en zegt, dat hy op deszelfs belydenis, (die hy kortelyk herhaalt) en op deszelfs eigen begeerte hem doopt in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geefts. Onder 't uitfpreeken van deze woorden, giet hy met de kruik driemaal een weinig waters op 't voorhoofd des Dopelings, Hy zet zyn kruik neder, doet aan de Dopelingen eene korte vermaning en zegenwenfeh , reikt hun de hand toe, en heft ze op, kuft hen en noemt ze lieve broeder, of lieve zufier. Daar op treden de andere Leeraars van de verheven plaats, waar op zy zitten, af, geven aan de nieuw gedoopten dc regtc hand, en den naam van lieve broeders en zufiers, benevens een kus, onder 't uitboezemen van een zegenwenfeh , waar op ieder weder naar zyn plaats keert. 7) Wat 't H. Avondmaal betreft. By gelegenheid van 't zelve wordt eene Predikatie gedaan op deze plegtigheid toepasfelyk. De redevoering geëindigt zynde, doet de Prediker  240 Het Vyf de Gefprek over de leer een nieuwe aanfpraak aan de Gemeente, hy toont de eigenfchappen van een waar Difchgenoot aan, en hoe zwaar zy zig bezondigen, die onwaardig eeten en drinken. Hier op bidt hy met de Gemeente, treedt af, en gaat voor de tafel ftaan, die met een wit kleed gedekt, en met eenige brooden en met bekers voorzien is, gelyk ook eenige flesfen met wyn ter zyde van de tafel op den grond ftaan, en een mandje met brood. Hy neemt een der broodjes in zyne hand, en fpreekt de eerftt woorden van de infleliing des Avondmaals, voegende daar by, dat 't brood niet is 't eigenlyke lichaam van Chriftus, maar een teken van 't gekruifte lichaam van Chriftus, even gelyk Chriftus 't manna cn de geeftelyke fleenrots genoemd wordt. Hy vermeit 't oogmerk van 't brood in 't Avondmaal, namelyk dat 't betekent de gemeenfchap der Gelovigen, en dat men door deszelfs breking zig 't lyden des Verlosfers voor oogen ftelt. Hy vermaant den Difchgenooten fchaamte en leedwezen te hebben over hunne onbekwaamheid en onwaardigheid , daar zy deel zullen nemen aan zo kragtig eene beeltenis van verhevene zaken; en dat zy tog hooren zullen naar de ftem van Chriftus, die hen tot een veel hcerlyker genieting uitlokt, namelyk tot 't inwendig Avondmaal des Lams. Hy nodigt daar op de  Mmioniten of Doopsgezinden'. 241 do verflagcne van harten , als regt geaarde gallen aan de tafel des Heeren, en hy moedigt hen aan om in den naame Gods toe te taften, en 't brood tot een wezenlyke zegen voor de ziel te ontvangen , met een bygevoegden. wenfeh. Hy geeft te kennen, dat nu 't brood zal gebroken en uitgedeeld worden, en verzoekt , dat zy zulks met dc hand zullen aannemen. Hier op breekt hy een ftukske van 't brood af, geeft 't aan den naaft zittenden Leeraar, en gaat zo voord van den een' lidmaat tot den anderen door de gehecle Gemeente , dewyl dc Diaken de korf met brood hem nadraagt. Onder 't omdeden vermaant dc Oudfte of Leeraar de Gemeente hunne zielen naar boven te verheffen, en zig te fpyzigen met te gedenken aan Jezus dood. Het brood omgcdccld, en zig weder aan tafel gcplaatft hebbende, verzoekt hy, indien iemand van de broederen of zuftcren by de omdcciing des broods mogt overgcflagcn zyn, dat zulk een 't niet kwalyk duide, maar zig gelieve te openbaaren. Dan gaat hy op zyn gewoone plaats zitten, en roept de Gemeente toe, dat zy tog alle hunne kragten infpannen, om zig 't bitter lyden van den Heere Jezus levendig voor te ftellen, en dierwyze 't brood in des Heeren naam cn in 't geloof te eeten. Hier op eet een ieder 't ftukske brood by 't omdeeQ ka  242 Tiet Vyf de Gejp-ek over de leri ontvangen, cn tot hier toe bewaard. Dc Oudfte of Leeraar 't brood met de Gemeente gegeten hebbende, begeeft zig weder voor dc tafel, de Diaken treedt ook toe , en zet de flesfcn wyn op tafel, na welke verrigting hy weder op zyn plaats gaat zitten. De Leeraar de bekers, die tot hier toe t'onderft boven Honden, omgekeerd hebbende, vult dezelve met wyn. Hy fpreekt daar op de woorden der injïelling, doch hy voegt er by, dat dc wyn niet is 't eigenlyk bloed van Chriftus, maar een teken van 't zelve, enz. en 't infehenken des wyns, zegt hy, is een zinnebeeld der vergieting van Chriftus bloed ; 't drinken van dien, een voor-oogenftclling der befprenging van Chriftus bloed aan de zielen der gelovigen. Hy verklaart verder 't drievuldig nut van den wyn, als die den dorft ftilt, wonden zuivert, cn kranken gezond maakt: cn hy brengt deze drievoudige werking over tot 't bloed van Chriftus. Hy zet de Gemeente aan tot een gceftelyken dorft, vermaant hen tot aandagtige overweging van 'sHeeren lyden, enz. Daar op neemt hy een der bekers in dc hand, drinkt er uit, geeft dien vervolgens aan een der Leeraaren, welke gedronken hebbende, denzelven overgeeft aan iemand, die naaft hem zit, en zo gaat de beker van den een tot den anderen voord. De Diaken draagt de  Mennoniten of Doopsgezinden. 243 dc andere bekers na verfcheiden kanten van 1 de Kerk, en hy maakt dat alle de Difchgenoo1 ten naar genoegen bediend worden, Mid1 delerwyl word de 13311e Pfalm gezongen. Als zy gedronken hebben, brengt de Diaken 1 de bekers weer op tafel. De Leeraar doet i eene korte narede en zegenwenfeh , en deze plegtigheid wordt cindelyk met bidden en zini gen beflooten 8) Aangaande de voctwasfehing heb ik te 1 voren reeds aangemerkt, dat zy by de meefte I Gemeenten der oude Vlamingen niet meer in ; gebruik is. Dewyl dezelve evenwel nog hier :cn daar wordt geoeffend, zal ik dezelve befchryven. Ik moet hier aanmerken, dat er aangaande de tyd en wyze verfchil is tusfehen jfle Dantzigers en Groningers. De cerftgemelde willen, dat men de voetwasfehing alleen moet oeffenen aan Oudften of Leeraars, die ambtswege van een andere Gemeente tot hen gezonden worden; of ook, wanneer een broeder of zufter van een andere plaats komt om in 't toekomende by hen als lidmaat te bly'Ven: in zulk een geval moet de vader des Ihuisgezins, indien 't een mansperfoon is, en anders de moeder des huisgezins, by welk zoda- (?) Zie Rues tegemvoordigen ftaat .der Deej>sg£'ziade-s ^S- 49-5.3*  244 Het vyfde Ctïïnk over de danig een lidmaat herbergt, 'savonds na de maaltyd op de kamer, daar de vreemde perfoon of perfoonen flapen, komen:, hun de fchoenen en kouzen uit trekken en de voeten wasfehen tot een blyk van gaftvryhcid, beroepende zig op i Tim. 5: 10... Zo zy [gaemej heeft geherbergt, zo zy der heiligen voeten heeft gewasfehen, enz. By de Groningers gefchiedt deze plegtigheid by 't H. Avondmaal, in zommige Gemeenten voor, in andere na de bediening van dat Sacrament. Daar 't voor de bediening des Avondmaals gefchiedt, doen zy dit in 't begin van den Godsdienft, eer de Oudften en Leeraars in de Kerk komen. Gemeenlyk echter gefchiedt zulks als 't Avondmaal gedaan is, als wanneer de Oudfte of Leeraar een aanfpraak over dit onderwerp laat voorafgaan, waar op de Gemeente naar gewoonte in llüte haar gebed doet. Dan begint men van boven af, de tweede wafcht de voor hem gezetenende voeten, na dat hy hem de fchoenen en kouzen heeft uitgetrokken, en droogt ze met een doek weder af, waar na hy hem kuft. Hier op gaat hy weder zitten, en laat zig op zyn beurt van een derden 't zelve doen, en zo gaat deze plegtigheid verder voord van den een tot den ander. De vrouwsperfoonen betoonen-elkander dien licfdc-pligt mede. Die handel wordt met een vermaning tot ootmoedig-  Mennoniten of Doopsgezinden. 245 idigheid, liefde, en eendragt, beflooten. De . Groningers , die zulks by gelegenheid van 't Avondmaal doen , beroepen zig op Joh. 13: 4—15- 9) Wat 't huwelyk aangaat, perfoonen die zig in den Echt willen begeven, maken zulks 1 vooraf den Leeraar bekend, en deze doet aan ide Gemeente berigt van hun voornemen. Hy ivermaantze om God te bidden, dat Hy deze op handen zynde plegtigheid zegene, enz. 1 waar op een gebed gefchiedt. Dit geëindigt ; zynde , treden beide de perfoonen voor de (Gemeente, dc Leeraar vraagt hen, of zy nog van willen zyn, zig zomen in den echt te verbinden ? cn zy beantwoorden dit met ja. Hy I houdt hun de pligten der echte lieden met de 1 woorden der H. Schrift voor oogen,en vraagt I hen, of zy deze geboden des huwelyks naar dit woorfchrift willen houden? Zy beloven zulks, en geven elkander de hand. De Leeraar neemt [hunne handen in zyn regte hand en zegent hen, waar mede deze Kerkelyke plegtigheid eindigt. 10) Eindelyk moet ik nog aanmerken, dat ' veele dezer Gemeenten in eene onderlinge verbintenis ftaan, welke de Sociëteit der oude Vla- . mingen wordt genaamd, welke op zekere tyden te Groningen vergadert, en in vier Clasfen verdeeld is. De I. Clasfis bevat Borne, Hengelo, Q.3 ^-  xsfi Het Vyfde Gefprek over de Deventer, Haarlem in de Margarete Jïraat, II. Clasfis Groningen in de Botteringe ftraat, lift, Sneek nieuwhuis, Knype en Mildam, Dragten. III. Clasfis Sapmeer, Noordbroek, Beerta, Appingedam, Nieuwe Jiadgadens. IV. Clasfis , Ulrnm en Houwerzyl, Rasquert, Leermis, Lopperfum, Zyldyk, Uithuizen. De Gemeenten in 't Kulmfche, op 't Kunpad en Przekowski, en Br enkenhofswalde , en Frantzdaal (welke drie Kerken tot deze Sociëteit behooren) worden om derzeiver afgelegenheid niet befchreven.' J. Gelief my nu nog iets van de oude Friezen mede te deelen. L. De oude Vriezen of oude Vriefche Mennoniten ,' hebben veel overeenkomft met de oude Vlamingen, doch verfchillen nog, voor zo ver die onder de Fync geteld worden, deze voor de allerfynfte zyn te houden. Men heeft er in ons ganfche land maar twee Gemeentens van, namelyk één in Holland te Aalsmeer, en één in Friesland te Balk , die onderling gemeenfchap houden, doordien er jaarlyks over en weder Gecommitteerden gezonden worden. In 't jaar 1771. beftonden die van Aalsmeer in 113 cn een half huisgezinnen, en zedert dien tyd is hun getal aldaar niet verminderd — zy hebben geen Predikanten, die daar toe opgeleid zyn en bezolding trekken, hun Predikers  Mennoniten of Doopsgezinden. 247 kers zyn boomkwekers,visfchers enz. die alles uit liefde doen , en tot Predikers verkooren wordende, 't geen door de ganfche Gemeente gefchiedt, zyn zy verpligt, er zig in ftaat toe bevindende, of niet, dat ambt aan te nemen, moetende vertrouwen, dat hoe onbekwaam ook, zy wegens hun roeping bekwaamheid zullen ontvangen. Slaat iemand een roeping af, hy wordt gebannen. Zy zyn zeer gezet op uitwendigheden, en ftellen in kleinigheden groot gewigt. Door hun kleding zyn zy ligt van anderen te onderfcheiden, hoewel de jonge lieden zig daar in tegenwoordig meer vryheid aanmatigen. Over 't algemeen worden zy voor ganfeh niet kundig gehouden, waar van misfehien gebrek aan Katechifatien een der oorzaaken is. Die gedoopt zullen worden, krygen vooraf wel eenig onderrigt, doch zulks is meeft omtrent uitwendigheden. Eigenlyk mogen zy geen handel dryven met, of ter maaltyd gaan by menfchen die niet tot hun Gemeente behooren, maar dit wordt hedendaagfeh altoos niet in beoeffening gebragt. 'Zy hebben eene wet, die ook nauwkeurig wordt uitgevoerd, dat een lidmaat van hun Gemeente trouwende met iemand van een anderen Godsdienft, ja zelvs met iemand, die wel in hun Kerk gebooren, maar nog niet gedoopt is , moet gebannen Q 4 wor-  Ê4S Het Vyf de Gefprek over de worden. De voetwasfching is nog by hen in gebruik, die zy verrigten aan de Predikers, die over en weer te Aalsracer cn Balk gezonden worden. J. liet is nu ruim twee jaaren geleden, dat ik te Aalsmeer zjmde, by dat zoort van Mennoniten den Godsdienft bywoonde. L. Dewyl ik er nooit zelve geweeft ben, 20 zeg my, hoe gy 't daar bevondt. y. In hun openbaaren Godsdienft fchynt zeer 't een vouw dige te heerfchen, dc Kerk is flegts een Lootz, de Prediker ftond op een voetenbank voor een houte leuning ,die uit drie Hukken gemaakt was. Men had op de voetenbank groote floelen gefchikt voor de andere Predikers , (er waren toen drie) een Hoel was voor den Voorlezer, ook waren er eenige Zangers, die voor en na zingen, zonder dat de Gemeente mede zingt. Ik zag daar ook 't flil gebed, 't geen volgens uw verhaal by zommige der oude Vlamingen nog plaats heeft. De Prediker Helde vooraf den inhoud van 't gebed aan de Gemeente voor, keerde zig daar op om , en knielde voor zyn Hoel neer, dit deden ook de andere Predikers, dc Gemeente nam ook een biddende houding aan, en ér heerfchte een poos tyd eene diepe Hilte, tot dat de Prediker door eenige beweging te kennen gaf, dat *t gebed geëindigd was, L,  Mennoniten of Doopsgezinden £49 L. Dit hebt gy zeer wel opgemerkt, 't verhaal dat er my van gedaan is, komt met uw berigt volkomen overeen. Ik voeg er nu nog by, dat er geen collecte voor den Armen in de Kerk gefchiedt, maar op zekere tyden gaan zy by de Gemeente aan de huizen om, zonder evenwel iets te vragen, en de overbroek, die zy verbaaft groot hebben , is de offerkift. J. Neem niet kwalyk , dat ik UE. iets vraag, toen ik te Aalsmeer was, werd my in de herberg daar ik logeerde, door zeker iemand verhaald, dat er onlangs eene groote twift in die Gemeente was ontftaan, maar hy wift niet wel, waar over dat gefchil ontftaan was, heeft UE. daar ook iets van gehoord? L. Deze twift, welke op een fcheuring fcheen te zullen uitlopen, ontftond by gelegenheid van 't verkiezen van een nieuwen Prediker. Er waren toenmaals drie Leeraars, en men wilde een vierde verkiezen, gelyk ook dadelyk gcfchicddc, maar dc verkoorene floeg zulks af. De twee Oudfte Predikers met ccn gedeelte van de Gemeente , wilden daar in beruften, zonder hem volgens de wet, of ten minften een over oud gebruik, te bannen. Dc derde Prediker in tegendeel, met 't grootfte deel der Gemeente wilde met hem Q 5 naar  «5» Hei Vyf de Gefprek ©ver de enz. jiaar gewoonte doen; na veel verfchillen en oneenigheden, die misfchien in langen tyd of nooit zullen te regt komen, dient de zaak m den Haag, en is, naar my onlangs bengt is, thands nog niet uitgewezen. HET  HET ZESDE GESPREK over de REMONSTRANTEN O F ARMINIANEN. Jongeling. Zyn de Remonftranten niet dezelve, welke men anders ook wel Arminianen noemt? L. Ja, en zo noemt men hen naar Jacobus Arminius geboren te Oudewater in 't jaar 1560. Hy vertrok naar Geneve om aldaar zyne letter-oeffeningen onder Beza voort te zetten. Vervolgens vertrok hy naar Bazel , daar hy GRYNiEus hoorde. Ondertusfchen eene bekwaamc gelegenheid zig aanbiedende, deed hy eene  t$t Het Zesde Gefprek over ie eene reize in Italië naar Rome, ontmoette Bellarmyn cn andere, over welke reize Beza aangaande Arminius in eenige bekommering raakte. Hy keerde 1587. weder naar huis, en werd 1588. Predikant te Amfterdam, alwaar hy 15 jaar dit ambt bekleed heeft. Dat hy in dien tyd reeds in 't onzekere was, of twyfelagtig aangaande eenige leerftukken onzer Kerk, blykt uit eenen brief, welken hy den 18 Maart 1591. aan zyn ouden leermeeIter Gryn^us fchreef, waar in hy onder anderen zegt: Over ie prcedeftinatie, de erfzonde, den vryen wil, zyn veele en groote oneenigheden, uit dewelke om de waarheid te zeggen, ik my nog niet redden kan. Ik leeze de Schrift, maar blyve evenwel onzeker. Te Amfterdam verklaarde hy den brief van Paulus aan de Romeinen, door welke Predikatie hy zeer verdagt werd, van niet overcenkomftig onzen hervormden Godsdienft te leeren. Toen Franciscus Junius 1602. te Leiden overleden was, werd Arminius in deszelfs plaats tot Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid aangefteld. J. Hoe kwam 't tog , dat zy aan Arminius, welke reeds verdagt was van niet zuiver te zyn aangaande de leer onzer Kerk , 't Profesforaat te Leiden opdroegen ? L. Dit is gefchiedt door behulp van Uiten- bo-  Rmonftranten en Arminïanen. 253 bogaart Predikant in 'i Haage (a), welke een goed vriend van Prins Mauritz was, teweeg bragt, dat Arminius tot die waardigheid bevorderd werd. De Deputaten van 't Synode, Gomarus , die van Junius voor zyn dood gewaarfchouwd was, de Magiftraat en Kerkenraad van Amfterdam kantede zig hier tegen, en zyn ontflag als Predikant werd hem geweigerd. Nogthans door 't verzoek der Curatoren, van Uitenb ogaart en Arminius zelve , waar door 't eindelyk is toegeftaan, op voorwaarde (a) Uitenb ogaart is te Utrecht geboren 1557. en dus nog ten tyde, toen de Roomfche Godsdienft heerfchte. Na de Vredehandeling te Gent 1576, werd 'er in die ftad door de Gereformeerden niet dan zeer heimelyk gepredikt, maar in 't jaar 1577. begon Huibert Duyfhuis , die aldaar Paftoor in de Parochie van St. Jacobs Kerk was, zig tegen 't Pausdom aan te kanten, en predikte aldaar met zyn Choorklced en vierkante muts in 't midden der beelden, tegen de beelden, de MifTe en andere grove dwalingen des Pausdoms. Middelerwyl predikte de zuivere Gereformeerden in 't verborgen, daar na in Schuuren, vervolgens in de Minderbroers Kerk. De Gereformeerden verzogten aan Duyfhuys , dat hy zig by hen geliefde te vervoegen, doch wees dit van de hand, waar door er te Utrecht tot 't jaar 1586. eene fcheuring is gebleven tusfehen de navolgers van Duyfhuis en de andere Hervormden. Deze Duvmuis nu leerde eene voorwaardelyke pradeftinatie, en wilde dat de kragt van de genade afhing van de vrye wil des menfchen. Deze Predikatie heeft Uitenbogaart gehoord, en werd 't in die gevoelens vervolgens met Duyfhuis eens.  i54 Het Zesde Gefprek over de de evenwel, dat hy eerft met F. Gomarus over de voornaamfte Hoofdftukken der leer in conferentie zoude treeden, en alle verdenking van vreemde gevoelens door eene ronde verklaring van zyn gevoelen van zig weeren zoude, na dat hy ook beloofd had zyne gevoelens, zo hy misfchien eenige byzondere had, die nimmermeer zou verbreiden. Deze conferentie is gehouden in tegenwoordigheid van de E. Curatoren , en de Gedeputeerden van 't Synode. In dewelke, na dat hy betuigd had, dat hy de voornaamfte leerftukken der Pelagianen aangaande de natuurlyke genade, van de kragten des vryen wils, van de erfzonde, van de volmaaktheid des menfchen in dit leven , van de prsedeftinatie, enz, uitdrukkelyk verwierp, cn dat hy ook al 't geen Augustinus en andere Vaders tegen de Pelagianen gefchreven hadden, toeftond; ja dat hy oordeelde, dat de Pelagiaanfche dwalingen wel en te regt van de Vaders wederlegt en verworpen zyn; en dat hy met een beloofde, dat hy niets zoude leeren, ftrydig met de aangenomen leer der Kerk (b). Deze conferentie is ge- (£) Zie de Voorrede voor de handelingen van "t Synode van Dordt bladz. 3. Trigland Kerkiyke Hiftorie p. 287. — G. Brandt befchuldigt Trigland van ontrouw , welke laatfte zig beroepen had op 't Protocol van de Kerk van Am-  Remonjlranten en Arminianm'. 255 gehouden in 'sHage den 6 cn 7 May 1603. En :> hier op is hy tot 't Profesforaat te Leiden toegelaten. Op de Leiifche Academie zynde heeft Amfterdam, cn gezegd, dat de Copy authentyk hem was ter hand gefteld. Daar Brand wil dat eenige door Trigland opgegeven zaken daar niet in zouden te vinden zyn. Doch Jac. Leidekker heeft de eer van Trigland zo verdedigt , dat G. Brand er zig over fchamen moet. Zie Leidekker verdediging van de eer van '/ Synode van Dordt* I.Deel pag. 113—121. Indien wy de zaken van dien tyd onpartydig willen naarfpeuren, moet men geen fchriftea van éénen kant lezen. Wanneer men de Kerkelyke Hiftoric van Uitenbogaart leeft, moet men ook Trigland lezen; i zo men de werken van Brand doorbladerd, moet men ook . die van Leidekker onderzoeken. Veele handelen al te pac ;! tydig, verlaten zig op zekere Schryver, die niet onpartydig 1 oordeelt, b. v. Cerisier in deszelfs Tafereel der Nederl. • Gefchiedenisfen 5. D. I.Stuk, haalt geduurig aan Regenij 1 boog Gefchiedenis der Remonjlranten, doch deze is een - i getrouw Copiïft van G. Brand , en deze heeft wederom izyn verhaal gefchept uit de naamlooze fchriften door de i Remonftranten in dien tyd van verbittering uitgegeven, - i yoornaamlyk uit zeker tractaat, dat in 't jaar 1622. gedrukt , is, onder den titel: Grouwel der verwoefting, ftaande ia • \de heilige plaatze, dat is, klaar en waarachtig verhaal : • van de voornaamfte mishandelingen, enbillyke proceduuren ■ 1 tn nulliteiten des Nationale» Synodi , gehouden binnen .Dordrecht in de jaaren i6"i 8. en 1610. En voor welks Schryver gehouden wordt Bernardus Dwinglo , een der gedaagde Remonftranten, en dus zeker geen onpartydig Oa- °; derzoeker en getuige der waarheid. Zie de Nieuwe Nederl, '. Bibl. 4 Deel 1 Stuk pag. 134.  %s$ Het Zesde Gefprek over de heeft hy in den aanvang alle verdenking van vreemde gevoelens van zig tragten te weeren, in dier voege, dat hy ook de leer der Gereformeerde Kerk aangaande de voldoening van Chriftus, van 't regtvaerdigmakend geloof, van de regtvaerdiging door 't geloof, van de zekerheid der zaligheid, van de onvolmaaktheid des menfchen in dit leven , en andere hoofdftukken der leer, die hy daar na heeft tegengefproken, en door zyn difcipelen beItrcden zyn, in 't openbaar verdedigde. J. Heeft hy daar langen tyd in volhard? L. Neen, een of twee jaar Profesfbr geweeft zynde, fchroomde hy niet met zyne gevoelens over dePrsedeftinatie en genade openlyk voor den dag te komen, doch vond in zyn ambtgenoot F. Gomarus een fterken tegenftand, en werd doorhem van onregtzinnigheid befchuldlgd, als dryvende eene voorverordineering , die niet Gods vrye welbehagen ten grondflag had, maar voorwaardelyk was , en afhing van 't geen God voorzien had, dat in de tyd zou gebeuren, en dat Arminius daar en boven nog met andere fchadelyke wangevoelens zwanger ging. Hier uit ontftond .eene groote twift, niet flegts tusfehen deze twee Hoogleeraars, maar ook tusfehen derzelver leerlingen, die door 't gezag der Staaten zelve niet kon worden bygeleid. Geduu- ren-  Remonftranten of Arminianen^ 257 rende deze onrull overleed Arminius in 't i/aar 1609. J. Werd door 't overlyden van Arminius alles weder in ruft ? L. Neen, veel eer had 't tegendeel plaats, 't vuur van twift brandde hoe langs hoe heviger. Arminius had veel aanhangers zyner leer nagelaten, deze na veele twiften met de andere party, die veel fterker was, vervoegden zig in 't jaar 1610 tot de Staten van Holland en Weftfriefland met zeker Vertoogfchrift of Remonftrantie, (c) waar na de Ar.minianen den naam van Remonftranten bekomen hebben. J. Wat behelft deze Remonftrantie in zig? L. Zy zeggen daar in, dat zy geen verandering van Religie zoeken , maar begeereïa dat de Confesfie (zynde de 37 Artikelen) en de Katechismus gerevideerd werden; en zo dit al niet gebeurde dat men dan over de poincten , waar in de Remonftranten zwarigheid vinden , niet examineerde, of zo die zaken in 't examen voorkomen, men zig laate vergenoegen met zodanige verklaringen als de Remonftranten daar van doen. Zy geven ook: voor.5 (r) Deze Remo?iflranïie werd door Utenbogaard opgebeld , en getyk veele meenen heeft ook Hügo de Gr-oöït daar mede de hand in gehad. R  258 Het Zesde Gefprek over de voor , dat zodanig eene revifie of refumtie niet kan verworpen of tegen geftaen worden, zonder de Confesfie in den grond, vervat in 't 7de Artikel dier Belydenis, om ver te ftootcn, en wederom in te voeren eenen Pausfclyken grond, by de welke menfchlyke decreeten of fchriften buiten doling, en genoeg in gclyken graad met Gods gefchreven woord gefield werden, 't welk zy achtten onlydelyk te zyn , en dit zoeken zy met de woorden van Z. Ursinus te bewyzen. Vervolgens geven zy op de poinclen der leer waar over zy zig bezwaard vinden, welke zy tot vyf brengen, eerft zo als zy zeggen, dat die door de Predikanten der andere party geleerd worden ; en dan hoe zy Remonftranten des aangaande gevoelen. J, Mag ik deze vyf poinclen of Artikelen, waar over zy zig bezwaard vinden, hooren ? L. Zeer gaern, ik zal U dezelve uit de Remonftrantie voorlezen. „ De Leerpoinften „ daar de Remonftranten van fpreken zyn deze.' " „ I. Dat God (zo eenige zeggen) door „ een eeuwig en onveranderlyk befluit uit de " menfchen, die hy niet als gefchapen, veel „ min als gevallen heeft aangezien, zommige „ ten eeuwigen leven, zommige ter eeuwige* „ verderffenisfe heeft geordineerd, zonder „ eeni-  Remonjlranten of Armmanen. 159 f, eenige aanmerking van geregtigheid of zon„ de, gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid, „ alleen om dat 't hem alzo geliefd heeft, om de heerlykheid zyner regtvaerdigheid en barmhartigheid, of (zo andere 't ftellen) j, zyner Zaligmakende genade , wysheid en „ vryemagt te betonen , hebbende daar toe „ ook verordineerd middelen dienftig tot uit„ voering van dezelve, mede door een eeu„ wig en onveranderlyk belluit , uit kragt „ van dewelke die perfoonen ter zaligheid „ verordineerd zyn, noodzaakelyk en onver„ mydelyk moeten zalig worden , en niet ,, kunnen verloren gaan, cn die ter verdoe„ menis verordineerd zyn, (wezende verre 't „ meeftendeel ,) noodzaakelyk en onvermy„ delyk moeten verdoemd worden, en niet „ kunnen zalig worden." „ II. Dat God (zo andere leeren) willende van eeuwigheid by zig zei ven een befluit „ maken, om zommige menfchen te verkie„ zen , en andere te verwerpen , heeft 't „ menfchlyk gefiacht aangezien, niet alleen„ lyk als gefchapen, maar ook gevallen en „ verdorven in Adam en Eva, onze eerfte „ Voorouders , en over zulks de vervloeking „, waardig : uit welken val en verdoemenis 5, hy voorgenomen heeft zommige te verlosss fen en zalig te maken door zyne genade, E 2 tot  26*0 Het Ztsde Gefprek over de ,, tot betoning zyner barmhartigheid: en de „ andere zo wel jong als oud, ja zelfs eenige 3, kinderen der bondgenooten én die in den „ naam van Chriftus gedoopt zyn , in hun 5, kindsheid ftervende , in de vervloeking „ door zyn regtvaerdig oordeel te laten b'ly„ ven, tot verklaring zyner regtvaerdigheid , „ en dit zonder eenige aanmerking van be„ keering en geloof in den eenen, of onbe- keerlykheid en ongeloof in den anderen. „ Tot uitvoering van welk befluit, God „ medegebruikt zodanige middelen, door de „ welke de verkoorenen , noodzakelyk en „ onvermydelyk zalig worden , en de ver,, worpenen noodzakelyk en onvermydelyk „ verlore i aan." „ III. Dat dezen volgende Jezus Chriftus de ?, Zaligmaker des werelds, niet is geftorven „ voor alle menfchen, maar alleen voor die „ geenen , die alzo op de eerfte of tweede „ wys uitverkoren zyn: als zynde een mid„ del en middelaar geordineerd, alleen om die 3, zalig te maken, en geen andere." „ IV. Dat dezen volgende en de Geeft „ Gods en Chrifti, in den geenen, die op de „ een' of andere manier uitverkoren zyn, ,, werkt, door zodanige kragt der genade , „ die zy niet kunnen wederftaen, alzo dat zy 3, niet kunnen, of zy moeten zig bekeeren ,  Remonftranten of Arminianen. 261 geloven en alzo noodzakelyk zalig worden: welke onweerftaanlyke genade, en kragt, den zodanigcn uitverkorenen alleen ge„ fchiedt, en den verworpenen niet : den „ welken niet alleen deze onweerftaanlyke ge„ nade onthouden, maar zelfs ook geene no3, dige en genoegzame genade tot bekeering, 3, geloof en zaligheid gegeven wordt : tot „ welke bekeering en geloof, deze wel ge,, roepen , genodigd en gefmeekt worden, ,, uiterlyk door een' geopenbaarden wille 3, Gods maar wordt hun evenwel de inwen3, dige kragt daar toe nodig niet medegedeeld 3, naar den heimelyken wille Gods." ,, V. Dat die 't waarachtig regtvaardigma„ kend geloof, eens door zodanig onweer„ ftaanlyke kragt ontvangen hebben, 't zelve ,, nimmermeer , hoe grove zonden zy ook 3, zouden mogen komen te doen, geheel noch „ cindelyk kunnen verliezen, maar door de,, zelve onweerftandelyke kragt, zo geleidt ,, cn bewaard worden , dat zy niet kunnen ,, ten eenemaal cn cindelyk vervallen en vcr„ loren gaan." ,, Van deze voor verhaalde poinóten verkla„ ren zy Remonftranten niet te kunnen ver„ ftaan, dat dezelve alle, of eenig van dien, „ in de Confesfie of Katechismus dezer Kerk „ vervat cn uitgedrukt zyn, maar houden, R 3 „ dal;  arJs Het Zesde Gefprek over At „ dat men in dezelve fchriften plaatzen vin„ den zal, die daar tegen ftryden, en kunnen „ dezelve in allen gevalle niet houden Gods }, woord conform, noch ftichtelyk, maar ge„ loven, dat zy ftryden tegen Gods woord, „ en zeer onftichtelyk , ja fchadelyk zyn , „ derhalven zy dezelve den Schapen Chrifti j „ en Chriftelyken toehoorderen niet zouden „ kunnen als eene goede gezonde fpyze der „ zielen voordragen , noch leeren of zy „ moeiten anders uit Gods woord onderrigt „ zyn." f. Het verwondert my zeer, dat de Arminianen in derzelver Remonftrantie aandringen op de revifie van onze Geloofsbelydenis en Katechismus, en niets tegen dezelve aanmerken, maar in tegendeel zeggen , dat zy de poincten waar over zy bezwaard zyn, in dezelve niet aantreffen. Doch dit in 't voorbygaan, gelief verder voor te gaan. L. Zy vervolgen aldus: „ En op dat uwe „ Ed. Mog. met een mogen verftaan, wat de „ Romonftranten van die zelve materiën ge„ voelen en leeren , zo verklaren zy , dat „ hun gevoelen daar van is als volgt." „ I. Dat God door een ecuwig, onveran„ derlyk befluit, in Jezus Chriftus zynen „ Zoon, eer des waerelds grond geleid was , „ befiootcnheeft uit 't gevallen zondig menfeh- „ lyk  Remonftranten of Arminianen. 263 „ lyk geflacht, die geenen in Chriftus, om „ Chriftus wil, en door Chriftus , zalig te „ maken, die door de genade des H. Geeftes, „ in den zeiven zynen Zoon Jezus geloven, „ cn in den zeiven gelove, en gehoorzaam„ heid des geloofs door dezelve genade tot „ den einde toe volharden zouden, en daar „ tegen de onbckeerlyke en ongelovigen in „ de zonden, en onder den toorn te laten, ,, en te verdoemen, als vreemd van Chriftus: „ naar 't woord des H. Euangeliums by Jo„ hannes 3: 36. wie in den Zoon gelooft, die heeft „ 't eeuwig leven, en wie den Zoon ongehoorzaam „ is, die zal 't leven niet zien, maar de toorne „ Gods blyft op hem. En andere plaatzen der „ Schriftuuren meer." „ II. Dat dezen volgende, Jezus Chriftus „ de Zaligmaker des waerelds voor alle en ie„ der menfch geftorven is : alzo dat hy ze j, alleen door den dood des kruis, de verzoc„ ning en vergeving der zonden verworven „ heeft: alzo nogthans, dat niemand dezelve 3, vergeving der zonden dadclyk geniet, dan „ de gelovigen: mede naar 't woord des Eu„ angeliums by Johannes Cap. 3: 16. zo lief ,, heeft God de waereld gehad , dat hy zynen „ eenigen Zoon gegeven heeft, op dat al die in ,, hem gelooft niet ver gaa, maar 't eeuwige leven hebbe. En in den eerften brief van Johannes R 4 „ Cap.  2f>4 Het Zesde Gefprek over de Cap. z: 1. hy is de verzoening voor onze zoit» „ den, en niet alleen voor onze, maar ook voor „ des gantfchen waerelds zonden." ,, III. Dat de menfch 't Zaligmakend ge>y loof van zig zeiven niet heeft, noch uit „ kragt van zynen vryen wil, alzo hy in den „ den ftand der afwyking en der zonden niets „ goeds , dat waarlyk goed is, (gelyk in zon„ derheid 't Zaligmakend geloof) uit en van „. zig zei ven, kan denken , willen of doen. „ Maar dat 't van noode is, dat hy van God 3, in Chriftus, door zynen H. Geeft werde „ herboren en vernieuwd in verftand, affectie „ of wil en alle kragtcn, op dat hy 't waare goed te regt moge verftaen , bedenken , s, willen en volbrengen, naar 't woord van „. Chriftus Joh. 15: 3. zonder my kimt gy niet a, doen." „ IV. Dat deze genade Gods is 't beginfel, „ de voordgang en volbrenging alles goeds , „ ook zo verre, dat de wedergebooren menfch „ zelfs, zonder deze voorgaande of toekomen- de, opwekkende, volgendeen medcwcrkcn„; de genade, noch't goed, denken, willen, „ of doen kan, noch ook eenige tentatien, ten kwaade wederftaan : zo dat alle goede ,, daaden of werkingen, die men bedenken j, kan, de genade Gods in Chriftus moeten ?, toegefchreven worden; Maar zo veele dc  Remonjlranten of Arminianen. 265 „ manier van dc werking derzelver genade „ aangaat, die is niet onweerftandelyk, want 5, daar ftaat van veelen gefchreven, dat zy „ den H. Geeft wederftaan hebben Hand. 7. „ en elders op veele plaatzen." ,, V. Dat die Jezus Chriftus door een waar „ geloof zyn ingelyft, en over zulks zyns le„ vendigmadcnden Geefts, deelachtig zyn ge„ worden, overvloedige kragt hebben, om te„ gens den Satan, de zonde, de waereld, en ,, haar eigen vleefch te ftryden, en overwin„ ning teverkrygen : wel verftaandealtyddoor „ den byftand van de genade des H. Geefts: ,, en dat Jezus Chriftus, hen door zynen Geeft; „ in alle tentatien byftaat, de hand biedt, en, „ zo zy maar alleen ten ftryd bereid zyn , en „ zyn hulp begeeren , en in geen gebreke zyn, „ ftaande houdt, alzo dat door geene liftig„ heid, noch geweld des Satans, verleid of „ uit Chriftus handen kunnen getrokken wor„ den, naar 't woord van Chriftus Joh. 10. „ Niemand zal ze uit myne handen rukken. Maar „ of dezelve niet kunnen door nalatigheid 't „ beginfel hunnes wezens, in Chriftus, veria,, ten, de tegenwoordige waereld wederom „ aannemen: van de heilige Leer, hun een„ maal gegeven, afwykende, de goede Con„ fcientie verliezen, de genade verwaarlooze: }, zoude eerft nader uit de H. Schriftuur moeR $ „ ten  %66 Het Zesde Gefprek over de s, ten onderzogt zyn, eer wy 't zelve met „ volle verzekering onzes gemoeds zouden kunnen leeren." „ de punéten alzo voorgedragen en geleerd, 3, houden zy Remonftranten den woorde Gods „ gelykformig te wezen, flichtelyk, en in de- ze materie genoegzaam tot zaligheid, zon,, der dat 't van noode zy, of ook ftigtelyk hoger op te klimmen, oflaager te dalen." „ Uit dit alle kunnen U Ed. Mog. klaarlyk verftaan, hoe onwaarachtig 't is, dat den „ Remonftranten word nagegeven , van dc „ Chriftelijke Gereformeerde Religie te willen „ veranderen, gemerkt, benevens de gedaanc 5, verklaring op 't ftuk van revifie, de voorJ? fchreven poincfen, zo verftaan en geleerd „ zynde , gelyk de Remonftranten dezelve „ verftaan en leeren, niet alleen de Confes„ fie en Katechismus in haar geheel blyven, „ maar ook (zo de Remonftranten dezelve „ verftaan) in haaren regten zin en meening genomen en verftaan worden, om opregte „ harmonie en eendragt, met de Gereformeer„ de kerken in Europa te houden, enz." J. Ik heb altoos gedagt, dat de Remonftranten , de vrye wil ten goede ftaande hielden, of met andere woorden, dat zy eene onverfchilligheid in de vrye wil van ons menfchen fielden , zo ten goede, als ten kwaade; maar hier zie  Remonjlranten of Arminianen. 267 zie ik uit 't derde en vierde artikel juift 't tegendeel. Het geloof (zeggen zy) heeft de menfch niet uit kragt van zyn vryen wil; hy kan in den ftaat der zonden niets goeds, (dat waarlyk goed is) doen; maar heeft den H. Geeft der wedergeboorte nodig, op dat hy in verftand en wil vernieuwd werde; alles wordt aan de genade Gods in Chriftus toegefchreven, die als 't beginfel, de voordgang, en volbrenging van alles goeds wordt aangemerkt. My dunkt dit alles komt zeer wel met Gods woord en onze Leer overeen. Hoe is 't mogelyk, dat zy die zaken kunnen voordbrengen, als artikelen , waar over zy bezwaard waren ? L. Dit hebt gij zeerwel opgemaakt. Veelen hebben hierom gedagt, dat zy ter kwader trouw hier gehandeld hebben, door zodanige zaken optegeven, die onze zuivere kerk altoos geleerd heeft. Doch hoe dit ook zy, dit is zeker, dat er eene groote dubbelzinnigheid of anders tegenftrydigheid plaats heeft, tuffchen 't vorige en de laatfte uitdrukking in den 4de artikel, namenlyk. „ Maar zo veel de manier „ van de werking derzelver genade aangaat, „ die is niet onweerftandelyk, want daar ftaat „ van veelen gefchreven, dat zy den H. Geeft „ wederftaan hebben Hamd. 7. en elders op „ veele plaatzen," Gy weet, dat als wy van de zaligmakende werking des H. Gceftes fprec- ken,  2f5& Hes Zesde Gefprek over de ken , zo als die 't verftand eens zondaars kragtig verlicht, en zyn wil heiligt, wy, die genade werking onweerftandelyk noemen, hier ziet gy nu wel 't verfchil tusfehen ons en de Remonftranten. Dat wy die onweerftaanbaare werking des H. Geeftes niet aanmerken, als waar door de mensch tegen zyn wil gedwongen wordt, noch ook dat zy niet ftryd tegen Hand. 7. en andere plaatzen, zal ik nu niet zeggen, dewyl ik u dit te voren duidelyk genoeg geleerd en verklaard heb, (d) ik merk nu maar aan, (dewyl gy my daar opzettelyk naar vraagt,) dat hier eene tegenftrydigheid is. Immers, indien de vrye wil des menfchen, in den ftaat der zonde , zo onbekwaam is, ten goede, en genegen tot 't kwaade, hoe kan de mensch dan door eene wederftaanbaare genade worden te regt gebragt ? Zo lang zyn wil niet genegen is ten goede , zal hy altyd die werking van den H. Geeft wederftaan. Ik zou er u veel meer van kunnen zeggen, doch ik houde thans geen gefprek over de wederleggende Godgeleerdheid. J. Hoe ging 't verder met die Remonftrantie ? L. (V) Zie myne Katechismut de H. Godgeleerdheid, of Gefprekken over de voornaamfte waarheden van den ChriSr telyken Godsdienft 2 Deelp. 205 en 106,  Remonftranten of Arminianen. 269 L. De andere party leverde ook een Vertoogfchrift aan gemelde Staaten in, onder den naam van Contraremonftrantie ,waar van ookzy by tegenftelling, den naam kregen van Contraremonftranten. 3. Mag ik den inhoud van deze Contraremonftrantie hooren ? L. Indien dezelve niet wat groot was , zou ik die woordelyk aan u voorlezen, dewyl zy waardig is om gelezen te worden, dan dit kunt gy t' huis op uw gemak doen, ik zal u 't boek daar men beide die Vertoogfchriften in vindt (e) mede naar huis geven , en u thans den voornaamften inhoud mede deelen. J. Ik zal begeerig toeluifteren. L. Zy toonen aen, dat de Remonftranten 't zeer mis hebben, als zy meenen geen gelegenheid te hebben gegeven, tot die gerugtcn,dat zy verandering in de Leer zoeken, tot ftoring van de rust der kerk. Want, dat de oneenigheden in de kerk, hier te lande haar oorfprong hebben, dat eenige kerkendienaars, hunne bybyzondere gevoelens , zo heimelyk, als openbaar dryvende, evenwel nooit rondelyk hebben willen verklaren, ter plaatze daar zulks be- («) Dit boek is genaamd fchriftelyke Conferentie gehouden in 's Hage ióïï, tusfehen sommige Kerken Dienaaren enz.  i"7Q Het Zesde Gefprek over de behoort, veel min, zig 't oordeel der kerk onderwerpen. Wat de Confesfie en Katechisraus aangaat, de Contrareraonftranten bekennen zeer gaarn , dat 't menschlyke fchriften zyn, die niet gelyk moeten gefield worden , met de H. Schriftuur, waarom ook niemand zo nauw aan 't zelve is verbonden, als aan den regel van Godswoord. Maar dewyl de H. Schrift van allerly feóten wordt misbruikt, tot een dekmantel hunner dwalingen , en verfcheidenlyk verklaard wordt, zo is 't hoognodig, om vrede en eensgezintheid in Gods kerk te houden, dat er omtrent den regten zin van Gods woord , eenige algemeene formulieren van eenigheid in de Leer zyn, waar aan alle kerkendienaars met ondertekening zyn verbonden. Ook begeeren de Contraremonftranten, dat indien er iets is in de Confesfie en Katechismus, dat tegen Godswoord ftrydt, zulks wordt aangewezen om aan Godswoord als den eenigen regel te toetzen; doch zulks (zeggen zy) is tot den huidigen dag toe, niet gefchiedt, hoe menigmaal men zulks aan de Remonftranten verzogt heeft. Verder zeggen zy,de Confesfie en Katechismus zyn door onze kerk niet onbedagtelyk aangenomen , 't welk zy aantonen, en gaan dan voord op deze wyze „ Evenwel die iet daar tegen, of tegen de be„ lydenis der Nederlanfche kerk heeft, ( wie  I Remonjlranten of Armmanen. 271 k 't ook zoude mogen wezen) dien wordt niet „ verboden 't zelve in te brengen, daar 'tbe„ hoort. En al waar 't ook een, die zulke „ belydenisfen te voren mede voor goed ge~ „ kend en ondertekend hadde, en zal nogthans „ dezelve daarom niet gewraakt, of voor on„ trouw, of meineedigheid befchuldigd worden, mits dat hy 't alzo doe, dat hy zig aan „ 't gemeene oordeel der Gereformeerde ker„ ken onderwerpen. Want al heeft iemand „ zulke Formulieren ondertekent, zo wordt „ hem daarom niet verboden, zo hy naamaals „ iet in dezelve fchriften vond, dat hem dag„ te niet genoeg met den woorde Gods te acL cordeeren, dat zelve te openbaaren, en te „ bedenken te geven , daar 't behoort, om „ naar den regel van Gods woord geëxami1 „ neerd te worden. Maar dat men de gemee, „ ne Formulieren van eenigheid in de Leere , „ der kerk wil gerevideerd hebben, en dat men 1 ,, van de ondertekening derzelvcr wil ontfia, gen zyn, voor en al eer men aangewezen „ heeft, iet daarin te zyn , dat met 't woord „ Gods niet genoeg overeenkomt, dat kun„ nen wy niet verftaan, elders toe te ftrek„ ken, als om allerhande difputen te veroor„ zaaken, en daar mede dc kerken ongeruft „ te maken, en alzo met er tyd eene fchadc„ lyke verandering in de Leer in te voeren, „ Want  '2^2 Het Zesde Gefprek over de „ Want wat ftaat dog uit deze manier van doen, „ anders te wagten, dan dat daar door elke reis, en zonder nood de deur open gedaan „ wordt tot allerly queftien, ja onnodige en fchadelyke difputen, en zal alzo den ketel„ achtigen en nieuwsgierigen geeftcn gelegenj, heid gegeven worden, om elke reis nieuwe „ leeringen op de baan te brengen. Zal ook „ door deze manier van doen te verwagten „ ftaan: dat in alle Synodis Natiomlibus nieu„ we Confesfien of immers verfcheide vcran- deringen in de Confesfie zullen gemaakt worden. Want wat heden den eenen be,, haagt, zal morgen den anderen mishagen, „ en zal elk een genodigd en verwekt worden, „ dagelyks wat nieuws op te brengen en voor „ te werpen, en zo zal er nimmermeer geen „ vaftigheid in de Leer onzer kerken zyn, , „ waar uit de Papillen en andere vyanden on3, zer kerke, groote oorzaaken zullen hebben „ van ons te befchuldigen., van ongeftadig3, heid in de Leer, en onze Hooge Schooien 3, of Academie, zal van wegen derzelver on„ vaftigheid in de Theologie, in verachting „ komen en gefchouwd worden." En wat verder, zeggen de Contraremonftranten: „ Wat ,, nu belangt de Hukken der Leer, daar in zy ,, eerftelyk in vyf poincten voorftellen, eeni„ ge leeringen, die zy zeggen, niet te kunnen „ toe-  Remonjlranten of Arminianen. 273 „ toeftaan, en by ons gedreven worden, en „ daar zy daarna vyf andere poinften tegen„ ftellen, in de welke zy zeggen, hun gevoelen vervat te zyn, daar in kannen wy met „ bevinden, dat zy opregtelyk en ter goeder „ trouw hebben gehandeld, dewyl zy na de „ wyze van andere tegenfprekers der Gere„ formeerde Leer , voorbygaande de voornaamfte poinden des gefchils , beginnen „ van dat hoogc poinét der ppdeftuiatie , „ daar van nogthans in onze Kerke matiglyk „ en voorzigtiglyk pleegt gefproken te wor„ den, naar den regel van Gods woord, al„ leen tot voorftand van Gods onverdiende „ genade en wegneming van alle menfehelyke „ verdienften cn waardigheid , als ook tot „ verfterking van den vaften trooft der gelo„ vigen, in zulkcr voege, dat dien aangaan„ de met régt niemand zig daar aan heeft te „ ftooten. En dewyl zy in de eerfte vyf „ poinden de leer der Kerke op 't haatelyks„ te voorftellen , ons toedichtende dingen, die wy nooit gedagt hebben toeteftaan , „ veel weiniger te leeren, en uit de leer der Gereformeerde Kerke trekkende verfchei" denekwaade Confequenticn, die uit dezel„ ve leer niet volgen. En belangende de „ andere vyf poinften , daar in zy zeggen üun gevoelen vervat te hebben, kunnen s »wy  274 Het Zesde Gefprek over ie „ wy niet anders verftaan, dan dat dezelvè ,, gefield zyn met veele dubbelzinnige en „ twyffelachtige manieren van fpreken , en „ ten deele ftryden tegen Gods woord, en te„ gen de Confesfie en Katechismus voorfchre„ ven , gelyk uit de conferentie vernomen „ zal worden. Daar en tusfehen, dewyl „ wy zien dat de Remonftranten gearbeid ,, hebben om de leer der Gereformeerde Ker„ ke by Uwe Ed. Mog. hatelyk te maken, en „ op 't leelykft af te fchilderen, zo kunnen „ wy niet nalaten UEd. Mog. zo kort als „ mogelyk is, te verklaaren wat des aangaan„ de in onze Kerken , zo veel ons bekend -,, is, Gepredikt wordt, 't welk is." „ I. Alzo in Adam 't gantfche menfchlyk „ geflacht naar Gods beeld gefchapen zynde , „ met Adam in zonde is gevallen , en daar ,, door alzo bedorven, dat alle menfchen in ,, zonden ontvangen en gebooren worden, „ en daar door zyn kinderen des toorns van „ natuure, dood leggende in hunne zonden, „ zulks dat zy niet meer vermogens hebben „ uit zig zeiven om zig opregtelyk tot God „ te bekeeren en in Chriftus te geloven, dan „ een dood menfch vermogens heeft zig zel„ ven op te wekken; dat God uit deze ver„ derffenis trekt en verloft een zeker getal .„ der menfchen, die hy in zyn eeuwigen en „ on-  Remonjlranten of Arminianen. &f $ „ onveranderlyken raad uit enkele goeder„ tierenheid naar 't welbehagen zyns willens- uitverkoren heeft om hen door Chriftus .,, zalig te maken, de andere door zyn regt,„ vaerdig oordeel voorbygaande, en latende .„ in hunne zonden liggen." „ II. Dat voor Gods uitverkoorene kinder .„ ren te houden zyn niet alleen de volwasfe.„ nen die in Chriftus geloven, en dien vol„ gende waardiglyk den Euangelium wande_,, len, maar ook de kinderen des verbonds, M zo lang als zy met er daad 't tegendeel niet .„ bewyzen , en dat overzulks gelovige ou„ ders , wanneer hunne kinderen in hunne ,, kindsheid komen te fterven, geen oorzaak .„ hebben van te twyfelen van derzelver hun5, ner kinderen zaligheid." „ Hl, Dat God in deze zyne verlriezing 4, niet heeft gezien op 't geloof of de bekee.„ ring zyner uitverkorene, noch op 't regt .„ gebruik zyner gaven, als op oorzaaken der .„ verkiezing , maar dat hy ter contrarie in 5, zyn' eeuwigen en onveranderlyken raad .„ voorgenomen en beflooten heeft den gee„ nen, dien hy naar zyn welbehagen ter za.„ ligheid verkoren heeft , 't geloof en de „ volftandigheid in de Godzaligheid te ver„ leenen en alzo zalig te maken." „ IV. Dat hy ten dien einde voor eerft S 2 33 hun  zj6 Het Zesde Gefprek over de ,, hun gefchonken en gegeven heeft zyn' „ eenig geboorcn Zoon Jezus Chriftus , die „ hy in den dood des kruifcs heeft overgege„ ven om zyne uitverkoorcnen zalig te ma,, ken, zulks, dat hoewel 't lyden van Chris,, tus ale des eenig geboorenen en eenswezi,, gen Zoons Gods genoegzaam is tot betaa,, ling voor aller menfchen zonden, nogthans „ dat zelve , volgende den raad en befluit „ Gods, alleen in de uitverkoorenen en waare „ gelovigen zyne kragt heeft tot verzoening ,, en vergeving hunner zonden." ,, V. Dat voords tot dien zelve einde God „ de Heere zyn heilig Euangelium laat Predi„ ken, en dat de H. Geeft uiterlyk door de „ Predikatie des zelvcn Euangeliums, en in,, wendig door eene byzondere genade , zo „ kragtig werkt in de harten der uitverkoo,, renen Gods, dat hy hun verftand verlicht, ,, hunnen wil verandert en vernieuwt, weg,, nemende dat fteene harte, en hun gevende „ een vleefchen hart: in zulker voegen, dat „ zy daar door niet alleen magt ontvangen ,, om zig te kunnen bekeeren, en te kunnen „ geloven , maar ook daadelyk en gewillig ,, zig bekeeren en geloven." „ VI. Dat de geenen, die God alzo voor„ genomen heeft ter zaligheid te brengen , ,, niet eenmaal alzo verlicht, weder gebooren „ en  Remonjlranten of Armmanen. *7? „ en vernieuwd worden om in Chriftus te „ geloven en zig tot God te bekeeren, maar ,, dat zy door dezelve kragt des H. Geeftes, ,, daar door zy eerftmaal bekeerd zyn, zon„ der eeniger hunner toedoen, alzo worden „ geftadiglyk onderhouden cn bewaard, dat „ alhoewel hen; dc zwakheden des vleefch „ aanhangen, zo lange zy zyn in dezen le,, ven, waar door zy een' geduurigen ftryd „ hebben tusfehen den Geeft cn 't vleefch, „ zulks dat zy ook zomtyds uit zwakheid in „ zwaare zonden vallen , nogthans dezelve „ Geeft in dezen ftryd in ben de overhand be„ houdt, niet toe latende, dat dc uitverko„ renen Gods door de verdorvenheid des „ vleefch, zo verre de Geeft der heiligmaking „ zoude wederftaan , dat dezelve ten eenc,, maal zoude uitgebluft worden. En dat zy „ dien volgende 't waar geloof, dat hun cen„ maal is gegeven, en den Geeft der aanne,, ming tot kinderen Gods, dien zy ee ïemaal „ hebben ontvangen, nimmermeer geheel en „ al, noch ten einde toe kunnen verliezen." „ VIL Dat evenwel de waare gelovigen uit ,, deze leer geen oorzaak nemen, zorgeloos„ lyk de booze kiften hunnes vleefch te vol„ gen , dewyl 't onmogelyk is, dat de gce„ nen, die Chriftus door een waarachtig ge,i loof in geplant zyn, niet zouden voordes 3 M bren-  278 Met Zesde Gefpreko9et' de brengen vrugteri der dankbaarheid, maar; ,, ter contrarie , hoe zy zig meer verzekerd ;, hóuden , en gevoelen , dat God in hen' „ werkt beide 't willen en volbrengen haar 5, zyri welbehagen, hoe zy meer in Vreeze èn ,-, beven hunne zaligheid zien te werken, de5, wyl zy weeten, dat dit 't eenig middel is, ,,- waar door 't God belieft hen ftaande te 5, houden en ter zaligheid te brengen ,• waar toe hy ook in zyn woord gebruikt allerly ,, vermaningen en drygementen, niet om hen „ te doen wanhopen of twyfelen aan hunne zaligheid, maar óm eénë kindérlyke vreeze in hen te verwekken, door aanmerking van 53 dè zwakheid hunnes vleefchs $ daar door zy noodzaakelyk zouden hebben moeten ,, vergaan, ten ware dat ze de Heere door' ,, zyne Onverdiende genade ftaande hielt ;; welke de eenige oorzaak ëii grond is van £j hunne volharding; zulks dat hoewel hy ze ,, in zyn woord vermaant te waken en te bid,, den, zy nogthans ook dit, datzy name,,• lyk te ftryden bereid zyn Godes hulpe be^ geeren, en in geen gebreke zyrt, niet heb,, ben van zig zelvcn, maar alleen van den ,; zeiven Geeft, die ze door een byzondere 3$ genade daar toe bereid maakt, en alzo krag3^ telyk ftaande houdt." Het geen hier op volgt is waerdig dat gy t'huis  Remonjlranten of Arminianen. 279 t'huis naleeft, ik zal nu nog maar een of twee zaken U kortelyk uit de Contraremonftrantie voorlezen. Wat verder wordt gezegt. „ De „ Almagtige God is onze getuige , dat wy „ gaerne willen dulden, al wat duldelyk en „ lydelyk is in Gods Kerk, en dat wy anders „ niet, dan de ruft en vrede der Kerken en ,, onzen lieven Vaderlands welvaren, voor,, namelyk in de goede eenigheid der ingeze,, tenen beftaande , zoeken , alhoewel wy ,, dagelyks niet alleen agter onzen rugge , „ maar ook in ons aangezicht gefcholden ,, worden voor ongerufte , twiftgierige en „ der overheid wederfpannigc menfchen, die ,, door onze precysheid 't land in roer ftcl„ len: de Heere zal eens oordeelen, of wy „ tot zulke lafteringen occafie gegeven heb„ ben , wy verhopen ter contrarie met er ,, daad te bewyzen, dat wy anders niet als 3, ruft en vreden zoeken, niets dat de waar5, heid des Godlyken woords behouden worde, en dat wy gaerne willen dulden alles ,, wat zonder kwetzing der waarheid cn der „ eere Gods, en zonder verftooring van zy-. ,, ne Kerk , die ons God zo duur bevolen heeft, geduld kan worden, maar men moeft 5, eerft en vooral weten, waar in de Remon„ ftranten begeeren geduld te worden , en ten anderen hoe verre. Want belangende S 4 ecr-  aSo Het Zesde Gefprek over ie „ 't eerfte , zy hebben wel eenige hun gé,, voelen in de vyf poincien vervat ; maar ,, eerftelyk zo ftellen zy de zelve vyf poinc„ ten zo twyfelachtig, dat men daar uit nog ,, niet zekerlyk kan verftaad den regten grond ,, van hunne meeningen. Daar na zo geven 3, zy in 't begin hunner Remonftrantie genoeg 3, te verftaan, dat zy nog andere bedenkingen over de leer hebben, die zy voorder Uwe ,, Ed. Mog. over te leveren bereid zyn, zulks „ dat wy nog niet kunnen weten, waar in zy ,, begeeren geduld te worden. Belangende ,, voords de manier der dulding, 't kan niet 3, beftaan met eenige rede, noch eenige ruft ,, of vrede in dc Kerk, en dien volgende in 3, den lande maken, dat Predikanten van een en de zelve gemeente verfcheidene en te„ gen elkander ftrydende leeringen dryven, ,, en dat van een poincT: der leer voor den 3, middag eens geleerd wordt, en nademiddag 3, anders." enz Ik zal hier eindige om niet te lang te zyn, en merk nog maar aan, dat deze Contraremonftie door zes Predidikanten ondertekend was. J. Wat was hier van 't gevolg? L. De Overheden deden verfcheiden pogingen om dit gefchil in der minne by te leggen, en vermaanden beide de partyen tot vrede. Ook tragtten zy eene vereeniging uit te werken  Remonftranten of Arminianen. 2.8* ken door middel van Gefprekken, die in hunne tegenwoordigheid gehouden werden , onder welke dat van 's Gravenhage wel 't vermaardfte was, 't welk beftond uit \i Predi. kanten 6 van elke party, en onder de naam van de Haagfche Conferentie bekend ftaat ; doch ook alle pogingen in dezen waren vrugteloos, intusfchen fpraaken de Remonftranten van eene wederzydfche verdraagzaamheid, de Contraremonftranten beweerden daar tegen , dat de zaak voor een Nationaal Synode moeft gebragt worden, en Prins Mauritz in hunne belangen overhalende, kregen zy hunne begeerte. Deze Nationale Synode werdt gehouden binnen Dordrecht beginnende den 13 November 1618 en eindigende den 29 May jöïq. J. Kwamen ook niet buitenlandfche Godgeleerden daar by? L. Ja, om deze Kerkvergadering meer aanzien en gezag by te zetten werden ook buitenlandfche Godgeleerden verzogt deze Synode by te woonen ; en de Afgevaardigde der Gereformeerde Kerken van Groot Britanje, de Paltz , Heffen-Kas fel , Zwitzerland , Genen , Breme, Embde, lieten zig ter beftemder tyd te Dordrecht vinden. «— Dc Remonftranten werden op 't Synode gedagvaard, en verfcheenen daar ten getale van 15 Simon Episcopius S 5 de  s8z Hes Zesde Gefprek over de de vermaardfle onder hen, die te Leiden Profesfor in de H. Godgeleerdheid was , verdedigde hunne zaak. Maar dewyl zy de order en wyze der Synodale behandeling niet goedkeurden , en zig naar de wetten, die men hun voorfchreef, niet wilden fchikken, daar en boven de vergadering befchuldigde van te gelyk Regter en Party te zyn, (ƒ) zo werdt hun gelaft niet meer in perfoon te verfchynen, maar hunne leer en verantwoording in gefchrifte voor te dragen. Gelyk zy dan weder de 5 Artikelen, doch veel breeder als in de Remonftrantie, ingeleverd hebben. J. Verzoeke dat UE. my deze Artikelen mededeelt, op dat ik des te meer kundigheid hunner byzondere gevoelens kryge. L. Ik zal U dezelve uit de Handelinge van 't Synode van Dordrecht voorlezen, zo als de zelve aldaar te vinden zyn, pag. 138, 139 en J52-I55. De (ƒ) Dat Regters te gelyk party zyn is geen zwarigheid, en gebeurt duizendmaal in waereldlyke Regtbanken. Alle goede Overheden, die verkeerdheid en onbillykheid haaten, zyn niet alleen de Regters maar ook de Party van alle die cnbillyk handelen, en als zodanig worden aangeklaagd.  Remonftranten of Arminianm. 28$ £)e ifte Artikel gaat over *t befluit der j Prcedejlinatie, en luidt aldus. „ 1.) God heeft niet beflooten iemand ten ^ „ eeuwigen leven te verkiezen, of van dat zelvige te verwerpen eer in order, dan hy " hert beflooten heeft te Scheppen , zonder j5 aanzien van eenige voorgaande gehoorzaam„ heid of ongehoorzaamheid naar zyn welbe,, hagen, om te betoonen de heerlykheid zy„ ner barmhartigheid en regtvaerdigheid, of „ zyne obfolute magt en heerfchappy." 2.) Dewyle Gods befluit van ieder menfch ,, zo zaligheid als verderf niet is een befluit „ des eindes, 't welk hy abfolutelyk voor '„ gehad heeft, zo volgt ook, dat die zelve befluiten niet zyn gefubordirteerd {onderge',, fchikt] zodanige' middelen, door welke de ,, verkoornen en verworpenen tot 't geordi,, neerd einde kragtelyk en onvermydelyk gej, leid wordert." „ 3.) Derhaiven heeft ook God met dit „ voornemen niet gefchapen in eenen Adam alle menfchen in den regten ftand, heeft 5, den val en toelating niet geordineerd, heeft ,, Adam de nodige en genoegzame genade niet ontrokken , doet Ook 't Euangelium niet M prediken , de menfcheri üiterlyk roepen , en geeft hun niet eenige gaven der H, ,, Geé*  6 * -•■ Het Zesde Gefprek over dê ,, Geeftes, op dat dit middelen zouden we,, zen, door welke hy zommige van dezelve ten leven zoude brengen, andere van de 3, weldaad des levens zoude ontblooten. Chris„ tus de Middelaar is niet alleen de uitvoerder der verkiezing, maar ook 't fundament des >, befluits zelve der verkiezing: de oorzaake, 3, dat zommige kragtelyk geroepen worden, "3, geregtvaerdigd worden in 't geloof volhar3, den, verheerlykt worden , en is niet dat zy abfolutelyk ten eeuwigen leven zyn ver,, kooren; dat ook andere in den val verlaten ,, worden, en is niet dat Chriftus hun niet wordt gegeven, ganfeh niet, of onkragte,, lyk geroepen , verhard , verdoemd wor,, den, en is de oorzaake niet, waarom zy „ van dé eeuwige zaligheid abfolutelyk ver,, worpen zyn." „ 4.) God heeft niet beflooten zonder tus- fchen komende dadelyke zonden verre 't ,, meefte deel der menfchen van alle hoop der ,, zaligheid uitgeflooten in den val te laten. -,, 5.) God heeft geordineerd, dat Chriftus ,, zy de verzoening voor de zonden der gan3, fche waereld, en uit kragt van dit befluit „ heeft hy beflooten, die geenen, die in hem „ geloven te regtvaerdigen en zalig te ma3, ken , en de menfchen middelen tot 't ge33 loof nodig en genoegzaam te verfchaften, » op  Remonjlranten of Arminiantn. „ op zodanige wys, als hy weet zyner wys„ heid en geregtigheid betamelyk te zyn. Maar heeft seenzins beflooten uit kragt des " abfolutcn befluits Chriftus den middelaar „ aan de uitverkoorenen alleen te geven, te „ regtvaerdigen, in den gelove tebewaaren, „ en te verheerlyken." „ 6.) Niemand is noch van 't eeuwige le„ ven , noch van de middelen genoegzaam „ tot dat zelve verworpen door eenig abfolut " voorgaand befluit, alzo dat de verdienfte „ van Chriftus, de roeping en alle gaven des „ Geeftes allen ter zaligheid kunnen nut zyn, „ en in de daad profytelyk, ten zy dat wy ze „ door 't misbruik dcrzelvc tot haar verderf „ wenden: maar tot ongelovigheid, godloos„ heid en zonden, als middelen en oorzaaken „ der verdocmenisfe en is niemand geordi- „ neerd." (g) „ 7.) De verkiezing van byzondere per„ foónen is peremptoir uit aanmerking des „ geloofs in Jezus Chriftus en der volharding: ,, maar f» Het is vnn hier, dat zy (rellen, dat ook de Heide» nen, die naar 't licht der natuur een goed leven leiden, MUg worden, fchoon zy Chriftus niet kennen, nogthans door zyn verdienfte. Of ook dat God op eene buitengewoone wys, als is 't door een Engel, hen Chridus laat beltend maken. Vid. Limborch Theel. Chrift. I. 4- c, 11 § 11.  686 Het Zesde Gefprek over de f, maar niet buiten aanmerking des geloofs en der volharding in 't waar geloof, als ,, eene conditie in 't verkiezen, voor heenga .„ vereischt." ,, 8.) De verwerping van 't eeuwig leven .,, is gefchied naar aanmerking der voorgaande „ ongelovigheid en volharding in de ongclo.„ vigheid: maar niet buiten aanmerking van 3, voorgaande ongelovigheid en volharding in s, de ongelovigheid." „ 9.) Alle kinderen der gelovigen zyn in .„ Chriftus geheiligd: zo dat geene derzelver .„ voor 't gebruik des verftands uit dit leven 3, fcheidende, verloren gaan. Maar geenzins worden onder 't getal der verworpenen ook ,, gerekend zommige kinderen der gelovigen 3, in hunne Ifindsheid uit dit leven fchciden$i de, voor en al eer zy eenige dadelyke zon,, de in eigen perfoon begaan hebben: zo dat .,, noch 't heilig waterbad des Doops noch de 3, gebeden der gemeinte hun eenigzins ter .3, zaligheid zouden kunnen vorderlyk zyn." ,, 10.) Geen kinderen der gelovigen gej, doopt in den naam des Vaders, des Zoons „ en des H. Geeftes , levende in den ftand ,, hunner kindsheid , en worden onder de verworpenen gerekend door een volkomen 5, befluit." Het  Remonjlranten of Armmanen. Het Artikel over de Algemeenheid der verdienfte en des doods van Chriftus. „ 1.) De prys der verlosfing, die Chriftus „ aan God zynen Vader heeft opgeofferd, is „ niet alleenlyk in zig zeiven en door zig „ zeiven den ganfchen menfchlyken geflacht „ tot vrykoping genoegzaam : maar is ook .„ voor allen en een ieder menfch naar 't be„ fluit, wille en genade Gods des Vaders be„ taald geweeft: en derhalven wordt niemand „ door een abfoluut en voorgaand befluit .,, Gods van de gemeenfchap der nuttigheden „ des doods Chrifti volftrektelyk uitgefloo, „ ten." „ 2.) Chriftus heeft door de verdienfte „ zynes doods God den Vader, den gantfchen „ menfchlyken geflacht dus verre verzoend: „ dat de Vader om de verdienfte van dien, „ onverminderd zyne geregtigheid en waarj, heid een nieuw verbond der genade met de „ zondaars en der verdoemenis , fchuldige „ menfchen heeft mogen en willen maken en „ beveiligen." „ 3.) Al is 't dat Chriftus allen en iedere menfchen de verzoening met God en vergeving der zonden verdiend heeft , zo „ wordt nogthans niemand volgens 't nieuw 1* «9  iSS Het Zesde Gefprek over de ,, en genadige verbond, anders dan door 't ,, gelove de weldaden , die door den dood ,, van Chriftus verworven zyn, dadelyk deel,, achtig: noch de zonden den zondaren ver3, geven voor en al eer zy dadelyk en waar33 achtig in Chriftus geloven." ,, 4.) Die luiden zyn alleenlyk gehouden ,, te geloven, dat Chriftus voor hen geftor„ ven is , voor wien Chriftus geftorven is. Maar de verworpenen, zo men ze noemt, „ voor welke Chriftus niet is geftorven, zyn 3, aan dit geloof niet verbonden, en kunnen ,, van wegen de contrarie ongeloovigheid niet „ regtvaerdiglyk verdoemd worden: zelfs zo ,, er zodanige verworpene waren, die zelve 3, zouden gehouden zyn te geloven, dat Chris3, tus voor hen niet geftorven is." Het 3 en 4'-Artikel over de genade Gods, en Bekeering des menfchen. . „ 1.) De menfch heeft de Zaligmakende ,, genade niet van zig zelvcn , noch uit de 3, kragten van zyn vryen wil, gemerkt in den ,, ftaat der zonde niets goeds , (immers dat ?, heilzaam goed is, hoedanig voornamelyk is ,, 't Zaligmakend geloof) hy uit en van zig ,, zeiven kan denken, willen of doen: maar is van nooden, dat hy van God in Chriftus ,, door  Remonjlranten of JrminiantiU 2S9 „ door zynen H. Geeft herboren en vernieuwd „ worden, in verftand, genegenheden, wille ,, en alle kragten, opdat hy de heilzame goe„ deren regt moge verftaan, betragten, wil„ len en volbrengen. „ 2.) Nu wy houden, dat de genade Gods, „ niet alleenlyk in 't beginfel, maar ook de „ voordgang cn vervulling alles goeds , in „ zulker voegen , dat zelfs de wedergebore,, nen, zonder deze voorgaande of voorko„ mende, opwekkende, volgende cn mede„ werkende genade, 't goeddunken, willen of „ volbrengen kan, of eenige tentatien ten „ kwade tegenftaan: alle goede werken en ac„ tien, die iemand zou kunnen bedenken, „ zyn dc genade Gods toe te fchryven. „ 3.) Nogthans geloven wy niet, dat allen „ yver, zorg en vlyt om dc zaligheid te ver. „ krygen, aangewend, voor 't gelove zelve „ en den Geeft der wedergeboorte, ydel en te „ vergeefs, ja ook den mensch veel meer „ fchadelyk zy , maar nut cn profytelyk: „ maar wy houden ter contrarien, dat Gods „ woord te hooren , bedroefd te zyn over „ begaane zonden, de heilzaame genade Gods, „ en den Geest der wedergeboorte te begee„ ren, (der welke dingen nogthans de mensch ,, niets vermag zonder genade) niet alleenlyk, „ niet fchadelyk en onprofytelyk zyn: maar T » veel  200 Het Zesde Gefprek ever de ,, veel eer gantsch nut en ten hoogften nodig, ,, om 't geloof en den Geest der vernieuwing ,, te verkrygen. ,, 4.) De wille in den ftand des vals, voor „ de roeping, heeft geen magt en vryheid, „ iets goeds, 't welk zaligmakend is, te wil,, len. Derhalven ontkennen wy, dat de vry„ heid, van zo wel 't zaligmakend goed als :, 't kwaad te willen, in allen itande by den ,, wille zy. ,, 5.) De kragtigegenade, waardoor iemand ,, bekeerd word, is niet onweerftandelyk,en ,, hoewel God alzo den wil, door 't woord ,, en de inwendige werkinge zynes Geestes ,, aanroert, dat hy beide dc magt om te ge„ loven, of boven natuurlyke kragten geeft, ,, en den mensch in de daad doet geloven : „ nogthans heeft de mensch uit zig zeiven de„ ze genade kunnen verachten en niet gelo„ ven, en alzo volgens zyn eigen fchuld ver„ gaan. ,, 6.) Hoe wel naar de gantfche vrye wil ,, Gods , zeer groot zy de ongelykheid der Godlyke genade: nogthans geeft de H. Geeft, of is bereid te geven, zo veele genade al„ len en een iegelyk, dien Gods woord ge„ predikt word , als genoegzaam is tot bevor,, dering van de bekeering der menfchen in „ haare trappen , cn derhalven verkrygen die ?> gce*  Reinonftrantcn of Arminianm. 29ï 5, geenen niet alleen genoegzaame genade ten „ gelove en ter bekeering, dewelke God ge„ zeid word naar 't befluit der abfolutc ver-. „ kiefing te willen zalig maken; maar ook „ die geenen die met er daad niet bekeerd 3, worden. 7.) De mensch door de genade des II. ,, Geestes, kan meer goeds doen, dan hy met „ er daad doet, en meer kwaads nalaten, dan 3, hy in de daad nalaat: en wy geloven niet, dat God fimpelyk niet wil, dat de mensch ,, meer goeds doe, dan hy doet,en niet meer „ kwaads late, dan hy laat: en dat beide zo ,, te gefchieden van eeuwigheid precyfelyk van „ hem zoude beflooten zyn. „ 8.) Alle de geenen, die God ter zaligheid „ roept, die roept hy ernftig,dat is met een „ opregt en gantsch ongeveinst voornemen en „ wille om zalig te maken. En wy zyn van „ 't gevoelen niet der geenen, die daar hou„ den, dat God zommige uiterlyk roept, die ,, hy niet wil inwendig roepen, dat is niet wil, „ dat hy dadelyk bekeerd worde: zelfs ook voor en al eer zy de genade der roeping verwor. „ pen hebben. ,, 9.) In God is dusdanige verborgene wil ,, niet, dewelke contrarie is zynen wil, die in 't woord geopenbaard is, dat hy na dezel3, ve, te weten verborgene, de bekeering niet T 2 „ wil, 1  492 Het Zesde Gefprek over de ■ „ wil, en de zaligheid van 't meeftcndeel def „ geenen, die hy door't woord des Euange„ liums, en na den geopenbaarden wil tot t „ geloof en zaligheid ernftig is roepende en „ nodigende: noch en erkennen hier niet,'ge„ lyk zommige fpreken, een heilige veinzing „ of een dobbele perfoon in God. „ 10.) En wy geloven niet, dat God 'de „ verworpene, zo men ze noemt, tot deze ein„ den is roepende, opdat hy ze meer verhar„ de, of de onfchuld beneme, opdat hy ze te „ zwaarder ftraffe, opdat hy hunne onvermo„ gendheid bekend make: maar niet opdat ze bekeerd worden, geloven en zalig worden. „ 11.) Ten is niet waar, dat uit-kragt en „ werking des heimelyken wils, of desGod„ lyken befluits, alles, niet alleen 't goede , „ maar ook 't kwade noodzakelyk gefchieder „ zodat alle de geenen, die zondigen, ten aan„ zien des Godlykcn befluits niet en kunnen ,, dan zondigen: dat God zoude willen beflui'„ ten of veroorzaaken de zonde der menfchen, " hunne dulle, zotte, wreede werken, en de „ kerkroovifche lafteringe zynes naams, en „ de tongen der menfchen bewegen tot lafte,, ren, enz. „ 12.) Wy houden ook voor valsch en „ fchriklyk , dat God de menfchen op eène ., verborgene wyze aanftout tot dc zonden, „ die  Rémonflranten of Arminidnèn. 293 j» die hy openlyk verbied, dat de zondigende ,, niet doen tegen den waaren wille Gods, eigenlyk genoemd, dat 't met den wille Gods ,, accordeert, 't geene dat onregt is, dat is, „ 't geene zyn gebod contrarie is: ja ook dat j, 't een regte en doodwaardige fchuld is Gods j, wille te doen." De 5-te Artikel over de Volharding der gelovigen. „ 1.) De volharding der gelovigen in't ge,, loof, is geen effect van een abfoluut befluit, ,, daar mede God byzondere perfoonen gezeid „ wordt verkooren te hebben, met geen con„ ditie van gehoorzaamheid omfchreven. ,, 2.) God de Heere begaafc de waare gelo„ vigen met genade en kragten, zo veele als hy tot de volharding en tot overwinning ,, van de tentatie des duivels , des vleefches ,, en der waereld naar zyne oneindige wysheid ,, oordeelt genoegzaam te zyn, en 't fchort „ nooit aan God, dat zy niet volharden, ,, 3,) De waare gelovigen kunnen van 't ,, waar geloof afvallen, en in zodanige zon- den vallen, die met 't waare en regtvaerdig,, makende geloof niet kunnen beftaan: en „ niet alleenlyk kan dit gebeuren: maar 't ge„ fchiedt ook niet zelden. T 3 4-)  294- Het Zesde Gefprek over de „ 4.) De waare gelovigen kunnen door hun„ ne fchuld in grouwelyke zonden en lafte„ ren vallen, in dezelve volharden en fterven, „ en vervolgens eindelyk afvallen en verloren „ gaan, „ 5.) Nogthans geloven wyniet, alis't, „ dat de waare gelovigen in zwaare en con,, fcientie verwoeftende zonden zomwyl val„ len, dat zy terftond van alle hoop van be„ keering vervallen, maar wy bekennen, dat „ 't kan gebeuren, dat God naar de veelheid ,, zyner ontferminge hen wederom door zyne „ genade tot bekeeringe roept, ja wy geloven „ dat 't niet zelden gebeurt: hoewel zy niet „ zekerlyk weten kunnen,dat dit zekerlyk en „ ongetwyfeld zal gebeuren. „ 6.) Derhalven verwerpen wy van garit„ fcher harten deze volgende leeringen, die ,, dagelyks onder 't volk in publieke fchriften „ geftrooid worden, als der Godzaligheid cn „ goede zeden fchadelyk: namelyk. 1. Dat „ de waare gelovigen niet kunnen met voor„ bedagten raad zondigen: maar alleenlyk uit „ onwetenheid en zwakheid. 2. Dat de waa„ re gelovigen door geen zonden uit de gena„ de Gods kunnen vervallen. 3. Dat duizend „ zonden, ja alle de zonden der gantfche „ waereld de verkiezing niet kunnen te niet „ maken: Waar by, wanneer gevoegd wordt, „ dat  Remonjlranten of Arminianen. 295 „ dat alle menfchen gehouden zyn te geloven, „ dat zy ter zaligheid verkoren zyn , en der„ halven uit de verkiezing niet kunnen val„ len, wat eene wyde deur dat zelve voor de ,, vleeschlyke zekerheid is openende, geven ,, wy te bedenken. 4. Dat den gelovigen en ,, verkorenen geen zonden, hoe groot en ,, zwaar zy zouden mogen zyn, toegerekend „ worden: ja, dat alle tegenwoordige en voor„ ledene nu vergeven zyn. 5. Dat de waare ,, gelovige in verderflyke Kctteryen, in zwaa„ re en grouwlyke zonden, als daar zyn over,, fpelen, en doodflagen, gevallen zynde, om „ dewelke de Kerke naar de inftelling van Chriftus genoodzaakt wordt te getuigen , ,, dat zy ze in hunne uiterlyke gemeenfchap „ niet kunnen dulden, en dat zy geen deel in „ 't ryk van Chriftus zullen hebben, ten zy „ dat zy zig bekeeren, nogthans niet kunnen „ ten eenemaal en eindelyk van 't gelove af- vallen. „ 7.) Een waarachtig gelovige, gelyk hy „ voor den tegenwoordigen tyd van de op,, regtheid zyns geloofs en zyner confeientie ,, verzekerd kan zyn, alzo kan hy en moet „ ook voor dien tyd van zyn zaligheid en van „ de heilzame gunft Gods tegens hem verze„ kerd zyn: en hier verwerpen wy 't gevoe„ len der Pausgezindcn. T 4 » 3-)  296 Het Zesde Gefprek ever de „ 8.) Een waar gelovige voor den toeko. menden tyd kan en moet wel zeker zyn , dat hy, mits tuflchenkomend waken, bidden „ en andere heilige oeffeningen in den waa„ ren gelove kan volharden, en dat hem de „ genade Gods om te volharden nimmermeer 3, zal ontbreken, maar hoe hy verzekerd mo3, ge zyn, dat hy in 't toekomende nimmer- meer zal zyns fchuldigen pligts nalatig zyn, ,, maar in de werken des geloofs, der godza,, ligheid en liefde , als een gelovigen betaamt, „ volharden in deze fehoole van den Chrifte,3 lyken kryg, en zien wy niet: en dat de ge,, lovigen hier van zeker zy, achten wy niet 3, nodig te wezen." Zie daar de 5. Artikelen der Remonftraiv ten, zo als zy die op 't Dordrechtfche Syno-* de hebben ingeleverd, U voorgelezen. y. Schoon ik dezelve aandachtig heb aangehoord, komt my alles niet even duidelyk voor. Zy fpreken in het 3de en 4de Artikel wel van \s menfchen verdorven onrnagt ten goede , en zeggen, dat de zaligmakende genade niet uit kragt van den vryen wil is, daar tog in verband van zaken 't tegendeel blykt. Het hoofdzakelyke hunner leer in die artikelen vervat, zal hier dunkt my op uitkomen: Dat God befioten heeft, om aan 't gevallen menschdom genoegzame middelen der genade te geven, en  Remonjlranten of Arminianen. 29^ die geenen in 't algemeen ter zaligheid verordh. necrd heeft, die hy voorzag , dat daar van een regt gebruik zouden maken, en die dit niet deeden, te verdoemen; dus uit kragt van hun vryen wil. Ten dien einde is Chriftus niet ge* ftorven voor zekere bepaalde perfoonen, maar voor alle menfchen, dus is de verwerving deizaligheid algemeen ; niemand nogthans krygt deel aan de verworvene zaligheid, ten zy hy door 't regt gebruik maken van de gefchonkene genade middelen, dat verworven heil zig zeiven dadelyk toepast: en dus gefchiet dit uit kragt van den vryen wil. De mensch is nog» thans door de zonde zo verdorven, dat hy geen zaligmakend goed, als daar is geloof en waare bekeering zou betragten, ten zy God hem zelve daar toe in ftaat ftelde, uit hoofde nu van het algemeen befluit en de algemeene verdienfte van Chriftus, fchenkt God aan alle menfche eene genoegzame genade om te geloven en zig te bekeeren , deze genade Gods, hoe zeer zy die noemen een voorkomende, opwekkende , volgende en medewerkende genade kan nogthans niet beftaan in zulk eene werking des H. Geests, waar door 't verduifterd verHand van een zondaar kragtig verlicht en zyn wil geheiligd 'word, waar door een zondaar (ik.zal hier een Bybelfche fpreekwys gebruiken ) van geeftelyk. dood , levendig werdt geT 5 maakt j  19$ Het Zesde Gefprek over de makt; want gefchiedde er zulk een werking van den H. Geeft, dan kan 't niet anders zyn, of alle menfchen moeiten waarlyk geloven en zig bekeeren, en zouden van vrywillige Haven der zonden , vrywillige dienftknegten des Heeren worden. Derhalven, dunkt my, moet men door die genade werkingen, waar van de Remonftranten fpreken, niet anders verftaan, dan eene zedelyke aanmaning tot 't goede en afmaning van 't kwade, door 't woord Gods of andere middelen die de H. Geeft gebruikt, dewyl de mensch die kan wederftaan, en dus uit kragt van zyn vryen wil. Eindelyk dat men die eenmaal ontvangene genade, waar door men zaligmakend geloofd heeft en waarachtig bekeerd was, wederom door begaane zonden en verwaarlozing van pligten kan verliezen en dus verlooren gaan, uit kragt van zyn vryen wil. (Jt) L. (Ji) De beroemde Buddeus , zynde een Lutherfche , zegt „ van de Remonftranten, is ook genoeg bekend, dat zy't met „ regt tot de Clane van die geenen gebragt worden, die „ aan de kragteu van de natuur meer toefchryven, dan 't „ betaamd." En zeker, dat de Remonftranten althans veele verder gaan dan de Lutherfche , is blykbaar uit hunne fchriften; de Heer Limborch Remonftrants Profetibr verklaart zig aldus. „ De toerekening van Adams zonde dus omver ge„ worpen hebbende, laat ons nu overwegen, wat van de „ oorfprongelyke verdorvenheid gezegd wordt: hy belyde „ dat de menfchen nu minder zuiver geboren worden, als „ Adam  Remonjlranten of Arminiamn. ^ 2.9$ L. Gy hebt dit zeer wel opgemerkt, dat, hoe zeer zy woordelyk den vryen wil ten goede ontkennen, zy nogthans over al noodzaakelyk naar hunne leerwyze moet plaats hebben. Ik voeg er alleen nu nog maar by, ter opheldering, dat de vrye wil zo als zy uit de leerwyze der Remonftranten voortvloeidt daar niet alleen in beftaat, dat alles, wat de mensch doet, hy dat vrywillig doet, dewyl God den mensch zo in de natuur als genade bewerkt als een redelyk fchepfel, en dus zonder dwang, dit is eene zekere waarheid; maar eene vrye ml, die van 't Opperwezen onafhangelyk is. J. Hebben zy nog meer byzondere Leerftukken. -Lr. „ Adam gefchapen is, en met eene geneigtheid om te zon„ digen. Maar die geneigtheid is eigenlyk geen zonde, of „ heblykheid der zonde, die van Adam op hen voordge„ pland is: maar alleen eene natuurlyke geneigtheid om te „ hebben dat geene, 't welk voor 't vleesch aangenaam is: „ welke geneigtheid eigenlyk ontllaat van 't temperament „ des lichaams, dat wy weten, dat van de naafte ouders „ voordgeplant wordt." Vid. ejus Theol. Chtïft. I. 3. c. 4. §. 1. Clericus onder den naam van Liberius de Sancto amore in Epift. Theol. pag. 150. zegt „ 't Leerftuk van „ de verdorvenheid der jonge kinderen is ftrydig en tegen „ de Schrift, en tegen de rede:laat derhalven nu de fchoole „ befchaamd worden, dat zy eene zaak, die zo openbaar„ lyk valsch is, voor een artikel van 't Chriftelyk geloof „ uitgeeft." Zie ook Episcopius Infttit. Theol. L. 4. Secl, 5. e. 2. & in Apologia e. 8. §. 4.  goe Het Zesde Gefprek over de L. Men heeft ten tyde van 't Synode van Dordrecht, uit de uitgegeven Schriften der Remonftranten onder andere nog deze Leerbegrippen gehaald. Dat 't welbehagen en Voornemen Gods, waar van de Schrift in de Jeere der verkiezing melding maakt, niet daar in beftaa, dat God zekere bepaalde perfoonen boven andere heeft uitverkooren, maar daar in, dat God uit alle mogelyke voorwaarden (onder welke ook de werken der wet zyn) of uit den fchakel aller dingen, de daad des geJoofs, die in zig zelve onedel is, en de onvolmaakte gehoorzaamheid des geloofs tot eene voorwaarde der zaligheid verkooren heeft, en dat hy dezelve genadiglyk voor eene volkomene gehoorzaamheid wil rekenen, en den loon des eeuwigen levens waardig houden. — Dat in de verkiezing tot 't geloof deze voorwaarde vereischt wordt, dat de mensch een regt gebruik make van 't licht der natuur, vroom, nedrig , ootmoedig, en tot 't eeuwig leven gefchikt zy, van welk alles de verkiezing cenigermate zou afhangen, —. Dat de oorzaak waarom God 't Euangelium liever tot 't een, dan tot 't ander volk zendt, niet zy 't zuiver en enkel welbehagen Gods, maar om dat dit volk beter en waardiger isdan dat, aan het welk 't Euangelium niet medegedeeld wordt.— Dat 't einde van den dood van Chriftus, niet  Rêmonjlranten of ArmvnianeH. 3°f geweeft is, om 't nieuwe verbond der genade door zyn bloed met de daad te beveiligen, maar alleenlyk om aan den Vader 't bloote regt te verwerven, om een of ander verbond, 't zy der genade of der werken met den mensch op nieuws in te gaan. Dat dit nieuwe verbond der genade, 't welk God de Vader door tulfchenkomft van Chriftus dood,met de menfchen gemaakt heeft, niet daar in beftaa, dat wy door 't geloof, voor zo verre 't de verdienfte van Chriftus aanneemt, voor God geregtvaerdigd en gezaligd worden, maar hier in, dat God de vordering der volmaakte wettifche gehoorzaamheid afgefchaft hebbende, 't geloof zelvs, en de onvolmaakte gehoorzaamheid des gcloofs, voor volmaakte gehoorzaamheid der wet zou houden, en den loon des eeuwigen levens genadiglyk waardig zou keu^n. —. Dat alle menfchen in den ftaat der (f) De Heer Limborch in deszelfs Theol. Ckrifl. I. 6. c. 4. § 18. zegt „ Maar deze geregtigheid, die ons toegere„ kend word, is niet de geregtigheid van Chriftus, want de „ Schrift leert nergens; dat de geregtigheid van Chriftus „ ons toegerekend wordt, maar alleen, dat '1 geloof on» " toegerekend wordt tot geregtigheid, en wel om Chriftus " wil! Zo dat zy dwaas zyn, die hier fcherpelyk ftryden, of alleen de lydelyke , dan of ook de dadelyke gereg„ tigheid van Chriftus ons toegerekend wordt, terwyl de tI Schrift daar niet een eenig woord van fpreeku Maar 't „ i»  daad des menfchen, en dat 't in geen anderen zin eene gave kan genoemd worden, dan ten opzicht van 't vermogen om tot 't zelve te komen. Dat de genade, waar door wy tot God bekeerd worden, niet anders zy dan eene za te aanrading, (of gelyk andere zig uLdrukken) dat de edelfte en met de menfchlyke natuur beft overeenkomende wyze van werken in zyn bekeering is, die, welke gefchiedt door aanradingen, en dat er niets ongerymds in zy, dat de enkele zedelyke genade natuurlyke tot geeftelyke menfchen maakt; ja dat God niet anders dan door eene zedelyke opwekking de toeftemming des wils voortbrenge: en dat de nadruk der Godlyke werking , waar door die de werking des Satans te bovenkomt, hierin beftaa, dat God de eeuwige dingen, maar de Satan tydelyke belooft.— Dat de genade en de vrye wil gedeeltelyk en zamenwerkende oorzaken zyn tot 't begin der bekeering; en dat de genade in haare betrekking als oorzaak, de uitwerking van den wil niet voorgaa: dat is , dat God niet eerder den wil der menfchen kragtdadig helpt tot bekeering , voor dat de wil des menfchen zelfs zig fchikt. Dat de volharding der waare ge- gelovigen geen uitwerkzel zy van de verkiezing, noch eene gave Gods, verworven dooiden dood van Chriftus; maar eene voorwaarde  Remonjlranten of ArminianerT. 3°5 Je des nieuwen verbonds van den mer.Gch, voor zyne bcfliifcnde verkiezing en regtvaerdiging, door zynen vryen wil te volbrengen.— Dat de waare gelovigen en wedcrgcboorenen kunnen zondigen de zonden tot den dood, of tegen den H. Geeft. Dat er in 't ge¬ heel geen zekerheid van toekomftige volharding in dit leven plaats kan hebben, zonder eene Godlyke openbaring. Dat ook zodanige verzekering fchadelyk een oorkuffen voor 'fc vleefch is, en in tegendeel daar aan te twyfe- len, pryslyk. Dat 't tyd geloof van't regtvaardigend en zaligmakende geloof niet verfchilt dan in geduurzaamheid. enz. Zie daar nog eenige Hukken uit derzei ver fchriften en nadere verklaring der vorige Artikelen. J. Hoe is 'tmet hen op 'tDordtfche Synode afgelopen ? L. Hun leer is veroordeeld, de Remonftrantfche Leeraars door de provinciale Synodens van hunne ambtsbedieningen ontzet, en die by handtekening niet beloven wilden, zig van alle kerkelyke dienftcn te onthouden, werden door de overheid 't land uit gebannen. Doch na den dood van Prins Mauritz, toen deszelfs broeder Fredrik Hendrik in 't jaar 1625. Stadhouder was geworden, kwamen de gebannene Predikanten allengskens weder, en V hiel-  {Jöfj 'Het Zede Gefprek ever it hielden vergaderingen. Zy rigtten te Amfterdam een Kweekfchool op, waar in Episcopius 't eerst ProfefTor was, van 't jaar 1634 tot 1643 wanneer hy overleedt. Welke Kweedfchool thans nog in wezen is, en door twee Profefforen, een in de H. Godgeleerdheid, en een in de Wysbegeerte en andere nuttige Wetenfehappen , bediend word. De Studenten worden tweemaal 'sjaars door zommige Predikanten en eenige Taalkundige opzienders uit de Gemeentens van Amfterdam en Rotterdam onderzogt. Wanneer zy tot den Prcdikdienffc worden toegelaten, mogen zy terftond Doop en Avondmaal bedienen. Ook genieten zy zekere inkomften, en zyn verpligt op laft van een bezorger der openftaande plaatzen op dezelve te prediken, 's Jaarlyks omtrent Pinkfteren houden de Remonftranten eene algemeene vergadering beurtelings te Amfterdam en Rotterdam. J. Wat heeft UE. meer omtrent die gezindheid aan te merken ? L. Zy roemen zeer op eeneKerkclyke verdraagzaamheid in den Godsdicnft,hebben geen formulieren , waar aan zy zig moeten verbinden, (k) Men (V j in 't jaar 1621. hebben zy een belydenis uitgegeven, nogthans kan die niet worden aangemerkt, als bevattende de algemeene leer hunner geziutheid, dewyl zy eene groote vry-  Remonjlranten of ArminianeïC. 3 of Men maakt er nogthans dit onderfcheid in, dat zommige meer of min alleen aan bovengemelde vyf artikelen zig houden, daar andere ook de gevoelens van Episcopius zyn toegedaan (/) Hun getal neemt van tyd tot tyd in ons land af, en buiten 's lands hebben zy flegts eene gemeente , namelyk te Fredrikftad in Holjïein ,die door de opzieners der kerk hier te lande van een Predikant voorzien wordt. J. Hoe veel Predikanten en Gemeentens heeft men in ons Vaderland ? L. Men teldt niet boven de 40 Predikanten en vryheid van gevoelens toelaten, men zie de Voorrede dier belydenis pag. 20, 21. Op pag. 50. Hooftftuk III. vind ik, dat zy ftellen, dat de twede perfoon Zoon genaamd word , niet uit kragt van fchepping of ook aanneeming, maar deels wegens de Godlyke magt en heerlykheid, voor zo verre hy middelaar is, en deels ook wegens de waarachtige, hoe wel verborgene en onuitfprekelyke generatie. (f) Die Episcopius volgen, worden Sociniaanfchgezinde Remonftranten genoemd, dewyl men in de Apologie of verantwoording van Episcopius Sociniaanfche dwalingen vindt. Zie Stapfer wederl. Godgel. 4. deel pag. 593. En pag. 611. word gezegt „ want na Episcopius hebben zy veele leer „ Hukken der Socinianen of aangenomen, of in een ande. „ ren zin gebogen, terwyl zy of de zekerheid of de nood„ zaaklykheid van veele artikelen der Godgeleerdheid weg„ nemen." En pag. 612. „ want de Socinianen hebben „ gezogt onder den naam van de Remonftranten en Doops„ gezinden te fchuilen, om minder aan den haat bloot ge„ field te zyn." V 2  "308 Het Zesde Gefprek over de ent¬ en die zyn verdeeld in vyf Claffen: Tot de eef * fte behoort Amfterdam, Hoorn, Alkmaar, Haarlem, Zevenhoven. Tweede Claffis, Rotterdam, den Br iel, Vlaar dingen en Maasland, Berkel, Bleiswyk, Zevenhuizen. Derde Claffis, *s Gravenhage, Leiden, Delft, Noordwyk, Zoetermeer, Oudewetering, Warmond. Vierde Claffis, Gouda, Schoonhoven en Nieuwpoort, Gorinchem,Hazardwoude, Waddinxveen, Boskoop, Moordrecht. Vyfde Claffis, Utrecht, Woerden, Amersfoort, Thiel, Nieuwkoop, Zwadenburgerdam. Ook heeft men buiten de Claffen te Dokkum in Vriesland een Predikant. De grootfte gemeentens heeft men te Rotterdam, die door vier: en te Amfterdam die door drie Predikanten bediend word. Ook zyn zommige plaatzen als Combinatiën aan te merken, dat is, dat twee gemeentens door één Predikant worden waargenomen , gelyk Vlaar dingen cn Maasland. Schoonhoven en Nieuwpoort. Thiel cn Gö- rinchem. HET  HET ZEVENDE GESPREK OVER DE COLLEGIANTFN QUAKERS, Jongeling. Waar moeten wy thans van fpreeken, dewyl ik de order, te voren opgegeven, vergeten ben ? Leeraar. Wy zullen nu handelen over de Collegianten, die men ook wel Rynsburgers noemt, en over de Qjiakers. Om dat ik van deze twee gezintheden maar weinig heb aantemerken, kan ik die in één gefprek gemakkc lyk zamenemen. J. Waarom worden dc eerftgemelde Collegianten genaamd , en wat is er van te melden ? L. Zy worden dus genaamd naar de ColleV 3 gien  3io Het Zevende Gefprek ever de gien of byeenkomften , welke zy op eenige plaatzen van ons Vaderland hebben aangelegd. Zy worden Rynsburgers of ook wel Rynsburgfche Collegianten genaamd naar 't dorp Rynsburg, niet verre van Leiden. Zy hebben volgens zommige hun aanvang genomen, nadat zeclert 't jaar 1619. eenige Remonftrantfche Predikanten uit 't land gebannen waren, waar van in onze vorige famenfpraak is melding gemaakt. Men houdt voor de eerfte oprigters drie broeders van der Kodde, wonende in de dorpen Oegstgeeft, Rynsburg en Warmond. Zy geneer* den zig met 'den landbouw en 't leertouwen. Een van dezelve genaamd Gysbregt van der Kodde was Ouderling der Remonftranten te Warmond , welke plaats toen zonder Predikant was. Hy en eenige leden der Gemeente hielden zonder Predikant Godsdienfti, licht nog zo denken als Fox de Stichter dezer party. Ze-. ,, ker is 't, dat hun Godsdienst den Naturalismus nog meer ,, genaderd is." (?) In deszelfs verdediging ftfilling 3. X 3  326 Het Zevende Gefprek over de „ erkennen, zo betuigt zy ook zelve, dat de Geeft de leidsman is, door wien de heiligen ,, in alle waatheid geleid worden." Zy lezen veel de H, Schrift, maar onderzoeken ze weinig. c. Omtrent 't leerftuk der H. Drieëcnheid verwerpen zy alle woorden, die zy mecnen dat betrekkelyk dit leerftuk niet in den Bybel worden gevonden, b. v. zelfftandigheid, Perfoon, Drieëenheid. Zy houden zigbeledigd,als men hen voor Sociniaanschgezind houdt. Zy drukken zig in .zekere belydenis dus uic ,, Wy bely- den opregt, dat de Vader, 't Woord en de H. ,, Geeft één zyn, onaffcheidclyk in 't Godlyk 5, wezen, en eene waare levendige eeuwige God boven alles te pryzen in eeuwigheid." d. In de Leer van de Erfzonde ontkennen zy eene toerekening van Adams zonde, weshalven zy de Helling toeftaan, dat alle kinders zalig worden, om dat ze niet gezondigd hebben. Maar dit niettegenftaande beweeren zy, dat van Adam een kwaad zaad tot alle zyne nakomelingen wordt voortgeplant, doch 't welk den kinderen niet toegerekend kan worden tot dat ze zelve eerft dadelyk zondigen, e. Zy leeren dat een mensch zig zeiven niet kan bekeeren , maar dat hy eene Goddelyke kragt, een Godlyk licht nodig heeft, 't welk hem rnoet verlichten, opwekken ei} alles in hem  Collegianten en Quakers. 3*7 hem werken. Zy geven voor, dat 't mo- gelyk zy, dat een mensch in dit leven tot de volmaaktheid kome; dat 'er elk na moet ftaan; dat er zodanige onder hen geweeft zyn, die 't zo ver gebragt hadden, dat zy niet meer zon. digden. f. Zy veroordeelen 't Eedzweeren; 't geven van eene bepaalde bezolding aan Leeraaren;(£) 't bekleeden van 't Overheids ambt; en den Krygsdienst. Zy ontkennen wel niet, dat de Overheid van God is, maar maken zwarigheid een Overheidsambt te bekleeden, om dat't (zeggen ze) aanleiding geve tot menigte misdryven, en men 't geweeten ligt bezwaaren kan of genoodzaakt wordt dit te doen. En wat de Krygsdienst betreft die houden zy onnodig vermits zy meenen dat een oorlog wanvoeglyk is en zondig. (0 J. Wel als men dan eens vyandeiyk wordt aan- (F) In Engeland genieten de geeftelyke der Biflchoplyke kerk de Tienden der gemeente onder hun Parochie even als de Leviten by de Jooden. Deze te geven achten zy ongeoorloofd, en hebben liever, dat zij door 't verkopen hun. ner goederen tot hun grotere fchade gerechtelyk worden [[ingevorderd. Zie Algerti pag. 85. (/) „ In onzen tyd," (zegt Alqerti (pag. 100.) „ge„ beurde 't te Londen, dat twee Soldaten 't geloof der „ Quakers aannamen , en dus ook geen wapenen wilde „ voeren en door geen ftrenge middelen tot andere gedag„ ten te brengen waren." X 4  328 Het Zevende Gefprek over de aangevallen, moet men dan zonder zelfs verweering zig alles laten ontnemen. L. Zy zyn van gedagten, dat God een Vroom Vorst, die zyn vertrouwen op Hem fielt, wel door een andere wys, dan door een leger van zyn vyand zou verloffen, en beroepen zig op Koning Hiskia, Jozaphat, enz. g. Daar worden geen Sacramenten onder hen bediend. a. De H. Doop wordt wel door hen ge leerd, maar verftaan er dool* alleen eene Geestelyke Doop, daar in beflaande, dat men dooide kragt van den H. Geest van zonden wordt gereinigd en in een nieuw leven wandeld. Zy verwerpen dus den waterdoop, en fchoon zy iemand, die'dezelve oeffend, niet veroordeelen, zouden zy nogthans hem, als hy tot hun genootfehap behoort, niet als een medebroeder willen erkennen. b. Zy houden ook geen Avondmaal. Zy willen, dat de verrigting van Chriftus flegts eene zekere'plegtigheid is geweeft, die tot 't Pafcha behoord hebbe. En Jezus met 't zeggen, doet dit tot myn gedagtenis, alleenlyk heeft willen te kennen geven, dat, wyl 't thands de laatftemaal was, dat Hy 't met hun at, Hy van hen begeerde , dat wanneer zy aten of dronken, zy aan Hem, die zyn bloed voor hui} vergoot, mogten gedenken. h. Van  Collegianten en Quakers. 329 h. Van den toeftand der Godlozen na den dood, fpreken zy in een hunner geloofsbelydeniffen aldus. „ De Heer kan en zal de on„ boetvaerdige en weerfpannige kwaaddoeners „ tot 't oordeel des grooten daags even als de „ gevallen Engelen, met eeuwige banden in „ de duifternis bewaren. Doch 't is ons werk „ niet te bepalen, hoe zy bewaard zullen wor„ den, maar wy laten 't aan God over." —Zy ontkennen dat dezelve lichaamen, welke wy op aarde gehad hebben, zullen opftaan, de rede hier van meenen zy te vinden in 1 Cor. 15: 44. Een natuurlyk lichaam wordt er gezaaid, een geejlelyk lichaam wordt er opgewekt. Zy maken zwarigheid van te ftellen, dat dezelve lichaamen zullen opgewekt worden; dewyl dan menfcheu die in een hogen ouderdom fterven met verfletene lichaamen, en jonggebooren kinders met kleine lichaamtjes zouden moeten opftaan. Zie daar een kort en zaaklyk vertoog hunner Leerftellingen. J. Gelief 'my nu eenige opening te geven van hunne kerkelyke plegtigheden en andere gewoontens. L. Hier valt wel weinig, nogthans eenige aanmerkelyke byzonderheden , dezer gezinthcid eigen, mede te deelen. Dc vergaderplaats of kerk gefchikt tot X 5 den  330 Het Zevende Gefprek over dt den openbaren Godsdienft, is zeer onderfcheiden van de onze. Men vindt er geen predikfloel, geen orgel, ftoelen, enz. maar men zit op eenige gemeene banken, alwaar niemand een vafte plaats heeft. Zomtyds is er een bank, die wat hoger is, (m) waar op de zulken gewoonlyk zitten, die der gemeente iets hebben voor te dragen. J. Zo ik meen heeft ieder vryheid van fpreeken ? L. Zo is 't, niet alleen mansperfonen, maar ook van 't vrouwelyk geflacht, gehuwd en ongehuwd, zy beroepen zig op Hand. z: 17. En uwe zoonen en uwe dogteren zullen propheteeren : En andere plaatzen. J. Hun predikatiën zyn zo als men my gezegd heeft, zeer onnozel en zomtyds zelfs belachelyk. L. Hoe ver dit waar is, kan ik niet bepalen; dit is zeker, dat zy ook zomtyds rtichtelyk zyn, en in vermaningen, beftraffingen en opwekkingen beftaan. Volgens getuigenis van kundigen en onpartydige geleerden, dringen zy (nï) Zy geven voor, dat zy nooit zig tot een Leerrede te voren voorbereiden, doch dit houdt de Heer Alberti voor onvvaarfchynlyk, om dat hy heeft opgemerkt, dat zommige by 't inkomen in de vergadering aanftonds op die hogere bank gaan zitten, en naderhand een Leerrede of gebed does. Zie deszelfs werk pag, 121,  Collegianten en Quakers. 331 zy zeer aan op 't dadelyk Chriilendom, zonder te vergeten de gronden van hun geloof der gemeente in te boezemen. Zy leggen zomtyds een Schriftuurplaats ten grond, doch verklaren dezelve niet in verband, zy haaien ook dikwils Schriftuurplaatzen aan. (n) J. Ik wenschte wel eens eene leerrede, al was 't maar een kort voorftel van een Quaker of Quakeres te hooren ? L. Laat ik, om aan uwe weetlufl te voldoen, U een kort voorftel,'t welk zeker Quakers vrouwsperfoon in Engeland deed, uit dit hier by my liggend boek voorlezen. Dc Aucteur Co) zegt „ Haar voorftel begon zy hier „ mede, dat men zyn luftcn niet moet op^ „ volgen, maar wederftaan. De duivel port ,, ons geftadig tot 't kwaadc aan, maar men ,, moet des Apoftels vermaning volgen, we,, derftaat den duivel, en hy zal van U vlieden. „ De duivel heeft wel magt, maar die is be„ paald, en hy moet onder Gods hand buigen: ., daar tegen moet men den wil van God en „ Chriftus opvolgen, en zig in goede werken „ oeffenen; want Chriftus zegt, mynefchapen „ horen myne ftemme, en zy volgen my; maar een' vreemden zullen zy geenzins volgen. Men „ moet (n~) Alberti pag. 120. •ro) Alberti ln 't hier voren aangehaalde werk, f>. 131,  332 Het Zevende Gefprek over de „ moét daarom 't kruis van Chriftus op zig „ nemen, agter hem dragen, en tot God na„ deren. Maar hier toe zyn eigen kragten nieü „ toereikend , want onze Heiland zelve zegt, ,, zonder my kunt gy niets doen. Men moet zig . „ beproeven of men Chriftus ftem heeft ge„ hoorzaamd, en voor zyn ziel zorg dragen. „ Eindelyk wensehte zy, dat de toenmalige vergadering , welke voor Gods aangezicht 5, gehouden was, niet zonder zegen wezen „ mogt, maar tot Gods eer {trekken." J. Ik ben hier over zeer voldaan, maar wat hebt Gy verder op te merken ? L. Als zy in dc vergadering komen, fpreken zy tegen niemand, houden hun hoed op 't hoofd, tot dat cr een gebed gedaan word. Zy zitten aandagtig ftil, tot dat iemand opftaat om te prediken of te bidden. Wil de bewogen perfoon bidden, dan knielt hy neder en de gantfche gemeente ftaat op. Er word in de vergadering niet gezongen. J. Ik hoor dat de Quakers ook bidden, ik heb altoos gedagt dat zy niet baden ? L. Er zyn meer, die dus denken, en dit komt daar van daan, dat zy noch in de gemeente noch t'huis op vaftgeftelde tyden bidden. Menige vergadering, dat er niet gebeden word, ja zelfs niet eens gefproken, en dan keerdt men onverrigter zaak naar huis. Zo is 't ook  Collegianten en Qjiakers: 333 't ook gewoonelyk t'huis gefteld, niet altyd bidden zy voor of na den eeten. Met een woord, zy bidden dan, als de Geeft (zo zy zeggen) hen daar toe opwekt. Doch nooit bidden zy formulieren , zelfs niet 't Onze Vaderi f . Ik was onlangs met zeker iemand in gefchil of de Quakers ook Predikanten of Leeraars hebben, doch ik merk uit uw gezegde , dat zulks geen plaats heeft, L. Het is in zeker opzicht waar, doch geen Predikanten, zo als wy hebben. Er zyn zodanige perfoonen onder'hen, die men Leeraars en Leerarcffen noemt. Het zyn zulke perfoonen, die naar''t oordeel der gemeente eene goede leer hebben, en een goed leven leiden, daar by een goede uitfpraak en prëdikgaven ; wordt dit in iemand gevonden, dan geeft men hun den titel van Predikant of Evangeliedienaar. Dewyl nu ieder de vryheid van fpreken heeft, zo kunnen de toehoorders oordeelen, by wien deze dingen gevondemworden, en zulke merken zy aan als hunne Leeraar, doch draagt geen byzondere kleeding, noch heefr. eene byzondere zitplaats, trekt ook geen bezolding, ten zy hy 't nodig had, en dan in hoedanigheid niet van Leeraar, maar als. een behoeftigen. De toehoorders houden de Leerledenen of gebeden voor geen onfeilbaare uit- fpra-  334 Het Zevende Gefprek over de fpraken, om dat iemand zyn eigen verbeelding voor eene aendryving des H. Geeftes zou kunnen uitgeven. Zy zeggen thans ook niet meer, gelyk voorheen. Zo fpreekt de Heere. f. Houden zy ook eenige kerkelyke vergaderingen. L. De Quakers houden maandelykfche, driemaandelykfche en jaarlykfche byeenkomften, beide van mannen en vrouwen , doch ieder afzonderlyk, in welke byeenkomften de zaken verhandeld worden. In dezelve zit niemand voor : na dat de vergadering eenigen tyd in ftilte op de hemelfche verlichting gewagt heeft, of na dat er een overluid gebed gedaan is, ftelt de een of ander , die zig daar toe opgewekt vindt iets voor, 't geen 't oogmerk der vergadering betreft. En zulke mannen of vrouwen in welke men de gaven om te leeren of prediken befpeurd, worden hier vermaand om die op te wekken en mede te dee- len. Te Londen in Engeland wordt jaar- lyks in de Pinkfterweek een algemeen Synode gehouden, beftaande uit afgezondenen van alle landen daar Quakers gevonden worden. J. Is er nog iets omtrent deze gezintheid aantemerken? L. Slegts nog eenige weinige byzondere gewoontens. Zy nemen voor niemand den hoed af, zelfs voor geen gekroonde hoofden of eenige  Collegianten en Quakers. 33ƒ ge andere overheid, doch dulden dat hun hoofd by zulk een gelegenheid door andere ontbloot wordt. Zy noemen niemand myn Heer of geven hem eenige dergelyke hooge eertitels, maar noemen elkander vriend. Zy drinken op niemands gezondheid. Zy zyn zeer eenvouwdig en nedrig gekleed. Hedendaagsch beginnen zy meer of min daar van aftewyken, en zig cenigermate aan de gewoontens wat toe te geven. Voor 't overige zegt men, dat zy vreedzame onderdanen zyn , andere Chriftenen hoogachten, mildadig, geduldig, maatig en werkzaam zyn. Merkwaardig is 't volgende berigt uit de Nieuwspapieren ons dit jaar medegedeeld. „ De Quakers in America ze, ,, derd langen tyd in 't denkbeeld geweeft zyn,, de, dat de flavenhandel onbillyk en onge,, oorloofd ware, hebben 't eindelyk zover ,, gebragt , dat alle de leden van hun Gods,, dienftig Genootfchap hunne fiaven in vry„ heid gefteld hebben; dan vrezende , dat die „ handel door anderen zoude voortgezet wor„ den, hebben zy deswegens aan 't Congres „ een adres geprefenteerd, 't welk gunftig „ aangenomen, en in handen van een Com„ mitté is gefteld, daar toe door 't Congres „ benoemd." Dit adres behelft eene fmeekbede, dat 't Congres tot zulk een heilzaame zaak geliefde mede te werken. Onderftond » ge-  318 Het Zevende Gefprek over de enz. getekend in onze jaarlykfche byeenkomft. 3, gehouden te Philadelphia, voor Penfylva- nia, Nieuw Jarfey, Delaware, en de Weft,, lyke gedeeltens van Maryland en Virginia. „ Gedagtekend den 4. November 1783." E» Was ondertekend door 535 leden. HET  HET AGTSTE of LAATSTE GESPREK over de EUANGELIS CHE BROEDER UNITEIT, by ons meest bekend onder den naam van HERNHUTHERS. Jongeling. Nu komen wy eindelyk tot die gezintheid onder de Chriftenen , welke menden naam van Hernhuthers geeft, mag ik daar van kortelyk den oorfprong hooren ? Leeraar. De Stichter van dezelve is Nrcolaas Lodewyk, Grave van Zinzendorp en Pottendorf , geboren in 't jaar 1700 te Dresden. Hy had eene vertrouwde vriendfchap met den Vryheer Frederik van Watteville , en maakte met hem een verdrag om zoY da-  338 Het Agtjïe of laatfte Gefprek danige heidenen tot 't Chriftendom te bekeeren , waar heen zig niemand anders tot zulk een einde had heen begeven. Twee Mo- ravifche broeders Neisser ,met hunne twee vrouwen en vier kinderen, benevens een broeder genaamd Jaschke met zyn dogtertje,dus zamen tien perfoonen , die wegens den Godsdienft hun land verlaten hadden, zogten by hem een toevlugt: hy vergunde hen in de landftreek by 't dorp Bartholsdorf,'den Graaf in eigendom toekomende, gelegen in OpperLautsnitz, zig neer te zetten, en dit gebeurde in 't jaar 1722. Zy bouwden eenige huU zen by den Huthberg. (V) En van hier is vervolgens de naam Hernhuth ontftaan. ,Op deze voorgemelde perfoonen volgden wel draa anderen uit Moravien en Bohemen, die daar zig gingen neerzetten, en in de naaftbygelegen plaats Bertholsdorf te kerk gingen. Wat de Graaf van Zinzendorf betreft, deze de noodzaaklykhéid inziende van de magt, om de kerkelyke orde te kunnen in ftand houden en opdragen, welke de oude Broeder kerk, van (/?) Deze berg heeft van ouds dien naam gehad van de wagt, die men in tyd van oorlog op dien berg plagt te houden; en de benaming van dezen Huthberg gaf aanleiding aan de eerfte Broeders, welke zig aldaar neerzetteden om hunne nieuw aangelegde plaats den naam te geven vaa Hernhuth.  over de Hernhuthers. ~ 339 Van de Waldenzen hadden ontvangen, bezorgde, ten einde die kerken ordening op de herlevende en vernieuwde Broederkerk werde overgebragt, dat eerst David Ni tschman , die voor een der waare afkomelingen der oude Moravifche Boederen gehouden wordt, in 't jaar 1735. van den toen nog levenden Senior of Biffchop der Moravifche Broeder kerk Daniël Ernst Jablonski tot Biffchop van de hernieuwdeBrocder kerk geordend werdt, waar na hy ook zelfs , in den jaare 1737. op hoog verlof van den Koning van Pruifjen en metin* Itemming van den Biffchop der Moravifche broederen in Polen, door D. Jablonski tot Biffchop der Moravifche broederen aangefteld en bevestigd is. Nu regelde hy meer en meer zyn gemeente, bezorgde zendelingen onder de hei* denen, deed verfcheidene reize door Duitschland, Pruiffen, Lyfland, Holland, Engeland, en ging tweemaal naar America in de jaaren 1739 en 1741, en overleed 1760. te Hernhuth. Men heeft onder anderen den Graaf te last gelegd, dat hy ryke en gegoede lieden tot zig lokte, en eene zogenaamde Heilands kas had opgerigt, waar in zy alles, wat zy bezaten, leveren moeften, doch uit welke zy niets weder kregen, wanneer zy de gemeente verlieten, waarom zy, ter vermyding van armoede moeften blyven; doch deze gantfche Y a zaak  34© Het Agtfte of laatfte Gefprek zaak wordt door de Hemhuthers als eene onwaarheid tegengefproken. (b^ J. Wanneer zyn de Hemhuthers in Nederland gekomen? L. Wy noemen dezelve vry algemeen Hemhuthers , doch zy hooren liever den naam van Euangelifche broeders, of anders,1 gelyk zy zig noemen, de Euangelifche Broeder Uniteit. Allereerst zyn zy in ons Vaderland bekend geworden in 't jaar 1735- te Amfterdam. In 't volgend jaar begaven zig zommige naar Tffelftein, waar zy 't huis 's Heerendyk {lichtten, en daar hunne Godsdienftige byeenkomften hielden , onder 't opzicht van den Baron Fr. van Watteville , die, gelyk reeds gemeld is, een groot vriend van den Graaf was. Hier groeide 't getal aan tot tuffchen de 40 en 50 perfoonen. Doch eenig gefchil ontftaan zynde met den Kerkenraad en Claffis van Buuren, waar mede ook de Zuidhollandfche Synode is bemoeyd, vertrokken zy in 't jaar 1747. naar Zei ft in de Provincie van Utrecht, toen die heerlykheid door den heer Cornelis Schellinger , zynde een Broeder hunner gemeente, was aangekogt. En zederd 't jaar 1767. is van de heerlykheid Zeift bezitftcr geworden, de dog- (b~) Zie Spangenberg , V leven van Zinzendorf , in 'c Hoogduicseh befchreven, -Je Theil pag. 1586.  over de Hernhuhers. 341 dogter van den Grave van Zinzendorf , welke Gravinne getrouwd geweest is met den Hr. Mauritz Willem Burggraaf van Dolma, wonende in Duitsland. J. Is de gemeente te Zeift nog al talryk? L. Zy is de grootfte in ons vaderland. Het getal der leden beloopt tegenwoordig op omtrent drie honderd. Doch dewyl 't aantal door 't fterk af en aanreizen, 't eene jaar minder, en 't ander jaar meerder is, kan 't juifte getal niet net bepaald worden. In 't jaar 1767 en 1768. hebben zy eene nieuwe kerk gebouwd , een deftig gebouw, verfierd met een fraay orgel, en eene menigte van zitplaatzen , niet alleen beneden , maar ook boven op ruime gaanderyen. De zitplaatzen der mannen en vrouwen zyn afzonder!yk , de eerfte zyn aan de regter, en de laatstgemelde aan de linker zyde der kerk, gaande elke fexe een byzondere deur in. De huizen zyn groot en pragtig : men heeft er behalven de wooningen der getrouwden, ook twee der ongetrouwden , namelyk een broeder- en zufterhuis en eindelyk ook een weduwenhuis. Het Euan¬ gelie word in die gemeente (of gemeente-oord, gelyk zy 't noemen) in 't Hoogduitsch, en ook wel des zomers in 't Nederduitsch verkondigd , als namelyk een der Leeraars die taaie zo verre magtig is, ten einde zich voor y 3 de  342 Het Agtfte of laatfte Gefprek de Nederlanders, die hunnen Godsdienft komen bywoonen, verflaanbaar te maken. J. Zyn er nog meer plaatzen, waar zy in ons land hunnen Godsdienft oeffenen ? L. Ja, nog drie plaatzen, namelyk te Amfterdam, te Haarlem, en te Acrum zynde een dorp in Friesland. Verder zyn zy door ge' noegzaam de geheele waereld verfpreid, als door Europa in Duitschland, de landen van 't Pruisfisch gebied, Grootbrittanje en Irland Denemarken, Rusland , -enz.; in Azia op eeni' ge Ooflindifche kutten; in Africa te Cairo in Egypte om den Copten 't Euangelie te prediken , en dan verder tot in Abysfinie door te dringen; in Amertca, Suriname, Penfylvanie en naburige Provinciën; eindelyk in Groenland en eenige Weftindifche eilanden, welke den Engelfchen toebehooren. J. Beftaat dit Broeder Uniteit alleen uitM?xaviers en Bohemers , welke in den aanvang, gelyk gezegd is, de gemeente Jiebben opge. rigt ? L. Niet alleen uit die,maar ook uit Lutherfche, Doopsgezinden, en Gereformeerden, welke zig met dit Kerkgenootfchap vereenigd hebben. Echter gefchiedt die vereeniging zo, dat zy zig van die Kerk, waar in zy gebooren zyn, niet afzonderen, maar by dezelve mogen te kerk gaan, en ook wanneer zy zig op eene plaats  ever de Hemhuthers. 343 plaats bevinden, waar geene Broedergemeente is , 't H. Avondmaal kunnen gebrüikcn. Cc) — Erfzyn nogthans eenige ordonnantiën, welke de geene, die tot hun overkomen, worden voorgelegd. Wanneer zy nu dezelve vrywillig en met overtuiging des gemoeds omhelzen, dan verbinden zy zig daar toe by handtafting, of' eigenhandige ondertekening: behoudens evenwel volkomen vryheid, om zo wanneer zy van gedagten veranderen, de gemeente te mogen verlaten , zonder meer aan die ordonnanties verbonden te zyn. J. Hun leer fchynt my toe een zamenmengzel van veele dwalingen te zyn, benevens veele onfchriftuurlyke en ongereimde fpreekwyzen te behelzen , gelyk ik onlangs in zeker boekje, 't welk uit [de fchriften der Hemhuthers gehaald was , heb gelezen, (d) L. Meer dan een Geleerden, gelyk ook Gecommitteerdens van de Utrechtfche Synode hebben (r) Namelyk, zo de Opzieners der Hervormde'Kerk hen tot 't gebruik- des II. Avondmaals willen toelaten. Het is zek;r, dat op zommige plaatzen, b. v. te Gorinchem de leden der Gereformeerde Kerk , die tot het Genootfchap der Hemhuthers behooren , gecenfureerd zyn. Qd) Genoemd Theologisch bedunken nopens de gefieldheid der Hernhutfche Secïe, door J. Walchs, ProfefTor der H. Godgeleerdheid te Jena, uitgegeven door J. P. Fresenius Predikant te Frankfort aan den Main, Urrecht 1749. Y4  344 Het Agtfte of laatfte Gefprek ben dit voor meer dan 30 jaar uit hun fehriften aangetoond,en niet zonder grond (e) uit hun gezangboek of Liederen , benevens uit predikatiën van den Graaf van Zinzendorf en andere fchriften veele ftaaltjes van dwalingenen eene bedorven Myftikery bygebragt. Maar voor 't tegenwoordige zeggen zy openlyk in hunne fchriften, zig eeniglyk te houden aan den Bybel, 't O. en . N. Teftament, welke zy aanmerken als de eenige rigtfnoer van hun geloof en leven. Verder houden zy voor hun belydenis de onveran- der- (e) Ik zeg, niet zonder grond. Men mag en moet eene gezintheid beoordeelen. 1) Uit hunne Kerkboeken of Lithurgien, hoedanig 't oude Gezangboek was. 2) Uit zulke fchriften hunner Leeraars, die eene vry algemeene goedkeuring der gemeente wegdragen, zo wraren de fchriften van den Grave van Zinzendorf. Dewyl men nu in de Hedendaagfche fchriften, welke door de gantfche Broeder Uniteit zyn goedgekeurd, die aanftootelyke uitdrukkingen, noch grove dwalingen niet vindt, welke men voor eenige jaaren hun toekende, zo zou men zeer haatelyk en partydig handelen , als men die thands nog op hunne rekening Helde. Ik heb nimmer eenige verkeering gehad met de leden van dit Kerkgenootfchap ; doch heb my in deze befchryving bediend van zodanige hunner fchriften , die met goedkeuring der geheele Broeder Uniteit zyn in 't licht gegeven, als 1) Historisch berigt enz. by Weber te Zeift 1777- 2) J. G'Spangenberg , Kort begrip der Chrifieiyke leer in de Eu-, angelifche Broeder Gemeente , by H. van Otterloo te Utrecht 1782. Verders zyn my eenige nauwkeurige berigten in fchrift toegezonden,  ever de Hemhuthers. 345 derde Augsburgfche' Confeffie. Vervolgens is er in 't jaar 1778. door den Heer Spangenberg te Barby een geheel Syftema of zaraenftel hunner Godgeleerdheid in 't Hoogduitsch in 't licht gegeven, 't welk in 't Nederduitsch vertaalt 1782. is uitgekomen, en de goedkeuring der gantfche Broeder Uniteit weg draagt. Dit zamenftel komt met de Godgeleerdheid der Proteftanten (eenige weinige ft ukken uitgezonderd) volmaakt overeen. J. Maar hoe maken zy 't met dat voorgemelde gezangboek, en de gefchriften van den Heer Zinzendorf ? L. Het gezangboek is niet meer by hun in gebruik (ƒ). Zy hebben thands geheel andere (ƒ) In 't voorgemelde Hiftorisch berigt, opgefteld 1772, fpreken zy er pag. 64. dus van „ In de gemeente voor een ,, korten tyd ingeflopene liederen, die, fchoon zy den zin „ niet gehad hebben, welke men hun deels uit fpotterny, „ deels uit misverftand heeft toegedicht, echter ook ten „ deele niet overeenkomftig waren met dc eenvouwdigheid „ en den ernst der Godlyke waarheid, maar vermengd met „ allerly woordenlpel, dat in 't beuzelachtige valt; deze „ liederen, zeg ik , zyn reeds voorlang ten eenemaal bui„ ten gebruik geweeft." En op pag. 63. wordt gezegd „ De liederen welke thans in gebruik zyn, ftaan voor '. „ grootfte gedeelte in 't kleine Broeder gezang-boek, en „ zyn genomen ten deele uit de oude keurliederen der „ Broeder Uniteit, en der Euangelifche Lutherfche kerk, „ ten deele uit de Verzamelingen van Paul Gerhard en Y 5 » an"  346" Het Agtfte of laatfte Gefprek re kerk liederen , waar in die bedorven Myflike fpreekwyzen riiet gevonden worden. Wat de fchriften van den Grave van Zinzendorf betreffen, zy houden dezelve voor geen Symbolifche boeken. Laat ik met hun eigen woorden hun oordeel over dezelve uit zeker boekje (g) door hun uitgegeven , voorlezen : „ Ten aanzien van deze fchriften, is dit nog, „ aan te merken, dat de zalige Ordinarius zel„ ve van zyn fchriften geloofde, dat hy ze „ alle behoorde over te zien, eer hy met de„ zeiven kon te vreden zyn. Doch hier in ,, islry, door de menigte van andere bezig„ heden, en door dien God hem tot zig riep, „ verhinderd geworden. Wat zyne daar in „ uitgedrukte byzondere meningen betreft, „ zo heeft hy reeds voor 20 jaaren de broe„ ders in 't gemeen, en zo veel hy kon, ieder „ in 't byzonder gebeden, en wel op de Sy„ node, dat tog niemand zig met de handha„ ving of verdediging zyner fchriften mogtin„ laten. Dus zouden de broeders zelfs tegen „ zynen zin handelen, indien zy zulks doen „ wilden." J. „ andere latere dichters." In 't jaar 1773. is er weder een gezang-boek by hen uitgekomen , genaamd Nieuwe Lofzangen en Geeftelyke liederen tot een kerkelyk gebruik uitgekomen, en uitgegeven door G. H. Loskiel. (g) Zie 't Hiftorisck herigt pag. 37.  aver de Hemhuthers. 347 J. Dewyl zy de Augsburgfche Confeffie of Lutherfche Geloofs-belydenis omhelzen, hoe komt 't dan, dat de Hemhuthers een byzonder Kerkgenootfchap uitmaken. L. Dit komt daar van , om dat zy nog eenige byzondere plegtigheden hebben, en een byzonder kerkelyk beftuur. J. Welke zyn die byzondere plegtigheden ? L. De Heer Spangenberg brengt die tot deze drie, 1) de Voetwasfching; 2) de liefdé Kus; 3) 't gebruik van 't Lot. Laat ik hier byvoegen hun begrip, aangaande de zaligheid der heidenen, de Heer Spangenberg verklaart, zig hier over aldus: ,, Maar hoe is 't met de „ arme heidenen, die 't Euangelium nooit „ gehoord hebben ? Waarfchynlyk handelt „ God met hun op dezelfde wys, zo als hy ,-, de menfchen bezogt, voor dat men de H. „ Schrift had. Heeft Job ten tyde van Mo„ zes, of nog te voren, zo als men met grond ,, denkt, geleefd, zo moeten de woorden van „ Elihu daar by in aanmerking komen. In „ den droom , door 't gezichte des nachts, als een ,, diepe Jlaap op de lieden valt, in de fluimerin. gen , ep 't leger, dan openbaart Hy 'i voor de „ de ooren der lieden, enz. Job 33: 15—3°"(70 voor 't overige zeggen zy in hun Hiftorisch bc- (Ji) Zie 't kort begrip der Chrifteljke Leer pag. 6p.  348 Het Agtfte of laatfte Gefprek bericht (O dat zy niet gaern over Religie zaken , die by de Chriftenen in gefchil zyn, willen zintwiften. J. Zyn derzelverPredikanten kundige lieden? L. Ja, het Leeraarsambt wordt nooit, aan zulke aanbetrouwd, dan die kundig zyn in de H. Schrift, en fchoon ook zulke worden aangenomen , die niet naar de gewone manier op Univerfiteiten geftudeerd hebben , neemt men egter gewoonlyk geen anderen, dan die men denkt, dat behalven eene waare bekeering des harte, ook eene gezonde kenniffe van den Bybel en dcrzelver grondwaarheden hebben. Niemand mag ook openlyk leeren, dan die genoegzaam onderzogt, ordenlyk beroepen, der gemeente voorgefteld, door dezelve aangenomen en in zyn beroep beveiligd is. — In zommige plaatzen heeft men in de kerken Predikfloelen, maar in ons land zit of ftaat de Predikant aan een tafel. De ordening der Leeraars gefchiedt door de Biffchoppen der Broeder Uniteit, doch als er geordende Predikanten uit de Gereformeerde, Lutherfche, of der Mennoniten tot hun overkomen , worden die niet op nieuws geordend. J. Zyn er ook plaatzen daar de jeugd tot Predikant kan ftudecren ? L. (0 Pas- 35.  over de Hemhuthers. 349 L. Men heeft daar toe zekere Kweekfcholen. Te Niesky in Opper-Lautsnitz is een P ■> en des Zoons, en des Heiligen Geeftes, 't kind rykely.k met water begietende , daar by voegende onder 't hand opleggen der Peeters de volgende woorden: zo zyt gy dan met hem begraven door den doop in zynen dood. En wordt tot verzegeling van deze Sacramcntccle handeling, na 't zingen van een tocpaffelyk vers, dit beflooten met 't uitfpreken van den zegen door den Leeraar, zyn hand op 't hoofd des kinds leggende. J. Ik heb hier eene bedenking , hoe ftellen 't de Mennoniten onder hen, die tegen den kin* derdoop zyn. ■ t L. De Mennoniten , die leden der Broeder gemeente geworden zyn, hebben er geen bedenken tegen, om hunne, in die gemeente geborene kinderen te laten doopen. Maar die geenen, welke alreeds opgewaffene ongedoopte kinderen tot de gemeente brengen, wagten met  över de Hemhuthers". gtf* met den Doop tot zo lang, dat zy met genoegzame kennis, en op begeerte der kinderen, tot hunnen waaren zegen gefchieden kan. J. Wat is er van 't H. Avondmaal? L. Dit wordt alle 4 weeken des faturdags avonds gehouden, na dat er alvorens in die week eene voorbereidings Predikatie is gedaan. Daar en boven word elk broeder door zyn beftierder, en elke zufter door haar beftierfter aangefproken,om degefteitiicid vq.n 't gemoed te weten, en raad te geven om 't Avondmaal niet of al te gebruiken. By 't houden van 't Avondmaal word '£ gezegende brood door eenige Diaconen, welke den Leeraar, die de zegening en confecratie verrigt, adfifteeren, aan de Communicanten uitgedeeld, en van de, zen zo lang in de hand gehouden, tot dat de uitdeeling aan allen gefchied is, zo dat de gemeente te zamen 't op één en 't zelve tydftip geniet; waar na zy op hun knien en aangezicht neervallen, den Heere aanbidden. Waar by de Leeraar nog eens die woorden herhaalt. Eet, dit is myn lichaam, dat voor U gegeven wordt. De gezegenden drinkbeker word niet, zo als 't gezegend brood, aan ieder der Communicanten door de dienaren, die den Leeraar affifteeren, overgegeven,maar alleen aan dien broeder of die zufter, welke op de hoeken der banken zitten, die. vervolgens denzei ven, na 2 f cr  Hei Agtfte of laatfte Gefprel et uit gedronken te hebben, aan die geenen overgeven, die naaft hun zitten, waar mede tot 't einde word aangehouden. De drinkbeker word voor de zufters door een Diaken en eene zufter aan dezelve toegediend. J. Wordt t'elkens voor 't Avondmaal de Voetwalfching gehouden ? L. Neen, flegts op zekere tyden, b. v. op Wittendonderdag dan waffchen si** flcgf de Ouderlingen ; «aar ook alle Avondmaalgangers elkander de voeten. Elk geflacht houdt de Voetwalfching afzonderlyk; onder de handeling worden door den Leeraar zodanige verfen gezongen, die op de reinigheid en afwasfchingder zonden door Jezus bloed betrekking hebben. De'Voetwalfching gefchiedt ook wel op andere'tyden, b. v. als een geheel Choor zyn jaarfeeft viert. * J. Wanneer gefchiedt de Liefde kus of kus des vredes ? L. In plegtige Godsdienftige vergaderingen b. v. by 't Avondmaal, en in de Liturgifche byeenkomfte geeft een iegelyk aan de naaft hen ftaande een kus des Vredes. J. By welke gelegenheid wordt 't lot onder hen gebruikt? L. Wanneer er zaken voorkomen, waar omtrent de H. Schrift geen duidelyke beflisfing geeft, b. v. begeving van ambten, nieuwe  over de Hemhuthers. 36$ we Misfionariffen, enz. Zo haaft als iets door 't Lot beveiligd is, zo nemen zy 't uit de hand des Heeren, aan, om 't getrouwelyk op te volgen. Hier by moet men nogthans deze twee zaken opmerken, i) Dat voor dat men 't Lot gebruikt, altoos eene grondige en rype overweging van alle omftandigheden voor afgaat. 2) Dat ook 't Lot nooit gebruikt wordt om iemand tegen zyn overtuiging {en wil tot.iets te dwingen, b. v. tot een reis, ambt, huwelyk, enz. J. Hoedanig is 't met de kerkelyke tucht gefteld ? L. Wanneer een perfoon aan den ander iets ergerlyks ziet, is dezelve verpligt den zodanigen te vermanen, en te beftraffen; geeft hy hier geen gehoor aan, dan moet men zulks den Ouderlingen openbaaren, die eerft door hunne gefprekken en vermaningen zoeken dien broeder of die zufter tot berouw te brengen, en de zaak in ftilte zoeken af te doen, daar de zodanige echter voor korter of langer tyd, van 't H. Avondmaal zig moet onthouden. Helpt dit niet, dan wordt hy voor 't opzieners Collegie geroepen, beilraft, vermaand tot beterfchap en by gebrek van dien bedrygt (indien hy in een gemeente oord woont) dat hy zal moeten vertrekken. Is dit alles vrugteloos, wordt hem 't langer verblyf in die gemeen-  •364 Het Agtfte of laatfte Gefprek meente oord ontzegt, en niet meer als een lid der gemeente aangemerkt, dan na dat hy door hartgrondige bekeering zig de gemeenfchap des geloofs , en der inwooning in de gemeente heeft waardig gemaakt. Met zodanig eene excommunicatie is geen verlies van tydelyk eere, waardigheid en vermogen verbonden; ook gefchiedt dezelve niet met verwenfchingen, maar met vermaningen en aanbeveling aan de Godlyke barmharHgiieid. J. Zyn er ook nog meer gewoontens ? L. De Gemeente heeft nog een byzonder gebruik om op den eerften Paaschdag 's morgens vroeg, by't opgaan der Zonne, zig gczamentlyk op hunne begraafplaatzen te vervoegen , en daar zig de Opftanding van Jezus Chriftus te herinneren. Wanneer de Leeraar de gemeente toeroept. De Heere is opgeftaan t zo antwoordt de gantfche gemeente als met cenen mond: Hy is waarlyk opgeftaan! Daar op wordt door den Leeraar eene geloofs-bely. denis of de zogenaamde Paasch-Liturgie by wyze van gebed gedaan, waar in de eeuwige gemeenfchap met de geene, welke in 't afgelopen jaar in den Heere ontflapen zyn, gedagt wordt. J. Zyn er ook eenige byzonderheden by 't afftervcn van een lid der gemeente op te merken?  over de Hemhuthers. 36*5 L. Als men befpeurdt, dat 't einde van een kranke nadert, worden by dezelve van den arbeider van 't Choor waar toe de kranke behoort , eenige verfen uit liederen, welke betrekking hebben op den dood en de zalige verwagting van by den Heere in te woouen, met de daar by tegenwoordig zynde broeders en zuffceren, gezongen , ('t welk men een Heengangs Uturgu noemde,) en onder dat gezang wordt de ftervende met handoplegging dooiden Choorarbeider tot eenen zaligen cn vergenoegenden overgang tot de eeuwigheid ingezegend. Gefchiedende dit by de getrouwde vrouwen ook door haare mannen. Indien de kranke tegen verwagting in 't leven blyft, wordt wel 't gezang by 't fterf bed, als hy andermaal in doodsgevaar is, doch niet de inzegening herhaald. En wanneer een kranke 't zy fchielyk of tegen verwagting komt te overlyden, zonder ingezegend te zyn, heeft men daar over geene bygelovige ongeruftheid, wyl men de inzegening geenzins aanmerkt van dat belang, dat dezelve tot een zalig uiteinde vereischt wordt. J. Welke plegtigheden hebben er plaats by de begraving der dooden ? L. Voor de begraving komt de Gemeente op de zaal te zamen, alwaar eene toepaffelyke redevoering gehouden, en de levensloop, die ge-  366' Het Agtfte of laatfte Gefprek gemeenlyk door den overledenen zelfs is opgefteld , gelezen wordt, Dan wordt 't lyk door 10 of 12 broeders gedragen, 't zy dat de overledenen een broeder of zufter is. Voor 't lyk gaat de Leeraar met den voorftander der Gemeente, en ook wel de kinderen. Naaft agter 't lyk gaan de naafte bloedverwanten van den overledenen, zynde de zufters als dan in 't wit gekleed. Agter de bloedverwanten volgen, indien ^ overledene eene zufter was, de zufters, en indien de overledene een broeder was, de broeders. Op de begraafplaats gekomen zynde formeeren de broeders en zusters een kring om 't graf, en worden als dan, terwyl 't lyk in 't graf gezonken wordt eenige toepaffelyke verfen gezongen, eenige regels, uit 't gewoone kerken gebed gelezen, en met een zang vers beflooten. EINDE.  DRUKFOUTEN Aldus te verbeteren. Bladz. 43 Reg. 18 ftaat gevrigte lees gewrigte 45 14 binnenkleed lees linnenkleed . 69 21 die God geworden is, een vol» komen mensch is geworden, lees die God een volkomea mensch is geworden »" 9i —- 19 onbehuwd lees ongehuwd i 1 95 16 Pi^porjfrlif. iees Prophetifche 1 110 18 Ja 't: is lees Ja: 'c js . 117 18 verdiende lees verdienende . 127 8 ' Religuien lees Reliquien 1 141 23 fpreekzel lees fpeekzel 11 218 7 dat 't wel kan lees dat *t niei wel kan 222 11 verhaling lees herhaling 225 25 Predikatiën lees Predikanten 229 16 Apoftolifche lees Apoftoolfche 276 7 ale lees als —— 280 6 verftand lees verftaan 280 30 verfchaften lees verfchaffen ——i— 287 23 verdoemenis, fchuldige lees verdoemenis fchuldige —— 298 30 belyde lees belydt De overige fouten gelieve de Lezer zelve te verbeteren.