D E VRIEND DER KINDEREN. Naar den tweeden Hoogduitfchen Druk, vertaald. Zevende Deel. Te Haarlem, by C. H. Bohn en Zoon, Boekverkopers, 1783.   INHOUD DER BLAADJES. No im Aanmerkingen over het Toneelfpel in het vorige Deel; en verhaal van zeker voorval, welk tot het opftellen van dit- Toneelftukje aanleiding gegeven had. • — ï • & Vérfchil onder de Kinderen over het verdeelen der rollen, om dit Spel te vertonen, -ib 1 • <5 - 8. De eerlte aanleidelyke oorzaken van de tiapswyze vordering der kinderen ten kwade aar getoond, mee twee fterke voorbeelden beveftigd, en verdere aanmerkingen beflocen. Q ■ *&> Oploffitig der twee laatrte Raadzels van het vorige Deel. —n<— 17* * 2 Twee  INHOUD der Twee nieuwe Raadzels opgegeven. 18. No 76. — 77. Gefchiedverhaal van een Leeuw en een Hondje in Londen. 19-25. Natuurlyke geaartheid en Grootmoedigheid van den Leeuw. 16. Zyne Dankbaarheid, in twee voorbeelden uit de hifroriefchryvers Gellius, en Muller. —— 29 34- Onderfcheiden aart der Leeuwen naar het onderfcheid der Landftreeken: hunne menfchen-vrceze, Lighaamsgeftalte, en verdere eigcnfchappen, 35-41. Manier om dezelven te vangen. — 42. De Leeuwin en Wyfjes Aap,* eene Fabel. 43. Oplofling der twee vorige Raadzels. 46. No. 78. Twee Brieven van Emilia van Veldhuizen aan Charlotte, over hare te rogkomft in de Stad, de gewonen bezigheden en leefregel aldaar. 47-56. Befchry ving der Carnevals - of Vastenavond-vermaken in Duitfchland, Romen, Florence, en Venetien. 57-6*. Aan-  BLAADJES. Aanmerkingen daar over. 63 66. No. 79. Lotje in een goeden luim, om zeker voorval in de keuken op den eerden dag van April. 67-68. De dwaasheid dezer gewoonte door den Vader voorgefteld, met twee vertelingen ter nader beveiliging hier van; en eenige verdere aanmerkingen daaromtrent. 69-82. Gevolgen van het voorval in de keuken , en verdere nafpeuring van den waarfchynlyken oorfprong dezer dwaze en droge gewoonte. — 84. Nieuw Raadzel opgegeven. • 85. No. 80. 'sVaders wandeling met zyne Kinderen en den Hr. Spirhus, op een fchonen dag in Maart; en befchryving van het gelaat des aardryks in ditjaargety. —•■ 87-88. Aanmerkingen der Kinderen op het zien van eene omvergewaaide Lindeboom , met eenige nutte en toepalTelyke keringen befloten. — 90-98. * ; Lied  INHOUD pik Ljed Op EEN E DOOR DEN SfORM OMVERGEWAAID6 LlNDE. 99. No. 8'. 82. Mishandeling aan zeker arm Jongetje t Siegfried) door de Kinderen in een jong gezelfchap bygewoond. ïoi-103. Kinders met elkander te laten fpelen buiren (oevOuMgi van oppaffers is gevaarlyk _ f Vervolg der mishandelingen aan den 1 armen Siegfried, door Karei ea Lotje met af'.eer aanfchouwd en ontweken : die hierom van den Vader omhelsd en geprezen worden , , 106-108. Oorzaken en onbillykheid dier mishandelingen. — ,, ... 10n Hoge geboorte geeft geen meerwaarde dan fchoonheid enz. Rykdom en goederenzyn onbeftendigenz. 1 15-116. Ai!e menfehen, van eenen Stamvader afkomttig, zyn in zoverre elkander g&lyk i m%ar onderlcheiden zich alleen door hunne verdien- ffcti. , it7„i.?3. In  BLAADJES. In een gebrekkig lighaam woont dikwyls eene edele ziel: en kinders van lage af komft zyn vceltyds nuttiger en achtingswaardiger dan fommige ryken of edelen. — 124126. Oplofling van het vorig Raadzel. 127. Drie nieuwe Raadzels opgegeven. iaS. No. 83 — 84. Vervolg en flo: van het voorgaande, i 29-130. Het Landjonkertje en de Wyngaard, eene vertelling. 131-133. De Vader, met zyne Kinders na dé kermis fpelen gaande, brengt hen in een koordedanfersfpel. — 134-138. Aanmerkingen over deze onnutte konftenaars, zo in hunne af komft, b?ftaan, als uiteinde. 134-146. De oorzaken, waarom men foortgelyke konften najaagt of naloopt, aangetoond. —a 147-150. Waarfchoüwing tegen deze en andere nodeloze konllen ten befluite. 151-152. No. 85. 's Vader's Lente- Luchtje met zyn Huisgezin, en drie ayner Vrienden, op  INHOUD. op het Landgoed van den Hr. Damon. ■ 153* Befchryving van den Morgenftond en ny vere bezigheden ten platten lande. 155. Morgen-wandeling door den Tuin, en ontdekking der aankomfte van . de Oyevaars, ■ 156. Bygelovigheid van fommige menfchen omtrent deze dieren, en een vertelling door den Hr. Philoteknus. 158. Winter-verblyf der Zwaluwen. — 161. Derzelver Reizen, als mede die van de Oyevaars en andere Trekvogels. 162-165. Een Oyevaars-neft ontdekt; en natuurlyke Hiftorie dezer Vogels, als ook die van de Zwaluwen: en Ooftindifche Vogelneltjes. — 166-172. Over het Zwaluwen fchieten. — 172. De Hr. Spiritus, als uit eene verrukking ontwaakt, belooft aan de Kinderen , dat hy hun een paar Fabelen zal verhalen. ——■ 174- Oplolïïng der drie vorige Raadzels, en Twee nieuwe Raadzels opgegeven. 1 175"  DE VRIEND DER JE M JËJST. No. 75. rgsrate^nofi ito qo ««159 s9fl óadalitiMt «jJO J^)e voorgaande kiene Comedie, * door den Heer Spiritus ons voorgelezen, fmaakte ons des te meer, C vooral de rol van den kienen Bergman ) om dat zy ons zeker voorval, op.de laatfte .Michaels muTe gebeurd, en door den Heer Spiritus bygewoond, te binnen bragt, welk juift aanleiding tot het famenftellen vanditToneelftukje gegeven had. Toen wy namelyk den tweeden KermisZondag aan tafel zaten, hoorden wy eenig VII, Deel. A mu- * Zie VI, Deel. Wad. 119-  snuficq voor de deur. Myne kinders , die by zulk eene gelegenheid wel dra in beweging zyn, fpmngen fchielyk op, om te weten, 'wie daar fpeelde. Zy verhaalden ons dat het een Bergmans jongen was, die een m -isje by zich had, zynde de jongen elf, en het meisje tien, jaren oud; dat de eerde op een Citer, en de andere op een driehoekig yzer, fpeelden, en daar by zongen. Terwyl zy met fpelen bezig waren, en ons intuflchen het eten op tafel aangebragc wierd, beklaagde Karei die arme kinderen, daar zy telkens die fmaaklyke warme fpyze hun zagen voor by dragen, zonder iets 'er van te proeven, en mogelyk groten honger hadden. Lotje voegde hierop terflond'erby dat zy, ingevalle Papa en Mama het geliefden toe te (laan, hare portie gaarne aan die kinderen geven, en zich wel met een boterham behelpen wilde. Doch de andere kinders, niet willende gedogen dat zy alleen aan die eere blyven zoude, boden zich terftond ook aan. En dezen zegenpraal van het medelyden over den fmaak, om namelyk uit liefde tot weldadigheid zich van zyne luften t  ( 3 ) te fpeenen, kwam ons veel te-aangenaam en edel voor, om hun hierin tegen te gaan, of den verdienden lof daaromtrent te onthouden. Hier op kwamen myne vier Kinderen, elk met zyne portie aan; dezelve op twee tafelborden in gelyke deelen verdeeld hebbende, trokken zy daar mede als in ftatie af, en boden ze den twee kiene fpeelders aan. Dan zy keerden wel dra weder te rug, zeggende, dat die kinders hun verzogten aan de keukenmeid te gelaftén dat zy de twee borden in doekjes knoopte, om deze fpyze, die voor hun te goed was, daar zy het met droog brood zeer wel ftellen konden, aan hunnen armen Vader te brengen; die, met hun op de kermifTen reizende, op het hakkebord fpeelde, maar door zwaare verkoudheid nu heel ziek lag:, belovende tevens de borden en doekjes te zullen wederbrengen. Deze zo opregte tederheid dier twee goede kinderen trof ons dermate: dat wy hen by ons lieten komen; en toen zagenwy,by de diepfté armoede, de uiterfte eerlykheid in hun onvervalfcht gelaat doorltralen, terwyl hun eenvoudig antwoord in de BergA 2 fche  (4; iche taal dit toneel nog - eelfterker ennaïvei maakte.41 " w' ' uo/ J 71 "a Gy kunt zeer wel begrypen, myne kiene Lezers, dat myne vrouw 'er iterk op aanftond, dat zy het hun aangebodene opeten nicefien, met belofte zelfs, dat zy hun nog eene grote portie voor hunnen vader medegeven zou: /naaf ciir rrogt niet baten; zy hielden zich by hun woord van ht: liever te willen ma zich nemen, daar hun vader niet flegrs van daag, maar morgen en overmorgen ook, eten moeit; dus was een weinig ibupe alles wat zy nuttigden. Daar ik nu om de menigte des volks, die gewoonlykop kermis langs de flraat zweeft, wel voorzag, dat het dragen dier borden in doekjes geknoopt gebreklyk gaan zoude, zeide ik dat men het in een diepen fchotel of kom doen, en die weder in een mand zetten moeft, met een riem daaraan, om het dus veilig over te brengen. Myne vrouw dit goedkeurende gaf daarop ordre aan de keukenmeid, die daar veel tegen had, zegzende, dat het maar flegt foort van volk was', en wy ons goed, dat men hun medegaf, op die wyze kvvyc raken zouden, Doch ik  Cs) ik begeerde het op,dien voet eens te wagen, 'er by voegende dat die fchade wel te overkomen zoude wezen; te meer daar ik 'erde • proef van nemen wiide, of die kinders inderdaad zo eerlyk en opregt waren, als zy ons toefehenen. Myne vrouw deed 'er nog een fles wyn by, en zo werden die twee kiene mufikanten, die van blydfchap geen grond voelden, en geheel verrukt waren, tot grote vreugde myner kinderen, door ons weg gezonden. Wy voegden 'tr geen belading hy van het ledige goed weder te rug te brengen; en toen dit ook daags daar aan niet gebeurde, dage ik, zy zullen het gereedfehap ook als eene dilzwygende conditie voor een gefchenk houden: maar hier in bedroog ik my. Na verloop van drie dagen bragten zy, verzeld van hunnen herdelden vader, die zekerlyk ook een dooreerlyk man was, het goed weder te rug. Zy vcrontfchuldigden . zich met te zeggen, dat zy die wel eerder zouden gedaan hebben, maar dat vader in perfoon mede wou komen, om ons mondeling te bedanken, nadien hy zyne ganfehc genezing aan de veriterkende en verkwikA 3 ken  C6) kende fpyze,^ die hy van ons ontvangen had, toefchryven moeft. Zyne en zyner kinderen dank betuigingen en zegenwenfchen gingen het weinige, dat wy aan hun gedaan hadden, en gemaklyk doen konden, verre te boven. Hier op zogt myne vrouw nog eenige oude kleederen voor hun byeen, en gaf ze hun op reis; doch menig Vbrft is zo ryk en gelukkig niet, als die menfchcn waren , toen zy van ons vertrokken. De erinnering dezer gefchiedenis verwekte , zo als ik reeds gezegd heb, eene dubbele vreugde in myne kinderen, welken diensvolgens den Heer Spiritus daar voor ook ten hartlykfte bedankten. Maar, toen het op een verdeelen der rollen aankwam, was 'er niemand die voorLodewyk fpelen wilde. Elk had daar even veel tegen; en zy verklaarden alle eenparig, dat zy zulk een hatelyk Characler niet konden vertonen, terwyl ook de aanfchouwers natuurlyker wyze op dien perfoon boos moeften worden. — Hier op betuigde ik, dat ik hier over ganfch niet kwalyk in myn fchik was, 'er tevens byvoegende, hoe aangenaam het my ware, dat geen vanjhun allen den fchyn zelfs  (7) ztlfs van een ondeugend menfch wilde vertonen. Het itrekt my te meer ten bewyze, zéde ik, hoe wel gegrond die zeddes is, "cat men altoos m >et tragten die man te weren, voor welken men wenfcht door te gaati"; en dat zy hier uit leeren konden zorg/uldig die Chara&ers te vermyden, voor welken zy niet gaarne zouden willen aangezien of gehouden worden. Schoon ik, zeide de Heer Spiritus hier op, uwen kiefchen fmaak ten dezen opzigte niet mispryze, zo behoeft gy evenwel in eene kiene Comedie, daar alleen het oog» merk is om door de perfoons verbeelding van een ilegten knaap eenen iegelyk van het kwade, aftefchrikken, niet te bekommeren, om zulk eene hatelyke rol op u te nemen. Karei fpeelt hier eigenlyk niet als Karel\ Fredrik vertoont hier Fredrik niet; neen, hy verbeeldt een ander perfoon, die Lode- wyk heet. Karei begreep wel dat men hem het kwaad, 't welk Lodewyk bedreef, niet aantygen zoude: maar hem ftond evenwel voor dat, zo dikwyls Papa hem mede na den fchouwburg genomen, en hy den' een of anderen Acteur voor eenen deugniet A 4 of  ( 3 ) of zot had zien fpelen, hem altoos by de erinnering dier dwaze of flegte vertoning, dit zelfde gelaat voor den geeft kwam. — Hier in konde ik Karei niet geheel en d ongelyk geven; en bekende, dat ik zelf uit dien hoofde menigmalen den perfoon beklaagd had, die dergelyk eene rol fpeien moeft. Incivfichen, zeide ik, zou het jeer onredelyk zyn, indien wy uit dien hoofde eenigen haat tegen zodanigen rnenfch opvatteden, wiens beroep het is fomtyds een valfchen fchyn aan te nemen, vooral daar ons de Chriftelyke Godsdienft leeraar:, wel het kwaad in eenig perfoon, maar niet den perfoon zeiven, te haten. Ik ben wel verzekerd, viel de Heer Spiritus hier op in, dat, als gy dezelfde menfchen buiten den fchouwburg, en van al dien omflag, waar mede gy hen op het toneel gezien hebt, ontbloot, in hunne natuurlyke houding en gelaat befchouwt, gy u dan ruimzogemaklyk dezelven zult voor den geeft halen, zo als zy waarlyk zyn, dan zo als zy zich op het toneel aan uw oog vertoonden. Dat gelovc ik ook, zeide ik; vooral wanneer ik hun, buiten den fchouwburg, voor bra-  (9) brave en eerlyke lieden altoos erkend heb, Maar waarom, vraagde Lotje, hier zulk een flegte knaap ten toneele gevoerd? — Het, dagt my, onmogelyk, dat 'er zulke ontaarte kinderen wezen konnen. De Heer Spiritui, Onmogelyk? wel myn lieve Lot' je! Dit is een bewys van uw goed en onvervalfcht harte, het welk anderen naar zich zeiven beoordeelt; en dat gy (leeds met goede kinderen, die hier in meer met u gelyk ftaan, althans niet met zulk flegt foort, verkeerd hebt. Maar by voorbeeld in grote fcholen , waar eene ganfche menigte is, daar vindt men niet zelden zulke ondeugende kinders, die even wei by my dikwyls meer te beklagen dan te befchuldigen zyn. Want meeflentyds, wanneer ik de oorzaak naipeurde, waarom het een of ander kind zo geheel verbafterd, of hoe het mogelyk ware, dat deze of gene in zyne jonge jaren zo veel kwaads bedreef, bevond ik dezelve veelal in de losheid van onverfchillige ouders, of in eene verwaarloosde opvoeding gelegen te zyn. • Fredrik. Maar, de Hr. Goudenberg was immers een braaf man? A 5 Ka-  ( "O Karet. Hebt gy dan niet gehoord, dat die jongen eene al te goede Mama had? < De Hr. Spiritus Regt zo, dat was hier juift het geval. Verbeeld u eens een knaapje , dat zeer op fnoepery en zoetigheid verzot is, gelyk de meefte kinders zyn: dac hy , door eene fnoepagtige moeder, die hem van al zulk goed dagelyks volop geeft, hier aan zodanig gewend werd, dat hy het zelve al niet miflen kan, of ten minften zich veel ge weids moet aandoen, om zich zeiven hier in tegen te gaan. Zo dra hy iets lekkers ziet, zal hy waarfchynlyk het zelve ftil of openlyk tragten te bekomen, of op middelen bedagt zyn om het magtig te worden. Voor geld, weet hy, is alles te koop, derhalven zoekt hy dit te verkrygen. Ingevalle hem de regels van eerlykheid en deugd niet ten llerkfte zyn ingeprent, of hy van nature geen hart bezitte, het welk op het levendigd bezeft wat recht of onrecht is, dan zal hy 'er zich niet veel over bekommeren, op wat wyz.e hy 'er aan kome. In den eerften opflag zal hy anderen zoeken te misleiden; dan op te ligten ; voorts heimelyk ftelen , en eindelyk zelf geweld daartoe gebruiken. Daar  Daar hem nu zyn geweten hier over telkens befchuldigt, en hy de menfchen zo niet bedotten kan, dat zy hem in een gunftiger licht befchouwen, dan hy verdient, zo zalf hy allen, die met hem omgaan, wantrouwen , hen als zyne gefltgen vyanden aanmerken, haten, hun alle moeielykheid en verdriet aandoen, en zich eindelyk op de eene of andere wyze aan hun pogen te wreeken. Verbeeld u eens een kind van voornamen huize, waar mede de ouders zeer vooringenomen zyn: wat zal dan dikwyls het geval wezen? Deszelfs leermeefters, mede niet al te nauw van geweten, zullen by de ouderen, om in hunne gunfl: te blyven, mooi praten, het kind vleien, deszelfs fouten bedekken en verfchonen. Alle de huisgenoten zullen , om dat niemand zyn party wil wezen , deszelfs neiging eerder helpen verfterken dan tegengaan; en op die wyze zal hy binnen kort dezelfde knaap worden, als Lodewyk in de Comedie. Zyne vordering in 't kwade, die uit eene flegte neiging ontftaat, ware in den beginne , door oplettendheid , mogelyk wel te be-  c n )i beteugelen geweefr. Maar de begeerlykhe-. den waflèn met den menfch op. Een kind, zal het niet wagen ons aan te yallen om ons te beroven ; hoe fchielyk zouden wy 'er by wezen om het te vatten, en door eene ftrenge kaftyding het zelve weten in toom te houden! Maar, valt ons een fterk en vol waflèn menfch op het lyf, dan moeten wy voor hem zwigten, of wy raken.'er. onder: en even zo gaat het met de driften der kindsheid, als zy tot hoger jaren klimmen. Hierom herhale ik de zo dikwyls gegevene vermaning, dat men zich al vroeg moet. gewennen, zich van iets te onthouden, en te weigeren. _ Gy beliefde daar even te zeggen, Lotje, viel ik hierop in,dat het Uonmogelyk voorkwam, dat 'er zulke flegtekinders,alsLodewyk,, gevonden werden: maar my fchiet daar te binnen, dat ik onlangs van twee fchrikkelyke voorbeelden van dien aart inde nieuwspapieren gelezen hebbe, die my foortgelyke dingen zeer geloofbaar doen voorkomen. intufTchen wil ik echter gaarne toeiïaan, dat ik eerfl alle de voorafgaande, en zelfs geringe, omftandigheden hunner opvoeding weten moeit; om dat my zulk eene verregaan-  C 13 ) gaande verdorvenheid der jeugdige harten aS te onnatuurlyk fchynt, om de oorzaak daar Van niet buiten hen te zoeken. Zekere jonge Dame in Frankryk had "s morgens vroeg hare juweelen, diezy des namiddags aandoen wilde, op haar kaptafel gelegd,en toen zy daar weder kwam waren dezelven allen weggenomen. Het vermoeden viel op eene Kamenier, welke onlangs by haar in dienft gekomen was. Dezelye werd terftond aangeklaagd, 'en in hegtenis genomen. Zy zou mogcïyk, volgens de gewone fpoedige rechtspleging in Frankryk, tot de pynbank verwezen zyn geworden, waar door men dit ongelukkig fchepzel misfchien eene valfche bekenteniflè zoude afgeperft hebben: terwyl 'er niemand in de kamer gcweelr, was, die men natuurlyker wyze meerder verdagt houden konde. Middelerwyl kwam het Dogtertje van deze Dame ganfch onverwagt binnen lopen, en bragt een Ituk van dien opfchik, 't welk zy, volgens haar voorgeven, in de keuken, in eene voddenmand gevonden had. Hier op werd dezelve doorzogt, en men vond 'er alle de iuweelen in. Nu kon 'er geene bedenking op  C H ) op iemand anders vallen, dan op eene oude Keukenmeid, en dat die dezelven daar in verborgen had. De onfchuldige vrouw, die zich twintig jaren lang in haren dienft getrouw gekweten had, werd terftond weggebragt, en zou zekerlyk binnen korten tyd, als men haar ter dezer oorzaake door de pynbank eene valfche verklaring had doen geven, de vermeende misdaad ten ftrengfte hebben moeten bezuuren. Maar gelukkig deed zich de regte dief op. 'Er moeft wel dra eene andere Keukenmeid komen in plaats van die oude, dat ook dadelyk gefchiedde. Aan deze verhaalde dat kleen kwaadaartig meisje, of bovengemelde jonge Juffertje, terftond, dat zy de oude Keukenmeid eene potfè gefpeeld had, om haar ten huize uit te boenen. Dit be« richt,'t welk aanftonds nadenken verwekte, werd onmiddelyk aan de moeder overgebragt. Het meisje werd hier over onderzogt; en, na dat men haar braaf doorgehaald en bedreigd had, bekende zy eindelyk, datzy zelve de juweelen weggenomen, en in de mand geflopt had, om zich op die wyze aan de oude Keukenmeid, over eene hares be- dun-  C 15) dunkens haar amgedaane verongelyking, te wreeken. Hier op floegen myne Kinderen de handen te famen, en waren zeer begeerig te horen, hoe zulk eeneafgryslyke misdaad geftraft wierd. lk denk, zeide ik, datzy braaf flagen geïnd heeft: voorts weet ik 'er niet anders van, dan dat zy voor al haar leven in een kloofter gezet is; alwaar aan dat ongelukkig meisje tyds genoeg werd verleend, om haar misdaad te betreuren. De tweede misdaad was deze. Een jong meisje van veertien jaren, in zeker Dorp in Noorwegen, haalde een knaapje van elf jaren, voor agt en veertig fpelden, over, om hare moeder, die te flapen lag, mee eene byl het hoofd in te (laan De jongen deed het: het meisje hielp hem, en floeg met een yzeren bout zo wel toe, dat de moeder daar door dertig wonden ontving, en ftierf. Zy had haren vader het zelfde lot befchoren : maar die ontwaakte; maakte zich meefter van haar, en gaf haar aan het gerecht over. Wel afgryslyk! wat ongehoorde daad is dit! riepen de Kinderen, en Honden te fid- de-  C 16 ) deren. Zynen Vader en Moeder te vermoorden! Ik beken nogmaals, zeide ik, ik zou die hiftorie voor eene fabel houden, indien ik egte berichten had, dat deze Ouders vrome en brave lieden geweeft waren. Dan, ik vreeze, ik vreeze, dat de oorzaak dezer affchuwelyke daad, en der zo verre ontaarte jeugdige harten, in eene zeerflegte opvoeding, of in de kwade voorbeelden deiouderen zelve, gezogt moet worden. By aldien zy hunnen kinderen van der jeugd af op het nadruklykft ingeboezemd hadden, „ houd altoos God voor ogen, en wagt u dat gy der zonde niet inwilligt, of Gode ongehoorzaam zyt", dan zouden zy, naar myn inzien, tot het uitvoeren van zulk een gruwelltuk niet in ftaat geweeft zyn. Intusfchen bewyft dit de mogelykheid, dat kinderen tot het pleegen zelfs van de alleryslykfte boosheid vervallen konnen. Hoe veel reden hebt gy derhal ven om God fteeds voor uwe opvoeding te danken en te pryzen,* over u zeiven nauwkeurig de wagt houden; en de fouten, welken gy in anderen zo hatclyk vindt, zorgvuldig te vermyden! Ja, dat willen wy van harten doen, riep Fredrik. Maar,  C 17 ) Maar, hoe moet het nu met ons Toneelftukje,- als niemand voor dien kwaden jongen wil ipelen, moet het dan maar agter blyven, en 'er niets van komen? Hierop zeide de Hr. Spiritus, hy wilde hun een voorllag doen, waar in zy genoegen konden nemen. Drie knapen namelyk, Karei en nog twee anderen van hunne Speelmakkers, moeiten de rollen van Lodewyk, Willem, en van den kienen Jonas beurtelings vertonen. Het gene dan de een by die uitvoering vreesde te verliezen, zou hy by de volgende weder winnen. Dit voorllel werd met algemeene goedkeuring aangenomen , en nu verwagten wy dat hetzelve eerftdaags in 't werk gefteld zal worden. Oploffing der twee laatfte Raadzels van het vorige Deel. ( i. ) Een Kreeft. ( 2. ) Een Oorlepel. VIL Deel. B Nieu-  ( i8 ) Nieuwe RAADZELS. X. mm oorjmecfe i$ bcbjog/ baar ïedvUMb 6p komt ^ Cectopï geen fcfjoonljeib in nip eenig ttoottteel 2. |fêpn ©abet fïegt£ in be neuTten goeb/ J©aac fip öet Iaagfïe toerit ban aiïe dingen boet: (Cectopï in tegenbeeï geen fiaat mp Isan ont> neeccn/ en ïiaïf öe toeteïb 5eïf 3tch moet boot mp geneerai.  DE VRIEND DER 1cfjoon 'ft 5fcc begceng hen nabloeD-/ go fcofï Dit ectjtcv niernanö^ ïeuen: i^an/ trmn gcrinsfle roof occö mp boor lang rcröé fnetien/ $ao ift mu 5cltom oooc mnn fpjiugen ntet behoeft. DE  DE VRIEND DER KJWJO JEMJEJST. No. 80. Onlangs ging ik op zekeren fchonen dag, gelyk men by de aankomt! der Lente in Maart of April nu en dan aantreft,en die ons, naar mate wy door het guur en buijig weder meer of min in onze kamers als gekerkerd geweeft zyn, vervrolykt en ftreelt, met myne Kinderen, vergezeld van den Hr. Spiritus, door een naby gelegen tuin wandelen. Hoe gunftig vonden wy het nog onlangs zo doodfch toneel der Natuur veranderd! De ganfche plaats was, inzonderheid aan den waterkant, als met een tapyt van jeugdig-groen overdekt. Op de kiene heuF 4 velt-  C 88 ) vehjes braken de reeds half ontloken Vioolknopjes tulTchen hunne breede bladeren door, terwyl de tedere Madeliefjes haren boezem, met hare zilverwitte kransjes, voor de zoele en zagte lucht vrywiÜig ontfloten. Op de bloembedden Haken reeds de geele, blauwe, en witte Crocusjes het hoofd on hoog. Het bladerryk Leverkruid Hond reeds met ganfche . bondels vati rode en blauwe Harren te pryken: en hier en daar zag men op den grond,als 't ware, purper-kleurige bloedsdroppelen, waar mede de Duizendfchoon, die zich nog tulTchen de groene bladeren verfcholen hield, giinfterde. De geele puntjes der lange Narcisknopjes kondigden hareaankomfl nogalsmetfchroomaan: maar de met zo veel zorg gekoeflerde lievelingen van Flora, de veelverwige Hyacinthen, die uit hare porcelynagtige en boven elkander groeiende nagelen eenen aangenamen geur verfpreiden, Honden in vollen bloei. Dc boomknopjes toonden door hare zweliing de in haar reeds verborgen bloeflem aan, welker uitbotting flèg'ts na eenen warmen regen fcheen te wagten. Hoe zeer zulk eene algemeene verryzcnis en vernieuwing van alle  ( 89 ) alk de fchoonheden der Natuur een gevoelig hart moeten vervrolyken, zult gy, myne kiene Lezeis, die hier van ook voor eenigen tyd zyc beroofd geweelt, zo wel gevoelen als myne Kinderen. Dezen althans huppelden en fprongen, even als het vee, dat uit de (lallen weder te velde gedreven wordt; alles bekeeken zy: vraagden onophoudelyk ; plukten ruikertjes, waar mede zy zich opfchikten; en braden eenige takken van de bomen af, waar mede zy als triumfpalmen heen en weder zwaaiden. De Lceurikken, die boven onze hoofden zweefden, maakten door hun vrolyk gezang, ons de aankomtl van het lieflyk voorjaar bekend; terwyl eene ganfche menigte van kleen gevogelte uit de nog dorre hagen ons haren blyden wildzang deed horen; en een paar vinkjes, die op een hogen boom waren gezeten, ons door hunne llerke (lagenovertuigde, dat zy hun voorjaarslied nog niet verleerd hadden. IntufTchen werden wy,die thans, als met vernieuwde denkbeelden over het aangename dezes levens vervuld, de door ons altoos zo geliefkoosde plaatfen weder vrolyk bezogten, op het onverwagtF 5 He  C 90 ) fte hier in geftoord, door eene vertoning, die, fchoon zy onze geneugte niet geheel en al weg nam, dezelve echter eenigermate verminderde. 'Er was namelyk een fchone en hogeLindeboom, door een hevigen ftorm, die in de vorige week gewoed had, omver gewaaid. Deszelfs kroon, die nu op den grond lag, bereikten wy reeds, toen wy nog op een verren aflhxnd van den boom of ftara zeiven waren. ö! Wat is dat! riep Lotje, en Het te gelyk door den fchrik haar ruikertje uit hare handen vallen. Karei ft.on& als veritomd, zag den boom met een ernftig en treurig gelaat aan. ö! Welk eene fchade! riep Fredrik. En wat een geluk is het, zei Lysje, dat ik hier niet onderliep om bloempjes te plukken, toen hy nederplofte! ö! Die fchone Lindeboom! vervolgde Lotje, wie had dat konnen denken! Hoe lieflyk riekte dezelve nog in den vorigen zomer, toen hy in bloei ftond; hoe ftak hy boven alle de andere bomen uit! en hoe dikwyls werden wy des avonds derwaards gelokt, om ons onder zyne fchaduw en lommer neder te zetten! Ziet daar ligt hy nu! Hy, die reeds knopjes gefchoten had, en  (91 ) en ons weder eene lieflyke fchüilplaats voor de volgende zomerhitte beloofde! dit *s nu zo eensklaps afgedaan! . . . . 6! Die verwenfchte itormbui. . . . Het fpyt my van den boom, zeide ik; maar, gaat het in het menfchlyk leven niet eveneens toe? Hoe menig nuttig liddermenfchelyke maatfchappy, die aan dezelve in vele opzigten ten nut en vermaak ftrekte, wordt niet op het onverwagtite door ziekte of door den dood weggerukt! Wy mogen op deze plaacs weder een anderen boom planten; maar hoe veel tyds wordt 'er toe vereifcht, eer dezelve weder zo lommerryk en verkwikkend is, als deze reeds was. . . . Doch waar kykt gy met zo veelernft na, Karei? Karet. ïk wilde zien, Papa lief! of'er door dezen ftorm ook nog meer bomen omver gewaaid waren; maar by geluk zie ik 'er geenen. Geen wonder, zeide hier op de Heer Sp iritus; de anderen zyn zo groot niet, en hebben den ftorm gevolglyk minder getrotfeerd. De kiener of lager bomen en ftruiken zyn daarenboven door hunne zagtheiden buigzaamheid behouden gebleven. . . . Gelukkig ik dan, riep Lysjey dat ik nog z-o kleen ben! De  ( 9* ) Be kleenheid, antwoordde ik, doet hier zo zeer niet toe, als wel de zagcheid en buigzaamheid, gelyk gy gehoord hebt. Kleen of groot, wanneer iemand (leges dyfhoofdig of eigenzinnig is, dan ltoot hyzich overal tegen, en (lelt zich aan vekrleie gevaren en worftelingen bloot. Gy zelve hebt daar van al dikwyls proef gehad, Lysje! Doch, in zo verre gy hier aan wel doet, dat gy u met de kiene bomen en planten gelyk (lelt, en daar onder rekent, zo doe dan ook uw beft, om dezelven in de andere eigenfehappen gelykvormig te worden. Gy ziet, hoe gemaklyk dit boompje zich buigen laat, zo dat ik het zelfs om mynen vinger kan winden, zonder het te breken; ja hoe gedwee het zich door het minde togtje van een zoelen weftenwind laat overhellen. Even zo zyn ook gehoorzaamheid, involging, bevalligheid en toegevendheid by uitrtek goede eigenfehappen voor meisjes van uwe jaren. Van de leiding toch, welke men in zyne jeugd aanneemt, hangt doorgaans het volgend gedrag onzes levens af! — Wat denkt gy, by dit voorval, Karei? — lk denk dat het niet goed is altoos boven an-  ( 93 ) anderen in de wereld te willen uklleken. Ik heb die vérgelyking ook dikwyls gelezen; maar wie kan beletten, dat by de eene of andere gelegenheid deze neiging eensin ons opkomt? Gy meent hier mede immers niet Karei, zeide ik, om door deugd of verdienden boven anderen uit te munten. — Karei. Neen,- ik bedoel hier mede alleen het haken na een aanzienlyken rang of eerampten in de wereld; want deze ftaan, even als de hoge bomen den dormwinden, of als de fteile torens en bergen den blikfem, veel meer ten doel, dan de lage {truiken en nederige hutten. En daarbenevens heb ik ook wel gehoord dac ware verdienden en deugd niet zelden benyd worden. Vader. Dat kan wel wezen: maar, wat woudt gy daar uit opmaken? Karei. Niets anders, dan dat men niet te driftig na eer, aanzien, of hogen Haat in de wereld dreven moet. ■ Vader. Wel aangemerkt, ingcvalle gy het dus meent, dat men daar niet enkel na daan moet, om zyne hoogmoed, ydelheid,hebzngt, of andere hartstogten in te volgen. Maar ganfch verkeerd zou het uitkomen, indien gy van gedagten waart, dat men, om eer-  C9* ) eerampten te vermyden, zyne bekwaamheden minder te werk dellen, en ware verdienden of deugd minder najagen moeft. Alle uwe pogingen, myne Kinderen, moeten daarop uitlopen, dat gy goed, en wel zó goed als mogelyk is, ja zedelyk beter dan anderen, tragt te worden; en dat gy alle uwe vermogens aanwendt, om, van uwe tegenswoordige kindsheid af, allerleie deugden en verdienden te verkrygtn en u eigen te maken. Dit doende, dan behoeft gy, ingevalle het der Voorzienigheid behage u, overeenkomdig met uwe braafheid, groot te doen worden naar de wereld, door geene gevaren , die de hoogheid of het aan-? zien ge woonlyk verzeilen ,u te laten affchrikken. Aanzienlykheid en eer, hoge rang en ftaat, met braafheid, verdienden, en uitmuntende lighaams - en zielsvermogens gepaard, konnen by uitdekendheid nuttig zyn, en der ftille en nederige deugd honderdvoudige voordeelen toebrengen. Deze hoge en fchone Linde verleende aan ons allen eene verkwikkende fchaduwe tegen de hitte; on, der haar groenend dak liet zy ons eene onverwagte regenbui affchuilcn j den kiener bo-  (95 ) bomen en planten, die rondsom baar Honden, ftrekte zy ten fchut en fcherm: de lieflyke reuk harer bloefem verfpreidde zichalomme over hof en veld: eene menigte van kleen gevogelte woonde en neftelde in hare takken. Dus was zy het eigenaartig afbeeldzel van een groten en te gelyk braven Man, die zyne grootheid geheel!yk ten nutte van alle de minderen, die rondsom hem zyn, doe: dienen De kiene planten worden, wel is waar, met zo groten val niet gedreigd; maar de regtfchapen brave Man denkt nier zo zeer op zyn eigen welzyn, of op de gevaren, welken aan zynen Haat verknogt zyn, als wel op die dingen, die hem verpligten, om anderen door zyne omftandigheden gelukkig te maken, en te verblyden. De ongevallen, welken hem in zynen aanzienlyken ftaat konnen belopen, laat hy over aan de beftuuring der wyze Voorzienigheid,buiten welker toelating geen hair van ons hoofd kan vallen. Het zou derhalven, myne Kinderen, zo als ik reeds gezegd hebbe, eene volftrekt valfche denkwyze wezen, wanneer gydagt, wy willen ons ter verkryginge van grote ver-  (96) verdienden niet zeer bekommeren; niet veel lezen,' veel min ons beft doen om boven anderen in deugd of bekwaamheden uit te munten: want dan mogt men ons hoge of aanzienlyke ampten opdragen; en, hoe hoger men klimme, hoe lager men vallen kan. Onder die gefprek bemerkte ik dat Fredrik, met zyn wandelilokjc, geduurig heen en wéder liep; 'c welk my deed vragen, wat hy daar mede bedoelde? Hy gaf my ten antwoord, wel te wenfehen, dat zyn (lokje één elle lang ware, om 'er mede te meten , hoe lang de Itara van dien boom was; dat hydan voorts deszelfs dikte met een touw wilde meten; en daarop aan zyn rekenmeeüer vragen , hoe veel vademen hours hier van komen konden. Want dit is, vervolgde hy, nog het nuc van een groten boom, dat men 'er, na dat hy om verligt, een voordeeliger gebruik van maken kan, dan van het kiene ruigten de dunne (lieten. — Zie daar, hebt ge onz;n Koopman weder! riep Lotje met een vrolyken lach uit. Nu, Fredrik! zeide ik, indien gy ais iemand, die een Koopman, Huishouder of Landheer (laat te worden, daarop zoaandag- Ög  (97) tig let, dan kan ik het u zeer wel vergeven ; in zulke geringe gevallen uwe neiging op te volgen, en uwe rekening te maken, is nog al zo kwaad niet. Voorts denk ik niet dat men u ooit ligtelyk zal konnen te lalt leggen, dat gy te veel na grote ampten (treeft: maar, behoed toch vooral uw harte voor hebzugt of gierigheid! uwe opmerkzaamheid in dezen doet my in 't zedelyke eene vergelyking makeir, die vlak het tegengeltelde is van myne vorige. Wat zou men van dezen boom zeggen, indien hy andere gewaiïen niet verkwikt, en als vervrolykt had, door hun ten fchut en fcherm te (trekken,- zo hy in tegendeel nergens anders toe gediend had, dan om aan alle de omftaande gewaden en planten het voedzel te onttrekken; alleen, om zich zeiven vaft en groot te maken, en zyne takken wyd en zyd uit te breiden? zou men hem dan niet by een inhaligen vrek of godlozen woekeraar vergelyken? zekerlyk ja. Elk zou dan over zynen val verblyd wezen; en fpoedig herwaards fnellen, om in den buit te deelen; binnen weinige dagen zou men dien boom van.zyne takken beroven , en den (tam kort en kleen maken; zo VIL Deel. G dat  C 9« ) dat'er wel dra geheel niets meer van denzelve te vinden zy. Wat zal het hem dan baten, dat hy anderen hetalverkvvikkend licht der zonne betwift, of hen het voedzel der aarde, zo nodig tot hunnen wasdom en fterkte, onttrokken heeft? Waarfchynlyk gaat het met deze weldadige Linde eveneens: doch hierin zal zy den voorrang behouden; dat zy namelyk byons fteeds in litflykc nagedagtenilTe zal blyven. Niemand onzer, dit dunkt my weet ik zeker, zal ooit op of omtrent deze plaats naderen, of hy zal zich harer te binnen brengen; en, van den een of ander vergezeld zynde, tot haren lof uitroepen: Hier ftond zy, die weldadige Linde! Hoe aangenaam hoe verkwikkend was hare fchaduw! Hoe lieflyk, hoe zagt was hare geur! Dikwyls legerden wy ons des avonds onder haar lommeryken en hogen kruin; hoorden denzagten weftenwind ritfelen door hare bladeren; en . .. Holla daar! riep de *Heer Spiritus van agter eene hegge, waar hy zich zo lang verfteken had, en kwam te gelyk met zyn fchryftuig voor den dag. Gy moet niet in myn ampt treden! Als 'er een klaaglied op de-  ( 99 ) deze om ver gevallene Linde gemaakt moet worden, dat's myn zaak: zie daar heb ik 'er al een. . ■ Ha ha! riepen de Kinders, hebt gy u daarom verfcholen -? kom aan dan, zing dan maar fchielyk op, en laat het ons ten eerllen horen. OP EENE DOOR DEN STORM OMVERGEWAAIDE LINDE. Daar ligt ge, ó Linde! nu ter neder, Gy, die voorheen zo vafl nog Hond! Door 't buld'rend woên van wind en weder Ontworteld, en gefmakt ten grond! Vergeeffch is \ nu tot u te lopen, Om , als de hitte ons haart verflikt, Van uwe fchaduw hulp te hopen, Die ons zo dikwyls heeft verkwikt! Nu zal de bende uit 't bolle wellen Hier niet meer fnorren, en verblyd G a Zich  ( ióó ) Zich op uw' blaên of bloefem veilen, Waar uit zy zo veel geurs verfpreidt: Cy, Beytjes! zult hier niet meer vliegen, Hier; daar ge uw' honig heb vergaard; Noch, als voorheen, in flaap wy wiegenj Wanneer ge al domm'lend bezig waart. 'k Beklaag u ook, gepluimde Choren! Die hier, waar gy der hitte ontvlugt, Door 't lomm'ryk loof uw zang deed horen, Nu niets zult zien dan de open lucht. Waarom trof, ongeftuime winden! Uw woede, juill tot ons verdriet, Deze overheerelyke Linde; En waarom and're bomen niet? Waarom ? . . . Maar rukt de dood den wyzen Nooit fchielyk weg? — wel aan dan, ftreeft Na deugd, om daar door God te pryzen; Dan hebt gy nooit te kort geleefd.  de vriend DER jsl j wjd jeu je jt. \^oorleden Zondag waren myne Kinders by eenige hunner bekenden in de buurt ter bezoek gevraagd: terwyl ik Mr. Phihtheknus en Dr. Chronicus dien avond by my op een praatje had. Juift, eer die vertrokken waren, kwamen' myne Kinderen t'huis. De eerfte vragè aan hun Was, of zy zich wat vermaakt hadden? ■ ■ Schoon, riep Lysje. Wy hebben wel tienerleie fpelen gefpeeld; want 'er waren nog meer kinderen by verzogt: en die fchenen byzonder 'er opgelteld te zyn om elkander wat te kloppen: want'er wierd byna niets anders geG 3 fpeeld No. 81 — 82.  C 102 ) {beeld als Handjeplak. Zo? zei de Mr. Heb: gy dan ook daar van geproefd ? Lysje. Neen, want als het aan my toekwam, en ik leggen moeft, dan tikten ze my zo zagtjes in de hand, even als of my een kleen poesje met zyn Haartje ftreelde. Fredrik. Ja, dat geloove ik wel: ze ontzagenia; om dat zy wel willen , dat gy anders een vreeslyk gefchreeuw zoud gemaakt hebben. Maar die arme Siegfried moeft het meeft ontgelden. Waarlyk zyne handen waren als kuflêns opgezwollen. Mr. En wat deed hy toen'1. Fredrik. Niets anders dan men gewoonlyk in dat fpel doet, dat, die het Zyn beurt is, zich klappen laat geven. En die Qimme knapen willen het telkens zo te belleken, dat het geduurig hem te beurt viel. Als 'er by voorb: eens Schout, Diender of Scherprechter, Bode, en Diefje gefpeeld wierd, welke perfonen door het uittrekken van eenige rondgegevene Kaarten benoemd wierden, dan willen zy het telkens zo te fchikken, dat hy de kaart om voor Diefje te fpelen trok; terwyl de befchuldiger dan ook altoos wift wie de Dief was. En zagen myn Letje en myn Karei deze  C 103 ) deze zo onrechtvaardige behandeling met goede oi^en aan? vraagde ik. Karei. Neen, Papa lief! Ik heb zelfs met de andere knapen 3aar over vry wat verfchil gehad: zo dat lotie en ik niet meer mede fpelen wilden; ■vaarom wy ook wel een half uur vroeger lenen gingen, dan wy anders zouden gedaan jpbben? Was 'er dan niemand m huis om het'opzigt eenig rmate over de kinderen te hebben? vraagde Dr. Ly Neen, geen menfch! en dat was wel heel goed; want toen mogten wy alles doen wat wy maar wilden. .— Fredrik. 'Er kwam fomtyas wel eene oude keukenmeid eens af- en aan loper: doch daar gaven de kinders niet om: want, als die wat te zeggen maakte, dan wierd zy braaf uitgelachen. Kader. Dat vind ik zeer liegt, en doet my hard m bedenken (laan, of ik ulieden wel ooit weder verlof geven wil om daar te gaan, als ge 'er naderhand weder verzogt wordt. Mr. Gv hebt groot gelvk, myn Heer! want er kannen de gevaarlykfte gevolgen uit ontftaan, zo wel in het natuurlyke, als m net zedelyke. Zyn 'er kinders onder van een flegten aart, dan können zy anderen door hun G 4 kwaad  C 104 ) kwaad voorbeeld zeer ligt bederven. Zy konnen met vuur of licht, door klimmen of klauteren , gooijen of fmyten elkander een groot ongeluk toebrengen; waar van ik uit verfcheiden voorbeelden, welken ik weet, flegts de volgende bybrengen zal. Op zekere plaats, waar is my ontdagt, waren eens eenige kinders by elkander, die met een wafchkaars rondsom een fpinrck gefpeeld en gedanft hadden: want het fpnnen was daar voor Dames van fatfoen jelf geen fchande. Zy hadden namelyk eerige vlokjes vlas van den fpinrok afgetrokken, dezelven tot rolletjes gemaakt, aar de wafchkaars aangeitoken, en zo by yvyze. van vuurwerkjes in de lucht laten vliegen. Hier door geraakte by ongeluk de geheele fpinrok in brand. Eene der jonge meisjes, die mogelyk wel eens had horen zeggen' dat hetNyeiligO- middel in zulke omltandigheden was, plotfling op het brandend Jighaam te vallen, en zode vlam te fmoren, greep den brandenden fpinrok aan; maar liet denzelven, doordien de vlam by ongeluk in hare lange lobben floeg, vallen. Daarop wilde een ander meisje 'er op gaan zit-  C 105 ) zitten, om op die wyze de vlam uit te doven; 'doch dezelve reeds te veel ppgewakkerd floeg ook in hare rokken. Hier op begorden de overige kinderen, die zich even min willen te redden als deze, luidskeels te fchreeuwen; dan, eer men dit in de keuken, die juift wat verre hier van daan was, had konnen horen, en hen te hulp komen, waren die twee arme meisjes zo deerlyk verbrand, dat zy, na verloop van twee dagen, iïierven. De andere kinderen, die door den rook byna verdikt waren, hadden een geruimen tyd nodig, eer zy weder volkomen herlleld wierden; en het moeit niet langer ' geduurd hebben, of zy zouden niet meer hebben konnen roepen, en veelligt allen tot afch verbrand, ja mogelyk het ganfche huis tot een puinhoop geworden zyn. Hier op keeken Lysje en Fredrik, die zeer gaarne in 't vuur roerden,, elkander vry bedeesd en verlegen aan. In een ander gezelfchap waren zekere kinderen bezig met elkander op een fchuptouw te flingeren, by welke gelegenheid een derzelven den ander overhocds vallen liet, die dus den hals brak. . . <. . G 5 Maar  ( ioo* ) Maar door deze gefchiedverhalen, zei de Mr. die ik u flegts ter waarfchouwirige medegedeeld heb, zoude ik wel van mynen text geraken. Ik meende u te vragen wat toch de reden ware, dat die kinderen den kienen Siegfried zo ten algemeenen voorwerp van haat en mishandeling Helden ? gedroeg hy zich dan onfatfoenlyk of (legt ? Lotje. Niets minder dan dit! Hy fcheen veeleer een ordentelyk en goedaartig jongetje te wezen: zelfs was hy in allen opzigte zeer geduldig en verdraagzaam. Maar hyzalmogelyk niet ryk geweell zyn: zyne kleeding althans was maar gemeen; en daarenboven had hy eenigzins een fcheven rug: hetwelk my al vry hartig deed uitroepen; "moet men hem, om dat hy gebrekkig is, daarenboven nog ongelukkig maken?zulks komt myzeer liegt en verfoeielyk voor." Karei. Het was ook niet anders! Zoals wy zouden beginnen te fpelen, bragt de Juffer van den huize, die voornemens was uit te gaan, hem binnen, en zeide: laat Frisje ook wat met u fpelen; ik heb van Styntje gehoord, dac zyn Vader uit.'egaan is, en hem in huis gelaten heeft; dat hy daar reeds wel twee uu-  C 107 ) uwen alleen geweeft is, en zyn Vader moKèlyk laat in den avond eerlt t'huis komen |al, Daarop gaven de Kinders aan die Tnffr. tenantwoord, dat die heel goed was! maar tegen ons zeiden zy, daar zullen wy een -grap van maken, en hem zo zakelyk toedekken, dat het hem nog lang heugen zal i - Ik vraagde of zy hem met kenden? Lotje. Zyn vader is maar een geringe fchryfmeelter, die op\hof woont; en zyne moeder gaat uit naaijen en pletten; des alle de boodfehappen, die 'er te aoen zyn, voor den jongen opkomen. De moeder der kinderen, by welken wy te bezoek waren, had dezen jongen ten doop gehouden, en liet hem, uitdien hoofde, daarhy dikwyls halve dagen alleen in huis zat, by hare kinders vragen: doch dezen getuigden van hem, dat hy een domme jongen was; en zeiden, dat zy zich fchaamden, om met zo geringen knaap om te gaan. Karei en ik ondertufichen verklaarden, dat wy hem zeer wel in ons gezelfchap dulden, en met hem fpelen wilden. Neen, neen, was hun antwoord; wy zullen hem wel zo beet nemen, dat hyop een anderen tyd geen lult we-  C 108 ) weder hebben zal, om zich te laten aandienen, en zich zo by ons in gezelfchap in te dringen. Voorts waren zy nog boos op Scyntje, dat die zulk een boodfchap aan Mama gedaan had. Wat wy 'er ook tegen inbragten, het mogt niets helpen; zy behandelden hem langs hoe flegter; diëten hem, als zy 'er maar kans toe zagen, omver, en dreven den fpot met hem, tot dat Karei eindelyk ronduit verklaarde, dat hy niet langer mede fpelen wilde. Hierop deed ik het zelfde; en het fcheen als-of zy dit al lang gewenfcht hadden; zy maakten het althans hierop nog veel dimmer. En toen de arme Siegfried ons voorbeeld wou navolgen, en uirfeheidcn, dreigden zy hem, dat hy dan nooit weder zyne voeten over hunnen drempel zetten, en dat ze alles aan zynen Vader en Moeder zeggen zouden. Hierop omhelsde ik myne Kinderen, en prees hun gedrag, dat zy in dezealzinsdrafwaardige behandeling geen deel hadden willen nemen. Heteenigde, voer ik voort, dat hen hier in nog zou konnen verontfchuldigen, is, dat zy dit niet als een zo groot kwaad inzien; dat zy zei ven daar over nooit zul-  ( io9 ) l zullen gedagt hebben, of door anderen ge- ileerd zyn te denken. . Dit gebrek is, viel de Mr. hierop in, onder de kinderen i vry algemeen. De voorrang, dien zy boven ^anderen van God ontvangen hebben,maakt [ hun trotfch: en daar zy geen verftands genoeg hebben om te begrypen, of niet najdenken willen, van wien alle goede giften I en volmaakte gaven afdalen, zo dryven zy met alle gebreken, die zy in anderen wanen Ee vinden, den fpot; doch betonen daar door, dat het hun nog aan veel groter en we! zenlyker ding, namelyk aan verftand, hapert ; en dit is de reden waarom men dik* 1 wyls kinderen en gekken onder dezelfde Clafle brengt. Dan de oorzaken, waarom de kinderen elkander verachten, zyn veelal armoede, lighamelyke gebreken, lage afkomft,* en by kinders van meerder kundigheid, fomtyds gebrek aan verftand, wereldkennis, manier of houding enz. My heugt nog van myn jongen tyd, dat, wanneer een kind van dit foort in een kring van kinderen, die ryker aanzienlyker, welgemaakter, of gezonder, of mooier opgefchikt waren , verfcheen, dat  ( uo ) dat het zelve doordeels een voorwerp van befpotting of mishandeling werd. Wagt u toch vooral, dat ge u aan zulk een misdi yf, 't welk één van de allerftrafwaardig{r.en is, niet fchuldig maakt. Maar wy zyn immers, zei Fredrik hierop, zulke ryke zulke voorname kinderen niet? dus hebben wy daar voor niet te vreezen. ... ö Ja, antwoordde Dr. Chronicus, gy zyt wel niet aanzienlyk, wanneer gy u by Princen, Graven, enz. vergelyken wilt, en ook zo ryk niet als fommige anderen. Dan met dit al worden 'er veel meer kinderen gevonden, die armer en geringer, dan die ryker en aanzienlyker zyn, dan gylieden. Alles gaat hier by trappen: een gemeen ambagtsman, die zyn eigen brood eten kan , mag immers veel hoger en vermogender gefchat worden,dan een arme bedelaar. Ja wel, zei Karei, wy hebben daar van een voorbeeld gezien in de kinderen, by welken wy waren. Doch waarom, vraagde Lysje, fteekt daar zo veel kwaads in? Gy zegt immers altoos, Papa lief! dat gy gaarne ziet, dat de kinders vrolyk zyn. Het is derhal ven evenveel of wy ons met zaken of met  met perfonen vermaken. Vader. E- venveel? Bedenk u wel Lysje! Gy behoorde, fchoon nog maar een kind, te weten dat het niet evenveel is, of onze vreugdebedryven (chuldig dan of zy onfchuldig zyn. Wanneer by voorb: een jong Princesje, alleen om dat zy ryker en aanzienlyker was dan gy zyt, vermaak fchepte in u by 't hair te trekken, te krabben, of te knypen. . . . Foei, foei, Papa! riep zy; neen, zo meen ik het niet! maar Maar, antwoordde ik, gy zoud dat evenwel gedogen, wanneer het anderen geldt,maar als 't u zelve raakt, dan niet. Lysje. Neen, ik meende maar, zo wat te kwelkn: en zou dat zulk eene grote misdaad wezen? Mr. Vraag dat eens aan uwe ouder Zufter en Broeder: iemand te kwellen of hem te doen voorhouden, heet niet anders, dan hem by anderen verachtlyken bcfpottelyk te willen maken, den gek met hem te fteken, en hem wel dra op eene harde wyze te bejegenen. Wat moet men toch van zulke kinders denken, die anderen van hunne jaren op zodanig eene wyze behandelen, alleen om dat zy armer of geringer zyn; of, om dat zy eenige ge- bre-  C 112 ) breken hebben, die alleen maar gebreken zyn in het oog van onbedagtzame en weinig nadenkende menfchen? Lotje. Wat anders, myn Heer! dan dat zy een hart moeten bezitten, waarin zelfs de grootfte gebreken huisveften? Want, die zulks doen kan, moet ten uiterfte trotlch en hoogmoedig zyn; daar hy zich zeiven veel beter dan andere menfchen waant te wezen,- ja, wat meer is, hy moet wreedaartig zyn en ongevoelig: want wie zou anders eenig leed konnen toebrengen aan een kind,het welk, buiten dat,door zyne geringheid,armoede, zwakheid of gebreklykheid, genoeg te lyden heeft. Hier komt nog by, zei Karei, dat niemand dezen voorrang door zyn. eigen verftand, vlyt, werkzaamheid, ofbyzonder toedoen verkrygt. Inzonderheid is, by voorh: iemands geboorte eene louter toevallige zaak: het hangt immers geheel niets van ons af, dat deze onze Vader, die zo liefdryk voor ons zorgt, en ons door eene goede opvoeding volgens zyn vermogen in dezen rang plaatft, een man van dat fatfoen is, als hy is, en geen ambagtsman, die om een daghuur werken moet. Lys*  ( "3 ) Lysje. Ja, ja, dac begryp ik: een prins kon zo wel de zoon van een herder, alsby omkeering, een herder de zoon van een prins, wezen. Karei. Met al de reft is het eveneens, en met lighamelyke gebreken nog veel erger, gelegen: want die konnen elk een treffen; het zy ryken of armen, hogen of lagen. Ingevalle de Godlyke Voorzienigheid niet over ons waakte, dan liepen wy, by eiken flap onzes levens gevaar van door ziekte of toeval aan ziel of lighaam fchade te lyden. Lysje. Daaromtrent fchiet my juift een heel mooi versje te binnen. Kan iemand, die doof, blind, gebult Of ftom is, dit ten fout verftrekken: Mag.zulk een fout myn fpotzugt wekken, Die flegts een fout is buiten fchuld? Neen: want fchoon ik ben naar myn wenfch, Gezond van lyf en ledematen, Moet ik, noch mag hem hierom haten, Maar achten als myn medemenfch. VIL Deel. H Dat  OH) Dat is zeer góed, Lysje! zei de Mr. Had gy dien inval wat eerder gehad, het zoude u eene onbezonnen vrage uitgewonnen hebben. Met den rykdom, myn lieve Karei! is het vooral niet beter gefield, welke grote veranderingen beleven wy daaromtrent niet dagelykfch! zo dat wy fomtyds den rykflen zelfs, door een ongelukkig toeval, van den hoogllen top des overvloeds, in de diepfle laagte der armoede, ter neder zien ploffen ! Men vermag zich des op zulk een onbeflendig goed vooral niet verhovaardigen! Lotje. Dat is zeker. Hierom weigerde Solon den ryken en magtigen Crefus, toen die hem zyne onmeetbare fchatteri liet zien, gelukkig te noemen: alzo niemand zich van derzelver bezitting,tot aan het einde zynes levens, verzekeren kan. Dit leerde dien zelfden Crefus de droevige ondervinding maar al te duidelyk; toen hy, van Cyrus, ten dientyde Koning der Perfen, overwonnen, gevangen, en eindelyk ten vuure veroordeeld, zo als de brandflapel aangeftöken werd, uitriep: "ö Solon, Solon, Solon!" Koning Cyrus hem latende vragen, wat hy hier mede bedoelde, ver-  ( H5 ) verhaalde hem Crefus de wyze leffe en vermaning, die hy van Solon ontvangen had. Cyrus, hier door getroffen, deed het vuuruitbluiïchen, hem van den brandftapel losmaken, en, zo lang hy leefde, met die eerbied en achting behandelen, welke hem toekwam. Daar fchiet my, riep Karei, ook nog een voorbeeld te binnen. Belifarius was een der grootlTe en gelukkigfte veldheeren onder Keizer Juftinianus. Dan, in zyne oude dagen geraakte hy, door een kwaad en waarfchynlyk ongegrond - vermoeden, by den Keizer, wien hy de grootfte dienften gedaan had, derwyze in ongenade en haat, dat hy hem beide zyne ogen ukfteken, en in eene diepe gevangenis werpen liet. Hier moeft hy zulk eene armoede en gebrek iyden, dat hy, volgens de gewoonte der gevangenen, een zakje aan een ftokje gebonden door de traliën ftak, en den voorbygangeren om eene aelmoes bad met deze wóórden, Date ebolum Belifario, quem fortuna evexit', invidia depreffit. Lysje. Och, dat 's weder die malie brabbeltaal, Broeder! fpreektoch laalj die ik verftaan kan. Karei. Kunt ge H a dan  C "O dan geen ogenblik wagten? ''Geef\ riep hy, toch een duitje aan den armen Belifarius, wien het geluk ten top gevoerd, maar nyd en afgunlt ter nedergeflagen heeft. " — Uwe bygebragte voorbeelden van zulk eene plotslyke geluks verandering, viel ik hier op in, zyn een weinig verdagt; en waarfchynlyk zal u wel gezegd zyn, dat aan derzelver egtheid zeer wordt getwyffeld. Maar wy behoeven ze zo verre niet te zoeken, wy konnen ze wel om en by ons vinden. Ik ken nog tegenwoordig een meisje, dat, tot de veertien jaren toe, genoegzaam geen voet op de ïtraat gehad heeft, maar altoos met rytuig of op de eene of andere wyze vervoerd wierd. Men liet haar niet anders dan danfen, zingen, fpelen, franfeh, en allerleie galante of wellevende wisjewasjes leeren. Ik mispryze juiit dat alles niet; wanneer het, onder ryke lieden van de jonge Jufferen behoorlyk en met mate geoeffend wordt; maar ik verwagt dan tevens evenwel van de rykfte erf voornaamfte, dat zy hierom niet minder in die kundigheden, welke harer Sexe zo nuttigen nodig zyn, grondig onderrigt worden. Poch dit in 'c voor-  C "7 ) voorbygaan. — Wat gebeurt 'er? Toen deVader kwam te derven, liet hy, in dede van fchatten, een aanzienlyk banquerot na. Moeder en Dogter vervielen hier door in de uiterde armoede: de eerde ftierf van hartzeer: en de laatlte heb ik nog kort geleden, in een diend, als kindermeid bvgemeene burgerlieden gezien. In hare kleeding, van oude zyden lappen, nauwlyks toereikende om haar te dekken, draalt nog iets van haren voorgaanden glans door; en ik kan niet nalaten inwendig ontroerd te zyn, zo dikwyls ik haar aantreffe. Waarlyk , zei Dr. Chronicus, 'er kan niets beuzelagtiger of hatelyker uitgedagt worden, dan dat de kinderen elkander om de voorgemelde eigenfehappen , die flegts blote toevalligheden zyn ,befchimpen of verachten. Welke zyn toch, nyne lieve Kinderen ! de dingen, die den menfchen, en vooral den kinderen, liefde en hoogachting doen verwerven? Het eerde is, buirentwyffel, dat zy menfchen zyn, menfchen van gelyke bewegingen als wy; die, met eene redelyke ziel begaafd, tot het zelfde einde en gelukzaligheid geroepen en gefchapen, H 3 zyn;  / C iif) zyn; en welke zy, het zy ze ryk of arm, ziek of gezond, fchrander of eenvoudig zyn, allen langg denzelfden weg en door dezelfde middelen verkrygen moeten. Alle kinders hebben denzelfdcn God tot hunnen Vader en Schepper, wiens beeld zy dragen. Hier uit volgt, dat wy, ten aanzien van onze afkomft, gelyke waarde hebben. Wy rekenen, wat onze geboorte betreft, onze herkomt! alleen van een en denzelfden Ham vader, zo dat de armfte bedelaar ook Keizers en Koningen onder zyne vooroude!s tellen kan. En wie zal ons zeggen, dat een gemeen kind niet dikwyls den grootften geeft en het braaffte hart bezitte? Van dit laatfte althans hebben wy, by vroeger gelegenheden, reeds de blyken gezien. Nog onlangs las ik daaromtrent, met betrekking tot een gemeen Man,de volgende kortegefchiedenis. Toen 'er te St. Dizier een grote brand ontftaan was, zag de fVlarquis van Cafteja, Gouverneur dier ftad, een kind te midden in de vlam, het welk dus groot gevaar liep van te verbranden, en beloofde daarop eene beloning aan den genen, die het zelve redden wilde. Hierop vloog terftond een gemeen  C "9 ) meen burger toe, nam het kind op, haalde het ui; het vuur, en gaf het den Sted houder in handen. Dezen hem den uitgeloofden prys willende betalen, floeg de man zulks af, zeggende: ik zogt hier myn leven niet te verkopen, neen: behoud gy uw geld; .en laat my maar fchielyk henen gaan, om myne andere Medeburgcren te redden. Welk een braaf harte draalt in deze daad niet door! Zulk eene deugd, myne lieve kiene Vrienden! verheft zelfs den allerge•ingllen tot den hoogden adeldom. Door deuu;d toont de arme man zyn Goddel yk geflagt: Baar zonder deugd een Vorft zelfs laag is en veracht. Deze weg, trouwens, daat voor ieder etn open , en de g fchiedeniflèn leveren ors verfcheiden vooibedcien op van brave ziden, die zich, in weerwil van hunne lage af komft uit het (tof opgebeurd hebben, en tot de hoogde waardigheden gilleien zyn. ö! Heer Dr.! riepen de Kin¬ ders, verhaal ons nog het een en ander van H 4 die  ( 120 ) die natuur, want zulk foort van gefchïede» niflen horen wy zo gaarne. Dr. Chronicus. Let dan eens op het antwoord, het welk de Prefident Jeannin aan den Koning van Spanje gaf, toen hy als Afgezant aan dat Hof verfcheen; het welk hem naderhand altoos met den naam van Jeannin van Cadilien heeft doen benoemd worden. De Spanjaarden, die uit hunnen aart zeer trotfch zyn, wetende dat deze grote man geen man van geboorte was, klaagden by den Koning, dat de Franfchen hem te weinig achting toe droegen, met nooit een geboren Edelmai als Ambafladeur aan zyn Hof te zender. Toen den volgenden morgen aan Jeannh voor de eerde reize gehoor verleend wer Dat is waar, antwoordde de Cardi- naal, en ware de uwe dit ook geweeft,dan zoudt gy buiten twyffel 'er nog heden een zyn. Ken antwoord' zeer gepaft voor elk een, die eenen man, door deugd en verdienden tot eer en aanzien opgeklommen, op deze wyze befpotlyk of veracht zoekt te niaken. De Kinderen waren hier over wonder in hun fchi!<; en Lyije zou 'er vry wat aan vcrkeeken hebben, dat op dit tydftip iemand haar in haar fulben en eer eens had pogen aan te taften: dan ik beduidde haar, dat men zich vooraf eerft door brave daden her recht moit Berkregen hebben, om zulk een antwoord te g ven. Hier van hebben wy zelfs in onze eeuw, vervolgde Dr. Chronicus, een voorbeeld be-  C 123 ) beleefd, hi iemand van de vrbuwlyke kunne; die, fchoon van geringe afkomt!, door hare fchranderheid, de Echtgenoote van eenen der groottle Monarchen van onzen tyd geworden is; en die, nog ruim zo veel door haar verlland als door hare fchoonheid verheven, de genegenheid van haren anderzins zo ongefladigen gemaal tot zynen dood toe heeft weten ^te behouden; daar door zeive ten troon gedegen, en eene wyze beheerfchereiTe van dat groot Ryk geworden is. Gy meent hier mede ongetwyffeld, zei Karei, Catharina, de vtouw van Czaar Peter den groten, Keizerin van Rusland.— Wat was zy dan re voren? vraagde Lysje. Dr. Chronicus. Een arm Lyflands gevangen meisje; en, zo ik niet mis heb, de dogter van een onderofficier. Zou iemand in die tyds omftandigh'eden vvel gedagt hebben, dat zy naderhand zulk eene grote Vorltinne zoude. worden? Eilieve, dat 's wonderbaars lyk! zei Lysje', die Hitlorie moet ge my eens omltandig verhalen. Wie weet, of 'er voor my ook niet nog kans zy om eene aan-.' zienlyke Dame, zelfs de vrouw van een Prins of voornamen Lord te worden .' Mr. Waar-  ( 124 ) Waarom niet? Maar onder dit beding evenwel, dat gy vooraf vroom, wys, deugdzaam , en zo nederig wordt, dat gy u zelve nog minder rekent dan de allerminlte en Jaagde die, in geboorte of rang beneden u zynde, u in deugden overtreft. Dat wyders in een elendig en gebreklyk lighaam dikwyls eene edele ziel en grote geeft wonen kan, daaraan zult gy, ingevolge het gene wy te voren reeds gezegd hebben , nog minder twyffelen. De oude hiftorien leveren ons deswegens een paar zeer grote en waardige mannen op, die beiden van lage af komft waren, en niet alleen niet fraai, inzonderheid de Iaatfte, maar zelfs zeer wandaltig 'er uitzagen. De een was de wyze Socrates, en de ander de vernuftige fabelfchryver Efopus: de eerde een metfelaars Zoon, en de tweede een arme daaf. Fredrik, dit horende, verzogt dat men hem van die twee perfonen wat meerder verhalen wilde; maar Lotje zeide, dat het eerde in een boek dond, 't welk ik haar gegeven, en, zo als ik gezegd had, vertaald was door een Jood, die wel haaft een tweede Socrates in wysheid genoemd moge worden.  ( '25 ) den. 6! Riep Karei, Mores Men- delszoon te Berlyn, in het boek, over de onjlerflykheid der ziele:— Ja wel! daar heb ik het leven van Socrates gelezen. Wel nu, zei Dr. Chronicus, dan kunt gy het daaruit uwen broeder en zufters vertellen. De gefchiedenis van Efopus zal ik u op een anderen tyd wel eens mededeelen; helpt het my maar onthouden. Genomen ook, vervolgde de Mr., dat in dit foort van kinderen geen zodanig kiempje, waaruit zulke grote mannen te voorfchyn konnen komen, verborgen lag, waar van echter de voorbeelden niet zeer zeldzaam zyn, verdient dan dat kind, het welk door den tyd zyne ouderen in hun laag beroep opvolgt, waar toe het uit armoede dikwyls genoodzaakt wordt, daarom minder achting ! Verdient een Snyder, die myne kleederen , een Schoenmaker, die myne fchoenen maakt, en een Landbouwer, die my door zyn zweet het brood uit de aarde bezorgt, geen meer,ja ik mag welzeggen, geen hoger achting, dan een ryke ledigganger? — Ja, zei Lysje, doch die zyn geen kinders meer, maar vol waflèn menfchen:  C 126 ) fchen: en daarom heb ikmyneri Schoenmaker ook lief, als hy my een paar nieuwe zyden fchoenen met goud of zilver geborduurd t'huis brengt, fredrik. Eilieve, dat is al heel mooi gepraat! dus voeren dan de voorname of ryke kinderen niets uit. Voeg 'er vry by, zeide ik, minder dan niets, en althans vee! minder dan zulk een gering en arm kind. Dit moec dikwyls zyne ouders de kolt helpen winnen, zo dra het zyne handen en voeten maar genoegzaam tot zyn dienft heeft. Ga maar eens na het platte land! Daar zult gy de kiene boere jongens en meisjes de ganzen of fchapen zien hoeden; de flenen uit het land zien opzoeken, en de akkers wieden. Ga eens in de fleden, waar de handwerken in zwang gaan, byvoorb: by een linnenwever, daar zult gy kinders van vyf of zes jaren oud reeds het vlas zien hekelen, fpinnen, of fpoelen maken. De kiene Siegfried, zo als* gylieden zelve verhaald hebt, moeft reeds" voor zyne ouderen zorgen, en allés zelfs halen, wat in huis nodig was; terwyl zich de kinders der ryken bedienen laten, en het brood hen, om zo te fpreken, gekauwd in  C 127 ) in den mond gedoken worde. —— Maar, onderlteld zynde dat dezen eens fraaier gemanierd waren; dat zy zich geeIHger en hoflyker willen te gedragen,1 of dat hun verlland meer geoeffend was, en dat zy in veelerleie wetenfehappen en geleerdheid meer bedreven waren .• mogen dan daarom die aanzienlyke kinderen zich hier op verheffen, en den geringeren of lagen van (laat dtswegens verachten? Karei. In 't geheel niet! Laat aan die gemeens kinderen eens dezelfde onderrigting, het eigende opzigt, en zodanig eene opvoeding, met zulke voorbeelden gegeven worden, dan zullen zy mogelyk, in plaars van agterblyvers te zyn, ons zeiven dikwyls befchamen. O ploffing van het vorig Raadzel. Een Vlo. NI EU.  ( «8 ) Nieuwe RAADZELS. x. £>cljoon niemanb ooit mrni amnt of oofï ïtgt 5al begeerai / "2o mpn tooiuugje/ tjoe hlein/ ^oorbeel^ boef) Ït3(ielp!t en ce'n. 'ft 23ebien bej'aacöeu / en mei mee|ï Die becl berteeren. CertopI oe gciigb nm ftan / en De 3lr moê moet / ontbeeten. 2. <0f fcljoon mp niemanb ooit gejien ïjeeft of geïjoöjb / ütoam toet) oe löeceïb met öaac bolfjeib uit mn boo$t. 3- 'ft 3&m in mnn fclffe jengb 30 öo JSS cT> ffij gth Op het onlangs gehouden Kermisfeeft ver* zogten my myne Kinderen, dat ik eens met hun gaan wilde na het plein by de Pieterspoort; zynde dit de plaats daar de Kwakzalvers, Gochtlaars, Taflchenfpelers, Liedjeszangers, Comedianten en andere fpelers, met hunne tenten (laan mogen ; om te zien wat nieuws die fnaken ons medebragten. Hiertoe liet ik my wel dra overhalen; gemerkt ik het voor een ftelregel houde, om hun alles, wat maar eenigzins merkwaardig is, fchoon het geen onmiddelyken invloed op hun zedelyk gedrag hebbe, te laten zien. Vooreerft, om aan hunne nieuwsgierigheid te voldoen; en ten anderen om hen vele dingen, die het toneel der wereld ons aanbiedt, te leeren kennen. Want de nieuwsgie igheid is alleen dan kwaad, wanneer wy dingen, die verboden zyn, of die ons op de  ( 135 ) de eene of andere wyze benadeelen konnen, willen nafpeuren: daar zy anderzins de dryfveer is tot de verhevenfte kennis, die de Schepper zelf in ons gelegd heeft,- en zonder welke wy (legtsb)oce werktuigen of den planten gelyk wezen zoudeq. 'Er is omtrent u, myne lieve kiene Lezers! u dit ftuk zekerlyk veel zorgvuldigheid nodig; nadien uwe nieuwsgierigheid zeer geredelyk zou konnen vallen op dingen, dieu naar lighaam of ziel merkelyk zouden konnen benadeelen; en welker kennis ook voor als nog geheel ontydig voor u zoude wezen. Volgt in dit geval de leiding en raad uwer ouders of opzieners, en zytniette onvrede, wanneer zy u hieromtrent eenige palen ftelJen. Mogelyk hebt gy reeds meermalen uwe nieuwsgierigheid duur genoeg moeten betalen : de meerderheid van jaren en ondervinding uwer leidslieden, gelooft dat vry, zullen hen veel beter geleerd hebben, wat u nuttig is te weten of niet. Maar ter zake! Wy gingen dan na de voornoemde poort. Het eerft'dat ons in 't oog viel, was een Marionettenfpel. Wy lazen het briefje, het welk aan de tent aangeplakt was, en zagen I 4 dus  C 13O dus dat zy daar zouden vertonen De onthalzing van de onschuldige D o- ro the, en na het zelve, Devermake- lykheden van hansworst. Ik vraagde hierop aan myne Kinderen, of zy dit ïpel zien wilden. Lotje verklaarde dat zy al genoeg had aan het billetje. Karei erinnerde zich dergelyk een ftuk met zynen meefter eens gezien te hebben; en zeide, dat hy zulke onbefchofte, ongerymde en zotte kuuren niet weder met goede ogen konde aanzien. Het gemeen, vervolgde hy, betoonde, wel is waar, hun fchreeuwend genoegen, door luidskeels te fchateren, maar ons beiden ftond het zotegen, datwy met het begin van "t tweede bedryf henen gingen. Fredrik was van gevoelen, dat wy dan ons geld aan iets beters belteden moesten: en Lysje was bang voor den lelyken kakelbonten karei met zyn zwarten baard, die voor aan de deur van de tent, welke dtur ilegts een oud gordyn was, ftond, om ons, door zyn getrommel, en zyn fchraal en vermagerd apenbakkes, na binnen te lokken. Wy gingen dan hier van daan, en kwamen aan  C 137 ) aan eene andere tent, welke, alzo zy veel groter en aanzienlyker was, naar Lysje's gedagten, ons wat beters beloofde. 'Er hing een groot Schildery voor, waarop afgebeeld ftond, wat hier binnen te kyken was. Men zag hier eenige Koordedanfers, Balanfeerders, Springers, Poftuurmakers enz. Karei beweerde, dat ten minfte de helft van het gene hier afgebeeld wierd, onmogelyk was. Iemand zou, dus redekavelde hy, agter over gebogen met zyn mond iets van den grond oprapen; met eenjge blote degens, door elkander geftoken én op zyne neus gezet, rondlopen; op een koord danfen,-een waithoorn op zyn mond in balans houden, en daarop blazen; dan te gelyk op de viool fpelen, en al zulke kunltjes meer: neen; neen; dat kan niet waar zyn. En, gelteld zynde dat het mogelyk ware, wie zou dan toch zo dol of zot wezen, om hier aan zyn lyf en leven te wagen? Het is louter bedrog, en een loopje, alleen maar ingerigt, om ons wat geld uit de zak te jagen. Waarom is dit, hervatte ik, by u onmogelyk? Oordeelt gy 'er zo over, alleen, om dat gy het niet doen kunt? Kom aan, 'er fteekt geen ge1 5 vaar  ( i3») vaar in, dat wy 'er eens ingaan, laten wy 'er de proef van nemen. Ach ! riep Lotje, daar zal ik onmogelyk na kyken durven ! Ik zal telkens bang zyn dat die menfchen een arm of been breken, of zich dood vallen zullen! Goed, zeide ik, blyf gy 'er dan uit; ik zal het toch met uwe broeders en zufter eens gaan kyken. Lotje. Ja, ik wou het ook nog wel gaarne eens zien? Want, indien het is, als daar ftaat, dan moet het zeker verwonderlyk wezen. Fredrik zei, wel nu; als het dan eens waar is, en zo uitkomt als men verwagt, wat voordeel fteekt 'er dan evenwel nog in? en Lysje dagt, het fpringen en danfen zou haar wel behagen: maar het was zot op een koord te willen lopen of fpringen, daar men zulks veel veiliger op Gods aardbodem, of in eene kamer, doen konde. Wy gingen 'er des in; en hier vond de nieuwsgierigheid myner Kinderen een ruim veld. Zy zaten mét neus en mond open te kyken, en dewyl het my meer te doen was, om op hun gelaat en houding, dan op die kunften, die ik wel meer gezien had, te letten , zo konde ik uit dezelven duidelyk lezen,  ( J39) zen, welken indruk deze vertoning op ieder van hun maakte. Ik zag in hun duidelyke tekenen van hoop of verlangen, vreeze voor ongelukken, verwondering, verbazing, en wederzin; naar mate de vertoningen meer of min wonderlyk of gevaarlyk waren, en de bewegingen des lighaams meer of minder tegen de gewone natuur - of zwaarte wetten fchenen aantelopen. Men fprong of buitelde hier voor-en agter- over; (tak het hoofd, agter over gebogen, 'tuflchen de beenen door, fprong over blote degens, die om hoog gehouden wierden, of van tufTchen dezelven weg, droeg zware en ligte dingen op de neus, voorhoofd, tanden, en kin, en liep daar mede op de koord; danfte op dezelve met blote degens, aan handen en voeten gebonden, zo wel agter uit als voor uit... Maar wat behoeve ik u, myne kiene Lezers, alle deze dingen op te noemen, welken gy zekerlyk ten deele zelfs wel gezien, of van anderen wel gehoord zult hebben. Toen wy, ons genoegen hier van hebbende, uit de tente gekomen, en myne kinderen weder bedaard waren , vraagde ik aan Karei, of hy nu overtuigd was, dat vele  ( 14° ) vele dingen in de wereld, die ons ondoenlyk voorkomen,door vlyc enoeffeningdoenbaar konnen worden? Ja wel, Papa lief! antwoordde hy;dat heb ik nu gezien. Maar ik kan nog nauwlyks begrypen , hoe het mogelyk zy, dat de menfchen het door tyd en vlyt, hoelang men die ook ftelle, zo ver, en tot zulk eene vaardigheid konnen brengen. ö! Dat begryp ik van vele dingen zeer wel, liet Fredrik hier op volgen; dat komt door het telkens van voren af aan weder te doen, zo lang tot men het kan. By voorb: ik wil leeren myn hoedagter over van den grond op te rapen, dan begin ik maar zo. . . . en te gelyk gleden hem, hier van de proef willende nemen, beide de beenen voor uit, zo dat hy plat op den grond zate; waar over de anderen dapper lachten. Ja, ja, dan moeft gy eerft alle uwe leden uit elkander laten rekken, zei Lotje. Ganfch niet uit elkander laten rekken, antwoordde ik, want dan zouden zy lam en onbruikbaar worden. Maar deze vaardigheid, om het lighaam in allerleie tegenftrydige bogten te leeren wringen en draaijen, wordt niet zonder geweldige  ( Hi ) dige moeite verkregen; en het lighaamsgeftel moet 'er van jongs op, al langzamerhand, toe gewend worden. Wanneer de zenuwen en peezen nog ganfch zagt, zwak, en buigzaam zyn, dan kan men de leden wel zo verre uit elkander rekken, dat ze zo flap worden, dat zy déze buigingen veri volgens met minder moeite konnen doorftaan, Dan, welk een afgryflyk werk moet het wezen! daar dit noodwendig met veel fmert en pynlyk gevoel toegaat; om het lighaam die vailheid te doen afleggen, welke 'er de natuur, in den gewonen loop der groeijinge , gefladig aan toebrengen wil. Hoe wreed moeten gevolglyk die ouders wezen! riepen hier op de Kinders eenparig uit, terwyl zy my de hand drukten; dank zy Gode, die ons zulke onmenfchen niet ten vader of moeder gegeven heeft! — Ja wel, myne lieve Kinders! riep ik,duizendmaal dank zy hem ook hiervoor van mynen kant! Een enkel paar boze inhalige menfchen , die van God noch zyn gebod weten, zyn dikwyls de aanleggers van een geheel geflagc van zulke lieden. Ik zou 'er wel eene tamelyke fomme gelds onder verzetten durven ,  ( H* ) ven, zo dezen geene aframmelingen zyn van ouderen, die deze kunft ook reeds geoeffend hebben; gelyk zy op hunne beurt weder zodanige kinders verwekken of nalaten , die zich, door dit middel van beftaan, op eene kommerlyke wyze, zullen moeten geneeren. — Maar 'ik kan, zei Karei, nauwlyks begrypen, hoe men op een (Irak gefpannen touw veilig gaan of liaan kan, daar de voet geen valt fteunpunt heeft, en liet geheele lighaam flegrs op één been ruft, daar men, om het regt op ftaande te houden , twee betnen nodig heeft. Vader. Veilig? — Zeg veel liever, zeer onveilig: Want zo dra het lighaam maar eenigzins uit de balans raakt, moet de man noodwendig van boven neder vallen. Doch door het geftadig oeifenen, en met behulp van dien groten ftok, welken gy deze danfefs in de handen Zaagt hebben, waar door zy, als hün de zwaarte te veel na eene zyde trekt, zich van den anderen kant fchielyk het evenwigc weten te bezorgen, terwyl het zware éinde na beneden zakt, is hethunmogelyk. Dan, zulke Koordedanfers, die de kon ft fiks verftaan, gebruiken dezen zogenoemden  C -4$ ) den balanfeerftok niet eens, die konnen door hunne handen, en de vafte gelykmatige lighaamshouding, het ftaande, en zich zeiven dus volkomen in evenwigt houden. Ik heb Engelfche Koordedanfers gezien, die op een flap touw danlten, of liever fprongen; die zich de voeten in een zak lieten Heken, welke onder de armen toegebonden wierd; ja, ik zag 'er eenen, die, met gebonden handen, op diezelfde flingerkoord, met eene piramide vier a vyf hoog, waarop volgefchonken kelken Honden, op zynaangezigt, balanfeerende, voor - en agterwaards liep, terwyl de koord geftadig flingerde, zonder dat deze machine van zyn aangezigt afviel, of een druppel vogt uit de kelken geltort wierd. Ach! houd nu maar op, myn lieve Papa! riep Lotje, of alles draait nog met my het onderft boven; ik word al duizelig van "t flegts te horen. Wel, riep Fredrik, dit 's, nu zonder gekken; zie daar; dat wil ik wel aannemen fpoedig te leeren! 'Er lagen namelyk eenige balken en timmerhout op de itraat, hy fprong met een vaart op , en liep 'er, van het een tot het ander einde, vlug ever. — Nu  ( H4 ) Nu nu, zeide ik, zulk een balk verfchildc nog veel van een koord. Incuflchen is het niet kwaad van onderen op te beginnen; en ik twyffel 'er nic t aan, of gy zoud, als gy 'er uwe eer in (lelde; daar gy toch even als de katten gaarne klimt en klautert, door den tyd een eerll meefcer in 't koorddanfen konnen worden. Ja ja, zei Karei, maar wat nuttigheid zou hier in (teken? — Het zelfde, antwoordde ik, dat in alle nodeloze kunfljes (leekt. Zy brengen noch den genen, die dezelve oeffenen, noch den overige leden der maatfchappy eenig wezenlyk nut of voordeel aan. Zo dra deze ongelukkige menfchen door ziekte, toevallen of ouderdom buiten (laat geraken, om deze kunlten langer te oeffenen, die hun met veel moeite en gevaar aan brood helpen ; of zo haafl: der menfchen nieuwsgierigheid hier omtrent voldaan is, zo dat zy 'er niet meer na gaan kyken, (en dit is, zo als men ziet, doordeels het gevolg,) dan moeten zy bykans van honger ftei ven, of bedelen. Dit is ook gewoonlyk hun lot, en dikwyls nog erger; nadien zy niet zelden door een valfchen fprong, of ongelukkigen val, elen*  C i45 ) eïendiglyk aan hun einde komen. Ik heb zelf met eigen ogen gezien, dat een Springer in Parys zyn been aan ftuk viel, en te gelyk zyn arm brak; en nog onlangs, gelezen van een Koordedanfer, die ontelbare reizen van de Pieter-Paulus Kerk te Londen afgevlogen had, doch eindelyk zyn graf vond in den Teems, waarover hy insgelyks een lang touw had laten fpannen, om zo de rivier over te danfcn. Het eenigfte, dat, in dit foort van kunflen, onze opmerking verdient, is, dat wy daar in zien, hoe verre het een menfch door tyd en vlyt in dit ftuk brengen kan; hoe hy de grootlte gevaren en zwarigheden weet te boven te komen,• met hoe grote lighamelyke vermogens hem de Schepper bedeeld heeft,- en hoe veel nuts hy 'er mede zou konnen verrigten, als hy dezelven wel be- fteedde. Nogthans moet ik bekennen, dat dit foort van menfchen meer wederzin en afkeer, dan verwondering, in my ver-, wekt. Ja, Papa, antwoordde Lotje, dat zou ik 'er ook van zeggen 'Er ligt toch iets affchuwlyks in, dat men, om een zo flegt en fober gewin, lyf en leven, ja zyne VIL Deel. K ziel  ( I4<5 ) ziel zelfs, in gevaar (lelt. Welk eenen naam toch moet men aan zulk een beroep geven, waaruit de wereld geen het minde nut trekt; en welk een denkbeeld moeten daarenboven zulke lieden vormen van God en Godsdiend, of van het oogmerk, waartoe zy gefchapen zyn ? Ik geloof, zei Karei, dat zy noch aan het een noch aan het ander denken. Intuflchen begrypik thans de noodzakelykheid zeer wel, waarom deze lieden in de voortzetting van dit hun beroep volharden, en hunne kinderen mede in het zelve optrekken; zy hebben immers niets geleerd dat beter is. Maar, als de menfchen van den beginne af aan het daar op toelagen, om alle zulke dingen te doen, waar in geen wezenlyke waarde 'leekt; die hare bedryvers zulk een fober bellaanverzorgen, en hierbenevens nog zo gevaarlyk zyn. . . . Daar zou men zich over verwonderen mogen , viel ik hier op in , indien wy door de dagelykfche ondervinding niet willen en zagen , hoe zeer de menfchen in 't algemeen uitgellrekt zyn, om alles wat ongewoon, onordentlyk, ja zelfs verboden is, na te jagen. Byaldien het flegts een algemeen gebruik  C H7 ) bruik ware, dat alle menfchen op een koord liepen, dan zouden velen op den grond gaan willen, en. . . Maar, daar valt mybydeze gelegenheid eene zeer koddige hiflorie in. Zeker ryk Koopman te Napels, Jacob Morel genaamd, beroemde zich dat hy, geduurende den tyd van agt en veertig jaren, geen voet buiten de ilad gezet had. Dit kwam ter oren van den Hertog, die daar op zeide, dat hy hem eens zo verre brengen wilde, dat hy niet alleen buiten de poort, maar zelfs buiten 's Lands gaan zoude; en zelfs wel zonder hem dit te gebieden , of hier toe te noodzaken. Ten dezen einde liet hy hem op de verbeurte van tien duizend kroonen verbieden, ooit eenige reize buiten het Koningryk te mogen doen. De Koopman, en meer anderen met hem, moeiten in den eerften opflag hier over in hun vuilt hartig lachen: jlaar hy intuflehen de reden van een zo zeldzaam verbod niec bevroeden konde, werd hy van dag tot dag ongeduuriger, tot zo lang, dat hy eindelyk befloot de gefielde boete te betalen, en werkèlyk op reize ging. De Kinderen vermaakten zich lullig over K 2 de  C 148 ) dezen Jacob Morel, doch waren tevens van denkbeeld, dat hy een zeer wonderlyk menfch moeft geweeft zyn. Maar ik bewees hen, dat zy zeiven alle ogenblikken ook zulke Morellen waren. Hoe dikwyls, vervolgde ik, hebt gy, als wy de velden of akkers bewandelden, over greppels oefprongen, met gevaar van 'er'in te vallen, daar gy.'er op uw gemak buiten om koft? Hoe menigmalen hebt gy, knaapjes, wel in de bomen geklauterd om een appel te plukken, terwyl de fchoonfte appels vlak voor uwe voeten op den grond lagen ? Wie gelaftte u onderdaagfch, Lysje, drie ftoven op elkander te zetten, om juiftby dat venfter te klimmen; daar by het andere eene zoldering is, waar op gy ftaande even goed, en zonder eenig gevaar, op den gemeenen weg zien koft? Hoe dikwyls hebt gy, Fredrik, als gy alleen waart, mvn degen uit de fchede gehaald', en daar mede in 't rond gefchermd; niet tegenftaande gy honderdmalen gewaarfchouwd zyt, dat gy daardoor een ongeluk krygen kunt? Ga maar met een onpartydig oog uwe eigen daden na, Kinderen, en gy zult dit myn zeggen , genoeg-  ( 149 ) noegzaam op ieder ogenblik , beveiligd zien Vonden intuflchen die menfchen, di< zulke brodeloze kunfljes doen, wat minder bewonderaars of beloners, zy zouden zich wel dra op iets toeleggen dat nuttiger was. Gy weet mogelyk de Hiltorie vanAlexander den Groten, by wien eenfoortgelyke ledig, loper kwam, die inflaat was, om verfcheiden gierftkorlen zo gezwind door het oog van eene naald te gooijen, dat 'er geen één bezyden viel. Karei. Ja wel, Papa lief! ik weet ook welk eene heerlyke beloning hy hier voor kreeg: maar ik meende dat het erwten geweeft waren. — Vader. Dat kan wel zyn; maar gierlt, erwten, of bonen; dat doet hier niet toe. Lysje. Door het oog van eene naald ? dat is onmogelyk! ik heb waarlyk moeite om'er een draad door te fteken. Lotje. Ja maar, het oog van de naald zal'er ook na geweeft zyn, en niet van die kiene naaldjes, met welken gy uwe poppekleederen naait. — Doch, wat was zyn loon ? Karei. Hy kreeg een geheelen fchepel vol van dat goed; waar mede Alexander beoogde hem zo veel voorraad verfchaft te hebben, dat hy hier aan K 3 voor  C -5° ) voor al zyn leven genoeg had. Lotje. Wel die arme fchelm! Nu, toen kreeg hy tyd om zich zyr.er nodeloze moeite te beklagen. Karei. Wie toch had hem gelafl: zo veel werks van zulk eene beuzeling te maken? Indien gy Latyn verltond, Lotje, dan zoude ik u eens horen laten, hoe zeker Dichter deze dingen noemt, difficiles nagas, moeilyke beuzelingen: en, om u de waarheid te zeggen , die naam wordt den jongen juffertjes nog al dikwyls, ten aanziene van haren "opfchik enz: nagegeven. Lotje. Nu, nu, myn Heer Broeder! ik denk dat gylieden ook nog al eensjes zulke kunfljes uitvoert, die niet veel om 't lyf hebben; en, — om u te tonen dat ik ook nog wel iets van dien aart gelezen heb, moet ik u het volgend verhaal mededeelen. Zekere Amiceris was zulk een grote baas in het wagenme.nnen, dathy, tot elks verwondering, een wagen op een vollen galop langs een regtenflreep zo net mennen konde., dat hy 'er geen ftro breedte bezyden week: dus oneindig netter dan Onze jonge heeren, die zo langs de ftraten jagen en vliegen, en wien ik het wel zetten wü hem dit na te doen. Dan,  C 151 ) Dan, weet 'gy wat de oude eerwaardige Plato hier van zeide? Hy fchuddede het hoofd, en riep uit: "Dat borltje moet waarlyk niet veel nuts in zyn leven geleerd 'nebben, daar hy aan een niets beduidend ding zo veel moeite te korte gelegd heeft." Vader. Deze les is, waar gy die ook gelezen moogt hebben, zekerlyk bier nog alzo kwaad niet te paiïè gebragt. Zo hebben zelfs de Geleerden zich nog al menigmalen afgefloofd in het opgeven'of nafpeuren van vragen, die in zich zeiven niets veel meer te beduiden hebben, dan het danfen op een koord, of het mennen van een wagen langs eenen ftreep. Ten flot moet ik hier nog een klcen Hiitorietje, dat ik gevonden heb, by voegen. Zeker jongeling, die in de wedlopen den prys behaald had, vraagde aan Diogenes, of hy wel iemand kende, die tegen hem in fnelheid van lopen was opgewogen? "ó! Ja, zei de Philozoof, een Ree, en dit is nog wel een teder en vreezagtig dier " Of fchoon foortgelyke kunften om hare zeldzaamheid, en de ongemeene vaardigheid en vlugheid, onze verwonderingen aandagt K 4 tot  C 152 ) tot zich trekken, zo konnen zy met dit al onze achting en eerbied toch niet wegdragen. Een rapfe houthakker kan ten minfte by my op de laatfte veel meer ftaat maken, dan de grootfte koordedanfer, of de befte kampv.egter. Dit zegge ik u, myne Kinderen, ter waarfchouwinge; op dat gy aan zulte moeielyke beuzelingen geene al te grote waarde hegten, of te veel tyds verfpilien zoudt; en zo wel de perfonen als zaken, die u in de menfchlyke zamenleving voorkomen, meer naar de nuttigheid, welke zy toebrengen, dan naar derzei ver zeldzaamheid, of de moeilykheid, die zy te boven gekomen zyn, leert waardeeren. Daar valt my, zei Karei, een mooie plaats in uit Fedras, die ik kort geleden nog overgezet heb, en dus luidt: Ni ft utile eft quod facimus, fruftra efl gloria. Het welk zeggen wil, "Indien het gene wy doen van geene nuttigheid is, dan is het enkele ydelheid daar op te roemen; of, wy zoeken 'er dwaaslyk roem in.  DE VRIEND DER No. 85. JcLen myner goede vrienden, die een grooc voorftander van die myn werkje is, en veel van kinderen ■houdt, fchoon hy ze by ongeluk zelfs niet hebbe, deed ons het genoegen van niet alleen my met myn huisgezin, maar ook drie van onze vier goede vrienden, op zyn buiten te nodigen. De Meimaand daar zynde, en alles op zyncierlykft ftaande, verzogt hy ons, om ons voor een dagje of twee by hem te komen vermaken,' ten einde wy het jeugdig Jaargety, die lieflyke Lente, met alle hare zinftrelendc bekoorlykheden in vollen luider beK 5 fchou-  C 154 ) fchouwen, en met vrolykc harten vervvelko. men mogten. Wy gingen dus ten getale van negen Perfonen, zo groot als kleen, namelyk de Heeren Philoteknus, Papilio, en Spiritus, myne Vrouw en ik, benevens onze vier Kinderen, waar mede twee koetfen behoorlyk gevuld waren, 'er op af. Ik zal u, myne kiene Lezers! hier niet ophouden, met een breedvoerig verhaal van de gewoonlyke geneugten en het vermakelyk onderhoud welk het platte land, om deez' tyd van 't jaar, voor ieder gevoelig wezen in eene ruime mate oplevert. Dit alles kunt gy ten deele vinden in de aangename tuinen, die rondsom de plaats uwer woninge liggen, en die door eene geduurige verandering van gezigten, zo van vlakke velden als boffchen, de geheele omliggende ftreek tot een doorgaanden Lulthof maken : neen, ik wil u alleen maar eenige byzondere genoeglyke ogenblikken mededeelen, welken onze vrienden ons verfchaften, door alles aan te wenden, wat tot nut en vermaak van myne Kinderen dienen konde. Het verblyf en onthaal, dat wy hier aantroffen, was gelyk overal, waar men van har-  ( 155 ) harte welkom is. Wy (tonden den eerden ■morgen den beden wel anderhalf uur vroeger op, dan wy in de dad gewoon zyn: dan het is hier ook veel eerder dag, daar geene •hoge gebouwen der opkomende Zonne in den weg (laan. Alles is hier arbeidzaam en vrolyk. Het grinnikend paard, door zynen jhyvren baas voor dag voor dauw van de dal gehaald, laat zich gewillig voor egge of ploeg fpannen: de loeiende runderkudde, met vrolyke fprongen den muftèn dal verlatende, trekt op 't geluid van den herdershoorn te velde: de geheele Landhoeve krielt van menfchen en vee, die in beweging zyn: terwyl de ganfche Lucht alomme van vrolyk gezang weergalmt. Daar nu alles zo vroeg op de been en in beweging is, wie zou zich daar vrywillig in de armen van den doodfchen (laap laten boeijen? Myne IKinders althans, vroeger opgedaan dan ik iverwagt had, waren reeds druk doende met zich aan te kleeden, om toch hoe eerder hoe liever in de algemeene vreugde te doelen. Zo dra wy gezamentlyk den goeden Schepper, en milden Gever van alle deze en andere zegeningen, gedankt hadden, gin-  C 156 ) gingen wy fchielyk na een groten boomgaard of tuin agter het huis, die, ter regterzyde aan den gemeenen weg lag; en ter flinker een bofchje had, 't welk met ruime graspaden doorfneden was. Hier door vloeide een helder beekje, dat zich in veelerleie bogten kronkelde; en aan welksoverzydeeenkleen bergje oprees. Wy bejaarden plaatften ons in een prieel, dat voor aan den ingang van 't bofchje, in een hoek van eene kiene bloemparterre, ftond, om daar een kopje Coffy of Thee te gebruiken; terwyl myne Kinderen, die, zo als wel te denken is, vry fchielyk gedaan maakten te hebben, wat warme melk dronken, en voorts met 'er haaft na agter na de graspaden liepen, daar zy huppelden en fprongen, als een party jonge bokjes of lammeren. Niet lang na dat zy daar geweeft waren, hoorden wy eenige boeren - kinderen op den weg een groot gefchreeuw maken; het welk ook hen derwaards trok; waarop wy hun van agteren volgden. Intuflchen kwam de geheele zaak hier op uit. 'Er vlogen namelyk zeer hoog boven hunne hoofden eenige oyevaars, die, geduurig als in een ronden kring zwevende cn  C i57 3 en klepperende door deze kinders met het gewoon geroep van "Oycvaar, Lepelaar y Langbien, Mogen wy jou weerzien ! " verwelkomt wierden. Dit was voor myne Kin • deren, althans voor de jongden, nadien men by ons niet vele oyevaars ziet, een vreemd verfchynzel. Ha, zei de Hr. Damon, (onze Gaftheer) daar zyn onze tweede voorjaars gaden, die wy al voorlang wagtende waren; want de zwaluwtjes hebben zich eenige weken geleden al laten zien. — Eilieve, Hr. Damon! riep Lysje, wy waren al eerder by ü dan de oyevaars, dus zyn zy de derden. Dat is waar, zei de Hr. Damon, als wy na derzelver verfchyning rekenen: maar in rangfehikking, dan is myn Lysje de eerde gad die my welkom is. Hebben , vraagde Mr. Philoteknus, die oyevaars hier digt by eene verblyfplaats? Damon. Ja, daar kort agter het bofchje daat een oud kadeel, dat myn houtveder bewoont; daar hebben zy op een ouden fchoordeen een ned gemaakt. Lotje. Dat is dunkt my een flegt verblyf voor een vogel, ik zou het 'er althans niet zeer op hebben om daar na te gaan kyken. — Karei. Ja, wa-  C 158 ) waren het Faifanten, Patryzen, ofEyfters; niet waar, Hr. Damon? Fredrik. Wel, krygt men daar niets voor, als men die vogels fchict? Damon. Dewyl men dezelven hieromftrceks alchans nooit tot fpyze gebruikt, en zy naar alle waarfchynlykheid ook niet zeer fmakelyk zyn, zo is het wel te begrypen dat 'er niet veel voordeels op zitten zou. Behalven dat zou 'er myn houtvefter ook confcientie werk van maken, om dezelven te '(toren. Hy, en veie andere menfchen, zo van hogen als lagen rang, geloven dat deze vogels een byzonderen zegen toebrengen aan die huizen, boven welken zy ongeftoord neftelen mogen. Mr. Pbiloteknus. Ja wel; van zulk foort van bygelovigheid ben ik eens ooggetuigen geweeft. In eene der (leden in het Ertsgebergte, had op zeker voornaam huis, federt onheuglyke tyden een paar oyevaars hun neft gemaakt; doch in het volgend voorjaar bleven zy, daar het ganfche huisgezin hen oudergewoonte al reikhalzende te gemoet zag, onverhoeds weg. Dit verwekte eene verbaasde neerflagtigheid en angft onderalle de huisgenoten; en ik geloof dat de eigenaar, die  C 159 ) die een ryk koopman was, om dit voorval zyn huis zeer gewillig tot een lagen prys zoude hebben afgedaan. Het geringde onheil, dat hy zich hier uit voorlpelde, was, dat het ganfche huis binnen kort zou verbranden; en dat de oyevaars, Mie hier van zekerlyk eenige voortekens befpeurd hadden, zich daarom in tyds hadden weggepakt. Na verloop van eenige weinige weken geraakte by toeval de fchoordeen in brand; en fchoon dit meer voor - dan nadeel voor den man was, dewyl hy het vegen hier by uicwon, zo heeft men hem echter, van dien tyd af, nooit uit het hoofd konnen praten, dat zyne oyevaars, juid niet bepaaldlyk om die reden, maar echter uit hunne eigen vrye verkiezing, waren weggebleven ; en dat het hem of den zynen zekerlyk hierom zeer degt vergaan zoude. lk zeide hem , dat deze twee oyevaars, mogelyk, op hunne lange herfdreize, die miflchien wel tweehonderd duitfche mylen ver was, van den een of ander gefchoten, of, op eene andere wyze, konden gestorven zyn. Maar daarop vraagde hy my fle^ts zeer eenvoudig; waarom zulks dan in die veertij; ja*  C 160) jaren, die hy zich herinneren konde, dat zy 'er altoos - geweeft waren, niet gebeurd was? welke vrage ik met deze vrage op myn beurt beantwoordde; waarom hy zelf nog leefde ? daar het zeer mogelyk was, dat hy veertig jaren vroeger, of ten minften in dien tuftchentyd , aan het een of ander toeval of ziekte geftorven ware. Maar, doen deze Vogels, zei Lotje, zulke verre reizen? Ja wel, antwoordde de Hr. Papilio, even als alle andere Trekvogels. Dezen althans gaan, zo als bekend is, na verre afgelegene oorden; alwaar zy zich, dewyl zy hier des winters gebrek aan vocdzel en warmte lyden zouden, zo lang geneeren. Onder dat foort van trekvogels, vervolgde hy, die by ons meeft bekend zyn, behoren ook de Kwartels, de meefte foorten van Zwaluwen, wilde Endvogels, Snippen , Kraanvogels en Oyevaars. De Kwartels komen met het voorjaar uit Africa na Europa, daar zy eene gematigder lucht vinden, en trekken in den herfft, eer het bar en buijig weder aankomt, over de Middelandfche Zee, weder te rug na Egypten; om daar dan weder eene zagter lucht te  ( iöi ) te genieten. De Zwaluwen doen na genoeg het zelfde. Maar ik heb, ving de Mr. aan, wel horen zeggen, zo ik meen, dat deze vogeltjes hier in Europa bleven, en in de reten of groeven der aarde bek aan bek, en poot aan poot, aan elkander hingen,of zich op een hoopje verfcholen aan de oevers, waar zy van geene menfchen opgefpeurd, en door het water dikwyls overftroomd worden. — Dat is wis en zeker eene Fabel! riep Lysje; wel dat zou wat wezen; dan moeiten zy immers altemaal verzuipen. Papilio. Dat zou men zeggen. Maar zy fmeeren, zo men wil, vooraf hunne vederen met een foort van vet, hun door de natuur hier toe verleend; en, terwyl zy vatt aan elkander kleven, zo kunnen zy onder 't water of ys, zonder hinder, in een zekeren ftaatvan gevoelloosheid in leven blyven; terwyl de omloop van 't bloed door het harte zyn gang blyft gaan. Met de voorjaars warmte worden zy weder wakker, en zoeken dan hunne oude woningen weder op. Hier op, zeide de Hr. Damon, dat hem dit nog te waarfchynlyker voorkwam , dewyl zyne VIL Deel. L ar-  ( -62 ) arbeiders, die in 't land of aan de dyken fpitten en graven, hem nu en dan wel eens eenige zwaluwen voor dood gebragc hadden, die, in eene warme kamer gebragc zynde, weder bekwamen. De Natuurkenners, zei de Hr. Papilio, tellen verfcheiden foorcen van Zwaluwen op; als Schoorteen - Zwaluwen, Huis - Zwaluwen, StrandZwaluwen, Muur-Zwaluwen, enz: Schoon nu fommige foorten hier blyven, gaan anderen echter altoos weder weg. Toen Anfon, in't jaar 1749, ongeveer vyftigmylen van de kult, tuflchen Senegal en Goeree zeilde, kwamen 'er byhem vier Zwaluwen aan boord; welken hy met weinig moeite ving, en duidelyk voor Europifche Zwaluwen erkende. Hy bemerkte naderhand, dat zich dergelyke vogels in Senegal anders nooit onthouden, dan om dien tyd van 't jaar, wanneer het in Europa koud is, en dat zy, geduurende hun verblyf aldaar,genoegzaam nooit neftelen, maar zich meelbal des nagts, paar aan paar, aan den oever op het itrand ter nederzetten. Een ander Reiziger, Karei Wager, Admïralkeits-Heer, zag eens op zyne te rug rei-  C 163 ) reize uit dé Indien, in het voorjaar, eene menigte Zwaluwen, by den mond van het Kanaal aan de Spaanfche zee, op zyn fchip komen , het ganfche wand bezetten, en als een zwerm bijen aan elkander hangèn. Zy fchenen zeer uitgehongerd, en niet dan vel en been te zyn; doch ze vertrokken den volgenden dag weder. Soortgelyke waarneeming is ook door verfcheiden andere Reizigers gedaan. De wilde eenden, kraanvogels en oyevaars zyn gewoon, eer de winrer aankomt, en voor dat zy vertrekken zullen, zich altoos, op een bepaalden tyd en vaftgefteldé plaats, by een te verzamelen. —— Vervolgens trekken zy af in eene lange rei, van deze figuur ^, die namelyk eene omgekeerde V is; een van hun gaat voor op; dan zyn 'ér twee, dan drie, en zo volgen ze voorts in gelederen agter elkander. Fre* drik. En waarom dat, Hr. Pdpiïïo? Papilio. Vermoedlyk om des te gemaklyker de lucht :e doorklieven, en elkander dé vlugt dés te ligter té maken, daar de agterfte telkens zyne fnavel op den lhart van den veörften legt. Karei. Dan heeft, myns beL 2 dun-  ( 164 .) dunkens, de voorvlieger de zwaarfte togt, dewyl die mee zyne fneb nergens op ruften kan. Papilio. Daarom verpozen zy elkander ook ,• ten einde de voorite, agter aan verplaatft, weder uitruilen konne: doch ik heb dit llegts van horen zeggen, en niet zelf gezien. Zo veel echrer is waar, dat zy allen te gelyker tyd verdwynen, en te gelyker tyd, op dezelfde plaats weder aankomen. -— Maar wie geeft hun, vraagde Lysje aan den Hr. Papilio, desaangaande berigt; of hoe weten zy de plaats hunner byeenkomlte en den tyd van hun vertrek zo net? zy konnen immers niet fpreken? Lotje. Daaromtrent zullen zy elkander evenwel begrypen, dewyl zy geluid geven konnen, 't welk voor hun zekerlyk veel verftaanbaarer is dan voor ons. Pbiloteknus. Dat zou evenwel niet genoegzaam wezen, daar het ganfche geflagt zich niet op eene en dezelfde plaats onthoudt, maar in verfcheiden fireeken over den aardbodem, daar zy llegts het warmfte jaargety bewonen, verfpreidt. Maar 't is God, die hen deze neiging, dit gelykmatig gedrag, in het harte heeft ingeplant. Hoe zouden zy anders, zon-  C 165) zonder eenige kennis aan weder of wind, aan lucht-of landlrxeeken, in't holfte van den nagt, by ftorm en onweder, hunnen togt vervolgen konnen. Weet gy daar van, vraagde hy aan Fredrik, geen fchriftuurplaats by te brengen? Fredrik. Ja wel, Een oyevaar aan den hemel weet zyne gezette tyden; en een tortelduif, kraan, en zwaluwe nemen den tyd hunner aankomfle waar. Karei, 't Geen my hierin meelt verwondert, is, dat zy, over zulke grote Zeeën, eene zo lange reize konnen doen, zonder eenig voedzel te gebruiken, of te ruften! Papilio. Dat is evenwel zo; misfchien zullen 'er ook velen, die te zwak zyn, van vermoeidheid of honger onder wege dood blyven. IntiuTchen mag men wel yaftftellen, dat de natuur zekerlyk ook voor het laatfte zal gezorgd hebben; daar zy, met opzigt tot het eerfte, den tocftel hunner vleugelen zo gefchikt heeft, dat zy gemeeniyk in flaat zyn, om eene zo lange reize in de ruime lucht te konnen uitharden. Onder dit praten waren wy reeds zo verre genaderd, dat wy het oyevaarsneft op L 3 den  ( 1^6 ) den voorgemelden fchoorfteen in 't oog kregen. De oyevaars, weiken wy te voren boven ons hoofd hadden zien zweven, vlogen al klepperende geduurig rondsom hetzelve , tot dat eindlyk een van hun 'er op nederftreek. Eilieve, dat is een groot neft, riepen de Kinderen; waar van is dat toch gemaakt ? Papilio. Van dorre takken. Zy komen alle jaren hun vorig neft weder opzoeken; herftellen het eerft, zo dat het volkomen digt zy; en leggen 'er dan hunne eieren, ten getale van twee of vier, in; klepperen geweldig, en verdedigen zich tegen alle vreemde aanvallers met hunne fnebben. — Maar ncftelen, vraagde Lotje, 'er meer dan één paar in het zelfde neft? Ik heb, dunkt my, ten minfte vier of vyf oyevaars rondsom dit zien zweven. Papilio. Dat zyn zekerlyk de jonge oyevaars van het vorig jaar, die altoos gewoon zyn mede te komen: maar door de ouden dan weggeklepperd, en op die wyze, als 't ware, tot hunnen pligt aangefpoord worden , om nu ook zelve eene plaats op te zoeken, en een neft te maken. Fredrik. Waar leven zy van, Hr.  C 167 ) Hr. Papilio? Karei. Is u die fabei van de Kikvorfchen, die eenen Koning begeerden, al vergeten? Papilio. Wel bedagt: zy azen op kikvorfchen, flangen, padden, en andere water - infeóren ; ook wel op viffchen, en alen; waarom "er nog al menigeen gefchoten wordt door de Jagers, die 'er zo veel belang niet in (tellen, of zich tot zulk een recht van gaftvryheid aan hun niet verpligt rekenen, als de houtveiïer van den Hr. Damon. Dewyl intufichen de warmte, door het klimmen der zonne, langs hoe meer toenam , en ik niet gaarne in het heette van den dag wandele, om dat ik dan doordeels pyn in 't hoofd kryge, zo keerden wy weder te rug. Wy gingen toen onder twee Lindebomen, die in den tuin (tonden, een poosje zitten; alwaar wy het vermaak hadden , van eenige zwaluwen bezig te zien, met het bouwen van hunne nefljes, die zy onder de daken van de daar rondsom (taande fchutrren en ftallcn maakten. De Heer Papilio deed myne Kinderen nauwkeurig acht geven op alles, wat daaromtrent maar eenige opmerking verdient. Hy wees hurt L 4 aan,.  C 16*8 ) aan, hoe deze diertjes eerft hunne kalk, of Ciment, aan den kant van een paaiden wed befioegen. Zy doken namelyk met uitgefpreide vlerkjes voor over in 't water; fchuddcden dan het zelve uit op het zand, het welk genoeg bevogtigd zynde zy met hunne bekjes om roerden en mengden; dan elkander yverig aanbragren, en zo netjes verwerkten, dat de kundigfte metfelaar het hen niet verbeteren zou. Hierop verzogten de Kinderen om toch eens eene nauwkeuriger befchryving van zulk een zwaluw-neftje te mogen horen: maar onze gaftheer zeide, dat, dewyl by hem altoos zien voor zeggen ging, hy 'er wel eens een bezorgen zoude. Wy hadden hier allen vry wattegen, zeggende dat hy, om deze reden, die arme diertjes in hunne woningen niet veriïoren moeft; daarzy, zich onder zyn dak veilig achtende, hun dierbaarft goed, het toekomend krooft namelyk, aan het zelve betrouwden. Dit zal ik niet doen, zeide hy, hebt daar voor toch gene zwarigheid; want, byaldien 'er geene zwaluwen waren, dan zouden wy het van de vliegen, muggen, of andere infeften, die uit de vogtige plaatfen  C xG*9 > fen in menigte herwaards komen, niet harden of duurefl konnen, Wy hebben hier oude neftjes genoeg, waar van de bewoners reeds weg zyn. I Te gelyk deed hy 'er een halen; en wy Honden allen verwonderd over dat zo wel gefchikt metfelvverk, waar in zo veel netheid met fterkte verbonden is. Miflchien zoude gy 'er minder tegen hebben om die Neftjes teftooren, zei de Hr. Papilio, als het Ooftindifche Vogel-of Zwaluw-neftjes waren. Lotje Ooftindifche Vogelneftjes? — Eilieve, die zullen goedfmaken. — Zyn die van Zwaluwen ? — Hier op begonden Fredrik en Lysje haar uit te lachen. Wel zeker! Wie zou 'er nesten eten; foei, foei! nu, gy behoeft ons niet te gaft te nodigen, als iemand u dezelven tot een prefentje geeft. Karei. Zie daar, daar lacht ge haar nu zo uit, B-orftje! zonder dat ge eens weet, wat hier van zy. Dat is zo vreemd niet: ik heb 'er ook wel van gehoord; en federt ik iets van de (hippen, 't welk ik nu om reden niet noemen zal, gegeten en zeer goed bevonden heb, kan ik ook wel geloven, dat 'er vogelneftjes wezen konnen , die lekker fmaaken. L 5 Pa-  C 170 ) Papilio. Regt zo, myn waarde Karei! En deze Indifche Vogel-neftjes zyn altemaal nellen van zwaluwen, die ongeveer zo groot zyn, dat men 'er gevoeglyk een in een toegeflooten hand verbergen kan. Men vindt ze op de Afiatifche Eilanden, en inde Ooftindien, aan de valte Landkuften en oorden, die vol bergen en rotfen zyn. De gedaante dier neftjes is een onregelmatig half rond; zy zyn niet wel drie vingeren breed, nooit boven een duim diep, en omtrent zo dik als een gewone zilvere lepel. Een geheel neftje weegt bykans een half lood; voorts zyn dezelve zeer bros; bleek rood van koleur, en een weinig doorfchynend. Wanneer men dezelven doorbreekt, glinfteren zy van binnen, even als of zy van gom of hars waren. Dan, waar uit beftaan toch, vraagde Lotje, deze neftjes, dat het zulke goede fpyze is? Karei. Waarfchynlyk uit fyne takjes van Caneel-en Nagelhout, 't welk daar in overvloed groeit. — Neen, neen , ganfch niet, myn lieve Karei! hervatte Papilio; fchoon men echter nog met geene zekerheid zeggen kan, waar van ze gemaakt wor»  C 171 ) worden. Sommigen willen dar deze vogeltjes de jonge oetlers, die aldaar in grote menigte zyn , met hunne bekjes uit de fchulpen uitzuigen, en zich van dat flym, tot het vervaardigen hunner neftjes bedienen. Anderen meenen, dat zy dezelven van een foort van fyne welriekende fchulpen maken; terwyl weder anderen van gedagten zyn, dat zy uit zekere klevende zelfsftandigheid, met een foort van fyn vczelagtig en hairig koraal-mofch vermengd, beftaan. Zo veel althans is 'er waar van, dat deze vogeltjes hunne bouwltoffe uit zee halen; en vooraf in hunne kropjes zodanig toebereiden, dat zy dezelven, met behulp van hunne bekjes en pootjes, dus verwerken konnen. Zy hangen deze neftjes by menigte aan de rotfen, waar de inwoners, zo baaft deze trek vogeltjes weg zyn, dezelven fpoedig van daan halen. In China en Japan houdt men dezelven yoor eene zeer koftlyke en tevens gezonde fpyze; waarom ze ook aldaar, by de meefte gaftmalen, altoos op tafel verfchynen. Maar hoe fmaken zy toch? fmaken ze niet heel goed? vraagde Lotje, die tamelyk wel van wat lekkers boude. Papilio. Dat weet ik  C 17* ) ik niet, dewyl ik ze nooit geproefd heb; doch de reizigers zeggen, dat 'er, zonder fpeceryen by te doen, niet veel raars aan zou wezen. Intuftèhen fchynen zy meer te dienen om eene grage maag te maken, dan om den honger re verzadigen. Op Batavia geeft men fomtyds twee a drie guldens voor 't (hik. Na dat wy ons dus met verfcheiden bedenkingen en aanmerkingen, over deze zo onfchadelyke' diertjes, een tyd lang bezig gehouden hadden, zei de Hr. Damon, dat hem niets meer mishaagde, dan het zogenaamd zwaluw-fchieten. Dat hebt gy wel, antwoordde ik. Daarenboven houde ik de ombrenging van alle levende fchepzelen buiten noodzake, of zonder genoegzaam voldoende en gewigtige reden, voor zeer verfoeielyk en ftrafwaardig. Wat is dat zwaluwfchieten dan? vraagde Karei. Damon. Zy, die hunne vaardigheid in het fchieten betonen, of zich daarin effenen willen, gaan ter piaatfe, waar zy deze diertjes in menigte aantreffen: en wie van hundemeeften in de vlugt fchiet is de befte fchutter. Aangezien deze vogeltjes zeer zelden in een- reg-  ( 1/3 ) regten lyn vliegen, maar altoos in geduurige bogten heen en weder draarjen. is hec kunft hen te treffen. Vader. Soortgelyke oefteningen, kunt gy, myne Kinderen, hier dikwyls in 't Dorp zien. Doch, maak u, myne kiene Lezers, die te eenigertyd het geweer mogt komen te voeren, toch nooit ichuldig, aan het vermoorden van zulke onnozele diertjes. Dan ik denke, dat gy hier tegen, zo wel door my, als door myne goede vrienden , genoegzaam gewaarfchouwd zyt: maar in alle zodanige gevallen zie ik liever eene al te vergetrokken naauwgezetheid, dan eene buitenfporigè losheid. Ceduurende dit gefprek was de Hr. Spiritus, den ganfchen morgen, als ftom geweeft. De lieflyke morgenftorid, het bekoorlyk toneel der Lente, het luftryk oord waar wy ons bevonden, dit alles maakte op zyn aandoenlyk harte zulken fterken indruk, dat hy als geheel verrukt ware, en alle zyne zinnen door vreugde en verwondering als beduizeld fcheenen. Eindelyk kwam hy weder wat tot zich zeiven; en toen verweten hem de Kinderen, op een lachenden trant, dat  C 174 ) dat zy hem wel met zyn lighaam in hun gezelfchap gezien hadden, maar dat zy geloofden, dat zyn geeft, geduurende al dien tyd , met den zoelen zuidenwind by de bomen en bloemen herom gezworven had. Om u het tegendeel daar van te bewyzen, zeide hy, zal ik ten eerften myne brievetas eens gaan doorzoeken, en een paar fabelen welken ik meene daarin te hebben mededeelen, die hier zeer wel te pafie komen. Op-  C -75 ) Oploffing der vorige Raadzels. ( 1. ) Een Tandenftoker. ■ ] ( 2. ) Het Niets. • ( 3. ) De Brandenetel. Nieuwe RAADZELS. 1. . ., 35it ïjiif^ bcctniffelt bag op bag ©an 5wi betoonet^,- niemanb mag ïfrkt unV naar doen ftcu3e en ;tn/ ïpf - of boob - fïraffe uit/ nocï) in. 2. j®pn roïïenb ingetoanb/ in ren langwerpig ïju$ 25efïoten / ftan u/ afé t>et jong $/ meefi behagen: IBaat toerb 0et oner 't jaar / Dan boet gp 't niet al£ plagen/ ^ 5^aac gp 't eerfl plat bjufet/ en ban maalt tot fiof en gmï£. De Oploffing dezer twee laatlte Raadzels in het volgende Deel.  By de UITGEVERS dezes zyn nog eenige eompleete Exemplaaren, van den TWEEDEN DRUK van dit Werkje, te bekomen. Als mede alle deelen apart, (behalven het tweede deel,)' voor den genen die het een of ander deel mankceren. Verders zyn by dezelven, behalven meer andere werken , nog te bekomen : Merkwaardige Reiseeschryving van den Heer KLEEMANN, gedaan in de jaren 1763, 1709 en 1770, van Weenen door Belgrado, Kilianova, Butfchiak-.Tartarye, naar de Krim; en van daar over Kaffa naar Konitantinopel en Smirna ; en door den Archipel, over Trieft, naar Weeien te rug. Benevens eene Befchryving van Krimfch - Tartarye, de aangrenzende Landen en derzelver Inwoonderen. Naar den tweeden en vermeerderden Hoogd. druk vertaald, met elf fraaie naar het leven afgebeelde uitilaande Konftplaten v'ercierd, verbeeldende: 1. De Tfiere Poort. 2. De Stad Kilianova. 3. De Uittogt van den Chan uit Cavfchan.- 4. Een Tartaarfch Dorp. 5. Het Paleis des Chans. met het Serail en verdere gebouwen, benevens een gedeelte dir Stad BachtJ'chijarai. 6. Een oude Tempel niet ver van daar. 7. De Stad Kaffa, of Hoofdftad der Krim. 8 Gezigt van het oude Kafteel in Afia aan het Kanaal der Dardanellen. 9. En van het oude in Europa daartegenover. 10. Gezigt van het nieuwe Kafteel in Europa aan }rtt Kanaal der Dardanellen dsor Sultan Mahomed den IV in 1658 gefticht. Ij. En van het ander in Afia. • groot 8. ds prys is ƒ 3 : (, . -