4   BIBLIOTHEEK 1 IED.0PEE.K?SEI?i1 No oC. : !   T"AJ) HEILAND SCI! AM S TE1DA3I   a 'è t fc t f g I) x1 ft ï m n% o p j f 11 u b to ? q 3. 0# <& n & '4 ^ £ & ■ * ♦ a "b c d e f g li i j k 111111 Op (jr S ft UY¥XJZ. AB CDEÏGÏÏIJKLMN OJOIST UT¥XY Z. cicj g h ij k [ m 11 o p q r sjt u v wx yz. ABCTJEFGIIIJKL MN OP QRST UVWX rZ.  3 ft A a Akkerman, liet mttfte werk wordt van u verricht: Alk*,-wnt 011* voedt cn tic kt, uvu we aan u verpli^t. D Akforman doet het «nodigfie werk. Buiten hent zou men geene Veldvruchten hebben , en dus geen Brood, geen Bier, geen Linnen, noch iets van 't geen elkmensch noodig heeft om teleeven Hy draagt ook den naam van Boer (een verkort woord van boUtoer; wyl hy 't land bouwt, dat is bearbeidt. Ploegen , eggen en zaaijen zyn de eerde bézigheden van deezen braaven man. Het gezaaide graan fpruit uiten fchiet op in lange halmen , in wier airen de vrucht groeit. Als dezelve ryp is, worden die halmen afgemaaid, in fchooven gebonden, in de Schuilen gevoerd en aldaar uitgedorscht, en de uitgedorschte vruchten gewand, dat is van hun kaf gezuiverd. Van de gezuiverde Rogge of Tarwe, in de molens tot meel gemaalen, wordt met water een deeg gemaakt. Dat deeg wordt .gebakken, en dan heeft men Brood. Ploegen, eggen, zaaijen, maaijen, dtrfchen, wannen, maaien, kneedeit, lakken; j.ïoop,  35 Eb Jfiurger, gy Defclieriiït de Stad. Stel hierin uw eer. ])it jnoet ieder Jiur&tr doen, ook de grootfte Heer. ]?!!;, ir\ eenaSfif womt, en 'tx bysnnjer toehoort; de grootfte Heer zo wei, a's de minder» Rian, is etn Burger van die Stad. Elke Stad is als een §root Huisgezin, waarin ieder arbeidzaam en vreedzaam moet leeven, en alles willig doen, of laaten, wat de Wetten gebieden, of verbieden. Daarenboven moet elk Nederlandsen Burger altyd gezind en' bereid zyn om zyne Stad te helpen beL-hermen. Daarros moet hy zich van zyne Jeugd af aan, zo veel als mogelyk is, oefenen en bekwaam tnaaken. Alle Kinderen, van wat Ihndook, moeten zo vroeg, als mogelyk is, Ieeren dat zy ook aankoomende Burgers en Bitrgeresfen zyn. De lust om met het fnaphaantje te fpeelen moet in de Knaapjes aangekweekt worden. De Meisjes moeten vermaak fcheppen in zulk een fpel te zien. (In het plaatje wordteen deel van het Amfterdamfche Stadhui» en van den Dam verbeeld. Eene Compagnie Burgers trekt 'er op. De Jongetjes leeren doen zo als hunne Vaders.) A z  c c Cc Cvfflrmeesfer, leer de Kunst, hoe men telt in 't kort. Kindren, leert dan hoe een groot uit veel Heintjes wordt. " ; O-jfferen is eigenlyk niet anders, dan op etnt verkorte wyzcïeUen. De Cyfferkunst is min of meer allernoodigst voor elk mensen door zyn geheel leven, en inzonderheid voor den Koopman. Onder 't Cyfferen ziet men geduurig hoe uit de kleine gslallen de groote getallen ontftaan. - Wilt gy goed huishouden , denkt dan altoos dat veele kleintjes een groot maaken. De groote huishoudelyke grondregel i»,daarom ook deze : richt alles zodanig in , dat gy in \ den kortjlen tyd en met de minjle moeite uw werk op de beste wyze kunt verrichten. Dit noemen de huishoudelyke Nederlan- | ders een goed overleg. Aldus zal men met het minfte verlies van tyd en kragten zyne dagelykfche bézighsden doen. Die oogenblikken zyn immers verlooren, en die kragten vruchtloos verfpild , welke volgens een goed overleg onnooi'ig zyn ; en vee- I le kleintjes maaken een groot. (De Cyffermeester vraagt hoeveel tweemaal vyf is.— Een Jon- I getje fteekt de vyf vingers op. Een ander telt by zich zei ven enz.) I  ï> t D d Dyk acLDuiiicn hoed ent Land tegen fiorm en vloed, Degen tegen'svyands ma.gtiJicugd'houdtallesgoed. Tot b8hou^ van orisVaderland wordt hoofdzakelyk gevorderd1, I. dat het behoed worde tegen het Water. II. dat het befchermd worde tegen den Vyand. De Dyken moeten zeer zorgvuldig onderhouden worden' De Duinen moeten, zo vee! als mogelyk is, beplant worden, opi dat zy door den wind niet wegftuiven. — Het Krygsvolk moet voltallig, welgeoefend, getrouw en moedig zyn; en de Schutte. ryen mede welgeoefend, getrouw en moedig Zonder Demi moet dit alles vervallen of zeer gebrekkig bly ven: want naar mr at- der Deugd in ons Land vermindert, verminderen ook alle die hoedanigheden , zonder welke de vereischtefchatten, (wisfelvaHig geluk uitgezonderd,) noch gewonnen noch goed hefteed kunnen worden , Ernst, Trouw, Oplettendheid, Arbeidzaamheid,Spaarzaamh-id Gezondheid, Volkrykheid,• dit alles vervalt zonder Deugd * * Deugd is „ eene Jlandyauige geneigdheid om alles te doen wa6 ,,.wb verpligt is te doen.'- Zy word: hier vooronderftdd of eemgzins verbeeld in 't yverig arbeiden aan den Dik ^3  £ t E c AenJntgjt is un/.v eerileDengd, is ons diérfte psuid: Daar door bkxat tJJi Iliusgezin, cjiiict gnntlêheJ.nniL De Eendragt of eensgezindheid is de eerfte Vaderlandfchs IDeugd. Daarom verkoozen onze Voorouders ook zulk een Wapen en zulk eene Ieerryke en algemeene Zinfpreuk. „ K inderen rcoeten eendragtig leeven. 'Er moet Eendragt heerfehen tusfchen Vaderen Moeder, tusfcheneen geheel Huisgezin, tusfchen een geheel Maagfchap, tusfchen de Gebuuren, tusfchen alle de Inwooners eener Stad of Plaats, tusfchen Regenten cn Onderdaanen. Dus alleen kan een Huisgezin, eene Maagfcbap , eene Stad of Landftreek recht gelukkig zyn." „ Eendragt moet 'er heerfchen tusfchen de Steden en Dor» pen in elke Provincie, en tusfchen alle de zeven Provinciën. Dan eerst fcan ons geheele Vaderland recht bloeijen, en vermogcnd en aanzienlyk zyn." Dit alles kan ons wapen ons overal, herinneren : want men vindt het overal. (Veels fchouders draagen hier éénen last. Veels pilaareneén gebouw. De Kindertjes fpeelen eendragtig rondom het Standbeeld. De Staaten gasn naar de eeadiagtige Vergadering.)  ' ;jf. f F f Fruit, die rvp is, is u goed ; doch gebruik met uinat : Zo ge onniaatig iet.s gebruikt , doet ook 't goede u kwïlnd. De rype Fruiten zyn zó gezond, dat zelfs doorgaans niet zo zeer 'smenfehen voeding als wel zyne gezondheid heE hoofd-oogmerk des scheppers ten aanzien derzei ven fchync te zyn. Ook is de rype Fruit zeer begeerlyk voor het oog. Zelfs heeft de algoedo scheppe r der Natuur aan die Fruiten, die 'tgezondfte zyn, ook de aantrek! ykfte gedaante gegeeven Eene rype Kers of Aardbézie tusfchen groene verfche bladeren hangend , of een ryp trosje aalbéziën, is 'er iets begeerlyker voor het oog, of gezonder, vooral in een Land, gelyk het onze is'i Hetzelfde is waar van de meeste Appelen en Peeren enz. En elk Land brengt die Fruiten natuurlyk en het overvloedigite voort, die voor hetzelve het gezondfte zyn, en let wel! juist in datjaargety, waarin zy het noodigfte zyn. De algemeene zedeles der Maatigheid moet geene oorzaak zyn van eene fchraale uitdeeling, vooral van de Fruiten des voorzo. mers, die een waar bloedzuiverend en verfrisfehend middalzyn. Zorg flechts dat uw Kind niet te veel op eenmaal gebruike. A 4  33 0 G 8' Goj) is Yau dit alles lieer.-Alles "wrat gy ziet. Aarde,IlemeLtgantscliHeelal maakte Go» uit niet. God is onzichtbaar en onbegryplyk voor ons, Uit he£ aanwezen der zichtbaare Waereld bewyst men allerzekerst het aanwezen van éénen god. Doch de algemeene erkentenis van die gewigtigfte waarheid behoeft zelfs niet eens eenen grnoten omflag van bewys. Zy is der reielyke natuure van den Mensch byzonder eigen en als ingefchapen. „ Alles wat ik zie, 't Heelal komt van god en hoort aan ood toe. god onderhoudt en beftiert het Heelal. — god is een Wezen, dat in magt en verfland alle onze begrippen on» eindig te boven gaat — godis Heer en Meester van ons leven; Hy kan het ons laaten behouden of Hy kan het ons afneemen naar zyn welgevallen. — god Iaat alles jrroeijen wat noodig is om gezond en gelukkig te leeven. —.god weet alles, zelfs alle onze gedagten"enz. Deeze waarheden zal een kind, dat goed opgevoed wordt, tcrftond aanneemen , en dies te gelukkiger, naar maate men de léerwyze van deze twee plaatjes, en van de tweede, derde cn vierde Lees • oefening, verilandiger weet te volgen.  © S Gg God is van dit alles Heer.-Leer hier welkeen goed, Wys en magtig Heer Hy is,dien gy dienen moet . Go d s oneindige Wysheid en Goedheid firaait door/n a! het gefch?pene, in het klcinrte ding zo wel als in 't grootfie. -Doch nergens is gods Almagt verbaazenderdaninhetGeftarnte. Men telt reeds veele daizende vaste Starren. Doch zy zyn ontelbaar , en dekleinfiederzichtbaare is eere menigte maaien grooter dan onze geheele Aardkloot, die evenwel 72couuren inzynen omtrek heeft Zulk een verbaaztnd groot en heerlyk Heelal heeft God uit niet gefchapen , en bJyft het onderhouden en beftieren. Welk een ontzsglyk en heerlyk Opperwezen moet god dan we!zyn! god is volftreht Heer en Be?itter van 't Heelal, omdatHy het gemaakt heeft: en wy zyn ontwyfelbaar verpligt Hem te dienen, om dat wy oorfpronglyk en ontwyfelbaar zyne onderdaaren zyn: wy hooren Hem immers in alle opzichten toe,en zyn altyd en in alle opzichten afhanglyk van Hem. De godsdienst beftaat daarin, dat wy god als den op. perften Heer van "t Heelal erkennen en zyr.en wil doen. god wil niets dan het geene. waarlyk heilzaam is voor het Memchdcai. J  1} T; II h Jlaring. Kind. al is hj klein, geeft ons groot gewin: Daarvan leeft in't Ta dèrL-uid menig bidsgezin.. De Haring maakt niet alleen nog eehen aanmeiklyken tak van onzen Koophandel uit; maar ook hebben veele duizende menfchen of geheel of gedeetteiyk hun beftaan van deszelfsvis» fchery en vertiering Eene groote menigte Scheepsvolk, de Haringkakers, de Haringpakkers, de Verkoopers in 't klein, de Reederyen, de Scbeeps-timmerl.eden, de Nettenmaakers, de Kuipers enz, alle deeze lieden hebben hun voordeel van den Haring. Om de groote bézighet'en en winften van de Haringvisfche-. ry word dezelve de groote vhfchery genaamd, daar in tegendeel, de Walvisch - vangst de kleins vijchery heet. De gezoutene Haring is een gezonde en fmaakelyke visch. De Hollandfche Haring wordt tot nog toe buitenslands voor den i besten gehouden; doch, daar deszelfs vertiering buitenslands ge.-, duurig afneemt, moeten wy dan niet zulk een treffend verlies op alle mogelyke wyzen zoeken te herftelien? (In het plaatje worden inkomende Haringbuizen verbeeld,, De Haven is ten naastenby die van Enkhuizen.) -  ai i i Indiaan , men kaalt by u Tliee eu Specery; -^Daarvan bloeit Batavia'sryie Maatfchappy. Van den Ind'ttr., of uit zyn Land hebben wy die góerTe. ren, welke tot nog toe onzen voordeeligften Koophandel uitmaaken; en onder die goederen zyn de Thee en de Speceryen de voornaamfle. . De bloei der oost- en west-indische maatschap- . 'yen is allernaauwst verknogt met het geheele welvaaren van onzen Staat, en is een zeer voornaam deel daarvan Welk eene uiterfte bezorgdheid moeten wy dan niet hebben voor de veiligheid van onze Indifche Bezittingen en voor de goede verftandhouding met de Indifche Volken.' (De voorgrond van het plaatje is een klein gedeelte van 0;jrust, een Eiland, waar de Compagnie haare Werf en groote Pakhuizen heeft. Van Onrust ziet men de Hoofdilad b at avi a en deszelfs Reede juist zo lujgen. gelyk in het plaatje. Men ziet *er een gezelfchap van voomaame Javaanen en Chine. jen roet hun gevolg, die met een fpeeljagtje van Batavia naar Onrust gekoomen zyn; iets, dat dikwyls gebeurt.)  li J 3 Jeugd, gy ziet u zelve hier. Leer ly deze pii ut , Vclke fpeleii 't uutfte zyu voor eea Jïeêrlaïids knul 5t Js de- aart der Jeugd, of het vloeit uit haare natuurlykd gefteldheid , dat zy gaarne fpeelt. Zelfs het jong Gedierte b& tvyst dit ontwyfelhaar. — Men wil volftrekt iets onnatuurlyks, zo men wil dat een gezond Kind lang zal ftil zitten, of eene ernftige bezigheid hebben, die een lang ftil zitten vordert,- ent geen grooter, geen verderflyker misgreep is 'er in de opvoeding, dan onnatuurlyke dingen te vergen. De gezondheid en groeijende fterkte zyn de hoofdöogtner* ken , waarom dealwyze schept er de lust tot fpeelen zo natuurIyk eigen gemaakt heeft aan de Jeagd. Men voege hierby, dat: het Spel leerzaam kan zyn, dat het overeenkomen moetmetde natuur- en burgerlyke gefteldheid van eenen Staat, en tevens: zeer gelukkig medewerken kan tot de vorming van den vereischten Ne terlandfchen Smaak en Land-aart; en men zal zeer ligt i vinde.i, welke Spelen het nutfte zyn voor de Nederlandfche! Jeugd, Zie meer over dit gewigtig ftuk in het nader Or.derric ht, (Tien foonen van Kinderfpelen zyn in dit plaatje zigtbaar.)  Ü J6 K k tc jTö^ geeft ons melk en room; en liet eet Hechts gras. ^ Alles vat van tXaet/elamA, komt den mensch te pus . J-^e X"o« is het mittigfte dier van ons Land. aOTre Me'fc is een der gezondlte en fmaaklykite voedfclen. Van den Kaashandel bloeit byna geheel Noordholland, en Friesland voor- , naamlyk van den Bntethandel. Met haaren Mest worden'de ** akkers en tuinen en weiden vruchtbaar gemaakt. Gefl'gt zynde, is haar Vleescheene algemeene en zeer voedzame fpys. Van het Smeer maakt men Kaarfen. Van de Huid maakt men Leler. Van het Hair maakt men Zitkusfcns, Matrasfen en Vloerkleeden; ook dient het in den Scheepsbouw te. gen de Wormknaaging. Van d.? Beenderen maakt men Knoopen. Van de Hoornen maakt men Kammen, Kookers, Lyia. Met één woord, alwat van de Koe komt, is goed. Dit vreedzaam en allernuttigst dier eet f]echts gras, drinkt frater, en geeft zulk eenen overvloed van voedfaame, fmaakiy. ke en Kaas en Boter bevattende Melk Let mede op het gróót en laaghangend lyf van de Koe, en verwonJcr u over de oac* bidlyke Wysheid en Goedheid des scuïffns. 3  SJttxc* draagt de rykfte Heer. en ook do iiwnfte raan. Dunk Loc uicuig ïttciMck «lckcwt da;u'by-winnen, kan. ïïet Vnncn wordt van Vlas gemaakt. Het Vlas is de fchil i fan den halm eener plant, die ook Vlas genaamd wordt. Veele zulke halmen geplukt, in bosfeltjes gebonden en gedroogd, «orden gebroken om 'er de bloote fchil van te hebben. Die, fchil geklopt, door den hékel verder gezuiverd en in zeer fyne I draadjes verdeeld, wordt gefponnen tot garen. Dat garem wordt geweeven. Datweefzel heet Linnen, en wordt gebleekt, (fttle deeze bezigheden vindt men in het plaatje) De Akkerman , de Lieden, die 't Vlas breeken en hekelen, de Spinfters. de Weevers, de Bleekers, de Kooplieden , de Winkeliers,de Kleêrmaakers, de Naaifters, de Waor- ■ lyk zorg draagen voor de Dyken en Duinen; zo lang wy eenê-: vereischte Zee- en Landmngt hebben en in goeden ftaac houden ;; zo lang wy door een nyver, fpaarzaam, of, met één woord ,, deugdzaam leven, al het geen daartoe noodig is, blyven bezitten,, In elk Nederlandsen Kind moet de Vaderlands - lief !e zodaanig aangekweekt worden, dat het altyd zyn Vaderland bove1 alle andere Landen verkieze, en vroeg den heizaamen wensch leere vormen van 'er ook eens, gelyk z/n Vader en Moeder, een huisgezin te hebben, en dus van 'er te trouwen en een eerlyk beroep waarteneemen. De Vil. Provinciën zyn Gelderland, holland enz, in 'tplaatp.  Oo u ° Olie pcr*tmeaiicr uit Zaad, elders uit d" Olyf. . Kind, 'er is geen ding bekend, van zo -root ficryf. Olie perfen wy uit raap- of vlas- of hennipiaad- Onder twee groote Moolenfteenen, die naast malkander overeind ftaaa en aldus ronddraaijen, wordt dat Zaad verpletterd. Dan wordt dat verpletterde Zaad in eene yzere pan heetgemaakt, inklcine wollene zakjes gedaan, tusfchen eenen omflag van leder gelegd, in de pers gezet, en door het geduurigneêrfchieten vanzwaarebalken de Olie 'er uitgetogen. (Dit alles is in het plaatje aangeduid.) Men brandt Olie in Lampen en Lantaarens. De Zeep is niet anders dan gekookte Olie met potascb. Voeg hierby de Olieverf, zo noodzakelyk in ons Land, en dat meest alle Kunftert en Handwerken zouden moeten (Milaan by gebrek van 01ie;sa oordeel uk dit alles, of 'er wel iets van grooter geryf in onsLanl is dan de Olie. In andere Landen, waar geen Zaad groeit, perst men Oh. uit verfcheidene boomvruchten , waaronder de Olyven de voornaamfte zyn. De O yf- of Boom-, olie is msde in ons Lantf eene zeer algemeene behoefte. B 3  pp pp Prykt de vindiiigryke Kunst ergens meer danlner i ^1 deomiutfte vodden aeüs maakt ment nutlirpicr. Kind, dat dit boekje in de hand heeft, zal niet verwonderd ftaan op het hooren , dat hetzelve en meest alle Papier van verfleetene linne vodden gemaakt is? Allerlei vodden worden door 't geheele land verzameld en naar de Papiermolens gebragt. Daar worden zy eerst door eenige vrouwtjes in fyne en groovere foorten gefcheiden. Dan wordt elke foort door eenen zeer kunftig famengeftelden Molen tot eene pap verbryfeld. Die pap wordt op een vierkantig raam, dat van .fyne koperdraadjes zeefswyze gemaakt is .opgefchept. Dan wordt dat raam omgekeerd op een wollen dékentje. Daarover wordt dan wederom een ander dékentje gelegd, en op dat dékentje "wederom het volgenderaam omgekeerd. Dan wordt die hoop dékentjes, met het natte Papier 'er tusfchen, in eene pers gezet» Dan wordt blad voor blad verlegd en gedroogd. (Ditaücsvindt men in 't plaatje.) Dan wordt het gelymd, en wederom geperst* en wederom gedroogd. Dan wordt het door andere vrouwtjes genopt, en eindelyk ia boeken en riemen verdeeld.  ai q q ïbei, Qutzkziilver.' als een zot veilt gy uwe "Waar! Foei', bcdriegtgemtvuilgcnrindus deonnooz'le .Schiiarl Jemand, die in een gezelfcha-p veel ophef maakt van zich ■ ■ zeiven, mishaagt doorgaans, al fprake hy ook louter waarheid ; en de Qiiakzalvtr ftaat openlyk op eene fchouwplaats van het zonderbaare zyner Artfeny en van zyne fchier wonderdaa- dige geneezingen onbefchaamd (e fchreeuwen, Het ergfte van alles is, dat zulke menfchen zeer wel weeten hoe weinig hunne zaaken eigent'yk te beduiden hebben , en dat hun gepoch meest logen is. Zy zouden immers anders geene Landloopers behoeven te zyn. Houding, en gebaarden, en kleeding, cn hunne 'vertoonplaats, en hun gantsch gevolg bewyzen immers genoeg wat zy zyn, en welk een vertrouwen zy ftellen op de onkunde van den grooten hoop, Evenwel fchaart zich de groote hoop rondom den Quah. zalver, hoort hem met verwondering aan, en waagt zyne gezondheid enkel en alleen op het gezag van een meest leugenachtig gepoch. Is dit dan niet eene zeer beklaaglyke onkunde in den geraeenen mar. ? Is 'tokt godloos van daar misbru k van ts maaken ï B 4  E r S r Ruiters, vat voor 't. Vaderland orrsErüiap'd te paard] komt deVvand, dryfllieai.'WBg met pistool en zwaard. De cnverfaagde Fierheid van eenen fia/MrtePaard.of, cm algemeener te fpreeken , van het Krygsvolk, zou zeerbeïagche' , lyk zyn, zo zy geen ander oogmerk had, dan om eene fchoone i vertooning te maaken. Doch wanneer zy voortfpruit uit een j manmoedig opzet om het Land, waaraan men trouw gezwooren j heeft, te verdeedigen; dan is zy eene zeer edele hoedanigheid. \ De geheele Exercitie, waarvanditplaatjeeengedeelte vertoont, zou, buiten 't groot oogmeik van het Land te verdeedigen be. fchouwd, louter nutlooze kwelling fchynen. Daarom moet zelfs de minde man weeten, dat alles wat hy leert, en waarin hy zich geduurig moet oefenen, zulk een gewigtig en heerlyk oogmerk heeft, 't Is eene der eerfte pligten van de Officieren hunne onderhoorige manfchap daarvan behoorlyk te onderrichten. De onverfaagdheid is de grondilag van a!le Oorlogs-dapper» I beid. Doch zy beftaatgeenszins in eene blinde onverfchilligheid vpor't leven; maar daarin, dat men, vol van liefde voor zyn leven, , tjitgtshalve. den dood zeiven durve braveercn.  £ 8 S s Si///J> met Xecrlaiulsfiere Vlag, hoede Strand eniiee, Ya\ geleid d e Koopman* -vloot vry CU vrank door zee. ' I. Oorlogfchepen moeten wy houden om onze Zeegrenzen te beveiligen, gelyk wy eene Landmagt moeten houden om onze Landgrenzen te beveiligen. II. Oorlogschepen moeten wy vooral houden om onzen Koop. handel te beveiligen. Onze koopvaardy door de vier Waereld- deelen kan met alle haare Verbonden geene biyvende veiligheid hebben zonder 't blyvend gezag van Oorlogfchepen , en zonder zul. ke inrichtingen in ons Land, vo'gens welke wy altoos gereed zyn eene vereischte Oorlogsvloot in Zee te brengen. Onze Zeemagt is de eigenlyke waarborg onzer Landmagt: want wy kunnen geene Landmagt onderhouden zonder Koophandel, en onze Zeemagt is de eenigfte veiligheid van onzen Koophandel. Otrlogfchepen! Oorlogfchepen! moesten daarom de Nederland- fche Moeders haaren Kinderen zelfsin de wieg leeren roepen. Eene vaste Zeemagt is, naast onze vaste Landmagt, het eenig. fle middel om het aanweezen en welvaaren van ons geheel Csmeenebest op eenen onwrikbaaren grond te vestigen.  £ t T t Turf is vadorlandCchfi brand; ftooktoclridet te veel. Van den gi'Ond,waarou gy-woout.is de 27///* een deel. jTLr/ is een zeer verwarmende, fchoone, daurzsatne en \% onze Luchtftreek zeer gezonde brand. Het is zeker, dat wy een deel van den grond van ons Land geduurig verbranden , en dat door de toeneemende overdaad thans meer Turf verflonden wordt dan in fpaarzaamere tyden. 't Is mede zeker, dat noch de booge, noch de laage Veenen wederom aangroeijen, of ten minden is die aangroei van geen belang. - Uit dit alles volgt immers dat de Turf van jaar tot jaar moet verminderen. Zouden wy dan niet trachten die vermindering te vergoeden door Houtplantingen? Meest alle onze Duinen , en veele andere tot akkers of weiden ongefchikta gronden zyn immers ook zeer gefchikt voor Houtplantingen. Maar als wy dan eens de uitgedolvene landen niet indykten en uitmaalden; zou dit dan ook al niet een zeer fchadelyk en gevaarlyk verzuim zyn ? In uitgedolvene waterpoelen en moeïasfen kunnen immers geene menfchen woonen: en in de Volk. rykheid beJlaat het vermogen van eenen Staat.  II it u u ' 1 ï >//• vervliegt. en elk is één.Deuk ditftecds en leer, UaL g v't -iv-é.1 befteedeu moet: wint liet komt nooit «eer. •Elk Üur is ten van het onbekende getal, dat onzen ieeftyd zal uitmaaken. Willen wy dien wél befteeden ,• (en wie zou dit ten minften niet willen?) dan moeten wy niet fiechts op de dagen acht geeven, maar ook op de Uuren, ja zelfs opdeoogenblikken: want veele oogenblikken worden Vuren, veele Uuren dagen, maanden, jaaren. God gimtons niet één levensuur •om het te verwaarloozen. Geen Mensch kan één eenig Uur verwaarloozen zonder zyn eigen, zyns Naastens, zyns Vaderlands nadeel. Werki zeide een beroemd Keizer, als hy eenen luijaart zag, werk mensch, anders fier ft 'er iemand van honger? In geen Land is het wél befteeden des tyds van zulk een groot aanbelang als in ons Land. Ook is 'er niets, dat de gezondheid en de goede zeden zo wel bewaart onder een Volk , als eenegeduurige nuttige bézigheid. — Leert dm den Kinderen vroeg de noodzauelykfeeid van het wél befteeden des tyds. Leert hen vroeg dsbervemdeZinfpreukvan onzen onfterflyken huïcbsc&oot: —— Het Uur vervliegt. .—■ dn  v xx v r I",/'7' lieert u lief mvn kind :ï is uw beste Vriend. Deuk,;ils hy iets weig ivu moet. dal liet u met dient. den Vader, als het Hoofd desHuisgeains, berust inzon-i derheid het oppergezag over de Opvoeding, of ten miniten in eenen veel hoogeren trap dan by de Moeder: want de Natuur fielt tusfchen de Moeder en de Kinderen eene gemeenzaamheid, welke daartoe veel te groot en te teder is. Daarvandaan is h t, dat de Moeder, wanneer zy gebiedt, of wederftreeft, of dreigt, meest alle haare ftrencheid op het Vaderlek gezag Iaat te huis komen. Ook leert mede de algemeene ondervinding dat doorgaans de Opvoeding min of meer mislukt, waar geen Vaderlyk gezag plaats heefc. Derhalven moet de naam Vader by rle Kin leren een ontwy. felbaar en tevens on weder ftaanbaar oppergezag influiten, endies te meer naar maate zy minder vatbaar zyn voor redeneering. Maar ongelukkig! zo de huislyke Wetgeever willekeurige beve'en geeft, of willekeurige ftrengheid oefent. — de naam Vader moet tevens het denitbeeld influiten van betten Vriend, van tederlwitujften en veiftandigften Hoeder en Verzorger.  •Ttë/.dic't vreedfanm Schaapje dekt,geelt aaukleiuengKjot, ALs ze 'er afgefckooreii is, klcedercn en brood. De Wol wordt alle j'aaren eenmaal van de Schaapèh gefchnoren. Men maakt er Lakens van, en ontelbaare andere Stoffen, en allerlei Dékens en Kousfen en Hoeden enz,- altfcmaal zulke dingen,die hier te lande niemand ksnoncbeeren. — Van welk een groot nut is dan de Wol niet ? en hoe veel duizend Kooplieden en Winkeliers leeven niet in ons Land van. het vertier der Wollene Waaren. Maar hoeveel honderd duizend Menfehen kunnen ook niet' de kost winnen door zulke Waaren te vervaardigen? dojr'heü wolfpinnen, door het weeven, en vollen, en verwen, en droogfcheeren en alles wat daartoe- behoort; door het hoeden-maaken,1 door het kousfen-breijen , enz. Hoeveel honderd duizend Menfehen meer zouden'er dan nog in ons Land leeven kunnen, zo wy meer gebruik bleeven . maaken van de Woüene W aaren, en zo wy voor ons eigen gebruik geene andere kogten als zulke, die in ons Landgoed vrvaardigd worden, of dan zouden kunnen worden? C  £ V X x 7jv . l\t/i/y>y. dal baozrWvf. Foei wat oog, wat lip : I.élp/k zylge ook, y.vtge boos, IcJyk als .%'axttaa'. xi-antippe,een Wyf uit den oulen tyd,was zeer berucht om haa.; | ren knorrigen en boozen aart. Haar naam blyft no^ de byrTaatrï-" van alle booze en knorrige Wyven. In de prent, die hier aan een knorrig Kind voorgehou len wordt, zyn de vaste trekken van I ec-ne Xantippe, dat is, van een boos en knorrig Wyf verbeeld, t Geen hartstocht mismaakt's merjfchen.aangezichtaffchuuw'ykcr jj dan de knorrige misnoegdheid , en vooral, de boosaartige toorn; jj en 't is vooral de Vrouw, die zich voor de aanwenning van ee- I inen knorrigen en toornigen aart moet wagten. Oji zeer ge wig. I tige redenen befchonk de al wyze schepper haar by uitnemend. I beid met een tederer en bevalliger gelaat. Zy moet haar teder j Kroost op haaren fchoot en aan haar hart opvoeden, 'tlshaarge- <\ laat waarop het zuigend Kindje geduurig daart, dathetheteerfte I kent, en waarin bet het hoogde belang delt. —. Eene Moeder van I eenen knorrigen en grimmigen aart is een afgrysiyk ding in de I Opvoeding. Bezie «ens met nadenkende gezichten van die beklaa- I genswaardige bloedjes, die zulk eene ongelukkige M»eder hebben.  BB Y y J/zc/- is liet mitst Metaal . Iéder be'ziot dit, o Afoar uien luikt, of boietvl , of zcjlt, maait ,ofp]ocgt,offpit. De Tier-awie, of Tzer-erts, wordt diep uit de Aarde gedolven • en door 't vuur gefnolten en gezuiverd , en dan heeft men Tzen DatXser nog verder gefmeed en hard gemaakt.wordtStail genaamd. Geen Hout kan 'er gekapt of gezaagd, geen Steen gehouwen, geen Huis , geen Schip,geen Sluis,g;en Brug gebouwd worden zon- der het gebruik van Tzer. Geen Hembd, geen Kleed, geen één (tuk Huisraad, geen één Werktuig kan'er gemaakt worden zonder het gebruik van Tzer. Al ons Jagt- en Krygsgereedfchap, Snaphaanen, Degens, Kanonnen, enz., alle deeze dingen zyn of geheel , of ge), deeltlyk van Tzer, of kunnen zonder yztre Werktuigen niet vervaardigd worden. Met één woord, wy kunnen ons leven en goed noch onderhouden, noch verdédigen , noch veraangenaamden zonder het overvloedig gebruik van Tzer. Is dan het n ut van het Tzer niet verbaazend ? — En welk eene menigte menfehen zou 'er dan wederom niet nog meer in ons Land kunnen leeven, zo wy geen gewerkt Tzer gebruikten, als 't geen in ons Land goed vervaardigd word, of dan zou kunnen worden? C 2  Z 3 Z •/. Ü>«f geeft iïnaakaaii alle i]srvs; Zc wascJjt alles rein. Kind. denk dntYerftand enDenga pak zo nood jg zyn. Zout en Zeep doen dón-elfden algetneenen dienst in 't lig« chaamlyke, dien verstand en deugd in 'c zedeiyke doen.' Ons zedelyk leven.'t geen zonder verstand en d e u g d niet dan ïaf en morfig kan zyn, krygt immers alle zyne waare aangenaamheid en zuiverheid enkel en alleen door verstand en deugd. "riet vaderland sc h A-B begon met den Akkerbouw, het begin van alle menschlyke bezigheden. Het eindigt hier met twee algemeene ligchaamlyke behoeften, wier geduurig gebruik ons gcduurig kan herinneren, die twee algemeene zedeiyke behoeften, zonder welke alle menschlyke bezigheden en voorrechten moeten vervallen. Akkerbouw, Burger-vryheid en veiligheid , goede HuishouJing, Eendragt, Gezondheid, Godsdienst, en alle de andere voornaarne Bronnen van het Nederlandfche Welvaaren, met één woord , ons geheel Vaderland moet vervallen met het verval van verstand en deugd. — Aan den grooten wensch o.n onder oo ds tailpe dezelve algemeener en beter voortteplanten en te bevestigen ', is dit Hoekje zyn gantfehen Oorfprong verfchuldigd.  EERSTE BEGINSELS VAN HET C, YFFEREN EN VAN ALLE GUNSTEN en HANDWERKEN.  JO. JO. Z- fffW!..JO 1£ ZO. 3 - maa£...JO is 30. ^_ TtKztzé'...JO w 40. 3 _ ?ruut/...30 is 50. ?nmz/...JO is 6c. 7 - maai'...30 is 70. 8 _ maa/' ...30 is 80. Q- 77200/*...30 is 90. JO - maa/...ao is....300. j. 2. 3. +. 5- * 7- &■ .9- JO. jj. jz. jj. J+. j5- j6- J7- js. jg. 20. ZJ. 22. 23. 24- 2$. 26. 27. 28. 2ff. 30- 40. go- 6c. 70. 80. po. JOO. 1. jx in. tv. v. vi. -vn. vni. rx. x. xi. xa. xni. xiv xv xvi. xvn. xvm. xrx. xx. xxi. xxa. xxm. xxiv xxv xxvi. xxvn. xxvm. xxrx. xrx. XL. L. LX. LXX. LXXX. XC. C. j 7naaljooo. • XEKESTAFELTJE. ( ~f efnz. itettttenC z itzü/zZ z is 4. £ & £ 5} jé~ Ê 8ir £ jÊ\£ £ jl* 1°* f. 6. 8. jo. .72. 34- jB. JS. zoA9. 3%. j5. 38. 13. z+. 27. 30. jy 3* $y jy sy jf/ 3oh$y §y 7* sy ffr 30^ .16. zo. Jf. 28. sz. j6. +0. 25. &>■ 36- Hf- ft' Ê' £' •2#T-27/ 1?/ Sf J£^!rl8/ £' lit'tst' J£.%jo*? iS. 42. f8. 5+. öo. 56. ; *' * SN';*' , Verfor. '* ** I 5   Sfetbrtoaejenb gioat tn gcctïuH hef.lal rjecft eentn 0lé$&ttj cmtn app?tften ^öauto* mttgtrc en «Smbutjuuücr/ Die in sHüagt en Der* ftünti alle on$e uegnrjuen oneindig te fiaben gaat, ©ie Sïlraagtfge en %tto$$t ^automecgter toojbt GOD gcngnmb; en 'er. i$ maat één GOD, en $n fjji or^tcijtaaat en cnuegggplgii, GOD gfeft aïleë oa^cmgïnfi Qemaalit; en GOD be eenigfte/ bie jnnen oojfeong aan nietg bccfcfjuttstgb t?. GOD [§ be ernfgfte / We {jet onorgjripïnri b:cmo3rn rjreft om ietji te maafirn ;onbrc wat* ge toecSjtaf/ toaatult fijn gct maant. fêóót bat GOD ittfi maalste/ ioa§ 'et tiaU ftreSt nisi§ ban GOD alleen, GOD maaBte bet&aïben ftct onafnvretfiant gjoot heelal, gonttet bat 'ec ergert iet$ toajj/ toaatuit ï}n fiftselbe mao&tfc — ^eeje <£5ot)ïiiftc baab noemt men Scheppen, (kat i§ aan iets het geen te vooren niet was het eerfte aanwezen geeven;) tn baarban fjeeft GOD cofi ben fieerln&en ncara ban SC HEPPE R. «Geen rwngcfi 1| 'et op ben Bt&Ktai^atbÊo* bera/ öie betje ®aöïnne baat) öegjnptn aan.  O! daar zyn zo veele dingen hier rondom ons ep den Aardbodem, die wy dagelyks zien , en die evenwel zelfs de fchranderfte mensch niet in alles nagaan of begrypen kan. Vraag eens den fchranderften man, hoe uit een appel-korreltje of een zaadje een groote boom of eene plant groeit. Hy zal u moeten bekennen, dat hy dit niet in alles nagaan of begrypen kan. Zie eens welk eene menigte vruchten van allerlei fmaak en gedaante in eenen tuin uit denzelfden grond groeijen! Zelfs voor den fchranderften mensch is het grootendeels onbegryplyk, hoe dit zo gefchieden kan, en echter geichiedt het. Wie zal ons zeggen, waarom de vingers aan onze handen juist maar zo lang groeijen en nooit langer? Wie zal ons uitleggen hoe onze oogen zien, of hoe onze ooren hooren? Aldus is 'er eene menigte kleinere zaaken rondom ons en in ons ligchaam, die geen mensch nagaan of begrypen kan. Hoe zouden wy dan GODS almagtige daaden begrypen kunnen? Zou 't niet dwaasheid zyn die te willen begrypen ? Schep eens den grooten Oceaan in eenen vingerhoed !  VIERDE LEES-OEFENING. Een Kind, dat oplettend geweest is, zal nu zeer wél deeze groote vraagen beantwoorden kunnen. I. Wien behoort het heelal? (t) II. Waarom behoort het heelal aan GOD? of waarom is GOD volmaakt Heer en Meester van 't heelal? (2) III. Waarom is G O D volmaakt Heer en Meester van alle Menfehen en van alles, wat zy hebben ? (3) IV. Waarom moeten de menfehen GOD in alles gehoorzaamen, dat is, zynen wil doen? (4) 37 (O Aan GOD. CO Omdat GOD het gefchapen , dat is, uit niet genaakt heeft GOD is immers volmaakt onaf aangek. Dit fluit in, dat Hy volftrekt Heer en Meester is van zichzelven. dus ook van alle zyne daaden, dus ook van alles,wat Hy maakt. (De overtuiging van de waarheid: ik lub het gemaakt, en daarom hoort het my toe, is den mensch als aangeboren.') (■x) Omdat alle menfehen met alles, wat zy hebben, tot het heelal behooren; en Vr is geen ding tn het gantsch heelal, het geen niet zynen eerfien oorfprong, en zyne verdere onderhouding van GOD heeft en dat ierhalven niet volmaakt zou tocbehooren aan OUD. (±) Omdat GOD hun opperfle Heer en Meester is. ~ De overreeding dat men zynen Heer en Meester moet gehoorzaamen wist deswegen , omdat hy lieer en Meester t's is wederom ah aangeboren: (want het denkbeeld van Heer cn Meester brengt met zich,als een noodwendig gevolg , het denkbeeld van onderwerping engeboorKamhcid.J . *U -  33 VYFDE LEES-OEFEN ING. Daar is geene grootere, geene heilzaamere waarheid dan deeze: men moet GODgehoorzaamen, dat is, zynen wil doen: want als alle menfehen overal en altyd GODS wil gedaan hadden en nog deeden , dan zou niet één ongelukkig mensch op den geheelen Aardbodem zyn. GOD wil immers niets van ons, dan het geen nuttig en heilzaam is voor ons en voor alle menfehen. Gy hebt reeds geleerd dat alle daaden goed zyn, die waarlyk matig zyn. — Zekerlyk moet gy alle zulke daaden doen, zo gy u als een redelyk mensch wilt gedraagen; zo gy gezond en vergenoegd wilt leeven. Maar nu ziet gy nog eene andere en grootere reden , waarom gy altyd zulke daaden moet doen. GOD, onze Opperheer, wil dat wy geene andere draden doen, dan die waarlyk heilzaam en nuttig zyn: en wy moeten GODS wil gehoorzaamen. Ziet gy nu wel de aliergrootfte reden, waarom gy altoos govd en nooit kwaad moogt doen? 't Is om dat GOD, de opperlte Heer van het jieelal, het zo wil. G O D is een allerbeste, maar tevens ook ee» allerönrzaglykite Opperheer: denk nu eens weik een ytlyk. kwaad het is G O D S wil niet te doen l  3£ ZESDE LEES-OEFENING. WET, PLIGT, DEUGD deeze drie zeer gewigtige dingen hooren de Kinderen geduurig noemen; en alle menfehen moeten duidelyke denkbeelden daarvan hebben. Eene WET is „ een Gebod of Bevel, dat de menfehen moeten gehoorzaamen". Dus zyn alle de Geboden van GOD ook Godlyke Wetten. (Gy zult nac-erhand leeren dat 'er ook menschlyke Wetten ; yii, en dat dezelve nooit moeten ftryden met de Godlyke Wetten.) Een PLIGT is „ eene daad, die door eene Wet geboden is". Dus zyn alle goede daaden ook te gelyk Pligten: want van alle goede daaden heeft GOD gebooden dat zy gepleegd, dat is, geduurig gedaan zouden worden. En wat zou dan wel dat fchoone woord betékenen , dat gy nu rnisfehien reeds voor lang zult gehoord hebben, namelyk het woord DEUGD? Het woord DEUGD betékent „ eene Jiandvastige geneigdheid om zyne Pligten te doen". Wilt gy gezond en vergenoegd leeven, dan moet gy deugdzaam leeven; dat is, dan moet gy alle uwe Pligten gaarne doen; dat is, dan moet gy GODS Wetten gehoorzaamen, dat is, da» snoet gy GOD dienen.  ZEVENDE LEES-OEFENING. (Over den Godsdienst in ]t algemeen.'} Een Kind van 7 of 8 jaaren heeft doorgaans reeds leeren bidden, en gehoord, dat alle menfehen dit moeten doen en in de Kerk gaan: wans dat men aldus GOD dient,en dat alle menfehen, zelfs de Kinderen, GOD moeten dienen. Een leerzaam en braaf kind zal dan ook nu wel iets meer daarvan willen vveeten. -tra-isr mi. : > y> -.' v.z A bis : ii j! • 10 Wy dienen GOD, „ wanneer wy uit eerbied en liefde voor Hem, als voor onzen. opper' ft en Heer en Weldoener, alles gaarne en yvefig doén, wat Hy ons gebooden heeft". Wy moet/en noodwendig en altyd GOD dienen: want"GOI) is en bh ft noodwendig, en altyd, en.in allé opzichten onze opperfte Meer. Alle menfehen moeten dagelyks in hunne huizen GO 13 bidden, en ook in de Kerk gaan om gezamenlyk,'als enderdaaneh 'van eenen zelfden Opperheer, GOD te dienen/Deezcn Godsdienst noemt men den opzet.telykc.n of plegngsn Gfidsdienst; omdat hy opzettelijk en plegtig geicbiedt, en aldus afgezonderd is' van onze dagelykfch'c bezigheden. ■ Maar alle menfehen moeren ook n:et huvrc dagelykfche .bezigheden, dat is. met al hun doeft en haten GOD' dienen. En deezen Godsaumt kan men den geftadigm zt-min plegti x:i Góds* dienst noemen.  Als eens een Kind gewoon was aan zyne Ouders te zeggen: „ myn lieve Vader en Moe„ der, ik weet dat ik u gehoorzaamen moet, „ en dat ik alles van uwe goedheid heb, en „ dat gy het altoos wél met my meent; daar„ om wil ik ook altyd yverig uwen wil doen. " En als ondenusfchen dat zelfde Kind den geheelen dag weinig of niet aan zulk eene belofte dagt , en den wil van zyne lieve Ouders niet deede; wat dunkt u ? zou dat wel een braaf Kind zyn? Als een mensch des morgens, des middags en des avonds een gebed las of van buiten opzeide; als hy des zondags vlytig te Kerk ging, en voorts de geheele week weinig of niet aan GOD dagt, en zo leefde als of hem aan GODS Wil weinig of niet gelegen lag; wat dunkt u? zou die mensch wel een goed onderdaan van GOD zyn ? Al wie in zyn gebed zegt, dat hy GOD, zynen opperden Heer, in alles wenscht te gehoorzaamen, en dan evenwel in zyn dagelyksch leven zulks weinig of niet betoont; zulk een mensch is immers een leugenaar. . Gy zult naderhand leeren , welke droevige or' eilen zulk een mensch zich door zyn ongehoorzaam en liegend leven noodwendig op den hals haalt. 4i  4a Betreffende den Godsdienst zult gy naderhand nog zeer veele waarheden leeren, die de menfehen door eigen nadenken kunnen weeten. Maar dan zult gy nog eenige andere Godlyke wanrheden leeren, die geen mensch zou hebben kunnen weeten, indien GOD zelf ze niet geopenbaard had. Die Godlyke waarheden ftaan duidelyk befchreeven in datallervoortreflykfle boek, het geen den naam draagt van BYöEL. Gy zult naderhand duidelyk leeren, waarom dit overheerlyk boek de HEILIGE SCHRIFT, of GODS WOORD, of de GODLYKE OPENBAARING genaamd wordt. In dit Godlyk Boek worde ons voornaamlyk geleerd alles, wat wy weeten moeten om ge* iukkig te leeven en te fterven. Wy leeven gelukkig, wanneer wy altyd doen wat GOD gebooden heeft,en laaten wat GOD verbooden heeft: want dan doen of laaten wy juist al dat geene, dat ons heilzaam is te doen of te laaten; en dan kunnen wy vast vertrouwen, dat wy aan den Almagtigen en Algoedcn Opperheer van 't heelal aangenaam zyn; en zouden wy dan niet gelukkig leeven? Wy fterven gelukkig, dat is zalig, wanneer wy na onzen dood als getrouwe onderdaanen by den Opperheer van 't he&lal gunftig ontfan» gen worden om met Hem eeuwig, dat is, onopboudclyk te leeven.  43 Kind, prent toch de volgende groote waarheid voor altoos in uw hart. Zy is zó gewigtig, dat GOD zelf ons dezelve overal in zyn heilig Woord geduurig herhaalt en op allerlei wyzen onder 't oog brengt. Die groote waarheid is deeze: „ m Bet uitten en te ïtetft gaan [Boe nootsjafie* „ lijft Bet ooft antafetag toeejen moge] teil faoiftreftt .„ nietp seggen/en i$ leugenacBtfg/ soBet gemoed niet „ opretBt l§/ en 50 men niet afé een ö*aaf en nuttig „ mengcfi tn be toaetelb leeft; tat i§/ 50 men niet „ al sgn öoen en laaten naat GODS toetten joeBt „ in te tlcBten / en alle rntbbelen gaarne ge&sui&t om „ baattoe in fteat te ?nn." Hoe wy recht in ftaat kunnen zyn om gelukkig, dat is, overeenkornftig GODS wetten te leeven, en vooral hoe wy zalig fterven kunnen, deeze allergewigcigfte dingen zult gy naderhand verder leeren.  44 AGTSTE LEES-OEFENING. (Over het bidden.') Wanneer wy G O D bidden, „ danfpreeken wy „ ootmoedig tot GOD, als onzen Opperheer, om „ Hem iets te verzoeken , of om Hem voor V „ goede, dat Hy ons laat genieten, te danken, „ of om Hem iets te belooven." Alle menfehen moeien GOD bidden: wam GOD is Heer en Meester van alles. Zonder GODS wil zou geen mensch leeven kunnen, of gezond zyn , of eenige aangenaamheid in de waereld hebben. Alle menfehen moeten dit geduurig erkennen; en dit doen zy, wanneer zy ootmoedig om al het noodige verzoeken , en als GOD dit fchenkt, Hem onophoudelyk daar? voor danken. Daar zyn vooral twee dingen, om welke men roor zichzelven altyd vrylyk durft bidden: om een y er licht verpand, en om een deugdzaam hart. Vooral moet men ook in 't byzonder bidden voor zyne lieve Ouders en Vrienden, en voor zyn Vaderland. Voorts zal een verftandig en deugdzaam mensch altyd zeer omzichtig om eenig byzonder waereldsch geluk bidden; en nooit dan met deeze by voeging: als het met uwen wyzen Raad bejlaan kan-.  45 Zelfs een Khd kan zeer ligt nagaan hoe men 'bidden moet. Met denke maar eens hoe oplettend en eerbiedig men tot een voornaam waereldsch Heer fpreekt, wanneer men hem iets verzoekt, of hem voor eene weldaad dankt. Maar welk een onczaglyk Opperheer is GOD! Daar zyn veele, ja zeer veele Kinderen, die zeer oneerbiedig, zonder de minde voorbereiding of oplettendheid, een gebed, dat zy van buiten geleerd hebben, opzeggen , en dikwyls halfflaapende, of zo midden uit allerlei geklap, of zelfs uit gekyf komende. — Kan 'er wel iets onbctaamelyker zyn? Zulke Kinderen zyn zeer te beklaagen. Eer gy begint te bidden, fluit dan uwe oogen eerbiedig toe, opdat uwe aandagt door niets verhinderd worde; en denk dan eerst een oogenblik ftil by uzelven, eer dat gy nog begint te bidden, wat gy zult doen , welk eenen ont- zaglyken Heer gy zult aanfpreeken. • Zulk eene eerbiedige ftilte moet altyd vooraf gaan, eer gy begint te bidden. Uw gebed moet altyd beginnen met de ootmoedigfte erkentenis, dat GOD de Opperheer is van 't heelal en dus ook van u. Heb dit altyd vóór en onder het bidden in uwe gedagten ; dan zult gy altyd met ontzag en eerbied bidden. Als gy dit niet in uwe gedagten hebt; dan moogt gy volftrekt niet bidden.  46 Vraag het eens aan uwe Ouders of Meesters, op wat wyze GOD ons wil vergeevinge fchenken; en als gy nog niet wél kun: verltaan het geen zy u zeggen; denk dan, dat gy het naderhand beter zult leeren verltaan. Wanneer eens een Kind iets gedaan hadt tegen den wil van zyne lieve Ouders; wat zou rut dan moeten doen? A. Om vergeevinge vraagen , en beterfchap belooven. Maar dan zou het ook tevens tegen den wil van GOD gedaan hebben: en wat zou zulk een Kind dan wel ten aanzien van GOD moeten doen? A. Ook GOD om vergeevinge fmeeken en beterfchap belooven op de allerootmoe* diglte en oprechtite wyze.  47 NEGENDE LEES-OEFENING. (Over de Waardy der menfehen.) Wat is het beste? A. Dat in alle opzichten het nuttigde is. Wat is het ilechtfte? A. Dat in alle opzichten het ichadelykfle is. Welk mensch zou dan wel de beste mensch zyn , en welk mensch zou de flechtfte zyn ? Welk mensch zou het meeste waardig zyn, dat hy van zynen evenmensen geëerd en bemind wierde ? Een mensch die zeer ryk is, in een groot en prachtig huis woont, koets en paarden houdt, en zich van veele menfehen kan laaten dienen, zou zulk een mensch daarom eigenlyk wel beter zyn dan andere menfehen? A. Neen zeker niet. En als zulk een mensch niet verftandig en deugdzaam is, dan kan hy een zeer flecht en gevaarlyk mensch zyn, ja veel fleehter en gevaarlyker dan een gemeene deugniet, die langs llraac loopt: want dan kan hy veel meer en veel grooter kwaad doen.  43 Is hec dan niet eene zeer fchoone zaak ryk te zyn? A. Ja wel, wanneer men zyn geld en goed op eene eerlyke wyze heeft, en wanneer men er zo van leeft, dat men zichzelven geen kwaad doet, en ook geen kwaad veroorzaakt in het land, waarin men leeft. Wanneer men ryk is, dan kan men ook zeer veel goed doen aan andere menfehen. Als men heer en meester is van zyn geld, mag men dan met zyn geld niet doen wat men wil? A. Men mag nooit iets kwaads willen ; en hoe verftandiger en braaver men is, dies te minder kan men ook iets kwaads willen. Wanneer een ryk mensch jaarlyks veel geld verteert, zou hy dan kwaad doen? A. Neen; en de ryke lieden moeten ook' veel geld verteeren: want daardoor komen veeIe Ambagtslieden en Dag-looners aan de kost. Maar daaruit volgt niet, dat zy hunnen overvloed tot bederf van zjchzelven, van hunnen evenmensen en van het Vaderland zouden moeten of mogen verteeren. -Dit drieërlei kwaad heeft altyd te gelyk plaats; hoewel veele onkundige menichen net terftond niet inzien. Een  Een onkundig mensch, die veel geld heeft, is gelyk aan een Kind, dat een bloêt mes in dei hand heeft, en V mede c.oor hei huis loopt. Ja zulk een mensch is dikwyls nog veel erger: wanc men kan hem zyn gevaarlyk geld zo niet afn-.emen; men kan niet anders doen dan hem tegen het misbruik vermaanen, en dit helpt doorgaans weinig. Een ryk en onkundig mensch verbeeldt zich gemeenlyk, dat hy meer is dan andere menfehen, of dat het hem verkleinen zou naar zyns gelyken te hoor en; daarom flaat hy, den Jgoeden raad van%nderen doorgaans in den wind; en veracht fomtyds nog wel denzelven. Zo gevaarlyk is de domme inbeelding van zichzelven by een onkundig ryk mensch, en zy is meest altyd by hem. Daar zyn ook fomtyds ryke menfehen, die gantsch niet onkundig zyn, en die zich evenwel op hunnen rykdom, of ook wel op hunne afkomst veel inbeelden. — ls dit niet jammer van zulke menfehen? Alle Kinderen van ryke en aanzienlyke Ouderen ftaan geduurig bloot om tot zulk eene gevaarlyke inbeelding te vervallen; daarom moeten zy, zo vroeg als mogelyk is, duidelyk leeren waarin de Waardy van den mensch beftaat. Daaraan is zeer veel geleegen, vooral in ons Land.  . De Waafdy van den mensch kan niet beftaan in zyn geld : want het geld is immers niet de mensch zelf. Zy kan ook niet daarin beftaan, dat hy van aanzienlyke afkomst is: want zyne Ouders of Voorouders zyn immers wederom niet hy zelf; en een Prins, die een deugniet is, is zelfs een veel onwaardiger en verachthker mensch, dan een Bédelaar, die een deugniet is. Zeg eens , wat zoudt gy wel by uzelven denken van een Heeren-Kind uit uwe buurt, dat als een trötsch gekje over ftraat ging, en dat zich verbeeldde meer te zyn dan andere braave Kinderen, omdat zyn Vader een groot Hee j is, of omdat het ryker gekleed is dan gy, en met eenen dienstbode kan gaan? — Verdiende zulk een trotfche beuling niet, dat niemand voor hem uit den weg ging; en dat ieder hem met den vinger nawees , en toeriep: „ Foei £y trotfche „ knapzak ! wat verbeeldt gy u toch wel bo„ ven een arm Kind? Kan het arm Kind hel„ pen , dat het geene ryke Ouders heeft , of dat zyn Vader geen groot lieer is? " .... Als men een hovaardig of onvriendelyk Kind ziet, dan denkt men doorgaans niet veel goeds van zyne Ouders. Wilt gy dat men veel goeds van uwe lieve Ouders denke; wees dan altyd nederig en vriendelyk jegens alle menfehen. Alle ryke Ouders moeten hunnen kinderen de volgende zeer gewigtige Waarheden ter deege inprenten. 5®  5* „ Een arbeidzaame Boer, of Schipper , of „ Winkelier , of Ambagtsman, of Daglooner , ,, die met moeite het eerlyk ftukje brood voor ,, zyne lieve vrouw en kinderen verdient, is een ., zeer eerwaardig mensch. — Het zou zeer „ dwaas en fchandelyk zyn,als een Heeren- kind ,, den braaven Gemeenen Man of zyne Kin- deren met de muitte kleinachting of verné- „ dering aanzage. Al wierdt gy ook de „ grootlte Heer van het geheele Vaderland,, ti gy moet altyd denken, dat de braave Gemee„ ne Man zo goed is als gy. — Gy moet „ hem altyd als uwen lieven Landgenoot , ja „ zelfs als uwen Medebroeder, op zyn oud - ne„ derlandsch gemeenzaam, en minzaam, en op„ recht de hand geeven; al ware hy dan ook nog „ zo boersch en onbefchaafd : want de braave „ Lieden, die door ruuwen en zwaaren arbeid „ dagelyks het eerlyk ftukje brood moeten win„ nen* hebben noch geld, noch tyd, noch „ gelegenheid om complimenten te leeren. — „ En, ei lieve! wat nut doen toch eigenlyk de „ complimenten aan het lieve Vaderland"? „ ©ie inenfcïjen $n Oe negte/ en tebetig tonat* „ big bat in ftrt meeste geëerd en öemfab toojben/ „ bit het fjjaatfte ;nn ; bat $ / bie a'.ïe hunne „ ptgten flet cetjotitofte ;oefien maar te neemen: „ taant surfte mtnftüen gijn be nutdgfte bm Öun „ fèaderlanb / en ?rjn baarDooj oaft be getjoumfte en „ ïieffte onberbaanen ban GOu, ben IPpuerfien ïjeec „ ban Set Heelal." C 2  52 TWEE EENVOUDIGE GRONDSCI1ETSJES van d 11 STAATSGESTELDHEID onzej VADERLANDS. eerste grond schetsje. Het vereenigde Nederland, ons Vaderland, is een vry groote omtrek lands met alles, wat 'erin behoort. Hetbeftaat hoofdzakelyk uit zeven provinciën, dat is, Gewesten of Landfchappen. (Zie het kaartje op Letter N.) Elke provincie is wederom een ruime omtrek lands. — Onder den naam van Provincie worden ook doorgaans hnare Ingezetenen begreepen. Elke provincie hoort deels wyze toe aan haare Ingezötenen. Deeze verdeelen zich in Huisgezinnen, en in elke provincie zyn eenige duizend Huisgezinnen. Elke provincie is als één groot algemeen Huisgezin, dat uit alle die duizende kleine byzondere Huisgezinnen famèngefteld is. Zelfs het klcinfte Huisgezin kan niet beftaan of gelukkig zyn zonder behoorlyk opzicht. Daarom hebben de Inge^étenen van elke provincie ecnigen hunner verftandigfte en deugdfaamite Mannen verkooren en aangefteld om het opzicht te hebben over hen allen,'dat is, om over hen alicn te regeeren. Dit doen zy nog, of moeten alle geduurig gerékend worden hetzelve nog te doen. f In de Steden worden die aangeftelde Mannen de magistraat of de rkgeeiung genaamd. Ook zyn 'cr zulke aangeftelde Mannen op het Platte Land; en alle die Mannen voeren den Hoogaanzienlyken Naam van ïiekuën staaten der -provincie. (Zie bl. 58.) Vermits die heer en staaten aangefteld zyn om het liooge opzicht te voeren over hunne provincie; daarom draaien zy te fairieh ook den luisterryken Naam van HOOGE OVERHEID hunner provincie.  53 Eert leerzaam Kind , dat met zyne verftandige Ouders of Meesters het voorgaande blad behoorlyk geleezen en herhaald heeft, zal 'er genoeg van begreepen hebben om nu de volgende zeer gewigiige Vraagen te kunnen beantwoorden. I. Wien behooren de zeven vereenigde provinciën? (l) II. Wie regeert over de Tngezétenen van elke p r ovincir? of wie is de HO O GE OVERHEID van elke provincie? (2) III. Wie heeft aan de 11 e e r e n sta a t r n van elke provincie de hooge Magt gegeeven om over hunne provincie te regeeren ? (3) IV. Waarom hebben de Ingezétenen zulk eene hooge magt aan eenigeu hunner Mede-ingezétenen gegeeven? (4J (1) Elke provincie hoort deetswyze in eigendom toe aan haart Ingezetenen. (2) De iieeren staaten van elke provincie. (31 De Ingezetenen van elke provincie hebben hunnen heeren staaten die hooge Magt gegeeven en hebben zich aldus verpligt om hunnen iiEtRki^STA '• ten ;e gehoorz.aair.en. £4) Omdat zy anders onmogelyk veilig en gelukkig met. eikanderen zouden kunnen leeven, en elk mensch is natuurlyk, (dat is uit zy.ienatumïyke betrekking tot OOI), wi tot zyn eigen en zyns naastens welïyn ,) verpligt alles te doen, wat noodig is om veilig en gelukkig te Weven. e 3 '  (Elk verftandig Nederlander weet wel genoegfaatrr jn'talgemeen, wat hy als een braaf Ingezriten doen of laaten moet. Doch in zulk een groot Huisgezin, als eene provincie is, zyn veelerlei byzondere dingen te doen of te laaten, die elk Ingezéten niet zou kunnen weeten. De HOOGE OVERHEID is voornaamlyk aangefteld om alle zulke dingen geduurig te onderzoeken, en duidelyke Voorfcïirïften daarvan op te ftejlen, en door het geheele Land bekend te maaken. Die duidelyke Voor [chriften worden WETTEN genaamd, en deeze WETTEN zyn cigenlyk die MENSCHLYKE WETTEN , welke gy hier voorèn leerde, dat nooit moeten ftryden met de GODLYKE WETTEN. Zie hier eene groote 'Waarheid, die elk Kind by toeneemende kennis terdeege moet leeren verltaan. „ «CDe be WETTEN der HOOGE OVER„ HEID gijn eigcnïüfi niet anb:rg ban be bcr-ftanbfsW „ bat fg/ brrpfigte ifëiï ban alle be ^ngeseïencn. Ma bat elft 5no.c;aen geceefienb ir.Oct mojben g?ïf alle ., be WETTEN gemaafit te Ijeïsuen / bie fin ge* „ fiocjsaamen moet." Derhal ven als iemand de WETTËN van zyn Land' voorbedachtlyk overtreedt, dan is hyjeen fnoode bedrieger, die alle zyne Landgeriooten in hun rechtmaati" vertrouwen te leur (telt en belédigt. — Dan is hy verder ongetrouw en ongehoorzaam aan de HOOGE OVERHEID van zyn Land, en aan GOD de OPPERSTE OVERHEID van het Heelal. Alle deeze groote Waarheden moet gy naderhand duidelyk leeren verltaan, en waarom de HOOGE OVERHEID ook de vreeslyke Magt heeft en hebben moet om zulk eenen fnooden bedrieger te ftraffèn , ja, des noods, zelfs met den dood te ftraffén.) 54  55 tweede gr ondsc hetsje. Elke der zeven provinciën heeft haare eigene HOOGE OVERHEID. — Doch die zeven OVERHEDEN, of (want dit is het zelfde) die zeven provinciën hebben zich by eene zeer merkwaardige Gebeurtenis vóór ruim twee honderd jaareri met eikanderen vereenigd, onder de vaste belofte en terzékering om ten ceuta'gen bage / dat is altoos , vereenigd te blyven, en wel zodanig vereenigd te bty■ceiu bIS of 50 "iaat ééne jPjobincfe toa:en/ en om malkanderen als oprechte l'rienden en Broederen oprecht en broederlyk in alles by te Jiaan met ïnf/' goed en blotb. Eene diergelyke onderlinge belofte en verzékering word.een Verbond, genaamd; en dit Verbond der zeven provinciën is eene dergewigtigfteGeheimen isfen op deezen Aardbodem : want daardoor zyn de zeven provinciën als te famen « gebonden en aldus tot één Land geworden, en niet alleen te famen zeer magtig en aanzienlyk, maar ook haar eigen Heer en Meester, dat is .zodanig, dat zy onder geene OVERHEID vaneenig ander Land ftaan, maar alleen onder de OVERHEDEN, welke zy zichzelve uit haare eigene Ingezétenen verkiezen en aannellen. Dit is dat groote Verbond der zeven provinciën, het welk de u n i e (dat is Vereeniging) en wel cie UKlEVANUTRECHTgemzmdwordt; omdat het teCJtrech t geflooten is. — Sedert die groote Vereeniging hebben de z"e ve n provinciën den beroemden Naam gevoerd van het vereenigdb. nederlamd, of de vereenigde nederlanden, of de ZEVEN VEREENIGDE PROVINCIËN. c +  Dit groote v e r u o n ii ?s eene der gewigti»(te en heiligde dingen van ons Vaderland; want daar dooris het tot een wjen ouafkmglyk Land geworden , en daardoor kan het alleen (taande blyven. Daarom moet elk Heer, die inde eene of andere Hooge Ilegeering aangefteld wordt, altyd vooraf zweeren (dat is, plegtiglyk voor den Alweetenden GOD belooven; nooit iets te zullen denken of doen tot nadeel v.m dat groote verkond. Toen de OVERHEDEN der zeven provincirn zich aldus met malkanderen voor altoos vereenigd en verbonden hadden, hebben zy tevens een aaazienlyk Téken vastgelteld, het geen Haar en allen Iiigezétenen zulk eene gewigtige vereeniging «tedutirig kon vooroogen houden. — Dat aanzienlyk Téken is een overeindftaande Leeuw meteenen Bundel van Zeven Pylen in den Imker Klaauw, en een ut getrokken Zwaard in den rechter, en by dit aanzienlyk Téken deeze zeer gewigtige Zinlpreuk: EENDRAGT MAAKT MAGT. Dit Téken met zyne Zinfpreuk is het Wapen der vereenigde nederland en. — Zie llttze.1 vb tot een verheven Gedenktéken opgericht op letter Ë. Die Zeven Vereenigde OVER HEDEN te famen genomen worden genoemd de staaten generaal, dat is de Algemeene Staaten der Vereen'gde Nederlanden. --Hun luisterrykeEernaam is n o o g m o- grnde iieeren staaten generaal der Vereenigde Nederlanden. (Hoogmogende, dat is hooge Maat hebbende, ofH O O GE OVER' HEID zynde Heeren enz.)  5.7 Deeze Zeven Vereenigde OVERHEDEN zyn verpligt altyd met elkauderen eendragtig te raadpleegen over het Wel zyn van het v e r e e n i gd e Nederland. Doch vermits het niet mogelyk is, dat alle die Zeven OVERHEDEN te famen komen; daarom hebben zy het volgende middel vastgefteld. De OVERHEID van ieder provincie zendt eenige Heeren uit haare Vergadering naar den Haage om daareenigentydteblyven. Die Gezanten worden Gedeputeerden, dat is, Afgevaardigden genaamd. Dus zyn 'er altyd Afgevaardigden uit de OVERHEID van elke provincie by eikanderen in den Haage, die malkanderen altyd kunnen zien en fpreeken, en die dagelyks eene plegtige Vergadering in den Haage houden. — Deeze Vergadering draagt den luisterryken Naam van vergadering der hoogmogende heeren staaten génehaal der vereenigde nederlanden. Deeze Vergadering is de aanzienlykfte in ons Vaderland: want daarin worden alle dcszelfs ZEVEN OVERHEDEN als tegenwoordig gerékend, en alles, wat van deeze Vergadering beraamd en beflooten wordt, is beraamd en bellooten van alle die ZEVEN OVERHEDEN, dat is van het geheele Vaderland, hetgeen daar als tegenwoordig gerékend wordt. Ja Kind, „ fiet gtrjeele JSaöcrïenb [ctrt ii/ aiïe be ©eteenigbe Igebttlanbtté] toojbt in bic fioogaan* jienlnfie Jgergabetmg alrnb s\$ tegentoonjbig getr* fctnb; en dit is wederom eene van die allergewigtiglle Waarheden, die gy naderhand duidelyk moet leerem verdaan.  53 Onder alle de heercn staaten der ze- yen provinciën is de prins van oranje de voornaamfte en aanzienlykfte Heer. Daarom en om meer andere redenen hebben de heer en staaten den prins van oranje aangefteld om uit hunnen Naam en op hun Gezag zeer veele groote Lands-zaaken te beichikken en uit te voeren. Omdat h y dit alles doet in ftede van de h>e eren staaten, dat is, van de HOOGE OVERHEDEN des Vaderlands , daarom draagt hy den hoogen Eernaam van stadhouder, dat is, Stedehouder. Ook is hy door de HOOGE OVERHEDEN des Vaderlands aangefteld tot Opperden Bevelhebber over onze Ktygsmagten , onder de hooge Eernaamen van kapitein generaal en admiraal, dat is, Opperbevelhebber over onze Land- en Zeemagt. Van alle deeze groote Zaaken moet men de Nederlandfche Jeugd'by toeneemende kennis de rechte cn duidejyke denkbeelden geeven. (Bladz. 52 leken t „ Deeze Mannen worden verkooren gedeeltelyk uit de aanzieiij, lykfte en geeoedfte Bezitters van Landgoederen, dcwelse „ da Ingezétenen van het platte Land reprefénteeren, ge„ meenlyk onder den naam van edelen en ridder„ schap, gedeeltelyk uit de certte en itkkelykfte Burgeren „ der Steden' onder de benaaming van vroedschap of „magistraat. En alle deeze Peifoonen, of derzelvcr „ Afgevaardigden te (amen genoomen en vergaderd zynde, „ voeren den boognanzienlyken naam van hieren staa- „ t 15 n der provincie. Met deeze uitvoeriger befchryvhg geliefde een der voornaamste regenten in de provincie holland dit Vaderlandscli A-B Boekje te vereeren; aan welken Achtbaaren Heer deze Grondfchetsjes en de volgende vyf Grond-waarheden, vóór dat dezelve afgedrukt wierden , mede ter bepmevhige en keure gezonde» geweest zyn. — Het geëerd Publiek kan uit deeze iine byzonder held (men zou 'er nog vry meer kunnen noemen) genoeg afleiden met welke uiterjle zorgen dit geheel Boekje niet alleen door desze fs Manker vervaardigd, maar ook door yerfcheidene aanzienlyke en be. roemde Mannen getoetst en gekeurd is, en welk een gerust vertrott* wen liet itrhsdven (lellen kan op de-echtheid van deszelfs inhoud.).  VYF VADERLANDSCHE GROND-WAAPvIIEDEN. i. iv. De hkuren" staaten van Zo volftrekt noodzaaklyk als ieder provincie moeten de de Eeniragt is , zo volftrekt HOOGE OVERHEID zyn van noodzaaklyk is ook de vrye Op' baare provincie. — ( Zo al- permagt der heeren staaten leen kan ieder provincie tot voor 'c Welzyn van 't geheele dien hoogen trap v:.n Welvaaren Vaderland, ïebragt worden, welke volftrekt noodig is om de veteischte Las- V. ten op te brengen..) De groote Grondfl-g van alles 11. is eenvoudig deeze : Het Welzyn der vereenigde ?CIIC bc heeren staaten pfcoviNCiF.N, als één Land be- „ Uiectcn in$-ta.'irluinftjgcC^uss Cehouwd, moet het groote richt- „ tlfrb rn in uür b;'e tèrtoer^ liipp, of de groote toersfteen „ Iiinöfcijf ©nigönuiitbliiilirii/ Zyn van alle, ja zelfs van de „ bic hunne ,ftlibrnwiu.rn=i cn byzonderfle Wetten en Befchik- „ 3'ntjt;5CtcncU ill tjïlll bOjbc# kingen der staaten van elke „ ren". provincie, t CDe vei waarloo- ziug van deeze groote Waarheid Zo alleen kan Eendragt en Recht maakt ons Staatsgeftel aan aller en Gerechtigheid algemeen heerlei gebfeken onderhevig , en is fchen; — zo kunnen de middelen de groote bron van oneenigheid van beftaan en daarmede het en tweediagt, enz.) getal der lmvooneren toenee'men ; — zo kunnen dan ook III. 's Lands (nkomtten meer toereikend worden om onze Dyken Het middel, om met bekor en onze vereischle Krygsmagten ting van der provinciën vrye re ondei houden;—zo moet het Oppermagt derzelver oneenighe- geheele Ncderlandfche Volk de den voor te komen , zou tevens Qppermagtige Regeenng der heetenverderve (trekken. — ("Het is run staaten voor de beste, ja volftrekt waar, dat liet Innerlvl? voorde eenigfle houden, waarWelvaai en van elke provincie en doorliet geheele Land en elk" dus van het geheele Vaderland, byzonder Inwooner kan geluk- altyd onveiliger en minder meet kig zyn,, en zo alleen-, worden . naarmaate de vrye Op- zal de vrye Oppermagt der hee- 3ermagt der heeren staat pn ren staaten en daarmede bet iran elke provincie zou vermin- gantfche Vadeilandlche Welvaa- ieren.^ 1011 vasc en veilig liaan.  De Plaatjes van het vaim-rlandscii A-li boek zyn gcïuventeerd door den Aucitur zeiven, en Be. b. — ba be bi bo bu. — Ab eb ib. De. d. — da de di do du. — Ad ed id. Ge. g. - ga ge gi go gu. - Ag eg ig. Je. j. - ja je ji jo ju. Ha. h. - ha he hi ho hu. — Ach ech. Ka. k. — ka ke ki ko ku. — Ak ek ik. Pe. p. - pa pe pi po pu. - Ap ep ip. Qu. q. - qua que qui quo. Te.t. — ta te ti to tu. — At et it, Ve.v. — va ve vi vo vu. — We.w.— wa we wi wo wu. —— Ze.z. — za ze zi zo zu. — Az ez iz. (*) Zie hetmdev Onderricht. — Houd geen Kind tegen zynen wil hier op met deeze betékenlooze Lettergreèpen.  TWEEDE SPEL-OEFENING. (*) aa. —— aal, ftaalj aap, flaap. ?e. « eend, eelt; heer, leer. ie. (meest voor ii) iet, niet; bier, ftier. oo. oog, boog; oor, hoor. uu. uur, duur; muur, vuur. CD ai, aai — baai, haai, kaai, taai. au,aau. — dau, pau. (daauw, paauw) ei. hei, mei; klein, rein. y of ij (voor ei) by, ry; byl, ryl. eu. deur, geur; reuk, kreuk. eeu. leeu. meeu. (leeuw, meeuw) oe. hoe, koe; hoen, zoen. ou. oud, hout; vrou, trou. ui — uil, muil; huis, muis. ieu nieu, kieu. (nieuw, kieuw) ooi ooit, nooit; hooi, ftrooi. oei. . boei, moei, bloei, groei. (*") Een voorbeeld van dc verdubbeling der klinkerer, en van lettergreepen, die uit Keer dan twee letteren beftaan, (Y) Een voorbed 1 van lettergreepen, waarin eene vermenging is van twee of drie onderjeheidene klanken, a 3 5  6 Gebruik van het hier naast ftaande Plaatje. 1. Kan het Kind daaruit zien, hoe zeer de onderfcheidene foorten van si B malkanderen gelyken. 2. Kan het op eene aangename wyze een woord leeren fpellen en leezen. Het ziet een beeldje, dal het doorgaans kent en noemen kan , en het vindt het zelfde woord, dat het noemt, onder het beeldje /laan. De letters van dat woord zeggende en te famen uilfpreekettde, j'pclt en leest het reeds dat woord. 3. Oefent het zich te gelyk in de verdubbeling der Minheren en in ele twee en drie ■ klanken wel uit te fpreeken. 4. Ziet en leert het verder koe in de woo'-den, die het vanzelven door de beeldjes weet , verfcheidene me. «k'klinkers te famen met ééne greep van den mond uitgejproken worden. Noodige Aanmerking. Eene Lettergreep is éér.e of meer letteren , die ah ■met ééne greep van den mond of, van de fpraakdeelen gegreepen en op eenmaal uitgefproken worden. — Zo veel lettergreepen als een woord heeft, even zo veel nieuwe greepen of poogingen moet de mond doen om het zelve uit te fpreeken. Men kan geen Kind vooraf beduiden hoe veel letters het te famen grypen en op eenmaal uitfpreeken moet in een woord,dat meer dan ééne lettergreep heeft; en dit is ook de voornaame reden, waarom het fpellen doorgaans zo langwytig en onaangenaam is. Om dit algemeen enge. mak voor te koomen, heb ik het plaatje en de eerftefpelen lees-oefening zó uitgedagt ,dat meest alle dl woorden van ééne lettergreep zyn. Dus zal het Kind deeze oefeningen niet alleen zeer gemailyk fpellen, maar ook terfland leezen. In de overige fpel- en lees-eefeningen zyn de lettergreepen doorflreepjes afgedeeld. — Op deeze wyze dagt ik best het moeilyke en walglyke der langwylige fpelgewoonte mede te gemoet te koomen: want ik zou toch vruchtloos zulk eene verouderde gewoonte hier tegenfpreeken.   8 EERSTE SPEL- en LEES-OEFENING. (*) bp. fvW. Hl. Up-letters. Brood en Bier is fpys en drank; Hy, die dit niet lust, is krank. Pot en Pan en Put en Pomp; Hy, die dit nietfpelt, is lomp.' Fruit wast op de boo-men, knaap, Vlas op het Land en Wol op het Schaap. Melk, die kaas en bo-ter geeft, Tel eens wie wel daar van leeft. £ fch. 2. tand-letters. Slak, gy draagt uw huis en pak. Schip, gy zeilt langs ftrand en klip. Zwaan, gy zwemt en vliegt, wy gaan. (*) Men vindt hier de Medeklinkers verdeeld volgens ie 'Sp'-aakdeelen. — Men leere het Kind hier verder i de vaste en onderfcheidcnlyke uitfpraak dier letteren. 2' de [amenvoeging van twee afmeer Medeklinkeren in, eene lettergreep Zie het nader Onderricht.  9 d t, I, ri. r. tong-letters. Duim houd vast; vin-ger tast. Tong-je lik; keelt-je flik. Licht en lucht, dag en vlucht. Naald en draad maakt den naad. Rom-rom-dom zegt de trom. g. j. k. gehemelte-letters. ®e Sfeuflö mint ürrugft. ®z fcat fcöuulDt nat» h. keel-letter. Koud het hoofd recht, als gy gaat, En zie voor u op de (ïraat. Heb de hand fnel aan den Hoed, Als u er-gens ic-mand groet. Buig u heusch en geef de Hand , Dan blyft gy gc-ëerd in 't Land. 0 5  TWEEDE SPEL- en LEES-OEFENING. Va-der en Moe-der heb-ben my zeer lief, en zy zor-gen al-tyd voor my. Ik ben een Kind, en een Kind weet weinig wat het moet doen of laa-ten. Va-der en Moe-der wee ten wat ik moet doen of laa-ten , en zy zeg-gen het my. Ik moet al-tyd gaar-ne doen wat Va-der en Moe-der zeg-gen. Tk moet al-le men-fchen lief heb-ben. Ik mag nie-mand kwaad doen : want ik had ook niet gaar-nc dat my iemand kwaad dee-de. Een Kind moet nooit knor-rig zyn; maar het moet al-toos wel te vre-den zyn. Een Kind moet vro-lyk zyn: het mag zin-gen en fprin-gen ; maar het moet nie-mand daar me-de las-tig val-len. Wei-doen en vro-lyk zyn is het bes-te ding op aar-de. 10  ii DERDE SPEL- en LEES-OEFENING. De Meis-jes fpee-len met pop-jes, De Knaap-jes met hun-ne fnap-haant-jes. Ons Miet-je had lie-ver een wieg-je ; Ons Jant-je had lie-ver een paard-je. Myn zus-je fpringt in het tou\vt-je ; Myn broert-je rydt op het itok-je. Col-let-je plukt lie-ver een bloemt-je; En Wimp-je maakt lie-ver een tuint-je. Een Meis-je zegt be-ter wat fraai is; Een knaap-je zegt be-ter wat goed is. Als zus-je groot is, helpt het Moe-der, Als broert-je groot is, helpt het Va-der. ik zing, ik fpring, ik dans, ik lagch, En ben ik moe, dan flaap ik. Ik eet, ik drink den gant-fchen dag, En ben ik lui, dan gaap ik. Foei!... een lief kind moet nooit lui zyn. Een lui mensch is ook een mor-fig mensch. Een mor-fig mensch is ook een le-lyk mensch. a 6  ia 1 vjer.de spel- en lees oefening. De Kat maauwt. De Hond blaft en jankt. Het Paard briescht en hin-nikt. De Koe loeit en brult. Het Schaap-je blaet. Het Kip-je ka-kelt en preu-telt. Het Vo-gelt-je piept en fluit. Het eerst-ge-bo-ren Kind-je kreunt. Het wigt-je fta-mek en leert fpree-ken. De Mensch fpreekt en is ge-bo-ren om te lee-rcn fpree-ken. Een Kind moet dui-de-lyk en aan-genaam lee-ren fpree-ken. Men leert fpree-ken om an de-ren te kun-nen zeg-gen wat men denkt. Spreek al-toos zo als gy denkt. Als ie-mand niet fpreekt zo als hy denkt, dan liegt en be-driegt hy. Lie-gen en be-drie-gen is een zeer groot kwaad.  VYFDE SPEL- en LEES OEFENING. Als gy ie-mand iets be-looft, dan wilt gy dat hy ver-trou-we, dat gy het ook zult doen. Men mag nooit iets be-loo-ven dan met een vast voor-nee-men om woord te hou-den. Daar-om , eer gy be looft, be denkt eerst wel, of gy het ook kunt of moogt doen. Wat gy niet kunt of moogt doen , dat moogt gy ook nooit be loo-ven. Een kind moet al-toos te vre-den zyn met het geen men hem geefr. Men geeft niets aan een Kind, dan in de mee-ning dat het goed voor hem is. Als het niet goed voor hem zou zyn, dan mag men het hem niet laa-ten hou-den. Foei! dat zyn zeer lé lyke Kin-de-ren, die met fchrceu-wen of an-de-re kuuren ie-mand trach-ten te dwin-gen om hun-nen wil te kry-gen. 13 * 7  14 ZESDE SPEL- en LEES- OEFENING. Neen , nooit mag een Kind ge-bie-den . of ei-fchen ; het kan im-mers niets heb-ben zon-der de goed-hcid van an-de-ren. Wan-neer een Kind gaar ne iets had, dan moet het al-tyd be-leefd vraa-gen, en te vre-den zyn, als men het hem wei-gert. Als men hem het ge-vraag-de toe-ftaat of geeft, dan moet het dank-baar zyn. Men is dank-baar , als men ie-mands goed-heid er-kent, en hem daar voor ook gaar-ne ee-nen dienst wil doen. Welk ee-ne zorg en lief-de heb ben de Ou-ders niet ge-duu-rig voor hun Kind! En als de Ou-ders eens oud en zwak worden , zou het dan ook niet al-le mo-gely-ke zorg en lief-de voor hun heb-ben? Een öh.dank-baar mensch is het Ielyk-fte en flegt-fte ding , dat op den Aard-bo-dcrn kan fee-ven.'  15 ZEVENDE SPEL- en LEES-OEFENING. Ap-pels , Pee-ren , Prui-men en Kers* fen was-fen op hoo-ge boo-men; ook de Kas tan-jes en Noc-ten ; ook de A-bri-koos, en Per-fik, en Moer-bé-zie. De Aal-bc-zie, de Kruis-bé-zie en Fraamboos , en blaau-we bé-zie wast op klei-ne boomt-jes of ftrui-ken. De Druif wast op ee-nen ftrtük , die zeer lan-ge ran-ken fchiet en langs de niuu-ren op-ge-leid kan woi-den. De A?.rd-bé-zie wast op een kruid, dat langs de aar-de met klei-nc rank-jes kruipt, en o-ver-al wor-telt-jes fchiet. AMe Boo-men en Strui-ken en Plan-ten zui-gen met hun-ne wor-tels hun voed-fel uit de aar-de en groei-jen-dus. Zon-der re-gen , en daauw, en de warmte van de Zon zou niets kon-nen groei-jen of ryp wor-den.  ló AGTSTE SPEL- en LEES-OEFENING. Een Kind moet nooit den-ken dat het veel weet; maar het moet al-tyd den-ken dat het veel moet lee-ren. Zon-der op-let-tend-heid kan geen mensch iets lee-ren. Als men iets zegt aan een Kind, en het luis-tert dan wel toe; of als men hem iets laat zien , en het be-kykt het dan wel ; zulk een Kind is een op-let-tend Kind. Wanneer men u iets, dat gy be gry-pen kunt, dui-de-lyk leert; dan is het uwe ei-ge-ne fchuld , zo gy het niet weet: want dan zyt gy niet op-lettend ge-weest. Een op-let-tend Kind zal in ee-nen kor-ten tyd en met wei-nig moeN te zeer veel lee-ren. Maar een Kind, dat niet op-let-tend is, zal met veel moei-te en in ee-nen lan-gen tyd wei-nig of niets lee-ren. Wilt  17 Wilt gy een ver-ftan-dig en braaf mensch wor-den, dan moet gy al-tyd wel op-let-ten, als braa-ve en ver-flandi-ge men-fchen u iets zeg-gen. Spreekt ie-mand tot u , dan moet gy ftil zyn, niet fut-fe-len, hem vriende-lyk aan-zien en wel toe-luis-te-ren. Vraagt u ie-mand iets, dan moet gy dufde-lyk en op-recht ant-woor-den. Gy be-hoeft u des-we-gen niet te fchaamen, dat gy iets niet weet of verkeerd be-gree-pen hebt. Maar gy zoud u moe-ten fchaa-men, zo gy dan niet bé-ter wil-det lee-ren. Zo gy er-gens heen gingt en ie-mand u zei-de, dat gy op ee-nen ver-kecr-den weg waart; wat zoud gy dan doen? Een Kind kan nooit te veel vraa-gén: want door veel vraa-gen en wel toeluis-te-ren wrordt men wys.  NEGENDE SPEL- en LEES-OEFENING. (Het Kind vraagt.) Waar zal ik woo-nen als ik groot ben? A. In uw Vaderland, dat is, in dat land, waarin gy geboren zyt , en waarin gy uwen Vader en Aioeder hebt. Hoe heet dat Land? A. Uw Vaderland heet het vereenigde nederland. Waar zal ik daar er-gens woo-nen? A. Hier waar gy nu woont, of in eene andere Stad of Dorp. Wat is ee-ne Stad? A. Eene menigtê Huizen, die omringd is met Wallen , of Muur en, waarin groote Poorten zyn. Wat is een Dorp? A. Eene menigte Huizen zonder Wallen ofMüuren. Zyn'ervee-le Stee-den enDor-pen in het vjjr-ee-nig-de ne-d er-land? A. Ja wel zeer veele. Wien hoort het ver-ee-nig-de ne-drr- land toe? A. Het hoort toe aan de lieden, die daarin woonen. 18  Ij} Hoe hee-ten de lie-den,die daarin woo-nen? A. Die lieden heeten Nederlanders. Wat moe-ten de Ne-der-lan-ders doen? A. Zy moeten eendragtig met malkanderen leeven ; zy moetin malkanderen lief hebben: zy moeten malkanderen in alles helpen , en zy moeten vlytig arbeiden. Moet ik dan ook ar-bei-den? A. Wy arbeiden nog voor u; gy kunt nog niet arbeiden ; maar gy kunt leeren om naderhand als een braaf mensch ook te kunnen arbeiden. Moe-ten al-le men-fchen ar-bei-den? A. Ja wel, zeker moeten alle menfehen arbeiden. Die dit kunnen doen , en het niet doen , zyn luije menfehen ; en alle luije menfehen zyn zeer flegte , zeer le'lyke menfehen i al waren zy ook de rykfle van het Land. Waarom moeten alle menfehen arbeiden? A. Dit zult gy naderhand leeren , en nog veele andere dingen, die gy nu nog niet wel zoudt kunnen begrypen. — Houd dit voor vast, dat alle menfehen , die arbeiden kunnen, ook arbeiden moeten.  20 TIENDE SPEL- en LEES OEFENING. Men zegt dat een Kind van zeven jaaren reeds weeten moet wat goed en kwaad is. Alwat waarlyk nattig is, is ook goed; alwat waarlyk onnut of fchadelyk is, is ook kwaad. Een mensch doet eene goede daad, als hy iets doet, dat waarlyk nuttig is voor hem, en dat ten minden niet fchadelyk is voor. andere braave menfehen. Doch een mensch doet eene zeer kwaade daad, als zyne daad fchadelyk is voor hem of voor andere menfehen. Als gy. iets doet, het geen voor u waarlyk goed is; dat is dan ook goed voor uw geheel Vaderland, ja, voor alle menfehen. Als gy iets doet, het geen voor u waarlyk kwaad is; dat is dan ook kwaad voor uw Vaderland en voor alle menfehen. Geen mensch mag eene kwaade daad doen,  21 ? I • • • t • • • is het vraag*téken» ! is het teken der uitroeping of opwekking, of mbanneer men iemand aanfpreekt, of roept. •. » • met deeze flipjes geeft men doorgaans te kennen, dat de rede plotslyk gebroken moet worden, of dat de Leezer nog xts moet denken , het geen niet uitgedrukt Jtaat met boorden. ZiN-SCHEID-TEKENS. ,;:•-() , by dit ftreepje houdt men een klein weinigje op. j by dit getYpt ftreepje houdt men Wat langer op. I by deeze twee flipjes houdt men mede wat langer op. . by dit enkel flipje is de groote ophouding. . — by dit geflipt lyntjetV de grootfle ophoüiing vóór eenen nieuwenregel. (Zie het nader Onderricht.} ^3 C 3 tusfchen zulke twee boogjes of haakjes wordt doorgaans eene ingelaschte opheldering of uitzondering geplaatst.  KORT ONDERRICHT OM GOED TE LEEZEN, Een Kind, dat tot hier toe gevorderd is , en elke oefening behoorlyk herhaald heeft, zal dezelve na' reeds vry vaardig beginnen te leezen, en zal nu met zekere fchreden in de Leeskunst kunnen voortgaan. Over de wyze van herhaalen moordt in liet nader Onderricht gehandeld. Hier fcheen het my toe de rechte plaats te zyn voor eenige algemeene regels om goed te leezen. algemeene regels om goed te leezen. eerste regel. Men moet niets verkeerd leezen; dat is, men moet letterlyk elk woord leezen, zo als het 'er Haat. (Zie de laatjle aanmerk, op bladz. i.) tweede regel. Men moet duidelyk en met eene klaare flem leezen; dat is, men moet alle lettergreepen en elk woord klaar en onderfcheidenlyk uitfpreeken. Deeze zyn de twee Doornaamt regels, welke men met een Kind in de eerfle, tweede en derde f pelling en leezing van elke oefening meest in het oog moet houden; maar in de verdere herhaalingen moet het Kind daarenboven allengs nog de volgende regels leeren waarneemen. 22  »3 derde regel. Men moet vloeibaar leezen; dat is, men moet nooit in het midden van een woord of van eenen zin af breeken, of aanftooten, of ophouden. vierde regel. Men moet verftaanbaar leezen ; dat ' is, men moet alles duidelyk en klaar uitfpreeken, en alles te famen leezen, wat te famen geleezen moet worden. Dit laatjle wordt aangeduid door byzondere tékenen , welke men derhalven eenigzins moet kennen. Zie dezelve op Hadz. ai. en in het nader Onderricht. Om recht verfiaanbaar te leezen dient men oök xtkerlyk eenigzins te vetftaan wat men leest; en juist daarom zyn deeze oefeningen ook zoo eenvou* dig en in zulk eene allengskens opklimmende fchik* king ingericht. vyfde regel. Men moet aangenaam leezen; dat is, niet te hard en niet te ftil; niet te fchielyk en niet te langzaam ; niet flaaperig , niet binnensmonds, niet eentoonig, niet zingend; maar opgewekt, met eene klaare ftem, leevendig en met dien nadruk en die veranderingen van toon , welke met den aart der zaaken, die men leest, övereenköomen. Met dén woord, men moet zo leezen gelyk men natuurlyk fpreekt. Anders is immers de toon van vraagen,anders die van vertellen,anders die van zich te verwonderen, anders die van gebieden , anders die van bidden of verzoeken , enz.  a<4 't Is vooral ten aanzien van deezen geheelen vyf* > den Regel , dat 'er een algemeen gebrek onder ons herscht. De onaangenaamheid in het leezen ontflaat uit verfcheidene oorzaaken. Ik zalflechts de twee volgends hier noemen. i. daaruit, dat men duidelyk meent te leezen, wanneer men alle lettergreepen en elk woord min of meer even lang of nadruklyk uitfpreekt. Aldus leest men doorgaans in de Kerken en in meest alle onze Kinderfchoolen. Doch zulk eene leezing jirydt ge~ heel en al tegen den aart van onze taal. Geen mensch fpreekt immers zo. i. daaruit, dat men meest alle woordén in zindeelen op den zelfden toon uitfpreekt, of wel met eene altyd gelyke verheffing of daaling, zonder bp den zin der woorden te letten ; waardoor dan ook de geheele leezing eene fOort van eentoonig en walgelyk gezang wordt, zonder nadruk, zonder gevoel , en dus min of meer zonder verjlaanbaarheid. —■ Men moet, hoe hard men ook leezi, evenwel altyd die veranderingen van toon hebben , die men in de dagelykfche famenleeving heeft , wanneer men natuurlyk fpreekt. Zie hiervan meer in het nader Onderricht. -   3