KLEINE : G E D 1 C El TEN : voor U N D E R E N, 16 door iRONIMUS van ALPBEN,   _BIBL!QTKE£K HED.OfEML.MEïïl' mm tii w   KLEINE GEDICHTFA Te AWITKltnA Mt bi} J. W O R. T M A N. VOOR JKl IJSm je xl jew. DOOR, HIERONIMUS FAN ALP HEN. No  Pe kinderen zijn een erfdeel des HEERE. SALOMO.  yOORBERlGT. Zie daar eenige kleine gedichten, ten [behoeve ran kinderen opgefteld. De maker weet zeerwel, dat hij , als dichter, daar door zeer weinig roemt behalen kan, maar dat ,v« ook .zijn oogmerk nut. , Hij bedoelde Jleehts eenige nuttige waarheden zoo ia rijm voor te dragen, dat dezelve de kinderlijke vatbaarheid niette boven gingen; en hij heeft ze ZOo klein gemaakt, op dat zij des te gemakkelijker , door enkel lezen zouden kunnen in het gehcu■ gen geprent worden, zonder dat het noodig was, dat ze van buiun geleerd wier den; iéts waar de ma. ker zeer tegen is, en dat daarenboven , enkel door herhaald lezen, gefchieden iM-V,,- • Hetgeen aanleiding gaf tot het opjleïlen dezer fiukies, is geweest, - dat de maker zelfs kinderen heeft, 'die thans zijn e enig en grootst vermaak zijn - dat men aan zulke pukjes in onze taal gebrek heeft _ dat hij ook gaarne Voor anderen nuttig is — en dat htj de Hoogduitse Licder für kinderen , van wei„!,m de kleine Lieder für kleine raadchen und jüngelingen van Wi g.burmann , met zeer veel genoegen gelezen heeft: ook hebben zij hem me. mgmaal op den weg geholpen , fchoon hij er eigenlijk genen uit vertaald , of overgenomen hebbe. A 2  rOQRBERlGT. Zij zijn wel alleen niet voor kinderen van vier of vijj jaren gejchikt , maar dit was ook juist niet voodig, Aien kan zelf kiezen, welken men aan zijne kinderen wH laten lezen; ook kan men fchielijk merken, of'een k,nd vtrjlaat wat het leest dan "iet. De opjtelier heeft met allen de proef g!„0. men, en hij kan verzekeren, dat zijn oud/Ie jon. gentje — een kind van vijf jaren - velen va» dezelve, op de eer (te of 'tweede nrflaa* .heeft; en daarom hovdt hj zich verzekerd, dat at. ie deze pukjes voor kindire», boven de vijf en beneden de tien jaren, bruikbaar zijn ■ ook mag het geen kwaad, wanneer hier en daar he kinder, lijk ver/land eene kleine zwarigheid ontmoet, en daardoor tot vragen en praten wordt opgew^.. Wanneer ik hei genoegen hadde dat deze gedichjes goedgekeurd en met vrucht gebruikt wierden , soude ik met vermaak nu en dan een blaadje voe'~ gen bij hetgeen ik thans aan mijne Landgenooten aanbied. Het getal, dat ik thans geve ^is grau genoeg, om er de f.ro°f ytoede te nemen.  AAN TWEE LIEVE KLEINE JONGENS Zie daar, lieve wichtjes! Een bundel gedichtjes; Vermaakt er u mee , En fpringt naar uw woning: Maar., eerst ter beloouing Ëen kusjen of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen > Eu wil gij er'meer^, Gij ffloagt e* ojfl vragen »■ Wanneer ze u behagen Komt huppelend weer. HET KINDERLIJK GELUK. ... 'j'fmHÊÊÊÈ " Ik ben een kind , Van God bemint, En tot geluk gefchapen , Zijn liefde is groot: 'k Heb fpeelgoed, kleederen, melk en brood-, En wieg' om in te flapen< A 3 f  GEDICHTEN Ik leef gerust; Ik leer met lust; Jk wecc n°g van gee'„ 2orgen; Van 't fpelen moê. Sluit ik mijn oogjes >s avonds tQS E" flaaPc tot aan den morgen. ' Geloofd zij God Voor 't ruim genot Van zoovcer gunstbewijzen! Mijn hart en mond • Zal Ht,m'i" eiken morgenftond, Ln dken avond pr;jzfcnt D E PERZIK D • " perzik galijn vader mij; Om da: ik vlijtig ie,Jr. , N« eet ik vergenoegd en blij- - D'e Perzik f™akt „a3r meer'. ' De vrolij,cheid past aan de Dle '^rzaam zieh betoont Worj£ aWvvèl be,00Jld. 6  VOOR KINDEREN* BE KINDERLIEFDE. Mijn vader is mijn beste vrind ; ■ Hij noemt mij «eeds zijn lieve kind, ,k Ontzie hem, zonder bang te vreezen En ga 'k hupplend aan zijn zij' * ; Ook dan vermaakt en leert hij miji Er kan geen beter vader wezen! „ Ik ben ook fomtijds wel eens ftout; Maar als mijne ondeugd mij berouwt, Dan wordt zijn vaderhart bewogen; Dan fpreekt zijn liefde geen verwijt, ]a zelfs, wanneer hij mi} kastijdt , Dan zie ik tranen in zijne oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid* ' Dan maken dat mijn vader fehreit f Zou ik hem zuchten doen en klagen; Neen, als mijn jongheid iet misdoet, Dan val ik aanftonds hem,te voet, En zal aan God ver revingjragen. A L E X I S. V A^Exts heeft zijn zusje lièf, , Wanneer ze in vrede leven; Hij noemt hi»ar zelfs zijn hartedief Al, zij haar fpeclgoed hem wU g«««  8 GEDICHTEN Maar «ij iet, dat'hein behaagt, Voor ha:.r om meé te fpelen , vraagt, pan Wordt die liefde ras verminderd; En ah zij hem in 'i doen van z.jnen zin verhindert. Da» haat hij bijkans haar getiee!, Ook is zij doorgaans hem te veel, Wannéér zij boven hem door iemand werd geprezen. Een liefde, die zoo ras verkoelt, Dtó Hechts op eigen voord.-e! doelt, Zou dat wel regtc liefde weien ? DE WARE RIJKDOM. G en geld bek'ore ons jong gemoed, Maar heftigheid en deugd. De wijsheid is het heiligt, goed, Het fieraad vün de jeugj. Wat is toch rijkdom? wat is eer? Een hand vol nietig hijk : GeüÈ ÏMeMïe vve/.en , is veel meer, Die ISZVS Heft , is rijk.  VOOR. KINDEREN. 9 Kom vallen we onzen God te voet, Om deugd en heiligheid: Zoo wordt op aarde ons jor.g gemoed Ten hemel voorbereid. Dan krijgen wij dien besten fchat, Die nimmermeer vergaat. Dan loopen we op het deugdenpad, En fchrikken voor het kwaad. HET VROLIJK LEEREN. M jn fpelen is leeren , mijn keren is fpelen, En waarom zou mij dan het leeren vervelen? Het lezen en fehrijven verfchaft mij vermaak. Mijn' hoepel, mijn priktol , verruil ik voorhoekt-n : Ik wil in mijn printen het tijdverdrijf zoeken, 't Is wijsheid , 't zijn deugden , naar weiken ik haak. HET MEDELIJDEN. ie dat ik immer (mart zie dragen 'k Heb ook gevoel daar van. £k fluit mijn oor niet voor zijn klagen, Maar help hem als ik kan. A 5  *° GEDICHTËN. Een itiensch in droefheid op te beuren. Is zelfs voor kinders zoet. Eie fpottcn kan met hun die treuren. Vertoont een flecht gemoed. Zou mij eens anders leed verblijden? Zou 'k iagchen in zijn fniart f 6 Neen ! Een edel medelijden Past aan mijn kinderhart, ïk wil dan met bedroefden klagen , Hen troosten'in hun pijn. Eens anders last te helpen dragen. Zal mijn genoegen aijn. DEN AARSTI GHEID, D -L>"es morgens lang te flapen, Te geeuwen en te gapen, Staat lelijk voor een kind, Die altoos veel moet fnappen, En zotten taal wil klappen, Ziet zelden zich bemind. Zou ik mijn tijd hefteden Aan duizend nietigheden ? rk Heb daar geen voordeel van Mijn Iesfen wil ik leeren. Mijn meester zal ik eeren , Dan word ik haast een mas.  VOOR KIND K RE T». ü E SPIEGEL. Die telkens in den fpiegel liet, En zich met fchoonheid vleit; Befeft de ware fchoonheid niet, Maar jaagt naar IJdelheid. pit glas maakt trots, of geeft ons pijn ; Wil 'k weten wie ik ben , Dan moet Gods woord de fpiegel zijn , Waar ik mijn hart uit ken. K L A G T VAN DEN KLEINEN WILLEM. aVER DE DOOD VAN 'ZIJN ZUSJE, A-ch ! mijn zusje is geftorven , Nog maar veertien maanden oud.1 >k Zag haar dood in 't kistje liggen. Ach wat is mijn zusje kou!; »k Riep haar toe! mijn lieve m.stje Mietje! mietje! maar voor niet. Ach! haar oogjes zijn gefloten; jSchreijen moet ik van verdriet,"  GEDIC MTEN Akoos wij ik om haar treuren , Bioemtjes ftrooijen op haar graf, Weenend aan de kusjes denken , ' Die mij »t lieve meisje gaf. Morgen zal ik... Maar voor mij ook Is 't gevaar van fterven groot. Gistren liep zij met mij fpelen ; Gistren nog! en nu — reeds dood! HET GESCHENK, M jeder-Iief zie daar een roosje Van uw xo osje, Wijl gij heden jarig zijt: 'k Heb van morgen ai gezongen , En gefprongen, Zoo verlangde ik naar dien tijd. Maar kan ik geen rijmtjes dichten , . Moet ik zwichten Voor mijn' broêr in poëzij, Neem dan moeder Hechts dit roosje Van uur koosje 'k Heb u toch zoo lief als hij.  VOORKINDEREN. 13 . WELKOMGROET VAN K L A A R T J E VOOR HAAR KLEINE ZUSJE. elkom lieve kleine zus! Welkom in dit leven ! Baker! mag ik niet een kus Aan mijn zusje geven ? WH je napen ? o zij krijt 't Zal haar wis vervelen. Morgen als gij wakker zijt , Zal ik met u fpelen. Slaap gerust, dan wordt gij groott Leer toch fpocdig loopen' Als gij zit °P moeders fchoot , Zal zij fpeelgoed koopen. ó! Mamaatje is fteeds zoo goed! Alles wil zij geven , Al* haar kindertjes maar zoet En te vrede leven.  '4 GEDICHTEN. DE LEDIGHEID. N immer moet ik ledig wezen Alles doen met lust en vlijt, Bidden, leeren, fchrijven , lezen; Speien , werken heeft zijn' tijd. Moeder lief kan 't ook niet velen , Dat de tijd verwaarloosd wordt. „ Lui zijn," zegze, „ is tijd te ftelen, „ Ln ons leven is zoo kortl " HET HONDjE. Hoe dankbaar is mijn kleine hond "Voor beentjes en wat brood! Hij kwispelftaart, hij loopt in 't rond, En fpringt op mijnen fchoot. Mij geeft men vleesch en brood en wijn , Ën dikwijls lekkernij; Maar kan een beest zoo dankbaar zijn, Wat wacht men niet van mij!  voor kinderen: T5 HET GEBROKEN GLAS. ■R E n E VERTELLING. Co r nel is had een glas gebroken Voor aan de ftraat ? Schoon hij de ftukken hadd' verftoken , Hij wist geen raad , Hij had een' affchrik van te iiegen, Wijl God het ziet: En zou hij nu mama bedriegen, Dat kon hij niet. Hij ftond onthutfeld en bewogen : De Moeder komt: Zij z-et de tranen in zijn oogen , Hij fcheen verftomd; „ Heeft keesje," zeize, wat bedreven ? „ Wat fcheelt er aan? " — „ 'k Heb, zei hij, „moederlief! zoeven „ Weêr kwaad gedaan. Terwijl ik bezig met paletten Bij 't venfter was, ,^ Vloog mijn volan, door 't fors raketten j Daar in het glas. Maar sis uw keesje 't van zijn leven ,, Niet weder doet, „ Dan wilt gij immers hem vergeven , ,, Gij zijt zoo goed!" —. Kom keesje lief! houd op met krijten Zei moeder toen:  t6~ GEDICHT EjjÉTj , •» 'k WiI u d>en mi-fla^ niet verwijten,»' Hij kreeg een' zoen. * * Die altoos wil de waar»eid fpreken, Wordt wel beloond. Die logen zoekt voor zijn gebreken , Wordt nooit verfrhoond. DE GODSDIENSTIGHEID. A s in de lieve lerte De bleemei, »t veld verleren, Dan pluk ik rozenknopjes, Viooltj-s, ma gdeliefies, CitromVruid en fl-ringen , Dan zal ik kransjes vlerhten , En dragon die, ter eere Van God, die mij liet leven En bloemtjes heefi tref-honken. Dan zinp ik: Hem..lkining! Gij doei vtooirjes groeijen ; M t roo ies, maagje! icfjes, Citroenkruid en feringer; Met duiz :id duizend bloemen : Om uwe magt en liefde Aan anderen te toonen Hoe m.,01 fraat mij dit cran.je: A'. h laar mij niét verbeten Dat gij net lieb't doen groeijen.  V o ö Tl tc ï n t> E R ■ N. »»' DE HAAS. Kijk, r iet Je kijk, een haas! ö die zoo fnel kon leopen ! — „ Neen," zei de flhnme pi et, „ Wilt gij een haasje zijn, ik niet; »k Wil liever langzaam gaan, dan 't met den „ dood bekoopen." Hij , die altoos wel te vredcri Met de vermogens die hij heeft» Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zijn gaven wel hefteden : Mrfar dat hij, die altoos knies*i En wat anders zijn, wil wezen, Zelfs het geen hij heeft verliest, Heb ik meer dan eens gelezen. / EENE VERTELLING VAK D O R I S J Erf "^J\\ zaten laatst bij s a a r t j s , Onze oude goede baker , Die fpVookjes kan vcitellens Wij dronken chokolade.k En deden honderd vragen. « li  18 GEDICHTEN In 't einde zei ons jaartje; „ Wel nu, mijn hartediefjes! i, Gij kent de vier getijden, „ Wat houdt gij voor de beste ? Toen zij mijn zusje mietje: Die tijd is mij de liefde, „ Wanneer de boomen bloeijen. „ Dan krijgt men mooije bioemtjes ; ,, Om tuiltjes van te vlechten » Dan z'et men duizend vo-'elg » Op groene takjes zingen, i, Is dat niet in de lente ?'» „ De winter, lieve saartje!'» Zei pietje , „ iS de beste. „ Dan horen wij vertellen , En drinken cnocoiade. Of eeten dikke wafels." Neen ik verkies den zomer,'» Zei keesje, „ dan ls 't kermis.'» Dan hoef ik niet te leeren." Maar ik zei, 't is de beste, Als meest de vruchten rijp zijn; Dan valt er braaf te knappen. Dan heeft men abrikozen,  VOOR KINDEREN. Ip En pruimen, en morellen , En perziken en peeren : En is dat niet in 't najaar? Hoort kinders," zeide saartj ,, De winter moet de velden En tuinen vruchtbaar maken. —■ ,, Men moet de boomen fnoeijen ; Den akker moet men mesten , „ Dat doet men in den winter — De boomen moeten bloeijen ; Om vruchten ons te geven; ,, Dat doen zij in de lente. — 5, De vruchten moeten groeijen; ,, Dat doen zij in den zomer. — ,, Men moet de vruchten plukken; Dat doet men in het najaar. Dus moet gij, lieve kinders! „ In alle jaargetijden ,, Gods wijze goedheid loven} „ En wel te vrede wezen. B a  43 GEDICHTEN. JEZUS. Een Zangjlukje. CLAARTJE en JANTJE. Zamen. Jezus is een kindervriend.' Onzer wil Hij zich erbarmen. ' Hij nam kinders in zijne armen; Jezus is een kindervriend! claartje, alleen. Ach waar' JEzus nog op aarde! Aanstonds vloog ik naar Hem heen, Jantje, alleen. Ach waar' jezus nog op aarde! 'k Vloog met u naar jezus heea. Zamen. Zoon van God! die eeuwig leefcT Hoor ons fuieeken , En vergeeft Onze ftoutheid en geireken » Zoon van God die eeuwig leeft, Zegen onze jeugd en geeft, Dat wij dikwijls vanu fprekenL.  VOOR KINDEREN. 41 DE DRIJFTOL. ^^ooit loopt mijn drijftol zonder flagen, Want houd ik op , dan loopt hij niet. ik heb m al dat liaan verdriet, En zal om ander fpeelgoed vragen. Maar is 't ook zoo met flipje niet? Ja; hadde ik nimmer (laag te vreezen, 'k Zou zelden in mijn boeken lezen, En dat geeft vader obk verdriet. Foei, dat ik van een' tol moet leeren, Met vlijt te werken zonder dwang, 'k Wil, tot mijn ftraf, mijn leven lang Geen ander fpeelgoed gaan begeeren. DE PRUIMEBOOM. . EENE VERTELLING. Jantje zag eens pruimen hangen, ö! Als eijeren zoo groot, 't Scheen, dat jantje wou gaan plukken, fchoon zijn vader 't hem verbood : „ Hier is," zei hij , „ noch mijn vader, „ noch de tuinman, die het ziet. ,,, Aan een' boom zoo vol geladen , B 3  82 GEDICHTEN „ mist men vijf, zes puimen nlet. , „ Maar, ik wil gehoorzaam wezen, » en niet plukken : ik l0op heen , „ Zou ik om een hand vol pruimen , »> ongehoorzaam wezen? Neen!» -4 Voort ging jantje; naar zijn vader, die hem ftil beluisterd had, Kwam hem in het loopen tegen, Voor aan op het middelpad. „ Kom mijn jantje" zei de vader; „ Kom mijn kleine hartedief! „ Nu zal ik u pruimen plukken; ,, Nu heeft vader jantje lief.» —, Daar op ging papa aan ,t fchudden) Jan tje raapte fchielijk op • ■ Jantje kreeg zijn' hoed vol pruimen, en liep heen op een m!od. DE BEDELAAR. ~ f afgeleefde man, die bijkans nakend zit. . ■ tn"ende van k°»> "ij om een duitje bidt,' [r eVen S°ed a[s *• Gods wijsheid gaf alleen M,j wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter?Neen! ■ Een vroom en eerlijk m'ensch draagt dikwij!» Hechte kleeren , Ik wil dan ook de de,?d in arme menfehen eeren. Die met verachting op hem ziet, Doet „aar 't bevel var JEzü5 Diet>  ƒ' v o o n kinderen; =5 DE WARE VRIENDSCHAP. Een vriend, die mij mijn feilen toont, Geftreng beftraft, en nooit vcrrchoont, Heeft 'op mijn hart een groot vermogen : Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit. Verdenk Ik van baatzuchtigheid, ' ]k kan zijn bijzijn niet gedogen, D,e zelden prijst, fpreekt vriendcntaal; Die altoos vleit, liegt menigmaal. LOTJE en KEESJE, keesje. Z/eg me zoete lieve lotje; Wat is de oorzaak datge fchreit? Hebje uw beugeltas verloren, Of gebroken , lieve meid ? lotje. Zou 'k niet fchreijen waarde keesje! moeder-lief was niet voldaan Met mijn naaiwerk, ó! zij zag mij met verdriet en droefheid aan. Ja zij wilde mij niet kusfen , zoo als ze anders altijd doet. Foei mij; ach! dat zulk een moeder om m jn ftoutheid treuren moet. B 4  ;4 G E D I C H T E N. KEESJE. Wat kan u baten , dat gij eenzaam In een hoekje zit en klaagt, Qa , zij zal het u vergeven , als gij orn verfchoonhig vraagt, LOTJE, Zult gij dan mijn vooripraak wezen, mij geleiden ? KEESJE. Ja gewis: Zou ik niet voor lotje fpr'eken , die mijn lieffie zusjen ia? ' Maar gij hebt geen voorfpraak noodig, als gij moeder valt te voet, . Zal zij 't zeker u vergeven ; Moeder, weet gij, « zoo goed. Gis'tren las zij voor ons beide , dat ook God de fcfiuld vergeeft: 'k Weet, 3ij zal u wis vSrfefioönen, daar zij zulk een voorbeeld heefr, ■DE GE Z O M D H E 1 D. Gezondheid is een groote fchat Om vergenoegd re leven : Offchoon ik grooten rijkdom hadd', Wat voordeel zou het geven, Zou ik, doorknaagd van angst en pijti, Wi zclmi tot een last moest zijn 3  voob kinderen. S5 Maar zou ik dan mijn Vaders raad, Niet ijverig betrachten ? En gulzigheid en overdaad Niet mijden en verachten ? Die nooit genoeg heeft voor zijn' mond , Leeft zelden vrolijk en cezond. BLAARTJE en KEETJE. kl 4. artje, A-ltoos werken, altoos lezen, Dat .moet wel verdrietig wezen : Is het daarom dat men leeft? Lustig keetje: nu aan 't fpeelen; Ach , de tijd moet u vervelen Dien gij aan uw' meester geeft. Keetje. Nooit te werken, nooit te lezen, Altoos in den tuin te wezen. Is het daarom dat men leeft? Klaartje- lief, houd op met fpeelen , Ach , de tijd moet u vervelen , Dien gij aan uw poppen geeft. K l a a r t j e, Somtijds fpelen, fomtijds lezen, Dat zal wel het beste wezen, {ie e t je-lief kom fpecl met mij. B 5  20 GEDICHTEN 't Zal dan zeker u vervelen , Op te houden van te fielen : Leer dan eerst, dan fpelen wij. * * * Ter naauwernood had keetje dit gezegd, Of k l a a r t j e had , befehaamd, haar poppen, weggelegd. HET GEVONDEN LIEDJE, V 'k * ond daar even dit papiertje , 'k Hoop dat ik het lezen kan. Boven fiaat 'er op gefchreven : Hoe! .... d k vergenoegde man, Kom kinders zet u bij mij neêr, Ik za! u een liedje geven. Ce vergenoegdheid is veel meer Dan fchattcn in dit leven. Al heb ik weinig, »k heb genoeg. Zou ik een' man benijden , Die altoos mooije kleeren droeg, Maar zware pijn moest lijden. Het werken houdt mij fteeds gezond , En vlug van lijf en leden. »k Word wakker in den morgenftond, Verkwikt en wel te vreden.  VOOR KINDEREN. 27 De honger, dien ik zelden mis, . Doet mij veel grager eeten , Dan of ik aan een konings disch , Waar' dag aan dag gezeten, »k Heb dikwijls water uit een bron Met meerder fmaaks gedronken, Dan ooit de wijn mij geven kon , Bij bekers ingefchonken. Ln is de dag voorbijgegaan, Zie ik den avond rijzen , Dan hef ik eens een liedjen aan Om mijnen God te prijzen. Nu lieve kinders leef als ik; Verblijdt u in Gods zegen ! Zeg', dankend ieder oogenbliK, Wat heb ik veel gekregen'. Welk een lief en aardig liedje! Hoe behaagt en treft het mij! Moit ik leeren zoo te leven, Vergenoegde man , als gij.  r8 GEDICHTEN DE GOEDE EERZUCHT. ERNE KLAGT VAN DAANTJE. Ach mij! ik ben verdrietig, Ik heb den prijs verloren, Tien vader-lief beloofd had , Aan hem die 'c beste leerde, Dat boek met mooije printjes. Met groene zijden lintjes, Waarnaar ik zoo verlangde , Heeft jantjh nu gekregen; Om dat hij 't best kon fchrijven En 't vlugtst was in het lezen. Ja op de kaarten kon hij De landen en rivieren, De zeeën en de fteden, Het gaauwst van allen vinden. Maar zou ik hem benijden , En nu nog minder leeren ? Neen! 'k wil zijn gaven prijzen, En hem te meer beminnen. Maar tevens zal ik trachten , Den eereprijs te winnen, Dien vader weer beloofd heeft, 'k Wil dan wat minder fpelen, 'k Wil dan \\it korter flapen, En groter vlijt hefteden  VOOR KINDEREN. *9 In 't hooren naar ds lesfen, Die mij mijn meesters geven. Door al te veel te fpelen , Door al te veel te flapen, Door telkens rond te kijken Wanneer ik op moest letter., Heb ik den prijs verloren. Dat boek met mooije printjes, Met groene zijde lintjes Heeft jantje nu gekregen. Ik kan het niet vergeten , Maar 't zal niet weer gebeuren. T) E KLEPPERMAN. 2ou ik voor dien kleyper vrezen! o! Die lieve brave man Maak dat ik gerust kan wezen, En ook veilig flapen kan. Moeder-lief! 'k geloof het vast, Dat hij op de dieven past. Schoon hij loopt door wind en r,gen, 't Zingen wordt hij nimmer tnoè: Goede God ! geeft hem uw' zegen : Maar mijn oogjes vallen toe. Lieve klepper! houdt de wacht Ik ga flapen: gneden nacht.  3° gedichten KLAASJE en PIETJE. klaasje. P *- ietje, zoo gij niet wil deugen, Dan verfchijnt de zwarte man. pietje. Klaasje, foei, dat is een leugen! Laat hem komen als hij kan, Die aan zulk een man gelooft, Is van zijn verftand beroofd; WINTERZANG. iCiie de gele bladers vallen; met den zomer is 't gedaan; fin 't gehuil van fneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen mij de lqden , •fc Loop naar 't hoekje van den haard Vader zegt: „ In zulk een koude dient er hont noch turf gefpaard." ö Wat hebben wij een voorraad voor den fchralen wintertijd! Daar men mij met warme kleêren voor den ftrengen vorst bevrijdt. Winterpeeren , kool en appels boter, vleeseh ja wat niet al, Ligt er reeds in onze kelder, ca dat ons lekker fmaken zal:  VOOR KINDEREN. 3* Mogte ik nu maar dankbaar wezen, over mijn gelukkig lot! ]a ik wil gehoorzaam leven , en U danken , goede God'. Ja ik wil gedurig denken, als de koude mij verdriet, Ach hoe menig duizend menfehen hebben 'zooveel voorraad niet! ja ik wil dan wat befparen , en wat van mijn' overvloed Aan een arrem kindje geven, dat van honger fch'reijen moet. GODS GOEDHEID. God is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land. Vader bad om zulk een' -//.gen : „ Zonder, regen" Zegt hij, „groeit noch kruid noch plant.» Lieve droppels valt op dc aarde ! - Valt in grooten overvloed. *t Goud is niet van zulk een waarde Voor onze aarde. God verhoort ons: God is goed!  ^ Gedichten GODS W IJ S H E I D. ^od is wijs, de malfche regen Houdt nu op: het dorre gras Heeft wéér zooveel vocht gekregen Als voor 't groeijen nodig was. Viel er al te zware regen, Zag men nimmer zonnefchijn ' Dan zou 't langer niet tot zegen," Maar tot fchade voor or.s zijn. God is wijs de malfche regen Houdt vveêr op: de dorre grond Heeft nu zooveel vocht gekregen. Als Gods wijsheid nodig vond. D E EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING. J™ '* dan mijn zusje kwellen, Om dat zij mij niet bemint? Zou ik kwaad van haar vertellen? Neen! ik denk: zij_ „ cen kjnk haar tièmtnnct,, *Totzein '«e,nd «Ü ook bem.nt c HET ZIEKE Mijn hoofdjen'. ach'.het doet zco zeer. Het fe >ijnt va,aie" Stf'lcten ■ Geen hobbelpaard vermaakt .,1 tn-, En fchoon men vraag , wat .k begeer? Mc wa!g van 't lekkerlte eten. M ltgt geen kind zoo zneht .1. ». De rust is «ij b="°fflen- . En flaap >k eens één oogenbhk Dan word ik wakker met een' fchr.k . Door u akelige droomen. NüWord ik eerst, door 't ge« * Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik, maar met droefenis, Hoeveel'«en Geduldig U, Ms men gezond mag l^en. Maar 6! die God is aitoos gocdi Ik wil nu dankbaar wezen , En fchoon ik pijnen lijden moet , Geduldig zeggen: God is goed. Hij kan mij V»*^  3^ GEDICHTEN HET GOEDE VOORBEELD. "Vader leeft met onze moeder altoos vergenoegd en blij», o Hoe lieven zij elkandren ! nimmer knorren zij als wij. Toont er een iets te verlangen, dan zegt de ander: „ Dat i, goed... Moeder is het best te vreden , als zij iets voor vader doet. Vader poogt altoos te weten wat de wensch van moeder is; En het geen haar mogt vervelen, geeft aan vader droefenis. Vader gaf den besten perzik laast aan moeder, met een» zoen Zelf wou hij er niet van eten : Ki. aartje, zouden wij dit doen? Lieffte zusje! lief/te broêrtje! o het ftrekt mij tot verwijt; Dat wij dikwijls zoo krakelen: a=h gij weet niet hoe >t m} fpyti  y O O's kinderen. S|? Komt mijn liefje*,}*" ons leven tot elkanders nut en vreugd : Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd; Daar alleen kan liefde wonen , daar, a'leen is 't leven zoet, Waar men blijde en ongedwongen , voor elkandren alles doet. PIETJE en KEETJE, ïietje. Kom mijn lieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zoo in mijn fchik! »k Heb van moeder zoo rernomen, dat -mie van 't fehoo.1 zal komen. Niemand is zoo blijde als ik. keetje. Laat ons dan eens wut bedenken Om te fchenken Aan die allerlieffte meld. Ah wij haar maar wat venellen, En geen daden dat verzeilen, Is 't geen rCgte vrolijkheid. pietje. Wel; ik heb vier mooije printjes;  3* GEDICHTEN keetje. Ik twee lintjes, Goed voor haar, gelijk ik gis, riETjE, 'k ZaI haar» h°e gering, behagen; Wijl zij dan niet heeft te vragen, Of 'c bij dns maar praten is. HET GEDULD. VJeduïd is zulk een fchoane zaaic Om in een moeijelijke taak Zijn oogwit uittevoeren ; Dit zag ik laast in onze kat, Die uren lang gedoken zat, Om op een' rat. te loeren , Zij ging niet heen voor zij den rat; Gevangen, in baar klaauwen had; GODSDIENSTIGE JEUGD MAAKT EEN' GELUKKIGEN OUDERDOM. Die in zijn jeugd Het pad der deugd Heeft ingedagen, En »t goede doet, Wacht wel gemoedj ' Zijne oude dagen.  VOOR KINDEREN. '37 Maar die zijn' tijd Onnut rerflljt, Zijn frisfche krachten Der zonde geeft, Moet, afgeleefd , Verdriet verwachten. Laat dan , o jeugd 1 Het pad der deugd U vroeg behagen; Dan flijt ge blij', Van wroeging vrij, Xjwe oude dagen. Al sijt Se een f?ot Van hun, die God Te ftout verachten ; Gij hebt veel meer Dan geld of eer Van hem te wachten. Die God bemint Die wordt zijn kind: En moet hij fterven , »t Zij vroeg of fpaê, Hij zal genaö Bij God verwerven. C 3  $8 GEDICHTE^ - DE KOOLMEES. Mijn knip had in den boom een uurtje pas gehangen, J pas Of deze koolmees zat er in. Toen zei ik bijonjzelV: wat zal ik vogels vangen' Dat heet eerst regt een goed begin! Maar ach! het zijn wel zeven dagen, Ik zag in al die,, tijd geen> vink of Koolmee, weêr • \ü ben ik heel {Cr néér geflagen ; N" VglkM ."t mij geven Haar te misfen ,n mijn jeugd.  „ » «iNDERE^' 4l V O O R Ki"" DE ONBEDACHTZAAMHEID. Zie keesje dezedoode mug Vloog nog zoo even blijde en v ug; wJ\tis door onbedachtheid, Dat hij nu dood op tafel Hij had in'tkaarslieht zulk een' zin, ^ En vloog er onvoorzlttig in. Sa^hü ^rtmaar nis te laat. Ef i, voor 't mugje nu geen raad. Hij werd bedrogen door den fctujo. O- Iaat ons dit tot leering zijn, Dat,eer men iets gewigtig. doet , vh wat lang bedenken moet. Men zich wat iai% Een uur van onbedachtzaamheid , a.t men weken fchreit. , Kan maken dat men w DE VOGEL OP DE K1RÜK. Het zijn pas - ?^^^fflani patik dit Cis* kocht '«-«^oi bL^ Enfchoonikinhetee^t^m^emo^ ^ Nuiscr nergens een , die bet r Wat zoude ik groote vordrmg maken. Mrar 'k zou wel haast aan H tchre.jen ' a • ,n„Pi ach! veroordeelt m>j. M'Jn vogei, a~.u C 5  42 ^DICHTE», ' 'knWiI dan voortaan * »» gedragen Dat eer ik mij tot fpeIen ^ Ik, zonder vrees mij afkan vrage„ . Wie leert er beter ,' hij dan ik? . AAN MIJNE KLEINE LEZERS, toch niet,mijn Jieye ; D"van alphen uvergeet. fc Heb,omunog ,etJ £e ^ Benige uurtjes wéér be/teed Mooglijk is .t de laatite bundel- Hoo», gij hebt er ook genoeg. 't Is m 't aanta! niet gelegen: En voor grooter i, »t wat vroegj Weinig, wè,, en dikw.jIs Jewn Leert het best, m UWc tiji Grooter boeken zult ge krijgen'. Als gij ook wat grooter zin. JANTJE EN HET KONIJN, i^aar zie ik een konijn! Wat zou 'x gelukkig zijn , Hadde ik het - mede in onzen tuin te Wpen, C^'ejA Ernaar fdloo„ ,kmjj „ u driemaal hebb' geteld,  VOOR KIND E II « N. 45 tt te weinig om dit lieve dier te koopen; En fchoon mi Ut ter harte gaat, lk weet geen' raad ! Wel! laat u dit geval dan leeren, Mijn lieve j a n! r Hmi ceen dingen moet begeeren jf Oat een vcrftandig kind geen «ju s . ^. r hü niet kriigen kan. Dte hij te voren weet dat Mj niet j„ DE ZINGENDE WILLEM. MORGENLIED. 3 j 't opgaan van de zon Zat willEM aan een bron, Van goeder hart, te zingen: Hij had den afgelopen' nacht Verkwikkend doorgebragt, En kon zich langer niet bedwingen. „ God," nep hij, „ U zoo goed, „ Dat ik Hem loven moet." Matige Schepper l U heb ik te danken, Dtfjj ik ontwaakte gezond en verheugd. WHze Befluurderl »i te danken ' Bat >k V ketme in het eerst van mijn jeugd.  44 6ïDichtbn Prsjst U de morge„y ach mosf *** e" dankb^ " l^n op J, )' "«ft, SeHoorzaam, „ *r« « y eeren, a/magtige ^, KLEINE ZANGSTER. AVONDLIED. Het licht der zon Begon Alreê te kwijnen; De maan Ving aan Zoo fchoon als 00it te fchijBen . Toen Jieve cm,, Vaa acht of negen jaren,  VOOR KINDEREN. 45 Haar kleine citer nam , En huppeld bij mij kwam , Zrj paarde lagchend ftem en fnaar^n , En zong het vrolijk avondlied. Dat gij hier uitgefchreven ziet. „ De zon moog' haar ftralen „ ln 't westen doen dalen, „ Dit geeft mij geen fmart. „ God heeft ook gefchapen * „ De nacht om te napen, , Dies looft Hem mijn hart. Hoe donker 't moog' wezen, 'k Behoef niet te vreezen " „ In 't holst van den nacht. God zal voor mij zorgen , „ Tot dat mij de morgen Weer vrolijk verwacht. „ Geen leed zal mij naken ; , God w 1 mij bewaken , M ben ik een kind; ■ ,,'ood toont, door mij 't leven , En voedfel te geven, „ Hoe Hij mij bemint.  46, GEdiciite n » Het fterrengefionkcr » Vervrolijkt het donker. >, De lichtende maan »» Begint op de weiden Haar g'ans te verrpreiden, v En fpeelt door de blaên. ji Al ziet men geen kleuren , »' Men w»rJc tech door geuren, », Verkwikt waar men gaat. „ 'k Hoor zelfs in fer ngen , >• Dsn nachtegaal zingen, si En 't kwarteltje fiaat. »> Mag ik U verhoogon , i, Dan fluit ik mijne oogen i „ Gerust, o mijn God! ,» U eere te geven , „ En dankbaar te leven, » ls 't zaligfte lot." DE VERKEERDE VREES K J-Ve esje zag eens joden roopen, Om, wat ouds, nat fttya t, koQp ,n . Hij werd bang en bleek^an fchrikHij kroop weg en ging aan ,t huj,en> " Pietje fpotte met dat fchuilen , En zei lachend: „ Doe als ik;» _ '  ~ t> ktNDEREN. 47 VOOR K 1 " „i. 7oudt eü niet ontftellen, Kees zei: „ zouai g>j Al, gij hun eens aan zaagt bellen?' - " u ,pï pietie toen: „ K-en ik toch," zei piet] t. Waarom zoude Ik altoos vreezen? 1 Men behoeft ür.ehts bang te wezen, ' v, men voorneemt kwaad te doen. ,IEFDE TOT HET VADERLAND; Al ben ik maar een kind, Toch wordt mijn vaderland van mij op % hoogst bemind : Ik werd er in geboren ; Ik heb er drank en fpijsi Ik mag cr 't onderwijs Van mijne meesters hooren : Ik heb er ouders, vrienden in: Die ik met al mijn hait bemin; En word ik eens een man , kan. DE VECHTENDE JONGENS. Laat ons dezen twUt bcflechten, D„or eéns moedig zaam te vechten.  4 ■ GEDICHTEN KLAASJE. 'Jc Wil niet; «k heb geen' ]ust in „MMaar Iaat ons naar vader gaan; 'k Wil u niet verongelijken; Vader moge 'i vonnis ftrijken. G IJ S J E. Laffe jongen zonder moed ! KI-AASJE. O! bedenk eerst wat ge doet. G U sj E. 'k Vat u aanftonds bij de kleéren. KLAASJE. Wacht u ; »k zou mlj dan verweren Ik Ben zoo siln bevreesd als gij. O IJ S J E. h dat waar, kom dan ter zij». KLAASJE. Neen daar zal ik mij V0(ir wachten Maar u dreigen hier verachten Ha 1 geen dwaasheid is- zoo groot , Dan te vechten zonder nood. Hier werden zij gefïoord. Papa-lief had het juist gehoord. Hij die een krijgsman was, en dikwijls in zijn leven Van ziin beleid en moed veel proeven had .^even ZC1: " 'm££ beSCehe'd; hij heeft den few*-» „ Die dapper vechten kan, maar nooit on «oodig doet.» noolt on'  VOOR Kt>DEREN. II E T ON WEDE R- 40 Hoe fchoon fchier daar de blikfen, neer. Hoe ftatlg rolt de donder! De wolken pakken mm , of drijven heen en weer; Terwijl ik in dat al , geduchte Hemelheer! Uw majesteit bewonder. Nu is 't voorbij. Een frisfche-Iueht Omringt mij waar ik ga , en doet de vogels zingen , Ikfcie een'nieuwen glans op boom en veld en vrucht-, Maar, eeuwig God! gij blijft geducht, Zelfs in uw Zegeningen. * » * ■ il. ..atie' hoe gij beeft? Wat zie ik » c a a t j & ■ b j aCh' wil daar nooit voor vreezen ! H ls een gefenenk, dut God ons geeft, En daarom, lieve meid ! moest c a at j e dankbaar wezen. C L A A R T ] F.. BIj DE SCHILDERIJ VAN HARE OVERLEDENE MOEDER. "Wanneer ik, neergezeten, Bedaard het beeld aanfehouwe D  5° GEDICHTE» Van mijne lieve modder, Dan rollen mij de tranen Geftadig langs de wangen. Dit lief en lachend-wezen , Waar godvrucht en opregthcid, Bevalligheid en blijdfehjp Zoo klaar op is te lezen , Doet mij dan bitter fchreijen , Om dat ik haar moet misfen: Ik — nog geen negen jaren S Wat heb ik niet al uurtjes Met nut bij haar gezeten, Wanneer zij mij, al fpeelend. Het een en ander leer Je! Maar 't zal mij altoos heugen, Hoe zij mij bij haar derven Voor 'c laatst nog eens omhelsde; Ik kan er niet aan denken , En 'k doe het toch zoo gaarne. Toen zeize: ,, lieve claartjb. Uw moeder zal haast Ilerven ,, En van deze aarde fctieien , Om in den blijden hemel Bij de engelen te wonen ; ,, Hoor dan mijn iaatite woorden, ■ En geef n:lj 't Iaatite kusje.  VOOR KINDEREN. $£ „ Eer God, bemin uw' vader, „ Groei op in deugd en wijsheid , „ En wilt ge vrolijk leven, Leer vroeg de zonden haten. —* „ Maar heb ge eens kwaad bedreven, „ Dan moetge *t gul belijden ; „ En God , om Jezus wille. „ Zal u vergeving fehenken. j, Maar ziet ge dan, mijn cl aartje! Op aarde mij niet weder, S1 Zie dikwijls naar den hemel , ,, En zeg : Daar woont mijt .moeder. „ Ach za-^e ik na uw ïlorven ,, Mijn kind ook daar verfehijr.en , j4 Hoe zou ik mij verblijden, . „ En God eerbiedig danken! „ Voor u mijn lieve claartje, „ Is ook de hemel open. „ Maar ach , mijn lieve meisje , „ Ik voel den dood genaken , . En kan niet langer fpreken. — „ Vaarwel, vaarwel dan; claartje? Daar hebt ge '( laaide kusje!" — 'k Ging fchreijend naar beneden , En 't duurde weinige uren, Of moeder was geftorven. D 3  S2 6ÏDKHTE» Wanneer ik nu, gezeten Bij 't beeld van mijne moeder r Aan haren dood gedenke, Dan rollen mij geftadig De tranen langs- de wangen; Dan zie ik naar den hemel , De woonplaats van mijn moeder } Dan roep ik bitter fehreijend : o God! hebt gij die moeder ^van mij zoo vroeg ontnomen , U mag Ik niet berispen Hoe zeer ik haar bet-reure ; Neen, Gij zijt wijs en h.-ilig. Mag ik u maar beminnen, Mijn' lieven vader eeren, En moeders lesfen volgen Dan zal ik bij mijn fterven Bij U en moeder komen. — Wat zal dat zalig wezen! DE VERWELKTE ROOS, 'W W aarom verwelkt de roos zoo ras? (Zei jantje) Och of het anders was! God wierd ook, dunkt me , meer geprezen, Zoo 't roosje langer blcve in wezen,  voor kinderen; 53 JA denktge, datge »t wel doorziet, Mijn üeve ]An! 't is toch zoo niet. — De Schepper weet het best van allen , Waarom 't zoo fchielijk af moet vallen, En wil cok datge gadedaat, Hoe ras het aardsche fchoon vergaat. — De Schepper, dien 't ons voegt te vreezen, Wordt door bedillen nooit geprezen. MIETJE BIJ het clavecimbaal. Die liefelijke toor.en Behagen mij alreè : Al heb ik weinig jaren, Ik zoo gaarne eens meê. Wanneer mijn oudfte broertje Op 't clavercimbaal fpeel , Dan vraagt hij mij, al fpottend , Of 't mij niet ras verveelt? Ean zeg ik ; lieve j0nben ! o Speel toch lang voor mij1. Mogte ik het ook maar leeren, Dl  t\ GEDICHTEN, Hf deed mijn best a!s gij. Ecrgistren was ik jarig, En moeder vroeg mij toen, Wat ik van haar begeerde: Ik gaf haar eerst een' zoen ; n zei: Mijn lief maatje, Bewijs mij deze gunst , Dat ik mag leeren fpeelen, En zingen naar de kunst. Zij nam mij in hare armen , En zei: „ In 't nieu vcjaar." Nu brand ik van verlangen, Ach! kwam' de meester maar! De jeugd .fpant zich met fpelen En zingen nuttig uit; En is men moê van 't leeren , Dan geef dit lief geluid Wéér nieuwen iust en krachten: Zoo leert men blijde en zocr; En fchuwt, met vreugd gezelfchap Dat dikwijls dolen doet.  V00RKINDEHES 55 HET VERSTANDIG ANTWOORD. Gij vraagt mij, waaróm ik "» °°d Beh0°rZ8am ,tTs daarom dat Ik Hem als w«. en goed erken. „ heeft aan ons zijn wet uit liefdealleen gegeven, Hij heen blijde liedjes zingen: ,J;e:iktraagofftout,danbeniknl2tS3rt,t, Danhebikgeene^lust doot In fpijs in drank' °f ' ' 't gew-ten , rpfliiurtfflilk verweten , DalSXl^^. ^aatiknooiteen^., Zoo doende, worden kan, D 4  ■3 gedichten EEN BRIEF VAN C'AREL, aan zijn ZVSje KAATJE. ' Z^usje lief! ik laat u weten, Dat ik, federt uw vertrek, In mijn kamer heb gezeten, Meid lief met een» (tijven nek. 'k Daeht, ik zal a toch eens fc'hrijven, Want het weder is zoo guur Dat ik fteeds in huis moet blijven, En dat fmaakt niet op den duur.' — 'k Heb met u vrij wat te praten. ' Dikwijls derk ik, wasze hier! Maar dar>denken kan niet baten, EfEarom praat ik op 't papier. Schrijven, moet men, ?egt papaatje, Even zoo, als of men praat, Daarom zal ik, lieve ca at je, V vertellen, hoe 't mij gaat. 'k Was eerst knorrig, dat cloiunde. U van huis en met zich nam ; 'k Was wel blij', datze u beminde| Maar wat doetze te ylmfia^lamt Zei ik : waar' ze hier gebleven , t 'k Hadd' haar gaarne mijn beste prent Voor. een nleuwejaar gegeven ; O wij zijn 200 zaam gewend J Maar wat hielp toch al dat klagen, C a a t ] e zus was heengegaan : 'k Wende dies, in weinig dagen'; Schoon uit nood, daar langzaam aan. — Daarop, door ipe in -t zweet te toppet), Heb ik zware kou' gevat: 'k Moest dat fpelen duur békoopen , Ach wat heb ik pijn gehad! 'k Mogt dan dit, dan dat niet eten;' 'k Sliep ook foinüjdj niet van pijn;  VOOR KI ND EREN» 57 I En ik wou gedurig weten, Of het haast gedaan zou zijn _ , 'k Had geen' lust in lezen, fchrijven, ja zeis in mijn printen niet; En zoo lang in 't bed te blijven Gaf mij telkens veel verdriet Vader wilde mij vermaken : Moeder-lief deed watze kon ; Maar zij moesten 't fchielijk Haken ; 'k Was al moede eer ik begon, 'k Vreesde dat het nooit zou lukken, Ln wanneer ik ledig zat, Kreeg ik bijster kwade nukken, Wijl ik geen geduld meer had. 'k Zei in 't eind : — Dat ledig wezen Kan toch niet voordeelig zijn. 'k Nam een boek, en ging wat lezen , En ik voelde minder p'in' Ook begon ik wat te fchrijven , Eu wanneer ik printen zag , Ken ik op mijn kamer blijven, Met vermaak, den hcelcn dag. Vader zag mij.eens beginnen Aan een kleine teekening, Moeder-lief kwam daar op binnen, Om te zien hoe 't met mij ging. »k Was, zij zagen 't, wel te vrede; •k Was niet knorrig als voorheen; 'k Praatte nu en dan eens mede, 'k Zei niet kort af, ;Vof neen. — 7,00 verfleet ik ganfche dagen , Schoon op ver na niet heriteld ; Maar dat kniezen en dat klagen , Heeft mij finds met meer gekweld, Vader zegt, 't kan meer gebeuren, Dat ik niet welvarend ben Maar ik zat te minder treuren, "■ Hos ik meer daar aan gewen. Die zich naar Gods wil kan voegen, Pd  5j GEDICHTEN CZegt hij) met eei, ftil gemoed, Smaakt in ziekte zielsgenoegen; God is altijd wijs en goed. — Nu vaarwel aanminnig meisje, leder in ons huis verlangt Dat ge een eind maakt aan uw reisje Mi gij dezen brief ontvangt. Itjoop naar fchoo!, zei kees; die les is zeker goed DE ZWALUWEN. EENE VERTELLING. Kees zou voor 't eerst naar fchool toe gaan , Maar was de fioep pas afgetreden , Of 't fcheen , hij was niet wel te yeden • En bleef, het hoofd omhoog, een poos verwondert (laan. Hij zag de zwaluwen zoo heen en weder zweven ün zei : dat heet eerst op zijn vermaak te leven ' Een man die zich op ltraat bevond, En keesje'5 meening ras verftond. Trok hem, al lagchendc ter jijde: En zei: „ Wel weet ge niet, ' Die hier niet zien of hoore„ kan' Mag in den hemel lever. ; W ET VOGELNE TJE EENE VERTELLING. Mietje had eens, onder 't wandlen, Een verholen vogelnestje In een dor r.haag gevonden. — 'k Heb ," , Zei ze, mijn verlangen, o Hoe za 'k mij nu vermaken ' , I Met de lieve kleine diertjes! f Aanftond« ga ik 't huis wat halen , ' Om dit neujen in te bergen. Mietje liep en zag haar moeder, Die zij nijgend dit vertelde Lieve mietje , Czei de moeder.) Moor toch nimmer vogelnestjes! Denk maar eens , hoe de oude vogels Om dat ftooren zouden treuren, ^oudt gij mietje lief, nict fchreijen Als men u, met rIET en jetje, ' legen wil en dank vervoerde? MiETjE.üef heb medelijden, Met dien ouden lieven vogel' Zoekt toch nimmer uw gei.oetren la de droefheid van een' ander!  VOOR KINDEREN. Gr Neen, fzci mietje,-) lieve moeder! Neen dat niet • maar hoorze eens fchreeuvveni Ach zij hebben zuiken honger! Denkt niet meisje (zei de moeder) , Dat zij juist van honger fchreeuwen. Ach ! zij zouden zeker fter«cn , Als uij hen zoo lang woudt fpijzen, Totzè niet meer kenden fchreeuwen. Maar wiltge u eens regt vermanen , En eens zien hoe de ouden zorgen Om hun juist zoo veel te geven , Als die diertjes noodig hebben? — Zei u flechts in ftilte neder, En gij z«!t dan fchielijk merken. Dat zij vliegjes, mugjes, wormtje» Vangen en in 't nestje brengen, o De goede,wijze Schepper Heeft /.oo, wel aan deze vogels Ouders, als aan u, gegeven: Dezen weten altoos beter Wat de kinders noodig hebben, Om dat zijiW 't meest beminnen: ]a die zullen nooit verzuimen , Hun teerhartig te verzorgen; Daartoe heeft hun God de liefde Voor hun jongen inuefchapen ; En gij moet niet wijzer wezen Dan de goede wijze Schepper. Mietje hoorde naar haar moeder;, Maar ging dikwijls zachtkens kijkenNaar liet groeijen van de jongen , Zonder 't cestjen ooit te Horen.  6* GEDICHTEN FLIPJE, DE VADER EN DE TUINMAN, f L i p j e. W i ♦ » cl waarom fnoeitge toch de boomen , Zeg ito.ute piet? Daar aan die takjes vriuhc zou komen, Gei ijk ge ziet. u e tuinman. Een boom, die ai te veel moet dragen, Verliest zijn kracht, Ook zou de vrucht zoo niet behase», Ais gij verwacht. Uw vader teelt graag goede peeren ; de vader, 't Is wel ge.-egd : En 't dee! van die te veel begeeren ls doorgaans flecht. * DE EENZAAMHEID. D enkt niet, lieve fpeelgenooteni Dat de tijd mij heeft verdroten, Toen ik ^istren zat alleen. Die vermaak heeft om te lezen , Heeft geen eenzaamheid te vreezon Maar is altoos wel te vreêr. Vader zeiit, dat brave menfehtn Dikwijls naar die uurtjes wenfehen :: Dikwijls naar hun kamer gaan , Om in oude en nieuwe boeken Wijze lesfen optezoeken ; En dat Haat mij wonder aan. *k Wou zoo gaarn verftandfg wezen f En ik word ook gaarti geprezen , 'k Z;g 't zoo ais het bij mij leiti Dient er dan, om veel ie weten, Menig uurtje noh geil eten : Welkom ! welkom! eenzaamheid-.  l ij s t 1 DER kleine' g e d ichten. Bladz. ,Jan twee lieve kleine jongens . . S 'Bet kinderlyk geluk. . • ~* \De perzik • • .6 \De kinderliefde . '7 alesis, . • • • ~~ i De ware rijkdom . * , Het vrolijk leeré'n. . . . 9 Hc.t medelijden. • • ~~' , De naarfligheid, . • •' • 10 . De fpiegel. . ■ • • 11 Klagt van den kleinen whlem over de dood van z.jr. zusje» ■ • Het gefchenk. . • - 12 Vf'elkumgroet van cl aartje voor haar kleine kusje. . • • r3 De ledigheid. . • - • • J4 Het hondje. • . — Het gebroken glas. Eene vertelling. • ij De godsdien/ligticiJ. . • . l6 De ha is. ■ • • l1 £ene vertelling van dorisjE. . • — Jezus, Een zangflukje. • .23 De drijftol. . . . .21 De Pruimeboom. Eene vertellirr. . — De bedelaar. . . • . 32 De nare vriendfehap. ~. 23 Lotje en keesje. . . • — De gezondheid. . . . . 24. Kl.aartje en keetje. . . 25 Het gevonden liedje. . . .26 De goede eerzucht. JLer.e klrgt van n a A n t j e. 28 De klepperman. . • a9 KLAASje en pietje. • • 3°  64 LIJST DER KLEINE GEDICHTEN. Winterzang , . Bladz. *Ó Gods goedheid. . , ' Gods wijsheid. , J , _ g2 De edelmoedige wedervergelding. . // t zieke kind. . . m Het goede voorbeeld. .... n4 Pietje en keesje. . . \, Eet geduld. jj Een godsdienjlïge jeugd maakt eef gelukkigen ouderdom. . De Koolmees. . . . gg Pietje bij het ziekbed van zijn zusje. . . Bet verhoorde gebed. . . i,g Bet tederhartig kind. . ' . De onbedachtzaamheid. . • ■ At De vogel op de kruk. « ' yJan mijne kleine lezers. . .-, Jantje tn her konijn. I _I De zingende wille m. Morgenlied *. 43 De kleine zang/Ier. Avondlied . . 4,1 De verkeerde vrees. .... 4Q De liefde tot het vaderland. ... 4' De vechtenie jongens. . , -'* Het onweder. . ; . «49 Claa rtje bij de Schilderij van hare overledene moedtr. . f De verwelkte mos. , . . 52 M ietj'&-bij hit' clavercimbaal. . 5, Bet verftanUig antwoord. . «55 Bet geweten. . < Een brief van carel aan zijn zusje caatje. 56 De zwaluwen. Eene vertelling. / . . 58 De zon.' . . Het lijk. ■ . . *. Het vogelnestje.' Eene vertelling. . . 60 Flipje, de vader en de tuinman. . 62 De, eenzaamheid, . . _   5