B U N D E 1/ VAN L IJ K ZANGEN, op het ONTROEREND STERVEN van den • HOOG-EER WAA RDIGE N, HOOG - G E LEERDEN en GODZALIGEN HEERE GERARD JOHAN NAHUYS; ilOOGL eeraar der h. godgeleerdheid en kerk-gesciiiedenis op lkydens II 0 0 GE schoole; beroepen leer aar DER gemeente aldaar; lid der geleerde hollandsche, zeewsche, en andere maatschappijen, enz. 0FERLEDEN, DUIK DAGEN NA BES ZELFS IV AARD & &E JK/ISVROVfVE, OP DEN 0. IN IV IJ NMAAND, 1781. TE A M S T E L D A M, 8 ij HARMANÜS. KEYZER, 1782,;  De gedagtenis des Regtvaardigen zal tot zegeninge zijn. salomo, Spr. X: 7. De Leeraars nu zullen Mnke\ als de glans des uitfpanfels, en die 'er veelen regt$aarégtn, gelijk de Sterren, altoos en eewiglijk. daniel, Kap. XII: 3. Gedenkt uwer Voorgangeren, die u het woord Gods gefproken heb' hen; en volgt hun geloof na, aanfchouwende de uitkomfte hun¬ ner wandelingen. HULfs, Hcbr. XIII: 7.  VOORBERIGT. JEI et ontwerp van dezen Bundel, en de uitnodiging der Dicht eren tot denzelven, is niet van mij , maar van den Uitgever oorfpt-ongelijk : evenwel wilde ik, op zijn Ed verzoek, niet weigeren het beftuur over deszelfs uitgave op mijte nemen. Niet dan meester(lukken in zulk eenen Bundel te ■willen plaat/en, zou ik denken een min of meer onheufche heandweording te zijn, der liefde van zuiken, die ook hun middelmatig dicht-vermogen wilden te werk fïellen, aan de nagedagtenis van hunnen dierbaren Vriend en Voorganger: di? deed mij liever kiezen wat moejte ie doen op verfcheidenJlukken, die door eenige befchaaving, zoo te maaken waren dat ze in 't licht konden verfchijncn j' 'züo Jat ik flegts weinigen, die al te gering varen, heb afgehard. In de befchaafde ix alles juist niet zoo fraaj gemaaft -als 't wel worden kon, maar zoo goed als mogelijk was met de minfle veranderingen, om het der Dichteren eigen werk te doen blijven; behahen het Naamvers geteekend G. G. waar in ik, eene gebrekkigefchikking der Coupletten door een oneffen regel veroorzaakt, willende wechnemen, tevens, door een gelukkigen inval, de laatfle 14 regels de gedaante van een Klinkdicht deed aannemen , evenwel met behouding der goede zaken welke de hlaaker daar in vervat had. Met dit alles vertrouw ik dat deze Verzameling, zoo als die nu in 't licht komt, de ocgen der Kunstkenneren niet onwaardig zal wezen, en dat verfcheiden flukken daar in zijn, door welke het geheel een treffe'yk jleraad ontvangt. Den Dichteren, die toonden onzer tak kundig te zijn , heb ik hunne eigen fpclling, zoo verre die regelmatig en zig zeiven gelijk was, nauwkeurig behouden. De rar.gfchikking heb ik gemaakt volgends de orde der Jïandplaatfen van den Heer NAHUYS, op deze wijze: dat de Bundel geopend wordt door de flukken, of het ééne maar * 2 fchoont  VÖORBERIGT. fchoone fluk, uit Leyden; daarop volgen die uit Amfleldam, ie naamloze op 't laatjle; daarna die uit Rotterdam, Middelburg, eindelijk nog drie van andere plaat/en. De twee Middelburgfche Gedichten , toelke op andere omfiandigheden zien, wilde ik, ah fterke bewijzen der wederzijds blijvende liefde tujfchen die gemeente en Hem, ook niet agterlaten ; ter onderfcheidingzijn die met een kleiner letter gedrukt. Lief zou mij geweesd zijn, indien verfcheiden Dichters, alhier, in Rotterdam, en vooral in Leyden, die zeer fraaje dichtflukken afzonderlijk hebben uitgegeven, ook hadden kunnen befluiten dezelve bij dezen Bundel te voegen: evenwel, daar die alle (drie of vier , die niet tot de beste behooren, •uitgezonderd) op het zelfdè formaat zijn uitgekomen, waar in deze Verzameling, en ook mijn werkjen in onrijm, in 't licht verfchijnt, kan nu, door de beminnaren van den zalig Overledenen , alles bij elkander gevoegd, en tot 's Mans roemrijke nagedagtenis, door zoo veele eenjlemmige getuigen van onderfeheiden plaatfen , voor de Nakomeling[chap bevestigd, nevens zijne eigen fchriften, bewaard worden. Kan niets, dan God alleen, het gadeloos Jmertelyk verlies yan dezen grooten Man vergoeden, Hij zelf doe dat! Hij doe dat door Zijne Genade en Geest in Zijne Gunst! op dat eerlang de fchorre treurgezangen over de rampen van Kerk en Vtderland, door vrolijke lofdederen, door gezangen van beyrijdinge, vervangen worden. J. C. M O II R. DRUKFEILEN. Bladz. 29. reg. 1. ftaat den, moet zijn de 43- — 17- 18. zijn voor aan de „ vergeten. 80. — boven aan, ftaat bi. 08. ■ 8i. — 20. ftaat Jefns, fnoec zijn Jpfus. ■.' 86. — 5. ftaat Wen, moet zijn Daar.  L IJ K Z A N G OP II E T SMARTELIJK OVERLIJDEN VAN DEN HOOG.EER WA ERD JGE N Ü OOGGELEERDEN II E E R E G. J. N A II U Y S. B eklaegenswaepdig lot ! vevbaczcnd oogcnblik ! Gij perst een traenenvlold uit dikgezwollen oogen, Treft Kerk en Hoogefchool met angst, ontroering, fchrifc, En wordt een naerc bron van teder mededoogen: Dc Vreugd en .Wellust van den Leidfchen Nazircer, De Blijdfchap der Gemeente en 't Oog van alle brieven, Dü groote hahüys, ach! is 't moog'lijk? leeft niet meer; En met hem fterft de hoop op zijn verheven gaeven. Dc Rede en Godsdienst zelfs, van diepen rouw doorboord, Verdommen in den drom van zoo veol bitterheden ; Er wordt geen raed noth troost uit haeren mond gehoord, Maer bange zuchten en beklemde fchietgebeden: A Hee  £ £ Ij K Z A N G E iX Het moedig Heilgeloof, getroffen doordien flag, Verbijfterd cn gefchud, bezwijkt in haer vertrouwen, En kan de rampen van dien doodelijken dag Met geen verklaard gezicht noch zonder vrees befchouweiï-. De braeve Weerhelft van den belten Echtgenoot, Door onvoorzicnen fchrik op 't ziekbed nèêrgeflaegen, Vatt eerst op 't onverwachtst in dc armen van den dood, En wondt bet teder hart van bleekbeftorven maegen: Ze ontvangt geen laetften troost uit den geliefden mondVan haeren besten Vriend, by 't fmartelijk verfcheiden Hij-.moet, onkundig van dien jammervollen ftond, Door krankheid afgemat, den laetften vijand beiden; En naeuwlijks heeft het licht den derden daggebaerdy Of 't ziet den Heilgezant voor eeuwig de oogen fluiten. ê Slag, die Huis en Stad en Kerk en School vervaert, En vreeslijk wordt vooral voor vijf onnoo2'le Spruiten 1 Of fchoon het bang gevoel van uw beklaeglijk lot Zijn invloed niet verfprcidt op uwe kindfche tijden, Toch hebt ge een deugdlijk. recht, liefwaerdig Overfchot "Van dien gewenschten echt, op ieders medelijden: Hoe naeuw 't oplettend oog op uw belangen ziet, Hoe teêr de zorg ook waek voor uwe onnoozle Jaeren, Zij geeft U toch dc liefde eens waerden Vaders niet, 2a-kan geen Moederhart in tcêrhcid evenaeren. Een  L IJ K Z A N G E N. $ Een Moederhart . . . helacs! hoe treurt dat grijze Pand! Ècn bleeke doodsheid fpreidt den adem langs haer wezen, Om dat de woeste dood een Zoon heeft aengerand, Pas evén iü Gods Kerk ten hoogden trap gerezen. Verkwikt met uwen troost de fomb're Weduwvrouw, En leenigt haeren druk, gulhartige Aenverwanten ! Maer neen ... gij zijc te diep getroffen door uw rouw, Door flag op flag beroerd, verfchrikt aen alle kanten. Wiens hart is zoo verfteehd, dat hij geen traenenvloed Met uwe traenen mengt, of weigren zou te treuren? Wat droefheid haelt 'er bij de fmart van uw gemoed, Daer menfcheriheil bezwijkt * wanneer 't U op wil beuren? Viert dan den teugel aen uw klagten en geween, Maer, komt Ü decze troost in uwen druk te ftaedc, Bedenkt, de Godsvrucht zciv' zit fchreiende op den fteerjj" Die 't koud gebeente dekt van nahuys en zijn Gaede. Zij hadt, op dc cerfle maer van 's Mans te vroegen dood» Haer fieraed afgelegd, haer vlechten losgereten , En 't Staetfiekleed* 't geen pas om haere leden floot, Met zijnen Naem doorwerkt, al beevend weggefmeten. Nu zit zij, en... maer zacht., zij loost een diepe zucht. Zij fpreekc.men hoore Haer.. " 't is lang genoeg gezwegen , Dus zegt Zij: " 't hart is vol; het fchreien geeft mij lucht; ^ Wie peilt de diepten van Gods onnaegaenbre wegen ? A 2 „ 't Past  * LIJKZANGEN. „ 't Past mij, met diep ontzag voor zijn al wijzen wil, „ Zijn doen als Majefteit en Heerlijkheid te prijzen, „ En, onder 't zwaer gevoel van Zijne flagen ftil, „ Aen Hein Gerechtigheid en Goedheid toe te wijzen: „ Maer, zulk een flagMielaes! mijn nahuys weggerukt, J, „ En al mijn hoop op Hem in ijdelheid verdwenen! j, Is 't goedheid , ach! zoo diep te worden neergedrukt ? „ Wacrom heeft zulk een Zon zoo fpoedig uitgefchenen? „ Zijn dit de vruchten, die de godgewijde Jeugd „ Van zijn geleerd vernuft en arbeid dagt te plukken? „ Is dit de zegen, die dc Kerkbruid hadt verheugd? „ Kon dit vooruitgezicht Haer ftreelen en verrukken ? Nu zal noch Middelburg, noch Maes-noch Amftelftad, „ Daer zijn begacfde flem klonk door de tempelchooren, „ Haer Zoonen zenden, om den kostelijken fchac „ Der Godgeleerdheid uit zijn Guldemond te hooren. „ Nu zal de Vrijgeeft niet meer beeven voor de ftem, 3, Die 't Euangeliewoord zoo bondig wist te ftaeven; Geen dwaelefid onverltand meer zwichten voor de klem „ Van 't krachtig onderwijs, dat zijne lesfen gaven. Door zijn vercoogen wordt geen zondaer meer bekeerd, Geen overtuigd gemoed op Jefus kruis gewezen, „ Geen zwakke ziel gefterkt, geen ongeloof geweerd, „ Ccen traeghcid opgewekt, geen ziele wond genee-zen. „ 't Uit*  LIJKZANGEN. 6 „ 't Uitmuntend Bijbelwerk-, 't welk zoo veel heils belooft, „ Door Hem en klinkenberg zoo rustig aengevangen, „ Zal nahuys naem niet racer verwonen aen het hoofd, „ Noch nieuwen vcorraed uit zijn fehrander brein erlangen. „ Zijn Werk blijft onvoltooid: wie zal het ander deel „ Van 's Tarfers Zendbrief aen Philippi nu onileeden ? ' „ Verdwacsd voorukgezichtJ 'k beloofde mij te veel; „Ook Lceraers zijn een merk der wereldfche ijdelhedem " „ Hoe meer mijn peinzend hart op dccz' gebeürt'n» ziet, „ Hoe meerder ftoffe ik vind voor mijn bekommeringen, „ Daer duistïe nevels, van nabij en in 't verfchict, De doortocht weigeren aen mijn bezegelingen. " , Godvruchtc Dich:ers! heftop Hem een treurlied aen! , Oprechten, volgt hun toon .flaet nevens mij aen 'tfcnreienï Hij, die zoo teder uw belaag plagt voort te ftaen, „ Der Deugd en Goëls Vriend, uw nakuts is verfche.cn. Verfcheien , naer 't bedel der eeuwig. Oppermagc.. Verheven denkbeeld! 'x welk mijn tegenfpraek moet dillen, " Mijn onrust lecnigt, en mijn klemmend leed verzacht: Heer' GijzijtGod! Gij wilt, en zoude ik anders willen? " »t Is alles Goedheid, wat de hoogde Wijsheid werkt, * >t welk fchemerc voor de draelea Schoon onskortzigtig oog, t welk lenemet ' DerongefchapenZon, haer doelwit niet bemerkt, „Noch al de diepten van Gods wegenkan bepaelen. A 3  '6 L I] K Z A N G E N, „ Ik zag misfchien dc Bron der zaligheid voorbij, '9, En was te bijftcr met het werktuig ingenomen ; ,, De hocge Godheid duldt geen afgoón aen Haer zij-, fi, Die heiligfchennis is haer Eer te nae gekomen.' „ Zou wel mijn Ziclsarts, door't gevoel van dit verdriet, „ Mijn lackbaer fteuncn op den vleefchen arm geneezen ? „ Hardnekkig kwaed verdwijnt door zachte ftooving niet; „ Voor harde kwastea moet een fchcrpc beitel wezen. „ Acht wel uw Lecracrs hoog om't werk hunaenbetrouwd, 't, Als medewerkers van uw blijdfchap, Heügczindcn! „ Maer weet, indien gij hun afgodifche outcrs bouwt, j, Dat God uw hoope met hun adem op kan binden. „ Leert door uw fchaede dan: fchqon nahuys niet meer is, j, Dc kracht van uwe kracht zal voor uw welvacrt waeken, „ En haere heerlijkheid in uw. behoudenis t * Door and're midd'len , naer heur wijsheid, kenbaer maeken. „ Gods woorden zijn getrouw: dat weet mijn Lieveling, ,, Van 't lighaem deezes doods in heerlijkheid ontbonden; De Seraphshieven, in den ruimen hemelkring, Een driemael welkom aen uit duizend duizend monden, Hoe weidt de vlotte ziel, gekuischt door Jefus bloed, In 't eeuwig heilgehcim der zalige voldoening ! „ Hoe roemt Hij, juichend van zijn Wederhelft ontmoet, 3, Met Haer de waerde van den losprijs der verzoening! „ Daer  I, IJ K Z A N G E N. 7 „ Daer zal geen aerdsch belang, in 't rijk van vreugde en rust., „ De reine zaligheid van hun genoegen hind'ren, „ Men kent geen rampen meer aan de eeuwig blijde kust; Zij zorgden hier beneên voor 't heil van hunne KindTen. " „ Ik hoorde 'c waerdig Eaer , met Jefus Geest vervuld, „ Op 't ziekbed uitgeftrekt, hun Kroost aen God bcvcelen, „ En zag de blijken van hun hoop, geloof, geduld „ En ed'lc dankbaarheid in hun bedrijven fpeclen. ' „ Die overdenking 'dort een balfem in mijn wond ; M Ik weet, dit dierbaer Pand was mij ter leen-gegceven: „ Gij, die gedicht zijt door dc leer van zijnen mond., „ Berust in God, en let op zijn voorbeeldig leevenJ „ Ik zal zijn fchriften, dien geleerden letterfchat, 3J Waer duerzacm voedfel voor den geest in is te vinden., „ Die Bijbelwijsheid en Rechtzinnigheid bevat., ,/ln zuiver goud gekast, aen beide dc armen binden. " „ 'k Zal, roet mijn halsvriendin , *t vertrouwend Heilgeloof, „Door Goëls woord gederkt, op zijn Genade wachten, " „ En, voor de dern der zonde en ijd'le wereld doof, „Mijn voorrecht, en mijn plicht voor de eeuwigheid, betrachten. Gedenk aen uwe Kerk , weldacdig Opperheer! „ Vertroost de Hoogcfchool, cn heilig uwe üagen! " „ Een Geest der Wijsheid daele op uwe knechten neêr! , Leer elk berusten in 't vrijmagtig wclbehaegen ! A4 Da  8 L IJ K Z A N G E N. De Godsvrucht; zwijgt.. en ik zeg Arnen op haer bed.' Die onderfteuning kan dc ontroerde harten fterken ; Leert dan-, fchoon 't zwaer verlies u billijk fidd'ren deê, Mijn Leidenaers, op 't nut van Gods kastijding merken. God fncedt uw blijde hoop met mijn verwachting af; Ik dacht Hem voor uw oog ten kanfel op te leiden, Maer Uw-Bezaleël zal in het zwijgend.graf Uit u geen bouwftof voor Gods wooning toebereiden. Zoo deeze nieuwe roede op 't ongevoelig hart ,Vergeeffche flagen fpilt, gij zult uw fchuld verzwacren; Daer onboetvaerdigheid herhaeld kastijden tart, Zal zich Gods Recht in al zijn, ftrengheid openbaeren. Hebt gij den vroegen dood van hoog vl iet niet betreurd,. Die de aendacht aen de klem van zijne reden boeide? Is van der kemp u niet van 't bloedend hart^gefcheurd, Wieas ziel van ijver voor 'c belang der waerheid gloeide? En na hu ys, die de breuk des Laetften heelen zou, Wordt in dat zelfde ftip aen 't fterflijk oog onttoogen: Geen bloot geval heftiert die bronnen van uw rouw, Neen .. maer deonzichtbreHand van 't werkend Alvermooge*, Merk dêeze ftemmen op en leer gerechtigheid; 't Is tijd, Gemeente, 't hart op uwen weg te zetten; Verkies den dienst en vrees der hoogfte Majefteit, JSTaer 't heilzaem onderwijs der Euangelicwetten,  L IJ K Z A N G E N: S> Wijd uwen eerbied aen de naegedachtenis Van nahuys; let op 't heil der afgeltorven vroomen: Het derven is gewin, dacr 't leeven Christus is, Die door zijn dood den dood zijn prikkel heeft ontnomen. Welzalig, die zijn huis niet op een zandgrond bouwt, Hier door 't gcloovc leeft, en in den dood vertrouwt! A. van ASSENDELFT. Prcdikqnt te Leiden, A5  D E T;R E U R E N D E KERK OVER HET AFSTERVEN VAN DEN BEROEMDEN HOOGLEERAAR G. J. N A H U Y S, DOOK. HEM UIT DEN HEMEL GETROOST. T erwijl het Leyilsch Atheen om 't onverwacht verfcheïcn, Van zijnen guldenmond, den grooten nahüïs, treurt; Terwijl dat zwaar verlies zoo groot als klein doet fchreien ; Terwijl de Godsdienst zelfs die droefheid billijk keurt; Terwijl mijn treurig hart, met Neêrlands Kerk bewogen , Het eeuwig albeftuur eerbiedig hulde doet: Hield mij de Dichtkunst in verwond'ring opgetogen. Ontfteekende in mijn borst der dichtren ijvergloed ; Zij deed, op mijne beê, den Godsvriend zelv' dus hooren: Toen hij zijn intreê deed in Salems hooge chooren. Mijn groote Goël! wat is dit!. . . . Ben ik reeds boven 't ftof verheven! . . . . Mag ik , bekleed met blinkend wit, Reeds voor uw' Troon bij de Englen zweeven ! 'kHad  t IJ K Z A N G E N; n 'k Had in uw Kerk den hoogften ftand; fkHad pas het eerkleed aangetogen; Mijn luister fchcen , als Diamant, Te fchittereq ia ijders oogen. Dit was op aard mijn zwaarfte kruis; Ik kende mijne zwakke krachten , Koe hoog geroemd! 'k was in uw huis, Een dienaar, die uw hulpmoest wachten.] Ach, had al 't vroomc volk den lof, Van 't gene ik was aan u gegeven! Hoe groot ik fchcen, ik bleef tog (tof, Nu zien zij 't die op aarde leevcn ! Wie ziet uw wijsheid , wie uw' raad, Zo vol van liefde , trouw en waarheid; Dan hij, dienge in volmaakten ftaat Het licht doet zien in uwe klaarheid ? Nu , met een opgeklaard verftand, Val ik eerbiedig voor uw voeten! 'k Zie in uw werk het juist verband; Dat gij, Gods Zoon, mijn fchuld moest boeten. Nu, zie ik mijn verheerlijkt hoofd , Omringd met Goddelijke ftraalen; Gij hield uw woord; gij had beloofd Dat ik met u zou zegcpraalcu. ^ ^  'ek LJIKZANGEN. *k Zie U aan 's Vaders Rechterhand, Voor Zondaars, 't Pricstenverk verrichten; Uw bidden houdt hier eeuwig ftand, Ten troost van die uw Sion ftichtea. Hoe glansrijk praalt gij! welk een floet Van duizend Troonen! duizend Magten l Eenpaarig vallen ze u te voet, Gereed om uw bevel te wachten. 6 Vreugd, die nog mijn vreugd vergroot! Ook gij reeds in dit Choor, mijn gade! Ook gij hier , boven ramp en dood!.... Zing nu met mij ,, Triümf Genade." Kort werd de huwlijks band gefcheurd; Wij weten nimmer hier van fcheïen. Wij worden daar om laag betreurd; Maar onbekend is hier het fchreien. Wij knielen 't zaam voor Goël fieër; Wij zorgen voor geen aardfche zaaken, Gij Jezus! zijt een magtig Heer, Die 't met ons Kroost ook wel zult maaken. Gedenk aan uwe Kerk in nood! Hoed haar in Nederlands gevaaren! Wil haar uw' naam, als goed en groot, Schoon gij mij wechnaamt, openbaaren. Schenk  L!]KZ, ANGBü 13 Schenk aan dc Leeraars moed en kracht; Wil aan de Hooge School gedenken, En weêr , ten blijke van uw magt , Een betïèn in mijn plaatfe fchenken. Toon dus uw gunst en heerlijkheid; Uw akker zal dun weeüg bloeien , De jonglingfchap, die mij befchreic, Zal dan als hoogc Ceders groeien. Het zij uw volk tog evenveel , Hoe gij verkiest uw Kerk te bouwen; Och ! mogt het zijn belang, geheel, Aan U geloovig toevertrouwen! Hoe kroont ge mijn geloof en hoop! *k Zag lang den eerprijs opgehangen; En mag, aan 't einde van mijn loop, Dien, door uw vrije gunst, ontvangen. Dat dan mijn lofgalm, u ter eer, Op hoogden toon worde aangeheven !...*'• Uw heil, ö Eeuwig Opperheer! Geef juichllof voor dit eeuwig leeven! Hier zweeg de Dichtkunst, die mij gunstig hadt geleidt; 'b Steeg gaarne hooger op , maar voelde een innig vrcezea.' Zij fprak tot mij ; „ Gij weet, wat Gods Orakel zeit: 'c Is niet geopenbaard, wat wij dan zullen wezen." J. ROSIERSZ*  KLINKDICHT OP HET TREURIG AFSTERVEN VAN DEN BOOG-.EERWAARDIGEN HOOG GE LEER. DEN EN GODZALIGEN HEERE G. J. NA II U Y S. ag van donkerheid voor Kerk en" Vaderland ! 6 Doodelijke dag ! wie wil, wie zal niet weenen! ö Zuil van 't Leidsch AtheenJ p Sions dierbaarst pand! Mijn nahuys! Ach! gij fterft! uw licht heef,; uitgefcheenen. Aanbidlijk God ! uw weg is boven 't hoogst verftand. En echter moet mijn ziel zich mee uw wil verëenen : ö Ja! dit is mijn plicht!... ja 'c is door uwe hand Dat een onfehatbre fchat met nahuts is verdweenen- Daar ligt nu 't Pronkjuweel van Neérlands Kerk in 't fiof, De lust der Nazireers, de hoop op Leydens lof. Dan, de eeuwigheid ontdekk" waarom hij thandsmoestfneeven, Wee! Wee! zo God hem heeft van Neérlands ftraf bevrijd! Gewis , zijn dood was 't eind van zijn roemruchten ftnjd. Hij ftierf, met zijne Gade , om 'e zaam volmaakt te leven. Amfterdam 12. 0&. 1781 j. van LAAR.  BIJ GELEGEN H El Ö VAN HET ONVERWAGT en SMARTELIJK AFSTERVEN van den HOOG-WEL- EERWAARBEN, GODZALIGEN en HOOGGELEERDEN HEERE G. J. NA II U Y S. T erwijl een ganfche rei van wakkre Puik-poëten Des grooten «tHnvs graf met Lijk§ipresfen ciert, En elk van hun om 't zeerst een Eerzuil^ tracht te ftichten. Dien braaven Lceraar waard', in 't hart van Ncêrlands volks; Gevoelde ikonverwagts de Dichtlust in mij leeven; Mijn koude borst ontvonkt door gloeiend ijvervuur; De Lier, zo langen tijd mistroostig weggefmeeten, Wicrd ijlings opgevat, 'k hief ook een Rouw - zang aanDan , 'k vvierd wel rasch geftuit, en moest mijn opzet ftaaken* Zo dra het onderwerp dat ik bezingen zou Mij voor mijne aandacht kwam , voelde ik mijn moed begeven, Het dichtvuur uitgebluscht, de denkings-kracht verftornpt Moet  k6 LUK ZANGEN. Moet bij een Dichter, die een Lijkzang recht zal zingent Een teér aandoenlijk hart, een juiste en kiefche fmaak, Een vindingrijk vernuft, een fchilderend vermogen, Te zaarri vereeriigd zijn; dit ailes vond ik niet. Het echt Carafter, toch, naar waarheid afcemaaien Van zulke Mannen, waar een Eeuw van zwanger gaat, In 't melden van hun lof het rechte fpoor te houden, Wie is tot zulk een taak , zoo moeilijk, recht bekwaam ?.. t Terwijl ik dit bedacht, kwam Godvrucht mij verftooren, Zij fprak mij minzaam aan: Waar toe uw geest vermoeid? Waar toe aan Dichters werk uw handen toch geflagen ? Uw pooging is vergeefsch; dit werk voor u te zwaar. Dan, gij behoeft daarom niet gansch en al te zwijgen; Ontbreekt u buuwftof tot een Graf - en Eerezuil, Om 's Mans gedachtenis te doen in zegen blijven , 1 Zijn dood verfchaft nogthans een ruime denkensflof. Bedenk flechts, dat een Man, zo rijk bedeeld in gaven, Op wien gansch Nederland met ftaarende aandacht zag, Van wien Gods Kerk vooral een rijken zegen wachtte, Die 't Leydsch Atheen ten zuil en cieraad (trekken zou; Dat zulk een waardig Man, in 't beste van zijn leven Den vegen adem geeft en daalt in 't fomber graf; Wat leert het u en elk? — o Mensch, gedenk te flerveni Al wat gij heb: te doen, doe dat met al uw magt. De  L IJ K Z A N G E Ni if De menseh is als een bloem, die 's morgens ftaat te prijken, Maar eer nog de avond valt in 't flof ter neder ligt; De mensch is ijdelheid, hoe vast hij ftaanmoog , te achten; Men wacht' van 's menfehen kind dan nimmer eenig heil! Zie hier Gods vrijmagt, met een nimmer faalbre wijsheid, En met Rechtvaardigheid en Goedheid (leeds gepaard; Hij die een Nahuys gaf, neemt onverwagt hem weder j Juist toen zijn aardsch verblijf het allerr.oodigst feheen. God , die nooit antwoord geeft van al zijn groote daden, D!e ofis van agtreü tooiit het doel van zijnen Raad, Zet 's Schepfels wijsheid pal, die 't anders zou begeeren, Maar dikwerf enkel dwaas, verkeerd en zinneloos. Dat zij die, langs den weg van nüestig letterploegen, Kloekmoedig ftreeven naar der wijsheid hoogde trap , Bcfcffcn, dat tot God in Chriftus wcêr te keeren, Alleen de wijsheid is die hen onfterflijk maakt. Beziet ge in zulk een licht uw' afgeftorven Leeraar, Dan was hij waarlijk groot, bij uitdek hoog geleerd; En wenscht gij na zijn' dood hem op het hoogde te ceren, Schrijf op zijn grafzerk dan dit kort getuigenis: „ Hier ligt een Adams Kind, in fchuld en fmet gebooren; „ Maar die tot God bekeerd, door een oprecht geloof, In Jefus offerbloed verzoening heeft gevonden, „ En Gods getuigenis geloofd heeft cn telcefd. B „ Hij  r8 L IJ K Z A N G E N, v, Hij flierf gelijk hij heeft gepredikt cn gefchrceven , „ In 't blij1 vooruitzicht van rolmaakte zaligheid : 3,,Elk oog' zijn voorbeeld na; zie de uitkomst van zijn wandelr „ Zo blijft zijn Naara- geëerd hij 't laatfte Nageilacht". Mier zweegdeGodvrucbt;... denk hoe dit mij 't hart moest treffen..,. Och wierd van groot en kleen die taal toch recht erkend! Och mogt daartoe ook dit een nuttig middel wezen, Dan trof mijn Zang, hoe laag, een grootsch een edel doelf P. B E M A N„ MIJNE  MIJNE AANDOENINGEN OF DEN ONTIJDIÖEN DOOÖ VAN DEN HO O G Ë È R WA A RBIG E N EN HOOGG E LEERD È N li E E li E G. J- N A II U Y S. 4"* ó Klaag-  M h IJ K Z A N G E % 6 Klaagftof, rijk om uit te weiden. Treur, treur nu, Hooge School van Leyden! Wil met mij Lijk-Cypresfen fpreiden, Beween dien fehat, Dien Gij vijf maanden flegts bezat, Dat Pronkjuweel van uwe Stad, In wien! genot Gij fapjdfchap had, En ftof tot zingen : Daar nu de wakk're Jongelingen ,Hun hart tot droefheid voelen dringen. Om 't zwaar verlies de handen wringen, En kermen al: „ Moest zulk een Held op Sions wa/, „ Dan fneuv'len? treurig lotgeval! „ ó Slag! die ons nog heugen zal. In lat're tijden! „ Hoe mogten wij ons hart verblijden, „ Toen nahüys zig aan ons wou wijden, ,, Om ons tot opbouw niets te mijden; „ Wat Ichoone kans „ Had elk van ons tot wijsheid thans, „ Bij 't flonkerlicht des grooten mans! « Dan ach.' die Zon, zoo rijk in glans, „ Ging treurig onder, tt Dqt  L IJ K Z A N G E N. , Dat iichc des tijds en Ncêrlands wonder, „ Der Kerk - gefchiedcnis vcrkonder , „ Die Zions vreede en Horebs donder, „ Mee zulk een kragt „ Als nadruk voor elks aandagt bragt; „ Garnaliël, door ons geacht „ Gelijk een noordfter in den nagt, „ Is nu verdweenen., „ Die wagen Ifraüls is henen „ Naar 'c hemel - koor , en laat, in 't weenen,' „ Ons met Elizaas klagt vcrëenen, „ Bij 't fomber graf! „ Hij zwijgt, die gulden lesfen gaf, Die 't koren fcheide van het kaf; Hoe maalde Hij ons Jefus afl Hoe zagt! hoe teder! „ Daar ligt die fchoone Hemel-Ceder, „ En met Hem onze blijdfchap neder; s, Nooit krijgen wij een nahüys weder; „ 't Is afgedaan ! " Ja Nazireers! het doet mij aan; Door zijn ontijdig heenen gaan, Voel ik, daar gij ftorc traan op traan, Mijn ziel doorboorea.  ■66 L IJ K Z A N G E N. Ik wil n niec in 't klagen ftooren, Met regt doet gij u raad'loos hooren; Gij hebt een grooten fchat verboren, , Met Neérlands Kerk, Wier klaagftem , in dit worftelperk , Dringt door de lugt en 't bruine zwerk ; Maar die des Hemels Raad en werk, Moet fchreiend eeren: AI moet ze een' Mofes thans ontbeeren , Die in de bres Gods wraak kon keeren, Een Paulus, wiens voortreflijk leeren, Eiks ziel door drong. Oud Beierland! Gij kent die tong, En taal die hart en ooren vong, Die u naar God en Christus dwong, Met klem van rede. Het heugt u nog, Godvruchtig Eedef Met Middelburg, wat werk Hij dede, Om u te dringen tot den vrede, En 't heilgenoc. Ja Rotterdam! Gij danktet God, Voor zulk een overdierbaar bt, Toen, op 't Gebed, ook nahüys tet ü wilde komen. Het  L I] K Z A N G E If, tf Het ftreclt u dikwerf nog, 6 vroomen! Hoe deeze Gods-rivier de ftroomen Van heil deed klimmen tot da zoomen: U w treurend hart, Voelt, door dit zwaar verliet verward, Der bkterheên der felfte fmart; £n hoe gaat gij in 't aaklig zwart, Mijn Amitellaaren! Wat kon dat brein de Schrift vcrklaarcn, Op zin, verband , cn oogmerk üaaren; Hij blonk bij 's Hecren Priefterfchaaren, Gelijk een Zon. Een Man die 't werk met God begon, Irt 't preeken zondaars overwon, En Jefus aanwees als een bron, Van heil en zegen, Nu kwam Hij hun eens biddend tegen; Dan Het. Hij 't Wetwoord wel eens wegen ^ Dat wand en zerken ooren kreegen, In 't dond'rend uur. Maar ftraks bood Hij van Sions muur. Weêr vrij geleide in Gods beduur. Qntvlamd door Godlijk Pinkftervuur , Vol Geest en Leven, Hij  *3 L IJ K Z A N G E N. Hij deed Gods volk ten Hemel ftreeven, Ja boven Lugt en Starren zweeven , Bij 't Brood en Wijn, aan hun gegeven In 't Avondmaal: Wat fprak die mond dan Eng'len taal! Men zag een Mofes • Hemelitraal. Op Hem veripreid, bij 'c Gods-onthaal Daar 't Manna regent: Hoe werd Gods volk aldaar gezegend, Met Jefus liefde mild bejegend, Terwijl het hart, zijn Kruismin weegend, Riep vrolijk „ Ja! Wij zijn nu de Uwe door gena: „ Uw Dood op 't bloedig Golgotha; „ Is in dit Uur ons Siloa: O heilrijk fterven!" Wat mogt ik, in mijn ommezwerven, Toen raad, beftuur, en troost verwerven, Daar ik, helaas! U thans moet derven, Met rouw belaên. Ik was bedaard, doch liet een traan, Toen ge ons vergastte in 't henen gaan , Op 't heil dat Jefus onderdaan Nog ftond te wagten: Dit  LIJKZANGEN. Die wederhield den drift der klagten; ik trooste mij in die gedagten, ,, Hoe zal Hij Sions leed verzagten, „ In 't Leidsch Atheen „ Ga (dagt ik ) pp bun fmeekgebeer.; „ Ga, ted're Godsvriend! ga dan heen: „ De groote Meefter volge uw treen , „ Will' U behoeden, „ En de Yflad haar gemis vergoeden." Dan ach! wat onweersbui aan 't woeden, Beftormde Uw huis met tegenfpoeden , Van 's Heeren handl Gij met uw Huisvrouw aangerand Door felle Koortfen overmand, Zaagt U omringd aan alle kant Met bitterheden: Geen Neerlands worst'len in gebeden » ■Geen pooging die uwe Artfen deden, Weerhielden 's Doods verhaaste Ichreeden , Om 't Levenslicht Te rooven door zijn fcherpen fchigt: Uw Gade wou haar laattten pugt Nog doen, toenze in 't geloof geftigt Op God mogt bouwen. 25 Ga"  gó L Ij K U N G Ë N, Gfa, fprakze „ Wil mijn Man ontvouwen , „ Dat nu in 't ftil geloofs • vertrouwen , „ Öm God in zijnen Zoon te aanfehouwen 9 „ De Medicijn De fterkte van zijn haft zal zijn, 4, In 't woên der felfte koorts en pijn. * * En zweeg.... ftraks viel de tijd-gordijn, En zij was boven! Gij, onbewust van dit berooven, Verhieft uw hart naar 't hof der hoven, Vergat voor 't laatst uw ziekte in 't loveö Van uwen God. Na werd ook 't laaste en overfchot Der kragten van uw vleesch geknot; Gij ftierft ....' maar, o volzalig lot! Uw Geest, ontflagen, , Werd met Elias Gloricwagen , Terwijl het duizend Eng'Ien zagen, Ten derden Hemel ingedragen, Tot voor Gods throon l Straks werd u de overwinnings kroon , Door God den Vader aangeboón; Ge ontvingtze, en wijddetze aan zijn Zoon, Met lofgezangen. u Gij  L IJ K Z A N G E N". 51 }, Gij die voor mij aan 't kruis woudt hangen 9 „ Moet (hieft gij aan) al de .eer ontvangen, „ Eeuw in eeuw uit, in Gods - gedrangen, „ Met harp en lied." Dan hoe verrukkend ftond gij niet; Daar elk u driemaal welkom* hietDat gij daar ook uw Gade ziet, In 't koor der koorcn [ „ O Vreugd ï o blijdfchap ons befchooren.' Riept ge elk „ daar 't leed ons nooit zal ftooreuJ':' Hoe liet gy toen den lofzang hooren Te zaam gepaard l Met al het Geeftendom gefchaard: Terwijl mijn oog vast dankend ftaart, Op uw geluk, dat blijdfchap baart En ftof tot zingen. Och kon ik mijn gemoed bedwingen, In al de bitt're folteringen; Om uw geluk van vreugde opfpringen En daar ge uw ftrijd Met eer, in zulk een bangen tijd, Zo vroeg, het dreigend leed ten fpijt Met uwe Gade ontworfteld zijt, Mijn traanen droogenl Maar  32 L IJ K Z A N G E N. Maar ach ! fla ik op Sion de oogen, Daar gij haar zijc zo. vroeg omtogen, Dan wordt mijn hart op nieuw bewogen Voor 't Algemeen. Hoe fchraagdet gij het Leydsch Atbecn, Om 't Lotgeval der Kerk te ontleên ; En zoudt eerstdaags als Leeraar treên, Op hunne Itraaten. Daar nu, o trcurftof boven maten! We u in den Grafkuil te Utrecht laten, En 't bang gekerm ons niets kan baatcn Noch Nederland, Dat,thands geplaagd aan alle kant, U misfen moet, o waardig pand ! En voelt daarin des Hoogflen handMet zwaare flagen. Wie zal uw oude Moeder fchraagen , Uw vijftal Kroost de traanen vagen, Uw Broeders fmerten helpen draagenIn dubb'Ien rouw ? Zo God Hun niet, naar zijne trouw, Verfterken en vertroosten wou, Gewis, diefchaar, bedrukten zou Met ons verfmagten: Dan,  L IJ K Z A N G E N 33 pan, jefus boort hun jammerklagten, Hij zal hun leed en Tuiert verzagten, Ze mogen op zijn' bij ftand wagten; En Sion mcê. Mijd nahüys zjnd volmaakter beê Tot God, voor Kerk en Neerlands vrcê, Dan hier in 'c bittere ach en wee: Zijn liefdebanden Bcftaat geen dood nu aau te randen: Wij houden hier ook liefdepanden; Zijn fchiifteu blijven ons in handen : Dit zalft de wond, Verzagt het misten van dien mond, D;e ons door liefdekoorden bond; En geeft voor ons en 't nakroost grond Tot moedig hopen, Offchoon de Vijand ftorm moog loopen, Dat niemand Sions muur zalfloopen; Het hart van Jefus ftaat nog open, Om met vermaak, Te waaken voor zijn eigen zaak, Hij is voor 't Schip der Kerk de baak, En Stuurman, dat geen ramp hun naak* Of oio doe komea*. C Hij  34-" L IJ K Z A N G E N. TREUR- Hij weet en bank en klip en droomeh; Hij kan dc woede winden toornen; Zoo is geen ftranden ooit te fchroomen, Schoon 't kraakt cn bcefr. Nu Jefus in den hemel leeft, En \ rijks - beduur in handen heeft, Zal Hij, fchoon Satan tegendreeft, Zijn Kerk regceren. En daarwe nahüys thands ontbceren Mogt elk zig tot dit voorbeeld keeren, En elk in tijds het derven leeren Door dezen flag. D. C O O P S, w. z.  TREURGALMEN B IJ HET STERVEN VAN DEN VOOR TREF FEL IJ KEN G. J. N A II U Y S, XÏ -laas wat ramp, Wat onverwachte llag, Doet Höogefctjool en Kruiskerk zuchtend boeven, En vult de lucht alom met droef geklag! Moest dan alweer een braave Godstolk fnecven ? Ontrukt dc wreede en nooitverzoenbre dood Ons 't Pronkjuweel der Godgewijde fchaaren, Een Man, in deugd en Bijbelkennis groot, Alom beroemd door keurig Schrift-verklaaren ? Vak nahüys? ach , hoe flort elks bang gemoed? Geprangd door druk , een zilten traafienvloed ! C a Moes*  s$ L IJ K Z A N G E N. Moest dus te vroeg die groote Leeraar derven ? Zwijgt eeuwig 's Mans befprackte en gladde tong ? Moest Neêrlands Kerk in hem haar ooglijn derven? Hoe zucht het hart, dat vaak zijn reden vong? Het wijsheids-choor, dat korts hem in zag wij Jen Zit diep bedrukt, en hanpsc het rouwfloers om; Mogt Lcyden reeds zich met de hoop verblijden , Dat Hij eerlang, in 't Godüjk Heiligdom-, Haar dichten zou, thands zit z;j droef te weenen: Haar nahüys dierf, zijn licht heeft uitgefcheenen» ó Ja ! de dood, die niets in 't woên ontziet, Geen wijsheid, deugd, noch hemel waarde gaaven,. Hij, die den Vorst , trots al zijn rijks - gebied , Zoo weinig fpaart als de allcrarmde flaaven;. Trof ka-huys ook; hij joeg in 'c gistend bloed Een heete koorts, die 't gif verfpreiddc in de ad'rcn; Daar lag mijn held; elk zag met fnellen fpocd Dtn jongden dond van zijnen leeftijd nad'ren; G.-en zuchten hielp , zijn mond blies, met een' fnik Den adem uit.... htfc beefde elks hart van fchrik! Trei»  L IJ K Z A N G E N. 3/, Treur nedrig E.le, cn ftort vrij traanenbeeken , Hebt g:j het eerst dien dierbren Guldenmond Met zoo veel kracht het heilwoord hooren preeken; Met recht grieft u ook deze droeve ftond. Oid Beterland] wie zal uw zielfmart maaien? 'c Geheugt u nog , hoe ook mijn heilgezant. Daar God zijn werk met zegen wou beftraalcn , De waarheidsleer bij u heeft voordgeplant: Zoudt gij dan niet met Rhijn en Amftel treuren, Daar gij hem dus voor eeuwig weg zaagt fcheurea ? Treur! Zeeuw fche hoofd - en grootfte haridelftad; Om hem, die ook vol ijver, u ten besten, Zoo vol beleid, den hem betrouwden fchat, Op woeker lei in uwe ruime vesten. Herdenk hoe hij, met pinkftervuur vervuld, Uw Tempels deed van Ebals vloekftem klinken; En 't angftig hart, belaên met zonde en fchuld, Naai- Jefus wees, om uit die bron te drinken — Dan ach! hij ftieff... die Godsman, met den Geest Zoo rijk bedeeld, uw nahüys is geweest. c 3 G1i  58 LIJK2ANGEN. Gij kospftad, aan dë Maaze en Rotte - zoomen Loos vrij uw' druk, om uwen hemeltolk. De Godskerk zit bedrukt aan uwe ftroomen, Om hem, den lust van 't Goëllievend volk! Hoe treurdet gij toen hij u moest begeeven, Daar God hem riep aan d'Amftel en het YDan bleef zijn hart in liefde aan u nog kleeven t Die liefde brengt uw droefheid fterkte bij, De vreugde wijkt, elk valt nu aan het fchreien, Pm nahüys.. ach! helaas te vroeg verfcheien! Bataafseh Atheen! daar ligt uw hoop in 't ftof! Moest deze fmart uw gulle vreugd vervangen? Gij zaagt uw' Vriend, bekleed met eer en lof, Korts in uw veil het choorgcwaad omhangen. Wat mogt gij niet van zulk een' grooten man , Zoo rijk begaafd, zoo doorgeleerd, verwachten? Hoe treft die flag, dien niets verzachten kan ? Gij mist hem in den bloei van zijne krachten; Nu hij vol moeds, ook als uw' heilgezant, Den hetdersltaf zou neemen in de hand. Met  L IJ K Z A N G E N. $| Met recht dan (lort ge, ó Rhijnkerk, zilte traanen, Daar gij uw vreugd zoo ras verijdeld ziet; Uw kerkzon moest, zelfs eer zij opging, taanen; Uw nahüys ftierf, zijn glans is reeds tc niet. Doch wie ook (tof tot droef geween mogt vinden, Gij bovenal, ó fcheeprijk Amfteldam ! Hoe kermt de fchaar der waare Godgczinden, Daar God zoo ras dien heiltalk tot zich nam; Het pronkjuweel van haar gewijde choorcn, Die menigmaal de harten trof door de ooren. 6 Stad aan 't Y! hoe knelt dc druk uw ziel! Als gij befeft, wat fchat van kundigheden En gaaven in uw nahüys u ontviel; Wat preekbelcid en krachtige gebeden, Gij uic zijn' mond zoo dikwerf hebt gehoord: Herdenk hoe vaak zijn hart van ijver gloeide, Voor 's Hoogden eer en 't ceuwigblijvend woord , Daar van zijn tong een ftroom van wijsheid vloeide, Streed hij vol moeds voor de echte waarheidleer ; De vijand zwichtte, of lei de wapïns neêr. C 4 „ Doe!»  40 L IJ K Z A N G E N. Doch neen! ik zwijg die reeks van hemel- gaavea, Te noemen, wekt nog grooter droeffenis; Die rijke fchat is met mijn held begraaven; Treur Ykerk! treur, ja fchrei om uw gemis. Gij zaagt, reeds vroeg in 't jaar, een Godsman fterven. Uw' Rütger, vol van hcmelweetenfchap; En kort daar na moest g2 ook uw' nahüys derven, Daar God hem riep toe booger ceretrap; Dit troostte u toen, dat hij ten nutt' zou (trekken , Voor Neórlands Kerk, en Nazirecrs verwekken. <$♦*•$» Hoe trefc u dan deze onverwachte finart, En rijt op nieuw uw diepe zielwond open; Hoe fchreit het oog, bij *t bloeden van uw hart! Daar ligt uw vreugd, vergeefs is al uw hoopen ; Mijn Amfteldam!... doch Haak uw' bittren druk , Uw Godstolk leeft, hij leeft in zaalger kringen! Juich, fchoon gij treurt, juich om zijn groot geluk Daar hij, in 't choor der blijde hemcllingen, Zijn' Bondgod roemt in *t galmend zegelied, En 's Vaders Zoon in 't eeuwig heillicht ziet, Zoudfc  L I] K Z A N G E N. %i Zoudt gij dan nog om hem angstvallig treuren, Ó Sions kroost ? neen, denk om *£ heil dat hij Omhoog geniet... dan 'k zie de wolken fcheuren, Mijn oog bezwijkt... wat licht!., wie nadert mij, Btfcheenen met den gloed der hemelftraalcn.... 'c Is nahuysI ja! het zilverwit gewaad, Zoo rijk van gloor , waar meê hij nu mag praaien, Geeft blijken van zijn hoogverheven ftaat Wat heerlijkheid!.... het fcherpsc ziende oog wordt duifter, Bij 't ftaaren op 's mans gadeloozen luifter. Maar welk ccn ftem!.. ik hoor mijn Guldcmon:!, Nu reeds gewoon aan Kanün's zalige oorden! „ Wat heil, zegt hij, genoot ik in den ftond ,, Toen ik voor 't eerst mijn voet zette aan dc boorden^ „ Van dit gewest, daar ik dc' doodsjordaan, „ Gcmoedigd in mijn' God ', was doorgetoogen 1 „ Hoe bleef ik toen verwonderd, fpraakloos ftaar» „ Door al den gloed dier ongemectcn boogen!... „ Doch 'k zag welhaast een vlug gewiekten ftoce 3, Die zingend daalde en vloog mij in 't gemoet. Cs »»^4  4^ LIJKZANGEN. » Ik, met dien_drom al hooger opgefteegen, „ Wierd rasch door hen tot voor Gods troon gevoerd: Hoe heerlijk blonk de feestzaal allerwegen, „ Met ftarregoud en blaauw fafier gevloerd! a, Hier mogt mijn oog mijn' Bondgod nu aanfehouwen, „ Hier, hier is niets dan loutre zaligheid ; Nu vind ik'c eind van al mijn heilvertrouwen; „ En fmaakhet goed,.Gods keurvolk toegezeid. , „ Slechts ftamelde ik van dezen ftaat op aarde; „ Maar ach' ik zag de helft niet van zijn waarde. „ 'k Heb' zondaars fteeds naar 't fchuldbedekkend bloed, „ Van Jefus, als den levensweg, geweczen, „ In Hem geloofd; en Hem, als 'thoogfte Goed, « „ In mijne réén aan andren aangepreezen; „ Maar nu, o vreugd.' zie ik mijn fchuld en finet, „ Voor eeuwig, in die reine HefdepJasfen, „ Verzonken, ja, mijn ziel is thands genet, „ En door de hand van Jefus afgewasfehen; j, Nu galmt mijn mond, verrukt, den blijden dank »j,Mijn' Losfer toe, met ecuwig blij geklank. i ■ 10 il. G I.  (*) GEDACHTEN BIJ DE ONVERVVAGTE, IMJIEftS ONVER H 00 FTE TIJDING VAN HET (NAAR DEN MENS f'H GESPROOKEN) ONTIJDIG STERVEN van den HOOG EE RIF. II O O G G Ë L. HE ERE G. J. NA II U Y S. g^!4ÏS£-4*k .^^■^^■^■■^^•^i«3e v,. Hf Hf. jj oorwaar! God is een God die zich verborgen houdt l*' In zijn bejlaan, 't welk nooit een ftervllng kun doorgronden: In all' zijn' werken, met oplettendheid befchouwd: Meest, in het geen' Hij met den Mensch heeft goed gevonden. Daar Kerk, en Hooge School, thans voelt de diepftc wonden, ( Veroorzaakt, door 't verlies eens Mans , die naast het goud Gcfchat wierd, roep' men uit, zelvs met geklemde monden i „ Voorw.iarl God is een God, die zich verborgen houdt S" Heeft (*) In den korten tijd van nog geen drie volle Jaaren , waarin de Hoogeerw. Hooggel. en nu Zalige o. j. nahuis , in onze Amfteldamfehe gemeente, als Leerair rcrkeerde, bleek het onwedtrfpreeklijk, zijn heerfchende toeleg te zijn , nevens die zijner hooggeachte Ambtgenooten, zijn uitnemend groote, en aangename bekwaamheden, onvermoeid te befteeüen, in een geduurfg aan«ringen tot eeue regtgeïartc Godsvrucht, gezuiverd van alles, wat  L IJ K. Z A N G E N. 49' Heeft ziin geleerde tong ons meest altoos ontvouwd, Het zalig' voorrecht, door Gods Hoogheid t' allen Honden Beperkt te worden, bij een onderzoek, te Hout, In zijn hcftaaiiy 't welk nooit een fiervling kan doorgronden'. Heeft nahüys, onder ons, zijn groot den lust gevonden, Ons op te leiden, zelvs in ieder onderhoud, Om (leeds met diep ontzag, Gods Wijsheid te verkonden, In aW zyn werkra, met oplettendheid befchouwd: Ja» wat maar eenigzins zweemde naar iets, dat de verdorven verbeeldingskracht, voor Godsvrucht, wel zoude willen doen doorgaan. Hij wist als een ervaaren Schriftgeleerde, daartoe, uit de Hoofdbron, Gods Heilig Woord, met zoo veel nadruk als klaarheid, telkens als 't ware, iets nieuws voorttebrengen, het welke onder den Godlijken Zegen , ongemeen gefchikt konde zijn, ter bereiking van dit zijn oogmerk, en om de aandacht op te wekken, van elk die voor het Godlijke Woord betaamenden eerbied hesft. Dan dit was inzonderheid zijne bedoeling, wanneer Hij waarheden voorftelde; of verdedigde, tegen welke het vleeschlijk vernuft opfluifC, en ten uiterften geftoord is, om dat dikwijls in dezelve alles , met de, in die betiekking buitenfpoorig verheft wordende, Reder. , niet zo gemaklijk kan vereffend worden. Decze zijne Hoofdbedoeling fchitterde zelden met meerder glants, dan toen Hij, in het begin des jaars 1779, de vierde Zondags-afdeeling van ons Heidelbergs Onderwijs, in de Amftel Kerk, voor de Gemeente behandelde. Tot een Inleiding genomen hebbende, denbewonderen- den uitroep van den Propheet Jezaja, Cap. XLV: 15a, Voorwaar Gij zijt een God die zich verborgen houdt — betoogde Hij kort, jnaar zeer zaaldijk: hoe God, zich ten klaarden in zijn H. Woord ontdekkende , de God van zondaaren , te kunnen en te willen wordsn, cn daartoe in dat Woord, hun alles bekend maakende, wat  V5P LIJKZANGÊ N. Ja, was 't zijn grondflag, waar Hij ftaêg op heeft gebouwd; 't Vernedrend denkbeeld, van Gods vrijmagc, ongefehonden, Ons in te prenten, aan zijn zorge toebetrouwd, Meest, in het geen' tij mtt den Mensch heeft goedgevonden. Die Hoogheid , Wijsheid , en die Vrijrnagt , zij bevonde», De omtuining voor de ziel , die in 't Geloof vertrouwt: En in den diepftcn weg, ziet óp de onwrikbre gronden, Van 's Heeren Wijzen Raad, die eeuwig ftand behoud:.' „ Voorwaar! God is een God, die zich verborgen houdt. A. M. D. T. tot het kennen vau Hem, als zoodan'g , noodig is; echter kan gezegd worden , zich verborgen te houden, voornamelijk: i. In zijn onbegrijplijkc Hoogheid of Beftaan: 2. In zijne onnagaanbare Wijsheid , te zien in alle Zijne Werken. 3. In zijne onbegrensde Vrijniagt, overal blijkende, inzonderheid, in zijne handelingen met de kinderen der menicnen: eindigende elk dcezer betoogen, mee pene Hem uitfteekand eigene Welfpreekendbeid, in den bovengemelden uitroep van den Propheet. Deze korte verklaaring, en wel bijzonder de derde Helling, leverde toen een zeer gepasten overgang op , tot de verklaaring der vernederde waarheden, in die afdecling vervat. NA.  NACEDAC II T ENISSE VAN DEN IIOOG-E E R WA ARDIGÉN, HOOGGELEERDEN HE ERE G. J. N A II U Y S, IVlijn God! is na nu ys dan verfcheijen? ó Ja, die Leeraar leevt niet meer; Wat naar TafreelJ bedroevde Reijen , Ik hoore u klaagen, 'k zie u .fchreijen; Die onverwachte flag Haat alle vreugd' ter neêr. Geleerdheid heeft haar fteün verlooren, En kermt, en zucht, in bangcu nood; De wijsheid ziddcrt in haar Chooren; De Godvrucht laat een treurgalm hooren, Wijl groote nahüys, ach! voor eeuwig de oogen floot; Daar ligt (roept elk,) in 't aklig duifter, Mijn Jonathan! Vorst Davids vrind! Zijn fchrander oog, met al zijn luifter, Zijn tong, die gadelooze kluifter Der overredingskracht, die zielen t* zamenbindt. D 2, Moest  5a LIJKZANGEN. Moest gij, op Hem, uw pijlen mikken, Verdelger van al 't aardsch gedacht? Maar neen, Gij zult ons niet verfchrikken, Het Heilgeloov' verbreekt uw ftrikken, En blikfemt uw geweld in d'eeuwig duiftren nacht. Triomf! de dood is gantsch verflonden ! Die laatfte vijand ligt ter néér! Mijn Nahüys reist, van 't dof ontbonden , Door de onafmeetb're Hemelronden!... Wat ftandverwisfeling! wat heilrijke ommekeer l Schep moed , bedrukte volgelingen! Ziet, welk een heil uw vriend genaakt, Hoort hem eens onnavolgbaar zingen, Daar duizend Englen Hem omringen, Voor den Genadentroon, daar 't all' van Godsmin blaakt. Maar wie, wat Engel, galmt zo teder Tot lof en roem van Gods genaê? Hoe lievlijk rolt haar zangtoon neder!' Hij luidere• •• zacht ! Hij hoort haar weder, ... Help God! Hij ziet - en kent zijn lieve Wcdergaê! Daar  L IJ K Z A N G E N. 53 Daar vliegen ze in elkanders armen i Wat is hun zielsverrukking teêr! Gcct* zonnegloed , kan dus verwarmen , Als Goëls licvdenjk erbaimen! Daar leggen zij hun Kroost aan Jezus voeten neór! ó Liefde! ö Goedheid! wondre draaien ! Klaar ach! hier fchemert mijn gezicht; Mijn trage ziel moet weder daalen; Wie kan de vreugd' des Hemels maaien ? lïlier duizelt het vernuft, terwijl verbeelding zwicht. Maar gij, vest uw gcloofs • vertrouwen, Op 't Goddelijke Orakelblad; Dat Licht leert ons Gods Licht aanfehouwen, En 't Eeuwig Heilgehcim ontvouwen; iDat Licht, wijst ons den weg naar Zions bovendad. God zelv ! het Leevcn van ons lecven ! Heevt daar zijn'-glans ten toon gefpreid; En met zijn eigen bloed befchreeven, Dat Hij zijn Kerk nooit zal begeven; 1 Droogt dan uw' traanea af; Gods doen is Majedeit! N. N. D 3  op het ONVERWAGT en SMARTELIJK AFSTERVEN van den HOOG-GELEERDEN en TT O O G - E E RH'AARDIGEN HEER E G. J. NA II U Y S- «H* «K* «HhH> €*-3> Godsman! rust in vreê : wij zien u na met traancn: Wij gunnen u 't geluk; ons egter fmert die wond! Gij werd ons dan ontrukt, en Hij die u ontbond, Laat ons, door uw geval, tot waakzaamheid vermaanen; Elk wagte dan den Heer, en hou zig fleeds gereed, Wijl oiemant van zijn komst het juifte tijdftip weet. M. M. D- V. O P  Trof ooit een zwaareflag de Kerk van Nederland, 't Is nu zij moet Gods knegt, haar waarden nahüys derven, Een Man van God geleerd , wiens cl te ontijdig derven Het Leydsch Atheen berooft van een onfehatbaar pan^,' Hij was een flonkerftar in Koning Jezus hand,' Een wonder in elks oog; een Man die menigwervea Het ongeloof beftreèd, die Jezus dierbaare Erven Kloekmoedig voorging op den weg naar 't Vaderland. Daar ligt nu alle hoop om meerder vrugt te plukken! Wij zien dat puikjuweel, ons uit de handen rukken... De groote nahüys leeft, verheerlijkt bij zijn God. Mij dunkt, hij roept ons toe, " Ik kan nier tot u fpreeken* Maar lees mijn fchriften, lees den inhoud van mijn preeken; Ik rust nu van mijn werk, en heb een zalig lot." Z. J. G- D. D. OP HET SMERTELIJK AFSTERVEN VAN DEN BOOG-EERJFAARD IGEN BN HOOG* GELEERDEN HE ERE G. J. N A II U Y S. NAAM»  NAAMVERS OP DEN HOOGEER WA A R DIG E N en HOOGGELEERDEN H E E R E G. J- NAHÜYS, <$> <®> <<§>> <<8>> Kfê» een wijsheid, eer of deugd, geen hooge of laage ftaat, tsn wat God aan den mensch op aard genieten laat, f«aakt niet door 's doods geweld onzigtbaar of verloren : i>ch, nahüys, nu door God geplaatst in 't hoogfte werk, ^uim met verftand voorzien tot nut van Jefus Kerk, rjoet daarvan, ons tot fmert, een nieuw bewijs ons hooren; Cit wiens Prophetenfchool, elk, tot in 't nageflacht, wchoou fieraad, ruime vrugt, met reden had verwagt. •—a, Sions eer en lust, die groote in Ifraël, O Ja, hij die de School zou zijn tot roem en zegen, Kij is, helaas! hij is in 't fombre graf gelegen! t>l wat Jehova doet is nogthans wijs en wel. tgjooit dan met diep ontzag befchouw men 't Albeftel; iZooit twiste men met God in zulke diepe wegen; tqn waar Hij zig bedekt, tot doorzien niet genegen , «zitaare elk op Hem, die 't licht weer roept door zijn bevel. ï^u dan, mijn Sioniet! berust in Jefus trouwe: t>\ was 's Mans vroege dood voor Land en Kerk een ftraf, tlij leeft nog, die aan hem dien ichat van gaven gaf, Cit zijne onlcegbre bron — dat elk op God dan bouwe: t-n Jefus wagten wij alleen vergoeding af; ««til dan uw klagt — hij rijst eens heerlijk uit zijn graf. G. G.  D E GODGELEERDHEID IN HOU W, B IJ HET AFSTERVEN VAN DEN II OOG-EER WA ERE) IG EN en HOOGGELEERDEN H E E R E G. J. N A H U Y S. OfèO cOi&fc» <^K> <$%y> «0?^O cO?K53 0§ja> OiiO De vluggewiekte Dagcraed, Gedost in blinkend goud en gloeiend inkarnaet, Kwam, uit haer flaepfalet, in vollen luifter klimmen; En Fcbus, die den Hemeltrans Op 't ficrelijkst bemaek met onbevlekten glans', Dreef 't gouden zonnefpan uit nuchtre morgenkimmcn; Toen mij een Hemelfpruit verfcheen, Op 't kcurigitc uitgedost in witte ftaetfiekleên, Gezeten op een Spheer, bczaeid met flonkerlichten; Terwijl zij , door haer' hemelgloed, De fchoonfte deugden kweekt in 't God'gezind geniced, En eerbied en ontzag in ieders hart kan ftichtca. De  ée t Ij Iv Z A N G E N, De reine glans die haer omftraelt , Het levenwekkend licht dat uit hare oogen daelt, Zijn wisfc tekens die haer Heinelfche afkomst (lijven. Dan, 't geen mijn aendacht meest verdient: 't Is of het naer gemis van cenen zielcvriend' Dc droefheid op 't gelaet dier Hemeltelg deed drijven. Ik ftaerde, en zag haer bevende acn, Zij deed , al weenend', mij haer zwaer verlies vcrftacri. Haer felgepraugde borst kon nauwlijks ademhalen. De tranen glipten uit haer oog'. Zij hief het achtbaer hoofd flaêg naer den ftarrenbocg, En zond haer zuchten naer de juichende Englenzalen. %? In 't einde klonk haer droeve taelj „ Ai mij! wat naer geween galmt door mijn Teinpelzael! „ Mij, Godgeleerdheid, die, in 't Englenhof geboren, „ Aen elk mijn wijze lesfen fchenk , „ En hem die mij bemint uit wellustbeken drenk, „ Mij is, ó wreede fmert! het akligst lot befchoren? „ Mijn lieveling is mij ontrukt, „ En door 't geweld des doods in 't fombrc graf gedrukt! Mijn nahüys, die voorheén, aen de overzeefche ftranden , „ Held Jezus vrijgekogte volk , Door leer en leven, (lichtte als een' Orakeltolk, „ En zondsers leidde op 't fpoor naer Edens lustwaranden. „ Mijn  LIJKZANGËN. 63 „ Mijn gunstling, tcêr van mij bemind; „ Mijn allerdierbaersc pand, mijn wacrde zielevriend: „ Mijn nahüys, die, daer na, in Rentes Tempelzalen, ,, Een' regtgeaerte Barnabas Voor treurigen , maer ook een' Boünerges was, „ Voor doode zondaers, die op 't pad der zonde dwalen. ,, Mijn minnaer, die altoos getrouw „ Beijverde al het geen wat immer tot den bouw „ Van Christus Kruiskerk', opdezeAerde, kon verftrekken: „ Getuig gij fiechts, ó Scheeprijk Y! „ Getuig, ó Amflelftroom! getuig altoos hoe hij „ Den waren Hemelweg op 't klaerfte wist te ontdekken. %é? „ En gij getuig, — maer tot mijn leed! — „ Getuig, 6 Leydsch Atheen! in rouwgewaed gekleed, Hoe hij een pijler was in mijne Tempelbogen; „ Een flonkerbag aen mijne kroon'; Een Leeraer voor mijn kroost, en zeiv' mijn cudfte zoon, .„ Die, van zijn vroegite jeugd', mijn borflen heeft gezogen. ,, Hij was een licht in duifternifs'; „ Een gids, waer 't Hemelpad met fcherpe doornen is. „ De wijsheid, die haer' voet van de Aerd' houdt opgeheven, En mild met Godlijk licht beflraeld, „ Terwijl een Hemelglans op haren fchedel daelt, , Was nahüys, die altoes ia 'c hart' der Kerk zal leve». „ 09'  *4 LIJKZANGEN. Getuig met mij, ó Leydfbhe jeugd! „ De wellust van mijn hart, en uwer oudren vreugd', „ Getuig van zijn verdartd , vernuft en minzaembeden, Daer hij, in elke wetenfehapp', j, Met fchittrende eer' gevoerd ten fteilen g'orietrapp', s, U al zijn kundigheid ter leering' wouw bededen. ,, Is't dan niet billijk dat. ik treur'? „ Dat ik mijn zuchten uitt'; dochgeene kleeders fcheur'? „ Die onbeperkte drift is nooit door God geboden. ,, Ik onderwerp me aen 's Hoogden wil!', „ 'kEerbiedig zijn b^fluit : ja, ik zwijg Gode dil; M Maer zal u al te zacm tot treurgezangen nooden. %i? %tf %(? „ Kom , Middclburgfche Christenfchaer! „ Kom, MaesdadsKerkgcmeent', met klagend lijkmisbaer! „ Kom, Amdels droeve rei! komt, treurt, lr j 't naer verfcheiên ,, Van uwen wacrden zielevrind'! „ Kom, LeyJens prille jeugd! ween, daer gereden vindt! „ Komt, laten we op 's Mans zerk de Iijkciprcsfen fpreién.' ** Hier zweeg ze.... en ziet, een fnclle vlucht Van zalige Englen kwam „door 't ruim der dunne lucht', Om 'c akelig geluid des lijkmisbaers te fmoren : Zij fnaerde 't fpeeltuig, overfchoon, Met vlugge geedigheid, opeen' verheven toon, En liet zich dus in 't ruim des heiaren luchtkrings hooren: „ öGod-  L Ij k Z A N C E N. 6$ „ ó Godgeleerdheid! edle fchat, Die 't onukfpreeklijk heil j voor Adams Kroost, bevat! i, Ik billijk uwe klacht. — Maer, ftaek uw treurij kweelen. „ Zoud ge aen een' burger van ons oord, „Wien 'sHemels vreugd veel meer dan 't aerdsch' verdriet bekoort* Niet gunnen in 't genot dier Hemelvreugd te deelen? Zijn Gaè, die we eerst in 't zalig choor Ontvingen, ging haer'Man met rasfehe fchreden voorj Zij wist dat hij, eerlang, haer zijde zou verzeilen, „ Om dan, ontheft van 't aerdfche flof, „ Te weiden in dc vreugd' van 't Zalig Hemelhof, i, Ea Goëls liefde en trouw elkandren te vertellen, W „ Ach! trenr niet meer! Nu zweven zij, j, Ver boven 's Aerdrijks mist, in onze zael'gc rei', En fmaken 't zoetfte zoet der reinfte zaligheden: „ Zij pralen, fchoon gij om hun fchrëk, „ Re'eds met de Gloriekroon' der blijde onfterflijkheid, .}, En leven eeuwig in de vreugd' van 't zalig Edea." Hier zweeg het Seraphijnen choor.... En voer weer naer omhoog de Starrenbogea doof. IJNu, — 'k billijk onze fmert; — dan , —wat helpt angftig klagen J Hij was toch meer aan God' verpand; Op Aerd was zijn verblijf; om hoog zijn Vaderland. !Jk juich! hij mag de kroon der overwinning' dragen. & GRAF'  GRAFSCHRIFT. r rust een naeuvereenigd Paer, Dat , eens verbonden voor het blakende echtaltaer, ©ok nimmer icheiden kon. De dood kwam aengetreden , En dreef, het dierbaer kroost ten rouw', De wreedgefcherpte fpeer in 't hart der waerde Vrouw'; Doch bragt hare edle ziel in 't altoos juichend Eden. Dan korts daer na, Athenens jeugd! Beroofde *e u, uw' fchat, uw'wellust' en uw vreugd': Uw' wacrden nahüys, die, afkeerig van verkeerdheid', TJ altoos wijze lesfen gaf! Zijn ziel zweeft reeds om hoog ï—Kom, weenen we cp dit graf* Hier rust de Kindermin, en fteun der Godgeleerdheid'. L. van O IJ E N, A. z. Rotterdam den 18. van Wijnmaend, des jaers 1781.  T RE0 R G EDACIITENIS op HET ZIELTREFFEND OVERLIJDEN van de WELEDEL - GÉBOÖRNE VROUWE, MEVROUJVË ZATHARINA VALBURG van MANSVELD, en dekzelver ECHTGENOOT, des MO O g - EERWAARDIGE N, HOOG- GE LEERi, DEN ex GQDVR UCHTIGEN HEEREa den II E E R E 'G. J. N A II U Y S. jxïelaas mijn Zangeres! wat zijn des menfchen dagen! IHoe keert de vreugd in rouw! Hoe bitter moet gij klaagen! Uw teêrfie boezemvriend, verzeld voor ruim elf jaar (a}. Met zijne kuifche Bruid , wanneer gij, bij 't Autaar IDcs ecrb'rcn Echts, op't Feest, verruimd van harten longen* IHebt 'i Huwlijks oor/prang reeds in Kiens Hof, gezongen; E » E*  63 LÏJKZANGEN, En aan de blijde Vecht, dit hoogst gelukkig Paar Den voorfpoed fmeektet bij het tokklen uwer fnaari... Hoe werd mijn Wijsgeer, met zijne Echtvriendin, gezegend! De Godheid hoorde, en heeft dees Trouwkoets mild beregend; O Hoe vrugtbaar werd uw fchoot, liefwaerdige eerb're vrouw . En vijftal Zegels wont ge aan dc ongekreukfte trouw ! felrjn Godsman, Engel meer dan mensch, en in 't bijzonder Mijn hartevriend, wa3 door gansch Ncêrland tot een wonder; Geen plaats,waar 't heilgehcim der zuivre waarheidslcer Gepredikt wordt, of elk mint hem daar even zeer! Men zogt mijn lieveling om ftrijd tot zig te troonen; Ja \ bloeiend Rotterdam zag dus zijn wensch bekroonerr*, Het kreeg dien held en fcheurde ons dien van ft bloedend hart; (h) De Godheid weet het, hoe tot algemeene fmart: Maar uit ons hart, was hij toch nimmermeer te rukken! Néén! neen! wij mogtsa hem nog aan den boezem drukkeny W'j mogten wederzijds vcrzeeg'len ,, Ik bemin , „ Ik lieve u eeuwig zoo, ais van het vroegst begin „ Van onderling verkeer!" Hij konde ons niet begeeven! Wat liefdensbanden hem aan ons, zoo vast dcên klcevcn, Herdenk ik; en hoe bij zijne overkomst dit bleek, En hij ten Leerftoel fteeg zelf tweemaal in een' weekl (c) Hoe was zijn laster komst in Middelburg, gezegend! (d) Toen hij tot vijfmaal ons zoo vriendlijk heeft bejegend, Herin-  L IJ K Z A N G E N. 65 Herinnert zig mijn geest! Hij konde als 't waar niet los: Maar predikte als voorheen!... De vrijgeest kreeg een blos Van fehaamte , op zijn vertoog van 's hoogen Gods gedachten; Zoo, boven 't fcherpst vernuft der wijste menfclien te achten, Als de allervcrfte globe of hemel hooger is Dan 't oppervlak der aard, betoogde hij 't gewis!.. Afijn oog Hortte aan zijn oog bij 't fcheiden, traanenbeeken l Waar is 'er fterker liefde als onze ooit meer gebleeken ? Mijn affcheidsgroetcn, vaak met bigglend vogt befprocid, Zijn nog getuigen, hoe ons hart, aan een geboeid, Schoon wel naar 't ftofüjk deel, in fchijn van een gefcheiden i Dc erkentnis onderhield ; de liefdegift van beiden, Zijn edel boekgefchenk, dat eeuwig ftrekk' ten blijk, Van tedre liefde en zugt tot heil van Jezus Rijk, Dit mag of kan of zal mijn ziel ook nooit vergecten; Zelfs dceeuwge heerlijkheid moge ons dien plichtdoen weeten J Het rijke Rotterdam kroonde uw eerwaardig hoofd' 't Hoogleeraarampt, hier eerst u mildlijk uitgeloofd, Konde u, aan die Gemeente, ook niet voor altoos binden; Het magtig Amfterdam moest ook zijn wellust vinden, In u, 6 's Heeren lust! cn aller menfehen vriend! Gij volgdet 's Hoogden raad; hebt daar dien uitgediend; Tot Leydens Hooge School, u daar, op 't fterkst, kwam nooden Dien Eeretabbaard heeft op 't vriendlijkfte aangeboden! E 3 Gt  fa trIJKZANGEN, Ge aanvaardet dezen ook, na rijp en wijs beraad; Gij klomt en waart pas in dien hoogften eereftaat; Want ilegts voor korten tijd , plechtftaatig opgetreden, Ten hoogfien Leerftoel, en toen nog geen Intree-reden Door u, als Herder, was in Lcydcns Kerk gedaan, Had gij flegts 'sHcilands liefde op 't plechtigst naargegaan, Aan zijnen heil'gen Disch, van vrede mogen fpreeken, Voor Godgezinden 't brood der heilgen deeien, breeken l Of ziet, helaas! ó, ramp! wat onvoorziene flag, Treft rhyn en amstel, rotte en schèlde op cencn dag.! Ganseh Nederland , Euroop; ja, ganseh de Christenwaereld? Staat op een oogenblik-bedremmeld , nat bepaereld ; Door heete traanen, die al bigg'lend, tot een' vloed Voortrollen, uit elk oog, dat Godvrucht hulde doet! Want ziet! mijn Godsheld werd op 't krankbed neêrgeflagen ƒ De wreede koorts, die hem afwiss'lend reeds kwam plaagen, Verergert dag op dag, door 't onvoorzienst geval, Welks droeve nakreet, ligt geen mensch vergeten zal! De fchrik en angst verfprcidt in 't bloed zich door de leden; Verhaast, al redt de moed het Kroost, met fnelle fchreden Het fterfuur van mijn Held, eerst zijner J3cdvriendin, Nog pas van 't kinderbed herfteld, die, eens van zin , Als't eerfte Menfchcnpaar, onfchuldig t'zamen leefden: fciaar beideook, ó, watflag! door 't droevigst noodlotfheefden l He-  h IJ K Z A N G E N. ff Helaas!.. Geen donder klinkt cn kraakt zoo fchel in 'toor, Dan deze ramp, waar door de hoop haar fleun verloor{ De hoop van Nederland! waar 't oog cp was geflagen! Waar Godgeleerdheid meende eens 't Kroost aan op te draageni Van wiens vernafc en kunde cn onvermoeide vlijt, Geleerd-en fchranderheid , aan Godvrucht toegewijd , Zij voor de waare Kerk, in volgende gcfkgten, Beroemde Mannen konde cn altoos moest verwagten!... Doch, anders was 't helaas! beflotcn, in den Raad Des Hemel wachters; in wiens fchat verzegeld (laat Het eind van ieders loop! dit , vaak zoo (lork gebleken, Blijkt nu, ö, bitterst blijk! door 't allertreffendst teeken!.., ó! Akelige dag! beroering! fchrik ! de dood Klimt, Uil, ten vendrenin! ö, allerjongfte nood!... Wat pen is hier in (laat de fmert, den rouw te maaien? . Wat fterke geest, 't gordijn, dit Trcurklccd op te haaien?,.-. Wie fchetst naar waarde 't leed dit huisgezin gebeurd! Daar 't vijftal Wceskens, om 't verlies der Oud'ren treurt! Mijn lieve Moedertje! ach! waar zijt gij heen' gevaarenj Voor gisteren waart gij wel; wij, naar dc tedre jaaren, Verblijdden ons om (trijd, dat Moeder was herdcld! Wij hoopten, Vader lio/, door ziekte neergeveld, Ook haast her (leid te zien; wij hoopten beider zorgen Die gij zoo trcuv/Iijk droogt, reeds van den vroegen morgen, E 4 Tot  +* t IJ K Z A N G E N. Tot aan den laaten nagc, weêr haast te zijn gewijd! Maar, ó! wat hooren wij ? ó, Moedertje! is uw tijd» Uw dierbre levenstijd tot onze hulp, verftreken?... Ai mij! ó wee! ons hart dreigt ons van een te breekeri!... Zoa fchielijk, onverwagt \.. is 't mooglijk ?.. is 't wel waar ?... Ja! ja! wij merken 't wis aan al dat treurgebaar!... 6, God!... wat flag voor ons!... kopmtgaan wij Vader fpreeken); Maar neen; een felle koorts heeft hem weêr aangegrepen! Hij fterft wis, zoo hij 't hoort, dat Moedertje is ontzieldI.. Wat nu gedaan, ó! Broertje en Zusjes ? Ziet hoe krielt Hoe leeft het voor de deur, van toegefchotcn lieden, Die in deez' jongden nood, hun* raad en bijftand bieden!... 6, Vader! Vader lief! Hoor ons! ai fchaf ons raad! Vertroost, bemoedig ons, in onzen jarnmerftaat!... Bid met ons, als voorheen, ten knieën ncêrgebogen! Zie 't moedlqoshandgewring, met uw mcéwaardige oogen J Hoor 't ftaamrend bang gefchrei! Maar neen; dat fchoon verdane} Staat ftil; 't is onbewust, hoe hem, zijn waaralle pand ^ Zijn lieve Bedvriendinne, is door den dood ontnomen!... Is 't waarheid, is ons daar nog 't aakligfte overkomen?... Het allertreffendst leed, dat ooit aan kindren trof? Ja! ja! 't is buiten hoop!... 6, Heer! wat wecnens ftof!... Twee Jievende Quders, zoo! zoo kort na éón gevallen!... Hemel! welk een ramp! fcaept gij dan welgevallen, ft  LIJKfANGEIi U In onzer allergrootfte en allerzwaarften druk! ó! Stapek gij op ramp cn fmarc zulk ongeluk!..." Vertoornt gij u, zoo fterk, op ons, onnooz'le kind'ren?.. Had Gij 't niet in uw magt, dit noodlot nog te hind'rcn?..." Voorzeker, ja!... Maar 't blijkt, God had dit zoo beraamd! Zoo fprcekt de reden; zwijgt, c), Kinders! wijl 't betaamt Der hoogfte vrijmagt nooit, naar de oorzaak ftout te vraagen! Haar willekeur is vrij: wat ook de mensch moog' klaagen! Gij ziet, hoe reeds een klein, maar dreigend ongeval, Der Oud'ren hart beroert, hoe zou *t een groot getal , Van zwaarder rampen, ooit in ftaat zijn te overftreevcn!... Zou God, dit liefdrijk paar, zoo lieflijk in hun leven, Thands fcheiden in hundood??.. ö, neen! uwteêrverftand, Uw wispeltuurig brein, uw kinderlijke hand, Kan 't allerzwaarst verlies, veel ligter nog verzetten; Ja, zelfs vergeeten; 'twclk, door nauwer huwlijkswettcn, Vaor tederlievend man of vrouw, onmooglijk is!... Vertrouw op God, ó Kroost!... Hij kan, hij zal, gewis,' De zuchten, 't kermen van Godvruchtige Oud'ren hooren I De traanen voor uw heil, gaan nimmermeer verloren! Zij hadden* t'zamen hier, tot eer van God verkeerd; N« zijn zij t'zamen, ook door Hem, op 't hoogst vereerd! Zij zijn vol eeuwge vreugd! wat zoude uw kermen baaten! Maar, wel bewust van u; al moeften ze u verhaten, E s Zij  7% £IJ K Z A N G E N. Zij draagen 't offer van gebeên, thands voor den Throon ; Ter uwer zaligheid! — De kruisdood van Gods Zoon, Hier 'c eenigsc middenpunt van Vaders hartlijk preêken, Js nu, in al zijn kracht en nut, aan hun gebleken!... Zij wenfchen niet om de aard; het hemelfche verblijf, Is veel te fchoon voor hun, om meer in 'tftoflïjk lijf, Beneên die wooningen des Lichts, omlaag te zwerven! Wie uwer zou daarvoor niet wenfchen rasch te flerven?. Hij had Gods raad voldiend! Hem paste een grootfeher kroon, Dan ooit op aarde aan hem, hoe gul, ware aangcboön! Zij boven rampen druk, Haan, als tweeflonkerftarren Te praaien; kunnen dood en hel voor eeuwig farren! Zij fmaaken, ftooreloos, verzaad van volle vreugd, M 't onbezefbaar loon der Godgewijde Deugd! JACOBUS MAREEUW, junior. OPHELDERENDE AANTEKENINGEN. Voor ruim elf jaar, want op den 9. der Bloeimaand 177e. is dit Geliefde Paar in den Eehtftaat ingezegend , waar over te zien is mijn Huwlijkszang, te Utrecht bij g. t. v. ta d d e kburg, en te Middelburg bij s. bollaerdt. (b) Fan  n Ij K Z A N G E N. t$ Cb) Van 't hart, doende affcheid van Middelburg op den 29. Julij I77o. predikende 2 Cor. V. vs. 20. — hebbende zijn Eerw. .op den 1. Dcc. 1765. aldaar zijn Intrede gedaan met-de woorden uit Jeremia I, vs. 4 - 6. (_c) Twee maal in een iveek, want op den 2. Aug. 1772. predikte zijn II. Ecr.v. alhier in de Nieuwe Kerk 's namiddags de Dankzegging over *t H. Avondmaal, uit 1. Petri I. vs. 21. en op den 5. dito, in dc Oude Kerk , zijnde Bedcftond, uit Jez.aia LV. vs. 6. Zijn lanter komst, want van den io* Julïj tot den 12. Aug. 1777. binnen Middelburg zijnde, predikte zijn Hoog-Ecrwaardige tot vijf keeren , als 1. Voormidd. den 13. Julij in de Nieuwe Kerk, Jezaia LV. *vs. 8 en 9. 2, Voormiddag den 20. dito in dezelve Philipp, III. v. S. Donderdag avond in dito , Phil. III. vs. 9. 4. Voormidd. den 3. Aug. in de Oude Kerk het H. Avondmaal bediend cn gepredikt Jezsia I. vs. 18. 't laatfte lid. 5, Namidd, den 10. dito, in dezelve Kerk Jczaia LV. vs. 19 cn 1 ü KLINK-  KLINKDICHT OP BE ZIELSTREELENDE OVERDENKING VOOR TEDERLIEVENDE OUDERS, OVER HET VERLIES HUNNER JONGE KINDEREN, BENEDEN HET GEBRUIK VAN DERZELVER REDEN, UIT DE LEERREDEN VAN DEN HOOGEER WA ARBIGENen GODVR UCHTI G E N H E ERE G. J. NA H U Y S, Hoogleeraar der Wysbcgeerte en Leeraar der Gemeinte des Heeren, te Rotterdam. Openlijk te dier Stede uitgefprooken, en ten algemeenen nutte, in Druk uitgegeven, over Job I.: 211/f 2^ ou God het groot getal der Kind'ren, welke 'er fnccvcn, Nog voor 't Verftands -'gebruik , verdelgen van deeze aai'd", AH.ee.n uit ftrenge wraak, en niet met Gunst gepaard; Gelijk Hij 't menscbdom ftraft, dat Hem blijft wederftreeven ? Of heeft zijn Goedheid ons niet fterker blijk gegeven , Hoe zij verdeemlijk zaad mêedogeud roept, bewaart Van ftraiFe, op fmette en daan des fterv'lings meer bejaard ? . Of vangt dier .proeftijd aan, in 't afgefcheiden Leven ?... O trooste!ijk gezicht!.. Dit denkbeeld treft mij 't hart'! Die 't fteiflot fteeds beween , met ongeneesbre fmaic, Van mijn Zesjaarclinge, in vroege Deugds - betooning !... God lof! mijn beste Vriend giet olie in dcez' wend ! Hoog Leeraar kahuys troost, met pen zoo wel als mond, Ujt 's Heilands Kinderliefde, en Nmivces verfchooning!... JACOBUS MAREEUW, Junior  LIEFDENS - AFSCHEID - GROET, AAN DEN HOOG EERWAARD IG EN F-N GOD VR U CR. T I G £ N RE E R E G. J. N A II U Y S, HoogUcraar der Wjsbegecrte , en Leer aar der Hervormde Gemeinte van Jezus Christus, te Rotterdam. Na dat zijn Hoogeerw. zig, bij zijne vorige, hein nog veelgeliefde Gemeinte, te Middelburg, etnige Wc£keh had opgehouden, en dezelve, door vijf Leerredenen, en het uitdeden van het IL Avondmaal, Zoo Wel als door de toediening van den H. Doof, aan zig ten duurften verplicht had, federt 10. Julij, tot 12. Augustus, 1777. CjT aat gij heen! mijn Zielen Herder!. ■. Ach! Mijn' zuchting volgt una! Langs den Stroom der Rotte, cn verder!' Zelfs tot in uw Woonfteê, Ja! 'c Zintuig moge u niet ontwaaren, Dan , mijn Ziel, als in den Geest, Klirat met U, tot bij de Schaaren, Van 't vernoegend Vreugdefeest; Tot den Troon van Gods genade; Daar mijn wensch, met U vereend, Bidt en fmeekt, „ God fla U gade Helpe U, wijl ons oog nog weent, „ Sterke U, in uw' heils-bediening' „ Zegene U ! bekroone uw werk ; Zoo, en meer dan zijn' Voorziening Hier dit fierde met zijn merk, 1, t Ze-  Waai ,, 't Zegelmerk van 's Hoogten Zegen, Hier in 'c plechtig heiligdom, ,-, Zoo aanhoudend veel verkregen!"' Juichte ü ieder Wellekom! Zaagt gij, blijde traanenbeeken, Van 't U minnend hart en oog, Vol van vergenoeging Jeekcn, Toen die Liefde uw ziel bewoog^ Innigst griefde, en kon verplichten, Om 't U lievend Middelburg, Z^o veel niooglijk nog te ftichten. Uit die teêrffe Liefdezorg, Die U altoos bijgebleeven; Schoon naar 't Lichaam van ons af. Deed zoo ievrig t' ons waards ftreeven j Ën uw ziel dien indruk gaf, Om voor ons belang te waaken, Met die zelfde naarstigheid , Die ge aiomine, in alle uw zaaken * Zoo klaarblijkelijk verfpreidt — Dank hebbe al uw ievrig poogen! Hoogeerwaardig Godsgezant! '| Geestes regen , uit den Hoogen, Druipe op 't geen gij hebt geplant* Hier bearbeid tu den Akker, Van dc U altoos dierbre Kerk; Welke uw oog bezorgde, en wakker, Steeds in acht nam, even fterk Of gij waart aan Maas of Schelde, Daar me u Zeewiers - kransfen vlcchs, Of daar 't vlietend Stroomnat fnelde Uit de kjriük der Rotte, of Fecht, 78 - L JJ Ü Z A N G E N,  L IJ K Z A N G E N. Waar uw v/ooning zij befcheidcn, Op uw Leerdoel , waai ge ook zijt, Bij ons, van ons afgefcheiden , Wij, zijnde uwer zorg gewijd, Denken, niet dan met beroering, Aan 't, voor ons noodlottig, uur, Waar op gij, met wisfe ontroering, Ons onttrokt dat gloeiend vuur, 't Welk uit beide uwe oogen ftraalde, Met betooverende kracht, En dat r.ooit, of zelden faalde Dat het ons geen voorfpoed bragt? Voorfpoed! Ja! dit had vermogen , Op eenc onbegrepen wijs, Ons de traanen af te droogen, Hoe angstvallig, God ten prijs'! Vriendiijk 't Heil ons aan te bieden, Op den Euiingeliegrond !... Vuur, dat Stoutüarts kon doen vlieden Naar den Altaar van 't Verbond!.. „ Wel, gij toont ons aan te kleeven, Leeraar zonder wederga. Die het waare Apostel - leven Volgt der eerile Christnen na!... Daar ge uw geeflen koomt verpoozeu, Spant gij ze uit, in 't edelst werk! Doet in <édle fchaamte ons bloozen, Daar ge u geeft ten dienst der Kerk!. Zalig! zalig zulke Mannen! Zalig, eeuwig ftooreloos, Die zoo ijvrig netten fpanneii Yoor den waercldling, hoe bcosj  «8 Ja! Gij hebt 'er wis gevangen! Snoodii-arts ftuittct ge in hunn' loop } Hoe de waereld, niet gezangen Veilde drek en wind te koop! 'k Hoor, mij dunkt het, reeds den zegen Melden, ep uw Predikdienst! Door Gods vrije Gunst verkregen! 'k Zie, mij dunkt, op't onvoorzien3t, Sommigen in 't hart getroffen, Gods Getuigenis ter eer, Met hun Dagtns nederploffen Voor de Bondark van uw Heer! Zeker hebt gij het geweten, Door zijn groote fchuld benard. Toegelicht; hoe diep doorreten , Veel geheeld, vsrzagt van fmart, Hoop geblazen in het zwoegen Onder last van zwaare fchuld ;> Ja! het innigst zielsgenoegen, Heeft de plaats der angst vervuld!... O! Wie weet? wat zegeteekens Hier nog worden openbaar! Hoe veel vruches, op zoo veel Preekens y Men van achtren word' gewaar! Hoe die Liefde nog zal blaaken, Die aan Heeren heügm dis; Ons uit boeïen wist te flaakcn Daar de ziel vaak vast mede is; Hoe uw troostvermanings woorden ' Nopens 't Goddelijk Pardon, Die door hart en nieren boorden , Zoo, dat niets weêrflrcevta Jtonj LIJKZANGEN.  L IJ fc 2 A N G Ê N. Wisten reed'lijk te overtuigen, En het hart alleen, geheel Voor Vnst Jezus neêr doen buigen , Herri verkiezen tot zijn deel: Hoe die zieluitnodigingen , Heed'nen vol van Geest cn kracht, Door Jebovaas zegeningen Worden tct haar doel gebragt! Hoe 'er zielen zullen leeven, Teerefi door dat giestl'jk broed, Niet rrtsiar veertig dagen eren: Neen !... Tot op het uur der dood Wat?... zelfs door al de Eeuwigheden Zonder trek naar andre fpijs! Zonder moede of mat zijn, treden Goëls menfehenmin ten prijs ... Hebt ge uw taak dus afgefponnen, Allerbeste Menfchenvricnd 1 Hier wat voor uw' Heer gewonnen; 't Looi! dat ge uit genaê verdient, Worde U ruim van Hem gegeven, Uit zijn rechte- cn flinkehand, In, cn floorloos na dit Leven, In het Hemels Vaderland! Dit zijn mijne oprechtfte beden, Daagüjks word' gij, voor den Troon, Door uw voorfpraak , voorgetreden, Heiland Jezus, 's Vaders Zoon! Altoos, fchoon van ons gefcheiden, Hoopen wij, in ons gebed , Voor dien troon u op te leiden U te te volgen in dien tred!...  %z LIJKZANGEN, Zoo, zoo worden we eens herëenigd, In, ja voor, den jongftcn dag! Al die fmart en ramp gelenigd! Cl dat u mijn oog fteeds zag'!.... TOEGIFT, uit Jezaia LV: 10, nb. Wolk van zegenrijke dampen, Drijf door geestelijken wind, Vrij van onweêr,- (met, of rampen, Tot ge in dropplen 't vogt ontbindt; Segent over andre gronden, Onder eigen hemelftreek, Daar worde ook fteeds vrucht bevonden2 't Allerfiugfte hart doorweek', Al 't door God daar in geworpen Vruchtbaar Evangeliezaad , Moge zwellen, wortlen, florpcn , 't Groeifap dat zich zagt ontlaat. Heilzon - vuur trekke al de dampen r Weer om hoog; — de vrugtbaarheid Zij door Jefns Rijk verfpreid , Al 't gewas bevrijd voor rampen. Zweef zoo, waterrijke wolk! Lesch, verfrisch alöm Gods volk. JACOBÜS MAREEÜW, juhio-s. KOU W-  ROUWKLAGT OVER HET ONTIJDIG en' S MER TEL IJK AFS TERVE N van den hoog-eer v/a erdigen, hoog-geleer. den en godzaligen iie ere, G. J. N A II U Y S, Al cvoel mij onverwagts geperst tot het volbrengen Van eenen droeven pligt. 6 Dichtkunst fta mij bij ! 'k Moet op het fombre Grav , mijn zilte traanen plengen Yan Gods vriend ïïahuysj die reeds leeft in de Eng'len Rei j Die groote man is van zijn post, Tot algemeene fmart, Gerukt, gefcheurd van 'thart, En door zijn' Zender afgelost, Hij is, £ zwaar verlies! Door al de Azuuren boogeei Tot voor Jehovah's Throon, ten hemel ingevloogen. F 2 Treil?  $ L IJ K Z A N G E N. Treur Leydens Hooge School! uw fieraat is gevallen, Bekleed u in den rouw, in drocv en ak'lig zwart, Hier fnecft een dierbaar held op Zions hooge wallen, Die, voor zijn' Opperheer, de moeite heeft getart, Die Flonkerflar van fchoonen glans, Die met zijn helder ligt, Gods Kerke heeft geftigt, Stort, onverwagts, van 's Hemels trany; En hier door mist de Kerk het puik der Godsgezanten , Die in ons Nederland, de heilsleer voort mogt planten. & <8? & Ween Eede! dat hem- 't eerst ten Leerftoel op zaagt ftijgea, Oud-beierland! ook gij hebt uit dien gulden mond, Vaak, zielenvoedfcl tot verkwikking mogen krijgen, Voor 't afgefolterd hart door zielefmert doorwond, 't Zij hij door 't Euangeliewoord, Of door het boettrompet Der donderende Wet, 't Gemoed, ontrust heeft of bekoord; Gij lubt thans treurepsftof, de traan befproei uw wangen,. Gij zult geen ftigt'iijk woord meer uit dien mond ontvangen. Schier  LIJ.KZANGEN. 8* Schrei Middelburg, het puik van al de Zeeuwfche Steden, Uw nahüys is nu dood, uw Leeraar is niet meer, Gij zult hem nimmer weer zien op uw Kanfels treden. Om ziclenwinsr te doen voor zijnen grooten Hc"v Het dlepfte der gewijde blaan Wist hij met kragt cn klem En fierelijke Hem, Een ijgelijk te doen verdaan, Met fterke zeggingskragt en uitgekipte woorden, Bond hij vaak oog, en oor, en hart van die hem hoorden. , <3? €» <3> Laat Maas en Yftad, ook om dit gemis vrij weenen! Treur Leydens Kerkgemeent! gij mist een dierbaar pand, Dat heldre zonneligt is uit uw oog verdweencn , De dood ! de wreede dood! heefe laas 1 hem overmand a Die werkzame ijverige geest, Die ichrandcre Bijbcltolk Die Trooftcr van Gods Volk Dat Kerk-cieraad is nu geweest! Ook mijn Gamaliël, de Just mijns harts en oogen, Is ijllings ! onverwagts! uit mijn gezigt getogen. F 3 Ik,  16 L IJ K Z A N G E N. Ik, die wel eer van hem heb onderwijs genoten, Met hem gemeenzaam, gul en vriendlijk omgegaan, Geen wonder, dat van traan op traan mijn oogen vloten, Toen 'k moest de droeve maar van dezen dood verdaan j Wen hij uit Gods verbond , Door kort en klaar betoog, Mijn zeer beneveld oog, Verlichtte, en de aandagt t'allen Hond Op zijne wijze réén verftandiglijk deed letten, jferwijl 'k mij aan zijn' voet, ter leering, neer mogt zette». 0 «s> O J$ij was de lust cn hoop van al de Godsgezindcn, Hij zal de luider zijn , dagt elk, van 't Leydsch Athecn, De nijvre jonglingfchap zal in hem wedervinden, 't Verlies van van dek kkmp : maar ziet j helaas!... 6 neen J Een zeer toevallig ongeluk, 't Geen niemand kon voorzien Dat immer zou gefchien, Bragt, in dit huis, een diepen druk, En doet' zijne Echtgenoot met hem ontijdig derven, Waar door een vijftal Kroost, hun waardige Oudrea derven. En,  LIJKZANGEN. t>? En, hier lag nu de hoop van 'c wijsheid - minnend Leyden, De bange boezem klopt, en een benaauwde zugt, ,,Mijn nahutsL. 6 mijn vriend! moest gij zoo fchielijk fcheiden?'* Een aklig wee en ach!.... vervult de dunne lugt, De Godgeleerdheit zit bedrukt, In droevig rouwgewaad, En in een naaren ftaat, Bij deze Lijkbus neergebukt, En ziet haar Voedftcrling, ten duiftren Grafkuil dalen, Voor 't hoepen, dat hij lang in Ncêrlands Kerk zou praaien, O <3? $ CoJ fchenke, is mijnen wensch, hierna weer ftof tot roemen, Voorzie ons Ncêrlands Kerk cn School met ecnen man, Dien Leyden eerlang moog een andren nahüys noemen, Waarop zij billijk, als op nahüys, roemen kan, Dog zelden vind men 't op dces Aard, Dat zulken grooten fchat Als nahüys heeft bevat, In een perfoon, is 't zaam gepaard, Hij denke in lievde aan 't Kroost, hij wil haar druk verzoeten. En doe ons bij den dood dien grooten man ontmoeten. Middelburg. JACOBUS THEHOFF. F 4  ZERKLETTERS OP PI E T GRAF VAN DEN HOOG - EERWAARDIGER, HOOG - GELEERDEN en GODZALIGEN HE ERE, PROFESSOR G- J, N A II LJ Y S, en Z ij n e ZEER GE LIEFDE HUISVROUW, ME FR 0UWE CATHARINA WALBURG van MANSVELD. 85S2 83S3 KS3 8883 K&3 &3S8&SS3 S5a8 8J68 Ë&S 883 8§É8 8218 8363 &3S8 D ic Grafgefteente, dekt het dierbaar overfchot, Van dien gewenschten Man! dien Boetgezant van God! Hoogleeraar nahuts, en zijn lieve Bedvriendinnel Die in hun leven, door opregte trouw en minne, Een voorbeeld gaven , aan de ganfche Christenheid, Hoe de Echt moet zijn beleefd j maar nu y te vroeg befchreid, Van,  L ij K Z A N G E N, scO§ «#jc|>§ |.:>c#3 'jOc$% §<£§ (lag treft Neèrlands Hoop op winst voor Jezus Kerk? Doet Godsdienst treuren , en ontroert haar ziel zo fterk ? Wat doet tocii 's Heeren Volk in Amftels muuren klagen ? En , nog niet uitgeweend, van nieuwe droefheid wagen ? Wat ramp treft het Geloof, dat zwaar ontftcld van hart; Met Liefde en Hoopc fchreit en gaat in 'c aklig zwart? Wat doet de Godvrucht toch zo treuren in haar Pfalmen ? Wat deert het Leydsth Atheen dat zelfs de wanden galmen? VS% naar geval is daar de Hooge School gebeurd; Dat dus een frisfche rei van Jongelingen treurt? Wat fmert toch Leydtns Kerk en doet haar traanen vIoejen3 Ja als een zilte beek haar ganseh gewaad befproejen ? Wat kleed een vijftal kroost daar in dcndubb'len rouw?... Het fchielijk fterfgeval van nahüys en zijn vrouw!.., De Leydjclie School, Gods Volk en Neèrlands Kerkgemeente, Beweenen, met zijn Kroost, 's Mans dierbaar koud gebeente, Zijn Geest werd zoet verrascht door't vinden van zijn Gaê3 Ver boven 't Stargewelf daar looft hij Gods Genaê, En liet in zijne vlugt Gods Kerk hem aanbevolen, Zijn Werk, zijn teder Kroost, met Neèrlands Kerk en Schooien: Want Jezus (dit bevond , dit wist die Bijbeltolk ) Blijft tot in eeuwigheid getrouw aan al zijn volk. {Ex Temport') N. v. d. MEER, JuNioa,  TREURGALMEN OP HET SMARTELIJK AFSTERVEN VAN DEN HOOG.GELEERDEN Ert GODZALIGEN H E E R E G. J. N A II U Y S. "W^at damp van rampfpocd vult de lugï, En trekt zich rontsom boven Leyën? Mij dunkt, ik hoor mistroostig fchreien; Het zwerk weêrgalmt van bang gezugt: Ach nahüys is in 't graf gedaald f Ach nahüys Ci's '£ weemoedig klaagen:} Wiens komst wij korts met blijdfchap zagen. Die man met zoo veel licht beflraald! In wijsheid, Godvrugt, liefde en deugd, Tot wien 't leergierig brein der jongen, Reeds wierd door ijvervuur gedrongen, Tot hoop der Kerk, tot Slons vreugd.  L IJ K Z A N G E N. ^ Elk prijst zijn nijvre ichranderheid; Hij was bedeeld met edle gaven : Dat zal der Zeeuwen hoofdftad ftaave», En Rotterdam , zijn wijs beleid , Met Amftels ruime Waereldftad, Steeds roemen, toe de tijd zal enden: Hij was bij vreemden cn bakenden, Een wonder, wijl een groote fchat Hem wierd gegund door 's Ilecren geest, Om 't goede van Let fnocd' te fchciden; Elk wist Irj naar zijn" ftand te leiden: Hoe fchroomeloos, en onbevreesd, Kwam hij voor blanke waarheid uit! Het werk van waarc zielsbekeering, Was fteeds 't voornaamfle van zijn leering^, Hoe God den {houten zondaar fluit Op 't brcede pad van dood er. hel, Hem wederbaarc en brengt tot lever ; Höe Hij 't boetvaardig hart wil c:vcn Vcrtroofling, vrij van zielsgekwel; Hoe Hij dc vroomen mint, cn hoedt, Hen leert, en leidt, en fchenkt zijn' zegen, Door Jefus purper bloed verkregen, Tot troost van hun bedrukt gemoed. G Dit  9i Dit was zijn taal in School en Kerk; Met reên is 'c hart door druk bevangen, Met reên verheft men treur - gezangen, Wier galmen dreunen door het zwerk % Wil ijder die verlies beweent, Die Sions welzijn neemc ter hartè; Wis, wien dit niet verflrekt tot fmarte, Is waarlijk hard , en fterk verëeld; Terwijl men leeft in zulken tijd , Dat men den Godsdienst zoekt te knellen s En fiegts in fchijn poogt voor te fteilcn, 't Opregt gemoed tot fmart en fpijt. Dat 's Heer en volk dan ijvrig bidd' Vereend van zinnen en gedagten , De Heer mogt dit verlies verzagten» Wijl 't thans mistroostig nederzit; En geven dat de Leydenaar', Eerlang in nahüys plaats moog vinden * Een' Man , tot lust der Godgezinden, Die hun, zoo onyernist en klaar, Als deze fchrandre Leeraar was, De waarheid leere , en ftrekk' tot zegen; Dan wierd de wensch der Jeugd verkregen, Waar door dees biftre breuk genas: Dan LIJKZANGEN.  LIJKZANGEN. Dan ondervond hun Kerk - gemeent', Hoe deAlmagt alles weet te fchikken; Zijn oog is tog, alle oogenblikken, Als men om Sions onheil weent, Op zulken open, en hij zal De fmarc ook op zijn' tijd verzagten: Misgun dan nahüys, door uw klagten, ( Want 's Hecren raad Haat nogthans pal) 't Geluk niet dat hij reeds geniet; Zijn Koning heeft hem op - ontboden, Om eeuwig, bij den God der Goden, Televen, vrij van ziels-verdriet; Om daar te frraaken 't heilgenot, Van Zijne trouwfle Zendelingen, Die Sions muur op aarde omringen: ó Groot geluk! ó heilrijk lot! Worlumi Oen 15. van Wijnmaand, PH, STROBAND. G * GRAF*  GRAFSCHRIFT VOOR DEN KOOG-EERWAARD IG EN, en HOOGGELEERDEN HE ERE G. J. NA II U V S. EN DESZELFS BEMINDE ECHTGENOTE, MEVR OUWE CATHARINA VALBURG VAN MANS VELT, «KS>> <®> <<&> <*> <> «» H ier, in dit fombre Graf, rust n^iiuys en zijn gade, Bijna ten zelfden tijd' geroepen voor Gods Throon; Zij hadden beide deel aan God en zijn Genade, Zij erfden beide t'zaam een ecuwig zalig loon- 6 Wandlaar! wilt gij ook, gelijk dit tweetal, fterven, Leef dan gelijk als zij, dan zult gij met hun erven. P. P. IJsfeittein 26 Oft. i;8t. GERARD JOHAN NAHÜYS. daar uit fpelt men door verzetting H Y DRONG HAAR NA J E S U. D. C.  Geschenk G2- 2 *6