PB 7®0-    PRIJSVERHANDELINGEN, over DE GEBREKEN in de BURGERSCHOOLEN. uitgeceeven door de 'MAATSCHAPPIJ: TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN, .TE AMSTELDA M, bij HARmAnUS KElJZER, CORNELIS de VRIES, ■ n HENDRIK van munster, Boékverkouptrt, 1795, De pi ijs is 7 Stuivers.   medeburgers; W aren 'er immer gebreken, tegen welken onze Maatfchappij zich met alle kracht verzet heeft, het waren zekerlijk de zodanigen, welken in onze Nederduilfche Schooien, en in ierzelver inrichtingen, ongelukkig al te lang hebben plaats gehad, en, helaas! tegenwoordig nog maar al te veel plaats vinden. Het algemeen belang om deeze gebreken allen , zo mogelijk, naauwleurig te kennen, om dezelvcn dan;, met te meerder * 3 moed  meden échten ? te le/lrtjden, en, zo moge. Ujk aUt UH de» »<$ * ruimen, deedt Uj het Departement Utrecht, reeds in den jaare I?9°9 * WMSch ™fl°™> dat de vraage, «an het hoofd deezer Verhandelingen geV0„. den wordende, aan het PuUijk ter ieand- , wordinge mogte worden opgegeeven. De Maatpoppij befloot daar toe in derzeher Algemeene Vergadering den *5*» van Oogstmaand des y^sI?92, en zij had het genoegen, om ^13*» van die zelfde Maand, in het af gdopen jaar, uit zeven ingekomene Verhan^ingen, de twee volgende te mogen bekroonen. Ontvangt dus, Medeburgers! deeze Prijs, yerhandelingen, met zo veel genoegen, als de Maat-  Maatfchappij u die aanbied; dfi eerste, zo. danig a/s zij pi het Ncderduitsch is gefchreven, door den bekwaamen en ijverjgen Schoolmeester in de Oude Pekel Aa, hendrik wester, en de laatste, niet zo als zij in 'het 'Hoogduitsch toegezonden is, door den Confiftoriaal. Raad en Superintendent van Buckeburg, hors tig, maar zodanig, als nij door den Burger arend hendrik van gelder, één onzer Medeleden, vertaald is. Niet zonder grond, hoopt' de Maatfchappij, dat zij eerlang meerder gelegenheid zal vinden, om cenigen van die gehrtken verdreven te zien; zullende dan eerst dat aanzienlijk gedeelte van haar doel Be'. reikt  reikt zijn, het welk zij, van Tiaare oprichting af9 tot haar bepaald voorwerj) gefield heeft. Amfterdam, 5 Augustui, 1795. Op last van Hoofdbeftuurers. BE-  BE AND WOORDING VAN DE PRIJSVRAAG, OPGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ; TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. Wdke zijn de gebreken in de fchoolen, waar in de jeugd van den gemeenen burgerfland onderwezen wordt? — Daar de genoemde jeugdgeene private, genoegzaame onderwijzing genieten kan: welke zou de beste fchaolinrichting zijn, om haar tot nijverheid en goede zeden, en tot dien trap van kundigheden te vormen, welke voor haar en toekoomenden werkzaamen fland, in het algemeen, verëischt wordt ? — en welke zijn de ge/chikfle middelen, om deeze inrichting tot fland te brengen ? DOOR HENDRIK WE STER, Foorzanger en Schoolmeester in de cude ' Pekel- Aa. AAN VVIENDE GOUDEN EERPENNING IS TOEGEWEZEN.   J-^eeze vraag van de lofwaardige Maatfchnppij' is allerbelangrijkst. Elk Christen , ieder Menfchenvriend, is 'er ten vollen van overtuigd; 't is daarom onnodig hier over uit te weiden. Ik onderneem thans op dezelve te andwoorden, en gaa, zonder verderen omweg, daartoe terftond over. — De vraag is drieledig. L „ Welke zijn de gebreken in fchoolen , „ waarin de jeugd van den gemeenen bur- gerftand onderwezen wordt? II. ,, Daar de genoemde jeugd geene pri,, vate genoegzaame onderwijzingen genieten „ kan: welke zou de beste fchoolinricluing zijn, om haar tot nijverheid en goede ze„ den, en tot dien trap van kundigheden ,, te vormen , welke voor haaren toeko„ menden, werkzaamen, fland, in het alge„ meen , vereischt wordt ? „ En III, welke zijn de gefchiktfte mid„ delen, om deeze inrichting tot fland te brengen ?" Het andwoord op dezelve moet, gevolglijk, uit drie voomaame hoofdzaaken beflaan. I. VAN DE SCHOOL GEBREKEN. ,, Welke zijn de gebreken in de fchoolen, „ waarin de jeugd van den gemeenen burA a „ ger»  co „ gerftand _ onderwezen wordt?" dus luidt het eerfte lid der vraag. Ik zal die gebreken, meestal, Hechts in algemeene trekken , affchetfen , om dat de bijzonderheden van zelve in het oog zullen vallen, wanneer ik het tweede lid der vraag, meer uitgewikkeld, zal beandwoord hebben. Men kan die gebreken , gevoeglijk, tot drie1 hoofdfoorten brengen: i. Ongefchikte Schoolboeken. a. Onbekwaame Leermeesters. 3. Gebrekkig of itecht onderwijs, daar uit' volgende. 1. Kinderen in de fchoolen grondig en wél te onderwijzen, kan bezwaarlijk gefchieden zonder gefchikte Onderwijsboeken : en echter zijl de-meesten van die, welken gewoonlijk gebruikt worden, geheel ongefchikt, om de jeugd de voor haar onontbeerlijke kun-' digheden te doen aanleeren. — Zij zijn opgevuld met fpel- en taalfouten. — En , noch de inhoud, noch de ftijl, is, over 't' algemeen, naar de vatbaarheid en den fmaak der kinderen ingericht, 't welk uit het tweede 'deel deezer verhandeling, van zeiven nader blijken zal. Hier van daan is het, dat kinderen, fchoon ze reeds taamlijk goed leezen, echter niets bevatten van 't geen ze kezen ; en moet dit noodwendig niet een' vroeg* tijdige:i afkeer van leezen in hun veroorzaakt? trouwens, wie kan lust hebben om te leezen, 't geen hij niet verftaat? 2. Onbekwaame Leermeesters telden wij in den tweeden rang der fchoolgebreken- — Hoe zeer is het te bejammeren, dat het gewig-  .Cs) wigtig , en in de daad nchtenswaardig Schoolmeestersambt , eenigzins verachtlijk geworden is, door de perfoonen die het bedienen ! of treft men niet onder deeze lieden een merklijk aantal van verwaande weetnieten aan, wier geheele of voornaamfte kunde, op zijn best, beftaat, in het maaken van eenen fraaien letter, in trekken en prenten, en, om, met eene fterke ftem, op eenen hoogen toon , eenen Pfalm te kunnen zingen ? — zijn 'er niet zelfs wien het aan bekwaamheid 'ontbreekt, om, taamelijk wél, een ftuk te kunnen leezen ? in eenen draaglijken fiijl een' brief te fchrijven? of een Arithmetisch Sijferboek uit te werken ? 'Er zijn ook, 't is waar, die, in een of ander deezer dingen, zelfs uitmunten; maar die, over het geheel genomen, noch eenige algemeene kundigheden , noch fmaak bezitten, noch lust hebben, om k'nderen zodanig te befchaaven , dat ze nutte leden van kerk- en burgerftaat kunnen worden. In 't kort; waar vindt men zulke edele, werkzaame en gemoedelijk-denkende menfehenvrienden onder de Schoolhouderen, die hunnen, voor kerk en vaderland, zo belangrijken po?t, zo trachten waar te neemen, als ten nutte daarvan nodig was, en zo als wij, bij de verhandeling van ons tweede ftuk, breeder ontvouwen zullen? 3. Daar het de Leermeesters dus aan genoegzaame kundigheden ontbreekt, kan het onderwijs niet anders dan flecht of gebrekkig zijn. L.aat ons dit nu eens wat nader befchouwen, zo als het gewoonlijk in de meeste A 3 fchoo-  C O Ien, voornaamlijk op het platte land, plaats heeft, ten aanzien van het fpellen, leezen, fchrijven, zingen, fijferen, enz. Terftond van het a, b,c keren af aan, worden de kinderen bedorven, ieder letter wordt, in plaats, dat men lïem eenen korten klank geeven moet; met een teem achter aan uitgefproken, die met het geluid van de griekfche « overeenkomt; en waardoor elke letter een tweegreepig woord wordt, bijvoorbeeld emme , esfe, enz. Zo dra een kind de letteren een weinig begint te kennen, moet het fpellen leeren. De meester fpelt de kinderen, op een halfzingenden toon, de lettergreepen voor, en de kinderen dreunen het, nog ruim zo erg, achterna. Terwijl fommigen opzeggen, moeten anderen zich oeffenen. „ Leert uw les kin„ deren" roept de meester. Aanftonds vatten verfcheidene kinderen elkander in de armen, buigen zich, allen te gelijk, voor- en achter over , fchreeuwen te famen (bij voorbeeld die in 't Euangelieboek leeren) i, ka, ik; be, e, en, ben; de, e, de; ge, o, e, goe, — de, e, de, goede; ha, e, er, her-, de, e, er, der, herder! enz. Zij die eenigzins beginnen to fpellen, moeten al fpoedig leezen: dat zal gaan! — Men zemelt, dottert, 'er de woorden weêr op dien zelfden zangtoon uit. — Dewijl men de kinderen dus geene goede beginfelen leert, en buiten dat nog het fchoolhouden vrij flordig en traag toegaat, maaken de meeste leerlingen , in eenen langen rijd, flechts geringe vorderingen. De meester vermoedt wel, dat dit  C 7 ) dit de ouders eindelijk zal verreden; doch om dit voor te koomen, zet hij de kinderen weêr in een ander boek, offchoon zij nog geen enkelen volzin, in het uitgeleerde boek, behoorlijk leezen kunnen. Noodwendig moet dit tot gevolg hebben, dat de kinderen , hoe langer hoe meer, ten achteren raaken; want nu kunnen ze zich zeiven nog minder oefenen, om dat ze 'er bijna niets van leezen kunnen. Nu wordt hun leezen 'zo valsch, zo dreunend, dat het ondraaglijk wordt om te_ hooren; en, noch zij die leezen, noch zij die het aanhooren, 'er iets van vatten kunnen. — 'Er zijn ook, 't is waar, onder de fchoolieren, die wat meer vlugheid bezitten, dan hunne makkers-, en , niettegenftaande het flecht onderwijs, evenwel, taamlijk vaardig, alles, voor de hand weg leezen: maar hoe? — zonder flot of Mijl. Van de zintekenen hebben ze geen onderricht bekomen: dus kunnen ze 'er zich, noch ten aanzien van het rusten, noch in opzicht tot de ftemleiding, naar fchikken: maar rabbelen alles, in eens, achter eikanderen voort. Ook zullen ze alles op denzelfden toon leezen, bij voorbeeld eene onverfchillige nieuwstijding , een almanachs - Liedje , een fabel of kwinkflag , even als een boetzang of fmeekgebed. .— Hoe groot is nu het nadeel van zulk eene verkeerde en flechte leerwijze in het fpellen ert leezen! Immers, wie zal eenige kundigheid van nuttige dingen bekomen, die geen werk van leizen maakt? Wie zal lust tot leezen A 4 heb»  C 8 ) hebben, die niet anders, dan met moeite ieezen kan ? — en wat voordeel zal iemand van het leezen trekken, indien hij niet verftaembaar weet te leezen ? Van waar is het, bij voorbeeld, dat veelen die zich in de waarheid van den godsdienst oefenen, jaaren voortleeven, zonder wijzer te worden ? — onder anderen ook hier van, dat ze geen behoorlijk leezen geleerd hebben , om te kunnen verftaan wat ze leezen. In 't kort, gebrek aan bekwaamheid om Wél, en overeenkomllig de natuur der zaaken , te leezen, is, ten minften, eene van de grootfte en eerfte hindernisfen, om zijne kundigheden te vermeerderen. Niets is 'er, 't welk thans, over het algemeen , beter geleerd wordt , voornaamelijk door jonge meesters, dan eenen goeden letter te fchrijven. — In fbmmige fchoolen, echter, wordt ook deeze nutte kunst noch zeer flecht geleerd. Men brengt de kinderen dikwerf op aandrang der ouderen, zeer vroeg bij het fchrijven; niet zo zeer vroeg ten aanzien van hunne jaaren, als wel ten opzichte van de vordering die zij in het leezen gemaakt hebben: te weeten eer zij nog een gemaklijk boek taamlijk vaardig leezen kunnen. Dit is zeer nadeelig; kinderen hebben, over 't algemeen, meer behaagen in het fchrijven , dan in het leezen, te leeren. Zo ras ze fchrijven, vestigen zij, doorgaans, alle hunne aandacht op deeze kunst, en het leezen verveelt hen nog meêr dan te vooren. Dit vertraagt dan het leezen leeren, en verhindert hen, niet zelden, om ooit goede lee-  (9 ) lcezers te worden. Welk een nadeel! Het kezen is de grond van alk kundigheid. Wat helpt het, eenen fraaien letter te kunnen fchrijven, en niet behoorlijk te kunnen kezen? Evenwel, offchoon veele kinderen, in fomroige fchoolen, te vroeg bij het fchrijven gebragt worden , maakcn ze echter zeer geringe vorderingen; en veelen hebben eenen ftijvert en ongevalligen lener zich zodanig aangewend , dat ze nimmer eenen vluggen fchrijfletter kunnen aankeren. — Van waar komt dit ? veeltijds hier van daan , dat de leerlingen aan zich zeiven overgelaaten worden , zonder dat de meester hen in de noodwendigtle grondregelen of vereischten van die kunst, behoorlijk onderricht. Men laat den leerling zitten of liggen naar zijn welgevallen : in het leggen van het fchrift, in het houden der pen , worden zij ook, dikwerf, te zeer verwaarloosd. In veek fchoolen gaat dit echter, gelijk wij ftraks reeds opmerkten, beter toe: men vindt op veele plaatfen fraaie fchrijvers. Evenwel heeft dit beter onderwijs meest zijn opzicht op het fatzoen der letteren enz. voor het overige is alles zo flordig, dat het dikwerf de grootfte onkunde verraadt: niet zelden toch zijn de fraaifte fchriften opgevuld met fpel- en taalfouten; zonder zintekenen; gemeene letteren ziet men voor hoofdletteren geplaatst, en nog veel meêr hoofdletteren , waar gemeene zijn moesten: alles willekeurig, zonder orde of regel. ïn fchoolen , waar de fchrijfkonst 00 bet A 5 llechts  Cio) flechtst geleerd wordt, vindt men dikwerf geheel geene voorschriften tot algemeen gebruik der fchoolieren. De kinderen fchrijven het een of ander, half barbaarsch, kreupelrijm, 't welk zij van buiten geleerd hebben. — In andere fchoolen zijn wel voorfchriften, maar die, niet zelden, krielen van de ftraks genoemde gebreken. In het nazien der fchriften wordt hier op door de meesters, weinig of niet, gelet: zelfs dikmaals niet op de lompfte fchrijf-fouten , die de kinderen, buiten dat, ligt begaan. De meester fchrijft een flecht gefchreven woord op den rand van het fchrift, de kinderen fchrijven dit op nieuws achter na, en daar mede is het afgedaan! Voor het overige behelzen de voorfchriften , veeltijds , niets minder dan voor de jeugd nuttige en vertlaanbaare lesfen. De meester fchrijft maar iets op het papier , zonder bedoeling ; zo dat voorfchriften maar een enkelvoudig nut hebben, daar ze ten minften drie- of viervoudig voordeel moesten, en ook konden hebben. Hoe veel goeds nu, zelfs ten aanzien van de befchaaving des verftands, en verbetering van het hart, door zulk een fchrijfonderwijs verzuimd wordt, kan eiken oplettendeu, van zeivenblijken, en nog duidelijker, wanneer hij mijne beandwoording van het tweede vraaglid zal geleezen hebben. Het Pfalmzingen wordt,op fommige fchoolen, geheel verzuimd; op andere worden telkens bij het eindigen van de fchool-les , een of twee veilen gezongen. Maar hce weinig ge-  ('O oefende zangers zullen hier door aangekweekt worden? Sommige meesters laaten hunne kinderen de zangnooten zelfs niet leeren, en waar dit al gefchiedt, worden de leerlingen toch nimmer afzonderli k, één vooréén,in het zingen geoefend, of hen de misdagen aangeweezen, of zij, eenigzins, in de kunst zelve onderweezen. Behalven dit, wordt op fommige dorpen het Pfalmgezang nog met zulke onnatuurlijke draaijingen der nooten, en zoo teemend langzaam geoefend, dat al het zangerige der melodie , het welk nog in de pfalmwijzen gevonden wordt, geheel verloren raakt. — Het meêr kundig zingen, bij voorbeeld, met vier onderfcheidene ftemmen, of eenige zangwijzen op dichtelijke godsdiendige liederen, wordt geheel verzuimd. — En wat de keuze der verfen uit eenen pfalm betreft, hier in maakt de meester geen onder» fcheid: men zingt alles voor de vuist weg, even veel of de woorden iets ftichtelijks of leerzaams voor de jeugd behelzen of niet. Het Sijferen gefchiedt in veele fchoolen flechts naar de voordellen van een ouderwetsch Rekenboek; bij voorbeeld,. dat van w. bartjens, waar in veele fommen zijn, welke de jeugd nimmer te pas kunnen komen ; en andere zijn zo moeilijk gemaakt, door de groote gebrokene getallen, dat een leerling, al weet hij de wijze van bewerking, zich echter op een enkel voordel, een geheele les afmatten kan, om de juiste uitkomde te vinden. Wanneer een leerling een voordel niet weet op.  Cia) optelosfen, werkt de meester het zelve van 't begin tot 't einde uit, geeft de lei dan,vaak, aan den leerling over, zonder hem 'er iets bij 'te beduiden. Deeze keert , of fchoon hij 'er niets van begrijpt, echter wel voldaan te rug, wischt de oplosfing dra weêr uit, of fchrijft ze te boek, vangt op nieuw weêr aan, werkt, op gelijke wijze dikwerf, zijn Sijferboek ten einde, en weet ondcrtusfchen in veele, hem voorkomende , gevallen , buiten het Sijferboek, de gemaklijkfte voordellen niet op regel te dellen, of uit te werken; wijl hij altijd uit fleur gewerkt heeft, zonder het te verdaan. Kan zulks van eenig wezenlijk voordeel zijn? Nu moet ik, eindelijk, nog melden, de wijze op wélke men, in de fchoolen , de jeugd in den Godsdienst, de goede zeden, de eerde en oppervlakkige beginfelen der gefchiedenisfen der aardrijkskunde, der nederlandfche fpel- en taalkunde, als mede in den fchrijfdijl onderwijst; en voorts in alles, wat de jeugd tot befchaaving en verbetering ftrekken kan , als de gewigtigde lesfen,. die een meester in zijne betrekking kan geeven; dan hier zal ik fpoedig gedaan weik bekomen, aangezien dit op de meeste fchoolen meerendeels geheel verwaarloosd wordt. Aangaande den Godsdienst (om 'er nog iets van te zeggen;) men laat de kinderen in een, voor hunne jeugdige zielen, geheel onverftaanbaar en fmaakloos vraagboek, een groot deel vraagen en andwoorden van buiten leeren; op zekeren dag in de week worden die vraagen opgezegd; of liever, ze worden van de kinderen,  ( 13 ) ren, met uitlaating of bijvoeging van woorï den of lettergreepen, zo dat het geheel onzin wordt, heen gerabbeld; die dit niet, tot genoegen van den meester, doen kan, of niet genoeg op zijne wijze geleerd heeft; wordt braaf afgerost, al is 't hem wegens zijne ongeöefendheid in 't leezen , of zwak geheugen, ook geheel onmooglijk, en hier mede is het, zogenoemd onderwijs in den Godsdienst, afgedaan! Is het te verwonderen, dat 'er eene bijna méér dan heidenfche 'onkunde . onder zogenoemde Christenen plaats heefc? Wat weldenkend hart wordt niet van meêdoogendheid geroerd over zo veele ongelukkige zielen, die in de diepfte onweetendheid, nopens de voor hen en elk mensen allerbelangrijkste waarheden , opwasfen ! — 't Is waar, kinderen leeren ook gebeden in de fchoolen, maar welken? — naar hunne bevatting en behoeften? —■ Neen; ten minden zelden. Droogé, langdraadige, en in eenen verbloemden Itijl opgeftelden: deeze moeten ze van buiten leeren en opzeggen, zonder dat ze 'er eewen enkelen volzin van kunnen bevatten ; ia zonder dat hen eenig denkbeeld van bidden ingeboezemd wordt! — Moeten kinderen , hierdoor, niet vroegtijdig van den Godsdienst af keerig worden ? of zich een' fleur godsdienst, zander verftand en hart , noodzaaklijk aanwennen? — Al het geen de meester nog tot befchaaving en aankweeking van goede zeden doet, beftaat hier in; dat hij de kinderen het vloeken, zweeren, Gods naam misbruiken, — het twisten, en andere grove ongeregeldheid , op ftraffen toon, ver-  C 14) verbiedt, onder bedreiging van ftraf, zonder met een enkel woord van het onbetaamlijke en nadeelige van een ongeregeld gedrag te fpreeken. — Voorts dat hij de jeugd gebied, om beleefd te zijn in woorden, in gebaarden, en ondertusfehen fpreekt hij zelfs dikwerf dé lompfte en onbefcheidenfte taal met kinderen. Zet zulk een voorbeeld de lesfen klem bij? In één woord, het geen allermeest tot befchaaving en verbetering van de jeugdige harten dienen kan (gelijk ik in mijn andwoord op het tweede lid der vraag nader aanwijzen zal) wordt, op de metste fchoolen, geheel verzuimd. Welk rechtgeaarde Christen, welk waar menfehenvriend, moet zich hier niet over bedroeven! Wie, die zich de belangen van kerk en maatfchappij aantrekt, zal niet gaarn, naar vermogen, medewerken tot Nut van 't Algemeen! Graag voldoe ik ook, in dit opzicht, aan mijne verpligting ; en zal dus, zo ver mijne kunde en bekwaamheid toereikend zijn, II. EENE BETERE WIJZE VAN SCHOOLONDERWIJS Voordraagen , ter beandwoording van het tweede lid der vraag van de Maatfchappij; naamelijk: „ Daar de genoemde jeugd, geene private, „ genoegzaame onderwijzing genieten kan, welke zou de beste fchool-inrichting zijn, ,, om haar tot nijverheid en goede zeden, en tot dien trap van kundigheden te vormen,  c 15) „ men , welke voor haaren toekomenden „ werkzaamen (land, in het algemeen, vereischt wordt-?" De gebreken der fchoolen welken ik tot drie hoofdfoorten bragt, geeven mij eenen gepasten leiddraad van gedachten aan de hand, om de beandwoording van dit tweede vraaglid, tot een even gelijk getal hoofdzaaken te btengen: naamelijk 1. Gefchikte Onderwijsboeken, 2. Bekwaame Schoolmeesters, 3. Behoorlijk onderwijs: welk laatfte Stuk eene uitgewikkelde overweeging vereischt. 1 Aangaande de onderwijsboeken in het fpeL len en leezen, merk ik aan : a.Datze niet te weinig in getal zijn moeten; om dat kinderen anders te lang in het zelfde boek moeten leeren, 't welk hen ligt verveelt. De kosten zullen ook, ten aanzien van de meeste kinderen, op het zelfde uitkomen, wijl ze hunne boeken, doorgaans, ras verflijten: of men nu het zelfde boek wat menigvuldiger koopt, dan of men het geld voor een ander foort uitgeeft , is in dit opzicht, dus het zelfde. Ook kan men, ten aanzien van minvermogenden, wel eenige uitzondering maaken, voornaamelijk als zulke kinderen maar een' korten tijd op de fchool gaan kunnen. .!>• DTer. frhoolboeken moeten niet al te groot zijn. Kinderen verblijden zich telkens, wanneer ze hunne boeken doorgeleerd hebben. Groote boeken verveelen ligt, en zij„ kost- c. Alle fchoolboeken moeten, vry zijn van  C 16-) /pel- en taalfouten. Wanneer dit plaats had , en,ze daarbeneven, allen dezelfde fpelling hadden, welk. een voordeel zou dit geeven, otn de jeugd op eene gemaklijke wijze, eene goede fpeliing te doen aanleeren! Zij zou 'er, ongevoeliiig, zodanig aan gewennen , dat, wanneer ze afle fctioolbieken ten einde geleerd had, zij naau.vlijks aanmerklijke fpelfouten meêr zou kunnen begaan. ^ De verfchillende fpelling veroorzaakt inigen in fta.it wor ien , om met eene taamiijk goede fpellinge, iets te kunnen fchrijven, tèn zij ze een meêr opzetlijk onderwijs daar in ontvangen. d. In het aanleeren van konsten en weetenfchappen is eene trapswijze opklimming gemaklijkst en voordeeligst, even zo is het ook met het leeren van fpellen cn leezen. Gevolglijk moeten de fchoolboeken hier toe ingericht zijn. Eerst moet' een kind woorden van één lettergreep met twee letteren leeren fpellen, als af, al, bij, enz. dan met drie letteren; als ben, dat, enz. nu met vier; bij voorbeeld: boek, want, enz. verder tweegreepige woorden; eerst met drie en vier letteren, als; uwe, onze, enz. en dat wel van de gemaklijkfte, en meest gehruiklijkfte woorden. Èn hier toe kan gebruikt worden het Spel- en Leesboekjen voor eerstbeginnenden.uitgegeeven door de Maatfchappij tot nut van 't Algemeen; of het A, b, c Boek van h. w es ter, gedrukt te Groningen , bij J. Oomkens. Op het A, b, c, Boek volgen gemeenlijk, ten  C 17) ten minften in fommige oorden van ons Vaderland, eerst 'het Catechetisch onderwijs, en dan het Evangeliboek. Wanneer kinderen maar eerst op eene gemaklijke wijze op den weg gebragt zijn, verfchilt het weinig uit weike boeken zij', vervolgens, in het /pellen geoefend worden, indien 'er maar niet veel moeilijke woorden in voorkomen , en de boeken zuiver zijn van fpel- en taalfouten : echter zou men nijg wel zo gefchikt, in plaats van gemelde boeken, een /ptlboek gebruiken kunnen, waarin dc trapswijze opklimming, in 't A, b, c, Boek begonnen, verder vervolgd werd. Hiertoe kan zeer wel dienen het Spelboekjen, getrokken uit den Trap der Jeugd, die door deeze Maatfchappij is uitgegeeven , welk Spelboekjen bij D. du Mortier en zoon te Leijden, te bekomen is. Wanneer kinderen van het fpellen tot het leezen overaaan , moeten ze insgelijks met iets dat niet moeilijk is beginnen. Men zou 'er toe gebruiken kunnen, een boekjen_ met korte lesfen, fpreuken , zo als voor kinderen meest nuttig en verftaanbaar waren. £)(e Spreuken van salomo , met een' romeinfchen letter, in 8vo. gedrukt, zou ook niet ongefchikt zijn voor mingeoefende leezers. Een Schoolboek te famen gefield van uitgekipte bijbelplaatfen , waarin de belangrijk fte waarheden en pligten van den Godsdienst op de duidelijkftc wiize uitgedrukt zijn , komt mij niet"ongefchikt voor, om tot een * B twee-  C 18 ) tweede Leesboek voor fchoolkinderen te dienen. Een boek jen waarin eene zuivere fpelling, nevens de allernodigfte beginfelen van de Nederlandfche taalkunde, op de kortfte wijze, bevatüjkst wordt voorgedraagen, en met genoegzaam duidelijke voorbeelden wordt opgehelderd, — moest vooral niet op onze fchoolen ontbreeken. Het reeds, hier voor, gemelde Spelboekjen , kan daar toe, met vrugt, gebruikt worden. Daar dit, ondertusfchen , tot nog toe, in onze fchoolen, zo zeer veronachtzaamd wordt , behoeven wij ons dan wel te verwonderen , dat 'er zo veele menfchen in ons land gevonden worden, (waar onder veelen, die men anderszins niet onder de onkundigften tellen kan) die echter naauwlijks h unne eigene moedertaal zo fchrijven kunnen, dat het kan verftaan worden, wegens de zinbedervende fpeliing, en groové taalfouten ? 't Is zo , wij hebben ons te verblijden over het in 't licht komen van de bekroonde Grammatica, door den fpraakkundigen van bolhuis , welke fpraakkunst buiten twijfel , uitneemend gefchikt is , om beminnaa. ren van de fpel- en taalkennis voor te lichten: maar is zij wel gefchikt tot een algemeen fchoolboek voor kinderen? Trouwens, uit het Voorbericht zien wij , dat de Wel Eerwaarde Opdeller dezelve hier ook nier voor wil doen doorgaan. Zij, wien het 'er om, te doen is , kunnen zeker daar door grondig onderwezen worden; maar dit is juist het zeldzaam geval. De Nederduitfche taal  C 19 ) ■taal te leeren uit eene konstregelige fpraakkunst, valt moeilijk voor ieder, die 'er nog niets van geleerd heeft , hoe veel te meêr dan voor kinderen! — Hier komt nog bij, dat indien de prijs van een Schoolboek hooger komt dan de gevvoone , dat is, boven 3 of 4 St. dat men dan bezwaarlijk , of laat ik liever zeggen, onmooglijk, zulk een boek in a/gemeen gebruik brengen kan. Wat dan? men moet gebruik maaken van een Schoolboek, waarin kinderen in de fpelling, en ncdigfte dingen der fpraakkunst, zonder taalkundige regelen of kunstwoorden, zo eenvouwig en gemaklijk kunnen onderwezen worden , dat ze, bij eene geduurige , in de fchoolen herhaalde ,leezing , zonder hoofdbreeken , het bevatten. — Zulk een Onderwijsboek , 't is waar, kan niet wel anders dan onvolledig zijn, dewijl 'er, op dat het naar de vatbaarheid der leerlingen ingericht zij , flechts hoofdzaaken in kunnen voorkomen , maar het kan echter duizenden van grove fchrijfgebreken, beletten, en in honderden den lust ontvonken, en hen tevens vatbaar maaken, om zich verder te oefenen: en voor zulken was dan de bekroonde verhandeling van den Eerw. van bolhuis , uitftekend gefchikt-, terwijl men zulk een Schoolboek vindt in den Trap der Jeugd door deeze Maatfchappij airede , ter bereiking van dit oogmerk , in het licht gegeeven. Verder diende men een beknopt verhaal ■van de merkwaardig/Ie Gefchicdenisfen van ons Vaderland, tot een algemeen Schoolboek te B a heb-  Cao) hebben: wat toch kan, naast de waarheden van den Godsdienst, nuttiger zijn voor de jeugd, dan de kennis van de Nederlandfche Historie? In zulk een opftel moest duidelijkheid , goede fmaak, getrouwheid en onpartijdigheid, op eene zieltreffende wij?e , zodanig verëenigd zijn, dat de jeugd daar door tot erkentenis van 's Heeren goedertieren albeftuur konde opgeleid worden. Verfcheidene ftukjens van de Maatfchappij zijn ook zeer gefchikt om in de fchoolen gebruikt te worden, bij voorbeeld, het Schoolboekjen van Nederlandfche. Deugden. — De Leestesjens, behoorende bij het Kumtmaatig Leezen; en anderen, welken naar de vatbaarheid der kinderen, bij afwisfeling , kunnen gekozen worden. Wordt het aantal Scbroolboeken , hier door, voor een algemeen gebruik , wat te groot , men kan het laatstgemelde foort, echter, zulke kinderen te leezen geeven, die langst op de fchool blijven, en wier ouders 'er zich niet tegen verzetten. Eindelijk moet men de jeugd ook gefchrevene brieven , enz. laaten leeren , ook de zulken, die moeilijk vallen om te leezen. — Wat de Sijferboeken aangaat, dat van w. Bartjens, hoe algemeen het ook zij, diende geheel afgefchaft te worden: om te vooren gegesvene redenen. — Veel gefchikter is het Rekenboek van den Meester van olm. Eii veelligt verdienen die van de Maatfchappij de voorkeuze. Althans , door eenen bekwaamen onderwijzer zal van het Rekenboek, op last der Maat-  ( ai ) Maatfchappij door h. aeneae vervaardigd , het welk in i deelen bij du Mortier en Zoon te Leijden, is uitgegeven, een nuttig en gepast gebruik kun: en gemaakt worden. Eindelijk koo n ik tot de Vraagboeken , waar uit de jeugd de waarheden en pligten van den Godsdienst moet leeren. Zo verkeerd en nadeelig het is, den geest der kinderen af te mat'en en te verltompen, door hen tot het overmaatig van buiten leeren van een groot deel vraagen en andwoorden, die verre boven hunne vatbaarheid zijn, te dwingen, en dus in hun den grootften weêrzin tegen alle Godsdienstonderwijs te ver* oorzaaken; zo noodzaaklijk en heilzaam is het, dat kinderen de nodigde waarheden en pligten van den Godsdienst, vast in 't geheugen prenten , uit Onderwijsboekjens , die naar hunnen fmaak ingericht zijn: want dus wordt hun geheugen gederkt; en wanneer hen de van buitengèleerde zaaken, door bijzondere ondervraaging en onderrichting, op alle mogelijke wijzen, duidelijk gemaakt worden , dan worden hunne jeugdige harten fchatkameren van nutte waarheden , welken zij zich, bij voorkomende gelegenheden , tot hun voerdeel, zullen herinneren. Uit het gezegde is reeds gebleken , welke vere:schten ik in de Godsdienstonderu ijsboekjens voor kinderen vorder?, naambjk: dat zij de nodigde waarheden en pligten van den Godsdienst bevatten , naar de vatbaarheid en den fmaak der kinderen voorgedraaaen , dat is : duidelijk, kort, levendig en bevallig. B 3 Doch  Doch waar'vindt men Onderwijsboekjens, welken dus behoedanigd zijn? — •Tot nog toe zijn mij geene betere bekend geworden, dan de nodig/ie waarheden van üen Lnristchjken Godsdienst voor .kleine kinrï£n} .~T~ en de merkwaardigfte Bijbelse. Jchiedemsfcn, in vraagen en andwoorden, enz. door h. wester, beide te Groninsen bif ?. Oomkens het eerde voor i-, en het andere voor 2 St. te bekomen, welke beide boekjens in Friesland en elders veel gebruikt worden. In dien zelfden fmaak, moest 'er nog eenünderwijsboekjen in den Godsdienst voor de meestgevorderde fehooljeugd, met uitgedrukte bijbelplaatfen , tot bewijs der zaaken dienende, dunkt mij, in gebruik zijn. Wat de Gebeden aanbelangt, deeze moesten , even als de Vraagboekjens, juist voor kinderen gefchikt zijn : naamelijk, kort en verftaanbaar, en bevattende Hechts vooritellen flaande op hunne betrekking als jonge kinderen. De grootfte fchoollieren zouden evenwel ook andere gebeden kunnen leeren, die meer gefchikt zijn voor hunnen toefomftigen ftaat van volwasfendheid, maar hen moest inzonderheid ingefcherpt worden, dat het van buiten leeren en opzeggen van gebeden, op zich zeiven alleen, eigenlijk gezegd, geen bidden is, maar dat dit beftaat in de verheffing der ziele tot den Oorfprong van ons beftaan, aan wien wij onze gebeden opzenden. 2. Van de Schoolboeken gaa ik nu tot dè unacrwijzcrs in de lchoolen over. — Een  (23 ) Een Schoolmeester moet een man van kunde, goeden fmaak , en bekende braafheid zijn, die zijnen gewigtigen post gemoedelijk en met lust waarneemt. Hij behoeft juist geen eigenlijk gezegd geleerde te zijn , maar 'iemand met gezond menfchenverdand , die in het fpellen, leezen, fchrijven, fijferen, en pfalmzingen, genoeg ervaaren is, om dit alles aan anderen grondig te leeren; die zo veel kennis heeft van zijne moedertaal, dat hij, die ten minden, zonder aanmerklijke gebreken weet, te fchrijven. Hij moet eene grondige kennis hebben van de hoofdwaarheden en pligten van den Godsdienst. — Hij moet kennis hebben , van het menfchelijk hart in het algemeen, en van dat der kinderen in het bijzonder, ook hunne bijzondere karakters kunnen uitvorfchen. Hij moet niet geheel een vreemdeling zijn in de Natuurkunde, Aardrijkskunde, en voord niet in de Vaderlandfche en Kerklijke Gefchiedenisfen. In 't kort, hij moet een man van eenige algeineene kunde zijn, die in daat is * om zijne leerlingen, in alles , van de allerruuwste vooroordeelen te ontheffen, en die hen van de meeste weetenfehappen, ten minden, eenig algemeen denkbeeld inboezemen kan : die niet ongevoelig voor het waar, natuurlijk, fchoon is, ook juist en regelmatig denkt '; om op eene eenvouwige , bevallige wijze, en tevens grondig en naauwkeurig, zijne leerlingen te onderrichten in 't geen ter hunner befchaaving cn verbetering (trekken kan. Hij moet insgelijks van een braaf en godsdienftig karakter zijn, zo dat hij dook D 4 zijn  eigen voorbeeld zijne lesfen klem bijzet; — een menfcheu- en kindervriend, die hunne waare belangen met lust en ernst behartigt: die geheel voor zijne bediening leeft. — ° ' Dat nu deeze vereischten in een Schoolmeester gevorderd worden, zal uit het volgende, over het fchoolonderwijs, van zelf, nader blijken. 3. Nu koom ik tot het Schoolonderwijs zelf, zo als het, mijns bedunkens, moest ingericht en uitgeoefend worden, om het doel der Maatfchappij te bereiken. • Laat mij dit A. eerst openleggen ten aanzien van het gewoon onderwijs in leezen, fchrijven , zingen en fijferen , B. en dan meêr bijzonder ten opzichte van 't geen meêr lijnrecht tot ontwikkeling en befchaaving der zielsvermoogens, en zedelijke verbetering der jeugd dienen kan. A. Op niets moet een Leermeester eerder en meêr bedacht zijn, dan daarop, dat hij de kinderen goed fpellen en leezen leere. Dit is de grondflag van al het overige dat ze leeren. Buiten dit kan al her andere van weinig nut zijn. — Naauweurig, vaardig, met eene natuurlijke itemleiding, overeenkomflig den aart der zaaken te kunnen leezen, is reeds het begin fel van eenen goeden fmaak, en goede bevatting; ten minften een noodwendig vereischte hier toe. Om nu het leezen, dusdanig, aan kinderen te leeren is het volgende nodig, ' Men  C 25 ) Men leere de kinderen, van 't begin af de letteren van 't A, b,. c, naar de bestgekeurde Nederlandfehe uitfpraak , zonder zich aan de wangeluiden van ondericheidene oorden in ons Vaderland te bekreunen, wat het vouroordeel en de drieste onkunde hier ook moge tegenfchreeuwen ; men leere hef. kind de letteren dus kort en duidelijk noemen , opdat het niet aan eenen halfzingende toon gewenne. En om kinderen de Ietteren te fpocdiger in 't geheugen te prenten, kan men, behalven het A, b, c , boek nog verfclieidene kunstgrepen gebruiken, bij voorbeeld, ieder letter, bij wijze van een Kaartjen, op een ftukjen Bordpapier geplakt, de letteren dan door elkander gelegd, de kinderen eene, die men noemt, te laaten uitzoeken, enz. en dus al fpeelende hen te leeren , op dat het voor meester en leerling beiden minder moeilijk valie. Ook kan men ieder les een of twee opgeplakte letteren in de ichool ophangen, te weeten met het aan vangen van 't fchoolwerk: men wijst de kinderen aanflonds op dezelven, noemt ze , en gelast ieder dezelven in zijn A, b, c boek op te zoeken en te onthouden , enz. Wanneer men kinderen die de letteren kennen, nu fpellen leert, dan moet men hen eerst de kleine woordjes van twee letteren, dan van drie leeren, en niet voortgaan, voor dat ze die fpellen kunnen en zo trapswijze tot grootere overgaan , 't welk minder moeilijk voor een kind valt. Men moet kinderen, 't geen ze fpellen of leezen zullen, niet altijd voorzeggen, nnar B 5 hen  ben zeiven haten zeggen 't geen ze kennen, en wat zij niet kennen moet men hen bedaard , op eenen natuurlijken toon , voorfpellen, alles wederom naar de bestgekeurde Nederlandfche uitfpraak: dus doende zal men het valsch leezen, rabbelen, zingen, enz. vroegtijdig verhoeden. Het kan nuttig zijn , dat men henfomtijds, eenigenaamwoorden .vanbij hen tegenwoordig zijnde, of ten minden bij hen zeer bekende dingen, doe fpellen, bij voorbeeld jantje ! fpel gij pen; kunt gij papier fpellen lotje? nu gij eens tafel kees ! enz. Dit geeft aanleiding, dat ze zich zeiven onderling hiermede bezig houden. — Men moet kinderen zo lang doen fpellen tot dat ze genoegzaam geoefend zijn om tot het leezen over te gaan ; ten minden is dit zo lang aan te raaden, als het niet, door ondervinding, overtuigend gebleken is , dat men, over 't algemeen* naar eene nieuwe manier, gelijk de Wel Eerw. niewold aanprijst , de jeugd zonder veel te doen fpellen, gtmaklijker, fpoediger en beter kan onderwijzen; doch in welke beöordeeling ik_ thans niet treeden zal. Voorts moet men kinderen niet uit hun boek in een ander voortzetten , voor dat ze het tamelijk vaardig en wel fpellen of leezen: dus valt hen het leeren minder moeilijk, en dit is mede een behoedmiddel voor het valsch leeren, en alle nadeelige aanwenningen. De Meesters moeten , ten minden den meesten tijd,dille fchoolhouden. Alle kinderen in het zelfde boek leerende, moeten bij elkander op  C v ) op eene les leeren, en beurteling een gedeelte der les opzeggen, tot het de klasfe rond komt; alle de overigen moeten den lpeller of leezer in hunne boeken nazien. Als de opzegger iets niet kent, moet de Meester het am een' ander vraagen ; dit noodzaakt elk tot oplettendheid in het nazien. Zulk eene wijze van onder wijs geeft ongelijk meer voordeel dan wanneer ieder kind alleen opzegt; vooral in een fchool waarin de leerlingen talrijk zijn: want terwijl het kind , 't welk opzegt, leert, leeren alle de anderen dier klasfe mede. Ten aanzien van zulke kinderen die nog in 't A, b, c Roek leeren, kan dit evenwel niet aangaan,' wijl de meesten nog niet in ftaat zijn om zo naauwkeurig op te pasfen, dat ze niet van het ftuk geraaken ; echter kan men van de verstgevorderden wel twee of drie bij elkander leeren laaten. De onderwijzers moeten in het leesonderwijs: zorg draagen, dat kinderen de kort- en eenigheden der lettergreepen wel in achtneemen; dat. ze op de zinfcheidingstekenen letten , inzonderheid op het uitroeping vraag- en fluittéken; zo dat ze zich in 't leezen hier naar fchikken, door fommige 'woorden of volzinnen, meerder nadruk bij te zetten; door de ftem te buigen, te doen klimmen of daalen, enz. Verder. De Meesters moeten hunne meestgevorderde leerlingen ook ondenrechten , om (lukken van een zeer onderfcheidenen ftijl en inhoud ook op onderfcheidene toonen te leezen, te weeten elk ftuk zo als de natuur der  (a3) der zaaken het vordert: bij voorbeeld, een eenvoudig gefchiedverhaal moet ook in den verhaalftijl, — een verheven dichtftuk ook op een meer verheven toon ; — het klaagende op een klaagtoon; het tedere , teder ; het ltoute met eene forste en doodringende ftem, geleezen worden. — Hier hangt ongemeen veel van af. Laat een ftuk aüervoortreflijkst opgefteld zijn,het zal echter niemand ligt treffen of behaagen , indien het natuurlijk geleezen wordt. Wie, die eenigen fmaak beeft, walgt niet van het leezen , als de leezer bij voorbeeld een grappig ftuk uit een fabeldichter, of een gemeen verhaal uit een nieuwspapier, op dien zelfden weekkagenden toon leest als een boetpfalm , of gebed ? en hoe dikwerf gebeurt ditl De verhandelingen van de Maatfchappij over het Kunstmatig Leezen , en de leeslesjens hier bij be'hoorende , kunnen , nevens andere (tukken , gevoeglijk tot het onderwijs in het Kunstmaatig Liezen gebruikt worden. , Of het echter door middel van fijfertallen, die de juiste toonhoogte van ieder lettergreep zullen aanwijzen , gevoeg'ijkst gefchieden kan, komt mij vrij wat bedenkelijk voor. — Men trachte de jeugd te leeren verftaan , denken, oordeekn, en gevoelen : men leeze haar de (tukken voor, zo als de natuur der zaak het vereischt , en dit is vöor zulken, die eenig muziekaal gehoor, eenige kunde en fmaak' bezitten , de kortfte en ge nakiijkfte weg, om zich het toppunt der leeskunst eigen te maaken. Stompe en gevoellooze weetnieten moeten 'er zich in 't geheel niet mede be-  C*9) bemoeien , op dat hun leezen niet nog veel onnatuurlijker worde, dan of zij alles op eenen eenvouwigen toon leezen. Aangaande het leeren van de fchrijfkunst, wanneer de Meesters maar goede beginfelen van de fchrijfkunst den leerlingen, van 't begin af, inboezemen, en in het grondig onderwijs (tandVa»ig blijven aanhouden, is 'er, gewoonlijk, niet meer dan drie of vier jaar toe noodig, om hen tot bekwaame fchrijvers te.maaken. De Leermeester moet van 't begin af zorg > draagen, dat het kind de pen naar behooren aanvatte; dat het papier wel ligge; dat het ligchaam van het kind in eene goede houding zij. Voorts, dat de ligchaamen der letteren even groot zijn; de regels recht, even verre van eikander , en de letteren allen even fchuins zijn. enz. De voornaamfte gebreken moeten de leerlingen telkens aangewezen worden, op dar ze dezelve terftond trachten te verbeteren. In ieder fchool moet pen genoegzaam aantal voorfchriften in gebruik zijn, zo voor bet klein- als groot fchrijven. Ën het is vooral nodig, om den leerling goede en regelmatige letteren te leeren maaken, dat de Meester hem niet te fchielijk tot het klein fchrijven laate overgaan. De gezegde voorfchrifren moeten fraai gefchreven zijn , en vooral naauwkeurig ten aanzien van fpelling, taal, zinfcheidingen, hoofdletter en gemeenen De leerlingen moeten verpligt worden om tot de minfte klein'gheid toe , de voorfchriften naauwkeurig naar te volgen : zij die te veel fouten hier om-  C3o ) pmtrend begaan,moeten onderrecht, berispt, 'of, in geval van moedwillige achtloosheid, geftraft worden. — Twee kinderen kunnen gevoeglijk naar één voorfchrift fchrijven. Ieder les moeten de leerlingen van voorfchriften verwisfelen. Tot aanmoediging in de fchrijfkunst kan zeer dienftig zijn, dat men de leerlingen eenmaals 's weeks kampfchriften van de gewoone groote, fchrijven laate; dat dezelve dan bij den Meester opgebragt worden, om die met N°. i, 2, 3, enz- te merken, om elk fchrijver voor dien week, naar zijnen rang te plaatfen. Nog kan het dienftig zijn, ten minften eenmaal in het jaar prijsfcbriften van een half vel te doen vervaardigen, om in orde in de fchool opgehangen te worden. Benevens het leezen en fchrijven, verdient ook het leeren van de zangkunst onze aandacht, en wel voornaamlijk het pfalmgezang en andere geestelijke liederen. Dit moest in geene fchool verzuimd worden , om dat het zingen een gedeelte van de openbaare Godsdienstoefening in de Christelijke Gemeenten van ons Vaderland uitmaakt, en het tevens, in de huisgezinnen der Christenen veel tot (lichting, en opwekking tot Godsdienftige aandacht, (trekken kan. — De Leermeesters moeten alle de leerlingen , welken zich in de fchrijfkunst oefenen, verpligten, om de zangnpoten zoo in E.Duur als in de B.Mol , vaardig te te leeren noemen. Om hen het leeren der zangnooten gemaklijk te maaken is-üiet ongefchikt, dat men op een ltukje papier fchrijft, op welke Bjne  C 31 ) lijne of ftrcep ieder noot fiaat, hen dit te doen affchrijVen , en vast van buiten leeren, bij voorbeeld in B. Mol op de onderfte ftreep , Ut, tusfchen de onderfte en tweede Re, op de tweede Mi, enz. Het is zeer dienftig eenmaal 's daags de kinderen het zogenoemde boogjen of Ut , Re, Mi, enz. te laaten zingen; en bij dit gezang moet de Meester eiken leerling, de kleinen niet uitgezonderd , gebieden , of ten minften vrijheid geeven, om mede te zingen: dit heefc ten gevolge, dat kinderen,, eer ze nog uit een Pfalmboek mede zingen, reeds goed mede injlemmen kunnen , en hoe veel is dan niet reeds gewonnen ! Bij het eindigen van de fchoolles, moet de Meester ten minften twee versfen uit een pfalm of gezang met de kinderen zingen : een vers op nooten en een dp woorden en bij dit laatlte hen den zin [der woorden doen opmerken. Somtijds kan hij de kinderen laaten zingen, zonder zelf mede te zingen; doch zodra zij eenen misflag begaan moet hij dien herftellen. —. Nu en dan, bij voorbeeld, eenmaal 's weeks, de leerlingen een half uur opzedijk in de zangkunst te onderwijzen; ieder kind afzonderlijk , of een paar tevens, te doen zingen, is zeer nodig om hen nootvast te doen worde : buiten dat zullen veelen eenige pfalm- en gezangwijzen , op zijn best, uit fleur leeren zingen. Zeer nuttig kan het ook zijn, dat de Meesters met hunne leerlingen, nu en dan, het een of ander ftichtlijk liedjen zingen ; bij  C 30 bij voorbeeld, uit deVolksliedjens door onze Maatfchappij uitgegeeven cn meer anderen, hierin fcheppen de meesten veel behaagen; en dit is gefchikt om de jeugd vanj laffe flraatdeuntjens te weerhouden. Wat eindelijk het fijferen aangaat ; de Meesters moeten de leerlingen vooraf in het kennen en uitfpreeken van getallen' onderwijzen. Verder moet een Meester zijne leerlingen, elk naar zijne vatbaarheid,. 't geen zij om trend de Ojferkunst noodzaaklijk weeten moeten, duidelijk aan het verltand brengen: en hier toe is voor kinderen van een \ twee jaaren, die nog terftond voor geene beredeneerende betooging der gronden vatbaar zijn, zeer dienftig, dat men hen duidelijk zegge, hoe zij de voordellen uit hunne boeken bewerken moeten, en zij dit gedaan hebbende, men hen dan, uit het hoofd, zulke voordellen opgeeve, waaruit zij leeren kunnen, hoe zij, van het geen zij naar hun boek bewerkt hebben , in allerlei voorkomende gevallen, gebruik moeten maaken. — bij voorbeeld , — In de Additie: uit Gen. XXXII. vs. 14,15. jakob zond aan zijnen Broeder ezau tot gefchenk twee honderd Geiten, twintig Bukken , enz. hoe veele Dieren maakt dit te famen? als mede uit, Job XXXXII. 12. In de Subjlractie : Iemand is geboren in 't jaar 1752, hoe oud is hij nu in 't jaar 1795? llither en zwinglius begonnen de kerkhervorming in 't jaar 1517 , hoe veele jaaren is het nu voorleden ? — en dergelijken ook uit de Vaderlandfche Ge- fchie-  C 33 ) fchiedenrs. — Op deeze wijze maakt men de jeugd ook tevens op andere nuttige zaaken oplettend. Ook kan men voorbeelden uit het geen daaglijks voorvalt verkiezen. Om de leerlingen wél in 't fijferen te oefenen , is verder nodig, dat men hen niet fpoediger tot zwaardere voordellen doe overgaan, eer zij de ligtere vaardig en wél kunnen uitwerken. Die in den regel van drieën komen, moeten omtrend de reden dier beuaaming onderricht worden; men moet hen aantoonen, dat 'er altijd maar 3 getallen in de opgaave zijn, offchoon 'er fomüjds wel 10 fchijnen te weezen ; verder moet men hen de regels, die ze ftandvastig in acht hebben te neemen, bij herhaaling, inprenten, tot zo langen zij 'er vaardig genoeg mede bekend zijn. Nu leert men hen ook de proeven maaken. Hen, die een weinig gevorderd zijn, moet men , ingeval zij onderwijs vraagen , de fommen niet terftond geheel uitwerken , maar hen beduiden, hoe zij werken moeten, en laaten hen dan zeiven zoo lang werken, tot dat men ziet, dat hen de oplosfing onmogelijk is. Men houde intusfchen geduurrg aan , om nieuwe voordellen buiten het fijferboek op te geeven , en hier in kan men zich fchikken naar de betrekking waarin de kinderen waarfehijnlijk opgeleid worden. Is het, bijvoorbeeld , een Timmermans kind, men geevê het balken, enz. te bereekenen; het kind van eenen Smid, ijzer; van eenen Hoer, koren, boter, vee, enz. Dit zal hunnen lust en hunne aandacht opwekken. C Om  (34) Om des te zekerder te beproeven, of de leerlingen, hetgeen zij uit hunne Sijferboeken geleerd hebben , zodanig verftaan, dat zij 'er in voorkomende gevallen , gebruik van weeten te maaken, kan men hen verfchillende foorten van voordellen door elkander opgeeven: nu een, welk door additie, dan een, welk door divifie, — door fubltractie, en door multiplicatie , bereeliend moet worden; voorts ook anderen, die door den regel van drieën moeten opgelost worden , of ook, vtwv'mverfcheidaie regels moeten gebruikt worden: op dat zij de eene fom naar den andere niet kunnen afleiden; 't welk in 't begin wel dien'Hg is , maar geöefenden moeten dit niet nodig hebben. . Het zou goed zijn, dat 'er, achter den re^el van drieën in 't gebroken, vijftig a zestig zulke gemengde voordellen van dingen die reeds geleerd zijn, in de Sijferboeken geplaatst waren: om daar door het aangeleerde te dieper in 't verdand en beter onder het oordeel te bekomen. De leerlingen moeten alle hunne uitgewerkte fommen aan de Meesters vertoonen , vooral zulken, die ze te boek brengen willen, op dat de Meester toezie, niet alleen of de uitkomst goed is, maar ook of de fommen op de korfde , bevatlijkde en beste wijze uitgewerkt zijn, om al wat hier aan ontbreekt te verbeteren. Zij die hunne uitgewerkte fommen te boek fchrijven, doen best, dat ze de voordellen vooraf laaten gaan, om dat de meeste fommen, die eeuige meerdere geoefendheid verei-  C 35 ) eifchen, buiten dat onverftaanbaar zijn; en men niet altijd, als men het gewerkte wil nazien, een Sijferboek bij de hand heeft. De meerdere tijd, welk dit vereischt, wordt wéér vergoed door het vaardig fchrijven , 't welk zij hier door leeren, en door het meerder nut, dat ze 'er van hebben kunnen. Wanneer dus de leerlingen reeds aanmerkelijk in de Sijferkunst gevorderd zijn, dan kan men hen de gronden met ongelijk vee) minder moeite, en tevens beter, onder 't bereik van hun verftand brengen, dan of men het van het begin af aan onderneemt, 't welk in 't eerde, veelal, vrugtloos is, ten minden veel tijd doet verliezen. En zo als het met de fijferkunst is, zo is het ook met andere dingen: alles moet men de jeugd op den gefchikden tijd leeren , bij voorbeeld, wanneer men kinderen, die in 't A, b, c, boek leeren, in de fijfertallen, zintekenen , enz- tevens onderwijst, welk eene dremming moet dit in 't fpellen leeren veroorzaaken! welk eene nuttelooze moeite moet men aanwenden ! hoe veel tijd moet men onnut verfpillen! immers, tot het geen zij op den gepasten tijd in weinig weeken leeren , hebben zij zo veele jaaren nodig, wanneer men het hen ontijdig leert. B. Nu gaa ik eindelijk tot een allerbelang'iikst duk over: te weeten, tot dat geene, 't welk meer lijnrecht ftrekken kan ter cntwili--ling, befchaaving en verbetering van de zithermoC 2 gent  ( 36 ) gens der jeugd; waar van grootdee's haar tijdlijk en eeuwig geluk dikwerf afhangt. Vroegtijdig moet de Meester hier mede een begin maaken. Dit is wel eene moeilijke taak voor hem, dewijl de dwaasheid , die aan het harte des jongen gebonden is, dikwerf, zijne ernftigfte poogingen, of verhinderen, of ten minften vertraagen zal; en waar bij nog dit komt, dat hij hier in , vaak , geene medehelpers vindt, wijl het van de meeste ouders, op de dorpen, geheel verzuimd wordt, terwijl fommigen zich daar tegen, als tegen iets uat nieuw is, verzetten. Het is echter voor een edeldenkenden kindervriend , aan den anderen kant, ook niet minder eene aungenaame bezigheid: immers, welk eene blijde gewaarwording is het voor een' weldenkend man, voor een' christen , ruuwe , onbefchaafde , wezens tot menfcheu, — tot nutte leden derburgermaatfchapppij, te vormen! — hen tot noodzaaklijke en nutte kunuigheden, tot godsdienst en deugd, op te leiden, hen tot het doel hunner beftemming te doen werkzaam worden! Zeker, dit heet, met recht,voor de eeuwigheid te werken. Er zijn veele kinderen welken niet misdeeld zijn van eenen goeden aanleg tot kundigheid; die vatbaarheid bezitten , om met hun verftand en oordeel.te werken ; maar dat hebFijk vermongen moet uit de fluimering opgewekt, in werking gebragt , ontwikkeld , bepaald , befchaafd en geleid, worden. Hier toe moet de Meester al zijn kunstvermogen te famen fpannen; alle zi'ne mensenziel- en karakterkunde , bij alle gepaste gele-  C 37 ) legenheden, in het werk (tellen; het zij onder of door de gewoone leslén, of ook fomtijds, meêr opzetTiik, hier toe een half uur be:temmen. 1^-iat mij in het een en ander wat breeder uitweiden. De Meester yerkieze ten dien einde de gefchiktft: Schoolboeken niet alleen, maar ook onder het opzeggen der fchoolles uit die boeken , kan hij, zonder veel moeite, de opmerkzaamheid der leerlingen opwekken en bezig houden ; want de meeste kinderen , indien ze aan zich zeiven overgelaaten worden , leezen , zonder aan de dingen, die door de woorden betekend worden , te denken, even zo als of de woorden geene betekenis hadden. De Meester moet de aandacht der kinderen dus bij bet leezen trachten te bepaalen: en dit kan gefchieden, of door 'er eene aanmerking over het geleezene tusfchen in te voegen , of door hen, nu en dan , eene vraag te doen , 't zij over zaaken of woorden; bij voorbeeld : Eene klasfe kinderen zegt uit de Spreuken vag salomo de les op, alwaar dikwerf van zotten en luiaards gewag gemaakt wordt; de Meester kan zeggen : ,, Ziet gij ,, wel, kinderen, salomo hield nergens min,, der van , dan van zotten en luiaards; tracht „ gij naar wijshei 1, en weest vlijtig." Er koomen eens ongewoone, of, ten minften voor kinderen , onbekende woorden in de les voor, als oceaan , orkaan, enz. de Meester kan vraasen : .. weet gij wat de oceaan is, of wat een orkaan is P" — en ingeval niemand het weet, moer hij 't hen zeggen —• Even zo handel-e de Meester met veele bas' C 3 terd:  ( 38 ) terdwoordeti in de nieuwspapieren, als Ar til- lerij, Kavallerij, Infanterij gelijk ook met kunstwoorden , welken aan deeze of die kunst, een ambacht, handwerk of bezigheid toegeëigend zijn, waar van 'er eene menigte van onderfcheidene aart is op te noemen ; zo ook met hoogdraavende woorden in de Pfalmberijming of andere dichtftukken. — Verder, ftel eens; een kind leest Pf. CL. 6. in plaats van adem, Adam; 't geen dikwerf gebeurt: de Meester herftelle deeze fout niet alleen, maar doe hen tevens, met een enkel woord, het ondetfchei 1 tusfchén adam en adem opmerken op deeze wijze : adam was een man ; — nu blaaze men; en zegge: dat is adem! enz. Nog eens: een kind leest: Spreuk XXX. 33 de drukking des melks brengt boter voort, en de drukking der neuze brengt bloed voort. Indien men den leerling bij de eerfte uitdrukking op het boterkarnen wijst, en bij de tweede vraagt: zou men uw neus niet zo ftijf drukken kunnen, dat 'er bloed uit kwame? dan is hij genoodzaakt om bij de woorden ook aan de zaaken te denken, welken door de woorden, als derzelver beelden, vertoond worden. Wanneer men hier in geftadig aanhoudt, zal de oplettenheid der leerlingen aanmerkelijk winnen: en wanneer kinderen maar eerst opmerkzaam worden , hoe veel is 'er dan niet gewonnen! dan zijn ze voorbereid, om kundigheden te ontvangen ; dan zullen ze het onderwijs gemaklijk vatten. Insgelijks kan en moet dit gefchieden door, en met het fchrijfonderwijs. Alles, wat de Meester aan kinderen voorfchrijft, moet leerzaam  C 39 ) zaam zijn, moet hen opmerkzaam maaken. Zij die nog geene voorfclnifien nafchrijven, krijgen, doorgaans, na het A, b, c fchrijven, een regel gro^te letteren boven aan, op hun fchrift, om dien bij herhaaling na te fchrijven. Is het een 8vo. fchriftjen , de Meester kan het kind voorgeeven: leer uw les." — of ,, met twisten; — leer vraagen ; , leer zwijgen ■" enz. — Nu en dan ook eens een on^e naklijk woord, om hen in 't fpellen te oefenen. — Op 4to fchriften; bij voorbeeld: ,, eert ,, uwe ouderen; elk moet bidden; weesopmerk- zaam; maak goede letters;" enz. of vraagswijze, als: wie fchiep 't heelalV als 't regent, ,, wie geeft den regenT' als 't dondert , „ wie maakt den donder ?" als 't fneeuwt ,, wie geeft de fneeuw ? — enz- Bij het vertoonen van de fchriften moet de Meester, den leerling, met een enkel woord, bij den zin van het gefchrevene bepaalen, en indien het eene vraag behelst, hem 'er op doen andwoorden. Dit zal hem zo oplettend maaken, dat hij altijd op een andwoord bedacht zijn zal. In zekere fchool, waar de zaaken op deeze wijze behandeld worden, fchreef de Meester eens een jongen dit voor': wie praat het meest! de jongen fchreef ieder keer, met zeer kleine letteren, achter 't vraagteken: een zot; de Meester prees hem , en anderen volgden hem dra. Alle de voorfchriften moeten tevens van dien aart zijn , dat zij Spreuken of versjens behelzen, rfie eene heilzaame waarheid of pligt, zinrijk, duidelijk en treffend uitdrukv ö C 4 h8n*  C4° ) ken. De Bijbel biedt daar toe overvloedige itof aan, bij voorbeeld: Spreuk. XII. 8 Een teder zal geprezen worden naar dat zijns verJiandighzid is. Spreuk. XIX. 9. Eene ziel zonder weetenfohap is niet goed. Als mede Pred. X I. 1. Pf. CX1X. 9. 1 Cor. XV. 33. 1 Petr. UI. 10 en 11. ( Luk. VI. 31. Het volgende gezegde van martinet is ook uitneemend gefchikt '' Ik woon in de groote waereld ian ,, God, ik zie dagelijks zijne talrijke werken , en ik ben hier om Hem te leeren kennen , „ te dienen, en te verheerlijken" Goede versjens zijn ook niet ongefchikt. In zekere lchool heeft de Meester, behalven de gewoone voorfchriften voor groot en klein fchrijven, nog eene verzameling van versjens uit de kindergedichten Van van alphen, 'ï hoen , en anderen, van welken de bestfchrijvende leerlingen, nu en dan , één' affchrijven in een boekjen, 't welk zij dikwerf van buiten leeren. Dit heeft ook zijne nuttigheid. Voorts is het uitmuntend dienftig voor de jeugd, wanneer zij aanmerklijke vordering in de fchrijfkunst gemaakt heeft, dat zij fomtijds Rekeningen, Quitantien, en vooral onderfcheidene foorten van welopgeftelde brieven fchrijft. Hier toe moet dus de Meester een genoegzaam aantal van zulke dingen voo* haar gereed hebben. Ook in het corri- geeren der fchriften moet de Meester de aandacht der leerlingen opwekken , bij voorbeeld : iemand heeft Pf. 89 49 gefchreven, en voor man, maan gezet: hijvraage: frans! zou de maan ook fterven moeten?... wel nu!... Het beoefenen van de zangkunst moet mede  C 41 ) de tot die zelfde einden dienstbaar gemaakt worden. Laat de Meester de Pfalmversfen, die gezongen zullen worden, telkens eersr. zelf voorleezen; hij gebiede dan één of meer fchoolieren dit na eikanderen te doen, en hem in de Itemleiding, zo veel mooglijk , naar te volgen. Voorts doe de Meester een of andere vraag, betreklijk de woorden of zaaken, in het vers voorkomende; bij voorbeeld , men zal Pf. CXXVÜI. 2. zingen: '~ Wat moet men hier door Echtvriendin verftaau? wat is kroost? wat disch? Indien het niemand weet, men laate hen dan den tekst zeiven leezen, om te beproeven, of zij het daar uit afleiden kunnen , enz. dus worden ze met de hen minbekende uitdrukkingen gemeenzaam. Zeker Meester vraagde eens aan de leerlingen, wanneer ze Pf. LXXXf. 10 zingen zouden: waarom wordt hier het woird god met een gemeene g gefpeld , daar 'er anders eene hoofdletter toe gebruikt w>rdt? is dit geen fout? ,, Nsen Meester! ,, was het andwoord van een fchoolier , ,, hier wordt van een afgod gefproken." Betreklijk de zaaken, kan een Meester vraagen : bij voorbeeld, wanneer men Pf. CIV. 14 zingen zal; —— wat leeft 'er in de lucht? wat op de aarde? wat in 't fiater ? enz. Nuttig is het ook, dat de Meester, — in plaats dat hijeen Pfalmvers voor de hand weg, of zo als het valt, beveelt te zingen, de verfen met oordeel uitkieze, naamelijk, zulken die meest tot leering en (lichting gefchikt zijn : dat hij fomtijds ook naar tijdsgelegenC 5 heid  C 42 ) beid gepaste verfen kieze : bij voorbeeld: valt 'er,ua eene lange droogte, een milde regen, Pf. LXXV. 6. Bij een ftorm Pf. CVU. 12, — bij of ua zwaar onweêr, Pf. XXIX. 2 Sneeuwt het Pf. CXLVII: 6 in felle koude, Pf. CXLVII 8. — Insgelijks even voor de Feestdagen, zulke Pfalmeu en Gezangen, welken bij de pre 1 ik doffen op die tijden, het bestgepaste zijn: tevens moet de Meester zijne leerlingen dit trachten te beduiden, en fomtijds op de eenvouwiglte wijze, de nodige opheldering aan zulke verfen gteven, om hen al vroeg, met het verftand en met het hart te leeren zingen. Niets is 'er, w.iar op de Meester meer oplettendheid gebruiken moet, dan op het geen de jeugd van buiten leert met betrekking tot den Godsdienst. Hierbij moet het verftand vooral bepaald worden, of al haar leeren is vrugtloos. Zoodra dan een leerling een deel vraagen of gebeden opzegt, en 'er woorden uitlaat, invoegt of verandert, zo dat het onzin worde , dan moet dit hem duidelijk aan het verftand gebragt worden. Hierom zal elk Leermeester het beste doen van hier mede niet te beginnen voor dat hij reeds, bij proeven de ontwikkeling van het verftand zijnes leerlings ontwaar is geworden. En hij zal het verltandiglte handelen, als hij zijne leerlingen flechts tot vraa^boekjens bepaalt , waar in alleen algemeene waarheden, op eene eenvouwige en klaare wijze, worden voorgefteld; en bij voorkeur zulken, waarin de gefchiedenisfen van den Bijbel verhandeld worden. Al-  C 43 ) Alle vraagboeken waar in befchouwlijke en bewist-wordende leerftellingen behandela worden, of welker andwoorden te veel afgetrokkene redeneering bevatten, zijn, voor de jeugd, onnut, en zullen haar het ligtfte verwarren. Dit zij thans genoeg van het opfcherpen van 't verftand, in zo verr' het gevoeglijk gefchieden kan door en bij de gewoone lesfen. Somtijds dient dit echter meer opzetlijk te gefchieden. Laat den meester, bij voorbeeld, drie keeren in de week de gewoone fchoolles een weinig korter afdoen, en telkens een half uur befteeden, tot het ontwikkelen, opfcherpen, en befchaaven, van het verltand der leerlingen, en aan het geeven van onderwijs in de allereerfte beginfelen der voor elk mensen en christen noodigfte en nuttiglte kundigheden, en de vorming van het hart; en met verloop van weinige, jaaren zal hij de vrugten van zijnen arbeid zien. Eene dier lesfen kan hij befteeden' in het on.lervraage.i over algemeen nuttige dingen, van allerlei foort, en eenig onderwijs te geeven in de allereerfte beginfelen van de fpeltaa!- natuur- en aardrijkskunde. Een half uur 's weeks onderhoude hij de jeugd over de bijbelfche, — kerklijke, — en vaderlandfche gefchiedenisfen, en in eene dier lesfen over den godsdienst en de zedekunde. Dewijl dit van 't grootst gewigt is, en lijnrecht tot het oogmerk der vraag van de Maatfchappij behoort, kan het aan niemand overtallig voorkomen, dat ik hier aan mijnen lust voldoe, om, naamelijk, deeze dingen eenigs- zios  (44 ) zins uit te haaien, en met voorbeelden op»te heideren. Ten aanzien van de eerstgemelde buirengewoone les, met de kle.nen, kan men met zeer eenvouwige dingen beg.nnen, bij voorbeeld, over de muntfpeciën: Vr. H >e veele duiten doen een duiver? Vr. Hoe veele duivers doen een gulden? Vr. Hoe veele duivers doen een daalder ? enz. enz. of over de tijdperken: Fr H >e veele dagen zijn 'er in een week? Vr. Noem die allen op. (NB. De grooteren kan men ondertusfchen onderhouden, over de reden dier be- na2ming.) Vr. Hoe veele weeken zijn 'erin een jaar? Vr. Hoe veele maanden zijn 'erin eene jaar? Vr. Hoe veele jaaren zijn 'er in eene eeuw? Vr. Hoe veele uuren in een etmaa'? Vr. Hoe veele minuten in een uur? enz. Zie hier verder nog iets van onderfchcidene foorten. Vr. Welk koorn wast 'er op het land? Vr. Wat maakt men van rogge? Vr. Wat van garste? V . Wat van tarwe ? V'. Wat van boekweit? Vr. v'aartoe dient de haver? Vr. Waar van maakt men olie? Vr Waar van maakt men traan? V1' VVaar vangt men de walvisfchenl Vr. Waarvan zijn uwe gespen gemaakt? Vr. Hoe krijgt men het zilver? Vr.  C 45 ) Vr. Zijn 'er ook bergen die nog andere metanlen hebben? atnn\an Vr. Welk is het koitbaarfte van de metaalen. ^ Welk is het nuttig/Ie? Vr. Waar toe is het ijzer al noodzaaklijk * Waar van maakt men wij»? V. Waar wasjhri die druiven? _ Pr. Wie kan de meeste viervoetige dieren opnoemen? Vr. Wie de meeste vogelen? Vr. Wie de meeste vhfchen ? Voorts kan men ook over het nut van verfclieiden dieren vraagen , zo viervoetige naameliik, het paard , het rund , het fchaap , — ais ook over 't nut der vogelen, ~ en der visfcl^cJi enz* De'Meester moet echter niet te veel m eene les afdoen, maar liever bij iedere vraag wat vertoeven ; anders kan de veelheid derzaaken hen liet verwarren. Ook moet het hen niet verveelen: kinderen zijn vlugtig van aart, en kunnen niet lang ingefpannen zijn, t is daarom nuttiger, hen geduung iets, dan veel te- VeZiiteclieerre1ëds taamelijk leesbaar fchrijven kunnen, moeten eenige vraagen fihn/Vuk beandwoorden. De Meester fchrijve, bi] voorbeeld , aet of tien vraagen op een ftuk papier, hange die twee of drie dagen v<5ór de [es in de fchool oo, dus hebben de leerlinsfen tijd om die af te fchrijven, en op de andwoorden te denken. Bij het overgeeven - van hunne andwóorden, moet de Meester de lonten, in fpelling, taal, zinfmjdingen en  (46 ) ftijl, aanwijzen; dus zullen ze hier in tevens geoefend worden. Ziet hier eenige lesfen tot voorbeelden voor fchrijvers, die nog niet fijferen. 1 Vr. Hoe veele uitwendige zintuigen heeft een welgefchapen mensch? 2 Vr. Noem die allen op. 3 Vr. Waar heeft het gezicht zijn zitplaat.' ? 4 Vr. Waar het gehoor! 5 Vr. Waar de reuk? 6 Vr. Waar de fmaak? 7 Vr. Waar het gevoel? ï Vr. Wat doet gij met uw ver/land? 3. Vr. Wat met uw oordeel? 3 Vr. Wat met uw' wil? 4 Pr. Wat met uw geheugen? 5 Pr. Wat doet uw geweten? Men kan 'er een of andere vraag bijvoegen , welke eene foort van gaauwigheid vordert, bij voorbeeld: 6 Vr. Wat is het zwaarfle,een pond lood, of een pond veêren? 1 Vr. Kunt gij met zwarten inkt wel rood fchrijven? 8. Wat wilt gij mij voor een pen geeven, daar men een jaar meè fchrijven kan, zonder dat ze verbeterd behoefd te worden, en echter even goed blijft? en diergelijken. Op . zulk eene wijze kan man ook de eeie of  c 47 ) of andere nuttige waaiheid of zedeles, dieper in de jeugdige zielen doen indringen, dan of zij die enkel leezen , om dat zij 'er langer op bepaald moeten blijven met de gedachten. Men jieeme, bij voorbeeld, het ftuk jen uit het Schoolboekjen van Nederlandfche Deugden, getiteld: Het medelijdend meisjen. 1 Vr. Wat kreeg Antje van haare Moeder? 2 Vr. Waarom gaf Moeder de koek aan baar ? 3 Vr. Wat deed antje toen z'j de koek had? 4 Vr. Wat had de Moeder haar bevolen? 5 Vr. Wat vond antje buiten de deur? 6 Vr. Hoe was antje gefteld, toen zij dit arm buurkind zag? 7 Vr. Wat deed zij toen? 8 Vr. Hoe nu, toen antje te huis kwam? enz. of een of ander ftuk uit den Bijbel, bij voorbeeld , over den verloren zoon, of diergelijke. Rekenaaren wier vermogens reeds meêr op gefcherpt zijn, en die reeds meerder vorderingen gemaakt hebben , kan men afzonderlijke vraagen geeven, raakende eenige algemeene dingen uit de, voor de jeugd, over 't algegemeene, nuttigste weetenfchappen. Ziet hier eenige voorbeelden. f Les ) ï Vr. Welken zijn de vier Hoofd/lofenl 2 Vr. Is de lucht ftoflijk of onftoflijk? Vr. Heeft de lucht ook zwaarte?  C 48 ) 4 Vr. Welke voordeden kunt gij van de lucht opnoemen ? t 5 Vr. Welk nut hebben wij van de aarde? 6 Vr. welk voordeel geeven ons de bergen? 7 Pr. Waar toe dient het vuur? 5 Vr. Waar toe is het water nodig en nuttig? 9 Pr. Welk nut brengt ons de zee aan ? 10 Vr. Heeft het ook nuttigheid dat 'er zout water in de zee is? 1 Pr. Wat voordeel hebben wij van de zon ? 2 Vr. Waarom is zij niet grooter of nader bij ons? 3 Pr. Waarom niet kleiner of verder van ons? 4 Vr. Wat voordeel geeven ons de maan en fterren! 5 Pr» Heeft de maan licht in zich zei ven, of van elders? en van waar dan? 6 Pr. Geeven fommige fterren aan de zeelieden nog meêr nut, dan de duistere nachten te verlichten? 7 Vr. De Dichters fpreeken, vaak, van de dag — en nachtvorftin, wat verüaan ze 'er door. 8 Vr. Waarom fpreeken zij van gouden zon en zilveren maan? 9 Pr. Weet gij ook waar door de zon-eklipfen veroorzaakt worden? 10 Vr. En de maan-eUij>/èn? Ver-  C 49 ) Verder over donder, regen, fneeuw, wind, daauw, enz. In ieder fchool moesten eenige opgeplakte Landkaarten hangen , als, van de geheele Aarde, van Europa in 't bijzonder, voorla van de Nederlandfche gewesten. — Dit is allernuttigst, op dat de kinderen ten minften eenig algemeen denkbeeld van de landen onzer aardkloot bekomen. Men leere 'de jeugd, allereerst, de vier waerelddeelen kennen; dan de onderfchddene Republieken, Keizer-en Koningrijken, enz. van Europa; verder elke Provisie, (treek of gedeelte van ons Gemeenebesr. Voorts kan men hier over eenige vraagen van tiid tot tijd opgeeveu , bij voorbeeld; 1. Het kanaal fcheidt Engeland en Frankrijk van elkander: wijs mij het in de kaart van Europa. 2. De middelandfche zee fcheidt Europa en Africa van elkander : wijs mij die in de kaart van den Aardkloor. 3. Het land Kanaan ligt in Azia, de Middelandfche Zee fpoelt 'er met het einde tegen aan, wie kan het nu vinden? 4. De Zuiderzee fpoelt aan de oevers van Holland ,'Gelderland , en Friesland, enz. waar ligt ze nu ? enz. Eindelijk kan men de kundigften, de leng. te en breedte leeren kennen . en dan weêr vraagen : op hoe veele graaden lengte en breedte Ü2t nu Amfteldam? — London? — Parijs? enz. Op diergelijke wijze kan men de jemtd ook , in deeze les, in de fpelling, eti eerfte beginfelen onzer mocdcrfpraak oefenen. Het tweede half uur in de week kan de D Mees-  C 50 ) Meester befteeden, in onderwijs te geeven in de Gefchiedenisfen van den Bijbel, a's mede in eenige voornaame dingen uit de Kerklijke en Vaderlandfche Gefchiedenisfen. De merk.waardig/ie Bijbelgefchiedenisfen , met het toegift, van Mr. wüs-ier., komt mij hier toe, bij voorraad, niet ongefchikt voor, te weeten , om kinderen eenig denkbeeld van zulke dingen te geeven; om hunnen weetlust op te wekken , en hen voor een meer geregeld onderwijs voor te bereiden. De Schoolhouder kan hier uit de jeugd een hoofdftukjen van buiten laaten leeren ; haar het zelve doen opzeggen, en 'er dan, op een' vrijen trant, met haar over katechizeeren; of ook fomtijds de gefchiedenis , hier in 't' korte voorkomende, op eene levendige wijze wat breedvoeriger vertellen, met inmengin' of bijvoeging van leerzaame aanmerkingen ter beoefening dier waarheid. Over het toegift , waar in aanleiding tot Kerklijke en Vaderlandfcbe Gefchiedenisfen gegeeven wordt, kunnen wederom gevoeglijk eenige vraagen ter beandwoording, opgen.minften op veele doro'ii O ontbreeken. Eenige opwenhng en aanmoediging van de zulken zou hen Ipoedg tot de nuttiglte weïttuigen m huauen kring  (66) kunnen brengen. Indien men nu maar -m. van het verbaazend groot getal, naar den ouden «enter werkende Schoolhouders in ons Vader and , vooreerst maar een klein gedeel te al ware het zelfs maar het honderfte deel , bewoog, om eene betere en algemeen nuttiger wijze van onderwijs .in te voeren of zulk een plan maar van verre te volgen' hoe vee! zou 'er al gewonnen zijn ! welt een onoereekenbaar voordeel zouden, bijvoorbeeld, twintig zulke weldenkende Leermee, ters in ons Vaderland verwekken ' Welk een uitzicht zou die nog daarin ven , op het. toekomflige geeven! welk eenen heilzaamen invloed zou dit allengs op lZ Nut van t Algemeen hebben ! Imirfers / wanneer de heilzaamer uitwerkingen van hunn* ambtsverrichtingen , in zulke piaatfen ooen baar werden , dan zouden , buiten tvviife andere Gemeenten het op zulke Schoolhouders méér gezet hebben , vooral zou dit Piaat, hebben in de aanzienlijklïe en befebaafdfte piaatfen, waar doorgaans ook de beste be zoldingen zijn; en zodra dit gebeurde, dan" zouden zulken, die naar de beste piaatfen ilonden, van zeiven genoodzaakt worden zich derwiize bekwaam te maaken. ' Doch op welke wijze kan eene opwekkh? en aanmoediging van de Schoolmeesters, doof de Maatfchappij, gevoeglijk gefchieden? veei ligt aldus: cei Dat de Maatfchappij een verbeterd plaa van fchoolhouden met eenen vriendelijken gedrukten, brief, door de onderfcheidene De' partementen , aan zulke Schoolmeesteren deed toe.  (6? y toezenden, van welken men eenig gegrond veraïedei! konde hebben, dat & met ten eeTmaÏl ongefchikt of 9^^^ 'er een nuttig gebruik van te maaken. /,eer nutt" zou het kunnen zijn , dat «He rtg ïe Schoolmeesters Leden der Muatlchafftj waren Dan , daar de gerip'gé inkomften van Se de veesten het met gevoeglijk toelaat, om 's jaarlijks een gouden Dukaat aan hunne huishouding te onttrekken, diende de Maatfchappii ten aanzien van Schoolhouders eene uitzondering haarer wetten te maaken, en her oV Eereleden aan te neemen, zonder dat ze gel ouden waren iets. te betatden. Niemand moest echter die eer gemeten, voor dat Si zich in zijn werk eenigszins verdiensthjk gemaakt had. En zou clan zulk eene eer ge5e aanmoediging pijn? 'r 1? waar, de Maatfchappij zou hier door eenige kosten moeten maaken, dewijl de Schoolmeesters her geen zij r druk uitgaf, voorniet zouden hebben; maar waartoe zou het geld nuttiger kunnen hefteed worden dan tot aanmoediging van c L „imppsters en tot nut der fchoolen? Vo °r n oSn zilke^Eereleden der Maatfchappij, verzocht of verphgt worden op C 3 woon- of ftandplaatfen naar weldeiiS menfcbenvriëndep om te zien, die eene U eine fomme 's jaarlijks opbragten om er cle nuttigfte werkjens, tot gebruik van de fchoo i ren , voor aan te koppen, of indien het Cd toereikende ware , daar *s jaarlijks teven kleine prijsjes voor uit te deelen, aan z 1 ' f uUieren die zich best gekweten of de meeste vorderingen gemaakt oadden.  (68) Verder moest de Maatfchappij 'er op bedacht zijn, om de Leeraaren van den Godsdienst, zo veel mooglijk, tot haare leden te bekomen, of ten minften op haare zijde te krijgen , op datdeezen vooral een waakend oog op de fchoolen houden, en door hunnen invloed, alles toe te brergen wat ter verbetering van dezelven dienen kan. Nu zal ik nog eenige dingen opnoemen, die wel allernoodzaaklijkst zijn ter meerdere en., algemeene fchoolhervorming , maar die tevens meer bezwaarlijk zijn, om tot ftand te komen, en ook zonder behulp van burgerlijke en kerklijke onderfteuning niet kunnen ter uitvoer gebragt worden: eu hiertoe breng ik het navolgende: 1. Er moesten nieuwe en betere Schoolrtgekmenten opgemaakt, ingevoerd , en de Meesters verpligt worden , om hunne leerwijze daar naar in te richten: evenwel moesten de fchoolörders, aan Meesters van kunde en fmaak, de vrijheid niet beneemen, om iets ter meerdere verbetering in te voeren. 2. Er moesten betere Schoolboeken ingevoerd worden. Doch deeze verordening moest geene deskundigen ta rug houden, om , fom» tijds andere nuttige ftukjens, nevens de vastgeftelden, te gebruiken. 3. Niemand moest tot het fchoolhouders ambt toegelaaten worden , voor dat hij een voldoend examen afgelegd had,in alle het geen een onderwijzer noodwendig weeten moet, om de jeugd te befchaaven en te verbeteren. — 4. Hier  ( 69 ) miTKT. Of zouden ouders moeite en ïn&nden, om h^^P^4 n moeïr bekwaam te do^en worden o ^ ^ ]Uk werk, t welK op v f huisgezin te vinden ?— uie te ymuc rf Sds of S aarsverogrdening, waar door elk verpligt werd, om voor kinderer, van vier tot betaaien, ' ') d tevens eene Z°Of het kon gefchieden door eene kleine iTvermMHeriS «n% Meesters .inkomen l°Of Sijkdoor eene verhooging ven Jet il« 3  C 70 ) geld op zulke piaatfen waar, wegens de kleinheid der Inwooneren of In- en Opgezetenen, weinig kinderen ter fchool konden gaan. Eu wie, die wel denkt, kan dit onbillijk keuren? Is de bezolding niet zeer gering? en wordt ze niet van tijd tot tijd geringer naar miatc het geld in waarde verminderd? Hier kont nog bij, dat naar maate van het werk ook het loon zijn moët. Indien nu een Schoolhouder zijn werk zo uitoefende, als wij het 111 't voorgaande gefchetst hebben, hoe veel fpoedigar en hoe veel meêr Zouden de kinderen leeren! — Kan men dan over 't algemeen, eene verhooging van fchoolgeld niet onbillijk keuren , hoe veel te meêr diende dit dan plaats te hebben, wanneer een Meester aan vijf-en-twintig of dertigkinderen dezelfde vlijt en moeite bedeedde Welke anderen aan vijftig of zestig, of nol fiieêr» te koste leggen! — 6 5. Geene Schoolmeesters moesten land in gebruik hebben. Op zulke piaatfen waar een deel land hunne bezolding uitmaakt, moest dat verkocht, en den Meester, voor dat geld een jaarlijks vast inkomen bezorgd worden' om dus voor te komen, dat een Schooimeesl ter zich met boeren bedrijf op houde, gelijk niet zelden gebeurt, tot een onbereekenbaar iiadeel^voor zipie leerlingen. //' 3Tr T°SSten- I11 fommi?e groote fteden Kveekfchoolen gedicht worden, om jonge lieden tot Schoolmeesters , en daar voor tot dien trap van kundigheden te vormen , welken tot het getrouw en wel waarneemen Van hunnen gewigtigen post vereischt worflerij zonder bekwaamer en Weldenkender School-  (7i $ ,. j^»n is 'er toch nimmer beter Schoolhouderen, is er tol geen meest nod.B is , e b f haaving en si^^e-het harl der tusrchenkomst. en med^e™J8 fworden , ZOu legeering,tot ftandkunnen ,^-chappij , en elk die het nodig zijn,dat d? MP^1^^ Van het bdfg, ftf ane ^gtage? a^nwendede, om Yader,Tn hettmCw n°op derzelver ede aardeeze, in het_vemo r ten £j dc d?doro°r he Xtoebetrouwd gezag zodanige Zlj' jpnin.ren tot verbetering van het fchool- S%^t»e Verbande• NU Zai iets op-eeven, waar over mijne l&^ïïiShSSSSp werkzaam waren, g£d Sn ft niet onvoegzaam achie hrer bij en t geen re > ^ . 0OT w„ mn. E '4  , C70 anderen, voornaamelijk ook hier van daan; — dat de Meeste.s zoo veele onderlcheidene foorten van leerlingen hebben, die in eene les allen onderwezen moeten worden ; bij voor* beeld: in een fchool van honderd kinderen zijn twintig kleinen, die beginnen om het fpellen te leeren , twintig die min of méér in hetfpelltn gevorderd zijn ,twintig die beginnen te leezen , twintig die in 't leezen aanmerkelijk geoefend zijn, en twintig die leeds wél leezen. Daar beneven zijn 'er onder deeze honderd, dertig of veertig fchrijvers , fijferaar.s, enz. De Meester moet dus in ééne les zo veel vcrfchilli nd onderwijs geeven; bebalven het onderwijs in den godsiienst, de zedekunde, het pfalmzingen , er. 't geen verder tot opfcherping der vermogens dient. — Moet hier uit nu niet noodwendig volgen, dat het bezwaarlijk in de uitoefening valt, om alle deeze leerlingen geltadig bezig te houden , en elk zijn befcheiden deel te geeven ? voornaamelijk zullen de laagfte klasfen raak ledig zitten , terwijl de hoogden onderwijs ontvangen. Hier komt nog bij, dat 'er in een Meester, die in alles goed onderwijs zal geeven, zo veele Vereiscluen moeten plaats hebben , dat bet veelen onmooglijk wordt, om in alle die zaaken deskundig te worden: en offchoon het niet onmooglijk is voor anderen, moecen zij hunne beoefening echter zo zeer verdeden, dat niet ligt iemand in alles kan uitmunten: wie toch kan tot veele dingen in alles even bekwaam worden? — In hef kort, al die omflag van. verfchillend onderricht moet noodwendig het leeren vertraageu. Maar  C 75) Maar hoe kan dit verholpen worden ? Ten platten lande , of op zulke piaatfen,waar maar ééne fchool is, kan hier weinig of geene verbeuring plaats hebben. In zulke fchoolen, waar niet boven vijf-entwuitig of dertig kinderen gaan, kan een Meester elk kind ook genoeg zijn belcheiden deel geeven , in eene tweeuurige les. In de Steden kon men echter inrichtingen maaken, waar door het leeren veel gemakhjker en fpoediger voortgang hebben zoa. Stel eens, in eene kleine of middenmaatige ttad zijn du'zend kinderen, welken op onderfcheidene fcnooleu gaan, de A , b , c, kinderen op de vrouwenfchooltjens 'er buiten gereekend. Zulk eene ltad heeft zeker geen' zeer grooten omtrek. In 't midden van zulk eene ttad moest een'groot gebouw gedicht worden, met zes onderfcheidene ruime fchoolvertrekfeen, welken in orde op eikanderen volgden, als No. 1,2, 3, 4, 5 , 6. [in grootere deden kan men op de gevoeglidute piaatfen, in evenredigen' afdan l, twee of meêr zulke gebouwen dichten.] In elk van deeze fchoolen moest één Meester lesfen geeven, en, indien het vereischt werd, tevens een Ondermeester: in de boven de fchool, om reden draks te melden, moesten twee Meesters zijn. In dee«e zes fchool vertrekken moesten allen d» kinderen der dad onderwezen worden, uitgezonderd de allerkleinden, die nog letters leer»! moeten; deeze moesten op de-vrouwenfchooltjens blii ven , tot gemak der ouderen, om zulke kleinen fpoediger te kunnen heenen E 5 bren'  (74) brengen en wederom haaien; als mede tot gemak, van den Meester in de eerfte fchool, om in 't fpelonderwijs geen hinder te hebben. — N°. i. Moest alleen voor zulke kinderen zijn die het [pellen leerden; deeze konden in twee klasfen verdeeld worden: in eerstbeginnenden, en meergevorderden. N-. .% Moest voor zulken zijn die het leezen kerden. , -zonder fchrijven. Deeze konden even ais W". i, in twee klasfen verdeeld worden, ksii 3. Moest een Lcesfchool voor fchrijven zijn; en 'N°. 4. Een Schrijffchool. De kinderen deezer twee fchoolen .moesten in twee helften verdeeld worden: die de .eene les in No. 3. gingen om hezen te leeren,, moesten de.volgende les in N°. 4. fchrijven leeren, en zo omgekeerd, wm In No. 5. moest les in de fijferkunst gegeeven worden. Hier moesten, de meestgevorderden hunne voordellen ook , uitgewerkt, te boek fchrijven. In N°. 4 en 5 moest ook het pfalmzingen geleerd worden. In N°. 6. moest onderwijs gegeeven worden , in de Spel- en Nederlandfcbe, Taalkunde; — in de Muziek; in de Wis- en Zeevaartkunde; in de Gefchiedenisfen; — in de Aardrijkskunde, enz. — Hier konden ook de Schoolmeesters voor de Dorpfchoolen gevormd worden. In deeze fchool moesten twee Leermeesters zijn: terwijl de een de fchool-les hield, moest de ander in de vijf overige fchoolen , beurtelings, een  C 75 ) een half uur buitengewoon les geeven: te weeten, om de jeugd zodanig te befchaaven, en tot het aanleeren van nuttige dingen voor te bereiden, en haar de eerfte algemeene beginfelen 'er van in te prenten, als wij in de beündwoording van het tweede hd der vraag, in de bijzonderheden, aantoonden, dat in alle fchoolen plaats diende te hebben. Dat nu eene inrichting op deeze of diergelijke wijze ongelijk veel meêr fpoed aan het leeren zou bijzetten is van zelve klaar. Een fch 101 toch waarin honderd vijftig of tweehonderd kinderen zijn, welken allen in het ïpeilen geoefend w>rden, kan, gevoeglijk, in twee klasfeti verdeeld worden; ieder klasje in een boek. Wanneer nu de Meester de eene klasfe onderwijst, en de Ondermeester de andere klasfe, dan volgt het, dat «të de gchcelc lts door leert, in plaats, dat mi de gewoone fchoolen , ten minften de onderfte klasfen geduurig ledig zitten ( — Nu kin de Meester , zijne aandacht alleen bij ééne hoofdzaak bepaalen. - Hoe gemaklijk zou men nu ook voor de vijf eerfte fchoolen bekwaame Meesters kunnen bekomen! — Om bezolding voor de Meesters te vinden zou ook niet moeilijk vallen. De veelheid van leerlingen in ééne fchool geeft ook een ruim inkomen. Men kon het fchoolgeld ook verdubbelen, tonder dat 'er de ouders nadeel vin hadden; wijl hunne kinderen meêr dan d» helft fpoediger voortgang in het leeren maaken zouden. Ëenigen van deeze Meesters konden tevens voorzangers in de Kerken zijn, en het traktement hier voor genieten. ^  ( 76 ) De lesfen in de bovenfte fchool, moesten, daar beneven, nog rijkelijker dan de .anderen beloond worden. Het een en ander zou overvloedig toereikende zijn , om de Leer. meesters eene genoegzaame bezolding te verfchaffen. Ziet Baar eene ruuwe fchets , welke men naar vereisch veranderen, verfchikken of verbeteren kan. En nu befluit ik deeze Verhandeling, met den vnurigften wensch , dat de Alzegenaar de lofwaardige poogingen der Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen, meêr en meêr, voorfpoedig maake ! dat daar toe inzonderheid de beandwoording deezer Prijsvraag dienstig zijn raooge! dan zal het rijk van waarheid en deugd uitgebreid, en ons Vaderland gelukkig worden: immers (en dit zij mijne ziafpreuk.) De bloei der fchoolen heeft het alleniaau.vtc vcibmd Met't naar geluk dtr jeugd, en 't heil van Kerk en Land.  BE AND WOOR DING DER PRIJSVRAAG, OPGEGEEÏEH DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. Welke zijn de gebreken in de fchoolen, waar in de jeugd van den gemeenen burger/land onderwezen wordt? — Daar de genoemde jeugd geene private, genoegzaame onderwijzing genieten kan: welke zou de beste fchool-inrichting zijn, om haar tot nijverheid en goede zeden, en tot dien trap van kundigheden te vormen, welke voor haar en toekomenden werkzaamen fland, in het algemeen, verëischt wordt ? — en welke zijn de gefchikfle middelen, om deeze inrichting tot fland te brengen ? DOOR H O R S T I G Confistoraal- Raad cn Superintendent , TE buckeburg, In het Graaffchap Lippe, in Westphalen, AAN W1KN EENE zilveren eerpenning IS TOEGEWEZEN.   Bij de lofwaardige poogingen onzer efliwe, om , door eene verbeterde inrichting ter W Jen de volmaaktheid en gelukzaligheid der menfchen te bevorderen, heeft men nog, ten allen tijde, te weinig acht geflagen op die kinderen, welken opgevoed zullen worden, om, in 't vervolg, in den werkzaamen burgerftand te leeven. ' wki^n De fchoolen voor Geleerden CO. hebben aan veele piaatfen, door den naar-ijver van CO Gelehrten fchulen , zegt de Schrijver : •-fchoolen voor Geleerden of ter aankweeking van Geleerden. Zo noemt men in Duitschland de zodaSen , waarin jonge lieden tot aanftaande Geleer. den worden opgeleid: dergelijken als het Atheneum ïlluftre in Amftcldam. ïn deeze fchoolen (Gijmnafiën) leerde men voorheen, ten minften voor het groot-Re gedeelte, reeds de eigenlijke geleerde wetenfchappen, welKen de onderwerpen van het onderwijs op de hooge fchoolen of Akademiën behooren te zijn, en men verzuimde, daar tegen, het, zo 'nodig, onderwus In de geleerde taaien. Maar federt eenigen tijd heeft men begonnen deeze fchoolen, bij de voorKiende wetenfchappen en in «t bijzonderJby de taalkunde, te bepaalen, om, zo doende,. eene erensfcheidirig tusfchen haar en de Abademien te maaken, en de jonge lieden alzo voor de laatften Vieter te kunnen voorbereiden. Hierom Zegt de fcbrijver, dat ze op veele piaatfen verbeteringen hebben bekomen. i  ( 8<3 ) verftandige onderwijzeren, (2) en door het aanleggen van letterlievende in/tellingen (3) aanmerklijk gewonnen. Voor de Landfchoolen (4) is, hier en daar, door de oprichting van Kw eeklchoolen ter vorming van Schoolmeesteren (5); door het openftellen van Kunst- en Handwerks - fchoolen (6) eu (2) Schulmahner — Schcolleeraaren ; bijzonder tot opvoeding en onderwijs van jonge lieden aangeftelde Geleerden. (3) Philologifchen Inftituten, zegt de Schrijver.— Men verftaa 'er onder: Inflellingen of" gelegenheden om onderwijs in Taaien, Dicht-, Gefchiedkun, e en andere Wetenfchappen , welken men anders onder den naam van fraaie letteren verdaat, te ontvangen. Men vergelijke hier mede de eerfte aanteekening. ~ (4) Schooien ten platten lande , gelijk wij zouden zeggen. — Schooien in de dorpen en gehuchten, door den Staat of 's lands Regeering, enz. gedicht, ten dienfte van zodanig een dorp, enz. (5) Schülroeister Seminariën, ftaat 'er in het Hoogduitsch. (6) Indufirie fchulenzegt de Schrijver. Wij Tiebben dit vertaald door Kunst-en Handwerks-fchoolcn , om dat wij genoegzaam meenen onderrecht te zijn',dat deeze fchoolen,zo niet alleen, ten minften hoofdzaaklijk, aangelegd zijn met het oogmerk, om de jeugd, niet enkel in de gewouikjkfte en noodzaaklijkfte bezigheden van haaren toekomenden werkzaamen ftaat te onderwijzen, maar ook tot derzei ver daadelijke beoefening, zo veel mooglijk , aan te fpooren en opteleiden, dus, om hen deegelijk de f k kun-  C Si 3 en door de openlijke bekendmaaking van welgelukte proeven zorg gedraagen. Maar voor de Burger-fchoolen (7) heeft men?" nog toe zeer vvein.g geda;1n, terwijl zij echter buiten tegenfpraab, tot de eer'fle en uitfteekendfte middelen behooren, 0m het gelik der menfchelijke Maatfchappij te bevorderen! De Burgers («) maaken eene zeer talrijke klasfe van menfchen uit, omtrend het verwaarlozen van welker befchaavins, wii in geenen deele, onverlchillig kunnen zijn.. Dewijl kunften en handwerken te doen leeren waar docr zij naderhand de middelen van haar befraan zal moeten vinden. Deeze fchoolen zijn in de laatere tijden niet enkel ten platten lande, gdyk de fchrijver fchiint te willen, maar ook in fommige fteden, bijvoorbeeld te Göttingen, en ook, zo wij mcenen, fmts eenige jaaren, in Hamburg, aangelegd. CO AJgemeene fchoolen in /leden en elders ten d.enfïe van den Burger/land. — Men behoort ten aanzien van alle deeze ofiderfcBeidingen en oo-aven van fchoolen, en over het geheel ten aanzien van d,t gehee e ftuk , in gedachten te houden? dat de fchrijver; de inrichtingen, welken ten dien aaneen inDtntsehland voorkomen, geftadig voor de oogen heeft. ° ut (8) De fchrijver doelt hier zekerlijk op de 13e- ^r,CrSf,r SCfe", en t1ie Burg'ersUelièndoor Koophandel, Fabnjken, het beoefenen van i°nd werken , enz van de eigenlijk gezegde landlieden of boeren onc erfcneiden zijn. Misfcbien, ia wawfcWfa hjk.doelt hij wel bepaaldelijk oP derVzogenó endén" gemeenenman in de Heden, enz e'-^maen F  ( 8a ) wijl ze onvermijdelijk met meerdere behoeften des levens bekend zijn, zo ftaan hunne .zeden ook voor meerder bederf bloot dan_ die der landlieden,welken, in hunne levenswijze, gaarne de Burgers n?arvolgen. De meerdere oefening van hnnne ligchaamskrachten heeft invloed op hunnen moed en fterkte, van dewelken zij, zeer ten ontijde een zeer fchadelijk gebruik kunnen maaken, wanneer hunne werkzaamheid niet vroegtijdig genoeg op het rechte voorwerp bepaald wordt. Ook brengt hen hunne onmiddeli.ke verkeering met aanzienelijke lieden dikwijls in de gelegenheid, om befchaamd te zijn wegens den geringen trap van befchaaving, welken zij in hunne jeugd bereikt hebben, gelijk, integendeel, hunne verwaarloosde opvoeding, aan wel opgevoede lieden, ten uiterften gevoelig is- Wanneer het, over het algemeen genomen, waar is, dat wij, met te zeggen,^,, hij „ heeft eene goede opvoeding gehad, ' bijna alles gezegd hebben, wat bij mogelijkheid tot lof van een mensch van goede verwagting gezegd kan worden, hoe veel goeds mogen wij ons. dan niet van den aanftaanden Burger belooven, als hij, naar waarheid , zich beroemen mag eene goede opvoeding genoten te hebben ! Deeze goede opvoeding hangt niet altijd af van den goeden wil der ouderen. Weinig ouders zuilen 'er wel gevonden worden , die niet van ganfcher harte zullen wenfchen, dat hunne kinderen wel opgevoed worden, maar zij zeiven zijn niet altijd m ftaat hen eene goede opvoeduig te geeven. Vee-  C 83 > Veele ouderen, inzonderheid uit den gemeenen burgerftand, weeten niet eens, waarin eene goede opvoeding gelegen zij; nog minder verflaan zij zeiven de kunst en wijze hoe de kinderen wél opgevoed behooren te worden, maar verre weg de minlten hebben, bij hunne dagelijkfche bezigheden , gelegenheid, om zo veele moeite, vlijt en zorg, omtrend hunne kinderen te hefteden, dat dezelven onder hunne handen, befchaafd worden. Het is hier van daan geene geringe weldaad voor den geringen Burger, dat hij zijne kinderen ter fchoole kan zenden. Alleen behoort het met de fchoolen nu ook zo gelegen te zijn, dat de jeugd in dezelven,"met de daad, tot goede Burgeren opgevoed en gevormd worde. Dat dit tot hier toe niet gelchied is bewijst ons het dagelijks gezicht van alle die jonge lieden uit den geringeren burgerftand, onder dewelken zo weinig beminnenswaardige en goedaardige menfehen gevonden worden, offchoon zij ook verscheidene jaaren ter fchoole hebben gegaan. Wanneer wij de fchoolen zeiven befchouwen vaar in onze Burgers een zo aanzienlijk deel van hunnen jeugdigen leeftijd hebben doorgebragt, zo zal het ons zekerlijk geene verwondering baaren, hoe het mooglijk zij, dat onze Burger kinderen zo weinig nut van hun fchoolgaan genieten. De fchoo! len voor de gemeene Burger kinderen zijn, voor het grooterdeel, nog in zulk eenen lflechten toeftand, dat men zich billijk veriwonderen moet, waarom men niet reeds F 2 voor  (84) voor langen tijd op eene eindige verbetering van dezelven is bedacht geweest. Gemeenlijk zijn het de fchoolen'waarin de eerfte drift des menfchen, welke wij als de bron van alle algemeen.nuttige deugden kunnen befchouwen, de drift tot werkzaamheid, in haaren tederen kiem vertreden wordt. Kinderen willen werkzaam zijn en in de i fchoolen wordt hen geleerd ftil te zitten. Veele , ouders bekennen het geheel onbewimpeld, dat dit eene der hoofdredenen is waarom zij hunne kinderen zo jong ter fchoole zendén, en veele fchoolmeesters weeten de kinderen het ftiizitten in de fchoolen zo nadruklijk in te prenten, dat de kinderen het wel verwenfchen mogten dat God hen beweegbaare ledemaaten en gezond bloed gefchonken heeft. De kinderen zijn verpligt bijna de helft hunnes levens, in die jaaren waarin alles bij hen recht begint te leeven, waakende, op ééne plaats door te brengen, willen zij niet bekeven of geftraft worden: Zo verkiezen het hunne meesters, wijl zij hier b-j het meeste gemak genieten. En echter moeten deeze Hinderen, in 't vervolg van tijd, eens beezife menfchen, wakkere en vlijtige arbeiders worden! — Wat zal men zeggen van de zedelijke opvoeding? Dikwijls komen onze Burger kinderen, meêr zedenloos uit de fchoolen, dan zij derwaard heen gingen. Niemand bekommert zich over hunne goede zeden. Immer», dat kan men den naam niet geeven van goede zeden te leeren, wanneer de Meester door knorren en dreigen, door befchimpin- - gen  C 85) gen en flagen, waarin gewoonlijk de fchooltucht beftaat , de kinderen wanvoeglijkheden leert van dewelken zij voorheen niets wisten: of wanneer hij door dikwijls herhaalde tuchtigingen , welken hem nog eenige afwisfeling in zijne eenvormige, leer-uuren te weeg brengen, den kinderen zo veel vermaak verfchaft, dat het hen eindelijk tot eene aangenaame behoefte wordt iemand te zien lijden , en dat zij zich zeiven alle bedenkelijke moeite geeven, dat het hen nimmer aan deeze vermaaklijke tijdkorting outbreeken moge. Maar wat men eigenlijk door goede zeden verdaat, hier van ontdekken de kinderen, nimmer iets, ten zij het hen fomwijlen, bij toeval, buiten de fchoolen geleerd worde. In de fchoolen toch hebben zij alles afgedaan, als zij zich flechts, zo lang de Meester tegenwoordig is , bedaard en ftil houden , — geene hunner gebreken bemerken laaten , en het zo weeten te maaken, dat niemand hen durve aanklaagen, zonder dat het hem daar na berouwe. En wat leeren de kinderen nu eigenlijk in de fchoolen ? gemeenlijk vordert men van de Burger kinderen, dat zij in de fchoolen leezen , fchrijven, fijferen en de gronden van den Chrjstelijkefi Godsdienst zullen leeren. Zonder thans te vraagen, of in deeze opgenoemde (tukken , de geheele voorbereiding tot het Burgerlijk leven begrepen is, zullen wij nu eens zien, wat de gewoone fchoolen , teh opzichte van allen die dingen, uitrichten. Men noemt het, dat de kinderen leezen F 3 ge-  ( 86 ) geleerd hebben, wanneer zij, uit het een of ander boek, woorden opleezen, of wel opzingen of opdreunen kunnen, van dewelken zij niet eenen lettergreep verftaan; en welken zij gewoonlijk van eenen toon vergezellen, voor denwelken wij zouden fchrikken, wanneer de menfchen hunne gefprekken op zodanig eene wijze wilden houden. Als men 'zegt; de kinderen hebben fchrijven geleerd, dan beteekent dat gemeenlijk zo veel als, de kinderen kunnen letters namaaken wanneer zij hen worden voorgeïnaakr. Zeer veel gemeene Burgerkinderen maaken deeze letters nauwlijks leesbaar, maar nog minder zijn zij in ftaat deeze letters uit zich zeiven behoorlijk te famen te voegen, wanneer men hen de woorden voorzegt. En echter behoorden de kinderen, wanneer zij eeu waar nut van hun fchrijven zullen hebben, niet alleen leesbaar, en volgens de regelen der fpelkunst, te kunnen fchrijven; maar zij moesten ook in ftaat zijn, om hunne eigene gedachten ter neder te ftellen, dewijl het fchrijven hen weinig zou baaten indien zij beftendig iemand moeiten hebben, die hen voorzeide wat zij fchrijven moeften. In het fijfferen leeren de kinderen, gemeenlijk, dat alles namaaken wat de Meester hen voordoet. Men ftaat 'er dikwijls verbaasd van, wanneer men de menigte fijfferletters befchouwt waar mede de fchoolkinderen ganfche leien vol befchreven hebben, en wanneer men hen de wonderlijke naamen voort uitfpreeken, waar mede zij alle de ver- fchil-  (87) . fchillende foorten van het rekenen benoemen, welken zij reeds geleerd hebben. Ondertusfchen duurt, gemeenlijk, de geheele kunst Hechts zo lang als hun geheugen in ftaat is de voorfchriften daar van te bewaaren. Met hun verftand bevatten ze noch getalen noclx vergelijkingen, tot dat de bezigheden hunnes levens en hun eigen voordeel hen noodzaaken, zonder lei, uit het hoofd te rekenen. Wat eindelijk het Christendom aanbelangt, het is, helaas! overbekend, dat men de kinderen , dat geen 't welk men,Jzonder reden, Christendom heet, niet zonder veele moeite en verdriet, van buiten laat leeren, waar bij zij niet nodig hebben hun verftand of wil te laaten werken. Men leert het als een onvermijdelijk ongeluk aanzien zijn geheugen zo lang te moeten nfpannen, totdat men tot lidmaat,» aangenomen geworden. Voor het overige is_ dit Snderwii'sin het Christendom, van zodanigen aart dat het zelve met de neigingen en daaden der menfchen, verder, volftrekt mets ge- mTo is'têt over het algemeen gelegen met de fchoolen, waar in onze aanftaande B ■ sers gevormd moeten worden. Hier en daar nebben , misfehien uitzonderingen op deezen re elk woord begeleid, te binden; zo kan het niet misien, of de kinderen zullen hem met vergenoegen aanhooren; maar ook de inhoud zijner verhaalen moet onuitwischbaar in hun geheugen blijven. Het verdient hier opmerking, dar de kinderlijke leeftijd in de bijbelfche gefchiedenisfen den meeften zin heeft. De eenvouwigheid der zeden, het wonderbaare in menigerhande gebeurtenisfen, de wijze van voorftelling van die tijden, ftemt met de behoefte der kinderlijke zielen zo geheel haauw overeen , dat men zich verwonderen moet over de hegeerte, welke de kinderen hebben om die gefchiedenisfen te hooren. Wat aangaat de leere van den Godsdienst, niets fchijnt zo onnatuurlijk te zijn, als dat, dat men de kinderen van buiten laat leeren dat geen, 't welk eigenlijk het refultaat hunner overdenkingen over de gefchiedenis van den Godsdienst moest zijn. Wanneer men aan verftandige kinderen onder het oog brengt, hoe wonderbaar zich God in de Natuur in het algemeen , en in de gefchiedenis. des menschdoms in het bijzonder, geopenbaard heeft; hoe en op welk eene wij«e Hij de menfchen met zijne liefderijke oogmerken bekend gemaakt, en hen de middelen tot hunne welvaart en zaligheid in de handen gegeeven heeft, zo zullen de kinderen niet alleen door zulk een verftandig on- . der-  derwijs groote en waardige begrippen aangaande God verkrijgen > maar zij zullen daar door tevens opgeleid worden om deezen grooteu God,op eene waardige wijze, te vereeren en zijne oogmerken met hen te vervullen. Wij merken hier bij nog san, dat, bij zodanig een onderwijs, geene bijzondere afdeeling van gelo -fs- en zedenleere plaats kan hebben. Elke geloofsleere, welke zich op overtuiging des verftands grondvest, zal tevens den grond voor eene zedenleere in zich bevatten, en elke zedenleere zal zich op ons geloof grondvesten. Tot hier toe hebben wij nu gefproken van het gewoone fchoolonderwij>;, -hoe het zo ingericht zou kunnen wordei , dat daar door hft verftand der kinderen gevormd werde. Daar zijn echter nog veele andere wijzen op welken men den kinderen de kennis van alle wetenswaardige dingen toebrengen, en hen tot eigen nadenken leiden kan. 'De kennis welke door het daadeli k befchouvven der voorwerpen verkregen wordt beeft voor alle anderen den voorrang. Hoe meêr de kinderen bekomen te zien, zo veel te minder zullen zij [zich, in 't vervolg, verwonderen, over het geen zij nog niet gezien hebben. En het is geen gering voordeel wanneer men de menfchen zo verre gebragt heeft, dat run niets wonderbaars meêr kan voorkomen. Met dê Natuur behooren de kinderen bet eerst bekend gemaakt te worden: en juist deeze biedt ons zo veele fchatten aan, dat*wij ons nimmer over gebrek aan leerzaam onderhoud behoeven te G 5 , be-  Cio6) beklaagen, wanneer we alleen de kunst verftaan , om van dezelven gebruik te maaken. Het is niet nodig, dat we ieder Burgerfchool van een Naturaiiën Kabinet voorzien. De Natunr brengt in overvloed wonder-fchoone dingen voort, welken de Meester zijne fchoolieren kan aantoonen wanneer hij hen eenig vermaak wil aandoen. Hij behoeft daar bij voor zijne leerlingen geene natuurkundige voorleezingen te houden: hij heeft flechts dat geene te neemen, 't welk hem eiken keer voorkomt, en de kinderen met de hoedanigheid der dingen, met derzëlver beftanddeelen, met de veranderingen welken dezelven door de natuur en door de menfchen ondergaan, en net het gebruik,'t geen men van dezelven maakt, bekend te maaken. Maar ook hier behoort de onderwijzer eene gepaste keuze in acht te neemen: Hij behoort den kinderen het allereerst dat geene aan te wijzen, wat zij, voor alle andere dingen , nodig hebben te kennen, en waar mede zij, in het gewoone leven, het eerfte te doen hebben. Hij moet de kinderen op het famenftel der ligchaamen en derzëlver weêrkeerigen invloed op elkander, opmerkzaam maaken. Het moet hem tot een vewnaak verftrekken hunne vraage, waar van daan dat of dat korae, en welken de oorzaaken zijn waarom het zo en niet anders met de dingen gelegen zij, te beandwoorden. In 't bijzonder moet de Meester daar op letten, dat" de kinderen dingen met elkander leeren vergelijken en van elkander onderfcheiden. De fcheip.ieid van de  C I07 ) de kracht des oordeels hangt bijna alleen van deeze oefening af, door dewelke zij de gelijkheid der dingen tot elkander derzëlver verfcheidenheden, gemaklijk leeren opmerken. Hebben de kinderen eene genoegzaame bevatting van enkele voorwerpen uit de nar tuur verkregen» zo zal de Meester zich nog méér aan hen verdienftlijk maaken, wanneer hij hen, fomtijds, ter belooning van hunne betoonde vlijt in het fchool, met zich naar het land neemt en hen grootere voorwerpen aanwijst van dewelken zij, tot dus verre, flechts enkele deelen hadden leeren kennen, welken men ondertusfchen op de plaats zelve moet zien, indien men ze geheel en al wil waarneemen. Van hier maakt de Leermeester den meestgefchiktften overgang tot de grootere verfchijnfelen der natuur, tot de beweging der Hemel - lichaamen , tot de ver-» anderingen der lucht, tot de wonderbaare werking des luchts, des geluids en dergelijke dingen, welken voor volwasfener en verftandiger kinderen bijzonder merkwaardig zijn. En waarom zou ook de Meester niet fomwijlen de kinderen, wanneer zij zich wel gedraagen, in de werkplaatfen, waar in gearbeid wordt, brengen, en hen daar door een levendig denkbeeld doen verkrijgen, van de verfcheidenheid der menfchelijke levenswijzen en derzëlver nuttigheid voor de famenleeving? In het fchool kan Hij als dan, bij zijn onderwijs, op duizenderhande dingen wijzen, weiken voor de kinderen, zelfs bij de beste uitlegging , onverftaanbaar zouden blijven, ° wan*  ( io8 > wanneer zij dergelijken niet zei ven gezien, gehoord en opgemerkt hadden. Welk een voordeel voor kinderen, die op zulk eene wijze onderwezen worden! Behalven dat zij van alle dingen juiste begrippen bekomen," en daar door voor onnozelheid, onkunde en bijgeloof bewaard worden, gewennen zij 'er zich ongemerkt aan , dm alles wat hen voorkomt met' opmerkzaamheid gade te flaan, en over alle dingen na te denken. Het zou overtallig zijn, wanneer wij den Meester nog verder brengen en hem aanwijzen wilden, hoe hij ook door afbeeldingen, teekeningen, prenten en dergelijken, fomwijlen, het verdand der kinderen te hulp komen en hen denkbeelden kan meiledeelen waar toe dikwijls de woorden niet toereikend zijn. Een fcbrander en verdandig Leermeester, welke wij bij dit onderwijs ons voordellen, zal van welven op deeze dingen vallen: en een onbekwaame zal ook dat weinige, 't welk wij tot hier toe omtrend de vorming des verdands gezegd hebben, niet weeten te gebruiken. In 't algemeen moeten wij ons in deeze Verhandeling,. welke niet te groot mag zijn , ons vergenoegen, flechts een. flaauw gefchetst beeld te ontwerpen , van de verflandige leerwijze, naar welke de kinderen, in de burgerfchoolen, behooren behandeld te worden: en in deeze afdeeling kunnen wij flechts iu het algemeen zeggen, hoe de fchoolmeester het hebbe aanteleggen rji zijne fchoolieren verdandig te maaken. Want het is wel te begrijpen, dat de kinde. ren, wanneer zij in aües verlhndig zullen wor-  worden, niet alleen kennis van de Natuur en haare voornaamfte voortbrengfelen moeten hebben: zij moeten ook het nodigde van de gedeldheid des lands, waar in zij geboren zijn, weeten: zo ook; van de zeden, gebruiken, en gewoonten der menfchen onder en nevens dewelken zij leeven: van de Wétten des Lands en van de Regeeringsvorm waar naar zij zich te gedraagen hebben: zij moeten ook hun Vaderland met andere landen leeren vergelijken: zij moeten ook met de merkwaardigde gebeurtenisfen bekend zijn, welken op onzen tegenwoordigen toedand eenigen invloed hebben. Dit alles echter mag den kinderen niet op eene diepzinnige wijze geleerd worden. Het oogmerk is niet de kinderen geleerd; maar verdandig te maaken. Het komt derhalven hier in het geheel niet aan op de uitgebreidheid hunner kunde, maar alleen op de rechte aart en wijze, hoe zij deeze kunde bekomen. Hun verdand. moet tot denken opgewekt, maar niet. met veel weeten overlaaden worden. Het lijdt geene tegenfpraak, dat wij het gewigtigde deel  harde ftraffen onderdrukten. De kinderen moeten gewis wel tot fchadelijke dingen vervallen , wanneer hen voor onichadelijke geenen tijd vergund wordt : zij moeten, voorzeker, elkander wel plaagen en met elkander ravotten , wanaeer hunne leden niet geheel- en al in een zullen krimpen, zij moeten op middelen denken waardoor zij de opmerkzaamheid hunnes Meesters kunnen bedriegen , en zich die oogenblikken ten nutte maaken , waarin hunne Meester van Tien afgaat , om zich alzo eens voor het lange ftille zitten fchadeloos te ftellen ; zij moeten elkander leeren befpotten, haaten en vervolgen, wanneer zij zien, dat in het fchool list en kracht over onfchuld en zwakheid, immer de overhand bekomen; zij moeten leeren liegen, bedriegen, kwaadfpreeken en valfche getuigenisfen geeven, wanneer zij voor befchimping en fchande zeker zijn, en de ftraf hunner geftrenge Meesters ontgaan willen. En dan verwondert men 'er zich nog over dat 'er flecht opgevoede menfchen uit de fchoolen komen? Eiken dag moeten zij hooren: dat 'er van hen niets goeds zal worden ; dat alle moeite aan hen hefteed verloren is. Moeten dan de kinderen niet eindelijk op de gedachten komen, dat hunne Meesters gelijk hebben ? Wij ftaan ook dit toe, alleen met die bepaaling , dat zo ook onder zijn opzicht niets goeds uit de kinderen worden kan, echter wel iets beters van hen zou geworden zijn, bijaldien zij onder een beter opzicht hadden geftaan? Het geheele Hoofdftuk der zedelijke Opli 5 voe-  C i« ) voeding is befloten met de befchouwingen over de bevalligheid. Bevallige kinderen zullen nimmer iets wandzedelijks doen. Die alzo de kinderen tot bevalligheid gewent, die heeft ook gewisfelijk den grond gelegd tot hun volgend goed gedrag en hen het beste bewaarmiddel gegeeven tegen alle flechte zeden. Grove buitenfpoorigheden, of ongeregeldheden, en dat geen 't welk'men gewoon is boosheid te noemen, komen gefchikte kinderen in 't geheel niet in de gedachten. Wij komen thans ter onderzoeking van eene nieuwe vraage: Wat behoort men in de fchoolen te doen, op dat de kinderen zich vroegtijdig gewennen, om , in het toekomende, vlijtige, en arbeidzaame menfchen te zijn? Het is eene fchadelijke dwaaling, te gelooven, dat de kinderen zich wel van zei ven tot arbeid zullen gewennen, als zij het eens nodig zullen hebben door den arbeid hun brood te verdienen. Wij hebben, helaas ! te veel voorbeelden van volwasfenen , die, op kosten van anderen , enkelvan weldaaden leeven ;offchoon zij dit ook niet nodig hebben; ja daar zijn te dikwerf menfchen , die liever honger en gebrek leiden, dan dat zij zich den arbeid zouden laaten welgevallen. Zulke menfchen zijn in hunne jongere jaaren verwaarloosd géworden; want had men hen van de jeugd af aan, tot den arbeid bepaald, zo zou hen de arbeid, even als nu de ledigheid, tot eene gewoonte zijn geworden, en zij zouden zonder nuttige bezigheid in 't geheel niet leeven kunnen. Aan de ouderen kan men het niet altijd overlaa- ten,  ( 1*3 ) ten, dat zij hunne kinderen tot nnarffigheid zullen aanfpooren. Daar zijn 'er onder de ouderen zeiven nog te veel, die men zelt tot den arbeid wel mag driiven, en de minlte ouders weeten het, hoe zij hunne kinderen, op eene wijze, welke een bepaald oogmerk heeft, eenige bezigheid zullen verfchaffen. Hier van daan zien zij het gaarne , dat hunne kinderen vlijtig ter fchoole gaan, op dat zij ten minften dagelijks eenige uuren op eene nuttige wijze zullen doorbrengen. Dan, zo als onze burgerfchoolen voor tegenwoordig gefteld zijn, wordt dit goede oogmerk der ouderen omtrend hunne kinderen flechts zelden bereikt. Het is onmooglijk dat de kinderen bij het gewoon onderwijs zich zeiven niet zouden verveelen. Op die wijze leeren zij de ledigheid , zo niet iets nog ergers, dewijl ze in 't geheel niet weeten waar mede zij zich den tijd verdrijven zullen. , , „ Men is hierom reeds aan veele plaatten 'er op bedacht geweest , Kunst- en Hand. werksfchoolen (n) aanteleggen, waarin het onderwijs en algemeen nuttige wetenfchappen , te gelijk met eene aanwijzing tot ligchaamelijke bezigheden, verbonden wordt; en het gunftig gevolg deezer goede inrichtingen, heeft reeds derzëlver oorfprong ten vollen gerechtvaardigd. Sedert eenigen tijd zijn reeds meerdere openbaare fchriften bekend geworden, waarin van de beste aart en wijze , (ii)Induftrie Schooien ftaat in 'tHoogduitsch.Men zie deswegens op Bladz. 80, de 6de aanteekening.  ze, hoe zulke Kunst- en Handwerk/choolen kun nen aangelegd worden, zeer uitvoerig en omftandig gehandeld wordt. Wij beroepen ons hierom in 't algemeen op die gefchriften , onder welken het Magazijn voor Induftrie en Armenverzorging, 't welk door waoeman in Göttlingen uitgegeeven wordt, voor .alle anderen uitmunt. 't Zal echter niet ten overvloede zijn , wanneer wij,betreffende dit ftuk, nog eenige bijzondere aanmerkingen maaken.- Daar zijn zo veelerhande bezigheden, welken door de kinderen verricht kunnen worden, dat 'er, fomtijds, in 't geheel geene groote inrichtingen vereischt worden, om de kinderen, op eene voor hen aangenaame, en evenwel voor anderen te gelijk zeer nuttige wijze, bezigheid te geeven. De kinderen hebben eenen zo natuurlijken trek tot ligchaamelijke werkzaamheid , zij hebben 'er zo veel vermaak in hunne krachten aan alle dingen te beproeven , dat men dikwijler nodig heeft hen van zodanige onderneemingen af te houden, dan hen daar toe aan te drijven. Wanneer nu de Meester zich de moeite wil geeven, om de kinderen zulke bezigheden aan te wijzen, waar bij zij hunne krachten kunnen oefenen, zonder zich zei ven of iemand anders, daar door eenige fchade toe te brengen; als hij hen wil aantoonen, hoe zij bij allen hunnen arbeid met rust, welvoeglijkheid en orde te werk moeten gaan: hoe veele tuinen kónden door de kinderen uitgewied, hoe veele greppels ledig gsmaakt, hoe veele houdhoopen opgeftapeld, hoe  ( "5) hoe veele fteenen te famen gebragt , hoe veel aarde weggeruimd worden, zender dat de ouders nodig hadden dergelijke arbeid te verrichten, welken hen oneindig lastiger en moeilijker, dan de kinderen, moet vallen? Zou het aan de Meesters geen vermaak veritrekken, als zij de kinderen op eene zo nuttige en voor hunne ligchaainen zo gezonde en voordeelige wijze bezig zagen? En wie zou het den kinderen beletten zulk eenen arbeid te verrichten, wanneer hun Meester daartoe verlof verzocht, en het opzicht daar over hield? Dit zou toch, ontegenfpreekbaar, beter zijn, dan dat de kinderen eten geheelen dag op de ftraat loopen en hunnen moedwil, tor groot verdriet van hunne ouderen en opzieneren, met geheel fchadelijke dingen koelen, enkel wijl men ben niets beter aangewezen heeft. Maar ook in de fchoolen kon men hen menigerhande nuttige handgebaaren , tot. verpoozing en afwisfeling bij" hunne leeru uren , aanwijzen, waarin zij, gewis, zeer veel vermaak zouden hebben. Kleine Meisjens neemen zeer gaarne breiwerk in de 'hand, en verheugen zich niet weinig, als men haar iets te knoopen , te tornen of op te winden geeft. Bij de jongens kan men zich niet meer bemind maaken, dan wanneer men'hen leert hoe zij kleine gereedfehappen kunnen vervaardigen. Men laate hen toch hunne kleinekaartjens van bordpapier maaken, hunne kleine vogelkooitjens fnijden, hunne korfjens vlegten. Zij doen toch niemand kwaad als zij diergelijke dingen onder handen neemen: zij leeren veel meer met verfcheide- ne-  C 1*6 ) ne werktuigen gefchiktelijk omgaan, en het is toch beter , zulk foort van tijdverdrijven in tegenwoordigheid van hunne opzieners, dan in hunne eenzaamheid, onder handen te neemen. Maar de nuttigheid van zulke bezigheid openbaart zich ook in de ontwikkeling van veelerhande goede aandoeningen. Het kind leert zich over zijnen arbeid verblijden, het verheugt zich over het geen een ander gemaakt heeft; het eene kind vleit het ander dat het hem zal helpen; de een leert den ander en geeft hem goede invallen op. Geen van allen wil gaam te rug blijven, want de zaak betreft hun eigen genoegen. Elk wil den ander zo gaarne overtreffen; ieder denkt 'er op hoe hij iets voor de tweedemaal beter zal maaken, dan voor de eerfte; en 'er zijn zeker eenigen onder de kinderen, bij dewelken zich bijzondere kunstdriften ontwikkelen zullen en welker vindingrijk vermogen den leermeester in verwondering zal brengen. Hoe meêr de kinderen in hunnen vroegeren leeftijd zich met zulke geringe dingen hebben durven bezig houden, zo veel te eerder zal zich hunnen fmaak, bij rijpere jaaren, tot grooter en gewigtiger voorwerpen bepaalen , waar mede zij zich willen onledig honden. En worden dan niet daar door de kinderen gefchikt gemaakt, wanneer men hen vroegtijdig leert, hoe zij alle dingen aangrijpenen behandelen moeten? Dit is gewis een hoofdwerk bij de opvoeding onzer hurgerieugd. Als de kinderen naderhand eens een Handwerk zullen leeren, — welke oefeningen hunner krachten, en buigzaamheid hunner leden  ( "7 ) den vooronderfteld men dan niet reeds, zonder dewelken zij, toch aan hunne leermeesteren weinig vreugde zullen toebrengen. En zij zullen het zich gewis, niet beklaagen als zij veelerhande dingen in hunne jeugd hebben leeren maaken, welken geen Baas in eemg Handwerk hen kan leeren; en welken hen echter, fom wijlen, in hunne toekomende huishouding gewigtige dienften kunnen doen. Voor veele andere dingen zal het den aanstaanden Burger aangenaam zijn, als hij in zijne jeugd geleerd heeft zich met den Tuin bezig te houden. Deeze is eene der meefte gefchiktfte bezigheden voor de jongens. Zij verrijken daar door hunne kennis, bevorderen hunne gezondheid , en leeren onmiddelijk inzien, hoe elk mensch van zijnen vlijt vrucht kan inöogften. Het was daarom wel te wenfchen, dat elk Meester in burger-fchoolen, ook voor deeze bezigheid zorgde, in zo verre niet reeds de kinderen door hunne ouderen tot den tuin-arbeid gebruikt werden. (12) Om de jeugd tot naaritigheid op te wekken, behoort men ook billijk vrucht van hunnen vlijt te genieten. Kinderen zijn gemeenlijk zo inhaalig niet, dat ze niet flechts enkel voor vermaak iets nuttigs zouden onder handen neemen. Maar hunne ouders zouden het niet gaarne zien, als zij, voor niets of voor (12) Dit echter zal zich alleen fchikken voor het platte land en niet gemaklijk in lieden, door de Meesters in de burgerfcboolen , kunnen ten uitvoer gebragt worden Dit kan dcrhalven niet, ais een algemeen voor te flaao en aan te beveelen regel, worden opgegeeven.  (128) voor anderen werken moesten : daar te boven zijn 'er in den burgerftand veele arme kinderen voor dewelken het geene nietsbeduidende zaak is, wanneer zij alle dagen iets, al is het ook maar eene kleinigheid, verdienen, of wanneer, hunne ouderen ook flechts nu en dan eene geringe onderfteuning bekomen, misfchien om' hunne kinderen iets beter te kunnen kleeden. Dit voordeel wekt de ouders op, dat ze te gewilliger hunne kinderen , buiten de fchooloefeningen nog verfcheidene dingen van bij-werk laaten verrichten* en de ondervinding heeft het geleerd, dat'dit middel alleen reeds toereikend is geweest om de- ouderen te beweegen, dat ze ,de Schoolmeesters om werk endjezigheid voor hunne kinderen verzoeken. Het lijdt geene tegenfpraak, dat de kinderen , door de menigerhande bezigheden, welken hen hunne Leermeesters verfchaflen kunnen, veele bekwaamheden verkrijgen kunnen: vooral wanneer hunne Meesters hen overal aanleiding geeven hoe zij de dingen op de beste wijze aanleggen zullen: dan 'er zijn, buiten de handgebaaren, nog veele andere bekwaamheden welken den kinderen eens te pasfe kunnen komen. Van deezen willen wij nu nog eenigen van de voornaamflen opnoemen. Het kan den kinderen in veele opzichten nuttig zijn als zij in hunne jeugd teekenen geleerd hebben. Zij verbeeteren daar door de natuurlijk meetkunde van hun oog; zij leeren de gedaante der dingen meer geregeld «p het oog bevatten; in hunne zielen ontwik-  • ( 129 ) wikkelen zich denkbeelden van het fchoonc en bevallige; hunne zinlijke voorftehingen verkriieen meêr leven en juistheid; zij worden daar door in ftaat gefteld eene menicrte van ideën te bevatten , welken zich met woorden niet befchrijven laaten, entevens keren zij hunne eigene ideën aan anderen mededeelen S zonder de voordeelen in aanmerking te neemen , welken hen bi] het fchrijven zullen toevloeien. Men ziet het ook met relden dat de kinderen, zonder aanwijzing, fig, uren teekenen, en, bij gebrek van betere sdegenheid, tafels, muuren en boekei vol labbèien, dewijl zij 'er zoveel vermaak . m fcheppen, iets zinlijks te kunnen daarllellen, SS men aanftonlls de zaak.kan erkennen, welke 'er door aangeduid moet worden. betreurenswaardig zou het zijn, wanneer aeeze STder kinderen niet eenigermaate ,nrmd en voor hun toekomend leven nutig |wS™^ware het flechts om zich fnrnwiilen eenig vermaak te verfchaffen, t weïzij niet gemaklijk beter koop zullen kUDnaear ^ tobben wij echter geene Teken» AkSemiën nodig. De e*^?J^£5£ geduUrig M, wat m êr vo,U Se"n3de ngeOe bezigheid. In't bekinderen wg> . Q 0f z0 te famen- gmfteldn eCrond? drkel) een vierkant, enz. Ifv n'aankSg tot ontelbaare voortellingen fan ïeheel be! ende dkigen. Straks wordt een , S ftr,U een ladder, een bril, een fchaar,  ( 13° ) voorgefteld. Straks wordt een huis , nu eeii tooren gebouwd; naar verkiezing worden 'er boomen omgeplant en fchuttingen omgetrokken: en het kind geniet een groot vermaak, a!s hij zijn huis of tuin naar welgevallen vergrooten , of volgens zijne eigene verbeel ing ganfche reien van huizen en boomen fcheppen kan. Om de werktuigen behoeven de kinderen niet verlegen te zijn; een ftuk krijt of potlood, en een zwarte plank of een blad papier, is alles wat zij nodig hebben. Onder de bekwaamheden, welken de kindei en in hunne jeugd verkrijgen kuifnen, mag men ook het zingen tellen, flet maakt de voornaame grondflag tot de geheele muzikalifche befchaaving (12) des menfchen uit. En een mensch die ongevoelig is voor de rouzijk, is waarlijk van harte te beklaagen, niet alleen deswegen, om dat hem eene zijner cdelfte zinnen geen onmiddclijk vergenoegen verfchaft, maar ook vooral, dewijl het hem aan een werkzaam middel ontbreekt , om fchoone aandoeningen op te vatten en tot zijne ziele over te brengen. In onze gewoone fchoolen wordt tegenwoordig wel gezongen. Maar het fchijnt, in de daad, met geen ander oogmerk te. gefchieden , dan om de ooren der kinderen voor alle de fchoonheden der muzijk, voor altoos, doof te maaken. Men heeft het, tot hier toe in de fchoolen voor iets profaans (waerelds, ijdel) gehouden den kinderen eene aangenaame melodie voor te zingen, welke maar een weinig van het fleepend en maatloos gehuil der kerk - liederen afwijkt ,, tot dat in onze da- C12) Muzikalifchen ausbildung.  C «si ) dagen öoppenstüot. en anderen, doof he" uitgeeven hunner Liederen voor volhfchoolen, het ijs gebroken, en voor betere gezangen de deur geopend hebben. (13) De tijd zal het leeren, of men zich deeze wenk behoorlijk ten nutte zal maaken. Nog veele dingen zou men kunnen opnoemen, welken men de kinderen in de burgerfchoolen zou kunnen leeren, dan wij hebben het gewigtigfte nog voor ons. Zekerlijk ware het goed, zal men zeggen , wanneer het Onderwijs in de Burgerfchoolen, in het toekomende, zo gefteld ware, dat de ligchaams- en zielsvermogens der kinderen, daar door, meer in oefening en werkzaamheid gebragt werden. Maar hoe zal men het beginnen om zulk eene inrichting aan de fchoolen te geeven? Door welke middelen zal het heilzaam oogmerk bereikt Worden, den kinderen uit den gemeenen burgerftand, in de fchoolen , eene betere en volkomener opvoeding te doen genieten? Zal eene fchool verbeterd worden , zo moet men, voor alle dingen,iemand hebben, welke die verbetering tot ftand brengt. Met bloote voorftelliugen en wenfchen kan niets uitgericht worden. Daar moet noodzaakhjk iemand zijn, die de zaak zelve, naar behooren, weet aan te vatten. Onze eerfte zorg zii\ hierom, de rechte mannen te vinden, wel- ■" keu C\X) Men houde hier Wederom in het oog* dat de Schrijver den ftaat der fclwolen in Duitbchland j en der inrichtingen van die fchoolen geduung voor de gedaehten heefo l ft  ( 13» ) ken men het opzicht over de burgerfchooles durft toebetrouwen. Aan veele oorden heeft men, tot hier toe,het opzicht over de openbaaare fchoolen, flechts als een bijwerk behandeld: men heeft hetzelve met zekere ambten verbonden, zonder 'er naar te vraagen, of de perfoonen, die hunne ambten redelijk, wel waarneemen, ook het beduur van een fchool naar behooren kunnen waarneemen: men heeft het fchool - opzicht flechts voor eene toegift aangezien, waarmede een man, die openbaare ambten bekleedt , eenige ledige uuren konde aanvullen. En wat hebben de Opzieneren onzer fchoolen tot hier toe gedaan ? Zijn zij'de eerden geweest, die ons op de inisflagen en gebreken onzer fchoolen opmerkzaam hebben gemaakt ? of hebben niet veeleer anderen ons het ijs gebroken, en den weg gewezen, op den welken wij tot werkelijke verbeteringen onzer fchool-inrichtingen geraaken kunnen? (14) Van eenen Opziener der lchoolen begeert men, met recht, dat hij een man zij, wien ]]et welzijn der nakomelingfchap boven alles aan het harte ligt ; die eene onweördaanbaa^ rè neiging in zich gevoelt, zich der jeugd aan te trekken , en voor derzëlver beste alle zijne krachten op te offeren: het moet een man zijn, die den naam van een waar kindervriend te zijn verdient; een infchiktfjk, göed- d4) 't Geen hier de Schrijver wegens SchoolOpzieneren zegt, vindt zijne toepasjing in Duitscliland en behoort, zo niet geheel, ten minften voor■ naamel'ijk, aldaar te huis.  ( 133) als hunnen aanleg niet bedorvennun ging niet onderdrukf °P ege ^ wijze .gebogen,, zal wden r manzi n,die geleerd heelt w ov daif daar omstandigheid te verbl den,? , mo,„ fefi van daan komen, vanwaar zij wü, flie g voorflag tot veredeling van den mensca baar aanneemen, 0P^^f.a^etS°eevendi., verftandig gebruiken wil. ij ^"S&fijkwerkzaam man zijn, die get"^0"ovL™driüJte. n^^rVbij 1-oelt, dat hij geroepen » om andereu te onderwijzen. . Wanneer zodanig een man zn.ke e genie-hippen voorzien, daarmede jog «"J naauwkeurige kennis T»^^St W°, 'wTte vreden en gelukkig leven te SC-^U alles,6W« men v^cen  c 134) foed Opziener over burgerfchoolen verwagren on. Aan zulk eenen man moest men de groote taak opdrangen, om aan de burgerfchoolen eene betere inrichting te geeven, en men moest hem eene behoorlijke. volmagt geeven, om gebruik te kunnen maaken van alle middelen, welken zich, naar gelegenheid van tijd en omftandigheden, ter bevordering van zijn oogmerk, mogten aanbieden. Ik geloof niet dat het moeilijk zou vallen zodanig een man te vinden, wanneer men flechts moeite deed om hem te zoeken: wanneer men, in 't vervolg, flechts voorzichtiger bij deeze keuze te werk ginge, en dezelve niet enkel aan het geval overliete; wanneer men daar bij niet op afzonderlijk voordeel, maar op het nut van 't algemeen zage. Elke landftreek toch is niet geheel arm aan waardige mannen , welken het algemeen vertrouwen verdienen, dat zij lust en bekwaamheid zullen bezitten, om eene zaak tot ftand te brengen, die op het welzijn der menfchen zulk eene onmiddelbaare betrekking heeft. Heeft men flechts eens een goed Opziener voor de burgerfchoolen gevonden, zo zal deeze , als dan van zeiven, alle overige goede fchikkingen maaken, welken tot een wei-ingericht burgerfchool vereischt worden. Hij zal 'er voor alle dingen zijn werk van maaken, een Kwcekfchool voor aanftaande Leermeesters in de burgerfchoolen op te richten; dewijl het noodzaaklijk is, dat, indien, in bet vervolg, de burgerkinderen een beter en yplkomener onderwijs in de fchoolen verkrijgen, zullen,; hunne leermeesters, vooraf, door eene  C135) «ne verflandinge handleiding, vooral daar toe "ïe'^nSErheen de ^«aare nu eerst moeten beginnen te keren, r emakliikst kan deeze inrichting tot ftand- den' welken het ftudeeren gaarne onge »edeVtrw ?n een Kweekfchool ver- g4 ',"„ tettoe V volgende jaaren , ve, dfc.'!f.n.' war deeze lieden daar aan le kosten haJde'nSIuVironrinhe.toekoa.endeeens.e 1 4  C 136 .) Hameren, kunnen zij thans, in de hoop vai veel vroeger en zekerer tot hun doel te zullen geraaken, bsfteeden om tot Leermeester in een burgerfchool bekwaam gemaakt te worden. Voor deezen zil de Opziener van het Kweekfchool , zo ras hij ziet, dat zij goede hoop geeven om in het beriep, 't welk zij uitgekozen hebben, bij uitftek nuttig te kunnen worden, menigerhande middelen en wegen vinden om hen in hun voorneemen met de daad te onderfteuneu, en voor hun noodzaaklijk onderhoud, zo lange te zorgen , tot dat zij, vöor het onderwijs in de burgerfchoolen, gebruikt , en ook als dan voor hunnen arbeid beloond kunnen worden. Niemand verbeelde zich , dat tot de oprichting van zodanig een Kweekfchool, groote kosten nodig zijn; dat men daar toe nieuwe gebouwen behoeft te maaken; nieuwe befoldingen behoeft te bepaalen ; eigene leermeesters behoeft aan te ftelleu, en bijzondere jonge lieden of kinderen nodig heeft, met de welken men de eerfte daadelijke proeven in het onderwijs neeme. De Kweekelingen, in deeze fchoolen blijven , hetgeen zij voorheen geweest zijn ; zij leeven en geneeren zich op dezelfde wijze gelijk voorheen ; zij behouden hunne wooningen, hunne kleederen en alles wat hen toebehoort. De geheele verandering, welke met hen gemaakt wordt, beftaat hier in, dat zij, in plaats van zich tot eene andere wijze van leven voor te bereiden, thans voor de burgerfchoo'en voorbereid worden. Hun opzienci bepaaldt vopr hen nu het onderwijs  C i37 ) »♦ «-elk zii moeten erlangen , om alle ken zullen op eene wijze het meest met ne geSd heeft, d». de jong.itata, d 1„ * kwekelingen kostwinning kiezer. 7eker, andere In hunne plaats zuil en1 er, *elfd'ewe!ken jonge lieden gevonden worden met Mi het beproeven kan, of hl] van nen ge ïe betere Kwekelingen kan maaken. Maar bevindt de Opziener,integendeel,, (t enen mju, o , onderwijs, 't welk hij ken zi] maa^;ninheneCft of wel zelve medeKt^dïïfd Set hem'toelaat en hij>bet SnV ander niet toebetrouwt; als dan kan (l5)A„es wat ^^S^fi^en nog in:het vervolg van ggjed oekU ame]jjk . Kweeklingen zegt , bepa/> „ .„,. M tot Duitschland. In l\eaeri