is' HEILANDS GADELOZE ZONDAARS-LIEFDE, O F LEERREDE, TER NABETRACHTING VAN HET HEILIG NACHTMAAL, OVER JOH. XI. vs. 36b. Siet, koe lief hy hem kadde» Opgewekte, dankbare, Godvereerende gedachtenis te vieren van onzen eeuwig gezegenden Heiland, .zynen zoendood in al deszelfs dierbaarheid te ver-^ kondigen, aan dien maaltyd, dien Hy zelf ten dien einde, in den jongden avond zyns levens, indelde; was wederom, dezen morgen, of den naast voor» gaanden rustdag, ons zalig voorrecht. Wy wierden voor dit heilig feest, dat nu, eeuwig dank zy der Goddelyke hoede en trouwe! ten fpyt T der  248 LEERREDE der helle» omtrent achtien eeuwenlang, in de Chris* ten kerk ftand hield, en ftand houden zal, tot dat hare Koning zelf zal wederkomen; wy wierden, zeg ik, voor dit heilig feest, plegtig aangefpoord tot dien ootmoed, die erkentenis, die heilbegeerte, die deze gewyde inftelling zoo rechtmatig vordert. En wierd het ons gegund met een opgewekt gelove met eikanderen aan te zitten , zo waren ons die plaatfen , daar wy in die zaligheden deelden, zo vele Bethels en Pniels, en het brood eri de wyn des H. N. voorfmaken van hemelfche wellusten. Dan welke moeten nu de vruchten dier onfchatbare voorrechten in ons hart, in onzen wandel zyn? Wat moeten wy den Heere vergelden? Dit vraagt de heilzoekende ziel, dit vraagt zy, dit moet zy vragen aan Jefus, die zich aan zyne tafel aan haar ontdekte. Deze vraag beantwoordt zyn Evangelium, en dit Evangelium in dit bepaald oogpunt U te ontvouwen, is ten dezen ftond, myn pligt, maar tevens ook myn verlangen en blydfchap. De voorgelezene woorden zullen hier toe eene niet ongefchikte aanleiding geven, woorden, welke wy, in de eerste plaats, zo kort mogelyk, zullen toelichten. Vervolgens zullen wy daar uit gelegenheid nemen, tot onze onderlinge opwekking tot eene Godvruchtige nabetrachting van hetgehouden Avondmaal. •Eindelyk ,m:t het gezegde, tot ons zelven inkeeren. EER-  over JOH. XI. vs. 36^. 349 eerste deel. Ter toelichting onzer textwoorden zal het, voor het tegenwoordige, voldoen, deze volgende voor» ftellen te beantwoorden. I. Wie waren zy , die de aanmerking , in onze textwoorden vervat: fiet Jioe lief hy hem hadde; maakten, en wien betrof zy? tl. Wat wierd door dezelve te kennen gegeven? lil. Welke werkzaamheden drukte zy uit in hun* die dezelve vormden? T. Zy, die-, volgens onze textwoorden, van den Heiland getuigden: fiet hoe lief hy hem hadde: waren Joden, die, volgens het bericht van Joannes, vs. 19; in menigte waren opgekomen, om Maria en Martha» wegens het overlyden van Lazarus, te troosten. Pryswaardig dan was in zo verre hunne bedoeling; te meer, daar de hoogachting, die deze fusters voor Jefus koesterden , hun niet onbekend konde zyn, en het in die dagen zo zeer gevaarlyk was, met zyne lievelingen zich te naauw te vereenigen. Deze aanmerking geeft reeds aanleiding, gunstige gedachten omtrent deze Joden te voeden , en ook; hun eene oprechte, fchoon meer verborgene, genegenheid tot den Heere Jefus toetefchryven. Eri, deze ook bezielde velen hunner, en wel die generij die deze woorden: fiet hoe lief hy hem hadde: uiteden j fchoon er ook anderen waren j die van dezeü T 3 on"  250 LEERREDE onderfcheiden worden, en wier afkeer van den Heiland ons duidelyk geleerd wordt, vs. 37 en 46. Die Joden dan, die min ongunstig van den Verlosfer dachten, zeiden van Hem: fiet hoe lief hy hem hadde: en dat wel na aanleiding van die tranen, die Jefus, volgens het voorgaand vs, ftortede. Lazarus naraentlyk,ëén zyner toegenegenftevrienden, was, in zyn afwezen, geflorven, en liet twee bitterlyk bedrukte fusters achter. Eerst den vierden dag na zyne begraving kwam de Heiland tot de woning van zynen overledenen vriend, ontmoetede daar zyne diep getroffene fusters, en de toegevloeide Joden, in heure fmerte deelende. Hier kon Hy, die menschlievende Ontfermer, die altyd met zo veel tederheid op elendigen nederzag , niet ongevoelig blyven. Hy wierd zelf bewogen en ontroerd in den geest, volgens vs. 33, en mengde zyne tranen by de hunnen , volgens vs. 35. Schoon toch by den heiligen Jefus eene betaamlyke verontwaardiging oprees, wegens het ongelovig wantrouwen van Maria en de Joden, en wegens de gevoelige berisping Hem ingewikkeld gedaan, toen zy klaagden, dat Hy niet eer gekomen was, niettegenftaande zo vele redenen, om zyne liefde en trouwe niet te verdenken; zo waren echter deze tranen tevens tolken van hartelyke aandoeningen, zo wel in 't gemeen over de treurige verwoestingen en fmerten, die de zonde in de weereld verwekt had, door den dood, onder wiens magt nu ook zyn vriend was, als in bet byzonder over het neerdrukkende, zielbedwelmende, en grievende van dat ongeloof, dat Hy nu in de menigte, dfe by Hem was-,  OVER JOH. XI VS. 3ó\ 251 was, byzonder in Maria befpeurde. Zulke tranen waren den Heiland waardig, en ftreden,noch met de verhevenheid van zyn Perfoon , noch met zyn voornemen , om den geftorvenen Lazarus optewekken. Deze tedere aandoeningen over den dood van eenen waarden boezemvriend, en het innigst medelyden met Maria en Martha, erkenden ook de Joden in deze tranen, dit deed hen zeggen: fiet, hoe lief hy hem hadde. II. Wat geven zy dan met deze betuiging te kennen ? Zonder bedenking komt dezelve hoofdzaaklyk hier op uit: Hoe teder, hoe ongeveinsd was niet de toegenegenheid van Jefus voor dezen zynen afgeflorvenen vriend ? Hoe onwederfprekelyk zyn deze aandoeningen, deze tranen, tolken van het hartelyke dier wederzydfche liefde, die deze beiden bezielde? Hoe ontegenzeglyk ontdekken zy in Hem'de zagtfte tederheid, het innemendst mededogen, de oprechtfte trouw? Te meer, na mate zulke tranen zeldzamer zyn in de ogen van een Profeet, gelyk Hy is, van zulk een verheven character. Bcminnelyk beftaan! Laat anderen Hem verdenken , Hem veroordeelen, Hem verfmaden, als eenen fnoden bedrieger, die alleen zich toelegt, om menfehen te verleiden; deze aandoeningen verzekeren ons van het tegendeel, zy ftellen Jefus voorin het aanminnigst daglicht, maken Hem onze hoogachting ten vollen waardig, en lokken onze genegenheid tot Hem uit. III. En dit brengt ons van zelfs tot de beautwoor* T 3 ding  ê£2 LEERREDE ding eener derde vraag: welke werkzaamheden drukte deze betuiging in de Joden uit, die dezelve uiteden ? Deze vraag is ligt te beantwoorden. Wanneer wy tot een klaaghuis genaderd , daar de dood van eenen lieven vriend met hete tranen befchreid wordt, ook Zulken aldaar aantreffen, die met den overledenen in naauwe gemoeds- vereeniging leefden, en welke, fchoon by dien dood na het uitwendige niets verliezende, door eene grievende aandoening, en zilte tranen, de oprechtheid hunner vriendfehap, en het zielverfcheurende van dat gemis , dat alleen ware liefde treft, dikwerf onwillig openbaren ; gevoelen wy ons dan niet, zo maar onze harten eenig beginzel van menschlykheid bezitten, gevoelen wyons dan niet Voor hen ingenomen? zien wy dan niet als in hun hart? en het geen wy daar ontdekken boezemt dat ons niet ware, belangeloze hoogachting voor hen in ? vooral, wanneer zulks befpeurd wordt in menfehen van eenen aanzienlyken rang, en verre boven den afgeftorvenen en zyne aanverwanten verheven. Zo was het ook by deze Joden. Hunne betuiging ontdekt dan levendig mededogen , dat leed draagt als onze evenmensch treurt, verwekte of ten minften nu bevestigde hoogachting voor Jefus en zyn gemoedsbeftaan, als edel, menschlievend, oprecht j voorts, eene hartelyke liefde jegens Hem uit deze beginzels voortgevloeid, en by zommigen hunner Wierd hier uit waarfchynlyk dat geloof in Hem geboren, dat ons wordt gemeld vs. 45. Deze onze Helling nu wordt ontegenzeglyk beYestigd, uit het ongenoegen, dat zommige Joden, die den,  over JOH. XI. 36*1». 253 den Heiland verfmadeden , uit deze betuiging opvatteden, die met opzet zulke denkbeelden uit bet hart hunner broederen, volgens vs. 37, zogten uitteroeijen, en vervolgens zich geheel van hen verwyderden, zie vs. 46 en 47. Dit zy ter ontvouwing onzer textwoorden, tot ons tegenwoordig oogmerk, genoeg. tweede deel. Laat ons nu uit dezelve aanleiding nemen , tot zulke overdenkingen, als, onder Gods zegen, zullen kunnen dienen, om eikanderen aantefporen tot eene christelyke Nabetrachting van het gehouden Avondmaal. Die zelfde tederheid toch, welke de tranen van onzen gezegenden Heiland, in het oog der Joden, jegens Lazarus ontdekten , die zelfde tederheid jegens ons zondaren, fchetst ons het H. A. maar op eene veel verhevener wys. Dat H. A. wel befchouwd, wel genuttigd, noopt ook ons tot deze betuiging: ziet hoe lief heeft Jefu* zondaren! Hoe lief heeft Hy ons! En, daar deze recht hartelyk en opgewekt is, daar dringt ons het zelfde beginzel tot de tederfte gemoedsvereeniging met allen, die, nevens ons, den Heere Jefus beminnen. By deze drie aanmerkingen eenige ogenblikken ftil te ftaan, zal, zo ik my niet bedriege, onder Gods zegen, voldoen aan het doel, waar toe wy ons thans in dit Heiligdom vereenigd vinder, T 4 Uwe  «54 LEERREDE Uwe geheiligde aandacht volge my dan in de ontwikkeling dezer drie belangryke waarheden, I. Aan het H. N. wordt ons op de verrukkendfle wyze s'Heilands toegenegenheid jegens zondaren ontdekt, en deze liefdevolle inftelling riep ons allen, als 't ware, toe: Ziet, hoe lief heeft Jefus ul II. Het geen ons 't H. N. van s' Heilands zondaarsliefde, zo uitnemend , zo plegtig, verzekert, verpligt ons, met de tederfte gevoelens van erkentenis, geloof en blydfchap, ons zelven en eikanderen telkens te herinneren: ziet,, hoe lief heeft Jefus ons.' III. Onze gelofte aan 't H. N. voor het oog van een alwetend God afgelegd, dringt ons allen, malkanderen en alle onze evennaasten op de tederfte wys te beminnen, op dat vriend en vyand van ons, als bondelingen van Jefus, moete betuigen : ziet , hoe lief hebben deze eikanderen \ ï. De eerfte aanmerking, die ik maakte, is deze: aan het H. N. wordt ons op de verrukkendfle wyze 'sHeilands toegenegenheid jegens zondaren ontdekt, cn deze liefdevolle inftelling riep ons allen, als t'ware3 toe: ziet, hoe lief heeft Jefus' u 1 i. Wie onzer kan aan de zekerheid van dit geZegde één ogenblik twyfelen? Ontwikkelen de volwigtige waarheden, ons onder de gewyde bondte- ke-  p v e r J O H. XI. 36*11. 155 jtenen vertegenwoordigd , dezelve niet op eene wyze, die ons moet verbazen, en doen zy ons niet verrukt daan op eene liefde , die nimmer wederga vond? jefus op Golgotha, Jefus aan het kruis, Jefus in, al het zware van zyn lyden , in al het voldoende zyner gehoorzaamheid, in al het genoegzame van zynen zoendood, Jefus, zo als hy voor zondaren alles volbragt heeft, Gods toorn geftild, de draf der zonden weggenomen, het recht ten leven herfteld, en den hemel zelfs voor den doenwaardigden geopend heeft, Jefus was daar in alle die opzichten het voorwerp, waarop de bondtekenen wezen, waar henen het brood en de wyn ons opleidden. Die gadeloze verborgenheid der verlosfing in den eeuwigen vrederaad bepaald, in den tyd ontwikkeld, in de volheid. deszelven, volgens de voor» fpellingen , daargedeld, de grond van het Evangely, de deun der hope van Adams kroost, wierd ons daar in alle hare dierbaarheid opengelegd, dan tevens die liefde afgemaald, die eeuwig de verrukking der hemelen, de erkentenis der gezaligden, de fpyt der helle wezen zal. Wie toonde immer meer liefde, dan die zyn leven overgaf voor zynen medenmensch, voor zyne vriendin? dan Jefus deed dit voor zyne vyanden. Dit bevestigde ons het H. A. dit riep ons toe: ziet, hoe lief heeft Jefus zondaren f hoe lief heeft lly u.' Liggen wy ,■ met alle onze evenmenfehen, van nature verzonken in de treurigde elende, vervreemd van God , verdoken van den hemel , onder dea T 5 vloek,  $56 LEERDEDE vloek, en dood in zonden en misdaden? was de gantfche Libanon niet genoegzaam voor ons om te branden, noch al deszelfs gedierte voldoende ten flachtoffer, niets voor ons toereikende,dan het bloed des Zoons Gods; dien zoenprys heeft Jefus, gadeloze menfchenmin! voor ons opgebragt, Hy nam de menfchelyke natuur aan, Hy onderwierp zich, ter vervulling van alle de eilchen eener gefchondene Gerechtigheid, leefde, leed en ftierf voor zondaren, droeg dus den vloek op de zonde gedreigd en nam dien weg. Gethfemane in t' byzonder en Golgotha, waarop wy in het H. N. gewezen wierden, leeren ons hoe zwaren ftryd , hoe zielfolterende mishandelingen, hoe ontzettende verlatingen van God zynen Vader onze Heiland onderging, eer dit gezegend woord van zyne lippen vloeide: Het is volbragt. Welk eene verrukkende vertegenwoordiging, myne Horers! Wat bewoog toch Hem , die bet zich geen roof behoefde achten, Gode even gelyk te zyn, zich zo diep te vernederen, zo veel voor zondaren te verduuren? Niets anders, dan de tederfte menfchenmin. Ziet, zo lief had Hy ons. Deze liefde was de dryfveer van al dat lyden, dat Hy doorftond, van alle die Gerechtigheid, die Hy voor zondaren daarftelde, ent'is uit kracht derzelve, dat Genade en Zaligheid, zelfs voor den doemwaardigften, te verkrygen is. „ Aldus, (dit wierd ons in t' H, N. als toegeroepen,) „ aldus is het „ groot doeleinde vervuld. In zulk een lyden heeft „ de Zoon van God den geest gegeven. Door zulke „ ver.  over j o ii. xi; 3éh- 257 „ verbazende trappen van nederbuiging en liefde „ zyn afvallige fchepfelen wedergebragt tot hunnen „ God, en is zyne brandende toorn in de tederfte „ ontferming verwisfeld." Dit alles M. H. verlevendigden ons de tekenen van brood en wyn. Dan dit niet alleen. Maar het overhandigen derzelver ons in s' Heilands naam gefchied, betuigde iederen Nachtmaalganger in het byzonder: zie, hoe liefheeft Jefus u. Dit leerde ons: Jefus is genegen , ten vollen genegen, aan ons, aan ons allen, aan eenen iederen onzer, de zalige vruchtgevolgen van zyn lyden en de verzoening door Hem te weeg gebragt, ten deel te fchenken. De Heiland fluit niemand uit. Hy wacht om genadig te zyn. Gene fchuld is voor die Genade te groot, gene afwyking te treurig. Die wil, die kan verlost en gereinigd worden. Hoe lief heeft Jefus zondaren.' hoe lief heeft Hy ons! Hy legt ons gene fmertelyke lasten, gene moeijelyke verrichtingen op, om door Hem het leven te ontvangen. Maar cischt alleen, dat wy, als zondaren, die alles verbeurd hebben, en diep onmagtig zyn, het heil uit zyne handen aannemen, en door Hem ons laten zaligen? De vruchten dan zyner ftervende liefde en levende zorg zyn voor ons om niet te verkrygen. Niets, dan ons eigen ongeloof, kan ons van dezelven bero* ven. Ja zelfs is de eeuwig gezegende en nu verhoogde Middelaar de eerfte, die nog dezen morgen ons tot het omhelzen derzelven nodigde, drong, bad. Nog eens. Mogt ons hart aan de H. Tafel met die  253 LEERREDE die opgewektheid, die heilbegeerte, dat verlangen naar Jefus uitzien, dat wy uitwendig door het aannemen der tekenen vertoonden, dan vooral wierd ons in het H. N. toegeroepen: ziet, hoe lief heeft Jefus u. Dan verzekerde ons Jefus door de Hgchaamlyke vereeniging met zyne tekenen, van de verzoening in zyn bloed, van het voor ons verworven recht tot den hemel, van zyne bewaring, zyne leiding , zyne verfterking in den liryd , van die edeler genietingen, die wy, op Hem ziende, eens zullen fmaken, aan dien beteren maaltyd, die gehouden zal worden in het Jerufalem, dat boven is, onder het genot eener zichtbare en onmiddelyke tegenwoordigheid van den gezegenden Infteller van dit heilig feest. En daar aangeland zal de ziel eerst in vollen nadruk al het liefdevolle van dit gehouden Avondmaal gevoelen, daar eerst recht, met te rug zien op het zelve, betuigen: ziet» hoe lief had Jefus ons! 2. Dan nog zeide ik niet alles, om U te doen gevoelen, met hoe veel innemendheid ons in 't H. N. worde toegeroepen: ziet, hoe lief heeft Jefus ons ! De inftelling zelve van d't bondzegel zet het reeds gemelde gewigt by. • Behoejrik.wel u te herinneren, hoe deze heilige plcgtigheid, door den Heiland, tot heil zyner kerke, door alle eeuwen henen , wierd ingefteld , in den laatften" nacht zyns levens, het jongde ogenblik by kans voor zynen geduchten zieleftryd in Gethfemane. Een tydftip, waar in onze dierbare Verlosfer, als meer bekommerd voor zyne grootfte vyanden ,  OVER J O H. XI. 36''. ïft tien, dan wel voor zich zelven, voor één ogenblik zyn eigen leed fcheen te vergeten, om zyne fterven de liefde aan zyne kerk te verzegelen. Een tydftip dus , wiefis verlevendiging alleen genoeg is, om al het reeds gemelde te bevestigen, en ons met vermeerderde nadruk toeteroepen: ziet,hoe liefheeft Jefus u. Hoe weldadig daar en boven waren de inzichten van Jefus niet, in de verordening dezer plegtigheid zelve, ook buiten opzicht op het ogenblik dier verordening zelve? Zo toch fchikte zich de nu verheerlykte Hemelkoning naar den mensch. Zo maakte hy rekening op de zwakheden van zondaren. Hy kende hun ongeloof, Hy doorzag hunne aardsgezindheid, en bereidde juist daarom dit hart verfterkend middel. Zo deed Hy zelf, welk eene tederheid! het zinlyk beftaan van zyn volk dienstbaar zyn, om hemelwaards te worden opgeleid. Zo wekte!Hy het geloof op, om door eene toegevoegde gerustftelling zich meer te verblyden. Als wy dit recht inzien i het H. N. wierd by gelegenheid van ons ongeloof, van onze verknochtheid aan het zinnelyke ingefteld: hoe zeer moeten wy ons dan niet verliezen in bewondering? met hoe veel verrukking ons dit verlevendigen , dat het H. A. ons zo plegtig herinnert: ziet, hoe liefheeft Jefus u! Genoeg gezegd, zo ik my niet geheel bedriege, om u eenigzins van deze belangryke waarheid te overtuigen: aan het H. N. wordt ons op de verrukkend-  &6o LEERREDE kendfte wys s' Heilands toegenegenheid jegens zondaren ontdekt, en deze liefdevolle inftelling riep ons allen , als 't ware toe : ziet, hoe liefheeft Jefus u. Dan helaas hoe laag zonk myn voorftel by de waardy der zaak, in welke ik u trachtede inteleiden! Om de gadeloze tederheid van Jefus liefde jegens zondaren, aan het kruis, in den Hemel, in het H. N. ontdekt, rechtte befchryven, voelt zelfs het zalig geestendom, dat voor God ftaat, zich onvermogend. Zy ftaren met verrukking op dezelve, zyn aanhoudend begeerig, die dingen meer en meer intezien. De eeuwigheid zelve, en hoe verheven, hoe alles overklimmend heerlyk zullen hare befchouwingen ^ hare gewaarwordingen zyn! zal in het waardeeren dezer onuitfpreeklyke liefde altyd te kort fchieten. En hoedanige waren dan myne voorftellingen ? Enkel ftamelen , ftamelen zelfs, dat den verzoenenden invloed van onzen dierbaren Zaligmaker behoeft, om dat het zo laauw was, zo weinig geëvenredigd aan de dierbaarheid van des. zelfs voorwerp. Uw gelove, Christenen, het licht des Geestes in U opgegaan, vuile het gebrek van myn voorftel aanf Goddelyke genade bedekke de veelvuldige leemten deszelven! en doe het dienstbaar zyn, om U met volledige toeftemming,met opgewekten yver, het twede ftuk, dat ik opgaf, te doen ter harten nemen, het geen hierop uitkomt. ii. Het geen ons V ff. N. van j' Heilands zondaars liefde, zo uitnemend zo plegtig verzekert, verpligt ons, met de tederfte gevoelens van trkctitenis, geloof  ©VER. JOH. XL 36b. 261 hof cn blydfchap, ons zelven en eikanderen telkens te herinneren: ziet, hoe lief heeft Jefus ons! 1. Dankbaarheid dan, opgewekte dankbaarheid moet de eerfte vrucht zyn van het levendig bezef van s'Heilands liefde aan het H. A. ontdekt. Dankbaarheid, voor de verordening van zulk eenen verbazenden, voor den zondaar zo zeer gepasten weg van zaligheid, en dat tot zulk een dieren prys. Dankbaarheid voor de onfehatbare openbaring van die verborgenheid der Godzaligheid aan ons, boven zo vele duizenden, die 'er onkundig van zyn. Dankbaarheid, voor het recht dat ons door den hogen God vergund wordt, om van zulk. eenen menschlievenden Jefus volledig voor ons zelven gebruik te maken, met die verzekering van zyne zyde, dat wy nimmer van Hem zullen verworpen worden, wanneer wy tot Hem komen. Hier galme dan de beweldadigde ziel erkennend uit: Hoe lief heeft Jefus my! Leg ik van nature vertreden in mynen bloede; Hy riep my aan zyn Avondmaal toe: Leev ja in uwen bloede leev! Heb ik uit my zelven van alles gebrek; Hy opende my daar de fchatten zyner algenoegzame volheid. Heb ik Gods Majefteit gefchonden; zyn bloed wierd my ter vergeving aangeboden. Moest ik, by myn toenaderen , betuigen: Heere ik ben ziek: Hy riep my onder het gebruik der tekenen toe: Ik ben de Heer, uw heelmeester. Klaagde ik wegens zwakheid, ongevoeligheid, afkeerigheid, vreesde ik nog één der dagen te zullen omkomen; deze was zyne be-  h6i LEERREDE betuiging: myne Genade is u genoeg. Ik zal hef voor u voleinden. Dierbare weldaden ! en zoude ik die 'nu verfmaden? neen, door het innigst gevoel derzelver getroffen , verbond ik my geheel aan zulk eenen liefdevollen Heiland, gaf my zelven aan zyne nodiging over, om alleen voor Hem te leven. Ontvang Gy dan nu ook, myn Redder! de hulde éener ziele, die haar heil alleen by U zoekt, en dankbaar pleit op de vervulling van alle uwe toezeggingen. O dat uwe dierbaarheid myn hart meer en meer innemé, alle myne woorden en daden meer en meer U ter eer gewyd zyn, en dit levendig bezef uitdrukken, ook ter opwekking van anderen: ziet t hoe liefheeft Jefus my! ö. Nog eens. s' Heilands liefde, aan den heiligen Disch ontdekt ert erkend , dringt tot de innigjle wederliefde. Èn zou zy niet? Eenen ftervenden Heiland te zien afgemaald, zo als Hy voor zyne vyanden den geest gaf; eenen levenden Verlosfer, als uit den hemel, onder het gebruik zyner tekenen, de ziel te horen toeroepen : wend U naar my toe èn word behouden ; den hemel met alle zyne fchatten Voor zich te zien openzetten, en het zo liefderyk aanbod te horen vernieuwen en bevestigen van alles wat tot leven, Godzaligheid, en eeuwige gelukzaligheid nodig is; zal dat recht gewaardeerd niet de ziel naar Jefus doen uitgaan, haar voor Hem doen blaken, in vèrgelyking van Hem alles fchade en drek doen rekenen en doen uitgalmen : Ik zal U hartelyk liefhebben, Heere, myne fterkte! Wien heb ik ne*  OVER JOH. XI. 36WI 2&g nevens U in den hemel, nevens U lust my ook niets op aarde. Vuur Gy zelf myne genegenheden tot U aan. Dat niets boven uwe gemeenfehap by my ovcrwege; ik my 'fteeds naby U houde, en in U, in U alleen my verlustige. 3. Ten derden. Daar de ziel met het H. N. recht werkzaam blymoedig betuigt: ziet, hoe lief heeft Jefus ons: daar voelt zy zich aangefpoord, om ootmoedig op den Heere te vertrouwen. Hoe meer zy doch wordt ingeleid in het alles overtreffend heerlyke van s' Heilands ontferming; zo veel lager zinkt zy in hare eigene fchatting; zo veel meer inzien ontvangt zy in eigene onwaardigheid en nietigheid, en zo veel opgewekter wordt dan deze hare betuiging: Welk eene heilvolle toezegging deed my Immanucl zelf aan zyne H. tafel horen: voor my alles te zullen zyn? Dus behoef ik nooit wanhopig te vrezen, noch voor jammeren in dit tranendal, noch voor geestelyke aanvechtingen van magtige vyanden, voor dood noch hel. Wil toch Jefus_ met my zyn, en dat heeft Hy my verzegeld, wie zal tegen my zyn ? Dat ik dan nooit vreze , het in allen gevallen op mynen Verlosfer late aankomen. Weg dan angstvallige bekommeringen! Wykt zondig vooruitlopen, moedeloze vooruitzichten: Hoop, myne ziel! hoop op uwen God. Jefus zelf wil u by de rechtehand vatten, u leiden naar zynen raad, en dat is voor u het beste, in allen gevallen het beste, altyd het beste. Eens zult gy uwen Verlosfer verheerlyken voor volkomene uitreddingen. 4. Ten vierdent Deze gelovige overtuiging, onder V het  £6*4 LEERREDE het genot des H. N.: ziet, hoe liefheeft Jefus ons: wekt volvaardige onderwerping aan Jefus op. ' Zoii ik my, dus fpreekt dan de beweldadigde ziel, zou ik my zelve niet geheel aan Hem toewyen, die my zo teder lief heeft ? Ik niet met yver onder zyne baniere ftryden, tegen Weereld, Duivel, en inwonend bederf? Ja, myn Verlosfer.' U te volgen zal my zaligheid, U te dienen, myne lust, uwe wet myn richtfnoer, uwe eer myn doel zyn. Ik zag aan 't H. A. by de levendige vertegenwoordiging uwer 'liefde, het fnode, het fchandelyke van een tegengelleld beftaan in; ik betreurde mjyne te kortkomingen met ootmoed voor U; ik ontving de-belofte van uwe vergeving. En zou ik dan nu weder ontrouw zyn? zou ik niet alle banden der zonden losmaken,- en U alleen dienen? Myn Heiland! bevestig Gy zelf dit myn voornemen ; heilig my door uwen Geest. Doe my met yver ftryden den goeden ftryd des Geloofs. Leer Gy my z«{f altyd uw welbehagen doen, want Gy zyt myn God, tot ik het eens volmaakt zal doen, in de gewesten der onfterflykheid. 5. Eindelyk. De verlevendiging van deze waarheid, in het H. A. zo heerlyk bevestigd: koe lief heeft Jefus ons: wekt blydfchap bij den rechtaarten Nachtmaalganger. Deze verlevendiging trouwens doét hem betuigen: wat is myn vooriecht groot2 De'Weereld-heerfcher is myn .vriend', zyn Zoon myn zoenborg; lk fta voor zyne rekening. Alles zal hy my doen medewerken ten goede. Ziel innemende waarheid ! Als de ftormen loeijen, als don-  over JOH. XI. vs. 36*t>. 205 donkere wolken zich zamen pakken, als alles wee en verwoefting dreigt, zyt gy, myne ziel] onder s' Heilands hoede, zeker; uw fchat is onder zyn opzicht veilig. Verheug u dan in uwen Zaligmaker, in uwen Koning! Niets More uwe blydfchap in den Heere ! Ieder vernieuwde ramp zelf, iedere wisfeling uwer lotgevallen vuure die aan, als zo vele wenken, dat de Hond van eindeloze genietingen en onafgebrokene wellusten meer en meer nadere, wanneer geloof in aanfehouwen, hoop in een dadelyk genot zal verwisfeld worden, en gij eeuwig by den Heere wezen zult. Zie daar M H. iri weinige trekken U eenige voorname en kenmerkende werkzaamheden gefchetst eener ziele, die by s'Heilands zondaarsliefde gelovig aan den heiligen disch bepaald, verrukt getuigt: ziet, hoe lief heeft Jefus ons! III. Dan dit is het nog niet alleen, waar toe s''Heilands liefde aan het H. N. verpligt; maar ook dringt zy den Christen, het beeld van Jefus tiittedrukken in liefde tot zynen evenmensch, op dat vriend'en vyand'van hem betuigen moeten: ziet, hoe lief hebben deze Christenen eikanderen ? De tranen van Jefus aan het graf van Lazarus, befchouwd uit dat oogpunt, dat de Joden trof, boezemden hun ware hoogachting voor zyn liefderyk beftaan in, zo dat zy zelfs Hem, ten dezen opzi;hte, anderen ten voorbedde, roemden. • Dan hoe veel fterker zyn de fporen, die het H. A. ons oplevert, om Jefus in de tederfte menfehenliefde natevolgen, en ook in dezen zyne voetftappen V 2 te  s.66 LEERREDE te drukken ? Hoe glansryk fchitterde toch daar gadeloze menfchenmin? Daar boog zich de Oneindige zo laag, dat Hy nietige aardwormen tot zich nodigde, Hy, de Hoge, de Heilige zynen vyanden vrede , vergeving Van alle fchulden , en volledige zaligheid ter aanneming voorftelde; en flaven der zonde, erfwagteren der helle zyne hand toereikte, om door Hem, tot kinderen des Allerhoogften en zyne mede erfgenamen verheven te worden, en dat om niet, uit vrye, ongehoudene Genade. Dit toneel trof het zalig geestendom , dat voor Hem ftaat, en zy aanbaden met verrukking en loofden Hem op hemeltonen , en hem, die met eenig gevoel de heilige tekenen nuttigde, drong het deze bede van de lippen: Dierbare Jefus maak my aan uw beeld gelykvormig! en vuurde deze gelofte aan: Myn Verlosfer! uw voorbeeld te volgen, zal myne eer , myne zaligheid zyn, door uwen Geest bewerkt , door uwe Genade, my nu zo plegtig verzegeld, geheiligd, wil ik de tederfte liefde koesteren, jegens myne medechristenen, jegens alle myne naasten, myne hateren zelven niet uitgezonderd, om dan ook altyd vrymoedig te mogen bidden: Vader vergeef my myne fchulden, gelyk ook ik vergeef mynen fchuldenaren. En zal dit dan de tederheid eens Christens voor zyne medechnstenen niet aanwakkeren ? Hem niet alle overblyffelen van haat en nyd, als zo vele overblyfftlen der zonde, zynen Verlosfer zo zeer tot oneer, en Hem zo nadelig, uit zynen boezem doen verbannen ? Gewislyk ja. Daar het A. regt gewaardeerd,  OVER JOH. XI. 36"». £6? deerd , recht genoten wordt, zal de beweldadigde, deze zalige verpligting erkennen en dit zyne heilige bedoeling zyn: Ik wil U voortaan, myne medechristenen! met my door één bloed verlosr, éénen geest bewerkt, voor éénen hemel bereid, als kinderen van éénen Vader, mede erfgenamen van éénen Jefus, onzen oudften Broeder, hartelyk beminnen. Ook U, die helaas nog verre van Hem zyt, wien myne duur verpligte ziel de hoogde liefde toedraagt, ook U, die my haat, my fmerte a-indoet, ook U wil ik tonen, door tedere, ongeveinsde, gaarne vergevende liefde, dat Jefus in my leefc, ook U daar door voor Hem trachten te winnen. En Gy, myn Jefus ! doe my dien zin bewaren! in dezen meer en meer uw beeld uitdrukken, tot eens alle beginfelen van haat en wrevel uit myn hart uitgeroeid zullen worden , ik U zal gelyk zyn, en lief hebben, gelyk Gy lief hebt. TOEPASSING. Gezegend Avondmaal dcrhalven, dat zulke werkzaamheden koeftert, zulke vruchten voortbrengt! Gezegend hy, die van den H. Disch te rug gekeerd met zo veel gevoel van erkentenis, blydfchap, ge* moedigdheid, vertrouwen, en menfchenliefde zich zelven en zyne mede christenen mag toegalmen: ziet, hoe lief heeft Jefus ons! Dan helaas!hoe weinigen onderons hebbenecnige, ik zal niet zeggen volledige, maar zelfs eenige gelykvormigheid aan dat tafereel, dat ik fchetfte. Met zulk een opgehelderd inzien, met zulk een gevoeV 3 lig  s68 LEERREDE lig hart Jefus liefde te fchatten, met wederliefde te beantwoorden, ach! hoe zeldzaam wordt dat in deze dagen onder ons Christenen, zelfs ten tyde dat Hy zelf zyne tafel,- de tafel zyner liefde, aanricht voor zondaren; zelfs dan, als Hy, onder de tekenen van brood en wyn-.'op het aanminnige, gadeloze, onuitfpreeklykevah zyne Genade wyst, alsHy, gelyk nog dezen morgen, by zyn bloed op Golgotha geplengd, zynen Geest voor doemelingen verworven, by alle de vruchten van zyne volbrachte Gerechtigheid, ons betuigt: ziet, hoe liefheb ik u, in uwe zaligheid wil ik verheerlykt worden , wendet U dan naar my toe en wordet behouden. Hoe velen onder ons horen die betuigingen, met zo veel ernst gedaan, met zo veel aandrang gefterkt, met zo veel langmoedigheid herhaald , naauwlyks aan ; leggen door het opzettelykst, voortduurend verzuim van deze zyne genadevolle inftelling, de treurigfte onverfchilligheid, dien aangaande, aan den dag. Jaaren achter eikanderen gaan er voor velen voorby, zonder ooit gedachtenis te vieren van s' Heilands dood aan het H. A. En dat, in de daad, wat ook veelal anders voorgewend worde, deels uit kracht eener allerdiepfte onkunde, zo van den aart van het nodigend Evangely in het gemeen, als van het H A. in 't byzonder; eene onkunde te onvergeeflyker, na mate uwe Leeraaren met meer ernst aan uwe zielen trachten te arbeide, en de genade middelen in deze nog bloeijende, maar, helaas.' mogelyk binnen kort zwaar bezogte Gemeente , veelvuidiger zyn. Deels is dit treurig verzuim het natuur-  OVER JOH. XI. 361». aS? tuurlyk gevolg eener losfe, zedeloze levenswys, en hartnekkige afkeerigheid, om de paden der zonde te verlaten, tegen alle waarfchouwingen en opwekkingen aan. Deels is zy de vrucht eener diep gewortelde aardsgezindheid. Niets toch dan de weereld en het hare is het voorwerp der overdenkingen, bedoelingen , zorgen, verrichtingen, onzer meeste belyderen; zelden of nooit wordt door hen aan de be langen hunner onfterflyke zielen, aan den dood, aaa de eeuwigheid , veel min dus aan God, aan den Verlosfer, aan zyne liefde gedacht. En wat achting kan er dan, voor zyn Evangelium, voor zyn Avondmaal, in zulke harten plaats vinden ? Helaas! hoe rechtmatig moet dan nopens velen onder ons dit getuigenis worden afgelegd: Gene liefde, voor Jefus heerscht er in hunne harten. Ongelukkige menfehen! nu moogt Gy u toegeven in dit verwyderd beftaan van Hem, die U met zo veel tederheid toeroept: ziet, hoe lief heb ik u: nu voortgaan, terwyl Hy u betuigt: alle dingen zyn voor U gereed, nog is 'er plaats voor U in myne gemeenfehap: zyne liefdevolle maaltyd te verzuimen; eerlang zal echter die nodiging voor U ophouden, eerlang dat woord uit den mond van Hem, die met zo veel tederheid tot nu toe by U aanhoudt; om U tc laten zaligen, gehoord worden: Ik zeg U, dat genen van dezen myn Avondmaal fmaken zullen. En hoe zult Gy dan te moede zyn? Hoe zal dan al uw onbedachtzaam verzuim tegen U getuigen? Om uw zelfsvvil dan die roepende ftem van Jefus niet langer verzuimd! En Gy, gezegende Verlosfer! ontV 4 frrra  270 LEERREDE ferm U hunner, uwe liefde verlichte hunne ogen en buige hunne harten, om des afzwervens moede, ondanks allen tegenftand van hunne harten, by U alleen de ware rust te vinden! Maar Gy, M. H ! Gy, die dezen morgen, of den naast voorgaanden rustdag, aan de gewyde bondtafel aanzat, hebt Gy zo daar mogen verkeeren, als ik U voorftelde. Dringt U ook de liefde van Christus ? Gave God, dat in het midden onzer zy, die te zamen de heilige tekenen nuttigden, deelgenoten ééner fpys, van éénen drank waren, in dezen zich vereenigden, om blymoedig te gevoelen en gelovig te roemen: ziet, hoe lief heeft Jefusom\ Dan ach, hoe ongevoelig waren velen uwer voor die nederbuigende liefde! hoe velen uwer kwamen ten A. uit enkele gewoonte, zonder eenigzins te verlangen naar het genot van s' Heilands liefde. De tekenen wezen U op zyn volwigtig zoenlyden en deszelfs eeuwig gezegende vruchten, die wierden U by het overreiken van brood en wyn ter aanneming voorgefteld; maar helaas! fchoon Gy die tekenen aannaamt, bleef uw hart ongevoelig voor Jefus, en zo verliet Gy het Heiligdom, dat voor U moest zyn een poorte des hemels. Ach is dat dan de beantwoording voor zo veel Genade? zal dat dan de vrucht zyn van al den arbeid der liefde, die aan U wordt ten kosten gelegd? zal dan noch het ontzettend tafereel van Goddelyke wrake over de zonden, in het H. A. U gefchetst; ïioch het tedere zyner ontferming jegens verlorengaande zondaren, die by Hem redding zoeken,  O V ER J O H. XI. 36b.' 271 ken, uw harte vermurwen? zult Gy dan aanhoudend voortgaan, om met eigene handen het befchutfel, dat U moest dekken tegen den toekomenden toorn, aftebreken? Denkt eens, zo Gy op zulke wys de raadgevingen, de gulle aanbiedingen van eenen welmeenenden vriend, de weldaden van eenen aardfehen Vorst behandeldet, hoe zoude Hy te moede zyn ? En hoe zal het de Oneindige dan opnemen, zo zynen eigenen Zoon te verwaarlozen, zyne liefde te verfmaden, zyn bloed onrein te achten! Ziet dan toe voor U zelven, leeft niet langer in zulk een treurig verzuim uwer eigene zielen: ziet, hoe lief heeft Jefus u. Nog dezen morgen, of heden over acht dagen, ftrekten U de tekenen tot onderpanden, dat alles, het geen U de weereld nooit vermag te fchenken, by Hem voor U te vinden zy. Die liefde bekore U dan, na zo veel tegenftand, zo groote af keerigheid des harten! zy doe eindelyk uwe harmekkigheid buigen, om U in Hem, te verblyden , Hem voor uw eeuwig deel te begeeren, en door Hem voor tyd en eeuwig behouden te worden. Ziet, hoe lief heeft Jefus U. Dit betuigde U dezen morgen het gehouden Avondmaal, U bedrukte, U verllagene zielen! U, die zo bekommerd naderdet, en zo bevreesd en verlegen de H. tafel verliet. Uw hart zegt mogelyk: ach ware dit zo, had Jefus my lief, dan ware ik gered! Ik bad om de ontdekking van s'Heilands liefde aan zyne tafel. :k V 5 zuch-  27a LEERREDE zuchtede er om. Dan niets van die liefde fmaakte ik. Ledig van Jefus kwam ik , ledig van Hem keerde ik weder. Bedwelmend ongeloof! Dit, dit alleen is de oorzaak van uwen kommer. Het A. betuigde U: ziet, hoe lief heeft Jefus u; maar uw ongeloof floot oren en ogen voor die blymaar, en verhindert U nu die U toe te eigenen. Gy zegt: ach! wist ik "dat Jefus my liefhad. En wat verklaarde Hy u dan, door zyne tekenen? wat verzegelde Hy u,'door het overhandigen derzelver aan u, aan u in het byzonder ? Immers niet anders, niets minder, dan zyn vermogen, zyn verlangen, om u te zaligen. Onder die tekenen toch bood Hy zich aan u aan, om voor tyd en eeuwig alles voor u te zyn , betuigde Hy u , nooit u te vergeefs te zullen laten roepen, met oneindig meer tederheid uwe belangens te behartigen, dan gy ooit van Hem kondet begeeren , en voor u te waken. Toonde dan Jefus niet, dat Hy u lief hadt? Kunt Gy meer verzekering begeeren? Een van beiden dan, of Jefus zoude ontrouw zyn, zelf het verband tusfchen zyne tekenen en de betekende zaak verbreken, of Gy hebt allen grond om nu, na het gehouden Avondmaal vooral, blymoedig., dankbaar te betuigen: ziet, hoe lief heeft Jefus my! Uwe ziel zucht echter, vreest dit voorftel aantemen, alles is voor U donker, en van waar dat? zogt Gy Jefus ook buiten de tekenen? Bepaaldet Gy  OVER J O H. XI. 36b. 0-1 -. .) Gy uw verlangen ook alleen tot die verruimende invloeden der Genade, die wel eens het H. N. verzeilen, daar Jefus U beloofde in en door zyne tekenen van zyne liefde te vergewisfen ? Die belofte nu heeft Hy vervuld, volkomen vervuld : Ziet, hoe lief heeft Jefus u. Gy zegt welligt, ja het hapert aan my. Myn verlangen naar den Heiland was zo weinig opgewekt, myne gedachten zwierven zo zeer af aan de H. tafel. Dit doet my treuren. Ja met reden, doet dit treuren , dit moest anders zyn, dit vcrootmoedige U. Dan , hoe groot is dit ? Jefus .onderfchikte zyne liefde niet aan uwe gemoedsgefteldheid; Hy betuigde u als geheel onwaardigen tc beminnen en, niet op grond van het heilige uwer werkzaamheden, maar om dat Hy wist, hoe nodig gy Hem hebt, voor u alles te willen zyn. Uw beftaan dan, hoe weinig ook gecvenredigd aan het plegtige en zalige dier genietingen, die het H. A. u aanbood, ontzenuwen deze waarheid niet: ziet, hoe lief heeft Jezus u! Eu van waar dat treuren, wyl Gy Jefus niet meendet te vinden, dat treuren wegens het melaatlche uwer heiligfte verrigtingen ? zou dat met onverfchilligheid omtrent Hem kunnen beftaan ? Wie boezemde U dat verlangen naar den Heiland in? Leerde vleesch en bloed U dat? Wel aan, zou dan Jefus u die reine begeerten geven, en die zelf niet vervullen? Hy u naar Hem doen uit zien, en zich zelven aan u , volgens zyne verzegelde beloften aan het A., niet openbaren? Komt dan, breekt door alle die moedbenemende, en  274 LEERREDE en s'Heilands liefde zo zeer onteerende bedenkingen door. Geeft uwen Verlosfer de eer. Zyn EuangeIium, zyn A. boezeme U vrymoedigheid in. Van achteren zult gy met verbazing moeten betuigen: Hoe lief had Jefus my,ook toen, toen ik zyne liefde verdacht hield, toen ik die niet erkende, en treurig henen ging, als of ik niets van dezelve had genoten. Ziet t hoe liefheeft Jefus u, dat betuigde U by vernieuwing het gevierd A. , Lievelingen van Jefus, die door Genade leerdet te geloven, in Hem, die voor zondaren alles volbragt. Hoe gadeloos is die liefde niet? Zy is gevestigd op zyn eigen bloed. Zy verkeert omtrent U, die van nature zyne vyanden waart, alles verbeurdet, die wel eer die liefde met de fnoodfte verfmading vergoldt, en nu, na door overwinnende genade aan Hem verbonden te zyn, nog zo dikwerf het tegen Hem verderft, Hem verlaat, en ontrouw zyt. Desniettegenftaande betuigde U Jefus nog aan zyn A.: ziet, hoe lief heb ik u. Verlustigt U dan, Christenen! in zulk eene liefde. Waardeert die in alle hare uitgeftrektheid, met aanbiddende dankzegging, en blydfchap. Hier zegge uwe ziel: van waar dit, dat Jefus met zoo veel liefde op my nederzie ? waarom ik zo bevoorregt? waarom ik door zyn bloed verlost? ik voor den hemel bereid? Hoe zalig is myn lot! Jefus is myn Vriend, jefus, die alle magt heeft in den hemel en up aarde, Jefus, die getrouw is, Jefus, die het voor my zal voleinden! En  over JOH. XI. 36b. 075 , En wat wacht Hy nu van U, beweldadigd Christen ! Alles ligt opgefloten in dit eene , gelyk het gezegdeU leerde: met woorden en daden te tonen> dat Gy die liefde, hoog fchat, bewondert, beantwoordt, door altyd in alles deze overtuiging te doen doorftralen: ziet, hoe liefheeft Jefus my. Daar toe hebt Gy U, in het gehouden A. by vernieuwing verbonden. Hy zy dan het voorwerp uwer verheerlyking. Zyne vernieuwde verklaring aan zynen disch , verbreke alle bedenkingen van uw ongeloof, ftuite uw zondig twyfelen, en wekke uw vertrouwen op. Nu en voortaan dringe zyne liefde U tot de tederfte wederliefde. Hy zy uw begin, midden, en einde. Alles dale in uwe fchatting, in vergelyking van Hem. Voor Hem te leven, zyne nabyheid aan uw gemoed te fmaken , alles daar toe te verbannen, wat Hem mishaagt, zy uwe ernstige toeleg. Volgt voortaan in alles zyn geleide , geen weg zy U te diep, gene beproeving te zwaar, in welke Hy, uw Vriend, U brengt. Zyt nimmer over zyne bcdeelingen te onvrede , maar laat U in alles met blydfchap door Hem regeeren. En wat zou U hier in doen aarfelen ? Immers, door uwen Verlosfer bemind, zal gadeloze wysheid, onwankelbare trouw, en tedere voorzorg voor U, alle zyne beftieringen ten allen tyde kenmerken , en alles eindelyk U ten goede gedyen. Wyken dan, wyken moeten, na zo vele verklaringen,  27Ö LEERREDE gen , van s' Heilands liefde , alle bange zorgen, al dat Godönteerend vooruitlopen; dat U zo rnenigwerf bezoetelt; alle wanhopende vrees voor geestelyke en ligchaamlyke vyanden, voor Duivel en dood zelve. Zegt dan nu nooit meer, als het U kwalyk gaat: ik zal nog één der dagen omkomen. Zyt Gy omringd van duisternisfen, dieNeerlands Staat en Kerk, bedekken; zo verblydt U, dat Jefus leeft. Ziet Gy geen uitkomst; roemt erop, dat eeuwige Wysheid de teugels in handen heeft, en geeft alle uwe belangen gemoedigd Haar in handen. Terwyl eene zondige Weereld, vooral in deze dagen , uwen Verlosfer fmaadt , roemt Gy op zyne liefde. Tracht anderen voor Hem te gewinnen. Verkondigt hun veel, hoe wel het eene ziele hebbe, die by Jefus fchuilt. Herinnert dit veel vooral, Ouderen! aan uwe Kinderen, zoekt ze zo, terwyl de Weereld hen tot zich lokt, vroeg aan Jefus te verbinden, die ook kinderen zo hartelyk lief heeft. Eindelyk drukt het beeld van uwen Verlosfer uit in liefde tot uwe Medechristenen , tot alle uwen evennaasten, tot uwe vyanden zelve. Welke kragtige drangredenen gaf U niet hier toe het gehouden Avondmaal? O hoe zalig zou de aarde voor U reeds zyn, zo Gy van deze verpligting U met meer trouwe kweet, en de Weereld zelve genoopt wierd van U te getuigen : ziet, hoe lief hebben ? Heilands Vondelingen hunnen evennaasten! Ver-  over. JOH. XI, vs. 36b. =7», Verhevene pligten dan, tot welke U deze heilvolle inftelling van uwen ftervenden Verlosfer opleidde ! Ja met reden weegt het gewigt derzelver op uwe harten ; nu voortaan in dezen Hem ontrouw te zyn, zou Hem zeer mishaagen. Dan, Christenen! ziet, hoe lief heeft Jefus u. Hy, die U tot vervulling dier heilige pligten verbond, Hy zag tevens aan zyn A. genadig neder op uwe onmagt, om die te volbrengen. Hy zelf verpande echter ook daar zyne eer, om U licht, kracht en lust daar toe te geven, en zyne Genade die voor U genoeg is, aan U te verheerlyken. Smeekt Gy dan veel,dat zyne kracht in uwe zwakheid vol bragt worde, en wacht blymoedig op de volledige vervulling van alle zyne toezeggingen ook in "t H. A. aan U gefchied. Eerlang zal alles, wat in U, tegen zyne liefde ftrydt, voor eeuwig wyken, en dan zal het zyn, op hemeltonen , 'vlekkeloos : ziet, hoe lief heeft Jefus ons. Deze is reeds de ftof der Halelujaas van velen, die met U eeityds hier A. hielden, maar nu reeds by God zyn; eerlang, mogelyk eer er een volgend Nachtmaal in^deze Gemeente gevierd wordt, ook der uwen. Altans na weinige ftonden, zal uw geloof in aamchouwen, uwe hoop in de zaligfte genietingen vervisleld worden- Dan zult Gy uwen Verlosfer, wien Gy , fchoon uwe ogen Hem nimmer naar het ligchaam aanlchouwden , hartelyk lief hebt, zien met eene onuitfpreeklyke vreugde, en eeuwig in zy-  LEERREDE over JOH. XL 36b. zyne nabyheid verkeerende , het uwe gezaligde medezondaren, en de nofcit bevlekte 9Engelen toegalmen: ziet, hoe liefheeft Jefus ons. A M E JN, Gtscïiexik 3 2-216  BOEKBINDERIJ BOUWERIKS AMSTERDAM    01 1893 1797 UB AMSTERDAM  LEERREDENEN van SAMUEL JOANNES '1 van de WYNP ERS S E, A. L. M. Wil Do&. te AMSTELD AM, b ï HENDRIK DIEDERIKS, in de Kalverflraat, tusfchen de Gapers- en Duifjesfteegen, E n HENDRIK LARDÉ, op 'tWater, by de Zoutfteeg. m d c C c. MINISTERIE VAN PREDIKANTEN N.H. GEM. AMSTERDAM,  Kerkelyk goedgekeurd.  S. j. VAN DÉ WYNPERSSE, Leerredenen. S. J. VAN DE WYNPERSSE, leerredenen; Byhetzamenvoegen van dezen bondel Leerredenen, moeten alle byzondere Titels weggefneden , en de algemcene alleen overig blyven.   INHOUD VAN DEZEN BONDEL. I. de verheugde kamerling geschetst, of Leerrede, over Hand. VIII. vs. 39b. Want hy reysde fynen wegh met blydfchap: uitgefproken, te Amfteldam, in de Amftel-Kerk, den 1 Aug. 1790. • bladz. II. het zondig vooruitlopen in het toekomende, of het onbedagtzaam bepalen der doeleinden en uitkomsten van gods wegen, zo lang die nog verborgen zyn, in deszelfs aart, oorsprong, en gevolgen ontwikkel d , of Leerrede, over Gen. XLII. vs. 36b. Alle. defe dingen zyn tegen my: uitgefproken, te Amfteldam, in de Wester-Kerk,den 22. Jan. 1796. III. de zegepraal des geloofs over de uiterste radeloosheid, of Leerrede, over 1 Sam. XXX. vs. 6b. Doch Dayid fterkte zich in den IIEER.E zynen Godt: uitgefproken, teNieuweveen, den 9Meyi/84. * 3 IV. 1- 38 39~ 76 77—116  I N H O U D. IV, het verdervend kind tot zynen vader wedergekeerd, of Leerrede, ter voorbereiding voor het H. N., over Luc. XV. vs. 18a. Ik zal otflaan, ende tot mynen Vader gaan: uitgefproken, te Amfteldam, in de Zuider-Kcrk, den 5 Sept. 1794. . . . bladz. 117—148 V. gors vrymagtig oppergebied over de watervloeden, of Leerrede, over Pfalm XXIX vs. io\ Be HEERE heeft gefeten over den Watervloet; uitgefproken, te Amfteldam , in de Amftel-Kerk, den 6 Feb. 1791. • •' • 149-180 VI. het loeijend on weder godvruchtig beschouwd, of Leerrede, over Pfalm XXIX, uitgefproken, te Amfteldam, in de OudeKerk, den 5 Aug. 1792. . 181—212 VII. de heilryke gemoeds-verandering van zacheus, of Leerrede , over Luc. XIX. vs. 1 —10, uitgefproken , te Amfteldam , in de Oude Kerk, den 1 Sept. 1793. 213-246 VIII. s' heilands gadeloze zondaarslief de , of Leerrede, ter nabetrachting van het H. N., over Joh. XI. 361'. Siet hoe lief hy hem hadde: uitgefproken, te Amfteldam , in de Oude Kerk, den 3 July 1791. . . 247-278  D E HAND. VIII. vs. 3ob. door, SAMUEL JOANNES van de WYNPERSSE^ A. L. M. PhiL Doel. Uitgefproken te Amfteldam in de AmftelKerk, den i Aug. 1790. te AMSTELDAM, ey HENDRIK DIEDERIKS, in deKalverftraatj tusfehen de Gapers- en Duif jesfteegen, e n HENDRIK LARDÉ, in de Nes, by den Vygendam. ivcêm&M VAN PREDIKANTEN N.H. GEftIL sv:> AMSTERDAM. VERHEUGDE KAMERLING GESCHETST, in e e n e LEERREDE,  Kerketyk goedgekeurd.  VOORBERICHT. Ëindelyk wykende voor den vriendel'yken aandrang van veeltn uit het midden der hervormde Gemeente van Amfteldam, over welke de groote Zender 'zyner Knechten ook my 3 voor ruim acht jaaren, de Bediening der Verzoening heeft aanvertrouwd, ht* floot ik tot de uitgave van eenige Leerredenen, van welke deze eerjle, (zo het den Heere behage, in wiens hand onze tyden zyny) door meer anders zal gevolgd worden, tot dezelve te zamen een ge* fchikt boekdeel zullen uitmaken. Daar ik nu hier door allen fchyn van liefdeloosheid en ongevoeligheid omtrent verpligtende aanzoe* ken van waarde Vrienden van my zoeke te verwyderen, zal ik tevens myn doel volledig bereikt hebben> wanneer deze bladen die goedkeuring mogen erlangen, (die de nu zalige Hervey (*) de eenige ware noem* C*} In zyne Brieven aan F. Shirley, p, aöo. *3 m63 - 0 5 3 6  IV VOORBERICHT, noemde, die een heeraar by de uitgave van Godin dienftige Schriften moet waardeeren,~) dat nament' lyk s'lezers gemeten van dezelve getuige, zy zyn leerzaam , bemoedigend, vertroostend, verkwikken het hart, verlichten het verfiand en zyn een medi-_ $yn voor de Ziele, Deze is toch de groot/te lof, dien dezelve kunnen genieten, en dezen wachte ik niet van derzelver inwendige voortreflykheid, (Wat zyn toch ds leste Leerredenen anders dan de ongefchikfte middelen in zig zelve, tot dit zalig einde? en wat zyn deze in vergelyking van zo veele andere , met welke uitftekende Godsgezanten NeerlandsKerk begiftigden ?) ma,ar zo ik dezen moge erlangen , zal het alleen een gewrocht zyn van den Zegen van Hem, wien het behaagt, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken die geenen dis geloven, en wien ik ootmoedig verheerlyke, dat Ily dezelve, toen zy uitgefproken wierden, niet geheel onvruchtbaar deed zyn. Niets meer neb ik hier by te voegen, dan dat jeze Leerredenen, fchoon zy van verfchillenden inhqud, zuüén zyn, in dezen echter zullen overeen-  VOORBERICHT. v komen, dat zy alle op den groten Hogenpriester onzer belydenis zullen wyzen, in men alle beloften, bedreigingen, vermaningen en vertroostingen van eenen Christen Leeraar moeten eindigen, wiens eenig doel zyn moet, zig hetEvangelium van Christus niet fchamende , Zondaren tot Hem te brengen, hun hoogachting voor Hem, innig verlangen naar Hem, ongeveinsde onderwerping aan Hem en Onwrikbaar vertrouwen op Hem, inteboezemen. Voorts altyd, zo veel mogelyk, my toeleggende , cm van den Predikfiosl te verwyderen, wat nodeloos den tyd zoude roven, tot de fcholen der Celeerden behoort, of voor het gros der Gemeente onnut is, en alken daaruit overnemende , het geen tot het groote einde der prediking my dienjiig voorkome, hen ik echter by de uitgave dezer Leerredenen te rade geworden, nu en dan het een en ander, hiertoe betrekkelyk , in kleine aantekeningen , onder aan de lladzyden , bytevoegen , ter nadere ontwikkeling, bevestiging of uitbreiding van uitdrukkingen door my gebezigd. Het ga U wel, gelief de Lezer! Geniet het goede , door de beflitring van Hem j die els de groote Mid.  fl VOORBERICHT*/ Middelaar op den troon der IVeereld gezeten, allS. msfelingen der Aarde tot heil zyner Kerk zal doen uitlopen. Ondervind vooral voor U zeiven de ziel* vertroostende , heiligende en zaligende kracht van het Evangelium van onzen Heere jfefus Christus; het levendig gelove daar aan, zy het vermaak uwer Ziele in dit leven, uwe bemoediging onder alle weeSommen, uwe fterkte in het uur des doods en uwa hlydfchap in dien groten dag, die het getal aller dagen zal lefluiten.  D E VERHEUGDE KAMERLING, O F LEERREDE OVER H AND. VIM. 39^ Want hy reysde fynen üegh met blydfckaf. D eze weinige woorden fchetfen ons het aanminnig vruchtgevolg eener , zo volkomene, als onverwachte toebrenging van een-e heil bcgeerende ziele tot het geloof in den gezegenden Verlosfer: Zy leeren ons alle, wie wy ook zyn mogen, hoe zalig dat Evangely zy, dat ons gepredikt wordt, hoe het gelove de Weereld ovcrwinne: Zy zyn den Godvruchtige, ten voorbedde gemeld, om'er zig op hunnen weg naar de eeuwigheid aan te fpiegelen: Zy roepen den verflagenen van geest, die zuchtend vraagt, •s/aar vindt ik het eind van myne angstvalligheden ? volmondig toe, ware Zielerust is by den Heiland te yinden. Gewigtig voorwerp dan onzer bepeinzing! Uwe aandacht, door deszelfs aanbelang ingenomen, volge my, terwyl ik Eerst U den gelukkigen Reiziger,wiens blydfchap bier gemeld wordt, zal leeren kennen, A F*r*  LEERREDE Vervolgens zyne Godgewyde Vreugde zal fchetfen, Eindelyk uit het verhandelde het een en ander ten onzen nutte zal opzamelen* eerst E HEI» In de eerfte plaats dan zal het nodig zyn, den vra»Iyken Reiziger, van wien Lucas ons hief beticht, van naby te kennen. Om zyn beeld tot ons oogmerk wel te treffen, wordt het echter geenszins van my gevorderd U inteleiden in een uitvoerig onderzoek naar de woonplaats, bediening, ligchaams-gefteldheid en het vermogen van dezen man; 't is toch nu voor ons genoeg, te weeten, dat deze gelukkige Reiziger eert inboorling van het Afrikaansch Ethiopien, en dus te recht, wegens zyne kleur, in onze overzetting, eert moorman genaamd, by de gröotfte heerlykheid f der* liederigften ootmoed, by den ruimften overvloed van alles, wat de Weereld heeft en geeft, het reikhalzendst uitzien naar een beter deel, dat de ziel vervuile, voegde. Hy bekleedde de aanzienlykfte Eerampten aan het hof der Ethiopifche koninginne, getuige de drieledige befchry ving, die Lucas van hem geeft vs. 27. — Hy was een Kamerling: dus wordt het griekfche woord hier gevonden in navolging der Syrifche overzetting vertolkt, even als de lxx dat zelfde woord bezigen, om de bediening van Potiphar aan het Egyptisch Hof aanteduiden, Gen. 39: 1, en clus een Hoveling,- die gedurig den geopenden toe» gang tot den throon had; fchoon het echter onzeker zy, of het woord emovx'i hier bepaald alleenig zyne hoge bediening, dan wel tevens zynen tegenwoordige  ©ver HAND. Vin. vi. 39*. % gen ligchaams toeftand aanduide, en ook dit uit vergelyking van de aangehaalde plaats niet volledig kaft beflist worden. — Hy was voorts, door zynen h> Vloed, ten magtig Heer, veel vermogende in het be» ftier van den Staat. — Hem eindlyk had de Vorftiri het opzicht over alle hare bezittingen toevertrouwd» Niets derhalven, wat aanzien, rykdorö, wellust» baren beminnaren verfchaft, ontbrak Hem: Is daar in het hoogde goed te vinden, wie was dan ooit ge» lukkiger dan Hy ? Maar neen, niets van dit alled Vervult de ledigheid der ziele: Noch het aanzien* !yke der Eerampten van onzen Reiziger, noch heC uitgezogte zyner genoegens konden, buiten het gevoel der Goddelyke liefde, zyne voor de eeuwigheid gefchapene Ziel waren troost verfchaffen : Daarom Zuchtende, daar hartlyk naar uitziende, kon Hen» ïiiets verhinderen, wyl Hy van Israëls God eenige kennis had , en waarfchynlyk een Jodengenoot was» (want Cornelius was de eerfte Heiden, die tot het geloof in Christus Jefus bewogen wierd) niets; zegge ik, konde Hem verhinderen, naar Jerufalem henen» te reizen, om dien God te aanbidden, die tot nut toe, volgens zyne denkbeelden, aan zyhenTempel alleen de meer plegtige GodsdienstoefFeningen had verbonden (*> Hy O Zommige Uitleggeren houden dezen man voor eenera Jood, andere voor eenen Profelyt, andere voor eenen Heiden , die, nevens vele andere in die dagen, om het verval Van hunne Godfpraken, ën om geene Godheid onaange» zogt te laten, naar Jerufalem optrok. Het laatfte gevoelen Js om bovengemelde reden niet voldgende; met volledige A a 9^.  I LEERREDE Hy verlaat dan de genoegens van het Vorstlyfe Hof, begeeft zig op eene moeilyke en gevaarlyke leis, met oogmerk, om God te vereeren, met eene bartlyke bede, om Hem te vinden in zyn Heiligdom» O Myne Hoorers! hoe beminlyk, hoe ligt is de dienst van God, voor eene Ziel die hare ledigheid gevoelt? wat heeft zy niet al voor denzelven over? Gelukkige Kamerling! die boven de gewone denkwys der Grote dezer Aarde verheven,, de belangens van den Godsdienst, van de Eeuwigheid, behartigt, ga geraoedigd op uwe reize, God zal met Uzyn, gy zult niet wederkeeren, zonder zegen voor uwe Ziel, zonder opgewekte blydfchap. Dit toch was het onfchatbaar gevolg dezer reis. Na zyne Godsdienstoeffening te Jerufalem verricht te hebben, keert Hy weder naar zyn land, met een, gemoed, waarfchynlyk, geheel ingenomen met het ftatige en Godewaardige dier plegtigheden, die in ïsraëls Godsdienst gevonden wierden, verrukt door de zalige toezeggingen des Allerhoogften aan zyn bondvolk, treurig echter wegens zyne diepe onkunde, nopens het middel zyner redding, beklemd weeens zyne fchuld, zonder gegronde hoop. * Dit overtuiging kunnen wy echter tot één der beide eerstgemelde nietbefluiten — men vergelyke, uit de nieuwere Schryvers, Heuman, over deze plaats, en Venema, HiJÏ. Eed. T. 3. p. 248 ~- Dan, hoe men ook ten dezen opzichte d'enke, lust om God recht te kennen en te dienen, en begeerte tot rust en zaligheid voor zyn gemoed, moet de eenige dryfveer dezer reize geweest zyn, althans bo>< yen alles hem by zyne wederkeering bezield hebben.  ©VER HAND. VIII. vs. 39b. f ' Dit wekte Hem op, de gewyde Orakelrol, gedurende zyne reize opteflaan: Hier wierd zyn oog, 6 aanbiddlyk beduur der Voorzienigheid! gewezen op die Evangelifche Voorzegging van Jefaias, die volgens onze afdeelirig, in het 53^ hoofddeel gevonden wordt: Dan de ware zin dier Heilbelofte blyft voor Hems verborgen (*). Treurige toefland! dan, wat zeg ik? treurige toeftand? Neen, driewerf gelukkig tydftip! Nu op dit ogenblik Zullen de fchillen van zyne ogen vallen. Nu was die ftond daar, dat God zynen gezant Philippus tot Hem zond, deze vervoegde zig by Hem, deed zynen mond epen, en beginnende van diezelve Schrift verkondigde Bern Jefus, dat is, hy hield eene uitgebreide redenvoering tot Hem, ontwikkelde die voorfpelling, paste die op Christus toe , cn verkondigde Hem den Hei- Ik late het in het midden, of deze man met een bepaald opzet uit de gewyde Orakelrol, juist dit gedeelte der voorzeggingen van Jefaias boven andere tot voedzel zyner overdenkingen hebbe uitgekozen, dan of Hy, by toeval alleen (de zaak aan zyne zyde befchouwd zynde), hetzelve overwoog. Om dit te beflisfen, moesten wy meer van Hem weten, dan het den Heiligen Geest behaagde, ons te openbaren: De gisfingen van Heuman, die tot het eerfte overhelt, zyn te weinig gegrond, om dezelve toeteftemmen: intusfchen, hier was Gods vinger zichtbaar! hier was het in nadruk, de mensen maakt fchikkingen des harten; maar de Heer Jliert zynen gang', men vergelyke intusfchen deEngelfcheGodgeleerden oyer deze plaats, A 3  y LEERREDE Heiland, als in wien dezelve hare vervulling had bekomen (*). Heilryke prediking voorwaar ! heilryk , wegens baren dierbaren en voor den Kamerling gepasten in- (*) Hoe volledig dient deze plaats ter wederlegging vari volgens in zyn Vaderland wederkeerde. Meer dan dit weinige is ter opening van den zin dezer uitdrukking niet nodig; dan de grote zaak door dezelve aangeduid, is niet te min allergewigtigst, en vordert nadere ontwikkeling. Biydfchap dan, zielflreelende, hart inneemende biydfchap O Hoewel toch taalkundige onder elkandren verfchillen, of het woordje y«j wel immer eene tegenoverltellende betekenis hejpbe, het geen de Heer Hogeveen, in DoU.Part. T. i. C xii. Sect v. tegen Devarius, de Part. lochent, kan echter zulks, volgens de aanmerking vaiï Beza, over deze plaats, en volgens Krebs en Schleusner. Lex. N. T. advocem y*t niet ontkend.worden: zo wordt het ook van de onze vertaald Rom. 15: 2. 2 Tim. 2: 7. Zonder dezen zin ook hier te erkennen, is het woord geheel overtollig: dan toch zal als de reden, waarom de Kamerling Philippus niet meer zag, dit worden ppgegeven, dat Hy zyne reis voortzettede; maar hier toe zoude het vermelden zynergemoedsgefteldheid geheel nodeloos geweest zyn, daar in tegendeel de zin zeer treffend is, dus opgevat: Toen zy uit het water waren opgekomen , nam de Geest des Heer en Philippus weg, en de Kamerling zag Hem niet meer: Hy echter reisde zynen weg met biydfchap, als te veel ingenomen met het voorrecht, dat Hy genoot, dan dat deze omftandigheid dezelve kon* fie beroeren,  evEï HAND. VIII. vs. 39*, li fchap was de gemoedsaandoening van onzen zaligen Reiziger. Dan is het verfchil der hartstochten groot naar mate van het verfchil — en van hunnen oorfprong, uit welke zy ontftaan, of van de voorwerpen, omtrent welke zy verkeeren, — en van de wys op ivclke zy werkzaam zyn, — en van de levendigheid derzei ve; 't zal dan ten uiterfien nodig zyn, deze drie Hukken nader te bepeinzen. I. Wat gaf den Kamerling aanleiding tot deze biydfchap, en waaromtrent verkeerde zy? II. Hoe was dezelve werkzaam? III. Hoe groot was zy? welken trap beklom zy? I. Wat gaf den Kamerling aanleiding tot deze biydfchap? Het antwoord is gereed: zyne genotene voorrechten wekten haar. Dan hier een ogenblik getoefd, hier ons bepaald — en by die voorrechten zelve — en by de wys waarop — en by den toeftand in welken Hy die genoot. Voor eent. Welke waren de voorrechten , over welke onze gelukkige Ethiopiër zig verheugde? O M.H.! geene uitgelezene fchatten dezer Weereld,dia dikwerf met zo veel kommer bewaard, als met zorg worden opgezogt, geene zinnelyke genoegens, in welke de weereldling dikwerf zyne zaligheid vindt, geene verheffing in ftaat en roem, die eene onbeperkte eerzucht voeden ; maar de volkomene vergewisfing van Gods verzoende liefde , de verrukkendfte kalmte daaruit geboren, dit was het heil waar over Hy ïuichte. Deze woorden toch, uitgeboezemd met eene volledige overtuiging, met eene aanbiddende bewondering, ik gelove> dat Jefus Christus de Zone Gods is, 4e begeerte en liet genot vau den H, Doop? bevatten al-  7% LEERREDE1 alles in zig, om ons te overtuigen» dat het hoogde goed nu zyn deel ware. i. Nu trouwens genoot Hy een ftreelend inzien in de gewilligheid, dierbaarheid en genoegzaamheid van eenen menscbgewordenen, geftorvenen, maar thans reeds verheerlykten Middelaar. — Ja beangftigd had Hy eertyds, mogelyk reeds lang, uitgeroepen, wat moet ik doen, om zalig te worden? dan hoe yvrig Hy naar redding uitzag, Hy zogt die buiten Jefus, en bleef daarom ledig: Maar nu Philippus Hem Jefus had gepredikt , nu zyne ogen verlicht waren , om Hem te kennen , ö hoe zeer wierd nu zyn gemoed met Hem ingenomen, hoe vond zyne ziel in Hem, alles wat zy behoefde! zou Hy nu niet juichen , daar Jefus zelve Hem toeriep, Wat wilt gy, dat ik u doen zal? met welk eene verruiming mogt Hy nu niet antwoorden, Godlyke Ontfermer, zie hier ben ik, zie hier ben ik, om alleen door U verlost te worden, Heer! wees gy de myne, myn Redder, by U toch is vergeving, gy hebt voldaan, eeuwig zal ik de Uwe zyn. 11. Dan wy gaan verder, nu had hy niet alleen inzien in 'sHeilands dierbaarheid, genoegzaamheid en gewilligheid, om Hem te redden; maar riep diezelfde Middelaar, die zyn hart bewoog, om den weg ,der Verlosfing inteflaan, Hem tevens toe, uwe zonden zyn u vergeven, nu mogt Hy ook, eer Philippus hem verliet, reeds gemoedigd zingen, Wie zalbe* fchuldiging tegen my inbrengen? God is het, die my rechtvaardigt: Nu was Hy toch overtuigd van eene volledige uitdelging van fchuld, en gevoelde in zig den nieuwen mensch, die naar God gefchapen is tot  ovïr HAND. VJII. vs. 39*. ag goede werken : Dit leert ons de kracht zyner betuiging, Ik gelove-, dat Jefus Christus de Zone Gods is, deze was de uitwerking van dat Bondzegel, dat Hy gelovig ontving. Onfchatbare zaligheid derhalven! zyne zonden waren uitgedelgd, de boeien zyner helfche flavernye verbroken, eene volkomene verlosfing was Hem toegezegd ; dan hare waardy zal in onze ogen nog hoger klimmen, als wy Ten tweeden letten op de wys, waar op Hy dezelve deelachtig wierd: Is het zoo, wekt een gering goed, maar onverwagt gefchonken, dikwerf meer vreugde, dan een veel groter heil, doch lang vooruitgezien, oordeelt dan over de grootheid dezer ge-.' moedsaandoening van den Kamerling. j. Alle die zaligheid toch, hoe uitgeftrekt, hoe verheven ook, genoot Hy op het onverwagtst. Treurig van Jerufalem wedergekeerd, vervoegt zig een onbekende by Hem op den wagen, deze fpreekt van Jefus met een nadruk, met een gemoed-overreedende kracht, hoedanige Hy nimmer had gevoeld, opent Hem den gantfehen weg der Verlosfing, zyne Ziele zegt 'er Amen op en wordt gered. Zo dra de Heiland zig aan Hem ontdekt, ziet Hy in Hem alle zyne zonden verzoend, eene eeuwige geregtigheid voor zich bereid, den Hemel geopend, zyn geweten gekalmd, en Hy is voor eeuwig behouden: O welke vrolyke gemoedsaandoeningen moeten dan nu zyne Ziel niet hebben ingenomen! a. Te meer, als Hy naging, hoe veelc preuven van Goddelyke liefde in dezen gantfehen weg doorliralende , Hem in de ogen fchitterden. Hier toe moest  U LEERREDE jnoest Hy uit jerufalem treurig wederkeeren, inkt* toe juist op dit Ogenblik de gewyde Orakelrol vart Jefaias inzien', daar uit moest Gods knecht onmid» delyk tot Hem gezonden, aanleiding nemen, om dö geheele verborgenheid der Verlosfing voor Hem te openen, hier toe moest 'er voor Hem nu gelegenheid zyn, om door het heilig doopfel in zyne gemeinte te worden iagclyfd : Verccnigde zig niet alles hier te zamen , om deze biydfchap aantevuuren ? Vooral wanneer wy het betoogde in de derde plaats tergelyken met den toeftand, waarin zig onze Reiziger bevond. Uwe aandacht herinnere zig het reeds gemelde, denke om die blakende heilbegeerte,dieHem bezielde , dat ongenoegzaame, dat Hy vond in al het ondermaanfche, dat ledige, dat in zyne Ziel overbleef, ook na zyne plcgtige Godsdienstoeffeningen , dat treurige, dat Hy aan Philippus ontdekte, wegens zyne blindheid : Voegen wy dat alles nu te Zattien,1 ftellen wy dat tegen de zaligheid over, die Hy' nu fmaakte, welk eene juichftof! Is toch eene onr> tangen e weldaad te groter, naar mate de beweldadigde zig dezelve meer onwaardig feeurey ze langduriger en meer hygend begeerde, ö wat moet zy dan onzen Kamerling hebben ingenomen! U mag ik tot getuigen roepen, God Iievende Zie. len, U, die by bevinding weet, wat die ogenblikken inhadden, toen Gy voor het eerst, of na eene langdurige afzwerving buiten Jefus, dezen uwen Koning zaagt in zyne fchoonheid. Smaaktet gy toen niet eene vreugde, die geen tong kan uitdrukken, de levendigfte verbeelding zelve U niet dan flaauw herinnert?  «ver. HAND. VIII. vs. 39*. 2| &ert? Oordeelt dan, hoe veelvuldig, hoe regtmatig de aanleiding ware, tot die biydfchap, die onze textWoorden melden. II. "Wy fpoeden ons tot een tweede ftuk, tot de beantwoording namentlyk dezer vraag : Hoe was deze biydfchap, werkzaam? 'T is waar, het heeft den H. Geest niet behaagd, dit ftuk uitvoerig te melden, dan ook dit was niet nodig: Veelvuldig toch zyn de befchryvingen dezer vreugde in de gewyde Orakelrol: De levensgefchiedenisfen van vele Godzalige in dezelve befchreeven, zyn levendige tafereelen derzelve, en ieder Christen, die ooit met een opgewekt gelove in Jefus zynen Christus erkende, weet by eigene bevinding, wat het in hebbe, zig in den Heere te verblyden. Wy mogen dan ook zonder fchroom, mits niet al te naauw bepalende, de werkzaamheid dier biydfchap, die den Kamerling bezielde, byzonderen, en brengen dezelve tot deze vyf hoofdtrekken — opgewektoverdenking zyner onfehatbare Zaligheid — dankbare verheerlyking van zynen oneindigen Weldoener — blakende liefde tot Jefus — onwrikbaar vertrouwen op Hem — opgeklaard vooruitzicht van den Hemel. Ontvouwen wy deze ftukken kortlyk. i. Werwaards deze gelukkige Reiziger zyne ogen wendt, alles vereenigt zig om Hem de onfehatbare grootheid van zyn geluk te doen gevoelen. — Ziet Hy op zig zeiven neder, wie Hy in zig zeiven zy — ziet Hy op het geen Hy ontving, - op de wys waar op Hy het ontving - en vergelykt Hy dit alles met eikanderen, - O hoe verliest Hy zig dan in aanbiddende bewondering! My dunkt, nu in het eenzame zy-  LEERREDE zyne befpiegelingen botvierende, leidt Hy zyne gedachten op deze of diergelyke wys: - Wie ben ik, dat my dit heilWedervoer , ik onreine, ik doemwaardige, ik die zo lang leefde, zonder naar God omtezien, wi en noch geboorte, noch woonplaats, noch bediening, gelegenheid gaf, om God te leeren kennen ? moest ik verwaardigd worden, om een vriend Gods te zyn? moest ik toegelaten worden tot zyne zalige gemeenfchap, en zyn kind genaamd worden? moest ik hiertoe toevallig in myn afgelegen Vaderland kunde van God ontvangen? moest ik ten dien einde naar Jerufalem opgaan, van daar vruchteloos wederkeeren, opdat een Godsgezant my Jefus predikte, opdat ik hem aannam, opdat Hy my verzekerde, gy diergckogte zyt da myne? Ö myne Ziel! niets ftore uwe vrolyke befpiegelingen : gy zyt na verlost, gy, in u zelve een erfwachter der Helle, een bezitter van eeuwig heil geworden, niets kan U voorts van uwen Heiland fcheideu. s. Dan, en even dit is het echte kenmerk eener god'gewyde vreugde, aanflonds brengt Hy tevens Gods weldaden, tot bet van God bedoeld einde, den lof des Hecren. Hoe dankbaar is hy werkzaam? Dit denkbeeld toch, M. H.! Ik ben gered, ik ben een erfgenaam des Hsmeli: dit zelfde leidt Hem, en het kan niet anders zyn, tot de bronwel van dit heil op Uwe liefde, dierbare Immanuel! (dus of op diergelyke wys zal zyne verruimde Ziel hebben uitgegalmd) Uwe liefde wrocht dit heil, Uwe liefde , toen Golgotha geverfd wierd met Uw bloed, toen gy dervende den Geest gaaft, bedoelde my, die U niet kende, U niet zogt, alles verbeurd had. O wat be-  ovëR HAND. VIII. vs. 39A r? fcewoogU, oneindig Volmaakte! my van eeuwigheid voor uwe rekening te nemen, door uw Bloed te kopen, door uwe Hand te bewaren tot op dit ogenblik» my door uwen Geest te trekken, om uw aangeboden heil te omhelzen. Onpeilbare diepte van ge, nade ! Hoort dit gy Hemelen! Zyt verrukt gy Aarde ! Ik had de hel. verdiend , rechtvaardigheid vereischte ftraf, ik begeerde geene genade; maar Jefus toonde groter mededogen met my, dan ik met my zei ven had, voor my verwierf Hy heil: Zo, myn Ziel! zo zyt gy gered! O dat ik het nooit vergeete, Genade ontvange alleen de eer! die zal ik roemen, zo lang ik leve, die zal ik zingen onder de Choren der Engelen en, zo dikwerf myn fchuld verzware, myn gewisfe kloppe, myne vyanden mjf toeroepen, hoe wordt Gy ooit verlost, zal dit ééne ter bemoediging voldoen, Genade trok my, Genade bewaart my, Genade zal het voor my voleinden. 3. En, wat dunkt U, wat moest het natuurlyk gevolg dezer erkentenis zyn ? welke hare uitwerking? Wat anders, dan eene blakende liefde tot Jefus? Door deze gadeloze liefde van Immanuel wordt onze Reiziger tot de tederfte wederliefde gedrongen. O hoe verrukt is Hy over 'sHeilands gunstvolla nabyheid! Hoe oprecht gaan alle begeerten zyner Ziel naar Hem uit! Hoe yvert Hy, om meer en meer den toegang van Jehovah tot dezelve te fmaken! Hoe laag zinkt nu al het aardfche in zyne fchatting, vergeleken met zynen Redder ! •— Ik heb U lief, (dus mogen wy ons zyne betuigingen voordellen.) Ik heb U hartlyk lief, Heere, myne  # 'LEERREDE fterkte! U, wiens liefde voor my geene palen kent, O vertoon U meer en meer aan myn gemoed! dat die Geest, die my totUbragt, meer en meer zyne woning in my make, alles weere, wat my van U zoude kunnen verwyderen, en alles, wat nog in my, tegen U, gekant is, t'onderbrenge. Nu ik, 6 Jefus! uwe liefde fmake, zal niets my immer geheel van U fcheiden, ik zal dan gedurig by U zyn, Gy hebt myne ïechterhand gevat: Wei waards zoude ik toch buiten U my heenen wenden? Nu met hemelfpys gevoed walgt myne Ziele van draf; nu tot uwe Geineinfchap toegelaten, kan ik U geen ogenblik ontbeeren: O dat dan nooit de zonde, nooit myne Vyanden my van U verwyderen ! Ook dit hebt Gy, dierbare Verlosfer! my toegezegd, ook dit vuurt myne wederliefde aan , Gy zult my nooit begeven, uwe liefde zal fteeds toenemen, zy zal bevestigd: worden, tot ik eens vereend met alle de Heiligen U zien, en eindeloos, vlekkeloos, by U wezen zal. 4. Dan de uitlatingen dezer verloste Ziel ftreeven nog hoger. De Kamerling reisde zynen weg met biydfchap , dat is, ten vierden, met eene volkomene onderwerping aan en vertrouwen op zynen Bondgod. Hy geheel verrukt, wegens het heil des Heeren, Hy ingeleid in de fchatten der eeuwige Algenoegzaamheid voor Hem opengelegd, eener liefde, die den dood 2elve voor Hem tartede en overwon, ziet nu zyn gemoed ontheven van die knellende zorgen, die Hem ïiog zo even zuchtende deden uitroepen, hoe worde h nog verlost? Hy vindt in Jefus zyne fterkte: Zou Hy» (dus was zyne Ziele werkzaam,) zou Hy, dia my  öVEK. HAND* VIII. vs. 39*. 19 ftiy met God verzoende i door zynen dood, my niet alle dingen fchenken ? Zou 'er iets zyn j dat ik var» Hem niet kon wachten, die zyn leven voor my overi gaf? Jaj gunstvolle Heiland! ik onderwerp my gerust aan uwe beftellingen jegens my, uwen Raad in lief en leed te mogen uitdienen, zal my zaligheid zyn: Breng vfy overmy, dat gy bepaalde, het einde zal toch vrede zyn. Ik vrees dan niet, wat my ook overkomein myn Vaderland, door myne medemenfehen en, dat my zwaarder weegt, door de verleiding der zonde : Gy zult my redden. O hoe heilryk is myn lot! het is in de beste handen. Ten dage, als ik zal vreezen, zal ik op God vertrouwen! Laat dan treurige weedommen naderen, myne Ziele door eene meenigte van geestelyke vyanden wordeq aangevallen, myn geloof verflaauwen, ook in een uur van uiterfte duisternis zal myn Goddelyke Zoenborg myn licht wezen: Gemoedigd wachteikop zyn woord ï Ja, ik weet het, ik zal het meermalen verderven en Hem verlaten ; dan , 6 troost, al ben ik ontrouw? Hy blyft getrouw. 5. Hoe zalig intusfchen, M. H.! (en dit brengt my tot delaatfle werkzaamheid, die ik noemde) is ondef het genot dezer vreugde, het vooruitzicht des Hemels voof Hem? Hoe onfehatbaar zalig wordt nu in zyne ogen al wat toekomfiig is. Nu ziet Hy nog veel gebrek in zich, veel dat onrein is, dat gekant is tegen Jefu3» mogelyk is'er voor Hemnogveeltelyden,zyn'ern5g veele nieuwe zonden te betreuren, nogveeleafwykio* gen met heete tranen te befchreien, mogelyk moet Hy sog dikwerf zuchten, Ach Heere! waarom houdt gy U B 3 JW*  LEERREDE verborgen. Maar, ö troost, (dus juicht zyne Ziel",;) fchoon ik het van voren niet kan begrypen, za! ik het van achteren doch zien, ook dit zal my tot heil gedyen: Myn Goël heeft het my beloofd. Ja al dat gebrekkige zal eens wyken-, al dat onreine worden uitgeroeid, alle die bedekkingen van Cods aanfchyn ophouden, en gy myn Ziel zult uwen Jefus vlekkeloos aanfchouwen. O hoe fchoon zal dat gezigt voor my zyn ? hoe aanminnig, die ogen, die zo beftendig voor my waakten ? hoe teder die ontmoeting, hoe verrukkend die Hond? als de Engelen my op Hem zullen wyzen, my toevoegen: Zie daar is Hy, die voor ü Jlierf, die U kogt, die U bewaarde, wiens bevel uw gefcheiden /lof weder bezielde , en U deed opwaken, zie Hem in zyne fchoonheid, als zy my zullen opvoeren tot voor Hem, om uit beken der reinfte wellusten eeuwiglyk gedrenkt te worden. Ziet daar, M. H! eenige fiaauwe trekken van die werkzaamheden, die den gelukkigen Kamerling op reis naar zyn Vaderland en voortaan vervulden. Ziet daar, welke de vreugde zy ,die gezaaid is,reeds in dit leven gezaaid is, op den weg der Oprechten. III. Nu is nog overig, in de derde plaats, de grootheid dezer biydfchap of den trap, dien zy beklom, te befpiegelen : Deze ééue wenk, die ons de H. Gefchiedfchryver geeft, in het eerfte woord van onzen text, is genoeg, om ons te overtuigen van hare verhevenheid, onwrikbaarheid en alles overwinnende» invloed. Doch, doch de Kamerling reisde zynen weg met blydfchap.UoQ veele omftandigheden vereenigden zig niet, die natuurlyk gelchikt waren, om de opge- wek-  over HAND. Vill. vs. 39*. al •wekte gemoedsgedeldheid van onzen gelukkigen Ethiopiër geheel, en vooraltyd, te verbannen? Naauvv toch had Hy inzien ontvangen in den weg der Verlosfing, naauw het zegel van Goddelyke liefde genoten , naauw was Hy doordrongen van die wellust, die het zalig Evangely aan eene door genade verlichte Ziel verfchaft, of Philippus week van Hem op het onverwagtst: Nu Hy Hem de tederfte liefde toedroeg, als het middel, dat eeuwige Goedheid tot zyne redding had gezegend, nu Hy Hem voor zich onvermydlyk nodig keurde, om nader op den weg des Levens beftierd te1 worden, wierd Hy van Hem verlaten en verdoken van zynen raad, zyn (Snderwys, zyne bemoediging. Treffend verlies! nu zynen Leidsman ontbeerende, hoe ligt kan Hy van het pad der geregtigheid afdwalen? hoe ligt Jefus uit het oog verliezen? hoe ligt ftruikelen? Gy gevoelt het treffende hiervan, Godvruchtige* die by bevinding weet, wat het inhebbe, uwe getrouwe Zielenzorgers, en, met hun,de voor Ugezegendde vermaningen en opbeuringen, door Gods hoog bedel, te moeten ontbeeren. Kan in zulke gevallen wel , iets anders U voor de treurigfte moedeloosheid behoeden, dan het levendig gelove aan deze Waarheden: Wat myook ontvalle, myn Verlosfer zal my nooit ontnomen worden: Niets komt my over, zonder zyne hoge bedelüng: Zyne trouw zal alles voor zyne Knechten , voor zyne Kerk, voor my ten goede bellieren, en eens uit de treurigfte duisternis licht gebieden! Oordeelt dan nu, hoe verheven deze biydfchap van B 3 den  5* LEERREDE óen Kamerling ware, hoe levendig, hoe alles overwinnend zyn gelove, dat Hy, niet tegenftaande deze verwydering van Philippus, zynen weg gemoedigd, verrukt, dankbaar voortreisde, door dit denkbeeld ingenomen, al mis ik Gods knegt, zyn Geest, myn grote Leidsman, blyft my by, ook ineen weg van duisterheid zal Hy my nooit begeven, en eens alle nevelen opklaren. Nog eens, de Kamerling keerde nu weder naar zyn Vaderland; maar ook dit deed Hy met blydfchaps Alles ja was nu voor Hem donker in het vooruitzicht, duizend zorgen konden Hem nu ligt beknellen & nu wierd Hy, naar mate Hy meer en meer zyn Vaderland naderde, meer en meer verwyderd van de gemeinte van 'Jefus, van de middelen der genade; In zyn Vaderland zoude zyn aanzien aan het Vorstlyk Hof, zynerykdom, zyne bezigheden, zyne verkeeringen, ligt zo vele boeien worden, om zyn nu hemelsgezind hart weder aan de Aarde te kluifteren, of, zo Hy voor Jefus en zyn zaak mogt blyven uitkomen, ten trots vanWeereld en zonde,hoe ligt zou? de Hem zulks de haat van Heidenen en Joden berokkenen , en de treurigfte mishandelingen bereiden: Dan met dit alles , Hy reisde dien weg met biydfchap. Dit ftond by Hem vast, in Jefus handen ben ik veilig, geen hair zal zonder zyn wil van myn hoofd vallen, alles, wat my zal overkomen, zal het uitwerkzel zyn van dat plan, dat eeuwige Wysheid en Goedheid voor my tot Heil beraamde, daarop zal tfok alles uitlopen; moet ikftryden, myn Verlosfer  over HAND. VIII. vs. 39A n% zal aan de fpitfe ftaan, en Hem te volgen in zynen weg , hoedanig die dan ook zy, zal my enkel zalig, beid zyn. Wat dunkt U, M. H.! alswy dit aandachtig nagaan , beklom dan deze biydfchap niet éénen der ïioogfte trappen, waartoe een Godvruchtige, zo lang Hy zig nog aan deze zyde des grafs bevindt, komen tcan ? en waren de uitdrukkingen wel te fterk, die •wy bezigden , toen wy de werkzaamheden dezes biydfchap affchetften? Ja mogen wy niet wel, als wy het één en ander zamenvoegen, uit 'net gezegde afleiden, dat waarfchynlyk de werkingen der G ejnade in dezen driewerf gelukkigen Kamerling te 'levendiger, te verhevener waren, op dat Hy in de eerfte tyden der Christenheid een treffend getuige zoude zyn van de heerlykhdd van den gekruisten .Christus, van het uitmuntende der gaven van zynen Geest, en een middel ter voortplanting van hetEvangelium der Zaligheid. Hoedanig nu verder het beflaan van dezen Man in zyn Vaderland geweest zy, of Hy daar het Evangelium verkondigd hebbe en den marteldood geftorven zy, dan niet, is ons met geene genoegzame grond van zekerheid gemeld, om 'er thans by ftil te Haan (*> Dit <*) De oude overlevering meldt , dat de Kamerling, t'huis gekomen, eerst zyne Koningin tot het Christendom fcekeerd, en vervolgens, met haar goedvinden, door geheel Ethiopië het Evangely gepredikt hebbe, tot dat Hy met ■fflatthetif den Apostel zig vereenigde om de Afgode- B4 n  3$ LEERREDE Dit kunnen wy intusfchen veilig Hellen, hoewel mogelyk het licht van zyn Gelove en dus ook deze zyne vreugde, in het vervolg wel eens kwynde , -nooit week echter dezelve geheel uit zyn harte,hare grondflag ontviel Hem nimmer: En mogt het Hem gebeuren, gelyk niet onwaarfchynlyk is, haar in •.zyn Vaderland veel in die verhevenheid te fmaken, die wy fchetflen, O hoe zalig waren dan niet hare uitwerkfelen voor Hem! hoe veraangenaamde zy alle zegeningen der Aarde, als zo vele onderpanden va» ry uitteroeien , waar na Hy ook elders Jeftis verkondigende, eindelyk op het Eiland Taprobana, nu Ceilon% den marteldood flierf, verg. Centuriat. Magdeb. T. ï, Cent. i. L. 11. C. x. p. 490. en p. 444. Cave, ^4poj?. Oud/%. ' T. 2. p. 68. Deze en diergelyke berichten hebben reeds Jren^eus, Cyrillus, Hisronymus en Eufebius in hunne fchriften van Hem gegeven: Schoon nu dezelve van tyd tot tyd door vele byvoegzelen eer bedorven dan verfierd zyn, en dus meest alle onzeker zyn \ waarom ook ger en andere dezelve in twyfel trekken, is het echter meer d'an waarfdhynlyk, dat Hy dat zelfde Evangefy., dat Hem zo dierbaar was, ook aan zyne landgenoten gepredikt, en hen. tot het gelove in, Christus zal heb-, ben aangefpoord: Dit fchynt uit de gemoedsgefteldheid van dezen Man, en de overvloedige genadegaven Gods aan Hem gefchonken, veilig te kunnen worden afgeleid. Dan, de gefchiedenis zelve meldt ons niets met zekerheid van de vrucht zyner prediking, nog van het uiteinde van zyn leven. Verg. Venema Hij?. Eccl. T. 2. p. 248. ffeuman , Verkl. van deze plaats , en de Schryvers aangehaald door J, *d, pabrieius , falut. Lux. Evan^ f< 70?.  ovêk HAND. VIII. vs. $g?\ a£, van Gods verzoende liefde! Hoe verzachte zy alle weedommen van dit leven, als bittere geneesmidde» len in de hand des besten Vaders tot zyn Heil! hee zeer troostede zy tegen bewustheid van zonden, tegen het geweld van velerlye Vyanden, als die eerlang geheel zouden t'ondergebragt worden! hoe zeer beurde zy het harte op tegen alle toekomende duis. terheden, en bange vooruitzichten , als zynde onder de waakzame hoede des Almagtigen, wiens wegen voor Hem, altyd, in alle gevallen, de beste zouden zyn! Hoe zalig wierd door haren invloed voor Hem de aannadering des Doods niet, al kwame hymet alle zyne verfchrikkingen, al ware het de marteldood! Hoe lieflyk deszelfs gedaante, als een AluV jaaaz een Prediker van volkomcne Verlosfing! En konden wy het gordyn, dat den Tyd van de Eeuwigheid fcheidt, opfchuiven! konden wy de uit* latingen, de zalige vruchtgevolgen dezer biydfchap fchetfen, die Hy genoot van dat ogenblik af, toen Hy het fterflyke eeuwig vaarwel zeide , toen Hy voor den throon des Eeuwigen gebragt, de kroon uit Jefus hand ontving, en die nu reeds na zeventien eeuwen zo aanmerk elyk toegenomen, in eeuwigheid zullen volkomener worden, o wat zouden wy dan niet gevoelen ! Dan,is dit aan deze zyde des Grafs onmogclyk, Gods woord geeft ons echter licht genoeg, om ook met betrekking tot onzen Reiziger te betuigen, geen oog heeft het gezien, geen oor gehoord, nooit kwam liet in iemands hart op, het geen God Hem lereid, het geen Hy Hem reeds gefchonken heeft, het geen Hy genisten zal tot in alle eeuwigheid. B 5 der-»  «ö LEERREDE DERDE OF TOEPASSELYK DEEL. Keeren wy nu met het verhandelde tot ons zelve in. . De Kamerling vond in geene genoegens of fchatten dezer Weereld, die Hy in ruimte genoot, ware zielerust: Deze toch ontbrak Hem, tot op dien ftond, dat zyne verrukte Ziel vrolyk kon betuigen, Ik gelove , dat Jefus Christus de Zoon Gods zy, en toen, toen reisde Hy zynen weg met biydfchap. Dit leert ons: I. Buiten Jefus is geene beftendige , zuivere, ziel* verzadigende biydfchap te vinden. Gewigtige leering! Vestigt hier op Uwe aandacht, ongelukkige Weereldlingen ! die al uw genoegen alleen zoekt in de genietingen van dit Ondermaanfche; vergelykt uwe dikwerf uitzinnige vreugde met het verhandelde: Gy zoekt niets anders dan zinnelyke genoegens , en verwerpt intusfchen dien Heiland, wiens liefde alleen den Kamerling verheugde. Maar is uwe biydfchap dien naam wel waardig? Is onder alle uwe uitbondige vreugde, onder alle de dartelheden en wellusten, die gy fmaakt, niet dikwerf eene benaauwing van het gewisfe verborgen, die hef zoetfte zoet wel eens jammerlyk vergalt? wordt uwe vreugde zelve U niet zomtyds tot een last? Waar in lopen uwe genietingen, die Gy zo hoog fchat, dikwerf uit? immers in eene beangftigde klopping van uw binnenfte, in ontroering op dit denkbeeld: Eerlang zal ik flerven moeten. Mogelyk verwydert Gy echter deze gedachte, zo veel gy kunt., mogelyk vleit gy U met deze verbeelding,  ovir HAND. VIII. vs. %j>. ding, lk ben jong, gezond, in de kracht van mya leven: Maar kan dat alles U zei ven wel voldoen, om uw geweten te fusfen? en, al ware dit zoo, hebt Gy dan eenige verzekering van een langdurig leven? ont=ziet de dood, gezondheid, jeugd en kracht? Ach hoe vele liggen 'cr onder uwe voeten, wier vroege affnyding tegen U getuigt? Indien dit nu uw lot wierde, welk zou dan uw einde zyn? Gy die uwe Ziel hebt verzuimd, de zonde nagejaagd, uw geweten ontrust, Godonteerd: Wat zou het ontzettend zyn , in dien toeftand opgeroepen tc worden? Dan mogelyk zyn 'er onder U, die een meer rede» lyk genoegen zoeken, en hunne vreugde alleen ftellen in uitgebreide kundigheden, in welverdiende achting by hunnen evenmensen, in de uitoeffening zelfs der moeilykftc liefdepligten. Betaamlyke werkzaamheden, maar ach in zig zelve niet genoegzaam! Mogelyk bezielden deze neigingen ook den Kamerling, dan zy voldeden Hem niet, eer Hy Jefus vond. Overweegt het flegts, is deze biydfchap wel zuiver? vervult zy wel alle de begeertens van uwen Geest? zal zy wel beftendig zyn? zal zy U bewaren tegen de verfchrikkingen des Doods ? zal op uw fterfbed deze uwe veilige troostgrond kunnen zyn? Ik heb in myn leven kundigheden verkregen, andere aan jny verpligt, deelde in hunne achting, alhoewel ik Jefus nimmer kende: Zal dat U opbeuren tegen akelige nagedachten van vele overtredingen, tegen treurige vooruitzichten van een naderend gericht? Getuigt uw gewisfe het tegendeel, ei hebt dan  & LEERREDE dan ontferming met uwe Ziel, die voor eene eeuwigheid gefchapen is: Is 'er buiten Jefus geene ware rust, en het toekomende van dit leven geheel onzeker; waarom dan die biydfchapdie Gy moet bekennen de ware te zyn, verfchoven? wat zegge ik? verfchoven, neen; maar in gevaar gelteid, om ?e eeuwig te misfen? Ongelukkig Weereldling dan 1 die alleen uwe vreugde in het zinnelyke zoekt, en Gy die met alle uwe kundigheden en lofwaardige deugden uwe kostfyke Ziel-nog niet geborgen hebt, hoort die bemin-Belyke Waarheid, die myn text in de tweede plaats opgeeft-: 2. Foor rampzalige Zondaren flaat een weg tot ware biydfchap, door liet geloye in Jefus Chris* tus, open. Langs dezen vond de Kamerling biydfchap, langs flezen is zy nog voorU te verkrygen, diezelfde Jefus roept U nog toe, by my is verzadiging van vreugd te vinden. Dierbaar Evangelium! en dit betreft yder Kwer. O Gy, wier overtuigd geweten U toeroept, dus voortgaande gaat Gy verloren, die telkens uwe fchüld vergeet, of alle moeite doet, om een knagend geweten te ftillen, ten einde vrolykte leven. Hoort deze blymaar: Jefus zelve verkondigt U eene biydfchap, die in tyd noch eeuwigheid wyken zal. Jefus zelve verwierf die voor Zondaaren op Golgotha., en nu buigt Hy zig van zynen Hemeltroon en roept, Zondaren neemt myne verdienflen aan, omhelst myne gerechtigheid, en gy zult leven. Gy aarfeit! Ach waarom? toen Philippus dit heil pre*  OVER lï A N D. VIII. ts, 'S9b; predikte, hoe vol vaardig was de Kamerling, om het te omhelzen ? Waarom zyt gy aehterlyk ? waarom traag om te geloven? waarom afkeerig van uwen heilzoekenden Jefus? Dan de banden, die U knellen, zyn nog te vast, om te verbrceken, maar wat bindt U aan de Weereld? Eerzucht? Wellust? Schatten? maar komt dat eenigzins in vergelyking, by die biydfchap, die het Evangely predikt ? O dat Gy deszelfs dierbaarheid recht mogt kennen! iets gevoelen van de zaligheid, die het geloof wekt! O met hoe veel hartlykheid zou Uwe Ziel naar Jefus uitzien ? hoe teder Hem omhelzen f hoe yvrig uitroepen: Dierbare Heiland ontferm U mynerf Zoude ligt een verflagene van Geest, op dit voordel, zuchtend antwoorden: Ach wistik maar, dat diï heil my betrof, dat Jefus ook my redden wilde. Volmondig mag ik hierop antwoorden: Ja dat wil Hy, Hy toch roept zonder uitzondering, die wil die kome, Kan 'er nu wel eenige fchuld te groot zyn voor de verdienden van den Zoon van God? Kan iets terug houden, daar Hy zelfs de grootdé Zondaren nodigt, hun zyn woord geeft, die tot my komt, ik zal ze geenzins uitwerpen, daar Hy met hoog gezag gebiedt, te geloven in zynen naam ? Nu niet te geloven , daar Hy het is, die het U gelast, is eene nieuwe fchuld, die U bezwaart, die Hem onteert. Staa dan niet langer van verre , zie door uwe fchuld door op den Heiland, wend U tot Hem. Zegt Gy, op wat grond? Welaan neem zyn bevel, zyne belofte, zynen eed tot uwen grondflag, pleit daar op, en Jefus zal zyn Woord aan U bevestigen. Dan  m L E E R R E DIE Dan vraagt mogelyk iemand, waar aan is die biydfchap te onderkennen, die het gelove tot haren grond heeft, die nooit, wykt? ook dit beantwoordt het verhandelde, door deze derde leering. 3. De ware biydfchap is met ootmoed, oprechte dankbaarheid en brandende genegenheid tot Jefus ge* paard. Hoort dit Gy onder1 M. H., die U zonder grond ■vleit met eene toekomende zaligheid, dan wier hope loutere verbeelding is. Ach hoe vecle zullen zig in de eeuwigheid bedrogen vinden! tot welke de Richter zal zeggen, ik heb U nooit gekend! Hoe veele denken van zig het goede, alleen om deze reden , dat God barmhartig is! Hoe veele fteunen op eigenegeregtigheden,deugden , beminnclyke hoedanigheden, en diergelyke gronden! Maar waar is die ootmoed, die erkentenis van ontvangene Genade, die blakende liefde tot Jefus, die den Kamerling bezielde? Wordt de biydfchap van eenen Christen door het gelove gewekt, O hoe verliest zig dan de Ziel in aanbiddende bewondering, dat God aan haar ten goede denkt? hoe onwaardig, hoe doemwaardig kent zy zig zelve niet ? hoe ontvangt vrye genade dan alleen de eer? hoe yverig is het haar dan om Jefus te doen ? welke eene aangename bezigheid wordt het dan, Jefus te roemen ? Hoe laag zinkt dan al het aardfche in vergelyking met Hem? Indien nu Jefus het voorwerp uwer liefde niet zy, het uitzien naar Hem U vreemd, Hy niet alleen de erond uwer hope, ach bedriegt U zelve dan niet, de 6 blyd.  ©ver. HAND. VIII. vs.13o>. 9 biydfchap des geloofs woont niet in U, Gy moogt denken, dat uwe eeuwige belangens veilig zyn, helaas de uitkomst zal het tegendeel leeren. Dan deze aanmerkingen flaan U mogelyk ter neder, fchoon te onrecht, die wel in oprechtheid in Jefus gelooft, maar klagen moet, dat Gy telkens nog zo veel hoogmoed in U ontdekt, en tevens zo weinig erkent, wat gy uwen Verlosfer fchuldig zyt, en daarom wel eens beangftigd vraagt, zou het wel zeker zyn, dat Hy my hebbe aangezien cn gekend? daar myne liefde voor Hem zo dikwerf verkoelt, en die ftonden, in welke ik met meer verruiming myn heil mag bepeinfen, zo dikwerf verwisfeld worden met donkerheid en vrees. Dan Christenen! gaat uwe werkzaamheden na, Iet op den grond uwer hope. Hoe zoekt Gy behouden te worden? Vleit gy U zeiven zonder eenige reden? Of fteunt Gy alleen op eigene geregtigheden ? Is het U niet in tegendeel, als diep onwaardigen, om Genade te doen? vliedt gy daarom niet tot Jefus, als den eenigen Middelaar? is Hy U niet boven alles dierbaar? Ja maar, zegt Gy, wat ontdek ik onder dat alles veelvuldig gebrek en flaauwheid? fluit dan Jefus U daarom uit? Zal dit gebrek Hem hinderen , U zyne Genade te fchenken ? Zal dat anders dan door Zynen Geest kunnen weggenomen worden ? Was ooit eenige werkzaamheid der Heiligen in dit leven onzondig? Gy klaagt, en met reden, over dit gebrek in uwe verrichtingen, maar ziet 'er dan in het ftuk des vertrouwens geheel van af, en neemt al-  m| LEERREDE aileen uwe toevlucht tot de gerechtigheid van dea Borg. Of wildet Gy daarom meer heiligheid, en een levendiger gevoel van s'Heilands liefde ontvangen, cm die te ftellen tot den grond uwer hope ? Dit zou juist een rietftaf zyn, die U begeven zoude ? Maar leidt gy uwen troost af van s'Heilands geregtigheid «n trouwe, deze grond zal onwrikbaar zyn, een veilige rots in alle gevaren, als het dan wintert in uwe Ziele, als uwe gevoelige blydfchap kwynt, dan zult gy nog by die geregtigheid heil kunnen vinden in de tieveligfte en donkerde uuren, ja by de aannadering des doods zelve niet behoeven te vrezen. Ik fpoede my tot eene vierde leering, welke, deze is: 4. Ban nlhen heft een Christen tot eer van zynen Verlosfer, dan alken behartigt Hy recht zyne dieffit belangens, wanneer Hy, met den Kamerling, zynen weg met blydfchap reist. Deze leering betreft U, Godvruchtige! die weet iri wien Gy gelooft: De Genade, waar aan Gy deel moogt rekenen, geeft Ü, gelyk wy toonden, de onuitfpreeklykfte ftof tot blydfchap: Zult Gyopit dezelve erkennen, ooit 'er Jefus voor verheerlyken,Gy zult U moeten verblyden in uwe hope: Ydere twyfeling , ydere bekommerende vrees , ik zal nog één der dagen omkomen, is eene onteering van Jefus, eene verkorting van de waardy zyner geregtigheid: Niets is voor den Christen zelve nadeeliger, het bedompt de liefde, het verflaauwt de hope, het werkt vrees, het verwydert van God, het verzwakt alle begin*  over HAND. VlII. vs. 39b. 33 ginfelen van Godsvrucht , het belemmert den voet op de loopbaan der gerechtigheid. Dan helaas! hoe dikwerf verkeert Gy zoo, alsof geene genade U ware gefchonken ? als of Gy de dierbaarfte zegeningen van de liefde van uwen groten Heiland niet genoten hadt? als of gy geen beter deel hebt dan de Weereld, die in 't boze ligt? Ja, zegt mogelyk uwe Ziel, mogt ik die blydfchap In den Heere met meer opgewektheid genieten, mogt zy minder verdoofd worden! ja, ik gevoel, het ge» mis daarvan is allertreurigst, maar hoe zal ik ter Verkryging van dit onfehatbaar heil geraken? ook deze vraag beantwoordt myn text, door het opgeven van deze vyfde lecring; 5. Dien het waarlyk om het genot dezer blydfchap te doen is, moet trachten het beginzel des gsloqfi optewekken, en levendig werkzaam te doen zyn. ■ Om nu hier in te flageu, Lievelingen des Allerhoogften! zoo houdt dit, in de eer/Ie plaats, in uw oog$ dat deze vreugd niet alleen uw voorrecht zoude zyn i maar ook uwe onvermydlyke pligt zy 2 God eischt die van U , de betrekking, die gy op Hem hebt, noopt 'er U töé< Dit kweke uwen yver aan * dit make U befchaamd , dat gy U zo weinig in God verblydt, dit doe U z:ulks als eene fnode misdaad veel voor Hem openleggen, waar over ook Jefus verzoening moet doen. En welke is dan de Weg," om van al dat gebrek bevryd te worden ? immers boven alles het gebed, Heer! vermeerder ons het gelove, deze behoort de overheerfchende taal van uw hart te' zyn: Een woord, een wenk is voor Jefus genoeg, C ea  34 LEERREDE en uwe Ziel zal Hem loven. O belydt Hem dan mve* te kort koming in dezen, betreurt die voor Hem, en "bidt ootmoedig om meerder kracht van gelove die blydfchap werkt, komt gedurig tot den Troon der genade, wachtende alle zegeningen van Hem» die U lief heeft. Wat dunkt U, zoude zulk een gebed Jefus onaangenaam zyn? zoude Hy zulke fmekingen niet verhoren? Zou dat zuchten teleurgefteld ■worden ? Tm tweeden. Wagt U van alles, wat U van God *ou kunnen verwyderen, wat zynen Geest zou kunnen bedroeven. Gy kent by ondervinding, wat het zy , onze fondfn maken eene fcheiding tusfehen ons, en tusfèhcn onsen God, zy verbergen zyn aangezicht , dat Hy niet hors. Verzet 'er U dan tegen met allen opzet, met al de kracht van uw gemoed, en waakt zorgvuldig , dat uwe yver tot heiligheid niet verflaauwe, uwe vyanden de overmagt over U niet hebben, en gy het pad van Gods geboden verlaat. Dit toch is zeker, verflaauwing in heiligmaking geeft verwydering van Jefus, beroering in 't gewisfe, verftoring van blydfchap. Eindclyk. Oeffent U zelve veel in de verborgenheid uwer Verlosfing, in Gods Woord, in zyn Wet, in zyn Evangelium. Stelt de Openbaring veel tot een lamp voor uwen voet, tot een licht op uw pad; die Openbaring, van welke Gy zeggen moogt, Voorwaar hy dezelve leeft men, in dezelve is het leven van onzen Geest. Jk eindige met deze Iaatfïe leering: 6. Als l  OVER HAND. VIII. vs« gjfc 6. Als deze blydfchap levendig is, dan maakt zy het leven gelukkig, het fteryen getroost, het voor" uitzicht op de eeuwigheid, zalig. Gy gevoelt de waarheid dezer (telling, Navolgers van liet gekruiste Lam , het voorbeeld van onzen Kamerling overtuigt 'er U van, en terwyl gy zyn gelukkig lot eerbiedig bepeinst, zegge uw gelove, welke tong zal het immer vermelden , wat het inhebbe tegen toekomende duisternisfen, tegen tegenwoordige jammeren in dit ondermaanfche, tegen het verlies van diere panden, tegen het gevoel der zonde, tegen geestlyke aanvechtingen des Bozen, tegen de verfchrikkingen des Doods , tegen de geduchte Hoogheid van cenen Goddelyken Richter, dit blymoedig overteftellen, myn Jefus is God, Hy zal my nooit verlaten, Hy my fleiken in dit Mefech, Hy zal alles, lief en leed, zoet en bitter, tot myn heil doen uitlopen , Hy zal het voor my voleinden, en éénmaal, éénmaal, zal ik tot Hem worden opgevoerd, om eeuwig by Hem te zyn ? Welaan dan, driewerf gelukkige Christenen ! reist uwen weg met blydfchap, met Jefus aan uwe rechterhand , het geloof in uwe Ziel, den Hemel in het oog. Ziet terug op den weg die reeds is afgelopen, en op zo veele, die voor en met U in dit land hunner vreemdelingfchap reisden; maar nu reeds by Jefus zyn: Zy juichen nu reeds voor den Troon, Zy wachten U met opene armen in, en niets verbaast Hen meer, dan dat Zy onder het geleide van hunnen Verlosfer zo dikwerf op Aarde weemoedig treurden: JMogelyk zytGy reeds aan het einde van uwen ftrydf, C a, al-  $5 L Ë E R R Ë D E », althans die ftond nadert: O dit denkbeeld make üW hart los van bet ondermaanfche, dit bemoedige U in allen leed, dit doe U iedere vernieuwde ramp befchouwen als eenen vernieuwden bode, die U toe.roept, ftaat op? want hier is het land der ruste niet* hier boven is uw Vaderland , ras zult Gy door de Jordane gaan, en t'huis wezen : ■ Zoudt gy zomtyds toegeven aan angstvallige zorgen, wegens donkere vooruitzichten voor uwe Perfonen, -uwe Huilen, uwVaderland en NeerlandsKerk, verblydt U, dat uw Jefus Koning zy, wiens trouwe gy kent, en die, wat'er ook gebeure, voor zynZion zorgen zak Verlustigt U in vrolyke befpiegelingen van uwe toekomende zaligheid, die meer en meer nadert: Ziet het land van belofte van naby: Daar zal een einde zyn van veelvuldige jammeren, een einde van de zonde, een einde van de verzoekingen , een einde van het bidden zelve, in weikef plaats liederen zullen volgen van eindelozen lof 5 Daar toch zal al het donkere licht worden, al het raadzelachtige in Gods wegen ook ten uwen opzichte geheel ontknoopt worden: Daar zult Gy met een op* geruimd harte van alle dezelve getuigen,zy waren de beste, voor my de beste, altyd de beste: Daar derhalven danken, voor het geen Gy nu beweent, daar' God loven, ook voor het geen, waar over Gy mt zucht. Verblydt U dan in deze hope. Uw geloof volgc den verheugden Kamerling naa, terwyl deze taal van eenen Nederlandfchen Dichter de uwe zy : Eens  over HAND. VIII. vs. 39b. 37 Eens zal ik Jefus grootheid, ,Zyn Mensch - en Zondaars liefda, Zyn wondervolle wegen , Niet meer bewolkt aanfehouwenj Dan zal het hoge en diepe, Pat my hier deed verdommen, Cantsch vlak en effen wezen. En eeuwig klinkt die lofzang Poor all' de hemelkreitfen: Immanuel, Gods Metgezel, Heeft over Duivel, Dood en Hel Gezegepraald, En d'Eerekroon voor ons behaald! Juich Cherubyn,! Zing Seraphyn, Halelujah!... Maar 't lofgelukl Van Jefus Bruid, Is eindeloos . . . Genaa. Komt neergeboogne Zielen! Door treurigheid verflagen, Staart op het juichend Eden: Vindt ge in uws Goëls gangen. Naar 't fchynt, oneffenheden, Gy kent hier maar ten decle j beschenk 6 2- 2 1 Q  LEERREDE over HAND. VIII. vs. 39!». Voor U licht ook die morgen, v\ anneer Gy 't plan der Godheid, Waar naar Hy alles richte, Als vlekkeloos rechtvaardig, Als loutre trouw en liefde, Al* eeuwig wys zult'lover*, Amen,  HET ZONDIG VOORUITLOPEN in het TOEKOMENDE, of het ONBEDAGTZAAM BEPALEN «er DOELEINDEN EN UITKOMSTEN van de GODDELYKE WEGEN, ZOLANG DIE NOG VERBORGEN ZYN, in deszeefs AART, OORSPRONG EN GEVOLGEN, ONTWIKKELD, in eene LEERREDE, over GEN. XLII. vs. 36b. door SAMUEL JOANNES van de WYNPERSSE, A. L. M. PUL Doel. Uitgefproken, te Amfteldam. in de WestcrKerk, den 22 January 1796. te AMSTELDAM, by HENDRIK DIEDERIKS, in delölverffraar, tusfehen de Gapers- en Duifjeslleegcn, HENDRIK LARDÉ, in de Nes, by den Vygendam. mdccxcviii. W1N18TER1E m PREDIKATEN M.H. «. n>63- 0 5 3 6  ICerkelyk goedgekeurd.  HET ZONDIG VOORUITLOPEN IN HET TOEKOMENDE, O F HET ONBEDAGTZAAM BEPALEN DER DOELEINDENS EN UITKOMSTEN VAN DE GODDELYKE WEGEN, ZOLANG DIE NOG VERBORGEN ZYN, IN DESZELFS AART, OORSPRONG, EN GEVOLGEN, ONTWIKKELD, IN EENE LEERREDE OVER GEN. XLII. vs. 36". 'Alle defe dingen zyn tegen my. Myne gedachten en zyn niet u ■ lieder gedachten, en uwe wegen en zyn niet myne wegen. Dus fprak wel eer de Jehovah, volgens het bericht van Jefaias, Hoofdft. LV. vs. 8. Dus verlevendigde Hy aan Jacobs Nakroost eene hoogst belangryke waarheid» D juiaï  ip LEERREDE juist gefchikt, om alle twyfelingen, nopens de Vervulling dier doorluchtige Voorfpelling, die zo even gemeld was, den bodem inteflaan. Het geen de HEERE had verkondigd mogt den Israëliër, ongelooflyk groot fchynen, het mogt ftryden met alle zyne vooroordeelen; Jehovahsraad zou echter beltaan: want zyne raadflagen waren oneindig verheven boven die der menfxhen, eeuwige Wysheid beraamde die, onweerftaanbaare Almagt zou dezelve op haren tyd ter uitvoer brengen. Gewigtige herinnering ! Gods gedachten zyn niet onze gedachten, en onze wegen zyn niet zyne wegen. O ware zy ons altyd levendig! hoe veele ondankbaarheden , hoe veele murmureeringen over het tegenwoordige, hoe veel angstvallig vooruitlopen, hoe veele onnutte bekommeringen over het toekomende, weeken eerlang uit ons binnenfte f Van waar zo veele droefheid ? zo weinig waar genot dezes levens? Immers grotendeels van hier,.dat wy Jehovah, in wiens hand onze tyden zyn, na ons kortzichtig vernuft zoeken te bepalen, en zyne handelingen, altyd door oneindige Wysheid gekenmerkt, na onze dwaasheid beoordeelen. Van hier moedeloosheid , als wy nietige aardwormen uit de duisternis geen licht voor ons befpeuren: tegenkanting tegen den Heere , als wrange tegenfpoeden, in Gods hand, mogelyk de naaste, de beste wegen tot eindeloos verblydend heil, ons, treffen:• onvergenoegdheid, als onze bedoelingen, onze verlangens, zeer ligt tot ons verderf {trekkende, vaderlyk verydeld worden. Ik noeme eene bron van jammeren, die helaas! ons le-  over GEN. XLli. vs. sób. 4* leven, wie wy ook zyn mogen, dikwerf vergallen, die my, die tot U fpreek, U, die my hoort, reeds Veele weën berokkenden , ons menigmaal fchuldig maakten voor God, terwyl zy de vreugd uit ons hart banden. Mogelyk gevoelen wy thans hare onzalige uitwerkzelen; mogelyk zouden zy ons eerlang benaauWcn: vergunt my dan, na aanleiding onzer textwoordcn, U dezen oorfprong van veele zonden, van \ Veele grievende fmerteu, uit het voorbeeld van eenen Aardsvader, te doen kennen, U tegen zyne treurige uitwerkzelen te wapenen, en U, nevens my zeiven, opteleidcn tot dat beftaan , dat het gelove in Jehovah, als den Regeerer der Wcereld, en de overtuiging van onze nietigheid werkt: een beftaan, dat het goede van dit leven op de zaligfte wys verhoogt, het kwaade leenigt, en het toekomende blymoedig doet inwachten. En Gy, yerheeriykte Heiland! nu gezeten op den troon, die op uw eigen*1 bloed gevestigd is, doordring ons geheel en al door uwe liefde, opdat dit denkbeeld: Jefus regeert den Hemel en de Aarde, en bcjliert alle onze paden, onze dankzegging, onze blydfchap, onze bemoedigende hoop zy. Om het reeds gemeld doel te bereiken , zullen wy Eerst, den toeftand, waarin zig de Godvruchtige Jacob bevond, toen Hy deze betuiging uitte, alle deze dingen zyn tegen my, nagaan; Ten tweeden , zyne betuiging zelve , en het gemoedsbeftaan daardoor uitgedrukt, ontvouwen; Einddyk, meer opzettelyk den aart deszefveü be« •ordeelen. D 2 , SEV  4ö leerrede EERSTE DEEE, Jacob is het, wiens aandoenlyke betuiging onze text meldt: Jacob, de kleinzoon van Abraham, de eenige erfgenaam van alle. de zegeningen, aandien uitmuntenden Geloofsheld, en zyn zaad, toegezegd: Jacob,. weleer in vroegere levensjaren met eeneGoddelyke verfchyning in Bethel begiftigd, en daarop eene allerzaligfte wyze van de liefde en trouwe van den God zyner Vaderen vergewist, door eene toe. , zegging , die alles in zig bevattede , wat Hem in zyn geloof aan de Godsregeering kon lterken, in moedeloze omftandigheden opbeuren, en onder eene opeenstapeling zelfs van weedommen op God doen hopen: Jacob, nog eens, die ten zelfden tyd geheel doordrongen met gevoelens van verrukte dankbaarheid, zich voor altyd aan Jehovah had verbonden, om de zyne te zyn. Ziet het XXVIII Hoofdft. van dit Boek. Van nu af derhaïven en voortaan was Jehovah zyn God: eindeloze Magt, zyne veiligheid: onpeilbare Wysheid, zyne leidsvrouw: onfeilbare Trouw, zyn waarborg tegen allen leed. Van nu af moesten dan geene woetteinen voor Hem meer akelig , geene ontmoetingen meer verfchriklyk, geene onderneemingen meer te zwaar zyn. Ja, hoe ligt zouden wy nu uit deze plegtige verbintenis afleiden ? Voortaan zal de Godsvriend als op rozen treden , weltland , voorfpoed, huislyke vrede Hem beftendig kenmerken. Dan, verre van daar, ondanks die zalige toezeggingen des Algenoegzamen was het knellendst leed dik-  over. GEN. XLII. vs. 36b. 48 dikwerf op zyne paden gezaaid. Denkt aan het bedrog van Laban en zynen harden dienst aldaar: aan de oneenigheid zyner Echtgenoten : den bedreigden aanval van Efau: de fchaking van zyne eenige Dochter: de bloedfchuld van Siraeon en Levi: den dood van Rachel: de bloedfchande van Ruben, om niet meer te noemen. En ondanks dat alles was Jehovah getrouw. Jacob zelve was 'er meermalen geheel van doordrongen, en kon niet nalaten 'er God voor te verheerlyken. Herinnert U zyne betuigingen Gen. XXX. 30. XXXI. 42. XXXII. 9, 10, 30. En dit verbaze ons niet. Dit leven is het grote einde niet van ons beftaan, noch van de Goddelyke zegeningen; Hechts een middel tot bereiking van grotere bedoelingen, waartoe meermalen de mengeling van lief en leed de naaste weg is. Van hier, dat de eeuwige Goedheid meermalen hare kinderen leidt langs doornen en distelen , en hare verootmoedigin* gen de ziele waarlyk verhogen en groot maken. Zo was het ook met Jacob, bepaald in dien weg, waar in Hy zich, volgens onzen text, bevond. Reeds zedert twintig jaren beweende Hy den vermeenden dood van zynen teerbeminden Jofeph, den oudfcen Zoon van zyne geliefde en nu reeds afgeftorvene Rachel, en hield Hern voor verfcheurd door een wild gedierte. De gantfche reeks van jaren zedert verlopen, zonder van Hem te horen, bevestigde dit denkbeeld. Intusfchen drong een nypende honger den braven Grysaart zyn Zonen naar Egypten, om koren, te zenden. Daar wierden zy door den Gpperheer des lands, Wien zy niet kenden, barsch, ,en als verfpieders, behandeld, en, fchoon zy zig D 3 zei-»  I W E EERREDE zelve met die vrymoedigheid, die de preuvc Van ofifchuld is , verdedigden; des niet tegengaande ver* pligt, éénen hunner gevangen achter te laten, en zich te verbinden j hunnen jongden Broeder Benjamin , den tweeden Zoon van Rachel, wien Jacob boven alle andere op het tederst liefhad, in 't ver* volg naar Egyptcn medeteneemen. Dit hun aandoenlyk. wedervaren, vooral de laatstgenoemde verbintenis, kwam Jacob naauwlyks tef oren, of zyn geest wierd met de bitterde aandoening overftelpt, en tot de diepfte rouw gebragt. Dan, eer wy het gemoedsbeftaan van den gryzeu Aardsvader, in dit bedenklyk tydftip, volgens onze texrwoorden, gadeflaan, opdat het ftraks te ilerker treffe ; zo laat ons dit grievend voorval, nog wat meer van naby, befchouwen, uit deze twee volftrekt tegen over eikanderen ftaande oogpunten, als aller* fmerllykst, als allerzaligst. Vooreerst, als allerfmertlyhst. Om dit te betogen is weinig nodig. Voor U in 't byzondcr met, tederhartige Ouders! die de banden, die U aan uwe kinderen hechten, gevoelt, en weet, wat het zy dei'zelvér verfcheuring te ondervinden of te vreezen. — Denken wy flegts: — dit trof Jacob in dien gevorderden leeftyd, die wel verre van reeds alle gevoeligheid geheel uittedoven,in tegendeel ligt de ziel tot moedeloosheid ltemt, en onder het minfte leed gebukt doet gaan. — Het fcheurde de ziele* wond, door den dood van Rachel, en het fteeds betreurd verlies van zynen Jofèph, gewekt, op nieuws weder open. — Het deed Hem van den toeftand van ?.yneu Siraeon de akeligfle denkbeelden vormen. -* m I  over. GEN. XLÏT. vs. Het maatte d: vooruitzichten voor zyn huis, in het toekomende, in den nypenden hongersnood, die nu flegts voor eenen korten ftond geweken fcheen, allerzwartst. — Het vervulde Hem met de zielverfcheurendde aandoening over zynen Benjamin, zyn liefde kind, die niet alleen van Hem vervvyderd zou worden; maar wien Hy zelve genoodzaakt wierd te verzenden, om Hem mogelyk eerlang als flaaf, gekerkerd in Egypten , daar mishandeld , en binnen korten tyd, (traanperfend denkbeeld voor een hart, dat Vaderlyk gevoel koestert!) onder de uiterde elenden bezweeken, na eenen vroegtydigen dood, als het eenig middel ter vcrlosüng, wanhopend te doen hygen. Aandoenlyker lot kon dan, als wy het zelve uit ■dit oogpunt befchouwen , voor Jacob niet befchoren zyn. Dan, ten tweeden, dit zelfde was echter voor Jacob en zyn huis allerzaligst. Hoe vreemd dit, in vergelyking met het zo even gezegde, fchyne ; wy kunnen echter uit de uitkomst van zaken, tot de oogmerken des Heeren, volgens het bericht van Mofcs, van achteren veilig befluiten, en getuigen: dezen weg kende, beftierde de ópperHe Wyshcid, ten beste van haren Lieveling, en die was voor Hem goedheid, liefde en trouwe. Volgens de GoddelykeToezegging toch, moest het Nakroost van Jacob een zeer groot, magtig, op zig zelfs ftaand, onafhanglyk, en van alle andere natiën geheel afgezonderd Volk worden, dat Kanaan erflyk zoude bezitten , en uit wiens midden de Mesfias zouD 4 4e  45 LEERREDE *e voortfpruiten, in wien alle geflachten d.sr Aard: zouden gezegend worden. Hiertoe nu moest Jacobs Huisgezin noodwendig van de Kanaaniten verwyderd (*), uit een zwervend leven terug gebragt, en tot eene meer befchaafde maatfehappy worden opgeleid (f). Hoe vele bezwaren van voren befchouwd, de bereiking van dit doel icheenen te zullen verydelen; Jehovah zelve had tot hiertoe den weg derwaards bereid (§). Dit was in het byzonder het hoofddoel van C*) Want bleef het in Kanaan, zo wierd dat land eerlang, wegens eene zwervende levenswys te klein voorhetzelve: zo was het tevens onmogelyk, deszelfs vermenging met de Kanaaniten, waartoe reeds door dehuwelyken van Jacobs zonen Juda en SiraeonCG^ -i. XXXVIII 2. XLVI. 10.) de grond gelegd was, op den duur te verhinderen, of anders hetzelve tegen hunne vyandlyke aanvallen te beveiligen. Twee uiterftens, beide even verderflyk. (t) Zou Jacobs kroost ooit een magtig, op zlgzrlf flaand Volk worden, zo moest het van de zwervende levenswys worden afgeleid: want deze kan onder geene uitgebreide maatfebappyen plaats hebben, wegens de onderlinge verwydering van woonplaatfen , de min naauwe vereeniging der byzondere huisgezinnen, de meerdere ruuwheid van zeden, het gevoel van onafhanglykheid, die van alle onderwerping af keerig maakt, en den minderen astnleg tot uitoeffentog en bevordering van weteufchappen en kunften, in eenen geregelden ftaat van zo veel aanbelang. (5) Kon Goddelyke Wysheid alleen dit verbazend plan vervullen: hier toe moest dan ook dikwerf uit duisternis licht geboren worden; Jacob door vele beproevingen, aan de  over GEN. XLII. vs. 36". 4? van alle zyne handelingen met Jofeph,wien zyn Vader voor geftorven hield; maar die van zyne Broederen, aan midianitifche kooplieden , van daar aan eenen Hoveling van Pharao, verkocht, zedert gekerkerd, nu na^st den Koning, de cerfte Heerfchèr was over gantsch Egyptenland. Deze zyne verheffing baande nu, fchoon Jacob niets diergelyks bevroedde, een pad, om het gantfche Huis van den Aardsvader naar Egypten overtevoeren (§). Alde eene, door herhaalde verzekeringen van Gods trouw aan de andere zyde voorbereid worden, om Jehovah het bcflier geheel ovcrtelatcn. Denken wy nu om het voorgevallene in Bethel (Gen. XXVIII.), om zyn verblyf by Laban, om zyne uitredding uit het geweld van dezen zynen Schoonvader (Gen. XXXI.), van Efau (Gen. XXXIII.), en vooral om het verraderlyk ombrengen der Sichcmitcn (Gen. XXXIV.), door God beftierd, om de nu anders geheel onvermydlyke vereeniging van Jacobs huis met de inwoners des lands in eens te fluiten; en wy hebben alle reden om te getuigen: alle Gods wegen met Jacob waren zo veele voorbereidfelen , voor de vervulling van alle Gods toezeggingen aan Hem. (D Egypten was zeker tot de bovengemelde doeleindens allergefchikst. — Daar was overvloedige ruimte voor Jacobs kroost, hoe zeer ook vermenigvuldigende: — daar was het verwyderd van de Kanaaniten en, wegens verfchil van zeden en gewoonten, buiten gevaar van vermenging met de inwoners des lands: — daar aan een meer bepaald verblyf verbonden , min zwervende dan te voren , meer aan elkanders nabybeid gewoon, wierd de band van deszelfs vereeniging naauwer;—- daar door de onn 5 der-  -43 LEERREDE Alles rypte reeds tot die grote en belangryke ge» fceurenis. Een honger in Kanaan dreef Jacob zyne kinderen naar Egypten te zenden, om fpys te zoekenderzelver aankomst gaf Jofeph gelegenheid, naar den toeftand van zyns Vaders Huis, de denkwyze zyner Broederen en hun beftaan, na genoegen, onderzoek te doen, op eene wyze, die Hun wel min aangenaam iderwcrping aan den koning Pharao langzamerhand afgeleid van die onafhanglykheid, die alle onderwerping deed verfoeien : — daar had het gelegenheid, zig te oetfenen in •die kuniten en wetenfehappen , die naderhand voor het :zelve zo belangryk wierden. Verg Perponchzr, jiant. op J. D. Michaèlis x over*, ■petting des O. T. by Gen. XLVI. r. Maar hoe nu ooit Jacobs nakroost derwaards overtafcrengen ? Hier toe befchikte de Heere de lotgevallen van •Jofeph: voorfpelde Hem in eenen droom zyne verhevene ■beftemming : bezigde den voorfpraak van Ruben , om Hem van den dood te verlosfen-: deed Hem door zyne Broederen aan midianitifche Kooplieden, en door die aan eenen Hoveling in Egypten verkopen: daar wierd Hy onderricht in, en voorbereid tot dat alles, wat Hem zedert in -die verhevene betrekking, waartoe Hy beflemdwas, te fiade kwam. Dan, van daar onfchuldig in den kerker geworpen , was het gezelfchap van twee Hovelingen derwaards de naaste flap : door hunne droomen te verklaren, wierd Hy naderhand ten zelfden einde aan Pharao voorgedragen, en voorts van Hem tot Heerfcher over gantsch Egypten gefield; en dees zyn invloed maakte naderhand het overbrengen yan Jacobs nagcflacht zeer gemakkelyk. CO Ware die niet tus'fchen beiden gekomen, niet ligt zou«  over GEN. XLH. vs. 36»». 49 naam , echter , van zyne zyde, zeer bcc'agtzaam' was (!)• Na w.'.s dit ééne nog nodig, ook Benjamin moest voor eenen korten tyd van zynen Vader verwyderd, derwaards beenen trekken, cn dan zoude Jacob op het önverwagtst horen: Uw Zoon Jofeph keft, ook is Hy Heerfcfter over gnntsch Egyptenland: dan, de liefde Gods jegens Hem, ook in de bitterfte wegen , erkennen: dan in Egypten, tegen het nypen des hongers, een veilig verblyf vinden. O hoe heilryk waren dan alle deze wegen in hunpeGoddelyke doeleindcns en üitkomften befchouwd, voor Jacob en zyn Huis! Dan, dacht Jehovah zo in gouden de Zonen van jacob, van alle vreemde overheenfching natuui'lyk walgende, in Egypten zig hebben neder* gezet: een bykomend toeval moest Hen daartoe noodzaken. Dan ook dit beftierde de [leere! CD Jofeph toch kon niet eer zyns Vaders huis naar Egypten lokken, eer zyne trouw in zyne hoge bediening jegens Pharao ware beproefd, en Hycene gevestigde achting badd* verkregen. Ook was het alvorens nodig, grondig te wceten , hoedanig de denkwy.fi zyner Broederen jegens Hem, en hunnen Vader thans ware ; hoe zy omtrent Benjamin werkzaam waren ; en of zy zich aan zyne fdiikkingen zo zouden onderwerpen, dat uit hunne overbrenging in Egypten geen nadeel voor dat Land, zo min als voor Hem en zyns Vaders Huis zoude ontdaan. — Dan , hoe fchooa was nu de gelegenheid tot dit onderzoek, nu zyne Broeders zelve in Egypten aankwamen? — boe bedagtzaara was zyn gedrag jegens hen? —-Het ongeloof moge Jofeph laken ; een naauwkeuriger onderzoek verdedigt ea pryst Hem!  gc LEERREDE ia liefde omtrent den Aardsvader, hoe verkeerde Hy nu in het midden dier wegen, toen vooral', toen zyn Benjamin van Hem afgeroepen wierd, het welk, als de laatfte voorbereiding, de zaligfte verruiming moest voorafgaan ? (*) t w e e- '(*) Met reden kan men vragen , waartoe was het nodig, dat Jacob , eer Hy de blyde tyding van Jofephs leven en heerlykheid ontving, nog deze laatfte beproeving moest ■daorflaan ? Deze vraag is tweeledig. J^ooreerst, waarom cischtc Jofeph zulks? Ten tweeden, waarom beftierde het de Heere alzo.? i.) Jofeph kan byzondere redenen hiertoe gehad hebben, ons, door de kortheid van het gefchiedverhaal, onbekend; genoeg echter kunnen wy voordellen, om Hem te verdedigen tegen den laster, dat Hy dus zynen Vader nodeloos bedroefde. ■— Natuurlyk had Jofeph de fterkfte begeerte , om Benjamin te zien , de tweede vrucht zyner Moeder Rachel. ■— Hy achte het mogelyk nodig uit zynen mond van het beftaan en gedrag zyner Broederen jegens Hem. en zynen Vader vergewist te worden, en zelve dat te beproeven, door Ben jamin aanmerklyk boven Hen te begiftigen en te vcreeren; waar door Hy tevens nog meer overtuiging ontving van hunne tegenwoordige gemoeds'gefteldheid. Wy doen ook kwalyk, wanneer wy in Jofeph, certyds aan eene ruwere Ievenswys gewoon, zeiven in zyne jeugd door zynen Vader naar een ver gelegen'Iand gezonden, die gevoeligheid veronderftellen en die kiescheid, die onder ons plaats heeft. Hoe kon Hy dus vooruitzien, dat een kortftondig gemis van Benjamin zynen Vader zo zeer treffen Eöude? dat, daar Hy met voordacht, in zyn gedrag jegens zyne Broederen zo veel raadfelacbtigs gemengd had, Ja-  over GEN. XLÏï. vs. 3#>. *,x tweede 1) e e e. Dit leidt ons tot de behandeling der tweede hoofdzaak, die wy noemden, tot ontvouwing namentlyk der betuiging zelve, die onze text opgeeft: Alk deza dingen zyn tegen my. De, Jacob alles ten ergrten zou.le opvatten, cn met zo veel fmerte van zynen jongden Zoon zoude fcheiden, om Si? meon weder vry te maken? — Zyne Broeders hadden zig ook wel gewacht,Hem te melden,dat Jacob Hun zynen Benjamin niet vertrouwde, uit vrees van het zelfde lot met Jofeph re ondergaan. En lehoon zy zeiden (Gen. XLIV. 22.) Die jongeling zal' zynen Vader niet kun* nen verlaten, indien hy zynen Vader verlaat, zo zai Hy fcerven , moest Mem toch zulk een bericht van menfchen , die zelve geene zwarigheid gemaakt hadden, Hem tot flaaf te verkopen , met reden nog verdacht voorkomen. Verg. Niemeyer, Characlerk. van den Bybel. D.LSt. i, bi. 4! o. Jacobi, Het vroom karabier van Jofeph gefchetst in Acad. der Gel. D. III. bl. 345. 2 ) Maar waartoe beftierde het Jehovah zo, dat Jacob nu in zulk eene engte kwame? Wy kunnen antwoorden , op dat langs dezen weg Jofeph alle bedenkingen zou laten varen, die Hem tot nu toe wederhielden, het Huis zyns Vaders naar Egypten over te brengen.— Mogelyk ook was het getuigenis van Benjamin, by zyne wederkcering, voor zynen ouden Vader te geloofwaardiger, en haalde Hem fpoediger over, om dien bedenklyken ftap te wagen , van met geheel zyn huis naar Egypten te gaan. —1 Althans, nu die beproeving was voorafgegaan , was ogenbliklyk de verruiming, die volgde, voor Hem te dierbarer, boezemde de herinnering van zyn wantrouwen op God ge-  53 LEERREDE Deze woorden hebben in zig zelve , vooral riiï Wy ze, in hun verband, reeds genoegzaam hebben toegelicht, niets duisters in zich. Jacob befchouwt de treurige omdandighcden , in welke Hy zig bevindt, alleen van de donkerde zyde: Hy vindt in dezelve niets dan elefide: geeft zig toe, geheel toe* aan die droefgeestige neiging, die by het verlies van diere panden, alle vertroosting weigert*, cn is in zyn oog de ongelukkigde der menfchen. ZegtHy dan, alle dingen zyn tegen my (*), Hy geeft 'er het Volgende mede te kennen: „ Alles fpant te zamen tot myn ongeluk 3 om myne „elende zoo groot te maken, als mogelyk is, en „my te dellen tot den rampfpoedigden der der- velingen. De hoge Alregeerer bedoelt, op de „geduchtfte wyze, myn bederf. Voortaan is het „ voor gevoelige fchaamtc in, en deze drong Hem voortaan, meet' op Gods liefde zig te verlaten. — En wie weet, hoe vele redenen Jacob zelve niet hebbe ontdekt, die wy na zo veele zedert verlopene eeuwen niet kunnen opmaken, waarom Hy van achteren God ook in 't byzonder voor deze laatfte beproeving verheerlykte. Eigentlyk heeft de grondtext, alle deze dingen zyn op' my. Veele vinden hier vooral nadruk in de tegenHelling, die Jacob hier maakt, tusfehen zich zeiven en zyne Zonen, als of Hy zeide: „Jofeph en Simcon misfeik, "helaas! alreeds, nu veilt Cy ook nog mynen Benjamin van my verwyderen. Dit alles febynt U niet zeer te treffen , maar het komt op my alleen aan: my alleen overftelpt dit wee geheel." Dan, al drukken wy deze tegenftelling zo fterk niet, in het wezen der zaak zal 'er toen geen verfchil zyn.  o v'e r GEN. XLII. vs. 6- „ voor my afgedaan met alle genoegens van dit le„ ven: voorlaan zuilen alle aanminnige voorrechten? „ van dit ondermaanfche tot op een oneindigen af„ftand gewelven zyn, alle zegeningen vergald zyn, „ alles zig vereenigen, om myne graauwe hairen met „ droefheid ten gravc te doen nederdalen. „Ach my elendigc! Tot nu toe heb ik my, hoe zwaar het my ook viel, tegen het verlies van my„ ncn Jofeph, onder anderen trachten optebeuren, door „ den nog overigen voorfpocd van myn huis , en den gewenschten groei van het eenig overfchot myner „ huwlyksliéfdé, met myne Rachel; maar ook dat, ook „ dit moet my ontnomen worden: Simeon is reeds in „ banden! wie weet, hoe veel hylyde! ach welke „ grievende fmertcn knellen hem thans mogelyk! en „ nu moet ik ook Benjamin misfen 1 nu zelve mynen „ liefden Telg van my verwyderen, om waarfchyn„ lyk Hem nooit weder te omhelzen! Ach ik bezwyke onder zulk eene opcenftapeling van weedommen! wiens fmerte is gelyk de myne! „ Ach myn God! indien Gy met my waart, al dit „ kwade zoude my niet treffen! Is deze dan uwe ,, weldadigheid aan uwen Dienaar ! moet deze dan „ de vervulling zyn uwer toezeggingen, zo dikwerf aan my gedaan, en bevestigd! ,, Ach niets dan wanhoop zie ik vooruit! — Alles „ berokkent my een wee, boven alle denkbeelden ,, treurig, boven alle verbeelding ontzettend. Hoe ,, akelig ik het my voorftelle , niets , niets is het „ vooruitzicht, by het geen eerlang het drukkend, „ het overftelpend gevoel deszeiven voor my zal i, wezen."1 Ziet  54 LEERREDE Ziet daar de betuiging van Jacob, en de voorname denkbeelden daar door uitgedrukt, zo veel nodig is, ontwikkeld. Hare bepeinzing ontdekt ons zeker veel goeds in den bedrukten Aardsvader, en wel dat gevoelig hart, dat de raenfchenvriend zo gaarne in zynen evenmensen befpeurt, dat aandoenlyk geitel, dat ja door het gewigt van eigene weedommen ten diepften getroffen, en door hetzelve ligt wordt overilelpt, maar tevens even daardoor tot medelyden met elendigen zo uitnemend geftemd is. Vooral treffen wy hier dat tederhartige, dat bezorgde aan, dat het rechtfehapen vaderhart kenmerkt. Nog bloedden Jacobs wonden, over den vermeenden dood van zynen Jofeph: een reeks van twintig jaren konde die nog niet heelen: ydere vernieuwde aanleiding ryt die weer open. En nu zynen Simeon in een vreemd land, in banden, in gevangenis te moeten betreuren: vooral zynen Benjamin te moeten misfen: zelve het eenigfte, dat Hem van zyne Rachel was overgebleven, naar Egypten te moeten verzenden, om Hem mogelyk nooit weder te zien: deze was eene beproeving, waar voor 't vaderhart bezweek. Wy moeten zelve M. H.! op kinderen ouderlyke betrekking hebben, weeten, by ondervinding weeten, wat het in zich bevatte, die uit onze liefde-armen uitgerukt te zien, om wel te bezeffen,om eenigzins te gevoelen, hoe benaauwend de vaderlyke te* derheid floeg, toen Jacob dit woord uitte: alle deze dingen zyn tegen my. Dan eene meer oplettende overweeging 'van dezen uit  over GEN.'XLII. vs. 36K 55 uitroep kenmerkt tevens een beftaan, dat, zoonbedagtzaamen dwaas, als Godonteerend en verderflyk is: nanientlyk een zondig vooruitlopen in het toekomende, dat onberaden in het donkere zoekt door. tedringen , de uitkomst, de hoge doeleindens der Goddelykc wegen, terwyl zy voor den mensch nog verborgen zyn , beoordeelt, het Godsbeftier, na onze kortzichtigheid, afmeet, en de bron is van veele overtreedingen tegen God, van de akeligfte en dikwerf onnutte kwellingen van ons binnenfte. Een beftaan, dat niemand onzer geheel onbekend is; het kan daarom niet onnut gehouden worden, dat wy hetzelve, — in zynen zondigen aart, — verdorvenen oorfprong,— en onzalige uUv/erkfelen ,wajt meer van naby bepeinzen en, fchoon Jacob niet uit het oog verliezende, echter tevens in een meer algemeen daglicht plaatfen: en deeze zal de derde hoofdzaak zyn, by welke ik uwe aandacht moet bepalen. derde deee. De gemoedsgelteldheid van Jacob, door zynen aandoenlyken uitroep, alle deze dingen zyn tegen my, aan den dag gelegd, dat onbedagtzaam vooruitlopen in het duistere zyner aanftaande lotgevallen, dat on« beraden afmeeten zyner tegenwoordige onheilen, na zyn kortzichtig vernuft, was in Hem , en is in allen, die in dezen Hem gelykvormig zyn, ten uiterften te veroordeelen. I. Dit bejlaan toch in zynen aart aandachtig gadege/lagen, — kenmerkte in Jacob de groot'fle voorbarigheid:— onteer de alle de deugden van zynen Bond god: — wierd gewraakt door vorige ondervinding: —• behelsde E in  56 LEERREDE in zich een fchandlyk wantrouwen op den HEERE: — fireed regelrecht met zynep'egtige en dikwerf herhaalde geloften aan den God zyner vader en: — en wierd door de uitkomst van zaken in het treurigst daglicht geplaatst. Hervatten wy deze zes dukken. Voor eerst. Hoe voorbarig, hoe ongegrond maakt Jacob deze jluitreden uit zyne omjlandigheden op, alle deze dingen zyn tegen my? Hoe ligtvaardig had Hy aanftonds geloof gegeven aan de leugen zyner Zonen, dat zyn Jofeph, wien zy fchandlyk verkocht hadden, die nog leefde, door een wild gedierte verfcheurd ware? 't geen voor Hem nu reeds twintig jaren lang de grond eener zielverteerende rouwe geweest was. In 't byzonder, hoe onbezonnen befluit Jacob nu uit de gevangenis van Simeon,uit het opöntbod van Benjamin, dat alles voor Hem ten verderve zamenfpande? — Was het dan by Hem zeker, dat de doeleinden van Egyptens Heerfcher, andere waren, dan die Hy had opengelegd, om, namentlyk, volledige preuve te hebben, dat zyne Zonen geene verspieders waren ?—Had hy eenigen grond tot vol ledige overtuiging, dat Hy zynen jongden Zoon eens verzonden, nooit weder zoude zien? —Wat reden was er om zich te beangstigen , dat Pharaos eerde Hoveling zig ongetergd zo zeer aan Hem en zyne kinderen zou misgrypen? — Was er in al het gebeurt» met zyne Zonen in Egypten niet veel op te merken, dat eenen bedagtzamen zelfs gunstige denkbeelden van den Heerfcher des lands moest inboefemen? Althans, al kwame het opöntbod van Benjamin bedenklyk voor, al waren zelfs de doeleinden deszel- ven  over. GEN. XLIL vs. 36!». 57 ven wezenlyk ongunftig; kon echter dit kwaad niet op duizende wyzen, door eene gunü'ge Voorzienigheid, worden afgewend? Hoe onbedacht dan was deze moedeloze betuiging, alle deze dingen zyn tegen my! Nog eens. Hoe zeer flrcktc dezelve lot oneer van zynen Hondgod, en behelsde in zig eene flille vcrlocheningvan de liefde, het alvermogen, en de wysheid des Oneindigen ! ï. Ik noeme eene verlochening van Gods liefde: De Heere leidde Jacob in eenen fmertlyken Weg, die grievend was voor vleesch en bloed; maar Hy wist bet einde ,de uitkomst nog deszelven niet. Hy Zag naauwlyks het begin deszelven, en aanltonds befloot Hy, dat de Heere vergat genadig zyn, in gramfchap met hem handelde, daljzyné barmhartigheden gefacel geweken waren, dat Hy voorts op geene preuven van Goddelyke liefde meer konde vertrouwen. Welk een denkbeeld, M. H.! Jehovah ware geen God, zo hy waarlyk zo omtrent Jacob werkzaam ware, als Jacob beangstigd vreesde. s. Welk een verdenken van Gods ?nagt greep hier plaats? Het ware eens zoo: ook zyn Benjamin wierd door Egyptens Heerfcher gevorderd met flinkfche oogmerken, om Hem het juk der flaverny opteleggen, of eene ongetergde wraakzucht aan Hem te koelen : was zyn God niet magtig dien flag aftewenden, het kwade tegen Hem bedoeld in eenen zegen te verwisfelen? Had Jehovah niet aller harten in zyne hand? Zou één wenk van zynen Troon niet genoeg zyn ten dien einde? Moest dan Jacob nu E 2 reeds  38 LEERREDE reeds alles opgeeven? moedeloos uitroepen, alle deze dingen zyn tegen my? Ach had Hy liever zynen toevlucht tot God genomen, Hem om redding gefmeekt! hoe veel beter zou Hy er zig by bevonden hebben ï 3. Voorts, hoe weinig was Jacob bedacht, dat Jehoyahs wysheid oneindig zyl Jacob zag in dezen weg niets dan eene altoosduurende rouwe, het was voor Hem geheel onverftaanbaar, hoe juist uit dezen weg heil zoude kunnen geboren worden. Maar ach kon God dan niet redding gebieden ? Kon die uit duisternis geen licht vormen? Moest Hy daar uit, ik zie geen licht, aanftonds befluiten, er is geen licht mogelyk? aanftonds wantrouwend vreezen, ook Jehovah kan door dezen ongefchikten weg, geen heil voor my en. de mynen doen verryzen ? En echter de Aardsvader vergat dit alles, verdacht^Gods wysheid, en di» uit bet oog verliezende, velde Hy het onbezonnen vonnis, alle deze dingen zyn tegen my. Dan, in de derde plaats, Jacobs gemoedsgefteldheid wierd gewraakt door vorige ondervinding. Nu was het ja voor Jacob van rondsom donker, maar hoe dikwerf was Hy in diergelykeomftandigheid geweest? Hoe benaauwend was het Hem , toen Hy het oog van zynen Broeder moest ontvluchten ? toen Hy in Labans huis zig bevond? toen die Hem najaagde ? toen Efau Hem dreigde aantevallen ? toen zyne Dochter Hem wierd ontrukt? toen de Sichemiten door twee zyner Zonen in koelen bloede wierden omgebragt ? en echter had de Heere niet altyd licht geboden op zynen tyd? gaf de uitkomst niet altyd dankftof? waren de Bethels, de Pniëls door Hem opgericht geene gezalfde getuigen van Jehovahs Jiuip ? Moest derzelver her-  over GEN. XLÏÏ. vs. $6\ 59 herinnering Hem niet hebben doen betuigen: Schoon ik het niet doorzie, is echter, en het kan niet anders zyn, Jehovah's weg voor my goedertierendheid en waarheid, en het einde zal heil zyn? Ten vierden. Welk een treurig wantrouwen aan de Goddelyketoezeggingen befpeurenwy //«r.?Inplaats van, door 't gelove aan God, opgebeurd, in Hem zyne fterkte te vinden, zich de zalige belofte des HEEREN in Bethel Hem gedaante verlevendigen (Gen. XXVIII.) zich te herinneren, wat Jehovah Hem vermeld had, by zyne vlucht uit Labans huis, (Gen. XXXI) werkfaam te zyn met de Godlyke verfchyning in Pniel, (Gen. XXXII.) en toen Hy uit Paddan Aram kwam, (Gen. XXXV.) ziet Hy dit alles over het hoofd, verdenkt de trouwe van zynen Bondgod, geeft zich toe aan moedeloze vooruitzichten, dat de Heere Hem geheel zal verlaten en, tegen zyn verbond aan,Hem ten verderve zal overgeven. — O hoe zeer yerfchilt dit bejlaan van Jacob, (om er dit nog ten vyfden bytevoegen,) van dat, het geen Hem bezielde in Bethel, toen Hy zo plegtig zig verband aan Jehovah, als zynen God, en door deze betuiging, de HEERE zal my tot eenen God zyn, zig onbepaald, zonder uit-beding, aan den God zyner Vaderen en deszelfs leiding overgaf, met deze volzekere overtuiging: alles zal my, wat my ooit overkome, medewerken ten goede; met dit voornemen: in allen gevalle, in lief en leed beide, zal ik met Gods weg te vreede zyn, en daarin blymoedig berusten! En herinneren wy o».r,eindelyk,het zo even gemelde van de weldadige doeleinden des Hoeren, de verhlydende uitkomst van dezen gantfchen weg, hoe zal E 3 even  6o LEERREDE even- dit het verkeerde van 'Jacobs gemoedsbéftaan mei dezomberfie coulearen afmalen? — Jehovah bedoelt het heil van Jacob en zyn Huis; Jacob houdt de liefde en trouwe van zynen Bondgod verdacht. — Oneindige Wysheid keurt dezen weg voor Jacob en zyn kroost het meest gefchikt, het zaligst; Jacob meet clenzelven naar zyn kortzichtig vernuft en keurt hem geheel af. — De Heere bedekt om gewigfige redenen de uitkomst zyner paden voor Jacöb, Jacob loopt voor uit, zoekt met geweld den Hui'er, die het toekomende dekt, 'afterukken , in de donkerheid in te zien, en beilist over het uiteinde, waar van nog niets kenbaar is. — Op dat zelfde ogenblik, dat de ontknoping van het raadfel zal plaats grypen, dat het zaligst licht zal opgaan, geeft Jacob zi? toe aan de uiterfte moedeloosheid. — Dat zelfde opöntbod van Benjamin, dat het laatfte voorbereidfel moet zyn, om alles zonnefchyn, alles ruimte, alles blydfchap te doen worden, om den Aardsvader te doen horen, m Zoon Jofeph leeft en hcerscht over gantsch Egypten, om Hem en zyn gantfche Huis te behouden, overftelpt Jacob geheel van troost verfoeiende droefheid, perst dezeGod-onteerendewoorden van zyne lippen, alle deze dingen zyn tegen my. ■ O welk een aandoenlyk toonbeeld verfchaft dan Jacob niet, van het onbedagtzame en verkeerde dier werkzaamheden, waar door wy menfchen zo ligt ons vermeeten, in het duistere der toekomstige gebeurenisfen intedringen, de nog verborgene doeleinden des Heeren in zyne byzondere wegen met ons te doorgronden, en dezaive na ons kortzichtig vernuft te bcreekeucn! II. Dan  over GEN. XLII. vs. 361,. 61 II. Dan het is voor ons van het uiterst belang, th tnzdige bronnen van zulk een bejlaan, dat wy helaas met Jacob zoo zeer gemeen hebben, nategaan. Wy brengen ze tot deze drie, hoogmoed, verdorvens eigenliefde, ongeloof. Uit deze vloeide deze werkzaamheid in den Aardsvader voort, vloeit zy voort by zo veelen, die Hem in dezen gelykvormig zyn. li Ik noeme voor eerst hoogmoed. Door dezen bezield meeten wy den Oneindigen, na onze eindige vermogens, af, lochenen in der daad de verhevenheid des Alregeerers boven ons,verbeelden wy ons,zelve de beste beftierers onzer lotgevallen te zyn, en weigeren wy ons oordeel, over de verborgene doeleindens en uitkomsten van s'Heeren wegen, eerbiedig op te fchorten. O hoe dikwerf bezielt ons die hoogmoed niet! Hoe bezielde hy Jacob niet! Hy zag geen licht, alles wasvoor Hem donker, benaauwend, flag op (lag vond Hy nieuwe treurftof, Gods wysheid derhalven (dus redeneerde Hy voorbarig") befchouwds zynen ftaat ook uit geen ander oogpunt, licht uit zulk eene duisternis te fcheppen was ook Hemonmogelyk. _ Scheen alles uitwendig tot zyn verderf zamen te fpannen, dit was dan ook in der daad zoo: alle dingen, zeide Hy, zyn tegen my. — O had Hy zelve zyn lot mogen bellieren! hoe veel gunstiger zou Hy het niet, na zyne gedachten, gefchikt hebben! Hy had dan Jofeph nooit beweend, Simeon niet gemist, Hy had zynen Benjamin by zig gehouden. Zo dacht Jacob; maar letten wy op de uitkomst van zaken. Wat zou het gevolg geweest zyn? Om E 4 nt*  62 LEERREDE nu niet meer te noemen, de waarfchynlyke ondergang van geheel zyn Huis in deze dagen van hongersnood, en de dadelyke verydeling van die grote gebeurcnisfen, waar toe Hy en de zyne wierden voorbereid. Zo zien wy, hoe vermetel deze gedachte in Jacob ware: en M. H. zo is zy ook in ons; zo dikwerf wy tegen Gods wegen murmureeren, ontevreden zyn, wanneer onze plannen, die wy vormden, verydeld worden; zo dikwerf wy roekeloos van voren de doeleindens, de uitkomften van Gods wegen willen beoordeelen, en deze waarheid niet opmerken, ons lot is in de beste handen. 2. Nog eens, verkeerde eigenliefde is eene tweede vergiftigde wel van zulk eene gemoedsgefreldheid: Door deze vergeeten wy onze diepe onwaardigheid: befchouwen wy het goede, dat wy genieten, zeer ligt als verdiend, als van ons met reden kunnende gewacht worden: ftellen wy ons dikwerf voor het toekomende niets anders voor: vleien ons met de fchilderachtigfle .uitzichten : en valt het dan anders uit, loopt het ons tegen; dan treft het onverwachte van ons leed ons even daarom te meer, overftelpt ons geheel, en maakt ons moedeloos. En kunnen wy dit nu ook op Jacob niet met alle reden toepasfen ? Gelukkig Hy, die door eene overgedrevene eigenliefde niet geheel overftelpt, niet verhinderd wordt ïn de gedurige verlevendiging van eigene fchuld en doemwaardigheid voor God! Hy erkent alles goeds voor zich verbeurd: Hy befchouwt alle zegeningen des Heeren, als onverdiend: het gevoel zy-  over GEN. XLII. vs. 3Öb. zyner onwaardigheid, en het daaruit voortvloeiend onverwachte derzelver, verdubbelt voor Hem heure zaligheid: Hy denkt veel, myne dierbaarjle panden zyn Jlechts geleend, Jehovah alleen, en niet ik, heeft 'er recht op: Hy bereidt zyn harte, terwyl alles hem nog toelacht, voor naderende weedommen, en, treffen Hem dan dezelve, Hy eerbiedigt God, die flaat: Hy zoekt uit dezelve voor zich zalige vruchten afteleiden, fmeekt om kracht naar kruis, en zulk eene uitkomst van zyn wee, die God tot eer, Hem tot heil verflrekke; terwyl dit denkbeeld Hem inneemt: de bitterftc wegen zyn in Gods hand dikwerf de zalig/Ie. 3. Eindelyk éen derde oorfprong van zulk eenen toeftand, als waarin Jacob zig hier bevindt, is ongeloof: wantrouwen namcntlyk op God,verdenken van zyne waarheid, of een fchandlyk vergeten van zyne toezeggingen. O had Jacob op dit ogenblik aan Bethel en Pniè'1 gedacht! zich dit verlevendigd, Jehovah heeft zig verbonden, met my te zyn, my nooit te verlaten: zyne wysheid zal tot myn heil altyd de gefchiktfte wegen beramen en zyne magt zal ze uitvoeren, terwyl geene zyner beloften ooit ter aarde zullen vallen! Hoe had dit gelove Hem nu gefterkt? hoe hem geleerd? al fchynt alles tegen my, het kan echter zodanig niet zyn, de uitkomst zal het tegendeel leeren, of Jehovah waare ontrouw, en zyne toezeggingen bleven onvervuld. In deze uiterite duisternis dan blyve ik op God wachten, op zynen naam fteunen; Hy zal my niet befchaamd maken. Had, zegge ik, Jacob nu zo verkeerd, hoe zou E 5 dit  64 LEERREDE dit zyne frnert geleenigd , zyne knellende zorgen, verminderd, zyne genoegens, waarin Hy nog mogt deelen, onbegryplyk vermeerderd hebben ? En Gy, Christenen! gevoelt Gy niet,'dat ik eenen oorfprong melde van zorgen, van moedeloosheden, waar uit Gy ook meermalen de bitterfte gevolgen hebt ondervonden. — O mag dit gelove U bezielen! — God regeert: — alle zyne wegen zyn goedertierenheid en waarheid: — alles zal my medewerken ten goede : — hoe verre, hoe oneindig verre verbant dit duizende nodeloze zorgen? hoe leert dit gemoedigd op God wachten? by den dag leven?hoe ontneemt dit wrange tegenheden beuren prikkel, en doet zelfs in de uiterfte duisternis God verheerlyken? III. Nu is nog overig, dat wy,in de derde plaats, de treurige gevolgen van zulk eene gemoedsgejleldheid, als uit de gemelde bronnen voortvloeien, en in Jacob zig ontdekten, overwegen. i. Ondankbaarheid is hare eerfte uitwerking. Zo ras de ziel met Jacob aan het zondig vooruitlopen, het onbedacht beoordeelen van s'Heeren wegen , terwyl zy nog in het donkere zyn, zig toegeeft; wordt het hart bekneld, geene zegeningen, nu nog genoten, worden opgemerkt, derzelver waardy wordt op de laagfte prys gefchat; Gods liefde wordt niet meer verheeriykt; en even daar door den Allerhoogften rechtmatige reden gegeeven, om ook het overige zyner gunstbewyzen te doen wyken. Was dit zo niet met Jacob, nu Hy uitriep: alle deze dingen zyn tegen my? Vergat Hy nu niet geheel al dat goede, dat in zo veele opzichten nog zyn deel was? Was alles, dat Hem trof, dan elende? Hoe moest  over GEN. XLIï. vs. 36*. 65 moest Hy in tegendeel, wel verre van alle Gods weldaden, die Hy nu nog genoot, te lochenen, betuigd hebben: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zy gedankt? 2. Nog eens, daar dit beftaan gevonden wordt,is 'er weinig nodig, of de ziel flaat over tot eene dadelyke murmureering tegen God, en die onvergenoegdheid, die alle zegeningen van dit leven vergalt. Hoe klein toch is de ftap van zulk eene gefteldheid, als jacob bezielde, tot een dadelyk verdenken van Gods weg, als niet recht, een twisten met onzen Maker, een veroordcelcn van zyne handelingen, als ontrouw en God-onteerende. Nu is voortaan voor het hart, dat zig hier in toegeeft, niets aangenaams, niets verkwikkends in dit leven meer, daar onvergenoegdheid, de uitgelezenfte wellusten, die audcrs gefmaakt wierden, vergiftigt. 3. Eindclyk, treurige, werkeloze,troost weigerende moedeloosheid vloeit uit dit zelfde beftaan voort. Worden deszelfs eerfte beginzelen niet met kracht geftuit» eerlang beklemmen duizend zorgen, duizend doden het gemoed:— de ziele wordt van alle zyden gejaagd:—1 rust wykt geheel: — de verbeelding fchetst zig allerlye zwarte toneelen: — de dapperheid, die anders zo veele rampen trotlècrt, zo veele afwendt en bedagtzaam raad fchaft in verlegenheid, verdwynt: —alie hope wankelt: — de toegang tot den Troon van God wordt gefloten: —het gebed verzuimd: —en dus eene reeks van akeligheden verwekt , die zwanger van wanhoop, de gefolterde ziele tot een toonbeeld van de uiterfte elenden ftellen. Welk eene nadruklyke les geeft ons dan nu het ver-  66 LEERREDE verhandelde niet, om tegen zulk eene gemoedsge(leldheid te waken! juist daartoe is ons dit gedeelte van Jacobs levens -gefchicdenisfen geboekt. Laat ons dan de volwigtige leeringen, die hetzelve ons verfchaft, met ernst opzamelen. TOEPASSING. I. Onze eerfte Leeiing is deze: Het doeleinde en de uitkomst van s^Heeren wegen is dikwerf voor ons van voren verborgen, en geheel anders, dan wy ons voorfiellen. Hoe treffend (laaft dit het verhandelde niet? — Jacob meende, dat alle die dingen tegen Hem waren, en intusfchen waren zy alle voor Hem; wierden na het rigtfnoer van oneindige Wysheid, tot zyn heil beftierd; op Jehovahs tyd brak uit de akeligfte duisternis het aanminnigst licht uit. Hoe veele gewyde gefchiedenisfen bevestigen dit niet? — Denken wy om het ontzettend bevel aan Abraham gegeven, neem uwen Zoon, uwen eenigen , dien gy lief hebt, en offer Hem tot een brandoffer, en deszelfs zalige beloning. Waarom moest in latere tyden een Koninglyk gebod het manlyk kroost van Israël, naauw ge boren, ten dood doemen? onder anderen, op dat een verlaten en verworpen Mofes aan s'Konings hof opgevoed, daar voorbereid zou worden voor zyne hoge beftemming, om de leidsman zyns volks te zyn. —- Waartoe moest een Saul eene verlorene ezelin zoeken? om op zyn reis tot Koning gezalfd te worden. — Waartoe moest een Manasfe met ketenen geboeid worden ? om te kennen, dat Jehovah God ware? — Waartoe Juda naar  over GEN. XLII. vs. 36\ 6> naar Babcl gevoerd worden? onder anderen, om daar van de Afgodery gezuiverd te worden, enden weg voortebereiden voor de prediking des Euangeliums in volgende tyden. — Waartoe een Moordenaar tegelyk met Jefus gekruist worden? ook hier toe, op dat hy, terwyl het bloed des nieuwen Testaments aan zyne zyde vloeide, op eene gelovige betuiging, Heere gedenk myner, als Gy in uw Koningryk zult gekomen zyn, deze verzekering zoude ontvangen, heden zult gy met my in het Paradys zvu _ Waartoe een Paulus blazende van woede naar Damascus reizen? om daar tot een toonbeeld van vrye genade gefield te worden, daar te leeren bidden. — Vooral, waartoe moest Jefus aan de moetwil van Joden en Heidenen worden overgegeven? (Gods einde was geheel anders dan het hunne, en dat wierd bereikt) om eene verzoening te zyn, voor onze zonden. En hoe dikwerf leerden ons de lotgevallen onzer Perfonen, onzer Huizen, die van Neerlauds Staat en Kerk, dat zelfde niet? Doorlopen wy de Jaarboeken der Christenheid, van ons Vaderland, verlevendigen wy ons onze eigene gefchiedenisfen; overal leeren wy: _ Gods weg is van voren meermalen duister.— Jehovah bedoelt dikwerf geheel iets anders, dan wy meenen. — Hy fchept licht uit duisternis. — Het geen wy zouden afbidden, is dikwerf de naaste weg tot ons geluk. — Van voren dus is het veelal onmogelyk te bepalen, wat de Heere in byzondere wegen met ons voor hebbe. O dat wy dit altyd erkenden! den Allerhoogften, als veelzins in de donkerheid wonende, eerbiedigden! II. En  68 LEERREDE II. En dit leidt my tot eene tweede leering, welke de text opgeeft: Geene grotere dwaasheid kan er zyn, dan voorbarig, van voren, de nog verborgene doeleiii' •den en uilko?npen van Gods wegen, het zy meer algemeene, het zy meer byzondere, te willen beoordeelen. Jacob zy ons als eene baak in zee, om op dien zelfden klip, waarop Hy fchipbreuk leed, niet te ftranden: daartoe is zyn zondig beftaan, dat wy fchetsten, ons door Gods Geest befebreven nagelaten. ■ Dan helaas! hoe gereed zyn wy alle daaglyks tot zulke onbedachte fluitredenen. Zo ras wy in fmertelyke wegen worden ingeleid, hoe ras lopen wy den Heere vooruit ? om of Hem te bepalen in den tyd , de wys, het middel van redding, dat wy dwazen het gefchiktst keuren ; of anders allen moed optegeven, Gods magt, wysheid, en liefde te wantrouwen, en wanhopig uitteroepen, alle deze dingen zyn tegen ons. En zo doet niet alleen de Weereldling, die geen beter goed bezit, dan het ondermaanfche, en met het verlies daar van alles verliest; maar Gy, Christenen! is U dat beftaan wel vreemd ? Denkt om zo veele benaauwende zorgen voor het toekomende, zo veel rouw, moedeloosheid, wanhoop, als uwe plans verydeld worden. O dat Jacobs voorbeeld, en uwe gelykvormigheid aan Hem,Ubefchaamd maken voor den Heere! Betreurt voor Hem alle die fchulden, die wy toonden met dat beftaan verbonden te zyn, en ftaat. toch na C-enadekracht van boven, om voortaan meer uwen weg met vertrouwen op den -Heere te wentelen, vast te houden, en aan zyne belofcen, alle myne wegen met U zullen goedertierenheid en waarheid zynt en  over. GEN. XLII. vs. 36>. Ont- (*) Hoe veel ook ter verfchoning van David, tegen den  over i S A M. XXX. vs. 6K fit Ontzettend befluit! Ach -had David in dit beroerend tydftip zyne toevlucht tot Jehovah genomen! De Heere zelve hadde Hem geleid , en bewaard voor die onheilen en verzoekingen, die Hem nu zullen treffen. Hoe den laster der vyanden der Openbaring kunne -worden bygebragt, hoe zeker het ware, dat Hy in het land blyvende, zo lang Saul leefde, geene rust zoude hebben; was echter dit zyn beftaan voorbarig, onjlaatkundig, zondig. Voorbarig: want wel verre van verzekerd te zyn, nog één der dagen te zullen omkomen , zo Hy in het land bleef, moest Hem de Godlyke toezegging, de heilige zalföly en meermalen genotene redding van het tegendeel overtuigd hebben. Onjlaatkundig: dus toch gaf Hy Saul en den zynen te veel toe. Dus verzwakte Hy zynen eigenen aanhang in het land , ftelde dien ongelukkig bloot, en verfchafte fchoonfchynende gronden tot alle kwade vermoedens te gens zich. Zondig, nu toch verliet Hy het land, waarin de Heere Hem gelast had te blyven, i Sam. XXII. 5. bragt zich en de zynen in gevaar van verleiding in, den Godsdienst, en dat uit wantrouwen op den Heere en zonder Hem. geraadpleegd te hebben. De uitkomst beeft dit ook bevestigd , door de neteligfte omftandigheden, waar in David zich telkens ingewikkeld zag. Zie dit uitvoeriger in Hamelsve/d, Bybel verdedigd , D. III bl. 347. Chandler, leven van David, D. I. bl. 304. Perponcher, Aant. op. Michatys, Overz. des O. T. D.IX. bl. 308—311. Bonnet, leven van David, D. UI. pag. 304—ao8, G 3  §2 LEERREDE Hoe netelig is het nu met Hem gefield ! zo ber vindt Hy , die Israëls gezalfde Koning is, zich zeiven in het land der onbefnedenen , verre van Zyne vrienden, van zyn Vaderland, van het Heiligdom des Heeren, zynen lust en blydfchap , en is daar een onderdaan van Israëls geflagenen vyand. Helaas! wat heeft het voor eenen bondgenoot van Jehovah al in, God te vergeeten en op eigene wysheid alleen te fteunen! Davids toeftand wordt hier intusfchen meer en meer b^denklyk , alles begint hem van alle zyden naauwer te knellen, zyne ongelegenheden worden telkens op het aandoenlykst verzwaard; ongelegenheden , uit welke Hy zich door een dubbelzinnig gedrag wel zogt te redden; maar even dit zelfde, behalven dat het zyne ziele moet ontrust hebben , berokkende te meer het wantrouwen en de wraakzucht van erg wanende hovelingen tegen Hem, en verdubbelde zyne beangftigingen. Dan Jehovah is en blyft getrouw, al zyn zyne kinderen ontrouw. Laat Davids jammeren meer en meer toeneemen, zyne vooruitzichten donkerer, zyne onzekerheden benaauwender worden; God zal ook langs dien weg zyne eindens, die voor Hem heilryk zyn zullen, bereiken; dan niet eer, voor dat de nood op het hoogfte klimt en alles tegen Hem fchynt te zyn. Was deze toch tot nu toe, onder alle beklemdheden zyn troost,. in Ziklag een gerust verblyf te bezitten, getrouwe aanhangeren te hebben, die alles voor Hem over hadden, daar zyne vrouwen, zyne kin-  oveR' i S AM, XXX. vs. 6b. 83 kinderen , zyne have in veiligheid te zien; ook dit alles zal Hem ontnomen worden, op dat Hy eindejyk van alles ontbloot, zich als genoodzaakt vinde, op Jehovah alleen te fteunen. Ziklag wordt, terwyl David afwezig is, volgens het begin van ons TexthoofJdeel, door de Amalekiten verwoest, met vuur verbrand, alle zyne bezittingen Hemen den zynen ontroofd, zyne Echtgenoten en dierbare Iluwlykspanden zelve gevangelyk weggevoerd. Ja, dat meer is, zyne tot nu toe getrouwe manfehap dreigt Hem te fteenigen, door overmaat van droefheid vervoerd, wordt hunne ziel tegen Hem verbitterd. Yder is geheel doordrongen van zyn treurlot. Daar beweent de één het gemis eener tederlievende Echtgenote met zilte tranenvloeden. Daar vervult de akeligfle radeloosheid het bloedend vaderhart, by dit denkbeeld: ach myn dierbaar kroost is niet meer, of zwoegt onder eene llaverny, die den Dood zei ven tot eenen zegen maken zoude! O wie weet, dus gilt een derde uit, hoe onze Echtgenoten en Kinderen thans wraak roepen over dat tydflip, dat zy om Davids wil met Hem het Vaderhand ontvluchteden, en dat, om flachtoffers te worden eener getergde bloeddorst! Deze vertegenwoordigingen ontfleeken de woede. Althans, in deze vervoering van radeloosheid, wyten zy alle hunne jammeren aan hunnen Heere (*)»toepen <*) De reden dezer verbittering tegen David, fchyrit voer.aJ daar in te vinden te zyn, dat David, na hunne G 4 go-  84 LEERREDE pen eikanderen toe: komt Iaat ons Hem, die ons dit alles berokkende, het geduchte onzer wrake doen ondervinden, onze gramfchap aan Hem koelen, en Hem van het leven beroven. Wie onzer, M. H. is in flaat de uiterfte ontroering van David in dit ogenblik te tekenen ? Hier fchiet de levendigfle verbeelding oneindig te kort. Zelf beroofd van alles wat Hem dierbaar is. Zelf door droefheid overmand. Zelf mogelyk by dit alles eene flaande hand der Voorzienigheid erkennende , ziet Hy zich nu nog in gevaar, door zyne eigene ftryd- en lotgenoten gefleenigd te worden. En wat zal Hy doen, om hunne woede te fluiten? Zich tegen hen met geweld te verzetten , is boven zyne magt. Vluchten kan hy niet. Zich voor hen te verootmoedigen en genade te fmeeken, was zich zeiven geheel te bederven. Hoe ligt had dan de uiterfte wanhoop Hem nu over- gedachten , te Ziklag had moeten blyven, en niet met Achis behoreh op te trekken, of ten minften eene genoegzaame manfchap daar had moeten achterlaten , tot dekking der flad. Dan, daar David door Achis genoodzaakt wierd, om met zyne Strydgenoten zich by Hem te vervoegen , Hy dit niet kon nalaten, daar Hy zelf door dit noodlot zo wel alles verloor als de zynen ; blykt het ongegronde dier aantyging genoeg. Maar woedende driften verfoeien bedaarde redenecringen. Dit leerde de ondervinding meermalen. Vergelykt Bonnet, ter aangehaalde plaats bl. 359. Perponcher, Aant. op Michaèlis, Overz. des O. Teltam. D. IX. bl. 337.  ©ver i SAM. XXX. vs. 6b. *5 overftelpt! hoe ligt doen uitgillen: Ach my rampzalige! is deze dan de vervulling der Goddelyke beloften ! wierd dit my door de Heilige Zalföly verzegeld! waar is die hand die my zoude redden! waarlyk de HEERE is ontrouw! Of gevoelde David in dit alles de gevolgen van Gods rechtmatig ongenoegen jegens Hem, wegens ,zyne vlucht naar Achis; hoe ligt had Hem dit vervoerd, om te denken: Deze ramp treft my rechtmatig. God zelve ftraft my. ik heb gezondigd. Myn verderf is onherroepelyk. God, wien ik te voren vergat, zal my ook nu niet horen. Zonder den Heere, zonder troost, zal ik zo zo moeten omkomen. Dan , was deze ook nu de werkzaamheid van David? Verre van daar! Tot eeuwigen roem der Goddelyke Genade, die den moeden kracht geeft, de neergebogenen opricht en nu in David in vollen luister ontdekt wierd, meldt ons het gewyd bericht, David fterkte zich in den HEERE zynen God. II. Uitmuntend gemoedsbeftaan ! verhevene trek in Davids Chara&er, onze naauwkeurige overweging in de tweede plaats dubbel waardig! De uitdrukkingen van onzen text hebben niets duisters in zich. Het grondwoord hier gevonden, ontleent zyne betekenis van iets, dat hard is,of fterk gefpannen, en wordt in de H. S. meermalen gebezigd om eene opbeuring, vertroosting en bemoediging der ziele aanteduiden, waardoor zy, tegen de vreeze voor, of onder het gevoel van treurige jammeren, beftand blyft. Zo komt het woord: i Sam. G 5 XXIII.  86* LEERREDE XXIII: 16. Deiit. I. 38. en op veele andere plaatfea voor. Zo ook hier. David nu fterkte zich, in den HEERE: in den Jehovah; welke hoge gedenknaam des Allerhoogften hier vooral wordt gebezigd, om ons opteleiden tot den God van Israël, als den onveranderlyken en getrouwen vervuiler van alle zyne toezeggingen ; terwyl de andere omfchryving van Jehovah als zynhi God, ons de byzondere bond-betrekking voorftelt, die David opdien Jehovah had,uit kracht van welke de HEERE zich had verbonden, Hem alles te fchenken, wat Hy tot leven en zaligheid, hier en hier namaals, nodig had. Het bovengezegde ontdekt reeds den nadruk van onze textwoorden. Zy Ieeren ons: David bemoe« digde zich in deze uiterfte radeloosheid, die wy fchetften,— door eene gelovige eerbiediging van Jehovahs Volmaaktheden en Toezeggingen— door het ootmoedig toevlucht neemen tot Hem — door op Hem zich verlatende , van Hem, met volkomene overreeding des harten, redding te wachten — en zelf hier toe alles, wat mogelyk was, in het werk te ftellen. Vier hoofdzaken zyn dus in deze uitdrukking opgefloten. Vooreerst: David wierd in deze hopeloze ogenblikken, tot zyne bemoediging, ingeleid, in de oneindige Volmaaktheden en heilvolle Toezeggingen van dien Jehovah, die zyn Bondgod was. Ten tweeden: David maakte gelovig deze zyne zalige betrekking zich ten nutte, door tot zynen God de  over i S A M. XXX. vs. 6b. 87 de toevlucht te neemen, en by Hem alleen uitkomst Uit benaauwdheid te zoeken. Ten derden: David onderwierp zich geheel en at aan het hoge Godsbeftel, en zag met vertrouwen eene beuchlyke redding vooruit. Einddyk: David floeg, onder iuwachting van s'Heeren hulp, die wegen in, die alleen nog vooi Hem geopend waren, en vond in dezelve volledige verruiming. Vatten wy yder dezer Hukken afzonderlyk op. 1. Vooreerst: David jïerkte zich in den Heere zynen God, geeft te kennen: in het midden dier hopelooste ogenblikken , die wy tekenden , wierd David tot zyne bemoediging ingeleid, in de oneindige Volmaaktheden en heilvolle Toezeggingen van dien Jehovah, die zyn Hondgod was. In dien klemmenden nood, die onzen godvruchtigen Vorst in het ogenfehynlykst gevaar van zyn leven bragt, toen 'er naauwelyks eene fchreede voor Hem meer over was tusfehen hetzelve en den dood, enHy niets anders zich kon voordellen, zo de Heere het niet weerhield,dan dit: nog één ogenblik,en de wreedfte mishandelingen en grievendfte fmertcn zullen een einde maken van myn leven, een leven my, tot eer des Allerhoogften en tot heil van myn zuchtend Vaderland , zo dierbaar: in dien uiterften nood, zegge ik, wierd David opgeleid tot eene bedachtzame overweeging zyner zalige betrekking op dien God, die de Jehovah Israëls God was. Hoe zeer zyne onheilen zich thans op één ftapelden, hoe zeer het gewigt zyner weedommen Hem dreig-  88 LEERREDE dreigde tot ftof te vergruisfen, hoe rechtmatig de Heere tegen Hem vertoornd ware; verlevendigde Hy zich de gadeloze Wysheid, onbeperkte Genoegzaamheid en nooit gefchondene Trouwe van Jehovah, die Hem de grootfte eer,de aanminnigfte genoegens, de uitgelezentle fchatten op Israëls troon, en vooral zyne vadeilyke Liefde in den Mesfias had toegezegd. O hoe zeer bemoedigde Hem deze befchouwing! ■ Myn God, dus getuigde zyne ziel, weet den angst die my beknelt, het nypend gevaar, dat my omringt. Waar ik hier alleen, waar 'er niemand, noch in den Hemel, noch op Aarde, die mynen noodlottigen toeftand kende, waar zou ik troost vinden? Maar de HEERE ziet my aan en kent my. Zyn alweetend Oog dringt door tot in de verborgenfte fchuilhoeken myns harten en dat van myne hateren. Ja, dierbare troost! zyn oog is op my geflagen, met oneindig meer zorg, dan ik voor my zeiven voede. Hy toch is de oneindig Wyze, merke ik geene uitkomst, voor Hem zyn duizende wegen ter redding nog geopend. Zie ik flegts op voorgaande dagen te rug, hoe veele gedenkfteenen zyner Wysheid vinde ik overal opgericht. Ook nu derhalven kan Hy licht gebieden en, behaagt het Hem, dit ontzettend gevaar aftewenden, my heil te verzorgen, zyne hand is nog niet verkort. Trouwens Hy is de Algenoegzame. Hy geve éénen wenk, Hy fpreeke één woord, en deze duistere nacht wordt ogenbliklyk veranderd in den luisterrykften zonnefchyn. In zyne hand zyn ook de harten dezer myner lotgenoten, dan die nu helaas in woede myn  over i S A M. XXX. vs. 6b. 89 myn bloed zoeken, als waterbeek en, om die te neigen , tot alles wat Hem behaagt. En zoude ik dan nu moedeloos worden! nu wanhopen! Neen. Wat buigt gy U neder, myne Ziel! wat zyt gy onrustig in my! hoop op God! Zou Hy te vergeefs myn God zyn? ik Hem te vergeefs de hand gegeven hebben? Verre van daar. Jehovah is als de zodanige de myne. Hy heeft redding beloofd. Waar toe toch deed Hy my met HeiligeOly zalven? waar toe redde Hy my zo dikwerf op het wonderdadigst? waar toe beveiligde Hy my tot nu toe in dit land der onbefneedenen ? Was het, om my hier door myne eigene manfchap te doen fteenigen? Neen, dit alles roept my toe van s'Heeren wege: eerlang zult gy alle gevaren doorworsteld, in uwen God op Israëls troon zyn woord pryzen. En zou myn Bondgod in dezen ontrouw zyn? Verre van daar! Al heb ik Hem helaas vergeeten^ Hem gewantrouwd in myne vlucht naar Achis, zyne toezeggingen zullen vervuld worden. Beur U dan op, myne Ziel! Hy, die met Uis, is llerker, dan die tegen U zyn. Uw lot is in de beste handen. Gy zult niet fterven. Zyn naam yorr dert uwe reddiug. . Welaan dan gemoedigd tot Hem gevloden, op uwe verlosfing gepleit, Jehovah zal zich niet verbergen. a. En dit leidt ons tot het tweede in deze betuiging opgefloten: In dit dringend gevaar nam David zyne ootmoedige toevlucht tot Jehovah, als zynen God, en. zogt by Hem alken uitkomst uit zyne benaauwende radeloosheid. Verre van nu, gelyk weleer, buiten God heil  < p LEERREDE heil te zoeken, wendde Hy zich in het midden zynef bekommeringen tot den troon eener algenoegzame genade, (lelde den Heere zynen Bondgod alle zyne' belangens voor en ontlastede zich van alle zyne fmcrtert, in den medelydenden fchoot van eenen getrouwen Vader. Gy weet» ö God! (dus, of op diergelyke wyze luidden zyne ftille verzuchtingen) Gy weet mynen ontzcttenden toefland; dan TJ is niets te wonderlyk. Ontdek U dan in al den luister uwer Deugden aan my, als myn God. Nergens zie ik uitkomst. De nood dringt. Nog één ogenblik , ö Heer! nog één ogenblik, zo Gy het niet verhoedt, en ik ben niet meer. Dan, ontfermende jehovah! zie my aan, zo als ik tot U my henenwende. Meermalen ftelde ik U tot myne toevlucht, en nooit wierd ik befchaamd. Laat dan ook nu uwe hand van my niet los, op dat ik van deze wanhopige bende niet mishandeld worde. Ten vollen zoude ik dit waardig zyn, daar ik U vergat, en, zonder U raadtepiegen moedeloos herwaards vluchtede; Gy zyt rechtvaardig, dat Gy m^ daarom in deze engte bragt; maar ik gronde deze B#de niet op iets, dat in my is. Het is :uvve Trouwe alleen, op welke ik fteun. Uwe beloften alleen, zo nadruklyk voorgefleld, zo dikwerf herhaald, zo treffend verzegeld, geven my eenen genoegzamen pleitgrond. Welaan dan, vertoef niet ter myner verlosfing, want deze zoeken myne ziele. Verhecrlyk nu alle uwe oneindige Volmaaktheden aan my ten goede. Dit-  oveR i S AM. XXX. vs. 6b. 91 Dit kunt Gy doen, als de Alwyze en Genoegzame, dit wilt Gy doen als de Jehovah myn God. My gefchiede dan na uw Woord! Bemoedigende werkzaamheid voorwaar 1 Wie uwer, Godvruchtigen! bevond zig ooit in netelige omltandigheden, genoot in het midden derzelver den geopenden toegang tot den troon der Genade, en wierd niet even hier door zonderling verfterkt. Ja, M. H. mag de ziel, in prangende weedommen, Jehovah als haren God erkennen, hare behoeften eenen getrouwen Vader vrymoedig voordragen; dan wyken de tegenfpoeden, dan verliezen dezelve heuren angel, dan wordt eerlang alles licht, alles ruimte. Oordeelt dan nu zelve, welk een ftraal van hope 'er voor David zy doorgebroken, toen Hy zyne verhéVene betrekking op Israëls God zich ten nutte maakte. 3. Dan tevens, David onderwierp zich nu geheel en al aan het hoge Godsbeftel jegens PPem, en zag, met vertrouwen, eene volledige redding vooruit. Dit is het derde in deze betuiging opgcfloten. Ja, liefderyke Jehovah! dus dunkt my hoor ik den van rondsom benaauwden David uitroepen, Gy zult myn Redder zyn, uwe Goedheid, Algenoegzaamheid, Wysheid en Trouw, zyn myne waarborgen nu en voortaan. Wyk dan moedeloze vrees! Verdwynt angstvallige vooruitzichten ! Hoop myn ziel op uwen God. Volkomene redding is U toegezegd. Dierbare beloften ! veilige troostgrond ! De grondvesten der Aarde kunnen waggelen; maar gy zult blyven. Na-  9a LEERREDE Nadert dan vry knellende rampen! Vereenigt LT te zamen, myne vyanden! door dit vertrouwen gefterkt tart ik uw geweld. God zal redden. Myne hoop zal my nooit bcfchamen. Van achter de uiterfte duisternis ftraalt een helder licht. Ik befpeur het van verre. Die uur genaakt, dat Gy, myn Ziel! uwen Verlosfer zult verheerlyken en, op den vorftelyken zetel, de hulde van gantsch Israël zult ontvangen. O dat ik dan nu niet vooruitlope! nu, fchoon alle dingen fchynen tegen *my te zyn , blymoedig den Heere verbeide, en wachte, tot die tyd daar is, dat ik opgewekt, verrukt zinge: Goddelyke Jehovah! Gy waart getrouw! alles is nu licht! alle uwe toezeggingen Ja en Amen! 4. Dit brengt ons tot het vierde ftuk, in deze uitdrukking vervat. David Jloeg, onder inwachltng van s" Heer en hulp , die -wegen in', die alleen nog voor Hem geopend waren, en vond op dezelve volledige verruiming. Het gelovig wachten op Jehovah is niet werkeloos, het vordert geene onmiddelyke wonderwerken; maar beezigt, onder afhangen van God, allegefchikte middelen , pleegt den Heere raad over dezelve , en wacht, over het gebruik derzei ver, al biddende zynen zegen in. Door dit vertrouwen gefterkt, behoed voor zielverfcheurende wanhoop, voegt ook David de bedaardfte kloekmoedigheid by innemende zachtmoedigheid , voorzichtige 'wysheid by onwrikbare ftandvasdgheid. Slaat zelve handen aan het werk. Pleegt,  M. XXX. vs. &>. n deze zyne radeloosheid, .•tusfchenkomst des Hogen,dien de Heere zelve Hem er in, verzacht de woede . met dezelve den vyand flaat hem, vindt de geie waarfchynlyk voor nog rd waren, herovert alles 'angt tot prys de dankbare Ichtgenoten en Maagden 9 ingen. • omwenteling ! Nu wiefd as, voorflem, en ihektë nval der Amalekiten deed d ; maar dit is geweken t ae overvloedige verryking, geworden. Van achteren hap, met opgewekte dankgedenken. Zeer veel heeft nooit weder zal ontgaan, voortaan s'Heeren trouw n. ontwikkeling van de zerid, over de uiterfte rads» echter , om U het verbeftaan wat levendiger te e weinige befpiegelingen, .verhaal, te mogen maken. E D E £ E f. He? ^63 - 0 5 3 6'  92 LEER Nadert dan vry knelleiu te zamen, myne vyanden! • fterkt tart ik uw geweld, hoop zal my nooit bcfcham fte duisternis draalt een hel van verre. Die uur genaa uwen Verlosfer zult verhee. lyken zetel, de hulde van vangen. O dat ik dan nu niet voon dingen fchynen tegen *my Ileere verbeide, en wachte ik opgewekt, verrukt zinge waart getrouw! alles is m gingen Ja en Amen! 4. Dit brengt ons tot het drukking vervat. David van s" Pleeren hulp , die w voor Hem geopend waren, et verruiming. Het gelovig wachten op Je het vordert geene onmiddelj beezigt, onder afhangen van delen, pleegt den Heere wacht, over het gebruik dt nen zegen in. Door dit vertrouwen ge. verfcheurende wanhoop, v daardfte kloekmoedigheid h digheid, voorzichtige 'wysb vastigheid. Slaat zelve '  over i S A M. XXX. vs. 6\ Pleegt zynen Bondgod, in deze zyne radeloosheid, raad, door gebeden en doortusfchenkomst des Hogenpriesters. Treedt den weg, dien de Heere zelve Hem openbaarde, met allen yver in, verzacht de woede van zyne manfehap, jaagt met dezelve den vyand achter na, overvalt hem, flaat hem, vindt de gevangenen nog levende, die waarfchynlyk voor nog grotere martelingen gefpaard waren, herovert alles wat verloren was, en oftvangt tot prys de dankbare omhelzing van geredde Echtgenoten en Maagden » en het Hameien der zuigelingen. ■ Welk eene verbazende omwenteling ! Nu wiefd alles, wat tegen David was, voorHera, en Hrektg Hem tot blydfchap. De inval der Amalekiten deed fiegts een kortflondig leed ; maar dit is geweken » en maakte plaats voor eene overvloedige verryking, die de Heere Hem deed geworden. Van achteren zal David altyd met blydfchap, met opgewekte dankzegging, aan dezen Hond gedenken. Zeer veel heeft Hy nu geleerd, dat Hem nooit weder zal ontgaan. Veel genoten, dat Hem voortaan s'Heeren trouw beftehdig zal verlevendigen. Dan dit zy genoeg, ter ontwikkeling van de zegepraal des geloofs in David, over de uiterfte rade» loosheid. Vergunt my echter, om U het verhevene van dit gemoedsbeflaan wat levendiger te doen gevoelen, nog eenige weinige befpiegelingen, over dit toegelicht gefchiedverhaal, te mogen maken* Dit zal het tweede d E e i* Onzer redenvoering zyn. H t. He?  94 'LEERREDE i. Het eerfte, dat onze opmerking verdient, is het verbazend verfchil van werkzaamheden, die nu David verderen, in vergelyking, met die geenen, die plaats hadden, toen Hy naar Achis henen vluchtede, en de zonderlinge weg, dien de Heere ten dien einde met Hem infloeg. Nu in Ziklag van alles beroofd, wat Hem dierbaar was, van zyne eigene lot- en ftrydgenoten met den dood gedreigd, nergens eenige uitkomst voor zich ziende, grypt Hy moed in God. Midden in den duisterden nacht, waarin zich immer eenig fterveling bevond, beurt Hy het hoofd moedig op, wentelt zynen weg met vertrouwen op den Heere, en is fterk. En eertyds, toen Hy nog in zyn Vaderland zich bevond, zyne manfchap goed en bloed voor Hem over had, toen herhaalde reddingen des HEEREN hem verzegelden: God is met U; toen niets dan vrees voor het toekomende Hem beangftigde, riep Hy wanhopig uit: lk zal nog één der dagen omkomen, r Sam. XXVII. li Van waar dit verbazend onderfcheid? Was David in min treurige ogenblikken zo wanhopend, hoe veel te meer ware dat nu te wachten ? M. H. befchouwt hier in David, wat genade vermag, als zy heerlyk uitfchittert Daarom is Hy nu bemoedigd, nu opgebeurd, om dat Hy nu door hemelfche invloeden wordt ingeleid in zyne zalige betrekking op zynen Bondgod , die Hy te voren ia moedeloze ogenblikken over het hoofd zag. Dit denkbeeld alleen: Jehovah is myn God. Hy heeft uit-  over i S AM. XXX. vs. 6\ 95 uitkomst beloofd: verftompt voor Hem den angel zy. ner weedommen. Dan, hoe aanbiddelyk was s'Heeren weg met David! hoe vrymagtig! ,dan tevens ook, hoe oneindig wys , om Hem, met verwerping van alle laatdunkendheid en vertrouwen op eigene wysheid en krachten, met verbanning van alle verkeerde doeleindens, geheel en alleen op God te doen fteunen ? Had David zich tegen God bezondigd, door moedeloos Hem voorbytezien, de voetfporen zyner Voorzienigheid als te ontwyken, verkeerde wegen ter redding inteflaan, en tot het land van Israëls gefiagen vyanden te vluchten ; hoe zeer treft Hem daar Gods flaande hand ? Hoe vervangt daar de eene benaauwing de andere ? Hoe zeer Hy zich in de noodzaak bevindt, om dan eens list, dan eens geweld te baat te nemen, hoe brengt even dit Hem telkens weder in nieuwe ongelegenheden? Naauwlyks ziet Hy zich door eene gunftig tusfchenkomende omftandigheid , uit de knellende verzoeking, waar in Hem Achis geleid had, verlost, of ziet daar, Ziklag wordt een prooi der vlammen zyne Echtgenoten en Kinderen Hem en den zynen met alle vervoerbare have ontroofd, en zyne eigene vrienden dreigen Hem den dood! En waar toe dit alles? Zo beftierde hec Jehovah, om David te leeren, voortaan zyn vertrouwen van al het Schepfel aftetrekken, en alleen op God te vestigen; om Hem het zondige van het tegendeel gevoelig te doen ondervinden, en tevens, onder dit H a aj.  96 LEERREDE tlles, de treffendfte preuven te doen erlangen van zyne wakende voorzorg voor Hemden betiendige trouw, al ware David ontrouw; preuven, die nooit fterker zich vertoonden, dan juist in deze verbazende zamenloop van omftandigheden. Eindelyk zo beftierde het Jehovah, gelyk de uitkomst leerde, op dat en zyne verwydering uit zyn Vaderland, en het wantrouwen der Philiftynfche Vorften , en de roof der Amalekiten, by de uitkomst, Hem zou medewerken ten goede. En deze is dan ook de uitwerking van dit alles. David ziet het verkeerde van zyn vorig wantrouwen. Herinnert zich, wie de Heere tot nu toe voor Hem ware en, nu alle fteunfels buiten God wyken , wentelt Hy zynen weg alleen op Hem. Hier op wordt ogenbliklyk alles licht, verruiming, dankftof. O hoe aanbiddelyk zyn Gods wegen , ook die fmertelyk zyn voor vleesch en bloed, met zyne Gunftelingen! Hoe getrouw is de Heere, al zyq zy ontrouw ! Hoe vaderlyk zyn zyne tuchtigingen zelve! Hoe maken zyne verootmoedigingen de ziele groot! Hoe moet eindelyk, alles, hoedanig het ook ons kortzichtig vernuft voorkome, medewerken ten goede. Christenen! verliest dit nooit uit het oog. Denkt altyd, de raad van onzen hemelfchen Vader is eindeloos wys, zyn weg vlekkeloos heilig, zyn doel weldadig, en het einde zalig. s. Eene tweede befpiegcling , tot welke ik U voor eenige weinige ogenblikken nodig, betreft het êtwrikbare ■> het èetaat/ilyke, en eindelyk het zalige  over i S A M. XXX. vs. 97 ligt van deze fterkte van David in Jehovah zynen God. Vooreerst. Hoe welgevestigd zyn de fteunzels van dat vertrouwen , dat onzen Godsvriend bezield? Het rust op eene zalige verbondsbetrekking, en onfeilbare toezeggingen van den on eindigen Jehovah, — Veilige troostgrond! Zo beftendig als de onveranderlykheid zelve. Uit kracht toch dier heilvolle betrekking zyn alle de Deugden des Allerhoogften dienstbaar tot heil der Zynen. Is zyne Wysheid hun leidsvrouw, zyne Almagt hunne hoede, zyne Trouw hun waarborg, zyne Liefde voor Hun eene bron der uitgelezenfte zegeningen. Uit kracht derzelve, nog eens, bedoelt Jehovah in alle zyne wegen met Hun, in alle zyne beftieringen van Hemel en Aarde, hun heil. Voor Hun dan, die in dit onfehatbaar voorrecht deelen , kunnen geene omftandigheden te netelig, geene duisternisfen te treurig , geene vyanden te magtig, geene gevaren te dringend zyn. Eer toch zullen de heuvelen wankelen, eer de grondvesten der Aarde verfchrankt worden, eer een eenige van Jehovahs beloften onvervuld zal blyven. Hoe gerust mogt dan David zich op zynen Bondgod verlaten ! Hoe veilig Hy moed fcheppen in Jehovah, die niet Hechts als de zodanige de zyne was; maar Hem in 't byzonder, daar en boven, den Zetel van gantsch Israël, zo menigmaal, zo plegtig had toegezegd! Vrees dan niet, Godvruchtig Vorst! Niets (hebc H 3 Gy  LEERREDE Gy te vreezen, uwe verwachting zal niet falen. Jehovah is uw waarborg. God zelve zal het op zynen tyd doen, de uitkomst zal enkel licht zyn. Enkel licht, ö ja! dan niet flegts voor David; maar tevens ook voor allen, die den Heere vreezen. Grypt dan moed, Christenen I het anker van uw geloof hecht in de eeuwigheid. Laat ftormen loeien, golven bruisfchen, alle andere fteunzels U ontvallen, laat uwe beste vrienden zelve U verlaten, Jehovah zal U nooit begeven. Aan Hem hebt Gy genoeg, genoeg voor den tyd, genoeg voor de eeuwigheid. Dan ten tweeden, zo gegrond, zo onwrikbaar dit fteunzel der hoop, deze grondflag der fterkte van David was , en van hun allen is, die met Hem Jehovah hunnen God noemen, zo letaamlyk , zo Godvereerend is ook het vertrouwen daarop gebouwd. Ik heb tot ftaving hier van geen uitvoerig betoog nodig. Wordt toch even hier door de Allerhoogfte in alle zyne Deugden recht gewaardeerd, recht geroemd — doet zulk een beftaan zyne liefdekracht in het oog der waereld fchitteren — beantwoordt de Godgewyde Ziel hier door aan hare hoge beftemïiiing — ontdekt dat het onfehatbaar geluk van den Godsvriend, boven den Weereldling—- lokt hetzelve den toegang van Jehovah tot de ziel, en de keure zyner beste zegeningen uit — wakkert het de heer-, lykfte gemoedsdeugden op —• verfchaft het, gelyk tvy ftraks hooren zullen, de zaligfte kalmte. — Wie • kan dan aan het voortreflyke van deze gemoedsgefteidheid van David twyftelen ? Wie onzer is niet - ne-  over i SAM. XXX. vs. &>. 99 nevens my overreed, dat zo zich op den Heere te vedaten , de pligt, de onve;mydelyke pligt; maar ook de eer van een Christen zy? O wierd dit meer van Jehovahs Gunltelingen uit dit oogpunt bcfchouwd! Hoe zou dit den yver aanvuuren, om het ongelovig vrezen, het angstvallig vooruitlopen, met kracht tegen te gaan, om het harte daar tegen,als tegen cenen der gevaarlykfte vyanden, die Jehovah zynen roem, zo wel als de ziel haren vrede ontroven, te doen ftryden. Gelukkige David intusfchen! dus kunnen wy by deze bepeinzing, terwyl wy in de derde plaats, op het heiholle en zalige van dit beftaan onze ogen vestigen, niet nalaten uitteroepen: Gelukkige David! die, in de treurigfte radeloosheid, door genade opgewekt wordt, op uwen Jehovah te zien, en U gerust op HÊa verlaat. Nu, nu waardeert Gy in nadruk uw onfchatbaar voorrecht, nu gevoelt Gy meer, dan in alle andere gemoedsgefteldheden, hoe zalig uw lot zy. Nu neemt het tedere van Jehovahs liefde U geheel in. Nu fchat Gy uw geluk, hoe ontzettend de aakeligfte dood zelf U toegreinze, oneindig hoger, dan dat van eenen Saul, van anderen, dien de weereld toelacht ; maar die Jehovah niet kennen. Welk eene zalige ziclekalmte verkwikt U, nu Gy met God te vrede zyt! hoe kloekmoedig zegeviert Gy nu over uwe weedommen ! Hoe opent zich nu van zeiven de weg tgr uwer verlosfing! cn hoe zeker, hoe fpoedig zult gy het gewaad des lefs voos eenen benaauwtlen geest erlangen! Deze uwe fterkte, in den Jehovah uwen .God, zal H 4 ecu*  ïoq LEERREDE eeuwen lang den Rechtveerdigen ten voorbedde, irt de gewyde jaarboeken, ftaan opgefchreven. Daar op zal de moedeloze gewezen worden, als Hem bang is, de bedrukte, als de magt der Helle zich tegen Hem vereenigt. Ja, deze zal in een uur van uiterfte donkerheid, en Gy, Godvruchtigen! die het zalige van dit beftaan by ondervinding moogt kennen, zegt "er blymoedig Amen op; deze zeg ik, zal in een uur van uiterfte donkerheid, des doods zeiven, de taal van vele Lievelingen des Heeren zyn : Hy die de fterkte van zyn volk is, op wien David gelovig ■wachtede en niet wierd befchaamd, Hy zal ook myn Leidsman zyn en het eens voor my voleinden. 3. Dan welke zyn de heerlyke gemoedsdeugden, die in den Godsvriend zich ontdekken, wanneer het Jlem gegeven wordt, zich op de bovengemelde wys te verfterken in den Heere zynen GooV Welke'waren het, die in David, dus werkzaam uitfchitterden ? Deze overweging zy de inhoud onzer derde befpiegefing, welke het gewigt van onzen text vordert. In David en in allen, die zo met Hem zich verfterken in den Heere hunnen God, woont geheiligde indruk van Jehovahs grootheid, — diepe ootmoed —• beerfchappy over ziedende driften , — grootmoedige iydzaamheid — eindelyk een zalige vrede des gemoeds. Vooreerst. Welk eene geheiligde indruk van Jehovahs grootheid,tekent dit gemoeJsbeftaan van David niet? Hoe levendig zyn Hem Gods oneindige Deugden, het zalige eener verzoende betrekking op Hem, het onfeilbare zyner Toezeggingen voor ogen ? Hoe is, ge-  OVER I SAM. XXX. VS.IÖb. IOI gelyk wy toonden, zyne ziel, terwyl Hy zich in God bemoedigt, ingenomen, geheel,boven alles,ingenomen, met dit denkbeeld: God kan, God wil, God zal my redden; al worden hier toe zelfs oneindige volmaaktheden vereischt, zyne Wysheid zal middelen beramen, zyn Alvermogen allen tegenftand weeren , zyne trouw zynen raad doen beftaan. Deze geheiligde indruk alleen, verheft Hem boven overdrevene bekommeringen, angstvallige beklemdheden, en overwint het zicl-bedwelmend ongeloof in Hem. Nog eens. Welk een diepe ootmoed fclnttert hier in David uit? Ootmoed, die denmensen in regenlieden, midden door de klippen van laatdunkendheid en ongevoeligheid aan de eene , van moedeloosheid en angstvallig vooruitlopen aan de andre zyde veilig doorleidt. Nu bouwt David niet meer, gelyk te voren, in zyne vlucht naar Achis, op eigene wysheid cn magt. Nu is Hy overtuigd, dat geen eindig vermogen Hem heil kunne befchikken; maar Jehovah alleen Hem moete redden. Nu erkent Hy zich alleszins Gods hulpe onwaardig. Niets vindt Hy ter bemoediging in zig zeiven, alles alleen in God; zyne zuchting is: HEER.E uwe redding heb ik verbeurd; maar Gy zyt getrouw, al is uw volk ontrouw : my gefchiede dan na uw woord. Ten derden. Daar de ziel zo in God zich bemoedigt, daar betoomt zy ziedende driften, en overwint de woede van reden overftelpende hartstochten, die zo dikwerf, in klemmende tegenheden, of tot murjnureeren tegen den Heere, of tot werkeloze moedeH 5 loos-  102 LEERREDE loosheid, of totde onbezonnenfre gedragingen aanfporen. David, wel verre van wanhopig ftil te zitten , zig zeiven te vergeten, of in drift ontftoken, aanftonds zyne wrake in het bloed zyner manfehap te koelen, zyn leven zo duur te verkopen als mogelyk is; denkt bedaard aan zyne zalige betrekking, aan zyne diere pligten, bedwingt zyne opkomende hartstochten, pleegt den Heere raad, volgt bedachtzaam, .kloekmoedig zyn geleide, en Haat dus den eenigen weg in, die Hem nog ter redding overig is. Ten vierden. Begeeren wy een toonbeeld van recht dar te en waarlyk grootmoedige lydzaamheid, wenden wy nogmaals ons oog op David. Hier is niets te vinden van die lydzaamheid, by de Heidenen zo zeer geroemd,die in Godonteerende ongevoeligheid en verharding des harten beftaat, tegen de wendingen van een blind en onherroeplyk noodlot. Niets van die zo dikwerf toegejuichde, maar tevens in der daad den mensch zo diep vernederende grootmoedigheid , die H^m in bange weè'n de handen aan zyn eigen leven doet flaan, om verdere jammeren te ontwyken; maar hier ontdekt ons David de heerlykfte preuven dier edele gemoedsgelteldheid, die den mensch met diep bezef van fchuld en verdienfte Gods Hagen doet opmerken, Hem, onder't gevoel derzelve, vernedert, met droefheid en tranen; dan aan de andre zyde .Hem leert zich gewillig den HEERE te onderwerpen, Hem zwegen,- met goedkeuring zelve de roede kusfen, het toekomende aan Hem gerust toevertrouwen , en die ddbr het leed zelve Hem nader tot God brengt. Edele  over i S A M. XXX. vs. 6b. 103 Edele gemoedsgefteldheid! zy maakt de ziele waarlyk groot; maar woont alleen in het hart, door genade geheiligd, als het in radeloosheid zigin God verderkt. Dan gaan tranen en blydfchap, beangdiging en moed gepaard. Hoe treffend leert dit ons texthoofddeel, David wierd zeer bang, David weende zeer; doch David fterkte zich in den Heere zynen God. Eindelyk. In het hart, dat jjeh met David in den HEERE zynen God fterkt, heerscht de zaligfle genweds-vrede, de aanminnigde kalmte, die God onder de lieflyke vertegenwoordiging van enkele liefde en trouw voordek, zelfs in het tuchtigen zyne Vaderhand eerbiedigt, en met ontroerende kingingen* wegens onverzoende fchuhki], onbegaanbaar is. Eene kalmte, die de facteur:':,- i; j^sy-, ..^.s^ftpende zielewonden fchenkt, dis ïitóc^fl|^^ï:jj.^#p;i;^yde^ lyke jammeren verheft cn, in SPWM^^^'incrpendde bezoekingen, in God doet jfti&Ë% Djvid verliest die niet, zelfs by 'net aangrimmen ww den verfchriklykden dood. ■ beurt ;SJ I) boofü bemoedigd op, en doet Hem. i ïyn verderf dreigt, vrolyk juichen: In God zal ik zyn woord pryzen. Hoe heerlyk is dan het deugdenbeeld, dat David hier ontdekt? Dan even deze zelfde verderen het hart van yder Christen, die in Jehovah, zynen God, zich verderkt. Daar het gelove zegeviert, over treurige radeloosheden, daar worden zy ontdekt. Geen oprecht, gegrond vertrouwen op Jehovah, als eenen verzoenden Vader, woont in het hart, daar zy ontbreken. Preuven zyn zy dan, en zo vele kenmerken van het rechtmatige en welgevestigde eener on-  104 LEERREDE onbedrieglyke hope. Zy tekenen het onderfcheid tusfchen dezelve, en dien ydelen waan, die zorgeloze gerustheid en ongerymde ongevoeligheid koestert, en eindelyk het deerlykst zelfsbedrog te weeg brengt. Dit brengt my van zelf tot het D E E^D E D E E 1/ myner leerrede, en wenkt my tot het voordel dier lesfen, die uit het verhandelde voortvloeien. Welk een aantal derzelver levert ons de toeftand en het gemoedsbeftaan van David, dat wy fchetften, niet op? Bepalen wy ons flechts tot het fteunzel zyner hoop, die)betrekking op Jehovah, die de grondflag zyner fterkte was. Hoe volmaakt Jehovah zy, hoe algenoegzaam, hoe wys, hoe getrouw voor zyn volk; nimmer ware zulks een veilige troostgrond voor David geweest, had Hy dit niet mogen geloven: Jehovah is, els de zodanige, de myne. En deze is eene algemeene waarheid: Het onwrikbaar vertrouwen op den Oneindigen moet en kan alleen rusten, op eene verzoende betrekking op Hem. Deelen wy nu voor ons zeiven in dit voorrecht? Is waarlyk Jehovah onze God? Is Hy daarom ook onze veilige fterkte? Gewigtige Vragen! Gy alle gevoelt derzelver aanbelang. Dit toch hebben wy met elkandren gemeen, wy hebben fterkte nodig. Behoeve ik dit U te bewyzen, Bedrukten van Geest 1 wier zielewonden, mogelyk door het gemis van  'o v ft n i S A M. XXX. vs. 6h. 105 van geliefde Bloedverwanten , waardige Ouders, dierbare Echtgenote^, of aanminnige Kinderen, nog niet geheeld zyn? Behoeve ik dit U te bewyzen, Ongelukkigen! die in uwe Perfonen of Huisgezinnen, telkens met de fmertelyklïe ongefteldheden, met betlcndigc tegenfpoeden, of met nypend gebrek worftelt, en [wier ftraffingen alle morgen hervatten ? Behoeve ik dit U te bewyzen, neergebogene Harten! die by het minfte wee, dat U benaauwt, ge* heel overltelpt wordt, altyd moedeloos vreest voor het aanftaande en, door het onbedagtzaam indringen in toekomende onzekerheid, nodeloos uwe finerten daaglyks vervroegt? Dan M. H. al gaat het ons, na het uitwendige, na wensch; al genieten wy alles, wat in het oog der weereld dit leven kan veraangenamen; alle hebben wy echter fterkte nodig. Is toch de Eeuwiglevende niet van natuur onze vyand? Hy, wiens naam Heilig, Heilig, Heilig is, wegens onze zonden, tegen ons vertoornd? Is 'er niet eene wet gefchonden, die eenen ontzettcnden vloek haren overtrederen aankondigt? Roept ons eigen geweten, indien maar niet geheel verdoofd, ons niet meermalen toe: O mensch! gy zyt gewogen, in Gods weegfchaal gewogen, en te ligt bevonden? Is 'er niet eene Eeuwigheid, die met rasfe fchreden nadert? en moeten wy niet alle betuigen: Wy weten den dag van onzen dood niet! Welke is nu onze iterkte tegen dit alles? Zich zei ven, onder alle de jammeren van dit leven,  105 LEERREDE ven, eene by de Heidenen zo zeer geroemde; maar in der daad het menschlyk gevoel verkrachtende ongevoeligheid optedringen; zorgeloosheid te koesteren, omtrent alles, wat in dit leven ons kan treffen; moge nu en dan eensin min grievende onaangenaamheden, die anderen zouden ter nederflaan, het hoofd doen boven houden; wanneer echter het leed klimt, het gewigt van aardfche weedommen meer en meer op een geftapeld, ons van onze dicrbaarfte genietingen berooft, de dood nadert, druischt onze natuur daar tegen aan, en vordert troost. » Dan veelen uwer zoeken dien troost mogelyk in vervrolykende wellusten van dit leven, in afleidende bezigheden, in het gezelfchap van aangename vrienden, in het genot van nog overgeblevene zegeningen, in hun aanzien onder hunne evennaasten, in de bewustheid, dat andre nog zvvarer lyden te verduuren hadden; dan ter goeder trouwe, M. H. zyn die troostbronnen voldoende? oordeelt Gy zelve, zyn die ten allen tyde genoegzaam, tegen ondermaanfche weedommen, die dikwerf zo veele zyn, en nu mogelyk uw deel zyn , of eerlang zullen worden? , In het byzonder is één eenige van die voldoende, tegen dat ontzettend tydftip, waar voor de Natuur ziddert, als het op derven aankomt, als de eeuwigheid voor U daar is ? Immers, zo wy het Evangely eenigzins geloven, zal voor Hem, die geene andere fterkte heeft, dan die wy opgaven, die niets tot zyne vertroosting op een fterfbed vindt, tegen de verlevendiging van zyne fchuld,  ©ver i S A M. XXX. vs. 6K 107 fchuld, van het Godlyke ongenoegen, van zyne ontzettende bedreigingen, dit tydftip en de geduchte overgang in de eeuwigheid, zwanger zyn van wanhoop, en vol van afgryslykheden. Ach mogt dit U volledig overreden, dat in dit leven voor ons, myne medezondaaren F geene fterkte genoeg zy; dan alleen in God, verzoend door den Borg ; dan alleen in eene zalige betrekking op Hem, die den vloek heeft weggenomen, Gods toorn geftild > zyne eisfchen vervuld en leven en zaligheid verworven. Driewerf gelukkig Hy, die in dit voorrecht deelt! Voor Hem zyn aardfche tegenheden, zo wel als zegeningen, hemelfche gunstbewyzen; alle wisfelingen zyner lotgevallen , zo veele beftellingen des Allerhoogften tot zyn heil; berovingen van dierbare genoegens , liefderyke opwekkingen, dat Hy hier flegts een vreemdeling en zyn Vaderland hier boven zy; het verlies van Godvruchtige Vrienden, voorboden van zyne naderende verheerlyking in den Hemel, daar Hy hen eindeloos zal wedervinden. Dit geloof bant de onrust der ziele, de knagingen van het gewisfe, wegens gepleegde zonden, dit herftelt de zaligfte kalmte, dit fluit het angftig vooruitlopen in het toekomende, dit verfchaft eenen Hemel op deze Aarde. En M. H. zo ooit, zo gevoel ik hier al het zalige ' myncr bediening, al het verhevene, al het aanminnige van dien last, dien myn hoge Zender my opleide. Neen, ik betrad deze plaatfe niet, om.het wee » de-  io8 LEERREDE dezer Aarde te vergroten, om wanhoop en moedeloosheid te zaaien in harten, helaas! door veelvuldige jammeren, door de zonde, door het vooruitzicht des doods, mogelyk reeds zo naby, maar al te zeer ongelukkig. Neen! myn last, myn lust is het, U myrte reisgezellen naar de eeuwigheid, in den naam des Verlosfers, die my nu hoort, t ons fpreken:. zondaren, myne ontferming met diep onwaardigen gaat alles te boven , eer moest myn eigen Zoon den vervloekten dood fterven, eer ik het gantfche kroost tan Adam konde verderven. Die zoenprys is nu betaald, dat bloed, dat my met zondaren bevredigde, vergoten. Komt nu , laat u met My verzoenen. Grimmigheid is by My niet voor den wederkeerenden zondaar. Myne Genade, die ik u onder en door deze tekenen ter aanneming voorflel, is voor u, tot en in alles, genoeg; wendet u dan naar My henen, en gy zult ruste vinden. De hoogverhevene dan, die in de Hemelen woont, wien wy beledigd hebben, wacht, wacht in het H. A. op ons, om genadig te zyn. In plaats van rechtmatige wrake te oefenen, en te verderven , lokt Hy ons door de tederfte tafereelen der aanmïnnigfte Genegenheid , biedt ons zynen eigenen Zoon en met Hem Genade hier, en het eeuwig Leven hiernamaals aan; Hy doet het hemelsch Manna rontom ons rege-  over LU K. XV. vs. iS3. 135 geren; Hy zelfs ontzenuwt, doorliet alles overklimmendc zyner Liefde, alle bedenkingen van ongeloof , aardsgezindheid, weereldsliefde ; Hy verzekert ons vooraf, eer wy komen, niet verworpen te zullen worden; Ja Hy betuigt zich te zullen verheugen in onze toenadering tot Hem; Hy wil vaii zyne zyde, en dit ook verklaart ons het overhandigen der tekenen van brood en wyn, in het H. A. uit zynen naam, aan ons gefchied, alles geven, wat wy nodig hebben, om tot Hem te komen, licht, kracht, lust, geloof, vertrouwen. Is 'er dan wel eenige beminnelyke trek in dien braven Vader, wien ons de gelykenis tekende, die niet in veel groter luister het beeld van den hemel, ichen Vader verfiert ? Kon de weemoedige Jongeling, wel iets van den Leidsman zyner jeugd hopen, dat niet met veel meer grond, in veel meer nadruk, voor den heilzoekeriden Nachtmaalganger te wachten zy? Belangryke aanmerking! Niets kan immer meer bevallig, ziel-verkwikkend en bemoedigend bedacht worden, dan het licht, waar in zich de hoge Gastheer, aan zyne heilige Tafel, jegens zondaren ontdekt. En hier uit leide ik een drieledig gevolg af, Voor eerst, het H. J. is geen onverfchillige plegtigheicl, of van weinig belang. Laat hen, die Christus uit zyn Evangelium , en het bloed der Verzoening uit de Leer des N. T. verbannen, het H, A. eene L 2 blote'  136 LEERREDE blote leus van het Christendom noemen, en tot eene eenvoudige verklaring, dat wy de zuivere zedeleer van Christus aannemen, verlagen ; uit het voorgefteld oogpuntt, wordt de heilige Disch byzöhder dierbaar , en van de uitnemendlïe aangelegenheid. Dat doemelingen toch uit de hand van God zelven de vergewisfing van zyne Liefde en Genade mogen genieten, waardoor Hy zelf verklaart, hun Redder, hun God te willen zyn, voor den tyd en voor de eeuwigheid ; kan 'er iets groter en heerlyker voor hun worden uitgedacht? Ten tweeden het H. A. te vieren is geen bezwarende zaak voor eenen Christen. Hoort dit Gy M. H. die zo zeer tegen het A. opziet, zo bedrukt zo bekommerd, daar omtrent verkeert. — Het tafereel dat ik gaf, en van het licht, waar in de hemelfche Vader zich vertoont, en van dat, waar in de Christen befchouwd wordt in het H.A., moet alle die bezwaren vernietigen. Ontdaan zy, gelyk dikwerf by U, uit inzien van zware fchuld, blyvende afkeerigheid, voortduurende ontrouw, klimmende ondankbaarheid, dit alles mag U voor het H- A. niet doen vrezen, dat juist U in zulk een licht vertoont. Zoudt Gy beven voor de Hoogheid van Hem, die U nodigt; voor zyne vlekkeloze Majefteit, voorde gevolgen , als Gy by vernieuwing ontrouw waart; denkt dan: het A. fchetst my in den hogen God den tederften zondaars-vriend, by wien, voor my, in liet aangezicht van J. C., niets verfchriklyks is, die niets  over LUC. XV. vs. 18». 137 niets vordert, dan hetgeen Hy vooraf belooft en , door zyne eigene betuiging, verklaart, ook niet goeds uit eigene kracht van my te wachten. Maar is dit zo, dan is, ten derden, deplegtigheid', vaar toe wy genodigd worden, aller aanminnigst, aller' zaligst. Zy ademt enkele, belangeloze,gadeloze liefde jegens zulke zondaren als wy zyn. — Van onze elende verlost, uit den grootften nood gered, van kinderen der hel tot erfgenamen des Hemels, van flaven des Satans, tot Zonen en Dochteren van Goddelyke Liefde verheven te worden — en dat geheel om niet — daar toe te vernemen dat God zelf ons nodigt — van Hem de tekenen en zegelen van vrye Genade te ontvangen, — van ons zelven daar toe niets medetcbrengen — alles te moeten, te mogen fmeken, en niets te beloven, dan onder afhangen van [zynen invloeden; — Christenen! kunt gy wel iets aanminniger, iets zaliger uitdenken, dan het H. N. uit dit oogpunct befchouwd? C. En dit brengt my nu tot eene derde aanmerking: Is het wederkceren tot den hemelfchen Vader voor ons zo wel de eenige weg ter verlosfing, als het voor den verlorenen Zoon was, tot zynen Vader te gaan; zo is het ook tevens onze pligt cn ons onfchalbaar voorrecht, met betrekking tot het A. zyne woorden de onze te maken, en te zeggen; Ik zal op/laan en tot my' nen Vader gaan. M. W. H. hebben wy allen gezondigd, den dood en het vei derf vei diend, en kunnen wy ons zelven nooit L 3 ver-  138. LEERREDE ' verlosfen, hoe onnagaanbaar verrukkend moest dan dit woord niet in onze oren zyn: God van den Hemel in zynen Zoon verzoend neemt den naam van Vader aan , zyn Evangelium nodigt ons , om by Hem alles om niet te zoeken cn te vinden, en hoe zeer wy het dan verdorven hebben, door Hem gezaligd te worden 1 Gy die nog in uwen zondenftaat gerust voortleeft, vestigt hier op uwe aandacht! Gy hoordet, met welke fombere verwen Gods woord uwen toeftand fchetst. De zoendood zelf van Immanuël veronderftelt en leert, dat 'er geen andere weg ter redding overig zy, dan het bloed des Zoons Gods. Waarom dan , tegen alle kloppingen van het gewisfe aan, U zelven ongevoeligheid opgedrongen ? of onder overtuiging van het fchriklyk einde van uwen weg, voortgeleefd? daar de Hemel zelf voor U wordt opengezet. Welaan om uw zelfs wil, ftaat op Uit uwe ongevoeligheid, grypt den gouden Scepter aan, die U wordt toegereikr. Verblydt U, Gy kunt nog zalig worden, niets fluit U nog van den Hemel uit, als gy het U zelven niet doet. — Maar is dit Evangelium U niet dierbaar, weigert Gy tot Jefus te komen, die U roept, ach! denkt dan om dit woord: die den Zoon ongehoorzaam is zal he\ leven niet zien; maar de toom Gods blyft op hem , een woord, dat zeker vervuld zal worden, want geen Mensch, geen Engel; maar de onveranderlyke God zelf heeft het gefproken. Zyn 'er onder U, die gaarne zalig wierden, de weg  over LUC. XV. vs. 183. 139 weg M. H. ftaat open, God wagt om U genadig te zyn; ja, geloven wy zyn getuigenis , zo is 'er by Hem oneindig meer genegenheid ,om U te verlosfen, dan Gy ooit kunt voeden, om verlost te worden. — Weg dan nu met alle bezwtren van uw ongeloof4 wat zyn zy , wel befchouwd, anders, als zo veele verdenkingen van Gods Waarheid? — Gy gelooft, zonder tot God te naderen, en met-Hem bevredigd tc zyn, kunt Gy niet behouden worden; welaan" dan,volgt den verlorenen Zoon, het zy nu, met verbanning van alle bedenkingen: Ik zal opflaan cn lot mynen Vader gaan, met verzekering dat ik in Hem , by myne terugkeering, oneindig meer grootheid van ontferming zal vinden, dan die verdervende Jongeling by zynen Vader wachtede en belpeurde. Mogt het U gebeuren Godvruchtigen! dit voornemen te vormen, tc bewerkftclligen, vondt Gy door uwen Zoenborg, den toegang tot den Troon des Oneindigen; dien nu telkens te vernieuwen, daar Gy het toch telkens weder verderft, isuwpligt; maar ook uw voortdurend voorrecht, en de eenige weg, om alle wisfelingen des tyds, alle vyandige aanvallen, alle aanvechtingen van een zondig vjeesch, alle herhaalde overylingen tot zonden gelukkig door te worstelen, cn eindelyk zalig te worden. Dit zy dan tevens uwe lust, uwe beftendige keus, om by uwen Vader te blyven, en afgeweken weder tot Hem te keeren. Maar is dit zo, is wedertekeeren tot den hemelL 4 fchen  140 LEERREDE, fchen Vader, het zy by aanvang, het zy by vernieuwing, onzer aller pligt, en de eenigc weg voor ons tot ontkoming; Laat het dan nu ook,, met betrekking tot het H. A. onze taal zyn: ik zal opflaan en tot mynen Vader gaan*. Ontdekt zich toch, gelyk wy toonden, de hoge God aldaar in het onnagaanbaar tedere zyner Liefde, nodigt Hy ons daar als zondaren , tot een eeuwig heil ; dat wy dan door onbedagtzaam verzuim dier heilige Inflelling, ons niet bezondigen! Zal de hoge God nodigen, en zullen wy weigeren? Zal Hy wyzen op het bloed van zynen Zoon, en zullen wy dat verönagtzamen? Zal Hy zyne knegten gelasten, de zegelen zyner Genade te overhandigen, en zullen wy die van de hand wyzen? welke gevolgen zal dit hebben? Ach dat niemand, dien het om zalig worden te doen is, deze aanmerkingen hore, en te rug blyve. Dat het uitnemend licht, waar in zich de hoge God aan zyn Liefdemaal ontdekt,. ons bekore, om opteftaan , derwaarts tot Hem te gaan en , met den verdervenden Jongeling, Hem fchuld te belyden en Genade te fmeken. Denkt iemand: mag ik dat weldoen? myn fchuld is zo groot. — Maar worden daar niet zondaren juist als zodanigen geroepen , kan onze onwaardigheid zo groot zyn, dat vrye Genade gevestigd op het bloed des Zoons Gods , ons miet ten voorwerpe hebben kan? Dan Gy denkt mogelyk: wat geeft my recht, wat yryheid daartoe? De nodiging zelve, de belle:  oVEii LU C. XV. vs. i8«. i4i 'kornet el et van dit brood, drinkt van dezen drinkèeker, het bevel , doet dit tot myner gedachtenis. Geene andere grond kunt Gy vinden, moogt Gy begeeren, en wie is 'eronder ons tot wien dieroepftemniet gefchiedt? ach wicrd zy dan blymoedig, heilbegeerig, dankbaar van ons allen ingewilligd 1 achmogt van de gamfche Gemeente by het naderend Avondmaal gezegd worden: ziet daar; deze ftaat op, gaat tot den hemelfchen Vader, en vindt in het wederkeeren tot Hem,* ook aan het H. N., zaligheid. D. Dan is het echter niet onverfchillig, hoe wy tot den heiligen Disch toetreden , zo wege deze vierde aanmerking op ons hart: Zullen wy hoop voeden mogen op zaligheid, by het gebruik der gewy.de Bondzegelen, zo moet onze toenadering gepaard zyn met die gemoedswerkzaamheid, die den verlorenen Zoon bezielde. Zullen wy regt ten A. gaan M. H.! bezef van fchuld, verlangen naar verlosfing in Christus van zonde.-fchuld en fmet, en een ootmoedig verlaten van ons zelven op de beloften des Evangeliums, moet in ons gevonden worden. Vooreerst wy moeten tot het H. N. naderen, met ootmoedig bezef van onze fchuld, onwaardigheid en jammerlyke eknde. Kennen wy eenigzins ons zelven, dan moet het by ons zyn : wat zyn wy diep verdorven, hoe zeer melaatsen van het hoofd tot de voeten! Maar nodigt L 5 het  142 LEERREDE het H. A. juist zulken, komen wy dan derwaards, met gevoel onzer Hechtheid, metbelydenis van fchuld, met erkentenis van onze ledigheid. Ook dit betreft U, Menfchen! die zo veel met U zelven op hebt, U beroemt, als niet fchuldig aan grove overtredingen, als Godsdienftig, deugdzaam, en op dien grond zoekt te- naderen. Waarly.k dus naderende , kan de Heer in U geen welgevallen hebben, daar Hy U als zondaren, en zodanige zyt Gy in zyne ogen, als diep onwaardigen, roept. O dat dan die hoogmoedige kroon valle voor het Lam, en Jehovah zelf U vernedere! Dan hoort dit, Verflagenen! tot uwen troost; getuigt uw gewisfe : ik heb tegen alle Gods geboden gezondigd, geene derzelver gehouden, ik ben nog /leeds tot alle boosheid geneigd^ dit verootmoedige U voor den Heere, juist dit, doe U als 11 egten naderen; maar neme uwe vrymoedigheid niet weg. Gy kunt voor Genade niet te flegt zyn; dus ook niet te flegt, om de tekenen derzelver te ontvangen, daar het uwe lust is 'er van verlost te worden. — Dan 'hier treurt uwe Ziel en zegt: ware ik maar recht ootmoedig! Maar wie bepaalde ooit de trap, de maat, de hevigheid, uwer verootmoediging? Die zucht zelve, om meer met ootmoed bekleed te worden, gepaard met dien heiligen afkeer van de zonde , die wensch om door Jefus 'er van verlost te worden, verbant reeds den hoogmoed, en wilt Gy daar in nu toe-  over LUC. XV. vs. i8». 143 toenemen, welaan bepeinst wat het H. A. U nu zal verklaren, ziet op eenen ftervenden Jefus, het vervloekte van zynen dood, deszelfs noodzaaklykheid, zoude ooit een zondaar behouden worden, en leert 'er uit, wat zonde zy, en wie Gy zyt, en het kan niet anders , of deze befchouwing afhanglyk van Gods invloeden voortgezet, zal uwen ootmoed doen groeien. Verblydt-U intusfehen, dat de maat en trap van uwen ootmoed , geene grond m%r vrymoedigheid in het naderen zy; maar alleen het bevel, de roepftem van den hogen God, en dit ontdekke U het ongerymde dier redeneering, die helaas zo dikwerf plaatsheeft: had ik meer ootmoed, ik zoude daarom meer vrymoedigheid vinden, om aantezitten aan den H. Disch. Ootmoedig moeten wy tot onzen hemelfchen Vader naderen, Godvruchtigen! dit blyve in uwe gedachten. Denkt toch wie zyt Gy in u zelven? wie waart Gy zedert het laatfte A.? Hoe veel ontrouw, afzwerven , verdenken van den Heere, hoe veel toegeven aan de zonde bezwalkte U weder zedert dien tyd? En zyt Gy voor vele zonden bewaard, wie moet 'er dc eer van hebben ?Gy? of de Heere Jefus? Hoe veel ftof van verootmoeding is 'er dan voor U! Peinst 'er veel op, en komt met dezelve tot het H. A.,lcgt die daar aan den voet van het kruisneder, en laat het inzien in uwe fchuld U doen betuigen met den verlorenen Zoon: ik zal opflaan cn tot mynen Va. der gaan, en zeggen, Vader ik heb gezondigd tegen U, ontferm U myner. Trou-  144 LEERREDE Trouwens, en ook dit wordt van ons gevederd, zullen wy op eene rechte wys ten Avondmaal gaan , zo moei verlangen naar redding om bezielen. Verzegelt toch het H. A. al wat het Evangelium ons toezegt, zullen wy daar vernieuwde verzekering ontvangen, dat God, als wy tot Hem komen , ons niet zal verftoten, dat dan de Hemel, die ook daar wordt opengezet, ons bekorc! Zalig te kunnen*worden, wat heeft dat niet in? dit dan ontvlamme al ons verlangen! Dat het inzien in de fchatten die ons daar ter aanneming zullen worden voorgefteld, ons hart opwekke, om niet te rusten, voor wy Jefus Vinden , en hier toe nu ons oog ernftig gewend worde tot de zalige vruchten van Inrranucls zoenoffer, en de betuigingen, die Hy aan zyn A. tot ons zal uitboezemen. Wyken verre wyken moet dan nu al dat onverfchillige,dat harteloze, dat U zo treurig beklemt, gerust Zondaar! zult Gy anders in uwe toenadering op eenen zegen kunnen hopen. Maar verre wyken moeten tevens by deze be. fchouwing , alle uwe bekommerende zwarigheden, heilzoekende Zielen! Alle dingen zyn toch voor U gereed. De Meester roept U, om alles, waar naar uwe ziele hygt, uit zyne handen te ontvangen, Hy beveelt U, zyne liefde U ten nutte te maken. Gy hebt zyn woord: die tot My komt, ik zal hem geenszins uitwerpen. En Gy, die by ervaring weet, wat het in hebbe, God  over LUC. XV. vs. i8\ 145 God te vinden, naby Hem te zyn, U vooral zy vorige genieting!, en vernieuwde toezegging tot een fpoorflag, om het harte heilbegeerig naar boven te heffen, en uwen Verlosferte zoeken, onder de tekenen zyner ftervende Liefde! — Wat is 'er toch dat U ontbreekt, en hoe veel ontbreekt 'er niet fteeds nog aan U, wat is 'er, zeg ik, dat U ontbreekt, dat uw hemelfche Vader U niet toezegt aan het Avondmaal? Daar, daar wordt licht in duisternis, veiligheid tegen gevaren, kracht in zwakheid, de Geest tegen alle overblyffelen der verdorvenheid , verlosfihg tegen alle banden, in de gemeinfehap van uwen Heiland, toegezegd. Begeert Gy meer los van de aarde, meer Hemelsgezind te zyn, verlangt Gy troost in weedommen, fterkte tegen moedeloosheden, raad in verlegenheid; zyt Gy duister voor U zelven, gaat het U na de ziel niet als te voren, kwynen uwe geestlyke werkzaamheden , hebt Gy nieuwe opbeuringen nodig, om als alles U begeeft, in God gerust te zyn, welaan, verblydt U, dat alles belooft U een gaarn vergevend God aan zyne Tafel. Dit denkbeeld verbanne nu alle rustftorende bezwaren , die het harte afleiden en nederdrukken. Komt aan het Avondmaal, vol begeerte , vol verlangen naar dat alles, wat Gy nodig hebt. Dan zegt mogelyk'iemand : ja veel hei ik nodig, veel daar te vragen, veel te verlangen; maar heb ik grond voor my zelven , daar op eenen zegen te hopen ? Dit  i46 LEERREDE Dit kielt my tot het derde vereischte, dat de Heer by de toenadering tot zynen Disch vordert, gelovig vertrouwen namentlyk. Den verlorenen Zoon bezielde dat, toen Hy tot zynen Vader wederkeerde , dit vertrouwen deed Hem, boven alle bezwaren, die wy opgaven, verheven , zich tot Hem wenden. — Gy nu M. H. die Genade voor U zelven zoekt, moogt Gy van den hemelfchen Vader, die zich aan zyn heilige Tafel in zulk een aanminnig licht ontdekt,- voor U wel andere, min gunftige gedachten voeden, als die losbandige Jongeling van zynen Vader koesterde? Of zal Jehovah grimmigheid voor U zyn ? daar het aanbod van brood en wyn,U zyne tederfte Liefde vermeldt, en alles Hem als Vader tekent. Wel aan dan ftelt zyne beloften zelve tot den grondflag uwer hope, pleit daarop , en zegt, voor dat, en terwyl gy aanzit: Heer! ik kan, ik wil, ik zal u niet loslaten, voor dat my gefchiede na uw woord. Zegt intusfehen uw ongelovig hart: de verloren Zoon had eene natuurlyke betrekking op zynen Fader , en konde daarom van zyne liefde'alles wachten; maar hoe kan ik my met eene kindcriyke betrekking op den hemelfchen Vader vleien? Immers als God dien naam over U wil aannemen; als Hy zelf, U toeroept: Ik wil uw Vader zyn; als Hy U verzekert:Ik zal het zyn, zo gy het flegtsbegeert; a's Hy die belofte door de tekenen van brood en wyn aan U verzegelt; wat kunt Gy dan meer van zy- •  over LUC. XV. vs. r8*. 14? Zyne zyde tot uwe gerustftelling begcercn ? wat hebt Gy dan niet veel boven den verlorenen Zoon voor uit? daar de beloften van een onveranderlyk getrouw God voor uwe toenadering gaan, en Gy de verzekering hebt, wat God voor U wil zyn, eer Gy nog tot Hem komt. O wordt dan eindelyk het verdenken van den Heere moede! Verlaat U op zyn woord. Denkt, zo eens de verloren Zoon, om eene diergelyke bedenking, als zo dikwerf in U opkomt: myn Vader zal my niet aanzien: niet gekomen, maar te rug gebleven ware; wat zou het zynen Va'der tot fmert, en Hem tot oijhcrftelbaar verderf geweest zyn ? Zo zullen ook zulke ongelovige bezwaren, zo zy in U blyven heerfchen, uwen hemelfchen Vader tot oneer zyn, zyne tederheid grieven , en U troosteloos doen omzwerven. Komt dan, breekt door alle bedenkingen door, gaat op het woord van den hemelfchen Gastheer aan, en zegt by U zelven: bergen kunnen wyken; maar geene toezeggingen des Allerhoogften immer onvervuld blyven. E. ïk befluite met deze vyfde aanmerking: met die gemoeds-gefleldheid, die wy aanprezen, naderende, zal het vieren van het heilig Feest ons zedigheid wezen. Hier mogen wy ons beroepen op de Xïoddelyke toezeggingen, op den aart der heilige Bondtekenen; op de blyde ervaring van zó vele. Godvruchtigen, als  148 LEERREDE over LUC. XV. vs. i8*. als aan den heiligen Disch Jefus vonden , en van daar wederkeerende vrolyk konden uitgalmen : wy hebben den Heere gezien. Onfchatbaar voorrecht! bet zy op morgen ook het onze! De Heere gebiede hier toe zyn licht, zyne heiligende invloeelen ! fïelle het gefprokene ten dien einde voor ons tot vvezenlyk heil, en vereenige ons te zamen, voor en by ons toetreden tot s'Heilauds Liefdemaal, in deze hartelyke bede: ■ Getrouwe Melchizedek! fla, Sla op ofïs neer uwe oogen, Zie Abram$ kroost, dat om genat* Ligt voor U neergeboogen : Wy brengen ü den buit geheel, Ons zelven tot uw eeuwig deel, Ei kom ons gunstig tegen, Wy zyn, o Heer' van 't fin den moe. Geef brood en wyn, en voeg 'er toe Uw ryken Priesterzegen AMEN. (*) Voets Gezangen, D. I. bi. 277.  GODS VRYMAGTIG OPPERGEBIED over de WATERVLOEDEN, o r LEERREDE, over PSALM -XXIX. vs. io». door SAMÜEL JOANNES van de WYNPEPvSSE * A. L. M. Phih Doel. Uitgefproken, te Amdeldam in de Amftel-Kerk> den 6 Febr. 1791. te AlvISTELDAM, et HENDRIK DIEDERIKS, in deKalverftraat* tusfehen de Gapers- en Duifjeslteegen, e ,n HENDRIK LARDE, in de Nes, by den Vygendam. mdccxcix. f MINISTERIE VAN PREDIKANTEN N.H. GENl. [ , AMSTERDAM.  Kerkelyk goedgekeurd*  GODS VRYMAGTIG OPPERGEBIED WATERVLOEDEN, L E E R R E D E- Be HEERE heeft gefetch over den Watevvhet. De loeiende onweersbuijen, die ons gedurende dit winter-faifoen beliendig ontrusteden, telkens, by vernieuwing, vernielende overftromingen, akelige fchip- en dykbreukcn, en grievende jammeren voor ons Vaderland in bet gemeen, en voor velen onzer Landsgenoten in bet byzonder, deden vrezen, en vrezen niet alleen, maar in vele opzichten ondervinden; terwyl zy uit heure kerkers als uitgebroken, zo velen onzer medemenfchen in de gewesten der eeuwigheid overvoerden , zo vele verderflyke flagen aan den kwynenden koophandel toebrachten, M ert OVER DE O F OVER PSALM XXIX. vs. io'.  ï5o LEERREDE en vooral, binnen weinige dagen, de zwaarwegende golven, tot zulk eene geduchte hoogte, tegen onze dyken, over verfcheidenen onzer ftraten, tot binnen zo vele woningen deden opftygen, gaven my aanleiding tot de bepeinzing en ontwikkeling der voorgelezene woorden. De aart der zake verdedigt hare gepastheid ten dezen ftond. (*) Nooit toch worden wy met meer nadruk tot verootmoediging, vreze Gods, en verhèerlyking van dien Naam, die hoog en heerlyk is, geroepen, dan , wanneer de oordeelen des Allerhoogften een volk en land drukken, of op de ontroerendfte wys bedreigen. Nimmer kan een Leeraar meer hope voeden, geopende harten by zyne Gemeinte aantetreffen , om haar tot eerbiediging van , ontzag voor, en vertrouwen op Jehovahs Oppermagt aantefpooren, dan wanneer de herinnering nog levendig is van een dringend gevaar, waar in geheele fteden en landen zig bevonden, een gevaar, dat hen zekér zou verflonden hebben, zo de Hoge de Heerlyke den dreigenden Engel des verderfs niet hadde toegeroepen: Tot hier toe en niet verder. Mogt Deze Leerrede is uitgefproken den fesden Febr» 1791. weinige dagen, na dat een felle ftorm de wateren geweldig gegeesfeld, fchrikkelyk opgejaagd, en door dezelven het gedeelte der Stad, buiten de waterkeeringen gelegen , overftroomd, en verdere verwoefting gedreigd had , die gevolgd zyn zoude, zo de Heere denzelven niet geftild hadde.  over. PSALM XXIX. vs. io». 151 Mogt dan nu ook myn voorftel tot die gewigtige eindens dienstbaar gemaakt worden ! God zelve pare hier toe met het zelve zynen zegen! Etrtt zal ik dc gewigtige waarheids in mynen text gemeld, fchetfen; Vervolgens dezelve wettigen; Eindelyk den invloed, dien zy op ons hart maken moet, ontvouwen. Deze zullen de drie hoofddeelen dezer Leerrede zyn< EERSTE DEEL. Breedvoerig my uittelaten over het Lied, waar uit Onze Textwoorden ontleend zyn , en dat, volgens deszelfs opfchrift, David ten maker heeft, duldt myn tegenwoordig oogmerk niet. Dit eene zy thans genoeg. De voornaamfte Uitleggeren vatten alle byzondereuitdrukkingen hier voorkomende, in den bepaaldHen zin, op, als behelzende eene verhevene bef'chryving van een loeiend onweder in Palïeflïna, met alle deszelfs fchrikbarende om Handigheden en gevolgen. Anderen in tegendeel vinden hier een aantal zinnebeelden, ontleend van de ontzag werkende bedreigingen en uitwerkfelen des donders, die tot hogere dingen opleiden. Kiest men het eerfte ; dan wekt de Dichter hier ter verheerlyking van Jehovah op, uit befchouwfng van de krakende donderdagen, fchitterer.de blixemM 2 ftra-  15a LEERREDE ftralen, en verdervende watervloeden, die geduchte tekenen zyner Hoogheid en Heerlykheid op dit Benedenrand, Kiest men het laatfte; dan zyn die tekenen flegts zinnebeelden van geduchte bezoekingen en oordeelen, door welke Jehovah de vyanden zyns volks, ten tyde van David, verfchrikt, verdreven en t'ondergebragt had, en verder zou verwoeden, ten blyke, dat Hy alleen God was, wien de hulde van gantsch Israël geheel toekwam. Dan, fchoon wy de eerfte opvatting verre de voorkeur geven, behoeft hare verdediging ons thans niet optehoudert. Trouwens, al kwame de laatfte het naast aan de waarheid, zo zyn echter alle zinnebeeldige uitdrukkingen gegrond op, en ontleend van die ontzettende toiieelen , die de Heere meermaalen door middel van geduchte onweders daarftelde; zy veronderftellen dus het beftaan derzelver. Deze ontzettende toneelen nu worden in dit Lied, een meesterftuk van ware verhevenheid, met onnavolgbare kleuren afgemaald, zo als zy mogelyk onlangs, even voor het zelve wierd opgefteld, plaats hadden; althans, zo als zy in Palseftina zich meermalen ontdekten, wanneer aldaar uit het Westen, over de middellandfche zee, donkere onweerswolken opftygen, die biixemen uitfchieten, wier gekraak zich eerst van verre doet horen , (ys. 3.) dan die vervolgens nader komen , zonder nog nadeel te berokkenen, (vs. 4.) tot dezelven zich met al heur geweld ontlasten op den Libanon, en van daar voort-  over PSALM XXIX. vs. 10». 153 voorttrekkende naar de arabifche Woeftyn, alles doen t'zidderen, (vs. 8 en 9.) tervvyl tevens zware plasregenen, wolkbreuken en overftromingen de laatfte, maar dikwerf geene der geringde uitwerkfelen derzelver zyn. (*). Dit verfpreidt reeds licht over onze Text-woorden, tot nader verftand van welken de beantwoording dezer drie vragen zal voldoen: I. Wat moeten wy door dezen watervloed verftaan ? II. Wat zegt het, de HEERE heeft gezeten , of zit over denzelvcn ? III. Waar toe eindelyk vermeldt de Dichter deze waarheid ? I. Wat moeten wy door dezen watervloed verftaan ? Grote Uitleggeren denken hier om den Zondvloed ten tyde van Noach, die de ganfche eerfte Weereld, op het huisgezin van den met God wandelenden Noach na, cn wat, nevens Hem, zich in de Ark bevond, verdierf, hier bygebragt tot eene proeve van Gods vrymagtig bellier over alle overftromingen, en de veiligheid van Israël onder de hoede des Heeren. Eenvoudiger komt het ons voor, hier bepaald te denken om die overftroming, die dat omzettend onweder vergezelde en achtervolgde, dat den Dichter de naaste aanleiding gaf tot het dichten (*) Men vergelyke de fchone verhandelingen der Hoogleeraaren Muntinghe en van der Palm , over dit uitmuntend (haarlied, en de Schryvers door hen aangehaald. M 3  ,54, LEE Pv REDE ten van dezen Pfalm,het zy dezelve alleen door overvloedige plasregenen en wolkbreuken, het zy tevens door vernielende waterhoofen, op de kusten van Syriè'n en Palaeftina zeer menigvuldig, (*) of door het geweld der ftormen uit hunne kerkers als losgebarften, en ten tyde van een geducht onweder niet zeldzaam, veroorzaakt waren. Dan, daar dit Lied nietflegts diende ter herinnering eener gebeurenis éénmaal voorgevallen ; daar het wierd ingericht té* opwekking dier Godvereerende werkzaamheden, die het hart van Israël moeiten vervullen , dan vooral Wanneer en zo dikwerf Jehovahs donderen zich lieten horen, wyl Pakeftina meermalen getuige was van zulke verbazende toneelen; kan niets ons hinderen, de woorden van onzen Text in een meer algemeen licht te befchouwen-, en het geen hier in het enkelvoud gemeld wordt, in het meervoud optevatten, op deze wys, de HEERE is gezeten over de watervloeden, hoedanige dan ook, en waar door ook gewekt. II. Welk een verheven denkbeeld nu geeft deze betuiging, in een meer algemeen licht befchouwd, niet op: de HEERE is gezeten, of, gelyk het ook kan vertaald worden, de HE ERE zit over de Watervloeden ! Ontwikkelen wy hetzelve wat nader. Het zinnebeeld is ontleend van de gewone geftal- te , (*) Van dezen, en derzelver uitwerkfelen in Palseftiua, kan men nalezen Shaiv, Reizen, D. II. bi. 86. en Faber, Waarn. over het Oosten, D. HL bL 216. en volg.  over PSALM XXIX. vs. 10». 155 te en houding der oosterfche Vorflen en Richteren, wanneer zy hunne hoge bedieningen waarnamen, wetten gaven , of vonnisfen uitfpraken , by welke gelegenheid Zy op hunne Tronen of Eereftoelen zich neder zetteden. Van hier, dat het zitten derzelver doorgaans, in de gewyde bladeren, regeeren of vonnisfen aanduide. Denkt flegts met my om het gezegde van den Dichter, Pf. 47: 10. God regecri over de Heidenen, God fit op den Troon zyner heilig. Md, en vergelykt Pf. 9: 5—9, Joel 3: 12. En dat ook dit hier bedoeld worde, leert het vervolg onzer Text-woorden genoegzaam, daar dit zitten nader omfchreven wordt, de HEERE fit Koning in eeuwigheid. Nu gevoelt gy reeds den nadruk dezer omfchryving. Zy komt hier op uit: de HEERE befchikt de watervloeden ah Koning, ah Richter. Wat heeft dat nu niet al in? Voor eerst. Alle verwoeftende overftromingen, het zy door overftelpende plasregenen , geduchte wolkbreuken of door geweldige verheffingen der Rivieren en zilte wateren verwekt, zyn in de hand desHeeren, als Koning, over dezelven. Hy fpreekt, en de wateren verheffen zich. Hy geeft éénen wenk , en de geweldige Aromen , waar door dan ook verwekt, overfirorten de Aarde, Hy, Hy alleen bepaalt tevens derzelver hoogte, beperkt derzelver geweld, langdurigheid en uitwerkfelen. Hy beftiert de verwoeftingen, die zy snoeten veroorzaken. In tegendeel, als het Hem beM 4 haagt,  156 LEERREDE haagt, roept Hy van zynen hogen Zetel dezelven toe: tot hier toe en niet verder , of bindt dezelven binnen gewone perken. Wat'er ook gebeure; de watervloeden zyn zyne dienaars, en volbrengen zynen raad tot hoge en wyze eindens, het zy zy worden bedwongen, het zy zy door de ftormen aangezweept over al fchrik en ontroering bedreigen, zonder die nog te verwekken, het zy zy dadelyk dezelven te weeg brengen. Zonder zynen ..wil, tegen zyn bevel, heeft in dezen niets plaats; maar ook niemand kan in dezen zyne Hand afkeeren. Ten tweeden. Jehovah zit over die watervloeden als Richter. Zy zyn in zyne hand geduchte middelen, om volken te tuchtigen, te verarmen, geheel of gedeeltelyk, wegens hunne misdaden, te verderven. Of Hy doet dezelven in tegendeel door zyne beftiering, weerhouding, inbinding dienen ter beveiliging, verdediging en heil van een Volk, dat Hy bemint, waar aan Hy weldadigheid wil bewyzen. Hoe weinig ook dikwerf de mensch by de beklemmende vrees voor of dadelyke ondervinding van dezelven tot Jehovah wordt opgeleid, God echter is niet flegts de eerfte oorzaak derzelver, zo dat de naaste aanleiding tot dezelven onmiddelyk door Hem beftierd worde; maar zyne hand tuchtigt 'er geheele volken regtveerdig door, en heure verfchriklyke uitwerkfelen zyn zyne Oordeelen en blyken van zyn heilig Ongenoegen. Verfpreiden zy dan, immer wee en elende, zy lee- ren  OVER PSALM XXIX. vs. ioa. 157 ren den inwoner der Wcereld beven voor de GramIchap des Oneindigen en dringen tot verootmoediging. Worden zy in tegendeel binnen heure perken bedwongen, of, tot eene verbazende hoogte opgedreven, verhinderd de fchrikbarendfte verwoestingen aanterichten, zo eerbiedige het menschdom de Godlyke Goedheid en verheerlyke zyne Weldadigheid! III. Hoe het ook zy, het Godgewyd hart geve den Heere flerkte en eer. Dien, die altyd, die alleen zit over de watervloeden. Het eerbiedige in dezen Jehovah's-Majesteit! Het wagte zich Hem te beledigen ! Het verootmoedige zich, wegens vele te kort komingen voor Hein ! Het (la yverig na zyne zaligende gemeinfchap! Het beveele alle zyne beJangens aan Hem ! Het vertrouwe gemoedigd op zyne hoede! Het openbare deze gemoedswerkzaamheden in allé woorden en verrichtingen! Het wekke dezelve in anderen op, en vuure die blymoe» dig aan! En dit is juist het doeleinde des Dichters in het vermelden dezer waarheid: de HEERE is gezeten over de Watervloeden, om namentlyk kracht by te zetten aan dien treffenden aanhef, dien wy vinden in het begin van dit gevvyd gezang. TWEEDE D E E E. Maar is dit nu zo? Is het waarachtig, dat Jehovah zo, niet flegts over dien watervloed zat, die den Dichter aanleiding gaf tot dit Lied; maar tevens M 5 over  ïd3 LEERREDE over alle watervloeden, die het loeiend onweder in Paljeflina volgden, ja over alle overftromingen, die ooit op Aarde plaats hadden ? Welaan vergunt my deze waarheid, in de tweede plaats, met eenige, zo ik meene, volledig voldoen^ de preuven, te bevestigen. De vertegenwoordiging der hoge Godheid zelve, — de verlevendiging van gewyde gefchiedenisfen — het raadpïeegen van bepaalde betuigingen der H. S, — en de lotgevallen van ons dierbaar Vaderland zelve, zullen die opleveren. I. Wie kan aan deze Waarheid: Johovah zit als Koning cn Richter over de Watervloeden, twyfelen, die zich, uit de befchouwing van al het Ondermaanfche, overtuigd vindt van Gods hoog en vrymagtig beltier over de gantfche Aarde; een bellier, dat al* gemeen, onbeperkt, over alles gaande, vooral die geduchte voorvallen moet regelen en tot zyne hoge eindens dienstbaar maken, die zo menigwcrf de volken ontroerden, en zwanger gaande van afgryslykheden , of nog by tyds wederhouden wierden , of dadelyk weeiige landsdouwen in fchuimende waterpoelen verkeerden, en geheele lieden en vlekken inzwolgen ? Zal Gods hoge Vrymagt de geringfle lotgevallen der nietiglle fchepfelen befchikken, zal Jehovah het zyn, die de hairen des hoofds zelve telt, en voor de jonge raven zorgt, als zy tot Hem roepen; en zal zyne Hand niet worden geëerbiedigd, wanneer het ftatelyk gewelf der lucht waggelt in het midden der vliegende wolken, wanneer hare gonzende benden  over PSALM XXIX, vs. io*. 159 den zich tot den aanval gereed maken, om met ontzettende woede overal wee te dreigen, wanneer de wateren der zee uit hun ruim bed opgeheven, of de verbolgene rivieren door vreeslykc bewegingen opgezwollen , fchuimen over de rotfen, de hoge klippen geesfelen, de ftevigfte dyken doen wyken, de magtigfte Steden overftelpcn, en het gantiche Land tot een toneel van jammeren ftellen ? Of wanneer in tegendeel de huilende ftormen in een ogenblik zwygen, de wateren, op het punt van alles te verzwelgen, recht tydig nederdalen, naar hunne oevers terug kceren, en het gevreesde wee wordt afgewend? Ja, M. H., alles leert in zulke gevallen God vrezen , de winden en wateren hangen onmiddelyk van Hem af, die, als het Hem behaagt, de Itormwinden doet flapen, in hunne kerkers als opfluit, de wateren zagtkens doet vloeien; of anders de deuren hunner gevangenis openrukt, en ze voort doet vliegen met een onweerftaanbaar geweld, dat doorgemaakten tegenftand te verbolgener, alle vereenigde pogingen van het menschdom verydelt. En in dezen is - het beftier des Allerhoogften altyd gekenmerkt door Rechtvaardigheid en Heiligheid, en tevens door Trouw jegens zyne gunftelingen; dient dus zo wel ter beloning van den Godsvriend, als tot ftraf van den zondaar. 't Is waar, eene zich noemende verlichte Wysbegeerte ontkent het aanzyn van eigenlyk gezegde ftraffen des Allerhoogften, fielt in God enkel natuurlyk goed als hoofddoel, befchouwt in de rampen van  i6q leerrede van dit ondermaanfclie, niets dan natuurlyke gevolgen der natuurwetten, en weigert in dezelven eene zedelyke betrekking tot zonde te erkennen ; maar wordt de Heere door zyne eigene zelfsliefde tot verr foejing en ftraf der zonde gedrongen, heeft die, fchoon in, volle nadruk eerst namaals zullende ondervonden worden,, reeds hier plaats; wat kan ons dan terug houden, daar, het geen wy den loop der natuur noemen, niets anders is, dan het ftandvastig bellier der Voorzienigheid, ook in de vernielende watervloeden de onbetwistbare blyken van Gods ilrafoefenende Rechtvaardigheid, volkeren om der zonden wil toegezonden, te erkennen, in tegendeel in het inteugelen derzelver zyne Langmoedigheid en Weldadigheid te eerbiedigen? II. Dan , alie bedenking tegen deze verdedigde waarheid, dat Jehovah niet flegts als Koning, maar ook als Rechter zit over de Watervloeden, zal vervallen, zo wy onze aandacht vestigen op de gewyde gefchiedenisfen. Zien wy terug op dien gedtichtften, dien verderfJykften aller watervloeden, die ten tyde van Noach de Aarde bedekte, ter verdelging van de gantfche eerfte Weereld wegens hare op een geftapelde gruwelen , die de ongefchondene Heiligheid langer weigerde te dulden; eenen watervloed, dien het gewyde woord der Openbaring aan God alleen, als Richter en Koning, toekent; dezelve zet het zegel der waarheid op het getuigenis van'onzen text. Ja deed niet meer' dan eens Jehovah de wateren dienstbaar zyn tot beveiliging van zyn Volk, terwyl  over PSALM XXIX. vs. ioa. \k Hermon, Sion en Senir , zich ten oosten van Canaan vertonende. Beide deze bergen nu worden hier gefchetst, als huppelende, als een kalf, als een jong eenhoorn. Over ■het woord, door de onzen door eenhoorn vertaald, zyn het taalkundigen niet eens ; zommigen verftaan er door, geitenhokken, anderen rhenocerosfen, anderen wilde fticren , of buffelosfen , welke laatfte opvatting boven de overigen voorkeur fchynt te verdienen (*). Zo gaat dan de Dichter voort in zyn tafereel, en maalt het onweder af, zo als het even te voren uit zee opgekomen, nu ten noorden van Palreftina zyn geweld uitoefent. Reeds, deze is zyne meening, ontlasten zich zware donderbuijen op den Libanon, de donder rolt vreeslyker over deszelfs kruin. De grond dreunt, het gebergte beeft van den loeijenden weergalm ; de ftille tusfehenpozingen des donders worden weldra door nieu- (*) Zie de aanmerkingen van de Hooggel. A. Schultens, en H. A. Schultens, beiden in hunne aantekeningen over job XXXIX; 12. O*  l83 LEERREDE nieuwe en hardere ddnderflagen vervangen. De Libanon en Sirion fpringen op als kalveren, als jonge .wilde flieren , zy fpringen op, als verfehrikt voor de tekenen van Jehovahs Majesteit, terwyl de vrees-Jykfte blikferafchichten, uit de zwarte donderwolken uitgefchoten , zich in het rond verfpreidende, het geheele gebergte enkele gloed doen worden, en de hoogfte bomen treffende, de cederen van een fplyren, verbryzelen, en hier en daar met taken wortel uitroeijen. ; Dan nog is het onweder niet op het hoogst geklommen , het groeit nog aan , en , terwyl de drei-> gende wolken oostwaards optrekken, ontlaadt het zich in alle zyne woede op de arabifche woesiynen , op welke al het vuur des Hemels als losbrandt, volgens vs. 8 en 9. De Jlcmme des H E EREN doet de wocstyne beeven ; de HEERE doet de wocstyne Kades beeven. De ftemme des HEEREN doet de hinden jongen werf en, en ontbloot de wouden. Deze uitdrukkingen zyn wederom allerschoonst. Ter toelichting derzelver merken wy aan, met een enkel ivoord , dat de Dichter, met alleai in het gemeen van de woestyne fprekende; maar die van Kades bepaald noemende, zonder twyfel het oog hebbe op de arabifche woestyn, oostwaards van Canaan gelegen, daar de Ammoniten en Moabiten woonden, cn de woestyne van Kades zuidlyker leggende, daar de ïdumeers en Amalekiten hun verblyf hadden. Hier op volgt vs. $.dc ftemme des HEEREN doet de hinden jongen werpen. Deze vertaling maalt ons wel het verfchriklyke des omveders.af, als z» ge-  over PSALM XXIX. 189 gedacht, dat de bevende hinde door barenswee overvallen, daarom hare jongen voor den tyd werpe. Ook laat de grqndtext deze vertaling zeer wel toe. D.m , daar de. minde fchrik ook die uitwerking op de vreesachtige hinde hebben kan , fchynt datdenkbeeld hier llegts bezwaarlyk tc ftroken met de verhevenheid van dit lied , en de overige beelden hier voorkomende , in het byzonder met het volgende, 's Heeren ftem ontbloot, of liever , velt, ver~ nielt de. wouden. Waarom ik liever met grote uitleggeren die woorden dus zou vertolken: de ftem desHeer en vej'pUmist , verzet. de eikenbomen , en rukt die omver; hocdanigc. bomen, in de reedsgencemde woestyn, in menigte, en tot eene verbazende hoogte, groeiden. Hoofdzaaklyk.dan komt de betuiging des Dichters hier op uit: eindelyk barst het onweder met alle zyne woede , ten oosten van Pakeftina los ; de gantfche woestyn fiddert voor de ratelende ftem van Jehovah; ■de hooggetakte eiken van Kades worden getroffen, zy, die de eeuwen verduurden, in een ogenblik neergeploft, de-dikke bpsfehen ontbladerd, cn de 011toeganglyke wouden effen gemaakt, van alle hunne cieraad eensklaps beroofd. Hier na ontlast, volgens vs. 10 enz., zich heton• weder; op den donder volgt eene ft.orr.ende flagregen, die door de veelheid zyner wateren de landen overftroomt, de lagere dalen in zeeën verandert, en daar door nieuwe verwoestingen aanricht, terwyl voorts Palaeftina voor allen leed beveiligd, flegts van verre den voortgang des onweders befchouwende, en desO 5 zelfs  ipo LEERREDE zelfs geduchte uitwerkzelen aan, deszelfs noordelyke en opsterfche grenzen, vernemende, ftof heeft, om Jehovah, die dus als Koning en Richter fchrik van rondsomme, maar veiligheid voor zyne gunftelingen befchikte, te eerbiedigen. Dit zy genoeg ,. om. U het verheven tafereel van onzen Godgewyden Dichter wat meer van naby te doen befchouwen. Hoe weinig, myne .uitbreiding aan het fchone deszelve'n■gec'venredigd ware; Gy gevoelt echter iets van het verbazende van datnatiwrverfchynfel, dat hy bezong, een verfchynfel, dat ook meermaalen , ook wel eens ■ met de geduchtfte uitwerkfelen, in ons-Vaderland, befpeurd wordt; dan waaromtrent regt-Gode behnaglyk te verkeeren de lust en betaamlyke toeleg van eenen Christen is ; waaromtrent hy, met bezef van veelvuldig gebrek, met reden vraagt : wat eischt de Heere van my , wanneer Hy door de ftemme des donders tot my rpreekt?. ■ • - ■ • - . Deze vraag vindt hare voldoende beantwoording in het overig gedeelte v?.n dit fnaarlied, enkel daar toe ingericht, om het Godzoekend hart in te leiden in dat beftaan, dat in zulke gevallen'de pligt, maar tevens ook de eer en het cieraad deszelven is. En-dit leidt my van zelf tot het i TWEDE DEEt, ' myner Leerrede , waar in ik U die werkzaamheden moet fchetfen, die hier den Gods vriend worden aan» geprezen. I. Dan  over PSALM XXIX. 191 I. Dan hier toe zal het nodig zyn, vooraf de overige uitdrukkingen, die de Dichter nog bezigt, zo kort ■mogelyk, te ontwikkelen. Hy rigt zyne aanfpraak, in 't begin van dit lied, tot de kinderen der magtigen: gevet, den HEERE gy kinderen des magtigen, gevet den HEERE eere en fterkte. Wie zyn deze kinderen der magtigen , of, "gelyk men het ook vertalen kan, kinderen of dienaars der Goden? Velen verdaan er door afgodendienaars, als die hier in het byzonder worden aangefpoord, om den waren God, den God van Israël, alleen te eerbiedigen. Anderen denken hier bepaald aan de voornaamften der Priesteren , wyl in het twede vs. dezelfde perfonen worden aangefproken , en het gezegde, aanbiddet den HEERE in de heerlyckheyt des Heiligdoms, het geen beter vertaald ware, doorj aanbiddet den HEERE in heilig, feestgewaad: alleen de Dienaren van den waren God kenmerkt. Liefst vatten wy deze uitdrukking , kinderen der magtigen, of magtigen, edelen, in hare volde ruimte op, en verdaan er door de voornaamden, de aanzienlykdcn des volks , in kerk zo wel als burgerftaat, die, hoewel zonder uitduiting der overigen, worden aangefpoord om Jehovah te vereeren, en anderen in dezen voor te gaan , uit befchouwing der verbazende tekenen zyner Goddelyke Majesteit, door den HEERE fterkte en eere te geven, Hem te aanbidden met heiligen ootmoed, of in heilig feestgewaad, of in zyn heerlyk heiligdom, (deze verfchillende verklaringen toch .laat hier de- grondtext toe). Zy worden dus aangevuurd, om Jehovahs Majesteit met  192 LEERREDE met den diepden ootmoed te eerbiedigen, niet flegts met eene flaaffche vrees; maar met zulk eene indruk van zyne Grootheid, die hen ar.nzette, om Hem alk den hoogden God te vereeren, tot Hem de toevlucht te nemen, en op Hem blymoedig te vertrouwen 5 waarom ook den HEERE de eer zyns naams te geren, en Hem te aanbidden, by één gevoegd worden. Deze nadruk-volle opwekking wordt hier bepaald aangedrongen door dat uitmuntend tafereel des onweders, dat wy zo even tcelichtcden , en dat hier tot zevenmaal toe des HEEREN Jltm genoemd wordt, terwyl Jehovah in het derde vs. hier gefchetst •wordt, als de God der eeren. Zo verlevendigt de Dichter hier liet loeijend onweder , als het gewrogt van den God van Israël alleen, wiens glansryke Hecrlykheid, Wysheid, Almagt, Rechtveerdigheid, maar ook -Goedheid tevens en Trouw, zich daar in zigtbaar ontdekken, en tracht het zelve uit dat oogpunt van alle inwoners der Aarde te doen befchouwen. Maar vooral moest het beweldadigd Israël hier in niet achterlyk zyn. Getuige het negende vs. maar in zynen Tempel feyt Hem een yegelick eere , dobr welken Tempel men ja den Hemel der Hemelen kan verdaan, wien dan de Dichter hier voordek, als weergalmende van de loftonen der hcmellingen, terwyl Gods tekenen op Aarde zyn, ten voorbedde van hare bexvoneren ; dan liever vatten wy dit op van den Tabernakel, waar in Jehovah , volgens vs. 2 < plegtig moest aangebeden worden ;. zo dat de zin deze zy : terwyl het loeijend onweder rondsomme Pa-  over PSALM XXIX. 193 Palajftina fchrik en verwoesting verfpreidt, en cederen velt, de ftevigfte eiken ontwortelt, de bergen doet daveren, de vallyen in zeeën herfchept, maar Jerufalem beveiligd blyft, zegt, of zegge Hem een iegelyk, of alles, eere, juiche Hem zyn volk in zyn heiligdom, met eerbiedige vreugde , zynen lof toe, roeme zyne Volmaaktheden, en vereere Hem als den alleen waarachtigen God. De HEERE toch, dus volgt er vs. 10, de HEERE heeft gefeten over den v/atervhet, dat is, Jehovah zelf beftierdö aldus de veelvuldige plasregenen en overftromingen, als Koning en Richter, tot ftraf zyner vyanden , en ten goede van zyn volk. En zo was het niet flegts in voorledene dagen, maar ook in het toekomende zou het zo zyn en blyven ; dit mogt, dit moest het juichend Israël in het oog houden: trouwens De HEERE, d& gaat de Dichter voort, fit Koning in eeuwigheyt. Altyd zal Hy het hoog beftier voeren over alle lotgevallen en wisfelingen der Aarde, altyd in de befchikking van het ondermaanfehe, als de Hoogstverhevene, als de Richter der Weereld verkeeren, en de belangens der zynen behartigen. Zyne Trouw voor ften zal in allen gevallen zigtbaar zyn. Hy zal zyn volk fierkte geven, die Majesteit, die Almagt, welke door krakende donderen en fehittcrende blikfemfchichten zo hecrlyk ontdekt wordt, zal zich ook voortaan verheerlyken , door Israël te beveiligen , het zelve kracht tc geven in zwakheid. Ja da HE li P^E zal zvn volk zegenen met vrede. Israël heeft in alien gevalle alle mogelyk heil, ('t geen de Oosterlingen doof  194 LEERREDE door het woord vrede uitdrukten) nu en voortaan van Hem te wachten. Dit zy genoeg, om de meening des Dichters te vatten, genoeg tevens , om optemaken , weike gemoedswerkzaamheden hier uitgedrukt en aangeprezen worden, als het Godlievend hart voegende» by gelegenheid van het loeijend onweder. En welke zyn nu deze? 1. God te eerbiedigen, als de eerfte oorzaak det loeijende onweders , en derzelver verbazende uitwerkfelen, en in dezelve zyne hoge Volmaaktheden optemerkem 2. Door die befchouwing enkel ootmoed en ontzag te worden. 3. Het veilige zyner onzichtbare hoede, cn al het zalige zyner onwrikbare Trouwe voor de zynen, blymoedig te waardeèfen. 4. Eindelyk tot Hem, als zodanig, gelovig den toevlugt te nemen, dankbaar voor het voorledene zich op Hem te verlaten, en anderen tot gelykvormige werkzaamheden optefporen. En ziet^aar, welke werkzaamheden iederen Godsvriend voegen, wanneer de Heere de tekenen zyner Majefteit door donderen en blikfemen op Aarde zichtbaar maakt. 1. God te eerbiedigen onder het ïoeijen der on* weders als derzelver eerfte oorzaak, deze is de eerfte werkzaamheid, die den godvruchtigen Dichter bezielde, en die Hy aan anderen aanprees. Hoe duidelyk is dit in dit lied? De ftem des HE E- REN  over PSALM XXIX. 195 KEN is op de wateren , de God der eeren dondert, de HEERE is op de grote wateren enz. De HEERE heeft gefeten over den watervloot. ■ Ja het is zo, de donderen en blikfemen, ook dan als zy de treurigfte verwoestingen aanbrengen en het gefchapen al doen fidderen , zyn verfchynfelen der Natuur, zy worden na die zelfde wetten en regelen gevormd , welke God in den beginne de fchepping heeft ingelegd, 't is even natuurlyk, dat, op eene overmatige, hitte, onweder vol ge, als dat een milde regen eene aanhoudende droogte vervange, en alle vreemde uitwerkfelen des onweders zyn voor ons flegts zodanig, om dat wy in vele opzichten van de krachten en werkingeu, der Natuur nog onkundig zyn. — Wierden echter aile wetten en vermogens der Natuur door God alleen in dezelve gelegd, worden zy allen fteeds door Hem beftierd , cn dienstbaar gemaakt tot zyne eindens, is het de HEERE, die, het geen een Christen althans niet ontkennen zal, dezelve zo wyzigt, matigt, of doet werkzaam zyn, als het Hem behaagt. — Hoe zeer voegt het dan ons niet met David altyd in den donder Gods ftem te eerbiedigen; die dat ontzettend Iucht-verfchynfel, •wiens aart zo vele eeuwen onbekend bleef, vormde tot de heerlyklte oogmerken, en , zo dikwerf wy het zelve vernemen , geheel vervuld te zyn met dit denkbeeld: De God der eeren dondert, de HEERE leeft gefeten over den watervloet , ja de HEERE ft Koning in eeuwighcyt ? Ja zo immer, in cenige omliandigheid, zo voegt het ons, met het oud Israël, nooit cp het fchor geluid des donders, ntch de fchit-  IQ<5 LEERREDE r fchitterende blikfemftralen te peinzen, zonder daar door tot Jehovah te worden opgeleid. In dezen toch in het byzond.r is Gods vinger. Deze fchetfen ons de luisterryke Volmaaktheden des Allerhoogften op de treffendfte wyze. Zy verkondigen ten duidelykften zyne oneindige Majejleit en Verhevenheid boven al het gefchapene. Zo ras toch de HEERE deze ftem verheft met kracht, beeft al het ondermaanfehe, worden bergen aangetast, cederen verbroken, hooggetopte eiken geknakt , bosfehen in" vlakten, en dalen in zeeën veranderd , en eindig vermogen gevoelt zich ter redding geheel ontoereikend. Denkt om het uitmuntend tafereel door den Dichter hier opgehangen, en herinnert U met my zo vele diergelyke uitwerkfelen, als zelf onze leeftyd opleverde. En laat dan voortaan altyd, wanneer de God der eeren dondert, onze ziel die Hoogheid, die Almagt eerbiedigen, die, als het Hem behaagde, in een ogenblik door zyne gloeijende pylen, of overftortende wolken, de vrucht der arbeid van vele eeuwen kon vernietigen, en tegen wien niets beftand is. Dan welk eene goddelyke Wysheid tevens ontdekken die zelfde ontzettende tekenen niet? Langs dezen weg toch brengt de Heer de heilzaamfte uitwerkfelen te weeg ter zuivering des dampkrings , ter zyner herftelling, als hy door bedorvene dampen voor al wat leeft nadeelig zoude zyn, ter gedurige ontbinding en zamenftelling van lucht en water, zo heilryk voor al het gedierte, dat dezen aardbol bewoont i uitwerkfelen, zo veelvuldig, zo weldadig., dat  over PSALM XXIX. 197 dat zy onder de zegeningen des Allerhoogften in de daad eene eerfte plaats verdienen. Schoon zy toch nu en dan verwoestingen aanrichten, zyn die echter zo zeldzaam , dat zy des niet tegcnftaande zo min onder de oordeelen Gods over het gemeen moeten geteld worden, als de rivieren en de zeen , die naam voegt, hoewel zy door ysdammen opgehoogd , of door woedende winden gé'geesfeld, nu en dan van God tot verderf of kaftyding van Natiën gebezigd worden. Ja welk eene gadeloze Goedheid en ongefchondene Rech(vaerdigheid, ontdekt de HEERE niet meermalen in het midden der donderen en blikfemen zyner kracht ? Het Godvcrheerlykende Israël erkende die, volgens het verhandelde, wanneer het bevend Palxstina, wel van verre het ontzettendst onweder zag naderen, maar door hetzelve alleen de nabuurige landen zwaar getroffen, de Libanon gekraakt, de woeftyn van Arabiën gefchud, Kades gedeeltelyk verwoest wierden, en zo des HEEREN toorn tegen afgodifche volken ontvlamd; terwyl Jehovahs erfdSel beveiligd, en Jerufalem door het afdryven der donderwolken van het oosten, over het noorden, naar het westen en zuiden henen , ongefchonden bleef. Dit deed Israël in het Heiligdom den HEERE eere geven , eere van zyne Liefde, die Israël verfchoonde, eere van zyne Rechtvaerdigheid, die zyne verbolgenheid ontdekte,over de volkeren,die,Hem niet kenden. . En dit zy ons ter leering, om, zo dikwerf een dreigend onweder van onze woningen en fteden wordt afgewend, of dezelve onder het uitfehieten der blikfeP men,  198 LEERREDE men, als boven onze hoofden, worden beveiligd, die Goedheid te eerbiedigen, die ons behoedde, tegen zulke rampen, die wy door geene menschlyke wysheid hadden kunnen tegen gaan (*); of in tegendeel wanneer felle blikfemfchichten, alles vermalende rukwinden, of overftortende wolkbreuken, ons, of anderen, dadelyk verwoesting aanbrengen, Gods Rechtvaardigheid te billyken, fn ootmoedig te erkennen: Dit en nog oneindig meer hebben wy door onze zonden verdiend; zo toont de Heer den twist, dien Hy met ons heeft. > 2.En verkeeren wy zo,Myne Horers!onder hetloeijen des onweders, dan zal even dit in de tweede plaats, ons hart met diepen ootmoed en ontzag voor féhovah vervullen. Dat gemoedsbeftaan bezielde het oud Israël, en wierd door hetzelve ten fterkften aangeprezen, in dit fnaarlied. Alles ademt hier diep gevoel van eigene nietigheid en Jehovahs Hoogheid. Alles ontdekt de nederigfle • on- (*) Niemand leide hier uit af, dat wy alle pogingen, om het vuur des onweders te matigen, en alle middelen ter afleiding deszelven, in deze eeuw zo gelukkig door franklin uitgevonden, en zedert merkelyk verbeterd, afkeuren; echter, daar dezelve niet in alle gevallen kunnen gebezigd worden,en zy, wanneer de vuurflroom al te groot ware niet zouden woldoen, wie zal zo dwaas zyn , om zich te verbeelden, dat menschlyke voorzichtigheid ooit genoegzaam zy, om alle onheilen, door middel van den blikfete veroorzaakt, aftevveereu.  over PSALM XXIX. 199 onderwerping aan Hem, en vreze voor zynen naam; echter geene flaaffche vrees, even als of de donder niets als eene ftrafgericht des Allerhoogilen ware; maar zulk eene vreze, die in hoogachting, bewondering, verheerlyking en aanbidding van Jehovah eindigt, en zyn Paleis doet weergalmen van lofliederen. Hierom toch willen zy het onweder, als een feest der Natuur, plegtig gevierd hebben op aarde , fporen hunne Voorgangcren in kerk en burgerftaat aan, om ook de eerfte te zyn in dezen. — Gevet, is het daarom, gevet den HEERE, gy kinderen der Machtigen, gevet den HE E R E eere en fterkte , gevet den HEERE de eere zyns naams, aanbiddet den IIEERE in de h.eerlickleyt des Heiligdoms. In zynen Tempel, feyt hem een yegelick eere. En geen wonder M. H., dit denkbeeld: de donder is Gods ftem, preuve zyner Majesteit, en glansryke Volmaaktheden : moet noodwendig dit beftaan aanvuuren. Is dit toch zo, is het onweder zyne ftem, en vermag dat zo veel, kunnen deszelfs uitwerkfelen zo verbazende zyn; ö, zegt dan de ziel, en dat met het hoogfte recht, wie ben ik doch, in vergelyking van dien God , die tot my fpreekt ? Wie kan voor, eyn aangezicht beftaan, van den tyd zyns Toorns af? Wat heeft het in, tegen Hem te zondigen, zich tegen Hem tc verzetten? Wat baat alle myne moeite, al myn arbeid, alle myne voorzichtigheid, als Hy tegen my twist? Hoe ydel zyn dan alle fteiflyke voorzorgen ? Hoe nietig is al het zinlyke, waar aan zich myn hart zo dikwerf hecht ? Myn Schepper! in fto-f en asfche buig ik rny voor Ureder, Gy, Gy alleen P 2 zyt  300 LEERREDE zyt myne hulde waardig. Dat ik nooit meer U wederftreve ! uwe wetten altyd ftelle tot myn richtfhoer en, my zelven verlochetiende , met alles, waar op dwaze hoogmoed zich wel eens verhief, altyd boven alles uwe eer hebbe tot myn verheven doelwit ! Dat de Hoogften en Magtigften der Aarde , dat de Opperheerfchers der volken, dat alle uwe knechten, dat alle fchepfelen in dezen zich met my verëenigen, en U den HEERE heerlykheid en fterkte geven. 3. Dan het Godvrezend gemoed ftreeft nog hoger, by de eerbiedige befchouwing van het onweder, als Gods ftem; het waardeert dan, in de derde plaats, het veilige van Jehovahs hoede, en al het zalige zyner onwrikbare trouw, voor alle de zynen, met de innigfie blydfchap. Terwyl Kades beefde, Libanon en Sifion fidderden, verwoesting zich van alle zyden buiten Pakeftina verlpreidden; vond het gewyd Israël juichensftof, weergalmde zyn Tempel van eere, en wierd Jehovah aangebeden in de heerlykheid des Heiligdoms. Ja, in alle gevallen; maar dan vooral, als de Heer die ftem, die zo veel vermag, doet horen, vindt de Godsvriend zich aangefpoord om het zalige zyner verzoende betrekking op Jehovah zich te verlevendigen. Is Hy toch gezeten over het onweder, zit Hy als Koning in eeuwigheid, Hy, die zyn volk fterkte geeven, en zegenen zal met vrede; wat heeft hy dan ooit te vrezen, onder zulk eene hoede ? De Heere dan zal voor hem ook de geduchtfte tekenen zyner Majesteit doen medewerken ten goede, „en hem beveiligen, wan-  over SPALM XXIX. 201 wanneer zyne hand zyne vyanden beroert. En behaagt het den Allerhoogften, ooit hem door zyne onweders te treffen , of van het zyne tc beroven; ock dan zal het voor hem wel zyn, ook zulk eene fmerte1 lyke weg hem tot heil gedycn. Zalig dan , zegt zyne ziel , driemaal zalig hy, die zulk eenen God tot zynen befchermer heeft. Dit ftelt hem, onder het kraken der donderen, het klateren der ysfelykfte blikfemen , gerust. Laat dan door dezelve alles beroerd worden, laat doodsangst zichtbaar zyn op het gelaat van den dwazen tegenftrever van Jehovahs Heerlykheid, en de diepfte heden zyne toevlucht worden; hy bewust: het geluid , dat ik hore, is de ftem des HEEREN, zo fprcekt myn Vader, zo verzekert Hy my, dat, daar Hy voor my is, niets tegen my zal zyn, dat Hy meer dan magtig is, my te bewaren: ziet de fchitterende blikfemen aan, als onderpanden zyner veiligheid , ziet ze aan met blydfchap, en by ieder vernieuwd geluid des rollenden donders, gevoelt hy zyne zaligheid in ge^einfehap met Jehovah levendiger, en wordt zyne wederliefde jegens den ftod der donderen tc meer aangevuurd. 4. Hem geeft hy dan ook è ly moedig , en dit is het vierde, dat ik noemde, zynen gantfehen weg in handen. Op Hem verlaat hy zich , en dankbaar voor het voorledene, /leunende op zyne toezeggingen voor het toekomende , ver heer ly kt hy openlyk zynen naam, en fpoort anderen tot gelykvormige werkzaamheden op. Gelyk in het ontwikkeld lied. De HEERE fitt Koning in eemvigheyt, de HE ERE zal zyn volck zegenen met vrede, enz. P 3 Dit  üOï LEERREDE Dit moest vooral de inhoud zyn van de ftatige Godsdienstoefening in het Heiligdom, waar toe de Dichter zich en zyne landsgenoten hier opwekt. En ziet daar, wat ten laatften het beftaan ook van eenen Christen is, als zyn hart recht gefteld is, ten tyde van een ontzettend onweder. Hoe treffend lecren my, dus getuigt dan zyne ziel, hoe treffend leeren my die geduchte tekenen het dwaze van mynen hoogmoed , die zo dikwerf op eigene krachten my verlate , ter myner beveiliging, en het zondige van een onbedacht vooruitlopen; daar God aan de eene zyde met eenen fchicht zyns onweders, alle myne pogingen en bedoelingen kan verydelen, en my weeën toezenden, die ik niet kon vooruit zien; maar aan de andere, daar Hy myn Vader is, door zyne tekenen zelve my toont, hoe magtig, hoe volkomen magtig Hy zy, om in alle myne behoeften te voorzien, en alle zyne toezeggingen aan my tc vervullen, en tevens door eene dadelyke afwending van het dreigend onheil, nj^ van zyne gewilligheid daar tof verzekert. Eere zy dan U, myn Bondgod! op U, op U alleen, wil ik voortaan mynen weg wentelen. Myn hart verlaat zich op uwe toezeggingen, die my overtuigen, dat Gy het goede en de weldadigheid altyd over my zult gebieden. Laat dan nu voortaan tegenipoeden dringen, bange ogenblikken my benaauwen, geen nood, by U fchuil ik, uw weg zal voor my de beste, altyd de beste zyn. Verfterk Gy my, ö Allcrhoogfte! in dit beftaan, door de kracht uwer genade, op dat de wee- reld-  over PSALM XXIX. 203 rclaiing zelf aan my, den vriend van Hem herkenne, die gezeten is over het onweder. En Gy myne reisgenoten naar de eeuwigheid , verëenigt 11 met my in dezen, Gevet met my den HEERE eere en flerckte, geven wy Hem te zaam d'eere fyns naams, aanbidden ly Hem, dat een iegelyk onzer, in zyn harte, in zyn huis, in het heiligdom, Hem eere zegge, en deze blymoedige juichtaal, zelfs in de treurigfte weedommen, wanneer alles rondom ons leed en vernieling dreigt, van onze lippen vloeije; De HEERE fitt Koning in de eeuwïgheyt. De HEERE zal zynen volcke flerckte «■even. De HEERE zal zyn volck zegenen met vrede. Dat onze ziel zich fteeds met deze zalige waarheid gelovig verëenige , dan zullen ook op den laatften der dagen, wanneer een vuur voor zyn aangezigt zal verteeren, en rondom Hem het zeer zal ftormen, de ysfelykfte onweders, die dit benedenrond zullen omkeeren, onze blydfchap zyn, en wy eindelyk op de puinhopen eener brandende Weereld nederziendc, in volmaakter ftaat, Hem eere zeggen. TOEPASSING. Gelukkig Hy, die zo met het Godlievend Israël omtrent den HEERE mag verkecren, ook dan, wanneer de tekenen zyner Majeftcit dit benedenrond ontzetten, en in één ogenblik onherftelbaaré verwoesting dreigen aan te brengen! Ons harte verheft zyn voorrecht boven alles, wat de Weereldling kan begeeréh; en vindt dat gemoedsbeftaan juist zodanig, ais de Heer met reden van zyne redelyke fchepfep 4 len,  304 LEERREDE len, van zulkcn vooral, die onder het licht der openbaring leven, vordert. Dan is dit beftaan ook het onze, M H. ? Daar in het tegenwoordig jaar-faifoen, overmatige hitte , van tyd tot tyd wordt afgewisfeld door verbolgene onweders, en s'Heeren ftem zo dikwerf de Natuur verbaast, daar wy dus zo menigmaal tot de voorgeftelde werkzaamheden worden aangefpoord; helaas I hoe veel reden tot befchaming is 'er niet voor ons, dat wy zo weinig het beeld van het oud Israël , dat den Heere vreesde, uitdrukken in onze gedragingen! Verkeeren niet de meesten onzer, omtrent die tekenen van Jehovahs Majesteit, met eene heidenfche onverfchilligheid, die flegts als verfchynfelen der Natuur befchouwende, tot welzyn van het dier- en plantenryk nodig, die, ja wel nu en dan treurige verwoestingen aanbrengen, dan welke zy echter veelzins kunnen tegengaan, en voorts boven het bereik der menfeben zyn, om te kunnen bedwingen, waarom zy het best "keuren, ftoutmoedig en onbefchroomd onder dezelven te verkeeren , zonder van de uitwerkfelen tot de eerfte oorzaak opteklimmcn, en met David in het onweder de ftem des HEEREN te erkennen. Anderen leven in de treurigfte beklemdheid , wegens het onweder, dit doet in hen vele gewaarwordingen van genoegen, die de zomer oplevert, verftaauwen, zy worden,als de donderen ratelen, vertwyfeld, doods - benaauwd , en wel verre van dezelve te beiehouwen als weldadige krachten in de natuur gelegd, tot  over PSALM XXIX. 205 tot hare herflelling, Hellen zy zich die alleen voor, als ontroerende ftrafgerichten des Aimagtigen, als losbrekende flralen van Gods toorn cn werktuigen zyner wrake. En van waar zulke werkzaamheden, die zo algemeen onder ons, zo onredelyk tevens en nadeelig zyn? Ach M. H. zyn zy niet aan de eene zyde duidelyke preuven van die rampzalige gefleldheid der ziele, die God vergeet, nooit van, het fchcpfel tot den Schepper opklimt, altyd in het nietige en zinnelyke eindigt, ja, die voor hogere befpiegelingen onvatbaar, zo min door de geduchtfte tekenen van Gods Almagt, als door de innemendfle zyner zegeningen tot inkeer wordt gebragt, en ongevoelig, indrukkeloos daar henen leeft; eene gefleldheid, die helaas! van velen met opzet op allerlei wyze ivordt gekoesterd, op dat zy gerust in de zonden zouden kunnen voortgaan. Aan de andere zyde fchetst die redeloze, alle andere bezeffens verdringende vrees voor het onweder niet menigwerf een hart, dat zich zelf veroordeelt, een geweten, dat gevoelig Haat, wegens gepleegde wanbebedryven, cn Gods vlekkeloze Rechtvaerdighcid voorHelt , als gereed ter wrake. In het gemeen, hoe zichtbaar ontdekt die jammerlykc ongevoeligheid aan de eene,die beklemde beangftiging aan de andere zyde, dien ongelukkigen toefiand des harten, waar in deze beide waarheden: 'i Is de God der eeren, die dondert, en de HEERE zal my fterkte geven , my zegenen met vrede], wyl Hy als Koning zit in eeuwigheid: die üavid zo gelukkig aan een verbond, of dadelyk gefcheiden zyn, of door ongeloof gefcheiden worden; P 5 fis  ftoö LEERREDE En met deze aanmerkingen wende ik my in de eerfte plaats tot U, M. H.! die nog buiten Christus en de verlosfing door Hem te weeg gebragt, leeft! Het zy Gy indrukkeloos en ftoutmoedig onder de krakende donderen verkeert, of met de treurigfte beangftigingen by het vernemen derzelver gekweld wordt. Hoe treffend herinneren U de geduchtfte tekenen van Jehovahs Majesteit, het gevaarlyke het meedogenwekkende van uwen toeftand, die in die ftem van Jehovah, de ftem van uwen Vader, van uwen Vriend niet kunt herkennen! Schoon toch de blikfemen en donderen duizendmalen de weldadigfte uitwerkfelen te weeg brengen, tegen dat zy'eens leed en verwoestingen daar ftellen, fchoon dieswegens eene overftelpende vreesachtigheid, die velen beknelt, de ongerymdheid zelve is ; is dit echter zeker, dat, gelyk de Heer alles regeert, Hy zo ook de vlammen der onweders aanfteekt, den tyd beftemt, wanneer zy zullen uitberften,zebeftiert,waar zy zullen treffen, en de bevelen geeft aan zyne morrende donderen, hen leerende wien te doden, wien te fparen, en geen eindig vermogen dan tegen dezelve beftand is. In een ogenblik kunt Gy dan ook alle die fchatten en genoegens verliezen , die Gy helaas met verzuim, ja wel eens ten koste van uwe eeuwige belangens, hebt nagejaagd, van de vruchten van allen uwen arbeid verftoken worden en opgeroepen , om voor uwen Richter te verfchynen. En zult Gy, als zulks Hem behaagt , U voor den Almagtigen , voor den Heiligen kunnen verbergen? Hoe; zult Gy dan te moede zyn! Ach  over PSALM XXIX. C07 Ach neemt dit toch ter harte! Gods ftem is tot U, dan in het byzonder , wanneer de Heer dondert, zy , roept U toe, „ nietig ftervcling! ziet aan deze teke5) nen, wie Ik ben , dien gy verfmaadt, hoe Ik een „ vertcerend vuur zy voor allen, die het tegen My „ uithouden; hoe Ik in een ogenblik u kan brengen „ tot de poorten des doods, en tot de vlammen der „ helle; hoe nietig dat alles zy, waarom gy My zo „ dikwerf onteert, hoe ydel al uw zwoegen, al uw „ zorgen, dat u de belangens van uwe onfterflyke „ ziel doet verwaarlozen. Dan ziet tevens, in deze „ preuven myner Hoogheid, die het benedenrond doen „ daveren, door wcike Magt myne gunftelingen be„ hoed , door welke Wysheid zy beftierd,door welke „ Trouw zy geleid worden; hoe zalig het zy, My ten „ deel te hebben; zy behoeven voor gene blikfemen tefiddergDj zy zullen nooit gezengd worden door de vlammen myner Goddelyke wrake; En als myne „ hand de elementen in vuur en vlam zal zetten, zullen „ zy halelujaas zingen. En dat voorrecht o zon„ daar! bied ik u aan; in den Zoon myner liefde, „ die de hitte myner wrake koelde, wil Ik uw God, „ tiw. Schutsheer, uw Vader zyn , voor u alles ten „ goede beftieren, u zegenen met vrede. Wendt „ u dan naar My toe en wordt behouden." Ü dat zulke nodigingen, die door alle de wegen der Goddelyke Voorzienigheid, die in het byzonder M. II. tot ons komen, wanneer de God der eeren dondert, ingang vinden mogten! Ach mogten zy uwe verhevene krone doen vallen , vermetel Sterveling, die U zo lang tegen den Onëindigen verhardt! mogten zy U,  208 LEERREDE U, ongelukkigen! die U alleen vergaapt aan het zinf nelyke, uwe dwaasheid doen verftaan, en het ongevoelig hart, dat alle indrukken tracht te verdoven, en de door fchuld gejaagde ziel, doen vlieden tot den Troon van oneindige Liefde, en dit bezef in U allen, die tot nu toe van God verwyderd zyt, wekken: buiten Jehovah te leven is de dood ; maar by Hem is het leven, ook voor my het leven te vinden; ontferm u dan myner o God! en laat die Hand, die de bergen aanrakende ze doet roken, maar nog liefderyk jegens my uitgeftrekt is, my oprichten; die Genade, die my tot heden beveiligde, myne fchuld vergeven, my reinigen, my naar uw beeld hervormen. O Gy! die in den donder zelve zo liefderyk tot my fpreekt, Gy zyt hier toe magtig, uwe Kracht ben ik nog niet ontwasfen; o verheerlyk die dan aan my ! Red my uit mynen rampzaligen toeftand! 'Zie my in^edere ontferming aan ! Hy, die uwe wrake voor zondaren droeg, zy myn Verlosfer, op dat ik met Hem veréénigd, voortaan dankbaar, blymoedig, wanneer de Aarde door uwe tekenen verfchrikt wordt, zeggen moge: deze is de ftem van mynen Vader! Door Genade moogt Gy dit erkennen Godvnichrigen! door gadeloze menfehenmin ontvingt Gy toch een zalig aandeel aan Hem, die de onftuimige hoofdftoffen regeert, en de teugels die haar bedwingen, of viert, of inkort, na mate Hy zulks meest dienftig oordeelt voor zyn eer en het welzyn van zyn volk. ö Hoe zeer voegt dan niet Davids loflied in uwen mond? Hoe moest niet ten allen tyde, vooral wanneer de God der eeren, uw Vader, dondert, door u Hem eere  over PSALM XXIX. noq tere gezegd worden in uwe harten, in uwe huizen, in uwe heiligdommen, en dat met dien eerbied en ontzag, tevens met dat vertrouwen, die blydfchap, die hartelyke liefde, welke het oud Israël zichtbaar maakte. Hoe Gy dan tevens het loeijend onweder als het feest der Natuur Gode heiligen, en anderen opwekken, om, met U, uwen Bondgod d'eer zyns naams te geven! Dan Christenen! hoe veel verfchilt uw beftaan van dat,het geen uwe hemelfche betrekking vordert! Gy door het Zondaars-lievend Euangelium, door de fterkfte verzekering van Jehovaas Vader - zorg voor U, gerechtigd, ja maar ook ten dierften verpligt, om deze waarheden, met David, aan eikanderen te verbinden: de donder is Gods ftem, en die God is myn Vader, myn tederfte vriend: Gy daar door telkens opgefpoord, om, onder het rollen der ftatige dondederen, en het fchitteren der blikfemen, juichende te betuigen: Zie, myne ziel! welk eene Majcfteit ontdekt myn Vader door deze tekenen, en zal Hem dan ooit vermogen ontbreken, om u te beveiligen ? Zal die Wysheid, daar in zichtbaar, ooit te kort fchieten, om u uit ongelegenheden te rédden? Moogt gy niet volledig ftaat maken op die Trouw in alle omftandigheden, die u nu zo zichtbaar behoedt; fmaakt gy niet, op dit ogenblik, het onfchatbaar zalige van uw heil, daar gy met dien God bevredigd zyt, en door her geloof in zynen Zoon zyn kind zyt. Gy dus, terwyl de Aarde fiddert wegens de tekenen van Jehovahs Mogenheid, tot ziel - innemende , Godvereerende, blydfchap geroepen, ach hoe weinig beantwoordt Gy aan die verpligtingen, door het be- dwel-  cio LEERREDE dwelmend ongeloof, dat ongeloof, waar voor Gy zo dikwerf pleit, dat in U de ware bron is van zo veel ongevoeligheid, verkleefdheid aan het zinlyke, of beknellende moedeloosheid, en zo zeer uwe lofofferen verflaauwt. Verheft U dan Christenen! boven die bedwelmingen, al biddende, en uitziende naar kracht van boven, om die te fluiten, daar zy U zo veel leed aandoen, en ach zo dikwerf, vooral in bange Honden, wanneer de Weereld op Uziet, uwen Vader zo zeer tot oneer zyn. Onthoudt niet langer uwen Bondgod de hulde die Hem toekomt. Veréënigt U, ten allen tyde, dan in het byzonder, wanneer uw Hemelfche Vader , in de beroeringen van het zwerk, alle zyne Volmaaktheden gloryvol aan den dag legt, met de dankbare Lofgezangen van het oud Israël. Denkt, zo dikwerf de vuurige blikfemen klateren, om uwen Verlosfer die den gloed van Jehovahs toorn voor U koelde, en eerbiedigt en met het oog op Hem gevestigd, den luister van alle Gods Deugden, die zo vele bronnen zyn uwer zaligheid. Is geen eindig vermogen tegen zyne onweders heiland, verblydt U onder de hoede zyner onbeperkte Majefleit veilig te zyn; trekt uw harte af van al het zinnelyke, dat de Heer U in en door dezelve leert ydelheid te zyn, in een ogenblik zich vleugelen te kunnen maken, en verblydt U, dat uw fchat verheven is boven het bereik der vernielendfte blikfemfebichten; Die Wysheid en Goedheid, die de God der eeren, als  over PSALM XXIX. air als Hy dondert, U ontdekt, leere U, op Hem U te verlaten, met verlochening van alles, wat in U is, zyn geleide te volgen, en' alles voor tyd en eeuwigheid op Hem te laten aankomen. Dat de verbazende, dikwerf onverwachte, nu en dan verwoestende beroeringen van het zwerk, cn de afwisfelingen van lichte, aangename , verkwikkende ftonden, in ftormen en duisternisfen, die de ftralen der zon verbannen , door dezelve , U ftecds verlevendigen, dat hier het land der ruste niet zy, dat uw Vaderland, het land van nooit wykende kalmte boven zy j dat Gy hier, ja nu en dan met ontroerende jammeren zult te worftelen hebben , die de Heer echter, gelyk Hy de onweders tot heil der Aarde doet dienen, U zal ten goede doen gedyen; maar dat ook eens de tyd daar zal zyn, dat Jehovah, die nu, om heilige en wyze redenen, wel eens zyn aangezicht voor U verbergt, zich in al het tedere en innemende zyner liefde onafgebroken aan U zal ontdekken, en Gy eindeloos boven het bereik van allen leed zult zyn. Christenen! die tyd nadert, en iedere gloeijende blikfemftraal ? wyst U op dien ftond, wanneer d'elementcn zullen branden, deze Aarde door vuur gezuiverd, en tot eene zaliger wo^nftede voor allen, die Jefus in oprechtheid lief hadden, zal gefield worden, na dat eene ftem, ontzettender dan de donder, tot de fchuilplaatfen der doden zal zyn doorgedrongen, en zy allen opgewekt uit de woningen der verderving zullen zyn uitgegaan. En welk een dag.zal die niet zyn! met welk een hart,  üta LEERREDE over PSALM XXIX. hart, zult Gy dan, met alle uwe mede Godvruchtigen, uwen Bondgod éére zeggen ! Beeft dan niet voor donderwagen, Voor de blikfcms zyner kracht, Waar door God, na zyn behagen, Uw geluk, uw heil betracht. Looft den Heer, Gods gunftelingen! Boven donders zult g' eens liaan, Daar geen blikfems meer befpringen, Daar het weê heeft afgedaan, Daar zult g' eerst het heil bezeffen, .Dat God donderend hier fchenkt. Dan eerst recht zyn lof verheffen, Die vol gunst aan d' Aarde denkt, AMEN. Geschenk 6 2 ~ 2 16  HEILRYKE GEMOEDS-VERANDEPJNG VAN Z A C H E U Sa O F L E E R R E D Ëj OVER LUC. XIX. vs. i—10. DOOR SAMUEL JOANNES van de WYNPERSSE j A. L. M. Phiï. DoB. Uitgefproken, te Amfteldam, in de Oude-Kerk, den i Sept. 1793. . te AMSTELDAM, b ï HENDRIK DIEDERIKS, in de Kalverftraat,' tuslchen de Gapers- en Duifjesfteegen, E ,N HENDRIK LARDÉ, op't Water, by dé Zoutfteeg. KtDCCC. tS3 - 0 5 3 7  Kerkdyk goedgekeurd.  D E IIEILRYKE GEMOEDS-VERANDERING V A >N ZACHEUS, O F LEERREDE, OVER LUC. XIX. vs. i—io. _ Is lief, volgens den aart der zake, in het byzonder, volgens het (lot van het Evangelium van Joannes, boven allen tvvyfel verheven, dat niet alle lotgevallen , noch handelingen van den gczcgenden Heiland op Aarde, geboekt wierden, maar nog veele andere dingen door Hem gedaan zyn, wier kennis nimmer tot ons kwam ; zo is het tevens waarachtig, dat er byzondere redenen zyn, waarom juist die gefchiedverhalen, die nu de Evangeliën vermelden, en geene anderen , door gewyde pennen opgetekend wierden. Eene aanmerking, die ons te gegronder zal voorkomen, na mate wy dit meer onder het oog houden, dat de heilige menfehen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zynde, gefchreven hebben. Q Dan  üi4 LEERREDE Dan hiér uit volgt aanftonds, dat een regtaart Christen*dien het om gegronde Bybel-kennis te doen is, niet Hechts zich zelven moete toeleggen, om alles , wat hem van zynen Verlosfer gemeld wordt, te verftaan; maar tevens moet indringen, zo veel hem mogelyk zy» in de byzondere bedoelingen en oogmerken, waar toe het zelve gemeld wierd. En dit te doen heeft deze uitftekende vrucht, dat, daar dikwerf de gefchiedverhalen zo duidelyk zyn , dat zy naauwlyks van elders eenige toelichting ^hynen te behoeven, zy echter, na zulk een ondeteftek, in hun gewigt en aangelegenheid beter gevat, eene meer overvloeijende bron opleveren van waarheden en leeringen , voor het Christelyk leven van het uiterst belang. - ' -'- Dan, vraagt Gy mogelyk, hoe zal een Christen het bedoeld oogmerk des Geestes, in het doen befchryven van bepaalde Evangelie - gefchiedejusfen» kunnen uitvinden? Dit oogmerk, M. H. wordt zomtyds uitdrukkelyk van de Heilige Schryvers opgegeven, en dan is dit onderzoek gemakkelyk. Zomtyds levert het verband» waar in hunne berichten voorkomen, het zelve op. Doch dikwerf ook moet het uit eene naauwkeurige bepeinzing derzelver, en van alle byzondere omilaadigheden, die er betrekking ophebben, worden afgeleid, en dan zyn die voorname zaken, die in een gewyd gefchiedverhaal duidelyk liggen opgefloten, en ons den Heiland in zyn perfoon, leer en middelaars verrichtingen beter doen kennen; doorgaans tevens de bepaalde oogmerken deszeïven. Daar  over LUC. XIX. vs. i—10. 115 Daar intusfchen dit belangryk ftuk dikwerf wordt over het hoofd gezien, zal het niet ondienftig zyn, uwe aandacht er by opzettelyk te bepalen. Ik koos daar toe den voorgelezen Text,die,ja oppervlakkig gelezen, naauwlyks ontwikkeling fchynt te vorderen; dan meer van naby, met een oog, dat in den Geest der heilige bladen als 't ware indringt, befchouwd, ons het heerlykst tafereel van s'Heilands onnagaanbare menfchen-liefde oplevert, Hem in den luister zyner Goddelyke Verhevenheid, in het midden zyner diepe vernedering, fchetst, entevens den weg aanwyst, om zyne verworvene zaligheid deelachtig te worden. Uit dit belangryk oogpunt deze Stof met U bepeinzende, zullen wy Eerst, het gefchiedverhaal, dat hier voor ons ligt, ontvouwen; Ten tweeden, by de belangryke waarheden, die de Heilige Geest, in het zelve, ons bedoelde voorteftellen, nader (lil ftaan; Eindelyk, uit het verhandelde het een en ander ten onzen nutte opzamelen. eerste deel. Het beftaan, en de dringende begeerte van eenen Zacheus, om den Heiland te zien — de liefderyke handelwys van den Heiland ten zynen opzichte — de zalige uitwerkfelen deszelven op het hart van dezen man — eindelyk de hoge goedkeuring, die de Verlosfer aan dezelven geeft — zyn vier voorO q wer- ' MINISTERIE VAN PREDIKANTEN N.H. GEK. ; AMSTERDAM  ai6 LEERREDE werpen, by welken dit gedeelte der Gewyde Bladeren onze opmerking vestigt. I. Beginnen wy met het eerfte. Deze eeuwig gedenkwaardige gebeurenis viel voor in Jericho, eene joodfche ftad, omtrent zes uuren van Jerufalem gelegen, waar'fchynlyk aan het westeinde derzelve, naby het Romeinfche tolhuis; zy betrof eenen Zackcus, eenen man, wiens joodfche naam (wat ook anderen hier tegen mogen inbrengen) ons hem doet befchouwen, als een nakomeling van Abraham, dan die, wel verre van zich dien naam, eenen oprechten eerlyken menfche aanduidende , waardig te maken , helaas ! van het geloof en den wandel van Abraham zeer verwyderd was. Hem wat nader te leeren kennen , zal ftraks te ftade komen, Lucas geeft er ons aanleiding toe, in het geen hy meldt, vs. 2—4 en 8. Belangende zyne bediening. Hy was een Ovcrfte der tollenaren. Een opperfte dier pachteren , die de Romeinen in het joodfche land hadden aangefteld, om de gevorderde fchattingen uit het zelve, ten voordeele des Keizers, op te zamelen. Schattingen, die de Joden, als het fchreeuwendst onrecht, uitkreten. Waarom zy vooral tegen hunne landsgenoten, die zich daar toe leenden , den dodelykften haat voededen, te meer, wyl die daar door tot eenen gemcenzamen omgang met de heidenen verpligt waren, en-zich doorgaans door bedrog en knevelaryen nog meer, dan door eene naauwkeurige waarneming van hun beroep, verrykten. Ook Zachem was in dit geval. Lucas meldt toch niet  over. LUC. XIX. vs. i—io. 217 niet zonder reden, hy was ryek. En uit vergelyking met zyne, eigene betuiging (vs. 8) en den afkeer der joden van hem, (vs. 7) mogen wy veilig befluiten, dat ook een gedeelte zyner goederen door ontrouw en bedrog gewonnen was. Intusfchen geeft dit alles ons nog geene aanleiding , dezen man met zommigen , als eenen der fnoodfte bedriegers en geldfchrapers, te veroordeelen. Is toch zyne betuiging oprecht, die wy vinden vs. 8, gelyk zy is ; zo kon in allen gevallen met geene mogelykheid meer dan een twaalfde gedeelte van zyne bezittingen oneerlyk gewonnen zyn. Hy had zich dus veel minder te befchuldigen, dan het gros der tollenaaren , minder dan duizenden pnder ons, die zich nochthans ten hoogden zouden beledigd achten, zo hunne cerlykheid verdacht ge* houden wierd. (*) Dan (*} Men vergist zich dikwerf, door Perfonen, wier zedelyk beftaan in de Evangeliën gefchetst wordt, of te hoog te verheffen, of te zeer te laken. Dit doet altyd in de daad nadeel. Het zelfde heeft plaats omtrent Zacheus, Door veelen wordt hy te zeer veroordeeld. Uit kracht zyner bediening, zyner verkeering met de Romeinen en met tollenaaren, wier opzichter hy was, kunnen wy ja veilig in hem weinig naauw gezette Godsdienfligheid , voor al zulke, die dien naam in die dagen droeg, voorts geene flipte eerlykheid, veronderllellen. Dan daar echter deze man , door Jefus magt geheel omgekeerd, voor Hem zyn gantsch harte openleide, en zyne betuiging te kennen geeft, dat fk'chts een gering gedeelte zyner bezittingen onrechtveerdig Q 3 gf>  2i8 LEERREDE Dan het geen hem vooral van het gros zyner amptgenoten onderfcheidde, was zyne dringende begeerte om Jefus te zien, ons gemeld vs. 3. Eene begeerte , na onze gedachten, alleen voortfpruitende uit blote nieuwsgierigheid , gewekt door het gerucht van s'Heilands wonderen, bepaaldelyk der genezing des blinden, by zyne intrede in Jericho, waar over de te zamen gevloeide menigte God verheerlykt had, volgens het Hot van het voorgaand hoofddeel. Nu hebben wy reeds aanleiding, om Zacheus te keren kennen en, het geen wy ftraks ter toelichting van vs. 8 zullen melden, zal dit bevestigen. Hy was namentlyk een man, die boven het gros zyner landgenoten gegoed, echter zich niet ontzag by voortduuring zyn beftaan gewonnen goed konde zyn ; hebben wy geene vryheid zyne fnoodheden te zeer uittemeten. Voornemens toch, gelyk het vervolg leert, affiand te doen van alle voorgaande afvvykingen en heure tot nu toe aangename vruchten, belooft hy, volgens vs. 8, de helft zyner goederen den armen uittedeelen. Dit was dan eerJyk gewonnen : want anders zouden alle zyne goederen niet toegereikt hebben tot eene vierdubbelde wedergeving. Van de andere helft wilde hy die wedergeving doen. Had nu flegts het onrechtveerdig gewonnen goed een acbtftë zyner bezittingen uitgemaakt , zo had hy niets overgehouden. Zo wy dus Hellen, dat het zelve flegts een twaalfde derzelver uitmaakte,zo wordt, na onze gedachte,het geen hy door bedrog verkregen had, zo hoog gefield, als flegts eenigzins mogelyk is, en waarfchynlyk was het nog veel minder. Verg. de fchrandere aanmerking van Til!otfont ever dit gefchiedverhaal, Leerred. D. V. bl. 47.  over LUC. XIX. vs. i—10. 219 Maan te zoeken uit eene bediening, die by hen in algemeene verachting was, en niet, of ten minften naauwlyks te vereenigen met gezette .GodsdienfligM&l die daar in ook niet geheel van oneerlykheid en bedrog was vry te pleiten; dus zeker een man overmatig verkleefd aan zyne fchatten, wier genot hy boven de liefde en achting zyner landgenoten, en boven de rust en goedkeuring van zyn geweten ftelde; voorts liefdeloos en ongevoelig omtrent anderen , vooral omtrent behoeftigen, het geen een gevolg van het eerlte is; wien eindelyk het heil zyner^onflerflyke ziel, of niet, of weinig ter harte ging, die ten minften zich tot nu toe aan de zaak van den Heere Jefus, nu reeds tot het einde van zynen levensloop op Aarde genaderd, weinig had laten gelegen leggen. Dan M. H. hoe zeer hy te veroordeelen ware, was hy mogelyk gelyk als, ja beter dan de meeften, die in het midden van het Christendom leven, en zich op hunne onergcrlykheid beroemen. Is het toch voor veelen niet om "t even , langs welke wegen, hoe laag, hoe onedelmoedig dan ook, zy zich verryken , als het flegts niet openbare en (trafbare dievery is ? Heeft men daar niet dikwerf Godsdienst, geweten, achting en eer gaarne voor over? En hoe groot is de onverfchilligheid van een groot aantal onzer: zo omtrent de behoeftigen , als omtrent God en zynen dienst? Dan laat ons voortgaan. • Deze zelfde man zal in één ogenblik door s'Heiq ^ lands  S2cr LEERREDE lands liefdekracht omgezet, een toonbeeld van vryc Genade worden. Hy toch door den fterkflen aandrang gedreven, om Jefus te fien, daar in echter gehinderd door twee beletzelen ; voor- eerst, volgens onzen Evangelist, door de grote fchare , die den Heiland verzelde,. en dus den toegang tot Hem onmogelyk maakte; ten tweeden, door de kortheid zyner itatuur, om dat hy kleyn van perfoon was, en daar door buiten ftaat, over de menigte henen te zien; overwon echter ras die baden. Hy liep voor uit, om te eer aan die plaats te zyn, werwaards Jefus naderde, en toen Ham hy op eenen wilden vygeboom (of Sicomore) (*_) waar uit hy van de hoogte af, den voorbygaanden Heiland duidelyk kon de zien en onderfcheiden. Dit doel nu bereikte hy volkomen. Van daar toch zag hy Jefus; maar genoot meer, oneindig meer, dan hy immer had begeerd. Nooit trouwens, nooit zal hy dezen zynen Hand in den boom, nooit het heilvol vruchtgevolg zyner begeerte, die hem derwaards voerde, vergeten. Hoe aanbiddelyk zyn Gods wegen, wanneer het zyn tyd is, om te werken, wanneer het van eeuwigheid bepaald uur der minne daar is! Hoe moet dan alles tot heil zich vereenigen! n. '*) ^haw geeft van dezen boom eene befchryving, Reize, D. II. bl. 201, en Michaëlis in zyne aanmerkingen ■soor ongeleerden over Luc. XIX. vs. 4.  OVER LUC. XIX. VS. I —10. 221 H. Jefus toch, en dit leidt ons tot het tweede deel van dit gefchied-verhaal, als hy aan die plaetfe quam, opwaarts /lende fagli hem. De zamenvoeging dezer woorden, het verder gefchied-verhaal, en de nadruk van dit voorftel, overtuigen ons, dat het laatfte woord: hy zag hem: hier moet vertaald worden door aanzien, in dien zelfden zin, als Lucas nopens Petrus meldt H. XXII: 61 De Heere zag Petrus aan, zo dat het hier te kennen geve: toen de Heiland tot die plaats gekomen was, floeg Iiy zyne ogen naar boven en aanfehouwde Zacheus, met een oog van eerbiedwekkende Majesteit, alles doordringende Alwetenhcid, hart innemend Mededogen, en overwinnende Genade. Dit aanzien trof meer, dan de welbefpraakfte redenvoering immer op zich zelve konde doen. Deze oogwenk fchoot ltralen, welke de gchcele ziel van Zacheus doordrongen, in haar eenen hemelfchen gloed ontlhken, cn ootmoed, berouw hcilbegeerte, innige, blakende, nooit te voren gekende liefde tot Jefus, wekten. Werkzaamheden te meer aangevuurd door het daar op volgend: Zacheus haest u ende komt af: want ick moet heden in uw huys blyven; dat is het overige van den dag, en den volgende nacht by u vertoeven. (*) Je- (*) Volgens de wel geplaatfte aanmerking van den zaligen Schutte, Heil. Jaarb.D. II. bl. 231. was de Heiland des morgens van Bethnabaris naar Jcricbo, gekomen , had dus eenen weg van zes uuren lang afgereisd. Hier door, en door zyne gefprekken en ontmoetingen op dien weg, door het yoorgevallene by zyne nadering tot JeriQ 5 cho,  «aa LEERREDE Jefus dan kent hem! Zacheus meende onbekend te Zyn; maar vindt zich bedrogen. Niets minder wachtede hy, dan dat de Heiland hem zoude aanfpreken. Dan nu doet Hy dit, Hy noemt hem by zynen naam. 6 Hoe moet alleen dit woord, Zacheus! gepaard met het ziel doordringend oog op hem gevestigd, hem reeds geheel ontroerd hebben! Dan, eer nog wisfelende aandoeningen hem vervullen , vervolg: de Heiland : haest U en komt af: want ick moet heden in uw huys blyven. Onverwachte taal! bedwelmende liefde! gadeloze eer! Jefus den Propheet, voor wien reeds de diepfte hoogachting zyn hart innam, in zyn huis, het tolhuis, te mogen ontvangen,iets, het geen hy gevoerde zo zeer onwaardig te zyn ! Daar toe door Hem zelven op het innemendst aangezogt te worden! Iets diergelyks M. W. H. kan hy alleen recht waardeeren, die by ervaring weet, wat liet in hebbe, voor het eerst, of, na langduurig en ver afzwerven , by vernieuwing, den Heiland dit veel bete- ke- cho , en door zynen langzamen doorgang door die Stad, was het waarfchvnlyk reeds laat, eer de Heiland by Zacheus kwam; te laat althans, om nog zes uuren ver door de woeftenyen door te reizen, en nog voor den nacht te jBethanien te komen. Hy heeft dus waarfchynlyk eerst na den middag zynen intrek by Zacheus genomen en daar het óverige van den dag en den volgenden nacht vertoefd. Dit fchynt ook het Grieksch K«T«x«r«<, vs. 7, door herbergen vertaald, aanteduiden.  over LUC. XIX. vs. i—10. 223 kenend: zie hier ben ik, vrede zy u: met Goddelyke kracht, der ziele te horen toegalmen. III. Geen wonder dan , en dit is het derde deel dezer gefchiedenis, dat Zacheus van vreugd als verftorad, en te gevoelig, om in den beginne zich van zyne aandoeningen, als in eenen vloed van woorden, te ontlasten, volgens vs. 6, Zich haa/ïede, af kwam, cn Jefus met blytfchap mttfitigh. Alles ftelde hy in het werk, om, hoe eer hoe liever, de aangebodene eer te genieten. Met den grootften fpoed nedergedaald,geleidde hy den Heiland en met hem zyne twaalf leerlingen, naar zyne woning; met die verrukking, die dankbaarheid, die opgewektheid des harten, die het gadeloze, het onverwagte van dit voorrecht, in een geheel voor den Verlosfer blakend hart, moest te weeg brengen. Intusfchen, terwyl deze handelwys van den vernederden Heiland ons reeds de grootfte hoogachting voor Hem inboezemt, eene hoogachting, die ftraks nader zal gewettigd worden ; hield het ergwanend ongeloof der Joden, waar mede Hy altyd te ftryden had, de zelve verdacht, ergerde zich, dat Hy, die zich voor eenen Propheet uitgaf, in een tolhuis, zo fchandelyk in hun oog, dat ieder, die na hunne ge*dachten eenigc zedelyke en Godsdienftige beginzelen had,het moest verfoeijen,zyn intrek nam. Me toch, zegt Lucas, die het fagen, murmureerden, feggende, IIy is tot eenen fondigen maningegaen om te herbergen. En hier op zyn dezelven mogelyk vertrokken, we, gens deze opgevatte ergernis, eensklaps die hoogachting voor jefus verliezende, die de genezing des blin-  £24 LEERREDE blinden in hun had gewekt. Gelukkig waren zy geweest, hadden zy den uitkomst afgewacht, zy hadden dan alles ter zyner verdediging gevonden! En zo is het nog by veelen ten huidigen dage. Ach hoe dikwerf zyn s'Heilands daden, is zyn Evangelium, zyn zyne genade-bedeelingen, voor vleesch en bloed, tot ergernis! Houdt U dan niet vreemd, Lievelingen en Afgezanten van den Heere Jefus! wanneer U, in dezen aan uwen groten Meefler gelykvormig, het zelfde lot wedervaart, dat uwe beste bedoelingen miskend, uwe heiligde verrigtingen gelasterd, en Gy onfchuldig der Weereld tot eenen aanfloot wordt. Denkt dan aan het woord, dat Hy eens fprak: een dienst' knecht is niet meerder, dan zyn Heer, (Joh. 15: 20.) Dan hoe was het met Zacheus gefield, toen de gezegende Verlosfer, tot onder zyn dak was gekomen? Meer dan waarfcbynlyk vuurde Jefus, door eene uitvoerige rede tot hem gehouden, die bezeffen aan, die zyn veel betekenend aanzien, en opwekking, om tot hem in te komen, reeds in zyne ziele gevormd hadden. Meer dan waarfcbynlyk bepaalde hem Jefus by het gevaarlyke van zynen toefiand, van zyue verkleefdheid aan het zinnelykeenhet verzuim zyner beste belangen, by zyne veelvuldige* afwykingen, heure treurige gevolgen, en de noodzaaklykheid eener waarachtige bekeering. Meer dan waarfchynlyk leide Hy voor hem, met zynen gewonen nadruk en hart-vertederende innemenheid, den weg des geloofs open, zich als den beloofden Mes* fias aan hem ontdekkende. Zes.  OVER. LUC. XIX. VS. I —IO. CA$ Zacheus wordt althans enkel gevoel, ziet zyn tot nu toe gehouden gedrag met verfoeijing in, verootmoedigt zich daar over voor den Heere, fielt geen ogenblik zyn welberaden voornemen uit, ontdoet zich van alle vruchten zyner voorgaande onrechtveerdigheid en liefdeloosheid, fchenkt de helft zyner goederen den armen, geeft vierdubbeld alles, wat hy ooit onrechtmatig zich geëigend had, weder, en flaat vol yverig den eenigen weg ter zyner redding in. Lucas meldt ons dit vs. 3. En Zacheus {lont en feyde, dat is, volgens de gewone betekenis dezer woorden by Lucas, (verg. Luc. XVIII: n. Hand. Il:i4.) Hy richtede zich op,ert fprak met de grootlle vrymoedigheid en ernst: fiet de helft enz. Laat ons deze betuiging geenen verkeerden zin geven. Hy zegt niet: Heere! dat heb ik tot nu toe gedaan. Dit was toch , volgens het reeds aangemerkte, geheel onwaarachtig. Hy had zekerlyk de helft van zyn goed te voren niet aan de armen gegeven. En al ware dit zo, zo «oude zulk eene betuiging ter dezer (tond, zeer ongepast geweest zyn, en pharifeeuvvfchen hoogmoed geademd hebben. Maar hy vermeldt dus zyn welberaden voornemen voor het 'toekomende, dat hy van nu aan wilde volbrengen. Hy (lelt dit voorin den tegenwoordigen tyd, en om het zekere, en het onverviylde van deszelfs uitvoering aan den dag te leggen. Hy zegt: fiet de helft van myne goederen, Heere, geve ik den armen. Erkent dus met de daad zyne vorige liefdeloosheid en overmatige verkleefdheid aan  aa6* LEERREDE aan zyne bezittingen, waar door hy maar al te veel zyn hart gelloten had voor den elcndigen, verfoeit dat, en vindt zich bereid zulks ogenbliklyk te herHellen, door de helft van het zyne hun uittedeelen. Maar tevens ook betuigt hy, zich verrykt te hebben ten koste van zyn gewisfe, onrechtveerdig goed te bezitten; dit is nu een doren in zynvleesch, hy gevoelt eene walg, zo wel van zulke handelingen, als heure gevolgen, wil er zich geheel van ontdoen, het geroofde vierdubbeld wedergeven , al fchoon niemand hem er toe met fchyn van recht konde noodzaken. Indien ik, zegt hy, ycmant yet door bcdrogh ontvreemt hebbe, dat geve ik vierdubbel weder. Trouwens noch de Romeinfche, noch de Mofaifcbe wetten vorderden in zyn geval eene zo aanroerkelyke wedergeving, gelyk de meer uitvoerige ontvouwing derzelver, dan die ter dezer plaats niet voegt, zou kunnen bevestigen. IV. Geen wonder, dat ook Jefus zyne hoge goedkeuring aan dit beftaan geeft vs 9. Ende Jefus feyde tot hem, heden, enz. De Heiland dus wendde zyne rede tot hem, {$) en hoofdzakelyk (want Lucas. (*) Volgens onze vertaling fprak Jefus Zacheus aan ; echter zegt Hy niet tot hem in de tweede pcrfoon. Beden is uwen huyfe, maar in de derde , is defcn huyfe faligheyt gefclüet. Dit heeft zommigen , als Grotius, Elsnerus en Glas fins doen gisfcn, dat het Grieksch tmt *{cs uvret hier betckene: By zeide van, aangaande hem. Te meer, wyl het Griekfche a-?.f in dit verband ook die betekenis duldt. Daar echter die betekenis min ge-  over LUC. XIX. vs. i—10. 227 cas heeft dit gefprek niet woordelyk geboekt) kwam dezelve hier op uit. lieden is defen huyfe faligheyt gefchiet, 7iademaal ook defe een fone Abrahams is. Dit laatfte bepaalt, en verklaart het eerfte. Hem hier eenen Zone van Abraham te noemen, daar dc Joden hem, vs. 7, eenen zondigen man noemden,drukt uit, hem te houden voor zulk eenen, die niet flegts een vleeschlyk afftammeling van Abraham was; maar een navolger deszelven in geloof en wandel, die de werken deszelven deed, volgens Joh. VIII: 39. Daar voor erkent hem Jefus, en hierom verheft Hy het onfehatbaar voorrecht aan dit huisgezin, door God zelven, gefchonken. Zyne meening is deeze: Van nu af aan rusten de mildfte zegeningen des Allerhoogften op: dit huis, op dit huisgezin. Alle liefdeloosheden, en onrechtveerdigheden, die er tot hier toe plaats in vonden, en het by God en menfehen deden veroordcelen, wyken nu en voortaan uit het zel- gemcen is , en dit zelfde woordjen in den gewonen zin ' in het 5de vs. voorkomt, hebben de meefte uitleggers met Woljj en Heuman, onze vertaling te recht verdedigd. Alle bedenking vervalt ook, door te (tellen, dat Lucas hier niet zo zeer de woorden des Heilands volledig opgeve, maar alleen den voornamen inhoud derzei ver, zo als zy, wel in de eerfte plaats, Zacheus betroffen; maar tevens ook die geenen volledig vvedcrleiden, die zich aan den^Heiland geërgerd hadden. En dan is do zin deze: Jefus fprak Zacheus aan , en zeide hoofdzakelyk, zo tot be moediging van dien man, als tot zyne eigene verdediging tegen den laster der Joden : heden is defen hui je enz.  £28 LEERREDE zelve. Eerlykheid, Liefde, Gerechtigheid zullen het veredelen, Gbddelyken Zegen uitlokken, en met denzelven zullen zalige ziele-kalmte en vrede in het zelve wonen: want ook deze, tot nu toe, niet zonder reden verachte Zacheus, is door mynen invloed, getuige zyne eigene belydenis, een waar Israëliet, een gelovig navolger van Abraham geworden, die door den zelfden Geest , die dien gelovigen Aardsvader veihief, bewerkt, voortaan tot eer van God, tot wezenlyk heil voor zich zelven , tot nut en voorbeeld voor zyn huisgezin en anderen, zal vertrekken. Deze was de vrucht van myne intrede in zyne woning. Zo vervulde ik in hem het oogmerk van myne zending in de Weereld: IVatn dc Sone des menfehen is gekomen, om te foecken en faligh te maken, dat verloren was. Niet toch, gelyk het gros der Joden meent, ben ik gekomen , om rechtveerdigen, maar zondaren, afgewekenen, die anders eindeloos zouden rampzalig zyn, optezoeken, te recht te brengen, voor eeuwig te verlosfen. Zodanig was deze man; maar nu is hy behouden. Belangryke betuiging! Vooral in den mond van Hem, die de Amen, de getrouwe Getuige is, wiens bordeel onfeilbaar is, wiens beloften altyd vervuld worden! Welk eene bemoediging en opwekking lag in dezelve voor Zacheus opgefloten! My dunkt, ten zynen opzichte, laat zich Jefus dus uit. Verheug u, gelukkige Zacheus! uwe zonden zyn u vergeven. Blaakt uw harte van liefde jegens my. Is uw beftaan de vrucht eener oprechte in my gelovende ver- oot-  over. LUC. XIX. vs. t—id. £129 ootmoediging, zyt verzekerd ook uw deel zal voortaan inet den gelovigen Abraham wezen. Ook op u, gelyk wel eer op hem, zal Jehovah in gunfte nederzien. Uw voorbeeld zal tot zegen voor uw huisgezin verftrekken. Met het verwyderen der zonde, zullen ook voor u en den uwen hare wrange vruchten wyken. God zelf zal uw overvloedig goed zyn, alles u doen medewerken ten goede , Hy het voor u voleinden, en dervende u in Abrahams fchoot inleiden. Dan hoe gefchikt was tevens deze betuiging van Jefus ter verdediging van zyn gehouden gedrag, tegen de ergernis der Joden, en tot ontwikkeling van den aart en het oogmerk zyner zending in de Weereld? Met betrekking tot hun zeide de Heiland : Ziet het ongegronde van de ergernis der Joden. Zy bevreemdeden zich,dat ik tot deezen zondigen man inkwam ;maar hoe zalig zyn er de gevolgen van? Nu is hy geheel veranderd, een navolger van zynen groten Stamvader in geloof en Godsvrucht. Dit bedoelde ik, toen ik hem toeriep: ik moet heden in uw huis blyven. Dit doel en dus tevens het hoofd-einde myner komst in de Weereld bereikte ik volkomen. Want hier toe ben ik gezonden, om juist zulken, als Zacheus was, te recht te brengen, en uit een eindeloos verderf te verlosfen. Die myne gedragingen beoordeelen wil, zo wel als die heil en zaligheid by my zoekt, houde dit in het oog : de Soon des menfchtn is gekomen, om te foecken en faligh tc maken, dat verloren was. Genoeg gezegd ter toelichting van deze gebeurenis. Dan waar toe wierd zy bepaaldelyk ons gemeld ? Welke oogmerken had de Heilige Geest met hare R ge-  LEERREDE gedachtenis, daar zo veele andere van s'Heilands daden ons onbekend bleven, der vergetelheid te ontrukken, en ten nutte van Jefus kerk te doen befchry. ven? Deze aanmerking leidt my van zelve tot het TWEEDE DEEL myner Leerrede. Het verband van dit Hoofddeel met het voorgaande geeft ons reeds aanleiding tot beantwoording dezer vrage. Alles toch, wat ons Lucas meldt, van het negende vs. van het voorgaand Hoofddeel af, tot het zevenen-twintigfte van dit Hoofd, toe, reet achterlating zelfs van gebeurenisfen, die intusfchen zyn voorgevallen, van eenen anderen aart waren, en door de overige Evangelisten gemeld worden ; alles, zeg ik, vereenigt zich, om de,vooroordeelen van de tydgenoten van den Heere Jefus , nopens den weg van zaligheid, het doel zyner zending, en den aart van zyne Middelaars bediening tegen te gaan,en aantewyzen, wat er voor eenen zondaar nodig zy, om zalig te worden; namentlyk ware verootmoedi' ging. Zonder die waren de uitftekendfte deugden en voorrechten niet genoegzaam. Voor zulken, waar in zy woonde, flond de Hemel open, uit kracht van dat zoenoffer, dat Jefus eerstdaags zou daar ff ellen. Zulken waren den Heiland aangenaam, en hadden in Hem eenen genoegzamen , genegenen , getrouwen Zaligmaker te wachten. Degelykenis van denPharizeer en Tollenaar door Jefus voorgefteId,zyne nodiging en zaligfprekiug van kleine  over LUC. XIX. vs. i—10. 231 ne kinderkens, zyne onderhandeling met den Pharïzeeuwfchen jongeling, vervolgens met zyne Apostelen » de voorfpelling van zyn naderend zoenlyden, eindelyk de weldadige genezing des blinden, by zyne intrede in Jericho, en de hoge goedkeuring hem gegeven, leiden allen, op verfchillende wyzen, daar henen. Hier op nu volgt onafgebroken de gefchiedenis, zo even toegelicht. Wat is nu natuurlyker, dan te vermoeden-, dat iets dietgelyks ook de voorname bedoeling des Geestes ware, in het doen befchryven derzelve? Dan , om dit niet verder te byzonderen, doen ons die waarheden , die in een gewyd gefchiedverhaal duidelyk en opzcttelyk voorkomen, en ons den Heiland nader ontdekken, de doeleinden, waar toe ons het zelve gemeld wordt, onderfcheiden, gelyk wy te voren aanmerkten, zo is het ontegenzeglyk, dat dit voorval met Zacheus ons geboekt wierd, om ons te leeren; Voor eerst, wat er in eenen menfche moet gevonden worden, die'zalig worden zal; dat is, waar in die bekeering befta, die er nodig is, om ten leven in te gaan? Ten tweeden. Wie Jêfus zyn kan en zyn wil voor den verloren gaan den zondaar? Staan wy by deze beide doeleinden nog een weinig ftil, I. Voor eerst. Is het waar, dat eene waarachtige bekeering onvermydelyk nodig zy tot zaligheid; 't is dan voor ons van het uiterst gewigt, te weeten, wat bekeering zy, welke hare bronnen, aart, en kenmerkende eigenfchappen. R 4 t>it  232 LEERREDE Dit leeren ja veele plaatfen der H. S., maar wordt in het byzonder duidelyk uit deze gefchiedenis. Wy zien hier eenen man , die tot nu toe in verzuim van zyne eeuwige belangen en diere verpligtingen, zelfs voor de Weereld niet geheel onbefproken, had geleefd, in één ogenblik door Goddelyke liefdekracht getroffen, geheel omgezet, wy horen hem door den mond der waarheid zelve zaligheid toezeggen. Zyne bekeeringderhalven was juist die, welke ten leven gevorderd wordt, en het voorname , het kenmerkende derzelve, moet in iederen zondaar plaats hebben, die ten Hemel zal ingaan. Maar hoedanig was zy dan ? j. Zy wierd door Goddelyke liefdekracht van den Heere Jefus gewerkt. Dat oog, dat met zo veel nadruk op Zacheus geflagen wierd, die aanfpraak: Zacheus! ik moet heden in uw huis blyven : de verdere onderhandeling des Heilands met hem, ziet daar, volgens het verhandelde, de krachtige oorzaak dezer nadruklyke gemoeds - verandering , die in hem gevonden wierd en, zonder dat, geheel onverftaanbaar ware. c. Welke waren de bronnen, waar uit in dezen Man zulk eene volftrekte omzetting van genegenheden en werkzaamheden voortvloeide? Ook dit bedoelde de Heilige Geest ons uit deze gefchiedenis te leeren. Deze bronnen waren in Zacheus tweeledig; ootmoed en liefde tot dm Heere Jefus. Ootmoed vervulde zyn diep getroffen hart, met de vernederendfte verontwaardiging over zich zei-  over LUC. XIX. vs. i-io. 233 zelven; wegens zyne verknochtheid aan het zinnelyke, ten koste van de gunst des Hemels, zyn pligt en s>eweten; wegens zyne liefdeloosheid en onrechtveerdigheid, daar uit voortvloeiende , en van de treurigfte gevolgen voor het toekomende zwanger. Hoe duidelyk ftraalt die ootmoed door in zyne betuiging vs. 8? en hoe nadruklyk wordt hy door dit in hem gewerkt beginzel aangefpoord, om zich met allen ernst te ontdoen, zo wel van zyne verkeerdheden , als van derzelver vruchten ? Dan liefde tot den Heere Jefus, en dankbaarheid voor zyne genaderyke handehys jegens hem, dringt hem tevens tot dit zelfde beftaan. Dit blykt uit de blydfchap, waar mede hy Jefus ontving, uit zyne betuiging en de goedkeuring van den Heiland aan hem gegeven, hem noemende eenen zoon van Abraham. Alles nu voor Jefus, die hem zo zeer vereerde, over hebbende, wil hy geen ogenblik toeven, om zyne liefderyke opwekkingen volledig intewilligen , alle vruchten zyner ongerechtigheid te verwyderen, den armen, zo lang door hem vergeten, wel te doen. Geene opofferingen zyn toch nu in zyne ogen meer te groot, geene zonden te zeer geliefkoosd, geene pligten te moeijelyk. Deze beide beginzelen nu moeten overal werkzaam zyn, daar waarachtige bekeering plaats vindt. Ootmoed toch zonder liefde tot Jefus kan, wel vertwyfeling en wanhoop ; maar geene bekeering ten leven werken. Liefde tot Jefus kan in het hart niet wonen, dat zich niet verootmoedigt. Beide deze beginzelen kunnen in trap en mate wel •verfchillen. De één wordt wel eens by zyne bekeeR 3 «Dg  j34 LEERREDE ring meer getroffen door het inzien van zyn diep ver. derf; een ander wordt levendiger doordrongen van liefde tot Jefus ; maar beide deze beginzelen mogen niet gefcheiden worden. Ootmoed, zal zy recht werkzaam zyn, moet naar Jefus uitdryven. Liefde tot Jefus leidt de ziel in eigene onwaardigheid in, om van Hem in alles gebruik te maken. 3. Uit deze beginzelen nu vloeide in Zacheus eene verbazende verandering voort. Zy beftond in opgewekte lust, om voortaan gezet in het pad van Gods geboden te wandelen, in eene hartelyke vereeniging met alle dezelve zonder onderfcheid, in het losmaken van alle knopen van Godloosheid, in het yverig ffryden tegen alle verlokkingen der zonde, uit een levendig inzien van Gods Heiligheid, het vuurigst verlangen na zyne Gemeenfchap, en blakende lust, om Hem tot eer te leven. Deze was de aart der gemoedsverandering van Zacheus, en zodanige moet die bekeering zyn, zonder welke geen zondaar God zien zal. 4. Dan de Heilige Geest geeft ons ook aanleiding, om de kenmerken eener waarachtige bekeering uit dit gebeurde afteleiden. In Zacheus Was zy, gelyk wy toonden, onverwyld. Niet flechts voör het' toekomende, als mogelyk gunftiger gelegenheid zich op deed; maar voor het tegenwoordige, van toen af aan, was het: fiet, Heere, de helft myner goederen enz. En zo is het altyd , daar verootmoediging en liefde tot Jefus, bekeering werkt, daar wordt zy geen ogenblik uitgebeld. Ten H-Ltdetu Deze bekeering was oprecht. Zy beuoud  OVER LUC. XIX. VS. I—10. 235 ftond niet in ydele betuigingen en beloften , noch in wankelende) hartftochtelyke voornemens,die zo ligt vervallen; maar in dadelyke vervulling derzelver. Ten derden. Zy was algemeen, betrof niet flechts deze en geene verbeteringen van gedrag, maar eene geheele verandering van genegenheden en werkzaamheden; zo wel eene yverige uitroeijing van de meest geliefdkoosde zonden, zonder eenige verfcho» ning, als een innig welbehagen in alle Gods geboden, zonder onderfcheid. En hier uit volgt van zelve eene vierde eigenfchap dezer bekeering. Zy was v/erkzaam , bragt daden voort, heure bron voegende, losmakingen, verbrekingen van alle banden der zonden, zelfs van die geenen, die het meest worden over het hoofd gezien, en hem tot nu toe het aangenaamst waren, en tevens verwydering van alle heure vruchten , hoe bevallig dan ook, tot dezen ftond toe. Voorts eene dadelyke betrachting van Gods inzettingen, eene vervulling niet flechts van de pligten van gerechtigheid, maar tevens vereeniging derzelver met die van liefde en weldadigheid; welke laatften ook van hen zo dikwerf verzuimd worden, die de eerften volbrengen: Siet, Heere t de helft myner goederen enz. Hoe voortreffelyk was dan deze bekeering van Zacheus niet? hoe leerzaam , hoe belangryk hare vermelding voor ons ? II. Dan nog iets anders, en voor ons van geene mindere aangelegenheid, was het oogmerk, waar toe dit gefchiedverhaal befchreven wierd. Om namentlyk ons te leeren : wie en hoedanig JeR 4 fus  £36 LEERREDE fus voor zondaren zy. Hier toch wordt de gezegende Heiland ons verkondigd , in het overwinnende zyner Genade, in zyn ontfermend Mededogen met elendelingen, en in zyne liefderyke aanneeming van de offerhanden van liefde en dankbaarheid Hem toegebragt. Voor eerst. Deze bekeering van Zacheus ontdekte het alles overwinnende van de Genade van den Heere Jefus. ' . , . Verlevendigen wy ons nog een ogenblik, wie Zacheus te voren ware , ongevoelig , indrukkeloos , aardschgezind, liefdeloos, onrechtveerdig. Een beftaan , dat wegens zynen aart, en vooral wegens eenen langduurigen voortgang in het zelve, diep geworteld, aller moeilykstte veranderen was. Maar ziet daar, één wenk van Jefus, één opflag van zyn oog, ééne aanfpraak was genoeg, om Zacheus aan zich zelven te ontdekken , hem den Verlosfer met blydfchap te doen ontvangen, omtrent wien hy tot nu toe onverfchillig was. En ééne leerrede voldeed, om hem een gantscb ander mensch te maken. Hoe magtig is dan de Genade! De diepst ingewortelde gebreken roeit zy in een ogenblik uit. Niemand zegge dan: myn fchuld is te groot, myn hart te zeer verhard, het is voor my buiten hope: Ten. tweeden. De Heilige Geest leert ons hier, wie Jefus voor verloren gaande zondaren zyn wil, hoe liefderyk, hoe genegen ter hunner redding. Hoe zeer was Zacheus de redding van den Verlosfer onwaardig? wie kon bykans omtrent zyn waar belang ongevoeliger zyn, dan hy? wie ken door onedeler be-  over LUC. XIX. vs. i—10. 237 beginzelen van eene onteerende nieuwsgierigheid gedreven worden, om Jefus te zien,dan hy. Juist zulk eenen echter zag Hy in liefde aan. Aan zulk eenen -wilde Hy zyne Genade verheerlyken. Zulk eenen, niet die zynen toeftand recht doorzag, zyn verderf recht betreurde, maar er tot hier toe niets van geloofde, riep Hy met het innigst mededogen, en bewerkte hem door Goddelyke liefdekracht,tot een eeuwigheil. O hoe genegen is dan Jefus voor Zondaren! Oneindig genegener, om hen te redden , dan zy ooit kunnen zyn, om gered te worden! Hoe heeft dan iedere ziel, dien het maar om Hem te doen is, overvloedvan Genade by Hem te wachten! Zou Hy het zugtend hart ter nederflaan! Neen , Hy wacht om genadig te zyn. Hy roept, die wil, die kome ! Niemand fluit Hy uit, hoe flecht dan ook, hoe afkeerig tot nu toe. Ten derden. Hier leeren wy, hoe liefderyk de Heiland de offeren van gelove en dankbaarheid aanneerae. Zodanig een offer bragt Hem Zacheus toe, toen hy betuigde: Siet, Heere, de helft enz. Dan wie twyfelt een ogenblik er aan, dat ook het melaatfche in die wel beraamde voornemens en beloften hebbe plaats gehad, en van hem zelven erkend zy. Maar hoe gunftig bedekte Jefus dat? hoe liefderyk gaf Hy, des niet tegenftaande , er zyne hoge goedkeuring aan ? Heden is defen huyfe enz. Zo leert ons de Heilige Geest, hoe Jefus nu in den Hemel verheven, omtrent het gebrekkige der uitgangen van geloof en liefde in de zynen, verkeere, hoe genadig Hy hunne lofofferen, wel verre van die om R 5 hun-  23^ LEERREDE hunne melaatsheid te verfmaden , opneme , terwyl Hy nog in zyn Evangelium,op het ontvangen derzelver, dit getuigenis geeft: Voorwaar dezen is zaligheid gefchied, nademaalook deze een Zoon of Dochter Abrahams is. Toepassing. Laat ons nu met het verhandelde tot ons zelven inkeeren. I. Zo is dan, (deze zy onze eerfte aanmerking) Niemand'onzer de Goddelyke Genade ontwasfen. Wie had immer van voren kunnen denken, dat Zacheus zoude worden toegefaragt, een man, wiens beftaan zo aardsgezind, zo ongevoelig, zo geheel onverfchillig omtrent Jefus tot nu toe was. Dan echter, toen het voor Jefus tyd was, om te werken, was één oogwenk ééne aanfpraak, ééne onderhandeling genoegzaam, om hem tot een gantsch ander mensch te vormen. Dan met dezen ging ook Goddelyke almagt gepaard, zonder welke die uitwerking onmogelyk geweest ware! En waar toe deze herinnering? Deze gefchiedt ons, en met betrekking tot ons zelven, en tot anderen. Met betrekking tot ons, die door Jefus, in zyn Evangelium, ook heden tot zaligheid geroepen worden, om niet te wanhopen. Hoe zeer wy het ook verdierven, hoe doemfchuldig ook, hoe onbegrypelyk veel er voor ons nodig zy, zullen wy zalig worden , Gods genade is voor ons genoeg. Hare kracht in ons by aanvang of voortgang verheerlykt, zal het verderven ftuiten, zonde-banden (laken, andere genegenheden, andere werkzaamheden vormen. Hoort  over LUC. XIX. vs. i—io. =39 Hoort dit, bedrukten! die bepaald by uwe grote fchuld, by uwe verkleefdheid aan Weereld en zonde , de hoop uwer Zaligheid ligt zoudet opgeven. Jefus, dien wy prediken, is de Algenoegzame. Een woord is voor Hem ter uwer redding genoeg. Hy, .die eenen Zacheus in één ogenblik konde behouden, Hy leeft, Hy roept nog. Dan is dit waarheid, hoe dierbaar moet zy tevens voor ons allen zyn, met betrekking tot hen, die naauw aan ons verbonden zyn? Zien wy onze kinderen , onze naastbeftaanden , hen, wier belangens ons zeer ter harten gaan, verre van God vervvyderd , ongevoelig , omtrent het zalig worden geheel indrukkeloos; laat dit ons nooit moedeloos doen worden in hen te vermanen, te beftraffen , vooral voor hun te bidden. Genade toch is en blyft voor hun genoegzaam. Een Manasfe , een Paulus, een Zacheus zyn ons tot bemoediging in dezen in de H. S. gemeld, cn hoe veelen heeft Goddelyke liefdekracht niet van tyd tot tyd gered, die eeuwig de prooi des Satans fchenen te zullen worden! II. Dan wat baat het ons, of Jefus ons kan redden, denkt mogelyk iemand onzer, zo wy onkundig zyn, of Hy waarlyk er toe genegen zy? Deze bedenking lost myne tweede aanmerking op : s'Hcilands liefderyke handelwys omtrent Zacheus is ons een toonbeeld, om ons te leeren, wie Hy voor ons allen zyn wil. Onder zulk een voorftel, M. H. gevoel ik al het aanminnige myner Evangely-bediening. Hoort dan Gy allen deze zalige waarheid: was Jefus voor Zacheus  240 LEERREDE cheus enkel liefde, zo wil Hy voor ons allen zyn. Zag Hy Zacheus aan met het innigst mededogen; met dat zelfde , ziet Hy nu van den Troon zyner Heerlykheid op ieder van ons neder, wie wy dan ook zyn mogen. Riep Hy Zacheus toe: ik moet heden in uw huis blyven : met niet minder aandrang , ftaat Hy aan onze deure, klopt, en roept: zo iemand my open doet, ik zal tot Hem ingaan, ik Avondmaal met hem houden, en hy met my. Niemand wordt hier uitgefloten. Is deze toch zyne betuiging niet, die door het Evangelium tot ons gefchied: Die wil, die kome, die tot my komt zal ik geenszins uitwerpen ? wordt niet ieder van ons in zyn woord, door zyne heil-gezanten gebeden, als of God door hen bad, gebeden van Christus wege, laat u met God verzoenen? Ja de Heiland ftaat niet alleen toe, dringt niet alleen aan; maar beveelt met hoog gezag, dat wy in Hem geloven, zyne ontferming niet verdenken; maar dezelve ons ten nutte maken. Moest op het voordel van zulk eene tederheid, als de Heiland omtrent Zacheus ontdekte, ons hart met reden betuigen: O dat het ook my geoorloofd ware, Hem te naderen! deel aan Hem te verzoeken! hoe vrolyk zoude ik wachten, zelfs in de allerootmoedigfte gellalte, hoe lang het dan ook duuren mogt, indien ik Hem eindelyk maar tot myn deel mogt ontvangen;de alles te bovengaande Goedheid des Allerhoogften komt deze wenfchen zelfs voor, en gaat onze verwachtingen ver te boven. Ik geeflf, zegt Hy,lwt levend brood -ait den Hemel JaHy fpreekt niet alleen; maar zweert  over LUC. XIX. vs. i—io. 241 by zyn eeuwig beftaan, dat de beloften zyner Genade, in den Zoon zyner liefde, hen allen betreffen, die tot Hem den toevlugt nemen, wyl Hy geen lust heeft in den dood, maar in het leven van zondaren. Dat dan nu geen verflagen hart beangftigd treure en moedeloos betuige , ach ware ik in Zacheus plaats geweest, ach hadde ik de tyden van s'Heilands omwandeling op aarde beleefd, hoe zoude ik my dit voorrecht hebben ten nutte gemaakt! het worde in tegendeel door deze gegronde aanmerkingen bemoedigd, het gelove: ook voor my ftaat de Hemel op heden open, en niets fluit my uit, als ik my zelven niet uitfluite. III. Dan, en deze is myne dercïe leering, Zal de toegenegene liejde van Jefus ons zaligen; wy moeten met Zacheus zyne nodiging inwilligen , en ons tot Hem bekeer en. Had Zacheus, op de roepftem van Jefus, Hem niet tot zich ingenomen , had Hy van het ontfehatbaar voorrecht hem aangeboden geen gebruik gemaakt, het bemoedigend : defen huyfe is faligheyt gefchict, nademaal defe een Sone Abrahams is: ware nimmer van Jefus tot hem uitgefproken. Hoort dit met opmerking, M.H. Ja de Hemel kan voor den zondaar nooit te ruim worden opengezet; alles, alles predikt U, dat Jefus wagt, om U genadig te zyn ; maar wee U, die U daar mede alleen wilt gerust ftellen. Niet toch het aanbod van Genade alleen , maar het aannemen daarvan kan U behouden. Duizenden hoorden dit Evangelium; maar verzuimden het, en gevoelen nu reeds in het ver-  242 LEERREDE verderf, welk een toefiag het tot hunne eindeloze rampzaligheid geve. Dat dan innig medelyden met uwe zielen, dat de tederheid van eenen zondaars lievenden Verlosfer, U uit uwe ongevoeligheid terug brenge, onverfchillig^ indrukkeloos zondaar! Zou Jefus zo veel arbeid deiliefde aan U ten koste leggen, by U, fchoon zo lang, zo opzettelyk verzuimd, met zo veel ernst blyven aanhouden, zo er een andere weg van zaligheid voor U open ware. Kunt Gy , in de verftroojingen der zonde en der Weereld, voor U zei ven ware rust vinden ? Hebt gy gronden van hope tegen den dood en de eeuwigheid, zo gy zulken blyft, als gy nu zyt? Zegt uw geweten het tegendeel, waarom dan, ten koste van uw eindeloos geluk, U zelven verhard! Geeft U aan Jefus gewonnen, en willigt, met Zacheus, zyne roepftem met blydfchap in. Zegt Gy by U zelven,dit hope ik ook in 't vervolg te doen. Ach waarom nu niet? zal er in het vervolg gelegenheid zyn ? weet gy het uur van uwen dood? Nu kunt gy zalig worden, morgen kan het te laat zyn. O laat dan niets U langer afleiden! breekt door alle bedenkingen door. Intusfchen, dit Evangelium kwam weder tot U, één van beiden nu, het zal voor U een reuk des levens ten leven, of des doods ten doden zyn. Och dat die kracht, die de roepftem van Jefus in Zacheus verzelde, nu in U verheerlykt wierd, welk een ogenblik zou dit zyn! Ja welk een ogenblik zou dit zyn , zegt mogelyk een heilzoekend hart, zo ik dit voorrecht voor  over LUC. XIX. vs. i—io. =43 voor my genoot. My door den Heiland zaligheid te horen toeroepen , is myne hartelykc keus , dan ach! hoe zeer ik roepe en aanhoude, om het genot zyner Liefde, ik blyve in het duiilerc , de Heere houdt zig verborgen. Dan troost U met het gezegde. Zyne Genade is niet alleen voor U genoeg, maar Hy is ten vollen van zyne zyde bereid, die aan U te verheerlyken. Houdt dan aan, verflaauwt niet in uw uitzien naar Hem. Niet Hy, maar uw ongelove hindert U, uit zyne Liefde overvloedige vertroofting voor uwe zie. len afteleidcn. Als die kracht, die U reeds naai ; Hem uitdreef, ook die overblyvende nevelen des ongeloofs verdryft, hoe zult Gy dan U verbazen moe > ten, dat Hy zo lang uwe ziele vrede toeriep, zoi 1der datGy het opmerktet. Dit verdubbcle dan uwf iri yver. De belofte ligt doch voor U: die my zoek en zullen my vinden. Geen inzien in uw diep v erderf, geene fchuld , geene langduurige afzwen ing mogen U doen vrezen; maar alles, alles, wat uw ongeloof ter uwer bezwaring wel eens inbrengt, ir ,oet, op het vernemen van zulk een Evangelium, ' U te aneer dringen, om by Jefus op de vervulling var 1 zyn woord aantehouden, en Hem niet los te laten, voor, dat zyn zegen U verblyde. IV. Myne vierde aanmerking is: is het on. s vooi ■recht de hektering ten leven deelachtig te zy n dat geen , dat dan in Zacheus gevonden wierd, u )en Jefus hem zalig fprak, moet ook in ons gevonden worden. Dit betreft U, M. H. die mogelyk uwe hc ,pe vestigt, op hartflochtelyke werkzaamheden, uit wenjige verbeteringen van uwen wandel, uititeke* je deugden  C44 LEERREDE den, y verige vervulling van de pligten van gerechtigheid en liefdadigheid; U wekke het verhandelde tot dit ernftig onderzoek op: is de liefde tot Jefus, gepaard met vernederenden ootmoed, het beginzel myner werkzaamheden? bedoel ik zyn eer, door myne daden ? dringt my ware, levendige dankbaarheid voor zyne Genade, tot de vervulling myner pligten? Zyn my, uit dat beginzel werkzaam, alle Gods inzettingen aangenaam , alle zonden zonder onderfcheid tot eenen last? Hoe veelen zullen er zyn, die, na dit onderzoek, een hemelschbreed onderfcheid tusfchen zich en hervindende, zullen befpeuren, dat zy ,tot nu toe,in een zaak van zo veel gewigt,als de zaligheid is, op rietftaven gedeund hebben. Dan deze leering betreft ook U Godvrugtigen! die zo dikwerf aan de oprechtheid uwer bekeering twyfelt. U ontdekt het voorbeeld van Zacheus, hoe geenszins de hevigheid der ontroering wegens de zonde, noch de langduurigheid derzelve, het kenmerk der oprechtheid der bekeering zy; Zacheus toch wierd langs zulk eenen weg niet geleid, en het is altyd een voorrecht * met hem, by den aanvang der bekeering , meer in Jefus liefde, dan in de diepte des verderfs, te worden ingeleid. Maar welke is de bron uwer veranderde genegenbeden en werkzaamheden? kunt Gy niet ontkennen, dat inzigt vooral in het fnode der zonden, liefde tot den Heere Jefus, zucht om Hem te behagen, uwen afkeer wekken van alle overtredingen, ook van die, waar aan Gy het meest gebonden waart, en een welgevallen iu alle Gods inzettingen zonder onderfcheid ; ver-  over LUC. XIX. vs. i-ïo. 245 verdenkt dan het werk God in U niet, en herinnert U met dankbaarheid, wat de Heere aan U deed. En mag dit uw voorrecht zyn, Christenen! wordt het U gegund U in uwen Verlosfer te verblyden ; laat dan de genietingen van Gods Genade, die Gy mogt erlangen en de preuven der oprechtheid uwer bekecring U, ja gedurige aanmoedigingen zyn, om op het pad, dat ten leven leidt, te wandelen; maar ftelt ze nimmer tot den grondflag van uw vertrouwen en hope op de zaligheid; die zal anderszins zo dikwerf wankelen, en onzeker zyn, als die voorrechten zich voor uw oog verbergen,of uwe liefde voor den Heere Jefus, en affchrik van de zonde , door Weereldsgezindheid, en de opwelling van uw verdorven hart, verflaauwen. De beloften toch van het Evangelium der Genade moeten alleen uwe vaste troostgrond zyn en blyven , en het fteunzcl uwer hope. Vernieuwt telkens daarom, hoe uitgelezen ook uwe genietingen zyn mogen, uwe toepasfing van dezelven, en zoekt telkens wed:r de onuitputtelyke volheid van den Heiland aan, om nieuwe genietingen. Zo aanhoudend uwegeloofsoefeningen omtrent Hem vernieuwende, als zondaren in U zelven, zult Gy het licht der Genade, in U ontdoken, voeden, het welk U op uwe reis door dit Mefech zal beftralen, cn eens in vollen luiftcr zal fchitteren in de gewesten der onfterflykheid. V. Myne vyfde leering is: Baar de liefde tot Jefus heerscht, hoe veel gebrek er ook nog in overblyve, daar /preekt Hy zelfde ziele vry, en roept haar zaligS hcjd  246 LEERREDE over LUC. XIX. vs. i-io. held toe. Zo, Godvruchtigen! zo fprak Hy tot Za'cheus: heden is defen huyfe fcligheyt gefchiet, nadcm'aal ook deze een Soon Abrahams is. Zo roept Hy U toe: zyt wel gemoed, uwe zonden zyn u vergeven, voor u is geene verdoemenis meer. Verblydt U met deze betuiging. Past U dezelve gelovig toe, tot uwe fterkte op uwen weg, tot moed in uwen ftryd, ter verheffing van uwe zielen boven duizende bezwaren. Zugt uw hart wel eens, ach konde ik Jefus meer Vereeren! Troost U hier tegen met de liefde van uwen Verlosfer. Ook de dankofferen van Zacheus waren melaats. Jefus echter nam in ze liefde aan. Zo doet Hy ook Omtrent U. Hy bedekt het zondige van uw beftaan voor s'Vaders aangezicht. Hy bidt voor U. Uwe liefde moge kwynen, zyne liefde mmmeermeer. Eerlang zal alles, wat U hier aanleiding gaf tot rouwe, tot ootmoed, tot herhaalde zuchtingen, wyken. Eerlang zal Jefus, die U aanzag eri kende, U door den dood tot zich in zaliger gewesten overnemen, om eindeloos in zyne Gemeinfchap te deelen, en dan zal zyn Evangelium uwen overblyvenden Mede-christenen by uw affterven , toeroepen: Heden is dezen Zoon of Dochter Abrahams zaligheid gefchied. AMEN. Geschenk 6 2 2 1 6  s' HEILANDS GADELOZE Z OND AARS-LIEFDE, o f LEERREDE, TER NABETRACHTING VAN HET HEILIG NACHTMAAL, over JOH. XI. vs, 36". door SAMUEL JOANNES van de WYNPERSSE, A. L. M. PUL Do£t. Uitgefproken , te Amfteldam, in de Oude Kerk, den 3 Juiy 1793. te AMSTELDAM, jt HENDRIK DIEDERIKS, in de Kalveruraat, tusfchen de Gapers- en Duifjesfteegen, e n HENDRIK LARDÉ, op't Water, by de Zoutfteeg. M D C CC»  Kerkelyk goedgekeurd.