1016 C 11  I  Koomt, en laat ons wederkeeren tot den HEERE, var* Hij heeft verfcheurd., en Hij zal ons gepeezen; Hij heeft gejlaagen, en Hij zal ons verbinden, Hofea Vit i. In fublicQ discriminc, mnis homo Miles est»  VOORBERICHT VAN DEN UITGEËVER. IDeeze Leerrede mij door den Eerwaardiger! Schrijver toegezonden zijnde , ontving ik aanzoek , om ze vertaald uittegeeven , ten einde de liefhebberen ; van 's Mans Schriften, dezelve bij zijne voorige nuttige Ge. fchriften zouden kunnen voegen en gebruiken; 't welk ik gereedlijk heb ingeftemd. A a Voorts  vi VOORBER. van pen UITGEEVERt „ Heer regeert, en Hij zet zijn eigefir „ werk voort in volmaakte wijsheid; „ en wij hebben niet anders te doent „ dan te waaken en te bidden, en „ zijne hand in alles op te merken. Te „ zijner tijd kan en zal Hij het licht „ doen opgaan uit de duisternis. Zij „ die Hem vreezen, hebben geen re» „ den om eenig fchepfel te vreezen." Rotterdam, den 12 Mey, 1794. LEER-  LEERREDE, UITGESPROOKEN BINNEN LONDEN, OP E EN EN ALGEMEENEN VaST- EN BEDKDAG , DEN 28 VAN SPROKKELMAAND, 1794. Tekst , JONAS IIL vers 9. Wie weet ? God mogte zich wenden, en berouw hebben, en Hij mogte zich wenden van de hittigheid zijnes toorns, dat wij niet vergingen. Hoe groot , hoe onbepaald is Gods heerfchappij over de harten der menfehenkinderen ! Ninive was de Hoofdftad van een magtig Rijk. Haare inwooners waren blinde Heidenen. —■ De meenigte Profeeten , die , geduurende eene lange reeks van jaaren , in A 4 'sHEE-  § LEERREDE ■s HE EREN naam tot Juda en Israël ? het Volk van Gods bezonder eigendom , fpraken , hadden ' meestal vruchtloos gefproo-r ken, Meenigwerf had men die Godsgezandten befpot , en hunne ' boodfchap fmaadlijk verworpen. De inwooners van Ninivs hadden , naar alle waarfchijnclijkheid , nog nooit eenen waaren Profeet gezien , eer Jonas tot hun gezonden werd. Hadden zij, op 's Mans voorfpelling , naar den uiterlijken fchijn geredenkaveld , zij zouden het welligc ten hoogften onwaarfchijnelijk gekeurd hebben , dat eene groote Stad, de zetel van een magtig Koningrijk, in eenen tijd van vrede , zou kunnen blootftaan om binnen veert tig dagen' te worden omgekeerd. Dan , de Gefehiedenis zegt: Zij- geloofden aan God (V). De geduchte Bedreiging maakte eenen diepen ,' eenen algemeenen indruk.. De Koning ftond op van zijnen troon , ontdeed zich van zijne vorstlijke kleeding , bedekte zich met eenen zak , en zat neder in de asfche. Plotslijk ftonden alle beezigheden en alle vermaaken ftil. Een algemeene, een ftrenge vasT ten (o) Jonas III: 3,  over JONAS III. vers 9. 9 tfin werd op koninglijk bevel uitgeroepen — een vasten , zoo algemeen en zoo ftreng, dat dezelve zich uitbreidde tot de redcnlooze beesten. De onderdaanen gehoorzaamden volr vaardig, en vereenigden zich alle , om van den God des hemels genade en verfehooning te fmeeken. En de eenige grond van hoop en aanmoediging welken zij hadden , was de moogelijke gisfing: Wie weet ? God mogte zich wenden , en berouw hebben, en Hij mogte zich wenden van de hittigheid zijnes, toorns , dat wij niet vergingen! Uit deeze , en uit andere plaatfen der heilige Schrift, mag men befluiten , dat de ukdrukkelijkfte verklaaringen van Gods ongenoegen tegen zondaaren , altijd nog grond en plaats tot boetvaardigheid en bekeering overig laaten. Dus leezen we in de Ptot feetfijen van Ezechiel : Ah ik tot den godloozen zegge. : Gij zult den dood [terven ; en hij zich van zijne zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet — hij zal zekerlijk leeven , hij zal niet flerven (b~). En <&) Ezechiel XXXIIJ: 14, 15. AS  io LEERREDE En wederom, bij den Profeet Jeremias: In eenen o-ogenblik zal ik ff reehen , over een Volk en over een Koningrijk , dat ik het zal uitrukken, en afbreeken, en verdoen. Maar indien dat zelve Folk , over het welk ik zulks gefprooken hebbe , zich van zijne boosheid bekeert, zoo zal ik berouw hebben over het kwaad, dat ik het zelve gedacht te deen (V). God de Al¬ lerhoogste fpreekt tot ons , in zijn Woord, naar onze vatbaarheid , op menschlijke wijze. Hij gewaardigt , zich naar onze zwakheid te voegen. God kan eigenlijk geen berouw hebben. Hij is geen man , dat Hij liegen zoude , of een menfehenkind, dat Hem iets berouwen zoude (jT). Echter, wanneer de bezoekingen , die Hij in zijne Voorzienigheid den menfehen toezendt, hen opleiden tot befef van hunne zonden, tot erkendtenis van hunne ftrafwaardigheid , en in hen verwekken eenen geest van verootmoediging , boetvaardigheid , en gebeden ; dan verandert Hij dikwerf gunstiglijk ,zijne be- (c)'jewnias XVIII: 7, 8. O*) Numri XXIII: jp; Jtb XXIII: 13.  over JONAS III. vers. 9. 1* beftellingcn omtrent hen , en wendt het dreigend onheil van hen af. Dk was het uitwerkfel en het gevolg der prediking van Jonas tot de Ninivijten, Het volk verootmoedigde zich , en bekeerde zich van hunnen boozen weg ; en God fchortte de •uitvoering van het Vonnis op , welk Hij tegen hen hadde uitgefprooken. Mijne waarde Hoorers ! hebben wij geen reden om te vreezen , dat de mannen van Ninive , in het Oordeel , tegen ons opftaan en ons veroordeelen zuilen (e), indien wij niet hun voorbeeld volgen , en ons verootmoedigen voor den Hoogcn God? Zij bekeerden zich op de prediking van Jonas, en zulks terftond, op het ecrlle hooren % zij fmeekten om barmhartigheid, op een enkel vermoeden, op eene onzekere hoop, daar zij niets meer konden zeggen , dan : Wie weet ? Wie weet of er nog eenige hoop voor ons overig is , na de plegtii,e verklaaring , die wij uit den mond van den Profeet gehoord hebben ? God CO MmJm XII: 41,  LEERREDE God fpreekt tot "ons niet door de hoorbaare ftem van eenen ingegeesten Profeet; dit is ook niet . noodig. Wij weeten, of kunnen weeten , uit zijn befchreeven Woord, dat het den rechtvaardigen zal wel gaan, en den godloozen zal kwaalijk gaan (ƒ). De verfchijning van eenen Engel uit den hemel, zou niets kunnen toevoegen aan de zekerheid dei verklaaring , welke Hij ons reeds in handen gefteld heeft. Hij heeft , daar te boven , bij aanhoudende opvolging, Dienaaren verwekt , om de waarfchuuwingen die Hij ons in zijn Woord gegeeven heeft, aantekjemmen ; om ons onze zonden voor oogen te Hellen , en tevens de zekere en vreeslijke gevolgen , indien wij in dezelven voordgaan. Maar ook zijn wij niet in het onzeker gelaaten , aangaande de uitkoomst, ingeval wij onze zonden ootmoedig belijden , en om vergeeving bidden , in den weg dien Hij ons heeft voorgefchreeven, Het Evangelij, het heerlijk Evangelij des zaligen Gods, wordt ons verkondigd. Jesus Christus, als gekruisfigd, wordt ons voor de oogen ge* fchiï- (ƒ) Jeföu Hl: 10, li.  42 LEERREDE h in het Evangelij , ons weerhield van uitteroepen : Wee mij! ik vergaa.' wij zouden voor het minst zeggen — en dus kan het Hebreeuwfche Woord ook vertaald worden c Ik ben tot zwijgen gebragt! ik ben verftomd! ik bén befchaamd en fohaamroód, dewijl ik een man van onreine lippen ben , en ik woon in het midden eenes volks dat onrein van lippen is; want mijne oogen hebben den Koning, den HEERE der heirfchaaren gezien / Indien wij eenigermaate van deeze gevoelens doordrongen zijn, dan zullen wij ons niet ophouden met het beoordeelen van menfchen of maatregelen , wij zullen in geene tweede oorzaaken, of onmiddellijke werktuigen onzer rampen blijven hangen. De fhoodheid der zonde, in tegen overhelling van Gods vleklooze Heiligheid, en de eer zijnes Naams, zullen onze gedachten geheel innecmen; en wij zullen alle de onheilen , die wij gevoelen of duchten , toefchrijven aan onze zonden , en aan de zonden van hun, in wier midden wij woonen. ï. Letten wij , in de eerfte plaats , op ons-  'over JONAS III. vers 9. £3 onszelven. Ik ben een man van onreine lippen ! ik ben een zondaar! Dceze belijdenis past ons allen ; en zij zal gereedliik worden afgelegd door allen, die zichzelven kennen.— Iemand , die van de nabuurige heuvels naar Londen gaat, wordt doorgaands, op zekeren afftand , eene wolk van rook boven de Stad gewaar. Decze wolk is de verzameling van den rook en damp, waar aan elk huis zijn bezonder aandeel toebrengt. Dit is geen ongepast zinbeeld van de zonden en van de ellenden , welken in deeze groote Hoofdftad zoo mcenigvuldig plaats vinden. De HEER zeide eens ven de Amorijten , in een zeker tijdperk: Hunne ongerechtigheid is tot nog toe niet volkomen (u \ Ik hoop dat de maat onzer ongerechtigheid nog niet vol zij; maar zij vermeerdert van dag tot dag, en wij brengen dagelijks niet weinig toe , om dezelve yol te maaken. Waare geloovigen , offchoon van de hcerfchende magt der zonde verlost (y), blijven echter zondaars. In veele dingen bezondigen wij ons allen, met gedachten, woorden , en daaden. Thands worden wij ge- roe-; C« ) Geneps XV; j6. C*) Kemtinm VI: 14. B 4  «4 LEERREDE roepen , om ons voor God te verootmoedig gen over de zonden onzer onbedacht- zaamheid, en over de meer verzwaarde zonden , die wij tegen licht, overtuiging, en ondervinding bedreevea hebben — over onze bezondere overtreedingcn , welken alleen G o^ de en ons geweten bekend zijn — over de gebreken en onreinheden onzer beste pïigtl betrachtingen — over onze groote en meenigvuldige tekortkoomingen in onze betrekkelijke pljgten , als Ouders , Kinderen , Egtgenootcn , Meesters of Dienstboden, en als leden der burgerlijke Maatfchappij. Onze traagheid in den dienst van God , bij onze vaardigheid in het voldoen van onzen eigen wil , en het opvolgen onzer begrippen; onze onverfchilljgheid omtrent het geen de eer van God betreft, vergeleeken met onze gevoe-, ligheid, wanneer het aankcomt op onze tijd-» lijke belangen — dit alles zijn zooveele proe-* Ven van onze ondankbaarheid en van ons be^ derf, De zonden van 'sHeeren volk zijn zoo meenigvuldig, en worden zoozeer verzwaard door de blijken van Gods goedheid jegens hun, dat indien Hij met hen alleen-, fyjk in het gericht wilde treeden, zij geen? ^«dcien pleitgrqnd zouden kunnen vinden, dan dien  over JONAS III. vers 9. 25 gien Hij zelf genadiglijk hun befchikt heeft: Zoo Gij , HEER , de ongerei'.Jèg^eden gade(laat; Heer! wie zal beft aan f Maar bij U is vergsevir.g , opdat Gij gsyreesd wordt (w). 2. Het valt niet moeilijk, fterk uittevaaren over de boosheid der' tijden. Maar zij alleen , die een recht befef hebben van de meenigte en grootheid hunner eigen zonden, kunnen behoorelijk oordeelen wat de Profeet gevoelde , en te kennen gaf, toen hij zeide : Ik woon in het midden eenes volks dat onrein van lippen is! Wij moeten niet minder aangedaan zijn — hoewel op eene verfchillende wijze — over de zonden van hun in wier midden wij woonen , dan over onze eigen zonden. En dit zullen wij zijn, indien de oogen onzer ziel den Koning, den HEERE der heirfchaaren , aanfchouwd hebben ; want zijne eer , welke ons hart boven alles dierbaar moet zijn , wordt door dezclven gefchonden! Wij zullen , denk ik, niet grootlijks dwaa- ien, (w) Psalm CXXX: 3, 4« B 5  3ó LEÈRREDfc hen terug van dwaaling, van boosheid , eti Van ellende, het leidt hunne voeten op de paden des vredes , en leert hun maatig , rechtvaardig, en godvruchtig keven in deeze weereld Maar onder het- getal der geenen 9 die belijden het te omhelzen, worden maar al te veelen gevonden, die door hun gedrag de vooroordeelen Herken en vermeerderen vart hun, die lasteren het geen zij niet verftaan. Helaas ! welke hevige twistén, welk een' ijdelen wandel, welke openbaare ergernisfen vindt men , onder de geenen die zich belijders noemen van een Evangelij, dat niets dan den geest van heiligheid, liefde , en Vrede ademt! Hoe moet het dan géfteld zijn met hun, die openlijk zonder God in de weereld keven ? Ik behoef mij over dit. onaangenaam onderwerp niet breed uittelaaten, daar de blijken zich van zeiven opdoen dart elk , die flegts, onze ftraaten betreedt * of het oog {laat in dè Nieuwspapieren. Het is noodig, dat ik mijne Hoorderen onderrechte, hoe het ongeloof, de ongebondenheid , het ligtvaardig (b) Tttut lts 13.  ©ver JONAS III. vers 9. $ï en valsch zweeren , de ontheiliging van Gods Naam , Sabbathfchenderij , en verwaarloozing env verachting van den openbaaren Godsdienst, algemeen de overhand hebben genoomen. De Godlijke Wetten , en de Wetten des Lands, voor zooverre die ingericht zijn om de onderhouding van Gods Geboden aantedringen, worden, onder allerlei rangen van menfehen , openlijk en als uit gewoonte overtreeden. In een' tijd, dat ie HEER der heirfchaaren roept -tot 'ge- < ween , en tot rouwklagte (c) , zijn zorgelooze gerustheid, weelde , en dartelheid de kenmerken van onzen naatfionaalen geest. De vermindering van die zugt voor het algemeene welzijn, en die weerzin tegen eene behoorelijke ondergefchiktheid, Welken zich zoo algemeen laaten befpeuren , welken zoo verre verfpreid zijn , zijn gevolgen van onze zonden tegen God; en zijn op zichzelven , als zedelijke oorzaaken , toereikende, om de Naatfij in het verderf te ftorten , indien God het niet genadiglijk verhoedt. Het zou onverfchoonelijk in mij zijn, uit aaa-  ovetj. JONAS' IIL vers 9. 33 del onaffeheidbaar verbonden zijn , en welken ik geloof — niet {leges op berichten van anderen , maar door eigen ervaarenis —■ in lhoodheid gelijk te Haan met , en misfchien , binnen den omtrek van één enkel jaar, in aantal te overtreffen alles, wat men van de grouwzaamfie bedrijven in I Frankrijk, van het begin der Staatsomwendteling af, gehoord heeft. Er is eene Hem des blceds , welke tegen ons roept — eene ftem, welke door de toevoeging van nieuwe flagroffers , van duizenden , van tienduizenden , ik had bijna gezegd van honderdduizenden, jaar op jaar , vermeerderd wordt ! Het is fiegts eene korte en flaauwe fchets, welke ik poogde te geeven, van den tegenwoordigen toeftand" deezer Naatfij, in het oog van den Almagtigen God , en van de zonden , over welken Vvij deezen dag vergaderd zijn , om ons voor Hem te verootmoedigen ! II, Hebben wij dan geen reden, om met de Ninivijten te zeggen : Wie weet ? •— Is het niet enkel eene gisfing ? te er meer dan C eene  34 LEERREDE eene moogelijkheid, dat wij. nog gefpaard zullen worden ? Is het zoo , dat onze zonden niet minder in meenigte , niet minder grouwelijk zijn , dan die van andere Volken ; zijn dezelven , boven de hunne , uitennaate zeer verzwaard, als begaan zijnde tegen klaarer licht, en tegen de uitneemenie voorrechten, die wij boven hen, zoo lang een' tijd achtereen, mogten genieten ; hebben wij niet flegts , nevens anderen , de Godlijke Wetten overtreeden, maar, wat meer is, het gunstig aanbod van vergeeving, van Gods wege zoo lang en aanhoudend aan ons gedaan , op den duur moedwillig verlmaad , met eene boosheid en hardnekkigheid die naauwlijks weérgaê heeft; breidde God al .den dag zijne handen uit tot een ongehoorzaam en tegenfpreekend volk (V) ,. doch , tot hier toe , te vergeefs ; konden noch de blijken van zijn ongenoegen , noch de verklaaringen zijner liefde , eenigen indruk op onze harten maaken ~ wie weet, of Hij, na dit alles, nog te ( Laat ons bidden, dat de Godsdienst en goede orde 'bevestigd , en de ongerechtigheid befchaamd en verdomd moogen worden. Dus moogen wij hoopen , beveiligd te worden, door het zeker doch verborgen merk der Godlijke Voorzienigheid (A). De Heer zal ons tot een fchild zijn , oflchoon veelen rondom ons door onheilen getroffen worden , en vallen. De hairen onzes hoofds zijn geteld (i). Of behaagde het Hem, ter openbaaring van ons geloof, en van de kracht zijne- Genade, toetclaaten dat wij in de algemeene rampen deelden ; dan moogen wij van zijne goedheid alle noodige onderfteuning en verkwikking wachten. Hij is altijd nabij zijn volk , eene gereede hulp in tijden van benaauwdheid; en Hij kan de tijden hunner grootfte verdrukkingen , tot tijden hunner zoetfte vertroostingen maaken. 3. Maar laat ons ook geloovig bidden. Gedenken wij , wat groote dingen de Heer met- O) Ezechiel IX: 4. ( ij Stimheus X: 30.  46" LEERREDE meenigwerf gedaan heeft, op de gebeden van zijn Volk. Wanneer Sanherib, onder de Godlijke toelaating , met grooten fpoed eenen inval deed in Juda, begreep die Vorst niet , dat hij ilegts een werktuig was in Gods hand, ter kastijding van 's Volks ongerechtigheden ; hij fchreef zijne overwinningen toe aan eigen magt en dapperheid , en achtte zich even zeker van Jerufalem zelf, Dan Jehiskia overwon hem, op zijne knien; hij breidde zijne godslasterlijke Brieven in den Tempel uit voor het aangezicht des HEEREN, en bad — en het ganfche leger der Asfyriers veifmolt, gelijk fneeuw {k). — Toen Petrus in de gevangenis geboeid en opgeflooten was, werd door déGemeente een geduurig gebed tot God voor bem gedaan ; en zie, God zendt eenen Engel, om zijnen Dienaar te veriosfen, de ijzeren deuren des kerkers worden geopend, de ketenen vallen af van zijne handen , en de Apostel vindt zich , eer hij het weet, op vrije voeten gefield (/). En Cjt) Jefaias XXXVII: 14-36. CO Handelingen XII: 5—11.  ©ver JONAS Hl. vers. 9. 47 En gelijk wij gehoord hebben , alzoo hebben wij gezien. God heeft , ook in onzen leeftijd, de gebeden van zijn volk blijkbaar beantwoord. Veel werd er gebeeden, zoo in het verborgen als in 't oper baar, voor onzen geliefden Koning , geduurende zijne laatfte onpaslijkheid; en hoe wonderbaar, hoe fchielijk, hoe recht tijdig was zijne herHelling ! Voorwaar , dit was Gods vinger! Toen de Heer aldus onze bekommeringen deed ophouden , waren wij gelijk de gecnen die droomen ( m ) ! Niet minder bleek , naar mijne gedachten» het vermogen des gebeds, in de omftandigheden waar in wij ons bevonden , omtrent het einde des jaars 1792. Be weet, dat veelen het gevaar , welk ons in dien tijd dreigde , als eene herfenfehim aanzien , omdat het den Heere behaagd heeft het gunstig aftewenden. Maar wij hebben , zoo ik vertrouw , nog niet ten eenemaal vergceten de taal welke wij toen hoorden , en da menfehen die wij dagelijks ontmoetten op de ftraaten, de meenigvuldige ftoute faamenrot- tin- (w) Psalm CXXVI: 1.  48 LEERREDE tingen , welken in deeze Hoofdftad plaats hadden , en de bedreigingen., welken met groote letters op de muuren onzer huizen , bijna in alle wijken der Stad , gefchrcevcn werden. Dan de harten der menfchen werden , in het hagchelijkst tijdflip, omgewend als een getij. Toen, • meen' ik., was de Godlijke tusfehenkoomst blijkbaar te bemerken! Toen hadden we een nieuw bewijs , dat de Heer het gebed hoort en beantwoordt! ff9ü>j^ 'iü jfjifójgj jiw 'noiiJW f nvL.'Jodcro £9 Sb De tegenwoordige tijdsomftandigheden zi;n desgelijks zeer gewigtig. Alies wat ons, als Britten , als Christenen ,. ais menfchen , •dierbaar is , wordt gedreigd. Onze vijanden zijn verbitterd , en woedende. Onze zonden getuigen tegen ons. »— Maar indien wij ons voor God' verootmoedigen , van onze zonden affland doen , en ons vereenigen in vuurige fmeckingen om genade en barmhartigheid ; wie weet, of God. zich niet zal laatcn verbidden, en ons die hulp .en redding fchenken, welke wij vruchtloos van menfchen zouden verwachten?, Ja, wij hebben aanmoedigende gronden , .om te hoopen, dat Hij voor ons weezen zal; en dan kan •: " nle-  over JONAS III. ver; 9. 4? niemand tegen ons zijn («)• ^aar zon^cr zijnen zegen , kunnen onze krachcigftc poogingen , en best beraamde onderneemingen niet gelukken. Gijlieden , die toegang hebt tot den Genadetroon, wier harten een waar belang ftellen in de eer van God, en die niet ilegts beklaagt de tijdlij ke rampen en ellenden , welken met den oorlog verzeld gaan, maar ook de veele duizenden van zielen , die jaarlijks , door dien weg, in eenen eeuwigen , onveranderlijken ftaat worden ne« dergeftort — gijlieden , vertrouw ik , zult uzelven betoonen , waare vrienden uwes Vaderlands te zijn , door vrijmoedig te fpreeken en uwen invloed aantewenden , tegen ds zonden en ongerechtigheden , die de oorzaaken zijn van alle onze rampen en fmerten; en door in de bres te ftaan, en bij God te pleiten om genade en ontferming, vöor uzelven, en voor de Naatfij. — Indien Ilegts tien perfoonen , aldus gezind, binnen I |dn '. , Sêm s (n) Romcinm Vllfc 31» D  over JONAS HL vers 9. & wenscht tl vuuriglijk toe , die grondbegin* fblen te bezitten , welken ü onderfteuncn kunnen in alle de wisfelirigen van dit leven, èn uw fterfbedde troostelijk kunnen maaken._ Zijt gij onwillig om gelukkig te zijn ? Of kunt gij te vroeg gelukkig worden ? Veclc menfchen zien thands op u, die wijleer MjJ ten gelijk gij zijt: En ik twijfel niet , of Zij bidden , dat gij moogt worden zoo als1 Zij thands zijn. Tracht voor uzelven te bidden. Onze Gód is voorzeker in het midden van ons; Zijn gunstig oor ftaat open voor elk, die tot Hem roept. Zoekt Hem, terwijl Hij te vinden is; J E s u s is voor zondaaren geftörven ; en Hij heeft gezegd : Die tot mij koomt , dien zal ik g e e n szins uitwerpen (ƒ>)•' Hij is desgelijks dé Werkmeester van het geloof, door welk gij alleen óp de rechte wijze tor Hem koomen kunt, Indien gij er Hem om bidt, Hif zal het u fchenkén ; indien gij het zoekt,' ónder een naarstig gebruik der middelen die Hij verordend heeft, gij /uit gewislijk vinden. Weigert gij dit , dan blijft ér geen' atr~' (/O foannes VI: 37. D I  52 LEERREDE over JONAS III. vers o. ander offer voor de zonde overig. Indien gij niet gezaligd wordt door het geloof in Je sus Bloed, gij zult eeuwig moeten verlooren gaan. O! kust den Zoon , opdat Hij niet toome, en gij' op den weg vergaat , wanneer zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden. Welgelukzalig zijn alle die op Hem betrouwen ({) Psalm 11: 12. Bij  Bericht. 61 ÏX. Nog behoort hier bij: de küacht Der Waarheid , zeer aanmerkelijk gcbleekeft in de Overtuiging en Bekeering van den Eerw. Heer thomas scott, Predikant te Weston Underwood en Ravenftone, in Engeland; aan wien eenigen der belangrijkfte Brieven van j. newton, in zijne Cardiphonia, gericht zijn; en mede uitgegeeven met eene Voorrede door den Heer c. brem. Dit welberedeneerd Bericht, aangaande de Bekeering en toebrenging tot Gods Gemeenfchap van eenen in leer en leven diep afgedwaalden Perfoon, is zoo merkwaardig en zonderling, dat de leezing daar van een ieder niet genoeg kan aangepreezen worden; en bevat in een zoo klein bellek zoo veele leerzaam c en ftichtelijke Bedenkingen, dat het tot merkelijke verfterking en bevestiging in het Geloof aan de Heilige Evangelijleer kan dienen. Ook voor allen, die de Cardiphonia of Gemeenzaame Brieven van den Godvruchtigen j. newton bezitten, is dit Werkjen onontbeerlijk, wijl verfcheiden gewigtige Brieven in het Eerfte Deel van dat nuttig Werk voorkomende, aan den Eerw. th. scott gericht zijn; en de zaaken, in deze zijne Bekeeringsgefehiedenis omftandiger befchreeven, een aangenaam licht daar aan bijzetten. X. Als mede, de kracht der oodlijke genade, in een aanmerklijk voorbeeld getoond; in zes Brieven, van eenen Leeraar der Her-  6z Bericht* Hervormde Kerk. Uit het oorfpronglijk Latijn vertaald door william cowper, Schildknaap. En met eene Foorrede uitgegeeven door johan newton, Predikant te Londen, aaii wien deeze Brieven in het oorfpronglijke gefchreeven waren; Uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald. In gr. 8vo; Dit Werkje is op het zelfde formaat gedrukt, als de Werken van den grooteri Godgeleerden johan newton," bij welken het ook behoort. Ook is de uitgaave van newton, een waarborg voor de Echtheid van het Verhaal. Hetzelve is allermerkwaardigst, bevattende: De zonderlinge Bekeefing des Schrijvers, die zeer fchielijk, en in omstandigheden, naar den uitêrlijken fchijn, zeer öngefchikt, uit den ftaat van ongeloof en bederf werd overgebragt in het genot der Gpdlijke gunst en gemeenfchap, met levendige beivustheid daar van voor zichzelvengeevende ook zijn Volgend leven onwraakbaar^ blijken' van de waarheid zijner gemoedsverandering. Ook zal ieder Godvruchtige hier vinden- een treffend bewijs voor de alvermogende Kracht der Godlijke Genade, en ftoffe om haare vrijmagt met eerbied te bewonderen. De prijs is 16 Stuivers*   01 1125 9081 UB AMSTERDAM   lëèrrëüë^ uïtgesfróoken binnen londen , op den algemeenen Vast- en bededag^ dén 28 van Sprokkelmaand, 1794. door JOHAN NEWTON» Predikant aldaar. bit het engelsch vertaald, doórv:" M. van WEILKHOViw» En uitgegeeven, met een kort voorbericht, door C O' R. N. BREM» ouderling der schotsche gereformeeev De Gemeente' te Rotterdam. Te Amsterdam, Uj MARTIN US DÉ B R U Y N'4 In de Warmoesftraat, het zesde Ruis van (ii Vischfteeg , Noordzijden  tv VOORBERICHT van Voorts heb ik hier niets bytevoegen , dan hun , die eenig belang in den waardigen Schrijver ftellen, te berigten, dat hij, in dato 3 April, mij fchrijft: „ Door het verlies van mijn „ vrouw, heb ik een zwaare beproe,5 ving ondergaan, dog de Heere heeft mij onderfteund. Ik heb nu geen ?5t banden in de Weereld, nogtans besi ik gewillig, te vertoeven tot mijn* „ beftemden tijd. Ik ben zo gemoe„ digd, als ik hier kan verlangen of „ wenfchen. Ik worde als .nog be„ gunstigd met gezondheid en kragten, tot mijn openbaar dienstwerk , en 3, ik heb reden te hoopen , dat mijn „ arbeid niet ijdel is in den Heere. „ Voorts worde ik omringd met goe- derrierenheden en weldaadigheden, 5, des het mij betaamt , elk uur mijns „ lee-  den UITGEEVER. v leevens te befteeden in verheerlijking „ van God , en in " vernedering van „ mij zeiven, uit een befef van mijne onwaardigheid. Ik heb veel aan u, ,, en aan'sHeeren volk in Holland , ge9, dagt, toen de Franfchen voorleden „ jaar zo nabij waren, en 't gevaar zo „ dreigend was. Dog ik wist ook, „ dat de Heere nabij was, om te hoo„ ren , en de gebeden te beantwoor„ den van hun , die op Hem hun „ vertrouwen fielden. Gij vondt in „ Hem een tegenwoordige hulp in be,, naauwdheden , en ik verheugde mij ,, in uwe verlosfing. Hij houdt onzen „ vijand gekeetend , en zij kunnen j, niets meer doen, dan Hij hun toe* „ laat, wat zij ook overleggen en be- raamen moogen. De tijden, gelijk gij fchrijft, zijn zeer donker; maar de A 3 Heer  over JONAS III. vers 9. 13 fchilderd (g). Zijn Bloed reinigt van alle zonden f^); en zij die in Hem geljoven, worden bevrijd van de verdoemenis ) , en volkomenlijk gerechtvaardigd Zij heb¬ ben ook eenen vrijen toegang tot den Troori der Genade , en j gelijk I s r a ë l , kracht om door gebeden te overmoogen bij God en menfchen (/). — En zou dan , na die alles , van iemand onder ons nog moeten gezegd worden , dat de Heer ons tijd gegeeven hadde opdat wij ons zouden bekeeren , en Hij ons genoodigd hadde tot bekeering, maar wij ons niet bekeerd hadden (w)? Dit verhoede God genadiglijk! Thands fpreekt de HEER tot ons door zijne Voorzienigheid. Zijne gerichten zijn' op de aarde , en het betaamt ons , gerechtigheid te leeren. Zijne hand is verhoogd ; en zijn er , die zoo achtloos, of zoo (g) Galaten llh 1. (X) 1 Joannes I: 7. (») Romeinen VIII: 1. (£3 Handelingen XIII: 39. (*) Genejis XXXII: 28. (tn) Openbaaringe II: au  14 LEERREDE 200 hardnekkig zijn , dat zij zulks niet zien willen , vroeg of laat echter moeten en zullm zij het zien (»). De Hooge God heeft eenen twist met de nietige inwooncrsder Weereld; het gefchil , dat tusfchen Hem, en veelen buiten ons Land — ja , ik vreeze , maar al te veelen ook in ons Vaderland ■ ■ . moet beflischt worden , is : Of Hij de Regeerer der Aarde is, dan niet ? Zijn Volk s wien zijn Naam en Glorij dierbaar is , zullen alle mindere belangen daa* aan ©ndergefchikt houden. Moet een van beiden gebeuren, dan zullen veeleer ellende en verwoesting zich alom. verfpreiden, de menfchen bij millioenen jammerlijk omkoomen, ja het ganfche Saamenftel der Natuur ontbonden worden — dan dat God zich ftraffeloos zou laaten hoonen en tergen. Maar Hij. zal gewislijk zijne eigen zaak handhaaven en overwinnen , en —— het zij itf eenen weg van gerichten , of van goedertierenheid allen menfchen doen weeten dat Hij de HEER is. Er is, zoo ik geloof, geene uitdrukking, welke in het Oude Testament (») Jtfata* XXVI: 9-11.  over JONAS III. vers 9. 15 ment zoo dikwijls voorkoomt, als deeze : Gij zult, of zij zullen weeten dat ik de HEER. ben (0)! Heeft Hij dit gezegd, en zqu Hij het niet waar maaken? De frroomen van menfchenbloed, en alle de ellenden en ijsfelijkheden, die over een groot deel van het Vasteland verfpreid zijn ■ welker gerucht van verre , genoeg is om onze ooren te doen klinken zijn alle aan die oorzaak toetefchrijven. God wordt niet in erkendtenis gehouden ; ja, op fommige plaatfen is Hij uitdrukkelijk verloochend en verzaakt ! Daarom zijn de menfchen aan zichzelven overgegeeven , hunne woedende driften zijn ontbreideld, en zij , zonder bedwang , overgelaaten aan de wegen hunnes harten. Geen vreeslijker oordeel dan dit» kan eenen mensch , aan. deeze zijde der hel, overkoomen ! En zijn wij , tot nog toe, begunstigd met vrede binnen 'sLands; de geduchte ilorm is echter op geen' groeten afiland — hij fchijnt zelfs (#) Bij Eitchiel doorgaands.  i6 LEERREDE zelfs nader tot ons te koomen, éii er is reden om te vreezen, dat hij ligtlijk tot óns konde doordringen. — Ik wensch ondertusfehen deezen Verbodsdag als een groot voorrecht te erkennen. Want het vooruitzicht zou mij waarlijk aïlerdonkerst voor^ 'koorrieri , indien ik niet {hoopte , dat de* Heer genadiglijk acht zal willen flaari Op de vereenigde gebeden van! hun, die Hem vreezen en op' Hem vertrouwen. Misfchieri 'zat de HEER voor ons werken; want bij den HEERE is geenc verhindering 'otii te verlosfeh' door veele, of door weinige (ƒ> \ Onze vloöten en legers moogen irf goeden ftaat , en onder goed bevel zijn ; maar zonder Goós zegen op onze raadflageri en onderneemingen , zullen zij' ons niet kurinen helpen. Hij kan den wijzen de 'wijsheid, en den held dén moed beneèmen , op het tijdftip , wanneer zij die meest noodig hebben. Hij kan onze krijgsmagt, door ziekten of door oneenigheid , buiferi' ftaat ftellen om ons te verdeedigen. En door zijné flormwinden, ' kan Hij onze- fchepén tegen dé rot- Xp) i Smuels XIV: 6.  over JONAS III. vers 9. iy rotfen , of tegen elkander in Hukken flaan, of dezelven als lood doen verzinken in dó groote wateren. Wie zegt iets , het welk gefchiedt , zoo de HEEK het niet beveelt (sO? Onze Heer en Zaligmaaker, fpreekende Van die aguien , op welken de toren in Si' loam viel en doodde ze , zeide tot de Jooden: Meent gij dat deezen fchuldeiiaars zijn geweest, boven alle menjchen die in Jerufalem woonen , omdat hun dit overkoomen is? Ik zegge u i neen ze; madr indien gij ü niet bekeert , zult, gij alle desgelijks vergaan (r). Mogt de toepasfing deezer woorden diep in onze harten zinken ! Het zoii ons niet betaamen^ tot God of tot menfcheri . . te zeggen: „ Wij hebben , 't is waar ge5,- zondigd, maar er zijn nog grooter zort0 daars dan wij". Het is zoo , de Franj'che Conventie , en veele anderen, die door denzelfden geest vervoerd zijn , hebben de gèWoone grenzen der menschlijke godloosheid m ($) Klaagliederen l1h 37V Cr) Lukas XIII: «4, 5* i  i8 LEERRËDÊ en wreedheid overfchreeden. Dan ik vertrouw, dat er eene groote meenigte is onder die Naatfij , die, offchoon zij door hunne . onderdrukkers in ontzag en vrees gehouden worden , en hunne gevoelens niet durven uiten, echter ftilzwijgende en in het verborgen treuren , over de grouwelen die zij niet kunnen beletten. Maar de Franfchen hebben niet gezondigd tegen zulke voordeden als wij bezitten. Zij waren federt lang flaaven van eene willekeurige magt, en de fpeelbal van het bijgeloof; en finds de laatfte jaaren , zijn zij misleid door eenen hoop bijsterzinnigen, die zich den naam van Wijsgeeren aanmaatigden. Wij , daartegen, zijn gebooren en opgevoed in een Land , van alle de overige Volken des Aardbodems onderfcheiden , door den uitfteekenden trap van ^Burgerlijke en Godsdienstige Vrijheid , en van het licht der Evangelijwaarheid, die wij genieten. Deeze voorrechten verzwaaren onze zonden uitermaate zeer ; en er kan , ten deezen opzichte , geene juiste vergelijking( tusfchen ons en andere Volken gemaakt werden, ten ware wij eene Naatfij konden vinden, welke door Gods Voorzienigheid in evengelijken trap, en zoo lang een' tijd achtereen , bevoorrecht was„ ge- wor-  over JONAS III. vers 9. ij> Worden , als Wij , en welke ons desgelijks in ongehoorzaamheid en ondankbaarheid kor.de evenaaren. De grootfte ijslijkheden die in Frankrijk gepleegd zijn , zijn niets meer, dan ftaalen, van het geen waar toe de menschlijke verdorvenheid bekwaam is , wanneer de omftandigheden haare volle werking toelaaten, en de gewoone beteugeling en bedwang , tot de rust en het welzijn der burgerlijke maat* fchappij vereischt , door Gods rechtvaardig oordeel opgeheven worden. De invloed van het driest -ongeloof, en der voorbeelden van ongebondenheid, geholpen door de bezondere geiteldheid hunner openbaare zaaken, hebben in veele gevallen de fterkfte banden van liet maatfchaplijk en betrekkelijk leven verbrooken, en de gemeene gevoelens van menschlijkheid uitgebluscht. De ongelukkige Franfchen , nogthans , of* fchoon onze bittere vijanden, zijn geen gepaste voorwerpen van onzen haat of verachting , maar veeleer van ons medelijden. Zij weeten niet wat zij doen. Laat ons voof hen bidden. Wie weet ? God , wien alle B a <Ün-  ao LEERREDE dmgen moogelijk zijn, en wiens barmhartigheden hooger zijn dan de hemelen p mogt ook hun de bekeering geevcn ? En laat ons voor onszelven bidden , dat wij door hun voorbeeld moogen onderweezen en gewaarfchuuwd worden ; want van natuure zijn wjj aiiet beter dan zij. I. Dan het wordt tijd, dat wij meer onmiddellijk acht geeven op onze eigen belangen. Het verklaard oogmerk onzer bijeenkoomst op deezen dag, is , ons voor den Almagtigen God te verootmoedigen , en onze gebeden optezenden tot de Hoogde Majesteit, om vergeeving van onze zonden, en afwending der zwaare oordeelen, welken 3 onze meenigvuldige godtergende ongerechtigheden allerbillijkst verdiend hebben ; als ook, ' den Godlijken zegen en bijftand aftefmeeken over de wapenen van zijne Majesteit, ter zee en te land, en dat het God behaagen mooge , den vrede, de veiligheid, en den voorfpoed , voor onzen Koning en zijne Rjj- - ken, te herftellen en beftendig te maaken (/). O'. (O Dus luidt het Opfchrift van het voorgefchreeven Gebed.  over JONAS III. vers 9. ai ".O! mogten wij nu een' aanblik genieten van het geen J es ai as zag, en befchrecvcn heeft (*) ! Och of wij , door de kracht van dat geloof,. welk een bewijs is der zaaken die men niet ziet, de Heerlijkheid des HEEREN mogten aanfchouwen , dit Huis vervullende ! dat wij ons de tegenwoordigheid en de houding der Hem opwachtende Enge-, len , als wezenlijk konden vóórhellen ! Zij bedekken hunne aangezichten en hunne voeten met hunne vleugelen, als kunnende den luister zijner Majesteit niet Verdraagen , en als bewust — cffchoon niet van befmetting , gelijk wij — echter van onvermijdelijke onbekwaamheid , als fchcpfclen , om Hem al dien lof en die hulde te bewijzen , welke Hem billijk toekoomt. Och of wij, door. het geloof, den waaren zin en geest konden vatten van hunnen uitroep : Heilig , heilig, heilig is de HEEK der heirfchaaren! de ganj'che aarde is vol van zijne Heerlijkheid!.. Indien wij alle zoo waren aangedaan als de Profeet was , dan zou voorzeker elk voor zichzelven de taal van den Profeet de zijne; maaken. Of, indien eene troostrijke hoope.. in (O Jefaiu VI. B 3  %6 LEERREDE len , indien wij onze Naatfij vergelijken rnet het oude Israël, beide met opzicht tot de Godlijke weldaaden, aan ons beweezen, en de verkeerde wijze op welke wij aan dezelv n beantwoord hebben. Het heeft Gode behaigd , ons tot een bezonder Volk te verkiezen , en zulke blijken van zijne befcherming , van zijne gunst, van zijne genade, en van zijne langmoedigheid aan ons. te betoonen , waar van geen wedergaê in de Jaarboeken van eenig ander Volk te vinden is. Wij hebben geene zekere berichten, wanneer de Naam van JE SUS, den Zaligmaaker, allereerst in dit Eiland is bekend ge• worden ; waarfchijnelijk is zulks geweest in een def vroegfle tijdperken van het Christendom. Dit weeten wij , dat , na den langen eri donkeren nacht van bijgeloof en onkunde, welke veele eeuwen lang het Christendom overdekt hadde , de dageraad van het wederkeerend Evangelijlicht het eerst onder ons gezien werd. Sedert den tijd van Wxckuff , de Morgenftar der Hervorming , tot heden toe, is het zuiver Evangelij onder ons helend , gepredikt, omhelsd en voordgeplant. Er Zijn tijden geweest, dat zij , die dit Evan-  over JONAS III. vers 9. o? v Evangelij liefhadden , er voor lijden moesten. Zij bleeven getrouw, in fpijt van flagen, geldboeten, gevangenis, ja van den dood zeiven. Dan die tijden zijn voorbij. Wij genieten niet alleen licht, maar ook vrijheid, vrijheid van geweten en van eigen gevoelen , in eenen trap , voor deezen onbekend. Daar te boven, zijn wij , federt lang, begunstigd met het genot van vrede ; hoewel meer dan eens gewikkeld in oorlogen , welken rampfpoedig waren voor onze vijanden , en voor de Naatfijen , die deel namen in onze zaaken. Onze inwendige beroerten, van tijd tot tijd , hebben medegewerkt , om onze tegenwoordige gelukkige Staatsgefieldheid te vormen, en te bevestigen. Wij ademen de lucht der burgerlijke Vrijheid in. Onze ligging, op een Eiland , gepaard bij onze magt ter zee, hebben ons, onder Gods zegen , tegen invallen van buiten befchut; en wanneer zoodaanig iets ondernoomen werd , dan hebben winden en zeen voor ons geftreeden. Onze wijduitgeftrekte en bloeiende Koophandel , heeft ons tot eenen top van rijkdom opgevoerd, welke de bewondering en  a2 L E E R REDE ; cn den nijd van andere Volken wekt. Groot- Brittanje en Ierland zijn op eene Weereldkaart of Globe fiegts als kleine plekjes; maar onze belangen en invloed breiden zich aan alle kanten uit , tot de afgelegenfte deelen des Aardbodems. Moogen wij niet de taal des HE EREN aangaande Israël, met het hoogfte recht, op ons toepasfen? Wat is er meer te doen aan mijnen wijngaard, het welk ik aan hem niet gedaan - hebhe ?, waarom heb ik verwacht dat hij ■ goejde druiven voordbrengen zoude , en hij heeft flinkende druiven voordgebragt (ar). ' Wat gebruik wordt van het.' zalig Evangelij onder ons gemaakt ? — Dit zou mij een onoverkoomelijk bezwaar zijn , indien ü; niet geloofde , en wist , dat onder de verfchciden benaamingen onzer Christen Gezindheden , «alken gevonden worden , die het hoog fchatten , en beleeven. . Konden deeze allen in ééne plaats bijeen vergaderd worden , zij 'zouden, höope ik , bevonden worden, een .. ' zeer (*) Je/aids V: 4.  oker JONAS III. vers 9. se? zeer aanmerkelijk getal uittenv'.fce1 ; en om hunnen wil , en ter beantwoording van hunne gebeden, vertrouw ik nederig , dat wij alsnog gefpaard zullen worden. Maar, vergeleeken met de meenigten die hst Evangelij verwerpen , verfmaaden , of ontecren, vrcezc ik -dat hun aantal zeer gering is. Er zijn maar al te veelen , die het haaten met eenen bitteren haat, en al hun vermogen en invloed te werk Hellen , om het te beftrijden en te onderdrukken. De groote Leerftukken der Hervorming worden met verachting bejegend; èn zij die dezelven prediken , en die ze aankleeven , worden befchouwd als geestdrijvers of huichelaars, als guiten of dwaazen. Hec Evangelij van God wordt gefchuuwd , als de pest, of men klaagt er over, als eenen zwaaren last, bijkans overal waar het bekend geworden is. De Wijsheid, 't is waar, wordt gerechtvaardigd van alle haare kinderen (2). Het Evangelij is een kracht van God tot zaligheld, eenen ij der die-gelooft (0). Het roept hen (s) Lukas VII: 35. {») Romeinsn I: 16.  3* LÜoRRËDE jaanmerkL'g van het deel welk ik eertijds iii die ongelukkige zaak gehad hebbe 7 indien ik bij deeze gelegenheid geenc melding maak* te van den Afrikaanfchen Slaavenhandel Ik wil dien niet rangfchikken onder onze naatfionaale zonden i alzoo ik vertrouw en ;geloof, dat verre het meerderdeel der Naatfij ernstig naar deszelf9 affchaffiiig verlangt* Dan tot hier toe hebben geringe en bezondere belangen de Item der billijkheidder menfchenliefde , en der waarheid overschreeuwd. Ondertüsfchen wordt deeze grouwel niet naar eisch ter harte genoomen, Zijt gij verontwaardigd i en met recht, over het -geen gij hoort van de wreedheden die in ■Frankrijk omgaan ; uWe verontwaardiging zou misfchien veel hooger rijzen , indien gij vol-< ledige kennis hadt van de godloosheden en jammeren , welken aan dien heilloozen Handel (*) [De Ëerw. Newton heeft, voor Weinig jasten , ir. een afzonderlijk en zeer leezenswaardig Gefchrift, het afgrijslijke van den Slaavenhandel in veele' bezonderheden vertoond. Welk Stukje bij den Drukker deezes in het Nederduitsck is uitgegeeven . onder derf Tijtel van : Gedachten over den Afrikaanfchen Slaavenhandel t door Johan Newton; te gelijk met een ander, oveï het zelfde Onderwerp ]  36 LEERR EDE zekerheid hebben wij , dat een diergelijk lot ook ons niet zal gebeuren ? Of wat zouden wij kunnen antwoorden, indien de HEER aan ons de vraag deed ï Zoude ik oven: die dingen geene bezoeking doen ? zou mijne ziel zich niet wreeken aan zulk een volk , ah dit is (h) ? Waar zijn thands de Gemeenten , die eertijds in Griekenland en in Klein Men bloeiden? Toen de Apostel Paulus aan de eerften fchreef, en toen de verheerlijkte Zaligmaaker zijnen Joannes de Brieven aan de laatscgemelden voorzeide , waren de meesten nog in eenen gelukkigen ftaat. Indien er ooit een tijd mooge geweest zijn , dat de loffpraaken , aan fommigen van die Gemeenten gegeeven , op de belijders van het Evangelij in ons Land konden toegepast worden ; ik vreeze , dat wij daar op t-ands bezwaarlijk aanfpraak zouden kunnen maaken. Of kan het van ons gezegd worden , dat ons geloof en' onze liefde verkondigd worden in de geheele weereld {i)P dat wij voor- ' beeldt} Jeremias V: Q. CO Romeinen b 8.  over JONAS III. vers 9. 37 heelden geworden zijn allen den geloovigen C^}-? dat onze werken , en dienst , en geloof', ' e« lijdzaamheid bekend zijn geworden , ófe laatften meer zijn dan de eerften (/)? Moet men niet veeleer van veelen onder ons zeggen : Zij belijden dat zij God hennen, maar zij verloochenen Hem met de werken (m j ? moet niet van veelen gezegd worden , dat zij den naam heiben dat zij leeven , maar dood zijn dat zij noch koud zijn noch heet ( 0 ) ? en dat zij, voor het minst, hunne eerfte liefde verlaaten lubben Toen die gebreken en verachteringen in die eerde Christen Gemeenten de overhand begonden te neeracn , vermaande en waarfchuuwdc hen de Heer Jesus ; doch in plaats van te waaken , en .zich te bekecren , werden zij ftceds onachtzaamcr. Ten laatften vertrok hunne heerlijkheid , en hunne kandelaars werden van derzei- C k ) 1 Thesfalonkenfen I: 7. ( / ) Openbaaringi II: 19. (mi) Titus I i(5. (u) Openuaarinpe III: i. (0) Openbiaringe [II: 15. £p) Opmbaaringe II: 4. C?3  38 LEERREDE zeiver plaatfen geweerd. Veele gewesten, die wijleer het lichc van het Evangelij genooten, zijn federt lang overdekt door Multamme» daanfcha duisternis; en de inwooners zijn ellendige , onkundige flaaven. Laat bns' toch niet fteunen op uitwendige voorrechten , noch berusten in eene gedaante van godzaligheid, ontbloot van derzelvèr kracht. Vergeefsch zou het zijn, te zeggen : Des HEEREN Tempel, des HEE> REN Tempel, des HEEREN Tempel zijn deezen (> indien de HEER des Tempels ons verliet. Toen de Israëliërs bevreesd waren voor de Filistijnen, bragten zij de Ark des He er en in het leger. Maar God befchaamde hun ijdel vertrouwen ; Hij leverde de Ark zijner Heerlijkheid in de harden hunner wederpartijders O) — om hun, en ook ons, te leeren , dat ruiken , die Hem flegts uitwendig en geveinsdlijk dienen, geenen ftaat kunnen maaken op zijne befcherming. Helaas, derhalven! wie weet ? i De voor- ( q) Jeremlas VI f: 4, {fj I Scmuels IV: 5, 11.  over JONAS III. vers 9. 39 vooruitzichten djn thands zeer donker ! Behalven het geen wij van de woede en onzinnigheid onzer buitenlandfche vijanden te verwachten of te vreezen hebben, is er veel reden van bekommering binnen 'sLands. Er is een geest van tweedragt uitgegaan. Jeschurun is vet geworden, en heeft ach* teruit gefJaagen (j). Veelen onder de Britten fchijncn de vrijheid , den vrede , ^n de goede 'orde moede te worden. Onze gelukkige Regeeringsvorm , onze meenigvuldigc. Voorrechten , door andere Naatfijen bewonderd , worden bij fommigen onder ons verfmaad, en klein geacht. En dit niet alleen bij de onbedachtzaamen en iosbandigcn , bij zulken , die , weinig te verliezen hebbende, Zich vleien , in eenen tijd van beroerte en verwarring eenig voordeel te behaalen ; maar die denkbeelden worden gekoesterd en ingefcherpt , door lieden van verftand , van aanzien , en zelfs van Godsdienst Ik zou dit onbegrijpelijk vinden , en er geen reden van weetcn te gceven , indien ik . het niet aanmerkte als een teeken van Gods ongenoegen O) Deuteron. XXXII: 15. C 4  over JONAS III. vers 9. 41 III. Dan hoezeer wij reden hebben , om te treuren over onze zonden, en God ootmoedig te fmeeken om afwending van welyerdiende oordeelcn ; laat ons echter niet wanhoepen. De HEER onze God is een barmhartig God ! Wie weet? Hij mogt zich wenden , en berouw hebben , en Hij mogt zich wenden van de hittigheid zijnes tooms, dat wij niet vergingen ! Indien het plegtig werk van deezen dag niet bepaald blijft bij éénen dag, maar , door den Godlijken zegen , eene onberouwelijke bekecring mag werken ; dan kan ik u , op grond van Gods Woord, verzekeren , dat er nog hoope is. — Gijlieden , die fiddert om der Arke wil , om de zaak van den Godsdienst , wier harten getroffen worden door het geen uwe oogen aanfehouwen , die bedroefd zijt over de zonden , en over de rampen die de zonde op aarde vermeenigvuldigd heeft ; fchept moed ! Laat de harten der godloozen fchudden gelijk de bladeren eenes booms , die van den wind beweegd wordt ; gijlieden niet alzoo. De HEER God is uwe toevlugt en fterkee, uwé fchuil- plaats , («) Jefaias Vil: 2. C 5  42 LEERREDE plaats, uwe verberging; onder de ichadnw zijner vleugelen zult gij veilig zijn Cv\ i- Hij, die u heeft liefgehad, en gefiorven is voor uwe zonden, is de HEER der Heerlijkheid. Alle magt in hemel en op aarde , is Hem gegeeven (>}. De HEER regeert (*)• laat de aarde vrij fchuddcn en daveren. Alle fchepfelen zijn werktuigen, waar dóór Hij zijn welbehagen uitvoert. De grimmigheid des ménfchen , zooverre Hij die toelaat te werken , zal Hem lofiijk maaken , zal dienstbaar gemaakt worden ter bereiking zijner hooge einden ; en het overblijffel der grimmigheden, al hun voorgenoomen geweld, dat niet mede tot zijn wijs en uitgebreid plan behoort, zal Hij epbinden (]z). Te vergeefs woeden, en raazen, en dreigen zij. Zij zijn uitvoerersvan zijnen verborgen Raad , en kunnen niets meer doen, dan Hij hun wil toelaaten. Onderneemen zij zulks ; dan heeft Hij eenen haak Cv) Psalm XLVI: 2; XC: i; CXIX: 114. (w) Matheus XXVIil: 18. O) f'falm XCIX: 1. O) Psalm LXXVI: n.  So LE-ERRED& Sodom gevonden waren , de plaats zou vail het verderf bevrijd zijn geworden (o). IV. Misfchien zijn er menfchen in deeze Vergadering, die weinig aandoening hebben over hunne eigen Zonden, en dienvolgends onbekwaam zijn , om in de godsdienstige verrichtingen van deezen dag behoorelijk te declcn. Ik verblijde mij echter,. dat gij hier tegenwoordig zijt. Ik heb medelijden met uwen toeftand; en ik reken mij verpligt, u te waarfchuuwen. Indien gij eenert tijd van algemeene rampen en benaauwdheid moest beleeven, wat zoudt gij doen ? tor wien zoudt gij u wenden ? waar zoudt gij vlieden om hulp ? Alles wat u dierbaar is zoude U kunnen ontrukt, of gij van hec zelve wechgenoomen worden. — Of behaagde kt God, ons verlenging van binnenlandfche rust te geeven; gij ftaat nogthans* bloot aan veele zwaare onheilen , in uwen bezonderen ftand. En al wierdt gij* ook daar van bevrijd; de dood is onvermijdelijk, en welligt zeer nabij. Mijn' hart wenscht ïlW - ' 7. ■ £ (O Cenefis XVIII: 22*  Bericht. 53 Bij den Drukker dezes zijn nog van denzelfden Eerwaardigen Autheur j. newton, de volgende Werken te bekomen, als: I. Cardipiïonia, dat is: taal van het hart, Of gemeenzaame brievin, ïgj godvruchtige Vrienden, ter hunner aanmoediging op den Weg des Gcloofs en der Godvrucht, II. Deelen, in gr. 8vo. Derde Druk; met eene Voorrede van den Heer c. brem. Achter welks Iftc Deel men ook cenc volledige en bijzonder uitlokkende Aanprijzing van het zelve vindt, door den ouden en alöm beroemden Godgeleerden j. ca pp ubs; en achter het II. Deel, eene zeer lezenswaardige Aanfpraak van den Heer j. newton, aan zijne Gemeente te Londen. Dit ongemeen voortreflijk Werk , is bij het godsdienstig deel onzer Natie mei bijzondere graagte ontvangen , ^ en ftrekt voor veelen hunner tot leering en dichting; vermids de waardige Schrijver gantsch bijzondere lotgevallen gehad heeft, en een zeer geleerd en door eigen ondervinding ongemeen gcoeflend en blijmoedig Christen is. II. Gods genade en vrijmagtig alrestuur, ontdekt in de Zeldzaams Levetisgeval- D 3 len9  H Bericht. len, Merkwaardige Reizen, en zonderlinge Bcz keering van den Eerwaardigen Heer j. newton, door hem zeiven in XIV. Brieven aan den Heer T- ha we is befchreevcn. In gr. 8vo. Ook dit Werkjen is bij dezen Tweeden Druk insgelijks met eene Voorrede van den Heer c. brem voorzien, en is, wegens zijnen zonderlingen inhoud, op zich zeiven, zeer nuttig en lezens-v Waardig. JII. De grondhg~&ing der christen kerk? benevens haare Gefteldheid en Lotgevallen, iii eenige bijzonderheden overwoogen. Mede met een Voorbericht van den Heer c. brem. Van. dit Godgeleerd Werk de>s Heeren j. newton, vindt men een zaakrijk uittrekzel in de Boek^ zaal van April 1786. en in de N. Nederl. Bibliotheek, V. Deels, N°. 11. en in dezelven niet. alleen een uitvoerig Bericht van het Oogmerk, Redenbeleid, en korten Inhoud van het Zelve; maar ook de allerloffelijkfte Aanprijzing, welke de zeer Eerw. Heer j. c. app.eliüs, in eenen Brief aan een' Vriend % nopens dit Ongemeen voortreflijk Werk gegeeven heeft, woordelijk en volledig; en op wiens oordeel- het godsdienstig deel pnzer Landgenooteii in dezen gaarn zal willen vertrouwen. IV. Redevoering , uitgcfprooken, voor de Maatfchappij tot bevo ordering van Kennis ei* Godsdienstigheid onder den gemeenen Man, bjnnen' Londen, over^pr. XI: 30. Wie zielen. vangt,  Bericht. 55 vangt , is wijs. Benevens Gedachten over den Afrikaanfchen Slaavenhandel, behelpende de ongehoordfte bijzonderheden e» Anecdotcs des aangaande,. V. Bundel van Stichtelijke leerredenen, mede met eene uitgebreide en ongemeen zaaklijke en lezenswaardige Voorrede van den Wel Eerw. Heer j. c. appelius. In gr. 8vo. Dit Werk, waarin dezelfde duidelijkheid, kracht van overtuiging, en opwekking tot Geloof en Heiligmaking, als in de andere Schriften van den Godvruchtigen j. newton doordraaien, bevat XXI Leerzaame en Stichtelijke Leerredenen, in welken eene voorbeeldige Methode heerscht. — De gewigtige Onderwerpen derzclver ziju: De geringe vrucht der Evangelij' Bediening; Evangelij-Verborgenheden voor veelen bedekt; ffoedaanigheden der genen, voor wie» zij bedekt zijn; Aart der geestelijke Openbaaring, en wie er mede begunstigd worden ; Vrljmagt der Godlijke Genade; Over den Perfoon ' van Christus j Het Gezag van Christus; Gods Heerlijkheid en Genade in C/irlstus; Gemoedsgefteldhcld van vermoeide en belaste Zondaaren; Htt hoornen tot Christus; Rust der Geloovigen in Christus ; Het Juk van Christus; Dienst van Christus ligt en aangenaam voor zijn Volk; te zamen in XIII. Leerredenen over matth. XI: 25-30. Voorts, De Geloovigen gewaarfchuuwd legen het gceven van ergernis, rom. XIV: 16; Over , D 4 M  5^ Bericht. het Derde Gebod; Leven eenes Christens a's eene Loopbaan, i Kor. IX: 24 ; Geen toegang tot God, dan langs den Evangelijweg door J. Chr. Mich. VI: 6-8,- Leevendig en dood Geloof, Jak. II: 26; Zondenfchuld weggenomen, en gemoedsrust herfleld, Ps. LI: 17; Verzekerdheid des Geloofs, 1 Joann. V: 19; En Biddagspreek, over Je r. V: 29. VI. Vervolg van Stichtelijke leerredenen. Eerjie Stuk. In gr. 8vo. bevattende: 'sHeeren komst tot zijnen Tempel. Mal. 'III: 1-3; Immamtel God met ons. Jes. VII: 14; Zaligheid verkondigd van de Bergen. Jes. XL: 9. De Dageraad des Heils. Jes. LX: 1-3. De Weereld door Jefus komst verlicht. Jes. IX: u Hemelboodfchap en Engelen Lofzang. Luk. II: 8 - 14. V Heilrijke van Jefus komfte in de Weereld. Je s. XXXV: 5 en 6. Jefus het Godlijk Offerlam. Joan. I: 29. De groote Herder. Jes. XL: 11. In zijne vernedering veracht. Jes. LUI: 3. Gewillig lijdende. Jes. L: 6. Om onzen vil. Jes. LUI: 4 en 5. Belanden met zijns volks zonden. Jes. LUI: 6. Aan het kruis befpot. Ps. XXII: 8 en 9. In zijn lijden van troost verjlooken. Ps. LXIX: 21. Jefus fmert onvergelijkelijk. Klaagl. I: 12. JJit de dooden verreezen. Ps. XVI: 10. en r Kor. XV: 20. en De Dood door Adam , het Leven dcor Christus, 1 Kor, XV; 21 en 22. VII.  Bericht. VII. Het Tweede -Stuk van gemelde vervolg van Stichtelijke leerredenen, gaande over de volgende onderwerpen: Jefus ten Hemel. Ps. XXIV: 7-10. Jefus van de Engelen aangebeeden. Hebr. I: 6. Gaaven genoomen voor wederhoorlgen. Ps. LXVIII: 19. De verkondiging van het Evangelij. Ps. LXVIII: 12. Het Evangelij een blijde, boodfchap. Row. X: 15. De voorfpoedige uitbreiding van het Evange'lij. Rom. X: i«. Christus als Middelaar in den Hemel. Rom. VIII: 34. Christus Koning der Koningen, en Heer der Heeren. Openb. XIX: 16. Christus - te wederflaan, is onredelijk. Ps. II: 1-3. Christus te wederflaan , is vruchteloos. Ps. II: 4. Christus te wederflaan, is verderflijk. Ps. II; 9. Godlljke onderfteuning en hefcherming. Rom. VIII: 31. Geene befchuldlglng tegen Gods Ultverkoorenen. Rom. VIII: T3« De Algemeene Opflanding. 1 Kor. XV: 51 en 52. De Dood verflonden tot overwinning. 1 Kor. XV: 54. Zeegepraal over Dood en Graf. 1 Kor. XV. 55-57. Lofzang der Engelen en Gezaligden in den Hemel. Openb. V: 12. Algemeene Lofgalm aan Gode en Christus. Openb. V: 13. en Lijkrede over Dr« R. Conyers, uit 1 Tiiess. II: 8. VIII. Bij bovengemclden is ook, om redenen, afzonderlijk, doch in het zelfde Formaat gedrukt , en alom a 6 ftuiv. te bekomen : LEERREDE over den LOFZANG der GED 5 ZA-  j>8 B e r i c h t, ZALIGDEN, uit Openb, V: 9. door ja. han newton, Predikant te Londen, — Alïe de Werken, bijzonder alle de Leerrede» tien van den diepdenkenden Godgeleerden, den Heere j. newton, zijn ongemeen leerzaam en ftichtlijk, en kunnen niet genoeg geleezen en aangepreezen worden; doch wij zeggen niet te veel, wanneer wij beweeren, en ons in dezen op het getuigenis van alle , onzijdige beoordeelaars beroepen, dat deeze Leerrede van den Heer newton, over den Lofzang der Gezaligden, uit Openb. V: 9, als een dierbaarc Paerel onder dien heerlijken • Schat uitmunt. Aanmerklijk is het, dat zij, tegen het eerftc toeleg aan, onverwacht, om bijzondere redenen, afzonderlijk gedrukt iï, Dit is als een bijzonder geluk aan te merken. Deeze - voortref] ijke -Leerrede zal, door dit - -middel, nog in des te meer handen komen. Zij is het ook ovenvaardig. De Inhoud, een gedeelte van den Lofzang der Gezaligden in den Hemel, is allergewigtigst, ■ De uitvoering is, volgens 'sMans gewoonte, klaar, duide» lijk, zaakrijk, ftichtlijk en Evangelisch. Hij verklaart, I. de Weldaad, de Verlosfing of vrijkooping des Zondaars : Gij hebt-ons gode gekocht. II. Den Los-pf-Koopprijs.' Door uw Bloed. En III. De uitgeftrektheid der Weldaad:, uit alle Geftachten, Taaien, Volken en Natiën. Alle de Deejen deezer onvergelijta lij"  Bericht. 59 Jijke Leerrede zijn overheerlijk bearbeid. Bijzonder heeft de groote Godgeleerde over het laatfte ftuk , de Uitgebreidheid der kracht van jesus bloed, aan welks rechte bevatting ons veel gelegen is, eenige Aanmerkingen medegedeeld , die van alle Onderzoekers der Godlijke „Waarheden, in de Leerrede zelve, verdienen overwoogen te worden in haar geheel verband. Hij toont, dat zü zich niet tot alle menfchen uitftrekt, wijlde ondervinding en de. H. Schrift zulks tegenfpreeken ; maar dat de wil van God, in zijn Woord bekend gemaakt , de eenige bepaaling uitmaakt; dat wij pus daar aan moeten onderwerpen; dat Gods Rechtvaardigheid onkreukbaar , maar zijne Barmhartigheid ook rijk, en hooger dan de hemelen is ; dat de oeffening derzelve zich veel verder zal uitftrekken , dan feilbare ftervelingen zouden willen denken; en dat vecle Voorzeggingen nopens de Uitbreiding van puRlST'uS Koningrijk nog haare vervulling, moeten krijgen; doch dat, nu reeds, veelen uit alle Gedachten, Taaien, Volken en Nar tién, den Lofzang der Gezaligden voor den, Trpon zingen. Om dit te bewijzen, vestigt puze Godgeleerde zich op Openb. VII: 4 en 9. I. Door de 144,000 Verzegelden aan hunne voorhoofden, verftaat hij zulken, die, onder de bediening van het Evangelij Ieevende , in waarheid en oprechtheid, met mond en