SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. ELFDE DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOONEEL STUKKEN, BYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. BIET NIE UfP"- GEINVE NTE ERDE KONST' 1'LA ATEN VERSIERD. ELFDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PIETER MEIJER, op den Dam. M DCCLXXXII.  INHOUD van het ELFDE DEEL. I. De Deserteur uit Odderliefde. . . . Bladz, i II. De Fabrikeur. . . , 117 III. Karel en Karolina. . . 21j  D E DESERTEUR U I T OUDER-LIEFDE. TOONEELSPEL. I N DRIE BEDRYVEN. Naar bet Hoogduitfcbe van den Heer Stephan de Jonge. c XI. Deel, A  VERTOONERS. Holbeek de vader, een boer. Barbaea, zyn vrouw. Holbeek de zoon , een zoldaat. Peter, broeder van Holbeek de vader. Al waard, een kapitein. Graaf Bernrode, een Generaal. Hardman, de Amptman van het Dorp. Een Sergeant. Witbarb, een kadet. Punt. "] De Wilde.| De Gryp. j Flink. j PrEVOOST. Het Tooneel verbeeldt eene zeer armelyke boeren-wooniag ia Silefie. Zoldaateu.  JteOXSBSSX de xtrtm. ,, God vergeeve rny het iwaai, dat 'er in moge zyn. Wat doet een Jsmd. niet voor zjne ouders ! "   Bladz. 3 O E DESERTEUR U I T OUDER-LIEFDE. tooneelspel: eerste b e d rtf. EERSTE TOONEEL. Barbar* zit aan een fpinwiel, Holbeek de vader komt in. Holbeek de vader. D aar komen de zoldaacen al aan. Barbara, de knot laaiende vallen. Wat zullen wy beginnen ? wy hebben voor ons zeiven niets meer, en nu nog inkwartiering! Holbeek^ vader. Wy hebben niets moeder, en wy kunnen derhalven niets geeven. A 2 Bab.«  4 De Deserteur. Ba r b a r a. Als zy het maar gelooven willen! Dikwils houdt men zig arm om niets te geeven ; dat weeten zy; let maar eens hoe zy aankoomen zullen. Holbeek de vader, de fchouders ophaaiende. Zy kunnen ons niets meer afneemen dan 't leven. Als zy ons maar zieu, moeten zy ook onze armoede bemerken. Ik zou eer denken, dat zy medelyden met onzen toeftand zullen hebben dan dat zy dien nog verzwaaren zouden. B a r b a r a. Dat geeve God! Honger en kommer hebben ons al genoeg verzwakt; harde bejegeningen zouden ons geheel ter neder flaan. Holbeek de vader. Neen moeder, de zoldaaten zyn zo erg niet als men hen dikwils affchildert: zy hebben meer geweten en menschlievenheid als menigen amprs-bediende, die een armen boer zonder barmhartigheid vervolgt, ajs hy daar flegts zyn falaris uit haaien kan; en die hem ongenadig afklopt als hy niets meer geeven kan; maar een zoldaat denkt aan de eeuwigheid, dewyl hy dagelyks den dood moet onder de oogen zien. TWEE-  8 De Deserteur. DERDE TOONEEL Barbara, Witbard, Punt. * P u n Ti Maar, moeder, hoe zal het met het eeten gaan? Wat zult gy ons voorzetten ? B a r b a r a. Myn lieffte heer! wy hebben federt agt dagen van enkel brood en water geleefd, en welhaast.... (Met fterke ontroering.) Zullen wy ook geen brood meer hebben! Dat misgewas van voorleden jaar heeft ons geheel in den grond geholpen; wy moeten alles verkoopen om brood te bekoomen, en, goede God! Wy hebben niet meer te verkoopen; en als wy het weinige brood dat 'er ligt, opgegeeten hebben.... God weet waar wy dan van Iee"en zullen.... Myn beste heer, gy moet my niet verdenken , dat ik u zoek te bedriegen of iets te verbergen; koom met my ; gy kunt alle hoeken omfchommelen , en gy zult voor uwe oogen zien dat ik de waarheid fpreek; gy zult overal dea grootften nood zien. Ik deel uit den grond myns harten gaarne mede zo lang ik wat hebbe, maar . . . neen nu moet ik ontvangen, ik heb niets; . . . neen! geloof my, daar zou ik myn ziel niet mede willen bennetten, dat ik iets zou willen ontvangen, zo lang ik een ftuk brood van myn eigen had. P u n T. Blyf, blyf moeder! Ik geloof u op uw woordj men kan wel aan de raenfchen zien of zy de waarheid  Eerste Bedryc B a r b a r &. O myn lieve heer! dat is al te goed! al te goed. Die heer (op JVitbard wyzende) moet ook met ons eeten, als hy wat langer by ons geweest is, zal hy ook goed worden ... het hangt veel van de menfchen af, daar men mede leeft. VIERDE TOONEEL. Punt, Witbard. Punt. Ziet gy nu wel! hadt gy vriendelyk willen leeven waart gy met een paar pond vleesch vrygekomen; nu moetgy vyf betaalen en de groente daar by! Zo gaat het als men geen duit voor zyn evenmensen over heeft, als men nooit een „God loone!" uit een eerlyken armen mond wil hooren ? . . . Tienmaal meer verliezen die kniezers op andere wyzen, want daar Is geen zegen over hun geld. (Hy neemt het geweer en begint te vryven.) Witbard. Ik heb myn geld niet om het weg te geeven; myn papa geeft my zo veel ik noodig heb ora my wat gemak te bezorgen, maar niet om het aan anderen te geeven. Punt. Heeft uw papa u dan verboden een arm mensch iets meé te deelen? Witbard. Hy heeft my gezegd, dat ik niets fpaaren moest om  De Deserteur. om my dienden van anderen te bezorgen, maar niets nutteloos uitgeeven. Punt. Nutteloos ! nutteloos ! Zyn geld verkwisten, of eene aalmoes doen, zyn heel onderfcheiden dingen. Ik zou geen mondvol met fmaak hebben kunnen eeten zo die arme menfchen honger hadden moeten lyden; Jk kon ook wel denken, wat gaat dat u aan? waarom zult gy hen mede te eeten geeven! maar . . . Witbard. Maar wat voordeel heb ik 'er van, dat gy hen onthaalt! Punt, levendig. Ten minften zal het my beter fmaaken. Witbard. Beter fmaaken! Ha! ha! 't Is zeker wel te zien, dat gy nooit ryk geweest zyt, Gy moet by lieden van aanzien leeren hoe men met bedelaars leeven moet; let maar eens op, of gy niet vyftig gemeene menfchen eeneu bedelaar iets zult zien geeven, tegen dat een ryke het doe. . . . Dat zou 'er wel uitzien, dat men zulke lieden moet helpen! Wel zo zou men hen mettertyd zeiven wel ryk maaken, en hoe kwamen wy dan aan armen om voor ons te werken? Punt. Heer kadet, uw papa en mama hebben u een goed elixter van onbarmhartigheid ingegeeven: wel bekoom liet u!... Zo denkt gy dat de arme lieden omuwentwille in de wereld zyn I Wit-  ifS De Deserteur. Witbard. Ha! Nu zie ik dat myne mama gelyk heeft. Gy moet een arbeider, zegt zy, altyd zo gering betaalen als mogelyk is, en dat volk moet maar even het brood hebben , want anders worden zy fiout en wrevelig. . . . Zoudt gy het niet net zo maaken, als gy kondet ? P u m t. Zo ik deze arme lieden hadt kunnen zien honger lyden, ai hadt gy dan nog zo veel geboden, ftondt het egter aan my . . . maar ik zal onthouden wat gy daar zegt, en 't zal op een anderen tyd wel te pas koornen. Nu ik u ken, doe ik geen ftap meer voor u; en zo ik by de kompagnie uwe edele denkwyze bekend maaken . . . myn kop wil ik 'er onder verzetten , dat elk u net behandelen zal zo als ik. Witbard. Daar ben ik niet bang voor: voor geld kan men alles krygen. Punt. Wat duivel! heer kadet! Meent gy dan, dat wy op uw geld wagten om voor knegt by u te fpeelen ? Gy zult het ondervinden! Gy zyt niet in ftaat om een eenigen van onze kompagnie door uw geld te beweegen, dat hy nu voor u op fchildwagt ftaal Niets kunt gy van ons krygen dan door onze goedwillige verkiezing; wy hebben eer in 't lyf; wy kunnen, als 't nood is, onzen honger met akers of wilde appelen ftillen , en die zo denkt trotfeert den ryken met al zyn geld. . . . Wy hebben meer lieden van  iï De Deserteur. de meeste ryken, niets meer dan een geldzak, zonder eenig gevoel, en alleenlyk belast met een nutteloos metaal; bet zal ook met u gaan gelyk met al* len die ik van uwe foort gekend heb! Eenige jaaren een zoldaat vertoonen, en dan den dienst verlaaten, en zyne bedryven gaan vertellen, fchoon men zig zorvuldig by de bagagie heeft gehouden. VYFDE TOONEEL. Dt vorigen, Baebara, met vleeseb en groenten, B a r b a r A. Hier, myn waardfte heer, breng ik u het vleesch! De groenten heeft myde warmoefiergefchonken. Nu ben ik blyde, dat ik u wat warms zal kunnen voorzetten. . . . Hier is het overige geld. Punt. Goed moeder! Daar zullen wy eens voor drinken. Gy lust toch wel wyn. B a r b a r a. Dien heb ik in geen tien jaaren geproefd; . Sedert dat myn zoon weg is. . . . Punt. Een teug wyn zal u goed doen, moeder. . . . Barbar*. Myn zoon is ook zoldaat. Punt. Zoldaat! onder wat regiment. Bax-  Eerste Bedryj. 91 Punt. Ja! een Officier! (Terzyde.) „ Daar is nog al eenig ,, onderfcheid tusfchen een Korporaal en een Offi„ cier!" Hy heeft by de kompagnie het een en ander te doen, anders was hy al hier geweest , maak derhalven fpoedig vuur. Bah ai a. Ik gaa ten eerften. Witbard. Het zou ook haast tyd worden. ... En maar wat heel fpoedig, heb ik u te zeggen, of. . . ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, Holbeek de zoon , ook in volle montuur. Holbeek de zoon. Hé daar! Boer. 't Ontbyt hier! Holbeek de vader. O edele geftrenge heer, wy hebben niets. . . . Holbeek de zoon, op een geweldigen toon. Wat! Hoe! dok op zeg ik. Barbara, tot Punt. O beste heer! fpreek gy toch met hem. Holbeek de vader, angjlig. Wy verbergen niets, maar wy hebben niets. B 3 Punt,  «4 De Deserteur» Holbeek^ vader, Vice-korporaal . . . Hoe ! benje geavanceerd* Hoe is 't mogelyk! Gy kunt immers niet fchryven. Holbeek «te zoon, Myn kapitein heeft het my laaten leeren, vader. Holbeek de vader. Denk eens aan vrouw! wat moet dat een braaf heer zyn. Barbara. tod geeve 'er hem den hemel voor. Holbeek de vader. Nu! of ik niet mogt zeggen , dat de zoldaaten braave lieden zyn. Barbara. Hoe lang blyft gy hier? Holbeek de zoon. Tot overmorgen. Wy houden hier rustdag. HoLBE-EKi/tf vader. O! dat is goed, dan kunnen wy nog wat praaten. Witbard. Maar de" duivel haal! Niemand maakt ondertusfchea vuur aan! Maak vuur zeg ik. Barbara. Een oogenblik goede heerl Pü»T.  Eerste B e d r y f. 35 P ü n t. Biyf by uwen zoon , moeder; ik zal 'onderwyl vuur maaken en de pot bezorgen. . . . Jonker al waart gy half bevrooren, moest gy by deze ontmoeting warm worden van vreugde ; maar, gy hebt de warmte niet van binnen, kom aan, ik weet raad, ik zal u hier in 't naaste huis brengen tot dat het hier warm is, anders, vrees ik, houdt gy het niet. Barbara. Dat is goed! Onze buurman aan dien kant heeft een kagchel, daar kunt gy u terdeeg warmen. Witbard. Wel zeker! Ik zou nu nog wel loopen zwerven om vuur te vinden! Ik zal . . . Punt. Maar 't kan hier immers nog in geen uur warm zyn; kom, kom, ik raade u ten besten. Witbard, op een klaagenden, balf fcbreijenden, toon.) Ik heb zeker het flegtfte kwartier in 't heele dorp aangetroffen. Punt. Het deugt hier niet voor de kleumfche jonkertjes. BS AGT«  Eerste Bedryf. 17 Barbara. Lieve Heer! Gy zyt nu tien jaaren weg geweest, hoe kon zy op u wagten. Holbeek//? zoon. Tien jaaren, moeder. ... Ja waarlyk! . . . waar blyft de tyd! Tien jaaren! . . . Maar hoe gaat het haar ? Heeft zy het nog al wel ? Barbara. Nog erger dan wy, dewyl zy vier kinderen heeft, en even arm is. Holbeek//* zoon. Hoe moeder! dan hebt gy *t ook flegt! Barbara. Och zoon! (Met fierke aandoening.) HadikflegtS een (tuk brood voor uwen ouden vader! . . . maar morgen is alles op. Holbeek de zoon. Myn God! wat zegt gy! (De beide oude lieden fcbreijen zonder een woord te jpreeken.j Holbeek de zoon. Spreek toch lleflle ouders! Hoe is dat mogelyk? Holbeek de vader. Gy hebt gelyk; het moet u vreemd voorkomen: gy hebt ons altyd gekend als werkzaame naarllige menfchen, en die den oogst niet lieten liaan als hy ryp  Eerste Bbdrvf. 39 ons ongeluk; daarmogten wy uit 's harten grond wee en ach! over roepen. Hadt hy u niet tot zoldaat gegeeven, zouden wy ons zuur gewonnen goedje niet zo droevig verloren hebben. Dat is de bronwel van al het kwaad. Holbeek de zoon. Daar in doet gy hem evenwel geen regt, dunkt my, moeder! De Heer was verpligt zoldaaten te leveren ; het is zyn fchuld niet dat het lot my getroffen heeft. Barbara. Geloof dat niet, zoon; het was enkele boosaartig* heid; gy weet dat hy ons altyd tegen is geweest, {weenendc.) en wy hebben hem evenwel nooit kwaad gedaan. H o l b e e k de vader. Behalven dat ik hem geen geld konde leenen toen hy als klerk diende, en nauwelyks een rok aan 't lyf hadt: dat, heb ik wel gemerkt, is de grond van zyne kwaadheid. Barbara. Toen gy twee jaaren waart weg geweest was uw vader eens by een heer van de krygskamer; het kwam op de reden dat gy zoldaat hadt moeten worden; hy was daar boos om, en zeide, dat het nooit de bedoeling was geweest om een eenigen zoon van zyne ouders weg te neemen.en dat 'er zeekerlyk zulk een order niet zyn zoude: hy zag het boek na,envondt, i»t Stoffel Christiaans in plaats van u hadt moeten gaan. Hy  3o De Deserteur. Hy wilde daar den Amptman over ftraffèn, maar uw vader heeft het verbeden. . . . (Tegen Holbeek de vader.) Hadt gy hem maar laten begaan, hy hadt zyn verdiende loon gekreegen, en wy . . . Holbeek de vader. Wel vrouw wat zou 'er dan gefchied zyn ? Hy zou boete hebben moeten betaalen , en onze zoon was zoldaat gebleeven; wat wonnen wy daar by dan dat hy nog kwaader tegen ons zou geworden zyn, en ons nog meer geplaagd hebben ! Neen vrouw i Het deugt niet over de Regeering te klaagen, want de zwakke krygt ten laatften altyd ongelyk. Barbara. Ondertusfehen loopt Hy vry, en Wy zyn bedorven. Holbeek de vader, Zyn ftraf zal vroeg of Iaat komen ; God leeft; en Wy kunnen gerust derven. . . . (Met een diepe xugt.) hadden wy geen fchulden! NEGENDE TOONEEL. De vorigen, Punt. Punt. Nu heb ik den kadet verzorgd; moeder, wys my nu eens, waar ik vuur maaken en water krygen kan? Dan kunt gy weder by uwen zoon blyveu; ik zal alles bezorgen. Bar-  Eerste Bedryf. 33 zien; wy hebben den Graaf zo lang zyn vader dood geweest is, met geene oogen aanfchouwd: hy blyf; in de flad, en laat den Amptman doen wat hy goedvindt, en die maakt ons allen arm. Hy zal het wel ondervinden, dat hy beter zou gedaan hebben met zyne zaaken zelf te komen opneemen, dan maar alles te gelooven wat men hem fchryft. . . . Alle de Heereu hier rondom zyn voorleden jaar zelve overgekomen , en hebben hunne onderhorigen in den algemeenen nood geholpen of getroost, maar hy bekommert zig niet over ons. ... Is dat . . . Wy zullen 1103 voor hem moeten bidden,ais hy ons het vel over 't hoofd gehaald heeft! . . . God vergeef my, myn zoou! H o l n e e ic de zoon. Maar misfchien weet hy den toeftand nie:! 11 o l b e e k de vader. Waarom komt hy niet hier? Wat helpt het ons, dat hy zig van den Amptman laat bedotten ? Morgen is het de tyd , dat ik betaalen moest, gy zulc hooren hoe hy raazen kan ; hy zal van daag nog komen. Holbeek^ zoon. Dat is goed ; ik zal eens met hem fpreeken ! Ik kan hem misfchien wel iets in 't oor luisteren , dat hem ten eerfren wel wat tammer zal maaken. De fpraak gaat, dat de Koning by 't leger zal komen; als dat waar was, moest gy hein zeiven uwen nood poogen voor te dragen. C Hol-  34 De Deserteur. II o l b e e k de vader. Ik! Hoe zou ik met den Koning fpreken? Ik zou geen woord uiten kunnen; ik zou als een blok voor hem flaan. Holbeek^ zoon. Daar behoefde gy u niet verlegen om te maaken; hy zoude u zelf de woorden uithaalen; hy zoude u zo gemeenzaam aanfpreeken, dat gy u verbeelden zoudt met my te Inreken. Ik ftond eens op fchildwagt, zo als hy voorby kwam; daar waren ook boeren die met hem fpreken wilden; zy keeken malkander aan, en konden geen mond open doen. Wat wilt gy kinderen? zeide hy ; zy gaven hem een gefchrift; zo als hy het geleezen hadt, deedt hy hen verfcheiden vraagen; eerst gaven zy hem alleenlyk antwoord op zyn vraagen, maar welhaast begonden zy zo gemeenzaam te praaten,als of hy aan hunnen haard gezeeten hadt; en hy ging niet heen voor dat zy hem geantwoord hadden, dat zy niets meer te zeggen hadden; ja zulk een mensen hebt gy van uw leven niet gezien; hy weet u de tong los te maaken; hy praat zelf daar gy van praaten wilt, en 't is of hy u kan aanzien wat gy hem zeggen wilt. Ho lb tEn/ü vader. Heer! wat zegt gy! H o l b e e k de zoon. Geloof my vader, dat ik liever mer den Koning wil fpreken dan met menig een Vaandrig. Hol-  44 De Deserteur. Witbard, na dat by gedronken beeft. Zie zo! Nu heb ik het wel. Holbeek de zoon, hem nog een ftuk vleesch op V bord leggende. Paar! eet nog wat. Witbard. Neen! ik lust niet meer... als 't gebraden was... Punt. Ha! ha! dagt ik niet, dat 'er wel haast weder wat ontbreeken zou! Holbeek vader. Wy boeren hebben een fpreekwoord, als de muis dik is wordt het koren bitter. Punt. Wist gy zelf van kooken en braaden jonker, dan hadt gy u zeiven en ons op gebraad kunnen onthaalen, Witbard. Ik kooken en braaden ? Punt. Ja jonker! Een zoldaat komt alles te pas; hy moet kok, fnyder, fchoenmaaker, timmerman, boer, en alles, kunnen zyn. ... (Daar -wordt met een flok op de deur ge/lagen.) Barbara. Heer wat is dat? Hol-  ifi De Deserteur. Alwaar», Uw vader. (Den ouden man aanziende.') Gyhebr zulk een braaven zoon, dat gy ook een braaf Man moet zyn. Holbeek^ vader. Myn goede naam, genadige beer! is myn geheele fchat: had ik dien niet, dan was ik alles kwyt. A l w a a r d. Zyt gy niet wel in uw fchik met het bezoek van uwen zoon? Holbeek^ vader. Ja! genadige heer! maar ik ben nog meer in myn fchik dat Gy met. hem te vreden zyr. Barbara. Hy is t'huis altyd een goed kind geweest,en heeft ons naar de oogen gezien, en, die zyn ouders lief heeft zegent God. A l w a a r d. Het gantfche Regiment houdt evenveel van hem: zyne kameraads zouden voor hem in 't vuur loopen, en zyne Officiers hebben groote achting voor hein. Het is de eerflemaal dat hy zyn lof van my hoort, maar *t is hier cp zyn plaats om het te zeggen. De beste belooning der ouderen voor alle hunne zorg en moeite is, dat hunne kinderen zig wél gedraagen, en de vreugde der ouderen is de fterklie prikkel voor de kinderen om wél voort te gaan. (Uy kykt bet vertrekje rond.) Uwe omftandigheden koomen my niet zeer  Tweede Bedryf. 47 zeer guntttg voor, maar gy zyt ryk in uwen zoon; hy befchaamn jonge lieden , aan welker opvoeding groote lommen verlpild zyn ; het zyn lomperts by hem te vergelyken, zo wel in 't geen het hart als in 't geen het verfiand betreft. En . . . gy lieden zult nog meer vermaak van hem hebben, als gy nog eenige jaaren by malkanueren leeft; dan zal hy de Hut van uwen ouderdom zyn. Holbeek*/? zoon. Ik bedank u duizendmaal, heer Hopman, dat gy myne ouders dat genoegen verfchaft. Ik hoop my zo te gedrasgen , dat u uwe loffpraak niet rouwen moge. A l w a a r d. Gaa zo voort als tot hier toe. Holbeek*/? vader. Genadige heer, myn hart huppelt van vreugde. Barbara. Wy zouden evenwel nog meer vreugde hebben, zo hy by ons t'huis kon blyven! Zou dat niet ino. gelyk zyn? Holbeek//? vader. Wat begeert gy moeder! Met ons honger te ko. men lyden. (Tot de Kapitein, op Punt tvyzsnde.~) Die man heeft ons eeten bezorgd , anders hadt gy ons niet aan tafel gevonden ! Wy zyn door het misgewas geheellyk in den grond geraakt: onze Graaf... A l-  48 De Deserteur. A l w a a r d. Dié heeft geen gevoel! Ik ken hem; hy verfpüt alles in de hoofdftad, en Iaat zyne onderhorigen van gebrek verteeren. Nergens heb ik 'zulk een nood aangetroffen als in zyne heerlykheid; elk is met zyne verfpillingen gemoeid , en de ryke lieden zelve veroordeelen zyne gevoelloosheid in den tegemvoordigen nood. Maar houd moed , oude lieden! Gy zult weder op de been koomen , elk braaf mensen zal achting voor u hebben, terwyl men hem verwenfchen zal. . . . Daar is eenekleinigheid: (hy werpt een ftuk gouüe munt op de tafel.) Gave God! dat ik de. zommen had, die uw heer aan het flegtlte volk verfpüt! dan zoude ik u gelukkig maaken ! maar ... Dit komt u ondertnsfehen toe, oude lieden! uw zoon heeft het door zyn goed gedrag verdiend. . . . Begrypt gy wel kadet dat dit hetgrootfte kompliment is, dat men een jongman maaken kan? Holbeek de zoon. Heer Hopman, zo gy eens wist, hoe waardig uw gefchenk op dit oogenblik is ! . . . Ik kan 'er u myn leven laug geen dank genoeg voor toonen! Holbeek de vader. God vergelde het u! o! o! Barbara. Hy geeve u een lang leven! ... Al had ik nog tien zoons, ik zou die met vermaak aan u geeven! A l w a a r d. Goede vrouw: gy fielt myne kleine gift te hoog.... Waar-  Tweede. Bedryf. 49 Waarom,, ben ik zo bepaald! . . . (By zig zeiven.') „ Myn God, zo de wellustige Graaf dezen wellust „ kende, wat zou zyn lot benydenswaardig zyn!" . . . Maar ik houde u van het eeten af. Nu het gaa u wel! Ik zal u voor ons vertrek nog eens komen zien. (Hy vertrekt.') Sergeant, tegen Witbard. De wagt zal dra optrekken, (Elk blyft eenigen tyd verbaasd zitten kyken, bebalven Witbard, die nog eet. Punt, na cenige jlilte, met levendigheid de fles aanvattende. Lang leeve onze Kapitein! Holbeek de zoon. Ja! dat geeve God! Holbeek de vader, de handen met verwon. dering famen leggende. Wat voor een heer is dat! Hy heeft my nooit gezien, en geeft my zulk een ftuk geld. Wie zou dat van een vreemd heer verwagten? Hoe is het mogelyk, dat lieden , die ons kennen zo onbarmhartig zyn! H o l b e e k de zoon. Onze kapitein is een best heer. Barbara. , De beste heer van de wereld! Van Hem zou ik alles kunnen verdraagen. (Zy bekykt het ftuk goud.) D Hoa  De Deserteur. Holbeek afe vader. Goede heer, laat my toch nog eens drinken; nu zal 't my eerst fmaaken, nu de zorg van 't hart is. Ik heb geld in de zak voor den Amptman. Punt. Drink in Gods naam! wy moeten niets overlaten. (Hy jlaat op den buik.) Daar is onze fpyskelder! Wy leeven naar de tien geboden ; „ Gy zult niet zorgen „ voor den dag van morgen!" En onze regel is, die geen goed heeft befpaart de kosten van een testament te maaken. (Hy neemt bet goed van de tafel af, en Holbeek de zoon zet de tafel weg.) B a r c a r a. Nu verwonder ik my niet meer, dat de ryke zoontjes , als zy eenige jaaren met de zoldaaten geleefd hebben, daar onder blyven; het zyn regt goede en vrolyke lieden. . . . Maar laat ik gaan, anders wascht hy nog wel de borden af. . . . Het moeten goede mans zyn,de zoldaaten, en de vrouwen moeten goede dagen by hen hebben. Holbeek de vader. Nu ben ik gefterkt. Als nu de Amptman . . . II o l b e e k de zoon. Laat my maar met hem begaan; ik zal hem wel aanfpreeken. DER-  Tweede Bedryf. 53 DERDE TOONEEL. Holbeek de vader, H0 l b e e k dezoon, Peter, Barbara. Barbara, van binnen tegen Peter. Hadt gy dat kunnen denken! Zie eens (op haar zoon wyzende.) wat een wakker kaerel hy is! (Tegen haar zoon.) Kent gy hem nog? uw Peter-oom? Holbeek de zoon, hem vrolyk de hand tocflcckende. Dag Peter - oom, dag Peter-oom. Peter. Welkom! welkom; wel gy ziet'er uit zo gezond als een volen; men behoeft u niet te vraagen hoe het u gaat. IIolbeeköV zoon. Ik wenschte,dat het u lieden hier even goed ging. Barbara. En wat voor een kapitein dat hy heeft, dat kunt gy zo nietbegrypen; maar gy zoudt het zelf zeggen, ais gy hem maar aanzaagt. ... Ik wenschte dat ik langer by 11 blyven konde, maar ik moet voort; want die goede man zal al het werk doen. VIERDE TOONEEL. Holbeek de vader, Holbeek dezoon, Peter. Peter. Wel myn lieve neef, ik ben hanelyk blyde, dat D 3 wy  ja De Deserteur. wy u eindelyk nog eens weêr zien. Maar gy hadt op geen erger tyd kunnen komen. Wy hebben niets! wy zyn zo arm, als of wy den vyand gehad hadden. Holbeek^ vader. En onze kostelyke Amptman haalt ons nog verder het vel over het hoofd. Holbeek nodig. Een mensch is zig zeiven niet altyd gelyk. Peter. Hy verflaat my wel. ... Is dat woord houden knaap ?... Alles zou zig zo gemaklyk fchikken!... Het lykt 'er wel naar. Hol-  Derde Bedryf. 89 II o l b e e K de zoon. Voorzigtig Peter-oom (Jiilin 7 oor.) „of alles is „ bedorven." Peter. Alles is al bedorven. Holbeek de zoon. Hoe zo! Peter, hem ter zyde trekkende. Uw vader wil my niet zien, om dat ik u aangebragt, en het geld daar voor ontvangen, heb; Zo als ik het hem geeven wilde, wierp hy het my toe, eu riep, aan ieder penning zit een druppel bloed van myn zoon ! Weg met dat bloedgeld! W«t zal ik nu beginnen ? H o l b e e x de zoon. Om *s Hemels wil ! . . . Gy moet hem beweegen. . . . Peter. Maar hy wil niet. ... En al wilde hy . . . Het is ook zo eene zaak ! ... Ik zou het ook niet doen. . . . Had ik kunnen voorzien, dat gy zo geflagen zoudt worden - . . Gy mogt wel roemen, dat gy wél ftaat by uwe kameraads! God betere! Hebben zy niet op u toegeflagen ais op een paard! ... Is dat ulieder vriendfehap ? Holbeek de zoon. Gylieden zyt metgeene regimentftraffenbekend.... Ware het een ander geweest, dan zoudt gy gezien hebben ... Ik ben 'er genadig afgekomen. F 5 P e-  jio De Deserteur. Peter. Nu! Zo dat genadig is! . . . Holbeek*/? zoon. Geloof my ... Ik voorzag dat wei . . . maar ... ik weet het niet, doch ik geloof... al hadt het myn leven gekost. Peter. Jonge! Gy voorzaagt zulk eene ftraf, en zet 'er my evenwel toe aan! Gy hebt my bedrogen.... Nu zal het geheele dorp my haaten: elk zal meenen dat ik het om eigen voordeel gedaan heb ... en dat moet ik verdraagen! . Holbeek*/? zoon. Wagt maar tot myn vader by my koome. Peter. Ik durf hem niet toefpreekeu. . . . Maar daar is hy. VYFDE TOONEEL. De vorigen, Barbara, Holbeek de vader, Barbara. Met verlof.... Ik moet evenwel myn zoon zien. Punt. Ja wel; gaa in, moeder, gaa in. Flink. Nu zal 't huilen aangaan. Bar-  92 De Deserteur. H o l b e e k de zoon, met traanen. Vader gy behandelt my al te hard; ik verdien uwen vloek met. God zy myn getuige ! Ik ben u niet onwaardig. Peter, Uil. Mogt ik maar fpreeken! Dat is een martelaar! H o l b e e k de zoon. Neem my weder tot uwen zoon aan! Vergeef my deze ééne overtreeding! Holbeek aV vader. Nooit! zyne eer te verliezen! Den koning ontrouw te worden! Dat gaat alles te boven. . . . Zulk een deugniet tot zoon aan te neemen! . . . Holbeek de zoon. Gy doet uw eigen hart geweld aan, vader. . . . Vergeef, fmeek ik u. II o l b e e k de vader. Zwyg onbedagte! Ik heb afgedaan: ik heb u voor de laatftemaal gezien; kom my niet weder onder de oogen! Kom gaan wy vrouw. Peter, flil tot Holbeek de zom. „ Nu moet ik fpreeken." Holbeek de zoon. „ Neen! nog nietl" . . . Vader blyf flegts nog één oogenblik. . . . Moeder zult gy ook zo hard tegen my zyn? Bar.  94 De Deserteur. P e t e b. Wilt gy wyzer zyn dan de koning? Die moet het billyk achten, dat men 't aanneeme, anders zou hy 't niet laten betaalen. Wy zouden hem toch evenwel moeten gehoorzaamen, maar hy doet ons de gunst van 'er ons dit voor toe te leggen. Wilt gy dan geen gunst van den koning ontvangen? Of wilt gy hem een gefchenk doen ? My dunkt zo een groot heer zyt gy niet! Waarom zyt gy dan zo boos op my, omdat ik des koningsbevel heb uitgevoerd? Is 't mynfchuld dathy in myne handen valt? (.SUL') „Godin dea „ Hemel vergeef my dat liegen!" Barbara, onder dit gefprek druk met haar en zoon gepraat hebbende. Vader; hy belooft alles goeds! ruk my myn hart niet uit den boezem! ïïet eenige dat ik nog heb , is. myn zoon! Zal ik dien niet meer lief mogen hebben ! Zal ik van hem niet meer met u mogen praaten! . . . Gy begeert immers myn dood niet! Holbeek  pS De Deserteur. Holbeek^ zoon, nog angfliger. Ik . . ■ weet niet . . . Al waard , hem vriendelyk by de hand vuttende. Holbeek lieg my niet te voren! Zo onnozel zyt gy niet, dat gy om zulk een beuzeling, als 'er met den Amptman gebeurd is , zoudt gaan deferteeren. Daar is eene andere oorzaak! ... Gydoet myongelyk, en zult al myn vertrouwen verliezen!... Spreek regt uit; is uw vader niet de eigenlyke oorzaak? Holbeek*/? zoon, /leeds beklemd. Neen . . . Heer Hopman. Alwaar n. Gy zyt niet waard, dat ik my zo veel om u bekommer ! Gy behoeft my niets te zeggen; ik zal 'er my niet meer mede bemoeijen . . . Van welk een nut hadt het voor u kunnen zyn, dat gy my de waarheid bekend hadt. Peter. Nu moet ik . . . Holbeek de zoon. Ach dan zyn wy beiden ongelukkig. Peter. Waarom? Wy zullen dan zien. . . . Edele geftrenge Heer; ik kan u het geheim ontdekken; maar ik vrees dat ik de zaak nog erger zal maaken. A L-  Derde Bedryf. 99 A l w a a r d. Ik geef u myn woord. Vrees niets j daar za! geen kwaad van koomen. Peter. Nu moet het 'er uit. Hy is om zyn vader gedeferteerdfhv heeft my bepraat, dat ik hem moest aan. brengen , en de vierentvvingtig gulden ontvangen, en die aan zyn vader geeven, om daar zyne fchuld mede te betaalen aan den Amptman, die nergens naar luisteren wilde. Maar toen ik den ouden man het geld bragt, wilde hy daar niet van hooren, hy wierp het my voor de voeten! En zie, edele geftrenge heer, daar heb ik nu nog dat droevige geld, dat ik nu niet kwyt kan worden! Maak, dat myn broeder ten minften nu het voordeel hebbe, dat die goede jongen... och Heer! dewyl hy toch de fmart heeft geleeden.... (Elk ftaat verbaasd.") A l w a a r d. Nu! . . . Holbeek! Holbeek de zoon, bitter fchreijende. Het is waar ! Heer Hopman ! Maar 't was ook voor myn Vader, dat ik my kon getroosten een fchelm te fchvnen. Voor geen mensen anders ware het my mogelyk geweest. En helaas! ik heb dat ondergaan, en myn vader blyft elendig! Nu ben ik dubbeld ongelukkig. Holbeek de vader, hem om den, hals vallende. Arme goede jongen! Dat hebt Gy gedaan, en Ik G 2 ben  los De Deserteur. ben zo barbnarscli , dat ik tegen u kom raazen en fchelden! ach God! Ik heb het niet gezegd, lieve trouwe zoon! Barbara. Ja! Nu kunt gy hem kusfen. Nu kunt gy hem drukken! ... Ik zeide immers wel, datgy te wreed tegen hem waart. Myn hart verzeekerde my van zyne onfchuld. Al waard, Holbeek de zoon by de band neemende. Myn zoon , wat hart hebt gy! Gy zyt in myne oogen een groor man. Uwe kinderlyke liefde heeft u evenwel verleid! Gv hebt iets grootsch befiaan, maar gy hebt bedrog gepleegd. Holbeek de vader. Zeekerlyk! Zeekerlyk! Heer Hopman; God bewaere my, dat ik een penning van zulk geld ontvange! II o l b e e k de zoon. Ziet gy nu Peter- oom, wat uwe ontdekking uitwerkt ! Wat heb ik 'er nu mede gewonnen! Peter. O Heer! Ja! Dit is myn fchuld! Had ik toch gezweegen! . . . Maar (zig tot Alwaard keerende) genadige heen Gy hebt my beloofd, dat'er geen kwaad van komen zoude! . . . A L W A A R D. Geef den ouden man het geld! (Tegen Holbeek de va-  Derde Bedryf. ioi vader?) Neem het aan vader! Het zy zo het zy! Ik zal zorg draagen, dat gy daar geene verantwoording van hebt; een buitengemeen geval vordert eene buitengemecne fchikking. Holbeek^ vader. Dat kan ik niet doen, genadige heer! Alwaar d. Gy moet het doen! Ik begeer het ernftig. ... Nu geene omftandigheden! (terwyl Holbeek de vader bet geld met tegenzin in de band houdt,hoort men van binnen een gerugt). . . . Wat is dat. W i t b a r d. Zy roepen; de koning! de koning! A l w a a r d. De Koning komt! Goed! Houd u gerust! Ik zal, zo 't mogelyk is, het geheel geval den koning doen weeten. (Hy vertrekt en de Sergeant volgt hem.) ZEVENDE TOONEEL. Holbeek devader,Holbeek dezoon, Peter, Barbara, Punt, de Wilde, Flink, de gryp, prevoost, wltbard, en andere Zoldaaten. H o l b e e k de vader. Hoort gy dat wel van den heer hopman? . . . Gy hebt my zelf verteld, dat de koning zo goed is, en zou ik zulk een koning helpen bedriegen! Neen! nooit! G j Hot.  104 De Deserteur. Punt, tegen Holbeek de zoon. Broeder! Ik heb u lief gehad; maar nu draag ik roem op onze vriendfchap! Dat ftukje is wat waard 1 Men zal niet veel zulke kinderen vinden! (Hy geeft hem de hand en kuit hem.) Geluk met den goeden uitflag! Blyf altyd myn vriend. Holbeek zoen. Kunt Gy My dat verzoeken ? Myn vriend! . . . (Beiden ontvallen eenige traanen.) De Wilde. Laffe duivel! huilt gy al weêr? Een zoldaat huilen ! Punt. En waarom mag een Zoldaat geen Mensch zyn!... Traanen zyn geen bewys van lafheid! . . . Niemand heeft my ooit in 't gevegt den rug zien toonen ! Maar kan men zulk een voorval onverfchïllig bywoonen ? De Wilde. 't Is waar! Holbeek heeft het wel gemaakt; maar huilen! . . . Flink. En wat is daar nu toch in dat heele bedryf! Ik loop voor een borrel door de fpitsroe! . . . Is dat om zulk een leven van te maaken! Prevoost. Zwygt, zeg ik ! onverlaaten! . . . Holbeek! ik ben veertig jaar by 't Regiment geweest, maar dat moet    91 1233 5377 UB AMSTERDAM  Eerste Bedryf. 5 TWEEDE TOONEEL. De vorigen, Punt en Witbard in volle montuur. Punt. Veel geluk, moeder met uw gasten! Gy krygt'er drie; daar is het billet. Holbeek i& vader. Moeder neem het billet aan! Heeren wy zyn arme lieden; wy zouden gewillig met u deelen alles wat wy hebben, maar wy hebben niets. Dit is ons geheel verblyf! dit klein venrekje daar wy flaapen. Punt. Plaats genoeg, vader! (Hy legt zyn geweer, patroontas, enz. af.) (Tot Witbard.) Nu, heer kadet! kunt ge uw gemak neemen. Witbard, weenende. Hu! hu! Ik ben door en door nat. Ik kan my niet roeren van koude. Hu ! hu! (Hy legt al beevende zyn patroontas neder.) Punt. Het zal 'er wel beter op aankoomen .jonker; dit is nog niets, maar als u aan yder hair een yskegel hangt, dan kunnen wy van koude praaten. Witbard. O! Hemel, dat kan ik niet uitftaan; ik ben kadet, ik behoef my niet aan den dienst opteofferen; als wy overmorgen marcheeren, en het dan ook zulk weder is, neem ik een wagen voor myn geld, en ik ryde. A 3 Punt.  6 De Deserteur. Punt. Ha! ha! ik moet lagchen: men zal u wel als een groot heer behandelen! Denkt gy, dat 'er niemand geld heeft dan gy alleen ? Daar zouden 'er wel meer willen ryden als dat zo gemaklyk ging; dat .zoude een klein toeftelletje zyn de halve armee op wagens te pakken. . . . Zeeker jonker gy hebt nog geen reden van klaagen; hoe zou het u dan gevallen, als gy,zo door en door nat en half bevrozen, nog naar het piquet moest? He'! Maar na den marsen in quartier te koomen en dan nog te kermen! . . . Witbard, weder fchreijende ttrwyl by zig zeiven bekykt. Hu! hu! ik heb geen droogen draad aan myn lyf. Punt. Foei! fchaamje wat! fchreijen! Een zoidaat moeE lagchen al is hy zyn kop kwyt. Witbard. Myn hair ziet 'er deerlyk uit; geen krul meer overig! hu! hu! Punt. Ha! ha! daar dagt ik niet om; dat is een droevig ongeluk. Witbard. En zo bitter koud! (Op een grommenden toon tot Holbeek da vader.~) Stook dan op oude fchurk! Punt. De man doet wél heer kadet; hy zorgt voor uwe ge-  Eerste Bedryf. 7 gezondheid; beter dan gy denkt; als gy zo fchielyk in de warmte kwaamt, zoudt gy zinkingen krygen. Witbard, op een bedrukten toon. Zult gy nog den fpot met my fieeken ook! .. . * Ik ben niet van zulk een grof maakzel als gy; Gyzyt de zoon van een arbeider, maar myn papa is al veele jaaren lang een edelman geweest. . . . (Tot Holbeek de vader.) Stook dan op hondsvot! Punt. Nu vader maak toch vuur aan, want anders verliest de koning een zoldaat. Holbeek vader. Mynheeren ik zou het met alle vermaak van de wereld doen; ik ben zelf koud, maar ik heb niet een iprankje hout in de wereld. B a r b a r a. Lieve man, misfchien zal Hannes neef ons wel een paar takkebosfen leenen, als gy hem zegt, dat het voor de heeren is: verzoek het hem op 't allervriendelykst. Ik heb hartelyk medelyden met den jongen heer. {Op Witbard wyzende.) Hy is nog niet gewend zo veel uit te ftaan. Ei ga heen vader, en zie of gy een paar takkebosfen krygen kunt; zeg Hannes neef dat het niet voor ons zeiven is. Holbeek vader. Kom aan, vrouw! misfchien zal hy ons die vriendfchap doen; voor my zei ven zoude ik het niet willen vraagen: wat men niet hebben kan daar moet men niet aan denken; maar. voor een ander durf ik myn mond vrymoedig opendoen. A 4 DER-  Eerste Bedryf. heid fpreeken; iemand die ons bedriegt, brengt ons wel in twyffel, maar hy tast het hart zo niet aan. B a r e a r a. God vergelde het u, myn waardfte heer! Ik ben zo bang geweest , datgy ons hard behandelen zoude als wy u onzen nood te kennen gaven! . . . Maar ... ja, myn oude hadt wel gelyk; men vindt onder de zoldaaten de beste Christenen; zy doen wac de Dominees leeren. Punt. Daar zyn evenwel ook gevleeschde duivels onder; die hunne grootfte bravoure aan boerenplaageu too' nen, en voor den vyand gaan loopen. B A r b a r A. Ja! ja! myn beste heer, dat is de oorzaak, dat men zo bang voor de heeren is. . . . Maar de goede God vergeldt toch alcyd het goede. Voor twee jaaren lag het leger hier; onze put heeft het beste water van de wereld, en daar ftondt een fchildwagt by, om dezelve voor de Officieren alleen te houden; ik putte dagelyks twee emmeren waters en liet de zoldaaten drinken, want het mogt tny niet van 't hart; dat zy in zulk een hitte liegt water, warm van de zon , zouden drinken : o zy waren 'er zo mede in hunnen fchik: en dankten'er my zo hartelyk voor, als of ik hen den besten wyn gegeeven hadt. Daar voor, geloof ik, heeft God ons zulke goede lieden toegefchikt, nu Wy vooral goede lieden noodig hebben. A 5 Pönt.  ro De Deserteur. Punt. Moeder gy zyt een braave vrouw, en wy moeten u wél behandelen. ... Nu jonker ! Gy moet wat laaten fpringen ... en paar pond vleesch moet 'er zyn; de goede lieden moeten met ons eeten zy hebben zo lang van enkel brood geleefd. W i t b a r d. Wel wat raakt dat my! Ben ik hier gekomen om den boeren vleesch te koopen ? Ik ben 'er erger aan als zy; zy zyn gewend flegt re eeten, maar ik heb nog van myn leven zo veel koude niet uitgeftaan als by dat lompe volk. Punt. ■ Ik vrees gy zult het betierven jonker! (S/U tegen Barbara.), Ziet gy, moeder, hy behoort onder die foort daar ik flraks van fprak. . . . (Tot fVi/bard.) Denkt gy dan, dat het hunne fchuld is, dat wy geen warm.vertrek gevonden hebben? W i t b Tr d. Maar wat behoef ik om dat iaag volk te lyden? Punt. Ik zie wel,gyzoudt de armen van de inkwartiering niet verfchoonen zo gy Hegts een verblyf naar uw zin kunt krygen. . . . Waarom hebt gy niet bedongen dat men u nergens billetteeren moest dan waar u een kanapé, een heete kagchel, een japon, en een paar muilen te gemoet kwamen ? Wit-  Eerste Bedryf. ii W i t e a r.d. Houd op met uw gefmaal, of ik zal het onzen kapitein klaagen. Punt. Bravo! . . . Meent gy dan jonker, dat gy zo by onzen kapitein kunt loopen klaagen , zo als de kwaade jongens by denfchoolmeester? . . . „ Meester hy „ doet my kwaad" .... Onze kapitein zal u beter zeggen dan ik, wat tot een zoldaat behoort. Die by ons een braaf kaerel zyn wil moet voor alle dingen een goed hart hebben ! Wie zal u medelyden bewyzen zo gy geen medelyden met anderen voelt? Of denkt gy, dat gy eens anders hulp nimmer noodig zult hebben ? Hoe gelukkig zoudt gy geweest zyn als deze goedhartige vrouw u mede hadt laaten drinken van het water dat alleen voor de Officieren gefchikt was! Dat moest gy evenwel door haare goedheid alleen krygen; en al hadt gy uwe goudbeurs honderdmaal om hoog gehouden, zouden onze Officiers zig daar even weinig aan geftoord hebben, en gy zoude uwen adelyken dorst, zo wel als zo veele braave kaerels in de armee, met lauw water hebben moeten lesfehen! Die> verschgebakken edellieden zyn byster bang voor de barmhartigheid; zy vreezen zig te verlaagen mer een arm mensch flegts aan te hooren, maar zy fchrooïnen niet om 'er al van te haaien wat zy krygen kunnen. Elk zyn beurt jonker! Was het u niet aangenaam, dat ik uw geweer op den marsch gedraagen heb ? maar goed! Kerm op een anderen tyd zo veel gy wilt, ik zal 'er my niet aan flooren. Ook kunt gy uw geweer  ia De Deserteur. weer voortaan zelf fchoon houden ; ik weet niet waarom ik voor u werken zoude ? Witbard, weenende. Wel hebt gy my dat niet zelf beloofd? P u h t. Ja! Ik dagt,dat gy het waardig zoudt zyn; maarf ... red nu u zeiven; in drie uuren moet gy op de wagt; word nu warm met uw geweer fchoon te maaken. Witbard. Dat kan ik niet doen. Punt. Dan moet gy 'er voor betaaler.. Witbard. Hoe veel dan. Punt. Een gulden. Witbard. Dat zal ik dan doen. Zie daar! (Hy geeft bent geld.) Punt. Daar moeder, haal vyf pond vleesch daar voor met de noodige groente; gy zult met ons eeten en uw man ook. Bar-  Eerste Bedryp. 15 Witbard. Wel zekerlyk! zo is het in de wereld gefchikt; de ryken hebben geld om de armen voor hunnen arbeid te kunnen betaalen; en hoe minder de armen krygen, hoe beter zy hunnen pligt betragten. Punt. Zo! zo ! Het is myn pligt dan ook uw geweer fchoon te maaken! Witbard. Ik kan u betaalen, derhalven is 't üw pligt om voor my te werken. Punt. Ei! Dan wilde ik wel eens zien wie my dwingen zoude als ik u zeg; ik heb uw geld niet noodig; ik kan toe met hetgeen de koning my geeft. Wat zoudt gy dan doen? En al wilde gy my dan tienmaal zo veel geeven, en ik wilde evenwel niet, wie zou dan eindelyk het geweer moeten fchoon maaken? Gy of ik? Witbard. Dan zou het een ander doen. Punt. Dat zou 'er op aankoomen. Meent gy dan, dat een zoldaat zig voor eenige Huivers tot een werkezel van zulk een trotfchen lediglooper zal laaten gebruL ken! Geloof dat maar! ... Had ik uw geld nog» gy zoudt welhaast ondervinden of gy u zo maar van werken kunt ontdaan. Wit-  Eerste B e d r y f. 17 van aanzien by ons gehad ... en van hooger geboorte dan gy . . . maar geen, die den braaven zoldaat zo over de neus zogt te houwen. . . . Maar nog een weinig geduld ! wy zullen u die trotsheid wel verleeren. . . . Gy zult op fchildwagt (laan dat gy blauwbekt; met al uw geld; dan kunt gy eens beproeven , of gy uwe beurs maar uit uw zak behoeft te haaien om ons volk tot knegts te maaken. Witbard. Dat fchildwagt ftaan zal evenwel niet lang duuren; myn papa koopt my een vaandel. Punt. By ons regiment evenwel niet! Onze Generaal maakt Officiers van zoldaaten, en niet van wittebroods-kin. deren. Witbard. Dan gaa ik by een ander Regiment. Punt. Gaa liever naar huis by mama; want al kondt gy alles voor uw geld koopen, zo kunt gy toch geen koerafie koopen; en die is by ons boven alles noodig. Witbard. Wat! Ik heb geen koerafie! Punt, bet hoofd fchuddende. Niet een zier, jonker! Daar hoort een goed geweten toe, en dat hebt gy niet, d'ewyl gy een arm meusch als eeu hond befchouwt. Gy zyt, zo als B de  Eerste B e d r y f. 19 B a r b a r a. Toen hy 'er by kwam heette de kolonel Hardy. Punt, zeer levendig. Hoe heet uw zoon? B a r b a r a. Jofeph Holbeek. God weet of hy nog leeft! De laatftemaal heeft hy ons door een ouden kennis een brief uit Saxen toegefchikt; maar dat is al vier jaaren geleeden, federt heb ik niets van hem gehoord. Punt, met groot e vreugd. Geluk! moeder, hy leeft nog. B a r b a r a. Kent gy hem dan, waarde Heer ? Punt, zyne vreugd betoomende. Neen moeder! . . . maar . . . Hy moet nog ïeeven, dewyl hy . . . zulke brave ouders heeft. B a r b a r a. O dat gaat zo zeker niet, myn waarde heer! De hemel bezoekt de vroomfte menfchen dikwiis meest. En, goede God! myn zoon is nog het eenigfte dat wy op de wereld hebben. Witbard. Eene fchoone bezitting ! Ik zie niet, dat hy u nog veele fchatten heeft aangebragt! Punt. Daar moet gy niet mede in praaten, jonker! Wat B 4 weet  30 De Deserteur. weet gy, hoe een Mensch te moede is! Gaa heen moeder, maak nu alles klaar, terwyluw man met het hout komt, opdat wy ten eerden kooken kunnen. (Meteen zagte jlem.) De derde, die nog komt, is wat ongemaklyk. Zo hy lang wagten moest, moge hem het hoofd ook warm worden. B a r b a r a. Myn goede heer, ik kan niets bedryven voor dat myn Oude te rug komt. Ik vertrouw op u, gy zult wel een goed woord voor my fpreeken. Punt. Het is een kwaade duivel; hy laat zig niet gemaklyk flillen; en, daar by, hy is Korporaal; ik kan niet gelyk op met hem praaien. ZESDE TOONEEL. De vorigen, Holbeek * De Deserteui. Punt, tot Holbeek de zoon. Alle gekheid daor gelasten. ... Zie hem eens ter deeg aan, moeder. Holbeek de zoon. Kent gy lieden my niet? (Holbeek de vader en Barbara bekyken hem met opmerking.') Holbeek vader. Moeder! . . . Wat denkt gy 'er van? Barbara, met eene onrustige blydfcbap dan baaren man , dan baaren zoon, aanziende. , ï«hy het? of is hy 'tniet? H o l b e e k de zoon. Hy is het moeder! myne lieve moeder! Ik omhels u myne dierbaare, myne beste, ouderen. Holbeek de vader. Is 't mogelyk myn zoon. . . . Duizendmaal welkom! Barbara, omhelst hem voeder. Jofeph! Gy leeft nog! Die blydfchap had ik my van daag niet kunnen belooven. Punt. Nu, heb ik het u niet gezegd, dat hy nog leefde ï Barbara. Ja lieve heer! gy zyt onze geluk-engel. . . . Hol.  Eerste Bedryf. 23 Holbeek voeld. Barbara, tot Punt. Was dat de Officier, daar gy ons zo bang voor maakte? Pont. Het is niet geheel valsch ; uw zotn is vice- korporaal. B 4 Hol-  26* Db Diieuiur, A G TS T E T O O N E E L. Holeeek de vader, Holbeek de zoon, 0 Barbara. Holbeek de zoon. ^ Wat zyn die moeder.zoontjes verlegen, zo dra zy in de wereld met een ander voort moeten! en wat maaken zy een geweld als zy hun zin niet krygen! zy zouden mama's keuken overal wel mede willen voeren, en mama's oppasfing vinden. Barbara. Hy is nog niet lang zoldaat geweest, vermoede ik. Holbeek de zoon. Vier weeken; dit is zyn eerrte marsch. Nu laaten wy gaan zitten vader en moeder , en vertel my eens wat van u- zei ven en van ons dorp! . . . Hoe maakt het myn Kaatje? Barbara. Die heeft al vier kinderen. Holbeek de zoon. Bewaar ons. HoLB£Er<& vader. Zy is met Frans, den warmoefier, getrouwd. HouttKiü zoon. Ze heeft zy dan niet op my willen wagten? Bar-  *8 De Deserteur, ryp was. Wy hadden het, terwyl gy nog t'huis waart, zo verre gebragt, dat wy geen penning fchuldig waren ; wy hadden het noodige vee, en zelfs nog een noodpenningje in de kas. Maar, myn lieve zoon! Hoe is alles veranderd ! . . . Zodra gy weg waart bemerkten wy, dat wy een paar vlytige handen misten; ik moest boven myn vermogen werken om de boerdery aan den gang te houden; ondertusfchen wierden wy ouder en zwakker, en, toen wy hadden moeten ondervinden, dat wy een zoon groot gebragt hadden, moesten wy een knegt huuren. Dat kon ons klein bedryf niet opbrengen ; wy maakten fchulden; • . . Sedert vyf jaar hebben wy alles ingebrokt. Barbara. Wy zyn den heer alleen dertig gulden fchuldig; zo Wy die niet betaalen kunnen verkoopt men ons erf, en wy mogen gaan bedelen. Holbeek de vader. Buiten onze fchuld! Ik heb zeker zo veel gear beid in myn leven, dat ik op myn ouden dag wel brood mogt hebben; ik zou het ook hebben, zo boosaartige menfchen het niet belet hadden; zy hebben my ongelukkig gemaakt. Holbeek de zoon. Regtvaardige God! . . . Konde ik my verbeelden ulieden in zulk een ftaat te vinden! . . . Maar wie zyn die boosaartige menfchen. Barbara. De Amptman, zoon! Die is de oorzaak van al ons  Eerste Bedryf. 31 Barbara. Kom, waarde heer, kom ik zal u helpen. Pont. Niet helpen! Ik moet alles alleen doen. Gy kunt voor geen zoldaaten kooken. Barbara, in 't weggaan. Ja myn lieve Jofeph; gy zult u nog wel meer verwonderen als gy eens alles weet; vader vertel hem vast . . . maar neen, ik kan 't beter doen, wagt 'er mede tot ik weer by u ben. TIENDE TOONEEL Holbeek de vader. Holbeek de zoon. Holbeek de zoon, geheel verbaasd. Morgen alles op! geen ftuk brood voor uwen vader! ... Maar ... Is 't zo niet , vader ? . . . Moeder maakt het erger dan het is. De vrouwen zyn ten eerften verlegen. H o l b e e k de vader. Neen kind; het is zo als zy zegt. Wy hebben voorleden jaar nauwlyks ons zaadkoren ingeoogst, en alles moeten verkoopen om te leeven. Den heer zyn wy vrugt- en grondpagt fchuldig, en die wil betaald zyn, zo als de Amptman zegt. Waar zal ik het van daan haaien? En, niet betaaleude, word ik op den weg gezet, en myn huis verkogt! Zo wordt, myn liefs Jofeph, dat wsiuige, dat ik nog voor u zogt over te  3» Di Deserteur» te laten , my ontrukt: beste zoon! uw vader kan h dan niet een firoohalm toevoegen! Holbeek de zoon. Denk om my niet, myn waarde vader; ik ben verzorgd. Als ik niet meer dienen kan, onderhoudt de Koning my. Konde ik u maar helpen ! Ik heb voorleden jaar verfcheiden lieden van 't platte land, door den nood naar de ftad gedreeveu , van myn brood medegedeeld: honderdmaalendagt ik aan u,maar kondeik my verbeelden, dat het misgewas u ook zo deerlyk nypen zoude! . . . Ach! Ik was zo verlangende om u te zien, en nu ik u zie . . . ach in den bitterden nood. . . . Het hart breekt my. (Zyfibreien beiden Jterk. Hy vervolgt, na eenigflilzwygen , nogfcbreiende.)... Konde ik u nog maar wat byfpringen! maar ... ik heb niets dan één brood, dat ik u met traanen moet overgeven, om dat het maar één is. Holbeek de vader. God zegene u, myn zoon! . . . Daar kunnen wy nog weder twee dagen van leeven. Holbeek de zoon. Twee dagen! . . . (Na eenig flilzvoygen.") Maar hoe kan de heer evenwel zo onbarmhartig zyn van u volftrekt te bederven? en dat om eene fchuld van dertig gulden! Zou hy niet nog wel geduld hebben? Het is immers zyn eigen belang niet zyne onderhorigen te bederven; en een beteren boer heeft hy niet dan u. Holbeek^ vader. Zo gaat het als de heer nooit naar ons komt omzien ;  Eerste Bedryf. SS Holbeek vader. Dat is een koning! II o l b e e k de zoon. Daar kan geen beter zyn! . . . Hoor vader; Ik zal onzen routier verzoeken dat hy ook zo een gefehrift voor u maakt, en al moest gy dan tien mylen ver loopen om het den koning te brengen, laat het u niet verdrieten. . . . Zo hy maar komt, ... Ik zal ten eerden gaan eer dat wy gaan eeten. Holbeek de vader. Gy zult evenwel . . . maar ik zal een eind wegs met u gaan. . . . Wat Koning is dat i Holbeek^? zoon. Vader ik heb het hondermaal gehoord, dat men met groote Grooten beter fpreeken kan dan met kleine Grooten. Einde van bet eerfle Bedryf. C t TIVËE*  36* De Deserteur. TWEEDE BEDRYF. (Het Tooneel is dezelfde boere wooning.) EERSTE TOONEEL Holbeek de zoon, fpreidt een doek over de tafel, Holbeek de vader, zet floelen, Bar. b ar. a,legt houten borden op, Witbard, en daarna Punt. Barbara. Wy hebben maar drie borden. HolbeeekoV zoon. Dat is nietmetal , wy zullen daarom even goed eeten. Witbard, een etuy, met een mes vork en lepel, uit zyn ranfel krygende. Ik moet een bord hebben. Holbeek de zoon. Dat zult gy ook, dat is billyk. Witbard. Hoe! een houten bord! Punt, terwyl hy met een fcbotel foupe aankomt. O als gy honger hebt, jonker, za! het u daarom wel fmaaken. Nu gaat aanzitten vrienden. (Hy gaat weder weg.) hol-  Tweede Bedryf. 37 Holbeek vader. Die goede man doet al het werk, en wy . , . H 0 l b e e k de zoon. Gy kent hem nog niet vader: dat is zyn grootfte vermaak als hy kooken mag. Pont, een fchotel met vleesch en groente aanbrengende. Nu gaat toch aanzitten. (Zy zetten zig allen aan tafel.) Punt. O! dat zal fmaaken. . . . Maar, zonder lepel heb ik wel gehoord kan men geen foup eeten. (Hy krygt een lepel en een mes uit zyn ranfel. H o l- b e e k de vader. Wy hebben maar huisraad voor ons beiden; myn goede heer! Punt. Ja! dat is wel, vader, een flegt zoldaat, die geen mes en lepel heeft. . . . Hoe gaat het met u, heer kadet ? o gy zyt wel voorzien; regt zo. Gy moet altyd een mes in de zak houden, als men u dan vast bindt, kunt gy u weêr los fnyden. (Zy eeten.) Barbara. Dat is een kragtige foup, vader! H o l b e e k de vader. ïn hoe veele jaaren hebben wy zulk eene niet gegeeten. C 3 Bar.  38 DeDeserteur. Barbara. Ik zal myne fchade inhaalen. Holbeek de zoon. Ja gy moet toch fmaakelyk eeten. Punt. Hoe fmaakt het u jonker? Witbard. Wel daar zyn geene eijeren in. Punt. De hoenders hebben van daag niet gelegd: maar het fchynt zonder eijeren evenwel ook nog al naar beneden te willen. Witbard, wat beklemd. Ik moet wel. II o l b e e k de zoon. Konden wy het zo altyd hebben op marsch! Barbara. In de week!. .. dat ware te veel gewenscht; maar mogten wy maar des zondags zulk eene kostelyke foupe hebben: een mensch zou 'er jong van worden. Punt. Jonker morgen zal ik u een dragonder-ontbyt voorzetten, dat zal'er nog minder in willen : maar als men 't gewend is, fmaakt het beïcr dan koffy. De ruimte van brood in 't water. . . . Wit-  Tweede Bedryf. 30 Witbard. En boter! . . . Punt. Boter eeten wy als 't gelddag is, anders niet. Holbeek de zoon, de fcbootcl wegneemende. Nu aan *t vleesch! Punt. Hebt gy geen bord, vader? Barbara. Wy eeten fatnen. Punt. Daar hebt gy 't myne. II o l b e e k dc vader. Dat niet! zoudt gy u zeiven berooven! Punt. Zorg niet voor my, ik zal wel gauw weder een bord hebben. (Y/y neemt zy» brood, legt bet, na dat by daar een fneede afgefneeden beeft, plit voor zig neder, en bet vleesch daar op.) Zie! men moet zig kunnen redden. Holbeek de zoon, het zelfde doende. Als wy altyd van borden eeten zouden! . . . Punt, tot-I-Fit bard, die hem opmerkend aanziet. Ja! dat is weêr wat nieuws voor u! zulke dingen C 4 zult  4° De Deserteur. zult gy wel meer zien. Gy zult ons ook op een paar vuisten zien fiaapen, en . . . ik hoop, gy zult het ons nadoen. Witbard. Als ik geen geld in de zak had! t Punt. Al weder met dat lieve geld! Dat zal u wis den fiaap beletten. Holbeek^ zoon. Hoe eet gy zo weinig vader ? . . . Gy fchynt treurig. Holbeek «V vader. Ach! myn lieve jonge! Punt. Wat fcheelt 'er aan goede oude man ? Holbeek^ \ader. Ach! heer! Ik behoorde myn zoon te onthaalen , en ik kan hem geen Huk brood voorzetten : och kon ik hem ten minden ook wat ... Holbeek de zoon. O! laat u dat niet drukken; ik heb het immers wel. Barbara. Ja! zou dat uwen vader en my niet drukken! Ieder kind krygt nog wat van zyne ouders, maar gy . . . Hol*  Tweede Bedryf. 41 Holbeek de zoon. Myn lieve moeder,dus kan ik ook geen mond vol meer eeten. Pont. Regt zo; wy hebben 't al te goed om nu te treuren . . . maar ik weet raad als 'er het vleesch niet door wil . . . {Hy krygt een fles en drink'..) Proost vader, breng het moeder eens, en dan uw zoon; denk nu aan geen leet. Holbeek de zoon. Broeder! het is niet vreemd dat myn ouders drukkig zyn! My by hen te hebben brengt hen hunnen vorigen (laat en ongelukken in gedagten; en zy betreuren die om my. Punt, den ouden man de fles toereikende. Daar vader! Ikwenschte dat het u zo fmaaken mogt als my. . . . Toe drink toch eens! H o l b e e k de vader. Ha waar moeder! God zegene onzen weldoener! Punt. God zegene u goede lieden! Holbeek <*V vader. En onzen zoon, dat hy betere dagen mag hebbea in zyn ouderdom! Punt. O gy moet niet fchreijen, dat neemt al den fmaak weg. C s IIoL-  42 De Deserteur. Holbeek de zoon. Myn hart zegt my, dat het u ook beter gaan zal, Barbara. De hoop is nog het eenigfte wat wy hebben. Holbeek de vader. Daar moeder! Ik had niet gedagt dat het my zo fmaaken zou; de maag fchynt 'er zig niet aan te llooren , door wien zy de fmui bekoome. Barbara, ook drinkende. Zo als gy gewenscht hebt, vader! veel zegen.... Punt. Zie zo! . . . Nu heer kadet, het gaat wel met u, eo my voorkomt. Witbard. Het fmaakt my fchoon; maak maar, dat ik ook wat te drinken kryg. Punt. Gy zult met den tyd nog leeren! Honger maakt rauwe boonen zoet. Barbara. He! . . . Gy hebt wal gelyk vader! . . . Daar myn lieve zoon, u moesten wy niet vergeeten, (Tegen Punt.) God vergelde hetu, goede heer! 't heeft my zo verkwikt! Punt. Dat is my lief; maar eet dan nog wat. Hol-  Tweede Bedryf. 43 Holbeek de zoon, tegen Punt. Ik- ben uw fchuldenSaf broeder! en hoop 'er om te denken. Ondertusfchen bedank ik u, dat gy myne ouders zo onthaald hebt. {Hj drinkt.) Punt. Seldrement! Gy lieden zult my nog grootsch maaken ! Gy drinkt my allen toe als of ik een llag gewonnen had. H o l b e e k de vader. Myn lieve heer, gy verdient het. Gy hebt het uwe ook van noden, en, uit hart voor onzen zoon, geeft gy zulk een kragtige maaftyd, B a r b A r a. Ja vader! eer hy nog wist, dat wy een zoon hadden , heeft hy aangeboden ons te onthaaleu. Holbeek VYFDE TOONBEL. Vilson, Mevr. Sonbrige. QZy koomen weder by de tafel zitten , Vilfon beeft de betaalde wisfel in de band.) Mevr. Sonbrige. Toen Falkland my Ierland deedt verlasten, beloofde hy my te zullen trouwen, zo dra wy in Schotland zouden aangekoomen zyn; Maar hy leidde my daar terftond naar een afgelegen landgoed; en , my onderregtende dat zyn Vader nog leefde, verzogt hy my tyd om deszelfs toeftemming te verkrygen. Ondertus. fchen!... De geboorte van Fanni fcheende tederheid van myn minnaar te verdubbelen. Hy kwam my dikwils heimelyk zien, en herhaalde my altyd zyne gedaane beloften. Bezef myn wanhoop , toen ik eensklaps hoorde, dat hy met Lady Rutland getrouwd was! De trouwlooze meldde my, dat zyn Vader hem eenige dagen vóór zyn dood tot dit huwelyk gedwongen , en dat hy de kragt niet gehad, hadt om daar aan te wederftaan. Kort daarna begaf hy zig met zyne vrouw naar Jamaika, waarvan hy tot Gouverneur was aangefleld. Na zyn vertrek Helde men my een brief van hem ter hand met drieduizend pond fterlins; in banknoten; Hy beloofde my voor myne dogter te zullen zorgen, in alle onze behoeften te voorzien, en verzogt my op dat landgoed te blyven woonen. Maar een verblyf, dat my zyne trouwloosheid zonder ophouden herrinnerde , wierd my haat'yk. Ik begaf my naar Newcastle, alwaar ik twaalf jaar bleef by een Koopman, welken ik in Schotland gekend hadt. I Vil-  130 De Fabrikeur. Vilson.' En kreegt gy geduurende al dien tyd geen tyding yan Milord? Mevr. Sonbrige. Ik wilde zyne brieven niet meer ontvangen. Maar hy fchreef aan den Koopman , by wien ik was, en deedt dikwils onderzoek naar my en myne dogter. Eindelyk befloo: ik naar Ierland te rug te keeren. Ik verliet JMewcastle om te Bniftol fcheep te gaan. Myne dogter wierdt daar ziek ,en ik was verpligt het fchip te laaten vertrekken, dat op de kusten van Ierland verongelukte. Vilson. Ach! De hemel wilde u redden, de Voorzienigheid wist het verlies, dat ik te lyden hadt, en fchikte u beide om my daar in te vertroosten. Welk een geluk voor my dat ik toen te Briiïol kwam! Mevr. S o rï b r i g e. Die ontmoeting was niet minder gelukkig voor my! Ik had juist gehoerd, dat myn Oom dood was, en my onterfd hadt. Die tyding, de vriendfehap, welke uwe waarde Claris voor my en myne dogter opvatte , haar aandrang, de uwe, alles haalde my over em u naar Londen te verzeilen. Gy weet het overige. Het is nu twee jaaren geleeden , dat wy beide dit dierbaar pand , gy uwe vrouw, en ik myne hartvriendin, verloren! Voor haar Jood fmeekte zy my u niet te verlaaten, en u myne dogter te geeven als zy de jü ren zoude hebben om haare plaats te beklee- den.  Eerste Bedryf. 131 den. ïk beloofde dit. Ik heb met vermaak de neiging van Fanni met myne oogmerken zien overeenkoomen. Ik Helde egter nog uit, ter oorzaake van haare jonkheid; maar de vervolgingen van Lord Orfey, en inzonderheid de bedreigingen , welke hy ons in zyn brief doet, Iaaten geen uitftel meer toe. Vilfon he: is hedeu, het is dezen morgen, het is binnen het uur, dat gy myne dogter zult trouwen , zo het geen ik u geopenbaard heb, u haare hand niet doet verwerpen. Vilson , benevens Mevrouw Sonbrige opjlaande. Ach! Mevrouw, wees verzekerd, dat uwe ongelukken : u beide nog dierbaarer aan myn hart maaken. Mogen myne zorgen en tederheid u die doen vergeeteii! Ik gaa my voor de voeten van Fanni werpen. Mevr. Sonbrige. Zy kleedt zig. Laaten Wy ons gereed maaken,en laat den Predikant waarfchouwen. Vilson. Hy zal gereed zyn ; Doótor William is myn beste vriend, en hy zal deel neemen in myn vreugd. (Hy biedt de band aan Mevrouw Sonbrige, en, zo als cy gereed is met baar te vertrekken, komt David uit den winkel.) Daar, David, boek deze wisfel met de andere. David, den wisfelbriefaanneemende. Ik moet ook het werkvolk betaaien, zy vraagen hun geld voor hunne veertien dagen. 'Vilfon en Me. vrouw Sonbrige gaan aan de linkerband been. Ia ZES-  13» DeFabrikeuk. ZESDE TOONEEL. David alken. (Hy gaat naar de tafel, den wisfelbrief bekykende.) Ha, ha . . . hy is van Haiifax, van George Kiston . . . (Hy legt den brief op een tafel, opent eene laade, krygt 'er een groot boek uit, gaat vervolgens zitten, en begint in zyn boek te febryven.) Den zevenden May 1768. ZEVENDE TOONEEL. David, voor de tafel gezeeten, Henriet, een Lakey vanFalkh.nd, Milk. Henrik, loopt naar David toe, en gaat naast bem /laan. Mynheer David, daarïyn menfehen die naar Papa vraagen. David, de oogen epflaande, docb vervolgens weder voortfchryvende. Wel nu , wat is 't. (Het kind neemt een pen, baalt een fii/kje papier uit de zak, en gaat aan bet eind van de tafel by David fluan krabbelen.) De Lakey. Mynheer ik kom van Milord Falkland. . . . David, bezig de wisfel te boeken , endoor bet kind geft'oord, zonder naar de Lakey te booren. Houd u Uil kleine jonge. D e  Eerste Bedeyf. 133 De Lakey. Die laat vraagen, of mynheer Vilfon van morgen t'huis blyft? David, vortfcbryvende , tegen den Lakey, al fcbryvende. Ik geloof vnn ia. . . . George Kiston, uwe laat(te wol was niet goed. Mil k, een wisfel aan David aanbiedende. Zie daar een wisfelbrief van vierhonderd twee en tagtig pond fterling David. Geen geld; men is het gaan haaien. . . . Laat ik nu de rekening der werklieden eens opmaaken. (Hy legt den wisfelbrief in het boek . en neemt een los blad , om de rekening van het werkvolk op te maaken. Mus. Wel nu, ik zal wagten. David, onverduldig over bet kind dat aan de tafel /loot. Zal je dan niet ftil zyn ? (Zig vervolgens tot den Koopman keerende.) Kom liever over twee uureu weêrora ; De bankier Sudmer woont ver, en gy zoudt lang moeten wagten. ... Ha ik vergat dien brief te fchryven ! (Hy laat zyn werk ftaan, en gaat een brief fchryven.) De Lakey. Milord verlangt ook te weeten . . • I 3 MlLK,  134 De Faerikeur, M i l k , met verbaasdheid. Gy hebt by Sudmer gezonden . . . David, den Lakey aanziende. We! nu , wat verlangt Milord te weeten. . . . Wie? Welke Milord? Is 'er maar één te Londen? (Hy fchryft weer voort,) M i l k, naar David gaande, verpiigt den Lakey, die gereed was te antwoorden , te zwygen. Ey Sudmer, zegt gy? By den bankier Sudmer? David, al voortfchryvende. Ongetwyfeld , wat is daar in dat u zo vreemd voorkomt? (Hy eindigt zynbrief, vouwt dien, zegelt hem met ouwel.) M' l k , wat agter afgaande. Eet geen men my van Sudmer gezegd heeft moet niet waar zyn, want mrd, die my het leven gegeeven heeft! Alle de traenen, welke ik myne moeder heb zien Horten, die, welke hy haar nog kost. . . . Vilson. Ik heb eertyds van dien Lord Falkland hooren fpreeken, toen hy tot Gouverneur van Jamaika benoemd vvierdt. Men zeide toen veel goeds van hem» Maar de deugden der Grooten . . . DERDE TOONEEL. De vorigen, David. David, uit bet magazyn koemende. Mynheer, al uw werkvolk, dat uw huwelyk gehoord heeft, verzoekt u daar mede geluk te mogen komen wenfchen. Zy zyn zo verheugd. . . . Vilson, tegen David Die vreugde vermeerdert myn geluk. Maar de (lakken . die zy onder handen hebben, moeten ten fpoedigilen afzyn. Zeg hun, dat zy aan hun werk bly. ven, ik zal ftraks in het werkhuis by hen koomen, en verdubbel hun het loon voor hunne laaide veertien dagen. Hoe veel bedraagt het? David. Tien Guine*, ik heb de leekening opgemaakt. Va-  ï't.i De Fabrikeur. Vilson. Wel nu, gy moet hen twintig geeven. Is James, nog niet wederom? David. Neen mynheer , tot myne verwondering. Daar moeten veele lieden vóór hem te helpen zyn geweest. Fanni, tegen David. Zeg den werklieden dat, ik erkentelyk ben voor het deel dat zy in myn geluk neemen , en dat ik verlang, dat zy hier dezen avond koomen eeten. Kun dag is dan geëindigd , en dit kleine feest zal hun werk niet vertraagen. Gy hebt 'er immers niet tegen myn waarde Vilfon? Vilson, tegen Fanni. Ach ! deze gevoelens van goedheid verdubbelen nog myne liefde. David gaa zien of mevrouw Son. brige gereed is? David. Zy komt daar reeds. Ik gaa weder naar het werkvolk; Wat zullen zy in hun fchik zyn! (Hy gaat weder in bet magazyn.") VIER-  Tweede Bedryf. 143 VIERDE TOONEEL. Fanni, Vilson, Mevrouw Sonbrige, Juliette, Mevr, Sonbrige, met de collier van Juliette in de eene hand .y en met de andere hand het kind vasthoudende. Kom hier Iaat ik u dezelve omdoen. Hebt gy Kaar, die u die mooije collier gegeeven heeft, wel lief? Juliette, de hand van Fanni kusfende. Och ! met al myn hatt. Mevr. Sonbrige, gaat zitten, en doet Juliette de collier om. Nu moet gy vooral het hoofd regt houden. Vilson, zyn dogter met genoegen aanziende, en zig vervolgens naur Fanni wendende. Ach myn waarde Fanni, wat zyn de gevoelens der natuur aandoenlyk en tredende! VYFDE TOONEEL. Fanni, Vilson, Mevr. Sonbrige, Juliette, Henrik. Henrik, uit den winkelkoomende, en naar Vilfon kopende. Myn papa, men wagt. De Predikant is in de kerk. Betzi heeft koomen waarfchouvven. Mevr.  144 De Fabrireur. Mevr, Sonbrige, opftaarJe, en naar Fanni en Vilfon gaande. Kom aan myn kinderen. Vilson, geeft de band aan Fanni, en gaat door den winkel uit. Welk een oogenblik! Welke gelukkige dagen zullen op het zelve volgen! Juliette, met baar broeder Mevrouw Sonbrige willende volgev. Gaan wy ook niet meê? Mevr. Sonbrige, ben weèrboudende. Neen kindertjes, hlyft daar; en by onze te rug komst zult gy ons niet meer verlaaten! (De kinderen,bedroefd van baar niet te volgen, oogen haar na en blyven eenige oogenblikken zonder fpreeken ftaan naar de deur van den winkel gekeerd.} ZESDE TOONEEL. Juliette^ met haar broeder weder vooraan op bet tooneel koomende. Myn broeder Iaat ik uw memorieboekje nog eens zien. (Henrik haalt een memot ieboekje uit zyn zak en beziet bet met zyne zuster. David, uit bet magazyn koomende , gaat met een peinzende houding langzaam naar den winkel. Ik begin ongerust te worden. Sudmer, Sudmer . . . Men vraagt my of ik niets van hem heb hoo- rea  Tweede Bedryf. 14.5 ten zeggen. . . . Wat is 'er dan van? James komt ook niet vveêrom. (Zo ah David de deur van den •winkel nadert, opent Betzi die aan Falkland, laat hem linnen treeden, en volgt hem. Falkland is ryk gekleed, en beeft de orde van de koufeband om.) ZEVENDE TOONEEL. Henrik, Juliette, David, Falkland, Betzi. Betzi, tegen Falkland. Milord zie daar zyn komptoirbediende, indien gy hem wilt fpreeken. (Zy komt by de kinderen en trekt dezelze ter zyde op het tooneel?) Juliette. O Betzi! wat heeft die heer een mooije rok aan. Falkland, tegen David op een fom* beren toon. Vilfon is dan niet t'huis ? Ik had myn Lakey evenwel dezen morgen laaten zeggen, dat ik koomen zou. David. Mylord verfchoon hem, hy is naar de kerk gegaan, hy trouwt van daag. Betzi, tegen de kinderen. Kom hier by uw tafeltje zitten. (De twee kinderen koomen tegen over elkander, op kleine {loeitjes , by hun tafeltje zitten, dat met kaarten en fpeeU goed voorzien is; en Betzi gaat by ben zitten.) K Falk-  146 De Pabrik eur. Falkland, tegen David. Ik zal dan zyne te rug komst afwagten. (David zet eerbiedig een leuning/loei naait de fcbryftafel, aan de linkerband van het tooneel; en Falkland werpt zig met eene peinzende en fombere houding daarin, zonder David aan te zien, of een woord te fpreeken.) David, naar den winkel gaande, keert zig van tyd tot tyd om, om Falkland aan te zien. Die man is verbaasd droevig. Zyn knegt hadt het my wel gezegd. ' (Hy vertrekt.") AGTSTE TOONEEL. Falkland, Betzi, Juliette, Henrik. (Falkland zit aan de linkerhand van het Tooneel met de elleboog op tafel leunende,en Betzi zit aan den anderen kant met de kinderen. Henrik opent zyn memorieboekje, baalt 'er bet potloot uit, en gaat zitten krabbelen.) Betzi, tegen de kinderen. Mis heeft u zulke gefchenken gegeeven; gy moet haar Mistris Vilfon noemen, als zy weder uit de kerk komt; hoort gy. Juliette. Ja! Ja! (Zy neemt een klein kistje , en baalt'er verfcbeiden dingen uit. Betzi zit te breijen. Hen- rik  Tweede Bedryf. 147 rik, «tet zyn Boekje bezig, fchynt zeer oplettend op bet geen hy doet. Falkland,/» zyn armftoel. Het is een last dien ik welhaast niet meer zal kunnen draagen, en waarvan ik my moet ontdoen. Betzi, Henrik aanziende. Henrik gy bemorst uw geheeie boekje. Gy draagt weinig zorg voor het geen men u geeft. Henrik. Wel ik maak myn Papa: zie daar zyn neus, zyn kin, zyn hoed, nu gaa ik zyn hoofd maaken. (Hy krabbelt weder voort.") Juliette, de fcbouders ophaaiende. Wat zyt gy kinderagtig. Falkland, zeer ontroerd. Ik heb ongelukkigen gemaakt. ... Ik moet dus ook ongelukkig zyn. . .. Heb ik haar zo barbaars kunnen behandelen ! Verleid! weggevoerd! verlaaten! . . . (Hy Haat op en gaat eenige fcbreeden voort?) Ongelukkige vrouw ! Wat heeft de hemel zorg gedraagen u te wreeken! Konde ik eenige fcha. duw van geluk vinden in een huwelyk door misdaad voorgegaan, door verraad en trouwloosheid geflooten! Juliette, Falkland aanziende. He! Betzi, hy fpreekt tegen zig zeiven. Ka Bet-  148 De Fabrikeue. Betzi. Wees Uil. . . . Speel met uw broeder. (De twee kinderen gaan kaartehuisjes maaken. Falkland. Eu uu de dood van myne vrouw eindelyk dat noodlottig huwelyk verbreekt; nu ik my haaste om te rug te koomen ; de moeder te trouwen , en de doner haaren rang te geeven, vind ik haar niet me<;r! Men berigt my van Newkastle, dat zy zedert drie jaaren die ftad verlaaten hebben. (Hy gaat weder zitten, haalt een brief uit zyn zak, ontvouwt en herleest dien. Betzi, Falkland aanziende. Inderdaad ... die Lord fchynt zeer ontroerd. Falkland, zyn brief beziende. Maar de koopman,by wien zy woonden, komt te Londen, en ik zal van Vilfon kunnen hooren bywien hy zal logeeren. {Hy (leekt den briefin zyn zak, wandelt heen en weder, en zyn oog valt op de kin. deren.) Helaas! Ik ben Vader geweest, en ik heb het geluk niet genooten van myne dogter onder myne oogen op te voeden. ... Zo zy leeft is zv in de jaaren van de liefde en fchoonheid; in de jaaren waarin haar moeder ... ach tot haar ongeluk! al te veel op my vertrouwde. Juliette, befpeurende dat Falkland de oogen op haar gevestigd heeft. Betzi, hy ziet my aan. (Zy ftaat »p en neigt.) F alk«  Tweede Bedryf. 149 Falkland, haar in zyne annen neemende, en het voorhoofd kusfnde. Lief kind! (Hy zet haar weder op den grond, en keert zig droevig om.) O myne dogter! Waar zyt gy? Waarom kan ik uwe liefkoozingenniet eveneens genieten, u in myne armen drukken , en my in die uwer moe-'er werpen! (Hy werpt zig weder wanhoopig in zyn leuningftoel.) Henrik, en Juliette, beide naar Falkland gaande, toonen hem, de een zyn memorieboekje, de ander haar collier. Mynheer . . . Falkland, wendt zig van de kinderen af, leunt op de tafel ,en verbergt zyn aangezigt in zyne handen. Neen ik wil het leven niet meer genieten , indien ik het voortaan niet in haare armen kan doorbrengen ! Zo ik haar niet wedervind, zal de dood myne ongelukkige dagen eindigen! Betzi, neemt de kinderen, die verbaasd en befchaamd zyn dat Falkland hen niet aanziet, by de band. Komt gaat mede: gy belemmert Mylord. (Zy gaat met ben in den winkel.) Ka NE-  'i$o De Fabrikeur. NEGENDE TOONEEL. Falkland, David, David, uit den winkelkoomende, zo alsBetzi met de kinderen been gaat. Betzi gaa in den winkel. (Zy vertrekt.) (David gaat naar den kant van bet Magazyn ) Falkland, zig op de ftem van David omkeerende. Vilfon biyft lang uit! David, naar Falkland te rug koomende. Mylord hy zal zeekerlyk weldra wederom zyn. Falkland, opjlaande. En gy weet niet of Koping, die groote koopman van Newkastle, van daag aankomt, of reeds aangekoomen is? of. . . David. Een koopman van Newkastle, Mylord ? Mynheer Vilfon kent daar niemand, ofwagt niemand van daar; Hy heeft daar,ben ik verzeekerd,geene korrespondentie, want ik ben het, die alle zyne brieven copiëer. Falk land. Hoe. ... Ik bedrieg my egter niet. (Hy baalt uit zyne zak den brief, dien hy reeds geleezen hadt, en herleest dien.) ,,Gy kunt by Robert Vilfon hoo„ ren, waar hy zal logeereu ? misfchien zal het wel „ by hem zeiven zyn." Dat is immers hier. D a«  Tweede Bedryf. 151 David. Neen , Mylord. Gy zyt hier by Karei Vilfon. De gelykheid van naam maakt , dat men zig daar daaglyksch in vergist. Falkland, met drift. De duivel haal den Lakey. . . . Waar woont die Robert Vilfon? David. Hy woont by de brug van Westmuufter , naast het hotel van Mylord Orfey. Falkland, been gaande. Waarom hebt gy my dat ten eerften niet gezegd, dan had ik hem reeds gefproken, en nu zal ik hem misfchien misloopen. (Falkland gaat fcbielyk en gemelyk been, zonder acbt te jlaan op David, die hem tot aan de deur van den winkel geleidt.) TIENDE TOONEEL. David, James. David, Falkland naoogende. Dat is een zonderling mensch. Daar moet zeekerlyk in zyn hoofd iets onttleld zyn. . . . Maar James ... Ha daar is hy. {Tegen James die binnen komt.) Gy zyt lang uit geweest. Waar hebt gy geld? James, met een mistroostig gelaat. Ach! David, welk eene tyding! K4 D *•  152 Di Fabrikeur. David. Wat? Wac? James. Sudmer is bankeroet gegaan! David, verfcbrikt, Sudmer? Sudmer! James. Hy zelf, en hy is dezen nagt gevlugt. ELFDE TOONEEL. David, James, Juliette. Juliette, uit den winkel koomende, en naar David toeloopende. Mynheer David, daar is een arm mensch. David, getroffen. O God! welk eene gebeurtenis! Hy kan 'er door te gronde gaan. Juliette, de band van David vattende. Geef my één of twee fchellingen voor dien armen • het is een goed oud man. David, zonder op bet meisje acht te geeven. Ja geheel te gronde gaan, indien by ongeluk de wisfels op.Norwich . . . (f/y befpeurt juliet(e gn poot baar van zig af.) Laat my met vrede. Ju-  Tweede Bedryf. ï53 Juliette, tegen David. Maar gy weet wel dat, myn Papa altyd aan de armen geeft, en zegt dat men medelyden met hen moet hebben. (De banden van David weder aanvatten, de, en op een fmeekenden toon.) Eén fchelling, myn' heer David, niet meer dan één fchelling, Mvn Pana is zo ryk. " ^ David, baar droevig aanziende. Hy is zo ryk ! Wie heeft u dat gezegd? Juliette. Betzi; en ik zal ook ryk zyn als ik groot ben (Gerugttn den winkelboorende,loopt zy derwaards i Ha.' ik geloof dat Papa daar wederom komt. ' David, tegen James. James gaa ons in het magazyn wagten, en zeg 'er vooral mets van, aan wien het ook zy! Welk een fiag! en in welk eene omtlandigheid! ... Hoe he een for/en toon. Ga heen, zeg ik. De Lakey, by zig zeiven, terwyl by zig verwydert. Laat ik hem niet uit het oog verliezen. ... Ik moet, indien ik kan, hem voor zyn wanhoop hoeden < Hy gaat agter op het tooneel, cn vet bergt zig op den hoek van een flraat; maar hy vertoont zig van ty z tot tyd, en is zeer oplettend op alle de be. weegingen van zyn meester.) VIERDE TOONEEL. Falkland alleen, gaat met eene verwilderde houding voort. Beide . . . Beide omgekoomen! ... en het is weder aan my zeiven dat ik haare fchipbreuk moet wyten! ... Zo ik haar niet verlaaten, niet verraaden, had . . . Zo ik geen trouwloos minnaar,geen out.  Vtfde Bedryf. " 203 ontaard vader, geweest was .zouden zy niet gedagt hebben om Engeland te verlaaten, . . . Zy zouden dan nog leeven. {Op bet einde van deze alleen, fpraak is FalkLnd aan de linkerkant op bet too. neel.) VYFDE TOONEEL. Falkland, Vilson, Vilson, komt van de regterkant te voorfchyn met eene verwilderde hou. ding,en komt voor op bet tooneel, zonder talkland te naderen, wien by niet ziet, en van wien hy niet gezien wordt. Alles is afgedaan. ... Ik heb thans niets meer te doen dan te fterven. ... Ik geloof dat dit de weg is. (JVanneer hy aan de regterkant voor op het too. neelis, ziet by rond, en zoekt waar by i%.) Neen ik loop verkeerd. Falkland, aan de linkerkant van het tooneel. Na het ongeluk van haar leven gemaakt te hebben nog de fchuldige oorzaak te zyn van haaren dood! . . . Vilson, zig naar de brug omkeerende, doet een flap en blyft vervolgens [laan. Ik heb moeite om in deze duisternis voort te gaan. ... By yderen flap, dien ik doe, fchynen myne vrouw en kinderen zig voor myne voeten te werpen, en de armen naar my uitteflrekken. Falk-  204 De Fabrikeur. Falkland. Maar zy zullen gewrooken worden... In deze rivier. . . . (Hy gaat zeer langzaam voort naar de brug.) Vilson. Houd my niet tegen dierbaare ongelukkigen! . , . Het is voor u dat ik . . . Falkland, nadert de brug. Zy zyn in de golven begraaven. ... Ik zal ten minften het zelfde graf hebben. . . . Het is als of my iemand volgde. (Hy keert zig om naar de zyde daar Vilfon is, en blyft flaan.) Vilson, met vervoering. Ja ik zoude een laaghartige zyn , indien ik nog in twyiTel (lond. ... Ik hoor gerugt . . . Het is de dood die my roept. Laat ik hem te gemoet gaan. (Hy gaat fchielyk naar de brug.) Falkland, vceêrboudt Vilfon, die naar hem toekomt zonder hem te zien. Wie zyt gy? Waar gaat gy? Zo gy de ftoutheid hebt ! . . . Vilson, even verbaasd als Falkland. Vergeef my, mynheer, ik zag u niet. Falkland, hem blyvende vast houden. Gy zaagt my niet? Vil-  Vyfde Bedryf. 205 Vilson. Neen. ... Ik heb u niet willen beledigen. . . . Ik zal niemand meer beledigen. Falkland, hem aanziende, en op een zagter toon, hy zig zeiven. Hy ziet 'er wild uit! . . . Wat is uw voorneemen! Welk een weg naamt gy daar? Vilson. Den weg, die den ongelukkigen het einde zyner fmarten doet zien. Falkland. Wat zegt gy? Vilson. Ik gaa . . . ik gaa . . . laat my los.' Falkland. Hoe! Vilson, wil zig van Falkland ontflaan. Laat my los. Zonder u , zoude ik reeds niet meer zyn. Falkland, houdt hem ft erker vast, en leidt hem voor op het too. neel. Neen, vrees niet dat ik u zal beletten te fterven. Het is het regt der ongelukkigen, het is het uwe, het is het myne.... Maar, myn vriend, welke zyn de ongelukken, die u noodzaaken het leven te verlaaten. . Vil-  205 De Fabrikeur. Vilson. Ach! Mylord, dezen morgen was ik gelukkig, dezen morgen ben ik getrouwd. ... En eensklaps . . . myn geheelen ondergang ! myn kinderen tot elende gebragt. . . . Eene vrouw! eene vrouw die my boven een der rykfïe heeren van Engeland verkooren heelt, en die thans geen brood heeft. . . . Maar myn dood zal alles herftellen; myn dood zal haar . . . Falkland. Hoe! Het is flegts een verlies van goederen! Gy zyt niet fchuldig! i Vilson. Neen, God dank! Zo ik dat was,zoude ik denken verpligt te zyn van te leeven , om te herltellen. . . . Falkland, op een geweldigen toon. En indien uwe inisdaaden onherftelbaar waren ? Indien zy, die gy ongelukkig gemaakt hadt, niet meer beftonden ? Indien gy de oorzaak waart van haar bederf? Indien gy , door de tederfte, de gevoeligfle, vrouw aangebeden . . . Vilson, wanhoopig. Ach! welk eene vrouw is gelyk aan haar, die zig aan my verbonden heeft!... haare beeldtenis kleeft in myn ziel, het vertoont zig akyd voor myn oogen, ik moet ongelooflyke poogingen doen om my los te rukken. . . . Maar ik moet, ik wil . . . Het is ge- daan. ... „ Fale-  Vyfde Bedryf. 207 Falkland, hem wederhoudende, en de oogen hemelwaards heffende. I31yf . . . (By zig zelven.) Laat ik ten minften vóór myn dood nog eene goede daad doen. Vilson. Wat! wat wilt gy? Falkland. TJ redden, alle uwe verliezen vergoeden, u aan het leven en de uwen weder geeven. Vilson, vat de hand van Falkland, en kmt die met vervoeringen van erkentenis. Ach, mynheer! Ach, Mylord! Het is voor myne vrouw, voor myne arme kinderen ... De vreugd, de erkentenis beletten my te fpreeken. ZES-  ff.oS De Fabbikeur. ZESDE en LAATSTE TOONEEL. Falkland,ViLsoN.Mevr. Sonbrige, Fan. ni, David, de Werklieden, waarvan drie flambouwen draagen. Men ziet agter op het tooneel David met twee Werklieden, waar van de één een flambouw draagt, van de linkerkant te voorfchyn koomen. Zy gaan langzaam voort langs de Theems. Ter zei/der tyd komt Fanni van den anderen kant, en gaat met een verhaasten tred voor twee Werklieden, die flambouwen draagen , en Mevrouw Sonbrige volgt hen, leunende op een ander Werkman. Fanni, tegen ben die baar volgen. Kom, haasten wy ons, hy heeft dezen weg gehoornen. (David voor de brug ontmoetende.) Zyt gy het David , hebt gy hem niet ontmoet. ? (Zy vestigt haar oog op de brug , en Jiddert van fcbrik.) O God ! Zie daar de brug. . . . Hy heeft zig verdronken. (Zy zygt by de brug neer. Haare moeder, en allen die haar verzell"n, vergaderen rondom haar in een groote ontfleltenii.) Vilson, tegen Falkland voor op het tooneel. Ik zal dan myne vrouw, myne kinderen wederzien? Ik zal u dit alles verfchuldigd zyn. . . . Falk-  Vïpde Bedryf. 209 Falkland, tegen Vilfon. Ik ben aan u, myn vriend, verfchuldigd, dat ik nog een oogenblik geluk geniet, het welk myn hart niet meer dagt te kunnen fmaaken. Kom, myne fortuin is zeer groot, gy zult 'er van neemen zo veel gy wilt. ... Ja, alles, zo gy wilt. . . . (Vilfon by den arm neemende.j Want voor my zelven . . . heb ik die niet meer noodig. (Hy keert zig om, om met Vilfon heen ie gaan, maar blyft verbaasd flaan, zo als hy alle de perfoonen agter op het tooneel ziet-) Maar welk eene menigte! . . . Welk eene beweeging! Mevr. Sonbrige, tegen Fanni, na baar, met behulp van David en de anderen , opgerigt te hebben. Zyn ongeluk is nog niet zeeker. Gy moet niet... Vilson, gaat een weinig naar agteren, terwyl Falkland naar den linkerkant van bet tooneel wykt. Myn hart klopt. O God! Zo zy het waren . . . David, naar het voorfle van het tooneel ziende. Ik hoor gerugt, daar heeft iemand gefprooken *, Zie daar twee menfchen. Fanni, nadert Vilfon met de flambouw. Laaten wy zien ; laaten wy naderen.... Ach! hy is het! hy is het! O Vil-  210 De Fabrikbur. Vilson, Fanni, die zig in zyne armen werpt, onderjïeunende. Hemel! het is myne vrouw! Gy zyt het! (Zy ftrengelen hunne armen en blyven lang in dien ftaat zonder te kunnen fpreeken.j Mevr. Sonbrige, loopt naar hen toe, en werpt tig om de halzen van Vilfon en Fanni. Hy is het . . . Myne dogter! . . . Vilfon! David. in de overmaat van zyne vreugd omhelst by Vilfon , de Werklieden, Mevrouw Sonbrige; loopt van den een naar den ander, heft de banden ten hemel, en omhelst op nieuw Vilfon. O myn meester! . . . Daar ishy! . . . Myn arme meester! Falkland, aan een zyde op het tooneel, geheel vertederd. O God! Wat is dit fchouwfpel treffend en aandoenlyk! Myne oogen hebben dan nog, voor dat zy zig voor eeuwig toefluiten, de beeldtenis van het geluk aanfchouwd! Falkland ziet Vilfon en Fanni nog eenige oogenhliiken aan, draait zig vervolgens wanhoo. pig om, en leunt met zyn hoofd tegen den muur van een buis. Vilson, eindelyk wat bedaard. Daar is geen ongeluk meer voor ons! Myne vrienden  Vïfde Bedryf. 211 den! komt u allen met my voor de voeten van onzen verlosfèr werpen, (Hy neemt Mevrouw Sonbrige en Fanni by de hand.) Fanni, tegen Vilfon. Hy heeft u alleen niet gered! Vilson, leidt haar naar Falkland, naar wien David en alle de IVerklieden ter zelfder tyd toetreeden. Zie daar myn waardigen Weldoener! Het leven, myne vrouw, myne kinderen, hy wil dat ik hem alles ver» fchuldigd ben! Zyne edelmoedigheid . . . Mevr. Sonbrige, Falkland, die zig naar ben toewendt, aanfebouwende. Hemel! Wat zie ik! Falkland, ziet baar al trillende aan. Welk eene Hem! O God! zou hetmooglyk zyn... Mevr. Sonbrige, op Vilfon leunende. Onderfteun my. . . . Falkland! . . . Fanni. O Hemel! Falkland, naar mevrouw Sonbrige vlie* gende. Zyt gy het, myne waarde Sonbrige? Zyt gy het? Hoe! Gy leeft! •' Mevrouw Sonbrige hangt op Fnlkland, befproeit hem met traanen, en zygt vervolO 2 gem  sia De Fabrikeur. getis buiten kennis in zyne armen neder?) Ach» Falkland! ... Ik fterf. Falkland, haar tegen zyne horst drukkende. Myne waarde Sonbrige, kom weder by u zelve, en zie my zonder fmart aan. Het is myne vrouw die ik omhels. (Mevrouw Sonbrige opent de oogen op dit woord, en komt weder hy zig zelve.") Ja, het is myne vrouw. . . . Waar is Fanni ? Waar is myne dogter ? Mevr. Sonbrige. Gy hebt haar man gered. . . . Myne dogter! Vilfon ! omhelst uwen Vader. (Fanni en Vilfon werpen zig te zamen voor de voeten van Falkland. Falkland, vat zyne dogter in zyne armen, en omhelst haar en baare moeder beurtelings. Ach! myne dogter! Fanni. Ach myn vader! ik ben u tweemaalen het leven verfchuldigd! Falkland, ziet Vilfon aan, die /leeds voor zyne voeten ligt. Hoe? Is dat uw man? (Hy heft hem op, en omhelst hem.) O myn zoon! (Zig vervolgens naar mevrouw Sonbrige en naar Fanni wendende.) Zonder hem zoude ik niet meer zyn. Op de tyding van uw dood ging ik . . . Het is de Voorzienigheid, dieonselkan- de-  Vyfde Bedryf. 213 deren heeft doen ontmoeten. Het gezigt van zyne wanhoop heeft de myne opgefchort. Ik heb, voor myn dood, zyne ongelukken willen vergoeden, om nog een daad van weldaadigheid te verrigten ; En zie hier de belooning, welke de hemel my fchenkt! Vilson, zig andermaal voor de voeten van Falkland willende werpen. Ach! Mylord . . . Falkland, hem wederhoudende, en op nieuw omhelzende. Noem my uw vader. ... Ja, ik ben het, en wil het zyn. ... Ik belast u met het geluk van myne dogter, en gy zult u beiden met my vereenigen om eindelyk... (Hl werpt zig weder in de armen van Mevrouw Sonbrige.) eene minnares, eene vrouw, welker droefheid en fmart ik zo lang veroorzaakt heb, gelukkig te maaken. EINDE. 0 3 K A*   K A R E L E N K A R O L I N A. TOONEELSPEL. I N DRIE BEDRYVEN. 04  VERTOONERS. Karel, een gevlugt Officier. Karólina, zyne minnaares, door hem vervoerd. Kroonenburo, een vreemd Heer van aanzien. Hardsteen, de Schout. Tobias, de Waard. Bediende van Kroonenburg. De Meid van den huize. Ca'ntor, de Voorzinger. Het tooneel is in eene kleine ftad niet verre van Leipzig.  T&'iul -rat zegt tfy l   Bladz. 217 K A R E L E N K A RfeO L I NA. T Ó O N E E L S P EL. EERSTE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Karolina zit alleen in haar kamer, in diepe ge. peinzen , en met eene droefgeestige houding, naast eene tafel, daar zy, met tekenen van het angfligst ongeduld, haar werk op werpt. Op de tafel flaat een kaars, die over de helft af. gebrand is. Daar zyn geene dan de noodzaakelykfle meubelen in het vertrek. Een vrouwen, kleed hangt over de leuning van een floel. Karolina, alken. Vyf uuren! En Karei is nog niet weerom! Dit is nu de derde dag. .. . Zoude hem eenig ongeluk bejegend zyn ? Neen ! De ongetrouwe!... ach!... Ja hy heeft my verlaaten.... My eerst te verleiden ... zo zoet, zo innemend, zo verlokkend! My nu te laaten zitten! En hoe? In dezen ftaat! Moest ik eerst een pand van zyne tederheid onder O 5 myn ,  2i8 Karei, en Karolina. myn haj;t draagen, en dan door dien waarden bedrieger verlaaten worden! Groote God !... wat zal 'er van my worden? O waarom heb ik de lesfen van den waardigen man, die my meer dan vader verftrekte, niet gevolgd ? Nu heb ik niets meer van hem te hoopen. ... Ik heb van geen mensch ter wereld iets te hoopen; 't Is alleen in de zonnefehyn des geluks dat wy van vrienden omringd worden; de nevel zelfs der ondeugd doet hen niet wyken, zo flegts de voorfpoed niet wykt! Maar de ftorm der tegenfpoeden ... o! die doet hen vlieden ... die verftrooit hen als kaf... Een arm, bedrogen, verlaten meisje, heeft geen vriend; zy kan geen vriend hebben; De deugdzaamen zelve ontwyken haar, verachten haar, geven haar aan haar bitter noodlot over; en .. . ach! befchouwen alleen haare fchuld en haaren val.... Wat blyft my over? Behoeftig, met verachting beladen, en dat... beide door myne eigen onbezonnenheid... (Zy boort den Hospes in de kamer treden, en wordt met nieuwen angst beklemd.) O God! wat ben ik beklemd; Ik beef als ot de treden van den engel des doods my in de ooren klonken.... Ik dagt dat.... TWEEDE TOONEEL. Karolina, Tobias. T o b i a s. Madam! De week is weder om, en gy fpreekt van geene betaaling,... Begeert gy ook voor niet by my te logeeren ?.... Het één fluk kleedy gaat voor, en het ander na, weg, zekerlyk om daar voor in  Eerste Bedryf. 219 in der ftilte te fmullen ... zo gy het nog aan my verkogt, wat gy toch verflingert ... en dat nog wel aan fmoufen. ... De helft van het geld zou ik u gaarne in fpecie betaaien, en de andere in het geen gy my voor de inwooning fchuldig zyt verrekenen. Karolina. Myn goede Kaftelein heb toch van daag nog geduld; myn man zal, moet, heden nog te rug komen , en gy zult het uwe hebben. . . . T o b i a s. Hoor Madam! met dat Myn Man komt het my voor zo wat te zyn. Ik kan die historie wel doorzien; maar dat gaat in myn huis niet aan . . . Ais ik nog geld zag . . . Kortom ik wil myne betaaling hebben ... Daar zie ik nog eene fak hangen; daar zal ik u afhelpen; dan kunt gy nog tot morgen blyven.... Dat gy maar niet in myn huis bevalt! Daar zou ik byster veel tegen hebben. Derhalven beter wat vroeger vertrokken, dan te Iaat. . . . Tot morgen dan, Madam, als uw man komt.... Anders is hier ook nog vry kwartier, maar op het Raadhuis. Gy verltaat my madam . . . Adieu. (Hy neemt bet kleed mede.) DERDE TOONEEL. Karolina, alleen. Dat was het laatfte, dat ik nog had Barbaar! . . . Een bekeerde Jood blyft een Jood, dat ondervinde ik. ... Nu hebt gy my alles ontnomen; daar blyfc my  220 Karel en Karolina. my niets meer over! . . . Wat kan ik anders dan.,, derven! . . . Dit is het eenigst middel van redding. Vry kwartier, zegt de Barbaar, wiens wreede hand zo medogenloos op my drukt; maar neen! In 't graf alleen is myne veiligheid; daar kan men my niet langer vervolgen, niet dieper vernederen ; o Treed toe . . . welkome dood! Troost voor de afgeftredenen! Behoedmiddel voor fchande en fmaad! (Zy zit eeni' ge oogenblikker. in diep gepeins met de oogen op den hemel gevestigd.) Ja! dat moet ik doen eer ik iterve; Ik moet aan de oude Dame fchryven; Dat 'er ten minden iemand op den aardbodem zy, die myn dood beweene. (Zy fcbryft, en vervohens de hand tegen "t voorhoofd houdende.) Ach ! Waar ben ik! . . . Myn geest holt. ... Zie daar myn laatflen brief; Dat men hem beftelle. . . . Maar hy is nog onverzegeld! . . . Wat heb ik dan gefchreven ? Ik moet het lezen. (Zy leest overluid). „ tiet is gedaan, „ mevrouw, het is gedaan. . . . Myn loopbaan is „ pas begonnen, en nu reeds . . . nu reeds ten ein„ de. Het begin van mynen weg was met roo„ zen beflrooid; lagchende, dartelende , zweefde ik „ door bloemryke velden; myne voeten kenden . . ,. „ vreesden geene doornen, kenden geene hinderpaa., len, Ydel, en op myne eigen fchoonheid verliefd, „ was myne groote zorg,hoe myne bevalligheden te „ vermeerderen; Op ydere overwinning ftout, ylde „ ik vrolyk . . . raar den afgrond der bitterde elen„ de, daar ik in verzink. ... O myne jeugd! hoe „ fchielyk zyt gy vervlogen! . . . Hoe los en onbe„ dagt!... Hoe onoplettend op de lesfen der deugd! „ ... De ondeugd heeft egter nooit in myn hart » ge-  Eerste Bedryf. 22 r „ gewoond . . . zy heeft my van buiten beloerd; „ zy heeft my verrast» Ik zag, ik vermoedde, geen ,, kwaad. Ik vreesde niets, en één noodlottig oogen„ blik deedt het zagt geweld van een beininlyken „ verleider over myne begochelde zinnen zegepraalen. „ ... Nu zit ik hier eenzaam en verlaten. ... Dit „ is het loon myner fchuldige toegeevenheid. . . , „ Maar moest ik dat van mynen verleider verwagten! „ . . . Hy verliet my onder voorwendzel van te „ Leipzig hulp te gaan zoeken. . . . Hy is nog nier. „ te rug gekoomen. . . . Hy redt zig zelf, en laat „ my in den poel van jammer, daar hy my in geftort „ heeft. . . . Neen! niet hy; Ik zelve, myne onge„ lukkigetederheid a. . mynedwaazeonbedagtheid, „ heeft my bedorven. . . . Misfehien is hy zelf on„ gelukkig! Heeft hy niet myncnthalve zyne Officiers„ plaats opgeofferd? Mynentwegen zyn vermogen, „ de liefde zyner moeder ... zyn gansch geluk, „ verloren? ... En den onverdraaglyken last der „ zelfsveragting en wroeging op zig gelaaden door „ my elendig gemaakt te hebben? Ik wil hem niet „ vloeken ... De vloek zal in zyn binnenfie woo„ nen; Hy kan zig zeiven niet onvlieden. . . . Myn „ toefland is onbefchryflyk.... De langzaame , maar „ bittere, dood van eene volflrekte behoeftigheid be„ grimt . . . nadert, my; Ik heb niets, enraynbar„ baarfche huiswaard, een bekeerde Jood,dreigt my „ met nog erger dan de dood, dreigt my met de „ gevangenis, zo ik hem myne kleine verteering niet „ betaal. ... O myn vrindin! de fchande ftaat voor „ de deur . . . fchande allerwegen . . . moeder te „ worden eer ik vrouw ben! Het is gedaan! . . . „ Ik  222 Karel en Karolina. „ Ik ben verzonken in de afgronden, daar ik my „ zelve in geftort heb. , . . Vaarwel; Gy zult niets„ meer hooren van uwe ongelukkige Karolina.'" Verwarde uitftorting van woelende gedagten ! Welk een gefchrift!... Maar 't zy zo 't wil, 't is nu geen tyd om iets te verbergen -,. iets te verbloemen,... Neen! . . . (Welaan. (Zy zegelt fchielyk den brief en fcbryft 'er het adres op.) Daar! nu kunt gy gaan, bode des doods! (Zy fchelt; een weid komt binnen.) VIERDE TOONEEL. Karolina, de Meid van 't huis. Karolijsa. Daar meisje: breng dezen brief op de post. De Meid. Mevrouw ik wil u gaarne dienen; maar gy zult my evenwel niet vergen, dat ik altyd voor niet boodfchappen doe voor u. Het is morgen nieuw jaar, dan hoop ik dat gy my evenwel bedenken zult. Karolina. Zie daar kind, (Haar iet, toereikende.) neem dat ...en beftel den brief, VYFDE TOONEEL. Karolina, Cantor. Cantor. Mevrouw! ik heb de hooge eer u myn onderdanig  Eerste Bedryf. 223 nig kompliment te komen maaken wegens het op. handen zynde nieuw jaar, en voor dat jaar en veeIe volgende alle wenfchelyk heil en zegen toe te wenfchen ; myn geringe perfoon tevens ih uwe genadige gunst aanbevelende.... Wy arme Kerk- en Schoolbedienden hebben kleine bezolding, de ryke gunstbron van onze hooge patrooneu en patrones» fen is het voornaamlte deel van onze geringe inkomsten. ... Karolina, hem invallende. Gy vergist u myn vriend !.... Ik behoor niet onder de Klasfe dier gelukkigen, die een merkelyken invloed op uwe inkomsten kunnen hebben.... Ik bedank u egter voor uwen wensch.... Ik verdiende die oplettenheid niet ... wilt gy deze kleinigheid aannemen? QZy geeft hem iets.) Ik wensch u insgelyks alles goeds. (De vootzinger vertrekt.) ZESDE TOONEEL.. Karolina, alleen. Haatelyk gebruik voor ongelukkigen! .. . Die Kerk- en Schoolbedienden ... Doch zy bedienen het altaar en moeten 'er van leeven ... gezogte verdediging myner zwakheid!... 't Was inderdaad eene valfche eerzugt, die my noopte om den laatfteu penning, die my nog overig was, op te offeren.... Wat zwaarigheid? Karei komt niet te rug, en ik fterf van gebrek en fmart ... een dag vroeger of laater maakt geen verfchil. Myne kaars brandt ook ten einde ... akelige donkerheid voor eene bange ziel!  224 Karel en Karolina. ziel!... hoe zwoegt myn hart.... Ik zal naar beneden gaan, mogelyk kryg ik een kaars ... zo myn onbarmlianige huiswaard bemerkte, dat ik zelfs geen geld meer heb om licht te koopen, zo werpt hy my terdond op de flraat.... Dwaas vooroordeel! Kan men niet zo goed onder den blooten hemel fierven als op een bed !... Misfehien zelfs zal de verlosfende bode Gods, de koude, dit te eer vol. brengen.... Hoe het zy ik zal naar beneden gaan, ik kan de eenzamheid ... ik kan my zelve, niet langer verdragen,... (De deur gaat open, Karei treedt binnen.) ZEVENDE TOONEEL. Karel, Karolina. Karel. Eindelyk myne lieve Karolina mag ik u weder zien. ... Na zo veel angst! ... Het denkbeeld, dat gy alleen waart, heeft my, myne geheele naare reis over, een doodelyk verdriet geweest. ... Ik bezweek zo dikwils ik dat bedagt. ... En even. wel aan u te denken onderdeundemy. Datzelfde denkbeeld weêrhieldt my van my aan wanhoop over te geeven. . . . Wat moet gyniet wel geleden hebben lieve Karolina! . . . Zo geheel alleen ... van alle noodwendigheden verdoken! Karolina. God zy gedankt, myn Karei, dat gy weder hier zyt. Hoe hebt gy toch zo lang kunnen weg blyven? ... O myn Karei! . . . Ja I Ik heb veel geleden. Ge-  Eerste Bedryf. 225 Gebrek was het minfte -% Ik heb tot op dit oogenblik nog iets gehad. . . . Myn laatden penning heb ik zo aanftonds voor een nieuwjaars gifte bedeed. . . . Voor voedzel had ik niets noodig; eeten konde ik niet! . . . myn kommer heeft my gevoed. . . . Maar die vernederingen, K3rel! . . . Vernederingen . . . de natuurlyke gevolgen van een gebrek, dat dagelyks zigtbaarer wordt ... die heb ik moeten verdraagen. De Waard, het ongevoeligde fchepzel . . . myn laatde fak heeft hy weggenomen, en de redenen, die hy daar van geeft ... o die gingen my als dolken door de ziel. . . . Met het gebrek was ik reeds bekend, maar affronten, verachting, fmaad. . . . Karel. Verachting! Smaad! Karolina? Wat kan die laaghartige de doutheid gehad hebben u te zeggen ? ... Spreek Karolina! ... Ik zal. . . . Karolina. Geene ontydige drift Karei! De tyd van vernedering is gekomen . . . ydere gedagte van wraak is thans ontydig ... en vooral verdient zulk een elendige niet, dat gy u tegen hem. ... Hy is beneden uwen toorn; . . . Hy is beneden de menfchelykheid gezonken. ... o! Ik heb eene afgryslyke behandeling moeten ondergaan. . . . Bedreiging van uit den huis gezet te worden. . . . Nog erger; De grievende fmaadreden, dat ik vry kwartier op't Stadshuis. . . . Nog ysfelyker taal, myn Karei! . . . •Overluid zyn vermoeden uit te drukken wegens myna P ver-  226 Kakel en Karolina» verbindtenis met u. . . . Zie. nu of ik geleden heb. ... Ik ben verachtlyk in myne eigen oogen. Nooit ben ik dieper gevallen; nooit heb ik yslyker gevoeld , in welken ftaat ik ben. Karel. Kunt gy door de hoonende taal van zulk een laagen booswigt verachtlyk voor u zei ven worden?.... Karolina! Waarom heeft ons noodlot ons in het huis van zulk eenen onwaardigen mensch, die door zyn éigen natie is uitgefpuwd, moeten voeren! Ik zal hem betaaien, Karolina: aan het uitvaagzei van 't menschdom moeten wy niets fchuldig zyn ... en dan. . . . AGTSTE TOONEEL. Tobias, Karel, Karolina. T o b i a s. Gehoorzaame Dienaar, genadige Heer! Welkom t'huis . . . Gy zyt lang afwezig geweest. Die lieve Dame maakte zig ten uiterften ongerust over u; En wy zelve.begonden haast bang te worden, dat . . . dat u eenig ongeluk ware overgekomen. Karel. Spreek rcgt uit Vriend! Gy waart bang of ik in 't geheel wel wederkomen zou ? . . . Het is natuurlyk dat lieden van uwen aart laagheden verwagten; Gy voelt dat gy zelf . . . Doch gy zult uwe betaaling Lebben, Hospes; Gy zult die hebben. To.  Eerste Bedryf. 227 T o b i a s. Zo uwe Genade het my niet kwalyk nemen wilde zoude ik daar onderdaanig om verzoeken. ... By een Heer, gelyk uw Edele is het geld zeeker ge. noeg, maar ... ik moet zelf eene dringende betaaling doen, en . . . ik dagt wel, dat de wisfel zoude aangekomen zyn. Karel. Zonder omhaalen Hospes, wat moet gy hebben? T o b i a s. Voor de laatfte week, genadige Heer ... de kamer .. . de bediening . . . tien Ryksdalers, als het. uwe goedheid belieft. . . . Het kleedje, dat ik van de genadige vrouw aangenomen heb, kan ik niet hooger dan drie Ryksdalers rekenen. . . . Een Jood zou 'er dat niet voor geven: Dus drie van tien blyft zeven Ryksdalers. Karolina. Raast gy Hospes! Waarvoor moet gy tien Ryksdalers hebben? Voor dit elendig vertrekje? Welke bediening heb ik gehad? En myn kleed drie Ryksdalers! Heb ik het u verkogt? Hebt gy 't niet met hoon en fchimp weggenomen? Karel, terwyl Karolina [preekt, toont de angftigfle verlegenheid met een geweldigen toorn flrydende op zyn gelaat; en draait zig fchielyk om. Hier Hospes, hebt gy vooreerft een Louis d'or.... P 2 Mor-  228 Karel en Karolina. Morgen zullen wy nader rekenen . . . thans ben ik moede. ... Het licht is ten einde, bezorg eene andere kaars, en laat dan op de post vragen of'er brieven voor my zyn. T o b i a s. Zo als gy 't beveelt Genadige Heer! ... Zal ik niet eenig foupé bezorgen? Mevrouw heeft, uit bezorgdheid voor u , geduurende uwe afwezenheid, niets geordonneerd , en ik heb zo onbeleefd niet willen zyn van Haar Ed. onze flegte fpyze te brengen. . . . Karel. Al te hoffelyk Hospes! . . . Wy zullen het te kennen geven als wy 't noodig hebben , bezorg maar licht. T o b i a s. Wegens de finaale afrekening, Genadige Heer? Wanneer beveelt gy dat ik u zal komen opwagten'? ' Karel. Ik zal u roepen Hospes; vergeet niet naar de post te zenden (De Meid brengt een kaars.) NEGENDE TOONEEL. Karolina, Karel. Karel. Met deze Post hoop ik het einde van ons ongeluk ,n den byiland myner moeder te vernemen . Houd moed, lieve Karolina, alles zal zig ten beste fchik.  Eerste Bedryf. 229 fchikken. . . . Voor tegenwoordig, ja! maakte die Louis d'or, op weinige grosfen na, myn geheelen rykdom uit ... de Jood heeft alles . . . myne reis is ongelukkig geweest. ... Als men 't nog niet gewend is te voet te reizen ... en door zo veeleangiien gedrukt wordt ... als men nog geene kennis gemaakt heeft met verdriet en gebrek, o wat valt dan alles zwaar! Ik was, na dat ik van u vertrokken was, myn lieve Karolina, nog niet halver weg gekomen of de koude en vermoeidheid overmanden my; Ik zette my neder om uit te rusten, Ik zag den blauwen hemel aan, waar van de befchouwing my zo dikwerf verrukt had; Ik befpeurde maar al te grievend, dat ik dezelfde niet meer was ... dit gezigt van het firmament deedt my myn leet flegts te fterker voelen, en, met kommer in 't hart, zagen myne oogen niets dan donkerheid. . .. Gelyk een hangend onweder drukte my het hemelsch gewelf; Daar drukte het my. (Terwyl by zyne band op de borst legt?) Een verdovende flaapzugt fcheen zig van alle myne vermogens meester te willen maaken; dit wist ik egter dat in de tegen, woordige koude op den flaap des doods moest uitlopen. ... Ik was ondertusfehen flyf van vermoeidheid . . . onvermogend om my weder op te regten. . . . Een barmhartige boer, die voorby kwam ryden, trok my uit myne bedwelming, hielp my op zyn wagen, en bragt my naar eene kleine hut, digt by de plaats, daar hy my vondt; daar gaf hy my de warmte en het leven weder, en voerde my vervolgens naar de Stad. Ik gaf hem het eeniglïe ïlukje geld, dat ik nog over had; en ylde naar het huis van Aristus, wiens menschlievenheid tot hier toe onze P 3 hoop  • 3o Karel en Karolina. hoop en troost, en thans . . . ach Karolina! . . . myn eenigst uitzigt, myne eenigfte toevlugt, in deze volkryke Stad. . . . Karolina! verbeeld u dien donderflag! Aristus ftondt boven aarde. . . . Karolina, niét alk t'kenen van de uiierfte oiu> nering.) Wat zegt gy Karei! Aristus dood' Groote God, ontferm u onzer! . . . Die weldnadige! die godde lyke man! . . . Ó! hy was voor alle noodlydenden het geen de dauw voor het dorftend aardryk is.... Ach! Karei! Wat zal 'er van ons worden! Onze eenige troost . . . Aristus. . . . Karel. Is niet meer. ... Ik heb zyn lyk gezien . . . de geruste haop der ortfierflykheid vertoonde zig op het godvrunig wezen, daar hy mede ontfhpen was. ... De zielen ■ balfem van goed gedaan te hebben fcheen nog zyne verflyfde wangen een gloed van teven by te zetten. . . . Ach hoe aandoeniyk is de dood des regtvaardigen! . . . Eene menigte men. fchen Honden by zyn lyk ... ik hoorde geen ge luid ... ik zsg geene traanen . . . ftomme fmart ... ftil zielsverdriet ... een verfcheurd hart . .. was op aller gelaat te lezen. ... o! Karolina ! Wat was die ftilte akelig! . . . Wat was zy eerbied waardig! Maar hoe benam zy yder alle denkingskragt. ... Ja! elk ftondt als van den donder getroffen ftok ftyf, als een fidderend zondaar, die voor Gods oordeel gaat verfchynen . . . die alle oogenblik den klank zyner ftemme verwagr, . . . Zo flond ik! Ach ik had ook geene traanen om dat dierbaarlyk te wasfehen, om. . . . Ka.  Eerste Bedryf. 251 Karolina, bem invallende. Karei, welk een (lag! Nu zyn wy verloren. . . . 'K a r e l. Herdel u, en houd moed, myn lieve Karolina!... (manen zyn dikwils goed voor fmarten! Ik zal u het overige van myne reis onbewimpeld vertellen. Het doodsbeeld van Aristus week eindelyk uit myne ziel! Het wierdt weggedrongen ... uw beeld, Karolina, verdrong het . . . dat beeld, altyd voor mynen geest tegenwoordig, vertoonde my den nood, waarin ik u by ons affcheid gelaten had . . . de hulp , welke ik u hoopte te verfchaffeo . . . de verfchriklyke gedagte, dat die hulp met Aristus verdorven was ... al dit hcrleevend gewoel van gepeinzen, elk van welken myne borst van zo veele verfchillende kanten doorboorden , trok my uit myne verdoving . . . maar eeniglyk om op de wreedde wyze verfcheurd te worden. ... Ik fnelde het derfhuis uit, ik rende de ftraaten door, zonder te weeten, waarom? of waar heen? .... Ik kwam aan den oever van de rivier; Haare half bevrozen wateren trokken my om den ondraag'ely kén last van my zei ven in haaren kouden fehoot°te laten zinken. ... Gy! lieve Karolina! wederhieldt my . . . ja! een Engel des lichts fcheen my de gedagten in te (lonen, dat gy dan alleen waart; dat gy dan niemand in de wereld hadt om voor u te zorgen ... zo levendig vertoonde zig dit alles. Te zwak om myn eigen leet te dragen vond ik my gehard om het uwe te helpen torfchen: myne beevende knië'n hernamen haare vastigheid; ik maakte zelfs eene bepaaling wérwaards ik myne fchreden rigp ^ ten  232 Karel en Karolina. ten zoude? Ik begaf my naar onzen armen braven man, daar wy huisvesting by gehad hadden ... die zyn dagelyks zuur gewonnen brood met ons gedeeld hadt. . . . Hy was niet t'huis, en wierdt eerst des anderen daags te rug verwagt De lieden, daar hy by inwoont, kenden my egter, en vergunden my den nagt in zyn vertrekje door te brengen. Karolina. O! Myn Karei! Ik voel uwe geheele zielsgefteldheid in dezen bangen nagt! ... Myn God' het is te veel. Karel. Ja! myn waarde, het was een bange nagt... Het was akelig donker in myne ziel Ik had geene hoop . geen moed . _ Jk ,£on ^ ^ lchnk der Verworpenen lag op myn hart . als een berg lag zy daar op . . . het wierdt verplet, en ik kon myne zugten zelve niet langer loozen . . . Geen fiaap beving myne oogen; met het aan.' breken van den dag ging ik uit Het was nu de tweede dag, dat ik niets genuttigd had: het knik ken myner beeneu herinnerde my dit . . . maar her mnerde my, 't gee„ veel verfchriklyker voor my' was ter Zelfder tyd, dat myne Karolina het onfchuldig flagtoffer van het naderend gebrek ftondt te worden . . . Myne eigen behoefte week nogmaals terwyl !k met de uwe worfte.de. ... De fchaamte yan een aalmoes te vraagen zegepraalde wel een tyd lang over beide., maareindelyk moest ook deze voor uw denkbeeld wyken. Ik vertoonde my my„e £ ro-  Eerste Bedryf. 233 rolina op eene armelyke legerdede . . . misfehien op draat . . . langzaam van honger flervende! . . . Uit uwe natbekretene, verwilderde, ingezonken, oogen haalde ik myne kragt, en terwyl ik my verbeeldde u met eene doodfche hand een beete broods ter laatfte onderdeuning te. zien ontvangen, vond ik my gefterkt om het zelve te vraagen. . . . Helaas! ik dage my daar toe gefterkt, maar ik bedroog my. ... Ik zag een man met alle tekenen van welvaart in zyn voorhuis daan; ik bedoor naar hem toe te treeden, en hem te zeggen, dat hy een inensch , die op 't punt was van door gebrek te bezwyken, van den dood redden konde. ... De woorden kwamen tot aan myn tong, daar verdikten zy . . . verdikten zy in eene onweêrdaanbaare grilling . . . myne tong hadt zig nooit tot bedelen vernederd . . . myn arm, alleen gewend den degen met eer te voeren, weigerde zig tot eene aalmoes uit te drekken. . . . Het voorkomen van geluk by dezen man doeg my ook terneder; misfehien zoude ik eenen armen hebben durven vraagen. . . . Doch ik weet het niet; ik was al eenige huizen voorby, eer ik het onderfcheiden gevoel van „ Ik kan niet!" in my ontwaar wierd. ... Die gewaarwording verwekte zelf - befchuldiging; . . . O myne Waarde! Ik moest, ik kan,u die ziel. flryden niet melden. Gelyk de eene donderwolk tegen de andere dort, en met een akelig geklater breekt, en zig herdelt, zo wierdt myn binnende geprangd , gefchokt, verfcheurd, en zo herdelde zig het gevoel om my op nieuws te martelen. Karolina. Hoe kan een enkelde onbedagte ftap ons in een afP 5 grond  234 Karel en Karolina. grond van onoverzienbaars eiende Horten , en de waereld eensklaps voor ons in een traanendal misvormen ! ... En ach! myn lieve karei, het ligt my op 't hart, dat wy nog al meer te wagten hebben. Dit gebrek inderdaad, hoe weinig ik daar mede bekend ben, zou my nog zo geheel niet ter nederflaan.... God heeft ons handen gegeven!... Tot het bloote levensonderhoud behoort zo weinig. . . . Maar daar zyn zwarte wolken, die zig over my te famen trekken ... de bewustheid van verloren eer! het diepfnydend gevoel van fchuld!... Moeder te worden eer ik Vrouw ben! . . . De draf der wetten zo myne toeftand bekend wordt! ... En boven al de onfchuldige vrugt, die de waereld intreedt om een fpeelbal te verdrekken. . . . Ach! neen! die ongeboren moet derven! . . . Dit alles is meer dan ik verdraagen kan. . . . Karel. Liefde Karolina, doe my geene verwytingen.... Gy weet, dat het myne fchuld niet is, dat onze egtverbindtenis nog niet is voltrokken ! Zo de noodige papieren heden met de Post aankomen , zyn wy morgen ondertrouwd. . . . Voor de heiligde onverbreeklykheid onzer banden drekt myne liefde u ten waarborg. ... En God is getuige van onze harten en oogmerken, Karolina. Laten wy ons zeiven niet misleiden, Karei! . . . De waereld oordeelt anders ... en het geweten ook. . . . Doch vaar voort met uw verhaal.... Ik beef voor 't geen gy geleden hebt. K a-  Eerste Bedryf. «35 Karel. Tegen den avond kwam onze oude vriend t'huis. . . . De goede medelydende man ! Hoe blyde was hy my te zien! . . . 't Geen al myn drukkend verdriet niet hadt kunnen uitwerken , bragt hy te weeg; Hy deedt my traanen Horten, die my verligting gaven. . . . Zyne redenen drongen diep in myne ziel; ik geloof, dat ik dezelve byna woordelyk kan overbrengen. Het lot der menfchen, zei Je hy, mag een gunftigen of ongunltigen loop nemen, het heeft egter altyd zyn perk: tot zo verre en niet verder.... Dan verandert de zonnewyzer van rigting, en de fchaduw daalt zo als zy geklommen was. . . . Onze vreugde flygt maar tot eene zekere hoogte , zinkt allengs, en verliest zig eindelyk in kommeren traanen. ... Zo is het eveneens met onze wederwaardigheden ! Dat de gelukkigen zig tot ftandvastigheid in lyden; de ongelul» ty-  Tweede Bedryf. 255 „ tydelyk . . . misfehien eeuwig ... verderf te zien „ zweeven, en myne moederlyke hand niet te mo„ gen uitfteeken! ... God ontferme zig over myn „ verdwaalden zoon,en vergelde u het medelyden, „ dat gy my fchenkt.... Ik ben, hoe veizonken in „ myn druk, (leeds met dankbaarheid Uwe toegenegen Dienares * * * Karolina. Nu is 'er niets meer noodig om de ongevoeligfle ziel te vermurwen. ... De goedwilligheid der medelydenden , der beste menfchen , die ons willen helpen... die onzenthalven in droefheid verzinken ... die zelve moet de bitterheid onzer fmarten vermeerderen !... Kunnen de trappen van marteling, langs welken wy den dood zo langzaam te gemoet treden om alle zyne (lagen te voelen . . . nog hooger gaan? ... Ja! ik derf duizend dooden, en ik . . . doe die myn Karei derven. . . . Karel. Vergeef het my, Karolina!... Ik heb u in elende gebragt ... u op den oever des grafs gevoerd.... Ik ben dè* moordenaar van alles wat my op aarde lief en waard was ... de moordenaar myner arme, zig van fpyt verteerende,moeder ... De uwe, en van de onfchuldige vrugt onzer liefde. ... Dit alles zyn de gevolgen myner dwaasheid. . . . Vergeef het my, ik ben daar voor gedraft. Alle myne verwagtingen- alle myne wenfehen, zyn vernietigd. R 4 Uwe  256* Kabel en Karolina. . . . Uwe vergiffenis alleen, en dan de doodf. .. Dan zyn alle myne verlangens vervuld. Karolina. Moge God ons in het laatst, verfchriklyk, uur, beiden vergiffenis fchenken! .. . U kan ik het lifter vergeven dan . . . my zeiven.. . . Wy hebben wél geboet! De maat onzer ftraffen vloeit over ... en onder dien onverdraagelyken last van een rampzalig leven fchynt de dood ons nog te ontwyken. QZy èlyft eenige oogenblikken in een peinzen/ JliL zwygen Hek ftil flaan.) Karei! Wy zullen leven; wy zullen arbeiden... wy zullen de menfchen niet meer om onderfland, maar om werk, verzoeken; en door een ftil onberispelyk leven ... zo lang het duure, in moeite en kommer de verbrekingen onzer jeugd' poogen te boeten ; zo zullen wy gerust kunnen fterven. Karel, O myne Karolina, hoe verre zyt gy boven my verheven! Welaan! maar dan moeten wy terftond dit huis verlaten . . . alles wat wy misfen kunnen ter bevrediging van den Waard laten, en ... zo als wy gaan en ftaan . . . eenig ander verblyf zoeken, daar myne handen u onderhoud verfchaffen zullen. . . . Rust een uur; de flaap zal u eenige verkwikking verfchaffen. ... Ik zal ondertusfchen gaan zien ... het is nog niet te Iaat... of ik by eenig ander, minder wreed, mensch, een verblyf voordezen nagt,en arbeid voor morgen, kan vinden. . . . (Hy gaat fchielyk weg. Het Gordyn valt, enhetToe. r.eel verandert.) Z E-  Tweede Bedryf. 257 ZEVENDE TOONEEL. (Het verblyf van den Waard.) Hardsteen, Tobias. Hardsteen. Is zy zo fchoon? T o b i a s. Als een Engel ... en zo vriendelyk en vleiend als zy wil, dat het my zelf dikwils gedeerd heeft' dat . . . Maar een Waard moet te gronde gaan die medelyden heeft; men kan van medelyden te hebben niet leeven. Hardsteen. Hoor Kastelein! Ik ben op uwe loffelyke aanbrenging door de Magiftraat gelast de zaak ce onderzoeken , en, zo de luidjes aan een verboden minneban, del fchuldig zyn, te agtervoigen. ... Nu fchuldig zyn zy zeekerlyk. . . . Maar ik heb zulk een meedogend hart, dat ik liever de zaak zou willen fchikken dan de arme lieden in het Tugthuis helpen. Gy zegt my , heer Tobias , dat het vrouwsperfoon een befcheiden, ordentelyk , bevallig , mensch is ; dat brengt my op de gedagte, dat ik op myn Woldhuis gaarne een huishoudfier, die wat toezigtop de zaaken hebbe, en my tot gezelfchap verftrekke, zou willen hebben. . . . Wat dunkt u , heer Tobias ? Zou de Dame zig wel laten vinden ... om zig onder myne befcherming te begeven, en met eere van de zaak R 5 «f  258 Karel en Karolina. af te komen! . . . Met den jongen Heer zou men wel raad kunnen fchaffen. . . . Hy mogt,by voorbeeld , de vlugt nemen. . . . Tobias. Ja! Heer Schout, dat is alles goed.... Getrouwd zyn zy niet, dat heb ik al genoeg kunnen merken. . . . Ook wil ik u in uw meedoogend voornemen gaarne behulpzaam zyn. Wy moeten haar bang maaken , en veel van het Tugthuis fpreeken. . . . Eer zy daar na toe trekt, zal zy veel liever befluiten uwe aanbieding te omhelzen, en de jonge Heer zal wel de ruimte zoeken.... Maar, Heer Schout! Dieluidjes zyn my fchuldig, en voor de fmet, die zy myn huis aangewreeven hebben, moet ik ook betaald worden , want zo het uitkwame, dat zulk een gruwelftuk ooit in myn huis gepleegd was, zou ik alle myne klanten verliezen. Hardsteen. Nu, om u fchadeloos te flellen, heer Hospes, geef ik u alles ten besten, wat de luidjes bezitten; Ik verlang maar de vrouw; wat zy noodig heeft, zal ik haar bezorgen. ... En de jonge heer mag blyde zyn, dat hy 'er zyn lyf afbrengt, en wegvlugt. Tobias. Dat is allemaal wel, Heer Schout . . . maar als de luidjes niets hebben ... Ik weet nog niet of de jonge Heer van zyne reis veel medegebragt heeft.... Hardsteen. O! In allen gevalle, heer Tobias, kunt gy uw verhaal aan  Tweede Bedryf. 259 aan den Perfoon vinden. ... Zo de kaerel ter deeg uit de kluiten gewasfen is, zo geef hem by een Werfofficier aan. . . . Dan krygt gy nog een goed handgeld. . . . Daar geen gereede fpecie gevonden wordt moet men zig met Waaren behelpen. ... En dan is het ook net door gedeeld, zo als regt en geregtigheid het vorderen. ... Ik heb aanfpraak van wegen de Politie en gy als eerfte Hypothekaris. De Overheid gaat voor, en dus neem ik de Vrouw, en gy den Man, en in dit goede werk deelen wy te famen, en wy redden de beide luidjes van fchande en ftraf. AGTSTE TOONEEL. De voorigen, de Meid. De Meid. Heer Tobias, de vreemde Heer van boven wil den huize uit. ... Ik heb de voordeur op 't nagtflot gedaan, zo als gy belast hadt, zal ik die weer open maaken? Tobias. Vooral niet.... Ha! ha! Heer Schout, hy zoekt al te ontfnappen. (Na de deur gaande.) Nu hier in mynheer! ... De Heer Schout, is, uit naam van onze Hoogagtbaare Magiftraat, zelf hier om met u te ipreeken. (De Meid vertrekt, Karei treedt binnen.) N E-  26o Karel en Karolina. NEGENDE TOONEEL. Hardsteen, Tobias, Karel. Hardsteen. Mynheer ! Myn ampt en pligt vorderen van my berigt wegens u in te nemen. Zyt gymetde Vrouw, die gy by u hebt, wettig getrouwd? En kunt gy daar blyk van geven ? ... In eene ftad, waar goede Politie is, inoet men zeeker zyn, dat alles eerlyk en ordentlyk toegaat. Karel. Ik wilde niet liefst in het byzyn van dezen man (op den Waard wyzende) met u fpreeken. Tobias. Ik vraag u verfchooning. ... Ik moet daar by zyn; wat myn huis betreft, en wat daar gefchiedt, gaat my vóór alle anderen aan. Hardsteen. Antwoord my in zyne tegenwoordigheid, het gaat den heer Tobias zeekerlyk mede aan. Karel. Welaan dan! Wy zyn een paar ongelukkige vreemdelingen , die malkarjderen beminnen, en niets vuuriger wenfchen dan wettig getrouwd te zyn. Tot hier toe hebben wy daar toe niet kunnen geraaken, omdat zekere befcheiden uit ons Vaderland gevorderd worden , die . . . nog niet aangekomen zyn. AI-  Tweede Bedryf. 261 Allerhande ongeluk vervolgt ons. . . . Wy zyn arm en verlaten. . . . Genoodzaakt, vooreerst, om de noodwendigtte levensmiddelen met den arbeid onzer handen te verdienen; onze inwooning in deze herberg is ons voor het toekomende te kostbaar. . . . Ik laat het aan uw oordeel , als een Heer die opzigt over de Politie heeft,of tien Ryksdaalders kamerhuur, in dit huis, niet eene ongehoorde fom voor ééne week is ? Ondertusfchen ... de helft heeft hy reeds in geld genoten , en voor de andere heeft hy zig door het laatst weggenomen kleed betaald. ... In allen gevalle wil ik het overige, en alles wat ik nog bezit, zo veel of zo weinig als het is , agterlaaten ... en zo als ik gaa en ftaa . . . van alles ontbloot . . . zoek ik niets anders dan met myne Karolina onder dak te komen, om van onze vlyt komerlyk te leeven. Tobias. Heb ik het niet gedagt! Dat ziet 'er wel uit! ... En door dit volk nog gehoond te worden! . . . Meent mynheer dan, dat ik een Bedelaars her. berg houde ? . . . O myn huis is onteerd , Heer Schout! ... Het Paar is niet getrouwd , en . .. die daar boven ... is zwanger. Ö wee! Daar heb ik een paar Tugthuis-kandidaaten gehuisvest! Karel. Heer Schout! mag deze laaghartige man de lieden in uwe tegenwoordigheid befchimpen ? Gy wilde niet, dat hy weggaan zoude. ... Ik ben wel ongelukkig , maar ik ben een man van eer! -. . S Hard-  sfo Karel en Karolina. Hardsteen. De zaak ziet 'er lelyk uit. . . . Onze Wetten zyn geilreng. . . Gy zyt beide gearresteerd, mynheer... Morgen zult gy in pkno judicia uw vonnis ontvangen. Op deze voorafgaande verhooring moet gy ter. ftond gefcheiden , en nog dezen nagt naar afzonderlyke gevangenisfen gebragt, worden. ... Is een van u beiden niet reeds met een ander ge: rouwd? Deze vraag moet gy my terftond 'beantwoorden. Karel. Wy hebben geene andere verbindtenis dan onder ons beiden. Hardsteen. Nu, dat is uW geluk; want op Egtbreult ftaat by ons de dood. . . . Ongeoorlofde verkeering tusfchen ongetrouwde perfoonen wordt flegts met het tugthuis gellraft. Karel. Heer Schout, zo 'er eenige menfchelykheid in uwe borst woont,zo voelt gy ons ongeluk Onze verbindtenis is, in haare bedoeling, geenfins misdaadig. . . . Wy verlangen niets vuuriger dan wettig te trou. wen. . . . Wy willen, tot dat wy daar toe geraaken, uw diftrikt verlaten, om geen aanftoot tegen uwe wetten te geven. Hardsteen. Aan menichelykheid ontbreekt het my zeeker niet. ... Maar myn pligt! Nu ik zal de vrouw hier bo- ven  Tweede Bedryf. 263 ven ook eens ondervragen. . . . Blyf gy onderrasfchen hier, heer Tobias! . . . Ik vorder hem van uwe handen. TIENDE TOONEEL. Karel, Tobias. Tobias. Hoor, mynheer! Ik heb medelyden met 11. . . . Gy hebt my zeekerlyk fchade toegebragt; en myn huis gefchandvlekt; maar wat zal men doen ? . . . Ik wil evenwel zien of ik u helpen kan. Gy hebt zo aanftonds gehoord , dat ik den Heer Schout voor uw perfoon moet in flaan , en zorg draagen, dat gy niet ontkomt. . . . Maar luister! Hier digt by is een Werf- Officier . . . wilt gy Zoldaat worden ? Dan zal ik u by hem brengen, en zien hoe ikmy'er uit redde. Maar dan moet ik ook het handgeld hebben, om myne fchade eenigzins te vergoeden. Karel. Goed heer Hospes! Ik heb geen keus. . . . Laat my Karolina haaien. ... Ik zal my terftond met haar onder de befcherming des Officiers begeven,om deze verfchriklyke Regeering te ontwyken.... Het handgeld, zo veel het zyn moge, zult gy hebben. Tobias. Neen, Heer! By Karolina moet gy niet meer wezen .. . voor die zal wel gezorgd worden, . . . S 2 Ka-  2(54 Karel e» Karolina. Karel. Hoe! Barbaar! Zal die naar de gevangenis? . . . Naar een Tugthuis!... Hoe trilt my dat woord door alle de leden!... En ik zou alleen vry zyn !... Neen! tot dien prys verlang ik noch leven noch vryheid! ... Ik fcheur my niet van Karolina af. Tobias. Maak u zo driftig niet Heer! zo kwaad is myn voorflag niet gemeend. . . . Uwe Karolina zal ook gered worden. ... Ik kan u zeggen, dat de Heer Schout medelydender is dan gy denkt. . . . Zy zal niet naar het Tugthuis. ... De goede Heer zal vast voor haar zorgen,en haar ook in zeekerheidbrengen. . . . Hy is ryk ; misfehien neemt hy haar zelf na zig. . . • Karel, hem invallende. Geen woord verder! ... Ik heb genoeg bemerkt om de gantfche affchuwelyklte boosheid,onderhet dekkleed van Regt vermomd, door te zien. . . . (De Waard houdt hem tegen., Uit den weg, zeg ik, of gy zyt ongelukkig. ELFDE TOONEEL. Karel, Tobias, Hardsteen. Hards teem, in het aankomen. Dat lieve bekje is, zo als alle haars gelyken, vry impertinent ... en de jonge Heer hier ziet 'er ook heel driftig uit. ... Nu geduld, wy zullen malkander  Tweede Bedryf. 26$ der nader fpreeken. . . . Gy zult niemand uit den huis laaten , heer Tobias. ... Ik zal terftond met de Stadsdienaars komen om hen aftehaalen. ^Karel vliegt woedend naar binnen , en bet Tooneel verandert.j TWAALFDE TOONEEL. Karolind's Kamer. Karel, Karolina. Karolina, met losgereten hair op de knieën liggende , met de handen in de hoogte opgeheven en biddende, fpringt van de vloer op % zo dra Karei woedende binnen treedt. O Vriend ! waar waart gy? . . . Waar toe is 't nu gekomen. . . . Een monfter in menfehenfehyn heeft my de fchandelykfte voordellen . . . Naar het Tugthuis! nog dezen avond, naar de gevangenis... zonder u . . . of . . . Hemelfche magt kunt gy 't verdragen! . . . Den fnoodaart ten wille te zyn.... Ach ! myn Karei ! Straks zal die gemaskerde booswigt onder den heiligen naam van regter ons veroordeelen, en . . . voor eeuwig fcheiden. Karel. Ik heb het dan maar al te wel begrepen. . . . Tusfchen dezen Schelm en onzen Waard is een afgryslyk komplot ! . . . Regtvaardige God! moeten dan de gruwelykfte euveldaaden tot zo verre over S 3 de  3Ó6 Karel en Karolina. de weerlooze onnozelheid zegepraalen!... Kan uwe wraak . . . Kan uwe barmhartigheid , het gehengeu! . . . Arme vrouw! Hoe gaarne zoude ik my voor u laten boeijen, waart gy 'er mede te redden. Karolina. Alles, alles is verloren, Karei! Deze laatfte oogenblikken zyn nog maar korten tyd in onze magt; fchoon ons onoverzienlyk Ieet voor ons geheele leven duuren moet. . . . Waar toe nu geleefd Karei! Nu! Ja ! nu , wordt het fterven onzondig. . . . Gy hebt den arm eens mans, Karei! . . . Red my toch uit dit vreeslyk, gruwzaam, leven ... red iny van fchande en fmaad! Laat ons fterven! Dan zyn wy ons lyden te boven. Karel, haar in zyne armen vattende. Ons lyden te boven, ja zo wy in Gods ontfermende genade fterven , maar niet zo ons ongeduld ons zyne hand zoekt te onttrekken, en zyne wetten te verkragten. Daar wagt ons eene eeuwigheid aan geene zyde van het graf; Daar zal de goede God ons vergoeding fchenken voor al ons lyden, daar zullen wy vereenigd zyn. . . . Maar zoude ik uwe . . . of myne . . . moorder worden! . . . Ik zal egter nooit dulden, dat men u wegfleepe! Neen! Ik zal. . . . Ik weet niet wat ik zal of moet. ... Ik zal deze oogenblikken waarnemen om zes regels aan myne moeder te fchryven. Einde van het tweede Bedryf. DER.  Derde Bedryf. 267 BERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Kamer van den Waard. Men hoort voor het huis een Posthoorn blaaztn. Tobias, een Bediende. Tobias, ftil. „ Zagt: Extrapost! Hoe komt die voor myn huis ? ,, . . . Die gaan anders naar het Logement. . . . Zy „ vergisfen zig gevvisfelyk." Bediende. Is dit niet het huis van heer Tobias ? Tobias. Om u te dienen. Ik ben het zelf , wat is 'er van uwe orders ? Bediende. Dan zyn wy te regu Kan mynheer hier af treden ? Tobias. O ! Veel genade voor my. . . . Indien mynheer myn gering huis voor lief belieft te nemen. S 4 TWEE-  268 Karel en Karolina. TWEEDE TOONEEL. Kroonenburg, Tobias, Bediende. Kroonenburg. Is 't hier? Bediende. Ja mynheer! ... Dit is de Hospes zelf . . . een bekeerde Jood, niet waar Hospes ? Tobias. Een bekeerd Christen ben ik. . . . Ikhebhetjoodendom vaarwel gezegd. . . , Bediende. In uw hart ook. Hospes? Kronenbur g. Zwyg! Gaa naar het Post Komptoir, en vraag naar de brieven die daar voor my liggen zullen. Tobias. Myn huis is wel klein, genadige Heer, doch uwe genade zal hier zo wel bediend worden als in de eerfte herberg. Hier boven heb ik een fchoone kamer, zy is thans nog b'.zer, maar zy zal firaks ontruimd worden, en dan zal ik die terltond aan uwe Genade aanbieden. Kronenburg. Wat zyn het voor vreemdelingen, heer Hospes ? T o-  Derde Bedryf. 20*p Tobias. Och! Genadige Heer! Uwe genade weet, hoe het in herbergen gaat. . . . Men kent de lieden niet al. tyd vooraf. ... Nu het zyn een paar jonge lieden, welker goed voorkomen my bedroog. ... Ik denk, dat zy hunne ouders ontlopen zyn. . . . Het is zo eene galanterie. Maar dewyl ik bemerkte. hoe de zaaken Honden, heb ik het by den Heer Schout aangegeven ; en die zal hen zo terftond laten haaien en in de gevangenis brengen.... Zy hebben niets meer dan zo als zy gaan en liaan, en zullen, dewyl zy niet getrouwd zyn, volgens het gebruik van onze ftad, in het Tugthuis gezet worden denk ik. Kroonenburg. Hoe heeten die Perfoonen? Tobias. Ik heb hunne naamen nog niet gehoord, genadi. ge Heer ... De jongman noemt zyne beminde al. ■ tyd Karolina. Kroonenburg. Ik kan immers in dit vertrek wel blyven, Heer Waard ? De jonge lieden daar boven moeten mynentwegen niet verdrongen worden. ... Nu wilde ik wel een oogenblik alleen zyn. Tobias. Zo als uwe Genade het gelieft te bevelen. S 5 DER»  270 Karel en Karolina. DERDE TOONEEL. Kroonenburg, alleen. Hoe huppelt myn hart! . . . Ontvang myn vuu • rigften dank, gunstryke Hemel! ... Ik heb hen gevonden, de arme verdwaalde Schaapen! . . . En 't fchynt, dat ik hier op 't uiterfte tydflip gekomen ben! ... Op het punt van naar eene gevangenis gefleept te worden! . . . Ongelukkig meisje! . . . Moge het uwer wyze Voorzienigheid, o Albeftierder, behaagen, dat de brief van haaren vorigen weldoener zodanig zy, dat ik haar geheel redden kan. . . . Maar wat zal ik met haaren verachtelyken, fnooden, verleider aanvangen? VIERDE TOONEEL. Kroonenburg, de Bediende met brieven. Bediende. Mynheer, hier zyn de brieven. Kroonenburg. Goed! Laat my alleen . . . blyf by 't rydtuig. VYFDE TOONEEL. Kroonenburg, alleen. Ha! Deze brief is van haaren weldoener! (Hy leest.") „ Duizendmaal dank voor uwe goedheid van de on „ gelukkige Karolina, de dogter van myn waarditen „ vriend, zo'er mogelykheid toe zy, te willen hel- „ pen  Derde Bedryf. 271 „ pen redden. ... Ik heb haar als myne dogter be„ mind, en haar tot het pad der deugd te zien we. „ derkeeren zou my een der wezenlyklte geneug. „ tens zyn, waar voor het overfchot myns levens „ vatbaar is. Ik heb na myn vorig fchryven , en ,, na oneindige navorfchingen, zeekere berigten, dat „ zy zig in een kommerlyken ftaat onthoudt, in dien „ oord, daar uwe zaaken u roepen, en ik neem met „ blydfchap deze gelegenheid waar om u haare red„ ding aan te bevelen. . . . Hoe gy die best aan„ vangt zullen uwe wysheid en de omftandigheden „ bepaalen; Alles wat gy hier in doet zal by my met „ de levendigfle dankbaarheid erkend worden. . . „ De kosten komen in geene aanmerking, zo het „ oogmerk flegts bereikt wordt om een jong mensch „ van edele beginzels ... de dogter van myn vriend „ ... te behouden. Dit moet ik 'er evenwel by „ voegen; Dat haar verleider haar trouwen, of dat „ zy van hem fcheiden, moet; wy moeten geene aan,, houdende ongeregeldheden begunftigen. ... Ik „ hoop, dat myn fchryven u nog voor uw vertrek zal „ ter hand komen, en verzoek daar van ftraks tyding :, te zenden aan Uwen &c." Hoe gelukkig dat ik order t'huis gelaten heb om my terftond alle brieven toe te fchikken! . . . Hoe gelukkig, dat ik gisteren van dien vreemdeling, zonder dat hy iets bedoelde , zo veele byzonderheden gehoord heb, die my reeds eenig licht gegeven,en aangefpoord hebben om myne reis herwaards te ver. haasten. . . . God is met ons . . . alles zal gelukkig  £72 Karel en Karolina. kïg gaan! . . . En, dank zy zyne gunst! Ik zal het werktuig zyn! . . . Welaan geen oogenblik verloren. . . • {Hy fcheltf) ZESDE TOONEEL. Kroonenburg, Tobias. Kroonenburg. Wys my de kamer van Karolina , ik wilde haar wel eens (preken. T o b j a s. Als 't u belieft my te volgen. ZEVENDE TOONEEL. Karolina's Kamer. Kroonenburg, Karolina, Karel. Kroonenburg, tot Karolina, die met fchrik van haar /loei fpringt, terwyl Karei fcbreiende zit te fchryven. Ik vind u in geene gelukkige omflandigheden Karolina! En de oorzaak, die my hier voert, is . . . geen loflpraak voor u. Achting voor een man, wien gy blinde gehoorzaamheid fchuldig zyt, heeft my aangefpoord u op uwen ongelukkigen weg te volgen. . . . Deze Heer is ontwyfelbaar uwe geleider, of verleider, zo als men 't noemen wil. . . . Gyl. zyt niet getrouwd, zo als ik verneem . . . beantwoord my deze vraag vrymoedig. K a-  Derde Bedryf. 273 Karolina. Neen! niet getrouwd . . . Wy hebben nog niets gemeens dan de uiterfte elenden. Kroonenburg, fttf Karel. Dus heb ik voor tegenwoordig, mynheer, niets aan u te zeggen. ... Ik wensch Karolina weieens onder vier oogen te fpreken; en laat het aan uwe befcheidenheid over, of gy ons zult verlaten, dan of ik Karolina naar een ander vertrek geleiden zal? rKa. rel vertrekt met eene buiging, doch tevens met teekenen , dat hy zyne vernedering voelt.) AGTSTE TOONEEL. Kroonenburg, Karolina. Kroonenburg. Nu zyn wy alleen! . . . Gy weet, wie het is, die met u fpreekt, en . . . dat gy u op my even gerust kunt verlaten , als op den waardigen man, jegens wien gy uwe pligten kent, en in wiens naam ik metufpreek! Gy begrypt zelve,dat gy,uit hoofde van dien (lap, dien gy gedaan hebt, geen grond hebt om verdere onderfteuning van uwen Weldoener te verwagten Hy was in 't minst niet ver- pligt voor u te doen wat hy gedaan heeft, Enkele achting voor den overledenen , die u het leven heeft gegeven, enkele grootmoedigheid, heeft hem bewogen zig met uwe jeugd te belasten, en de plaats van vader by u te vervullen. . . . Gy hebt u dit alles geheel onwaardig gemaakt; dat voelt gy, dat moet uw T hart  274 Karel en Karolina. hart u zeggen, en evenwel . . . dank de Voorzienigheid ! en dank de zonderlinge' goedheid van dien voortreffelyken man! . . . Hy wil zig nog uwer ontfermen, zo gy tot de deugd wilt wederkeeren. Hy heeft my gelast de bekwaamde middelen ter uwer redding te beraamen; Thans moet ik uwe neigingen nauwkeurig weeten; Gy moet opregt met my te werk gaan. Gy zyt op dit oogenblik vry . . . volkomen vry, van een man,waar medegy geene verbindtenisfen hebt dan welke het u niet vry flondt aan te gaan; Gy mogt de wetten niet verbreken , en het blyft altyd uwe eerde pligt u weder aan dezelve te onderwerpen. Spreek dan naar uwe eigen verkiezingen , als of gy nimmer iets met hem te doen hadt gehad. Wilt gy hem trouwen ? ... Uit liefde, uit eigen verkiezing, trouwen? . . . Dan zal ik u hier in behulpzaam zyn. . . . Maar vindt gy geene onderfcheidende liefde voor hem in uw hart . . . heeft eene nadere kennis met zyne geaartheid u geleerd, dat gy niet gelukkig met hem zoudt kunnen leven, zo zeg het vryelyk ; Ik zal u met my nemen, en u op eene plaats brengen, alwaar gy al het noodige, en zelfs verkwiklyke, zult vinden . . . alwaar gy geheel onbekend zult zyn, en . . - uwe afdwaalingen in ftilte kunnen betreuren. . . . Niemand zal uw wedervaaren weten. . . . Gy kunt dan nog gelukkig worden, en , zo uw gedrag voortaan goed is, zullen wy daar alle onze poogingen toe aanwenden. . . . Zeg my derhalven . . . maar uit den grond van uw hart . . . hoe gy jegens uwen verleider gezind zyt? Vrees voor 't overige niets van hem, ik zal weten, wat  Derde Bedryf. n-75 wat ik met hem te doen heb, zo hy zig in 't minsc tegen onze fchikkingen durft aankanten. Karolina. In het oogenblik als ik den dood wenschte te zien verfchynen , hoor ik in u de dem eens Engels.... Zo zyn 'er dan nog edele zielen ! Zo zyn 'er dan nog menfchen, die zig over de ongelukkige Karoli. na bekommeren ! . . . Waar ben ik ! Wat zeg ik! Het is de waardige Man, wien ik boven alle menfchen beledigd heb. ... Nu voel ik eerst myn vergryp . . , myne zwarte ondankbaarheid ... in haar vol afgryzen. . . . Mynheer ! waardige vriend van mynen Weldoener , van myn tweeden vader, vrees niet, dat myn gewetenverltokt is! . . . vrees niet, dat ik myn hart voor u vermommen zal! Gy hebt regt, dat hart ... dat fchuldig hart, tot den grond door te zien: ik zal 't u naakt vertoonen. ... Ik heb nog dezelfde liefde , die my myn pligt heeft doen vergeten. . . . Dat laatst betreur ik , en zal ik, zo lang ik leef, betreuren; het eerst, kan het met myn pligt betlaan, zou nog de wellust myns harten zyn. ... Ja mynheer! myn ziel kleeft aan Kareis ziel, en ons noodlot is onverbreekelyk verbonden. . . . Hy heeft gefeild; maar door liefde te mywaards vervoerd . . . Myne toeltemming in zyn voordel was grooter misdaad dan het voordel zelf. . . . Wy deelen gelykelyk in de zelfde elenden... en in het zelfde berouw: zyn hart wordt van geen minder fmart verteerd ... dan ... het .. . myne. {Zy [preekt die laatfte woorden met de ftem T 2 van  sf6 Karel en Karolina." van iemand, die door te flerke droefheid overmand viordt, en zeigt in haaren floel neder.) Kroonenburg. Genoeg Karolina! Uw berouw verzeekert myvan „uwe beginzelen. • . . Zy waren door driften overweldigd, zy zyn niet verdoofd. Nu . . . Gy zyt te veel geroerd! . . . Arm ongelukkig Meisje!... Bedaar, ik zal met uwen Karei fpreken. QHy gaat naar de deur, en zegt tot Kar el, die in een tegen, overftaand vertrekje hadt gewagt.) Heer Karei! Wees zo goed van hier te komen , ik wilde wel een woord met u fpreeken. [NEGENDE TOONEEL. Karel, Karolina, Kroonenburg. Kroonenburg. Ik ben hier , mynheer , om de arme Karolina, welke gy in 't verderf geftort hebt,uit den afgrond te trekken!... Wederkeering ter deugd is de voorwaarde , onder welke zy geholpen zal worden.... Karolina betuigt berouw over haare vorige afwykingen . . . Zy wil my volgen, haare ongeregelde levenswyze ftaaken , en tot de gehoorzaamheid jegens haaren weldoener en geflagt. . . . Karel. 't Is genoeg, mynheer ! Ik kan, ik moet, u niet beletten my myne Karolina te ontrukken. . . . Maar • weet, dat gy my tevens, myn hart ontrukt. ... Ik zal  Derde Bedryf. ^77 zal u egter niet in den weg zyn. . . . Gy vertrekt .met Karolina, en ik zal op 't eigen oogenblik naar myn Regiment vertrekken, en . . . fterven. ... Na het verlies van Karolina heb ik niets meer te verliezen. Karolina, op baar kniën vallende voorde voeten van Kroonenburg, met eene waggelende houding en flauwe ftem. O Mynheer! heb medelyden! . . . Hy heeft niet minder geleden dan ik. Kroonenburg. Ja! Medelyden. . . . Maar hoe ! Wat is dit? TIENDE TOONEEL. Tobias,Hardsteen met twee Geregtdienaaren, Karel, Karolina, Kroonenburg. Kroonenburg. Geregtsdienaars onftuimig in de kamer te dringen, heer Hospes! ... Is men hier in uw huis niet veilig voor geweld! Tobias. Ik bid onderdaanigst om verfchooning. Het betreft uwe Genade niet. ... Dit is de Heer fchout,. (op Hardfteen wyzende) van de Overigheid gelast om deze twee Perfoonen, die myn huis door eene onordentelyke levenswyze onteerd hebben, te vatten,... T 3 Hard-  278 Kabel en Karolina. Hardsteen. Ja mynheer! Myn ampt en pligt vorderen order te houden.... Deze beide perfoonen zyn niet getrouwd, „en hebben in een verboden gemeenfchap, tot openbaare ergernis onzer ftad, te zamen geleefd.... By ons ftaat op zulk fchandaal het Tugthuis, en ik kom om hen te haaien. . . . Karel. O Mynheer! Zo gy wist hoe ysfelyk de oogmerken zyn , welken zy onder de heilige naamen van ampt en pligt bewimpelen! ... Zulk een allerfnoodst komplot is nooit dan in de hel gemaakt... hoor... Karolina. O God ik fterf. Kroonenburg. Geen nood, Karolina, herftel u! . . . Bedaar Karei ! (Tot Hard/leen.) Heer Schout! Zoudt gy my deze beide perfoonen niet kunnen overlaten? lk zal 'er u en uwe Had van ontlasten. ... Ik zal hen medenemen ... en erkentelyk zyn voor uwe infchiklykheid. . . . Hardsteen. Mynheer! Ik kan niet . . . myn pligt verbiedt het my. . . . Gy zult, hoop ik, de Overheid dezer ftad refpefteeren. . . . Deze beide ergerlyke misdaadigers moeten terftond naar de gevangenis ... het is van Amptswege. . . . T o-  Derde Bedryf. 279 Tobias. Een oogenblik geduld, Heer Schout! (Tot Kroovenburg, wien by wat ter zyde trekt, j Uwe Genade zeide daar, dat gy erkentelyk wilde zyn.... Ik ben een arm man; die van niets begonnen ben, en het noodig heb,... Ik zal den Schout gauw handelbaar maaken.... Hy is alleen zo pligtyverig omdat de Juffrouw zyne matres niet heeft willen worden.... Maar, zo uwe Genade my een behoorlyke douceur daar voor geven wil, zal ik zelf by de Magiftraat getuigenis geven, welke voorflagen de loffelyke Schout my gedaan heeft om het jong mensch te bekomen, en ten mynen profyte den jongen Heer onder de Zoldaaten te verkopen. Kroonenburg. Ik dagt, heer Hospes, gy zoudt zulk een gewigtig getuigenis gaarne zonder inzigt van eigen voordeel geven om de boosheid te ontmaskeren, en... een paar ongelukkige menfchen te redden ... En dewyl het, gelyk gy zegt, alleen op getuigenis der waarheid aankomt, zo behoeft u die liefdedaad niets te kosten. . . . Tobias. Dat is wel waar.... (Met een luide ftem.~) Maar neem my niet kwalyk, als ik my wel bedenk, doe ik beter my in geen vreemden handel in te laten, en ... Ik kan in uw verzoek niet bewilligen! en... Bt wil het ook op myn gemoed niet hebben, dat 'er ontugt in myn huis bedreven is, zonder geltraft te worden. . . . T 4 Hard-  28o Karel en Karolina. Hardsteen. Wel gezegd, Heer Tobias! .. . (Tot de Gerègtsdienaars.) Leid hen weg. (De Geregtsdienaars treden voorwaards, Karei doet het zelfde met drift) Ka r o li n a , haare handen naar Kroonenburg uitftrekkende. .Om Gods wil . . . Kroonenburg. Laat af! Heer Schout! (Eenpapier uit zyn zak haaiende.) Hier is een bevel van de Hooge Lands Overheid; 't welk ik hoop, dat Gy en de Magiftraat zult refpecteeren. (De Schout ziet dit papier met verbaasdheid aan, en maakt, te rug tredende, eene diepe buiging.) Nu wat zegt gy ? Hardsteen. Ik heb den diepften eerbied voor de bevelen der Hooge Overigheid.... (Tot de Geregtsdienaars jGaat maar heen.... Het ftaat aan u, genadige Heer, over de beide perfoonen naar welgevallen te befehikken. .... Ik heb de eer van my in uw gunftig aandenken te bevelen. . . . Kroonenburg. Tat is het best, wat gy doen kunt.. .. Gy kunt vertrekken, ik heb u niets dan dit woord te zeggen. ... Gy zyt een fnoodaart, en verdiende ftraf.... Het ware weinig moeite u dezelve te doen lyden; doch op hoop of gy nog tot inkeer mogt komen... In. ^erdaad Schout, gy ziet nu, dat fnoodheid de weg niet  Derde Bedryf. 2gi niet is tot geluk. . . . Ook zal men op u voortaan acht geven, wees op uwe hoede.... Voor het overi. ge zou uwe langere tegenwoordigheid my verveelen. (De Schout vertrekt met eene bedremmelde houding : en Kroonenburg vervolgt tot den Waard.) De les, die ik aan den Schout gaf, zou op uwe verharde ziel verfpild zyn; Ik laat u aan u zei ven over om de Billyke llraf uwer fnoodheid te vinden... uwe domme laagheid zal u dezelve ontwyffelbaar berokkenen.... Menfchelykheid en eer zouden u hebben doen wel. vaaren, en vrolyk doen leven.... Maar nu!... Uw huis... het is een moordhol voor ongelukkigen, die :hunne voeten over uwen drempel zetten... en dat alles om ... de hel in uw hart om te voeren.... Gaa geef uwe rekening aan myn bedienden, maar maak flaat, dat dezelve ten ftrengften onderzogt zal wortien. (Tobias vertrekt.) ELFDE TOONEEL. Kroonenburg, Karel, Karolina. Karel,/*/ Kroonenburg. Gy hebt ons, mynheer, (ik zeg niet van onze vervolgeren, maar) van onze beulen verlost; en ik bemerk , dat gy eene volkomen magt over ons hebt. Kunt gy met de weldaadige oogmerken jegens myne Karolina... met de edele gevoelens, welke ik in u befpeur.... Ach ! ik kan de gedagten niet dulden.., neen! Gy kunt myn bederf niet befloten hebben! Kroonenburg. Gy hebt gezondigd, mynheer.... Gy hebt berouw, en  282 Karel en Karolina. en het zal geen onvrugtbaar berouw zyn, vertrouw ik, gy zult uw leven willen belleden om uw wanbedryf zo veel mogeiyk . . . Karel, hem afbrekende. Ach ! Daar kunt gy niet aan twyffelen... neen, ik ben verzeekerd , daar twyffelt gy ook niet aan. ... Myn pligt is niet uit myn ziel uitgewischt.. .. God alleen weet het, wat my deszelfs overtreeding gekost heeft, . . . Kroonenburg. Nu dan ! Ik wil dat lyden niet rekken... (trekt beiden uwe gedagten tot een gelukkiger leven uit, ik vergun het u , maar vergeet nooit wat gy geleden hebt, om de paden van deugd en eer te Standvastiger te bewandelen.... Dankzy de alziende Goedheid , dat hy my tot een middel gebruikt heeft om u van uw verderf te redden.... Ja! dankt hem met my, uw geheele leven lang, dat ik in ftaat ben geraakt dit zo volkomen te kunnen doen.... Zodra uwe weldoener, my uwe ontvlugting fchreef, Karolina, heb ik niet flegts myn dienst aangeboden, maar ook het geheele geval, zonder eenige bewimpeling, voorgedragen aan myn neef, den Graaf N. een man , wiens oog nooit door den glans van 't Hof verblind wordt om niet op de ongelukkigen ntêr te zien, Ik heb hem de ysfelyke gevolgen van uwe dwaasheid vertoond . . . uwen tegenwoordigen elendigen toeftand . ... uwen dood, den dood van fchande en wroeging ... dien uwer moeder, Karei! dien van uwen Weldoener Karolina!... Verfchriklykevooruitzigten, die het  Derde Bedryf. 283 het egter te vreezen ftondt, dat alle de uitwerkzels van uwe misdaad zouden zyn, zo men dezelve niet fchielyk ftuitte : ik heb hen uwen vorigen onopfpraakeiyken dienst vertoond... de getuigenisfen der Officieren deswegen toegezonden. . .. Uw vroeger karakterbefchreven... Eindelyk ,hyheeftmyde noo» dige volmagt bezorgd om u te kunnen verlosfen... Maar hy heeft meer gedaan Karei!... Hy heeft pardon voor u verworven ... en morgen geleide ik u naar 't Altaar. Karel en Karolina, beiden zyne kniin omhelzende. O geene woorden kunnen uiten .... Kroonenburg, ben invallende. En geene harten voelen wat ik thans voel. • EINDE.